Skip to main content

Full text of "Kabinet der Natuurlyke Historien, Wetenschappen Konsten en Handwerken"

See other formats


ig 


steed 


a 
KABINET 


RRD URLYEKEE 


HISTORIEN, 


WETENSCHAPPEN, 
KONSTEN 


E N 


HANDWERKEN, 


Voor de Maanden 


JANUARY —= FEBRUARY 172 
Verciert en opgeheldert met Kopere Plaaten, 
AGTSTE DEEL 


le KACMES TER D.A MG 


| By BALTHAZAR LAKEMAN, 


Boekverkoper achter de Nieuwe Kerk; 
over de Molfteeg. 1723 


Bnn ids mn 


henk 


a) E t Ls af % 


BAT pi Re Wig Wb 


dua ZAT KASA 


ti 
Sin 


VOORREDE 
AAN DEN 


BE Z ER 


ls wy een bekwaam verftand hebben, 
is niets zo noodzakelyk als dat wy onze 
nieuwsgierigheid en al te groten drift beteu- 
gelen, eer wy ons begeven om de ene of de 
andere wetenfchap of konft in den grond te 
leren, Want de nieuwsgierigheid en ônge- 
duldigheid doed ons fpringen en vliegen’ van 
het ene voorwerp op het andere, zonder dat 
wy genoegzaam gedult oefenen, om het eer- 
fte zeer wel en diep te onderzoeken en te le- 
ren kennen , eer wy tot het ander overgaan. 
Hier door werd veroorzaakt dat wy dikwils 
ons gehele leven verflyten om atle dingen te 
leren, en echter altyd verwaande weetnieten 
en narren vol ingebeelde kennifle komen te 
blyven. Wantals wy onzen geeft op: deze 
wyze door den tyd hebben bedurven „ en over- 
laden met een onnutten ballaft van fchrale, 
arme oppervlakkige en veeltyds verkeerde 
denkbeelden, van kenniflen, zegge ik, die, 
ten opzigt van de wezentlyke zaken , hunne 
voorwerpen „ die zy zullen hieten te vertonen 
__aan ons verftand, zeer erbarmelykzyn , wer- 
_ den wy onbekwaam, om ooit recht onder- 
wezen te werden van andere; ons inbeelden- 


3 de, 


J VOORKREDE 
de, dat wy zulk een groot getal van weten- 
fchappen in ons geheugen hebben opgeleid 
door onze naarftigheid, rasheid van leer wy- 
ze, en ondervindinge van ontelbaar veel za- 
keng fat een ander ons"kwalyk voorby zoür- 
de konnen ftreven , ofsmeerder leren als wy 
weten. De Republycq der geleerde krielt, tot 
finefte van de kenners , tegen woordig van zo- 
danig;een;zoort van, Manneú , die alles we- 
tèn, enteigelyk „dat wat raars{chynt, van 
alles onkundig zya. „Het onkundig. en kwar 
lyk opgevoed gemeen „ en-alle dewelke.om 
het ongelukkig gebruik van bun verftand,daar, 
onder, behoren „en niet te helpen zyn uit 
bunne-gude gewoontens, die alreede met 
een Callus.begroeid zyn „zal geen de min{te 
nutbeid ait onze bovengemelde aanmerkinge 
konnen genieten. Maar de menfchen dewels 
kgeikallengsken gekregen hebbe tot‚beitendis 
ge Luezers van her Natuur-en Kon(t-Kabinet 
eu diergelyke andere, zeer, veel. Omdat de, 
ze geaoegeaam doen zien, de bekwaamheid 
Kan,huanen geeft „om zich zeer lang meteen 
en dezelfde zaak opsteyhouden , en dezelve 
met nenkeurige opletentheid op veelderhan- 
de: wyzen,te befchouwen,, ‚en tot in deszelfs 
afgelegen{te- fchuilhoeken na te fpeuren. , Dit 
vermogen. werd in geen fwakke „maar altyd 
in min of. meer dterke-verftanden, gevonden; 
die.de doordringentheid en de ‚wysheid bezit” 
ten, van te konnen-zien ‚de fchadelykheid der 
nieuwsgierigheit en-ongeduldigheit,, Zo, lang 
als onze weerlu{t gepaart-gaat.met nieuwsgien 
rig= 


AAN DEN LEZER. 


righeid en ongedult, is dezelve ziek, en moet 
genezen werden eer wy, dezelve tot dingen 
van belang ín oeffeninge brengen. Onder 
_ onze natie werden veel. wakkere verftanden 
el gevonden, dewelke voor niemant der tegen= 
_ woordig bekende volkeren zouden behóeven 
de Vlag te flryken; en het is zeker dat hun 
getal noch veel vergroot zoude werden „als 
ons van buiten niet was. toegebragt een. ver= 
keerde manier van letter-oeffeninge ; dewel- 
ke vele in ons Land zeer onbedagtzaam naar- 
volgen. Alvan over oude tyden hebbende 
Broalis verftanden , gelyk als by voorbeelt 
lato, Ariftoteles , Cicero „Seneca, Plu- 
tarchus, en zeer veel andere hunnen, roem 
geflelt in-het betragten van zeer veel weten. 
chappen. en. -konften. «Maar buitenflands 
heeft zich over enige jaren opgedaan een be- 
lagchelyke meninge : datis , zommige.Let- 
ter-knegten „ ezelachtige blokkers , en „oude 
fchooljongens, dreven „dat een men{ch van 
een bekwaam verftand , het vermogen hadde 
van alle wetenfchappen en konften ja zelfs 
daar by noch de handwerken , machtig te kon- 
nen werden. Daatlyk begonden hier op ve- 
le die inde Bergen woonden , en op zyn 
hoogfte geen andere ‘ondervindinge van de 
wereld, de menfchen en zaken hadden, als 
een fchraal reiftochtje, met eene fprong van 
de ene hoge fchool op de andere , uit de ene 
Landfchaps; of flats of Vorftelyke, of Uzi- 
werhiteits. Bibliotheecg in de andere, aan het 
Lezen en Schryven van Loc Coumunes 


* 4 te 


VOORREDE 


tegaan, voorgevende dat zy nu Boeken maak- 
ten in dewelke het pit en het merg van alle 
de wetenswaardige zaken , en den inhoud 
van duizenden van andere Boeken , en de- 
befte gedagten der Schryvers, voortaan als in 
een Boek by malkander te vinden zouden zyn. 
Zommige die al vroeg begonnen hadden ga- 
ven deze werken verfcheide namen als van 
Theatrum vite humane, Speculum doërinale, 
„Naturale , Morale;, Golletkanea Omnium 
Doërinarum €5° artium;, Seminarium, Pan= 
dele , Polymathia, Bibliotheca, Thefau- 
rus Loca pletiffimus , Poftille , Campus 
Elyfius , Dies canicnlares, Hore Succifive, 
Lettiones , Memorabilia, en ontelbare andere 
Zituls, Onder deze Schryvers van de Loet 
Communes tyn enige die in ’t algemeen van 
alle wetenfchappen en konften handelen; 
maar de meefte en de befte hebbe zich aan een- 
derhande zoort van zaken gehouden , of maar 
in eene wetenfchap of kontt gewerkt ; gelyk 
als in de tydreken kunde, Hiftorien, ofin de, 
Outheden, of in de Talen, of in de welfpre- 
kentheid, of zedekunde, Godgeleerde, Regts- 
geleerde , Geneeskundige , Natuurkundige 
Wetenfchappen, Wiskundige, en ontelbare 
andere Konften. Van diergelyke Schryvers 
konnen de Hoofdgeleerde een groot gebruik 
maken. Maar menfchen die niet voor af on- 
derlegt zyn in de Talen, en andere voorbe- 
reidende Difciplinen of wetenfchappen , en 
in de Konft die zy in hun leven trachten te 
oefenen, moeten zich van dezelve als vande | 
Petit # 


AAN DEN LEZER. 


‚Pelt wagten. Na deze eerfte dwaasheid is, 


als in hoedanigheit van een Raferny, gevolgt 


het fchryven van de algemene grote woor- 


den Boeken , die naar myn oordeel niet an- 


ders zyn als grote A B boeken en zulks wel 


om drie redenen. Eerftelyk : Dat zy alle za- 
ken, die in hen verband en zamenhang by 
veel grote Schryvers gevonden worden van 
malkander fcheuren, en wederom volgensde 
ordre van ’ A B hol over bol onder mal- 
kander rollen; ten anderen : Dat de ftoffen 
dewelke in dezelve elk op hunne Letters ge- 
vonden -worden zo fchraal, afgebroken en 
gering zyn, dat dezelve, nu in deze A B 
boeken overgebragt zynde, niet hoger aan 
te merken zyn als het A B van de dingen, 
dewelke zy och arme! voorgeven te beteke- 
nen en aan de Lezers te onderwyzen; en 
eindelyk : Om dat hunneSchryvers, diedoor 
zodanige grote Kameels dragten van woor- 
den Boeken aan de wereld willen voorkomen 


als of zy bezaten een Algemene kenniffe van al- 


le goede Letteren, wetenfchappen, Konften 
enz. In vergelykinge der hoofdgeleerde meer 
naar grote A BC Jongensgelyken, als naar 


Mannen die waarlyk doorleerd,en te gelyk ver- 


ftandigen wys zyn. Want van de meelte zaken 


_ die deze onnutte Letter Rotten, overal uitge- 


knabbelt, en in hunne grote woorden Boeken 
als in Rotneften by malkander gefleept hebben , 


zyn zy zelfs dikwils zeer onkundig, en roonen 
dart zy de flegte en goede dingen dikwils niet 


_ weetente'onderfcheidenente {chiften : datzy 


| 


kT ook 


ErVOQRREDEN A. 
ook het veel of weinig.gezag , en deachtinge, 
die de Schryvers , dewelke zy gebruiken by 
de Geleerde hebben niet weeten : dat zy 
geen onderfcheid konnen maken tuffchen 
vertellingen en waarheden : dat zy uyt an- 
dere woorden Boeken , diebyzonder zyn, een 
groot woorden Boek maken, uit fchry- 
vende dat zy niet verftaan. Andere die mede 
gingen ploegen aen deze nieuwe Konft, 
om ín alle goede Let:eren , wetenfchap- 
pen ‚en kuuften algemeen te konnen 
werden, of ten minften te fchynen by de 
onkundige, vielen aan het fchryven van Sy» 
flemata, of Kontftige zamentftelzels „ van 
vele wetenfchappen zelfs; aan korte begrippen 
van alles ineen boeksaan de algemene Hiltorien 
der Letteren, en ger Schryveren. Onder deze 
zyn zommige grote Mannen , maar. de ande- 
re zyn Cwaarmoedige, blokkers, zonder on- 
derfcheidend oordeel, of difcerwemeut ; en 
brengen meer de mot in ‚de. ware geleerd- 
heid, als enige voortplantinge of verbere- 
ringe van wetenswaardige zaken. Zy zyn 
de oorzaak , dat de Jractaat-Schryvers, en 
kern-uipluizers, en de vitmuntenttetBoeken 
buiten het gebruik en_de kennifle:der men-_ 
fchen geraken. Waardoor. den, voortgang 
der goede Letteren „ongeloofelyk, is-verhin- 
dert geworden. Want de nieuwsgierigheit, 
ongeduldigheit , Jeuiheit en: laatdunkentheit 
hebben de meefte Menfchen, weggefleept en 
verleid, om zich te: bedienen. van „het, ge- 
mak dezer ezelsbruggen’, en groot-te-fchy- 

kens 


‚A AN DIENT L DZJE RK, 


nen, terwyl zy inder daad zeer gering eù 
klein. zyn, n-de plaats van goede Boeken; 
uit dewelke zyy als zy believen te werken, 
door den tyd de zaken in den Grond kon- 
nen agterhalen:; Wy zouden noch een groot 
gel andere zoorten van diergelyke regi- 
_fter-fchryvers , elk in hunne {maldelen ver- 
deelt, konnen aanmerken , maar ik zal hier 
van aftappen ‚om dat hanne achtinge en 
het gebruik van hunne Boeken van zelfs zal 
_moêten vervallen. 
‚Onder de Ongeletterde werden heden- 
daags mede weel goede verftanden gevon- 
den , die hen bederven door her Lezen van 
de bovengemelde regifter-Boeken, die in de 
_ Tuand-talen of Franíche taal dagelyks wers 
“den vertaalt. Dit brengt het gehele Land zo 
vol waan wysheid , dat de onbekwaamfte ziel 
zich zelfs vergelykt by de Geleerdfte en 
Ate „Mannen. Waar door de goede 
atteren en dovrgeleerde Menfchen by die 
gene , dewelke zich anderszints over dezel- 
„ve moetten verwonderen; en derzelver be- 
_ zitters hooglyk waarderen , buicen alle ach« 
tinge gebragt werden. Andere onder de ou- 
geleerde die noch niet tot dien hogen trap 
van het gebruik der grote woorden Boeken 
opgeklommen. zyn, lezen zonder onder: 
feheid , en zonder enig inzicht van verkies 
Zing, of zonder wyzer te werden, dagelyks 
alles wat hen voorkomt : Namentlyk vaii 
aag ineen Digter, morgen ineen Roman, 
aar na in een Hiftorie: “Schryver, dan wer 
derom 


VOORREDE 


derom in een Godgeleerde, nu in een Boek 
over de Regten, Geneeskunde , Wysbegeer- 
te, Landbefchryvinge , Reisbefchryvers enz. 
Waar door niet van alle enige plaats kan 
krygen, werdende het eeríte door bet laafte 
geheel verltooten en over hoop gewurpen. 
Dit is de oorzaak dat wy in het midden van 
een groote Letter oefeninge van dag tot dag 
onkundiger, verwaander, en in de zaken on- 
nofelder werden. 

Als de alderverftandigfte onder de Ge- 
leerde, om de uitgeftrektheid der zaken, 
de kortheid des levenstyd en het onvermo- 
gen van ’s Menfchen geeft, niet bekwaam 
is, om van alles een regte kennifle te kry- 
gen, wat zal dan een ongeoefende en onge- 
letterde zonder gronden, of onderwyzingen 
“toch uitrechten ? Alle de verftandige onge- 
letterde met malkandere , of de bloem van 
de Natie kan zeer veel kenniffe verkrygen, 
als elk maar eene wetenfchap of Kont 
kwam te verkiezen, en zich daar alleenlyk 
op toepaften: Alles onderzocht wat tot op= 
helderinge, en verklaringe , en uitbreidinge 
van zodanig een wetenfchap of konft kan 
dienen, en niet meer uit de andere weten- 
fchappen en Konften nafpeurden , en tot de 
zyne overbragt, als het gene gemeen- 
fchap met dezelve hadde, en dezelve kwam 
te verklaren , of groter op te maken : en 
vorder alles varen liet, het welke aan zyne 
verkore wetenfchap of konft zonder nut of 
dienft is. Dan zoude zelfs zodanig een On- 


Be: 


MAN DEN LrE ZE R. 


geleerde de grootheid van diergelyk een we= 
tenfchap of konft komen te ontdekken ; hy 
zoude een gezicht krygen van de heerlykheid 
der Geleerdheid, en een grote achting, ge- 
oelen voor zodanig hoofd-Geleerde, in 
dewelke hy kwam te befpeuren een diepe en 
uitgebreide kennifle van veel diergelyke we- 
tenfchappen en Konften; hy zoude ook klaar- 
lyk zien de onbekwaamheid van de grote 
woorden Boeken en andere Ezelsbruggen en 
regifter-fchryvers. Hy zoude gewaar were 
den, dat veeltyds meer wezentlyke geleerd- 
heid, en groter verftand vereifcht werd, 
om een kleine en nieuwe verhandeling te 
fchryven, alstot een Ezelsbrug van verfcheide 
Foiianten ; gelyk als ook zulks by de Ge- 
leerde altyd meerder gewaardeert werd. 

Om eens te ondekken, hoe ontelbaar veel 
wetenswaardige zaken zich opdoen, als wy 
ons op een (tantvaftige wyze uitleggen en 
toepaflen op het onderzoek van dingen, die 
van een en dezelfde natuur zyn, behoeft de 
Lezer zyn aandagt maar te laten gaan op 
het Natuur- en Konft-Kabinet. Want wy 
hebben hier geen andere befchouwinge van 
zaken , als die der natuurlyke fchepzelen. 
Alles wat wy uit andere wetenfchappen en 
Konften daar by brengen verftrekt alleenlyk 
maar om ‘derzelver kennifle aan ons op te 
helderen en uit te breiden ; wy befchryven 
Weer natuur of gefteltheid , en betrek- 
kelyke hoedanigheden. Hier toe bieden ons 
verfcheide proef kundige wenlghjppen en 

7 on=- 


V-OOR RE DEE 


Konften de hand, om ons te verftrekken 
tot Dienareflen en Leidslieden in ons onder 
zoek. Zo ras als wy nu deze natuurlyke 
fchepzels tot ons nut willen doen gedyen, 
vertonen zich de natuurlyke Koníten en 
handwerken, om van dezelve alderhande 
Kont(t-ftukken te bereiden. Op deze wyze 
vertoont zich een fchat van wetenswaardi= 
ge zaken, daar noch zeer vele naar my een 
eindeloos werk aan zullen konnen vinden; 
voornamentlyk als zy bekwamer, en geoe= 
fender, en dieper doorgedrongen zyn als ik, 
die my maar zeer gering en klein en onmagtig 
daar toe bevinde. Als wy dan zo veel werk 
vinden in de befchouwinge en het onder- 
zoek van maar eenderhande zoort van za- 
ken, namentlyk de natuurlyke fchepzels, 
hoe zouden wy ons dan buiten verwerringe 
en dwaasheit kunnen houden , als wy alle 
de wetenfchappen en Kontten die de na= 
tuurlyke fchepzels niet eigentlyk maar andes 
re zaken op ’t oog hebben , wilden leren? 
Ik zoude zeer veel wetenfchappen en kun= 
ften konnen optellen, die in hen zelven zo’ 
groot.en uitgeftrekt zyn als de Natuer- en 
Konft-Hiftorie en der zelver proef kundige 
nafpeuringe en behandelingen, wie zal dan 
_ konnen toeftemmen dat een enig menfch de 
grootheid van geeft, het vermogen , de ge- 
Tegentheid , en den tyd zoude hebben om te 
agterhalen een vafte en diepe kennifle van 
alle wetenfchappen , Konften , Letter-oefe- 
ningen enz ò a 
err On- 


BEN DEN LEZER, 
der het fchryven- van dit eerfte -ftukje 
het Achtíte Deel is de verhandelinge 
an de Stenen ‘ongevoelig zo veel uitgedyd, 
dat de Drukker de laafte, verhandelinge de- 
welke ik over den Indigo daar ook by had- 
de gevoegt niet in dit flúkje heeft konnen 
_plaatzen. Dit is de rede dat dit tegenwoor= 
dige maar uit twe verhandelingen beltaat; het 
‘welk echter in het naaft toekomende ftuk- 
je, in het welke vier verfcheide verhande- 
linge zullen gevonden werden, wederom 
vergoedet zal werden, ‘Uit ‘die zelfde oor= 
zaak is ook om het beftek te voldoen , en 
de plaats te Vullen moch meerder by die ver- 
handelinge der Stenen gevoegt als anders het 
oogmerk “Was, “en de overige plaats tot de- 
Ze lange Voorrede gebruikt. Van welkers 
inhoud ik zelfs oordeel dat weinig Lezers 
de regter nutheid zullen trekken. Want de 
vooroordelen en ingewortelde gewoontens, 
die de leuiheidt Carefferen, en krukken 
byzeten , en de fchyn geleerdheid met hon= 
derde Maskers optooijen , verniffen, en zo- 
„danig vergulden, dat zy by de ongeletterde 
meerder uitfchittert als de ware Geleerdheid, 
daten zich niet licht uitroeijen. De aandoe- 
Ringen en kittelingen, die een half blanks 
Leiter Knegt geniet, als hy van ’t gemeen 
aangezien en ge-eert werd als een doorge- 
(5 eerd Man, zyn voor die Mannen zeer ver= 
makelyk. Een Knegt gevoelt zich nooit meer 
verheven, als wanneer hy in een fchoon 
Kleed, op zyn Meefter bete en wel opgedo- 
fte 


VOORREDE 


fte Paardt komt te ryden, en van elk een 

voor den Heer zelfs aangezien werd. Een 
half blanks geleerde heeft ook meer ver- 
wouderinge over de zaken, dewelke hy 
weet , gelyk de Studenten die noch in een 
grote onkunde , en ongeoefentheid, op de 
Hoge Schole zyn. Hy vertoont zyne weten- 
fchap aan elk een , en maakt veel groter op- 
hef, alsde regtfchape en wel door blekte 
Mannen, Want hoe geringer kennifle hoe 
groter verwonderinge. Ík ben bekwame Lie- 
zer uw goede Vrind 


W. V. Ranrouw. 
M. D. 


Pag. 1 
AN ATUU Re 
EN 
KONST-K ABINET, 
Pi de Wid 


‚. JANUARY, FEBRUARY 


EENENTWINTIGSTE 
VERHANDELING. 


Wan de ALGEMENE Natuurlyke Hifto- 
rifchryvers, en in de zelve het vervolg 
van het kort begryp en de ophelderinge 
der Natuurlyke Hiftorie , en de proefkun- 
dige Wysbegeerte van ROBERTUS 


… BOYLE, waar in apr werd van 
_ de LUCHT. 


z Natuur- en Konft-Kabinet, 


E. 
DENN myné Verhandelinge van de 
de SS Natuurlyke Hiftorie van de Lucht* 
5 IS van Auguftus-December 1722 heb 
\ AS) ik belooft een verder onderzoek : 
WEN OT op de DOOR KONST GE- 
MAAKTE LUCHT aan te ftellen. Na 
dat de hoogwaardige. Robertus Boyle uit ver= 
£cheide ftoffen lucht hadde weten te verwek= 
ken in een lucht-ledigen recipient, heeft het 
aan dien Heer behaagt enige middelen te on- 
derzoeken en in het werk te ftellen, door de 
welke dit aangroeijen van een door konft 
verwekte lucht in een lucht-ledigen recipient 
als anderzints verhindert konde werden. De 
Heer Onderzoeker maakte uit bloem of fyn 
tarwe meel een deeg, en deed het zelve op 
den 21 December 1678 in een lucht-ledigen 
recipient. Deze recipient wierd geftelt in een 
plaats die warm gehouden wierd, tot groter 
‚graad van warmte als in het midden van den 
zomer gevoeld werd: Nochtans was in den 
tyd van tien uren geen de minfte lucht van 
dit deeg in den lucht-ledigen recspiezt voort- 
gebragt. Waar uit fchynt te volgen , dat, als 
het deeg eenmaal al te veel koude ontvangen 
of geleden heeft, gelyk als in den winter ,het 
zelve zyn vermogen van geften zo licht niet 
wederom aanneemt, zelfs in een grote warm- 
te geftelt zynde. Want als zodanig een deeg 
in den zomer in een lucht-ledigen recipzent ge- 
plaatít is geworden , is daar uit binnen zeer 

î wei- 

* Zie Nartuur- en Konft-Kabinet Auguftus- 

December 1722 pag» 67 


Fannary, February 1723. 3 
„weinig vuren een goede hoeveelheit van lucht 
voortgekomen. 


‘ xe 
_— Op den 23 Mey 1678 heeft de Heer Onder- 
zoeker drie oncen deeg, dat met geft door- 
kneed was, gefloten in een recipient, die een 
ruimte hadde in de welke so onfen- watérf 
„konde gehouden werden. Hier op wierd een 
weinigje Brandewyn gegoten, om te onder- 
zoeken of door de brandewyn de geftinge niet 
zoude belemmert of enigzints verhindert wer= 
den. Op den 24 Mey was de kwik maar drie 
vingerenbreed gerezen. Op den 26. dito was 
de aanwafzinge van lucht maar een weinigje; 
Op den 27 dito wierd geên veranderinge aan 
de kwik of de lucht- peilder befpeurt. Op den 
29 dito wederom noch geen verandering. Op 
den 2. Juny was de kwik noch een weinigje 
gerezen. Op den 14 Juny was geen de min- 
fte veranderinge, gelyk als ook zelfs op den 
4 December noch geen meer lucht uit het 
gemelde deëg voortgekomen was. Waar uit 
epenbaarlyk bleek, dat in den tyd van om- 
trent zeven maanden maar ruim drie duim 
fwaarte van kwik aan lucht uit dit deeg voort- 
Bekomen was ; en dewyl dit deeg noch met 
gelt gemengt was geweeft, zoude het auder- 
Zints ongemeen veel lucht hebben moeten 
voortbrengen, indien zulks door de brande- 
wyn niet belet was geweeft ; gelyk uit devol- 
gende proef klaarlyk zal gezien werden. Na 
dat dit Deeg uit den recipient gedaan was , be- 
vond de Heer Boyle dat het zelve een onaan- 
A z ge- 


4 Niles en Konft-Kabinct, 


gename reuk uitgaf, die cen weinigje zuur- 
achtig was. 


Js 

Op den 23 Mey van her zelfde jaar 1678 
hadde de Heer, Onderzoeker-ook noch drie 
onfen deeg, daar gelt in was, gedaan in een 
anderen lucht- ledigen recipient van eene even- 
gelyke grootte, zonder daar brandéwyn by te 
doen, gelyk als in de bovengemelde proef ge- 
fchied was. Maar op den 24 dito was de 
kwik al gerezen op 19 duim, en op den 26. 
dito tot op 38 duim, zynde binnen den tyd 
van 72 uuren uit die deeg 39 duim,kwiks, - 
fwaarte-kragt aan lucht voortgebragt. Op 
den 27 dito ftond echter den aanwas van de 
lucht geheel (til, en bleef de kwik op die 
zelfde hoogte van 33 duim tot aan den 14 
December. Waar uit gezien kan worden, 
dat onder den tyd van de geltinge, namcentlyk, 
de eerfte 72 uren, de lucht uit het deeg was 
voortgekomen. 'Uit deze „proef blykt open- 
baarlyk, dat de Brandewyn in de voorgaande 
proef de oorzaak was geweelt, door dewelke 
het verwekken van lucht door konft belet was 
geworden. De brandewyn is voor het groot= 
fte gedeelte een vloeibare en òlyachtige {wa- 
vel, en het is genoegzaam aan een iegelyk be. 
kent ‚ dat de fwavel of wynkopers-lucht: de 
ryzinge en werkinge van den wyn en verfchei- 
de andere geltingen nederlegt , of belet; en 
dewyl de lucht uit her deeg doör middel van 
de geflinge moet opgeloft werden , behoeven 
wy ons, niet te verwonderen , dat de Bran- 
dewyn het voortkomen van de lucht uit 
_ deeg 


Janumy, February 1723. 5 
„deeg in een lucht-ledige recipient komt te be- 
Jetten. In dit deeg wierd ook noch dat on- 
derfcheid gevonden , dat het zelve veel fterker 
en doordringender zuren reuk uit gaf, toen 


_ het uit den recipient gekregen wierd , als het 
voorgaande, het welke met brandewyn be- 


daauwd was geweelt. 


8 4. us EN: 
Op den 29 Augutty 1678 deed de Heer 


_ Boyle eenige peeren in een recipient daar wa- 


“ter in was. {n dezen recipient wierd ook zo 
veel lucht geparft , dat daar door de kwik 
kwam te ftaan noch 26 duimen hooger als ge- 
woonlyk,gelyk als aan den Jucht-wyzer kon- 
de gezien worden. . Op dat de Lezer de wer- 
kinge van den lucht-wyzer wel mag begrypen, 
kan nagezien worden wat wy in ons voor- 
gaande Natuur- en Konft-Kabinet daar van 
voorgeftelt hebben *. Binnen den tyd van een 
uur kwam een van de peercn te barften , en 


_ geheel als ‘in pap te veranderen. Len 39 di- 


to hadden de peeren noch geen de minfte 


‘ Jucht voortgebragt, in tegendeel was de kwik 


15 duim lager gezakt. Op den 3r dito ge- 


_{chiede peen verandering aan de kwik. Op 
__den r. September begonden de peeren lucht 


voort te.brengen , en de kwik was wederom 


geklommen tot 27 duim. Op den 2. dito was 
de kwik 35 duim hoog geworden. Op den 


3. dito was de kwik gerezen op $2 duim. Op 


… den 4. dito was de kwik gerezen op 59 duim. 
_Op den 5. dito was de kwik gerezen op 64 


duim, en depeer die geborften-was hadde een 
CNN A fwar- 
* Zie Natuur- en Konft-Kabinet Auguftus--Detember 


__ A722. Pag. 49. 


bn 


6 Natuur-en Konft-Kabinet, 


fwarte koleur aangenomen. Op den 6. dito 
was de kwik geklommen op 674 duim. Op 
den 7 dito was de kwik wederom gezakt 3 
duim, en ftond vervolgens op 64. duim. Op 
den 8 dito was de kwik gezakt op 58 duim, 
dewyl eenig water uit den recipiezt was uit- 
gezypert. Maar alles wederom lucht- en wae 
ter-dicht gefloten zynde was de kwik op den 
9 dito negen duimen gerezen, en ftond ver- 
volgens op 67 duim. Op den ro dito was de 
kwik noch wederom gerezen op 69 duim. Op 
den elfden September was de kwik wederom 
twee duimen gezakt en ftond op 67 duim, 
niet tegenftaende de Heer Boyle wel verze- 
kert was, dat noch water noch eenige lucht 
uit den reciptext was uitgegaan, maar her was 
tuffchen den ro en 11 dito des nachts zeer 
kout geweelt. Op den 12 dito bleef de kwik 
onveranderlyk ftaan. Op den 13 dito was de 
kwik gezakt tot op 64 duim en de koude was 
ook merkelyk toegenomen. Op den 14 dito 
was de kwik wederom zes duim gerezen en 
ftond op 7o duim. Op den 16 dito was de 
kwik gezakt op 59 duim. Op den rg dito 
bleef de kwik ftaan, maar op den 20 dito was 
de kwik gerezen op 72 duim. Op den 23 di- 
to was de kwik wederom gezakt op 69 duim. 
Op den r Oétober was de kwik wederom ge- 
rezen op 75 duim. Op den 3 dito was de zel- 
ve wederom gezakt op 7o duim; maar de 
koude van het weer was ook zeer vermeer- 
dert. Op den $ dito was de kwik wederom 
gerezen op 75duim met regenachtig weer. Op 
den 7 dito bleef de kwik op die zelfde oer 

aan 


_ January, February 1723. 7 
ftaan met een aanhoudende regen. Maar op 
den ro dito was de kwik wederom gezakt 
op €7 duim, niet tegenftaande het regenachtig 
weer noch kwam aan te houden. Op den 
12 dito was de kwik gezakt op 6s duim, maar 
„de koude ook wederom zeer vermeerdert. 
Den 13 dito was de kwik op 64, dert 14 op 
69, den 15 op 74, den 24 dito op 68 met 
meer koude. Op den 2 November was de 
kwik 64 duim met vermeerdering van kou- 
de. Op den $ November was de kwik ge- 
rezen op So! duim , maar de koude was 
ook zeer veel vermindert. Op den 20 dito 
was de kwik gedaalt tot op 65 duim, maar 
met fterke vorft. Op den 27 dito was de 
kwik op 68 ‘met dooi-weer. Op den 6 De- 
cember was de kwik gezakt op Ó1 duim 
met een hevige vorft. Uit deze proef word 
ontdekt dat de vrugten niet zo veel lucht 
uitleveren in een lucht die te zamengeperft 
is, als in een lucht-ledigen recipiezt of vrye 
Jacht. Want na een naaukeurige uitrekening 
wierd bevonden , ‘dat de hoeveelheid van 
lucht, die uit deze peren was woortgebragt, 
geen ; kwam te bedragen van de hoeveel- 
heit van-lucht die voortgebragt was geweeft 
uit diergelyke peeren in een lucht-ledigen re- 
eipient. Ook is het wel waarfchynelyk,vol- 
gens de ondervinding van de volgende proef, 
dat de koude van het water vry wat belem- 
meringe aan het voortbrengen van de lucht 
toegebragt heeft. ‘Het is ook in deze proef- 
ondervinding aanmerkelyk , dat de lucht by 
_tierhaalde beurten voortgebragt wierd : dat de 
Eek A 4 zel- 


8 _…Natuur- en Konfl-Kabinet, 


zelve gedurig fcheen te vermeerderen en te 
verminderen. Maar het is wel zeer beden- 
kelyk dat de warmte en koude van het weer 
hier veel toe gedaan hebben. 


E 
Op den 22 February 1677 plaatfie de 
Heer Boyle tien onfen deeg in een recipiezt, 
die maar twee en twintig onfen water in des- 
zelfs ruimte konde houden. Deze recipient 
was vervult met de gewonelyke lucht tot de 
hoogte van 29 duimen Engelfche maat, ge- 
Jyk als wy voor dezen befchreven hebben dat 
de lucht in de reciptenten was ,daar de lucht- 
wyzer in gebruikt wierde , en uit de welke 
dan geen lucht uitgepompt wierd. Behalven 
deze lucht parfte de Heer Onderzoeker noch 
zo veel lucht, dat behalven die 29 duim de 
kwik nog 73 daim hooger ftond. In den tyd 
van twee uuren wierd geen verandering aan 
de kwik befpeurt, maar op den 23 dito was 
de kwik gerezen tot op $o duim. Op den 
24 dito was de hoogte go duim , den zs dito 
97, den 26 dito ror, den 27 dito ros, den 
29 dito 107. Den 1 Maart was de hoog- 
te van de kwik rr2 duim, den 2 dito 120, 
den 3 dito 121 ‚ den 4 en $ dito bleef de 
kwik ftaan op 121 duim. Den 8 dito was 
de kwik op 125 duim. Den ro dito 131. 
Den 21 dito hadde door de koude de kwik 
- eerft uiet aangewonnen ; maar in de laatíte 
drie dagen was de kwik echter 7 duim gere- 
zen en (tond vervolgens op 138. Den4 A- 
Pril was de kwik wederom nog wel wat 
ge- 


pe 


4 
p January, February 1723. 9 
‚gerezen, maar de recipient kwam te barften, 
en wierd wel vier of vyf voéten weg ge- 
fineten. - Uit deze proef bleek genoegzaam, 
dat de te ‘zamen geparfte lucht een groot be- 
Jetzel was aan het voortbrengen van nieuwe 
__Jucht uit het deeg, om dat auderzints binmen 
_ twee of drie dagen, in een lucht ledigen re- 
gipient of in de vrye lucht, uit zodanig een 
deeg veel meer lucht voortgebragt zoude wor- 
den. Ook was de koude een groote belem- 
_ meringe in de voortbrenginge van nieuwe 
lucht. 


6. ê 
‚ Op den:r Maart 1677 floot de Heer On- 
derzoeker twee onfen geftote Rozynen met 
zes onfen Azyn gemengt in een lucht-ledigen 
recipient. Daar vertoonden zich daatlyk ver- 
_ fcheide Jucht-bellen. Den 2 dito was de kwik 
nog geen half duim breed gerezen , niet te- 
genftaande gedurig lucht bellen uit de rozy- 
nen opkwamen. Op den 25 dito was de A- 
_ zyn wel als doorzaait met lucht-belletjes,maar 
… de kwik was nochtans geen duim breed gere- 
_ zen in aldien tyd. Uit deze proef blykt klaar- 
lyk dat de Azyn de voortbrenginge van de 
lucht en de geftinge in de rozynen komt te 
g beletten: om dat de Rozynen- in een lucht- 
‚ ledige plaats niet alleen zeer wel komen. te 
giften, maar ook zeer veel lucht komen uit 
_ te brengen. Het is zeer aanmerkelyk dat wy 
in de geftinge van deeg tot het bereiden van 
koren-wyn, van honing-water, van brood, 
van zuiker-water, en sn groot getal vrugten, 


í als 


1o __ Natuur- en Konft-Kabinet, 


als van appelen, peeren , aalbeflen , kerfen, 
pruimen, enz. gewaar werden een zeer door- 
dringenden en fcherpen zuren reuk „en dat wy 
echter bevinden dat de Azyn de geftinge we- 
derhoud en belet. Maar als wy acht geven 
op de werkdaad die de natuur gebruikt in het 
voortbrengen van den Azyn, zullen wy deze 
zaak beter konnen begtypen , en ook leeren 
verftaan de reden waarom de Azyn zo be- 
k waam is om het vlee{ch en alderbande ligcha- 
men in te zulten, en voor de verrottinge te 
bewaren, en zeer lang te doer duuren -kap- 
pers, komkommers, ÁÂzia, alderhande bloe- 
men en vrugten die zeer lang zonder eenige _ 
bedervinge in de zelve bewaard konnen wor- 
den, 


tilde 

Op den 7 April 1677 nam de Heer Boyle 
tien orfen deeg en wierp de zelve in een re- 
cipient die 22 onfen water konde houden. In 
deze kleine recipient wierd, boven de gewo- 
pelyke lucht, noch zo veel lucht ingeparft, 
als bekwaam was om te dragen of op te par- 
fen 128 duimen kwik. Na verloop van zes 
uren ftond de kwik op 132 duim , zynde 4 
duim aangewafzen. Op den 8 dito was de 
kwik 9 duim aangewafzen, en ftond op rár 
duim. Den 9 dito ging by ongeluk de lucht 
verloren die aangegroeid was, en Wierd we- 
derom gebragt op 141 duim, en alles wel 
lucht-dicht gemaakt. Den 1o dito ftend de 
kwik op 1is1, den rr op 158,-den 12 op 
168, den 13op 176, den 14 op 183, den 15 
nog 


Sanuary, February 1723; HI 
nog op 183, den 16 op’ 187, den 17 op 191. 
Tot den z5 dito is de kwik blyven ftaan 
op 191, maar in den tyd van twee dagen, 
namentlyk-den 26 en 27 , is de kwik aan- 
_gewafzen 7 duim, en was vervolgens geklom- 
men tot 198 boven deszelfs gewoonelyke 
_ hoogte van 29 duim Engelfche maat. Op den 
__3o dito bleef de kwik onbeweeglyk ftaan op 
198 duim. De Heer Boyle oordeelde of de 
__@orzaak niet wel mocht zyn, dat de lucht in 
_ den recipient al te onmatig geparít wierde, en 
__ dat zulks de reden was , dat geen nieuwe 
_ lucht meer konde voortkomen uit het Deeg. 
__ Daarom opende die Heer de kraan van de 
__ lucht-pomp een weinigje , en Jiet zo veel 
__Tucht uit den recipient, dat de kwik kwam te 
__ zakken op so duim boven de gewoonlyke 
hoogte. Zo ras als de lucht op die wyze 
verdunt was geworden groeide binnen den 
tyd van drie uuren twaalf duim-breed, en de 
kwik rees op 62 duim. Op den 3 Mey ftond 
d de kwik op 66 duim; waar uit genoegzaam 
__ kwamteblyken dat de voorgaande al te ge- 

parfte lucht het aangroeijen van de nieuwe 
__ lucht merkelyk belemmert hadde. Op den 
11 Mey wierd geen meer lucht uit het deeg 
__ aangewonnen. Maar als wy nu eens over- 

wegen de hoeveelheid van lucht dewelke uit 

dit deeg voortgekomen was, zullen wy be- 

vinden dat in een warm faifoen, gelyk als in 

April en Mey, de lucht uit het-deeg zoo wel 

opgeloft word in een te zamen geperftelucht, 

als in een vrye lucht, hoewel echter de za- 

menparzinge niet al te veel moet zyn, gelyk 
W. als 


3 


iz __ Natuurs en Konfl-Kabinet, 


als kwam te blyken op den 30 Mey. Ook 
verfcheelt het aanwafzen van de lucht uit het 
deeg in een te zamen gedrukte lucht daar in, 
dat de door konft verwekte lucht binnen 
weinig dagen word voortgebragt in een Jucht- 
ledige plaats, of vrye lucht ; maar in een te 
zamen-geparfte lucht niet eerder als in ruim 
zes weeken. De heer Boyle was ook begee- 
rig om te weeten of al de lucht diein het deeg 
was volkomentlyk was opgeloft ; daarom 
lichtte die Heer dit deeg uit den recipient, en 
plaatfte het zelve in een lucht- -ledigen rect- 
pient. Maar van den 11 tot den 30 Mey 
kwam de kwik maar 4 du'm nieuw verwek- 
te lucht, en naderhand niet meer aan te wy= 
zen. Zoo dat al de lucht behalven deze vier 
duim kwiks hoogte uit het deeg voortgebragt 
was in de bovengemelde te zamen geperfte 
lucht. _ Uit de boven gemeide proef kwam 
ook klaar te blyken , dat in een te zamen ge- 
perfte lucht, de lucht die uit het deeg door 
kont wetwekd wierd, by beurten wierd aan-, 
gewonnen „en dagelyks. eenige duimen toe- 
nam, maar niet fchielyken op eene reis, ge- 
Iyk zomtyds in zommige fchielyke gelingen 
en opbruizingen komt te gebeuren, 


8. 

De Heer Boyle ftelde te gelyk twee proe- 
ven aan met gelyke vrugten „het eene gedeel 
te wierd geplaatft in een recipient, în de wel- 
ke gedaan wierd lucht, die door konft voort - 

gebragt was uit kerzen, en het andere gedeel - 
te wierd geplaatti in een n recipient in de welke 


ge 


Jannary, February 1723. ed 
gedaan wierd de vrye lucht welke wy inade- 
men, maar de ondervindinge leerde, dat on- 
gemeen veel meer lucht uit de vrugten voort- 
kwam, die in de vrye lucht geplaatft waren, 
als uit de vrugten die in de door konft ver: 
wekte lucht geplaatft waren; en dat vervol- 
gens de lucht, die door konft uit de kerzen 
gemaakt was, het aanwafzen van lucht uit de 
vruchten ongemeen kwam te belemmeren; 
als ook dat de zelve veel bekwamer was om 
den {maak van die vruchten te bewaren, als 
de vrye lucht, en te gelyk om derzelver zelf- 
ftandigheit en kolenr veel meer te veranderen 
als de natuurlyke lucht. Want de pruimen 
en appelen, Omtrent welke deze proeven ge- 
daan waren, veranderden veel meer van fmaak 

in de vrye lucht, en wederom vel meer 
van koleur in de lucht die uit de kerzen door 
konit voortgebragt was. 


9 

_ Op den ro Oftober 1677 leide de Heer 
Boyle anderhalf ons gekneusde ‚druiven in 
een zeer kleinen recipient ‚die maar tien on- 
„fen water konde houden ‚zonder ook uit de 
zelve eenige lucht uit te pompen. Den 1rdi- 
to was de lucht maar een weinig gerezen. Den 
12 dito was de verandering ook deer gering. 
Den 13 (lond de kwik op 4 duim , den 15 
dito op 1 duim, den 18 op 14 duim , den 
19 op 4 duim, gelyk ook den 20 dito, als 
wanneer zich eenige (chimmel op de gekneus- 
‘de druiven kwam te vertonen. Den 21 dito 
was de kwik op 4;duim. Op den 22, 23, 
24. 


14 Natuur-en Konft-Kabinet; 


24 dito ftond de kwik fil, en de fchimmet 
groeide meerder aan. Den 26 dito rees de 
kwik op $+ duim, den 27 dito op 6 duim ,den 
30 dito 64duim, den 2 November 74 auim, 
den 6 dito 9 duim, den 8 dito 1o duim, den 
9 dito'12 duim, den 12 dito 14 duim, den 
18 dito 23 duim, den 8 December 36: duim, 
den r2 dito 39 duim. Den 6 January 1678 
was de kwik wederom gezakt op 36 duim, 
buiten twyfel door de koude. Op: den zelf- 
den ro Oëtober 1677 hadde de Heer Boyle op 
de zelve wyze gekneusde druiven in een an- 
deren recipient gedaan, maar by deze was ge-= 
mengt twee Drachma brandewyn , het welk 
de oorzaak was dat uit deze druiven niet 
meer als ; duim lucht was voortgebracht tot 
op den zelfden 6 January 1678. Waar uit 
openbaarlyk bleek „dat de brandewyn een vol- 
komen beletzel was, om uit gekneusde drui- 
ven lucht door konft op te lofzen ; om dat de 
zelve zo wel de verrottinge als de geftinge der 
drulven kwam te beletten. Miflchien zullen 
diergelyke proef-ondervindingen aan zommi- 
ge lezers voorkomen als zeer gering, en de 
opmerkinge van een verftandig man naauwe- 
lyks waardig , maar de opmerkende lieden die 
van oordeel en ondervindinge zyn zullen de- 
ze zaken geheel anders befchouwen , en de 
gevolgen die uit deeze waerneemingen op 
een vaften grond konnen getrokken wor- 
den, met veel vrucht toepaffen op de werkda- 
den van de natuur, aan de welke wy den naam 
van verrottinge , geftinge , opbruizing, we- 
zens ftantsverwiflelinge, enz, gewoon zyn te 
geeven. De 


January, February I723. LS | 


ser 


… De Heer Onderzoeker genoegzaam on- 
 dervonden hebbende dat de brandewyn , de 
welke gemengt wierd met rype vrugten, ge- 
noegzaam het voortbrengen van de, lucht 

kwam te beletten „ begeerde eens te onder- 
zoeken , of de reuk van de brandewyn het 

voortbrengen van de lucht door konft zo wel 
konde beletten als de brandewyn zelfs. Daar- 

om wierden rype Perfiken geplaattt in de 
hoogte van een recipiezt , in welkers bodem 
een weinigje brandewyn was, zodat de bran 
dewyn de Perfiken niet konde raken, als met 
deszelfs fyne uitvloeizels of reukdeelen. In 
€en anderen recipient wierden insgelyks vyf 
type perfiken gedaan zonder brandewyn, maar 

in eenen denzelfden tydt ‚ namentlyk van 
den 17 Oëtober 1677 tot den 28 Maart 1678, 

was de lucht aangewafzen in den recipient 

met brandewyn tot op 31; duim, en in den 
recipient Londer brandewyn was op den zelf- 
den 28 Maart de lucht aangewafzen tot 33: 

duim. Zodat de uitwazeminge van de bran- 
„dewyn noch belet hadde het aanwafzen van 2 
duim kwiks, hoogte. Uit deze twee recipien- 
ten was de gemeene lucht niet uitgehaalt, zo 

dat het aanwafzen van de 31; en 33; duims 
lucht gerekent meet werden boven de gewo- 

nelyke lucht die in de beide recipsenten gelaten 

„was. Uit deze proef-ondervindinge konnen 
„Wy, volgens myn gedachten, een gevolg 
trekken ‚ dat de geltinge der dingen eenig- 

zints kan belet worden, in plaatzen welker 
lucht 


16 Natuur- en Konft-Kabinet, 


lucht zeer vervult is met brandewyn , het zy 
van druiven; of van koorn, of van zuiker, 
of van andere diergelyke deftillatsen, ligueu- 
ren of brandende en fwavelachtige geeften. _ 
Deze zaak kan ook opgemerkt worden van 
de flokers der koren-wynen en andere bran= 
dewynen. Want dewyl.de ftook-huizen al- 
tyd geweldig ruiken na de Defkllatien en 
brandende geeften, zoude zulks wel enig be- 
letzel konnen toebrengen aan de geftinge van 
het beflag, en de oorzaak zyn, dat minder 
koren-wyn gewonnen wierde als ‘anderszins. 
Want dat den (taat en de gefteltheit van de 
buiten-lucht veel kan toebrengen in het meer- 
der of minder winnen van koren-wynen, is 
een waarheid de welke de ftokers dagelyks 
ondervinden , dewyl zy gewoonlyk in een’ 
zeer goede lente-lucht de meefte w yn aanwin- 
nen uit de zelfde hoeveelheid van koren.Door 
verfcheide andere proeven met deeg daar geft 
Onder gemengt was , en met rype en varfche 
erweten enz. heeft de Heer Boyle insgelyks 
ondervonden, dat de brandewyn, zelfs in-het 
heetfte van den zomer, het voortbrengen van 
door konft verwekte lucht zo wel kwam te 
beletten, als wy boven gezien hebben in de 
druiven, perziken enz. 


II. 

Na dat nu de Heer Boyle onderzocht had- 
de, welke zaken het vermogen hadden om te 
belemmeren” of ook wel geheel te beletten 
het aanwinnen van de lucht die door konft uit 
de zaken verwekt kan worden ,vonddie Heer 

goed 


\ 


_eerlt eeu goed gedeelte door konft verwek- 


SFannary, February 1723. 37 
goed om eens te onderzoeken het onderfcheid 
dat gevonden word in de uitwerkingen van 

de door konft verwekte lucht, en de uitwer- 
kingen van de natuurlyke lucht. Om hier toe 
te geraaken was het nodig dat de Heer Boyle 


te lucht kwam te vergaderen, om in de 
zelve zyne voorgenomen proeven aan te ftel- 


‚Jen. En dewyl die Heer reets by ondervin- 


dinge zeer wel wilt , dat de rype kerzen in 
een lucht-ledigen recipient ongemeen veel 


_ lucht komen uit te leveren, deed de Heer 


Boyle een gedeelte rype kerfen in een lucht- 
ledigen recipient, en hadde-de werktuigen 
zodanig weeten toe te flellen, dat zo ras als 
de lucht-ledige recipient zeer vol nieuwe 
lucht uit de kerfen geworden. was, met de 


zelve een andere lucht-ledige recipient konde 


gevult worden, zonder dat de buiten-lucht 


‚eenige toegang konde krygen. „Op deze wy- 


ze vulde de Heer Boyle verfcheide lucht-ledíi- 
ge recipientea met lucht, die door de geftinge 


uit de karfen verwekt was geworden. De 


tyd in welke al deeze lucht uit de kerfen 
voortgebragt was geworden was van den 19 
Juny 1677, tot den 9 Augufty 1677 szcluss. 
Jit deeze proef ontdekte de Heer Boyle twee 
zaken: als 1 dat een ongelooflyke hoeveelheit 


van lucht uit de kerfen voortgebragt wierd, 
En 2 dat deeze voortbrenging daaglyks wel by 


gedeeltens gefchiede, maar dat de voortbren- 
ginge zeer onevenmatig gefchiede, wordende 
op de eene dag zomtyds aangewonnen 15 
duimen kwiks hoogte, en wederom op den 


Be VAI. Drer. B an- 


18 Natuur en Konft-Kabinet, 


anderen dag maar 4, of 3, of 6, of 9 dui 
men kwiks hoogte, het welke eenigzint 
naar ons oordeel zoude konnen afgeleit wor 
den van den veranderlyken flaat van de bui-f 
ten-lucht, en deszelfs vermeerderinge va 
warmte of koude , beweeging of ftilftant} 
broeijinge of rechtlynige beweeging. Want 
alfchoon de buiten-lucht zelfs, als lucht, welt 
geen toegang tot het binnenfte van een lucht- 
ledigen recipient heeft, is het echter zeker, 
dat het vuur, en verfcheide andere fyne we- 
zens,die altyd min of meer in de buiten-lucht} 
gevonden worden, konnen dringen niet al-# 
leen door het glas, maar zelfs door de alder- 
vate en dichtfte lichamen ; gelyk als ik nade- 
ze in de natuurlyke hiftorie van het vuur, en 
ook noch omtrent verfcheide andere fyne we- 
zens, met zekere en vafte proeven zal doen 
Zien. 


12. 

De Heer Boyle hadde een gedeelte rype 
kerfen gedaan in een lucht-ledigen recipient, 
en deed zoo veel lucht, die uit de voorgaende 
kerfen verwekt was, vloeijen in dezen rect-| 
pient als van noden was om de kwik te doen 
klimmen op de hoogte van $o duimen. De 
Heer Onderzoeker liet deze kerfen werken 
van den 13 July 1677 tot den 27 Augufty van 
het zelfde jaar, zynde te zamen 4s dagen. 
Maar aan de uitkomtt kwam te blyken , dat! 
uit deze rype kerfen niet zo veel lucht wierd 
voortgebragt in een lucht, die door konft uit ! 
de voorverhaalde kerfen gemaakt was , als / 

an- | 


| 


January, February 1723. 19 
anderzints kwam te gefchieden in een luchte 
tedigen recipient , of in de natuurlyke lucht. 
Ook waren deze kerfen, na dat zy uit den re- 
cipient genomen wierden, niet zonderling 
verandert van koleur , en in dezelve wierd 
geen de minfte verrottinge of fchimmel ge- 
zien, maar de fimmaak was echter een wei- 
nigje zuurder geworden , derzelver pap of 
pafta onderzocht zynde wierd van binnen vol 
holligheden gevonden, gelyk als deeg , het 
welke aan ’t gelten is. Maar de kerfen van 
de boven gemelde proef , die in den lucht-le- 
digen recipient gefchied was, waren zeer ver- 
andert van koleur , en hadden zeer weinig 
fÍmaak, en derzelver vlees was zeer bol en 


_fpongiachtig, en licht geworden door de gef- 


tinge. 


13. 

Op den ro September 1677 hadde de Heer 
Boyle zes oncen Druiven gedaan in een re- 
cipient in welke 25 oncen water gehouden 
konde worden. De gemeene lucht was ín 


" deezen recipient gelaten ‚en de zelve wierd 


volkomen dicht gefloren. Van den zo Sep- 
tember tot den 20 December was boven en 
behalven de gemeene lucht die in den reci- 
pient gelaten was, noch uit de druiven aan- 
wonnen de hoogte van 36 duim, hoewel de- 
ze hoeveelheit van lucht in de laatíte dagen 
door de grote koude gedrongen was op 32 
duim kwiks hoogte. Deeze lucht was, ge- 
Iyk als wy voor deezen van de door kont 
voortgebrachte lucht aangemerkt hebben eon 

, p â- 


zo Natuur-en Konft-Kabinet , 


dagelyks by trappen aangewonnen, en toen 
de Druiven uit den recipient gedaan wierden, 
was derzelver reuk en finaak eenigzints fchim- 
melachtig. De Heer Boyle hervatte deze 
proef in een recipient, in welke by de ge- 
meene lucht ook was ingeperlt een lucht die 
uit peeren gemaakt was. Maar uit deze proef 
kwam te blyken dat de werking anders ge- 
fchiede in een gemaakte lucht als in de na- 
tuurlyke lucht, of in een lucht-ledigen rect- 
pent. De Heer Boyle-heeft noch verfcheide 
proeven gedaan met oranje-appelen , kalfs- 
vleefch, uyen , met onrype druiven, met 
bloemen, pruimen, perfiken , peeren enz. in 
gemaakte luchten, en door deze proeven on- 
dervonden, dat de uitwerkinge van de ge- 
maakte luchten veel verfcheelden van de uit- 
werkinge der natuurlyke lucht, omtrent het 
voortbrengen van lucht ; als ook dat de ge- 
maakte lucht byzondere uitwerkingen deed in 
byzondere vruchten , uit welke lucht voort- 
gebracht wierd, De rede zal zyn, dat in de 
gemaakte lucht deelen gevonden worden van 
de ftoffen uit welke deze lucht voortgebracht 
was geworden , die in de natuurlyke lucht 
niet zoodanig gevonden worden; en deze de- 
ten zullen de oorzaak zyn van de byzondere 
uitwerkingen in welke de gemaakte luchten 
kwamen te verfcheelen van de natuurlyke 
lucht. 


i 14- 
De Heer Onderzoeker heeft ook verfchei= 
de proeven aangeftelt in een te zamen geperfte 
na- 


_ January, February. 1723. ar 
natuurlyke lucht. Deze proeven gefchiede 
met ajuin , tulpbloemen , oranje-appelen ‚ro- 
gen, muizen, vliegen, kikvorfchen „ citrce- 
pen, peeren, vogels , enz. en uit de zelve 
_ kwam te blyken dat deze zaken zich op ver- 
_fcheide andere wyzen kwamen toe te dragen, 
als dat zy beproeft wierden in de natuurlyke 
Jucht die niet ingedrukt of te zamen gepertft 
is geworden. Hier uit konnen verfcheide 
_duilterheden, die in de zaken, welke in ver- 
fcheide luchten verkeeren, voorvallen, opge- 
heldert worden; maar myn beftek laat niet 
toe om alles z00 omftandig aan te. merken en 
te befchryven, als daar toe wel vereifcht zou- 
de worden. 


bb 15. 
Het is een zeer aangenaam onderzoek , 
waar door ontdekt kan worden of de gemaak- 
te lucht wel zoo bekwaam is voor het leeven 
„der dieren als de Natuurlyke lucht. Op den 
‚5 Mey 1677 ftelde de Heer Doyle seen leven- 
‚dige honingby in een recipient. Uit deze re- 
cipient wierd de natuurlyke lucht uitgepompt, 
waar door de honingby onbeweegelyk kwam 
neder te vallen. Ais nu eenige buiten-lucht 
„was ingelaten geworden zoude de honingby 
daar door wederom beweegelyk gemaakt en 
herftelt zyn geworden , maar de Heer Onder- 
Zoeker maakte zeer fchielyk in den. recipient 
Een genoegzame hoeveelheit van lucht door 
konft. Hier toe-was in den recipient geftelt 
Een glaasje met gediftilleerden wyn-azyn. Zo 
_ ras als de natuurlyke lucht uit den recipiezt 
KE B 3 uit- 


22 __Natuur- en Konfl-Kabinet „ 


uitgepompt was viel in deze Azyn een goede 
hoeveelheit geftoote koraal, het welk op een 
behendige wyze zodanig was toegeftelt ge- 
weell. Zoo ras als het koraal-poeder neder- 
ftortede in den Azyn wierd daar door, gelyk 
aan een iegelyk bekent is, verwekt een (ef- 
ferveftentia) opbruizinge, uit welke opbrui- 
zinge fchielyk een genoegzame hoeveeclheit 
door konft verwekte lucht in den resipient 
wierd voortgebracht. Maar de honingby 
bleef onbeweegelyk leggen en wierd niet we- 
derom herftelt, gelyk als gefchied zoude zyn 
geweelt, ais in den recipzent , in plaats van 
deze door kon(t gemaakte lucht, ingelaten 
was geweeft een genoegzame hoeveelheit na- 
tuurlyke of buiten-lucht. Want zo ras als 
deze honingby uit den recipient wierd geplaattt 
in de buiten-lucht, verkreeg de zeïìve naar een 
korten tyd de beweéeginge wederom. Waer 
uit wy konnen befluiten dat de lucht die door 
konft gemaakt word níet zoo bekwaam is 
voor het leven der dieren, als de natuurlyke 
lucht ; het welk noch meer beveftigt word 
door de volgende proeven. 


16. 

Op den 12. Augufly 1677 ftelde de Heer 
Boyle twee vliegen in een recipient, die tot 
26 duim kwiks hoogte gevult was met kunft- 
lacht, die voortgebracht was uit Druiven. 
Eer de kunft-lucht in den recipient gebracht 
wierd, was de natuurlyke lucht uit de zelve 
je rd waar door de vliegen in den 
tacht-ledigen recipient als dood of onbeweeg- 


Iyk 


| Jannar), February 1723. 23 
Iyk nedervielen, en ook door het invoeren 
van de konft-lucht geenzints opgewekt of 
‘perftelt wierden. De Heer Boyle hadde op 
den zelfden tyd twee andere vliegen gedaau in 
gen recipient die lucht-ledig gemaakt wierd. 
Doo ras als de lucht uitgepompt was vielen 
ook deze vliegen neder en bleeven onbeweeg- 
Iyk leggen. Maar zoo ras als in den recz- 
pient ingelaaten wierd de natuurlyke lucht tot 
23 duim kwiks hoogte , wierden deze twee 
vliegen opgewekt binnen den tyd van 15 mi- 
nuten , en begonden zelfs in deeze lucht te 
vliegen, niet tegenftaande de zelve zodanig 
dun was, zynde 23 duim, 7 duim minder als 
de Confiftentie van de buiten-lucht, die de 
kwik opparft tot zo Engelfche duimen en daar 
over. Uit deze proeven kwam te blyken dat 
de vliegen niet konden opgewekt worden 
door 26 duim kwiks hoogte konft-lucht, 
maar door de natuurlyke lucht volkomen her- 
ftelt wierden, alfchoon veel minder natuur- 
Iyke lucht, dat is tot 23 duim ingelaten wierd. 
Ook leerde deze proef dat de vliegen niet al- 
Teen konden leven maar zelfs ook vliegen in 
een verdunde lucht. Het fchynt dat de vlam 
des levens word uitgebluft van de meefte die- 
ren, als hen de lucht word onthouden. Maar 
_dat zich de vlam des levens in zommige die- 
ten wederom laat aanfteeken , al fchynen zy 
zelfs een geruimen tyd gelegen te hebben als 
dood in een lucht-ledige plaats, zoo ras ais 
în die plaats natuurlyke lucht ingelaten werd. 
Maar het blykt zeer klaar dat de konft-lucht 
niet bekwaam is om de vlam des levens té 
BE 4 ont- 


24 Natuur- en Konft- Kabinet. 


ontfteeken „en vervolgens de dieren wederom 
op te wekken. 


17; 

Wy ontdekken uit zeer veel proeven dat 
de vlam van het vuur in een recipient word 
uitgeblu{t, zoo ras als de lucht uit de zelve 
word uitgepompt, op de zelfde wyze als de 
vlam des levens van de meefte dieren. Ik zeg- 
ge de meefte dieren , om dat eenige onder de 
vifzen enz. gevonden worden, die zeer lang 
kunnen leven in een lucht-ledige plaets; waar 
door het fchynt als of de vlam des levens en 
de vlam des vuurs in dat opzicht veel over- 
eenkomft hebben. Den 22 Juny 1677 heeft 
de Heer Boyle Deeg gedaan in drie verfchei- 
de recipienten, uit welke de lucht wierd uit- 
gepompt. Als deze drie recipienten uit. het 
deeg vol konft-lucht geworden waren, heeft 
de Heer Boyle een welriekende pattil aange- 
fteeken, en geftelt ín een van die drie recipsen- 
ten die met konft-lucht gevult waren. Maar. 
zo ras als de recipient daar op in een oogen- 
blik gefloten wierd, ging de brand van de 
paftil daatlyk uit. De Heer Onderzoeker , 
heeft daar op door middel van blaazen al de 
konft-lucht uit die recipient uitgedreeven , in 
zoo verre dat de zelve met natuurlyke lucht 
gevult was, en wederom op de voorgaande 
wyze de brandende paftil in de zelve geftelt, 
in welke de paftil, die zoo fchielyk in de ° 
konft-lucht was uitgebluft geworden, nu een 
geruimen tyd kwam te branden. In de twee- 
de recipient wierd in de konft-lucht die uithet 

deeg 


Fanuary, February 1723. 25 
deeg voortgekomen was , gedaan een vlieg, 
maar de zelve fcheen daatlyk gefturven te 
Zyn, doch zoo ras als hy uitgenomen en in 
de vrye lucht geftelt was wierd hy wederom 
levendig en volkomen herftelt. Deze laatfte 
proef wierd noch eens hervat in den derden 
‘reeipient ; maar de vlieg lag daa lyk wederom 
voor dood in de kon(t-lucht, en wierd we- 
derom levendig in de natuurìyke lucht. Uit 
‚deze proeven blykt genoegzaam, dat de konft- 
lucht zo wel fchadelyk is voor den brand van 
_het vuur als voor de vlam des levens der die- 
ren ;en buiten alle twyfel ook fchadelyk zou- 
de zyn aan de vlam des levens der menfchen. 
Hier door kan de Leezer eenigzints begrypen 
waarom zommige luchten voor de men{chen 
fchadelyk zyn , als in dè zelve deelen komen 
om te zwerven, die met den ftaat van hunne 
zappen niet overeenkomen, en de vlam des 
levens of verdoven, of zomtyds wel uitbluf- 
fen. Want deze kontt-lucht is niet andersals 
Een lucht de welke met diergelyke deelen ver- 
zien is. 


18. 
Den 25 Juny 1677 heeft de Heer Onder- 
_ zoeker deeg gewurpen in vier reciprezten , van 
welke twee geheel ontbloot wierden van alle 
natuurlyke lucht. Maar uit de andere twee 
wierd maar de helft van de lucht uitgepompt. 
__Na dat nu uit het deeg zoo veel kunfi-lucht 
was voortgebracht , dat de recipienten , die 
half vol natuurlyke lucht gelaten waren „daar 
door geheel vervult waren geworden, deed 


B 5 ê de 


26 Natuur-en Konft-Kabinet, 


de Heer Boyle in een van deeze twee recipien- 
ten twee vliegen te gelyk werpen. Na dat zy 
op den grond van den recipient gekomen 
waren geraakten zy na eenige beweeginge aan 
t (il leggen en als dood. Hier op wierd 
noch een derde vlieg in die zelfde rectprent 
gewurpen. Deze leefde eenige oogenblikjes 
langer als de eerfte. Eindelyk wierd een vier- 
de vlieg in den zelfden recipient gewurpen. 
Deze leefde wel het langfte van de vier „maar 
zeer getroubleert, en fcheen ook, na dat hy 
eenige trekkinge geleden hadde, gefturven te 
zyn. Na dat nu deze vier vliegen eenigen 
tyd als dood in de konft-lucht gelegen hadden 
wierden zy genomen uit den recipient en ge- 
legt in de open of natuurlyke lucht, waar door 
zy alle vier wedercm levendig en volkomen 
herftelt wierden. Deze proef wierd noch 
eens hervat in den anderen recipient, die met 
de helft kunft-lucht en de helft natuurlyke 
lucht gevult was. Maar de vliegen fturven 
en wierden wederom opgewekt byna op de 
zelfde wyze als in de gemelde proef. Door 
deze ondervinding werd geleerd dat de konft- 
lucht fchadelyk is voor het leven der dieren, 
niet tegenftaande de zelve met de helft natuur- 
lyke lucht gemengt en als getempert ís. Op 
den 27 dito waren de twee recipienten , uit 
welke alle de natuurlyke lucht was uitge- 
pompt, geheelyk opgevult met konft-lucht, 
die uit het deeg voortgebracht was ín den tyd 
van twee dagen; maar door een ongeluk ge- 
raakte eenige natuurlyke lucht in een van de- 
ze twee recipienten, Indezen wierd een kik- 

vorfch 


January, February 1723. 27 
vorfch gewurpen , maar de zelve fcheen wei- 
nig ongemak te lyden van de konft-lucht, het 
_ welk buiten twyfel is gekomen om dat al te 
veel natuurlyke lucht in dien recipsent geraakt 

was. . Want in den anderen recipient wierd 
_ insgelyks een kikvorfch geftelt in de kon(t- 
lucht die door den tyd van vyf minuten zeer 
fterk getrokken wierd ,en eindelyk onbewee- 
gelyk en als dood bleef leggen. Na dat nu 
deze kikvorfch vier minuten als dood gelegen 
hadde, wierd de zelve genomen uit den reci= 
prent en gelegt in de openbare lucht, in wel- 
ke de kikvorích 46 minuten onbeweeglyk en 
als dood bleef leggen. Maar zoo ras als de 
kikvorfch wederom eehige beweeginge be- 
gonde te krygen, wierd de zelve binnen vyf 
minuten zeer wel herttelt., Uit deze laat{te 
proef blykt, dat de enkelde konft-lucht fchie- 
lyker dood, en vervolgens noch fchadelyker 
is voor het leven der dieren als de gemengde 
kontt-lucht. De meefte menfchen zyn zeer 
achteloos omtrent de lucht. Want om dat 
zy de lucht, welke zy inademen, niet zien, 
vormen zy van de zelve geen denkbeeld. Maar 
uit zodanige proeven kan nu elk genoegzaam 
overtuigt worden van de groote kracht en 
heerfchappy welke de lucht daaglyks komt te 
oefenen omtrent de menfehen en de dieren ; 
voornamentlyk als wy acht geeven dat een 
kwade lucht het leeven der dieren beneemt, 
en een goede lucht hen als van de dood komt 
te verwekken. 


Den 


28 Natuur- en Konft-Kabinct, 


19. 
Den 28 Juny 1677 beeft de Heer Boyle 
deeg gewurpen in vier verfcheide recipierten , 
uit drie van welke al de natuurlyke iucht wierd 
uitgepompt , maar de vierde wierd half vol 
natuurlyke lucht gelaten. Op den 29 dito 
wierd een van de geheel tucht ledige recipiea- 
ten al geheel vol kontt lucht gev onden , die 
binnen vierentwintig uuren uit het deeg was 
voortgebracht. In deezen wierd een levendí- 
ge kikvorfch geftelt, die in den zelfden vier 
of vyf minuten leefde, in welken tyd de zel- 
ve geweldig met trekkingen gezien wierd, 
maar na dat de trekkirgen ophielden en de 
kikvorfch een minuit voor dood gelegen had- 
de, wierd de zelve uit den reciptezt genomen 
en in de natuurlyke lucht geplaatit ; atwaar 
de kikvorfch binnen den tyd van vyf. minuten 
wederom levendig en geheel herftelt wierd. 
In een tweeden recipient , die nu ook reets 
geheel met konft-lucht van her deeg gevult 
was, wierd insgelyks een leevendige kik vorfch 
gewurpen, maar deze leefde wel zeven minu- 
ten met trekkingen. Als de zelve geheel als 
dood gelegen hadde den tyd van een minuit, 
wierd die uit den recipient genomen; en gelyk 
als de voorige in de natuurlyke en vrye lucht 
gelegt; maar het duurde meer als 30 minuten 
eer de zelve wederom begonde te leeven, € 
volkomen herftelt was. In den derden recz- 
pient, in welken de eene helft natuurlyke 
lucht was, was de konft-lucht uit het dees 
zoo veel aangewafzen, dat een groot gedeelte 
van 


fannary , February 1723. 29 
van de natuurlyke lucht uit de zelve was uit- 
gedreeven. In dezen wierd insgelyks een 
kikverfch gewurpen, die tien minuten zeer 
hevig getrokken wierd, en eindelyk op de 
zelfde wyze, als de bovengemelde, dood 
fcheen te zyn. Deze kikvorfch wierd een 
_minuit in dien ftaat gelaten, en eindelyk uit- 
genomen en in de vrye lucht gelegt; in wel. 
ke dezelve binnen rs minuten wederom le- 
vendig en herftelt geworden is. Op den 30 
Juny wierd in den laatften recipient een kik- 
vorlch gelegt. Deze was noch mede een van 
die drie recipieuten die geheel vol konft-lucht 
waren. Deze kikvorfch wierd 7: minuten 
geweldig getrokken , en (turf ; maar wierd 
in dien (taat twee minuten gelaten, en toen 
in de vrye lucht gelegt: maar de zelve wierd 
niet wederom levendig. Hier uit blykt dat 
_de konft-lucht voor het leven der dieren meer- 
der of minder fchadelyk is, na dat de zelve 
meerder of minder met natuurlyke lucht ver- 
mengt is. 


20. 

Op den dartigften Juny wierd wederom in 
twee recipienten deeg gelegt. ° Na dat nu al 
de natuurlyke lucht uit de zelve was uitge- 
pompt, En uit her geftende deeg vol gewor- 
den ware met konft-lucht, wierd in een van 
deze twee recipienten een muis gedaan. Maar 
door het fpartelen van dit dier geraakte eenige 
natuutlyke lucht in dezen vecipiezt, Echter 
fturf de muis met veel trekkingen binnen een 
minuit, en wierd daatlyk uitgenomen en d 

Dn ’ « & 


\ 


30 Natuur-en Konft-Kabinet , 


de vrye lucht gelegt. Maar de muis bleef dood 
en bekwam niet weder. In den anderen re- 
cipient, die met konft-lucht gevult was, wierd 
een flak gewurpen, die tot verwondering 15 
minuten zeer hevig bewogen wierd , daar na 
wierd de zelve langzamer bewogen noch door 
den tyd van 15 minuten, als wanneer de flak 
neder rolde en als dood bleef leggen. Maar 
daatlyk uitgenomen en in de vrye lucht gelegt 
zynde wierd de zelve zeer kortelyk wederom 
levendig en herftelt, Uit deze proef blykt, 
dat de dieren aìs door een hoedanigheid van 
de konft-lucht komen te fterven , die voor 
haar als fenynig is, en niet alleen uit gebrek 
van de natuurlyke lacht. Want de flakken 
blyven zelfs zeer lang leven in een lucht-ledi- 
ge plaats, daar zy van alle natuurlyke lucht 
Ontbloot zyn. 


21. 
Op den 5 July 1677 wierd een kikvorfch 


gelegt in een recipient die geheel vol konft-… 


lucht was. Maer deze kon{t-lucht was niet 
voortgebracht uit deeg, maar uit kerfen. De 
kikvorfch wierd 15 minuten getrokken en 


bleef eindelyk onbeweeeglyk leggen ; maar 


daatlyk in de vrye lucht gelegt zynde bekwam 
de zelve zeer fchielyk en leefde als te vooren. 
Uit deze proef blykt, dat de konft-lucht die 
uit kerfen voortgebracht is niet zo fchadelyk 
is voor de kikvorfchen, als de konft-lucht die 
voortgebracht word van geftend deeg, 


Den 


e 


January, February 1723. 31 


Pd 


22 


Deng July 1677 wierden onrype druiven 
gelegt in drie verfcheide recipienten, in een 
van welke, na dat de zelve met konft-lucht 
uit de druiven vervult was , gewurpen wierd 
een vlieg, maar de zelve was in een oogen- 
blik idoodt. De tweede vlieg die insgelyk 
in dezelve recipient gewurpen wierd was ook 
daatlyk dood. Een derde vlieg fpartelde een 
weinig, maar fturf ook haaftiglyk. Maer een 
vierde vlieg, die in de zelvegewurpen wierd, 
leefde een minuut. Na dat de kunft-lucht 
uit deze recipient was uitgedreven, en dezel- 


‚ve met natuurlyk lucht gevult wierd, begon- 


den alle de vier vliegen weder te leven, en 
wierde kort herftelt. Inde andere rec:pi- 
enten die insgelyks met konft-lucht uit de on- 
rype druiven gevult was, wierd een muis ge- 
wurpen, deze fturf binnen 4 minuit. Niette- 
genftaande de kunft-lucht die uit vrugten 
voortgebracht werd zoo ongemen fchadelyk 
is voor het leven der dieren, bevond de Heer 


_ Boyle dat de kunft-lucht die uit mineralen 


voortgebracht werd noch fchadelyker voor 
dezelve was, want een muis, geworpen zyu- 
de in een konft-lucht die uit buskruit voort- 
gebragt was, (turf in den tyd van + minuit. 


25: 

Den 5 July 1677 wierd in vier verfcheide 
recipienten deeg gewurpen en de natuurlyke 
Tucht uit dezelve uitgepompt. Op den 6 di- 
to wierd in een van deze recipienten, die a 

ie 


32 Natuur- en Konft-Kabinet, 


die korten tyd met konft-lucht uit het geften- 
de deeg gevuld was, een muis gewurpen „die 
inet flerke trekkingen binnen anderhalf minuit 
fturf of eigentlyk voor dood leide; en uiet- 
teegen{taande deze muis aanftonts uitgeno- 
men en in de frifle lucht geleyt wierd, bleef 
dezelve dood; hoewel noch eenige trekkin- 
gen aen dezelve gezien wierden. In de twe- 
de recipient, die met konft-lucht gevult was» 
wierd een vogeltje gedaen, het welk met 
trekking van leden fturt binnen den tyd van 
4 minutts En al fchoon het zelve daatlyk 
wierd uitgenomen, en in de friffe lucht ge- 
legt, bleef echter het beesje onbeweeglyk en 
dood. Uit de twede recipient wierd de kontt- 
lucht uitgedreven door blazen, en in.dezelve 
een diergelyk vogeltje gedaan, maar niette- 
genstaende de geur van de konftlucht noch in 
die recipient gebleven zal geweeft zyn,“ en 
dit veugeltje over de 4 minuten in die fles ge- 
houden wierd, bleef het zelve volkomen fris 
en gezont. Dit vogeltje wierd gedaen in de 
derde recipient, die vol konft lucht was, 
maar het zelve kwam binnen den tyd van 
minuit te flerven, en bleef uitgenomen en in 
de friffe lucht gelegt zyndedood. Inde vierde 
recipient die insgelyks vol konft lucht was 
wierd een flang gewurpen. In de eerfte twee 
minuten begon dezelve al kwalyk te varen, 
en zich te rekken, maar daar liepen) echter 
„24 minuten voorby eer dezelve onbeweeglyk 
wierd, daar na wierd de flang noch 6 minu= 
ten in de recipient gelaten, toen uitgenomen 
en in de frifle lucht geplaaft, maar hetferpent 

wierd 


January, February x7iâ. 33 
wierd niet weder levendig. Uit deze proef 
kwamte blyken dat een flang veel langer kon= 
de leven in de konft-lucht van deeg als de vos 
gels. 


l 
B 
ke: 24. 
‚Den 12 July 1678 wierd een vogeltje ge= 
daan in een rocipiezt die met konft-lucht, de- 
welke uit druiven was voortgebragt, gevult 
was. Maar het zelve {turf binnen den tyd _ 
van £ minuit want het wierd niet wederom 
 Jevendig al {choon het aanftonds uitgenomen 
en in de vrye lucht geplaaft was. Op den 16 
dito. wierd een muis in een andere recipient 
gedaen, dewelke met konft-lacht, die uit ro= 
zynen gemaekt was, gevult was. De muis 
wierd onbeweeglyk inden tyd van twee mi= 
nuten. Maar ua dat dezelae uitgenomen en 
in de vrye lucht gelegt-was , wierd dezelve 
binnen drie minuten wederom volkomentlyk 
herftelt. 


. 


en Bg lira 

„Den 1 O&tober 1678 des morgens te ro 
uuren wierd een muis gedaan in een ricipient 
die met natuurlyke of gemene lucht gevult 
was. Maar om dat de: recipient zodanig dige 
gefloten wierd, dat de binnen lucht geen ge- 
meenfchap met de buiten lucht konde hebben, 
was de muis te elf uuren al-zo flaau gewor- 
den, dat-dezelve-nauwelyks konde adem has 
len Hier by wierd een andere levendige 
muis gedaan ; maar. zo ras als door het ope= 
nen van de recipiezt de buiten lucht weder= 
VIEL Deer. G om, 


Ld 

34 __Natuursen Konfl-Kabinèt, | 
om eenige gemmeenfchap kfeeg met de binnen 
tucht, die door de uit wazeming van de muis 

verdikt was, begon de eerfte muis wederom 
veel beter te werden. Maar de fles weder= 
om gefloten zynde kwamen de beide muizen 
des middags te twaalf uren te fterven. Na 
de middags te vier uren wierd een derde muis 
in dezelve recipient gedaan, maar met die 

voorzichtigheid dat van de buiten lucht zeer 
weinig in den recipient konde indringen, om 
tets van de binnen lucht uit te dryven en te 
vervarfchen ,. waardoor deze muis ook bin- 
nen den tyd van drie minuten in die verdikte 
lucht kwam te fterven. Uit deze proeft kwam 

te blyken, dat de beflote natuurlyke lucht „die 
uitgedient heeft in de ademhalinge van andere 
dieren „geen dienft van belang meer kan doen 
voor een dier van de zelfde zoort; dewyl dit 
laafte dier niet langer als drie minuten in de 
zelve konde leven, 


26. , 

Op den 28 April 1678 wierd des morgens 
zo veel deeg in een recipiezt daar de natuur- 
Iyke lucht naderhand uitgepomt wierd gedaen, 
dat dezelve na den middag al vol kontt lucht 
uit dit deeg geworden was. In deze konft- 
lucht wierd een flak gedaen. Deze begon daat- 
Iyk veel fchuim uit te werpen, en zich dik- 
wils uit te rekken, en wederom in te trekken; 
maar binnen den tyd van 4 minuten wierd de- 
zelve onbeweeglyk ; en in dien ftaet in de re- | 
cipient den tyd van 15 minuten gelaten, daer , 
na uitgenomen zynde fcheen de {lak eri 
ent- 


Samvat, February 1723. 35 
ientlyk dood te zyn , wat met een naalt ge- 
prikt werdende, gaf dezelve geen eenig teken 

Van leven. Maar omtrent 15 minuten in de 
vry lucht gelegen hebbende wierd dezelve we- 
derom met eèn naalt geprikkelt, en gaf door 


beweging eenige tekens van leven. Uit deze 


recipient wierd niet alleen de konft-lucht ge- 
heel uitgepompt, na dat in dezelve een ande- 
fe flak gedaen was; geheel lucht-ledig gela- 
ten. Maar deze flak voer zeer wel, en gaf 
Er fchuim uit, waar door beveftigt wierd ; 

at de konft-lucht fchadelyker is voor het le- 
ven der dieren als het lucht-ledige. 


WE d 

Den 29 Juny 1678 wierd een flak gewur- 
en in een recipiext die gevult was met kon(t- 
ucht dewelke voortgebragt was uit groene 
erwten, De flak fchuimde zeer fterk, ftak 
zyne hoorens verfcheide maalen uiten trok 
dezelve elke reis wederom geheelyk in, bin- 
nen 6 minùten wierd dêzelve geheel onbe- 


Ë 


‚ weeglyk , èn wierd zodanig noch twe of by- 


ha drie minuten in de recipsent gehouden,toen 
ùitgenomen en geprikkelt met een naald; 
waarop de, flak zich eenigzints kwam te be- 
wegen. Waar uit kwam te blyken, dat de 
_konft-lucht die uit erwten voortgebragt is, 
pins fchadelyk is aan de flakken als de 

konft-lucht die voortgebragt werd uit deeg. 
bais: Ee st EN 
__Nadat wy ou gezien hebben uit verfcheide 
Proeven hoe fchadelyk de kanft-lucht is voor 
OR het 


36 Natuur-en Konft-Kabinet, 

het leven der dieten, zullen wy eens gaan be- 
fchouwen de ongemakken die aan verfcheide 
dieren overkomen ín een luchtledige plaats. 
Hier toe vinden wy wederom gelegenheit 
door verfcheide proeven, dewelke de Grote 
Boyle daar omtrent in het werk heeft geftelt. 
Den 22 Juny 1676 wierd“*in een lucht ledi- 
ge recipient gedaan een kapelletje, het welk 
den tyd van drie uren leefde zonder Tucht, 
Na welke tyd het eindelyk onbeweeglyk 
wierd. Maar zo ras als de lucht wederom in 
den recipient wierde ingelaten verkreeg het 
beesje deszelfs voorgaande leven en bewegin- 
ge ook daatlyk weder. Het kapelletje wierd 
daar na zeer behendig vaft gebonden aan des- 
zelfs eene hoorn, en gehangen in de zelfde 
recipient die nu vol natuuriyke lucht gelaten 
was. Het beesje vloog in die (taat zeer luch- 
tig van de eene kant na de andere van den re- 
cipient, en fcheen geheelyk wederom fris en 
gezond, Maar zo ras als de lucht wederom 
uit de recipient uitgepompt wierd wapperde 
het wel met deszelfs vleugeltjes, maar het 
hadde geenzints het vermogen om van deeene 
na de andere zyde te bewegen. Want het kon- 
de zelfs de draad aan de welke het kwam te 
hangen niet eens uit de perpendical brengen. 


Nd, 
Den 12 July 1676 wierden twee vliegen in 
een recipient gewurpen „ in dewelke een der- 
de van de lucht was overgelaten. De groot- 
fte vlieg (turf binnen korten tyd, maar de klein- 
fte vlieg leefde omtrent 24 uren. Na dar zy 
nu 


january, February 1723. 37 
nu beide onbeweeglyk en als dood lagen, 
wierd noch zoo veel lucht in de reciprent ge- 

laten, dat de lucht-wyzer op 15 duint zynde 
de helft van de Natuurlyke lucht, kwam ‘té 
flaär, waarop daatlyk de kleine vlieg met de 
pootjes eenige beweging maakte maar de gro- 
te bleef dood leggen. Uit deze proef komt 
te blyken dat de zrfedfen in een zeer dunne 
Tucht niet alleen lang konnen leven, maar 
dat een zeer verdunde lucht niet zoo fchade- 
Iyk voor hen is alseen konft-lucht , gelyk 
uit de voor verhaalde proeven klaar genoeg 
gebleken is. : f 


nb 0. 

— Den 1 ‘Mey 1676 HE twe flakken in 

een lucht-ledige recipient gedaan, die door 

den tyd van een geheel uur niet alleen zeer 

helder fchenen te‘zyn , maar zelfs gekro- 

pen waren tot aan de bovenkant van den re- 

vipient maar een uur daar ha vielen zy neder 

en lagen onbeweeglyk. Na dat zy Ó uren in 

de recipient gelegen hädden, hadden zy uit 

hunne ligchamen zo veel lucht voortgebragt, 

als & duim kwiks hoogte bedraagt. Zy wier- 

‚def uit-de lucht-ledige recipient uitgenomen - 
eh in de vrye lucht’ gelegt, alwaar zy na een 

halfuur gelegen te hebben zich wederom een 

\weinigje begonden te bewegen. Uit deze 

proeven. blykt baarblykelyk dat de fläkken 

(veel langer konnèn leven ín een lucht-lédige 
plaats, als in de konft-lucht, daar wy reeds 

(van gefproken hebben.“ en 


old OS Dep 


38 _Natuur- en Konft-Kabinet, 


| A 

Deu 1z Augufty 1e wierden Eyeren van 
vliegen in een lucht-ledige recipzent gedaan, 
om te onderzoeken, of uit die eyeren zo we 
wurmen zouden konnen voortgeteelt wor 
den ín een lucht-ledige plaats, als in de na: 
tuurlyke lucht. Maar op den 4 dito ware: 
uit de eyeren wurmen voortgekomen. Doc 
by ongeluk was zoo veel lacht gedrongen i 
de recipient , dat de kwik op 15 duimen ftont 
Waar uit ten minfte volgden, dat als al gee 
wurmen uit eyertjes mogten voortgebrag 
worden in een lucht-ledige plaats, zulks te 
minfte gefchieden konde in een zeer verdun 
de lucht, want deze lucht was de helft dun 
der als de natuurlyke lucht. 


2. 

Den 17 Maart ie wierden twe flesjes 
et kikvorszaat geplaaft in twe recipienten 
Jit de eene recipient wierd de lucht gehee 
BIBSROMPE, maar in de andere wierd dé luch 
gelaten en wel dicht toegefloten. Het kik: 
vorszadt dat in de lucht-ledige recipient ge: 
aan was fwol geheel op in blaasjes. Den 
ley waren uit geen van beide de zaden kik 
vorsjes voortgekomen. Hert zaat dat in d 
ir We recipieut gelegt was bleef altyt i 
e gedaante van blaasjes (laan, tot eindely 
den s_ Mey alle de blaasjes of bellen kwame 
te verdwynen, en het zaad veranderde in ee 
groenachtig (tof. Uit deze proef kwam 


blyken dat uit het kikvorszaat geen jonget 


Wer 


January, February 1723. 39 
werden voortgebragt in een lucht-ledige plaats, 
noch in geen natuurlyke lucht die befloteá 


E 


nen in een lucht die tot op de helft verdunt. 
vas. Ì 


34- 

Den 15 Juny-1677 wierd in een lucht-ledi- 
zen recipient een kikvorfch gedaan , welke 
pinnen den tyd van twee uuren in het lucht- 
edige kwam te fterven. Deze proef wierd 
aoch eenmaal met een andere kikvorfch in 

n anderen lucht-ledigen recipient hervat, 

deze fturf insgelyks in den tyd van twee 
gren. De kikvorfchen in de recipienten ge- 
„tynde waren ongemeen veel opgefwol- 
en, en uit de zelve was ook een weinigje 
vr C 4 __lucht 


hs 


49 Natuur= en Konft-Kabinet, 


lucht voortgekomen in de recipzezten. Uit 
deze proef komt te blyken dat de kikvor- 
fchen langer leven in het lucht-ledige als in 
de konft-lucht : dat eenderhande zoort van 
dieren in het lucht-ledige de zelve hoeveel- 
heid van tyd konnen duren: dat de lucht die 
in het lichaam van deze dieren is, geen te- 
genitand vindende van de buiten-lucht, op de 
oppervlakte van hun huid, der zelver ligchaa- 
men niet alleen doed opfwellen,maar zelfs voor 
een klein gedeelte uit derzelver ligchaamen 
uitgaat, gelyk als door de lucht-wyzer , die 
in zoodanige recipienten geftelt wierd „ aan- 
gewezen wierd. 


f 34. 
Op den 22 Augufty 1678 deed de Heer 
Boyle in een lucht-ledigen recipient azyn, in 
welke zeer veel levendige aaltjes als flangetjes 
gezien wierden. Op den 29 dito wierden 
noch enige aaltjes gezien die zich beweegden ; 
maar echter minder in getal als van te voren. 
Den s September wierden ook noch aaltjes 
gezien die zich beweegden, maar op den 6 
dito wierd geen beweeginge meer vernomen 
maar door het vergrootglas gezien dat de aal- 
tjes alle gefturven waren , terwyl'‘in andere 
azyn,-die in de lucht was, en in welke ins- 
gelyks aaltjes waren, alle de aaltjes noch e- 
ven krachtig leefden en zich kwamen te ‘be- 
weegen. Uit-welke-proef kwam te blyken, 
dat zelfs de onzichtbare diertjes door de af- 
wezendheid en tegenwoordigheid van de lucht 


worden aangedaan. 


riant bx Wy 


Stanmary, February 172 ME 5 


p. Arin: 36. 
Wy ondervinden dat het vuur in den win- 
ter als het fterk vrielt veel eer van den haart 
verteert word als in deu zomer. De Heer 
_ Boyle begeerde een onderzoek te doen, of.de 
_ brandftoffen in een en den zelfden tyd egaal 
verteert wierden in de natuurlyke lucht en in 
een te zamen geparfte lucht. Op den 14 
_ Mey 1698 liet de Heer Boyle bereiden: een 
__welruikende Paflil, op een wyze, dat als de 
_ zelve ontvonkt en in dé open lucht gelegt 
_ Wierd, aldaar allengskeris geheel verteerde, 
op de wyze als brandend lond. Deze wierd 
in een reciptent gewurpen. “In den recipient 
wierd boven de natuurlyke lucht noch zoa 
__veel natuyriyke lacht ingeparft, dat de-kwik 
20 duîmen hoog ftond boven de gewoon- 
Iyke hoogte van 30 Engelfche duimen. De 
paltil wierd aan deszelfs einde aan brand ge- 
ftoken door middel van een brandglas. Bin- 
nen eenigen tydt fcheen omtrent een duim 
lengte van. de paftil verbrand, of in afch, o- 
vergegaan te zyn. Maar toen de ‘paftil uit 
den recipient wierd uitgenomen en de afch van 
__ het verbrande einde wierd weg geblazen „ 
kwam te blyken, dat alleenlyk maar de op- 
_ pervlakte van ‚het verbrande gedeelte van de. 
paftil verteert was, en. dat de binnenfte dee- 
len niet dangeraakt waren van het vuûr. In 
een recipient die veel grooter was, en in 
welken, niet_als natùurlyke lucht;was, wierd 
een andere paftil ingelegt en door het brand= 
glas aangefteeken: “Zóo tas als de rook ge- 
Cs zakt 


42 Natuur en Konft-Kabinct, 


zakt was wierd deze uit den recipiext geno- 
men, maar van dezelve was noch veel min- 
der verteert door ’t vuur in den zelven tyd 
als van de eerfte… 


ade 

Op den 16 Mey 1678 wierd een gelyke wel-- 
ruikende en gewogen paflil in een recipient, 
die maar met gemeene lucht gevult was „ge- 
legt, en alles dicht gemaakt zynde, door ’ 
brandglas aangefteeken. Na dat de rook ge- 
zakt, de paftil uit het glas genomen en ge- 
woogen was, wierd bevonden dat de zelve 
was geworden een grein lichter. De zelve 
paftil wierd wederom in een recipient ge- 
daan, die boven de gewoone hoogte van de 
kwik opgevult was met ingeparfte lucht tot 
92 duim kwiks hoogte. Deeze wierd aan 
brand gefteeken met het brandglas, en uitge- 
nomen zynde wierd bevonden dat de zelve 
verlooren hadde vier grein. Zoo dat in den 
zelven tyd van deze paftil vier maal zo veel 
verbrand was als in de bovengemelde proef- 
ondervindige. Waar uit komt te blyken dat 
de Cozfnmtie van de ftof door den brand 
grooter is,als ir den recipient meerder lucht 
is ingeperft, en dat vervolgens in een verdik- 
te lucht de vuurftof rafler verteert word als 
in de gewoone lucht; gelyk als noch nader 
zal blyken uit de volgende proeven. 


pd 38. 
Den 17 Mey 1677 wierd een welruiken- 
de paltil gedaan in gen recipient, in meike, 


1 


January, February 1723. 43 
pa dat alles wel gefioten was, wierd inge- 
 parft noch 6o duim lucht, boven de gewo- 
pe lucht. De paftil wierd aangelteeken door 
het brand-glas, gelyk als boven gemeld is, 
__Na dar de pattil was uitgenomen en gewogen, 
_ wierd bevonden dat van de zelve door’t vuar 
verteert was 3: gren, Deze proef wierd her- 
vat in een recipient, in welken boven de ge- 
oone lucht noch ingeparft wierd 120 duim 
BE Na dat deze paftil was uitgeligt en 
ewoogen „ wierd bevonden dat de zelve 

| Bdde verlooren 7} grein. Waar uit kwam 
te blyken , dat alfchoon de hoeveelheid van 
de lucht niet was geweelt de helft meerder, 
echter van de pa{lil meer als de helft meerder 
verbrand was in de 120 duim lucht kwiks 
hoogte , als in de.6o duim lucht kwiks 
hoogte. Dat in den eenen recipient niet was 
de helft meer lucht als in den anderen, is om 
dat by elk moet bygerekent worden de 30 
duim kwiks hoogte, die in elken recipient 
te vooren was en blyft, het welk uitmaaktin 
den eenen recipient 150 duim en in den ande- 
ren go duim, Deze zelfde proef wierd we= 
derom herhaalt in een recipient , in welken 
boven de gewoonlyke lucht noch was inge- 
perft 97 duim lucht kwiks hoogte. Maar 
na dat de paftil door het brandglas was aan 
gefteken , naderhand uitgenomen en gewo= 
gen , wierd bevonden dat door het vuur ver= 


\ 


44 ___Natuur- en Konft- Kabinet, 
Boyle met verfcheide proeven , welke wy 
voorby gegaan zyn, nader beveftigt. 


39 | 
Wy hebben uit verfcheide proef-ondervin= 

dingen gezien, dat door middel van de gef- 
tinge , opbruizinge , verrottinge, afknaginge 
enz. konft lucht kan voortgebracht worden 
uit verfcheide zaken. Maar het behaagde aan 
den Heer Boyle om eens te onderzoeken , of 
ook konft lucht zoude konnen voortgebragt 
worden door middel van het vuur. Hier toe 
léide die Heer een {tuk papier , het welk 
met zwavel beftreeken was, in een lucht- 
ledigen recipient. Het papier wierd door het 
brandglas aangefteeken en verbrand. Door 
deze verbrandinge wierd voortgebracht een 
weinig lucht in den recepiezt. Deze lucht 
moelt naar het oordeel van den Heer On- 
derzoeker voortgekomen zyn van het papier; 
dewyl de ondervinding hadde geleerd, dat de 
zwavel geen konft-lucht voortbrengt. 


Ô 40. 

Op den rs Juny 1677 wierd een gedeel- 
te hartshoorn in een lucht-ledigen reczpzezt 
gefloten, en door middel van het brandglas 
verbrand. Uit het hartshoorn was een ge- 
deelte konft-lucht voortgekomen. Na dat de 
hartshoorn uit den recipient was uitgeno- 
men; wierd bevonden dat uit den zelven was 
voortgebragt de bekende ftinkende olie van 
hartshoorn ; maar geen vlug zout. Deze 
proef wierd wederom hervat, en van E 
de zelf- 


Ee 


January, February 1723. 45 
zelfde uitkomft bevonden. In de plaats van 
hartshoorn wierd in den lucht-ledigen recipiezt. 
gedaan barnfteen. Na dar het zelve door het 
brandglas verbrand was, wierd bevonden dat 
uit de barnfteen geen de minfte lucht voort- 
ebracht was geworden. Den #8 Juny 1677 
wierden twee drachmaas Campher in een lucht= 
ledigen recipient gedaan, en die op een war« 
me plaats gezet in digeftie. ‘Maar alfchoon 
de Campher in bloemen was gefublimeert of 
opgeheven, was echter uit de zelve geen de 
minfte lucht voortgekomen: Op den 24 Mey 
1676 wierd zwavel gedaan in een lucht-ledi- 
gen recipient, maar de zwavel door ’t brand= 
glas aangelteken zynde, bracht niet de minfte 
lucht voort. 


41. 

De Heer Boyle heeft noch zeer veele en 
verfcheide proeven in het werk geftelt om- 
trent het voortbrengen van konft-lucht , en 
om te ontdekken noe veel konft-lucht uit elk 
byzonder lichaam voortgebracht wierd ; waar 
door die Heer ondervonden heeft, dat uit 
verfcheide zaken die op een en de zelve wy- 
ze gehandelt wierden , een, zeer ongelyke 
hoeveelheid van kon{t-lucht voortkwam , en 
dat ook de zaken zich zeer ongelyk dragen 
jn het voortbrengen van de kon(t-lucht: dat 
uit zommige zaaken de konít-lacht voort= 
komt zeer langzaam; uit andere zeer ras, en 
uit zommige in een zeer korten tyd; uit an- 
dere wederom in een zeer langen tyd : Dat 
zommige hunne konft-lucht voortbrengen als 

î met 


à6 __Natiuri oë Ronyt-Räbintt, 


met horten en ftooten ; andere wederom alë } 


by overvallen, die eenige dagen, of ook wel 
ùren duren , en dan wederom eenige dagen 
of uren ftil ftaan: Dat uit zommige zaaken 
de konft-lucht eenige dagen zeer geregeld en 
Zeer egaal word voortgebracht, en wederom 
eenige dagen zeer zrregulier en zonder eenige 
Order: Dat zommige ligchamen gekneuft 
zynde veel bekwamer zyn om hunne lucht 
uit te geven, als dat zy ongekneuft en in hurt 
geheel gelaten worden : Dat de ligchaamen 
gedroogt zynde minder konft lucht voortbren- 
gen, als de zelfde ligchamen wanneer zy 
noch met haar eigen vogt bevrucht zyn. Myn 
beltek laat tegenwoordig niet toe om meef 
hoedanigheden en betrekkelyke krachten van 
de lucht aan te tekenen; ook zullen in deze 
onze Natuurlyke Hiftorie van de lucht, wel- 
ke wy inademen, noch zoo veel danmerke- 
Iyke zaken voorgeftelt worden, dat wy van 
de zelve noch verfcheide Verhandelingen 
zullen in ’ licht geven, in welke wy altyd 
zorg zulien dragen, dat elk, het zy Schryver 
of gêmeenzame vriend, van welken wy on- 
derwezen worden , zynen behoorlyken lof 
zal toegeëigent worden, Ik zal de proeven „ 
die zoodanig van anderen in het werk geftelt 
Zyn geworden dat wy de zelve niet konnen 
verbeteren, ook eenvoudiglyk en zonder op- 
gefmukre verandering aanhaalen , en de zaa- 
ken omtrent welke eenige verbetering plaats 
heeft zoo veel als in myn vermogen is ophêl- 
dèren, of met andere proeven, als zulks ges 
fchieden kan, nader aantoonen. 

ZE S- 


Fanwarp, Pebrüûry i523.  âr 
ZESTIENDE VERHANDELING. 


Wan het GOUD enz. In de welke vervolgt 

_ werd de FUWELIERS-KONST en 

. de NATUURLYKE HISTORIE 
DER STENEN. 


Jn de tegenwoordige Verhandeling over de 

Stenen in ’t algemeen zullen wy voortgaan 
om aan den Lezer te doen zien, 1.DE VER- 
SCHEIDE MANIEREN OP WELKE 
DE STENEN KOMEN TE GROEI- 
JEN ; en 2. DE VERSCHEIDE EN 
VERWONDERENSWAARDIGE  GE- 
DAANTENS WELKE DE STENEN 
KOMEN TE VERTONEN. Want al- 
fchoon wy deze {tof reets verhandelt hebben*, 
is zulks niet genoeg in vergelykinge van de 
verfcheide manieren op welke de ftenen wor- 
den voortgebracht , en der zelver verfcheide 
gedaantens;, van welke ik noch niet, om: de 
bepaaldheid van myn beftek „hebbe gefproken. 
Wy hebben verfcheide manieren van fteen- 
wordingen aangewezen, en verfcheide be- 
paalde gedaantens befchreven ; zr. omtrent 
het berg-kryftal ; 2. verfcheide zoortem, van 
Saxen; als 3. de viool-fteen;, 4de ley-{teenz 
$. de potte-fteen 5, 6 de. zant-fteen ; 7. de 
toff of tuf-fteen, Zophus; 8. de, vuur-lteen; 
9: de mole-fteen ;. ro. de. kalk-fteen; 11. de 
„940 ) iois vib U > BYPS- 
4 Zie Nâtthr- ed Koft-Kabthet, Auptifrds-Detenks 
Bér 1722. van pag. 67 tot pag. 166. 


48 __Natuurs en Konft-Kabinet ; 


gyps=fteen ; 12, het albaft , en ‘13, het mar= 
mer. Maar dewyl de key-fteen zulk een ôn- 
noemelyken getal van verfcheide gedaantens 
komt te vertoonen, en op zoo vele en ver- 
fcheide manieren word voortgebracht, zullen , 
wy na de boven gemelde de zelve in rang 
doen volgen. 


Z. 

De Silex of key-fteen is niet alleen van een 
ontelbaar verfcheide gedaante, maar ook van 
een onuitdrukkelyk getal van verfcheide ko- 
leuren. Zommige key-ftenen zyn op de wy- 
ze ais de Agaat, Jafpis en andere fraaije ge- 
mengde (tenen ; ook van verfcheide door mal- 
kander fpelende en gemengde kolcuren ; waar 
uit genoegzaam blykt dat zoodanige keyfte- 
nen uit verfcheide ftoffen en fteen-zappen ko- 
men te groeijen en gevoed worden. De key- 
ftenen worden ongemeen veel gevonden in de 
zandgronden , zanderige aderen, groeven, 
putten, of velden, in de rivieren enz. De 
zuiverfte zyn dikwils zeer hart, en doorgaans. 
zyn de keiftenen harder als het marmer; en 
het fpecifigne onderfcheid, waar door zy van 
veel ftenen konnen onderfcheiden worden , ís 
de ongelykheid van der zelver gedaarite , de 
rondachtigheid en kleinheid der meefte keyfte- 
nen en der zelver brosachtigheid. Want de 
keyfteen laat zich minft fpouwen en polyften 
van byna al de andere harde fteengewaflen. 
Het gebeurd zomtyds wel dat enige keyftenen 
gevonden worden die zich enigzints laten po- 
lyften of flypen ; maar echter de meefte kon- 

nen 


January, February 1723. 49 
nen niet gebracht worden tot die alderuitfte= 
kentte glans en gladheit, gelyk als by voor- 
beeld de agaat, of zommige marmers enze 

Echter moeten wy bekennen, dat onder de 
‘keyfteentjes in de rivieren en gronden van wit 
zand zomtyds enige gevonden worden , die 
doorfchynende en zeer fchoon wit ef, harder 
als kryital zyn. Van deze worden zomtyds 
fraaije (teentjes geflepen. 


…_ De keyfteen is genoegzaam aan alle men- 
{chen bekent, om dat de (traten met de zelve 
bevloert worden. Zommige gebruiken de 
zelve tot het bouwen van muren, maar Zy 
zyn geheel onbekwaam, om dat zy geen kalk 
konnen indtinken. Zy zyn uiterlyk gewoor= 

| Jyk zeer glad zonder zichtbare tochtgaatjes of 
fcherpe hoeken. Ook zyn de koleuren van 
‘de keyfteen veeltyds niet zeer helder , maar 
of duilterachtig of morzig of onegaal. Zom- 
mige keyftenen zyn fwartachtig „andere rood, 
wit, geel, blaauwachtig , groen, bruin of 

| gemengt vankoleur. Ook is de keyfteen van 
een zeer verfcheiden aart. Zommige zyn 
fmeltbaar en vloeien in het vuur ; gelyk als 
die van buiten witachtig en ook doorfchynen- 
de zyn, en aan welke de Hoogduitfchers den 
naam van Plusfteinen of Weyffer kiefling gee- 
ven, en die van Ariftoteles pyrimachos ge- 
__paamt worden. Deze worden veel gevonden 
in zant , of zaverkuilen , en aan rotzige en 
klippige boorden der rivieren. De metaal- 
fmelters werpen de fmeltbaare keifteen op 
VIIL Deer. D hug- 


so _Natuut- en Konft-Kabinet, 
hunne gefmolte metaalen, daar zy op dryven 
en ook zomtyds beletten dat-het gefmolte 
‘metaal niet te hoog opryít, niet worde ge- 
rooft, niet te veel overga in damp ; behalven 
noch tot verfcheide oogmerken, daar de me- 
taal-{cheiders de key(tenen toe komen te ge- 
bruiken. De glasblazers gebruiken de witte 
én doorfchynende f{meltbare keyfteen ook wel 
lief{t tot het maken van hun befte glas. Maar 
zy moeten zich in zommige landen dikwils 
met andere die niet zo helder van koleur, of 
zuiver van zelfitandigheid zyn, behelpen 
Zommige zyn zoo ongemeen helder en door- 
fchynende, dat zy geflepen zynde Boheem- 
fche of Amersfortfche diamanten genaamt 
worden. De keyfteen, die zoo hard is dat 
zy geflagen zynde vuur van zich uitgeeft , 
word vuurfteen of pyrites genaamt, gelyk als 
wy voor dezen reets aangetekent hebben. 
Veele zyn geheel duifter , ondoorfchynende 
en ook broflcher, gelyk als onze balftenen, 
of keijen daar wy onze (traten mede dekken „ 
onze fchepen mede ballaften, enz. hoewel 
zommige fchryvers deze (tenen niet onder de 
keyfteen komen te (tellen, maar de zelve al- 
leenlyk maar uitdrukken met den naam van 
fteen. Het is ook waar dat de zelve rouwer 
en flechter als de keyfteen zyn, en uit een 
onzuiverder aardachtige (tof zyn te zamen gee 
ftelt. Zy hebben ook zulk een gladde op- 
pervlakte niet als de keyfteen en de marmer, 
“maar rouw en poreus. Zy zyn ook veel hoe= 
kiger, als zy niet door het water glad ge= 
fchaafd zyn, als de keyfteen. Zy worden 
_meeft 


eN 4 


en 


SFannary, February 1723. st 
meeft licht bruin van koleur in de veldeu en 
aan de boorden der rivieren gevonden , hoe- 
di zy ook van verfcheide koleuren gevonden 
worden , gelyk als blykt daar zy onder de bal- 
ftenen op de ftraten leggen. Zommige van 
deze ftenen zyn poreus en drinken de kalk in, 
en zyn vervolgens bekwaam om te metzelen. 


> 


_ Zommige keyfteen vioeid niet in het vuur, 
maar laat zich tot afch, dat is fteen-kalk bran- 
den, hoewel volgens de getuigenifle van de 
ot deze kalk niet van de befte zoort is. 
Andere keyftenen weder ftaan niet alleen zeer 

el het vuur , maar konnen onbedenke- 
Iyke lange tyden duuren zonder te bederven, 
of te vermyteren , en worden zelfs gemaakt 
tot vormen, in de welke koper gegoten word. 
Uit zommige worden fteene mortiertjes ge- 
maakt, in welke het gruis en de ftukjes van 
de Gemmen fyn gevreven konnen worden. 
Zy konnen niet hol gemaakt worden door 
het graveer-yzer ; want dat konneu zy niet 
verdragen; maar worden met veel moeite en 
arbeid en door langen tyd uitgeholt en gevre- 
en met zand, of het poeder van Amarilfteen 
en water. Zommige keyfteenen konnen ook 
gefpouwen en als doorzaagt worden met een 
zaag zonder tanden, met water en zand, op 
de wyze als de marmers, 


Eenige zyn van gedachten dat de lichtgeele 
Fluor, dien de Duitfchers Sil noemen, dien 
Dz naam 


s2 Natuur-en Konft-Kabinet, 
naam ontleent heeft van de Silex of kei-fteen. 
Om dat in de Sil zo veel kei-fteen gevonden 
werd. Door de Sil werd eigentlyk verftaan _ 
een gele Fluer of (teen van de welke gemaakt 
“werd gele oker ; en dewelke de fchilders ge- 
bruiken om geel te fchilderen. Van de welke 
ook kan gemaakt worden een purper verf als 
dezelve in ’t vuur gloeyend gemaakt zynde, 
met azyn gebluft werd, De Sil of oker is 
van verfcheide zoorten , maar ik zal tegen- 
woordig geen verder befchryvinge van de Sil 
doen , om dat zulks naderhand zal te pas ko- 
men ; maar alleenlyk hier aan merken, dat 
zommige keiftenen overvloedig gevonden 
werden in de Sil. De kei-fteen werd ook 
zeer veel gevonden omtrent de metaal-aderen 
en in bergachtige landfchappen. De Heer 
.J Scheuchzerus getuigt * dat een onuit- 
drukkelyke menigte en verfcheidentheit van 
kei-{teen gevonden werd door geheel Switzer- 
land. Gelyk als in het kanton Zurich worden 
in de Sil gevonden kei-fteenjes die wit en half 
doorfchynende zyn. Deze laten zich poly- 
ften , en hebben eenigzints een kriftalachtigen 
aart. Zy zyn zeer bekwaam om glas te ma= 
ken ; zommige zyn volkomen doorfchynende 
en bekwaam tot het maken van Europifche 
zogenaamde Diamanten. Hoewel zy echter 
noch in hardigheid , noch in driehoekige op= 
pervlaktens met den waren Diamant geen de 
minfte gemeenfchap hebben, 


De 
$ Orydograpb, Helvetica. 


January, February 1723. 53 


6. 
De kei-(tenen die op de gronden der vloey- 
ende rivieren gevonden worden zyn gemeen- 
yk zeer glad en effen , en verkrygen door 


het fchuren van het water zomtyds zeer 
_ vremde gedaantens. In de vloed Tofz in % 


kanton Zurich wierden in * Jaar 1556 drie 
kei-fteenen gevonden met figuren ; van de 
welke zy in dat land niet alleen een groten 
ophef maakte , maar dezelve als iet wonders 
aanzagen. Wy hebben dezelve in tabula 
XLiii. hier achter by gevoegt met Fig. 1. 2. 3, 


op deze kei-ftenen vertoonde zich een kruis, 


een Swaart en een wapen. Zy wierden vol- 
‚gens * de getuigenifle van de Heer J.J. 


Scheuchzerus , na ’t leven getekent door 
den Hoog Edelen Jonker Andreas Schmid, 
toenmaals landvoogt te Keyburg. Ik heb 
deze hiftorie hier echter niet voorgeltelt omte 
bewyzen dat zommige kei-ftenen met dierge- 
Iyke bepaalde teekens groeyen, maar om een 
voorbeeld te geven hoe de natuur zomtyds by 


geval met de uitteikeninge der dingen komt te 


fpelen. Het welk in de kei-{tenen zeer dik- 
wils plaats heeft. Gelyk als by voorbeeld in 
de kei-{teen aan dewelke den Naam van koe- 


fteen en ook van pyplteen gegeven werd , 


om dat dezelve met een gat en.zomtyds met 
verfcheide is doorboord; en dewyl de boeren 
in Switzerland volgens de getuigenifle van 
Conrad. Gefnerus } aan maikander vertellen, 
) D 3 dat 
* OryBograpbia Helvetica, 
t De figuris lapidam &e, 


Natuur-en Konft-Kabinet. 

dat dezen {teen dienftig is voor de koeyen die 
onder het melken ook bloed geven, als zy 
door het gat van zodanig een fteen gemolken. 
worden , hebben zy den naam van koe-fteen 
aan, dezen kei-fteen gegeven. Zodanig een 
koe {teen met vier gaten werd in Tab. XLm1. 
Fig, 4. uitgebeeld. Zommige natuur-kun- 
dige zyn van gedagten , dat deze gaten ge- 
boren worden van het water, dat met gedurig 
druppen, op zommige plaatzen of watervallen 
zodanige kei-ftenen allengskens zoude ko- 
men te doorboren. Dit gevoelen oordeelt de 
geleerde Heer J.J. Scheuchzerus te waar- 
fchynlyker, om dat de openingen aan de bo- 
venkant van dieftenen, en met de welke zy 
na de lucht leggen, wyder zyn als na de an- 
dere kant. Maar de Heer Langius* oordeelt 
by Scheuchzerus dat deze gaten eerder afge- 
leid dienen te worden van fcherpbytende 
drek der vogelen , of andere onreinigheden,, 
te meer om dat in zommige gaten van dier- 
gelyke ftenen zomtyds wel fwarte vuilig- 
heden en Scherpe ftoffen gevonden worden, 


» De keifteentjes bon zomtyds zeer gee- 
ftig gekoleurt en geplekt zyn. De Heer 
Scheuchzerus. heeft in zyn kabinet een kei- 
fteenije dat van een marmerachtigen aart, 
purperkleurig, en vol witte plekjes is. Dit 
is mede uitde Sil in dewelke zeer veel 
harde kei-ftenen gevonden worden, die zich 
ôok laten poly(ten, Zommige kei-{tenen 
Eat wor- 

* Vid, Hiftor, lap. Figur, Helv. pega i3e 


January, February 1723. sf 
worden uit verfcheide andere die aan mal- 
kander gegroeid zyn te zamen geftelt. Zo- 


danig een kei-fteen werd onder anderen ook 
| men in het kabinet van den vermaarden 


Here J. J. Scheuchzerus, Deze is uit ver- 


(cheide kleine kei-fteentjes aan malkander ge- 
groeid, Deze kleine kei-fteentjes zyn wede- 
rom van verfcheide koleuren, als geel, licht, 
bruin, en wit, daar zich noch enige witte 
adertjes by voegen , die de gedaante van de 


letter H uit drukken. Zy is mede uit de 
“fluor Sil. Ik heb voor dezen meermalen van 


e fluores en derzelver fchone koleuren ge- 
fproken , maar tot noch toe niet zo veel op- 


 helderinge gegeven , als miflchien wel nodig 
zoude zyn voor lezers, die in deze zaken on= 


kundig en onervaren zyn. De Hlgores by 
de hoogduit{chers Flufle, by ons vloeden ge- 


_naamt, zyn {tenen die in de metaeladeren en 
_bergwerken gevonden werden, en dewelke 
ten opzichte van hunne fchone koleur en 


antzen zeer veel overeenkom(t hebben met 
de Edele gefteentens. Gelyk als ik in de eer- 
fte verhandelinge van deze Natuurlyke hi- 


ftorie der ftenen reets * aangemerkt hebbe. 


Maar wat de hardigheit belangt zy zyn zelfs 
veel zagter als het kryftal. De berglieden 
even aan dezelve den naam van vloeden , 

om dat zy door de hette des vuurs vloeyen, 
en fmelten als het ys door de wermte der 
zonne:-ftralen. De fchoonfte onder de flxores 
of vloeden zyn die rood van koleur zyn. Deze 
D 4 hebben 


_* Zie Natuur-en, konft-kabinet , „Maart-July 


Pag. 173» Attic, 45. 


56 Natuur-en Konft-Kabinet , 


hebben zomtyds zeer veel overeen komft met 
de rode Silver-erts, om dat die ook zomtyds 
doorfchynende is. Zommige zyn zodanig 
fchoon en doorfchynende dat zy na een befte_ 
robyn gelykenen. Hoewel echter den brand 
van hunne ftralen niet zo fterk is, als die van 
den robyn: ook werden zy daatlyk van koleur 
verandert en komen te fmelten in het vuur : daar 
de robyn beftendig of ant{meltbaar voor is, 
Zommige zyn van koleuf als viool-purper 
dat uit rood en blauw beftaat , en zyn zo 
fchoon dat de onkundige dezelve zeer licht 
voor den Amethyft zouden kopen. Deze 
werden volgens de getuigeniffe van Chrifto- 
phorus * Encelius op zeer veel plaatzen in 
bohemen gevonden , en door de bedriegers 
dikwils geflepen, in ringen gezet, en aan de 
onkundige voor Amethyften verkogt. _ De 
vermaarde Johannes Kentmannus van Dref- 
den , heeft in zyn naam regifter van de voor- 
naamfte bergftoffen, die te Meiffen en elders 
gevonden werden, wel negen verfcheide 
zoorten van witte en doorfchynende vloeden 
aangetekent. Als ook veertien verfcheide 
zoorten van vloedítenen of vloeden die wit 
maar niet doorfchynende en ook zmperfelt 
zyn , als ook vier zoorten van rode vloed- 
ftenen ; drie zoorten van fwarte vloeden ; 
vyf zoorten van doorfchynende groene vloe- 
den ; twe zoorten van fchone doorfchynende 
blauwachtige vloeden, verfcheide zoorten 
van purpere vloed-{tenen , twe zoorten van 
Caftanje 

“Vid. de lapidibus, & Gemmis , aliis que rebus 
Pretiofis Lib, sir. Cap.a. hes EV 


January, February 1723. $7 


Caftanje bruin. Drie zoorten van een afch- 
grauwe koleur , onder deze en noch een groot 
getal andere vloeden zyn zeer veele dewelke 
tot bepaalde gedaantens komen te groeyen. 
Zommige als feshoekige pilaartjes , andere 
vierkantig, en vele als dobbelftenen, andere 
langwerpig „zommige met een {pits toelopende, 
zommige met ttreken , of gefpikkelt, of ge- 
plekt, of met alderhande gemengde koleuren. 
Zommige als befprenkelt met gourtzand. 
Zommige van een veelhoekkige gedaante. 
Zommige in de gedaante van kluiten. An- 
dere van binnen geel en van buiten als met 
wit zant befprengt. Zommige driehoekkig. 
Zommige van binnen wit en uitwendig 
fchoon geel, in zommige werden andere 
mineralen gevonden, aan andere, namentlyk 
_die rood zyn, werden kleine fwarte fteentjes, 
die van buiten aan dezelve groeyen gezien. 
Zommige zyn feshoekkige of vierhoekig py- 
ramidael. Zommig zyn vyfhoekig van 
_… gedaante, andere zyn fchubfgewyze te zamen 
_ geftremt. Andere wederom van andere koleu- 
ren, vermengingen, en gedaantens. Gelyk 
wy na dezen klaarder zullen befchryven. 
Deze ftenen werden zeer veel gebruikt van 
de metaal-kokers of fmelters. Want zy ma- 
ken het vuur fcherper en vloeyender. Het is 
zeker, zegt Encelius, dat uit deze fchoonge- 
koleurde fxores uitmuntende fchilder ko- 
leuren gemaakt zouden konnen worden, als 
‘ymant zulks ondernam. Van de Sil of gele 
fluor of vloed (teen , werd een gele Oker of 
verfltof gemaakt gelyk als wy aangetekent 
$, hebben , 


ss Natuur-en Konft-Kabinet, 


hebben , maar alle zoorten van gele fluor is 
daar niet bekwaam genoeg toe, De Boven- 
gemelde Heer Kentmannus heeft vyftien ver- 
fcheiden zoorten van gele vloeden ( fluores ) 
aangetekent , onder dezelve is een zoort dat 
zeer helder en doorfchynend is, en de koleur: 
van en Chryfolyt volmaaktelyk vertoont; 
fpelende een kragtig gout-gele koleur door een 
licht-groene. Daar is ook een gele fluor of 
vloed-fteen die zo kragtig en volmaaktelyk 
gout jazelfs fafferaan-geel is als een oor{terfche 
topaas. Maar zy verfchelen zeer veel in har- 
digheid. Want daar de oofterfche topaas 
buiten den Diamant een van de hardite ftenen 
des weerelds is, werd deze zeer zagt 
bevonden , en daarom ook zeer bekwaam tot 
de bereidinge van fchilder verwe. Dus 
verre genoeg van de flwores: wy zullen we- 
derom gaan Onderzoeken in de kei-ftenen 
DE VESCHEIDE MANIEREN DOOR 
DE WELKE DE STENEN GROEYEN 
EN DER ZELVER AANMERKELYKE 
GEDAAN LENS. 


In het vermaarde kabinet van den. Heer 
Joh. Jacob. Scheuchzerus werd ook een kei- 
fteen die in ’t kanton Zurich uit de Sil gehaalt 
is gevonden die groen van kolcur is, en zo= 
danig met witte aderen werd door lopen en 
door kruift, dat als de fteen deur gezaagt 
werd, zy een kruis koomt te vertonen, 
Waarom aan den zelven ook den naam van 
kruifdragende kei-fteen gegeven is, In het 
zelfd kabinet is ook een kei-fteen die uit de 

Sil 


“Sfanuary,-February.1723. 59 

Sil, gehaalt is van een fwartachtige koleur , 
en overal als beftrooit met witte (tippen, en 
_befwangërt, met een yzer-erts. Als ook ‘cen 
zeer klein kei-lleentje „ dat infgelyks. uit de 
Sil gehaalt is, het welke de gedaante van een 
_@ogappel verbeeld , zynde het (wart van het 
oog omringt met wit en dit wederom met 
een fwarte kring. De Naukeurige Frederic. 
_ Lachmund, befchryft * een kei-lteen, die 
_ geelachtig van koleur is en byna overal bezet 
met indrukzels die een zon verbeelden , ge- 
lyk als wy in Zab.xrin. uitgebeeld hebben 
met Fig. s. Wy vinden zeer veel ronde balle- 
tjes onder de kei-fteentjes maar zelden dat zy 
volkomen rond zyn; maar in heteyland Cuba 
in America zouden veel volkomen ronde 
_ keiefteentjes gevonden, worden. _ Gefnerus 
“verhaalt ook Libr. de figuris lapidum , dat 
J. Kentmanus aan hem drie af beeldzels van 
keifteenen gezonden; hadde, die zo rond waren 
_dat zy in de plaats van kogels zouden konnen 
_ gebruikt worden, … Zy waaren bruin van 
‚ koleur met witte en {warte (lippen, gelyk als 
uitgebeelt werd in Fig.6. Van diergelyke 
flene kogels , verhaalt de Heer Rumphius 
3 Boek. 34. Hooftdeel , dat veele. gevonden 
werden in de Xwla/che Eilanden. Zy wor- 
den by laag water op {trand gevonden. 
_Zommige zyn zo rond als of zy gegoten wa- 
ren. De kleinfte zyn als een piftoolkogel , 
ven by trappen groter, tot kogels van twe en 
drie ponden yzer. Zomtyds is. daar mede 
oer een plank gefchoten , zonder dat zy 

Ô son 7, „komen 
EOrydogr. Hildesheim, Set, 3. Cap. zo 


6o _Natuur- en Konft-Kabinet , 


komen te breken. Zy behoren onder de 
fwavelkey. Als zy aan fluk werden gefla- 
gen, en op een (teen gevreven rieken zy als 
{wavel: van binnen is een eenparige fwarte 
fubftantie die van buiten als met een (tene 
huid omgroeid is. Zy zyn van koleur 
graauw, fwart, ros, rooden z. Een voiko- 
men rond heeft ook de Heer Lachmund in 
een kei-fteen gehad gelyk als wy uit gebeeld 
hebben in-de zelfde Fig.6. De vermaarde Heer 
Wormius bewaarde ín zyn kabinet een kei- 
fteen die de punt hadde als een (wynfpriet, 
over al door lopen met zeer geeltige groefjes, 
die zo glad en geeftig waren dat de zelve eer 
door de kon(t als door de Natuur gegraveert 
fcheen , verbeeldende noch daar boven zo 
natuurlyk een vierkant handvatzel, als of het 
zelve door konft gemaakt was: een kei-fteen 
die de gedaante van brood, dat met meel be- 
fprengt was verbeelde: kei-ftenen als het hoofd 
en hals van een (chaap: andere doorzayt als 
met druppen witte hagelftene paarlen enz. 


Wy hebben zifstokdn van kei-fteenen de= 
welke uit veel kleine kei-fteentjes die te za- 
men gegroeid zyn beftaan, Maar de boven 
gemelde Heer Lachmund {preekt van een 
kei-(teen die veel andere kei-fteentjes van bui- 
ten in zich begrypt, gelyk als uit gebeela werd 
lig. 7. Het geval en het affchaven van het 
water geeft aan de kei-fteentjes zomtyds zeer 
ongewone gedaantens. De Heer Scheuch- 
zerus heeft in zyn kabinet twe kei-fleentjes , 

Mt : vér- 


January, February 1723. 61 
vertonende de ene de gedaante van een pegis 
puerilis , en de andere van een penis virilis, 
beide gevonden in de Sil in ’t kanton Zurich, 


als ook een afchgrauwe kei-fteen die met 


gelyk lopende witte linien beftreept is. Deze 
is mede gevonden te Zurich in een akker 
aan den voet van den UIT LIBERG; inf. 
gelyks een kei-fteen die uitwendig met knob- 
beltjes begroeid is , die de gedaante van rype 
kinderpokjes vertonen. De koleur van deze 
kei-fteen is groen en de pokjes zyn wit, zy is 
gehaalt uit de Sil. De Heer Langius befchryft* 
met zeer veel naaukeurigheit zodanig een 
pok-key die gevonden is in de Emmen in 
% kanton Lucern, Van deze puiften zyn 
zommige witachtig , en zommige bruin, en 


als pokjes die beginnen te drogen: de fteen 


was behalven de pokjes zeer glad en effen. 
De pokjes de welke begonden als neer te val- 


jen en te drogen, hadden ook in ’t midden 


een klein putje. Zommige putjes waren 
zeer klein even als pokjes die tuflchen beide 
op komen. De (teen ftof uit de welke deze 
knobbeltjes belftonden was zeer zuiver , en 
hoe wel duifterder van-koleur, door de zelf- 
ftandigheid des (teens inwendig zodanig 
verfpreid , alseen wezen het welk na buiten 
of het oppervlack des fteens gefchuimd zynde 
tot des zelfs meerder rypheid is gebragt, De- 


_ ze kuobbeltjes verbeelden na de getuigenis van 


den Heer. Langius zo volmaaktelyk de kinder - 
pokjes-als,enig fchilder zoude konnen verto- 
nen. „De Heren Beflerus vertonen in hun 

kabinet 
‚_# Lb. Supr. Cie: 


6z _Natuur="en Konft-Kabinet, 

kabinet een wurmgatige kei teen, zie Tab. 
xriu. Fig. 8: Deze is van een harde keyach- 
tige’ zelfftandigheit van binnen vol hollighe- 
den, die de wurmneften en wurmgaten 
zeer gelyk zyn: de pok-keyen zal ik na 
dezen onder de beeld-ftenen in ’t koper uit- 
drukken. . 


10. 


De Heer Joh: Jacob. Scheuchzerus ver- 
haald dat in ’t kanton Bern uit den Berg An- 
wanden, drie uren van Olon , by een meer een 
Bron ontfpringt die zomtyds kei-fteenen op 
werpt van verfcheide verwonderens waar- 
dige gedaantens. Als van mefzen, lepels; 
vorken enz. Maar de lezer mag wel aan- 
merken dat aan’ diergelyke gedaantens zom- 
tyds ook wel een weinigje zal toe gegeven 
werden , op. de wyze als aan de gedaantens 
die zommige menfchen in de wolken zien. 
Ook vallen in de wynbergen omtrent Au- 
bonne in ’ kanton Bern ronde witte en 
helder doorfchynende kei-fteentjes , van de 
welke Europifche Diamanten konnen geflepen 
worden Noch fpreekt de zelve Heer van 
de kei-fteen van ’t kanton Bafel, en van een 
kei-fleen die een menfchen nier vertoont, en 
van een half deurzichtige kei-fteen die een 
Chalcedon vertoont. Als ook van een kei- 
. fteen die de gedaante heeft van een menfchen 
hert , mitsgaders‘van een kei-fteen die de ge- 
daante verbeeld van het oog van een kalf. 
Ziet Tab. xr. Fig.g. Als ook dat in het 

| …_Bifdom 


fanuary, February 1723. ‘63 

Bifdom Bafel en in den Ryn, zeer veel 
„doorfchynende en half doorfchynende kei- 
fteentjes gevonden worden, van welke zom- 
mige Europifche Diamanten geflepen konnen 
worden. Joh. Kentmanus getuigt in zyn 
_ paamrol der bergítoffen van Saxenland of 
Meiffen, van die meraienberger metallyne kei- 

_ fteen,die wit en met blende of glimmet door- 
groeid is: van een kei-fteen die in de vloed T'ri- 
bifch gevonden is, én in de welke witte en 
bruine fluor of flusfteen ingegroeid. was: van 
_kei-fteen in dewelke van binnen kryt gegroeid 
Was: van een kei-fteen die een purper Koleu- 
“ tige jafpis geleek : van een fwarte kei-{teen met 
een wit kruis: van een {warte kei-{teen met 
| witte linien : van een blaauwe kei-{teen daar 
| ‚de koleuren een theater verbeelden: van kei- 
ftenen die de gedaante hebben van het hoofd 


van een hond, vaneen kool, van een perfik 
enz. 


wi 

__ Gelyk als de Natuur wonderlyk komt te 
fpelen omtrent de gedaantens, verfcheide 
‚wyze van groeyen, en verfcheide zelfltandig- 
heid in de kei-fteen, doet zy zulks ook niet 
Minder omtrent der zelver koleuren, gelyk wy 
feets getoont * hebben in die zoort van kei- 
teen dewelke vuurfteen genaamt word. De 
Heer Wormius getuigt } dat in zyn kabinet 
KA bewaard 

* Zie Natuur-en konft-kabinet Auguftus De- 
eember 1722. van pag. 108. tot Pag 134. 


…_ Ì Vid, mufeum Wormianum Lib, 1. Sct, A, 
Cap. xr. 


64. __Natuur- en Konff-Kabinet, 
bewaard wierd een kei-{teen die ook vuurfte- 
nig was, en dewelke doorzaait met grein en_ 
flippen, welkerkoleur als zulver was. De zelf- 
ftandigheid van de (teen was {wartachtig, en 
benevens de zilverachtige punten was dezelve 
nog daar boven doorloopen met Adertjes van 
gulden vuurfteen. Deze kei-lleen was ge- 
haalt uit de zulvermynen van Noorwegen. 
De zelve was zeer {waar van gewigt, en 
droeg zulver en koper. Het komt my echter 
niet voor dat deze (teen ‘een kei-fteen maar een 
ftukje zulvererts geweeft zal zyn. Gelyk 
ook noch een andere vuurftenige key, die uit 
grof en groote greinen beftond , en van ko- 
leur was als gout. Deze fteen is zeer gemeen 
in de koper-mynen, is doormengt met enige 
blauwachtige (tof en met verfcheide drichoe- 
kige greinen die zeer gladen blinkende zyn. Die 
zelfde Heer fpreekt ook van een goude vuur- 
key , die te zamen geftelt was uit dobbelfte- 
nen van de welke zommige groter en andere 
kleinder waren, doch meeft alle van een vier- 
kante gedaante: van een gulde vuur-key die uit 
zeer onegaale greinen beftond, zynde zommige 
zeer hoekkig, en de (teen bedommelt en door- 
lopen met een biaauw ; hetwelke met groen 
gemengt was „het weelke een koleur vertoonde 
als een pauwe (taart. Deze fleen was zeer bros 
en liet zich door vryving in grein ontbinden: 
van een zeer aangenaame vuur-key die van een 
zeer valte zelfftandigheid was „en in zyn (wart- 
achtig ligchaam verfcheide ertzen van wonder- 
Iyk gekoleurt vuurfteen begreep ; in de zelve 
was te zien gout-geel, zulver-wit, fwart van 
yzer;, 


| “January, February 1723. Gp 
Yzer, koperig, rood, purper, hemelsblaauw 
„en verfcheide zeer aangename koleuren. Wor- 
mius {preekt nog van vuurkeyen die vaf= 
grauw , geel en wit van koleur en met mar- 
mere fprenkels doorlopen waren, en noch van 
&enige andere zoorten en koleuren. Waar uit 
genoegzaam komt te blyken dat de Natuur 
‚de kei-(teen op verfcheide wyzen doed groe- : 
yen, met alderhande {chone koleuren komt 
te vercieren , en zommige tot zeer vremde en 
Ode rermantes doed groeyen. In * kabi- 
net van Beflerus is een hairachtige kei-fteen 
zie Fig. ro. Als ook een grauwe kei-fteen 
die de gedaante van een men{chen hand ver 
beelt ; uitgebeeld in Fig. 11. Een vuurkey 
vol ‚kromme plooyen als of dezelve door 
konft gemaakt was, uitgebeelt in Fig‚12. van 
Tab. xrur, hier achter by gevoegt. 
eisef Nn kn 
„Zommige kei-fteen is zodanig hart dat zy 
zelfs het gewelt van het vuur wederltaat. Pli- 
nius ‚ by Ferandus Imperatus, zegt dat zoda= 
pige gevonden wierden ‚dewelke zonder te be= 
derven. den tyd konden verduren, en daerom 
eer bekwaam waren tot overblyfzels , als 
giaflteeden, beelden , en andere oude gedenk- 
tekenen. Plinius zegt dat zy van deze ftenen 
vormen maakten in dewelke koper gegoten 
ierd. Hy {preekt ook van een groenen kei- 
fteen die het vuur konde wederftaan. Maar 
getuigt dat dezelve nergens overvloedig, ge- 
vonden wierd : «en van fwarte kei-ftenen die 
zeer hed waren tot den huisbouw, als ook 
NENRDEEL: ver Er on … van 


. 


66 Natuur= en _Konft-Kabinet, 


van rode keifteen. Ferandus Imperatus 
fpreekt * van groene keiftenen die in de 
zaver of het grove en {teenachtig zand ge- 
vonden wierd, van de welke de meefte zo 
groot waren als een okkernoot, die-met zyn 
groene bolfter bekleet is. Zommige van de- 
zelve zyn,donker, en andere van een heldere 
groene koleur , uitnemende hart en zeer be- 
kwaam om gepolyft te werden: van kei-ftenen 
die rood en oker achtig vau koleur zyn; van 
fwarte kei-fteen die met alderhande koleuren 
en veel oker doorkruift word , en die zich niet 
alleen uitftekend wel laat polyften, maar ook 
vry wel het geweld des vuurs kan verdragen. 
In zeer fwaar vuur gelyk als in de metaal 
furnuifen kan alle zoort van kei-fteen ge- 
{molten werden. Daarom moeten wy maart 
gemeen vuur verftaan, als gezegt werd van 
zommige zoort van kei-fteen, dat dezelve 
het vuur kan weder (taan, In de keí-ftenen 
zyn dik wils verfcheide metallyne delen in ge- 
wikkelt door middel van metallyne uitdam- 
pingen , of wateren , of gronden, in dewel* 
ke dezelve komen te groeyen, Deze delen 
verwekken de koleuren die in de kei-fteen ge= 
vonden worden. Als in een kei-iteen zich 
verfcheide koleuren vertonen, word zulks 
veroorzaakt van verfcheide metalen als van 
gout , zulver , koper , yzer enz; gelyk als 
de ondervindinge doed zien dat wy zomtydts 
die metalen uit dezelve konnen bereiden. 
Gelyk als wy wittê doorfchynende keifteen 
tjes vinden in Europa, getuigt ook de Heer 
Rum; 

* Hiftoria natural. Lib, zxr. Cap. ze 4 


| 


-Januúry, February 1723. - Ó7 
Rumphius-111 Boek Cap: 22: van zekere kein 
fteneri dien-hy-den naam van kryftalgelykende 
kei-fterien geeft, dewelke gevonden werden in 
de Amboinfche Eilanden, Zommige zyn van 
zulkeen klaren weerfchyn, dat zy 't edel ge- 
fleente als tergen. Zummige zyn half door- 
fchynende, aan de ene zyde rondachtig , en bet 
ovrige hoekig. Zommige helder en doorfchy- 
mende als ys of kryftal;. zommige met een 
blauwe weerfchyn; Zommige hebben van bin- 
nen een gele weerfchyn, gelyk een lichtje van 
de ene plaats tot de andere verfchietende, als 
zy gedraeit worden ; Zommige verbeelden 
volkomen de heldere gom tragacant;, behalven 
noch verfcheide andere. And 


e 12: 

De kei-ftenen verfchelen in grote zeer veel 
van malkander. Want gelyk als wy gewone= 
lyk den naam van. keyen geven aan kleinen 
fteen , worden echter gehele bergen van aan 


„malkander gegroeide kei fteen gevonden. In 


zommige kei-fteenen werd vân binnen een 
merg van een witte , of gele of andere zelf- 
ftandigheid gevonden. Zomtyds groeid de 
kei-fteen in deszelfs eigen Aderen , en zom- 


_tyds in de metaal-Aderen : zeer dik wils aan 


malkanderen gehegt met teerlings gedaantige 
ftukken ‚ of met ftukken van andere bepaalde 
‘gedaantens…: Als de. kei-fteén- zo, groot” is; 
dat dezelve-in de gronden tot Aderen komt 
tegroeyen , werd dezelve onder de Saxes of het 
groot grof gefteente geftelt: zomtyds groeyen 
de Aderen van de kei-fteen in de gebergtens 


68 Natuur-en Konft-Kabinet. 


van grove Saxe; Zomtyds homen deszelfs 
Aderen vallen in de ryke metaal-aderen , de- 


welke zy dan: zeer beroven en verarmen, en, 


voor de bergwerkers zeer fchadelyk zyn , de- 
welke aan dezelve den naam van Kammen in 
_de metaal-Aderen geven. t 


14. 

Wy werden -ook :kragtig overtuigt dat de 
Natuur wverfcheide manteren gebruikt in het 
voort telen der lenen, en dezelve tot zeer won- 
derlyke en bepaalde gedaantens doed groeven; 
Als wy de {tenen komen te befchouwen die 
met kleine en zeer dunne bladertjes en fchil- 
letjes op malkander komen te groeyen, ge- 
Iyk als ik reets aangemerkt hebbe in de alder= 
hartíte van alle de ftenen namentlyk den Dia- 
mant , en in de zachtíte- te weten zommige 
van de gypsfteen, en wel voornamentlyk de 
fpigel-gyps; gelyk als wy getoont hebben in 
onze twede verhandelinge van de Natuurlyke 
Hiftorie der ftenen; en voor dezen in onze 
befchryvinge * van de vegetatie der metalen, 
mineralen , en der zelver verfcheide zagezs- 
matten ‚ hebben aangehaalt van een zeker 
zoort van de ftenige Aarde van Zripoli, 
die niet alleen-met fchilfers en bladen op mal- 
kander komt te groeyen , maar in plaaten 
gefneden zynde aan weer kanten de indruk- 
zels van kleine kruykjes vertoont. Maar on- 
derde (tenen die in dit opzicht van een won- 
derlyke geftalte zyn munten wel voorna= 
„mentlyk 

* Ziet Natuur en konft-kabinet July Augue 
fly s7zo. Pag. 188. Tab: xvun. Fig. 17. 


January , February 1723. 69 


mentlyk uit de Talk, Het Moskovyfch glas, 


de pluim-aluin, en de Asbeft of amianth. Want 


alfchoon de ‘lalk en het moskovifch glas 
zeer veel van malkander verfchelen, komen 


zy echter daar in over een dat zy in zeer buig- 
zame en op malkander leggende dunne 
blaadjes beftaan. De Talk en de Blende of 
Mica of glimmer hebben ook zo veel ge- 
meenfchap met malkander dat de talk zoude 
konnen genaamt werden een zuivere en blade- 


rige blende en de blende een infteen ingeltroide 


k 


talk. „De blende werd vande latynen en 
zelfs van de hoogduitfche berg-lieden Mica 
genaamt in ’t hoogduits Glimmer , Blende 
Katte-zulver enz, Zy geven de naam van 
zulver vaan de glimmer om dat deszelfs ko- 
leur dikwils zo zeer met het zulver over een 
komt, dat onkundige en kinderen zouden 
mifleid werden , door katte-zulver, ‘alfchoon 
niets in de glimmer gevonden werd dat naar 


_zulver gelykt. Want alfchoon de glimmer in 


gemeen vuur zich niet laat ontbinden , word 
zy door de grote kragt van het vuur der me- 
taal-furnuifen geheel verteert en verloren. 
De zuiverfte talk heeft zulk een fchoone en 
aangename parel koleur , dat het fchynt als 
of de natuur deszelfs kragten daar toe voor- 


namentlyk afgeflooft hadde, 


- Is. 

_ De talk , glimmer, Amianth, en Pluim- 
éluin zyn (teengewafzen die wel zeer veel 
over een komft fchynen te hebben , om dat 
zy zeer wel het vuur konnen verdragen, maar 


E 3 zy 


no _ Natuur- en Konft-Kabinet, 


zy verfchelen echter in veel omftandigheden; 
Gelyk als de talk en glimmer zeer veel over- 
eenkomft hebben in zommige uitwendige hoe=- 
danigheden , gelykenen ook de Amianth en 
Pluim-Aluin veel na malkander , hoewel de 
Pluim-Aluin-fteen Amianth is die harder en 
brofzer is. Detalk-fteen is van ver{cheide zoor- 


ten en koleuren,Zommige is wit,andeze wart, — 


bleek, geel , gout geel, groen, en wederom 
andere bruin van koleur. De talk en glimmer 
groeid zo zeer in en door malkander, dat wy 
dezelve zonder onderfcheid zullen verhande- 
Ien. Onder de verfcheide zoorten van talk die 
alleenlyk, in Switzerland gevonden werden 
meld de uitmuntende Joh. Scheuchzerus, dat 
alleenlyk in ’t kanton Zurich gevonden werd 
in de Sil of oker een talk-achtige (teen „die ligt 
groen van koleur is: Een witte talk die in 
fteen groeid by het Dorp Sekez: talk-achtige 
fteen van een grauwe koleur by Zurich , en 
van de welke zelfs-huizen hebouwd worden; 
talk van goude en een pikachtige koleur, die 
in deSil gevonden word : kluitachtige talk van 
een goude koleur, dewelkegroeid in graauwe 
fteen by ’% fteedje Bulach: van een talk-ach- 
tige blende of glimmer, die in rode fteen is, 
en uit de Sîl gehaalt is geworden : van een 
zulver-koleurige talk-achtige glimmer, die in 
fteen omtrent Zurich gevonden word. In het 
kanton Bern werd gevonden talk die van ko- 
leur is als pik. Kentmanus fpreekt ook van 
talk die van koleur ís als pik , en-die in me- 
tallyne kei-fteen groeid: ook noch-van een 
andere talk die van koleur is-al$ pik en in 

een 


January, February 1723. AT 


een fleen groeid van dezelve pikkige koleur. 
In Het kanton Schweitz werd in den berg 


Rigi talkachtige blende gevonden van koleur 
als zulver. Zy groeid in een grauwe {chil 
ferfteen. In het kanton Glarus word zilver= 
koleurige talk gevonden in de bergen Cimme- 
ren ‚en Weiflenmeil: In de pundten groeide 
witte talk als geftrooyt op de fteen boven ta- 
mins. In de flimfer-berg ‚ die Glarus en de 
pundten fcheid, werd gevonden witte talk- 
fteen, die met bruine aderen doorlopen is By 
Soglio werd witte en’ witachtige groene talk- 
fteen- gevonden. By den oorfprong van den 
Achter Ryn , word in wit gefteente talkach- 
tige glimmer gevonden van goud en zulver- 


_koleur. Langius fpreekt ook by den Here 


Scheuchzerus van een korftachtige talk, die 
duifterlyk doorfchynende en van koleur licht 
groen is. In het graaffchap Neuffchatel ís 
volgens de  aantekeninge ‚van den Here 
„Scheuchzerus in het Jaar 1692. uit een huis niet 
verre van Neuenburg een talk gegraven die 
Îne-wit van koleur was. By de ftaal-groeven 
in het graaffchap Sargans, werd uit de bergen 
van de Voogdy Luggarus fwarte talk gegra= 
ven. In Gafter in het Goldinger-Dal werd 
gevonden blende die zulver wit en ook-die 
geel van koleur is als fwavel. 
16. 

De talk werd van verfcheide {chryvers en 
by de berglieden in Saxen en Meiflen den 
naam van Magnetis gegeven. Maar wy moe- 
ten aanmerken dat hier niet door verftaan 
E 4 „werd 


72 „Natuur-en. Könft-Kabinèt, 

werdde agnes of magneetfteen of Seil-fteen 

die het yzer trekt. J. Kentmannus * {preekt 

van een talk die doorfchynende en blinkend is 

en van koleur als zulver. Dezelve word gevon= 

den in Liyfland, en laat zich inzeer dunne 

fchillen» van} malkander fcheiden : als-ook ° 
van een wit groene talk van meiflen , die 

insgelyks {plytbaar is ; van talk die niet door- 

fchynende is, maer die van koleur isals loot, 

en zich insgelyks in {chillen laat fcheiden : 

van kluit-achtige talk in de welke veel kleine 

ronde harde en fwaarwegende Ileentjes ko- 
men te groeyen, die veel overeenkomft heb- _ 
ben met onzuivre robynen of onzuivre grana- 
ten: van Onolsbachfche talk, die yzerkleurig, 
fchorsachtig en groot is, van dewelke zelfs. 
tafelbladen gemaakt worden : van Boheemfche 
talksfteen die uit kleine fchubben te zamen ge- 
groeid, yzerachtig van koleur , en met ori- 
chalcum te zame geltelt is: van talkfteen die 
kluit-achtig en zulver-achtig van koleur is, 
en in, dewelke ronde fteenen gevonden wer 
den die root van koleur zyn. 


E 27. 

„In meiflen werden ook veel zoorten van 
mnica, of glimmer gevonden. _Kentmannus 
{preekt van mica of. kattezulver die zeer wit 
is en aan de fchors van de (tenen groeid: van 
een mica of blende die fwart en zeer dun en 
Jigt is: van een: glimmer te. Marieberg die 
„klutig en van een -zulver koleur is,en in de 
fchorten der kei-{teenne groeid : van goutgeele. 

sit 3 glimmer 
| ‚& Lib, cit. 


Fanuarys February T723. 23 
glimmer of katê-goud : van eenkatte-goud: 
dat zich vryven laat tot-zand of een poeder 
dat na goud gelykt, het welk ook voor gout= 
zand over het fchrift als elders nog tegen- 
woordig gebruikt werd. Van dit gouden 
‘ zand heeft te Romen een berg den naam van 
_gouden-berg *. Kentmannus {preekt ook van 

verfcheide- zoorten van harnasfteen die onder 
de talk en glimmer behoort; maar van deze 
zullen wy op zyn tyd fpreken. 


Nt: 13. 
De verfcheidentheit van de talk geeft ge- 
_noegzaam te kennen dat zich in deszelfs te 
zamenftellinge zomtyds verfcheide vremde 
„delen, of mineralifche dampen, of fleen-zap- 
_pen komen in te wikkelen. Dit is ook de 
oorzaak dat de. onzuiverfle -alderminft het 
gewelt des- vuurs- kan verdragen , anderzints 
getuigt Agricola f-dat-de talk het vuur zo 
wel wederftaat. als-de Amianth , en vervol- 
gens onder de andere’ onverbrandelyke fte- 
‚men of -Afbefta kan geltelt werden; gelvk als 
„ook waargenomen is van Ferrandus $ Impe- 
’ratus die de talk onder de Afbefla geftelt 
heeft. Zommige maken van de zuiverfte talk 
ook „op; de wyze als van den Amianth, 
lemmetten in de lantarens en lampen : maar 
dewyl detalk niet beftaat uit dunne Draden 
of wol gelyk als de Amianth, maar uit zeer 
dunne ‘op malkander leggende blaadjes , en 
ral Ess? zom- 
oo * Vid Kentmanni lib. citato tit. 4. de lapidibus, 
T De Natura foffilium lib. v. Ë 

+ Hiffor, Naturalis Lib, xxv. Cap. 3. 


k 
| 


74. Natuur-en Konft-Kabinet, 


zommige zoorten op malkander leggende . 
fchorsjes, “is het een weinig moeijelyker van 
dezelve lemmetten te maken als van de dra- 
den-of vande wol des Amianths. Echter 
weten zommige de blaadjes van de talk zeer 
geeltig aan malkander te voegen door middel 
van dun yzer-draad , en op die wyze lem- 
metten „ die zeer lang konnen duren te ma- 
ken. «De uitmuntende Agricola beveftigt 
ook, gelyk als wy uit de vermaarde Scheuch- 
zerus en de Naaukeurige Kentmannus gezien 
hebben , dat de talk op zeer veel plaatzen 
gevonden werd: Dat dezelve meeft gevon- « 
den werd van een zilver-achtige en ook dik= 
wils van een goud-achtige koleur , dat ook 
zomtyds talk gevonden werd die yzer-kleurig 
is gelyk als te Meiflen in het Goldekroonfche 
bergwerk en elders : ook talk die de koleur 
heeft van lood : talk die zilver-achtig van 
koleur met een lood-verwige koleur door- 
mengt is. De zoorten van talk welker ko- 
leur is , of als zuiver of als gout, of als 
yzer; is gewoonlyk vermengt, zomtyds met 
een roode Aarde en zomtyds met een gele 
Aarde, en zomtyds met aarde van een andere 
koleur. … By de vloed Niger werd ook fwarte 
talk-gevonden. Zommige talk laat zich vol- 
gens de waarneminge van Agricola niet in 
kleine blaatjes {chillen of verdelen, maar 
in dikker korften , gelyk als wel voorna= 
meptlyk. de talk die lood-verwig of zilver-en 
loodverwig te gelyk is. Maar dat de Iyfland- 
fche. talk. zich zeer wel in zeer fyne blaadjes 
laat fchillen en verdeelen : Dat ook de en 
O0, 


Fanuary ys February 1723 75. 
of -glimmer met de talk wel volkomen over 
een komt omtrent de koleur van goud of 
gulver of {wart enz. maar dat de mica of 
het katte-zulver door het vuur verterd werd. 
Ook gelykt-de mica of glimmer meer naar 
‘zand als naar een (leen. Zy werd veel ge= 
vonden in de ftenen, in de marmers , en 
zelfs ook in ander zant; maar zodanig vaft 
aan dezelve gegroeit, dat zy niet van dezelve 
af gefcheiden kan werden. By de hete baad- 
wateren van Lotteringen werd glimmer ge- 
vonden , die als gout-zand gebruikt werd op 
het fchrift, als ook in de henvelen van T'hu- 
ringen. op de grenzen van Bohemen. De 
blende of glimmer groeid noch op verfcheide 
andere wyzen. en gedaantens, maar wy zul- 
Jen gelegentheit krygen om van dezelve te 
fpreken in eene verbandelinge van de ftenen 
met Beelteniffen. Wanneer ik ook enige 
zoorten van talk en talk-achtige (tenen die 
onder my beru{ten zal uitbeelden. 


k 19. 

In Italie werd de talk ook op zeer veel plaat- 
zen gevonden, en van verfcheide zoorten. 
Zy verfchelen wel voornamentlyk in glad- 
heid , in buigzaamheid van bladeren en in ko- 
leuren. Zy worden. volgens de getuigenifze 
_ van Ferrandus Imperatus *. dikwils gevonden 
in de doorlopende aderen van doorfchynende 
fteenen ‚aan dewelke zy als aanhangen „en de- 
zelve zomtyds als geheel bekleden, gelyk als 
een zeker zoort van greinachtige kei-fteen , 
dat inde talk groeid, en zelfs verfcheide door- 

b En tue rfchye 

X Tiftor. Natural. Lib, xxv. Cap. 3. 


76. _Natuur- en Konft- Kabinet, 
fchynende Edele gefteentens die in de talk ge= 
vonden werden. Zommige talk is doorfchy= 
nende, maar zo ras als dezelve op het vuur 
gelegt werd, verlieft zy haare doortehynent- | 
heit en neemt de koleur aan van zulver of 
van gout na deszelfs verfcheiden zoort. Van 
het gebruik en de kragten van de talk en zzrca 
zal ik handelen daar wy fpreken vande (tenen 
in ’t byzonder. 


sn Tilo 
_ Aan de lapis fpeeularis, die wy Moskovifch 
glas noemen, geeft Imperatûs zeer oneigen 
den naam van fpeigel talk , want de lapis fpe- 
cularis is een fteen die door het vuur vergaat in 
gyps, en ís niet anders als een gyps-{teen 
die uit zeer taeije en dunne blaaden beitaat ; 
maar de talk wederftaat het vuur op de wyze 
als de Amianth van dewelke deou den het 
onverbrandelyk lywaat bereidede. Maar wy 
zullen van deze handelen als wy van de Ami- 
anth en pluim-aluin-fpreken. De talk die wit 
groen van koleur is, word in kluiten gevon- 
den, en is te zamen geftelt uit zeer dunne 
fchilletjes die zeer valt op malkander gevoegt 
zyn. In het aantaften is de kluit niet alleen 
zagt , maar glad en finerig aan de handen „ 
en als met dezelve op {wart papier geftreken 
werd , läat zy een dunne wite ftreek na. 
Als deze ligt groene talk tegens het vuur ge- 
houden werd, krygt zy van buiten een witte 
koleur, en een opperhuit als kleine viflchob- 
betjes. Maar als dezelve langer in ’t vuur ge= 
houden werd fcheiden de laagjes van de ee 
Ma dh zic 


January, February 1723. 77 
zich eindelyk in zeer dunne bladen, en ver- 
krygt geheelyk een witte koleur als zulver.. 
Deze talk groeit in Italien en elders in eem 
witte en poreufe (teen, die aan het vuur gelegt 
zynde een reuk van (wavel uitgeeft. «De 
lk die van hoger groen is , laat zich in zeer 
buigzame bladen {cheiden , dezelve is taay, 
niet hart maar ongemeen donker groen van 
koleur. Als dezelve op het vuur gelegt werd 
fwelt zy op, en fcheid zich in zeer dunne 
bladen die door ’t vuur een zulver koleur aan 
nemen „ daar gout koleur door fpeelt. Maar 
deze wederftaat het vuur niet zo wel alsde 
andere zoorten. De korftagtige talk vaneen 
lood koleur , daar zelfs enig groen en zulver 
door {peelt , laat zich niet in blaadjes-maar 
korften fcheiden, en werd veel gevonden inde 
aderen van de kei-fteen , dien zy zeer vaft 
aan kleeft , en zomtyds zodanig met dezelve 
| vermengd en door groeid is, dat zy naauwe= 
lyks te onderfcheiden zyn. 
NS 


es 8 


wi 21. 

Onder de Afbeftaof onverbrandelyke fteen is 

_de Amianth de voornaamfte en zeer vermaard 
door des zelfs gebruik by de oude volkeren, 
De Amíanth is een zoort van fplyt-fteen , de- 
wyl dezelve zich laat fcheiden in draden en 
vezelen of wel op de wyze als de {plyt-Aluin 
en zommige zoorten van Gyps. Maar de 
draden van de Amíanth,zyn zagter fynder en 
zeer wolachtig. De ‘Amianth-fteen groeid op 
de zelfde wyze alshet:hout der bomen ‚met 
wezels. en draden die: vaten. als op halkane 
aria à EE 


EN 


28 _Natuurs en Konft-Kabinet , 


der gepakt komen te groeyen, gelyk als’in de 
dradige Gyps, fplyt-alain en pluim-aluin ook 
gezien werd. De oude fchilden de dra- 
den van den Amianth-fteen op een wyzek 
gelyk als wy vertoont hebben in * Natuur-en} 
Konft-kabinet July en Augufty 1720. Pag-170. 
en 171. en Tabula xvri1. Fig. 8. En zy 
maakten van deze Draden lenneppen, uitge- 
beelt in Fig. 9. van de zelfde Tab. xvur. die 
in de altyd brandende Lampen gebruikt wier= 
den. Dit afpluizen van de draden moet met 
zeef veel voorzichtigheit gefchieden want zy 
zy fynder als de wol , gelyk ik dezeive na ’t 
leven: gefneden nader uit zal beelden. De 
Amianth komt met de talk over een in wite 
heid van koleur, als ook in buigzaamheid 
van des zelfs delen en onverbrandelykheit, 
Maar de talk groeid of met korften op mal- 
kanderen , of met zeer dunne blaadjes, daar 
de Amianth in tegendeel groeid als het hout 
met draden, die als een bos haar aan malkan- 
der zyn en zich wederom fcheiden laten. De 
Amianth-fteen groeid tot verfcheide gedaan- 
tens gelyk gezien kan worden in Tab. xr11rs 
Fig. 13. in de welke twe Amianth-ftenen 
uitgebeeld werden. Na dat zy ouwelinx een 
genoegzame hoeveelheid van zodanige fteni- 
ge draden of wol gewonnen en wel gefpon= 
nen hadden, maakten zy van dezelve het on- 
verbrandelyke linden, het welke zodanig 
vermaard is, dat de liefhebbers het zelvein 
hunne natuur-en konft-kabinetten bewaren | 
als een groote-rariteit. Het Aanmerkelyke, 
waar door dit linde de verwonderige van een 
ygelyk 


Sfanuary, February 1723. 76 
ygelyk opwekt , is, dat, als het zelve vuil 
en befmeurt „, of bevlekt, of {wart is gewor” 
den, niet gelyk als ander linden in het 
water , maar in het vuur gewafzen en gezui- 
vert werd 3 gelyk als wy hier achter uitgebeeld 
hebben Fig. 14. Want dewyl de Amianth 
van het vuur niet verbroken werd, verteerd 
het vuur door deszelfs brand alleenlyk die 
Onreinigheit, en vuiligheid van dit linden, en 
‘het zelve werd zeer fchoon , zuiver en zin= 
delyk door het vuur. Als ook de lemmetten 
die van de Amianth-fteen in de lampen gelegt 
waren, eenmaal waren aangefteken, konden 
zy altyd branden, zo lange als zy maar geen 
gebrek van oly hadden , om dat zy door de 
vlam van de lamp niet verteert wierden, ge- 
Iyk als de lemmetten die anderzints in de 
lampen gebruikt. werden. Ettmullerus ver- 
haalt, dat Hy zelfs te Milaan in het kabinet 
van Septalius een goud-beurs gezien heeft, 
die van Amianth-fteen gebreid of geweven 
Was. Dat het goud of zulver gelt in deze 
gout-beurs door ’t vuur konde gefmolten 
Werden, zonder dat de goud-beurs in het 
minfte befchadigt werd. Deze Septalius was 
een zeer geleerd ryk en konftig Heer , kanun- 
nik te milaan. Het geheim van de Amianth- 
fleen tot een vaften draad te bereiden was aan 
den zelven, volgens de getuigeniffe vanEttmul-= 
Ter ook zeer wel bekent. Jz mufzo fepral. 
werden verfcheide konft{tukken gevönden die 
Yan de amianth gemaakt zyn. 


Pci 


8o Natuur- en Konft-Kabinet, 


d 22 

De Amianth werd volgens het berigt der 
fchryvers ontwonden , gelyk als wy aange- 
merkt hebben , en tot boflchen gemaakt, die _ 
de gedaante hebben van een bos gevlogten of — 
gedraaid fyn vrouwen-haar , en zodanig be- 
reid werd zy veeltyds verkogt op de wyze 
als wy uitgebeelt hebben in Fig. 15. De 
Amianth-fteen groeid volgens de getuigenis 
van Agricola in ’t gebied van Namen : in 
Eisfeld niet verre van het kloofter Ilfeld: in 
de metaalgroeven van. Neurenberg. Maar de 
geleerde Bajerus {preekt in zyn uitmuntend 
werkje of Orydographia norica niet anders 
van de Amianth , als dat in de gronden van 
Neurenberg te, Winshem gevonden werd een 
Gyps, die zeer wit en van een blinkende 
Sulver-koleur is „en de welke zich laat ver- 
delen in draden, by na op de zelfde wyze als 
‘de Amianth. Dat dezelve door een fchande- 
Iyke onkunde voor pluim-aluin aangezien en 
verkogt werd, Agricola heeft ook aangete- 
kent dat de Amianth groeid in de bergen 
van Arcadie : in Scytifch T'artaryen sin Indien; . 
in Egypten enz. De Amianth verfcheelt zeer 
veel van koleur. Want zommige is feer wit, 
andere afchgraauw , andere ros , ook wel 
yzerkleurig. Zommige hebben aan dezelve den 
naam gegeven van {plyt-Àluin , om dat de- 
zelve ten opzichte van deszelfs draadachtig- 
heid en vlokachtigheit vry wel over een 
komt met de fplyt-Aluin. Maar de Ami- 
anth verfcheelt zeer veel van de hpnl 
eCi en 


January, February 1723. 8x 
Dewyl de fplyt- Aluin zeer te zamentrekkend 
van fmaak is en zich van {cherpe fcheivogten 
daat op lofzen, maar de Amianth geenzints, 
Ook is de Amianth by na fimakeloos. 


23: 

Agricola verhaalt * Dat in Saxen en op 
verfcheide andere plaatzen van de Amianth- 
fleen lemmetten gedrait werden die in navol- 
ging van de oude gebruikt werden in de oly- 
lampen : Dat de Amianth werd gezuivert, 
los gemaakt, gefponnen en geweven : Dat van 
dezelve gemaakt werden Servetten, en hand- 
doeken, gelyk als in Saxen Wreberg. Volgens 
de getuigenifle van Hierocles maakte de 

rachmanen of Indifche Philofofen hunne 
klederen van het fteen-linden, dat van den A- 
mianth geweven was: gelyk ook ouwelinx de 
Doodkledeten der koningen van dit fteen- 
linde bereid wierden; op dat hunne afch, als 
zy verbrand waren, zonder vermenginge 
zoude bewaart blyven in het doodkleet. Plíi- 
nius getuigt by Agricola dat ouwelinx dit 
fteen-linden ongemeen duur was ; maar he- 
dendaags, dewyl de Amíanth overvloedig 
gevonden word , in de groeven van Neuren- 
berg en elders, is het zelve zeer wel te beko= 
men volgens de getuigenifle van Agricola. 


id 24. 
In Ambon op Leitimor werd volgens de 
Aantekening van den vermaarden G.E. 
VIII. Deer. F Rum- 


Re vl De Natura. foffslium lib. v, 


®. 


82 __Natuûr-en Konft-Kabinet, 
Rumphius * gevonden een zoórt van Amf 
anth , inzonderheit in de valleye der Riviere 
Den Alf. De Heer Rumphius zegt ‚ dat de 
Apothekers dezelve ’t onrechte Pluim-Aluin 
noemen. In deze valleye worden gehele 
klippen van die Amianth gevonden. Dezelve 
is van buiten hart en fwartachtig grauw , 
doch fchilfferig. Als twe of drie van des- 
zelfs buitenfte korften werden afgenomen , 
vertoont zich den Amianth in de gedaante 
van gryze haaften , doch vaft aan malkander 
klevende, en met veel zee-groene fchilfferen 
op malkander leggende , dewelke beter de 
talk gelyken , waar voor hy ook in Europa 
zoude aangezien zyn. Hy fptintert licht zo 
wel in haartjes als in fchubben of blaadjes. 
Dit zal buiten twyfel de reden zyn waarom 
de Heer Rumphius aan den zelven den naam 
van Baftert-Amianth komt te geven; want 
ten opzichte van deszelfs draadachtigheit komt 
dezelve wel met den Amianth over een 
maar ten opzichte van deszelfs fcheidinge in 
blaadjes gelykt dezelve meerder naar den 
talk. ai als wy begrypen dat de Amie 
anth nit anders als een zoort van talk is, 
dewelke een vezelachtige te zamenftellinge 
verkrygt , is de gehele fwarigheid weggenomen. 
De fchilfers of bladen hebben een groene kor 
leur en de Heer Rumphius bekent zelfs dat 
zy zeer wel naar talk gelyken. Als de haar= 
tjes en fchubbetjes van die Amianth op de 
huit gelegt werden veroorzaken zy jeukte, 
gelyk als de geftote pluim-Aluin ; dewelk 
wy 
* Ambeinfche Rariteit-kamer 3 Beek 80 kapitts 


Janvary,Fêlruary-1723. 83 
Wy krevelkruid noemen. Hier uit zoude 
mifchien ymant befluiten dar deze baftert-A- 
mianth geen. Amianth- noch ook geen: talk 
was, om dat de eygentlyke langdradige Ami- 
anth.en den talk niet fcherp zyn , en geen 
jeukte op de huit veroorzaken, en dat deze 
ftof beter met de fcherpheit van de pluim- 
Aluin over een kwam: Maar het is zeer 
„Waarfchynelyk dat deze Amiantfteen niet an- 
ders is als een zoortvan pluim-aluin ;-wantde 
pluim-aluin is geen aluin maar een hartdra- 
dige Amiant-fteen. De gedaante die de uit- 


Bever.van de Heer Rumphius van een Amianth 
heeft.mede gedeelt, kan hier achter gezien 
werden in Tab,xrarr, Fig. 16. De ware 
en opregte Amianth is my toegezonden van 
Mynen waarden vriend , ‚den Heer Hendrik 
van Raat, dewelke niet alleen onbedenkelyk 
vele sertzen , mineralen, fteen-gewaflen en 
alderhande naturalia bezit, maar dezelve, dat 
zelden gebeurd, zeer grondig kent en verftaat. 
Deze Amiant-fteen ís. vitgebeelt Tab. XL1v, 
Fig.r. De bovenfte en onderfte fchors is fchil- 
feragtigen {wart by A. en B; In het midden by G. 
vertoont zich een fcheidinge die door een 
De {wartachtige fchors gemaakt ‘werd. 
De draadjes D. D. zyn fynder als de onbe- 
reide zyde der zywormen, envals zy afgefchilt 
werden vlokkig , als de alderfynfte wol, gelyk 
gezien kan werden by E. de koleur by D.D, 
en de koleur, vande afgefchilde draadjes E. ís 
overeenkomftig met de lichtrgroene talk „of 
liever met zyde die parelkleur geverwr en 
blinkende is. 

hbs: se BO De 


- 


84 __Natuur- en Konft-Kabinet, 


2$e 

De Heer Rumphius verhaalt noch ook 
van deze Baftert-Amianth, dat door zagt fly- 
pen van dezelve grote (tukken die fray blin= 
ken fwart-groen en grys van koieur zyn, en 
door de lucht harder werden , konnen ge- 
maakt werden. Die Heer getuigt dat aan de 
Amboinfche de gryze (tof meelt is, en dat 
die veel groen heeft met zyne fchelffers beter 
gelykt naar de talk. Uit de boven-gemelde 
rivier de Alf, en deszelfs fpruit de Way- 
nitoe, worden vele zodanige ftukjes van een 
vinger lang en kleinder uit gedreven, dewelke 
verftroit aan de flrand gevonden worden. 
Als deze lang in de zon hebben gelegen ver- 
liezen zy hunne groenheid, en werden grys- 
graauw , en verkrygen daar door zodanig een 
aantrekkende kragt , dat zy aan natte lippen 
gehouden daar aan valt kleven, en byna het 
vel afhalen , als zy weder afgetrokkens wer- 
den. Als de (tukken met water op een fleen 
gevreven werden , gaan zy over in een witte 
pap. De gehele (trand van Warnitoe heeft 
verfcheide rivieren en fwartachtige klippen, 
dewelke brokkelig en fchelferig fwart-groen 
en lootwervig zyn, en zeer wel naar den 
talk aarden. Dezelfde fchryver , dewelke ik 
hier in ’t brede hebbe aangehaalt om. den aart 
van deze baftert Amianth-fteen nader te ver- 
tonen, getuigt dat hy diergelyke klippen van 
baltert- Amianth en talk gezien heeft in 
Duitfchland , en wel voornament!yk in dat 
gedeelte van Meliboke ,’t welk het Rhyngouw 
een wite 


January, February 1723. _ 8yr 
uitmaakt, en de hoogte die hiÖône genaamt 
wert. Dat zelfs de muiren van het vervalle 
ftamhuis van Catzenellebogen meeit van deze 
fleen gemaakt zyn : doch dat zy alle op die 
plaatzen gehouden werden voor keyen of 
fchilterfteen. Van diergelyke baftert Amianth- 
fteen werden volgens de getuigenifle van den 
Heer * Scheuchzerus verfcheide in Switferland 
gevonden. Û 


26. 

De vermaarde Heer J. J. Scheuchzerus ge- 
tuigt dat in Switzerland in het Graaf{chap 
Claven gevonden werd een licht groene A- 
mianth : infgelyks ook in den Berg Cravatalva: 
Dat in Wallis tuffchen Vifp en Staiden aan 
den weg een diergelyke Amianth groef ge- 
vonden werd. De inwoonders maken van 
dezen {teen ovens en vervocren die ook in 
het gebied van Bern. In het kabinet van den 
zelfden Heer werd ook gevonden een witte 
Battert-Amianth-(teen , die zich vryven laat. 
Deze is uit het gebied van Schaffhaufen. 
Uit het gebied van Bafel een witte leen, die 
den Amianth gelyk fchynt en zich fcheiden 
laat in witte Draden. De Heer Scheuchze- 
rus is in twyfel of deze fteenen niet wel mog- 
ten behoren onder het geflagt van de gyps, te 
‚meer om -dat zy zich door het vuur in gyps- 
‘kalk laten branden. Maar dewyl de Ami- 
„anth zich door het vuur niet laat verkalken, 
(is dezelve genoegzaam van de gyps te onder- 
\{cheiden,. dewyl de gyps-fteen zich eerder 

EF :3 laat 


_® Orydograpb. Helvetica, Pag.m. 132. 133e 


86 Natuur-en Konft-Kabinet, 


laat verkalken als zelfs de meefte kalk-fteen. 
waar uit wy geruftelyk befluiten, dat de ge- 
melde fteenen niet anders alsgyps-ftenen zyn, _ 
die een weinigje valter en beftendiger zyn als 
de gewonelyke gyps, en geen Amianth-fteen, 
Dit werd ook noch beveltigt, om dat die 
zelfde-heer getuigt van een fteen die uitde 
gyps gegraven werd te Endingen in Baden, 
en als zulver blinkt, en naar den -Amianth 
gelykt ‚ om dat dezelve zich laat fcheiden in 
draden , hoewel ook in bladen , het welk 
meerder naar den talk fweemt. Diergelyke 
Amianth gelyke gyps werd ook gegraven ín 
het Graaffchap Neurenberg by Boudry , als 
ook in den Lagerberg in ’t gebied van Zurig. 
In Walles werd ook een zeer witte {teen ge- 
vonden die tezame geftelt is uit draden, die 
zeer vaft op malkander zyn: noch een fteen 
die Doorfchynend en van buiten als wit was 
en dradig is. Maar alle deze zyn geen Ami- 
anth-{teen maar op zyn hoogften baftert-Ami- 
anth of liever beftendiger gyps-fteen, Want 
wy moeten als een onaffcheidelyk merktee 
ken aan den Amtanth waarnemen , deszelfs 
beftendigheid in het vuur, gevoegt by deszelfs 
draatachtigheit. Als wy de Draatachtigheid 
ineen fteen vinden die niet beftendíg in het 
vuur bevonden werd, kan dezelve niet onde 
den vermaarden Amianth of Asbeft geftelt 
werden. 


< 


cad 27: À 
k Diofcorides verhaalt dat de Amianth oo 
groeiden in het Evland Cyprus, maar dat de 
APET Ut RATE Lets — Zelve 


January, February 1723. 87 
gelve Bruin van koleur was , als ook in de 
Hete en Droge Plaatzen van de Indien, en 
in een zekere Provencie van Afia. Van de Ami- 
anth van Cyprus fpreekt Joannes de Laat lib. 2. 
Cap.8. een weinig omftandiger. Dezelve was 
hem toegezonden in de gedaante gelyk als 
de Lezer by die fchriver uitgebeelt zal konnen 
nazien. De Amianth die in Italien gevonden 
werd is volgens de aantekeninge van Boetius* 
zodánig hart en bros, dat dezelve niet wel ge- 
fponnen kan werden. Het welk de oorzaak 
is dat zy aldaar voor pluim-aluin verkogt 
Werd. Hoewel zy echter noch bekwaam is 
tot het maken van lemmetten in de altyd 
brandende lampen. Boetius verhaalt dat de 
amianth in draden gefcheïden zynde in de zon 
werd te drogen gelegt; Dat dezelve droog en 
hart geworden zynde gevreven werd in een 
kopere mortier, en met water gewaszen, en 
van deszelfs aardachtige en onreine delen ge- 
zuiverd zynde , gefponnen , en geweven 
werd, Maar dat de manier van dezelve te 
Weven , gelyk als in oude tyden gefchiede, 
heden-daags onbekent en verloren is. Hoe- 
wel dit echter anders werd geleerd by Agri- 
€ola dewelke getuigt dat de Amíanth by zyn 
tyd in Saxen gefponnen en geweven wierd. 
En by Septalius, die zelfs verfcheide ftukken 
van de Amianth-fteen gemaakt heeft, gelyk 
als den lezer in mufeo Septaliano zal konnen 


nazien. — 
F 4 Het 


_ % Gemmarum é& bapidam Hiftoria lib, 3 
nk 


88 Natuur- en Konft-Kabintt, 


28. 


Het onverbrandelyk linden, het welke van » 
de Amianth-fteen bereid werd , werd in 
verfcheide kabinetten by de liefhebbers van 
de raturalta gezien. Kircherus verzekert * 
dat het fteen-linden van de Amianth overal 
overvloedig in de kabinetten der Princen ge= 
vonden werd; Dat hy zelfs een gehele koffer 
vol Amianth-fteen bezat, en onverbrandelyk 
fchryf-papier , het welk van de Amianth gee 
maakt was : Dat de Kardinaal de Lugo aan 
hem een gehele vlegt gefchonken hadde, die 
van Amianth gevlogten en gedraaid was; dat 
de ondervindinge hem hadde doen zien, dat 
een ftuk amianth-fteen zeer lang in een glas- 
oven gebrand zynde wederom geheel en on= 
befchadigt uit het vuur was gehaalt. De 
fchryvers fpreken van verfcheide altyd bran- 
dende lampjes ‚ maar als de zaak naukeurig 
onderzogt werd, oordelen de voorzichtigfte 
dat zulks verciert is. Echter gelooft Kirche- 
rus dat het mogelyk zoude zyn een altyd 
brandende lamp uit te vinden , als ymant 
kwam te verkiezen een plaats uit dewelkeges 
durig een vloeibaar betumen of peteroly 
kwam opwellen ; gelyk als zodanige plaatzen 
zeer veele gevonden werden. Als nu door 
gemaakte Kanalen zodanige oly in een groot 
vat geleid wierde, het welke gemaakt was 
tot een lamp, en mt een lemmet van Amis 
anth voorzien was, gelooft die fchryver, dat 
op die wyze zoude konnen toegeltelt worden 
: : een 
“S ® Mund. fubterr, Mb. vixr. Sct. 3. Cap. ze, 


Sanuary , February 1723. 89 
een altyd brandende lamp. Hy verzekert 
ook , maar op een zeer geringe grond, dat 
‚de oude Egyptenaren zich van deze uitvin- 
‚ dinge zouden bedient heboen ; maar die fchry- 
ver ís niet bedacht geweeft , dat zulks om 
veel reden voikomentlyk onmogelyk is. 
Want by aldien zodanig een lamp gemeen= 
fchap hadde met de lucht, zoude dezelve 
door de togt, regen of wind zeer licht wer- 
den uitgebluft. En als de plaats geheel ge- 
floten was, zoude door de verbrande 
oly en deszelfs roet, de lucht die in zodanig 
een ruimte was door de tyd zodanig verdikt 
werden , dat de vlam zoude werden uitge- 
blufcht. Ook zoude het roet zo overvloedig 
aangroeyen , en zelfs ook wederom vet wer- 
den , dat het zelve heel licht door de vlam 
van de lamp vuur zoude vatten , en alles aan 
brand konnen vliegen ; behalven noch ver- 
fcheide ongemakken en toevallen , van de- 
welke ik-niet kome te melden. Sommige 
fchryvers maken een groot geheim van de 
manier om de draden van den Amianth te 
‚ Ípinnen en te weven , maar hier toe is niet 
anders van noden als een bekwame en dunne 
_lym-pap, die enigzints met daatlyk opdrogend 
vernis om, wel te drogen gemengt is. O 

deze wyze kan alles wat dradig of vlokkig 
is gefponnen , en naderhand geweven 
worden. 


| Gn aish 
„ Het Alumen Sciffile of de fplyt-Aluin komt 
in koleur , hardigheid en draatachtigheit in - 
A: Fs ver- 


eo __ Natuur=en Konft-Kabinet, 


verfcheide omftandigheden met de Amianth 
overeen. Echer groeid de fplyt-Aluin op 
een geheel andere wyze als de Amíanth. In 
de konft-kamer van Adam Olearius werden 
twe (tukken van de fchilfer of {plyt-atuin ge- 
vonden, gelyk als gezien kan worden in Tab. 
xLIv. Fig. 2. hier achter by gevoegt, De 
Aderen van de fplyt-aluin groeyen meer in de 
lengte als de aderen van de Amianth, Maar 
de draadjes van de Schilfer-aluin zyn korter, 
en lofzer als de draden van den Amianth- 
fteen. Ik heb in Fig. 3. een ftuk Amianth 
uitgebeelt, op dat de lezer het onderfcheid 
van deze twe fteen-gewaszen zoude konnen 
zien. De Amianth groeit dikwils in de fte- 
nen gelyk als in Fig.3. de witte koleur 
aaa den Amianth, en de donkere koleur 
bbb den fteen in dewelke dezelve gegroeid 
is komt te verbeelden. Zommige fchryvers 
hebben de pluim-aluin en de fplyt-aluin onder 
malkandere verwert, om dat zommige fplyt- 
aluin groeid als hair, wol, of pluimveertjes. 
En deze hebben zy gemeent dat pluim-Aluin 
was. Maar de regte pluim-aluin is geen 
aluin , maar amianth-fteen , meêt harde fi- 
bren, of draden , die in Duitfchland , Italien en 
„op veel plaatzen gevonden werd. En aan 
dewelke verkeerdelyk-den naam vân aluin of 
pluim-aluin gegeven werd. Want ik zal aanto= 
nen dat dezelve is een zoort van de Amis 
anth-fteen, 


De 


Sanur); February 1723: gr 
‘o. | 


De Aluin in ’*t algemeen aangemerkt be- 
hoort onder de: geftremde mineralifche zapt 
pen; gelyk als by voorbeelt de Viäriol, de 
Ghalcitis, de Mify, de Sory, de Metanteria „ 
de Borax enz. Maar dewyl onder de natuur- 
Iyke Aluin en ook ouder de’ Aluin-ertfen , 
zoorten gevonden werden, die een fteen= 
achtige hoedanigheit en beftendigheid bezit= 
ten, zal ik by deze gelegentheid dat wy 
van de talk , glimmer en de Amianth 
_ fpreken zommige van deszelfs zoorten ook 
onder de (tenen plaatzen „en ‘enige byzonder- 
heden van dezelve aanmerken, om door de- 
zelve op te helderen den oorfprong en de 
Natuur van de talk, van de Amianth, enz. 
De Aluin heeft in de gronden zo veel gemeen- 
fchap met de vitriool, dat zy zomtyds zoda- 
nig te zamen komen te groeyen, dat Zy door 
kon(t moeten gefcheiden werden. De Aluin 
ende vitriool werd zeer dikwils tegelyk ge= 
‘haalt uitde vuurfleen , en uit aarde, erts of 
fteen. Zy zyn beide zeer te zamentrekkende 
van Smaak , maar de vîtriool heeft een bitter- 
heit die in de Aluin niet gevonden werd. De 
witriool heeft ook een zure fmaak , die in de 
Aluin veel minder gevonden word. De vi- 
triool maakt de koleuren donker en fwart, 
maar de Aluin heldert de donkere koleuren 
op; en’ maakt dezelve lichter en klaarder. 
De aluin is ook droger en Fynder van delen, 
als de vitfiool;” Als de ‘Alin van de vitriool 
gefcheideri" word , dryft de Alain op ENNE 
on Bely 


x 


ge __Natuur- voedend. 


gelyk als een room, of een blom op deszelfs 
moer of grondzap. Waar uit blykt dat de 


aluin lichter van {tof en fynder van delen is _ 


als de vitriool. Ferandus Imperatus heeft 
aangemerkt dat als de leem van de vaten, in 
dewelke vitriool geftookt is, gelegt word in 
regenwater , door het water uit die leem 
werd opgeloft een (tof die Aluinachtig is, en 
die naderhand komt te Cryffallizeren in vier- 


kante dobbelfteenen. De Aluin werd van de 


vitriool gefcheiden door dezelve te koken in 
menfenenpis. De Aluin heeft ook noch die 
aanmerkens waardige hoedanigheid , dat zy 
door ’t vuur in een tet of po: gebrand wer- 
dende ongemeen opfwelt, en zich in groote 
blaren uitzet; dat zy wit en zeer fponftieus en 
luchtig werd , waar uit blykt dat de fyne de- 
len van den Aluin in andere delen werden 
opgefloten die zeer lymig en taay zyn, Want 
zo ras als het vuur deze fyne delen in bewe- 
ginge komt te brengen , nemen zy de ge- 
daante als van een wind aan , door de taye 
delen daar zy door gebonden zyn, en blazen 
de aluin op tot een zeer groot volumen, het 
„welk kout geworden zynde zeer bros en zelfs 
vryf baar met de vingers is. Als de vitriool 
op die zelfde wyze gebrand werd, geeft zy 
een vogtigheit uit , en verandert in een wit- 
achtige zelfitandigheit, die valt en niet fpon- 
fieus is. Ook werdt zy van volumen klein- 
der , alles geheel anders als in de Aluin, 
Daarom fchynt de Aluin wel te zyn een we- 
zen, het welke tot meerder rypheit, droog= 
heit, en egaalheit door de Natuur gekookt 


AS, 3 


January, February 1723 03 
is, als de virriool. De vitriool is ook veel 
aardachtiger als de Aluin. De Aluin werd 
dikwils niet alleen uit de vitriool voort gebragt, 
„maar als de oly van vitriool geftookt werd 
brengt dezelve ook aluin voort, Gelyk wy aan- 
gemerkt hebben. Wy zouden noch een zeer 
groot getal verfchillende hoedanigheden kon- 
_ nen bybrengen , maar die wy dus verre heb- 
ben aangehaalt zullen genoeg zyn, om de 
onderfcheidenheid van deze twe wezens te zien 
_€n te begrypen. 


‚B 
_Wy vinden onder ide mineralen of ge- 
ftremde mineralifche zappen , geen die zich 
door het vuur zo ongemeen laat opblazen, 
en zo winderig van Aart is als de Aluin. De- 
Aluin die dagelyks in grote klompen overal 
werd vervoerd en gebruikt, werd door konft 
gemaakt uit bergíteen, daarom werd aan de- 
zelve den naam van Rots-aluin gegeven. De 
dteen uit dewelke de Aluin gemaakt werd is 
zer hard, en van twederhande koleur. De 
hartfte is rofachtig van koleur, en de Aluin 
die uit dezelve bereid werd is rosachtig van 
koleur „ en is fcherper als de witte Aluin. 
De Andere fteen is minder hart, en laat zich 
veel beter breken en ftampen als de eerfte; 
Deszelfs koleur is wit, en de Aluin die daar 
ult gemaakt wert, is niet alleen wit, maar 
_doorfchynende als Cryftal. Om deszelfs zui- 
verheid werd deze gebruikt van de zydever- 
wers, en de verwers die de wol met fchoone 
rode en andere heldere koleuren vern 
ls 


94 Natuur-en Konfl-Kabinet , 


Als wy nu aanmerken de hardigheid van de 
rotsfteen uit dewelke de Aluin bereid werd, 
konrien wy de'onbereide Alain ten opzichte van 
deszelfs Mfinera onder de fteen-gewaflen-plaat- 
zen;maar als wy acht geven op de bereide en ge- 
zuiverde Aluin, behoort dezelve-onder de ge- 
ftremde mineralifche zappen ‚ want de zui- 
vere aluin is zelfs al zo fmeltbaar in het wa- 
ter als de zuivere vitriool , of als zelfs enig 
zout. Hetvis.wel waar dat zommige zoor= 
ten van onbereide Aluin zich niet zo wel 
door het water laaten ontbinden , maar deze 
moeten aangemerkt worden als gzizera of erts 
van aluin, of voor aluinfteen doordewelkede 
aluin als een geftremt zap verfpreid en ge- 
groeid is. Als wy de Aluin op zich zelfs en 
als Aluin aanmerken konnen wy op een goe- 
den grond en ondervinding beveftigen, dat in: 
de. Natuur niet meer als maar eene Aluin ge- 
vonden werd. En deze is zuur, te zamen- 
trekkende van delen, en werd zeer winderig 
en opgeblazen door de hette van het vuur en 
Jaat zich in het water fmelten. Alle de zoor- 
ten van de onbereide Aluin verfchelen maar 
daar in van malkanderen , dat zy of vermengt 
zyn met verfcheide zoort van fteen , of dat 
zy onder een andere gedaante komen te 
groeyen en zich te vertonen, of door byvoe- 
ging van aarde of door metallyne dampen on- 
derfcheiden zyn van koleur. Of dat zy door 
het onderaardfche. vuur meerder of minder 
droog , of hard zyn geworden, Door deze 
aanmerkinge zal den lezer buiten verwer= 
ringe konnen blyven. Het welke noch van 
te 


____« SPanmary, February 1723. 95 
te meerder noodzakelykheit is, om dat veele 
fchryvers zeer verwerd den Aluin en deszelfs 
zoorten hebben voorgeftelt. Als de Aluín 

_ bereid werd uitde ene of de andere zoort van 
onbereide aluin, of Aluin-erts zonder onder- 
fcheid, en naderhand in het water gefinolten 
en wederom gecryffallizeert werd, zal dezel- 
ve op dezelfde wyze tezamen botten, en tot 
Aluin aauwaffen als de overal bekende Rots- 
aluin, die door konft uit den Aluin-fteen daar 
wy van gefproken hebben bereid ís. De _ 
Aluin werd zomtyds geheel zuiver in de my- 
nen gevonden. De Heer Hendrik van Raar, 
op wiens getuigenifle ik geruftelyk ftaat mag 
maken, heeft my van Rotterdamtoe gezonden 
een zeer fchoon tuk Aluin, zo als het zelve 
in de mynen van de Keurvorft van de Palts 
gegroeit, en van den Here Desobrie de Mey 
1715. van daar is overgezonden: gelyk ge- 
zien kan werden Tabula xriv. Fig.4- Dit 
ftuk is zeer zuiver wit, en doorfchynende, 
en op een zeer aangename wyze door de na- 
tuur gekry{tallizeert en gegroeid. 


32. 

Het Alamen Gapillare of de Haaïrachtige 
Aluin groeid in de gedaante van Haar uit 
kluiten , en zeer droge ftoffen, op dezelfde 
wyze als de Haairen of de wol op het vel 
der dieren, en gelyk als wy hebben uitge- 
beeld in Tab. xriv. Fig. s. Zommige Ade- 
ren die vol aluin-erts zyn, geven Aluin uit, 
dewelke vloeibaar of fmerigis. Deze Aluin 
moet echter onderfcheiden werden van de A luï- 

nige 


96 Natuur-en Konft-Kabinet ; 


nige wateren , of Mineralifche bronnen, die 
van een Aluinachtige natuur zyn, Want deze 
zyn niet zo kragtig , noch zodanig fwaar, 
verzadigt en dik van Atuin, als de vloeibare 
Aluin daar wy tegenwoordig van {preken , 
en die als zalf of {meer is. Dewyl dit niet 
anders is als een volkomen zagte of vloeibare 
Aluin. Ook is de vloeibare Aluin veel dikker 
van zelfftandigheid als de Aluin-achtige wa- 
teren. Want de vloeibare Aluin is of als een 
fmeerzel of als een dikke oly. De vloeibare 
Aluin is gemenelyk wit van koleur en melk- 
achtig , en zomtyds bruin als honing, gelyk 
alsde vloeibare Aluin die te Pozolo op de op- 
pervlakte der aarde gevonden werd, en zeer 
fcherp en zamentrekkende van finaak, en in 
% aantaften is als vet of oly. Agricola * is 
van gedagten dat de vloeibare aluin werd 
voortgebragt wanneer de vogtigheid der 
aarde komt te verbyten de vuurfteen, in de- 
welke zomtyds veel Aluin en vitriool gevon- 
den werd. Dit heeft zelfs ook plaats in de 
Aluin-ertzige aderen, in-de Aluin-ertzen , 
Aluin-fteen , enz. Want de onderaardíche 
warmte en het water zyn bekwaam , om 
door den tyd de Aluin uit dezelve op te 
loffen. Matthiolus getuigt f dat devermaarde 
geneesheer Luucas Ghinus aan hem gezonden 
hadde vloeibare Aluin, die gebragt was uit 
het Eyland llua. Dat dezelve zich door de 
handen liet uittrekken, en volkomen met de 


merk- 


e * De ortu d# caufis fubterraseorum, 
bemant 
T In dib, v. Cap. 82. Diofvtoridis, 


January „ February 1723. 9 
merktekens die Plinius van de vloeibare 
Aluin heeft aangetekent over een kwam: dat 
zy ongemeen te zamen, trekkende van {maak 
was enz. De vloeibare Aluin werd ook ge- 
vonden te Blankenberg digte by het Hercin- 
fche woud volgens de waarneminge van Agri= 
cola. De vloeibare Aluin is meerder een. 
zagte of weeke Aluin als een vloeibare te 
noemen „ dewyl dezelve zo lyvig is, dat zy 
zich door de handen tot pillen laat maken. 


0 : 351 
_ Maar om wederom e fpreken van het Alze= 
ien Cap:llare of de Haairachtige Aluin, ftaat 
aan te merken dat dezelve is een zoort van 
de fplyt-Aluin , of het, Alumen Scifilé , de- 
welke zomtyds groeid met opene fibren en 
draden , gelyk als wy uitgebeeld hebben , en 
volgens de aanmerkinge van Ferrandus [m- 
peratus zomtyds met lange dikkeen te zamen 
egroeide draden, gelyk gezien kan worden 
in Tab. xriv. Fig. o. Deze Aluin vertoont 
zich op die wyze als een (tam , die met uit- 
gezette bulten en knopen voorzien is, En de- 
welke voortkomen, als op de plaatfe , daar 
de eerfte groeijenge der draden komt te ein- 
digen, wederom ander komen uitfpruiten, 
„en neffens malkanderen te groeijen , boven 
; naderde groeijenge. Diofcorides fpreekt 
van drie verfcheide zoorten van natuurlyke 
„òf onbereide Aluin als 1 de vloeibare Aluin 3 
‚de ronde Aluin; en 3 de fplyt-Aluin. Hy 
Bordeelt dat de fplyt-Àluin de bette is van 
deze, voornamentlyk als dezelve is zeer wit, 
Vil, Deer. G fwaar 


Kn 


68 _ Natuur-en Konft-Kabinet ; 


{waar van reuk, en ongemeen te zamen trek= 
kende van fmaak ; niet kluitachtig of als fpaan= 
ders en brokjes, maar eenigzints als verfpreid 
in draden, die van koleur zyn als gryze haai- 
rea. Plinius befchryft de fplyt-Aluin byna op: 
dezelfde wyze, en verheft dezelve boven de 
ronde Aluin. 


94. 

De korftachtige Aoi of het Alumen Cra- 
flofum groeid zomtyds in verfcheide gedaan- 
tens, of in enkelde korften, of met korften 
die trosgewys, en als met de wortelen zeer 
geeftig groeijen in de grond. Zommige ge- 
wallen van de korftachtige Alain, zyn dik= 
wils zeer overeenkomftig met de gedaante 
van de fplyt-Aluin. Anderzints groeid de 
korft-Aluin als met fchorzen die op malkan- 
der leggen , gelyk gezien kan werden Tab. 
xriv. Fig. 7. zomtyds groeid de Aluin in de 
gedaante van brokjes, fpaanders, kleine ron- 
de bolletjes, en als kloots gewyze enkelde 
ftukken. De verfcheidentheid van alle deze 
gedaantens in de welke de Natuurlyke-Aluin 
komt te groeijen , werd buiten twyfel ver- 
oorzaakt , van de verfcheide ftoffen , fteen 
Zappen, mineralen enz. dewelke zich onder 
de Aluin komen te mengen, en deszelfs ge- 
daante te bepaalen , of tot de figuur van haair, 
af van draden, of van korften , fpaanderen, 
fchillen, dunne blokjes , ronde bolletjes, als | 
knikkers, of noch kleinder, in een vloeibare | 
en taaije zelfltandigheid, enz, | 


35. De | 


en 


Sanary, February 1723. 9ö 


35 

_ De ronde Aluin groeid ook in verfcheide 
| edaante. * Agricola onderfcheid de ronde 
Aluin in drie zoorten ; als; ronde Aluin die 
in de gedaante van ronde bellen opfwelt met 
blaasjes, van deze {preekt Diofcorides en 
zegt dat dezelve groeid in Egypten in ’t eiland 
Melos. 2. Ronde Aluin die vol pypjes en 
Baatjes is, op de wyzealsdefponfie, 3. Ron= 
de Aluin die vaft en van een kloot gedaantige 
figuur is. Ferrandus imperatus fpreekt van 
een ronde Aluin , die gevonden werd op de 
heuvelen by Pozzolo die meer naar een Aluin- 
achtige witte aarde, als na zuivere Aluin ge- 
Iykt. Deze aarde fchiet tot ronde Brokjes , 
die als met omwindzels als in malkandere 
gerolt zyn , op de wyze als wy hebben uitge- 
beeld in Tab. xriv. Fig. 8. Deze bolletjes 
Zyn ongelyk van groote. Als deze omwind= 
gels werden afgedaan „ is van binne een zoort 
van fplyt-Aluin, in de gedaante van wol of 
fyn haair. De ronde Aluin is hedendaags als 
zuivere Aluin niet bekent. Want dat Agri= 
Cola dezelve in drie zoorten onderfcheid, is 
ten dele nagevolgt uit Diofcorides , Plinius, 
Galenus enz. Deze ípreekt van de ronde 
Aluin. Plinius zegt dat de ronde Aluin veel 
kragtelozer is als de fplyt-Aluin, Het welk 
Zeer wel over een komt met myne gedagten, 
dat de oude door de ronde Aluin niet anders 
hebben verftakn, als de Aluin-erts , of cok 
wel een Aluin-achtige aarde , gelyk als de 
G 2 Aluin= 

\_ _& De Natura fofilinm. lib, 3. 


ri 


| 


ros _Natuurs en Konft-Kabinet, 


Aluin-achtige Aarde van Pozzolo die zich în 
ronde bolletjes komt te vertonen gelyk wy 
uitgebeelt in Fig. 8. Boven aangehaalt. Ech- 
ter kan ik hier niet onaangemerkt voorby 
gaande ronde Aluin, dewelke my is gezonden 
van den Here van Raatonder den naam van 
Turkfche Aluin in korlen , gelyk als uitge- 
beelt werden Fig. 9. Dezelve is gevonden 
ineen Turkfchip, dat in Zeeland opgebragt 
is. Dezelve is insgelyk te zamen trekkende 
en witachtig maar niet doorfchynende , en 
dezelve gelykt wel onbereid te zyn. Pliniusy 
erkent twe zoorten van ronde Àluin , als 
eene zoort die zeer togtgatig en licht was, 
en een andere zoort die ook wel togtgatig 
was op de wyze als de puim-{teen , maar die 
wit en veel beter en valter was, en door 
vuur gebrand wierd. Het welk een genoeg- 
zaam bewys is dat dezelve niet anders als 
Alnin-achtige ertzen , of Aluin-achtige aar- 
dens , maar geen zuivere natuurlyke Aluinen 
zyn geweeft. * Diofcorides {preekt ook van 
twe zoorten van ronde Aluin. Maar hy ver- 
werpt die door de handen rond gemaakt 
werd, en aan de gedaante té kennen was. 
Echter (preekt hy ook van een ronde Aluin 
die natuurlyk was, en tot een ronde gedaan- 
te kwam te groeijen met een witachtige ko- 
leur, vol beiletjes of blaasjes, zeer tezamen 
trekkende, en met eenige vetheid voorzien, 
vryfbaar en zonder zand. Deze groeide in 
Egypte, en ín het Eyland Melos, en zal naar. 
alle 


POEP vd Cap. en en 


January, February 1723. ror 


lle waarfchynelykheid een Aluin-achtige wit- 
te aarde of zagte erts geweeft zyn. 
Wi 


0 ó. 
De pluim-Aluin ed van de meefte fchry- 
vers voor Aluin gehouden. Maar dezelve ís 
niet anders als de brofle Amianth-fteen. Ge- 
Iyk als doorde proef ondervindinge ontdektis 
an den vermaarden Matthiolus. * Hoewel 
eer veel fchryvers tegens dit gevoelen zyn 
als opgeftaan. Ik oordeel echter dat zy geen 
enoegzaeme reden hebben om Matthiolus 
tegen te fpreken, De pluim-Aluin (1gt die 
fchryver) zs de eigentlyke fplyt-Aluin geenzonts, 
hoewel ik langen tyd met de betragiers der me- 
gaal-kunde gelooft hebbe , dat de fplyt-Aluin 
wiets anders was alshet gene gewoonlyk in de 
winkels plasm-Aluia genaamt werd. Maar nu 
oordeele ik dat dit niet anders ts als de Amt- 
antb-fleen > om dat het zelve niet zamentrek- 
Kende van fmaak is, en door het vuur niet ver- 
brand werd , het welk eigen is aan de Ami- 
vanth-fteen, De vermaarde Geneesheer Lucas 
Ghinus heeft van Pifa opregtefplyt-Aluin aan 
may gezonden , die met alle de tekenen voorzien 
was, die Drofcorides aan dezelve heeft toege- 
fehreven, en ook zeer te zaimentrekkende van 
fimaak was. Waar door het gefchied is dat ik 
zeer lichtelyk kwans te ontdekken, na dat ik 
de merktekenen en de krachten van de pluim- 
Aluin naarftiglyk onderzogt hadde „dat de pluim- 
Aluin geen fplyt-Aluin was. De naam pluim- 
Gra Aluin 


& Vid. Comm. in Diofvor. Lib. v. Cap. 82% * 


zor _ Natuur-en Konft-Kabinet , 


Aluin is gegeven aan deze Amianth ; om dat 
de Amianth op dezelfde wyze groeid in dra- 
den en vezelen als de fplyt-Aluin. Maar wy 
zouden beter doen, en deze oude dwalinge 
uit de wereld helpen, als wy aan het krevel- 
kruid dat in de winkels verkogt word den # 
naam gaven van Amianth, en den naam van # 
pluim-Aluin of geheel achter kwamen te la- 
‚ ten, of toe te paflen op die zoort van {plyt= 
Aluin, dewelke als haair , of als pluimen 
groeid uit deszelfs voedzels of Aiuin-achtige ff 
kluiten. Want de pluim-Aluin is de Amianth 
en de Amianth is een zoort van talk , in zo 
verre als dezelve gelyk als de talk zeer beften- 
dig tegens het vuur is. 


3) 

De naaukeurige Wormius maakt ook een 
wezentlyk onderfcheid tuffchen de fplyte 
Aluin en de Amianth-fteen. Zommige * (zegt 
hy) geven aan den Amianth den naam van 
Aluin , om de gelykheid die dezelve heeft 
met de fplyt-Aluin, van dewelke dezelve on 
derfcheiden is, om dat de fplyt-Aluin te za 
men trekkende van fmaak is , maar de Ami 
anth prikkelt de tong weinig; en is niet teza 
mentrekkende. De Amianth is zagt, en al 
dezelve gevreven werd vertoont zy de gedaan 
te van wol of pluimen. Het welk ook buis 
ten twyfel de oorzaak is, dat aan dezelvede 
naam van pluim-Âluin gegeven is geworde 
doa 


® Hiftor, rerum rariorum lib. 1. Sell. 2. Cap 
ERN 9 î 


January, February 1723. 103 
door de onkundige, die gemeent hebben dat 
dezelve een zoort van Aluin is , om dat zy 
giterlyk met de draadachtige fplyt-Aluin veel 
Overeenkomft heeft. De Amianth-fteen die 
in Cyprus werd voortgebragt is zeer kort van 
vezelen, gelyk als wy ook aangemerkt heb- 
ben van verfcheide andere die gevonden wer- 
den in Amboina, en verfcheide Eilanden daar 
omtrent , in Saxen enz. het is zeer waarfchy- 
nelyk dat van deze wel het meefte krevel- 
kruid dat zy pluim-Aluin noemen geftoten en 
verkogt werd. Echter zal ik niet ontkenne 
dat de langdradige Amiant-fteen daar toe enig- … 
zints bekwaam is en ook gebruikt werd. De 
Heer van Raat heeft uit zyn edele Kabinet en 
weergadeloze overvloet van Naturalia aan 
‚my gezonden een ftuk pluim-Aluin het welk 
uitgebeeld werd Fig. ro. de koleur is parel- 
wit en blinkende als talk de fyne draden aaa 
lopen byna perpendrculair regt van B na G. 
de fchors Bis onder als een grond, uit de- 
welke dedraden a a a komen uitfchieten, de 
draden zyn by C zo bros dat zy op het aan- 
raken verbryzelen in de gedaante van geftote 
rin, gelyk gezien werd by dd dd. 
de draden zyn kort bros enals gefponne glas 
ZO teder en breekbaar ; aan de gebroke pun- 
ten (tekelig en fcherp maar fmakeloos en heb- 
nd geen gemeenfchap met Aluin, * Wor- 
mius getuigt dar de vermaarde Otto Sperlin- 
gins aan hem een ftuk Cyperfche Amiíanth- 

een met korte draden of fibren gefchonken 
hadden , waar door die Heer gelegentheid 
G 4 hadde 


% Lib. Citato, 


tor _ Natuur- en Konft-Kabinet , 


hadde om de kort-en lang-dradige Amianth- 
{teen by malkander te vergelyken. Want de 
Beroemde Petrus Bourdelotius opperlyf arts 
van de Koningin van Sweden hadde aan hem — 
gegeven een {tuk Amianth fteen met lange 
draden , een gedeelte wol van de Amíanth- _ 
fteen bereid, en een koorde die van deze wol 
gedraid was, daar de Graaf Hercules noch 
byvoegde onverbrandelyk fchryf-Papier. Ik 
zal my niet ophouden met een groot getal 
fchryvers te wederleggen die het krevelkruid 
of zo genaamde pluim-Aluin voor natuurly= 
ke Alruin hebben aangezien , want door Sa- 
muel Dale, Hofmavnus, Schroderus, de trazfä- 
Eions enz. is zulks genoeg gefchied. Agricola 
heeft waargenomen , dat als de vuurfteen te 
Goflar en de Schilfer-fteen te Eiflebe gebrand 
werden , uit elk door ’ vuur werd voortge- 
bragt en uitgeltookt een zeker wezen, dat 
groen-achtig van koleur, zeer droog, rouw, 
en dun is: Dat deze {tof naderhand het vuur 
alzo wel kan uitftaan als de Amianth-fteen : 
Dat de fchilfer-{teen veel meer van dit wezen 
uitgeeft als de vuurfteen. Hier uit kan de 
lezer enigzints begrypen op welk een wyze 
de talk en deszelfs zoort die wy Amianth- 
fteen noemen, door de natuur in de gronden 
werd voortgeteelt, en waarom detalk-gewaf= 
zen of de Amianth onverbrandelyk is in het 
vuur, als zynde een wezen het welk door de. 
onderaardíche hitte werd uitgefchuimd uit 
de vierfteen eu uit de (tenen en ertzen van 
fwavel, vitriool , Aluin enz. om dat het zel- 
ve door het vuur niet kon gebragt werden 
tot 


January, February 1723. _ z05 
tot een anderen „wezensbands , om deszelfs 
onverbrandelykheid, weerbarftigheid enz, 
B 


EE. N 39. 
_ Nadat wy de Natuuriyke Aluín befchre- 
ven hebben, ftaat aan te merken dat de Aluin, 
_ die door kontt bereid en dagelyks in een gro- 
Be overvloed overal verzonden en gebruikt 
_ werd, niets anders is als een natuurlyke 
_ _Aluin ‚ die of uit gehele Aderen word ge- 
__haalt uitde gronden , en van deszelts oprei- 
_ pigheden gezuivert, of die uit Aluinachtige- 
fteen , en zeifs ook uit zommige zoort van 
vuurfteen, of uit Aluinachtige wateren , of 
wit Aluinachtige Aarde enz bereid werd. De 
_ Àluin is geen gewrogt van de konft maar van 
__ de Natuur. De konft zuivert en ontflaat de- 
_ zelve van de aardachtige , fteenachtige, vi- 
trioolachtige, fwavelachtige , waterachtige, 
ef andere onnutte delen. De Aluin-make- 
‚_ryen worden byna in alle metaalrvke Landen 
gevonden. Maar wel voornamentiyk in 
Vrankryk , Engeland, Sweden, en Italien; 
gelyk als ook op zommige plaatzen van 
Duitfland, De manier van bereiden gefchied 
‚_byna op dezelfde wyzeals die van de Salpe- 
ter, vitriool , en andere mineralifche zappen; 
gelyk als wy na dezen, als wy van de Alvin 
„ zelfs handelen , naukeurig zullen befchryven 
en in het koper uitbeelden. 


7 39. 
Het Moskovifch glas ofde Lapis Specularis 
getuigt mede op een kragtige wyze, dat de 
’ G 5 4= 


ro6 _Natuur- en Konft-Kabinet, 


Natuur verfcheide en zeer aanimerkens waar= 
dige manieren aanwend in het voortbrengen der 
fleen en der zelver verwonderens waardige ge- 
daantens. Want het Moskovifch glas is een 
fteen-gewas of berg-{tof, die niet alleen helder 
en doorfchynend is als kriftal, maar zich in 
zodanige dunne en onbedenkelyk lichte en 
doorfchynende blaadjes laat fcheiden als een 
glasblazer zoude konnen blazen. Alwaar 
noch by komt dat deze blaadjes zeer buig= 
zaam zyn maar echter niet licht breken gelyk 
als het glas. Wy hebben zodanige dunne 
blaadjes uitgebeeld in tab. xL1v. Fig. 11. Het 
Moskovifch glas werd van veel fchryvers on- 
der de talk geftelt, maar dewyl dit fteen-ge- 
was zich door ’t vuur daatlyk in een wit 
poeder laat verkalken, kan niemant twyfelen 
dat dezelve niet anders als een zoort van fpie- 
gei-gybs is. In Moskovien en in Spanje werd 
dit teen-gewas overvloedig gevonden, en tot 
ons overgebragt. Maar het Moskovifch glas 
werd ook genoeg op andere plaatzen hoewel 
zelden zo zuiver alsuit Spanje en Moskovie, 
in Saxen, te Meiflen, in T'huringe, in Swit= 
zerland, Italieenz. gevonden, onder de naam 
van Spiegel-fteen, 


40. 

Agricola heeft waargenomen dat uit de Le- 
pis Specularis of et Moskovifch glas de al= 
derbefte gibs gebrand werd; al fchoon het 
Moskovifch glas in glans en blinkendheid 
met de andere {piegel gyps of fpiegelfteen over- 
eenkomt, en zelfs ook gypsis, verfcheelt het 
zel. 


January, February 1723. 107 
zelve ongemeen wel in tedere dunheit van 
bladen. Her laat zich fpouwen ‘in dikke bla- 
den gelyk gezien kan werden in Fig. 12. by 
A. en die wederom in oubegrypelyk fyne 
dunne bladen geiyk als by C. de duune olar 
den zyn zeer doorfchynende , maar die & lin. 
dik zyn duifterder in het doorzien. Als cen 
dun blaadje maar een ogenblik op't vuur ge- 
houden werd verlieft het zyn door!chyneud- 
‚heid, en neemt de koleur aan van Zilver. De 
__glans van deze (piegelfteen is onuitdrukkelyk 
__fchoon, en blinkende, Deze fteen groeid 
_ dikwils in de kalkfteen, en ook onder de an- 
dere gyps-{teen. De naam van Lapis fpecula= 
ris of fpiegel-(teen is aan dit fteen-pewas se 
geven om deszelfs glans en grote overeen” 
komt met het glas, in welkers plaats het 
zelve ook in verfcheide landíchappen voor 
__ Ruiten in de Kerken, tot Lantaarns, en an= 
dere zaken gebruikt werd. Zommige vande 
z oude gaven aan de fpiegel-fteen den naam 
kt van Lapis Phrygius, om dat deze fteen over- 
__vloedig, in Phrygie gevonden wierd. Dezel- 
ve werd wel in verfcheide Landfchappen 
__gevonden maar in zommige niet veel, en ia 
__ zommige zeer flegt, en onzuiver. De fpiegel- 
{teen groeid volgens de getuigeniffe van Ägri- 
cola * en andere overvloedig in Spanje on- 
der het gebied van de vervalle aloude ftad Se- 
gobrica, dezelve groeid ook in Vrankryk 
„maar niet veel : ook by Hildesheim in Ne- 
derfaxe maar weinig : voorby Bunfedort aan 
de voet van den berg Defter : miet verse van 
Nor- 


+ 


& De Natura faffiliuns, 


108 Natuur en Konft-Kabinet, 


Northufe in de Steiger valley in het T'hurin- 
ger gebied overvloedig. Het word ook zeer 
overvloedig gevonden in een Berg op dewel- 
ke geboud is het Kafteel Vifleben : ook in 
het landfchap Heinfleben digte by ’t oude Ka- 
fteel Beichling. De fpiegel-fteen groeid ook 
in Meiffen by de rivier Sala maar zeer weinig. 
Het Moskovifch glas groeid ook zeer over- 
vloedig in Italien in ’tgebied van Bologne, 
de muren van de flad Bologne waren ouwe- * 
linx van deze fteen die noch daaglyks ín de 
oude fundamenten gevonden werd, gemaakt 
en opgeboud. Deze fteen groeid ook in het 
koninkryk Sicilie: in het eyland Cyprus : in 
Phrygie: in Cappadocie : in Arabie: in E- 
Sypte: in Afrika: in Moskovie enz. De mee- 
ite fpiegel-{teen die zich niet laat fcheiden in 
zodanige dunne en tedere blaadjes , is ook 
niet zo buigzaam maar veel broffer als het 
Moskovifch glas , onder verfcheide zoorten 
aan my gezonden door mynen meergemelden 
vriend is ook die uitgebeeld werd in Fig. 13. 
A A is een rouwe grauwe fchors ; de ftukjes 
beftaan uit onegalevierkanten BB CC DD 
die als met regte draden opgaan , maar by 
hunne fcheidinge E E een hoek maakt, de- 
ze Khombi of vierkanten beftaan, dat zeer 
geeltig is, wederom uit kleinder Rhomb: of 
diergelyke vierkanten uitgebeelt met fÉFFF, 
endie wederom uit kleinder. Deze fcheidin- 
gen of naden zyn niet overal zigtbaar, ten zy 
het zelve hart gehandelt of gefcheiden werd, 
en deze fpiegel-fteen is zo helder en door- 
fchynende als het alderzuiverfte en witfte B 

; fak 


SYanuarys February 1723. rog 

ftal, Diergelyke fpiegel-{teen of fpiegel-gyps, - 
dewelke zich in vierkanten {cheid , is noch 
ook van verfcheide zoorten, koleuren, glans, 
„meerder of minder doorfchynendheid , en ge= 
aante van deszelfs vierkante ftukjes. Want 
_zommig zyn als dobbelftenen. De Lapis Spe- 
cularis of fpiegel-fteen die zich in vierkanten 
$ of dobbelfteen fpouwt is de Androdamas van 
Plinius gelyk nader zal beveltigt werden. 


41. 

Zommige {piegel-fteen is geheel wit van 
koleur: andere geheel {wart : andere half wart 
en half wit, gelyk als volgens de getuigeniffe 

van Agricola uitgegraven is aan de voeten van 
den Berg Defterus te Hanober in het Kloo= 
fter der Franciskaners, Zommige fpiegel- 
fteen is wel zeer wit, maar met fwarte plek« 
jes doorgroeid gelyk als de Opbita. Deze 
werd niet alleen hedendaagfch gevonden, 
maar Theophraftus getuigt dat de Denen 
van Egypte zodanig geplekt was. Zomtyds 
‚doch zelden werd het Moskovifch glas gen 
vonden dat wit van koleur is, en als meteen 
gele honing-koleur doorlopen. Het wit Mos- 
kovifch glas is gewoonlyk meer doorf{chy- 
nende als de andere koleur. Maar als het zel- 
ve al niet doorfchynende is, blinkt het noch- 
tans zeer wel. Zommige fpiegel-fteen is zagt 
en andere zo hart als marmer, hoewel zy 
echter een en dezelfde {teen zyn, en geen 
ander, onderfcheid hebben. als omtrent de 
hardheid of de zagtheid. De harde fpiegel- 
fteen laat zich niet licht in blaadjes fcheiden , 
maar 


rio Natuur-en Konft-Kabinet, 

maar de zagte laat zich zeer wel in dunne 
blaadjes fcheiden. Agricola getuigt dat de 
fpiegel (teen van Cappadocie de zagíte is van 
alle de andere zoorten. In Duitfch-land word 
de harde en zapte fpiegel-fteen gevonden. Zy 
zyn beide niet (waar , maar de zagfte is ge- 
woonlyk ook de lichtfte, De kortften of de « 
fchillen en bladen uit dewelke het Mosko= 
vifch glas beftaat , zyn op zommige plaatzen 
lang, gelyk als in Spanje, het gebied van T'u= 
ringen, en in Cappadocie. Maar Plinius ver= 
zekert by Agricola dat dezelve noit langer als 
vyf voeten gevonden werden. Op zommige 
plaatzen zyn de bladen of fchilfers hart , ge- 
Iyk als in Meiflen aan de Rivier Sala, en aan 
de rivier Oenus ook in Italie onder het gebied 
van Bologne, De Bladen van het Neuren= 
bergs zyn veel hoekkiger als de andere. 


42. N 

De fpiegel-fteen kan de hette van de Zon 
en de koude vorft zeer wel verdragen , maar 
als dezelve in gedurige regen gelegt werd komt 
zy te bederven. De Romeinen hebben de 
doorfchynende fpiegel-fteen , volgens de ge- 
tuigenifle van Seneca, alvoor glaze ruiten 
gebruikt. Agricola getuigt dat de Kerk van 
Coswyk in Saxe met fpiegel-fteen in de plaats 
van glas verzien is ; gelyk als ook de Kerk 
van Merfeburg in het gebied van Turinge. De 
Ruiten die van de bladen van de fpiegel-{teen 
gemaakt worden zyn op zommige plaatzen 
rond en op andere vierkant, en met lood ge= 
Iyk als de glaze ruiten aan malkander gehegt. 
Zom- 


Sanary, February 192% vit 
Zommige maken van dezelve Lantarens die 
met papier of linden en wit was aan malkan- 
der geplakt zyn. De onbereide en ruwe {pie- 
gellteen werd gebruikt voor cement, en de 
gebrande in de plaats van kalk dewyl dezelve 
niet anders is als gyps. Als de alderzuiverfte 

_en doorfchynentte {piegel-gyps of fpiegel-fteen 
met de nagel gekrapt werd is de ftreek. wit 
als kryt, of als witte en verkalkte gyps. Ook 
is de gyps die van zodanige fpiegel-{teen ge- 
brand werd de alderbefte. Boetius heeft ook 
aangetekent * dat zommige fpiegel-{teen aan 
malkander groeid op een wyze als van mal- 
kander onderfcheide tichchelfteentjes , gelyk 
Wy uitgebeeld hebben en andere in een zes 
kantige gedaante, op de wyze als het kryftal 
waar door genoegzaam uit de fpiegel-{teen 
blykt, dat de Natuur verfcheide wyzen gen 
bruikt in het voort telen der fleengewafzen, 
en der zelve gedaantens op verfcheide, manie= 
ren bepaalt. 


43. 

Als de lezer zich geliefd te erinneren wat 
Wy voor dezen van de fpiegel-gyps geleert 
hebbe, zal hy zeer wel konnen begrypen dat 


‚ deze niet anders is als een zoort van Lapis 


specularis of {piegel-{teen daar wy tegenwoor 
dig van {preken. Maar dewyl zommige zoor- 
ten van de fpiegel-gyps veel broffcher en klein- 
der van bladen is alsde fpiegel-fteen van Span- 
Je, 


* Genmarum & Lapidum Hiftoria lib. z. Cap, 
es. 


ti2 __Natuur- en Konff-Kabinet. 
je, of Moskovie, die wy Moskovifch glas _ 
noemen , konten wy dezeive in dit opzicht _ 
ondericheiden in fpiegel-fteen met korte er 
brofle, en fpiegel-{teen met langeen taaije bla- 
den. Om nu ook de fpiegel {teen niet te ver= 
warren met zommige zoorten van onverbran= 
delyke talk die blinkende is, en zich in dun- 
ne blaadjes laat {chilfere, en van zommige 
Ípiegeltaik genaamt werd , ftaat aan te mer- » 
ken dat deze geen gemeenfchap met de (pie= 
gel (leen, of het Moskovifch glas heeft. 
Want de zo genaamde fpiegeltalk wederftaat 
het gewelt des vuurs of dezelve behoort niet 
onder de talk, maar onder de gyps, of Fluo- 
res, en de fpiegel-fteen is een gypsfteen , die 
zich laat verkalken in witte gyps. Chrilto- 
phorus Encelius * heeft uit veel eigen onder- 
vindinge van den fpiegel-fteen en het Mos- 
kovifch glas gefchreven. Het welk te meer 
der geacht mag werden, om dat die Heer ge- 
boren was te Salfeld in ’ gebied van T'hu- 
ringe alwaar de gypsiteen en deszelf zoort de 
fpiegel-lleen genoeg gevonden werd. Die 
fchryver getuigt dat de gyps die van de fpie- 
gel-fteen gebrand werd , van de befte zoort 
is, ook werd alles wat wy van de fpiegel- 
fteen gemelt hebben , door dien vermaarden 
bergkundigen beveftigt ; mitsgaders dat van 
de fpiegel-tteen verfcheide zoorten gevonden 
werden ; als fpiegel-fteen die zeer wel na El- 
penbeen gelykt en op veel plaatze van Duits- 
land gevonden werd. By ons zegt Encelius 
werd ook gevonden fpiegel-{teen die {wart= 

achtig 

& Dere Metallica, lib. 3. Cap. 17. 


January, February 1723. 13 
achtig en wit geheel doorfchynend is; Als 
de Lapis Specularis bladerig en doorfchynen- 
de is, word dezelve Sefen:tes of maan-fleen 
genaamt. Hoewel van zommige deze naam 
gegeven werd aan alle de zoorten van den 
ipiegel-fteen , en zelfs aan de gekoleurde door- 
fchynende Flgores „ die bladerig of fciilverig 
zya ; en uit dien hoofde enigzints den Lapis 
Specularis of fpiegel fteen gelyken. Encelius 
zegt by ons namentlyk in ’ gebied van Thu- 
ringen werd fpigel-fleen gevonden die zeer wit, 
belder en doorzichtig is. Van deze wierdenin 
voorige tyden glazen of ruiten gemaakt in de 


vengfters, Aandeze zoort van Selenites of fpic= 


gel-iteen geven de Hoogduitfchers den naam 
van Marien-ys of Vrouwen-ys, hoewel zom- 
mige ook zonder onderfcheid alle zoort van 
fpiegel-(teen Vrouwen:-ys noemen. De uit- 
muntende Bergbloem Joh. Kentmanus van 
Drefder, {preekt insgelyks van de boven ge= 
melde witte fpiegel-fteen , die in’t gebied van 
Thuringen gevonden werd, en beveftigt ins- 
gelyks dat dezelve zo ongemeen witendoor- 
fehynende is, en zeer licht in bladen gefchei- 


den kan werden. Die fchryver fpreekt ook 


van. een baftert fpiegel-fteen die zeer buig- 


‚zaam „-witen zeshoekig is „ en uit andere (teen 


‚groeit te Hal in Saxe. Mitsgaders van een 


Ondoorfchynende fbiegel-{teen, die zich ook 
in {chillen laat verdelen. Noch van een fpie- 
sl:(teen-die in de afchgrauwe-gyps groeid te 
huringeen veer wit , en doorfchynende is. 
Noch een andere die met de gyps vermengt 
VIII Deer. H groeid, 


had 
E 


rrd Natuur-en Konft-Kabinet , 
groeid, in de fundamenten van een Kaftecl te 
Thuringe, by de rivier Uftruc. 


Af 


Ik vinde onder de ftenen, naauweliks een 
fteen-gewaás , omtrent het welk de fchryvers 
20 ongemeen verwerd zyn, en aan het welk 
zy zo veel onderfcheide namen geven als aan 
de fpiegel-fteen. Ik zal om de verwerring 
voor te komen my alleenlyk houden aan den 
naam van fpiegel-{teen, en daar door ook 
niet anders verllaan als gyps-{teen , dewelke 
Blinkende en bladerig is, tot onderfcheid van 
blinkende en bladerige talk. Aan de fpiegel- 
fteen geven zommige den Naam van Arabi- 
fchen-{teen , als dezelfe van koleur en ge- 
daante is als Elpeubeen, om dat Plinius ver- 
haalt dat die groeide in Arabie. Encelius 
getuigt dat zodanige fpiegel-{(leen die na El- 
penbeen gelykt gevonden werd ín Saxe : dat 
zomtyds ook fpiegel-fteen gevonden werd die 
fwart, doorfchynende. en doormengt is met 
rode plekken. Diofcorides gaf de naam van 
Arabiche-fteen aan zodanig een teen die 
doorfchynend en plekkig was , bet welkde 
plekkige fpiegel-gyps of (piegel-fteen geweeft 
zal zyn; en alfchoon die Arabifche-fteen van 
Plinius de gedaante heeft als Elpenbeen , zal 
alles doch ap een uitkomen, namentlyk dat 
elk een byzondere zoort van de fpiegel- teen 
is, die byna overal in de talkachtige en gyps- 
achtige gronden gevonden werd, 


45. De 


„January, February 1723. if 


45. 

De uitimuntende Joh. Jac. * Scheuchze- 
rus heeft zeer veel , en verfcheide zoorten van 
fpiegei-fteen in zyn Kabinet verzamelt. Ook 
befchryft die Heer verfcheide zoorten die van 
Kanton tot Kanton in Switferland gevonden 
werden ; maar belyd echter dat door geheel 
Switferland nergens zodanige fpiegel-fleen ge- 
vonden werd, die zich, gelyk als het Mof= 
kovifch-glas, in zodanige dunne, taaije, fyne 
en vafte bladen laet fcheiden, dat van dezel- 
ve konnen gemaakt werden bekwame ruiten. 
Maar wel {piegel-fteen die veel harder ‚ veel 
zamengepakter, en geheel of half doorfchy- 
nende is, en van gedaante of figuur als kry- 
ftal is, en dewelke aan flukken gebroken zyn- 
de openbaarlyk vertoont, dat dezelve uit 
kleine blaadtjes beftaat. Van deze zoort . 
werd in het Kanton Zurig uitden Lagerberg 
EEE fpiegel-{teen , als een kryftal ge- 

aantige Flus, of Flyor , maat dezelve is 
zeer onzuiver, wit en licht-geel van koleur, 
dezelve zit als aange{chooten aan ’t gefteente, 
en deszelfs kry(tallen zyn drie pùüntig. Al- 
„daar Werd ook gevonden €en bladerige fteen 
of fpiepel-fteen, van gedaante als Elpenbeen, 


“De Heer Scheuchzerus ftelt voor of deze niet 


„Wel zoude zyn de Arabifche fpiegel-fteen van 
„Plinius. In het Kanton Bern werd gevonden 
vin het Grindelwalteen bladerige geftreepte Flus 
of Fluor, die geftreept en fheeuw witis. In 
het Kanton Luucern werd uit den Pilatus-berg 
5 WD) een 

& Orydograpbia Helveticd, 


116 Natuur= en Konft-Kabinet , 


een kryftalachtige fpiegel-fteen, die ruw en 
wit is gehaalt, In het Kanton Schweits werd 
een fpiegel-{tenige Flus of Flgor gehaalt, uit 
den berg Aubrig. Deze is gegroeid aan fteen, 
die fwartachtig en met witte {tippen is , als 
aan een muur of warde. Uit den zelfden 
Berg werd noch gehaalt een fpiegel-ftenige 
Elus of Fluor, die kryftal gedaantig is, en 
aangegroeid is aan groenachtige fteen. Uit 
den berg den kleinen Aubrig genaamt een 
fpiegel-ltenige kryftallyne Fluor of Flus, die 
geelachtig van koleur en niet doorfchynend 
is: Een deurzigtige fpiegel teen uit het Sil- 
thal. “ In het Kanton Glarus werd uit den 
Flimferberg gehaalt een onrype en onzuivere 
fpiegel-fteen. Uit de Limmer Alpes een 
fpiegel (teen die kry(tal gedaantig is. Uit de 
Glarifche Alpes een te zamen gepakte en 
zeer grote fpiegel-fteen , drie hoekkig , en 
drie voet over deszelfs diameter lang, en een 
voet dik. Deze fteen beftaat volgens de ge- 
tuigenis van * Langius by Scheuchzerus uit 
enkelde witachtige plaaten , diebladerig , van 
verfcheide fchikkingeen gedaante zyn. In 
het Kanton Bazel groeid by het Farnfpurger 
flot een veel hoekige en pylaars-gedaantige 
fpiegei-fleen, die van koleur is als Bruine 
ftokzuiker. Deze fteen beftaat uit veel kry- 
ftallen, die als tot eene (teen zymte zamen ge- 
groeid. Dezelve is vry zuiver en doorfchy- 
nende. In het Kanton Schauff hauflen groeid 
Een pylaar-gedaantige fpiegel-{teen als kry- 
ftal „ en -licht-geel van koleur. In Wallifz 


groeid 
* Hiff. Lap. Fig. 6 


x 


__… January, February 1723. 17 
groeid een (treepachtige en pylaars gewyze 
fpiegel-{teen die fplytachtig is in de lengte. 
In het Bielifche groeid een fpiegel-fteen die 
geelachtig en in driezydige Pyrarnides gevormt 
is. In het Bifdom Bafel werd ook fpiegel- 
fteen gevonden van een kry(talachtige ge- 
daante, gelyk de lezer omf{tandiger kan na= 
zien by den gemelden Here Scheuchzerus. 


6, 

Dewyl de meefte van deze zoorten van 
fpiegel-{teen, die van de Here Scheuchzerus 
aangetekent zyn en in Switferland gevonden 
werden , eigentlyk Flores of fteen-vloeden 
zyn, van dewelke wy gefchreven hebben, zou- 
de zomtyds konnen tegen gewurpen wor- 
den , dat dezelve niet zyn.fpiegel-fteenen; 
om dat wy hebben geleert dat de fpiegel-(teen 
iseen gyps-{teen , en de Fluflen of Aluores 
in geen gyps maar in een krakende witte en 
glasachtige zelf{tandipheid door het vuur over- 
gebragt werden. Maar als wy in aanmer- 

inge nemen, dat door de fpiegel-{teen ook 
verftaan werd blinkende of doorfchynende 
fteen, die uit plaatjes «en op malkandere leg- 
gende fchilletjes of bladertjes beftaat en te 
zamen gegroeid is, en dat in dit opzichte de- 

| ze Pluores in zo verre met de fpiegel-fteen 
| overeenkomen , konnen wy deze bladerige 
Flmores aanmerken als een byzoort- van de 
| fpiegel-(teen , dewelke met dezelve daar in 
| verfcheelt, dat dezelve geen gyps-{teen is, en 
‚door het vuur zich in geen regte gyps laat 


verkalken. 
H3. 47. De 


18 Natuur-en Konft-Kabinet, 


De Heer J. J. Beh ieneerut oordeelt, in 
navolginge van enige Engelfche Schryvers 
dât de fpiegel-fteen dewelke in vierkante de- 
len groeid, die of de gedaante hebben van een 
Rhombus of ook wel van een dobbelfteen en 
van dewelke de grote ftukken zo wel als de 
kleinfte ftukjes zich in dobbelfteentjes of on- 
gelyke vierkanten laat verdeelen, is de An- 
drodatnas van Plinius, Den welken de mee- 
fte fchryvers oordelen dat hedendaags onbe- 
Kent zoude zyn. De gemelde Natuurkender 
is van gedagte dat de {piegel-fteen, die uit 
onegale vierkanten of ook teerlings gedaantige 
ftukjes is te zamen geftelt , alle de merkte- 
kens heeft die Plinius aan den Androdarmnas 
heeft toege eygent. Om nu te ontdekken of 
zuiks de waarheid is zullen wy deeigen woor- 
den van Plinius voorftellen. Plinius geeft 
aan twe verfcheide fteen-gewaflen den naam 
van Androdamas, Maar door de ene ver: 
ftaat Plinius een zoort van bloed-fteen of 
Lapis Heimatites. Sotacus (zegt hy) * Zee 
fchryft uit de alderoufte fchryvers vyf zoorten 
wván bloed-fleen, Nadat Plinius deeerfte zoort 
uit die fchryver heeft voorgeftelt vervolgt hy: 
de andere zegt hy (namentlyk Sotacus) dat 
Ardrodamas genaamt werd, aanmerkelyk door 
deszelfs fwarte koleur , fwaarwigtigheid en If 
härdigberd. Deze werd voorwameèntlyk in Afris 
ka gevonden, en deszelfs proef is, dat dezelve 

ec 


“® Hij Nees! Wh, vervI. Cap. 29. . 


January, February 1723. 110 
een bloedrood zap maakt als dezelve op een 
Wetfteen geftreken werd. Dewyl deze nu 
de merktekenen van de bloed-fteen zyn, kan 
de Lezer zeer welbegrypen, dat Plinius daor 
deze Androdamas geen gyps-{teen of fpiegel-- 

fleen maar een zoort van Lapis Hiematites 
of bloed-fteen verftaat. Maar van de ande- 
ren zegt Plinius. * De Androdamas heeft den 
glans van het Lulver , als een diamant , de- 
Relwe is vierkant, en altyd gelyk als vierkante 
fleentjes. Wy moeten hier niet oordelen dat 
Plinius hier zegt dat de Androdamas de glans 
heeft als zulver , op de wyze als een dia- 
 mant. Want Plinius wift zeer wel dat een 
diamant niet heeft de koleur van het zulver; 
noch ook niet dat Plinius zegt dat d’Andro- 
\damas vierkant is alseen diamant, want een 
diamant groeit niet vierkant, maar altyd met 
driehoekkige oppervlaktens, gelyk als ik reets 
uitgebeelt hebbe ; f maar dat Plinius zegt. 
De Androdarnas heeft de glans van het zul- 
ver als een diamant doorfchynende en blin- 
kende, zynde het woord doorfchynende en 
ook blinkende achter gebleven , volgens de 
ewoonte van Plinius om zyn kortheit van 
frr Deze voorgeftelde merktekens van de 
Androdamas van Plinius komen volkoment- 
dyk over een met de Lapis Specularis of fpie- 
gel-fteen die in vierkanten groeit. Want de 
fpiegel-gyps heeft een glans als zulver, is 
H 4 door- 


I 
d 


% Natur. Hift. Lib. xxxvrr. Cap. ro, 
| Zie watwur en Konft-Kabinet Augiftus, De- 


gember 1722. Tab, xrrr.EFig. ss. 


xzo Natuur-en Konft-Kabinet, 
doorfchynende als een diamant, en wy vin- 


den onder dezelve verfcheide zoorten diete — 


zamen geftelt zyn uit vierkante fteeutjes, die 
als tafeltjes, of blokjes, of als een teerling 
of als een Rhombus zyn. 


S 


| 45. 
Wy hebben noch meer reden om te gelo= 


ven dat Plinius door de Androdamas een 


zoort van fpiegel-{teen verftaat, om dat hy in 
hert zelfde kapittel, en maar enige weinig re- 
gels lager {preekt van de Arabifche-fteen , 
die de koleur heeft van elpenbeel, door den 
welken wy weten dat Plinius een zoort van 
fpiegel-gyps verlaat; waar na hy onmidde- 
yk ook fpreekt van de Asbettos , welke za= 
ken. om hunne draadachtigheid „en fchilfer- 
achtigheid zeer wel by malkanderen paffen. 


Dat Plinius door de Lapis Specularis of fpie- 
gel-fteen in ’t algemeen niet anders ver(taan — 


heeft als de fpiegel-gyps , kan ook op geen- 
derley wyze ontkent worden. Want daar 
hy van de gyps handelt. Zegt hy * Het ss 
zeker dat de befte gyps uit de Lapis Specula= 
ris die fchubachtig is gemaakt werd. Plinius 
fchynt de fpiegel-{teen zeer wel gekent te heb- 
ben. Want hy zegt # dat dezelve zich zeer 
licht laat fpouwen in zeer dunne fchorzen, 


of bladeren ; Dat dezelve gevonden werd in 


Spanje niet overal maar in den omtrek van 


hondert duizend treden omtrent de Stad Se 


gobricas 


‚…* Hiffor. Nat. Lib. xxxiir, Cap. 24e 
Tt Lib. xxxvr. Capo aa 


N 


January, February. 1723. E21 
gobrica : als ook in het eyland Cyprus , in 
Cappadocie, , in Sicilie; en dat dezelve on= 
langs gevonden was in Afrika. Dat ook in 


‚ het gedeelte van Italie onder Bologne gevon- 


den wierd , die zeer kort van bladere en ge- 


_ plekt was , en als van de. Kei fteen omhelft 


wierd, en aan dezelve valt gehegt was : dat 
dezelve onder de gronden en in de Saxe of 
grovelteen gevonden wierd , en van dezelve 
als met een kleinen ader of fcheiding onder- 
fcheide: dat dezelvezelden boven de vyfvoe- 
ten lang gevonden wierd. Plinius zegt dat 
zommige menen dat de fpiegel-{teen op de 
manier als het kry{tal van een aard-zap komt 
te {lrremmen enz. 


495 ms 
_ De Androdamas of vierhoekkige fpiegel- 
fteen is zeer verfcheide , en van verfcheide 


_ zoorten. Dezelve bewy{t ook zeer kragtig, 


elyk als wy van de andere fpiegel-(teen, en 
e vordere tenen van de welke wy in deze 


Ewe verhandelingen gefproken hebbe , ge- 


toont hebben, dat de Natuur verfcheide ma- 
wieren gebruikt in het voortelen der [leen ge- 
wallen, en dezelve tot verwonderens waardige 


of geometrifche gedaantens doed groeijen. „De 


Heer Scheuchzerus heeft verfcheide zoorten 
van de Androdamas aangetekent. * Zom- 
mige vierhoekkige fpiegel-fteen is doorfchy- 
nende als het befte kryítal en wit. Andereis 

Hs door= 


* Vid, Specimen Lithograpbie Helvetica Cu: 
viofe, Ù 


122 Natuurs en Konft-Kabinet, 


doorfchynende en van een geelachtige ko. 
leur. Enige is doorfchynende , maar door- 
lopen mer fwarte gelyk voort(trykende ader- 
tjes, die hoekkig zyn. Andere is doorfchy= 
nende en te gelyk als melkachtig. Een an- 
dere zoort vertoont zich als inwendig door- 
zaait met lucht belletjes, gelyk hier achter is 
uitgebeelt. In Tab. xrrv. Fig. 14. 


50, 

Onder de gyps werden dikwils vierkante 
lofze fteentjes gevonden , die niet anders zyn 
als de Androdamas , daar wy van fpreken, 
of de vierkante fpiegel-fteen, Van deze heeft 
my de Heer Hendrik van Raat verfcheide 
zoorten mede gedeelt. Al fchoon deze fteen- 
tjes niet anders zyn als gyps of op zyn hoogtt 
Fluor, werden echter onder dezelve enige ge- 
vonden, die zo hart zyn, dat zommige lief- 
hebbers aan dezelve den naam van Topaas 
geven. Maar de lezer zal hier wel begrypen, 
dat zy daar door niet verftaan den Orientaal- 
fchen Topaas, die van een fchone gout-gele 
kóleur is, of van een koleur als Saffraan 
water, of getrokke Rhabarber , en dewelke 
behalven den Diamant mede is de alderhart= 
fle van alle de edele gefteentens. Want om 
dat de Orientaalfche Topaas, zomtyds zon- 
der koleur en wit of zelfs de Diamant wa- 
ters hebben, werden door bedriegers de zo- 
daníige zomtyds wel voor Diamanten aan de 
onkundige verkogt, Maar alfchoon de lief- 
hebbers, door dezen naam van Topaas ver- 
tlaan de Europifche Topaas , is zulks echter 

zeer 


January, February 1723. 123 


zeer Oneigen, ten zy dezelve zeer hart zyn, 

gelyk als in Bohemen en elders op zeer veel 

plaatzen Europifche T'opaas genoegzaam ge- 

vonden werd. Maat die is gewoonlyk har- 

der als de gewoonlyke fpiegel-gyps of {pie- 

gel-lteen, en niet zo bros en laat zich ook 

niet zo licht in kleine vierkante brokjes fchei- 

den. Onder de Boheemfche ‘Topaas, is zom- 

mige zo hart als kryítal, en zo fchoon gout- 

geel van koleur, dat dezelve niet als in har- 

digheid voor de Orientaalfche behoeft te wy- 

ken. Andere zyn wederom zo weinig geel, 

dat zy nauwelyks van het berg-kry{tal te on- 

derfcheiden zyn. Diergelyke vierkanten wor- 

den gevonden onder dezoorten, dewelke my 

door mynen gemelden vriend zyn overge- 

zonden. Deze zyn uitgebeelt Fig. 15. Zy 

laten zich altyd {pouwen in Rhomboidale of 

onegale vierkante figuuren. Gelyk gezien kan 

werden by aaaaaaaaaaaa. Deze íchei- 

‚ dinge is zodanig dat dwars over de andere we- 
derom diergelyke vierkante tafeltjes heen leg- 

gen, en aile laten zy zich wederom in dier- 
gelyke kleinder vierkantjes fcheiden. Deze 
menigvuldige fcheidingen maken als eenige 
belemmeringe in hunne doorfchynendheit. 
Zy zyn zeer wit en half doorfchynende. Op 
der zelver oppervlaktens legt eene tedere zul- 
ver glans, die zeer wel na de zulverachtige 
koleur van de talk, die in ’t vuur geweeft is, 
gelykt. Als nu hier by vergeleken werd wat 
wy gezegt hebben van de fpiegel-fteen uitge- 
beeldin Fig. 13. zal de Lezer wel konnen 
begrypen , dat deze fteentjes zyn de vierkante 
fpie= 


124 _Natuur- en Konft-Kabinet ; 
fpiegel-fteen , of Androdaias van Plinius .en 
níet anders als gyps. 


st. 

De Heer van Raat fchryft aan my in een 
brief uit Rotterdam den 12. O@tober 1723, 
dat onder de Gom Olibanum of mannetjes _ 
wierook die uit de Levant gebragt werd ge- 
vonden. werden diergelyke blinkende viër- 
kante fteentjes; -die zeer verfcheiden uit den - 
gelen van koleur zyn. Van deze fteentjes — 
js het (teentje in Fig. 16. a van geelheid als 
licht bruine kandy-zuiker, vry hart en matig 
fwaar, doorfchynende, blinkendeen van een 
veel hoekige gedaante en driehoekkige opper- 
vlaktens. Inwendig met weinig fcheidingen, 
die veroorzaakt werden van den verfcheiden 
loop der febren. Deze zoude konnen door- 
gaan voor een Europifche Topaas, of een 
gele Androdamas die hard is. Het fteentje 
b. ís minder geel van koieur, maar ongemeen 
helder, doorfchynende , blinkende , en vry 
hart. In het zelve kan enigzints gezien wer 
den een verfcheide loop van fibren , of door- 
‘ fehynende draden. De gedaante is Ahomboi- 
dael vierkant, zonder fcheidingen. Dit kan 
ook geltelt werden onder de Androdamas, 
‚die licht geel, vierkant en blinkend is. Het 
fteentje c. is noch minder geel , uitwendig 
zeer blinkende van een Ahomboidale vierkan- 
te gedaante, half doorfchynend, vol verwar- 
de fcheldingen, gelyk als doorfchynende ver- 
warde kry(tallen van zout , of ys dat gebro- «| 
ken is, op de ene plaats doorfchynende, en 
op 


Fanuary, Febrùarp 1723. _ vzf 
op de andere wit. Deze is ook een zoort 
van harde Androdamas die uit vermenginge 
van onrype delen , niet is geworden tot des= 
zelfs vierkante gedaante, maar over al begon- 
nen en gebroken. Het fteentje d. is van des 
zelfde zoort, maar noch minder doorfchy- 
nend , zeer verwerd van inwendige fcheidine 
gen, en uitwendig blinkende, en driehoekige 
oppervlaktens. Van dewelke zommige binnen 
doorgaan , alsof deze Androdamas te zamen 
geltelt was uit driehoekige (teentjes, gelyk als 
de andere uit vierhoekige.. Deze vier fteen= 
tjes trekken alle na’ geel , en zyn zodanig 
hart, dat dezelve gepolyft zouden konnen 
werden , en de kanten ook vry lang zouden 
konnen ftaan. De fteentjes in Fig. 17. wer= 
den ook onder de andere in den Olibanum ge= 
vonden. Deze zyn byna wit, uitwendig blin- 
kende; zommige ongemeen helder en door- 
fehynende; andere vry doof; andere half door- 
fchynende , en van een gebroke inwendige 
fcheidinge als gebroken ys. Alle van een ge- 
Iyke vierkante gedaanten , zommige of lang- 
werpig of gefcheiden vierkant, als met, zes 
gladde en egalen oppervlaktes, als dobbelfte- 
nen, en behoren onder de harde Androda- 
mas , of fpiegel-{teen van een teerlings gedaan- 
te. Zy verfchelen enigzints van koleur , en 
zommige trekken een weinigje meer naar het 
geel als andere. PE) | 


| Se 

„ Gelykals de eerfte boven gemelde vierhoe= 
kige fpiegel-{teentjes behoren onder de door- 
AE „fEhy- 


r26 Natuur- en Konft-Kabinet 


fchynende en witte Androdamas Ahombordas 
ks, en de twede zoorten onder de geel-kleu= 
rige doorfchynende Androdamas Ahombordar 
ks, en de darde onder de doorfchynende geel= 
koleurige en Cubifche Androdamas, werden 
noch verfcheide andere zoorten van Andro- 
damas of vierhoekige fpiegel-{teen gevonden, 
Van deze heeft de uitmuntende Heer Joh. 
Jacob Scheuchzerus vyftien verfcheide zoor- 
ten aangetekent, en onder dezelve zyn welde. 
voornaamfte de doorfchynende vierkantige 
fpiegel-fleen , of Androcamas die doorfchy= 
nende en met gelyk voortgaande en hoekige 
fwarte adertjes doorkruift is : als ook Andro- 
damas die als uit een dubbelde tafel beflaat te 
zien by Grew , * en hier achter in Tab. xL1v. 
Fig. 18: Noch een halve of enkelde diergelye 
ke plaat , dewelke genaamt werd by Grew 
Ax half Cryflal. door den Heer Scheuchzerus 
Androdamas Simplex Trapezoides , hier acht 
uitgebeelt in Fig. 19. Als ook een zoort die 
uit dobbelfteentjes , dewelke ongeregelt wer 
enigt zyn, beflaat.. Te vinden by Scheveke 
zerus en ‘Grew onder ‘de naam van Muadich 
fpar. Hier agter uitgebeeld in Fig. 20. Greu 
{preekt ook wan veen zoort van Androdamaf 
die van een cubifche of teerlings gedaante en 
van koteur als een Topaas of gele Amber is 
deze hebben wy reets uitgebeeld in Fig. 1 
Dezelfde fchryver heeft ook aangetekent ee 
fwar tachtige Androdames , een groenachtig: 
Androdamas of vierkentige fpiegel-{teen. Ee 
„Androdamas met een kryítal gedaantige figuu 
wer 


DAE on Om Oe Eke we De ek en Ee ee <3 


® Muf. Reg. Soc, 


January, February 1723. _f27 
werd gevonden by Plot, Nat. Hit. of Straf= 
fordshiri , als ook by de Heer Scheuchzerus 

en hier achter uitgebeeld in Fig. 21. 


Je 53 
… Wy en a fpiegel-fteen , die in de ge= 
daante van feskanig kryftal groeit, niet konnen 
ftellen onder de zoorten van de Androdarnas, 
maar om dat deze zich ook laat fcheiden in 
‚ dobbelfteentjes, en uit vierhoekige deelen be= 
ftaat, behoren dezelve uit dien hoofde onder 
de Androdamas. Diergelyke kryftal gedaan= 
tige Androdamas werd op zeér veel plaatzen, 
en ook noch van verfcheide zoorten gevon= 
den. In het vermaarde Kabinet van den Here 
Scheuchzerus zyn verfcheide zoorten die in 
„Switzerland gevonden werden; * als in het 
kanton Bern by de Glashutten. Te Luter- 
brunnen vierhoekkige Androdamas die een 
zulver witte glans heeft , maar echter niet 
doorfchynende is. En by het Schinznacher 
Bad. Androdamas die als het kryftal in zes- 
wydige Pyramiden groeit, dewelke beftaan 
uit vierkante plaatjes. Androdamas uit ver- 
fcheide winkelhoeken te zamen geftelt. In het 
kanton Uri Androdamas die de gedaante heeft 
van krytal, en een Robynrode koleur. Deze 
ride onder het regte kryftal. In het 
Glarus Androdamas die bleekf{wart 
van koleur isen in de gedaante groeid vandrie 
hoekig kryftal, maar zich ook in vierkante 
gedaantens fcheid. Kryftals gedaantige Andro= 
damas door dewelke een gele of een meny- 
rood- 

® Orydograpbia Helvetica, 


„r238 Natuursen Konft-Kabinet, 


roodachtige ader loopt. Gelyk als ook goch 
verfcheide andere zoorten die gevonden wer- 
de in het kantons Schweitz, in het Toggen- 
burgs, in de pundten, in het Graaffchap Sar- 
gans, in het Rhyndal , in de Abdy Engelberg 
enz. Gelyk by. dien naukeurigéh gatuur-be- 
fchouwer na gezien kan werden. 


54: 

Onder de fteen-gewaflen ; die draadachtig 
of fchilferachtig zyn , kan met regt geftelt 
werden de Spaat (teen, die de Hoogduitfchers 
Spathnoemen.Degrove en fware {fpaat-fteen be= 
hoort onder de Saxe. . Deze is zeer hart, glad, 
vaft en fwaar , wit van koleur, zomtyds een 
weinig na den gelen trekkende , op de wyze 
als Eipenbêen dat enigzints geelachtig begint 
te werden. …-Zommige fpaat-fteen is wit, 
half doorfchynende, gegroeid in brede en plat- 
te draden, die als {chilfers op malkander leg- 
gen in de lengte , en van onderen regt lynig 
na boven groeijen. Zodanige fpaat-fteen heeft 
in gedaante veel overeenkomft met de gyps 
die-draadachtig groeid. „Want zy is wit, en 
blinkt als de gyps-{teen op de oppervlakte van 
deszelfs platte draden. Maardeszelfs zelfsftan- 
digheid is niet zo fyn noch zo dichtalsdegyps 
‘zodanige fpaat is uitgebeeld in Tab. xrrv._ 
Fig. 22. De voet A beftaat uit regte fibren. 
‘Deze worden gefcheiden-by B, door het tuf=_ 
fen komen van een volkomen fcheidinge, 
„tuffchen dewelké enige fwarte (tof gevonden — 
„werd , als een dun vlies. Van B tot C lo-_ 
pende platte vezelen ddddd regt Iynig, 


laet 


Jannary February, 1723 129 
groter, breder en hiet zo valt gedrongen als 
aan de voer A. Dêze platte vezelen zyn 
doorfchynende als wit glas „ en bros. De 
glans uitwendig is als paerel koleur, én alle 
andere tekenen bewyzen genoegzaam dat de- 
‘ze fpaat niets anders ís als een zoort van wit- 
te en hafPdoorfchynende gypsfteen. De naam 
van fpaat werd ook gegeven aan verfcheide 
zoort van ftenen. Zelfs ook aan de gyps, en 
wel voornamentlyk aan de fpiegel-gyps. Als 
Ook aan marmerachtige ftenen , gelyk als wy 
veel met aderen zien lopen door de blaauwe 
ftenen, daar wy onze vloeren en hooge ftoe- 
„pen van maken en aan dewelke ook de naam 
van kwerts, gegeven werd. De fpaat is ge- 
1yk als de Flus-of Fluor bekwaam om de 
êrtzen te doen fmelten , waar uit enigzints. 
blykt dat de fpaat , gelyk als het albaft , het 
marmer enz. een ftremzel is daar de natuur 
zoùûten, en delen toe gebruikt heeft die door 
het vuur in beweginge gebragt zynde, zich 
van malkander trachten te verwyderen , en 
die zy ontmoeten te verbreken. De fpaat is 
van veelderhande koleúr, als wit, root, geel 
enz. Zommige is zeer waar, en andere 
wederom lichter; zommige.vaft en hart, an- 
dere zagter en brofler. De fpaat werd zeer 
veel aan de metaal ertzen gevonden. Zom- 


‚ mige gehele rotzen zyn van fpaat, de dichte 


€n fware fpaat werd onder de gemene (tenen 
geacht ; dezelve is niet alleen glad, fyn, en 
dicht, maar ook fwaar, en de erts-dderen 
zyn zeer fwaar in dezelvete bewerken, De 
dichte en fware f{paat is veel vafter , “digter, 

VIE Deer. } en 


230 _ Natuur-en Konft-Kabinet; 


en fynder als de®kwerts, of ook als de fplyt= 
achtige gyps, of de fchilfer-fteen of fchiefer, 
daar door kan de lichte fpaat zeer wel van 
dezelve onderfcheide werden. Want zy heeft 
in der daad veel overeenkomft met de vafte 
en dichte Key-fteen , zo wel im fwaarte als 
dichtheid en glatheid. De ligte fpdät is zeer 
bekwaam, gelyk als de Fluor, en als dekey- 
fteen, tot het fmelten vande tin-erts, en ook 
andere ertfen, Want dezelve vervliegt door 
’% vunr. Maar de fware ípaat zet zich teveel, 
en maakt het metaal dikwils niet beter , maar 
zomtyds een weinigje brofler. Onder de 
gout-értzen werd zeer veel fpaat gevonden, 
die als kwerts, en andere die als hoorn-fteen 
en zeer hart, wit en vaft is. Het loodgroeid 
ook zeer veel in een lichte fpaat, die van ge- 
daante en koleur is als wit en half doorfchy- 
nendt albaft. By Lobenftein en Lichtenberg 
werd een yzer-erts gegraven, die een lichte 
en zeer blinkende fpaat is. Dezelve is twe- 
derley wit en Bruin. Maar wy zoude geen 
einde krygen als wy alle de werfcheide manie- 
ren op dewelke de fpaat door de natuur voort= 
gebragt word, en deszelfs menigvuldige ge- 
nee en wverfcheide koleuren wilden aante- 
CHEN. 


$ hd 
De Lapis B eet bloed-fteen is een 
yzer-erts, in dewelke het yzer meerder of 
minder tot rypheid of hoeveelheid is gegroeid, 
en kan mede onder de {plyt-fteen geltelt were 
den, uit oorzake van den loop van deszelfs 


fibren 


Faruary, Febriarp 1723. T3t 
fibren en draden, Voornamentlyk als wy die 
zoort van bloed-{teen verftaan, die fplyt of 

fchilferachtig is, en by de oude lapis fchi- 
Îtus genaamt wierd. Want de eigentlyke va= 

fte en leverachtige bloed-fteen , is noch fplyt 
noch fchilferachtig. De draden of fibren van 

de Bloed-fteen laten zich echter niet fcheiden; 

op de wyze als de vezelen van de fplyt-Aluin; 

of als de vezelen van de draadachtige gyps, 
talk, of de wol van de Amianth-fteen , de 
glasachtige en ftyve fibren van de pluim- 

Aluin, of als de draden van de lichte fpaat , 
vande fchilfer , of andere zagte fchilferach= 
tige en draadachtige ftenen. De bloed-fteen 
laat zich alzo licht over-dwars breken als in 
de lengte. Maar voor het oog zyn de dras 
den van de draadachtige Bloed-fteen zeef 
openbaar, en grof van zamenftellinge, byna 
op dezelfde wyze als de Fibren van het Ar- 
moniak-zout. Maar de Bloed-fteen ís van 
verfcheide zoorten. De ene zoort is veel 

digter , vafter, en fwaarder ; en ook meer 

metallyn , als de andere. De andere zoort 
is wederom veel roder van koleur; en dean- 
dere veel bruinder of donkerder , en gelykt 
meefder naar ftaal. Zommige en wel de 

meefte zoorten , vertoonen zich tet dradéri 

en fibren gelyk als wy boven aangetekent 

hebben, en andere vaft als lever en zonder 

draden, De. koleur van zommige Bloed- 

fteen is fwartachtig , andere is geelachtig, en 

geeft op een Wet-fteen met water geftreken 

zynde een Saffraanachtig zap van zich af. De 

Bloed-fteen groeid ook tot verfcheide ge- 

KAN Erge) eh „usg daân- 


132 Natuur-en Konff-Kabinet 


daantens gelyk als aangewezen zal wêr= 
den. 


56. 

De Heer Joh. Laurent. * Baufch heeft 
over de Bloed-fteen een byzonder traétaatje 
gefchreven, en van deszelfs benaminge, on-= 
derfcheid, voortteling ,‚ medicinale kragten, 
en goede hoedanigheden veel uit de fchryvers 
by malkanderen gebragt. Maar wy oordelen 
dat het ter nederftellen van de gevoelens der 
fchryvers , met veel onderfcheid moet ge- 
fchieden. Als wy dezelve bybrengen. om te 
verftrekken voor zekere bewyzen , door de= 
welke wy de natuur der zaken trachten te 
betogen, niet zodanige als de fchryvers mee 
nen, maar gelyk als dezelve zich in der daad 
bevind. Een lezer werd onkundig gehou- 
den, en in verwerringe gebragt als enige te- 
genftrydige gevoelens werden voorgeftelt, 
zonder dat echter werd bewezen, wat de 
waarheid, de natuur van de zaak ‚ deszelfs 
eigenfchappen, en ware hoedanigheden zyn. 
Ik zal als ik. van elk gefteente in ’t byzonder 
komete handelen, deze verwonderens waar- 
dige {teen met zo veel naaukeurigheid uit 
pluizen en befchryven, als in myn vermogen 
is. Maar in deze verhandelinge over de ftee- 
nen in ’t algemeen , valleenlyk aantonen dat de 
natuur de bloed: fleen „ zowel als andere ffeen= 
gewaflen op verfcheiden wyzen voortteelt, en 
tot verfcheide verwonderens waardige gedaan- 

tens 


+® Schediafin, de lapide Hamarte, 


January, February 1723: 133 
tens doed groeien. De fchryvers onderfchei- 
den de Bloed-{leen in drie hoofd geflagten. 
Als r. in fplyt-Bloed(teen 3. in fchilferach- 
tige Bloedfteen , en 3- in baftert Bloedfteen. 
Maar de baftert bloed {teen is of geen bloed- 
fteen of een zoort van de bloed {teen zelfs. 
Zommige fchryvers verzekeren dat de He- 
matites Schiftos , of fchilferachtige bloed= 
_fteen, van dewelke Plinius {preekt , heden= 
daags niet bekent is. Andere fchryvers be- 
fchryven niet alleen vericheide zoorten van 
de fchilferachtige bloed-{teen , maar melden 
ook met naaukeurigheid de plaatzen daar de- 
zelve groeijen„ en dagelyks overvloedig ge« 
vonden werden. «Daarom zullen wy aanto- 
nen welke zyn de ware bloed-(teen , en de 
fchilferachtige bloed-{teen : benevens ver- 
fcheide van dezelver zoorten. De later fchry- 
vers hebben de bloed-{teen in de bovengee 
„melde twe hoofd geflagten verdeelt , in navol- 
ginge van de oude en wel voornamentlyk van 
‘Theophraftus, -Diofcordes en Plinius. Om 
dan regt te verflaan welke (teen wy moeten 
houden voor bloed-{teen, welke voor fchil- 
ferachtige bloed-{teen zullen wy de befchry- 
Vinge der bloed-{teen van de oude fchryvers- 
ter neder ftellen. 


Sipelind 
De Bloed fleen zegt Theophraftus * is eez 
grove fleen , die de koleur heeft als geftremt en 
droog bloed ‚van welkers gelykheid deszelft 
vaam ontleent is. ken andere Bloed-freen 
JD ARS Eer werd. 
® De-Lapidshus, … \ 


#34 Natuur-en Konft-Kabinet, 
werd Xanthe genaamt, deze is enigzints wits 
achtig. Hier uit blykt dat alleenlyk de donke- 
re bloedachtige koleur , den bloed-fteen niet 
bepaalt. Om dat ook den naam van bloed- 
fteen gegeven werd aan diergelyken fleen , die 
ten minften bleker van koleur is als geftremt 
bloed. * Want Plinius getuigt insgelyks dat 
een zeker zoort van bloed-fteen gevonden 
wierd, die vande Indianen Mezut , en van 
de Grieken Xanthos genaamt wierd, engeel- 
achtig wit van koleur was. Waar uit open- 
baar is dat de Bloed-fteen volgens de bena- 
minge en de getuigenifze der ouden onder- 
fcheide van koleur is , en dat de Donker ro- 
de koleur alleenlyk niet voor een onaffchei- 
delyk merkteken moet gehouden werden. De 
koleur van de bloed-fteen is verfcheide naar 
de verfcheide Aarde of gronden in de welke 
dezelve komt te groeijen , en naar de ver- 
fcheide metalen of mineralifche ftof , bene-= 
vens of onder dewelke dezelve voort geteelt 
werd. Diofcorides getuigt $ dat de bloed. 
fleen die Bros, vryfbaar , vol van koleur uit 
den fwarten, bart, gelyk van oppervlakte, en 
wan gene fkreken of draden doerlopen of onder- 
feheiden 15, woor de befte gehouden werd. Niet 
tegenftaande de bloed-fteen veeltyds fplytach- 
tig en als uit draden en grove fibren fchyntte 
beftaan , werd behalven deze ook bloed-fteen 
gevonden , dewelke zo vaft en dicht is als 
metaal, Onder de zoorten- dewelke de Heer 
van Raat aan my heeft mede gedeelt , werd 
5e 
% Lib. 37. Cap.cro. 
1 De materia medica lib. s2-Cap. zaxì 


January, February 1723. 135 
gevonde een Bloed-fteen , dewelke volko- 
mentlyk met de bloed-fteen dewelke Diofco- 
fides befchryft overeenkomt. Wy hebben 


dezelve uitgebeelt in Tab. xrrv, Fig. 23. de 


koleur is uitwendig donker als ftaal , en de 
fteen is zo glad en egaal van oppervlakte als 
een gepoly{t metaal, overal bedomnmelt met 
een rode koleur, zonder enige fibren of dra- 
den. Alsde fteen aan een hoek met fpekzel 
werd nat gemaakt, en over een wit pampier 
wert geftreeken, laat dezelve een ftreek na, 
die zo fchoon rood is als de koleur van het 
alderbefte rood-aard. Zy verft ook de han- 


den met een fchoon licht rood , ‘als vermi- 
_Jioen. Als deze fteen met zyn punt lang op 


papier geftreken werd, geeft dezelve niet lan- 
ger koleur, het welk veroorzaakt werd, door 
deszelfs hardheid en vaftheid. Maar als de 
punt met een mes een weinig gefchrapt , en 
wederom nat gemaakt werd , laat dezelve 
op ’t papier geftreken zynde wederom als te 


voren een fchone rode ftreep na zich. Als 


deze fteen op een Wet-fleen met water ge- 
ftreken werd, geeft dezelve een zap, datzeer 
fchoon rood van koleur is , en in het welke 
de gehele fteen zoude overgaan. De uiter- 
Iyke {wartheid, metaalachtige gladheid , en 
ftaalachtige koleur werden geboren van de 
yzerachtige delen díe zich onder deszelfs zelf- 
fltandigneid bevinden. De fteen is zeer fwaar 
van gewigt , en zo ongemeen gevult van ko- 
leur, dat wy dezelve buiten alle tegenfpraak 
met Diofcorides voor de alderbefte bloed- 
fteen mogen houden. ak dat. vorder. alle de 

LJ: EE ADL Ben 


136 Natuur-en Korf Kabinet, 


andere zoorten die of lichter van gewigt of. 
minder ge/atreert van koleur „ of geel van. 
afvervinge, of gelyk als fplyt-fteen , met 
draden en fibren doorlopen , of als de fchil- 
fer bloed-fteen dradig, niet zo goed, of ook 
wel tot minder rypheid, volmaaktheid , en 
. zuiverheid gebragt zyu. 


$ö: 

Plinius heeft onder de ouden, uit de fchry- 
vers dewelke hy gebruikt heeft, de meefte 
zoorten van Bloed-fteen aangetekent en be- 
velligt * dat de Lapis Hematites of bloed- 
fteen, en de Lapis Schifkus of fchilferachtige 
bloed- fteen, van een en dezelfde oorfprong 
zyn. Dat de btoed-{teen onder de metalen 
gevonden werd : dat-dezelve gecalcineert of 
gebrand zynde de koleur van Meny vertoont: 
Dat de Hematites door de Lapis Schiftus 
vervalft wierd. Waar uit genoegzaam blykt 
dat de Lapis Schiftus, of fchilferachtige bloed- 
fteen, by de oude veel minder geacht is ge= 
weeft , als de fware, leverachtige, en vafte 
bloed-fteen. Die fchryver getuigt ook zelfs, 
dat de {chilferachtige bloed-{teen , of Lapis 
Schiftus. veel minder van kragte is als de ei- 
gentlyke bloed fteen. Maar dat echter die 
zoort van Lapis Schiftys of fchilferachtige 
bloed-fleen , onder de andere zoorten van 
fchilferachtige bloed-fteen voor de befte ge: | 
houden wierd , die van koleur als Saffraan 
is. _Svtacus een onder de oufte-fchryvers (ver- 
volgt Elfin) befchryft vyf zonen van bloed- 

‚…fleen, 


B * Ti XXxvi. Cap. 20, 


Sfanuary, February 1723. 137 
fleen, behalven de magneet, (of die zoort van 
magneet dewelke bloed (teen genaamt wierd.) 
Hy geeft de voorrang aan de bloed-fleen , de= 
welke uit Etheopte gebragt werd. De twede 
zoort zegt hy (namentlyk Sotacus) dat Az= 
drodamas genaamt wierd , kenbaar door des= 
zelfs fwarte kolenr , fwaarte en hardigbeid. 
Deze wierd voornamentlyk gevonden in Afria 
ka, en gaf van zich af een zap dat bloed rood 
25. Als dezelve met water op een Wet-{teen 

evreven wierd. Dit zal buite twyfel die 
zelfde befte bloed-{teen zyn, dewelke wy in 
Tab. xrtv. Fig, 23. hebben uitgebeeld. Dat 

otacus aan deze bloed-(teen den naam geeft 
van Androdamas zal miffchien veroorzaakt 
Zyn, van deszelfs blinkende en gladde opper- 
vlakte , alsin vergelykinge van de vierhoe- 
kige en gladde en blinkende fpiegel Îteen, 
die eigentlyk gelyk als wy uit de Heer 
Scheuchzerus getoont hebben , de ware Andro- 
damasder oude is, De derde zoort van bloed- 
fteen dewelke Plinius uit Sotacus optelt, was 
de Arabifche bloed-fteen , die insgelyks wel 
zeer hart maar op de Wet-(teen met water 


gevreven zynde, naauweliks een zap van zich 


af gaf, als zomtyds een zap van Satfraan ko- 


leur. De vierde. zoort wierd Elatites ge- 


naamt. Als deze gebrand wierd, geleek de- 
zelve naar rood aarde , maar was echter be- 
ter van kragten. De vyfde-zoort van dewel- 

Plinius uit-Sotacus preekt , wierd Schi= 
ftus: of fchilfer-fteen genaamt. Sotacus fpreekt 
ook by Plinius van een Schiftus die noch van 
de bovengemelde Schiftus onderfcheiden. en- 
K] ' WT | 5 Ân 


138 Natuur-en Konft-Kabinet , 


Anthracites genaamt wierd. Deze zoort 
groeide in Afrika , en als dezelve met water 
op een Wet-fteen gevreven wierd aan de kant 
van zyn wortel , met dewelke dezelve was 
geweelt aan deszelfs moer , gaf dezelve een 
fwarte koleur van zich ; maar aan deszelfs ° 
boven einde geftreken zynde, een Saffraan 
koleur, Volgens de getuigenifle van Agri- 
cola werd ook zodanig een fplyt formige 
bloed-{teen gevonden te Goflar , diein dege- 
daante groeid als druiven , en aan dat einde ‚ 
eftreken zynde een fwart zap op de natte 
et-fteen geeft, maar aan ’t onder einde een 
zap dat fwartachtig geel is. 


$9. 
De oude fchryvers f die na Theophraftus, 
Diofcorides en Plinius, geleeft hebben , als 
by voorbeeld, Solinus, lfidorus, Galenus, 
Aetius , Oribafius, Marbodeus,enz. Hebben 
in de befchryvinge vande bloed-{teen, de drie 
boven gemelde Schryvers meeft na gevolgt. 
Waarom ik oordeele, dat het onnodig is der 
zelver getuigeniflen aan te halen. Maar wy 
zullen onderzoeken wat de later fchryvers, 
en zelfs ook die van onze tyden , van de 
bloed-fleen , en deszelfs zoorten uit eigen 
ondervindinge en kennifle aan ons mede de- 
len. En hier uit zal genoegzaam blyken , dat 
de bloed-fteen, en alle deszelfs zoorten die 
de oude befchreven hebben , niet alleen he- 
dendaags dezelfde zyn, maar dat wy noch 
verfcheide zoorten kennen , van dewelke de 
bovengemelde oude niet gefproken hebben. 
Waar 


Panuary, February 1723. 139 
Waar door geheel zal komen te vervallen, 
_ het voorgeven van verfcheide {chryvers , de- 
|__ welke oordeelen , dat de Lapis Schiftus of 
_fchilferachtige bloed-{teen der oude heden- 
|_daags onbekent is;-en het voorgeven van 
“zommige, dewelke zelfs menen, dat de reg- 
te bloed-fteen der oude tegenwoordig niet 
|_gekent werd; en datalles wat wy tegenwoor: 
| dig voor bloed-fteen aanzien niet is de bloed- 
fteen van dewelke de oude gefchreven heb- 
„ben; en andere diergelyke onkundige oorde- 
lingen. 
6o, 


De hooggeleerde en vitmuntende berg Blom 
Agricola * beveftigt , dat de bloed-{teen ge- 
_ vonden werd in de yzer mynen , en ook ín 
zyn eigen aderen : Datde Lapis Schiflus of 
draad of fchilferachtige bloed-fteen niet zo- 
| danig genaamt werd , om dat dezelve zich 
daat fplyten, of fpouwen, gelyk als het hour, 
(_ maar om dat dezelve in de lengte, met zo- 
4 _ danige draden komt te groeijen , die zich ver- 
_ tonen, als of zy fplytbaar waren. Maar de- 
ge fibren of draden zyn zodanig vaft aan een 
gegroeid, dat zy zich niet laten fpouwen, 
maar de fteen geflagen zynde breekt aan alle 
zyden, zo-wel over dwars als in de lengte. 
Door den Lapis Schiftos of fplytformige 
bloed-fteen moeten wy verftaan, alle Bloed- 
fteen die zich met zodanige draden of fibren 
vertoont, op de wyze als het hout, ofals het 
\_ _Sal, Armoniac „ of als de Antimony , enz. 


k Mbt rod Door 
% De Natura foffilium, 


Í 
| EN 
| 


sao Natuur-en Konft-Kabinet, 


Door de enkelde bloed (teen moeten wy ver- 

- ftaan alle bloed-{teen, die valt , digt, lever- 
achtig , egaal en zonder zodanige fibren of 
draden zich vertoont , en dewyl deze beide 
zoorten overvloedig genoeg gevonden wer- 
den, is het een zekere waarheid, dat de La- 
pis Hamatites en de Lapis Schiftus der ouden 
by ons zeer wel bekent zyn. 


Ór. 

De bloed-{teen werd op zeer veel plaatzen 
in Duitfchland gevonden ; Als onder ande- 
ren te Hildesheim , -by den berg Mauritius, 
alwaar dezelve in een breden en vlak leggen- 
de ader komt te groeijen. Dezelve werd 
ook gevonden onder het gebied van Goflar. 
De bloed-fteen werd ook gevonden op ver- 
fcheide plaatzen in het Hercynfche woud, 
en aldaar wel voornamentlyk by Macekerode, 
alwaar de {plytformige bloed-fteen vald : als 
ook by het Kloofter Mlfeld onder Eisfelde: 
als ook te Gladebach in Heffen; te Meilen 
in een Berg-groef, die den naam vande gou- 
de Kroon heeft. Deze is zeer voorzien van 
bloed-{teen die {plytformig is. Agricola ge 
tuigt ook dat in Bohemen veel bloed-fteen 
gevonden werd, voornamentlyk in de yzer- 
mynen by het dorp Lef/a , als ook in de zil- 
ver-mynen van het Joachims dal. Waar uit 
komt te blyken dat de bloed-fteen ook in an- 
der metaal mynen gevonden werd. Maar de 
lezer diend aan te merken , dat byna geen 
mynen gevonden werden, in dewelke niet 
ook te gelyk yzer-ertzen komen te ee 

. P 


TS Sfanvary, February 1723. 14 
Op deze plaatzen werd de bloed-fteen niet 
gevonden in voortgaande aderen ‚ maar híer 
en daar in de grond verfpreid ; gelyk alsook 
tuflehen Amberg en Sulsbach in de yzer- 
dek Alwaar overal bloed-fteen en Lapis 
Schiftus of Íplytformige bloed-(teen gevonden 
werd. Aldaar is overal rode berg-fteen, en 
ook rode aarde, uit welke beide de bloed- 
fteen als uit deszelfs moer voortgeteelt werd. 
 Diofcorides heeft al aangetekent dat de bloed- 
fteen groeid en voortgeteelt werd in de rood= 
aard, die wy daaglyks gebruiken om van de- 
zelve te maken pennen, om mede te teke- 
nen, of die ook dagelyks gebruikt werd van 
de timmerlieden , en daarom van vele rood= 
kryt genaamt Werd , of van dewelke ook in 
Duitfland vaatwerk gemaakt werd, De 
loed-fteen werd buiten en behalven Saxen 
ook gevonden in Moravien, Bohemen, On- 
ien, in Noorwegen, Sweden, Engeland, 
talien „Ethiopie, Afrika, Arabien en vol- 
gens de getuigeniflen van Hernandes „ ook 
n Amerika, De bloed-fteen is op zommige 
plaatzen zo yzerryk , dat uit dezelve yzerge- 
kookt werd. Gelyk als gefchied te Amberg 
Joachims dal. Hedendaags werd zelfs te 
Kreflis in een plaats die Rothe genaamt werd, 
als ook-te Schoneheide-yzer gekookt uit de 
Schiftns of fpiytformige bloed-{teen, volgens 
de aantekeninge van den geleerden Baufchius. 
De bloed-fteen werd ook-veel gevonde in de 
yzer mynen en andere plaatzen by de Magueert, 
of zeil-fleen: Het welk niet te verwondereis; 
dewyl‘zy-beide van een en de zelfde oor= 


A cò fprongy- 


r4x _Nataur- en Konft-Kabinet, 

fprong , dat is van het yzer zyn. Zommige 
getuigen, dat uitde bloed-ftenige kluiten, die 
met een yzerachtige geeft bevrugt zyn, den 
Magneet komt te groeijen. Boëtius verze- 
kert, dat de zeil-{teen en de bloed-fteen van 
zodanig een nauwen verwandfchap zyn, dat 
in zommige bloed-fteen zomtyds ontdekt 
werd, dat dezelve enigzints het yzer na zich 
trekt. De bloed-tteen werd ook zomtyds 
gevonden onder de tin«fteen, en uit dewelke 
het tin gekookt werd. 


62. 

De bloed-fteen die te Meiffen gevonden 
werd is van koleur als yzer, en op zommige 
enden geel, als Saffraan. Die van Goflar is 
geheel (wart. De fplytformige bloed-fteen of 
Schiftus die in Meiflenland gevonden werd; 
is uitwendig glad als gepolyft yzer , en ook 
harder dan meeft alle andere zoorten. Als 
deze werd doorgebroken glinftert dezelve na 
de getuigenifle van Agricola van binnen ook; 
maar uiet veel. Diergelyken zoort van fplyt= 
formige bloed-fteen werd ook wel gevonden, 
dat zy van buiten geheel niet blinkt , maar 
doorgebroken zynde van binnen als rode me- 
ny. Zodanige groeid in ’t Hercynfche woud, 
Als de bloed-fteen en ook de Schiftzs of fplyt= 
formige bloed-fteen , die donker rood is ge= 
ealcineert werd, verandertde koleur in fchoon 
heider rood. Maar als de koleur van die beí- 
de is zeer bruin of fwart , brand dezelve in 
een donkerder rood: Hoe de fplytformige 
bloed-fieen meerder blinkt als yzer, hoe de= 
zelve ook harder is. 63. Gee 


January, Febrnary 1723: 143 


AE 63: 

_ Gelyk als de Dlocdficen onderfcheiden is 
van zelfltandigheid ,koleur , manier van voor- 
telinge of groeijenge, is dezelve ook zeer on= 
„derfcheiden van gedaanten.: Het eer{te on- 
„derfcheid van gedaante werd gezien tu{lchen 
‚de vafte en egale bloed-{teen, die zonder dra- 
den of fibren groeid, gelyk als wy uitgebeeld 
hebben in Tab. xrvr. Fig. 23. en de Lapis 
Schiltos of {plytformige bloed-fteen , die wy 
hebben uitgebeeld in dezelfde Tab, Fig. 24. 
met A BC. Door A werd vertoont een 
ftukje fplytformige bloed-fteen aan my toege= 
zonden door den Heer Hendrik van Raad. 
De koleur is zo wel van buiten als van bin- 
nen als ftaal, tuffchen de draden , en op de 
oppervlakte vertoont zich een roodt, als van 
rood-Aard. Als het zelve geflepen word, 
gelyk by r. 2. 3. verkrygt het een glans als 
geflepe (taal, zeer blinkend en glad. De dra- 
den lopen van deszelfs Bafis tot aan deszelfs 
apex Pyramidaels gewyze tot malkander. 
Deze fplytformige bloed-fteen is-zeer harden 
yrerachtig: Als dezelve nat gemaakt en met 
deszelfs punt over pampier geftreken werd, 
Fo zy in het eerít een zeer fchrale rode 
(ireep, maar twe of driemaal hervat zynde, 
geen koleur , doch met een ies op de punt 
gefchrapt, en nat gemaakt zynde, wederom 
jeen rode ftreek, hoewel nietzo vol, noch zo 
\fchoon van koleur, als wy ván de befte die 
tin Fig. 23. uitgebeeld is aangetekent hebben. 
Zodanige zoort van fplytformige bloed=fteen, 

é N Ge is 


x44 __Natuurs en Konft-Kabinet, | 
is by de Drogiften en in de Apotekers win- 
kels overal genoeg bekent, maar de befte 
bloed-fteen zeer zelden. B is een groot (tuk 
fplytformige bloed-lteen, het welk uitgebeeld 
werd om-deszelfs gladde oppervlaktens , en _ 
inwendige (reken en draadsgewyze en fchil-_ 
fersgewyze wasdom aan te wyzen. Hoewel 
in dit ftuk de draden echter nauwelyks gezien _ 
werden ‚ waarom hetzelve ook zeer komtte 
naderen aan de befte zoort van bloed-fteen 5 
zynde de koleur uitwendig bruin , maar in. 
deszelfs zelfftandigheid ongemeen gezatu- 
weerd van rood, als zy gevreven werd. Van 
deze zoort van bloed-{teen werden dikwils 
zeer grote flukken gevonden in de gronden. 
De geleerde Lochnerus verhaalt * dat hy 
by den Heer Dietericus een ftuk van dezelve 
gezien heeft, dar hondert en tien ponden 
fwaar was. Dit moet echter als iets zeld= 
zaams aangemerkt werden , want Agricola ge- 
tuigt, dat de grootfte flukken van de fplyt- 
formige bloed-fteen , zyn van omtrent veer= 
tien ponden. CG is een (luk Lapis Schiftús of 
fplytformige bloed-fteen met zeer grove en 
onderfcheide draden, gelyk als grof hout dat 
verfteent is. Deze is niet zo goed als dievan 
B, en is zonder alle tegenfpraak een Lapis 
Schiflys van de flegte zoort. De koleur vande 
Aderen of draden is uit den fwarten roodachtig, 
en zodanig flegt werd hedendaags meeft altyd de 
bloed-fteen in de Apoteekers en Drogift-win= 
kels gevonden , uit oorzaak dat de eigent- 
lyke 


2 & Vid. Mufti Befleriuni illuft. Tab, zxrx- 


| 
| 
| 


January, Felruary 1723. I4y 
Iyke en befte bloede(teen by de meefte onbe- 


kent is. 


‚Wy vinden een Bloed-fteen aan dewelke 
den naam gegeven werd van Meimatites Bo- 
tryites, of Druifsgewyze bloed-fteen, om dat. 
dezelve gegroeid is tot de gedaante van ronde 


„Druiven en druiftroffen. Deze werd gevon- 


den op verfcheide plaatzen in ’t Herfcynifche * 
woud; te Goflar met een fwarte koleur, en 
elders; gelyk als. dezelve werd uitgebeeld in 


_ Fig. 25. Zommige vertonen zich geheel als 


ronde druiven , ander zyn een weinig lang- 


| werpig rond. Enige zyn niet groter als de 
knop van een fpeldel; andere als een druif. 


Zommige zyn alleen en enkeld , andere zyn 


in malkander gegroeid. Nog een andere 
zoort van bloed-fteen groeid tot de gedaante, 


als de Herfens van een Kalf , of ander Dier. 


_ Deze vertoont zich ook noch, op een ver- 
“dceheide wyze, gelyk als uitgebeeld werd in 


Fig. 26. in dewelke behalven de Herzenfor= 
mige gedaante , noch verfcheide andere waf- 
zingen en uitfpruitingen vertoont werden. 


_ Dewelke alle van onderen als met een kort _ 


werden omvangen , die aan de uitberftingen 


en te zamengevoegde knobbels voor een_wor - 
stel {chynt te verftrekken , en met malkander 


de gedaante uitmaken van een kluit. Deze 
knobbels zyn {plytformige bloed-fteen, of 
Schiftus, want zy vertonen hùnne draden in 
de lengte voortlopende genoegzaam voor’, 
Oog, en de voortgaande langheid van de dra- 

VII Deer. K den; 


146 _Natuur= en Konft-Kabinet, 


den komen de dikte van de korft uit te ma- 
ken. Daar de draden in de korft eindigen, 
werden zy zodanig te zamen gedrongen, en 
omhelzen malkander met zo weinig onder- 
fcheidinge, dat zy een ligchaamals een fchors 
vertonen , dat uit verfcheide rokken fchynt 
te beftaan. De fchorzen zelfs maken zo veel 
omweundingen, en draaijengen , dat de bo- 
venfte oppervlakte van den gehelen kluit, zom- 
tyds zeer volmaaktelyk vertonen de herfens 
van een kalf, gelyk noch klaarder gezien 
werd in Fig, 27. Het welk een kluit bloed- 
fteen is die vry hart en fwaar van gewigt is, 
Deszelfs oppervlakte blinkt als gepoly(t{taal, 
van binnen is dezelve roodachtig van koleur, 
byna als roeft van yzer. Uit deszelfs Bafis 
komen zo veel half ronde knobbels , op zo= 
danig een zonderlinge wyze, uitte botten, dat 
zy zeer natuurlyk de herfens van een kalf 
komen te vertonen. * Van deze zoort van 
bloed-fteen is aan my een ftukje toegezon- 
den, door myn vriend van Rotterdam , ge- 
Iyk als uitgebeeld werd in Fig. 28. De ope 
pervlakte ís door deszelfs uitpuilinge van ge- 
daante als een Roos, en enigzints blinkende, 
als glad yzer. Deze uitpuilingen fchieten 
draads gewyze uit deszelfs Bafis. Deszelfs 
koleur is van buiten als taal overal bevlekt 
met rood, maar van binnen is de koleur zo 
rood als rood-aard. Als het zelve met een 
punt die nat gemaakt is werd geftreken op 
een 


* Vid. Mufeum Cakeonrienum Veronenfe, 
Sel. 3. ' 


January, February 1723. #42 
een wit pampier , laat het na een rode ftreek. 
Het welk echter na verfcheide ftrykingen niet 
gekchiet, Maar gefchrapt en nat gemaakt zyn- 

e, wederom een fware rodeftreep. De hans 
den werden door het behandelen van deze, 
als ook van alle andere zoorten rood ge- 
verwt. Deze zoort komt in volheid van ko- 
leur , en deugdzaamheid ook nader aan de 
eigentlyke en befte bloed-fteen als de andere 
zoorten van de Schiffus, of Íplytformige 
bloed-fteen , hoe meer de bloed-fteen kluic- 
achtig ,.digt en gefatureert van koleur is, 
hoe dezelve nader {chynt aan de befte zoort 
van rood-aard. 


6$. : 

De Bloed-ftenige knoop , is een {plytfor= 
mige bloed-{teen, die niet alleen van de an= 
dere verfcheelt in gedaanie, maar ook zeer 
in zelfftandigheid , hardigheid en gebruik. Zy 
werden veel gevonden in Meiflen te Geur, 
te Annenberg, te Salfeld, volgens de getui- 
genifle van Ercelius, en ook op andere plaat- 
zen. Zommige van deze knopen grocijen 
_ volgens de waarneminge van: Agricola * tot 
de grote van een Okkernoot. De gedaante 
van dezelve is ongelyk. Zomtyds een wei- 
nig gedraaidt , en veeltyds zodanig als wy 
dezelve hebben uitgebeeld + mer Ïig. 29. Als 
„deze knopen van bloed-fteen werden doorge- 
{lagen , zyn zy van binnen zeer dicht , vaft 
K 2 en 


® De Natura fofilium lib. v. 
Ì Vids ctiam apud Baufchyum lib. &ci 


148 Natuur- en Konfl-Kabinet , 

en blinkende als een digt en valt metaal. De- 
ze knopen zyn in hardigheid wel enigzints 
ongelyk , maar zommige zyn zo overmatig 
hart, en valt, dat zy op een aanbeeld gelegt 
zynde, de flagen van fwaare hamers komen 
te wederitaan; en dat zelfs de vyl op dezel- 
ve geen vat heeft. Daarom werden zy ge- 
polyft , en door behulp van het rad geflepen. 
Want de Goutfimits gebruiken dezelve om 
mede te polyften het bladgout, dat zy op het 
zulver gelegt hebben , om te vergulden ; of 
ook wel om met dezelve te polyften , de 
Foelie, die onder de edele gelteentens gelegt 
werd enz, 


66. 

Zommige bloed fteen groeid met een witte 
kort, die de gedaante heeft van Oefterfchul- 
pen, daar dezelve ook naar genaamt werd. 
Het yzer groeid zeer veel in roodachtige {teen 
of aarde, gelyk als ook de bloed-fteen en alle 
deszelfs zoorten. «Want de knoop-bloed- 
fteen groeid zelfs gewoonlyk ín een roodach- 
tige yzer-{teen , volgens de getuigenifle van 
* Balthafar Rofzlern, Hoewel echter deze 
knoop-{teen veel meerder overeenkomft met 
het yzer heeft, als.met de bloed-fteen. Want 
aan deze knopen geven de Hoogduitfchers 
den naam van Glasz-Kopff ; en dewyl de- 
zelve vry wat onderfcheiden van gedaante 
zyn, verkopen de Berglieden alleenlyk maar 
voor bloed-fteen, die wat langwerpig en 

fpits 


% Specul, Metallurg. lib, 1. Cap, 35e * u 


- 


| 
| 
| 


Sfanuary, February 1723: 149 
{pits zyn, gelyk als wy in Fig. 29. uitgebeeld, 
hebben. Zommige van deze knopen,,zyn 
bleek bruin, deze zegt Rofzlern dat een op-= 
regte ftaal-erts zyn, het welke om derzelve 
hardigheid ook zeer waarfchynelyk is. De 
meefte fplyt-formige bloed-{leen groeid in. de 
gedaante van een wigge, zommige zeer breed, 
andere fial, andere groot en andere klein, 
gelyk als uitgebeeld werd; Fig. zo. van de- 
welke de groot (te ftukken zomtyds tien twaalf 
en veertien ponden fwaar zyn. Zomtyds 
groeid de bloed-{teen in de gedaante van ke- 
gels, op de wyze als de kegel-fteen. 


67- 

De vermaarde Bergkundige Encelius ver- 
haalt dat in die plaatzen als te Geur , te An- 
neberg, te Salfeld, enz. Alwaar de knoop- 
bloed-{teen genoegzaam gevonden werd, ook 
een bloed-{teen gegraven werd, die in navol- 
ginge van Plinius Trichrus kan genaamt wer- 
den. Dezeis uiterlyk {wart , maar op drie 
verfcheide plaatzen aan de Wet-fteen geftre- 
ken zynde, geeft dezelve ook drie verfcheide 
zappen, aan de wortel fwart, in het midden 
rood , en boven bleek. Deze behoort ook 
onder de knoop-bloed-fteen , want dezelve 
js ongemeen harten gedraait, De Hematí- 
tes die de gedaante vertoont van herzens, 
groeid volgens de getuigenifle van Kentma- 
nusin het Hercynfche woud , in een zeker 
zoort van fteen , die zeer hart en afchgraauw 
van koleur is, met een uiterlyke huit, die de 
koleur vertoont van yzer, overal op deszelfs 

K 


3 OR 


4só __Natuur- en Konft-Kabinet, 
oppervlakte met gaatjes doorboord, Hier 
uit blykt dat de moer van de bloed-fteen niet 
altyd de gedaante heeft van rood-aard. Hoe- 
wel wy echter niet ontkennen, dat de rood- 
aard en de bloed-fteen genoegzaam als ver- 
enigt zyn, en dat zelfs met die bloed-fteen, 
die in afchgraanw of anders gekoleurde fteen 
komt te groeijen, rood aard verenichtis. Van 
de kragten en het gebruik van den bloed- 
fteen als ook van enige proeven omtrent den 
zelven in ’t werk geftelt , zal ík niet tegen- 
woordig , maar na dezen, als ik van de fte= 
nen in het byzonder kome te handelen fpre- 
ken, en enige proef ondervindingen van de- 
zelve mede delen, tegenwoordig is maar myn 
oogmerk, om den Lezer uitde verfcheide 
wyzen van groeijinge en gedaante van de 
‚ bloed-fteen aan te tonen , dat de natuur op 
wverfcheide wyze de fleen gewafzen komt voort 
te telen, en tot zeer byzondere en aanimerkely= 
ke gedaantens doed groeijen. 


68. 
De Rood-aard, die de tekenaars en Tim- 

merlieden dagelyks gebruiken, groeijt zomn- 
tyds tot zodanig een vafte zelfftandigheid, en 
hardigheid, dat zommige van deszelfs zoor- 
ten meer onder de zagte ftenen , als onder 
de Aardens behooren geftelt te werden. Daar- 
om noemen de Duitfchers dezelve ook rot= 
tel-ftein: Om dat ook dezelve is de moer- 
fteen, of moer-aarde , in dewelke de bloed- 
fteen werd voortgeteelt, zullen wy, tot op- 
helderinge van de natuur en enn jrk 
| es 


SFanuary , February 1723. II 

des bloed-fteens, een weinig {preken van de 
_rood-aard. De rood-aard werd meeft gevonden 
inde yzer-mynen, of onder de Saxeen grove 
gefteentens in dewelke yzer-erts groeid. Zom- 
tyds werdook rood-aard gevonden in de goud- 
mynen, zulver-mynen,en koper-mynen. Maar 
dew yl ook in meeft alle zoort van metaal-groe- 
ven yzer-erts, of yzer-fleen of yzer-aarde ge- 
vonden werd, is het niet te verwonderen dat 
de rood-aard ook zomtyds in dezelve komt 
te groeijen. Want de rood aarde is niet an« 
ders als een yzer-aarde, of yzer-fteen; gelyk 
als dezelve ook in zamentrekkentheid ‚en ko- 
leur overeenkomt metde Sil, of Oker, met 
de bloed-fteen , en ook met het roeft van 
yzer. Zeer dikwils werd de rood-aard ook 
gevonden in deszelfs eigen aderen, of als een 
rode aarde, ef als een rode Saze , in de wel- 
__kede yzer-erts, bloed-fteen, Sil enz. gevon= 
den werden. Meeft alle rood-aard die aan de 
Saxe is valt gelegt, is gemeenlyk een kleu- 
rig en daarom ook beter als de andere, De 
rood-aarde die niet aan de Saxe gehegt komt 
te groeijen word gemeenlyk voort geteelt in 
kluiten, die van buiten geplekt en met vlak- 
ken zyn. Ten opzigte van de koleur , kan 
de rood.aard in drie zoorten verdeelt werden, 
als ; die zeer hoog rood is, 2. die in deszelfs 
rood ook wit is, en 3. die tuflchen wit en 
rood is. Ten opzigte van de hardigheid kan 
de rood-aard insgelyks in drie zoorten ver- 
deelt werden, als 1. die zeer zagt is, aan de 
handen kleeft, en de zelve zeer befmet, 


2. die een weinig grover is en aan de han- 
ae den 


1sz Natuur-en Konft-Kabinet, 


den maar weinig afverft , en 3. die hart is, 
op de wyze als Saxe, of fteen, en aandehan- 
den niet zonderling afverft , als na dat zy 
door water bevogtigt is geworden. Deze 
‘werd door de tekenaars, íchilders en tim= 
merlieden gebruikt, en ís noch zeer onder- 
fcheiden , gelyk ook de bovengemelde 
zoorten. Want zommige is middelmatig in 
vetheid, en dorheid , zommige is zeer digt 
en hart, andere is zagt en middelmatig van 
vetheid, en dorheid. Zommige is licht, en 
hart, of licht en zagt , en middelmatig van 
vetheid, of dorheid. Andere is middelmatig 
hart, of middelmatig zagt. Zommige rood- 
aard is ongemeen hart, of zagt, of tuflchen 
beide, maar ook te gelyk uitftekend vet, of 
uitftekend dor en mager. Gelyk alsde Hoog- 
duitfchers de harde en fteenachtige rood-aard 
Rottelftein noemen, geven zy aan de zagte 
tood-aard den naam van Weich Berckrotel. 


69. 

Niet tegenftaande de rood-aarde te zamen= 
trekkend is, word echter zomtyds rood-aard 
gevonden die zeer zagt van fmaak en weinig 
te zamentrekken is. Maar deze ís dan zeer 
vet. Want de vetfte rood-aard is minft te za- 
mentrekkend. Zodanige werd volgens dege- 
tuigeniffe van Agricola * gevonden in’ Hil- 
desheims. Dezelve is kluitachtig , zeer hoog- 
rood van koleur , van een goed zap en zagt 
van finaak, Want zo ras als dezelve op de 
tong 


£ & De Natura foffilium, lib. 2: 


Sannary, February 1723. 153 
tong gelegt werd. komt zy te finelten als But- 
ter. Te Ellebogen werd rood-aard gevonden _ 
die roodachtig wit is, gelyk als ook tufïchen ’ 
„Marpurg en Suenesburg deze is te zamen- 
trekkende en heeft dezelfde kragten als de 
Terra Lemnia of rood-aard van ’ eyland 
Lemnos. Zodanigezagte en verte rood-aard 
behoord onder de Rubrica Sinopica , of Sino= 
pifche rood-aard, gelyk wy hier achter zul- 
Jen aantonen. De rood-aarde van Armenie, 
of Zerra Armenie , werd zodanig genaamt, 
om dat dezelve groeid in Armenie by de gren- 
fen van Cappadocie. Deze is bleek van ko- 
leur, maar echter dicht, en fwaar. Zy groeid 
in kluiten die de gedaante van zagte teen ver- 
tonen. Zy is vryf baar en zeer te zamentrek- 
kende van fmaak, en werd in zeer veel on- 
gemakken en ziektens met veel vrugt ge« 
bruikt. In Duitfland werdook op verfcheide 
_plaatzen, als in Bohemen, te Voitlande, by 
Reichebach, en by Francberg , rood-aard 
gevonden die geel van koleur is, en in de 
gedaante van kluiten komt te groecijen in des- 
„zelfs eigen Aderen. De ingezetene verwen 
„met dezelve het Leer, en die van Bohemen 
gebruiken dezelve om mede te fchilderen. 
Maar de Duitfchers geven aan dezelve den 
naam van opregte Oker. Volgens de gee 
tuigenifle van J. Kentmarrus Nomex clatura 
verum folium werd rood-aard gevonden, 
die zeer zuiver en ook fimeltbaar is by een 
dorp in het T'hurings , met dewelke de T'hu- 
ringers. hunne Dakken van de huizen rood 
fchildegen; Dezelve is hart ;-en ook bekwaam 
CML) K 5 voor 


154 Natuur- en Konft-Kabinet , 


voor de timmerluiden. Zy noemen dezelve 
Doringifch Rotel Kagel, Encelius de Re me- 
tallica. Lib. 2. Cap. 27. getuigt : dat-by wel 
rood aard gezien heeft aan de boorden van de 
Vloeden, gelyk als aan de elfftroom, en in 
het Thurings gebied zyn vaderland in de Gar- _ 
mersdorfervliet. Dit is ook zeer gemeen 
Overal daar ftaal wateren , en Okerachtige 
bronnen gevonden werden. Omtrent de bron 
Piermont heb ik met zeer veel vermaak een 
groot getal beekjes en vlietjes gezien , door 
dewelke het water , dat zo helder. en door= 
fchynende is als kryftal, heenfnorden, over 
een grond die zeer íchoon en aangenaam rood 
is, en uit Okerachtige aarde of rood-aarde 
beftaat. Zommige rood-aardens zyn zeer 
fcherp, en door de kragt der onderaardfche 
hitte veel gedroogt en als gebrand , deze wer- 
den veel onder de metalen gevonden, en zyn 
verfcheide van koleur of geel, of ros, of 
rood „ of purper. Zy zyn bytende en weg- 
etende gelyk als de Oker daar zy zoorten van 
zyn, maar niet wel door namen onderfchei- 
den werden ; behalven die geel is, en daarom 
geele Oker genaamt werd. Zy komen veel 
overeen met het Gaput Mortuuim Vitrioli , of 
de aarde uit dewelke de-zuure oly ‚ of geeft 
van vitriooluitgeitookt, of uitgebrandis. Wy 
mogen hen ook wel houden voor een vitri= 
ooi-erts, die door de onderaardfche hitte ge- 
calcineert of gebrand is, Alle de zoorten 
van rood-aarde, die Okerachtig of bytendeen 
wegetend zyn, geven te kennen dat zy meer 
metallyn, en yzer-of vitrioolachtig- zyn, pn 
ie 


Fanuary, Februâry 1723. 155 
die zoorten van rood-aardens die zagten vet, 
of maar alleen!yk te zamentrekkende en niet 
bytend of wegetend zyn. 


0. 

De uitdampingen An de yzer-aderen , in 
dewelke door de onderaardfche hitte het yzer 
gekookt werd, geven aan de aarde en (teen, 
door dewelke zy doorwazemen en indringen, 
zomtyds een gele koleur als den geel Oker, 
of Sil, en ook wel een rode koleur ais de 
rood-aard of als de bruine Oker. Op de 
plaa:zen daar zeer veel yzer-bergen of yzer- 
aderen gevonden werden is de teel aarde der 
boven gronden dikwils zelfs hoog-geel van 
koleur, en ook zomtyds wel hoog-rood, ge- 

Iyk ik de teel-aarde van Pirmond omtrent den 
bron, en by Lughden gevonden hebbe. Her 
is zeer waarfchynelyk , dat in Groenland of 
Spitsbergen , ongemeen veel yzer aarde is, 
waùt onder een groot getal Kei-fteentjes, en 
{tukjes Erts dewelke my onlangs gebragt zyn, 
hebbe ik zeer veele gevonden, dewelke yzer- 
ertzig, en ook enige die koper-ertzig waren. 
Ook is het aardryk aldaar in de Valleyen op 
zeer veel plaatzen zo hoog rood als rood- 
aard. Diergelyke zoorten van gele en rode- 
aardens moeten ook onder derood-aard van 
dewelke wy tegenwoordig, handelen geftelt 
“werden, om dat zy hun Tin@uur van het 
| _yzer ontvangen en vervolgens yzerachtig zyn. 
|_Als wy alle zoort van zagte-teen, of aarde, 
die deszelfs gele, of rode, of bruine koleur 
van het yzer trekt onder het geflagt varr de 
E OER, rood. 


156 _Natuur- en Konft-Kabinet ; 
rood-aard ftellen, maken wy opdie wyzeeen 
geflachts Charaêter, dat onaf{cheidelyk is, en 
waar door de rood-aard onderfcheiden werd 
van alle andere rode-{teen of aarde, die geel < 
rood of bruin van koleur , maar niet yzer- 
achtig is ; gelyk als by voorbeeld het Auri- 
pigment of geele Arfenium , de Sardaraca 
of rode Arfenicum , of de rode Cinaber of 
K wikzulver-erts, en verfcheidetandere ttenen, 
kluiten en aardens die wel van koleur zyn of 
geel, of rood, of bruin, maar niet van een 
yzerachtige natuur. Ik heb waargenomen dat 
het gebergte in het welke de natuur veel yzer 
komt te koken of voort te telen, ongemeen 
veel ftookt, en des morgens, of op zommi- 
ge tyden, zeer vele en fware fwarte nevels 
en dampen uìt hunne toppen en fpitzen na bo- 
ven dryven. Waar uit genoegzaam blykt, dat 
in de yzerachtige gronden veel onderaardfche 
hitte werd gevonden. Als wy ook acht geven op 
de key-{teen uit dewelke zomtyds yzer gekookt 
werd, en die vanalderhande zoort veel gevon- 
den werd in de Sil of gele Oker , ontdekken wy 
dat dezelve ongemeen vol vuur is, waarom 
wy ook aan verfcheide zoorten den naam 
van vuur-fteen geven , of ook wel van {wa- 
velachtige Key , om dat dezelve is vitriool- 
achtig en fwavelachtig gelyk als het yzer. De 
rode koleur van de meefte yzer-ertzen , of 
yzer-ftenen, of yzerachtige aardens en wate- 
ren, is ook geen geringe getuige van de onder= 
aardfche hitte daar ik tegenwoordig va 
Ípreek. Want het is aan de metaalkundige 
wel bekent , dat veel mineralifche ftoffen aah 
e 


January, February 1723. E57 

e hitte een rode koleur verkrygen. Zommi- 
e aarde die wit, of blauw is, verkrygt door 
et branden een gele koleur , of bleek geleof 
veel witte kKolenr, gelyk als blykt aan dege- 
e klinkert, die van dezelve gebakken werd. 
oor een fterke graad van hitte zien wy de 
ele aardens een hoog-rode koleur aanne- 
nen , gelyk als de gele Sil of Oker door ’t 
uur de koleur van rode Oker verkrygt, of 
elyk als de gele of anders gekoleurd , knip- 
arde, door het vuur zeer hoog-rood werd; 
ls wy zien aan de dakpannen , aan de rode 
loer ftenen , aan de potten enz. die van de- 
elve gebakken werden. Het rood van deze 
potten , pannen en ftenen is niet anders als 
e Oker, die in de knipaarde was, en door 
jet vuur hoog-rood gebrand is. Ook is het 
ood van rode-ftenen, potten , pannen enz. 
riet anders als de rood-aarde, daar ik tegen- 
woordig van {preek , als dat deze door konft, 
en de rood-aarde door de natuur gekookt 
erd. Anderzints zyn zy beide van een bee 
inzel, namentlyk van de yzer-erts, of de 
itriool en fwavel des yzers. Ook isde brui- 
ne of bruIn rode Oker, die van de gele Oker 
door ’t vuur gemaakt werd , niet anders als 
e rood-aard, daar wy van handelen. Door 
et vuur werd de fwave!l, die in de Oker is, 
eexalteert. Daarom werdde gele Okerrood, 
elyk als de knipaarde die in rode lteen-pan- 
nen of potten overgaat ‚om dezelve oorzaak of 
exaltatie van de mineralifche fwavel. Dat de 
‘wavelachtige en zelfs ook de olyachtige din- 
en een rode koleur verkrygen, door de 
A „Hin warns 


en 4 Û 


* 


258 __Natuur- en Konft-Kabinet, 


warmte van het vuur, blykt aan de fwavel, 
die met alderhande olien tot een balfem be- 
reid werd , en aan ontelbare zappen , liqueren, 
balfems, Tinêturen, fyne olien, die door de » 
waimte roder en hoger van holeur werden, 
Wy konnen zelfs door het geweld van het 
vuur het yzer tot een hoog rood poeder Cal- 
cineren , gelyk als elk een in de glas ovens 
kan beproeven, als hy vylzel van yzer of (taal 
in een bal , die van pypaarde gemaakt is, be= 
fluit, en zeer lang in het vuur laat blyven, 
zal bet in geflote poeder in een hoog-rode 
Crocus martis overgaan. k 


71. 

De reden, waarom ik geen wezentlyk on- 
derfcheid ftel tuffchen de gele Oker enderood=_ 
aard, is, om dat zo wel door de natuur als 
door de konft van de geel Oker rood-aard 
voortgebragt werd gelyk ouwelinx al is aan= 
gemerkt van Theophraftus en Diofcorides, 
en zeer kragtig beveftigt werd door den oog 
getuigen en uitmuntenden berg-blom Chrifto=_ 
phorus Encelius * de gemaakte rood-aard 
(zegt hy) werd van de Duitfchers Braun Rot- 
tel genaamt , deze werd van Oker gebrand. Ik 
beb by de vloeden zomtyds Oker gevonden die 
half rood-aard geworden was door de hitte van 
de aarde, of van de Son. +} Diofcorides ge- 
tuigt ook, dat in het weftelyke gedeelte van 
Iberien Oker, die als gebrand en ín rood-aard 

vers 


%* De re metallica, Lib. 2. Cap. 27; … 
…t De materia medica, Lib. v- Cap. 724 


Fanuary, February 1723. 159 


verandert is, gevonden werd. Alhoewel tuf= 

“ fehen de Oker en de rood-aard, ten opzigte 
van deszelver yzerachtig begingzel, geen we- 
zentlyk onderfcheid is , werd nochtans cen 
groot onderfcheid gevonden tuflchen de Oker 
en okerachtige rood-aard, en de rood-aarde of 
fteen die wy gebruiken tot teken pennetjes, 
en die by de fchilders, tekenaars en timmer- 
lieden gebruikt werd. Want zommige van 
dezelve is zeer vaft , fteenachtig , hart, fyn 
van zelfltandigheid , hoog-rood, vol van ko- 
leur en zagt, of ligtte zamentrekkende van 
fimaak , zonder enige wegetinge of bytinge. 
Daar de Oker en de okerachtige rood-aard, 
gelyk wy aangetekent hebben , bytachtiger, 
fcherper , en wegetende is. Als de vitriool 
geeft, en yzerdamp komt te dringen en te 
Eeen een zeer vette en fyne kley , en 
dat dezelve door de onderaardíche hltte ge- 
“bakken werd tot rood-aard , zal deze niet zo 
fcherp en bytend zyn, als de rood-aard die 
| van de Oker groeid, of in dewelke noch 
| _weel fcherpe en bytende vitriool delen zyn in- 
| _gewikkelr, of die uit een grove en wrede, 
ef yzerachtige-erts , of liem , of knipaarde, 
die door de onderaardfche hitte tot rood- 
aard gekookt is, beftaar. Wantde zuurtem- 
perende kragt van de vette kley, of fyne 
aarde, of alkalyne fteen breekt de punten en 
Anydende fwaartjes van-de vitriool geeft. Als 
de gele Oker gebrand, en in-Azyn uitgebluft 
Werd, verkrygt dezelve een Bruin rode ko- 
leur, die zeer hoog is. De natuurlyke Oker 
is zomtyds zo-hoog geel, dat dezelvevry wat 
komt 


160 _ Natuur- en Konft-Kabinct, 


komt te fwemen na zommige zoorten van 
rood-aard die geel rood zyn, Zodanige Oker « 
getuigt Joh. Kentmanus dat te Breffel ge- 
vonden werd die van koleur is als Saffraan. 
Het welk buiten twyfel veroorzaakt werd, 
door de meerder onderaardfche hette ; dat 
dezelve hoger van koleur werd als de gele 
Oker van Goflar, of de gemene Oker of ge- 
meen Oker-geel. Het twede onderfcheid 
tffchen de geel Oker en de rood -aard is de 
koleur. Want de regte koleur van de befte 
rood-aard is zeer hoog en fchoon rood als 
bloed, en de regte koleur van de geel Oker 
is licht geel byna als de auripigment of het 
konings geel. Het darde onderfcheid tuffchen 
de Oker en de rood-aard is ook de vetheid of 
magerheid, want de Oker is veel fchraalder, 
en dorder , en de rood-aard veel vetter en 
zagter 


72 

Na dat wy getoont hebben waar inde Oker 
van de rood-aard verfchilt, zullen wy wee ll 
derom aanmerken waar in dezelve overeen= 
komen. Alst. dat zy beide afkomtftig zyn if 
van het yzer opdrogend en zamentrekkend ff 
zyn. 2. Dat zy beide in de yzer aderen, inf 
de yzer-erts, en ook in hun eigen aderen ge= 
vonden werden. 3. Dat zy beide komen te 
groeijen tot kluiten, of tot aarde, of tot 
fleen. Gelyk wy aangemerkt hebben van de 
gele Flus (teen of Fluor, die zomtyds niet 
anders is als Sil of Oker, want de Sil heefti} 
dikwils de gedaante van zagte en glehieeg b 


January, February 1723. _ xÓr 

In de gedaante van kluiten werd de Oker op 
zeer veel plaatzengevonden, alsook in dege- 
ne van aarde. Lachmund getuigt * dat 
in ’t Hildesheims Oker gevonden werd in 
zele kluiten , dat tuflchen Alfeld en Eimber 
ker groeid. die zomtyds de gedaante van 
_ Defter-fchulpen vertoont, en dat tuflchen het 
_ lurp Hafda en het plaatsje Sarftend Oker ge- 
onden werd die in de gedaante van pypen 
roeid. Encelius befchryft vier zoorten van 
Jker 1. fteenachtige, ‘2. poeder als de rood- 
rde, 3. grove droge aarde die geel is, 4. Iy- 

nige of taye Oker enz. De Oker, en de 
ood-aarde werd zeer dikwils by malkander 
revonden in het gebied van Neurenberg , daar 
juwelinx zeer veel yzer gegraven werd en 
joch hedendaags ongemeen yzerryk bevonden 
werd. Valerius Cordus f getuigt dat de yzer 
verken van Amberg zeer ryk waren , dat in 
lezelve zeer fchoone bloed-fteen gevonden 
wierd die uitwendig {wart was, en veel yzer 
itleverden : als ook zeer veel Oker , dieyzer 
oeftig was, aan dewelke zy den naam van 
beber-ertz gaven, en die ook fchoon yzer uit- 
everden; Dat noch in die zelfde yzer groe- 
zen gevonden wierd rood-aard die hart was, 
mn op de wyze als de Hematites uitwendig 
erachtig van glans. J. Jac. Bajerus getuigt, 
Ff dat noch tegenwoordig uit die yzer groe- 
_… VIII Deer, L ven 


Pr Ee 


_%* Orydographie Hildesbeimenfis SeÀ, z… 
Cap. 4. 

‚ tT Syl. Var. Obfer vat. 
t Orglographig Norica, Cap. 195 


zóz Natuurs en Konft-Kabinet; 
ven goed yzer gemaakt werd. Dat in dezelve 
niet alleen nach gevonden werden de fwarte 
Hematites, daar Cordus van fpreekt , maar 
ook die knoop bloed (teen, van dewelke wy 
gefchreven hebben, die zo ongemeen hart is, 
dat zy de hamerflag op het aanbeelt verdraagd, 
4ls yzer blinkt, van de duittche Glafzkopfge= 
naamt, en van de Gout-fimits om te polyíten 
gebruikt werd. 


De oude maakte el werk van de Rubri- 
ea Sinopica of de Sinopifche rood-aard. Dio- 
fcorides zegt * dat dezelve was fwaarwigtig, 
digt, van gedaante of koleur als lever, zon- 
der enige tteenachrigheit eenkleurig en door 
water ontbonden zynde gaf dezelve zeer veel 
ftoffelykheit uit. Zy wierd gegraven in Cap- 
padocie uit enige fpelonken of diepe putten; 
en na dat dezelve wel gereinigt en gezuivert 
was over gezonden in de ftadt Sinope, al- 
waar dezelve dan verkogt wierd. Alfchoon 
deze rood-aard in Cappadocie kwam te groei= 
jen, wierd dezelve echter naar de ftadt Sino- 
pe genaamt. Deze ftadt Sinope is naderhand 
door de Turken , onder welkers gebied de- 
zelve is , Sinabe genaamt. Dezelve is een 
Ze ftadt van Paphiagonie of het hedendaags 
Bo!li, een Landfchap tuffchen de Pont Euxin 
en Galate. Aan welkers Oofterfche gedeelte 
Cappadocie komt te grenfen. Hej welk de 
oorzaak was „ dat deze rood-aard. zeer licht 
over te brengen was uit Cappadocie in Paph- 

lago= 

* De materia medica Lib, 5. Cap. 71. 


__ Fannary, February 1723. 163 
Jagonie, en vervolgens te Sinope. Dezeftad 
is-ouwelinx zeer vermaard. Zy was de hoofd 
plaats van Pontus , en is de geboorte plaats 
vanden Hondfchen Diogenes, en de Koning- 
Iyke ftadt of fitplaats geweelt van den Groten 
Mithridatus Koning van Pontus. Diofcorides 
getuigt dat deze Sinopifche ofdat beter is Cap- 
padocifche rood-aard , bezat een opdrogende, 
en als verftoppende kragt, die te gelyk ookte 
zamentrekkende was. Waarom dezelve zeer 
veel gemengt wierd met wond pleifters , en 
opdrogende en zamentrekkende paftillen , en 
ook met een Ey gemengt ingenomen wierd, 
om de buik te floppen. Sy wierd ook gegeven 
voor verfcheide gebreken in de lever. Uit het 
welke genoegzaam blykt dat deze rood-aard 
moet geweelt zyn van een fyne en vette zelf- 
ftandigheit, en meer een Bolus als een kley of 
leem. Verfcheide van de later fchryvers heb= 
ben wel enige meldinge van deze Sinopifche 
rood-aard gedaan, maar niemant heeft tot noch 
toe aangetoont , welke rood-aard van alle de 
zoorten, dieaan ons bekent zyn, eindelyk die 
gene is dewelke de oude de Sinopifche rood- 
aard noemden. Andr. Matthiolus * oordeelt, 
dat onder alle de berg ftoffen geen gevonden 
werd, die met deze rood-aard meerder over- 
eenkomft fchynt te hebben als de Bolus van 
Armenie. Maar deze Bolus is niet zo hoog 
van koleur als de Rubrica Sinopica van de- 
welke Diofcorides fpreekt , hoewel Plinius 
verhaalt dat wel drie verfcheide zoorten van 

inopifche rood-aard gevonden wierd. Als 
L 2 een 
‚ & Commentar, in lib, v. Diofcoridise 


164 Natuurs en Konft-Kabinet, 

een zoort die rood was, een zoort die min= 
der rood was, en een zoort die tuffchen rood 
en bleek was ; en dewyl deze drie verfchei- 
dentheden ook in de Bolus van Armenie ge- 
vonden worden, zoude het gevoelen van Mat- 
thiolus aannemelyk zyn; temeerder, omdat 
in de Bolusdezelfde opdrogenden, ftremmen- 
de, opftoppende , en te zamentrekkende kragt 
gevonden werd , en dat wy hedendaags de 
Bolus insgelyks onder de opdrogende plei- 
fters-, en tegen de loop, en enige gebreken 
van de lever komen te gebruiken. Manardus 
van Ferrara gedenkt by Matthiolus ook van 
een Sinopifche rood-aard die van een witach= 
tige koleur was, 


Dat de Bolus van inte gelyk als ook 
de bekend: gezegelde aarde van het eiland 
Lemnos mede onder de rood-aard behoren, 
En zoorten van dezelve zyn ; dewelke fynder 
zagter en digter van, zelfltandigheid zyn , als 
de gemene rood-aard , hebben wy hier voor 
reeds aangemerkt. Want of een Aarde een 
weinig hoger of bleker-rood van koleur, een 
weinig harder of zagter, een weinig grover of 
fynder, een weinig dichter of tochtgatiger , en 
een weinig vetter of magerder van zelfftans 
digheid is, zulks belet niet dat dezelve onder 
de rood-aard geftelt mach werden ; Alsdezel- 
ve maar is opdrogende, (tremmende, zamen- 
trekkende, en vaneen yzerachtigen af komft ; 
en dewyt-ditlaafte vande Bolus van Armenie, 
en van de aarde van het eiland Lieemnos, van 

niee 


Jannary, February 1723. 16y 
piemant ontkentzal worden, is de Bolus van 
Armenie en alle andere zoorten van rode Bo- 
lus, en de aarde van het Eyland Lemnos , en 
alle andere rodeof gele aardens, die in kragten 
en hoedanigheden met die van Lemuos over- 
‚ eenkomen, met goed regt te {tellen onder de 
‚ food-aard. Omdante weten wat wy eigent- 
yk doorde Rubrica Srnopica of de Sinopifche 
rood-aard der ouden verftaan moeten „ ftaat 
maar te letten, dat dezelve niet anders is als 
alle vette, digte, fyne en roode, of geele, of 
bleekachtige Bolus, ofalderhandefyne, vette, 
digte, roodagtige aarde , dewelke is zamen« 
trekkende, firemmende , opftoppende, van 
Een martiale of yrerachtige natuur. Want de- 
ze komen met de eigenfchappen die Diofcori- 
„des van de Sinopifche roodsaard opgeftelt heeft 
overeen. Deze in water opgeloft zynde ver- 
fpreiden een groote hoeveelheid van ftoftelyk- 
heit van zich. Het is wel waar, ‚dat dezelve 
juift miet altyd hoog bruin rood, of leverkleu- 
rig, of ook een koleurig zyn , gelyk als Dií- 
_ofcorides vandeSinopifche melt, maar zulks 
‚doed niet tot de zaak. Dewyl zelfs Plinius ge- 
tuigt van bleeke en ligtrode Sinopifche rood- 
aard, Echter is het aan de andere kant ook de 
„waarheid, dat alle deze verfcheide zoorten van 
de rood-aard, alfchoon dezelve van een yzer- 
achtige afkomft en heedanigheid zyn, niet 
| vaneen en dezelfde kragten zyn. Maar in 
cer veel hoedanigheden in dit opzicht van mal- 
anderen verfchelen. Want een Oker is veel 
vreder en droger , als een rood-aard ; een Oker= 
achtige rood-aard EAF een weinig vetter, 


3 sh 


166 Natuur-en Konft-Kabinet , 
én minder vreed, alsde Oker zelfs; een fleen- 
achtige en harde rood-aard verfcheelt weder- 
Om zeer veel van een aardachtige en vryf bare 
rood-aard; gelyk als ook een grove in kragten 
verfcheelt van een fyne, en een zeer vette van 
een rood-aard die byzonder fchraal is. Als wy 
de rood-aard in eenige wezentlyke hoofd zoor- 
ten wilden onderfcheiden, zouden wy onder 
de eerfte zoort konnen ftellen de gele Oker 
en deszelfs andere zoorten die meer of min 
Okerachtig zyn. De twede zoort is by my 
de rood-aard der werklieden , die wederom 
in verfcheide zoorten kan onderfcheiden wer- 
den van een weinig minder of meerder hart, 
of zagt, grof of fyn, vet of mager, ftenig of 
aardachtig, roder of rofler of geelder van ko- 
leur, en eindelyk houde ik voor de Derde 
hoofd zoort van rood-aard de vette, digte, 
fyne en veel ftoffelikheid uitgevende en ligt 
{meltbare Bolus, met alle dezelfs zoorten van 
rood, bleek-rood, geelachtig , geplekt met 
rode en witachtige plekken, of ook wel die 
aardens dewelke rodegezegelde aarde , als de 
aarde van ’teiland Lemnos, van Silefien, van 
Neureberg enz. genaamt werd. Want deze 
zyn niet anders, als zy goed en bekwaamzyn, 
als verfcheide zoorten van Bolus, of zagteen 
vette rood-aard, of liever zoorten van de Si- 
nopifdhe rood-aard der ouden, Door welke 
verdelinge alle de zoorten van de rood aard 
aart gebracht werden, r. onder de Oker, 
‘2. onder het rood-kryt, en 3. onder de Bo- 
lus; in zo verre als dezelve zyn zamentrek- 
kende, en van een yaerachtige natuur, Wy 
Zous 


January, February 1723. 167 


„den hier noch wel als een vierde hoofd zoort 
hebben konnen byvoegen de bloed-fteen , als 
een rood-aard die meer metallyn ‚ en verder 
tot de yzerachtige volkomenheid gebragt is. 

_ Om dat deze genoegzaam op zich zelfs kan 
gelaten, en met onaffcheidelyke geflagts merk- 
tekens onderfcheiden kan werden , heb ik 
zulks nlet nodig geoordeelt. 


Van de Drie boomer hoofd zoorten 
van rood-aard, werd de laafte Zoort alleen- 
1yk maar inwendig in de geneeskuntt gebruikt. 
Want de Oker met alle deszelfs zoorten, 
en alle de Okerachtige rood-aardens, zyn te 
wegetende , te bytende, en te vreed om in- 
wendig gebruikt te werden, Maar de fchil- 
ders gebruiken dezelve zeer veel in de fchil- 
der-konft en om mede te verven. De twede 
zoort of handwerks rood-aard met alle haar 
zoorten is ook veel te dor, en te grof van de= 
Jen om inwendig gebruiktte werden; zy zou- 
de de maag te veel befwaren „en niet licht kon= 
nen ontbonden werden. Maar deze werd ge- 
ed van de timmerlieden , om hunne linien 
| mede te maken , en de fynfte van deszelfs 
| zoorten, diete gelyk vatten als zagte fteen 
| Zyn, werden gebruikt van de tekenaars , en 
‚| ‘Wert voornamentlyk by de Italianen, dewelke 
[| zeer veel konttige tekeningen met deze roode 
aard gemaakt hebben gebruikt. De Handwerks 
| zood-aard werd ook op zommige plaatzen 
| gebruikt om van dezelve te bakken potten, 
| pannen, alderhande vaatwerk, en zelfs rode 

lu4 °, beeld- 


268 Natuur-en Konft-Kabinet 


beeldjes. Op zommige plaatzên verven zy 
met dezelve de pannen van de huizen, en _ 
deszelfs wanden en muren. Ook werden _ 
„de twe bovengemelde hoofd zoorten te we- 
ten de Oker en de handwerks rood-aard zom- _ 
tyds wel gebruikt in de heel kunft , onder 
pleifters, zalven enz, Maar de derde hoofd _ 
zoort de Rubrica Sinopica of de Bolus, en 
verfcheide van deszelfs zoorten , werden in 
de genees-kunft zeer dikwils gebruikt , en 
tegens verfcheide ziektens met goede vrugt 
ingegeven. Daarom zal het niet ondien(tig 
zyn, dat ik dezelve by deze gelegentheid wat 
nader kome op te helderen. 


76. 

Strabo getuigt dat uit Spanje rood-aard 
gebragt wierd , die voor de Sinopifche rood- 
aard niet benoefde te wyken. Waar uit 
blykt dat deze zoort van rode Bolus op meer 
plaatzen als in Cappadocie komt te vallen. 
Agricola getuigt * dat diergelyke kluitachti- 
ge, en bleekkleurige en zeer vette aarde , die 
zomtyds roodachtig en bleekachtig geplekt 
is, werd gevonden te Elbogen by het Durp 
Toterbifa, als ook tuffchen Marpurg en Su- 
enisburg. Dat dezelve is zamentrekkende en 
in kragten met de Terra Lemnia overeen 
komt. De oude hebben verfcheide name 
aan alle deze zoorten van Bolus gegeven 
die by de nakomelingen veel verwerringene 
reden twiften veroorzaakt hebben. Zy druk: 

te 


„& De Natura foffilium lib. xx; 


SFanuary, February 1723. _ 169 
ten met deze verfcheide namen veeltyds za- 
ken uit, dewelke de eigeufchappen en hoe- 
danigheden der dingen niet betekenen. Ge- 
lyk als by voorbeeld de Bolus, die uit Cappa- 
docie te Sinopis gebragt en aldaar verkogt 
Wierd, noemden zy Rubrica Sinopica of Si- 

__nopifche rood-aard, de Bolus van het eiland 
Lemnos noemden zy Terra Lemnia of Lem- 
nifche Aarde, aan de Bolus van Armenie ga- 
ven zy den naam van Terra Armenia of Ar-= 
menifche Aarde. Paulus MEgineta en Aetius 
„Amidenus noemen dezelve de Armenifche 

kluit, en zyn daar ín nagevolgt van de*Ara- 
bifche geneesheren. Agricola verzekert dat 
op zeer veel plaatzen in Duicfland diergelyke 
kluiten, en wel voornamentlyk ín hunne ei- 
gen Aderen, die geelachtig van koleur zyn, 
gevonden werden , en wel byzonder in Bo- 

‚ hemen, en ook niet verre van Reichenbach, 
en ook omtrent Francoberg. De Duitfche 
inwoonders verwen het Leer met deze Bo- 

_ dus. In Ongerien, in t Neurenburgs, by Hil- 

_desheim, en op veel andere plaatzen werden 

_verfcheide zoorten van diergelyke Bolus ge- 

vonden. Aan andere Bolus ward wederom 
den naam gegeven van Terra Sigillata of ge- 
gegelde aarde; een naam die in der daad ins- 
gelyks niets uitdrukt van de hoedanigheden 
„van de zaak die genaamt werd. Van dierge- 
“Iyke gezelde Aarde werden verfcheide zoor- 
ten gevonden. * Agricola getuigt dat hy ge- 
zien heeft tot Venetien paftillen of gemaakte 
ONM: Ls Brok- 


% Vid, Agricole Bermannauss 


170 Natuur-en Konft-Kabinet, 


Brokjes van geelachtige Bolus , die uit Kon- 
ftantinopole overgebragt, en met Turkf{che 
letters gerekent waren , aan deze gaven zy 
insgelyks den naam van gezelde aarde, Van 
de Bolus werden alderhande koekjes en ta- 
bletten gemaakt te Konítantinopele en dezel- 
ve werden met veelderley letters getekent of 
gezegelt. Ouwelinx wierd ook de Terra Liem- 
nia of Bolus van ’ Eyland Lieemnos met de 
uitbeelding van een geit getekent of ingedrukt. 
Deze wierd ook gezegelde aarde genaamt. De 
Heer Baptifta Opizo gaf aan Agricola te Ve- 
netien Sinopifcherood-aardof Bolus , die vol- 
komen overeenkwain met de befchryvinge 
van de Sinopifchevan Diofcorides. Deze was 
noch niet in paftillen gekneet maar in klui- 
ten, gelyk als dezelve gegraven werd. Waar 
ut wy mogen befluiten datde Turken te Kon- 
ftant nopele noch tegenwoordig deze hoogro- 
de Bolus in ’t gebruik hebben , en dat hunne 
gezelde aarde dewelke zy in de Pelt met veel 
voordeel gebruiken , niet anders is als of de 
Bolus van Armenie, of de Bolus van Cappa- 
docie, die de oude Rubrica Sinopica, Sinopie 
fche rood-aard noemden, of de Bolus van het 
Eyland Lemnos, want dit Eyland is niet ver- 
re van T'hracie, en dewyl de Turken aldaar 
gebieden kan de Bolus van *t Eyland Liemnos 
ligt te Konitantinopolegebragt werden. Waar 
uit de Lezer kan zien dat alle die gezegelde 
aardens niet anders alsrode Bolus zyn. Want 
of de ene wat meer geel, of bleik, of rood, 
of geplekt is , zulks geeft in de zaak niet zo 
veel onderfcheid als zommige zich wel zou- 
den 


Sfannafy, February 1923. 194 
den inbeelden. Want éen en dezelfde Ader 
van de Bolus, by voorbeelt die van Armenie, 
heeft meeft altyd aarde die in koleur van ho= 
ger of ligter rood, of bleek , of geelachtig, 
of geplekt van malkander verfcheelt. Dat al- 
le deze zoorten van gezegelde aardens vande 
Bolus van Armenie niet zonderling verfche- 
len in kragten is buiten tegenfpraak. Want 
Galenus getuigt zelfs van de grote dienft die 
de Bolus van Armenie in een zeer fware Pelt 
by zynen tyd gedaan hadde. De Arabifche 
geneesheeren {chryven ook aân de Bolus van 
Armenie een grote kragt toe in de genezinge 
van de Peft. Waar uit genoegzaam blykt, 
dat tuflchen de vermaarde gezegelde aardens, 


_€n de Bolus van Armenie geen ander onder- 


feheid is, als dat de ene opgemaakt is in 


koekjes of paftiilen en brokjes, en de Bolus 


in kluiten werd gelaten. Echter konnen wy 


_ noch zomtyds enig onderfcheid (tellen ; als by 


de Bolus díe tot paftillen gemaakt en gezegelt 


„werd, andere zaken gemengt werden: Gelyk 


als by voorbeelt daar Diofcorides gefchreven 
heeft dat die van Lemnos onder hunne rood- 
aard of Bolus bokke bloed vermengde , het 
welk zelfs de grote Galenus (die de grootfte 
onderzoeker van alle de oude geneesheren is 


van de kragten en aart en hoedanig- 


eden der Medicinale Stmplicia of enkelde” 
Îtoffen) heeft bewogen , om na Lemnos over 
te (teken, om teonderzoeken , hoe veel hok- 
ke bloed, en op welk een wyze zulks onder 
die aarde vermengt, en hoe dezelve gegraven 
wierd, Gelyk als ook die groorite rt 
cr 


r7z Natuur-en Konft-Kabinet, 


der Geneesheren (na Hippocrates) zelfs de 
moeite deed om te reizen naar Cyprus om 
aldaar de berg-ftoffen en koper-mynen te on= 
derzoeken , en ook naar Paleítina of het Jo- 
denland om de Afphalt of het Jodenpik dat 
uit de Dode Zee werd opgewurpen in den 
grond te onderzoeken. Maar wat eigentlyk — 
het bokke bloed belangde , dit bevond Ga- 
lenus, zo ras als hy zelfs te Liemnos kwam 
dat een Fabel was. Het is beklagelyk dat on- 
der onze hedendaagfche geneesheren zo wei- 
nig gevonden werden , die de fchriften van 
dien weergalozen Griek lezen, en noch min- 
der die dezeive in de grond komen te ver- 
ftaan. Het is voorwaar de moeite wel waar- 
dig , dat wy in deze overweging van de rood- 
aarde eens mede delen de ontdekkingen die 
Galenus omtrent de vermaarde Terra Lemnia 
of Bolus van ’t Eyland Lemnos gedaan heeft. 


77: A 
Galenus verhaalt * dat de Zerra Lemnia, 
of aarde van *t Eyland Lemnos van zommi- 
e Lemnifche rood-aard genaamt wierd. 
aar uit klaarlyk blykt dat de gele Bolus ° 
zelfs by de oude onder de rood-aard geftelt is 
geworden. Andere zegt hy gaven aan dezel= 
ve den naam van het Lemnifíche zegel, om 
dat in het zelve ingedrukt was het zegel 
dat aan Diana was toegewyd. Hy getuigt dat 
deze aarde met een grote feefielykheid van 
een 


7 * De Simpliciun medicamenterum faculatibus, 
ib, 1x. : 


January, February 1723. 173 
een Priefter- wierd opgenomen en in de tad 
dk dat de grond niet wierde befproeid 
et het bloed van offer Dieren, maar om aan 
dezelve hunne dankbaarheid te betonen met 
Tarw, en Gertt, als tot een zoen-offer, Als 
nu de Priefter de Aarde in de ftad gebragt 
hadde, doorweeckte hy dezelve met water ‚en 
roerde dezelve zeer hevig door malkander. 
Daar na liet hy dezelve watftilftaan, en goot 
het water dat boven dreef zachtjes af, en de 
vette aarde die onder het water was, nam hy 
uyt het vat, en het overige dat in de gedaan- 
te van (teentjes, zaver of zand op de grond 
geraakt was, wierd weggewurpen : Deze vet- 
te aarde daar wy van gefproken hebben, 
wierd gedroogt tot omtrent de hardigheid van 
zagt geel was, Dan werden van dezelve brokjes 
gemaakt, in dewelke ingedrukt wierd het 
„Segel aan Diana toegewyd. Daarom gaven 
zommige-aan dezelve den naam van Sphra= 
Bida datzo veel betekent als een Merk-beeld 
of Zegel. Na dat nu deze aarde door de 
Priefter gezegeld was, wierd dezelve in de 
fchaduwe zo lang gedroogt, tot datalle vog- 
tigheid. was weg gewazemt. De, heuvel, 
„daar deze aarde valt beftaat „volgens de getuige- 
_mis van Galenus, geheel uit diergelyke Aarde, 
dewelke hy in drie zoorten onderfícheid. De 
ene dewelke wy befchreven hebben en die hy 
de Heilige aarde noemt : de andere dewelke 
hy den naam van Rubrica of rood-aard geeft, 
en dewelke hy zegt dat van de handwerks- 
dieden en timmerlieden gebruik wierd : en 
ge derde die zeer afvegende en bytende is; 
% an 


174. Natuur en Konff-Kabinet, 


en die gebruikt wierd van die gene dewelke 
het linden en de klederen kwamen te waflen — 
en te reinigen. Waar uit de Lezer zeer klaar _ 
zal konnen ontdekken dat de laafte is ge-_ 


weelt een Okerachtige aarde, de andere on- 


ze bekende rood-aard, en de eerfte een rode 


of gele Bolus die gezegelt wierd. Galenus 
verhaalt ook dat op deze heuvel geen bomen 
of planten gevonden wierden, het welk zou- 
de kunnen veroorzaakt zyn door de fcherpe 
dampen van de ondergelege yzer: erts. 


78. 


De Schryvers hebben goed gevonden om 


alle de zoorten van gezegelde aarde onder 
de Argilla of Lieem te {tellen , en dewyl zy 
tuflchen den Bolus en de Lieem of kley een 
wezentlyk onderfcheid ftellen , zouden wy 
volgens die order geen regt hebben om de ge- 
"_zegelde Aardens te (tellen onder het geflagt 
van de Bolus. Maar de gezegelde Aarde, 
die regt fyn, vet en Ímerig is, moet niet on= 
der de Leem of kley geftelt werden ; om dat 
dezelve door het vuur niet in fteen veran- 
dert, gelyk de regte Leem en kley. Want 
deszelfs lym-zap is niet zo beftendíg als het 
lym-zap van de Leem of kley tegens het vuur. 
Gelyk als ook niet is het lym-zap van de Bo- 
lus. Daarom behoren zy meerder onder de 
Bolus als onder de kley of Leem , en het 
uiterfte dat daar van geftelt zoude konne wer- 
den , is dat zommige gezegelde aarde een 
. Bolus is, die een weinigje meer drs enn 
yam. 


à 


Fanuary, February 1723. 175 
paap. heeft als de kluitachtige Bolus van 
Armenie, maar niet zo veel als de potte- 
akkers kley of Leem-aarde. Als de kleyen 
pf Lieem-aardens volkomen droog zyn, zyn 
dezelve te hart, en te vreet, en te grof om 
e Ronden dienen voor gezegelde aardens, 
ohemen werd Bolus gevonden die zeer 
peel overeenkomft heeft met de Bolus van 
Armenie , zo wel in gele, rode en bleke ko= 
leur, als in vetheid zameutrekkendheid en 
zelfftandigheid. De twe zoorten van geze 
4 aarde van Silefie, zyn niet anders als 

plus. De Heer Bajerus {preekt insgelyks 
in een aarde die in ’t Neurenbergs gevon- 
werd, en licht bruin van keleur , zui- 

en vet is , en die dezelfde krag en heeft 

s de Bolus van Lemnos, of de geregelde 
e van Silefien. Van het Eiland Walta 
werd ook een gezegelde aarde gevragt die al- 
met veel fecltelykheid van de Bolus 
toebereid werd. Myn beftek laat niet toe 
dn van alle de zoorten van gezezelde aar- 
ens te fpreeken. Het zal tegenwoordig ge= 
g zyn dat ik heb aangetoont, dat dezelve 
niet anders zyn als verfcheide zoorten van 
‚ Bolus, dewelke na de gronden, in dewelke 
go te groeijen , en na de metaal dam- 
van dewelke dezelve bevrugt en door= 

| drongenzyn, en na derzelver kokinge of ryp- 
| wordinge, ook wertbleek in koleur,order fcheis. 
| den (waarte fynheid van delen en vetheid,mits- 
| gadersdat de rode, of gele,of bleke Bolus en ge- 
| zegelde aardens, die te zamentrekkende zyn, 
| Participeren aan de natuur des yzers , en ven 
| vols 


ED 
éh 


1 { 
276 Natuur-en Konft-Kabinet 5 
volgens onder het derde hoofd zoort van de 
rood-aard ‚ namentlyk de Rxbrica Sizopica 
of Sinopifche rood-aard beboren. Als wy 
dan een Bolus hebben , die fwaar, lyvig,- 
fmerig, rood geelachtig , ot bleek-geeì, te 
zamentrekkend , opdrogend, verftoppende, 9 
en van een martiale voorttelinge is, kon= 
nen wy dezelve gerultelyk gebruiken in de 
plaats van alle die hoog opgegeven en met 5 
veel bygelovigheit opgehulde gezegelde of © 
Heilige aardens , gelyk als ik naderhand, 5 
als ik van deze zaken in ’t byzonder ko-* 
me te handelen met eenige proeven en na- 
der bewyzen zal aantonen, het welk van te 
meerder dienft zal konnen zyn , om dat de 
goede gezegelde aardens, of de befte zoor= 
ten van Bolus, inwendige hulpmiddelen zyn _ 
van groot belang, en die tegenwoordig zeer 
verwaarlooft werden by de Geneesheren. 


EEND HE: 


| 
) ) 
i ( 


JW) 


/ 
F4 


” 


Janiwary enFebruarij 1 123. 


Wi 
rd 


Ure 


k/ 


ij 
I 


IN 


Á 


N 
/ si 


il 
IN 
IN 


wa 


Jaar en Februari w723 


Sn gon 


KABINET 


DER 
NATUURLYKE 


HISTORIEN, 
WETENSCHAPPEN, 
KONS TEN 


EN 
HANDWERKEN, 
Voor de Maanden 
MAART —- JULY 1723; 


Verciert enopgeheldert met Kopere Platen. 


Tr AMSTERDAM, 
By BALTHAZER LAKEMAN, 


Boekverkoper achter de Nieuwe Kerk; 
over de Molfteeg. 1724» 


rg Le 
dj { | NC zg 
NRR UT Alte 
ce gs on tern 
MantAunewatavt 
ua ik: 2 HON A 


VvE 


VEER ATW C % Au k 
E kes 55 Ta 
bera ot 


"Ì rete UPD. var ek ho iN Ph 0 vst c 


CT TEDIREENE 20 1010 Ve 


Pag. 3 


Nek URe 
| E_N | 


KONST-KABINET. 


id 


Voor de Maanden 
MAART — JULY 
ijkrie WeS 


Twe en twintigfte Verhandeling van de 
ALGEMENE Natuurlyke Hifton 
rifchryvers, en in dezelwe het vervolg 
van het kort begryp, en de opheldering 
der Natuurlyke Hiftorie, en de Proef= 
kundige Wysbegeerte van ROBERTUS 
BOTLE, waar in gebandelt werd var 
de LUCHT. 


delinge van de Lucht noch verfcheide Proe- 

lk Ven , dewelke ín de lucht , die door konft 

gemaakt was, waren aangeftelt door den Here 

A z Boy- 

(4) Zie Natuur-en Konft-Kabinet, January 
en February 1723. van pag. tot pag. 46 incluys, 


I. 
LE heb in de laatft voorgaande (a) Verhan- 


Natuur- en Konft-Kabinet , 

Boyle, befchreven; maar zeer weinige van de- 
zelve nader Behoeven op te helderen of te ver- 
klaren; om dat de overige voor het verftand 
van elken Lezer genoegzaam bevarrelyk door 
dien hoogwaardig Schryver zelfs voorgeftelt 
waren. Die Heer heeft noch verfcheide proe- 
ven van alderhande zoort in het werk geftelt: 
of de betrekkelyke hoedanigheden van de lucht, 
én van vele zaken , dewelke mer de lucht een 
wederzydze gemeenfchap hebben, na te fpeu- 
ren en te ontdekken. En dewylik dezelve zeer 
bekwaam oordele om de gefteltheid des damp- 
krings, of van de lacht in dewelke wy teven, 
mer openbaar te maken; vinde ik my verplicht 
de voornaamfte en aanmerkelykfte van dezelve 
in deze onze NATUURLYKE HISTORIE VAN 
pe Lucent plaars te geven, 


Ze 


Op den 16. Maart 1677. ftelde de Heer Boyle 
een koper fmeltkroesje van anderhalf duim Dig- 
meter, in het welke loot gefmolten was, in een 
recipient voor dat her gefmolten loot noch be- 
gonde re ftremmen. De lucht wierd zeer fchic= 


Îykuirde recipient uitgepompt. Nadar het lood 


eindelyk in het kroesje geftort en koel was ge- 
worden, vertoonde het zelve een holie gedaante 
van de boven oppervlakte, welkers delen meer= 
der nedergedrukt waren, naar dat zy het mid- 
delpunt meerder naderden; nier tegenttaande het 
loot een bulrige gedaante aanneemt, als het in 


de lucht komt te ftremmen, behalven een klefn / 


putje her welke zich in het verheven middelpunt 
komt 


| 


Maart —= Puly 1723. 5 
komt te zetten, Deze zelfde proef wierdop de 
zelfde wyze in een lucht ledige recipient aange- 
ftelt met'gefmolren tin, en wierd insgelyks van 
de zelve uirkomft bevonden, De oorzaak hier 
van is zeer wel te begrypen , daarom zullen 
wy ons met deszelfs uitlegginge nier ophouden. 
> Nier tegenftaande deze twe meralen langigenoe 
zeer heet en gefmolten in de recipient vertoeft 
hadden eer zy quamen te ftremmen, bragten zy 
echter geen van beiden eenige blazen te voor- 
fchyn, gelyk als de andere vuur-hete vogten, 
die altyd ip her lucht-ledige geweldig komen 
op te walmen, 


3: 


Als de vafte zouten gefmolten werden in 
water , in zodanig een hoeveelheid dat het wa- 
ter geen mecr zour kan fimeltenof verfwelgen, en - 
zodanig een zwaar loog geplaatft werd in de 
lucht, fchier het zout Chryftallen op de opper- 
vlakte van het water en aan de kanten der va- 
_ ten, gelyk aan een iegelyk genoegzaam bekent 
is, De Heer Onderzoeker wilde eens beproe- 
ven of zodanig een Cryftal-fchietinge wel zou- 
de gefchieden in een lucht ledige plaats, Hier 
toe wierd gezer op den 2, September 1677. zo- 
danig een zwaar loog in een recipient, uit de- 
welke de lucht uitgehaalt wierd. Maar op den 
15. September was noch geen Cryftal verfche- 
nen, Daarom wierde den recipient geopent en 
het loog uirgehaalt. De Heer Boyle oordeelt dac 
__dezeCryftal-{chieringe niet konde gefchieden, om 

_ dat in de lucht-ledige recipient, die wel geflo- 

A 3 ten 


6 Natuur- en. Konft= Kabinet , 


ten was, geen uitwazemingen uit het water op, 
geheven wierden, en dat vervolgens de fyne 
zour deeltjes niet wierden vereenigt toc Cryfítal- 
len op de oppervlakte van her loog, gelyk als 
in de lucht gefchied, 


4. 


Op den 6. January 1677. ftelde de Heer Boyle 
in een recipient fterkwater en vaft zout van Sal- 
peter ,dochelk byzonder. Na dar delucht uit den 
recipient was uitgehaalr , wierd mer behendig- 
heid her fterk water gegoten over her vafte 
zout. Hier door wierd veel konft-lucht in de 
lucht-ledige recipient voorrgebragr , gelyk als 
kwam te blyken aan de kwik van de lucht- 
peilder, die te gelyk in dien recipient ,geplaaft 
was. Deze konft-lucht wierd enigen tyd ge, 
laten in den recipienr, en na dat dezelve geo- 
pent was, wierd bevonden dar het vafte zour 
verandert was in falperer. Het fterk warer 
betaat voornameutlyk in de zure geeft van 
falpeter, en dewyl uit her vafte zout. van de 
falperer deszelfs zure geeft is verteert door het 
inwerpen van de kolen, gelyk bekent is, voeg- 
den zich de zure delen van deze geeft wederom 
in de pypjes van het vafte zout van de falperer., 
en bragt door die zamenvoeginge wederom {al- 
epter voort, gelyk als bekent is, darin deopen 
lucht gefchied, De zaak van dit onderzoek 
beftond hier maar ín, of her zelfde zoude ge- 
beuren ín een lucht-ledige recipient, en in de 
konft-lucht, diein dezelve, doorde opbruzinge 
van ditmengzel , voort gebracht was. 


De 


Maart — fuly 1723- 7 


5. 


De Heer onderzoeker wilden eens bepros- 

‚ ven, of de oly of het water niet een weinig zou- 
de konnen ingedrukt, en tor kleender volumen 
werden gebragt ‚ door het inparzen van de lucht, 
Den 12. Mey 1-77. wierd een phiool-glaasje 
met een zeer langen en nauwen hals, gevult 
met oly, tot op de helft van de lengte van den 
hals van her glaasje _ Dit phiool-glaasje wierd 
geplaaft in een recipient, in de welke by dege- 
wone lucht, noch ingeparft wierd zo veel lucht, 
dat de kwikin de lucht-peilder kwam te ryzen 
r20 duim boven deszelfs gewoonlyke hoogt: 
van ruim 29 of zo duimen engelfche maat. De 
oly wierd in den langen en nauwen hals van her 
phiool-glaasje bevonden een vierde van een duim 
lager te ftaan als te voren. De Heer Boyle oor- 
deelde dar zulks gefchiet was door de perzinge 
van de ingeperfte lucht, maar vond zich mis- 
leid, Want de lucht uitgelaten zynde tot des= 
zelfs natuurlyken ftaat , bleef echeer de oly her 
zelfde £ duim Jager {taan zonder op te ryzen tot 
de eerfte hoogte, en wierd geoordeeltr dat deze 
inzakkinge nier was voortgebragt, door de in= 
geperfte lucht, maar alieenlyk door koude : ce 
zelfde proef wierd hervar mer water in de zelfde 
‚phiool te doen in de plaats van de oly, maar ra 
dar de zelfde lucht was ingeperft geworden in 
den recipient , wierd geen verandering gevon- 
den aan de hoogte van het warer in den hals 
van de phiool. De warmte of het vuur kan 
door een zeer geringen invloed daatlyk verande- 
6e A ring 


8 Natuur-'en Konft-Kabinet ; 

ting aan het water toebrengen, maar de ingee 
erfte lucht geenzints, gelyk als uit deze proef 
wam te blyken, 


6. 


De Heer Boyle hadde het vermoeden of niet 
wel de oorzaak mochte zyn, dat het water 
zich niet het alderminfte liet inperzen van de 
ingeperfte en in malkander gedrongen lucht, 
om dat mifchien de lucht-deeltjes , die in de 
pypjes van het water mogten gedrongen, en 
door het water enigzints verfpreid mogten zyn, 
zulks kwamen te beletten, en vervolgens door 
hunne wederftrevinge en egale in eengedrongent- 
heid mert de ingeperfte lucht, de oorzaak waren 
dat het water door de ingeparfte lucht zich in 
geen kleinder volumen konden laren indrukken, 
Om nu eens te onderzoeken of de geperfte lucht 
niet wel eenig vermogen zoude hebben om het 
water, of de brandewyn, of diergelyke een 
vogt enigzinrs te konnen dringen in een kleinder 
wolumen, als belet wierde dar de lucht onmid= 
delyk toegang tot zodanig een vogr hadde, 
bedagt de Heer Boyle de volgende proef, In 
het boven gemelde phiool-glas mer de lange 
hals, wierd op den 14 January 1678. zo veel 
brandewyn gegoten, dar omtrent een lengte van 
de hals des phiools van drie duim ledig gelaten 
wierd, Dewyl deze plaars nu mer natuurlyke 
lucht gevult was, befloeg de Heer onderzoeker 
het phiool-glas zo lang met de warme handen, 
dat daar door aan de brandewyn zo veel warm- 
te wierd mede gedeelt, dat dezelve in hetnauwe 


PyP- 


Maart — july 1723e 9 
pypje of den hals van de phiool zo veel kwam 
op te ryzen, dar dezelve tot boven toe met de 
brandewyn vervult wierd, en vervolgens de 
lucht, die in de ruimte van drie duim lengte 
_ van de hals geweeft was, geheel uitgedreven 
wierd, Ditphiool-glaasje wierd voorzichtig het 
onderfte boven gekeert, en mer de vinger be- 
let, dat geen de minfte brandewyn uit her zel- 
ve konde uirftorten en dus geftelt in een bakje, 
met kwikzilver, als wanneer de vinger van de 
openinge van het pypje wierd afgenomen. Zo 
ras als nu de brandewyn wederom kout was 
geworden, rees de kwik rorsop de hoogte van 
drie duim in den nauwen hals van her phiool- 
glaasje, perzende de brandewyn juift zo verre 
na boven, als de zelve door de warmte uitge- 
zet was geweeft, Her kwik-bakje mer de in- 
geftelde phiool wierd in deze hoedanigheid ge- 
plaaft in een recipient. Na dar alles wel geflo- 
ten was , wierd in dezelve ingeperft zo veel 
lucht, dat in de kwik-peilder de kwik opge- 


__ dreven wierd 7o duim boven de gewone hoogte 


van de natuurlyke lucht, die in den recipient 
was. Echter wierd geen de alderminfte in een 
dringinge van debrandewyn befpeurt, noch ook 
de kwik in de nauwen hals van % phiool-glas 
hoger opgeperft. En dewyl nude kwik hadde 
belt dat geen de minfte lucht van de ingeperfte 
hadde konnen doordringen in de brandewyn, 
bleek hier uit dar de luchc-deeltjes , die volgens 
her eerfte vermoede van den Heere Boyle, mog- 
ten doorgedrongen zyn in het water van de 
voorgaande proef niet waren geweeft dé weder- 
ftreevende oorzaak , waar door belet wierde dar 

As her 


ro Natuur- en Konft-Kabinet, 


her water zich in geen kleinder volumen liet 
parzen, al zo weinig als nu de brandewyn in 
deze tegenwoordige proef. Zo ras als de reci- 
pient geopent wierd en de uitgang aan de lucht 
toegelaten, vertoonde zich ook in de brandewyn 
geen de minfte belletjes of blaasjes, gelyk an- 
ders gefchiet zoude zyn, als enige lucht in de 
brandewyn ingedrongen was geweeft. De Heer 
Boyle oordeelde dat het wel een dieper onder- 
zoek en nader betrachting zoude waardig zyn, 
war eigentlyk de rede mag zyn dart de koude 
een geelt als de brandewyn, en diergelyke vog- 
ten, zo ongemeen kan doen Condenferen , en 
overbrengen tot een kleender volumen en echter 
de ingeparfte lucht geenzints, 


7. 


Her is by de liefhebbers een bekende zaak, 
dat de geeft van Ammoniac zout een zeer 
fchoone blauwe koleur verkrygt, als dezelve 
eenigen korten tyd komt te ftaan in koper, 
gelyk als zelfs ook her regenwater, in het wel- 
ke zour van Ammoniac gefmolten is, dezelfde 
blauwe koleur verkrygr van het koper. De 
Heer Boyle wilde eens onderzoeken , of de lucht 
in het worden van deze blauwe koleur ters 
konde toe of afdoen. Op den 4. Maart 1677. 
dede de Heer Boyle in een phiool-glas, de geeft 
van Ammoniac-zout, en wierp in dezelve een 
genoegzame hoeveelheid vylzel van koper. De 
phiool was omtrent half gevult door dit meng- 
zel, en wierd geftelt in een luchr-ledige reci- 
pient. Binnen den tyd van 1$ minuten verkreeg 


Maart — July 1723. 1E 
de geeft een blauwe koleur, maar dezelve was 
zeer fchraal en flauw: maar de lucht was zo 
ras niet ingelaten, in den recipiant, of de geeft 
verkreeg binnen den tyd van drie minuten eea 
fchoone, wel verzadigde en levendige blaauwe 
koleur. Dit gekoleurde vogr wierd wederom 
geftelt in een recipient, die luchr-ledig was, 
mer inzicht om te zien of de blaauwe koleur ín 
de luchtledige plaats zoude verflauwen, ofdoor 
den tyd verdwynen. Deny April wierd ook 
bevonden, dat de blaauwe koleur byna geheel 
verdwenen wis in die lucht-ledige recipient : 
Hierfop wierd de lucht in deze recipient weder- 
om ingelaten, en de blaauwe koleur verfcheen 
ook daarlyk wederom in den geeft van Ammo- 
niac zour als van te voren. 


8. 


Op den 3 Mey 1676, deed de Heer on- 
derzoeker by een zekere hoeveelheid fterkwater 
brandewyn, doch een weinig meer als de hoe- 
veelheid van her fterkwatrer kwam te bedragen. 


Dir mengzel wierd verdeelt in 3 egale delen, 


en in drie glaze kopjes gegoten, in elk kopje 
wierd een flukje yzer gewurpen; zynde deze 
drie ftukjes yzer insgelyks van een gelyke groote. 
Een van deze drie kopjes wierd geplaaft in een 
lacht-ledige recipient. ln dewelke daarlyk zeer 


_grote opbruizingen en opziedingen voortgebragt 


wierden, in het kopje, Na den tyd van een 
kwartier van een uur wierd het kopje wederom 
uit den recipient genomen en bevonden, dar hét 
vogr nosbel cn zwart was geworden , terwyl 

on- 


12 Natunre en Konft-Kabinet, 


Ondertuffchen in dien zelfden tyd de koleur van 
her vogt van de twe andere kopjes, die noch in 
de vrye lucht gelaten waren , nier het alder= 
minfte was verandert geworden, en niet anders 
in deze kopjes wierd gezien, als dat een wei- 
nig zwart poeder op den grond van elk kopje 
gezakt was, Uit deze proef kwam te blyken, 
dat een groot onderfcheid gevonden wierd tus- 
fchen de werkinge van her fterkwater op het 
yzer, dar geftelt was in het luchreledige , en 
dar geftelt was in de vrye lucht, Een van deze 
twe laarfte kopjes wierd insgelyks in her lucht- 
ledige geplaaft; waar op ook daatlyk deszelfs 
vogt geweldig begon te zieden en op te borre- 
Ten, hoewel echter deszelfs ziedingen en op- 
kokingen vry minder waren als in her eerfte 
kopje, Dit kopje wierd mede na den tyd van 
* kwartier van een uur uit de lucht ledige re= 
Cipient uitgeligt, en deszelfs. vogr insgelyks 
zwart bevonden; maar echrer niet zo donker 
zwart, als ín her eerfte kopje. Het vogt dar 
in het laatfte kopje was, en dus lang in de 
openlucht geftaan hadde, was tot noch toe 
geenzints van koleur verandert, Maar her zel- 
ve begonde op den 4, Mey, dat is naar den tyd 
van een of twe etmaal in de lucht geftaan te 
‘hebben, meerder te zieden, en verkreeg einde- 
Jyk een rode koleur, terwyl het vogr van de 
twe voorgaande kopjes, die in her luchr- 
ledige geftaan hadden, onderruffchen groen 
van koleur was geworden. E indelyk wierden 
deze drie kopjes in den lucht-ledige recipient ge- 
plaat, Maar in de twe die te voren in ’t lucht= 
Jedige geftaan hadden, geen merkelyke ziedin- 
10 ge 


Maart — July 1723. 13 
ge befpeurt, en in het darde maar eenige bore 
lingen en lucht-belletjes , die echter kleinder 
waren als de luchr-bellen , die zich vertoont 
hadden onder de ziedinge van de twe eerfte 
kopjes. Uit deze proef komt te blyken dat de 
brandewyn de vryvinge en beweginge van het 
fterkwater op het yzer zeer komr te verhaaften 
in het lucht-ledige. 


9. 


De phiool mer geeft van Ammoniac-zout en 
vylzel van koper, daar wy van gefproken heb: 
ben, hadde de Heer Boyle bewaart tot den ar. 
January 1678, in dien ftaar als dezelve deszelfs 
blaauwe koleur in het luchtledige verloren had- 
de. Want de phiool was zeer digt toegefloren 
gehouden, om te beletten dat de buiten lucht 
niet konde dringen inhetvogt. De phiool was 
gefloten , niet meteen ftop , maar met leer, her 
welk over deszelfs opening wel vaft gebonden 


__was. Deze phiool wierd geplaatft in een lucht- 


Bee 


ledige Recipient , en te gelyk in den recipient 
_ gelegt een gedeelte ongerezen deeg ‚ om uit het 
_ zelve konft-lucht te verwekken. Want het 
_ oogmerk was, om eens te onderzoeken, hoeda- 


nig de konft-lucht zoude werken, op het meng= 
zel van de phiool. En of de konft-lucht het 
vermogen zoude hebben, om, gelyk als de na- 
tuurlyke lucht, de blaauwe koleur wederom op 
te wekken in de geeft van Ammoniac zout, En 
op dat de voortgebragte konft-lucht van het 
deeg toegang zoude konnen krygen tor de geeft 
in de phiool , was een werktuigje gemaak in 

Een, en 


14 _Natuur- en Konfl-Kabinet , 


den luchtledigen recipient , waar mede het leer, 
met het welke de phíool was gefloten , konde 
doorgefteken werden. Maar zo ras als de konft- 
lucht uit het deeg voortgekomen was op den 
22 January, wierd de koleur van de geeft van 
Ammoniac zout daatlyk blaauw. Zo dat het 
doorfteken van het leer niet nodig was, Hier 
uit kwam te blyken dar de konft-lucht van deeg, 
niet alleenlyk het vermogen haddeom de blauwe 
koleur in dien geeft op te wekken, raar dat de 
zelve doordringender en fynder was als de na- 
tuurlyke lucht, want her leer mer het welke her 
flesje wierd geflotea was nog nier eensdoorgeboort 
en de konft lucht was door deszelfs zelfsftandig- 
heid doorgedrongen, tot in de phiool onder de 
geeft, en hadde op die wyze de blaauwe koleur 
opgewekt ‚door her zelfde dekzel van leer datde 
natuurlyke lucht, in dewelke de phiool zolange 
te voren geftaan hadde, buiten had konnen fluie 
ten. De Heer Boyle behield deze phiool , en 
ftelde dezelve wederom in het lucht-ledige. Waar 
door de geeft deszelfs blaauwe koleur op den 25 
January geheel wederom verloor , en dewyl de 
phiool gefloten was gebleven, kwam re blyken, 
dar de konft lucht wederom zo weluit de phiool 
konde gaan doorde zelfftandigheid van ’ leede- 
ren dekzel, als dezelve te vooren door het leer 
hadde konnen dringen in het phiool-glas , en ín 
de geeft van Ammoniac zout, Op den 2 Fe- 
bruary wierd dezelfde phiool wederom geftelt 
in het lucht-ledige , maar het dekzel van den 
lucht-ledigen recipient wierd niet zo lucht- 
dicht gémaakt, of tuffchen deszelfs retenkonde 
allengskens zo veel lucht influipen , dat ee 

QoL 


Maart —- july 1723. 35 
_deor de recipient binnen 24 uuren met lucht ge- 
wult wierd, op dezelfde wyze als de konft-lucht 
in 24 uuren in den recipient aangegroeid was uit 
her deeg, Maar het liqueur wierd nier blaauw, 
gelyk als te voren door dekonft lucht, Zodat 
her langzaam influipen of aanwaffen van de 
konft lucht, niet was de oorzaak dat dezelve 
hadde konnen dringen door het leere dekzel, 
maar deszelfs fynheid en doordringentheid „daar 
dezelve de natuurlyke lucht in te boven gaat. 
Want de langzame influipinge vande naruurlyke 
lucht in den recipient gaf aan dezelve in dit ge- 
val geen meerder bekwaamheid ‚ om te konnen 
dringen door het lere dekzel van de phiool, 


den 


Op den 2. Mey 1678. wierd het zaad van 
omtrent zes kikvorfchen in drie gelyke delenge- 
daan in drie verfcheide recipienten. De eerfte 
recipient was lucht-ledig. De tweede was gevult 
met natuurlyke lucht. De darde was gevult 
mer geparfte lucht ‚, die de kwik in de kwik- 
_peilder konde dragen rot de hoogte van 6o duim 
boven de gewone hoogte. Na verloop van vyf- 
tien dagen was in de lucht-ledige recipient een 
kwiksduim hoogte aan lucht voortgebragt, niet 
tegenftaan de kleur van dit zaad nier kwamre 
veranderen, zelfs in geen gehele maand, behal- 
ven de fwarte bolletjes van het zaad , in wa- 
ter verandert fchenen te zyn. Maar binnen de- 
zelfde 1$ dagen was de koleur van her zaad 
ongemeen {wart geworden in de recipient , die 
mer gemene lucht opgevult was. De koleur he 

et 


al 


z6 Natnur- en Konft-Kabinet; 


het zaad dat gedaan was in derecipient met ge- | 
a lacht, was in 15 dagen niet verandert van 

oleur , maar naar verloop van een maand, be- 
gon het zelve zeer rood van koleur tc werden, 
Den 23 Juny was het zaad van de lucht-ledige 
recipient noch mer geen koleur aangedaan, en 
het zaad dar in de gemeneluchtwas, haddeook 
alle deszelfs fwarte koleur verloren , en was on- 
gekoleurd geworden. Het zaad dar in de ge- | 
parfte lucht was begonde enigzints groen te | 
worden, Op den 15 Otober wierden alle deze 
drie gedeeltens zaad uit de recipienten uitgeno- 
men. Hert zaad, dat ín de lucht-ledige reci- } 
pient geftaan hadde, was in dien tyd byna ge- 
heel uitgewazemr uit deszelfs bakje, en alsklaar 
water in den recipient by malkander gelopen: 
dat in de gemene lucht geftaan hadde was nu 
noch ongekoleurd gebleven, en dar in de gepar- | 
fte lucht hadde geweeft , hadde deszelf rode ko- 
leur ook tot nu toe noch wel behouden, Onder 
tuffchen waren uit al dit zaad geen kikvorfch- 
jes voortgekomen, Deze proeven geven duide- 
1yk te kennen het groot vermogen , het welk 
de lucht heeft op de uitbroeijinge van dit zaad, 
of de eyeren der kikvorfchen, naarden ftaat, in 
dewelke dezelve geftelt is van meerder of min- 
der verdunninge, of verdikkinge en zamenper- 
zingen, of na dar zelfs de gemene lucht beflo= 
ven isin een vat, of vry en onbelemmert. 


II. 
Op den 11, Augufty 1678. wierd een gedeelte 


geeft van Ammoniacq-zout geftelt in een pad 
en 


Mlsart — Fuly 1723: zj 
ledige recipient, na dar de geeft kwam op te 
houden deszelfs lucht-belletjes uit te werpen 
wierd behendiglyk vylzel van koper , dat ook 
byzonderlyk in de fecipient geplaatft was, in 
dezelve geftort ; waar door wederom op nieuw 
zeer veel bellen of lucht-blaasjes zich kwamen 


te vertonen in de geeft, Deze laatfte luchr- 


| 


belletjes bragten geen de minfte lucht voort in 
den recipient, maar fchenen volgenstde aanwy- 
zinge van den lucht-peilder noch te roven de 
lucht die zich in de recipient vergadert hadde, 
en her liqueur wierd niet blaauw , maar een 
weinigje groenachtig entroebel, Op den 5 De- 
cember was de geeft uit het kopjê, in het welke 
dezelve gehouden was geweeft, voor her groorfte 
gedeelte uitgewazemt , en wierd in den recipient 
geftremt en troebel gevonden. Maar het ge- 
deelte van her liqueur , of de fpiritus, dat noch 
in het kopje gebleven was vertoonde zich klaar, 
helder , en zo doorfchynende als fchoon water. 
Ook bleek aan de lucht-peilder , dar geen de 


_ alderminfte lucht in de recipient was, Waar 


uit befioten wierd dat de weinige lucht , die in 


zodanig een geval noch in de recipient was 
geheel verflonden was geworden. 


12 


Op den 2. September 1678. wierden twe 
Cylinders, van de welke de eene van tin, en 
de andere van lood was, in een lucht-ledige 
recipient geftelt, met hun onderfte einde in een 
bakje mer kwik, Op die zelve tyd wierden 
twe diergelyke cylinders, op dezelve wyze, in 
VIII Deer, B de 


18 Natnur- enn Konft-Kabinet, . 


de kwik geftele, maar in de open lucht gelaten; 
Den 6. September wierd de lucht-ledige recis 
pienr geopent. De kwik was in den tinne cy- 
linder 4; duim opgekomen boven de opper vlak- 
te van de kwik, die in het bakje was, Deze 
cylinder wierd dwars door gefneden in het 
midden van deszelfs lengte, en bevonden dar de 
Amalgama omtrent een halve duims linie dik 
was, Dezelve cylinder wierd ook over dwars 
doorgefneden op die plaats, dewelke 1maar cen 
duim, van de oppervlakte van de kwik , die 
in ’t bakje was , afwas, maar daar was de 
dikte van de Amalgama een gehele duims linie,, 
In de lode cylinder was de kwik maar 25 duim, 
opgeklommen alleenlyk maar op of langs de 
oppervlakte van de evlinder, Zelfs was het 
gedeelte dat in de kwik geftaan hadde, van de 
kwik tor geen merkelyke diepheid doorgedron- 
gen of geamalgameert. Op den 7. Seprember 
wierd de tinne cylinder, die in de open lucht 
in de kwik geftaan hadde, uit dezelve uitgeno- 
men, en bevonden , dar de kwik 5 duim was op- 
geklommen. Op den 10, September wierd aan 
den zelfden, die wederom rot aan dezen tyd 
óp de vorige wyze in de kwik geftaan hadde „ 
bevonden, dat dezelve tot aan deszelfs boven- 
einde roe met kwik als befmeert fcheen te zyn; 
deze lengte van den cylinder bedroeg omtrent 
6. duim, Deze cylinder wierd op verfcheide 
plaatzen dwars doorgefneden , en het kwam re, 
blyken, dar de kwik dieper geamalgameert had- 
de, na dar de cylinder nader aan de opper-, 
vlakte van de kwik was, die in-het bakje was. 
Zelfs zo zeer, dar her gedeelte van den en 
È Is 


Maart —= Pauly 1723. 1G 
der, dar aldernaaft aan de gemelde oppervlakte 
des kwiks kwam te ftrekken, geheel doorge- 
drongen of geamalgameert was van de kwik, 
niet regenftaande deszelfs zelfftandheid 3 duims 
linie dik was. In de lode cylinder die in de 
open lucht geftaan hadde, was de kwik maar 
opgeklommen :5 duim, en maar zeer weinig 
ingedröngen in de zelfftandigheid van het lood, 
Waar uit blykr, dat de zwaarte kragt van de 
lacht maar zeer weinig kan uitregten , tot de 
Opklimminge van de kwik in de metalen, Op 
dat een geheel onbedreve hier nier zoude ver= 
lege {taan met de kunftwoorden, ftaat aan te 
merken dat door een Amalgama verftaan werd 
her mengzel van een meraal en kwik, en door 
Amalgeren hert indringen van de kwik in dezelf. 
ftandigheid der metalen, om zich met dezelve 
te verenigen, en op die wyze het metaal als te 
verbryzelen en in te flokken. Door deze proef 
kan ook gezien werden, dateen merallyneftof, 
die zeer zwaar is, gelyk als de kwik, van de 
laagte in de hoogte komt op te klimmen, zon- 
der dat dezelve na boven geperft word, gelyk 
als wy voor dezen zelfs ok van het water ge- 
leert hebben. 


13e 


Op den ra. December 1678. wierd een 
Schelvis, van de welke de kop reets was afge- 
neden en weggewurpen, in vyt ftukken over 
dwars gefneden, van dewelke her eerfte ftuk ge- 
legt wierd in een lucht-ledige recipient; het 
twede in de Benel lucht , maar echter 

2 in 


20 Natuure en Konfl-Kabinet; 


in een geflore recipient; het darde ftuk in een 
recipient, in dewelke de lucht wierd ingeparft, 
dat dezelve de kwik in de lucht-peilder 5o duim 
konde opperfen, boven deszelfs gewoonelyke 
hoogte. Deze drie recipienten waren zeer digt 
gefloten. Her vierde ftuk wierd gelegt in een 
recipient, in dewelke konft lucht was, die uit 
deeg was voortgebragt. Hert vyfde ftuk wierd 
in de ope en vrye lucht gelaten. Op den rs, 
December, des morgens, begonde het ftuk dat 
in de ope of vrye lucht gelaten was te glinfteren 
of te vuren, en wierp des avonds nog een wei- 
nig levendiger ligt uit als des morgens, Den 
16. December , des morgens, kwam her zelfde 
ftuk op te houden mer ligten , maar des avonds 
fchitterde het wederom , en des anderen daags 
morgens. den 17. ook wederom een weinig ; 
maar des avonds minder als op den avond van 
den voorgaanden dag. Op den 18, December , 
des morgens, wierd geen de minfte glans ge- 
zien, alf{choon de Heer Boyle her zelve ook in 
een donkre plaats befchoude: maar met het be- 
gin van den nagt begon het ftuk wederom te 
higren. Op den 20. December, vervolgden her 
zelfde fluk nog gedurig deszelfs ligringe; al- 
fchoon tor nog toe niet de alderminfte ligtinge 
in een van de vier recipienten was befpeurt. Op 
den 24. December wierd geen ligtinge van her 
bovengemelde ftuk meer waargenomen, maar 
her fluk, dat in de recipient met gewone lucht 
befloten was, had een weinigje beginnen te lig- 
ten op den 23. December, maar op den 24. 
December wierd zulks niet langer vervolgt. En 
aan de drie overige ftukken was tot op Re 
Ga 


Maarr — july 1723. af 
December nier de minfte lichtinge befpeurt ; 
zelfs wierd op den 26. January 1679. geen de 
minfte ligtinge in een van de vier recipienten 
vernomen. _Uitrdeze proeven blykr, dar de vrye 
en open lucht veel komt toe te brengen aan het 

_ligten van de vis. Want her tuk, dat wel in 
de gewone lucht gelegt maar befloren was, be= 
gon veel later te ligten, en wierp ook minder 
ligt uic, als het (tuk dat in de open of vrie lucht 
gelegt was. De konft-lucht en ingeparfte lucht 
deden ook geen dienft aan deze ligtinge, maar 
nadeel , gelyk als ook her lucht-ledige; ik zou= 
de van deze verfcheide berrekkelyke hoedanig- 
heden wel breder konnen uitweiden, maar onze 
Natuurlyhe Hiftorie van de lucht zoude te veel 
uitdyen , als wy over alles ons met fpeculatien 
kwamen op te houden , ook kan elke Lezer 
‚daar zelfs over reden-wikken naar zyn eigen 


| goedvinden. 


| 14. 


| … Omrrent de konft-lucht die uit vruchten ver= 
wekt is, hadde de Heer onderzoeker ondervon- 

_ den, dat dezelve in het begin voor een gedeelte 
« vernietigt wierd. Maar dar het overige gedeelte 
zeer lang de geftalte van lucht konde behouden 

| en bewaren. Maar de konft-lucht, die uitde- 
opbruizinge der zouren en metalen fchielyk voort 

| gebragt werd , kan nier lang de geftalte ván 
lucht behouden. Den 26, Mey :676, wierd 
een genoegzame hoeveelheid oly van virriool en 

_ zes grein ammontiac zout, elk byzonder in een 
en dezelve recipient De, Na dat de lucht 

b bil é 3 ur 


Nok 

22 Natuur- en Konfl-Kabinet , 
uit deze recipient uitgepompt was, wierd 
door een konftige roeftellinge, het Amwmoniac- 
zout gewurpen In de oly van vitrtool, Hier uit 
wierd daariyk voortgebragt een groote opbru- 
zinge tuflchen den oly en het zour; waar op de 
kwik die in de lucht-wyzer was, kwam te ry- 
zen tot de hoogte van de natuurlyke lucht , na- 
mencyk 29 of zo dutin engelfch maar, Maar 
dat aanmerkelyk is , de kwik kwam daatlyk 
wederom neder te vallen, en wees aan, dar die 
konft-lucht wederom was vernietigt. Op den 
27. Mey wierd deze proef wederom hervat; 
maar met dit onderfcheid, dar de oly van vi= 
triool en het Ammoniac-zour , elk byzonder 
gelaten wierden in den lucht-ledigen recipient 
den tyd van tien uren, eer zy beide by malkan- 
der gemengt wierden. Zo ras als her Ammo- 
niac-zout in de oly gewurpen wierd, verhefte 
zich als te voren de opziedinge zeer geweldig, 
maar uit de lucht-wyzer bleek echter, dat de 
konft-lucht veel langzamer kwam aan te was- 
zen als in de eerfte proef ; ook wierd dezelve 
niet wederem vernietigt als na verloop van ze- 
ven of agt uren, wanneer de kwik in de lucht- 
wyzer eindelyk wederom. geheel neder gezakt 
was, Op den 29, Mey wierd dezelve proef 
wederom hervat, mer die veranderinge , dat 
het Ammoniac-zourt en de oly van virriool, elk 
op hen zelve een gehele 24, uren in de lucht- 
ledige recipient gelaten wierden, Na dar einde- 
Iyk het Ammontac-zouct in de oly gewurpen 
was, wierd een veel minder opbruzinge bee 
fpeurt, als in de twe voorgaande proeven ; 
ook wierd uit deze opziedinge de nn 

veel 


“ Maart — July 1723e 23 
eel langzamer en in minder hoeveelheid voorrt- 
„gebragt. Op den 3. Juny wierd de oly van 
vitriool alleen en zonder zout gedaan in een re- 
cipient, in dewelke een vyfde gedeelte patuur- 
Iyke luche overgelaten was, Het oogmerk was 
„om te ontdekken of de oly van vitriool de e/a- 
lafticiteit van deze verdunde lucht niet zoude 
konnen verminderen en verzwakken; maar her 
tegendeel wierd bevonden: Wart de elafficitcit 
van de lucht wierd vermeerdert; en de kwik 
kwam binnen den tyd van een uur een weinig 
op te ryzen in de lucht-peilder. Maar na dien 
tyd wierd geen meer veranderinge aan de lucht 
befpeurt ‚ niet tegenftaande de oly vier-en-twin- 
tig uren in de recipient gelaten was. 


Is, 


De Heer onderzoeker was begerig om te be- 
„proeven het vermogen der zonne-ftralen in her 
verminderen of het vermeerderen van het ge- 
wigt of de fwaarte der ligchamen. Op den 4, 
September 1678. wierd een drachma meny ge- 
daan in een phiool-glas, dat geheel open was, 


‚ „Op deze meny wierden gebragt de zonne-ftralen 


door een brand-glas, en vervolgens geconcen- 
treert > en nier tegenftaande veel meny onaan- 


geraakt was gebleven van de brandftraal, wierd 


echter bevonden dat de meny 4 van eea grein 
ligrer was geworden. Op deze wyze wierden 
noch verfcheide proeven aangeftelt zelfs in her 
Jucht-ledige mer aích van tin, met meny, mer 
hourts-kool , mer levendige zwavel , mer bloem 
van zwavel , enz, maar de verandering van 

B 4 zwaar- 


24. Natuur= on Konflemabinet ; 
zwaarte, dewelke daar door voortkwam, was 
zo gering, dar dezelve niet waardig is te mcl- 
den, alleenlyk ftaat aan te merken dart de brand- 
ftraal van het brandglas de houtskool in het 
luchtledig niet konde aanfteken, en de zwavel 
ook niet konde doen branden, maar wel doen 
fmelten en veel rook uitgeven, zonder echter in 
deszelfs zwaarte iets te verminderen, 


16. 


De bovengemelde proeven zyn meer voor de 
befpiegelinge der dingen als tor een nuttig ge- 
bruik, Maar de Heer Boyle vond geraden om 
eensteonderzoeken , of niet zommige ligchamen 
zouden konnen bewaard werden voor de bedervin- 

ein de zamengeparfte konft-lucht der zappen of 
liqugurea, Op den 3, Augufty 1678. wierden 
twe Abrikoozen gedaan in twe verfcheide re- 
cipienten, De ene recipient was geftelt met wa- 
ter, in het welke ook gekneusde Rozynen ge- 
wurpen waren. In de andere recipient waren 
alleenlyk maar enige rozynen gedaan , en zo- 
danig gefchikt dat noch de rozynen, noch ook 
de uitwazemende vogtigheid geenzints konden 
raaken aan den Abrikoos, Op den zo. Sep- 
tember wierd de Abrikoos uit her water geno- 
men , of uit de infufie van Rozynen , zoras alsde 
recipient wierd geopent, en deszelfs lucht een 
vryen uitgang verkreeg, begon het water op re 
bruizen: de Rozynen hadden al hun fmaak ver- 
loren; maar de abrikoos hadde zyn aangenome 
{maak nier alleen behouden, maar dezelve fcheen 
veel aangenamer als de abrikozen, dewelke, op 
dien 


Maart —= Pauly 1723. 25 
dien tyd varfch gekogt wierden, Nier tegen- 
ftaande deze abrikoos 38 dagen in dit zap en 
deszelfs kunft-lucht bewaart en opgefloten was 
geweeft, Op den ro. February 1678, wierd de 
abrikoos die zonder water in de andere reci- 

ient gelegt was geweeft bezien, maar dezelve 
er deszelfs vaftigheid verloren, doch de 
koleur en gedaante tot aan dezen tyd overgehouden 
en bewaart. Uit deze proeven komt te bly- 
ken, dat de fmaak van zommige vrugten kan 
bewaart worden in de infufie van rozynen, ten 
‚ minften in vaten, dewelke een goede hoeveel 
heid van te zamengeparfte lucht konnen bevar- 
ten, Deze geparfte lucht is konft-lucht die uit 
de rozynen werd voortgebragt, en geen uitgang 
vindende zeer ingeperft werd, 


1 


Op den 15 Seprember1678. wierdentwe perfi- 
ken mer infufie van rozynen gedaan , in twe wel ge- 
floten recipienten, Op den 21 September wasin de 
ene recipient zo veel lucht aangewaszen, dat van 
het water of de infufie een weinigje door dereren 
_vandefchroef uitgedreven wierd, Maar uit de an- 
dere recipient was tot noch toe niets uitgevloeid, 
Op den 25. Seprember hadde de eerfte recipient 
wederom vry wat water verloren, in zo verre 
dat deszelfs zesde part omtrent zonder water 
was. Maar de fchroef van dezen recipient be- 
ter gefloten zynde, wierd her uitparzeh van hee 
water voor eerft belet. De twede recipient 
was noch in den zelfden ftaat gebleven. Op 
den 26, September was uit de eerfte recipient 

B 5 Wée 


‘26 Natnnr- en Konft=Kabinep , 
wederom eenig water uitgeperft, her welk door 
noch naauwer flaitinge van de kraan of fchroef 
belet wierd, in zo verre, dar zelfs tor op den 
17. November deze recipient volkomen digt was 
gebleven. Op dien dag wierd dezelve geopent, 
en de perfiken begonden als te zieden, zo ras 
als de ingeflote lucht uit de recipient kwam uir- 
barften. Een perfik , dewelke van die zoortr 
was, in dewelke de fteen inwendig aan ’ vlees- 
vaft is, hadde niet alleen behouden deszelfs vaftig- 
heid, maar ook noch een zeer goedefmaak. De 
andere perfik , dewelke van deze zoort van per- 
fiken was die geel zyn, was ongemeen zagt ge- 
worden, maar deszelfs {maak was echter veel 
‘aangenamer als de {maak van de andere; en hee 
liqueur was ongemeen aangenaam. Op den 28. 
December was de andere rectpient noch onver- 
anderlyk digt en gefloten gebleven, en wierd 
op die dag geopent; waar op daatlyk een on- 
telbaar geral van lucht-bellen in’ zap, en op 
de perfiken voort gebragt wierden, De perfik 
hadde deszelfs vaftigheit aan de ene zydebehou- 
den, maar aan de andere zyde verloren, en was 
echter in’ geheel zeer aangenaam van fmaak , 
maar een weinig aan de rinfe kant. Uit deze 
perfiken blykt eeritelyk , dat door de geperfte 
kunft-lucht de {maak der perfiken lang bewaart 
en befchermt wierd in een infufie van rofy- 
nen; en ten anderen dat een zap zuur kan wer- 
den, zonder dar enige geeften uit het zelve uit- 
gegaan zyn. 


18, 
De Heer Boyle wilde eens onderzoeken, of 


Feel 
hed 


‚Maart — July 1723. 27 
de perfiken, of diergelyke vrugten zo wel be- 
waart zouden konnen werden in de zappen van 
andere vrugten, als in de infufie van rozynen. 
Op den 20. September 1678. wierden twe per- 
fiken en enige rauwe druiven gedaan in twe re- 
cipienten. Deze recipienten wierden beide ge= 
heel opgevulr, de ene mer appelen, die tot een 
pap geftampt waren, en de andere met infufie 
van rozynen. Den 25, September was de rect- 
pient die mer appel-pap gevult was, noch in 
een goeden ftaat gebleven; maar in de andere 
recipient, die opgevult was mer de znfufie van 
rozynen, was zo ongemeen veel kontt-lucht 
voortgebragt, dar daar door wel de helft van - 
her ligueur of de infufie was uitgeparft, en de 
kwik was in de lucht-wyzer tor roo duimen 
opgedreven door de kragt van de konft-lucht, 
De recipient wierd daar op aanftonds geopenr, 
en de perfik wierd byna in een pap verandert, 
terwyl de geparfte lucht uit den recipient gedre- 
ven wierd door de geftinge, Echter was de 
{maak van de perfik zeer aangenaam en goet ge- 
bleven. Deze proef wierd noch eens hervat mer 
een andere perfik in verfche infufie van rozynen, 
maar de uitko:nft was byna dezelve, en de per= 
fik door de hoe veelheit van konft-luchr, byna 
in een pap verandert, behoudens deszelfs aange- 
name {maak Op den 3. Oétober was uit den 
recipient, die mer appelpap gevult was, geen 
vogruitgedreven, maar op den zelfden dag wierd 
echter al de pap door de kragt vân de gemaakte 
lucht uit dien recipient gedreven. De recipient 
geopent zynde, wierd alles zeer aan * geften 
gevonden, ende perfik was ook geheel week ge- 
wore 


z8 Natuur en Konff-Kabinet, 


worden, maar echter gebleven van een zeer aan= 
genamen imaak, Uit deze laafte proef kwam 
te blyken, dar de vrugten in een appelpap , nier 
zo wel konnen bewaard werden, om de grote 
hoeveelheit van konft-lucht , diein dezelve voort- 
gebragt werd, alfchoon deze voortbrenginge al 
wat later gefchiede, als in de infufie van de ro- 
zen, ok zyn de raauwe druiven als zy los 
of mede aan’rgeften geraken, niet zo bekwaam 
vor het bewaren van vrugten, om dat zy al te 
veel lucht voortbrengen, gelyk als door de vol- 
gende proef nader beveftigt zal werden door een 
druifzap. 


19. 


Op den 23. September 1678, wierden twe 
perfiken en enige rauwe druiven gedaan in twe 
verfcheide recipienten, van dewelke de ene ge- 
vult was met pap van appelen, en de andere mee 
pap van druiven. Op den 1, Oâtoher was de 
recipient, die mert appelpap gevult was, nog in 
zyn geheel gebleven, maar de andere was geheel 
van zyn druive-zap of wyn ontbloot geworden. 
Deze recipient wierd geopent, en dewyl in de- 
zelve zwe verfcheide perfiken gedaan waren, 
wierde de ene van dezelve geheel week , en zagt 
bevonden, hoewel echter zeer goed van {maak ; 
maar de andere perfik hadde deszelfs vaftigheic 
en fmaak vry wel behouden, De recipient, die 
met appelpap gevult was, wierd op den $. Fe- 
bruary 1676 noch in zyn geheel bevonden, en 
geopent. De grore opbruizinge die daar op volg- 
de was een teken, datin deze fles een onge 

oc- 


‚Maart == July 1723: z9 
hoeveelheit van geperfte konft-lucht befloten was 
geweeft, De perfik hadde echter noch een aan= 
gename fmaak behouden, gelyk als ook zelfs de 
appelpap, maar zy waren beide war zuuragtig 
geworden. Uit deze proeven blykt , dat her zap 
van druiven, nauwelyx kan gebru'kt werden tot 
het bewarender vrugten, om het {chielyk voorts 
brengen van al te veel lucht. 

20. 

Op den 24. September 1678. wierden twa 
peren, dewelke gewoonlyk burrer-peren ge« 
naamt werden, gedaan in een recipient. die 
naàukeurig zhe was met appelpap. Op den 
28, September bleek aan de lucht-wyzer , die te 
gelyk gebruikt wierd, dat de kwik noch geen 
veranderinge van hoogte gemaakt hadde. Op 
den $ O&tober was de kwik 15 duim gerezen. 
Den 6. Oëtober was de kwiks hoogte 16 duim. 
De kwik kwam niet hoger te ryzen. En op 
den 26. Oétober wierd bevonden dar in den re- 
cipient een fcheur voortgebragt was, het welk 
mifchien veroorzaakt zal zyn, om dat defchroef 
van de fles al te ongemeen digt gefloten geweeft 
zal zyn. De peren waren zeer week en pappig 
geworden, en deene peer begonook alenigzints 
te rotten, Maar de appel-pap zelfs was zeer 
aangenaam van fmaak gebleven. De fcheur 
van de recipient is mifchien de oorzaak geweeft 
dat in deze proef zo weinig konft-lucht uit de 
appel-pap voortgebragt wierd - 


21. 
Op den 1, O@tober 1678. wierden twe ri 


za Natuur- èn Konft-Kabinét, 


fiken gefloten in twe recipienten. De ene van 
deze recipienten was opgevult mer appel-pap , 
en de andere met gekneusde raauwe druiven. Op 
den s, Oêtober was reers al veel lucht voortge- 
bragt ín den recipient die met gekneusde drui- 
ven opgevult was; ook wierd een weinig van 
de dfuivewyn uit den recipient geparft, maarde 
kwik bleef echter in de lucht-wyzer ftaan op de 
hoogte van 64 duim , tot een teken dat zich 
noch een genoegzame hoeveelheit van te zamen- 
geparfte konft-lucht in deze recipient kwam te 
onthouden, Op den 6. Oâcber wierd noch al 
wederom een weinige druive-wyn uit de reci- 
pient geparft, want zodanige recipienten wer- 
den nier zo digt gefloten, of de fynfte delen van 
her zap konnen zomtyds doorgedreven werden, . 
door de nauwe reren van de fchroef , niet tegen- 
ftaande de konft-lucht door de nauwheit der 
reten van den fchroef nier al te veel konde door- 
dringen, want de konft-lucht was noch zoda- 
nig in den recipient aangewaszen en ingedron- 
gen; dat de kwik in de lucht-wyzer ftonde op 
7o duim. Den 8. Oktober was al de wyn uit 
den recipient uitgegeft , en de hoogte van de 
kwik was op 86 duim in de lucht-wyzer. Op 
den r2. O&ober bleef de hoogte van de kwik 
noch op 86 duim, gelyk als ook noch op den 
18. Oâtober ; het welk een bewys was, dat de- 
ze recipient desz:\fs konft-lucht zeer veel kwam 
te behouden, niet tegenftaande al het druive-za 
uir den zelven was uitgedreven, Op dezen zelf- 
den 18, dito wierd ook bevonden, dat zederte 
wyf dagen de recipient, die mer appel-pap ge 
wult was, ook een weinigje van deze pap hadde 
éÀ uit 


Maart faly 1723: 31 
wirgegeven, Op den 4. December was al de 
appel-pap ook uitgedreven, uit deszelfs reci= 
pient, niet tegenftaande dezelve ook deszelfs te 
zaamgeparfte konft-lucht vry wel hadde behou- 
den. Deze recipient wierd geopent en uit de- 
zelve kwamen zeer veel lucht-bellen mer enig 
gedruis onder het openíchroeven van dezelve, 
De perzik werd bevonden zeer week meteen 
prikkelende en wynige {maak, Op den28, Ja- 
nuary 1679. was de kwik in de recipient, die 
„met druive-zap gevult was geweeft ,‚ noch op 

_dezelve hoogte van 86 duim blyven ftaan, en 
terwyl ‘dezelve geopent wierd ,‚ kwamen veel 
luche-bellen’ uit den perzik te voorfchyn, de 
perzik zelfs was uiterlyk vol rimpels en vous 
wen , maar deszelfs koleur was zeer weinig ver- 
andert , de fmaak was zeer prikkelende door- 
dringende, en enigzints aan de zure kant, Uit 
deze proeverì komt te blyken, ‘dar de perziken 
al vry lang befchermt konnen werden tegens de 
verrottinge in een konft-Jucht zonder zap. Op 
een andere vyd hadde de Heer Boyle enige per- 

ziken gewurpen in bier, en in wyn, met voor= 
nemen om te onderzoeken , of de vogren, die 
reers uitgegeft hadden , gelyk als het bier en de 
wyn, bekwaam zoude zyn omde vrugten voor 
de verrottinge te bewaren, Dewyl deze reci- 
pienten ook gefloten wierden. als de voorgaan- 
| de, gefchiede enige werkinge in de wyn en in 
het bier, waar daor enige konft-lucht voortge- 

_bragtwerd, die geperft en gefloten bleef in den 

recipient mer bier, zo wel als die, dewelke met 

_wyn gevult was, Maar deze konft-lucht was 

maar Zo veel dar zy in de wyn de kwiks a 

| ichz. 


32 Natnur- en Konft-Kabinet , 
hucht-wyzer opdreef tor 33 duim , en in hee 
bier tot 47 duim, na dat van den 4, O&tober 
1678. tor den 3o. December 1678. de perfiken 
in de recipienten geweeft hadden, wierd de per- 
fik , die in de wyn gelegen hadde bevonden, 
noch vaft, en van een goed koleur, en een aan- 
gename wynige {maak ; maar de perfiken die 
in ’ bier gelegen hadde , verkregen al te veel 
de {maak van het bier, voornamentlyk eene per= 
fik die in ongegeft bier gelegen hadde. Uit deze 
proef blykt echter dat de gegefte zappen , be- 
kwaam zyn om de vrugten te bewaren voor de 
werrottringe, en te befchermen voor week wor- 
den , omdat zy niet alte veel konft-lucht voort- 
brengen, gelyk als wel de ongegefte zappen. 


22. 


De Heer onderzoeker heeft noch verfcheide 
andere diergelyke proeven in het werk geftelt 
mer perfiken , en dezelve bekwaam gevonden 
om de vrugten te bewaren, Behalven deze proe- 
ven wierden ook aangeftelt verfcheide andere 
proeven, om op die wyze voor de bedervinge te 
bewaren, in verfcheide vegten en geperfle konft- 
lucht raauw rundvlees, oefters, verfche of on- 
gezoute boter, leeuwerken, appelen, melk enz. 
en de uirkomften waren verfcheide, na de ver- 
fcheide aanftelling der proeven; maar de onder- 
vindinge leerde , dar op deze wyze zeer veel 
zaken voor de bedervingebewaart konnen werden. 
Het welke wy oordelen van zo veel belang te 
zyn, dat her zelve veel nader onderzogt mag 
warden. Gelyk als ook de proeven haa: de 

5 


ki 
| Maart —= fuly 1723: 33 
_ Heer Boyle in het werk geftelt heeft, om in het 
| __ Jucht-ledige door bekwame werktuigen te deftil. 
_ leten, en de proeven door dewelke de beende 
ren en pezen der dieren binnen een korten tyd 
® tot een voedende pap overgebragt worden, Met 
_ deze proeven befluit de Heer Boyle zyne darde 
Verhandeling over de lucht; en uit de aanteke- 
ninge van den datum blykt » dart deszelfs proe- 
ven volteokken zyn in het begin van het jaar 
1679. zommige van dezelve zyn van de uitvin- 
dinge van den Heere Papin, die gelyk de Heer 
‚Boyle in zyne Voorreden verklaart mede ge- 
werkt en de meefte werktuigen , die daar toe 
gebruikt zyn, zelfs gemaakt heeft. Het welk 
‘wy hier noch eenmaal hebben aangerekent, op 
dat aan een iegelyk de eere toegeeigent werde, 
dewelke hy inderdaad verdiend heeft. Ik heb 
niet goed gevonden om alle deze proeven te be- 
fchryven , uit vrees dar derzelver uicbreidinge 
“den Lezer zoude konnen vervelen, en onze Ng. 
zuurlyke Hiftorie van de Lucht onaangenaam 
doen werden. Ook konnen de Lezers die zeer 
paaukeurig zyn , deze zaken by den fchryver 
zelver onderzoeken en nafpeuren. 


23: 


De Heer Boyle die omtrent alles van de als 
| “deruiterite naaukeurigheit was, heeft naderhand 
| ‘in hoedanigheit van een brief, nog uitgegeven 


“een verhandeling over de wonderlyke en ont- 
dekte verdunning van de lucht, zelfs ook zon= 
der middel van de herte. Voor dezen hadde de 
| Heer Boyle in de bovengemelde Verhandelin. 
| PRM Deer. C gen 
| 


b 


24 Natuur- en Konft-Kabinet ; 


gen al aangetoont , dat de lucht in de lucht- 
pomp hondert en twe en vyftig maal groter plaats 
konde beflaan, als zy in hare natuurlyke Con- 
fiftentie zynde vervult, wanneer zo veel van de- 
zelve uitgepompt is geworden dat de overige 
weinige lucht zich door den zelfden recipient 
egaal uitbreid. Maar deze uitbreidinge voldeed 
nochtans aan den Heer Boyle niet volkomen; 
(niet tegenftaande Merfennus noch maar half zo 
veel uitzertinge had konnen vinden) om dar hy 
geloofde door andere en bekwamer werktuigen 
ze zullen konnen ontdekken, dar de lucht zich 
door deszelfs elafticiteit noch veel meer kan uit- 
zetten, gelyk als ook naderhand genoegzaam 
gebleken en van my reers aangemerkt is. Maar 
de reden dat ik echter deze proef ondervindinge 
van den Here Boyle aan den Lezer kome mede 
ze delen, is, om datik in deze Natuurlyke Hi- 
frorie van de Lucht ook te gelyk befloteu hebbe 
ene Hiftorie en aanreenfchakeling te maken van 
de ontdekkingen, van de proeven, van de per- 
zonen, en vande tyden omtrent, door, eninde 
welke elke zaak voorgevallen en gebeurd is, toe 
op dezen onzen tegenwoordigen tyd. By dezen 
tyd dat de Heer Boyle die proeven in ’t werk 
kwam te ftellen , hadden de Heren van de Aca- 
demie van Florence alreers ook uitgegeven, zo= 
danige proeven, waar door zy ondekt hadden, 
dar de lucht zich hondert en drie en zeventig-’ 
maal meer konde uitbreiden als de plaats, de- 
welke dezelve eerft hadde beflagen of gevult. 


24e 
Om de uitzetringe van de lucht door ane 
ela: 


_ “Maart == Fuly1723 35 
elafticiteitj noch nader te ontdekken, ham de 
Heer Boyle een matrasje, her wel een glaze ey 
genaamt werd. De pyp van dit matrasje was 


enige duim breed en lang, dit werktuig wierd 
benevens een phiool-glas in een recipient geftelr. 


_Zy waren beide gevult met water, terwyl de 


lucht uitgepompt wierd, quamen zo veel lucht- 
bellen te vooríchyn, zo wel ín de marras als ín 
het phiool-glas, dat het water dar in de bol van 
de matras was , fcheen te koken, en het water 
dat in de pyp was van het matrasje daar uit 
vloeide, Na dart nual de lucht uit deze beide 
waters in de gedaante van lucht-bellen was uit- 
gegaan, wierden de glazen uitgenomen, en de 
pyp van de matras wierd wederom gevult met 
water uit het phiool-glas, zynde dít phiool-glas 
alleenlyk maar medein den recipient geftelt, om 
genoeg water te hebben, dat van lucht ontbloot 
was; en daar mede.de pyp van de matras, als 
dezelve enig water verliezen mogte wederom te 
konnen vullen, Zo ras als nu de gehele matras 
evult was, wierd dezelve voorzichtelyk omge- 
eert, engeftelt ín een bakje, met een genoegzas 
me hoeveelheid water, De matras en deszelfs 
pyp was wel geheel gevult, maar een klein wei- 
nigje was overgelaren , voor een klein luchte 
belletje van de natuurlyke lucht. Zo ras alsnu 
de matras omgekeert ftond in het warer, klom 
de lucht-bel na boven , en zette zich tegens de 
bovénfte kant van den-bol. Dewyl het glas van 
dit matrasje zeer helder en klaar was, kondede 
Jucht-bel zeer wel gezienworden en zeer naau- 
keutig gemeten zynde wierd uitgerekentì, dat 
deze lucht-bel egaal grooor was mer her cwe 
Ca hondert 


36 Natuur= en Konft-Kabinet ; 


hondert en tiende gedeelte van een duim, Het 
matrasje wierd met zyn onderfte glaze bakje daar 
deszelfs omgekeerde pyp in ftonde in díe gedaante 
zeer voorzigriglyk geftelt in een bekwame reci- 
pient, Alles wel gefloten zynde , wierd de 
“tucht uit de recipient uitgepompt. Naar enigen 
tyd begon het luchtebellerje zich een weinig uit 
te zetten, en na lang pompen wierd het zelve 
zo groot, dat al her water uit de bol van de 
marras uitgedreven wierd door de pyp, beneden 
in het waterbakje, blyvende de pyp alleen noch 
maar vol water; maar de pompinge noch vers 
volgt werdende wierd zelf het water van depyp 
zo láag geparft van de uitgezette lucht van dit 
eerfte luchtbelletje, dat het water in de pyp 
zelfs lager ftond als het water in het warerbak- 
je, daar de pyp in was, Waar uirgenoegzaam 
bleek , dar het luchr-belletje zich ten minften zo 
veel uitgezer hadde, en meer als de inwendige 
ruimte van de bol van de matras bedroeg. De- 
ze proef wierd noch eenmaal mert dezelfde uit- 
komft hervat, En het volumen van de bol 
wierd inwendig gemetenen gecompareert by het 
wolumen van het kleine lucht-bellerje, en bevon- 
den, dar de Diameter van het lucht-belletje tot 
de Diameter van des bols ruimte inwendig zo 
verfchelendewas, dat het wvolumen van de bol 
Inwendig agt duizent maal groter was als hee 
volumen van her lucht-belletje, Zo dar uit deze 
proef wierd afgeleid dar de lucht, door deszelfs 
elafticiteit , zich zodanig kan uitzetten, als de 
wederftreving werd weg genomen , dat zy ache 
duizent maal groter plaats komt te beflaan, als 
de plaats dewelke zy in haar natuurlyke confif= 
tentie 


Maart — July 1723 37 


_ vegtie komt te vervullen, Het is wel waar dat 
_ zodanig een glazen bol of matras niet volmaak- 
_ telyk rond is, maar de plaats die de lucht van 
__de luchrt-bel ook nog hadde beflagen van de pyp 
‚van den matras, buitenen behalven deszelfsbol, 


kwam dit gebrek rykelyk te vergoeden , gelyk 
ook kwam te oordeelen de vermaarde Wiskon- 
Îtenaar Dokter Wallifius, die by deze proef ook 
tegenwoordig was, Deze proef wierd noch 
met nader proevenonderzogt, en uit alleswierd 


_ bevonden dat de eerfte calculatie goed was, 


25. 


__ Dar deze kleine lucht-bel zich nog veel meer 


zoude hebben konnen uitzetten , als alle weder- 
ftreving geheel konde weg genomen worden, is 


_ Een zekere waarheid. Want als de lucht uit de 


recipient uitgepompt werd , ís het wel een waar- 
heid dat de lucht-bel, die zich boven in de bol van 
de matras bevind , zich uitzer door de elafticiteit, 


__en vervolgens het water door de pyp van de ma- 
_ tras parft naar beneden, tor in het waterbakje , 
in her welke de pyp vande matras komt te 
ftaan, om dat het water van dít warerbakje op 
deszelfs oppervlakte deszelfs perzinge verloren 


heeft, door het uiepompen van de lucht, uit den 
recipient, maar de lucht kan noit volkoment- 
Iyk uit een recipient nitgepompt werden, gelyk 
als deervarene weren, Het is wel waar dat 
deze lucht, die in den recipient komt over te 
blyven zeer gering èn ongemeen verwydert en 
dun ís, maar echter noch niet zodanig, dat alle 
deszelfs elafticiteit geheel en volmaaktelyk ver- 

C 3 looren 


38 _Natuur=en Konft-Kabinèt; 
looren is. Dit is de reden, dar die weinige 

lucht door deszelfs elaftscizeit, hoe kragteloos 

dezelve ook mag zyn, noch enige wederftant 
bied op de oppervlakte van her water „als her 

zelve in het warerbakje komt te ryzen, door het 

invallen van het warer, dat uitde matras werd uit 

geperft „door de elafticiteit van de lucht-bel, dia, 
zich indenmarrasbevind. Deze wederftant belet 
de lucht van her luchr-belletje vervolgens noch: 
enigzints in deszelfsuitbreidinge; voornamentlyk. 
in her geval van debovengemelde proef; van de- 

welke de Heer Boyle zelfs bekent, datde lucht 

nier volkomen genoeg. uit den recipient hadde 
kunnen uitgepompt worden, om dat de recí- 
pient hiet zo volmaakrelyk-dicht was geweeft , 
dat noch niet een weinig lucht onder hee „doen 
van de proef wan buiten was komen in te {lui- 
pen; ook blykruir de volgende proef dar onze 

gedagren niet ongegrond zyn. 


26. 


De Heer onderzoeker bediende zich van een 
zeer klein en dun kloot gedaanrig glaasje, het 
welke mer een zeer lang en dun pypje of halsje 
voorzien was. Dit glaasje was geblazen aande 
- konft-Jamp , en vervolgens zeer teder, dun en 
doorfchynende, en zo klein dar her zelve maar 
omtrent 80 grein water konde houden, , Dit 
glaasje wierd voorzichtelyk omgekeert „en des 
zelfs dunne pypje geftelt an een fles , die insge= 
lyks mer water vervult en ruim genoeg van-hals 
was. Na dat nu de lucht uit den recipient ge- 
pompt was, in dewelke deze rweglazen geftelt 

warcna 


Maart — fuly 1723. 39 
waten, ‘vertoonden zich daartlyk een oneindig’ 
getal van lucht-bellen , die uit het water kwa- 
_ men uit te borrelen in de luchr-ledigen recipient, 
_ Ook wierd het water uitgedreven uit het kloot- 
_ formige glaasje door de lucht-bellen , diein het 

bovenite gedeelte van de bol van dit glas wa- 
ren, en zich kwamen uit te zetten, Maar zo 
ras als de buiten lucht wederom wierd ingela- 
ten in den recipient, wierd daatlyk het kloor- 
formig glaasje wederom gevult met water , en 
_de lucht-bellen die het warer daar hadden uitge- 
parlt wierden ín malkander gedrongen tot een 
enig luchrtbelletje , dat niet groter was als de 
__knop van een fpelde, Echter wierd het kloot- 
gedaantig glaasje uit het water genomen, en 
_ met de vinger belet , dar niets konde lekken uie 
de opening van het pypje van dit glaasje, Het 
glaasje wierd wederom omgekeert merhet pypje 
naar boven , op dat het lucht-bellletje zoude 
opryzen , en uit de opening van het pypje uic- 
aan. Nadat dit gefchiet was wierd her ge- 
eelte van het pypje , dat daar door ontledigt 
wasgeworden, met water daar de lucht uitge- 
«haalt was kunftiglyk gevult.” Zo dar nu her 
glaasje geheel zonder enige lucht fcheen te zyn, 
“sen geheel vol water, daar de lucht uitgegaan was, 
gevult was, Wederom omgekeert. zynde wierd 
“her zelve wederom als te voren in een bakje mer 
“water geftele, en in de recipient geplaaft, en her 
kwam te blyken dat noch zo veel natuurlyke 
Jucht in het zelve was gebleven , dar zich een 
lucht-bellerje zertede boven tegens het bollerje, 
gelyk alste voren, miaar het was zodanig klein, 
\dac her ndauwlyks zichtbaar was, Maar na 
vriend GC gers dat 


jo __Natnur= en Konft-Kabinet;, 
dar enigeuirpompingen van lucht uit den reci- 
pienr gefchied waren, wierd her zelve merkelyk 
groter. De lucht wierd uit vermaak wederom 
ingelaten in den recipient, waar op daartlyk hee 
lucht-bellerje wederom zoengemeen klein wierd. 
als te voren, Eindelyk wierd de lucht geheel 
uirgepompt uit den recipient , waar door het 
Jucht-belletje zo groot wierd dat het de ruimte 
van her gehele kloot-gedaantig glaasje, en zelfs 
ook van deszelfs pypje, kwam te beflaan, en 
al her water uit her zelve uit te dryven in her 
ondergeftelde warerbakje. Waar uit kwam te 
blyken, naar een naaukeurige rekening van den 
Here Boyle , dat her volumen van de uirgezerre 
luchr-bel dartien duizend zeven hondert en negen 
en zeftig maal groter was, als het volumen van 
die zelfde lucht-bel , in deszelfs natuurlyke 
Confiftentie. Deze zaak is voor het menfchely- 
ke verftant onbegrypelyk , en van dezelve kan, 
naar mya oordeel, geen beter reden gegeven 
werden, als onder anderede uitmuntende wiskon- 
ftenaar en proef knndige Wysgeer de Heer ’sGra- 
vezande daar van geoordeelt heeft; gelyk als 
wy voor dezen reers hebben aangerekent; na- 
mentlyk: dart de luchtdeelen zodanig geftelt zyn, 
dart zy zich van malkander gedurig trachten te 
verwyderen, zo lang alszy daar-niet in weder- 
houden werden van andere zaken, die hunne 
verwydering komen te wederftreven en te belet- 
ten; en als gevraagt werd waar deze lucht- pun- 
„ten of deeltjes dit vermogen van verkregen heb- 
ben? wy pier anders konnen antwoorden, als 
dar her zelve van hunnen maker hen is ingedrukt 
als een natuurlyke wet, dewelke zy moeten op- 
| volgen , 


_ Maart — July 1723e Ar 


volgen, uichoofde van hunne natuurlyke geftelc- 


_ heid, en dat als wy daar toe iets, dar aan ons 


onbekent is komen te vercieren of te onderftel- 
len, wy ons in gevaar ftellen van gedurig re ver- 
vallen in alderhande onzekerheden en dwalin- 
gen , daar niets mer zekerheid op gebouwt, uit 
vaftgeftelt, of befloten kan werden. Wy be= 
hoeven ons niet te bekommeren noch op tehou- 
den, en te malen met ons verftant , omtrent de 
dingen dewelke wy niet konnen achterhalen, W 
bevinden dar alle ligchamen en fchepzels mer 


_ hunne byzondere gefteltheden, eigenfchappen, 


hoedanigheden en vermogens begaaft zyn, zo- 
danig dat dezelve voortvloeien uit hunne by- 
zonderlyke natuurlyke gefteltheid , dewelke de 
wezens doet zyn dat zy zyn , en dat zulks hen 
van hunnen maker zodanig is ingefchapen , of 
Ingedrukr , als natuurlyke werren die hen be- 


palen, en dewelke zy gedwongenzyn op te vol- 


gen, 


27. 


Naar deze korte verhandelingebeeft de hoog- 
waardige Robertus Boyle , in de gedaante van 


een aanhangzel , laren volgeneen andere verhan- 


delinge, wegens de duuringe van de elaf?riteit 
van de uitgefpanne lucht, Na: dat onze yveri- 
ge en geduldige onderzoeker der natuurlyke 
Schepzels ondervonden hadde , dar de lucht het 
vermogen hadde om door deszelfs Flafticiteir 
zich uit te zetten tor een volumen , dat zo veel 
duizende malen groter was als deszelfs natuur- 
lyke uitgebreidheid, en gelyk als wy-dezelve in« 

bi Hie ademen ; 


42 Natuur-en Konft-Kabinet, 
ademen , en in dezelve komen te leven en om: 
ringt te werden, bekendehy dat wy niet weten 
tothoe verre deze uitzettinge wel zoude kon- 
nen gaan, daar dezelve alle deszelfs e/afticiteit 
eheel kwam te verliezen, Mirsgaders,daraan 
em tot noch toe onbekent was, of de elaftici- 
teit zich zelfs wel kondebefchermen, en in dien 
ftaat volherden en duren , als zichde lucht zo 
veel hadde uitgezet, als in de voorgaande proe- 
ven is gebleken, dan of zodanigeen uitgezette 
lucht, de verfwakte elafticsteit die zy noch heeft 
overgehouden nier door den tyd komt te verlie- 
zen? om dit problema tebeantwoorden vervoeg- 
de zich de Heer Boyle, volgens zyne gewoonte, 
wederom naar de proef-ondervindingen , te 
meer om dat hy hadde aangemerkt, dat noch 
niemant‚hadde onderzogt of de raaiheit en beften= 
digheit van deelafticiteit des luchts, en deszelfs 
uitzertinge wederzydsop malkander wel beften- 
dig waren? 
28, 


Omtrent de bovengemeldeonzekerheid , ftel-, 
de de Heer onderzoeker noch verfcheide fwarig- 
heden en defiderata , die noch niet onderzogt of 
bepaaldelyk bekent waren gemaakte door de 
Schryvers, voor aan zyn oplettend en naaukcu- 
rig verftand. Alseerftelyk : Dar tor op dien 
tyd noch van niemant gedecideert wis, ef de 
natuurlyhe lucht , diein cen olas , dat Herme- 
tifche gezegelt word , is opoefloten, dezelfde graad 
van Elafticiteit altyd of ten minften voor een 
Zeruimen tyd behoud, dewelke dezelfde haddde 
toen zy ingefloten wierd @ dan of dezelve ‚ des- 

| zelfs 


Á Madrit, ven Fuly1723e 4% 
/ zelfifpanninge zomtyds verandert,naar de veranderin- 
‚ge van de buiteu lucht, die wy. daagelyks aan de 
zelve befpeuren, door middel van de Barometer. 
‘Fen tweden: was ook noch niet gebleken, of de, 
angefloten lucht > als dezelwe haar elafticiteit al, 
egaal homt te bewaren woor een matig en tyd, wel: 
eeven tay en Elaflycq zoude konnen* blyven een 
zeer langen tyd? dan of niet wel eindelyk zoude 
kemen te volgen > dat de elafticitert zeer verfiwakte 
of ook wel geheel-kuwam te verdwynen? gelyk als 
waar genomerì berd in de klingen van de ‘Degens „, 
en in zeer veel veerachtige of Elaftigue ligchaamen » 
dat zy door den tyd verswakken en hunne weder— 
flrevends kragt verliezen, Ven derden was nockn 
_ vande wysgeren niets vaft geftelt van de graden 
‚der Elafticiteir ‚zamentlyk of de geduurzaamheit y 
de gelyk, formigheit, of de veranderinge van de- 
kragteu vande Elafticiteit, af kwam te bangen 
van die verfchiilende graad in dewelke de Elafti- 
citeit wastoen de lucht alder cerft in gefloten wierde, 
‚ Ten vierde hadden de wysgeren zich ook noch 
_ pier uit gelegdt om aan te tonen of de Elafticiteit 
heen de ingeflote Lucht in des zelfs fpanning niet 
_ werandert (bet zy de zelve verflapt, of meer ge- 
Spannen werd) van de voorzeide veranderinge 
der buitenlucht, ten opzigte wan. fwaarte-kradt 
èn de volle maanflyden of inde nieuwe maansty- 
| 
| 
| 


den? bydeze vier zoorten van defiderata, zegt 
de Heer Boyle, dat nochverfcheideandere zou- 
de konnen gevoegt worden diezodanig zyn dat zy 
zelfs niet eens in vermoeden komen, maar dac 
de tyd, en,de gefteltheit van zyn fwakke lig- 
chaam zulks belertede, Herswelk ook de oor- 
‚zaak was, dar.die Heer veele proeven dewelke 


hy 


44 Natnurs en Konfl-Kabinet 5? 


hy noch wel in het werk zoude geftelt hebben 
omtrent de bovengemelde fwarigheden heeft na. 
gelaten Echter kan deze voorftelling aangemerkt 
werden als een aanfporing voor andere natuur 
onderzoekers, te meer om dat de Heer Boyte 
mer de volgen de proef ondervindingen den weg 
daar voe heeft geopent en klagr gemaakt, 


29. 


De Heer Boylelier aan de konft-lamp blaafen 
kloor-formige glaasjes, die zeer teder zyn, en 
dun afgehaalt werden met een ongemeen dun 
pypje of halsje, Ter wyl zodanig een glaasje 
noch ongemeen heer was, en geen andere, als 
maar zeer verdunde lucht in zich konde hebben, 
Svierd her zelve aan de openinge van des zelfs 
pypje is de vlam vande koft-lamp gefwindelyk 
bermetifche toegezegelt. Hier door wierdde zeer 
verdunde ingeflote lucht gedwongen temoeten 
blyven in die graad van uitzetting , tot dewelke - 
de herte dezelve hadde gebragt in den tyd als 
het glaasje hermetifshe gezegelt wierd. Na ver- 
loop vaneenige maanden wierd zodanig een glaas- 
je mer des zelfs pypje in het water geftelr, en 
met de vinger of iets anders, want deze pypjes 
zyn heel teder, aan deszelfseinde onder ’t water 

eopent, waar door het warer door de buiten 
bet die op de zelve mer des zelfs natuurlyke 
fwaartedrukte,geperft wierd in her kloot gêdaan- 
vig flesje; dewyl dit maar gevult was met 
een lucht, die door de herre, daar wy van ge- 
fproken hebben, ongemeen verdunt, en vervols 
gens van een geringe graad van Elafticiteit was, 

echter 


ï „Maart —= July 172 ze 45 
echter wierd het geheeleiglaasje niet gevuld, om 
__dat de lucht die in het zelve was, door het wa- 
ter gedrongen zynderót de zelve graad van Elaf?z- 
citeit, als de buiten lucht, zulks kwam te belet. 
te en vervolgens het gedeelte dar de zelvebefloeg 
van het glaasje, waterloos deed blyven. Uir 
deze proef kwam te blyken: dar de Lucht diein 
het kloot-formig flesje opgefloten was, niet van 
des zelfs elafficiteit , zo veel als hier uit geoor- 
deelt konde werde, hadde verloren, niet tegen- 
ftaande dezelve zo veele maanden uit gefpannen 
‘hadde geweeft, of in her fiesje uitgebreid gehuis« 
velt hadde. 


30. 


De Heer Boyle, door de boven gemeldeproef 
noch niet geheel voldaan zynde, ftelde noch de 
volgende in her werk, om te onder zoeken of 
de lucht, in een ongemeen groot volumen boven 
des zelfs natuurlyke Confiffentie uirgelfpannen 
zynde, lang indien zelfden ftaar zoude konnen 
duren, In een fyne en dunne blaas wierd onge- 

_meen weinig lucht over gelaten, daar na wierd 
de zelve zeer naauwf{en wel vaft toe gebonden, 
en ineen recipient gehangen na dat de lucht uit 
de recipient was uitgepompt, heeft het weinigje 
lucht dar in den blaas was zich zodanig uitge- 
zet, dar daar door den gehele blaas opgeblaze 
en gevult wierd, Na den tyd van twe jaars 
dewelke deze blaas in den luchr-ledige recipient 
bewaart was geweeft, vertoonde de Heer onder- 
zoeker dezelve aan verfcheide grote Heren te 
Londen, en wierd bevonden, dar dezelve in een 
zu 


46 __Natuur= en Konft-Kabinet;, 
en den zelven ftaar van uitzettinge, zonder de mir: 
fte verandering was gebleven , gelyk als ook noch 
een jaar daar na terwyl den Heer Boyle deze ver- » 
handelinge fchreef. Behalven deze proeven wier- 
den tot het zelfde oogmerk noch verfcheide an= 
dere proeven in het werk geftelt, en bevonden 
dar de wyd uitgezette lucht, geende minfte ver. … 
andering in des zelfs elafliciteit kwam telyde 
zelfs nier, al wierd de lucht met gewigt of uit- 
wendige fwaarte gedrukt, De Heer onderzoee » 
ker hadde ook weren toe te ftellen. een klein 
Werk-tuigje, dat in de zak konde gedragen wer- 
den, en in het welke lucht befloten was; 
die meer als duizent maal groter plaats befloeg, 
door des zelfs uitfpanninge als in des zelfs na-_ 
tuurlyke uitgebreidieid , en echter een zeerlangen 
tyd niets van des zelfs clafticiteit en taaïheit kwam 
te verliezen. Door dit werktuigje konde ook 
onderzogt en beproeft wetden, of de lucht, die 
uit zich zelfs uitgezet zynde onveranderlyk 
kwam te blyven , echter door de warmte of kou-. 
de niet aangedaan wierde in het vermeerderen 
of verminderen van des zelfs e/afticiteit , en de on- 
der vindinge getuigde dat door de minfte warmte 
de lucht hoe zeer de zelve zich ook reets uitge- 
zer mogte hebben, in des zelfs elafticiteit noch 
kwam te vermeerderen. Want zo ras als die 
werktuigje in de warme hand gehoude wierd 
veroorzaakte de warmte daatlyk een merke 
“Iyke veranderi g. Zo ras als de hand weder 
wierdt weg gehaalt, wierd bevonden dat deinge- 
lore uitgefpanne lucht , wederom tor! des zelfs 
eerfte koelheit gebragt zynde, cok te gelyk aan= 
„gain zyn vorige uirgeftrektheid , met vernieti= 
Sns 


| Martti —= July 1723: 45 
‘gingevande vermeerde uitgeftrektheid, die door 
‚de warmte was aangebragt, Waar uit komt te 
7 blyken dat hoe zeer de lucht zich ook uitge. 
breid mag hebben, de warmte echter in ftaat 
is van de zelvenog meerder uit te zetten, enver- 
volgens des zelfs elafticiteit te vermeerderen. 


Zeventiende Verhandeling van het GOUD 
enz. Indewelke vervolgt word de FOS 

‚ WELIERS-KONST en de NA4- 
TUURLTKE HISTORIE DER 
STENEN. 


al | 


_p 

TS heb voor dezén aangemerkt (a) dat aan de 
Naruurlyke en konft en-Hiftorie van het Goud 
onder anderen is gehegt de juweliers-konft. Wy 
konnen dit zeer lige begrypen, als wy aanmer 
ken, dat de Edele gefteentens op zo veel ver- 
fcheide manieren door middel van her goud by 
malkander geplaaft en als ve famen gevoegt worden 
tor de gedaantens van verfcheide zoorten van ju= 
„welenen vorftelyke cieraden. Het is wel waar 
dat hier toe ook veel malen het zulver gebruikt 
„word maar echter veeltyds tegelyk benevens her 
‚ goud, Ook achter wy de gout{mirs-konft en de 
zulverfmits-konft in dit opzicht zo naauw ver- 
bonden te zyn dar een volkomen gour-{mit tege= 
Ayk behoort te zyn een zulver-{mit, een fteen- 
| N é zete 


_ (a) Zie Natuur-en Konft-kabinet Maart-Ful 
722, PAL. 120, 


28 Natunr- en Konfl-Kabinet) 
zetter, een Amolieer-konftenaar en_een Hteen= 
kundige. Ek weet wel dat deze goud fmits-konft 
als wy dezelve op die wyfebegrype , in verfchei- 
de konften en Ambagten werd verdeelt, en ook 
van verfcheide perfonen werd geoefent, dewelke 
zich verkeerdelyk inbeelden, dar zy wezentlyk 
van’ malkander onderfcheiden zyn, om datizy 
kwanfuiselk maareen byzonder gedeelte van deze 
gitmuntende konft komenite behandelen. Maar 
dit is in derdaad een’ groote onkunde en agteloos- 
heid die aan zeer veel andere konftenaren gemeen 
is, Dit vooroordeel is de oorzaak dat veele kons- 
ten en Ambagten niet zo veel werdeu verbetert , 
en geenzints tot hoger trap van volmaaktheid 
komen op te klimmen, als zy zouden doen, 
indien elk konftenaar het daar op toeleide, om 
zyne konft of ambagrt na te fpeuren en te leren in 
deszelfs uirgebreidheit, enntet zo armhartig en 
bekrompen, als hy: dezelve van deze of gene 
onnofele meefters,dien hy maar blindeling naar 
volgt, heeft geleert en zien behandelen. Een 
‘zulverfmit die te gelyk geen navkeurige kenniffe 
heeft van het Goud, en de andere metaalen, van 
het goutfmeden, van de edele gefteentens en der- 
zelver bewerking,vanhet Amolieren , van het te- 
kenen em verder van alles war daar toebehoort , 
1s in der daad zeer gebrekkelyk en niet hoger te 
agren als een A mbagtsman, die maar mannêtje 
naar mannetje maakt. Dekonften en Ambagren 
die van eene natuur zyn, en in dezelfde natuur- 
Iyke ftoffen en onderwerpen befig zyn , geven zeer 
‘veel lichtten ophelderinge aan malkander, er 
maken een kenner , die heee gelyk of ‘gezament= 
yk in de grond verftaat, tor een verheven kon- 


ea 
el, 


Maart —= July 1723: 45 
ftenaar, die bekwaam isom veele gebrekente ver- . 


beteren, en veele nieuwe zaken en vermeerde- 
… ringenvan zyn kontt uit te vinden. 


E 
Als dan de kennifle der tenen en der zelver 
bereidingen, bewerkingen, en behandelingen, 
onder andere van zodanig een konftenaar be- 
hooren geweten te werden, volgt immers van 
zelfs, dar de jaweliers-konft een aanhangzel is 
van het gour en filverfmeden, en vervolgensoa- 
_ der de konft Hiftorie van her gout, zilver en an- 
dere metalen behoort. Ook behoort de juwe- 
_ liers-konft nier onder dezelve zodanig bekrom- 
pen,“ als dezelve hedendaags van de meefte 
begrepen werd, maar zodanig als de natuur 
vandezaak zelfs komtrte vereifchen, namentlyk 
darde zelve inharen rykdom en uitgebreidheir 
begreepen word , gelyk als dezelve door verfchei- 
de perzonen, die daar in komen te werken ge- 
oefent werd; want” de juweliers-konit is niet in 
in. deszelfs geheel of alleen en volkomen by 
een koopman in ruwe of fyne ftenen, of alleen 
en volkomen by een diamant-{lyper of polyfter , 
of robyn of zagter edel gefteen-{lyper. of alleen 
by een diamantkliever , of alleen by een Diamanrt- 
Ínyder, of alleen by een zerter, of alleen by een 
kender derr{teenen. Maar de juweliers-konft in 
zyn geheel is by deze alle te zamen, en in een 
ryk.denkbeeld begrepen; om dar zy alle in de 
zelvewerken , en kennifle van dezelvein het geheel 
behoorden te hebben, Op dar dan eindelyk de 
naukeurige liefhebberseens een regt denkbeeld van 
de juweliers-kon{t zouden komen te verkrygen, is 
myn voorneemen om dezelve rebefchryven;mer 
_ VIII, Deer, D alle 


5o Natnur= en Konft- Kabinet, 
alle deszelfs kenniffen, konften, en_handwere 
ken, die omtrent de ftenen bezig zyn. 


3: 


Dejuwelierskonft kan in des zelfs rykdom en 
uitgebreidheirnier verftaan werden,zonder een die- 
pe en naaukeurige kenmfle van de fteenen. _De- 
wyl deze zyn de ftoffen , en de onderwerpen, uit 
dewelke de juwelen of konft-ftukken van de ju- 
weliers-konft gemaakt en voortgebragt worden. 
Om deze reden heb ik als her eerfte en voor- 
naamfte deel der fuwelters-konft geoordeelt te 
zyn de natuurlyke hiftorie derftenen, als ditdeel 
afgehandelt is, zalik; als ik leve, de andere 
delen van de juwelters-konft. volgens een _natuur- 
Iyke zamenfchakelinge befchryven , elk in hunne 
berrekkingenop en onder malkandere. Welk een 
nut en voordeel hier door zullen konnen genieten 
alle, die mer de ftenen Koopmanfchap dryven, 
of mer de zelve omgaan, of indezelve dagelyks 
komen te werken, zal de aldereenvoudigfte 
Lezer zeer licht konnen begrypen. 


4. 


Om danonfe aandagtte laten gaan op de 
natuurlyke hiftorie der fteenen,ftaar te noteren, dat 
de hiftorie der fteenen gebrekkelyk en mank zoude 
zyn, als wyalleenlyk maar kwamen te befchry- 
ven dejnatuurlyke hiftorie der fyne ftenen, of edel 
gefteentens om dat de hardefteenen,gemeeneen an- 
der edel gefteentes, te veel gemeenfchap en ver- 
wandfíchap hebben mer de grove ftenen, in de 

welke 


Maart — July 1723. st 
welke zy dikwils als in hunne moeren en voefters 
komen te groeijen , en onderen omtrent dewelke 
zy zeer veel gezogt en gevonden worden. Daar 
om zal ík befchryveneennatuurlyke hiftorie van 
alle deftenen geen utrgefondert, zo veel als aan my 
bekent zyn geworden. Dezenatuurlyke Hifto-. 
rie der ftenen , heb ik reets verdeelt intwehoofd — 
delen; zynde het eerfte deel een natuurlyks his- 
torie der ftene in her algemeen , en het twede deel 
zal zyneen Natuurlykehiftorie van elk zoort van 
ftenen ín her byzonder. 


5, 


Van de natuurlyke hiftorieder fteenen in ’t ge= 
meen ‚ heb ik de volgende zaken (die ik om her 
geheugen te ververfchen van den Lefer eens kor= 
telyk zal herhalen) reets befchreven en aangetei- 
kent. 1. Zyn aangetekent (a) de voornaamfte 
fchryvers die over de ftenen hunne waarnemingen. 
ophelderingen en befchryvingen hebben ín het 
ligt gegeven; 2 van (b) her Natuuriyk onder- 
fcheid dat in de Stenen gevonden word; 3. is 
_ bewezen (c) dat de ftenen groeyen „leven enfterven, 
en hunnen oorfprong hebben uit vloeibare of ten 
minfte zeer weeke delen; 4 is ook aangetoont 
(d) dat de koleuren van rood, blaauw , geel, 
groen, paars en verder alle andere koleuren der 

2 ftenen 

(a) Zie Natuur-en konft-kabinet Maart-July. 
2722 van pag. 123 tot pag. 145. inclais. 

(6 Zie het zelve kabinet van pag. 14S. #03 
tag. 148. incluis. 

(c) Zie van pag. 148 tot pag. x5$. 

(B) Zie van pag. 153. tot pag. 192. 


52. _Natuurs en Konft-Kabinet, 


ftenen gebore worden uit de metallyne en minera- 
hfche zappen, of dampen, die op verfcheide 
wyzengemeenfchap mer de ftenen hebben; 5. zyn 
onderzogt (a) verfcheide manieren op de welkede 
ftenen komen te groeyen; en de verfcheide be- 
paalde gedaantens de welke de ftenen als zy tot 
“hanne rypheid zyn gekomen vertonen, Dit laafte 
Argument is zodanig uitgeftreke, Leerzaam 
en aangenaam, dacik reers over het zelve twe 
grote verhandelingen heb gefchreven. Maar de 
wyzen of manieren op dewelke de fteen-gewas- 
fen door de Natuur werden voortgereelt, zyn 
zodanig verfcheiden, en de gedaanrens, tot de 
welke de ftenen komen te groejen, zodanig veel- 
derhanden en aanmerkelyk, dat ik dezelve on- 
der den titul;van de beeld ftenen zal afhandelen en 
befluiten Ik zal mer dezen. titul te weten de be- 
fchouwinge en verhandelingen van de beeld-ftenen, 
deNatuurlyke befchry vinge der ftenen in ’t gemeen 
aangemerkt fluicen, en daar op laten volgen de 
Naruurlyke Hiftorie van elke zoort van ftenen in 
her bezonder. Alsherkomrt te gebeurendat enige 
aanmerkelyke manieren door dewelke de fteen- 
gewaffen van de natuur werden voort gebragt , 
of ook welenige verwonderens-waardige gedaan 
tens dier ftenen niecaangemerkt mogten zyn ge- 
worden in de algemeene befchryvingeder ftenen, 
zullen dezeals uit hen zelfs moeten te, voorfchyn 
komen in de nacuurlyke hiftorie of byzondere 
befchryvinge van elke byzondere zoort vanftenen, 
die wy noch zullen mededelen. Ù 
(a) Zie Natuur-en konft-kabinet Auguftuse 
December. 1722 van pag. Ó7. tot pag. 1Ós. 
incluis, en ook Natuur en konft-kabinet fanuary 
February 1723 van pag. 47. tot pag. 276 ancluis, 


Baart — July 1723. $3 
6. 


DAT DE NATUUR VERSCHEIDE MA- 
NIEREN GEBRUIKT OM DE STEEN- 
GEWASSEN VOORT TE TELEN, EN 
DE STENEN TOT ALDERHANDE 
BEPAALDE EN VERWONDERENS- 
WAARDIGE GEDAANTENS DOED 
GROEYEN, werd door de beeld-ftenen niet 
“alleen meer als door enige zaak beveftigt, maat 
ook aangeroont dar de natuur, op alder hande 
aangename wyzen in het voortbrengen der fteen 
gewaflen komt te fpelen, en zich als gedurig 
bezig hout mer alderhande verkwikkelyke en 
vermakelyke veranderingen , gelyk als de Lezer 
in debeeld-{tenen zàl befpeuren. 


7e 


Ik verfta door de Beeld-ftenen alle zoorten 
van ftenen. Het zy fyne, of grove, dewelke 
van de eene of de andere zaak een beeltenis ver- 
tonen, Dewyl in de wereld zeer veel en ver- 
fcheide ftoffelyke zaken gevonden worden , en ver- 
fcheide van de zelve door de fteengewaflen wer- 
den als uirgebeelt, komt daar uit voort, dat de 
beeld-ftenen in verfcheide Claffes konnen onder- 

_feheiden worden, even gelyk alsde natuurlyke we- 
_zensen fchepzels, die zy komen te verbeelden 
insgelyks in hunne byzondere, Claffes verdeelt 
zyn. Op die wyze zal ik onder her eerfte Clas- 
fis 'by voorbeeld ftellen. De Beeld-ftenen, de- 
welke of iets verbeelden of gemeen hebben merde 


De He- 


54 Natuur on Konfl=Kabinet, 
Hemel-lichten, het zy fterren, zon of maan, of 
met de 4 Elementen, of mer de verhevelingen des 
luchts, Onder het twede Claffis zullen geftelt 
worden de beeld-{tenen , die enige gemeenfchap 
hebben met deonderaardfíche bergftoffen , of van 
dezelve iets komen uit te beelden, Onder het 
derde Claflis zullen geplaaft worden debeeld-fte- 
nen , dewelke uit beelden , of de ligchamen der 
menfchen , viervoetige dieren , vogelen , kruí- 
pende, ook bloedelooze diertjes,of der zelver delen, 
of de welke enige gemeenfchap met deze dingen 
hebben. In het vierde Claflis zullen gevonden 
worden de beeld-ftenen , dewelke komen uit te 
beelden der viffchen en zee-dieren , of derzelver 
delen , horens’, fchulpen, graten, tandenenz. In 
het vyfde Clafhis zullen zyn de beeld-ftenen , de 
welke uit beelden , bomen , heefters „ planten , 
kruiden , zaden , bloemen , bladen , en andere 
delen der plant-gewaffen, zo wel van de zee-ge- 
waflen als land-gewaffen. Her zesde Cla(fis zal 
behelzen de beeld-ftenen die enige konft-ftukken 
komen uit te beelden, In de zevende Claffis zul- 
Jen gebragt werden de beeld tenen, dewelketotr 
enige mathematifche gedaantens komen te groei- 
jen, Onder deze verdelinge of onderfcheidinge der 
“beeld-ftenen konnen zy alle gebragt werden. Want 
de gehele ftoffelyke natuur , met alle deszelfs 
fchepzels, behoort zodanig onder deze fmal-de= 
Yen of Clafles, dar allesonderfdezelve gebragt kan 
worden. 


De beeld-ftenen konrienook noch op verfcheid 
ander, 


Maart —= july 1723. 55 
andere wyzen , of in verfcheide andere opzichten 
onderfcheiden worden. Want zommige beeld- 
{tenen verbeelden door hunne eige figuur of ge- 
daante enige natuurlykezaken , of kunt gewrog- 
ten 5; anderebeeld-ftenen zyn wel zelfsnier zoda- 
nig van gedaantens, door de welkeiers uitgebeeld 
werd ‚ maar de natuur heeft door den loop van 
verfcheide aderen , en koleuren , of indrukkin- 
gen in haar als gefchildert en uitgebeeld de ge- 
daantens van dieren, bomen , plant-gewaflen, 
vrugten , boffchen , laadfchappen , enz. op een 
wyze als of dezelve in-of op hunne opper-vlakte 
gefchildert , of ín dezelve gegraveert waren. 
Zommige beeld-ftenen zyn zaken die verfteent 


zyn geworden, en dan hunne gedaantens, diezy 


voor de verfteninge hadden noch behouden hebben 
in de hoedanigheid van fteen. Zommige beeld. 
ftenen werden voortgebragt uit geftremde fteen- 
zappen, en nemen dikwils aan degedaantens van 
de goten, of bakken, ofandere vormen; of lig- 


chamenì, in de welke zy komen re ;ftremmen. 


Gelyk als den Lezer in * vervolg klaarder zal 


„aangeroont worden, Omtrent de beeld-ftenen 


ftaat ook noch aan te merken, dar de zelve niet 
zyn een enig geflagt van gefleente , maar dar zy 
beftaan uit alderhande geflagten , en zoorrten ; 
gelyk als uit edele gefteenten , uit grove ftenen, 
en faxes , uit keifteen , uit vuurfteen , uit kalk- 
fteen , uit gypsfteen , uit tofus , flusfteen , uit 
marmer, uit albaft , of uic fpaarfleen, uit zand- 
fteen, uit fchilferfteen, uit fplytfteen, en verder 
uit alle andere geflagten en’ zoorten van ftenen. 
Want alle zyn zy bekwaam om de gedaante vaa 
de ene of de andere beeltenis te ontfangen. 


D 4 9. In 


Pi 


56 Natuur- en Konff-Kabinet , 


9, 

In het befchryven van de Beeldftenen zal ik 
geenzintsnaar volgen de al te vergezogteover cen 
flemminge, deweike zommige fchryvers weren 
uit te vinden byna in alle zoort van {tenen , tuf- 
fchen de gedaanre des fteens, en dezeof gene na- 
tuurlyke zaak, Want op die wyze konnen wy 
uit de gedaante van elke {teen wel iets vinden, 
dat naar zodanig e-n gedaante enigzints komt 
te fwemen, gelyk als wy uit de wolken, door 
onze inbeeldinge, als wy willen alderhande ge- 
daantens komen op te maken Wy zullen geen 
andere beeld-ftenente boekftellen , als zodanige 
aan welkers uitbeeldinge niemant behoeft tetwyf- 
felen. Omtrent de oorzaken door dewelke zodani- 
ge beelden enfchilderien in de ftenen voortgebragt 
enuit gewerkt werden, benik ook volkomen van 
hergevoelen vanden Geleerden Joh. Jac. (a) Ba- 
jerus:Dar wy daar omtrent niet zekers konnen vaft 
ftellen ; ten minften alles war daar tot noch toe van 
uitgedagten voorgeftelt isvan zommige fchry vers, 
komt maar uitop loutere giffingen,ongegronde me- 
ningen, en verzieringen, zonder overtuigende 
bew yzen van zekerheit en waarheid, Zommige 
hebben vercierr een zeker werkzaam wezen 
dat van God onderfcheiden is, en als cen alge- 
meen Archite de fchepzels in hunne voortreling 
en groeijinge komt te bewerken tot de gedaante, 
geftalte, eigenfchappen , en de hoedanigheden met 
dewelke zy voorzien zyn, op de wyze als een 
konftenaar uit een ruw blok, of van een deeg, 
of andere ftof een beeld of konit-fluk weet voort 
te brengen, en dat dit wezen, door een ydele 

en 

(a) Vid Oryctographie Norice cap. V. 


‚Maart — july 1723: 57 
en onbedagtzame fpeling, zomtyds de gedaan 
tens en beelteniffen voortbrengt ín andere zaken, 
als by voorbeeld aan de ftenen aan dewelke de- 
zelve niet cigentlyk behoren. Maar deze mening 
is zodanig ongegrond en ontbloot van zekere be- 
wysftukken, dar her de moeite nier waardig is 
om zich mer dezelve op te houde, Andere heb- 
ben verzonneneen vis plaftica,door welk de wezens 
als geboerzeert werden , maar deze mymeringe 
is van her zelfde aloi alsde voorgaande. Andere 
dromen van zekere geeftjes of werkzame wezens, 
die over elke zaak als geftelt zouden zyn , om 
de zelve verftandiglyk te fchikken en te vormen 
tor hunne natuurlyke gedaantens en gefteltheid, 
Zommige geloven, dar het geheel al vervult is 
met onnafpeurelyke beeldjes, dewelke alle ftoffen 
daar zy zich komen mede te verenigen , komen 
te bepalen tor de figuur die zy zelfs h-bben. Wy 
vinden in de natuur een vermogen waar door de 
fchepzels bepaalt werden tot hunne vereifchre ei- 
genfchappen, hoedanighedenen geftaltens, maar 
om dar wy de natuur en de gefteltheid van dir 
vermogen niet konnen agterhalen , hebbeik altyd 
goed gevonden aan her zelve geen andere naam te 
geven , als'die vande ZADELYKE EIGEN- 
SCHAPDER NATUURLYKE zaken. Dar 
de gehele natuur verfpreid is met zaad,uit her welke 
de dingen voortkomen , zal niemant licht ont- 
kennen. Maar war dit zaat is, en op welk ecn 
wyze het werd voortgebragr, en waar door her 
zelve tot zyne natuurlyke gelteltheid bepaalt en 
naderhand bewerkt werd , ís aan ons onbekent. 
Daarom moeten wy befluiren dat de beelteniflen 
die in de ftenen gevonden worden, van cen oor- 

Ds {prong 


58 Natuur-en Konff-Kabinet ; 
fpronr, en herkomft zyn, die voor ons onbekent, 
en cazeker is, Hert fchynt dar de fchepper en 
zderhouder van de grote natuur , en van alles 
wat daar in is, veel zakenheeft believen te doen 
verftrekken als voorwerpen voor onze vermake- 
Iyke verwonderinge , om ons door der zelver ern- 
ftige onderzoek , en naukeurige befchouwinge te 
ftrelen, en te verkwikken, Want deze aangena- 
me verwonderinge zoude ophouden , zo ras als 
wy openbaarlyk kenden de manier, doorde welke 
deze voortbrenginge komt te gebeuren. Hier 
door zoude het leven der menfchen veel van des 
zelfs wezentlykfte genietinge van vermaak en 
plaifier verliezen; dewyl de aangenaamfte van 
de pafJien van onzen geeft gemeenlyk is de ver- 
wondering. Door dezelfde verwondering 
worden wy ook opgeleid tot ene behoorlyke er- 
kentenifze van onze kleinheit , en van de groor- 
heid van zulk een verwonderenswaardigen God , 
die alles zo konftiglyk , en met zo veel onna- 
fpeurelyke wysheid heeft weren voort tebrengen 
en gedurig te onderhouden. 


Io. 


Onder de beeldftenen van het eerfte Clais, 
zullen wy den voorrang geven aan de fter-ftenen, 
Deze ftenen zyn verfchetde en zeer aanmerkelyk, 
gelyvk uit her gevolg zal blyken. Coenradus 
Gefnerus (a) heeft een fteen uitgebeelt „ die als 
met fterren bezaaid is. Gelyk gefien kan wer- 
den in tab. XLV. Fig.r. hier achter bygevoegt, 
Zommige maken onderfcheid tuffchen de naam 

van 

(a) De fig-lapidum dre. cap. 2, 


| 


fes, 


Maart — July 1723. Sg 

van de ftar-ftenen om dat zommige vangedaan- 
re zelfs als {tarren zyn, en andere‘de beeltenifzen 
van ftarren in of op hun oppervlakte , als of de- 
zelve daar op gefchildert. of in gegraveert wa- 
ren komen te vertonen. Aan de eerfte geeft Gef- 
nerus den naam van Afferie , en aan de laafte 
van Affroites. Wy zullen dezelve onderfcheidea 
met de naam van ftar ftenen , en geftarde fte- 
nen. De oude hebben de geftarde ftenen al mer 
naaukeurigheit aangemerkt. Plinius (a) {preckr 
van verfcheide edele. gefteentens , ín dewelke de 
fterre ftralen aangemerkt worden. Onder de 
witte gemmen zegt hy word een gevonden , die 
Ceraunia genaamt word „en de glans der fter- 
ren na zich trekt; en dar de fteen zelfs als kry= 
ftal was , maar van een blaauwe uitfchitterin= 
ge: Dar Zenothemis een oud Schryver wel 
toeftond, dat deze fteen eigenrlyk; wit was, 
maar als inwendig een wemelende fter vertoon- 
de, Dewyl de gemmen en andere ftenen mer 
draadjes, of fynefibertjes, of op malkander leg- 
gende, zeer dunne, en genoegzaam onzigtbaare 
blaadjes komen te groeijen, gebeurt het dikwils 
dat door den loop dezes wasdems, de ftralen 
van het licht op een zeer aangename wyze ge- 
bogen en verfcheidentlyk wederom gekaaft wer- 
den. Waar door verfcheide wemelingen van ftra- 
‘ Ten , flikkeringen , koleuren „ fterretjes, vuur- 
venkjes , waterdruppeltjes , regenboogjes enz. 
voortgebragt werden. Maar al fchoon dierge- 
dyke fpelingen van het licht de ftralen van een we- 
melende fter komen te vertonen , behoren echter 
zodanige ftenen geenzints onder de beeldftenen , 


aan 
(a) Hiftor. Nat. lib. XXXVII. Cap‚9. 


bo Natuur-en Konft-Kabinet, 

aan dewelke wy den naam van fter-ftenen ge- 
ven. Om dar de gedaante vaneenifter , of fterren , 
in dit opzigt valt en als ingefchildert of gegra- 
weert , of aan de fteen zelfs moetzyn. Deoude 
hadden de gewoonte, dat zy aan verfcheide 
Schitterende gemmen den naam van geftarde fte- 
nen gaven. Op die wyze getuigt (a) Plinius 
dar onder de befte Robynen , die zy karbunkels 
noemden, gevonden wierden , dewelke zy den 
paam gaven van Carchedonis, en dewelke zy on- 
derfcheide in mannetje en wyfje, Dat in deze 
Carchedonius mannetje van binnen bran- 
dede , of flikkerende fterren zich vertoon- 
de. Maar jdat de Carchedonius wyfje, des- 
zelfs gehele {chittering naar buiten van Zich 
kwam tuit te werpen: dat ook de gem , dee 
welke Sandareftus genaamt wierd , naar de plaars 
in dewelke dezelve in de Indien groeide, ineen 
hooge waarde was, om dart in deszelfs door- 
fchynencheid een vnur ingefloten fcheen te zyn; 
en dar zygeflepen zynde, inwendig goude drup- 
pels vertoonden : dat deze ftenen zelfs tor een 
Godsdienftig gebruik gebragt waren , om de 
overeenkomft mer de fterren: en dat de Chal- 
deers dezelve ín hunne Ceremonien gebruikten: 
dar dezelve in prys hoger gewaardeert wierden 4 
naar het meerder geral van Sterren die zy ver= 
toonden: dar de ftenendewelke zy Syrtides noem- 
den, en van een honing en faffraan gele koteut 
waren , van binnen flaauwe fterren vertoonden. 
Maar op die wyze zouden zeer veel Robynen ; 
Diamanten, opalen, en andere vlammende of 
flikkerende ftenen , onder het getal konnen ge- 


ftelt 
G) L. Cit.Cap‚ 7. : 


„Maart —= Pauly 1723: 6z 
ftelt werden van de ftenen , in dewelke zich al- 
derhande tintelende Starren of ligtjes vertoonen. 
Echter kan ik wel toeflemmen dat deze waar- 
neminge der oude ‚omtrent de gemmen geheel 
nier te verwerpen is. Dewyl door deze onder- 
fcheidinge van her vuur , en de {chirteringen der 
verfcheide tintelende koleuren , en wateren, als 
ik zo fpreken mag „ de-onderfcheide fchoonheid 
der ftenen, op een byzondere en zeer aangename 
wyze kan afgeperkt en bepaalt worden, 


Il. 


Plinius {preekt ook noch van verfcheide gee 
ftarde ftenen die uit Pontus gebragt wierden, 
dar onder dezelve geftarde Stenen gevonden wier- 
den, van dewelke enige bloed-druppelen, en de 
andere goud-druppelen vertoonde. Deze Sre- 
nen wierden ook onder de heiligdommen gehou- 
den, om dar volgens de geruigenifle van Ifido- 
rus (a) geloofd wierd , dat zy door derzelver 
behulp de-geeften konden ondervragen, en ook 
verdryven. … Deze Stenen zyn volgens Gefnerus 
agaatftenen. Al fchoon deze bygeloovigheid 
belagchelyk is, heeft zy echter veroorzaakt, 
dat de gemmen en edele gefteentens ouwelinx 
hoog. gewaardeerd wierden , en zeer koftbaar 
waren. ‚ Plinius fpreekt ook zelfs van een grove 
geftarde Steen, die Acopas genaamt wierd puim= 
ftenig en mer goude ftarrerjes voorzien was. Zy 
maakten malkander wys , dat deze Stenen de 
verwoedheid konden wegnemen. Plinius {preekt 
ook nochvan een zoort van Jafpis, die mer rode 


punten 
(a) Lib. 16. Orig. Cap, 14. 


62 Natuur-en Kon t-Kabinet, 

punten geftart of als met Sterren doorzaaid is. 

Als wy op deze wyze op de Stenen mer ver- 

fcheide koleuren wilden acht geven, zouden wy 

een groot geral Stenen vinden , in dewelke wy 

Starren zouden konnen vercieren, of ook wel 
‘ derzelver gelykenifzen vinden, 


I2, 


Na dat wy nu aan den Lezer hebben vertoont, 
de grote naaukeurigheid en bygelovigheid der 
oude, omtrent de geftarde Stenen , zullen wy 
overgaan tor de eigentlyke Star-ftenen , welkers 
gehele gedaante een Star verbeelden, of met een 
veelhoekige gedaante voorzienzyn. Deze Lapi- 
des Stellares of Afterie , Srar-ftenen konnen ge- 
zien werden Tab. XL V, Fig, 2. N.r. 2. 3. de- 
ze Star ftenen vallen, volgens de getuigenis van 
(4) Bajerus in het Neurenbergs, en zyn niet zo- 
danig perfed en fchoon , als diergelyke Srar-fte- 
nen, dewelke overvloedig gevonden worden op 
andere plaatzen, N. 1. heeft nochtans genoeg- 
zame gelykheid met de regre Star-ftenen; hier 
werden vier Srar-ftenen boven malkander ver- 
toont, . Gelyk als zy op malkander komea te 
groeien. De meefte laaren zich licht vanmal- 

‚ dkander fchetden , maar deze die ook kleinder 
zyn, als wel gewonelyk niet zo ligt, N. 2, 
vertoont ook vier op malkander gewaffchen 
Starsftenen, in dewelke de Star wederom van 
een andere gedaante Is, en de Stenen groter zyn 
als die van N, r, De Srar-fteen die in N. 3, 
werd vertoont, is noch groter als de voorgaan- 
% cn 


“(a Lib, Citat Cap. V 


Maart —= July 1723. 63 
des en de gedaante van de Star ook geheel ver. 
fchelende „ deszelfs ftralen of punten zyn ftom-= 
per ; enin ’t midden zyn de bladen ook veel 
breder. N. r, is gevonden tn een beekje in *t 
__Neurenbergs. N.2. omtrent her dorp winchel- 

heid, N.3. werd hier wel als enkeld uitgebeeld, 
maar dezelve valt ook altyd te zamen gevoegd. 
De geleerde Bajerus (a) oordeeld , dat dezelve on- 
der de Earrochos of Lapides Rotulares, of rader= 
ftenen behoord. Deze zyn alle een byzondere 
zoort van beeldeftenen , die echter in zelfftan- 
digheid, al fchoon zy van uitwendige gedaante 
„onderfcheiden zyn , met de Srar-ftenen overeen 
komen , zynde van ftof als de lapis judaicus vf 
joden-fleen ; te weten van een glinfterende en 
cryftals-gewyze fubftgntie, als de Lapis Sele- 
mitis. Door de Lapis Selenitis werd eigentlyk 
verftaan de Spiegelfteen, of witte lapis fpeculs- 
ris van dewelke ik genoeg voorgeftelt heb. De- 
ze Steen word daar by vergeleken , om dar de- 
zelve enigzints kryftalachrtig van zelfltandigheid 
en een weinig doorfchyuende zyn, 


13. 

P \ el 

__ Een opregte Srar-fteen werd uitgebeeld Tab 
XLV. Fig, 3. A. is een enkelde, die van B af= 
gefcheiden is, Behalven dat in deze Steen de 
Saar verbeeld werd, is deszelfs gedaante ook als 
een Star. De grote van deze {tenen komtom- 
‚ trent overeen met onze uitgebeelde figuur , die 
wy ontleend hebben van onzen leermeefter Con- 
radus Gesnerus; inderdaad Lezer ! een hoofd- 


8 Te. 
Ca) Vid. Lib, Cit. Cap. 2, ze 


64 _ _Natnur- en Konft- Kabinet , 


geleerde van den eerften rang , en den welken, 
ik onder anderen groote mannen , voôr mynen 
weg wyzerenleidsman hebbe uirgekoren, Wanr 
wy konnen de uitmunrent{te en verhevenfte ver 
ftanden zo wel na hun affterven door middel van 
hunne rtreffelyke fchrifcen tot onze preceptores 
aannemen, als by hun leven door het mondeling 
onderwys. De Star fteen B van dewelke A is 
afgefcheiden , beftaar uicagt Star-{lenen, die zo- 
danig net en wel gepa{t op malkander gegroeid 
en te zamen gevoegt zyn „ alsof de zelve door 
eén konftenaar gewerkt waren. Zy:waren wel 
vaft en tz zamen verenigt gegroeid , maar lieten 
zich echter zeer wel fcheiden , en elk verbeelden 
een (tar, als of de zelve in gegraveert was, De 
ftralen van de ftar haddeg elk hunne holligheid , 
die door de buiten ftrepen gemaakt wierd. De 
kanten van den fteen beftaan uit dwarfche ftre- 
pen, en deszelfs zelf{tandigheid is ongemeen hart 
enfelenitifch, 


14. 


By de aftroites of ftar-ftenen , kan ook ge- 
voegd worden her fteentje dar uitgebeeld word 
in Fig. 4. mer C, D. hoewel dit fteentje ook zou- 
den konnen geplaaft werden onder de entrocht 
of lapides rotulares, vader-ftenen, De zelfltan- 
digheid van dir teentje is ook geheel anders als 
de aftroites of ftar-ftenen. Maar wy hebben daat 
in Bajerus naar gevolgt, als meeft her oog heb- 
benop de gedaante, Her is zeer dun vlak, hoee 
wel her fteentje aan deene zyde D, war lageris, 
als aan de andere, en van binnen war Scherp o 

EUwW 3 


mn mn EE en ED 


‚ Maart — July 1723: 6$ 
ruw ‚ mer kleine raspaachtige bultjes. De an- 
dere zyde C. is vol kleine ftreepjes , van hee 
middel -punt naar den omtrek ftraals gew ys voort= 
gaande , en zich omdraijende ror de holligheid 
van de zyde D. De Heer Baje:us heeft het zeive 
gekregen uit de zaver van een kleine kreek, in’e 


neurenburgs fchwartzah genaamt, 


15. 


Onder de geftarnde-ftenen , kan ook geplaaft 
werden de fteen , die uitgebeeld werd in Fig. $. 
Deze geftarde-fteen is over al befprengt mer ftar- 
rerjes. Dezelve is in een rivier in ’ neurenbergs 


gevonden , en heeft de hardigheid van marmer, 


De ftarrerjes zyn niet uitpuilende, maar als ge- 


‚graveert of uirgefneden Onder zommige die 


onkundig en bygeloovig zyn, werd noch gevon- 
den die dwaze meninge , dar de (tarren een by- 
zondere gemeenfchap hebben mer diergelyke (tar 
fteentjes , maar als zy begrepen dat de ftarren 
zodanige ontzagchelyké ligchamen zyn , en.dar 
het lige dar zy zien van een (tar, de ftar zelfs 
niet is, ja dat zy van de ftar zelfs niets zien, 
zouden zy begrypen , dat de gedaante van da 
ftarren in deze fteenen geenzints wierden uirge- 
drukt ; maar alleenlyk het Figuurtje , met hec 
welke wy de ftarren gewent zyn te fchilderen , 
of ergens op uit te beelden. Deze kenniffe zoude 
buiten twyfel aanhen openbaar maaken, de on= 
gegrontheid en dwaasheid van hunne opinie, 


Mal | 16. 
De Modsolus Stellaris van Luidius, werd door 
_VIIL Deer. 9 den 


66 Natuur- en Konft-Kabinet , 


den geleerde Scheuchzerus en “ajerus ook by de 
ftarftenen gevoegt. Dic fteentje beftaar volgensde 
Befchyvinge van den Autheur uit een Setenirifche 
of blinkende zelfftandigheid, gelykals de Afdroi- 
tes of ftar-ftenen , joden-ftenen , en diergelyke, 
De gedaante ís als een een-bladige klok-bloem , - 
de holligheid werd gevuld als mer een ftar-formige 
plaar , deonderfte bafis is nier puntig maar breed- 
agtig. Diergelyk een fteen heeft de Heer Baje- 
rus gevonden op den berg Schlepfelberg in ° 
gebied van Wolfltein. Deze werd uitgebeeld 
Fig. 6. deze fteen is wel niet kompleer , maar 
afgebroken, Echter werd de ftar klaar genoeg 
in de zelveuirgebeeld. Zommige voorname man- 
pen, Scheuchzerus Rajus » en verfcheide andere, 
zyn van gedagten , dat de verfteende ftoffen van 
de dieren, of der zelver delen, van de vogelen , 
vifchen, zee-gewafichen , bloede'oze diertjes , 
ofinfeêten, van de plantgewaffen, bomen, krui- 
den, bladen, bloemen), vrugten , zaaden enz. 
die gevonden werden op de hoge bergachtige, 
en verre vande zee afgelege landen; in debergen, 
in alderhande zoorten vanfaxes, of groveftenen;, 
en wel voornamentlyk in de tofus of tuflteen , 
fteen-kool enz. overblyfzels van de algemene 
zondvloed zyn. Onder deze ftoffen werden ook 
geftelt de koraal-gewaflen, die in de bergen ge= 
vanden werden, en alderhande gedaantens verto= 
nen. 


17. 


In de bergen , en onder de gronden werden 
onder anderenook gevonden, fterformigekoraal- 


ae 


men 


Maart == Puly 1723e 67 
Bewaffen; die om der zelver gedaante ook onder 
de geftarde ftenen van de natuur-kundige geftelt 
werden, Deftarformige koraal-gewaffen der wa- 
teren zynook zeer verfcheide , maarom dardeze 
ftar-gedaantige koraal-gewaffennog van verfchei- 
de geftalre zyn; werdendezelve mer verfcheide by- 
namen uitgedrukt , en van malkander onderfchei- 
den. Van deze zyn verfchiede namen aangete- 
kent ín het doorvrogte werk var Hans Sloa- 
ne the Natural Hiftory of Jamaica pag 54. 
$5.56.57. met byvoeginge van hunne Schryvers. 
Joh ‘ac Scheuchzerus heeft dezelve ook aan- 
gerekent (a) op dezelve wyze. Alsby voorbeeld, 


_ ftar-fteen mer grote fterren. Star-fteen uitge- 


beelt met grote koraatachtigegeftreepte por van 
Boccone.(b) Kleine geftriemde en gefternde Bafa/e 
tes van luid, (c) alsook van Hans Sloane (d) 
en Ans Boer de Boor (e) ierra Srellaria ( ftar- 
Îteen) van Gregorius Ironfter. Marfilius Ficie 
nus(f) noemt de ftar-fteen een fteentje in Indien 
uithet hoofd van een Draak gehaalt. Cardanus 

eeft aande zelve den naam lapis ftellaris offtar- 

een Gefnerus neemt de ftar-fteen Aftroites, 


_of ftarren-fteen , gelyk wy aangemerkt hebben, : 


Aldrovandus (g)geeft aan de zelve den naam van 
Stellatus lapis „eftardefteen, Agricola (5) noemt 
de zelve Draconites. Swammerdam (ú) zegt 
Afroites diftinttiffime flellas emulans. Sarren- 
E 2 ) fteen 
(a) Oryc. Hebv. Pag 221. (b) Recherche Nat. 
P. 119. (c) Lith.p.tab. 122. Fig. 23-(d) Natvral 
Hiftoryof jamaica pag.sq. (e) Lib 2. Cap. 146. 
(£) De Vita Coelitus Comparanda. Lib 3 Cap.rs. 
(8) Mus. Metall, Pag.872.877.875.879.(h) De 
gatur. fol, lib.6. (1) Mus.Pag.6, 


68 Natnur= en Konft-Kabinet 


fteen zeer onderfcheïdentlyk de ftarren na apen- 
de, Plot (a) zegt Aftroites or Starryffones. Im- 
peratus (4) geeft aan een ftar-forimig koraal-ge- 
was den naam van Millepora duizend pore; 
aan een ander koraal-gewas Corallzum fle:latum 

—geftarde koraal ; aan een ander porus matronalis ; 
aan een ander porus motronalis ransofus, Luid 
(c) zegt Atrestes ligneus elegantiur flellulis to- 
tain maJam per meantibus. Houtachtige flarren= 
Sleen , cierlyk door deszelfs geheele froffe met flar- 
vetjes doorlopen. De vaalkundige Velfchius (d) 
heeft Aftersas Cardioides major. Behalven deze , 
zyn nog verfcheide andere namen , metde welke 
de fterren-koraal-gewaffen gedoopt werden, ge- 
Iyk als gezien kan werden in her Zundvloeds 
Kabiner van den Here Joh, Jac. Scheuchzerus, 
aangehaalt in verfcheide van deszelfs uitgegeven 
Schriften. Hoe wel echter deze bynamen maar 
dienen om enige kleine omftandigheden uit te 
drukken, die niet zonderling tor de zaak doen. 
Want her komt toch alles maar daar op uit, dar 
de zelve zynfterre-koraal-gewaflen, of geftarde 
{tenen van verfcheide gedaantens of verfcheide 
andere omftandigheden, ' 


18. 


Op dat de Lezer het onderfcheid van deze 

ftar-formige koraal-gewaffen, ende harde Se/eni- 
tifche 

(a) Natur, Hift. ofoxfordsbire Pag. 87, tab. za 
Fig. 6.7.8 dr” Pag. 130. tab. 8. Fig. 2. 

(bì Zi. 27. Cap 4. 

(c) Lith, PN. 160. Tab, 2, 

{d) Hecat, Pag. 6o. 


Maart — Fuly 1723 Co 
tifche Îtar-{tenen mag zien, en by malkander 
vergelyken , hebben wy mer Fig. 7.8, en o. uitge- 
beeid, (a) de eerfte beginzelen metde welke deze 
geftarde-koraal-fteen zich begint te vertonen, en te 
groeijen op de ze-gronden. InF'ig.:o. rr. 12.1 3.14, 
werden vertoont der zelver verfcheidentheeden : 
en fchikkinge, als de zelve tordeszelfs rypheid 

is gekomen. Fig rs. is een ftuk van diergelyke 


8 ftarde fleen , dat in Engeland is uitgegraven , 


alwaar het zelve zeer overvloedig even onder de 

aarde gevonden werd. Fig. 16. en 17. verbeelden 

Een diergelyke geftarde teen of koraal gewas dart 

in fteen , in Engeland gevonden is , en zodanig 

is verandert. dat dezelve de hardigheid en door- 

E eid van agaat , ‘of keifteen verkregen 
eeft. 


19. 


Onder deze laafteftarformige koraal- gewaffen, 
diein de van de zee afgelegen gronden gevonden 
werden , koanen noch zeer veel andere zoorten 
geftelt werden die gevondenworden byLangius,(4) 
pamentlyk gemene afchgrauwe geftarnde fteen E 
ftar-fteen mer zeer grore {tarren,‚pypformige witte 
es teen, Morron(e)hesft ook enige van deze 

arformige koraalge waffen aangetekent. Maar 
nergens werd groter menigte van de zelve gevon- 
den als in her vermaarde Zundvloeds Cabiner van 
den Heer Joh. Jac. Scheuchzerus, als by voorbeeld 
koraalfterren of ftarpypen in’t marmer vanEiltad. 

„E53 Star- 

(a) Sloane L;b. Cit. tab. ar. Fig. 1. 2,3. enz, 

(b) Hij, Lap, fz. 

(©) Hift. Natur. of Northamtonsbire. 


70 Natuur. en Konff-Kabinet; 


Star fteen uit den Donauw, Star-fteen in grys: 
koleurig marmer van Salisburg. Ruwe ftar-fteen , 
of liever geftarde fteen van Tyrol. Gepolyfte 
eftarde fteen van Tyrol, Koraal-fterren van 
Mrffina Koraal-poren of pypen uit Sicilie, 
Star-fteen met grote (tarren uic de Birfz, by 
Bafel , die harde keiftenen zyn , in de welke de 
ftarren door en door lopen in deszelfs harde zelf- 
ftandigh. id, Geftarde fteen mer kleine fterren uit de 
Burfz. Gefterde fteen met verhevene fterren uit 
de sirfz, Komeer-fteen. Scolopender-gedaantige- 
ftarre-fteen uit de Birfz _Pypformige ftar-fteen 
zeer groot en.cierlyk uit * kanton Bafel,. Gee 
ftarde fteen met grote fterren in een zeer opene 
en togt-gatige Saxe, uit den Birfz, Geftarde 
fteen met zeer witte fterretjes in cen grys-gele 
Saxe van Chatelaut in Burgundie. Aftroites van 
Maflel, uit grauwe en harde !teen,fterren-{teen uit 
de bergen van Querfurt, Flusftenige ftarre-fteen 
van Querfurt die geel van kleur is. Spongtach- 
tige en ligre (tarre-fteen vau Querfurt die geel 
agtig van kleur is. Witre {pongtachtige ftarren- 
fteen van Querfurt. Uit deze en een zeer groot 
getal andere zaken oordeelen de geleerde Scheuch- 
zerus, Steno, Rocconeenz. dar overblyfzels van 
de Zondvloed zyn. Als.de menfchen eenmaal 
een harzen-fchildery tot een grondftellinge van 
zaken , díe zy daar naderhand op ftaan te bou- 
wen, geftelt hebben, verflyten zy menigmaal hun 
gehele leven mer alles uit de vierhoeken dezer 
Waereld daar na toe te halen , het welke naar: 
hunne inbeeldinge hunne grondfiellinge maar 
enigzints waarfchynelyk maakt, De liefde en 
drift voor hanne grondftellinge maakt „hen me- 
ZA ì nig= 


Maart — July 1723: pd 

_ ‘nigmaal zodanig blind, dat zy verwaarlozen 
naaukeurig té onderzoeken en te overwegen , de 
béwysftukken en ondervindingen , die hunne ge- 
hele grondftelling overhoop werpen. Zommige 
van die männen dewelkede verfteênde ligchamen 
alsoverblyfzels van de Zondvloed aanzien , be- 
dienen zich (doch zeer averegts) van het middel 
met de welke de ongegronde. Sektariffer hunne 

‚ tegenftrevers gewoonlyk te keer gaan, darismer 
hen éen kwaden naam té geven. Zy oordelen 
als iemant ontkent , dar dië dingen overblyfzels 
van de Zondvloed zyn , daar uit komt te bly- 
ken dat hy ís een ongelovige , die de gehele Zond- 
vloed ontkent , en zomrydö noch als vry wat 
meerder, Maar war zullen wy vân hen oorde- 
len , die de Zondvloed tragten te bewyzen mer 
bew ysftukken die tegens de befchry vinge van Mofis 
komen te ftryden,en hun ftellingen met argumenten 
tragten te bewyzen die onmogelyk zyn? 1s her 
niiet beter dar wy de gefchiedemflëe van de Zund- 
vloed geruftelyk geloven, op éen wyze overeen= 
komftig mer de befchryvinge van Mofis , en op 
gronden en bewysftukken die deze befchryvinge 
beveftigen , als op ermhertige en onnof-le onder- 
ftellingen , die hen zelfs om verre floten, zo ras 

als Zy maâr &êns diëp ondetzogt , of wat hart 

‘ aangeraakt werden ? verkeerde bewyzen by te 
brengen tor verdediginge van de waarheid des 
Zondvloeds, is die waarheid onder mynen en on- 
waarfchynelyk maken , gelyk de Lezer breder 
ds B in myne verrdndelingt over de Zond- 
vloed. 


20. 
De eigentlykeftar fleen , die van een Seleniri- 
ds E 4 fche 


72 Natuur-en Konft-Kabinet, 
fche of blinkende zelffrandigheid is, en dewelke 
wy uitgebeelt hebben in Fig. 2. mer, 2 ftelt Fe- 
rand, Íimperatus onder her geflagt van de joden- 
Steen of lapis judaicus ‚ en noemt dezelve flella 
judaica of oodfche Star Ais wy ook op de 
zelfltandigheid , manier van groeijen, loop van 
Striemen, hardheit, glinfterachugheid, agt gc- 
ven, ís her zeker dar de Affroites of Star-Steen, 
Joden-Sreen is, die maar om deszelfs Star-figuur 
Star fleen genoemt werd : daaro is ook de * 
naam van odenit in dit opzicht zeer be- 
kwaam, om dar zy de gedaante en her geflagt 
des Steens uitdrukt. Op dezelfde wyze zouden 
wy konnen noemen de geftarde Stenen , cie wy 
van de koraal-gewafzen enz. boven aangerekenc 
hebben , koraal-frarren „ of rofus-frarren , of 
key-ftarren, of na deze of gene Steen, welkers 
gedaante Starformig was. De Seleniuifche Star- 
freen is gemeenlyk asgraauw van koleur , hoewel 
“de koleur zo wel als de gedaante van de Sterren, 
onderfcheiden zyn. Wormius getuigt (a) darre 
Koppenhage in ’tjaar 164 ».een uitmunrtendeStar- 
fteen gevonden wierd , van die zoort dewelke 
wy Fig. 3. met. B. hebben uitgebeeld ; dar de- 
zelve drie ellen larg was , zeer hart , en dart de 
ftarretjes , of enkelde Starre-fteentjes , niet wel 
te fcheiden waren, 


als 
In het Kabinet van de Heren Besleri , is een 
Selenitifche of gemene Srar-freen van twaalf 


Star Steentjes, die op malkander gegroeid zyn, 


(&) Mufeums lib. 1 fel fecond.Capro,  * 


\ 


Maart —faly\ 1723a 73 
gelyk als wy uitgebeeld hebben tab. XLVt. 
Fig, 1. A en B verbeeld een enkeld Srarfteentje, 
het welk van A afgefcheiden is, de gedaante 
van de Star is verfcheiden , en meer verheven, 
als die wy uitgebeeld hebben tab. KLV. Fig. 3. 


_ maar ik twyfel ten hogften , of wy wel vol- 


komen ftaat konnen maken op de figaren van 
beslerus. Een uitmuntende geftarnde freen, 
werd uitgebeeld tab, XLVi, fig 2. van deze 


_geruigt Wormius(a) Jar dezelve zomtyds gevonden 


werd zo groot als een menfchen hoofd. De 
Steen is matiglyk hart, en overal mer fterren 
als bezaid , van koleur graauwagrig bruin, aan 
de fwarte kant, en geheel ondoorfchynende, 
Deze geftarde freen komt over een mer die gene 
de welke wy uitgebeeld heoben Tab. Xi V. 
Fig. s. Zy verfchelenalleenlyk 1» de groorhvid. 
Zommige van deze geftarnde frenen verbeelden 
in de plaatsvan (tarretes , warergolven, andere, 


wederom enige ftreken , en andere gedaanrens 


die wy zullen verhandelen in her aafre gedeelte 
van deze verhandelinge, om dat zy, uit hoofde 
yan hunne uitbeeldinge, niet onder de geftarnde 
Írenen geplaaft behoorden te werden, 


22e 


eftar-frenenen geftardeftenen, dewelke wy 

dus verre onderzogt hebben , kovnen ín vier 

hoofd-zoorten onderfcheiden werden , als 1. de 

Átarre {tenen , die onder de edele en fikerende 

gefteentensof gemmen behoren ; deze verbeelden 

door haar gedaantens geenzints een ftar , sh 
(a) Mus. Pag. 68, 


74 Natnur- en Konft-Kabinet , 

als de oprechte Helenitifche ftar fteen , ook zyn 
in de zelve geen ftarretjes uitgebeelt, gelyk als 
in de geftarnde ftenen die mer zeer veel ftarretjes 
als bezaaid, en alsgegraveertfchynen , veel min- 
der hebben zy over een komft met de frarformige 
koraal-gewaffen. . Zy wierden alleenlyk maar 
van de Oude frar-frenen genaamt , om dar in zom- 
mige door de buiginge en reflexie der licht-{tra- 
Jen gezien weiden alderhand. wemelende vonka 
jes, als frarren , vuur-vonken, bloer-ftippen, en 
andere fchitteringen van verfcheide koleuren ; of 
in zommige warenenige plekjes, die by fterretjes 
vergeleken wierden , gelyk als in de frenén van 
Pentus , daar Plinius van fpreekt enz. 2. De 
regte frarfrenen , die van een harde en blinkende 
of Selenirifche zelffrändigheid zyn „ op de wyze 
als de Joden-{teen , n op malkander zodanig 
paukeurig met hunne veken en lirifen komen te 
groeijen , dat zomtyds een goed gedeelte maar 
eenen fteen fchynr te vertonen; hoe wel zy zich ge- 
woonlyk wellsten fcheiden, maar ook niet altyd 
even ligt, Daar noch by komt , dat deze ftar- 
ftenen in grote en gedaante van frarren van mal: 
kander zomtyds ook onderfcheiden zyn „ gelyk 
als wy aangetoont hebben. 3 De geftarde fte- 
nen dewelke ín zelfftandigheid en fcof van de 


andere verfchelen , en zelfs de gedaante van een 


{tar ontberen , maar welker oppervlakten ech- 
ter als bezaait zyn mer ftarren,even als of de zelvé 
daar in gegraveert waren. 4. De ftar-formige 
koraal gewaffen , het welk nier anders zyn als 
koraal-pypen, die nevens malkander uit hunnen 


bafis-opgroeijen , en de gedaante van een frar in 


bunne holligheid vê@rtonen. Deze zyn in ’% 
alge- 


Ì 
& 
, 
„ 


Maart — faly 1723. 75 
algemeen eigentlyk zee-gewaflen , maar wer- 
den ook in-de bergen en rivieren gevonden, 
en in zommige grove ftenen , en faxes, die hen 
zomtyds zodanig hebben beklemt , en met hun 
…_fteen-zap door drogen en verfteent, datzy zom. 
tyds naauwelyk gezien konnen werden, als daar 
hunne kraal-pypen zichdoor die ftenen verfprei- 
den , of uiterlyk vertonen, op alderhande Wyze, 
gedaantenss en met verfcheide koleuren en ffeen- 
ftoffen, gelyk als-wy aangerekent hebben, Om 
deze flar-tormige koraal gewaflen wel tekenen, 
dient de Lezer een bekwaine kennifle van dekoraal 
tehebben; te meerder ‚ om dat ík zal doen zien, 
dat alle de koraal zelfs de echte zo wel de rode 
als de witte , in een zeker opzigt onder de ge- 
ftarde fteen gewaffen geplaaft kan werden. 


23 


De rode en witte echte kraal, die met gehele 
banken en langs onmetelyke zee-gronden , op 
ontelbaar veel plaatzen en zee-boorden aan de 
vafte landen , en Eilanden gevonden werden, 
groeid in zo veel verfcheide en aanmerkenswaar- 
dige geftaltens, dat alleen de befchryvinge van 
der zelver reers ontdekte gedaantens en formen , 
(ak {preek nu. noch niet eens ‘van de baftert-ko- 
zaal , van de koraline en ‘andere zèe-gewaflen, - 
die meteen koraal-tarter bekleet en ook wel door- 
drongen zyn,) een geheel boek zoude konnen 
wiemaken. Zy komen zo in ftammén, takken 
ftrayken, als andere delen zodanig met de plant- 
gewaffen,heefters,boomrtjes, kruidenenz. der teel= 
garde over éen; datzommige die onkundig in 

kt / : \ e 


76. _ Natuur-en Konft-Kabinet, 


de koraal-gewaffen zeer licht voor wart B 
fen van de reel-aarde zouden aanzien. aar de 
zelfitandigheid „uit de welke zy beftaan , ver= 
pligt ons om dezelve onder her geflagt der ftenen 
te Stellen. De koraal heeft geen wortel , maar 
mn deszelfs plaars als een ftene rok ,‚ met de welke 
zy als haar bafis zich hegt aan de plaats , op 
de welke zy komt te groeien. Mer deze fteen- 
achtige rok , hegr de koraal zich zodanig vaft , 
aan de ligchamen , op de welke zy groeid, dar 
zy niet als met kragt daar van afgefcheurt en 
gebroken kan werden ; gelyk als waargenomen 
is , en beveftigt werd van den oog-geruige ‚ en 
zeer naauwkeurige Paul. Boccone. (a) In de 
koraal werd . als zy eerft uit de zee gevifchr 
werd befpeurt een zap , her welke als deszefs 
geft word aangemerkt. In de koraal , zo wel 
de roode alsde witte, vertonen zich overal port, 
of tocht-pypjes, welker openingetjesde gedaante 
hebben vaneen ftar , gelyk gezien kan werden 
Tab. XLVL. Fig. 3 AAAAAA. Als wy 
pu dezeftarretjes , in aanmerkinge nemen, kon= 
nen wy alle de koraal , zo wel de rode als de 


witte » in dit opzicht , onder de geftarde ftenen. 


plaatzen Op de oppervlakte van de koraal 
vertoont zich ook een tarrerachtige ftof , of een 


zeer tedere en dunne korft , in de plaats van een _ 
Schors, Deze tarterachtige korft , heeft op de: 


rode koraaleen koleur , die zo fchoon rood is als 


vermilioen. In ’t gemeen groeid de koraal op. 


ander gefteente , gelyk verfcheide by gewaflen , 
die op andere plantgewaffen der teel-aarde koe 
men 


_(@) Vaj. Recherches ds obfervations Natnvellesde 


Monf. Boccone. prim. let, a Monf: Pierre Guifony. 


| 
ë 
» 
| 


„Maart —= July 1723. 25 
mien te groeien, en zich te zerten , of op der 
zelver fchorzen, ftammen , takken , ranken, of 
bladen enz, en daarom alseen plant-gewas ‚ opcen 
plantgewas moeten aangezien werden, Op die 
wyze komt te blyken dar de koraal insgelyks als 
een fteen-gewas op een fteen-gewas aangemerkt 
kan werden. Het is wel waar ‚dar dekoraal zome 
tyds komr te groeijen, enzichtezertren, op ver= 
fcheideandere ligchaamen buiten en behalvenfteen, 
gelykals by voorbeeltop hout, op planten, takken 
en andere zaken , die op de koraal-gronden ge- 
vonden worden ‚ maar dit gebeurd maar in ze- 
kere byzondere omftandigheden, daar ik op zyn 
tyd genoegzaam ophelderinge van zal geven. 
„Maar in her algemeen groeijen de koraal-gewas- 
chen op andere fteen-gewaflen , of ftenen}, of 
Áteenaguige gronden, 
24. 

De Heer Boccone is van gedagten dat.deko- 
raal werr voorrgeteelt door een opheving of 
zoort van fublimatie, door eene uitbreidinge van 
het koraal-geft , daar wy van gefproken heb- 
ben, en door een beneffen-fchikkinge of juxta 
pofitie van deeltjes. Die Heer heeft deze ge. 
dagte verkregen, uit de waarnemingen-dewelke 
hy omtrent de koraal heeft in’ werk geftele. 
‚Want het is jaarlyks de gewoonte in den tyd 
van enige maand-koraal te viflchen in het pharo 
of kanaal. van Meffina, door het welke Sicilie, 
van kalabrie werd afgefcheiden. By deze ko- 
| raal viffchery vervoegde zich de Heer Boccone , 
‚en ondervond dar de koraal altyd hart, en nier 
zagtis, als dezelve uit de zee opgehaalt word ; 
Behalven aan deszelfs ronde eindens, BBBBB 


EB, 


28 _ Natuur- en Konft- Kabinet’; 

BB, om dat die zyn opgevult, en als opgebla= 
zen, en zeer teder , uirgevende éen weinigje 
melkagtig vogt, van gedaante alsde melk van 
detirhymalus enandere melkagtig planten. Deze 
ronde en uirgezerte knoppen zyn niet groter als 
een aalbezie. De Schryvers hebben dezelve tot 
aan diën ryd nog befchreven nog uitgebeeld, 
zegt de Heer Bonone, om dat zy miffchien geen 
zorg gedragen hebben, dat de koraal zeer voor- 
zigtiglyk opgehaalt wierd uit het water, en 
ook naderhand zagtelyk wierd behandelt, want 
dewyl deze kuoppen zeer teder zyn, komen zy 
veeltyds te breken en «f te vallen onder het — 
viffchen, Dat de Schryvers deze ronde knop- 
pen nier aangetekent hebben voor dien tyd van 
den. Here boccone is een kleine misflag ; want 
Plinius {preekt van dezelve genoegzaam verftaan- _ 
baar en klaar; gelyk als ook Ifidorus, Jib. 16. — 
orig. cap. 8, 


25. 


Diofcorides (a) heeft ouwelinx al aange= 
merkt , dat in deze van Sicilie zeer veel , en 
ook de befte zoorr van koraal kwam re groeijen, 
Maar by getuigt dat dezelve niet eerder hart — 
werd, als na dar zy uit het water ís gehaalt 
dat zy komt rte ftremmen zo ras als de lucht haar — 
komt te raken of te omringen, her welk door 
de ondervinding echter anders komt te blyken, — 

elyk als wy aangerekent hebben. Ook fpreekt 
Diofcorides van fwarte koraal, welke laafte hy 
Antipathes noemt. Ek zalna dezeuitleggen wat 
A Wy 
(«) Lib, v, Cap. 97. 


Maart —= Puly1723e 7D 
wy door de Antipathes moeten verftaan. Pli 
nius getuigt dat in de rode zee of Arabifche 
golf zeer veel koraal komt te groeijen , maar dat 
dezelve fwarter is als de andere, echter is het 
zeker dar de koraal van de rode zee veel groter 
en {pongiachtiger is als de befte zoort van rode 
koraal, maar dezelve is niet fwart, maar rood 
van koleur. Plinius heeft (a) aangerekent dat 
de koraal beijen droeg, en de vermaarde Mar- 
thiolus heeft dit (6) aangemerkt als een grote 
misflag en dwaling van dien Schryver , maar als 
wy door de koraal beijen van Plinius de uitge- 
zette knoppen BBBB6BB verftaan, zullen 
wy bevinden dat nier Plinius maar Marthiolus 
een misflag begaat. Ook is zeer wel.van Plie 
nius aangemerkt, dar deze koraal-knoppen on- 
der water enigzints week zyn, maar hart wer- 
den als zy in de lucht komen, De uitleggers 
van Plinius, hebben gemeent dar de koraal aan 
ftukjes gefneden wierdonder het viflchen , en dat 
Plinius deze ftukjes beijen genaamt heeft. Het 
is waar, Plinius heeft den naam van beijen 
‚ (Baccae ) gegeven aan de koralen, die mer {noe 
_ fen gedragen wierde, maar ik zal na dezen uit- 
voerig aantonen.dat Plinius in dit opzicht in 
den droom is geweeft , door het ene van zyne 
Schryvers wel, en het ander kwalik te verftaan 5 
daar ik van de koraal in het byzonder kome te 
handelen. 
Óu 7 
‚Als de koraal uit her water gehaalt werd, zs 
dezelve bedekt met een tarter , of een zeer ard 
{ ie, Á Orig 
Ë (a) Lib.3a, (B) Jib, Cit, äns Cornusent. Capa 
Get. 


go Natuur-en Konft-Kabinet; 


Korft, die rood is op de rodekoraal , en witop 
de witte koraal. Deze korft werd vande Schry- 
vers mofch genaamt, maar de Heer Boccone 
noemt dezelve (fucus)» onder deze vertonen 
zich op de oppervlakte van de koraal , van bo- 
ven tot onderen, overal de ftar gedaantige togt= 
gaten, (pori), daar wy van gefproken hebber. 
Ook gaan deze togrgaatjes door de {chors, en 
worden in dezelve ook gezien, het welk niet te 
verwonderen fs ‚ om dat deze koraal-tarter of 
fchorsde ftofis,daar de koraal eerft in zer,en nader= 
hand van werd aangevoed , en nier anders alsmaar 
onrype koraal ís; die de volkomen hardigheid van 
de koraal-zelfftandigheid nog niet verkregen heeft. _ 
De Heer Boccone is van gedagten , dat deze 
togrgaten dienen tor het voortbrengen der tak- 
ken van de koraal. In de togtgacen vertonen. 
zich zes of zeven inklovingen , die met malkan= 
der de gedaante van een {tar aan de openinge van 
deze togrgaten geven. Behalven dar deze ftar- 
gedaantige togtgaren gefchikt fchynen tot her 
voortbrengen van nieuwe takken, fchynen de- 
zelve ook te dienen , voor de doorwazeminge 
van de koraal, en ook om te ontfangen hetzour 
en her zerzel van her zee-warer. 


27. 


Als onder het viffchen van de koraal de ko- 
raal-knoppen, daar wy van gefproken hebben, 
worden gebroken mer de nagel, gelyk als de 
Heer Boccone bezogr heeft, werd bevonden, dar 
zodanig een koraal-knop , is te zamengeftelt uit 
Zes celletjes ‚ of hokjes, die opgevult zyn mer 

een 


Maart == Puly 1723. 2r 
gen wir en dikachtig melkachtig vogt. Ziet deze 
hokjes of Celletjes van de koraal-knoppen in 
tab. xLvr. fig. 3. leec, BB ö. Aan dir vogt 
geeft de Heer Boccone den naam van een geft , 
om dat het zelve, geproeft zynde, bevonden 
wierd te zyn van een zeer fcherpefmaak , onder 
welke enige zamentrekkende. delen - vermengt 
_ waren. Deze zeer fcherpe fimaak gaat weg , als 
de koraal droog is geworden , en de koraal- 
knoppen behouden alleenlyk maar de zamen- 
trekkende fmaak over. De melkachtige ftof de= 
_ welke gevonden word ín de einden en knoppen 
van de rode koraal, veranderden ook voor een 
‚ gedeelte van wit in rood, en zulks alleenlyk 
aan die kant van de koraal-eindes , die alder- 
niaaft was aan de vafte koraal, na dart de koraal 
“enige uren uit de zee gevift geweeft hadde. De 
Heer Boccone verhaalt, dat te Marfeille aan 

hem gerooar is geworden , een ftuk koraal, het 
welk de koleur hadde van een roos, en een ander 
ftuk mét gemengde koleuren, 


28. 


«De koraal word dikwils gevonden als inge: 


__&nt op de rankjes, of takjes, of bladeren van 


kruiden; of zee-gewaszen . of ook wel op ftukjes 


\__ hout, en groeidt op dezele zonder derzelver hulp, _ 


me ee 


of voedinge, waaruit genoegzaam openbaar is; 
dat de koraal groeid zonder wortelen te fchie= 
ten, door dewelke dezelve word gevoed, - Ech= 
ter kan niet ontkent werden, dat de koraal; 
door een ftoffe, die ineen zekere opzigte als des- 
zelfs zaad Kan aangemerkt werden voortgebragt 
„VIII. Deer. EF werd; 


32 Natnur- en Konft= Kabinet , 
werd; maar hoedanig en wat dit zaad is; daa 
de koraal onmiddelyk eerft door voorrgebragt 
word, is niet openbaar bekent. Wy hebben 
zelfs, zegt de Heer Boccone, noch niet anders 
als maar waarfchynelyke vermoedens wegens 
deszelfs aanwaszinge, hardwordinge , «en tak= 
fchietinge, en dat het zeer waarfchynelyk is; 
dar deszelfs zaat hier en daar verfpreid ís, op 
verfcheide plaatzen vande zee. De voortjes of 
ftriemtjes die op de oppervlakte van her koraal 
zich vertonen, en die uitgebeeld werden, Fig. 
3. met CCCG. oordeelt de Heer Boccone dar 
naargelaren voerden door her opdrogen en de za- 
mendrukkinge van de celletjes. Die Heer kan 
__ook nier geloven dar de koraal komt te groeijen 
door een inwendige ontfanging van voedinge. 
De tarter die gevonden werd rondom aan de 
volmaakte koraa , en die uirgebeelt werd 
tab, kr vi. fig. 4. A AA A, zoals zy 
rondom aan de koraal noch vaft zit ‚en door 
boort is mett de fterretjes zo wel als de koraal ; 
en met BBB. zoals zy van de koraal afgeligt 
en gefcheiden is. Deze koraal-tarter groeid 
door een zoort van een gedurige applicatie van de 
tarrerachtige deeltjes , die gedurig van buiten 
aanwaffchen , en zich vaft.hegten op die gene, 
dewelke reeds geftremr of hard geworden zyn, 
Op de koraal-gronden werden gevonden onge- 
meen veelderhande zoort van Fucus, of wier, 
van zagte koralline, vanzee-kruiden, bladeren, 
alderhande zee-gewaffen ‚ en zee-moffchen, die 
zich als een vloeijende was, op de ftenen, op 
defchulpen, fchalen, kruiken, het hout, enan- 
dere zaken fchynen vaftgezer en verfpreidte a 

en 


Maart — Púly 1733e 83 
Ben, Maar alle deze merkrekenen geven niet te 
kennen, waar eigentlyk in beftaat her zaad van 
de koraal. De ftof, door de welke de koraal 
aangevoed werd ; ís buiten alle tegen{praak van 
een fteen-zappige zelfftandigheid, het welk deze 
koraal-rarter uitfchier op de wyze als de gewone 
tarter ; van dewelke zommige ook komt te 
groeijen met takken, bladeren, ftammetjes, 
rankjes; enz: Gelyk als wy hebben uitgebeeld 
in her Natuur: en Konft-Kabiner, july en Au- 
gufty 1720, tab. svrrr. fig, 18.en fig. 19, en 
_ aldaar befchreven pag. 189. 


29: 


De bovengeimelde aanmerkinge werd ook enig- 
%ints beveftigt, door een waarneminge van det 
‚ Here Boccone; Onder de verwonderingswaar- 
dige dingen die my in de handen gevallen. zyn, 
(a) zegt hy, waseen ftuk rode koraal, het welk 
gegroeid en aangewaflen was op de oppervlakte 
“vaneen ftak hout, het welk insgelyks met her 
zelfde koraal omringt was , gelyk uitgebeeld 
werd fig:s. Dit ftuk was niet veel dikker als 
een ping , fmäar wel twemaal zo lang, eu geheel 
räw over deszelfs oppervlakte, gelyk als de ko- 
raal eerft uit de Zee gehaalt word, want het is 
noch bekleed met zyn tarter , die vermilioen 
rood van koleur ís; Onder de rarter en de ko- 
raal is het hout, van het ene einde tot het an= 
dere, gelyk ats het katoene lemmer door een 
gehele kaersloopt, Het dikrfte einde werd ver- 
bi F2 toont 
_ (a) Troftem. lett. à Monf' 1. B. Denys Confzit= 
ber & Medicin,Ordinaire du Roy. 


84 Natuur= 0% Konfl-Kabinet, 


toont by A, her midden by.B , en her danfteby 
C Her dikfte einde van het hour fcheen- door 
het ingedronge koraal-zour en geft, als verfteent 
inwendig, en hadde een rode koleur als de ko- 
raal , met dewelke het bekleet was. Waar uit 
enigzints komt te blyken dat het koraal-gift of 
koraal-zout enigzints de kragt heeft, vante ver- 
ftenen, gelyk verfcheide andere doordringende 
fteen-zappen, namentlyk van de vuurefteen , en 
diergelyke ftenen. Op het midden by B, was 
de koraal zelfs minder tor ryphzit en volmaakt- 
heit, ook was aldaar het onderleggende hour 
minder verfteent , maar echter veel harder als 
hout. Aan her einde by C. was het hour byna 
geheel ontbloot van koraal, en maar bekleer 
met een dunne rok van rode koraal-tarter. Hier 
wir befluie de Heer Boccone dat de eerfte hegting 
ef indrukkinge van her koraal, dat op fteen, of 
hout, of elders anders op komt te groeien, nier 
anders ís als een tarter-fchietinge, en hegtinge , 
om en onder , en door dewelke het koraal-zour, 
of het melkachtig en fcherp koraal-geft zich 
komt in te wikkelen, en te verfpreiden, en zich 
als opte heffen, en in te dringen, re fixeren, en 
de gehele ftof zodanig te vermeerderen, te ver- 
harden, en eindelyk over te brengen rot de Con. 
fiftentie van koraal, door een gedurige applica- 
tse van nieuwe delen aan die gene, die reets enig 
zints beveftigt en hard geworden zyn De Ge. 
leerde Johannes. Swammerdam , eertyds ver= 
maard geneesheer, en ontleder te Amfterdam , 
heeft de koraal-tarter op verfcheide manieren 
onderzogt, mer verfcheide liqueuren , doorbran- 
dinge, door her vergrootglas, en bevonden dat 

_de- 


Maart — July 1723. 85 
dezelve beftaat uit dezelfde beginzelen , en delen 
als de rype koraal, en de baftert-koraal, tor 
beveftinge van de ondervindingen van den Here 
Boccone , namentlyk „dat de koraal-tarter, 
fchynr te zyn her beginzel en voedzel van de ko- 
raal.gewaflen. Alwaar noch verfcheide waar- 
nemingen bygevoegt zyn , omtrent de koraal- 
melk ,endeszelfsveranderinge , gebruik en dienft 
in de vermeerderinge, en aanwaflinge van de 
koraal. Zodanig een applicatie van de koraal 
gefchiet ook op de (tenen, fchel pen „hout , tigchel- 
ftenen, yzer en verder alle andere zaken die 
op de koraal-gronden van de zee gevonden wor- 
den. Zelfs tremt de koraal-tarter gelyk als 
een geftreke kalk of pleifter van bloed-rood overde 
oppervlakte van de koraline die in de gedaante 
van kleine boomtjes komt te groeijen. Zelfs wer- 
den cok op de oppervlakte van deze zeer dunne 
en rode koraal-tarrer, die als geftreken fchynt 
„op de koraline, gezien fpleetjes, of fcheurtjes, 
als kleine geftarde gaatjes, gelyk als wy vande 
koraal aangemerkt hebben, Deze zeer dunne en 
rode koraal-rarter van de boomrtjes-gedaantige 
koraline, is van zelfftandigheit volkomen over- 
eenkomftig , mer. de koraal-tarter die geftremt 


„ gevonden werd op de tegre koraal, of ook op 


het hour daar wy van gefproken hebben; in zo 
verre dat de nauwkéurige Bocconein zyn gevoe- 
len beveltigt werd , dar deze tarter, cigenrlyk is 
her beginzel en het aanzerzel van de regte ko- 
raal, De koraal-tarter is van zelfftandigheic 
ongelyk , of zomtyds groot en dik, of dun en 
fyn, of meer of minder zuiver, naar verfchei- 


‚de zoorten van koraal , die hun oorfprong van 


F 3 de 


36 Natunr- en Konft-Kabinet, 


dezelve gekregen hebben. Maar zy is echter al- 
tyd voorzien mer geftarde por of togtgaarjes. 


3C. 


De Heer Boccone heeft ook nog aangemerkt, 
dar de koraal-tarter , als dezelve eerft met de 
koraal varfch uit de zee word opgehaalt, van 
zelfltandigheit zagt , fmerig , glad en als olyach- 
tig bevonden werd , nier alleen daar zy gezer is 
op de regte rode en witte koraal, maar ook 
zelfs zeer dikwils op de ‘heefterachtige koraline. 
Hy oordeelt dat dic mifchten wel de oorzaak 
geweeft is, waar door de Schryvers, die geoor- 
deelt hebben, dar de eigentlyk koraal zagt is, 
als zy nog in het zee-water is, of eerft uit her 
zelve werd opgevift , misleid zyn geworden. 
Wat de fwarte koraal of Antipathes van lobel 
betreft, deze oordeelt de Heer Boccone te zyn 
een hourachtige plant, dewelke zeer dikwils ge- 
vulr is mer een fwarte gom van het midden tor 
boven toe. Zommige vermaarde Mannen en on- 
der andere enige van de Koninglyke Societeit van 
Londen hadden geoordeeld, dar de koraal wel 
komt te groeijen door een juxta pofitio, maar 
dar de koraal-tarter van noden hadde enige hour- 
achtige als de Antipates, of heeftersgewyze 
zeeegewaffen , als de koralline, of andere zee- 
heeftertjes, of hourachtigeftoffen , dewelke door 
de koraal-tarter van binnen verfteent, en van 
buiten aangegroeid zynde, op die wyze de ko- 
raal doed verfchynen, in zo veelderhande ge- 
daantes van heeftertjes, kleene boomtjes, mer 
hunne ftammerjes, vakjes, rankjes, kroontjes, 

enz 


Maart — Fuly 1723 87 
enz. Maar de Heer Boccone heeft in een (a) 
Brief aan de Hooggeleerde Mannen , Charles 
Hatton, Joh, Ray, Roberr Hook , Dr, George 
Smit, Dr, Daniel Cox, Dr. Nehemias Grew. , - 
de Heer Oldenburg toegeftaan, dar her wel waar 
is, dat de koraal-tarter dikwils komt te omrin- 
gen, en zich te zerten aan alderhande zee-plan- 
ten, of zee-heefters en boomachtige gewasjes, 
Antipates en verfteent hour, enz. Maar dat 
zulx toevallig komt te gebeuren; en dat de on- 
dervindinge aan hem heeft doen zien, dat noch 
hout, noch enige draden of vefelen van planten 
nodig zyn, om te fchikken, en op te bouwen, 
de takken aan dekoraal ; dewyl dezelve gemeen- 
Iyk zich begint voort ve brengen , te groeijen, en 
takken te maken door aanvlyenge, en beneven- 
fchikkinge of juxta pofstio. 


dE 


Uit de bygebragte waarnemingen van den 
‚_ Here Boccone fchyne te blyken, dat de koraal- 
tarter het eigentlyke beginzel is van de koraal. 
Nu zoude de fwarigheid maar zyn om aan te 
tonen, op welk een wyze de koraal door het 
gedurig aanfchieren en vermeerderen van deze 
tarter zich komt uit te breiden in takken. Maar 
als wy acht geven dat verfcheide fteen-gewas- - 
zen , mineralen , enz. door een enkelde aan- 
_fchietinge, en juxta pofitie van deeltjes gevormt 
werden, tor de gedaante van boomtjes, heeftert- 
jes , en takachrige ligchamen, zal deze zaak 
zo 
(a) Voy. Recherche & obfirvations Natu- 
vell, Six, lit. 


88 Natnur= en Konft-Kabiget ; 

zo geheel vreemd of ongewoon niet voorkomen; 
Maar wy zullen ons tegenwoordig met dit on- 
derzoek niet ophouden, om dar zulks zal uitge- 
legt werden ín.onze byzondere befchryvinge der 
ftenen, daar de naruurlyke hiftorie van de ko- 
raal op zyn plaats medegedeelt {taat te worden, 
en wy tegenwoordig alleenlyk maar hebben ge= 
tragt aan te tonens dat de koraal enigzints on- 
der de geftarde fteen-gewaszen kan geftelt wer- 
den. Wy konnen de manier van verminderinge 
en groeijenge der natuurlyke ligchamen van die- 
ren, planten, mineralen, enz. door de zinnen 
als zy zyn voortgefproten wel enigzints ontdek- 
ken, maar de eerfte affchilderinge der ligchamen 
1s ons byna van alles onbekent, 


3e. 


De Heer Boccone heeft alle zoorten van kor 
_ raal-plantenr zo wel echre- als baftert- of ook 
zelfs koraals-gewyze zee-planten, in vier hoofd- 
geflagten onderfcheiden-, en onder elk hoofde 
geflagt wederom deszelfs zoorten begrepen On- 
der het eerfte geflagt worden geftelt de eigent- 
Iyke rode en witte koraal, die gewoonlyk de 
koraal van Diofcorides genaamt word. Deze is 
de echte koraal, en te zamengeftelt uit zeer zuivere, 
vafte, harde en fyne deelen, die aan alle zyde zeer 
„wel verenigt zynde een redelyk fwaar en vaft lig- 
chaam uitmaken, en daarom ook zeer wel ge- 
draait en gepolyft konnen werden. Gelyk aan 
elk een bekent is, uit de hals en andere cieraden 
der vrouwen, en korale kleinodien , dewelke 
daar van gedraait en gevormt worden, he 

rie 


Maart —= July 1723. 8g 

1 drie‘andere hoofdzoorten van koraal, en alle 
hunne onderzaorten zyn geen echte mear ba- 
ftert-koraal gewaszen, van, dewelke zommige 
beftaan uit grover, ongelyker , onreinder , en 
ruwerjdelen; andere wederom als uit buigza- 
mer, teerder, fynder, en draadachtiger deelen 
alsdeechte koraal. Gelyk als by voorbeeld de 
koralline en ‘deszelfs zoorten ; enige uit zeer 
kruidachtige gedaantens , die wel na koraalach- 
tig zee-kruiden gelyken, enz. Onder de twede 
hoofd-zoort van koraal , word gefteld her Co- 
rallum verrucofum punétatum , de geftarde 
koraal , en deszelfs verfcheide zoorten ,-die 
te Zamen geftelt zyn uit veel grover delen, als 
de koraal van her eerfte fmaldeel; en ook veel 
Onzuiverder zyn , en welker oppervlaktens ver- 
zien zyn mert ronde gaten en ftarren, onder her 
darde’ hoofdzoort werd geftelt de heefterach- 
tige Coralline van lobel , mer alle deszelfs zoor- 
ten; die in der daad niet anders zyn als hout- 
achtige en feberachtige zee-planten, of zoorten 
van de Antspates, overal omringt met koraal- 
tarter, van dewelke wy overvloedig gefproken 
hebben; zomtyds van de ene, en zomtyds van 
een andere koleur, namentlyk rood, wit, geel, 
gitroen-koleur, of purperachtig . en bruin. On- : 
derde vierde zoorten word gefteld de bekende 
koraline, die in de geneeskunft tegens de wur- 
men, enz. gebruikt word , met de naam van 
Coratlina officinarum, of wifcus Corallinus mari- 
nus, en alle deszelfs zoorten, Deze zyn zagt, 
vryfbaar, buigzaam, enz. Hier onder behoren 
ook alle de andere zee-planten die vaneen ko- 
ralline en buigzame natuur, en echrer enig Zints 
F 5 ftoes 


go Natuur= en Konft-Kabinet, 


fteenachtig of tarterachtig zyn, en met regt Co- 
vallina berbacea of kruidachtige koralline ge- 
naamt konnen worden, Ik heb deze zaken hier 
eens willen aantekenen , op dat een onervare Le- 
zer een wel-onderfcheiden, en klaar denkbeeld 
zoude konnen krygen van de menigvuldige en 
zeer onderfcheide koraal-gewaszen. 


33 


Na dat ik nu genoegzaam heb aangeroont, 
dat de echte, of rode en witte koraal van Dio- 
fcorides , enigzints onder de geftarde fteen-ge= 
waszen kan gefteld worden; in zo verre, als 
dezelve op deszelfs oppervlaktens hier en daar 
mer klein geftarde tocht-gaatjes, die zelfs door 
hunne rarterachtige korft doorgaan , voorzien 
zyn, wanneer zy eer{t uit her zee-water werden 
opgevift, en by deze gelegentheid een weinig van 
de koraal in ’t algemeen gefproken en opgchel- 
dert hebbe, zal ik noch een weinig naaukeuri- 
ger handele van die baftert-koraal, dewelke eí- 
gendyk geftarde koraal-gewaszen genaamt 
worden, Onder deze kan geftelt worden her 
Corallium flellatum imperati, of de geftarde ko- 
raal van imperatus uitgebeeld, fig. 6. Deze is 
van zelfftandigheid als de rode en witte koraal, 
maar minder vaft en wit van koleur, en ín des- _ 
zelfs uiterfte oppervlakte mer zeer kleine-en vele 
uitbeeldingen, en als ftarretjes bezaaid. Dit ge- 
was is onder de koraal-gewaszen vande grootfte 
zoort, en in ronde takken en ftammen gegroeid 
op de zee-gronden. Zommige van de koraal- 
gewaszen hebben den naam van pori, zy komen 

vry 


“ Maart — fuly 1723. or 
vry na aan. de zelfltandigheid van de koraal, 
* Maar verfchelen echter van dezelve in hunne 

oreusheid of togtgaatige hoedanigheid. #nige 
ket ook meer en andere wederom minder mer 
de zelfftandigheid van de koraal overeen. Ge- 
meenlyk zyn zy wit, en de witfte zyn ook de 
koraal naderin vaftigheid , en rakfchieringe, Zy 
verfchelen in verfcheide omftandigheden , van 
gedaante, grote , oppêrvlakte, takachugheid, 
‚ vaftheid, zagrheid, brosheid, enz. Zommige 
vertonen in de holligheid’ hunner pypjes dwars. 
aangemerkt zynde , de gedaante van een ftar. 
Onder deze is de Millepora van ‘mperatus, ziet 
fig. 7, Deze heeft een groot geral uicfpruitzels, 
die als ried pypjes uit hun bafis {chieren. Deze 
pypen Zynvan binnen door fcheidingen, die als 
@pgaande kanalen in de lengte na boven gaan , 
zodanig gefchikt, dat zy overdwars in het bo- 
venfte van hunne einden een ftar vertonen, Zom- 
mige werd porus matronalis genaamt, gelyk ge- 
zien werd fig. 8. Deze is effen en egaal van 
oppervlakte , en overdwars gefneden zynde, 
‚ vertoonen de pypen van binnen de gedaante van 
een ftar, Een rakachtige porus van imperatus 
werd uitgebeeld fig. 9. Deze is een geftarde po- 
fas matronalis ramofus , of vakachtige. Van 
eze en ook noch van verfcheide andere pord, en 
topheufe en koraal-achtige fteen-gewaszen , is 
zeer veel aan te merken, her welke wy voor 
een andere tyd en plaats gefchikt hebben, Dier- 
gek zee-koraal-gewaszen , pori en geftarde 
oraal, worden dagelyks genoeg gezien onder 
de cieraden van de fonteinen, waterfprongen ; 

cafcades, grotten enz. 
Dier- 


Land 


92, Natuur-en Konfl-Kabinet , 


34. 


Diergelyke pori, of koraale zee-gewaszens 
werden ook jin de gronden en bergen op verfchej- 
de wyzen verfteent gevonden, Gelyk als onder » 
andere de ftar-fteen van Sicilie van Boccone. 
Deze ftar-fteen is voorzien mert koraal-achtige 
en flraal-formige pori of pypjes. De geftarde 
fteen met grote (tarren is nier anders, als een 
vafte te zamengebonde verzamelinge van een on- 
zelbaar geral keine pypjes of koraal-pori, die 
tuffchen beiden gevult zyn mer toplus, tuf-{teen, 
met zaver en kley 5; en: m dar her inwendige van 
de pypen fpongieufus, en in zeer veel evenredige 
cellen of ruimrtentjes onderfcheiden is, die rond 
en ftra-Îs-gewys gefchikt zyn, vertoonen alle 
deze pypjes in elke ronde pyp, dwars doorge- 
Theden zynde , de gedaante van een ftar, Uit 
oorzaak van de middelfchotjes, door dewelke 
de zeer kleine pypjes die in elke koraal-achtige 
pyp befloten zyn, van malkander gefcheiden 
zyn. Deze holle, en uit veel kleine pypjes be- 
ftaande, koraal-pypen zyn in hun oppervlakte 
gevoort, gelyk als den Lezer kan zien; fig. 1o, 
by AAAAAAAA. daar ftar-pypen op zich 
zelfs vertoont werden. De uicwendige voortjes, 
of riemtjes , en ftreken , worden ook gezien aan 
de pypen van de millepora van imperatus die wy. 
uitgebeeld hebben, fig. 7, en her welke een zee- 
koraal gewas is. Diergelyke voortjes of ftreep- 
jes, maar veel fynder, werden ook aan de echte 
koraal waargenomen, als ook aan verfcheide 
onechte zee-koraal-gewafichen; gelyk onder an- 


e= ï 


| Maart —= fuly 1723. 53 
deren aan hee welk Uly{lus Aldrovandus den naamt 
geeft van pleudo- corallium album fungofum fpon- 
giachtige vaifche witte koraal. Deze geftarde 
{teen van Sicilie is zeer verfcheide, gelyk als by 
voorbeeld van koleur, want de zaver, de Hem 
en de rophus of tuff-fteen, met de welke gevult 
zya de tuffchen ruimtens , die tuflchen de ‘ko- 
raalachtige pori, of groote pypen, uit dewelke 
de fleen is te zaam geftelt gevonden word, is 
zomtyds wit, zomtyds afch-graauw , en zome 
tyds ros, en deelt ook deszelfs koleur mede aan 
de koraal-achtige ftar-pypen, die aan deze ge- 

ftarde fteen dien zy uitmaken, door hunne kleine 
rochtgaaten of inwendige ftraal-formige zuby 
uitbeelden een groot geral van ftarren, van de 
zelfde rondte en gedaante gelyk verbeeld werd ; 
dog in *t klein met B. Zommige van deze ge- 
ftarde ftenen werden ook noch verfcheide gevon= 
den, die in zommige hoedanigheden van mal- 
kanderen verfchelen; want zommige zyn onge- 
meen harr, andere wederom teder. Alfchoon 
u deze geftarde koraalachtige {tenen , op het 
oge land in de bergen , in her gefteente, en on= 
er de aarde gevonden worden, hebben zy tert 
pzichte van hunne koraal achtige pypen, een 
eer volkomen overeenkomt met de geftarde zee- 
oraal-gewaszen, porienz, daar wy van gefpro= 
en hebben. Maar dewyl deze op de gronden, 
f inde bergen door verfcheide zoorten van fteen« 
appen verfteent worden, of bezoedelt en gevult 
worden mer de ftoffen, liem, kley , aardesenz; 
n dewelke zy gevonden worden, is het geheel 
let te verwonderen, dat zy in dit opzigt zeer 
eel van malkander komen te verfcheelen, ten 


‘ p= 


94 “Natuur-en Konft-Rabinet, 


opzicht van derzelver gehele fteen-achtige zelfs= 
ftandigheid. De Heer Paulus Boccone getuigt, 
dat hy in den Berg Erna op Sicilie gevonden 
heeft, zodanige geftarde ftenen, die zeer na kwa: 
men aan de natuur van her kryftal, 


35: 


De Heer Boccone oordeelt, dat de vetfvof. 
minge van deze koraal-achtige geftarde fteen, iri 
een harde en kryftalachtige fteen , ís voorrge- 
bragt, door de tofus ; of door de zuivere en rei- 
nezaver, die eerft de pypjes zoude gevult heb- 
ben, en dan naderhand meerder verfteent en ver-_ 
hard zyn geworden , zelfs tot de hardigheid en 
hoedanigheid van kryftal. Maar wy hebben tot 
het verftenen of veranderen van diergelyke zaken 
in harde ftenen, niet anders aan ve merken, als 
de uitwerkinge ‚ doordringentheid en verhardinge 
van her fteen-zap van de vuurfteen, daar wy van 
gehandelt hebben, dewyl de Berg Erna ook bee 
ftaat uit een zoort van vuur-fteen, molen-fteen 
genaamt, gelyk wy bewezen hebben voor dezen 
is niet ligter te begrypen als deze verhardinge 
door de overvloed van het vuurfteen-zap van de 
zen Berg, en deszelfs gedurige ftovende warn 
en doordringende miniraal-dampen: Want als 4 
zulksal veroorzaakt was door de tophus; zoude, 
dog noch zodanig een fteen-zap van noden zyng 
om zo wel de tophus of zaver in een kryftals 
hardigheid overtebrengen, als de koraal-pypet 
zelfs. Want de tophus kan zulks uit deszelfs 
eigen natuurlyke geftelcheid , zonder behulp van \ 
Scherpe doordringende fteen-zappen of dampen; 
nlet verregten, __ Zom: 


\ 


Maart — July 1723 Ds 
36, 


Zommige van deze geftarde ftenen van Sicilie 
worden gevonden, die de hardigheidendekoleur 
hebben van wit marmer. De Heer Boccone 
heeft ook aangemerkt, dat de ftarren van deze 
geftarde ftenen alle befloten zyn in een kleine cir= 
cul. Gelyk alsgezien kan worden in onze boven- 
gemelde figuur, Zommige ftarren van deze geftarde 
itenen hebben hunne koraal-pypen zomtyds wel 
een weinigje buicen de ordre, De Heer Boccone 
oordeelt, dat zulx veroorzaakt is , om dat de 
koraal-achtige pypen mifchien gefcheiden waren 
van te voren , en dar zy zich naderhand door de 
verfteninge komende te verenigen, zich by mal- 
kander hebben gevoegt enigzints buiten ordere. 
Zodanige worden vertoont door Q. om te on= 
derzoeken de overeenkomft van deze geftarde ftee 
nen der bergen, mer de koraalachtige geftarde 
zee-gewaszen, namentlyk de wille port, of ma- 
dre pors, of junci lapidei of pleudo-corallium 
fungofum , of fiftule Coralloides , want ditkomt 
alles meeftop een uit. Ten opzigte van derzelver 
wortel en bafis, heeft de Heer Boccone dezelve 
laten doorzagen, gelyk gezien word by C C, 
Deze koraalachtige ftarre-pypen worden ook by 
malkanderen in order uitgebeeld mer D D D. 
De Heer Boccone heeft ook ftenen gevonden die 
vol gaten;waren ; op de wyze als ledige honingra- 
ten, Zommigeivan deze gaten waren ledig , en 
in andere wierden ftarre-pypen gevonden; gelyk 
gezien word by de bovengemelde aangewezen , 
mer Q.- Maar wy behoeven ons mer zo veel 

: Zorg 


6 __Natuur- en Konft-Kabinet ; 
zorgvuldigheid niette bekommeren, ten opzich= 
te van hetonderfcheid dar in geftarde ftenen, die 
in de bergen gevonden werden, mer koraalach- 
tige pypen gevonden word, Want in Swirzer- 
land, in Vrankryk , en in zeer veel andere berg- 
achtige Landen werden verfcheide zoorten van 
grove ftenen gevonden, (die uitgehakt en tot de 
gebouwen, en het maken van trappen gebruikt 
worden, } in dewelke zodanige koraal-pori in- 
gegroeid gezien werden met hunne ftarren, rib- 
berjes, enz. even als der zee-koraal-pori of ge- 
"_ftardekoraal-gewaszen . der zee-gronden. Hier 
tot Amfterdam worden blaauwe fteenen gevon- 
den, die van Nemours, Nivel, Scoffein, enz, 
over Bruszel als elders gebragt worden, gelyk 
ook zeer wel aangemerkt heeft de Heer Bocco- 
ne, in dewelke zodanige koraal-pori genoeg ge- 
zien worden, 


3). 


De Aftroites wndulatus of golfachtige geftatde 
fteen, van dewelke ik in her begin vandeze Ver- 


handelinge gefproken heb, word zo:algemeen 


van elk een onder de geftarde ftenen geftelt, dat 
ik daar niet van durf afwyken , alfchoon deze 
ftenen geen de minfte uitbeeldinge hebben, die 
naar een ftar gelykr, maar onder de beeld-ftenen 
van een ander Claflis,eigentlyk zouden beho= 
ren. Gelyk gezien kan‘werden fig. vr. Deze 
is een grote golfachtige zo genaamde geftarde 
fteén. Zommige van deze ftenen zyn als grote 
broden, andere kieinder , en andere “wederom 
groter. De boven oppervlakteris bultig en poreus 

„05 en 


) 

Maart — July 1723s 97 
en geeftig onderfcheiden, door verheven ftreken 
en trekken van een ftof die wit, en van zelfitan= 
digheid is, als marmer. Deze ftreken lopen 


__golfachtig en mert alderhande bogten, op de 
… wyze als gezien word aan de harzens van kal- 


veren „enz. Deonderfte zyde van dezeftenenzyn 
plat, en zomtyds ook wel enigzints ingebogên. 
Deze ftenen worden zeer veel gebruikt tot ciee 
raad van de fonteinen , grortes , rorswerkjes, 
gemaakte fpelonkjes, enz, Als zodanige tenen 
worden doorgezaagt en gepolyft, vertonen zy: 


_ zeer vermakelyk de golven der warterbaren, ale 


derhande plooijen , en wandelingen als. witte 
wurmen. Gelyk als gezien kan werden fig 12, 
De Heer Poccone oordeelt.dat deze golfachrtige 
fteen , alfchoon dezelve in de bergen en onder de 
aarde gevonden word, nier anders is als de golf 
achtige zee-fungus, fwagus maritimus  Coralloi- 
des undulatus De golf formige koraalachtige 
zee-fungus, die uitgebeeld word fig. 13. Maar 
dewyl veel onderfcheid, ín verfcheide omftandig- 


heden, tuffchen de golf-fteen en deze golfachtige 


fungus gevonden word , is zulks niet waarfchyne= 
lyk, gelyk de Heer Boccone zulks zelfs ook 
mistrouwende, tot een andere giszinge, hoewel 


. van het zelfde aloy-is overgegaan, Als het nu 


echter eens komt te gebeuren, dar de ene of de 
andere liefhebber eens een fungus ‚ of zee-gewas 
op de zee-gronden en banken komt te: ontdek- 
ken, dat nog war nader bykomt, zal de Aftroi- 
tes undulatus of golfachtige geftarde {teen buiten 
twyfel mede onder de overblyfzels van de zond- 
vloed gefteld worden, Myn beftek laat tegen- 
woordig niet toe om de andere beeld-{tenen van 

VIII Deer, G ons 


\ 


98 _ Natuur- en Konft- Kabinet , 

ons eerfte Claflis af te handelen. Ik zal dezelve 
. benevens andere verwonderenswaardige beeld- 
{tenen voor het volgende ftukje- van het Natnur- 
en Kenft-Kabiner bewaren. 


TIENDE VERHANDELING 
wan de BYZONDERE NATUVOUR- 
LTYKE HBISTORIE-SCHRIVERS, 
en in de zelve het laatfte vervolg van 
de NATVUR- en KONST-HISTO- 
RIE van den INDIGO. 


Te heb in de drie voorgaande Verhandelingen 
van den Indigo befchreven deszelfs natuurlyke 
Hiftorie, verfcheide manieren van bereidingen, 
enige proeven omtrent den Indigo in ’t werk 
geftelt, en deszelfs gebruik in de Geneeskunft , 
Heelkunft, en een weinig in de verlichterykunde. 
Maar om dar her gebruik van den Indigo zich 
verder komt uit te ftrekken, zullen wy 1n deze 
laatfte Verhandeling noch een weinig fpreken, 
van deszelfs nuttig gebruik in verfcheide zaken, 
En daar by voegen nog enige proef-ondervindin= 
en, die wy van den indigo verkregen hebben. 
Gek als de Indigo zeer bekwaam ‘ís tot het 
maken van blaauwe fchryf-inkren , heeft dezelve 
ongemeen veel gebruik inde illumineer-kuntt, of 
verlichtery-kunde, Want onder alle de blaauwe 
zap-verwen, is geen beftendiger blaauw als de 
Indigo. Van de paftel of wede kan ki een 
aan 


Maart — fuly 17238 95 
blaauwe fchilderlak , die zeer fchoon van koleur 
is, gemaakt werden, gelykals wyop zynplaats 
zullen befchryven. Het is wel waar ; dát ver- 
fcheide blaauwe lakken, dewelke maar in hoger 
of lichter blaauw verfchelen gevonden werden, 
maar deze zyn of niet zo beftendig, of al re grof 
korlig, of beftaan meeft uit den Indigo. Deze 
laatfte zyn ook altyd de befte en de beftendigfte 
blaauwe lakverwen, De blauwe lakverwen kon- 
nen ook wel bereid werden uit verfcheide andere 
zaken, maar geen van deze allen is nader aan 
de beftendigheid van den Indigo, als die blaau- 
we lak, dewelke gemaakt werd uit de blaauwe 
paftel, diedoor de purrefaétie enz, van de Ifatis 
gemaakt werd. Ook konnen wy zeer fchoone 
blaauwe lakken bereiden van verfcheide ftoffen’, 
als lakens „ en andere wolle ftoffen , of ook zyde 
ftoffen, of vangarens, of lindens, bokke of kameels 
of haze of andere hàiren gefabriceert, De blaau- 
we ftoffen. of de vlok van dezelve werden eerft 
gewaszen mer fpaanfche zeep, op dar alle fmex 
tigheid en vuiligheid uit dezelve zoude weg gera- 
ken, De blaauwe koleur werd dan daar na door 
een loog uitgetrokken. Als dit blaauwe’loog 
‚ door een lekzak is gezuivert, werd in het zelve 
zo veel aluin gewurpen, dat het zelve zeer zag- 
telyk komt te ftremmen of te fchiften, nader- 
hand werd deze ftof in een lek-zak, die vaa 

fyne ftof gemaakt is, overgegoren, Als het wa- 
ter uit dezelve is weggezakt, blyft de blaauwe 
koleur in de zak. Deze werd geëdulcoreert of af- 
„ gezoer, gedroogt, en tor brokjes of koekjes ge: 
maakt. Als de vlok of de ftoffen, van dewelke 
zodanige blaauwe lakken bereid werden , en 
is ek ei Ez ns. 


zo __ Natuur= en Konft-Kabinet , 


Indigo en paftel geverwd zyn, mogen zodanige 
lakken wel gehouden werden voor zeer be- 
kwaam, en beftendig, om de vaftigheid van de 
blaauwe koleur van de Indigo, die zomtyds zo 
vaft is, dat dezelve zich niet als door zeer fter- 
ke logen , en zelfs ook noch wel kragtiger mid- 
„delen, dewelke ik na dezen zal befchryven, wil 
laren afkoken of uittrekken van de blaauwe ge- 
verfde ftoffen, Her Indigo lak maer als hert ge- 
“bruikt werd, op dezelfde wyze gehandelt were 
den, als de Indigo. 


Ze 


Ik hebbe (4) aangeroont, op weik een wyze 
de blaauwe {chryf-inkten konnen gemaakt wer- 
den, uit alderhande blaauwe bloemen , vrugten 
enz. alzowel maar niet zo vaft als uit den Ín- 
digo; maar tegenwoordig zal ik korrelyk be- 
Schryven op welk een wyze de blaauwe lakken, 
en zelfs alderhande lakken konnen gemaakt wer- 
den uit de blaauwe bloemen, beijen , en andere 
blaauwe plant gewaszen, of alsjwy andere ko- 
leur van lak begeren uit de bloemen, wortels, 
houten, kruiden, vrugren, beijen, zaden, de- 
welke zodanig gekoleurt zyn, als de lak dewel- 
ke wy tragten te bereiden, De lak is inderdaad 
niet anders als een magiflerium dat getrokken en 
gepracipiteert werd uit de planten, beijen , wore 
tels, bloemen, houten, of bladen die gekoleurd 
zyn. Neemt van deze zaken, die gene uit de- 
welke gy verkieft een lak te maken, zo veel als 

ON her @ 

(a) Zie Natuur- en Konft-Kabinet, Asguflus — 

geeen December 1722, pag. 189 en 190, in 


Maart — july 1723: EO 
het u behaagt, doed by her zelve of potafch of 
vaft zout van wynfteen , of cen ander alkalyn 


__zour, omtrent een twintigfte gedeelte in vergely- 


kinge van de bloemen, wortels, houten, of 
beijen, of kruiden, dewelkegy tracht af re rrek- 
ken. Geef by dit mengzel een genoegzame hoe- 
veelheid van fchoon en helder water, kookt al- 
les met malkander door een zeer zagt vuur (want 
door fterk vuur zoude de koleur gekrenkt wer- 
den) ror het water genoegzaam gefatureerd en 
verzadigt is geworden met de koleur, Gier dit 
afverfzel, na dat her zelve is zuiver geworden 
door verzakkinge over in een -{choone pan, en 
doed by her zelve aluin die in water is gefmol= 
ten, waar door in het afverfzel zal voortkomen 
een ftremzel, Laat dit ftremzel naar de grond 
zakken , en verzoet her zelve naderhand mer 
dikwils over het zelve regenwater op en af te 
gieten; laar her zelve byna droog werden , en 
maakt daar van vierkante of andere tabellen na 
de konft. Tor de bloemen, dewelke zeer teder 
van koleur zyn, moet nier zo veel noch ook zo 
kragtige loog gebruikt werden, als tor de bloe- 
men, wortels , of houten, die zeer volen ryk 
_ van koleur zyn, De lakken kunnen noch op 
verfcheide andere wyzèn bereid werden , maar 
we zullen in de befchryvinge van de verf-konft 
__ ook {preken van de voebereidinge der fchilder- 
« verwen, en aldaar van het maken van alderhan- 
de lakken, en der zelver onderfcheid omftandi= 
ger handelen. 


3. N 
In de verligterykunde werden behalven het 
ie Ait In- / 


zoz _ Natuur-en Konfl-Kabinet , 
Indigo bìaauw , ook andere blaauwe ftoffen ver= 
Eifchr, of om te dekken, of ook wel om ver- 
fcheide uitbeeldingen, diemer het Indigo blaauw 
niet konnen vertoont werden, te z/lumineren. 
Onder deze blaauwe ftoffen zyn 1. het biaauw- 
zel met alle deszelfs zoorten;s 2 de ultramarin ; 
3. het Berlyns blaauw 5 4. de blaauwe afch en 
deszelfs zoorten; $. de blaauwe tournefel ; 6, 
het geblaauwde linden ; 7 bafterr azuur; 8, 
blaauw fcheerhaars 9. lakmoes; 10. inland- 
fche Indigo die plat Indigo genaamt werd; tr. 
Brafilje blaauw , en noch verfcheide andere zoor- 
ten, en verfcheide kunftige bereidingen. Om 
dat de indigo zomtyds mer deze verfitoffen ge- 
mengt werd tor temperinge, of ook wel tor ver- 
hoginge of verlaginge van tinten, of tot de fcha- 
duwen enz, zal ik deze blaauwe verfltoffen kore 
_telyk ophelderen tor dienft van de leerlingen. 
Want zonamige konnen geen vermenging mer de 
Indigo verdragen, en andere bederven de Indigo 
zelfs, … Meeft alle de verligters of afzerters mer 
waterverwen en zelfs genoegzaam alle onze 
Schilders zyn onbedenkelyk onkundig , ín de 
verfltoffen zelfs; zy weren niet waar de meefle 
van bereid werden, of waar dezelve uit voort 
komen. Hert welk ook de oorzaak is, dat zy 
zeer zelden konnen vinden een goet kolorytr, en 
dat hunne koleuren. dikwils in *t begin te veel 
gtoeijen en naderhand te vaars werden. Of dar 
ban blaauw groen werd, of hun groen blaauw „ 
door den tyd, of dat hun naakt, of hun vleis- 
koleur verandert in de koleur van dode fchelvis, 
of van een bruine Meftyk, of een gevaande Afri- 
kaan, of gele Spanjaart , of in de koleur van 
een. 1 


Maart —= Fuly 1723. 103 
een verbleekre blaauwe fchorteldoek , of van een 
rode zalm. De onkunde van de verfftoffen, is de 
oorzaak dat hunne koleuren malkander dikwils 
opeten, of bederven, of ook wel door de lucht 
verflonden werden. Maar wy zullen hier van 
afftappen. Want ik zal van de gebreken van 
het kolorye der fchilders , dewelke geboren wer- 

den uit onkunde van de verfltoffen, op een ande- 
‚ re plaats handelen. 


4. 


De blaauwe {malt of het blaauwzel word ge- 
maakt van een bergftof of een errs-fteen die ar= 
fenicaal, bytende en fcherp is. Aan deze erts- 
fteen geven de bergwerkers en meraal-kundige 
den naam van kobolt Dezelve werd te Schnee- 
berg in meiffen uit degrond gehaalt, of uitgegra- 
ven. In dezelve werd zelden enig goed metaal 
gevonden. Dikwils volgens de getuigenis van de 
Heer {ohan (a) Kankelius werd gevonden eenloor, 
„ofook wel geheel niets in hondert ponden kobolt. 
Want de kobolt is een rover die de metalen be- 
derft, Deze kobolt werd gelegt in een oven, die 
gemaakt ís byna op de wyze van een grote bak- 
kers oven , op dar het hout zodanig aan de zy- 
__den zoude konnen gelegt werden, dar deszelfs 
_ vlammen over deze erts.fteen gedurig konnen toc 
… malkander flaan, enop en over de fteen branden. 
Zo ras als nu de kobalt begint gloeijend te wer- 
den, geeft dezelve een witte rook van zich Nu 
is de oven aan de bovenzydekant voorzien mer 
een wyde fchoorfteen van hour, die nier in de 

G 4 ‚__ hoog- 
‚ (4) Vid. ars virrarsa experimentalis. 


104 _Matuur= en Konft-Kabinet ; 


hoogte maar in de lengte voortgaat, en op houte 
pilaartjesdie langsde gront ftaanword onderfteunt, 
Deze fchoorftcen is hondert en meer ellen lang, 
De rook werpt van zich een witre ftof , die op 
de wyze als het roed zich van binnen aan de 
fchoorfteen vaft legt. En deze ftof is de witte 
Arfenicum of het alom bekende rortekruid. Her 
iste verwonderen, zegt de Heer Kunkelius, dar 
dero k', als is deze fchoorfteen hondert en meer 
ellen lang altyd noch eindelyk aan her einde 
van deze fchoorfteen. dat een weintg ín de hoog- 
te geboud is, uittrekt. Deze afgerookte en ge- 
roofterde kobolt werd in een daar toe gemaakre 
molen geftampt, en dan wederom gecalcineert 
of gebrand, en noch naderhand weder geftamprt. 
Daar na werd dit meel of de kalk van de-kôbolt 
gezift, in een zeef die nier kan ftuiven. Van dit 
kobolt-meel werd dan genomen een deel, ea 
daar onder gemengt twee of meer deelen fyn 
geftampre kafteen, Die voor af bereid en ge- 
ftamprt is op de wyze als de keifteen door gloeí- 
jen bluffen en ftampen gebroken werd. Dic 
sengzel wel onder malkander geroerd zynde, 
word in tonnen of vaten gedaan en wel doorvog- 
tige. Waar door dit poeder zodanig hart en vaft 
werd als een fteen, in zo' verre dat het zul- 
Jende werden uitgenomen, wederom met yzere 
ftaven moet aan ftukken geflagen werden. Deze 
ftof werd van de Berg-lieden zafloer , en in de 
wandeling by ons en anderezafter genaamt, Deze 
zaffer werd na Holland en ook na andere Land- 
{chappen gezonden, om met dezelve het fyn 
vaat-werk dar wy delfs paftelein_ noemen, 
blaauw te fchilderen, en in te bakken. Her 
blaauw , 


Maart — fuly 1723: — 105 
blaauw „ dat ook gefchildertis op het ooftindifch 
paftelein , is insgelyks nier anders als deze zaffer, 
De gebrande keifteen werd in zodanig een hoe- 

veelheid in meiffen , onder deze gebrande kobolt 
of zaffer gemengt, omte beletten, dar de Hol- 
landers en andere natien, aan dewelke de zaffer 
gezonden werd „ van dezelve geen blaauwzel mer 
voordeel zouden konnen bereiden. 


5. $ 


Als het blaauwzel van de kobolt gemaakt 
werd, doen zy by de uitgebrande en wel gecaf- 
… eineerde kobolt insgelyk een gedeelte zand , of 
poeder van keifteen , maar niet zo veel als by 
de zaffer, ook voegen zy by dit mengzel por- 
afch in een behoorlyke hoeveelheid , daar na zer- 
ten zy deze ftoffen in een glas-pot in een oven; 
en koken dezelve tor glas; het welk van een zeer 
hoog blaauwe en wel gezatureerde koleur is. 
Dit glas werd gemalen tor een zekere trap van 
fynheid, met een daar toe gefchikte meulen, 
tuflchen twe zeer harde ftenen, én naderhand in 
verfcheide fortementen gezift, en overal gezon- 
den, en onder de naam van blaauwzel verkogt. 
Als her blaauwzel gebruikt zal werden tot wa- 
terverf, moer het zelve gemengt worden meteen 


_ bekwaam gomwarer , en tor olyverf mer be. 


kwame oly. Her grofite blaauwzel is meeft hoog 
van blaauwe koléur, en flikkerende, maar ntec 
bekwaam om enige tederc dingen te verbeelden. 
Hoe meer her blaauwzel op een vryfiteen fyn 
gewreven werd , hoe her zelve ook bleker en 
onbekwamer zal Rede » gelyk als al de saf 

eur- 


106 Natuur- en Konfl-Kabinet, 


deurde {malt, of het fmelr-glas. daar mede gen 
amolieert werdt, deszelfs koleuruiterlyk verlieft 
en bleek werd door al te lang en te fyn, vryven, 
De bleekheid van her al te fyne blaauwzel kan 
met de ‘ndigo een weinigje verholpen werden; 
en ook in de fchaduwen gediept werden. De 
blaauwekoleur van het blaauwzel iszeer fchoon;, 
kragug, helder en glanzig Maar kan de buiten- 
lucht niet lang verdragen, en word door den tyd 
zeer onaangenaam, ‘Anderzints kan her in het 
llumineren, tot alderhande trappen, en zelfs 
tor de koleur van uitramarin getempert worden, 
zynde deszelfs grofheid de oorzaak, dt het 
niet kan gebrukt werden tor fyne en delicate 
ftukken op uitbeeldingen. 


6. 


…_De ultramarin is de duurfte en de fchoonfte 
van alle de blaauwe fchilderftoffen. Zy word 
_ bereid vandelapis lazuli ; oflazuur-{teen, Daar- 
om geven zommige aan deze fchilderftof den 
naam van lazuur. De lapis lazuli en des zelfs 
onderfcheid , zullen wy befchryven in onze Na- 
tuurlyke Haftorie der ftenen, De Heer Kunkc- 
hus (a) heeft op de volgende wvyze de ultrama- 
rin uit de lapis lazuli bêreid, De Steen wierd 
geftoten In ftukjes als erweren ; deze wierden 
gloeijend gemaakt, en in fcherpe wyn-azyn uit- 
gebluft. Naderhand tor een ontaftbaar fyn poe= 
der gewreven, met wyn-azya op een perphyr- 
fteen. Dir poeder wierd gefimolten onder een 
dee 

_ (a) F- Kurkels anmerkurge uber das 7. be 
Anthonii Neri von der Gles-kunfl. in Cap. us. 


DE 


De 


/ Maart — July 17236 107 
deeg van was, enkalkfchuim, vanelks de helft 5 
dit wierd naderhand gedaan ín kout water , in 


het welke her zelve acht dagen blyft leggen. 
Daar na wierden twe grote zuikerglazen gevult 


jd 


N 


met water; het welk juift zo heet was, dar de 
handen daar in konden gehouden werden. - In 
dit water wierd een rol van dz ftof mer de han- 
den gekneed , uitgerekus gedrukt , gedraait en 
gevrongen, zo lang , tor her fynfte en fchoonfte 
van het blaauwe poeder zich in ’t water gemengt 
hadde.’ Dan wierd zodanig eer maa of rol 
overgegeven aan een ander , die dezelfde in hee 
andere zuikerglas ook op dezelfde wyze in het 
water van dar glas vringten draait , om een twede 


“ zoort van poeder of ultramarin , die nter zodas 


nig fyn en fchoon is, uit te wafzen in herswa= 


‘ter. Op deze wyze werd ook mer het overige 


van de ftof gehandelt. Wy konnen op die ma- 
ater verfcheide-zortementen van ultrramarin bc- 
reiden door verfcheide glazen, De lapis lazuli 


* geeft van de fchoonfte zoort van ultramarin zeer 


weinig , het welk de oorzaak is, dat dezelvezo 
ongemeen duur is. Dir werk moer zeer zinde- 
Iyk en rein behandelt werden, want de koleur is 
teer, en werd licht befmer, Het poeder werd 
voorzigtiglyk uirgenomen, gedroogt, en zinde- 


v 


kyk bewaart. Deze verfftof laat zich zeer wel 


op een witte grond uicftryken, enis zeer vol van 


fchone blaauwe koleur , als blaauwe korenbloc- 
men. De ulrramarin is nier zo bekwam om 
over andere koleuren geftreken te werden in de 
Alluminarie, maar werd licht morzig , het wel - 
ke tor waarfchouwinge diend van de onkurdige 
en ook in ’r gebruik van den Indigo. Her ie 

ins 


zo8 Watnur- en Konft=Kabinet , 


lins blaauw 1s een zeer fchone blaauwe fchilder- 
verf, die zommige uit {paarzaamheidin de plaats 
van de ultramarin gebruiken. Maar ik zal van 
dezelve na deze fpreken, daar ik in de befchry- 
vinge van de lapis lazuli de bereidinge van ver 
fcheide nagemaakte ultramarins zal aanraaken. 

2 hs 


7: 


De blaauwe afch is verfcheide , ten opzichte 
van deszelfs fchoonheid. en zuiverheid , en fyn- 
heid van delen. Debefteis zeer Iyv:g , vaal van 
koleur , en fyn, en vertoont een {choon hemels- 
blaauw. De blaauwe afch laar zich om te ge= 
bruiken in de illuminatie veel beter mengen met 
perkament water als met gom-warer. . Deze 
fchilder-koleur moer nier gevreven werden op de 
vryflteen, want door al te veel vryven verlieft 
dezelve zyne fchoonhuid , gelvk als de fmalt of 
het blaauwzel, of de mafticor, of de meny enz. 
De blaauwe afch verdraagt zeer wel her lood«= 
wit, hier door werd dezelve wat zagter en als 
Jeniger gemaakt, enlaarzyne droogheid , wreed- 
heid en dorheid, die dezelve van her koper , of 
de vitriool heeft , daar dezelveeen vrugt van is, 
war intomen. Ook beler het wit dar dezelve 
niet zo ras groen werd, «De blaanwe afch kan 
den Indigo verdragen, en mach wel mer dezelve 
gemengt werden, om te diepen « f te fchaduwen. 
Dewyl de blaauwe afch’ eigentlyk een vrugt is 
van de koper-erts, kan dezelve niet met aldere 
hande fchilder-verwen vermengt werden , want 
- zy werd zeer licht groen. De blaauwe afch, 
de Chryfocolla, de lapis armenius of armenifche 

fteen , 


ndr 


Pes. 


zeis 


EE A Trel 


Bn ad 


ed 


IRE Se 


Maart —= Pauly 1723. 109 
fteen, die groen en blaauw van koleur , en zelfs 
__ook de lapis lazuli of lazuurfteen , hebben hun 
blaauw en groen alle van het koper. Als her 
koper ontbonden werd door zuur , als azyn, 
‘ uitgeparfte druiven enz. geeft her een groene ko- 
leur, gelyk als blykruit her Spaansgroen, maar 
als het koper opgeloft werd door Armoniac-zout, 
of andere zuurtemperende zouten , geeft her ko- 
per een blaauw afverfzel, Gelyk alsde blaauwe 
fchülder-afch gevonden werd in de gronden, en 
‚in de koper-, zulver , of goudmynen , kan de- 
__gelve ook door konft bereid werden , gelyk wy 
„zullen befchryven, als wy van dezelve komente 
_ handelen. De blaauwe en groene afch , of het 
„ Berg-groen, hebben-zo veel verwandfchap , dar 
_ zy nier alleen by malkander in de gronden ge- 
vonden werden, maar zelfs-dikwils ineen ende- 
zelve erts, of fleen , gelyk veelryds in de Zapzs 
armenius , of armentíche fteen , en in de flores 
of flu(f. of in de blaauw-groene vloei-fteen, en 
„ ook wel in de gedaantens van blaauweengroene 
aarde, of fyn zand. Wy konnendoor koaft zo 
veelderhande zoorten van blaauwe affchen ma- 
_ken als ons goed dunkt, gelyk als na dezen ge- 
leerd zal werden. 


8. 


…_ Her lakmoes werd in de verligtery of het fchil- 
deren met waârerverwen niet op zich zelfs ge- 
bruikt, om deszelfs donkerheid, als alleenlyk in 
het maken van zeer donkere en regenachtige 
luchten, of donker blaauwe ftenen, en derzelver 
- diepe 


rio Natuur= en Konft-Kabinet, 

diepe fchaduwen , of in het verdiepen van de 
fchaduwen van andere blaauwe koleuren. .Hoe- 
wel echter altyd vereifcht word, dat het zelve 
met andere blaauwe fchilderverf gevempert wer- 
de; want het lakmoes is onderwurpen , dat het 
zeer licht roodachtig werd ; het laat zich ook 
door de lucht verflinden en wegbyrten. Om her 
lakmoes bekwaam te maken , en voor ’t rood, 
werden, en al re ras verfchieten, enigzins te bes 
hoeden, kan her zelve gemengt werden mer Jn- 
digo en kalk , of met porafch-water; maar het 
kan niet het alderminfte zuur verdragen, De 
vrouwen doen het lakmoes onder de kalk; mee 
dewelke zy de muuren wir maken ‚om dat door 
her zelve benomen werd het geel, waar door 
de gewitte muuren veel witter en fchoonder ko= 
men opte drogen. Her lakkmoes werd gemaakt 
van de orfeilje, het welk een mofch is, die op 
de ftenen en tuffchen de klippen-groeid. Deze. 
mofch werd veel gevonden in de kanarifche Ey- 
landen , en zelfs op verfcheide bergachtige en 
klippige plaatzen van Vrankryk en Italien. De- 
zelve geeft met pis en kalk bereid Zynde, een 
zeer fchoone blaauwe koleur. De orfeilje werd 
ook gebruikt van de verwers, en geeft een by= 
zonder blaauw , maar dewyl de koleur niet valt 
is, maar verfchier, moeren met dezelve maar _ 
ftoffen van een laage prysgeverwt worden. Ik 
heb van de orfeilje voor dezen gefprokeu in my= — 
ne Verhandeling over de Kina, Kina, eu zal — 
naderhand nevens de. bereidinge van het lakmoes — 
van dezelve omftandiger handelen, 


Maart ——= July 1723. Ei 


Je 9. 


Onder de blaauwe zap-verwen is de Indigo 
niet alleen de voornaam{te, maar ook ongemeen 
valt en beftendig van koleur. Als de Indigo wel 
is afgekookt en wederom gedroogt , word de- 
zelve zeer lang gewreven mer water, op eenfteen 
die nier {met, nog afverft, en met een {tenen 
loper van dezelve hardigheid, De Indigo kan 
niet te lang gewreven werden, wanr dezelve werd 
altyd fchoonder en beter door het wryven, De 
Indigo moet ook mer geen al te ver gomwater 
tor waterverf gemengt werden , maar mer eef 
water dat zeer zagt, en niet al te kleverig van 
gom gemaakt is, Dewyl de Indigo wat {wart 
en donker van koleur is ‚ mach dezelve altyd wel 
met Enig {-hoon wit, als fchulpwir enz, opge- 
heldert werden, dan geeft dezelve een zeer fchoon 
en aangenaam blaauw, Dewylde Indigo zoon 
gemeen vaft en beftendig van koleur ís „ zoude ik 
ock raden dar dezelve altyd daar zulks enig- 
_zints te pas komt, gebruike wierd om te men= 
en mer andere zap-koleuren of fchilderverwen 
‚ die de menginge verdragen konnen. Wanr als 
her groen of rood, purperof violet-purper , door 
vermenginge gemaakt werd mer blaauwe lakken ; 
of zap-verwen; „zoude de gemengde koleur be- 

derven, als;her blaauw onbeftendig. was; en al- 
lengskens kwam te vervliegen. -Gelyk als zom= 
mige blaauwe zap-verwen , die van bloemen, 
houten, beijen zomtyds bereid werden. 


Los 


_ 


zi _ Natuur- en Konfi-Kabinet ; 


Io. 


‘Zodanig een blaauwe zap=-verwe is de tourne- 
fol of herklein Heliotropion. Van zommige vrat- 
tenkruid genaamt Dit kruid werd zeer veel ge= 
vonden in ìanguedok; het zaad van dit kruid 
werd in Languedok omtrent September zeer 
ryp» ale-wanneer de boeren het zelve vlytiglyk 
vergaderen , en aan de verwmakers verkopen. 
Her geeft een blaauwe verwe, en van het zelve 
kan ook een fchoon blaauw fchilderlak gemaakt 
werden. Hert groeid ook in Spanje en in Ira- 
lie, by Bolognie, en Abruzzo. Het zap geperft 
zynde, werd mer aluin opgeheldert en gepreci- 
piteert in een blaauwe, en ook wel in een purpere 
fchilderlak, gelyk na dezen geleert zal werden. 
Deszelfs koleur is nier zeer beftendig, en ook 
wat vreet. Daarom zyn de lakken die van In- 
digo of wede of andere vafte koleuren gemaakt 
werden, veel beter in de illuminarte mer water- 
verwen. De Spanjaarden en Franfchen verwen 
mer de tournefal wolle, of ook wel linde lappen 
die dan overgezonden en verkogt werden , uit 
deze.kan de verw getrokken worden met een 
bekwame loog , die de koleur niet bederft, en 
gebruikt werden om te fchilderen ín watet-ver- 
wen. De koleur laar zich zeer wel uittrekken 
mer water; onder her welk een gedeelte wyn ge- 


_ mengt is, 


Ir. 


Zommige geven den naam van bar 4 
ì 1g0 


Maart —= fuly 1723: II3 
digo aan een blaauwe zap-verwe, die gemaakt 
werd van ligufter-beijen, Zy doen in een kerel 
genoegzame hoeveelheid van rype en welgekneus- 
de ligufter-beijen, hier by werden gegoten vyf delen 
fchoon water, en een deel wyn. Na een be= 
kwame kokinge werd in dezelve gedaandrie loot 
aluin, tegen dat dit mengzel begint kout te wer- 
den, vringen zy het zelve door een doek, en 
werpen noch vier loot aluin ín het zelve, of zo 
veel-als hen goeddunkt. Naderhand werdde ftof 
in blazen een maand ín de lucht gehangen, en 
gedroogt. Deze blauwe koleur is noch minder 
beftendig als de tournefol. Maarzy konnen bet- 
de wel mer Indigo aangezet en tot goede fchil- 
derlakken gemaakt werden. Zommige mengen 
onder deze verwen wel een weinigjeSpaansgroen 
dart afgetrokken is met water , en een weinig ar- 
moniac-zout, om de koleuren een weinig te doen 
veranderen, want elk kan met dezelve handelen 
paar zyn welbehagen, 


12: 


Van de blaauw krake-beijen, dewelke hier 
genoegzaam bekent en gemeen zyn, en in Gel- 
derland overvloedig groeïjen , enin’t Latyn Bae- 
ce Vaccinie werden genaamt, werd ook een 
blaauwe zap-verf bereid. Als deze beziën zeer 
Typ zyn, werden zy gekneutt tor de gedaante van 
een pap, die in een fchoone pot gedaan werd, 
terwyl werd in een andere por , die insgelykszeer 
zuiver en fchoon is, zeer zuiver en helder regen- 
water gegoten, doed hier by vier foot tevendige 
kalk, een half loot van het befte Spaansgroen, 
‚VIII, Deer. ERR | en 


zi Natuur en Konff=Kabine , 

en} loots Armoniac-zout 7 alles ongeftampt er 
in zyn geheel. Als dit water nu een ermaal ge- 
{taan heeft „ verkryge- het zelve een groene ko- 
leur „ en werd zachtjes afgegoten door een fchone 
lekzak of fyne zeef, Dit groen water werd.ge= 
goten by de geftote krake-beijen, die inde ande- 
re pot zyn, en dewelke mer dit warer eens wer= 
den opgewald, of kortelyk gekookt. Naderhand 
werd deze blaauwe verwe ; kout geworden zynde; 
door een doek gevrongen in een fchoone en ver- 
glaasde por, als dezelve nu dik begint te wor- 
den, word zy gedaan in een bekwame blaas, en 
zot het gebruik bewaard. Deze koleur kan ook 
door her byvoegen van de alderbefte Indigo zeer 
fchoon en hoog blaauw gemaakt werden , want 
mer de befte en uitgelezenfte Indigo kan onge- 
meen veel uitgeregt. werden, om dat dezelve zo 
vol en fwaar van blaauwe koleur is. Aan deze 


blaauwe verf werd ook van vele den naam van 


tournefol gegeven in navolginge van de regte tour= 
nefol van Languedocq, Spanje en Italie, Zelfs 
maken zommige blaauwe linden-lappen van de- 
zelve, op de wyze als met de tournefol gedaan 
werd; dar is, zy halen dezelve door deze blaa- 
we verf-ftof, en- laten: dezelve in de lucht dro- 
gens droog zynde , werd het linden weder- 
om door deze verf gehaalt, en wederom ge- 
droogt ; dit hervatten zy zo dikwils als de lappen, 
noch maar enige koleur na zich konnen halen, 
wanneer zy dezelve zeer wel drogen en bewa- 
ren tot het gebruik. Als zy eindelyk deze ko- 
leur van noden hebben» plukken zy tets van dit 
linden; en-laten her zelve uittrekken , in een 
fchoon kopje met helder- water, aan her heren 

CE 


ze haters 


leen ed 


° Maart — July 1723. 115 
hert zelve een uitmuntende blaauwe koleur komt 
mede te delen. De Franfchen en Spanjaarden 
geven aan hunne gekoleurde lappen zo wel den 
naam van tournefol als aan de verfftof zelfs. 


13: 


De inlandfche Indigo die wy Plat-Indigo noe-= 
men, is ook een Compofitie die gemaakt werd, 
Deze Plar-Indigo werd gemaakt in vierkante tas 
bleren, die omtrent een duim breed over haar 
diamerer , en vierlinien van eenduim , of 5; duim 
dik zyn. Zy is dorder als de eigentlyke Indigo „ 
en gebroken werdende, ook brofler, en ftotfiger , 
én na haar volmumen ook fwarder als de befte of 
ware Indigo. Ek wurp een ftukje van ro grein 
ineen fchoon kryftalyn kelkje vol regenwater , 
dar zeer helder, doorfchynende, en zuiver was, 
de Plar-Indigo zonk daatlyk en zeer fchielyk op 
den grond, geheel en anders als de onvervalfte 
Tuúdigo, dewyl die altyd zo lang op het water 
dryfr, tor dar zy Enigzints doorweekt is ge- 
worden, Na dar dir ftukje enigen tyd in ° wa- 
ter gelegen hadde , gaf her zelve niet de alder- 
minfte koleur aan het kour water, maar bleef 
ip zyn geheel. Ik vreef mer een elpenbeen het 
flakje toc poeder, op‘ den grond van het glas; 
door deze beweginge. verípreide zich her poeder 
door het water, en gaf aan her zelve een doffe 
blaauwe koleur, die zeer donker en onaangenaam 
was, op de wyze als de koleur van her lakmoes 
of de Indigo-droezem en zonder enige tint van 
violet als het blaauw van de onvervalfchte 


Indigo, 
Hz Door 


zx6 _ Natunr- en Konft-Kabinet; 


I4. 

“Door de bovengemelde proef kan daarlyk ont- 
dekt werden, dar de plat Fndigo geen Indigo is, 
gelyk als zulks ook wel kan gezien worden, als 
de droge vablerten maar werden doorgebroken 
Want zy zyn van binnen gelyk als van buiten 
blaauw. Daar in tegendeel de opregre Indigo 
van binnen in het doorbreken van een zeer aan- 
gename violet purpere koleur is, Na dat het 
kelkje enigen tyd ftil geftaan hadde, zakte het 
poeder , dat zeer fyn was, en op de minfte be- 
weginge na boven rees, op den grond: latende 
in het bovenfte gedeelte van het water een licht 
blaauwe koleur , tor een teken dar deze Plar-In- 
digo voor een gedeelte een zap-koleur was. Ik 
dede noch enige andere proeven, en bevond dat 
deze Plat-Indigo onbekwaam tot waterverf is, 

at dezelve wel enigzints beftendig is, maar be- 
ter op wol als op pampier wilde hegten, Daar- 
om werd dezelve ook veel gebruikt om de fcha- 
pen mede te tekenen, Ook kan dezelve mer gom- 
water rot water-verf gemaakt worden. De ftof 
vande Plat-Indigo, die zich niet met het water 
kwam te verenigen, maar op de grond bleef leg 
_gen, wasdoffer en onaangenamer van koleur, ik 
trachte dezelve te zolveren, maar de oly van vi- 
trioel , de geeft van falpeter , en her fterk warer , 
noch ook de potafch, daar by beurten ingedrupt 
zynde, hadden geen de minfte macht op dezelve, 
waar uit kwam re blyken, dat deze Plar-Indigo 
gemaakt werd van een fwaar, aerdachtig hig- 
chaam, met een blaauwe zap-koleur, of eigent- 

lyk mer een weinigje Indigo blaauw. Et 
EE 


Maart —= Puly 1723: 117 


15. 


Het zal niet nodig zyn, dat wy onslang ko= 
men uit te breiden wegens her gebruik van den 
Indigo in de fchilderkonft mer oly-verwen, of 
ook in de verlak-konft, in dewelke de Indigo 
ook een zeer groot gebruik heeft in her vertonen 
van blaauwe koleuren, Want deze zaken kon- 
nen genoegzaam uit de voorverhaalde dingen be- 
grepen worden. Ik zal alleenlyk maar aanmer 
ken, dat wy om te verlakken van de Indigo 
konnen maken een zeer fchoone, doorfchynende 
blaauwe kokur, Deze kan zodanig fchoon en 
doorfchynende gemaakt werden, dar een foclie 
of het bladgoud, of her bladzulver. daar one 
_ der gelegt zynde, mer deszelfs glans zeer aange- 
‚naam door de blaauwe koleur komr heen te {pe 
len, gelyk ook zelfs andere dek-koteuren, door 
deze doorfchynende koteur overgelegt ss. Ded 
by Indigo die mer geperfte oly van het zaad van 
witte flaap-bolten, tor cen blaauwe verf zeer lang 
gevreven is , een goed gedeelte maftix - vernis 
of eenander zeer doorfchynend vernis , want hier 
door zal een blaauwe of andere verf-koleur doore 
fchynende werden. In de plaats vande wirt oly 
van her zaad van flaapbollen kunt gy ook wel 
gekookte lynoly mee droogzel gebruiken, 
Maar dan zal uw doorfchynend blaauw zo hel- 
der nier zyn; ook wil de oly van her zaad. van 
witte flaapbollen zeer wel drogen, en is nier zeer 
duur, Op deze wyze konnen alderhande door- 
Schynende oly-koleuren gemaakt werden. Want 
als wy in de plaats van de Indigo gerafineers 
| | H3 Spaans: 


K28 Matuure en Konfl-Kabinet; 
Spaans-groen nemen, en her zelve mert de oly 
en het vernis vermengen, zu'len wy een zeer 
doorfchynende oly-verf verkrygen;, die een fcho- 
ne groene koleur heeft. En oordeelt zodanig 
vorders over de anderekoleuren, die gy daar toe 
bekwaam komt te oordelen, 


16. 


In het gebruiken van den Indigo tot de fchil- 
derkunft , moet zeer aandagrelyk agt gegeven 
worden, dat dezelve niet gemengt word met 
andere verwen, die minder beftendig zyn, of 
ook mer verf-ftoffen die deszelfs wreedheid nier 
konnen verdragen. Her welk elk een door een 
langdurige ondervindinge beft kanleren. Als ook 
door het naaukeurig be{chouwen van fchilderyen, 
die al enige jaren gefchildert zyn geweelt, en 
met opmerkinge van het verfchieten en verande- 
ren van derzelver koloryt. Alsop die zaak zeer 
naaukeurig geler word, zult gy bevinden, dat 
zelfs de grootfte Meefters in de {childerkonft gro- 
ve misflagen begaan hebben, in het vermengen 
van hunne verf-{toffen, tot het maken van hunne 
tinten, of ook gemengde koleuren, of grond- 
koleuren, of dek-koleuren, enz- De 


17, 


Dat de Indigo een zeer wyd uitgeftrekt ge- — 
bruik heeft in de verw-kunft, kan tegenwoordig 
aan niemant onbekent zyn, want de meefte In- 
digo, die jaarlyx in een zeer groote hoeveelheid 
werd verkogt, werd verbruikt door de verwers 

vaii 


° 


Maart. —= Fuly 17238 119 


van wollen, linden, zyde, gare (toffen ; van 


-hairen der dieren, gelyk tor hoeden, dekkledens 


enz. In her toeflellen van de blaauw-kuip is de , 
Indigo her voornaamfte, en de ftof die cigenrlyk 
het werk moet verrigten. Her is wel waar, dat 
de blaauwe paftel , daar ik in de voorgaande Ver- 
andelinge genoegzaam van gefproken hebbe, 
aangemerkt word als de grond van de goede 
blaauw-kuip ‚ maar her isook aan de andere kant 
de waarheid, dar de indigo de kragtige blaauwe 
koleur voortbrengt , en ook zeer bekwaam is om 
de ftoffeneen hogekoleur te geven. Tor de roebe- 
teidinge van de blaauw-kuip , kan by voorbeeld ge- 
nomen worden »4o pond paftel , en maar 12 pond 
Indigo, Door de paftel of wede word de Indigo, 
die van zich zelfs zeer wreed en doof is, ren 
Oopzigte van de geftinge, luchtig en levendig ge- 
maakt, en de wreedheid en flrafheid van den 
indigo benomen, en te zamen tot zagteren beter 
koleur gemaakt. De levendigheid en geftinge 
die de paftel aan den indigo toebrengt, ontbind 
dezelve, maakt deszelfs delen beweegelyker en 
levendiger en ook bequamer om zich te vlijen 
in de ftoffen die geverwt moeten worden. Alsde 
koleur en kragt van den indigo ververwr is, door 


de cerfteverwinge; is echter de paftel- noch zeer 
_ _bequaam, daarom word wederom in de kuip 


maar twaalf of tien, of minder ponden indigo 


 ‚gewurpen by de bovengemelde paftel, en dezelve 


1s noch wederom bekwaam om den indigo op te 


„wekken, en de kuip te doen leven. Gelyk als 


„ook noch zeer dikwils naderhand, zelfs ror vvf- 
tien of twintig reizen, na dat in elke verwinge 
„gedurig wederom nieuwe indigo gewurpea werd 

aides H 4 ia 


{20 Natuur- en Konft-Kabinet 


In de kuip by de gemelde paftel, Her gebeurd 
zomrtyds wel dar de paftel te flap is geworden, 
maar noch niet geheel verfwakt, in zodanig een 
geval, werden onder deze gedurige aanzerringen 
mer indigo wel eens enige fchoppen paftel by de 
gemelde paftel by geworpen, om de indigo aan 
de gang te brengen, en levendig te maken. De 
indigo kan ook in de pis-kuip levendig gemaakt 
werden, maar zulx ís niet zo goed, In de kuip 
word ook gedaan zemel water om te verzagten , 
en om re geften. Terwyl de blaauw-kuip ftil ftaar, 
en niet in dezelve geverwd werd, is het nodig 
dar in de geftende en werkende paftel, een wei- 
nigje kalk ingeworpen word , om de paftel te we- 
der houden, en deszelfs kragt te bewaren. Als 
dit ook al te dikwils gedaan werd , kan de paftel 
door den tyd wel war al te doof en de kuip alte 
ftyf werden, maar dan moer wederom wat ver= 
fche paftel in de kuip geworpen werden. Om 
nu her blaauw zeer fchoon en glanzig te maken, 
werd ook vereifcht her krap-rood, enz. daar ik 
na dezen van zal preken. 


18. 
De paftel komt in zeer veel hoedanigheden met 


de indigo overeen, en zoude in dat opzigt ook 
met regt inlandfche indigo kunnen genaamt 


worden, Wantdepaftel is alleenlyk, buiten den _ 


indigo, bekwaam, om mer dezelve een violer- 
blaauw te verwen. De Franfche verf-kundige 
zyn van gedagten , dat de paftel, als dezelve 
kragtig» en bereid is, ( gelyk als voor dezen de 


gewoonte was) en dar dezelve te gelyk op her  


Od 
de 


Maart —— Puly 1723. I2r 
alderbekwaamfte land geoefent en wel voort ge- 
teelt is, de alderbefte blaauwe verf geeft. En 

dat de indigo is een zeer kwade verf-ftof, als 
dezelve alleen gebruikt, en niet met een groote 
hoeveelheid van de paftel bekwaam gemaakt en 
verbetert word. De wede of paftel is ook voor 
dezen alleen, en zonder den indigo gebruikt, 
tor her blaauw-verwen. Maar het gebruik van 
de indigo is tegenwoordig overal zodanig door- 
gedrongen, dat dezelve geworden is de hoofd» 
verf-ftof van de blaauw-verwen en blaauw-kuipen. 
En de paftel nier hoger aangemerkt word als een 
byvoegzel, om den indigo te helpen ontbinden» 
luchtig en levendig en bekwaam tor het wel aan- 
grypen der ftoffèn te maken, en dezelve ook te 
doen hegrenenbeklyven. Want de indigo iseen 
verf-{tof die zo vol en zwaar van koleur is, dar 
de wede of paftel geenzints daar by kan verge- 
leken worden. Echter word de paftel in Vrank- 
ryk, Duitsland, en op verfcheide andere plaat- 
zen, tor zommige ligter blaauwe koleuren, nog 
wel zonder de byvoeginge van de indigo gebruikt, 
als ook tort her leggen van verfcheide zoorten van 
ligte blaauwe gronden op de ftoffen, hoeden en 
andere ftoffen die fwart geverwd ftaan te wor= 
den, gebruikt. 


19. 


Lommige zyn van gedagten dat de wreed- 
heid en harcheid, die aan zommige fwarrgeverf- 
de wolle ftoffen gevonden word, veroorzaakt 
word door de blaauwe verf-ftof, mer de welke 
zy zyngegrond, agt zyn misleid , want deze 


5 wreod- 


\ 


zr Natuur enn Konft-Kabiner , 
wreedheid word veroorzaakt door de verf-ftoften 
die tor het fwart gebruikt worden. Als tot de 
blaauwe gronden van de fwarte verf ftoffen indi- 
go erf paftel gebruikt word , ín die hoed nigheid , 
gelyk als zulx behoort, zal het {wart dar daar 
over geverwd word veel zagter konnen zyn. 
Want het zal niet zo veel vitriool vereifchen, en 
deze ig wel de eigentlyke vyand van de wolle en 
alle andere ftoffeu; zy doed de fijne draadjes van 
de wol hart worden, krullen en inkrimpen, her 
welk de oorzaak is dar de fwarte ftoffen zo veel 
wreder zyn, alsdie dewelke mer andere koleu- 
ren geverwd worden. 


Í pien 


In het blaauw-verwen ftaat ook aan te mer= 
ken, dat op een en dezelfde paftel, hedendaags 
al te dikwils door her gedurig inwerpen van den 
indigo geverwd word. Hert is ook zelfs zeer 


wel bekent aan de blaauw-verwers, dat heteer= 


fte, twede en derde afverwzels, de befte en veel 
berer als de volgende zyn. Want de levendigfte 


en de fijnfte delen van de paftel worden in de © 


eerfte en twede, en voornamentlykde derde ver- 
winge te veel verfwolgen, Het welk de oorzaak 
is, dat de overige paftel, bv dewelke gedurig , 
voor elke verwingeindigo gewurpen word ‚mag- 
telozer , en de kuip ook veel ftyver word; daar 
nog by komt, dat de indigo ook niet zo leven- 
dig gemaakt en zo wel opgewekt word, zo ras 
als de paftel minder leven heeft. Ik weer wel 
dar de blaauw verwers, deze onmagt van de 
paftel, zo veel als zy konnen, verhelpen, mer ge 

“7 MOEydS 


Maart — july 1728 123 
tyds enige Schoppen paftel in de kuip te werpen ; 
maar dit weinigje-paftel heeft niet zo veel leven- 
dige en werkelyke deeltjes „als reers uit de 
voorgaande paftel uigegaan zyn, en is derhalwen 
niet bekwaam nog kragtig genoeg, om den in- 
digo regtfchapen en ook zo als-dar behoort, ke- 
vendig te maken. 


al. 


De oefeninge, de bouwinge, en de kragt van 
de landeryen , of ‚der zelver teel-aarde konnen 
zeer veel toebrengen „aan de paftel. Wam de 
paftel of wede,, die ouwelinx gebouwd wierd te 
Touloufe en vorder in Languedoc, was veel berger 
elders, en vervolgens ook veel bekwamer en 
kragtiger om de blaauw kuip te doen leven en 
kragtig te verwen; daar de goede bereidinge van 
de wede, als dezelve tor paftel gemaakt werd, 
ook niet weinig toe komt te helpen, Want als 
de verrortinge van de wede niet wel gefchied, en 
op zyn tyd niet wederom geftuit werd, zal de 
paftel, die daar-uit voortkomt, veel dover en 
ook onbekwamer zyn om de indigo aan her 
leven te brengen, en zulx dikwils en lang te 
konnen herhalen. Dit blykt aan de vouëde her 
welk een zoort van wede is, die in Normandien 
voortgereelt word, en zeer kagreloos isin ver- 
gelvkinge van de befte wede, of deszelfs werf- 

tof, die wy paftel noemen. Zomryds konnen 
„de ftoffen, die blaauw geverwd worden , de oor- 
zaak zyn, datde indigo niet zodanig aang:ypt 
als wel vereifcht word, hoe zuiverder, wwirrex 
er fchoonder deze ftoffen zyn, hoe dezelve door 


224 __Natnur- en Konff-Kabinet , 


den Indigo ook konnen gebrägt worden tot een 
fchoonder en vafter blaauw 5; °t welk niet zo wel 
zal gefchieden, alsde ftoffen die blaauw geverwd 
moeten werden, fmerig, vet, onrein, of wreed: 
en weerbarftig zyn. 


22. 


De enkelde zuiverheid der wolle en andere 
ftoffen, Is de befte voorbereidinge , om dezelve 
bekwam te maken, tot het ontvangen van de 
blaauwe koleur van de paftel en van de indigo, 
De ftoffen die rood of geel geverwd moeren « or- 
den, hebben cer voorbereidinge van noden, en 

«worde gekookt mer aluin , wynfteen en andere 
fimplicia of zouren, op dat zy daar door te be- 
kwamer zouden worden , om de rode of gele ver- 
wen re ontvangen, en op te helderen De ftoffe 
diefwart geverwd worden moeten bereid worden, 
mert galnoten, fumach en diergelyke zaken , maar 
het blaauw heeft diergel; ke voorberetdinge, om 
de ftof aan te grypen en op te helderen, zondere 
ling niet van noden, want de paftel ts een zeer 
luchtige verf-ftof , en maakt dar de Indigo door 
haar in ’t leven en aan ’t werken gebragt zyn- 

e,‚ daar door een verw werd voort gebragt , 
die in de ftoffen, die geverwd w rden, zeer wel 
indringend, aanvalt en dezelve aangrypt en vaft- 
hout, zonder daar toe van enige zoute, of vran- 
ge, of zure, of andere delen aangezet te wor- 
den. Hoewel echter verfcheide verwers en voor- 
namentiyk in Duitsland de ftoffèn die zy mer 
Indigo ftaan te verwen, eerft komen te aluinen, 
of ook wel aluin re gelyk mer de indigo in de 
kuip 


ee ee dr 


Maart — Puly 17238 125 
kuip werpen, op dar, zeggen zy, daar door de 
indigo de ftoffen beter zoude konnen aangrypen, 
Andere geven voor de aluin te gebruiken, omde 
al te donkere en al te {ware blaauwe koleur van 
de indigo, door dezelve op te helderen. Dat de 
aluin de donkerheid en doofheid van de koleuren 
komt op te helderen, word door de dagelykfche 
ondervindinge-en de proeven beveftigt. Ík hebbe 
zelfs zulks door een proef met aluin-water en 
afverfzel van indigo voor dezen (a) aangetoont, 
dart de aluin wel zeer weinig verandering komt 
te geven aan de blaauwe koleur van de indigo, 
maar dat dezelve echter de doorfchynentheid, 
van het tändwur van de indigo , een weinigje 
kwam op te helderen, en de- dofheid van het 
blaauw een weinigje kwam weg te nemen. Maar 
als een genoegzame hoeveelheid van goede en 
kragtige paftel, mer de indigo vermengt word , 
is de aluin niet zonderling nodig om een fchoon 
en vaft blaauw te verkrygen. De menfche pis 
wel gebruikt zynde, is zomtyds niet kwaad , 
maar zeer dienftig, om deszeìfs vlugge pis-zout , 

omtrent her welke zy mer den paftel over-een- 
komt. Her aanzetten mer enig rood, als mee- 
krap, enz, is ook ten hoogften nodig. 


23. 


Ik oordeel dar de Blaauw-verwers heden- 
daags geen genoegzame acht komen te geven op 
de hoedanighei: van de paftel of wede: dat zy 
geen genoegzame zorge dragen , om td de 

rag- 
_ (a) Natuur- en Konfl-kabinet, Maart —— July 
| 722: Pag. 94. Art, 32. 


126 _ Natair-'en Konft-Kabinet, 
gugfte en befte paftel re gebruiken: dat z 

Ea eas genoegzame hoeveelheid van de paftel 
by de indigo voegen, en daar door dikwils de 
oorzaak zyn, dat de indigo niet genoeg uitge- 
haalt word: dat zy ook al te dikwils op een en 
de zelfde paftel, met gedurige byvoeginge van 
de fwaarmoedigs indigo komen af te trekken of 
te verwen, dewyl de paftel door dit dikwils af- 
trekken te kragteloos is geworden, omî de indigo 
regtfchapen te doen leven, wel uit te halen, op 
re helderen en aan te brengen, De Franfchen 
hebben waargtnomen, dar de hondert pond 
vouëde her welk een zeer kragreloze’ zoort 
van wede of paftel is, niet te kragtig ís om een 
pond indigo te doen leven, en wel op te wek- 
Ker, waar uit blvkt, dar her zelfde te wagten’ 
fEzar ván de paftel, die niet kragtig genoeg , 
of te veel afgeverwdis. De Erfurdrer paftel is 
tegenwoordig byna over al in ’t gebruik , om 
dar de Franfchen hün paftel-bouwery vry wat 
verwaarlooft hebben. Maar of die wel zo krag- 
tig ís als voor dezen de paftel bevonden wierd 
van Languedoc of Touloufe, laar ik over aan de 
endervindinge. 


24. 


Zommige Blaauw-verwers hebben zich be- 
diend van Brafilien-hout, en andere van orfeilje 
dm Kwanfuis de blaauwe koleur, zo alszy voor- 
gaver te verhógen en te verlterken; maar zy reg- 
ten hier niets anders mede ult, als dar zy hunne 
blaauwe koleur bederven , door het by voegen van 
valfehe en onbeftendige koleuren, gelyk als die 

van 


Maart — July 1723. 125 

_van het brafilien-hout , en ook de orfeilje; De 

verwers-die de befte blaauwe, of andere ftoffen 

komen te verwen, behoorden zich noit van zoe 
danige verf-ftoffen ve bedienen, 


26. 


De blaauwe koleur van de indigo, kan opge- 
helderr én aangenamer gemaakt worden. Als de 
blaauw geverwde ftof , wel gefpoeld zynde 3 
door laauw water alleen, of met wat aluin ge= 
mengt, wel doorgehaalt word, Maar de blaauw 
geverfde ftoffen konnen nog beter opgeheldert 
worden , als zy met gefinolte zeep getreden 
worden, en dan naderhand de zeep wederom wel 
„werd uirgefpoelt, Op deze wyze werden de 
grove en donkere delen van den indigo, die zich 
niet vaft genoeg hebben. konnen hegten aan’ de 
ftof, en door hunrie donkerheid de helderheid van 
de koleur komen te verduifteren, als uitgewas- 
fchen; en daar door ook belet, dar de blaauw 
geverwde ftoffen onder het eertte gebruik , zo 
Ongemeen niet komen af te fmetten, en de han= 
den en alles dar zy zanraken te bevuilen. Deze de= 
len, dewelke de affmettinge veroorzaken, zyn gro- 
ve en fwaarmoedige delen van den indigo, die 
niet levendig genoeg gemaakt zyn van de ge- 
ftende-paftel, als dezelve niet is van de kragug- 

e endeugdzaamfte zoort’, of als dezelve reers al 
te veel gevergd is geworden. De hoge blaauwe 
koleurens gelyk als de turquin, of noch hoger 
mideel tinten, konnen fchoonder gemaakt wor= 
den , als zy-:door een hegrzap gehaalt zynde 4 
werden gedreven door een Cunchenillage. pee 


“28 _ Natuur- en Konft- Kabinet ; 
de lage middel tinten, gelyk als hemels blaauw 
en ander licht blaauw , konnen zulx niet vere 
dragen. Want zy zouden daar door morziger 
en onaangenaam worden , en hunne helderheid 
en blaauwe glants verliezen. Dat de hoog- 
blaauwe tinten daar door verhoogt en echter 
glanfiger en fchoonder gemaakt worden, is om 
dat her rood aan her {ware blaauw van den in- 
digo een. violet tintie mededeelt. De kley, en 
de zure zemel-wareren zyn wel zeer goed om de 
blaauw geverfde ftoffen, hunnen verheiden {me- 
righeid te benemen, maar als over het blaauw 
een andere koleur geverwd ftaat te worden, zyn 
dezelve ondienftig ; om dat de kley de ftoffen te 
droog maakt, en zich te veel indringt, in her 
fyne zamenweefzel der ftoffen. Ook geeft her 
meel van het zuur zemel-water een kleverigheid 
aan de geverfde ftoffen, waar door dezelve min* 
der mollig en zagt worden, volgens de waar- 
neminge der naaukeurigfte (a) Verf-kundige, 
De toezerttinge van al te veel verfcheide ftoffen , 
doed dikwils meer nadeel als voordeel aan de 
blaauw-kuip, gelyk als in de befchryvinge der 
verf-konft na dezen klaarder zal blyken. Hert 
is noodzakelyk dat iemant zeer wel verftaat, en 
door onkoftbare proeven onderzoekt, de berrek= 
kelyke kragt van elke fiof, die behalven de 
hoofd-verf, namentlyk de indigo en de paftel , 
in de blaauw-kuip gedaan word. Zommige 
voegen Agaricus, en andere ftoffen by de ver- 
wen, en als zy gevraagd wierden , om welke 
zedenen. zy zulx komen te doen, zouden zy of 
niets, of zeer weinig met reden van. wetenfchap 
e Wen 
(a) Voiez. le tintur, parjait. Art. XIV. 


a ‘Maart —= Puly 1723 125 
“weten by te doen, zommige voegen by de in= 
digo een fterke loog van pot-afch, maar zy doen 
meer kwaad als goed, door dezelve, want wy 
hebben mer de proef getoont (a), dat zelfs de 
alderfterkfte loog van por-afch geen de alder- 
minfte verandering konde maken aan de hoog- 
blaauwe koleur van den indigo. Het is wel 
waar dat de port-afchenandere zuur-temperende 
loog-zouten een groene en donkere koleur geven 
aan de blaauwe koleuren , die uit bloemen , 
beyen , vrugten, en andere wegetabilia bereid 
worden, maar de indigo , fchoon dezelve een 
plantgewafch is, moet hier (dat zeer aanmer- 
kelyk is) buiten gefloten worden. Hier uit 
blykt, dat alsde por-afch iets van belang konde 
uitregren op de koleur van de indigo, zy dezelve 
zoude groen of duifter maken en bederven, Ook 
ftaar omtrent de pot-afch aan te merken, dat 
Zy» even als de kalk , niet voordelig is aan de 
zagte geftinge van de paftel. 


27. 


Her overvloedig gebruik van de indigo , heeft 
niet alleenlyk plaats in her verwen van de blaau- 
we koleuren, maar zelfs ook zeer veel in de ge- 
mengde koleuren ; gelyk als by voorbeeld de blaau= 
wekoleurenfranfche rood fcharlaken koleur, ma- 
ken gezamentlyk de konings koleur, de prince 
koleur en de koleur van de Amarant, en andere 
amiddel-tinten zo rasals deze koleur is opgeheldert 

VII Deer. | door 


(a) Natuurs en Konft-habinet-; Maart —- Judy 
E72. Pag. 93. Art.30. f 


130 Natuur-en Konft-Kabinët , 
door de Kurkuma „die daar zeer bekwaam toe bea 
vonden word. En als deze koleur niet opgeheldert 
word door de Kurkuma,geeft de bovengemelde vers 
menginge een violet en koleur-penfé of gemengt 
violet. De vermenginge vanblaauw en karmozyn= 
rood geeft een {choon purper, en Columbin, en 
Amarant-karmofin, gemengde violet en karmozyn 
violet. Uit de verfcheide zamenmenginge van 
deze twe koleuren, namentlyk blaauw en kar- 
mozyn rood, konnen nog verfcheide heldere en 
fchoone koleuren voortgebragt werden; als tot 
de floffen een weinig gewald worden in de aluin 
en wyn-fteen 5 gelyk als by voorbeeld zulver 
koleur , Gris de lin, fleur de lin, gris wiolant en 
ris vineux. Wir de vermenginge van dezetwe 
ovengemelde koleuren blaauw en karmozyn- 
rood konnen noch verfcheide zoorten van gryze 
karmozynen, tor dewelke ook bruine koleur 
gebruikt werd voortgebrage worden, als by 
voorbeeld, gris lavande, gris de fauge, gris de 
ramier, gris plombé, Couleur d’ardoife, enz, 
Uit de vermenginge van het blaauw en het krap- 
rood word ook voortgebragt de konings ko- 
leur, prince koleur, en, de Couleur minime ; ‘als 
ook le tané, de Amorant-koleur , droge roofe- 
koleur ; als ook alle zoorten vangris-de garance , 
_en aldefhande grysachtige blinkende koleuren, en 
middeltinten met bruin, kraprood en blaauw, 
enz, Want door het vermeerderen of vermin= 
deren of van het blaauw , of van het kraprood , 
of van het bruin, werden ontelbare middeltinten 
geboren. Op de zelfde wyze worden door de 
vermenging van de middel-verwen van het blaauw 
en van de half-{charlake koleur, ook verfcheide 
blaauws 


Maart mm Fuly 1723. 13% 
blaauw-rode koleuren voortgebragt; gelyk als 
ook uic het blaauw en half karmofin, verfcheide 
fchoone koleuren voortgebragt worden. Uit de 
vermenginge van het blaauw en fcheerwollen- 
rood werden ook diergelyke gemengde koleuren 
voortgebragt. | 


23. 


Üit de verfcheide vermenginge van het blaauw 
en het geel werden oök voortgebragt alderhande 
groene koleuren , als geel groen, vert naisfant , 
ligt groen. gras goen , laurier groen, vert mole- 
quin, bruin groen, donker groen, zee groen ; 
cheledonie groen , vert de perroquet, fwavel- 
groen, en.nog verfcheide andere groene koleuren. 
Blaauw en bruin werden zelden enkelyk te za- 
men gemengd , maar wel met byvoeginge van 
rogd, als van conchenille , kraprood enz, De 
indigo of deszelfs blaauw , word niet alleenlyk ge- 


bruikt in de gemengde koleuren, die wel meeft 


uit twe koleuren beftäan, maar ook in de ge- 
mengde koleuren, die uit drie vier en meer koe 


‚Teuren te zamen geftelt worden , en een groot 


getal koleuren komen uit-te leveren, door her 


‘vermeerderen of verminderen van deze of gene 


van de hoofd-koleuren , daar zy uit te zamen 


„geftelt zyn geworden. 


thd gb 


De indigo is ook van een zeer gfoot gebruik 
in het {wart verwen, wanr als de grond van de 
befte fwarre ftoffen ES geblaauwd zyn, Sa 

Fegsp eN de 


132. Natsur- en Konft-Kabinet , 
de fwarte verf nier zo {wart, vaft en goed; zomtyds 
word deze grond gelegt mer paftel en rood, en 
en zomtyds mer paftel, indigo en rood, zom- 
tyds wel mert de paftel en indigo alleen. Na dat 
de ftoffen die fwarr geverfd (taan te worden, 
meerder of minder koftelyk zyn, werd ook de 
blaauwe grond meerder of minder koftelyk en 
beftendig gemaakt. De beftendigheid beftaatr 
gemeenlyk uit een grond die gemaakt is uit in- 
digo, paftel en kraprood, Zommige gronden 
voor het fwart worden enkelyk met blaauw zon- 
der rood gelegt. Na dar ook de ftoffen zyn die 
fwart geverfd ftaan te werden, moet de grond 
hooger of laag blaauw gemaakt worden, als 
hoog blaauw , turks blaauw, hemels blaauw , 
of een bleumignon, enz. Hier uit konnen wy 
klaarlyk zien het groor gebruik van de indigo, 
zelfs in het verwen van de fwarte ftoffen. Want 
als de grond goed is, zal ook veel eerder een 
goede en beftendige fwarte koleur geverfd kon- 
nen werden, Echter ftaat aan te merken, dat 
de blaauwe grond voor de fwarte verwen niet uit 
indigo alleen moer gelegt werden ; want dan zoude 
het {wart niet genoegzaam vaft hegten, maar al 
te veel aan de handen en de klederen afverwen, - 
Daarom is de paftel en ook de krap daar toe 
dikwils noodzakelyk. Maar dewyl tot hetfwart 
verwen, en her leggen van deszelfs gronden zeer 
veel konft, ondervindinge, wetenfchap en grote 
naaukeurigheid vereifcht word, laat myn beftek 
niet toe, om alles aan te tekenen, dewyl myn 
voornemen tegenwoordig maar is ‚ om aan te 
tonen, her groot gebruik van den indigo in her 
Swart verwen, Nergens is de verf-kunft ik vl 
C= 


Maart —m July 1723. 133 
kelyker als in her {wart verwen, en wy konnen 
met regt zeggen, dar her regre {wart tot noch 
toe naauwelyx ergens geverfd word, waar over 
ik in de befchryvinge van de verf-konft een naau- 
keurig onderzoek -zal doen, en deze zaak met 
sverfcheide proeven hope op te helderen. 


8 he 
Gelyk als de indigo-zeer dienftig en van groot 
eg is tot verwen van alderhande wolle la- 
kenen , wolle ftoffe , en diergelyke andere Fa- 
brycq » word dezelve ook zeer veel gebruikt ror het 
verwen van zyde, hennip , linnen, garen , katoen , 
alderhande ftoffen , karoen-drukkerye, hoeden , 
hair ,,leere vellen, pampier; enz, In zo verre 
dat wy geen einde zouden vinden, als wy al- 
leenlyk maar kwamen op te rellen alle die za- 
„ken, tor dewelke hedendaags de indigo gebruikt 
word. Ook zullen zeer veel van deze zaken be- 
fchreven en opgeheldert worden, in de Verhan- 
delingen over de verf-konft; tot de welke ik 
ook {pare de befchryvinge van de blaauw-kuip,- 
enhert gebruik en de nutugheid van de krap , enz. 
tor dezelve, mitsgaders de proeven, dewelke ik 
_nog verder over de indigo gedaan hebbe. 


T 2 ELF- 


T. 


134 Natuur-en Konft-Kabinet ; 


ELFDE VERHANDELING van de 
BYZONDERE NATUURLTKE 
HISTORIE-SCHRYVERS, en in de 
zelve een PROEF-KUNDIGE- 
HISTORIE, van de zigtbare ge- 
Sfleltheid , woortbrenginge, en verwonden 
rens waardige veranderinge der, K O- 
LEUVREN, en GEKOLEURDE 
LIGCH AMEN. WP: 

decals» pee 

MY oogmerk ís tegenwoordig niet, om 

een diepe en afgelege Natuur-kundige be- 

Schryvinge te doen van de koleuren, want dan 

zouden wy dezelve meerder inwendig, en tot ' 

derzelver afgelege en andere oorzaaken moeren 

Onderzoeken: de verfcheide wyzen op dewelke 

dezelve gefchieden , moeten uitpluizen, Wy 

zouden daatlyk ook tegens veel kweftieufe ge- 
voelens moeten kampen, en ons gedurig dienen 
op te houden, mer befpiegelingen over het licht, 
donker, fchaduwen , en over de licht-ftraalen, 
en der zelver doeningen, verfcheide voort-ftro- 
mingen , verfcheide wederom kaatzingen, ve- 
fraftien, {moringen , veel-hoekkige, of meerder 
of minder recht-lynige bewegingen, Als de Le= 
zer een vafte en wel gedemontftreerde theory van 
de koleuren verlangt , kan hy zich oefenen in de 
Natuur- en Gezigt-kundige Schriften van de 
Heeren Ifaac Newton, en G. J. ’s Grave 5 
Wels 


Maart — Puly 1723 135 
welke laatftet zeer beknoptelyk , onderfchei- 
dentlyk en klaar deze ftof heeft voorgeftelt in 
_Phi/. Newton. Fuftitutien, Lib. 111. Part. uri. de 

Opaco d5 Coloribus , vanpag, 253. tot 284. Als 
Wy» zeggeik „ ons begaven om de koleuren uit te 
leggen naar de Norma vande Pbyfica. Zouden wy 
ook int brede moeten handelen van het oog, 
deszelfs gedaante, verfcheide vliezen, verfcheide 
vogren ; van de fyne draadjes der gezigr-zenu- 
wen; en der zelver verfcheide aandoeningen on- 
der de gewaarwordinge der koleuren; wy zou- 
den moeten handelen van de gedagten of denk- 
beelden, die in onzen geeft onmiddelyk op deze 
aandoeningen komen te volgen ; als ook over 
het onderfcheid dat gevonden word, tuffchen de- 
ze onligchamelyke gedagten , en de ligchame- 
Iyke bewegingen van het gezigt, op dewelke 
deze gedagten onmiddelyk komen te volgen; wy 
zouden ook moeten handelen van levens-geeften , 
die als fnelle Couriers door de zenuwen vliegen , 
om alles aan en van de ziel te beftellen, zonder 
dat ons tot noch temant heeft konnen beduiden, 
wat deze levens-geeften zyn, Maar dewyl myn 
verftand zo verre nietkomttoete reiken, zalikde 
koleuren gaan befchouwen als een eenvoudig na- 
_tuulyk Hiftorie-fchryver en alseen werkman tor 
nut en zamenvoeginge van Natuur en Konft. Ik zal 
„my nier zonderling ophouden met de byfondere 
Hiftory van de koleuren in zo verre als dezelve 
komt te ruften op onzekere onderftellingen en 
denkbeeldige befpiegelingen zonder genoegzaam 
zakelyke en proef-kundige bewyzen. Ik zal 
myne redenkavelinge en beflaiten alleenlyk maar 
„opmaken van agteren, dat is, uit de ondervin- 
Ï 4 gen 


136 __ Natuur- en Konft- Kabinet; 


gen of waarnemingen en vafte proeven, op dat 
dezelve beter, eerder en mer meerder. zeker- 
heidt op de prakryk zullen rtoegepaft konnen 
werden. Ik zal als een natuurlyke Hiftorie- 
Schryver alles naaukeurig aan tekenen, wat my 
omtrent de koleuren ontmoet, en aan het gezigt 
en zinnen openbaar geworden is, en alseen Konft- 
befchryver ophelderen, en verklaren, de ver- 
fcheide gebruiken en nutheden dewelke ver- 
fcheide Konften, Ambagten, en grote en kleine 
handwerken van de koleuren komen te genieten, 


x, 

De rede, dewelke my bewogen hebben om 
deze proef-kundige befchryvinge van de koleuren 
tegenwoordig aan te vangen, is, omdarik, te- 
genwoordig bezig zynde te befchryven en te ver- 
volgen de juweliers-konft en de natururlyke hifto- 

‚rie der (tenen, mitsgaders de befchryvinge der 
verf-ftoffen , alderhande verwen, en vervolgens 
de gehele verw-konft, noit meerder dienft zal 
konnen doen, om den Lezer deze zaken klaar te 
doen verftaan , als door deze proef-kundige Hiflo- 
rie van de koleuren, Want in dezelve zullen 
aangetoont worden , een groot getal proeven „ 
dewelke omtrent de koleuren, derzelver zigtbare 
gefteltheid , voortbrenginge en verwonderens- 
waardige veranderingen , in het werk geftelt 
zyn, tot groot nur van de Amolieer-konft, als 
ook tor nut van de glas-{chryvers-konft ; pafte= 
lein-bakkers en andere koleur ín bakkers-konften ; 
tot nut van de verf-konft, verligtery-kunde, en 
andere konften en handwerken , in dewelke de - 
koleuren de voornaamfte ftoffen, of onderwer- 

pan, 


Maart — July 1723. 137 
pen, of konft gewrogten zyn. Debefchouwin- 
ge van de koleuren, die op deze proef-kundige 
wyze gefchied is zo zeer aangenaam, en zelfs 
verkwikkende aan den geeft, dat ik menigmaal 
van het doen der proeven, zelfs maar voor een 
korten tyd, niet heb konnen affcheïden, alsmet 
ongenoegen. Want gy zier in een ogenblik, door 
het inftorten van maar enige druppelen van herene 
of her andere ongekleurde vogr, de fchoonfte 
koleuren des werelds verfchynen , en dezelve 
door her inftorten van wederom enige druppelen 
van her ene of her andere regenftrydig ongeko- 
leurd vogt, de gehele koleur weg vegen, of een 
geheel andere in deszelfs plaats verfchynen. 


3: 


De Heer R, Boyle is de eerfte geweeft, die 
rechtfchapcn ondernomen heeft, op deze 
een onderzoek op de koleuren aan te ftellen, de 
verhandelinge, dewelke die Heer daar over in 
het ligt heeft gegeven, wil hy echter nier hoger 
aangemerkt hebben, als maar een BEGINZEL 
OF ONTWERP VAN DE PROEFKUN- 
DIGE HISTORIE DER KOLEUREN. 
_Zommige hebben dir werk wel gerragt te vere 
volgen, of te vermeerderen, en enigzints meer 
te voltooyen, maar zy zyn tornog toe daar om- 
“trent zo weinig gevordert , dar het de moeire 
naauwelyx waardig is, om hunne proeven aan 
te merken, Want behalve dat zy zeer weinig in 
getal en gering zyn, vinden wy dikwils, dar zy 
geen goede befluiren, uic hunne proeven komen 
op te maken, om dat zy hunne redenkavelingen 
„erik Is meer 


238 _ Natnur- en Konff-Kabinet, 


meer doen ruften, op de eene of de andere alge 
mene onderftellinge, die zy komen aan te kle- 
ven, als op dikwils herhaalde proeven, wel- 
ekende ondervindingen , en eenvoudige uir- 
raken van de natuur. Ik weet wel dat vele 
hryvers zich geweldig toeleggen. om in hunne 
Tezers een. grote verwonderinge te verwekken over 
de diepzinnige redenkavelingen, en opgemaakte 
waarfchynelykheden , die zy uit de kragt van 
hunne vindinge hebben weten voort te brengen, 
maar ik oordeel dar zy daar in te gelyk ook 
zeer klaar doen zien, dat zy hun eigen belang , 
en gewaande roem meaerder behertigen, als de 
eenvoudige waarheid , en het nut dat daar als 
een noodzakelyk gevolg uit voortvloeid, Ik zal 
my in deze befchryvinge zo war aan de eenvou- 
dige en lage kant houden; want ik bevinde dar 
de hoogvliegers dikwils ftikziende en {chemeren- 
de van gezigt werden, en dar zy veeltyds hun 
eigen vertand niet kennende, het zelve averechts 
komen toe te paffen op zaken die geen voorwer- 
pen van betr menfíchelyke verftand zyn en ook 
"zullen konnen zyn, In deze Verhandeling zal 
niets geleert of befloten of ‘vaft geftelt worden , 
als het gene elke reis komt te blyken door de 
„proef, zo dat wy hier de natuur zelfs zullen la- 
ten fpreken door haar eige en onveranderlyke 
taal, buiten alle tmenfchelyke vercieringen, on- 
‚ derftelde meningen, harzenfchilderen, of onge- 
‚grondefpeculatien. Door deze proeven zalaanelk, 
‚die op dezelve agt geeft, ook zeer klaar en open- 
baar. worden, de hoedanigheid en her vermogen 
van de ongekoleurde ftoffen, en door welke ei- 
„genfchappen zy op alles, daar zy op toegepaft 
Wwor- 


Maart — july 1723. 139 
“worden, komen te werken. Wy zullen door deze 
‘proeven, voor het oog vertonen, by voorbeeld 
‘de reden, waarom de aluin moer gebruikt wor- 

“den om zommige koleuren op te helderen, glan= 
“zig en fchgon te maken ; en derzelver duifterheid 
“en morzigheid weg te vegen, of op welk een 

wyze enige druppels van her ongekoleurde virri- 
ool-water een ander klaar of helder trekzel van 
deze of gene zamentrekkende kruiden, of vrug- 
ten, of fchorfen, enz; daar insgelyk geen de al- 
derminfte koleur, als wy willen ingezien word , 
fe eenogenblik doen veranderen ín een pikfwarten 

“inkt: of op welkeen wyzeenige druppelen fterk- 
water of oly van virriool geftort zyndein eenfwaar 

vn, of oolt wel zomtyds zeer dik en drab- 
ig vogr , in een ogenblik al deze koleur weg 

‘vegen, of zelfs het alderdikfte én drabbigfte vogt , 

“dat bedagt zoude konnen worden, in een ogen- 
blik zodanig helder , klaar en doorfchynende 
maken, alsher alderzuiverfte en doorfchynenfte 

‘fontein-water, zonder dat zich van al dat dikke 

en drabbige iets op de grond heeft gezet, of er- 
ens gezien word, en voor het oog maar enke- 
k is verdwenen, of op welk een wyze enige 
uppelen van een ander ongekoleurt vogt, ge- 
drupt zynde in dit zelfde heldere ligueur, daat- 
lyk het zelve wederom doen’ veranderen in de 
| zelfde zeer dikke pap, die het was te voren. 
| Door deze proeven, zal elk een konnen zienop wat 
| wyze de aluin, en een?groot geral andere zaken, 
de porafch, de wynfteen , de pis alderhande koleu- 
ren komen voort te brengen, dezelve komen re 
veranderen, en aan welke zy fchadelyk of voor- 
| delig zyn. Door deze proeven zullen de verf- 
N ma- 


140 Natuurs en Konft-Kabinet, 


makers, of die de verf-ftoffen bereiden gelegear= 
heir krygen, om zommige gebreken te verbeteren. 
De fchilders zullen hier door leren verftaan , den 
aart van hunne fchilder-verwen, de reden van 
hunne meerder of minder beftendigheid, verfchie- 
tinge, en veranderinge van koleur, en wederzyd= 
fche verwoeftinge > of goede overeenkom(t en 
minnelyke omhelzinge, 


4: 


Ik zal deze proef-kundige befchryvingevande _ 
koleuren ook geenzints beklemmen in een bepaal. 
de of konftige limyefcheidinge, methode „fyftema, 
of konftig zamenftelfel ‚ want ik oordeel, dar 
de ontdekkingen, dewelke door zekere en ware 
praef-ondervindingen, omtrent de koleuren tot — 
noch toe gedaan zyn, veel te weinig en te ge« — 
ring zyu, om tor een fyftema of konftig zamen- — 
ftelzel gebragt te worden. Want dit veld is zo 
wyd uitgeflreke en vrugtbaar, dat noch vele, na 
de Schryvers, die tor noch toe prgef-ondervin- 
dingen omtrent de koleuren bekent hebben-ge= 
maakt, alsook na my, ongeloofelyk veel proe- 
ven zullen konnen aanftellen, door dewelke de 
koleuren dieper gekent en beter opgeheldert zou- 
de konnen worden , als tor nog toe ís gefchier ; 
om dat de gelegentheid, levenstyd, en andere 
bezigheden, zeer zelden toelaten , dar alles door 
maar weinige menfchen in her werk geftelt kan 
worden, Deverfchynzelen vande koleuren, de= 
welke zich onder de werkdaden van de ftof-fchei= — 
kunde komen te vertonen , zyn alleenlyk zo veel 
vuldig, dar dezelve byna een oneindigheid fchy- 

nen 


Maart — July 1723 141 


_ nen in te fluiten. Als wy onfe aandagt laren 


gaan op de plant-gewaszen, bladeren, vrugren, 
bloemen, fchorzen, zaden „op de vogelen, viffen , 
zeegewallen, metalen , mineralen, en alle fchep- 
zelen, ende gedurige veranderingen van derzelver 
koleuren „ als ook op de koleuren der konft-ge- 
wrogten, zullen wy wel haaft bemerken, dat tor 


het proef-kundig onderzoek der koleuren, altyd 


genoegzame overvloed van voorwerpen zullen 
konnen gevonden worden. Als andere die na 
my komen de proef-kundige ontdekkingen der 
koleuren, door den tyd zodanig aangegroeid en 
vermeerdert bevinden, dat zy dezelve oordelen 
bekwaam en ryk genoeg te zyn, om dezelve te 
verfchikken in eene methode of Syftematifche leer- 
ordre ror dienft en nur der onkundige leerlingen, 


zullen zy zich daar toe beter in ftaat bevinden, 


wanneer zy uit een genoegzame overvloed van 


ontdekkingen, een vafte theorie konnenopmaken, 


als tegenwoordig. Want het is een ondervon- 
de waarheid , dar veel konften ín hunne voorr- 
gangen gefteuir, en lange eeuwen (til geftaan heb- 


ben, om dat zy al te vroeg tor fyftemata gebragt 
zyn. Als ook een theorie opgemaakt word in 


een tyd van een konft dat de ondervindinge 
nog geen genoegzame data, en van elk een toe- 
geftemde zekerheden heeft opgelevert, is zoda- 
nig een theorie gewoonlyk of al te generaal, en 
vervolgens te arm om toegepaft te konnen wer- 
den op de praktyk van zodanig een konft, of 
al re onzeker, en te veel gebouwd op onderftel- 
lingen en harzen-fchilderien , uit gebrek van data 5 
welke zoort van theoriën altyd zeer fchadelyk 


bevonden zyn geworden voor de praktyk, of 


oefe- 


142 Natuur en Konft-Kabinet ; 
oefeninge van zodanige konften. Om deze re-_ 
den zal ikin deze Verhandelinge volgende manier 
der Hiftorie-fchryvers , dat is met alles eénvou- 
dig aan te tekenen, zodanig als her zelve ge- 
fchied, en uit die gefchiedeniffen zomtyds enige 
leerftukken op te maken, die bekwaam zyn om 
voor regelen, die op verfcheide zaken toegepaft 
konnenworden, te konnen verftrekken, Op dat 
deze proef-kundige Hiftorie voor den Lezer van 
de uiterfte nutheid zoude konnen zyn, zullen in 
dezelve zeer veel uitmuntende en zommige ver- 
burge en zeldzame konften geleert en befchreven 
worden; want verfcheide van deze konften wor- 
den van ons aangemerkt en bygebaagr , alsproef- 
ondervindingen van de koleuren. En dewyl her 
doen van ditonderzoek , zedert den tyd van een- 
endartig jaaren altyd myn favoryt fludie is ge= 
weeft, om deszelfs onuitdrukkelykevermakelyk- 
„heid, nutheid en gebruik genoegzaam in alle 
konften, handwerken , enz. zullen mifchien zom- 
mige lezers uit deze proef-kundige Hiftorie der 
koleuren zomtyds wel een weinigje vermaak en 
dienft, tar voordeel konnen trekken of genieten. 


$e 


Ik zal in deze proef-kundige befchryvinge der 
koleuren ook zorge dragen, dat de proeven de- 
welke door anderre uitgevonden en in het werk 

_geftelt zyn, op hunne naam en tot hun lof mede 
gedeelt en bekent gemaakt worden en daar het 
is gebeurd, dar van my enige van die proeven 
zyn hervar , zal ik onderfcheidentlyk aanteke- 
zen, wat zich in dezelve „ of in derzelver ge 

an- 


4 ‚Maart — July 1723. 143 
… ftandigheden , vertoont heeft, het welk van,de 
eerfte aanftelders, of over-’t hoofd is gezien, of 
niee nagefpeurd is geworden. In de befchryvin- 
ge der proeven zal ik my ook aan geen ordre bin- 
den, gelyk, als ik by voorbeeld wel zoude. kon- 
nen doen, als ik alle de proeven die gedaan zyn 
omtrent ene koleur by malkandere kwam te voe- 
gen, zoude ik op die wyze de volgende verde- 
linge konnen maken, als r. van proeven gedaan 
omtrent de witte koleuren; 2, van de fwarte 3 

_ 3. van de ‘blaauwe; 4, van de rade; en $4 van 
de gele koleuren. Want uit de proeven zal bly- - 
ken, dat de koleuren te veel gemeenfchap. met 
malkanderen hebben; ais ook dar een en dezelf 
de ftof, dikwils verfcheide koleuren uitlevert , 

_ of dat twe tegenfirydige ftoffen , zomryds een 
en dezelfde koleur voortbrengen. Zo dat ons 
onderzoek door zodanig een fchikkinge of order 
te veel belemmert zoude worden, en zelfs nier bui- 
ten verwarringe konnen blyven, Ik zoude deze 
proeven ook nog wel volgens een andere ordre 
ebben konnen verdelen; als by voorbeeld, 1,de 
proeven die gedaan zyn in de plant-gewas ender- 
zelver delen; 2. de proeven die aangeftelt zyn 
„omtrent de dieren en der zelver delen; 3. de 
proeven die gedaan zyn in de metalen, minera- 
len, en bergftoffen. Maar dewyl in een en‚de- 
zelfde proef zomtyds gebruikt worden, en ftof- 
fen die voortgekomen zyn van de planten, en 
ftoffen die voortgekomen zyn.van de dieren of 
van derzelver uitwerpzels, en ftoffen die uit me- 
talen of mineralen beftaan, of uit dezelve door 
Konft voortgebragt geworden, zoude. zodanig 
gen verdelinge zeer, om de bovengemelde zoda, 

l als 


T44 Natuur= en Konft-Kabinet, 


als ook noch om vele andere, onbekwaam, ge= 
brekkelyk en vol verwarringe zyn. Zo ras als 
de Lezer deze zaken komt te overwegen, zal 
dezelve zeer wel konnen infchikken , de wyze 
dewelke ik in her befchryven van deze proef- 
kundige aantekeningen der kolcuren hebbe ge= 
bruikt, 


6. 


De Heer Boyle heeft, benevens de proeven 
dewelke hy omtrent de coleuren heeft in hee 
werk geftelt, aan zynen Lezer in bedenkingege- 
geven verfcheide overwegingen , dewelke hy nood- 
zaakelyk heeft geoordeelt , om aangemerkt te 
„werden, dewyl dezelve volgens zyn oordeel kon= 
nen dienen, tot ophelderinge van de gefteltheid 
der koleuren, als ook om door dezelve her be- 
grip van zyn Lezer voor af bekwamer te ma- 
ken, om te konnen verftaan de proeven, en de 
waarheden die door dezelve getuigt en beveftigt 
worden; en dewyl dit werk in ° Latyn is ge- 
fchreven, zullen wy mer meldinge van de naam 
van dien groten Man, enige van dezelve voegen 
in deze onze proef-kundige aantekeningen der 
coleuren. r. Om dar dezelve zeer nut zyn voor 
den Lezer; en 2, om dat wy zonder dezelve 
deze Befchryving nier klaar en verftaanbaar ge- 
noeg aan de onbedrevene zouden kunnen. voor- 
ftellen; en 3. om dat wy oordelen, dat wy niet 
bekwaam genoeg zyn, om vele redenkavelingen 
en overwegingen in der zelve plaars te ftellen, 
die beter zyn, In welk geval ik my noir zal 
fchamen', de bewysftukken van andere by te 

rene 


Maart wam Puly 1723e 248 
brengen , dewelke op hunnen naam, ten minften 
ten opzigte vari myne kenniffe en ondervindinge, 
onverbererlyk zyn. Ik houde het voor een grore 
dwaasheid; dar wy tragten te pronken met de 
witvindinge van andere. Niemant, die enig bez 
kwaam oordeel heeft, zal ooit kwalyk nemen, 
dar een fchryver de namen van zyne leermeefters „ 
of voorgangers te gelyk komt te melden, by de 
zaken dewelke hy uit hunne fchriften tor zyn ge= 
bruik en oogmerk komr over te brengen,” Het 
Îtaar altyd vry aan een fchryver , de uirvindin=; 
gen en de zaken van andere tor zyn gebruik en in 
zyne fchriften over te brengen, op den naam van. 
die gene, van dewelke hy dezelve komt te ont- 
leenen. Maar zulx ftaat altyd en ook genoeg « 
zaam noit vry van dezelve te gebruiken zonder 
meldinge van de namen der uitvinderen of fchry= 
veren, voornamentlyk als de zaken of uitvindin- 
gen zodanig zyn, dat der zelver uitvinderen daar 
ere en lof door komen te verdieaen. Als iemant 
een boek maakt, is hy dikwils gedwongen ver- 
fcheide zaken van andere te moeren bybrengen , 

‚om het eind-oogmerk van zyn boek te bereiken, 
Begryp eens by voorbeeld , ‘dat deze proef-kun- 
dige befchryving der kolcuren zeer sg ne 
zoude zyn , en als uit by malkander kwalyk 
pafzende ftukken en brokken zoude moeten be- 
ftaan, als daar nier bygevoegt waren de over- 
wegingen en proeven, die andere reets voor my 
omtrent de koleuren hebben mede gedeelt, zoude ik 
dangenoorzaakt zyn, om een zeer gebrek kelyke 
befchryvinge te maken, om dar juilt andere reets 
hadden befchreven enige vandeze zaken , die tot 
hereind-oogmerk van myn boek alzo noodzake- 

VEL Deens °° K vent Ink® 


«46 Natuur-en Konft- Kabinet ; 

lyk zyn; als myn eigen overwegingen en _proe= 
ven? De billikheid zal dit nooit vergen: maar 
ook te gelyk mer de regtvaardigheid gepaart, 
Aanraden:, dat aan elk zyneigenen verdienden.lof 
gulhartig uirgereikt werde. Ja alle verftandige 
Lezers zullen zelfs meerder agtinge hebben; voor 
alles dat wy zelfshebben uitgevonden, ontdekt „ 
en in onze boeken befchreven , als anderzints. 
Want zy zouden veel reden hebben , om zelfs 
onze eigen uitvindingen te mistrouwen, als fy 
kwamen te ontdekken, dat wy verfcheide van 
andere hadden ontleent, zonder hen te melden, 
Sy zouden op een;goeden fchyn zeer ligt inhet ver= 
moeden geraken, dat alles zo wel onze overwe- 
gingen, redenwikkingen, als proeven maar ont- 
leend werk was. 


‚7e 


De Heer Boyle heeft (4) aangemerkt, dat: 
verfcheide , en wel voornamentlyk onder de 
ftof-fchei-kundige , gevonden worden, dewelke 
oordeelen, dat de aanmerkelyke verfcheidentheid 
der koleuren volmondig beveftigen, een gelyke 
verfcheidentheid van de natuurlyke gefteltheid in 
die ftoffen, in dewelke zy zich komen te vertoo= 
nen. Maar die Heer belyd, dat hy dit gevoelen 
niet volkomen kan toeftemmen, al kwam hy 
zelfs noch niet eens agt te geven op de weerfchy- 
nende koleuren van de taffen, of op de blaauwe 
enygour-koleurige halzen vanj de duiven , en van 
verfcheide water-vogelen, of op de naruurlyke 


8 Oo, 
(3) Experimenta d” Confiderationes de Colori- 
bus, Parc, 1, Cap‚z. k: sf 


IN 


Maart == Fuly 1723: 147 
of door konft vertoonde regen-bogen, of alle 
andere ligchamen , welker koleuren geen zake- 
lyke, maar verfchynende van de natuurkundige, 
en wysgeren genaamt werden. Die Heer oordeelt 
dateen ligchaam wel verfcheide zakelykekoleuren 
kan hebben, al werd in deszeifs natuurlyke gen 
fteltheid geen of weinig zakelyk onderfcheid ge- 
vonden. Want wy zien in de pappegayen, vin< 
ken, puttertjes en een groot getal andere voge- 
Jen, miet alleen dat van zommige naaft malkan- 
der zynde pluimen zyn rood, andere wit, an= 
dere blaauw, zommige geel, enz. maar zelfs 
ook in de verfcheide delen van een en dezelfde 
veer of pluim , een grote verfcheidentheid van 
vafte koleuren. Gelyk als ook in een ontelbaar 
getal bloemen , als tulpen, angelieren, kruiden, 
enz, niet alleen verfcheide bladen , van byzon- 
dere koleuren , maar zelfs ook enkelde blader 
gezien worden, zonder dat ergens uit komt te 
blyken, dar enig zakelyk ondetfcheid omtrent 
de eigenfchappen van zodanige pluimen van een 
verfcheide gekoleurde vogel of zodanige verfchei- 
de gekoleurde bladen van een bloem „enz. gevon-, 
den word. 


8. 


_ Alfchoon de verfcheidentheid van de koleuren 
in de bovengemelde ligchamen gantfch niets be- 
tekent , énig wezentlyk onderfcheid , of alterg- 
tie der verfcheidenrlyk gekoleurde delen, heeft 
nochtans de Heer Boyle aangemerkt, dar de ver- 
anderinge der koleuren dikwils berekent aan- 


__serkelyke alzeratier Ad veranderingen in de 
Lr] 


{c hik= 


za ad 


248 Natuur en Konft-Kabinet , 
fchikkinge van de delen der ligchamens gelyk 
als gezien kan worden in het uittrekken der 
tinfturen of afverfzels, en in verfcheide andere 
ftof-fchei-kundige werken, in de welke de ver= 
anderinge der koleuren de voornaamfte zaak, ja 
dikwils de enigfte is, door de welke de konfte- 
paar zyn ftof-fchei-kunftig proces komt te be= 
ftieren, of door dewelke hy weer, dat zyn oog- 
merk op het tyd-punt van de veranderinge van 
de koleur bereikt is, Ik heb in myne Natuur- 
lyke Hiftorie van de indigo (a) aangetoont, dar 
de werkmeefter of konftenaar onder de bereidin- 
e van dezelve, aan de veranderinge van de ko= 
et her nette tyd-punt weer af te perken , of de 
indigo en deszelfs kragtig blaauw tot de behoor- 
lyke volmaaktheid gebragt;en bereid is, en zulx 
zo wel aan het nette tyd-punt van de vereifchte 
verrottinge van den indigo, als van de genoeg- 
zame kloppinge van het indigo-zap. 


9e 


De Heer Boyle bewyft deze veranderinge van 
de hoedanigheid zommiger ligchamen , die aan- 
gewezen werd, en gelyk gefchiet mer de veran- 
deringe van derzelver koleuren uit de boomvrug- 
ten, als kerfen, pruimen, appelen, peren, enz. 
want in deze gaat her uiterlyke gedeelte van de 
vrugt over van deene koleur in de andere , nadat 
her voedend zap zoer of anderzints verandert 
werd, en van de ene trap van rypwordinge tot 
de andere voortgaat. Her aangenaamfte van 

dier- 

(a) Zie Natuur-en Konft-kabinet , Maart aasne 
July Waz. pag. 75,76, 77. 


Maart — July 1723. ‘149 
diergelyke voerbeelden, word naar het oordeel 
van deze Heer gevonden in het temperen van het 
ftaal, dat bekwaam gemaakt word door de rem- 
peringe, of tot her maken van zagen , boren, vy- 
len, graveer-yzers, of veren, en andere konftige 
werktuigen van ftaal. Hert dunne {taal , dar ge- 
tempert ftaar te werden, moer gehart worden 
door het zelve gloeyende te maken in brandende 
kolen. Maar her mag nier daatlyk uitgebluft 
worden ín koucr water 5 zo aanftonds als her 
gloeyende van het vuur genomen is. Want hier 
„door zoude her al te bros gemaakt en bedurven 
worden. Daarom moer zodanig gloeyend ftaal 
eerft gehouden werden over een bekken mer kour 
water, zo lange tor dat de witte koleur. van her 
gloeyende ftaal verandert is in een minder gloe- 

ende rode koleur, en zo haaft als deze rode ko- 
eur op zyn nette tyd-punt gezien word , moer zo 
veel van her {taal daatlyk in kout water gebluft 
worden, als vereifcht werd om gehard te wor- 
den, Als het {taal nu op deze wyze gehard is 
geworden moer deszelfs koleur veel naar het wit 
trekken of witachtig zyn, want dir is het teken 
van deszelfs bekwame en goede hardinge, Eer 
dit geharde ftaal nu noch getempert word „ moet 
het zelve eerft aan deszelfs uiterfte einde glad ge- 
maakt, of zeer wel gepolyft worden; op dat de 
veranderinge van de koleuren , die het zelve komt 
te verkrygen onder de temperinge klaarlyk ge- 
zien zoude konnen werden. Daarom werd ook 
dit ftaal zodanig in de vlam van de kaars gehou- 
‘den, dar het glad gepolyfte einde omtrent een 
half duim breed of war meer door de vlam komt 
door tefteken, op dar deszelfs ‘glans niét be- 
: K 3 fwalke 


150 Mature en Konft-Kabinet , 
fwalkr zoude worden door de rook, Na dat nu 
dir ftaal enigen tyd op die wyze in de vlam van 
de kaars is gehouden, beginnen zich de koleuren 
te vertonen op het glad gepolyfte einde, dat even 
buiten de vlam van de kaars doorfteekt, en wel 
voornamentlykop die plaats daar dir einde noch 
naaft aan de vlam is. De eerfte koleur die zich 
vertoont , is zeer fchoon en levendig geel, en 
gaar allengskens over tot een hoger en meer gefa- 
tureert geel, dar zelfs zo veel naar ’t rood begint 
te trekken, dat de konítenaars aan het zelve den 
naam geven van de Lloed-holeur ; van deze bloed- 
koleur gaat her ftaal vorder over tor een flaauwe 
en eindelyk tot een fchoone en wel-verzadigde 
blaauwe koleur , gelyk als het uitmuntend blaauw 
van de korenbloemen. De Heer Boyle heeft ook 
waargenomen dar elke koleur een byzondere ge- 
tempertheid van her ftaal berekent, en elke reis 
een bewys is van een byzondere verandering in 
de textuur van het zelve. Want als her ftaal, 
op her aannemen van elke koleur fchielyk uit de 
vlam van de kaars word weg genomen, en in 
{meer of talk uirgebluft werd, behout het zelve 
nier alleen de aangenomen koleur, maar ook de 
gerempertheid , dewelke her zelve op dat tyd- 
punt van de vlam van de kaars verkregen heeft. 
Want als de koleur geel is, heeft het ftaal cí- 
gentyk die graad van hardigheid, die her zelve 
bekwaam maakt, tor her maken van vylen „ bo- 
ren , en diergelyk werktuigen, dewelke een zeer 
hard ftaal vereifchen: maar indien her enige wei- 
nige minuten langer in de vlam gehouden word , 
ror dat het zelve een koren-bloems blaauwe ko- 
leur verkregen heeft , is her {taal veel zagter > ge 
ar 


Maart —= July 1723: Isr 
kat van de gele koleur ; daarom is het.ook onbe 
dwaam tot her maken van vylen , boren, en 
diergelyke harde ftalen werktuigen, maar we- 
derom zeer bekwaam, tot het maken van veren 
voor de zak-horelogien , en andere diergelyke 
zagte ftale werktuigen, die ook altyd een fchoo- 
ne ,blaauwe koleur hebben. Als her ftaal zo lang 
in de vlam gehouden word , tor dar de {choone 
blaauwe koleur al te hoog word, zult gy het 
zelve zo zagt bevinden, dat het nog wederom 
een weinig gehard moet worden; tor het maken 
van taaijp,{tale werktuigen. 


Io. 


Her is zeer aanmerkelyk dat het ftaal zo veel 


__verfcheide graden van hardigheid en taayheid; 


en te gelyk elke reis een byzondere koleur aan- 
neemt, alleenlyk maar door de meerder of min- 


der langdurigheid der herte van de vlam van de 


kaars; daar noch by komt, dat het tyd-punt, 
in het welke de ene verandering en graad van 
hardigheid en koleur vergaat tor de andere, zeer 
kort en fchielyk is, ftorende de ene koleur in een 
kortentyd de andere geheelelyk weg , áls zo wel als 
de ene graat van hardigheid haaftig de andere graâár 


_van hardigheid wegdryft. Diergelyke grote ver- 
anderingen in degehele textuur van de ligchamen 


| € 
/ 


werden in veel gevallen door het vuur in een zeer 
„kort tyd-puar verrigt in de behandelinge van de 
meralen , mineralen en ook verfcheide andere 
ftoften, uier dewelke, door middel van het vuur , 
een grote verfcheidentheid van byzondere ligcha- 
men ‚voorrgebragt worden. De veranderingen 

K Wolfe 


15z Natuur= en Konft-Kabinet 

worden door de koleuren , die zy te gelyk komen 
aan te nemen, niet alleeniyk veelryds ontdekt, 
maar her zal ook meeft gebeuren, en mag in de 
ftof-fcheid-kunde wel als een regel aangemerkt 
worden, die dikwils plaats heeft, daarom zal 
ik het zelve in deze proef-kundige Hiftorie der 
koleuren plaats geven als de 1, Regel, DAT DE 
MINSTE VERANDERINGE, DIE 
MAAR AAN DE KOLEUR BESPEURD 
WORD, EEN GENOEGZAAM TEKEN 
IS VAN EEN VERANDERINGE IN DE 
el VAN HET ONDERWERP 


EI. 


Ik hadde tot een aanmerkelyke beveftiginge 
van de bovengemelde regel, en tor ophelderinge 
van de waarnemingen van den Here Boyle, om 
trent de ftaal-temperinge, een zeer aangename 
proef-ondervindinge op den 6, January 1712. 
Myn voornemen was om door een proef te on- 
derzoeken , hoe veel tyd vereifchewierde, om de 
wel gecalcineerde An:imonie, door het vuur te 
doen overgaan, tor het by elk een bekende rode 
braak-glas van Antimony. Maar dewyl zommí- 
ge Lezers onkundig zouden konnen zyn, in de 
Chemifche werkdaden , zal ik deze bereidinge 
een weinigje omftandiger befchryven, als w 


voor de kenders gewoon zyn. Ik dede feftien 


onfen zeer wel geftoten en goede Antimony in 
een zeer fterke en plarte verglaasde aarde pot; 
mer een lage en {malle rand. Deze pot was ge- 
plaarft op een daartoe gefchikre vvenrje met ma- 

ug 


| ‚Maart — Puly"1723'À 153 
tig vuur. Her eerfte halfuur wierd het vuur in 
de zelfde graad en matigheid gehouden, terwyt 
ondertufichen mer een houte fpadel, de Antimo- 
ny gedurig geroerd en bewogen wierd. Nader- 
hand wierd het vuur vermeerdert , waar opde An- 
timonie een zeer fwaare, dikke en donker blaau- 
we rook kwam uit te geven, Deze rook is zeer 
fchadelyk, en moet zeer voorzigug gemyd wor- 
den. Want dezelve beftaar uit de grootfte en 
fmerigfte en corrofyve fwavel-delen van de An- 
timony. De koleur van deze rook word allengs- 
kens ligter, en byna graaus welke koleur een re- 
ken is dat de Calcinatie of kalk-brandinge van de 
Antimony op het einde begint-te gaan. Onder 
het uitdampen van dezen rook begint de Anri- 
mony gewoonlyk te zamen te lopen, en kan 
zomtyds door het roeren met de fpadel nier 
belst worden van tot harde klonters te fchieten , 
dewelke dan uit de pot genomen , en in een vy- 
zel wederom tot poeder geftampt, en als te vo- 
‚ren in de pot gewurpen worden. Dirt calcineren 
duurd mer dezelfde graad van hette zo lang , tot 
de Anrimony geen de minfte rook meer korar uit 

te geven, Daar op wierd het vuur tor noch ho- 
ger graad vermeerdert, in zo verre dar de bo- 
dem van de pot gloeijend kwam te worden; ter- 

wyl oudertuffchen de Antimony gedurig als re 

voren geroerd wierd, tot zo lange, dar dezelve 

een afchgraauwe koleur kwam aan te nemen. 

Deze afchgraauwe koleur is wederom een reken, 

dat de Calcinatie voleindigt, en de Antimony 
bekwaam geworden is, om tot een bekwaam 

glas gekookt te worden. Als wy nu deze kalk 

of grys gecalsineerde Brin hadden begeren 

b) ee 


254 __ Natnur- en Konff-Kabinet, 

te gloeijen, in een kroes tot dat deszelfs afch- 
graauwe koleur in een gele koleur was verandert, 
zoude alle deszelfs brakendeen purgerende kragt, 
te gelyk ook veranderen in een {weer verwekkend 
middel ; waar uit genoegzaam komr re blyken , 
dat in zodanige operatien de veranderinge van de 
koleur komt aan te wyzen een veranderinge in 
de textuur van den Antimony. Gelyk als uit her 
vervolg van onze bereidinge tor ligt robyn- 
koleurig braak-glas van antimony , nog nader 
komrt te blyken. 


12 


Na dart nu de Antimony tot het bovengemel- 
de afch-graauwe poeder gecalcineert. was, lier ik 
het zelve werpen in een zeer fterke fmelr-kroes. 
Deze wierd gezer in een fterk vuur ; waar 
door het poeder daatlyk kwam te fmelten, en 
een roodachtige koleur aan te nemen. Als een 
konftenaar zich op de graad van de doorfchy- 
nendheid en zuiverheid van deze koleur wel ver- 
ftaar, kan aan dezelve gezien worden, of de 
fiof de vereifchte taayheid, lymigheid en zui- 
verheid verkregen heeft, om in de gedaante van + 
lige robyn-koleurig en doorfchynend glas gego- 
ten te worden. Anderzints kan iemant ook met 
een yzere fpadel een weinig van de vloeijende en 
zeer lymige ftof op een plaat of in een koper — 
bekken druppen, en zo lang als-de koleur van « 
her daar uit geftremde glas als te donker rood 
is, moet deftof zolang inden gloedjvloeyen , toc 
zy de vereifchte koleur in een andere glas-drup 
komt te. vertonen, Maar zonder dezen balies 

ier 


- 


Maart — july 1723. 155 
lier ik, deze zeer taaye ftof in de fmelt-kroes en 
het hevig vuur vloeyen, ofkoken den tyd van 15 

minuten, hoewel darrien minuten genocg, ja 
zelfs beter waren geweeft. Maar myn oogmerk 
was te gelyk glas en regulus van Antimony te 
maken van een en dezelfde ftof, en op het zelfde 
Bare gelyk als ook zeer wel kwam uitte 
vallen, 


13. 


Na dat nu de ftof rg minuten in de fmelr-kroes 
gevloeid hadde, lier ik dezelve uitgieten in een 
zeer heet gemaakt gloeyend koperen bekken; en 
het was zeer\aangenaam te zien, dar her ligre 
robyn-roode glas, dat overal denbodem van het 
bekken overlopen en geftremt was, met metal- 
Iyne delen , die de koleur hadden van wir ge- 
kookt zulver , en nier anders waren alsde regu/us 
van Antimony Deze delen waren veel dikker 
als her glas, en hadden de gedaante van platte, 
ronde „ en andere gedaantige grote zulvere drup- 
pelen. Zy waren niet alleen mer her glas ver- 
enigt, maar de fcheidinge van der zelver zulver 
en meraalachrige koleur was op zommige plaar- 
zen zodanig onvermengt, dat her rode glas aan 
‚de zelve zonder de minfte veranderinge van we- 
|_derzydfche tinten vaft was, Op zommige plaar- 
Zen waren als zulvere ftreken op de oppervlakte 
{ van ker glas, en dit glas was ook minder bros, 
} als her glas dat zuiver en doorfchynende was 
gebleven. In deze zaak ftaat, ten opzigte van 
de koleuren , aan te merken, dar elke koleur een 
telea is van cen byzondere textuur ‚ en van byy 
zon- 


185 _ Natuur-en Konft-Kabinet , 
zondere hoedanigheden en kragten van elke ftof, 
Want het rode glas is een hevig braak-middel , 
ende zulver koleurige regulus een zeer hevig pur- 
geer-middel, Ook is het roode glas doorfchy- 
nend en zeer bros en breekbaar, en de regulus 
zeer hart , metallyn en ondoorfchynende. Ik 
liet al het glas, mer deszelfs doorgefprenkelde 
regulus, uit her bekken ligten, aan {tuk breken , 
en wederom in de zelfde kroes en vuur vloeyen, 
den tyd van weinig minuten. Daar na de ftof 
wederom uitgegoten zynde in het bekken, was 
de regulus aangewonnen tot de hoeveelheid van 
megen dragma. Ik {cheide deze regulus van het 
rode glas, en lier her glas wederom enige minu- 
ten koken, als te voren; maar dit glas gefmol. 
ten zynde , wierd van tyd tot tyd dikker , en 
minder bekwaam om te vloeyen, Ek goot her 
zelve eindelyk wederom in het bekken. en be- 
vond dat het grootfte gedeelte in regulus of het 
koningje van Anrtimony verandert was, hoewel 
echter nog overgebleven waren, twaalf dragma 
zeer doorfchynend en zuiver glas van Antimo- 
ny, het welk robyn-rood van koleur was, met 
een geelachtig tintje, Ik fcheide al de regulus 
van het glas, en zuiverde dezelve door een poe- 
der van {warte dovekool en zalpeter, van elks 
een ons, en hadde in ’ geheel 28 dragma zeer 
witte en zulver-koleurige regulus. Dit gevoegt 
by de twaalf dragma glas, kwam te blyken dar 
wan de 16 onzen Antimony elf onzen in rook , en 
Scorien die maar weinig waren , verandert wa- 
ren. Ik zal de omftandigheden en oorzaken van 
deze verfchynzelen tegenwoordig niet uitleggen, 
om dar myn oogmerk maar is om te EE 5 
at 


Maart —= Pauly 1723. 355 
dat in deze gehele operatie, de veranderinge van 
de koleur, een gedurig en onaffcheidelyk teken 
was, van/de veranderinge van de textuur , en 
zelfs van de kragten en hoedanigheden van de 
ftof 5 tor beveftiginge vande proevcn van den 
Here Boyle, omtrent de temperinge van hee 
ftaal, enz. Ik zoude alleen uit de Antimonie 
_met honderden van andere proeven , in andere 
werkdaden enjbereidingen van de zelve, zulxjook 
nog wel nader konnen beveftigen, maar dezelve 
zullen tot andere bewysftukken van de koleuren 
nadezen, in deze onze proef-kundige Hiftorie 
van de koleuren bygebragt en befchreven wore 
den. eermdonit 


14. 


Wy behoeven ons niet te verwonderen, dat 
de ligchamen in zulke korte tyd-punten-door de 
| graaden van meerderof minder , of lager of kor 
ter brandinge, en herre des vuurs , zodanige. za- 
kelyke veranderingen, zo wel ten opzigte van 
hun geheele zamenfchikking „ of zamenweefzel 
Len textuur , als ook ten opzigte van der zelver” 
\koleuren, komen te ondergaan, als wy acht ge- 
\ven op het groot en weergaloos vermogen van 
hee vuur in alle ligchamen , gene uitgezondert, 
| Want als het al-eens komt te gebeuren, dar het 
| vuur de ftoffen niet kan aan fluk breken of {mel- 
ten , gelyk wy zulx zien aan de Asbeffa of on= 
|verbrandelyke wezens , zo kan echter geen lig- 
‚chaam beletten, dat het vuur in en door deszelfs 
ftoffelykheid in en doordringt, als het zelfde gloei- 
jende of heet gemaakt word, enz, Dewyl de 

‚8 ong 


258: Natuwr- en Konft-Kabinet ; 
ondervindinge-ons dagelyks doet zien; als wy 
maar gelieven agt te geven op de -geftinge, op-- 
bruizinge , verrortinge, aflchavinge, vryvinge, 
circulatie, fchifringe „ inwikkeling van deeltjes 
in en aan malkanderen , invloed van koude, van 
zout en zeer veel andere punten ‚, manieren van be- 
weginge der kleine deeltjes der ligchaamen op 
en onder malkanderen, dat maar ene geringe ver- 
Schikking in de-ordre van de zamenftellinge. en 
textuur van een ligchaam , daatlyk in zodanig 
een ligchaam komt te verwekken , gehele andere. 
eigenfchappen, hoedanigheden, vermogens, en 
kragren. Hert gebeurd zomtyds wel dar de al- 
teratie die in een ligchaam voortgebragt word 
door het vuur , nier verder gaar , als wy zulx 
zelfs begeren, en dat ook de veranderingen, de- 
welke het vuur aan de textuur van de opper- 
vlaktens der ligchamen doed, zeer naaukeurig 
betekent» of aangewezen word , door de ko- 
leuren. + Ik zoude zulx met ongemeen veel waar= 
nemingen en proeven konnen beveftigen ; maar 
de aangenaamfte die-my tegenwoordig in de ge» 
dagten komen zyn de volgende. 


zdf 15. 


Wy zien dagelyks dat het vuùûrsop onzen 
haart, aan de glad-gefchuurde yzere platen vers 
wekt de koteuren van den regenboog, en wel 
voornamentlyk blaauw , rood en geel. Echter 
gaat de verandering die her yzer daar door ont= 
vangt niet dieper , als op deszelfs oppervlakte, 
Want de dienftmeisjes konnen deze koleuren we= 
derom in een-zeer korten tyd wegfchuuren. za 
% € 


Maart — Puly 1723e 159 
de waarneming en proef-ondervinding van de 
Heer Boyle omtrent de ftaal-temperinge , de= 
welke ike hier voor heb aangehaalt , blykr, dat 


als her ftaal in de vlam gehet of getempert 


ER 


word, füccef}rvelyk, het zelve deze drie coleu- 
ren vertoont , en elke reis door deszelfs gehele 
zelfltandigheid geniet een gehele veranderingevan 
de textuur des ftaals, Maar de oppervlakkige 


_ herre van het vuur tegens onze platen , verwekt 


ook zomtyds wel die zelfde drie coleuren , maat’ 
ook niet verder ; als aan de delen van de opper- 
vlakte der gladgefchuurde platen. Deze drie 


_hoofd-coleuren laten zich door het witwendig vuur 


k fchoon zy zelfs- aan de buiten oppervlakte , err 


ook zo wel voortbrengenop de oppervlakte van 
verfcheide andere meraalen ; en zelfs nog raffer 
op zommigen, gelyk als by voorbeeld op her 
Koper, als op het Yzer. Want als wy een 
goede en welgeglomme kool ín ónzedagelykfche 
gladgefchuurde kopere tabaks-comfoortjes leg- 
gen, zien wy daatlyk deze drie coleuren te voor- 
fchyn komen, zo wel van binnen als van buiten 
op de oppervlakte van het komfoortje, ja zelfs 
aan deszelfs voet: En dewyl her kooltje vuur 


 alleenlyk maar van binnen legt in hetkomfoortje, 


fchynt het vuur, dar door de zelfftandigheid van 
het Koper komt te dringen, de oorzaak te zyn , 
dart die zelfde coleuren hen ook vertonen aan de 
buitenkant, en zelfs aan den voer van her ta= 


. baks-comfoortje. Nu ftaat aan te merken, dat 


deze culeuren zich zo wel van buiten als vanbin- 
nen wederom van het comfoortje zeer ligt laten 


| affchuren, waar uit blyke, dar zy niet zyn van 


binnen in de zelfftandigheid van het Koper , al 


aan 


zr6a _ Natuur- ep Konft-Kabinet , 
aan den voet van het komfoortje van het door 
dringende vuur zyn voortgebragt geworden. Als 
ik my in deze proef-kundige Hiftorie der coleu= 
ren met Philofopheren wilde ophouden , zoude 
‚ ik in bedenkinge konnen gever aan de lief heb- 
bers, of miffchien niet wel de verre oly-delen van 
de brandftof des vuurs , de oorzaak mogten zyn 
van deze coleuren, Want wy vinden dar hier 
tor Amfterdam, en in alle verte moeraflige luch- 
ten, her gladgefchuurde yzer, zulver en Koper, 
komt te beflaan , zo ras als het moeras be- 
gint te ftoken , en deszelfs ftinkendedelen te ver- 
{preiden en op te dampen indelucht. Dezeftin- 
kende moeras-delen zyn nier anders als verte 
fwavel, dat is een zamen-mengzel van de fyne 
verre delen van her aardver , mert enige zure de- 
Ien van vitriool of verrotte yzererts der gronden, 
welke yzererts overal door de gehele wereld ge- 
vonden werd, Deze vette fwaveldampen hegren 
zich aan de oppervlakte van de glad-gefchuurde 
metalen , en fchilderen by voorbeeld op her glad- 
gefchuurde koper , de meergemelde gele, rode 
en blaauwe coleuren , dewelke zich door hert 
fchuren wederom zeer ligt van her zelve laren 
affchuren. War door het aardver of bitumen 
verftaan word , is voor dezen van my genoeg- 
zaam uitgelegt en befchreven. Als wy nu bee 
grypen , dat onze moeras, niet anders is als een 
verrotte moer, of turf , krygen wy nog nader 
ophelderinge van deze zaak. Want dar de turf 
bevrugt is met ongemeen veel bitumen en fwavel, 
is by elk een genoegzaam bekent, Als wy nu 
hier bybrengen . dar de brand van de turf iseen - 
beweginge en uitftokinge van deszelfs verre be 
velz 


Maart — July 1723: 16x 

vel, zoude wy konnen vragen, of niet die zelfde 

_ verre fwaveldelen, die in de gedaante van ftinken- 

de moeras-dampen , het gladgefchuurde Koper 

komen tebefchilderen, mer de drie bovengemelde 

koleuren, namentlyk geel ‚rood en blaanw , de- 

zelfde zyn, die uit ons daaglyks vuur uitgaande 

door den brand onze gladgefchuurde platen, en 

kopere toebaks-komfoortjes enz. met dezelfde 
drie hooftkoleuren komen te verwen ê 


1ó. 


Ld 


Door de ophelderinge van de bovengemelde 
redenwikkingen , zouden wy zelfs konnen opge- 
leid worden tot een nader begrip van de tempe- 

„_ringe van het taal. Wy weren dar de vlam van 
de kaars niet anders is als het vet , dar door de 

_ beweginge van hert vuur in een vloed gebragt is: 
wy weren dat die ver nier anders is als een zeer 
zuiver aard-vet, dat door de kokinge der dieren 
overgebragt is, tot een vetten ongel en fmeer: 
wy weten dat her yzer en ftaal voor het grootfte 
gedeelte beftaar uit oker-aarde, vitriool en fwa= 
veldelen: wy weten uit de bereidinge van de bal- 
fems van fwavel en ontelbare andere proef-onder- 
vindingen , hoe gretig de grove fwavel is, om 
zich te verenigen mer de oly-delen. Her is by 
na aan elk een bekent , welk een groot deel de 
fwavel heeft, in her voortbrengen van rode, 
gele, en andere koleuren. Als wy dan aanmer- 

* ken, dat het geharde ftaal in de vlam van de 
kaars gehouden word , om tor verfcheide gra- 
den van hardigheid , of raayheid getempert te 
worden, zouden wy miffchien wel mogen ver- 
VIJL Deer, L moes 


162 Natuur-en Konft-Kabinet, 


moeden, of de vloeijende fmeerdelen van de vlam 
van de kaars , door middel van het vuur nier wel 
gedrongen worden in de zelfftandigheid van het 
yzer, en of deszelfs fynfte delen zich aldaar nier 
wel mogten komen te hegten en te verenigen aan 
de fynfte vitriool en dorre fwaveldelen van her 
yzer , en of door die aaneen-hegtinge niet wel ge- 
boren mogten worden in het yzer een weekma- 
kinge, taaiheid en nader aaneen-fchakelinge van 
deszelfs delen , door tuffchenkomfte van de 
lemige, verte, en in de virrool ingewikkelde 
fmeerdelen, Hert wezen dart in het yzer door de- 
ze zamenfchakeling geborenword , zoude dan 
konnen genaamt worden een zagter, lemiger en 
taaijer fwavel. Als wy nu aanmerken dat de 
eerfte koleur, die zich in de ftaal-temperinge 
komt te vertonen, geel is, en dat ook te gelyk 
op dien tyd het ftaai wel een taaijer en vafter 
getempertheid gekregen heeft, maarook tegelyk 
deszelfs hardigheid nog meeft behoude heeft , 
zouden wy konnen voorftellen, of zulx niet ver- 
oorzaakt werd, om dar noch maar weinig fmeer- 
delen in het yzer gedrongen, en mer dezzelfs vi- 
zriool of dorre fwaveldelen verenigt was; en dat 
na enige minuten nog meer fmeerdelen verenigt 
waren geworden aan de vitriool , of dorre fwa- 
veldelen van het ftaal, en dat zulx de oorzaak 
was, dat het ftaal roder van koleur, en ook 
weker van temperinge was geworden, en dat 
noch wederom na enige minuten nog meerder 
verte of fmeerdelen verenigt, en door de langdu- 
righeid van de herte meer gebeukt en gebrand 
zynde, daar door her ftaal nog weker , en ook 
te gelyk raaijer en blaauw van koleur kwam te « 

werden. 


De 


Maart — PFuly 1723’ 163 
werden. Hoe aanmerkelyk en noodzakelyk die 
taaije aard-ver in de ftaal-remperinge bevonden 
werd, blykt genoegzaam aandeszelfs uitbluszing 
in de talk of {meer. Maar laten wy van deze 
befpiegelende kennife afltappen , en ons weders 
om wenden tor die van de praktyk. 


TZ. 


Uit de eenvoudige befchouwinge en waarne= . 
minge , dar de gladgepolyfte meralen door het 
vuur uitwendig gekoleurt worden met de bo= 
vengemelde drie hoofdkoleuren, en derzelver mid- 
deltinten , is een zeer aangename konft voortge= 
komen, namentlyk hee maken of bereiden van 
de (trooy-glanzen uitjalderhande}meralen. Gelyk 
als dezelve befchreven werden van verfcheide „ 
maar aldernaaukeurig{t door den Heer Joh Kun- 
kelius # art. witrar, experiment. part 2. Neemt 
by voorbeeld het afvylzel van rood koper , van 


geel koper , van yzer, van ftaal ‚ of ook van ge- 


mengde metalen. Ziftelk vylzel byzonderlyk 


door een fyne zeef, Dost dit doorgezifte elk in 


een byzonder aarden-bekkenof holle fchorel ; gier 
daar over een kragtige en zuivere loog, en watt 
her zelve zo lang tor alle de onreinigheid en vui= 
ligheid afgebeten is van het vylzel. Wafcht, de- 
ze loog afgegoten zynde, her vylzel mer fchoon 
en warm verfch water , en herhaalt dit zo dik- 
wils , tot alle onreinigheid en fmerigheid van het 


‚ vylfel is afgewaffchen. Als nu alles zeer zuiver 


en zindelyk gedroogt is geworden, neem dan 
een yzer of koperblad, of zeer dunne plaar, leg 
dezelve op gloeijende kolen, en legt daar op een 

L 2 van 


r6Â _ Natuur- en Konft-Kabinet, 
van de vylzels, roerd dit vylzel zagrelyk , maar 
gedurig met een yzer fpadel. Zo ras als nu dit 
vylzel rege heer begint te werden , verkrygt het 
zelve alderhande zeer fchone en aangename ko- 
leuren. Dir gedeelte van het vylzel , dat nu de 
_ grootfte herre komt te lyden , of het alderlangtt 
op de here plaat gelaten werd , zal ook de don- 
kerfte koleur aannemen , hoewel elk meraal of 
vylzel verfcheiden , naar deszelfsverfcheiden aart. 
Als gy nu zo veelderbande koleuren verkregen 
hebt als u behaagt, moer elke koleur geplet wor- 
den in een pler-meulen , dewelke ik uitgebeeld en 
befchreven hebbe in het goud-draad-pletters am- 
bagts maar deze plermeulen moer veel breder 
ftale fchyven hebben, als die der gourdraad-pler- 
ters pleemeulen, die ik befchreven heb, Ook 
mosten deze ftale fchyven van dezelve gepoly{t- 
heid en fpiegelachtige gladheid zyn, als de fchy- 
ven van de pletmeulen der goud-draad-pletrers, 
Ook moet deze plet-molen zodanig gefchikt zyn, 
dar de ftale pletfchyven nier boven « malkander 
ftaan, maar malkander van ter zyden raken, 
Ook moet dezelve zodanig roegeftelt zyn, dat 
dit gekoleurde vylzel alsdoor een gootje, of trech- 
terrje tuffchen de pletfchyven gebragt word. 


18. 


Het is nodig dat het vylzel door de pletmeulen 
loopt en geplet word, want om dar alle vylzel 
korrelig ts , heeft her zelve geen} genoegzame 
platte oppervlakten om te blinken en af te fchit- 
teren. Maar zo ras als her zelve door de tegens- 
malkanders drukkende plet-fchyven gelopen is, 

word 


= 


Maart —= Fuly 1723. 165 
word elk korreltje niet alleen zeer dun en plat 
gedrukt , maar ook deszelfs beide oppervlakten 
zo glat als een fpiegelr. Om dar de pletfchyven 
van de alderuirterfte gladheid en gepolyftheid zyn. 
Her welk de reden is , dar her pletten nier alleen 
een plardrukkinge , maar ook een fchone glad- 
makinge , en polyftinge is. De koleuren van de 
ftrooi-glanzen zyn verfcheide, nade verfcheiden- 
heid der metalen. Want her vylzel van geel ko- 
per, verkrygt door de hette van de plaat, of het 


blad , zeer heldere en fchoone goud-koleuren van 


alderhande verfcheide middeltinten , na dat het 
zelve verfcheide graden van herte geleden heeft. 
Het vylzel van rood-koper verkrygt door de herre 
alderhande fchone hoogrode koleuren , door de 


_welkeeen glans{peelt, als vaneen gloeijend vuur, 


en tot alderhande middeltinten , en zelfs zeer 
hoog ef ook wel purper-rood kan gebragt wor- 
den , naar de verfcheide graden van hette , de- 
welke het zelve op de plaat komt te genieten. 
Het vylzel van yfer en van het ftaal krygt door 
de herte alderhande tinten van paarfche blaauwe 
bruine , en anderhande donkere koleuren. D= 


‚vylzelsvan her Engels Tin, als ook van de Mar- 


kazyra , en vaa de Bismuth, verkrygen door de 


herte verfcheide fchone en zeer aangename witte 


koleuren, ;Als her u behaagt, kont gy zo veel en 


zodanige verfcheide van deze koleuren onder mal- 


kander mengen, als u goed dunkt , of dezelve 


ook wel elk zyzonder houden, of gebruiken naar 
vereifch van her werk, dat mer de zelve gegierd 


sen fchitterende gemaakt word. Als deze vylfels 


wel bereid en naar de konft wel geplet of gepo- 
lyftzyn, vertonen zy de alderfchoonfte blinkende 
L 3 koleu- 


1ó6 Natuur en Konft-Kabinet ; 


koleuren des waerelds ; en uit der zelver bereidin- 
ge en nader waarneminge van hunne meerder of 
minder duurzaamheid in de lucht , en door den 
tyd, kan een geleerd Natuur-en konft-onderzoe- 
ker, noch verfcheide proef-ondervindinge verkry- 
gen. Gelyk alsik na dezen by een andere gele- 
gentheid in deze proef-kundige Hiftorie der ko= 
Îeuren , nader zal doen zien , by welke occafie 
wy ook zullenaantonen , datherbrtumineufe aard- 
ver, van de turf , en andere brandftof , en wel 
voornamentlyk de daar uit gebore fwavel , ver- 
fcheide koleuren kan verwekken in de metale, 
mineralen _ en andere ftoffen ; en dat het zeer 
waarfchynelyk is, dat de fwavel de hoge koleu- 
ten der ftroot-glanzen veroorzaakt. 


19. 


Dar zelfs de gemene fwavel aan de meralen, 
verfcheide fchone koleuren kan mede delen, blyke 
uit vele en verfcheide proef-ondervindingen. Laat 
ons by voorbeeld maar eens agt geven op her ma- 
ken van de vermiltoen. Elk een weer, dar deze 
is een van de fchoonft rode koleur des waerelds. 
Echter is de zelve niet anders als een zamen 
mengzel van fwavel en kwik , dar opgeheven of 

efublimeerd werd. Al-fchoon de bereidinge van 
de vermilioen dagelyk by de vermilioenttokers 
kan gezien worden ‚ zullen wy echter voor de 
onbedreve deszelfs bereidinge in ’t klein mede 
delen. Neem by voorbeeld een deel fwavel , en 
drie delen goede en zuivere kwikzilver, fmelt de 
fwavel ineen por. Als de zelve gefimolten is , 
werp dan de kwik by gedeeltens in de fwavel , 
dezelve 


Maart —= Puly-1723e i6p 
dezelve gedurig roerende, ror dar al de kwik by 
de zelve ingegoten, en wel vereent lis. Ver- 
volgt dir zo lange , tor al de kwik van de fwa= 
vel En, en doordrongen is, en dat in het 
mengzel geen kwikzulver gezien word. Dart de 
kwik door de fcherpeen vitrioolachtige zuure 
delendes fwavels aangegrepen word, blykrt uitde 
volgende proeven. 1. Als dekwikop het vuur in . 
een pot, of ander {melt var heet gemaakt word „ 
komt dezelve daatlyk in een damp op te ryzen;, 
voor het vuur te vlugten , en tevervliegen; maar 
dit gebeurt in deze operatie geenzints, want de 
kwik word hier niet opgeheven , maar word hard, 
_om dar de fwavel de zelve aangegrepen , en vaft 

ehegr heeft. Neemt dit mengzel uit de por, en 
ampt het zelve in een vyzel. Doed het daar na 
in de fublimeer potten, die wy uitgebeeld heb- 
ben , voor dezen. Sublimeer dit poeder op een 
open vuur „dar naar de konften behoorlyk ge= 
ftookt werd. Hier door word de ftof opgeheve 
naar boven, alwaar zy de gedaante aan komtte 
nemen van een klomp zeer goede vermilioen. Als 
gy deze vermilioen in klompen of brokken , en 
eer dezelve nog fyn gevreven is ‚ met aandagt 
komt te befchouwen , zult gy u mer vermaak 
konnen verwonderen over deszelf's aangename ver= 
toninge. Want de aan malkander gehegte deelt 
jes van deze ongeltamprte! vermilioen , vertonen 
de gedaante van fyne naalden , en leggen ook zeer 
_geeltig aan malkander gefchikt, Daar nog by 
komt , dat de kolenr van deze vermilioen ín 
klompjes „maar zeer donker roodagtig iss 
maar zo ras deze klompjes tot een fyn poeder 
gevreven worden , vertoont dir daatlyk de {choon- 
de L 4 fie 


168 Natnur- en Konft-Kabiget, 
fte rode koleur , die gezien kan worden. Ik geë 
loof niet , dat iemant zal ontkennen , dat deze 
rode koleur van de fwavel voortgebragt word. 
Als wy nu aanmerken wat de fwavel eigentlyk 
is, zal genoegzaam blyken, dart her fyne bitumen 
of her aardver mede een groot deel heeft om die 
vitriool , of de kwik in een fchone rode koleur te 
veranderen. Want ik heb op verfcheide plaatzen 
in myne Schriften verfcheide maal aangeroont, 
dat de fwavel niet anders is als vitriool , die door 
het onderaardfche vuur enigzints gecalcineert, en 
met de lugtigfte delen van een bitumen of een 
fyne naphta , of aardverrige fyne en olieachtige 
geeft. als ik zo (preken mach, verenigt is, Gee 
yk als genoegzaam blykt uit de zure vitrioolag- 
uige geeft , die wy onder de naam van geeft van 
íwavel door de klok, komen te bereiden , door 
middel van de glazen klok, Her aan zyn van de 
luchtige dele van her aardver , of een fyne naphta 
of aard-oly , blykt uit her fchielyk vlam vatten 
van de fwavel , een hoedanigheid die boven alle 
andere zaken des waerelds eigen is aan de naph- 
ta, of de aard-olie… Dir is volgens ons oordeel 
de reden ‚ waarom deze rode koleur nier alleen 
moer toegefchreve worden aan de vitrioolachtige 
of zure delen van de fwavel , maar ook wel de- 
gelyk en voornamentlyk , aan de delen van de 
aardvertige en fyne bitumineufe delen , die in de 
fwavel zyn. Als wy nu aanmerken de fchone 
rode kokcure, die de Kopere ftrooiglazenvan het 
vuur komen te krygen, of de hoog gele koleuren 
van her ftaal onder deszelfs temperingen, zullen — 
wy zeer wel zien, dar zo wel door dte alsin deze 
proef van het vermilioen , de birumineufe delen — 


van 


r 


Maart“ July 1723 TER 
van het vuur of van de fwavel verenigt met de 
zure vitriool-delen , die in het Koper en Yzer 
gevonden en op die wyze tor een fwavelachtig- 
heid overgebragt worden, de oorzaaken zyn, dar 
deze metalen koleuren verkrygen. De kwik kan 
wederom door konft uit de vermilioen uitgehaalt 
worden , als by een deel vermilioen , geftampt 
zynde , gedaan worden drie delen kalk , of ook 


awel vylzel van (taal , of andese ftoffen, die de 


zure-delen van de fwavel aangrypen , en op die 


__wyze door behulp van vuur uit de kwik van des- 
zelfs vafthegtinge ontftaan. Her mengzel van de 


kalk en de vermilioen werd gedaan in} een 
aarde retort , die , in een reverbereer-oven ge- 
plaaft zynde , mer vuur na graden, en volgens 
de konft word geftookt. Hier door zal de kwik 
in de gedaante van een geeft overgedreven worden 
in een zeer grote ontfanger , die mer water ge- 
vult , en aan de hals van de rerort gevoegt is. 


__Gy zult, als deze öperatie gedaan is, de zuivere 


en vloeijende kwik in den grond van de ontfanger 
vergadert vinden, ende kalk met fwavel bevrugt 
in den grond van de reort, Behalven dat veel 


<_fyneolie-delen van de fwavel vervlogen zyn , door 


de reren die tuffchen den hals van de retorr en de 


__ontfanger zyn, en ook een weinig open gelaten 


moeten worden, voor den uitgang der vlugge bi- 


— tumineufe en enige fyne zure delen van de fwa- 


vel. Hert welk ik hier hebbe aangehaalt ‚ om 


met de proef-ondervinding te doen zien, dar de 
zure en de fyne bitumineufe dele van de fwavel, 
eigenlyk zyn , die de kwik gehegt en tor een 
fchoon-rode vermilioen overgebragt hadden. 


Ls zo. Wy 


170 Natnur- enn Konft-Kabinet 
20. 


Wy zien zelfs dat de Natuur, door de hette 
van het onderaardfche vuur , door deszelfs natuur- 
Iyke fwaveldampen , zodanigeen rode vermilioen 
vande kwik komt voort te brengensgelyk als blykt 
in de Cinnabaris nativa , of de naruurlyke vermi- 
hoen, die in de kwik-mynen, en de erts van de 
kwik is, en uit dewelke de kwik word uitge- 
{tookt, en die in der daad niet anders is, alseen 
mengzel van kwik en fwavel , dat door het on- 
deraardfche vuur gefublimeert is, gelyk als door 
de proef-ondervindingen genoegzaam gebleken ís. 
Wy konnen by deze gelegencheid onderzoeken; 
hoe veel deel, de lugtige olie-delen van het aard- 
ver» die altyd in de fwavel zyn, hebben, boven 
de vitrioolachtige zuure delen des fwavels, inhet 
voortbrengen van de fchoon-rode koleur van de 
vermilioen , of-mer fwavel gemengde en gefu- 
blimeerde kwik, als wy in aanmerkinge nemen ; 
dar de zure delen als dezelve met geen bitumi- 
neufe of fyne olie-delen gemengr , en mer de kwik 
verenigt. opgeheven , of geufblimeert worden, 
dezelve nier rood maar fneeuwir maken, Gelyk 
als blykr in de fublimatum corrofivum ‚ want de 
corrofive fublimaat is nter anders als een kwik, 
die van het zuur aangegrepen, en gezamentlyk 
gehublimeerr ís. Neemrby voorbeeld een gedeel- 
te zuiver kwikzulver , loft dezelve op In een 
glaze matras , door een genoegzame hoeveelheid 
van zure geeft van falpeter; als de kwik van de 
zure geeft wel doordrongen, aangegrepen endes- 
zelfs vloeibaarheid benomen is, werd al de vog- 

tigheid, 


en PE 


4 Á 
NF aart— july 1723: 171 
tigheid, die van de geeft van falperer overgeble= 
ven is, zagtelyk uitgegoten, en gy zult een witte 
ftof op den grond vande matras vinden, Dampt 
al de vogtigheit van deze ftof zagrelyk uit in een 
zeer laag afgefnede glazekolf, ot ander bekwaam 
en wyd glas , ineen zant herte. Deze vaftge. 
legde en wirgeworde kwik , moer vals zy volko- 
men droog is, fyn gevreven worden in een gla- 
zen vyzel , doet hier by zo veel wit gecalci- 
meerde vitriool , als het gewigt van de kwik , en 
ook een gelyk deel zee-zour , dat wel gerooft 
1s, en daarom gekraakt zour genaamt word. 
_Vryft dit alles an dezelfde vyzel fyn, en wel 
onder malkanderen, en mer de kwik vermengt, 
De fublimaat kan wel bereid werden zonder 
een voorafgaande oplofzinge van de kwik, door 
de geeft van falperer , maar deze manier is ge= 
makkelyk, en zeer goed. Na dat. dit bovenge- 
melde mengze! wel gevreven is, word her zelve 
wederom in een grote matras gedaan, in dewel- 
ke een grote ruimre ledig is gelaten, deze matras 
sin ’t zand geftelt zynde , werd eerft zagtelyk ge- 
ftookt, en naderhand het vuur zodanig vermeert, 
„dar de kwik mer deszelfs ingedrongen zuur van 
„de virriool , het zour en de zalperer geeft, in de 
„gedaante van een {ublimaat werd opgeheven, 
aan de bovenfte binnen-wanden van de matras. 
„De koleur van deze fublimaat is zeer blinkend 
vwit, maar niet rood , als her vermiltoen of de 
„kwik , die mer de fwavel verenigt opgeheven 
„werd. Waar uit openbaarlyk fchyart te blyken, 
“dar de birumineufe of fyne aardverrige delen van 
de fwavel , veel meerder deel hebben: 1 het voort- 
brengen van de fchoon rode koleur van her ver- 
ì milioen, 


72 _ Natuur- en Konft-Kabinet, 


milioen, als de virrioolachtige zure deelen vande- | 


zelfde fwavel. 
al. 


Ik kan hier niet wel voorby gaan myne over- 
weginge over de verfchynzelen van de geeft van 
zalpeter onder het uitvoeren van deze operatie ; 
te meerder om dar ik oordeel, dar het vermogen 
van het aardver , omtrent het voortbrengen van 
de meergemelde rode koleur , door dezelve nog 
nader opgeheldert en aangetoont kan werden, 
Dat is , wy zien, terwyl de kwik door de geeft 
van de zalperer eerft opgeloft werd, gelyk als 
wy verhaalt hebben , een goede hoeveelheid van 
rode dampen uitgaan , uit de matras, zommige 
hebben geoordeelt , dar deze rode dampen miet 
anders zyn als de vlugge en zure delen van de 
geeft van falpeter. Maar ik oordeel dat zulx op 
zich zelfs en blorelings geftelt zynde, en aan het 
zuur alleenlyktoegefchreven werdende. niet waar 
is. Maar dat in tegendeel de rode kolenr van 
deze dampen meerder af hangen van de zeer fyne 
en \ugtige olie of birumineufe delen, die altyd in 
de zalpeter, maar in een zeer geringe hoeveel. 
heit, zyn. Zommige hebben ontkent dat deze 
rode dampen niet van enige {wavelachtige, of 
aardverachtige, of bitumineufe delen des zalpe- 
ters voortkomen. De vermaarde Heer Lemery 
ftelt wel uiedrukkelyk, dar de zalperer geheel is 
Ontbloot van fwavelachtige en birumineufe de- 


len, Maar de redenen dewelke die Heer daar 


-van geeft, zyn zeer ongegrond , en uit de proe- 
ven mer dewelke hy zyn gevoelen tragt te beve- 
ftigen, 


emd 


anc 


Maart — Puly 1723: 173 
fligen , zyn door hem verkeerde befluiten Ópge- 
maakt; een gebrekje dar“war zeer gemeen is aan 
de Kartefiaanfche Chemiften , of andere ftof- 
fcheikundige , dewelke de verfchynzelen der ftof- 
fcheikunftige werkdaden gemeen zyn uit te leg- 
gen door een denkbeeldige kenniffe. 


2% 


… De zalperer iseen zout, dat voor een groot 
| Beke beftaat uit zeer luchtige delén , in deze 
Tuchtige delen werd de verbrandelykheid , en de 
fyne oliachtige geeft van het bitumen ook met 

dezelve meerder verenigt, als met de grof-zoutige 

delen van de zalpeter , die fwaar en zeer over- 
eenkomftig zyn, mer het algemene zout der aar- 
de, Als de falpeter op de: brandende kolen ge- 
wurpen word , verwekt de zelve zeer haaftiglyk 
en ras een grote vlam, dezevlam, zegt de Heer 
| Lemery , komt van de rook die van de kolen 
uitvliegt, maar deze vlam word veroorzaakt 
vande fwavel des vuurs, ende zeer lugtige en fyne 
bitumineufe delen , en luchtige zout-punten des 
falperersmet malkander. Deeigenfchap van mee 
een ongemene rasheid een grote vlam re vatten; 
1s eigen aan her fyne aardver, dar wy olie nz phta 
noemen ‚ gelyk als bekent is aan die gene de- 
welke in Italien by de naphra wellen , of bron- 
nen komen te verkeren , als ook uit verfcheide 
gd van de naphta mer de vlam des vuurs, 
e naphta die zich bevind in de falpeter, moet 
maar aangemerkt worden, als een luchtige, 
fyne', olieachtige en brandbare geeft , die noch 
veel fynder en luchtiger is als de zuivereen aard- 
vere 


174 Natuur= en Konft- Kabinet; 


vertige vgorloop van Brandewyn , en niet zo, 
fwaar, of zo veel alshet Ziszinen dar zich bevind ° 
in de fwavel , en door vereniging met het virri- 
oolzuur en des veriools gecalcineerde delen, de 
fwavel komt uit te maken, . Als de falperer ge- 
fmolten word ín een fmeltkroes , eri by de zelve 
een weinig poeder van dove kolen gewurpen 
ward , ontftaat daatlyk een grote onrplofinge , 
en een ongemene grote en fterk ligtende vlam, 
deze fchielyk brandvartinge alleenlyk af te leide 
van de fwavel der kolen, zonder in aanmeaking 
te nessen de vlugge en ligte brandvattende naphra 
des falpeters , word veroorzaakt door een on- 
kunde van de geboorte des falpeters, en dat niet 
genoeg agt gegeven is, op den aard van het 
aardver en de werkingen van deszelfs oliachtige 
_envurige geeft, daarik op zyn ryd van zal fpre- 
ken. De Heer Lemery oordeelt , dat geen bi- 
umen of fwavel in de falperer is, om dar dezelve 
m een fmelt-kroes alleenlyk gefmolten wordende, 
geen vlam var, maar de fwavel laar zich ook in 
een vat op % vuur fmelten zonder vlam te vatten. 
Waar uit blykr, dar deze proef-ondervindinge — 
kwalyk bygebragr werd, en niet bewyft , dat 
dien Heer daar uit komt te befluiten. 


23. 


De Heer Lemery oordeelt ook ten anderen 
dar uit de verkoelende kragt van de zalperer ge- 
noegzaam komt te blyken, dat in de zelve geen — 
fwavelachtig wezen Is , maar als wy door za- 
menmenginge van elx even veel zure geeft van 
zalpeter , en volkomen voorloop van B ie 1 > 

e 


PE ee Ei 


Maart — July 1723: 175 
de fpirstus nitri dulcis of zoete geeft van zalperer 
bereiden , kan die Heer (denk ik ten minften ) 
niet ontkennen, dar in die zoeten geeft van zal- 
peter veel naphta en fwavelachtige delen zyn. 
Want de voorloop van Brandewyn is by na ge- 


heel niets anders , als fyne naphra , of een vuu- 


rige enj brandende oliachtige geeft van het ver 
der aarde. Echter bevinden wy, dat de zo ge= 
naamde zoete geeft van zalpetes, in alle here 
koortzen , hirzige gal , here en als brandende 
zode in de maag , en zelfs in gele gal-lopen, 


A _ gal-brakingen, nier alleen de brand weg neemt, 


en alles verkoelt, maar te gelyk is een van de 
prefent/te hulpmiddelen des waerelds. Waar uiet 
openbaar is , dar het verkoelen van de falpeter 
geen bewys is, dat in de zelve niet zyn luchtige 
en vlamvattende naphra-delen , of ook enige verre 
fwavelachtgheid , dar in dit opzicht her zelfde 
berekenr, 


24. 


Maar om wederom van de rode dampen té 


{preken van de geeft des zalperers, die zich ver= 


tonen onder het aangrypen van het kwikzulver , 
gelyk als wy in de voorbereidinge van de {uble- 
maat aangemerkt hebben , moeren wy in acht 
nemen , dat de zalpeter-geeft op de kwik gego- 
ten zynde, onder deszelfs aangrypinge en opzie- 
ding, behalven de rode dampen , een zeer grote 
herte die zich aan her glas doed gewaar worden 
voortgebragt word. Deze hette word veroor- 
zaakt van de verwarde, en veelhoekige beweging 
des vuur, dat in de ligchamen zynde , in zoda- 


nig 


176 _ Natuur-en Konfl=Kabinet ; 


nigeen beweginge gebragt is. Deze hetre te 
gelyk aangemerkt mer de rode dampen , die ter 
zelver tyd opryzen en uitgaan, getuigen zeer te- 
gens de ftellingen van den Heer Lemery, Want 
‘hier is geen andere fwavel of bitumen , door de- 
welke dit zoude gefchieden , of zy moet in de 
zalpeter zyn, om dat de zelve in de zuivere 
kwik dis hier aangegrepen word nier ís, 


2Je 


Het is bekent by deliefhebbers, dat onder de 
zouten, de falperer her enigfte is, dat rode dam- 
penkomt te verwekken, als de zelve word luch= 
tig gemaakt. Als de fpiritus nitri , of geeft van 
falpeter van de zelve word bereid, worden drie 
of vier delen gedroogde klei , mer een deel wel 
gezuiverde falpeter gemengt , om door middel 
van de klei de falpeter-delen ‘van malkanderen 
te verwyderen, en des tebekwamer te maaken, 
tor den uitgang van deszelfs geeft, Dier meng- 
zel word in een bekwame retorr in een reverbe- 
veer-oven geplaaft. En door een matig vuurtje 
enige uren van deszelf natheid, die in damp op 
gaar, en uitdruipt , ontlaft. Naderhand word 
een grote ontfanger zeer digt aan den hals van 
‚de retort gelureert , of digt toe gefmeert, en het 
vuur werd vermeerdert , om de witte ‘en noch 
Plegmatygue klei-dampen , te doen opryzen. 
Naderhand werd het vuur tot de groorfte trap 
van hette aangeftookt , als wanneer dedelen des 
falperers zich laten oplichten in de gedaante van 
rode dampen. 


26. Wy 


ed ln te 


B _ 


26. 


Wy hebben aangewezen , dar de fwavel het 
kwikzulver door behulp van deszelfs} aard-ver 
of birumendoed veranderen in de fchoonfte rode 
koleur des waerelds , dien wy vermilioen noc- 
men ; maar dat in tegendeel het zuur zonder 
bitumen of genoegzaam aard-vet verenigt , de 


__opgeheve kwik doed aannemen een zeer fchone 


witte koleur. … Gelyk als getoont is in de betei- 
dinge van de bytende fubli:mmmaar , en ook ge- 
‚zien kan worden in de bereidinge van de foet 
Sublimaat of Mercurius dulcis , die mede {neeu- 
wigisvankoleur. Maarnu zal ik mer zekere proe- 
ven aantonen , dat wy door her by voegen van 
een zuurtemperend vurig, en lang gecalcineerd 
vaft zout , of dat daar ten minften mede over 
eenftemt 5 namentlyk , de levendige en ook zelfs 
geblufte kalk , de kwik kan gebragt worden tot 
geer hoge en aangename goud-gele koleuren. 
‚Ek-nam by voorbeeld op den 19 Decem- 


_ ber r7rr. kalk-water „ dat gemaakt was door 


her bluffchen van levendige kalk met regen-wa- 
ter, Dit kalk-water was zeer kragrig, en coc 
de uiterfte. helderheid en doorfchynentheid gefl- 
breert, door een klad-papier. Ik goot hier van 


dn een-zeer helder en klaar glazen kelkje omtrent 


VUL Deer, 


Ewee dardeparten vol : ik ftorte daar in een ge-. 
deelte fublimaar die in zuiver water gefimolten, 
en daar: door een klaar helder en zeer doorfchy= 
mend voge vertoonde „ zo ras als dit fublimaar- 
water In her kalk water gevallen was, wierd her 
zelve zeer fchoon goud-geel. Dit geel-kan noch 

M meer- 


198 __Natuure en Konft-Kabinet 


meerder verhoogt worden, als maar een weinigje 

meerder van her fublimaart-water in het zelve 
geftord word, Wy konnen over de voortbren- 

ging van deze gele koleur welenige waarfchyne- 
Iyke giffingen maken, maar inder daad Lezer wy 
moeten dezelve ook voor eerft niet hoger als maar 

waar{chynelyk aanmerken, want wy konnenmee 
ons verftand| niet diep genoeg dringen tor de eí- 
gentlyk inwendige gefteltheid der ligchamen, 
om de befluiten die wy door zodanige redenwik- 
kinge opmaken, voor zekerheden te houden. 
Ik wil wel bekennen , dat her niet onwaarfchy- 
nelykis, dar deze gele koleur word voortgebragt 
van de kwik en vande valt gemaakte of gefixeer- 
defwavel desvuurs, die zig onder het kalk bran- 
den gehegr heeft, en overvloediglyk ondekt word 
in de levendige kalk „ als de zelve gebluft word. 
Deze gele koleur is ondoorfchynende , en als de 
zelve enigen tyd in her kelkje gehoude word ; zakt 
op den grond een geel poeder , en het water werdt 
klaar. Dit poeder is de fublimaar die door des- 
zelfs zuur heeft aangegrepen enige kalk delen en de 
vafte fwavel-delen van de kalk , dieminder van 
een aardvertige hoedanigheid zyn als de fwavel 
die niet vaft gehegt is. Ook zyn deze fwavel- 
delen niet zo veel bevrugt mer vitriool-zuur „ 


_dewyl dit door *r geweld des vuurs en de zuur- 


brekende kragt van de {kalk ‚ onder her kalk 
branden, ftomp gemaakt en in een ander wezen 
als verklonken , en verklopt , en mer zyn olí- 
achtige fwavel-delen vafter verenigt is. Wantop 


deze wyze moet de vafte fwavel die geen bloed 


rode , maar gele koleuren in de kwik verwekt, 


PT 


aangemerkt worden; gelykik na dezen merandere 
proe: 


Maart — Puy 1723. 175 
proeven nader zal beveftigen. Dat het voort- 
brengen var deze ‚gout-gele koleur niet toege= 
fchreven moet worden aan enige zure delen , die 
zig in de kalk of in deszelfs vat gelegd biru= 
men of fwavel zouden bevinden , blykt daar uit 


‚ dat door een vinnig mineraal zuur , deze gele 


koleur word weg genomen, gelyk als uit de 
volgende proef-komt te blyken _ Zo ras als gy 


door het inftorten van het fublimazt-water in 


her kalk-water de gout gelen kolcur hebr voort- 
gebragt, moeren maar een of twee druppelen oli 
van vitriool in dit kelkje geftort worden , en gy 
zult daadlyk de dikke gele koleur voor uw ge- 
zige zien verdwynen „ en her kalk-water zal zig 
wederom vertonen zonder enige koleur , zeer hel- 


‚der, klaaren doorfchynend, gelyk als te voren, 


Zonder dat zich ook enig poeder op de grond 
van her kelkje of elderskomzt te vertonen. Waar 
uit klaarlyk blykr , dat de fublimaart nier geel 
komt teworden, door enige zuredelen , dieinde 
kalk of deszelfs vafte fwavel zyn, maar doorde 
punten van de fublimaar, die de kwik des 


— fublimaars komen te hegren aan de vafte fwavel 
en zuurtemperende delen des kalks , want zo 
tas als deze zure punten van de fublimaar ( die 
__eigentlyk niet anders zyn als her zuur van de zure 
_falperer-geeft , van her zee-zourt „en de wit gecal= 


„cineerde vitriool , door de welke de fublimaar 
bereid isgeworden, en welk zuur de kwik komt 


_vaft tehegten, en mer dezelve door de fublimatie 


opgeheven zynde (in deze byrende fublimaar ko- 
mende te veranderen) de zuurtemperendedelen van 
de kalk en de vafte fuur-termmperende fwavel des 
Jevendigen kalkskomen aan tegrypen ‚ word de 

M 2 kwik 


— et Z 


To Natuur-en Konft-Kabinet ; 
kwik die van dit zuur doordrongen is verenigt, 
metde vafte zuurtemperende fwavel , des gebran= 
“den kalks, en de zuurtemperende kalk-delen , 
en verkrygr mer de zelve een gour-gele ko- 
leur, Deze zure punten vande fublimaar , fchoon 
‘de zelve de fublimaat zeer bytende en kervende 
maken, zyn echter niet vry, enop zich zelven, 
maar zyn voor een gedeelte vaft gehegt in de 
kwik , terwylwy konnen begrypen, dat zy mer 
hun andere kaahe als uirfteken , mert fcherpeen 
{nydende delen. Deze uitftekende en fcherpfny- 
dende punten van de zure delen des fublimaars, 
zyn daarom door een zuur-temperende ftof, ge- 
Iyk als de kalk of potafch, in weerwil van alie 
hun fnydende fcherpheid , zeer licht te bereuge- 
len, gelyk als als blykr, dat zy al hanne fcherp- 
heid verloren hebben , zo ras als zy door pot- 
afch of zuurtemperende kalk verftompt zyn ge- 
worden. Zo ras als de oly van virriool , in die 
gour gele kalk-water word geftort , laaren de vafte 
en zuur-temperende fwavel-delen , en de zuurtem- 
perende zouten van de kalk , de fiiblimaat weder= 
om los , om dar zy worden sat van de 
hevigedelen, van deze fwaregeeft of zogenaam- 
de olie. Zo ras als nu de kwik of fublimaar van 
de kalk-delen wederom ontflagen is, word alles 
wederom helder en klaar ; want de ingeftorte 
drnppels fublimaatr-water , waren uit zich zelfs 
doorfchynende ; gelyk als ook het kalkwarer, 
en de kleine ftoffelykheid van de weinig druppe- 
len olie van vitriool , die nu met de fwavel vande 
kalk en zuurtemperende kalk-zouren vereni 
zyn geworden , konneu deze doorfchynendheid 
\ nies 


‚Maart — july 17235" rôr 


__ gier beletten. Wy konnen deze weg geveegde geld. 
_koleur in her zelfde kelkje of kalk-warer weder= 


em in een ogenblik doen verfchynen ,j want zo 


ras als in het zelve maar enige druppelen fterke 
loog van porafch, of van een ander. verkalke 
_zuurtemperend zout worden ingeftort, word 


—_herkalkwarer wederom gour geel , en ondoorfchy= 


nende als te voren ; om dat door zodanig een-zout ; 


_ de zure delen vande oly van virriool wederom 
__wordén aangegrepen; waarjdoor de zuurtempes 


‚rende zoute delen , en de fwavel van de kalk ; 


_ wederomontflagenzynde , daatlyk wederom als 


te voren zich verenigen mer de fublimaat , of by- 


ende opgeheve kwik. 


Wy konnen hier HE grand by gaan cen ane 
dere proef , maar de zelve is voor: dezen in 
het werk geftelt van den Heer Boyle , en tegen- 
„woordig algemeen bekent, en van my maar 
zeer dikwils en verfcheide malen herhaalt , en 
op verfcheide wyzen onderzogt ; gelyk op een 


sander tyd omftandiger zal befchreven worden, 
„Giet by voorbeelt in een, {choon kelkje , zeer 


fwaar en helder doorfchynend fublimaac water , 


„dat is regen-water daar fablimaart in gefmolten 


is. Storr in dit fublimaar-warter enige druppe: 
Jen fterke loog wan porafch , en her fablimaar- 
„warer zal oranje-geel en ongemeen dik worden , 
„byna als bry , die veel dikker is als her gele kalk - 
„water, voen wy enige druppelen van her gemel- 
de fublimaat- warer in het kalk-water geftort had - 
den, Ook is de koleur van dir fublirnaar- wactr 
„veel hoger „en genoegzaam een fchone oranje 
Mt M 3 koleur. 


232 Natuur en Konff= Kabinet 


koleur. Deze oranjekoleur werd wederom voort= 
gebragt van de bitumineufe delen van her vafte 
our der porafch. Of als wy willen van de wyn- 
teen enz. Want de verre fwavel van het vuur; 
hegt zich onder hert branden en verkalken van de 
potafch, of de wynfteen enz. aan het zuur, dat 
in het hout daar de porafch van gebrand werd , 
of ook dat ín de wynfteen gevonden word , en 
door deze zamenhegtinge word dit zuur veran- 
dert , verftompt , en tor een alkaly gebrand. 
Gelyk blykrin het maaken van her vafte zout van 
falperer , door de ontploffingen en het opvlam- 
menen branden met her poeder van de fwavelige 
dove kolen. Deze alkalyne of zuurtemperende 
vafte fwavel , en her zuurtemperende vafte zour 
daar de zelve mede verenigt isdes wynfteens,‚of van 
de porafch , verenigen zich met de kwik door 
zadel van de zure uicftekende punten van de 
{ublimaat ofopgeheve kwik. Waar door de kwik , 
of dit mengzel een orarje gele koleur krygt. 
Gelyk als de opgeheve kwik mer fwavel ver- 
mengt, eenfchoon rodekoleurverkrygt, die wy 
vermilioen noemen. Deze proeven konnen van 
elk een zeer ligt en mer weinig onkoften gedaan 
worden , en een onervarene zal zeer veel ver- 
raak genieten in de fchielyke veranderingen 
van de koleuren. Want hoe dik en fwaar de 
oranje koleur van her fublimaar-water ook mag 
zyn ‚ zal het fublimaat-warter echter wederom 
klaar en doorfchynende worden in een ogenblik , 
„en allede dikke bry komt voor het oog te ver- 
{windelen , zo ras als ook maar twe druppelen — 
oly van virriool inhet kelkje geftorr worden. En : 
als wederom enige druppelen {ware loog van 
por: 


ne 


Maart —= July 1723e 183 
potafch in het zelfde kelkje geftort worden, is 


_ de dikke en fware oranje koleur ook daarlyk 


wederom als te voren. Het welk zeer aange- 
naam is om te zien. 


Ae 


Dat het minerale zuur, in het welk zonderling 
weinig bisumen is ‚ geen rode,maar een {pier-witte 
koleur aan de kwik veroorzaakt, blykt ook uie 
de proef-ondervinding, die wy genieten onder 


„het bereiden van de Precipitatum Album, of 


witte precipitaat. Neem by voorbeelt een ge- 
deelte zuivere , radde en vloeibare kwik, zo 
vers als het u behaagt, giet op dezelve geeft van 
falpeter , of fterk water. De kwik opgeloft 
zynde ftort in dit mengzel zo veel matige én 
niet al te kragtige, pekel van zee-zout , tor al= 
les wit word. Daar na zult gy een poeder op 
de grond zien zinken, dat wit en de Precipita- 
tum Album , of witte precipitaat is. By de 


pekel van het zee-zour mag wel een weinigje 
__ vlugge geeft van ammontac-zour gedaan wor- 


den. - De hoeveelheid van elx kan de Lezer by 


de Chemiften na zien, Van dit witte poeder 


_ moet het vogt zagrelyk afgegoten worden, en 
het zelve moer verfcheidemaal geëdulcereert, of 
_afpewafzen werden mer vars en helder water, 


wanneer her in de fchaduwe gedroogt, en tot 


‚gebruik bewaard word. Als de hals van uw 
_glas te naauw is dat onder het oplofzen van de 
_kwik de rode dampen van de geeft van Salperer 


niet genoeg konnen uitgaan , zal uw precipiraat 
niet ZO wit Zyn, en nog veel minder , als gy de- 
M 4 ze 


184 Natuur- en Konft-Kabinef 
ze folstie , of ontbindinge over de wármîte ‘des 
vuurs kwam te doen. Want de minfte fwavel - 
achtige of bitumen-agtige delen , die zich híer’ 
mede verenigen, bederven de witte koteur. Dit 
bl,kr daartlyk als by deze witte folutie , terwyl 
de pekel van zee-zoural ingeftort is, om de pre- 
cipitaat te doen nederzinken , in de plaats van 
de vlugge geeft van Ammonîac-zout, e&nweïnig … 

gele porafch of vaft gekalkt zout van wyn- 
een ingeftort word, Want dan word de pre- 

cipitaat roodagtig, door de vafte fwavel of het 
bitumen des vuurs, die onder de verkalkinge ge- 
klonken is aan deze vafte zouten. Dat de fwa- 
vel of het aard-ver de oorzaak is van de rode 
koleuren van de kwik , en niet het mêtalline 
zuur zonder dezelve, blykrook uît de beréidinge 
van de rode precipitaarof neergeftote rode kwik, 
Want als gy de (ulutie van kwikzulver,, dat 
door geeft van Salpster opgeloft is, gelyk wy 
gemelr hebben, op het vuur uirdampt, én uw 
vuur tor ecn hoge graad van herre komt tè vers 
meerderen , zal deze kwik dien wy dan rode 
precipitaat noemen, fchoon rood van ‘koleur 
worden. Uit deze proef dunkt my ten minften, 
‚dat het zeer waarfchynelyk is, dar, deze rode 
koleur veroorzaakt word , door het bitumen of 
aardver van het vuur, dat zich in de bránd hegt 
als een vafte fwavel aan de kwik of deszelfs zü- 
re ingedrongen punten van de geeft van falpetér. 
Als op deze rode precipiraat fware geëft van 
virriool gegoten word ineen kelkje, zal het poe- 
der voor.uw gezigt verdwynen , en de Tode Ko- 
leur weggenomen worden , het vogt klaar vér- 
„fchynen, om dar de kragtige zure gêeft vän vi- 
ie triool’, 


4 


Marit == Puly 1723 df 185 


_ gffool, de vafte fwavel die deze precipitaat van 


het vuùr hadde verkregen, aargrypt ‚ en zoda- 


_nig toeknypt, dat de ftraten des lichts niet op- 


gehouden worden , gelyk ik na dezen door goe“ 
de protven nader zal doen zien, in verfcheide 
gevallen. 


29. 


…_Alsby de meergermelde rode én droge preci= - 
piraat de zure geeft van keuken zout gegoten 
wöórd, zal deze folutie wit worden, om dather 
Zuur van deze geeft de kragt van de zuurtems 
pêrende vafte fwavel , of bitumen wegneemt, 
tnaar echter nier zodanig váft en in malkander 


komt te knypen , als de geeft van virriool, 
_ _ Deze fchielyke veranderingen van rode in witté 
jen van de éne în de Andere kolearen zyn, behale 


ven dat zy den Onderzoekenden Lezer kragtig 
onderwyzen, zéer vermakelyk en aangenaam, 
en konnen van elkeen, dte níet ùitftekent oukune 
dig is, dagelyx met geringe onkoften en moeite 
in't werk geftelt , en nader HSE Me wor- 
den. Her gele poeder dat vän het geel kalk- 
water en her rode poeder dàt door de vafte zou- 


‚_tén water, en ook het witte poèder dar door het 


Indruppen van vlugge geeft van Ammoniac- zout 
Ahet {fublimaat-wâter haar de grond zakten, zyn 
Elk mier anders als de rode, pele en witte pré- 
scipiraarén. Hoewel niet 1m alles van dezelfde 
hoedanigheden, Als op de rode precipitagr 
‘vlugge geeft van Ammoniac-zout geftort word, 
verkrygr dezelve een gryze koleur. Als in hét 
fublimaat-water, dat 4 regenwäter en gefmof- 
3 te 


186 Natuur-en. Konft-Kahinet, 
ze fublimaar bereid word „ gelyk wy gemelt heb=. 
ben, deze vlugge geeft van Ammoniac-zout ge= 
ftorcword , verandert het daarlyk in een {neeu- 
witte melk , her welk op een zeer nadrukkelyke 
wyzemynegiszinge zo veel waarfchynelyk maake 
dat ik dezelve in deze proef kundige Hiftorie, 
van de koleuren zal ter neder ftellen als de 2. 
Reel: DAT DE BITUMINEUSE DE- 
LEN VAN HET AARDVET TOT 
EEN SWAVEL GEBRAGT ZYNDE, 
HET KWIKZULVER ROOD KONNEN. 
MAAKEN, Wy konnen tot meerder ophel- 
deringe hier by voegen , dat de verkalkte en 
hardgebrande zouten, als de potafch „ het vafte 
zout van wynfteen, de fteenkalk „ en verfcheide 
diergelyke, fchynen te beftaan ; 1, uit een zouc 
dar door het kloppen en flaan van het vuur on- 
der deszelfs brandinge of calcinatie overgebragt 
äs tOt een zuurtemperend zout ; en 2. uit een 
Twavel, die uit her aardvet of bitnmen des vuurs 
geboren is, en zich aan dít zour vaft gehegt heeft, 
en geworden is als een vafte fwavel, Om nu 
te begrypen dat deze vafte zuur-temperende zou- 
ten, doer haar zuurtemperende zoute delen, zo 
zeer de kwik niet rood maken, als wel door 
der zelver. bitumineufe vafte fwaveldelen , die 
Zy van het vuur verkregen hebben , kan enig 
Hicht getrokken worden uit de proeven, die w 
reers gemelr hebben : namentlyk dat door de 
vlugge geeft, of vlug zout van Ammoniac-zout, 
een witte en doorgefmolte porafch „ of ander ge- 
brand zour, een oranje, of hoog gele koleur in 
het fublimaatwater , of aan de kwik medege- 
deelt word, al fchoon zy beide zuurtemperende 
zouten 


Maart — july 1723: 187 
zouten zyn , maar daar in verfchelen , dar het 
vlugge zuurtemperende zout , zeer weinig met 
vaftebirumen „ of {wavel des vuurs , en de vafte 
verkalkte zuurtemperende zouten „ met zeer veel 
vafte bitumenof fwavel des vuurs befwangerr zyn, 
De gele precipitaar of zogenaamde Zurbith Mi- 
tale 1s insgelykseen kragug bewys dat deszelfs 
gele koleur voortkomt van de {wavel des vuurs, 
Maar van deze zaken op een anderen tyd, 


30. 


Gelyk als wy gezien hebben ‚ dat het aardver 
of bitumen, onder de gedaante van alderhande 
zoort van fwavel , het kwikzulver rood ‚ goud- 
geel, oranje enz, komt te maken, bevinden wy 
ook het zelfde aan de metalen, die geoordeelt 
worden te zyn enigzints van een kwikzulver- 
achtige natuur. Gelyk als daar zyn het tin, her 
lood , de markafira, de finch , enz, De berei- 
dinge van het Aurum muficum is daar van eer 
zeer aangename proef. Neem by voorbeeld tin, 
kwikzulver ‚ bloem van fwavel , en Ammoniac- 
“zout, van-elx even veel. Smelt het tin op het 
vuur, laat het kwikzulver daar ín vloeijen , en 
dit Amalgama te gelyk kour worden. Smelt 
naderhand de fwavel alleen , en als dezelve ge- 
fmolten is, moer daar in geworpen worden her 
fyn geftore Ammoniac-zour ; dit twede mengzel 
“word - wel omgeroert, en onder malkander ge- 
mengt. Zo rasals nu dit mengzel van fwavel 
en Ammontac-zoût kour geworden is , moet 
her zelve tor een fyn poeder gevreven worden 
op een goede vryflteen. Zo haaft als dit mees 

% z 


ni 


88 Natuur-en Konft- Kabinet , 


zel fyn genoeg gevfeven is , moer daar by ges 
daan worden de Amalrama, of het mengzel van 
de kwik en het tin, Vryfe dit op den fteen al- 
Jes onder malkander tot een zeer fyn poeder,” 
Pit poeder word gedaan in een goede en fterke 
glazen kolf; die met een langen hals voorzien is. 
Deze kolf moet zo groot zyn , dat ten minften 
drie delen van deszelfs inwendige ruimte ledig is 
en moet onder mer leern bekleed zyn, Bovenop de 
kolf moer een dekzel van Blik wel vaft geluteert 
worden. In her midden van dit dekzel moer 
een gaatje zyn, omtrent zo groot als een erwt, 
Op dat her zelve mer eeu fwikje kan’ geftopt 
worden , om te beletten dar door dir gaatje geen 
rook kan uitgaan, Plaaft deze kolf in een zande 
oven. Stook uw vuur eerft zagt en matiglyk, 
raar vermeerder her zelve allengskens „ tor de 
kolf van onderen en de ingeworpe ftof begint te 
gloeijen, Neem dân-de nagel of her fwikje uit 
hert gaatje van het dekzel, om te zien of de ftof 
‚mog Enige rook komt uit tegeven, Alsdangeen 
Toókuitgewof pen word , moogt gy deftof nog twe 
drie uren laten {taan in een gelykmarige hetere. 
Als eindelyk alles is kout geworden , moet de 
kolf uit het zand genomen engebroken worden, 
en de ftof uit genomen zynde, iseen veer goet 
Aurum mufieum, Deze ftof werd zodanig ge- 
naaïst, om dat dezelve cen zeer {chone en blin- 
kende goud-koleer heeft. Uit deze proef komt 
genoegzaem te blyken „dar de fchone gele gout 
Kkoleur in dir Amalgama voortgebragt is door de 
Fwävel, Ook blykr ín de bereidinge vau hee 
Arbentum muficum , Aat het zelve een witre zul- 
wêrköleur heett gekregen ; om dat in deszelfs be- 
Hädinge geen fwavel gebruikt is geworden. En 
à : eN Ed 


on Maart Fall 1723. 185 
_& hert 31. 


Uit de volgende proef komt te blyken , dat 
het tindeze gour-gele koleur van de fwavel komt 
aantenemen , zonder byvoeginge van enig kwik- 
__ zulver. Neem by voorbeeld een deel tin , laar 
__ her zelve fmelten , doed daar by een vierde van 
een deel bismuth , laat her te zamen finelten en 
__kour worden. Vryft deze ftof op een vryfiteen, 
__ ‘neem dan een vierde van een deel , of de vierde 
part van de fwaarte van het tin gele fwavel , en 
even zoveel Ammeoniac-zour , vryf deze twe wel 
___onder malkander; naderhand alles by malkander 
gedaan zynde , word het geworpen in een van 
onderen wel mert been bekleede glaze kolf , han- 
delt op de zelfde wyze als boven befchreven is 
meêr her vuur , en belet met veel zorgvuldigheid 
dar geen rook door her dekzel van de kolf” ‚ of 
… deszelfstoegeftopte gaatje kanuirgaan, engy zult 
een {choon aurum muficum bekomen. : 


32. 


De bereidinge van het argentum muficum ; 
_wordop devolgende wyze van denHeerKunkelius 
_befchreven. Neem drie loor rin, laar her-zelve 
fmelten in een fmeltkroes , als het byna begint 
te vloeijen, moet daar by gewurpen worden drie 
Toot bismuth; roerd dit mengzel onder het fmel- 
ten welonder malkander., en alsde bismuth wel 
Onder gebragt is , neem dan de fimeltkroes van 
het vuur, laar de ftof een weinig bedaren , en 
een welnigje minder heet worden; neem dan En 
- en ú 


xoo _ Natuur en Konft-Kabinet; 

half loot kwikzilver , fchud en roerd het zelve 
onder de gefimolte ftof, Als nu het kwikzilver 
geheel verfwolgen is, gier dan de ftofop een 
drogenen zeer zuiveren fteen ‚ om te ftremmen; en 
gy zult een fchoon en zulverglanzig argentum 
muficum bekomen. De operatie word niet beflote 
maar in de openlucht gadaan , oin darhier geen 
fwavel by gemengt is, en dar hier niet nodig is 
de aardverrige of bitumineufe rook van de fwa- 
vel, om de gele koleur te verwekken; waar door 
openbaar komt te blyken dar de bitumineufe delen 
vande fwavel, de gele koleur aan hettin komen 
voort te brengen. Als in de plaats van een half 
loot kwikzilver % vaneen loot gebruikt word , zal 
dít argentum muficum veel kneedbaarder en we« 
ker zyn maar zommige dingen , die mer het 
zelve opgecierd en als verzulvert worden, verei-” 
fchen dikwils dat her zelve niet al te week is. 


33- 


Het aurum en argentum muficum , werd tot 
verfcheide zaken gebruikt , om aan de zelve een 
goude of zulvre glans te geven. Gelyk als by 
voorbeeld op alderhande lakwerk , op behang- 
zels, op turks pampier, in de verligterykunde, 
of fchilderen met warerverwen alsachrer het glas 
om, een fchone doorfchyninge te maken ; of ander 
doorfchynendeoly koleuren enz, Alsgy hert zelve 
begeert te gebruiken om ergens over te ftryken, 
kan het gemengt worden of met een witte glants 
vernis , of met wel bereid eiwit , of met opge- 
lofte gom , of met parkement-water , na dat de 
zaken , daar het toe gebruikt word, komen te _ 
wereifchen, boboimgenbdentini <TR 


> Maart == July 17238 ER 


34: 


Dat de bitumineufe of aardvertige en fwavel. 
achtige delen van het zuur ook een zeer fchone 
rode koleur komen te verwekken aan het lood , 
blykt openbaarlyk aan de bereidinge van de 
meny. Bet lood word gefmolten ín een onver 
glaasde pot. Onder het fmelten word het lood 
_ gedurig omgeroerd met een fpadel , tor dar het 
__Jeod in een poeder komt te veranderen. Nader- 
_ hand word het zuur vermeerdert, en het lood 

word twe uren gecaleineerd ; en naderhand nog 

vier uren gereverbereerd , tor her endelyk in 
een fchoon-rood poeder, dat wy zo de meny 
noemen, komt te veranderen. De bitumineufe 


ni wee EE eta 
rens SR BBO ug 
bre ks nde 


} P, 
/ nd 
A\MAE 


p …f ek! | 
eeen aha 
AN \ 
kel 
Ì 


Omar 
fatale 


on 


Pe 


rf? 
Kr 


\W 
NN N 
ASN 
WN 


Ji 
eik 
he : 
Ed 
x | 
zel 


| 
| 
| 


Re Oo T 
VAN HET De 
Kar b INE 1 
El DER 
NATUURLYKE 


HISTORIEN, 
WETENSCHAPPEN, 
RO NS TEN, 
EN 
HANDWERKEN, 

Voor de Maanden 

AUGUSTUS DECEMBER, 1723: 


Verciert en opgeheldert met kopere Platen. 


Te AMSTERDAM; 
By BALTHASAR LAKEMAN,; 
Boekverkooper achter de Nieuwe Kerk, 
over de Molfteeg ‚1727. 


RE 


enne 


E BOEKVERKOOPER 
AAN DEN 


EE ZEN 


GENE Lzo wle de Hr. W. v. 
/ 5) e Ranow, M. D., Schry- 
brl ver van het bewafle 
KABINET DER KoNSTEN 

EN WETENSCHAPPEN giet 
lange na ons uitgeven van het 
Deeltje voor de Maanden Maert 
men July 1723. dezer Wereld 1s 
komen te overlyden , zo heb ik 
jeden verlangt na gelegentbeidom 
voor 


DE BOEKVERKOOPER 


woor de overige Maanden Augu- «} 
ftus -—-- December 1723 , sets 
te konnen fchikken, dat tot ver- 
wullinge en een beguwaem flot zou- \ 
de konnen verftrekken van dit k 
worige Werk. Sedert vernomen — 
hebbende ‚ dat ymand van nijn — 
Kennis , Liefhebber zynde van» 
Konftenen Wetenfchappen, twee 
woorname Uittrekfels wegens den — 
Groey, neh ‚tOnderhoud,ende — 
Voortteeling der PLANTGE- 
WASSEN hadde gemaekt , ten 
dienffe van zig-zelf en eenige 
… anderen zyner gemeenzame Vrien- 
den ‚zo heb ik getragt hem te be- 
wegen, dat het ook woor 't Ge-_ 
meen mogte dienen, ende plaets 
bekleeden van zulk een flot, als 
ik aen dit Werk verlangt hadde; | 


ZO 


4 


MAN DEN LEZER. 


“200 nogtans dat het tevens als op 
… zig zelf zou konnen witgaen , wan- 
meer ‘er het vorige Titel-blad 
met dit myn Voorberigt afgela- - 
‚ten wierd ; waer toe hy dan be- 
_ willigt heeft. Elk, die vermaek 
_ heeft. gehad in ‘t vorige werk, 
en luft beeft in Naefporinge van 


Voorname en Merkwaerdige Wer- 
kingen der Nature , zal buiten 


_ twyffel zig niet weinig vermaekt 
_ winden met twee zulke Voorname 


Geleerden, elk op een byzondere 
wyze , beknopt en volledig te hoo- 


ven fpreken over een der uitge- 


_ dezenfte en gewigtiofte floffen der 


Natyre. Lmmers in deze Ver- 


© _wagtinge deelen wy het den Le- 
zer mede ‚en ondertuffchen be- 
veide ik my ook om eerlang een 


2 be - 


DE BOEKVERKOOPER &c. 
begnaem Regiffer van bet gant- 
fche Natuur-en Konft- kabinet 
an een byzonder Deeltje daer by 
te woegen , op dat het vorige 
Werk van te meerder nut en dienft 
woor elk moge zyn. 


B. L. 


Tweederhande Natuerkundige 
BESCHOUWINGEN 


omtrent den 
GROE Y,-BLOEY, *t ON. 
DERHOUD,.- 
wke | en de 
VRUGTMAKING 
der — 


PLANT-GEWASSEN. 


« Benevens 


Eenige PROEVEN en OPMERKIN- 
GEN wegens LANDPLANTEN in Wae 
ter gezet , en wegens de Afkomft en 

Geboorte van MUGGEN, uif 
bet Water. 


Te AMSTERDAM, 


By BALTHASAR LAKEMAN, 


Boekverkooper achter de Nieuwe Kerk» 
over de Molfteeg , 1727. 


ef DE bi ip ond 
RAEHEAE ERE Wives BED ving 


wt 


wk x Zi Ì wi hd pe HS ee AE! 4 
tl ann 


EN | 


HA PD Y 


MOA ee: j ORE AOB 
sorbet AG * 
bird 5 as me 2 HON 


outre k 
0D 


reeht 1D TAMG 


esvonsl 


ki] 
S 


eN HAMA) Wo em avaenrd ox 


ANA AT HA TA HA eh voren or ed 
ts Lata NE sh Wed Ro, Ng omt | 
Wens, oo unda 3 vals) 


Aen He st bon 


MATNATEMA af 
Ab % JA Al HACK HT TAA 
ROL vwb tdae geod tarda 5 
SUA KOOOMNT ab toto 


eN 
_ 
Vin 


_ VOORBERICHT. 
2230 wellieflykheidvan Reuk 
PAR en Smaek, als; nut van Le- 
LE vens Onderhoud:te trekken 
eososuit de Planten en Kruiden 
des Melds is-den Menfchen en Bee- 
ften-gemeen gefchonken. De fcha- 
_delyke voor ’t.Lichaem te konnen 
 fchuwens; en de-Nuttélyke te kon- 
_nenvuitkiezen, is genoegfaem:elkery 
diet! Zoo: naeukeurig ingefchapens 
dat yder van hem, vals met zyne gez 
| boorte, zig bedrevener daer in ver= 
toont „dan de Menfchen, riettegen= 
ftaende: alle hunne Moeite , Vlyts 
Opmerking, en Schranderheid-in’t 
Stuk-der Kruid - en ‘Genees- Kunde; 
 federt vele Eeuwen daer’aen befteed? 
de Natuerlyke. Zins- bewegingtot 
Afkeervoor’tSchadelyke en tot Neis 
ging voor’tNuttelyke of Aengename 
_isbyhern van zoveel meerder verimno= 
| gen; ‘dat weer met al ons behulp 
‚| van-de'Rede-en lseerzoeffening nog 
kri Á ie zeer 


VooRBERICHT. 


zeer verre in tekort fchieten. Dogde 
Landbouw,tot Aenqueeking en Ver- 
betering van Moes - Akker - en 
Boom- Vrugten, is een werk van 
Veritand , den Menfchen byzonder- 
lyk toegefchikt , en gantích en al 
boven t begrip van eenig Gedierte. 
Maer nog boven dit , en, 20 verre 
’t nutte van ’t Gemoed het voordeel 
van ’tBurgerlyke overtreft ‚zo veel 
heerlyker „nutter, en vermaeklyker, 
voor den Geeft van dien die’t doen 
kan, is het Eerbiedig befchouwen 
van des Scnerpers wonderbare 
Wysheid en Voorzienigheid om- 
trent den Groey, Bloey „’t Onderhoud, $ 
en de Voortteeling der Plantgewaflen. 
Geen tyd, dat ik weet,is 'er bekent 
in welke deze Stoffe by Geleerde en 
Vermaerde Mannen zo zeer geop- 
pert en ter proeve gebragt is,dan fe- 
dert genige weinige jaren. ”T' Volle- 
disfte), dart ik over deze Zaken ont- 
moet heb,was in tweederhande Boe- 

ken, 


=Â 


VooRrBERICH TT 


ken , ’t eene te London in ’t En- 
gelfch , * andere te Padua in t La- 
tyn gedrukt, dog beiden aen onze 
Landgenooten niet zeer gemeen of 
bekent; waerom ik luft kreeg om 
in onze Moedertael een Uitrrekfel 
van elk te maken, hoewel zonder 
veel befchaving rals zynde flegts 
gefchikt ten dienfte van my - zelf en 
eenige andere gemeenzame Vrien- 
den; en nu, op het verzoek van 
den Boekverkooper, heb ik toege- 
ftaen, dat het ter drukperffe quam. 
Wie van beiden dezer Schryvers 
| omtrent het thans beruchte Gevoe- 
len wegens het tweederleye Geflacht 
}der Planten of Plant-bloeyfems de 
| de netfte en omzigtigfte is geweeft 
jin ’t befchouwen der Proeven , en 
in ’t redewikken van de Toepaflin- 
| gen en Befluiten , laet ik over aen 
Jde Befcheidenheid en ’t Oordeel 
} van Ervarenen, of aen het verder 
Ld "ig On- 


V.ooRrRBERICHT. 


Onderzoek-van-elkodien het luften. | 


en vlyen mogte. 

Achter de Eerfte Befchouwing 
heb ik-nog eene Vertaling gevoegt 
van een Verhael van Proeven-wegens 


Landplanten in Water te groeyen Ze- | 


zet, wel-eer gedaen, en in ’t EÉn- 
gelfch befchreven, door den Ver- 
maerden Dr. Woodward ; om dat 
deze Merkwaerdige Proeven , zo 
my-dacht , zeer eigen en dienfig 
waren by deze Stofte. 


En achter de ‘Tweede Befchou- 
wing volgen ook Eenige Opmerkingen — 


wegens de Afkomft en Geboorte van 
Muggen, mt het Water. ‘Laken van 
eigene beproeving en onderzoek „en 


wonderlyk genoeg om met aendacht 
befchouwt te worden. 


LT KHR 


1727 5 


INHOUD. 


dd a: 


| 


ANHOUD 


iks _ van de 


Ù 


| EERSTE BESCHOUWING, 


MiB Getrokken uit 
in „Mr. Blairs Botanick Effuys. 


| LL 
Van’ t Onderfcheid der tweederbande Sexen id 


de Plantgewaflen. P.I 
II. 
Bevefiging van dit we ld Gevoelen. 3 


Kennis der Ouden in de, ran $ 


Á 
bd 


F derne 


„Van de byzondere Prgtfeleidingà inde Deelen Kk 
Bloeifems. 


Van den Aert en Dien der Apices (of Helin= 
tjes met haer Stofzaed). 7 
Vv 


k 
In den wid van den Middelfbyl der an 


ane. 


VI 
end # Stofzaed. by den Vifcus vof-de man 
takken. 9 


VIII, 
Van’ z-Stuif-zaed by de Boomen die Katreftaer= 
jes voortbrengên ‚ en by ’t Mapnesje van den 
9 


ae AS 


INHOUD VAN DE 

IX. 

Wan de Impregnatie of begnaemmaking der Vragts 8 
zaden. ‚Pelt 


X. 
Hoe een zelfde bed Aerde aen sleek. byzonder Gell 
was Voedfel- vogt Erie So an. 15 
XL 


Van ’t Vrugt -zaed en defzelfs Umbilicale Vat. 
15 


XII. 
Van de Groeying der Zaden in de Aerde, tot de 
„Lobben of Zaedbladen boven den Grond ko- 


men. 17 
XIIL 3 

Van de verdere groeying van’t Zaed tot het eene 

Plant werde. 19 


XIV 
Van de tweederhande Zelghandigheid der Plan= 
ten, als Houtagtig en Kraid-agtig; en bare 
byzondere Groeying en wortelmaking. 20 


Van de komen by de Planten. 21 
VL 
Van de W7 ortelmaking by de Faerlykfche el 


ge Wortels; en van de Knol-raep. 


XVII. 
Van de Wortelmaking by de tweejarige Plan- 
den. 
XVIII. En 


Vergelyking van den Omloop aer ra se 
met dien van't nrA in den Menfch, 


Van 't Vogt -fpillen by Uitwaferning. 25 
XX. 


EERSTE ekain 


E za de byzondere ke wiacidieen; tot Schil 
hens Bladen, Bloemen „Vrugt , en Zaed, 


Ne P: 26 
Vand an dere F pe 
lan de byzondere Jaer=groeyin 2 
) XXI en di: 
Van de Baft- Sroging De on den Boom. 27 
p MN 
Van't Hoat van den rin 28 
IN XXIV. 
_ Van het Pit. ä 29 
5 Wan de uithotti bj uó 
Wan ae ustbotting of Knoppen. pÀ 
EEE ‘ 
_ Vande Takfchenten. 30 
Ber XXVIL 
Van de bladen. 32 
XXVIII. - 
Van de Wyngaerd- Botten. 32 
XXIX 
Wan de In-enting, ea Ia- oculatie. 33 
XXX. 
_ Van de Omkerving, 35 
XX 


Ô 1. 
Van de ee ae Hout en Baft. 38 
Van de Sappen tot (eci clie Gewafen. 39 
| 


__ Van de Sappige Ene Planten, als de Aloë, 

die lang‚en de Lucht hangende kúnnen leven àt 
XIV. 

pen an he Beweging der Sappen in den Winter- 

44 

Byge- 


INHOUD VAN DE 


Bygevoegde Proeven van Dr. Woodward, 
wegens Luandplanten sn water te groeyen gen 
ZEL. van p. 46 =-56 


Uitlegging der Printverbeeldingen tot het Uittrek- 
_ fel uit Mr. Blair. 57 


INHOUD 
van de 
TWEEDE BESCHOUWING, 
getrokken uit 
Yuliiì Pontedera Anthologia. 


| & 
Verdeeling der Planten in Boomen, Heefters, 
Kruiden, en Heefter= kruiden. P.63 
II 


Wat er in de Ontledinge der Planten op te mer= 
ken is. 64 
EE. 
Wan de Stofbeginfels ben Gewaffen. 64 
VEV. 
Van de Buisdradige en Zakwyzige deelen der 
Planten: 65 


Vv. 
Waer uit de Byzondere Deelen der Planten be- 


fraen. 65 


vi 


FE 
dr Vd 


TWEEDE BrscHouwrnNe. 


VI. id At 
Wan den Wogt-loop en Voeding der Planten. p. 68 
Ad 91 


_ Wan den Aengroey ven de ‘verdikking der Plan= 


ten, 7à 
VII. 
Van de ‘Grootwording der Planten uit een klein 
“Zaedy. | 73 
IX. 
gd. den Groey der Zaey- vanen, en van de Aer= 
75 
| X. 
‚ Van den Groey der Nn 77 
E. 
Wan den Groey der ed - Botten. „3 
I 
Van de Deelen der Erne So 
I 4 
i Van vd Calis of Bloemkas , of Kelk der Bloe- 
me, Sr 
XIV. 
Van het Bloem - blad. 82 


XV. 
Van de Stamina €” Apices { Helmftyltjes met 
gee Helmtjes. 83 


; XVI. 
- het. Piftillum, of de Tuba, In het ee 
„vormige 7 Thompettje. 84 
VII 
Pis den ke der ‘Tuba. 865 
XVHL 
Van de Zaid = vorming. 87 


XIX 


INHOUD VAN DE 


XIX. 
Van de Verdeeling deinen in Claffes. p. 88 


Wat deel eener Bloeme het voornaemfle te reken 


nen zy. 8 
Ô XL 
Van de Natheid der Kruidkeanis voor Medicyns 
ez Apothekers. op 
KRIL 
Van de Groeiplaets der Planten. 92 
hae XXIII, 
Van den Pluk-tyd. 
ROL z 
Van de vierderhande Middelen tot het kennen 
wan de kragien der Kruiden, 95 
XXV. 
Aenmerkingen op deze Vierderhande Midde- 
len. W 97 
XXVI]. 
Van vele Bloemen aen welken de Tuba een Ken 
tecken van Vrugtbaerbeid is. 109 
XXVII. 
Van een alte flonte Proefneming van de Kragt _ 
eener Plante. IOr 
ì XXVIII. 


Opmerkelyke Voorzorg en wyze Schikking van 
den Schepper fn ’t vormen, plaetfen, en bee 
fchermen van de Deelen der Bloemen en hare 


£ Vrugtbeginfels. IO2 
XXIX. 
Wegens het vroeger of trager Bloeyen der Stam- 
planten. 107 


KR, 


/ 


_TwrEEDE BESCHOUWING 
XXX. 


Wan de min of meerder duurzaembeid der Plans 


ten, p: 108 


Van Vernieuwde Botten nat beleedigen van de 
vken: 109 


II. 
Of het Vogt der Apices voor de Vruchtbeginfels 
moodzakelyk zy? 109 
XXXIII. 


- Tourneforts Gewoelen omtrent den dienft der 


BREE, 1EE, 


XXXIV 


Van ’t nieuwe Gevoelen mre de Bevrag- 


ting=kragt- der Apices met hare Stuif- Rore 
rels. II» 
N XXXV. 

Verdeeling der Bloemen in Vier Soorten tot — 
Onderzneking van dit nieuwe Gevoelen. 113 
XXXVL 
Onderzoek van de Eerfte Soort, die haer Stamina 
en Apices by het es Vragthaginfel wvafbheeft. 114 
XXVII 


_ Onderzoek over de Tweede Soort, die Bär Sta- 


mina ex Apices ver van de Vrugt af heeft, 
Schoon op een Je Stan is 
XXV LI. 

Onderzoek overde DSD Soort, namelyk Planten, 

… die ’er dabbelfoortig zyn, als vragtbaer en 
rte. In 6 

XXXIX. 

KONE over de Wierde Soort, die zonder Api= 
ces, en zonder bekendg Verwant, rype Vrag-" 
ben geeft "Ia 

XL. 


1 _Innoup van:D T wrEDE Besch. 


XL. 
Verder Onderzoek, en- wel byzonderlyk wegensde. 
«befproeying met het Stof der Apices overde } 
Palmä foemina of den Dadelboom in Egyp- 


tenland. p: 121 
EER 
Van de Wonderlyke. Caprificatie der Vijgen in 
Griekenland. 127 
XLII. 
Befluiting van dit Uittrekfel. 131 
Uitlegging der Printverbeeldingen tot: bet Uit 
srekfel van J. Pontedera. 133 
Jnhoud van 


Eenige OPMERKINGEN wegens Mua= 
GE Ns wit-het Water, 


1. … Zuleiding. P- 143, 
IL. Vande Slymgualletjes met Eyertjes bezaeit. 


144 
UI. Van de Slangetjes uit die Eyertjes geboren. 
145” 
IV. Van een ARE Gs dat de anderen verflond. 
147 
V. Van defzelfs 7 granderingì in een Poppetje, 
148’ 


VI. Pant uitkomen der Miggetjes, Bes Île di 
VIL Dele tn Dd 


vis der Printverbeeldingen tot deze Op- 
MERKINGEN behoorende. 
EERSTE 


EERSTE BESCHOUWING 


wegens de 


PLANT-GEWASSEN. « 


__ EERSTE BESCHOUWING - 
seek wegens 
Den Brorey, GRoEY, t ONDER- 

vie HOUD, 

ende VRUGTMAKING 

Ki der 


PLANT-GEWASSEN. 


ak Getrokken uit de 
Botanick Eflais van Patrik Blair, Lidt van 
de Kon. Societ. tot London ; gedrukt 
A°. 17zo. in 8e, 


I. ti 
Van't Onderfcheid der tweederhande Sexe ín 
de Plantgewaflen. — 


5 Ot Verweeringe van het nieuwe en 
/. thans beruchte Gevoelen der twee- 
NP derleye Sexe in al de Plant-gewaf- 
5 fen, waer by men ’t Stofzaed der 
255 helmtjes of Apices, op hare ftyl= 

tjes of flamina taande, voor *t Mafculine aen= 
ziet, haelt Mr. Blair in zyne Botazifche Ver- 
handeling voor-eerft eene Getuigeniffe aen van 
den Vermaarden Botanicus Mr. Ray, behelzende, 
dat fchoon de Vrouwelyke Plante zaed op zig 
zelve, al was het tot rypheid toe, voortbracht, 
het niettemin nooit vrugtbaar zoude zyn , zo 
min als de Wind-eyeren eener Henne (p. 226). 
En eenige bladen verder X Pe 232, 233: CN 234) 
ZEK 


| 
| 


2 ONAEERSTE Bescnouwing p 


zeit hy dat ’er nooit een Vrugt of Zaed-komt, 
zonder een voorafgaenden Bloem: en, fchoon 
de. bloefem niet altyd ftaat op dezelfde.plant als 
de vrugt, maar te mets op eene andere van de- 
zelfde foort, of op byzondere takken , of op 
onderfcheidene plaetfen;van den Tak,-(als on- 
der de Boomen by den Den , Hazelaer „en Noten 


&c,, en onder de Kruiden by ’ Bingelkruid _ 


(of Mercurial:s) en by de Spinagie &c.), dat 
nogtans de Vrugt nooit te voorfchyn komt, 
nogte begint te zwellen op die planten , bevo- 
rens de bloeifem gefpeent zy. Ook verhaelt hy, 
dat by de Mans- ooren (of ’t Afaruim) de bloei- 


fem, {choon breed genoeg na-proportie van de 


Vrugt, niet te zien is, ten zy men het blad op- 
tille, gelyk ook by fommigen der Koorn-vrug- 
ten de bloflems zelden zig vertoonen, ’ en 
zy men de airen fchudde, als wanneer de apices 


of de {tof bolletjes te voorfchyn komen. Het 


Polypodium en andere Capillasre planten, zeit 


hy,hebben wel reguliere bloeifems, welke voor- 


af zig vertoonen voor de zaedvaten „ dog geene 
van die zyn zigtbaer zonder vergrootglas. De 


Vyg zou fchynen bloeflem-looste zyn, dog by’t — 
openen van die ‚wanneer hy eenige dikte hrygt, 


vind men ’er overvloed van bloeifem, regulier 


gefchikt , waer op volgen kleine zaedjes, welke — 
niet half zo talryk zyn als de bloeifems hare _ 
voorloopers. En (p:237.) vermeld hy „dat’er 
ook by fommige planten „ behalven door mid=_ 
del van de tweederleye fexe, nog eene andere» 
voorzorg van voortteeling of bewaring van ’t_ 
foort is; gelyk by den Lapulus (of Hoppe) 
en de Bryonsa (of Quartelbeyen ) alwaer de _ 


Mafcu= 


€ 


4 À 


ES 


Kn enk 


dgn 


„Der PLANTGEWASSEN. “3 


„Mafculine niet altyd digt by hare femzinine plan- 
ten komen te ftaan, en verzorgt is, dat deze 
zig voortqueeken by den Wortel, waer door 


het zaed van die Vrugt-planten niet zo noodig 


heeft befproeit te worden. van een andere plant 
van ’ zelfde foort, gelyk wel by de Kezzip, 
het Bingelkruid en de Spraagie , benevens ande- 
ren, die zig niet dan by zaed laten aenqueeken. 


' kid 4 II. 


_Bevefliging van dit nieuwe Gevoelen. 


Dit nieuwe gevoelen van de tweederhande 
fex-kragt in alle planten zeit de Autbeur, dat 
niet ru{t op loffe giffingen of ausborsteit van ge- 
leerden ,‚ maar op proeven en ervarentheit; en 
dat in ’t generael, wanneer men in ’t bloeyen 
der Planten de bloffems van de Apices of Helm- 
tjes met haer Stofzaed (dat men voor ’t manlyke 


_shoud})- beroofd , als dan daer uit geen ryp 


vrugt- of zaei-zaed (dat men ’t femizine 
noemt ) zal voortkomen, of zo ’er al iet wei- 
nigs van quam, dat het, vermits onvrugtbaer , 


_ nooit zal opkomen als ’t gezaeit wierd. Hier 


toe doet hy. verhael van eenige Proeven , en 
fpreekt (p.233.& 241.) van 2 Experimenten van 
Mr. Geoffrot ; zeggende, dat deze Heer, heb- 
bende afgedaen van den fteeltop der T'urk(che 
Terwe de Apices , vO drae ze voor den dag 
quamen, en bevorens de Embryons ( of vrugt- 
beginfelen ) van ’t Vrugtzaed uitbotteden , be- 
vond, dat fommigen of de meelten van die 
Vrugt-zaden , na datze redelyk groot waren 

A2 ge- 


4 EERSTE BESCHOUWING 


geworden „ afvielen of opdroogden , hoewel ’er 
ook eenige graantjes van de aere zeer merke 
Iyk gezwollen zyn en ryp wierden : dat die 
Heer ten andere Mercartalis (of Bingelkruid) _ 
nam, en hebbende daer van opgekregen eenige 
fpruiten, welke zaedvrugten dragen (die men 
nu Wyf-{pruiten noemt), en eenige fpruiten 
met helm-bloflemtjes of Apices (die men nu 
Man -fpruiten noemt), fpoedig de laetfte 
fpruiten weg deed; en dat toen daar nae al de 
zaden van de vrugt-planten, uitgenomen vyf 
of zes, die vol en ryp wierden, mislukten. De 
Autheur voegt 'er by, dat Camerarius het zelf- 
de experiment gehadt heeft. Van Mr. Richard 
Bradley verhaelt hy (p 24r & 242.) dat die 
Heer twaglf Tulpen nam, plantende die op een 
byzondere plaats van den tuin , afgefcheiden 
van alle andere Tulpen; dat hy die beroofde van 
hare bloeyende apices ; en dat daar op geen van 
die Tulpen in dat jaar eenig vrugt of zaed voort- 
brachten ; terwyl van vierhonderd anderen, op 
eene andere plaats van den tuin groeyende, geen 
één mifte van veel zaad voort te brengen: zeg= 
gende ook , dat als men de man-bloeifeins 
van de Concommers, als mede de Katteftaertjes 
van de Okermen Hazel - noten bytyds afneemt, 
dan hare Embryorns en uitbot-neutjes af zullen 
vallen , zo dra ze te voorfchyn komen. En 
opp. 242. geeft Mr. Blair nog een ander Ex- 
periment op; Neem, zeit hy, twee potten met 
aerde, ieder met eenig (pizagie-zaed bezaeit, en 
plaets dezelven ver van elkander ; zo drae de 
Man-planten , die ligtelyk aen de {tekels te 
kennen zyn, voor den dag komen, zo trek Kd 

e 


DRR PLANTGEWÁSSEN. Pe 
de eene pot de manplanten uit, alvorens de 
__bloeifems opengaan, zettende dan deze pot met 
de Wyfplantenafgefcheiden aen een zyde;terwyl 
« men in de andere pot de Man -en Wyf-plant- 
jes onder-een laet opgroeyen : indien nu de 
Wyf- planten in de eene afgefcheidene pot nog 
eenig ryp zaed daar nae hebben voortgebracht , 
zo bewaer ’t zelve zorgvuidig byzonder, gelyk 
ook byzonder het zaed van die planten, daar 
de Man-fpruiten ondergebleven zyn; Zaey dan, 
zo drae ’t faizoen zulks toelaet, elk byzonder, 
als wanneer , zegt hy , zig openbaren zal, 
welke van de beide Wyf-planten vrugtbaer of 
onvrugtbaer Zyn zullen. Wyders voegt onze 
Schryver p. 243. hier nog by een voorval van 
Mr. Jacob Bobart, Opziender van den Botany- 
tuin t'Oxfort, namelyk dat die , omtrent 38 
jaren geleden, lang bevorens ’t feztiment van 
de meervoudige fexe in al de planten verweert 
wierd ‚ by eenen zekeren Lychzis fylweftris 
_Jimplex bevonden hebbende, dat al die bloemen 
wel Stamina (of helm-ftyltjes), maar geene 
daarop: {taende Apices hadden ‚ daerom gifte, dat 

it een byzonder foort mogte zyn, en niet ver- 
zuimde van ’ zaed, dat ’er ryp van wierd, int 
’t volgende faizoen op eene byzondere plaats te 
zaeyen, dog dater niets van opgquam. 


HI. 
Kennis der Ouden in dit ffuk. 


Ten opzichte van de Oude Botanici zegt on» 
ze Schryver p.247. dat ze ook wel van eenig 
A 3 On- 


6 EERSTE BESCHOUWING 


Onderfcheid van Man-en Wyf- planten gee 
meld hebben , dog onkundig en verkeert, noe- 
mende de onvrugtbare die geen zaeizaad geven 
de Wyf-lyke ; ook wiften ze niet, zeit hy, vande 
nu genaemde Hermaphrodiet- bloemen of Dub- 
belflagtige , die de deelen van beide Sexen op 
een zelfden Voetfteel van den Bloem hebben 
zitten, van welk foort hy verre-de meeften der 
planten agt te zyn; hoewel men ook na naeu- 
keurig onderzoek meer planten bevinden zou die 
hare afgefcheidene Man-en Wyf-bloflems heb- 


ben ; dan men voormaels meende : ook wil -_ 


hyp. 248. aengemerkt hebben, dat de Voerftal- 
len van de Dubbel - flagtige Bloemen propor= 
tioneel grooter vallen, dan van die, welke Man- 
en Wyf-planten elk byzonder hebben , vermits 
de eeríte dubbele dienft doen. 


Red Ì V. 


Wan de bezondere Voztfcheiding in de Deelen 
der Bloeifems. 


Ten aenzien van het Voedfel- fap, deszelfs _ 
beweging en dienft in de byzondere Deelen der 
Bloemen of bloeifems wil onze Schryver(p.251. 
252. 253: 254 &c.) dat het Voedfel-fap, op- 
geklommen zynde tot den voetftal van den 
bloflem of bloem, en aldaer gefcheiden zynde,- 
ten deele gaet tot den Calix (of Kelk ) of tot 
het Per:anthium „of tot het Piftillum , zynde 
een van die drie het zaedhuisje; als mede tot de 
Petala (of bloem-bladen) en tot de Stamina 
(of Helm-{tyltjes), welke yder wederom hare 

af- 


DER PLANTGEWAÄSSEN: 3 
_äffcheiding of bereiding der vogten waernes 
men sen datde Apices (of Helmtjes mer haer 
Stof-zaed op de Stamina ruttende) de-fyn(te 


Geeften ontfangen. 
j i wd ek n V. ' 


| 
' 


inb: 45 | 
Wanden aert en dienft der Apices; of Helm: 
Re tjes met baar’ Stof zaed. 


Zo drae de Bloembladen zig openen , ende 
„vogtige deelen door de lucht en hitte der zonne - 

8 meer uittrekken, dan berften; zeit hy (p. 256, 
257, 258, 259 & 261.) de Apices onmiddelyk 
open; en fpreiden haer Stof« zaed herwaerts ent 

derwaerts ten dienfte der Eimbryons. Schielyk, 

zeit hy, gefchied dit by de Parietaria (ot % 

Muerkruid ) als men-in den morgenftond op 

zyn tyd daerop paft; of, zo dit van zelf niet 

„lukken wil, rake men flegtseen van de Apices 
aen met de punt van een fpelde , als wan- 

neer, zo ’tryp genoeg is, men zien zal; dat 

het helm- ftyltje , dat eerft gerimpelt en opge- 

vouwen was , fchielyk zig uit(trekt,en ’t gene 

verborgen was , geopent word. Diergelyk , 

zeit Mr. Blair, ook met vermaak geobfers 
veert te hebben by den Moerbey- boom, wan= 

neer de vier Stamira binnen elks eigen Persan- 

„thinm van ’t Katteftaartje ingewonden zynde 
gelyk eene fchroeve, even als by de Parieta- 

ria, met een onuitdrukkelyke vaerdigheit uit= 

fehoten, verfpreidende haer ftuif-zaed als een 
rook, omtrent den opgang der zonne, of voor 

negene ’s morgens. Tp ten opzichte van de 

8 4 


8 EERrsTere BEseHouwiNc 


Partetarta met dit onderfcheid, dat die,als haer 
Stuif-zaed verfpreid is, het Perianthium, ’t 
welk:dan tot Vrugt-zaed-huisje dient, onmid- 
delyk toefluit , om ‘de tedere Embryons te be- 
waren , tot hare rypheid ; maer dat het, fchoon _ 
'er in ’t Pertanthium van de Moerbeye geen 
vrugtzaed komt, dewyl het na de verfpreiding 
van ’t ftuif-zaed een ledig vat blyft, opmerke- 
Iyk is,dat yder der knobbeltjes van de vrugt der 
Moerbeye twee haertjes heeft, om het meelftof 
te ondervangen en op te houdenl, tot het zyne 
bykragt hebbe medegedeelt. En pag. 262, voegt 
hy'er by, dat de Stamina en Apices nae de Stuif- 
zaed-werpinge beginnen te verwelken „en de an- 
dere Vrugt-zaad- vaten, als de Calix, of het _ 
Piftillum, dan te zwellen. 


VL 
Van de dienft van den Middelftyl der Bloeme. 


Ten opzichte van den Middel-ftylder Bloeme, 
die, eer zy bloeit, in zyne volle grootheit is, 
agt hy (p. 265.) dat hy dienen zou, om de 
Stamina en Apices te manieren. Dus, zeit hy, 
van de Graxadilla (of Paffie-bloem) , dat, be- 
vorens die opengaat, de Apices leunen op den 
Stilus, die dan overend-ftaet, en in drie takken 
verdeelt is, yder met een knop boven-aan ; dat 
deze drie ftyl-takken , als men den bloem @- 
pent, eer hy ’t zig van zelf doet, met een ftren- 
ge veêrkragt zig vlak - uit van -een verfpreiden, 
waer door dan de Apices zig ook komen om te 
buigen en nederwaarts te hangen. 

VII Van 


Jil DER PLANTGEWASSEN: E] 
| VIL 
Van ’t Stofzaed by den Vi fcus of Morrie-zakkemi 


En fchoon ’er Bloemen zyn „die ’t eene of ’t 
andere gewoone deel eener Bloeme miflen, eg= 
ter, zeit hy, p. 270, & 271. dat ’er geene plant 
is, die geen Apices heeft of eenig middel om het 
Stuif-zaed te bewaren: By den Viftus (of Mar 
‚ rie-takken) wiens Pertanthium en Petala. on 

fcheidbaer vereent zyn, hebbende geen Calix, 
Piftillum nog Stamina, is het Stuifzaed in klei= 
ne bolletjes over de binnen zyde van de Petala 
(of bloem-bladen) verfpreid gelyk een geel 
poeder; dit Stuif-zaed ‚ryp zynde, word zwart, 
als wanneer die bloem afvalt, en ’t Stuif- zaed 
door den-wind verfpreid word, op dat het ko- 

“me, zeit hy ‚by de Embryons of Vrugtbeginfels, 
welke op andere byzondere planten van dat 
foort zig bevinden. > 


VIII. 


Wan *t Stuifzaed by de Boomen die Katteftaer= 
… des voortbrengen , en by’t Mannetje van 
(> den Dadelboom. 


Ook haelt onze Schryver (p.271.) uit Mr. 
Ray aen, dat by al de Boomen, die katteftaer- 
tjes voortbrengen „de bloflemtjes daarvan vroeg 
in ’t voorjaar bloeyen , en haer (tuifzaed ryp heb- 
ben, eer dat de daar van afitaande Embryons te 
zien zyn: dat het Wyfje van den Dadelboom 
AS ooit 


to Eerste BESCHOUWING 


nooit vrugt geeft, ’t en zy ’t Stuifzaed van ’£ 
Mannetje daer over verfpreid zy geweeft: zulks 
dat, wanneer de Egyptenaers dit verzuimen, 
het Wyfje of geene vrugt met al, of niet dan 
gebrekiyke of nooit ryp wordende vrugt zal 
geven. In zyn Aenhangfel p: 411, voegt hy 
hier ook by het Verhael van Boccone wegens 
den Dadelboom, by hem Piftacium Siculum ge= 
naemt, namelyk, dat, wanneer Mannetje en 
Wyfje ver van elkander ftaen, de bevrugtiging 
daervan aldus bevorderd word : Men wagt tot 
de Embryozs van ’t Wyfje beginnen te voor- 
fchyn te komen, dan neemt men een Tak van 
* Mannetje, dat eerft bloeit, geftelt in een vat 
met aerde, en befproeit met water, dit hangt 
men aen een Tak van ’t Wyfje, latende het al- 
daer tot dat de bloffems gebloeit, en de Apsces 
hun Stuifzaed afgefchud „en over den gantfchen 
boom met behulp van den wind verfpreid heb= 
ben ; waer nae dan de Vrugt begint te zwellen, 
Nog doet men dit ook op eene andere wyze, 
nemende de botten van de Man-bloeifems, en 
ftekende die in een lynwaed-beursje,ftrooyende 
daernae dit geele ftofzaed , wanneer het droog 
is, over den gantfchen Wyf- boom. De Land- 
luiden zyn gewoon dit experiment te beproeven 
met een weinig van dit ftuitzaed op de Vrugt- 
begintfels van de Wyfjes te (trooyen, wanneer _ 
ze kort daer nae die zien opzwellen: zynde 
ook geobferveert , dat wanneer ’ ftuif -zaad 
eerder afgefchud werd, alvorens de Wyf- boo- 
men hare botten beginnen te fchiesen, dat als 
dan de vrugt mislakt; hierom zyn de Landlui- 
den gewoon zig te voorzien van Gewone 

uif- 


DER PLANTGEWASSEN xr 


ftuif-bloeifems , om in zulk geval met over= 
ftrooying dit te gemoet te komen. Dog wan- 
neer 'er-overvloed van Man-en Wyf-boomen 
is, zyn ze 20 zorgvuldig wegens deze Man- 
bloffems niet, om dat de wind het ftuif- zaed 
dan mild genoeg verfpreid. In Srct/:en is men; 
zeit hy, zeer zorgvuldig in dit (tuk, om goeden 
voorraed van Man-bloflems te hebben,-en op 
takken, daer ’t vereifcht word, te (trooyen. 


Re 
en! IX. 


p Van de begunaemmaking der Vrugtzaden. 


Ten opzigte van de Impregnatie en bequaem= 
making der Vrugtzaden handelt de Schryver 
zeer in ’t breede van p: 280 tot omtrent. p: 326 
toe. En hoewel hy ten dezen aenzien zeer is 
voor de noodzakelykheid van’ ftuif -zaed der 
Apices, egter wil hy gantfchelyk niet gedacht 
hebben, dat dit Stuitzaed door den weg van den 
Stilus, fchoon die hol is „na de Vrugtzaedka- 
mer zoude ingaen by de Vrugtzaden , nogte 
ook door de Port van de Vrugthuisjes tot in 
% vrugtzaed zoude weten in te dringen, alzo ’t 
geftel der bloemen gantfchelyk onbequaem daer 
toe is: dog hy acht (p: 299) dat het gefchied 
door eenige uitwafem-kragt of levendmakende 
uitvloeifels van ’t ftuif-zaed der Apsces by de 
Landplanten, of van het taeye balfamyke Lym- 
vogt der Apices by de Waterplanten. En, ten 
opzigte van de wonderlyke kragt der -Uitwafen 
mingen haelt hy (p: 30) by, hoe een klein 
deel zuer een groote menigte van Deeg sj 

eN fteekt ; 


Ee 


ri EERSTE BESCHOUWING 


fteekt; hoe een Greintje Muskus; bewaart zyn= 
de onder etlyké Ponden Styfsel-poeder ; aen 'e 
zelve een fterke reuk kan byzetten, en dit poe=- 
der weder aen een ander poeder „als ’t’er by ge- 
mengt word; terwyl aen den Muskus geen vers 
lies van gewigt te vermerken is: hoe de reuk 
van weinige Violetten een goede wyl in een 
Neusdoek blyft: hoede uitdampingen van fom- 
mige dieren , als die van Katten enz: (ommige 
menfchen doet bezwymen, terwyl andere daer 
niet van weten: hoe een greintje Laudanum te 
mets 25 fB bloed van een Menfch zoodanig 
kan aendoen, dat zyne Geeften bedaren ; en 
hy in ru{t rake , midden in eene razende en_ 
felle koortfe : hoe een drup Olie van Kaneel, 
Munt, of Auys , een groote menigte Suiker 
bedauwt, en de Lucht van een ruim vertrek 
vervult. Dus ook dunkt hem zeer merkwaardig 
te zyn de gefteltheid der Bloemen omtrent het 
byeenhouden van de Stuifzaden der Apices digt by 
de buitenwanden der Vrugt-huisjes. Hier toe 
meent hy (p: 281) dat by de Corona Imperialis 
byzonderlyk dienen de droppels taeye vogt bin- 
nen en boven aen de bekken holte vande bloem=_ 
bladen hangende, op dat het Stuifzaed der 4pices 
(die zo wonderkonftig aen hare ffamina han= 
gen, dat ze met den minften wind allerwegen 
omdraeyen ) ten tyde van ’ uitberften aen hare 
Lymigheid werde opgehouden, tot dat de uit= 
wafemkragt medegedeelt zy. En tot bevefti-_ 
ging van deze gedachten verhaelt by ook (p: 
282) hoe Mr, Farrchild , denkende dat dit Lys 
mige Vogt van eenige dienft ware tot de 
Vruchtmaking , zonder te-weten waer in be- 
ftaende, 


DER PLANTGEWASSEN, 13 


ftaende ‚tot beproeving daer van ‚dat Vogt quam 
af tedroogen, zo drae als het zig in de bekkenhol- 
te vertoonde,en bevond dat die bloem geen zaed 
of vrugt gaf; ’t welk onze Autbear toefchryft 
aen ’ gebrek van vogt omde Stuifzaden daar in 
te kunnen ophouden. Dus (zeit hy p: 256 en 287) 
is de Martagon of krul-lely, die mede neder= 
waerts hangt met ligtelyk-draeyende apices, aen 
den oorfpronk of voet der bladen allefints met 
een lym-vogt overtogen. Dus ook (zeit hy 
p: 285) heeft de Witte Lely aen de binnen zyde 
harer bladen eene lymigheit, als of ze met oly 
overftrekem ware: en de Orange lely, in plaets 
van dat, heeft veel verfpreide ‘haertjes van bin- 
nen , zonder welken het ftuifzaed, zeit hy, 
gevaar zou loopen van verloren te gaen ; van 
welke haertjes wederom de witte Lelyen niet 
voorzien zyn. Ende Tulpen, zeit hy p. 283. 
die wederom niet hangen ‚maer opgerecht {taen, 
hebben wel bekkentjes, dog meeftendeel ont- 
ledigt en uitgedroogt , en zyn zonder hairtjes 
van binnen, als hebbende des niet noodig, ver- 
mits de vallende regen en de eygene zwaerte de 
ftuif- bolletjes genoeg na de Vrugt-huisjes dry- 
ven kan. By den Convolvalus major merkt hy 
p-29o,aen, dat, om geïyken dien{t, onder by 
den voet van het enkele kelkvormige blad ‘s 
holletjes geplaetft zyn. en p:29t & 292. dat by 
de Oranje-bloeflems , vaornamelyk in de Maen- 
den Mey, Juny en July te obferveren is, dat, 
hoewel de Man-en Wyf-bloeflems , op. by- 
zondere Voetftallen op de zelfde takken zig 
vertoonen, hebbende de Wyf-bloeffems een 
bundel fFamina als ecn fcheede, geladen met 

apices 


“14 EERSTE BESCHOUWING 


apices rontom een vatten Stilus, {taande ophet 
Vrugtbeginfel in den Calix geplactft , en de 
Man-bloeffems hebbende verfpreide Stamina 
met hare Apices, zonder een St:/us en zonder 

een Embryo of Vrugtbeginfel, en meteen le-_ 
digen Calix, egter het geftel zoodanig is, dat 
het Stuif-zaed der apices zo van de Man-als 
Wyf-bloeifems moet nedervallen en vervangen 

worden by’t Embryo: tynde namelyk de Man-_ 
bloeifels rykelyker dan de Wyflyke, en hare 
Voetftallen fimalder, weeker , en brofler, zo 
dat ze met de minfte roering afvallen, en haar _ 
ftuifzaed gereedelyk by de Vrugt-bloeifems op- 
gevangen kan worden, terwyl in tegendeel 
de Voetftal van de vrugtbloffems zeer taey vaft 
zit : waer by de Schryver p: 293. eene opmer=_ 
“king voegt, dat, indien men by de Fruit- boor 
men, als Perfiken, Abrikozen „en andere Steen- 
vrugten, als mede Appelen, Peren, en Queen, 
&c. (by welken zig mede tweederley bloeifem_ 
vertoont, welk onderfcheid, zeit hy, p:- 293. 
zig ligtelyk laat onderkennen, na dat de Cakx | 
of bodem van den Bloflem zig of dik-vol of 
ledig vertoont , even bevorens het bloeyen) te_ 
veel Man-bloeflems bevind na rato van de wyfe_ 
Iyke, en dat eenige Jaren agter-een, dat men 
dan bedacht moet zyn op middelen „omde booe_ 
men vruchtbaerder te maken, door melting, 
fnoeying, of anderfints. È 


sl 


DER PLANTGEWASSEN. Îf 


er Seb den 


Hoe eencaalde Bed Aerde aen allerley byzonder 
Gewas zyn Voedzelvogt verfchaffen kan. 


‚Van dit overwonderlyke en genoegfaem on= 
navorfchelyke Werk der Nature in de bevrug- 
túging der Zaden, gaet Mr. Blair over tot het 
„wonder-wyze beftier en onderhoud van den al- 
_wyzen Werkmeetter omtrent de Plant-groeying. 
dier toe brengt hy p: 341. vooreer{t in aenmer= 
ing, dat, op een zelfde bed aerde een hand- 
vol verfcheidene zaden gezaeit zynde, yder zyn 
byzonder gewas , onderfcheiden in geflacht, 
foort, fmaek, kragt. enz: voortbrengen zal; 
na mate van de onderfcheidene porien , fa- 
mên- weeffels, en vorming der zaden, om 
_ zulke of zulke deeltjes , die anders in de Lucht 
mooglyk. vervliegen zouden, by de Wortel- 
mondtjes in te laten ; en-_dat derhalven het zaed 
eftelt zynde in een welbereyden grond, op 
bequaine diepte in de aerde, en in behoorlyke 
ruimte tot het fchieten der Wortelvezels, flegts 
gevoegelyke Vogt en warmte behoeft om ver- 
der op te groeyen tot het gantfche famenftel 
van de Plant. 
ADLER 


| pe 
Van 2 Vrugtzaed en deszelfs Umbilicale v at. 


Ten andere vermeld hy (p: 342, 343, 344; & 
345-) dat alle Vrugrzaden cen Uwmvilicael vat 


of 


Pe) EERSTE BESCHOUWING 


of Placenta hebben om haer te voeden van haer 
eerfte vorming af tot dat zy ryp zyn, ’t zy eene 
gemeene Placenta voor vele zaedtjes,of eene voor 
yder byzonder zaed. Dat het Melkagtig Sap ryke= 
Iyk opvloeyende in den Pedikel (of Voetftal), 
beneden de Capfula of ’t Hoofd by de Articula= 
Zie ontfangen word in een groote menigte van 
kleine gelykftreekfche pypjes, die, opklimmende 
langs de zyde van de Capfula, dat Sap ver= 
fpreiden in elk der onderfcheidene Placenta 
(of moederkoeken ) ; zynde deze Pypjes we- 
derom onderdeelt in een groot getal van nog 
dunder pypjes, welke zig regttreeks {trekken na 
de byzondere zaedtjes; zo dat het, zeit hy,lig= — 
telyk te begrypen is, dat het Zaed de Quizt- 
effentie (of het eel{te) van de ganfche plant is, 
vermits dus keurlyk afgefcheiden. Hoe fyn en 
teder moeten nu wel deze buisjes zyn,die door _ 
de pories van ’t zaed dringen, den Zaed-wortet — 
vormen, en verder de twee kleyne fyne zaed- 
blaedjes en den gemeenen rok? Hoe wonder- 
Iyk is de Voetrftal gevoegt aen het hoofd ? {chei- 
dende zig daar niet van af,‚bevorens al de zaden 
gevult zyn ; want defteel kan men ligter breken, 
dan de inleding tuffchen ’t hoofd en den Voect- 
ftal, eer de zaden ryp zyn: gaende dit net ge= « 
lyk -redig aen de Placezta’s in de dieren. Dog 
zo dra de Zaden ryp zyn geworden ‚verlaten ze _ 
haere Placenta, even gelyk een bloedzuiger af-_ 
valt van ’t velgat, dat hy gemaakt heeft, zodra 
hy vol gezogen is, of gelyk de Navel -(treng — 
van de meefte beeften, voornamelyk de Vier- 
voetige, van zelf afvalt, wanneer de vrugt ge- — 
boren is. Dit is nett te zien in breede zaden, 
welke 


DER PLANTGEWASSEN. 17 


welke bezondere Placenta’s hebben ; dog zul= 
ken, als Erten, Boonen, enz: worden gevoed 
door een gemeenen ftreng , gaende van den Pe-, 
dikel tot het punt langs de houwe of peuluwe 
hebbende op yder afitand een klein uitzetzel tot 
de voeding van yder zaed. Deze Placenta is by 
een zekere lymigheid hangende aan ’t oog van. 
den Boon of Erte, uitfchietende twee foorten 
van vaten, ’t eene vat om de gemeene rokken 
te voeden, en het andere om het zaed te voeden, 
zynde dit laet{te vat-een: verlengt deel van de; 
Placenta ,°t-welk door den gemeenen rok. of. 
fehil doordringt by ’t foramen, en eindigt in’ 
punt van den Radikel , voerende van daar, het 
voedfel door de Liobben „of het tweedeelde 
Lichaem van ’t zaed ; terwyl, ’t gene overtol= 
lig is , wederkeert by de aderleiding tot de Plam 
centa. Hier uit kan men zien, zeit onze Áx= 
thear , de wonderbare Voorzienigheit en. Âl- 
macht vanden Schepper „in ’t verzorgen dat yder 
foort zoude zyn, als of het ware een Aeneen- 
fchakeling en vervolg van elkander : want in 
dezen deele is het zaed niet anders dan een af= 
gezondert deel of Bottje-van den Boom ,’t welk 
geformeert zynde by den Boom, een _wyl ge- 
voed word met hem, als of ’t ware Beez van 
zyn Been en Vleefch van zyn Vleefch, tot dat 
het verkryge een’ behoorlyke: grootte, en in 
ftaat zy om voedfel voor zig zelf te vinden, 
zynde voorzien met een mond. 
hk XII. 

Van de groeying der Zaden in de Aerde , tot de 


Lobben of Zaed-bladen boven dei grond komen. 
B De 


18 EERSTE BESCHOUWING 


Dit zaedtje in den grond gelegt zynde,fterft, — 
(zeit Mr. Blair p. 346.) van een Zaedtje te zyn, 
en leeft om een Plant te worden; en dat zelfde 
vat, by welk het zyn voedfel kreeg van de 
Moederplant, dient nu om desgelyks het voed- 
fel-fap van de Aerde te trekken, vermits het 
punt van den Radikel niet anders is als ’t afge- — 
brokene mondtje van den Pedikel ofte Placenta — 
van de Moeder-plant. Als nu de Deeltjes — 
in het Zaed-plantje, door de onderaerdfche. 
broeying en warmte in beweging raken, word _ 
dit mondtje verwydert, en bequaem gemaekt _ 
om nieuwer Voedfel- deelen van de Aerde te — 
erlangen. Dit foramen of deze Opening is hier. — 
van een byzonder gebruik, want de Voedfel- — 
deelen hebbende vryen toegang tot den mond _ 
van den Radikel of Wortelpunt, en zynde een= | 
mael aen ’t vloeyen geraekt, zo volgt ligtelyk — 


Es 


% eene deeltje op ’t andere, tot dat ze raken — 
aen de verdubbeling van ’t Worteltje, alwaar _ 
de twee Liobben geformeert zyn ; en aldaer be- 
paelt zynde by den gemeenen rok van ’t zaed, — 
maken zy nieuwe Canaelen , by welke zy met _ 
grooter kracht wederom keeren, zynde gedue- _ 
rig gevolgt by een nieuwe toefchieting van deel- — 
tjes, waer door ze al verder en verder zig uit= 
ftrekken, makende nieuwe Vaten, by welken 
zy wederkeeren na ’t uiterfte van de Lobben; 
en dus telkens voortgaande en wederkeeren= _ 
de, (trekt eensdeels het Worteltje vzig uit, te 
mets twee of drie duim lang, en erbreed de 
Lobben zo ver van elkander, dat de buitenrok 
of fchil komt te berften en af te vallen ag 
us 


DER PLANTGEWASSEN,. 19 


dus komen de Lobben of Zaedbladen zig vry 
uit te -breiden,en ’t hoofd boven den grond te 
verheffen. - / 


XIII. 


Van de verdere Groeying vant Zaed ‚tot dat het 
eene Plante werde. 


_Weyders (zeit hy p. 348. & 349.) dat het 
„Sap in den beginne eenigen tyd omloopt tuf- 
“ fchen ’ Worteltje.en de Lobben „ tot dat de 
deeltjes genoeg verdunt en bereid zyn onder 
het doorwandelen.door de byzondere Capillaria 

of Vezelbuisjes. Als dit nu verrigt is, gaet het 

Sap hiet meer, zeit hy, zydelings, maer regt 

opwaarts in het Cezter, gelyk de meeft ver- 

dunde deeltjes van alle Vogten doen, en traps= 

gewyze trekt het voort, en zet de, pluim uit, 

tot dat hare twee bladeren ten volle zyn uitge= 

„zet. Van nuaf,nu’t Sap regt opwaerts fchiet, 
en zyn vorigen gang verlaet, beginnen de Luob- 

ben of Zaed-bladen terftond af te vallen , zo 

„dra de Pluim is toegenomen , en kragtig ge= 
„worden. Zo dat nu de Circulatie vervolgt van 
«het Worteltje tot de Grondbladeren en Steel, 
“en van-daär weder tot het Worteltje ; waer 

door ze beiden toenemen; en „terwyl het Wor- 

teltje grooter word, vermeerderen de Mond- 

tjes voor de Voedfel-deelen. En pag. 350. & 

351. meld;hy ; dat ’er dus door. de Mondtjes 

der Worteltjes toevoer en voorraed. komt van 

Voedfel- fap, om al de buisjes van de Plant-op 

te vullen ; en indien eenigen van die Voedfel- 

2 deeltjes 


zo EersTE BESCHOUWING. 


deeltjes al te fyn zyn geworden voor de Poriës 
“van de zydeelen der buisjes om den aenwafch 
en groey der Plante te bevorderen , 20 vervlie- 
gen die in de Lucht; die ’er in paffen, blyven 
daer hangen, en die te grof zyn, keeren we 
der ,om byeen nader omloop bequaem gemaekt 
te worden. 


brb en, | 
Van de tweederhande Zelffrandigbeid der Plan — 
ten, als Hout-agtig, er Kruidagtig; en 


bare byzondere Groeying en 
Wortelimaking. 


Belangende de onderfcheidene Zelfftandigheid 
der Planten, zeit hy p. 352 , dat ze zyn of — 
Hout -of Kruid-agtig, en dat de laetften meeft — 
beftaan uit het Parenchyma (of Vleefchige), « 
en uit het Merg; hoewel ook fommigen geen — 
Merg hebben, maer hol van binnen zyn. Dit 
Vleefchagtige beftaet uit een zelfde Weeffel, van 
gelykftreekfche Buisjes, voorzien met byzondere 
breede opene vlakliggende of uitwaarts (trekken- 
de poriën, gelyk de fchil der Boomen; en is flegts 
bekleed met een zeer dunne uitgeftrekte vliezi- — 
ge zelfltandigheid van buiten , gelyk het opper= 
vliesje het menfchen-vel bedekt. By die van 
deze foort klimt het fap op in een groote vry- _ 
heid en overvloed , waar door ze gemeenlyk 
in een zelfde Saifoen hare bloey- en ryping-tyd _ 
hebben; waer na dat gantfche geftel, namelyk 
ftruik en blad, onmiddelyk fterft. Indien nu 
de Wortel, die hard en houtig word , in ’ zel 
einde 


DER PLANTGEWASSEN. 2 


einde van’tSaifoen mede fterft;dan is’t een Jaer- 
plant, en kan niet dan by zaed worden voort 
geteelt. In-anderen vervalt wel (zeit hy p.353-) 
het Plantgeftél, dog de Wortel blyft levendig 
en vleefchig ; wordendedan een Durende Plant 
eso, en in de Herfit komen’er nieuwe 

tten ‚voor den dag; welke botten kloeker 
wordende by ’t formeren van nieuwe gelyk- 
ftreekfche pypjes , ter. oorzake van de aenhou- 
dende opklimming en weder- omloop van het. 
Sap nae en van den Wortel, aldus in ‘t voorjaer 
_de nieuwe Buisjes in ftaet ftellen om nieuwe 
uitfcheuten te doen; en die in ’t eerfte jaer 
{legts een Stam voedden, zullen ’er in ’t vol- 
gende jaer te mets twee , drie, of vier bedie- 
ren, Dog onder de Jaer-planten , zeit hy; 
hebben fommigen een vezeligen Wortel , en 
deze bereiden doorgaends zeer drae haren Steel, 
daer nae den Wortel , welke lang en dun zig 
zelf uittrekt tot twee, drie, of vier duim regt- 
nederwaerds: dan werpt die Wortel een groote 
menigte dunne Vezeltakjes fchuins rondtom uit, 
om van allerwegen Voedfel-deeltjes te verkry- 
gen, en na ’ hart toe te voeren; welke dan 
regtlireeks opklimmende zig {trekken na de 
weinige Grondbladeren 5} terwyl het overtollige 
wederkeert tot de formering van meer en meer 
Wortelvezeltjes. 


XV. 
Wan de Wortelmaking by de Planten. a 
Dus klimt en daelt het Sap (zeit hy p: 354-) 
8 B 3 ge- 


22 — EERSTE BESCHOUWING 


gedurende omtrent twee of drie Weken,nemen- _ 
de de Struikfteel ondertuflchen nog zeer weinig 

toe, zynde de grootfte Voorraed geweeft voor 
de Wortelvezels. En dus worden in de Plant- 
groeyingen allereerft de Voedfel-buisjes met 
hare vervangvaetjes geformeert , terwyl de 
Grond-bladen in dit geval flegts dienen voor 
omloop-vaetjes tot Verdunning en bereiding der 
Vogten. Even gelyk by den Zonnebloem, 
hebbende een Zaedtje van omtrent twee derde 
grein gewigts ‚in den tydt van omtrent 2 maen- 
den, terwyl de Wortel-deelen en haere Vezel- 
ftruiken rykelyk in den grond fchieten, en ’er 
voorbereiding gemaakt word om al meer en 
meerder fap te konnen ontfangen , niet boven 


vier of zes bladen boven den grond zig ver- 
„oonen. 


XVL 
Van de Wortelmaking by de Faerlykfche Vleefchige 


ortets. 


Dog nog anders (zeit Mr. Blair p. 356.) 
fchynt het geval te zyn by de Vleefchige w 
tels , die men Jaerlykfche noemt, hoewel ze 

doorgaands tweejarig zyn, vermits het eene 
Zomergety tot groeying van den Wortel (trekt, 
enhet tweede tot volmaking van het zaed , waer 
nae zy (terven ; uitgenomen fommigen, gelyk 
de Radys, die in één Zomergety beyde Wortel 
en Zaed voortbrengen: Want deze Vleefchige 
Wortels doen byna al haer werking om eerft 
den Wortel te formeren, fchietende alleen!yk 


eenige 


or- 


8 # 
DER PLANTGEWASSEN. 23, 


eenige grond-blaedjes uit ten dienfte van den 
Omloop van ’t Sap : welke groey-wyze de 
Schryver aldus zig verbeeld. Het punt van ’t 
Worteltje vry wyd zynde geworden, en be- 
quaem voor een groot deel Sap, zo zouden de 
fyníte deeltjes daer van, regtftreeks opgaênde, 
ftrekken tot voedfel van de oppervlakte, ter- 
wyl de groflte en waterigfte zydelings fchoten, 
en ’% vleefchige van ‚den Wortel vormen : de 
Voedfel-buisjes zouden in haar opklimmen een 
boog maken, en inwaerds gekromt zynde we- 
derom afdalen, zonder tot aen de oppervlakte 
te reilen ; dog, na twee of drie omloopen ,zou=- 
den de fynfte daar van in de gelykftreekfche 
Buisjes na de oppervlakte verder medegevoert 
worden. Dus is het generalyk , zeit hy, by de 
Knol-rapen , dat de grootfte knollen de kleinfte 
Lof-kroon hebben; zynde ook daar by (regt 
anders ais by de meeften van de andere Vlee- 
fchige Wortels) het Vleefchige fponcieufch, 
minder fubtiel, en wâterig, en de fchil van een 
vafter Weeffel en heetter van fmaek. En tet 
gelegentheid dat de gedachten op de Raep valt, 
zo voegt hy p. 357. hier by den zeer aenmerke- 
Iyen aenwafch van een Knol, volgens ’t opge- 
ven van Dr. Desaguliers aen de Koninklyke $o- 
cteteit, behelzende,dat in zes weken tyd, van 
| 2 July 1702 tot 12 Aug. van een enkel zaedtje 
een Knol quam van twee pond en 14 on- 

cen ‚ en dat volgens deszelfs rekening.een 

‚dezer zaden was toegenomen tot 6716ca 
mael zyn eigen gewigt in 6 weken ; en ’ 

gene nog merkelyk ki loopt, dat een Aap 

ere 


24 Eerste BESCHOUWING 


dere:Knol op 21 O&tob. uitgetrokken , * tien _ 
en een half pond woeg. 


XVII. 


Wan de Wortelmaking by de Tweejaerige 
Planten. 


Voorders, zeit hy p. 353, zyn ’er ook an» 
dere tweejarige Planten , welken eerft het Loof 
formeren. tot zyn volle lengte eer de Wortel 
veel aenwafcht: Dus gefchied het by de Uyens 
of Ajuin; waerom ook de Hoveniers gewoon= 
Iyk het pypige Loof nedertrappen , om den 
Groey van den Ajuin te bevorderen. Bydezen 
heeft wederom het Sap een byzondere circulatie 
in den wortel of Bol, behalven die welke ge- 
meen is aen Wortel en Plant te gelyk 5; want _ 
yder van de Zy-fchilfers, waer uit de Ajuin-bol 
beftaet, heeft zyne bezondere buisjes, die men 
zelf met het oog onderfcheiden kan ,in welken 
het Sap, dat eigen is voor de fchilfers, op-en _ 
af -klimt : hoewel de Autheur niet ontkennen — 
wil, dat er ook moogelyk vezel-pypjes tuf- 


EEE ARES EA 


een 


fchen de Schillen zyn ‚waer door ’t fap van de 
\ eene — 


N Zulk een Zwaerte. van 
een Raep zal menig mogelyk 
zeer vreemd en als onge- 
looflyk voorkomen „ ge- 
Iyk ’t ook my weleer zo 
toefcheen, dog nu kan ik 
met velen getuigen, dat we 
voorleden Jaer Ao. 1726. 
door geftoofde {nippels van 


een enkele Raep van ruim 


8. pond , welke uirnemend _ 


vaft van flof, fchoon van 
fmaek, en hier te lande uit 
Duitfch - zaed gewonnen was, 


met ons veertienen behoorr « 


Iyk vooreen Voorgerecht ge- 
fpyzigt zyn. 


DER -PLANTGEWASSEN, 2$ 


eene fchil inde andere mogt geraken „en eindes 
1yk opklimmen na de plant zelf. 


XVIII. 


Ver. abn e van den Omloop der Plani fa 
Eb as van't Bioed in den Menfch. in 


vit Aldus vergelykt Mr. Blair (p. 359.) den 


Omloop van % Sap in de Deelen van eene Plant 


met den „Bloeds-omloop in fommige deelen 
van ’ menfchelyke-Lichaem. Dus, zeit hy, 
maekt in het Hart het bloed in den Kroon-flag» 
ader een korten omloop in zyn Vleefchig deel, 
en keert weder by den Ader van dien zelfden 
naem. In ’t Abdomen ontlaften zig de Slag-ade- 
ren van den grooten Darm (Goluz) en ’t Darm- 
fcheidel Cof Mefenterium). in den Poort -ader 
(of Pena porta), loopende het bloed van daer 
agter by den Hollen-ader wederom in het Hart, 
De Tuflchen-ribbige Slag-aderen in de Borft 
ontlalten zig in de aderen van den zelfden 
naem, welke wederom ’ bloed by den paer- 
gien” ader (of Vena azygos) na ’t Harte zen= 

en. = 


KIK: 
Kat % Vogtfpillen by Uitwafeming. 


Wyders wil hy aengemerkt hebben, dat de 
Wortelen „ vermits in -den grond liggende, 
weinig {pillen by uitwafeming ‚ en dat de Plan- 
tzn-boven: den grond mogelyk meer als de 

B helfte 


46 EERSTE BESCHOUWING 


helfte van hare omloop- of Voedfel- deelen by 
uitwafeming in de Lucht quyt raken : hier toe 
verhaelt hy p. 360 & 361. een Experiment met 


een Tabaks-plant , welke uit den grond getrok- 


ken zynde in zyn volle kragt, als ’t bloeyen 
over was en (ommige van de huisjes vol zaed 
waren, hoog bevonden wierd negen voet, en 
zwaer zes en een vierde pond: deze geplaetft 
zynde onder fommige Planten, daer de zonne- 
firalen den wortel niet konden raken , woeg, 


verflenft hing, flegts drie en drie vierde pond, 
en had alzoo 2! pond verloren : Waer uit de 
onzigtbare Transfpiratie, 1o wel by de Planten 
als by de Dieren beveftigt word. Dat nu de 
Poriën van fommige Planten opender, en van 
fommigen meer gefloten zyn, als mede dat de 
eene of andere Plant min of meer vlugge Sappen 
heeft, kan tot oplofling verftrekken van fom- 
mige Verfchynfels, 


XX. 
Van de byzondere Vogtfcheiaingen tot Schil, 


Hout, Pit, Bladen, Bloemen, 
Vrugt, en Zaed. 


Ook verdient het zyne opmerking , ’t gene 
Nr. Blair p. 363. aenhaelt, namelyk , dat gelyk 
van eenerhande enkel voedfel (als Water en 
Gras voor een Os, Koe, Paerd enz.) in het 
dier geformeert word Vel, Vleefch, Been, 
Kraek -been, Vliezen, Bloedvaten, Zenuwen, 
&ûz, alzo mede uit dezelfde Aerde in gen zelf= 

den 


« 
x 


nae verloop van 72 ueren,als wanneer het loof _ 


DER PLANTGEWASSEN. 27 
len Boom geformeert kan worden Schil ‚Hour, 
Pit, Bladen, Bloemen , Vrugt, en Zaed, 
door de byzondere Affcheidingen in de byzon- 
dere Vaten. , * 
XXL. 
Hare) 
__ Alle Boomen, zeit hy verder p. 37t, zyn 
ra ten opzichte van derzelver Wortel, 
Tronk, en Takken; dog hebben ook eene by- 
zöndere Jaer-groeying, terwyl, in ’t Zomer- 
faizoen, Lof, Bloem, en Vrugten zig vertoo- 
nen ;’t gene alles doorgaends in den Herflt we- 
derom afvalt ; hoewel ook fommig foort hare 
bladeren nooit zoo gelyk ftrooyen, datde boom 
naekt werd , maer wel trapsgewyze, als ’er 
weder nieuw Loof uitfchiet, welk foort men 
altyd- groene Boomen noemt. ze 


XXII. 


die 


ee 


Van de byzondere Faer-groeying. 


Van de Baftgroeying van ges Boom, 


{Ten opzichte van de Deélén der Boomen, 
zeit Mr. Blair p. 372, dat de Baft van den 
Boom te famengeftelt is ten deele uit kleine 
Blaesjes ineengetroft; dat, als de Plant groeit, 
de Baft droogt en de blaesjes verdwynen ; dat 
onder deze Blaesjes gelykftreeks gemengt zyn 
eenige houtdgtige fibers of Buisjes ; dat het 
Vleefchige van den Baft, beftaende uit onrally- 
_ keen velerhande Blaesjes aeneengetroft, mee- 

ge ftendeel 


28 EERSTE BESCHOUWING 


ftendeel geftelt is na den binnekant, hebbende 
werfcheidene foort, van Vogten in zig: en p. 

„ dat hare Fibers, net-agtig onder een gewe- 
ven „de gelyk(treek{che fibers van de Jaerlyk= 
fche aenvoegfels of toelage in hare plaets bewa- 
ren: en dat het verfchil tuffchen Balt en Hout 
voornamelyk beftaet in de losheid van Weeffel, 
en in de tuflchenfchietende uitwerp-leiders 
voor de uitwafeming by den een, en in de Ge- 
flotenheid der Gelykftreekfche Fibers by den an- 
der. En, p. 375, dat de Baft ook zyne eigene 
Vaten heeft voor zyn eigen Voedfel, of gemeen 
voor ’t voedfel van de Jaerlykfche Toelage; 
en ’t zelfde Sap, ’t welk voormaels Blad, 
Bloem, en Vrugt bevorderde , verftrekt in ’ 
Winterfaïzoen om Balt en Hout te doen aen- 
waflchen, en om, by menigvuldig omloopen, 
te beter verdunt en bereid te zyn tot uitfchie- 
ting van een nieuw Jaer-gewafch in ’t volgende 
„Saizoen. DN 


XXIII. 
Van ’t Hout van den Boom, 


Het Hout van den Boom, zeit hy, voorna- 
melyk te beftaen uit een Jaerlykfche toevoeging 
van gelyk-ftreekfche holle Buisjes tot den 
op-en af-klim van het Sap; en p. 376; dat de 
Verhooging van den Boom ontfpruit uit de 
Lent-of Herfft -fcheuten ; en dat de Jaerlyk- 
fche toelaeg of krings-aenwafch der gelyk- 
ftreek{che Buisjes (waar door de dikte toe- 
neemt) geformeert word gedurende de Winter- 

en 


DER PLANTGEWASSEN, Ie 
en Zomer-Solflitien: 10 dat ’ér, het gantfthe 
jaer door, werk genoeg is om den Omloop 
der Sappen te onderhouden, en geen tyd voor 
der zelver Stilftand: zulks dat van de Sap- deel- 
tjes, die by de Wortelmondtjes ontfatigen zyn 
tot voedfel van Bat en Houtenz: het overtol- 


lige, of uitgezonden word by den Baft, of in 
de Píts-Holtens fchiet, of by de Ader-buisjes 


tot den Wortel wederkeert, wordende alzo de 


gant{che omloop vervordert. 


XXIV. 
Van het Pit. 


Het Pit merkt hy flegts aen als een afleefél 
of een Secreet-vat voor de overtollige uitwerp- 


deelen, die onbequaem voor den omloop zig 
bevinden : gelyk ook „terwyl Baften Hout jaer= 
Iyks ‘dikker worden , het Pit integendeel ver= 
dunt „ zulks dat het metter tyd als indroogt. 
In de eerfte Jaren, zeit hy, beftaet het Pit uit 
kleine doorfchynende Bel -agtige Samenvoeg= 
fels gelyk het fchuym van eenig Vogt. 


XXV. os 
Van de Uitbottingen of Knoppen. 


Ter aanzien van de Uitbottingen en Tak- 
fcheuten, zeit Mr. Blair, p: 377, dat, gelyk 
de Zaden het eer(te beginfel der gant{che Plan- 
te vervatten , alzoo mede de Uitbottingen of 
Knoppen de eerfte Liniamenten eN 

oms 


30 Eerste BESCHOUWING 


fommige deelen: Dat ’er driederhande Botten 
zyn, (1) die voor ’t Hout, (2) die voor den Blof- 
„fem „en (3) die voor het Loof of de Bladen: Die 
„voor het Hout, zeithy ‚p: 378 zyn gemeenlyk aan 
de T'oppunten, of fomtyds aen de zyden van de 
fcheut van’t laatfte Jaer ,byzonderlyk aen ’tbene= 
„den-deel , wanneer zy met de bladen beurtwyzig 
geplaetst ítaan; dog indien zy by tuflen-w ydrens of 
in paren geftelt zyn ‚dan vind men de Houtbotten 
altoosaen de T'oppunten, als een flot voor het 
verder groeyen in dat Saifoeri. Alsde fcheut fterk 
is,en in een goeden grond ftaet, zo zullen íom- 
tyds twee of meer van deze Hout-botten door- 
fchieten,en te mets ook de Blader -botten tot 
Hout-botten overgaen. De Bloflem-botten ftaen 
meeften-tyd aen‚’t onderdeel van de laetst-jaer- 
fche fcheut , of vandie van ’tjaerte voren; want 
de Hoveniers willen,dat ze gemeenlyk twee Jaren 
tot hare formering noodig hebben, De Blader-bot- 
ten komen voort uitde vleugelsder Bladeren aen 
den,V oet van de Blad-íteel van ’t laettte Jaer. 


XX Vv ) 
Van de Tak-fcheuten. 


Sommige Boomen fchieten in een Zomer fai- 
zoen flegts eenerhande T'akfcheute, als de Per- 
fik enz. dog gemeenlyk (zeit hy p: 379 ) fchie- 
tenze tweederhande , namelyk Voor-en- Naet= 
jaers-fcheuten. De Voorjaarfche nemen toe 
van Jazdary tot in ’t einde van Mey of begin 
van Jury, en houden dan op. Elke fcheut 
heeft ook driederhande /ubftantie, als een Baft, 
y die 


Der PLANTGEWASSEN. Ed 


Û k \ 
_ die zeer dun is, een Legfel van Hout-fibers, 
eneen Pit; welk laetfte by fommigen, als den 
… Vlierboom; het grootfte deel uitmaekt. Als 
de Scheuten vol-zet zyn, hebben de Hout-fibers 
__ van den Boom, zo by den {tam als Takken, 
ook een geringen toezet gekregen; de Schik 
is ook proportioneel gedikt, dog de Pits-ruim: 
te is ingedrongen ; en als dan is het, dat de 
Wortelvezels op nieuws”beginnen uit te fchie- 
ten : als dan is ’t ook dat fommige Botten 
voor % volgende Jaer geformeert worden. In 
den Maend van July word de bereyding ge= 
maekt voor de tweede. Witfcheuten , geduren- 
de welken tyd men (volgens ’ berigt vanden 
zeerervarenen Hovenier Mr: 7h. Farrchild)1o 
_fecuerlyk eenen Boom verplanten kan, alsrin 
den Winter, mits bewarende den Wortel voor 
de Luacht en ’t opdroogen. In ’t begin van July; 
zeit hy p: 380, beginnen de Herfst-botten-uit 
te fchieten , terwyl de Wortelsvezels ophouden 
van groeyen :. ondertuffchen lengen de. Herfst= 
fcheuten „en Vrugt en’ Zaed word srypy 
beginnende Baft en ‚Hout genoegfaem ‘nieu 
te dikken voor heteinde van September 3 
wanneer Vrugt en Bladeren beginnen af te-val- 
len ;‚na ’t welke. wederom de Wortels-een 
nieuwen, toezet van Wortelrvezels. bekomen. 
_ Deze afval van Vrugt en-bladeren „ {trekkende 
tot de beter wederkeering van’t Sap nade Wor- 
tels, ten dienfte van ’t Vegetative (of Groei- 
leven) is hier zo min vreemd te dunken, als 
by die van fommige Dieren :de Meefte fchilfer= 
vilfchen verwiffelen Jaerlyks hare fchobben, waer 
van zein ’teene Saifoen,fcherp en ruig , en in 


32  BersreBescHoùwiNé 


’ andere zeer glad zyn. De Kruip-dieren, als 
de Slangen, leggen haer vel af, en-de meefte 
Vogels hare Veders; de Harten en Ree-bok- 
ken hare Horens: en „zeit hy, zo men ’ ob- 
ferveren wil ,de Menfchen-haren op het-Hoofd 
dueren niet boven twee jaren , en zelden zo 
lang; voornamelyk by jonge Perfonen. 


XXVII 
Van de Bladen. | 


„De Bladen, zeit hy p: 38r. fchieten’ beurt= 
wyzig of gepaert uit, en zyn nict alleen tot 
Gieraed, maer ook noodig tot befchaduwing 
vande Vrugt, want byaldien by ongeluk de 
Bladen van de wormen afgeknaegt of van de 
blikfem- vlammen verbrand zyn, zo valt de 
Vrugtaf, of, zo zeal ryp word; is ze droog 
en fap-loos; en daerenboven fchynen de bladen 
ook dienftig te zyn tot ryping en verdunning 
van ’t Sap voor de Vrugt en ’t Zaed in ’t Zo- 
merfaïizoen „door hare menigvuldige omloopen ; 
zynde dus ook met-een bequamer voor de fzb- 
flantie van ’t Hout en den Baft in ’t Winter- 
faifoen, wanneer de Poriën en Buisjes; veren= 
gert-zynde, de grover fappen niet zo wel zou- 
den konnen door-of in=laten. | 


XXVIII. 
Van de Wyngaerd-botten. 


, En, fchoon by de-meefte Boomen en a 
en 


eens: 


DER PLANTGEWASSEN. 33 


_ ken de bloeifems gemeenlyk geformeert „wors 


den in Botten van een of twee jaer oud „ egter;, 
zeit hy p: 382 ‚geeft de Wyngaerd zyne Vrugt- 
botten aen zyne Voor-jaers- en te mets ook 
aen de, Naejaers-fcheuten van ’t zelfde jaer. 
De Botten op de Voorjaer-fcheuten zyn vol- 
vormt-in den vorigen maend July. Dat ook 
wel in een zelfde Jaer de Botten en daer uit 


voortkomende Loten kunnen geformeert. wor= 


den, kan men, zeit hy „ daer uit opmaken, dat 
fommige W yngaerdeniers den Wyngaerd jaer= 
lyks tot op den grond toe affnyden , op dat niet 
het fap ‚dat ’s winters- door den gant{chen 
Boom zoude omloopen, te zwak werken zou 
aen den, Wortel, De: Poriëg van de Vezel- 
moudtjes der Wyngaerd - wortels, en de Buis- 
jes van daêr opgaende, zeit. hy, zyn 20 wyd, 
dat ,indjen.men in ’t Voorjaer een rank dwers 
affnyd „en daar op een ‚glazene pyp zodanig 
paft, dat ’er geen uitvloeyend fap van verfpil- 


Jen kan, men daeglyks ‚na -mate van de min 
of meerder hitte , het fap zal zien -ryzen en 
‚ 


dalen. 
Bidet use LNRAKst 
ej Van de In-enting en Inoculatie, 


Ten opzichte van de In-enting, die gemeen- 
lyk in de Maenden February, Maert, en April 
gefchied, wil hy ‚p. 393. dat ‚onder het inlyven 
van het Ent-fcheutje in den Ent=tak, het Sap _ 
eerft uitvloeit tot by den ingekerfden Stomp, en 
aldaer een Gallus hagen ‚ tot dat het zee 


34 EERSTE BESCHOUWING 


fap zyne opening en weg vind in de buisjes van 
het Ent-fcheutje. En ten opzichte van de Zx- 
oculatie , die gemeenlyk in ’ laettte van Juzy 
of in ’t begin van July gefchied, wil hy aenge- 
merkt hebben, dat, by het in-oogen van een 
Bont-blads-bottje in een Effen blads (tam, bin- 
nen weinige jaren de Bont-geftreeptheid zig 
verfpreiden zal over den gantfchen Stam, bo- _ 
ven en beneden de in=ooging, (trekkende dit 

tot geen gering bewys van den Oxzloop van ’t 
Boom-fap.. Dit, zeit hy, zoude eerlt geob- 
ferveert zyn by Mr. Wats te Kenfington, om- 
trent 18. Jaren geleden , en federt.g Jaren 
by Mr. Fairchild, als mede federt eenige Jaren 
by Mr.Bradly, hoewel Mr. Laurence voorgeeft 
het allereer{t gevonden te hebben. Hier toe 
verhaelt onze Schryver. (p- 384. 385, & 386. ) 
twee zeer merkwaerdige Experimenten; het 
eene gedaen by Mr. Eairchild Ao. 1717, in Ju- 
ly, genomen by een Jasmynboomtje met efte- 
ne bladen, zynde oud en vry hoog, beftaande 
uit twee tronken uit den wortel opryzende, die 
aen den grond, daer ze beiden onder de aerde 
bedekt lagen, omtrent een voet van-één ver- 
fpreid waren. Hy in-oculeerde een Bont-blads- 
bottje in een dezer Stronken, welke vier voet. 
hoog was: Voorleden jaer (zynde toen Ae 1719) 
fchoten ’er eenige fcheuten uit, die fraey bont 
waren, en ’t jaer daeraen quam ’er ook eenige 
bontigheid op dè bladen van den anderen tronk, 
die boven de zes voeten hoog was ; waer uit 
op te maeken is, zeït hy, dat niet alleen het 
Sap op-en af- klimt in een zelfden tronk „maer 
ook door de gant{che Plant in een geen a 

an 


DER PLANTGEWASSEN. 35 
ftand zig verfpreid 5 zulks'dat sin dat Jaer zig 
bontigheid vertoonde op bladen; die ‚niet min- 
der dan twaelf voeten afftonden van die plaecs 
daer ’ bottje ingelyft was: :En vermits het in= 
gelyfde Takje zyne byzondere Sap-fcheiding in 
zyne buisjes heeft, zo word altyd (’t gene aen- 
merkelyk is) de Vrugt van den zelfden aert als 
xt Ent of zyne Moederftam; en veraert nooit, 
dog verbetert wel in fynheid: van Vrugt- 
fmaek ; terwyl nogtans de be-ente (tronk. wel 
deel neemt van den aert van ’t Entje of in- 
geoogde ; by. ’t omloopen: van het Sap; gelyk 
in ’t bovengemelde geval vande bont -verfprei- 
ding over den gantfchen Boom: Het tweede- 
Experiment of geval „t gene by Mr. Bridgiman, 
Hovenier tot. Hertford „ gebeurt is, is niet min=:, 
der merkwaerdig ; want als deze een Bont E- 
glentier-takje inlyfde op een Hulft, zo ftierf 
het inlyffel ‚dog de bontigheid verfpreide zig 
daer nae nederwaerts aen den zelfden I'ronk.- 


XxX. 
nd Van de Omkerving: 
xr gene onze Autheur-(p-386. & 387) be= 
langende de Circumcifre (of Omkerving) ver- 
haelt, is mede zeer aenmerkelyk , namelyk dat 
Mr. Fairchild ‚hebbende in zyn tuin eenen Ley- 


Peereboom aen een Muer,gedeelt in drie Hoofd- 


tronken, Ao 1717, in den maend Mey of kort 
te vorên, op twee plaetfen , omtrent drie duim 
van-één, yder tronk omkorf, en den haft tuf= 
fchen de inkerving EAN tot vry nackt op 

sf 2 er 


36 EERSTE BESCHOUWING 


het hout. Inden volgenden September 7wol de 
fchil of baft boven de inkerving vry wat op. 
’T' volgende Jaer bragt egter de Boom rykelyk 
vruchten voort; Maer zo lang de fchil nog vaa 
elkander gefcheiden bleef , quamen ’er geene 
Hout-fcheuten, fchoon wel rykelyk Bloffem en 
Blader-botten 5 zo dat het Sap, dat te voren de 
hout=fcheuten voedde, nu gefpilt wierd aen 
den Bloffem en de Vrugt- botten. Niet lang daer 
nae begonnen de Asbers van den Baft zich uit te 
ftrekken, en aen de zyde nae den muer toe van 
boven en van onderen aen de twee zyd-takken 
te vereenen, en federt bragten ze minder Vrug- 
ten voort,en begonnen wederom Hout =fcheu= 
ten te maken ; dog by den middelften Hoofd- 
tak bleef de baft nog ongefloten, en deze vol- 
herdde in ’t rykelyk vrugt-geven ‚zonder Hout- 
fcheuten te maken, terwyl hy ook eerder in ’ 
voorjaer bloeide , en-wederom omtrent drie 
‘weken vroeger zyne bladen ftrooide. Van 't 
begin van September ‚na ’t zetten van de Herfft- 
ícheuten zag men klaerlyk de aenwinnende 
kringbanding van den Baft by een nieuwe zjvel- 
ling van ’t bovendeel boven de inkerving. Bene- 
dende Inkerving was de tak flegts vier duim in ’c 
rond en boven de Inkerving wel Zes duim. Wel- 
kezwellingin dien Tak „zeit hy p.388. klaerlyk 
aenwyft , hoe het Sap, gefteurt zynde in zyne 
mederdaling, onmiddelyk wederom wandelt na 
den Top; als mede dat de Circulatie zo wel 
onderhouden word by ’t ingekerfde deel als 
by den Wortel , en dat de jaerlykfche aen- 
wafch , by een: ongewoon geval , zo wel ge= 
voed kan worden by de Hout-als by de Bafte 

fibers: 


| 
| 


DER PLANTGEWASSEN. 37 


5 fbers: want indien in dit geval.het fap niet by 


de Hout-deelen ware opgeklommen geweeft, 
het zoude zo overvloedig niet wedergekeert 


zyn by den-Baft, byzonderlyk nae zo zeer ge- 


fpilt te zyn aen fruit en bladen, behalven ’t ge« 


__ne by de onzigtbare uitwaferning verloren gaet. 


Dit Experiment alleen, zeit Mr. Blair, is bee: 
quaem om ’t gefchil te befliflen, of de Jaerlyk- 
fche Aenwafch gevoed werd by het Hout of by 
den Baft. En, als men ’t geval van de bonte 


__ Jasmin met-een overweegt, zo leert. het ook, 


dat Baft en Hout geen byzonderen,maer een ge- 


„meenen omloop van Sap hebben : waat indjen 


het getingareerde Sap ‚vier voet afgezakt ,door= 
gaet onder den Grond door den Wortel tot een 
andren Tak of Tronk, en daer mede opklimt, 
niet alleen zes Voet hoog, maer. zig ook op 
de bladen vertoont van fommige takken van 
dien ftronk, die om-en=by twee of drie voet 
waren uitgefchoten (waer van de Authear zegt 
Ooggetuige geweeft tezyn );en indien ’t zelfde 
by anderen op twintig onderfcheidene Jasmyn= 
planten geobferveert is geweeft , gelyk. Mr, 
Bradly verhaalt „ zo word, zegt onze Schryver; 
alle twyffeling verdreven, of het Sap een. ge- 
meene en vrye Circulatie hebbe daor ’t gant: 
fehe Lichaem van de Plant „ even gelyk het 
Bloed by de Dieren. Dus ook, zeit hy p. 389, 
rhaelt Mr. Parent van een. Olmboom, die, 
van den Wortel af tot de Takken. toe berooft 
zynde van Baft, egter bladen voortbracht, en 
van’ andere vier Olmen in den Fuin van Lw- 
xemburg , die , fchoonze vry naekt geftroopt 
‘Waren van een weinig boven den grond, tot 
® viy 


23 EERSTE BESCHOUWING 


vry hoog in den tronk, en fchoonseen van de 
vier gantfch-en=al geen baft-had „égter.nog vier 
of vyf jaer leefden, en bloem en doof uitfcho- 
ten; en van den Platanus ‚dat die,„-van zyne 
fchil berooft zynde, in ’t kort met een nieuwen: 
Batt bekleed raakte „even gelyk de flang een 
nieuw vel krygt. ao > DN 


x XXXL / hee 
Van de Gemeenfchap tuf]chen Hout en Baft. 


Le 


k 


Uit het voorverhaelde befluit dan de Schryver; 
dat Hout en Baft wel gevoed worden elk by 
zyne eigene Buisjes , dog dat de jaerlykfche 
Aenwafch bedient word by Buisjes welke aen 
beiden gemeen zyn; agtende, dat de Pit geen 
eigene Vaten voor zyn Voedfel heeft , maer 
flegts een Aflegfel is van eenige deeltjes, voor- 
paemelyk in ’t begin der Stam-of‘Tak-groeyin- 
gen; hoewel’er ook , by een ongewoone uit- 
berfting, zeit hy , zulk een Gemeenfchap tuf 
fchen Hout, en Pit, en Baft is, dat de een het 
gebrek van den anderen gereedelyk vervullen 
‚kan. En Mr. Fairchild, zeit hy, bericht ook, 

dat, indien de omkerving op den T'ronk een 
weinig boven den grond gedaen werde, eer hy 
eenigen Zy=tak gefchoten hebbe, dat de Boom 
dan zou {terven, dog zo hy flegts een Takjê 
gemaekt hadde van een vinger of Duim groot, 
dat ny behouden zal blyven : En in zyn Aen- 
hangfel p. 413. voegt hy daer by, dat, indien 
de omgekurvene Affchilling flegts een duim 
wyd genomen werde in den Maend Mes aks 

an 


k 
| 
5. DER PLANTGEWASSEN.” _ 39 
dan omtrent het einde van Auguffus. de Batt 
_ weder nederwaerds aengroeyen zal en zig laf- 
fchen aen-’t onderdeel van de Omkerving ; in 
welk geval in ’t naefte jaer weder houtícheuten 
gemaekt zullen worden ; dog zoo nogtans, dat 
de meerder Vrugtmaking blyft aenhouden tot 
dat de-gantfche scifie weder met baft vervult 
zy; maer, indien by ’t inkerven de baft drie of 
vier duim lang wierd uitgenomen, dat die dan 
zo schie niet weder te famen zal groeyen… 
Mr. Fairchild, zeit hy, deed nog een ander ex= 
__periment, nemende twee jonge Peereboomen 
ineen zelfden grond, en van een zelfde groe- 
ying: hy topte of fnoeide den eenen in Septem- 
ber, affnoeyende zo wel eenige Voorjaer-als 
Herflt-fcheuten van dat jaer ; den anderen deed 
hy ’t in ’t volgende Voorjaer; welke Laetfte 
langer fcheuten maekte, dan die in den Herf{t 
om was; om dat, zegt onze Schryver „het 
ap, in den Herflt een anderen loop nemende 
tot voedfel van den Bat en Wortel, zo gereed 
niet regtftreeks kon opklimmen by den eerften, 
dan wel by den laetften , daer de Sapvloeying 
niet gediverteert was. 3 N 


* XXXII, 
Wan de Sappen tot Voedfel der Gewaffen. 


„Wegens de Sappen of Stoffen tot Voedfel 
der Gewaflen , zeit Mr. Blair p. 391 „Dat ze 
zyn een Samenloop van ongelykaerdige dees 
len. En-dat, alhoewel de Aerde wel voor-. 
zien is van ’t meelte dier deeltjes , zv echter. 

GO in %. 


49 EERSTE BESCHOUWING 


in ’t Water of in de-Lucht zynde, zo ze by 
den gemeenen weg, pamelyk-by de Vezel- 
mondjes der Wortels infchieten, het famen- 
geftel van de Plant ook vervorderen kunnen; 
en p. 392. dat volgens de Proeven van Dr. 
Woodward, niet het Water, maer de vermengde 
Droetfem-deeltjes tot Voedfel van dePlant ver- 
ftrekken ; en dat het Water, fchoon dienftig 
tot opvoering en invoeging der V oedfel-deelen, 
egter zo min bequaem te agten is tot Voedfel, 
als een Menfch kan gezeit worden gevoed te 
worden by ’t enkel drinken van een groote 
menigte fchrael water. Als mede, p. 393. dat 
ook , alhoewel in de Lucht vele bequame 
Voedfel-deelen mogen hangen, die by hare 
ftryking of nedervalling als ’t regent, op de 
Aerde, en van daer in de plant geraken, hy zig 
nogtans niet verbeelden kan, hoe een Plant van 
de Lugtdeelen enkelyk door de Poriën vandes _ 
Booms bovengrondfche deelen gevoed zoude 
worden : Waerom hy liever een andere dient 
toefchryfì aen die Vaten welke by Malpighi de 
Trachee (of Longepypjes) en by Dr. Grew de 
Lugtvaetjes genoemt worden : als zynde zynes 
achtens, (volgens p. 394. & 395.) liever uit- 
wafeming-mondjes, volgens * voorverhaelde 
groote verlies by de uitgetrokkene T'abaks-plant, 
zynde geweeft ruim een derde van zyn gantfche 
gewigtin drie dagen tyd, namelyk van Zes en een 
VierdePond twee eneen half pond: beveftigende 
zulks nog met een andere T'abaks-plant uit den 
zelfden grond, wegende vier en een vierde 
pond, welke eene week lang in Water flaende, 
gerder toenam als verloor, blyvende fris, vers 

fprei. 


KE 
Ke 


DER PLANTGEWASSEN 4 


_ fpreidende zyn Bloem, en vullende zyn Zaed. 
__Men bevind ook „zeit hy, dat een Plant, uit den 


grond getrokken zynde, eerft aen den Bloem, 
dan aen de bladen, dan aen den Steel en Batt, 
en eindeling aen het gantfche Hout verfchrom= 
pelten opdroogt ; en meent hy daer uit te konnen 
befluiten dat al de Lucht-portèr in de Plant zyn 
om’t Vogt uit te werpen , en niet om iets in 
te laten: hoewel hy p. 396. wel toeftaet , dat de 
Lucht aen de Plante dienft doet, even gelyk de’ 
Lucht aen ’t Levendige’ Gedierte noodig is; 
meenende ook dat reeds nu ter tyd overtuiglyk’ 
bewezen is „dat by onze Ademhaling de Lucht= 
deeltjes geene vermenging krygen onder ’t Bloed 
zelf, maer (door hare verkoeling) de bloedbolle- 
‘tjes vafter en fteviger en ‘beter gefchikt maken 
door % aendrukken tegen de Zyd- wanden der 


_ Bloed-vaerjesin deLionge.Dus wil hy ook p.397, 
dat een “zachte warme Lucht de Portër- der 


Planten openen, en derzelver groey en transpi- 
ratie bevorderen kan, gelyk in tegendeel een al 
te koele Wind en Luacht alles kan verftoppen, - 


„de noodige uitwerping verhinderen, en de te- 
dere Bottjes in ’t voorjaer doen (terven: gelyk 


ook een al te groote hitte in kachelftoven eene 
Plant zodanig kan uittrekken en openen , dat de 
min(te koelte, die ’er bykomt, de Plant in ge- 
vaer brengt van verloren te gaen. 


Wb XX KTI 


Van de Sappige Uitlandfe Planten , als de Aloë 
€Fe. die lang in de Lucht hangende, 
‚ konnen leeven; 


Gs In’t 


43 Eerste BESCHOUWING 


In ’ befchouwen van de Sappige Planten’, 
federt veertig Jaren herwaerts zo rykelyk in 
Europa overgebracht, en welken men onder- 
ftelt of voorgeeft als by de Lucht te konnen 
leven, dog liever gezeit mogen werden zulks 
te kunnen by Water, zo bekent de Schryver p. 
398, wel niet genoeg haer geftél onderzocht te 
hebben, om al de Phenomena (of Verfchyn- 
fels) op te loffen, dog te meenen ,.dat, by de 
befchouwing van een Aloë en haer geftél , het 
niet moeilyk is om eenige Verfchynfelen te 
ontvouwen , die tot derzelver gelykfoortigen 
behooren. De buitenfte fchil van de Aloë, zeit 
hy, beftaet uit gelykftreekfche Fibers, vaftge- 
floten , zo dat defzelfs Porsén klein en fyn 
moeten zyn, behalven eenige vry dikke in ’t 
lang liggende buizen van verfcheidene groot- 
te, dog zigtbaer hol , ftrekkende na den 
rug, en fchuin-nederwaerds zig draeyende, 
als zy tot aen het fchuins-platte uit-einde ko- 
meu. Haer binnen-fxbftantie is doorfchynend, 
zulks dat men ’er de Zonneftralen of een 
Kaerslicht, op de dikte van twee duim kan zien 
doorfchynen : zynde dit een bundel van zeer 
dunne, fyne, tedere, vliezige rokjes, in kas 
meringtjes afgefchoten , gelyk de raten vanden 
Honig. Deze Huisjes zyn vol Sap, deelende 
elkander niets mede dan by eenige fyne Porrén ; 
want indien men eene rey dwars doorfnyd, zo 
zal die flegts ledig loopen, en niets meer als die 
uitvloeyen. Uit welke befchouwingen de 
Schryver p. 399. dit volgende opmaekt. Eerfte- 
Iyk, dat de Aloë gevoed kan worden by een 


‚ ZEEE » 


| 


SER PLANTGE WASSEN, 43 


zeer. gering-deel Aerde „ vermits. geen. ander 
Vleefchig deel hebbende dan, zyn buiten-vlies, 
en dat alzoo een klein toevoeg{el haer lang on- 
derhouden kan. - Ten andere, dat ze, verinits 
niet poriëus zynde , nogte hebbende menigvul- 
dige-Buis-fperringen (of onderdeeltheid van 
een grooter Buis in veel anderen kleinder:) al- 
zoo geene verdunning inshet fap krygen ; en 
dat hare kleinheid. van, Purséz haer belet van 
veel by uitwafeming te verliezen : waer door 
‚hare Kamertjes het Weyigeren doorfchynende 
Sap lang bewaert konnen houden, en zy, eens 
het blad vol hebbende „byna-zo wel in de Lucht 
hangende als in de Aerde kan Lievend blyven. 
Ten Derde, dat ze ’s Winters in de Stove 
moet bewaert worden, op.dat het Lymige Sap 
niet bevrieze. En,ten Vierde, dat ze, wane 
neer ze zal verplant worden, een goeden tyd 
bogen den-grond, moet hangen of liggen,tot dat 
eef deel Sap verwaellemt of opgedroogt zy; 
dewyl ze anderfints , komende in een vetten 
nieuwen grond , door het toefchieten van zo 
vele nieuwe Voedfel deelen op-een zoude ver- 
braft en verkropt raken. En, hoewel andere 
Sap-agtige Planten juift niet van de zelfde Sub- 
flantie 1yn , fommigen namelyk meer fibreus, 
anderen meer Celluleus, en het Sap van de eene 
melkig, en van de anderen lymig, en van an- 
deren wederom helder en weyig ; egter , zeit hy 
p 400, komen ze allen daar in over-een, dat 
haer Sap niet zo vlug is om uit te wafemen „dat 
hare Poríéz zeer fyn „en hare buiten - vezels zeer 
hiamsgnscangen zyn; als mede, dat, wanneer 
haer Vleefchig Deel eenmael wel doorvoed is, 


een 


* 


44  Ernsre BescHouwine 


een klein deel Aerde, of liever Water,haer bewa= 
ren kan voor fterven, terwyle veel water: haer 
zoude doen rotten en inkankeren. En hierom 
is ’t, zeit hy, dat fommige van de Prikfoort 
(die op de bladen als geprikte gaten hebben) 
klaer water by de Prikgaten zullen uitwafemen, 
om dat ze niet genoeg by de porsêg uitwafemen: 
en buiten deze bloeding, zo men ’t noemt, zou 
de Plante drae komen te fterven. 


XXXIV. 


Van de Beweging der Sappen, in den 
en 


Eindeling ten opzichte van de beweging der — 
Sappen in den Wintertyd zeit Mr. Blarr p. 407. 
& 408, Dat alle Planten in middewinter even 
dunfappig bevonden worden als middenzomers; 
even gelyk de dieren als ze flapen, en voorna- 
melyk de ’s wintersflapende Dieren, als Zwa- 
luwen „Koekkoeks ‚enz. fchoon hare Lichaems 
beweging in ru{t is, egter haren bloedloop en 
dierlyke funtie (uitgenomen het eten, drin- — 
ken, en wakker zyn ) blyven behouden. Dus, 
zeit hy , dat ook het Vleefchige der Fruiten zyn _ 
omloop behoud ; en dat men daarom wel eer 
gewoon was Meloenen uit Spanjen en Portu- _ 
gael te brengen met een deel van den Steel daer _ 
aen, tot te beter onderhoud van dien omloop; 
gelyk ook, dat nu nog de Orange-en Limoen- — 
appels groen van den Boom geplukt worden, 
om dat ze anderfints in ’t overbrengen rotten 
zouden : als mede, dat het meefte van ons Win- 

terfruit 


„ 


“DER PLANTGEWASSEN. — af 


terfruit regt ryp word na een wyl geplukt te 


wezen ; en dat, zo lang als de Circula. 
tie duert, de Deeltjes verder verdunt worden 
en de Vrugt levende blyft; dog als die op- 
houd, dat dan het rotten komt , even gelyk 
het Vleefch van doode Dieten verderft en ftin= 
kende word, 


1721. & 


Byges. 


sv _ Bygevoegd VERHAEL-* 
van De tanden 


PROEVEN van Dr. WOODWARD 


wegens 


LAND-PLANTEN 


in WATER te groeyen gezet. 


bequaeme opening om ’er den fteel van de 
Plante door in te zetten. De onderfcheidene 
Glazen wierden elk met een Letter uit het 
A-Bee gemerkt, om aentekening te maken van 
 Gewigt van de Plant en haer aenwin(t, als 
mede van ’t gewigt van ’t Water , defzelfs ver- 


lies, en weder - noodige toevoeging en onder=_ 


4 


houd van ’t Water; gedurende den tyd van 77. Ä 


dagen, als van 20 July 1691, tot s OdZober. 


Onder _ 


* °T Verhaeldezer Expe- op is het, dat Mr, Blair in 


rimenten is getrokken uit de zyn Botanick Effais, p. 392: © 
Engelfche Diffionary of Arts opzicht heeft, doch zonder _ 
and Sciences byFohn Harrisby. daer van befchryving te 

t 


’ Weord Vegeratien. En hier doen, 


he se 


PROEVEN VAN Dr. WoopwArD. 4f 
Onder de Glazen A,B,C‚,D,E,F,&G, 
waren de laetfte F & G, alleen gevult met en- 
kel Water, de eene F met Regenwater, en de 
audere G ‚ met Fonteinwater , zonder eenige 


„plant in/eene van die twee : om alzoo te be- 


proeven of ’er, en zo jae, hoeveel ’er Water 
uit mogte vervliegen ; waerom ze beiden aen 
den mond met Parkement overtrokken waren, 
en daer in een openingtje, en dat wederom ge= 


ftopt meteen propje van gelyke dikte als de 


Steeltjes der Planten; om alzo in alles omtrent 
‚de bezorging gelyk te ftaen met de andere Gla- 


zen met Plantjes gevult. Eù alle deze Glazen 
wierden ineen zelfden Ventter geplaettt. 

In ’t Glas A, was geftelt een Plantje Gemee= 
ne Spizfe Munt in Fonteinwater. In ’% 
Glas B, een gelyke Plant, dog in Regenwater. 
In ’t Glas CG, een zelfde foort, dog in Teems- 
of Rivierwater. In ’t Glas D, Gemeene 
Solanum (of Nagtfchade) in Fonteinwater. ‘In 
%x Glas E‚Lathyris of CataputiaGerb. in Fon= 
teinwater. —_ Dog in ’t Glas F, enkel regen- 
„water , en in ’: Glas G, enkel Fonteinwater , 


beiden zonder Planten. ' 


‚…’[-Gewigt van de Planten eerze in ’t Water 
quamen, was, in °t Glas A. 27 grein ; in B. 
284 gr. inC;28gr. in D.49gr. en in E. 


98 grein. 


“FP gewigt van de Planten op het laetft uitge- 
nomen , was in A. 42 grein : in B. 45+ gr. 
inG. s4gr. inD. toógr, en in E ror; grein. 
_ Aenwinft van de Planten in de 77 dagen, 
was, in Glas A. rs gr. in Bi7tgr. in CG. 
2ógr. inD.s7gr. en in É 3; grein. ah 
"T Gee 


A3 PROEVEN VAN LANDPLANTEN 


’T Gewigt van de Spilling van ’t Watet ‚ge= 
durende de 77 dagen, was, in ’t Glas A.25$8 


grein: in B, 3004 gre in G.2493gr. in D 


3708 gr. en in E‚ 2501 grein. 

Komt alzoo de Proportte van den Aenwafch 
der Planten tegen hare Waterfpillingen, in ’t 
in Glas A, als 1, tot 170%: in B,als 1. tot 
1715: in C,als r,tot 955%: in D,als1, 
tot 6537: en inE; als 1, tot 714% 

In geen van beide Glazen, F, nogte G , was 
Yer verlies van Water in al de 77 dagen : dog 
ten einde van het Aaxperiszent had het Water in 
elk van hen een meerder (try“fel van Droeffem 
of Aerdagtige Stoffe en dikker Wolkjes be- 


komen, dan ’t Water in de arnderé. Glazen : 


en de Aerdagtige Stoffe in ’t Regenwater was 
fynder, als die in bet Fonteinwater. 


De Plant in D. had eenige Botten of Knop- 
pen,toen ze in’t Water wierd gezet, welken in _ 


eenige dagen fchoone Bloemen bequamen, die 


ook ten laetfte van Beziën gevolgt wierden. 

In ’ volgende haer, Ae 1692, nam Dr. 
Woodward nog andere Proeven met eenerleye 
Planten, namelvk Sp:tfe Muat,in onderfcheiden 


Water , op dezelfde wyze in Glazen verzorgt , 


in een Zuider Venfter geplaet{t; van 2 Fuxy 
tot 28 July, zynde 55 dagen. ' 


In ’t Glas H,‚ was Hydeparks Buis- water: 
in ’tGlas U, het zelfde foort van Water: in’ 


Glas K , ’ zelfde foort van Water met 14 ozee — 


Gemeene Tuin-aerde daer in; in ’t Glas L, 


Hydeparks- water , met 14 once Gemeene 
Tuin-muldaarin: in ’t Glas M,Hydeparks- 


Water, gediftilleert met eene zagte Overhaling: _ 


in ’t 


„ain WATERGEZET: «0 49 


Âri’e Glas.Ns ’t overige van % ‘Water, dat in 
den Diftilleer - kolf gebleven was, nae %over- 
halen,van,’t Water in M. 

“T'‚Gewigt-der Planten bevorens ze i ke 5 

atec.quainen,, was, by H‚_127 grein : 
__Asrrogr. byK, 76 gr- by b. 92 gr. oM. 

„A14 gr. …en.by N. 81 grein. … 

“T° Gewigt der Planten op ’t Jaetft uit het 
„Water komende, was ‚‚by-H.r25s gr. by [. 
249 gr. byK,244 gr; by.Li,376 g- by M, 
„A55, Br. -en by_N, 176. grein. … 

… De Aenwinft der Planten in de ss dagen, was 
by H‚ 128 gr. … by 1,139 gr: ‚by K, 168 gr. 
by.L, 284 gr. E by M,4r Br; en by Ny; 94. 
grein. 

4d Gewigt, van. de Watering was by H. 
14190 Br by 1, de Br, by;K, 10731 gr. 
‘by.Ls 14950 gr. Miles gr, en by.N, 
4344 grein. … 

En de Proportie tuffchen den. Aenwafch der 
Planten. en de Waterfpilling wierd, by H als zr, 
tot 1IO! by I,als 1. tot 94/45: «by, K, als 
Is tot. PRIN by jw als 1, tot 52%: by: M, 
als I,‚tot 21455: en by.N,als 1, tot 4643: 

De Plant in H, was fraey geworden , en 
grastehgin ruim twee voeten hoog ‚met een 

loeken Zyd-tak; ook had zy vry, wat. wortel 
gemaekt ; aen welks Vezelhaertjes. veel aerd- 
tige. {loffer,was toegefchoten’; 5, zynde, ook ’ 
ater: op at: laetfte Broenagtig, troebel. ge= 
worden. eo tî 

_ De Plant í ja. 1 fraey als de: vorige, „dog zonder 

g=tak ; maer. Wortels en groene T roebelheid 
evn als by H. 

D De 


LR, 


| 


Zo PROEVEN*vaf. LANDPLANTEN 
De Plant in K; féhoon ze ’t ongeluk hadds 
van befchadigt te zyn door eenig klein onge- 
dierte, had egter aentmerkelyke Zy-takken, en 
op ’t laetfté zo veel Wortels als een van de 
‘twee vorigen; daer en boven eén grooter me- 
nigte van toegefchotene aerdítoffe aen de Wor- 
tel-vezels; ook was ’er dezelfde groene byftof 
«als by de vorigen. 
‚De Plant ín L, was nog veel bloeyender ge- 
worden ‘dan een‘der Vorigen , met fommige 
merkelyke Zy-Takken, als mede veel Wortels 
en veel toegefchoténe aerd * ftof,  _“Zynde de 
‘toegevoegde Tuin=aerde, zo in dit glas L, als 
in t Vorige K, merkelyk minder geworden’, 
dan toen men ’er die indeed. Erg OR 
De Plant in M, was vry fraey. geworden, — 
“met tweé kleine Zy* takjes, en eenige Wortels, 
dog minder als by die in H‚ & 1. Het Water — 
was vry dik geworden, met vele kleine’ Aërd=- _ 
agtige deeltjes ‘daer in zweminende , en eeni 
Strykfel onder op’den bodem: dog zónder groe- 
ne Subftantie. +” eN VOD Ent 403 
‘De Pfant in_N, -was vry frifch, met zes Zy= 
fcheuten, en fommige Wortels.“ < “**- 
_ Hier by voegde Dr. Woodward nog andere 
Proeven met andere Glazen, als, > xn 
“Een Glas O, met Myde- parks -buis- wäter, — 
3 waer in 1 dragima Niter gedifTolveert was, 
De Munt daer in gezet ‘begon’ haeft te 
_, __ verflentfen, en binnen weinig dagen té 
_ fterven; en ’t zelfde gebeurde aen twee 
k andere Sprüiten agter=ten daet in ge 
‚ plaettft. Ei ie 2 


kn - _Ineea il 


Ei 


KET In WÁfen Grzef. °° Hà 
3 mRv rn Tir eèri ander Glas fióle ijs ‘een ‘Once 
vere ‘gees Tuin mal, en een ‘Aragnila-Niter; 
na off 1 een derde Gläs ‘eën half Once 
d-afch, ‘tet rf drägma Niter (of 
dh NSälpeter) dog met de planten in ‘dezen 
an os ’g hi „ gelakte hets tiet betef ‚Als met de 
epe.” 
coste zzijn’ Gnidre ‘Glazen fimolt hy ei ander 
151 fGort van Aerde, Kley , Mergel, eri ver- 
__fcheidene hee enz. Hy ftelde 
ook, Munt in gediftijleerd Munt - water ; 
ie db met ‘andere é perbinenten, om’te leêren 
etl waden Groey of Hifiderde of vorderlk 
ei 61e) ir 
ES ide ZI ze park bis water “allé rn 
Ars) Yonder’Plant;. bek in’ plactfe van dez 
arl ve eer “Plazene' Pyp van ‘vo’ duim’ lang, 
eas rhet een Pech van $ duim în ‘haêr 
ja arb “diatbeser, | gevult mét'fyn 5 eg ’ De 
vis ui atnpitt ie hg doot dete p 
ne sief lk ed” pis ER 56 ge zeef - 
lg, en ndeulyks 26 greïn 
Some e Planten; Ast zynde in Glazen Q, 
R,‚& S, en ‘als al de vorig -ge- 
neigen gmêlde, in de'Maeùd OAdber en de vol- 
a rode kouder Misenden„groeïden minder, 
nab d en trokken ódk riimdet watef. ‚op als in 
wesen dé heerer Saizöcnën: vor, 
„33 MOA DTL Ü 
ij iet oreafténde f Hihekte Dr. Wear 
> de Volgende, BEE, welke 


Ak ar 


ek Ae) ey vt Sns 5 SE qO 


8 


“By dePlanten van gelyke be, hoe ‘klein 
Da der 


s2 PROEVEN van LANDPLANTEN 


der die zyn, hoe minder:ze aftrekken van ’% 
Vogt, waer in ze gezet zyn geweeft ; en ’t ver= 
lies, zo de maffa van gelyke grootte is, komt 
omtrent na rato van de Grootte der Plante: dit 
beveftigt hy met de Proeven in de Glazen A.B. 
&H. Ook verbeeld.hy zig, dat het. Water 
door de Plantvaetjes opklimt als by filzreer-zui- 
ging ; en dat de wydfte, Filter. buisjes alzoo 
meer water zullen optrekken dan de mindren. 


Wda it Sind ) 

Dat van de Vloeibare Stoffe, in de Plant op- 
getrokken „ het grootfte, deel daer niet inblyft, 
maer doorgaet en in den Lucht uitwafernt: 
„Blykende dit uit al de voorgemelde Proeven; 
Want dat al ’t Water -verlies,door de Plant 
pafleert, en buiten dat, niêts, leeren de Proe- 
ven by F,en G, daer geene Planten,in waren, 
en ook. ’t Water ‚niet in, gewigt verminderde: 
dog by de Proeven „ daer planten, in: geweeft 
zyn, was de minte Proportie van Waterver- 
lies tegen den Aenwafch, van de Plant als 46 
of so tot 1: terwyl 't by, fommigen, was 100 5 


200; en zelf-ook tot ruim zoo, tegen 1, als by 


“Glas E‚ Waer uit deze Dr. in overweging 


brengt, hoe Landftreken. vol Boffchen en 


Groente veel dampen en regen-{toffe in den 


Dampkring kunnen verwekken; overeenkom- 


ftig met den ongezönden Lucht, die men ge= 


vonden heeft by de ontdekte Bofchryke;Kuften 
in America; welke na ’t uitroeyen der Boo= 
men veel gezonder bevonden worden. Ook 
meent hy, dat op zulk eene wys de Manza’s, 


ne 


v SOU «ITO, » | Ry e de Ë 


KE TdS WATER GEZET. b 53 
de Honigdauwen , en ‘andere Gommigë ‘uit- 
zweetingen der Gewallen geteelt worden. 

dl ales dr ' ' 4 


ve ERE Pl 

Dat een groot deel van de Aerdagtige Stoffe, 
welke onder * Water vermengt is, mede op- 
gaet in de Plant, zo wel als ’t Water: “Dit 
befluit Dr Woodward uit de Proeven by de Gla- 
zén F, en G, zonder Planten’, alzo dië meer 
aerdagtige Stof behouden hadden , dan de andee 
ren met Planten : als‘mede by de Glazen Koen L; 
daer de toegevoegde Tûin - mul merkelyk ver= 
mindert was. «Even gelyk ook, volgens zyn 
werhael, de Zee-porcelein, en fommig foort: 
van Wier, en andere Zee-planten, gemeen zout- 
in haer groeifel intrekken, van gelyken aert als” 
% Berg-zout; en dat zo rykelyk, dat her ‘niet 
alleen aen de fimack te vermerken is, maer dat 
men 'er ook een goede ‘menigte zout van kan 
aftrekken. ’T gene te ligter te begrypen is „als 
men aenmerkr, dat, hoe -menigwerf en hoe 
zorgvuldig het Water gefiltreert of doorkleinft: 
werde, datzelve egter , fchoon het telkens in 
zuiverheid toeneemt, ‘altyd eenige Aerdagtige 
Aar by zig houd. Ik heb, zeit hy,-Water: 
filtreert door eenige’ Vellen dik Papier, en 
daer nae door zeer fyn Linnen of Laken twaelf 
dubbeld ; en dit etlyke reyzen agtereen hervat; 
en , bleef ’er een ‘merkelyke merrigte van 
die ftoffe in het Water over: Zo dat derhalven 
die fynfte (toffe ook ligtelyk in de Plant-buisjes 
infchieten kon. Ook zouden, volgens zyne 
Gedachten, de Zee-zoutén en Salpeter wel 
dien{t konnen doen En de groeying, voor 20° 


verre 


$4, PROEVEN van, LANDPLANTEN 


: maken ; dog eige: 15 Ade, g, 
Plant zelf raken , zouden ze fchadelyk zyn ,voi-” 


‚Dat de Planten, meeft aenwonnen „die in ’t 
Water de meelte Aerdagtige Stoffen vonden, 
Dus groeide de Munt by C, in, BASE MEESE 
veel weliger als by A ‚en B, in, Fontein-en 


Regen-water „en dat, zelf met minder Water-. 


verlies; … Dus ook nog; beter de Muut by Li, 
daer Fuin-mul by ’t Water was, in ee 
van, die by H, en Il, daer ze niet by was … „In, 
gelykervoege de Muut by N , flaende, in, den, 
droeflem „{choon in t begin kleinder dan, die 
by.M (ftaende in ’t overgehaelde Water ). had- 
twiotigmael meerder toegenomen, als de dilme, 
by Ml zen flegts omtrent half zo veel Water ge- 
fpilt of door laten gaen. . FS. ordne deithe 

„Pus ook, zegt Mr, Woodward, word, by. 
yder foort van Gewafcheeú byzondere Voedfel-. 


iof vereifcht ; en, elke Grond is dienftiger voor 


’teene als voor ’t andere; ook korter of langer 
dienftig; en uitgedient hebbende voor/t eene, 
nog wel dienftig voor een ander Gewafch.. In 


Engeland willen ‚de Kerfen. beft groeyen_in, 
Kent s-de Appelen in Herefordshire , Saffraen, « 


in, Ganmbridgeshire, … Weed. kruit in twee of, 
drie,van. de Middelandíche Graeffchappen ; en 
Kaert-diftels in Somerfer shire. Weit of Tarw) 


inseenig bequaem, land gezaeit zynde,zal binnen. — 


je ver 


weinige jaren in dien zelfden grond mislukken; — 
dog dan „is die grond nog etlyke jaren bequaem, — 


voor 


IN WATER GEZET. ‚ _… $$ 


voor Garft; en dan nog verder eenigfints voor 
Haver; en-te mets.dan ook nog, voor Erten; 
dog op: ’t/laetfte word de grond ‚onvrugtbaer „ 
wanneer elks eigen voedfel daer „uit gezogen is: 
welk gebtek, dan weder vervult word, of door 
Braek- ligging, tot dat de. Regen weder nieuwe: 


„ Voedfeldeelen, daer. in heeft gebragt ;-of door, 


Melting of toevoeging van excrementen „en alle 
verrotte deelen van Gewaflen of Dieren. 


/ 
r 


„Dat de Gewaffen niet geformeert worden uit 
Waterdeelen , maer uit seen, zekere Aerdagtige 


__ Stoffe daer in vermengt. «Dit blykt uit het 


voorverhandelde ‚ en/byzonderlyk by de Plant 
in ’t Glas E‚ die 2sor grein. van ’t Vogt had 
ingezogen , en „ondertu{lchen. flegts 3! grim 
gewigt had aengenomen : als mede by de Proes 
ven van. H,‚ en L, alwaer de kleinfte AZuut by 
L, vermits ze wat T'uin-aerde in ’t Water had - 
gekregen , tweemael meerder had aengewonnen 


_dan de grooter ZUuzt by. H. ‚…Diergelyk is ook 
_ bet geval by-lyen K ; en by Moy en‚Ne, os 
… De Mant in B (zeit Dr: Woodward), trole 

daeglyks-door-een 39 gr. Water-op, zynde veel 


meer als ’t gantfche. Gewigt van de eer(t- inge- 
zette Plant ; en nogtans ‘met dit: alles won. zy. 


_daegs door-een geen + grein in gewigt :-en de 


… Munt in H. trok daegs'door-een 253 gt, wa- — 


ter op ‚ zynde omtrent net. tweemael % eet- 


_fte gewigt van de Plant; terwyl de Plants daeg- 


lykfe aenwafch dooreengerekent niet‚meer was 
dan 2} grein, 


D 4 VL 


$6. PROEVEN van PLANTEN IN WATER. 


Leke) nas toptien geo 19% 9 

‘Dat Fontein-en Regen- water omtrent even 
veel Groei -Stoffe inhebben ;’ dog. Rivier-water 
meer dan’ die. Dit volgens de Proeven in A,B, 
èn C; En wórd-ook beveftigt by de Vrugt- 
baerheid der Landen die Jaerlyks van een Rivier 
óverftroomt worden ;als ‚die aen den Ny/,den 
Ganges, enz. F0 
VII. 
Dat het Water alleenlyk dient tot een Vlot- 
wagen voor de Groey-Stoffen. En fchoon het 
Water als Water de Plant zelve nieten word, 
egter ìs deszelfs dieuft noodzakelyk om ’t Voed= 
fel op-en aen-te voeren: Waerom de Overvloed 
van Water en Wolken open over den Aerd- 
bodem toe te fchryven is aen de Goddelyke 
Voorzienigheid en voorzorg tot onderhoud der 
Gewaftlen, en der Schepfelen daer van levende. 


VERIGE ra 

Dog dat ook het Water het behulp van een 
bequaeme -Warmte van- nooden heeft-om de 
Groeying te bevorderen. Dit bleek by de Plan- 
ten ín de Glazen Q, R,en S, in OfZober en de 
volgende Maenden in 't Water gezet; behalven 
ook uit alle eenftemmige Ondervinding van de 
Winter: en Zomer-Saifoenen: beginnende ook 
in Voorjaef eerft de Laegfte Kruiden, dan de 
Heefters, en dan de Hooge Boomen te groenen. 


37 5 


s d 5 | « Uite 


UITLEG GING 
en 
PRINT-VERBEELDINGEN 
in de 
EERSTE PLAET, 


„Behoorende by.” ij Uietrekfel, Bië., er 
. pie Blair. / 


oh 


Dem Bloem van il P7 tten Lely Kleinder 

dan ’ Leven, waer van twee zyner bla= 
_ den zyn afgebroken. 

A, de Top van den Szylus (of Bloemftyl). 


B3 B.de Apsces (of Helmtjes ). 


C‚C,C,C, de Bloembladen. 

D, de opene Mondjesyalwaer:de Bloembladen 
zyn afgebroken. 

E. het Piftillum (of Stampervormige). 


_F. de Apex (of *t Helmtje) tot zyne volle 


grootte. 

G. dezelve dwars doorgefneden. 

H. de Pedikel (of Voetfteel) als alle de Bloeme 
bladen zyn afgevallen. 

IL. het Piftellum beginnende te zwellen. 

K. de Sylus opwaerts gekromt. 


Eg 
u De Oranje- ded ‚ twee Stelen ren Ae 


broken. 
À. de Top van den Stylus. ov . 
| Ds B,‚B. 


53 UrirteaeciNd 3 


B,B. de Apices (of Helmtjes). 

C\ GC. de Stamina (of Helmftyltjes). 

D, het Piftllum (of Stampervormige)., 

E. het Voorfte deel van den Apex. — 

F. de Pedtkel (of Bloemfteel ). 

G. de plaets alwaer de Bloembladen af zyn. 
H. het Agterite deel van den Apex. 


Fi 
De Kral-Eely i in kN Saahpne grootte. 
A,A. de Omgekrulde. Bloembladen. 
B. de Opening van den Zubus (of Buize). 
C,‚C. de Aptces. i 
D: de Raan om Knop) v van den Séylus. 


Fig. 
‚Een Bloem van md Valma rofacea. 
A.de Pyramidale Tubus in de lengte doorge- 
fneden. ) 
B1-de Holte voorhet Vrugtbeginfeltje. 
C. de Bloemfteel. 
D,‚D, Di ig Top van den Tubus met Apices 


E, E, Ee rie Verdelingen van ’% Bloemblad; 
‘de twee anderen afgefineden zynde. 


Fig. $. 
Een Bloem: van de Ketmia of Althea 
arborefcens. … 
A,A. de Stylus met zyne Vyf Knopjes. 
De . B. de Bloem-blads deelingen, waer van 
nr wer twee zyn-afgefneden, 
GC. de Bodem van den Pyramidalen THeles 
De de kde en Tubus omringen. 
Fig. 6. 


Af 
Bl 


BER] … dheedesnats 55 


__De Man bissen den Cxca 15 
y Aes WSE bande, Er 
AAA, finds KE 
BB, de Helm- les f tr hilike sind 


bl 
Ca Man kek) Gene WE: -bloffërne 


LD, de Biber Syliës, va, pt 
30) vaas se vg 5 wt 5t ag a KC | 


ada 


vande nen 
Fac el npopen, Tet TEN dbs 


34 Bede Rn ts Lilse ker len 


Fig. 8. 
De Convoloulgs major met een Witten 
Bloem. 
_A,‚A. het Bloemblad, wyd-open. 
pe de Voet van de Wm (of Helm - ftyltjes) 
den Stylus omringende. 
G. de Apices (of Helmtjes). 
E,‚E. het afgefnedene Bloem. -fteeltje. : 
_F‚F. de Bodem van den Bloem, wiens Blad 
afgekort is, en wiens Stamina en Stylus 
zyn weggenomen, omde Holletjes (G, G.) 


… Wgtbagr te vertoonen. 
Ego 9 


60 UirLEGGING DER EERSTE Prárr. 


Fig. 9. ë 
“Het Man-en Wii . in der Orange. 
bloesfels. 

A,‚A. de Knop of Top van den Stylus. 

B, "B. de Bloembladen. 

CG: de Bodem of *t Grondbolletje van ’t hie 

bloeyfemtje. B 

D,D. het Bloeifemfteeltje. gn 

Ede Calis’ (of Kelk ). 

Ee het buiten{te gedeelte van de Vagina (of 
‚ Schede) welke den Stylus omringt. 

G. _ de Vagina (of Schede) in hare holte in 
te zien. … 

H‚&L. de Vagina met den Stylus. 

K de Calix met dat van de Bloembladen. 

Le de Apices van den Man -bloffem. 

‚ de Stamina van denzelven , met hunne 4- 

pices, 

N. de Calix van den Man- bloffem , zonder 
den Stylus. 


TWEEDE 


Eerfte Plaat, op pag:6o. 


TWEEDE BESCHOUWING 


_ wegens de 


PLANT-GEWASSEN. 


{ 
a prompt Boite og rm 4 
' is 
} 8 


„DUIWUOHDEIE HAAT 


ab enagew 


- 
- 


_ TWEEDE BESCHOUWING? 
oe ji “wegens id 
„Den Grozry,, Buoey; % ONDER: 

ne rte be | 


ze3 ab vri 

erde VRUGTMAKING — 
IDD Nh. 

nak 5: “under or 


PLANT-GEWASSEN. 
oe eeen Getrokken uit 

/ Juli Pontedere Anthologia » five de Floris 

_sovNatura Libri tres, vac ejusdem Differ= 

oe stations XI Patayii 1920: if de. | 


Ni € zis) 


Verdeeling der Planten in Boomen „ Heefters, 
Kruiden, en Heefterkrniden, - 

Apk A dat deze Paduafche Profe Jor in 

ONE4 zyrfe cerfte Differtatie (p.s.) ge- 

P) zegt had,-dat hy, volgens * he- 

sk Ae dendaegfche gebruik „_onder- ’e 

OO woord Plazte begrypt alle Boom 

(arbor), Heefter (frutex), Kruid (herba), & 

_ Heefter-kruid (fuffrutex ), rekenende (p- 6.) 
_ allen die boven d'aerde geene botten drage 
vóór Krúiden of Heefter-kruiden , dog dieta 

doen voor Boomen of Heefters, vo’ verdeelt hy 

Aleide verder 


ö4 TwEEDE BESCHOUWING 


verder de Kruidez in zulken, die jaerlyks met 
bladen, ftruik en wortelvvergaen, en zulken « 
die na ’t verliezen van bladen ftruik, in den wor= 
tel levend blyven enjaerlyks nieuwe-{truik en 
bladen uitfchieten : en tu{lchen Boomen en Hee- 
fkers maekt hy dit onderfcheid , dat hy de eerfte 
als meeft eenftammig uit den wortel hoog-op= 
fchietende, en de Heefters als veelfcheutig uit 
den wortel opkomende en laeg blyvende, aen- 
merkt. 


Hi 
Wat er in de Ontleding der Planten op te 


merken is. 


In de befchouwinge van: de Ontledinge der 
Planten is ’er eensdeels agvtesgeven.op-de eer- 
fte algemeene beginfels , op den aert, op het 
verband „en den dienft der plant- deelen ;en an- 
derdeels op den groey en de voort-teling, van ’t 
ingelegde zaed af ‚tot de plantwording en rype 
vrugt-queeking toe, Ä 


ES RER 
Vn d sibernjdli der Ged. 


Ten opzigte van de algemeene Stof-beginfels 
der gewaflen , voor zo verre die onder de zin+ 
nen vallen, zeit hy, (p. 8.) dat zekere onder- 
vindingen ons leeren, dat alle planten, en ge= 
noegfaem: alle hare deelen , beftaen uit fulphu- 
rige of olyagtige, water-agtige, zoute, en erdn 

che 


DER PLANTGEWASSEN. 65 


fche deelen ; uit welker onderfcheidene Pro- 
portien het onderfcheid van planten J van 
lom=en: Vrugt-koleuren , van Reuken en 
‘Smaken komt te ontftaen; als mede het onder- 
fcheid van Genees: kragten. 


Vech IVa icere? 
Van de Buisdradige en Zakwyzige deelen 
der Planten. 


Voor de algemeene Plant- Deelen telt hy ’er 
tweederhande, als buis-dradige (fibrille ), en 
_zakwyzige (utriculi) ; agtende hier uit alle wor- 

tel, tronk, bladen, en vrugten te beftaen,even 
__gelyk ook by de Dieren de dradigen hunne 
beenderen, kraek - beenderen , zenuwen „ pee- 
zen, vleefch, vliezen, en vogt- vaten, uitmar 
ken, terwy! aldaer de klieren (glandule) het 
zelfde waernemen als_de Zakwyzigen (utri- 
culi) by de planten. De Buis-dradigen egter 
verdeelt hy ook nog in tweederleye, in zulken 
namelyk die het groey-fap op-en af-voeren, 
en die by uit{tek fibrille by hem heeten, en in 
zulken die voor Lugt - buisjes, zynes agtens 
„dienen „en by Maipigbius ook Trachee genoemt 
‚worden: aen de Zakwyzigen fchryft hy (p. 9) 
„dendienft toe om de byzondere vogten te fchei- 
__den,en te vervangen of te bewaren, 


an d V. 
vj Waer uit de Byzondere Deelen der Planten 
ad beftaen. 


Den Wortel zegt hy te beftaen uit zak- 
RAN Wyzie 


66 Tweede BESCHOUWING. 


wyzigen (wersculi), uit Pypdradigen. (fibrille), 
en uit Lugtbuisjes ( Zrachee ) , dog-‘de-laet{te 
dubbelreyig, en daer en boven grooter hierdan in 
de andere deelen van de plant; zynde de dunne 
Worteltakjes allerweege met Zuigvezeltjesom- 
zet, welker eene eind zig in den grond ver- 
fpreid, en ’t andere in een zakwyzig'vervang- 
vaetje uitkomt. Het Lichaem, de knoop,of quaft 
of ’t hart, en de Vezel-buisjes van de Wortels, 
zeit hy (p. 1o) dikker foort van baft te heb- 
ben dan dé tronk of takken der boomen. De _ 
verdere Deelen , zo van T'ronk als Takken, 
worden verdeelt in huid of baft of Schorfe _ 
(Cortex),waer onder men ook „even als by den _ 
Menfch het opperhuidje (cuticula) betrekken — 
mag; wyders, in binnenvlies of Binnefchil 
(liber); in Spek of fpint (alburaus); in Hout- 
ftoffe (materia); en in Merg (medulla): mits 
dat de haeren en doornftekels, die boven den 
grond den boom of takken omkleeden, onder 
den Baft gerekent werden 5 fchynende deze 
haer-buisjes zo wel als de ftekels op zakwyzige 
vógt-vaetjes (ztricult) teruften, welker fom- 
migen te mets een hartig vogt uitgeven als by 
de Sucory, de bloemen van Concommer, de on= 
vragtbare Cawoerde , en Hazelaer ,; anderen 
wederom werpen een fcherp en bytend vogt uit, 
als by den Netel en diergelyk foort. De Binne- 
fchil (liber) meent hy (p.11)daer in van den batt 
te verfchitlen , dat zy meerder-dichte Buisdra=_ 
den, minder Vogt-zakjes heeft ; waer door 
die, voornaemelyk die van den tronk, zig lich= 
telyk laet fchillen, en van de ouden, volgens 
de oude getuigenis, voor Me ge 
4 ruikt 


Z 
. 


Der PLANTGEWASSEN. _ ê 


bruikt is geweelt. Het fpek of fpint (alburs 
aus), dichter en vafter met buisdraden en vogt= 
zakjes bezet dan de binnefchil , wil hy ook 
dat Lucht-buisjes (Jrachee) heeft, die by 
baft en binnefchil zig niet vertoonen. De vafte 
ftoffe, die men Hout noemt, en van ’t*Spint 
omzet , en nog vafter ineengeweven is dan 
dat, zeit hy minder vogt-zakjes te hebben, 
en onder de, Draed - bundels met Lucht- buisjes 
vermengt te zyn. Dog de vleefchige Wortels 
[gelyk de genen die men eet ] beftaen meeft uit 
zakwyzige deelen , met een gelyk-aerdig „week, 
‚en vleefchig Spint zeer rykelyk omtogen. Het 

Merg der Wortels, zeit hy (p. 1), beftaat ge- 
heel uit Vogthuisjes (utricul:), zulks dat ook 
de vagtzakjes ‚die van de fchorfe af tuffchen de 
Sap-en Lucht-buisjes (fibrillas êS& tracheas)) 
doorkruipen , tot in ’t merg zig ontlaften. De 
_ Tronk of Stam, uit den Wortel opfchieten= 
de, word by de Boomen Tronk of Stam 
(Zruncus five Gaudex) genaemt,by de Heefter- 
gewaflen, die ftevig zyn, Roede of Scheute 
(Vargaltum ant Stolo) , by de genen, die flap 
langs-den grond kruipen of aen iet anders (teu= 
nen moeten, Rys of Ryzertakken (farmexta) ; 
dog by den Wyngaert. noemt men die Ran- 
ken (palmites); by de Heefter-agtigen en by de 
Kruiden heeten die Stronken of Struiken (cau= 
les) ‚by het Peul - of Ertmoes Stoppel of Stengel 
(ftapus); en by ’t koorn de Halm of ftoppel 
Ceulmus). De dichte T ronken (want de ftop- 
pels zyn hol) beftaen, even als de. Wortels, uit 
Baft , Binnefchil , Spint, Houtftoffe en Merg. 
__ Uit de Hout-ftoffe Cia) fpruiten Takken 
pE van 


68 TwEEDE BESCHOUWING 


van gelyken aert en deelen, en by de flaplendige 
Gewaffen zyn door des Scheppers wonderlyke 
voorzorg Houw -vaftjes (capreoli) gefchikt om 
zigaen andere ftammen of takken vaft te hech- 
ten, als, gekrulden by den Wyngaerd en 
Windel- kruiden, en hecht-klauwtjes by den 
Klim-op (hedera), om door derzelver harft- 
evende mondtjes aen de mueren zich te veften. 
re klaviertjyes komen, zeit hy (p- 12.) 
mede uit het houtige deel voort, en beltaen uit 
Vogt- zakjes, en Lugt-en Vogt=buisjes of Pees- 
draden. De Bladen insgelyks hebben hunne 
houtige Pees- draden of Lucht- en V ogt-buisjes 
met vele Vogt-celletjes (utriculi) doorweven. 
Zynde dit aen alle Boomen en Heefters gemeen; 
zelfs ook aen de Heefteragtigen en aen de Kruíi- 
den; alleen dat by dezen meeftal de Baft dun- 
der is en bolder Pees- pakking (fibrillarum com- 
pago laxior), en in de kruiden gantfch geene - 
Hout -ftoffe, waar door ook hun leven zeer 
kort is. De Vrucht, zeit hy , beftaet mede uit 
Schil en Vleefch, welk laetfte tu{fchen zyne 
Pees-dradige Vogt- en Lucht-buisjes by de 
vleefchige of pappige fruiten zeer veel Vogt- 
zakjes, en by de drooge weiniger heeft. 


V Tj 
_ Van den Vogt-loop en Voeding der Planten 


Dus in ’t algemeen van de Deelen der Plan- 
ten gefproken hebbende, gaet hy (p.13) over 
tot derzelver voornaemtfte nut of dienft : eens- 
deels ten opzigte van den Vogt-loop, ander-. 


deels 


DER PLANTGEWASSEN, 69 


deels ten aenzien van den Groey of Plant-voe- 
ding. Het Vogt der aerde, met voedfel -dee- 
len alom bezwangert, word, of van de Hair- 
vezelmondrtjes der Wortels ingezogen ‚en in 
de Vogt- kamertjes overgevoert, of zo ’er die 
Hair - vezels ontbreken, (als by fommige groo- 
te Wortels, en bolplanten) „dan door de mond- 
tes der Vogt-zakjes zelf, die in ’t opper- 
„fchorsje geplaet(t zyn. Wanneer nu de 
‚Aerde in ’t Voorjaer komt te ontluiken, en de 
_ warmer Luucht in de Luucht-buisjes der Planten 
zig begint uit te zetten, zo word ‚zynes agtens, 
door de pranging van dezen op de Vogt- 
buisjes het vlocibare opwaerts gefchoven of 
gedrukt; gelyk ook daerom, zeit hy, de wor- 
tels te rykelyker Lucht-buisjes hebben, op 
dat ’er te grooter kragt zy, om *t Voedfel- 
vogt flyl-op door den tronk na boven te drin= 
gen tot den top en botten en bladen toe, tot dat 
het van daer weder tot de Wortels keere, en 
(zo hy voor ’t naefte gift) voornamelyk langs 
den baft. Dit voedfel-vogt, dus in de bladen 
opgevoert, word aldaer, zeit hy p. 14, op nieuws 
__gekleinft, terwyl het vogt door de buisjes der 
> klierwyzige blad -blaesjes (uzriculi vel vefieu- 
de glandulis analoge) door-kruipt ; van welk 
afgetcheidene Vogt een deel by uitwafem-mond- 
tjes zig ontlalt, en een deel te rugge neder- 
waerts keert. Van de ontlafting geven blyk 
de verfcheidene reuk-luchten der bladen , en 
hare kleverigheden; gelyk hy ook daeraen toe- 
{chryft de Honingkorrels-uit de bladers gedampt, 
en door de nacht-koude geftremt ; getuigende 
ook in ’t heetfte van den zomer, midden op 
î E13 den 


jo TweEE DE BESCHOUWING 


den dag aen de bladen van den Er yprifchen Aron 
gezien te hebben, dat ze droppelings uitdauw- 
den; ’t gene overeenkomt met zyn verhael (p. 
15.) wegens de Indiaenfche boomen, die in ’t 
droogfte Saifoen, den inwoonders rykelyk 
vocht verfchaffen. Het wederkeeren of omloo- 
pen van ’t Vogt van uit-de bladen na de takken, 
befluit hy voor eertt uit de noodzakelykbeid der 
bladen, zulks dat een boom’, daer van berooft 
zynde, gevaer loopt of van te fterven, of ten 
minfte van zyne Vrugten tot geene bequame 
rypheid te brengen :en ten blyke dat het weder- 
keeren voornamelyk langs den baft gefchied, 
haelt hy aen, hoe by eeu {terk gebondenen batt, 
of by een rondom fmalletjes afgefchilden batt, 
het Vogt (dat eerft door ’t hout en fpint van 
den ftam of tak opwaerts tot in de bladeren ge- 
voert is geweeft ) in dien Tak of Stam even- 
boven en niet onder de pranging of afgefchilde 
plaets fterk komt te zwellen, ten bewyze dat 
het nederdalende fap aldaer by den baft verhin- 
dert en opgeftopt word, om niet gemakkelyk 
volgens gewoonte na den Wortel weder te 
keeren; en dat het opklimmende Sap niet door 
den baft, maer door het hout of fpint gegaen 
Zy, dewyl die baft onder de kneep of afge- 
fchilden ring even dun gebleven is zen hierom is 
’t ook, agt hy (p.16.), dat de baften geene 
Lucht-pypen (tracheas) hebben, vermits ze ’t Sap 
niet na boven behoeven te dringen, dog alieen 
neder waerts nae den aert van zyneigene zwaer-_ 
te te laten zakken langs de baít- peesjes ; die eg- 
ter, op dat de zakking niet te fchielyksgefchie= 
de, en op dat de Vogt zakjes met het nieuwe 
zui- 


DER PLANTGEWASSEN, TI 


zuiverder Vogt vervult werden, niet loot-regt, 
‚_maer.fehuins nederwaerts loopen; even gelyk 
ook in de-Dieren het Chyl - vogt door de lange 

kromte en ftuit-vliezen der darmen opgehouden 

word, om te bequamer van de mondtjes der 

Melkvaten ondervangen te worden. Van de 

Vogt-huisjes (utricult), zeit de ProfefJor (p. 

16.), zyn 'er tweederbanden, als eerttelyk, zul- 

ken, die ’t waterige Vogt vervangen, en ’taen 

dePees- draden van ’t Hout weder overdoen by 

_drooger tyden; ten andere zulken, die de bye 
zondere kragt-en fmaek - Sappen en Liym-vog= 

ten inhebben, en inelke foort van Planten el- 

kander, eenigfints. ongelyk zyn. Dezen ont- 

houden zig grootendeels onder ’t Oppervliesje 

in ’t lang, of in de Schoríe zelf „en ook wel in 

Spint. „ Als deze Vogten te overvloedig, „of 

door groote ‚hitte als uitgebraden worden ,-ber- 

ften ze (zeit hy p. 17.) wel uit de wanden, en 

maken Harft-of Gom - tranen, » De menfche- 

Iyke Voorzorg befchikt zulks ook wel door 

inkerving met het Mes, en dus krygt men de 

_Maftiks uit den Maftik-boom (Leztifcus), de 

_ Galbanam-gom van ’t Ferul-kruit of Perk- 
wortel (Ferula), en de Mazza uit den Effchen- 
boom: Uit zulk vogt, tot de bloemen opge- 
voert; trekken de Byen, zeit hy „haren Honig, 
en ‘t gene uitde baiten vloeit, levert haer het 
__Wafch, In. de Boomen agt hy dit Vogt van ge- 
lyken dienft te zyn, als de Gal in den Menfch, 
en nut-tot.den aenwafch der Plante ende 
Vrugtmaking , als mede tot befcherming voor 
t‘onguere weer, om de koude te-keeren door 
hare rykelyke Zouten en‚Olyagtige Deelen: 
E 4 even 


72 T weEeDeE BESCHOUWING 


even gelyk by de Dieren de verte vliezen de 
ingewanden koefteren en vra ve tegen de 
rampen van ’t Weder. Dus dan na zyne 
gedachten het zoutryke Vogt der aerde door de 
Wortel- mondtjes ontfangen, en door hare 
buisjes tot de Quaft of ’t Hart van den Wortel 
gevoert zynde, erf in de knoppen , die ’er in % 
Hart zyn, als een nieuwe kleinzing ontfangen 
hebbende , en van daar door de perfing der 
Lucht-buisjes na boven gedrongen zynde tot . 
in de uiterfte topjes, en ’t overige wederom 
langs den fchors nederwaerts tot in de menig- 
vuldige Vogt-zakjes der Wortel-deelen ge- 
daelt zynde, die het wederom tevens met het 
nieuwe Vogt, van de aerde toegevoert, na het 
Herte van den Wortel zenden , zo gefchied 'er 
op deze wyze (zeit hy p. 18) een Omloop van 
vogtfap der Gewaflen. En om dezen dubbelden 
dienft der Vogtfakjes in de wortels, agt hy „dat 
ze zo veel rykelyker hier-dan in de andere dee- 
len der Planten gefchapen zyn. 


VII. 
Van den Aengroey en Verdikking der Planten. 


Ten opzigte vanden Aengroey en Verdikking 
der Planten. zyn de Schryvers, hoe, verfchillig 
anderfints, het daer in {zeit hy p. 19) eens, dat 
des booms Tronk jaerlyks met een nieuwen _ 
omríing van Hout-fibers, Vogt-zakjes en Luucht- 
buisjes toeneemt, ’t welk zynes achtens aldus 
toegaet. Dewyl de boom na boven toe: ver- 
dunt, en in ’t midden zyne Ringbandige ie 

els 


DER PLANTGEWASSEN. 72 


fels wel rot den top toe vol - uit- loopen , maer 

de genen die vry wat buiten-waerts (taen, al 
minder en_ minder hoog zig {trekken , gelyk 
men in t kloven van een tronk of tak befpeu- 
ren kan, zo vermoed hy, dat van jaer tot jaer 
elke ringband op die wyze zyne verlenging en 
hooger opfchiecing maekt, en alzoo jaerlyks 
yder deel van den boom eenen ring komt aen 
te winnen ,zulks dat de nieuw- aengewonnene 
eerft flegts voorfpint, en, by verharding, daer 
na voor hout-ftoffe verftrekt. Ondertuffcken 
krygt ook de Binnefchil (Liber) haeren toevoer 
en aengroey; en de.Baft, wat oud en verhard 
zynde, berit in reten5 hierom is ’t vok dat de 
kerven , in de jonge baften gefneden , wyder 
worden door den tyd: Van de Wortel-groeyin- 
gen , zeit hy (p.20) heeft men ’t zelfde te be- 
fluiten. Waer mede zyne &erlte Diflerzat:e ten 
einde raekt, 


VILL 


Van de Grootwording der Planten uit een 
klein Zaedtje. 


_In de tweede Differtatie (p.23) handelt de 
Profeffor van de Grootwording der Planten uit 
een klein Zaedtje, fprekende zo in deze als in 
de voorgaende en de overige Differtatien alle- 
fints met omzichtigheid en zeer groote zedig- 
heid. Na dat hy eerft (p. 24.) gewag maekt 
van de hedendaegfche algemeene gedachten der ° 
„ Botanici,dat in ’ kleine Zaedtje alle de plant- 
‚ deelen als kort eh Pon zig vake 

ie 


54  TweEEDeE BESCHOUWING 


die zig by verder aengroey komen te ontwinden 
en uit te breyden; zo gaet hy over tot de ver= 
deeling der zaden in drie foorten ; «rt. de 
eigentlyk Zaden genoemden , die van elk dien 
naem hebben, en door Botazici by de Eyeren 
vergeleken worden; dog egter daer in van de- 
zelven verfchillen, dat deze de uitbroeying, 
maer geen Voedfel van nooden hebben, en de 
zaden Voedfel, met ook eenige grondkoefte- 
ringe: eenige weinigen zyn ’er egter die op de 
baften der andere boomen haer voedfel en groey 
ontfangen uit de mondjes der Vogtshuisjes 
als *t Polypodium ( Boomvaren ), de Maf- 
eus (Mofch), de Lichen ( Leverkruid), & 
Vifcurm (Marren-takken) uit welks beziën 
het vogellym bereid word. Het 2. foort van 
Zaden noemt hy de Bollen, die van zeer vele 
moerkoeken voorzien zyn, welke, vol fap zynde, 
door de Luchts- warmte hare deelen uitzetten 
tot een Plant. Voor het 3. foort rekenthy (p. 
25.) de Botten , dewyl dezen even als een 
zaed, hare in een-gevouwene plant-deelen ont- 
winden, en daerom van de Ouden ook Zaden 
genoemt zyn geweeft. De Botten van de Plant- 
Takken afgenomen zynde, willen zelden zig 
ontvouwen of uitgroeyen; egter, zeit hy , dat 
het hem wel gebeurt is, dat ze, in de aerde ge- 
plant zynde, wortels kregen , en uitfproten:_ 
“_dog de Botten die. onder de aerde aen de wor= 
tels groeyen, doen ’ lichtelyk , en zo gereed 
zelf, dar het beter is in ’t aenleggen van Riet-_ 
boffchen zulke botten te zaeyen,dan looten of 
wortels te planten. De middelen «van In- 

enting en Oculering zyn van menfchelyke- vin= 

ding, 


DER PLANTGEWASSEN. 275 


ding, tot verbetering der Boom - of Heefter- 
vrugten, of tot verzekering van deze of gene 
Vrugt na zyn zin in ’t korte te konnen 
krygen, ‘tgene by Zaed en Stek- planting of 
onzeker; of ten mintte lankwy!íg by de, meefte 
planten is. « 8 


v 


Wise. Edel: 


‚Wan den Groey der Zaey- Zaden; en der 
À Aerde. 
De Aenqueeking van ’ eerfte en eigentlyke 
foort van Zaed vereifcht, dät het zaed in de 
aerde gelegt werde. Dog tot de vrugtbaerheid 
der, Aerde behoort , dat ze telkens nieuwe 
„Voedfel-en Groey- zouten. van de Lucht ont- 
fange : hier toe is ’t ploegen, eggen en grond- 
roeren, het braek-liggen, en ’t metten met dong 
(flercus),of afch of kalk,zo nut en noodig; en 
voornainelyk het grondroeren en Luchten tgene 
de onderfie fchrale gronden in ’t korte ver 
„maekt en vrugtbaer.Ook, zeit hy(p.26) met/ar- „ 
gelius, dat het afbranden der ouvrugtbare akkers 
zeer nut is, zo wel om dat de {toppel -aflchen 
voor melt dienen , als dat, het onnutte flymvogt 
uit de korft gebrand en gezuivert zynde, de 
Lucht hare. bevrugtiging te dieper kan doen 
doordringen. Ook, zeit hy (p-27-), by zeer 
ervarene Landbouwers dikwyls gezien te heb- 
ben „dat ze fchrael-gewordene weiden in groote 
zoden afitaken , en in de-heetfte zomermaenden. 
lieten uitdroogen , welke daer na, met vieren 
uitgebrand zynde , zo uitnemend vrugtbaer 
’ wierden, 


76 TwereEDE DESCHOUWING 


wierden, dat men ’er tot in het vyftiende jaer 
agter-een koorn-vrugten en zelf Terwe mede 
gewinnen kon. Het Zaed in de Aerde gelegt 
zynde, zo word het natte grondfap door de porté 
of openingetjés van de fchil tot de Lobben (die 
Malpighius de Secundinen of naegeBaorte noemt) 
tot in de Vogt -huisjes van ’t Zaed ge- 
drongen, zulks dat het harde zaed in eenen dag 
al begint te zwellen, en by naeder toevoer van 
buiten, het binnenfte Vogt uit haer Gelletjes in 
de Fibers van ’t zaed verfpreid raekt, en dedee- 
len zig komen uit te zetten en te ontwinden. 
Op den derden of vierden dag,de baft van ’ 
zaed nu door ’t zwellen verbroken zynde, ziet 
men reeds (zeit hy p. 28.) de nieuwe Wortel. 
fcheutjes , die verder van dag tot dag langer 
worden: daer op volgt na bovenwaerts de ont- 
winding van die bladen, die men de Sexizalia 
of Zaedbladen noemt 3 tuffchen welken daer na 
opfchiet het pluimige plantfcheutje , plautula 
by Malpighius , en pluma by Grew genaemt. 
Naomtrent 20 dagen ziet men bovenden grond 
ook de blyvende bladen van ’t gewas; want zo 
dra de plant vaft op zyn wortel raekt, en daer 
van voedfel genoeg begint te krygen , komen 
de Serzinalia of Zaedbladen,teffens miet de pla= 
centa of moederkoeken te verwelken en te ver- 
rotten. By fommige planten fchieten de zaed- 
bladen boven den grond; en zo deze te vroeg, 
en eerze uitgedient hebben, van de vogels. ge- 
plukt werden, raekt de plant te verlterven; 
waer uit hare dienft tot de eerfte voeding te 
vermerken is; zynde zo veel voor de jonge 
plant, als het moeder -zog voor het ongelpeci 
c 


Der PLANTGEWASSEN. Di) 


de jonge gedierte. Dus dan word (zeit hy p« 
29.) in ’t eerft het grondvogt door de fchil= 
poriën tot in de placenta of moederkoek ge- 
drongen ‚en wat later ook van daer in de Zaed- 
bladen, en En die bladen weder tot den Nodus 
of hartequaft’, van waer ’t zuiverfte na de plant- 
deeltjes opwaerts en het overige groflte na de 
Wortels nederwaerts fchiet ; dog zo dra de Wor- 
teltjes , in de aerde nu verfpreid rakende, door 
hare dwars-ftreeks-liggende Vogt-vatjes (utri- 
culi) *t vogt der aerde-beginnen op te vangen, 
zo word de Sap-loop verandert, en door de 
Zaeds- worteldeelen tot het Hart, en van daer 
tot de Plant,en by bare Schil weder te rug tot 
den Wortel gevoert,even als by de volwaffe- 
nen , terwyl de moederkoek en zaedbladen, 
hunnen toevoeren groeideelen komendete mif= 
fen, verroten verteert raken. 


Nt et 
Van den Groey der Bloembollen, 


2 Tweepe BescHouwine 


neer haer Voedfel in de plants ftruik en-bladen’ 
overgaet, terwyl by ’t hart van den bol doorde 
houtige fibers een of meer nieuwe bolletjes aen- 
geteelt worden: gelyk by den Orchis of tStan- 
gel-kruid; en by de knof -look (allium); Zelf» 
zyn ’er die, na dat ze haer zaed gemaekt heb- 
ben, met (truik en al vergaen, gelyk de Ajuyn_ 
(Cepe) ; dog by de meefte andere Bollen. 
verwelken deze Bolfchilfers of moerkoeken 

niet. „By dezen word het omloopende Sap tel- 

kens tor deze moerkoeken wederom gezonden, 

en ondertuffchen met-één door de houtige 
fibers een nieuw plantje als een Vrugt-bottje- 
met veel andere kleine bolletjes rondsom den 

knoop gevormt. 


XT. 
Van den Groey der Botten. 


Nu is ‘er nog de derde foort van Zaed- 
teeling overig, namelyk de Zaed - of Bloem-= 
Botten aen de Boomen of Heefters voort- 
gebracht ; de moeilykfte befeffing van alle dric. 
Elk, zeit-hy (p-30:), erkent wel dac het Zaed- 
bottje, even gelyk een Zaed, de grondbe- 
ginfels van een gantfche plant ín zig vervat, 
maer eenigen , gelyk ook Malpighius , agten 
dat de Bottjes uit vêle fibers en Vogt-vatjes,. 
van wegen ’ rykelyke Vogt, uit den baft uit 
geftooten werden ; en anderen willen , dat de 
Botjes in de Planten als opgefloten liggen, en 
voor -af daarin beftaen, dog niet door de fibers 

„ nogte door ’t Sap konnen voortgebracht voll 
en. 


DE 


DER PLANTGEWASSEN. 75 


den. Dog zyne eigene meening zeit hy te zyn, 
dat in de Tak- of Stam-fibers de Bot- zaedtjes 
(gemine) vervangen zyn, eerftelyk , om datde 
gemmea regtftreeks uit de hout-fibers te voor= 
fchyn komen ; ten anderen, om dat ze altyd 
opwaerts fchieten ; en eindelyk „om dat ze dan 
eerft uitbotten , als er een groote menigte vogt 
door eenig frber-bundeltje opgedreven word, 
‘komende alzoo eer{t een Blein of gezwel-bob= 
beltje onder den baft te maken. Dat ze niet 
uit de ztricu/t of Vogt-Gelletjes voortkomen, 
agt hy-teblyken, eensdeels, vermits de Utri- 
culi horizontaelwaerts zig trekken , dog de 
Gemime opwaerts ; anderdeels, vermits de wéri- 
culi, 10 ze al komen uit te berften, zo ’t onder 
„den grond gefchied , wel Wortel-takken , of 
indien ’ ‘er boven is, wel Gezwellen, en wan=- 
knobbels, maer nooit Gesme of Zaed -botten 
voortbrengen ; eindeling, vermits de Gemme 
nooit uit den baft , maer altyd of uit het fpint 
of uit het hout geboren worden. En tot ver- 
der beveftiging brengt hy ook (p.31.) by, dat 
ook (gelykde ervarentheit leert) wanneer by 
een afgefchilde Baft-ring het nederdalende Sap, 
van boven langs den baft tot aen den afgefchil- 
den ring komt te tuiten, en de Tak of Stam 
aldaer komt te zwellen, als dan door ’t verder 
aenftuwen van Voedfel-deelen , op de onderfte 
fibers wel verder een aendräng gefchied , en 
Botten uitgeftooten worden, die van ontallyke 
“andere fibers, Vogt-vatjes, en Lucht- buisjes 
gevolgt worden, terwyl ’t bovendeel komt te 
verquynen. Indien dan, zeit by, de Gemme 
in de wericult geplaet{t waren, waerom zouden 


Zy, 


So TweEEDE BESCHOUWING 


Zy, die zo veel vogts” inhebben, dezelven niet 
uitftooten ? Dog dit alles geeft hy egter nog 
niet voor zeker , maer flegts voor giffingen 
„op. „Wegens de voort-groeying der Bloem- 
Botten uitt hy (p-22) aldus zyne gedachten. Het 
Sap of Vogt-voedfel van onder uit de aerde 
door de Hout-deelen van den Plant tot in ’t 
Bottje en zyne Zaed-vaten gevoert zynde, en, 
met het gene’er reeds was, eene nieuwe klein- 
zing ontfangen hebbende, tot verbetering en 
uitzetting der deelen, zo gaet het overige we- 
der tot de Plant; ondertuffchen komen, even 
als by de zaden, nieuwe blyvende bladen (/fa- 
bilia folia) uit te fchieten , en de eerfte zaed- 
blaadjes beginnen , van wegen ’t verloop van ’t 
Sap na deplant, te verdorren. By verder toe- 
voer van Voedfel-fap in de botten raken de 
deelen ook verder ontwonden , zulks dat de 
Bloemen en Vrugten voor den dag komen. 


Klk 
Van de Deelen der Bloemen. 


Dog eer hy dit wonderbare Natuer - werk 
der Bloem-en Vrugt-teeling komt te ont- 
vouwen, zo verkieft hy voor af de deelen der 
Bloemen te leeren kennen. Even gelyk door 
de wyze gefchiktheid der Natuer in al de Zaden 
de moederkoeken (placezte) als tot Voor- 
raed-kamertjes zyn toegeftelt, waer door de 
tedere beginfels der Scheuten of jonge Plante 
hun eerfte voedfel komen te ontfangen , zo 
zyn ’er ook in de eerfte Vrugt-beginfels Pia- 

cente 


5 DER PLANTGEWASSEN — St 


tente of moederkoeken , zeit hy , gefchapen, 
dog met edeler en fynder voedfel-vogt, om 
die onbegrypelyk - tedere deeltjes te ontwinden 
en te fterken, Met deze Placezte meent 
hv de Bloemen. De Deelen van een Bloem 
worden gewoonlyk in vyfderley onderfcheiden. 
I. De Kelk of Bloem-kas (Calyx). II. Het 
Blad-geftél (Petalum). III. De Haer- of 
Helm-ftyltjes (Stamina). IV. De Helmtjes 
of Stof -bolletjes (Apices) welke op de ffamina 
ruftenz; & V. De kruin-of top-ftyl (Stylus), 
of ’t Stampertje (Piftillum) ‚ of Lucht-buizige 
Trompettje (Zuba} ‚van dezen dus, vangenen- 
zoo genaemt. Maer-alle deze vyfderleye dee- 
len “worden niet gelyk in een zelfden bloem 
gevonden , dan by eenige Volmaektgenaêmde 
loemen; in de anderen mift men gemeenlyk 
een of ander, of eenigen dezer deelen. Dog 
int algemeen, zeit hy, ss de Bloem, zoer een 
 Tusa by is, altyd aen ’t Vrugt -beginfeltje 
(EMBRYO) of aengehegt, of zeer digs daar 
by; maer zoer de T UBA ontbreekt, dan gant= 
fehelyk niet, (zie ook zyne Differtat. p. 48. 49. 
en in zyne Autholog.p:8.9. 10. & 65.) 


5 


Van den Kelk der Bloeme. 


(I.) Den Kelk of Bloem-kas (Calyx) zeit hy 
p: 33- te beftaen uit fibers door de houtdeelen 
voortgebragt,ondermengt met africuli & trachee, 
De dienft van den Kelk fchynt meeft te zyn tot 
fteun der bloem-bladen ‚en der Vrugten zelf, als 


welken hy dikwyls bedekt en omvangt. By vele 
AOT F Bloemen — 


82 TweEeEDE BESCHOUWING 


“Bloemen ís ’er te mets geen Kelk, by anderen 
is hy aen ’t-blad gehegt, by fommigen ftact. hy 
als boven op de vrugt. 


XIV, 
Van het Bloera - blad. 


(IL.) Het Bloem-blad (of Petalum) , zeer cier= 
Iyk gewoonlyk van koleur en gedaente, zeit 
hy p. 33, te beftaen uit zeer vele Vogtvatjes, en 
zeer tedere fibertjes; zie ook zyne Anthol. p. 42, 
44.49. Dit fyne Vogt eerft door ’t bloemblad 
heen verfpreid , en door de Zonneftralen en 
Lucht nog nader doorwerkt, gezuivert, en ge= 
kleinft zynde, word van daer, zyues agtens, 
gezonden na een vervangvat, ’t gene hy flegts 
Receptaculum noemt , om dat het nog geen 
naer en heeft ; waer aen de fFamina 10 wel als 
de bloembladen (of petala) valt gehegt zitten „en # 
% geneonder of op her Vrugtbeginfeltje (of Exz- 
bryo) geplaetft ís ; zie ook zyne Antholog. p._ 
26,27; 30 32. Zo datvde Embryo door dezen 
weg de fyne fappen en vragtvoedfels ontfangt ‚ 
zo van de bloembladen (Petala), als van de 
Stamina of Helm-{tyltjes,en van hunne Helim= il 
tjes of Stof.bolletjes (Apices), die op die Styl= 
tjes ruften. ’T gebeurt te mets, zeit hy, dat, 
door overvloed van toevoer, het vogt uit de 
wanden ‘der africuli van dit Vervangvat fpat, 
gelvk men by de Aloë & by het Melanthinm ; 
Bes Roomfche Corrander ,Schabab, of Zwarte 

apaver genaemt) ziet. Uit dit vervangvat, 
azen vele Zufedten „en de Byën zuigen ’er hare 

sAAAECL 4 honig 


jk, 


DER PLANTGEWASSEN, 83 


honig uit. Een Bloemblad , vermits uit zeer 
tedere deelen beftaende , is doorgaends drae 
verwelkende , en valt af ; dog fomtyds blyft 
het langer hangen, en bekleed de plaets vanden 
Kelk , tot bedekking «en koetftering van het 
Vrugtje; als wanneer (het gene zeer opmerke- 
lyk is, dewyl het verzuim daervan den grooten 
en zo“zeer van hem geachten Zourzefort, in de 
foort =tellinge der bloemen, volgens zyn zeg- 
gen, heeft doen doolen) het bloemblad met 
houtige fibertjes , die mede, als de kelken, 
groenagtig van koleur zyn, doorweven is. 


XV. 


— Van de Stamina en Apices of Helmftyltjes 
met bare Heimtjes. 


Aen dit zelfde Vervangvat, (zeit hy p. 34.) 
komen ook uit, (II) de Stamina DE Hels 
ftyltjes ; waer op (LV) de Apices of Helmtjes 
of ftof-bolletjes met hare korlige uitwerpfels;die 
dikwyls zo fyn als meel of ftof zyn‚en cen vere 

groot-glaesje van nooden hebben om onderkent 

te worden,geplaet{t zyn. De dienft van dezen is 
indeze laeter tyden vande geleerd{te en geacht{te 
Botaniften eenftemmelyk hoog getoemt , en als 
voor ’t Mafculine raed aengemerkt , zonder 
welks behulp de Embryo of ’t Vrugtbeginfel- 
tje, ’t gene voor ’t fueminine dan word aenge- 
zien „onvrugtbaer, even als een Windsey, zoude 
zyn en blyven. Dog van dezen dienft, en van - 
zyne gedachten daer omtrent, handelt de Schry= 


ver nader en vollediger in ’t boek van zyne 
pl a An= 


84 TWEEDE BESCHOUWING $ 


Anthologia of Bloem-kunde , waer uit wy ’t 
uittrekfel hier na zullen maken. Wegens 
deze Apices zeit hy (p. 34.) vooreerft, dat van 
allen, die hy ontleedt heeft, welker getal wel toe 
swee ditizend loopt, hy altyd gevonaen heeft ‚dat 
ze grooter en fappiger zyn bevorens de bloem 
zig opent, dan daer nae: dat ze kort na ’t open 
men al beginnen te rimpelen en drooger te wor- 
den :; dat bare fappen vol fyne geeften zyn 
zulks dat by vele bloemen in deze deelen ae reu 
woont, bebalven dat ‘er andere medicinale 
Kragten by befpeurt worden. Ondertuffchen zeit 
hy, te vermoeden, dat in de Utricult of Vogt- 
huisjes van deze kleine Lichaemtjes een byzon- 
der fyn Vogt word afgefcheiden, dat door de 
Stamina of Helm-(tyltjes tot het Receptaculum, 
en van daer tot het Zaed-vrugtje gaet , om des- 
zelfs deelen aente doen en te ontwinden. De 
wyze voorzorg in de natuer omtrent de bewa- 
ring en fchikking van velen dezer Stamina & 
Apices is middelerwyle mede zeer merkwaer- 
dig. Zie ook zyne Antholog. p. 66. 67. 69. 77+ 
III. 


XVI. 


Van het Piltillum of de Tuba of 'e flampervor= 
mige Trompétje, 8 


_ (V.) Hier van gaet de Profeffor over tot het 
laecite deel eener Bloem, namelyk het Piftil= 
lam of de Tuba (of « ftampervormige Trom- 
petje), zie ook p. $7. in zyne Anthologia. En 
dewyle de Vrugt daer altyd aen vereent is, zo 
fpreekt 


DER PLANTGEWASSEN. 85 


fpreekt hy ook met-eene van de Vrugt. Tere 
_wyl het Vrugtbeginfel nog klein en teder is, 
zeit hy p. 36. is het vleefchig en vol Sap; maer … 
als het Zaed daer in ryp geworden is, vervalt 
de Vrugt doorgaends, en droogt, ftortende het 
Zaed uit: by anderen evenwel, gelyk by ap- 
pelen, peeren, beziën ‚& diergelyken, blyft de 
Vrugt vleefchig en week ; moochlyk op dat 
niet dePlacente of moederkoekjes der zaden te 
veel uitdroogen zouden Dit gedeelte „’t gene 
uit baft of fchil en vleefch beftaet, en by Malpi= 
ee de Uterus of ’t Zaedhuis genaemt word, 
lyft vleefchig by de Appelen,Peeren, Limoenen, 
Neuten , en zoo voort; dog verdroogt in de 
Moeskruiden. Het omvat het inwendige zaed- 
deel, dat men de Placenta noemt, en vereent 
daar mede met dwarsftreeks-gaende ztricali of 
Vogt-vatjes, welke laetíte verfterven, als het 
Zaed ryp is,en de gterus raekt allengskens van 
de placenta gefcheiden, als by de Amandelen, 
Hazelnoten Sc; by fommigen gefchied de 
Scheiding als met geweld, gelyk by de Balfa- * 
mina &c , welker inwendige veer -ípanfeltjes , 
door de zonskracht komende uit te zetten , de 
zaedhuisjes doen berften, en ’t zaed herwaerts 
en derwaerts heenfpatten. De inwendige op- 
pervlakte of wand van * zaedhuisje, ftrekt zig 
buisagtig uit tot aen den kruin of top van de 
A: en dit uitgeftrekte deel is het dat by 
Malpighius nu eens Tuba dan wel Stylus ge- 
enaemt word, dog door Zourzefort het Piftil- 
wim, vermits het in fommige Vrugten te famen 
met de Vrugt de gedaente van een ‘Stamper uit- 
maeckt. Zie ook zyne Anthologta p.61.65. Aen 
F 3 deze 


36 TwEEDE BESCHOUWING 


deze Buis, zo binnen-als buiten =waerts (zeit 
hy p. 37:) zyn verfcheidene tepelmondtjes ge- 
hegt, die een lymig vogt uitgeven ; en door 
de wyze voorzorg der Nature zyn ’er ook vele 
haertjes geplaetft, waer door de kleine 4zjedta 
verhindert en afgeweert worden, om niet ligt 
door de buíze tot ín ’t zaed-huisje te kruipen ,en 
hare eyertjes daar neder te leggen: gelyk men 
wel by flegt weder, ’t gene dit Lymvogt of 
opdroogt of influit, te mets nog ziet gebeuren, 
dat ’er een ondiertje ingeflopen is geweeft, waer 
door het wurmtje, daer uit voortgekomen, ’t 
gantfche voedfel van ’t zaed verflind , terwvl 
de vrugt voort-groeit en ryp word, en de on- 
kundige Ontleder der Planten, uit deze bevin= 
dinge van ’t ondiertje midden in de vrugt, ver= 
keerdelyk befluit, dat dit van zelf daer in ge- 
groeit zy geweeft. Ook acht de Profefor, dat 
niemand , die dezen toeftel en voorzorg van 
deze Vrugt-buize (of Zuba) wel overweegt, zal 
kunnen befluiten , dat de Apices door dezen 
weg hare korl-zaeden in ’t Zaedhuisje bren- 
gen, dewyl'er kleinder Znfea's , zeit hy, en 
die een eigenwillige beweging hebben , daer 
door buiten worden gehouden. zie ook zyne_ 
Autholog. p.62. 70. 


XVII. 
Van den dienft der Tuba. 


een 


RTE Ei ee 


Ten opzigte van het ampt of den dien{t dezer 
Buize (of Zuba) maekt onze Schryver deze 
gifling 


BER PLANTGEWASSEN 85 


giffing; Dat, dewyl de Lucht zeer noodzake= 
Iyk en dienftig is om der Sappen beweging te 
bevorderen, tot in de tederfte deeltjes van des 
bloems Embryo , en dat we geen anderen-toe- 
gang van Lucht-buisjes tot de jonge Placezta 
konnen befpeuren , dan door dezen weg, zo 
acht hy dat deze Buize dien dienft vervult: dog, 
| oi id het Voedfel tevens tet de verlengde 
grachee of Luchtpypjes der Vrugt door: de pla- 
éénta begint te wandelen , zo verwelkt deze 
_Baize, en de opening rackt gefloten. Zie'ook 
zyne Anthoiog. p. 61-65. 


el | XVIII. 
î Van de Zaed- vorming, 


In deze Placenta of moederkoeke verneemt 
men {zeit hy p.38.) eerft een wit-{lymerige 
ftoffe , die men op de wyze der Aratomiften 
een Colliguamentum of eerfte Stolvogt kan 
noemen Bers beftaet uiteen hoop zeer fyneutríe 
culi aen de Placenta door fiber - bundeltjes even 
als fuziculi umbilicales of navelftrengfeltjes ver- 
ent, aen welke verzameling met haer vlies, 
dat de woning van de vrugt omfluit, de naem 
van Chorion of Vrugtkamer- vlies word. toege= 
paft; En binnen weinige dagen vertoont ’er zig, 
als binnen dit Corton zwemmende, een wit en 
klein Lichaemtje, waer aen ’t plantje zelf ge= 
hegt is, en dat Amzion of Zaed-vliesje genaemt 
mag worden: . Dus dan gaet, volgens het ge= 
zeide, het Sap, het welk uit de Apices en Pee 
tala (of Bloembladen) tot het Receptacnlum , 
F 4 en 


83 TweEEpE BESCHOUWING 


en van daer tot de Uterus (of Baermoeder,)_ 
en verder door de dwersliggende Vogt-celle= 


tjes in de Placenta geraekt is, van daer in ’t 
Chorion en verder door ’t Amnium , waer aën 
’% Plantje vereent is, tot het Plant-beginfeltje 
zelf. Dit Amnium heeft in zig twee Lobbetjes 
of pitsverdeelingen , gelyk hier voor al ver- 
meld is geweeft. Als ’t receptaculum ledig ge- 
zogen is, zo volgt ’er Sap door den Steel om 
de Wienté verder te voeden en uit te zetten. Dus, 


zeit hy, moet het eerfte Vogt tot voeding „klein=_ 
zing „groeying en ryp-wording,door zo veleen 
zo fyne wegen en zo wonderlyk een weefgeftel 
gezuivert worden. En, als ’t aen ryp wor= 
den toe is, word het alleredelfte Sap na ’t_ 
Amnium of Zaed-Vliesje als in een Voorraed- 


kamertje gezonden, op dat het Plantzaedje van 
zyne Moeder afgefcheiden , en der aerde bevo= 
len zynde,aldaer zelfs zyne Voeding, en Levens 
groeying zou kunnen ontfangen. _ 


XIX. 
Van de Verdeeling der Planten in Claffës. 


Hier mede zyne tweede Differtatie befluiten= 


de, gaet hy p. 39. in de volgende Dif/ertatien 


over tot dat Deel der Botarie of Plant-kunde, 


dat alle de Plant-gewaflen (want tot 16000 


toe zyn ’er reeds bekent, zo hy p. qo. zeit) in. 


ruim 20 Claf/en of foorten, alleen door ’% on- 
derfcheid van hare bloem=gedaentens, leert 


kennen, waer in hy voornamelyk de Deeling 
van Tournefort, dog in een omgekeerde Orde, 
} p op= / 


_ 


aen 


Á | 
| | | 
4 DER PLANTGEWASSEN. 85 
opvolgt, hoewel ook, zynes agtens, om ge= 
wigtige redenen, in eenigen deele van hem wel 
eens afwykende (zie p. 41.) : Welke zaken 
my, vermits loopende buiten ons oogmerk dat 
thans voornamelyk op de Mechazifche groeying 
en ’t onderhoud der Plant-gewatlen ziet, mee- 
ftendeel zullen overflaen, trekkende flegts hier 
en daer iet uit, het gene tot dit oogmerk eenig- 
fints zou kunnen dienftig zyn. 
Pi ; } - 
er | XX. 
Wat Deel eener Bloeme het Voornaemfte 
' te rekenen zy. 


In zyne Derde Differtatie,‚p. 40. in overwe- 
ging nemende welke van de Vyf Deelen eener 
Bieem voor ’t voornaemfte en gewigtigfte te 
rekenen is, zo haelt hy vooreerft (p. 48.) we- 
derom op ,dat’er weinige bloemen zyn „die alle 
deze vyf deelen gelykelyk bezitten: het Li 
diam convallinn, de Tulp, de Afperge &c. zeit 
hy, hebben maer vier daer van, miflende de 
Kelk; dog de Zuering,Zarw, en’t Gras, mif- 
fende het teken (Petalum). Ook zyn ’er 
anderen die flegts drie van de Deelen hebben, 
als fommigen van die flegts den Calyx of Stamina 
& Apices , zonder Petala of Piftillans „namelyk 
de onvrugtbare Kenzip, de onvrugtbare Spina- 
se, gêlyk ook alle de Amentacia of Katte- 
Aliettis. als by de-Noten &c. Anderen we- 
derom hebben. Stamina, Apices & Petalam, dog 
zonder Calyx of Piftillum ; gelyk de onvrugtba= 
te Zamnus „Veratrum Ge Nieskruid), Cologuint 
| if, & 


go _TwrEDE BEscHoUwWINe 


& Bryonie: eenige miflende Stamina & Apices, 
als de After, Virga aurea, &c. Men vind’er _ 
ook, (zeit hy p. 49.) die flegts twee deelen be- 
zitten ‚als de Bellis Leucanthemum, Chryfanthe- 
mum, Caltha (Goudsblom) & Matricaria,die _ 
niet dan Petala & Piftillam hebben ; de gemee- _ 
ne groote onvruztbare Barnende-netel &c. daer — 
men flegts Calyx en Piftillum by vind ; de Cya- 
nus (of Koren-bloem) en Centaurinm, die 
flegts Calyx & Petalum hebben. En zeer velen 
zyn ’er die flegts maer een van de vyf Deelen 
bezitten, als de Zary- Kenuip, en de gemeene 
Spinagie met het doornige Zaed-buisje, hebben= _ 
de flegts het Piflillam. Zvn dan deze allen 
Bloemen te noemen, zo biykt, zeit hy, dat ’er 
tot een Bloem niet noodwendig alle die dee- 
len vereifcht worden. Zelf zyn ’er nog die 
andere deelen bezitren; want de Ficus Domefti= 
ca of tamme Vyg brengt vrugten voort „in wel= 
ker holligheid Calyces, Squame, & Piftilla ge= 
vonden worden ; en de Ficus Caprificus (of 
wilde Vyg) geeft Groflen , dragende in zyn 
midden Caiyces ,Squamas,& Stamina, met hare # 
Apices. Overwegende dan, welk deel tog voor ’t_ 
Voornaemfte te rekenen zy,’t gene eene bloem _ 
mogt uitmaken, (zeit hy p. so.) dat niemand, 
zynes agtens, zulks nog aengetoont heeft, en 
dat rnen deswegen, niet tegenftaende ’t groote _ 
Ligt in de Botanie, nog in duifterheid verkeert. 
Niettemin, zeit hy in zeer zedige Termen, dat 
hy, na ’t ontleden veler bloemen , en ’ agt. 
nemen op het onderfcheid van vrugtbaren en_ 
onvrugtbaten, gift of meent iet merk waerdigs 
daer in ontdekt te hebben. Want ziende bie 
en 


DER PLANGEWASSEN. of 


bevindende dat byalle Orvrugtbare Bloemen hes — 


PiSTILLUMofde T UBA ontbrak, en integens 
deel by alde Vrugtbare dezelve Tuba, of iet gelyk= 
aerdigs gevonden wierd, 10 befloot hy, dat deze 
Zuba(ookPifgillum of ’t Luchtbuisje genaemt, 
het voornaemtfte van den Bloem wâs: te meer 
om dat de andere vier foorten wel by onvrugtbare 
gevonden,en by vrugtbare verlangt wierden. Zie 
ook zyne Autholog. p.$$.$7.60.61.62. Daer na 
paft hy de tweede plaets toe aen t Petalum ik 
dewyl of dit, of iet gelykaerdigs in de plaets, 
altyd het Pijftillum verzelde. En (p.s1.& 42.) 
zeit hy, dat hy de andere Bloemen , die flegts 
Calyx , Stamina, & Apices hebben, niet ei- 
gentlyk voor Bloemen, ten minfte voor geen 
Vrugt-bloemen te houden acht „dewyl ’er vele 
vruchtbare Bloemen zyn, die dezer ontbreken. 
Niettemin vermoed hy, dat deze Stamina £9? 
Apices veer nuttelyk zyn aen de Bloemen daer 
ze zyn; en zelfs, fchoon ze al van ’t Vrugtje 
eenigfints afftaen, als in de Amzentacea (of Kat= 
teftaertjes ), in de Maya (of Turkfche Tarw), 
de Lachryma-Fob, de Ricinus (of Mollen- 
kruid), de Zypha (of Donze of Lifchdodde), 
en het Sparganium, om dat het hars-agtige en 
geeltige Sap door den Steel tot de vrugt kan 
overgebragt worden: En in de onvrugtbare 
Planten, mooglyk, om ’er een overtollig Vogt 
door te lozen; even gelyk aen de Kawoerde 
(excurbita), en zulk foort van planten, twee- 
derhande bloemen zig vertoonen , de eene 
vrugtbaer , de andere onvrugtbaer; dog wer- 
dende in de eene zo wel als de andere het vlugs 


‚8e 


Jz TwEEDE BESCHOUWING 


ge en het waterige Sap bewerkt ; dewyl dit 
foort van planten een overtollig waterig Sap 
heeft , zo dat een eenige bloem niet ge- 
noeg fchynt te zyn tot de behoorlyke Vogtfchei- 
ding. 


XXI. 


Van de Nutheid der Kruid- kennis voor 
Medicyns en Apothekers. 


Zyne vierde Differtatie, vermits handelende 
van de Kragten der Kruiden, zo verre zulks in 
de Geneeskonft erkent word, en anderdeels 
onderzoekende met wat goede rede de kragten 
der Planten ontdekt konnen worden, levert ons 
nog ruim zo veel PAilofopbijche {tof tot uittrek- 
king als de Derde. Vooreerft zeit hy p. 58, sg, 
6o,& 61. dat men veeltyds los te werk gaet in 
zyn gezondheid of genezing te vertrouwen niet _ 
alleen aen zeer onervarene Medicyns, maer ook 
aen onbedrevene Apothekers ,die ‚by gebrek van 
de noodige Kruid-kennis , dikwyls het eene 
Kruid voor ’t anderegebruiken „en zelf wel ver- 
giftige in plaets van heilzame leveren ; waer van 
ky 'er etlyken optelt. 


XXIL 
Van de Groey= plaets der Planten, 
Ten opzichte van de Groeiplaets der Planten 
zeit hy (p.62.) in 'tgenerael, dat de eee 
“zy 


hj 


DER PLANTGEWASSEN, 93 


Ct zy hare Wortel,’t zy haer Blad Struik, Tak, 
Bloem, Vrugt, en Gom of Hars tot medicyn 
gebruikt werde) allefints kragtiger en voller 
van Medicyn-fap te íchatten zyn, welke op 
hooge gronden geteelt zyn, dan die van lage 
„velden; en wederom onder die van de Heuvels 
of hooge gronden,de zulken die op een mageren 
en fchralen grond ftaen, beter dan die van een 
vetten en milden grond; en onder deze beften 
wederom die het kragtigft, die bloot voor de 
zon, en vooral voor de Zuiderzon {taen. Ins= 
_gelyks kragtiger de kruiden uitde warmer Land. 
| ftreken, dan die uit de kouder. 
| - 


XXIII. 
Van den Pluk-tyd. 


Ten opzigte van den Pluk-tyd zeit hy (p: 
63), dat men de Wortels moet uithalen wan- 
neer 't Vogt reeds in ruft is; namelyk de Bu/bè 
of Bollen , wanneer ftruik en Bladen verdro= 
gen ; de andere Wortels tegen den winter of 
na den Herfft wanneer de koude den Sap-loop 
doet ftilftaen ; dewyle dan de fibers niet veel 
onnut fap meer hebben,en de byzondere vaten, 
die van de gériculi de groei-zouten en oli-deelen 
ontfangen hebben, vol en dik daer mede be- 
vonden worden: gelyk daerom ook de Wor 
tels, die in ’t voorjaer opgegraven worden, 
van wegen ’t nieuw bygekomene waterige 
vogt, veel wateriger en vozer zyn, flegter reuk 
hebben, en ligter vermolmen : en zo ze onder 
de 


04 TweEEDE BescHouwine 


de Medicynen gemengt worden, dikwyls den — 
zieken krimpingen en loop, of ook wel menig- _ 
vuldige brakingen verwekken. Niettemin ziet 
men , zeit hy (p. 64.) dat de Kruid -opkoo- 
persen Verkoopers,die niet de deugd maer ’t ge= 
wigt van de Plant zoeken „het voorjaer uitkiezen, 
en de mildfte gronden , om te gewigtiger plan- _ 
ten te hebben. Ook zyn 'er die de Kruiden hier _ 
toe in de verfte en allerfterk{t-gemelte gronden _ 
aenqueeken, gelyk voornamelyk gefchied met 
de Zormentilla (of wilde Ruite), de Biftorta, 
de Scorzonera, en het Cyclamen (of Verkens- 
brood); en op dat ze niet zouden eenigfints 
ligter worden, terwyl ze die na de fteden bren= 
gen , zo waffchen en natten ze die aen elk > 
water daer ze komen, waer door de Medicyn- 
kragt daer uit-geweekt raekt. Struiken èn Bla- ! 
den, acht hy (p.64.), dat men niet vroeger 
dient te plukken als na dat de eerfte Bloemen 
beginnen te dorren, vermits die dan eerft hare 
Volkomenheid en Rypheid verkregen hebben. 
Bloemen plukt men beft als ze eerft zig ont= 
vouwen , en door de zon niet uitgedroogr, 
mogte door dauw nat geworden zyn; en niet „ 
gelyk gemeenlyk gefchied, na dat de Aptces af= 
geworpen zyn, in welken de fyn{te bloemkragt 
zit. Vrugten leeft men als ze ryp zyn ; Die 
kent men aen de Droogen, als de Uteras be 
int te berften of af te vallen, en aen de Weees 
en of Vleefchigen, als ,’t groeyen ophoudende, 
en al de Sappen in de wtriculi als gaer gekieinft 
zynde, het opper - {chiltetje een ryp-koleur gee 
kregen heeft. Sappen, Gommen, & Ha 
unkt 


SDER PLANTGEWASSEN. Of 


dunkt hem dan op het befte vergadert te wer- 
den, als ’t Jaer-faifoen op zyn heerft is, zo drae 
ze een bequame taeyheid en dikte hebben. * 


XXIV. 


Van de vierderhande Middelen tot het kennen 
van de Kragten der Kruiden, 


‚ Dog ten opzigte van de goede rede en zekere 
Kenteekenen van de Kragten der Kruiden ver- 
goekt hy (p- ós.) zyne Toehoorders, datze 
zig tog niet verwonderen zouden , wanneer ze 
hem hier van zo twyffelachtig en in ’t onzeker 
hoorden {preken , nademael hy ’er zo weinig 
befcheidt,„zo by de Botanic: als by de Medicyas, 
van te vinden weet, en dat de glorie van die 
vinding mooglyk voor de Nakomelingen zal 
overblyven.  Vierderhande middelen of wegen 
telt hy op; door welken men de Plantkragten 
onderzocht-of geleert heeft. De Eerfte en 
wel de oudfte fchynt hem voornamelyk be- 
ftaen te-hebben in ’t Gebruik van Kruiden en 
Bladen tot ftelping van bloedloop en gene- 
zing der wonden; dewyl de eenvoudige fpys 
en drank en harde Leden der eerfte V ooroude- 
ten weinig andere ziektens onderhevig waren ; 
even-gelyk men hierom by Momeer ook al-aen 
den opperften roem der Geneeskonft vind ge» 
geven aen ’t wonden genezen. En by 
meerder toenemen van andere ziektens gift hy 
(p.66.)dat men ook verder tot andere kruiden 
Ezyne toevlugt hebbe genomen; en dat na be- 
Eproevinge en bevindinge van fchade of baet, dit 
‘Vof dat kruid een goeden’of quaeden naem van 
ER Heil- 


6 TweeEpeE BrscHouwine 


Heilzaern of Schadelyk voor die of deze quael 
zal gekregen hebben. Dog, dat deze of gene 
Dieren een heilzaeme Plant zouden aengetoont 
hebben, gelyk de Poëten hier en daer vertel= 
len, acht hy maer voor fabel-zang. Zulk-een 
nu die vele Genees- middelen kende en wift te 
gebruiken, volgens dezen eerften weg van beproee 
ving en ondervinding , moeft ook toen,zeit hy (p. 
67.) voor een Medicus gehouden worden. De 
tweede weg was, toen men de Philofophie om-_ 
helsde, en die tot de Geneeskunde toepafte, toen 
men de krachten van de reeds-bekende kruiden 
op nieuws als onderzocht, en in Kouden en- 
Heeten, Droogen en Vogtigen onderfcheidde, 
en dat elk in byzondere trappen, na ’t onder- 
fcheid van de fmaek , na dat ze of bitter of 
zoet, of famentrekkend, of bytend, of zuer, 
of wrang, of laf voorquamen; en dus ook, 
de oorzaeken der ziektens in overmaect van 
Koude of Hitte (en in overmaet van Droogte 
of Vogt] verdeelende,pafte men de Koude mid- 
delen tegen Heete ziektens, en de-Heete tegen 
de Koude, en ook dikwyls met geen quaden _ 
uitflag : welke weg tot onzer Vaderen geheu- 
gen toe, zeit hy, gehouden geweeft , dog fe= 
dert door de vindingen der Lateren vernietigt 
is. De derdeen nieuwer weg, en niet minder 
waerfchynlyke, beftond in de Chymicale Analyfs 
of fcheiding der Plant-deelen door ’t vier. 
En dus, even gelyk men bevond dat de Arifto= 
lochta Clematttis, en de Dens Leonis, in d 
Ghymifche ontleding, Geen aert en hoeveel 
heit van Zuere, van Oliagtige, van Geeftige 
en van Äerdagtige deelen uitleverden ;en teven 
oo 


RA 


DER PLANTGEWASSEN:-- 97 


_&ok van evengelyke kragten in de genezing, wa- 
ren; zo befloot men dat alle Planten „die over= 
eenquamen in deelen, ook van gelyke kragten 
te houden waren : op welken grondflag doot 
die van de Franfch -koninklyke Soczetert over 
de tweeduizend Proeven of Experimenten met 
zo veel onderfcheidene Planten genomen zyn. 
De vierde weg, welke aen Zowurnefort toege- 
fchreven word, beftaet (zeit hy-p. 69.) in de 
‘Sappen der Planten uit te drukken op eenige 
papieren „en na de Chymicale coleurveranderin= 
gen der vlakken te oordeelen van de heerfchen= 
de Prixcipien of deelen der Planten : welk mid- 
del nog beknopter , gereeder, en te zekerder 
fcheen, om dat hier geene deelen door ’t vier 
vervlogen. 


\ Aenmerkingen op deze wierderbande Middeleú. 


Wat het eerfte Middel betreft, en ’t gene 
met regt van elk als verworpen word, acht hy 
met sppocrates, dat het onverftandig en flegt 
beraden is, op loflen en bedrieglyken grond zo 
waerdig een fchepfel, als de Menfch is, te wä- 
en : hoewel het nut is die middelen by een te 
aderen „die by de menfchen reeds tot een Huis- 
ebruik zyn overgegaen. En, fchoon velen 
er Ouden en Nieuwen na vreemde en verre 
anden gereift zyn tot vermeerdering van hare 
edicament-kunde, en van daer tot ons be- 
oemde Geneesmiddelen overgebracht hebhen , 

, G egter 


1 


93 Tweepe BESCHOUWING 


egter ontbreekt het, zeit hy (p- 70.) elke Pro= _ 
vincie, ja elks akker en Landhoeve niet aen by= _ 
zondere Remedien, van de Voorouderen goed- 
gekeurt, en door lang gebruik beveftigt. Dus 
bekent hy ook veel van de Herders en Inwoon= 
ders op de Alpifche Gebergtens geleert te heb- 
ben, met te vragen wat middelen zy voor hen- 
zelf en hare kudden tegen de ziektens gebruik- 
„ten. Belangende het tweede Middel „dat groo» 4 
telyks van, het fmaeks- oordeel afhangt , acht » 
hy ’t zelve onbequaem om er op te bouwen 
van wegen onze ftompheid in dit ftuk ; dewyl 
deze Lichamelyke gaven van tedere onderfchei= 
ding door de zinnen doorgaends rykelyker aen 
het redelooze gedierte gefchonken zyn ‚terwyle 
den Menfche de Goddelyke kragt en finaek 
van Verftand en Rede toegedeelt is, op dat hy ’t 
allermeefte zig daarop , minft op de dierlyke 
zinnen zou toeleggen. Hoe veel fnelder en 
fcherper van verre zien en hooren vele dieren 
dan wy ? Hoe veel eerder worden ze de Vers 
andering van Lucht gewaer ? Van hoe verres 
merkt de Bye de Honig-lucht ? de Gier het 
doode aes? de Brak-hond het fpoor van ’ 
„wild? Hoe wonderlyk (zeit hy p.31.) weten 
de Vogelen van den Smaek en zelfs van ’t goed 
of quaed zyn van die zaden te oordeelen, die in 
harde en fteen-agtige baften of doppen nog be 
floten liggen > (wanneer kraken zy ooit ver 
eefs?]} Wy in tegendeel zwak in dit alles, 
oe zullen we ons zelven op de Smaeck ve 
trouwen omtrent de verborgene krachten de 
Planten? Ja wat meer is, Bitteren zyn ’er, dies 


Der PLANTGEWASSEN. 99 
afgang maken „als de Cologuinth, Bryonia afbera; 
Gentraen-wortel,Afarum (5e zen tevens Bitteren 
zyn ’er die in tegendeel (toppen; en bloedvloe- 
ying ftempen, als de Lenaria fegetum, de Pí- 
lofella major, de Tormentil- wortel. Maer ook 
bitter is de Mentha agnatica, en de Wortel van 
de Valeriana Silveftrissmakende nogteftoppende 
geen afgang. „En zo telt hy ’er_(p. 72:) van 

verfcheidene (oorten op, die in Zuerteen Zil- 
tigheid, Scherpheid of Latheid van fimaek over= 
eenkomen, én in Kragten egter zeer verfchillen, 
en opzigte van de derde manier, om door 
fchei-(toking de Kruid- kragten te ontdekken; - 
dúrft hy ook gantfch geene goedkeuring gevens 
eensdeels om dat (zo hy p. 73. zeit ) uit al de 
planten flegts olie, water;ofaerde geftookt word; 
eene wat meet 't andere wat minder vlug van 
deelen ; anderdeels om dat de ervarentheid en 
proeven ‚die ’er de Franfche Academie; heeft op 
„doen neren, klaerlyk aentoonen, dat ’er van 
Gelykkragtige kruiden Verfchillige (took-deelen 
komen; en zelfs gelyke ftookdeelen van twee= 
derleye kruiden , waer van de eene tot fpys 
dient, en de andere vergiftig is; als de witte 
Krop-kool van de eene, en de Belladonna (of 
Ae arsoor) van de andere zyde: zo dat die 
van de Academie zelf na grondig onderzoek 
deze Stook = ontleding (Analyfis) , als verwer= 
pende, zeggen, Widetur igitur tot plantarum 
Analy ibus nullum aliud fruêtum percipere Aca= 
demiam, nifi quod detecta fit het veritas, Nihil 
nempe certi pofle per Analyfin haberi. Quod pal- 
sherrimnim ef Academie: bekennende dus vol- 
\ EEN mondig 


roo TweeEpDeE BEsCHOUWING 


mondig, dat ‘er niets zekers uit de Axalyfis te 
halen is, en dat dit geleert te bebben de eenigfte 
vrugt van zo veel Plant- (token fchynt te zyn. 
Het vierde middel, namelyk dat van Zourze- 
fort , hoe waerfchynlyk, kan egter, (zeit hy 
p 75.) ook geen Proef uitftaen : dewyl Sappen 
van gelyke kragt dikwils verfchillige koleur op 
het Papier verwekken, waer van hy eenige 
voorbeelden optelt. In alle deze onzekerheden 
befluit hy dan (p. 76.) het beft nog te zyn, dat 
men by ’teer(te middel, dat enkel op zig zelf 
te los en te ligtvaerdig is, voege dat van oor- 
deel en onderfcheid , na den bezonderen aert 
van ziektens, tyd, plaets, en perfonen, om te 
famen redelyke Ewspirict uit te maken , die op, 
de ervarentheid bouwen met rede van onder- 
fcheid ; en dat men daerenboven onder dit ge- 
bruik van oordeel midlerwyle met groote vrugt 
dikwils voegen kan de drie andere middelen, 
van de Smaek, Stoking, en Vlak-drupping : 
Waer by men dat van de Ontieding of Ara« 
tomie der Planten, met haere gelykvormig- 
heid en gelykflagtigheid ook piet dient te ver- 
geten. 


XXVL 


Van vele Bloemen aen welke de Tuba een Ken-\ 
teeken van vrugtbaerheid is. 


De verdere Zeven Differtatien {preken van 
de foort -verdeeling en verhandeling der Bloe- 
men, welke Zournefort Flores Gompofits, en hy 

flores 


_ 


DER PLANTGEWASSEN. ror 


„Hlores Monopetalt Conglobati noemt, dat buiten 
ons beftek loopt, maer uit zyne Vyfde zal ik 
Hegts iets aentrekken, dat tot den dienft der 

4ba van de Bloemen ftrekt, namelyk dat hy 
P:83. zegt, dat de ZMonopetalt Semiflofcalofi „zo 
ze vrugtbaer zyn ,flegts twee Bloemdeelen heb- 
ben, namelyk Petalwm en Tuba, dog indien 
onvrugtbaer, dan maer een deel, namelyk Pe- 
talum : en wyders de Monopetali flofculofi zo 
ze Vrugbaer zyn wel drie of vier deelen’, (na- 
melyk Petalum, Tuba, €59 Stamina met Api- 
ces veeltyds tot eene buis loopende ) dog indien 
onvrugtbaer , dan flegts twee deelen zonder 
Zuba; zo dat in deze beyde Claffes, die groot - 
zyn,de Tuma zelkens bet kenteeken van Vrugt- 
daerheid is. 


\ 


XXVII. $ 


Van een al te flonte Proefneming van. de Kragt 
ep eener. Plante. 


‚In zyne Zevende Differtatie verhaelt hy p. 
148. het merkwaerdige zeggen van -den. Ouden 
en … wydberoemden …„Medzieus , GALENUS, 
Dat hy eenen Medicus. raed. om bedreven te 
berden in alle de Planten, of ten minfle in de 
meeften die menigvuldig in gebruik zyn. Eine 
deling, in zyne Negende , vermeld ‘hy. p.:238. 
hoe ‘er, wegens het. Doronicum vulgare , 
welks wortel in ’t algemeen voor de Hon- 
den vergiftig gerekent word) tuffchen den 
geleerden Matshiolus, & Gefnerus , met Lobel 

EN G 3 een 


1ro2 TWEEDE BESCHOUWING 


een zeer hevige Liettertwift wel eer ontftaenvis 
eweelt , of die Wortel den Menfche ook zo _ 
chadelyk. ‘was , ín zo,verre, dat Gefnerus, — 
fchoon een groot Botanicus, om Mathiolus pal 
te zetten, zelfs het Doronicum innam, dog met 
zulk een flegten uitflag, dat hy niet dau door” 
fboedige Badítoven, Dranken , en andere Te= 
engiften het doodsgevaer van ’t Venyn te 
Brea quam. Een waerfchouwing voor elk 
om nooit zo toute Proeven en Bewyzen te on- 
_dernemen, ij 


XXVIII 4 
Opmerkelyke Voorzorg en Wyze Schikking van … 


den Schepper in't vormen, plaet{en en bes 
Schermen van de deelen der Bloemen 


en hare Vrugtbeginfels. 


Nu zullen we „volgens ons voornemen, 
vooraf vermeld, overgaen-tot het Uittrekfel 
uit zyn werk wegens de Axthologia of Bloem- 
kunde, dat een Jaer jonger: is als dat van zyne 
Drffertatien , ei voornamelyk tot het tweede 
Boek van dit Werk, alwaer de Profeffor haù- 
delt van de thans zo vermaerde Onderícheiding 
der Mafcaline & Feminine, & Dubbelflagtige 
Planten. Niettemin; dewyl het eerfte Boek 
van de Autbologta van-de deelen der Bloemen in 
% breede, en van de Definitie en den aert & on- 
derfcheidene gefteïtheid. dezer deelen handélt, 
en-alzoo, (behalven 't gene ‘wy uit zyne' vorige 
Diflergätien en voornamelyk uit zyne Derde-des: 

ede wegen 


DER PLANTGEWASSEN. 103 


wegen getrokken hebben) zig ook hier nog 
etlyke verdere Philofopbifche Opmerkingen van 
die natuer opdoen, zo dienenwe ook dit niet 
zo ongeraekt over te flaen. Na’ verhandelen 
van de velerhande foorten van Bloembladen (of 
Petala) zo fpreekt hy in zyne Antbolog.p. 49. 
ook van de Petala caudata, of die genen die tot 


een Staertvormigen of Puntigen Zak of aen- 


hangfel uitloopen, (als by de Linaria Vulgartis 

het Ocimaftrum Valerianthum, & de Viola Mar- 
tia,) en van derzelver merkwaerdigen dienft;- 
want hy acht dat’er die Aenhangfels zyn,om met 

het zoete vogt, dat in deze zakpunt afgefchei- 
den word, het Receptaculum en vervolgens den 
Embryo dan voornamelyk te bedauwen of be= 
vogtigen, als de andere bloémbladen beginnen 
intedroogen, dewyl dit zakpuntje , dat te vo= 
ren nederwaerts hangt, door ’t zwaerder wor- 
den van ’t vrugtje, en ’t zakken van de bloem- 


_fteel dan boven komt te draeyen,en zig te ont- 


£ 


laften in ’t Receptaculam. Een gelykwaerdige 


dient, zeit hy, als die van ’t aenhangfel aen ’ 
blinde gedarmte in den Menfch, ’t welk zoo 


_geftelt is „ dat. het zyn Sap, het welk het af- 


_fcheid , zenden kan in de holligheid van % ge- 


_darmte om die wanden te beglibberen, op dât 


niet de Feces , die wat te länge daer neftelen, 
ligtelyk te zeer daer blyven aenkleven. Tot zul- 
ken dienft en zulke Staerten, zeit hy. ook Áz- 
thol. p.$2. dat ’er ommige Calyces verftrek- 


‚ken,als by het Cardamindum , den zwarten Hel-. 


leborus , het Aconytham Lycotonum. Wegens 
de Tuba zeit hy wederom ( Aztholog, p. óo, 1. 
62. 63. 64. &70,) dat ’er wel vrugt- zaed.ge- 

En ti vord 


Ld 
t 


104 —_ TweErEpDE BESCHOUWING 


voedt en ryp word, zonder Calyx, Stamina, — 
of Apices , & Petala , maer geenfints zonder 
Zuba; waerom ze niet te vergeefs in ’t middel- 
gan van den Bloem en midden op.den Uterus — 

tevig vaft zit, en na de byzondere gefteldheid 
der Bloemen, zeer byzonderlyk bezorgt is, om _ 
(volgens zyne gedachten) de Lucht, en niets « 
anders, in de holligheid van het vrugt-vormtje _ 
inte laten: zynde wegens de haertjes ent Lym= _ 
vogt van binnen gants onbequaem, om ’er, na 
de meening van fommigen, de korreltjes van 
de Aptces, met behulp van den wind, tot in ’t — 
Zaedhuisje door in te laten, en, voor zo verre 
de monden ook om hoog (taen, tevens onbe- 
quaem om zelfs een vlug=-en verby- opvlie- 
gend Geeft -fap van Apices, na de meening van — 
anderen , daer door te ontfangen. Verder zeit — 
hy mede, dat de Vrugt niet ryp word, als de — 
Tuba werd afgeplukt , of als door, koude,of — 
ryp, of fmerige douw deze buize verfchrom= — 
pen of verftopt rackt. Dat ook Theaphroftas — 
wegens de flores Mali Medici of Citroenappels- 
bloemen al aengemerkt heeft ‚datde vrugtbaren _ 
een Zubus, de onvrugtbaren ’er geen hebben. In _— 
* algemeen is een Bloem wel onvrugtbaer, die — 
een Embrso heeft, maer ook noemt hy ’erdie _ 
Embryo's hebben, en egter onvrugtbaer zyn, — 
dewyl ze dezelven tot geen rypheid brengen. — 
Wegens de wyze voorzorg in ’t plaetfen van de 
Stamina, zeit hy in zyne Azthalog. p-70,71: 75; 
76.234. dat ze of zelfs vaft zyn aen ’t Recep= — 
tacalum van den Embryo, of aen iets daer de — 
Embryo aengehegt is, op dat het fyne Sap der 
Apices „door de Stamraa gegaen zynde, te zui= — 
ver 


DER PLANTGEWASSEN. 1o% 


verder , zonder door Lucht, Regen, of Dauw, 

befinetting geleden te hebben, tot den Embryo 

overgae, en de vrugts-ontwinding bevordere, 

Dat in alle Monopetala de Stamsnain de wanden 

van ’% Petalum tot op ’t Reeeptaculum valt zita 

ten ; dog by de Polypetala nimmer, maer al= 

„daer of, tot fterkte, by -een verbonden zyn, 
of,‚.zo ze verfpreid zyn, als dan menigvuldis 

ger , en tevens korter zyn, tot ftevigheid. 

Maer nog grooter Voorzorg vertoont ’er zig 

(zeit hy Axthol. p. 77.) omtrent de Apices zelf, 
(om welker wil de Stamrra flegts fchynen te 

dienen) alles-om befchermt te zyn tegen de 

ratnpen van buiten: waer van hy de Voorbeel- 

‘den aenhaelt. Dog als men de voorzorge be- 
fchouwt omtrent de Vrugtbeginfels of Exzbryo= 

ses ‚10 wel in de Plantgewaffen als by de Die- 

ren, zo iser, (zeit hy Axthol. p. 32.83.) zo 

groote rede van verrukkende verwondering ,dat 

„men hemelfche Denkbeelden fchynt te genie- 
ten, terwyl men dien Goddelyken Raed, Wys- 

‘heid, en Schikking inziet en bemerkt. En even 
gelyk het minfte Diertje, zo klein als groot, 
ingefchapenvis, om zyne-jonge worpelingen, 

zo lang ze nog broeying en befcherming van 

nooden hebben, te koefteren en te befchutten, 

‘zo is niet alleen. in ’t algemeen by de gevoele- 
looze Plant-beginfels of Embryones insgelyks 

een byzondere Voorzorg der. Natuere te be- 

fpeurew tot koeftering en befcherming , maer 

allermeeft (zeit hy Axthol. p.89.93-94.) by de 

genen, die een Waterig en Winderig Sap heb= 

ben, en zwakker zyn tegen de rampen van buis 

, Eb ten, 


{ 


106 TweEeEDeE BESCHOUWING. 


ten, by de zulken namelyk die men flores Pa= 
pilionacei of Vlinder-bloemen noemt, [onder — 
welken ook behooren’ onze Spys-Erten en 
Boonen J; terwyl de Natuer vry minder voor= 
zorg vertoont by de genen, die meer uit O- 
lieagtige en Groei-zoure-deelen beflaen, en — 
daerom ook ingegeven worden tot opening en 
verdryving van Verftoppingen, als by de Mo» — 
ves lab:att of Lip-bloemen en anderen, wel- 
ker zaden bloot in de lucht geboren worden. — 
Overwonderlyk, zeit hy Axthol, p.9$: 96.97. 98. 
is ook de voorzorg tot befcherming van de 
vrugt by de Flores Conglobati, welker kleine 
Bloemen, in een algemeenen en gefchubden — 
kelk befloten zynde, op een byzondere wyze ’t 
vrugtje voor onweer befchermen ‚en ’t on=_ 
gedierte beletten van ’er hunne wurmseytjes «| 
by in te leggen : ondertuffchen fluiten -ze by > 

vogtig weder zig toe, en by droog weder ope= 
ren ze zig, gelyk hy daer van breede befchry= 
ving doet. Verder neemt de Profefor ( Anthoe — 
lez. p.99.&c.) ook in opmerking „hoede Pappi, 
af Stuif-ruigtens ; «die by. {ommige Bloemen 
boven op de Embryones: gevonden worden, zo — 
wel dienftig zyn voorde Bloemen als voor de — 
Zaedtjes : voor’ de Bloemen namelyk, tot 
fteun in ftêe van een Calyx (of Bloem-kas), 
als mede tot haer onderlinge tuffchenfcheiding, — 
en uitbreiding: en voor de Zaden,voornamelyk. 
om te beter door de Luuchts-beweging verfpreid — 
en gezaait te worden. d, jk 


KX 


DER PLANTGEWASSEN. 197 


KKK 


Wegens hes Vroeger af Trager Bloeyen der 
cht Stamplanteu, 


Eindeling befluit hy (Axzbol. p. 102.103 104 ) 
zyn eeríte Boek met de vrage of bedenking 
omtrent de rede en wyze van het vroeger of 
trager Bloeyen der Stamplanten ; waer op hy 
geit niet zekers te hebben kunnen vinden, en 
dat alle zyne Proeven hem van onzeker nog 
onzekerder gemaekt hebben. Dat de genen die 
hy op eenen tyd, in denzelfden grond, en 
eveneens gezaeit had, de eene jonger, de an- 
dere ouder ‘begonden te bloeyen; en onder 
de ongelyk-groot=vanegroey zynde, te mets 
de kleinfte eerder , dog veeltyds de grootfte 
eerder, en fomtyds te gelyk , zo vrugten als 
„bloemen gevende. Dat ook van ’t eeríte bloe- 
yen af „ {omimigen jaerlyks, fommigen om ’ 
aûdere jaer, anderen met grooter tuifchenpoo- 
zen bloeyen : … Welke ongelykheden in ’t 
Bloeyen hy‘giffen zoude te ontítaen uit de min 
of meerder ‘overvloed van Vogt inde byzondere 
„bewaer- en fchei-vaten der Planten ; namelyk 
dan , als ’er' overvloed genoegis, bloemen en 
vrugten ;en., by {chaersheid „niet ; ruítende van 
bloeyen tot dat ‘er meer voorraed zy. Zelf kan 
de fpilling by ’t vorige blocyen en vrugtgeven 
wel zo fterk geweeft zyn’, dav’er de Plant van 
quynt en fterft ; even gelyk die Zudiaenfche 
Palmboom , die men Coddapanna noemt, door 
zyne groote Sap-{pilling, zo drae hy eenmaet 
ht $ 5e 


03 TweEEDE BESCHOUWING 


ebloeit en Vrugt gedragen heeft,terftond komt 
tefterven, Uit zulke opmerkingen zyn ook de. 
Ervarene Hoveniers gewoon het al te dicht ge-_ 
fpeende fruit te dunnen: zelf fchynt hem, zeit 
hy Antbolog. p. 1os. *t fnoeyen der Takken uit 
gelyke bedenkingen ten opzigte van ‘t hout ge-_ 
fproten te zyn. De wyngaerden, zeit hy, wel- 
ke men in Italien meent te vernieuwen, is men 
gewoon 2 of 3 jaren te voren níet te fnoeyen, 
om al haer kragt aen vrugten te laten fpillen; 
en dan graeft men die uit, als verder onwaerdig _ 


of onbequaem. 


ini ee 


XXX. 
Wan de Min of Meerder Duurzaembheid der 


Plauten. 


Verder gift hy ook „op dezen voet (Axtholag, 

p. 106.) waerom fommige Planten maer voor — 
één jaer zyn, andere wederom duerzaem; fom= _ 
migen houden ’s winters een ftruik , anderen — 
geenfints : namelyk dat die van één - Jaer -le- 
vens om de flappe monden der Utricult en 
weekheid der fihers, hare Sappen uit de byzon- 
dere vaten geheel en al fpillen tot opgroeying 
van den Struik &c.; en alzoo,na ’t verlies van _ 
al haer harftig en groey - zoutig Sap, verfchrim- 
pelen en verfterven : 't gene bevelligt word, — 
eensdeels om dat ze nooit natuerlyk fterven, — 
voor dat ze Struik, Bloêmen Vrugtzaed heb- 
ben gegeven, en anderdeels, en voornamelyk, 
om dat ze, zo men op eenige wyze het flruik- _ 
fchieten belet, dan tot op ’t andere volgende _ 
jaer 


EN 


DER PLANTGE WASSEN. tog: 


jaer overblyven. Dog by andere duerzame Plan- 
ten vind men vafter verband van fibers, en 


voorraed van byzonder Sap in de Wortel -cel= 


detjes, om ’t meer als een jaer uit te houden. 
XXXI. 


_ Van Vernieuwde Botten na't beleedigen van 
de vorigen. 


Ook wil hy opgemerkt hebben, eensdeels, 
dat, wanneer de Bloembotten in ’ voorjaer, 
door ryp of onweer verfchroeit of afgeflagen 
worden, fchoon ze terftord weder andere Bot- 
ten en nieuwe bladen vormen, egter door= 
gaends daer geene nieuwe Bloemen en Vrug- 
ten geven, zynes agtens, om dat ’er in ’t vo- 
rige reeds te veel verfpilt was ; anderdeels, 
dat ook dat foort van Planten, *t welk ligter 
voor de tweedemael Bloem-botten uitwerpt;, 
“wranger en trekkender beziën geeft, dan de an= 
deren , die fynder en levendiger Sap in hare 
Vrugten dragen, dat eerder te bewegen is, en 


wrang - aerdige. 
| XXXII. 


Of het Vogt der Apices voor de Vrachtbeginfels 
Ù \______goodzakelyk zy? 

___Nu zullen we overgaen tot, zyn Tweede 
Boek,’t welk alkeenlyk en in ’t breede verhandelt, 
of het Vogt der Ap:ees tot de bevruchtiging van 
de 


alzo mogelyk vroeger verfpilt raekt dan 


tiò TweEEDE BESCHOUWING 


de Embryones noodzakelyk zy Eerftelyk haelt 
hy. Antholog. p, 108. aen , ten opzigte van de 
Noodzake'ykheid , dat hy zulk ters aen een” 
zaek noodzakelyk rekent, ’t gene men altyd by 
dezelve vind , en afgenomen zynde, als dan 
erftond de kragt en natucr dier zake komt te 
wergaen : (2) Dat hy brerom de Tuba van 
den Bloem noodzaeklyk fchat tot de Vragts-ont= 
winding , dewyl die by geene vrugten gemifk 
word, en, zo ze door rampen. van buiten t'on= 
bruik mogt zyn geworden, als dan de vragt on= 
ryp afvalt; waer van de Landbouwers, als ze 
bemerken dat van velen de Zuba door de koude 
verfchrimpelt is, een fchralen oogft voorfpel- 
len : (3) Dat hy niet kan zien, dat dit van 
de APicEs kan gezegt worden „dewyl ze by ves 
len niët gevonden worden , als by den Moerbey= 
bloem, by den Fezeverboom, Populier, Willigen, 
Zerebinthyn, Maftichboom (Lentifcus), Zam= 
me Vyg (Ficus Dometfticus),Spizagie, Dove Ne- 
gel, Vrugtbare Hennip &c.; welke alle Vrugt= \ 
baer zyn, ent zaed tot rypheid brengen, zone 
der Apices. Maer dezen zouden fommigen 
meenen, dat van hare Verwanten of weergadens 
bedient wierden, dog ook dit zal hy daer nae © 
onderzoeken. Zynde voor eerft klaer , dat vele 
Planten Vraugten voortbrengen zonder Aprices 
te hebben jen velerwederom hebben ‘eren brengen 
een Vrugten voort, als by den onvrugtbaren 
adsen ‚ den grooten onvrugtbaren barnen= 
den Netel, wilde Kennip, onvrugtbare Kennip,' 
onvrugtbare Gemeene Spinagie, Willigen, Po= 
pulieren „onvragtbare Terebinthynen, &c. Maer 
van dezen geeft men voor, dat ze ‚als tot Man- 
_gewaflen 


Jd p IJ « K Nn 


DER PLANTGEWASSEN. Tt 
 gewaffen „daer toe zoo gefchapen zyn, om met _ 
hun behulp ’t gebrek van de ‘anderen te vervul 
“Jen. ’T welk zeit hy (Axthol.p. 109.) eenigen 
fchyn zou kunnen hebben , zo niet onder de 
vrugtbaren en onvrugtbaren ‚van een zelfde 
foort wel op beiden Apices gevonden wierden, 
als by de Lychnis vifcofa, de Witte Rouwe 
Bryonie, de Troffige Tamnus, den Gemeenen 
Ornus; de Cueurbita, de Pepoen, Meloen , Me- 
dopépoen, Concommer,Gologuinch, Citroen, Li= 
moen, & Orangie; wat doen, vraegt hy, hier de 
 Apices by de Onvrugtbare Plantgewaflen , de- 
wyl hare weergae’s die vrugtbaer zyn op hare 
}_Embryones zelfs Apices hebben? Wart zal men 
ook zeggen van de Anonymadender, die geene 
Apices, nog geen Verwant-boom heeft ? Wat 
van de Palma Indica fruên Pruniformi , die 
‚ zonder: Apices vrugten tot rypheid brengt, zoris 
der dat 'er eenig gelykfoortig Verwant ge- 
_vondenis die Aptces heeft > Zo dat het voor- 
geven (zeit hy) van de nootzaeklykheid der 
‚Apices tot Vrugtbaerheid geen genoegfamen 
Proef kan houden. 


ik: XXX. 

"it ; ‘ 

_ Tourneforts gevoelen omtrent den dienft der 
kj Apices. 


In ’t 2e. Hoofddeel meld hy, Azthol}p. rro. 
III. van °t gevoelen van Zoernefort omtrent 
‚den dienft-der Apzces, als of ze ftrekten om ’ 
__onrein der bloemen.uit te werpen ; dog dit, vän 


velen 


É1a TwerEEDE BESCHOUWING 


velen reeds berifpt zynde, krygt ook van hem 
geene toeftemming om vry meer dan eene 
reden. 


XXXIV. 


Van't nieuwe Gevoelen omtrent de Bevrugting- 
kragt der Apices met bare Stuif - korrels. 


In ’ 3e. Hoofddeel {preekt hy (Anthol.p.112. 


&c.) van het thans vermaerde gevoelen van fom- 
mige zeer achtbare en Roemwaerdige Boranict 
omtrent de Apices ; een gevoelen dat hen zo 
veel heerlyker dienft toefchryft , als die van 
Zoarsefortte gering was ;den dienft namelyk van 
vrugtbaermaking. De Ouden, zeit hy, hebben 
wel van eenige gelykheid van Voortteeling als 
die der Dieren in eenige planten vermeld,en ook 
eenigen hierom in Manlyke en Vrouwelyke 
onderfcheiden ; maer de gedachten „dat deze er 
» genfchap zig tot alle Planten zou uitftrekken, 
„» gedachten fpruitende niet uit een oudwyffche 
„ bygeloovigherd , nog ydele fabeldeuntjes , nog 
» Üigtvaerdige opinie van ’t Gemeen , maer uit 
» redenen en bewyzen genomen uit de gedaente, 
» Jamenftel, en fandplaets der deelen, is, zeit 
…, hy» eez vinding van onzen tyd, en ter eere 

s, van onze eeuw. Indien het waer was, dat de 
korlige Lichaemtjes der Aptces in de Tuba als 
ingewentelt wierden , of als ze 'er niet nae 
genoeg by waren, door de winden , van de 
mafculine of onvrugtbare Planten tot de fwensi- 
nine of Vrugtbare , overgebragt wierden ; of 


indica 


DER PLANTGEWASSEN, 113 


indien de Lichaemtjes zelfs niet , echter hun 
zaedlyk Stof of Geeltvogt of de Waeffemkragt 
door de Luchtader of fibers der Buize tot de 
Embry'os geraekte ; Indien dit bleek, zeit hy, 
zou hy achten dat die zaek voldaen en voldon- 
gen was. Maer dewyl hy van de eene kant 
vind, dat de Voorftanders, hoe achtbaer, niet 
_allefints overeenkomen, en ’t van de andere 
kant eenen Philofoopb niet paft zyn toeftem= 
ming te geven, voor dat hem de zaken klaer- 
AEEErTPeln en bekent zyn geworden, zo ver= 
zoekt hy verlof, dat hy in deze duifterheid en 
onzekerheid zig ’t gezag dezer Geleerden nog 
niet gantfchelyk onderwerpt, maer onderzoek- 
_wyzig over deze zaek difputere; niet (zeit hy 
_Anthol. p. 114.) om het gevoelen van die Aen= 
hangers te doen wankelen, maetgom de waer- 
heid of min-waerheid te onderzoeken : niets 
as vreezende dan toeitemming te geven 
aen ’t gene valfch of niet genoeg bekent mog- 
ER 
Ee RKKV. 
 Werdeeling der Bloemen in Vier Soörten tot 
© Ônderzoeking van dit nieuwe 

‚N Wee Gevoelen, — 

Hi ie, $ 

— Dit Onderzoek onderneemt hy Anthol.p.114. 
in’t breede, en verdeelt daer toe in zyn 46. Cap. 
vooreerft alle de Bloemen „die hem bekent zyn, - 
in 4. Claffes; namelyk z. in zulken; die hare 
Stamina & Apices opde Receptacula ( gtt, 
de Bmbryo’s zyn) vaft ze zyn: ten Ze. 
Bs | in 


* 


114 TweeEpDE BESCHOUWING 


in zulken, die de Starsiaa & Apices wel op den 
zelfden Stam of tak hebben, maer afgefcheiden 
van ’t Vrugtje : ten 3e. in zulken die alleen Sta» 
mina & Apices ronder Vrugt, of Vrugt zonder 
Stamina & Apices hebben, welker getal groot sis: 
en ten ge. in zulken, die alleenlyk Embryozes, 
hebben zonder anderen Stam van ’t zelfde foort _ 
die Apices heeft. In ’t eerfte foort, zeit hy, is 
__% voorgegevene gevoelen allerligtít begrype= 
Iyk, in het 2e. moeilyker en duifterder; in 
het 3e. nog verrre moeilyker , zo wel om uit te | 
leggen als te verftaen ; in het 4e. fchynt het 
onmogelyk. ’ | 


xXxXXVI. 
Onderzoek van de Eerfte Soort, die haer Stamir Í 
na en Apices by het Vrugtbeginfel 4 


vaft heeft. 


milf 


ne 


Eerft fpreekt hy Azthol. p. 115.116. 117. van 
de Eerftesfoort, en zeit in zyn $de. 6de, de, 
Cap. dat hem niet begrypelyk fchynt, hoe de 
flymerige Materia van de Lichaemtjes der Api= 
ces, die elk met hare vliezen omtogen zyn, i 
de Tuba van het Arum Scorzonere zouden kon= 

“nen komen: nog ook niet by de Mippuris A. 
guatica om diergelyke rede; nogte vooral ni 
by’t Aponogeton aguaticum , alwaer de Lichaem 
tjes der Apices in een Vlies overtogen liggen, 
en van de Zuba gefcheiden zyn. Zoo dadid hy 
in’t 8eCap‚p. 118. 121 &c. van eenige zulken 
die lang van Juba zyn, en kort van Starzina 
met hare dikke en flymvogtige Apices, ve 

laet 


DER PLANTGEWASSEN. His 


laeften tegen de buiten- rampen van ’t weer bee 
fchermt zyn, vermits ze bedoven, en overdekt 
Jiggen in de Calyces, Schobben , en Bloem- 

bladen, zo"dat'er zelfs geen fpel van winden 
_bequaem fchynt om van haer Stof iets over te 
voeren in de lang-uitftekende buize. Ook 
zeit hy niet te kunnen denken , dat dic werk 
volbracht zou konnen zyn ,‘eer de bloem 
g geopent was, en de buis zo ver uitfchoot, 
dewyl hv in allen, die hy onderzocht heeft, bex 
rond ‚dat het Sap der Apices nimmer, voordat 
e Bloem zig opent, tot een Zadelyk Stof over- 
gaet. In ’t ge. Cap. (preekt hy van de flores 
 ambellati, welke meeftentyd dan eerft een Zuba 
uit het Receptaculum doen fchieten, als de 
Bloembladen „en de Stamina en Apices reeds af= 
gevallen zyn; welke 7uba met het groeyen van 

%t Vrugtje ook verder uitfchiet. 


EE KHR ALEN 
Onderzoek over de Tweede Soort, die hare Stan 


mina ex Apices ver van de Vrugt af heeft, 
Ri fchoon op een zelfden Stara 


hd 


In het Toe. 1r. & 12e. Cap. begint hy (p- 126. 
% onderzoek te doen over de 26. Soort 
is, namelyk de zulken, die hunne $ta- 
 Ápices, fchoon op den zelfden Stam. 
ftaende, egter van de Vrugt ver afgefcheiden 
heb la de Mayx (of Turkfe Tarw), zeit 
hy, zyn de Vrugtjes bedekt en omvangen in 
een Calyx of Bloemkas, welken zy behouden 
tot haer Rypheid toe, en de draedwyzige 7: a 
Ì x 


OR H ie 


16 TwerepeE BESCHOUWING 


die ov yder Embryo ftaen; en merter tyd zeer 
lang buitenuitfchieten „ komen niet eer buitca _ 
dien befloten Calyx uitkyken, voor dat de 4- _ 
pices, die ver af ftaen , reeds al verdroogt of 
van de winden verwaeyt zyn. En insgelyks, 
zeit hy, komen de Apices by ’t Sparganium 

Ramofuim dan eerft zig te ontwinden en te ver- 

toonen, als de afgefcheidene Embryones reeds 

al grootagtig zyn geworden , en hare bloem= _ 
hoofdjes afgeworpen hebben. In de Planten | 
die volkomene Bloemen en tevens afgefcheide- — 
ne Apices in hare onvrugtbare bloemen op den 
zelfden (lam hebben, vind men, (zeit hy ps 
128.) dat ze daerenboven in alle hare vrugtbare 
Bloemen met Apices & Stamina wel voorzien 

zyn5 en dat wel groot, als by de Concommer, 
Cologuinth , Kaeuwoerde , Geilonfche Bryonie 
&c. Hoe konnen ’er dan de eerffe foort tot de | 
bevrugtiging noodig zyn ?’t zelfde, zeit hy, heeft 
plaets by de Citroen," Limoen, Orange, en Gra- 
naet. En by het Veratrum (of de zwarte Nies- 
wortel) ftaen de Vrugtbare bloemen met hare 
Apices zo hoog en de onvrugtbare met de ha-_ 
ren zo laeg aen den ftruik , dat zo de laeften de, 
eerften moeften bezoeken met haer ftof, zy 
wel vleugelen noodig hadden om ’er opwaerts 
by te komen. 


XXXVIIE. 
Onderzoek over de Derde Soort. 


In ’t 13e. 14°. & 15e. Cap. (p. 130, & 13.) 
neemt hy zyne befchouwing op die van deze 
2e 


| 


DER PLANTGEWASSEN. 17 


3e Claffis, namelyk die Planten die 'er dubbeld 
in haer foort zyn, de eene Vrugtbaer de andere 
Onvrugtbaer. Hier is het daer ’% groote en 
moeilyke werk komt, waer in de geleerde 
Voorftanders van de Apices & hare Maftuline 
Zaed-kracht ook geené naerftigheid en arbeid 
gefpaert hebben om haer gevoelen in dezen 
_waerfchynlyk te maken : maer dewylde Na- 
we te grooteen veld voor haer was ‚dan dat ze 
lefints onder wetten zig omfchryven laet, zo 
is hen, zeit deze Profzffor, ook gebeurt, dat 
ze eenige foorten van Planten hebben overge- 
flagen, die nog zelfs nog in hare Verwanten 
geene Apices hebben, en anderen , die ’er gantich 
geenen hebben, (alsde Zamimel/yzé &c.) heb= 
ben ze getelt als of die’er hadden. En in ’% alge- 
meen , om die wonderlyke en onbegrypelyke 
bevrugtiging tuifchen ver van elkander afltaende 
Planten uir te leggen, zo hebben ze geen an“ 
dere toevlucht gevonden, dan ’ behulp en be- 
fchik der winden ; waer doof ze, zynes ach- 
tens, de gueftie nog ongelyk minder begrypelyk 
en beduidbaer gemaekt hebben. Niettemin de-, 
Wyl ze ’t overoude verhael van de vrugtbaer- 
naking der Palm - boomen tot hunne beveltie 
nemen, zo durft hy ook (zeit hy-p- 132). 
t niet min ernftig onderzoeken, om niet te 
armen als of hy ’t met voordacht overfloeg : 
# Waerom hy dan eerft fpreekt van die Bloes 
pen die geene Apices €59 Stamina op de zelfde 
Plant hebben. maer op de-eene Plant de Vrugt 
op de andere de Apices; en dan van die genen „ 
welke zo wel in de Onvrugtbaren, als in hare 
Vrugtbare Verwanten Apices dragen. Van de 
be” si ohe3 eere 
EG 
Ee 


x18 T werEEDE BESCHOUWING 


eerfte Soort zyn de Moerbey , de Genever, de 
Vyg,de Kennip, en de Hop (Lupulus). Vande 
Moerbey, zeit hy, met Zournefort, dat ze zeer 
zelden op dien Stam, daer ze vrugten draegt 
Amenta (of Katteiaertjes ) voortbrengt, maer 
meeft op een byzondere Plant „die zonder vrugt 
is, en niet dan Apices geeft ;dog dat de Vrugt- 
bare Moerbey alleen tuba's zonder apices op 
zyne Vrugtjes draegt. Dat men de Vrugtbare 
Moerbeyen , voornaemlyk in Ztalien, overal 
ontmoet, de Onvrugtbare in tegendeel ‘zelden, 
en dikwyls wel 40 of 6o ftadiën daer van af; 
want de Onvrugtbare , zeit hy p. 133. worden 
niet alleen niet aengequeekt van de Plantquée- 
kers in Jtalien , maer zelfs overal uitgeroeit, 
vermits hare bladen minder beguaem zyn voor 
de Zy-wormen, waer door ze byzonder fchaers 
zyn. indien dan de Apices van deze zo zeer 
weinigen alle de menigte der Vrugtbare moeften 
doen vrugtbaer worden , zo moeften, zeit hy, 
die weinigen niet alleen met een onnoemelyk 
getal van zadelyke uitvl.eifels zulk een over- 
groote Luchtítreek, daer de vrugtbare Moer- 
beyen van naby en van verre zig bevinden, 
gantfchelyk als vervullen,maer ook moeften dan — 
de verft - verfpreide uitwloeifels nog dezelfde be- 
vruchtbaar *kragt zo lang en zo ver behouden 
hebben; en dat niet alleen voor één foort van 
Vrugtbare Moerbeyen, maer voor meer als eene 
foort, als de Witte Moerbey, de Purpurigwor= 
dende Moerbey, en de Zwarte Moerbey, en dat 
zonder van aert te veranderen , dewyl elk de-. 
wer Moerbeiboomen van yn foort niet veraert. 
De Fenever-boom die onvrugtbaer is, en ride 

ate 


DER PLANTGEWASSEN. 119 


Katteftaertjes (Amzenta of Juli) met hunne 4- 
pices draegt, werpt dezelven in * begin van ’&_ 
voorjaer weg. Dog de Vrugtbare begint eerft 
_ xyne Vrugten te vormen na ’t voorjaer, en — 
__volherd in nieuwe vrugten uit te fchieten door 
_ den gantfchen Zomer heen. Daerenboven ftaen 
_ ze dikwyls wel 30 of 4o ftadien van elkander; 
zou dan ook dit zadelykeftof der Amerta niet 
Alleen vroeg in ’t voorjaer zo ver door de _ 
_ Lucht verfpreid raken, en dan nog met die 
_ zelfde kragt dun gantfchen Zomer door in de 
Lucht, niet tegen{taende allen wind en regen 
_ blyven zweven, voor de vrugtjes, die van ty 
tot tyd gevormt wierden ? Dit kan ik, zeit de 
_ Profeflor (p.134.), niet geloofbaer vinden. 
Wegens de Pygen verhaelt hy, dat de Ficus fan 
_Biva (of zaei- vyg) zonder Apsces, vrugten tot 
volle rvpheid geeft : dog dat de Caprifica Grof- 
‚ fen draegt, in welken Stamina & Apices be- 
‚ dektelyk opgefloten liggen, en dat dezen des 
_ miet tegen(taende nooit ryp worden, Daeren- - 
boven, zeit hy, zyn de zaed-7ube by de vrugt= 
_ bare Ficus fativa niet uitwendig, maer inwen- 
_ dig van binnen geplaetlt, met vleefch omzet, 
_ uitkomende in ’t hart van de Vrugt, en geen 
_ gemeenfchap hebbende met de Lucht dan door 
‚ een eenig lucht-gaetje , en dat alles zonder 
Apices. Terwyl die genen die Apices- hebben, 
en Groffen of: wilde Vygen dragen, zeer: zel- 
_ den in Italiën voorkomen, dewyl ze niet daer, 
_gelyk in Griekenland, onder de Vyg-queeke- 
_ gyen gemengt worden. Zo dat ook in alle 
deze omftandigheden, dunkt hem, geen fchyn 
_overblyft , dat de Ewsbryones van de Apices 
 aengedaen worden. Vande Kerzip, zeit hy 
} | OEL "__P:135- 


L 


120 TweEeEpDE BESCHOUWING 


p. 135. dat ’er uit het zaed van de vrugtbare 
tweederlye foort opkomt, de eene Vrugtbaer, 
de andere Onvrugtbaer; de Luactíte eerder op- 
fchietende, Apices in wtriculi befloten hebben= 
de, en ook eerder verwelkende , waerom ze 


ook, vermits flegter zynde, en om de Vrugt- _ 


bare niet te verftikken, vroeg tuflchen de an= 
deren uitgeplukt word. De andere groender 
en grooter van Takken, & dichter van bladen, 


geeft ryp zaed, zeit hy, zonder aendoening van , 


eenig Stof der onvrugtbaren. Wegens de Hop- 
pe, die ’er ook tweederley even als de Kenuip 
is, verhaelt hy de vertelling en ’t voorgeven 
van fommigen , als, dat van de Eilanden in 
de Seyne en Marne af , alwaer de onvrugtbare 


Hoppe groeit, door behulp van den wind, de 


deeltjes der Apices tot in den Koninklyken Pa- 
ryfchen Tuin , daer de onvrugtbare gequeekt 
word , zouden overvliegen, en dat op die 
Lucht de Embryones van de Vrugtbare Hoppe, 
die van natuere nederwaerts hangen, zig zou= 
den opregten , en dat de fchubbetjes, die an- 
ders {trekken om de vallende regen van de 
Embryones af te keeren, zig dan zouden ope- 


nen „ op dat{de Vrugtjes- daer van aengedaen — 
wierden. Een opfchik , die zo na verziering 


ruikt , dat ze den Schryver geen ernftig ant- 


woord fchynt te verdienen. Ten aenzien- van- 


zulke Boomen die Apices dragen , zo wel op 


de Vrugtbare als onvrugtbare ftlammen, haelt — 
hy in % 1se. Cap. (p.137.) den wilden Efch 


aen, zeggende, dat ’er van deze zulk tweeder- 


leye foort is, hebbende elk by zyne Bloemen 
Apices ‚Stamina & Petala, en dat de eene foort 
noch» # 


I4 
: 


nen zyn. à 


RANT) LENA SENA 


DER PLANTGEWASSEN. Tar 


nochtans maer vrugten geeft, zo dat de Apices 
de Onvrugtbare hier niet zyn om de Bloemen 
van de Vrugtbaren aen te doen , dewyle die 


zelfs Apices bezitten. 


derzoek over de Vierde Soort die zonder Api« 
ces, en zonder bekende Verwant, rype 
Wrugten geeft. 


In’ 16. Cap. gaet hy p. 138. over tot de 
Claflis, die zonder Aptces, en zonder dat 
eenige verwant daer toe bekent of gevons* 
den is, rype vrugten voortbrengt; En dit, zeit 
hy, volkomen plaets te hebben in de Anonyioe 
dros, als mede in de Toddapanna, een foort 
2 Indiaenfche Palmboomen ; zo dat ook 
r geen Apices voor bevrugtigers te reke- 


JAPPEN 


rdler Onderzoek, en wel byzonderlyk wegens de 
befproeying met het Stof der Apices over de 
ve Palma foemina of denn Dadelboom 

d in Eeyptenland. 


| geefs bevonden hebbende, zo befluit hy wel in 


zyn 17e. Cap. p. 140. 141. dat die Lichaemtjes 
of deelen der Apices niet gefchikt of gefchapen’ 
om de Embryones vruchtbaer te maken. 
eee Hs „Maer 


ed 


\ 


za Twrenr BEscHouwing 


Maer echter omgeene tof van twyffeling meef 
over te laten, zo gaet hy van ’t 18e. tot het 
22e. Cap. ineluf: breedelyk handelen van de ve= 
lerleye Palm-bonsen, en van de oudvermaerde 
behandeling met de Apices in Egyptenland, en 
van ’t 33°, tot het 35. Cap. sneluf. voegt hy ’er 
dat. van de Caprificatie der Wilde Vygen in 
Griekenland by, vermits hy ’t begrip van die _ 
zaek zeer dienftig acht tot opheldering van ’t < 
nut der befproeyinge van.het Stof der Apices — 
ie de Eeyptifche Palm- of Dadel -boomen. 
egens ’t gevoelen der Bevrugtiging van de 
Palmboomen ftact onze Profef/or in zyne An- 
zhol.p. 142. 143. 144 toe, dat van overoude _ 
«yden, van ’t begin der Botazie-fludieaf totnu 
toe, zeer vermaerde Mannen geleert en toege= — 
ftemt hebben, dat de Palma foemina, met het — 
Stof der Apices van de Palma mafvula befproeit 
of beftoven, en vrugtbaer gemaekt word in E- _ 

gyptenland. De oude Zheopbraftus doet des- 
wegen al een verhael, en zeit ook dat deze be- « 
fproeyinge en beftuiving, om de gelykheid, wel 
caprifsceren (6\uuddZerv) genoemt wierd. Plinins — 
volgt Zheophraftus nae, maer geeft ’er na zyn 
aert.en ftyl een Poëtifchen opfchik aen,even of 
hy een dierlyken trek en zucht aen de Planten — 
verbeeldde, maer nog zedig, zo men ’t verge= 
Iykt by ’t verhael van Caffianus Baffus; want — 
deze doet de Palm -boomen lieven en fterk lie- 
ven, zig buigen voor haeren beminden, trooft 
& verquikking vinden in geftreelt te worden — 
met de handen van den Akkerman, die haren « 
lief had aengeraekt, en voor al genezing vin= 
den in de bloemtjes, die van de Takken van 
hem 


S_ DER PLANTGEWASSEN. "123 
he n geplukt zyn, op hare kruintjes te mogen 
dragen: doende dit haer tieren, en vrugten ge= 
_ven,dog de ontbeering haer quynen en weenen. 
À Die van den hedendaegfchen tyd beveftigen (zeit 
hy in zyne Antholog. p. 144. 145 ) dat men. 
Te Dn gebruik van beftuivinge met de Apices 
‘in Egyptenland onderhoud , en dat de [adel- 
vrugten der Palma Femina anderfiuts of wrang 
en onryp zouden blyven of ontydig afvallen. 
_ Onze Schryver wil dan geenlints aen het feit 
van deze beftuivinge twyffelen, zelf ook niet 
‘ontkennen, dat ze nut is voor den Dadel-oogtt 
in Egyptenland , maer onderzoeken waerom 
aldaer meer als op andere Plaetfen het nala- 
ten fchadelyk voor dien oog{t zou mogen 
zyn. Om dit voorzigtig te doen, verkieft hy 
erft van ’* onderfcheid der Pa/m-boomen te 
_ handelen. ‚ Na dat hy dan uit de menigvuldige _ 
 foorten der Palm-boomen befchryving gedaen 
j_ heeft van de Chameriphes, de Indiaenfche of 
_ _Malabaerfche & Brafiliaenfche Codtapanna, de 
__Malabaerfche Ampanna (een foort van kleine 
_ Cocos-boomen ), en de zerley Schudapanna 
(een foort van Dadel-of Pruim- vrugt geven- 
de), en de Egyprifche Palm-of Dadel-boom, 
en de Indiaenfche Zoddupanna (Pruim-vrùgten 
_ gevende), de 2@rhande Brafiliaenfche ‘focara 
_ (een foort van Cocos-noten gevende), de In- 
__diaenfche Tenga met groote, & Cannga met 
kleine Cocos-noten : Na deze befchryving,zeg- 
ge ik , in ’t XI. Cap. verhandelt te hebben, 
treed de Profef/or p.160, 161.162: tot het on- 
… derzoek of het Stof of Vogt der Apices noor 
F dig zy tot de fweundatie der Palmboomen, In 
ad dit 


0 % + 


124  TweepeE BESCHOUWING 


dit onderzoek houd hy dezelfde verdeeling van 
gderhande Claffes: En ten opzicbte van die van — 
de 1e. en 2e. Clafis , namelyk die Apices dra= 4 
gen, welker $tamtra valt zyn aen ’t Keceptacu= 
luim van den Embryo, of die ’er. wel van af- 
ftaen, dog egter op dezelfde plant, zo zeit hy, 
om redenen van al het voorgemelde, dat het 
niet te denken is, dat het Sap der Apices, zo 
het noodig ís tot de fwcuxdatie, by dezen van 
buiten door de Lucht heen, maer liever door 
de binnencanalen van gemeenfchap, mede 
gedeelt word ; ten minfte niet by die van de 
ze. Claflis, en daer onder voor al niet-by de 
Zenga & Caunga, waer by de Corpufeula van 
de Apices van onderen op na boven door de — 
Lucht zouden moeten. __ Ten opzigte van die — 
van de 3e. Claffis , over welken voornamelyk 
de Queftie valt, alzoo die twyffelachtig zyn, « 
en op den eenen boom Aptces zonder Vrugt, — 
op den anderen Vrugt zonder Apzees dragen, 
zo kan hy niet denken, datze zonder ’t behulp 
der Aptces geen vrugten zouden voortbrengen 5 > 
niet alleen om dat hy weet van een Groote 
Palmboom in den Tuin van den Raedshr. en 
Ridder F. Bapt. Nanni te Venetieun , die ’er 
gantfch eenig en alleen was, en Dadels tot de 
grootte van een Pruim heeft, voortgebracht, 
maer vooral uit rede van de Palmboomen. van > 
de ge. ClafJis . die gantfch geene Apices en te- 
vens geene Wederga’s met Apices hebben , ge= 
lyk de Zoddapanza. Deerenboven haeit hy Ei 
Antholog. p. 162.164. 165. 166, 167.) de getui- 
geniflen van Gurlandia tegen Prosperus Alpinus 
aen ‚dat de Palm-boomen in de Woeltyneù 
van 


DER PLANTGEWASSEN: 125 


van Arabien menigvuldig, fchoone en rypedadels 
voortbrengen zonder die konft- bezorging als in 
Esypteland; Of zou de Wind dien dienft vol= 
brengen? Maer dan zeit hy, zou de wind leer» 
_zamer fchynen in Arabien dan in Egypteland, 
Hy vermoed derhalven dat de konft-beftuiving 
in Egypteiand eene andere dienft en rede en 
wel diergelyke mogt hebben , als die van de 
Gaprificatie der Groffen of Wilde Vygen in 
Griekenland, ’t gene aldaer noodig en op an- 
pre plaetfen of by andere Vygen niet noodig is : 
Een dienft namelyk van Rypmaking en niet van 
Fwcurdatie, dewyl van ’t laetfte al vooraf 
blyk is, en dewyl zonder de beftuivinge de-Em- 
bryones wel ontwonden en groot worden, 
_fchoon de vrugten dan wrangagtig blyven of af- 
vallen volgens de algemeene klagte. Zo dat het 
‚meer een quade fpeening ‚of gebrekkelyke Sap= 
j voeding (even gelyk veeltyds by onze gemeene 
vrugten die ruyen of ontydig afvallen ) dan een 
gebrek van fweundatie gelykt. En gelyk men- 
by de Appel- en andere Boomen- wel midde= 
Ten gebruikt om dit al te veel ruyen te voorkos 
men, zo vermoed hf „dat men ook in Egypteg- 
Î land (daer men van de Palm=boomen 70 veel nut 
Ù 


trekt‚als wy in onze Landen van alle de boomen 
| tezamen), by geval , of door opmerking, ook 
dit midde] van beftuiving tot beter-ryping huns 
ner Dadels uitgevonden zal hebben ; en dar 
de duifterheid van de rede de oorzaek van deze 
wonderbare Hu wlyks vertellingen zal geworden 
zyn. _Ondertuffchen acht hy, dat men een 
byzondere Goddelyke Providentie ten dienfte 

van ’t Lievens onderhoud voor de Egyptenaers 
8 hier 


126 T wEEDE BEScHoOUWING 


hier in befpeuren kan: want, volgens zyne ge- — 
dachten, om de gebreklyke Sapvoeding by de _ 
Egyptifche Dadels te verbeteren, zyn de bedie 4 
vliegjes, welke aen of in de bloemen der On- _ 
vrugtbare Palmen geteelt worden , zeer dien- < 
ftig [even als by de Caprificatie der Vygen in 
Griekenland J om de Exsbryones der Vrugtbare 
te wonden, en eerder en bequamer te doen ry- — 
pen, en dat ten dien einde (zeit hy Axzthol. p. _ 
168.) de Palm -of Dadel-queekers, met geen — 
quade rede, de Vrugtbare en Onvrugtbares ® 
Palm-boomen onder elkander fchikken, of, 
zo ze wat verder van-een (taen, die met 
touwen te famenvoegen , of de afgefcheurde 
Takken met de Bloemen by de Vrugtbare bren= < 

en, of anders het Stof der Bloemtjes met hare — 

liegjes over de opene Vrugt-fpathels {troyen. — 
Dat nu deze gedachten van beter-ryping door 
dit wonden der Vliegjes omtrent den Dadelteelt 
geen gunftige verziering is, zo bewy(t hy zyn — 
zeggen zeer duidelyk met het verhael van den — 
Griekfchen Herodoot (in zyne Klio), dieEgyp= 
tenland & Babylonien zo lange met opmerking — 
doorreift [en tufïchen de 300 en 4oo jaren — 
voor Chriftus geleeft heeft), Zeggende, „ aat 
„ de Babylonifche Landfireeken zeer veel vrugt= \ 
„ bare PALM-BOOMEN voortbrengen, waer 
„Hit men fpyze ,wyn „en honig maekte, en wel= 
„, ken men behandelde even als de Vygen, [na= 
„, melyk in Griekenland). Dat dezen by de 
„ Grieken Manlyke genoemt wierden, welker 
„‚ Vrugtjes aen de Vragtbare Dadelboom gebon= 
„ den wierden ten einde de daer uit voorkomende 
„, Wiiegjes , de Dadeltjes zouden wonden endoen 


rypen, 


DER PLANTGEWASSEN. 125 


5 7ypen voor dat ze afvallen; want [zeit hy} 
„DE MANLYKE PALMBOOMEN leveren 
„ Wliegjes uit evenalsde Fici CAPrIFictr. 
Dus dan acht de ProfefJor (p. 169.) dat in E- 
gyptenland, Syrien, Babylonien en elders de 
Dhdel =Palmboomen Gaprificeren „even gelyk de 
Vygen in Griekenland. 


KN XLI, 
_ Van de Wonderlyke Caprificatie der Vygen 


in Griekenland. 


__ Maer dewyl *t evenwel eenigfints wonder- 
Iyk aen ymand zou mogen voorkomen, dat do 
wonding van zo een Wormvliegje tot de ver= 
_zoeting en het beter rypen van de Vrugt zou 
ftrekken ; zo gaet hy van de Caprificatie der 
_ Vygen een breeder berigt geven. _ Eerftelyk 
trekt hy (p. 170.) het zeggen van Zheophra- 
fles aen, zynde dus, „ Dat de Arzandelboom , 
‚» Granaetappel- boom, en Pereboom , maer al- 
os lerligtft del’ygeboom , en Palmboom , hunne 
9» Vrugten kunnen verliezen eer ze ryp zyn: 
_p waer voor ook hulpmiddelen zyn, waer uit 
» ook de Caprificatie komt; want Wurm- 
» Yliegjes kruipende uit de aengehechte Vygen 
‚‚ knagen en doorbooreh de toppunten der an- 
» dere Vygen “. air bn op een andere plaets, 
zeit Zheophraftus „ Dat deze Vyg-vliegjes (Lj 
ap EG) uitde Groffen of wilde Vygen (épuwoì), als 
9 Bezegt is, uitgaen, want uit hare rottende 
| Gryn-korlen komen ze voort, ’t welk men 
9 daer uit weet, dat 'er in de Groen, als zy 


’ 
En k nn Lt 
kel | f 
vt 


4 
128 Twerpe Bescuouwine * 
„er uit zyn, geen grynkorlen meer zyn : en | 
5 in ’t uitvliegen laten ze een poot of vleugel 
s agter “. _ Wyders uit ARISTOTELES, | 
haelt de Profzffor (in zyn Axtholog.p.173) aen, — 
s‚ Dat de Caprificus of wilde Vygeboom in zy- 
» ne GrofJen of wilde Vygen Vliegjes heeft die 
» men byvar noemt. Eerft is ’t een wurs., 
;, kortdaer na,’thuidje geborften zynde, vliegt 
» ‘er een beeftje uit, en gaet na de onrype 
9 tammêé Vyg-appels, en daer indringende, 
» maekt dat ze nier afvallen “. __ De uittrek= 
fels uit Plinius, die Theophraftus gevolgt heeft, 
fchoeyen omtrent op eene Leeft, waer mede, 
zeit hy (p. 170. 173-), ook de andere Oude | 
Schryvers overeenkomen, Jit Tournefors, 
als de eenigfte en eerfte der Jonge Schryvers, 
die de Ouden niet uitgefchreven heef, en die — 
zelf Griekenland doorkruitt,en nac./tig de ma= 
nier van ’t Caprificeren heeft. waerge men en te — 
boek geftelt, geeft hy p. 171.172. ausdanig een — 
Uittrekfel. „, De Caprificarie cf Vygqueeking — 
„ (zie in A@is R.Sc. Ac. Par: 1705. p. 340.) 
„ waer van de Ouden met zo groote verwon- 
» dering gefchreven hebben „is geene verziering, 
„ gelyk fommigen meenen ; jaerlyks gefchied 
» ze op de meefte Egeefche Eilanden door be-_ 
„ hulp van Vliegjes. De Vygeboom is van de 
9 minfte rykdom van die Luandftreek niet, 
; Ieverende ryklyk Vygen, dog die voor ’t ry-_ 
;, pen zouden rûyen, ten ware men ’t voors 
», quam op de wyze als ik ftraks zal verhalen, 
„ I'weederhande foort van Vygeboomen word 
„in deze Eilanden gequeekt, welker eene 

Ornos 


‚e DER PLANTGEWASSEN. 129 


” 


ay Ornos (Greec. épivós ) of wilde Vyg, in't 

» Latyn Caprificus heet. De andere foort is 

» de Tamme Vygeboom (Bicus Domeftica)s 

» de Wilde geeft drie foorten van vrugten, al- 
„len wel onrut om te eten, maer egter zeer 

», nut om door hun behulp de Vygen der Tam- 
», men tot rypheid te dwingen. Daer in ’t Land 
» noemt men de wilde Vyg- vrugten Forzites, 
» Cratires, en Orni. De Groffen of wilde 
» Vygen, die men Porgites noemt, worden 
» geboren in Axguflus, en blyven wrang tot 
» in November «. ondertuffchen worden hier 
» in eenige Wurmtjes geteelt door inbooring 
» van eenige Vliegjes, die men niet dan ront- 
om dit foort van boomen ziet vliegen. In 
de maenden van Odober &' November door- 
»„ booren deze Vliegjes wederom een ander 
» foort van Vygen op denzelfden boom uit- 
» Ípruitende, en die men Cratires noemt. On= 
» dertuflchen beginnen de Forzites,na dat hare 
3 Vliegjes daer uit getrokken zyn, allengskens 
9 afte vallen. De Cratires houden ’ tot de 
iS Maend van Mey ‚tevens met de Eyertjesdoor- 
‚de Vliegjes te voren daer in gelegt. In Mey 
sy komt zig aen den zelfden wilden Vygenboom 
» de derde foort van Groffez vertoonen , die 
»» dikker zynen Orxi heeten. Zo draedeze foort 
» zo groot word , dat haer kruin bloot raekt, 
„, zo komen de nu volwaflene Vliegjes uit de 
» Cratires om deze Orzi te doorbooren en 
hunne eyeren daer in te leggen. In de 
> Maenden Guri & July vergaderen de Land- 
„ lieden deze wilde vygen, Orzi genaemt, zo 
‚ drae ze bemerken , dat hare Vliegjes op ’t 

' EN » punt 


130 TweEEDE BESCHOUWING 


„‚ punt ftaen van uit te breken , en hangen en 
„ hechten die aen de Tamme Vygeboomen 
„‚ hier en daer verfpreid, en min of meer, na 
» den overvloed der Tamme vygen. Zo deze 
» gelegentheid verwaerlooft word, vallen ook 
s, de Orsi af, en de Tamme Vygen zullen niet 
» ryp worden, maer ook kort daer na, nog 
», wrang zynde, mede afvallen. Dus verre 
uit Zournefort. In zyn 3se. Cap.p.175. doet 
de Profeffor verder zyn vertoog, dat niet alleen 
in Ztalien de tamme Vygen ryp worden. zonder 
dat behulp, maer ook zelf op eenige plaetfen 
in Griekenland; bewyzendedit (p.177 ) met de 
getuigenis van Zheophraflus, teggende, „ De 
5, zware Ruyingen verfchilien na de Landftre= 
s, ken: In Ítalien zeit men, dat ze geen placts 
„ hebben , en daerom de Caprificatie aldaar 
„ niet in gebruik is. Ook zelfs niet [hier in 
s, Griekenland] in de Noorder en fchrale land- 
„‚ ftreken, als in de Akkers van Megara ‚nogte 
» op ommige plaetfen van de Corinthifche land- 
» Îtreek. De aertder winden fchynt ’er ook 
„ toe te doen. By Noorder winden ftrooyen: 
‚ de boomen meer dan by Zuider, en hoe dik- 
» wylder en fterker die zyn ‚des te meer. Ook 
» doet ’er de Vygebooms aert toe. Want de 
» vroegkomende (trooyen fterk „de laetkomen=_ 
» de, als de Lacomifche Vygeboom en eenige 
» anderen, doen ’t niet, waerom men ook niet 
», gewoon isdie te caprificeren. Zodat ze deze 
» Veranderingen ontfangen na ’t onderfcheid 
s, Van Plaets „en Geflagts-en Luchts-gefteltheid. 
Hier uit en uit verdere getuigenis befluit de Pro- 
Fef/or dat de Gaprificatie in Griekenland, Lwelke 


ge 


DER PLANTGEWASSEN. 131 


gefchied om aldaer een foort van Tamme Vy- 
gen, (die, ongewond groot zynde geworden, 
_wrang-ryp zouden afvallen) nu door ’t wonden 
_der Vliegjes eerder zoet-ryp, bevorens den af- 
val-tyd, te maken, even gelyk ook andere ge- 
_ftokene Vrugten , als Appelen en Peeren 
vroeger zoet-ryp worden ) alleen noodzakelyk 
is om uitwendige oorzaken; en dat insgelyks 
om gelyke rede de Palmboomen in fommige 
Landen dienen gecaprificeert te worden ; dog in 
andere Landen wederom gantfchelyk niet. En, 
dat dit capraficeren door die Vrugt-vliegjes ge= 
fchied, en niet door een aendoening, welke de 
Apices aen de Vrugtbeginfels zouden mededee= 
den, meent hy dus breed genoeg aengetoont te 
hebben. 4 


XLIE. 
Befluiting van dit Uittrek/el. 


Het laetfte en 36e. Cap. van het Tweede 
Boek (zie p. 178. &c.) handelt van des Aus 
theurs begifling hoe de Planten zonder Apices 
enBloembladen (Pezala) hare vrugt-beginfels 
ontvouwen. Het Derde Boek (van p. 187: 
tot 303.) heeft tot onderwerp des Schryvers 
onderfcheid tuffchen de Flores Perfetti € Im- 
perfect: ‚ waer by Hy in ’t XI. Cap. (p. 
207.) verhaelt van Flores Lmperfè@i Filamen- 
zoft, als de Melde (Atriplex) en ’t Muer= 
kruid ( Parietarta), welke op dezelfde Plant 

eederleye Bloemen, de eene met Apices en 
r La Sta 
t 


132 TWEEDE BESCHOUWING 


Stamina en de andere zonder die, en echter 
beiden tweederhande Embryones en ryp zaed 
geven ; ’t gene zeer aenmerkelyk is. ’T ver- 
dere loopt buiten ons Beftek en Voornemen, _ 
waerom we dit Uittrekfel hier mede befloten 
zullen agten. 


\ 


UITLEGGING … 
bi der 
PRINF-VERBEELDINGEN 
is de « 
WWE E DB PLAET, 


Behoorende by ’t Uittrekfel uit 
Jul. Pontedera. 


Eer. n 
EF Bloffem van een Kers, berooft van hare 
Bloembladen , behalven van één. - 
a. Het overgelatene Bloemblad. 
b,‚b,b. de Calyx, of Kelk, of Bloemkas. 
€. Het Receptaculum of Vervangvat.- 
d. De Zuba; of de Luchtbuize ‚of het Trompje. 


Fig. 

Een Bloem uit Malpigbins ontleent, om de ge= 
f”_daente en aert van het Receptaculum nog klaer- 
_ der te zien. 
4,4. de Petala of Bloembladen aen het Recep- 
___zaculium vaft. ° 
€ ‚ce. de Calyx, of Bloemkas. 
dd. het Receptaculunt of Vervangvat, 
ezeyeje de Stamina (of Helmftyltjes), dra= 
… gende hunne Apieces (of Helmtjes), en groe- 
… yende uit het Receptaculum. N 
» de Embryo, of het Vrugtbeginfel. * 

. de Zuba of Luuchtbuize, op den: Embryo ge- 
_ plaetft, ne lik 
: . 13 De 


ï 
Enk 


134 UitrrEGeGiNG 


Fig. 3. 
De Fumarta of Duive- kervels- bloem. 

s. Zyn Staert, wiens Vogt, wanneerde Bloem 
(4), in ’tgroeyen verzwaerende, komt ne- 
der te buigen, uit het Puntzakje begint af te 
vloeyen na («) dat gedeelte van den Bloem 
daer de Embryo in zit, 


vs AFI. vg 
De Boon -bloefem met zyne Vlinder -bladen ; 
waer van 
a. het Vexillum of Vaenblad, 
b. de Vleugel. 
c. de Calyx of Bloem-kelk. 


Fig. $. 
De Enkelbladige Vlafch- bloem. 
g. de Staert van dit Bloem- blad. 


Fig. 6. 
De Mayx of Turkfe Tarw, waer by de Apices 
hare Sappen door Takjes tot de Vrugtjes 

overvoeren, 
»4,4,a. de Calyx of Bloem- Kelk. 
»b,‚b»b. Vakjes waer aen de Vogt=zakjes If 
er Áptces valt zyn. | 
e‚e,e. Dezelfde Takjes, welke de Apices drae 
gen, en mede tot de Vrugten behooren. 
d,d,d,d. De Embryones of Vrugtbeginfels , tot || 
welken het gezuiverde en fyne Sap der Apices 
door Takjes gevoert word. Á Ik 
@‚e. Andere Embryo’s, zittende op dezelfdeijf. 
Takjes als daer aen de Apices vaft zyn. 


fhfs 


’ 


4,4 
b‚b 
d 


DER TWEEDE PrAET. 13% 


fsf‚f‚f. De haerige Luuchtbuisjes (of Zube) 
van de Embryones., 


Fig. 9. 
Een Eyke-takje met zyn blad. 
a,a. de Amenta of Katteftaerten. 
b. Een Takje waer van ’t Katteltaertje is af= 
gefheden. 
d,d,d. Vrugtjes op hunne Takjes, met de by- 
zynde Katteltaertjes, 


Fig. 8. 
De Lachryme- Job Prieibsade haer Amentum 
of Katteltaertje op den Emóryo zittende, 

a. De Vrugt. 

b,b. De Tuba. 

e. Het Amentuim hangende aen het Vrugtbe- 
—_ ginfel. 
d,‚d,d. de Vogtzakjes der Apices op de wyze 
van een Amentum gefchikt. 


ijs 
Fig. 9. | 
«. Bloemlooze Tube of T'rompjes. 


ek ‚ Fig. 10. 
@. de Gaping van een Bloemlooze Tuba, of 
_ Luchtbnisje. 

ce. het Receptaculum, of Vervangvat. 

d. de Tuba. 


| Fig. 11. 
£,c,c. Bloemlooze Tube. 
d. het Receptaculum. 

d 8 


I4 Fig. 12, 


‘ 


id 


136 UITLEGGING 


Fig. 13. 
„6. Een Embryo, of Vrugtbeginfel. _ 
d. de Tuba. ' 
e. het Receptaculum, 


í 


Î 


Fig. 13. 
Een Embryo of Vrugtbeginfel eener Oker- 
note. Í 
c‚c. de Zuba, zonder bloemblad, en bladerig. 
d. de Embryo. 


Fig. 14. 
a, De Top van een Bloemloofe Zuba. 
b. het Receptaculum, 
c. de Embryo. 


k Fig. is. 

a. De Gaping of Mond van een Bloemlooze. 
Tuba of Trompje. 

d. de Embryo, 


Hg. 16. ) 

Flos Arifar:, voerende het Sapvogt uit de ge- 4 
kleurde Kelkbladen totde Embryozes of Vrugt- 
beginfels. 

Ge de Tuba. 

bb. de Stamina en, Apices hangende aen t Re= 

…_ Ceptaculum. 

e. een deel van ’t Receptaculum , waer aen het 
Kelkblad , dat zyn vogt daer in voert, valt is. 

e. het Kelkblad, , 

f. de Embryoges valt zynde aen het Recepta= 
eulum, Hee 


1 Eg. I7e 


/ 
DER TWEEDE PLAET. 137 


/ Fig. 17. 

a. De Vrugt van een Vrugtbaren Jeneverboom, 
in hare natuerlyke grootte. 

d,d,h. dezelfde Vrugt door een Vergrootglas 
gezien. : 2 

d,d. de Embryo, of Vrugt. 

e‚eze. de Diktens, fpruitende uit het affcheuren * 

__ van de Schil der Vrugt. 

h. Drie opene Horentjes, waer door de Lucht’ 

toegang krygt. 


Fig. 18. 
De Tarwe-vrugt. 

«‚a,4, aya. de Graenveiletjes. 

4,5. de Baertjes. 

e‚c. de Graenvelletjes tot baerdtjes ‘uitloo= 
pende. 

d,d. de Embryones, waer op dradige Tube uite 
groeyen. 

e„e,e,e,e,e. de Apices of Helmtjes. 


Bs: Fig. 19. 5 

Een Bloem zonder Bloflemblad tot dikagtige 
B, Lichaemtjes uitgeltrekt. 
d. de Embryo. 
f‚f‚f. de dikke Zube den bladerloozen bloffem 

uitmakende. 
Fig. 20. 

Een opene Grof)us of Wilde Vyg, waer in te 
{zien zynde Stamina aen den Bodem, en de 
‚… Embryones van de Vliegjes doorwond. 
Aya,a. de Stamina en Apices, gelyk die byzon-- 
VR Is derlyk 


hi 


* 


133 UITLEGGING 
deriyk in de Fig. 22, byb, c, d, vertoont 
worden. 

p‚e,e. de bedorvene Embryones met Vliegjes of 
diertjes daer in. 


Hg. 21. 
Een opene Vyg, waer in nooit Apices te 
vinden zyn 
g,a,a. de Klaeuwvormige Vliezen, die aen den 
open kruin van den Vyg geplact{t zyn, en 
hier grooter als by de Groffen vallen ; zie ook 
Fig.22, by e,en sf, 


Fie. 22. 

a. Een Trosje van Stamina, gelyk ’er in de 
Gaprificeer- vygen, en in de GrofJen of wilde 
Vygen groeyen. | 

b‚b. de Apices op hare Stamina. 

€. _ het Stamen of Helmtiyltje. 

d. de Apex, of hee Helmyje. 

een f. de Blad-en klaeuw vormige Vliezen „die 

aen den kruin van den Vyg zig bevinden „tot 
des Saps bereydinge, de plaers- van de bloei- 
temtjes bekleedende, gelyk in de Fig. ax „by 
a,a,a, te zien ís, “ 


‘ Big. 23. 

z. Een Embryo der Grofler, door de Wurmen 
bedorven , waar in een Vliegje gekoeftert 
word, gelyk breeder te zien is in Fig. 20, 
by ese, 

b. dezelfde Embryo, door een Vergrootglas 

ezien. 


s. dezelfde open. 
8 &. de 


CA 


OA 7e 


Tweede Plaet, op pag:130. 
AS 


DER TWEEDE PLAET. x39 


t‚ de Holligheid daer in. 

. dezelfde Enebryo met zyn Calyx en Tuba. 

mn. de Tuba, of het Trompje. 

2. de Galys. Hen 

po. Een Embryo, waer in een klein Vliegje 

(als Fig.24,by a,b,c.) uiegebroeit word. ‘4 

p. Een Embryo van zulk -eene Vyg, die nooit 
van de Vliegjes gewond word , door een 
. Vergrootglas gezien. 

g. de Calyx. 

r, de Vleefchige Placenta, omfluitende den Ente 
bryo of 't Zaed. 

f. de Embryo. 

é. de Juba of het Trompje. 


d Fig. 24. 
Het Vliegje, dat in de Groffen geteelt word, 
door een Vergrootglas gezien. 
a. het zelve op den rug liggende. 
b. het zelve voor- over. 
e. het zelve op zyde. 


Fig. 25. 
De Roos -agtige en Veelbladerige bloffem, 
wid eener Kerfle. 
4,4,4a,a,a. de Bloflembladen. 
b,b,b,b. de Stamina. 
d. de Tuba op den Embryo, 
eye. de Calyx. 


BRON DOE 


EENIGE 
OPMERKINGEN 
wegens de 
AFKOMSTE en GEBOORTE 
3 VAR 
MUGGEN, 


uit het WATER. 


| EENIGE 
OPMERKINGEN 
wegens de 


AFKOMSTE en GEBOORTE 


he M U-G-G EN; 


uit het Water. 


de 
Lnleidinge. 


RE Nder de Vliegende en zoo-genzems 
AFS de Bloedelooze Diertjes zyn ’er 
B Muggen, die eene eenigfints- zeld- 
PAR zame Voortqueekinge en Afkomft 
MT hebben; aengezien die niet en is uit 
liggende Poppetjes van Rupfen die geloopen 
hebben,maar uit dryvende Water - poppetjes van 
zwemmende Slangetjes, verwiflelendedus van 
Water - in Laand-dier. Tot dus verre is deze 
‘Zake ook door anderen al eenigfints opgemerkt 
en befchreven ; dog de bevindinge van- waer 
of waer- uit die Slangetjes haren oorífprongk 
hadden, quam ons zoo aenmerkelyk te voren „ 
dat we ’t niet onwaerdig dachten, om „’ gene 
we zelven hier omtrent onderzocht en dikmael 


bee 


Ree 


144 OPMERKINGEN 


beproefthebben, aen en uit te teekenen, en, 
te dezer Gelegentheid , den Opmerkenden me=_ 


de te deelen. 
IE 


Van de Slymqualletjes met Eyertjes 
bezaait. - 


Op Donderdag den 2aften van May 1ryar. 
zagen we in zeker (lilftaend Potje met Water, 
bovenaen den Zoom tegen ’t Potje vaftgehecht, 
twee lang-werpig-ronde Slymquailetjes „ronds= 
om digt na de Buiten-kant fchroefswys met 
Eyertjes bezaait, in een zeer verwonderlyk- 
nette en cierlyke Orde liggende, en dun met 
Slym overtogen, zo als men ten naaften by aen 
onze Eerfte Figuer tien kan, die omtrent de 
Grootte vertoont van het Grootfte der Twee; 
Het andere was niet wel half zo groot. De 
Tweede Figuer verbeeld het Groorfte, door een 
Vergrootglas gezien. Uit het Potje in een 
Glazen Flefchje met Regenwater overgebragt 
zynde „zonken ze beiden naarden grond. Hert 
kleenfte namen we ook voor,om ’t meteen Ver= 
grootglaesje te befchouwen, waer door we in 
het tellen der Eyertjes dezelven niet veel min of _ 
meer dan Vyfhondert bevonden : waer uit afte= 
leiden is, dat ’er in het andere Slymqualletje, 
vermits ruim tweemael zo groot en even digt 
bezaait, wel meer dan Duizend mogen geweetft 
zyn. De tuffehen- ruimte tuflchen yder Eytje 
was weinig grooter dan de plaats die elk op 

zig=f 


WEGENS DE MUeceN. 145 


zig. zelven befloeg. Van Koleur waren ze aen 
Lynraad niet ongelyk, of ligt - Caftanje- bruin, 
en van Gedaante langwerpig en eenigfints pun- 
tig, 


IL. 


Van de Slangetjes uit die Eyertje 
geboren. 


Vrydag en Zaturdag bleven de Eyertjes nog 
in dezelfde Schikking en aerdige Schroef - orde 
liggen , maer op Zondag-morgen den 25ften 
May vonden we ’t opmerkelyk verandert. Al 
die cierlyke rang - en ring -{chikking was gant- 
fchelyk verbyftert, en in eene onzekere Wan- 
Orde verwiflelt. Het Vergrootglas deed ons, 
in ftêe van net- gefchikte Eyertjes aen den bui- 
tenkant, eene verwarde en woelende menigte 
van Levendige Slangetjes zien, die na ’t bin- 
nenwaartfche van den Slym uit hare Eyertjes 
waren uitgekropen. We ontdekten ook etlyke 
Eyertjes die nog niet ledig waren, bemerkende 
insgelyks , dat ze, zoo lang 'er de Slangetjes 
nog in waren, een bruinagtig puntje, of ook 
wel eene bruine zyde of middel(treep hadden ; 
maar zo haaft waren ’er de Diertjes niet uit, of 
beide Eyertjes en Slangetjes waren omtrent zo 
wit als de Slym, dog, inzonderheid de Slan- 
getjes, een weinig geelder. Zondag ’s mid- 
dag’s zagen we al eenigen dier Beeftjes wurmen 
en woelen om in ’t ruime Water te komen, 
% welk haar door de taaiheid van den Slym, en 
dekleenheid harer krachten , zo moeilyk fcheen te 

K vallen, 


Kd 


146 OPMERKINGEN 


vallen, det ze in ’t eerft, als ze nu los waren, 
nog onder op den bodem van ’t Fleíchje 
bleven woelen en fpelen , als nog te vers 
moeit om zig naer boven te kunnen heffen 
en te zwemmen. Op Maandag den 2óften ’s 
morgens, waren ze reeds om hoog en door het 
Water verfpreid , zwemmende overal heen; 
herwaarts en derwaarts, wakkerder en fnelder 
zelfs, dan we federt ooit van groote en vol- 
wafchene Slangetjes van ’t zelfde flag gezien 
hebben. Maar verre de grootíte hoop was nog 


in den Slym befloten; dog dezen, *t zy door ’t 


Voordeel der openingen die de Eerft-uitgeboor- 
den gemaakt mogten hebben, ’t zy nadien de 


Slym miflchien door al dit woelen wat meer 


met het water vermengt en eenígûints verdunt 
ware, hadden veel minder werks dan de Eer- 
flen, om er uit te komen; gevende zig dan, 


als weinig of niet vermoeit, terftont naar om 


hoog. Den aften namelyk Dingsdag ’s namid- 
dag’s waren ze meeft allen los en vry, zwem- 
mende , fchier zonder ophouden, over-al 
heen. Hunne Grootte of Lengte in ’t alge- 
meen was omtrent gelyk aan een zeftiende-deel 
van een Meet-daim, hunne Dikte aen die van een 
Paarde-hair. Het ontledigde Slym- qualletje 
fcheen nu tot haar Voedfeì te dienen , want 
meeft-al vond men ’er eenigen aen wroeten 
met de koppen, en ’ {lym verminderde. 


IV. Van 


WEGENS DE MoGGEN. 147 


IV. | 
Van één Slangetje onder den hoep, dat de andes’ 


ren fcheen te verflinden. 


Binnen weinige dagen vermerkten we ondet- 
deze Menigte een éénig Slangetje, ’t gene zich. 
Meetter fcheen te maken van vele anderen, en 
dezelven tot zyn voedfel te nemen; want we 
miften ’er velen, en dit ééne groeide veel iter- 
ker dan de anderen ; en, hoe grooter dit 
Beeflje wierd, hoe het meer te verflinden 

 fcheen ; want naer eenige dagen “waren ’er 
| flegts weinigen overgebleven. In ruim Water 
waren ze ’t ligtelyk ontawommen geweeft: 
Ondertuffchen zuchten we fomtyds nog al 
teer andere zulke Slymgualletjes, en vonden 
‘er ook, bd nimmer anders dan aan de boor- 
den van ’t Water vaftgehecht. Deze allen des 
den we in dat zeifde Flefchje by elkanderen: 
en, het getal der Slangetjes, die ’er in gevolg 
uit geboren wierden, en al-te-famen voor 
dien Grootert ten Prooy quâamen, ruiglyk, na 
de grootte der Slymquailetjes „berekent zynde;, 
zo giften we, dat hy ’er mooglyk wel meer 
dan acht - duizend verflonden had. Wyders 
groeide hy wel ter lengte van eén half duim; 
en tot ruim de Dikte eener zoo-genaamde Als 
manaks-{pelde Hy wierd Rood-verwig,en van 
tyd tot tyd hooger rood, dog bleef helder er 
doorfchynende, zo dat men zyne ingewanden 
gien kon. Zyne gedaante, bezichtigt zynde 
met het Oog, word door de Derde, en met 
Pe KA ecn 


EN 


148 OPMERKINGEN 


een Vergroorglas, door de Vierde Figuer uit= 
gedrukt. ’t Was namelyk van even-het-zelfde 
foort van roode Waterflangetjes , als die genen 
die men wel in ftilftaand Water op Loodene 
Platten , als mede wel aen de kanten der Slog= 
ten vind, of die ook fomtyds uit onze Regen- 
bakken met het water worden opgepompt. De 
zwemtrant dier Slangetjes is een geltaadige ES- 
kronkeling, nu dus- dan zoo- om, ’t welk 
zeer fnel toegaet „en fnelder nog by de Kleenen 
dan by de Grooten. 


Vv. 


Van defzelfs Verandering in een 
Poppetje. 


Nu bleef hy wel veertien dagen lang in éénen 
ftaat liggen, en zwom zelden anders dan aen- 
geraakt zynde naer om hoog, wanneer hy met 
een {nelle kronkeling zig opgaf, en, zeer kor-= 
ten tyd gezwommen hebbende , zig recht- uit- 
ftrekte, en zakte dan van zelfs weder nêer. 
Eindeling begon zyn Achtereinde te fleepen en 
als te verlammen ; ’t gene vermoeden gaf, dat 
hy haaft of fterven, of, naer eigenfchap zyner 
natuere, veranderen zoude; welk laatfte waar 
wierd. Want, na een wyle tyds geheel ftil op. 
den bodem van het flefchje gelegen te hebben, 
zagen we hem ten lefte in een Paapje of Pop 
petje (zo als men ’t noemen wil) verandert; 
% gene omtrent van die gedaante was als de 
Vyjde en Zefde Figner het afbeelden ; de eerfte 
Zonder, de laatfte Met een Vergrootglas ges 

VALS 


WEGENS DE MUGGEN 138 


zien. Andere Poppetjes van Luand-rupfen; 
fchoon ze wel eenige beweeg - kracht hebben, 
kunnen echter zig van plaets niet veranderen, 
dog dit foort in tegendeel kan zig door kron- 
kel - wipping verplaetfen,‚en na boven in ’t water 
begeven. Op een anderen dag eens by dit 
flefchje komende, dat altyd nae behooren toe- 
gedekt geweelt was, zagen we ’er eene Mugge 
in vliegen uit het Poppetje (dat-nu een ledig 
romp-velletje was, en boven aen ’t Water 
hing) uitgekropen. Onze Afteekeningen inde 
Zevende en Áchtfte Figner vertoonen de nieuw- 
geborene Mugge , onvergroot en vergroot *. 
Dog ’t was ons mislukt om ’t Uitkomen zelf 
van dit Muggetje by te woonen; nogtans, ’t 
gene we federt in andere Slangetjes of liever Pop- 
petjes van even-het zelfde flag déswegeh hebben 
opgelet, zullen we hier onder nog byvoegen. 


* Onlangs hebben we ter 
zelfder plaet{e, als daer we 
de Slymqualletjes en roode 
Slangetjes vingen, ook an- 
dere Diertjes gevonden, by- 
na van gelyke grootté als 
die Slangetjes , dog anders 
van gedaente en koleur , ge- 
lykende beter na die van 

‘een levendig Garnaetje s 
Welke foort wy met de Ne- 
gende en Tiende Fig. hebben 
uitgebeeld , zonder en met 
Vergroetglas gezien. Deze 
Waterbeeftjes veranderden 
ook byons in Poppetjes , die 
veeltyds zoerloos aen de op- 


pervlakte van ’t Water bleven 
hangen , maer ook dikwyls 
met een fchielyken knip na 
beneden fchoten , en dar 
weder na boven dreven 5 
waer uit ook eindeling ge- 
pluimde Muggen te voors 
fchyn quamen ; wordende 
een en ander door de Elfde, 
Twaelfde, Dertiende ‚en Veer= 
tiende Fig.vergroot én onver. 
groot aengewezen. Dog hoe; 
of uit welk foort van Eyer- 
tjes deze Garnaet - vormige 
„Diertjes haren oorfpronk 
hadden, ís ons tot nog tad 
niet gebleken, 


1727 2 
K 3 e 


se OPMERKINGEN 
VL 


Van *t Uitkomen der Muggetjes. 


Het Poppetje, dryvende of hangende van-oris 
der tegens de oppervlakte van ’t water, heeft 
het dikf{te Einde om hoog, en het dunfte neder= 
waarts. Dan begint met- der -tyd het Muggetje 
zyn kopje even uit te fteken ; vervolgens haalt 
het de Puntjes zyner voorfte Pootjes uit, zo 
verre het Je engte van zyn poppevelletje toee 
laar, en zet die zeer zacht en tederlyk boven op 
het water: een weinig daar nae komen ’er die 
twee Voorften geheel uit; niet veel later haalt 
het zyse Mliddellte en Achterfte Footjes, alle 
Vier. als met eene hort, gelykelyk uit; en ein= 
deling waakt net zyn Achterlyf los. Dus dan 
zittende boven op het water ziet men zyne 
Vlerkjes nog om zyn lyf gekreukt of geplooit, 
die, allengskens gladder eu uitgefpannen gewore 
den. het diertje, naer omtrent een Vierde-deel= 
Vers, in (laat (tellen om op te vliegen: terltond 
zoo volkomen ín al zyn deelen, zoo vlug en 
onvermoeit om te vliegen, en zoo groot van 
Geftalte als eenige andere Mugge van zyn’ 
foort. Dan is het Poppe- velletje dat ’er overs 
blv:t, niets meer als een dun, wit, en Joors 
Schynend Vlies-geiiél, dryvende (gelykgezegt — 
is) boven -aen tegens de Oppervlakte van ’t 
water Dat ook wvyders op haef” tyd de Mug- 
gen wederom hare Eyer-beddetjes aen den zoom 
van ’t water leggen, 's niet alleen ligtelyk op 
te maken uiv het voorverhaalde, maar hebben 
We ook tweemaal ondervonden, by BROER 3 

5 6 


WEGENS DE Mueecen. 151 
die nog in ’t Flefchje, daar ze in uitgekomen 
waren , befloten waren gebleven ; de laet{te mael 
was 'er (legts een enkele Mug in, zonder wee 
dergade. 

VII. 
Befluit. 


Overwonderlyk voorwaar is de Voortteelinge 
van zo ongeacht een Diertje! Overwonderlyk 
ook de ingefchapene kragt en Inblazing by de 
Redeloofe Schepfeltjes ; leggende hare Eyer- 
tjes juilt daaf ter plaetfe daar 't uictekomene Jong 
besuaam- Voedfel en Onderhoud kan vinden. 
Want deze Mugge, fchoon harer af komite on-= 
bewuft, en zonder te weten dat hit hare Eyer= 
tjes, welken zy aen ’t water legt, Waterbeeft- 
jes,die buiten die Hoofd-ftoffe niet leven kunnen, 
zullen voortkomen, en ook zonder te weten, 
dat die Weterflangerjes in Poppetjes veranderen 
moeten, en dat uit die Poppetjes weder Land- 
of Lucht diertjes, namelyk Muggen gelyk zy, 
zullen geboren worden, werkt nochtans on- 
kundig even of ze kundig ware en zuiks dede 
met inzicht om haar geflacht te bewaren. Dus 
word, met hulp van een redeloozen Natuer- 
trek der Zmaginatie of Zinbeweginge , vervult, 
het gene de Rede ook by een Redelyk Schep(el 
leeren zoude; alles op dat het Oogmerk des Al= 
wyzen SCHEPPERS, om de Geflachten van ’t 
Gefchapene door Voorteelinge te onderhouden, 
in (tand blyve en ongekrenkt, 


: ÀÂp, 1727 om 


\ 


H. T.K.d. J. 


ed 


GE HITLEGGING 

A der | 
PRINT-VERBEELDINGEN 
in de | 

OER DD BPL nn Ut 


Fig. Het Slymqualletje, met Eyertjes bezaait, 
2. Het zelfde, dooreen Vergrootglasgezien. 
3. Een rood Slangetje, uit één dier Eyere 

tjes gekomen. 
4. Het zelfde door een Vergrootglas gezien. 
s. Het Paepje of Poppetje, waarindatSlans 
getje veranderde. 5 
6. Het zelfde, vergroot. 
4 De Mug, uit dat Poppetje uitgekropen. 
. Dezelfde met een vergrôotglas bezigtigt. 
g. Een ander graeuw Garnaet- vormig Wa- 
terdiertje. 
1o. Het Zelfde meteen Vergrootglas gezien. 
11. Een Poppetje waer in dat graeuwe Wa- 
terdiertje verandert was. 
12. Het Zelfde vergroot. 
13. Een Gepluimde Mug, uit dat Poppetje 
te voorfchyn gekomen. p 
r4. Dezelve Mug , met een Vergrootglas — 


bezien. 
RN 
“58 oC 1950 | BE NDE 
Ke 


z gef 
ej Of 
A 
Us, NS 


lskuldSn & lOsalag 2e — Af-h0-SG ”: 


ES OE NT EE VD AOT EET 


te 
€ 


NEE ve