ig
steed
a
KABINET
RRD URLYEKEE
HISTORIEN,
WETENSCHAPPEN,
KONSTEN
E N
HANDWERKEN,
Voor de Maanden
JANUARY —= FEBRUARY 172
Verciert en opgeheldert met Kopere Plaaten,
AGTSTE DEEL
le KACMES TER D.A MG
| By BALTHAZAR LAKEMAN,
Boekverkoper achter de Nieuwe Kerk;
over de Molfteeg. 1723
Bnn ids mn
henk
a) E t Ls af %
BAT pi Re Wig Wb
dua ZAT KASA
ti
Sin
VOORREDE
AAN DEN
BE Z ER
ls wy een bekwaam verftand hebben,
is niets zo noodzakelyk als dat wy onze
nieuwsgierigheid en al te groten drift beteu-
gelen, eer wy ons begeven om de ene of de
andere wetenfchap of konft in den grond te
leren, Want de nieuwsgierigheid en ônge-
duldigheid doed ons fpringen en vliegen’ van
het ene voorwerp op het andere, zonder dat
wy genoegzaam gedult oefenen, om het eer-
fte zeer wel en diep te onderzoeken en te le-
ren kennen , eer wy tot het ander overgaan.
Hier door werd veroorzaakt dat wy dikwils
ons gehele leven verflyten om atle dingen te
leren, en echter altyd verwaande weetnieten
en narren vol ingebeelde kennifle komen te
blyven. Wantals wy onzen geeft op: deze
wyze door den tyd hebben bedurven „ en over-
laden met een onnutten ballaft van fchrale,
arme oppervlakkige en veeltyds verkeerde
denkbeelden, van kenniflen, zegge ik, die,
ten opzigt van de wezentlyke zaken , hunne
voorwerpen „ die zy zullen hieten te vertonen
__aan ons verftand, zeer erbarmelykzyn , wer-
_ den wy onbekwaam, om ooit recht onder-
wezen te werden van andere; ons inbeelden-
3 de,
J VOORKREDE
de, dat wy zulk een groot getal van weten-
fchappen in ons geheugen hebben opgeleid
door onze naarftigheid, rasheid van leer wy-
ze, en ondervindinge van ontelbaar veel za-
keng fat een ander ons"kwalyk voorby zoür-
de konnen ftreven , ofsmeerder leren als wy
weten. De Republycq der geleerde krielt, tot
finefte van de kenners , tegen woordig van zo-
danig;een;zoort van, Manneú , die alles we-
tèn, enteigelyk „dat wat raars{chynt, van
alles onkundig zya. „Het onkundig. en kwar
lyk opgevoed gemeen „ en-alle dewelke.om
het ongelukkig gebruik van bun verftand,daar,
onder, behoren „en niet te helpen zyn uit
bunne-gude gewoontens, die alreede met
een Callus.begroeid zyn „zal geen de min{te
nutbeid ait onze bovengemelde aanmerkinge
konnen genieten. Maar de menfchen dewels
kgeikallengsken gekregen hebbe tot‚beitendis
ge Luezers van her Natuur-en Kon(t-Kabinet
eu diergelyke andere, zeer, veel. Omdat de,
ze geaoegeaam doen zien, de bekwaamheid
Kan,huanen geeft „om zich zeer lang meteen
en dezelfde zaak opsteyhouden , en dezelve
met nenkeurige opletentheid op veelderhan-
de: wyzen,te befchouwen,, ‚en tot in deszelfs
afgelegen{te- fchuilhoeken na te fpeuren. , Dit
vermogen. werd in geen fwakke „maar altyd
in min of. meer dterke-verftanden, gevonden;
die.de doordringentheid en de ‚wysheid bezit”
ten, van te konnen-zien ‚de fchadelykheid der
nieuwsgierigheit en-ongeduldigheit,, Zo, lang
als onze weerlu{t gepaart-gaat.met nieuwsgien
rig=
AAN DEN LEZER.
righeid en ongedult, is dezelve ziek, en moet
genezen werden eer wy, dezelve tot dingen
van belang ín oeffeninge brengen. Onder
_ onze natie werden veel. wakkere verftanden
el gevonden, dewelke voor niemant der tegen=
_ woordig bekende volkeren zouden behóeven
de Vlag te flryken; en het is zeker dat hun
getal noch veel vergroot zoude werden „als
ons van buiten niet was. toegebragt een. ver=
keerde manier van letter-oeffeninge ; dewel-
ke vele in ons Land zeer onbedagtzaam naar-
volgen. Alvan over oude tyden hebbende
Broalis verftanden , gelyk als by voorbeelt
lato, Ariftoteles , Cicero „Seneca, Plu-
tarchus, en zeer veel andere hunnen, roem
geflelt in-het betragten van zeer veel weten.
chappen. en. -konften. «Maar buitenflands
heeft zich over enige jaren opgedaan een be-
lagchelyke meninge : datis , zommige.Let-
ter-knegten „ ezelachtige blokkers , en „oude
fchooljongens, dreven „dat een men{ch van
een bekwaam verftand , het vermogen hadde
van alle wetenfchappen en konften ja zelfs
daar by noch de handwerken , machtig te kon-
nen werden. Daatlyk begonden hier op ve-
le die inde Bergen woonden , en op zyn
hoogfte geen andere ‘ondervindinge van de
wereld, de menfchen en zaken hadden, als
een fchraal reiftochtje, met eene fprong van
de ene hoge fchool op de andere , uit de ene
Landfchaps; of flats of Vorftelyke, of Uzi-
werhiteits. Bibliotheecg in de andere, aan het
Lezen en Schryven van Loc Coumunes
* 4 te
VOORREDE
tegaan, voorgevende dat zy nu Boeken maak-
ten in dewelke het pit en het merg van alle
de wetenswaardige zaken , en den inhoud
van duizenden van andere Boeken , en de-
befte gedagten der Schryvers, voortaan als in
een Boek by malkander te vinden zouden zyn.
Zommige die al vroeg begonnen hadden ga-
ven deze werken verfcheide namen als van
Theatrum vite humane, Speculum doërinale,
„Naturale , Morale;, Golletkanea Omnium
Doërinarum €5° artium;, Seminarium, Pan=
dele , Polymathia, Bibliotheca, Thefau-
rus Loca pletiffimus , Poftille , Campus
Elyfius , Dies canicnlares, Hore Succifive,
Lettiones , Memorabilia, en ontelbare andere
Zituls, Onder deze Schryvers van de Loet
Communes tyn enige die in ’t algemeen van
alle wetenfchappen en konften handelen;
maar de meefte en de befte hebbe zich aan een-
derhande zoort van zaken gehouden , of maar
in eene wetenfchap of kontt gewerkt ; gelyk
als in de tydreken kunde, Hiftorien, ofin de,
Outheden, of in de Talen, of in de welfpre-
kentheid, of zedekunde, Godgeleerde, Regts-
geleerde , Geneeskundige , Natuurkundige
Wetenfchappen, Wiskundige, en ontelbare
andere Konften. Van diergelyke Schryvers
konnen de Hoofdgeleerde een groot gebruik
maken. Maar menfchen die niet voor af on-
derlegt zyn in de Talen, en andere voorbe-
reidende Difciplinen of wetenfchappen , en
in de Konft die zy in hun leven trachten te
oefenen, moeten zich van dezelve als vande |
Petit #
AAN DEN LEZER.
‚Pelt wagten. Na deze eerfte dwaasheid is,
als in hoedanigheit van een Raferny, gevolgt
het fchryven van de algemene grote woor-
den Boeken , die naar myn oordeel niet an-
ders zyn als grote A B boeken en zulks wel
om drie redenen. Eerftelyk : Dat zy alle za-
ken, die in hen verband en zamenhang by
veel grote Schryvers gevonden worden van
malkander fcheuren, en wederom volgensde
ordre van ’ A B hol over bol onder mal-
kander rollen; ten anderen : Dat de ftoffen
dewelke in dezelve elk op hunne Letters ge-
vonden -worden zo fchraal, afgebroken en
gering zyn, dat dezelve, nu in deze A B
boeken overgebragt zynde, niet hoger aan
te merken zyn als het A B van de dingen,
dewelke zy och arme! voorgeven te beteke-
nen en aan de Lezers te onderwyzen; en
eindelyk : Om dat hunneSchryvers, diedoor
zodanige grote Kameels dragten van woor-
den Boeken aan de wereld willen voorkomen
als of zy bezaten een Algemene kenniffe van al-
le goede Letteren, wetenfchappen, Konften
enz. In vergelykinge der hoofdgeleerde meer
naar grote A BC Jongensgelyken, als naar
Mannen die waarlyk doorleerd,en te gelyk ver-
ftandigen wys zyn. Want van de meelte zaken
_ die deze onnutte Letter Rotten, overal uitge-
knabbelt, en in hunne grote woorden Boeken
als in Rotneften by malkander gefleept hebben ,
zyn zy zelfs dikwils zeer onkundig, en roonen
dart zy de flegte en goede dingen dikwils niet
_ weetente'onderfcheidenente {chiften : datzy
|
kT ook
ErVOQRREDEN A.
ook het veel of weinig.gezag , en deachtinge,
die de Schryvers , dewelke zy gebruiken by
de Geleerde hebben niet weeten : dat zy
geen onderfcheid konnen maken tuffchen
vertellingen en waarheden : dat zy uyt an-
dere woorden Boeken , diebyzonder zyn, een
groot woorden Boek maken, uit fchry-
vende dat zy niet verftaan. Andere die mede
gingen ploegen aen deze nieuwe Konft,
om ín alle goede Let:eren , wetenfchap-
pen ‚en kuuften algemeen te konnen
werden, of ten minften te fchynen by de
onkundige, vielen aan het fchryven van Sy»
flemata, of Kontftige zamentftelzels „ van
vele wetenfchappen zelfs; aan korte begrippen
van alles ineen boeksaan de algemene Hiltorien
der Letteren, en ger Schryveren. Onder deze
zyn zommige grote Mannen , maar. de ande-
re zyn Cwaarmoedige, blokkers, zonder on-
derfcheidend oordeel, of difcerwemeut ; en
brengen meer de mot in ‚de. ware geleerd-
heid, als enige voortplantinge of verbere-
ringe van wetenswaardige zaken. Zy zyn
de oorzaak , dat de Jractaat-Schryvers, en
kern-uipluizers, en de vitmuntenttetBoeken
buiten het gebruik en_de kennifle:der men-_
fchen geraken. Waardoor. den, voortgang
der goede Letteren „ongeloofelyk, is-verhin-
dert geworden. Want de nieuwsgierigheit,
ongeduldigheit , Jeuiheit en: laatdunkentheit
hebben de meefte Menfchen, weggefleept en
verleid, om zich te: bedienen. van „het, ge-
mak dezer ezelsbruggen’, en groot-te-fchy-
kens
‚A AN DIENT L DZJE RK,
nen, terwyl zy inder daad zeer gering eù
klein. zyn, n-de plaats van goede Boeken;
uit dewelke zyy als zy believen te werken,
door den tyd de zaken in den Grond kon-
nen agterhalen:; Wy zouden noch een groot
gel andere zoorten van diergelyke regi-
_fter-fchryvers , elk in hunne {maldelen ver-
deelt, konnen aanmerken , maar ik zal hier
van aftappen ‚om dat hanne achtinge en
het gebruik van hunne Boeken van zelfs zal
_moêten vervallen.
‚Onder de Ongeletterde werden heden-
daags mede weel goede verftanden gevon-
den , die hen bederven door her Lezen van
de bovengemelde regifter-Boeken, die in de
_ Tuand-talen of Franíche taal dagelyks wers
“den vertaalt. Dit brengt het gehele Land zo
vol waan wysheid , dat de onbekwaamfte ziel
zich zelfs vergelykt by de Geleerdfte en
Ate „Mannen. Waar door de goede
atteren en dovrgeleerde Menfchen by die
gene , dewelke zich anderszints over dezel-
„ve moetten verwonderen; en derzelver be-
_ zitters hooglyk waarderen , buicen alle ach«
tinge gebragt werden. Andere onder de ou-
geleerde die noch niet tot dien hogen trap
van het gebruik der grote woorden Boeken
opgeklommen. zyn, lezen zonder onder:
feheid , en zonder enig inzicht van verkies
Zing, of zonder wyzer te werden, dagelyks
alles wat hen voorkomt : Namentlyk vaii
aag ineen Digter, morgen ineen Roman,
aar na in een Hiftorie: “Schryver, dan wer
derom
VOORREDE
derom in een Godgeleerde, nu in een Boek
over de Regten, Geneeskunde , Wysbegeer-
te, Landbefchryvinge , Reisbefchryvers enz.
Waar door niet van alle enige plaats kan
krygen, werdende het eeríte door bet laafte
geheel verltooten en over hoop gewurpen.
Dit is de oorzaak dat wy in het midden van
een groote Letter oefeninge van dag tot dag
onkundiger, verwaander, en in de zaken on-
nofelder werden.
Als de alderverftandigfte onder de Ge-
leerde, om de uitgeftrektheid der zaken,
de kortheid des levenstyd en het onvermo-
gen van ’s Menfchen geeft, niet bekwaam
is, om van alles een regte kennifle te kry-
gen, wat zal dan een ongeoefende en onge-
letterde zonder gronden, of onderwyzingen
“toch uitrechten ? Alle de verftandige onge-
letterde met malkandere , of de bloem van
de Natie kan zeer veel kenniffe verkrygen,
als elk maar eene wetenfchap of Kont
kwam te verkiezen, en zich daar alleenlyk
op toepaften: Alles onderzocht wat tot op=
helderinge, en verklaringe , en uitbreidinge
van zodanig een wetenfchap of konft kan
dienen, en niet meer uit de andere weten-
fchappen en Konften nafpeurden , en tot de
zyne overbragt, als het gene gemeen-
fchap met dezelve hadde, en dezelve kwam
te verklaren , of groter op te maken : en
vorder alles varen liet, het welke aan zyne
verkore wetenfchap of konft zonder nut of
dienft is. Dan zoude zelfs zodanig een On-
Be:
MAN DEN LrE ZE R.
geleerde de grootheid van diergelyk een we=
tenfchap of konft komen te ontdekken ; hy
zoude een gezicht krygen van de heerlykheid
der Geleerdheid, en een grote achting, ge-
oelen voor zodanig hoofd-Geleerde, in
dewelke hy kwam te befpeuren een diepe en
uitgebreide kennifle van veel diergelyke we-
tenfchappen en Konften; hy zoude ook klaar-
lyk zien de onbekwaamheid van de grote
woorden Boeken en andere Ezelsbruggen en
regifter-fchryvers. Hy zoude gewaar were
den, dat veeltyds meer wezentlyke geleerd-
heid, en groter verftand vereifcht werd,
om een kleine en nieuwe verhandeling te
fchryven, alstot een Ezelsbrug van verfcheide
Foiianten ; gelyk als ook zulks by de Ge-
leerde altyd meerder gewaardeert werd.
Om eens te ondekken, hoe ontelbaar veel
wetenswaardige zaken zich opdoen, als wy
ons op een (tantvaftige wyze uitleggen en
toepaflen op het onderzoek van dingen, die
van een en dezelfde natuur zyn, behoeft de
Lezer zyn aandagt maar te laten gaan op
het Natuur- en Konft-Kabinet. Want wy
hebben hier geen andere befchouwinge van
zaken , als die der natuurlyke fchepzelen.
Alles wat wy uit andere wetenfchappen en
Konften daar by brengen verftrekt alleenlyk
maar om ‘derzelver kennifle aan ons op te
helderen en uit te breiden ; wy befchryven
Weer natuur of gefteltheid , en betrek-
kelyke hoedanigheden. Hier toe bieden ons
verfcheide proef kundige wenlghjppen en
7 on=-
V-OOR RE DEE
Konften de hand, om ons te verftrekken
tot Dienareflen en Leidslieden in ons onder
zoek. Zo ras als wy nu deze natuurlyke
fchepzels tot ons nut willen doen gedyen,
vertonen zich de natuurlyke Koníten en
handwerken, om van dezelve alderhande
Kont(t-ftukken te bereiden. Op deze wyze
vertoont zich een fchat van wetenswaardi=
ge zaken, daar noch zeer vele naar my een
eindeloos werk aan zullen konnen vinden;
voornamentlyk als zy bekwamer, en geoe=
fender, en dieper doorgedrongen zyn als ik,
die my maar zeer gering en klein en onmagtig
daar toe bevinde. Als wy dan zo veel werk
vinden in de befchouwinge en het onder-
zoek van maar eenderhande zoort van za-
ken, namentlyk de natuurlyke fchepzels,
hoe zouden wy ons dan buiten verwerringe
en dwaasheit kunnen houden , als wy alle
de wetenfchappen en Kontten die de na=
tuurlyke fchepzels niet eigentlyk maar andes
re zaken op ’t oog hebben , wilden leren?
Ik zoude zeer veel wetenfchappen en kun=
ften konnen optellen, die in hen zelven zo’
groot.en uitgeftrekt zyn als de Natuer- en
Konft-Hiftorie en der zelver proef kundige
nafpeuringe en behandelingen, wie zal dan
_ konnen toeftemmen dat een enig menfch de
grootheid van geeft, het vermogen , de ge-
Tegentheid , en den tyd zoude hebben om te
agterhalen een vafte en diepe kennifle van
alle wetenfchappen , Konften , Letter-oefe-
ningen enz ò a
err On-
BEN DEN LEZER,
der het fchryven- van dit eerfte -ftukje
het Achtíte Deel is de verhandelinge
an de Stenen ‘ongevoelig zo veel uitgedyd,
dat de Drukker de laafte, verhandelinge de-
welke ik over den Indigo daar ook by had-
de gevoegt niet in dit flúkje heeft konnen
_plaatzen. Dit is de rede dat dit tegenwoor=
dige maar uit twe verhandelingen beltaat; het
‘welk echter in het naaft toekomende ftuk-
je, in het welke vier verfcheide verhande-
linge zullen gevonden werden, wederom
vergoedet zal werden, ‘Uit ‘die zelfde oor=
zaak is ook om het beftek te voldoen , en
de plaats te Vullen moch meerder by die ver-
handelinge der Stenen gevoegt als anders het
oogmerk “Was, “en de overige plaats tot de-
Ze lange Voorrede gebruikt. Van welkers
inhoud ik zelfs oordeel dat weinig Lezers
de regter nutheid zullen trekken. Want de
vooroordelen en ingewortelde gewoontens,
die de leuiheidt Carefferen, en krukken
byzeten , en de fchyn geleerdheid met hon=
derde Maskers optooijen , verniffen, en zo-
„danig vergulden, dat zy by de ongeletterde
meerder uitfchittert als de ware Geleerdheid,
daten zich niet licht uitroeijen. De aandoe-
Ringen en kittelingen, die een half blanks
Leiter Knegt geniet, als hy van ’t gemeen
aangezien en ge-eert werd als een doorge-
(5 eerd Man, zyn voor die Mannen zeer ver=
makelyk. Een Knegt gevoelt zich nooit meer
verheven, als wanneer hy in een fchoon
Kleed, op zyn Meefter bete en wel opgedo-
fte
VOORREDE
fte Paardt komt te ryden, en van elk een
voor den Heer zelfs aangezien werd. Een
half blanks geleerde heeft ook meer ver-
wouderinge over de zaken, dewelke hy
weet , gelyk de Studenten die noch in een
grote onkunde , en ongeoefentheid, op de
Hoge Schole zyn. Hy vertoont zyne weten-
fchap aan elk een , en maakt veel groter op-
hef, alsde regtfchape en wel door blekte
Mannen, Want hoe geringer kennifle hoe
groter verwonderinge. Ík ben bekwame Lie-
zer uw goede Vrind
W. V. Ranrouw.
M. D.
Pag. 1
AN ATUU Re
EN
KONST-K ABINET,
Pi de Wid
‚. JANUARY, FEBRUARY
EENENTWINTIGSTE
VERHANDELING.
Wan de ALGEMENE Natuurlyke Hifto-
rifchryvers, en in de zelve het vervolg
van het kort begryp en de ophelderinge
der Natuurlyke Hiftorie , en de proefkun-
dige Wysbegeerte van ROBERTUS
… BOYLE, waar in apr werd van
_ de LUCHT.
z Natuur- en Konft-Kabinet,
E.
DENN myné Verhandelinge van de
de SS Natuurlyke Hiftorie van de Lucht*
5 IS van Auguftus-December 1722 heb
\ AS) ik belooft een verder onderzoek :
WEN OT op de DOOR KONST GE-
MAAKTE LUCHT aan te ftellen. Na
dat de hoogwaardige. Robertus Boyle uit ver=
£cheide ftoffen lucht hadde weten te verwek=
ken in een lucht-ledigen recipient, heeft het
aan dien Heer behaagt enige middelen te on-
derzoeken en in het werk te ftellen, door de
welke dit aangroeijen van een door konft
verwekte lucht in een lucht-ledigen recipient
als anderzints verhindert konde werden. De
Heer Onderzoeker maakte uit bloem of fyn
tarwe meel een deeg, en deed het zelve op
den 21 December 1678 in een lucht-ledigen
recipient. Deze recipient wierd geftelt in een
plaats die warm gehouden wierd, tot groter
‚graad van warmte als in het midden van den
zomer gevoeld werd: Nochtans was in den
tyd van tien uren geen de minfte lucht van
dit deeg in den lucht-ledigen recspiezt voort-
gebragt. Waar uit fchynt te volgen , dat, als
het deeg eenmaal al te veel koude ontvangen
of geleden heeft, gelyk als in den winter ,het
zelve zyn vermogen van geften zo licht niet
wederom aanneemt, zelfs in een grote warm-
te geftelt zynde. Want als zodanig een deeg
in den zomer in een lucht-ledigen recipzent ge-
plaatít is geworden , is daar uit binnen zeer
î wei-
* Zie Nartuur- en Konft-Kabinet Auguftus-
December 1722 pag» 67
Fannary, February 1723. 3
„weinig vuren een goede hoeveelheit van lucht
voortgekomen.
‘ xe
_— Op den 23 Mey 1678 heeft de Heer Onder-
zoeker drie oncen deeg, dat met geft door-
kneed was, gefloten in een recipient, die een
ruimte hadde in de welke so onfen- watérf
„konde gehouden werden. Hier op wierd een
weinigje Brandewyn gegoten, om te onder-
zoeken of door de brandewyn de geftinge niet
zoude belemmert of enigzints verhindert wer=
den. Op den 24 Mey was de kwik maar drie
vingerenbreed gerezen. Op den 26. dito was
de aanwafzinge van lucht maar een weinigje;
Op den 27 dito wierd geên veranderinge aan
de kwik of de lucht- peilder befpeurt. Op den
29 dito wederom noch geen verandering. Op
den 2. Juny was de kwik noch een weinigje
gerezen. Op den 14 Juny was geen de min-
fte veranderinge, gelyk als ook zelfs op den
4 December noch geen meer lucht uit het
gemelde deëg voortgekomen was. Waar uit
epenbaarlyk bleek, dat in den tyd van om-
trent zeven maanden maar ruim drie duim
fwaarte van kwik aan lucht uit dit deeg voort-
Bekomen was ; en dewyl dit deeg noch met
gelt gemengt was geweeft, zoude het auder-
Zints ongemeen veel lucht hebben moeten
voortbrengen, indien zulks door de brande-
wyn niet belet was geweeft ; gelyk uit devol-
gende proef klaarlyk zal gezien werden. Na
dat dit Deeg uit den recipient gedaan was , be-
vond de Heer Boyle dat het zelve een onaan-
A z ge-
4 Niles en Konft-Kabinct,
gename reuk uitgaf, die cen weinigje zuur-
achtig was.
Js
Op den 23 Mey van her zelfde jaar 1678
hadde de Heer, Onderzoeker-ook noch drie
onfen deeg, daar gelt in was, gedaan in een
anderen lucht- ledigen recipient van eene even-
gelyke grootte, zonder daar brandéwyn by te
doen, gelyk als in de bovengemelde proef ge-
fchied was. Maar op den 24 dito was de
kwik al gerezen op 19 duim, en op den 26.
dito tot op 38 duim, zynde binnen den tyd
van 72 uuren uit die deeg 39 duim,kwiks, -
fwaarte-kragt aan lucht voortgebragt. Op
den 27 dito ftond echter den aanwas van de
lucht geheel (til, en bleef de kwik op die
zelfde hoogte van 33 duim tot aan den 14
December. Waar uit gezien kan worden,
dat onder den tyd van de geltinge, namcentlyk,
de eerfte 72 uren, de lucht uit het deeg was
voortgekomen. 'Uit deze „proef blykt open-
baarlyk, dat de Brandewyn in de voorgaande
proef de oorzaak was geweelt, door dewelke
het verwekken van lucht door konft belet was
geworden. De brandewyn is voor het groot=
fte gedeelte een vloeibare en òlyachtige {wa-
vel, en het is genoegzaam aan een iegelyk be.
kent ‚ dat de fwavel of wynkopers-lucht: de
ryzinge en werkinge van den wyn en verfchei-
de andere geltingen nederlegt , of belet; en
dewyl de lucht uit her deeg doör middel van
de geflinge moet opgeloft werden , behoeven
wy ons, niet te verwonderen , dat de Bran-
dewyn het voortkomen van de lucht uit
_ deeg
Janumy, February 1723. 5
„deeg in een lucht-ledige recipient komt te be-
Jetten. In dit deeg wierd ook noch dat on-
derfcheid gevonden , dat het zelve veel fterker
en doordringender zuren reuk uit gaf, toen
_ het uit den recipient gekregen wierd , als het
voorgaande, het welke met brandewyn be-
daauwd was geweelt.
8 4. us EN:
Op den 29 Augutty 1678 deed de Heer
_ Boyle eenige peeren in een recipient daar wa-
“ter in was. {n dezen recipient wierd ook zo
veel lucht geparft , dat daar door de kwik
kwam te ftaan noch 26 duimen hooger als ge-
woonlyk,gelyk als aan den Jucht-wyzer kon-
de gezien worden. . Op dat de Lezer de wer-
kinge van den lucht-wyzer wel mag begrypen,
kan nagezien worden wat wy in ons voor-
gaande Natuur- en Konft-Kabinet daar van
voorgeftelt hebben *. Binnen den tyd van een
uur kwam een van de peercn te barften , en
_ geheel als ‘in pap te veranderen. Len 39 di-
to hadden de peeren noch geen de minfte
‘ Jucht voortgebragt, in tegendeel was de kwik
15 duim lager gezakt. Op den 3r dito ge-
_{chiede peen verandering aan de kwik. Op
__den r. September begonden de peeren lucht
voort te.brengen , en de kwik was wederom
geklommen tot 27 duim. Op den 2. dito was
de kwik 35 duim hoog geworden. Op den
3. dito was de kwik gerezen op $2 duim. Op
… den 4. dito was de kwik gerezen op 59 duim.
_Op den 5. dito was de kwik gerezen op 64
duim, en depeer die geborften-was hadde een
CNN A fwar-
* Zie Natuur- en Konft-Kabinet Auguftus--Detember
__ A722. Pag. 49.
bn
6 Natuur-en Konft-Kabinet,
fwarte koleur aangenomen. Op den 6. dito
was de kwik geklommen op 674 duim. Op
den 7 dito was de kwik wederom gezakt 3
duim, en ftond vervolgens op 64. duim. Op
den 8 dito was de kwik gezakt op 58 duim,
dewyl eenig water uit den recipiezt was uit-
gezypert. Maar alles wederom lucht- en wae
ter-dicht gefloten zynde was de kwik op den
9 dito negen duimen gerezen, en ftond ver-
volgens op 67 duim. Op den ro dito was de
kwik noch wederom gerezen op 69 duim. Op
den elfden September was de kwik wederom
twee duimen gezakt en ftond op 67 duim,
niet tegenftaende de Heer Boyle wel verze-
kert was, dat noch water noch eenige lucht
uit den reciptext was uitgegaan, maar her was
tuffchen den ro en 11 dito des nachts zeer
kout geweelt. Op den 12 dito bleef de kwik
onveranderlyk ftaan. Op den 13 dito was de
kwik gezakt tot op 64 duim en de koude was
ook merkelyk toegenomen. Op den 14 dito
was de kwik wederom zes duim gerezen en
ftond op 7o duim. Op den 16 dito was de
kwik gezakt op 59 duim. Op den rg dito
bleef de kwik ftaan, maar op den 20 dito was
de kwik gerezen op 72 duim. Op den 23 di-
to was de kwik wederom gezakt op 69 duim.
Op den r Oétober was de kwik wederom ge-
rezen op 75 duim. Op den 3 dito was de zel-
ve wederom gezakt op 7o duim; maar de
koude van het weer was ook zeer vermeer-
dert. Op den $ dito was de kwik wederom
gerezen op 75duim met regenachtig weer. Op
den 7 dito bleef de kwik op die zelfde oer
aan
_ January, February 1723. 7
ftaan met een aanhoudende regen. Maar op
den ro dito was de kwik wederom gezakt
op €7 duim, niet tegenftaande het regenachtig
weer noch kwam aan te houden. Op den
12 dito was de kwik gezakt op 6s duim, maar
„de koude ook wederom zeer vermeerdert.
Den 13 dito was de kwik op 64, dert 14 op
69, den 15 op 74, den 24 dito op 68 met
meer koude. Op den 2 November was de
kwik 64 duim met vermeerdering van kou-
de. Op den $ November was de kwik ge-
rezen op So! duim , maar de koude was
ook zeer veel vermindert. Op den 20 dito
was de kwik gedaalt tot op 65 duim, maar
met fterke vorft. Op den 27 dito was de
kwik op 68 ‘met dooi-weer. Op den 6 De-
cember was de kwik gezakt op Ó1 duim
met een hevige vorft. Uit deze proef word
ontdekt dat de vrugten niet zo veel lucht
uitleveren in een lucht die te zamengeperft
is, als in een lucht-ledigen recipiezt of vrye
Jacht. Want na een naaukeurige uitrekening
wierd bevonden , ‘dat de hoeveelheid van
lucht, die uit deze peren was woortgebragt,
geen ; kwam te bedragen van de hoeveel-
heit van-lucht die voortgebragt was geweeft
uit diergelyke peeren in een lucht-ledigen re-
eipient. Ook is het wel waarfchynelyk,vol-
gens de ondervinding van de volgende proef,
dat de koude van het water vry wat belem-
meringe aan het voortbrengen van de lucht
toegebragt heeft. ‘Het is ook in deze proef-
ondervinding aanmerkelyk , dat de lucht by
_tierhaalde beurten voortgebragt wierd : dat de
Eek A 4 zel-
8 _…Natuur- en Konfl-Kabinet,
zelve gedurig fcheen te vermeerderen en te
verminderen. Maar het is wel zeer beden-
kelyk dat de warmte en koude van het weer
hier veel toe gedaan hebben.
E
Op den 22 February 1677 plaatfie de
Heer Boyle tien onfen deeg in een recipiezt,
die maar twee en twintig onfen water in des-
zelfs ruimte konde houden. Deze recipient
was vervult met de gewonelyke lucht tot de
hoogte van 29 duimen Engelfche maat, ge-
Jyk als wy voor dezen befchreven hebben dat
de lucht in de reciptenten was ,daar de lucht-
wyzer in gebruikt wierde , en uit de welke
dan geen lucht uitgepompt wierd. Behalven
deze lucht parfte de Heer Onderzoeker noch
zo veel lucht, dat behalven die 29 duim de
kwik nog 73 daim hooger ftond. In den tyd
van twee uuren wierd geen verandering aan
de kwik befpeurt, maar op den 23 dito was
de kwik gerezen tot op $o duim. Op den
24 dito was de hoogte go duim , den zs dito
97, den 26 dito ror, den 27 dito ros, den
29 dito 107. Den 1 Maart was de hoog-
te van de kwik rr2 duim, den 2 dito 120,
den 3 dito 121 ‚ den 4 en $ dito bleef de
kwik ftaan op 121 duim. Den 8 dito was
de kwik op 125 duim. Den ro dito 131.
Den 21 dito hadde door de koude de kwik
- eerft uiet aangewonnen ; maar in de laatíte
drie dagen was de kwik echter 7 duim gere-
zen en (tond vervolgens op 138. Den4 A-
Pril was de kwik wederom nog wel wat
ge-
pe
4
p January, February 1723. 9
‚gerezen, maar de recipient kwam te barften,
en wierd wel vier of vyf voéten weg ge-
fineten. - Uit deze proef bleek genoegzaam,
dat de te ‘zamen geparfte lucht een groot be-
Jetzel was aan het voortbrengen van nieuwe
__Jucht uit het deeg, om dat auderzints binmen
_ twee of drie dagen, in een lucht ledigen re-
gipient of in de vrye lucht, uit zodanig een
deeg veel meer lucht voortgebragt zoude wor-
den. Ook was de koude een groote belem-
_ meringe in de voortbrenginge van nieuwe
lucht.
6. ê
‚ Op den:r Maart 1677 floot de Heer On-
derzoeker twee onfen geftote Rozynen met
zes onfen Azyn gemengt in een lucht-ledigen
recipient. Daar vertoonden zich daatlyk ver-
_ fcheide Jucht-bellen. Den 2 dito was de kwik
nog geen half duim breed gerezen , niet te-
genftaande gedurig lucht bellen uit de rozy-
nen opkwamen. Op den 25 dito was de A-
_ zyn wel als doorzaait met lucht-belletjes,maar
… de kwik was nochtans geen duim breed gere-
_ zen in aldien tyd. Uit deze proef blykt klaar-
lyk dat de Azyn de voortbrenginge van de
lucht en de geftinge in de rozynen komt te
g beletten: om dat de Rozynen- in een lucht-
‚ ledige plaats niet alleen zeer wel komen. te
giften, maar ook zeer veel lucht komen uit
_ te brengen. Het is zeer aanmerkelyk dat wy
in de geftinge van deeg tot het bereiden van
koren-wyn, van honing-water, van brood,
van zuiker-water, en sn groot getal vrugten,
í als
1o __ Natuur- en Konft-Kabinet,
als van appelen, peeren , aalbeflen , kerfen,
pruimen, enz. gewaar werden een zeer door-
dringenden en fcherpen zuren reuk „en dat wy
echter bevinden dat de Azyn de geftinge we-
derhoud en belet. Maar als wy acht geven
op de werkdaad die de natuur gebruikt in het
voortbrengen van den Azyn, zullen wy deze
zaak beter konnen begtypen , en ook leeren
verftaan de reden waarom de Azyn zo be-
k waam is om het vlee{ch en alderbande ligcha-
men in te zulten, en voor de verrottinge te
bewaren, en zeer lang te doer duuren -kap-
pers, komkommers, ÁÂzia, alderhande bloe-
men en vrugten die zeer lang zonder eenige _
bedervinge in de zelve bewaard konnen wor-
den,
tilde
Op den 7 April 1677 nam de Heer Boyle
tien orfen deeg en wierp de zelve in een re-
cipient die 22 onfen water konde houden. In
deze kleine recipient wierd, boven de gewo-
pelyke lucht, noch zo veel lucht ingeparft,
als bekwaam was om te dragen of op te par-
fen 128 duimen kwik. Na verloop van zes
uren ftond de kwik op 132 duim , zynde 4
duim aangewafzen. Op den 8 dito was de
kwik 9 duim aangewafzen, en ftond op rár
duim. Den 9 dito ging by ongeluk de lucht
verloren die aangegroeid was, en Wierd we-
derom gebragt op 141 duim, en alles wel
lucht-dicht gemaakt. Den 1o dito ftend de
kwik op 1is1, den rr op 158,-den 12 op
168, den 13op 176, den 14 op 183, den 15
nog
Sanuary, February 1723; HI
nog op 183, den 16 op’ 187, den 17 op 191.
Tot den z5 dito is de kwik blyven ftaan
op 191, maar in den tyd van twee dagen,
namentlyk-den 26 en 27 , is de kwik aan-
_gewafzen 7 duim, en was vervolgens geklom-
men tot 198 boven deszelfs gewoonelyke
_ hoogte van 29 duim Engelfche maat. Op den
__3o dito bleef de kwik onbeweeglyk ftaan op
198 duim. De Heer Boyle oordeelde of de
__@orzaak niet wel mocht zyn, dat de lucht in
_ den recipient al te onmatig geparít wierde, en
__ dat zulks de reden was , dat geen nieuwe
_ lucht meer konde voortkomen uit het Deeg.
__ Daarom opende die Heer de kraan van de
__ lucht-pomp een weinigje , en Jiet zo veel
__Tucht uit den recipient, dat de kwik kwam te
__ zakken op so duim boven de gewoonlyke
hoogte. Zo ras als de lucht op die wyze
verdunt was geworden groeide binnen den
tyd van drie uuren twaalf duim-breed, en de
kwik rees op 62 duim. Op den 3 Mey ftond
d de kwik op 66 duim; waar uit genoegzaam
__ kwamteblyken dat de voorgaande al te ge-
parfte lucht het aangroeijen van de nieuwe
__ lucht merkelyk belemmert hadde. Op den
11 Mey wierd geen meer lucht uit het deeg
__ aangewonnen. Maar als wy nu eens over-
wegen de hoeveelheid van lucht dewelke uit
dit deeg voortgekomen was, zullen wy be-
vinden dat in een warm faifoen, gelyk als in
April en Mey, de lucht uit het-deeg zoo wel
opgeloft word in een te zamen geperftelucht,
als in een vrye lucht, hoewel echter de za-
menparzinge niet al te veel moet zyn, gelyk
W. als
3
iz __ Natuurs en Konfl-Kabinet,
als kwam te blyken op den 30 Mey. Ook
verfcheelt het aanwafzen van de lucht uit het
deeg in een te zamen gedrukte lucht daar in,
dat de door konft verwekte lucht binnen
weinig dagen word voortgebragt in een Jucht-
ledige plaats, of vrye lucht ; maar in een te
zamen-geparfte lucht niet eerder als in ruim
zes weeken. De heer Boyle was ook begee-
rig om te weeten of al de lucht diein het deeg
was volkomentlyk was opgeloft ; daarom
lichtte die Heer dit deeg uit den recipient, en
plaatfte het zelve in een lucht- -ledigen rect-
pient. Maar van den 11 tot den 30 Mey
kwam de kwik maar 4 du'm nieuw verwek-
te lucht, en naderhand niet meer aan te wy=
zen. Zoo dat al de lucht behalven deze vier
duim kwiks hoogte uit het deeg voortgebragt
was in de bovengemelde te zamen geperfte
lucht. _ Uit de boven gemeide proef kwam
ook klaar te blyken , dat in een te zamen ge-
perfte lucht, de lucht die uit het deeg door
kont wetwekd wierd, by beurten wierd aan-,
gewonnen „en dagelyks. eenige duimen toe-
nam, maar niet fchielyken op eene reis, ge-
Iyk zomtyds in zommige fchielyke gelingen
en opbruizingen komt te gebeuren,
8.
De Heer Boyle ftelde te gelyk twee proe-
ven aan met gelyke vrugten „het eene gedeel
te wierd geplaatft in een recipient, în de wel-
ke gedaan wierd lucht, die door konft voort -
gebragt was uit kerzen, en het andere gedeel -
te wierd geplaatti in een n recipient in de welke
ge
Jannary, February 1723. ed
gedaan wierd de vrye lucht welke wy inade-
men, maar de ondervindinge leerde, dat on-
gemeen veel meer lucht uit de vrugten voort-
kwam, die in de vrye lucht geplaatft waren,
als uit de vrugten die in de door konft ver:
wekte lucht geplaatft waren; en dat vervol-
gens de lucht, die door konft uit de kerzen
gemaakt was, het aanwafzen van lucht uit de
vruchten ongemeen kwam te belemmeren;
als ook dat de zelve veel bekwamer was om
den {maak van die vruchten te bewaren, als
de vrye lucht, en te gelyk om derzelver zelf-
ftandigheit en kolenr veel meer te veranderen
als de natuurlyke lucht. Want de pruimen
en appelen, Omtrent welke deze proeven ge-
daan waren, veranderden veel meer van fmaak
in de vrye lucht, en wederom vel meer
van koleur in de lucht die uit de kerzen door
konit voortgebragt was.
9
_ Op den ro Oftober 1677 leide de Heer
Boyle anderhalf ons gekneusde ‚druiven in
een zeer kleinen recipient ‚die maar tien on-
„fen water konde houden ‚zonder ook uit de
zelve eenige lucht uit te pompen. Den 1rdi-
to was de lucht maar een weinig gerezen. Den
12 dito was de verandering ook deer gering.
Den 13 (lond de kwik op 4 duim , den 15
dito op 1 duim, den 18 op 14 duim , den
19 op 4 duim, gelyk ook den 20 dito, als
wanneer zich eenige (chimmel op de gekneus-
‘de druiven kwam te vertonen. Den 21 dito
was de kwik op 4;duim. Op den 22, 23,
24.
14 Natuur-en Konft-Kabinet;
24 dito ftond de kwik fil, en de fchimmet
groeide meerder aan. Den 26 dito rees de
kwik op $+ duim, den 27 dito op 6 duim ,den
30 dito 64duim, den 2 November 74 auim,
den 6 dito 9 duim, den 8 dito 1o duim, den
9 dito'12 duim, den 12 dito 14 duim, den
18 dito 23 duim, den 8 December 36: duim,
den r2 dito 39 duim. Den 6 January 1678
was de kwik wederom gezakt op 36 duim,
buiten twyfel door de koude. Op: den zelf-
den ro Oëtober 1677 hadde de Heer Boyle op
de zelve wyze gekneusde druiven in een an-
deren recipient gedaan, maar by deze was ge-=
mengt twee Drachma brandewyn , het welk
de oorzaak was dat uit deze druiven niet
meer als ; duim lucht was voortgebracht tot
op den zelfden 6 January 1678. Waar uit
openbaarlyk bleek „dat de brandewyn een vol-
komen beletzel was, om uit gekneusde drui-
ven lucht door konft op te lofzen ; om dat de
zelve zo wel de verrottinge als de geftinge der
drulven kwam te beletten. Miflchien zullen
diergelyke proef-ondervindingen aan zommi-
ge lezers voorkomen als zeer gering, en de
opmerkinge van een verftandig man naauwe-
lyks waardig , maar de opmerkende lieden die
van oordeel en ondervindinge zyn zullen de-
ze zaken geheel anders befchouwen , en de
gevolgen die uit deeze waerneemingen op
een vaften grond konnen getrokken wor-
den, met veel vrucht toepaffen op de werkda-
den van de natuur, aan de welke wy den naam
van verrottinge , geftinge , opbruizing, we-
zens ftantsverwiflelinge, enz, gewoon zyn te
geeven. De
January, February I723. LS |
ser
… De Heer Onderzoeker genoegzaam on-
dervonden hebbende dat de brandewyn , de
welke gemengt wierd met rype vrugten, ge-
noegzaam het voortbrengen van de, lucht
kwam te beletten „ begeerde eens te onder-
zoeken , of de reuk van de brandewyn het
voortbrengen van de lucht door konft zo wel
konde beletten als de brandewyn zelfs. Daar-
om wierden rype Perfiken geplaattt in de
hoogte van een recipiezt , in welkers bodem
een weinigje brandewyn was, zodat de bran
dewyn de Perfiken niet konde raken, als met
deszelfs fyne uitvloeizels of reukdeelen. In
€en anderen recipient wierden insgelyks vyf
type perfiken gedaan zonder brandewyn, maar
in eenen denzelfden tydt ‚ namentlyk van
den 17 Oëtober 1677 tot den 28 Maart 1678,
was de lucht aangewafzen in den recipient
met brandewyn tot op 31; duim, en in den
recipient Londer brandewyn was op den zelf-
den 28 Maart de lucht aangewafzen tot 33:
duim. Zodat de uitwazeminge van de bran-
„dewyn noch belet hadde het aanwafzen van 2
duim kwiks, hoogte. Uit deze twee recipien-
ten was de gemeene lucht niet uitgehaalt, zo
dat het aanwafzen van de 31; en 33; duims
lucht gerekent meet werden boven de gewo-
nelyke lucht die in de beide recipsenten gelaten
„was. Uit deze proef-ondervindinge konnen
„Wy, volgens myn gedachten, een gevolg
trekken ‚ dat de geltinge der dingen eenig-
zints kan belet worden, in plaatzen welker
lucht
16 Natuur- en Konft-Kabinet,
lucht zeer vervult is met brandewyn , het zy
van druiven; of van koorn, of van zuiker,
of van andere diergelyke deftillatsen, ligueu-
ren of brandende en fwavelachtige geeften. _
Deze zaak kan ook opgemerkt worden van
de flokers der koren-wynen en andere bran=
dewynen. Want dewyl.de ftook-huizen al-
tyd geweldig ruiken na de Defkllatien en
brandende geeften, zoude zulks wel enig be-
letzel konnen toebrengen aan de geftinge van
het beflag, en de oorzaak zyn, dat minder
koren-wyn gewonnen wierde als ‘anderszins.
Want dat den (taat en de gefteltheit van de
buiten-lucht veel kan toebrengen in het meer-
der of minder winnen van koren-wynen, is
een waarheid de welke de ftokers dagelyks
ondervinden , dewyl zy gewoonlyk in een’
zeer goede lente-lucht de meefte w yn aanwin-
nen uit de zelfde hoeveelheid van koren.Door
verfcheide andere proeven met deeg daar geft
Onder gemengt was , en met rype en varfche
erweten enz. heeft de Heer Boyle insgelyks
ondervonden, dat de brandewyn, zelfs in-het
heetfte van den zomer, het voortbrengen van
door konft verwekte lucht zo wel kwam te
beletten, als wy boven gezien hebben in de
druiven, perziken enz.
II.
Na dat nu de Heer Boyle onderzocht had-
de, welke zaken het vermogen hadden om te
belemmeren” of ook wel geheel te beletten
het aanwinnen van de lucht die door konft uit
de zaken verwekt kan worden ,vonddie Heer
goed
\
_eerlt eeu goed gedeelte door konft verwek-
SFannary, February 1723. 37
goed om eens te onderzoeken het onderfcheid
dat gevonden word in de uitwerkingen van
de door konft verwekte lucht, en de uitwer-
kingen van de natuurlyke lucht. Om hier toe
te geraaken was het nodig dat de Heer Boyle
te lucht kwam te vergaderen, om in de
zelve zyne voorgenomen proeven aan te ftel-
‚Jen. En dewyl die Heer reets by ondervin-
dinge zeer wel wilt , dat de rype kerzen in
een lucht-ledigen recipient ongemeen veel
_ lucht komen uit te leveren, deed de Heer
Boyle een gedeelte rype kerfen in een lucht-
ledigen recipient, en hadde-de werktuigen
zodanig weeten toe te flellen, dat zo ras als
de lucht-ledige recipient zeer vol nieuwe
lucht uit de kerfen geworden. was, met de
zelve een andere lucht-ledige recipient konde
gevult worden, zonder dat de buiten-lucht
‚eenige toegang konde krygen. „Op deze wy-
ze vulde de Heer Boyle verfcheide lucht-ledíi-
ge recipientea met lucht, die door de geftinge
uit de karfen verwekt was geworden. De
tyd in welke al deeze lucht uit de kerfen
voortgebragt was geworden was van den 19
Juny 1677, tot den 9 Augufty 1677 szcluss.
Jit deeze proef ontdekte de Heer Boyle twee
zaken: als 1 dat een ongelooflyke hoeveelheit
van lucht uit de kerfen voortgebragt wierd,
En 2 dat deeze voortbrenging daaglyks wel by
gedeeltens gefchiede, maar dat de voortbren-
ginge zeer onevenmatig gefchiede, wordende
op de eene dag zomtyds aangewonnen 15
duimen kwiks hoogte, en wederom op den
Be VAI. Drer. B an-
18 Natuur en Konft-Kabinet,
anderen dag maar 4, of 3, of 6, of 9 dui
men kwiks hoogte, het welke eenigzint
naar ons oordeel zoude konnen afgeleit wor
den van den veranderlyken flaat van de bui-f
ten-lucht, en deszelfs vermeerderinge va
warmte of koude , beweeging of ftilftant}
broeijinge of rechtlynige beweeging. Want
alfchoon de buiten-lucht zelfs, als lucht, welt
geen toegang tot het binnenfte van een lucht-
ledigen recipient heeft, is het echter zeker,
dat het vuur, en verfcheide andere fyne we-
zens,die altyd min of meer in de buiten-lucht}
gevonden worden, konnen dringen niet al-#
leen door het glas, maar zelfs door de alder-
vate en dichtfte lichamen ; gelyk als ik nade-
ze in de natuurlyke hiftorie van het vuur, en
ook noch omtrent verfcheide andere fyne we-
zens, met zekere en vafte proeven zal doen
Zien.
12.
De Heer Boyle hadde een gedeelte rype
kerfen gedaan in een lucht-ledigen recipient,
en deed zoo veel lucht, die uit de voorgaende
kerfen verwekt was, vloeijen in dezen rect-|
pient als van noden was om de kwik te doen
klimmen op de hoogte van $o duimen. De
Heer Onderzoeker liet deze kerfen werken
van den 13 July 1677 tot den 27 Augufty van
het zelfde jaar, zynde te zamen 4s dagen.
Maar aan de uitkomtt kwam te blyken , dat!
uit deze rype kerfen niet zo veel lucht wierd
voortgebragt in een lucht, die door konft uit !
de voorverhaalde kerfen gemaakt was , als /
an- |
|
January, February 1723. 19
anderzints kwam te gefchieden in een luchte
tedigen recipient , of in de natuurlyke lucht.
Ook waren deze kerfen, na dat zy uit den re-
cipient genomen wierden, niet zonderling
verandert van koleur , en in dezelve wierd
geen de minfte verrottinge of fchimmel ge-
zien, maar de fimmaak was echter een wei-
nigje zuurder geworden , derzelver pap of
pafta onderzocht zynde wierd van binnen vol
holligheden gevonden, gelyk als deeg , het
welke aan ’t gelten is. Maar de kerfen van
de boven gemelde proef , die in den lucht-le-
digen recipient gefchied was, waren zeer ver-
andert van koleur , en hadden zeer weinig
fÍmaak, en derzelver vlees was zeer bol en
_fpongiachtig, en licht geworden door de gef-
tinge.
13.
Op den ro September 1677 hadde de Heer
Boyle zes oncen Druiven gedaan in een re-
cipient in welke 25 oncen water gehouden
konde worden. De gemeene lucht was ín
" deezen recipient gelaten ‚en de zelve wierd
volkomen dicht gefloren. Van den zo Sep-
tember tot den 20 December was boven en
behalven de gemeene lucht die in den reci-
pient gelaten was, noch uit de druiven aan-
wonnen de hoogte van 36 duim, hoewel de-
ze hoeveelheit van lucht in de laatíte dagen
door de grote koude gedrongen was op 32
duim kwiks hoogte. Deeze lucht was, ge-
Iyk als wy voor deezen van de door kont
voortgebrachte lucht aangemerkt hebben eon
, p â-
zo Natuur-en Konft-Kabinet ,
dagelyks by trappen aangewonnen, en toen
de Druiven uit den recipient gedaan wierden,
was derzelver reuk en finaak eenigzints fchim-
melachtig. De Heer Boyle hervatte deze
proef in een recipient, in welke by de ge-
meene lucht ook was ingeperlt een lucht die
uit peeren gemaakt was. Maar uit deze proef
kwam te blyken dat de werking anders ge-
fchiede in een gemaakte lucht als in de na-
tuurlyke lucht, of in een lucht-ledigen rect-
pent. De Heer Boyle-heeft noch verfcheide
proeven gedaan met oranje-appelen , kalfs-
vleefch, uyen , met onrype druiven, met
bloemen, pruimen, perfiken , peeren enz. in
gemaakte luchten, en door deze proeven on-
dervonden, dat de uitwerkinge van de ge-
maakte luchten veel verfcheelden van de uit-
werkinge der natuurlyke lucht, omtrent het
voortbrengen van lucht ; als ook dat de ge-
maakte lucht byzondere uitwerkingen deed in
byzondere vruchten , uit welke lucht voort-
gebracht wierd, De rede zal zyn, dat in de
gemaakte lucht deelen gevonden worden van
de ftoffen uit welke deze lucht voortgebracht
was geworden , die in de natuurlyke lucht
niet zoodanig gevonden worden; en deze de-
ten zullen de oorzaak zyn van de byzondere
uitwerkingen in welke de gemaakte luchten
kwamen te verfcheelen van de natuurlyke
lucht.
i 14-
De Heer Onderzoeker heeft ook verfchei=
de proeven aangeftelt in een te zamen geperfte
na-
_ January, February. 1723. ar
natuurlyke lucht. Deze proeven gefchiede
met ajuin , tulpbloemen , oranje-appelen ‚ro-
gen, muizen, vliegen, kikvorfchen „ citrce-
pen, peeren, vogels , enz. en uit de zelve
_ kwam te blyken dat deze zaken zich op ver-
_fcheide andere wyzen kwamen toe te dragen,
als dat zy beproeft wierden in de natuurlyke
Jucht die niet ingedrukt of te zamen gepertft
is geworden. Hier uit konnen verfcheide
_duilterheden, die in de zaken, welke in ver-
fcheide luchten verkeeren, voorvallen, opge-
heldert worden; maar myn beftek laat niet
toe om alles z00 omftandig aan te. merken en
te befchryven, als daar toe wel vereifcht zou-
de worden.
bb 15.
Het is een zeer aangenaam onderzoek ,
waar door ontdekt kan worden of de gemaak-
te lucht wel zoo bekwaam is voor het leeven
„der dieren als de Natuurlyke lucht. Op den
‚5 Mey 1677 ftelde de Heer Doyle seen leven-
‚dige honingby in een recipient. Uit deze re-
cipient wierd de natuurlyke lucht uitgepompt,
waar door de honingby onbeweegelyk kwam
neder te vallen. Ais nu eenige buiten-lucht
„was ingelaten geworden zoude de honingby
daar door wederom beweegelyk gemaakt en
herftelt zyn geworden , maar de Heer Onder-
Zoeker maakte zeer fchielyk in den. recipient
Een genoegzame hoeveelheit van lucht door
konft. Hier toe-was in den recipient geftelt
Een glaasje met gediftilleerden wyn-azyn. Zo
_ ras als de natuurlyke lucht uit den recipiezt
KE B 3 uit-
22 __Natuur- en Konfl-Kabinet „
uitgepompt was viel in deze Azyn een goede
hoeveelheit geftoote koraal, het welk op een
behendige wyze zodanig was toegeftelt ge-
weell. Zoo ras als het koraal-poeder neder-
ftortede in den Azyn wierd daar door, gelyk
aan een iegelyk bekent is, verwekt een (ef-
ferveftentia) opbruizinge, uit welke opbrui-
zinge fchielyk een genoegzame hoeveeclheit
door konft verwekte lucht in den resipient
wierd voortgebracht. Maar de honingby
bleef onbeweegelyk leggen en wierd niet we-
derom herftelt, gelyk als gefchied zoude zyn
geweelt, ais in den recipzent , in plaats van
deze door kon(t gemaakte lucht, ingelaten
was geweeft een genoegzame hoeveelheit na-
tuurlyke of buiten-lucht. Want zo ras als
deze honingby uit den recipient wierd geplaattt
in de buiten-lucht, verkreeg de zeïìve naar een
korten tyd de beweéeginge wederom. Waer
uit wy konnen befluiten dat de lucht die door
konft gemaakt word níet zoo bekwaam is
voor het leven der dieren, als de natuurlyke
lucht ; het welk noch meer beveftigt word
door de volgende proeven.
16.
Op den 12. Augufly 1677 ftelde de Heer
Boyle twee vliegen in een recipient, die tot
26 duim kwiks hoogte gevult was met kunft-
lacht, die voortgebracht was uit Druiven.
Eer de kunft-lucht in den recipient gebracht
wierd, was de natuurlyke lucht uit de zelve
je rd waar door de vliegen in den
tacht-ledigen recipient als dood of onbeweeg-
Iyk
| Jannar), February 1723. 23
Iyk nedervielen, en ook door het invoeren
van de konft-lucht geenzints opgewekt of
‘perftelt wierden. De Heer Boyle hadde op
den zelfden tyd twee andere vliegen gedaau in
gen recipient die lucht-ledig gemaakt wierd.
Doo ras als de lucht uitgepompt was vielen
ook deze vliegen neder en bleeven onbeweeg-
Iyk leggen. Maar zoo ras als in den recz-
pient ingelaaten wierd de natuurlyke lucht tot
23 duim kwiks hoogte , wierden deze twee
vliegen opgewekt binnen den tyd van 15 mi-
nuten , en begonden zelfs in deeze lucht te
vliegen, niet tegenftaande de zelve zodanig
dun was, zynde 23 duim, 7 duim minder als
de Confiftentie van de buiten-lucht, die de
kwik opparft tot zo Engelfche duimen en daar
over. Uit deze proeven kwam te blyken dat
de vliegen niet konden opgewekt worden
door 26 duim kwiks hoogte konft-lucht,
maar door de natuurlyke lucht volkomen her-
ftelt wierden, alfchoon veel minder natuur-
Iyke lucht, dat is tot 23 duim ingelaten wierd.
Ook leerde deze proef dat de vliegen niet al-
Teen konden leven maar zelfs ook vliegen in
een verdunde lucht. Het fchynt dat de vlam
des levens word uitgebluft van de meefte die-
ren, als hen de lucht word onthouden. Maar
_dat zich de vlam des levens in zommige die-
ten wederom laat aanfteeken , al fchynen zy
zelfs een geruimen tyd gelegen te hebben als
dood in een lucht-ledige plaats, zoo ras ais
în die plaats natuurlyke lucht ingelaten werd.
Maar het blykt zeer klaar dat de konft-lucht
niet bekwaam is om de vlam des levens té
BE 4 ont-
24 Natuur- en Konft- Kabinet.
ontfteeken „en vervolgens de dieren wederom
op te wekken.
17;
Wy ontdekken uit zeer veel proeven dat
de vlam van het vuur in een recipient word
uitgeblu{t, zoo ras als de lucht uit de zelve
word uitgepompt, op de zelfde wyze als de
vlam des levens van de meefte dieren. Ik zeg-
ge de meefte dieren , om dat eenige onder de
vifzen enz. gevonden worden, die zeer lang
kunnen leven in een lucht-ledige plaets; waar
door het fchynt als of de vlam des levens en
de vlam des vuurs in dat opzicht veel over-
eenkomft hebben. Den 22 Juny 1677 heeft
de Heer Boyle Deeg gedaan in drie verfchei-
de recipienten, uit welke de lucht wierd uit-
gepompt. Als deze drie recipienten uit. het
deeg vol konft-lucht geworden waren, heeft
de Heer Boyle een welriekende pattil aange-
fteeken, en geftelt ín een van die drie recipsen-
ten die met konft-lucht gevult waren. Maar.
zo ras als de recipient daar op in een oogen-
blik gefloten wierd, ging de brand van de
paftil daatlyk uit. De Heer Onderzoeker ,
heeft daar op door middel van blaazen al de
konft-lucht uit die recipient uitgedreeven , in
zoo verre dat de zelve met natuurlyke lucht
gevult was, en wederom op de voorgaande
wyze de brandende paftil in de zelve geftelt,
in welke de paftil, die zoo fchielyk in de °
konft-lucht was uitgebluft geworden, nu een
geruimen tyd kwam te branden. In de twee-
de recipient wierd in de konft-lucht die uithet
deeg
Fanuary, February 1723. 25
deeg voortgekomen was , gedaan een vlieg,
maar de zelve fcheen daatlyk gefturven te
Zyn, doch zoo ras als hy uitgenomen en in
de vrye lucht geftelt was wierd hy wederom
levendig en volkomen herftelt. Deze laatfte
proef wierd noch eens hervat in den derden
‘reeipient ; maar de vlieg lag daa lyk wederom
voor dood in de kon(t-lucht, en wierd we-
derom levendig in de natuurìyke lucht. Uit
‚deze proeven blykt genoegzaam, dat de konft-
lucht zo wel fchadelyk is voor den brand van
_het vuur als voor de vlam des levens der die-
ren ;en buiten alle twyfel ook fchadelyk zou-
de zyn aan de vlam des levens der menfchen.
Hier door kan de Leezer eenigzints begrypen
waarom zommige luchten voor de men{chen
fchadelyk zyn , als in dè zelve deelen komen
om te zwerven, die met den ftaat van hunne
zappen niet overeenkomen, en de vlam des
levens of verdoven, of zomtyds wel uitbluf-
fen. Want deze kontt-lucht is niet andersals
Een lucht de welke met diergelyke deelen ver-
zien is.
18.
Den 25 Juny 1677 heeft de Heer Onder-
_ zoeker deeg gewurpen in vier reciprezten , van
welke twee geheel ontbloot wierden van alle
natuurlyke lucht. Maar uit de andere twee
wierd maar de helft van de lucht uitgepompt.
__Na dat nu uit het deeg zoo veel kunfi-lucht
was voortgebracht , dat de recipienten , die
half vol natuurlyke lucht gelaten waren „daar
door geheel vervult waren geworden, deed
B 5 ê de
26 Natuur-en Konft-Kabinet,
de Heer Boyle in een van deeze twee recipien-
ten twee vliegen te gelyk werpen. Na dat zy
op den grond van den recipient gekomen
waren geraakten zy na eenige beweeginge aan
t (il leggen en als dood. Hier op wierd
noch een derde vlieg in die zelfde rectprent
gewurpen. Deze leefde eenige oogenblikjes
langer als de eerfte. Eindelyk wierd een vier-
de vlieg in den zelfden recipient gewurpen.
Deze leefde wel het langfte van de vier „maar
zeer getroubleert, en fcheen ook, na dat hy
eenige trekkinge geleden hadde, gefturven te
zyn. Na dat nu deze vier vliegen eenigen
tyd als dood in de konft-lucht gelegen hadden
wierden zy genomen uit den recipient en ge-
legt in de open of natuurlyke lucht, waar door
zy alle vier wedercm levendig en volkomen
herftelt wierden. Deze proef wierd noch
eens hervat in den anderen recipient, die met
de helft kunft-lucht en de helft natuurlyke
lucht gevult was. Maar de vliegen fturven
en wierden wederom opgewekt byna op de
zelfde wyze als in de gemelde proef. Door
deze ondervinding werd geleerd dat de konft-
lucht fchadelyk is voor het leven der dieren,
niet tegenftaande de zelve met de helft natuur-
lyke lucht gemengt en als getempert ís. Op
den 27 dito waren de twee recipienten , uit
welke alle de natuurlyke lucht was uitge-
pompt, geheelyk opgevult met konft-lucht,
die uit het deeg voortgebracht was ín den tyd
van twee dagen; maar door een ongeluk ge-
raakte eenige natuurlyke lucht in een van de-
ze twee recipienten, Indezen wierd een kik-
vorfch
January, February 1723. 27
vorfch gewurpen , maar de zelve fcheen wei-
nig ongemak te lyden van de konft-lucht, het
_ welk buiten twyfel is gekomen om dat al te
veel natuurlyke lucht in dien recipsent geraakt
was. . Want in den anderen recipient wierd
_ insgelyks een kikvorfch geftelt in de kon(t-
lucht die door den tyd van vyf minuten zeer
fterk getrokken wierd ,en eindelyk onbewee-
gelyk en als dood bleef leggen. Na dat nu
deze kikvorfch vier minuten als dood gelegen
hadde, wierd de zelve genomen uit den reci=
prent en gelegt in de openbare lucht, in wel-
ke de kikvorích 46 minuten onbeweeglyk en
als dood bleef leggen. Maar zoo ras als de
kikvorfch wederom eehige beweeginge be-
gonde te krygen, wierd de zelve binnen vyf
minuten zeer wel herttelt., Uit deze laat{te
proef blykt, dat de enkelde konft-lucht fchie-
lyker dood, en vervolgens noch fchadelyker
is voor het leven der dieren als de gemengde
kontt-lucht. De meefte menfchen zyn zeer
achteloos omtrent de lucht. Want om dat
zy de lucht, welke zy inademen, niet zien,
vormen zy van de zelve geen denkbeeld. Maar
uit zodanige proeven kan nu elk genoegzaam
overtuigt worden van de groote kracht en
heerfchappy welke de lucht daaglyks komt te
oefenen omtrent de menfehen en de dieren ;
voornamentlyk als wy acht geeven dat een
kwade lucht het leeven der dieren beneemt,
en een goede lucht hen als van de dood komt
te verwekken.
Den
28 Natuur- en Konft-Kabinct,
19.
Den 28 Juny 1677 beeft de Heer Boyle
deeg gewurpen in vier verfcheide recipierten ,
uit drie van welke al de natuurlyke iucht wierd
uitgepompt , maar de vierde wierd half vol
natuurlyke lucht gelaten. Op den 29 dito
wierd een van de geheel tucht ledige recipiea-
ten al geheel vol kontt lucht gev onden , die
binnen vierentwintig uuren uit het deeg was
voortgebracht. In deezen wierd een levendí-
ge kikvorfch geftelt, die in den zelfden vier
of vyf minuten leefde, in welken tyd de zel-
ve geweldig met trekkingen gezien wierd,
maar na dat de trekkirgen ophielden en de
kikvorfch een minuit voor dood gelegen had-
de, wierd de zelve uit den reciptezt genomen
en in de natuurlyke lucht geplaatit ; atwaar
de kikvorfch binnen den tyd van vyf. minuten
wederom levendig en geheel herftelt wierd.
In een tweeden recipient , die nu ook reets
geheel met konft-lucht van her deeg gevult
was, wierd insgelyks een leevendige kik vorfch
gewurpen, maar deze leefde wel zeven minu-
ten met trekkingen. Als de zelve geheel als
dood gelegen hadde den tyd van een minuit,
wierd die uit den recipient genomen; en gelyk
als de voorige in de natuurlyke en vrye lucht
gelegt; maar het duurde meer als 30 minuten
eer de zelve wederom begonde te leeven, €
volkomen herftelt was. In den derden recz-
pient, in welken de eene helft natuurlyke
lucht was, was de konft-lucht uit het dees
zoo veel aangewafzen, dat een groot gedeelte
van
fannary , February 1723. 29
van de natuurlyke lucht uit de zelve was uit-
gedreeven. In dezen wierd insgelyks een
kikverfch gewurpen, die tien minuten zeer
hevig getrokken wierd, en eindelyk op de
zelfde wyze, als de bovengemelde, dood
fcheen te zyn. Deze kikvorfch wierd een
_minuit in dien ftaat gelaten, en eindelyk uit-
genomen en in de vrye lucht gelegt; in wel.
ke dezelve binnen rs minuten wederom le-
vendig en herftelt geworden is. Op den 30
Juny wierd in den laatften recipient een kik-
vorlch gelegt. Deze was noch mede een van
die drie recipieuten die geheel vol konft-lucht
waren. Deze kikvorfch wierd 7: minuten
geweldig getrokken , en (turf ; maar wierd
in dien (taat twee minuten gelaten, en toen
in de vrye lucht gelegt: maar de zelve wierd
niet wederom levendig. Hier uit blykt dat
_de konft-lucht voor het leven der dieren meer-
der of minder fchadelyk is, na dat de zelve
meerder of minder met natuurlyke lucht ver-
mengt is.
20.
Op den dartigften Juny wierd wederom in
twee recipienten deeg gelegt. ° Na dat nu al
de natuurlyke lucht uit de zelve was uitge-
pompt, En uit her geftende deeg vol gewor-
den ware met konft-lucht, wierd in een van
deze twee recipienten een muis gedaan. Maar
door het fpartelen van dit dier geraakte eenige
natuutlyke lucht in dezen vecipiezt, Echter
fturf de muis met veel trekkingen binnen een
minuit, en wierd daatlyk uitgenomen en d
Dn ’ « &
\
30 Natuur-en Konft-Kabinet ,
de vrye lucht gelegt. Maar de muis bleef dood
en bekwam niet weder. In den anderen re-
cipient, die met konft-lucht gevult was, wierd
een flak gewurpen, die tot verwondering 15
minuten zeer hevig bewogen wierd , daar na
wierd de zelve langzamer bewogen noch door
den tyd van 15 minuten, als wanneer de flak
neder rolde en als dood bleef leggen. Maar
daatlyk uitgenomen en in de vrye lucht gelegt
zynde wierd de zelve zeer kortelyk wederom
levendig en herftelt, Uit deze proef blykt,
dat de dieren aìs door een hoedanigheid van
de konft-lucht komen te fterven , die voor
haar als fenynig is, en niet alleen uit gebrek
van de natuurlyke lacht. Want de flakken
blyven zelfs zeer lang leven in een lucht-ledi-
ge plaats, daar zy van alle natuurlyke lucht
Ontbloot zyn.
21.
Op den 5 July 1677 wierd een kikvorfch
gelegt in een recipient die geheel vol konft-…
lucht was. Maer deze kon{t-lucht was niet
voortgebracht uit deeg, maar uit kerfen. De
kikvorfch wierd 15 minuten getrokken en
bleef eindelyk onbeweeeglyk leggen ; maar
daatlyk in de vrye lucht gelegt zynde bekwam
de zelve zeer fchielyk en leefde als te vooren.
Uit deze proef blykt, dat de konft-lucht die
uit kerfen voortgebracht is niet zo fchadelyk
is voor de kikvorfchen, als de konft-lucht die
voortgebracht word van geftend deeg,
Den
e
January, February 1723. 31
Pd
22
Deng July 1677 wierden onrype druiven
gelegt in drie verfcheide recipienten, in een
van welke, na dat de zelve met konft-lucht
uit de druiven vervult was , gewurpen wierd
een vlieg, maar de zelve was in een oogen-
blik idoodt. De tweede vlieg die insgelyk
in dezelve recipient gewurpen wierd was ook
daatlyk dood. Een derde vlieg fpartelde een
weinig, maar fturf ook haaftiglyk. Maer een
vierde vlieg, die in de zelvegewurpen wierd,
leefde een minuut. Na dat de kunft-lucht
uit deze recipient was uitgedreven, en dezel-
‚ve met natuurlyk lucht gevult wierd, begon-
den alle de vier vliegen weder te leven, en
wierde kort herftelt. Inde andere rec:pi-
enten die insgelyks met konft-lucht uit de on-
rype druiven gevult was, wierd een muis ge-
wurpen, deze fturf binnen 4 minuit. Niette-
genftaande de kunft-lucht die uit vrugten
voortgebracht werd zoo ongemen fchadelyk
is voor het leven der dieren, bevond de Heer
_ Boyle dat de kunft-lucht die uit mineralen
voortgebracht werd noch fchadelyker voor
dezelve was, want een muis, geworpen zyu-
de in een konft-lucht die uit buskruit voort-
gebragt was, (turf in den tyd van + minuit.
25:
Den 5 July 1677 wierd in vier verfcheide
recipienten deeg gewurpen en de natuurlyke
Tucht uit dezelve uitgepompt. Op den 6 di-
to wierd in een van deze recipienten, die a
ie
32 Natuur- en Konft-Kabinet,
die korten tyd met konft-lucht uit het geften-
de deeg gevuld was, een muis gewurpen „die
inet flerke trekkingen binnen anderhalf minuit
fturf of eigentlyk voor dood leide; en uiet-
teegen{taande deze muis aanftonts uitgeno-
men en in de frifle lucht geleyt wierd, bleef
dezelve dood; hoewel noch eenige trekkin-
gen aen dezelve gezien wierden. In de twe-
de recipient, die met konft-lucht gevult was»
wierd een vogeltje gedaen, het welk met
trekking van leden fturt binnen den tyd van
4 minutts En al fchoon het zelve daatlyk
wierd uitgenomen, en in de friffe lucht ge-
legt, bleef echter het beesje onbeweeglyk en
dood. Uit de twede recipient wierd de kontt-
lucht uitgedreven door blazen, en in.dezelve
een diergelyk vogeltje gedaan, maar niette-
genstaende de geur van de konftlucht noch in
die recipient gebleven zal geweeft zyn,“ en
dit veugeltje over de 4 minuten in die fles ge-
houden wierd, bleef het zelve volkomen fris
en gezont. Dit vogeltje wierd gedaen in de
derde recipient, die vol konft lucht was,
maar het zelve kwam binnen den tyd van
minuit te flerven, en bleef uitgenomen en in
de friffe lucht gelegt zyndedood. Inde vierde
recipient die insgelyks vol konft lucht was
wierd een flang gewurpen. In de eerfte twee
minuten begon dezelve al kwalyk te varen,
en zich te rekken, maar daar liepen) echter
„24 minuten voorby eer dezelve onbeweeglyk
wierd, daar na wierd de flang noch 6 minu=
ten in de recipient gelaten, toen uitgenomen
en in de frifle lucht geplaaft, maar hetferpent
wierd
January, February x7iâ. 33
wierd niet weder levendig. Uit deze proef
kwamte blyken dat een flang veel langer kon=
de leven in de konft-lucht van deeg als de vos
gels.
l
B
ke: 24.
‚Den 12 July 1678 wierd een vogeltje ge=
daan in een rocipiezt die met konft-lucht, de-
welke uit druiven was voortgebragt, gevult
was. Maar het zelve {turf binnen den tyd _
van £ minuit want het wierd niet wederom
Jevendig al {choon het aanftonds uitgenomen
en in de vrye lucht geplaaft was. Op den 16
dito. wierd een muis in een andere recipient
gedaen, dewelke met konft-lacht, die uit ro=
zynen gemaekt was, gevult was. De muis
wierd onbeweeglyk inden tyd van twee mi=
nuten. Maar ua dat dezelae uitgenomen en
in de vrye lucht gelegt-was , wierd dezelve
binnen drie minuten wederom volkomentlyk
herftelt.
.
en Bg lira
„Den 1 O&tober 1678 des morgens te ro
uuren wierd een muis gedaan in een ricipient
die met natuurlyke of gemene lucht gevult
was. Maar om dat de: recipient zodanig dige
gefloten wierd, dat de binnen lucht geen ge-
meenfchap met de buiten lucht konde hebben,
was de muis te elf uuren al-zo flaau gewor-
den, dat-dezelve-nauwelyks konde adem has
len Hier by wierd een andere levendige
muis gedaan ; maar. zo ras als door het ope=
nen van de recipiezt de buiten lucht weder=
VIEL Deer. G om,
Ld
34 __Natuursen Konfl-Kabinèt, |
om eenige gemmeenfchap kfeeg met de binnen
tucht, die door de uit wazeming van de muis
verdikt was, begon de eerfte muis wederom
veel beter te werden. Maar de fles weder=
om gefloten zynde kwamen de beide muizen
des middags te twaalf uren te fterven. Na
de middags te vier uren wierd een derde muis
in dezelve recipient gedaan, maar met die
voorzichtigheid dat van de buiten lucht zeer
weinig in den recipient konde indringen, om
tets van de binnen lucht uit te dryven en te
vervarfchen ,. waardoor deze muis ook bin-
nen den tyd van drie minuten in die verdikte
lucht kwam te fterven. Uit deze proeft kwam
te blyken, dat de beflote natuurlyke lucht „die
uitgedient heeft in de ademhalinge van andere
dieren „geen dienft van belang meer kan doen
voor een dier van de zelfde zoort; dewyl dit
laafte dier niet langer als drie minuten in de
zelve konde leven,
26. ,
Op den 28 April 1678 wierd des morgens
zo veel deeg in een recipiezt daar de natuur-
Iyke lucht naderhand uitgepomt wierd gedaen,
dat dezelve na den middag al vol kontt lucht
uit dit deeg geworden was. In deze konft-
lucht wierd een flak gedaen. Deze begon daat-
Iyk veel fchuim uit te werpen, en zich dik-
wils uit te rekken, en wederom in te trekken;
maar binnen den tyd van 4 minuten wierd de-
zelve onbeweeglyk ; en in dien ftaet in de re- |
cipient den tyd van 15 minuten gelaten, daer ,
na uitgenomen zynde fcheen de {lak eri
ent-
Samvat, February 1723. 35
ientlyk dood te zyn , wat met een naalt ge-
prikt werdende, gaf dezelve geen eenig teken
Van leven. Maar omtrent 15 minuten in de
vry lucht gelegen hebbende wierd dezelve we-
derom met eèn naalt geprikkelt, en gaf door
beweging eenige tekens van leven. Uit deze
recipient wierd niet alleen de konft-lucht ge-
heel uitgepompt, na dat in dezelve een ande-
fe flak gedaen was; geheel lucht-ledig gela-
ten. Maar deze flak voer zeer wel, en gaf
Er fchuim uit, waar door beveftigt wierd ;
at de konft-lucht fchadelyker is voor het le-
ven der dieren als het lucht-ledige.
WE d
Den 29 Juny 1678 wierd een flak gewur-
en in een recipiext die gevult was met kon(t-
ucht dewelke voortgebragt was uit groene
erwten, De flak fchuimde zeer fterk, ftak
zyne hoorens verfcheide maalen uiten trok
dezelve elke reis wederom geheelyk in, bin-
nen 6 minùten wierd dêzelve geheel onbe-
Ë
‚ weeglyk , èn wierd zodanig noch twe of by-
ha drie minuten in de recipsent gehouden,toen
ùitgenomen en geprikkelt met een naald;
waarop de, flak zich eenigzints kwam te be-
wegen. Waar uit kwam te blyken, dat de
_konft-lucht die uit erwten voortgebragt is,
pins fchadelyk is aan de flakken als de
konft-lucht die voortgebragt werd uit deeg.
bais: Ee st EN
__Nadat wy ou gezien hebben uit verfcheide
Proeven hoe fchadelyk de kanft-lucht is voor
OR het
36 Natuur-en Konft-Kabinet,
het leven der dieten, zullen wy eens gaan be-
fchouwen de ongemakken die aan verfcheide
dieren overkomen ín een luchtledige plaats.
Hier toe vinden wy wederom gelegenheit
door verfcheide proeven, dewelke de Grote
Boyle daar omtrent in het werk heeft geftelt.
Den 22 Juny 1676 wierd“*in een lucht ledi-
ge recipient gedaan een kapelletje, het welk
den tyd van drie uren leefde zonder Tucht,
Na welke tyd het eindelyk onbeweeglyk
wierd. Maar zo ras als de lucht wederom in
den recipient wierde ingelaten verkreeg het
beesje deszelfs voorgaande leven en bewegin-
ge ook daatlyk weder. Het kapelletje wierd
daar na zeer behendig vaft gebonden aan des-
zelfs eene hoorn, en gehangen in de zelfde
recipient die nu vol natuuriyke lucht gelaten
was. Het beesje vloog in die (taat zeer luch-
tig van de eene kant na de andere van den re-
cipient, en fcheen geheelyk wederom fris en
gezond, Maar zo ras als de lucht wederom
uit de recipient uitgepompt wierd wapperde
het wel met deszelfs vleugeltjes, maar het
hadde geenzints het vermogen om van deeene
na de andere zyde te bewegen. Want het kon-
de zelfs de draad aan de welke het kwam te
hangen niet eens uit de perpendical brengen.
Nd,
Den 12 July 1676 wierden twee vliegen in
een recipient gewurpen „ in dewelke een der-
de van de lucht was overgelaten. De groot-
fte vlieg (turf binnen korten tyd, maar de klein-
fte vlieg leefde omtrent 24 uren. Na dar zy
nu
january, February 1723. 37
nu beide onbeweeglyk en als dood lagen,
wierd noch zoo veel lucht in de reciprent ge-
laten, dat de lucht-wyzer op 15 duint zynde
de helft van de Natuurlyke lucht, kwam ‘té
flaär, waarop daatlyk de kleine vlieg met de
pootjes eenige beweging maakte maar de gro-
te bleef dood leggen. Uit deze proef komt
te blyken dat de zrfedfen in een zeer dunne
Tucht niet alleen lang konnen leven, maar
dat een zeer verdunde lucht niet zoo fchade-
Iyk voor hen is alseen konft-lucht , gelyk
uit de voor verhaalde proeven klaar genoeg
gebleken is. : f
nb 0.
— Den 1 ‘Mey 1676 HE twe flakken in
een lucht-ledige recipient gedaan, die door
den tyd van een geheel uur niet alleen zeer
helder fchenen te‘zyn , maar zelfs gekro-
pen waren tot aan de bovenkant van den re-
vipient maar een uur daar ha vielen zy neder
en lagen onbeweeglyk. Na dat zy Ó uren in
de recipient gelegen hädden, hadden zy uit
hunne ligchamen zo veel lucht voortgebragt,
als & duim kwiks hoogte bedraagt. Zy wier-
‚def uit-de lucht-ledige recipient uitgenomen -
eh in de vrye lucht’ gelegt, alwaar zy na een
halfuur gelegen te hebben zich wederom een
\weinigje begonden te bewegen. Uit deze
proeven. blykt baarblykelyk dat de fläkken
(veel langer konnèn leven ín een lucht-lédige
plaats, als in de konft-lucht, daar wy reeds
(van gefproken hebben.“ en
old OS Dep
38 _Natuur- en Konft-Kabinet,
| A
Deu 1z Augufty 1e wierden Eyeren van
vliegen in een lucht-ledige recipzent gedaan,
om te onderzoeken, of uit die eyeren zo we
wurmen zouden konnen voortgeteelt wor
den ín een lucht-ledige plaats, als in de na:
tuurlyke lucht. Maar op den 4 dito ware:
uit de eyeren wurmen voortgekomen. Doc
by ongeluk was zoo veel lacht gedrongen i
de recipient , dat de kwik op 15 duimen ftont
Waar uit ten minfte volgden, dat als al gee
wurmen uit eyertjes mogten voortgebrag
worden in een lucht-ledige plaats, zulks te
minfte gefchieden konde in een zeer verdun
de lucht, want deze lucht was de helft dun
der als de natuurlyke lucht.
2.
Den 17 Maart ie wierden twe flesjes
et kikvorszaat geplaaft in twe recipienten
Jit de eene recipient wierd de lucht gehee
BIBSROMPE, maar in de andere wierd dé luch
gelaten en wel dicht toegefloten. Het kik:
vorszadt dat in de lucht-ledige recipient ge:
aan was fwol geheel op in blaasjes. Den
ley waren uit geen van beide de zaden kik
vorsjes voortgekomen. Hert zaat dat in d
ir We recipieut gelegt was bleef altyt i
e gedaante van blaasjes (laan, tot eindely
den s_ Mey alle de blaasjes of bellen kwame
te verdwynen, en het zaad veranderde in ee
groenachtig (tof. Uit deze proef kwam
blyken dat uit het kikvorszaat geen jonget
Wer
January, February 1723. 39
werden voortgebragt in een lucht-ledige plaats,
noch in geen natuurlyke lucht die befloteá
E
nen in een lucht die tot op de helft verdunt.
vas. Ì
34-
Den 15 Juny-1677 wierd in een lucht-ledi-
zen recipient een kikvorfch gedaan , welke
pinnen den tyd van twee uuren in het lucht-
edige kwam te fterven. Deze proef wierd
aoch eenmaal met een andere kikvorfch in
n anderen lucht-ledigen recipient hervat,
deze fturf insgelyks in den tyd van twee
gren. De kikvorfchen in de recipienten ge-
„tynde waren ongemeen veel opgefwol-
en, en uit de zelve was ook een weinigje
vr C 4 __lucht
hs
49 Natuur= en Konft-Kabinet,
lucht voortgekomen in de recipzezten. Uit
deze proef komt te blyken dat de kikvor-
fchen langer leven in het lucht-ledige als in
de konft-lucht : dat eenderhande zoort van
dieren in het lucht-ledige de zelve hoeveel-
heid van tyd konnen duren: dat de lucht die
in het lichaam van deze dieren is, geen te-
genitand vindende van de buiten-lucht, op de
oppervlakte van hun huid, der zelver ligchaa-
men niet alleen doed opfwellen,maar zelfs voor
een klein gedeelte uit derzelver ligchaamen
uitgaat, gelyk als door de lucht-wyzer , die
in zoodanige recipienten geftelt wierd „ aan-
gewezen wierd.
f 34.
Op den 22 Augufty 1678 deed de Heer
Boyle in een lucht-ledigen recipient azyn, in
welke zeer veel levendige aaltjes als flangetjes
gezien wierden. Op den 29 dito wierden
noch enige aaltjes gezien die zich beweegden ;
maar echter minder in getal als van te voren.
Den s September wierden ook noch aaltjes
gezien die zich beweegden, maar op den 6
dito wierd geen beweeginge meer vernomen
maar door het vergrootglas gezien dat de aal-
tjes alle gefturven waren , terwyl'‘in andere
azyn,-die in de lucht was, en in welke ins-
gelyks aaltjes waren, alle de aaltjes noch e-
ven krachtig leefden en zich kwamen te ‘be-
weegen. Uit-welke-proef kwam te blyken,
dat zelfs de onzichtbare diertjes door de af-
wezendheid en tegenwoordigheid van de lucht
worden aangedaan.
riant bx Wy
Stanmary, February 172 ME 5
p. Arin: 36.
Wy ondervinden dat het vuur in den win-
ter als het fterk vrielt veel eer van den haart
verteert word als in deu zomer. De Heer
_ Boyle begeerde een onderzoek te doen, of.de
_ brandftoffen in een en den zelfden tyd egaal
verteert wierden in de natuurlyke lucht en in
een te zamen geparfte lucht. Op den 14
_ Mey 1698 liet de Heer Boyle bereiden: een
__welruikende Paflil, op een wyze, dat als de
_ zelve ontvonkt en in dé open lucht gelegt
_ Wierd, aldaar allengskeris geheel verteerde,
op de wyze als brandend lond. Deze wierd
in een reciptent gewurpen. “In den recipient
wierd boven de natuurlyke lucht noch zoa
__veel natuyriyke lacht ingeparft, dat de-kwik
20 duîmen hoog ftond boven de gewoon-
Iyke hoogte van 30 Engelfche duimen. De
paltil wierd aan deszelfs einde aan brand ge-
ftoken door middel van een brandglas. Bin-
nen eenigen tydt fcheen omtrent een duim
lengte van. de paftil verbrand, of in afch, o-
vergegaan te zyn. Maar toen de ‘paftil uit
den recipient wierd uitgenomen en de afch van
__ het verbrande einde wierd weg geblazen „
kwam te blyken, dat alleenlyk maar de op-
_ pervlakte van ‚het verbrande gedeelte van de.
paftil verteert was, en. dat de binnenfte dee-
len niet dangeraakt waren van het vuûr. In
een recipient die veel grooter was, en in
welken, niet_als natùurlyke lucht;was, wierd
een andere paftil ingelegt en door het brand=
glas aangefteeken: “Zóo tas als de rook ge-
Cs zakt
42 Natuur en Konft-Kabinct,
zakt was wierd deze uit den recipiext geno-
men, maar van dezelve was noch veel min-
der verteert door ’t vuur in den zelven tyd
als van de eerfte…
ade
Op den 16 Mey 1678 wierd een gelyke wel--
ruikende en gewogen paflil in een recipient,
die maar met gemeene lucht gevult was „ge-
legt, en alles dicht gemaakt zynde, door ’
brandglas aangefteeken. Na dat de rook ge-
zakt, de paftil uit het glas genomen en ge-
woogen was, wierd bevonden dat de zelve
was geworden een grein lichter. De zelve
paftil wierd wederom in een recipient ge-
daan, die boven de gewoone hoogte van de
kwik opgevult was met ingeparfte lucht tot
92 duim kwiks hoogte. Deeze wierd aan
brand gefteeken met het brandglas, en uitge-
nomen zynde wierd bevonden dat de zelve
verlooren hadde vier grein. Zoo dat in den
zelven tyd van deze paftil vier maal zo veel
verbrand was als in de bovengemelde proef-
ondervindige. Waar uit komt te blyken dat
de Cozfnmtie van de ftof door den brand
grooter is,als ir den recipient meerder lucht
is ingeperft, en dat vervolgens in een verdik-
te lucht de vuurftof rafler verteert word als
in de gewoone lucht; gelyk als noch nader
zal blyken uit de volgende proeven.
pd 38.
Den 17 Mey 1677 wierd een welruiken-
de paltil gedaan in gen recipient, in meike,
1
January, February 1723. 43
pa dat alles wel gefioten was, wierd inge-
parft noch 6o duim lucht, boven de gewo-
pe lucht. De paftil wierd aangelteeken door
het brand-glas, gelyk als boven gemeld is,
__Na dar de pattil was uitgenomen en gewogen,
_ wierd bevonden dat van de zelve door’t vuar
verteert was 3: gren, Deze proef wierd her-
vat in een recipient, in welken boven de ge-
oone lucht noch ingeparft wierd 120 duim
BE Na dat deze paftil was uitgeligt en
ewoogen „ wierd bevonden dat de zelve
| Bdde verlooren 7} grein. Waar uit kwam
te blyken , dat alfchoon de hoeveelheid van
de lucht niet was geweelt de helft meerder,
echter van de pa{lil meer als de helft meerder
verbrand was in de 120 duim lucht kwiks
hoogte , als in de.6o duim lucht kwiks
hoogte. Dat in den eenen recipient niet was
de helft meer lucht als in den anderen, is om
dat by elk moet bygerekent worden de 30
duim kwiks hoogte, die in elken recipient
te vooren was en blyft, het welk uitmaaktin
den eenen recipient 150 duim en in den ande-
ren go duim, Deze zelfde proef wierd we=
derom herhaalt in een recipient , in welken
boven de gewoonlyke lucht noch was inge-
perft 97 duim lucht kwiks hoogte. Maar
na dat de paftil door het brandglas was aan
gefteken , naderhand uitgenomen en gewo=
gen , wierd bevonden dat door het vuur ver=
\
44 ___Natuur- en Konft- Kabinet,
Boyle met verfcheide proeven , welke wy
voorby gegaan zyn, nader beveftigt.
39 |
Wy hebben uit verfcheide proef-ondervin=
dingen gezien, dat door middel van de gef-
tinge , opbruizinge , verrottinge, afknaginge
enz. konft lucht kan voortgebracht worden
uit verfcheide zaken. Maar het behaagde aan
den Heer Boyle om eens te onderzoeken , of
ook konft lucht zoude konnen voortgebragt
worden door middel van het vuur. Hier toe
léide die Heer een {tuk papier , het welk
met zwavel beftreeken was, in een lucht-
ledigen recipient. Het papier wierd door het
brandglas aangefteeken en verbrand. Door
deze verbrandinge wierd voortgebracht een
weinig lucht in den recepiezt. Deze lucht
moelt naar het oordeel van den Heer On-
derzoeker voortgekomen zyn van het papier;
dewyl de ondervinding hadde geleerd, dat de
zwavel geen konft-lucht voortbrengt.
Ô 40.
Op den rs Juny 1677 wierd een gedeel-
te hartshoorn in een lucht-ledigen reczpzezt
gefloten, en door middel van het brandglas
verbrand. Uit het hartshoorn was een ge-
deelte konft-lucht voortgekomen. Na dat de
hartshoorn uit den recipient was uitgeno-
men; wierd bevonden dat uit den zelven was
voortgebragt de bekende ftinkende olie van
hartshoorn ; maar geen vlug zout. Deze
proef wierd wederom hervat, en van E
de zelf-
Ee
January, February 1723. 45
zelfde uitkomft bevonden. In de plaats van
hartshoorn wierd in den lucht-ledigen recipiezt.
gedaan barnfteen. Na dar het zelve door het
brandglas verbrand was, wierd bevonden dat
uit de barnfteen geen de minfte lucht voort-
ebracht was geworden. Den #8 Juny 1677
wierden twee drachmaas Campher in een lucht=
ledigen recipient gedaan, en die op een war«
me plaats gezet in digeftie. ‘Maar alfchoon
de Campher in bloemen was gefublimeert of
opgeheven, was echter uit de zelve geen de
minfte lucht voortgekomen: Op den 24 Mey
1676 wierd zwavel gedaan in een lucht-ledi-
gen recipient, maar de zwavel door ’t brand=
glas aangelteken zynde, bracht niet de minfte
lucht voort.
41.
De Heer Boyle heeft noch zeer veele en
verfcheide proeven in het werk geftelt om-
trent het voortbrengen van konft-lucht , en
om te ontdekken noe veel konft-lucht uit elk
byzonder lichaam voortgebracht wierd ; waar
door die Heer ondervonden heeft, dat uit
verfcheide zaken die op een en de zelve wy-
ze gehandelt wierden , een, zeer ongelyke
hoeveelheid van kon{t-lucht voortkwam , en
dat ook de zaken zich zeer ongelyk dragen
jn het voortbrengen van de kon(t-lucht: dat
uit zommige zaaken de konít-lacht voort=
komt zeer langzaam; uit andere zeer ras, en
uit zommige in een zeer korten tyd; uit an-
dere wederom in een zeer langen tyd : Dat
zommige hunne konft-lucht voortbrengen als
î met
à6 __Natiuri oë Ronyt-Räbintt,
met horten en ftooten ; andere wederom alë }
by overvallen, die eenige dagen, of ook wel
ùren duren , en dan wederom eenige dagen
of uren ftil ftaan: Dat uit zommige zaaken
de konft-lucht eenige dagen zeer geregeld en
Zeer egaal word voortgebracht, en wederom
eenige dagen zeer zrregulier en zonder eenige
Order: Dat zommige ligchamen gekneuft
zynde veel bekwamer zyn om hunne lucht
uit te geven, als dat zy ongekneuft en in hurt
geheel gelaten worden : Dat de ligchaamen
gedroogt zynde minder konft lucht voortbren-
gen, als de zelfde ligchamen wanneer zy
noch met haar eigen vogt bevrucht zyn. Myn
beltek laat tegenwoordig niet toe om meef
hoedanigheden en betrekkelyke krachten van
de lucht aan te tekenen; ook zullen in deze
onze Natuurlyke Hiftorie van de lucht, wel-
ke wy inademen, noch zoo veel danmerke-
Iyke zaken voorgeftelt worden, dat wy van
de zelve noch verfcheide Verhandelingen
zullen in ’ licht geven, in welke wy altyd
zorg zulien dragen, dat elk, het zy Schryver
of gêmeenzame vriend, van welken wy on-
derwezen worden , zynen behoorlyken lof
zal toegeëigent worden, Ik zal de proeven „
die zoodanig van anderen in het werk geftelt
Zyn geworden dat wy de zelve niet konnen
verbeteren, ook eenvoudiglyk en zonder op-
gefmukre verandering aanhaalen , en de zaa-
ken omtrent welke eenige verbetering plaats
heeft zoo veel als in myn vermogen is ophêl-
dèren, of met andere proeven, als zulks ges
fchieden kan, nader aantoonen.
ZE S-
Fanwarp, Pebrüûry i523. âr
ZESTIENDE VERHANDELING.
Wan het GOUD enz. In de welke vervolgt
_ werd de FUWELIERS-KONST en
. de NATUURLYKE HISTORIE
DER STENEN.
Jn de tegenwoordige Verhandeling over de
Stenen in ’t algemeen zullen wy voortgaan
om aan den Lezer te doen zien, 1.DE VER-
SCHEIDE MANIEREN OP WELKE
DE STENEN KOMEN TE GROEI-
JEN ; en 2. DE VERSCHEIDE EN
VERWONDERENSWAARDIGE GE-
DAANTENS WELKE DE STENEN
KOMEN TE VERTONEN. Want al-
fchoon wy deze {tof reets verhandelt hebben*,
is zulks niet genoeg in vergelykinge van de
verfcheide manieren op welke de ftenen wor-
den voortgebracht , en der zelver verfcheide
gedaantens;, van welke ik noch niet, om: de
bepaaldheid van myn beftek „hebbe gefproken.
Wy hebben verfcheide manieren van fteen-
wordingen aangewezen, en verfcheide be-
paalde gedaantens befchreven ; zr. omtrent
het berg-kryftal ; 2. verfcheide zoortem, van
Saxen; als 3. de viool-fteen;, 4de ley-{teenz
$. de potte-fteen 5, 6 de. zant-fteen ; 7. de
toff of tuf-fteen, Zophus; 8. de, vuur-lteen;
9: de mole-fteen ;. ro. de. kalk-fteen; 11. de
„940 ) iois vib U > BYPS-
4 Zie Nâtthr- ed Koft-Kabthet, Auptifrds-Detenks
Bér 1722. van pag. 67 tot pag. 166.
48 __Natuurs en Konft-Kabinet ;
gyps=fteen ; 12, het albaft , en ‘13, het mar=
mer. Maar dewyl de key-fteen zulk een ôn-
noemelyken getal van verfcheide gedaantens
komt te vertoonen, en op zoo vele en ver-
fcheide manieren word voortgebracht, zullen ,
wy na de boven gemelde de zelve in rang
doen volgen.
Z.
De Silex of key-fteen is niet alleen van een
ontelbaar verfcheide gedaante, maar ook van
een onuitdrukkelyk getal van verfcheide ko-
leuren. Zommige key-ftenen zyn op de wy-
ze ais de Agaat, Jafpis en andere fraaije ge-
mengde (tenen ; ook van verfcheide door mal-
kander fpelende en gemengde kolcuren ; waar
uit genoegzaam blykt dat zoodanige keyfte-
nen uit verfcheide ftoffen en fteen-zappen ko-
men te groeijen en gevoed worden. De key-
ftenen worden ongemeen veel gevonden in de
zandgronden , zanderige aderen, groeven,
putten, of velden, in de rivieren enz. De
zuiverfte zyn dikwils zeer hart, en doorgaans.
zyn de keiftenen harder als het marmer; en
het fpecifigne onderfcheid, waar door zy van
veel ftenen konnen onderfcheiden worden , ís
de ongelykheid van der zelver gedaarite , de
rondachtigheid en kleinheid der meefte keyfte-
nen en der zelver brosachtigheid. Want de
keyfteen laat zich minft fpouwen en polyften
van byna al de andere harde fteengewaflen.
Het gebeurd zomtyds wel dat enige keyftenen
gevonden worden die zich enigzints laten po-
lyften of flypen ; maar echter de meefte kon-
nen
January, February 1723. 49
nen niet gebracht worden tot die alderuitfte=
kentte glans en gladheit, gelyk als by voor-
beeld de agaat, of zommige marmers enze
Echter moeten wy bekennen, dat onder de
‘keyfteentjes in de rivieren en gronden van wit
zand zomtyds enige gevonden worden , die
doorfchynende en zeer fchoon wit ef, harder
als kryital zyn. Van deze worden zomtyds
fraaije (teentjes geflepen.
…_ De keyfteen is genoegzaam aan alle men-
{chen bekent, om dat de (traten met de zelve
bevloert worden. Zommige gebruiken de
zelve tot het bouwen van muren, maar Zy
zyn geheel onbekwaam, om dat zy geen kalk
konnen indtinken. Zy zyn uiterlyk gewoor=
| Jyk zeer glad zonder zichtbare tochtgaatjes of
fcherpe hoeken. Ook zyn de koleuren van
‘de keyfteen veeltyds niet zeer helder , maar
of duilterachtig of morzig of onegaal. Zom-
mige keyftenen zyn fwartachtig „andere rood,
wit, geel, blaauwachtig , groen, bruin of
| gemengt vankoleur. Ook is de keyfteen van
een zeer verfcheiden aart. Zommige zyn
fmeltbaar en vloeien in het vuur ; gelyk als
die van buiten witachtig en ook doorfchynen-
de zyn, en aan welke de Hoogduitfchers den
naam van Plusfteinen of Weyffer kiefling gee-
ven, en die van Ariftoteles pyrimachos ge-
__paamt worden. Deze worden veel gevonden
in zant , of zaverkuilen , en aan rotzige en
klippige boorden der rivieren. De metaal-
fmelters werpen de fmeltbaare keifteen op
VIIL Deer. D hug-
so _Natuut- en Konft-Kabinet,
hunne gefmolte metaalen, daar zy op dryven
en ook zomtyds beletten dat-het gefmolte
‘metaal niet te hoog opryít, niet worde ge-
rooft, niet te veel overga in damp ; behalven
noch tot verfcheide oogmerken, daar de me-
taal-{cheiders de key(tenen toe komen te ge-
bruiken. De glasblazers gebruiken de witte
én doorfchynende f{meltbare keyfteen ook wel
lief{t tot het maken van hun befte glas. Maar
zy moeten zich in zommige landen dikwils
met andere die niet zo helder van koleur, of
zuiver van zelfitandigheid zyn, behelpen
Zommige zyn zoo ongemeen helder en door-
fchynende, dat zy geflepen zynde Boheem-
fche of Amersfortfche diamanten genaamt
worden. De keyfteen, die zoo hard is dat
zy geflagen zynde vuur van zich uitgeeft ,
word vuurfteen of pyrites genaamt, gelyk als
wy voor dezen reets aangetekent hebben.
Veele zyn geheel duifter , ondoorfchynende
en ook broflcher, gelyk als onze balftenen,
of keijen daar wy onze (traten mede dekken „
onze fchepen mede ballaften, enz. hoewel
zommige fchryvers deze (tenen niet onder de
keyfteen komen te (tellen, maar de zelve al-
leenlyk maar uitdrukken met den naam van
fteen. Het is ook waar dat de zelve rouwer
en flechter als de keyfteen zyn, en uit een
onzuiverder aardachtige (tof zyn te zamen gee
ftelt. Zy hebben ook zulk een gladde op-
pervlakte niet als de keyfteen en de marmer,
“maar rouw en poreus. Zy zyn ook veel hoe=
kiger, als zy niet door het water glad ge=
fchaafd zyn, als de keyfteen. Zy worden
_meeft
eN 4
en
SFannary, February 1723. st
meeft licht bruin van koleur in de veldeu en
aan de boorden der rivieren gevonden , hoe-
di zy ook van verfcheide koleuren gevonden
worden , gelyk als blykt daar zy onder de bal-
ftenen op de ftraten leggen. Zommige van
deze ftenen zyn poreus en drinken de kalk in,
en zyn vervolgens bekwaam om te metzelen.
>
_ Zommige keyfteen vioeid niet in het vuur,
maar laat zich tot afch, dat is fteen-kalk bran-
den, hoewel volgens de getuigenifle van de
ot deze kalk niet van de befte zoort is.
Andere keyftenen weder ftaan niet alleen zeer
el het vuur , maar konnen onbedenke-
Iyke lange tyden duuren zonder te bederven,
of te vermyteren , en worden zelfs gemaakt
tot vormen, in de welke koper gegoten word.
Uit zommige worden fteene mortiertjes ge-
maakt, in welke het gruis en de ftukjes van
de Gemmen fyn gevreven konnen worden.
Zy konnen niet hol gemaakt worden door
het graveer-yzer ; want dat konneu zy niet
verdragen; maar worden met veel moeite en
arbeid en door langen tyd uitgeholt en gevre-
en met zand, of het poeder van Amarilfteen
en water. Zommige keyfteenen konnen ook
gefpouwen en als doorzaagt worden met een
zaag zonder tanden, met water en zand, op
de wyze als de marmers,
Eenige zyn van gedachten dat de lichtgeele
Fluor, dien de Duitfchers Sil noemen, dien
Dz naam
s2 Natuur-en Konft-Kabinet,
naam ontleent heeft van de Silex of kei-fteen.
Om dat in de Sil zo veel kei-fteen gevonden
werd. Door de Sil werd eigentlyk verftaan _
een gele Fluer of (teen van de welke gemaakt
“werd gele oker ; en dewelke de fchilders ge-
bruiken om geel te fchilderen. Van de welke
ook kan gemaakt worden een purper verf als
dezelve in ’t vuur gloeyend gemaakt zynde,
met azyn gebluft werd, De Sil of oker is
van verfcheide zoorten , maar ik zal tegen-
woordig geen verder befchryvinge van de Sil
doen , om dat zulks naderhand zal te pas ko-
men ; maar alleenlyk hier aan merken, dat
zommige keiftenen overvloedig gevonden
werden in de Sil. De kei-fteen werd ook
zeer veel gevonden omtrent de metaal-aderen
en in bergachtige landfchappen. De Heer
.J Scheuchzerus getuigt * dat een onuit-
drukkelyke menigte en verfcheidentheit van
kei-{teen gevonden werd door geheel Switzer-
land. Gelyk als in het kanton Zurich worden
in de Sil gevonden kei-fteenjes die wit en half
doorfchynende zyn. Deze laten zich poly-
ften , en hebben eenigzints een kriftalachtigen
aart. Zy zyn zeer bekwaam om glas te ma=
ken ; zommige zyn volkomen doorfchynende
en bekwaam tot het maken van Europifche
zogenaamde Diamanten. Hoewel zy echter
noch in hardigheid , noch in driehoekige op=
pervlaktens met den waren Diamant geen de
minfte gemeenfchap hebben,
De
$ Orydograpb, Helvetica.
January, February 1723. 53
6.
De kei-(tenen die op de gronden der vloey-
ende rivieren gevonden worden zyn gemeen-
yk zeer glad en effen , en verkrygen door
het fchuren van het water zomtyds zeer
_ vremde gedaantens. In de vloed Tofz in %
kanton Zurich wierden in * Jaar 1556 drie
kei-fteenen gevonden met figuren ; van de
welke zy in dat land niet alleen een groten
ophef maakte , maar dezelve als iet wonders
aanzagen. Wy hebben dezelve in tabula
XLiii. hier achter by gevoegt met Fig. 1. 2. 3,
op deze kei-ftenen vertoonde zich een kruis,
een Swaart en een wapen. Zy wierden vol-
‚gens * de getuigenifle van de Heer J.J.
Scheuchzerus , na ’t leven getekent door
den Hoog Edelen Jonker Andreas Schmid,
toenmaals landvoogt te Keyburg. Ik heb
deze hiftorie hier echter niet voorgeltelt omte
bewyzen dat zommige kei-ftenen met dierge-
Iyke bepaalde teekens groeyen, maar om een
voorbeeld te geven hoe de natuur zomtyds by
geval met de uitteikeninge der dingen komt te
fpelen. Het welk in de kei-{tenen zeer dik-
wils plaats heeft. Gelyk als by voorbeeld in
de kei-{teen aan dewelke den Naam van koe-
fteen en ook van pyplteen gegeven werd ,
om dat dezelve met een gat en.zomtyds met
verfcheide is doorboord; en dewyl de boeren
in Switzerland volgens de getuigenifle van
Conrad. Gefnerus } aan maikander vertellen,
) D 3 dat
* OryBograpbia Helvetica,
t De figuris lapidam &e,
Natuur-en Konft-Kabinet.
dat dezen {teen dienftig is voor de koeyen die
onder het melken ook bloed geven, als zy
door het gat van zodanig een fteen gemolken.
worden , hebben zy den naam van koe-fteen
aan, dezen kei-fteen gegeven. Zodanig een
koe {teen met vier gaten werd in Tab. XLm1.
Fig, 4. uitgebeeld. Zommige natuur-kun-
dige zyn van gedagten , dat deze gaten ge-
boren worden van het water, dat met gedurig
druppen, op zommige plaatzen of watervallen
zodanige kei-ftenen allengskens zoude ko-
men te doorboren. Dit gevoelen oordeelt de
geleerde Heer J.J. Scheuchzerus te waar-
fchynlyker, om dat de openingen aan de bo-
venkant van dieftenen, en met de welke zy
na de lucht leggen, wyder zyn als na de an-
dere kant. Maar de Heer Langius* oordeelt
by Scheuchzerus dat deze gaten eerder afge-
leid dienen te worden van fcherpbytende
drek der vogelen , of andere onreinigheden,,
te meer om dat in zommige gaten van dier-
gelyke ftenen zomtyds wel fwarte vuilig-
heden en Scherpe ftoffen gevonden worden,
» De keifteentjes bon zomtyds zeer gee-
ftig gekoleurt en geplekt zyn. De Heer
Scheuchzerus. heeft in zyn kabinet een kei-
fteenije dat van een marmerachtigen aart,
purperkleurig, en vol witte plekjes is. Dit
is mede uitde Sil in dewelke zeer veel
harde kei-ftenen gevonden worden, die zich
ôok laten poly(ten, Zommige kei-{tenen
Eat wor-
* Vid, Hiftor, lap. Figur, Helv. pega i3e
January, February 1723. sf
worden uit verfcheide andere die aan mal-
kander gegroeid zyn te zamen geftelt. Zo-
danig een kei-fteen werd onder anderen ook
| men in het kabinet van den vermaarden
Here J. J. Scheuchzerus, Deze is uit ver-
(cheide kleine kei-fteentjes aan malkander ge-
groeid, Deze kleine kei-fteentjes zyn wede-
rom van verfcheide koleuren, als geel, licht,
bruin, en wit, daar zich noch enige witte
adertjes by voegen , die de gedaante van de
letter H uit drukken. Zy is mede uit de
“fluor Sil. Ik heb voor dezen meermalen van
e fluores en derzelver fchone koleuren ge-
fproken , maar tot noch toe niet zo veel op-
helderinge gegeven , als miflchien wel nodig
zoude zyn voor lezers, die in deze zaken on=
kundig en onervaren zyn. De Hlgores by
de hoogduit{chers Flufle, by ons vloeden ge-
_naamt, zyn {tenen die in de metaeladeren en
_bergwerken gevonden werden, en dewelke
ten opzichte van hunne fchone koleur en
antzen zeer veel overeenkom(t hebben met
de Edele gefteentens. Gelyk als ik in de eer-
fte verhandelinge van deze Natuurlyke hi-
ftorie der ftenen reets * aangemerkt hebbe.
Maar wat de hardigheit belangt zy zyn zelfs
veel zagter als het kryftal. De berglieden
even aan dezelve den naam van vloeden ,
om dat zy door de hette des vuurs vloeyen,
en fmelten als het ys door de wermte der
zonne:-ftralen. De fchoonfte onder de flxores
of vloeden zyn die rood van koleur zyn. Deze
D 4 hebben
_* Zie Natuur-en, konft-kabinet , „Maart-July
Pag. 173» Attic, 45.
56 Natuur-en Konft-Kabinet ,
hebben zomtyds zeer veel overeen komft met
de rode Silver-erts, om dat die ook zomtyds
doorfchynende is. Zommige zyn zodanig
fchoon en doorfchynende dat zy na een befte_
robyn gelykenen. Hoewel echter den brand
van hunne ftralen niet zo fterk is, als die van
den robyn: ook werden zy daatlyk van koleur
verandert en komen te fmelten in het vuur : daar
de robyn beftendig of ant{meltbaar voor is,
Zommige zyn van koleuf als viool-purper
dat uit rood en blauw beftaat , en zyn zo
fchoon dat de onkundige dezelve zeer licht
voor den Amethyft zouden kopen. Deze
werden volgens de getuigeniffe van Chrifto-
phorus * Encelius op zeer veel plaatzen in
bohemen gevonden , en door de bedriegers
dikwils geflepen, in ringen gezet, en aan de
onkundige voor Amethyften verkogt. _ De
vermaarde Johannes Kentmannus van Dref-
den , heeft in zyn naam regifter van de voor-
naamfte bergftoffen, die te Meiffen en elders
gevonden werden, wel negen verfcheide
zoorten van witte en doorfchynende vloeden
aangetekent. Als ook veertien verfcheide
zoorten van vloedítenen of vloeden die wit
maar niet doorfchynende en ook zmperfelt
zyn , als ook vier zoorten van rode vloed-
ftenen ; drie zoorten van fwarte vloeden ;
vyf zoorten van doorfchynende groene vloe-
den ; twe zoorten van fchone doorfchynende
blauwachtige vloeden, verfcheide zoorten
van purpere vloed-{tenen , twe zoorten van
Caftanje
“Vid. de lapidibus, & Gemmis , aliis que rebus
Pretiofis Lib, sir. Cap.a. hes EV
January, February 1723. $7
Caftanje bruin. Drie zoorten van een afch-
grauwe koleur , onder deze en noch een groot
getal andere vloeden zyn zeer veele dewelke
tot bepaalde gedaantens komen te groeyen.
Zommige als feshoekige pilaartjes , andere
vierkantig, en vele als dobbelftenen, andere
langwerpig „zommige met een {pits toelopende,
zommige met ttreken , of gefpikkelt, of ge-
plekt, of met alderhande gemengde koleuren.
Zommige als befprenkelt met gourtzand.
Zommige van een veelhoekkige gedaante.
Zommige in de gedaante van kluiten. An-
dere van binnen geel en van buiten als met
wit zant befprengt. Zommige driehoekkig.
Zommige van binnen wit en uitwendig
fchoon geel, in zommige werden andere
mineralen gevonden, aan andere, namentlyk
_die rood zyn, werden kleine fwarte fteentjes,
die van buiten aan dezelve groeyen gezien.
Zommige zyn feshoekkige of vierhoekig py-
ramidael. Zommig zyn vyfhoekig van
_… gedaante, andere zyn fchubfgewyze te zamen
_ geftremt. Andere wederom van andere koleu-
ren, vermengingen, en gedaantens. Gelyk
wy na dezen klaarder zullen befchryven.
Deze ftenen werden zeer veel gebruikt van
de metaal-kokers of fmelters. Want zy ma-
ken het vuur fcherper en vloeyender. Het is
zeker, zegt Encelius, dat uit deze fchoonge-
koleurde fxores uitmuntende fchilder ko-
leuren gemaakt zouden konnen worden, als
‘ymant zulks ondernam. Van de Sil of gele
fluor of vloed (teen , werd een gele Oker of
verfltof gemaakt gelyk als wy aangetekent
$, hebben ,
ss Natuur-en Konft-Kabinet,
hebben , maar alle zoorten van gele fluor is
daar niet bekwaam genoeg toe, De Boven-
gemelde Heer Kentmannus heeft vyftien ver-
fcheiden zoorten van gele vloeden ( fluores )
aangetekent , onder dezelve is een zoort dat
zeer helder en doorfchynend is, en de koleur:
van en Chryfolyt volmaaktelyk vertoont;
fpelende een kragtig gout-gele koleur door een
licht-groene. Daar is ook een gele fluor of
vloed-fteen die zo kragtig en volmaaktelyk
gout jazelfs fafferaan-geel is als een oor{terfche
topaas. Maar zy verfchelen zeer veel in har-
digheid. Want daar de oofterfche topaas
buiten den Diamant een van de hardite ftenen
des weerelds is, werd deze zeer zagt
bevonden , en daarom ook zeer bekwaam tot
de bereidinge van fchilder verwe. Dus
verre genoeg van de flwores: wy zullen we-
derom gaan Onderzoeken in de kei-ftenen
DE VESCHEIDE MANIEREN DOOR
DE WELKE DE STENEN GROEYEN
EN DER ZELVER AANMERKELYKE
GEDAAN LENS.
In het vermaarde kabinet van den. Heer
Joh. Jacob. Scheuchzerus werd ook een kei-
fteen die in ’t kanton Zurich uit de Sil gehaalt
is gevonden die groen van kolcur is, en zo=
danig met witte aderen werd door lopen en
door kruift, dat als de fteen deur gezaagt
werd, zy een kruis koomt te vertonen,
Waarom aan den zelven ook den naam van
kruifdragende kei-fteen gegeven is, In het
zelfd kabinet is ook een kei-fteen die uit de
Sil
“Sfanuary,-February.1723. 59
Sil, gehaalt is van een fwartachtige koleur ,
en overal als beftrooit met witte (tippen, en
_befwangërt, met een yzer-erts. Als ook ‘cen
zeer klein kei-lleentje „ dat infgelyks. uit de
Sil gehaalt is, het welke de gedaante van een
_@ogappel verbeeld , zynde het (wart van het
oog omringt met wit en dit wederom met
een fwarte kring. De Naukeurige Frederic.
_ Lachmund, befchryft * een kei-lteen, die
_ geelachtig van koleur is en byna overal bezet
met indrukzels die een zon verbeelden , ge-
lyk als wy in Zab.xrin. uitgebeeld hebben
met Fig. s. Wy vinden zeer veel ronde balle-
tjes onder de kei-fteentjes maar zelden dat zy
volkomen rond zyn; maar in heteyland Cuba
in America zouden veel volkomen ronde
_ keiefteentjes gevonden, worden. _ Gefnerus
“verhaalt ook Libr. de figuris lapidum , dat
J. Kentmanus aan hem drie af beeldzels van
keifteenen gezonden; hadde, die zo rond waren
_dat zy in de plaats van kogels zouden konnen
_ gebruikt worden, … Zy waaren bruin van
‚ koleur met witte en {warte (lippen, gelyk als
uitgebeelt werd in Fig.6. Van diergelyke
flene kogels , verhaalt de Heer Rumphius
3 Boek. 34. Hooftdeel , dat veele. gevonden
werden in de Xwla/che Eilanden. Zy wor-
den by laag water op {trand gevonden.
_Zommige zyn zo rond als of zy gegoten wa-
ren. De kleinfte zyn als een piftoolkogel ,
ven by trappen groter, tot kogels van twe en
drie ponden yzer. Zomtyds is. daar mede
oer een plank gefchoten , zonder dat zy
Ô son 7, „komen
EOrydogr. Hildesheim, Set, 3. Cap. zo
6o _Natuur- en Konft-Kabinet ,
komen te breken. Zy behoren onder de
fwavelkey. Als zy aan fluk werden gefla-
gen, en op een (teen gevreven rieken zy als
{wavel: van binnen is een eenparige fwarte
fubftantie die van buiten als met een (tene
huid omgroeid is. Zy zyn van koleur
graauw, fwart, ros, rooden z. Een voiko-
men rond heeft ook de Heer Lachmund in
een kei-fteen gehad gelyk als wy uit gebeeld
hebben in-de zelfde Fig.6. De vermaarde Heer
Wormius bewaarde ín zyn kabinet een kei-
fteen die de punt hadde als een (wynfpriet,
over al door lopen met zeer geeltige groefjes,
die zo glad en geeftig waren dat de zelve eer
door de kon(t als door de Natuur gegraveert
fcheen , verbeeldende noch daar boven zo
natuurlyk een vierkant handvatzel, als of het
zelve door konft gemaakt was: een kei-fteen
die de gedaante van brood, dat met meel be-
fprengt was verbeelde: kei-ftenen als het hoofd
en hals van een (chaap: andere doorzayt als
met druppen witte hagelftene paarlen enz.
Wy hebben zifstokdn van kei-fteenen de=
welke uit veel kleine kei-fteentjes die te za-
men gegroeid zyn beftaan, Maar de boven
gemelde Heer Lachmund {preekt van een
kei-(teen die veel andere kei-fteentjes van bui-
ten in zich begrypt, gelyk als uit gebeela werd
lig. 7. Het geval en het affchaven van het
water geeft aan de kei-fteentjes zomtyds zeer
ongewone gedaantens. De Heer Scheuch-
zerus heeft in zyn kabinet twe kei-fleentjes ,
Mt : vér-
January, February 1723. 61
vertonende de ene de gedaante van een pegis
puerilis , en de andere van een penis virilis,
beide gevonden in de Sil in ’t kanton Zurich,
als ook een afchgrauwe kei-fteen die met
gelyk lopende witte linien beftreept is. Deze
is mede gevonden te Zurich in een akker
aan den voet van den UIT LIBERG; inf.
gelyks een kei-fteen die uitwendig met knob-
beltjes begroeid is , die de gedaante van rype
kinderpokjes vertonen. De koleur van deze
kei-fteen is groen en de pokjes zyn wit, zy is
gehaalt uit de Sil. De Heer Langius befchryft*
met zeer veel naaukeurigheit zodanig een
pok-key die gevonden is in de Emmen in
% kanton Lucern, Van deze puiften zyn
zommige witachtig , en zommige bruin, en
als pokjes die beginnen te drogen: de fteen
was behalven de pokjes zeer glad en effen.
De pokjes de welke begonden als neer te val-
jen en te drogen, hadden ook in ’t midden
een klein putje. Zommige putjes waren
zeer klein even als pokjes die tuflchen beide
op komen. De (teen ftof uit de welke deze
knobbeltjes belftonden was zeer zuiver , en
hoe wel duifterder van-koleur, door de zelf-
ftandigheid des (teens inwendig zodanig
verfpreid , alseen wezen het welk na buiten
of het oppervlack des fteens gefchuimd zynde
tot des zelfs meerder rypheid is gebragt, De-
_ ze kuobbeltjes verbeelden na de getuigenis van
den Heer. Langius zo volmaaktelyk de kinder -
pokjes-als,enig fchilder zoude konnen verto-
nen. „De Heren Beflerus vertonen in hun
kabinet
‚_# Lb. Supr. Cie:
6z _Natuur="en Konft-Kabinet,
kabinet een wurmgatige kei teen, zie Tab.
xriu. Fig. 8: Deze is van een harde keyach-
tige’ zelfftandigheit van binnen vol hollighe-
den, die de wurmneften en wurmgaten
zeer gelyk zyn: de pok-keyen zal ik na
dezen onder de beeld-ftenen in ’t koper uit-
drukken. .
10.
De Heer Joh: Jacob. Scheuchzerus ver-
haald dat in ’t kanton Bern uit den Berg An-
wanden, drie uren van Olon , by een meer een
Bron ontfpringt die zomtyds kei-fteenen op
werpt van verfcheide verwonderens waar-
dige gedaantens. Als van mefzen, lepels;
vorken enz. Maar de lezer mag wel aan-
merken dat aan’ diergelyke gedaantens zom-
tyds ook wel een weinigje zal toe gegeven
werden , op. de wyze als aan de gedaantens
die zommige menfchen in de wolken zien.
Ook vallen in de wynbergen omtrent Au-
bonne in ’ kanton Bern ronde witte en
helder doorfchynende kei-fteentjes , van de
welke Europifche Diamanten konnen geflepen
worden Noch fpreekt de zelve Heer van
de kei-fteen van ’t kanton Bafel, en van een
kei-fleen die een menfchen nier vertoont, en
van een half deurzichtige kei-fteen die een
Chalcedon vertoont. Als ook van een kei-
. fteen die de gedaante heeft van een menfchen
hert , mitsgaders‘van een kei-fteen die de ge-
daante verbeeld van het oog van een kalf.
Ziet Tab. xr. Fig.g. Als ook dat in het
| …_Bifdom
fanuary, February 1723. ‘63
Bifdom Bafel en in den Ryn, zeer veel
„doorfchynende en half doorfchynende kei-
fteentjes gevonden worden, van welke zom-
mige Europifche Diamanten geflepen konnen
worden. Joh. Kentmanus getuigt in zyn
_ paamrol der bergítoffen van Saxenland of
Meiffen, van die meraienberger metallyne kei-
_ fteen,die wit en met blende of glimmet door-
groeid is: van een kei-fteen die in de vloed T'ri-
bifch gevonden is, én in de welke witte en
bruine fluor of flusfteen ingegroeid. was: van
_kei-fteen in dewelke van binnen kryt gegroeid
Was: van een kei-fteen die een purper Koleu-
“ tige jafpis geleek : van een fwarte kei-{teen met
een wit kruis: van een {warte kei-{teen met
| witte linien : van een blaauwe kei-{teen daar
| ‚de koleuren een theater verbeelden: van kei-
ftenen die de gedaante hebben van het hoofd
van een hond, vaneen kool, van een perfik
enz.
wi
__ Gelyk als de Natuur wonderlyk komt te
fpelen omtrent de gedaantens, verfcheide
‚wyze van groeyen, en verfcheide zelfltandig-
heid in de kei-fteen, doet zy zulks ook niet
Minder omtrent der zelver koleuren, gelyk wy
feets getoont * hebben in die zoort van kei-
teen dewelke vuurfteen genaamt word. De
Heer Wormius getuigt } dat in zyn kabinet
KA bewaard
* Zie Natuur-en konft-kabinet Auguftus De-
eember 1722. van pag. 108. tot Pag 134.
…_ Ì Vid, mufeum Wormianum Lib, 1. Sct, A,
Cap. xr.
64. __Natuur- en Konff-Kabinet,
bewaard wierd een kei-{teen die ook vuurfte-
nig was, en dewelke doorzaait met grein en_
flippen, welkerkoleur als zulver was. De zelf-
ftandigheid van de (teen was {wartachtig, en
benevens de zilverachtige punten was dezelve
nog daar boven doorloopen met Adertjes van
gulden vuurfteen. Deze kei-lleen was ge-
haalt uit de zulvermynen van Noorwegen.
De zelve was zeer {waar van gewigt, en
droeg zulver en koper. Het komt my echter
niet voor dat deze (teen ‘een kei-fteen maar een
ftukje zulvererts geweeft zal zyn. Gelyk
ook noch een andere vuurftenige key, die uit
grof en groote greinen beftond , en van ko-
leur was als gout. Deze fteen is zeer gemeen
in de koper-mynen, is doormengt met enige
blauwachtige (tof en met verfcheide drichoe-
kige greinen die zeer gladen blinkende zyn. Die
zelfde Heer fpreekt ook van een goude vuur-
key , die te zamen geftelt was uit dobbelfte-
nen van de welke zommige groter en andere
kleinder waren, doch meeft alle van een vier-
kante gedaante: van een gulde vuur-key die uit
zeer onegaale greinen beftond, zynde zommige
zeer hoekkig, en de (teen bedommelt en door-
lopen met een biaauw ; hetwelke met groen
gemengt was „het weelke een koleur vertoonde
als een pauwe (taart. Deze fleen was zeer bros
en liet zich door vryving in grein ontbinden:
van een zeer aangenaame vuur-key die van een
zeer valte zelfftandigheid was „en in zyn (wart-
achtig ligchaam verfcheide ertzen van wonder-
Iyk gekoleurt vuurfteen begreep ; in de zelve
was te zien gout-geel, zulver-wit, fwart van
yzer;,
| “January, February 1723. Gp
Yzer, koperig, rood, purper, hemelsblaauw
„en verfcheide zeer aangename koleuren. Wor-
mius {preekt nog van vuurkeyen die vaf=
grauw , geel en wit van koleur en met mar-
mere fprenkels doorlopen waren, en noch van
&enige andere zoorten en koleuren. Waar uit
genoegzaam komt te blyken dat de Natuur
‚de kei-(teen op verfcheide wyzen doed groe- :
yen, met alderhande {chone koleuren komt
te vercieren , en zommige tot zeer vremde en
Ode rermantes doed groeyen. In * kabi-
net van Beflerus is een hairachtige kei-fteen
zie Fig. ro. Als ook een grauwe kei-fteen
die de gedaante van een men{chen hand ver
beelt ; uitgebeeld in Fig. 11. Een vuurkey
vol ‚kromme plooyen als of dezelve door
konft gemaakt was, uitgebeelt in Fig‚12. van
Tab. xrur, hier achter by gevoegt.
eisef Nn kn
„Zommige kei-fteen is zodanig hart dat zy
zelfs het gewelt van het vuur wederltaat. Pli-
nius ‚ by Ferandus Imperatus, zegt dat zoda=
pige gevonden wierden ‚dewelke zonder te be=
derven. den tyd konden verduren, en daerom
eer bekwaam waren tot overblyfzels , als
giaflteeden, beelden , en andere oude gedenk-
tekenen. Plinius zegt dat zy van deze ftenen
vormen maakten in dewelke koper gegoten
ierd. Hy {preekt ook van een groenen kei-
fteen die het vuur konde wederftaan. Maar
getuigt dat dezelve nergens overvloedig, ge-
vonden wierd : «en van fwarte kei-ftenen die
zeer hed waren tot den huisbouw, als ook
NENRDEEL: ver Er on … van
.
66 Natuur= en _Konft-Kabinet,
van rode keifteen. Ferandus Imperatus
fpreekt * van groene keiftenen die in de
zaver of het grove en {teenachtig zand ge-
vonden wierd, van de welke de meefte zo
groot waren als een okkernoot, die-met zyn
groene bolfter bekleet is. Zommige van de-
zelve zyn,donker, en andere van een heldere
groene koleur , uitnemende hart en zeer be-
kwaam om gepolyft te werden: van kei-ftenen
die rood en oker achtig vau koleur zyn; van
fwarte kei-fteen die met alderhande koleuren
en veel oker doorkruift word , en die zich niet
alleen uitftekend wel laat polyften, maar ook
vry wel het geweld des vuurs kan verdragen.
In zeer fwaar vuur gelyk als in de metaal
furnuifen kan alle zoort van kei-fteen ge-
{molten werden. Daarom moeten wy maart
gemeen vuur verftaan, als gezegt werd van
zommige zoort van kei-fteen, dat dezelve
het vuur kan weder (taan, In de keí-ftenen
zyn dik wils verfcheide metallyne delen in ge-
wikkelt door middel van metallyne uitdam-
pingen , of wateren , of gronden, in dewel*
ke dezelve komen te groeyen, Deze delen
verwekken de koleuren die in de kei-fteen ge=
vonden worden. Als in een kei-iteen zich
verfcheide koleuren vertonen, word zulks
veroorzaakt van verfcheide metalen als van
gout , zulver , koper , yzer enz; gelyk als
de ondervindinge doed zien dat wy zomtydts
die metalen uit dezelve konnen bereiden.
Gelyk als wy wittê doorfchynende keifteen
tjes vinden in Europa, getuigt ook de Heer
Rum;
* Hiftoria natural. Lib, zxr. Cap. ze 4
|
-Januúry, February 1723. - Ó7
Rumphius-111 Boek Cap: 22: van zekere kein
fteneri dien-hy-den naam van kryftalgelykende
kei-fterien geeft, dewelke gevonden werden in
de Amboinfche Eilanden, Zommige zyn van
zulkeen klaren weerfchyn, dat zy 't edel ge-
fleente als tergen. Zummige zyn half door-
fchynende, aan de ene zyde rondachtig , en bet
ovrige hoekig. Zommige helder en doorfchy-
mende als ys of kryftal;. zommige met een
blauwe weerfchyn; Zommige hebben van bin-
nen een gele weerfchyn, gelyk een lichtje van
de ene plaats tot de andere verfchietende, als
zy gedraeit worden ; Zommige verbeelden
volkomen de heldere gom tragacant;, behalven
noch verfcheide andere. And
e 12:
De kei-ftenen verfchelen in grote zeer veel
van malkander. Want gelyk als wy gewone=
lyk den naam van. keyen geven aan kleinen
fteen , worden echter gehele bergen van aan
„malkander gegroeide kei fteen gevonden. In
zommige kei-fteenen werd vân binnen een
merg van een witte , of gele of andere zelf-
ftandigheid gevonden. Zomtyds groeid de
kei-fteen in deszelfs eigen Aderen , en zom-
_tyds in de metaal-Aderen : zeer dik wils aan
malkanderen gehegt met teerlings gedaantige
ftukken ‚ of met ftukken van andere bepaalde
‘gedaantens…: Als de. kei-fteén- zo, groot” is;
dat dezelve-in de gronden tot Aderen komt
tegroeyen , werd dezelve onder de Saxes of het
groot grof gefteente geftelt: zomtyds groeyen
de Aderen van de kei-fteen in de gebergtens
68 Natuur-en Konft-Kabinet.
van grove Saxe; Zomtyds homen deszelfs
Aderen vallen in de ryke metaal-aderen , de-
welke zy dan: zeer beroven en verarmen, en,
voor de bergwerkers zeer fchadelyk zyn , de-
welke aan dezelve den naam van Kammen in
_de metaal-Aderen geven. t
14.
Wy werden -ook :kragtig overtuigt dat de
Natuur wverfcheide manteren gebruikt in het
voort telen der lenen, en dezelve tot zeer won-
derlyke en bepaalde gedaantens doed groeven;
Als wy de {tenen komen te befchouwen die
met kleine en zeer dunne bladertjes en fchil-
letjes op malkander komen te groeyen, ge-
Iyk als ik reets aangemerkt hebbe in de alder=
hartíte van alle de ftenen namentlyk den Dia-
mant , en in de zachtíte- te weten zommige
van de gypsfteen, en wel voornamentlyk de
fpigel-gyps; gelyk als wy getoont hebben in
onze twede verhandelinge van de Natuurlyke
Hiftorie der ftenen; en voor dezen in onze
befchryvinge * van de vegetatie der metalen,
mineralen , en der zelver verfcheide zagezs-
matten ‚ hebben aangehaalt van een zeker
zoort van de ftenige Aarde van Zripoli,
die niet alleen-met fchilfers en bladen op mal-
kander komt te groeyen , maar in plaaten
gefneden zynde aan weer kanten de indruk-
zels van kleine kruykjes vertoont. Maar on-
derde (tenen die in dit opzicht van een won-
derlyke geftalte zyn munten wel voorna=
„mentlyk
* Ziet Natuur en konft-kabinet July Augue
fly s7zo. Pag. 188. Tab: xvun. Fig. 17.
January , February 1723. 69
mentlyk uit de Talk, Het Moskovyfch glas,
de pluim-aluin, en de Asbeft of amianth. Want
alfchoon de ‘lalk en het moskovifch glas
zeer veel van malkander verfchelen, komen
zy echter daar in over een dat zy in zeer buig-
zame en op malkander leggende dunne
blaadjes beftaan. De Talk en de Blende of
Mica of glimmer hebben ook zo veel ge-
meenfchap met malkander dat de talk zoude
konnen genaamt werden een zuivere en blade-
rige blende en de blende een infteen ingeltroide
k
talk. „De blende werd vande latynen en
zelfs van de hoogduitfche berg-lieden Mica
genaamt in ’t hoogduits Glimmer , Blende
Katte-zulver enz, Zy geven de naam van
zulver vaan de glimmer om dat deszelfs ko-
leur dikwils zo zeer met het zulver over een
komt, dat onkundige en kinderen zouden
mifleid werden , door katte-zulver, ‘alfchoon
niets in de glimmer gevonden werd dat naar
_zulver gelykt. Want alfchoon de glimmer in
gemeen vuur zich niet laat ontbinden , word
zy door de grote kragt van het vuur der me-
taal-furnuifen geheel verteert en verloren.
De zuiverfte talk heeft zulk een fchoone en
aangename parel koleur , dat het fchynt als
of de natuur deszelfs kragten daar toe voor-
namentlyk afgeflooft hadde,
- Is.
_ De talk , glimmer, Amianth, en Pluim-
éluin zyn (teengewafzen die wel zeer veel
over een komft fchynen te hebben , om dat
zy zeer wel het vuur konnen verdragen, maar
E 3 zy
no _ Natuur- en Konft-Kabinet,
zy verfchelen echter in veel omftandigheden;
Gelyk als de talk en glimmer zeer veel over-
eenkomft hebben in zommige uitwendige hoe=-
danigheden , gelykenen ook de Amianth en
Pluim-Aluin veel na malkander , hoewel de
Pluim-Aluin-fteen Amianth is die harder en
brofzer is. Detalk-fteen is van ver{cheide zoor-
ten en koleuren,Zommige is wit,andeze wart, —
bleek, geel , gout geel, groen, en wederom
andere bruin van koleur. De talk en glimmer
groeid zo zeer in en door malkander, dat wy
dezelve zonder onderfcheid zullen verhande-
Ien. Onder de verfcheide zoorten van talk die
alleenlyk, in Switzerland gevonden werden
meld de uitmuntende Joh. Scheuchzerus, dat
alleenlyk in ’t kanton Zurich gevonden werd
in de Sil of oker een talk-achtige (teen „die ligt
groen van koleur is: Een witte talk die in
fteen groeid by het Dorp Sekez: talk-achtige
fteen van een grauwe koleur by Zurich , en
van de welke zelfs-huizen hebouwd worden;
talk van goude en een pikachtige koleur, die
in deSil gevonden word : kluitachtige talk van
een goude koleur, dewelkegroeid in graauwe
fteen by ’% fteedje Bulach: van een talk-ach-
tige blende of glimmer, die in rode fteen is,
en uit de Sîl gehaalt is geworden : van een
zulver-koleurige talk-achtige glimmer, die in
fteen omtrent Zurich gevonden word. In het
kanton Bern werd gevonden talk die van ko-
leur is als pik. Kentmanus fpreekt ook van
talk die van koleur ís als pik , en-die in me-
tallyne kei-fteen groeid: ook noch-van een
andere talk die van koleur is-al$ pik en in
een
January, February 1723. AT
een fleen groeid van dezelve pikkige koleur.
In Het kanton Schweitz werd in den berg
Rigi talkachtige blende gevonden van koleur
als zulver. Zy groeid in een grauwe {chil
ferfteen. In het kanton Glarus word zilver=
koleurige talk gevonden in de bergen Cimme-
ren ‚en Weiflenmeil: In de pundten groeide
witte talk als geftrooyt op de fteen boven ta-
mins. In de flimfer-berg ‚ die Glarus en de
pundten fcheid, werd gevonden witte talk-
fteen, die met bruine aderen doorlopen is By
Soglio werd witte en’ witachtige groene talk-
fteen- gevonden. By den oorfprong van den
Achter Ryn , word in wit gefteente talkach-
tige glimmer gevonden van goud en zulver-
_koleur. Langius fpreekt ook by den Here
Scheuchzerus van een korftachtige talk, die
duifterlyk doorfchynende en van koleur licht
groen is. In het graaffchap Neuffchatel ís
volgens de aantekeninge ‚van den Here
„Scheuchzerus in het Jaar 1692. uit een huis niet
verre van Neuenburg een talk gegraven die
Îne-wit van koleur was. By de ftaal-groeven
in het graaffchap Sargans, werd uit de bergen
van de Voogdy Luggarus fwarte talk gegra=
ven. In Gafter in het Goldinger-Dal werd
gevonden blende die zulver wit en ook-die
geel van koleur is als fwavel.
16.
De talk werd van verfcheide {chryvers en
by de berglieden in Saxen en Meiflen den
naam van Magnetis gegeven. Maar wy moe-
ten aanmerken dat hier niet door verftaan
E 4 „werd
72 „Natuur-en. Könft-Kabinèt,
werdde agnes of magneetfteen of Seil-fteen
die het yzer trekt. J. Kentmannus * {preekt
van een talk die doorfchynende en blinkend is
en van koleur als zulver. Dezelve word gevon=
den in Liyfland, en laat zich inzeer dunne
fchillen» van} malkander fcheiden : als-ook °
van een wit groene talk van meiflen , die
insgelyks {plytbaar is ; van talk die niet door-
fchynende is, maer die van koleur isals loot,
en zich insgelyks in {chillen laat fcheiden :
van kluit-achtige talk in de welke veel kleine
ronde harde en fwaarwegende Ileentjes ko-
men te groeyen, die veel overeenkomft heb- _
ben met onzuivre robynen of onzuivre grana-
ten: van Onolsbachfche talk, die yzerkleurig,
fchorsachtig en groot is, van dewelke zelfs.
tafelbladen gemaakt worden : van Boheemfche
talksfteen die uit kleine fchubben te zamen ge-
groeid, yzerachtig van koleur , en met ori-
chalcum te zame geltelt is: van talkfteen die
kluit-achtig en zulver-achtig van koleur is,
en in, dewelke ronde fteenen gevonden wer
den die root van koleur zyn.
E 27.
„In meiflen werden ook veel zoorten van
mnica, of glimmer gevonden. _Kentmannus
{preekt van mica of. kattezulver die zeer wit
is en aan de fchors van de (tenen groeid: van
een mica of blende die fwart en zeer dun en
Jigt is: van een: glimmer te. Marieberg die
„klutig en van een -zulver koleur is,en in de
fchorten der kei-{teenne groeid : van goutgeele.
sit 3 glimmer
| ‚& Lib, cit.
Fanuarys February T723. 23
glimmer of katê-goud : van eenkatte-goud:
dat zich vryven laat tot-zand of een poeder
dat na goud gelykt, het welk ook voor gout=
zand over het fchrift als elders nog tegen-
woordig gebruikt werd. Van dit gouden
‘ zand heeft te Romen een berg den naam van
_gouden-berg *. Kentmannus {preekt ook van
verfcheide- zoorten van harnasfteen die onder
de talk en glimmer behoort; maar van deze
zullen wy op zyn tyd fpreken.
Nt: 13.
De verfcheidentheit van de talk geeft ge-
_noegzaam te kennen dat zich in deszelfs te
zamenftellinge zomtyds verfcheide vremde
„delen, of mineralifche dampen, of fleen-zap-
_pen komen in te wikkelen. Dit is ook de
oorzaak dat de. onzuiverfle -alderminft het
gewelt des- vuurs- kan verdragen , anderzints
getuigt Agricola f-dat-de talk het vuur zo
wel wederftaat. als-de Amianth , en vervol-
gens onder de andere’ onverbrandelyke fte-
‚men of -Afbefta kan geltelt werden; gelvk als
„ook waargenomen is van Ferrandus $ Impe-
’ratus die de talk onder de Afbefla geftelt
heeft. Zommige maken van de zuiverfte talk
ook „op; de wyze als van den Amianth,
lemmetten in de lantarens en lampen : maar
dewyl detalk niet beftaat uit dunne Draden
of wol gelyk als de Amianth, maar uit zeer
dunne ‘op malkander leggende blaadjes , en
ral Ess? zom-
oo * Vid Kentmanni lib. citato tit. 4. de lapidibus,
T De Natura foffilium lib. v. Ë
+ Hiffor, Naturalis Lib, xxv. Cap. 3.
k
|
74. Natuur-en Konft-Kabinet,
zommige zoorten op malkander leggende .
fchorsjes, “is het een weinig moeijelyker van
dezelve lemmetten te maken als van de dra-
den-of vande wol des Amianths. Echter
weten zommige de blaadjes van de talk zeer
geeltig aan malkander te voegen door middel
van dun yzer-draad , en op die wyze lem-
metten „ die zeer lang konnen duren te ma-
ken. «De uitmuntende Agricola beveftigt
ook, gelyk als wy uit de vermaarde Scheuch-
zerus en de Naaukeurige Kentmannus gezien
hebben , dat de talk op zeer veel plaatzen
gevonden werd: Dat dezelve meeft gevon- «
den werd van een zilver-achtige en ook dik=
wils van een goud-achtige koleur , dat ook
zomtyds talk gevonden werd die yzer-kleurig
is gelyk als te Meiflen in het Goldekroonfche
bergwerk en elders : ook talk die de koleur
heeft van lood : talk die zilver-achtig van
koleur met een lood-verwige koleur door-
mengt is. De zoorten van talk welker ko-
leur is , of als zuiver of als gout, of als
yzer; is gewoonlyk vermengt, zomtyds met
een roode Aarde en zomtyds met een gele
Aarde, en zomtyds met aarde van een andere
koleur. … By de vloed Niger werd ook fwarte
talk-gevonden. Zommige talk laat zich vol-
gens de waarneminge van Agricola niet in
kleine blaatjes {chillen of verdelen, maar
in dikker korften , gelyk als wel voorna=
meptlyk. de talk die lood-verwig of zilver-en
loodverwig te gelyk is. Maar dat de Iyfland-
fche. talk. zich zeer wel in zeer fyne blaadjes
laat fchillen en verdeelen : Dat ook de en
O0,
Fanuary ys February 1723 75.
of -glimmer met de talk wel volkomen over
een komt omtrent de koleur van goud of
gulver of {wart enz. maar dat de mica of
het katte-zulver door het vuur verterd werd.
Ook gelykt-de mica of glimmer meer naar
‘zand als naar een (leen. Zy werd veel ge=
vonden in de ftenen, in de marmers , en
zelfs ook in ander zant; maar zodanig vaft
aan dezelve gegroeit, dat zy niet van dezelve
af gefcheiden kan werden. By de hete baad-
wateren van Lotteringen werd glimmer ge-
vonden , die als gout-zand gebruikt werd op
het fchrift, als ook in de henvelen van T'hu-
ringen. op de grenzen van Bohemen. De
blende of glimmer groeid noch op verfcheide
andere wyzen. en gedaantens, maar wy zul-
Jen gelegentheit krygen om van dezelve te
fpreken in eene verbandelinge van de ftenen
met Beelteniffen. Wanneer ik ook enige
zoorten van talk en talk-achtige (tenen die
onder my beru{ten zal uitbeelden.
k 19.
In Italie werd de talk ook op zeer veel plaat-
zen gevonden, en van verfcheide zoorten.
Zy verfchelen wel voornamentlyk in glad-
heid , in buigzaamheid van bladeren en in ko-
leuren. Zy worden. volgens de getuigenifze
_ van Ferrandus Imperatus *. dikwils gevonden
in de doorlopende aderen van doorfchynende
fteenen ‚aan dewelke zy als aanhangen „en de-
zelve zomtyds als geheel bekleden, gelyk als
een zeker zoort van greinachtige kei-fteen ,
dat inde talk groeid, en zelfs verfcheide door-
b En tue rfchye
X Tiftor. Natural. Lib, xxv. Cap. 3.
76. _Natuur- en Konft- Kabinet,
fchynende Edele gefteentens die in de talk ge=
vonden werden. Zommige talk is doorfchy=
nende, maar zo ras als dezelve op het vuur
gelegt werd, verlieft zy haare doortehynent- |
heit en neemt de koleur aan van zulver of
van gout na deszelfs verfcheiden zoort. Van
het gebruik en de kragten van de talk en zzrca
zal ik handelen daar wy fpreken vande (tenen
in ’t byzonder.
sn Tilo
_ Aan de lapis fpeeularis, die wy Moskovifch
glas noemen, geeft Imperatûs zeer oneigen
den naam van fpeigel talk , want de lapis fpe-
cularis is een fteen die door het vuur vergaat in
gyps, en ís niet anders als een gyps-{teen
die uit zeer taeije en dunne blaaden beitaat ;
maar de talk wederftaat het vuur op de wyze
als de Amianth van dewelke deou den het
onverbrandelyk lywaat bereidede. Maar wy
zullen van deze handelen als wy van de Ami-
anth en pluim-aluin-fpreken. De talk die wit
groen van koleur is, word in kluiten gevon-
den, en is te zamen geftelt uit zeer dunne
fchilletjes die zeer valt op malkander gevoegt
zyn. In het aantaften is de kluit niet alleen
zagt , maar glad en finerig aan de handen „
en als met dezelve op {wart papier geftreken
werd , läat zy een dunne wite ftreek na.
Als deze ligt groene talk tegens het vuur ge-
houden werd, krygt zy van buiten een witte
koleur, en een opperhuit als kleine viflchob-
betjes. Maar als dezelve langer in ’t vuur ge=
houden werd fcheiden de laagjes van de ee
Ma dh zic
January, February 1723. 77
zich eindelyk in zeer dunne bladen, en ver-
krygt geheelyk een witte koleur als zulver..
Deze talk groeit in Italien en elders in eem
witte en poreufe (teen, die aan het vuur gelegt
zynde een reuk van (wavel uitgeeft. «De
lk die van hoger groen is , laat zich in zeer
buigzame bladen {cheiden , dezelve is taay,
niet hart maar ongemeen donker groen van
koleur. Als dezelve op het vuur gelegt werd
fwelt zy op, en fcheid zich in zeer dunne
bladen die door ’t vuur een zulver koleur aan
nemen „ daar gout koleur door fpeelt. Maar
deze wederftaat het vuur niet zo wel alsde
andere zoorten. De korftagtige talk vaneen
lood koleur , daar zelfs enig groen en zulver
door {peelt , laat zich niet in blaadjes-maar
korften fcheiden, en werd veel gevonden inde
aderen van de kei-fteen , dien zy zeer vaft
aan kleeft , en zomtyds zodanig met dezelve
| vermengd en door groeid is, dat zy naauwe=
lyks te onderfcheiden zyn.
NS
es 8
wi 21.
Onder de Afbeftaof onverbrandelyke fteen is
_de Amianth de voornaamfte en zeer vermaard
door des zelfs gebruik by de oude volkeren,
De Amíanth is een zoort van fplyt-fteen , de-
wyl dezelve zich laat fcheiden in draden en
vezelen of wel op de wyze als de {plyt-Aluin
en zommige zoorten van Gyps. Maar de
draden van de Amíanth,zyn zagter fynder en
zeer wolachtig. De ‘Amianth-fteen groeid op
de zelfde wyze alshet:hout der bomen ‚met
wezels. en draden die: vaten. als op halkane
aria à EE
EN
28 _Natuurs en Konft-Kabinet ,
der gepakt komen te groeyen, gelyk als’in de
dradige Gyps, fplyt-alain en pluim-aluin ook
gezien werd. De oude fchilden de dra-
den van den Amianth-fteen op een wyzek
gelyk als wy vertoont hebben in * Natuur-en}
Konft-kabinet July en Augufty 1720. Pag-170.
en 171. en Tabula xvri1. Fig. 8. En zy
maakten van deze Draden lenneppen, uitge-
beelt in Fig. 9. van de zelfde Tab. xvur. die
in de altyd brandende Lampen gebruikt wier=
den. Dit afpluizen van de draden moet met
zeef veel voorzichtigheit gefchieden want zy
zy fynder als de wol , gelyk ik dezeive na ’t
leven: gefneden nader uit zal beelden. De
Amianth komt met de talk over een in wite
heid van koleur, als ook in buigzaamheid
van des zelfs delen en onverbrandelykheit,
Maar de talk groeid of met korften op mal-
kanderen , of met zeer dunne blaadjes, daar
de Amianth in tegendeel groeid als het hout
met draden, die als een bos haar aan malkan-
der zyn en zich wederom fcheiden laten. De
Amianth-fteen groeid tot verfcheide gedaan-
tens gelyk gezien kan worden in Tab. xr11rs
Fig. 13. in de welke twe Amianth-ftenen
uitgebeeld werden. Na dat zy ouwelinx een
genoegzame hoeveelheid van zodanige fteni-
ge draden of wol gewonnen en wel gefpon=
nen hadden, maakten zy van dezelve het on-
verbrandelyke linden, het welke zodanig
vermaard is, dat de liefhebbers het zelvein
hunne natuur-en konft-kabinetten bewaren |
als een groote-rariteit. Het Aanmerkelyke,
waar door dit linde de verwonderige van een
ygelyk
Sfanuary, February 1723. 76
ygelyk opwekt , is, dat, als het zelve vuil
en befmeurt „, of bevlekt, of {wart is gewor”
den, niet gelyk als ander linden in het
water , maar in het vuur gewafzen en gezui-
vert werd 3 gelyk als wy hier achter uitgebeeld
hebben Fig. 14. Want dewyl de Amianth
van het vuur niet verbroken werd, verteerd
het vuur door deszelfs brand alleenlyk die
Onreinigheit, en vuiligheid van dit linden, en
‘het zelve werd zeer fchoon , zuiver en zin=
delyk door het vuur. Als ook de lemmetten
die van de Amianth-fteen in de lampen gelegt
waren, eenmaal waren aangefteken, konden
zy altyd branden, zo lange als zy maar geen
gebrek van oly hadden , om dat zy door de
vlam van de lamp niet verteert wierden, ge-
Iyk als de lemmetten die anderzints in de
lampen gebruikt. werden. Ettmullerus ver-
haalt, dat Hy zelfs te Milaan in het kabinet
van Septalius een goud-beurs gezien heeft,
die van Amianth-fteen gebreid of geweven
Was. Dat het goud of zulver gelt in deze
gout-beurs door ’t vuur konde gefmolten
Werden, zonder dat de goud-beurs in het
minfte befchadigt werd. Deze Septalius was
een zeer geleerd ryk en konftig Heer , kanun-
nik te milaan. Het geheim van de Amianth-
fleen tot een vaften draad te bereiden was aan
den zelven, volgens de getuigeniffe vanEttmul-=
Ter ook zeer wel bekent. Jz mufzo fepral.
werden verfcheide konft{tukken gevönden die
Yan de amianth gemaakt zyn.
Pci
8o Natuur- en Konft-Kabinet,
d 22
De Amianth werd volgens het berigt der
fchryvers ontwonden , gelyk als wy aange-
merkt hebben , en tot boflchen gemaakt, die _
de gedaante hebben van een bos gevlogten of —
gedraaid fyn vrouwen-haar , en zodanig be-
reid werd zy veeltyds verkogt op de wyze
als wy uitgebeelt hebben in Fig. 15. De
Amianth-fteen groeid volgens de getuigenis
van Agricola in ’t gebied van Namen : in
Eisfeld niet verre van het kloofter Ilfeld: in
de metaalgroeven van. Neurenberg. Maar de
geleerde Bajerus {preekt in zyn uitmuntend
werkje of Orydographia norica niet anders
van de Amianth , als dat in de gronden van
Neurenberg te, Winshem gevonden werd een
Gyps, die zeer wit en van een blinkende
Sulver-koleur is „en de welke zich laat ver-
delen in draden, by na op de zelfde wyze als
‘de Amianth. Dat dezelve door een fchande-
Iyke onkunde voor pluim-aluin aangezien en
verkogt werd, Agricola heeft ook aangete-
kent dat de Amianth groeid in de bergen
van Arcadie : in Scytifch T'artaryen sin Indien; .
in Egypten enz. De Amianth verfcheelt zeer
veel van koleur. Want zommige is feer wit,
andere afchgraauw , andere ros , ook wel
yzerkleurig. Zommige hebben aan dezelve den
naam gegeven van {plyt-Àluin , om dat de-
zelve ten opzichte van deszelfs draadachtig-
heid en vlokachtigheit vry wel over een
komt met de fplyt-Aluin. Maar de Ami-
anth verfcheelt zeer veel van de hpnl
eCi en
January, February 1723. 8x
Dewyl de fplyt- Aluin zeer te zamentrekkend
van fmaak is en zich van {cherpe fcheivogten
daat op lofzen, maar de Amianth geenzints,
Ook is de Amianth by na fimakeloos.
23:
Agricola verhaalt * Dat in Saxen en op
verfcheide andere plaatzen van de Amianth-
fleen lemmetten gedrait werden die in navol-
ging van de oude gebruikt werden in de oly-
lampen : Dat de Amianth werd gezuivert,
los gemaakt, gefponnen en geweven : Dat van
dezelve gemaakt werden Servetten, en hand-
doeken, gelyk als in Saxen Wreberg. Volgens
de getuigenifle van Hierocles maakte de
rachmanen of Indifche Philofofen hunne
klederen van het fteen-linden, dat van den A-
mianth geweven was: gelyk ook ouwelinx de
Doodkledeten der koningen van dit fteen-
linde bereid wierden; op dat hunne afch, als
zy verbrand waren, zonder vermenginge
zoude bewaart blyven in het doodkleet. Plíi-
nius getuigt by Agricola dat ouwelinx dit
fteen-linden ongemeen duur was ; maar he-
dendaags, dewyl de Amíanth overvloedig
gevonden word , in de groeven van Neuren-
berg en elders, is het zelve zeer wel te beko=
men volgens de getuigenifle van Agricola.
id 24.
In Ambon op Leitimor werd volgens de
Aantekening van den vermaarden G.E.
VIII. Deer. F Rum-
Re vl De Natura. foffslium lib. v,
®.
82 __Natuûr-en Konft-Kabinet,
Rumphius * gevonden een zoórt van Amf
anth , inzonderheit in de valleye der Riviere
Den Alf. De Heer Rumphius zegt ‚ dat de
Apothekers dezelve ’t onrechte Pluim-Aluin
noemen. In deze valleye worden gehele
klippen van die Amianth gevonden. Dezelve
is van buiten hart en fwartachtig grauw ,
doch fchilfferig. Als twe of drie van des-
zelfs buitenfte korften werden afgenomen ,
vertoont zich den Amianth in de gedaante
van gryze haaften , doch vaft aan malkander
klevende, en met veel zee-groene fchilfferen
op malkander leggende , dewelke beter de
talk gelyken , waar voor hy ook in Europa
zoude aangezien zyn. Hy fptintert licht zo
wel in haartjes als in fchubben of blaadjes.
Dit zal buiten twyfel de reden zyn waarom
de Heer Rumphius aan den zelven den naam
van Baftert-Amianth komt te geven; want
ten opzichte van deszelfs draadachtigheit komt
dezelve wel met den Amianth over een
maar ten opzichte van deszelfs fcheidinge in
blaadjes gelykt dezelve meerder naar den
talk. ai als wy begrypen dat de Amie
anth nit anders als een zoort van talk is,
dewelke een vezelachtige te zamenftellinge
verkrygt , is de gehele fwarigheid weggenomen.
De fchilfers of bladen hebben een groene kor
leur en de Heer Rumphius bekent zelfs dat
zy zeer wel naar talk gelyken. Als de haar=
tjes en fchubbetjes van die Amianth op de
huit gelegt werden veroorzaken zy jeukte,
gelyk als de geftote pluim-Aluin ; dewelk
wy
* Ambeinfche Rariteit-kamer 3 Beek 80 kapitts
Janvary,Fêlruary-1723. 83
Wy krevelkruid noemen. Hier uit zoude
mifchien ymant befluiten dar deze baftert-A-
mianth geen. Amianth- noch ook geen: talk
was, om dat de eygentlyke langdradige Ami-
anth.en den talk niet fcherp zyn , en geen
jeukte op de huit veroorzaken, en dat deze
ftof beter met de fcherpheit van de pluim-
Aluin over een kwam: Maar het is zeer
„Waarfchynelyk dat deze Amiantfteen niet an-
ders is als een zoortvan pluim-aluin ;-wantde
pluim-aluin is geen aluin maar een hartdra-
dige Amiant-fteen. De gedaante die de uit-
Bever.van de Heer Rumphius van een Amianth
heeft.mede gedeelt, kan hier achter gezien
werden in Tab,xrarr, Fig. 16. De ware
en opregte Amianth is my toegezonden van
Mynen waarden vriend , ‚den Heer Hendrik
van Raat, dewelke niet alleen onbedenkelyk
vele sertzen , mineralen, fteen-gewaflen en
alderhande naturalia bezit, maar dezelve, dat
zelden gebeurd, zeer grondig kent en verftaat.
Deze Amiant-fteen ís. vitgebeelt Tab. XL1v,
Fig.r. De bovenfte en onderfte fchors is fchil-
feragtigen {wart by A. en B; In het midden by G.
vertoont zich een fcheidinge die door een
De {wartachtige fchors gemaakt ‘werd.
De draadjes D. D. zyn fynder als de onbe-
reide zyde der zywormen, envals zy afgefchilt
werden vlokkig , als de alderfynfte wol, gelyk
gezien kan werden by E. de koleur by D.D,
en de koleur, vande afgefchilde draadjes E. ís
overeenkomftig met de lichtrgroene talk „of
liever met zyde die parelkleur geverwr en
blinkende is.
hbs: se BO De
-
84 __Natuur- en Konft-Kabinet,
2$e
De Heer Rumphius verhaalt noch ook
van deze Baftert-Amianth, dat door zagt fly-
pen van dezelve grote (tukken die fray blin=
ken fwart-groen en grys van koieur zyn, en
door de lucht harder werden , konnen ge-
maakt werden. Die Heer getuigt dat aan de
Amboinfche de gryze (tof meelt is, en dat
die veel groen heeft met zyne fchelffers beter
gelykt naar de talk. Uit de boven-gemelde
rivier de Alf, en deszelfs fpruit de Way-
nitoe, worden vele zodanige ftukjes van een
vinger lang en kleinder uit gedreven, dewelke
verftroit aan de flrand gevonden worden.
Als deze lang in de zon hebben gelegen ver-
liezen zy hunne groenheid, en werden grys-
graauw , en verkrygen daar door zodanig een
aantrekkende kragt , dat zy aan natte lippen
gehouden daar aan valt kleven, en byna het
vel afhalen , als zy weder afgetrokkens wer-
den. Als de (tukken met water op een fleen
gevreven werden , gaan zy over in een witte
pap. De gehele (trand van Warnitoe heeft
verfcheide rivieren en fwartachtige klippen,
dewelke brokkelig en fchelferig fwart-groen
en lootwervig zyn, en zeer wel naar den
talk aarden. Dezelfde fchryver , dewelke ik
hier in ’t brede hebbe aangehaalt om. den aart
van deze baftert Amianth-fteen nader te ver-
tonen, getuigt dat hy diergelyke klippen van
baltert- Amianth en talk gezien heeft in
Duitfchland , en wel voornament!yk in dat
gedeelte van Meliboke ,’t welk het Rhyngouw
een wite
January, February 1723. _ 8yr
uitmaakt, en de hoogte die hiÖône genaamt
wert. Dat zelfs de muiren van het vervalle
ftamhuis van Catzenellebogen meeit van deze
fleen gemaakt zyn : doch dat zy alle op die
plaatzen gehouden werden voor keyen of
fchilterfteen. Van diergelyke baftert Amianth-
fteen werden volgens de getuigenifle van den
Heer * Scheuchzerus verfcheide in Switferland
gevonden. Û
26.
De vermaarde Heer J. J. Scheuchzerus ge-
tuigt dat in Switzerland in het Graaf{chap
Claven gevonden werd een licht groene A-
mianth : infgelyks ook in den Berg Cravatalva:
Dat in Wallis tuffchen Vifp en Staiden aan
den weg een diergelyke Amianth groef ge-
vonden werd. De inwoonders maken van
dezen {teen ovens en vervocren die ook in
het gebied van Bern. In het kabinet van den
zelfden Heer werd ook gevonden een witte
Battert-Amianth-(teen , die zich vryven laat.
Deze is uit het gebied van Schaffhaufen.
Uit het gebied van Bafel een witte leen, die
den Amianth gelyk fchynt en zich fcheiden
laat in witte Draden. De Heer Scheuchze-
rus is in twyfel of deze fteenen niet wel mog-
ten behoren onder het geflagt van de gyps, te
‚meer om -dat zy zich door het vuur in gyps-
‘kalk laten branden. Maar dewyl de Ami-
„anth zich door het vuur niet laat verkalken,
(is dezelve genoegzaam van de gyps te onder-
\{cheiden,. dewyl de gyps-fteen zich eerder
EF :3 laat
_® Orydograpb. Helvetica, Pag.m. 132. 133e
86 Natuur-en Konft-Kabinet,
laat verkalken als zelfs de meefte kalk-fteen.
waar uit wy geruftelyk befluiten, dat de ge-
melde fteenen niet anders alsgyps-ftenen zyn, _
die een weinigje valter en beftendiger zyn als
de gewonelyke gyps, en geen Amianth-fteen,
Dit werd ook noch beveltigt, om dat die
zelfde-heer getuigt van een fteen die uitde
gyps gegraven werd te Endingen in Baden,
en als zulver blinkt, en naar den -Amianth
gelykt ‚ om dat dezelve zich laat fcheiden in
draden , hoewel ook in bladen , het welk
meerder naar den talk fweemt. Diergelyke
Amianth gelyke gyps werd ook gegraven ín
het Graaffchap Neurenberg by Boudry , als
ook in den Lagerberg in ’t gebied van Zurig.
In Walles werd ook een zeer witte {teen ge-
vonden die tezame geftelt is uit draden, die
zeer vaft op malkander zyn: noch een fteen
die Doorfchynend en van buiten als wit was
en dradig is. Maar alle deze zyn geen Ami-
anth-{teen maar op zyn hoogften baftert-Ami-
anth of liever beftendiger gyps-fteen, Want
wy moeten als een onaffcheidelyk merktee
ken aan den Amtanth waarnemen , deszelfs
beftendigheid in het vuur, gevoegt by deszelfs
draatachtigheit. Als wy de Draatachtigheid
ineen fteen vinden die niet beftendíg in het
vuur bevonden werd, kan dezelve niet onde
den vermaarden Amianth of Asbeft geftelt
werden.
<
cad 27: À
k Diofcorides verhaalt dat de Amianth oo
groeiden in het Evland Cyprus, maar dat de
APET Ut RATE Lets — Zelve
January, February 1723. 87
gelve Bruin van koleur was , als ook in de
Hete en Droge Plaatzen van de Indien, en
in een zekere Provencie van Afia. Van de Ami-
anth van Cyprus fpreekt Joannes de Laat lib. 2.
Cap.8. een weinig omftandiger. Dezelve was
hem toegezonden in de gedaante gelyk als
de Lezer by die fchriver uitgebeelt zal konnen
nazien. De Amianth die in Italien gevonden
werd is volgens de aantekeninge van Boetius*
zodánig hart en bros, dat dezelve niet wel ge-
fponnen kan werden. Het welk de oorzaak
is dat zy aldaar voor pluim-aluin verkogt
Werd. Hoewel zy echter noch bekwaam is
tot het maken van lemmetten in de altyd
brandende lampen. Boetius verhaalt dat de
amianth in draden gefcheïden zynde in de zon
werd te drogen gelegt; Dat dezelve droog en
hart geworden zynde gevreven werd in een
kopere mortier, en met water gewaszen, en
van deszelfs aardachtige en onreine delen ge-
zuiverd zynde , gefponnen , en geweven
werd, Maar dat de manier van dezelve te
Weven , gelyk als in oude tyden gefchiede,
heden-daags onbekent en verloren is. Hoe-
wel dit echter anders werd geleerd by Agri-
€ola dewelke getuigt dat de Amíanth by zyn
tyd in Saxen gefponnen en geweven wierd.
En by Septalius, die zelfs verfcheide ftukken
van de Amianth-fteen gemaakt heeft, gelyk
als den lezer in mufeo Septaliano zal konnen
nazien. —
F 4 Het
_ % Gemmarum é& bapidam Hiftoria lib, 3
nk
88 Natuur- en Konft-Kabintt,
28.
Het onverbrandelyk linden, het welke van »
de Amianth-fteen bereid werd , werd in
verfcheide kabinetten by de liefhebbers van
de raturalta gezien. Kircherus verzekert *
dat het fteen-linden van de Amianth overal
overvloedig in de kabinetten der Princen ge=
vonden werd; Dat hy zelfs een gehele koffer
vol Amianth-fteen bezat, en onverbrandelyk
fchryf-papier , het welk van de Amianth gee
maakt was : Dat de Kardinaal de Lugo aan
hem een gehele vlegt gefchonken hadde, die
van Amianth gevlogten en gedraaid was; dat
de ondervindinge hem hadde doen zien, dat
een ftuk amianth-fteen zeer lang in een glas-
oven gebrand zynde wederom geheel en on=
befchadigt uit het vuur was gehaalt. De
fchryvers fpreken van verfcheide altyd bran-
dende lampjes ‚ maar als de zaak naukeurig
onderzogt werd, oordelen de voorzichtigfte
dat zulks verciert is. Echter gelooft Kirche-
rus dat het mogelyk zoude zyn een altyd
brandende lamp uit te vinden , als ymant
kwam te verkiezen een plaats uit dewelkeges
durig een vloeibaar betumen of peteroly
kwam opwellen ; gelyk als zodanige plaatzen
zeer veele gevonden werden. Als nu door
gemaakte Kanalen zodanige oly in een groot
vat geleid wierde, het welke gemaakt was
tot een lamp, en mt een lemmet van Amis
anth voorzien was, gelooft die fchryver, dat
op die wyze zoude konnen toegeltelt worden
: : een
“S ® Mund. fubterr, Mb. vixr. Sct. 3. Cap. ze,
Sanuary , February 1723. 89
een altyd brandende lamp. Hy verzekert
ook , maar op een zeer geringe grond, dat
‚de oude Egyptenaren zich van deze uitvin-
‚ dinge zouden bedient heboen ; maar die fchry-
ver ís niet bedacht geweeft , dat zulks om
veel reden voikomentlyk onmogelyk is.
Want by aldien zodanig een lamp gemeen=
fchap hadde met de lucht, zoude dezelve
door de togt, regen of wind zeer licht wer-
den uitgebluft. En als de plaats geheel ge-
floten was, zoude door de verbrande
oly en deszelfs roet, de lucht die in zodanig
een ruimte was door de tyd zodanig verdikt
werden , dat de vlam zoude werden uitge-
blufcht. Ook zoude het roet zo overvloedig
aangroeyen , en zelfs ook wederom vet wer-
den , dat het zelve heel licht door de vlam
van de lamp vuur zoude vatten , en alles aan
brand konnen vliegen ; behalven noch ver-
fcheide ongemakken en toevallen , van de-
welke ik-niet kome te melden. Sommige
fchryvers maken een groot geheim van de
manier om de draden van den Amianth te
‚ Ípinnen en te weven , maar hier toe is niet
anders van noden als een bekwame en dunne
_lym-pap, die enigzints met daatlyk opdrogend
vernis om, wel te drogen gemengt is. O
deze wyze kan alles wat dradig of vlokkig
is gefponnen , en naderhand geweven
worden.
| Gn aish
„ Het Alumen Sciffile of de fplyt-Aluin komt
in koleur , hardigheid en draatachtigheit in -
A: Fs ver-
eo __ Natuur=en Konft-Kabinet,
verfcheide omftandigheden met de Amianth
overeen. Echer groeid de fplyt-Aluin op
een geheel andere wyze als de Amíanth. In
de konft-kamer van Adam Olearius werden
twe (tukken van de fchilfer of {plyt-atuin ge-
vonden, gelyk als gezien kan worden in Tab.
xLIv. Fig. 2. hier achter by gevoegt, De
Aderen van de fplyt-aluin groeyen meer in de
lengte als de aderen van de Amianth, Maar
de draadjes van de Schilfer-aluin zyn korter,
en lofzer als de draden van den Amianth-
fteen. Ik heb in Fig. 3. een ftuk Amianth
uitgebeelt, op dat de lezer het onderfcheid
van deze twe fteen-gewaszen zoude konnen
zien. De Amianth groeit dikwils in de fte-
nen gelyk als in Fig.3. de witte koleur
aaa den Amianth, en de donkere koleur
bbb den fteen in dewelke dezelve gegroeid
is komt te verbeelden. Zommige fchryvers
hebben de pluim-aluin en de fplyt-aluin onder
malkandere verwert, om dat zommige fplyt-
aluin groeid als hair, wol, of pluimveertjes.
En deze hebben zy gemeent dat pluim-Aluin
was. Maar de regte pluim-aluin is geen
aluin , maar amianth-fteen , meêt harde fi-
bren, of draden , die in Duitfchland , Italien en
„op veel plaatzen gevonden werd. En aan
dewelke verkeerdelyk-den naam vân aluin of
pluim-aluin gegeven werd. Want ik zal aanto=
nen dat dezelve is een zoort van de Amis
anth-fteen,
De
Sanur); February 1723: gr
‘o. |
De Aluin in ’*t algemeen aangemerkt be-
hoort onder de: geftremde mineralifche zapt
pen; gelyk als by voorbeelt de Viäriol, de
Ghalcitis, de Mify, de Sory, de Metanteria „
de Borax enz. Maar dewyl onder de natuur-
Iyke Aluin en ook ouder de’ Aluin-ertfen ,
zoorten gevonden werden, die een fteen=
achtige hoedanigheit en beftendigheid bezit=
ten, zal ik by deze gelegentheid dat wy
van de talk , glimmer en de Amianth
_ fpreken zommige van deszelfs zoorten ook
onder de (tenen plaatzen „en ‘enige byzonder-
heden van dezelve aanmerken, om door de-
zelve op te helderen den oorfprong en de
Natuur van de talk, van de Amianth, enz.
De Aluin heeft in de gronden zo veel gemeen-
fchap met de vitriool, dat zy zomtyds zoda-
nig te zamen komen te groeyen, dat Zy door
kon(t moeten gefcheiden werden. De Aluin
ende vitriool werd zeer dikwils tegelyk ge=
‘haalt uitde vuurfleen , en uit aarde, erts of
fteen. Zy zyn beide zeer te zamentrekkende
van Smaak , maar de vîtriool heeft een bitter-
heit die in de Aluin niet gevonden werd. De
witriool heeft ook een zure fmaak , die in de
Aluin veel minder gevonden word. De vi-
triool maakt de koleuren donker en fwart,
maar de Aluin heldert de donkere koleuren
op; en’ maakt dezelve lichter en klaarder.
De aluin is ook droger en Fynder van delen,
als de vitfiool;” Als de ‘Alin van de vitriool
gefcheideri" word , dryft de Alain op ENNE
on Bely
x
ge __Natuur- voedend.
gelyk als een room, of een blom op deszelfs
moer of grondzap. Waar uit blykt dat de
aluin lichter van {tof en fynder van delen is _
als de vitriool. Ferandus Imperatus heeft
aangemerkt dat als de leem van de vaten, in
dewelke vitriool geftookt is, gelegt word in
regenwater , door het water uit die leem
werd opgeloft een (tof die Aluinachtig is, en
die naderhand komt te Cryffallizeren in vier-
kante dobbelfteenen. De Aluin werd van de
vitriool gefcheiden door dezelve te koken in
menfenenpis. De Aluin heeft ook noch die
aanmerkens waardige hoedanigheid , dat zy
door ’t vuur in een tet of po: gebrand wer-
dende ongemeen opfwelt, en zich in groote
blaren uitzet; dat zy wit en zeer fponftieus en
luchtig werd , waar uit blykt dat de fyne de-
len van den Aluin in andere delen werden
opgefloten die zeer lymig en taay zyn, Want
zo ras als het vuur deze fyne delen in bewe-
ginge komt te brengen , nemen zy de ge-
daante als van een wind aan , door de taye
delen daar zy door gebonden zyn, en blazen
de aluin op tot een zeer groot volumen, het
„welk kout geworden zynde zeer bros en zelfs
vryf baar met de vingers is. Als de vitriool
op die zelfde wyze gebrand werd, geeft zy
een vogtigheit uit , en verandert in een wit-
achtige zelfitandigheit, die valt en niet fpon-
fieus is. Ook werdt zy van volumen klein-
der , alles geheel anders als in de Aluin,
Daarom fchynt de Aluin wel te zyn een we-
zen, het welke tot meerder rypheit, droog=
heit, en egaalheit door de Natuur gekookt
AS, 3
January, February 1723 03
is, als de virriool. De vitriool is ook veel
aardachtiger als de Aluin. De Aluin werd
dikwils niet alleen uit de vitriool voort gebragt,
„maar als de oly van vitriool geftookt werd
brengt dezelve ook aluin voort, Gelyk wy aan-
gemerkt hebben. Wy zouden noch een zeer
groot getal verfchillende hoedanigheden kon-
_ nen bybrengen , maar die wy dus verre heb-
ben aangehaalt zullen genoeg zyn, om de
onderfcheidenheid van deze twe wezens te zien
_€n te begrypen.
‚B
_Wy vinden onder ide mineralen of ge-
ftremde mineralifche zappen , geen die zich
door het vuur zo ongemeen laat opblazen,
en zo winderig van Aart is als de Aluin. De-
Aluin die dagelyks in grote klompen overal
werd vervoerd en gebruikt, werd door konft
gemaakt uit bergíteen, daarom werd aan de-
zelve den naam van Rots-aluin gegeven. De
dteen uit dewelke de Aluin gemaakt werd is
zer hard, en van twederhande koleur. De
hartfte is rofachtig van koleur, en de Aluin
die uit dezelve bereid werd is rosachtig van
koleur „ en is fcherper als de witte Aluin.
De Andere fteen is minder hart, en laat zich
veel beter breken en ftampen als de eerfte;
Deszelfs koleur is wit, en de Aluin die daar
ult gemaakt wert, is niet alleen wit, maar
_doorfchynende als Cryftal. Om deszelfs zui-
verheid werd deze gebruikt van de zydever-
wers, en de verwers die de wol met fchoone
rode en andere heldere koleuren vern
ls
94 Natuur-en Konfl-Kabinet ,
Als wy nu aanmerken de hardigheid van de
rotsfteen uit dewelke de Aluin bereid werd,
konrien wy de'onbereide Alain ten opzichte van
deszelfs Mfinera onder de fteen-gewaflen-plaat-
zen;maar als wy acht geven op de bereide en ge-
zuiverde Aluin, behoort dezelve-onder de ge-
ftremde mineralifche zappen ‚ want de zui-
vere aluin is zelfs al zo fmeltbaar in het wa-
ter als de zuivere vitriool , of als zelfs enig
zout. Hetvis.wel waar dat zommige zoor=
ten van onbereide Aluin zich niet zo wel
door het water laaten ontbinden , maar deze
moeten aangemerkt worden als gzizera of erts
van aluin, of voor aluinfteen doordewelkede
aluin als een geftremt zap verfpreid en ge-
groeid is. Als wy de Aluin op zich zelfs en
als Aluin aanmerken konnen wy op een goe-
den grond en ondervinding beveftigen, dat in:
de. Natuur niet meer als maar eene Aluin ge-
vonden werd. En deze is zuur, te zamen-
trekkende van delen, en werd zeer winderig
en opgeblazen door de hette van het vuur en
Jaat zich in het water fmelten. Alle de zoor-
ten van de onbereide Aluin verfchelen maar
daar in van malkanderen , dat zy of vermengt
zyn met verfcheide zoort van fteen , of dat
zy onder een andere gedaante komen te
groeyen en zich te vertonen, of door byvoe-
ging van aarde of door metallyne dampen on-
derfcheiden zyn van koleur. Of dat zy door
het onderaardfche. vuur meerder of minder
droog , of hard zyn geworden, Door deze
aanmerkinge zal den lezer buiten verwer=
ringe konnen blyven. Het welke noch van
te
____« SPanmary, February 1723. 95
te meerder noodzakelykheit is, om dat veele
fchryvers zeer verwerd den Aluin en deszelfs
zoorten hebben voorgeftelt. Als de Aluín
_ bereid werd uitde ene of de andere zoort van
onbereide aluin, of Aluin-erts zonder onder-
fcheid, en naderhand in het water gefinolten
en wederom gecryffallizeert werd, zal dezel-
ve op dezelfde wyze tezamen botten, en tot
Aluin aauwaffen als de overal bekende Rots-
aluin, die door konft uit den Aluin-fteen daar
wy van gefproken hebben bereid ís. De _
Aluin werd zomtyds geheel zuiver in de my-
nen gevonden. De Heer Hendrik van Raar,
op wiens getuigenifle ik geruftelyk ftaat mag
maken, heeft my van Rotterdamtoe gezonden
een zeer fchoon tuk Aluin, zo als het zelve
in de mynen van de Keurvorft van de Palts
gegroeit, en van den Here Desobrie de Mey
1715. van daar is overgezonden: gelyk ge-
zien kan werden Tabula xriv. Fig.4- Dit
ftuk is zeer zuiver wit, en doorfchynende,
en op een zeer aangename wyze door de na-
tuur gekry{tallizeert en gegroeid.
32.
Het Alamen Gapillare of de Haaïrachtige
Aluin groeid in de gedaante van Haar uit
kluiten , en zeer droge ftoffen, op dezelfde
wyze als de Haairen of de wol op het vel
der dieren, en gelyk als wy hebben uitge-
beeld in Tab. xriv. Fig. s. Zommige Ade-
ren die vol aluin-erts zyn, geven Aluin uit,
dewelke vloeibaar of fmerigis. Deze Aluin
moet echter onderfcheiden werden van de A luï-
nige
96 Natuur-en Konft-Kabinet ;
nige wateren , of Mineralifche bronnen, die
van een Aluinachtige natuur zyn, Want deze
zyn niet zo kragtig , noch zodanig fwaar,
verzadigt en dik van Atuin, als de vloeibare
Aluin daar wy tegenwoordig van {preken ,
en die als zalf of {meer is. Dewyl dit niet
anders is als een volkomen zagte of vloeibare
Aluin. Ook is de vloeibare Aluin veel dikker
van zelfftandigheid als de Aluin-achtige wa-
teren. Want de vloeibare Aluin is of als een
fmeerzel of als een dikke oly. De vloeibare
Aluin is gemenelyk wit van koleur en melk-
achtig , en zomtyds bruin als honing, gelyk
alsde vloeibare Aluin die te Pozolo op de op-
pervlakte der aarde gevonden werd, en zeer
fcherp en zamentrekkende van finaak, en in
% aantaften is als vet of oly. Agricola * is
van gedagten dat de vloeibare aluin werd
voortgebragt wanneer de vogtigheid der
aarde komt te verbyten de vuurfteen, in de-
welke zomtyds veel Aluin en vitriool gevon-
den werd. Dit heeft zelfs ook plaats in de
Aluin-ertzige aderen, in-de Aluin-ertzen ,
Aluin-fteen , enz. Want de onderaardíche
warmte en het water zyn bekwaam , om
door den tyd de Aluin uit dezelve op te
loffen. Matthiolus getuigt f dat devermaarde
geneesheer Luucas Ghinus aan hem gezonden
hadde vloeibare Aluin, die gebragt was uit
het Eyland llua. Dat dezelve zich door de
handen liet uittrekken, en volkomen met de
merk-
e * De ortu d# caufis fubterraseorum,
bemant
T In dib, v. Cap. 82. Diofvtoridis,
January „ February 1723. 9
merktekens die Plinius van de vloeibare
Aluin heeft aangetekent over een kwam: dat
zy ongemeen te zamen, trekkende van {maak
was enz. De vloeibare Aluin werd ook ge-
vonden te Blankenberg digte by het Hercin-
fche woud volgens de waarneminge van Agri=
cola. De vloeibare Aluin is meerder een.
zagte of weeke Aluin als een vloeibare te
noemen „ dewyl dezelve zo lyvig is, dat zy
zich door de handen tot pillen laat maken.
0 : 351
_ Maar om wederom e fpreken van het Alze=
ien Cap:llare of de Haairachtige Aluin, ftaat
aan te merken dat dezelve is een zoort van
de fplyt-Aluin , of het, Alumen Scifilé , de-
welke zomtyds groeid met opene fibren en
draden , gelyk als wy uitgebeeld hebben , en
volgens de aanmerkinge van Ferrandus [m-
peratus zomtyds met lange dikkeen te zamen
egroeide draden, gelyk gezien kan worden
in Tab. xriv. Fig. o. Deze Aluin vertoont
zich op die wyze als een (tam , die met uit-
gezette bulten en knopen voorzien is, En de-
welke voortkomen, als op de plaatfe , daar
de eerfte groeijenge der draden komt te ein-
digen, wederom ander komen uitfpruiten,
„en neffens malkanderen te groeijen , boven
; naderde groeijenge. Diofcorides fpreekt
van drie verfcheide zoorten van natuurlyke
„òf onbereide Aluin als 1 de vloeibare Aluin 3
‚de ronde Aluin; en 3 de fplyt-Aluin. Hy
Bordeelt dat de fplyt-Àluin de bette is van
deze, voornamentlyk als dezelve is zeer wit,
Vil, Deer. G fwaar
Kn
68 _ Natuur-en Konft-Kabinet ;
{waar van reuk, en ongemeen te zamen trek=
kende van fmaak ; niet kluitachtig of als fpaan=
ders en brokjes, maar eenigzints als verfpreid
in draden, die van koleur zyn als gryze haai-
rea. Plinius befchryft de fplyt-Aluin byna op:
dezelfde wyze, en verheft dezelve boven de
ronde Aluin.
94.
De korftachtige Aoi of het Alumen Cra-
flofum groeid zomtyds in verfcheide gedaan-
tens, of in enkelde korften, of met korften
die trosgewys, en als met de wortelen zeer
geeftig groeijen in de grond. Zommige ge-
wallen van de korftachtige Alain, zyn dik=
wils zeer overeenkomftig met de gedaante
van de fplyt-Aluin. Anderzints groeid de
korft-Aluin als met fchorzen die op malkan-
der leggen , gelyk gezien kan werden Tab.
xriv. Fig. 7. zomtyds groeid de Aluin in de
gedaante van brokjes, fpaanders, kleine ron-
de bolletjes, en als kloots gewyze enkelde
ftukken. De verfcheidentheid van alle deze
gedaantens in de welke de Natuurlyke-Aluin
komt te groeijen , werd buiten twyfel ver-
oorzaakt , van de verfcheide ftoffen , fteen
Zappen, mineralen enz. dewelke zich onder
de Aluin komen te mengen, en deszelfs ge-
daante te bepaalen , of tot de figuur van haair,
af van draden, of van korften , fpaanderen,
fchillen, dunne blokjes , ronde bolletjes, als |
knikkers, of noch kleinder, in een vloeibare |
en taaije zelfltandigheid, enz, |
35. De |
en
Sanary, February 1723. 9ö
35
_ De ronde Aluin groeid ook in verfcheide
| edaante. * Agricola onderfcheid de ronde
Aluin in drie zoorten ; als; ronde Aluin die
in de gedaante van ronde bellen opfwelt met
blaasjes, van deze {preekt Diofcorides en
zegt dat dezelve groeid in Egypten in ’t eiland
Melos. 2. Ronde Aluin die vol pypjes en
Baatjes is, op de wyzealsdefponfie, 3. Ron=
de Aluin die vaft en van een kloot gedaantige
figuur is. Ferrandus imperatus fpreekt van
een ronde Aluin , die gevonden werd op de
heuvelen by Pozzolo die meer naar een Aluin-
achtige witte aarde, als na zuivere Aluin ge-
Iykt. Deze aarde fchiet tot ronde Brokjes ,
die als met omwindzels als in malkandere
gerolt zyn , op de wyze als wy hebben uitge-
beeld in Tab. xriv. Fig. 8. Deze bolletjes
Zyn ongelyk van groote. Als deze omwind=
gels werden afgedaan „ is van binne een zoort
van fplyt-Aluin, in de gedaante van wol of
fyn haair. De ronde Aluin is hedendaags als
zuivere Aluin niet bekent. Want dat Agri=
Cola dezelve in drie zoorten onderfcheid, is
ten dele nagevolgt uit Diofcorides , Plinius,
Galenus enz. Deze ípreekt van de ronde
Aluin. Plinius zegt dat de ronde Aluin veel
kragtelozer is als de fplyt-Aluin, Het welk
Zeer wel over een komt met myne gedagten,
dat de oude door de ronde Aluin niet anders
hebben verftakn, als de Aluin-erts , of cok
wel een Aluin-achtige aarde , gelyk als de
G 2 Aluin=
\_ _& De Natura fofilinm. lib, 3.
ri
|
ros _Natuurs en Konft-Kabinet,
Aluin-achtige Aarde van Pozzolo die zich în
ronde bolletjes komt te vertonen gelyk wy
uitgebeelt in Fig. 8. Boven aangehaalt. Ech-
ter kan ik hier niet onaangemerkt voorby
gaande ronde Aluin, dewelke my is gezonden
van den Here van Raatonder den naam van
Turkfche Aluin in korlen , gelyk als uitge-
beelt werden Fig. 9. Dezelve is gevonden
ineen Turkfchip, dat in Zeeland opgebragt
is. Dezelve is insgelyk te zamen trekkende
en witachtig maar niet doorfchynende , en
dezelve gelykt wel onbereid te zyn. Pliniusy
erkent twe zoorten van ronde Àluin , als
eene zoort die zeer togtgatig en licht was,
en een andere zoort die ook wel togtgatig
was op de wyze als de puim-{teen , maar die
wit en veel beter en valter was, en door
vuur gebrand wierd. Het welk een genoeg-
zaam bewys is dat dezelve niet anders als
Alnin-achtige ertzen , of Aluin-achtige aar-
dens , maar geen zuivere natuurlyke Aluinen
zyn geweeft. * Diofcorides {preekt ook van
twe zoorten van ronde Aluin. Maar hy ver-
werpt die door de handen rond gemaakt
werd, en aan de gedaante té kennen was.
Echter (preekt hy ook van een ronde Aluin
die natuurlyk was, en tot een ronde gedaan-
te kwam te groeijen met een witachtige ko-
leur, vol beiletjes of blaasjes, zeer tezamen
trekkende, en met eenige vetheid voorzien,
vryfbaar en zonder zand. Deze groeide in
Egypte, en ín het Eyland Melos, en zal naar.
alle
POEP vd Cap. en en
January, February 1723. ror
lle waarfchynelykheid een Aluin-achtige wit-
te aarde of zagte erts geweeft zyn.
Wi
0 ó.
De pluim-Aluin ed van de meefte fchry-
vers voor Aluin gehouden. Maar dezelve ís
niet anders als de brofle Amianth-fteen. Ge-
Iyk als doorde proef ondervindinge ontdektis
an den vermaarden Matthiolus. * Hoewel
eer veel fchryvers tegens dit gevoelen zyn
als opgeftaan. Ik oordeel echter dat zy geen
enoegzaeme reden hebben om Matthiolus
tegen te fpreken, De pluim-Aluin (1gt die
fchryver) zs de eigentlyke fplyt-Aluin geenzonts,
hoewel ik langen tyd met de betragiers der me-
gaal-kunde gelooft hebbe , dat de fplyt-Aluin
wiets anders was alshet gene gewoonlyk in de
winkels plasm-Aluia genaamt werd. Maar nu
oordeele ik dat dit niet anders ts als de Amt-
antb-fleen > om dat het zelve niet zamentrek-
Kende van fmaak is, en door het vuur niet ver-
brand werd , het welk eigen is aan de Ami-
vanth-fteen, De vermaarde Geneesheer Lucas
Ghinus heeft van Pifa opregtefplyt-Aluin aan
may gezonden , die met alle de tekenen voorzien
was, die Drofcorides aan dezelve heeft toege-
fehreven, en ook zeer te zaimentrekkende van
fimaak was. Waar door het gefchied is dat ik
zeer lichtelyk kwans te ontdekken, na dat ik
de merktekenen en de krachten van de pluim-
Aluin naarftiglyk onderzogt hadde „dat de pluim-
Aluin geen fplyt-Aluin was. De naam pluim-
Gra Aluin
& Vid. Comm. in Diofvor. Lib. v. Cap. 82% *
zor _ Natuur-en Konft-Kabinet ,
Aluin is gegeven aan deze Amianth ; om dat
de Amianth op dezelfde wyze groeid in dra-
den en vezelen als de fplyt-Aluin. Maar wy
zouden beter doen, en deze oude dwalinge
uit de wereld helpen, als wy aan het krevel-
kruid dat in de winkels verkogt word den #
naam gaven van Amianth, en den naam van #
pluim-Aluin of geheel achter kwamen te la-
‚ ten, of toe te paflen op die zoort van {plyt=
Aluin, dewelke als haair , of als pluimen
groeid uit deszelfs voedzels of Aiuin-achtige ff
kluiten. Want de pluim-Aluin is de Amianth
en de Amianth is een zoort van talk , in zo
verre als dezelve gelyk als de talk zeer beften-
dig tegens het vuur is.
3)
De naaukeurige Wormius maakt ook een
wezentlyk onderfcheid tuffchen de fplyte
Aluin en de Amianth-fteen. Zommige * (zegt
hy) geven aan den Amianth den naam van
Aluin , om de gelykheid die dezelve heeft
met de fplyt-Aluin, van dewelke dezelve on
derfcheiden is, om dat de fplyt-Aluin te za
men trekkende van fmaak is , maar de Ami
anth prikkelt de tong weinig; en is niet teza
mentrekkende. De Amianth is zagt, en al
dezelve gevreven werd vertoont zy de gedaan
te van wol of pluimen. Het welk ook buis
ten twyfel de oorzaak is, dat aan dezelvede
naam van pluim-Âluin gegeven is geworde
doa
® Hiftor, rerum rariorum lib. 1. Sell. 2. Cap
ERN 9 î
January, February 1723. 103
door de onkundige, die gemeent hebben dat
dezelve een zoort van Aluin is , om dat zy
giterlyk met de draadachtige fplyt-Aluin veel
Overeenkomft heeft. De Amianth-fteen die
in Cyprus werd voortgebragt is zeer kort van
vezelen, gelyk als wy ook aangemerkt heb-
ben van verfcheide andere die gevonden wer-
den in Amboina, en verfcheide Eilanden daar
omtrent , in Saxen enz. het is zeer waarfchy-
nelyk dat van deze wel het meefte krevel-
kruid dat zy pluim-Aluin noemen geftoten en
verkogt werd. Echter zal ik niet ontkenne
dat de langdradige Amiant-fteen daar toe enig- …
zints bekwaam is en ook gebruikt werd. De
Heer van Raat heeft uit zyn edele Kabinet en
weergadeloze overvloet van Naturalia aan
‚my gezonden een ftuk pluim-Aluin het welk
uitgebeeld werd Fig. ro. de koleur is parel-
wit en blinkende als talk de fyne draden aaa
lopen byna perpendrculair regt van B na G.
de fchors Bis onder als een grond, uit de-
welke dedraden a a a komen uitfchieten, de
draden zyn by C zo bros dat zy op het aan-
raken verbryzelen in de gedaante van geftote
rin, gelyk gezien werd by dd dd.
de draden zyn kort bros enals gefponne glas
ZO teder en breekbaar ; aan de gebroke pun-
ten (tekelig en fcherp maar fmakeloos en heb-
nd geen gemeenfchap met Aluin, * Wor-
mius getuigt dar de vermaarde Otto Sperlin-
gins aan hem een ftuk Cyperfche Amiíanth-
een met korte draden of fibren gefchonken
hadden , waar door die Heer gelegentheid
G 4 hadde
% Lib. Citato,
tor _ Natuur- en Konft-Kabinet ,
hadde om de kort-en lang-dradige Amianth-
{teen by malkander te vergelyken. Want de
Beroemde Petrus Bourdelotius opperlyf arts
van de Koningin van Sweden hadde aan hem —
gegeven een {tuk Amianth fteen met lange
draden , een gedeelte wol van de Amíanth- _
fteen bereid, en een koorde die van deze wol
gedraid was, daar de Graaf Hercules noch
byvoegde onverbrandelyk fchryf-Papier. Ik
zal my niet ophouden met een groot getal
fchryvers te wederleggen die het krevelkruid
of zo genaamde pluim-Aluin voor natuurly=
ke Alruin hebben aangezien , want door Sa-
muel Dale, Hofmavnus, Schroderus, de trazfä-
Eions enz. is zulks genoeg gefchied. Agricola
heeft waargenomen , dat als de vuurfteen te
Goflar en de Schilfer-fteen te Eiflebe gebrand
werden , uit elk door ’ vuur werd voortge-
bragt en uitgeltookt een zeker wezen, dat
groen-achtig van koleur, zeer droog, rouw,
en dun is: Dat deze {tof naderhand het vuur
alzo wel kan uitftaan als de Amianth-fteen :
Dat de fchilfer-{teen veel meer van dit wezen
uitgeeft als de vuurfteen. Hier uit kan de
lezer enigzints begrypen op welk een wyze
de talk en deszelfs zoort die wy Amianth-
fteen noemen, door de natuur in de gronden
werd voortgeteelt, en waarom detalk-gewaf=
zen of de Amianth onverbrandelyk is in het
vuur, als zynde een wezen het welk door de.
onderaardíche hitte werd uitgefchuimd uit
de vierfteen eu uit de (tenen en ertzen van
fwavel, vitriool , Aluin enz. om dat het zel-
ve door het vuur niet kon gebragt werden
tot
January, February 1723. _ z05
tot een anderen „wezensbands , om deszelfs
onverbrandelykheid, weerbarftigheid enz,
B
EE. N 39.
_ Nadat wy de Natuuriyke Aluín befchre-
ven hebben, ftaat aan te merken dat de Aluin,
_ die door kontt bereid en dagelyks in een gro-
Be overvloed overal verzonden en gebruikt
_ werd, niets anders is als een natuurlyke
_ _Aluin ‚ die of uit gehele Aderen word ge-
__haalt uitde gronden , en van deszelts oprei-
_ pigheden gezuivert, of die uit Aluinachtige-
fteen , en zeifs ook uit zommige zoort van
vuurfteen, of uit Aluinachtige wateren , of
wit Aluinachtige Aarde enz bereid werd. De
_ Àluin is geen gewrogt van de konft maar van
__ de Natuur. De konft zuivert en ontflaat de-
_ zelve van de aardachtige , fteenachtige, vi-
trioolachtige, fwavelachtige , waterachtige,
ef andere onnutte delen. De Aluin-make-
‚_ryen worden byna in alle metaalrvke Landen
gevonden. Maar wel voornamentiyk in
Vrankryk , Engeland, Sweden, en Italien;
gelyk als ook op zommige plaatzen van
Duitfland, De manier van bereiden gefchied
‚_byna op dezelfde wyzeals die van de Salpe-
ter, vitriool , en andere mineralifche zappen;
gelyk als wy na dezen, als wy van de Alvin
„ zelfs handelen , naukeurig zullen befchryven
en in het koper uitbeelden.
7 39.
Het Moskovifch glas ofde Lapis Specularis
getuigt mede op een kragtige wyze, dat de
’ G 5 4=
ro6 _Natuur- en Konft-Kabinet,
Natuur verfcheide en zeer aanimerkens waar=
dige manieren aanwend in het voortbrengen der
fleen en der zelver verwonderens waardige ge-
daantens. Want het Moskovifch glas is een
fteen-gewas of berg-{tof, die niet alleen helder
en doorfchynend is als kriftal, maar zich in
zodanige dunne en onbedenkelyk lichte en
doorfchynende blaadjes laat fcheiden als een
glasblazer zoude konnen blazen. Alwaar
noch by komt dat deze blaadjes zeer buig=
zaam zyn maar echter niet licht breken gelyk
als het glas. Wy hebben zodanige dunne
blaadjes uitgebeeld in tab. xL1v. Fig. 11. Het
Moskovifch glas werd van veel fchryvers on-
der de talk geftelt, maar dewyl dit fteen-ge-
was zich door ’t vuur daatlyk in een wit
poeder laat verkalken, kan niemant twyfelen
dat dezelve niet anders als een zoort van fpie-
gei-gybs is. In Moskovien en in Spanje werd
dit teen-gewas overvloedig gevonden, en tot
ons overgebragt. Maar het Moskovifch glas
werd ook genoeg op andere plaatzen hoewel
zelden zo zuiver alsuit Spanje en Moskovie,
in Saxen, te Meiflen, in T'huringe, in Swit=
zerland, Italieenz. gevonden, onder de naam
van Spiegel-fteen,
40.
Agricola heeft waargenomen dat uit de Le-
pis Specularis of et Moskovifch glas de al=
derbefte gibs gebrand werd; al fchoon het
Moskovifch glas in glans en blinkendheid
met de andere {piegel gyps of fpiegelfteen over-
eenkomt, en zelfs ook gypsis, verfcheelt het
zel.
January, February 1723. 107
zelve ongemeen wel in tedere dunheit van
bladen. Her laat zich fpouwen ‘in dikke bla-
den gelyk gezien kan werden in Fig. 12. by
A. en die wederom in oubegrypelyk fyne
dunne bladen geiyk als by C. de duune olar
den zyn zeer doorfchynende , maar die & lin.
dik zyn duifterder in het doorzien. Als cen
dun blaadje maar een ogenblik op't vuur ge-
houden werd verlieft het zyn door!chyneud-
‚heid, en neemt de koleur aan van Zilver. De
__glans van deze (piegelfteen is onuitdrukkelyk
__fchoon, en blinkende, Deze fteen groeid
_ dikwils in de kalkfteen, en ook onder de an-
dere gyps-{teen. De naam van Lapis fpecula=
ris of fpiegel-(teen is aan dit fteen-pewas se
geven om deszelfs glans en grote overeen”
komt met het glas, in welkers plaats het
zelve ook in verfcheide landíchappen voor
__ Ruiten in de Kerken, tot Lantaarns, en an=
dere zaken gebruikt werd. Zommige vande
z oude gaven aan de fpiegel-fteen den naam
kt van Lapis Phrygius, om dat deze fteen over-
__vloedig, in Phrygie gevonden wierd. Dezel-
ve werd wel in verfcheide Landfchappen
__gevonden maar in zommige niet veel, en ia
__ zommige zeer flegt, en onzuiver. De fpiegel-
{teen groeid volgens de getuigeniffe van Ägri-
cola * en andere overvloedig in Spanje on-
der het gebied van de vervalle aloude ftad Se-
gobrica, dezelve groeid ook in Vrankryk
„maar niet veel : ook by Hildesheim in Ne-
derfaxe maar weinig : voorby Bunfedort aan
de voet van den berg Defter : miet verse van
Nor-
+
& De Natura faffiliuns,
108 Natuur en Konft-Kabinet,
Northufe in de Steiger valley in het T'hurin-
ger gebied overvloedig. Het word ook zeer
overvloedig gevonden in een Berg op dewel-
ke geboud is het Kafteel Vifleben : ook in
het landfchap Heinfleben digte by ’t oude Ka-
fteel Beichling. De fpiegel-fteen groeid ook
in Meiffen by de rivier Sala maar zeer weinig.
Het Moskovifch glas groeid ook zeer over-
vloedig in Italien in ’tgebied van Bologne,
de muren van de flad Bologne waren ouwe- *
linx van deze fteen die noch daaglyks ín de
oude fundamenten gevonden werd, gemaakt
en opgeboud. Deze fteen groeid ook in het
koninkryk Sicilie: in het eyland Cyprus : in
Phrygie: in Cappadocie : in Arabie: in E-
Sypte: in Afrika: in Moskovie enz. De mee-
ite fpiegel-{teen die zich niet laat fcheiden in
zodanige dunne en tedere blaadjes , is ook
niet zo buigzaam maar veel broffer als het
Moskovifch glas , onder verfcheide zoorten
aan my gezonden door mynen meergemelden
vriend is ook die uitgebeeld werd in Fig. 13.
A A is een rouwe grauwe fchors ; de ftukjes
beftaan uit onegalevierkanten BB CC DD
die als met regte draden opgaan , maar by
hunne fcheidinge E E een hoek maakt, de-
ze Khombi of vierkanten beftaan, dat zeer
geeltig is, wederom uit kleinder Rhomb: of
diergelyke vierkanten uitgebeelt met fÉFFF,
endie wederom uit kleinder. Deze fcheidin-
gen of naden zyn niet overal zigtbaar, ten zy
het zelve hart gehandelt of gefcheiden werd,
en deze fpiegel-fteen is zo helder en door-
fchynende als het alderzuiverfte en witfte B
; fak
SYanuarys February 1723. rog
ftal, Diergelyke fpiegel-{teen of fpiegel-gyps, -
dewelke zich in vierkanten {cheid , is noch
ook van verfcheide zoorten, koleuren, glans,
„meerder of minder doorfchynendheid , en ge=
aante van deszelfs vierkante ftukjes. Want
_zommig zyn als dobbelftenen. De Lapis Spe-
cularis of fpiegel-fteen die zich in vierkanten
$ of dobbelfteen fpouwt is de Androdamas van
Plinius gelyk nader zal beveltigt werden.
41.
Zommige {piegel-fteen is geheel wit van
koleur: andere geheel {wart : andere half wart
en half wit, gelyk als volgens de getuigeniffe
van Agricola uitgegraven is aan de voeten van
den Berg Defterus te Hanober in het Kloo=
fter der Franciskaners, Zommige fpiegel-
fteen is wel zeer wit, maar met fwarte plek«
jes doorgroeid gelyk als de Opbita. Deze
werd niet alleen hedendaagfch gevonden,
maar Theophraftus getuigt dat de Denen
van Egypte zodanig geplekt was. Zomtyds
‚doch zelden werd het Moskovifch glas gen
vonden dat wit van koleur is, en als meteen
gele honing-koleur doorlopen. Het wit Mos-
kovifch glas is gewoonlyk meer doorf{chy-
nende als de andere koleur. Maar als het zel-
ve al niet doorfchynende is, blinkt het noch-
tans zeer wel. Zommige fpiegel-fteen is zagt
en andere zo hart als marmer, hoewel zy
echter een en dezelfde {teen zyn, en geen
ander, onderfcheid hebben. als omtrent de
hardheid of de zagtheid. De harde fpiegel-
fteen laat zich niet licht in blaadjes fcheiden ,
maar
rio Natuur-en Konft-Kabinet,
maar de zagte laat zich zeer wel in dunne
blaadjes fcheiden. Agricola getuigt dat de
fpiegel (teen van Cappadocie de zagíte is van
alle de andere zoorten. In Duitfch-land word
de harde en zapte fpiegel-fteen gevonden. Zy
zyn beide niet (waar , maar de zagfte is ge-
woonlyk ook de lichtfte, De kortften of de «
fchillen en bladen uit dewelke het Mosko=
vifch glas beftaat , zyn op zommige plaatzen
lang, gelyk als in Spanje, het gebied van T'u=
ringen, en in Cappadocie. Maar Plinius ver=
zekert by Agricola dat dezelve noit langer als
vyf voeten gevonden werden. Op zommige
plaatzen zyn de bladen of fchilfers hart , ge-
Iyk als in Meiflen aan de Rivier Sala, en aan
de rivier Oenus ook in Italie onder het gebied
van Bologne, De Bladen van het Neuren=
bergs zyn veel hoekkiger als de andere.
42. N
De fpiegel-fteen kan de hette van de Zon
en de koude vorft zeer wel verdragen , maar
als dezelve in gedurige regen gelegt werd komt
zy te bederven. De Romeinen hebben de
doorfchynende fpiegel-fteen , volgens de ge-
tuigenifle van Seneca, alvoor glaze ruiten
gebruikt. Agricola getuigt dat de Kerk van
Coswyk in Saxe met fpiegel-fteen in de plaats
van glas verzien is ; gelyk als ook de Kerk
van Merfeburg in het gebied van Turinge. De
Ruiten die van de bladen van de fpiegel-{teen
gemaakt worden zyn op zommige plaatzen
rond en op andere vierkant, en met lood ge=
Iyk als de glaze ruiten aan malkander gehegt.
Zom-
Sanary, February 192% vit
Zommige maken van dezelve Lantarens die
met papier of linden en wit was aan malkan-
der geplakt zyn. De onbereide en ruwe {pie-
gellteen werd gebruikt voor cement, en de
gebrande in de plaats van kalk dewyl dezelve
niet anders is als gyps. Als de alderzuiverfte
_en doorfchynentte {piegel-gyps of fpiegel-fteen
met de nagel gekrapt werd is de ftreek. wit
als kryt, of als witte en verkalkte gyps. Ook
is de gyps die van zodanige fpiegel-{teen ge-
brand werd de alderbefte. Boetius heeft ook
aangetekent * dat zommige fpiegel-{teen aan
malkander groeid op een wyze als van mal-
kander onderfcheide tichchelfteentjes , gelyk
Wy uitgebeeld hebben en andere in een zes
kantige gedaante, op de wyze als het kryftal
waar door genoegzaam uit de fpiegel-{teen
blykt, dat de Natuur verfcheide wyzen gen
bruikt in het voort telen der fleengewafzen,
en der zelve gedaantens op verfcheide, manie=
ren bepaalt.
43.
Als de lezer zich geliefd te erinneren wat
Wy voor dezen van de fpiegel-gyps geleert
hebbe, zal hy zeer wel konnen begrypen dat
‚ deze niet anders is als een zoort van Lapis
specularis of {piegel-{teen daar wy tegenwoor
dig van {preken. Maar dewyl zommige zoor-
ten van de fpiegel-gyps veel broffcher en klein-
der van bladen is alsde fpiegel-fteen van Span-
Je,
* Genmarum & Lapidum Hiftoria lib. z. Cap,
es.
ti2 __Natuur- en Konff-Kabinet.
je, of Moskovie, die wy Moskovifch glas _
noemen , konten wy dezeive in dit opzicht _
ondericheiden in fpiegel-fteen met korte er
brofle, en fpiegel-{teen met langeen taaije bla-
den. Om nu ook de fpiegel {teen niet te ver=
warren met zommige zoorten van onverbran=
delyke talk die blinkende is, en zich in dun-
ne blaadjes laat {chilfere, en van zommige
Ípiegeltaik genaamt werd , ftaat aan te mer- »
ken dat deze geen gemeenfchap met de (pie=
gel (leen, of het Moskovifch glas heeft.
Want de zo genaamde fpiegeltalk wederftaat
het gewelt des vuurs of dezelve behoort niet
onder de talk, maar onder de gyps, of Fluo-
res, en de fpiegel-fteen is een gypsfteen , die
zich laat verkalken in witte gyps. Chrilto-
phorus Encelius * heeft uit veel eigen onder-
vindinge van den fpiegel-fteen en het Mos-
kovifch glas gefchreven. Het welk te meer
der geacht mag werden, om dat die Heer ge-
boren was te Salfeld in ’ gebied van T'hu-
ringe alwaar de gypsiteen en deszelf zoort de
fpiegel-lleen genoeg gevonden werd. Die
fchryver getuigt dat de gyps die van de fpie-
gel-fteen gebrand werd , van de befte zoort
is, ook werd alles wat wy van de fpiegel-
fteen gemelt hebben , door dien vermaarden
bergkundigen beveftigt ; mitsgaders dat van
de fpiegel-tteen verfcheide zoorten gevonden
werden ; als fpiegel-fteen die zeer wel na El-
penbeen gelykt en op veel plaatze van Duits-
land gevonden werd. By ons zegt Encelius
werd ook gevonden fpiegel-{teen die {wart=
achtig
& Dere Metallica, lib. 3. Cap. 17.
January, February 1723. 13
achtig en wit geheel doorfchynend is; Als
de Lapis Specularis bladerig en doorfchynen-
de is, word dezelve Sefen:tes of maan-fleen
genaamt. Hoewel van zommige deze naam
gegeven werd aan alle de zoorten van den
ipiegel-fteen , en zelfs aan de gekoleurde door-
fchynende Flgores „ die bladerig of fciilverig
zya ; en uit dien hoofde enigzints den Lapis
Specularis of fpiegel fteen gelyken. Encelius
zegt by ons namentlyk in ’ gebied van Thu-
ringen werd fpigel-fleen gevonden die zeer wit,
belder en doorzichtig is. Van deze wierdenin
voorige tyden glazen of ruiten gemaakt in de
vengfters, Aandeze zoort van Selenites of fpic=
gel-iteen geven de Hoogduitfchers den naam
van Marien-ys of Vrouwen-ys, hoewel zom-
mige ook zonder onderfcheid alle zoort van
fpiegel-(teen Vrouwen:-ys noemen. De uit-
muntende Bergbloem Joh. Kentmanus van
Drefder, {preekt insgelyks van de boven ge=
melde witte fpiegel-fteen , die in’t gebied van
Thuringen gevonden werd, en beveftigt ins-
gelyks dat dezelve zo ongemeen witendoor-
fehynende is, en zeer licht in bladen gefchei-
den kan werden. Die fchryver fpreekt ook
van. een baftert fpiegel-fteen die zeer buig-
‚zaam „-witen zeshoekig is „ en uit andere (teen
‚groeit te Hal in Saxe. Mitsgaders van een
Ondoorfchynende fbiegel-{teen, die zich ook
in {chillen laat verdelen. Noch van een fpie-
sl:(teen-die in de afchgrauwe-gyps groeid te
huringeen veer wit , en doorfchynende is.
Noch een andere die met de gyps vermengt
VIII Deer. H groeid,
had
E
rrd Natuur-en Konft-Kabinet ,
groeid, in de fundamenten van een Kaftecl te
Thuringe, by de rivier Uftruc.
Af
Ik vinde onder de ftenen, naauweliks een
fteen-gewaás , omtrent het welk de fchryvers
20 ongemeen verwerd zyn, en aan het welk
zy zo veel onderfcheide namen geven als aan
de fpiegel-fteen. Ik zal om de verwerring
voor te komen my alleenlyk houden aan den
naam van fpiegel-{teen, en daar door ook
niet anders verllaan als gyps-{teen , dewelke
Blinkende en bladerig is, tot onderfcheid van
blinkende en bladerige talk. Aan de fpiegel-
fteen geven zommige den Naam van Arabi-
fchen-{teen , als dezelfe van koleur en ge-
daante is als Elpeubeen, om dat Plinius ver-
haalt dat die groeide in Arabie. Encelius
getuigt dat zodanige fpiegel-{(leen die na El-
penbeen gelykt gevonden werd ín Saxe : dat
zomtyds ook fpiegel-fteen gevonden werd die
fwart, doorfchynende. en doormengt is met
rode plekken. Diofcorides gaf de naam van
Arabiche-fteen aan zodanig een teen die
doorfchynend en plekkig was , bet welkde
plekkige fpiegel-gyps of (piegel-fteen geweeft
zal zyn; en alfchoon die Arabifche-fteen van
Plinius de gedaante heeft als Elpenbeen , zal
alles doch ap een uitkomen, namentlyk dat
elk een byzondere zoort van de fpiegel- teen
is, die byna overal in de talkachtige en gyps-
achtige gronden gevonden werd,
45. De
„January, February 1723. if
45.
De uitimuntende Joh. Jac. * Scheuchze-
rus heeft zeer veel , en verfcheide zoorten van
fpiegei-fteen in zyn Kabinet verzamelt. Ook
befchryft die Heer verfcheide zoorten die van
Kanton tot Kanton in Switferland gevonden
werden ; maar belyd echter dat door geheel
Switferland nergens zodanige fpiegel-fleen ge-
vonden werd, die zich, gelyk als het Mof=
kovifch-glas, in zodanige dunne, taaije, fyne
en vafte bladen laet fcheiden, dat van dezel-
ve konnen gemaakt werden bekwame ruiten.
Maar wel {piegel-fteen die veel harder ‚ veel
zamengepakter, en geheel of half doorfchy-
nende is, en van gedaante of figuur als kry-
ftal is, en dewelke aan flukken gebroken zyn-
de openbaarlyk vertoont, dat dezelve uit
kleine blaadtjes beftaat. Van deze zoort .
werd in het Kanton Zurig uitden Lagerberg
EEE fpiegel-{teen , als een kryftal ge-
aantige Flus, of Flyor , maat dezelve is
zeer onzuiver, wit en licht-geel van koleur,
dezelve zit als aange{chooten aan ’t gefteente,
en deszelfs kry(tallen zyn drie pùüntig. Al-
„daar Werd ook gevonden €en bladerige fteen
of fpiepel-fteen, van gedaante als Elpenbeen,
“De Heer Scheuchzerus ftelt voor of deze niet
„Wel zoude zyn de Arabifche fpiegel-fteen van
„Plinius. In het Kanton Bern werd gevonden
vin het Grindelwalteen bladerige geftreepte Flus
of Fluor, die geftreept en fheeuw witis. In
het Kanton Luucern werd uit den Pilatus-berg
5 WD) een
& Orydograpbia Helveticd,
116 Natuur= en Konft-Kabinet ,
een kryftalachtige fpiegel-fteen, die ruw en
wit is gehaalt, In het Kanton Schweits werd
een fpiegel-{tenige Flus of Flgor gehaalt, uit
den berg Aubrig. Deze is gegroeid aan fteen,
die fwartachtig en met witte {tippen is , als
aan een muur of warde. Uit den zelfden
Berg werd noch gehaalt een fpiegel-ftenige
Elus of Fluor, die kryftal gedaantig is, en
aangegroeid is aan groenachtige fteen. Uit
den berg den kleinen Aubrig genaamt een
fpiegel-ltenige kryftallyne Fluor of Flus, die
geelachtig van koleur en niet doorfchynend
is: Een deurzigtige fpiegel teen uit het Sil-
thal. “ In het Kanton Glarus werd uit den
Flimferberg gehaalt een onrype en onzuivere
fpiegel-fteen. Uit de Limmer Alpes een
fpiegel (teen die kry(tal gedaantig is. Uit de
Glarifche Alpes een te zamen gepakte en
zeer grote fpiegel-fteen , drie hoekkig , en
drie voet over deszelfs diameter lang, en een
voet dik. Deze fteen beftaat volgens de ge-
tuigenis van * Langius by Scheuchzerus uit
enkelde witachtige plaaten , diebladerig , van
verfcheide fchikkingeen gedaante zyn. In
het Kanton Bazel groeid by het Farnfpurger
flot een veel hoekige en pylaars-gedaantige
fpiegei-fleen, die van koleur is als Bruine
ftokzuiker. Deze fteen beftaat uit veel kry-
ftallen, die als tot eene (teen zymte zamen ge-
groeid. Dezelve is vry zuiver en doorfchy-
nende. In het Kanton Schauff hauflen groeid
Een pylaar-gedaantige fpiegel-{teen als kry-
ftal „ en -licht-geel van koleur. In Wallifz
groeid
* Hiff. Lap. Fig. 6
x
__… January, February 1723. 17
groeid een (treepachtige en pylaars gewyze
fpiegel-{teen die fplytachtig is in de lengte.
In het Bielifche groeid een fpiegel-fteen die
geelachtig en in driezydige Pyrarnides gevormt
is. In het Bifdom Bafel werd ook fpiegel-
fteen gevonden van een kry(talachtige ge-
daante, gelyk de lezer omf{tandiger kan na=
zien by den gemelden Here Scheuchzerus.
6,
Dewyl de meefte van deze zoorten van
fpiegel-{teen, die van de Here Scheuchzerus
aangetekent zyn en in Switferland gevonden
werden , eigentlyk Flores of fteen-vloeden
zyn, van dewelke wy gefchreven hebben, zou-
de zomtyds konnen tegen gewurpen wor-
den , dat dezelve niet zyn.fpiegel-fteenen;
om dat wy hebben geleert dat de fpiegel-(teen
iseen gyps-{teen , en de Fluflen of Aluores
in geen gyps maar in een krakende witte en
glasachtige zelf{tandipheid door het vuur over-
gebragt werden. Maar als wy in aanmer-
inge nemen, dat door de fpiegel-{teen ook
verftaan werd blinkende of doorfchynende
fteen, die uit plaatjes «en op malkandere leg-
gende fchilletjes of bladertjes beftaat en te
zamen gegroeid is, en dat in dit opzichte de-
| ze Pluores in zo verre met de fpiegel-fteen
| overeenkomen , konnen wy deze bladerige
Flmores aanmerken als een byzoort- van de
| fpiegel-(teen , dewelke met dezelve daar in
| verfcheelt, dat dezelve geen gyps-{teen is, en
‚door het vuur zich in geen regte gyps laat
verkalken.
H3. 47. De
18 Natuur-en Konft-Kabinet,
De Heer J. J. Beh ieneerut oordeelt, in
navolginge van enige Engelfche Schryvers
dât de fpiegel-fteen dewelke in vierkante de-
len groeid, die of de gedaante hebben van een
Rhombus of ook wel van een dobbelfteen en
van dewelke de grote ftukken zo wel als de
kleinfte ftukjes zich in dobbelfteentjes of on-
gelyke vierkanten laat verdeelen, is de An-
drodatnas van Plinius, Den welken de mee-
fte fchryvers oordelen dat hedendaags onbe-
Kent zoude zyn. De gemelde Natuurkender
is van gedagte dat de {piegel-fteen, die uit
onegale vierkanten of ook teerlings gedaantige
ftukjes is te zamen geftelt , alle de merkte-
kens heeft die Plinius aan den Androdarmnas
heeft toege eygent. Om nu te ontdekken of
zuiks de waarheid is zullen wy deeigen woor-
den van Plinius voorftellen. Plinius geeft
aan twe verfcheide fteen-gewaflen den naam
van Androdamas, Maar door de ene ver:
ftaat Plinius een zoort van bloed-fteen of
Lapis Heimatites. Sotacus (zegt hy) * Zee
fchryft uit de alderoufte fchryvers vyf zoorten
wván bloed-fleen, Nadat Plinius deeerfte zoort
uit die fchryver heeft voorgeftelt vervolgt hy:
de andere zegt hy (namentlyk Sotacus) dat
Ardrodamas genaamt werd, aanmerkelyk door
deszelfs fwarte koleur , fwaarwigtigheid en If
härdigberd. Deze werd voorwameèntlyk in Afris
ka gevonden, en deszelfs proef is, dat dezelve
ecÂ
“® Hij Nees! Wh, vervI. Cap. 29. .
January, February 1723. 110
een bloedrood zap maakt als dezelve op een
Wetfteen geftreken werd. Dewyl deze nu
de merktekenen van de bloed-fteen zyn, kan
de Lezer zeer welbegrypen, dat Plinius daor
deze Androdamas geen gyps-{teen of fpiegel--
fleen maar een zoort van Lapis Hiematites
of bloed-fteen verftaat. Maar van de ande-
ren zegt Plinius. * De Androdamas heeft den
glans van het Lulver , als een diamant , de-
Relwe is vierkant, en altyd gelyk als vierkante
fleentjes. Wy moeten hier niet oordelen dat
Plinius hier zegt dat de Androdamas de glans
heeft als zulver , op de wyze als een dia-
mant. Want Plinius wift zeer wel dat een
diamant niet heeft de koleur van het zulver;
noch ook niet dat Plinius zegt dat d’Andro-
\damas vierkant is alseen diamant, want een
diamant groeit niet vierkant, maar altyd met
driehoekkige oppervlaktens, gelyk als ik reets
uitgebeelt hebbe ; f maar dat Plinius zegt.
De Androdarnas heeft de glans van het zul-
ver als een diamant doorfchynende en blin-
kende, zynde het woord doorfchynende en
ook blinkende achter gebleven , volgens de
ewoonte van Plinius om zyn kortheit van
frr Deze voorgeftelde merktekens van de
Androdamas van Plinius komen volkoment-
dyk over een met de Lapis Specularis of fpie-
gel-fteen die in vierkanten groeit. Want de
fpiegel-gyps heeft een glans als zulver, is
H 4 door-
I
d
% Natur. Hift. Lib. xxxvrr. Cap. ro,
| Zie watwur en Konft-Kabinet Augiftus, De-
gember 1722. Tab, xrrr.EFig. ss.
xzo Natuur-en Konft-Kabinet,
doorfchynende als een diamant, en wy vin-
den onder dezelve verfcheide zoorten diete —
zamen geftelt zyn uit vierkante fteeutjes, die
als tafeltjes, of blokjes, of als een teerling
of als een Rhombus zyn.
S
| 45.
Wy hebben noch meer reden om te gelo=
ven dat Plinius door de Androdamas een
zoort van fpiegel-{teen verftaat, om dat hy in
hert zelfde kapittel, en maar enige weinig re-
gels lager {preekt van de Arabifche-fteen ,
die de koleur heeft van elpenbeel, door den
welken wy weten dat Plinius een zoort van
fpiegel-gyps verlaat; waar na hy onmidde-
yk ook fpreekt van de Asbettos , welke za=
ken. om hunne draadachtigheid „en fchilfer-
achtigheid zeer wel by malkanderen paffen.
Dat Plinius door de Lapis Specularis of fpie-
gel-fteen in ’t algemeen niet anders ver(taan —
heeft als de fpiegel-gyps , kan ook op geen-
derley wyze ontkent worden. Want daar
hy van de gyps handelt. Zegt hy * Het ss
zeker dat de befte gyps uit de Lapis Specula=
ris die fchubachtig is gemaakt werd. Plinius
fchynt de fpiegel-{teen zeer wel gekent te heb-
ben. Want hy zegt # dat dezelve zich zeer
licht laat fpouwen in zeer dunne fchorzen,
of bladeren ; Dat dezelve gevonden werd in
Spanje niet overal maar in den omtrek van
hondert duizend treden omtrent de Stad Se
gobricas
‚…* Hiffor. Nat. Lib. xxxiir, Cap. 24e
Tt Lib. xxxvr. Capo aa
N
January, February. 1723. E21
gobrica : als ook in het eyland Cyprus , in
Cappadocie, , in Sicilie; en dat dezelve on=
langs gevonden was in Afrika. Dat ook in
‚ het gedeelte van Italie onder Bologne gevon-
den wierd , die zeer kort van bladere en ge-
_ plekt was , en als van de. Kei fteen omhelft
wierd, en aan dezelve valt gehegt was : dat
dezelve onder de gronden en in de Saxe of
grovelteen gevonden wierd , en van dezelve
als met een kleinen ader of fcheiding onder-
fcheide: dat dezelvezelden boven de vyfvoe-
ten lang gevonden wierd. Plinius zegt dat
zommige menen dat de fpiegel-{teen op de
manier als het kry{tal van een aard-zap komt
te {lrremmen enz.
495 ms
_ De Androdamas of vierhoekkige fpiegel-
fteen is zeer verfcheide , en van verfcheide
_ zoorten. Dezelve bewy{t ook zeer kragtig,
elyk als wy van de andere fpiegel-(teen, en
e vordere tenen van de welke wy in deze
Ewe verhandelingen gefproken hebbe , ge-
toont hebben, dat de Natuur verfcheide ma-
wieren gebruikt in het voortelen der [leen ge-
wallen, en dezelve tot verwonderens waardige
of geometrifche gedaantens doed groeijen. „De
Heer Scheuchzerus heeft verfcheide zoorten
van de Androdamas aangetekent. * Zom-
mige vierhoekkige fpiegel-fteen is doorfchy-
nende als het befte kryítal en wit. Andereis
Hs door=
* Vid, Specimen Lithograpbie Helvetica Cu:
viofe, Ù
122 Natuurs en Konft-Kabinet,
doorfchynende en van een geelachtige ko.
leur. Enige is doorfchynende , maar door-
lopen mer fwarte gelyk voort(trykende ader-
tjes, die hoekkig zyn. Andere is doorfchy=
nende en te gelyk als melkachtig. Een an-
dere zoort vertoont zich als inwendig door-
zaait met lucht belletjes, gelyk hier achter is
uitgebeelt. In Tab. xrrv. Fig. 14.
50,
Onder de gyps werden dikwils vierkante
lofze fteentjes gevonden , die niet anders zyn
als de Androdamas , daar wy van fpreken,
of de vierkante fpiegel-fteen, Van deze heeft
my de Heer Hendrik van Raat verfcheide
zoorten mede gedeelt. Al fchoon deze fteen-
tjes niet anders zyn als gyps of op zyn hoogtt
Fluor, werden echter onder dezelve enige ge-
vonden, die zo hart zyn, dat zommige lief-
hebbers aan dezelve den naam van Topaas
geven. Maar de lezer zal hier wel begrypen,
dat zy daar door niet verftaan den Orientaal-
fchen Topaas, die van een fchone gout-gele
kóleur is, of van een koleur als Saffraan
water, of getrokke Rhabarber , en dewelke
behalven den Diamant mede is de alderhart=
fle van alle de edele gefteentens. Want om
dat de Orientaalfche Topaas, zomtyds zon-
der koleur en wit of zelfs de Diamant wa-
ters hebben, werden door bedriegers de zo-
daníige zomtyds wel voor Diamanten aan de
onkundige verkogt, Maar alfchoon de lief-
hebbers, door dezen naam van Topaas ver-
tlaan de Europifche Topaas , is zulks echter
zeer
January, February 1723. 123
zeer Oneigen, ten zy dezelve zeer hart zyn,
gelyk als in Bohemen en elders op zeer veel
plaatzen Europifche T'opaas genoegzaam ge-
vonden werd. Maat die is gewoonlyk har-
der als de gewoonlyke fpiegel-gyps of {pie-
gel-lteen, en niet zo bros en laat zich ook
niet zo licht in kleine vierkante brokjes fchei-
den. Onder de Boheemfche ‘Topaas, is zom-
mige zo hart als kryítal, en zo fchoon gout-
geel van koleur, dat dezelve niet als in har-
digheid voor de Orientaalfche behoeft te wy-
ken. Andere zyn wederom zo weinig geel,
dat zy nauwelyks van het berg-kry{tal te on-
derfcheiden zyn. Diergelyke vierkanten wor-
den gevonden onder dezoorten, dewelke my
door mynen gemelden vriend zyn overge-
zonden. Deze zyn uitgebeelt Fig. 15. Zy
laten zich altyd {pouwen in Rhomboidale of
onegale vierkante figuuren. Gelyk gezien kan
werden by aaaaaaaaaaaa. Deze íchei-
‚ dinge is zodanig dat dwars over de andere we-
derom diergelyke vierkante tafeltjes heen leg-
gen, en aile laten zy zich wederom in dier-
gelyke kleinder vierkantjes fcheiden. Deze
menigvuldige fcheidingen maken als eenige
belemmeringe in hunne doorfchynendheit.
Zy zyn zeer wit en half doorfchynende. Op
der zelver oppervlaktens legt eene tedere zul-
ver glans, die zeer wel na de zulverachtige
koleur van de talk, die in ’t vuur geweeft is,
gelykt. Als nu hier by vergeleken werd wat
wy gezegt hebben van de fpiegel-fteen uitge-
beeldin Fig. 13. zal de Lezer wel konnen
begrypen , dat deze fteentjes zyn de vierkante
fpie=
124 _Natuur- en Konft-Kabinet ;
fpiegel-fteen , of Androdaias van Plinius .en
níet anders als gyps.
st.
De Heer van Raat fchryft aan my in een
brief uit Rotterdam den 12. O@tober 1723,
dat onder de Gom Olibanum of mannetjes _
wierook die uit de Levant gebragt werd ge-
vonden. werden diergelyke blinkende viër-
kante fteentjes; -die zeer verfcheiden uit den -
gelen van koleur zyn. Van deze fteentjes —
js het (teentje in Fig. 16. a van geelheid als
licht bruine kandy-zuiker, vry hart en matig
fwaar, doorfchynende, blinkendeen van een
veel hoekige gedaante en driehoekkige opper-
vlaktens. Inwendig met weinig fcheidingen,
die veroorzaakt werden van den verfcheiden
loop der febren. Deze zoude konnen door-
gaan voor een Europifche Topaas, of een
gele Androdamas die hard is. Het fteentje
b. ís minder geel van koieur, maar ongemeen
helder, doorfchynende , blinkende , en vry
hart. In het zelve kan enigzints gezien wer
den een verfcheide loop van fibren , of door-
‘ fehynende draden. De gedaante is Ahomboi-
dael vierkant, zonder fcheidingen. Dit kan
ook geltelt werden onder de Androdamas,
‚die licht geel, vierkant en blinkend is. Het
fteentje c. is noch minder geel , uitwendig
zeer blinkende van een Ahomboidale vierkan-
te gedaante, half doorfchynend, vol verwar-
de fcheldingen, gelyk als doorfchynende ver-
warde kry(tallen van zout , of ys dat gebro- «|
ken is, op de ene plaats doorfchynende, en
op
Fanuary, Febrùarp 1723. _ vzf
op de andere wit. Deze is ook een zoort
van harde Androdamas die uit vermenginge
van onrype delen , niet is geworden tot des=
zelfs vierkante gedaante, maar over al begon-
nen en gebroken. Het fteentje d. is van des
zelfde zoort, maar noch minder doorfchy-
nend , zeer verwerd van inwendige fcheidine
gen, en uitwendig blinkende, en driehoekige
oppervlaktens. Van dewelke zommige binnen
doorgaan , alsof deze Androdamas te zamen
geltelt was uit driehoekige (teentjes, gelyk als
de andere uit vierhoekige.. Deze vier fteen=
tjes trekken alle na’ geel , en zyn zodanig
hart, dat dezelve gepolyft zouden konnen
werden , en de kanten ook vry lang zouden
konnen ftaan. De fteentjes in Fig. 17. wer=
den ook onder de andere in den Olibanum ge=
vonden. Deze zyn byna wit, uitwendig blin-
kende; zommige ongemeen helder en door-
fehynende; andere vry doof; andere half door-
fchynende , en van een gebroke inwendige
fcheidinge als gebroken ys. Alle van een ge-
Iyke vierkante gedaanten , zommige of lang-
werpig of gefcheiden vierkant, als met, zes
gladde en egalen oppervlaktes, als dobbelfte-
nen, en behoren onder de harde Androda-
mas , of fpiegel-{teen van een teerlings gedaan-
te. Zy verfchelen enigzints van koleur , en
zommige trekken een weinigje meer naar het
geel als andere. PE) |
| Se
„ Gelykals de eerfte boven gemelde vierhoe=
kige fpiegel-{teentjes behoren onder de door-
AE „fEhy-
r26 Natuur- en Konft-Kabinet
fchynende en witte Androdamas Ahombordas
ks, en de twede zoorten onder de geel-kleu=
rige doorfchynende Androdamas Ahombordar
ks, en de darde onder de doorfchynende geel=
koleurige en Cubifche Androdamas, werden
noch verfcheide andere zoorten van Andro-
damas of vierhoekige fpiegel-{teen gevonden,
Van deze heeft de uitmuntende Heer Joh.
Jacob Scheuchzerus vyftien verfcheide zoor-
ten aangetekent, en onder dezelve zyn welde.
voornaamfte de doorfchynende vierkantige
fpiegel-fleen , of Androcamas die doorfchy=
nende en met gelyk voortgaande en hoekige
fwarte adertjes doorkruift is : als ook Andro-
damas die als uit een dubbelde tafel beflaat te
zien by Grew , * en hier achter in Tab. xL1v.
Fig. 18: Noch een halve of enkelde diergelye
ke plaat , dewelke genaamt werd by Grew
Ax half Cryflal. door den Heer Scheuchzerus
Androdamas Simplex Trapezoides , hier acht
uitgebeelt in Fig. 19. Als ook een zoort die
uit dobbelfteentjes , dewelke ongeregelt wer
enigt zyn, beflaat.. Te vinden by Scheveke
zerus en ‘Grew onder ‘de naam van Muadich
fpar. Hier agter uitgebeeld in Fig. 20. Greu
{preekt ook wan veen zoort van Androdamaf
die van een cubifche of teerlings gedaante en
van koteur als een Topaas of gele Amber is
deze hebben wy reets uitgebeeld in Fig. 1
Dezelfde fchryver heeft ook aangetekent ee
fwar tachtige Androdames , een groenachtig:
Androdamas of vierkentige fpiegel-{teen. Ee
„Androdamas met een kryítal gedaantige figuu
wer
DAE on Om Oe Eke we De ek en Ee ee <3
® Muf. Reg. Soc,
January, February 1723. _f27
werd gevonden by Plot, Nat. Hit. of Straf=
fordshiri , als ook by de Heer Scheuchzerus
en hier achter uitgebeeld in Fig. 21.
Je 53
… Wy en a fpiegel-fteen , die in de ge=
daante van feskanig kryftal groeit, niet konnen
ftellen onder de zoorten van de Androdarnas,
maar om dat deze zich ook laat fcheiden in
‚ dobbelfteentjes, en uit vierhoekige deelen be=
ftaat, behoren dezelve uit dien hoofde onder
de Androdamas. Diergelyke kryftal gedaan=
tige Androdamas werd op zeér veel plaatzen,
en ook noch van verfcheide zoorten gevon=
den. In het vermaarde Kabinet van den Here
Scheuchzerus zyn verfcheide zoorten die in
„Switzerland gevonden werden; * als in het
kanton Bern by de Glashutten. Te Luter-
brunnen vierhoekkige Androdamas die een
zulver witte glans heeft , maar echter niet
doorfchynende is. En by het Schinznacher
Bad. Androdamas die als het kryftal in zes-
wydige Pyramiden groeit, dewelke beftaan
uit vierkante plaatjes. Androdamas uit ver-
fcheide winkelhoeken te zamen geftelt. In het
kanton Uri Androdamas die de gedaante heeft
van krytal, en een Robynrode koleur. Deze
ride onder het regte kryftal. In het
Glarus Androdamas die bleekf{wart
van koleur isen in de gedaante groeid vandrie
hoekig kryftal, maar zich ook in vierkante
gedaantens fcheid. Kryftals gedaantige Andro=
damas door dewelke een gele of een meny-
rood-
® Orydograpbia Helvetica,
„r238 Natuursen Konft-Kabinet,
roodachtige ader loopt. Gelyk als ook goch
verfcheide andere zoorten die gevonden wer-
de in het kantons Schweitz, in het Toggen-
burgs, in de pundten, in het Graaffchap Sar-
gans, in het Rhyndal , in de Abdy Engelberg
enz. Gelyk by. dien naukeurigéh gatuur-be-
fchouwer na gezien kan werden.
54:
Onder de fteen-gewaflen ; die draadachtig
of fchilferachtig zyn , kan met regt geftelt
werden de Spaat (teen, die de Hoogduitfchers
Spathnoemen.Degrove en fware {fpaat-fteen be=
hoort onder de Saxe. . Deze is zeer hart, glad,
vaft en fwaar , wit van koleur, zomtyds een
weinig na den gelen trekkende , op de wyze
als Eipenbêen dat enigzints geelachtig begint
te werden. …-Zommige fpaat-fteen is wit,
half doorfchynende, gegroeid in brede en plat-
te draden, die als {chilfers op malkander leg-
gen in de lengte , en van onderen regt lynig
na boven groeijen. Zodanige fpaat-fteen heeft
in gedaante veel overeenkomft met de gyps
die-draadachtig groeid. „Want zy is wit, en
blinkt als de gyps-{teen op de oppervlakte van
deszelfs platte draden. Maardeszelfs zelfsftan-
digheid is niet zo fyn noch zo dichtalsdegyps
‘zodanige fpaat is uitgebeeld in Tab. xrrv._
Fig. 22. De voet A beftaat uit regte fibren.
‘Deze worden gefcheiden-by B, door het tuf=_
fen komen van een volkomen fcheidinge,
„tuffchen dewelké enige fwarte (tof gevonden —
„werd , als een dun vlies. Van B tot C lo-_
pende platte vezelen ddddd regt Iynig,
laet
Jannary February, 1723 129
groter, breder en hiet zo valt gedrongen als
aan de voer A. Dêze platte vezelen zyn
doorfchynende als wit glas „ en bros. De
glans uitwendig is als paerel koleur, én alle
andere tekenen bewyzen genoegzaam dat de-
‘ze fpaat niets anders ís als een zoort van wit-
te en hafPdoorfchynende gypsfteen. De naam
van fpaat werd ook gegeven aan verfcheide
zoort van ftenen. Zelfs ook aan de gyps, en
wel voornamentlyk aan de fpiegel-gyps. Als
Ook aan marmerachtige ftenen , gelyk als wy
veel met aderen zien lopen door de blaauwe
ftenen, daar wy onze vloeren en hooge ftoe-
„pen van maken en aan dewelke ook de naam
van kwerts, gegeven werd. De fpaat is ge-
1yk als de Flus-of Fluor bekwaam om de
êrtzen te doen fmelten , waar uit enigzints.
blykt dat de fpaat , gelyk als het albaft , het
marmer enz. een ftremzel is daar de natuur
zoùûten, en delen toe gebruikt heeft die door
het vuur in beweginge gebragt zynde, zich
van malkander trachten te verwyderen , en
die zy ontmoeten te verbreken. De fpaat is
van veelderhande koleúr, als wit, root, geel
enz. Zommige is zeer waar, en andere
wederom lichter; zommige.vaft en hart, an-
dere zagter en brofler. De fpaat werd zeer
veel aan de metaal ertzen gevonden. Zom-
‚ mige gehele rotzen zyn van fpaat, de dichte
€n fware fpaat werd onder de gemene (tenen
geacht ; dezelve is niet alleen glad, fyn, en
dicht, maar ook fwaar, en de erts-dderen
zyn zeer fwaar in dezelvete bewerken, De
dichte en fware f{paat is veel vafter , “digter,
VIE Deer. } en
230 _ Natuur-en Konft-Kabinet;
en fynder als de®kwerts, of ook als de fplyt=
achtige gyps, of de fchilfer-fteen of fchiefer,
daar door kan de lichte fpaat zeer wel van
dezelve onderfcheide werden. Want zy heeft
in der daad veel overeenkomft met de vafte
en dichte Key-fteen , zo wel im fwaarte als
dichtheid en glatheid. De ligte fpdät is zeer
bekwaam, gelyk als de Fluor, en als dekey-
fteen, tot het fmelten vande tin-erts, en ook
andere ertfen, Want dezelve vervliegt door
’% vunr. Maar de fware ípaat zet zich teveel,
en maakt het metaal dikwils niet beter , maar
zomtyds een weinigje brofler. Onder de
gout-értzen werd zeer veel fpaat gevonden,
die als kwerts, en andere die als hoorn-fteen
en zeer hart, wit en vaft is. Het loodgroeid
ook zeer veel in een lichte fpaat, die van ge-
daante en koleur is als wit en half doorfchy-
nendt albaft. By Lobenftein en Lichtenberg
werd een yzer-erts gegraven, die een lichte
en zeer blinkende fpaat is. Dezelve is twe-
derley wit en Bruin. Maar wy zoude geen
einde krygen als wy alle de werfcheide manie-
ren op dewelke de fpaat door de natuur voort=
gebragt word, en deszelfs menigvuldige ge-
nee en wverfcheide koleuren wilden aante-
CHEN.
$ hd
De Lapis B eet bloed-fteen is een
yzer-erts, in dewelke het yzer meerder of
minder tot rypheid of hoeveelheid is gegroeid,
en kan mede onder de {plyt-fteen geltelt were
den, uit oorzake van den loop van deszelfs
fibren
Faruary, Febriarp 1723. T3t
fibren en draden, Voornamentlyk als wy die
zoort van bloed-{teen verftaan, die fplyt of
fchilferachtig is, en by de oude lapis fchi-
Îtus genaamt wierd. Want de eigentlyke va=
fte en leverachtige bloed-fteen , is noch fplyt
noch fchilferachtig. De draden of fibren van
de Bloed-fteen laten zich echter niet fcheiden;
op de wyze als de vezelen van de fplyt-Aluin;
of als de vezelen van de draadachtige gyps,
talk, of de wol van de Amianth-fteen , de
glasachtige en ftyve fibren van de pluim-
Aluin, of als de draden van de lichte fpaat ,
vande fchilfer , of andere zagte fchilferach=
tige en draadachtige ftenen. De bloed-fteen
laat zich alzo licht over-dwars breken als in
de lengte. Maar voor het oog zyn de dras
den van de draadachtige Bloed-fteen zeef
openbaar, en grof van zamenftellinge, byna
op dezelfde wyze als de Fibren van het Ar-
moniak-zout. Maar de Bloed-fteen ís van
verfcheide zoorten. De ene zoort is veel
digter , vafter, en fwaarder ; en ook meer
metallyn , als de andere. De andere zoort
is wederom veel roder van koleur; en dean-
dere veel bruinder of donkerder , en gelykt
meefder naar ftaal. Zommige en wel de
meefte zoorten , vertoonen zich tet dradéri
en fibren gelyk als wy boven aangetekent
hebben, en andere vaft als lever en zonder
draden, De. koleur van zommige Bloed-
fteen is fwartachtig , andere is geelachtig, en
geeft op een Wet-fteen met water geftreken
zynde een Saffraanachtig zap van zich af. De
Bloed-fteen groeid ook tot verfcheide ge-
KAN Erge) eh „usg daân-
132 Natuur-en Konff-Kabinet
daantens gelyk als aangewezen zal wêr=
den.
56.
De Heer Joh. Laurent. * Baufch heeft
over de Bloed-fteen een byzonder traétaatje
gefchreven, en van deszelfs benaminge, on-=
derfcheid, voortteling ,‚ medicinale kragten,
en goede hoedanigheden veel uit de fchryvers
by malkanderen gebragt. Maar wy oordelen
dat het ter nederftellen van de gevoelens der
fchryvers , met veel onderfcheid moet ge-
fchieden. Als wy dezelve bybrengen. om te
verftrekken voor zekere bewyzen , door de=
welke wy de natuur der zaken trachten te
betogen, niet zodanige als de fchryvers mee
nen, maar gelyk als dezelve zich in der daad
bevind. Een lezer werd onkundig gehou-
den, en in verwerringe gebragt als enige te-
genftrydige gevoelens werden voorgeftelt,
zonder dat echter werd bewezen, wat de
waarheid, de natuur van de zaak ‚ deszelfs
eigenfchappen, en ware hoedanigheden zyn.
Ik zal als ik. van elk gefteente in ’t byzonder
komete handelen, deze verwonderens waar-
dige {teen met zo veel naaukeurigheid uit
pluizen en befchryven, als in myn vermogen
is. Maar in deze verhandelinge over de ftee-
nen in ’t algemeen , valleenlyk aantonen dat de
natuur de bloed: fleen „ zowel als andere ffeen=
gewaflen op verfcheiden wyzen voortteelt, en
tot verfcheide verwonderens waardige gedaan-
tens
+® Schediafin, de lapide Hamarte,
January, February 1723: 133
tens doed groeien. De fchryvers onderfchei-
den de Bloed-{leen in drie hoofd geflagten.
Als r. in fplyt-Bloed(teen 3. in fchilferach-
tige Bloedfteen , en 3- in baftert Bloedfteen.
Maar de baftert bloed {teen is of geen bloed-
fteen of een zoort van de bloed {teen zelfs.
Zommige fchryvers verzekeren dat de He-
matites Schiftos , of fchilferachtige bloed=
_fteen, van dewelke Plinius {preekt , heden=
daags niet bekent is. Andere fchryvers be-
fchryven niet alleen vericheide zoorten van
de fchilferachtige bloed-{teen , maar melden
ook met naaukeurigheid de plaatzen daar de-
zelve groeijen„ en dagelyks overvloedig ge«
vonden werden. «Daarom zullen wy aanto-
nen welke zyn de ware bloed-(teen , en de
fchilferachtige bloed-{teen : benevens ver-
fcheide van dezelver zoorten. De later fchry-
vers hebben de bloed-{teen in de bovengee
„melde twe hoofd geflagten verdeelt , in navol-
ginge van de oude en wel voornamentlyk van
‘Theophraftus, -Diofcordes en Plinius. Om
dan regt te verflaan welke (teen wy moeten
houden voor bloed-{teen, welke voor fchil-
ferachtige bloed-{teen zullen wy de befchry-
Vinge der bloed-{teen van de oude fchryvers-
ter neder ftellen.
Sipelind
De Bloed fleen zegt Theophraftus * is eez
grove fleen , die de koleur heeft als geftremt en
droog bloed ‚van welkers gelykheid deszelft
vaam ontleent is. ken andere Bloed-freen
JD ARS Eer werd.
® De-Lapidshus, … \
#34 Natuur-en Konft-Kabinet,
werd Xanthe genaamt, deze is enigzints wits
achtig. Hier uit blykt dat alleenlyk de donke-
re bloedachtige koleur , den bloed-fteen niet
bepaalt. Om dat ook den naam van bloed-
fteen gegeven werd aan diergelyken fleen , die
ten minften bleker van koleur is als geftremt
bloed. * Want Plinius getuigt insgelyks dat
een zeker zoort van bloed-fteen gevonden
wierd, die vande Indianen Mezut , en van
de Grieken Xanthos genaamt wierd, engeel-
achtig wit van koleur was. Waar uit open-
baar is dat de Bloed-fteen volgens de bena-
minge en de getuigenifze der ouden onder-
fcheide van koleur is , en dat de Donker ro-
de koleur alleenlyk niet voor een onaffchei-
delyk merkteken moet gehouden werden. De
koleur van de bloed-fteen is verfcheide naar
de verfcheide Aarde of gronden in de welke
dezelve komt te groeijen , en naar de ver-
fcheide metalen of mineralifche ftof , bene-=
vens of onder dewelke dezelve voort geteelt
werd. Diofcorides getuigt $ dat de bloed.
fleen die Bros, vryfbaar , vol van koleur uit
den fwarten, bart, gelyk van oppervlakte, en
wan gene fkreken of draden doerlopen of onder-
feheiden 15, woor de befte gehouden werd. Niet
tegenftaande de bloed-fteen veeltyds fplytach-
tig en als uit draden en grove fibren fchyntte
beftaan , werd behalven deze ook bloed-fteen
gevonden , dewelke zo vaft en dicht is als
metaal, Onder de zoorten- dewelke de Heer
van Raat aan my heeft mede gedeelt , werd
5e
% Lib. 37. Cap.cro.
1 De materia medica lib. s2-Cap. zaxì
January, February 1723. 135
gevonde een Bloed-fteen , dewelke volko-
mentlyk met de bloed-fteen dewelke Diofco-
fides befchryft overeenkomt. Wy hebben
dezelve uitgebeelt in Tab. xrrv, Fig. 23. de
koleur is uitwendig donker als ftaal , en de
fteen is zo glad en egaal van oppervlakte als
een gepoly{t metaal, overal bedomnmelt met
een rode koleur, zonder enige fibren of dra-
den. Alsde fteen aan een hoek met fpekzel
werd nat gemaakt, en over een wit pampier
wert geftreeken, laat dezelve een ftreek na,
die zo fchoon rood is als de koleur van het
alderbefte rood-aard. Zy verft ook de han-
den met een fchoon licht rood , ‘als vermi-
_Jioen. Als deze fteen met zyn punt lang op
papier geftreken werd, geeft dezelve niet lan-
ger koleur, het welk veroorzaakt werd, door
deszelfs hardheid en vaftheid. Maar als de
punt met een mes een weinig gefchrapt , en
wederom nat gemaakt werd , laat dezelve
op ’t papier geftreken zynde wederom als te
voren een fchone rode ftreep na zich. Als
deze fteen op een Wet-fleen met water ge-
ftreken werd, geeft dezelve een zap, datzeer
fchoon rood van koleur is , en in het welke
de gehele fteen zoude overgaan. De uiter-
Iyke {wartheid, metaalachtige gladheid , en
ftaalachtige koleur werden geboren van de
yzerachtige delen díe zich onder deszelfs zelf-
fltandigneid bevinden. De fteen is zeer fwaar
van gewigt , en zo ongemeen gevult van ko-
leur, dat wy dezelve buiten alle tegenfpraak
met Diofcorides voor de alderbefte bloed-
fteen mogen houden. ak dat. vorder. alle de
LJ: EE ADL Ben
136 Natuur-en Korf Kabinet,
andere zoorten die of lichter van gewigt of.
minder ge/atreert van koleur „ of geel van.
afvervinge, of gelyk als fplyt-fteen , met
draden en fibren doorlopen , of als de fchil-
fer bloed-fteen dradig, niet zo goed, of ook
wel tot minder rypheid, volmaaktheid , en
. zuiverheid gebragt zyu.
$ö:
Plinius heeft onder de ouden, uit de fchry-
vers dewelke hy gebruikt heeft, de meefte
zoorten van Bloed-fteen aangetekent en be-
velligt * dat de Lapis Hematites of bloed-
fteen, en de Lapis Schifkus of fchilferachtige
bloed- fteen, van een en dezelfde oorfprong
zyn. Dat de btoed-{teen onder de metalen
gevonden werd : dat-dezelve gecalcineert of
gebrand zynde de koleur van Meny vertoont:
Dat de Hematites door de Lapis Schiftus
vervalft wierd. Waar uit genoegzaam blykt
dat de Lapis Schiftus, of fchilferachtige bloed-
fteen, by de oude veel minder geacht is ge=
weeft , als de fware, leverachtige, en vafte
bloed-fteen. Die fchryver getuigt ook zelfs,
dat de {chilferachtige bloed-{teen , of Lapis
Schiftus. veel minder van kragte is als de ei-
gentlyke bloed fteen. Maar dat echter die
zoort van Lapis Schiftys of fchilferachtige
bloed-fleen , onder de andere zoorten van
fchilferachtige bloed-fteen voor de befte ge: |
houden wierd , die van koleur als Saffraan
is. _Svtacus een onder de oufte-fchryvers (ver-
volgt Elfin) befchryft vyf zonen van bloed-
‚…fleen,
B * Ti XXxvi. Cap. 20,
Sfanuary, February 1723. 137
fleen, behalven de magneet, (of die zoort van
magneet dewelke bloed (teen genaamt wierd.)
Hy geeft de voorrang aan de bloed-fleen , de=
welke uit Etheopte gebragt werd. De twede
zoort zegt hy (namentlyk Sotacus) dat Az=
drodamas genaamt wierd , kenbaar door des=
zelfs fwarte kolenr , fwaarte en hardigbeid.
Deze wierd voornamentlyk gevonden in Afria
ka, en gaf van zich af een zap dat bloed rood
25. Als dezelve met water op een Wet-{teen
evreven wierd. Dit zal buite twyfel die
zelfde befte bloed-{teen zyn, dewelke wy in
Tab. xrtv. Fig, 23. hebben uitgebeeld. Dat
otacus aan deze bloed-(teen den naam geeft
van Androdamas zal miffchien veroorzaakt
Zyn, van deszelfs blinkende en gladde opper-
vlakte , alsin vergelykinge van de vierhoe-
kige en gladde en blinkende fpiegel Îteen,
die eigentlyk gelyk als wy uit de Heer
Scheuchzerus getoont hebben , de ware Andro-
damasder oude is, De derde zoort van bloed-
fteen dewelke Plinius uit Sotacus optelt, was
de Arabifche bloed-fteen , die insgelyks wel
zeer hart maar op de Wet-(teen met water
gevreven zynde, naauweliks een zap van zich
af gaf, als zomtyds een zap van Satfraan ko-
leur. De vierde. zoort wierd Elatites ge-
naamt. Als deze gebrand wierd, geleek de-
zelve naar rood aarde , maar was echter be-
ter van kragten. De vyfde-zoort van dewel-
Plinius uit-Sotacus preekt , wierd Schi=
ftus: of fchilfer-fteen genaamt. Sotacus fpreekt
ook by Plinius van een Schiftus die noch van
de bovengemelde Schiftus onderfcheiden. en-
K] ' WT | 5 Ân
138 Natuur-en Konft-Kabinet ,
Anthracites genaamt wierd. Deze zoort
groeide in Afrika , en als dezelve met water
op een Wet-fteen gevreven wierd aan de kant
van zyn wortel , met dewelke dezelve was
geweelt aan deszelfs moer , gaf dezelve een
fwarte koleur van zich ; maar aan deszelfs °
boven einde geftreken zynde, een Saffraan
koleur, Volgens de getuigenifle van Agri-
cola werd ook zodanig een fplyt formige
bloed-{teen gevonden te Goflar , diein dege-
daante groeid als druiven , en aan dat einde ‚
eftreken zynde een fwart zap op de natte
et-fteen geeft, maar aan ’t onder einde een
zap dat fwartachtig geel is.
$9.
De oude fchryvers f die na Theophraftus,
Diofcorides en Plinius, geleeft hebben , als
by voorbeeld, Solinus, lfidorus, Galenus,
Aetius , Oribafius, Marbodeus,enz. Hebben
in de befchryvinge vande bloed-{teen, de drie
boven gemelde Schryvers meeft na gevolgt.
Waarom ik oordeele, dat het onnodig is der
zelver getuigeniflen aan te halen. Maar wy
zullen onderzoeken wat de later fchryvers,
en zelfs ook die van onze tyden , van de
bloed-fleen , en deszelfs zoorten uit eigen
ondervindinge en kennifle aan ons mede de-
len. En hier uit zal genoegzaam blyken , dat
de bloed-fteen, en alle deszelfs zoorten die
de oude befchreven hebben , niet alleen he-
dendaags dezelfde zyn, maar dat wy noch
verfcheide zoorten kennen , van dewelke de
bovengemelde oude niet gefproken hebben.
Waar
Panuary, February 1723. 139
Waar door geheel zal komen te vervallen,
_ het voorgeven van verfcheide {chryvers , de-
|__ welke oordeelen , dat de Lapis Schiftus of
_fchilferachtige bloed-{teen der oude heden-
|_daags onbekent is;-en het voorgeven van
“zommige, dewelke zelfs menen, dat de reg-
te bloed-fteen der oude tegenwoordig niet
|_gekent werd; en datalles wat wy tegenwoor:
| dig voor bloed-fteen aanzien niet is de bloed-
fteen van dewelke de oude gefchreven heb-
„ben; en andere diergelyke onkundige oorde-
lingen.
6o,
De hooggeleerde en vitmuntende berg Blom
Agricola * beveftigt , dat de bloed-{teen ge-
_ vonden werd in de yzer mynen , en ook ín
zyn eigen aderen : Datde Lapis Schiflus of
draad of fchilferachtige bloed-fteen niet zo-
| danig genaamt werd , om dat dezelve zich
daat fplyten, of fpouwen, gelyk als het hour,
(_ maar om dat dezelve in de lengte, met zo-
4 _ danige draden komt te groeijen , die zich ver-
_ tonen, als of zy fplytbaar waren. Maar de-
ge fibren of draden zyn zodanig vaft aan een
gegroeid, dat zy zich niet laten fpouwen,
maar de fteen geflagen zynde breekt aan alle
zyden, zo-wel over dwars als in de lengte.
Door den Lapis Schiftos of fplytformige
bloed-fteen moeten wy verftaan, alle Bloed-
fteen die zich met zodanige draden of fibren
vertoont, op de wyze als het hout, ofals het
\_ _Sal, Armoniac „ of als de Antimony , enz.
k Mbt rod Door
% De Natura foffilium,
Í
| EN
|
sao Natuur-en Konft-Kabinet,
Door de enkelde bloed (teen moeten wy ver-
- ftaan alle bloed-{teen, die valt , digt, lever-
achtig , egaal en zonder zodanige fibren of
draden zich vertoont , en dewyl deze beide
zoorten overvloedig genoeg gevonden wer-
den, is het een zekere waarheid, dat de La-
pis Hamatites en de Lapis Schiftus der ouden
by ons zeer wel bekent zyn.
Ór.
De bloed-{teen werd op zeer veel plaatzen
in Duitfchland gevonden ; Als onder ande-
ren te Hildesheim , -by den berg Mauritius,
alwaar dezelve in een breden en vlak leggen-
de ader komt te groeijen. Dezelve werd
ook gevonden onder het gebied van Goflar.
De bloed-fteen werd ook gevonden op ver-
fcheide plaatzen in het Hercynfche woud,
en aldaar wel voornamentlyk by Macekerode,
alwaar de {plytformige bloed-fteen vald : als
ook by het Kloofter Mlfeld onder Eisfelde:
als ook te Gladebach in Heffen; te Meilen
in een Berg-groef, die den naam vande gou-
de Kroon heeft. Deze is zeer voorzien van
bloed-{teen die {plytformig is. Agricola ge
tuigt ook dat in Bohemen veel bloed-fteen
gevonden werd, voornamentlyk in de yzer-
mynen by het dorp Lef/a , als ook in de zil-
ver-mynen van het Joachims dal. Waar uit
komt te blyken dat de bloed-fteen ook in an-
der metaal mynen gevonden werd. Maar de
lezer diend aan te merken , dat byna geen
mynen gevonden werden, in dewelke niet
ook te gelyk yzer-ertzen komen te ee
. P
TS Sfanvary, February 1723. 14
Op deze plaatzen werd de bloed-fteen niet
gevonden in voortgaande aderen ‚ maar híer
en daar in de grond verfpreid ; gelyk alsook
tuflehen Amberg en Sulsbach in de yzer-
dek Alwaar overal bloed-fteen en Lapis
Schiftus of Íplytformige bloed-(teen gevonden
werd. Aldaar is overal rode berg-fteen, en
ook rode aarde, uit welke beide de bloed-
fteen als uit deszelfs moer voortgeteelt werd.
Diofcorides heeft al aangetekent dat de bloed-
fteen groeid en voortgeteelt werd in de rood=
aard, die wy daaglyks gebruiken om van de-
zelve te maken pennen, om mede te teke-
nen, of die ook dagelyks gebruikt werd van
de timmerlieden , en daarom van vele rood=
kryt genaamt Werd , of van dewelke ook in
Duitfland vaatwerk gemaakt werd, De
loed-fteen werd buiten en behalven Saxen
ook gevonden in Moravien, Bohemen, On-
ien, in Noorwegen, Sweden, Engeland,
talien „Ethiopie, Afrika, Arabien en vol-
gens de getuigeniflen van Hernandes „ ook
n Amerika, De bloed-fteen is op zommige
plaatzen zo yzerryk , dat uit dezelve yzerge-
kookt werd. Gelyk als gefchied te Amberg
Joachims dal. Hedendaags werd zelfs te
Kreflis in een plaats die Rothe genaamt werd,
als ook-te Schoneheide-yzer gekookt uit de
Schiftns of fpiytformige bloed-{teen, volgens
de aantekeninge van den geleerden Baufchius.
De bloed-fteen werd ook-veel gevonde in de
yzer mynen en andere plaatzen by de Magueert,
of zeil-fleen: Het welk niet te verwondereis;
dewyl‘zy-beide van een en de zelfde oor=
A cò fprongy-
r4x _Nataur- en Konft-Kabinet,
fprong , dat is van het yzer zyn. Zommige
getuigen, dat uitde bloed-ftenige kluiten, die
met een yzerachtige geeft bevrugt zyn, den
Magneet komt te groeijen. Boëtius verze-
kert, dat de zeil-{teen en de bloed-fteen van
zodanig een nauwen verwandfchap zyn, dat
in zommige bloed-fteen zomtyds ontdekt
werd, dat dezelve enigzints het yzer na zich
trekt. De bloed-tteen werd ook zomtyds
gevonden onder de tin«fteen, en uit dewelke
het tin gekookt werd.
62.
De bloed-fteen die te Meiffen gevonden
werd is van koleur als yzer, en op zommige
enden geel, als Saffraan. Die van Goflar is
geheel (wart. De fplytformige bloed-fteen of
Schiftus die in Meiflenland gevonden werd;
is uitwendig glad als gepolyft yzer , en ook
harder dan meeft alle andere zoorten. Als
deze werd doorgebroken glinftert dezelve na
de getuigenifle van Agricola van binnen ook;
maar uiet veel. Diergelyken zoort van fplyt=
formige bloed-fteen werd ook wel gevonden,
dat zy van buiten geheel niet blinkt , maar
doorgebroken zynde van binnen als rode me-
ny. Zodanige groeid in ’t Hercynfche woud,
Als de bloed-fteen en ook de Schiftzs of fplyt=
formige bloed-fteen , die donker rood is ge=
ealcineert werd, verandertde koleur in fchoon
heider rood. Maar als de koleur van die beí-
de is zeer bruin of fwart , brand dezelve in
een donkerder rood: Hoe de fplytformige
bloed-fieen meerder blinkt als yzer, hoe de=
zelve ook harder is. 63. Gee
January, Febrnary 1723: 143
AE 63:
_ Gelyk als de Dlocdficen onderfcheiden is
van zelfltandigheid ,koleur , manier van voor-
telinge of groeijenge, is dezelve ook zeer on=
„derfcheiden van gedaanten.: Het eer{te on-
„derfcheid van gedaante werd gezien tu{lchen
‚de vafte en egale bloed-{teen, die zonder dra-
den of fibren groeid, gelyk als wy uitgebeeld
hebben in Tab. xrvr. Fig. 23. en de Lapis
Schiltos of {plytformige bloed-fteen , die wy
hebben uitgebeeld in dezelfde Tab, Fig. 24.
met A BC. Door A werd vertoont een
ftukje fplytformige bloed-fteen aan my toege=
zonden door den Heer Hendrik van Raad.
De koleur is zo wel van buiten als van bin-
nen als ftaal, tuffchen de draden , en op de
oppervlakte vertoont zich een roodt, als van
rood-Aard. Als het zelve geflepen word,
gelyk by r. 2. 3. verkrygt het een glans als
geflepe (taal, zeer blinkend en glad. De dra-
den lopen van deszelfs Bafis tot aan deszelfs
apex Pyramidaels gewyze tot malkander.
Deze fplytformige bloed-fteen is-zeer harden
yrerachtig: Als dezelve nat gemaakt en met
deszelfs punt over pampier geftreken werd,
Fo zy in het eerít een zeer fchrale rode
(ireep, maar twe of driemaal hervat zynde,
geen koleur , doch met een ies op de punt
gefchrapt, en nat gemaakt zynde, wederom
jeen rode ftreek, hoewel nietzo vol, noch zo
\fchoon van koleur, als wy ván de befte die
tin Fig. 23. uitgebeeld is aangetekent hebben.
Zodanige zoort van fplytformige bloed=fteen,
é N Ge is
x44 __Natuurs en Konft-Kabinet, |
is by de Drogiften en in de Apotekers win-
kels overal genoeg bekent, maar de befte
bloed-fteen zeer zelden. B is een groot (tuk
fplytformige bloed-lteen, het welk uitgebeeld
werd om-deszelfs gladde oppervlaktens , en _
inwendige (reken en draadsgewyze en fchil-_
fersgewyze wasdom aan te wyzen. Hoewel
in dit ftuk de draden echter nauwelyks gezien _
werden ‚ waarom hetzelve ook zeer komtte
naderen aan de befte zoort van bloed-fteen 5
zynde de koleur uitwendig bruin , maar in.
deszelfs zelfftandigheid ongemeen gezatu-
weerd van rood, als zy gevreven werd. Van
deze zoort van bloed-{teen werden dikwils
zeer grote flukken gevonden in de gronden.
De geleerde Lochnerus verhaalt * dat hy
by den Heer Dietericus een ftuk van dezelve
gezien heeft, dar hondert en tien ponden
fwaar was. Dit moet echter als iets zeld=
zaams aangemerkt werden , want Agricola ge-
tuigt, dat de grootfte flukken van de fplyt-
formige bloed-fteen , zyn van omtrent veer=
tien ponden. CG is een (luk Lapis Schiftús of
fplytformige bloed-fteen met zeer grove en
onderfcheide draden, gelyk als grof hout dat
verfteent is. Deze is niet zo goed als dievan
B, en is zonder alle tegenfpraak een Lapis
Schiflys van de flegte zoort. De koleur vande
Aderen of draden is uit den fwarten roodachtig,
en zodanig flegt werd hedendaags meeft altyd de
bloed-fteen in de Apoteekers en Drogift-win=
kels gevonden , uit oorzaak dat de eigent-
lyke
2 & Vid. Mufti Befleriuni illuft. Tab, zxrx-
|
|
|
January, Felruary 1723. I4y
Iyke en befte bloede(teen by de meefte onbe-
kent is.
‚Wy vinden een Bloed-fteen aan dewelke
den naam gegeven werd van Meimatites Bo-
tryites, of Druifsgewyze bloed-fteen, om dat.
dezelve gegroeid is tot de gedaante van ronde
„Druiven en druiftroffen. Deze werd gevon-
den op verfcheide plaatzen in ’t Herfcynifche *
woud; te Goflar met een fwarte koleur, en
elders; gelyk als. dezelve werd uitgebeeld in
_ Fig. 25. Zommige vertonen zich geheel als
ronde druiven , ander zyn een weinig lang-
| werpig rond. Enige zyn niet groter als de
knop van een fpeldel; andere als een druif.
Zommige zyn alleen en enkeld , andere zyn
in malkander gegroeid. Nog een andere
zoort van bloed-fteen groeid tot de gedaante,
als de Herfens van een Kalf , of ander Dier.
_ Deze vertoont zich ook noch, op een ver-
“dceheide wyze, gelyk als uitgebeeld werd in
Fig. 26. in dewelke behalven de Herzenfor=
mige gedaante , noch verfcheide andere waf-
zingen en uitfpruitingen vertoont werden.
_ Dewelke alle van onderen als met een kort _
werden omvangen , die aan de uitberftingen
en te zamengevoegde knobbels voor een_wor -
stel {chynt te verftrekken , en met malkander
de gedaante uitmaken van een kluit. Deze
knobbels zyn {plytformige bloed-fteen, of
Schiftus, want zy vertonen hùnne draden in
de lengte voortlopende genoegzaam voor’,
Oog, en de voortgaande langheid van de dra-
VII Deer. K den;
146 _Natuur= en Konft-Kabinet,
den komen de dikte van de korft uit te ma-
ken. Daar de draden in de korft eindigen,
werden zy zodanig te zamen gedrongen, en
omhelzen malkander met zo weinig onder-
fcheidinge, dat zy een ligchaamals een fchors
vertonen , dat uit verfcheide rokken fchynt
te beftaan. De fchorzen zelfs maken zo veel
omweundingen, en draaijengen , dat de bo-
venfte oppervlakte van den gehelen kluit, zom-
tyds zeer volmaaktelyk vertonen de herfens
van een kalf, gelyk noch klaarder gezien
werd in Fig, 27. Het welk een kluit bloed-
fteen is die vry hart en fwaar van gewigt is,
Deszelfs oppervlakte blinkt als gepoly(t{taal,
van binnen is dezelve roodachtig van koleur,
byna als roeft van yzer. Uit deszelfs Bafis
komen zo veel half ronde knobbels , op zo=
danig een zonderlinge wyze, uitte botten, dat
zy zeer natuurlyk de herfens van een kalf
komen te vertonen. * Van deze zoort van
bloed-fteen is aan my een ftukje toegezon-
den, door myn vriend van Rotterdam , ge-
Iyk als uitgebeeld werd in Fig. 28. De ope
pervlakte ís door deszelfs uitpuilinge van ge-
daante als een Roos, en enigzints blinkende,
als glad yzer. Deze uitpuilingen fchieten
draads gewyze uit deszelfs Bafis. Deszelfs
koleur is van buiten als taal overal bevlekt
met rood, maar van binnen is de koleur zo
rood als rood-aard. Als het zelve met een
punt die nat gemaakt is werd geftreken op
een
* Vid. Mufeum Cakeonrienum Veronenfe,
Sel. 3. '
January, February 1723. #42
een wit pampier , laat het na een rode ftreek.
Het welk echter na verfcheide ftrykingen niet
gekchiet, Maar gefchrapt en nat gemaakt zyn-
e, wederom een fware rodeftreep. De hans
den werden door het behandelen van deze,
als ook van alle andere zoorten rood ge-
verwt. Deze zoort komt in volheid van ko-
leur , en deugdzaamheid ook nader aan de
eigentlyke en befte bloed-fteen als de andere
zoorten van de Schiffus, of Íplytformige
bloed-fteen , hoe meer de bloed-fteen kluic-
achtig ,.digt en gefatureert van koleur is,
hoe dezelve nader {chynt aan de befte zoort
van rood-aard.
6$. :
De Bloed-ftenige knoop , is een {plytfor=
mige bloed-{teen, die niet alleen van de an=
dere verfcheelt in gedaanie, maar ook zeer
in zelfftandigheid , hardigheid en gebruik. Zy
werden veel gevonden in Meiflen te Geur,
te Annenberg, te Salfeld, volgens de getui-
genifle van Ercelius, en ook op andere plaat-
zen. Zommige van deze knopen grocijen
_ volgens de waarneminge van: Agricola * tot
de grote van een Okkernoot. De gedaante
van dezelve is ongelyk. Zomtyds een wei-
nig gedraaidt , en veeltyds zodanig als wy
dezelve hebben uitgebeeld + mer Ïig. 29. Als
„deze knopen van bloed-fteen werden doorge-
{lagen , zyn zy van binnen zeer dicht , vaft
K 2 en
® De Natura fofilium lib. v.
Ì Vids ctiam apud Baufchyum lib. &ci
148 Natuur- en Konfl-Kabinet ,
en blinkende als een digt en valt metaal. De-
ze knopen zyn in hardigheid wel enigzints
ongelyk , maar zommige zyn zo overmatig
hart, en valt, dat zy op een aanbeeld gelegt
zynde, de flagen van fwaare hamers komen
te wederitaan; en dat zelfs de vyl op dezel-
ve geen vat heeft. Daarom werden zy ge-
polyft , en door behulp van het rad geflepen.
Want de Goutfimits gebruiken dezelve om
mede te polyften het bladgout, dat zy op het
zulver gelegt hebben , om te vergulden ; of
ook wel om met dezelve te polyften , de
Foelie, die onder de edele gelteentens gelegt
werd enz,
66.
Zommige bloed fteen groeid met een witte
kort, die de gedaante heeft van Oefterfchul-
pen, daar dezelve ook naar genaamt werd.
Het yzer groeid zeer veel in roodachtige {teen
of aarde, gelyk als ook de bloed-fteen en alle
deszelfs zoorten. «Want de knoop-bloed-
fteen groeid zelfs gewoonlyk ín een roodach-
tige yzer-{teen , volgens de getuigenifle van
* Balthafar Rofzlern, Hoewel echter deze
knoop-{teen veel meerder overeenkomft met
het yzer heeft, als.met de bloed-fteen. Want
aan deze knopen geven de Hoogduitfchers
den naam van Glasz-Kopff ; en dewyl de-
zelve vry wat onderfcheiden van gedaante
zyn, verkopen de Berglieden alleenlyk maar
voor bloed-fteen, die wat langwerpig en
fpits
% Specul, Metallurg. lib, 1. Cap, 35e * u
-
|
|
|
Sfanuary, February 1723: 149
{pits zyn, gelyk als wy in Fig. 29. uitgebeeld,
hebben. Zommige van deze knopen,,zyn
bleek bruin, deze zegt Rofzlern dat een op-=
regte ftaal-erts zyn, het welke om derzelve
hardigheid ook zeer waarfchynelyk is. De
meefte fplyt-formige bloed-{leen groeid in. de
gedaante van een wigge, zommige zeer breed,
andere fial, andere groot en andere klein,
gelyk als uitgebeeld werd; Fig. zo. van de-
welke de groot (te ftukken zomtyds tien twaalf
en veertien ponden fwaar zyn. Zomtyds
groeid de bloed-{teen in de gedaante van ke-
gels, op de wyze als de kegel-fteen.
67-
De vermaarde Bergkundige Encelius ver-
haalt dat in die plaatzen als te Geur , te An-
neberg, te Salfeld, enz. Alwaar de knoop-
bloed-{teen genoegzaam gevonden werd, ook
een bloed-{teen gegraven werd, die in navol-
ginge van Plinius Trichrus kan genaamt wer-
den. Dezeis uiterlyk {wart , maar op drie
verfcheide plaatzen aan de Wet-fteen geftre-
ken zynde, geeft dezelve ook drie verfcheide
zappen, aan de wortel fwart, in het midden
rood , en boven bleek. Deze behoort ook
onder de knoop-bloed-fteen , want dezelve
js ongemeen harten gedraait, De Hematí-
tes die de gedaante vertoont van herzens,
groeid volgens de getuigenifle van Kentma-
nusin het Hercynfche woud , in een zeker
zoort van fteen , die zeer hart en afchgraauw
van koleur is, met een uiterlyke huit, die de
koleur vertoont van yzer, overal op deszelfs
K
3 OR
4só __Natuur- en Konft-Kabinet,
oppervlakte met gaatjes doorboord, Hier
uit blykt dat de moer van de bloed-fteen niet
altyd de gedaante heeft van rood-aard. Hoe-
wel wy echter niet ontkennen, dat de rood-
aard en de bloed-fteen genoegzaam als ver-
enigt zyn, en dat zelfs met die bloed-fteen,
die in afchgraanw of anders gekoleurde fteen
komt te groeijen, rood aard verenichtis. Van
de kragten en het gebruik van den bloed-
fteen als ook van enige proeven omtrent den
zelven in ’t werk geftelt , zal ík niet tegen-
woordig , maar na dezen, als ik van de fte=
nen in het byzonder kome te handelen fpre-
ken, en enige proef ondervindingen van de-
zelve mede delen, tegenwoordig is maar myn
oogmerk, om den Lezer uitde verfcheide
wyzen van groeijinge en gedaante van de
‚ bloed-fteen aan te tonen , dat de natuur op
wverfcheide wyze de fleen gewafzen komt voort
te telen, en tot zeer byzondere en aanimerkely=
ke gedaantens doed groeijen.
68.
De Rood-aard, die de tekenaars en Tim-
merlieden dagelyks gebruiken, groeijt zomn-
tyds tot zodanig een vafte zelfftandigheid, en
hardigheid, dat zommige van deszelfs zoor-
ten meer onder de zagte ftenen , als onder
de Aardens behooren geftelt te werden. Daar-
om noemen de Duitfchers dezelve ook rot=
tel-ftein: Om dat ook dezelve is de moer-
fteen, of moer-aarde , in dewelke de bloed-
fteen werd voortgeteelt, zullen wy, tot op-
helderinge van de natuur en enn jrk
| es
SFanuary , February 1723. II
des bloed-fteens, een weinig {preken van de
_rood-aard. De rood-aard werd meeft gevonden
inde yzer-mynen, of onder de Saxeen grove
gefteentens in dewelke yzer-erts groeid. Zom-
tyds werdook rood-aard gevonden in de goud-
mynen, zulver-mynen,en koper-mynen. Maar
dew yl ook in meeft alle zoort van metaal-groe-
ven yzer-erts, of yzer-fleen of yzer-aarde ge-
vonden werd, is het niet te verwonderen dat
de rood-aard ook zomtyds in dezelve komt
te groeijen. Want de rood aarde is niet an«
ders als een yzer-aarde, of yzer-fteen; gelyk
als dezelve ook in zamentrekkentheid ‚en ko-
leur overeenkomt metde Sil, of Oker, met
de bloed-fteen , en ook met het roeft van
yzer. Zeer dikwils werd de rood-aard ook
gevonden in deszelfs eigen aderen, of als een
rode aarde, ef als een rode Saze , in de wel-
__kede yzer-erts, bloed-fteen, Sil enz. gevon=
den werden. Meeft alle rood-aard die aan de
Saxe is valt gelegt, is gemeenlyk een kleu-
rig en daarom ook beter als de andere, De
rood-aarde die niet aan de Saxe gehegt komt
te groeijen word gemeenlyk voort geteelt in
kluiten, die van buiten geplekt en met vlak-
ken zyn. Ten opzigte van de koleur , kan
de rood.aard in drie zoorten verdeelt werden,
als ; die zeer hoog rood is, 2. die in deszelfs
rood ook wit is, en 3. die tuflchen wit en
rood is. Ten opzigte van de hardigheid kan
de rood-aard insgelyks in drie zoorten ver-
deelt werden, als 1. die zeer zagt is, aan de
handen kleeft, en de zelve zeer befmet,
2. die een weinig grover is en aan de han-
ae den
1sz Natuur-en Konft-Kabinet,
den maar weinig afverft , en 3. die hart is,
op de wyze als Saxe, of fteen, en aandehan-
den niet zonderling afverft , als na dat zy
door water bevogtigt is geworden. Deze
‘werd door de tekenaars, íchilders en tim=
merlieden gebruikt, en ís noch zeer onder-
fcheiden , gelyk ook de bovengemelde
zoorten. Want zommige is middelmatig in
vetheid, en dorheid , zommige is zeer digt
en hart, andere is zagt en middelmatig van
vetheid, en dorheid. Zommige is licht, en
hart, of licht en zagt , en middelmatig van
vetheid, of dorheid. Andere is middelmatig
hart, of middelmatig zagt. Zommige rood-
aard is ongemeen hart, of zagt, of tuflchen
beide, maar ook te gelyk uitftekend vet, of
uitftekend dor en mager. Gelyk alsde Hoog-
duitfchers de harde en fteenachtige rood-aard
Rottelftein noemen, geven zy aan de zagte
tood-aard den naam van Weich Berckrotel.
69.
Niet tegenftaande de rood-aarde te zamen=
trekkend is, word echter zomtyds rood-aard
gevonden die zeer zagt van fmaak en weinig
te zamentrekken is. Maar deze ís dan zeer
vet. Want de vetfte rood-aard is minft te za-
mentrekkend. Zodanige werd volgens dege-
tuigeniffe van Agricola * gevonden in’ Hil-
desheims. Dezelve is kluitachtig , zeer hoog-
rood van koleur , van een goed zap en zagt
van finaak, Want zo ras als dezelve op de
tong
£ & De Natura foffilium, lib. 2:
Sannary, February 1723. 153
tong gelegt werd. komt zy te finelten als But-
ter. Te Ellebogen werd rood-aard gevonden _
die roodachtig wit is, gelyk als ook tufïchen ’
„Marpurg en Suenesburg deze is te zamen-
trekkende en heeft dezelfde kragten als de
Terra Lemnia of rood-aard van ’ eyland
Lemnos. Zodanigezagte en verte rood-aard
behoord onder de Rubrica Sinopica , of Sino=
pifche rood-aard, gelyk wy hier achter zul-
Jen aantonen. De rood-aarde van Armenie,
of Zerra Armenie , werd zodanig genaamt,
om dat dezelve groeid in Armenie by de gren-
fen van Cappadocie. Deze is bleek van ko-
leur, maar echter dicht, en fwaar. Zy groeid
in kluiten die de gedaante van zagte teen ver-
tonen. Zy is vryf baar en zeer te zamentrek-
kende van fmaak, en werd in zeer veel on-
gemakken en ziektens met veel vrugt ge«
bruikt. In Duitfland werdook op verfcheide
_plaatzen, als in Bohemen, te Voitlande, by
Reichebach, en by Francberg , rood-aard
gevonden die geel van koleur is, en in de
gedaante van kluiten komt te groecijen in des-
„zelfs eigen Aderen. De ingezetene verwen
„met dezelve het Leer, en die van Bohemen
gebruiken dezelve om mede te fchilderen.
Maar de Duitfchers geven aan dezelve den
naam van opregte Oker. Volgens de gee
tuigenifle van J. Kentmarrus Nomex clatura
verum folium werd rood-aard gevonden,
die zeer zuiver en ook fimeltbaar is by een
dorp in het T'hurings , met dewelke de T'hu-
ringers. hunne Dakken van de huizen rood
fchildegen; Dezelve is hart ;-en ook bekwaam
CML) K 5 voor
154 Natuur- en Konft-Kabinet ,
voor de timmerluiden. Zy noemen dezelve
Doringifch Rotel Kagel, Encelius de Re me-
tallica. Lib. 2. Cap. 27. getuigt : dat-by wel
rood aard gezien heeft aan de boorden van de
Vloeden, gelyk als aan de elfftroom, en in
het Thurings gebied zyn vaderland in de Gar- _
mersdorfervliet. Dit is ook zeer gemeen
Overal daar ftaal wateren , en Okerachtige
bronnen gevonden werden. Omtrent de bron
Piermont heb ik met zeer veel vermaak een
groot getal beekjes en vlietjes gezien , door
dewelke het water , dat zo helder. en door=
fchynende is als kryftal, heenfnorden, over
een grond die zeer íchoon en aangenaam rood
is, en uit Okerachtige aarde of rood-aarde
beftaat. Zommige rood-aardens zyn zeer
fcherp, en door de kragt der onderaardfche
hitte veel gedroogt en als gebrand , deze wer-
den veel onder de metalen gevonden, en zyn
verfcheide van koleur of geel, of ros, of
rood „ of purper. Zy zyn bytende en weg-
etende gelyk als de Oker daar zy zoorten van
zyn, maar niet wel door namen onderfchei-
den werden ; behalven die geel is, en daarom
geele Oker genaamt werd. Zy komen veel
overeen met het Gaput Mortuuim Vitrioli , of
de aarde uit dewelke de-zuure oly ‚ of geeft
van vitriooluitgeitookt, of uitgebrandis. Wy
mogen hen ook wel houden voor een vitri=
ooi-erts, die door de onderaardfche hitte ge-
calcineert of gebrand is, Alle de zoorten
van rood-aarde, die Okerachtig of bytendeen
wegetend zyn, geven te kennen dat zy meer
metallyn, en yzer-of vitrioolachtig- zyn, pn
ie
Fanuary, Februâry 1723. 155
die zoorten van rood-aardens die zagten vet,
of maar alleen!yk te zamentrekkende en niet
bytend of wegetend zyn.
0.
De uitdampingen An de yzer-aderen , in
dewelke door de onderaardfche hitte het yzer
gekookt werd, geven aan de aarde en (teen,
door dewelke zy doorwazemen en indringen,
zomtyds een gele koleur als den geel Oker,
of Sil, en ook wel een rode koleur ais de
rood-aard of als de bruine Oker. Op de
plaa:zen daar zeer veel yzer-bergen of yzer-
aderen gevonden werden is de teel aarde der
boven gronden dikwils zelfs hoog-geel van
koleur, en ook zomtyds wel hoog-rood, ge-
Iyk ik de teel-aarde van Pirmond omtrent den
bron, en by Lughden gevonden hebbe. Her
is zeer waarfchynelyk , dat in Groenland of
Spitsbergen , ongemeen veel yzer aarde is,
waùt onder een groot getal Kei-fteentjes, en
{tukjes Erts dewelke my onlangs gebragt zyn,
hebbe ik zeer veele gevonden, dewelke yzer-
ertzig, en ook enige die koper-ertzig waren.
Ook is het aardryk aldaar in de Valleyen op
zeer veel plaatzen zo hoog rood als rood-
aard. Diergelyke zoorten van gele en rode-
aardens moeten ook onder derood-aard van
dewelke wy tegenwoordig, handelen geftelt
“werden, om dat zy hun Tin@uur van het
| _yzer ontvangen en vervolgens yzerachtig zyn.
|_Als wy alle zoort van zagte-teen, of aarde,
die deszelfs gele, of rode, of bruine koleur
van het yzer trekt onder het geflagt varr de
E OER, rood.
156 _Natuur- en Konft-Kabinet ;
rood-aard ftellen, maken wy opdie wyzeeen
geflachts Charaêter, dat onaf{cheidelyk is, en
waar door de rood-aard onderfcheiden werd
van alle andere rode-{teen of aarde, die geel <
rood of bruin van koleur , maar niet yzer-
achtig is ; gelyk als by voorbeeld het Auri-
pigment of geele Arfenium , de Sardaraca
of rode Arfenicum , of de rode Cinaber of
K wikzulver-erts, en verfcheidetandere ttenen,
kluiten en aardens die wel van koleur zyn of
geel, of rood, of bruin, maar niet van een
yzerachtige natuur. Ik heb waargenomen dat
het gebergte in het welke de natuur veel yzer
komt te koken of voort te telen, ongemeen
veel ftookt, en des morgens, of op zommi-
ge tyden, zeer vele en fware fwarte nevels
en dampen uìt hunne toppen en fpitzen na bo-
ven dryven. Waar uit genoegzaam blykt, dat
in de yzerachtige gronden veel onderaardfche
hitte werd gevonden. Als wy ook acht geven op
de key-{teen uit dewelke zomtyds yzer gekookt
werd, en die vanalderhande zoort veel gevon-
den werd in de Sil of gele Oker , ontdekken wy
dat dezelve ongemeen vol vuur is, waarom
wy ook aan verfcheide zoorten den naam
van vuur-fteen geven , of ook wel van {wa-
velachtige Key , om dat dezelve is vitriool-
achtig en fwavelachtig gelyk als het yzer. De
rode koleur van de meefte yzer-ertzen , of
yzer-ftenen, of yzerachtige aardens en wate-
ren, is ook geen geringe getuige van de onder=
aardfche hitte daar ik tegenwoordig va
Ípreek. Want het is aan de metaalkundige
wel bekent , dat veel mineralifche ftoffen aah
e
January, February 1723. E57
e hitte een rode koleur verkrygen. Zommi-
e aarde die wit, of blauw is, verkrygt door
et branden een gele koleur , of bleek geleof
veel witte kKolenr, gelyk als blykt aan dege-
e klinkert, die van dezelve gebakken werd.
oor een fterke graad van hitte zien wy de
ele aardens een hoog-rode koleur aanne-
nen , gelyk als de gele Sil of Oker door ’t
uur de koleur van rode Oker verkrygt, of
elyk als de gele of anders gekoleurd , knip-
arde, door het vuur zeer hoog-rood werd;
ls wy zien aan de dakpannen , aan de rode
loer ftenen , aan de potten enz. die van de-
elve gebakken werden. Het rood van deze
potten , pannen en ftenen is niet anders als
e Oker, die in de knipaarde was, en door
jet vuur hoog-rood gebrand is. Ook is het
ood van rode-ftenen, potten , pannen enz.
riet anders als de rood-aarde, daar ik tegen-
woordig van {preek , als dat deze door konft,
en de rood-aarde door de natuur gekookt
erd. Anderzints zyn zy beide van een bee
inzel, namentlyk van de yzer-erts, of de
itriool en fwavel des yzers. Ook isde brui-
ne of bruIn rode Oker, die van de gele Oker
door ’t vuur gemaakt werd , niet anders als
e rood-aard, daar wy van handelen. Door
et vuur werd de fwave!l, die in de Oker is,
eexalteert. Daarom werdde gele Okerrood,
elyk als de knipaarde die in rode lteen-pan-
nen of potten overgaat ‚om dezelve oorzaak of
exaltatie van de mineralifche fwavel. Dat de
‘wavelachtige en zelfs ook de olyachtige din-
en een rode koleur verkrygen, door de
A „Hin warns
en 4 Û
*
258 __Natuur- en Konft-Kabinet,
warmte van het vuur, blykt aan de fwavel,
die met alderhande olien tot een balfem be-
reid werd , en aan ontelbare zappen , liqueren,
balfems, Tinêturen, fyne olien, die door de »
waimte roder en hoger van holeur werden,
Wy konnen zelfs door het geweld van het
vuur het yzer tot een hoog rood poeder Cal-
cineren , gelyk als elk een in de glas ovens
kan beproeven, als hy vylzel van yzer of (taal
in een bal , die van pypaarde gemaakt is, be=
fluit, en zeer lang in het vuur laat blyven,
zal bet in geflote poeder in een hoog-rode
Crocus martis overgaan. k
71.
De reden, waarom ik geen wezentlyk on-
derfcheid ftel tuffchen de gele Oker enderood=_
aard, is, om dat zo wel door de natuur als
door de konft van de geel Oker rood-aard
voortgebragt werd gelyk ouwelinx al is aan=
gemerkt van Theophraftus en Diofcorides,
en zeer kragtig beveftigt werd door den oog
getuigen en uitmuntenden berg-blom Chrifto=_
phorus Encelius * de gemaakte rood-aard
(zegt hy) werd van de Duitfchers Braun Rot-
tel genaamt , deze werd van Oker gebrand. Ik
beb by de vloeden zomtyds Oker gevonden die
half rood-aard geworden was door de hitte van
de aarde, of van de Son. +} Diofcorides ge-
tuigt ook, dat in het weftelyke gedeelte van
Iberien Oker, die als gebrand en ín rood-aard
vers
%* De re metallica, Lib. 2. Cap. 27; …
…t De materia medica, Lib. v- Cap. 724
Fanuary, February 1723. 159
verandert is, gevonden werd. Alhoewel tuf=
“ fehen de Oker en de rood-aard, ten opzigte
van deszelver yzerachtig begingzel, geen we-
zentlyk onderfcheid is , werd nochtans cen
groot onderfcheid gevonden tuflchen de Oker
en okerachtige rood-aard, en de rood-aarde of
fteen die wy gebruiken tot teken pennetjes,
en die by de fchilders, tekenaars en timmer-
lieden gebruikt werd. Want zommige van
dezelve is zeer vaft , fteenachtig , hart, fyn
van zelfltandigheid , hoog-rood, vol van ko-
leur en zagt, of ligtte zamentrekkende van
fimaak , zonder enige wegetinge of bytinge.
Daar de Oker en de okerachtige rood-aard,
gelyk wy aangetekent hebben , bytachtiger,
fcherper , en wegetende is. Als de vitriool
geeft, en yzerdamp komt te dringen en te
Eeen een zeer vette en fyne kley , en
dat dezelve door de onderaardíche hltte ge-
“bakken werd tot rood-aard , zal deze niet zo
fcherp en bytend zyn, als de rood-aard die
| van de Oker groeid, of in dewelke noch
| _weel fcherpe en bytende vitriool delen zyn in-
| _gewikkelr, of die uit een grove en wrede,
ef yzerachtige-erts , of liem , of knipaarde,
die door de onderaardfche hitte tot rood-
aard gekookt is, beftaar. Wantde zuurtem-
perende kragt van de vette kley, of fyne
aarde, of alkalyne fteen breekt de punten en
Anydende fwaartjes van-de vitriool geeft. Als
de gele Oker gebrand, en in-Azyn uitgebluft
Werd, verkrygt dezelve een Bruin rode ko-
leur, die zeer hoog is. De natuurlyke Oker
is zomtyds zo-hoog geel, dat dezelvevry wat
komt
160 _ Natuur- en Konft-Kabinct,
komt te fwemen na zommige zoorten van
rood-aard die geel rood zyn, Zodanige Oker «
getuigt Joh. Kentmanus dat te Breffel ge-
vonden werd die van koleur is als Saffraan.
Het welk buiten twyfel veroorzaakt werd,
door de meerder onderaardfche hette ; dat
dezelve hoger van koleur werd als de gele
Oker van Goflar, of de gemene Oker of ge-
meen Oker-geel. Het twede onderfcheid
tffchen de geel Oker en de rood -aard is de
koleur. Want de regte koleur van de befte
rood-aard is zeer hoog en fchoon rood als
bloed, en de regte koleur van de geel Oker
is licht geel byna als de auripigment of het
konings geel. Het darde onderfcheid tuffchen
de Oker en de rood-aard is ook de vetheid of
magerheid, want de Oker is veel fchraalder,
en dorder , en de rood-aard veel vetter en
zagter
72
Na dat wy getoont hebben waar inde Oker
van de rood-aard verfchilt, zullen wy wee ll
derom aanmerken waar in dezelve overeen=
komen. Alst. dat zy beide afkomtftig zyn if
van het yzer opdrogend en zamentrekkend ff
zyn. 2. Dat zy beide in de yzer aderen, inf
de yzer-erts, en ook in hun eigen aderen ge=
vonden werden. 3. Dat zy beide komen te
groeijen tot kluiten, of tot aarde, of tot
fleen. Gelyk wy aangemerkt hebben van de
gele Flus (teen of Fluor, die zomtyds niet
anders is als Sil of Oker, want de Sil heefti}
dikwils de gedaante van zagte en glehieeg b
January, February 1723. _ xÓr
In de gedaante van kluiten werd de Oker op
zeer veel plaatzengevonden, alsook in dege-
ne van aarde. Lachmund getuigt * dat
in ’t Hildesheims Oker gevonden werd in
zele kluiten , dat tuflchen Alfeld en Eimber
ker groeid. die zomtyds de gedaante van
_ Defter-fchulpen vertoont, en dat tuflchen het
_ lurp Hafda en het plaatsje Sarftend Oker ge-
onden werd die in de gedaante van pypen
roeid. Encelius befchryft vier zoorten van
Jker 1. fteenachtige, ‘2. poeder als de rood-
rde, 3. grove droge aarde die geel is, 4. Iy-
nige of taye Oker enz. De Oker, en de
ood-aarde werd zeer dikwils by malkander
revonden in het gebied van Neurenberg , daar
juwelinx zeer veel yzer gegraven werd en
joch hedendaags ongemeen yzerryk bevonden
werd. Valerius Cordus f getuigt dat de yzer
verken van Amberg zeer ryk waren , dat in
lezelve zeer fchoone bloed-fteen gevonden
wierd die uitwendig {wart was, en veel yzer
itleverden : als ook zeer veel Oker , dieyzer
oeftig was, aan dewelke zy den naam van
beber-ertz gaven, en die ook fchoon yzer uit-
everden; Dat noch in die zelfde yzer groe-
zen gevonden wierd rood-aard die hart was,
mn op de wyze als de Hematites uitwendig
erachtig van glans. J. Jac. Bajerus getuigt,
Ff dat noch tegenwoordig uit die yzer groe-
_… VIII Deer, L ven
Pr Ee
_%* Orydographie Hildesbeimenfis SeÀ, z…
Cap. 4.
‚ tT Syl. Var. Obfer vat.
t Orglographig Norica, Cap. 195
zóz Natuurs en Konft-Kabinet;
ven goed yzer gemaakt werd. Dat in dezelve
niet alleen nach gevonden werden de fwarte
Hematites, daar Cordus van fpreekt , maar
ook die knoop bloed (teen, van dewelke wy
gefchreven hebben, die zo ongemeen hart is,
dat zy de hamerflag op het aanbeelt verdraagd,
4ls yzer blinkt, van de duittche Glafzkopfge=
naamt, en van de Gout-fimits om te polyíten
gebruikt werd.
De oude maakte el werk van de Rubri-
ea Sinopica of de Sinopifche rood-aard. Dio-
fcorides zegt * dat dezelve was fwaarwigtig,
digt, van gedaante of koleur als lever, zon-
der enige tteenachrigheit eenkleurig en door
water ontbonden zynde gaf dezelve zeer veel
ftoffelykheit uit. Zy wierd gegraven in Cap-
padocie uit enige fpelonken of diepe putten;
en na dat dezelve wel gereinigt en gezuivert
was over gezonden in de ftadt Sinope, al-
waar dezelve dan verkogt wierd. Alfchoon
deze rood-aard in Cappadocie kwam te groei=
jen, wierd dezelve echter naar de ftadt Sino-
pe genaamt. Deze ftadt Sinope is naderhand
door de Turken , onder welkers gebied de-
zelve is , Sinabe genaamt. Dezelve is een
Ze ftadt van Paphiagonie of het hedendaags
Bo!li, een Landfchap tuffchen de Pont Euxin
en Galate. Aan welkers Oofterfche gedeelte
Cappadocie komt te grenfen. Hej welk de
oorzaak was „ dat deze rood-aard. zeer licht
over te brengen was uit Cappadocie in Paph-
lago=
* De materia medica Lib, 5. Cap. 71.
__ Fannary, February 1723. 163
Jagonie, en vervolgens te Sinope. Dezeftad
is-ouwelinx zeer vermaard. Zy was de hoofd
plaats van Pontus , en is de geboorte plaats
vanden Hondfchen Diogenes, en de Koning-
Iyke ftadt of fitplaats geweelt van den Groten
Mithridatus Koning van Pontus. Diofcorides
getuigt dat deze Sinopifche ofdat beter is Cap-
padocifche rood-aard , bezat een opdrogende,
en als verftoppende kragt, die te gelyk ookte
zamentrekkende was. Waarom dezelve zeer
veel gemengt wierd met wond pleifters , en
opdrogende en zamentrekkende paftillen , en
ook met een Ey gemengt ingenomen wierd,
om de buik te floppen. Sy wierd ook gegeven
voor verfcheide gebreken in de lever. Uit het
welke genoegzaam blykt dat deze rood-aard
moet geweelt zyn van een fyne en vette zelf-
ftandigheit, en meer een Bolus als een kley of
leem. Verfcheide van de later fchryvers heb=
ben wel enige meldinge van deze Sinopifche
rood-aard gedaan, maar niemant heeft tot noch
toe aangetoont , welke rood-aard van alle de
zoorten, dieaan ons bekent zyn, eindelyk die
gene is dewelke de oude de Sinopifche rood-
aard noemden. Andr. Matthiolus * oordeelt,
dat onder alle de berg ftoffen geen gevonden
werd, die met deze rood-aard meerder over-
eenkomft fchynt te hebben als de Bolus van
Armenie. Maar deze Bolus is niet zo hoog
van koleur als de Rubrica Sinopica van de-
welke Diofcorides fpreekt , hoewel Plinius
verhaalt dat wel drie verfcheide zoorten van
inopifche rood-aard gevonden wierd. Als
L 2 een
‚ & Commentar, in lib, v. Diofcoridise
164 Natuurs en Konft-Kabinet,
een zoort die rood was, een zoort die min=
der rood was, en een zoort die tuffchen rood
en bleek was ; en dewyl deze drie verfchei-
dentheden ook in de Bolus van Armenie ge-
vonden worden, zoude het gevoelen van Mat-
thiolus aannemelyk zyn; temeerder, omdat
in de Bolusdezelfde opdrogenden, ftremmen-
de, opftoppende , en te zamentrekkende kragt
gevonden werd , en dat wy hedendaags de
Bolus insgelyks onder de opdrogende plei-
fters-, en tegen de loop, en enige gebreken
van de lever komen te gebruiken. Manardus
van Ferrara gedenkt by Matthiolus ook van
een Sinopifche rood-aard die van een witach=
tige koleur was,
Dat de Bolus van inte gelyk als ook
de bekend: gezegelde aarde van het eiland
Lemnos mede onder de rood-aard behoren,
En zoorten van dezelve zyn ; dewelke fynder
zagter en digter van, zelfltandigheid zyn , als
de gemene rood-aard , hebben wy hier voor
reeds aangemerkt. Want of een Aarde een
weinig hoger of bleker-rood van koleur, een
weinig harder of zagter, een weinig grover of
fynder, een weinig dichter of tochtgatiger , en
een weinig vetter of magerder van zelfftans
digheid is, zulks belet niet dat dezelve onder
de rood-aard geftelt mach werden ; Alsdezel-
ve maar is opdrogende, (tremmende, zamen-
trekkende, en vaneen yzerachtigen af komft ;
en dewyt-ditlaafte vande Bolus van Armenie,
en van de aarde van het eiland Lieemnos, van
niee
Jannary, February 1723. 16y
piemant ontkentzal worden, is de Bolus van
Armenie en alle andere zoorten van rode Bo-
lus, en de aarde van het Eyland Lemnos , en
alle andere rodeof gele aardens, die in kragten
en hoedanigheden met die van Lemuos over-
‚ eenkomen, met goed regt te {tellen onder de
‚ food-aard. Omdante weten wat wy eigent-
yk doorde Rubrica Srnopica of de Sinopifche
rood-aard der ouden verftaan moeten „ ftaat
maar te letten, dat dezelve niet anders is als
alle vette, digte, fyne en roode, of geele, of
bleekachtige Bolus, ofalderhandefyne, vette,
digte, roodagtige aarde , dewelke is zamen«
trekkende, firemmende , opftoppende, van
Een martiale of yrerachtige natuur. Want de-
ze komen met de eigenfchappen die Diofcori-
„des van de Sinopifche roodsaard opgeftelt heeft
overeen. Deze in water opgeloft zynde ver-
fpreiden een groote hoeveelheid van ftoftelyk-
heit van zich. Het is wel waar, ‚dat dezelve
juift miet altyd hoog bruin rood, of leverkleu-
rig, of ook een koleurig zyn , gelyk als Dií-
_ofcorides vandeSinopifche melt, maar zulks
‚doed niet tot de zaak. Dewyl zelfs Plinius ge-
tuigt van bleeke en ligtrode Sinopifche rood-
aard, Echter is het aan de andere kant ook de
„waarheid, dat alle deze verfcheide zoorten van
de rood-aard, alfchoon dezelve van een yzer-
achtige afkomft en heedanigheid zyn, niet
| vaneen en dezelfde kragten zyn. Maar in
cer veel hoedanigheden in dit opzicht van mal-
anderen verfchelen. Want een Oker is veel
vreder en droger , als een rood-aard ; een Oker=
achtige rood-aard EAF een weinig vetter,
3 sh
166 Natuur-en Konft-Kabinet ,
én minder vreed, alsde Oker zelfs; een fleen-
achtige en harde rood-aard verfcheelt weder-
Om zeer veel van een aardachtige en vryf bare
rood-aard; gelyk als ook een grove in kragten
verfcheelt van een fyne, en een zeer vette van
een rood-aard die byzonder fchraal is. Als wy
de rood-aard in eenige wezentlyke hoofd zoor-
ten wilden onderfcheiden, zouden wy onder
de eerfte zoort konnen ftellen de gele Oker
en deszelfs andere zoorten die meer of min
Okerachtig zyn. De twede zoort is by my
de rood-aard der werklieden , die wederom
in verfcheide zoorten kan onderfcheiden wer-
den van een weinig minder of meerder hart,
of zagt, grof of fyn, vet of mager, ftenig of
aardachtig, roder of rofler of geelder van ko-
leur, en eindelyk houde ik voor de Derde
hoofd zoort van rood-aard de vette, digte,
fyne en veel ftoffelikheid uitgevende en ligt
{meltbare Bolus, met alle dezelfs zoorten van
rood, bleek-rood, geelachtig , geplekt met
rode en witachtige plekken, of ook wel die
aardens dewelke rodegezegelde aarde , als de
aarde van ’teiland Lemnos, van Silefien, van
Neureberg enz. genaamt werd. Want deze
zyn niet anders, als zy goed en bekwaamzyn,
als verfcheide zoorten van Bolus, of zagteen
vette rood-aard, of liever zoorten van de Si-
nopifdhe rood-aard der ouden, Door welke
verdelinge alle de zoorten van de rood aard
aart gebracht werden, r. onder de Oker,
‘2. onder het rood-kryt, en 3. onder de Bo-
lus; in zo verre als dezelve zyn zamentrek-
kende, en van een yaerachtige natuur, Wy
Zous
January, February 1723. 167
„den hier noch wel als een vierde hoofd zoort
hebben konnen byvoegen de bloed-fteen , als
een rood-aard die meer metallyn ‚ en verder
tot de yzerachtige volkomenheid gebragt is.
_ Om dat deze genoegzaam op zich zelfs kan
gelaten, en met onaffcheidelyke geflagts merk-
tekens onderfcheiden kan werden , heb ik
zulks nlet nodig geoordeelt.
Van de Drie boomer hoofd zoorten
van rood-aard, werd de laafte Zoort alleen-
1yk maar inwendig in de geneeskuntt gebruikt.
Want de Oker met alle deszelfs zoorten,
en alle de Okerachtige rood-aardens, zyn te
wegetende , te bytende, en te vreed om in-
wendig gebruikt te werden, Maar de fchil-
ders gebruiken dezelve zeer veel in de fchil-
der-konft en om mede te verven. De twede
zoort of handwerks rood-aard met alle haar
zoorten is ook veel te dor, en te grof van de=
Jen om inwendig gebruiktte werden; zy zou-
de de maag te veel befwaren „en niet licht kon=
nen ontbonden werden. Maar deze werd ge-
ed van de timmerlieden , om hunne linien
| mede te maken , en de fynfte van deszelfs
| zoorten, diete gelyk vatten als zagte fteen
| Zyn, werden gebruikt van de tekenaars , en
‚| ‘Wert voornamentlyk by de Italianen, dewelke
[| zeer veel konttige tekeningen met deze roode
aard gemaakt hebben gebruikt. De Handwerks
| zood-aard werd ook op zommige plaatzen
| gebruikt om van dezelve te bakken potten,
| pannen, alderhande vaatwerk, en zelfs rode
lu4 °, beeld-
268 Natuur-en Konft-Kabinet
beeldjes. Op zommige plaatzên verven zy
met dezelve de pannen van de huizen, en _
deszelfs wanden en muren. Ook werden _
„de twe bovengemelde hoofd zoorten te we-
ten de Oker en de handwerks rood-aard zom- _
tyds wel gebruikt in de heel kunft , onder
pleifters, zalven enz, Maar de derde hoofd _
zoort de Rubrica Sinopica of de Bolus, en
verfcheide van deszelfs zoorten , werden in
de genees-kunft zeer dikwils gebruikt , en
tegens verfcheide ziektens met goede vrugt
ingegeven. Daarom zal het niet ondien(tig
zyn, dat ik dezelve by deze gelegentheid wat
nader kome op te helderen.
76.
Strabo getuigt dat uit Spanje rood-aard
gebragt wierd , die voor de Sinopifche rood-
aard niet benoefde te wyken. Waar uit
blykt dat deze zoort van rode Bolus op meer
plaatzen als in Cappadocie komt te vallen.
Agricola getuigt * dat diergelyke kluitachti-
ge, en bleekkleurige en zeer vette aarde , die
zomtyds roodachtig en bleekachtig geplekt
is, werd gevonden te Elbogen by het Durp
Toterbifa, als ook tuffchen Marpurg en Su-
enisburg. Dat dezelve is zamentrekkende en
in kragten met de Terra Lemnia overeen
komt. De oude hebben verfcheide name
aan alle deze zoorten van Bolus gegeven
die by de nakomelingen veel verwerringene
reden twiften veroorzaakt hebben. Zy druk:
te
„& De Natura foffilium lib. xx;
SFanuary, February 1723. _ 169
ten met deze verfcheide namen veeltyds za-
ken uit, dewelke de eigeufchappen en hoe-
danigheden der dingen niet betekenen. Ge-
lyk als by voorbeeld de Bolus, die uit Cappa-
docie te Sinopis gebragt en aldaar verkogt
Wierd, noemden zy Rubrica Sinopica of Si-
__nopifche rood-aard, de Bolus van het eiland
Lemnos noemden zy Terra Lemnia of Lem-
nifche Aarde, aan de Bolus van Armenie ga-
ven zy den naam van Terra Armenia of Ar-=
menifche Aarde. Paulus MEgineta en Aetius
„Amidenus noemen dezelve de Armenifche
kluit, en zyn daar ín nagevolgt van de*Ara-
bifche geneesheren. Agricola verzekert dat
op zeer veel plaatzen in Duicfland diergelyke
kluiten, en wel voornamentlyk ín hunne ei-
gen Aderen, die geelachtig van koleur zyn,
gevonden werden , en wel byzonder in Bo-
‚ hemen, en ook niet verre van Reichenbach,
en ook omtrent Francoberg. De Duitfche
inwoonders verwen het Leer met deze Bo-
_ dus. In Ongerien, in t Neurenburgs, by Hil-
_desheim, en op veel andere plaatzen werden
_verfcheide zoorten van diergelyke Bolus ge-
vonden. Aan andere Bolus ward wederom
den naam gegeven van Terra Sigillata of ge-
gegelde aarde; een naam die in der daad ins-
gelyks niets uitdrukt van de hoedanigheden
„van de zaak die genaamt werd. Van dierge-
“Iyke gezelde Aarde werden verfcheide zoor-
ten gevonden. * Agricola getuigt dat hy ge-
zien heeft tot Venetien paftillen of gemaakte
ONM: Ls Brok-
% Vid, Agricole Bermannauss
170 Natuur-en Konft-Kabinet,
Brokjes van geelachtige Bolus , die uit Kon-
ftantinopole overgebragt, en met Turkf{che
letters gerekent waren , aan deze gaven zy
insgelyks den naam van gezelde aarde, Van
de Bolus werden alderhande koekjes en ta-
bletten gemaakt te Konítantinopele en dezel-
ve werden met veelderley letters getekent of
gezegelt. Ouwelinx wierd ook de Terra Liem-
nia of Bolus van ’ Eyland Lieemnos met de
uitbeelding van een geit getekent of ingedrukt.
Deze wierd ook gezegelde aarde genaamt. De
Heer Baptifta Opizo gaf aan Agricola te Ve-
netien Sinopifcherood-aardof Bolus , die vol-
komen overeenkwain met de befchryvinge
van de Sinopifchevan Diofcorides. Deze was
noch niet in paftillen gekneet maar in klui-
ten, gelyk als dezelve gegraven werd. Waar
ut wy mogen befluiten datde Turken te Kon-
ftant nopele noch tegenwoordig deze hoogro-
de Bolus in ’t gebruik hebben , en dat hunne
gezelde aarde dewelke zy in de Pelt met veel
voordeel gebruiken , niet anders is als of de
Bolus van Armenie, of de Bolus van Cappa-
docie, die de oude Rubrica Sinopica, Sinopie
fche rood-aard noemden, of de Bolus van het
Eyland Lemnos, want dit Eyland is niet ver-
re van T'hracie, en dewyl de Turken aldaar
gebieden kan de Bolus van *t Eyland Liemnos
ligt te Konitantinopolegebragt werden. Waar
uit de Lezer kan zien dat alle die gezegelde
aardens niet anders alsrode Bolus zyn. Want
of de ene wat meer geel, of bleik, of rood,
of geplekt is , zulks geeft in de zaak niet zo
veel onderfcheid als zommige zich wel zou-
den
Sfannafy, February 1923. 194
den inbeelden. Want éen en dezelfde Ader
van de Bolus, by voorbeelt die van Armenie,
heeft meeft altyd aarde die in koleur van ho=
ger of ligter rood, of bleek , of geelachtig,
of geplekt van malkander verfcheelt. Dat al-
le deze zoorten van gezegelde aardens vande
Bolus van Armenie niet zonderling verfche-
len in kragten is buiten tegenfpraak. Want
Galenus getuigt zelfs van de grote dienft die
de Bolus van Armenie in een zeer fware Pelt
by zynen tyd gedaan hadde. De Arabifche
geneesheeren {chryven ook aân de Bolus van
Armenie een grote kragt toe in de genezinge
van de Peft. Waar uit genoegzaam blykt,
dat tuflchen de vermaarde gezegelde aardens,
_€n de Bolus van Armenie geen ander onder-
feheid is, als dat de ene opgemaakt is in
koekjes of paftiilen en brokjes, en de Bolus
in kluiten werd gelaten. Echter konnen wy
_ noch zomtyds enig onderfcheid (tellen ; als by
de Bolus díe tot paftillen gemaakt en gezegelt
„werd, andere zaken gemengt werden: Gelyk
als by voorbeelt daar Diofcorides gefchreven
heeft dat die van Lemnos onder hunne rood-
aard of Bolus bokke bloed vermengde , het
welk zelfs de grote Galenus (die de grootfte
onderzoeker van alle de oude geneesheren is
van de kragten en aart en hoedanig-
eden der Medicinale Stmplicia of enkelde”
Îtoffen) heeft bewogen , om na Lemnos over
te (teken, om teonderzoeken , hoe veel hok-
ke bloed, en op welk een wyze zulks onder
die aarde vermengt, en hoe dezelve gegraven
wierd, Gelyk als ook die groorite rt
cr
r7z Natuur-en Konft-Kabinet,
der Geneesheren (na Hippocrates) zelfs de
moeite deed om te reizen naar Cyprus om
aldaar de berg-ftoffen en koper-mynen te on=
derzoeken , en ook naar Paleítina of het Jo-
denland om de Afphalt of het Jodenpik dat
uit de Dode Zee werd opgewurpen in den
grond te onderzoeken. Maar wat eigentlyk —
het bokke bloed belangde , dit bevond Ga-
lenus, zo ras als hy zelfs te Liemnos kwam
dat een Fabel was. Het is beklagelyk dat on-
der onze hedendaagfche geneesheren zo wei-
nig gevonden werden , die de fchriften van
dien weergalozen Griek lezen, en noch min-
der die dezeive in de grond komen te ver-
ftaan. Het is voorwaar de moeite wel waar-
dig , dat wy in deze overweging van de rood-
aarde eens mede delen de ontdekkingen die
Galenus omtrent de vermaarde Terra Lemnia
of Bolus van ’t Eyland Lemnos gedaan heeft.
77: A
Galenus verhaalt * dat de Zerra Lemnia,
of aarde van *t Eyland Lemnos van zommi-
e Lemnifche rood-aard genaamt wierd.
aar uit klaarlyk blykt dat de gele Bolus °
zelfs by de oude onder de rood-aard geftelt is
geworden. Andere zegt hy gaven aan dezel=
ve den naam van het Lemnifíche zegel, om
dat in het zelve ingedrukt was het zegel
dat aan Diana was toegewyd. Hy getuigt dat
deze aarde met een grote feefielykheid van
een
7 * De Simpliciun medicamenterum faculatibus,
ib, 1x. :
January, February 1723. 173
een Priefter- wierd opgenomen en in de tad
dk dat de grond niet wierde befproeid
et het bloed van offer Dieren, maar om aan
dezelve hunne dankbaarheid te betonen met
Tarw, en Gertt, als tot een zoen-offer, Als
nu de Priefter de Aarde in de ftad gebragt
hadde, doorweeckte hy dezelve met water ‚en
roerde dezelve zeer hevig door malkander.
Daar na liet hy dezelve watftilftaan, en goot
het water dat boven dreef zachtjes af, en de
vette aarde die onder het water was, nam hy
uyt het vat, en het overige dat in de gedaan-
te van (teentjes, zaver of zand op de grond
geraakt was, wierd weggewurpen : Deze vet-
te aarde daar wy van gefproken hebben,
wierd gedroogt tot omtrent de hardigheid van
zagt geel was, Dan werden van dezelve brokjes
gemaakt, in dewelke ingedrukt wierd het
„Segel aan Diana toegewyd. Daarom gaven
zommige-aan dezelve den naam van Sphra=
Bida datzo veel betekent als een Merk-beeld
of Zegel. Na dat nu deze aarde door de
Priefter gezegeld was, wierd dezelve in de
fchaduwe zo lang gedroogt, tot datalle vog-
tigheid. was weg gewazemt. De, heuvel,
„daar deze aarde valt beftaat „volgens de getuige-
_mis van Galenus, geheel uit diergelyke Aarde,
dewelke hy in drie zoorten onderfícheid. De
ene dewelke wy befchreven hebben en die hy
de Heilige aarde noemt : de andere dewelke
hy den naam van Rubrica of rood-aard geeft,
en dewelke hy zegt dat van de handwerks-
dieden en timmerlieden gebruik wierd : en
ge derde die zeer afvegende en bytende is;
% an
174. Natuur en Konff-Kabinet,
en die gebruikt wierd van die gene dewelke
het linden en de klederen kwamen te waflen —
en te reinigen. Waar uit de Lezer zeer klaar _
zal konnen ontdekken dat de laafte is ge-_
weelt een Okerachtige aarde, de andere on-
ze bekende rood-aard, en de eerfte een rode
of gele Bolus die gezegelt wierd. Galenus
verhaalt ook dat op deze heuvel geen bomen
of planten gevonden wierden, het welk zou-
de kunnen veroorzaakt zyn door de fcherpe
dampen van de ondergelege yzer: erts.
78.
De Schryvers hebben goed gevonden om
alle de zoorten van gezegelde aarde onder
de Argilla of Lieem te {tellen , en dewyl zy
tuflchen den Bolus en de Lieem of kley een
wezentlyk onderfcheid ftellen , zouden wy
volgens die order geen regt hebben om de ge-
"_zegelde Aardens te (tellen onder het geflagt
van de Bolus. Maar de gezegelde Aarde,
die regt fyn, vet en Ímerig is, moet niet on=
der de Leem of kley geftelt werden ; om dat
dezelve door het vuur niet in fteen veran-
dert, gelyk de regte Leem en kley. Want
deszelfs lym-zap is niet zo beftendíg als het
lym-zap van de Leem of kley tegens het vuur.
Gelyk als ook niet is het lym-zap van de Bo-
lus. Daarom behoren zy meerder onder de
Bolus als onder de kley of Leem , en het
uiterfte dat daar van geftelt zoude konne wer-
den , is dat zommige gezegelde aarde een
. Bolus is, die een weinigje meer drs enn
yam.
à
Fanuary, February 1723. 175
paap. heeft als de kluitachtige Bolus van
Armenie, maar niet zo veel als de potte-
akkers kley of Leem-aarde. Als de kleyen
pf Lieem-aardens volkomen droog zyn, zyn
dezelve te hart, en te vreet, en te grof om
e Ronden dienen voor gezegelde aardens,
ohemen werd Bolus gevonden die zeer
peel overeenkomft heeft met de Bolus van
Armenie , zo wel in gele, rode en bleke ko=
leur, als in vetheid zameutrekkendheid en
zelfftandigheid. De twe zoorten van geze
4 aarde van Silefie, zyn niet anders als
plus. De Heer Bajerus {preekt insgelyks
in een aarde die in ’t Neurenbergs gevon-
werd, en licht bruin van keleur , zui-
en vet is , en die dezelfde krag en heeft
s de Bolus van Lemnos, of de geregelde
e van Silefien. Van het Eiland Walta
werd ook een gezegelde aarde gevragt die al-
met veel fecltelykheid van de Bolus
toebereid werd. Myn beftek laat niet toe
dn van alle de zoorten van gezezelde aar-
ens te fpreeken. Het zal tegenwoordig ge=
g zyn dat ik heb aangetoont, dat dezelve
niet anders zyn als verfcheide zoorten van
‚ Bolus, dewelke na de gronden, in dewelke
go te groeijen , en na de metaal dam-
van dewelke dezelve bevrugt en door=
| drongenzyn, en na derzelver kokinge of ryp-
| wordinge, ook wertbleek in koleur,order fcheis.
| den (waarte fynheid van delen en vetheid,mits-
| gadersdat de rode, of gele,of bleke Bolus en ge-
| zegelde aardens, die te zamentrekkende zyn,
| Participeren aan de natuur des yzers , en ven
| vols
ED
éh
1 {
276 Natuur-en Konft-Kabinet 5
volgens onder het derde hoofd zoort van de
rood-aard ‚ namentlyk de Rxbrica Sizopica
of Sinopifche rood-aard beboren. Als wy
dan een Bolus hebben , die fwaar, lyvig,-
fmerig, rood geelachtig , ot bleek-geeì, te
zamentrekkend , opdrogend, verftoppende, 9
en van een martiale voorttelinge is, kon=
nen wy dezelve gerultelyk gebruiken in de
plaats van alle die hoog opgegeven en met 5
veel bygelovigheit opgehulde gezegelde of ©
Heilige aardens , gelyk als ik naderhand, 5
als ik van deze zaken in ’t byzonder ko-*
me te handelen met eenige proeven en na-
der bewyzen zal aantonen, het welk van te
meerder dienft zal konnen zyn , om dat de
goede gezegelde aardens, of de befte zoor=
ten van Bolus, inwendige hulpmiddelen zyn _
van groot belang, en die tegenwoordig zeer
verwaarlooft werden by de Geneesheren.
EEND HE:
|
) )
i (
JW)
/
F4
”
Janiwary enFebruarij 1 123.
Wi
rd
Ure
k/
ij
I
IN
Á
N
/ si
il
IN
IN
wa
Jaar en Februari w723
Sn gon
KABINET
DER
NATUURLYKE
HISTORIEN,
WETENSCHAPPEN,
KONS TEN
EN
HANDWERKEN,
Voor de Maanden
MAART —- JULY 1723;
Verciert enopgeheldert met Kopere Platen.
Tr AMSTERDAM,
By BALTHAZER LAKEMAN,
Boekverkoper achter de Nieuwe Kerk;
over de Molfteeg. 1724»
rg Le
dj { | NC zg
NRR UT Alte
ce gs on tern
MantAunewatavt
ua ik: 2 HON A
VvE
VEER ATW C % Au k
E kes 55 Ta
bera ot
"Ì rete UPD. var ek ho iN Ph 0 vst c
CT TEDIREENE 20 1010 Ve
Pag. 3
Nek URe
| E_N |
KONST-KABINET.
id
Voor de Maanden
MAART — JULY
ijkrie WeS
Twe en twintigfte Verhandeling van de
ALGEMENE Natuurlyke Hifton
rifchryvers, en in dezelwe het vervolg
van het kort begryp, en de opheldering
der Natuurlyke Hiftorie, en de Proef=
kundige Wysbegeerte van ROBERTUS
BOTLE, waar in gebandelt werd var
de LUCHT.
delinge van de Lucht noch verfcheide Proe-
lk Ven , dewelke ín de lucht , die door konft
gemaakt was, waren aangeftelt door den Here
A z Boy-
(4) Zie Natuur-en Konft-Kabinet, January
en February 1723. van pag. tot pag. 46 incluys,
I.
LE heb in de laatft voorgaande (a) Verhan-
Natuur- en Konft-Kabinet ,
Boyle, befchreven; maar zeer weinige van de-
zelve nader Behoeven op te helderen of te ver-
klaren; om dat de overige voor het verftand
van elken Lezer genoegzaam bevarrelyk door
dien hoogwaardig Schryver zelfs voorgeftelt
waren. Die Heer heeft noch verfcheide proe-
ven van alderhande zoort in het werk geftelt:
of de betrekkelyke hoedanigheden van de lucht,
én van vele zaken , dewelke mer de lucht een
wederzydze gemeenfchap hebben, na te fpeu-
ren en te ontdekken. En dewylik dezelve zeer
bekwaam oordele om de gefteltheid des damp-
krings, of van de lacht in dewelke wy teven,
mer openbaar te maken; vinde ik my verplicht
de voornaamfte en aanmerkelykfte van dezelve
in deze onze NATUURLYKE HISTORIE VAN
pe Lucent plaars te geven,
Ze
Op den 16. Maart 1677. ftelde de Heer Boyle
een koper fmeltkroesje van anderhalf duim Dig-
meter, in het welke loot gefmolten was, in een
recipient voor dat her gefmolten loot noch be-
gonde re ftremmen. De lucht wierd zeer fchic=
Îykuirde recipient uitgepompt. Nadar het lood
eindelyk in het kroesje geftort en koel was ge-
worden, vertoonde het zelve een holie gedaante
van de boven oppervlakte, welkers delen meer=
der nedergedrukt waren, naar dat zy het mid-
delpunt meerder naderden; nier tegenttaande het
loot een bulrige gedaante aanneemt, als het in
de lucht komt te ftremmen, behalven een klefn /
putje her welke zich in het verheven middelpunt
komt
|
Maart —= Puly 1723. 5
komt te zetten, Deze zelfde proef wierdop de
zelfde wyze in een lucht ledige recipient aange-
ftelt met'gefmolren tin, en wierd insgelyks van
de zelve uirkomft bevonden, De oorzaak hier
van is zeer wel te begrypen , daarom zullen
wy ons met deszelfs uitlegginge nier ophouden.
> Nier tegenftaande deze twe meralen langigenoe
zeer heet en gefmolten in de recipient vertoeft
hadden eer zy quamen te ftremmen, bragten zy
echter geen van beiden eenige blazen te voor-
fchyn, gelyk als de andere vuur-hete vogten,
die altyd ip her lucht-ledige geweldig komen
op te walmen,
3:
Als de vafte zouten gefmolten werden in
water , in zodanig een hoeveelheid dat het wa-
ter geen mecr zour kan fimeltenof verfwelgen, en -
zodanig een zwaar loog geplaatft werd in de
lucht, fchier het zout Chryftallen op de opper-
vlakte van het water en aan de kanten der va-
_ ten, gelyk aan een iegelyk genoegzaam bekent
is, De Heer Onderzoeker wilde eens beproe-
ven of zodanig een Cryftal-fchietinge wel zou-
de gefchieden in een lucht ledige plaats, Hier
toe wierd gezer op den 2, September 1677. zo-
danig een zwaar loog in een recipient, uit de-
welke de lucht uitgehaalt wierd. Maar op den
15. September was noch geen Cryftal verfche-
nen, Daarom wierde den recipient geopent en
het loog uirgehaalt. De Heer Boyle oordeelt dac
__dezeCryftal-{chieringe niet konde gefchieden, om
_ dat in de lucht-ledige recipient, die wel geflo-
A 3 ten
6 Natuur- en. Konft= Kabinet ,
ten was, geen uitwazemingen uit het water op,
geheven wierden, en dat vervolgens de fyne
zour deeltjes niet wierden vereenigt toc Cryfítal-
len op de oppervlakte van her loog, gelyk als
in de lucht gefchied,
4.
Op den 6. January 1677. ftelde de Heer Boyle
in een recipient fterkwater en vaft zout van Sal-
peter ,dochelk byzonder. Na dar delucht uit den
recipient was uitgehaalr , wierd mer behendig-
heid her fterk water gegoten over her vafte
zout. Hier door wierd veel konft-lucht in de
lucht-ledige recipient voorrgebragr , gelyk als
kwam te blyken aan de kwik van de lucht-
peilder, die te gelyk in dien recipient ,geplaaft
was. Deze konft-lucht wierd enigen tyd ge,
laten in den recipienr, en na dat dezelve geo-
pent was, wierd bevonden dar het vafte zour
verandert was in falperer. Het fterk warer
betaat voornameutlyk in de zure geeft van
falpeter, en dewyl uit her vafte zout. van de
falperer deszelfs zure geeft is verteert door het
inwerpen van de kolen, gelyk bekent is, voeg-
den zich de zure delen van deze geeft wederom
in de pypjes van het vafte zout van de falperer.,
en bragt door die zamenvoeginge wederom {al-
epter voort, gelyk als bekent is, darin deopen
lucht gefchied, De zaak van dit onderzoek
beftond hier maar ín, of her zelfde zoude ge-
beuren ín een lucht-ledige recipient, en in de
konft-lucht, diein dezelve, doorde opbruzinge
van ditmengzel , voort gebracht was.
De
Maart — fuly 1723- 7
5.
De Heer onderzoeker wilden eens bepros-
‚ ven, of de oly of het water niet een weinig zou-
de konnen ingedrukt, en tor kleender volumen
werden gebragt ‚ door het inparzen van de lucht,
Den 12. Mey 1-77. wierd een phiool-glaasje
met een zeer langen en nauwen hals, gevult
met oly, tot op de helft van de lengte van den
hals van her glaasje _ Dit phiool-glaasje wierd
geplaaft in een recipient, in de welke by dege-
wone lucht, noch ingeparft wierd zo veel lucht,
dat de kwikin de lucht-peilder kwam te ryzen
r20 duim boven deszelfs gewoonlyke hoogt:
van ruim 29 of zo duimen engelfche maat. De
oly wierd in den langen en nauwen hals van her
phiool-glaasje bevonden een vierde van een duim
lager te ftaan als te voren. De Heer Boyle oor-
deelde dar zulks gefchiet was door de perzinge
van de ingeperfte lucht, maar vond zich mis-
leid, Want de lucht uitgelaten zynde tot des=
zelfs natuurlyken ftaat , bleef echeer de oly her
zelfde £ duim Jager {taan zonder op te ryzen tot
de eerfte hoogte, en wierd geoordeeltr dat deze
inzakkinge nier was voortgebragt, door de in=
geperfte lucht, maar alieenlyk door koude : ce
zelfde proef wierd hervar mer water in de zelfde
‚phiool te doen in de plaats van de oly, maar ra
dar de zelfde lucht was ingeperft geworden in
den recipient , wierd geen verandering gevon-
den aan de hoogte van het warer in den hals
van de phiool. De warmte of het vuur kan
door een zeer geringen invloed daatlyk verande-
6e A ring
8 Natuur-'en Konft-Kabinet ;
ting aan het water toebrengen, maar de ingee
erfte lucht geenzints, gelyk als uit deze proef
wam te blyken,
6.
De Heer Boyle hadde het vermoeden of niet
wel de oorzaak mochte zyn, dat het water
zich niet het alderminfte liet inperzen van de
ingeperfte en in malkander gedrongen lucht,
om dat mifchien de lucht-deeltjes , die in de
pypjes van het water mogten gedrongen, en
door het water enigzints verfpreid mogten zyn,
zulks kwamen te beletten, en vervolgens door
hunne wederftrevinge en egale in eengedrongent-
heid mert de ingeperfte lucht, de oorzaak waren
dat het water door de ingeparfte lucht zich in
geen kleinder volumen konden laren indrukken,
Om nu eens te onderzoeken of de geperfte lucht
niet wel eenig vermogen zoude hebben om het
water, of de brandewyn, of diergelyke een
vogt enigzinrs te konnen dringen in een kleinder
wolumen, als belet wierde dar de lucht onmid=
delyk toegang tot zodanig een vogr hadde,
bedagt de Heer Boyle de volgende proef, In
het boven gemelde phiool-glas mer de lange
hals, wierd op den 14 January 1678. zo veel
brandewyn gegoten, dar omtrent een lengte van
de hals des phiools van drie duim ledig gelaten
wierd, Dewyl deze plaars nu mer natuurlyke
lucht gevult was, befloeg de Heer onderzoeker
het phiool-glas zo lang met de warme handen,
dat daar door aan de brandewyn zo veel warm-
te wierd mede gedeelt, dat dezelve in hetnauwe
PyP-
Maart — july 1723e 9
pypje of den hals van de phiool zo veel kwam
op te ryzen, dar dezelve tot boven toe met de
brandewyn vervult wierd, en vervolgens de
lucht, die in de ruimte van drie duim lengte
_ van de hals geweeft was, geheel uitgedreven
wierd, Ditphiool-glaasje wierd voorzichtig het
onderfte boven gekeert, en mer de vinger be-
let, dat geen de minfte brandewyn uit her zel-
ve konde uirftorten en dus geftelt in een bakje,
met kwikzilver, als wanneer de vinger van de
openinge van het pypje wierd afgenomen. Zo
ras als nu de brandewyn wederom kout was
geworden, rees de kwik rorsop de hoogte van
drie duim in den nauwen hals van her phiool-
glaasje, perzende de brandewyn juift zo verre
na boven, als de zelve door de warmte uitge-
zet was geweeft, Her kwik-bakje mer de in-
geftelde phiool wierd in deze hoedanigheid ge-
plaaft in een recipient. Na dar alles wel geflo-
ten was , wierd in dezelve ingeperft zo veel
lucht, dat in de kwik-peilder de kwik opge-
__ dreven wierd 7o duim boven de gewone hoogte
van de natuurlyke lucht, die in den recipient
was. Echter wierd geen de alderminfte in een
dringinge van debrandewyn befpeurt, noch ook
de kwik in de nauwen hals van % phiool-glas
hoger opgeperft. En dewyl nude kwik hadde
belt dat geen de minfte lucht van de ingeperfte
hadde konnen doordringen in de brandewyn,
bleek hier uit dar de luchc-deeltjes , die volgens
her eerfte vermoede van den Heere Boyle, mog-
ten doorgedrongen zyn in het water van de
voorgaande proef niet waren geweeft dé weder-
ftreevende oorzaak , waar door belet wierde dar
As her
ro Natuur- en Konft-Kabinet,
her water zich in geen kleinder volumen liet
parzen, al zo weinig als nu de brandewyn in
deze tegenwoordige proef. Zo ras als de reci-
pient geopent wierd en de uitgang aan de lucht
toegelaten, vertoonde zich ook in de brandewyn
geen de minfte belletjes of blaasjes, gelyk an-
ders gefchiet zoude zyn, als enige lucht in de
brandewyn ingedrongen was geweeft. De Heer
Boyle oordeelde dat het wel een dieper onder-
zoek en nader betrachting zoude waardig zyn,
war eigentlyk de rede mag zyn dart de koude
een geelt als de brandewyn, en diergelyke vog-
ten, zo ongemeen kan doen Condenferen , en
overbrengen tot een kleender volumen en echter
de ingeparfte lucht geenzints,
7.
Her is by de liefhebbers een bekende zaak,
dat de geeft van Ammoniac zout een zeer
fchoone blauwe koleur verkrygt, als dezelve
eenigen korten tyd komt te ftaan in koper,
gelyk als zelfs ook her regenwater, in het wel-
ke zour van Ammoniac gefmolten is, dezelfde
blauwe koleur verkrygr van het koper. De
Heer Boyle wilde eens onderzoeken , of de lucht
in het worden van deze blauwe koleur ters
konde toe of afdoen. Op den 4. Maart 1677.
dede de Heer Boyle in een phiool-glas, de geeft
van Ammoniac-zout, en wierp in dezelve een
genoegzame hoeveelheid vylzel van koper. De
phiool was omtrent half gevult door dit meng-
zel, en wierd geftelt in een luchr-ledige reci-
pient. Binnen den tyd van 1$ minuten verkreeg
Maart — July 1723. 1E
de geeft een blauwe koleur, maar dezelve was
zeer fchraal en flauw: maar de lucht was zo
ras niet ingelaten, in den recipiant, of de geeft
verkreeg binnen den tyd van drie minuten eea
fchoone, wel verzadigde en levendige blaauwe
koleur. Dit gekoleurde vogr wierd wederom
geftelt in een recipient, die luchr-ledig was,
mer inzicht om te zien of de blaauwe koleur ín
de luchtledige plaats zoude verflauwen, ofdoor
den tyd verdwynen. Deny April wierd ook
bevonden, dat de blaauwe koleur byna geheel
verdwenen wis in die lucht-ledige recipient :
Hierfop wierd de lucht in deze recipient weder-
om ingelaten, en de blaauwe koleur verfcheen
ook daarlyk wederom in den geeft van Ammo-
niac zour als van te voren.
8.
Op den 3 Mey 1676, deed de Heer on-
derzoeker by een zekere hoeveelheid fterkwater
brandewyn, doch een weinig meer als de hoe-
veelheid van her fterkwatrer kwam te bedragen.
Dir mengzel wierd verdeelt in 3 egale delen,
en in drie glaze kopjes gegoten, in elk kopje
wierd een flukje yzer gewurpen; zynde deze
drie ftukjes yzer insgelyks van een gelyke groote.
Een van deze drie kopjes wierd geplaaft in een
lacht-ledige recipient. ln dewelke daarlyk zeer
_grote opbruizingen en opziedingen voortgebragt
wierden, in het kopje, Na den tyd van een
kwartier van een uur wierd het kopje wederom
uit den recipient genomen en bevonden, dar hét
vogr nosbel cn zwart was geworden , terwyl
on-
12 Natunre en Konft-Kabinet,
Ondertuffchen in dien zelfden tyd de koleur van
her vogt van de twe andere kopjes, die noch in
de vrye lucht gelaten waren , nier het alder=
minfte was verandert geworden, en niet anders
in deze kopjes wierd gezien, als dat een wei-
nig zwart poeder op den grond van elk kopje
gezakt was, Uit deze proef kwam te blyken,
dat een groot onderfcheid gevonden wierd tus-
fchen de werkinge van her fterkwater op het
yzer, dar geftelt was in het luchreledige , en
dar geftelt was in de vrye lucht, Een van deze
twe laarfte kopjes wierd insgelyks in her lucht-
ledige geplaaft; waar op ook daatlyk deszelfs
vogt geweldig begon te zieden en op te borre-
Ten, hoewel echter deszelfs ziedingen en op-
kokingen vry minder waren als in her eerfte
kopje, Dit kopje wierd mede na den tyd van
* kwartier van een uur uit de lucht ledige re=
Cipient uitgeligt, en deszelfs. vogr insgelyks
zwart bevonden; maar echrer niet zo donker
zwart, als ín her eerfte kopje. Het vogt dar
in het laatfte kopje was, en dus lang in de
openlucht geftaan hadde, was tot noch toe
geenzints van koleur verandert, Maar her zel-
ve begonde op den 4, Mey, dat is naar den tyd
van een of twe etmaal in de lucht geftaan te
‘hebben, meerder te zieden, en verkreeg einde-
Jyk een rode koleur, terwyl het vogr van de
twe voorgaande kopjes, die in her luchr-
ledige geftaan hadden, onderruffchen groen
van koleur was geworden. E indelyk wierden
deze drie kopjes in den lucht-ledige recipient ge-
plaat, Maar in de twe die te voren in ’t lucht=
Jedige geftaan hadden, geen merkelyke ziedin-
10 ge
Maart — July 1723. 13
ge befpeurt, en in het darde maar eenige bore
lingen en lucht-belletjes , die echter kleinder
waren als de luchr-bellen , die zich vertoont
hadden onder de ziedinge van de twe eerfte
kopjes. Uit deze proef komt te blyken dat de
brandewyn de vryvinge en beweginge van het
fterkwater op het yzer zeer komr te verhaaften
in het lucht-ledige.
9.
De phiool mer geeft van Ammoniac-zout en
vylzel van koper, daar wy van gefproken heb:
ben, hadde de Heer Boyle bewaart tot den ar.
January 1678, in dien ftaar als dezelve deszelfs
blaauwe koleur in het luchtledige verloren had-
de. Want de phiool was zeer digt toegefloren
gehouden, om te beletten dat de buiten lucht
niet konde dringen inhetvogt. De phiool was
gefloten , niet meteen ftop , maar met leer, her
welk over deszelfs opening wel vaft gebonden
__was. Deze phiool wierd geplaatft in een lucht-
Bee
ledige Recipient , en te gelyk in den recipient
_ gelegt een gedeelte ongerezen deeg ‚ om uit het
_ zelve konft-lucht te verwekken. Want het
_ oogmerk was, om eens te onderzoeken, hoeda-
nig de konft-lucht zoude werken, op het meng=
zel van de phiool. En of de konft-lucht het
vermogen zoude hebben, om, gelyk als de na-
tuurlyke lucht, de blaauwe koleur wederom op
te wekken in de geeft van Ammoniac zout, En
op dat de voortgebragte konft-lucht van het
deeg toegang zoude konnen krygen tor de geeft
in de phiool , was een werktuigje gemaak in
Een, en
14 _Natuur- en Konfl-Kabinet ,
den luchtledigen recipient , waar mede het leer,
met het welke de phíool was gefloten , konde
doorgefteken werden. Maar zo ras als de konft-
lucht uit het deeg voortgekomen was op den
22 January, wierd de koleur van de geeft van
Ammoniac zout daatlyk blaauw. Zo dat het
doorfteken van het leer niet nodig was, Hier
uit kwam te blyken dar de konft-lucht van deeg,
niet alleenlyk het vermogen haddeom de blauwe
koleur in dien geeft op te wekken, raar dat de
zelve doordringender en fynder was als de na-
tuurlyke lucht, want her leer mer het welke her
flesje wierd geflotea was nog nier eensdoorgeboort
en de konft lucht was door deszelfs zelfsftandig-
heid doorgedrongen, tot in de phiool onder de
geeft, en hadde op die wyze de blaauwe koleur
opgewekt ‚door her zelfde dekzel van leer datde
natuurlyke lucht, in dewelke de phiool zolange
te voren geftaan hadde, buiten had konnen fluie
ten. De Heer Boyle behield deze phiool , en
ftelde dezelve wederom in het lucht-ledige. Waar
door de geeft deszelfs blaauwe koleur op den 25
January geheel wederom verloor , en dewyl de
phiool gefloten was gebleven, kwam re blyken,
dar de konft lucht wederom zo weluit de phiool
konde gaan doorde zelfftandigheid van ’ leede-
ren dekzel, als dezelve te vooren door het leer
hadde konnen dringen in het phiool-glas , en ín
de geeft van Ammoniac zout, Op den 2 Fe-
bruary wierd dezelfde phiool wederom geftelt
in het lucht-ledige , maar het dekzel van den
lucht-ledigen recipient wierd niet zo lucht-
dicht gémaakt, of tuffchen deszelfs retenkonde
allengskens zo veel lucht influipen , dat ee
QoL
Maart —- july 1723. 35
_deor de recipient binnen 24 uuren met lucht ge-
wult wierd, op dezelfde wyze als de konft-lucht
in 24 uuren in den recipient aangegroeid was uit
her deeg, Maar het liqueur wierd nier blaauw,
gelyk als te voren door dekonft lucht, Zodat
her langzaam influipen of aanwaffen van de
konft lucht, niet was de oorzaak dat dezelve
hadde konnen dringen door het leere dekzel,
maar deszelfs fynheid en doordringentheid „daar
dezelve de natuurlyke lucht in te boven gaat.
Want de langzame influipinge vande naruurlyke
lucht in den recipient gaf aan dezelve in dit ge-
val geen meerder bekwaamheid ‚ om te konnen
dringen door het lere dekzel van de phiool,
den
Op den 2. Mey 1678. wierd het zaad van
omtrent zes kikvorfchen in drie gelyke delenge-
daan in drie verfcheide recipienten. De eerfte
recipient was lucht-ledig. De tweede was gevult
met natuurlyke lucht. De darde was gevult
mer geparfte lucht ‚, die de kwik in de kwik-
_peilder konde dragen rot de hoogte van 6o duim
boven de gewone hoogte. Na verloop van vyf-
tien dagen was in de lucht-ledige recipient een
kwiksduim hoogte aan lucht voortgebragt, niet
tegenftaan de kleur van dit zaad nier kwamre
veranderen, zelfs in geen gehele maand, behal-
ven de fwarte bolletjes van het zaad , in wa-
ter verandert fchenen te zyn. Maar binnen de-
zelfde 1$ dagen was de koleur van her zaad
ongemeen {wart geworden in de recipient , die
mer gemene lucht opgevult was. De koleur he
et
al
z6 Natnur- en Konft-Kabinet;
het zaad dat gedaan was in derecipient met ge- |
a lacht, was in 15 dagen niet verandert van
oleur , maar naar verloop van een maand, be-
gon het zelve zeer rood van koleur tc werden,
Den 23 Juny was het zaad van de lucht-ledige
recipient noch mer geen koleur aangedaan, en
het zaad dar in de gemeneluchtwas, haddeook
alle deszelfs fwarte koleur verloren , en was on-
gekoleurd geworden. Het zaad dar in de ge- |
parfte lucht was begonde enigzints groen te |
worden, Op den 15 Otober wierden alle deze
drie gedeeltens zaad uit de recipienten uitgeno-
men. Hert zaad, dat ín de lucht-ledige reci- }
pient geftaan hadde, was in dien tyd byna ge-
heel uitgewazemr uit deszelfs bakje, en alsklaar
water in den recipient by malkander gelopen:
dat in de gemene lucht geftaan hadde was nu
noch ongekoleurd gebleven, en dar in de gepar- |
fte lucht hadde geweeft , hadde deszelf rode ko-
leur ook tot nu toe noch wel behouden, Onder
tuffchen waren uit al dit zaad geen kikvorfch-
jes voortgekomen, Deze proeven geven duide-
1yk te kennen het groot vermogen , het welk
de lucht heeft op de uitbroeijinge van dit zaad,
of de eyeren der kikvorfchen, naarden ftaat, in
dewelke dezelve geftelt is van meerder of min-
der verdunninge, of verdikkinge en zamenper-
zingen, of na dar zelfs de gemene lucht beflo=
ven isin een vat, of vry en onbelemmert.
II.
Op den 11, Augufty 1678. wierd een gedeelte
geeft van Ammoniacq-zout geftelt in een pad
en
Mlsart — Fuly 1723: zj
ledige recipient, na dar de geeft kwam op te
houden deszelfs lucht-belletjes uit te werpen
wierd behendiglyk vylzel van koper , dat ook
byzonderlyk in de fecipient geplaatft was, in
dezelve geftort ; waar door wederom op nieuw
zeer veel bellen of lucht-blaasjes zich kwamen
te vertonen in de geeft, Deze laatfte luchr-
|
belletjes bragten geen de minfte lucht voort in
den recipient, maar fchenen volgenstde aanwy-
zinge van den lucht-peilder noch te roven de
lucht die zich in de recipient vergadert hadde,
en her liqueur wierd niet blaauw , maar een
weinigje groenachtig entroebel, Op den 5 De-
cember was de geeft uit het kopjê, in het welke
dezelve gehouden was geweeft, voor her groorfte
gedeelte uitgewazemt , en wierd in den recipient
geftremt en troebel gevonden. Maar het ge-
deelte van her liqueur , of de fpiritus, dat noch
in het kopje gebleven was vertoonde zich klaar,
helder , en zo doorfchynende als fchoon water.
Ook bleek aan de lucht-peilder , dar geen de
_ alderminfte lucht in de recipient was, Waar
uit befioten wierd dat de weinige lucht , die in
zodanig een geval noch in de recipient was
geheel verflonden was geworden.
12
Op den 2. September 1678. wierden twe
Cylinders, van de welke de eene van tin, en
de andere van lood was, in een lucht-ledige
recipient geftelt, met hun onderfte einde in een
bakje mer kwik, Op die zelve tyd wierden
twe diergelyke cylinders, op dezelve wyze, in
VIII Deer, B de
18 Natnur- enn Konft-Kabinet, .
de kwik geftele, maar in de open lucht gelaten;
Den 6. September wierd de lucht-ledige recis
pienr geopent. De kwik was in den tinne cy-
linder 4; duim opgekomen boven de opper vlak-
te van de kwik, die in het bakje was, Deze
cylinder wierd dwars door gefneden in het
midden van deszelfs lengte, en bevonden dar de
Amalgama omtrent een halve duims linie dik
was, Dezelve cylinder wierd ook over dwars
doorgefneden op die plaats, dewelke 1maar cen
duim, van de oppervlakte van de kwik , die
in ’t bakje was , afwas, maar daar was de
dikte van de Amalgama een gehele duims linie,,
In de lode cylinder was de kwik maar 25 duim,
opgeklommen alleenlyk maar op of langs de
oppervlakte van de evlinder, Zelfs was het
gedeelte dat in de kwik geftaan hadde, van de
kwik tor geen merkelyke diepheid doorgedron-
gen of geamalgameert. Op den 7. Seprember
wierd de tinne cylinder, die in de open lucht
in de kwik geftaan hadde, uit dezelve uitgeno-
men, en bevonden , dar de kwik 5 duim was op-
geklommen. Op den 10, September wierd aan
den zelfden, die wederom rot aan dezen tyd
óp de vorige wyze in de kwik geftaan hadde „
bevonden, dat dezelve tot aan deszelfs boven-
einde roe met kwik als befmeert fcheen te zyn;
deze lengte van den cylinder bedroeg omtrent
6. duim, Deze cylinder wierd op verfcheide
plaatzen dwars doorgefneden , en het kwam re,
blyken, dar de kwik dieper geamalgameert had-
de, na dar de cylinder nader aan de opper-,
vlakte van de kwik was, die in-het bakje was.
Zelfs zo zeer, dar her gedeelte van den en
È Is
Maart —= Pauly 1723. 1G
der, dar aldernaaft aan de gemelde oppervlakte
des kwiks kwam te ftrekken, geheel doorge-
drongen of geamalgameert was van de kwik,
niet regenftaande deszelfs zelfftandheid 3 duims
linie dik was. In de lode cylinder die in de
open lucht geftaan hadde, was de kwik maar
opgeklommen :5 duim, en maar zeer weinig
ingedröngen in de zelfftandigheid van het lood,
Waar uit blykr, dat de zwaarte kragt van de
lacht maar zeer weinig kan uitregten , tot de
Opklimminge van de kwik in de metalen, Op
dat een geheel onbedreve hier nier zoude ver=
lege {taan met de kunftwoorden, ftaat aan te
merken dat door een Amalgama verftaan werd
her mengzel van een meraal en kwik, en door
Amalgeren hert indringen van de kwik in dezelf.
ftandigheid der metalen, om zich met dezelve
te verenigen, en op die wyze het metaal als te
verbryzelen en in te flokken. Door deze proef
kan ook gezien werden, dateen merallyneftof,
die zeer zwaar is, gelyk als de kwik, van de
laagte in de hoogte komt op te klimmen, zon-
der dat dezelve na boven geperft word, gelyk
als wy voor dezen zelfs ok van het water ge-
leert hebben.
13e
Op den ra. December 1678. wierd een
Schelvis, van de welke de kop reets was afge-
neden en weggewurpen, in vyt ftukken over
dwars gefneden, van dewelke her eerfte ftuk ge-
legt wierd in een lucht-ledige recipient; het
twede in de Benel lucht , maar echter
2 in
20 Natuure en Konfl-Kabinet;
in een geflore recipient; het darde ftuk in een
recipient, in dewelke de lucht wierd ingeparft,
dat dezelve de kwik in de lucht-peilder 5o duim
konde opperfen, boven deszelfs gewoonelyke
hoogte. Deze drie recipienten waren zeer digt
gefloten. Her vierde ftuk wierd gelegt in een
recipient, in dewelke konft lucht was, die uit
deeg was voortgebragt. Hert vyfde ftuk wierd
in de ope en vrye lucht gelaten. Op den rs,
December, des morgens, begonde het ftuk dat
in de ope of vrye lucht gelaten was te glinfteren
of te vuren, en wierp des avonds nog een wei-
nig levendiger ligt uit als des morgens, Den
16. December , des morgens, kwam her zelfde
ftuk op te houden mer ligten , maar des avonds
fchitterde het wederom , en des anderen daags
morgens. den 17. ook wederom een weinig ;
maar des avonds minder als op den avond van
den voorgaanden dag. Op den 18, December ,
des morgens, wierd geen de minfte glans ge-
zien, alf{choon de Heer Boyle her zelve ook in
een donkre plaats befchoude: maar met het be-
gin van den nagt begon het ftuk wederom te
higren. Op den 20. December, vervolgden her
zelfde fluk nog gedurig deszelfs ligringe; al-
fchoon tor nog toe niet de alderminfte ligtinge
in een van de vier recipienten was befpeurt. Op
den 24. December wierd geen ligtinge van her
bovengemelde ftuk meer waargenomen, maar
her fluk, dat in de recipient met gewone lucht
befloten was, had een weinigje beginnen te lig-
ten op den 23. December, maar op den 24.
December wierd zulks niet langer vervolgt. En
aan de drie overige ftukken was tot op Re
Ga
Maarr — july 1723. af
December nier de minfte lichtinge befpeurt ;
zelfs wierd op den 26. January 1679. geen de
minfte ligtinge in een van de vier recipienten
vernomen. _Uitrdeze proeven blykr, dar de vrye
en open lucht veel komt toe te brengen aan het
_ligten van de vis. Want her tuk, dat wel in
de gewone lucht gelegt maar befloren was, be=
gon veel later te ligten, en wierp ook minder
ligt uic, als het (tuk dat in de open of vrie lucht
gelegt was. De konft-lucht en ingeparfte lucht
deden ook geen dienft aan deze ligtinge, maar
nadeel , gelyk als ook her lucht-ledige; ik zou=
de van deze verfcheide berrekkelyke hoedanig-
heden wel breder konnen uitweiden, maar onze
Natuurlyhe Hiftorie van de lucht zoude te veel
uitdyen , als wy over alles ons met fpeculatien
kwamen op te houden , ook kan elke Lezer
‚daar zelfs over reden-wikken naar zyn eigen
| goedvinden.
| 14.
| … Omrrent de konft-lucht die uit vruchten ver=
wekt is, hadde de Heer onderzoeker ondervon-
_ den, dat dezelve in het begin voor een gedeelte
« vernietigt wierd. Maar dar het overige gedeelte
zeer lang de geftalte van lucht konde behouden
| en bewaren. Maar de konft-lucht, die uitde-
opbruizinge der zouren en metalen fchielyk voort
| gebragt werd , kan nier lang de geftalte ván
lucht behouden. Den 26, Mey :676, wierd
een genoegzame hoeveelheid oly van virriool en
_ zes grein ammontiac zout, elk byzonder in een
en dezelve recipient De, Na dat de lucht
b bil é 3 ur
Nok
22 Natuur- en Konfl-Kabinet ,
uit deze recipient uitgepompt was, wierd
door een konftige roeftellinge, het Amwmoniac-
zout gewurpen In de oly van vitrtool, Hier uit
wierd daariyk voortgebragt een groote opbru-
zinge tuflchen den oly en het zour; waar op de
kwik die in de lucht-wyzer was, kwam te ry-
zen tot de hoogte van de natuurlyke lucht , na-
mencyk 29 of zo dutin engelfch maar, Maar
dat aanmerkelyk is , de kwik kwam daatlyk
wederom neder te vallen, en wees aan, dar die
konft-lucht wederom was vernietigt. Op den
27. Mey wierd deze proef wederom hervat;
maar met dit onderfcheid, dar de oly van vi=
triool en het Ammoniac-zour , elk byzonder
gelaten wierden in den lucht-ledigen recipient
den tyd van tien uren, eer zy beide by malkan-
der gemengt wierden. Zo ras als her Ammo-
niac-zout in de oly gewurpen wierd, verhefte
zich als te voren de opziedinge zeer geweldig,
maar uit de lucht-wyzer bleek echter, dat de
konft-lucht veel langzamer kwam aan te was-
zen als in de eerfte proef ; ook wierd dezelve
niet wederem vernietigt als na verloop van ze-
ven of agt uren, wanneer de kwik in de lucht-
wyzer eindelyk wederom. geheel neder gezakt
was, Op den 29, Mey wierd dezelve proef
wederom hervat, mer die veranderinge , dat
het Ammoniac-zourt en de oly van virriool, elk
op hen zelve een gehele 24, uren in de lucht-
ledige recipient gelaten wierden, Na dar einde-
Iyk het Ammontac-zouct in de oly gewurpen
was, wierd een veel minder opbruzinge bee
fpeurt, als in de twe voorgaande proeven ;
ook wierd uit deze opziedinge de nn
veel
“ Maart — July 1723e 23
eel langzamer en in minder hoeveelheid voorrt-
„gebragt. Op den 3. Juny wierd de oly van
vitriool alleen en zonder zout gedaan in een re-
cipient, in dewelke een vyfde gedeelte patuur-
Iyke luche overgelaten was, Het oogmerk was
„om te ontdekken of de oly van vitriool de e/a-
lafticiteit van deze verdunde lucht niet zoude
konnen verminderen en verzwakken; maar her
tegendeel wierd bevonden: Wart de elafficitcit
van de lucht wierd vermeerdert; en de kwik
kwam binnen den tyd van een uur een weinig
op te ryzen in de lucht-peilder. Maar na dien
tyd wierd geen meer veranderinge aan de lucht
befpeurt ‚ niet tegenftaande de oly vier-en-twin-
tig uren in de recipient gelaten was.
Is,
De Heer onderzoeker was begerig om te be-
„proeven het vermogen der zonne-ftralen in her
verminderen of het vermeerderen van het ge-
wigt of de fwaarte der ligchamen. Op den 4,
September 1678. wierd een drachma meny ge-
daan in een phiool-glas, dat geheel open was,
‚ „Op deze meny wierden gebragt de zonne-ftralen
door een brand-glas, en vervolgens geconcen-
treert > en nier tegenftaande veel meny onaan-
geraakt was gebleven van de brandftraal, wierd
echter bevonden dat de meny 4 van eea grein
ligrer was geworden. Op deze wyze wierden
noch verfcheide proeven aangeftelt zelfs in her
Jucht-ledige mer aích van tin, met meny, mer
hourts-kool , mer levendige zwavel , mer bloem
van zwavel , enz, maar de verandering van
B 4 zwaar-
24. Natuur= on Konflemabinet ;
zwaarte, dewelke daar door voortkwam, was
zo gering, dar dezelve niet waardig is te mcl-
den, alleenlyk ftaat aan te merken dart de brand-
ftraal van het brandglas de houtskool in het
luchtledig niet konde aanfteken, en de zwavel
ook niet konde doen branden, maar wel doen
fmelten en veel rook uitgeven, zonder echter in
deszelfs zwaarte iets te verminderen,
16.
De bovengemelde proeven zyn meer voor de
befpiegelinge der dingen als tor een nuttig ge-
bruik, Maar de Heer Boyle vond geraden om
eensteonderzoeken , of niet zommige ligchamen
zouden konnen bewaard werden voor de bedervin-
ein de zamengeparfte konft-lucht der zappen of
liqugurea, Op den 3, Augufty 1678. wierden
twe Abrikoozen gedaan in twe verfcheide re-
cipienten, De ene recipient was geftelt met wa-
ter, in het welke ook gekneusde Rozynen ge-
wurpen waren. In de andere recipient waren
alleenlyk maar enige rozynen gedaan , en zo-
danig gefchikt dat noch de rozynen, noch ook
de uitwazemende vogtigheid geenzints konden
raaken aan den Abrikoos, Op den zo. Sep-
tember wierd de Abrikoos uit her water geno-
men , of uit de infufie van Rozynen , zoras alsde
recipient wierd geopent, en deszelfs lucht een
vryen uitgang verkreeg, begon het water op re
bruizen: de Rozynen hadden al hun fmaak ver-
loren; maar de abrikoos hadde zyn aangenome
{maak nier alleen behouden, maar dezelve fcheen
veel aangenamer als de abrikozen, dewelke, op
dien
Maart —= Pauly 1723. 25
dien tyd varfch gekogt wierden, Nier tegen-
ftaande deze abrikoos 38 dagen in dit zap en
deszelfs kunft-lucht bewaart en opgefloten was
geweeft, Op den ro. February 1678, wierd de
abrikoos die zonder water in de andere reci-
ient gelegt was geweeft bezien, maar dezelve
er deszelfs vaftigheid verloren, doch de
koleur en gedaante tot aan dezen tyd overgehouden
en bewaart. Uit deze proeven komt te bly-
ken, dat de fmaak van zommige vrugten kan
bewaart worden in de infufie van rozynen, ten
‚ minften in vaten, dewelke een goede hoeveel
heid van te zamengeparfte lucht konnen bevar-
ten, Deze geparfte lucht is konft-lucht die uit
de rozynen werd voortgebragt, en geen uitgang
vindende zeer ingeperft werd,
1
Op den 15 Seprember1678. wierdentwe perfi-
ken mer infufie van rozynen gedaan , in twe wel ge-
floten recipienten, Op den 21 September wasin de
ene recipient zo veel lucht aangewaszen, dat van
het water of de infufie een weinigje door dereren
_vandefchroef uitgedreven wierd, Maar uit de an-
dere recipient was tot noch toe niets uitgevloeid,
Op den 25. Seprember hadde de eerfte recipient
wederom vry wat water verloren, in zo verre
dat deszelfs zesde part omtrent zonder water
was. Maar de fchroef van dezen recipient be-
ter gefloten zynde, wierd her uitparzeh van hee
water voor eerft belet. De twede recipient
was noch in den zelfden ftaat gebleven. Op
den 26, September was uit de eerfte recipient
B 5 Wée
‘26 Natnnr- en Konft=Kabinep ,
wederom eenig water uitgeperft, her welk door
noch naauwer flaitinge van de kraan of fchroef
belet wierd, in zo verre, dar zelfs tor op den
17. November deze recipient volkomen digt was
gebleven. Op dien dag wierd dezelve geopent,
en de perfiken begonden als te zieden, zo ras
als de ingeflote lucht uit de recipient kwam uir-
barften. Een perfik , dewelke van die zoortr
was, in dewelke de fteen inwendig aan ’ vlees-
vaft is, hadde niet alleen behouden deszelfs vaftig-
heid, maar ook noch een zeer goedefmaak. De
andere perfik , dewelke van deze zoort van per-
fiken was die geel zyn, was ongemeen zagt ge-
worden, maar deszelfs {maak was echter veel
‘aangenamer als de {maak van de andere; en hee
liqueur was ongemeen aangenaam. Op den 28.
December was de andere rectpient noch onver-
anderlyk digt en gefloten gebleven, en wierd
op die dag geopent; waar op daatlyk een on-
telbaar geral van lucht-bellen in’ zap, en op
de perfiken voort gebragt wierden, De perfik
hadde deszelfs vaftigheit aan de ene zydebehou-
den, maar aan de andere zyde verloren, en was
echter in’ geheel zeer aangenaam van fmaak ,
maar een weinig aan de rinfe kant. Uit deze
perfiken blykt eeritelyk , dat door de geperfte
kunft-lucht de {maak der perfiken lang bewaart
en befchermt wierd in een infufie van rofy-
nen; en ten anderen dat een zap zuur kan wer-
den, zonder dar enige geeften uit het zelve uit-
gegaan zyn.
18,
De Heer Boyle wilde eens onderzoeken, of
Feel
hed
‚Maart — July 1723. 27
de perfiken, of diergelyke vrugten zo wel be-
waart zouden konnen werden in de zappen van
andere vrugten, als in de infufie van rozynen.
Op den 20. September 1678. wierden twe per-
fiken en enige rauwe druiven gedaan in twe re-
cipienten. Deze recipienten wierden beide ge=
heel opgevulr, de ene mer appelen, die tot een
pap geftampt waren, en de andere met infufie
van rozynen. Den 25, September was de rect-
pient die mer appel-pap gevult was, noch in
een goeden ftaat gebleven; maar in de andere
recipient, die opgevult was mer de znfufie van
rozynen, was zo ongemeen veel kontt-lucht
voortgebragt, dar daar door wel de helft van -
her ligueur of de infufie was uitgeparft, en de
kwik was in de lucht-wyzer tor roo duimen
opgedreven door de kragt van de konft-lucht,
De recipient wierd daar op aanftonds geopenr,
en de perfik wierd byna in een pap verandert,
terwyl de geparfte lucht uit den recipient gedre-
ven wierd door de geftinge, Echter was de
{maak van de perfik zeer aangenaam en goet ge-
bleven. Deze proef wierd noch eens hervat mer
een andere perfik in verfche infufie van rozynen,
maar de uitko:nft was byna dezelve, en de per=
fik door de hoe veelheit van konft-luchr, byna
in een pap verandert, behoudens deszelfs aange-
name {maak Op den 3. Oétober was uit den
recipient, die mer appelpap gevult was, geen
vogruitgedreven, maar op den zelfden dag wierd
echter al de pap door de kragt vân de gemaakte
lucht uit dien recipient gedreven. De recipient
geopent zynde, wierd alles zeer aan * geften
gevonden, ende perfik was ook geheel week ge-
wore
z8 Natuur en Konff-Kabinet,
worden, maar echter gebleven van een zeer aan=
genamen imaak, Uit deze laafte proef kwam
te blyken, dar de vrugten in een appelpap , nier
zo wel konnen bewaard werden, om de grote
hoeveelheit van konft-lucht , diein dezelve voort-
gebragt werd, alfchoon deze voortbrenginge al
wat later gefchiede, als in de infufie van de ro-
zen, ok zyn de raauwe druiven als zy los
of mede aan’rgeften geraken, niet zo bekwaam
vor het bewaren van vrugten, om dat zy al te
veel lucht voortbrengen, gelyk als door de vol-
gende proef nader beveftigt zal werden door een
druifzap.
19.
Op den 23. September 1678, wierden twe
perfiken en enige rauwe druiven gedaan in twe
verfcheide recipienten, van dewelke de ene ge-
vult was met pap van appelen, en de andere mee
pap van druiven. Op den 1, Oâtoher was de
recipient, die mert appelpap gevult was, nog in
zyn geheel gebleven, maar de andere was geheel
van zyn druive-zap of wyn ontbloot geworden.
Deze recipient wierd geopent, en dewyl in de-
zelve zwe verfcheide perfiken gedaan waren,
wierde de ene van dezelve geheel week , en zagt
bevonden, hoewel echter zeer goed van {maak ;
maar de andere perfik hadde deszelfs vaftigheic
en fmaak vry wel behouden, De recipient, die
met appelpap gevult was, wierd op den $. Fe-
bruary 1676 noch in zyn geheel bevonden, en
geopent. De grore opbruizinge die daar op volg-
de was een teken, datin deze fles een onge
oc-
‚Maart == July 1723: z9
hoeveelheit van geperfte konft-lucht befloten was
geweeft, De perfik hadde echter noch een aan=
gename fmaak behouden, gelyk als ook zelfs de
appelpap, maar zy waren beide war zuuragtig
geworden. Uit deze proeven blykt , dat her zap
van druiven, nauwelyx kan gebru'kt werden tot
het bewarender vrugten, om het {chielyk voorts
brengen van al te veel lucht.
20.
Op den 24. September 1678. wierden twa
peren, dewelke gewoonlyk burrer-peren ge«
naamt werden, gedaan in een recipient. die
naàukeurig zhe was met appelpap. Op den
28, September bleek aan de lucht-wyzer , die te
gelyk gebruikt wierd, dat de kwik noch geen
veranderinge van hoogte gemaakt hadde. Op
den $ O&tober was de kwik 15 duim gerezen.
Den 6. Oëtober was de kwiks hoogte 16 duim.
De kwik kwam niet hoger te ryzen. En op
den 26. Oétober wierd bevonden dar in den re-
cipient een fcheur voortgebragt was, het welk
mifchien veroorzaakt zal zyn, om dat defchroef
van de fles al te ongemeen digt gefloten geweeft
zal zyn. De peren waren zeer week en pappig
geworden, en deene peer begonook alenigzints
te rotten, Maar de appel-pap zelfs was zeer
aangenaam van fmaak gebleven. De fcheur
van de recipient is mifchien de oorzaak geweeft
dat in deze proef zo weinig konft-lucht uit de
appel-pap voortgebragt wierd -
21.
Op den 1, O@tober 1678. wierden twe ri
za Natuur- èn Konft-Kabinét,
fiken gefloten in twe recipienten. De ene van
deze recipienten was opgevult mer appel-pap ,
en de andere met gekneusde raauwe druiven. Op
den s, Oêtober was reers al veel lucht voortge-
bragt ín den recipient die met gekneusde drui-
ven opgevult was; ook wierd een weinig van
de dfuivewyn uit den recipient geparft, maarde
kwik bleef echter in de lucht-wyzer ftaan op de
hoogte van 64 duim , tot een teken dat zich
noch een genoegzame hoeveelheit van te zamen-
geparfte konft-lucht in deze recipient kwam te
onthouden, Op den 6. Oâcber wierd noch al
wederom een weinige druive-wyn uit de reci-
pient geparft, want zodanige recipienten wer-
den nier zo digt gefloten, of de fynfte delen van
her zap konnen zomtyds doorgedreven werden, .
door de nauwe reren van de fchroef , niet tegen-
ftaande de konft-lucht door de nauwheit der
reten van den fchroef nier al te veel konde door-
dringen, want de konft-lucht was noch zoda-
nig in den recipient aangewaszen en ingedron-
gen; dat de kwik in de lucht-wyzer ftonde op
7o duim. Den 8. Oktober was al de wyn uit
den recipient uitgegeft , en de hoogte van de
kwik was op 86 duim in de lucht-wyzer. Op
den r2. O&ober bleef de hoogte van de kwik
noch op 86 duim, gelyk als ook noch op den
18. Oâtober ; het welk een bewys was, dat de-
ze recipient desz:\fs konft-lucht zeer veel kwam
te behouden, niet tegenftaande al het druive-za
uir den zelven was uitgedreven, Op dezen zelf-
den 18, dito wierd ook bevonden, dat zederte
wyf dagen de recipient, die mer appel-pap ge
wult was, ook een weinigje van deze pap hadde
éÀ uit
Maart faly 1723: 31
wirgegeven, Op den 4. December was al de
appel-pap ook uitgedreven, uit deszelfs reci=
pient, niet tegenftaande dezelve ook deszelfs te
zaamgeparfte konft-lucht vry wel hadde behou-
den. Deze recipient wierd geopent en uit de-
zelve kwamen zeer veel lucht-bellen mer enig
gedruis onder het openíchroeven van dezelve,
De perzik werd bevonden zeer week meteen
prikkelende en wynige {maak, Op den28, Ja-
nuary 1679. was de kwik in de recipient, die
„met druive-zap gevult was geweeft ,‚ noch op
_dezelve hoogte van 86 duim blyven ftaan, en
terwyl ‘dezelve geopent wierd ,‚ kwamen veel
luche-bellen’ uit den perzik te voorfchyn, de
perzik zelfs was uiterlyk vol rimpels en vous
wen , maar deszelfs koleur was zeer weinig ver-
andert , de fmaak was zeer prikkelende door-
dringende, en enigzints aan de zure kant, Uit
deze proeverì komt te blyken, ‘dar de perziken
al vry lang befchermt konnen werden tegens de
verrottinge in een konft-Jucht zonder zap. Op
een andere vyd hadde de Heer Boyle enige per-
ziken gewurpen in bier, en in wyn, met voor=
nemen om te onderzoeken , of de vogren, die
reers uitgegeft hadden , gelyk als het bier en de
wyn, bekwaam zoude zyn omde vrugten voor
de verrottinge te bewaren, Dewyl deze reci-
pienten ook gefloten wierden. als de voorgaan-
| de, gefchiede enige werkinge in de wyn en in
het bier, waar daor enige konft-lucht voortge-
_bragtwerd, die geperft en gefloten bleef in den
recipient mer bier, zo wel als die, dewelke met
_wyn gevult was, Maar deze konft-lucht was
maar Zo veel dar zy in de wyn de kwiks a
| ichz.
32 Natnur- en Konft-Kabinet ,
hucht-wyzer opdreef tor 33 duim , en in hee
bier tot 47 duim, na dat van den 4, O&tober
1678. tor den 3o. December 1678. de perfiken
in de recipienten geweeft hadden, wierd de per-
fik , die in de wyn gelegen hadde bevonden,
noch vaft, en van een goed koleur, en een aan-
gename wynige {maak ; maar de perfiken die
in ’ bier gelegen hadde , verkregen al te veel
de {maak van het bier, voornamentlyk eene per=
fik die in ongegeft bier gelegen hadde. Uit deze
proef blykt echter dat de gegefte zappen , be-
kwaam zyn om de vrugten te bewaren voor de
werrottringe, en te befchermen voor week wor-
den , omdat zy niet alte veel konft-lucht voort-
brengen, gelyk als wel de ongegefte zappen.
22.
De Heer onderzoeker heeft noch verfcheide
andere diergelyke proeven in het werk geftelt
mer perfiken , en dezelve bekwaam gevonden
om de vrugten te bewaren, Behalven deze proe-
ven wierden ook aangeftelt verfcheide andere
proeven, om op die wyze voor de bedervinge te
bewaren, in verfcheide vegten en geperfle konft-
lucht raauw rundvlees, oefters, verfche of on-
gezoute boter, leeuwerken, appelen, melk enz.
en de uirkomften waren verfcheide, na de ver-
fcheide aanftelling der proeven; maar de onder-
vindinge leerde , dar op deze wyze zeer veel
zaken voor de bedervingebewaart konnen werden.
Het welke wy oordelen van zo veel belang te
zyn, dat her zelve veel nader onderzogt mag
warden. Gelyk als ook de proeven haa: de
5
ki
| Maart —= fuly 1723: 33
_ Heer Boyle in het werk geftelt heeft, om in het
| __ Jucht-ledige door bekwame werktuigen te deftil.
_ leten, en de proeven door dewelke de beende
ren en pezen der dieren binnen een korten tyd
® tot een voedende pap overgebragt worden, Met
_ deze proeven befluit de Heer Boyle zyne darde
Verhandeling over de lucht; en uit de aanteke-
ninge van den datum blykt » dart deszelfs proe-
ven volteokken zyn in het begin van het jaar
1679. zommige van dezelve zyn van de uitvin-
dinge van den Heere Papin, die gelyk de Heer
‚Boyle in zyne Voorreden verklaart mede ge-
werkt en de meefte werktuigen , die daar toe
gebruikt zyn, zelfs gemaakt heeft. Het welk
‘wy hier noch eenmaal hebben aangerekent, op
dat aan een iegelyk de eere toegeeigent werde,
dewelke hy inderdaad verdiend heeft. Ik heb
niet goed gevonden om alle deze proeven te be-
fchryven , uit vrees dar derzelver uicbreidinge
“den Lezer zoude konnen vervelen, en onze Ng.
zuurlyke Hiftorie van de Lucht onaangenaam
doen werden. Ook konnen de Lezers die zeer
paaukeurig zyn , deze zaken by den fchryver
zelver onderzoeken en nafpeuren.
23:
De Heer Boyle die omtrent alles van de als
| “deruiterite naaukeurigheit was, heeft naderhand
| ‘in hoedanigheit van een brief, nog uitgegeven
“een verhandeling over de wonderlyke en ont-
dekte verdunning van de lucht, zelfs ook zon=
der middel van de herte. Voor dezen hadde de
| Heer Boyle in de bovengemelde Verhandelin.
| PRM Deer. C gen
|
b
24 Natuur- en Konft-Kabinet ;
gen al aangetoont , dat de lucht in de lucht-
pomp hondert en twe en vyftig maal groter plaats
konde beflaan, als zy in hare natuurlyke Con-
fiftentie zynde vervult, wanneer zo veel van de-
zelve uitgepompt is geworden dat de overige
weinige lucht zich door den zelfden recipient
egaal uitbreid. Maar deze uitbreidinge voldeed
nochtans aan den Heer Boyle niet volkomen;
(niet tegenftaande Merfennus noch maar half zo
veel uitzertinge had konnen vinden) om dar hy
geloofde door andere en bekwamer werktuigen
ze zullen konnen ontdekken, dar de lucht zich
door deszelfs elafticiteit noch veel meer kan uit-
zetten, gelyk als ook naderhand genoegzaam
gebleken en van my reers aangemerkt is. Maar
de reden dat ik echter deze proef ondervindinge
van den Here Boyle aan den Lezer kome mede
ze delen, is, om datik in deze Natuurlyke Hi-
frorie van de Lucht ook te gelyk befloteu hebbe
ene Hiftorie en aanreenfchakeling te maken van
de ontdekkingen, van de proeven, van de per-
zonen, en vande tyden omtrent, door, eninde
welke elke zaak voorgevallen en gebeurd is, toe
op dezen onzen tegenwoordigen tyd. By dezen
tyd dat de Heer Boyle die proeven in ’t werk
kwam te ftellen , hadden de Heren van de Aca-
demie van Florence alreers ook uitgegeven, zo=
danige proeven, waar door zy ondekt hadden,
dar de lucht zich hondert en drie en zeventig-’
maal meer konde uitbreiden als de plaats, de-
welke dezelve eerft hadde beflagen of gevult.
24e
Om de uitzetringe van de lucht door ane
ela:
_ “Maart == Fuly1723 35
elafticiteitj noch nader te ontdekken, ham de
Heer Boyle een matrasje, her wel een glaze ey
genaamt werd. De pyp van dit matrasje was
enige duim breed en lang, dit werktuig wierd
benevens een phiool-glas in een recipient geftelr.
_Zy waren beide gevult met water, terwyl de
lucht uitgepompt wierd, quamen zo veel lucht-
bellen te vooríchyn, zo wel ín de marras als ín
het phiool-glas, dat het water dar in de bol van
de matras was , fcheen te koken, en het water
dat in de pyp was van het matrasje daar uit
vloeide, Na dart nual de lucht uit deze beide
waters in de gedaante van lucht-bellen was uit-
gegaan, wierden de glazen uitgenomen, en de
pyp van de matras wierd wederom gevult met
water uit het phiool-glas, zynde dít phiool-glas
alleenlyk maar medein den recipient geftelt, om
genoeg water te hebben, dat van lucht ontbloot
was; en daar mede.de pyp van de matras, als
dezelve enig water verliezen mogte wederom te
konnen vullen, Zo ras als nu de gehele matras
evult was, wierd dezelve voorzichtelyk omge-
eert, engeftelt ín een bakje, met een genoegzas
me hoeveelheid water, De matras en deszelfs
pyp was wel geheel gevult, maar een klein wei-
nigje was overgelaren , voor een klein luchte
belletje van de natuurlyke lucht. Zo ras alsnu
de matras omgekeert ftond in het warer, klom
de lucht-bel na boven , en zette zich tegens de
bovénfte kant van den-bol. Dewyl het glas van
dit matrasje zeer helder en klaar was, kondede
Jucht-bel zeer wel gezienworden en zeer naau-
keutig gemeten zynde wierd uitgerekentì, dat
deze lucht-bel egaal grooor was mer her cwe
Ca hondert
36 Natuur= en Konft-Kabinet ;
hondert en tiende gedeelte van een duim, Het
matrasje wierd met zyn onderfte glaze bakje daar
deszelfs omgekeerde pyp in ftonde in díe gedaante
zeer voorzigriglyk geftelt in een bekwame reci-
pient, Alles wel gefloten zynde , wierd de
“tucht uit de recipient uitgepompt. Naar enigen
tyd begon het luchtebellerje zich een weinig uit
te zetten, en na lang pompen wierd het zelve
zo groot, dat al her water uit de bol van de
marras uitgedreven wierd door de pyp, beneden
in het waterbakje, blyvende de pyp alleen noch
maar vol water; maar de pompinge noch vers
volgt werdende wierd zelf het water van depyp
zo láag geparft van de uitgezette lucht van dit
eerfte luchtbelletje, dat het water in de pyp
zelfs lager ftond als het water in het warerbak-
je, daar de pyp in was, Waar uirgenoegzaam
bleek , dar het luchr-belletje zich ten minften zo
veel uitgezer hadde, en meer als de inwendige
ruimte van de bol van de matras bedroeg. De-
ze proef wierd noch eenmaal mert dezelfde uit-
komft hervat, En het volumen van de bol
wierd inwendig gemetenen gecompareert by het
wolumen van het kleine lucht-bellerje, en bevon-
den, dar de Diameter van het lucht-belletje tot
de Diameter van des bols ruimte inwendig zo
verfchelendewas, dat het wvolumen van de bol
Inwendig agt duizent maal groter was als hee
volumen van her lucht-belletje, Zo dar uit deze
proef wierd afgeleid dar de lucht, door deszelfs
elafticiteit , zich zodanig kan uitzetten, als de
wederftreving werd weg genomen , dat zy ache
duizent maal groter plaats komt te beflaan, als
de plaats dewelke zy in haar natuurlyke confif=
tentie
Maart — July 1723 37
_ vegtie komt te vervullen, Het is wel waar dat
_ zodanig een glazen bol of matras niet volmaak-
_ telyk rond is, maar de plaats die de lucht van
__de luchrt-bel ook nog hadde beflagen van de pyp
‚van den matras, buitenen behalven deszelfsbol,
kwam dit gebrek rykelyk te vergoeden , gelyk
ook kwam te oordeelen de vermaarde Wiskon-
Îtenaar Dokter Wallifius, die by deze proef ook
tegenwoordig was, Deze proef wierd noch
met nader proevenonderzogt, en uit alleswierd
_ bevonden dat de eerfte calculatie goed was,
25.
__ Dar deze kleine lucht-bel zich nog veel meer
zoude hebben konnen uitzetten , als alle weder-
ftreving geheel konde weg genomen worden, is
_ Een zekere waarheid. Want als de lucht uit de
recipient uitgepompt werd , ís het wel een waar-
heid dat de lucht-bel, die zich boven in de bol van
de matras bevind , zich uitzer door de elafticiteit,
__en vervolgens het water door de pyp van de ma-
_ tras parft naar beneden, tor in het waterbakje ,
in her welke de pyp vande matras komt te
ftaan, om dat het water van dít warerbakje op
deszelfs oppervlakte deszelfs perzinge verloren
heeft, door het uiepompen van de lucht, uit den
recipient, maar de lucht kan noit volkoment-
Iyk uit een recipient nitgepompt werden, gelyk
als deervarene weren, Het is wel waar dat
deze lucht, die in den recipient komt over te
blyven zeer gering èn ongemeen verwydert en
dun ís, maar echter noch niet zodanig, dat alle
deszelfs elafticiteit geheel en volmaaktelyk ver-
C 3 looren
38 _Natuur=en Konft-Kabinèt;
looren is. Dit is de reden, dar die weinige
lucht door deszelfs elaftscizeit, hoe kragteloos
dezelve ook mag zyn, noch enige wederftant
bied op de oppervlakte van her water „als her
zelve in het warerbakje komt te ryzen, door het
invallen van het warer, dat uitde matras werd uit
geperft „door de elafticiteit van de lucht-bel, dia,
zich indenmarrasbevind. Deze wederftant belet
de lucht van her luchr-belletje vervolgens noch:
enigzints in deszelfsuitbreidinge; voornamentlyk.
in her geval van debovengemelde proef; van de-
welke de Heer Boyle zelfs bekent, datde lucht
nier volkomen genoeg. uit den recipient hadde
kunnen uitgepompt worden, om dat de recí-
pient hiet zo volmaakrelyk-dicht was geweeft ,
dat noch niet een weinig lucht onder hee „doen
van de proef wan buiten was komen in te {lui-
pen; ook blykruir de volgende proef dar onze
gedagren niet ongegrond zyn.
26.
De Heer onderzoeker bediende zich van een
zeer klein en dun kloot gedaanrig glaasje, het
welke mer een zeer lang en dun pypje of halsje
voorzien was. Dit glaasje was geblazen aande
- konft-Jamp , en vervolgens zeer teder, dun en
doorfchynende, en zo klein dar her zelve maar
omtrent 80 grein water konde houden, , Dit
glaasje wierd voorzichtelyk omgekeert „en des
zelfs dunne pypje geftelt an een fles , die insge=
lyks mer water vervult en ruim genoeg van-hals
was. Na dat nu de lucht uit den recipient ge-
pompt was, in dewelke deze rweglazen geftelt
warcna
Maart — fuly 1723. 39
waten, ‘vertoonden zich daartlyk een oneindig’
getal van lucht-bellen , die uit het water kwa-
_ men uit te borrelen in de luchr-ledigen recipient,
_ Ook wierd het water uitgedreven uit het kloot-
_ formige glaasje door de lucht-bellen , diein het
bovenite gedeelte van de bol van dit glas wa-
ren, en zich kwamen uit te zetten, Maar zo
ras als de buiten lucht wederom wierd ingela-
ten in den recipient, wierd daatlyk het kloor-
formig glaasje wederom gevult met water , en
_de lucht-bellen die het warer daar hadden uitge-
parlt wierden ín malkander gedrongen tot een
enig luchrtbelletje , dat niet groter was als de
__knop van een fpelde, Echter wierd het kloot-
gedaantig glaasje uit het water genomen, en
_ met de vinger belet , dar niets konde lekken uie
de opening van het pypje van dit glaasje, Het
glaasje wierd wederom omgekeert merhet pypje
naar boven , op dat het lucht-bellletje zoude
opryzen , en uit de opening van het pypje uic-
aan. Nadat dit gefchiet was wierd her ge-
eelte van het pypje , dat daar door ontledigt
wasgeworden, met water daar de lucht uitge-
«haalt was kunftiglyk gevult.” Zo dar nu her
glaasje geheel zonder enige lucht fcheen te zyn,
“sen geheel vol water, daar de lucht uitgegaan was,
gevult was, Wederom omgekeert. zynde wierd
“her zelve wederom als te voren in een bakje mer
“water geftele, en in de recipient geplaaft, en her
kwam te blyken dat noch zo veel natuurlyke
Jucht in het zelve was gebleven , dar zich een
lucht-bellerje zertede boven tegens het bollerje,
gelyk alste voren, miaar het was zodanig klein,
\dac her ndauwlyks zichtbaar was, Maar na
vriend GC gers dat
jo __Natnur= en Konft-Kabinet;,
dar enigeuirpompingen van lucht uit den reci-
pienr gefchied waren, wierd her zelve merkelyk
groter. De lucht wierd uit vermaak wederom
ingelaten in den recipient, waar op daartlyk hee
lucht-bellerje wederom zoengemeen klein wierd.
als te voren, Eindelyk wierd de lucht geheel
uirgepompt uit den recipient , waar door het
Jucht-belletje zo groot wierd dat het de ruimte
van her gehele kloot-gedaantig glaasje, en zelfs
ook van deszelfs pypje, kwam te beflaan, en
al her water uit her zelve uit te dryven in her
ondergeftelde warerbakje. Waar uit kwam te
blyken, naar een naaukeurige rekening van den
Here Boyle , dat her volumen van de uirgezerre
luchr-bel dartien duizend zeven hondert en negen
en zeftig maal groter was, als het volumen van
die zelfde lucht-bel , in deszelfs natuurlyke
Confiftentie. Deze zaak is voor het menfchely-
ke verftant onbegrypelyk , en van dezelve kan,
naar mya oordeel, geen beter reden gegeven
werden, als onder anderede uitmuntende wiskon-
ftenaar en proef knndige Wysgeer de Heer ’sGra-
vezande daar van geoordeelt heeft; gelyk als
wy voor dezen reers hebben aangerekent; na-
mentlyk: dart de luchtdeelen zodanig geftelt zyn,
dart zy zich van malkander gedurig trachten te
verwyderen, zo lang alszy daar-niet in weder-
houden werden van andere zaken, die hunne
verwydering komen te wederftreven en te belet-
ten; en als gevraagt werd waar deze lucht- pun-
„ten of deeltjes dit vermogen van verkregen heb-
ben? wy pier anders konnen antwoorden, als
dar her zelve van hunnen maker hen is ingedrukt
als een natuurlyke wet, dewelke zy moeten op-
| volgen ,
_ Maart — July 1723e Ar
volgen, uichoofde van hunne natuurlyke geftelc-
_ heid, en dat als wy daar toe iets, dar aan ons
onbekent is komen te vercieren of te onderftel-
len, wy ons in gevaar ftellen van gedurig re ver-
vallen in alderhande onzekerheden en dwalin-
gen , daar niets mer zekerheid op gebouwt, uit
vaftgeftelt, of befloten kan werden. Wy be=
hoeven ons niet te bekommeren noch op tehou-
den, en te malen met ons verftant , omtrent de
dingen dewelke wy niet konnen achterhalen, W
bevinden dar alle ligchamen en fchepzels mer
_ hunne byzondere gefteltheden, eigenfchappen,
hoedanigheden en vermogens begaaft zyn, zo-
danig dat dezelve voortvloeien uit hunne by-
zonderlyke natuurlyke gefteltheid , dewelke de
wezens doet zyn dat zy zyn , en dat zulks hen
van hunnen maker zodanig is ingefchapen , of
Ingedrukr , als natuurlyke werren die hen be-
palen, en dewelke zy gedwongenzyn op te vol-
gen,
27.
Naar deze korte verhandelingebeeft de hoog-
waardige Robertus Boyle , in de gedaante van
een aanhangzel , laren volgeneen andere verhan-
delinge, wegens de duuringe van de elaf?riteit
van de uitgefpanne lucht, Na: dat onze yveri-
ge en geduldige onderzoeker der natuurlyke
Schepzels ondervonden hadde , dar de lucht het
vermogen hadde om door deszelfs Flafticiteir
zich uit te zetten tor een volumen , dat zo veel
duizende malen groter was als deszelfs natuur-
lyke uitgebreidheid, en gelyk als wy-dezelve in«
bi Hie ademen ;
42 Natuur-en Konft-Kabinet,
ademen , en in dezelve komen te leven en om:
ringt te werden, bekendehy dat wy niet weten
tothoe verre deze uitzettinge wel zoude kon-
nen gaan, daar dezelve alle deszelfs e/afticiteit
eheel kwam te verliezen, Mirsgaders,daraan
em tot noch toe onbekent was, of de elaftici-
teit zich zelfs wel kondebefchermen, en in dien
ftaat volherden en duren , als zichde lucht zo
veel hadde uitgezet, als in de voorgaande proe-
ven is gebleken, dan of zodanigeen uitgezette
lucht, de verfwakte elafticsteit die zy noch heeft
overgehouden nier door den tyd komt te verlie-
zen? om dit problema tebeantwoorden vervoeg-
de zich de Heer Boyle, volgens zyne gewoonte,
wederom naar de proef-ondervindingen , te
meer om dat hy hadde aangemerkt, dat noch
niemant‚hadde onderzogt of de raaiheit en beften=
digheit van deelafticiteit des luchts, en deszelfs
uitzertinge wederzydsop malkander wel beften-
dig waren?
28,
Omtrent de bovengemeldeonzekerheid , ftel-,
de de Heer onderzoeker noch verfcheide fwarig-
heden en defiderata , die noch niet onderzogt of
bepaaldelyk bekent waren gemaakte door de
Schryvers, voor aan zyn oplettend en naaukcu-
rig verftand. Alseerftelyk : Dar tor op dien
tyd noch van niemant gedecideert wis, ef de
natuurlyhe lucht , diein cen olas , dat Herme-
tifche gezegelt word , is opoefloten, dezelfde graad
van Elafticiteit altyd of ten minften voor een
Zeruimen tyd behoud, dewelke dezelfde haddde
toen zy ingefloten wierd @ dan of dezelve ‚ des-
| zelfs
Á Madrit, ven Fuly1723e 4%
/ zelfifpanninge zomtyds verandert,naar de veranderin-
‚ge van de buiteu lucht, die wy. daagelyks aan de
zelve befpeuren, door middel van de Barometer.
‘Fen tweden: was ook noch niet gebleken, of de,
angefloten lucht > als dezelwe haar elafticiteit al,
egaal homt te bewaren woor een matig en tyd, wel:
eeven tay en Elaflycq zoude konnen* blyven een
zeer langen tyd? dan of niet wel eindelyk zoude
kemen te volgen > dat de elafticitert zeer verfiwakte
of ook wel geheel-kuwam te verdwynen? gelyk als
waar genomerì berd in de klingen van de ‘Degens „,
en in zeer veel veerachtige of Elaftigue ligchaamen »
dat zy door den tyd verswakken en hunne weder—
flrevends kragt verliezen, Ven derden was nockn
_ vande wysgeren niets vaft geftelt van de graden
‚der Elafticiteir ‚zamentlyk of de geduurzaamheit y
de gelyk, formigheit, of de veranderinge van de-
kragteu vande Elafticiteit, af kwam te bangen
van die verfchiilende graad in dewelke de Elafti-
citeit wastoen de lucht alder cerft in gefloten wierde,
‚ Ten vierde hadden de wysgeren zich ook noch
_ pier uit gelegdt om aan te tonen of de Elafticiteit
heen de ingeflote Lucht in des zelfs fpanning niet
_ werandert (bet zy de zelve verflapt, of meer ge-
Spannen werd) van de voorzeide veranderinge
der buitenlucht, ten opzigte wan. fwaarte-kradt
èn de volle maanflyden of inde nieuwe maansty-
|
|
|
den? bydeze vier zoorten van defiderata, zegt
de Heer Boyle, dat nochverfcheideandere zou-
de konnen gevoegt worden diezodanig zyn dat zy
zelfs niet eens in vermoeden komen, maar dac
de tyd, en,de gefteltheit van zyn fwakke lig-
chaam zulks belertede, Herswelk ook de oor-
‚zaak was, dar.die Heer veele proeven dewelke
hy
44 Natnurs en Konfl-Kabinet 5?
hy noch wel in het werk zoude geftelt hebben
omtrent de bovengemelde fwarigheden heeft na.
gelaten Echter kan deze voorftelling aangemerkt
werden als een aanfporing voor andere natuur
onderzoekers, te meer om dat de Heer Boyte
mer de volgen de proef ondervindingen den weg
daar voe heeft geopent en klagr gemaakt,
29.
De Heer Boylelier aan de konft-lamp blaafen
kloor-formige glaasjes, die zeer teder zyn, en
dun afgehaalt werden met een ongemeen dun
pypje of halsje, Ter wyl zodanig een glaasje
noch ongemeen heer was, en geen andere, als
maar zeer verdunde lucht in zich konde hebben,
Svierd her zelve aan de openinge van des zelfs
pypje is de vlam vande koft-lamp gefwindelyk
bermetifche toegezegelt. Hier door wierdde zeer
verdunde ingeflote lucht gedwongen temoeten
blyven in die graad van uitzetting , tot dewelke -
de herte dezelve hadde gebragt in den tyd als
het glaasje hermetifshe gezegelt wierd. Na ver-
loop vaneenige maanden wierd zodanig een glaas-
je mer des zelfs pypje in het water geftelr, en
met de vinger of iets anders, want deze pypjes
zyn heel teder, aan deszelfseinde onder ’t water
eopent, waar door het warer door de buiten
bet die op de zelve mer des zelfs natuurlyke
fwaartedrukte,geperft wierd in her kloot gêdaan-
vig flesje; dewyl dit maar gevult was met
een lucht, die door de herre, daar wy van ge-
fproken hebben, ongemeen verdunt, en vervols
gens van een geringe graad van Elafticiteit was,
echter
ï „Maart —= July 172 ze 45
echter wierd het geheeleiglaasje niet gevuld, om
__dat de lucht die in het zelve was, door het wa-
ter gedrongen zynderót de zelve graad van Elaf?z-
citeit, als de buiten lucht, zulks kwam te belet.
te en vervolgens het gedeelte dar de zelvebefloeg
van het glaasje, waterloos deed blyven. Uir
deze proef kwam te blyken: dar de Lucht diein
het kloot-formig flesje opgefloten was, niet van
des zelfs elafficiteit , zo veel als hier uit geoor-
deelt konde werde, hadde verloren, niet tegen-
ftaande dezelve zo veele maanden uit gefpannen
‘hadde geweeft, of in her fiesje uitgebreid gehuis«
velt hadde.
30.
De Heer Boyle, door de boven gemeldeproef
noch niet geheel voldaan zynde, ftelde noch de
volgende in her werk, om te onder zoeken of
de lucht, in een ongemeen groot volumen boven
des zelfs natuurlyke Confiffentie uirgelfpannen
zynde, lang indien zelfden ftaar zoude konnen
duren, In een fyne en dunne blaas wierd onge-
_meen weinig lucht over gelaten, daar na wierd
de zelve zeer naauwf{en wel vaft toe gebonden,
en ineen recipient gehangen na dat de lucht uit
de recipient was uitgepompt, heeft het weinigje
lucht dar in den blaas was zich zodanig uitge-
zet, dar daar door den gehele blaas opgeblaze
en gevult wierd, Na den tyd van twe jaars
dewelke deze blaas in den luchr-ledige recipient
bewaart was geweeft, vertoonde de Heer onder-
zoeker dezelve aan verfcheide grote Heren te
Londen, en wierd bevonden, dar dezelve in een
zu
46 __Natuur= en Konft-Kabinet;,
en den zelven ftaar van uitzettinge, zonder de mir:
fte verandering was gebleven , gelyk als ook noch
een jaar daar na terwyl den Heer Boyle deze ver- »
handelinge fchreef. Behalven deze proeven wier-
den tot het zelfde oogmerk noch verfcheide an=
dere proeven in het werk geftelt, en bevonden
dar de wyd uitgezette lucht, geende minfte ver. …
andering in des zelfs elafliciteit kwam telyde
zelfs nier, al wierd de lucht met gewigt of uit-
wendige fwaarte gedrukt, De Heer onderzoee »
ker hadde ook weren toe te ftellen. een klein
Werk-tuigje, dat in de zak konde gedragen wer-
den, en in het welke lucht befloten was;
die meer als duizent maal groter plaats befloeg,
door des zelfs uitfpanninge als in des zelfs na-_
tuurlyke uitgebreidieid , en echter een zeerlangen
tyd niets van des zelfs clafticiteit en taaïheit kwam
te verliezen. Door dit werktuigje konde ook
onderzogt en beproeft wetden, of de lucht, die
uit zich zelfs uitgezet zynde onveranderlyk
kwam te blyven , echter door de warmte of kou-.
de niet aangedaan wierde in het vermeerderen
of verminderen van des zelfs e/afticiteit , en de on-
der vindinge getuigde dat door de minfte warmte
de lucht hoe zeer de zelve zich ook reets uitge-
zer mogte hebben, in des zelfs elafticiteit noch
kwam te vermeerderen. Want zo ras als die
werktuigje in de warme hand gehoude wierd
veroorzaakte de warmte daatlyk een merke
“Iyke veranderi g. Zo ras als de hand weder
wierdt weg gehaalt, wierd bevonden dat deinge-
lore uitgefpanne lucht , wederom tor! des zelfs
eerfte koelheit gebragt zynde, cok te gelyk aan=
„gain zyn vorige uirgeftrektheid , met vernieti=
Sns
| Martti —= July 1723: 45
‘gingevande vermeerde uitgeftrektheid, die door
‚de warmte was aangebragt, Waar uit komt te
7 blyken dat hoe zeer de lucht zich ook uitge.
breid mag hebben, de warmte echter in ftaat
is van de zelvenog meerder uit te zetten, enver-
volgens des zelfs elafticiteit te vermeerderen.
Zeventiende Verhandeling van het GOUD
enz. Indewelke vervolgt word de FOS
‚ WELIERS-KONST en de NA4-
TUURLTKE HISTORIE DER
STENEN.
al |
_p
TS heb voor dezén aangemerkt (a) dat aan de
Naruurlyke en konft en-Hiftorie van het Goud
onder anderen is gehegt de juweliers-konft. Wy
konnen dit zeer lige begrypen, als wy aanmer
ken, dat de Edele gefteentens op zo veel ver-
fcheide manieren door middel van her goud by
malkander geplaaft en als ve famen gevoegt worden
tor de gedaantens van verfcheide zoorten van ju=
„welenen vorftelyke cieraden. Het is wel waar
dat hier toe ook veel malen het zulver gebruikt
„word maar echter veeltyds tegelyk benevens her
‚ goud, Ook achter wy de gout{mirs-konft en de
zulverfmits-konft in dit opzicht zo naauw ver-
bonden te zyn dar een volkomen gour-{mit tege=
Ayk behoort te zyn een zulver-{mit, een fteen-
| N é zete
_ (a) Zie Natuur-en Konft-kabinet Maart-Ful
722, PAL. 120,
28 Natunr- en Konfl-Kabinet)
zetter, een Amolieer-konftenaar en_een Hteen=
kundige. Ek weet wel dat deze goud fmits-konft
als wy dezelve op die wyfebegrype , in verfchei-
de konften en Ambagten werd verdeelt, en ook
van verfcheide perfonen werd geoefent, dewelke
zich verkeerdelyk inbeelden, dar zy wezentlyk
van’ malkander onderfcheiden zyn, om datizy
kwanfuiselk maareen byzonder gedeelte van deze
gitmuntende konft komenite behandelen. Maar
dit is in derdaad een’ groote onkunde en agteloos-
heid die aan zeer veel andere konftenaren gemeen
is, Dit vooroordeel is de oorzaak dat veele kons-
ten en Ambagten niet zo veel werdeu verbetert ,
en geenzints tot hoger trap van volmaaktheid
komen op te klimmen, als zy zouden doen,
indien elk konftenaar het daar op toeleide, om
zyne konft of ambagrt na te fpeuren en te leren in
deszelfs uirgebreidheit, enntet zo armhartig en
bekrompen, als hy: dezelve van deze of gene
onnofele meefters,dien hy maar blindeling naar
volgt, heeft geleert en zien behandelen. Een
‘zulverfmit die te gelyk geen navkeurige kenniffe
heeft van het Goud, en de andere metaalen, van
het goutfmeden, van de edele gefteentens en der-
zelver bewerking,vanhet Amolieren , van het te-
kenen em verder van alles war daar toebehoort ,
1s in der daad zeer gebrekkelyk en niet hoger te
agren als een A mbagtsman, die maar mannêtje
naar mannetje maakt. Dekonften en Ambagren
die van eene natuur zyn, en in dezelfde natuur-
Iyke ftoffen en onderwerpen befig zyn , geven zeer
‘veel lichtten ophelderinge aan malkander, er
maken een kenner , die heee gelyk of ‘gezament=
yk in de grond verftaat, tor een verheven kon-
ea
el,
Maart —= July 1723: 45
ftenaar, die bekwaam isom veele gebrekente ver- .
beteren, en veele nieuwe zaken en vermeerde-
… ringenvan zyn kontt uit te vinden.
E
Als dan de kennifle der tenen en der zelver
bereidingen, bewerkingen, en behandelingen,
onder andere van zodanig een konftenaar be-
hooren geweten te werden, volgt immers van
zelfs, dar de jaweliers-konft een aanhangzel is
van het gour en filverfmeden, en vervolgensoa-
_ der de konft Hiftorie van her gout, zilver en an-
dere metalen behoort. Ook behoort de juwe-
_ liers-konft nier onder dezelve zodanig bekrom-
pen,“ als dezelve hedendaags van de meefte
begrepen werd, maar zodanig als de natuur
vandezaak zelfs komtrte vereifchen, namentlyk
darde zelve inharen rykdom en uitgebreidheir
begreepen word , gelyk als dezelve door verfchei-
de perzonen, die daar in komen te werken ge-
oefent werd; want” de juweliers-konit is niet in
in. deszelfs geheel of alleen en volkomen by
een koopman in ruwe of fyne ftenen, of alleen
en volkomen by een diamant-{lyper of polyfter ,
of robyn of zagter edel gefteen-{lyper. of alleen
by een diamantkliever , of alleen by een Diamanrt-
Ínyder, of alleen by een zerter, of alleen by een
kender derr{teenen. Maar de juweliers-konft in
zyn geheel is by deze alle te zamen, en in een
ryk.denkbeeld begrepen; om dar zy alle in de
zelvewerken , en kennifle van dezelvein het geheel
behoorden te hebben, Op dar dan eindelyk de
naukeurige liefhebberseens een regt denkbeeld van
de juweliers-kon{t zouden komen te verkrygen, is
myn voorneemen om dezelve rebefchryven;mer
_ VIII, Deer, D alle
5o Natnur= en Konft- Kabinet,
alle deszelfs kenniffen, konften, en_handwere
ken, die omtrent de ftenen bezig zyn.
3:
Dejuwelierskonft kan in des zelfs rykdom en
uitgebreidheirnier verftaan werden,zonder een die-
pe en naaukeurige kenmfle van de fteenen. _De-
wyl deze zyn de ftoffen , en de onderwerpen, uit
dewelke de juwelen of konft-ftukken van de ju-
weliers-konft gemaakt en voortgebragt worden.
Om deze reden heb ik als her eerfte en voor-
naamfte deel der fuwelters-konft geoordeelt te
zyn de natuurlyke hiftorie derftenen, als ditdeel
afgehandelt is, zalik; als ik leve, de andere
delen van de juwelters-konft. volgens een _natuur-
Iyke zamenfchakelinge befchryven , elk in hunne
berrekkingenop en onder malkandere. Welk een
nut en voordeel hier door zullen konnen genieten
alle, die mer de ftenen Koopmanfchap dryven,
of mer de zelve omgaan, of indezelve dagelyks
komen te werken, zal de aldereenvoudigfte
Lezer zeer licht konnen begrypen.
4.
Om danonfe aandagtte laten gaan op de
natuurlyke hiftorie der fteenen,ftaar te noteren, dat
de hiftorie der fteenen gebrekkelyk en mank zoude
zyn, als wyalleenlyk maar kwamen te befchry-
ven dejnatuurlyke hiftorie der fyne ftenen, of edel
gefteentens om dat de hardefteenen,gemeeneen an-
der edel gefteentes, te veel gemeenfchap en ver-
wandfíchap hebben mer de grove ftenen, in de
welke
Maart — July 1723. st
welke zy dikwils als in hunne moeren en voefters
komen te groeijen , en onderen omtrent dewelke
zy zeer veel gezogt en gevonden worden. Daar
om zal ík befchryveneennatuurlyke hiftorie van
alle deftenen geen utrgefondert, zo veel als aan my
bekent zyn geworden. Dezenatuurlyke Hifto-.
rie der ftenen , heb ik reets verdeelt intwehoofd —
delen; zynde het eerfte deel een natuurlyks his-
torie der ftene in her algemeen , en het twede deel
zal zyneen Natuurlykehiftorie van elk zoort van
ftenen ín her byzonder.
5,
Van de natuurlyke hiftorieder fteenen in ’t ge=
meen ‚ heb ik de volgende zaken (die ik om her
geheugen te ververfchen van den Lefer eens kor=
telyk zal herhalen) reets befchreven en aangetei-
kent. 1. Zyn aangetekent (a) de voornaamfte
fchryvers die over de ftenen hunne waarnemingen.
ophelderingen en befchryvingen hebben ín het
ligt gegeven; 2 van (b) her Natuuriyk onder-
fcheid dat in de Stenen gevonden word; 3. is
_ bewezen (c) dat de ftenen groeyen „leven enfterven,
en hunnen oorfprong hebben uit vloeibare of ten
minfte zeer weeke delen; 4 is ook aangetoont
(d) dat de koleuren van rood, blaauw , geel,
groen, paars en verder alle andere koleuren der
2 ftenen
(a) Zie Natuur-en konft-kabinet Maart-July.
2722 van pag. 123 tot pag. 145. inclais.
(6 Zie het zelve kabinet van pag. 14S. #03
tag. 148. incluis.
(c) Zie van pag. 148 tot pag. x5$.
(B) Zie van pag. 153. tot pag. 192.
52. _Natuurs en Konft-Kabinet,
ftenen gebore worden uit de metallyne en minera-
hfche zappen, of dampen, die op verfcheide
wyzengemeenfchap mer de ftenen hebben; 5. zyn
onderzogt (a) verfcheide manieren op de welkede
ftenen komen te groeyen; en de verfcheide be-
paalde gedaantens de welke de ftenen als zy tot
“hanne rypheid zyn gekomen vertonen, Dit laafte
Argument is zodanig uitgeftreke, Leerzaam
en aangenaam, dacik reers over het zelve twe
grote verhandelingen heb gefchreven. Maar de
wyzen of manieren op dewelke de fteen-gewas-
fen door de Natuur werden voortgereelt, zyn
zodanig verfcheiden, en de gedaanrens, tot de
welke de ftenen komen te groejen, zodanig veel-
derhanden en aanmerkelyk, dat ik dezelve on-
der den titul;van de beeld ftenen zal afhandelen en
befluiten Ik zal mer dezen. titul te weten de be-
fchouwinge en verhandelingen van de beeld-ftenen,
deNatuurlyke befchry vinge der ftenen in ’t gemeen
aangemerkt fluicen, en daar op laten volgen de
Naruurlyke Hiftorie van elke zoort van ftenen in
her bezonder. Alsherkomrt te gebeurendat enige
aanmerkelyke manieren door dewelke de fteen-
gewaffen van de natuur werden voort gebragt ,
of ook welenige verwonderens-waardige gedaan
tens dier ftenen niecaangemerkt mogten zyn ge-
worden in de algemeene befchryvingeder ftenen,
zullen dezeals uit hen zelfs moeten te, voorfchyn
komen in de nacuurlyke hiftorie of byzondere
befchryvinge van elke byzondere zoort vanftenen,
die wy noch zullen mededelen. Ù
(a) Zie Natuur-en konft-kabinet Auguftuse
December. 1722 van pag. Ó7. tot pag. 1Ós.
incluis, en ook Natuur en konft-kabinet fanuary
February 1723 van pag. 47. tot pag. 276 ancluis,
Baart — July 1723. $3
6.
DAT DE NATUUR VERSCHEIDE MA-
NIEREN GEBRUIKT OM DE STEEN-
GEWASSEN VOORT TE TELEN, EN
DE STENEN TOT ALDERHANDE
BEPAALDE EN VERWONDERENS-
WAARDIGE GEDAANTENS DOED
GROEYEN, werd door de beeld-ftenen niet
“alleen meer als door enige zaak beveftigt, maat
ook aangeroont dar de natuur, op alder hande
aangename wyzen in het voortbrengen der fteen
gewaflen komt te fpelen, en zich als gedurig
bezig hout mer alderhande verkwikkelyke en
vermakelyke veranderingen , gelyk als de Lezer
in debeeld-{tenen zàl befpeuren.
7e
Ik verfta door de Beeld-ftenen alle zoorten
van ftenen. Het zy fyne, of grove, dewelke
van de eene of de andere zaak een beeltenis ver-
tonen, Dewyl in de wereld zeer veel en ver-
fcheide ftoffelyke zaken gevonden worden , en ver-
fcheide van de zelve door de fteengewaflen wer-
den als uirgebeelt, komt daar uit voort, dat de
beeld-ftenen in verfcheide Claffes konnen onder-
_feheiden worden, even gelyk alsde natuurlyke we-
_zensen fchepzels, die zy komen te verbeelden
insgelyks in hunne byzondere, Claffes verdeelt
zyn. Op die wyze zal ik onder her eerfte Clas-
fis 'by voorbeeld ftellen. De Beeld-ftenen, de-
welke of iets verbeelden of gemeen hebben merde
De He-
54 Natuur on Konfl=Kabinet,
Hemel-lichten, het zy fterren, zon of maan, of
met de 4 Elementen, of mer de verhevelingen des
luchts, Onder het twede Claffis zullen geftelt
worden de beeld-{tenen , die enige gemeenfchap
hebben met deonderaardfíche bergftoffen , of van
dezelve iets komen uit te beelden, Onder het
derde Claflis zullen geplaaft worden debeeld-fte-
nen , dewelke uit beelden , of de ligchamen der
menfchen , viervoetige dieren , vogelen , kruí-
pende, ook bloedelooze diertjes,of der zelver delen,
of de welke enige gemeenfchap met deze dingen
hebben. In het vierde Claflis zullen gevonden
worden de beeld-ftenen , dewelke komen uit te
beelden der viffchen en zee-dieren , of derzelver
delen , horens’, fchulpen, graten, tandenenz. In
het vyfde Clafhis zullen zyn de beeld-ftenen , de
welke uit beelden , bomen , heefters „ planten ,
kruiden , zaden , bloemen , bladen , en andere
delen der plant-gewaffen, zo wel van de zee-ge-
waflen als land-gewaffen. Her zesde Cla(fis zal
behelzen de beeld-ftenen die enige konft-ftukken
komen uit te beelden, In de zevende Claffis zul-
Jen gebragt werden de beeld tenen, dewelketotr
enige mathematifche gedaantens komen te groei-
jen, Onder deze verdelinge of onderfcheidinge der
“beeld-ftenen konnen zy alle gebragt werden. Want
de gehele ftoffelyke natuur , met alle deszelfs
fchepzels, behoort zodanig onder deze fmal-de=
Yen of Clafles, dar allesonderfdezelve gebragt kan
worden.
De beeld-ftenen konrienook noch op verfcheid
ander,
Maart —= july 1723. 55
andere wyzen , of in verfcheide andere opzichten
onderfcheiden worden. Want zommige beeld-
{tenen verbeelden door hunne eige figuur of ge-
daante enige natuurlykezaken , of kunt gewrog-
ten 5; anderebeeld-ftenen zyn wel zelfsnier zoda-
nig van gedaantens, door de welkeiers uitgebeeld
werd ‚ maar de natuur heeft door den loop van
verfcheide aderen , en koleuren , of indrukkin-
gen in haar als gefchildert en uitgebeeld de ge-
daantens van dieren, bomen , plant-gewaflen,
vrugten , boffchen , laadfchappen , enz. op een
wyze als of dezelve in-of op hunne opper-vlakte
gefchildert , of ín dezelve gegraveert waren.
Zommige beeld-ftenen zyn zaken die verfteent
zyn geworden, en dan hunne gedaantens, diezy
voor de verfteninge hadden noch behouden hebben
in de hoedanigheid van fteen. Zommige beeld.
ftenen werden voortgebragt uit geftremde fteen-
zappen, en nemen dikwils aan degedaantens van
de goten, of bakken, ofandere vormen; of lig-
chamenì, in de welke zy komen re ;ftremmen.
Gelyk als den Lezer in * vervolg klaarder zal
„aangeroont worden, Omtrent de beeld-ftenen
ftaat ook noch aan te merken, dar de zelve niet
zyn een enig geflagt van gefleente , maar dar zy
beftaan uit alderhande geflagten , en zoorrten ;
gelyk als uit edele gefteenten , uit grove ftenen,
en faxes , uit keifteen , uit vuurfteen , uit kalk-
fteen , uit gypsfteen , uit tofus , flusfteen , uit
marmer, uit albaft , of uic fpaarfleen, uit zand-
fteen, uit fchilferfteen, uit fplytfteen, en verder
uit alle andere geflagten en’ zoorten van ftenen.
Want alle zyn zy bekwaam om de gedaante vaa
de ene of de andere beeltenis te ontfangen.
D 4 9. In
Pi
56 Natuur- en Konff-Kabinet ,
9,
In het befchryven van de Beeldftenen zal ik
geenzintsnaar volgen de al te vergezogteover cen
flemminge, deweike zommige fchryvers weren
uit te vinden byna in alle zoort van {tenen , tuf-
fchen de gedaanre des fteens, en dezeof gene na-
tuurlyke zaak, Want op die wyze konnen wy
uit de gedaante van elke {teen wel iets vinden,
dat naar zodanig e-n gedaante enigzints komt
te fwemen, gelyk als wy uit de wolken, door
onze inbeeldinge, als wy willen alderhande ge-
daantens komen op te maken Wy zullen geen
andere beeld-ftenente boekftellen , als zodanige
aan welkers uitbeeldinge niemant behoeft tetwyf-
felen. Omtrent de oorzaken door dewelke zodani-
ge beelden enfchilderien in de ftenen voortgebragt
enuit gewerkt werden, benik ook volkomen van
hergevoelen vanden Geleerden Joh. Jac. (a) Ba-
jerus:Dar wy daar omtrent niet zekers konnen vaft
ftellen ; ten minften alles war daar tot noch toe van
uitgedagten voorgeftelt isvan zommige fchry vers,
komt maar uitop loutere giffingen,ongegronde me-
ningen, en verzieringen, zonder overtuigende
bew yzen van zekerheit en waarheid, Zommige
hebben vercierr een zeker werkzaam wezen
dat van God onderfcheiden is, en als cen alge-
meen Archite de fchepzels in hunne voortreling
en groeijinge komt te bewerken tot de gedaante,
geftalte, eigenfchappen , en de hoedanigheden met
dewelke zy voorzien zyn, op de wyze als een
konftenaar uit een ruw blok, of van een deeg,
of andere ftof een beeld of konit-fluk weet voort
te brengen, en dat dit wezen, door een ydele
en
(a) Vid Oryctographie Norice cap. V.
‚Maart — july 1723: 57
en onbedagtzame fpeling, zomtyds de gedaan
tens en beelteniffen voortbrengt ín andere zaken,
als by voorbeeld aan de ftenen aan dewelke de-
zelve niet cigentlyk behoren. Maar deze mening
is zodanig ongegrond en ontbloot van zekere be-
wysftukken, dar her de moeite nier waardig is
om zich mer dezelve op te houde, Andere heb-
ben verzonneneen vis plaftica,door welk de wezens
als geboerzeert werden , maar deze mymeringe
is van her zelfde aloi alsde voorgaande. Andere
dromen van zekere geeftjes of werkzame wezens,
die over elke zaak als geftelt zouden zyn , om
de zelve verftandiglyk te fchikken en te vormen
tor hunne natuurlyke gedaantens en gefteltheid,
Zommige geloven, dar het geheel al vervult is
met onnafpeurelyke beeldjes, dewelke alle ftoffen
daar zy zich komen mede te verenigen , komen
te bepalen tor de figuur die zy zelfs h-bben. Wy
vinden in de natuur een vermogen waar door de
fchepzels bepaalt werden tot hunne vereifchre ei-
genfchappen, hoedanighedenen geftaltens, maar
om dar wy de natuur en de gefteltheid van dir
vermogen niet konnen agterhalen , hebbeik altyd
goed gevonden aan her zelve geen andere naam te
geven , als'die vande ZADELYKE EIGEN-
SCHAPDER NATUURLYKE zaken. Dar
de gehele natuur verfpreid is met zaad,uit her welke
de dingen voortkomen , zal niemant licht ont-
kennen. Maar war dit zaat is, en op welk ecn
wyze het werd voortgebragr, en waar door her
zelve tot zyne natuurlyke gelteltheid bepaalt en
naderhand bewerkt werd , ís aan ons onbekent.
Daarom moeten wy befluiren dat de beelteniflen
die in de ftenen gevonden worden, van cen oor-
Ds {prong
58 Natuur-en Konff-Kabinet ;
fpronr, en herkomft zyn, die voor ons onbekent,
en cazeker is, Hert fchynt dar de fchepper en
zderhouder van de grote natuur , en van alles
wat daar in is, veel zakenheeft believen te doen
verftrekken als voorwerpen voor onze vermake-
Iyke verwonderinge , om ons door der zelver ern-
ftige onderzoek , en naukeurige befchouwinge te
ftrelen, en te verkwikken, Want deze aangena-
me verwonderinge zoude ophouden , zo ras als
wy openbaarlyk kenden de manier, doorde welke
deze voortbrenginge komt te gebeuren. Hier
door zoude het leven der menfchen veel van des
zelfs wezentlykfte genietinge van vermaak en
plaifier verliezen; dewyl de aangenaamfte van
de pafJien van onzen geeft gemeenlyk is de ver-
wondering. Door dezelfde verwondering
worden wy ook opgeleid tot ene behoorlyke er-
kentenifze van onze kleinheit , en van de groor-
heid van zulk een verwonderenswaardigen God ,
die alles zo konftiglyk , en met zo veel onna-
fpeurelyke wysheid heeft weren voort tebrengen
en gedurig te onderhouden.
Io.
Onder de beeldftenen van het eerfte Clais,
zullen wy den voorrang geven aan de fter-ftenen,
Deze ftenen zyn verfchetde en zeer aanmerkelyk,
gelyvk uit her gevolg zal blyken. Coenradus
Gefnerus (a) heeft een fteen uitgebeelt „ die als
met fterren bezaaid is. Gelyk gefien kan wer-
den in tab. XLV. Fig.r. hier achter bygevoegt,
Zommige maken onderfcheid tuffchen de naam
van
(a) De fig-lapidum dre. cap. 2,
|
fes,
Maart — July 1723. Sg
van de ftar-ftenen om dat zommige vangedaan-
re zelfs als {tarren zyn, en andere‘de beeltenifzen
van ftarren in of op hun oppervlakte , als of de-
zelve daar op gefchildert. of in gegraveert wa-
ren komen te vertonen. Aan de eerfte geeft Gef-
nerus den naam van Afferie , en aan de laafte
van Affroites. Wy zullen dezelve onderfcheidea
met de naam van ftar ftenen , en geftarde fte-
nen. De oude hebben de geftarde ftenen al mer
naaukeurigheit aangemerkt. Plinius (a) {preckr
van verfcheide edele. gefteentens , ín dewelke de
fterre ftralen aangemerkt worden. Onder de
witte gemmen zegt hy word een gevonden , die
Ceraunia genaamt word „en de glans der fter-
ren na zich trekt; en dar de fteen zelfs als kry=
ftal was , maar van een blaauwe uitfchitterin=
ge: Dar Zenothemis een oud Schryver wel
toeftond, dat deze fteen eigenrlyk; wit was,
maar als inwendig een wemelende fter vertoon-
de, Dewyl de gemmen en andere ftenen mer
draadjes, of fynefibertjes, of op malkander leg-
gende, zeer dunne, en genoegzaam onzigtbaare
blaadjes komen te groeijen, gebeurt het dikwils
dat door den loop dezes wasdems, de ftralen
van het licht op een zeer aangename wyze ge-
bogen en verfcheidentlyk wederom gekaaft wer-
den. Waar door verfcheide wemelingen van ftra-
‘ Ten , flikkeringen , koleuren „ fterretjes, vuur-
venkjes , waterdruppeltjes , regenboogjes enz.
voortgebragt werden. Maar al fchoon dierge-
dyke fpelingen van het licht de ftralen van een we-
melende fter komen te vertonen , behoren echter
zodanige ftenen geenzints onder de beeldftenen ,
aan
(a) Hiftor. Nat. lib. XXXVII. Cap‚9.
bo Natuur-en Konft-Kabinet,
aan dewelke wy den naam van fter-ftenen ge-
ven. Om dar de gedaante vaneenifter , of fterren ,
in dit opzigt valt en als ingefchildert of gegra-
weert , of aan de fteen zelfs moetzyn. Deoude
hadden de gewoonte, dat zy aan verfcheide
Schitterende gemmen den naam van geftarde fte-
nen gaven. Op die wyze getuigt (a) Plinius
dar onder de befte Robynen , die zy karbunkels
noemden, gevonden wierden , dewelke zy den
paam gaven van Carchedonis, en dewelke zy on-
derfcheide in mannetje en wyfje, Dat in deze
Carchedonius mannetje van binnen bran-
dede , of flikkerende fterren zich vertoon-
de. Maar jdat de Carchedonius wyfje, des-
zelfs gehele {chittering naar buiten van Zich
kwam tuit te werpen: dat ook de gem , dee
welke Sandareftus genaamt wierd , naar de plaars
in dewelke dezelve in de Indien groeide, ineen
hooge waarde was, om dart in deszelfs door-
fchynencheid een vnur ingefloten fcheen te zyn;
en dar zygeflepen zynde, inwendig goude drup-
pels vertoonden : dat deze ftenen zelfs tor een
Godsdienftig gebruik gebragt waren , om de
overeenkomft mer de fterren: en dat de Chal-
deers dezelve ín hunne Ceremonien gebruikten:
dar dezelve in prys hoger gewaardeert wierden 4
naar het meerder geral van Sterren die zy ver=
toonden: dar de ftenendewelke zy Syrtides noem-
den, en van een honing en faffraan gele koteut
waren , van binnen flaauwe fterren vertoonden.
Maar op die wyze zouden zeer veel Robynen ;
Diamanten, opalen, en andere vlammende of
flikkerende ftenen , onder het getal konnen ge-
ftelt
G) L. Cit.Cap‚ 7. :
„Maart —= Pauly 1723: 6z
ftelt werden van de ftenen , in dewelke zich al-
derhande tintelende Starren of ligtjes vertoonen.
Echter kan ik wel toeflemmen dat deze waar-
neminge der oude ‚omtrent de gemmen geheel
nier te verwerpen is. Dewyl door deze onder-
fcheidinge van her vuur , en de {chirteringen der
verfcheide tintelende koleuren , en wateren, als
ik zo fpreken mag „ de-onderfcheide fchoonheid
der ftenen, op een byzondere en zeer aangename
wyze kan afgeperkt en bepaalt worden,
Il.
Plinius {preekt ook noch van verfcheide gee
ftarde ftenen die uit Pontus gebragt wierden,
dar onder dezelve geftarde Stenen gevonden wier-
den, van dewelke enige bloed-druppelen, en de
andere goud-druppelen vertoonde. Deze Sre-
nen wierden ook onder de heiligdommen gehou-
den, om dar volgens de geruigenifle van Ifido-
rus (a) geloofd wierd , dat zy door derzelver
behulp de-geeften konden ondervragen, en ook
verdryven. … Deze Stenen zyn volgens Gefnerus
agaatftenen. Al fchoon deze bygeloovigheid
belagchelyk is, heeft zy echter veroorzaakt,
dat de gemmen en edele gefteentens ouwelinx
hoog. gewaardeerd wierden , en zeer koftbaar
waren. ‚ Plinius fpreekt ook zelfs van een grove
geftarde Steen, die Acopas genaamt wierd puim=
ftenig en mer goude ftarrerjes voorzien was. Zy
maakten malkander wys , dat deze Stenen de
verwoedheid konden wegnemen. Plinius {preekt
ook nochvan een zoort van Jafpis, die mer rode
punten
(a) Lib. 16. Orig. Cap, 14.
62 Natuur-en Kon t-Kabinet,
punten geftart of als met Sterren doorzaaid is.
Als wy op deze wyze op de Stenen mer ver-
fcheide koleuren wilden acht geven, zouden wy
een groot geral Stenen vinden , in dewelke wy
Starren zouden konnen vercieren, of ook wel
‘ derzelver gelykenifzen vinden,
I2,
Na dat wy nu aan den Lezer hebben vertoont,
de grote naaukeurigheid en bygelovigheid der
oude, omtrent de geftarde Stenen , zullen wy
overgaan tor de eigentlyke Star-ftenen , welkers
gehele gedaante een Star verbeelden, of met een
veelhoekige gedaante voorzienzyn. Deze Lapi-
des Stellares of Afterie , Srar-ftenen konnen ge-
zien werden Tab. XL V, Fig, 2. N.r. 2. 3. de-
ze Star ftenen vallen, volgens de getuigenis van
(4) Bajerus in het Neurenbergs, en zyn niet zo-
danig perfed en fchoon , als diergelyke Srar-fte-
nen, dewelke overvloedig gevonden worden op
andere plaatzen, N. 1. heeft nochtans genoeg-
zame gelykheid met de regre Star-ftenen; hier
werden vier Srar-ftenen boven malkander ver-
toont, . Gelyk als zy op malkander komea te
groeien. De meefte laaren zich licht vanmal-
‚ dkander fchetden , maar deze die ook kleinder
zyn, als wel gewonelyk niet zo ligt, N. 2,
vertoont ook vier op malkander gewaffchen
Starsftenen, in dewelke de Star wederom van
een andere gedaante Is, en de Stenen groter zyn
als die van N, r, De Srar-fteen die in N. 3,
werd vertoont, is noch groter als de voorgaan-
% cn
“(a Lib, Citat Cap. V
Maart —= July 1723. 63
des en de gedaante van de Star ook geheel ver.
fchelende „ deszelfs ftralen of punten zyn ftom-=
per ; enin ’t midden zyn de bladen ook veel
breder. N. r, is gevonden tn een beekje in *t
__Neurenbergs. N.2. omtrent her dorp winchel-
heid, N.3. werd hier wel als enkeld uitgebeeld,
maar dezelve valt ook altyd te zamen gevoegd.
De geleerde Bajerus (a) oordeeld , dat dezelve on-
der de Earrochos of Lapides Rotulares, of rader=
ftenen behoord. Deze zyn alle een byzondere
zoort van beeldeftenen , die echter in zelfftan-
digheid, al fchoon zy van uitwendige gedaante
„onderfcheiden zyn , met de Srar-ftenen overeen
komen , zynde van ftof als de lapis judaicus vf
joden-fleen ; te weten van een glinfterende en
cryftals-gewyze fubftgntie, als de Lapis Sele-
mitis. Door de Lapis Selenitis werd eigentlyk
verftaan de Spiegelfteen, of witte lapis fpeculs-
ris van dewelke ik genoeg voorgeftelt heb. De-
ze Steen word daar by vergeleken , om dar de-
zelve enigzints kryftalachrtig van zelfltandigheid
en een weinig doorfchyuende zyn,
13.
P \ el
__ Een opregte Srar-fteen werd uitgebeeld Tab
XLV. Fig, 3. A. is een enkelde, die van B af=
gefcheiden is, Behalven dat in deze Steen de
Saar verbeeld werd, is deszelfs gedaante ook als
een Star. De grote van deze {tenen komtom-
‚ trent overeen met onze uitgebeelde figuur , die
wy ontleend hebben van onzen leermeefter Con-
radus Gesnerus; inderdaad Lezer ! een hoofd-
8 Te.
Ca) Vid. Lib, Cit. Cap. 2, ze
64 _ _Natnur- en Konft- Kabinet ,
geleerde van den eerften rang , en den welken,
ik onder anderen groote mannen , voôr mynen
weg wyzerenleidsman hebbe uirgekoren, Wanr
wy konnen de uitmunrent{te en verhevenfte ver
ftanden zo wel na hun affterven door middel van
hunne rtreffelyke fchrifcen tot onze preceptores
aannemen, als by hun leven door het mondeling
onderwys. De Star fteen B van dewelke A is
afgefcheiden , beftaar uicagt Star-{lenen, die zo-
danig net en wel gepa{t op malkander gegroeid
en te zamen gevoegt zyn „ alsof de zelve door
eén konftenaar gewerkt waren. Zy:waren wel
vaft en tz zamen verenigt gegroeid , maar lieten
zich echter zeer wel fcheiden , en elk verbeelden
een (tar, als of de zelve in gegraveert was, De
ftralen van de ftar haddeg elk hunne holligheid ,
die door de buiten ftrepen gemaakt wierd. De
kanten van den fteen beftaan uit dwarfche ftre-
pen, en deszelfs zelf{tandigheid is ongemeen hart
enfelenitifch,
14.
By de aftroites of ftar-ftenen , kan ook ge-
voegd worden her fteentje dar uitgebeeld word
in Fig. 4. mer C, D. hoewel dit fteentje ook zou-
den konnen geplaaft werden onder de entrocht
of lapides rotulares, vader-ftenen, De zelfltan-
digheid van dir teentje is ook geheel anders als
de aftroites of ftar-ftenen. Maar wy hebben daat
in Bajerus naar gevolgt, als meeft her oog heb-
benop de gedaante, Her is zeer dun vlak, hoee
wel her fteentje aan deene zyde D, war lageris,
als aan de andere, en van binnen war Scherp o
EUwW 3
mn mn EE en ED
‚ Maart — July 1723: 6$
ruw ‚ mer kleine raspaachtige bultjes. De an-
dere zyde C. is vol kleine ftreepjes , van hee
middel -punt naar den omtrek ftraals gew ys voort=
gaande , en zich omdraijende ror de holligheid
van de zyde D. De Heer Baje:us heeft het zeive
gekregen uit de zaver van een kleine kreek, in’e
neurenburgs fchwartzah genaamt,
15.
Onder de geftarnde-ftenen , kan ook geplaaft
werden de fteen , die uitgebeeld werd in Fig. $.
Deze geftarde-fteen is over al befprengt mer ftar-
rerjes. Dezelve is in een rivier in ’ neurenbergs
gevonden , en heeft de hardigheid van marmer,
De ftarrerjes zyn niet uitpuilende, maar als ge-
‚graveert of uirgefneden Onder zommige die
onkundig en bygeloovig zyn, werd noch gevon-
den die dwaze meninge , dar de (tarren een by-
zondere gemeenfchap hebben mer diergelyke (tar
fteentjes , maar als zy begrepen dat de ftarren
zodanige ontzagchelyké ligchamen zyn , en.dar
het lige dar zy zien van een (tar, de ftar zelfs
niet is, ja dat zy van de ftar zelfs niets zien,
zouden zy begrypen , dat de gedaante van da
ftarren in deze fteenen geenzints wierden uirge-
drukt ; maar alleenlyk het Figuurtje , met hec
welke wy de ftarren gewent zyn te fchilderen ,
of ergens op uit te beelden. Deze kenniffe zoude
buiten twyfel aanhen openbaar maaken, de on=
gegrontheid en dwaasheid van hunne opinie,
Mal | 16.
De Modsolus Stellaris van Luidius, werd door
_VIIL Deer. 9 den
66 Natuur- en Konft-Kabinet ,
den geleerde Scheuchzerus en “ajerus ook by de
ftarftenen gevoegt. Dic fteentje beftaar volgensde
Befchyvinge van den Autheur uit een Setenirifche
of blinkende zelfftandigheid, gelykals de Afdroi-
tes of ftar-ftenen , joden-ftenen , en diergelyke,
De gedaante ís als een een-bladige klok-bloem , -
de holligheid werd gevuld als mer een ftar-formige
plaar , deonderfte bafis is nier puntig maar breed-
agtig. Diergelyk een fteen heeft de Heer Baje-
rus gevonden op den berg Schlepfelberg in °
gebied van Wolfltein. Deze werd uitgebeeld
Fig. 6. deze fteen is wel niet kompleer , maar
afgebroken, Echter werd de ftar klaar genoeg
in de zelveuirgebeeld. Zommige voorname man-
pen, Scheuchzerus Rajus » en verfcheide andere,
zyn van gedagten , dat de verfteende ftoffen van
de dieren, of der zelver delen, van de vogelen ,
vifchen, zee-gewafichen , bloede'oze diertjes ,
ofinfeêten, van de plantgewaffen, bomen, krui-
den, bladen, bloemen), vrugten , zaaden enz.
die gevonden werden op de hoge bergachtige,
en verre vande zee afgelege landen; in debergen,
in alderhande zoorten vanfaxes, of groveftenen;,
en wel voornamentlyk in de tofus of tuflteen ,
fteen-kool enz. overblyfzels van de algemene
zondvloed zyn. Onder deze ftoffen werden ook
geftelt de koraal-gewaflen, die in de bergen ge=
vanden werden, en alderhande gedaantens verto=
nen.
17.
In de bergen , en onder de gronden werden
onder anderenook gevonden, fterformigekoraal-
ae
men
Maart == Puly 1723e 67
Bewaffen; die om der zelver gedaante ook onder
de geftarde ftenen van de natuur-kundige geftelt
werden, Deftarformige koraal-gewaffen der wa-
teren zynook zeer verfcheide , maarom dardeze
ftar-gedaantige koraal-gewaffennog van verfchei-
de geftalre zyn; werdendezelve mer verfcheide by-
namen uitgedrukt , en van malkander onderfchei-
den. Van deze zyn verfchiede namen aangete-
kent ín het doorvrogte werk var Hans Sloa-
ne the Natural Hiftory of Jamaica pag 54.
$5.56.57. met byvoeginge van hunne Schryvers.
Joh ‘ac Scheuchzerus heeft dezelve ook aan-
gerekent (a) op dezelve wyze. Alsby voorbeeld,
_ ftar-fteen mer grote fterren. Star-fteen uitge-
beelt met grote koraatachtigegeftreepte por van
Boccone.(b) Kleine geftriemde en gefternde Bafa/e
tes van luid, (c) alsook van Hans Sloane (d)
en Ans Boer de Boor (e) ierra Srellaria ( ftar-
Îteen) van Gregorius Ironfter. Marfilius Ficie
nus(f) noemt de ftar-fteen een fteentje in Indien
uithet hoofd van een Draak gehaalt. Cardanus
eeft aande zelve den naam lapis ftellaris offtar-
een Gefnerus neemt de ftar-fteen Aftroites,
_of ftarren-fteen , gelyk wy aangemerkt hebben, :
Aldrovandus (g)geeft aan de zelve den naam van
Stellatus lapis „eftardefteen, Agricola (5) noemt
de zelve Draconites. Swammerdam (ú) zegt
Afroites diftinttiffime flellas emulans. Sarren-
E 2 ) fteen
(a) Oryc. Hebv. Pag 221. (b) Recherche Nat.
P. 119. (c) Lith.p.tab. 122. Fig. 23-(d) Natvral
Hiftoryof jamaica pag.sq. (e) Lib 2. Cap. 146.
(£) De Vita Coelitus Comparanda. Lib 3 Cap.rs.
(8) Mus. Metall, Pag.872.877.875.879.(h) De
gatur. fol, lib.6. (1) Mus.Pag.6,
68 Natnur= en Konft-Kabinet
fteen zeer onderfcheïdentlyk de ftarren na apen-
de, Plot (a) zegt Aftroites or Starryffones. Im-
peratus (4) geeft aan een ftar-forimig koraal-ge-
was den naam van Millepora duizend pore;
aan een ander koraal-gewas Corallzum fle:latum
—geftarde koraal ; aan een ander porus matronalis ;
aan een ander porus motronalis ransofus, Luid
(c) zegt Atrestes ligneus elegantiur flellulis to-
tain maJam per meantibus. Houtachtige flarren=
Sleen , cierlyk door deszelfs geheele froffe met flar-
vetjes doorlopen. De vaalkundige Velfchius (d)
heeft Aftersas Cardioides major. Behalven deze ,
zyn nog verfcheide andere namen , metde welke
de fterren-koraal-gewaffen gedoopt werden, ge-
Iyk als gezien kan werden in her Zundvloeds
Kabiner van den Here Joh, Jac. Scheuchzerus,
aangehaalt in verfcheide van deszelfs uitgegeven
Schriften. Hoe wel echter deze bynamen maar
dienen om enige kleine omftandigheden uit te
drukken, die niet zonderling tor de zaak doen.
Want her komt toch alles maar daar op uit, dar
de zelve zynfterre-koraal-gewaflen, of geftarde
{tenen van verfcheide gedaantens of verfcheide
andere omftandigheden, '
18.
Op dat de Lezer het onderfcheid van deze
ftar-formige koraal-gewaffen, ende harde Se/eni-
tifche
(a) Natur, Hift. ofoxfordsbire Pag. 87, tab. za
Fig. 6.7.8 dr” Pag. 130. tab. 8. Fig. 2.
(bì Zi. 27. Cap 4.
(c) Lith, PN. 160. Tab, 2,
{d) Hecat, Pag. 6o.
Maart — Fuly 1723 Co
tifche Îtar-{tenen mag zien, en by malkander
vergelyken , hebben wy mer Fig. 7.8, en o. uitge-
beeid, (a) de eerfte beginzelen metde welke deze
geftarde-koraal-fteen zich begint te vertonen, en te
groeijen op de ze-gronden. InF'ig.:o. rr. 12.1 3.14,
werden vertoont der zelver verfcheidentheeden :
en fchikkinge, als de zelve tordeszelfs rypheid
is gekomen. Fig rs. is een ftuk van diergelyke
8 ftarde fleen , dat in Engeland is uitgegraven ,
alwaar het zelve zeer overvloedig even onder de
aarde gevonden werd. Fig. 16. en 17. verbeelden
Een diergelyke geftarde teen of koraal gewas dart
in fteen , in Engeland gevonden is , en zodanig
is verandert. dat dezelve de hardigheid en door-
E eid van agaat , ‘of keifteen verkregen
eeft.
19.
Onder deze laafteftarformige koraal- gewaffen,
diein de van de zee afgelegen gronden gevonden
werden , koanen noch zeer veel andere zoorten
geftelt werden die gevondenworden byLangius,(4)
pamentlyk gemene afchgrauwe geftarnde fteen E
ftar-fteen mer zeer grore {tarren,‚pypformige witte
es teen, Morron(e)hesft ook enige van deze
arformige koraalge waffen aangetekent. Maar
nergens werd groter menigte van de zelve gevon-
den als in her vermaarde Zundvloeds Cabiner van
den Heer Joh. Jac. Scheuchzerus, als by voorbeeld
koraalfterren of ftarpypen in’t marmer vanEiltad.
„E53 Star-
(a) Sloane L;b. Cit. tab. ar. Fig. 1. 2,3. enz,
(b) Hij, Lap, fz.
(©) Hift. Natur. of Northamtonsbire.
70 Natuur. en Konff-Kabinet;
Star fteen uit den Donauw, Star-fteen in grys:
koleurig marmer van Salisburg. Ruwe ftar-fteen ,
of liever geftarde fteen van Tyrol. Gepolyfte
eftarde fteen van Tyrol, Koraal-fterren van
Mrffina Koraal-poren of pypen uit Sicilie,
Star-fteen met grote (tarren uic de Birfz, by
Bafel , die harde keiftenen zyn , in de welke de
ftarren door en door lopen in deszelfs harde zelf-
ftandigh. id, Geftarde fteen mer kleine fterren uit de
Burfz. Gefterde fteen met verhevene fterren uit
de sirfz, Komeer-fteen. Scolopender-gedaantige-
ftarre-fteen uit de Birfz _Pypformige ftar-fteen
zeer groot en.cierlyk uit * kanton Bafel,. Gee
ftarde fteen met grote fterren in een zeer opene
en togt-gatige Saxe, uit den Birfz, Geftarde
fteen met zeer witte fterretjes in cen grys-gele
Saxe van Chatelaut in Burgundie. Aftroites van
Maflel, uit grauwe en harde !teen,fterren-{teen uit
de bergen van Querfurt, Flusftenige ftarre-fteen
van Querfurt die geel van kleur is. Spongtach-
tige en ligre (tarre-fteen vau Querfurt die geel
agtig van kleur is. Witre {pongtachtige ftarren-
fteen van Querfurt. Uit deze en een zeer groot
getal andere zaken oordeelen de geleerde Scheuch-
zerus, Steno, Rocconeenz. dar overblyfzels van
de Zondvloed zyn. Als.de menfchen eenmaal
een harzen-fchildery tot een grondftellinge van
zaken , díe zy daar naderhand op ftaan te bou-
wen, geftelt hebben, verflyten zy menigmaal hun
gehele leven mer alles uit de vierhoeken dezer
Waereld daar na toe te halen , het welke naar:
hunne inbeeldinge hunne grondfiellinge maar
enigzints waarfchynelyk maakt, De liefde en
drift voor hanne grondftellinge maakt „hen me-
ZA ì nig=
Maart — July 1723: pd
_ ‘nigmaal zodanig blind, dat zy verwaarlozen
naaukeurig té onderzoeken en te overwegen , de
béwysftukken en ondervindingen , die hunne ge-
hele grondftelling overhoop werpen. Zommige
van die männen dewelkede verfteênde ligchamen
alsoverblyfzels van de Zondvloed aanzien , be-
dienen zich (doch zeer averegts) van het middel
met de welke de ongegronde. Sektariffer hunne
‚ tegenftrevers gewoonlyk te keer gaan, darismer
hen éen kwaden naam té geven. Zy oordelen
als iemant ontkent , dar dië dingen overblyfzels
van de Zondvloed zyn , daar uit komt te bly-
ken dat hy ís een ongelovige , die de gehele Zond-
vloed ontkent , en zomrydö noch als vry wat
meerder, Maar war zullen wy vân hen oorde-
len , die de Zondvloed tragten te bewyzen mer
bew ysftukken die tegens de befchry vinge van Mofis
komen te ftryden,en hun ftellingen met argumenten
tragten te bewyzen die onmogelyk zyn? 1s her
niiet beter dar wy de gefchiedemflëe van de Zund-
vloed geruftelyk geloven, op éen wyze overeen=
komftig mer de befchryvinge van Mofis , en op
gronden en bewysftukken die deze befchryvinge
beveftigen , als op ermhertige en onnof-le onder-
ftellingen , die hen zelfs om verre floten, zo ras
als Zy maâr &êns diëp ondetzogt , of wat hart
‘ aangeraakt werden ? verkeerde bewyzen by te
brengen tor verdediginge van de waarheid des
Zondvloeds, is die waarheid onder mynen en on-
waarfchynelyk maken , gelyk de Lezer breder
ds B in myne verrdndelingt over de Zond-
vloed.
20.
De eigentlykeftar fleen , die van een Seleniri-
ds E 4 fche
72 Natuur-en Konft-Kabinet,
fche of blinkende zelffrandigheid is, en dewelke
wy uitgebeelt hebben in Fig. 2. mer, 2 ftelt Fe-
rand, Íimperatus onder her geflagt van de joden-
Steen of lapis judaicus ‚ en noemt dezelve flella
judaica of oodfche Star Ais wy ook op de
zelfltandigheid , manier van groeijen, loop van
Striemen, hardheit, glinfterachugheid, agt gc-
ven, ís her zeker dar de Affroites of Star-Steen,
Joden-Sreen is, die maar om deszelfs Star-figuur
Star fleen genoemt werd : daaro is ook de *
naam van odenit in dit opzicht zeer be-
kwaam, om dar zy de gedaante en her geflagt
des Steens uitdrukt. Op dezelfde wyze zouden
wy konnen noemen de geftarde Stenen , cie wy
van de koraal-gewafzen enz. boven aangerekenc
hebben , koraal-frarren „ of rofus-frarren , of
key-ftarren, of na deze of gene Steen, welkers
gedaante Starformig was. De Seleniuifche Star-
freen is gemeenlyk asgraauw van koleur , hoewel
“de koleur zo wel als de gedaante van de Sterren,
onderfcheiden zyn. Wormius getuigt (a) darre
Koppenhage in ’tjaar 164 ».een uitmunrtendeStar-
fteen gevonden wierd , van die zoort dewelke
wy Fig. 3. met. B. hebben uitgebeeld ; dar de-
zelve drie ellen larg was , zeer hart , en dart de
ftarretjes , of enkelde Starre-fteentjes , niet wel
te fcheiden waren,
als
In het Kabinet van de Heren Besleri , is een
Selenitifche of gemene Srar-freen van twaalf
Star Steentjes, die op malkander gegroeid zyn,
(&) Mufeums lib. 1 fel fecond.Capro, *
\
Maart —faly\ 1723a 73
gelyk als wy uitgebeeld hebben tab. XLVt.
Fig, 1. A en B verbeeld een enkeld Srarfteentje,
het welk van A afgefcheiden is, de gedaante
van de Star is verfcheiden , en meer verheven,
als die wy uitgebeeld hebben tab. KLV. Fig. 3.
_ maar ik twyfel ten hogften , of wy wel vol-
komen ftaat konnen maken op de figaren van
beslerus. Een uitmuntende geftarnde freen,
werd uitgebeeld tab, XLVi, fig 2. van deze
_geruigt Wormius(a) Jar dezelve zomtyds gevonden
werd zo groot als een menfchen hoofd. De
Steen is matiglyk hart, en overal mer fterren
als bezaid , van koleur graauwagrig bruin, aan
de fwarte kant, en geheel ondoorfchynende,
Deze geftarde freen komt over een mer die gene
de welke wy uitgebeeld heoben Tab. Xi V.
Fig. s. Zy verfchelenalleenlyk 1» de groorhvid.
Zommige van deze geftarnde frenen verbeelden
in de plaatsvan (tarretes , warergolven, andere,
wederom enige ftreken , en andere gedaanrens
die wy zullen verhandelen in her aafre gedeelte
van deze verhandelinge, om dat zy, uit hoofde
yan hunne uitbeeldinge, niet onder de geftarnde
Írenen geplaaft behoorden te werden,
22e
eftar-frenenen geftardeftenen, dewelke wy
dus verre onderzogt hebben , kovnen ín vier
hoofd-zoorten onderfcheiden werden , als 1. de
Átarre {tenen , die onder de edele en fikerende
gefteentensof gemmen behoren ; deze verbeelden
door haar gedaantens geenzints een ftar , sh
(a) Mus. Pag. 68,
74 Natnur- en Konft-Kabinet ,
als de oprechte Helenitifche ftar fteen , ook zyn
in de zelve geen ftarretjes uitgebeelt, gelyk als
in de geftarnde ftenen die mer zeer veel ftarretjes
als bezaaid, en alsgegraveertfchynen , veel min-
der hebben zy over een komft met de frarformige
koraal-gewaffen. . Zy wierden alleenlyk maar
van de Oude frar-frenen genaamt , om dar in zom-
mige door de buiginge en reflexie der licht-{tra-
Jen gezien weiden alderhand. wemelende vonka
jes, als frarren , vuur-vonken, bloer-ftippen, en
andere fchitteringen van verfcheide koleuren ; of
in zommige warenenige plekjes, die by fterretjes
vergeleken wierden , gelyk als in de frenén van
Pentus , daar Plinius van fpreekt enz. 2. De
regte frarfrenen , die van een harde en blinkende
of Selenirifche zelffrändigheid zyn „ op de wyze
als de Joden-{teen , n op malkander zodanig
paukeurig met hunne veken en lirifen komen te
groeijen , dat zomtyds een goed gedeelte maar
eenen fteen fchynr te vertonen; hoe wel zy zich ge-
woonlyk wellsten fcheiden, maar ook niet altyd
even ligt, Daar noch by komt , dat deze ftar-
ftenen in grote en gedaante van frarren van mal:
kander zomtyds ook onderfcheiden zyn „ gelyk
als wy aangetoont hebben. 3 De geftarde fte-
nen dewelke ín zelfftandigheid en fcof van de
andere verfchelen , en zelfs de gedaante van een
{tar ontberen , maar welker oppervlakten ech-
ter als bezaait zyn mer ftarren,even als of de zelvé
daar in gegraveert waren. 4. De ftar-formige
koraal gewaffen , het welk nier anders zyn als
koraal-pypen, die nevens malkander uit hunnen
bafis-opgroeijen , en de gedaante van een frar in
bunne holligheid vê@rtonen. Deze zyn in ’%
alge-
Ì
&
,
„
Maart — faly 1723. 75
algemeen eigentlyk zee-gewaflen , maar wer-
den ook in-de bergen en rivieren gevonden,
en in zommige grove ftenen , en faxes, die hen
zomtyds zodanig hebben beklemt , en met hun
…_fteen-zap door drogen en verfteent, datzy zom.
tyds naauwelyk gezien konnen werden, als daar
hunne kraal-pypen zichdoor die ftenen verfprei-
den , of uiterlyk vertonen, op alderhande Wyze,
gedaantenss en met verfcheide koleuren en ffeen-
ftoffen, gelyk als-wy aangerekent hebben, Om
deze flar-tormige koraal gewaflen wel tekenen,
dient de Lezer een bekwaine kennifle van dekoraal
tehebben; te meerder ‚ om dat ík zal doen zien,
dat alle de koraal zelfs de echte zo wel de rode
als de witte , in een zeker opzigt onder de ge-
ftarde fteen gewaffen geplaaft kan werden.
23
De rode en witte echte kraal, die met gehele
banken en langs onmetelyke zee-gronden , op
ontelbaar veel plaatzen en zee-boorden aan de
vafte landen , en Eilanden gevonden werden,
groeid in zo veel verfcheide en aanmerkenswaar-
dige geftaltens, dat alleen de befchryvinge van
der zelver reers ontdekte gedaantens en formen ,
(ak {preek nu. noch niet eens ‘van de baftert-ko-
zaal , van de koraline en ‘andere zèe-gewaflen, -
die meteen koraal-tarter bekleet en ook wel door-
drongen zyn,) een geheel boek zoude konnen
wiemaken. Zy komen zo in ftammén, takken
ftrayken, als andere delen zodanig met de plant-
gewaffen,heefters,boomrtjes, kruidenenz. der teel=
garde over éen; datzommige die onkundig in
kt / : \ e
76. _ Natuur-en Konft-Kabinet,
de koraal-gewaffen zeer licht voor wart B
fen van de reel-aarde zouden aanzien. aar de
zelfitandigheid „uit de welke zy beftaan , ver=
pligt ons om dezelve onder her geflagt der ftenen
te Stellen. De koraal heeft geen wortel , maar
mn deszelfs plaars als een ftene rok ,‚ met de welke
zy als haar bafis zich hegt aan de plaats , op
de welke zy komt te groeien. Mer deze fteen-
achtige rok , hegr de koraal zich zodanig vaft ,
aan de ligchamen , op de welke zy groeid, dar
zy niet als met kragt daar van afgefcheurt en
gebroken kan werden ; gelyk als waargenomen
is , en beveftigt werd van den oog-geruige ‚ en
zeer naauwkeurige Paul. Boccone. (a) In de
koraal werd . als zy eerft uit de zee gevifchr
werd befpeurt een zap , her welke als deszefs
geft word aangemerkt. In de koraal , zo wel
de roode alsde witte, vertonen zich overal port,
of tocht-pypjes, welker openingetjesde gedaante
hebben vaneen ftar , gelyk gezien kan werden
Tab. XLVL. Fig. 3 AAAAAA. Als wy
pu dezeftarretjes , in aanmerkinge nemen, kon=
nen wy alle de koraal , zo wel de rode als de
witte » in dit opzicht , onder de geftarde ftenen.
plaatzen Op de oppervlakte van de koraal
vertoont zich ook een tarrerachtige ftof , of een
zeer tedere en dunne korft , in de plaats van een _
Schors, Deze tarterachtige korft , heeft op de:
rode koraaleen koleur , die zo fchoon rood is als
vermilioen. In ’t gemeen groeid de koraal op.
ander gefteente , gelyk verfcheide by gewaflen ,
die op andere plantgewaffen der teel-aarde koe
men
_(@) Vaj. Recherches ds obfervations Natnvellesde
Monf. Boccone. prim. let, a Monf: Pierre Guifony.
|
ë
»
|
„Maart —= July 1723. 25
mien te groeien, en zich te zerten , of op der
zelver fchorzen, ftammen , takken , ranken, of
bladen enz, en daarom alseen plant-gewas ‚ opcen
plantgewas moeten aangezien werden, Op die
wyze komt te blyken dar de koraal insgelyks als
een fteen-gewas op een fteen-gewas aangemerkt
kan werden. Het is wel waar ‚dar dekoraal zome
tyds komr te groeijen, enzichtezertren, op ver=
fcheideandere ligchaamen buiten en behalvenfteen,
gelykals by voorbeeltop hout, op planten, takken
en andere zaken , die op de koraal-gronden ge-
vonden worden ‚ maar dit gebeurd maar in ze-
kere byzondere omftandigheden, daar ik op zyn
tyd genoegzaam ophelderinge van zal geven.
„Maar in her algemeen groeijen de koraal-gewas-
chen op andere fteen-gewaflen , of ftenen}, of
Áteenaguige gronden,
24.
De Heer Boccone is van gedagten dat.deko-
raal werr voorrgeteelt door een opheving of
zoort van fublimatie, door eene uitbreidinge van
het koraal-geft , daar wy van gefproken heb-
ben, en door een beneffen-fchikkinge of juxta
pofitie van deeltjes. Die Heer heeft deze ge.
dagte verkregen, uit de waarnemingen-dewelke
hy omtrent de koraal heeft in’ werk geftele.
‚Want het is jaarlyks de gewoonte in den tyd
van enige maand-koraal te viflchen in het pharo
of kanaal. van Meffina, door het welke Sicilie,
van kalabrie werd afgefcheiden. By deze ko-
| raal viffchery vervoegde zich de Heer Boccone ,
‚en ondervond dar de koraal altyd hart, en nier
zagtis, als dezelve uit de zee opgehaalt word ;
Behalven aan deszelfs ronde eindens, BBBBB
EB,
28 _ Natuur- en Konft- Kabinet’;
BB, om dat die zyn opgevult, en als opgebla=
zen, en zeer teder , uirgevende éen weinigje
melkagtig vogt, van gedaante alsde melk van
detirhymalus enandere melkagtig planten. Deze
ronde en uirgezerte knoppen zyn niet groter als
een aalbezie. De Schryvers hebben dezelve tot
aan diën ryd nog befchreven nog uitgebeeld,
zegt de Heer Bonone, om dat zy miffchien geen
zorg gedragen hebben, dat de koraal zeer voor-
zigtiglyk opgehaalt wierd uit het water, en
ook naderhand zagtelyk wierd behandelt, want
dewyl deze kuoppen zeer teder zyn, komen zy
veeltyds te breken en «f te vallen onder het —
viffchen, Dat de Schryvers deze ronde knop-
pen nier aangetekent hebben voor dien tyd van
den. Here boccone is een kleine misflag ; want
Plinius {preekt van dezelve genoegzaam verftaan- _
baar en klaar; gelyk als ook Ifidorus, Jib. 16. —
orig. cap. 8,
25.
Diofcorides (a) heeft ouwelinx al aange=
merkt , dat in deze van Sicilie zeer veel , en
ook de befte zoorr van koraal kwam re groeijen,
Maar by getuigt dat dezelve niet eerder hart —
werd, als na dar zy uit het water ís gehaalt
dat zy komt rte ftremmen zo ras als de lucht haar —
komt te raken of te omringen, her welk door
de ondervinding echter anders komt te blyken, —
elyk als wy aangerekent hebben. Ook fpreekt
Diofcorides van fwarte koraal, welke laafte hy
Antipathes noemt. Ek zalna dezeuitleggen wat
A Wy
(«) Lib, v, Cap. 97.
Maart —= Puly1723e 7D
wy door de Antipathes moeten verftaan. Pli
nius getuigt dat in de rode zee of Arabifche
golf zeer veel koraal komt te groeijen , maar dat
dezelve fwarter is als de andere, echter is het
zeker dar de koraal van de rode zee veel groter
en {pongiachtiger is als de befte zoort van rode
koraal, maar dezelve is niet fwart, maar rood
van koleur. Plinius heeft (a) aangerekent dat
de koraal beijen droeg, en de vermaarde Mar-
thiolus heeft dit (6) aangemerkt als een grote
misflag en dwaling van dien Schryver , maar als
wy door de koraal beijen van Plinius de uitge-
zette knoppen BBBB6BB verftaan, zullen
wy bevinden dat nier Plinius maar Marthiolus
een misflag begaat. Ook is zeer wel.van Plie
nius aangemerkt, dar deze koraal-knoppen on-
der water enigzints week zyn, maar hart wer-
den als zy in de lucht komen, De uitleggers
van Plinius, hebben gemeent dar de koraal aan
ftukjes gefneden wierdonder het viflchen , en dat
Plinius deze ftukjes beijen genaamt heeft. Het
is waar, Plinius heeft den naam van beijen
‚ (Baccae ) gegeven aan de koralen, die mer {noe
_ fen gedragen wierde, maar ik zal na dezen uit-
voerig aantonen.dat Plinius in dit opzicht in
den droom is geweeft , door het ene van zyne
Schryvers wel, en het ander kwalik te verftaan 5
daar ik van de koraal in het byzonder kome te
handelen.
Óu 7
‚Als de koraal uit her water gehaalt werd, zs
dezelve bedekt met een tarter , of een zeer ard
{ ie, Á Orig
Ë (a) Lib.3a, (B) Jib, Cit, äns Cornusent. Capa
Get.
go Natuur-en Konft-Kabinet;
Korft, die rood is op de rodekoraal , en witop
de witte koraal. Deze korft werd vande Schry-
vers mofch genaamt, maar de Heer Boccone
noemt dezelve (fucus)» onder deze vertonen
zich op de oppervlakte van de koraal , van bo-
ven tot onderen, overal de ftar gedaantige togt=
gaten, (pori), daar wy van gefproken hebber.
Ook gaan deze togrgaatjes door de {chors, en
worden in dezelve ook gezien, het welk niet te
verwonderen fs ‚ om dat deze koraal-tarter of
fchorsde ftofis,daar de koraal eerft in zer,en nader=
hand van werd aangevoed , en nier anders alsmaar
onrype koraal ís; die de volkomen hardigheid van
de koraal-zelfftandigheid nog niet verkregen heeft. _
De Heer Boccone is van gedagten , dat deze
togrgaten dienen tor het voortbrengen der tak-
ken van de koraal. In de togtgacen vertonen.
zich zes of zeven inklovingen , die met malkan=
der de gedaante van een {tar aan de openinge van
deze togrgaten geven. Behalven dar deze ftar-
gedaantige togtgaren gefchikt fchynen tot her
voortbrengen van nieuwe takken, fchynen de-
zelve ook te dienen , voor de doorwazeminge
van de koraal, en ook om te ontfangen hetzour
en her zerzel van her zee-warer.
27.
Als onder het viffchen van de koraal de ko-
raal-knoppen, daar wy van gefproken hebben,
worden gebroken mer de nagel, gelyk als de
Heer Boccone bezogr heeft, werd bevonden, dar
zodanig een koraal-knop , is te zamengeftelt uit
Zes celletjes ‚ of hokjes, die opgevult zyn mer
een
Maart == Puly 1723. 2r
gen wir en dikachtig melkachtig vogt. Ziet deze
hokjes of Celletjes van de koraal-knoppen in
tab. xLvr. fig. 3. leec, BB ö. Aan dir vogt
geeft de Heer Boccone den naam van een geft ,
om dat het zelve, geproeft zynde, bevonden
wierd te zyn van een zeer fcherpefmaak , onder
welke enige zamentrekkende. delen - vermengt
_ waren. Deze zeer fcherpe fimaak gaat weg , als
de koraal droog is geworden , en de koraal-
knoppen behouden alleenlyk maar de zamen-
trekkende fmaak over. De melkachtige ftof de=
_ welke gevonden word ín de einden en knoppen
van de rode koraal, veranderden ook voor een
‚ gedeelte van wit in rood, en zulks alleenlyk
aan die kant van de koraal-eindes , die alder-
niaaft was aan de vafte koraal, na dart de koraal
“enige uren uit de zee gevift geweeft hadde. De
Heer Boccone verhaalt, dat te Marfeille aan
hem gerooar is geworden , een ftuk koraal, het
welk de koleur hadde van een roos, en een ander
ftuk mét gemengde koleuren,
28.
«De koraal word dikwils gevonden als inge:
__&nt op de rankjes, of takjes, of bladeren van
kruiden; of zee-gewaszen . of ook wel op ftukjes
\__ hout, en groeidt op dezele zonder derzelver hulp, _
me ee
of voedinge, waaruit genoegzaam openbaar is;
dat de koraal groeid zonder wortelen te fchie=
ten, door dewelke dezelve word gevoed, - Ech=
ter kan niet ontkent werden, dat de koraal;
door een ftoffe, die ineen zekere opzigte als des-
zelfs zaad Kan aangemerkt werden voortgebragt
„VIII. Deer. EF werd;
32 Natnur- en Konft= Kabinet ,
werd; maar hoedanig en wat dit zaad is; daa
de koraal onmiddelyk eerft door voorrgebragt
word, is niet openbaar bekent. Wy hebben
zelfs, zegt de Heer Boccone, noch niet anders
als maar waarfchynelyke vermoedens wegens
deszelfs aanwaszinge, hardwordinge , «en tak=
fchietinge, en dat het zeer waarfchynelyk is;
dar deszelfs zaat hier en daar verfpreid ís, op
verfcheide plaatzen vande zee. De voortjes of
ftriemtjes die op de oppervlakte van her koraal
zich vertonen, en die uitgebeeld werden, Fig.
3. met CCCG. oordeelt de Heer Boccone dar
naargelaren voerden door her opdrogen en de za-
mendrukkinge van de celletjes. Die Heer kan
__ook nier geloven dar de koraal komt te groeijen
door een inwendige ontfanging van voedinge.
De tarter die gevonden werd rondom aan de
volmaakte koraa , en die uirgebeelt werd
tab, kr vi. fig. 4. A AA A, zoals zy
rondom aan de koraal noch vaft zit ‚en door
boort is mett de fterretjes zo wel als de koraal ;
en met BBB. zoals zy van de koraal afgeligt
en gefcheiden is. Deze koraal-tarter groeid
door een zoort van een gedurige applicatie van de
tarrerachtige deeltjes , die gedurig van buiten
aanwaffchen , en zich vaft.hegten op die gene,
dewelke reeds geftremr of hard geworden zyn,
Op de koraal-gronden werden gevonden onge-
meen veelderhande zoort van Fucus, of wier,
van zagte koralline, vanzee-kruiden, bladeren,
alderhande zee-gewaffen ‚ en zee-moffchen, die
zich als een vloeijende was, op de ftenen, op
defchulpen, fchalen, kruiken, het hout, enan-
dere zaken fchynen vaftgezer en verfpreidte a
en
Maart — Púly 1733e 83
Ben, Maar alle deze merkrekenen geven niet te
kennen, waar eigentlyk in beftaat her zaad van
de koraal. De ftof, door de welke de koraal
aangevoed werd ; ís buiten alle tegen{praak van
een fteen-zappige zelfftandigheid, het welk deze
koraal-rarter uitfchier op de wyze als de gewone
tarter ; van dewelke zommige ook komt te
groeijen met takken, bladeren, ftammetjes,
rankjes; enz: Gelyk als wy hebben uitgebeeld
in her Natuur: en Konft-Kabiner, july en Au-
gufty 1720, tab. svrrr. fig, 18.en fig. 19, en
_ aldaar befchreven pag. 189.
29:
De bovengeimelde aanmerkinge werd ook enig-
%ints beveftigt, door een waarneminge van det
‚ Here Boccone; Onder de verwonderingswaar-
dige dingen die my in de handen gevallen. zyn,
(a) zegt hy, waseen ftuk rode koraal, het welk
gegroeid en aangewaflen was op de oppervlakte
“vaneen ftak hout, het welk insgelyks met her
zelfde koraal omringt was , gelyk uitgebeeld
werd fig:s. Dit ftuk was niet veel dikker als
een ping , fmäar wel twemaal zo lang, eu geheel
räw over deszelfs oppervlakte, gelyk als de ko-
raal eerft uit de Zee gehaalt word, want het is
noch bekleed met zyn tarter , die vermilioen
rood van koleur ís; Onder de rarter en de ko-
raal is het hout, van het ene einde tot het an=
dere, gelyk ats het katoene lemmer door een
gehele kaersloopt, Het dikrfte einde werd ver-
bi F2 toont
_ (a) Troftem. lett. à Monf' 1. B. Denys Confzit=
ber & Medicin,Ordinaire du Roy.
84 Natuur= 0% Konfl-Kabinet,
toont by A, her midden by.B , en her danfteby
C Her dikfte einde van het hour fcheen- door
het ingedronge koraal-zour en geft, als verfteent
inwendig, en hadde een rode koleur als de ko-
raal , met dewelke het bekleet was. Waar uit
enigzints komt te blyken dat het koraal-gift of
koraal-zout enigzints de kragt heeft, vante ver-
ftenen, gelyk verfcheide andere doordringende
fteen-zappen, namentlyk van de vuurefteen , en
diergelyke ftenen. Op het midden by B, was
de koraal zelfs minder tor ryphzit en volmaakt-
heit, ook was aldaar het onderleggende hour
minder verfteent , maar echter veel harder als
hout. Aan her einde by C. was het hour byna
geheel ontbloot van koraal, en maar bekleer
met een dunne rok van rode koraal-tarter. Hier
wir befluie de Heer Boccone dat de eerfte hegting
ef indrukkinge van her koraal, dat op fteen, of
hout, of elders anders op komt te groeien, nier
anders ís als een tarter-fchietinge, en hegtinge ,
om en onder , en door dewelke het koraal-zour,
of het melkachtig en fcherp koraal-geft zich
komt in te wikkelen, en te verfpreiden, en zich
als opte heffen, en in te dringen, re fixeren, en
de gehele ftof zodanig te vermeerderen, te ver-
harden, en eindelyk over te brengen rot de Con.
fiftentie van koraal, door een gedurige applica-
tse van nieuwe delen aan die gene, die reets enig
zints beveftigt en hard geworden zyn De Ge.
leerde Johannes. Swammerdam , eertyds ver=
maard geneesheer, en ontleder te Amfterdam ,
heeft de koraal-tarter op verfcheide manieren
onderzogt, mer verfcheide liqueuren , doorbran-
dinge, door her vergrootglas, en bevonden dat
_de-
Maart — July 1723. 85
dezelve beftaat uit dezelfde beginzelen , en delen
als de rype koraal, en de baftert-koraal, tor
beveftinge van de ondervindingen van den Here
Boccone , namentlyk „dat de koraal-tarter,
fchynr te zyn her beginzel en voedzel van de ko-
raal.gewaflen. Alwaar noch verfcheide waar-
nemingen bygevoegt zyn , omtrent de koraal-
melk ,endeszelfsveranderinge , gebruik en dienft
in de vermeerderinge, en aanwaflinge van de
koraal. Zodanig een applicatie van de koraal
gefchiet ook op de (tenen, fchel pen „hout , tigchel-
ftenen, yzer en verder alle andere zaken die
op de koraal-gronden van de zee gevonden wor-
den. Zelfs tremt de koraal-tarter gelyk als
een geftreke kalk of pleifter van bloed-rood overde
oppervlakte van de koraline die in de gedaante
van kleine boomtjes komt te groeijen. Zelfs wer-
den cok op de oppervlakte van deze zeer dunne
en rode koraal-tarrer, die als geftreken fchynt
„op de koraline, gezien fpleetjes, of fcheurtjes,
als kleine geftarde gaatjes, gelyk als wy vande
koraal aangemerkt hebben, Deze zeer dunne en
rode koraal-rarter van de boomrtjes-gedaantige
koraline, is van zelfftandigheit volkomen over-
eenkomftig , mer. de koraal-tarter die geftremt
„ gevonden werd op de tegre koraal, of ook op
het hour daar wy van gefproken hebben; in zo
verre dat de nauwkéurige Bocconein zyn gevoe-
len beveltigt werd , dar deze tarter, cigenrlyk is
her beginzel en het aanzerzel van de regte ko-
raal, De koraal-tarter is van zelfftandigheic
ongelyk , of zomtyds groot en dik, of dun en
fyn, of meer of minder zuiver, naar verfchei-
‚de zoorten van koraal , die hun oorfprong van
F 3 de
36 Natunr- en Konft-Kabinet,
dezelve gekregen hebben. Maar zy is echter al-
tyd voorzien mer geftarde por of togtgaarjes.
3C.
De Heer Boccone heeft ook nog aangemerkt,
dar de koraal-tarter , als dezelve eerft met de
koraal varfch uit de zee word opgehaalt, van
zelfltandigheit zagt , fmerig , glad en als olyach-
tig bevonden werd , nier alleen daar zy gezer is
op de regte rode en witte koraal, maar ook
zelfs zeer dikwils op de ‘heefterachtige koraline.
Hy oordeelt dat dic mifchten wel de oorzaak
geweeft is, waar door de Schryvers, die geoor-
deelt hebben, dar de eigentlyk koraal zagt is,
als zy nog in het zee-water is, of eerft uit her
zelve werd opgevift , misleid zyn geworden.
Wat de fwarte koraal of Antipathes van lobel
betreft, deze oordeelt de Heer Boccone te zyn
een hourachtige plant, dewelke zeer dikwils ge-
vulr is mer een fwarte gom van het midden tor
boven toe. Zommige vermaarde Mannen en on-
der andere enige van de Koninglyke Societeit van
Londen hadden geoordeeld, dar de koraal wel
komt te groeijen door een juxta pofitio, maar
dar de koraal-tarter van noden hadde enige hour-
achtige als de Antipates, of heeftersgewyze
zeeegewaffen , als de koralline, of andere zee-
heeftertjes, of hourachtigeftoffen , dewelke door
de koraal-tarter van binnen verfteent, en van
buiten aangegroeid zynde, op die wyze de ko-
raal doed verfchynen, in zo veelderhande ge-
daantes van heeftertjes, kleene boomtjes, mer
hunne ftammerjes, vakjes, rankjes, kroontjes,
enz
Maart — Fuly 1723 87
enz. Maar de Heer Boccone heeft in een (a)
Brief aan de Hooggeleerde Mannen , Charles
Hatton, Joh, Ray, Roberr Hook , Dr, George
Smit, Dr, Daniel Cox, Dr. Nehemias Grew. , -
de Heer Oldenburg toegeftaan, dar her wel waar
is, dat de koraal-tarter dikwils komt te omrin-
gen, en zich te zerten aan alderhande zee-plan-
ten, of zee-heefters en boomachtige gewasjes,
Antipates en verfteent hour, enz. Maar dat
zulx toevallig komt te gebeuren; en dat de on-
dervindinge aan hem heeft doen zien, dat noch
hout, noch enige draden of vefelen van planten
nodig zyn, om te fchikken, en op te bouwen,
de takken aan dekoraal ; dewyl dezelve gemeen-
Iyk zich begint voort ve brengen , te groeijen, en
takken te maken door aanvlyenge, en beneven-
fchikkinge of juxta pofstio.
dE
Uit de bygebragte waarnemingen van den
‚_ Here Boccone fchyne te blyken, dat de koraal-
tarter het eigentlyke beginzel is van de koraal.
Nu zoude de fwarigheid maar zyn om aan te
tonen, op welk een wyze de koraal door het
gedurig aanfchieren en vermeerderen van deze
tarter zich komt uit te breiden in takken. Maar
als wy acht geven dat verfcheide fteen-gewas- -
zen , mineralen , enz. door een enkelde aan-
_fchietinge, en juxta pofitie van deeltjes gevormt
werden, tor de gedaante van boomtjes, heeftert-
jes , en takachrige ligchamen, zal deze zaak
zo
(a) Voy. Recherche & obfirvations Natu-
vell, Six, lit.
88 Natnur= en Konft-Kabiget ;
zo geheel vreemd of ongewoon niet voorkomen;
Maar wy zullen ons tegenwoordig met dit on-
derzoek niet ophouden, om dar zulks zal uitge-
legt werden ín.onze byzondere befchryvinge der
ftenen, daar de naruurlyke hiftorie van de ko-
raal op zyn plaats medegedeelt {taat te worden,
en wy tegenwoordig alleenlyk maar hebben ge=
tragt aan te tonens dat de koraal enigzints on-
der de geftarde fteen-gewaszen kan geftelt wer-
den. Wy konnen de manier van verminderinge
en groeijenge der natuurlyke ligchamen van die-
ren, planten, mineralen, enz. door de zinnen
als zy zyn voortgefproten wel enigzints ontdek-
ken, maar de eerfte affchilderinge der ligchamen
1s ons byna van alles onbekent,
3e.
De Heer Boccone heeft alle zoorten van kor
_ raal-plantenr zo wel echre- als baftert- of ook
zelfs koraals-gewyze zee-planten, in vier hoofd-
geflagten onderfcheiden-, en onder elk hoofde
geflagt wederom deszelfs zoorten begrepen On-
der het eerfte geflagt worden geftelt de eigent-
Iyke rode en witte koraal, die gewoonlyk de
koraal van Diofcorides genaamt word. Deze is
de echte koraal, en te zamengeftelt uit zeer zuivere,
vafte, harde en fyne deelen, die aan alle zyde zeer
„wel verenigt zynde een redelyk fwaar en vaft lig-
chaam uitmaken, en daarom ook zeer wel ge-
draait en gepolyft konnen werden. Gelyk aan
elk een bekent is, uit de hals en andere cieraden
der vrouwen, en korale kleinodien , dewelke
daar van gedraait en gevormt worden, he
rie
Maart —= July 1723. 8g
1 drie‘andere hoofdzoorten van koraal, en alle
hunne onderzaorten zyn geen echte mear ba-
ftert-koraal gewaszen, van, dewelke zommige
beftaan uit grover, ongelyker , onreinder , en
ruwerjdelen; andere wederom als uit buigza-
mer, teerder, fynder, en draadachtiger deelen
alsdeechte koraal. Gelyk als by voorbeeld de
koralline en ‘deszelfs zoorten ; enige uit zeer
kruidachtige gedaantens , die wel na koraalach-
tig zee-kruiden gelyken, enz. Onder de twede
hoofd-zoort van koraal , word gefteld her Co-
rallum verrucofum punétatum , de geftarde
koraal , en deszelfs verfcheide zoorten ,-die
te Zamen geftelt zyn uit veel grover delen, als
de koraal van her eerfte fmaldeel; en ook veel
Onzuiverder zyn , en welker oppervlaktens ver-
zien zyn mert ronde gaten en ftarren, onder her
darde’ hoofdzoort werd geftelt de heefterach-
tige Coralline van lobel , mer alle deszelfs zoor-
ten; die in der daad niet anders zyn als hout-
achtige en feberachtige zee-planten, of zoorten
van de Antspates, overal omringt met koraal-
tarter, van dewelke wy overvloedig gefproken
hebben; zomtyds van de ene, en zomtyds van
een andere koleur, namentlyk rood, wit, geel,
gitroen-koleur, of purperachtig . en bruin. On- :
derde vierde zoorten word gefteld de bekende
koraline, die in de geneeskunft tegens de wur-
men, enz. gebruikt word , met de naam van
Coratlina officinarum, of wifcus Corallinus mari-
nus, en alle deszelfs zoorten, Deze zyn zagt,
vryfbaar, buigzaam, enz. Hier onder behoren
ook alle de andere zee-planten die vaneen ko-
ralline en buigzame natuur, en echrer enig Zints
F 5 ftoes
go Natuur= en Konft-Kabinet,
fteenachtig of tarterachtig zyn, en met regt Co-
vallina berbacea of kruidachtige koralline ge-
naamt konnen worden, Ik heb deze zaken hier
eens willen aantekenen , op dat een onervare Le-
zer een wel-onderfcheiden, en klaar denkbeeld
zoude konnen krygen van de menigvuldige en
zeer onderfcheide koraal-gewaszen.
33
Na dat ik nu genoegzaam heb aangeroont,
dat de echte, of rode en witte koraal van Dio-
fcorides , enigzints onder de geftarde fteen-ge=
waszen kan gefteld worden; in zo verre, als
dezelve op deszelfs oppervlaktens hier en daar
mer klein geftarde tocht-gaatjes, die zelfs door
hunne rarterachtige korft doorgaan , voorzien
zyn, wanneer zy eer{t uit her zee-water werden
opgevift, en by deze gelegentheid een weinig van
de koraal in ’t algemeen gefproken en opgchel-
dert hebbe, zal ik noch een weinig naaukeuri-
ger handele van die baftert-koraal, dewelke eí-
gendyk geftarde koraal-gewaszen genaamt
worden, Onder deze kan geftelt worden her
Corallium flellatum imperati, of de geftarde ko-
raal van imperatus uitgebeeld, fig. 6. Deze is
van zelfftandigheid als de rode en witte koraal,
maar minder vaft en wit van koleur, en ín des- _
zelfs uiterfte oppervlakte mer zeer kleine-en vele
uitbeeldingen, en als ftarretjes bezaaid. Dit ge-
was is onder de koraal-gewaszen vande grootfte
zoort, en in ronde takken en ftammen gegroeid
op de zee-gronden. Zommige van de koraal-
gewaszen hebben den naam van pori, zy komen
vry
“ Maart — fuly 1723. or
vry na aan. de zelfltandigheid van de koraal,
* Maar verfchelen echter van dezelve in hunne
oreusheid of togtgaatige hoedanigheid. #nige
ket ook meer en andere wederom minder mer
de zelfftandigheid van de koraal overeen. Ge-
meenlyk zyn zy wit, en de witfte zyn ook de
koraal naderin vaftigheid , en rakfchieringe, Zy
verfchelen in verfcheide omftandigheden , van
gedaante, grote , oppêrvlakte, takachugheid,
‚ vaftheid, zagrheid, brosheid, enz. Zommige
vertonen in de holligheid’ hunner pypjes dwars.
aangemerkt zynde , de gedaante van een ftar.
Onder deze is de Millepora van ‘mperatus, ziet
fig. 7, Deze heeft een groot geral uicfpruitzels,
die als ried pypjes uit hun bafis {chieren. Deze
pypen Zynvan binnen door fcheidingen, die als
@pgaande kanalen in de lengte na boven gaan ,
zodanig gefchikt, dat zy overdwars in het bo-
venfte van hunne einden een ftar vertonen, Zom-
mige werd porus matronalis genaamt, gelyk ge-
zien werd fig. 8. Deze is effen en egaal van
oppervlakte , en overdwars gefneden zynde,
‚ vertoonen de pypen van binnen de gedaante van
een ftar, Een rakachtige porus van imperatus
werd uitgebeeld fig. 9. Deze is een geftarde po-
fas matronalis ramofus , of vakachtige. Van
eze en ook noch van verfcheide andere pord, en
topheufe en koraal-achtige fteen-gewaszen , is
zeer veel aan te merken, her welke wy voor
een andere tyd en plaats gefchikt hebben, Dier-
gek zee-koraal-gewaszen , pori en geftarde
oraal, worden dagelyks genoeg gezien onder
de cieraden van de fonteinen, waterfprongen ;
cafcades, grotten enz.
Dier-
Land
92, Natuur-en Konfl-Kabinet ,
34.
Diergelyke pori, of koraale zee-gewaszens
werden ook jin de gronden en bergen op verfchej-
de wyzen verfteent gevonden, Gelyk als onder »
andere de ftar-fteen van Sicilie van Boccone.
Deze ftar-fteen is voorzien mert koraal-achtige
en flraal-formige pori of pypjes. De geftarde
fteen met grote (tarren is nier anders, als een
vafte te zamengebonde verzamelinge van een on-
zelbaar geral keine pypjes of koraal-pori, die
tuffchen beiden gevult zyn mer toplus, tuf-{teen,
met zaver en kley 5; en: m dar her inwendige van
de pypen fpongieufus, en in zeer veel evenredige
cellen of ruimrtentjes onderfcheiden is, die rond
en ftra-Îs-gewys gefchikt zyn, vertoonen alle
deze pypjes in elke ronde pyp, dwars doorge-
Theden zynde , de gedaante van een ftar, Uit
oorzaak van de middelfchotjes, door dewelke
de zeer kleine pypjes die in elke koraal-achtige
pyp befloten zyn, van malkander gefcheiden
zyn. Deze holle, en uit veel kleine pypjes be-
ftaande, koraal-pypen zyn in hun oppervlakte
gevoort, gelyk als den Lezer kan zien; fig. 1o,
by AAAAAAAA. daar ftar-pypen op zich
zelfs vertoont werden. De uicwendige voortjes,
of riemtjes , en ftreken , worden ook gezien aan
de pypen van de millepora van imperatus die wy.
uitgebeeld hebben, fig. 7, en her welke een zee-
koraal gewas is. Diergelyke voortjes of ftreep-
jes, maar veel fynder, werden ook aan de echte
koraal waargenomen, als ook aan verfcheide
onechte zee-koraal-gewafichen; gelyk onder an-
e= ï
| Maart —= fuly 1723. 53
deren aan hee welk Uly{lus Aldrovandus den naamt
geeft van pleudo- corallium album fungofum fpon-
giachtige vaifche witte koraal. Deze geftarde
{teen van Sicilie is zeer verfcheide, gelyk als by
voorbeeld van koleur, want de zaver, de Hem
en de rophus of tuff-fteen, met de welke gevult
zya de tuffchen ruimtens , die tuflchen de ‘ko-
raalachtige pori, of groote pypen, uit dewelke
de fleen is te zaam geftelt gevonden word, is
zomtyds wit, zomtyds afch-graauw , en zome
tyds ros, en deelt ook deszelfs koleur mede aan
de koraal-achtige ftar-pypen, die aan deze ge-
ftarde fteen dien zy uitmaken, door hunne kleine
rochtgaaten of inwendige ftraal-formige zuby
uitbeelden een groot geral van ftarren, van de
zelfde rondte en gedaante gelyk verbeeld werd ;
dog in *t klein met B. Zommige van deze ge-
ftarde ftenen werden ook noch verfcheide gevon=
den, die in zommige hoedanigheden van mal-
kanderen verfchelen; want zommige zyn onge-
meen harr, andere wederom teder. Alfchoon
u deze geftarde koraalachtige {tenen , op het
oge land in de bergen , in her gefteente, en on=
er de aarde gevonden worden, hebben zy tert
pzichte van hunne koraal achtige pypen, een
eer volkomen overeenkomt met de geftarde zee-
oraal-gewaszen, porienz, daar wy van gefpro=
en hebben. Maar dewyl deze op de gronden,
f inde bergen door verfcheide zoorten van fteen«
appen verfteent worden, of bezoedelt en gevult
worden mer de ftoffen, liem, kley , aardesenz;
n dewelke zy gevonden worden, is het geheel
let te verwonderen, dat zy in dit opzigt zeer
eel van malkander komen te verfcheelen, ten
‘ p=
94 “Natuur-en Konft-Rabinet,
opzicht van derzelver gehele fteen-achtige zelfs=
ftandigheid. De Heer Paulus Boccone getuigt,
dat hy in den Berg Erna op Sicilie gevonden
heeft, zodanige geftarde ftenen, die zeer na kwa:
men aan de natuur van her kryftal,
35:
De Heer Boccone oordeelt, dat de vetfvof.
minge van deze koraal-achtige geftarde fteen, iri
een harde en kryftalachtige fteen , ís voorrge-
bragt, door de tofus ; of door de zuivere en rei-
nezaver, die eerft de pypjes zoude gevult heb-
ben, en dan naderhand meerder verfteent en ver-_
hard zyn geworden , zelfs tot de hardigheid en
hoedanigheid van kryftal. Maar wy hebben tot
het verftenen of veranderen van diergelyke zaken
in harde ftenen, niet anders aan ve merken, als
de uitwerkinge ‚ doordringentheid en verhardinge
van her fteen-zap van de vuurfteen, daar wy van
gehandelt hebben, dewyl de Berg Erna ook bee
ftaat uit een zoort van vuur-fteen, molen-fteen
genaamt, gelyk wy bewezen hebben voor dezen
is niet ligter te begrypen als deze verhardinge
door de overvloed van het vuurfteen-zap van de
zen Berg, en deszelfs gedurige ftovende warn
en doordringende miniraal-dampen: Want als 4
zulksal veroorzaakt was door de tophus; zoude,
dog noch zodanig een fteen-zap van noden zyng
om zo wel de tophus of zaver in een kryftals
hardigheid overtebrengen, als de koraal-pypet
zelfs. Want de tophus kan zulks uit deszelfs
eigen natuurlyke geftelcheid , zonder behulp van \
Scherpe doordringende fteen-zappen of dampen;
nlet verregten, __ Zom:
\
Maart — July 1723 Ds
36,
Zommige van deze geftarde ftenen van Sicilie
worden gevonden, die de hardigheidendekoleur
hebben van wit marmer. De Heer Boccone
heeft ook aangemerkt, dat de ftarren van deze
geftarde ftenen alle befloten zyn in een kleine cir=
cul. Gelyk alsgezien kan worden in onze boven-
gemelde figuur, Zommige ftarren van deze geftarde
itenen hebben hunne koraal-pypen zomtyds wel
een weinigje buicen de ordre, De Heer Boccone
oordeelt, dat zulx veroorzaakt is , om dat de
koraal-achtige pypen mifchien gefcheiden waren
van te voren , en dar zy zich naderhand door de
verfteninge komende te verenigen, zich by mal-
kander hebben gevoegt enigzints buiten ordere.
Zodanige worden vertoont door Q. om te on=
derzoeken de overeenkomft van deze geftarde ftee
nen der bergen, mer de koraalachtige geftarde
zee-gewaszen, namentlyk de wille port, of ma-
dre pors, of junci lapidei of pleudo-corallium
fungofum , of fiftule Coralloides , want ditkomt
alles meeftop een uit. Ten opzigte van derzelver
wortel en bafis, heeft de Heer Boccone dezelve
laten doorzagen, gelyk gezien word by C C,
Deze koraalachtige ftarre-pypen worden ook by
malkanderen in order uitgebeeld mer D D D.
De Heer Boccone heeft ook ftenen gevonden die
vol gaten;waren ; op de wyze als ledige honingra-
ten, Zommigeivan deze gaten waren ledig , en
in andere wierden ftarre-pypen gevonden; gelyk
gezien word by de bovengemelde aangewezen ,
mer Q.- Maar wy behoeven ons mer zo veel
: Zorg
6 __Natuur- en Konft-Kabinet ;
zorgvuldigheid niette bekommeren, ten opzich=
te van hetonderfcheid dar in geftarde ftenen, die
in de bergen gevonden werden, mer koraalach-
tige pypen gevonden word, Want in Swirzer-
land, in Vrankryk , en in zeer veel andere berg-
achtige Landen werden verfcheide zoorten van
grove ftenen gevonden, (die uitgehakt en tot de
gebouwen, en het maken van trappen gebruikt
worden, } in dewelke zodanige koraal-pori in-
gegroeid gezien werden met hunne ftarren, rib-
berjes, enz. even als der zee-koraal-pori of ge-
"_ftardekoraal-gewaszen . der zee-gronden. Hier
tot Amfterdam worden blaauwe fteenen gevon-
den, die van Nemours, Nivel, Scoffein, enz,
over Bruszel als elders gebragt worden, gelyk
ook zeer wel aangemerkt heeft de Heer Bocco-
ne, in dewelke zodanige koraal-pori genoeg ge-
zien worden,
3).
De Aftroites wndulatus of golfachtige geftatde
fteen, van dewelke ik in her begin vandeze Ver-
handelinge gefproken heb, word zo:algemeen
van elk een onder de geftarde ftenen geftelt, dat
ik daar niet van durf afwyken , alfchoon deze
ftenen geen de minfte uitbeeldinge hebben, die
naar een ftar gelykr, maar onder de beeld-ftenen
van een ander Claflis,eigentlyk zouden beho=
ren. Gelyk gezien kan‘werden fig. vr. Deze
is een grote golfachtige zo genaamde geftarde
fteén. Zommige van deze ftenen zyn als grote
broden, andere kieinder , en andere “wederom
groter. De boven oppervlakteris bultig en poreus
„05 en
)
Maart — July 1723s 97
en geeftig onderfcheiden, door verheven ftreken
en trekken van een ftof die wit, en van zelfitan=
digheid is, als marmer. Deze ftreken lopen
__golfachtig en mert alderhande bogten, op de
… wyze als gezien word aan de harzens van kal-
veren „enz. Deonderfte zyde van dezeftenenzyn
plat, en zomtyds ook wel enigzints ingebogên.
Deze ftenen worden zeer veel gebruikt tot ciee
raad van de fonteinen , grortes , rorswerkjes,
gemaakte fpelonkjes, enz, Als zodanige tenen
worden doorgezaagt en gepolyft, vertonen zy:
_ zeer vermakelyk de golven der warterbaren, ale
derhande plooijen , en wandelingen als. witte
wurmen. Gelyk als gezien kan werden fig 12,
De Heer Poccone oordeelt.dat deze golfachrtige
fteen , alfchoon dezelve in de bergen en onder de
aarde gevonden word, nier anders is als de golf
achtige zee-fungus, fwagus maritimus Coralloi-
des undulatus De golf formige koraalachtige
zee-fungus, die uitgebeeld word fig. 13. Maar
dewyl veel onderfcheid, ín verfcheide omftandig-
heden, tuffchen de golf-fteen en deze golfachtige
fungus gevonden word , is zulks niet waarfchyne=
lyk, gelyk de Heer Boccone zulks zelfs ook
mistrouwende, tot een andere giszinge, hoewel
. van het zelfde aloy-is overgegaan, Als het nu
echter eens komt te gebeuren, dar de ene of de
andere liefhebber eens een fungus ‚ of zee-gewas
op de zee-gronden en banken komt te: ontdek-
ken, dat nog war nader bykomt, zal de Aftroi-
tes undulatus of golfachtige geftarde {teen buiten
twyfel mede onder de overblyfzels van de zond-
vloed gefteld worden, Myn beftek laat tegen-
woordig niet toe om de andere beeld-{tenen van
VIII Deer, G ons
\
98 _ Natuur- en Konft- Kabinet ,
ons eerfte Claflis af te handelen. Ik zal dezelve
. benevens andere verwonderenswaardige beeld-
{tenen voor het volgende ftukje- van het Natnur-
en Kenft-Kabiner bewaren.
TIENDE VERHANDELING
wan de BYZONDERE NATUVOUR-
LTYKE HBISTORIE-SCHRIVERS,
en in de zelve het laatfte vervolg van
de NATVUR- en KONST-HISTO-
RIE van den INDIGO.
Te heb in de drie voorgaande Verhandelingen
van den Indigo befchreven deszelfs natuurlyke
Hiftorie, verfcheide manieren van bereidingen,
enige proeven omtrent den Indigo in ’t werk
geftelt, en deszelfs gebruik in de Geneeskunft ,
Heelkunft, en een weinig in de verlichterykunde.
Maar om dar her gebruik van den Indigo zich
verder komt uit te ftrekken, zullen wy 1n deze
laatfte Verhandeling noch een weinig fpreken,
van deszelfs nuttig gebruik in verfcheide zaken,
En daar by voegen nog enige proef-ondervindin=
en, die wy van den indigo verkregen hebben.
Gek als de Indigo zeer bekwaam ‘ís tot het
maken van blaauwe fchryf-inkren , heeft dezelve
ongemeen veel gebruik inde illumineer-kuntt, of
verlichtery-kunde, Want onder alle de blaauwe
zap-verwen, is geen beftendiger blaauw als de
Indigo. Van de paftel of wede kan ki een
aan
Maart — fuly 17238 95
blaauwe fchilderlak , die zeer fchoon van koleur
is, gemaakt werden, gelykals wyop zynplaats
zullen befchryven. Het is wel waar ; dát ver-
fcheide blaauwe lakken, dewelke maar in hoger
of lichter blaauw verfchelen gevonden werden,
maar deze zyn of niet zo beftendig, of al re grof
korlig, of beftaan meeft uit den Indigo. Deze
laatfte zyn ook altyd de befte en de beftendigfte
blaauwe lakverwen, De blauwe lakverwen kon-
nen ook wel bereid werden uit verfcheide andere
zaken, maar geen van deze allen is nader aan
de beftendigheid van den Indigo, als die blaau-
we lak, dewelke gemaakt werd uit de blaauwe
paftel, diedoor de purrefaétie enz, van de Ifatis
gemaakt werd. Ook konnen wy zeer fchoone
blaauwe lakken bereiden van verfcheide ftoffen’,
als lakens „ en andere wolle ftoffen , of ook zyde
ftoffen, of vangarens, of lindens, bokke of kameels
of haze of andere hàiren gefabriceert, De blaau-
we ftoffen. of de vlok van dezelve werden eerft
gewaszen mer fpaanfche zeep, op dar alle fmex
tigheid en vuiligheid uit dezelve zoude weg gera-
ken, De blaauwe koleur werd dan daar na door
een loog uitgetrokken. Als dit blaauwe’loog
‚ door een lekzak is gezuivert, werd in het zelve
zo veel aluin gewurpen, dat het zelve zeer zag-
telyk komt te ftremmen of te fchiften, nader-
hand werd deze ftof in een lek-zak, die vaa
fyne ftof gemaakt is, overgegoren, Als het wa-
ter uit dezelve is weggezakt, blyft de blaauwe
koleur in de zak. Deze werd geëdulcoreert of af-
„ gezoer, gedroogt, en tor brokjes of koekjes ge:
maakt. Als de vlok of de ftoffen, van dewelke
zodanige blaauwe lakken bereid werden , en
is ek ei Ez ns.
zo __ Natuur= en Konft-Kabinet ,
Indigo en paftel geverwd zyn, mogen zodanige
lakken wel gehouden werden voor zeer be-
kwaam, en beftendig, om de vaftigheid van de
blaauwe koleur van de Indigo, die zomtyds zo
vaft is, dat dezelve zich niet als door zeer fter-
ke logen , en zelfs ook noch wel kragtiger mid-
„delen, dewelke ik na dezen zal befchryven, wil
laren afkoken of uittrekken van de blaauwe ge-
verfde ftoffen, Her Indigo lak maer als hert ge-
“bruikt werd, op dezelfde wyze gehandelt were
den, als de Indigo.
Ze
Ik hebbe (4) aangeroont, op weik een wyze
de blaauwe {chryf-inkten konnen gemaakt wer-
den, uit alderhande blaauwe bloemen , vrugten
enz. alzowel maar niet zo vaft als uit den Ín-
digo; maar tegenwoordig zal ik korrelyk be-
Schryven op welk een wyze de blaauwe lakken,
en zelfs alderhande lakken konnen gemaakt wer-
den uit de blaauwe bloemen, beijen , en andere
blaauwe plant gewaszen, of alsjwy andere ko-
leur van lak begeren uit de bloemen, wortels,
houten, kruiden, vrugren, beijen, zaden, de-
welke zodanig gekoleurt zyn, als de lak dewel-
ke wy tragten te bereiden, De lak is inderdaad
niet anders als een magiflerium dat getrokken en
gepracipiteert werd uit de planten, beijen , wore
tels, bloemen, houten, of bladen die gekoleurd
zyn. Neemt van deze zaken, die gene uit de-
welke gy verkieft een lak te maken, zo veel als
ON her @
(a) Zie Natuur- en Konft-Kabinet, Asguflus —
geeen December 1722, pag. 189 en 190, in
Maart — july 1723: EO
het u behaagt, doed by her zelve of potafch of
vaft zout van wynfteen , of cen ander alkalyn
__zour, omtrent een twintigfte gedeelte in vergely-
kinge van de bloemen, wortels, houten, of
beijen, of kruiden, dewelkegy tracht af re rrek-
ken. Geef by dit mengzel een genoegzame hoe-
veelheid van fchoon en helder water, kookt al-
les met malkander door een zeer zagt vuur (want
door fterk vuur zoude de koleur gekrenkt wer-
den) ror het water genoegzaam gefatureerd en
verzadigt is geworden met de koleur, Gier dit
afverfzel, na dat her zelve is zuiver geworden
door verzakkinge over in een -{choone pan, en
doed by her zelve aluin die in water is gefmol=
ten, waar door in het afverfzel zal voortkomen
een ftremzel, Laat dit ftremzel naar de grond
zakken , en verzoet her zelve naderhand mer
dikwils over het zelve regenwater op en af te
gieten; laar her zelve byna droog werden , en
maakt daar van vierkante of andere tabellen na
de konft. Tor de bloemen, dewelke zeer teder
van koleur zyn, moet nier zo veel noch ook zo
kragtige loog gebruikt werden, als tor de bloe-
men, wortels , of houten, die zeer volen ryk
_ van koleur zyn, De lakken kunnen noch op
verfcheide andere wyzèn bereid werden , maar
we zullen in de befchryvinge van de verf-konft
__ ook {preken van de voebereidinge der fchilder-
« verwen, en aldaar van het maken van alderhan-
de lakken, en der zelver onderfcheid omftandi=
ger handelen.
3. N
In de verligterykunde werden behalven het
ie Ait In- /
zoz _ Natuur-en Konfl-Kabinet ,
Indigo bìaauw , ook andere blaauwe ftoffen ver=
Eifchr, of om te dekken, of ook wel om ver-
fcheide uitbeeldingen, diemer het Indigo blaauw
niet konnen vertoont werden, te z/lumineren.
Onder deze blaauwe ftoffen zyn 1. het biaauw-
zel met alle deszelfs zoorten;s 2 de ultramarin ;
3. het Berlyns blaauw 5 4. de blaauwe afch en
deszelfs zoorten; $. de blaauwe tournefel ; 6,
het geblaauwde linden ; 7 bafterr azuur; 8,
blaauw fcheerhaars 9. lakmoes; 10. inland-
fche Indigo die plat Indigo genaamt werd; tr.
Brafilje blaauw , en noch verfcheide andere zoor-
ten, en verfcheide kunftige bereidingen. Om
dat de indigo zomtyds mer deze verfitoffen ge-
mengt werd tor temperinge, of ook wel tor ver-
hoginge of verlaginge van tinten, of tot de fcha-
duwen enz, zal ik deze blaauwe verfltoffen kore
_telyk ophelderen tor dienft van de leerlingen.
Want zonamige konnen geen vermenging mer de
Indigo verdragen, en andere bederven de Indigo
zelfs, … Meeft alle de verligters of afzerters mer
waterverwen en zelfs genoegzaam alle onze
Schilders zyn onbedenkelyk onkundig , ín de
verfltoffen zelfs; zy weren niet waar de meefle
van bereid werden, of waar dezelve uit voort
komen. Hert welk ook de oorzaak is, dat zy
zeer zelden konnen vinden een goet kolorytr, en
dat hunne koleuren. dikwils in *t begin te veel
gtoeijen en naderhand te vaars werden. Of dar
ban blaauw groen werd, of hun groen blaauw „
door den tyd, of dat hun naakt, of hun vleis-
koleur verandert in de koleur van dode fchelvis,
of van een bruine Meftyk, of een gevaande Afri-
kaan, of gele Spanjaart , of in de koleur van
een. 1
Maart —= Fuly 1723. 103
een verbleekre blaauwe fchorteldoek , of van een
rode zalm. De onkunde van de verfftoffen, is de
oorzaak dat hunne koleuren malkander dikwils
opeten, of bederven, of ook wel door de lucht
verflonden werden. Maar wy zullen hier van
afftappen. Want ik zal van de gebreken van
het kolorye der fchilders , dewelke geboren wer-
den uit onkunde van de verfltoffen, op een ande-
‚ re plaats handelen.
4.
De blaauwe {malt of het blaauwzel word ge-
maakt van een bergftof of een errs-fteen die ar=
fenicaal, bytende en fcherp is. Aan deze erts-
fteen geven de bergwerkers en meraal-kundige
den naam van kobolt Dezelve werd te Schnee-
berg in meiffen uit degrond gehaalt, of uitgegra-
ven. In dezelve werd zelden enig goed metaal
gevonden. Dikwils volgens de getuigenis van de
Heer {ohan (a) Kankelius werd gevonden eenloor,
„ofook wel geheel niets in hondert ponden kobolt.
Want de kobolt is een rover die de metalen be-
derft, Deze kobolt werd gelegt in een oven, die
gemaakt ís byna op de wyze van een grote bak-
kers oven , op dar het hout zodanig aan de zy-
__den zoude konnen gelegt werden, dar deszelfs
_ vlammen over deze erts.fteen gedurig konnen toc
… malkander flaan, enop en over de fteen branden.
Zo ras als nu de kobalt begint gloeijend te wer-
den, geeft dezelve een witte rook van zich Nu
is de oven aan de bovenzydekant voorzien mer
een wyde fchoorfteen van hour, die nier in de
G 4 ‚__ hoog-
‚ (4) Vid. ars virrarsa experimentalis.
104 _Matuur= en Konft-Kabinet ;
hoogte maar in de lengte voortgaat, en op houte
pilaartjesdie langsde gront ftaanword onderfteunt,
Deze fchoorftcen is hondert en meer ellen lang,
De rook werpt van zich een witre ftof , die op
de wyze als het roed zich van binnen aan de
fchoorfteen vaft legt. En deze ftof is de witte
Arfenicum of het alom bekende rortekruid. Her
iste verwonderen, zegt de Heer Kunkelius, dar
dero k', als is deze fchoorfteen hondert en meer
ellen lang altyd noch eindelyk aan her einde
van deze fchoorfteen. dat een weintg ín de hoog-
te geboud is, uittrekt. Deze afgerookte en ge-
roofterde kobolt werd in een daar toe gemaakre
molen geftampt, en dan wederom gecalcineert
of gebrand, en noch naderhand weder geftamprt.
Daar na werd dit meel of de kalk van de-kôbolt
gezift, in een zeef die nier kan ftuiven. Van dit
kobolt-meel werd dan genomen een deel, ea
daar onder gemengt twee of meer deelen fyn
geftampre kafteen, Die voor af bereid en ge-
ftamprt is op de wyze als de keifteen door gloeí-
jen bluffen en ftampen gebroken werd. Dic
sengzel wel onder malkander geroerd zynde,
word in tonnen of vaten gedaan en wel doorvog-
tige. Waar door dit poeder zodanig hart en vaft
werd als een fteen, in zo' verre dat het zul-
Jende werden uitgenomen, wederom met yzere
ftaven moet aan ftukken geflagen werden. Deze
ftof werd van de Berg-lieden zafloer , en in de
wandeling by ons en anderezafter genaamt, Deze
zaffer werd na Holland en ook na andere Land-
{chappen gezonden, om met dezelve het fyn
vaat-werk dar wy delfs paftelein_ noemen,
blaauw te fchilderen, en in te bakken. Her
blaauw ,
Maart — fuly 1723: — 105
blaauw „ dat ook gefchildertis op het ooftindifch
paftelein , is insgelyks nier anders als deze zaffer,
De gebrande keifteen werd in zodanig een hoe-
veelheid in meiffen , onder deze gebrande kobolt
of zaffer gemengt, omte beletten, dar de Hol-
landers en andere natien, aan dewelke de zaffer
gezonden werd „ van dezelve geen blaauwzel mer
voordeel zouden konnen bereiden.
5. $
Als het blaauwzel van de kobolt gemaakt
werd, doen zy by de uitgebrande en wel gecaf-
… eineerde kobolt insgelyk een gedeelte zand , of
poeder van keifteen , maar niet zo veel als by
de zaffer, ook voegen zy by dit mengzel por-
afch in een behoorlyke hoeveelheid , daar na zer-
ten zy deze ftoffen in een glas-pot in een oven;
en koken dezelve tor glas; het welk van een zeer
hoog blaauwe en wel gezatureerde koleur is.
Dit glas werd gemalen tor een zekere trap van
fynheid, met een daar toe gefchikte meulen,
tuflchen twe zeer harde ftenen, én naderhand in
verfcheide fortementen gezift, en overal gezon-
den, en onder de naam van blaauwzel verkogt.
Als her blaauwzel gebruikt zal werden tot wa-
terverf, moer het zelve gemengt worden meteen
_ bekwaam gomwarer , en tor olyverf mer be.
kwame oly. Her grofite blaauwzel is meeft hoog
van blaauwe koléur, en flikkerende, maar ntec
bekwaam om enige tederc dingen te verbeelden.
Hoe meer her blaauwzel op een vryfiteen fyn
gewreven werd , hoe her zelve ook bleker en
onbekwamer zal Rede » gelyk als al de saf
eur-
106 Natuur- en Konfl-Kabinet,
deurde {malt, of het fmelr-glas. daar mede gen
amolieert werdt, deszelfs koleuruiterlyk verlieft
en bleek werd door al te lang en te fyn, vryven,
De bleekheid van her al te fyne blaauwzel kan
met de ‘ndigo een weinigje verholpen werden;
en ook in de fchaduwen gediept werden. De
blaauwekoleur van het blaauwzel iszeer fchoon;,
kragug, helder en glanzig Maar kan de buiten-
lucht niet lang verdragen, en word door den tyd
zeer onaangenaam, ‘Anderzints kan her in het
llumineren, tot alderhande trappen, en zelfs
tor de koleur van uitramarin getempert worden,
zynde deszelfs grofheid de oorzaak, dt het
niet kan gebrukt werden tor fyne en delicate
ftukken op uitbeeldingen.
6.
…_De ultramarin is de duurfte en de fchoonfte
van alle de blaauwe fchilderftoffen. Zy word
_ bereid vandelapis lazuli ; oflazuur-{teen, Daar-
om geven zommige aan deze fchilderftof den
naam van lazuur. De lapis lazuli en des zelfs
onderfcheid , zullen wy befchryven in onze Na-
tuurlyke Haftorie der ftenen, De Heer Kunkc-
hus (a) heeft op de volgende wvyze de ultrama-
rin uit de lapis lazuli bêreid, De Steen wierd
geftoten In ftukjes als erweren ; deze wierden
gloeijend gemaakt, en in fcherpe wyn-azyn uit-
gebluft. Naderhand tor een ontaftbaar fyn poe=
der gewreven, met wyn-azya op een perphyr-
fteen. Dir poeder wierd gefimolten onder een
dee
_ (a) F- Kurkels anmerkurge uber das 7. be
Anthonii Neri von der Gles-kunfl. in Cap. us.
DE
De
/ Maart — July 17236 107
deeg van was, enkalkfchuim, vanelks de helft 5
dit wierd naderhand gedaan ín kout water , in
het welke her zelve acht dagen blyft leggen.
Daar na wierden twe grote zuikerglazen gevult
jd
N
met water; het welk juift zo heet was, dar de
handen daar in konden gehouden werden. - In
dit water wierd een rol van dz ftof mer de han-
den gekneed , uitgerekus gedrukt , gedraait en
gevrongen, zo lang , tor her fynfte en fchoonfte
van het blaauwe poeder zich in ’t water gemengt
hadde.’ Dan wierd zodanig eer maa of rol
overgegeven aan een ander , die dezelfde in hee
andere zuikerglas ook op dezelfde wyze in het
water van dar glas vringten draait , om een twede
“ zoort van poeder of ultramarin , die nter zodas
nig fyn en fchoon is, uit te wafzen in herswa=
‘ter. Op deze wyze werd ook mer het overige
van de ftof gehandelt. Wy konnen op die ma-
ater verfcheide-zortementen van ultrramarin bc-
reiden door verfcheide glazen, De lapis lazuli
* geeft van de fchoonfte zoort van ultramarin zeer
weinig , het welk de oorzaak is, dat dezelvezo
ongemeen duur is. Dir werk moer zeer zinde-
Iyk en rein behandelt werden, want de koleur is
teer, en werd licht befmer, Het poeder werd
voorzigtiglyk uirgenomen, gedroogt, en zinde-
v
kyk bewaart. Deze verfftof laat zich zeer wel
op een witte grond uicftryken, enis zeer vol van
fchone blaauwe koleur , als blaauwe korenbloc-
men. De ulrramarin is nier zo bekwam om
over andere koleuren geftreken te werden in de
Alluminarie, maar werd licht morzig , het wel -
ke tor waarfchouwinge diend van de onkurdige
en ook in ’r gebruik van den Indigo. Her ie
ins
zo8 Watnur- en Konft=Kabinet ,
lins blaauw 1s een zeer fchone blaauwe fchilder-
verf, die zommige uit {paarzaamheidin de plaats
van de ultramarin gebruiken. Maar ik zal van
dezelve na deze fpreken, daar ik in de befchry-
vinge van de lapis lazuli de bereidinge van ver
fcheide nagemaakte ultramarins zal aanraaken.
2 hs
7:
De blaauwe afch is verfcheide , ten opzichte
van deszelfs fchoonheid. en zuiverheid , en fyn-
heid van delen. Debefteis zeer Iyv:g , vaal van
koleur , en fyn, en vertoont een {choon hemels-
blaauw. De blaauwe afch laar zich om te ge=
bruiken in de illuminatie veel beter mengen met
perkament water als met gom-warer. . Deze
fchilder-koleur moer nier gevreven werden op de
vryflteen, want door al te veel vryven verlieft
dezelve zyne fchoonhuid , gelvk als de fmalt of
het blaauwzel, of de mafticor, of de meny enz.
De blaauwe afch verdraagt zeer wel her lood«=
wit, hier door werd dezelve wat zagter en als
Jeniger gemaakt, enlaarzyne droogheid , wreed-
heid en dorheid, die dezelve van her koper , of
de vitriool heeft , daar dezelveeen vrugt van is,
war intomen. Ook beler het wit dar dezelve
niet zo ras groen werd, «De blaanwe afch kan
den Indigo verdragen, en mach wel mer dezelve
gemengt werden, om te diepen « f te fchaduwen.
Dewyl de blaauwe afch’ eigentlyk een vrugt is
van de koper-erts, kan dezelve niet met aldere
hande fchilder-verwen vermengt werden , want
- zy werd zeer licht groen. De blaauwe afch,
de Chryfocolla, de lapis armenius of armenifche
fteen ,
ndr
Pes.
zeis
EE A Trel
Bn ad
ed
IRE Se
Maart —= Pauly 1723. 109
fteen, die groen en blaauw van koleur , en zelfs
__ook de lapis lazuli of lazuurfteen , hebben hun
blaauw en groen alle van het koper. Als her
koper ontbonden werd door zuur , als azyn,
‘ uitgeparfte druiven enz. geeft her een groene ko-
leur, gelyk als blykruit her Spaansgroen, maar
als het koper opgeloft werd door Armoniac-zout,
of andere zuurtemperende zouten , geeft her ko-
per een blaauw afverfzel, Gelyk alsde blaauwe
fchülder-afch gevonden werd in de gronden, en
‚in de koper-, zulver , of goudmynen , kan de-
__gelve ook door konft bereid werden , gelyk wy
„zullen befchryven, als wy van dezelve komente
_ handelen. De blaauwe en groene afch , of het
„ Berg-groen, hebben-zo veel verwandfchap , dar
_ zy nier alleen by malkander in de gronden ge-
vonden werden, maar zelfs-dikwils ineen ende-
zelve erts, of fleen , gelyk veelryds in de Zapzs
armenius , of armentíche fteen , en in de flores
of flu(f. of in de blaauw-groene vloei-fteen, en
„ ook wel in de gedaantens van blaauweengroene
aarde, of fyn zand. Wy konnendoor koaft zo
veelderhande zoorten van blaauwe affchen ma-
_ken als ons goed dunkt, gelyk als na dezen ge-
leerd zal werden.
8.
…_ Her lakmoes werd in de verligtery of het fchil-
deren met waârerverwen niet op zich zelfs ge-
bruikt, om deszelfs donkerheid, als alleenlyk in
het maken van zeer donkere en regenachtige
luchten, of donker blaauwe ftenen, en derzelver
- diepe
rio Natuur= en Konft-Kabinet,
diepe fchaduwen , of in het verdiepen van de
fchaduwen van andere blaauwe koleuren. .Hoe-
wel echter altyd vereifcht word, dat het zelve
met andere blaauwe fchilderverf gevempert wer-
de; want het lakmoes is onderwurpen , dat het
zeer licht roodachtig werd ; het laat zich ook
door de lucht verflinden en wegbyrten. Om her
lakmoes bekwaam te maken , en voor ’t rood,
werden, en al re ras verfchieten, enigzins te bes
hoeden, kan her zelve gemengt werden mer Jn-
digo en kalk , of met porafch-water; maar het
kan niet het alderminfte zuur verdragen, De
vrouwen doen het lakmoes onder de kalk; mee
dewelke zy de muuren wir maken ‚om dat door
her zelve benomen werd het geel, waar door
de gewitte muuren veel witter en fchoonder ko=
men opte drogen. Her lakkmoes werd gemaakt
van de orfeilje, het welk een mofch is, die op
de ftenen en tuffchen de klippen-groeid. Deze.
mofch werd veel gevonden in de kanarifche Ey-
landen , en zelfs op verfcheide bergachtige en
klippige plaatzen van Vrankryk en Italien. De-
zelve geeft met pis en kalk bereid Zynde, een
zeer fchoone blaauwe koleur. De orfeilje werd
ook gebruikt van de verwers, en geeft een by=
zonder blaauw , maar dewyl de koleur niet valt
is, maar verfchier, moeren met dezelve maar _
ftoffen van een laage prysgeverwt worden. Ik
heb van de orfeilje voor dezen gefprokeu in my= —
ne Verhandeling over de Kina, Kina, eu zal —
naderhand nevens de. bereidinge van het lakmoes —
van dezelve omftandiger handelen,
Maart ——= July 1723. Ei
Je 9.
Onder de blaauwe zap-verwen is de Indigo
niet alleen de voornaam{te, maar ook ongemeen
valt en beftendig van koleur. Als de Indigo wel
is afgekookt en wederom gedroogt , word de-
zelve zeer lang gewreven mer water, op eenfteen
die nier {met, nog afverft, en met een {tenen
loper van dezelve hardigheid, De Indigo kan
niet te lang gewreven werden, wanr dezelve werd
altyd fchoonder en beter door het wryven, De
Indigo moet ook mer geen al te ver gomwater
tor waterverf gemengt werden , maar mer eef
water dat zeer zagt, en niet al te kleverig van
gom gemaakt is, Dewyl de Indigo wat {wart
en donker van koleur is ‚ mach dezelve altyd wel
met Enig {-hoon wit, als fchulpwir enz, opge-
heldert werden, dan geeft dezelve een zeer fchoon
en aangenaam blaauw, Dewylde Indigo zoon
gemeen vaft en beftendig van koleur ís „ zoude ik
ock raden dar dezelve altyd daar zulks enig-
_zints te pas komt, gebruike wierd om te men=
en mer andere zap-koleuren of fchilderverwen
‚ die de menginge verdragen konnen. Wanr als
her groen of rood, purperof violet-purper , door
vermenginge gemaakt werd mer blaauwe lakken ;
of zap-verwen; „zoude de gemengde koleur be-
derven, als;her blaauw onbeftendig. was; en al-
lengskens kwam te vervliegen. -Gelyk als zom=
mige blaauwe zap-verwen , die van bloemen,
houten, beijen zomtyds bereid werden.
Los
_
zi _ Natuur- en Konfi-Kabinet ;
Io.
‘Zodanig een blaauwe zap=-verwe is de tourne-
fol of herklein Heliotropion. Van zommige vrat-
tenkruid genaamt Dit kruid werd zeer veel ge=
vonden in ìanguedok; het zaad van dit kruid
werd in Languedok omtrent September zeer
ryp» ale-wanneer de boeren het zelve vlytiglyk
vergaderen , en aan de verwmakers verkopen.
Her geeft een blaauwe verwe, en van het zelve
kan ook een fchoon blaauw fchilderlak gemaakt
werden. Hert groeid ook in Spanje en in Ira-
lie, by Bolognie, en Abruzzo. Het zap geperft
zynde, werd mer aluin opgeheldert en gepreci-
piteert in een blaauwe, en ook wel in een purpere
fchilderlak, gelyk na dezen geleert zal werden.
Deszelfs koleur is nier zeer beftendig, en ook
wat vreet. Daarom zyn de lakken die van In-
digo of wede of andere vafte koleuren gemaakt
werden, veel beter in de illuminarte mer water-
verwen. De Spanjaarden en Franfchen verwen
mer de tournefal wolle, of ook wel linde lappen
die dan overgezonden en verkogt werden , uit
deze.kan de verw getrokken worden met een
bekwame loog , die de koleur niet bederft, en
gebruikt werden om te fchilderen ín watet-ver-
wen. De koleur laar zich zeer wel uittrekken
mer water; onder her welk een gedeelte wyn ge-
_ mengt is,
Ir.
Zommige geven den naam van bar 4
ì 1g0
Maart —= fuly 1723: II3
digo aan een blaauwe zap-verwe, die gemaakt
werd van ligufter-beijen, Zy doen in een kerel
genoegzame hoeveelheid van rype en welgekneus-
de ligufter-beijen, hier by werden gegoten vyf delen
fchoon water, en een deel wyn. Na een be=
kwame kokinge werd in dezelve gedaandrie loot
aluin, tegen dat dit mengzel begint kout te wer-
den, vringen zy het zelve door een doek, en
werpen noch vier loot aluin ín het zelve, of zo
veel-als hen goeddunkt. Naderhand werdde ftof
in blazen een maand ín de lucht gehangen, en
gedroogt. Deze blauwe koleur is noch minder
beftendig als de tournefol. Maarzy konnen bet-
de wel mer Indigo aangezet en tot goede fchil-
derlakken gemaakt werden. Zommige mengen
onder deze verwen wel een weinigjeSpaansgroen
dart afgetrokken is met water , en een weinig ar-
moniac-zout, om de koleuren een weinig te doen
veranderen, want elk kan met dezelve handelen
paar zyn welbehagen,
12:
Van de blaauw krake-beijen, dewelke hier
genoegzaam bekent en gemeen zyn, en in Gel-
derland overvloedig groeïjen , enin’t Latyn Bae-
ce Vaccinie werden genaamt, werd ook een
blaauwe zap-verf bereid. Als deze beziën zeer
Typ zyn, werden zy gekneutt tor de gedaante van
een pap, die in een fchoone pot gedaan werd,
terwyl werd in een andere por , die insgelykszeer
zuiver en fchoon is, zeer zuiver en helder regen-
water gegoten, doed hier by vier foot tevendige
kalk, een half loot van het befte Spaansgroen,
‚VIII, Deer. ERR | en
zi Natuur en Konff=Kabine ,
en} loots Armoniac-zout 7 alles ongeftampt er
in zyn geheel. Als dit water nu een ermaal ge-
{taan heeft „ verkryge- het zelve een groene ko-
leur „ en werd zachtjes afgegoten door een fchone
lekzak of fyne zeef, Dit groen water werd.ge=
goten by de geftote krake-beijen, die inde ande-
re pot zyn, en dewelke mer dit warer eens wer=
den opgewald, of kortelyk gekookt. Naderhand
werd deze blaauwe verwe ; kout geworden zynde;
door een doek gevrongen in een fchoone en ver-
glaasde por, als dezelve nu dik begint te wor-
den, word zy gedaan in een bekwame blaas, en
zot het gebruik bewaard. Deze koleur kan ook
door her byvoegen van de alderbefte Indigo zeer
fchoon en hoog blaauw gemaakt werden , want
mer de befte en uitgelezenfte Indigo kan onge-
meen veel uitgeregt. werden, om dat dezelve zo
vol en fwaar van blaauwe koleur is. Aan deze
blaauwe verf werd ook van vele den naam van
tournefol gegeven in navolginge van de regte tour=
nefol van Languedocq, Spanje en Italie, Zelfs
maken zommige blaauwe linden-lappen van de-
zelve, op de wyze als met de tournefol gedaan
werd; dar is, zy halen dezelve door deze blaa-
we verf-ftof, en- laten: dezelve in de lucht dro-
gens droog zynde , werd het linden weder-
om door deze verf gehaalt, en wederom ge-
droogt ; dit hervatten zy zo dikwils als de lappen,
noch maar enige koleur na zich konnen halen,
wanneer zy dezelve zeer wel drogen en bewa-
ren tot het gebruik. Als zy eindelyk deze ko-
leur van noden hebben» plukken zy tets van dit
linden; en-laten her zelve uittrekken , in een
fchoon kopje met helder- water, aan her heren
CE
ze haters
leen ed
° Maart — July 1723. 115
hert zelve een uitmuntende blaauwe koleur komt
mede te delen. De Franfchen en Spanjaarden
geven aan hunne gekoleurde lappen zo wel den
naam van tournefol als aan de verfftof zelfs.
13:
De inlandfche Indigo die wy Plat-Indigo noe-=
men, is ook een Compofitie die gemaakt werd,
Deze Plar-Indigo werd gemaakt in vierkante tas
bleren, die omtrent een duim breed over haar
diamerer , en vierlinien van eenduim , of 5; duim
dik zyn. Zy is dorder als de eigentlyke Indigo „
en gebroken werdende, ook brofler, en ftotfiger ,
én na haar volmumen ook fwarder als de befte of
ware Indigo. Ek wurp een ftukje van ro grein
ineen fchoon kryftalyn kelkje vol regenwater ,
dar zeer helder, doorfchynende, en zuiver was,
de Plar-Indigo zonk daatlyk en zeer fchielyk op
den grond, geheel en anders als de onvervalfte
Tuúdigo, dewyl die altyd zo lang op het water
dryfr, tor dar zy Enigzints doorweekt is ge-
worden, Na dar dir ftukje enigen tyd in ° wa-
ter gelegen hadde , gaf her zelve niet de alder-
minfte koleur aan het kour water, maar bleef
ip zyn geheel. Ik vreef mer een elpenbeen het
flakje toc poeder, op‘ den grond van het glas;
door deze beweginge. verípreide zich her poeder
door het water, en gaf aan her zelve een doffe
blaauwe koleur, die zeer donker en onaangenaam
was, op de wyze als de koleur van her lakmoes
of de Indigo-droezem en zonder enige tint van
violet als het blaauw van de onvervalfchte
Indigo,
Hz Door
zx6 _ Natunr- en Konft-Kabinet;
I4.
“Door de bovengemelde proef kan daarlyk ont-
dekt werden, dar de plat Fndigo geen Indigo is,
gelyk als zulks ook wel kan gezien worden, als
de droge vablerten maar werden doorgebroken
Want zy zyn van binnen gelyk als van buiten
blaauw. Daar in tegendeel de opregre Indigo
van binnen in het doorbreken van een zeer aan-
gename violet purpere koleur is, Na dat het
kelkje enigen tyd ftil geftaan hadde, zakte het
poeder , dat zeer fyn was, en op de minfte be-
weginge na boven rees, op den grond: latende
in het bovenfte gedeelte van het water een licht
blaauwe koleur , tor een teken dar deze Plar-In-
digo voor een gedeelte een zap-koleur was. Ik
dede noch enige andere proeven, en bevond dat
deze Plat-Indigo onbekwaam tot waterverf is,
at dezelve wel enigzints beftendig is, maar be-
ter op wol als op pampier wilde hegten, Daar-
om werd dezelve ook veel gebruikt om de fcha-
pen mede te tekenen, Ook kan dezelve mer gom-
water rot water-verf gemaakt worden. De ftof
vande Plat-Indigo, die zich niet met het water
kwam te verenigen, maar op de grond bleef leg
_gen, wasdoffer en onaangenamer van koleur, ik
trachte dezelve te zolveren, maar de oly van vi-
trioel , de geeft van falpeter , en her fterk warer ,
noch ook de potafch, daar by beurten ingedrupt
zynde, hadden geen de minfte macht op dezelve,
waar uit kwam re blyken, dat deze Plar-Indigo
gemaakt werd van een fwaar, aerdachtig hig-
chaam, met een blaauwe zap-koleur, of eigent-
lyk mer een weinigje Indigo blaauw. Et
EE
Maart —= Puly 1723: 117
15.
Het zal niet nodig zyn, dat wy onslang ko=
men uit te breiden wegens her gebruik van den
Indigo in de fchilderkonft mer oly-verwen, of
ook in de verlak-konft, in dewelke de Indigo
ook een zeer groot gebruik heeft in her vertonen
van blaauwe koleuren, Want deze zaken kon-
nen genoegzaam uit de voorverhaalde dingen be-
grepen worden. Ik zal alleenlyk maar aanmer
ken, dat wy om te verlakken van de Indigo
konnen maken een zeer fchoone, doorfchynende
blaauwe kokur, Deze kan zodanig fchoon en
doorfchynende gemaakt werden, dar een foclie
of het bladgoud, of her bladzulver. daar one
_ der gelegt zynde, mer deszelfs glans zeer aange-
‚naam door de blaauwe koleur komr heen te {pe
len, gelyk ook zelfs andere dek-koteuren, door
deze doorfchynende koteur overgelegt ss. Ded
by Indigo die mer geperfte oly van het zaad van
witte flaap-bolten, tor cen blaauwe verf zeer lang
gevreven is , een goed gedeelte maftix - vernis
of eenander zeer doorfchynend vernis , want hier
door zal een blaauwe of andere verf-koleur doore
fchynende werden. In de plaats vande wirt oly
van her zaad van flaapbollen kunt gy ook wel
gekookte lynoly mee droogzel gebruiken,
Maar dan zal uw doorfchynend blaauw zo hel-
der nier zyn; ook wil de oly van her zaad. van
witte flaapbollen zeer wel drogen, en is nier zeer
duur, Op deze wyze konnen alderhande door-
Schynende oly-koleuren gemaakt werden. Want
als wy in de plaats van de Indigo gerafineers
| | H3 Spaans:
K28 Matuure en Konfl-Kabinet;
Spaans-groen nemen, en her zelve mert de oly
en het vernis vermengen, zu'len wy een zeer
doorfchynende oly-verf verkrygen;, die een fcho-
ne groene koleur heeft. En oordeelt zodanig
vorders over de anderekoleuren, die gy daar toe
bekwaam komt te oordelen,
16.
In het gebruiken van den Indigo tot de fchil-
derkunft , moet zeer aandagrelyk agt gegeven
worden, dat dezelve niet gemengt word met
andere verwen, die minder beftendig zyn, of
ook mer verf-ftoffen die deszelfs wreedheid nier
konnen verdragen. Her welk elk een door een
langdurige ondervindinge beft kanleren. Als ook
door het naaukeurig be{chouwen van fchilderyen,
die al enige jaren gefchildert zyn geweelt, en
met opmerkinge van het verfchieten en verande-
ren van derzelver koloryt. Alsop die zaak zeer
naaukeurig geler word, zult gy bevinden, dat
zelfs de grootfte Meefters in de {childerkonft gro-
ve misflagen begaan hebben, in het vermengen
van hunne verf-{toffen, tot het maken van hunne
tinten, of ook gemengde koleuren, of grond-
koleuren, of dek-koleuren, enz- De
17,
Dat de Indigo een zeer wyd uitgeftrekt ge- —
bruik heeft in de verw-kunft, kan tegenwoordig
aan niemant onbekent zyn, want de meefte In-
digo, die jaarlyx in een zeer groote hoeveelheid
werd verkogt, werd verbruikt door de verwers
vaii
°
Maart. —= Fuly 17238 119
van wollen, linden, zyde, gare (toffen ; van
-hairen der dieren, gelyk tor hoeden, dekkledens
enz. In her toeflellen van de blaauw-kuip is de ,
Indigo her voornaamfte, en de ftof die cigenrlyk
het werk moet verrigten. Her is wel waar, dat
de blaauwe paftel , daar ik in de voorgaande Ver-
andelinge genoegzaam van gefproken hebbe,
aangemerkt word als de grond van de goede
blaauw-kuip ‚ maar her isook aan de andere kant
de waarheid, dar de indigo de kragtige blaauwe
koleur voortbrengt , en ook zeer bekwaam is om
de ftoffeneen hogekoleur te geven. Tor de roebe-
teidinge van de blaauw-kuip , kan by voorbeeld ge-
nomen worden »4o pond paftel , en maar 12 pond
Indigo, Door de paftel of wede word de Indigo,
die van zich zelfs zeer wreed en doof is, ren
Oopzigte van de geftinge, luchtig en levendig ge-
maakt, en de wreedheid en flrafheid van den
indigo benomen, en te zamen tot zagteren beter
koleur gemaakt. De levendigheid en geftinge
die de paftel aan den indigo toebrengt, ontbind
dezelve, maakt deszelfs delen beweegelyker en
levendiger en ook bequamer om zich te vlijen
in de ftoffen die geverwt moeten worden. Alsde
koleur en kragt van den indigo ververwr is, door
de cerfteverwinge; is echter de paftel- noch zeer
_ _bequaam, daarom word wederom in de kuip
maar twaalf of tien, of minder ponden indigo
‚gewurpen by de bovengemelde paftel, en dezelve
1s noch wederom bekwaam om den indigo op te
„wekken, en de kuip te doen leven. Gelyk als
„ook noch zeer dikwils naderhand, zelfs ror vvf-
tien of twintig reizen, na dat in elke verwinge
„gedurig wederom nieuwe indigo gewurpea werd
aides H 4 ia
{20 Natuur- en Konft-Kabinet
In de kuip by de gemelde paftel, Her gebeurd
zomrtyds wel dar de paftel te flap is geworden,
maar noch niet geheel verfwakt, in zodanig een
geval, werden onder deze gedurige aanzerringen
mer indigo wel eens enige fchoppen paftel by de
gemelde paftel by geworpen, om de indigo aan
de gang te brengen, en levendig te maken. De
indigo kan ook in de pis-kuip levendig gemaakt
werden, maar zulx ís niet zo goed, In de kuip
word ook gedaan zemel water om te verzagten ,
en om re geften. Terwyl de blaauw-kuip ftil ftaar,
en niet in dezelve geverwd werd, is het nodig
dar in de geftende en werkende paftel, een wei-
nigje kalk ingeworpen word , om de paftel te we-
der houden, en deszelfs kragt te bewaren. Als
dit ook al te dikwils gedaan werd , kan de paftel
door den tyd wel war al te doof en de kuip alte
ftyf werden, maar dan moer wederom wat ver=
fche paftel in de kuip geworpen werden. Om
nu her blaauw zeer fchoon en glanzig te maken,
werd ook vereifcht her krap-rood, enz. daar ik
na dezen van zal preken.
18.
De paftel komt in zeer veel hoedanigheden met
de indigo overeen, en zoude in dat opzigt ook
met regt inlandfche indigo kunnen genaamt
worden, Wantdepaftel is alleenlyk, buiten den _
indigo, bekwaam, om mer dezelve een violer-
blaauw te verwen. De Franfche verf-kundige
zyn van gedagten , dat de paftel, als dezelve
kragtig» en bereid is, ( gelyk als voor dezen de
gewoonte was) en dar dezelve te gelyk op her Â
Od
de
Maart —— Puly 1723. I2r
alderbekwaamfte land geoefent en wel voort ge-
teelt is, de alderbefte blaauwe verf geeft. En
dat de indigo is een zeer kwade verf-ftof, als
dezelve alleen gebruikt, en niet met een groote
hoeveelheid van de paftel bekwaam gemaakt en
verbetert word. De wede of paftel is ook voor
dezen alleen, en zonder den indigo gebruikt,
tor her blaauw-verwen. Maar het gebruik van
de indigo is tegenwoordig overal zodanig door-
gedrongen, dat dezelve geworden is de hoofd»
verf-ftof van de blaauw-verwen en blaauw-kuipen.
En de paftel nier hoger aangemerkt word als een
byvoegzel, om den indigo te helpen ontbinden»
luchtig en levendig en bekwaam tor het wel aan-
grypen der ftoffèn te maken, en dezelve ook te
doen hegrenenbeklyven. Want de indigo iseen
verf-{tof die zo vol en zwaar van koleur is, dar
de wede of paftel geenzints daar by kan verge-
leken worden. Echter word de paftel in Vrank-
ryk, Duitsland, en op verfcheide andere plaat-
zen, tor zommige ligter blaauwe koleuren, nog
wel zonder de byvoeginge van de indigo gebruikt,
als ook tort her leggen van verfcheide zoorten van
ligte blaauwe gronden op de ftoffen, hoeden en
andere ftoffen die fwart geverwd ftaan te wor=
den, gebruikt.
19.
Lommige zyn van gedagten dat de wreed-
heid en harcheid, die aan zommige fwarrgeverf-
de wolle ftoffen gevonden word, veroorzaakt
word door de blaauwe verf-ftof, mer de welke
zy zyngegrond, agt zyn misleid , want deze
5 wreod-
\
zr Natuur enn Konft-Kabiner ,
wreedheid word veroorzaakt door de verf-ftoften
die tor het fwart gebruikt worden. Als tot de
blaauwe gronden van de fwarte verf ftoffen indi-
go erf paftel gebruikt word , ín die hoed nigheid ,
gelyk als zulx behoort, zal het {wart dar daar
over geverwd word veel zagter konnen zyn.
Want het zal niet zo veel vitriool vereifchen, en
deze ig wel de eigentlyke vyand van de wolle en
alle andere ftoffeu; zy doed de fijne draadjes van
de wol hart worden, krullen en inkrimpen, her
welk de oorzaak is dar de fwarte ftoffen zo veel
wreder zyn, alsdie dewelke mer andere koleu-
ren geverwd worden.
Í pien
In het blaauw-verwen ftaat ook aan te mer=
ken, dat op een en dezelfde paftel, hedendaags
al te dikwils door her gedurig inwerpen van den
indigo geverwd word. Hert is ook zelfs zeer
wel bekent aan de blaauw-verwers, dat heteer=
fte, twede en derde afverwzels, de befte en veel
berer als de volgende zyn. Want de levendigfte
en de fijnfte delen van de paftel worden in de ©
eerfte en twede, en voornamentlykde derde ver-
winge te veel verfwolgen, Het welk de oorzaak
is, dat de overige paftel, bv dewelke gedurig ,
voor elke verwingeindigo gewurpen word ‚mag-
telozer , en de kuip ook veel ftyver word; daar
nog by komt, dat de indigo ook niet zo leven-
dig gemaakt en zo wel opgewekt word, zo ras
als de paftel minder leven heeft. Ik weer wel
dar de blaauw verwers, deze onmagt van de
paftel, zo veel als zy konnen, verhelpen, mer ge
“7 MOEydS
Maart — july 1728 123
tyds enige Schoppen paftel in de kuip te werpen ;
maar dit weinigje-paftel heeft niet zo veel leven-
dige en werkelyke deeltjes „als reers uit de
voorgaande paftel uigegaan zyn, en is derhalwen
niet bekwaam nog kragtig genoeg, om den in-
digo regtfchapen en ook zo als-dar behoort, ke-
vendig te maken.
al.
De oefeninge, de bouwinge, en de kragt van
de landeryen , of ‚der zelver teel-aarde konnen
zeer veel toebrengen „aan de paftel. Wam de
paftel of wede,, die ouwelinx gebouwd wierd te
Touloufe en vorder in Languedoc, was veel berger
elders, en vervolgens ook veel bekwamer en
kragtiger om de blaauw kuip te doen leven en
kragtig te verwen; daar de goede bereidinge van
de wede, als dezelve tor paftel gemaakt werd,
ook niet weinig toe komt te helpen, Want als
de verrortinge van de wede niet wel gefchied, en
op zyn tyd niet wederom geftuit werd, zal de
paftel, die daar-uit voortkomt, veel dover en
ook onbekwamer zyn om de indigo aan her
leven te brengen, en zulx dikwils en lang te
konnen herhalen. Dit blykt aan de vouëde her
welk een zoort van wede is, die in Normandien
voortgereelt word, en zeer kagreloos isin ver-
gelvkinge van de befte wede, of deszelfs werf-
tof, die wy paftel noemen. Zomryds konnen
„de ftoffen, die blaauw geverwd worden , de oor-
zaak zyn, datde indigo niet zodanig aang:ypt
als wel vereifcht word, hoe zuiverder, wwirrex
er fchoonder deze ftoffen zyn, hoe dezelve door
224 __Natnur- en Konff-Kabinet ,
den Indigo ook konnen gebrägt worden tot een
fchoonder en vafter blaauw 5; °t welk niet zo wel
zal gefchieden, alsde ftoffen die blaauw geverwd
moeten werden, fmerig, vet, onrein, of wreed:
en weerbarftig zyn.
22.
De enkelde zuiverheid der wolle en andere
ftoffen, Is de befte voorbereidinge , om dezelve
bekwam te maken, tot het ontvangen van de
blaauwe koleur van de paftel en van de indigo,
De ftoffen die rood of geel geverwd moeren « or-
den, hebben cer voorbereidinge van noden, en
«worde gekookt mer aluin , wynfteen en andere
fimplicia of zouren, op dat zy daar door te be-
kwamer zouden worden , om de rode of gele ver-
wen re ontvangen, en op te helderen De ftoffe
diefwart geverwd worden moeten bereid worden,
mert galnoten, fumach en diergelyke zaken , maar
het blaauw heeft diergel; ke voorberetdinge, om
de ftof aan te grypen en op te helderen, zondere
ling niet van noden, want de paftel ts een zeer
luchtige verf-ftof , en maakt dar de Indigo door
haar in ’t leven en aan ’t werken gebragt zyn-
e,‚ daar door een verw werd voort gebragt ,
die in de ftoffen, die geverwd w rden, zeer wel
indringend, aanvalt en dezelve aangrypt en vaft-
hout, zonder daar toe van enige zoute, of vran-
ge, of zure, of andere delen aangezet te wor-
den. Hoewel echter verfcheide verwers en voor-
namentiyk in Duitsland de ftoffèn die zy mer
Indigo ftaan te verwen, eerft komen te aluinen,
of ook wel aluin re gelyk mer de indigo in de
kuip
ee ee dr
Maart — Puly 17238 125
kuip werpen, op dar, zeggen zy, daar door de
indigo de ftoffen beter zoude konnen aangrypen,
Andere geven voor de aluin te gebruiken, omde
al te donkere en al te {ware blaauwe koleur van
de indigo, door dezelve op te helderen. Dat de
aluin de donkerheid en doofheid van de koleuren
komt op te helderen, word door de dagelykfche
ondervindinge-en de proeven beveftigt. Ík hebbe
zelfs zulks door een proef met aluin-water en
afverfzel van indigo voor dezen (a) aangetoont,
dart de aluin wel zeer weinig verandering komt
te geven aan de blaauwe koleur van de indigo,
maar dat dezelve echter de doorfchynentheid,
van het tändwur van de indigo , een weinigje
kwam op te helderen, en de- dofheid van het
blaauw een weinigje kwam weg te nemen. Maar
als een genoegzame hoeveelheid van goede en
kragtige paftel, mer de indigo vermengt word ,
is de aluin niet zonderling nodig om een fchoon
en vaft blaauw te verkrygen. De menfche pis
wel gebruikt zynde, is zomtyds niet kwaad ,
maar zeer dienftig, om deszeìfs vlugge pis-zout ,
omtrent her welke zy mer den paftel over-een-
komt. Her aanzetten mer enig rood, als mee-
krap, enz, is ook ten hoogften nodig.
23.
Ik oordeel dar de Blaauw-verwers heden-
daags geen genoegzame acht komen te geven op
de hoedanighei: van de paftel of wede: dat zy
geen genoegzame zorge dragen , om td de
rag-
_ (a) Natuur- en Konfl-kabinet, Maart —— July
| 722: Pag. 94. Art, 32.
126 _ Natair-'en Konft-Kabinet,
gugfte en befte paftel re gebruiken: dat z
Ea eas genoegzame hoeveelheid van de paftel
by de indigo voegen, en daar door dikwils de
oorzaak zyn, dat de indigo niet genoeg uitge-
haalt word: dat zy ook al te dikwils op een en
de zelfde paftel, met gedurige byvoeginge van
de fwaarmoedigs indigo komen af te trekken of
te verwen, dewyl de paftel door dit dikwils af-
trekken te kragteloos is geworden, omî de indigo
regtfchapen te doen leven, wel uit te halen, op
re helderen en aan te brengen, De Franfchen
hebben waargtnomen, dar de hondert pond
vouëde her welk een zeer kragreloze’ zoort
van wede of paftel is, niet te kragtig ís om een
pond indigo te doen leven, en wel op te wek-
Ker, waar uit blvkt, dar her zelfde te wagten’
fEzar ván de paftel, die niet kragtig genoeg ,
of te veel afgeverwdis. De Erfurdrer paftel is
tegenwoordig byna over al in ’t gebruik , om
dar de Franfchen hün paftel-bouwery vry wat
verwaarlooft hebben. Maar of die wel zo krag-
tig ís als voor dezen de paftel bevonden wierd
van Languedoc of Touloufe, laar ik over aan de
endervindinge.
24.
Zommige Blaauw-verwers hebben zich be-
diend van Brafilien-hout, en andere van orfeilje
dm Kwanfuis de blaauwe koleur, zo alszy voor-
gaver te verhógen en te verlterken; maar zy reg-
ten hier niets anders mede ult, als dar zy hunne
blaauwe koleur bederven , door het by voegen van
valfehe en onbeftendige koleuren, gelyk als die
van
Maart — July 1723. 125
_van het brafilien-hout , en ook de orfeilje; De
verwers-die de befte blaauwe, of andere ftoffen
komen te verwen, behoorden zich noit van zoe
danige verf-ftoffen ve bedienen,
26.
De blaauwe koleur van de indigo, kan opge-
helderr én aangenamer gemaakt worden. Als de
blaauw geverwde ftof , wel gefpoeld zynde 3
door laauw water alleen, of met wat aluin ge=
mengt, wel doorgehaalt word, Maar de blaauw
geverfde ftoffen konnen nog beter opgeheldert
worden , als zy met gefinolte zeep getreden
worden, en dan naderhand de zeep wederom wel
„werd uirgefpoelt, Op deze wyze werden de
grove en donkere delen van den indigo, die zich
niet vaft genoeg hebben. konnen hegten aan’ de
ftof, en door hunrie donkerheid de helderheid van
de koleur komen te verduifteren, als uitgewas-
fchen; en daar door ook belet, dar de blaauw
geverwde ftoffen onder het eertte gebruik , zo
Ongemeen niet komen af te fmetten, en de han=
den en alles dar zy zanraken te bevuilen. Deze de=
len, dewelke de affmettinge veroorzaken, zyn gro-
ve en fwaarmoedige delen van den indigo, die
niet levendig genoeg gemaakt zyn van de ge-
ftende-paftel, als dezelve niet is van de kragug-
e endeugdzaamfte zoort’, of als dezelve reers al
te veel gevergd is geworden. De hoge blaauwe
koleurens gelyk als de turquin, of noch hoger
mideel tinten, konnen fchoonder gemaakt wor=
den , als zy-:door een hegrzap gehaalt zynde 4
werden gedreven door een Cunchenillage. pee
“28 _ Natuur- en Konft- Kabinet ;
de lage middel tinten, gelyk als hemels blaauw
en ander licht blaauw , konnen zulx niet vere
dragen. Want zy zouden daar door morziger
en onaangenaam worden , en hunne helderheid
en blaauwe glants verliezen. Dat de hoog-
blaauwe tinten daar door verhoogt en echter
glanfiger en fchoonder gemaakt worden, is om
dat her rood aan her {ware blaauw van den in-
digo een. violet tintie mededeelt. De kley, en
de zure zemel-wareren zyn wel zeer goed om de
blaauw geverfde ftoffen, hunnen verheiden {me-
righeid te benemen, maar als over het blaauw
een andere koleur geverwd ftaat te worden, zyn
dezelve ondienftig ; om dat de kley de ftoffen te
droog maakt, en zich te veel indringt, in her
fyne zamenweefzel der ftoffen. Ook geeft her
meel van het zuur zemel-water een kleverigheid
aan de geverfde ftoffen, waar door dezelve min*
der mollig en zagt worden, volgens de waar-
neminge der naaukeurigfte (a) Verf-kundige,
De toezerttinge van al te veel verfcheide ftoffen ,
doed dikwils meer nadeel als voordeel aan de
blaauw-kuip, gelyk als in de befchryvinge der
verf-konft na dezen klaarder zal blyken. Hert
is noodzakelyk dat iemant zeer wel verftaat, en
door onkoftbare proeven onderzoekt, de berrek=
kelyke kragt van elke fiof, die behalven de
hoofd-verf, namentlyk de indigo en de paftel ,
in de blaauw-kuip gedaan word. Zommige
voegen Agaricus, en andere ftoffen by de ver-
wen, en als zy gevraagd wierden , om welke
zedenen. zy zulx komen te doen, zouden zy of
niets, of zeer weinig met reden van. wetenfchap
e Wen
(a) Voiez. le tintur, parjait. Art. XIV.
a ‘Maart —= Puly 1723 125
“weten by te doen, zommige voegen by de in=
digo een fterke loog van pot-afch, maar zy doen
meer kwaad als goed, door dezelve, want wy
hebben mer de proef getoont (a), dat zelfs de
alderfterkfte loog van por-afch geen de alder-
minfte verandering konde maken aan de hoog-
blaauwe koleur van den indigo. Het is wel
waar dat de port-afchenandere zuur-temperende
loog-zouten een groene en donkere koleur geven
aan de blaauwe koleuren , die uit bloemen ,
beyen , vrugten, en andere wegetabilia bereid
worden, maar de indigo , fchoon dezelve een
plantgewafch is, moet hier (dat zeer aanmer-
kelyk is) buiten gefloten worden. Hier uit
blykt, dat alsde por-afch iets van belang konde
uitregren op de koleur van de indigo, zy dezelve
zoude groen of duifter maken en bederven, Ook
ftaar omtrent de pot-afch aan te merken, dat
Zy» even als de kalk , niet voordelig is aan de
zagte geftinge van de paftel.
27.
Her overvloedig gebruik van de indigo , heeft
niet alleenlyk plaats in her verwen van de blaau-
we koleuren, maar zelfs ook zeer veel in de ge-
mengde koleuren ; gelyk als by voorbeeld de blaau=
wekoleurenfranfche rood fcharlaken koleur, ma-
ken gezamentlyk de konings koleur, de prince
koleur en de koleur van de Amarant, en andere
amiddel-tinten zo rasals deze koleur is opgeheldert
VII Deer. | door
(a) Natuurs en Konft-habinet-; Maart —- Judy
E72. Pag. 93. Art.30. f
130 Natuur-en Konft-Kabinët ,
door de Kurkuma „die daar zeer bekwaam toe bea
vonden word. En als deze koleur niet opgeheldert
word door de Kurkuma,geeft de bovengemelde vers
menginge een violet en koleur-penfé of gemengt
violet. De vermenginge vanblaauw en karmozyn=
rood geeft een {choon purper, en Columbin, en
Amarant-karmofin, gemengde violet en karmozyn
violet. Uit de verfcheide zamenmenginge van
deze twe koleuren, namentlyk blaauw en kar-
mozyn rood, konnen nog verfcheide heldere en
fchoone koleuren voortgebragt werden; als tot
de floffen een weinig gewald worden in de aluin
en wyn-fteen 5 gelyk als by voorbeeld zulver
koleur , Gris de lin, fleur de lin, gris wiolant en
ris vineux. Wir de vermenginge van dezetwe
ovengemelde koleuren blaauw en karmozyn-
rood konnen noch verfcheide zoorten van gryze
karmozynen, tor dewelke ook bruine koleur
gebruikt werd voortgebrage worden, als by
voorbeeld, gris lavande, gris de fauge, gris de
ramier, gris plombé, Couleur d’ardoife, enz,
Uit de vermenginge van het blaauw en het krap-
rood word ook voortgebragt de konings ko-
leur, prince koleur, en, de Couleur minime ; ‘als
ook le tané, de Amorant-koleur , droge roofe-
koleur ; als ook alle zoorten vangris-de garance ,
_en aldefhande grysachtige blinkende koleuren, en
middeltinten met bruin, kraprood en blaauw,
enz, Want door het vermeerderen of vermin=
deren of van het blaauw , of van het kraprood ,
of van het bruin, werden ontelbare middeltinten
geboren. Op de zelfde wyze worden door de
vermenging van de middel-verwen van het blaauw
en van de half-{charlake koleur, ook verfcheide
blaauws
Maart mm Fuly 1723. 13%
blaauw-rode koleuren voortgebragt; gelyk als
ook uic het blaauw en half karmofin, verfcheide
fchoone koleuren voortgebragt worden. Uit de
vermenginge van het blaauw en fcheerwollen-
rood werden ook diergelyke gemengde koleuren
voortgebragt. |
23.
Üit de verfcheide vermenginge van het blaauw
en het geel werden oök voortgebragt alderhande
groene koleuren , als geel groen, vert naisfant ,
ligt groen. gras goen , laurier groen, vert mole-
quin, bruin groen, donker groen, zee groen ;
cheledonie groen , vert de perroquet, fwavel-
groen, en.nog verfcheide andere groene koleuren.
Blaauw en bruin werden zelden enkelyk te za-
men gemengd , maar wel met byvoeginge van
rogd, als van conchenille , kraprood enz, De
indigo of deszelfs blaauw , word niet alleenlyk ge-
bruikt in de gemengde koleuren, die wel meeft
uit twe koleuren beftäan, maar ook in de ge-
mengde koleuren, die uit drie vier en meer koe
‚Teuren te zamen geftelt worden , en een groot
getal koleuren komen uit-te leveren, door her
‘vermeerderen of verminderen van deze of gene
van de hoofd-koleuren , daar zy uit te zamen
„geftelt zyn geworden.
thd gb
De indigo is ook van een zeer gfoot gebruik
in het {wart verwen, wanr als de grond van de
befte fwarre ftoffen ES geblaauwd zyn, Sa
Fegsp eN de
132. Natsur- en Konft-Kabinet ,
de fwarte verf nier zo {wart, vaft en goed; zomtyds
word deze grond gelegt mer paftel en rood, en
en zomtyds mer paftel, indigo en rood, zom-
tyds wel mert de paftel en indigo alleen. Na dat
de ftoffen die fwarr geverfd (taan te worden,
meerder of minder koftelyk zyn, werd ook de
blaauwe grond meerder of minder koftelyk en
beftendig gemaakt. De beftendigheid beftaatr
gemeenlyk uit een grond die gemaakt is uit in-
digo, paftel en kraprood, Zommige gronden
voor het fwart worden enkelyk met blaauw zon-
der rood gelegt. Na dar ook de ftoffen zyn die
fwart geverfd ftaan te werden, moet de grond
hooger of laag blaauw gemaakt worden, als
hoog blaauw , turks blaauw, hemels blaauw ,
of een bleumignon, enz. Hier uit konnen wy
klaarlyk zien het groor gebruik van de indigo,
zelfs in het verwen van de fwarte ftoffen. Want
als de grond goed is, zal ook veel eerder een
goede en beftendige fwarte koleur geverfd kon-
nen werden, Echter ftaat aan te merken, dat
de blaauwe grond voor de fwarte verwen niet uit
indigo alleen moer gelegt werden ; want dan zoude
het {wart niet genoegzaam vaft hegten, maar al
te veel aan de handen en de klederen afverwen, -
Daarom is de paftel en ook de krap daar toe
dikwils noodzakelyk. Maar dewyl tot hetfwart
verwen, en her leggen van deszelfs gronden zeer
veel konft, ondervindinge, wetenfchap en grote
naaukeurigheid vereifcht word, laat myn beftek
niet toe, om alles aan te tekenen, dewyl myn
voornemen tegenwoordig maar is ‚ om aan te
tonen, her groot gebruik van den indigo in her
Swart verwen, Nergens is de verf-kunft ik vl
C=
Maart —m July 1723. 133
kelyker als in her {wart verwen, en wy konnen
met regt zeggen, dar her regre {wart tot noch
toe naauwelyx ergens geverfd word, waar over
ik in de befchryvinge van de verf-konft een naau-
keurig onderzoek -zal doen, en deze zaak met
sverfcheide proeven hope op te helderen.
8 he
Gelyk als de indigo-zeer dienftig en van groot
eg is tot verwen van alderhande wolle la-
kenen , wolle ftoffe , en diergelyke andere Fa-
brycq » word dezelve ook zeer veel gebruikt ror het
verwen van zyde, hennip , linnen, garen , katoen ,
alderhande ftoffen , karoen-drukkerye, hoeden ,
hair ,,leere vellen, pampier; enz, In zo verre
dat wy geen einde zouden vinden, als wy al-
leenlyk maar kwamen op te rellen alle die za-
„ken, tor dewelke hedendaags de indigo gebruikt
word. Ook zullen zeer veel van deze zaken be-
fchreven en opgeheldert worden, in de Verhan-
delingen over de verf-konft; tot de welke ik
ook {pare de befchryvinge van de blaauw-kuip,-
enhert gebruik en de nutugheid van de krap , enz.
tor dezelve, mitsgaders de proeven, dewelke ik
_nog verder over de indigo gedaan hebbe.
T 2 ELF-
T.
134 Natuur-en Konft-Kabinet ;
ELFDE VERHANDELING van de
BYZONDERE NATUURLTKE
HISTORIE-SCHRYVERS, en in de
zelve een PROEF-KUNDIGE-
HISTORIE, van de zigtbare ge-
Sfleltheid , woortbrenginge, en verwonden
rens waardige veranderinge der, K O-
LEUVREN, en GEKOLEURDE
LIGCH AMEN. WP:
decals» pee
MY oogmerk ís tegenwoordig niet, om
een diepe en afgelege Natuur-kundige be-
Schryvinge te doen van de koleuren, want dan
zouden wy dezelve meerder inwendig, en tot '
derzelver afgelege en andere oorzaaken moeren
Onderzoeken: de verfcheide wyzen op dewelke
dezelve gefchieden , moeten uitpluizen, Wy
zouden daatlyk ook tegens veel kweftieufe ge-
voelens moeten kampen, en ons gedurig dienen
op te houden, mer befpiegelingen over het licht,
donker, fchaduwen , en over de licht-ftraalen,
en der zelver doeningen, verfcheide voort-ftro-
mingen , verfcheide wederom kaatzingen, ve-
fraftien, {moringen , veel-hoekkige, of meerder
of minder recht-lynige bewegingen, Als de Le=
zer een vafte en wel gedemontftreerde theory van
de koleuren verlangt , kan hy zich oefenen in de
Natuur- en Gezigt-kundige Schriften van de
Heeren Ifaac Newton, en G. J. ’s Grave 5
Wels
Maart — Puly 1723 135
welke laatftet zeer beknoptelyk , onderfchei-
dentlyk en klaar deze ftof heeft voorgeftelt in
_Phi/. Newton. Fuftitutien, Lib. 111. Part. uri. de
Opaco d5 Coloribus , vanpag, 253. tot 284. Als
Wy» zeggeik „ ons begaven om de koleuren uit te
leggen naar de Norma vande Pbyfica. Zouden wy
ook int brede moeten handelen van het oog,
deszelfs gedaante, verfcheide vliezen, verfcheide
vogren ; van de fyne draadjes der gezigr-zenu-
wen; en der zelver verfcheide aandoeningen on-
der de gewaarwordinge der koleuren; wy zou-
den moeten handelen van de gedagten of denk-
beelden, die in onzen geeft onmiddelyk op deze
aandoeningen komen te volgen ; als ook over
het onderfcheid dat gevonden word, tuffchen de-
ze onligchamelyke gedagten , en de ligchame-
Iyke bewegingen van het gezigt, op dewelke
deze gedagten onmiddelyk komen te volgen; wy
zouden ook moeten handelen van levens-geeften ,
die als fnelle Couriers door de zenuwen vliegen ,
om alles aan en van de ziel te beftellen, zonder
dat ons tot noch temant heeft konnen beduiden,
wat deze levens-geeften zyn, Maar dewyl myn
verftand zo verre nietkomttoete reiken, zalikde
koleuren gaan befchouwen als een eenvoudig na-
_tuulyk Hiftorie-fchryver en alseen werkman tor
nut en zamenvoeginge van Natuur en Konft. Ik zal
„my nier zonderling ophouden met de byfondere
Hiftory van de koleuren in zo verre als dezelve
komt te ruften op onzekere onderftellingen en
denkbeeldige befpiegelingen zonder genoegzaam
zakelyke en proef-kundige bewyzen. Ik zal
myne redenkavelinge en beflaiten alleenlyk maar
„opmaken van agteren, dat is, uit de ondervin-
Ï 4 gen
136 __ Natuur- en Konft- Kabinet;
gen of waarnemingen en vafte proeven, op dat
dezelve beter, eerder en mer meerder. zeker-
heidt op de prakryk zullen rtoegepaft konnen
werden. Ik zal als een natuurlyke Hiftorie-
Schryver alles naaukeurig aan tekenen, wat my
omtrent de koleuren ontmoet, en aan het gezigt
en zinnen openbaar geworden is, en alseen Konft-
befchryver ophelderen, en verklaren, de ver-
fcheide gebruiken en nutheden dewelke ver-
fcheide Konften, Ambagten, en grote en kleine
handwerken van de koleuren komen te genieten,
x,
De rede, dewelke my bewogen hebben om
deze proef-kundige befchryvinge van de koleuren
tegenwoordig aan te vangen, is, omdarik, te-
genwoordig bezig zynde te befchryven en te ver-
volgen de juweliers-konft en de natururlyke hifto-
‚rie der (tenen, mitsgaders de befchryvinge der
verf-ftoffen , alderhande verwen, en vervolgens
de gehele verw-konft, noit meerder dienft zal
konnen doen, om den Lezer deze zaken klaar te
doen verftaan , als door deze proef-kundige Hiflo-
rie van de koleuren, Want in dezelve zullen
aangetoont worden , een groot getal proeven „
dewelke omtrent de koleuren, derzelver zigtbare
gefteltheid , voortbrenginge en verwonderens-
waardige veranderingen , in het werk geftelt
zyn, tot groot nur van de Amolieer-konft, als
ook tor nut van de glas-{chryvers-konft ; pafte=
lein-bakkers en andere koleur ín bakkers-konften ;
tot nut van de verf-konft, verligtery-kunde, en
andere konften en handwerken , in dewelke de -
koleuren de voornaamfte ftoffen, of onderwer-
pan,
Maart — July 1723. 137
pen, of konft gewrogten zyn. Debefchouwin-
ge van de koleuren, die op deze proef-kundige
wyze gefchied is zo zeer aangenaam, en zelfs
verkwikkende aan den geeft, dat ik menigmaal
van het doen der proeven, zelfs maar voor een
korten tyd, niet heb konnen affcheïden, alsmet
ongenoegen. Want gy zier in een ogenblik, door
het inftorten van maar enige druppelen van herene
of her andere ongekleurde vogr, de fchoonfte
koleuren des werelds verfchynen , en dezelve
door her inftorten van wederom enige druppelen
van her ene of her andere regenftrydig ongeko-
leurd vogt, de gehele koleur weg vegen, of een
geheel andere in deszelfs plaats verfchynen.
3:
De Heer R, Boyle is de eerfte geweeft, die
rechtfchapcn ondernomen heeft, op deze
een onderzoek op de koleuren aan te ftellen, de
verhandelinge, dewelke die Heer daar over in
het ligt heeft gegeven, wil hy echter nier hoger
aangemerkt hebben, als maar een BEGINZEL
OF ONTWERP VAN DE PROEFKUN-
DIGE HISTORIE DER KOLEUREN.
_Zommige hebben dir werk wel gerragt te vere
volgen, of te vermeerderen, en enigzints meer
te voltooyen, maar zy zyn tornog toe daar om-
“trent zo weinig gevordert , dar het de moeire
naauwelyx waardig is, om hunne proeven aan
te merken, Want behalve dat zy zeer weinig in
getal en gering zyn, vinden wy dikwils, dar zy
geen goede befluiren, uic hunne proeven komen
op te maken, om dat zy hunne redenkavelingen
„erik Is meer
238 _ Natnur- en Konff-Kabinet,
meer doen ruften, op de eene of de andere alge
mene onderftellinge, die zy komen aan te kle-
ven, als op dikwils herhaalde proeven, wel-
ekende ondervindingen , en eenvoudige uir-
raken van de natuur. Ik weet wel dat vele
hryvers zich geweldig toeleggen. om in hunne
Tezers een. grote verwonderinge te verwekken over
de diepzinnige redenkavelingen, en opgemaakte
waarfchynelykheden , die zy uit de kragt van
hunne vindinge hebben weten voort te brengen,
maar ik oordeel dar zy daar in te gelyk ook
zeer klaar doen zien, dat zy hun eigen belang ,
en gewaande roem meaerder behertigen, als de
eenvoudige waarheid , en het nut dat daar als
een noodzakelyk gevolg uit voortvloeid, Ik zal
my in deze befchryvinge zo war aan de eenvou-
dige en lage kant houden; want ik bevinde dar
de hoogvliegers dikwils ftikziende en {chemeren-
de van gezigt werden, en dar zy veeltyds hun
eigen vertand niet kennende, het zelve averechts
komen toe te paffen op zaken die geen voorwer-
pen van betr menfíchelyke verftand zyn en ook
"zullen konnen zyn, In deze Verhandeling zal
niets geleert of befloten of ‘vaft geftelt worden ,
als het gene elke reis komt te blyken door de
„proef, zo dat wy hier de natuur zelfs zullen la-
ten fpreken door haar eige en onveranderlyke
taal, buiten alle tmenfchelyke vercieringen, on-
‚ derftelde meningen, harzenfchilderen, of onge-
‚grondefpeculatien. Door deze proeven zalaanelk,
‚die op dezelve agt geeft, ook zeer klaar en open-
baar. worden, de hoedanigheid en her vermogen
van de ongekoleurde ftoffen, en door welke ei-
„genfchappen zy op alles, daar zy op toegepaft
Wwor-
Maart — july 1723. 139
“worden, komen te werken. Wy zullen door deze
‘proeven, voor het oog vertonen, by voorbeeld
‘de reden, waarom de aluin moer gebruikt wor-
“den om zommige koleuren op te helderen, glan=
“zig en fchgon te maken ; en derzelver duifterheid
“en morzigheid weg te vegen, of op welk een
wyze enige druppels van her ongekoleurde virri-
ool-water een ander klaar of helder trekzel van
deze of gene zamentrekkende kruiden, of vrug-
ten, of fchorfen, enz; daar insgelyk geen de al-
derminfte koleur, als wy willen ingezien word ,
fe eenogenblik doen veranderen ín een pikfwarten
“inkt: of op welkeen wyzeenige druppelen fterk-
water of oly van virriool geftort zyndein eenfwaar
vn, of oolt wel zomtyds zeer dik en drab-
ig vogr , in een ogenblik al deze koleur weg
‘vegen, of zelfs het alderdikfte én drabbigfte vogt ,
“dat bedagt zoude konnen worden, in een ogen-
blik zodanig helder , klaar en doorfchynende
maken, alsher alderzuiverfte en doorfchynenfte
‘fontein-water, zonder dat zich van al dat dikke
en drabbige iets op de grond heeft gezet, of er-
ens gezien word, en voor het oog maar enke-
k is verdwenen, of op welk een wyze enige
uppelen van een ander ongekoleurt vogt, ge-
drupt zynde in dit zelfde heldere ligueur, daat-
lyk het zelve wederom doen’ veranderen in de
| zelfde zeer dikke pap, die het was te voren.
| Door deze proeven, zal elk een konnen zienop wat
| wyze de aluin, en een?groot geral andere zaken,
de porafch, de wynfteen , de pis alderhande koleu-
ren komen voort te brengen, dezelve komen re
veranderen, en aan welke zy fchadelyk of voor-
| delig zyn. Door deze proeven zullen de verf-
N ma-
140 Natuurs en Konft-Kabinet,
makers, of die de verf-ftoffen bereiden gelegear=
heir krygen, om zommige gebreken te verbeteren.
De fchilders zullen hier door leren verftaan , den
aart van hunne fchilder-verwen, de reden van
hunne meerder of minder beftendigheid, verfchie-
tinge, en veranderinge van koleur, en wederzyd=
fche verwoeftinge > of goede overeenkom(t en
minnelyke omhelzinge,
4:
Ik zal deze proef-kundige befchryvingevande _
koleuren ook geenzints beklemmen in een bepaal.
de of konftige limyefcheidinge, methode „fyftema,
of konftig zamenftelfel ‚ want ik oordeel, dar
de ontdekkingen, dewelke door zekere en ware
praef-ondervindingen, omtrent de koleuren tot —
noch toe gedaan zyn, veel te weinig en te ge« —
ring zyu, om tor een fyftema of konftig zamen- —
ftelzel gebragt te worden. Want dit veld is zo
wyd uitgeflreke en vrugtbaar, dat noch vele, na
de Schryvers, die tor noch toe prgef-ondervin-
dingen omtrent de koleuren bekent hebben-ge=
maakt, alsook na my, ongeloofelyk veel proe-
ven zullen konnen aanftellen, door dewelke de
koleuren dieper gekent en beter opgeheldert zou-
de konnen worden , als tor nog toe ís gefchier ;
om dat de gelegentheid, levenstyd, en andere
bezigheden, zeer zelden toelaten , dar alles door
maar weinige menfchen in her werk geftelt kan
worden, Deverfchynzelen vande koleuren, de=
welke zich onder de werkdaden van de ftof-fchei= —
kunde komen te vertonen , zyn alleenlyk zo veel
vuldig, dar dezelve byna een oneindigheid fchy-
nen
Maart — July 1723 141
_ nen in te fluiten. Als wy onfe aandagt laren
gaan op de plant-gewaszen, bladeren, vrugren,
bloemen, fchorzen, zaden „op de vogelen, viffen ,
zeegewallen, metalen , mineralen, en alle fchep-
zelen, ende gedurige veranderingen van derzelver
koleuren „ als ook op de koleuren der konft-ge-
wrogten, zullen wy wel haaft bemerken, dat tor
het proef-kundig onderzoek der koleuren, altyd
genoegzame overvloed van voorwerpen zullen
konnen gevonden worden. Als andere die na
my komen de proef-kundige ontdekkingen der
koleuren, door den tyd zodanig aangegroeid en
vermeerdert bevinden, dat zy dezelve oordelen
bekwaam en ryk genoeg te zyn, om dezelve te
verfchikken in eene methode of Syftematifche leer-
ordre ror dienft en nur der onkundige leerlingen,
zullen zy zich daar toe beter in ftaat bevinden,
wanneer zy uit een genoegzame overvloed van
ontdekkingen, een vafte theorie konnenopmaken,
als tegenwoordig. Want het is een ondervon-
de waarheid , dar veel konften ín hunne voorr-
gangen gefteuir, en lange eeuwen (til geftaan heb-
ben, om dat zy al te vroeg tor fyftemata gebragt
zyn. Als ook een theorie opgemaakt word in
een tyd van een konft dat de ondervindinge
nog geen genoegzame data, en van elk een toe-
geftemde zekerheden heeft opgelevert, is zoda-
nig een theorie gewoonlyk of al te generaal, en
vervolgens te arm om toegepaft te konnen wer-
den op de praktyk van zodanig een konft, of
al re onzeker, en te veel gebouwd op onderftel-
lingen en harzen-fchilderien , uit gebrek van data 5
welke zoort van theoriën altyd zeer fchadelyk
bevonden zyn geworden voor de praktyk, of
oefe-
142 Natuur en Konft-Kabinet ;
oefeninge van zodanige konften. Om deze re-_
den zal ikin deze Verhandelinge volgende manier
der Hiftorie-fchryvers , dat is met alles eénvou-
dig aan te tekenen, zodanig als her zelve ge-
fchied, en uit die gefchiedeniffen zomtyds enige
leerftukken op te maken, die bekwaam zyn om
voor regelen, die op verfcheide zaken toegepaft
konnenworden, te konnen verftrekken, Op dat
deze proef-kundige Hiftorie voor den Lezer van
de uiterfte nutheid zoude konnen zyn, zullen in
dezelve zeer veel uitmuntende en zommige ver-
burge en zeldzame konften geleert en befchreven
worden; want verfcheide van deze konften wor-
den van ons aangemerkt en bygebaagr , alsproef-
ondervindingen van de koleuren. En dewyl her
doen van ditonderzoek , zedert den tyd van een-
endartig jaaren altyd myn favoryt fludie is ge=
weeft, om deszelfs onuitdrukkelykevermakelyk-
„heid, nutheid en gebruik genoegzaam in alle
konften, handwerken , enz. zullen mifchien zom-
mige lezers uit deze proef-kundige Hiftorie der
koleuren zomtyds wel een weinigje vermaak en
dienft, tar voordeel konnen trekken of genieten.
$e
Ik zal in deze proef-kundige befchryvinge der
koleuren ook zorge dragen, dat de proeven de-
welke door anderre uitgevonden en in het werk
_geftelt zyn, op hunne naam en tot hun lof mede
gedeelt en bekent gemaakt worden en daar het
is gebeurd, dar van my enige van die proeven
zyn hervar , zal ik onderfcheidentlyk aanteke-
zen, wat zich in dezelve „ of in derzelver ge
an-
4 ‚Maart — July 1723. 143
… ftandigheden , vertoont heeft, het welk van,de
eerfte aanftelders, of over-’t hoofd is gezien, of
niee nagefpeurd is geworden. In de befchryvin-
ge der proeven zal ik my ook aan geen ordre bin-
den, gelyk, als ik by voorbeeld wel zoude. kon-
nen doen, als ik alle de proeven die gedaan zyn
omtrent ene koleur by malkandere kwam te voe-
gen, zoude ik op die wyze de volgende verde-
linge konnen maken, als r. van proeven gedaan
omtrent de witte koleuren; 2, van de fwarte 3
_ 3. van de ‘blaauwe; 4, van de rade; en $4 van
de gele koleuren. Want uit de proeven zal bly- -
ken, dat de koleuren te veel gemeenfchap. met
malkanderen hebben; ais ook dar een en dezelf
de ftof, dikwils verfcheide koleuren uitlevert ,
_ of dat twe tegenfirydige ftoffen , zomryds een
en dezelfde koleur voortbrengen. Zo dat ons
onderzoek door zodanig een fchikkinge of order
te veel belemmert zoude worden, en zelfs nier bui-
ten verwarringe konnen blyven, Ik zoude deze
proeven ook nog wel volgens een andere ordre
ebben konnen verdelen; als by voorbeeld, 1,de
proeven die gedaan zyn in de plant-gewas ender-
zelver delen; 2. de proeven die aangeftelt zyn
„omtrent de dieren en der zelver delen; 3. de
proeven die gedaan zyn in de metalen, minera-
len, en bergftoffen. Maar dewyl in een en‚de-
zelfde proef zomtyds gebruikt worden, en ftof-
fen die voortgekomen zyn van de planten, en
ftoffen die voortgekomen zyn.van de dieren of
van derzelver uitwerpzels, en ftoffen die uit me-
talen of mineralen beftaan, of uit dezelve door
Konft voortgebragt geworden, zoude. zodanig
gen verdelinge zeer, om de bovengemelde zoda,
l als
T44 Natuur= en Konft-Kabinet,
als ook noch om vele andere, onbekwaam, ge=
brekkelyk en vol verwarringe zyn. Zo ras als
de Lezer deze zaken komt te overwegen, zal
dezelve zeer wel konnen infchikken , de wyze
dewelke ik in her befchryven van deze proef-
kundige aantekeningen der kolcuren hebbe ge=
bruikt,
6.
De Heer Boyle heeft, benevens de proeven
dewelke hy omtrent de coleuren heeft in hee
werk geftelt, aan zynen Lezer in bedenkingege-
geven verfcheide overwegingen , dewelke hy nood-
zaakelyk heeft geoordeelt , om aangemerkt te
„werden, dewyl dezelve volgens zyn oordeel kon=
nen dienen, tot ophelderinge van de gefteltheid
der koleuren, als ook om door dezelve her be-
grip van zyn Lezer voor af bekwamer te ma-
ken, om te konnen verftaan de proeven, en de
waarheden die door dezelve getuigt en beveftigt
worden; en dewyl dit werk in ° Latyn is ge-
fchreven, zullen wy mer meldinge van de naam
van dien groten Man, enige van dezelve voegen
in deze onze proef-kundige aantekeningen der
coleuren. r. Om dar dezelve zeer nut zyn voor
den Lezer; en 2, om dat wy zonder dezelve
deze Befchryving nier klaar en verftaanbaar ge-
noeg aan de onbedrevene zouden kunnen. voor-
ftellen; en 3. om dat wy oordelen, dat wy niet
bekwaam genoeg zyn, om vele redenkavelingen
en overwegingen in der zelve plaars te ftellen,
die beter zyn, In welk geval ik my noir zal
fchamen', de bewysftukken van andere by te
rene
Maart wam Puly 1723e 248
brengen , dewelke op hunnen naam, ten minften
ten opzigte vari myne kenniffe en ondervindinge,
onverbererlyk zyn. Ik houde het voor een grore
dwaasheid; dar wy tragten te pronken met de
witvindinge van andere. Niemant, die enig bez
kwaam oordeel heeft, zal ooit kwalyk nemen,
dar een fchryver de namen van zyne leermeefters „
of voorgangers te gelyk komt te melden, by de
zaken dewelke hy uit hunne fchriften tor zyn ge=
bruik en oogmerk komr over te brengen,” Het
Îtaar altyd vry aan een fchryver , de uirvindin=;
gen en de zaken van andere tor zyn gebruik en in
zyne fchriften over te brengen, op den naam van.
die gene, van dewelke hy dezelve komt te ont-
leenen. Maar zulx ftaat altyd en ook genoeg «
zaam noit vry van dezelve te gebruiken zonder
meldinge van de namen der uitvinderen of fchry=
veren, voornamentlyk als de zaken of uitvindin-
gen zodanig zyn, dat der zelver uitvinderen daar
ere en lof door komen te verdieaen. Als iemant
een boek maakt, is hy dikwils gedwongen ver-
fcheide zaken van andere te moeren bybrengen ,
‚om het eind-oogmerk van zyn boek te bereiken,
Begryp eens by voorbeeld , ‘dat deze proef-kun-
dige befchryving der kolcuren zeer sg ne
zoude zyn , en als uit by malkander kwalyk
pafzende ftukken en brokken zoude moeten be-
ftaan, als daar nier bygevoegt waren de over-
wegingen en proeven, die andere reets voor my
omtrent de koleuren hebben mede gedeelt, zoude ik
dangenoorzaakt zyn, om een zeer gebrek kelyke
befchryvinge te maken, om dar juilt andere reets
hadden befchreven enige vandeze zaken , die tot
hereind-oogmerk van myn boek alzo noodzake-
VEL Deens °° K vent Ink®
«46 Natuur-en Konft- Kabinet ;
lyk zyn; als myn eigen overwegingen en _proe=
ven? De billikheid zal dit nooit vergen: maar
ook te gelyk mer de regtvaardigheid gepaart,
Aanraden:, dat aan elk zyneigenen verdienden.lof
gulhartig uirgereikt werde. Ja alle verftandige
Lezers zullen zelfs meerder agtinge hebben; voor
alles dat wy zelfshebben uitgevonden, ontdekt „
en in onze boeken befchreven , als anderzints.
Want zy zouden veel reden hebben , om zelfs
onze eigen uitvindingen te mistrouwen, als fy
kwamen te ontdekken, dat wy verfcheide van
andere hadden ontleent, zonder hen te melden,
Sy zouden op een;goeden fchyn zeer ligt inhet ver=
moeden geraken, dat alles zo wel onze overwe-
gingen, redenwikkingen, als proeven maar ont-
leend werk was.
‚7e
De Heer Boyle heeft (4) aangemerkt, dat:
verfcheide , en wel voornamentlyk onder de
ftof-fchei-kundige , gevonden worden, dewelke
oordeelen, dat de aanmerkelyke verfcheidentheid
der koleuren volmondig beveftigen, een gelyke
verfcheidentheid van de natuurlyke gefteltheid in
die ftoffen, in dewelke zy zich komen te vertoo=
nen. Maar die Heer belyd, dat hy dit gevoelen
niet volkomen kan toeftemmen, al kwam hy
zelfs noch niet eens agt te geven op de weerfchy-
nende koleuren van de taffen, of op de blaauwe
enygour-koleurige halzen vanj de duiven , en van
verfcheide water-vogelen, of op de naruurlyke
8 Oo,
(3) Experimenta d” Confiderationes de Colori-
bus, Parc, 1, Cap‚z. k: sf
IN
Maart == Fuly 1723: 147
of door konft vertoonde regen-bogen, of alle
andere ligchamen , welker koleuren geen zake-
lyke, maar verfchynende van de natuurkundige,
en wysgeren genaamt werden. Die Heer oordeelt
dateen ligchaam wel verfcheide zakelykekoleuren
kan hebben, al werd in deszeifs natuurlyke gen
fteltheid geen of weinig zakelyk onderfcheid ge-
vonden. Want wy zien in de pappegayen, vin<
ken, puttertjes en een groot getal andere voge-
Jen, miet alleen dat van zommige naaft malkan-
der zynde pluimen zyn rood, andere wit, an=
dere blaauw, zommige geel, enz. maar zelfs
ook in de verfcheide delen van een en dezelfde
veer of pluim , een grote verfcheidentheid van
vafte koleuren. Gelyk als ook in een ontelbaar
getal bloemen , als tulpen, angelieren, kruiden,
enz, niet alleen verfcheide bladen , van byzon-
dere koleuren , maar zelfs ook enkelde blader
gezien worden, zonder dat ergens uit komt te
blyken, dar enig zakelyk ondetfcheid omtrent
de eigenfchappen van zodanige pluimen van een
verfcheide gekoleurde vogel of zodanige verfchei-
de gekoleurde bladen van een bloem „enz. gevon-,
den word.
8.
_ Alfchoon de verfcheidentheid van de koleuren
in de bovengemelde ligchamen gantfch niets be-
tekent , énig wezentlyk onderfcheid , of alterg-
tie der verfcheidenrlyk gekoleurde delen, heeft
nochtans de Heer Boyle aangemerkt, dar de ver-
anderinge der koleuren dikwils berekent aan-
__serkelyke alzeratier Ad veranderingen in de
Lr]
{c hik=
za ad
248 Natuur en Konft-Kabinet ,
fchikkinge van de delen der ligchamens gelyk
als gezien kan worden in het uittrekken der
tinfturen of afverfzels, en in verfcheide andere
ftof-fchei-kundige werken, in de welke de ver=
anderinge der koleuren de voornaamfte zaak, ja
dikwils de enigfte is, door de welke de konfte-
paar zyn ftof-fchei-kunftig proces komt te be=
ftieren, of door dewelke hy weer, dat zyn oog-
merk op het tyd-punt van de veranderinge van
de koleur bereikt is, Ik heb in myne Natuur-
lyke Hiftorie van de indigo (a) aangetoont, dar
de werkmeefter of konftenaar onder de bereidin-
e van dezelve, aan de veranderinge van de ko=
et her nette tyd-punt weer af te perken , of de
indigo en deszelfs kragtig blaauw tot de behoor-
lyke volmaaktheid gebragt;en bereid is, en zulx
zo wel aan het nette tyd-punt van de vereifchte
verrottinge van den indigo, als van de genoeg-
zame kloppinge van het indigo-zap.
9e
De Heer Boyle bewyft deze veranderinge van
de hoedanigheid zommiger ligchamen , die aan-
gewezen werd, en gelyk gefchiet mer de veran-
deringe van derzelver koleuren uit de boomvrug-
ten, als kerfen, pruimen, appelen, peren, enz.
want in deze gaat her uiterlyke gedeelte van de
vrugt over van deene koleur in de andere , nadat
her voedend zap zoer of anderzints verandert
werd, en van de ene trap van rypwordinge tot
de andere voortgaat. Her aangenaamfte van
dier-
(a) Zie Natuur-en Konft-kabinet , Maart aasne
July Waz. pag. 75,76, 77.
Maart — July 1723. ‘149
diergelyke voerbeelden, word naar het oordeel
van deze Heer gevonden in het temperen van het
ftaal, dat bekwaam gemaakt word door de rem-
peringe, of tot her maken van zagen , boren, vy-
len, graveer-yzers, of veren, en andere konftige
werktuigen van ftaal. Hert dunne {taal , dar ge-
tempert ftaar te werden, moer gehart worden
door het zelve gloeyende te maken in brandende
kolen. Maar her mag nier daatlyk uitgebluft
worden ín koucr water 5 zo aanftonds als her
gloeyende van het vuur genomen is. Want hier
„door zoude her al te bros gemaakt en bedurven
worden. Daarom moer zodanig gloeyend ftaal
eerft gehouden werden over een bekken mer kour
water, zo lange tor dat de witte koleur. van her
gloeyende ftaal verandert is in een minder gloe-
ende rode koleur, en zo haaft als deze rode ko-
eur op zyn nette tyd-punt gezien word , moer zo
veel van her {taal daatlyk in kout water gebluft
worden, als vereifcht werd om gehard te wor-
den, Als het {taal nu op deze wyze gehard is
geworden moer deszelfs koleur veel naar het wit
trekken of witachtig zyn, want dir is het teken
van deszelfs bekwame en goede hardinge, Eer
dit geharde ftaal nu noch getempert word „ moet
het zelve eerft aan deszelfs uiterfte einde glad ge-
maakt, of zeer wel gepolyft worden; op dat de
veranderinge van de koleuren , die het zelve komt
te verkrygen onder de temperinge klaarlyk ge-
zien zoude konnen werden. Daarom werd ook
dit ftaal zodanig in de vlam van de kaars gehou-
‘den, dar het glad gepolyfte einde omtrent een
half duim breed of war meer door de vlam komt
door tefteken, op dar deszelfs ‘glans niét be-
: K 3 fwalke
150 Mature en Konft-Kabinet ,
fwalkr zoude worden door de rook, Na dat nu
dir ftaal enigen tyd op die wyze in de vlam van
de kaars is gehouden, beginnen zich de koleuren
te vertonen op het glad gepolyfte einde, dat even
buiten de vlam van de kaars doorfteekt, en wel
voornamentlykop die plaats daar dir einde noch
naaft aan de vlam is. De eerfte koleur die zich
vertoont , is zeer fchoon en levendig geel, en
gaar allengskens over tot een hoger en meer gefa-
tureert geel, dar zelfs zo veel naar ’t rood begint
te trekken, dat de konítenaars aan het zelve den
naam geven van de Lloed-holeur ; van deze bloed-
koleur gaat her ftaal vorder over tor een flaauwe
en eindelyk tot een fchoone en wel-verzadigde
blaauwe koleur , gelyk als het uitmuntend blaauw
van de korenbloemen. De Heer Boyle heeft ook
waargenomen dar elke koleur een byzondere ge-
tempertheid van her ftaal berekent, en elke reis
een bewys is van een byzondere verandering in
de textuur van het zelve. Want als her ftaal,
op her aannemen van elke koleur fchielyk uit de
vlam van de kaars word weg genomen, en in
{meer of talk uirgebluft werd, behout het zelve
nier alleen de aangenomen koleur, maar ook de
gerempertheid , dewelke her zelve op dat tyd-
punt van de vlam van de kaars verkregen heeft.
Want als de koleur geel is, heeft het ftaal cí-
gentyk die graad van hardigheid, die her zelve
bekwaam maakt, tor her maken van vylen „ bo-
ren , en diergelyk werktuigen, dewelke een zeer
hard ftaal vereifchen: maar indien her enige wei-
nige minuten langer in de vlam gehouden word ,
ror dat het zelve een koren-bloems blaauwe ko-
leur verkregen heeft , is her {taal veel zagter > ge
ar
Maart —= July 1723: Isr
kat van de gele koleur ; daarom is het.ook onbe
dwaam tot her maken van vylen , boren, en
diergelyke harde ftalen werktuigen, maar we-
derom zeer bekwaam, tot het maken van veren
voor de zak-horelogien , en andere diergelyke
zagte ftale werktuigen, die ook altyd een fchoo-
ne ,blaauwe koleur hebben. Als her ftaal zo lang
in de vlam gehouden word , tor dar de {choone
blaauwe koleur al te hoog word, zult gy het
zelve zo zagt bevinden, dat het nog wederom
een weinig gehard moet worden; tor het maken
van taaijp,{tale werktuigen.
Io.
Her is zeer aanmerkelyk dat het ftaal zo veel
__verfcheide graden van hardigheid en taayheid;
en te gelyk elke reis een byzondere koleur aan-
neemt, alleenlyk maar door de meerder of min-
der langdurigheid der herte van de vlam van de
kaars; daar noch by komt, dat het tyd-punt,
in het welke de ene verandering en graad van
hardigheid en koleur vergaat tor de andere, zeer
kort en fchielyk is, ftorende de ene koleur in een
kortentyd de andere geheelelyk weg , áls zo wel als
de ene graat van hardigheid haaftig de andere graâár
_van hardigheid wegdryft. Diergelyke grote ver-
anderingen in degehele textuur van de ligchamen
| €
/
werden in veel gevallen door het vuur in een zeer
„kort tyd-puar verrigt in de behandelinge van de
meralen , mineralen en ook verfcheide andere
ftoften, uier dewelke, door middel van het vuur ,
een grote verfcheidentheid van byzondere ligcha-
men ‚voorrgebragt worden. De veranderingen
K Wolfe
15z Natuur= en Konft-Kabinet
worden door de koleuren , die zy te gelyk komen
aan te nemen, niet alleeniyk veelryds ontdekt,
maar her zal ook meeft gebeuren, en mag in de
ftof-fcheid-kunde wel als een regel aangemerkt
worden, die dikwils plaats heeft, daarom zal
ik het zelve in deze proef-kundige Hiftorie der
koleuren plaats geven als de 1, Regel, DAT DE
MINSTE VERANDERINGE, DIE
MAAR AAN DE KOLEUR BESPEURD
WORD, EEN GENOEGZAAM TEKEN
IS VAN EEN VERANDERINGE IN DE
el VAN HET ONDERWERP
EI.
Ik hadde tot een aanmerkelyke beveftiginge
van de bovengemelde regel, en tor ophelderinge
van de waarnemingen van den Here Boyle, om
trent de ftaal-temperinge, een zeer aangename
proef-ondervindinge op den 6, January 1712.
Myn voornemen was om door een proef te on-
derzoeken , hoe veel tyd vereifchewierde, om de
wel gecalcineerde An:imonie, door het vuur te
doen overgaan, tor het by elk een bekende rode
braak-glas van Antimony. Maar dewyl zommí-
ge Lezers onkundig zouden konnen zyn, in de
Chemifche werkdaden , zal ik deze bereidinge
een weinigje omftandiger befchryven, als w
voor de kenders gewoon zyn. Ik dede feftien
onfen zeer wel geftoten en goede Antimony in
een zeer fterke en plarte verglaasde aarde pot;
mer een lage en {malle rand. Deze pot was ge-
plaarft op een daartoe gefchikre vvenrje met ma-
ug
| ‚Maart — Puly"1723'À 153
tig vuur. Her eerfte halfuur wierd het vuur in
de zelfde graad en matigheid gehouden, terwyt
ondertufichen mer een houte fpadel, de Antimo-
ny gedurig geroerd en bewogen wierd. Nader-
hand wierd het vuur vermeerdert , waar opde An-
timonie een zeer fwaare, dikke en donker blaau-
we rook kwam uit te geven, Deze rook is zeer
fchadelyk, en moet zeer voorzigug gemyd wor-
den. Want dezelve beftaar uit de grootfte en
fmerigfte en corrofyve fwavel-delen van de An-
timony. De koleur van deze rook word allengs-
kens ligter, en byna graaus welke koleur een re-
ken is dat de Calcinatie of kalk-brandinge van de
Antimony op het einde begint-te gaan. Onder
het uitdampen van dezen rook begint de Anri-
mony gewoonlyk te zamen te lopen, en kan
zomtyds door het roeren met de fpadel nier
belst worden van tot harde klonters te fchieten ,
dewelke dan uit de pot genomen , en in een vy-
zel wederom tot poeder geftampt, en als te vo-
‚ren in de pot gewurpen worden. Dirt calcineren
duurd mer dezelfde graad van hette zo lang , tot
de Anrimony geen de minfte rook meer korar uit
te geven, Daar op wierd het vuur tor noch ho-
ger graad vermeerdert, in zo verre dar de bo-
dem van de pot gloeijend kwam te worden; ter-
wyl oudertuffchen de Antimony gedurig als re
voren geroerd wierd, tot zo lange, dar dezelve
een afchgraauwe koleur kwam aan te nemen.
Deze afchgraauwe koleur is wederom een reken,
dat de Calcinatie voleindigt, en de Antimony
bekwaam geworden is, om tot een bekwaam
glas gekookt te worden. Als wy nu deze kalk
of grys gecalsineerde Brin hadden begeren
b) ee
254 __ Natnur- en Konff-Kabinet,
te gloeijen, in een kroes tot dat deszelfs afch-
graauwe koleur in een gele koleur was verandert,
zoude alle deszelfs brakendeen purgerende kragt,
te gelyk ook veranderen in een {weer verwekkend
middel ; waar uit genoegzaam komr re blyken ,
dat in zodanige operatien de veranderinge van de
koleur komt aan te wyzen een veranderinge in
de textuur van den Antimony. Gelyk als uit her
vervolg van onze bereidinge tor ligt robyn-
koleurig braak-glas van antimony , nog nader
komrt te blyken.
12
Na dart nu de Antimony tot het bovengemel-
de afch-graauwe poeder gecalcineert. was, lier ik
het zelve werpen in een zeer fterke fmelr-kroes.
Deze wierd gezer in een fterk vuur ; waar
door het poeder daatlyk kwam te fmelten, en
een roodachtige koleur aan te nemen. Als een
konftenaar zich op de graad van de doorfchy-
nendheid en zuiverheid van deze koleur wel ver-
ftaar, kan aan dezelve gezien worden, of de
fiof de vereifchte taayheid, lymigheid en zui-
verheid verkregen heeft, om in de gedaante van +
lige robyn-koleurig en doorfchynend glas gego-
ten te worden. Anderzints kan iemant ook met
een yzere fpadel een weinig van de vloeijende en
zeer lymige ftof op een plaat of in een koper —
bekken druppen, en zo lang als-de koleur van «
her daar uit geftremde glas als te donker rood
is, moet deftof zolang inden gloedjvloeyen , toc
zy de vereifchte koleur in een andere glas-drup
komt te. vertonen, Maar zonder dezen balies
ier
-
Maart — july 1723. 155
lier ik, deze zeer taaye ftof in de fmelt-kroes en
het hevig vuur vloeyen, ofkoken den tyd van 15
minuten, hoewel darrien minuten genocg, ja
zelfs beter waren geweeft. Maar myn oogmerk
was te gelyk glas en regulus van Antimony te
maken van een en dezelfde ftof, en op het zelfde
Bare gelyk als ook zeer wel kwam uitte
vallen,
13.
Na dat nu de ftof rg minuten in de fmelr-kroes
gevloeid hadde, lier ik dezelve uitgieten in een
zeer heet gemaakt gloeyend koperen bekken; en
het was zeer\aangenaam te zien, dar her ligre
robyn-roode glas, dat overal denbodem van het
bekken overlopen en geftremt was, met metal-
Iyne delen , die de koleur hadden van wir ge-
kookt zulver , en nier anders waren alsde regu/us
van Antimony Deze delen waren veel dikker
als her glas, en hadden de gedaante van platte,
ronde „ en andere gedaantige grote zulvere drup-
pelen. Zy waren niet alleen mer her glas ver-
enigt, maar de fcheidinge van der zelver zulver
en meraalachrige koleur was op zommige plaar-
zen zodanig onvermengt, dat her rode glas aan
‚de zelve zonder de minfte veranderinge van we-
|_derzydfche tinten vaft was, Op zommige plaar-
Zen waren als zulvere ftreken op de oppervlakte
{ van ker glas, en dit glas was ook minder bros,
} als her glas dat zuiver en doorfchynende was
gebleven. In deze zaak ftaat, ten opzigte van
de koleuren , aan te merken, dar elke koleur een
telea is van cen byzondere textuur ‚ en van byy
zon-
185 _ Natuur-en Konft-Kabinet ,
zondere hoedanigheden en kragten van elke ftof,
Want het rode glas is een hevig braak-middel ,
ende zulver koleurige regulus een zeer hevig pur-
geer-middel, Ook is het roode glas doorfchy-
nend en zeer bros en breekbaar, en de regulus
zeer hart , metallyn en ondoorfchynende. Ik
liet al het glas, mer deszelfs doorgefprenkelde
regulus, uit her bekken ligten, aan {tuk breken ,
en wederom in de zelfde kroes en vuur vloeyen,
den tyd van weinig minuten. Daar na de ftof
wederom uitgegoten zynde in het bekken, was
de regulus aangewonnen tot de hoeveelheid van
megen dragma. Ik {cheide deze regulus van het
rode glas, en lier her glas wederom enige minu-
ten koken, als te voren; maar dit glas gefmol.
ten zynde , wierd van tyd tot tyd dikker , en
minder bekwaam om te vloeyen, Ek goot her
zelve eindelyk wederom in het bekken. en be-
vond dat het grootfte gedeelte in regulus of het
koningje van Anrtimony verandert was, hoewel
echter nog overgebleven waren, twaalf dragma
zeer doorfchynend en zuiver glas van Antimo-
ny, het welk robyn-rood van koleur was, met
een geelachtig tintje, Ik fcheide al de regulus
van het glas, en zuiverde dezelve door een poe-
der van {warte dovekool en zalpeter, van elks
een ons, en hadde in ’ geheel 28 dragma zeer
witte en zulver-koleurige regulus. Dit gevoegt
by de twaalf dragma glas, kwam te blyken dar
wan de 16 onzen Antimony elf onzen in rook , en
Scorien die maar weinig waren , verandert wa-
ren. Ik zal de omftandigheden en oorzaken van
deze verfchynzelen tegenwoordig niet uitleggen,
om dar myn oogmerk maar is om te EE 5
at
Maart —= Pauly 1723. 355
dat in deze gehele operatie, de veranderinge van
de koleur, een gedurig en onaffcheidelyk teken
was, van/de veranderinge van de textuur , en
zelfs van de kragten en hoedanigheden van de
ftof 5 tor beveftiginge vande proevcn van den
Here Boyle, omtrent de temperinge van hee
ftaal, enz. Ik zoude alleen uit de Antimonie
_met honderden van andere proeven , in andere
werkdaden enjbereidingen van de zelve, zulxjook
nog wel nader konnen beveftigen, maar dezelve
zullen tot andere bewysftukken van de koleuren
nadezen, in deze onze proef-kundige Hiftorie
van de koleuren bygebragt en befchreven wore
den. eermdonit
14.
Wy behoeven ons niet te verwonderen, dat
de ligchamen in zulke korte tyd-punten-door de
| graaden van meerderof minder , of lager of kor
ter brandinge, en herre des vuurs , zodanige. za-
kelyke veranderingen, zo wel ten opzigte van
hun geheele zamenfchikking „ of zamenweefzel
Len textuur , als ook ten opzigte van der zelver”
\koleuren, komen te ondergaan, als wy acht ge-
\ven op het groot en weergaloos vermogen van
hee vuur in alle ligchamen , gene uitgezondert,
| Want als het al-eens komt te gebeuren, dar het
| vuur de ftoffen niet kan aan fluk breken of {mel-
ten , gelyk wy zulx zien aan de Asbeffa of on=
|verbrandelyke wezens , zo kan echter geen lig-
‚chaam beletten, dat het vuur in en door deszelfs
ftoffelykheid in en doordringt, als het zelfde gloei-
jende of heet gemaakt word, enz, Dewyl de
‚8 ong
258: Natuwr- en Konft-Kabinet ;
ondervindinge-ons dagelyks doet zien; als wy
maar gelieven agt te geven op de -geftinge, op--
bruizinge , verrortinge, aflchavinge, vryvinge,
circulatie, fchifringe „ inwikkeling van deeltjes
in en aan malkanderen , invloed van koude, van
zout en zeer veel andere punten ‚, manieren van be-
weginge der kleine deeltjes der ligchaamen op
en onder malkanderen, dat maar ene geringe ver-
Schikking in de-ordre van de zamenftellinge. en
textuur van een ligchaam , daatlyk in zodanig
een ligchaam komt te verwekken , gehele andere.
eigenfchappen, hoedanigheden, vermogens, en
kragren. Hert gebeurd zomtyds wel dar de al-
teratie die in een ligchaam voortgebragt word
door het vuur , nier verder gaar , als wy zulx
zelfs begeren, en dat ook de veranderingen, de-
welke het vuur aan de textuur van de opper-
vlaktens der ligchamen doed, zeer naaukeurig
betekent» of aangewezen word , door de ko-
leuren. + Ik zoude zulx met ongemeen veel waar=
nemingen en proeven konnen beveftigen ; maar
de aangenaamfte die-my tegenwoordig in de ge»
dagten komen zyn de volgende.
zdf 15.
Wy zien dagelyks dat het vuùûrsop onzen
haart, aan de glad-gefchuurde yzere platen vers
wekt de koteuren van den regenboog, en wel
voornamentlyk blaauw , rood en geel. Echter
gaat de verandering die her yzer daar door ont=
vangt niet dieper , als op deszelfs oppervlakte,
Want de dienftmeisjes konnen deze koleuren we=
derom in een-zeer korten tyd wegfchuuren. za
% €
Maart — Puly 1723e 159
de waarneming en proef-ondervinding van de
Heer Boyle omtrent de ftaal-temperinge , de=
welke ike hier voor heb aangehaalt , blykr, dat
als her ftaal in de vlam gehet of getempert
ER
word, füccef}rvelyk, het zelve deze drie coleu-
ren vertoont , en elke reis door deszelfs gehele
zelfltandigheid geniet een gehele veranderingevan
de textuur des ftaals, Maar de oppervlakkige
_ herre van het vuur tegens onze platen , verwekt
ook zomtyds wel die zelfde drie coleuren , maat’
ook niet verder ; als aan de delen van de opper-
vlakte der gladgefchuurde platen. Deze drie
_hoofd-coleuren laten zich door het witwendig vuur
k fchoon zy zelfs- aan de buiten oppervlakte , err
ook zo wel voortbrengenop de oppervlakte van
verfcheide andere meraalen ; en zelfs nog raffer
op zommigen, gelyk als by voorbeeld op her
Koper, als op het Yzer. Want als wy een
goede en welgeglomme kool ín ónzedagelykfche
gladgefchuurde kopere tabaks-comfoortjes leg-
gen, zien wy daatlyk deze drie coleuren te voor-
fchyn komen, zo wel van binnen als van buiten
op de oppervlakte van het komfoortje, ja zelfs
aan deszelfs voet: En dewyl her kooltje vuur
alleenlyk maar van binnen legt in hetkomfoortje,
fchynt het vuur, dar door de zelfftandigheid van
het Koper komt te dringen, de oorzaak te zyn ,
dart die zelfde coleuren hen ook vertonen aan de
buitenkant, en zelfs aan den voer van her ta=
. baks-comfoortje. Nu ftaat aan te merken, dat
deze culeuren zich zo wel van buiten als vanbin-
nen wederom van het comfoortje zeer ligt laten
| affchuren, waar uit blyke, dar zy niet zyn van
binnen in de zelfftandigheid van het Koper , al
aan
zr6a _ Natuur- ep Konft-Kabinet ,
aan den voet van het komfoortje van het door
dringende vuur zyn voortgebragt geworden. Als
ik my in deze proef-kundige Hiftorie der coleu=
ren met Philofopheren wilde ophouden , zoude
‚ ik in bedenkinge konnen gever aan de lief heb-
bers, of miffchien niet wel de verre oly-delen van
de brandftof des vuurs , de oorzaak mogten zyn
van deze coleuren, Want wy vinden dar hier
tor Amfterdam, en in alle verte moeraflige luch-
ten, her gladgefchuurde yzer, zulver en Koper,
komt te beflaan , zo ras als het moeras be-
gint te ftoken , en deszelfs ftinkendedelen te ver-
{preiden en op te dampen indelucht. Dezeftin-
kende moeras-delen zyn nier anders als verte
fwavel, dat is een zamen-mengzel van de fyne
verre delen van her aardver , mert enige zure de-
Ien van vitriool of verrotte yzererts der gronden,
welke yzererts overal door de gehele wereld ge-
vonden werd, Deze vette fwaveldampen hegren
zich aan de oppervlakte van de glad-gefchuurde
metalen , en fchilderen by voorbeeld op her glad-
gefchuurde koper , de meergemelde gele, rode
en blaauwe coleuren , dewelke zich door hert
fchuren wederom zeer ligt van her zelve laren
affchuren. War door het aardver of bitumen
verftaan word , is voor dezen van my genoeg-
zaam uitgelegt en befchreven. Als wy nu bee
grypen , dat onze moeras, niet anders is als een
verrotte moer, of turf , krygen wy nog nader
ophelderinge van deze zaak. Want dar de turf
bevrugt is met ongemeen veel bitumen en fwavel,
is by elk een genoegzaam bekent, Als wy nu
hier bybrengen . dar de brand van de turf iseen -
beweginge en uitftokinge van deszelfs verre be
velz
Maart — July 1723: 16x
vel, zoude wy konnen vragen, of niet die zelfde
_ verre fwaveldelen, die in de gedaante van ftinken-
de moeras-dampen , het gladgefchuurde Koper
komen tebefchilderen, mer de drie bovengemelde
koleuren, namentlyk geel ‚rood en blaanw , de-
zelfde zyn, die uit ons daaglyks vuur uitgaande
door den brand onze gladgefchuurde platen, en
kopere toebaks-komfoortjes enz. met dezelfde
drie hooftkoleuren komen te verwen ê
1ó.
Ld
Door de ophelderinge van de bovengemelde
redenwikkingen , zouden wy zelfs konnen opge-
leid worden tot een nader begrip van de tempe-
„_ringe van het taal. Wy weren dar de vlam van
de kaars niet anders is als het vet , dar door de
_ beweginge van hert vuur in een vloed gebragt is:
wy weren dat die ver nier anders is als een zeer
zuiver aard-vet, dat door de kokinge der dieren
overgebragt is, tot een vetten ongel en fmeer:
wy weten dat her yzer en ftaal voor het grootfte
gedeelte beftaar uit oker-aarde, vitriool en fwa=
veldelen: wy weten uit de bereidinge van de bal-
fems van fwavel en ontelbare andere proef-onder-
vindingen , hoe gretig de grove fwavel is, om
zich te verenigen mer de oly-delen. Her is by
na aan elk een bekent , welk een groot deel de
fwavel heeft, in her voortbrengen van rode,
gele, en andere koleuren. Als wy dan aanmer-
* ken, dat het geharde ftaal in de vlam van de
kaars gehouden word , om tor verfcheide gra-
den van hardigheid , of raayheid getempert te
worden, zouden wy miffchien wel mogen ver-
VIJL Deer, L moes
162 Natuur-en Konft-Kabinet,
moeden, of de vloeijende fmeerdelen van de vlam
van de kaars , door middel van het vuur nier wel
gedrongen worden in de zelfftandigheid van het
yzer, en of deszelfs fynfte delen zich aldaar nier
wel mogten komen te hegten en te verenigen aan
de fynfte vitriool en dorre fwaveldelen van her
yzer , en of door die aaneen-hegtinge niet wel ge-
boren mogten worden in het yzer een weekma-
kinge, taaiheid en nader aaneen-fchakelinge van
deszelfs delen , door tuffchenkomfte van de
lemige, verte, en in de virrool ingewikkelde
fmeerdelen, Hert wezen dart in het yzer door de-
ze zamenfchakeling geborenword , zoude dan
konnen genaamt worden een zagter, lemiger en
taaijer fwavel. Als wy nu aanmerken dat de
eerfte koleur, die zich in de ftaal-temperinge
komt te vertonen, geel is, en dat ook te gelyk
op dien tyd het ftaai wel een taaijer en vafter
getempertheid gekregen heeft, maarook tegelyk
deszelfs hardigheid nog meeft behoude heeft ,
zouden wy konnen voorftellen, of zulx niet ver-
oorzaakt werd, om dar noch maar weinig fmeer-
delen in het yzer gedrongen, en mer dezzelfs vi-
zriool of dorre fwaveldelen verenigt was; en dat
na enige minuten nog meer fmeerdelen verenigt
waren geworden aan de vitriool , of dorre fwa-
veldelen van het ftaal, en dat zulx de oorzaak
was, dat het ftaal roder van koleur, en ook
weker van temperinge was geworden, en dat
noch wederom na enige minuten nog meerder
verte of fmeerdelen verenigt, en door de langdu-
righeid van de herte meer gebeukt en gebrand
zynde, daar door her ftaal nog weker , en ook
te gelyk raaijer en blaauw van koleur kwam te «
werden.
De
Maart — PFuly 1723’ 163
werden. Hoe aanmerkelyk en noodzakelyk die
taaije aard-ver in de ftaal-remperinge bevonden
werd, blykt genoegzaam aandeszelfs uitbluszing
in de talk of {meer. Maar laten wy van deze
befpiegelende kennife afltappen , en ons weders
om wenden tor die van de praktyk.
TZ.
Uit de eenvoudige befchouwinge en waarne= .
minge , dar de gladgepolyfte meralen door het
vuur uitwendig gekoleurt worden met de bo=
vengemelde drie hoofdkoleuren, en derzelver mid-
deltinten , is een zeer aangename konft voortge=
komen, namentlyk hee maken of bereiden van
de (trooy-glanzen uitjalderhande}meralen. Gelyk
als dezelve befchreven werden van verfcheide „
maar aldernaaukeurig{t door den Heer Joh Kun-
kelius # art. witrar, experiment. part 2. Neemt
by voorbeeld het afvylzel van rood koper , van
geel koper , van yzer, van ftaal ‚ of ook van ge-
mengde metalen. Ziftelk vylzel byzonderlyk
door een fyne zeef, Dost dit doorgezifte elk in
een byzonder aarden-bekkenof holle fchorel ; gier
daar over een kragtige en zuivere loog, en watt
her zelve zo lang tor alle de onreinigheid en vui=
ligheid afgebeten is van het vylzel. Wafcht, de-
ze loog afgegoten zynde, her vylzel mer fchoon
en warm verfch water , en herhaalt dit zo dik-
wils , tot alle onreinigheid en fmerigheid van het
‚ vylfel is afgewaffchen. Als nu alles zeer zuiver
en zindelyk gedroogt is geworden, neem dan
een yzer of koperblad, of zeer dunne plaar, leg
dezelve op gloeijende kolen, en legt daar op een
L 2 van
r6Â _ Natuur- en Konft-Kabinet,
van de vylzels, roerd dit vylzel zagrelyk , maar
gedurig met een yzer fpadel. Zo ras als nu dit
vylzel rege heer begint te werden , verkrygt het
zelve alderhande zeer fchone en aangename ko-
leuren. Dir gedeelte van het vylzel , dat nu de
_ grootfte herre komt te lyden , of het alderlangtt
op de here plaat gelaten werd , zal ook de don-
kerfte koleur aannemen , hoewel elk meraal of
vylzel verfcheiden , naar deszelfsverfcheiden aart.
Als gy nu zo veelderbande koleuren verkregen
hebt als u behaagt, moer elke koleur geplet wor-
den in een pler-meulen , dewelke ik uitgebeeld en
befchreven hebbe in het goud-draad-pletters am-
bagts maar deze plermeulen moer veel breder
ftale fchyven hebben, als die der gourdraad-pler-
ters pleemeulen, die ik befchreven heb, Ook
mosten deze ftale fchyven van dezelve gepoly{t-
heid en fpiegelachtige gladheid zyn, als de fchy-
ven van de pletmeulen der goud-draad-pletrers,
Ook moet deze plet-molen zodanig gefchikt zyn,
dar de ftale pletfchyven nier boven « malkander
ftaan, maar malkander van ter zyden raken,
Ook moet dezelve zodanig roegeftelt zyn, dat
dit gekoleurde vylzel alsdoor een gootje, of trech-
terrje tuffchen de pletfchyven gebragt word.
18.
Het is nodig dat het vylzel door de pletmeulen
loopt en geplet word, want om dar alle vylzel
korrelig ts , heeft her zelve geen} genoegzame
platte oppervlakten om te blinken en af te fchit-
teren. Maar zo ras als her zelve door de tegens-
malkanders drukkende plet-fchyven gelopen is,
word
=
Maart —= Fuly 1723. 165
word elk korreltje niet alleen zeer dun en plat
gedrukt , maar ook deszelfs beide oppervlakten
zo glat als een fpiegelr. Om dar de pletfchyven
van de alderuirterfte gladheid en gepolyftheid zyn.
Her welk de reden is , dar her pletten nier alleen
een plardrukkinge , maar ook een fchone glad-
makinge , en polyftinge is. De koleuren van de
ftrooi-glanzen zyn verfcheide, nade verfcheiden-
heid der metalen. Want her vylzel van geel ko-
per, verkrygt door de hette van de plaat, of het
blad , zeer heldere en fchoone goud-koleuren van
alderhande verfcheide middeltinten , na dat het
zelve verfcheide graden van herte geleden heeft.
Het vylzel van rood-koper verkrygt door de herre
alderhande fchone hoogrode koleuren , door de
_welkeeen glans{peelt, als vaneen gloeijend vuur,
en tot alderhande middeltinten , en zelfs zeer
hoog ef ook wel purper-rood kan gebragt wor-
den , naar de verfcheide graden van hette , de-
welke het zelve op de plaat komt te genieten.
Het vylzel van yfer en van het ftaal krygt door
de herte alderhande tinten van paarfche blaauwe
bruine , en anderhande donkere koleuren. D=
‚vylzelsvan her Engels Tin, als ook van de Mar-
kazyra , en vaa de Bismuth, verkrygen door de
herte verfcheide fchone en zeer aangename witte
koleuren, ;Als her u behaagt, kont gy zo veel en
zodanige verfcheide van deze koleuren onder mal-
kander mengen, als u goed dunkt , of dezelve
ook wel elk zyzonder houden, of gebruiken naar
vereifch van her werk, dat mer de zelve gegierd
sen fchitterende gemaakt word. Als deze vylfels
wel bereid en naar de konft wel geplet of gepo-
lyftzyn, vertonen zy de alderfchoonfte blinkende
L 3 koleu-
1ó6 Natuur en Konft-Kabinet ;
koleuren des waerelds ; en uit der zelver bereidin-
ge en nader waarneminge van hunne meerder of
minder duurzaamheid in de lucht , en door den
tyd, kan een geleerd Natuur-en konft-onderzoe-
ker, noch verfcheide proef-ondervindinge verkry-
gen. Gelyk alsik na dezen by een andere gele-
gentheid in deze proef-kundige Hiftorie der ko=
Îeuren , nader zal doen zien , by welke occafie
wy ook zullenaantonen , datherbrtumineufe aard-
ver, van de turf , en andere brandftof , en wel
voornamentlyk de daar uit gebore fwavel , ver-
fcheide koleuren kan verwekken in de metale,
mineralen _ en andere ftoffen ; en dat het zeer
waarfchynelyk is, dat de fwavel de hoge koleu-
ten der ftroot-glanzen veroorzaakt.
19.
Dar zelfs de gemene fwavel aan de meralen,
verfcheide fchone koleuren kan mede delen, blyke
uit vele en verfcheide proef-ondervindingen. Laat
ons by voorbeeld maar eens agt geven op her ma-
ken van de vermiltoen. Elk een weer, dar deze
is een van de fchoonft rode koleur des waerelds.
Echter is de zelve niet anders als een zamen
mengzel van fwavel en kwik , dar opgeheven of
efublimeerd werd. Al-fchoon de bereidinge van
de vermilioen dagelyk by de vermilioenttokers
kan gezien worden ‚ zullen wy echter voor de
onbedreve deszelfs bereidinge in ’t klein mede
delen. Neem by voorbeeld een deel fwavel , en
drie delen goede en zuivere kwikzilver, fmelt de
fwavel ineen por. Als de zelve gefimolten is ,
werp dan de kwik by gedeeltens in de fwavel ,
dezelve
Maart —= Puly-1723e i6p
dezelve gedurig roerende, ror dar al de kwik by
de zelve ingegoten, en wel vereent lis. Ver-
volgt dir zo lange , tor al de kwik van de fwa=
vel En, en doordrongen is, en dat in het
mengzel geen kwikzulver gezien word. Dart de
kwik door de fcherpeen vitrioolachtige zuure
delendes fwavels aangegrepen word, blykrt uitde
volgende proeven. 1. Als dekwikop het vuur in .
een pot, of ander {melt var heet gemaakt word „
komt dezelve daatlyk in een damp op te ryzen;,
voor het vuur te vlugten , en tevervliegen; maar
dit gebeurt in deze operatie geenzints, want de
kwik word hier niet opgeheven , maar word hard,
_om dar de fwavel de zelve aangegrepen , en vaft
ehegr heeft. Neemt dit mengzel uit de por, en
ampt het zelve in een vyzel. Doed het daar na
in de fublimeer potten, die wy uitgebeeld heb-
ben , voor dezen. Sublimeer dit poeder op een
open vuur „dar naar de konften behoorlyk ge=
ftookt werd. Hier door word de ftof opgeheve
naar boven, alwaar zy de gedaante aan komtte
nemen van een klomp zeer goede vermilioen. Als
gy deze vermilioen in klompen of brokken , en
eer dezelve nog fyn gevreven is ‚ met aandagt
komt te befchouwen , zult gy u mer vermaak
konnen verwonderen over deszelf's aangename ver=
toninge. Want de aan malkander gehegte deelt
jes van deze ongeltamprte! vermilioen , vertonen
de gedaante van fyne naalden , en leggen ook zeer
_geeltig aan malkander gefchikt, Daar nog by
komt , dat de kolenr van deze vermilioen ín
klompjes „maar zeer donker roodagtig iss
maar zo ras deze klompjes tot een fyn poeder
gevreven worden , vertoont dir daatlyk de {choon-
de L 4 fie
168 Natnur- en Konft-Kabiget,
fte rode koleur , die gezien kan worden. Ik geë
loof niet , dat iemant zal ontkennen , dat deze
rode koleur van de fwavel voortgebragt word.
Als wy nu aanmerken wat de fwavel eigentlyk
is, zal genoegzaam blyken, dart her fyne bitumen
of her aardver mede een groot deel heeft om die
vitriool , of de kwik in een fchone rode koleur te
veranderen. Want ik heb op verfcheide plaatzen
in myne Schriften verfcheide maal aangeroont,
dat de fwavel niet anders is als vitriool , die door
het onderaardfche vuur enigzints gecalcineert, en
met de lugtigfte delen van een bitumen of een
fyne naphta , of aardverrige fyne en olieachtige
geeft. als ik zo (preken mach, verenigt is, Gee
yk als genoegzaam blykt uit de zure vitrioolag-
uige geeft , die wy onder de naam van geeft van
íwavel door de klok, komen te bereiden , door
middel van de glazen klok, Her aan zyn van de
luchtige dele van her aardver , of een fyne naphta
of aard-oly , blykt uit her fchielyk vlam vatten
van de fwavel , een hoedanigheid die boven alle
andere zaken des waerelds eigen is aan de naph-
ta, of de aard-olie… Dir is volgens ons oordeel
de reden ‚ waarom deze rode koleur nier alleen
moer toegefchreve worden aan de vitrioolachtige
of zure delen van de fwavel , maar ook wel de-
gelyk en voornamentlyk , aan de delen van de
aardvertige en fyne bitumineufe delen , die in de
fwavel zyn. Als wy nu aanmerken de fchone
rode kokcure, die de Kopere ftrooiglazenvan het
vuur komen te krygen, of de hoog gele koleuren
van her ftaal onder deszelfs temperingen, zullen —
wy zeer wel zien, dar zo wel door dte alsin deze
proef van het vermilioen , de birumineufe delen —
van
r
Maart“ July 1723 TER
van het vuur of van de fwavel verenigt met de
zure vitriool-delen , die in het Koper en Yzer
gevonden en op die wyze tor een fwavelachtig-
heid overgebragt worden, de oorzaaken zyn, dar
deze metalen koleuren verkrygen. De kwik kan
wederom door konft uit de vermilioen uitgehaalt
worden , als by een deel vermilioen , geftampt
zynde , gedaan worden drie delen kalk , of ook
awel vylzel van (taal , of andese ftoffen, die de
zure-delen van de fwavel aangrypen , en op die
__wyze door behulp van vuur uit de kwik van des-
zelfs vafthegtinge ontftaan. Her mengzel van de
kalk en de vermilioen werd gedaan in} een
aarde retort , die , in een reverbereer-oven ge-
plaaft zynde , mer vuur na graden, en volgens
de konft word geftookt. Hier door zal de kwik
in de gedaante van een geeft overgedreven worden
in een zeer grote ontfanger , die mer water ge-
vult , en aan de hals van de rerort gevoegt is.
__Gy zult, als deze öperatie gedaan is, de zuivere
en vloeijende kwik in den grond van de ontfanger
vergadert vinden, ende kalk met fwavel bevrugt
in den grond van de reort, Behalven dat veel
<_fyneolie-delen van de fwavel vervlogen zyn , door
de reren die tuffchen den hals van de retorr en de
__ontfanger zyn, en ook een weinig open gelaten
moeten worden, voor den uitgang der vlugge bi-
— tumineufe en enige fyne zure delen van de fwa-
vel. Hert welk ik hier hebbe aangehaalt ‚ om
met de proef-ondervinding te doen zien, dar de
zure en de fyne bitumineufe dele van de fwavel,
eigenlyk zyn , die de kwik gehegt en tor een
fchoon-rode vermilioen overgebragt hadden.
Ls zo. Wy
170 Natnur- enn Konft-Kabinet
20.
Wy zien zelfs dat de Natuur, door de hette
van het onderaardfche vuur , door deszelfs natuur-
Iyke fwaveldampen , zodanigeen rode vermilioen
vande kwik komt voort te brengensgelyk als blykt
in de Cinnabaris nativa , of de naruurlyke vermi-
hoen, die in de kwik-mynen, en de erts van de
kwik is, en uit dewelke de kwik word uitge-
{tookt, en die in der daad niet anders is, alseen
mengzel van kwik en fwavel , dat door het on-
deraardfche vuur gefublimeert is, gelyk als door
de proef-ondervindingen genoegzaam gebleken ís.
Wy konnen by deze gelegencheid onderzoeken;
hoe veel deel, de lugtige olie-delen van het aard-
ver» die altyd in de fwavel zyn, hebben, boven
de vitrioolachtige zuure delen des fwavels, inhet
voortbrengen van de fchoon-rode koleur van de
vermilioen , of-mer fwavel gemengde en gefu-
blimeerde kwik, als wy in aanmerkinge nemen ;
dar de zure delen als dezelve met geen bitumi-
neufe of fyne olie-delen gemengr , en mer de kwik
verenigt. opgeheven , of geufblimeert worden,
dezelve nier rood maar fneeuwir maken, Gelyk
als blykr in de fublimatum corrofivum ‚ want de
corrofive fublimaat is nter anders als een kwik,
die van het zuur aangegrepen, en gezamentlyk
gehublimeerr ís. Neemrby voorbeeld een gedeel-
te zuiver kwikzulver , loft dezelve op In een
glaze matras , door een genoegzame hoeveelheid
van zure geeft van falpeter; als de kwik van de
zure geeft wel doordrongen, aangegrepen endes-
zelfs vloeibaarheid benomen is, werd al de vog-
tigheid,
en PE
4 Á
NF aart— july 1723: 171
tigheid, die van de geeft van falperer overgeble=
ven is, zagtelyk uitgegoten, en gy zult een witte
ftof op den grond vande matras vinden, Dampt
al de vogtigheit van deze ftof zagrelyk uit in een
zeer laag afgefnede glazekolf, ot ander bekwaam
en wyd glas , ineen zant herte. Deze vaftge.
legde en wirgeworde kwik , moer vals zy volko-
men droog is, fyn gevreven worden in een gla-
zen vyzel , doet hier by zo veel wit gecalci-
meerde vitriool , als het gewigt van de kwik , en
ook een gelyk deel zee-zour , dat wel gerooft
1s, en daarom gekraakt zour genaamt word.
_Vryft dit alles an dezelfde vyzel fyn, en wel
onder malkanderen, en mer de kwik vermengt,
De fublimaat kan wel bereid werden zonder
een voorafgaande oplofzinge van de kwik, door
de geeft van falperer , maar deze manier is ge=
makkelyk, en zeer goed. Na dat. dit bovenge-
melde mengze! wel gevreven is, word her zelve
wederom in een grote matras gedaan, in dewel-
ke een grote ruimre ledig is gelaten, deze matras
sin ’t zand geftelt zynde , werd eerft zagtelyk ge-
ftookt, en naderhand het vuur zodanig vermeert,
„dar de kwik mer deszelfs ingedrongen zuur van
„de virriool , het zour en de zalperer geeft, in de
„gedaante van een {ublimaat werd opgeheven,
aan de bovenfte binnen-wanden van de matras.
„De koleur van deze fublimaat is zeer blinkend
vwit, maar niet rood , als her vermiltoen of de
„kwik , die mer de fwavel verenigt opgeheven
„werd. Waar uit openbaarlyk fchyart te blyken,
“dar de birumineufe of fyne aardverrige delen van
de fwavel , veel meerder deel hebben: 1 het voort-
brengen van de fchoon rode koleur van her ver-
ì milioen,
72 _ Natuur- en Konft-Kabinet,
milioen, als de virrioolachtige zure deelen vande- |
zelfde fwavel.
al.
Ik kan hier niet wel voorby gaan myne over-
weginge over de verfchynzelen van de geeft van
zalpeter onder het uitvoeren van deze operatie ;
te meerder om dar ik oordeel, dar het vermogen
van het aardver , omtrent het voortbrengen van
de meergemelde rode koleur , door dezelve nog
nader opgeheldert en aangetoont kan werden,
Dat is , wy zien, terwyl de kwik door de geeft
van de zalperer eerft opgeloft werd, gelyk als
wy verhaalt hebben , een goede hoeveelheid van
rode dampen uitgaan , uit de matras, zommige
hebben geoordeelt , dar deze rode dampen miet
anders zyn als de vlugge en zure delen van de
geeft van falpeter. Maar ik oordeel dat zulx op
zich zelfs en blorelings geftelt zynde, en aan het
zuur alleenlyktoegefchreven werdende. niet waar
is. Maar dat in tegendeel de rode kolenr van
deze dampen meerder af hangen van de zeer fyne
en \ugtige olie of birumineufe delen, die altyd in
de zalpeter, maar in een zeer geringe hoeveel.
heit, zyn. Zommige hebben ontkent dat deze
rode dampen niet van enige {wavelachtige, of
aardverachtige, of bitumineufe delen des zalpe-
ters voortkomen. De vermaarde Heer Lemery
ftelt wel uiedrukkelyk, dar de zalperer geheel is
Ontbloot van fwavelachtige en birumineufe de-
len, Maar de redenen dewelke die Heer daar
-van geeft, zyn zeer ongegrond , en uit de proe-
ven mer dewelke hy zyn gevoelen tragt te beve-
ftigen,
emd
anc
Maart — Puly 1723: 173
fligen , zyn door hem verkeerde befluiten Ópge-
maakt; een gebrekje dar“war zeer gemeen is aan
de Kartefiaanfche Chemiften , of andere ftof-
fcheikundige , dewelke de verfchynzelen der ftof-
fcheikunftige werkdaden gemeen zyn uit te leg-
gen door een denkbeeldige kenniffe.
2%
… De zalperer iseen zout, dat voor een groot
| Beke beftaat uit zeer luchtige delén , in deze
Tuchtige delen werd de verbrandelykheid , en de
fyne oliachtige geeft van het bitumen ook met
dezelve meerder verenigt, als met de grof-zoutige
delen van de zalpeter , die fwaar en zeer over-
eenkomftig zyn, mer het algemene zout der aar-
de, Als de falpeter op de: brandende kolen ge-
wurpen word , verwekt de zelve zeer haaftiglyk
en ras een grote vlam, dezevlam, zegt de Heer
| Lemery , komt van de rook die van de kolen
uitvliegt, maar deze vlam word veroorzaakt
vande fwavel des vuurs, ende zeer lugtige en fyne
bitumineufe delen , en luchtige zout-punten des
falperersmet malkander. Deeigenfchap van mee
een ongemene rasheid een grote vlam re vatten;
1s eigen aan her fyne aardver, dar wy olie nz phta
noemen ‚ gelyk als bekent is aan die gene de-
welke in Italien by de naphra wellen , of bron-
nen komen te verkeren , als ook uit verfcheide
gd van de naphta mer de vlam des vuurs,
e naphta die zich bevind in de falpeter, moet
maar aangemerkt worden, als een luchtige,
fyne', olieachtige en brandbare geeft , die noch
veel fynder en luchtiger is als de zuivereen aard-
vere
174 Natuur= en Konft- Kabinet;
vertige vgorloop van Brandewyn , en niet zo,
fwaar, of zo veel alshet Ziszinen dar zich bevind °
in de fwavel , en door vereniging met het virri-
oolzuur en des veriools gecalcineerde delen, de
fwavel komt uit te maken, . Als de falperer ge-
fmolten word ín een fmeltkroes , eri by de zelve
een weinig poeder van dove kolen gewurpen
ward , ontftaat daatlyk een grote onrplofinge ,
en een ongemene grote en fterk ligtende vlam,
deze fchielyk brandvartinge alleenlyk af te leide
van de fwavel der kolen, zonder in aanmeaking
te nessen de vlugge en ligte brandvattende naphra
des falpeters , word veroorzaakt door een on-
kunde van de geboorte des falpeters, en dat niet
genoeg agt gegeven is, op den aard van het
aardver en de werkingen van deszelfs oliachtige
_envurige geeft, daarik op zyn ryd van zal fpre-
ken. De Heer Lemery oordeelt , dat geen bi-
umen of fwavel in de falperer is, om dar dezelve
m een fmelt-kroes alleenlyk gefmolten wordende,
geen vlam var, maar de fwavel laar zich ook in
een vat op % vuur fmelten zonder vlam te vatten.
Waar uit blykr, dar deze proef-ondervindinge —
kwalyk bygebragr werd, en niet bewyft , dat
dien Heer daar uit komt te befluiten.
23.
De Heer Lemery oordeelt ook ten anderen
dar uit de verkoelende kragt van de zalperer ge-
noegzaam komt te blyken, dat in de zelve geen —
fwavelachtig wezen Is , maar als wy door za-
menmenginge van elx even veel zure geeft van
zalpeter , en volkomen voorloop van B ie 1 >
e
PE ee Ei
Maart — July 1723: 175
de fpirstus nitri dulcis of zoete geeft van zalperer
bereiden , kan die Heer (denk ik ten minften )
niet ontkennen, dar in die zoeten geeft van zal-
peter veel naphta en fwavelachtige delen zyn.
Want de voorloop van Brandewyn is by na ge-
heel niets anders , als fyne naphra , of een vuu-
rige enj brandende oliachtige geeft van het ver
der aarde. Echter bevinden wy, dat de zo ge=
naamde zoete geeft van zalpetes, in alle here
koortzen , hirzige gal , here en als brandende
zode in de maag , en zelfs in gele gal-lopen,
A _ gal-brakingen, nier alleen de brand weg neemt,
en alles verkoelt, maar te gelyk is een van de
prefent/te hulpmiddelen des waerelds. Waar uiet
openbaar is , dar het verkoelen van de falpeter
geen bewys is, dat in de zelve niet zyn luchtige
en vlamvattende naphra-delen , of ook enige verre
fwavelachtgheid , dar in dit opzicht her zelfde
berekenr,
24.
Maar om wederom van de rode dampen té
{preken van de geeft des zalperers, die zich ver=
tonen onder het aangrypen van het kwikzulver ,
gelyk als wy in de voorbereidinge van de {uble-
maat aangemerkt hebben , moeren wy in acht
nemen , dat de zalpeter-geeft op de kwik gego-
ten zynde, onder deszelfs aangrypinge en opzie-
ding, behalven de rode dampen , een zeer grote
herte die zich aan her glas doed gewaar worden
voortgebragt word. Deze hette word veroor-
zaakt van de verwarde, en veelhoekige beweging
des vuur, dat in de ligchamen zynde , in zoda-
nig
176 _ Natuur-en Konfl=Kabinet ;
nigeen beweginge gebragt is. Deze hetre te
gelyk aangemerkt mer de rode dampen , die ter
zelver tyd opryzen en uitgaan, getuigen zeer te-
gens de ftellingen van den Heer Lemery, Want
‘hier is geen andere fwavel of bitumen , door de-
welke dit zoude gefchieden , of zy moet in de
zalpeter zyn, om dat de zelve in de zuivere
kwik dis hier aangegrepen word nier ís,
2Je
Het is bekent by deliefhebbers, dat onder de
zouten, de falperer her enigfte is, dat rode dam-
penkomt te verwekken, als de zelve word luch=
tig gemaakt. Als de fpiritus nitri , of geeft van
falpeter van de zelve word bereid, worden drie
of vier delen gedroogde klei , mer een deel wel
gezuiverde falpeter gemengt , om door middel
van de klei de falpeter-delen ‘van malkanderen
te verwyderen, en des tebekwamer te maaken,
tor den uitgang van deszelfs geeft, Dier meng-
zel word in een bekwame retorr in een reverbe-
veer-oven geplaaft. En door een matig vuurtje
enige uren van deszelf natheid, die in damp op
gaar, en uitdruipt , ontlaft. Naderhand word
een grote ontfanger zeer digt aan den hals van
‚de retort gelureert , of digt toe gefmeert, en het
vuur werd vermeerdert , om de witte ‘en noch
Plegmatygue klei-dampen , te doen opryzen.
Naderhand werd het vuur tot de groorfte trap
van hette aangeftookt , als wanneer dedelen des
falperers zich laten oplichten in de gedaante van
rode dampen.
26. Wy
ed ln te
B _
26.
Wy hebben aangewezen , dar de fwavel het
kwikzulver door behulp van deszelfs} aard-ver
of birumendoed veranderen in de fchoonfte rode
koleur des waerelds , dien wy vermilioen noc-
men ; maar dat in tegendeel het zuur zonder
bitumen of genoegzaam aard-vet verenigt , de
__opgeheve kwik doed aannemen een zeer fchone
witte koleur. … Gelyk als getoont is in de betei-
dinge van de bytende fubli:mmmaar , en ook ge-
‚zien kan worden in de bereidinge van de foet
Sublimaat of Mercurius dulcis , die mede {neeu-
wigisvankoleur. Maarnu zal ik mer zekere proe-
ven aantonen , dat wy door her by voegen van
een zuurtemperend vurig, en lang gecalcineerd
vaft zout , of dat daar ten minften mede over
eenftemt 5 namentlyk , de levendige en ook zelfs
geblufte kalk , de kwik kan gebragt worden tot
geer hoge en aangename goud-gele koleuren.
‚Ek-nam by voorbeeld op den 19 Decem-
_ ber r7rr. kalk-water „ dat gemaakt was door
her bluffchen van levendige kalk met regen-wa-
ter, Dit kalk-water was zeer kragrig, en coc
de uiterfte. helderheid en doorfchynentheid gefl-
breert, door een klad-papier. Ik goot hier van
dn een-zeer helder en klaar glazen kelkje omtrent
VUL Deer,
Ewee dardeparten vol : ik ftorte daar in een ge-.
deelte fublimaar die in zuiver water gefimolten,
en daar: door een klaar helder en zeer doorfchy=
mend voge vertoonde „ zo ras als dit fublimaar-
water In her kalk water gevallen was, wierd her
zelve zeer fchoon goud-geel. Dit geel-kan noch
M meer-
198 __Natuure en Konft-Kabinet
meerder verhoogt worden, als maar een weinigje
meerder van her fublimaart-water in het zelve
geftord word, Wy konnen over de voortbren-
ging van deze gele koleur welenige waarfchyne-
Iyke giffingen maken, maar inder daad Lezer wy
moeten dezelve ook voor eerft niet hoger als maar
waar{chynelyk aanmerken, want wy konnenmee
ons verftand| niet diep genoeg dringen tor de eí-
gentlyk inwendige gefteltheid der ligchamen,
om de befluiten die wy door zodanige redenwik-
kinge opmaken, voor zekerheden te houden.
Ik wil wel bekennen , dat her niet onwaarfchy-
nelykis, dar deze gele koleur word voortgebragt
van de kwik en vande valt gemaakte of gefixeer-
defwavel desvuurs, die zig onder het kalk bran-
den gehegr heeft, en overvloediglyk ondekt word
in de levendige kalk „ als de zelve gebluft word.
Deze gele koleur is ondoorfchynende , en als de
zelve enigen tyd in her kelkje gehoude word ; zakt
op den grond een geel poeder , en het water werdt
klaar. Dit poeder is de fublimaar die door des-
zelfs zuur heeft aangegrepen enige kalk delen en de
vafte fwavel-delen van de kalk , dieminder van
een aardvertige hoedanigheid zyn als de fwavel
die niet vaft gehegt is. Ook zyn deze fwavel-
delen niet zo veel bevrugt mer vitriool-zuur „
_dewyl dit door *r geweld des vuurs en de zuur-
brekende kragt van de {kalk ‚ onder her kalk
branden, ftomp gemaakt en in een ander wezen
als verklonken , en verklopt , en mer zyn olí-
achtige fwavel-delen vafter verenigt is. Wantop
deze wyze moet de vafte fwavel die geen bloed
rode , maar gele koleuren in de kwik verwekt,
PT
aangemerkt worden; gelykik na dezen merandere
proe:
Maart — Puy 1723. 175
proeven nader zal beveftigen. Dat het voort-
brengen var deze ‚gout-gele koleur niet toege=
fchreven moet worden aan enige zure delen , die
zig in de kalk of in deszelfs vat gelegd biru=
men of fwavel zouden bevinden , blykt daar uit
‚ dat door een vinnig mineraal zuur , deze gele
koleur word weg genomen, gelyk als uit de
volgende proef-komt te blyken _ Zo ras als gy
door het inftorten van het fublimazt-water in
her kalk-water de gout gelen kolcur hebr voort-
gebragt, moeren maar een of twee druppelen oli
van vitriool in dit kelkje geftort worden , en gy
zult daadlyk de dikke gele koleur voor uw ge-
zige zien verdwynen „ en her kalk-water zal zig
wederom vertonen zonder enige koleur , zeer hel-
‚der, klaaren doorfchynend, gelyk als te voren,
Zonder dat zich ook enig poeder op de grond
van her kelkje of elderskomzt te vertonen. Waar
uit klaarlyk blykr , dat de fublimaart nier geel
komt teworden, door enige zuredelen , dieinde
kalk of deszelfs vafte fwavel zyn, maar doorde
punten van de fublimaar, die de kwik des
— fublimaars komen te hegren aan de vafte fwavel
en zuurtemperende delen des kalks , want zo
tas als deze zure punten van de fublimaar ( die
__eigentlyk niet anders zyn als her zuur van de zure
_falperer-geeft , van her zee-zourt „en de wit gecal=
„cineerde vitriool , door de welke de fublimaar
bereid isgeworden, en welk zuur de kwik komt
_vaft tehegten, en mer dezelve door de fublimatie
opgeheven zynde (in deze byrende fublimaar ko-
mende te veranderen) de zuurtemperendedelen van
de kalk en de vafte fuur-termmperende fwavel des
Jevendigen kalkskomen aan tegrypen ‚ word de
M 2 kwik
— et Z
To Natuur-en Konft-Kabinet ;
kwik die van dit zuur doordrongen is verenigt,
metde vafte zuurtemperende fwavel , des gebran=
“den kalks, en de zuurtemperende kalk-delen ,
en verkrygr mer de zelve een gour-gele ko-
leur, Deze zure punten vande fublimaar , fchoon
‘de zelve de fublimaat zeer bytende en kervende
maken, zyn echter niet vry, enop zich zelven,
maar zyn voor een gedeelte vaft gehegt in de
kwik , terwylwy konnen begrypen, dat zy mer
hun andere kaahe als uirfteken , mert fcherpeen
{nydende delen. Deze uitftekende en fcherpfny-
dende punten van de zure delen des fublimaars,
zyn daarom door een zuur-temperende ftof, ge-
Iyk als de kalk of potafch, in weerwil van alie
hun fnydende fcherpheid , zeer licht te bereuge-
len, gelyk als als blykr, dat zy al hanne fcherp-
heid verloren hebben , zo ras als zy door pot-
afch of zuurtemperende kalk verftompt zyn ge-
worden. Zo ras als de oly van virriool , in die
gour gele kalk-water word geftort , laaren de vafte
en zuur-temperende fwavel-delen , en de zuurtem-
perende zouten van de kalk , de fiiblimaat weder=
om los , om dar zy worden sat van de
hevigedelen, van deze fwaregeeft of zogenaam-
de olie. Zo ras als nu de kwik of fublimaar van
de kalk-delen wederom ontflagen is, word alles
wederom helder en klaar ; want de ingeftorte
drnppels fublimaatr-water , waren uit zich zelfs
doorfchynende ; gelyk als ook het kalkwarer,
en de kleine ftoffelykheid van de weinig druppe-
len olie van vitriool , die nu met de fwavel vande
kalk en zuurtemperende kalk-zouren vereni
zyn geworden , konneu deze doorfchynendheid
\ nies
‚Maart — july 17235" rôr
__ gier beletten. Wy konnen deze weg geveegde geld.
_koleur in her zelfde kelkje of kalk-warer weder=
em in een ogenblik doen verfchynen ,j want zo
ras als in het zelve maar enige druppelen fterke
loog van porafch, of van een ander. verkalke
_zuurtemperend zout worden ingeftort, word
—_herkalkwarer wederom gour geel , en ondoorfchy=
nende als te voren ; om dat door zodanig een-zout ;
_ de zure delen vande oly van virriool wederom
__wordén aangegrepen; waarjdoor de zuurtempes
‚rende zoute delen , en de fwavel van de kalk ;
_ wederomontflagenzynde , daatlyk wederom als
te voren zich verenigen mer de fublimaat , of by-
ende opgeheve kwik.
Wy konnen hier HE grand by gaan cen ane
dere proef , maar de zelve is voor: dezen in
het werk geftelt van den Heer Boyle , en tegen-
„woordig algemeen bekent, en van my maar
zeer dikwils en verfcheide malen herhaalt , en
op verfcheide wyzen onderzogt ; gelyk op een
sander tyd omftandiger zal befchreven worden,
„Giet by voorbeelt in een, {choon kelkje , zeer
fwaar en helder doorfchynend fublimaac water ,
„dat is regen-water daar fablimaart in gefmolten
is. Storr in dit fublimaar-warter enige druppe:
Jen fterke loog wan porafch , en her fablimaar-
„warer zal oranje-geel en ongemeen dik worden ,
„byna als bry , die veel dikker is als her gele kalk -
„water, voen wy enige druppelen van her gemel-
de fublimaat- warer in het kalk-water geftort had -
den, Ook is de koleur van dir fublirnaar- wactr
„veel hoger „en genoegzaam een fchone oranje
Mt M 3 koleur.
232 Natuur en Konff= Kabinet
koleur. Deze oranjekoleur werd wederom voort=
gebragt van de bitumineufe delen van her vafte
our der porafch. Of als wy willen van de wyn-
teen enz. Want de verre fwavel van het vuur;
hegt zich onder hert branden en verkalken van de
potafch, of de wynfteen enz. aan het zuur, dat
in het hout daar de porafch van gebrand werd ,
of ook dat ín de wynfteen gevonden word , en
door deze zamenhegtinge word dit zuur veran-
dert , verftompt , en tor een alkaly gebrand.
Gelyk blykrin het maaken van her vafte zout van
falperer , door de ontploffingen en het opvlam-
menen branden met her poeder van de fwavelige
dove kolen. Deze alkalyne of zuurtemperende
vafte fwavel , en her zuurtemperende vafte zour
daar de zelve mede verenigt isdes wynfteens,‚of van
de porafch , verenigen zich met de kwik door
zadel van de zure uicftekende punten van de
{ublimaat ofopgeheve kwik. Waar door de kwik ,
of dit mengzel een orarje gele koleur krygt.
Gelyk als de opgeheve kwik mer fwavel ver-
mengt, eenfchoon rodekoleurverkrygt, die wy
vermilioen noemen. Deze proeven konnen van
elk een zeer ligt en mer weinig onkoften gedaan
worden , en een onervarene zal zeer veel ver-
raak genieten in de fchielyke veranderingen
van de koleuren. Want hoe dik en fwaar de
oranje koleur van her fublimaar-water ook mag
zyn ‚ zal het fublimaat-warter echter wederom
klaar en doorfchynende worden in een ogenblik ,
„en allede dikke bry komt voor het oog te ver-
{windelen , zo ras als ook maar twe druppelen —
oly van virriool inhet kelkje geftorr worden. En :
als wederom enige druppelen {ware loog van
por:
ne
Maart —= July 1723e 183
potafch in het zelfde kelkje geftort worden, is
_ de dikke en fware oranje koleur ook daarlyk
wederom als te voren. Het welk zeer aange-
naam is om te zien.
Ae
Dat het minerale zuur, in het welk zonderling
weinig bisumen is ‚ geen rode,maar een {pier-witte
koleur aan de kwik veroorzaakt, blykt ook uie
de proef-ondervinding, die wy genieten onder
„het bereiden van de Precipitatum Album, of
witte precipitaat. Neem by voorbeelt een ge-
deelte zuivere , radde en vloeibare kwik, zo
vers als het u behaagt, giet op dezelve geeft van
falpeter , of fterk water. De kwik opgeloft
zynde ftort in dit mengzel zo veel matige én
niet al te kragtige, pekel van zee-zout , tor al=
les wit word. Daar na zult gy een poeder op
de grond zien zinken, dat wit en de Precipita-
tum Album , of witte precipitaat is. By de
pekel van het zee-zour mag wel een weinigje
__ vlugge geeft van ammontac-zour gedaan wor-
den. - De hoeveelheid van elx kan de Lezer by
de Chemiften na zien, Van dit witte poeder
_ moet het vogt zagrelyk afgegoten worden, en
het zelve moer verfcheidemaal geëdulcereert, of
_afpewafzen werden mer vars en helder water,
wanneer her in de fchaduwe gedroogt, en tot
‚gebruik bewaard word. Als de hals van uw
_glas te naauw is dat onder het oplofzen van de
_kwik de rode dampen van de geeft van Salperer
niet genoeg konnen uitgaan , zal uw precipiraat
niet ZO wit Zyn, en nog veel minder , als gy de-
M 4 ze
184 Natuur- en Konft-Kabinef
ze folstie , of ontbindinge over de wármîte ‘des
vuurs kwam te doen. Want de minfte fwavel -
achtige of bitumen-agtige delen , die zich híer’
mede verenigen, bederven de witte koteur. Dit
bl,kr daartlyk als by deze witte folutie , terwyl
de pekel van zee-zoural ingeftort is, om de pre-
cipitaat te doen nederzinken , in de plaats van
de vlugge geeft van Ammonîac-zout, e&nweïnig …
gele porafch of vaft gekalkt zout van wyn-
een ingeftort word, Want dan word de pre-
cipitaat roodagtig, door de vafte fwavel of het
bitumen des vuurs, die onder de verkalkinge ge-
klonken is aan deze vafte zouten. Dat de fwa-
vel of het aard-ver de oorzaak is van de rode
koleuren van de kwik , en niet het mêtalline
zuur zonder dezelve, blykrook uît de beréidinge
van de rode precipitaarof neergeftote rode kwik,
Want als gy de (ulutie van kwikzulver,, dat
door geeft van Salpster opgeloft is, gelyk wy
gemelr hebben, op het vuur uirdampt, én uw
vuur tor ecn hoge graad van herre komt tè vers
meerderen , zal deze kwik dien wy dan rode
precipitaat noemen, fchoon rood van ‘koleur
worden. Uit deze proef dunkt my ten minften,
‚dat het zeer waarfchynelyk is, dar, deze rode
koleur veroorzaakt word , door het bitumen of
aardver van het vuur, dat zich in de bránd hegt
als een vafte fwavel aan de kwik of deszelfs zü-
re ingedrongen punten van de geeft van falpetér.
Als op deze rode precipiraat fware geëft van
virriool gegoten word ineen kelkje, zal het poe-
der voor.uw gezigt verdwynen , en de Tode Ko-
leur weggenomen worden , het vogt klaar vér-
„fchynen, om dar de kragtige zure gêeft vän vi-
ie triool’,
4
Marit == Puly 1723 df 185
_ gffool, de vafte fwavel die deze precipitaat van
het vuùr hadde verkregen, aargrypt ‚ en zoda-
_nig toeknypt, dat de ftraten des lichts niet op-
gehouden worden , gelyk ik na dezen door goe“
de protven nader zal doen zien, in verfcheide
gevallen.
29.
…_Alsby de meergermelde rode én droge preci= -
piraat de zure geeft van keuken zout gegoten
wöórd, zal deze folutie wit worden, om dather
Zuur van deze geeft de kragt van de zuurtems
pêrende vafte fwavel , of bitumen wegneemt,
tnaar echter nier zodanig váft en in malkander
komt te knypen , als de geeft van virriool,
_ _ Deze fchielyke veranderingen van rode in witté
jen van de éne în de Andere kolearen zyn, behale
ven dat zy den Onderzoekenden Lezer kragtig
onderwyzen, zéer vermakelyk en aangenaam,
en konnen van elkeen, dte níet ùitftekent oukune
dig is, dagelyx met geringe onkoften en moeite
in't werk geftelt , en nader HSE Me wor-
den. Her gele poeder dat vän het geel kalk-
water en her rode poeder dàt door de vafte zou-
‚_tén water, en ook het witte poèder dar door het
Indruppen van vlugge geeft van Ammoniac- zout
Ahet {fublimaat-wâter haar de grond zakten, zyn
Elk mier anders als de rode, pele en witte pré-
scipiraarén. Hoewel niet 1m alles van dezelfde
hoedanigheden, Als op de rode precipitagr
‘vlugge geeft van Ammoniac-zout geftort word,
verkrygr dezelve een gryze koleur. Als in hét
fublimaat-water, dat 4 regenwäter en gefmof-
3 te
186 Natuur-en. Konft-Kahinet,
ze fublimaar bereid word „ gelyk wy gemelt heb=.
ben, deze vlugge geeft van Ammoniac-zout ge=
ftorcword , verandert het daarlyk in een {neeu-
witte melk , her welk op een zeer nadrukkelyke
wyzemynegiszinge zo veel waarfchynelyk maake
dat ik dezelve in deze proef kundige Hiftorie,
van de koleuren zal ter neder ftellen als de 2.
Reel: DAT DE BITUMINEUSE DE-
LEN VAN HET AARDVET TOT
EEN SWAVEL GEBRAGT ZYNDE,
HET KWIKZULVER ROOD KONNEN.
MAAKEN, Wy konnen tot meerder ophel-
deringe hier by voegen , dat de verkalkte en
hardgebrande zouten, als de potafch „ het vafte
zout van wynfteen, de fteenkalk „ en verfcheide
diergelyke, fchynen te beftaan ; 1, uit een zouc
dar door het kloppen en flaan van het vuur on-
der deszelfs brandinge of calcinatie overgebragt
äs tOt een zuurtemperend zout ; en 2. uit een
Twavel, die uit her aardvet of bitnmen des vuurs
geboren is, en zich aan dít zour vaft gehegt heeft,
en geworden is als een vafte fwavel, Om nu
te begrypen dat deze vafte zuur-temperende zou-
ten, doer haar zuurtemperende zoute delen, zo
zeer de kwik niet rood maken, als wel door
der zelver. bitumineufe vafte fwaveldelen , die
Zy van het vuur verkregen hebben , kan enig
Hicht getrokken worden uit de proeven, die w
reers gemelr hebben : namentlyk dat door de
vlugge geeft, of vlug zout van Ammoniac-zout,
een witte en doorgefmolte porafch „ of ander ge-
brand zour, een oranje, of hoog gele koleur in
het fublimaatwater , of aan de kwik medege-
deelt word, al fchoon zy beide zuurtemperende
zouten
Maart — july 1723: 187
zouten zyn , maar daar in verfchelen , dar het
vlugge zuurtemperende zout , zeer weinig met
vaftebirumen „ of {wavel des vuurs , en de vafte
verkalkte zuurtemperende zouten „ met zeer veel
vafte bitumenof fwavel des vuurs befwangerr zyn,
De gele precipitaar of zogenaamde Zurbith Mi-
tale 1s insgelykseen kragug bewys dat deszelfs
gele koleur voortkomt van de {wavel des vuurs,
Maar van deze zaken op een anderen tyd,
30.
Gelyk als wy gezien hebben ‚ dat het aardver
of bitumen, onder de gedaante van alderhande
zoort van fwavel , het kwikzulver rood ‚ goud-
geel, oranje enz, komt te maken, bevinden wy
ook het zelfde aan de metalen, die geoordeelt
worden te zyn enigzints van een kwikzulver-
achtige natuur. Gelyk als daar zyn het tin, her
lood , de markafira, de finch , enz, De berei-
dinge van het Aurum muficum is daar van eer
zeer aangename proef. Neem by voorbeeld tin,
kwikzulver ‚ bloem van fwavel , en Ammoniac-
“zout, van-elx even veel. Smelt het tin op het
vuur, laat het kwikzulver daar ín vloeijen , en
dit Amalgama te gelyk kour worden. Smelt
naderhand de fwavel alleen , en als dezelve ge-
fmolten is, moer daar in geworpen worden her
fyn geftore Ammoniac-zour ; dit twede mengzel
“word - wel omgeroert, en onder malkander ge-
mengt. Zo rasals nu dit mengzel van fwavel
en Ammontac-zoût kour geworden is , moet
her zelve tor een fyn poeder gevreven worden
op een goede vryflteen. Zo haaft als dit mees
% z
ni
88 Natuur-en Konft- Kabinet ,
zel fyn genoeg gevfeven is , moer daar by ges
daan worden de Amalrama, of het mengzel van
de kwik en het tin, Vryfe dit op den fteen al-
Jes onder malkander tot een zeer fyn poeder,”
Pit poeder word gedaan in een goede en fterke
glazen kolf; die met een langen hals voorzien is.
Deze kolf moet zo groot zyn , dat ten minften
drie delen van deszelfs inwendige ruimte ledig is
en moet onder mer leern bekleed zyn, Bovenop de
kolf moer een dekzel van Blik wel vaft geluteert
worden. In her midden van dit dekzel moer
een gaatje zyn, omtrent zo groot als een erwt,
Op dat her zelve mer eeu fwikje kan’ geftopt
worden , om te beletten dar door dir gaatje geen
rook kan uitgaan, Plaaft deze kolf in een zande
oven. Stook uw vuur eerft zagt en matiglyk,
raar vermeerder her zelve allengskens „ tor de
kolf van onderen en de ingeworpe ftof begint te
gloeijen, Neem dân-de nagel of her fwikje uit
hert gaatje van het dekzel, om te zien of de ftof
‚mog Enige rook komt uit tegeven, Alsdangeen
Toókuitgewof pen word , moogt gy deftof nog twe
drie uren laten {taan in een gelykmarige hetere.
Als eindelyk alles is kout geworden , moet de
kolf uit het zand genomen engebroken worden,
en de ftof uit genomen zynde, iseen veer goet
Aurum mufieum, Deze ftof werd zodanig ge-
naaïst, om dat dezelve cen zeer {chone en blin-
kende goud-koleer heeft. Uit deze proef komt
genoegzaem te blyken „dar de fchone gele gout
Kkoleur in dir Amalgama voortgebragt is door de
Fwävel, Ook blykr ín de bereidinge vau hee
Arbentum muficum , Aat het zelve een witre zul-
wêrköleur heett gekregen ; om dat in deszelfs be-
Hädinge geen fwavel gebruikt is geworden. En
à : eN Ed
on Maart Fall 1723. 185
_& hert 31.
Uit de volgende proef komt te blyken , dat
het tindeze gour-gele koleur van de fwavel komt
aantenemen , zonder byvoeginge van enig kwik-
__ zulver. Neem by voorbeeld een deel tin , laar
__ her zelve fmelten , doed daar by een vierde van
een deel bismuth , laat her te zamen finelten en
__kour worden. Vryft deze ftof op een vryfiteen,
__ ‘neem dan een vierde van een deel , of de vierde
part van de fwaarte van het tin gele fwavel , en
even zoveel Ammeoniac-zour , vryf deze twe wel
___onder malkander; naderhand alles by malkander
gedaan zynde , word het geworpen in een van
onderen wel mert been bekleede glaze kolf , han-
delt op de zelfde wyze als boven befchreven is
meêr her vuur , en belet met veel zorgvuldigheid
dar geen rook door her dekzel van de kolf” ‚ of
… deszelfstoegeftopte gaatje kanuirgaan, engy zult
een {choon aurum muficum bekomen. :
32.
De bereidinge van het argentum muficum ;
_wordop devolgende wyze van denHeerKunkelius
_befchreven. Neem drie loor rin, laar her-zelve
fmelten in een fmeltkroes , als het byna begint
te vloeijen, moet daar by gewurpen worden drie
Toot bismuth; roerd dit mengzel onder het fmel-
ten welonder malkander., en alsde bismuth wel
Onder gebragt is , neem dan de fimeltkroes van
het vuur, laar de ftof een weinig bedaren , en
een welnigje minder heet worden; neem dan En
- en ú
xoo _ Natuur en Konft-Kabinet;
half loot kwikzilver , fchud en roerd het zelve
onder de gefimolte ftof, Als nu het kwikzilver
geheel verfwolgen is, gier dan de ftofop een
drogenen zeer zuiveren fteen ‚ om te ftremmen; en
gy zult een fchoon en zulverglanzig argentum
muficum bekomen. De operatie word niet beflote
maar in de openlucht gadaan , oin darhier geen
fwavel by gemengt is, en dar hier niet nodig is
de aardverrige of bitumineufe rook van de fwa-
vel, om de gele koleur te verwekken; waar door
openbaar komt te blyken dar de bitumineufe delen
vande fwavel, de gele koleur aan hettin komen
voort te brengen. Als in de plaats van een half
loot kwikzilver % vaneen loot gebruikt word , zal
dít argentum muficum veel kneedbaarder en we«
ker zyn maar zommige dingen , die mer het
zelve opgecierd en als verzulvert worden, verei-”
fchen dikwils dat her zelve niet al te week is.
33-
Het aurum en argentum muficum , werd tot
verfcheide zaken gebruikt , om aan de zelve een
goude of zulvre glans te geven. Gelyk als by
voorbeeld op alderhande lakwerk , op behang-
zels, op turks pampier, in de verligterykunde,
of fchilderen met warerverwen alsachrer het glas
om, een fchone doorfchyninge te maken ; of ander
doorfchynendeoly koleuren enz, Alsgy hert zelve
begeert te gebruiken om ergens over te ftryken,
kan het gemengt worden of met een witte glants
vernis , of met wel bereid eiwit , of met opge-
lofte gom , of met parkement-water , na dat de
zaken , daar het toe gebruikt word, komen te _
wereifchen, boboimgenbdentini <TR
> Maart == July 17238 ER
34:
Dat de bitumineufe of aardvertige en fwavel.
achtige delen van het zuur ook een zeer fchone
rode koleur komen te verwekken aan het lood ,
blykt openbaarlyk aan de bereidinge van de
meny. Bet lood word gefmolten ín een onver
glaasde pot. Onder het fmelten word het lood
_ gedurig omgeroerd met een fpadel , tor dar het
__Jeod in een poeder komt te veranderen. Nader-
_ hand word het zuur vermeerdert, en het lood
word twe uren gecaleineerd ; en naderhand nog
vier uren gereverbereerd , tor her endelyk in
een fchoon-rood poeder, dat wy zo de meny
noemen, komt te veranderen. De bitumineufe
ni wee EE eta
rens SR BBO ug
bre ks nde
} P,
/ nd
A\MAE
p …f ek! |
eeen aha
AN \
kel
Ì
Omar
fatale
on
Pe
rf?
Kr
\W
NN N
ASN
WN
Ji
eik
he :
Ed
x |
zel
|
|
|
Re Oo T
VAN HET De
Kar b INE 1
El DER
NATUURLYKE
HISTORIEN,
WETENSCHAPPEN,
RO NS TEN,
EN
HANDWERKEN,
Voor de Maanden
AUGUSTUS DECEMBER, 1723:
Verciert en opgeheldert met kopere Platen.
Te AMSTERDAM;
By BALTHASAR LAKEMAN,;
Boekverkooper achter de Nieuwe Kerk,
over de Molfteeg ‚1727.
RE
enne
E BOEKVERKOOPER
AAN DEN
EE ZEN
GENE Lzo wle de Hr. W. v.
/ 5) e Ranow, M. D., Schry-
brl ver van het bewafle
KABINET DER KoNSTEN
EN WETENSCHAPPEN giet
lange na ons uitgeven van het
Deeltje voor de Maanden Maert
men July 1723. dezer Wereld 1s
komen te overlyden , zo heb ik
jeden verlangt na gelegentbeidom
voor
DE BOEKVERKOOPER
woor de overige Maanden Augu- «}
ftus -—-- December 1723 , sets
te konnen fchikken, dat tot ver-
wullinge en een beguwaem flot zou- \
de konnen verftrekken van dit k
worige Werk. Sedert vernomen —
hebbende ‚ dat ymand van nijn —
Kennis , Liefhebber zynde van»
Konftenen Wetenfchappen, twee
woorname Uittrekfels wegens den —
Groey, neh ‚tOnderhoud,ende —
Voortteeling der PLANTGE-
WASSEN hadde gemaekt , ten
dienffe van zig-zelf en eenige
… anderen zyner gemeenzame Vrien-
den ‚zo heb ik getragt hem te be-
wegen, dat het ook woor 't Ge-_
meen mogte dienen, ende plaets
bekleeden van zulk een flot, als
ik aen dit Werk verlangt hadde; |
ZO
4
MAN DEN LEZER.
“200 nogtans dat het tevens als op
… zig zelf zou konnen witgaen , wan-
meer ‘er het vorige Titel-blad
met dit myn Voorberigt afgela- -
‚ten wierd ; waer toe hy dan be-
_ willigt heeft. Elk, die vermaek
_ heeft. gehad in ‘t vorige werk,
en luft beeft in Naefporinge van
Voorname en Merkwaerdige Wer-
kingen der Nature , zal buiten
_ twyffel zig niet weinig vermaekt
_ winden met twee zulke Voorname
Geleerden, elk op een byzondere
wyze , beknopt en volledig te hoo-
ven fpreken over een der uitge-
_ dezenfte en gewigtiofte floffen der
Natyre. Lmmers in deze Ver-
© _wagtinge deelen wy het den Le-
zer mede ‚en ondertuffchen be-
veide ik my ook om eerlang een
2 be -
DE BOEKVERKOOPER &c.
begnaem Regiffer van bet gant-
fche Natuur-en Konft- kabinet
an een byzonder Deeltje daer by
te woegen , op dat het vorige
Werk van te meerder nut en dienft
woor elk moge zyn.
B. L.
Tweederhande Natuerkundige
BESCHOUWINGEN
omtrent den
GROE Y,-BLOEY, *t ON.
DERHOUD,.-
wke | en de
VRUGTMAKING
der —
PLANT-GEWASSEN.
« Benevens
Eenige PROEVEN en OPMERKIN-
GEN wegens LANDPLANTEN in Wae
ter gezet , en wegens de Afkomft en
Geboorte van MUGGEN, uif
bet Water.
Te AMSTERDAM,
By BALTHASAR LAKEMAN,
Boekverkooper achter de Nieuwe Kerk»
over de Molfteeg , 1727.
ef DE bi ip ond
RAEHEAE ERE Wives BED ving
wt
wk x Zi Ì wi hd pe HS ee AE! 4
tl ann
EN |
HA PD Y
MOA ee: j ORE AOB
sorbet AG *
bird 5 as me 2 HON
outre k
0D
reeht 1D TAMG
esvonsl
ki]
S
eN HAMA) Wo em avaenrd ox
ANA AT HA TA HA eh voren or ed
ts Lata NE sh Wed Ro, Ng omt |
Wens, oo unda 3 vals)
Aen He st bon
MATNATEMA af
Ab % JA Al HACK HT TAA
ROL vwb tdae geod tarda 5
SUA KOOOMNT ab toto
eN
_
Vin
_ VOORBERICHT.
2230 wellieflykheidvan Reuk
PAR en Smaek, als; nut van Le-
LE vens Onderhoud:te trekken
eososuit de Planten en Kruiden
des Melds is-den Menfchen en Bee-
ften-gemeen gefchonken. De fcha-
_delyke voor ’t.Lichaem te konnen
fchuwens; en de-Nuttélyke te kon-
_nenvuitkiezen, is genoegfaem:elkery
diet! Zoo: naeukeurig ingefchapens
dat yder van hem, vals met zyne gez
| boorte, zig bedrevener daer in ver=
toont „dan de Menfchen, riettegen=
ftaende: alle hunne Moeite , Vlyts
Opmerking, en Schranderheid-in’t
Stuk-der Kruid - en ‘Genees- Kunde;
federt vele Eeuwen daer’aen befteed?
de Natuerlyke. Zins- bewegingtot
Afkeervoor’tSchadelyke en tot Neis
ging voor’tNuttelyke of Aengename
_isbyhern van zoveel meerder verimno=
| gen; ‘dat weer met al ons behulp
‚| van-de'Rede-en lseerzoeffening nog
kri Á ie zeer
VooRBERICHT.
zeer verre in tekort fchieten. Dogde
Landbouw,tot Aenqueeking en Ver-
betering van Moes - Akker - en
Boom- Vrugten, is een werk van
Veritand , den Menfchen byzonder-
lyk toegefchikt , en gantích en al
boven t begrip van eenig Gedierte.
Maer nog boven dit , en, 20 verre
’t nutte van ’t Gemoed het voordeel
van ’tBurgerlyke overtreft ‚zo veel
heerlyker „nutter, en vermaeklyker,
voor den Geeft van dien die’t doen
kan, is het Eerbiedig befchouwen
van des Scnerpers wonderbare
Wysheid en Voorzienigheid om-
trent den Groey, Bloey „’t Onderhoud, $
en de Voortteeling der Plantgewaflen.
Geen tyd, dat ik weet,is 'er bekent
in welke deze Stoffe by Geleerde en
Vermaerde Mannen zo zeer geop-
pert en ter proeve gebragt is,dan fe-
dert genige weinige jaren. ”T' Volle-
disfte), dart ik over deze Zaken ont-
moet heb,was in tweederhande Boe-
ken,
=Â
VooRrBERICH TT
ken , ’t eene te London in ’t En-
gelfch , * andere te Padua in t La-
tyn gedrukt, dog beiden aen onze
Landgenooten niet zeer gemeen of
bekent; waerom ik luft kreeg om
in onze Moedertael een Uitrrekfel
van elk te maken, hoewel zonder
veel befchaving rals zynde flegts
gefchikt ten dienfte van my - zelf en
eenige andere gemeenzame Vrien-
den; en nu, op het verzoek van
den Boekverkooper, heb ik toege-
ftaen, dat het ter drukperffe quam.
Wie van beiden dezer Schryvers
| omtrent het thans beruchte Gevoe-
len wegens het tweederleye Geflacht
}der Planten of Plant-bloeyfems de
| de netfte en omzigtigfte is geweeft
jin ’t befchouwen der Proeven , en
in ’t redewikken van de Toepaflin-
| gen en Befluiten , laet ik over aen
Jde Befcheidenheid en ’t Oordeel
} van Ervarenen, of aen het verder
Ld "ig On-
V.ooRrRBERICHT.
Onderzoek-van-elkodien het luften. |
en vlyen mogte.
Achter de Eerfte Befchouwing
heb ik-nog eene Vertaling gevoegt
van een Verhael van Proeven-wegens
Landplanten in Water te groeyen Ze- |
zet, wel-eer gedaen, en in ’t EÉn-
gelfch befchreven, door den Ver-
maerden Dr. Woodward ; om dat
deze Merkwaerdige Proeven , zo
my-dacht , zeer eigen en dienfig
waren by deze Stofte.
En achter de ‘Tweede Befchou-
wing volgen ook Eenige Opmerkingen —
wegens de Afkomft en Geboorte van
Muggen, mt het Water. ‘Laken van
eigene beproeving en onderzoek „en
wonderlyk genoeg om met aendacht
befchouwt te worden.
LT KHR
1727 5
INHOUD.
dd a:
|
ANHOUD
iks _ van de
Ù
| EERSTE BESCHOUWING,
MiB Getrokken uit
in „Mr. Blairs Botanick Effuys.
| LL
Van’ t Onderfcheid der tweederbande Sexen id
de Plantgewaflen. P.I
II.
Bevefiging van dit we ld Gevoelen. 3
Kennis der Ouden in de, ran $
Á
bd
F derne
„Van de byzondere Prgtfeleidingà inde Deelen Kk
Bloeifems.
Van den Aert en Dien der Apices (of Helin=
tjes met haer Stofzaed). 7
Vv
k
In den wid van den Middelfbyl der an
ane.
VI
end # Stofzaed. by den Vifcus vof-de man
takken. 9
VIII,
Van’ z-Stuif-zaed by de Boomen die Katreftaer=
jes voortbrengên ‚ en by ’t Mapnesje van den
9
ae AS
INHOUD VAN DE
IX.
Wan de Impregnatie of begnaemmaking der Vragts 8
zaden. ‚Pelt
X.
Hoe een zelfde bed Aerde aen sleek. byzonder Gell
was Voedfel- vogt Erie So an. 15
XL
Van ’t Vrugt -zaed en defzelfs Umbilicale Vat.
15
XII.
Van de Groeying der Zaden in de Aerde, tot de
„Lobben of Zaedbladen boven den Grond ko-
men. 17
XIIL 3
Van de verdere groeying van’t Zaed tot het eene
Plant werde. 19
XIV
Van de tweederhande Zelghandigheid der Plan=
ten, als Houtagtig en Kraid-agtig; en bare
byzondere Groeying en wortelmaking. 20
Van de komen by de Planten. 21
VL
Van de W7 ortelmaking by de Faerlykfche el
ge Wortels; en van de Knol-raep.
XVII.
Van de Wortelmaking by de tweejarige Plan-
den.
XVIII. En
Vergelyking van den Omloop aer ra se
met dien van't nrA in den Menfch,
Van 't Vogt -fpillen by Uitwaferning. 25
XX.
EERSTE ekain
E za de byzondere ke wiacidieen; tot Schil
hens Bladen, Bloemen „Vrugt , en Zaed,
Ne P: 26
Vand an dere F pe
lan de byzondere Jaer=groeyin 2
) XXI en di:
Van de Baft- Sroging De on den Boom. 27
p MN
Van't Hoat van den rin 28
IN XXIV.
_ Van het Pit. ä 29
5 Wan de uithotti bj uó
Wan ae ustbotting of Knoppen. pÀ
EEE ‘
_ Vande Takfchenten. 30
Ber XXVIL
Van de bladen. 32
XXVIII. -
Van de Wyngaerd- Botten. 32
XXIX
Wan de In-enting, ea Ia- oculatie. 33
XXX.
_ Van de Omkerving, 35
XX
Ô 1.
Van de ee ae Hout en Baft. 38
Van de Sappen tot (eci clie Gewafen. 39
|
__ Van de Sappige Ene Planten, als de Aloë,
die lang‚en de Lucht hangende kúnnen leven àt
XIV.
pen an he Beweging der Sappen in den Winter-
44
Byge-
INHOUD VAN DE
Bygevoegde Proeven van Dr. Woodward,
wegens Luandplanten sn water te groeyen gen
ZEL. van p. 46 =-56
Uitlegging der Printverbeeldingen tot het Uittrek-
_ fel uit Mr. Blair. 57
INHOUD
van de
TWEEDE BESCHOUWING,
getrokken uit
Yuliiì Pontedera Anthologia.
| &
Verdeeling der Planten in Boomen, Heefters,
Kruiden, en Heefter= kruiden. P.63
II
Wat er in de Ontledinge der Planten op te mer=
ken is. 64
EE.
Wan de Stofbeginfels ben Gewaffen. 64
VEV.
Van de Buisdradige en Zakwyzige deelen der
Planten: 65
Vv.
Waer uit de Byzondere Deelen der Planten be-
fraen. 65
vi
FE
dr Vd
TWEEDE BrscHouwrnNe.
VI. id At
Wan den Wogt-loop en Voeding der Planten. p. 68
Ad 91
_ Wan den Aengroey ven de ‘verdikking der Plan=
ten, 7à
VII.
Van de ‘Grootwording der Planten uit een klein
“Zaedy. | 73
IX.
gd. den Groey der Zaey- vanen, en van de Aer=
75
| X.
‚ Van den Groey der Nn 77
E.
Wan den Groey der ed - Botten. „3
I
Van de Deelen der Erne So
I 4
i Van vd Calis of Bloemkas , of Kelk der Bloe-
me, Sr
XIV.
Van het Bloem - blad. 82
XV.
Van de Stamina €” Apices { Helmftyltjes met
gee Helmtjes. 83
; XVI.
- het. Piftillum, of de Tuba, In het ee
„vormige 7 Thompettje. 84
VII
Pis den ke der ‘Tuba. 865
XVHL
Van de Zaid = vorming. 87
XIX
INHOUD VAN DE
XIX.
Van de Verdeeling deinen in Claffes. p. 88
Wat deel eener Bloeme het voornaemfle te reken
nen zy. 8
Ô XL
Van de Natheid der Kruidkeanis voor Medicyns
ez Apothekers. op
KRIL
Van de Groeiplaets der Planten. 92
hae XXIII,
Van den Pluk-tyd.
ROL z
Van de vierderhande Middelen tot het kennen
wan de kragien der Kruiden, 95
XXV.
Aenmerkingen op deze Vierderhande Midde-
len. W 97
XXVI].
Van vele Bloemen aen welken de Tuba een Ken
tecken van Vrugtbaerbeid is. 109
XXVII.
Van een alte flonte Proefneming van de Kragt _
eener Plante. IOr
ì XXVIII.
Opmerkelyke Voorzorg en wyze Schikking van
den Schepper fn ’t vormen, plaetfen, en bee
fchermen van de Deelen der Bloemen en hare
£ Vrugtbeginfels. IO2
XXIX.
Wegens het vroeger of trager Bloeyen der Stam-
planten. 107
KR,
/
_TwrEEDE BESCHOUWING
XXX.
Wan de min of meerder duurzaembeid der Plans
ten, p: 108
Van Vernieuwde Botten nat beleedigen van de
vken: 109
II.
Of het Vogt der Apices voor de Vruchtbeginfels
moodzakelyk zy? 109
XXXIII.
- Tourneforts Gewoelen omtrent den dienft der
BREE, 1EE,
XXXIV
Van ’t nieuwe Gevoelen mre de Bevrag-
ting=kragt- der Apices met hare Stuif- Rore
rels. II»
N XXXV.
Verdeeling der Bloemen in Vier Soorten tot —
Onderzneking van dit nieuwe Gevoelen. 113
XXXVL
Onderzoek van de Eerfte Soort, die haer Stamina
en Apices by het es Vragthaginfel wvafbheeft. 114
XXVII
_ Onderzoek over de Tweede Soort, die Bär Sta-
mina ex Apices ver van de Vrugt af heeft,
Schoon op een Je Stan is
XXV LI.
Onderzoek overde DSD Soort, namelyk Planten,
… die ’er dabbelfoortig zyn, als vragtbaer en
rte. In 6
XXXIX.
KONE over de Wierde Soort, die zonder Api=
ces, en zonder bekendg Verwant, rype Vrag-"
ben geeft "Ia
XL.
1 _Innoup van:D T wrEDE Besch.
XL.
Verder Onderzoek, en- wel byzonderlyk wegensde.
«befproeying met het Stof der Apices overde }
Palmä foemina of den Dadelboom in Egyp-
tenland. p: 121
EER
Van de Wonderlyke. Caprificatie der Vijgen in
Griekenland. 127
XLII.
Befluiting van dit Uittrekfel. 131
Uitlegging der Printverbeeldingen tot: bet Uit
srekfel van J. Pontedera. 133
Jnhoud van
Eenige OPMERKINGEN wegens Mua=
GE Ns wit-het Water,
1. … Zuleiding. P- 143,
IL. Vande Slymgualletjes met Eyertjes bezaeit.
144
UI. Van de Slangetjes uit die Eyertjes geboren.
145”
IV. Van een ARE Gs dat de anderen verflond.
147
V. Van defzelfs 7 granderingì in een Poppetje,
148’
VI. Pant uitkomen der Miggetjes, Bes Île di
VIL Dele tn Dd
vis der Printverbeeldingen tot deze Op-
MERKINGEN behoorende.
EERSTE
EERSTE BESCHOUWING
wegens de
PLANT-GEWASSEN. «
__ EERSTE BESCHOUWING -
seek wegens
Den Brorey, GRoEY, t ONDER-
vie HOUD,
ende VRUGTMAKING
Ki der
PLANT-GEWASSEN.
ak Getrokken uit de
Botanick Eflais van Patrik Blair, Lidt van
de Kon. Societ. tot London ; gedrukt
A°. 17zo. in 8e,
I. ti
Van't Onderfcheid der tweederhande Sexe ín
de Plantgewaflen. —
5 Ot Verweeringe van het nieuwe en
/. thans beruchte Gevoelen der twee-
NP derleye Sexe in al de Plant-gewaf-
5 fen, waer by men ’t Stofzaed der
255 helmtjes of Apices, op hare ftyl=
tjes of flamina taande, voor *t Mafculine aen=
ziet, haelt Mr. Blair in zyne Botazifche Ver-
handeling voor-eerft eene Getuigeniffe aen van
den Vermaarden Botanicus Mr. Ray, behelzende,
dat fchoon de Vrouwelyke Plante zaed op zig
zelve, al was het tot rypheid toe, voortbracht,
het niettemin nooit vrugtbaar zoude zyn , zo
min als de Wind-eyeren eener Henne (p. 226).
En eenige bladen verder X Pe 232, 233: CN 234)
ZEK
|
|
2 ONAEERSTE Bescnouwing p
zeit hy dat ’er nooit een Vrugt of Zaed-komt,
zonder een voorafgaenden Bloem: en, fchoon
de. bloefem niet altyd ftaat op dezelfde.plant als
de vrugt, maar te mets op eene andere van de-
zelfde foort, of op byzondere takken , of op
onderfcheidene plaetfen;van den Tak,-(als on-
der de Boomen by den Den , Hazelaer „en Noten
&c,, en onder de Kruiden by ’ Bingelkruid _
(of Mercurial:s) en by de Spinagie &c.), dat
nogtans de Vrugt nooit te voorfchyn komt,
nogte begint te zwellen op die planten , bevo-
rens de bloeifem gefpeent zy. Ook verhaelt hy,
dat by de Mans- ooren (of ’t Afaruim) de bloei-
fem, {choon breed genoeg na-proportie van de
Vrugt, niet te zien is, ten zy men het blad op-
tille, gelyk ook by fommigen der Koorn-vrug-
ten de bloflems zelden zig vertoonen, ’ en
zy men de airen fchudde, als wanneer de apices
of de {tof bolletjes te voorfchyn komen. Het
Polypodium en andere Capillasre planten, zeit
hy,hebben wel reguliere bloeifems, welke voor-
af zig vertoonen voor de zaedvaten „ dog geene
van die zyn zigtbaer zonder vergrootglas. De
Vyg zou fchynen bloeflem-looste zyn, dog by’t —
openen van die ‚wanneer hy eenige dikte hrygt,
vind men ’er overvloed van bloeifem, regulier
gefchikt , waer op volgen kleine zaedjes, welke —
niet half zo talryk zyn als de bloeifems hare _
voorloopers. En (p:237.) vermeld hy „dat’er
ook by fommige planten „ behalven door mid=_
del van de tweederleye fexe, nog eene andere»
voorzorg van voortteeling of bewaring van ’t_
foort is; gelyk by den Lapulus (of Hoppe)
en de Bryonsa (of Quartelbeyen ) alwaer de _
Mafcu=
€
4 À
ES
Kn enk
dgn
„Der PLANTGEWASSEN. “3
„Mafculine niet altyd digt by hare femzinine plan-
ten komen te ftaan, en verzorgt is, dat deze
zig voortqueeken by den Wortel, waer door
het zaed van die Vrugt-planten niet zo noodig
heeft befproeit te worden. van een andere plant
van ’ zelfde foort, gelyk wel by de Kezzip,
het Bingelkruid en de Spraagie , benevens ande-
ren, die zig niet dan by zaed laten aenqueeken.
' kid 4 II.
_Bevefliging van dit nieuwe Gevoelen.
Dit nieuwe gevoelen van de tweederhande
fex-kragt in alle planten zeit de Autbeur, dat
niet ru{t op loffe giffingen of ausborsteit van ge-
leerden ,‚ maar op proeven en ervarentheit; en
dat in ’t generael, wanneer men in ’t bloeyen
der Planten de bloffems van de Apices of Helm-
tjes met haer Stofzaed (dat men voor ’t manlyke
_shoud})- beroofd , als dan daer uit geen ryp
vrugt- of zaei-zaed (dat men ’t femizine
noemt ) zal voortkomen, of zo ’er al iet wei-
nigs van quam, dat het, vermits onvrugtbaer ,
_ nooit zal opkomen als ’t gezaeit wierd. Hier
toe doet hy. verhael van eenige Proeven , en
fpreekt (p.233.& 241.) van 2 Experimenten van
Mr. Geoffrot ; zeggende, dat deze Heer, heb-
bende afgedaen van den fteeltop der T'urk(che
Terwe de Apices , vO drae ze voor den dag
quamen, en bevorens de Embryons ( of vrugt-
beginfelen ) van ’t Vrugtzaed uitbotteden , be-
vond, dat fommigen of de meelten van die
Vrugt-zaden , na datze redelyk groot waren
A2 ge-
4 EERSTE BESCHOUWING
geworden „ afvielen of opdroogden , hoewel ’er
ook eenige graantjes van de aere zeer merke
Iyk gezwollen zyn en ryp wierden : dat die
Heer ten andere Mercartalis (of Bingelkruid) _
nam, en hebbende daer van opgekregen eenige
fpruiten, welke zaedvrugten dragen (die men
nu Wyf-{pruiten noemt), en eenige fpruiten
met helm-bloflemtjes of Apices (die men nu
Man -fpruiten noemt), fpoedig de laetfte
fpruiten weg deed; en dat toen daar nae al de
zaden van de vrugt-planten, uitgenomen vyf
of zes, die vol en ryp wierden, mislukten. De
Autheur voegt 'er by, dat Camerarius het zelf-
de experiment gehadt heeft. Van Mr. Richard
Bradley verhaelt hy (p 24r & 242.) dat die
Heer twaglf Tulpen nam, plantende die op een
byzondere plaats van den tuin , afgefcheiden
van alle andere Tulpen; dat hy die beroofde van
hare bloeyende apices ; en dat daar op geen van
die Tulpen in dat jaar eenig vrugt of zaed voort-
brachten ; terwyl van vierhonderd anderen, op
eene andere plaats van den tuin groeyende, geen
één mifte van veel zaad voort te brengen: zeg=
gende ook , dat als men de man-bloeifeins
van de Concommers, als mede de Katteftaertjes
van de Okermen Hazel - noten bytyds afneemt,
dan hare Embryorns en uitbot-neutjes af zullen
vallen , zo dra ze te voorfchyn komen. En
opp. 242. geeft Mr. Blair nog een ander Ex-
periment op; Neem, zeit hy, twee potten met
aerde, ieder met eenig (pizagie-zaed bezaeit, en
plaets dezelven ver van elkander ; zo drae de
Man-planten , die ligtelyk aen de {tekels te
kennen zyn, voor den dag komen, zo trek Kd
e
DRR PLANTGEWÁSSEN. Pe
de eene pot de manplanten uit, alvorens de
__bloeifems opengaan, zettende dan deze pot met
de Wyfplantenafgefcheiden aen een zyde;terwyl
« men in de andere pot de Man -en Wyf-plant-
jes onder-een laet opgroeyen : indien nu de
Wyf- planten in de eene afgefcheidene pot nog
eenig ryp zaed daar nae hebben voortgebracht ,
zo bewaer ’t zelve zorgvuidig byzonder, gelyk
ook byzonder het zaed van die planten, daar
de Man-fpruiten ondergebleven zyn; Zaey dan,
zo drae ’t faizoen zulks toelaet, elk byzonder,
als wanneer , zegt hy , zig openbaren zal,
welke van de beide Wyf-planten vrugtbaer of
onvrugtbaer Zyn zullen. Wyders voegt onze
Schryver p. 243. hier nog by een voorval van
Mr. Jacob Bobart, Opziender van den Botany-
tuin t'Oxfort, namelyk dat die , omtrent 38
jaren geleden, lang bevorens ’t feztiment van
de meervoudige fexe in al de planten verweert
wierd ‚ by eenen zekeren Lychzis fylweftris
_Jimplex bevonden hebbende, dat al die bloemen
wel Stamina (of helm-ftyltjes), maar geene
daarop: {taende Apices hadden ‚ daerom gifte, dat
it een byzonder foort mogte zyn, en niet ver-
zuimde van ’ zaed, dat ’er ryp van wierd, int
’t volgende faizoen op eene byzondere plaats te
zaeyen, dog dater niets van opgquam.
HI.
Kennis der Ouden in dit ffuk.
Ten opzichte van de Oude Botanici zegt on»
ze Schryver p.247. dat ze ook wel van eenig
A 3 On-
6 EERSTE BESCHOUWING
Onderfcheid van Man-en Wyf- planten gee
meld hebben , dog onkundig en verkeert, noe-
mende de onvrugtbare die geen zaeizaad geven
de Wyf-lyke ; ook wiften ze niet, zeit hy, vande
nu genaemde Hermaphrodiet- bloemen of Dub-
belflagtige , die de deelen van beide Sexen op
een zelfden Voetfteel van den Bloem hebben
zitten, van welk foort hy verre-de meeften der
planten agt te zyn; hoewel men ook na naeu-
keurig onderzoek meer planten bevinden zou die
hare afgefcheidene Man-en Wyf-bloflems heb-
ben ; dan men voormaels meende : ook wil -_
hyp. 248. aengemerkt hebben, dat de Voerftal-
len van de Dubbel - flagtige Bloemen propor=
tioneel grooter vallen, dan van die, welke Man-
en Wyf-planten elk byzonder hebben , vermits
de eeríte dubbele dienft doen.
Red Ì V.
Wan de bezondere Voztfcheiding in de Deelen
der Bloeifems.
Ten aenzien van het Voedfel- fap, deszelfs _
beweging en dienft in de byzondere Deelen der
Bloemen of bloeifems wil onze Schryver(p.251.
252. 253: 254 &c.) dat het Voedfel-fap, op-
geklommen zynde tot den voetftal van den
bloflem of bloem, en aldaer gefcheiden zynde,-
ten deele gaet tot den Calix (of Kelk ) of tot
het Per:anthium „of tot het Piftillum , zynde
een van die drie het zaedhuisje; als mede tot de
Petala (of bloem-bladen) en tot de Stamina
(of Helm-{tyltjes), welke yder wederom hare
af-
DER PLANTGEWAÄSSEN: 3
_äffcheiding of bereiding der vogten waernes
men sen datde Apices (of Helmtjes mer haer
Stof-zaed op de Stamina ruttende) de-fyn(te
Geeften ontfangen.
j i wd ek n V. '
|
'
inb: 45 |
Wanden aert en dienft der Apices; of Helm:
Re tjes met baar’ Stof zaed.
Zo drae de Bloembladen zig openen , ende
„vogtige deelen door de lucht en hitte der zonne -
8 meer uittrekken, dan berften; zeit hy (p. 256,
257, 258, 259 & 261.) de Apices onmiddelyk
open; en fpreiden haer Stof« zaed herwaerts ent
derwaerts ten dienfte der Eimbryons. Schielyk,
zeit hy, gefchied dit by de Parietaria (ot %
Muerkruid ) als men-in den morgenftond op
zyn tyd daerop paft; of, zo dit van zelf niet
„lukken wil, rake men flegtseen van de Apices
aen met de punt van een fpelde , als wan-
neer, zo ’tryp genoeg is, men zien zal; dat
het helm- ftyltje , dat eerft gerimpelt en opge-
vouwen was , fchielyk zig uit(trekt,en ’t gene
verborgen was , geopent word. Diergelyk ,
zeit Mr. Blair, ook met vermaak geobfers
veert te hebben by den Moerbey- boom, wan=
neer de vier Stamira binnen elks eigen Persan-
„thinm van ’t Katteftaartje ingewonden zynde
gelyk eene fchroeve, even als by de Parieta-
ria, met een onuitdrukkelyke vaerdigheit uit=
fehoten, verfpreidende haer ftuif-zaed als een
rook, omtrent den opgang der zonne, of voor
negene ’s morgens. Tp ten opzichte van de
8 4
8 EERrsTere BEseHouwiNc
Partetarta met dit onderfcheid, dat die,als haer
Stuif-zaed verfpreid is, het Perianthium, ’t
welk:dan tot Vrugt-zaed-huisje dient, onmid-
delyk toefluit , om ‘de tedere Embryons te be-
waren , tot hare rypheid ; maer dat het, fchoon _
'er in ’t Pertanthium van de Moerbeye geen
vrugtzaed komt, dewyl het na de verfpreiding
van ’t ftuif-zaed een ledig vat blyft, opmerke-
Iyk is,dat yder der knobbeltjes van de vrugt der
Moerbeye twee haertjes heeft, om het meelftof
te ondervangen en op te houdenl, tot het zyne
bykragt hebbe medegedeelt. En pag. 262, voegt
hy'er by, dat de Stamina en Apices nae de Stuif-
zaed-werpinge beginnen te verwelken „en de an-
dere Vrugt-zaad- vaten, als de Calix, of het _
Piftillum, dan te zwellen.
VL
Van de dienft van den Middelftyl der Bloeme.
Ten opzichte van den Middel-ftylder Bloeme,
die, eer zy bloeit, in zyne volle grootheit is,
agt hy (p. 265.) dat hy dienen zou, om de
Stamina en Apices te manieren. Dus, zeit hy,
van de Graxadilla (of Paffie-bloem) , dat, be-
vorens die opengaat, de Apices leunen op den
Stilus, die dan overend-ftaet, en in drie takken
verdeelt is, yder met een knop boven-aan ; dat
deze drie ftyl-takken , als men den bloem @-
pent, eer hy ’t zig van zelf doet, met een ftren-
ge veêrkragt zig vlak - uit van -een verfpreiden,
waer door dan de Apices zig ook komen om te
buigen en nederwaarts te hangen.
VII Van
Jil DER PLANTGEWASSEN: E]
| VIL
Van ’t Stofzaed by den Vi fcus of Morrie-zakkemi
En fchoon ’er Bloemen zyn „die ’t eene of ’t
andere gewoone deel eener Bloeme miflen, eg=
ter, zeit hy, p. 270, & 271. dat ’er geene plant
is, die geen Apices heeft of eenig middel om het
Stuif-zaed te bewaren: By den Viftus (of Mar
‚ rie-takken) wiens Pertanthium en Petala. on
fcheidbaer vereent zyn, hebbende geen Calix,
Piftillum nog Stamina, is het Stuifzaed in klei=
ne bolletjes over de binnen zyde van de Petala
(of bloem-bladen) verfpreid gelyk een geel
poeder; dit Stuif-zaed ‚ryp zynde, word zwart,
als wanneer die bloem afvalt, en ’t Stuif- zaed
door den-wind verfpreid word, op dat het ko-
“me, zeit hy ‚by de Embryons of Vrugtbeginfels,
welke op andere byzondere planten van dat
foort zig bevinden. >
VIII.
Wan *t Stuifzaed by de Boomen die Katteftaer=
… des voortbrengen , en by’t Mannetje van
(> den Dadelboom.
Ook haelt onze Schryver (p.271.) uit Mr.
Ray aen, dat by al de Boomen, die katteftaer-
tjes voortbrengen „de bloflemtjes daarvan vroeg
in ’t voorjaar bloeyen , en haer (tuifzaed ryp heb-
ben, eer dat de daar van afitaande Embryons te
zien zyn: dat het Wyfje van den Dadelboom
AS ooit
to Eerste BESCHOUWING
nooit vrugt geeft, ’t en zy ’t Stuifzaed van ’£
Mannetje daer over verfpreid zy geweeft: zulks
dat, wanneer de Egyptenaers dit verzuimen,
het Wyfje of geene vrugt met al, of niet dan
gebrekiyke of nooit ryp wordende vrugt zal
geven. In zyn Aenhangfel p: 411, voegt hy
hier ook by het Verhael van Boccone wegens
den Dadelboom, by hem Piftacium Siculum ge=
naemt, namelyk, dat, wanneer Mannetje en
Wyfje ver van elkander ftaen, de bevrugtiging
daervan aldus bevorderd word : Men wagt tot
de Embryozs van ’t Wyfje beginnen te voor-
fchyn te komen, dan neemt men een Tak van
* Mannetje, dat eerft bloeit, geftelt in een vat
met aerde, en befproeit met water, dit hangt
men aen een Tak van ’t Wyfje, latende het al-
daer tot dat de bloffems gebloeit, en de Apsces
hun Stuifzaed afgefchud „en over den gantfchen
boom met behulp van den wind verfpreid heb=
ben ; waer nae dan de Vrugt begint te zwellen,
Nog doet men dit ook op eene andere wyze,
nemende de botten van de Man-bloeifems, en
ftekende die in een lynwaed-beursje,ftrooyende
daernae dit geele ftofzaed , wanneer het droog
is, over den gantfchen Wyf- boom. De Land-
luiden zyn gewoon dit experiment te beproeven
met een weinig van dit ftuitzaed op de Vrugt-
begintfels van de Wyfjes te (trooyen, wanneer _
ze kort daer nae die zien opzwellen: zynde
ook geobferveert , dat wanneer ’ ftuif -zaad
eerder afgefchud werd, alvorens de Wyf- boo-
men hare botten beginnen te fchiesen, dat als
dan de vrugt mislakt; hierom zyn de Landlui-
den gewoon zig te voorzien van Gewone
uif-
DER PLANTGEWASSEN xr
ftuif-bloeifems , om in zulk geval met over=
ftrooying dit te gemoet te komen. Dog wan-
neer 'er-overvloed van Man-en Wyf-boomen
is, zyn ze 20 zorgvuldig wegens deze Man-
bloffems niet, om dat de wind het ftuif- zaed
dan mild genoeg verfpreid. In Srct/:en is men;
zeit hy, zeer zorgvuldig in dit (tuk, om goeden
voorraed van Man-bloflems te hebben,-en op
takken, daer ’t vereifcht word, te (trooyen.
Re
en! IX.
p Van de begunaemmaking der Vrugtzaden.
Ten opzigte van de Impregnatie en bequaem=
making der Vrugtzaden handelt de Schryver
zeer in ’t breede van p: 280 tot omtrent. p: 326
toe. En hoewel hy ten dezen aenzien zeer is
voor de noodzakelykheid van’ ftuif -zaed der
Apices, egter wil hy gantfchelyk niet gedacht
hebben, dat dit Stuitzaed door den weg van den
Stilus, fchoon die hol is „na de Vrugtzaedka-
mer zoude ingaen by de Vrugtzaden , nogte
ook door de Port van de Vrugthuisjes tot in
% vrugtzaed zoude weten in te dringen, alzo ’t
geftel der bloemen gantfchelyk onbequaem daer
toe is: dog hy acht (p: 299) dat het gefchied
door eenige uitwafem-kragt of levendmakende
uitvloeifels van ’t ftuif-zaed der Apsces by de
Landplanten, of van het taeye balfamyke Lym-
vogt der Apices by de Waterplanten. En, ten
opzigte van de wonderlyke kragt der -Uitwafen
mingen haelt hy (p: 30) by, hoe een klein
deel zuer een groote menigte van Deeg sj
eN fteekt ;
Ee
ri EERSTE BESCHOUWING
fteekt; hoe een Greintje Muskus; bewaart zyn=
de onder etlyké Ponden Styfsel-poeder ; aen 'e
zelve een fterke reuk kan byzetten, en dit poe=-
der weder aen een ander poeder „als ’t’er by ge-
mengt word; terwyl aen den Muskus geen vers
lies van gewigt te vermerken is: hoe de reuk
van weinige Violetten een goede wyl in een
Neusdoek blyft: hoede uitdampingen van fom-
mige dieren , als die van Katten enz: (ommige
menfchen doet bezwymen, terwyl andere daer
niet van weten: hoe een greintje Laudanum te
mets 25 fB bloed van een Menfch zoodanig
kan aendoen, dat zyne Geeften bedaren ; en
hy in ru{t rake , midden in eene razende en_
felle koortfe : hoe een drup Olie van Kaneel,
Munt, of Auys , een groote menigte Suiker
bedauwt, en de Lucht van een ruim vertrek
vervult. Dus ook dunkt hem zeer merkwaardig
te zyn de gefteltheid der Bloemen omtrent het
byeenhouden van de Stuifzaden der Apices digt by
de buitenwanden der Vrugt-huisjes. Hier toe
meent hy (p: 281) dat by de Corona Imperialis
byzonderlyk dienen de droppels taeye vogt bin-
nen en boven aen de bekken holte vande bloem=_
bladen hangende, op dat het Stuifzaed der 4pices
(die zo wonderkonftig aen hare ffamina han=
gen, dat ze met den minften wind allerwegen
omdraeyen ) ten tyde van ’ uitberften aen hare
Lymigheid werde opgehouden, tot dat de uit=
wafemkragt medegedeelt zy. En tot bevefti-_
ging van deze gedachten verhaelt by ook (p:
282) hoe Mr, Farrchild , denkende dat dit Lys
mige Vogt van eenige dienft ware tot de
Vruchtmaking , zonder te-weten waer in be-
ftaende,
DER PLANTGEWASSEN, 13
ftaende ‚tot beproeving daer van ‚dat Vogt quam
af tedroogen, zo drae als het zig in de bekkenhol-
te vertoonde,en bevond dat die bloem geen zaed
of vrugt gaf; ’t welk onze Autbear toefchryft
aen ’ gebrek van vogt omde Stuifzaden daar in
te kunnen ophouden. Dus (zeit hy p: 256 en 287)
is de Martagon of krul-lely, die mede neder=
waerts hangt met ligtelyk-draeyende apices, aen
den oorfpronk of voet der bladen allefints met
een lym-vogt overtogen. Dus ook (zeit hy
p: 285) heeft de Witte Lely aen de binnen zyde
harer bladen eene lymigheit, als of ze met oly
overftrekem ware: en de Orange lely, in plaets
van dat, heeft veel verfpreide ‘haertjes van bin-
nen , zonder welken het ftuifzaed, zeit hy,
gevaar zou loopen van verloren te gaen ; van
welke haertjes wederom de witte Lelyen niet
voorzien zyn. Ende Tulpen, zeit hy p. 283.
die wederom niet hangen ‚maer opgerecht {taen,
hebben wel bekkentjes, dog meeftendeel ont-
ledigt en uitgedroogt , en zyn zonder hairtjes
van binnen, als hebbende des niet noodig, ver-
mits de vallende regen en de eygene zwaerte de
ftuif- bolletjes genoeg na de Vrugt-huisjes dry-
ven kan. By den Convolvalus major merkt hy
p-29o,aen, dat, om geïyken dien{t, onder by
den voet van het enkele kelkvormige blad ‘s
holletjes geplaetft zyn. en p:29t & 292. dat by
de Oranje-bloeflems , vaornamelyk in de Maen-
den Mey, Juny en July te obferveren is, dat,
hoewel de Man-en Wyf-bloeflems , op. by-
zondere Voetftallen op de zelfde takken zig
vertoonen, hebbende de Wyf-bloeffems een
bundel fFamina als ecn fcheede, geladen met
apices
“14 EERSTE BESCHOUWING
apices rontom een vatten Stilus, {taande ophet
Vrugtbeginfel in den Calix geplactft , en de
Man-bloeffems hebbende verfpreide Stamina
met hare Apices, zonder een St:/us en zonder
een Embryo of Vrugtbeginfel, en meteen le-_
digen Calix, egter het geftel zoodanig is, dat
het Stuif-zaed der apices zo van de Man-als
Wyf-bloeifems moet nedervallen en vervangen
worden by’t Embryo: tynde namelyk de Man-_
bloeifels rykelyker dan de Wyflyke, en hare
Voetftallen fimalder, weeker , en brofler, zo
dat ze met de minfte roering afvallen, en haar _
ftuifzaed gereedelyk by de Vrugt-bloeifems op-
gevangen kan worden, terwyl in tegendeel
de Voetftal van de vrugtbloffems zeer taey vaft
zit : waer by de Schryver p: 293. eene opmer=_
“king voegt, dat, indien men by de Fruit- boor
men, als Perfiken, Abrikozen „en andere Steen-
vrugten, als mede Appelen, Peren, en Queen,
&c. (by welken zig mede tweederley bloeifem_
vertoont, welk onderfcheid, zeit hy, p:- 293.
zig ligtelyk laat onderkennen, na dat de Cakx |
of bodem van den Bloflem zig of dik-vol of
ledig vertoont , even bevorens het bloeyen) te_
veel Man-bloeflems bevind na rato van de wyfe_
Iyke, en dat eenige Jaren agter-een, dat men
dan bedacht moet zyn op middelen „omde booe_
men vruchtbaerder te maken, door melting,
fnoeying, of anderfints. È
sl
DER PLANTGEWASSEN. Îf
er Seb den
Hoe eencaalde Bed Aerde aen allerley byzonder
Gewas zyn Voedzelvogt verfchaffen kan.
‚Van dit overwonderlyke en genoegfaem on=
navorfchelyke Werk der Nature in de bevrug-
túging der Zaden, gaet Mr. Blair over tot het
„wonder-wyze beftier en onderhoud van den al-
_wyzen Werkmeetter omtrent de Plant-groeying.
dier toe brengt hy p: 341. vooreer{t in aenmer=
ing, dat, op een zelfde bed aerde een hand-
vol verfcheidene zaden gezaeit zynde, yder zyn
byzonder gewas , onderfcheiden in geflacht,
foort, fmaek, kragt. enz: voortbrengen zal;
na mate van de onderfcheidene porien , fa-
mên- weeffels, en vorming der zaden, om
_ zulke of zulke deeltjes , die anders in de Lucht
mooglyk. vervliegen zouden, by de Wortel-
mondtjes in te laten ; en-_dat derhalven het zaed
eftelt zynde in een welbereyden grond, op
bequaine diepte in de aerde, en in behoorlyke
ruimte tot het fchieten der Wortelvezels, flegts
gevoegelyke Vogt en warmte behoeft om ver-
der op te groeyen tot het gantfche famenftel
van de Plant.
ADLER
| pe
Van 2 Vrugtzaed en deszelfs Umbilicale v at.
Ten andere vermeld hy (p: 342, 343, 344; &
345-) dat alle Vrugrzaden cen Uwmvilicael vat
of
Pe) EERSTE BESCHOUWING
of Placenta hebben om haer te voeden van haer
eerfte vorming af tot dat zy ryp zyn, ’t zy eene
gemeene Placenta voor vele zaedtjes,of eene voor
yder byzonder zaed. Dat het Melkagtig Sap ryke=
Iyk opvloeyende in den Pedikel (of Voetftal),
beneden de Capfula of ’t Hoofd by de Articula=
Zie ontfangen word in een groote menigte van
kleine gelykftreekfche pypjes, die, opklimmende
langs de zyde van de Capfula, dat Sap ver=
fpreiden in elk der onderfcheidene Placenta
(of moederkoeken ) ; zynde deze Pypjes we-
derom onderdeelt in een groot getal van nog
dunder pypjes, welke zig regttreeks {trekken na
de byzondere zaedtjes; zo dat het, zeit hy,lig= —
telyk te begrypen is, dat het Zaed de Quizt-
effentie (of het eel{te) van de ganfche plant is,
vermits dus keurlyk afgefcheiden. Hoe fyn en
teder moeten nu wel deze buisjes zyn,die door _
de pories van ’t zaed dringen, den Zaed-wortet —
vormen, en verder de twee kleyne fyne zaed-
blaedjes en den gemeenen rok? Hoe wonder-
Iyk is de Voetrftal gevoegt aen het hoofd ? {chei-
dende zig daar niet van af,‚bevorens al de zaden
gevult zyn ; want defteel kan men ligter breken,
dan de inleding tuffchen ’t hoofd en den Voect-
ftal, eer de zaden ryp zyn: gaende dit net ge= «
lyk -redig aen de Placezta’s in de dieren. Dog
zo dra de Zaden ryp zyn geworden ‚verlaten ze _
haere Placenta, even gelyk een bloedzuiger af-_
valt van ’t velgat, dat hy gemaakt heeft, zodra
hy vol gezogen is, of gelyk de Navel -(treng —
van de meefte beeften, voornamelyk de Vier-
voetige, van zelf afvalt, wanneer de vrugt ge- —
boren is. Dit is nett te zien in breede zaden,
welke
DER PLANTGEWASSEN. 17
welke bezondere Placenta’s hebben ; dog zul=
ken, als Erten, Boonen, enz: worden gevoed
door een gemeenen ftreng , gaende van den Pe-,
dikel tot het punt langs de houwe of peuluwe
hebbende op yder afitand een klein uitzetzel tot
de voeding van yder zaed. Deze Placenta is by
een zekere lymigheid hangende aan ’t oog van.
den Boon of Erte, uitfchietende twee foorten
van vaten, ’t eene vat om de gemeene rokken
te voeden, en het andere om het zaed te voeden,
zynde dit laet{te vat-een: verlengt deel van de;
Placenta ,°t-welk door den gemeenen rok. of.
fehil doordringt by ’t foramen, en eindigt in’
punt van den Radikel , voerende van daar, het
voedfel door de Liobben „of het tweedeelde
Lichaem van ’t zaed ; terwyl, ’t gene overtol=
lig is , wederkeert by de aderleiding tot de Plam
centa. Hier uit kan men zien, zeit onze Áx=
thear , de wonderbare Voorzienigheit en. Âl-
macht vanden Schepper „in ’t verzorgen dat yder
foort zoude zyn, als of het ware een Aeneen-
fchakeling en vervolg van elkander : want in
dezen deele is het zaed niet anders dan een af=
gezondert deel of Bottje-van den Boom ,’t welk
geformeert zynde by den Boom, een _wyl ge-
voed word met hem, als of ’t ware Beez van
zyn Been en Vleefch van zyn Vleefch, tot dat
het verkryge een’ behoorlyke: grootte, en in
ftaat zy om voedfel voor zig zelf te vinden,
zynde voorzien met een mond.
hk XII.
Van de groeying der Zaden in de Aerde , tot de
Lobben of Zaed-bladen boven dei grond komen.
B De
18 EERSTE BESCHOUWING
Dit zaedtje in den grond gelegt zynde,fterft, —
(zeit Mr. Blair p. 346.) van een Zaedtje te zyn,
en leeft om een Plant te worden; en dat zelfde
vat, by welk het zyn voedfel kreeg van de
Moederplant, dient nu om desgelyks het voed-
fel-fap van de Aerde te trekken, vermits het
punt van den Radikel niet anders is als ’t afge- —
brokene mondtje van den Pedikel ofte Placenta —
van de Moeder-plant. Als nu de Deeltjes —
in het Zaed-plantje, door de onderaerdfche.
broeying en warmte in beweging raken, word _
dit mondtje verwydert, en bequaem gemaekt _
om nieuwer Voedfel- deelen van de Aerde te —
erlangen. Dit foramen of deze Opening is hier. —
van een byzonder gebruik, want de Voedfel- —
deelen hebbende vryen toegang tot den mond _
van den Radikel of Wortelpunt, en zynde een= |
mael aen ’t vloeyen geraekt, zo volgt ligtelyk —
Es
% eene deeltje op ’t andere, tot dat ze raken —
aen de verdubbeling van ’t Worteltje, alwaar _
de twee Liobben geformeert zyn ; en aldaer be-
paelt zynde by den gemeenen rok van ’t zaed, —
maken zy nieuwe Canaelen , by welke zy met _
grooter kracht wederom keeren, zynde gedue- _
rig gevolgt by een nieuwe toefchieting van deel- —
tjes, waer door ze al verder en verder zig uit=
ftrekken, makende nieuwe Vaten, by welken
zy wederkeeren na ’t uiterfte van de Lobben;
en dus telkens voortgaande en wederkeeren= _
de, (trekt eensdeels het Worteltje vzig uit, te
mets twee of drie duim lang, en erbreed de
Lobben zo ver van elkander, dat de buitenrok
of fchil komt te berften en af te vallen ag
us
DER PLANTGEWASSEN,. 19
dus komen de Lobben of Zaedbladen zig vry
uit te -breiden,en ’t hoofd boven den grond te
verheffen. - /
XIII.
Van de verdere Groeying vant Zaed ‚tot dat het
eene Plante werde.
_Weyders (zeit hy p. 348. & 349.) dat het
„Sap in den beginne eenigen tyd omloopt tuf-
“ fchen ’ Worteltje.en de Lobben „ tot dat de
deeltjes genoeg verdunt en bereid zyn onder
het doorwandelen.door de byzondere Capillaria
of Vezelbuisjes. Als dit nu verrigt is, gaet het
Sap hiet meer, zeit hy, zydelings, maer regt
opwaarts in het Cezter, gelyk de meeft ver-
dunde deeltjes van alle Vogten doen, en traps=
gewyze trekt het voort, en zet de, pluim uit,
tot dat hare twee bladeren ten volle zyn uitge=
„zet. Van nuaf,nu’t Sap regt opwaerts fchiet,
en zyn vorigen gang verlaet, beginnen de Luob-
ben of Zaed-bladen terftond af te vallen , zo
„dra de Pluim is toegenomen , en kragtig ge=
„worden. Zo dat nu de Circulatie vervolgt van
«het Worteltje tot de Grondbladeren en Steel,
“en van-daär weder tot het Worteltje ; waer
door ze beiden toenemen; en „terwyl het Wor-
teltje grooter word, vermeerderen de Mond-
tjes voor de Voedfel-deelen. En pag. 350. &
351. meld;hy ; dat ’er dus door. de Mondtjes
der Worteltjes toevoer en voorraed. komt van
Voedfel- fap, om al de buisjes van de Plant-op
te vullen ; en indien eenigen van die Voedfel-
2 deeltjes
zo EersTE BESCHOUWING.
deeltjes al te fyn zyn geworden voor de Poriës
“van de zydeelen der buisjes om den aenwafch
en groey der Plante te bevorderen , 20 vervlie-
gen die in de Lucht; die ’er in paffen, blyven
daer hangen, en die te grof zyn, keeren we
der ,om byeen nader omloop bequaem gemaekt
te worden.
brb en, |
Van de tweederhande Zelffrandigbeid der Plan —
ten, als Hout-agtig, er Kruidagtig; en
bare byzondere Groeying en
Wortelimaking.
Belangende de onderfcheidene Zelfftandigheid
der Planten, zeit hy p. 352 , dat ze zyn of —
Hout -of Kruid-agtig, en dat de laetften meeft —
beftaan uit het Parenchyma (of Vleefchige), «
en uit het Merg; hoewel ook fommigen geen —
Merg hebben, maer hol van binnen zyn. Dit
Vleefchagtige beftaet uit een zelfde Weeffel, van
gelykftreekfche Buisjes, voorzien met byzondere
breede opene vlakliggende of uitwaarts (trekken-
de poriën, gelyk de fchil der Boomen; en is flegts
bekleed met een zeer dunne uitgeftrekte vliezi- —
ge zelfltandigheid van buiten , gelyk het opper=
vliesje het menfchen-vel bedekt. By die van
deze foort klimt het fap op in een groote vry- _
heid en overvloed , waar door ze gemeenlyk
in een zelfde Saifoen hare bloey- en ryping-tyd _
hebben; waer na dat gantfche geftel, namelyk
ftruik en blad, onmiddelyk fterft. Indien nu
de Wortel, die hard en houtig word , in ’ zel
einde
DER PLANTGEWASSEN. 2
einde van’tSaifoen mede fterft;dan is’t een Jaer-
plant, en kan niet dan by zaed worden voort
geteelt. In-anderen vervalt wel (zeit hy p.353-)
het Plantgeftél, dog de Wortel blyft levendig
en vleefchig ; wordendedan een Durende Plant
eso, en in de Herfit komen’er nieuwe
tten ‚voor den dag; welke botten kloeker
wordende by ’t formeren van nieuwe gelyk-
ftreekfche pypjes , ter. oorzake van de aenhou-
dende opklimming en weder- omloop van het.
Sap nae en van den Wortel, aldus in ‘t voorjaer
_de nieuwe Buisjes in ftaet ftellen om nieuwe
uitfcheuten te doen; en die in ’t eerfte jaer
{legts een Stam voedden, zullen ’er in ’t vol-
gende jaer te mets twee , drie, of vier bedie-
ren, Dog onder de Jaer-planten , zeit hy;
hebben fommigen een vezeligen Wortel , en
deze bereiden doorgaends zeer drae haren Steel,
daer nae den Wortel , welke lang en dun zig
zelf uittrekt tot twee, drie, of vier duim regt-
nederwaerds: dan werpt die Wortel een groote
menigte dunne Vezeltakjes fchuins rondtom uit,
om van allerwegen Voedfel-deeltjes te verkry-
gen, en na ’ hart toe te voeren; welke dan
regtlireeks opklimmende zig {trekken na de
weinige Grondbladeren 5} terwyl het overtollige
wederkeert tot de formering van meer en meer
Wortelvezeltjes.
XV.
Wan de Wortelmaking by de Planten. a
Dus klimt en daelt het Sap (zeit hy p: 354-)
8 B 3 ge-
22 — EERSTE BESCHOUWING
gedurende omtrent twee of drie Weken,nemen- _
de de Struikfteel ondertuflchen nog zeer weinig
toe, zynde de grootfte Voorraed geweeft voor
de Wortelvezels. En dus worden in de Plant-
groeyingen allereerft de Voedfel-buisjes met
hare vervangvaetjes geformeert , terwyl de
Grond-bladen in dit geval flegts dienen voor
omloop-vaetjes tot Verdunning en bereiding der
Vogten. Even gelyk by den Zonnebloem,
hebbende een Zaedtje van omtrent twee derde
grein gewigts ‚in den tydt van omtrent 2 maen-
den, terwyl de Wortel-deelen en haere Vezel-
ftruiken rykelyk in den grond fchieten, en ’er
voorbereiding gemaakt word om al meer en
meerder fap te konnen ontfangen , niet boven
vier of zes bladen boven den grond zig ver-
„oonen.
XVL
Van de Wortelmaking by de Faerlykfche Vleefchige
ortets.
Dog nog anders (zeit Mr. Blair p. 356.)
fchynt het geval te zyn by de Vleefchige w
tels , die men Jaerlykfche noemt, hoewel ze
doorgaands tweejarig zyn, vermits het eene
Zomergety tot groeying van den Wortel (trekt,
enhet tweede tot volmaking van het zaed , waer
nae zy (terven ; uitgenomen fommigen, gelyk
de Radys, die in één Zomergety beyde Wortel
en Zaed voortbrengen: Want deze Vleefchige
Wortels doen byna al haer werking om eerft
den Wortel te formeren, fchietende alleen!yk
eenige
or-
8 #
DER PLANTGEWASSEN. 23,
eenige grond-blaedjes uit ten dienfte van den
Omloop van ’t Sap : welke groey-wyze de
Schryver aldus zig verbeeld. Het punt van ’t
Worteltje vry wyd zynde geworden, en be-
quaem voor een groot deel Sap, zo zouden de
fyníte deeltjes daer van, regtftreeks opgaênde,
ftrekken tot voedfel van de oppervlakte, ter-
wyl de groflte en waterigfte zydelings fchoten,
en ’% vleefchige van ‚den Wortel vormen : de
Voedfel-buisjes zouden in haar opklimmen een
boog maken, en inwaerds gekromt zynde we-
derom afdalen, zonder tot aen de oppervlakte
te reilen ; dog, na twee of drie omloopen ,zou=-
den de fynfte daar van in de gelykftreekfche
Buisjes na de oppervlakte verder medegevoert
worden. Dus is het generalyk , zeit hy, by de
Knol-rapen , dat de grootfte knollen de kleinfte
Lof-kroon hebben; zynde ook daar by (regt
anders ais by de meeften van de andere Vlee-
fchige Wortels) het Vleefchige fponcieufch,
minder fubtiel, en wâterig, en de fchil van een
vafter Weeffel en heetter van fmaek. En tet
gelegentheid dat de gedachten op de Raep valt,
zo voegt hy p. 357. hier by den zeer aenmerke-
Iyen aenwafch van een Knol, volgens ’t opge-
ven van Dr. Desaguliers aen de Koninklyke $o-
cteteit, behelzende,dat in zes weken tyd, van
| 2 July 1702 tot 12 Aug. van een enkel zaedtje
een Knol quam van twee pond en 14 on-
cen ‚ en dat volgens deszelfs rekening.een
‚dezer zaden was toegenomen tot 6716ca
mael zyn eigen gewigt in 6 weken ; en ’
gene nog merkelyk ki loopt, dat een Aap
ere
24 Eerste BESCHOUWING
dere:Knol op 21 O&tob. uitgetrokken , * tien _
en een half pond woeg.
XVII.
Wan de Wortelmaking by de Tweejaerige
Planten.
Voorders, zeit hy p. 353, zyn ’er ook an»
dere tweejarige Planten , welken eerft het Loof
formeren. tot zyn volle lengte eer de Wortel
veel aenwafcht: Dus gefchied het by de Uyens
of Ajuin; waerom ook de Hoveniers gewoon=
Iyk het pypige Loof nedertrappen , om den
Groey van den Ajuin te bevorderen. Bydezen
heeft wederom het Sap een byzondere circulatie
in den wortel of Bol, behalven die welke ge-
meen is aen Wortel en Plant te gelyk 5; want _
yder van de Zy-fchilfers, waer uit de Ajuin-bol
beftaet, heeft zyne bezondere buisjes, die men
zelf met het oog onderfcheiden kan ,in welken
het Sap, dat eigen is voor de fchilfers, op-en _
af -klimt : hoewel de Autheur niet ontkennen —
wil, dat er ook moogelyk vezel-pypjes tuf-
EEE ARES EA
een
fchen de Schillen zyn ‚waer door ’t fap van de
\ eene —
N Zulk een Zwaerte. van
een Raep zal menig mogelyk
zeer vreemd en als onge-
looflyk voorkomen „ ge-
Iyk ’t ook my weleer zo
toefcheen, dog nu kan ik
met velen getuigen, dat we
voorleden Jaer Ao. 1726.
door geftoofde {nippels van
een enkele Raep van ruim
8. pond , welke uirnemend _
vaft van flof, fchoon van
fmaek, en hier te lande uit
Duitfch - zaed gewonnen was,
met ons veertienen behoorr «
Iyk vooreen Voorgerecht ge-
fpyzigt zyn.
DER -PLANTGEWASSEN, 2$
eene fchil inde andere mogt geraken „en eindes
1yk opklimmen na de plant zelf.
XVIII.
Ver. abn e van den Omloop der Plani fa
Eb as van't Bioed in den Menfch. in
vit Aldus vergelykt Mr. Blair (p. 359.) den
Omloop van % Sap in de Deelen van eene Plant
met den „Bloeds-omloop in fommige deelen
van ’ menfchelyke-Lichaem. Dus, zeit hy,
maekt in het Hart het bloed in den Kroon-flag»
ader een korten omloop in zyn Vleefchig deel,
en keert weder by den Ader van dien zelfden
naem. In ’t Abdomen ontlaften zig de Slag-ade-
ren van den grooten Darm (Goluz) en ’t Darm-
fcheidel Cof Mefenterium). in den Poort -ader
(of Pena porta), loopende het bloed van daer
agter by den Hollen-ader wederom in het Hart,
De Tuflchen-ribbige Slag-aderen in de Borft
ontlalten zig in de aderen van den zelfden
naem, welke wederom ’ bloed by den paer-
gien” ader (of Vena azygos) na ’t Harte zen=
en. =
KIK:
Kat % Vogtfpillen by Uitwafeming.
Wyders wil hy aengemerkt hebben, dat de
Wortelen „ vermits in -den grond liggende,
weinig {pillen by uitwafeming ‚ en dat de Plan-
tzn-boven: den grond mogelyk meer als de
B helfte
46 EERSTE BESCHOUWING
helfte van hare omloop- of Voedfel- deelen by
uitwafeming in de Lucht quyt raken : hier toe
verhaelt hy p. 360 & 361. een Experiment met
een Tabaks-plant , welke uit den grond getrok-
ken zynde in zyn volle kragt, als ’t bloeyen
over was en (ommige van de huisjes vol zaed
waren, hoog bevonden wierd negen voet, en
zwaer zes en een vierde pond: deze geplaetft
zynde onder fommige Planten, daer de zonne-
firalen den wortel niet konden raken , woeg,
verflenft hing, flegts drie en drie vierde pond,
en had alzoo 2! pond verloren : Waer uit de
onzigtbare Transfpiratie, 1o wel by de Planten
als by de Dieren beveftigt word. Dat nu de
Poriën van fommige Planten opender, en van
fommigen meer gefloten zyn, als mede dat de
eene of andere Plant min of meer vlugge Sappen
heeft, kan tot oplofling verftrekken van fom-
mige Verfchynfels,
XX.
Van de byzondere Vogtfcheiaingen tot Schil,
Hout, Pit, Bladen, Bloemen,
Vrugt, en Zaed.
Ook verdient het zyne opmerking , ’t gene
Nr. Blair p. 363. aenhaelt, namelyk , dat gelyk
van eenerhande enkel voedfel (als Water en
Gras voor een Os, Koe, Paerd enz.) in het
dier geformeert word Vel, Vleefch, Been,
Kraek -been, Vliezen, Bloedvaten, Zenuwen,
&ûz, alzo mede uit dezelfde Aerde in gen zelf=
den
«
x
nae verloop van 72 ueren,als wanneer het loof _
DER PLANTGEWASSEN. 27
len Boom geformeert kan worden Schil ‚Hour,
Pit, Bladen, Bloemen , Vrugt, en Zaed,
door de byzondere Affcheidingen in de byzon-
dere Vaten. , *
XXL.
Hare)
__ Alle Boomen, zeit hy verder p. 37t, zyn
ra ten opzichte van derzelver Wortel,
Tronk, en Takken; dog hebben ook eene by-
zöndere Jaer-groeying, terwyl, in ’t Zomer-
faizoen, Lof, Bloem, en Vrugten zig vertoo-
nen ;’t gene alles doorgaends in den Herflt we-
derom afvalt ; hoewel ook fommig foort hare
bladeren nooit zoo gelyk ftrooyen, datde boom
naekt werd , maer wel trapsgewyze, als ’er
weder nieuw Loof uitfchiet, welk foort men
altyd- groene Boomen noemt. ze
XXII.
die
ee
Van de byzondere Faer-groeying.
Van de Baftgroeying van ges Boom,
{Ten opzichte van de Deélén der Boomen,
zeit Mr. Blair p. 372, dat de Baft van den
Boom te famengeftelt is ten deele uit kleine
Blaesjes ineengetroft; dat, als de Plant groeit,
de Baft droogt en de blaesjes verdwynen ; dat
onder deze Blaesjes gelykftreeks gemengt zyn
eenige houtdgtige fibers of Buisjes ; dat het
Vleefchige van den Baft, beftaende uit onrally-
_ keen velerhande Blaesjes aeneengetroft, mee-
ge ftendeel
28 EERSTE BESCHOUWING
ftendeel geftelt is na den binnekant, hebbende
werfcheidene foort, van Vogten in zig: en p.
„ dat hare Fibers, net-agtig onder een gewe-
ven „de gelyk(treek{che fibers van de Jaerlyk=
fche aenvoegfels of toelage in hare plaets bewa-
ren: en dat het verfchil tuffchen Balt en Hout
voornamelyk beftaet in de losheid van Weeffel,
en in de tuflchenfchietende uitwerp-leiders
voor de uitwafeming by den een, en in de Ge-
flotenheid der Gelykftreekfche Fibers by den an-
der. En, p. 375, dat de Baft ook zyne eigene
Vaten heeft voor zyn eigen Voedfel, of gemeen
voor ’t voedfel van de Jaerlykfche Toelage;
en ’t zelfde Sap, ’t welk voormaels Blad,
Bloem, en Vrugt bevorderde , verftrekt in ’
Winterfaïzoen om Balt en Hout te doen aen-
waflchen, en om, by menigvuldig omloopen,
te beter verdunt en bereid te zyn tot uitfchie-
ting van een nieuw Jaer-gewafch in ’t volgende
„Saizoen. DN
XXIII.
Van ’t Hout van den Boom,
Het Hout van den Boom, zeit hy, voorna-
melyk te beftaen uit een Jaerlykfche toevoeging
van gelyk-ftreekfche holle Buisjes tot den
op-en af-klim van het Sap; en p. 376; dat de
Verhooging van den Boom ontfpruit uit de
Lent-of Herfft -fcheuten ; en dat de Jaerlyk-
fche toelaeg of krings-aenwafch der gelyk-
ftreek{che Buisjes (waar door de dikte toe-
neemt) geformeert word gedurende de Winter-
en
DER PLANTGEWASSEN, Ie
en Zomer-Solflitien: 10 dat ’ér, het gantfthe
jaer door, werk genoeg is om den Omloop
der Sappen te onderhouden, en geen tyd voor
der zelver Stilftand: zulks dat van de Sap- deel-
tjes, die by de Wortelmondtjes ontfatigen zyn
tot voedfel van Bat en Houtenz: het overtol-
lige, of uitgezonden word by den Baft, of in
de Píts-Holtens fchiet, of by de Ader-buisjes
tot den Wortel wederkeert, wordende alzo de
gant{che omloop vervordert.
XXIV.
Van het Pit.
Het Pit merkt hy flegts aen als een afleefél
of een Secreet-vat voor de overtollige uitwerp-
deelen, die onbequaem voor den omloop zig
bevinden : gelyk ook „terwyl Baften Hout jaer=
Iyks ‘dikker worden , het Pit integendeel ver=
dunt „ zulks dat het metter tyd als indroogt.
In de eerfte Jaren, zeit hy, beftaet het Pit uit
kleine doorfchynende Bel -agtige Samenvoeg=
fels gelyk het fchuym van eenig Vogt.
XXV. os
Van de Uitbottingen of Knoppen.
Ter aanzien van de Uitbottingen en Tak-
fcheuten, zeit Mr. Blair, p: 377, dat, gelyk
de Zaden het eer(te beginfel der gant{che Plan-
te vervatten , alzoo mede de Uitbottingen of
Knoppen de eerfte Liniamenten eN
oms
30 Eerste BESCHOUWING
fommige deelen: Dat ’er driederhande Botten
zyn, (1) die voor ’t Hout, (2) die voor den Blof-
„fem „en (3) die voor het Loof of de Bladen: Die
„voor het Hout, zeithy ‚p: 378 zyn gemeenlyk aan
de T'oppunten, of fomtyds aen de zyden van de
fcheut van’t laatfte Jaer ,byzonderlyk aen ’tbene=
„den-deel , wanneer zy met de bladen beurtwyzig
geplaetst ítaan; dog indien zy by tuflen-w ydrens of
in paren geftelt zyn ‚dan vind men de Houtbotten
altoosaen de T'oppunten, als een flot voor het
verder groeyen in dat Saifoeri. Alsde fcheut fterk
is,en in een goeden grond ftaet, zo zullen íom-
tyds twee of meer van deze Hout-botten door-
fchieten,en te mets ook de Blader -botten tot
Hout-botten overgaen. De Bloflem-botten ftaen
meeften-tyd aen‚’t onderdeel van de laetst-jaer-
fche fcheut , of vandie van ’tjaerte voren; want
de Hoveniers willen,dat ze gemeenlyk twee Jaren
tot hare formering noodig hebben, De Blader-bot-
ten komen voort uitde vleugelsder Bladeren aen
den,V oet van de Blad-íteel van ’t laettte Jaer.
XX Vv )
Van de Tak-fcheuten.
Sommige Boomen fchieten in een Zomer fai-
zoen flegts eenerhande T'akfcheute, als de Per-
fik enz. dog gemeenlyk (zeit hy p: 379 ) fchie-
tenze tweederhande , namelyk Voor-en- Naet=
jaers-fcheuten. De Voorjaarfche nemen toe
van Jazdary tot in ’t einde van Mey of begin
van Jury, en houden dan op. Elke fcheut
heeft ook driederhande /ubftantie, als een Baft,
y die
Der PLANTGEWASSEN. Ed
Û k \
_ die zeer dun is, een Legfel van Hout-fibers,
eneen Pit; welk laetfte by fommigen, als den
… Vlierboom; het grootfte deel uitmaekt. Als
de Scheuten vol-zet zyn, hebben de Hout-fibers
__ van den Boom, zo by den {tam als Takken,
ook een geringen toezet gekregen; de Schik
is ook proportioneel gedikt, dog de Pits-ruim:
te is ingedrongen ; en als dan is het, dat de
Wortelvezels op nieuws”beginnen uit te fchie-
ten : als dan is ’t ook dat fommige Botten
voor % volgende Jaer geformeert worden. In
den Maend van July word de bereyding ge=
maekt voor de tweede. Witfcheuten , geduren-
de welken tyd men (volgens ’ berigt vanden
zeerervarenen Hovenier Mr: 7h. Farrchild)1o
_fecuerlyk eenen Boom verplanten kan, alsrin
den Winter, mits bewarende den Wortel voor
de Luacht en ’t opdroogen. In ’t begin van July;
zeit hy p: 380, beginnen de Herfst-botten-uit
te fchieten , terwyl de Wortelsvezels ophouden
van groeyen :. ondertuffchen lengen de. Herfst=
fcheuten „en Vrugt en’ Zaed word srypy
beginnende Baft en ‚Hout genoegfaem ‘nieu
te dikken voor heteinde van September 3
wanneer Vrugt en Bladeren beginnen af te-val-
len ;‚na ’t welke. wederom de Wortels-een
nieuwen, toezet van Wortelrvezels. bekomen.
_ Deze afval van Vrugt en-bladeren „ {trekkende
tot de beter wederkeering van’t Sap nade Wor-
tels, ten dienfte van ’t Vegetative (of Groei-
leven) is hier zo min vreemd te dunken, als
by die van fommige Dieren :de Meefte fchilfer=
vilfchen verwiffelen Jaerlyks hare fchobben, waer
van zein ’teene Saifoen,fcherp en ruig , en in
32 BersreBescHoùwiNé
’ andere zeer glad zyn. De Kruip-dieren, als
de Slangen, leggen haer vel af, en-de meefte
Vogels hare Veders; de Harten en Ree-bok-
ken hare Horens: en „zeit hy, zo men ’ ob-
ferveren wil ,de Menfchen-haren op het-Hoofd
dueren niet boven twee jaren , en zelden zo
lang; voornamelyk by jonge Perfonen.
XXVII
Van de Bladen. |
„De Bladen, zeit hy p: 38r. fchieten’ beurt=
wyzig of gepaert uit, en zyn nict alleen tot
Gieraed, maer ook noodig tot befchaduwing
vande Vrugt, want byaldien by ongeluk de
Bladen van de wormen afgeknaegt of van de
blikfem- vlammen verbrand zyn, zo valt de
Vrugtaf, of, zo zeal ryp word; is ze droog
en fap-loos; en daerenboven fchynen de bladen
ook dienftig te zyn tot ryping en verdunning
van ’t Sap voor de Vrugt en ’t Zaed in ’t Zo-
merfaïizoen „door hare menigvuldige omloopen ;
zynde dus ook met-een bequamer voor de fzb-
flantie van ’t Hout en den Baft in ’t Winter-
faifoen, wanneer de Poriën en Buisjes; veren=
gert-zynde, de grover fappen niet zo wel zou-
den konnen door-of in=laten. |
XXVIII.
Van de Wyngaerd-botten.
, En, fchoon by de-meefte Boomen en a
en
eens:
DER PLANTGEWASSEN. 33
_ ken de bloeifems gemeenlyk geformeert „wors
den in Botten van een of twee jaer oud „ egter;,
zeit hy p: 382 ‚geeft de Wyngaerd zyne Vrugt-
botten aen zyne Voor-jaers- en te mets ook
aen de, Naejaers-fcheuten van ’t zelfde jaer.
De Botten op de Voorjaer-fcheuten zyn vol-
vormt-in den vorigen maend July. Dat ook
wel in een zelfde Jaer de Botten en daer uit
voortkomende Loten kunnen geformeert. wor=
den, kan men, zeit hy „ daer uit opmaken, dat
fommige W yngaerdeniers den Wyngaerd jaer=
lyks tot op den grond toe affnyden , op dat niet
het fap ‚dat ’s winters- door den gant{chen
Boom zoude omloopen, te zwak werken zou
aen den, Wortel, De: Poriëg van de Vezel-
moudtjes der Wyngaerd - wortels, en de Buis-
jes van daêr opgaende, zeit. hy, zyn 20 wyd,
dat ,indjen.men in ’t Voorjaer een rank dwers
affnyd „en daar op een ‚glazene pyp zodanig
paft, dat ’er geen uitvloeyend fap van verfpil-
Jen kan, men daeglyks ‚na -mate van de min
of meerder hitte , het fap zal zien -ryzen en
‚
dalen.
Bidet use LNRAKst
ej Van de In-enting en Inoculatie,
Ten opzichte van de In-enting, die gemeen-
lyk in de Maenden February, Maert, en April
gefchied, wil hy ‚p. 393. dat ‚onder het inlyven
van het Ent-fcheutje in den Ent=tak, het Sap _
eerft uitvloeit tot by den ingekerfden Stomp, en
aldaer een Gallus hagen ‚ tot dat het zee
34 EERSTE BESCHOUWING
fap zyne opening en weg vind in de buisjes van
het Ent-fcheutje. En ten opzichte van de Zx-
oculatie , die gemeenlyk in ’ laettte van Juzy
of in ’t begin van July gefchied, wil hy aenge-
merkt hebben, dat, by het in-oogen van een
Bont-blads-bottje in een Effen blads (tam, bin-
nen weinige jaren de Bont-geftreeptheid zig
verfpreiden zal over den gantfchen Stam, bo- _
ven en beneden de in=ooging, (trekkende dit
tot geen gering bewys van den Oxzloop van ’t
Boom-fap.. Dit, zeit hy, zoude eerlt geob-
ferveert zyn by Mr. Wats te Kenfington, om-
trent 18. Jaren geleden , en federt.g Jaren
by Mr. Fairchild, als mede federt eenige Jaren
by Mr.Bradly, hoewel Mr. Laurence voorgeeft
het allereer{t gevonden te hebben. Hier toe
verhaelt onze Schryver. (p- 384. 385, & 386. )
twee zeer merkwaerdige Experimenten; het
eene gedaen by Mr. Eairchild Ao. 1717, in Ju-
ly, genomen by een Jasmynboomtje met efte-
ne bladen, zynde oud en vry hoog, beftaande
uit twee tronken uit den wortel opryzende, die
aen den grond, daer ze beiden onder de aerde
bedekt lagen, omtrent een voet van-één ver-
fpreid waren. Hy in-oculeerde een Bont-blads-
bottje in een dezer Stronken, welke vier voet.
hoog was: Voorleden jaer (zynde toen Ae 1719)
fchoten ’er eenige fcheuten uit, die fraey bont
waren, en ’t jaer daeraen quam ’er ook eenige
bontigheid op dè bladen van den anderen tronk,
die boven de zes voeten hoog was ; waer uit
op te maeken is, zeït hy, dat niet alleen het
Sap op-en af- klimt in een zelfden tronk „maer
ook door de gant{che Plant in een geen a
an
DER PLANTGEWASSEN. 35
ftand zig verfpreid 5 zulks'dat sin dat Jaer zig
bontigheid vertoonde op bladen; die ‚niet min-
der dan twaelf voeten afftonden van die plaecs
daer ’ bottje ingelyft was: :En vermits het in=
gelyfde Takje zyne byzondere Sap-fcheiding in
zyne buisjes heeft, zo word altyd (’t gene aen-
merkelyk is) de Vrugt van den zelfden aert als
xt Ent of zyne Moederftam; en veraert nooit,
dog verbetert wel in fynheid: van Vrugt-
fmaek ; terwyl nogtans de be-ente (tronk. wel
deel neemt van den aert van ’t Entje of in-
geoogde ; by. ’t omloopen: van het Sap; gelyk
in ’t bovengemelde geval vande bont -verfprei-
ding over den gantfchen Boom: Het tweede-
Experiment of geval „t gene by Mr. Bridgiman,
Hovenier tot. Hertford „ gebeurt is, is niet min=:,
der merkwaerdig ; want als deze een Bont E-
glentier-takje inlyfde op een Hulft, zo ftierf
het inlyffel ‚dog de bontigheid verfpreide zig
daer nae nederwaerts aen den zelfden I'ronk.-
XxX.
nd Van de Omkerving:
xr gene onze Autheur-(p-386. & 387) be=
langende de Circumcifre (of Omkerving) ver-
haelt, is mede zeer aenmerkelyk , namelyk dat
Mr. Fairchild ‚hebbende in zyn tuin eenen Ley-
Peereboom aen een Muer,gedeelt in drie Hoofd-
tronken, Ao 1717, in den maend Mey of kort
te vorên, op twee plaetfen , omtrent drie duim
van-één, yder tronk omkorf, en den haft tuf=
fchen de inkerving EAN tot vry nackt op
sf 2 er
36 EERSTE BESCHOUWING
het hout. Inden volgenden September 7wol de
fchil of baft boven de inkerving vry wat op.
’T' volgende Jaer bragt egter de Boom rykelyk
vruchten voort; Maer zo lang de fchil nog vaa
elkander gefcheiden bleef , quamen ’er geene
Hout-fcheuten, fchoon wel rykelyk Bloffem en
Blader-botten 5 zo dat het Sap, dat te voren de
hout=fcheuten voedde, nu gefpilt wierd aen
den Bloffem en de Vrugt- botten. Niet lang daer
nae begonnen de Asbers van den Baft zich uit te
ftrekken, en aen de zyde nae den muer toe van
boven en van onderen aen de twee zyd-takken
te vereenen, en federt bragten ze minder Vrug-
ten voort,en begonnen wederom Hout =fcheu=
ten te maken ; dog by den middelften Hoofd-
tak bleef de baft nog ongefloten, en deze vol-
herdde in ’t rykelyk vrugt-geven ‚zonder Hout-
fcheuten te maken, terwyl hy ook eerder in ’
voorjaer bloeide , en-wederom omtrent drie
‘weken vroeger zyne bladen ftrooide. Van 't
begin van September ‚na ’t zetten van de Herfft-
ícheuten zag men klaerlyk de aenwinnende
kringbanding van den Baft by een nieuwe zjvel-
ling van ’t bovendeel boven de inkerving. Bene-
dende Inkerving was de tak flegts vier duim in ’c
rond en boven de Inkerving wel Zes duim. Wel-
kezwellingin dien Tak „zeit hy p.388. klaerlyk
aenwyft , hoe het Sap, gefteurt zynde in zyne
mederdaling, onmiddelyk wederom wandelt na
den Top; als mede dat de Circulatie zo wel
onderhouden word by ’t ingekerfde deel als
by den Wortel , en dat de jaerlykfche aen-
wafch , by een: ongewoon geval , zo wel ge=
voed kan worden by de Hout-als by de Bafte
fibers:
|
|
DER PLANTGEWASSEN. 37
5 fbers: want indien in dit geval.het fap niet by
de Hout-deelen ware opgeklommen geweeft,
het zoude zo overvloedig niet wedergekeert
zyn by den-Baft, byzonderlyk nae zo zeer ge-
fpilt te zyn aen fruit en bladen, behalven ’t ge«
__ne by de onzigtbare uitwaferning verloren gaet.
Dit Experiment alleen, zeit Mr. Blair, is bee:
quaem om ’t gefchil te befliflen, of de Jaerlyk-
fche Aenwafch gevoed werd by het Hout of by
den Baft. En, als men ’t geval van de bonte
__ Jasmin met-een overweegt, zo leert. het ook,
dat Baft en Hout geen byzonderen,maer een ge-
„meenen omloop van Sap hebben : waat indjen
het getingareerde Sap ‚vier voet afgezakt ,door=
gaet onder den Grond door den Wortel tot een
andren Tak of Tronk, en daer mede opklimt,
niet alleen zes Voet hoog, maer. zig ook op
de bladen vertoont van fommige takken van
dien ftronk, die om-en=by twee of drie voet
waren uitgefchoten (waer van de Authear zegt
Ooggetuige geweeft tezyn );en indien ’t zelfde
by anderen op twintig onderfcheidene Jasmyn=
planten geobferveert is geweeft , gelyk. Mr,
Bradly verhaalt „ zo word, zegt onze Schryver;
alle twyffeling verdreven, of het Sap een. ge-
meene en vrye Circulatie hebbe daor ’t gant:
fehe Lichaem van de Plant „ even gelyk het
Bloed by de Dieren. Dus ook, zeit hy p. 389,
rhaelt Mr. Parent van een. Olmboom, die,
van den Wortel af tot de Takken. toe berooft
zynde van Baft, egter bladen voortbracht, en
van’ andere vier Olmen in den Fuin van Lw-
xemburg , die , fchoonze vry naekt geftroopt
‘Waren van een weinig boven den grond, tot
® viy
23 EERSTE BESCHOUWING
vry hoog in den tronk, en fchoonseen van de
vier gantfch-en=al geen baft-had „égter.nog vier
of vyf jaer leefden, en bloem en doof uitfcho-
ten; en van den Platanus ‚dat die,„-van zyne
fchil berooft zynde, in ’t kort met een nieuwen:
Batt bekleed raakte „even gelyk de flang een
nieuw vel krygt. ao > DN
x XXXL / hee
Van de Gemeenfchap tuf]chen Hout en Baft.
Le
k
Uit het voorverhaelde befluit dan de Schryver;
dat Hout en Baft wel gevoed worden elk by
zyne eigene Buisjes , dog dat de jaerlykfche
Aenwafch bedient word by Buisjes welke aen
beiden gemeen zyn; agtende, dat de Pit geen
eigene Vaten voor zyn Voedfel heeft , maer
flegts een Aflegfel is van eenige deeltjes, voor-
paemelyk in ’t begin der Stam-of‘Tak-groeyin-
gen; hoewel’er ook , by een ongewoone uit-
berfting, zeit hy , zulk een Gemeenfchap tuf
fchen Hout, en Pit, en Baft is, dat de een het
gebrek van den anderen gereedelyk vervullen
‚kan. En Mr. Fairchild, zeit hy, bericht ook,
dat, indien de omkerving op den T'ronk een
weinig boven den grond gedaen werde, eer hy
eenigen Zy=tak gefchoten hebbe, dat de Boom
dan zou {terven, dog zo hy flegts een Takjê
gemaekt hadde van een vinger of Duim groot,
dat ny behouden zal blyven : En in zyn Aen-
hangfel p. 413. voegt hy daer by, dat, indien
de omgekurvene Affchilling flegts een duim
wyd genomen werde in den Maend Mes aks
an
k
|
5. DER PLANTGEWASSEN.” _ 39
dan omtrent het einde van Auguffus. de Batt
_ weder nederwaerds aengroeyen zal en zig laf-
fchen aen-’t onderdeel van de Omkerving ; in
welk geval in ’t naefte jaer weder houtícheuten
gemaekt zullen worden ; dog zoo nogtans, dat
de meerder Vrugtmaking blyft aenhouden tot
dat de-gantfche scifie weder met baft vervult
zy; maer, indien by ’t inkerven de baft drie of
vier duim lang wierd uitgenomen, dat die dan
zo schie niet weder te famen zal groeyen…
Mr. Fairchild, zeit hy, deed nog een ander ex=
__periment, nemende twee jonge Peereboomen
ineen zelfden grond, en van een zelfde groe-
ying: hy topte of fnoeide den eenen in Septem-
ber, affnoeyende zo wel eenige Voorjaer-als
Herflt-fcheuten van dat jaer ; den anderen deed
hy ’t in ’t volgende Voorjaer; welke Laetfte
langer fcheuten maekte, dan die in den Herf{t
om was; om dat, zegt onze Schryver „het
ap, in den Herflt een anderen loop nemende
tot voedfel van den Bat en Wortel, zo gereed
niet regtftreeks kon opklimmen by den eerften,
dan wel by den laetften , daer de Sapvloeying
niet gediverteert was. 3 N
* XXXII,
Wan de Sappen tot Voedfel der Gewaffen.
„Wegens de Sappen of Stoffen tot Voedfel
der Gewaflen , zeit Mr. Blair p. 391 „Dat ze
zyn een Samenloop van ongelykaerdige dees
len. En-dat, alhoewel de Aerde wel voor-.
zien is van ’t meelte dier deeltjes , zv echter.
GO in %.
49 EERSTE BESCHOUWING
in ’t Water of in de-Lucht zynde, zo ze by
den gemeenen weg, pamelyk-by de Vezel-
mondjes der Wortels infchieten, het famen-
geftel van de Plant ook vervorderen kunnen;
en p. 392. dat volgens de Proeven van Dr.
Woodward, niet het Water, maer de vermengde
Droetfem-deeltjes tot Voedfel van dePlant ver-
ftrekken ; en dat het Water, fchoon dienftig
tot opvoering en invoeging der V oedfel-deelen,
egter zo min bequaem te agten is tot Voedfel,
als een Menfch kan gezeit worden gevoed te
worden by ’t enkel drinken van een groote
menigte fchrael water. Als mede, p. 393. dat
ook , alhoewel in de Lucht vele bequame
Voedfel-deelen mogen hangen, die by hare
ftryking of nedervalling als ’t regent, op de
Aerde, en van daer in de plant geraken, hy zig
nogtans niet verbeelden kan, hoe een Plant van
de Lugtdeelen enkelyk door de Poriën vandes _
Booms bovengrondfche deelen gevoed zoude
worden : Waerom hy liever een andere dient
toefchryfì aen die Vaten welke by Malpighi de
Trachee (of Longepypjes) en by Dr. Grew de
Lugtvaetjes genoemt worden : als zynde zynes
achtens, (volgens p. 394. & 395.) liever uit-
wafeming-mondjes, volgens * voorverhaelde
groote verlies by de uitgetrokkene T'abaks-plant,
zynde geweeft ruim een derde van zyn gantfche
gewigtin drie dagen tyd, namelyk van Zes en een
VierdePond twee eneen half pond: beveftigende
zulks nog met een andere T'abaks-plant uit den
zelfden grond, wegende vier en een vierde
pond, welke eene week lang in Water flaende,
gerder toenam als verloor, blyvende fris, vers
fprei.
KE
Ke
DER PLANTGEWASSEN 4
_ fpreidende zyn Bloem, en vullende zyn Zaed.
__Men bevind ook „zeit hy, dat een Plant, uit den
grond getrokken zynde, eerft aen den Bloem,
dan aen de bladen, dan aen den Steel en Batt,
en eindeling aen het gantfche Hout verfchrom=
pelten opdroogt ; en meent hy daer uit te konnen
befluiten dat al de Lucht-portèr in de Plant zyn
om’t Vogt uit te werpen , en niet om iets in
te laten: hoewel hy p. 396. wel toeftaet , dat de
Lucht aen de Plante dienft doet, even gelyk de’
Lucht aen ’t Levendige’ Gedierte noodig is;
meenende ook dat reeds nu ter tyd overtuiglyk’
bewezen is „dat by onze Ademhaling de Lucht=
deeltjes geene vermenging krygen onder ’t Bloed
zelf, maer (door hare verkoeling) de bloedbolle-
‘tjes vafter en fteviger en ‘beter gefchikt maken
door % aendrukken tegen de Zyd- wanden der
_ Bloed-vaerjesin deLionge.Dus wil hy ook p.397,
dat een “zachte warme Lucht de Portër- der
Planten openen, en derzelver groey en transpi-
ratie bevorderen kan, gelyk in tegendeel een al
te koele Wind en Luacht alles kan verftoppen, -
„de noodige uitwerping verhinderen, en de te-
dere Bottjes in ’t voorjaer doen (terven: gelyk
ook een al te groote hitte in kachelftoven eene
Plant zodanig kan uittrekken en openen , dat de
min(te koelte, die ’er bykomt, de Plant in ge-
vaer brengt van verloren te gaen.
Wb XX KTI
Van de Sappige Uitlandfe Planten , als de Aloë
€Fe. die lang in de Lucht hangende,
‚ konnen leeven;
Gs In’t
43 Eerste BESCHOUWING
In ’ befchouwen van de Sappige Planten’,
federt veertig Jaren herwaerts zo rykelyk in
Europa overgebracht, en welken men onder-
ftelt of voorgeeft als by de Lucht te konnen
leven, dog liever gezeit mogen werden zulks
te kunnen by Water, zo bekent de Schryver p.
398, wel niet genoeg haer geftél onderzocht te
hebben, om al de Phenomena (of Verfchyn-
fels) op te loffen, dog te meenen ,.dat, by de
befchouwing van een Aloë en haer geftél , het
niet moeilyk is om eenige Verfchynfelen te
ontvouwen , die tot derzelver gelykfoortigen
behooren. De buitenfte fchil van de Aloë, zeit
hy, beftaet uit gelykftreekfche Fibers, vaftge-
floten , zo dat defzelfs Porsén klein en fyn
moeten zyn, behalven eenige vry dikke in ’t
lang liggende buizen van verfcheidene groot-
te, dog zigtbaer hol , ftrekkende na den
rug, en fchuin-nederwaerds zig draeyende,
als zy tot aen het fchuins-platte uit-einde ko-
meu. Haer binnen-fxbftantie is doorfchynend,
zulks dat men ’er de Zonneftralen of een
Kaerslicht, op de dikte van twee duim kan zien
doorfchynen : zynde dit een bundel van zeer
dunne, fyne, tedere, vliezige rokjes, in kas
meringtjes afgefchoten , gelyk de raten vanden
Honig. Deze Huisjes zyn vol Sap, deelende
elkander niets mede dan by eenige fyne Porrén ;
want indien men eene rey dwars doorfnyd, zo
zal die flegts ledig loopen, en niets meer als die
uitvloeyen. Uit welke befchouwingen de
Schryver p. 399. dit volgende opmaekt. Eerfte-
Iyk, dat de Aloë gevoed kan worden by een
‚ ZEEE »
|
SER PLANTGE WASSEN, 43
zeer. gering-deel Aerde „ vermits. geen. ander
Vleefchig deel hebbende dan, zyn buiten-vlies,
en dat alzoo een klein toevoeg{el haer lang on-
derhouden kan. - Ten andere, dat ze, verinits
niet poriëus zynde , nogte hebbende menigvul-
dige-Buis-fperringen (of onderdeeltheid van
een grooter Buis in veel anderen kleinder:) al-
zoo geene verdunning inshet fap krygen ; en
dat hare kleinheid. van, Purséz haer belet van
veel by uitwafeming te verliezen : waer door
‚hare Kamertjes het Weyigeren doorfchynende
Sap lang bewaert konnen houden, en zy, eens
het blad vol hebbende „byna-zo wel in de Lucht
hangende als in de Aerde kan Lievend blyven.
Ten Derde, dat ze ’s Winters in de Stove
moet bewaert worden, op.dat het Lymige Sap
niet bevrieze. En,ten Vierde, dat ze, wane
neer ze zal verplant worden, een goeden tyd
bogen den-grond, moet hangen of liggen,tot dat
eef deel Sap verwaellemt of opgedroogt zy;
dewyl ze anderfints , komende in een vetten
nieuwen grond , door het toefchieten van zo
vele nieuwe Voedfel deelen op-een zoude ver-
braft en verkropt raken. En, hoewel andere
Sap-agtige Planten juift niet van de zelfde Sub-
flantie 1yn , fommigen namelyk meer fibreus,
anderen meer Celluleus, en het Sap van de eene
melkig, en van de anderen lymig, en van an-
deren wederom helder en weyig ; egter , zeit hy
p 400, komen ze allen daar in over-een, dat
haer Sap niet zo vlug is om uit te wafemen „dat
hare Poríéz zeer fyn „en hare buiten - vezels zeer
hiamsgnscangen zyn; als mede, dat, wanneer
haer Vleefchig Deel eenmael wel doorvoed is,
een
*
44 Ernsre BescHouwine
een klein deel Aerde, of liever Water,haer bewa=
ren kan voor fterven, terwyle veel water: haer
zoude doen rotten en inkankeren. En hierom
is ’t, zeit hy, dat fommige van de Prikfoort
(die op de bladen als geprikte gaten hebben)
klaer water by de Prikgaten zullen uitwafemen,
om dat ze niet genoeg by de porsêg uitwafemen:
en buiten deze bloeding, zo men ’t noemt, zou
de Plante drae komen te fterven.
XXXIV.
Van de Beweging der Sappen, in den
en
Eindeling ten opzichte van de beweging der —
Sappen in den Wintertyd zeit Mr. Blarr p. 407.
& 408, Dat alle Planten in middewinter even
dunfappig bevonden worden als middenzomers;
even gelyk de dieren als ze flapen, en voorna-
melyk de ’s wintersflapende Dieren, als Zwa-
luwen „Koekkoeks ‚enz. fchoon hare Lichaems
beweging in ru{t is, egter haren bloedloop en
dierlyke funtie (uitgenomen het eten, drin- —
ken, en wakker zyn ) blyven behouden. Dus,
zeit hy , dat ook het Vleefchige der Fruiten zyn _
omloop behoud ; en dat men daarom wel eer
gewoon was Meloenen uit Spanjen en Portu- _
gael te brengen met een deel van den Steel daer _
aen, tot te beter onderhoud van dien omloop;
gelyk ook, dat nu nog de Orange-en Limoen- —
appels groen van den Boom geplukt worden,
om dat ze anderfints in ’t overbrengen rotten
zouden : als mede, dat het meefte van ons Win-
terfruit
„
“DER PLANTGEWASSEN. — af
terfruit regt ryp word na een wyl geplukt te
wezen ; en dat, zo lang als de Circula.
tie duert, de Deeltjes verder verdunt worden
en de Vrugt levende blyft; dog als die op-
houd, dat dan het rotten komt , even gelyk
het Vleefch van doode Dieten verderft en ftin=
kende word,
1721. &
Byges.
sv _ Bygevoegd VERHAEL-*
van De tanden
PROEVEN van Dr. WOODWARD
wegens
LAND-PLANTEN
in WATER te groeyen gezet.
bequaeme opening om ’er den fteel van de
Plante door in te zetten. De onderfcheidene
Glazen wierden elk met een Letter uit het
A-Bee gemerkt, om aentekening te maken van
Gewigt van de Plant en haer aenwin(t, als
mede van ’t gewigt van ’t Water , defzelfs ver-
lies, en weder - noodige toevoeging en onder=_
4
houd van ’t Water; gedurende den tyd van 77. Ä
dagen, als van 20 July 1691, tot s OdZober.
Onder _
* °T Verhaeldezer Expe- op is het, dat Mr, Blair in
rimenten is getrokken uit de zyn Botanick Effais, p. 392: ©
Engelfche Diffionary of Arts opzicht heeft, doch zonder _
and Sciences byFohn Harrisby. daer van befchryving te
t
’ Weord Vegeratien. En hier doen,
he se
PROEVEN VAN Dr. WoopwArD. 4f
Onder de Glazen A,B,C‚,D,E,F,&G,
waren de laetfte F & G, alleen gevult met en-
kel Water, de eene F met Regenwater, en de
audere G ‚ met Fonteinwater , zonder eenige
„plant in/eene van die twee : om alzoo te be-
proeven of ’er, en zo jae, hoeveel ’er Water
uit mogte vervliegen ; waerom ze beiden aen
den mond met Parkement overtrokken waren,
en daer in een openingtje, en dat wederom ge=
ftopt meteen propje van gelyke dikte als de
Steeltjes der Planten; om alzo in alles omtrent
‚de bezorging gelyk te ftaen met de andere Gla-
zen met Plantjes gevult. Eù alle deze Glazen
wierden ineen zelfden Ventter geplaettt.
In ’t Glas A, was geftelt een Plantje Gemee=
ne Spizfe Munt in Fonteinwater. In ’%
Glas B, een gelyke Plant, dog in Regenwater.
In ’t Glas CG, een zelfde foort, dog in Teems-
of Rivierwater. In ’t Glas D, Gemeene
Solanum (of Nagtfchade) in Fonteinwater. ‘In
%x Glas E‚Lathyris of CataputiaGerb. in Fon=
teinwater. —_ Dog in ’t Glas F, enkel regen-
„water , en in ’: Glas G, enkel Fonteinwater ,
beiden zonder Planten. '
‚…’[-Gewigt van de Planten eerze in ’t Water
quamen, was, in °t Glas A. 27 grein ; in B.
284 gr. inC;28gr. in D.49gr. en in E.
98 grein.
“FP gewigt van de Planten op het laetft uitge-
nomen , was in A. 42 grein : in B. 45+ gr.
inG. s4gr. inD. toógr, en in E ror; grein.
_ Aenwinft van de Planten in de 77 dagen,
was, in Glas A. rs gr. in Bi7tgr. in CG.
2ógr. inD.s7gr. en in É 3; grein. ah
"T Gee
A3 PROEVEN VAN LANDPLANTEN
’T Gewigt van de Spilling van ’t Watet ‚ge=
durende de 77 dagen, was, in ’t Glas A.25$8
grein: in B, 3004 gre in G.2493gr. in D
3708 gr. en in E‚ 2501 grein.
Komt alzoo de Proportte van den Aenwafch
der Planten tegen hare Waterfpillingen, in ’t
in Glas A, als 1, tot 170%: in B,als 1. tot
1715: in C,als r,tot 955%: in D,als1,
tot 6537: en inE; als 1, tot 714%
In geen van beide Glazen, F, nogte G , was
Yer verlies van Water in al de 77 dagen : dog
ten einde van het Aaxperiszent had het Water in
elk van hen een meerder (try“fel van Droeffem
of Aerdagtige Stoffe en dikker Wolkjes be-
komen, dan ’t Water in de arnderé. Glazen :
en de Aerdagtige Stoffe in ’t Regenwater was
fynder, als die in bet Fonteinwater.
De Plant in D. had eenige Botten of Knop-
pen,toen ze in’t Water wierd gezet, welken in _
eenige dagen fchoone Bloemen bequamen, die
ook ten laetfte van Beziën gevolgt wierden.
In ’ volgende haer, Ae 1692, nam Dr.
Woodward nog andere Proeven met eenerleye
Planten, namelvk Sp:tfe Muat,in onderfcheiden
Water , op dezelfde wyze in Glazen verzorgt ,
in een Zuider Venfter geplaet{t; van 2 Fuxy
tot 28 July, zynde 55 dagen. '
In ’t Glas H,‚ was Hydeparks Buis- water:
in ’tGlas U, het zelfde foort van Water: in’
Glas K , ’ zelfde foort van Water met 14 ozee —
Gemeene Tuin-aerde daer in; in ’t Glas L,
Hydeparks- water , met 14 once Gemeene
Tuin-muldaarin: in ’t Glas M,Hydeparks-
Water, gediftilleert met eene zagte Overhaling: _
in ’t
„ain WATERGEZET: «0 49
Âri’e Glas.Ns ’t overige van % ‘Water, dat in
den Diftilleer - kolf gebleven was, nae %over-
halen,van,’t Water in M.
“T'‚Gewigt-der Planten bevorens ze i ke 5
atec.quainen,, was, by H‚_127 grein :
__Asrrogr. byK, 76 gr- by b. 92 gr. oM.
„A14 gr. …en.by N. 81 grein. …
“T° Gewigt der Planten op ’t Jaetft uit het
„Water komende, was ‚‚by-H.r25s gr. by [.
249 gr. byK,244 gr; by.Li,376 g- by M,
„A55, Br. -en by_N, 176. grein. …
… De Aenwinft der Planten in de ss dagen, was
by H‚ 128 gr. … by 1,139 gr: ‚by K, 168 gr.
by.L, 284 gr. E by M,4r Br; en by Ny; 94.
grein.
4d Gewigt, van. de Watering was by H.
14190 Br by 1, de Br, by;K, 10731 gr.
‘by.Ls 14950 gr. Miles gr, en by.N,
4344 grein. …
En de Proportie tuffchen den. Aenwafch der
Planten. en de Waterfpilling wierd, by H als zr,
tot 1IO! by I,als 1. tot 94/45: «by, K, als
Is tot. PRIN by jw als 1, tot 52%: by: M,
als I,‚tot 21455: en by.N,als 1, tot 4643:
De Plant in H, was fraey geworden , en
grastehgin ruim twee voeten hoog ‚met een
loeken Zyd-tak; ook had zy vry, wat. wortel
gemaekt ; aen welks Vezelhaertjes. veel aerd-
tige. {loffer,was toegefchoten’; 5, zynde, ook ’
ater: op at: laetfte Broenagtig, troebel. ge=
worden. eo tî
_ De Plant í ja. 1 fraey als de: vorige, „dog zonder
g=tak ; maer. Wortels en groene T roebelheid
evn als by H.
D De
LR,
|
Zo PROEVEN*vaf. LANDPLANTEN
De Plant in K; féhoon ze ’t ongeluk hadds
van befchadigt te zyn door eenig klein onge-
dierte, had egter aentmerkelyke Zy-takken, en
op ’t laetfté zo veel Wortels als een van de
‘twee vorigen; daer en boven eén grooter me-
nigte van toegefchotene aerdítoffe aen de Wor-
tel-vezels; ook was ’er dezelfde groene byftof
«als by de vorigen.
‚De Plant ín L, was nog veel bloeyender ge-
worden ‘dan een‘der Vorigen , met fommige
merkelyke Zy-Takken, als mede veel Wortels
en veel toegefchoténe aerd * ftof, _“Zynde de
‘toegevoegde Tuin=aerde, zo in dit glas L, als
in t Vorige K, merkelyk minder geworden’,
dan toen men ’er die indeed. Erg OR
De Plant in M, was vry fraey. geworden, —
“met tweé kleine Zy* takjes, en eenige Wortels,
dog minder als by die in H‚ & 1. Het Water —
was vry dik geworden, met vele kleine’ Aërd=- _
agtige deeltjes ‘daer in zweminende , en eeni
Strykfel onder op’den bodem: dog zónder groe-
ne Subftantie. +” eN VOD Ent 403
‘De Pfant in_N, -was vry frifch, met zes Zy=
fcheuten, en fommige Wortels.“ < “**-
_ Hier by voegde Dr. Woodward nog andere
Proeven met andere Glazen, als, > xn
“Een Glas O, met Myde- parks -buis- wäter, —
3 waer in 1 dragima Niter gedifTolveert was,
De Munt daer in gezet ‘begon’ haeft te
_, __ verflentfen, en binnen weinig dagen té
_ fterven; en ’t zelfde gebeurde aen twee
k andere Sprüiten agter=ten daet in ge
‚ plaettft. Ei ie 2
kn - _Ineea il
Ei
KET In WÁfen Grzef. °° Hà
3 mRv rn Tir eèri ander Glas fióle ijs ‘een ‘Once
vere ‘gees Tuin mal, en een ‘Aragnila-Niter;
na off 1 een derde Gläs ‘eën half Once
d-afch, ‘tet rf drägma Niter (of
dh NSälpeter) dog met de planten in ‘dezen
an os ’g hi „ gelakte hets tiet betef ‚Als met de
epe.”
coste zzijn’ Gnidre ‘Glazen fimolt hy ei ander
151 fGort van Aerde, Kley , Mergel, eri ver-
__fcheidene hee enz. Hy ftelde
ook, Munt in gediftijleerd Munt - water ;
ie db met ‘andere é perbinenten, om’te leêren
etl waden Groey of Hifiderde of vorderlk
ei 61e) ir
ES ide ZI ze park bis water “allé rn
Ars) Yonder’Plant;. bek in’ plactfe van dez
arl ve eer “Plazene' Pyp van ‘vo’ duim’ lang,
eas rhet een Pech van $ duim în ‘haêr
ja arb “diatbeser, | gevult mét'fyn 5 eg ’ De
vis ui atnpitt ie hg doot dete p
ne sief lk ed” pis ER 56 ge zeef -
lg, en ndeulyks 26 greïn
Some e Planten; Ast zynde in Glazen Q,
R,‚& S, en ‘als al de vorig -ge-
neigen gmêlde, in de'Maeùd OAdber en de vol-
a rode kouder Misenden„groeïden minder,
nab d en trokken ódk riimdet watef. ‚op als in
wesen dé heerer Saizöcnën: vor,
„33 MOA DTL Ü
ij iet oreafténde f Hihekte Dr. Wear
> de Volgende, BEE, welke
Ak ar
ek Ae) ey vt Sns 5 SE qO
8
“By dePlanten van gelyke be, hoe ‘klein
Da der
s2 PROEVEN van LANDPLANTEN
der die zyn, hoe minder:ze aftrekken van ’%
Vogt, waer in ze gezet zyn geweeft ; en ’t ver=
lies, zo de maffa van gelyke grootte is, komt
omtrent na rato van de Grootte der Plante: dit
beveftigt hy met de Proeven in de Glazen A.B.
&H. Ook verbeeld.hy zig, dat het. Water
door de Plantvaetjes opklimt als by filzreer-zui-
ging ; en dat de wydfte, Filter. buisjes alzoo
meer water zullen optrekken dan de mindren.
Wda it Sind )
Dat van de Vloeibare Stoffe, in de Plant op-
getrokken „ het grootfte, deel daer niet inblyft,
maer doorgaet en in den Lucht uitwafernt:
„Blykende dit uit al de voorgemelde Proeven;
Want dat al ’t Water -verlies,door de Plant
pafleert, en buiten dat, niêts, leeren de Proe-
ven by F,en G, daer geene Planten,in waren,
en ook. ’t Water ‚niet in, gewigt verminderde:
dog by de Proeven „ daer planten, in: geweeft
zyn, was de minte Proportie van Waterver-
lies tegen den Aenwafch, van de Plant als 46
of so tot 1: terwyl 't by, fommigen, was 100 5
200; en zelf-ook tot ruim zoo, tegen 1, als by
“Glas E‚ Waer uit deze Dr. in overweging
brengt, hoe Landftreken. vol Boffchen en
Groente veel dampen en regen-{toffe in den
Dampkring kunnen verwekken; overeenkom-
ftig met den ongezönden Lucht, die men ge=
vonden heeft by de ontdekte Bofchryke;Kuften
in America; welke na ’t uitroeyen der Boo=
men veel gezonder bevonden worden. Ook
meent hy, dat op zulk eene wys de Manza’s,
ne
v SOU «ITO, » | Ry e de Ë
KE TdS WATER GEZET. b 53
de Honigdauwen , en ‘andere Gommigë ‘uit-
zweetingen der Gewallen geteelt worden.
dl ales dr ' ' 4
ve ERE Pl
Dat een groot deel van de Aerdagtige Stoffe,
welke onder * Water vermengt is, mede op-
gaet in de Plant, zo wel als ’t Water: “Dit
befluit Dr Woodward uit de Proeven by de Gla-
zén F, en G, zonder Planten’, alzo dië meer
aerdagtige Stof behouden hadden , dan de andee
ren met Planten : als‘mede by de Glazen Koen L;
daer de toegevoegde Tûin - mul merkelyk ver=
mindert was. «Even gelyk ook, volgens zyn
werhael, de Zee-porcelein, en fommig foort:
van Wier, en andere Zee-planten, gemeen zout-
in haer groeifel intrekken, van gelyken aert als”
% Berg-zout; en dat zo rykelyk, dat her ‘niet
alleen aen de fimack te vermerken is, maer dat
men 'er ook een goede ‘menigte zout van kan
aftrekken. ’T gene te ligter te begrypen is „als
men aenmerkr, dat, hoe -menigwerf en hoe
zorgvuldig het Water gefiltreert of doorkleinft:
werde, datzelve egter , fchoon het telkens in
zuiverheid toeneemt, ‘altyd eenige Aerdagtige
Aar by zig houd. Ik heb, zeit hy,-Water:
filtreert door eenige’ Vellen dik Papier, en
daer nae door zeer fyn Linnen of Laken twaelf
dubbeld ; en dit etlyke reyzen agtereen hervat;
en , bleef ’er een ‘merkelyke merrigte van
die ftoffe in het Water over: Zo dat derhalven
die fynfte (toffe ook ligtelyk in de Plant-buisjes
infchieten kon. Ook zouden, volgens zyne
Gedachten, de Zee-zoutén en Salpeter wel
dien{t konnen doen En de groeying, voor 20°
verre
$4, PROEVEN van, LANDPLANTEN
: maken ; dog eige: 15 Ade, g,
Plant zelf raken , zouden ze fchadelyk zyn ,voi-”
‚Dat de Planten, meeft aenwonnen „die in ’t
Water de meelte Aerdagtige Stoffen vonden,
Dus groeide de Munt by C, in, BASE MEESE
veel weliger als by A ‚en B, in, Fontein-en
Regen-water „en dat, zelf met minder Water-.
verlies; … Dus ook nog; beter de Muut by Li,
daer Fuin-mul by ’t Water was, in ee
van, die by H, en Il, daer ze niet by was … „In,
gelykervoege de Muut by N , flaende, in, den,
droeflem „{choon in t begin kleinder dan, die
by.M (ftaende in ’t overgehaelde Water ). had-
twiotigmael meerder toegenomen, als de dilme,
by Ml zen flegts omtrent half zo veel Water ge-
fpilt of door laten gaen. . FS. ordne deithe
„Pus ook, zegt Mr, Woodward, word, by.
yder foort van Gewafcheeú byzondere Voedfel-.
iof vereifcht ; en, elke Grond is dienftiger voor
’teene als voor ’t andere; ook korter of langer
dienftig; en uitgedient hebbende voor/t eene,
nog wel dienftig voor een ander Gewafch.. In
Engeland willen ‚de Kerfen. beft groeyen_in,
Kent s-de Appelen in Herefordshire , Saffraen, «
in, Ganmbridgeshire, … Weed. kruit in twee of,
drie,van. de Middelandíche Graeffchappen ; en
Kaert-diftels in Somerfer shire. Weit of Tarw)
inseenig bequaem, land gezaeit zynde,zal binnen. —
je ver
weinige jaren in dien zelfden grond mislukken; —
dog dan „is die grond nog etlyke jaren bequaem, —
voor
IN WATER GEZET. ‚ _… $$
voor Garft; en dan nog verder eenigfints voor
Haver; en-te mets.dan ook nog, voor Erten;
dog op: ’t/laetfte word de grond ‚onvrugtbaer „
wanneer elks eigen voedfel daer „uit gezogen is:
welk gebtek, dan weder vervult word, of door
Braek- ligging, tot dat de. Regen weder nieuwe:
„ Voedfeldeelen, daer. in heeft gebragt ;-of door,
Melting of toevoeging van excrementen „en alle
verrotte deelen van Gewaflen of Dieren.
/
r
„Dat de Gewaffen niet geformeert worden uit
Waterdeelen , maer uit seen, zekere Aerdagtige
__ Stoffe daer in vermengt. «Dit blykt uit het
voorverhandelde ‚ en/byzonderlyk by de Plant
in ’t Glas E‚ die 2sor grein. van ’t Vogt had
ingezogen , en „ondertu{lchen. flegts 3! grim
gewigt had aengenomen : als mede by de Proes
ven van. H,‚ en L, alwaer de kleinfte AZuut by
L, vermits ze wat T'uin-aerde in ’t Water had -
gekregen , tweemael meerder had aengewonnen
_dan de grooter ZUuzt by. H. ‚…Diergelyk is ook
_ bet geval by-lyen K ; en by Moy en‚Ne, os
… De Mant in B (zeit Dr: Woodward), trole
daeglyks-door-een 39 gr. Water-op, zynde veel
meer als ’t gantfche. Gewigt van de eer(t- inge-
zette Plant ; en nogtans ‘met dit: alles won. zy.
_daegs door-een geen + grein in gewigt :-en de
… Munt in H. trok daegs'door-een 253 gt, wa- —
ter op ‚ zynde omtrent net. tweemael % eet-
_fte gewigt van de Plant; terwyl de Plants daeg-
lykfe aenwafch dooreengerekent niet‚meer was
dan 2} grein,
D 4 VL
$6. PROEVEN van PLANTEN IN WATER.
Leke) nas toptien geo 19% 9
‘Dat Fontein-en Regen- water omtrent even
veel Groei -Stoffe inhebben ;’ dog. Rivier-water
meer dan’ die. Dit volgens de Proeven in A,B,
èn C; En wórd-ook beveftigt by de Vrugt-
baerheid der Landen die Jaerlyks van een Rivier
óverftroomt worden ;als ‚die aen den Ny/,den
Ganges, enz. F0
VII.
Dat het Water alleenlyk dient tot een Vlot-
wagen voor de Groey-Stoffen. En fchoon het
Water als Water de Plant zelve nieten word,
egter ìs deszelfs dieuft noodzakelyk om ’t Voed=
fel op-en aen-te voeren: Waerom de Overvloed
van Water en Wolken open over den Aerd-
bodem toe te fchryven is aen de Goddelyke
Voorzienigheid en voorzorg tot onderhoud der
Gewaftlen, en der Schepfelen daer van levende.
VERIGE ra
Dog dat ook het Water het behulp van een
bequaeme -Warmte van- nooden heeft-om de
Groeying te bevorderen. Dit bleek by de Plan-
ten ín de Glazen Q, R,en S, in OfZober en de
volgende Maenden in 't Water gezet; behalven
ook uit alle eenftemmige Ondervinding van de
Winter: en Zomer-Saifoenen: beginnende ook
in Voorjaef eerft de Laegfte Kruiden, dan de
Heefters, en dan de Hooge Boomen te groenen.
37 5
s d 5 | « Uite
UITLEG GING
en
PRINT-VERBEELDINGEN
in de
EERSTE PLAET,
„Behoorende by.” ij Uietrekfel, Bië., er
. pie Blair. /
oh
Dem Bloem van il P7 tten Lely Kleinder
dan ’ Leven, waer van twee zyner bla=
_ den zyn afgebroken.
A, de Top van den Szylus (of Bloemftyl).
B3 B.de Apsces (of Helmtjes ).
C‚C,C,C, de Bloembladen.
D, de opene Mondjesyalwaer:de Bloembladen
zyn afgebroken.
E. het Piftillum (of Stampervormige).
_F. de Apex (of *t Helmtje) tot zyne volle
grootte.
G. dezelve dwars doorgefneden.
H. de Pedikel (of Voetfteel) als alle de Bloeme
bladen zyn afgevallen.
IL. het Piftellum beginnende te zwellen.
K. de Sylus opwaerts gekromt.
Eg
u De Oranje- ded ‚ twee Stelen ren Ae
broken.
À. de Top van den Stylus. ov .
| Ds B,‚B.
53 UrirteaeciNd 3
B,B. de Apices (of Helmtjes).
C\ GC. de Stamina (of Helmftyltjes).
D, het Piftllum (of Stampervormige).,
E. het Voorfte deel van den Apex. —
F. de Pedtkel (of Bloemfteel ).
G. de plaets alwaer de Bloembladen af zyn.
H. het Agterite deel van den Apex.
Fi
De Kral-Eely i in kN Saahpne grootte.
A,A. de Omgekrulde. Bloembladen.
B. de Opening van den Zubus (of Buize).
C,‚C. de Aptces. i
D: de Raan om Knop) v van den Séylus.
Fig.
‚Een Bloem van md Valma rofacea.
A.de Pyramidale Tubus in de lengte doorge-
fneden. )
B1-de Holte voorhet Vrugtbeginfeltje.
C. de Bloemfteel.
D,‚D, Di ig Top van den Tubus met Apices
E, E, Ee rie Verdelingen van ’% Bloemblad;
‘de twee anderen afgefineden zynde.
Fig. $.
Een Bloem: van de Ketmia of Althea
arborefcens. …
A,A. de Stylus met zyne Vyf Knopjes.
De . B. de Bloem-blads deelingen, waer van
nr wer twee zyn-afgefneden,
GC. de Bodem van den Pyramidalen THeles
De de kde en Tubus omringen.
Fig. 6.
Af
Bl
BER] … dheedesnats 55
__De Man bissen den Cxca 15
y Aes WSE bande, Er
AAA, finds KE
BB, de Helm- les f tr hilike sind
bl
Ca Man kek) Gene WE: -bloffërne
LD, de Biber Syliës, va, pt
30) vaas se vg 5 wt 5t ag a KC |
ada
vande nen
Fac el npopen, Tet TEN dbs
34 Bede Rn ts Lilse ker len
Fig. 8.
De Convoloulgs major met een Witten
Bloem.
_A,‚A. het Bloemblad, wyd-open.
pe de Voet van de Wm (of Helm - ftyltjes)
den Stylus omringende.
G. de Apices (of Helmtjes).
E,‚E. het afgefnedene Bloem. -fteeltje. :
_F‚F. de Bodem van den Bloem, wiens Blad
afgekort is, en wiens Stamina en Stylus
zyn weggenomen, omde Holletjes (G, G.)
… Wgtbagr te vertoonen.
Ego 9
60 UirLEGGING DER EERSTE Prárr.
Fig. 9. ë
“Het Man-en Wii . in der Orange.
bloesfels.
A,‚A. de Knop of Top van den Stylus.
B, "B. de Bloembladen.
CG: de Bodem of *t Grondbolletje van ’t hie
bloeyfemtje. B
D,D. het Bloeifemfteeltje. gn
Ede Calis’ (of Kelk ).
Ee het buiten{te gedeelte van de Vagina (of
‚ Schede) welke den Stylus omringt.
G. _ de Vagina (of Schede) in hare holte in
te zien. …
H‚&L. de Vagina met den Stylus.
K de Calix met dat van de Bloembladen.
Le de Apices van den Man -bloffem.
‚ de Stamina van denzelven , met hunne 4-
pices,
N. de Calix van den Man- bloffem , zonder
den Stylus.
TWEEDE
Eerfte Plaat, op pag:6o.
TWEEDE BESCHOUWING
_ wegens de
PLANT-GEWASSEN.
{
a prompt Boite og rm 4
' is
} 8
„DUIWUOHDEIE HAAT
ab enagew
-
-
_ TWEEDE BESCHOUWING?
oe ji “wegens id
„Den Grozry,, Buoey; % ONDER:
ne rte be |
ze3 ab vri
erde VRUGTMAKING —
IDD Nh.
nak 5: “under or
PLANT-GEWASSEN.
oe eeen Getrokken uit
/ Juli Pontedere Anthologia » five de Floris
_sovNatura Libri tres, vac ejusdem Differ=
oe stations XI Patayii 1920: if de. |
Ni € zis)
Verdeeling der Planten in Boomen „ Heefters,
Kruiden, en Heefterkrniden, -
Apk A dat deze Paduafche Profe Jor in
ONE4 zyrfe cerfte Differtatie (p.s.) ge-
P) zegt had,-dat hy, volgens * he-
sk Ae dendaegfche gebruik „_onder- ’e
OO woord Plazte begrypt alle Boom
(arbor), Heefter (frutex), Kruid (herba), &
_ Heefter-kruid (fuffrutex ), rekenende (p- 6.)
_ allen die boven d'aerde geene botten drage
vóór Krúiden of Heefter-kruiden , dog dieta
doen voor Boomen of Heefters, vo’ verdeelt hy
Aleide verder
ö4 TwEEDE BESCHOUWING
verder de Kruidez in zulken, die jaerlyks met
bladen, ftruik en wortelvvergaen, en zulken «
die na ’t verliezen van bladen ftruik, in den wor=
tel levend blyven enjaerlyks nieuwe-{truik en
bladen uitfchieten : en tu{lchen Boomen en Hee-
fkers maekt hy dit onderfcheid , dat hy de eerfte
als meeft eenftammig uit den wortel hoog-op=
fchietende, en de Heefters als veelfcheutig uit
den wortel opkomende en laeg blyvende, aen-
merkt.
Hi
Wat er in de Ontleding der Planten op te
merken is.
In de befchouwinge van: de Ontledinge der
Planten is ’er eensdeels agvtesgeven.op-de eer-
fte algemeene beginfels , op den aert, op het
verband „en den dienft der plant- deelen ;en an-
derdeels op den groey en de voort-teling, van ’t
ingelegde zaed af ‚tot de plantwording en rype
vrugt-queeking toe, Ä
ES RER
Vn d sibernjdli der Ged.
Ten opzigte van de algemeene Stof-beginfels
der gewaflen , voor zo verre die onder de zin+
nen vallen, zeit hy, (p. 8.) dat zekere onder-
vindingen ons leeren, dat alle planten, en ge=
noegfaem: alle hare deelen , beftaen uit fulphu-
rige of olyagtige, water-agtige, zoute, en erdn
che
DER PLANTGEWASSEN. 65
fche deelen ; uit welker onderfcheidene Pro-
portien het onderfcheid van planten J van
lom=en: Vrugt-koleuren , van Reuken en
‘Smaken komt te ontftaen; als mede het onder-
fcheid van Genees: kragten.
Vech IVa icere?
Van de Buisdradige en Zakwyzige deelen
der Planten.
Voor de algemeene Plant- Deelen telt hy ’er
tweederhande, als buis-dradige (fibrille ), en
_zakwyzige (utriculi) ; agtende hier uit alle wor-
tel, tronk, bladen, en vrugten te beftaen,even
__gelyk ook by de Dieren de dradigen hunne
beenderen, kraek - beenderen , zenuwen „ pee-
zen, vleefch, vliezen, en vogt- vaten, uitmar
ken, terwy! aldaer de klieren (glandule) het
zelfde waernemen als_de Zakwyzigen (utri-
culi) by de planten. De Buis-dradigen egter
verdeelt hy ook nog in tweederleye, in zulken
namelyk die het groey-fap op-en af-voeren,
en die by uit{tek fibrille by hem heeten, en in
zulken die voor Lugt - buisjes, zynes agtens
„dienen „en by Maipigbius ook Trachee genoemt
‚worden: aen de Zakwyzigen fchryft hy (p. 9)
„dendienft toe om de byzondere vogten te fchei-
__den,en te vervangen of te bewaren,
an d V.
vj Waer uit de Byzondere Deelen der Planten
ad beftaen.
Den Wortel zegt hy te beftaen uit zak-
RAN Wyzie
66 Tweede BESCHOUWING.
wyzigen (wersculi), uit Pypdradigen. (fibrille),
en uit Lugtbuisjes ( Zrachee ) , dog-‘de-laet{te
dubbelreyig, en daer en boven grooter hierdan in
de andere deelen van de plant; zynde de dunne
Worteltakjes allerweege met Zuigvezeltjesom-
zet, welker eene eind zig in den grond ver-
fpreid, en ’t andere in een zakwyzig'vervang-
vaetje uitkomt. Het Lichaem, de knoop,of quaft
of ’t hart, en de Vezel-buisjes van de Wortels,
zeit hy (p. 1o) dikker foort van baft te heb-
ben dan dé tronk of takken der boomen. De _
verdere Deelen , zo van T'ronk als Takken,
worden verdeelt in huid of baft of Schorfe _
(Cortex),waer onder men ook „even als by den _
Menfch het opperhuidje (cuticula) betrekken —
mag; wyders, in binnenvlies of Binnefchil
(liber); in Spek of fpint (alburaus); in Hout-
ftoffe (materia); en in Merg (medulla): mits
dat de haeren en doornftekels, die boven den
grond den boom of takken omkleeden, onder
den Baft gerekent werden 5 fchynende deze
haer-buisjes zo wel als de ftekels op zakwyzige
vógt-vaetjes (ztricult) teruften, welker fom-
migen te mets een hartig vogt uitgeven als by
de Sucory, de bloemen van Concommer, de on=
vragtbare Cawoerde , en Hazelaer ,; anderen
wederom werpen een fcherp en bytend vogt uit,
als by den Netel en diergelyk foort. De Binne-
fchil (liber) meent hy (p.11)daer in van den batt
te verfchitlen , dat zy meerder-dichte Buisdra=_
den, minder Vogt-zakjes heeft ; waer door
die, voornaemelyk die van den tronk, zig lich=
telyk laet fchillen, en van de ouden, volgens
de oude getuigenis, voor Me ge
4 ruikt
Z
.
Der PLANTGEWASSEN. _ ê
bruikt is geweelt. Het fpek of fpint (alburs
aus), dichter en vafter met buisdraden en vogt=
zakjes bezet dan de binnefchil , wil hy ook
dat Lucht-buisjes (Jrachee) heeft, die by
baft en binnefchil zig niet vertoonen. De vafte
ftoffe, die men Hout noemt, en van ’t*Spint
omzet , en nog vafter ineengeweven is dan
dat, zeit hy minder vogt-zakjes te hebben,
en onder de, Draed - bundels met Lucht- buisjes
vermengt te zyn. Dog de vleefchige Wortels
[gelyk de genen die men eet ] beftaen meeft uit
zakwyzige deelen , met een gelyk-aerdig „week,
‚en vleefchig Spint zeer rykelyk omtogen. Het
Merg der Wortels, zeit hy (p. 1), beftaat ge-
heel uit Vogthuisjes (utricul:), zulks dat ook
de vagtzakjes ‚die van de fchorfe af tuffchen de
Sap-en Lucht-buisjes (fibrillas êS& tracheas))
doorkruipen , tot in ’t merg zig ontlaften. De
_ Tronk of Stam, uit den Wortel opfchieten=
de, word by de Boomen Tronk of Stam
(Zruncus five Gaudex) genaemt,by de Heefter-
gewaflen, die ftevig zyn, Roede of Scheute
(Vargaltum ant Stolo) , by de genen, die flap
langs-den grond kruipen of aen iet anders (teu=
nen moeten, Rys of Ryzertakken (farmexta) ;
dog by den Wyngaert. noemt men die Ran-
ken (palmites); by de Heefter-agtigen en by de
Kruiden heeten die Stronken of Struiken (cau=
les) ‚by het Peul - of Ertmoes Stoppel of Stengel
(ftapus); en by ’t koorn de Halm of ftoppel
Ceulmus). De dichte T ronken (want de ftop-
pels zyn hol) beftaen, even als de. Wortels, uit
Baft , Binnefchil , Spint, Houtftoffe en Merg.
__ Uit de Hout-ftoffe Cia) fpruiten Takken
pE van
68 TwEEDE BESCHOUWING
van gelyken aert en deelen, en by de flaplendige
Gewaffen zyn door des Scheppers wonderlyke
voorzorg Houw -vaftjes (capreoli) gefchikt om
zigaen andere ftammen of takken vaft te hech-
ten, als, gekrulden by den Wyngaerd en
Windel- kruiden, en hecht-klauwtjes by den
Klim-op (hedera), om door derzelver harft-
evende mondtjes aen de mueren zich te veften.
re klaviertjyes komen, zeit hy (p- 12.)
mede uit het houtige deel voort, en beltaen uit
Vogt- zakjes, en Lugt-en Vogt=buisjes of Pees-
draden. De Bladen insgelyks hebben hunne
houtige Pees- draden of Lucht- en V ogt-buisjes
met vele Vogt-celletjes (utriculi) doorweven.
Zynde dit aen alle Boomen en Heefters gemeen;
zelfs ook aen de Heefteragtigen en aen de Kruíi-
den; alleen dat by dezen meeftal de Baft dun-
der is en bolder Pees- pakking (fibrillarum com-
pago laxior), en in de kruiden gantfch geene -
Hout -ftoffe, waar door ook hun leven zeer
kort is. De Vrucht, zeit hy , beftaet mede uit
Schil en Vleefch, welk laetfte tu{fchen zyne
Pees-dradige Vogt- en Lucht-buisjes by de
vleefchige of pappige fruiten zeer veel Vogt-
zakjes, en by de drooge weiniger heeft.
V Tj
_ Van den Vogt-loop en Voeding der Planten
Dus in ’t algemeen van de Deelen der Plan-
ten gefproken hebbende, gaet hy (p.13) over
tot derzelver voornaemtfte nut of dienft : eens-
deels ten opzigte van den Vogt-loop, ander-.
deels
DER PLANTGEWASSEN, 69
deels ten aenzien van den Groey of Plant-voe-
ding. Het Vogt der aerde, met voedfel -dee-
len alom bezwangert, word, of van de Hair-
vezelmondrtjes der Wortels ingezogen ‚en in
de Vogt- kamertjes overgevoert, of zo ’er die
Hair - vezels ontbreken, (als by fommige groo-
te Wortels, en bolplanten) „dan door de mond-
tes der Vogt-zakjes zelf, die in ’t opper-
„fchorsje geplaet(t zyn. Wanneer nu de
‚Aerde in ’t Voorjaer komt te ontluiken, en de
_ warmer Luucht in de Luucht-buisjes der Planten
zig begint uit te zetten, zo word ‚zynes agtens,
door de pranging van dezen op de Vogt-
buisjes het vlocibare opwaerts gefchoven of
gedrukt; gelyk ook daerom, zeit hy, de wor-
tels te rykelyker Lucht-buisjes hebben, op
dat ’er te grooter kragt zy, om *t Voedfel-
vogt flyl-op door den tronk na boven te drin=
gen tot den top en botten en bladen toe, tot dat
het van daer weder tot de Wortels keere, en
(zo hy voor ’t naefte gift) voornamelyk langs
den baft. Dit voedfel-vogt, dus in de bladen
opgevoert, word aldaer, zeit hy p. 14, op nieuws
__gekleinft, terwyl het vogt door de buisjes der
> klierwyzige blad -blaesjes (uzriculi vel vefieu-
de glandulis analoge) door-kruipt ; van welk
afgetcheidene Vogt een deel by uitwafem-mond-
tjes zig ontlalt, en een deel te rugge neder-
waerts keert. Van de ontlafting geven blyk
de verfcheidene reuk-luchten der bladen , en
hare kleverigheden; gelyk hy ook daeraen toe-
{chryft de Honingkorrels-uit de bladers gedampt,
en door de nacht-koude geftremt ; getuigende
ook in ’t heetfte van den zomer, midden op
î E13 den
jo TweEE DE BESCHOUWING
den dag aen de bladen van den Er yprifchen Aron
gezien te hebben, dat ze droppelings uitdauw-
den; ’t gene overeenkomt met zyn verhael (p.
15.) wegens de Indiaenfche boomen, die in ’t
droogfte Saifoen, den inwoonders rykelyk
vocht verfchaffen. Het wederkeeren of omloo-
pen van ’t Vogt van uit-de bladen na de takken,
befluit hy voor eertt uit de noodzakelykbeid der
bladen, zulks dat een boom’, daer van berooft
zynde, gevaer loopt of van te fterven, of ten
minfte van zyne Vrugten tot geene bequame
rypheid te brengen :en ten blyke dat het weder-
keeren voornamelyk langs den baft gefchied,
haelt hy aen, hoe by eeu {terk gebondenen batt,
of by een rondom fmalletjes afgefchilden batt,
het Vogt (dat eerft door ’t hout en fpint van
den ftam of tak opwaerts tot in de bladeren ge-
voert is geweeft ) in dien Tak of Stam even-
boven en niet onder de pranging of afgefchilde
plaets fterk komt te zwellen, ten bewyze dat
het nederdalende fap aldaer by den baft verhin-
dert en opgeftopt word, om niet gemakkelyk
volgens gewoonte na den Wortel weder te
keeren; en dat het opklimmende Sap niet door
den baft, maer door het hout of fpint gegaen
Zy, dewyl die baft onder de kneep of afge-
fchilden ring even dun gebleven is zen hierom is
’t ook, agt hy (p.16.), dat de baften geene
Lucht-pypen (tracheas) hebben, vermits ze ’t Sap
niet na boven behoeven te dringen, dog alieen
neder waerts nae den aert van zyneigene zwaer-_
te te laten zakken langs de baít- peesjes ; die eg-
ter, op dat de zakking niet te fchielyksgefchie=
de, en op dat de Vogt zakjes met het nieuwe
zui-
DER PLANTGEWASSEN, TI
zuiverder Vogt vervult werden, niet loot-regt,
‚_maer.fehuins nederwaerts loopen; even gelyk
ook in de-Dieren het Chyl - vogt door de lange
kromte en ftuit-vliezen der darmen opgehouden
word, om te bequamer van de mondtjes der
Melkvaten ondervangen te worden. Van de
Vogt-huisjes (utricult), zeit de ProfefJor (p.
16.), zyn 'er tweederbanden, als eerttelyk, zul-
ken, die ’t waterige Vogt vervangen, en ’taen
dePees- draden van ’t Hout weder overdoen by
_drooger tyden; ten andere zulken, die de bye
zondere kragt-en fmaek - Sappen en Liym-vog=
ten inhebben, en inelke foort van Planten el-
kander, eenigfints. ongelyk zyn. Dezen ont-
houden zig grootendeels onder ’t Oppervliesje
in ’t lang, of in de Schoríe zelf „en ook wel in
Spint. „ Als deze Vogten te overvloedig, „of
door groote ‚hitte als uitgebraden worden ,-ber-
ften ze (zeit hy p. 17.) wel uit de wanden, en
maken Harft-of Gom - tranen, » De menfche-
Iyke Voorzorg befchikt zulks ook wel door
inkerving met het Mes, en dus krygt men de
_Maftiks uit den Maftik-boom (Leztifcus), de
_ Galbanam-gom van ’t Ferul-kruit of Perk-
wortel (Ferula), en de Mazza uit den Effchen-
boom: Uit zulk vogt, tot de bloemen opge-
voert; trekken de Byen, zeit hy „haren Honig,
en ‘t gene uitde baiten vloeit, levert haer het
__Wafch, In. de Boomen agt hy dit Vogt van ge-
lyken dienft te zyn, als de Gal in den Menfch,
en nut-tot.den aenwafch der Plante ende
Vrugtmaking , als mede tot befcherming voor
t‘onguere weer, om de koude te-keeren door
hare rykelyke Zouten en‚Olyagtige Deelen:
E 4 even
72 T weEeDeE BESCHOUWING
even gelyk by de Dieren de verte vliezen de
ingewanden koefteren en vra ve tegen de
rampen van ’t Weder. Dus dan na zyne
gedachten het zoutryke Vogt der aerde door de
Wortel- mondtjes ontfangen, en door hare
buisjes tot de Quaft of ’t Hart van den Wortel
gevoert zynde, erf in de knoppen , die ’er in %
Hart zyn, als een nieuwe kleinzing ontfangen
hebbende , en van daar door de perfing der
Lucht-buisjes na boven gedrongen zynde tot .
in de uiterfte topjes, en ’t overige wederom
langs den fchors nederwaerts tot in de menig-
vuldige Vogt-zakjes der Wortel-deelen ge-
daelt zynde, die het wederom tevens met het
nieuwe Vogt, van de aerde toegevoert, na het
Herte van den Wortel zenden , zo gefchied 'er
op deze wyze (zeit hy p. 18) een Omloop van
vogtfap der Gewaflen. En om dezen dubbelden
dienft der Vogtfakjes in de wortels, agt hy „dat
ze zo veel rykelyker hier-dan in de andere dee-
len der Planten gefchapen zyn.
VII.
Van den Aengroey en Verdikking der Planten.
Ten opzigte vanden Aengroey en Verdikking
der Planten. zyn de Schryvers, hoe, verfchillig
anderfints, het daer in {zeit hy p. 19) eens, dat
des booms Tronk jaerlyks met een nieuwen _
omríing van Hout-fibers, Vogt-zakjes en Luucht-
buisjes toeneemt, ’t welk zynes achtens aldus
toegaet. Dewyl de boom na boven toe: ver-
dunt, en in ’t midden zyne Ringbandige ie
els
DER PLANTGEWASSEN. 72
fels wel rot den top toe vol - uit- loopen , maer
de genen die vry wat buiten-waerts (taen, al
minder en_ minder hoog zig {trekken , gelyk
men in t kloven van een tronk of tak befpeu-
ren kan, zo vermoed hy, dat van jaer tot jaer
elke ringband op die wyze zyne verlenging en
hooger opfchiecing maekt, en alzoo jaerlyks
yder deel van den boom eenen ring komt aen
te winnen ,zulks dat de nieuw- aengewonnene
eerft flegts voorfpint, en, by verharding, daer
na voor hout-ftoffe verftrekt. Ondertuffcken
krygt ook de Binnefchil (Liber) haeren toevoer
en aengroey; en de.Baft, wat oud en verhard
zynde, berit in reten5 hierom is ’t vok dat de
kerven , in de jonge baften gefneden , wyder
worden door den tyd: Van de Wortel-groeyin-
gen , zeit hy (p.20) heeft men ’t zelfde te be-
fluiten. Waer mede zyne &erlte Diflerzat:e ten
einde raekt,
VILL
Van de Grootwording der Planten uit een
klein Zaedtje.
_In de tweede Differtatie (p.23) handelt de
Profeffor van de Grootwording der Planten uit
een klein Zaedtje, fprekende zo in deze als in
de voorgaende en de overige Differtatien alle-
fints met omzichtigheid en zeer groote zedig-
heid. Na dat hy eerft (p. 24.) gewag maekt
van de hedendaegfche algemeene gedachten der °
„ Botanici,dat in ’ kleine Zaedtje alle de plant-
‚ deelen als kort eh Pon zig vake
ie
54 TweEEDeE BESCHOUWING
die zig by verder aengroey komen te ontwinden
en uit te breyden; zo gaet hy over tot de ver=
deeling der zaden in drie foorten ; «rt. de
eigentlyk Zaden genoemden , die van elk dien
naem hebben, en door Botazici by de Eyeren
vergeleken worden; dog egter daer in van de-
zelven verfchillen, dat deze de uitbroeying,
maer geen Voedfel van nooden hebben, en de
zaden Voedfel, met ook eenige grondkoefte-
ringe: eenige weinigen zyn ’er egter die op de
baften der andere boomen haer voedfel en groey
ontfangen uit de mondjes der Vogtshuisjes
als *t Polypodium ( Boomvaren ), de Maf-
eus (Mofch), de Lichen ( Leverkruid), &
Vifcurm (Marren-takken) uit welks beziën
het vogellym bereid word. Het 2. foort van
Zaden noemt hy de Bollen, die van zeer vele
moerkoeken voorzien zyn, welke, vol fap zynde,
door de Luchts- warmte hare deelen uitzetten
tot een Plant. Voor het 3. foort rekenthy (p.
25.) de Botten , dewyl dezen even als een
zaed, hare in een-gevouwene plant-deelen ont-
winden, en daerom van de Ouden ook Zaden
genoemt zyn geweeft. De Botten van de Plant-
Takken afgenomen zynde, willen zelden zig
ontvouwen of uitgroeyen; egter, zeit hy , dat
het hem wel gebeurt is, dat ze, in de aerde ge-
plant zynde, wortels kregen , en uitfproten:_
“_dog de Botten die. onder de aerde aen de wor=
tels groeyen, doen ’ lichtelyk , en zo gereed
zelf, dar het beter is in ’t aenleggen van Riet-_
boffchen zulke botten te zaeyen,dan looten of
wortels te planten. De middelen «van In-
enting en Oculering zyn van menfchelyke- vin=
ding,
DER PLANTGEWASSEN. 275
ding, tot verbetering der Boom - of Heefter-
vrugten, of tot verzekering van deze of gene
Vrugt na zyn zin in ’t korte te konnen
krygen, ‘tgene by Zaed en Stek- planting of
onzeker; of ten mintte lankwy!íg by de, meefte
planten is. « 8
v
Wise. Edel:
‚Wan den Groey der Zaey- Zaden; en der
À Aerde.
De Aenqueeking van ’ eerfte en eigentlyke
foort van Zaed vereifcht, dät het zaed in de
aerde gelegt werde. Dog tot de vrugtbaerheid
der, Aerde behoort , dat ze telkens nieuwe
„Voedfel-en Groey- zouten. van de Lucht ont-
fange : hier toe is ’t ploegen, eggen en grond-
roeren, het braek-liggen, en ’t metten met dong
(flercus),of afch of kalk,zo nut en noodig; en
voornainelyk het grondroeren en Luchten tgene
de onderfie fchrale gronden in ’t korte ver
„maekt en vrugtbaer.Ook, zeit hy(p.26) met/ar- „
gelius, dat het afbranden der ouvrugtbare akkers
zeer nut is, zo wel om dat de {toppel -aflchen
voor melt dienen , als dat, het onnutte flymvogt
uit de korft gebrand en gezuivert zynde, de
Lucht hare. bevrugtiging te dieper kan doen
doordringen. Ook, zeit hy (p-27-), by zeer
ervarene Landbouwers dikwyls gezien te heb-
ben „dat ze fchrael-gewordene weiden in groote
zoden afitaken , en in de-heetfte zomermaenden.
lieten uitdroogen , welke daer na, met vieren
uitgebrand zynde , zo uitnemend vrugtbaer
’ wierden,
76 TwereEDE DESCHOUWING
wierden, dat men ’er tot in het vyftiende jaer
agter-een koorn-vrugten en zelf Terwe mede
gewinnen kon. Het Zaed in de Aerde gelegt
zynde, zo word het natte grondfap door de porté
of openingetjés van de fchil tot de Lobben (die
Malpighius de Secundinen of naegeBaorte noemt)
tot in de Vogt -huisjes van ’t Zaed ge-
drongen, zulks dat het harde zaed in eenen dag
al begint te zwellen, en by naeder toevoer van
buiten, het binnenfte Vogt uit haer Gelletjes in
de Fibers van ’t zaed verfpreid raekt, en dedee-
len zig komen uit te zetten en te ontwinden.
Op den derden of vierden dag,de baft van ’
zaed nu door ’t zwellen verbroken zynde, ziet
men reeds (zeit hy p. 28.) de nieuwe Wortel.
fcheutjes , die verder van dag tot dag langer
worden: daer op volgt na bovenwaerts de ont-
winding van die bladen, die men de Sexizalia
of Zaedbladen noemt 3 tuffchen welken daer na
opfchiet het pluimige plantfcheutje , plautula
by Malpighius , en pluma by Grew genaemt.
Naomtrent 20 dagen ziet men bovenden grond
ook de blyvende bladen van ’t gewas; want zo
dra de plant vaft op zyn wortel raekt, en daer
van voedfel genoeg begint te krygen , komen
de Serzinalia of Zaedbladen,teffens miet de pla=
centa of moederkoeken te verwelken en te ver-
rotten. By fommige planten fchieten de zaed-
bladen boven den grond; en zo deze te vroeg,
en eerze uitgedient hebben, van de vogels. ge-
plukt werden, raekt de plant te verlterven;
waer uit hare dienft tot de eerfte voeding te
vermerken is; zynde zo veel voor de jonge
plant, als het moeder -zog voor het ongelpeci
c
Der PLANTGEWASSEN. Di)
de jonge gedierte. Dus dan word (zeit hy p«
29.) in ’t eerft het grondvogt door de fchil=
poriën tot in de placenta of moederkoek ge-
drongen ‚en wat later ook van daer in de Zaed-
bladen, en En die bladen weder tot den Nodus
of hartequaft’, van waer ’t zuiverfte na de plant-
deeltjes opwaerts en het overige groflte na de
Wortels nederwaerts fchiet ; dog zo dra de Wor-
teltjes , in de aerde nu verfpreid rakende, door
hare dwars-ftreeks-liggende Vogt-vatjes (utri-
culi) *t vogt der aerde-beginnen op te vangen,
zo word de Sap-loop verandert, en door de
Zaeds- worteldeelen tot het Hart, en van daer
tot de Plant,en by bare Schil weder te rug tot
den Wortel gevoert,even als by de volwaffe-
nen , terwyl de moederkoek en zaedbladen,
hunnen toevoeren groeideelen komendete mif=
fen, verroten verteert raken.
Nt et
Van den Groey der Bloembollen,
2 Tweepe BescHouwine
neer haer Voedfel in de plants ftruik en-bladen’
overgaet, terwyl by ’t hart van den bol doorde
houtige fibers een of meer nieuwe bolletjes aen-
geteelt worden: gelyk by den Orchis of tStan-
gel-kruid; en by de knof -look (allium); Zelf»
zyn ’er die, na dat ze haer zaed gemaekt heb-
ben, met (truik en al vergaen, gelyk de Ajuyn_
(Cepe) ; dog by de meefte andere Bollen.
verwelken deze Bolfchilfers of moerkoeken
niet. „By dezen word het omloopende Sap tel-
kens tor deze moerkoeken wederom gezonden,
en ondertuffchen met-één door de houtige
fibers een nieuw plantje als een Vrugt-bottje-
met veel andere kleine bolletjes rondsom den
knoop gevormt.
XT.
Van den Groey der Botten.
Nu is ‘er nog de derde foort van Zaed-
teeling overig, namelyk de Zaed - of Bloem-=
Botten aen de Boomen of Heefters voort-
gebracht ; de moeilykfte befeffing van alle dric.
Elk, zeit-hy (p-30:), erkent wel dac het Zaed-
bottje, even gelyk een Zaed, de grondbe-
ginfels van een gantfche plant ín zig vervat,
maer eenigen , gelyk ook Malpighius , agten
dat de Bottjes uit vêle fibers en Vogt-vatjes,.
van wegen ’ rykelyke Vogt, uit den baft uit
geftooten werden ; en anderen willen , dat de
Botjes in de Planten als opgefloten liggen, en
voor -af daarin beftaen, dog niet door de fibers
„ nogte door ’t Sap konnen voortgebracht voll
en.
DE
DER PLANTGEWASSEN. 75
den. Dog zyne eigene meening zeit hy te zyn,
dat in de Tak- of Stam-fibers de Bot- zaedtjes
(gemine) vervangen zyn, eerftelyk , om datde
gemmea regtftreeks uit de hout-fibers te voor=
fchyn komen ; ten anderen, om dat ze altyd
opwaerts fchieten ; en eindelyk „om dat ze dan
eerft uitbotten , als er een groote menigte vogt
door eenig frber-bundeltje opgedreven word,
‘komende alzoo eer{t een Blein of gezwel-bob=
beltje onder den baft te maken. Dat ze niet
uit de ztricu/t of Vogt-Gelletjes voortkomen,
agt hy-teblyken, eensdeels, vermits de Utri-
culi horizontaelwaerts zig trekken , dog de
Gemime opwaerts ; anderdeels, vermits de wéri-
culi, 10 ze al komen uit te berften, zo ’t onder
„den grond gefchied , wel Wortel-takken , of
indien ’ ‘er boven is, wel Gezwellen, en wan=-
knobbels, maer nooit Gesme of Zaed -botten
voortbrengen ; eindeling, vermits de Gemme
nooit uit den baft , maer altyd of uit het fpint
of uit het hout geboren worden. En tot ver-
der beveftiging brengt hy ook (p.31.) by, dat
ook (gelykde ervarentheit leert) wanneer by
een afgefchilde Baft-ring het nederdalende Sap,
van boven langs den baft tot aen den afgefchil-
den ring komt te tuiten, en de Tak of Stam
aldaer komt te zwellen, als dan door ’t verder
aenftuwen van Voedfel-deelen , op de onderfte
fibers wel verder een aendräng gefchied , en
Botten uitgeftooten worden, die van ontallyke
“andere fibers, Vogt-vatjes, en Lucht- buisjes
gevolgt worden, terwyl ’t bovendeel komt te
verquynen. Indien dan, zeit by, de Gemme
in de wericult geplaet{t waren, waerom zouden
Zy,
So TweEEDE BESCHOUWING
Zy, die zo veel vogts” inhebben, dezelven niet
uitftooten ? Dog dit alles geeft hy egter nog
niet voor zeker , maer flegts voor giffingen
„op. „Wegens de voort-groeying der Bloem-
Botten uitt hy (p-22) aldus zyne gedachten. Het
Sap of Vogt-voedfel van onder uit de aerde
door de Hout-deelen van den Plant tot in ’t
Bottje en zyne Zaed-vaten gevoert zynde, en,
met het gene’er reeds was, eene nieuwe klein-
zing ontfangen hebbende, tot verbetering en
uitzetting der deelen, zo gaet het overige we-
der tot de Plant; ondertuffchen komen, even
als by de zaden, nieuwe blyvende bladen (/fa-
bilia folia) uit te fchieten , en de eerfte zaed-
blaadjes beginnen , van wegen ’t verloop van ’t
Sap na deplant, te verdorren. By verder toe-
voer van Voedfel-fap in de botten raken de
deelen ook verder ontwonden , zulks dat de
Bloemen en Vrugten voor den dag komen.
Klk
Van de Deelen der Bloemen.
Dog eer hy dit wonderbare Natuer - werk
der Bloem-en Vrugt-teeling komt te ont-
vouwen, zo verkieft hy voor af de deelen der
Bloemen te leeren kennen. Even gelyk door
de wyze gefchiktheid der Natuer in al de Zaden
de moederkoeken (placezte) als tot Voor-
raed-kamertjes zyn toegeftelt, waer door de
tedere beginfels der Scheuten of jonge Plante
hun eerfte voedfel komen te ontfangen , zo
zyn ’er ook in de eerfte Vrugt-beginfels Pia-
cente
5 DER PLANTGEWASSEN — St
tente of moederkoeken , zeit hy , gefchapen,
dog met edeler en fynder voedfel-vogt, om
die onbegrypelyk - tedere deeltjes te ontwinden
en te fterken, Met deze Placezte meent
hv de Bloemen. De Deelen van een Bloem
worden gewoonlyk in vyfderley onderfcheiden.
I. De Kelk of Bloem-kas (Calyx). II. Het
Blad-geftél (Petalum). III. De Haer- of
Helm-ftyltjes (Stamina). IV. De Helmtjes
of Stof -bolletjes (Apices) welke op de ffamina
ruftenz; & V. De kruin-of top-ftyl (Stylus),
of ’t Stampertje (Piftillum) ‚ of Lucht-buizige
Trompettje (Zuba} ‚van dezen dus, vangenen-
zoo genaemt. Maer-alle deze vyfderleye dee-
len “worden niet gelyk in een zelfden bloem
gevonden , dan by eenige Volmaektgenaêmde
loemen; in de anderen mift men gemeenlyk
een of ander, of eenigen dezer deelen. Dog
int algemeen, zeit hy, ss de Bloem, zoer een
Tusa by is, altyd aen ’t Vrugt -beginfeltje
(EMBRYO) of aengehegt, of zeer digs daar
by; maer zoer de T UBA ontbreekt, dan gant=
fehelyk niet, (zie ook zyne Differtat. p. 48. 49.
en in zyne Autholog.p:8.9. 10. & 65.)
5
Van den Kelk der Bloeme.
(I.) Den Kelk of Bloem-kas (Calyx) zeit hy
p: 33- te beftaen uit fibers door de houtdeelen
voortgebragt,ondermengt met africuli & trachee,
De dienft van den Kelk fchynt meeft te zyn tot
fteun der bloem-bladen ‚en der Vrugten zelf, als
welken hy dikwyls bedekt en omvangt. By vele
AOT F Bloemen —
82 TweEeEDE BESCHOUWING
“Bloemen ís ’er te mets geen Kelk, by anderen
is hy aen ’t-blad gehegt, by fommigen ftact. hy
als boven op de vrugt.
XIV,
Van het Bloera - blad.
(IL.) Het Bloem-blad (of Petalum) , zeer cier=
Iyk gewoonlyk van koleur en gedaente, zeit
hy p. 33, te beftaen uit zeer vele Vogtvatjes, en
zeer tedere fibertjes; zie ook zyne Anthol. p. 42,
44.49. Dit fyne Vogt eerft door ’t bloemblad
heen verfpreid , en door de Zonneftralen en
Lucht nog nader doorwerkt, gezuivert, en ge=
kleinft zynde, word van daer, zyues agtens,
gezonden na een vervangvat, ’t gene hy flegts
Receptaculum noemt , om dat het nog geen
naer en heeft ; waer aen de fFamina 10 wel als
de bloembladen (of petala) valt gehegt zitten „en #
% geneonder of op her Vrugtbeginfeltje (of Exz-
bryo) geplaetft ís ; zie ook zyne Antholog. p._
26,27; 30 32. Zo datvde Embryo door dezen
weg de fyne fappen en vragtvoedfels ontfangt ‚
zo van de bloembladen (Petala), als van de
Stamina of Helm-{tyltjes,en van hunne Helim= il
tjes of Stof.bolletjes (Apices), die op die Styl=
tjes ruften. ’T gebeurt te mets, zeit hy, dat,
door overvloed van toevoer, het vogt uit de
wanden ‘der africuli van dit Vervangvat fpat,
gelvk men by de Aloë & by het Melanthinm ;
Bes Roomfche Corrander ,Schabab, of Zwarte
apaver genaemt) ziet. Uit dit vervangvat,
azen vele Zufedten „en de Byën zuigen ’er hare
sAAAECL 4 honig
jk,
DER PLANTGEWASSEN, 83
honig uit. Een Bloemblad , vermits uit zeer
tedere deelen beftaende , is doorgaends drae
verwelkende , en valt af ; dog fomtyds blyft
het langer hangen, en bekleed de plaets vanden
Kelk , tot bedekking «en koetftering van het
Vrugtje; als wanneer (het gene zeer opmerke-
lyk is, dewyl het verzuim daervan den grooten
en zo“zeer van hem geachten Zourzefort, in de
foort =tellinge der bloemen, volgens zyn zeg-
gen, heeft doen doolen) het bloemblad met
houtige fibertjes , die mede, als de kelken,
groenagtig van koleur zyn, doorweven is.
XV.
— Van de Stamina en Apices of Helmftyltjes
met bare Heimtjes.
Aen dit zelfde Vervangvat, (zeit hy p. 34.)
komen ook uit, (II) de Stamina DE Hels
ftyltjes ; waer op (LV) de Apices of Helmtjes
of ftof-bolletjes met hare korlige uitwerpfels;die
dikwyls zo fyn als meel of ftof zyn‚en cen vere
groot-glaesje van nooden hebben om onderkent
te worden,geplaet{t zyn. De dienft van dezen is
indeze laeter tyden vande geleerd{te en geacht{te
Botaniften eenftemmelyk hoog getoemt , en als
voor ’t Mafculine raed aengemerkt , zonder
welks behulp de Embryo of ’t Vrugtbeginfel-
tje, ’t gene voor ’t fueminine dan word aenge-
zien „onvrugtbaer, even als een Windsey, zoude
zyn en blyven. Dog van dezen dienft, en van -
zyne gedachten daer omtrent, handelt de Schry=
ver nader en vollediger in ’t boek van zyne
pl a An=
84 TWEEDE BESCHOUWING $
Anthologia of Bloem-kunde , waer uit wy ’t
uittrekfel hier na zullen maken. Wegens
deze Apices zeit hy (p. 34.) vooreerft, dat van
allen, die hy ontleedt heeft, welker getal wel toe
swee ditizend loopt, hy altyd gevonaen heeft ‚dat
ze grooter en fappiger zyn bevorens de bloem
zig opent, dan daer nae: dat ze kort na ’t open
men al beginnen te rimpelen en drooger te wor-
den :; dat bare fappen vol fyne geeften zyn
zulks dat by vele bloemen in deze deelen ae reu
woont, bebalven dat ‘er andere medicinale
Kragten by befpeurt worden. Ondertuffchen zeit
hy, te vermoeden, dat in de Utricult of Vogt-
huisjes van deze kleine Lichaemtjes een byzon-
der fyn Vogt word afgefcheiden, dat door de
Stamina of Helm-(tyltjes tot het Receptaculum,
en van daer tot het Zaed-vrugtje gaet , om des-
zelfs deelen aente doen en te ontwinden. De
wyze voorzorg in de natuer omtrent de bewa-
ring en fchikking van velen dezer Stamina &
Apices is middelerwyle mede zeer merkwaer-
dig. Zie ook zyne Antholog. p. 66. 67. 69. 77+
III.
XVI.
Van het Piltillum of de Tuba of 'e flampervor=
mige Trompétje, 8
_ (V.) Hier van gaet de Profeffor over tot het
laecite deel eener Bloem, namelyk het Piftil=
lam of de Tuba (of « ftampervormige Trom-
petje), zie ook p. $7. in zyne Anthologia. En
dewyle de Vrugt daer altyd aen vereent is, zo
fpreekt
DER PLANTGEWASSEN. 85
fpreekt hy ook met-eene van de Vrugt. Tere
_wyl het Vrugtbeginfel nog klein en teder is,
zeit hy p. 36. is het vleefchig en vol Sap; maer …
als het Zaed daer in ryp geworden is, vervalt
de Vrugt doorgaends, en droogt, ftortende het
Zaed uit: by anderen evenwel, gelyk by ap-
pelen, peeren, beziën ‚& diergelyken, blyft de
Vrugt vleefchig en week ; moochlyk op dat
niet dePlacente of moederkoekjes der zaden te
veel uitdroogen zouden Dit gedeelte „’t gene
uit baft of fchil en vleefch beftaet, en by Malpi=
ee de Uterus of ’t Zaedhuis genaemt word,
lyft vleefchig by de Appelen,Peeren, Limoenen,
Neuten , en zoo voort; dog verdroogt in de
Moeskruiden. Het omvat het inwendige zaed-
deel, dat men de Placenta noemt, en vereent
daar mede met dwarsftreeks-gaende ztricali of
Vogt-vatjes, welke laetíte verfterven, als het
Zaed ryp is,en de gterus raekt allengskens van
de placenta gefcheiden, als by de Amandelen,
Hazelnoten Sc; by fommigen gefchied de
Scheiding als met geweld, gelyk by de Balfa- *
mina &c , welker inwendige veer -ípanfeltjes ,
door de zonskracht komende uit te zetten , de
zaedhuisjes doen berften, en ’t zaed herwaerts
en derwaerts heenfpatten. De inwendige op-
pervlakte of wand van * zaedhuisje, ftrekt zig
buisagtig uit tot aen den kruin of top van de
A: en dit uitgeftrekte deel is het dat by
Malpighius nu eens Tuba dan wel Stylus ge-
enaemt word, dog door Zourzefort het Piftil-
wim, vermits het in fommige Vrugten te famen
met de Vrugt de gedaente van een ‘Stamper uit-
maeckt. Zie ook zyne Anthologta p.61.65. Aen
F 3 deze
36 TwEEDE BESCHOUWING
deze Buis, zo binnen-als buiten =waerts (zeit
hy p. 37:) zyn verfcheidene tepelmondtjes ge-
hegt, die een lymig vogt uitgeven ; en door
de wyze voorzorg der Nature zyn ’er ook vele
haertjes geplaetft, waer door de kleine 4zjedta
verhindert en afgeweert worden, om niet ligt
door de buíze tot ín ’t zaed-huisje te kruipen ,en
hare eyertjes daar neder te leggen: gelyk men
wel by flegt weder, ’t gene dit Lymvogt of
opdroogt of influit, te mets nog ziet gebeuren,
dat ’er een ondiertje ingeflopen is geweeft, waer
door het wurmtje, daer uit voortgekomen, ’t
gantfche voedfel van ’t zaed verflind , terwvl
de vrugt voort-groeit en ryp word, en de on-
kundige Ontleder der Planten, uit deze bevin=
dinge van ’t ondiertje midden in de vrugt, ver=
keerdelyk befluit, dat dit van zelf daer in ge-
groeit zy geweeft. Ook acht de Profefor, dat
niemand , die dezen toeftel en voorzorg van
deze Vrugt-buize (of Zuba) wel overweegt, zal
kunnen befluiten , dat de Apices door dezen
weg hare korl-zaeden in ’t Zaedhuisje bren-
gen, dewyl'er kleinder Znfea's , zeit hy, en
die een eigenwillige beweging hebben , daer
door buiten worden gehouden. zie ook zyne_
Autholog. p.62. 70.
XVII.
Van den dienft der Tuba.
een
RTE Ei ee
Ten opzigte van het ampt of den dien{t dezer
Buize (of Zuba) maekt onze Schryver deze
gifling
BER PLANTGEWASSEN 85
giffing; Dat, dewyl de Lucht zeer noodzake=
Iyk en dienftig is om der Sappen beweging te
bevorderen, tot in de tederfte deeltjes van des
bloems Embryo , en dat we geen anderen-toe-
gang van Lucht-buisjes tot de jonge Placezta
konnen befpeuren , dan door dezen weg, zo
acht hy dat deze Buize dien dienft vervult: dog,
| oi id het Voedfel tevens tet de verlengde
grachee of Luchtpypjes der Vrugt door: de pla-
éénta begint te wandelen , zo verwelkt deze
_Baize, en de opening rackt gefloten. Zie'ook
zyne Anthoiog. p. 61-65.
el | XVIII.
î Van de Zaed- vorming,
In deze Placenta of moederkoeke verneemt
men {zeit hy p.38.) eerft een wit-{lymerige
ftoffe , die men op de wyze der Aratomiften
een Colliguamentum of eerfte Stolvogt kan
noemen Bers beftaet uiteen hoop zeer fyneutríe
culi aen de Placenta door fiber - bundeltjes even
als fuziculi umbilicales of navelftrengfeltjes ver-
ent, aen welke verzameling met haer vlies,
dat de woning van de vrugt omfluit, de naem
van Chorion of Vrugtkamer- vlies word. toege=
paft; En binnen weinige dagen vertoont ’er zig,
als binnen dit Corton zwemmende, een wit en
klein Lichaemtje, waer aen ’t plantje zelf ge=
hegt is, en dat Amzion of Zaed-vliesje genaemt
mag worden: . Dus dan gaet, volgens het ge=
zeide, het Sap, het welk uit de Apices en Pee
tala (of Bloembladen) tot het Receptacnlum ,
F 4 en
83 TweEEpE BESCHOUWING
en van daer tot de Uterus (of Baermoeder,)_
en verder door de dwersliggende Vogt-celle=
tjes in de Placenta geraekt is, van daer in ’t
Chorion en verder door ’t Amnium , waer aën
’% Plantje vereent is, tot het Plant-beginfeltje
zelf. Dit Amnium heeft in zig twee Lobbetjes
of pitsverdeelingen , gelyk hier voor al ver-
meld is geweeft. Als ’t receptaculum ledig ge-
zogen is, zo volgt ’er Sap door den Steel om
de Wienté verder te voeden en uit te zetten. Dus,
zeit hy, moet het eerfte Vogt tot voeding „klein=_
zing „groeying en ryp-wording,door zo veleen
zo fyne wegen en zo wonderlyk een weefgeftel
gezuivert worden. En, als ’t aen ryp wor=
den toe is, word het alleredelfte Sap na ’t_
Amnium of Zaed-Vliesje als in een Voorraed-
kamertje gezonden, op dat het Plantzaedje van
zyne Moeder afgefcheiden , en der aerde bevo=
len zynde,aldaer zelfs zyne Voeding, en Levens
groeying zou kunnen ontfangen. _
XIX.
Van de Verdeeling der Planten in Claffës.
Hier mede zyne tweede Differtatie befluiten=
de, gaet hy p. 39. in de volgende Dif/ertatien
over tot dat Deel der Botarie of Plant-kunde,
dat alle de Plant-gewaflen (want tot 16000
toe zyn ’er reeds bekent, zo hy p. qo. zeit) in.
ruim 20 Claf/en of foorten, alleen door ’% on-
derfcheid van hare bloem=gedaentens, leert
kennen, waer in hy voornamelyk de Deeling
van Tournefort, dog in een omgekeerde Orde,
} p op= /
_
aen
Á |
| | |
4 DER PLANTGEWASSEN. 85
opvolgt, hoewel ook, zynes agtens, om ge=
wigtige redenen, in eenigen deele van hem wel
eens afwykende (zie p. 41.) : Welke zaken
my, vermits loopende buiten ons oogmerk dat
thans voornamelyk op de Mechazifche groeying
en ’t onderhoud der Plant-gewatlen ziet, mee-
ftendeel zullen overflaen, trekkende flegts hier
en daer iet uit, het gene tot dit oogmerk eenig-
fints zou kunnen dienftig zyn.
Pi ; } -
er | XX.
Wat Deel eener Bloeme het Voornaemfte
' te rekenen zy.
In zyne Derde Differtatie,‚p. 40. in overwe-
ging nemende welke van de Vyf Deelen eener
Bieem voor ’t voornaemfte en gewigtigfte te
rekenen is, zo haelt hy vooreerft (p. 48.) we-
derom op ,dat’er weinige bloemen zyn „die alle
deze vyf deelen gelykelyk bezitten: het Li
diam convallinn, de Tulp, de Afperge &c. zeit
hy, hebben maer vier daer van, miflende de
Kelk; dog de Zuering,Zarw, en’t Gras, mif-
fende het teken (Petalum). Ook zyn ’er
anderen die flegts drie van de Deelen hebben,
als fommigen van die flegts den Calyx of Stamina
& Apices , zonder Petala of Piftillans „namelyk
de onvrugtbare Kenzip, de onvrugtbare Spina-
se, gêlyk ook alle de Amentacia of Katte-
Aliettis. als by de-Noten &c. Anderen we-
derom hebben. Stamina, Apices & Petalam, dog
zonder Calyx of Piftillum ; gelyk de onvrugtba=
te Zamnus „Veratrum Ge Nieskruid), Cologuint
| if, &
go _TwrEDE BEscHoUwWINe
& Bryonie: eenige miflende Stamina & Apices,
als de After, Virga aurea, &c. Men vind’er _
ook, (zeit hy p. 49.) die flegts twee deelen be-
zitten ‚als de Bellis Leucanthemum, Chryfanthe-
mum, Caltha (Goudsblom) & Matricaria,die _
niet dan Petala & Piftillam hebben ; de gemee- _
ne groote onvruztbare Barnende-netel &c. daer —
men flegts Calyx en Piftillum by vind ; de Cya-
nus (of Koren-bloem) en Centaurinm, die
flegts Calyx & Petalum hebben. En zeer velen
zyn ’er die flegts maer een van de vyf Deelen
bezitten, als de Zary- Kenuip, en de gemeene
Spinagie met het doornige Zaed-buisje, hebben= _
de flegts het Piflillam. Zvn dan deze allen
Bloemen te noemen, zo biykt, zeit hy, dat ’er
tot een Bloem niet noodwendig alle die dee-
len vereifcht worden. Zelf zyn ’er nog die
andere deelen bezitren; want de Ficus Domefti=
ca of tamme Vyg brengt vrugten voort „in wel=
ker holligheid Calyces, Squame, & Piftilla ge=
vonden worden ; en de Ficus Caprificus (of
wilde Vyg) geeft Groflen , dragende in zyn
midden Caiyces ,Squamas,& Stamina, met hare #
Apices. Overwegende dan, welk deel tog voor ’t_
Voornaemfte te rekenen zy,’t gene eene bloem _
mogt uitmaken, (zeit hy p. so.) dat niemand,
zynes agtens, zulks nog aengetoont heeft, en
dat rnen deswegen, niet tegenftaende ’t groote _
Ligt in de Botanie, nog in duifterheid verkeert.
Niettemin, zeit hy in zeer zedige Termen, dat
hy, na ’t ontleden veler bloemen , en ’ agt.
nemen op het onderfcheid van vrugtbaren en_
onvrugtbaten, gift of meent iet merk waerdigs
daer in ontdekt te hebben. Want ziende bie
en
DER PLANGEWASSEN. of
bevindende dat byalle Orvrugtbare Bloemen hes —
PiSTILLUMofde T UBA ontbrak, en integens
deel by alde Vrugtbare dezelve Tuba, of iet gelyk=
aerdigs gevonden wierd, 10 befloot hy, dat deze
Zuba(ookPifgillum of ’t Luchtbuisje genaemt,
het voornaemtfte van den Bloem wâs: te meer
om dat de andere vier foorten wel by onvrugtbare
gevonden,en by vrugtbare verlangt wierden. Zie
ook zyne Autholog. p.$$.$7.60.61.62. Daer na
paft hy de tweede plaets toe aen t Petalum ik
dewyl of dit, of iet gelykaerdigs in de plaets,
altyd het Pijftillum verzelde. En (p.s1.& 42.)
zeit hy, dat hy de andere Bloemen , die flegts
Calyx , Stamina, & Apices hebben, niet ei-
gentlyk voor Bloemen, ten minfte voor geen
Vrugt-bloemen te houden acht „dewyl ’er vele
vruchtbare Bloemen zyn, die dezer ontbreken.
Niettemin vermoed hy, dat deze Stamina £9?
Apices veer nuttelyk zyn aen de Bloemen daer
ze zyn; en zelfs, fchoon ze al van ’t Vrugtje
eenigfints afftaen, als in de Amzentacea (of Kat=
teftaertjes ), in de Maya (of Turkfche Tarw),
de Lachryma-Fob, de Ricinus (of Mollen-
kruid), de Zypha (of Donze of Lifchdodde),
en het Sparganium, om dat het hars-agtige en
geeltige Sap door den Steel tot de vrugt kan
overgebragt worden: En in de onvrugtbare
Planten, mooglyk, om ’er een overtollig Vogt
door te lozen; even gelyk aen de Kawoerde
(excurbita), en zulk foort van planten, twee-
derhande bloemen zig vertoonen , de eene
vrugtbaer , de andere onvrugtbaer; dog wer-
dende in de eene zo wel als de andere het vlugs
‚8e
Jz TwEEDE BESCHOUWING
ge en het waterige Sap bewerkt ; dewyl dit
foort van planten een overtollig waterig Sap
heeft , zo dat een eenige bloem niet ge-
noeg fchynt te zyn tot de behoorlyke Vogtfchei-
ding.
XXI.
Van de Nutheid der Kruid- kennis voor
Medicyns en Apothekers.
Zyne vierde Differtatie, vermits handelende
van de Kragten der Kruiden, zo verre zulks in
de Geneeskonft erkent word, en anderdeels
onderzoekende met wat goede rede de kragten
der Planten ontdekt konnen worden, levert ons
nog ruim zo veel PAilofopbijche {tof tot uittrek-
king als de Derde. Vooreerft zeit hy p. 58, sg,
6o,& 61. dat men veeltyds los te werk gaet in
zyn gezondheid of genezing te vertrouwen niet _
alleen aen zeer onervarene Medicyns, maer ook
aen onbedrevene Apothekers ,die ‚by gebrek van
de noodige Kruid-kennis , dikwyls het eene
Kruid voor ’t anderegebruiken „en zelf wel ver-
giftige in plaets van heilzame leveren ; waer van
ky 'er etlyken optelt.
XXIL
Van de Groey= plaets der Planten,
Ten opzichte van de Groeiplaets der Planten
zeit hy (p.62.) in 'tgenerael, dat de eee
“zy
hj
DER PLANTGEWASSEN, 93
Ct zy hare Wortel,’t zy haer Blad Struik, Tak,
Bloem, Vrugt, en Gom of Hars tot medicyn
gebruikt werde) allefints kragtiger en voller
van Medicyn-fap te íchatten zyn, welke op
hooge gronden geteelt zyn, dan die van lage
„velden; en wederom onder die van de Heuvels
of hooge gronden,de zulken die op een mageren
en fchralen grond ftaen, beter dan die van een
vetten en milden grond; en onder deze beften
wederom die het kragtigft, die bloot voor de
zon, en vooral voor de Zuiderzon {taen. Ins=
_gelyks kragtiger de kruiden uitde warmer Land.
| ftreken, dan die uit de kouder.
| -
XXIII.
Van den Pluk-tyd.
Ten opzigte van den Pluk-tyd zeit hy (p:
63), dat men de Wortels moet uithalen wan-
neer 't Vogt reeds in ruft is; namelyk de Bu/bè
of Bollen , wanneer ftruik en Bladen verdro=
gen ; de andere Wortels tegen den winter of
na den Herfft wanneer de koude den Sap-loop
doet ftilftaen ; dewyle dan de fibers niet veel
onnut fap meer hebben,en de byzondere vaten,
die van de gériculi de groei-zouten en oli-deelen
ontfangen hebben, vol en dik daer mede be-
vonden worden: gelyk daerom ook de Wor
tels, die in ’t voorjaer opgegraven worden,
van wegen ’t nieuw bygekomene waterige
vogt, veel wateriger en vozer zyn, flegter reuk
hebben, en ligter vermolmen : en zo ze onder
de
04 TweEEDE BescHouwine
de Medicynen gemengt worden, dikwyls den —
zieken krimpingen en loop, of ook wel menig- _
vuldige brakingen verwekken. Niettemin ziet
men , zeit hy (p. 64.) dat de Kruid -opkoo-
persen Verkoopers,die niet de deugd maer ’t ge=
wigt van de Plant zoeken „het voorjaer uitkiezen,
en de mildfte gronden , om te gewigtiger plan- _
ten te hebben. Ook zyn 'er die de Kruiden hier _
toe in de verfte en allerfterk{t-gemelte gronden _
aenqueeken, gelyk voornamelyk gefchied met
de Zormentilla (of wilde Ruite), de Biftorta,
de Scorzonera, en het Cyclamen (of Verkens-
brood); en op dat ze niet zouden eenigfints
ligter worden, terwyl ze die na de fteden bren=
gen , zo waffchen en natten ze die aen elk >
water daer ze komen, waer door de Medicyn-
kragt daer uit-geweekt raekt. Struiken èn Bla- !
den, acht hy (p.64.), dat men niet vroeger
dient te plukken als na dat de eerfte Bloemen
beginnen te dorren, vermits die dan eerft hare
Volkomenheid en Rypheid verkregen hebben.
Bloemen plukt men beft als ze eerft zig ont=
vouwen , en door de zon niet uitgedroogr,
mogte door dauw nat geworden zyn; en niet „
gelyk gemeenlyk gefchied, na dat de Aptces af=
geworpen zyn, in welken de fyn{te bloemkragt
zit. Vrugten leeft men als ze ryp zyn ; Die
kent men aen de Droogen, als de Uteras be
int te berften of af te vallen, en aen de Weees
en of Vleefchigen, als ,’t groeyen ophoudende,
en al de Sappen in de wtriculi als gaer gekieinft
zynde, het opper - {chiltetje een ryp-koleur gee
kregen heeft. Sappen, Gommen, & Ha
unkt
SDER PLANTGEWASSEN. Of
dunkt hem dan op het befte vergadert te wer-
den, als ’t Jaer-faifoen op zyn heerft is, zo drae
ze een bequame taeyheid en dikte hebben. *
XXIV.
Van de vierderhande Middelen tot het kennen
van de Kragten der Kruiden,
‚ Dog ten opzigte van de goede rede en zekere
Kenteekenen van de Kragten der Kruiden ver-
goekt hy (p- ós.) zyne Toehoorders, datze
zig tog niet verwonderen zouden , wanneer ze
hem hier van zo twyffelachtig en in ’t onzeker
hoorden {preken , nademael hy ’er zo weinig
befcheidt,„zo by de Botanic: als by de Medicyas,
van te vinden weet, en dat de glorie van die
vinding mooglyk voor de Nakomelingen zal
overblyven. Vierderhande middelen of wegen
telt hy op; door welken men de Plantkragten
onderzocht-of geleert heeft. De Eerfte en
wel de oudfte fchynt hem voornamelyk be-
ftaen te-hebben in ’t Gebruik van Kruiden en
Bladen tot ftelping van bloedloop en gene-
zing der wonden; dewyl de eenvoudige fpys
en drank en harde Leden der eerfte V ooroude-
ten weinig andere ziektens onderhevig waren ;
even-gelyk men hierom by Momeer ook al-aen
den opperften roem der Geneeskonft vind ge»
geven aen ’t wonden genezen. En by
meerder toenemen van andere ziektens gift hy
(p.66.)dat men ook verder tot andere kruiden
Ezyne toevlugt hebbe genomen; en dat na be-
Eproevinge en bevindinge van fchade of baet, dit
‘Vof dat kruid een goeden’of quaeden naem van
ER Heil-
6 TweeEpeE BrscHouwine
Heilzaern of Schadelyk voor die of deze quael
zal gekregen hebben. Dog, dat deze of gene
Dieren een heilzaeme Plant zouden aengetoont
hebben, gelyk de Poëten hier en daer vertel=
len, acht hy maer voor fabel-zang. Zulk-een
nu die vele Genees- middelen kende en wift te
gebruiken, volgens dezen eerften weg van beproee
ving en ondervinding , moeft ook toen,zeit hy (p.
67.) voor een Medicus gehouden worden. De
tweede weg was, toen men de Philofophie om-_
helsde, en die tot de Geneeskunde toepafte, toen
men de krachten van de reeds-bekende kruiden
op nieuws als onderzocht, en in Kouden en-
Heeten, Droogen en Vogtigen onderfcheidde,
en dat elk in byzondere trappen, na ’t onder-
fcheid van de fmaek , na dat ze of bitter of
zoet, of famentrekkend, of bytend, of zuer,
of wrang, of laf voorquamen; en dus ook,
de oorzaeken der ziektens in overmaect van
Koude of Hitte (en in overmaet van Droogte
of Vogt] verdeelende,pafte men de Koude mid-
delen tegen Heete ziektens, en de-Heete tegen
de Koude, en ook dikwyls met geen quaden _
uitflag : welke weg tot onzer Vaderen geheu-
gen toe, zeit hy, gehouden geweeft , dog fe=
dert door de vindingen der Lateren vernietigt
is. De derdeen nieuwer weg, en niet minder
waerfchynlyke, beftond in de Chymicale Analyfs
of fcheiding der Plant-deelen door ’t vier.
En dus, even gelyk men bevond dat de Arifto=
lochta Clematttis, en de Dens Leonis, in d
Ghymifche ontleding, Geen aert en hoeveel
heit van Zuere, van Oliagtige, van Geeftige
en van Äerdagtige deelen uitleverden ;en teven
oo
RA
DER PLANTGEWASSEN:-- 97
_&ok van evengelyke kragten in de genezing, wa-
ren; zo befloot men dat alle Planten „die over=
eenquamen in deelen, ook van gelyke kragten
te houden waren : op welken grondflag doot
die van de Franfch -koninklyke Soczetert over
de tweeduizend Proeven of Experimenten met
zo veel onderfcheidene Planten genomen zyn.
De vierde weg, welke aen Zowurnefort toege-
fchreven word, beftaet (zeit hy-p. 69.) in de
‘Sappen der Planten uit te drukken op eenige
papieren „en na de Chymicale coleurveranderin=
gen der vlakken te oordeelen van de heerfchen=
de Prixcipien of deelen der Planten : welk mid-
del nog beknopter , gereeder, en te zekerder
fcheen, om dat hier geene deelen door ’t vier
vervlogen.
\ Aenmerkingen op deze wierderbande Middeleú.
Wat het eerfte Middel betreft, en ’t gene
met regt van elk als verworpen word, acht hy
met sppocrates, dat het onverftandig en flegt
beraden is, op loflen en bedrieglyken grond zo
waerdig een fchepfel, als de Menfch is, te wä-
en : hoewel het nut is die middelen by een te
aderen „die by de menfchen reeds tot een Huis-
ebruik zyn overgegaen. En, fchoon velen
er Ouden en Nieuwen na vreemde en verre
anden gereift zyn tot vermeerdering van hare
edicament-kunde, en van daer tot ons be-
oemde Geneesmiddelen overgebracht hebhen ,
, G egter
1
93 Tweepe BESCHOUWING
egter ontbreekt het, zeit hy (p- 70.) elke Pro= _
vincie, ja elks akker en Landhoeve niet aen by= _
zondere Remedien, van de Voorouderen goed-
gekeurt, en door lang gebruik beveftigt. Dus
bekent hy ook veel van de Herders en Inwoon=
ders op de Alpifche Gebergtens geleert te heb-
ben, met te vragen wat middelen zy voor hen-
zelf en hare kudden tegen de ziektens gebruik-
„ten. Belangende het tweede Middel „dat groo» 4
telyks van, het fmaeks- oordeel afhangt , acht »
hy ’t zelve onbequaem om er op te bouwen
van wegen onze ftompheid in dit ftuk ; dewyl
deze Lichamelyke gaven van tedere onderfchei=
ding door de zinnen doorgaends rykelyker aen
het redelooze gedierte gefchonken zyn ‚terwyle
den Menfche de Goddelyke kragt en finaek
van Verftand en Rede toegedeelt is, op dat hy ’t
allermeefte zig daarop , minft op de dierlyke
zinnen zou toeleggen. Hoe veel fnelder en
fcherper van verre zien en hooren vele dieren
dan wy ? Hoe veel eerder worden ze de Vers
andering van Lucht gewaer ? Van hoe verres
merkt de Bye de Honig-lucht ? de Gier het
doode aes? de Brak-hond het fpoor van ’
„wild? Hoe wonderlyk (zeit hy p.31.) weten
de Vogelen van den Smaek en zelfs van ’t goed
of quaed zyn van die zaden te oordeelen, die in
harde en fteen-agtige baften of doppen nog be
floten liggen > (wanneer kraken zy ooit ver
eefs?]} Wy in tegendeel zwak in dit alles,
oe zullen we ons zelven op de Smaeck ve
trouwen omtrent de verborgene krachten de
Planten? Ja wat meer is, Bitteren zyn ’er, dies
Der PLANTGEWASSEN. 99
afgang maken „als de Cologuinth, Bryonia afbera;
Gentraen-wortel,Afarum (5e zen tevens Bitteren
zyn ’er die in tegendeel (toppen; en bloedvloe-
ying ftempen, als de Lenaria fegetum, de Pí-
lofella major, de Tormentil- wortel. Maer ook
bitter is de Mentha agnatica, en de Wortel van
de Valeriana Silveftrissmakende nogteftoppende
geen afgang. „En zo telt hy ’er_(p. 72:) van
verfcheidene (oorten op, die in Zuerteen Zil-
tigheid, Scherpheid of Latheid van fimaek over=
eenkomen, én in Kragten egter zeer verfchillen,
en opzigte van de derde manier, om door
fchei-(toking de Kruid- kragten te ontdekken; -
dúrft hy ook gantfch geene goedkeuring gevens
eensdeels om dat (zo hy p. 73. zeit ) uit al de
planten flegts olie, water;ofaerde geftookt word;
eene wat meet 't andere wat minder vlug van
deelen ; anderdeels om dat de ervarentheid en
proeven ‚die ’er de Franfche Academie; heeft op
„doen neren, klaerlyk aentoonen, dat ’er van
Gelykkragtige kruiden Verfchillige (took-deelen
komen; en zelfs gelyke ftookdeelen van twee=
derleye kruiden , waer van de eene tot fpys
dient, en de andere vergiftig is; als de witte
Krop-kool van de eene, en de Belladonna (of
Ae arsoor) van de andere zyde: zo dat die
van de Academie zelf na grondig onderzoek
deze Stook = ontleding (Analyfis) , als verwer=
pende, zeggen, Widetur igitur tot plantarum
Analy ibus nullum aliud fruêtum percipere Aca=
demiam, nifi quod detecta fit het veritas, Nihil
nempe certi pofle per Analyfin haberi. Quod pal-
sherrimnim ef Academie: bekennende dus vol-
\ EEN mondig
roo TweeEpDeE BEsCHOUWING
mondig, dat ‘er niets zekers uit de Axalyfis te
halen is, en dat dit geleert te bebben de eenigfte
vrugt van zo veel Plant- (token fchynt te zyn.
Het vierde middel, namelyk dat van Zourze-
fort , hoe waerfchynlyk, kan egter, (zeit hy
p 75.) ook geen Proef uitftaen : dewyl Sappen
van gelyke kragt dikwils verfchillige koleur op
het Papier verwekken, waer van hy eenige
voorbeelden optelt. In alle deze onzekerheden
befluit hy dan (p. 76.) het beft nog te zyn, dat
men by ’teer(te middel, dat enkel op zig zelf
te los en te ligtvaerdig is, voege dat van oor-
deel en onderfcheid , na den bezonderen aert
van ziektens, tyd, plaets, en perfonen, om te
famen redelyke Ewspirict uit te maken , die op,
de ervarentheid bouwen met rede van onder-
fcheid ; en dat men daerenboven onder dit ge-
bruik van oordeel midlerwyle met groote vrugt
dikwils voegen kan de drie andere middelen,
van de Smaek, Stoking, en Vlak-drupping :
Waer by men dat van de Ontieding of Ara«
tomie der Planten, met haere gelykvormig-
heid en gelykflagtigheid ook piet dient te ver-
geten.
XXVL
Van vele Bloemen aen welke de Tuba een Ken-\
teeken van vrugtbaerheid is.
De verdere Zeven Differtatien {preken van
de foort -verdeeling en verhandeling der Bloe-
men, welke Zournefort Flores Gompofits, en hy
flores
_
DER PLANTGEWASSEN. ror
„Hlores Monopetalt Conglobati noemt, dat buiten
ons beftek loopt, maer uit zyne Vyfde zal ik
Hegts iets aentrekken, dat tot den dienft der
4ba van de Bloemen ftrekt, namelyk dat hy
P:83. zegt, dat de ZMonopetalt Semiflofcalofi „zo
ze vrugtbaer zyn ,flegts twee Bloemdeelen heb-
ben, namelyk Petalwm en Tuba, dog indien
onvrugtbaer, dan maer een deel, namelyk Pe-
talum : en wyders de Monopetali flofculofi zo
ze Vrugbaer zyn wel drie of vier deelen’, (na-
melyk Petalum, Tuba, €59 Stamina met Api-
ces veeltyds tot eene buis loopende ) dog indien
onvrugtbaer , dan flegts twee deelen zonder
Zuba; zo dat in deze beyde Claffes, die groot -
zyn,de Tuma zelkens bet kenteeken van Vrugt-
daerheid is.
\
XXVII. $
Van een al te flonte Proefneming van. de Kragt
ep eener. Plante.
‚In zyne Zevende Differtatie verhaelt hy p.
148. het merkwaerdige zeggen van -den. Ouden
en … wydberoemden …„Medzieus , GALENUS,
Dat hy eenen Medicus. raed. om bedreven te
berden in alle de Planten, of ten minfle in de
meeften die menigvuldig in gebruik zyn. Eine
deling, in zyne Negende , vermeld ‘hy. p.:238.
hoe ‘er, wegens het. Doronicum vulgare ,
welks wortel in ’t algemeen voor de Hon-
den vergiftig gerekent word) tuffchen den
geleerden Matshiolus, & Gefnerus , met Lobel
EN G 3 een
1ro2 TWEEDE BESCHOUWING
een zeer hevige Liettertwift wel eer ontftaenvis
eweelt , of die Wortel den Menfche ook zo _
chadelyk. ‘was , ín zo,verre, dat Gefnerus, —
fchoon een groot Botanicus, om Mathiolus pal
te zetten, zelfs het Doronicum innam, dog met
zulk een flegten uitflag, dat hy niet dau door”
fboedige Badítoven, Dranken , en andere Te=
engiften het doodsgevaer van ’t Venyn te
Brea quam. Een waerfchouwing voor elk
om nooit zo toute Proeven en Bewyzen te on-
_dernemen, ij
XXVIII 4
Opmerkelyke Voorzorg en Wyze Schikking van …
den Schepper in't vormen, plaet{en en bes
Schermen van de deelen der Bloemen
en hare Vrugtbeginfels.
Nu zullen we „volgens ons voornemen,
vooraf vermeld, overgaen-tot het Uittrekfel
uit zyn werk wegens de Axthologia of Bloem-
kunde, dat een Jaer jonger: is als dat van zyne
Drffertatien , ei voornamelyk tot het tweede
Boek van dit Werk, alwaer de Profeffor haù-
delt van de thans zo vermaerde Onderícheiding
der Mafcaline & Feminine, & Dubbelflagtige
Planten. Niettemin; dewyl het eerfte Boek
van de Autbologta van-de deelen der Bloemen in
% breede, en van de Definitie en den aert & on-
derfcheidene gefteïtheid. dezer deelen handélt,
en-alzoo, (behalven 't gene ‘wy uit zyne' vorige
Diflergätien en voornamelyk uit zyne Derde-des:
ede wegen
DER PLANTGEWASSEN. 103
wegen getrokken hebben) zig ook hier nog
etlyke verdere Philofopbifche Opmerkingen van
die natuer opdoen, zo dienenwe ook dit niet
zo ongeraekt over te flaen. Na’ verhandelen
van de velerhande foorten van Bloembladen (of
Petala) zo fpreekt hy in zyne Antbolog.p. 49.
ook van de Petala caudata, of die genen die tot
een Staertvormigen of Puntigen Zak of aen-
hangfel uitloopen, (als by de Linaria Vulgartis
het Ocimaftrum Valerianthum, & de Viola Mar-
tia,) en van derzelver merkwaerdigen dienft;-
want hy acht dat’er die Aenhangfels zyn,om met
het zoete vogt, dat in deze zakpunt afgefchei-
den word, het Receptaculum en vervolgens den
Embryo dan voornamelyk te bedauwen of be=
vogtigen, als de andere bloémbladen beginnen
intedroogen, dewyl dit zakpuntje , dat te vo=
ren nederwaerts hangt, door ’t zwaerder wor-
den van ’t vrugtje, en ’t zakken van de bloem-
_fteel dan boven komt te draeyen,en zig te ont-
£
laften in ’t Receptaculam. Een gelykwaerdige
dient, zeit hy, als die van ’t aenhangfel aen ’
blinde gedarmte in den Menfch, ’t welk zoo
_geftelt is „ dat. het zyn Sap, het welk het af-
_fcheid , zenden kan in de holligheid van % ge-
_darmte om die wanden te beglibberen, op dât
niet de Feces , die wat te länge daer neftelen,
ligtelyk te zeer daer blyven aenkleven. Tot zul-
ken dienft en zulke Staerten, zeit hy. ook Áz-
thol. p.$2. dat ’er ommige Calyces verftrek-
‚ken,als by het Cardamindum , den zwarten Hel-.
leborus , het Aconytham Lycotonum. Wegens
de Tuba zeit hy wederom ( Aztholog, p. óo, 1.
62. 63. 64. &70,) dat ’er wel vrugt- zaed.ge-
En ti vord
Ld
t
104 —_ TweErEpDE BESCHOUWING
voedt en ryp word, zonder Calyx, Stamina, —
of Apices , & Petala , maer geenfints zonder
Zuba; waerom ze niet te vergeefs in ’t middel-
gan van den Bloem en midden op.den Uterus —
tevig vaft zit, en na de byzondere gefteldheid
der Bloemen, zeer byzonderlyk bezorgt is, om _
(volgens zyne gedachten) de Lucht, en niets «
anders, in de holligheid van het vrugt-vormtje _
inte laten: zynde wegens de haertjes ent Lym= _
vogt van binnen gants onbequaem, om ’er, na
de meening van fommigen, de korreltjes van
de Aptces, met behulp van den wind, tot in ’t —
Zaedhuisje door in te laten, en, voor zo verre
de monden ook om hoog (taen, tevens onbe-
quaem om zelfs een vlug=-en verby- opvlie-
gend Geeft -fap van Apices, na de meening van —
anderen , daer door te ontfangen. Verder zeit —
hy mede, dat de Vrugt niet ryp word, als de —
Tuba werd afgeplukt , of als door, koude,of —
ryp, of fmerige douw deze buize verfchrom= —
pen of verftopt rackt. Dat ook Theaphroftas —
wegens de flores Mali Medici of Citroenappels-
bloemen al aengemerkt heeft ‚datde vrugtbaren _
een Zubus, de onvrugtbaren ’er geen hebben. In _—
* algemeen is een Bloem wel onvrugtbaer, die —
een Embrso heeft, maer ook noemt hy ’erdie _
Embryo's hebben, en egter onvrugtbaer zyn, —
dewyl ze dezelven tot geen rypheid brengen. —
Wegens de wyze voorzorg in ’t plaetfen van de
Stamina, zeit hy in zyne Azthalog. p-70,71: 75;
76.234. dat ze of zelfs vaft zyn aen ’t Recep= —
tacalum van den Embryo, of aen iets daer de —
Embryo aengehegt is, op dat het fyne Sap der
Apices „door de Stamraa gegaen zynde, te zui= —
ver
DER PLANTGEWASSEN. 1o%
verder , zonder door Lucht, Regen, of Dauw,
befinetting geleden te hebben, tot den Embryo
overgae, en de vrugts-ontwinding bevordere,
Dat in alle Monopetala de Stamsnain de wanden
van ’% Petalum tot op ’t Reeeptaculum valt zita
ten ; dog by de Polypetala nimmer, maer al=
„daer of, tot fterkte, by -een verbonden zyn,
of,‚.zo ze verfpreid zyn, als dan menigvuldis
ger , en tevens korter zyn, tot ftevigheid.
Maer nog grooter Voorzorg vertoont ’er zig
(zeit hy Axthol. p. 77.) omtrent de Apices zelf,
(om welker wil de Stamrra flegts fchynen te
dienen) alles-om befchermt te zyn tegen de
ratnpen van buiten: waer van hy de Voorbeel-
‘den aenhaelt. Dog als men de voorzorge be-
fchouwt omtrent de Vrugtbeginfels of Exzbryo=
ses ‚10 wel in de Plantgewaffen als by de Die-
ren, zo iser, (zeit hy Axthol. p. 32.83.) zo
groote rede van verrukkende verwondering ,dat
„men hemelfche Denkbeelden fchynt te genie-
ten, terwyl men dien Goddelyken Raed, Wys-
‘heid, en Schikking inziet en bemerkt. En even
gelyk het minfte Diertje, zo klein als groot,
ingefchapenvis, om zyne-jonge worpelingen,
zo lang ze nog broeying en befcherming van
nooden hebben, te koefteren en te befchutten,
‘zo is niet alleen. in ’t algemeen by de gevoele-
looze Plant-beginfels of Embryones insgelyks
een byzondere Voorzorg der. Natuere te be-
fpeurew tot koeftering en befcherming , maer
allermeeft (zeit hy Axthol. p.89.93-94.) by de
genen, die een Waterig en Winderig Sap heb=
ben, en zwakker zyn tegen de rampen van buis
, Eb ten,
{
106 TweEeEDeE BESCHOUWING.
ten, by de zulken namelyk die men flores Pa=
pilionacei of Vlinder-bloemen noemt, [onder —
welken ook behooren’ onze Spys-Erten en
Boonen J; terwyl de Natuer vry minder voor=
zorg vertoont by de genen, die meer uit O-
lieagtige en Groei-zoure-deelen beflaen, en —
daerom ook ingegeven worden tot opening en
verdryving van Verftoppingen, als by de Mo» —
ves lab:att of Lip-bloemen en anderen, wel-
ker zaden bloot in de lucht geboren worden. —
Overwonderlyk, zeit hy Axthol, p.9$: 96.97. 98.
is ook de voorzorg tot befcherming van de
vrugt by de Flores Conglobati, welker kleine
Bloemen, in een algemeenen en gefchubden —
kelk befloten zynde, op een byzondere wyze ’t
vrugtje voor onweer befchermen ‚en ’t on=_
gedierte beletten van ’er hunne wurmseytjes «|
by in te leggen : ondertuffchen fluiten -ze by >
vogtig weder zig toe, en by droog weder ope=
ren ze zig, gelyk hy daer van breede befchry=
ving doet. Verder neemt de Profefor ( Anthoe —
lez. p.99.&c.) ook in opmerking „hoede Pappi,
af Stuif-ruigtens ; «die by. {ommige Bloemen
boven op de Embryones: gevonden worden, zo —
wel dienftig zyn voorde Bloemen als voor de —
Zaedtjes : voor’ de Bloemen namelyk, tot
fteun in ftêe van een Calyx (of Bloem-kas),
als mede tot haer onderlinge tuffchenfcheiding, —
en uitbreiding: en voor de Zaden,voornamelyk.
om te beter door de Luuchts-beweging verfpreid —
en gezaait te worden. d, jk
KX
DER PLANTGEWASSEN. 197
KKK
Wegens hes Vroeger af Trager Bloeyen der
cht Stamplanteu,
Eindeling befluit hy (Axzbol. p. 102.103 104 )
zyn eeríte Boek met de vrage of bedenking
omtrent de rede en wyze van het vroeger of
trager Bloeyen der Stamplanten ; waer op hy
geit niet zekers te hebben kunnen vinden, en
dat alle zyne Proeven hem van onzeker nog
onzekerder gemaekt hebben. Dat de genen die
hy op eenen tyd, in denzelfden grond, en
eveneens gezaeit had, de eene jonger, de an-
dere ouder ‘begonden te bloeyen; en onder
de ongelyk-groot=vanegroey zynde, te mets
de kleinfte eerder , dog veeltyds de grootfte
eerder, en fomtyds te gelyk , zo vrugten als
„bloemen gevende. Dat ook van ’t eeríte bloe-
yen af „ {omimigen jaerlyks, fommigen om ’
aûdere jaer, anderen met grooter tuifchenpoo-
zen bloeyen : … Welke ongelykheden in ’t
Bloeyen hy‘giffen zoude te ontítaen uit de min
of meerder ‘overvloed van Vogt inde byzondere
„bewaer- en fchei-vaten der Planten ; namelyk
dan , als ’er' overvloed genoegis, bloemen en
vrugten ;en., by {chaersheid „niet ; ruítende van
bloeyen tot dat ‘er meer voorraed zy. Zelf kan
de fpilling by ’t vorige blocyen en vrugtgeven
wel zo fterk geweeft zyn’, dav’er de Plant van
quynt en fterft ; even gelyk die Zudiaenfche
Palmboom , die men Coddapanna noemt, door
zyne groote Sap-{pilling, zo drae hy eenmaet
ht $ 5e
03 TweEEDE BESCHOUWING
ebloeit en Vrugt gedragen heeft,terftond komt
tefterven, Uit zulke opmerkingen zyn ook de.
Ervarene Hoveniers gewoon het al te dicht ge-_
fpeende fruit te dunnen: zelf fchynt hem, zeit
hy Antbolog. p. 1os. *t fnoeyen der Takken uit
gelyke bedenkingen ten opzigte van ‘t hout ge-_
fproten te zyn. De wyngaerden, zeit hy, wel-
ke men in Italien meent te vernieuwen, is men
gewoon 2 of 3 jaren te voren níet te fnoeyen,
om al haer kragt aen vrugten te laten fpillen;
en dan graeft men die uit, als verder onwaerdig _
of onbequaem.
ini ee
XXX.
Wan de Min of Meerder Duurzaembheid der
Plauten.
Verder gift hy ook „op dezen voet (Axtholag,
p. 106.) waerom fommige Planten maer voor —
één jaer zyn, andere wederom duerzaem; fom= _
migen houden ’s winters een ftruik , anderen —
geenfints : namelyk dat die van één - Jaer -le-
vens om de flappe monden der Utricult en
weekheid der fihers, hare Sappen uit de byzon-
dere vaten geheel en al fpillen tot opgroeying
van den Struik &c.; en alzoo,na ’t verlies van _
al haer harftig en groey - zoutig Sap, verfchrim-
pelen en verfterven : 't gene bevelligt word, —
eensdeels om dat ze nooit natuerlyk fterven, —
voor dat ze Struik, Bloêmen Vrugtzaed heb-
ben gegeven, en anderdeels, en voornamelyk,
om dat ze, zo men op eenige wyze het flruik- _
fchieten belet, dan tot op ’t andere volgende _
jaer
EN
DER PLANTGE WASSEN. tog:
jaer overblyven. Dog by andere duerzame Plan-
ten vind men vafter verband van fibers, en
voorraed van byzonder Sap in de Wortel -cel=
detjes, om ’t meer als een jaer uit te houden.
XXXI.
_ Van Vernieuwde Botten na't beleedigen van
de vorigen.
Ook wil hy opgemerkt hebben, eensdeels,
dat, wanneer de Bloembotten in ’ voorjaer,
door ryp of onweer verfchroeit of afgeflagen
worden, fchoon ze terftord weder andere Bot-
ten en nieuwe bladen vormen, egter door=
gaends daer geene nieuwe Bloemen en Vrug-
ten geven, zynes agtens, om dat ’er in ’t vo-
rige reeds te veel verfpilt was ; anderdeels,
dat ook dat foort van Planten, *t welk ligter
voor de tweedemael Bloem-botten uitwerpt;,
“wranger en trekkender beziën geeft, dan de an=
deren , die fynder en levendiger Sap in hare
Vrugten dragen, dat eerder te bewegen is, en
wrang - aerdige.
| XXXII.
Of het Vogt der Apices voor de Vrachtbeginfels
Ù \______goodzakelyk zy?
___Nu zullen we overgaen tot, zyn Tweede
Boek,’t welk alkeenlyk en in ’t breede verhandelt,
of het Vogt der Ap:ees tot de bevruchtiging van
de
alzo mogelyk vroeger verfpilt raekt dan
tiò TweEEDE BESCHOUWING
de Embryones noodzakelyk zy Eerftelyk haelt
hy. Antholog. p, 108. aen , ten opzigte van de
Noodzake'ykheid , dat hy zulk ters aen een”
zaek noodzakelyk rekent, ’t gene men altyd by
dezelve vind , en afgenomen zynde, als dan
erftond de kragt en natucr dier zake komt te
wergaen : (2) Dat hy brerom de Tuba van
den Bloem noodzaeklyk fchat tot de Vragts-ont=
winding , dewyl die by geene vrugten gemifk
word, en, zo ze door rampen. van buiten t'on=
bruik mogt zyn geworden, als dan de vragt on=
ryp afvalt; waer van de Landbouwers, als ze
bemerken dat van velen de Zuba door de koude
verfchrimpelt is, een fchralen oogft voorfpel-
len : (3) Dat hy niet kan zien, dat dit van
de APicEs kan gezegt worden „dewyl ze by ves
len niët gevonden worden , als by den Moerbey=
bloem, by den Fezeverboom, Populier, Willigen,
Zerebinthyn, Maftichboom (Lentifcus), Zam=
me Vyg (Ficus Dometfticus),Spizagie, Dove Ne-
gel, Vrugtbare Hennip &c.; welke alle Vrugt= \
baer zyn, ent zaed tot rypheid brengen, zone
der Apices. Maer dezen zouden fommigen
meenen, dat van hare Verwanten of weergadens
bedient wierden, dog ook dit zal hy daer nae ©
onderzoeken. Zynde voor eerft klaer , dat vele
Planten Vraugten voortbrengen zonder Aprices
te hebben jen velerwederom hebben ‘eren brengen
een Vrugten voort, als by den onvrugtbaren
adsen ‚ den grooten onvrugtbaren barnen=
den Netel, wilde Kennip, onvrugtbare Kennip,'
onvrugtbare Gemeene Spinagie, Willigen, Po=
pulieren „onvragtbare Terebinthynen, &c. Maer
van dezen geeft men voor, dat ze ‚als tot Man-
_gewaflen
Jd p IJ « K Nn
DER PLANTGEWASSEN. Tt
gewaffen „daer toe zoo gefchapen zyn, om met _
hun behulp ’t gebrek van de ‘anderen te vervul
“Jen. ’T welk zeit hy (Axthol.p. 109.) eenigen
fchyn zou kunnen hebben , zo niet onder de
vrugtbaren en onvrugtbaren ‚van een zelfde
foort wel op beiden Apices gevonden wierden,
als by de Lychnis vifcofa, de Witte Rouwe
Bryonie, de Troffige Tamnus, den Gemeenen
Ornus; de Cueurbita, de Pepoen, Meloen , Me-
dopépoen, Concommer,Gologuinch, Citroen, Li=
moen, & Orangie; wat doen, vraegt hy, hier de
Apices by de Onvrugtbare Plantgewaflen , de-
wyl hare weergae’s die vrugtbaer zyn op hare
}_Embryones zelfs Apices hebben? Wart zal men
ook zeggen van de Anonymadender, die geene
Apices, nog geen Verwant-boom heeft ? Wat
van de Palma Indica fruên Pruniformi , die
‚ zonder: Apices vrugten tot rypheid brengt, zoris
der dat 'er eenig gelykfoortig Verwant ge-
_vondenis die Aptces heeft > Zo dat het voor-
geven (zeit hy) van de nootzaeklykheid der
‚Apices tot Vrugtbaerheid geen genoegfamen
Proef kan houden.
ik: XXX.
"it ; ‘
_ Tourneforts gevoelen omtrent den dienft der
kj Apices.
In ’t 2e. Hoofddeel meld hy, Azthol}p. rro.
III. van °t gevoelen van Zoernefort omtrent
‚den dienft-der Apzces, als of ze ftrekten om ’
__onrein der bloemen.uit te werpen ; dog dit, vän
velen
É1a TwerEEDE BESCHOUWING
velen reeds berifpt zynde, krygt ook van hem
geene toeftemming om vry meer dan eene
reden.
XXXIV.
Van't nieuwe Gevoelen omtrent de Bevrugting-
kragt der Apices met bare Stuif - korrels.
In ’ 3e. Hoofddeel {preekt hy (Anthol.p.112.
&c.) van het thans vermaerde gevoelen van fom-
mige zeer achtbare en Roemwaerdige Boranict
omtrent de Apices ; een gevoelen dat hen zo
veel heerlyker dienft toefchryft , als die van
Zoarsefortte gering was ;den dienft namelyk van
vrugtbaermaking. De Ouden, zeit hy, hebben
wel van eenige gelykheid van Voortteeling als
die der Dieren in eenige planten vermeld,en ook
eenigen hierom in Manlyke en Vrouwelyke
onderfcheiden ; maer de gedachten „dat deze er
» genfchap zig tot alle Planten zou uitftrekken,
„» gedachten fpruitende niet uit een oudwyffche
„ bygeloovigherd , nog ydele fabeldeuntjes , nog
» Üigtvaerdige opinie van ’t Gemeen , maer uit
» redenen en bewyzen genomen uit de gedaente,
» Jamenftel, en fandplaets der deelen, is, zeit
…, hy» eez vinding van onzen tyd, en ter eere
s, van onze eeuw. Indien het waer was, dat de
korlige Lichaemtjes der Aptces in de Tuba als
ingewentelt wierden , of als ze 'er niet nae
genoeg by waren, door de winden , van de
mafculine of onvrugtbare Planten tot de fwensi-
nine of Vrugtbare , overgebragt wierden ; of
indica
DER PLANTGEWASSEN, 113
indien de Lichaemtjes zelfs niet , echter hun
zaedlyk Stof of Geeltvogt of de Waeffemkragt
door de Luchtader of fibers der Buize tot de
Embry'os geraekte ; Indien dit bleek, zeit hy,
zou hy achten dat die zaek voldaen en voldon-
gen was. Maer dewyl hy van de eene kant
vind, dat de Voorftanders, hoe achtbaer, niet
_allefints overeenkomen, en ’t van de andere
kant eenen Philofoopb niet paft zyn toeftem=
ming te geven, voor dat hem de zaken klaer-
AEEErTPeln en bekent zyn geworden, zo ver=
zoekt hy verlof, dat hy in deze duifterheid en
onzekerheid zig ’t gezag dezer Geleerden nog
niet gantfchelyk onderwerpt, maer onderzoek-
_wyzig over deze zaek difputere; niet (zeit hy
_Anthol. p. 114.) om het gevoelen van die Aen=
hangers te doen wankelen, maetgom de waer-
heid of min-waerheid te onderzoeken : niets
as vreezende dan toeitemming te geven
aen ’t gene valfch of niet genoeg bekent mog-
ER
Ee RKKV.
Werdeeling der Bloemen in Vier Soörten tot
© Ônderzoeking van dit nieuwe
‚N Wee Gevoelen, —
Hi ie, $
— Dit Onderzoek onderneemt hy Anthol.p.114.
in’t breede, en verdeelt daer toe in zyn 46. Cap.
vooreerft alle de Bloemen „die hem bekent zyn, -
in 4. Claffes; namelyk z. in zulken; die hare
Stamina & Apices opde Receptacula ( gtt,
de Bmbryo’s zyn) vaft ze zyn: ten Ze.
Bs | in
*
114 TweeEpDE BESCHOUWING
in zulken, die de Starsiaa & Apices wel op den
zelfden Stam of tak hebben, maer afgefcheiden
van ’t Vrugtje : ten 3e. in zulken die alleen Sta»
mina & Apices ronder Vrugt, of Vrugt zonder
Stamina & Apices hebben, welker getal groot sis:
en ten ge. in zulken, die alleenlyk Embryozes,
hebben zonder anderen Stam van ’t zelfde foort _
die Apices heeft. In ’t eerfte foort, zeit hy, is
__% voorgegevene gevoelen allerligtít begrype=
Iyk, in het 2e. moeilyker en duifterder; in
het 3e. nog verrre moeilyker , zo wel om uit te |
leggen als te verftaen ; in het 4e. fchynt het
onmogelyk. ’ |
xXxXXVI.
Onderzoek van de Eerfte Soort, die haer Stamir Í
na en Apices by het Vrugtbeginfel 4
vaft heeft.
milf
ne
Eerft fpreekt hy Azthol. p. 115.116. 117. van
de Eerftesfoort, en zeit in zyn $de. 6de, de,
Cap. dat hem niet begrypelyk fchynt, hoe de
flymerige Materia van de Lichaemtjes der Api=
ces, die elk met hare vliezen omtogen zyn, i
de Tuba van het Arum Scorzonere zouden kon=
“nen komen: nog ook niet by de Mippuris A.
guatica om diergelyke rede; nogte vooral ni
by’t Aponogeton aguaticum , alwaer de Lichaem
tjes der Apices in een Vlies overtogen liggen,
en van de Zuba gefcheiden zyn. Zoo dadid hy
in’t 8eCap‚p. 118. 121 &c. van eenige zulken
die lang van Juba zyn, en kort van Starzina
met hare dikke en flymvogtige Apices, ve
laet
DER PLANTGEWASSEN. His
laeften tegen de buiten- rampen van ’t weer bee
fchermt zyn, vermits ze bedoven, en overdekt
Jiggen in de Calyces, Schobben , en Bloem-
bladen, zo"dat'er zelfs geen fpel van winden
_bequaem fchynt om van haer Stof iets over te
voeren in de lang-uitftekende buize. Ook
zeit hy niet te kunnen denken , dat dic werk
volbracht zou konnen zyn ,‘eer de bloem
g geopent was, en de buis zo ver uitfchoot,
dewyl hv in allen, die hy onderzocht heeft, bex
rond ‚dat het Sap der Apices nimmer, voordat
e Bloem zig opent, tot een Zadelyk Stof over-
gaet. In ’t ge. Cap. (preekt hy van de flores
ambellati, welke meeftentyd dan eerft een Zuba
uit het Receptaculum doen fchieten, als de
Bloembladen „en de Stamina en Apices reeds af=
gevallen zyn; welke 7uba met het groeyen van
%t Vrugtje ook verder uitfchiet.
EE KHR ALEN
Onderzoek over de Tweede Soort, die hare Stan
mina ex Apices ver van de Vrugt af heeft,
Ri fchoon op een zelfden Stara
hd
In het Toe. 1r. & 12e. Cap. begint hy (p- 126.
% onderzoek te doen over de 26. Soort
is, namelyk de zulken, die hunne $ta-
Ápices, fchoon op den zelfden Stam.
ftaende, egter van de Vrugt ver afgefcheiden
heb la de Mayx (of Turkfe Tarw), zeit
hy, zyn de Vrugtjes bedekt en omvangen in
een Calyx of Bloemkas, welken zy behouden
tot haer Rypheid toe, en de draedwyzige 7: a
Ì x
OR H ie
16 TwerepeE BESCHOUWING
die ov yder Embryo ftaen; en merter tyd zeer
lang buitenuitfchieten „ komen niet eer buitca _
dien befloten Calyx uitkyken, voor dat de 4- _
pices, die ver af ftaen , reeds al verdroogt of
van de winden verwaeyt zyn. En insgelyks,
zeit hy, komen de Apices by ’t Sparganium
Ramofuim dan eerft zig te ontwinden en te ver-
toonen, als de afgefcheidene Embryones reeds
al grootagtig zyn geworden , en hare bloem= _
hoofdjes afgeworpen hebben. In de Planten |
die volkomene Bloemen en tevens afgefcheide- —
ne Apices in hare onvrugtbare bloemen op den
zelfden (lam hebben, vind men, (zeit hy ps
128.) dat ze daerenboven in alle hare vrugtbare
Bloemen met Apices & Stamina wel voorzien
zyn5 en dat wel groot, als by de Concommer,
Cologuinth , Kaeuwoerde , Geilonfche Bryonie
&c. Hoe konnen ’er dan de eerffe foort tot de |
bevrugtiging noodig zyn ?’t zelfde, zeit hy, heeft
plaets by de Citroen," Limoen, Orange, en Gra-
naet. En by het Veratrum (of de zwarte Nies-
wortel) ftaen de Vrugtbare bloemen met hare
Apices zo hoog en de onvrugtbare met de ha-_
ren zo laeg aen den ftruik , dat zo de laeften de,
eerften moeften bezoeken met haer ftof, zy
wel vleugelen noodig hadden om ’er opwaerts
by te komen.
XXXVIIE.
Onderzoek over de Derde Soort.
In ’t 13e. 14°. & 15e. Cap. (p. 130, & 13.)
neemt hy zyne befchouwing op die van deze
2e
|
DER PLANTGEWASSEN. 17
3e Claffis, namelyk die Planten die 'er dubbeld
in haer foort zyn, de eene Vrugtbaer de andere
Onvrugtbaer. Hier is het daer ’% groote en
moeilyke werk komt, waer in de geleerde
Voorftanders van de Apices & hare Maftuline
Zaed-kracht ook geené naerftigheid en arbeid
gefpaert hebben om haer gevoelen in dezen
_waerfchynlyk te maken : maer dewylde Na-
we te grooteen veld voor haer was ‚dan dat ze
lefints onder wetten zig omfchryven laet, zo
is hen, zeit deze Profzffor, ook gebeurt, dat
ze eenige foorten van Planten hebben overge-
flagen, die nog zelfs nog in hare Verwanten
geene Apices hebben, en anderen , die ’er gantich
geenen hebben, (alsde Zamimel/yzé &c.) heb=
ben ze getelt als of die’er hadden. En in ’% alge-
meen , om die wonderlyke en onbegrypelyke
bevrugtiging tuifchen ver van elkander afltaende
Planten uir te leggen, zo hebben ze geen an“
dere toevlucht gevonden, dan ’ behulp en be-
fchik der winden ; waer doof ze, zynes ach-
tens, de gueftie nog ongelyk minder begrypelyk
en beduidbaer gemaekt hebben. Niettemin de-,
Wyl ze ’t overoude verhael van de vrugtbaer-
naking der Palm - boomen tot hunne beveltie
nemen, zo durft hy ook (zeit hy-p- 132).
t niet min ernftig onderzoeken, om niet te
armen als of hy ’t met voordacht overfloeg :
# Waerom hy dan eerft fpreekt van die Bloes
pen die geene Apices €59 Stamina op de zelfde
Plant hebben. maer op de-eene Plant de Vrugt
op de andere de Apices; en dan van die genen „
welke zo wel in de Onvrugtbaren, als in hare
Vrugtbare Verwanten Apices dragen. Van de
be” si ohe3 eere
EG
Ee
x18 T werEEDE BESCHOUWING
eerfte Soort zyn de Moerbey , de Genever, de
Vyg,de Kennip, en de Hop (Lupulus). Vande
Moerbey, zeit hy, met Zournefort, dat ze zeer
zelden op dien Stam, daer ze vrugten draegt
Amenta (of Katteiaertjes ) voortbrengt, maer
meeft op een byzondere Plant „die zonder vrugt
is, en niet dan Apices geeft ;dog dat de Vrugt-
bare Moerbey alleen tuba's zonder apices op
zyne Vrugtjes draegt. Dat men de Vrugtbare
Moerbeyen , voornaemlyk in Ztalien, overal
ontmoet, de Onvrugtbare in tegendeel ‘zelden,
en dikwyls wel 40 of 6o ftadiën daer van af;
want de Onvrugtbare , zeit hy p. 133. worden
niet alleen niet aengequeekt van de Plantquée-
kers in Jtalien , maer zelfs overal uitgeroeit,
vermits hare bladen minder beguaem zyn voor
de Zy-wormen, waer door ze byzonder fchaers
zyn. indien dan de Apices van deze zo zeer
weinigen alle de menigte der Vrugtbare moeften
doen vrugtbaer worden , zo moeften, zeit hy,
die weinigen niet alleen met een onnoemelyk
getal van zadelyke uitvl.eifels zulk een over-
groote Luchtítreek, daer de vrugtbare Moer-
beyen van naby en van verre zig bevinden,
gantfchelyk als vervullen,maer ook moeften dan —
de verft - verfpreide uitwloeifels nog dezelfde be-
vruchtbaar *kragt zo lang en zo ver behouden
hebben; en dat niet alleen voor één foort van
Vrugtbare Moerbeyen, maer voor meer als eene
foort, als de Witte Moerbey, de Purpurigwor=
dende Moerbey, en de Zwarte Moerbey, en dat
zonder van aert te veranderen , dewyl elk de-.
wer Moerbeiboomen van yn foort niet veraert.
De Fenever-boom die onvrugtbaer is, en ride
ate
DER PLANTGEWASSEN. 119
Katteftaertjes (Amzenta of Juli) met hunne 4-
pices draegt, werpt dezelven in * begin van ’&_
voorjaer weg. Dog de Vrugtbare begint eerft
_ xyne Vrugten te vormen na ’t voorjaer, en —
__volherd in nieuwe vrugten uit te fchieten door
_ den gantfchen Zomer heen. Daerenboven ftaen
_ ze dikwyls wel 30 of 4o ftadien van elkander;
zou dan ook dit zadelykeftof der Amerta niet
Alleen vroeg in ’t voorjaer zo ver door de _
_ Lucht verfpreid raken, en dan nog met die
_ zelfde kragt dun gantfchen Zomer door in de
Lucht, niet tegen{taende allen wind en regen
_ blyven zweven, voor de vrugtjes, die van ty
tot tyd gevormt wierden ? Dit kan ik, zeit de
_ Profeflor (p.134.), niet geloofbaer vinden.
Wegens de Pygen verhaelt hy, dat de Ficus fan
_Biva (of zaei- vyg) zonder Apsces, vrugten tot
volle rvpheid geeft : dog dat de Caprifica Grof-
‚ fen draegt, in welken Stamina & Apices be-
‚ dektelyk opgefloten liggen, en dat dezen des
_ miet tegen(taende nooit ryp worden, Daeren- -
boven, zeit hy, zyn de zaed-7ube by de vrugt=
_ bare Ficus fativa niet uitwendig, maer inwen-
_ dig van binnen geplaetlt, met vleefch omzet,
_ uitkomende in ’t hart van de Vrugt, en geen
_ gemeenfchap hebbende met de Lucht dan door
‚ een eenig lucht-gaetje , en dat alles zonder
Apices. Terwyl die genen die Apices- hebben,
en Groffen of: wilde Vygen dragen, zeer: zel-
_ den in Italiën voorkomen, dewyl ze niet daer,
_gelyk in Griekenland, onder de Vyg-queeke-
_ gyen gemengt worden. Zo dat ook in alle
deze omftandigheden, dunkt hem, geen fchyn
_overblyft , dat de Ewsbryones van de Apices
aengedaen worden. Vande Kerzip, zeit hy
} | OEL "__P:135-
L
120 TweEeEpDE BESCHOUWING
p. 135. dat ’er uit het zaed van de vrugtbare
tweederlye foort opkomt, de eene Vrugtbaer,
de andere Onvrugtbaer; de Luactíte eerder op-
fchietende, Apices in wtriculi befloten hebben=
de, en ook eerder verwelkende , waerom ze
ook, vermits flegter zynde, en om de Vrugt- _
bare niet te verftikken, vroeg tuflchen de an=
deren uitgeplukt word. De andere groender
en grooter van Takken, & dichter van bladen,
geeft ryp zaed, zeit hy, zonder aendoening van ,
eenig Stof der onvrugtbaren. Wegens de Hop-
pe, die ’er ook tweederley even als de Kenuip
is, verhaelt hy de vertelling en ’t voorgeven
van fommigen , als, dat van de Eilanden in
de Seyne en Marne af , alwaer de onvrugtbare
Hoppe groeit, door behulp van den wind, de
deeltjes der Apices tot in den Koninklyken Pa-
ryfchen Tuin , daer de onvrugtbare gequeekt
word , zouden overvliegen, en dat op die
Lucht de Embryones van de Vrugtbare Hoppe,
die van natuere nederwaerts hangen, zig zou=
den opregten , en dat de fchubbetjes, die an-
ders {trekken om de vallende regen van de
Embryones af te keeren, zig dan zouden ope-
nen „ op dat{de Vrugtjes- daer van aengedaen —
wierden. Een opfchik , die zo na verziering
ruikt , dat ze den Schryver geen ernftig ant-
woord fchynt te verdienen. Ten aenzien- van-
zulke Boomen die Apices dragen , zo wel op
de Vrugtbare als onvrugtbare ftlammen, haelt —
hy in % 1se. Cap. (p.137.) den wilden Efch
aen, zeggende, dat ’er van deze zulk tweeder-
leye foort is, hebbende elk by zyne Bloemen
Apices ‚Stamina & Petala, en dat de eene foort
noch» #
I4
:
nen zyn. à
RANT) LENA SENA
DER PLANTGEWASSEN. Tar
nochtans maer vrugten geeft, zo dat de Apices
de Onvrugtbare hier niet zyn om de Bloemen
van de Vrugtbaren aen te doen , dewyle die
zelfs Apices bezitten.
derzoek over de Vierde Soort die zonder Api«
ces, en zonder bekende Verwant, rype
Wrugten geeft.
In’ 16. Cap. gaet hy p. 138. over tot de
Claflis, die zonder Aptces, en zonder dat
eenige verwant daer toe bekent of gevons*
den is, rype vrugten voortbrengt; En dit, zeit
hy, volkomen plaets te hebben in de Anonyioe
dros, als mede in de Toddapanna, een foort
2 Indiaenfche Palmboomen ; zo dat ook
r geen Apices voor bevrugtigers te reke-
JAPPEN
rdler Onderzoek, en wel byzonderlyk wegens de
befproeying met het Stof der Apices over de
ve Palma foemina of denn Dadelboom
d in Eeyptenland.
| geefs bevonden hebbende, zo befluit hy wel in
zyn 17e. Cap. p. 140. 141. dat die Lichaemtjes
of deelen der Apices niet gefchikt of gefchapen’
om de Embryones vruchtbaer te maken.
eee Hs „Maer
ed
\
za Twrenr BEscHouwing
Maer echter omgeene tof van twyffeling meef
over te laten, zo gaet hy van ’t 18e. tot het
22e. Cap. ineluf: breedelyk handelen van de ve=
lerleye Palm-bonsen, en van de oudvermaerde
behandeling met de Apices in Egyptenland, en
van ’t 33°, tot het 35. Cap. sneluf. voegt hy ’er
dat. van de Caprificatie der Wilde Vygen in
Griekenland by, vermits hy ’t begrip van die _
zaek zeer dienftig acht tot opheldering van ’t <
nut der befproeyinge van.het Stof der Apices —
ie de Eeyptifche Palm- of Dadel -boomen.
egens ’t gevoelen der Bevrugtiging van de
Palmboomen ftact onze Profef/or in zyne An-
zhol.p. 142. 143. 144 toe, dat van overoude _
«yden, van ’t begin der Botazie-fludieaf totnu
toe, zeer vermaerde Mannen geleert en toege= —
ftemt hebben, dat de Palma foemina, met het —
Stof der Apices van de Palma mafvula befproeit
of beftoven, en vrugtbaer gemaekt word in E- _
gyptenland. De oude Zheopbraftus doet des-
wegen al een verhael, en zeit ook dat deze be- «
fproeyinge en beftuiving, om de gelykheid, wel
caprifsceren (6\uuddZerv) genoemt wierd. Plinins —
volgt Zheophraftus nae, maer geeft ’er na zyn
aert.en ftyl een Poëtifchen opfchik aen,even of
hy een dierlyken trek en zucht aen de Planten —
verbeeldde, maer nog zedig, zo men ’t verge=
Iykt by ’t verhael van Caffianus Baffus; want —
deze doet de Palm -boomen lieven en fterk lie-
ven, zig buigen voor haeren beminden, trooft
& verquikking vinden in geftreelt te worden —
met de handen van den Akkerman, die haren «
lief had aengeraekt, en voor al genezing vin=
den in de bloemtjes, die van de Takken van
hem
S_ DER PLANTGEWASSEN. "123
he n geplukt zyn, op hare kruintjes te mogen
dragen: doende dit haer tieren, en vrugten ge=
_ven,dog de ontbeering haer quynen en weenen.
À Die van den hedendaegfchen tyd beveftigen (zeit
hy in zyne Antholog. p. 144. 145 ) dat men.
Te Dn gebruik van beftuivinge met de Apices
‘in Egyptenland onderhoud , en dat de [adel-
vrugten der Palma Femina anderfiuts of wrang
en onryp zouden blyven of ontydig afvallen.
_ Onze Schryver wil dan geenlints aen het feit
van deze beftuivinge twyffelen, zelf ook niet
‘ontkennen, dat ze nut is voor den Dadel-oogtt
in Egyptenland , maer onderzoeken waerom
aldaer meer als op andere Plaetfen het nala-
ten fchadelyk voor dien oog{t zou mogen
zyn. Om dit voorzigtig te doen, verkieft hy
erft van ’* onderfcheid der Pa/m-boomen te
_ handelen. ‚ Na dat hy dan uit de menigvuldige _
foorten der Palm-boomen befchryving gedaen
j_ heeft van de Chameriphes, de Indiaenfche of
_ _Malabaerfche & Brafiliaenfche Codtapanna, de
__Malabaerfche Ampanna (een foort van kleine
_ Cocos-boomen ), en de zerley Schudapanna
(een foort van Dadel-of Pruim- vrugt geven-
de), en de Egyprifche Palm-of Dadel-boom,
en de Indiaenfche Zoddupanna (Pruim-vrùgten
_ gevende), de 2@rhande Brafiliaenfche ‘focara
_ (een foort van Cocos-noten gevende), de In-
__diaenfche Tenga met groote, & Cannga met
kleine Cocos-noten : Na deze befchryving,zeg-
ge ik , in ’t XI. Cap. verhandelt te hebben,
treed de Profef/or p.160, 161.162: tot het on-
… derzoek of het Stof of Vogt der Apices noor
F dig zy tot de fweundatie der Palmboomen, In
ad dit
0 % +
124 TweepeE BESCHOUWING
dit onderzoek houd hy dezelfde verdeeling van
gderhande Claffes: En ten opzicbte van die van —
de 1e. en 2e. Clafis , namelyk die Apices dra= 4
gen, welker $tamtra valt zyn aen ’t Keceptacu=
luim van den Embryo, of die ’er. wel van af-
ftaen, dog egter op dezelfde plant, zo zeit hy,
om redenen van al het voorgemelde, dat het
niet te denken is, dat het Sap der Apices, zo
het noodig ís tot de fwcuxdatie, by dezen van
buiten door de Lucht heen, maer liever door
de binnencanalen van gemeenfchap, mede
gedeelt word ; ten minfte niet by die van de
ze. Claflis, en daer onder voor al niet-by de
Zenga & Caunga, waer by de Corpufeula van
de Apices van onderen op na boven door de —
Lucht zouden moeten. __ Ten opzigte van die —
van de 3e. Claffis , over welken voornamelyk
de Queftie valt, alzoo die twyffelachtig zyn, «
en op den eenen boom Aptces zonder Vrugt, —
op den anderen Vrugt zonder Apzees dragen,
zo kan hy niet denken, datze zonder ’t behulp
der Aptces geen vrugten zouden voortbrengen 5 >
niet alleen om dat hy weet van een Groote
Palmboom in den Tuin van den Raedshr. en
Ridder F. Bapt. Nanni te Venetieun , die ’er
gantfch eenig en alleen was, en Dadels tot de
grootte van een Pruim heeft, voortgebracht,
maer vooral uit rede van de Palmboomen. van >
de ge. ClafJis . die gantfch geene Apices en te-
vens geene Wederga’s met Apices hebben , ge=
lyk de Zoddapanza. Deerenboven haeit hy Ei
Antholog. p. 162.164. 165. 166, 167.) de getui-
geniflen van Gurlandia tegen Prosperus Alpinus
aen ‚dat de Palm-boomen in de Woeltyneù
van
DER PLANTGEWASSEN: 125
van Arabien menigvuldig, fchoone en rypedadels
voortbrengen zonder die konft- bezorging als in
Esypteland; Of zou de Wind dien dienft vol=
brengen? Maer dan zeit hy, zou de wind leer»
_zamer fchynen in Arabien dan in Egypteland,
Hy vermoed derhalven dat de konft-beftuiving
in Egypteiand eene andere dienft en rede en
wel diergelyke mogt hebben , als die van de
Gaprificatie der Groffen of Wilde Vygen in
Griekenland, ’t gene aldaer noodig en op an-
pre plaetfen of by andere Vygen niet noodig is :
Een dienft namelyk van Rypmaking en niet van
Fwcurdatie, dewyl van ’t laetfte al vooraf
blyk is, en dewyl zonder de beftuivinge de-Em-
bryones wel ontwonden en groot worden,
_fchoon de vrugten dan wrangagtig blyven of af-
vallen volgens de algemeene klagte. Zo dat het
‚meer een quade fpeening ‚of gebrekkelyke Sap=
j voeding (even gelyk veeltyds by onze gemeene
vrugten die ruyen of ontydig afvallen ) dan een
gebrek van fweundatie gelykt. En gelyk men-
by de Appel- en andere Boomen- wel midde=
Ten gebruikt om dit al te veel ruyen te voorkos
men, zo vermoed hf „dat men ook in Egypteg-
Î land (daer men van de Palm=boomen 70 veel nut
Ù
trekt‚als wy in onze Landen van alle de boomen
| tezamen), by geval , of door opmerking, ook
dit midde] van beftuiving tot beter-ryping huns
ner Dadels uitgevonden zal hebben ; en dar
de duifterheid van de rede de oorzaek van deze
wonderbare Hu wlyks vertellingen zal geworden
zyn. _Ondertuffchen acht hy, dat men een
byzondere Goddelyke Providentie ten dienfte
van ’t Lievens onderhoud voor de Egyptenaers
8 hier
126 T wEEDE BEScHoOUWING
hier in befpeuren kan: want, volgens zyne ge- —
dachten, om de gebreklyke Sapvoeding by de _
Egyptifche Dadels te verbeteren, zyn de bedie 4
vliegjes, welke aen of in de bloemen der On- _
vrugtbare Palmen geteelt worden , zeer dien- <
ftig [even als by de Caprificatie der Vygen in
Griekenland J om de Exsbryones der Vrugtbare
te wonden, en eerder en bequamer te doen ry- —
pen, en dat ten dien einde (zeit hy Axzthol. p. _
168.) de Palm -of Dadel-queekers, met geen —
quade rede, de Vrugtbare en Onvrugtbares ®
Palm-boomen onder elkander fchikken, of,
zo ze wat verder van-een (taen, die met
touwen te famenvoegen , of de afgefcheurde
Takken met de Bloemen by de Vrugtbare bren= <
en, of anders het Stof der Bloemtjes met hare —
liegjes over de opene Vrugt-fpathels {troyen. —
Dat nu deze gedachten van beter-ryping door
dit wonden der Vliegjes omtrent den Dadelteelt
geen gunftige verziering is, zo bewy(t hy zyn —
zeggen zeer duidelyk met het verhael van den —
Griekfchen Herodoot (in zyne Klio), dieEgyp=
tenland & Babylonien zo lange met opmerking —
doorreift [en tufïchen de 300 en 4oo jaren —
voor Chriftus geleeft heeft), Zeggende, „ aat
„ de Babylonifche Landfireeken zeer veel vrugt= \
„ bare PALM-BOOMEN voortbrengen, waer
„Hit men fpyze ,wyn „en honig maekte, en wel=
„, ken men behandelde even als de Vygen, [na=
„, melyk in Griekenland). Dat dezen by de
„ Grieken Manlyke genoemt wierden, welker
„‚ Vrugtjes aen de Vragtbare Dadelboom gebon=
„ den wierden ten einde de daer uit voorkomende
„, Wiiegjes , de Dadeltjes zouden wonden endoen
rypen,
DER PLANTGEWASSEN. 125
5 7ypen voor dat ze afvallen; want [zeit hy}
„DE MANLYKE PALMBOOMEN leveren
„ Wliegjes uit evenalsde Fici CAPrIFictr.
Dus dan acht de ProfefJor (p. 169.) dat in E-
gyptenland, Syrien, Babylonien en elders de
Dhdel =Palmboomen Gaprificeren „even gelyk de
Vygen in Griekenland.
KN XLI,
_ Van de Wonderlyke Caprificatie der Vygen
in Griekenland.
__ Maer dewyl *t evenwel eenigfints wonder-
Iyk aen ymand zou mogen voorkomen, dat do
wonding van zo een Wormvliegje tot de ver=
_zoeting en het beter rypen van de Vrugt zou
ftrekken ; zo gaet hy van de Caprificatie der
_ Vygen een breeder berigt geven. _ Eerftelyk
trekt hy (p. 170.) het zeggen van Zheophra-
fles aen, zynde dus, „ Dat de Arzandelboom ,
‚» Granaetappel- boom, en Pereboom , maer al-
os lerligtft del’ygeboom , en Palmboom , hunne
9» Vrugten kunnen verliezen eer ze ryp zyn:
_p waer voor ook hulpmiddelen zyn, waer uit
» ook de Caprificatie komt; want Wurm-
» Yliegjes kruipende uit de aengehechte Vygen
‚‚ knagen en doorbooreh de toppunten der an-
» dere Vygen “. air bn op een andere plaets,
zeit Zheophraftus „ Dat deze Vyg-vliegjes (Lj
ap EG) uitde Groffen of wilde Vygen (épuwoì), als
9 Bezegt is, uitgaen, want uit hare rottende
| Gryn-korlen komen ze voort, ’t welk men
9 daer uit weet, dat 'er in de Groen, als zy
’
En k nn Lt
kel | f
vt
4
128 Twerpe Bescuouwine *
„er uit zyn, geen grynkorlen meer zyn : en |
5 in ’t uitvliegen laten ze een poot of vleugel
s agter “. _ Wyders uit ARISTOTELES, |
haelt de Profzffor (in zyn Axtholog.p.173) aen, —
s‚ Dat de Caprificus of wilde Vygeboom in zy-
» ne GrofJen of wilde Vygen Vliegjes heeft die
» men byvar noemt. Eerft is ’t een wurs.,
;, kortdaer na,’thuidje geborften zynde, vliegt
» ‘er een beeftje uit, en gaet na de onrype
9 tammêé Vyg-appels, en daer indringende,
» maekt dat ze nier afvallen “. __ De uittrek=
fels uit Plinius, die Theophraftus gevolgt heeft,
fchoeyen omtrent op eene Leeft, waer mede,
zeit hy (p. 170. 173-), ook de andere Oude |
Schryvers overeenkomen, Jit Tournefors,
als de eenigfte en eerfte der Jonge Schryvers,
die de Ouden niet uitgefchreven heef, en die —
zelf Griekenland doorkruitt,en nac./tig de ma=
nier van ’t Caprificeren heeft. waerge men en te —
boek geftelt, geeft hy p. 171.172. ausdanig een —
Uittrekfel. „, De Caprificarie cf Vygqueeking —
„ (zie in A@is R.Sc. Ac. Par: 1705. p. 340.)
„ waer van de Ouden met zo groote verwon-
» dering gefchreven hebben „is geene verziering,
„ gelyk fommigen meenen ; jaerlyks gefchied
» ze op de meefte Egeefche Eilanden door be-_
„ hulp van Vliegjes. De Vygeboom is van de
9 minfte rykdom van die Luandftreek niet,
; Ieverende ryklyk Vygen, dog die voor ’t ry-_
;, pen zouden rûyen, ten ware men ’t voors
», quam op de wyze als ik ftraks zal verhalen,
„ I'weederhande foort van Vygeboomen word
„in deze Eilanden gequeekt, welker eene
Ornos
‚e DER PLANTGEWASSEN. 129
”
ay Ornos (Greec. épivós ) of wilde Vyg, in't
» Latyn Caprificus heet. De andere foort is
» de Tamme Vygeboom (Bicus Domeftica)s
» de Wilde geeft drie foorten van vrugten, al-
„len wel onrut om te eten, maer egter zeer
», nut om door hun behulp de Vygen der Tam-
», men tot rypheid te dwingen. Daer in ’t Land
» noemt men de wilde Vyg- vrugten Forzites,
» Cratires, en Orni. De Groffen of wilde
» Vygen, die men Porgites noemt, worden
» geboren in Axguflus, en blyven wrang tot
» in November «. ondertuffchen worden hier
» in eenige Wurmtjes geteelt door inbooring
» van eenige Vliegjes, die men niet dan ront-
om dit foort van boomen ziet vliegen. In
de maenden van Odober &' November door-
»„ booren deze Vliegjes wederom een ander
» foort van Vygen op denzelfden boom uit-
» Ípruitende, en die men Cratires noemt. On=
» dertuflchen beginnen de Forzites,na dat hare
3 Vliegjes daer uit getrokken zyn, allengskens
9 afte vallen. De Cratires houden ’ tot de
iS Maend van Mey ‚tevens met de Eyertjesdoor-
‚de Vliegjes te voren daer in gelegt. In Mey
sy komt zig aen den zelfden wilden Vygenboom
» de derde foort van Groffez vertoonen , die
»» dikker zynen Orxi heeten. Zo draedeze foort
» zo groot word , dat haer kruin bloot raekt,
„, zo komen de nu volwaflene Vliegjes uit de
» Cratires om deze Orzi te doorbooren en
hunne eyeren daer in te leggen. In de
> Maenden Guri & July vergaderen de Land-
„ lieden deze wilde vygen, Orzi genaemt, zo
‚ drae ze bemerken , dat hare Vliegjes op ’t
' EN » punt
130 TweEEDE BESCHOUWING
„‚ punt ftaen van uit te breken , en hangen en
„ hechten die aen de Tamme Vygeboomen
„‚ hier en daer verfpreid, en min of meer, na
» den overvloed der Tamme vygen. Zo deze
» gelegentheid verwaerlooft word, vallen ook
s, de Orsi af, en de Tamme Vygen zullen niet
» ryp worden, maer ook kort daer na, nog
», wrang zynde, mede afvallen. Dus verre
uit Zournefort. In zyn 3se. Cap.p.175. doet
de Profeffor verder zyn vertoog, dat niet alleen
in Ztalien de tamme Vygen ryp worden. zonder
dat behulp, maer ook zelf op eenige plaetfen
in Griekenland; bewyzendedit (p.177 ) met de
getuigenis van Zheophraflus, teggende, „ De
5, zware Ruyingen verfchilien na de Landftre=
s, ken: In Ítalien zeit men, dat ze geen placts
„ hebben , en daerom de Caprificatie aldaar
„ niet in gebruik is. Ook zelfs niet [hier in
s, Griekenland] in de Noorder en fchrale land-
„‚ ftreken, als in de Akkers van Megara ‚nogte
» op ommige plaetfen van de Corinthifche land-
» Îtreek. De aertder winden fchynt ’er ook
„ toe te doen. By Noorder winden ftrooyen:
‚ de boomen meer dan by Zuider, en hoe dik-
» wylder en fterker die zyn ‚des te meer. Ook
» doet ’er de Vygebooms aert toe. Want de
» vroegkomende (trooyen fterk „de laetkomen=_
» de, als de Lacomifche Vygeboom en eenige
» anderen, doen ’t niet, waerom men ook niet
», gewoon isdie te caprificeren. Zodat ze deze
» Veranderingen ontfangen na ’t onderfcheid
s, Van Plaets „en Geflagts-en Luchts-gefteltheid.
Hier uit en uit verdere getuigenis befluit de Pro-
Fef/or dat de Gaprificatie in Griekenland, Lwelke
ge
DER PLANTGEWASSEN. 131
gefchied om aldaer een foort van Tamme Vy-
gen, (die, ongewond groot zynde geworden,
_wrang-ryp zouden afvallen) nu door ’t wonden
_der Vliegjes eerder zoet-ryp, bevorens den af-
val-tyd, te maken, even gelyk ook andere ge-
_ftokene Vrugten , als Appelen en Peeren
vroeger zoet-ryp worden ) alleen noodzakelyk
is om uitwendige oorzaken; en dat insgelyks
om gelyke rede de Palmboomen in fommige
Landen dienen gecaprificeert te worden ; dog in
andere Landen wederom gantfchelyk niet. En,
dat dit capraficeren door die Vrugt-vliegjes ge=
fchied, en niet door een aendoening, welke de
Apices aen de Vrugtbeginfels zouden mededee=
den, meent hy dus breed genoeg aengetoont te
hebben. 4
XLIE.
Befluiting van dit Uittrek/el.
Het laetfte en 36e. Cap. van het Tweede
Boek (zie p. 178. &c.) handelt van des Aus
theurs begifling hoe de Planten zonder Apices
enBloembladen (Pezala) hare vrugt-beginfels
ontvouwen. Het Derde Boek (van p. 187:
tot 303.) heeft tot onderwerp des Schryvers
onderfcheid tuffchen de Flores Perfetti € Im-
perfect: ‚ waer by Hy in ’t XI. Cap. (p.
207.) verhaelt van Flores Lmperfè@i Filamen-
zoft, als de Melde (Atriplex) en ’t Muer=
kruid ( Parietarta), welke op dezelfde Plant
eederleye Bloemen, de eene met Apices en
r La Sta
t
132 TWEEDE BESCHOUWING
Stamina en de andere zonder die, en echter
beiden tweederhande Embryones en ryp zaed
geven ; ’t gene zeer aenmerkelyk is. ’T ver-
dere loopt buiten ons Beftek en Voornemen, _
waerom we dit Uittrekfel hier mede befloten
zullen agten.
\
UITLEGGING …
bi der
PRINF-VERBEELDINGEN
is de «
WWE E DB PLAET,
Behoorende by ’t Uittrekfel uit
Jul. Pontedera.
Eer. n
EF Bloffem van een Kers, berooft van hare
Bloembladen , behalven van één. -
a. Het overgelatene Bloemblad.
b,‚b,b. de Calyx, of Kelk, of Bloemkas.
€. Het Receptaculum of Vervangvat.-
d. De Zuba; of de Luchtbuize ‚of het Trompje.
Fig.
Een Bloem uit Malpigbins ontleent, om de ge=
f”_daente en aert van het Receptaculum nog klaer-
_ der te zien.
4,4. de Petala of Bloembladen aen het Recep-
___zaculium vaft. °
€ ‚ce. de Calyx, of Bloemkas.
dd. het Receptaculunt of Vervangvat,
ezeyeje de Stamina (of Helmftyltjes), dra=
… gende hunne Apieces (of Helmtjes), en groe-
… yende uit het Receptaculum. N
» de Embryo, of het Vrugtbeginfel. *
. de Zuba of Luuchtbuize, op den: Embryo ge-
_ plaetft, ne lik
: . 13 De
ï
Enk
134 UitrrEGeGiNG
Fig. 3.
De Fumarta of Duive- kervels- bloem.
s. Zyn Staert, wiens Vogt, wanneerde Bloem
(4), in ’tgroeyen verzwaerende, komt ne-
der te buigen, uit het Puntzakje begint af te
vloeyen na («) dat gedeelte van den Bloem
daer de Embryo in zit,
vs AFI. vg
De Boon -bloefem met zyne Vlinder -bladen ;
waer van
a. het Vexillum of Vaenblad,
b. de Vleugel.
c. de Calyx of Bloem-kelk.
Fig. $.
De Enkelbladige Vlafch- bloem.
g. de Staert van dit Bloem- blad.
Fig. 6.
De Mayx of Turkfe Tarw, waer by de Apices
hare Sappen door Takjes tot de Vrugtjes
overvoeren,
»4,4,a. de Calyx of Bloem- Kelk.
»b,‚b»b. Vakjes waer aen de Vogt=zakjes If
er Áptces valt zyn. |
e‚e,e. Dezelfde Takjes, welke de Apices drae
gen, en mede tot de Vrugten behooren.
d,d,d,d. De Embryones of Vrugtbeginfels , tot ||
welken het gezuiverde en fyne Sap der Apices
door Takjes gevoert word. Á Ik
@‚e. Andere Embryo’s, zittende op dezelfdeijf.
Takjes als daer aen de Apices vaft zyn.
fhfs
’
4,4
b‚b
d
DER TWEEDE PrAET. 13%
fsf‚f‚f. De haerige Luuchtbuisjes (of Zube)
van de Embryones.,
Fig. 9.
Een Eyke-takje met zyn blad.
a,a. de Amenta of Katteftaerten.
b. Een Takje waer van ’t Katteltaertje is af=
gefheden.
d,d,d. Vrugtjes op hunne Takjes, met de by-
zynde Katteltaertjes,
Fig. 8.
De Lachryme- Job Prieibsade haer Amentum
of Katteltaertje op den Emóryo zittende,
a. De Vrugt.
b,b. De Tuba.
e. Het Amentuim hangende aen het Vrugtbe-
—_ ginfel.
d,‚d,d. de Vogtzakjes der Apices op de wyze
van een Amentum gefchikt.
ijs
Fig. 9. |
«. Bloemlooze Tube of T'rompjes.
ek ‚ Fig. 10.
@. de Gaping van een Bloemlooze Tuba, of
_ Luchtbnisje.
ce. het Receptaculum, of Vervangvat.
d. de Tuba.
| Fig. 11.
£,c,c. Bloemlooze Tube.
d. het Receptaculum.
d 8
I4 Fig. 12,
‘
id
136 UITLEGGING
Fig. 13.
„6. Een Embryo, of Vrugtbeginfel. _
d. de Tuba. '
e. het Receptaculum,
í
Î
Fig. 13.
Een Embryo of Vrugtbeginfel eener Oker-
note. Í
c‚c. de Zuba, zonder bloemblad, en bladerig.
d. de Embryo.
Fig. 14.
a, De Top van een Bloemloofe Zuba.
b. het Receptaculum,
c. de Embryo.
k Fig. is.
a. De Gaping of Mond van een Bloemlooze.
Tuba of Trompje.
d. de Embryo,
Hg. 16. )
Flos Arifar:, voerende het Sapvogt uit de ge- 4
kleurde Kelkbladen totde Embryozes of Vrugt-
beginfels.
Ge de Tuba.
bb. de Stamina en, Apices hangende aen t Re=
…_ Ceptaculum.
e. een deel van ’t Receptaculum , waer aen het
Kelkblad , dat zyn vogt daer in voert, valt is.
e. het Kelkblad, ,
f. de Embryoges valt zynde aen het Recepta=
eulum, Hee
1 Eg. I7e
/
DER TWEEDE PLAET. 137
/ Fig. 17.
a. De Vrugt van een Vrugtbaren Jeneverboom,
in hare natuerlyke grootte.
d,d,h. dezelfde Vrugt door een Vergrootglas
gezien. : 2
d,d. de Embryo, of Vrugt.
e‚eze. de Diktens, fpruitende uit het affcheuren *
__ van de Schil der Vrugt.
h. Drie opene Horentjes, waer door de Lucht’
toegang krygt.
Fig. 18.
De Tarwe-vrugt.
«‚a,4, aya. de Graenveiletjes.
4,5. de Baertjes.
e‚c. de Graenvelletjes tot baerdtjes ‘uitloo=
pende.
d,d. de Embryones, waer op dradige Tube uite
groeyen.
e„e,e,e,e,e. de Apices of Helmtjes.
Bs: Fig. 19. 5
Een Bloem zonder Bloflemblad tot dikagtige
B, Lichaemtjes uitgeltrekt.
d. de Embryo.
f‚f‚f. de dikke Zube den bladerloozen bloffem
uitmakende.
Fig. 20.
Een opene Grof)us of Wilde Vyg, waer in te
{zien zynde Stamina aen den Bodem, en de
‚… Embryones van de Vliegjes doorwond.
Aya,a. de Stamina en Apices, gelyk die byzon--
VR Is derlyk
hi
*
133 UITLEGGING
deriyk in de Fig. 22, byb, c, d, vertoont
worden.
p‚e,e. de bedorvene Embryones met Vliegjes of
diertjes daer in.
Hg. 21.
Een opene Vyg, waer in nooit Apices te
vinden zyn
g,a,a. de Klaeuwvormige Vliezen, die aen den
open kruin van den Vyg geplact{t zyn, en
hier grooter als by de Groffen vallen ; zie ook
Fig.22, by e,en sf,
Fie. 22.
a. Een Trosje van Stamina, gelyk ’er in de
Gaprificeer- vygen, en in de GrofJen of wilde
Vygen groeyen. |
b‚b. de Apices op hare Stamina.
€. _ het Stamen of Helmtiyltje.
d. de Apex, of hee Helmyje.
een f. de Blad-en klaeuw vormige Vliezen „die
aen den kruin van den Vyg zig bevinden „tot
des Saps bereydinge, de plaers- van de bloei-
temtjes bekleedende, gelyk in de Fig. ax „by
a,a,a, te zien ís, “
‘ Big. 23.
z. Een Embryo der Grofler, door de Wurmen
bedorven , waar in een Vliegje gekoeftert
word, gelyk breeder te zien is in Fig. 20,
by ese,
b. dezelfde Embryo, door een Vergrootglas
ezien.
s. dezelfde open.
8 &. de
CA
OA 7e
Tweede Plaet, op pag:130.
AS
DER TWEEDE PLAET. x39
t‚ de Holligheid daer in.
. dezelfde Enebryo met zyn Calyx en Tuba.
mn. de Tuba, of het Trompje.
2. de Galys. Hen
po. Een Embryo, waer in een klein Vliegje
(als Fig.24,by a,b,c.) uiegebroeit word. ‘4
p. Een Embryo van zulk -eene Vyg, die nooit
van de Vliegjes gewond word , door een
. Vergrootglas gezien.
g. de Calyx.
r, de Vleefchige Placenta, omfluitende den Ente
bryo of 't Zaed.
f. de Embryo.
é. de Juba of het Trompje.
d Fig. 24.
Het Vliegje, dat in de Groffen geteelt word,
door een Vergrootglas gezien.
a. het zelve op den rug liggende.
b. het zelve voor- over.
e. het zelve op zyde.
Fig. 25.
De Roos -agtige en Veelbladerige bloffem,
wid eener Kerfle.
4,4,4a,a,a. de Bloflembladen.
b,b,b,b. de Stamina.
d. de Tuba op den Embryo,
eye. de Calyx.
BRON DOE
EENIGE
OPMERKINGEN
wegens de
AFKOMSTE en GEBOORTE
3 VAR
MUGGEN,
uit het WATER.
| EENIGE
OPMERKINGEN
wegens de
AFKOMSTE en GEBOORTE
he M U-G-G EN;
uit het Water.
de
Lnleidinge.
RE Nder de Vliegende en zoo-genzems
AFS de Bloedelooze Diertjes zyn ’er
B Muggen, die eene eenigfints- zeld-
PAR zame Voortqueekinge en Afkomft
MT hebben; aengezien die niet en is uit
liggende Poppetjes van Rupfen die geloopen
hebben,maar uit dryvende Water - poppetjes van
zwemmende Slangetjes, verwiflelendedus van
Water - in Laand-dier. Tot dus verre is deze
‘Zake ook door anderen al eenigfints opgemerkt
en befchreven ; dog de bevindinge van- waer
of waer- uit die Slangetjes haren oorífprongk
hadden, quam ons zoo aenmerkelyk te voren „
dat we ’t niet onwaerdig dachten, om „’ gene
we zelven hier omtrent onderzocht en dikmael
bee
Ree
144 OPMERKINGEN
beproefthebben, aen en uit te teekenen, en,
te dezer Gelegentheid , den Opmerkenden me=_
de te deelen.
IE
Van de Slymqualletjes met Eyertjes
bezaait. -
Op Donderdag den 2aften van May 1ryar.
zagen we in zeker (lilftaend Potje met Water,
bovenaen den Zoom tegen ’t Potje vaftgehecht,
twee lang-werpig-ronde Slymquailetjes „ronds=
om digt na de Buiten-kant fchroefswys met
Eyertjes bezaait, in een zeer verwonderlyk-
nette en cierlyke Orde liggende, en dun met
Slym overtogen, zo als men ten naaften by aen
onze Eerfte Figuer tien kan, die omtrent de
Grootte vertoont van het Grootfte der Twee;
Het andere was niet wel half zo groot. De
Tweede Figuer verbeeld het Groorfte, door een
Vergrootglas gezien. Uit het Potje in een
Glazen Flefchje met Regenwater overgebragt
zynde „zonken ze beiden naarden grond. Hert
kleenfte namen we ook voor,om ’t meteen Ver=
grootglaesje te befchouwen, waer door we in
het tellen der Eyertjes dezelven niet veel min of _
meer dan Vyfhondert bevonden : waer uit afte=
leiden is, dat ’er in het andere Slymqualletje,
vermits ruim tweemael zo groot en even digt
bezaait, wel meer dan Duizend mogen geweetft
zyn. De tuffehen- ruimte tuflchen yder Eytje
was weinig grooter dan de plaats die elk op
zig=f
WEGENS DE MUeceN. 145
zig. zelven befloeg. Van Koleur waren ze aen
Lynraad niet ongelyk, of ligt - Caftanje- bruin,
en van Gedaante langwerpig en eenigfints pun-
tig,
IL.
Van de Slangetjes uit die Eyertje
geboren.
Vrydag en Zaturdag bleven de Eyertjes nog
in dezelfde Schikking en aerdige Schroef - orde
liggen , maer op Zondag-morgen den 25ften
May vonden we ’t opmerkelyk verandert. Al
die cierlyke rang - en ring -{chikking was gant-
fchelyk verbyftert, en in eene onzekere Wan-
Orde verwiflelt. Het Vergrootglas deed ons,
in ftêe van net- gefchikte Eyertjes aen den bui-
tenkant, eene verwarde en woelende menigte
van Levendige Slangetjes zien, die na ’t bin-
nenwaartfche van den Slym uit hare Eyertjes
waren uitgekropen. We ontdekten ook etlyke
Eyertjes die nog niet ledig waren, bemerkende
insgelyks , dat ze, zoo lang 'er de Slangetjes
nog in waren, een bruinagtig puntje, of ook
wel eene bruine zyde of middel(treep hadden ;
maar zo haaft waren ’er de Diertjes niet uit, of
beide Eyertjes en Slangetjes waren omtrent zo
wit als de Slym, dog, inzonderheid de Slan-
getjes, een weinig geelder. Zondag ’s mid-
dag’s zagen we al eenigen dier Beeftjes wurmen
en woelen om in ’t ruime Water te komen,
% welk haar door de taaiheid van den Slym, en
dekleenheid harer krachten , zo moeilyk fcheen te
K vallen,
Kd
146 OPMERKINGEN
vallen, det ze in ’t eerft, als ze nu los waren,
nog onder op den bodem van ’t Fleíchje
bleven woelen en fpelen , als nog te vers
moeit om zig naer boven te kunnen heffen
en te zwemmen. Op Maandag den 2óften ’s
morgens, waren ze reeds om hoog en door het
Water verfpreid , zwemmende overal heen;
herwaarts en derwaarts, wakkerder en fnelder
zelfs, dan we federt ooit van groote en vol-
wafchene Slangetjes van ’t zelfde flag gezien
hebben. Maar verre de grootíte hoop was nog
in den Slym befloten; dog dezen, *t zy door ’t
Voordeel der openingen die de Eerft-uitgeboor-
den gemaakt mogten hebben, ’t zy nadien de
Slym miflchien door al dit woelen wat meer
met het water vermengt en eenígûints verdunt
ware, hadden veel minder werks dan de Eer-
flen, om er uit te komen; gevende zig dan,
als weinig of niet vermoeit, terftont naar om
hoog. Den aften namelyk Dingsdag ’s namid-
dag’s waren ze meeft allen los en vry, zwem-
mende , fchier zonder ophouden, over-al
heen. Hunne Grootte of Lengte in ’t alge-
meen was omtrent gelyk aan een zeftiende-deel
van een Meet-daim, hunne Dikte aen die van een
Paarde-hair. Het ontledigde Slym- qualletje
fcheen nu tot haar Voedfeì te dienen , want
meeft-al vond men ’er eenigen aen wroeten
met de koppen, en ’ {lym verminderde.
IV. Van
WEGENS DE MoGGEN. 147
IV. |
Van één Slangetje onder den hoep, dat de andes’
ren fcheen te verflinden.
Binnen weinige dagen vermerkten we ondet-
deze Menigte een éénig Slangetje, ’t gene zich.
Meetter fcheen te maken van vele anderen, en
dezelven tot zyn voedfel te nemen; want we
miften ’er velen, en dit ééne groeide veel iter-
ker dan de anderen ; en, hoe grooter dit
Beeflje wierd, hoe het meer te verflinden
fcheen ; want naer eenige dagen “waren ’er
| flegts weinigen overgebleven. In ruim Water
waren ze ’t ligtelyk ontawommen geweeft:
Ondertuffchen zuchten we fomtyds nog al
teer andere zulke Slymgualletjes, en vonden
‘er ook, bd nimmer anders dan aan de boor-
den van ’t Water vaftgehecht. Deze allen des
den we in dat zeifde Flefchje by elkanderen:
en, het getal der Slangetjes, die ’er in gevolg
uit geboren wierden, en al-te-famen voor
dien Grootert ten Prooy quâamen, ruiglyk, na
de grootte der Slymquailetjes „berekent zynde;,
zo giften we, dat hy ’er mooglyk wel meer
dan acht - duizend verflonden had. Wyders
groeide hy wel ter lengte van eén half duim;
en tot ruim de Dikte eener zoo-genaamde Als
manaks-{pelde Hy wierd Rood-verwig,en van
tyd tot tyd hooger rood, dog bleef helder er
doorfchynende, zo dat men zyne ingewanden
gien kon. Zyne gedaante, bezichtigt zynde
met het Oog, word door de Derde, en met
Pe KA ecn
EN
148 OPMERKINGEN
een Vergroorglas, door de Vierde Figuer uit=
gedrukt. ’t Was namelyk van even-het-zelfde
foort van roode Waterflangetjes , als die genen
die men wel in ftilftaand Water op Loodene
Platten , als mede wel aen de kanten der Slog=
ten vind, of die ook fomtyds uit onze Regen-
bakken met het water worden opgepompt. De
zwemtrant dier Slangetjes is een geltaadige ES-
kronkeling, nu dus- dan zoo- om, ’t welk
zeer fnel toegaet „en fnelder nog by de Kleenen
dan by de Grooten.
Vv.
Van defzelfs Verandering in een
Poppetje.
Nu bleef hy wel veertien dagen lang in éénen
ftaat liggen, en zwom zelden anders dan aen-
geraakt zynde naer om hoog, wanneer hy met
een {nelle kronkeling zig opgaf, en, zeer kor-=
ten tyd gezwommen hebbende , zig recht- uit-
ftrekte, en zakte dan van zelfs weder nêer.
Eindeling begon zyn Achtereinde te fleepen en
als te verlammen ; ’t gene vermoeden gaf, dat
hy haaft of fterven, of, naer eigenfchap zyner
natuere, veranderen zoude; welk laatfte waar
wierd. Want, na een wyle tyds geheel ftil op.
den bodem van het flefchje gelegen te hebben,
zagen we hem ten lefte in een Paapje of Pop
petje (zo als men ’t noemen wil) verandert;
% gene omtrent van die gedaante was als de
Vyjde en Zefde Figner het afbeelden ; de eerfte
Zonder, de laatfte Met een Vergrootglas ges
VALS
WEGENS DE MUGGEN 138
zien. Andere Poppetjes van Luand-rupfen;
fchoon ze wel eenige beweeg - kracht hebben,
kunnen echter zig van plaets niet veranderen,
dog dit foort in tegendeel kan zig door kron-
kel - wipping verplaetfen,‚en na boven in ’t water
begeven. Op een anderen dag eens by dit
flefchje komende, dat altyd nae behooren toe-
gedekt geweelt was, zagen we ’er eene Mugge
in vliegen uit het Poppetje (dat-nu een ledig
romp-velletje was, en boven aen ’t Water
hing) uitgekropen. Onze Afteekeningen inde
Zevende en Áchtfte Figner vertoonen de nieuw-
geborene Mugge , onvergroot en vergroot *.
Dog ’t was ons mislukt om ’t Uitkomen zelf
van dit Muggetje by te woonen; nogtans, ’t
gene we federt in andere Slangetjes of liever Pop-
petjes van even-het zelfde flag déswegeh hebben
opgelet, zullen we hier onder nog byvoegen.
* Onlangs hebben we ter
zelfder plaet{e, als daer we
de Slymqualletjes en roode
Slangetjes vingen, ook an-
dere Diertjes gevonden, by-
na van gelyke grootté als
die Slangetjes , dog anders
van gedaente en koleur , ge-
lykende beter na die van
‘een levendig Garnaetje s
Welke foort wy met de Ne-
gende en Tiende Fig. hebben
uitgebeeld , zonder en met
Vergroetglas gezien. Deze
Waterbeeftjes veranderden
ook byons in Poppetjes , die
veeltyds zoerloos aen de op-
pervlakte van ’t Water bleven
hangen , maer ook dikwyls
met een fchielyken knip na
beneden fchoten , en dar
weder na boven dreven 5
waer uit ook eindeling ge-
pluimde Muggen te voors
fchyn quamen ; wordende
een en ander door de Elfde,
Twaelfde, Dertiende ‚en Veer=
tiende Fig.vergroot én onver.
groot aengewezen. Dog hoe;
of uit welk foort van Eyer-
tjes deze Garnaet - vormige
„Diertjes haren oorfpronk
hadden, ís ons tot nog tad
niet gebleken,
1727 2
K 3 e
se OPMERKINGEN
VL
Van *t Uitkomen der Muggetjes.
Het Poppetje, dryvende of hangende van-oris
der tegens de oppervlakte van ’t water, heeft
het dikf{te Einde om hoog, en het dunfte neder=
waarts. Dan begint met- der -tyd het Muggetje
zyn kopje even uit te fteken ; vervolgens haalt
het de Puntjes zyner voorfte Pootjes uit, zo
verre het Je engte van zyn poppevelletje toee
laar, en zet die zeer zacht en tederlyk boven op
het water: een weinig daar nae komen ’er die
twee Voorften geheel uit; niet veel later haalt
het zyse Mliddellte en Achterfte Footjes, alle
Vier. als met eene hort, gelykelyk uit; en ein=
deling waakt net zyn Achterlyf los. Dus dan
zittende boven op het water ziet men zyne
Vlerkjes nog om zyn lyf gekreukt of geplooit,
die, allengskens gladder eu uitgefpannen gewore
den. het diertje, naer omtrent een Vierde-deel=
Vers, in (laat (tellen om op te vliegen: terltond
zoo volkomen ín al zyn deelen, zoo vlug en
onvermoeit om te vliegen, en zoo groot van
Geftalte als eenige andere Mugge van zyn’
foort. Dan is het Poppe- velletje dat ’er overs
blv:t, niets meer als een dun, wit, en Joors
Schynend Vlies-geiiél, dryvende (gelykgezegt —
is) boven -aen tegens de Oppervlakte van ’t
water Dat ook wvyders op haef” tyd de Mug-
gen wederom hare Eyer-beddetjes aen den zoom
van ’t water leggen, 's niet alleen ligtelyk op
te maken uiv het voorverhaalde, maar hebben
We ook tweemaal ondervonden, by BROER 3
5 6
WEGENS DE Mueecen. 151
die nog in ’t Flefchje, daar ze in uitgekomen
waren , befloten waren gebleven ; de laet{te mael
was 'er (legts een enkele Mug in, zonder wee
dergade.
VII.
Befluit.
Overwonderlyk voorwaar is de Voortteelinge
van zo ongeacht een Diertje! Overwonderlyk
ook de ingefchapene kragt en Inblazing by de
Redeloofe Schepfeltjes ; leggende hare Eyer-
tjes juilt daaf ter plaetfe daar 't uictekomene Jong
besuaam- Voedfel en Onderhoud kan vinden.
Want deze Mugge, fchoon harer af komite on-=
bewuft, en zonder te weten dat hit hare Eyer=
tjes, welken zy aen ’t water legt, Waterbeeft-
jes,die buiten die Hoofd-ftoffe niet leven kunnen,
zullen voortkomen, en ook zonder te weten,
dat die Weterflangerjes in Poppetjes veranderen
moeten, en dat uit die Poppetjes weder Land-
of Lucht diertjes, namelyk Muggen gelyk zy,
zullen geboren worden, werkt nochtans on-
kundig even of ze kundig ware en zuiks dede
met inzicht om haar geflacht te bewaren. Dus
word, met hulp van een redeloozen Natuer-
trek der Zmaginatie of Zinbeweginge , vervult,
het gene de Rede ook by een Redelyk Schep(el
leeren zoude; alles op dat het Oogmerk des Al=
wyzen SCHEPPERS, om de Geflachten van ’t
Gefchapene door Voorteelinge te onderhouden,
in (tand blyve en ongekrenkt,
: ÀÂp, 1727 om
\
H. T.K.d. J.
ed
GE HITLEGGING
A der |
PRINT-VERBEELDINGEN
in de |
OER DD BPL nn Ut
Fig. Het Slymqualletje, met Eyertjes bezaait,
2. Het zelfde, dooreen Vergrootglasgezien.
3. Een rood Slangetje, uit één dier Eyere
tjes gekomen.
4. Het zelfde door een Vergrootglas gezien.
s. Het Paepje of Poppetje, waarindatSlans
getje veranderde. 5
6. Het zelfde, vergroot.
4 De Mug, uit dat Poppetje uitgekropen.
. Dezelfde met een vergrôotglas bezigtigt.
g. Een ander graeuw Garnaet- vormig Wa-
terdiertje.
1o. Het Zelfde meteen Vergrootglas gezien.
11. Een Poppetje waer in dat graeuwe Wa-
terdiertje verandert was.
12. Het Zelfde vergroot.
13. Een Gepluimde Mug, uit dat Poppetje
te voorfchyn gekomen. p
r4. Dezelve Mug , met een Vergrootglas —
bezien.
RN
“58 oC 1950 | BE NDE
Ke
z gef
ej Of
A
Us, NS
lskuldSn & lOsalag 2e — Af-h0-SG ”:
ES OE NT EE VD AOT EET
te
€
NEE ve