Skip to main content

Full text of "Korte historiael ende journaels aenteyckeninge van verscheyden voyagiens in de vier deelen des wereldtsronde, als Europa, Africa, Asia, ende Amerika gedaen"

See other formats


'r^ 


WERKEN  UITGEGEVEN  DOOR 

DE  LINSCHOTEN-VEREENIGING 

III 

VERSCHEYDEN  VOYAGIEN  VAN 

DAVID  PIETERSZ.  DE  VRIES 

1618 — 1644 


LINSCHOTEN-VEREENIGING. 


Beschermvrouw  : 
H.  M.  DE  KONINGIN. 

Eere- Voorzitter  : 
Z.  K.  H.  PRINS  HENDRIK. 

Bestuur. 

Jhr.  J.  A.  Röell,    Voorzitter. 

J.  W.  IJzerman,   Onder-  Voorzitter. 

Wouter  Nijhoff,  Secretaris, 

Dr.  D.  F.  Scheurleer,  Penningmeester. 

Dr.  H.  T.  Colenbrander. 

K.  F.  van  den  Berg. 

F.  G.  Kramp. 

H.  E.  Baron  van  Asbeck. 

Dr.  C.  P.  Burger  Jr. 

S.  P.  THonoré  Naber. 

Prof.  J.  F.  Niermeyer. 


UITTREKSEL  UIT  DE  STATUTEN. 


Art.  2. 


De  Linschoteii-Vereeniging  heeft  ten  doel  de  uitgave  in  het 
oorspronkelijke,  van  zeldzame  of  onuitgegeven  Nederlandsche 
zee-  en  landreizen  en  landbeschrij  vingen. 

Art.  3. 

De  Vereeniging  bestaat  uit :  eereleden,  donateurs  en  gewone 
leden. 

Over  het  toetreden  der  leden  beslist  het  Bestuur. 

De  gewone  leden  betalen  een  jaarlijksche  bijdrage  van  tien 
gulden. 

Donateurs  zijn  zij,  die  een  bijdrage,  in  eens  van  ten  minste 
ƒ  500. —  aan  de  Vereeniging  schenken,  of  jaarlijks  een  contributie 
van  minstens  ƒ25. —  betalen. 

Art.  4. 

Het  lidmaatschap  loopt  van  den  eersten  Januari  tot  den  laatsten 
December. 

De  leden,  die  niet  langer  als  zoodanig  wenschen  aangemerkt 
te  worden,  moeten  daarvan  aan  den  Secretaris  vóór  den  eersten 
December  schriftelijk  bericht  zenden.  Bij  gebreke  daarvan  blijven 
zij  aansprakelijk  voor  de  bijdrage  van  het  volgende  jaar. 

Art.  5. 

De  leden  ontvangen  een  exemplaar  van  de  werken,  die  na 
I  Januari  van  het  jaar  hunner  toetreding  door  de  Vereeniging 
worden  uitgegeven. 


REGELEN 


VOOR   DE   UITGAVEN   DER 

LINSCHOTEN-VEREENIGING. 


1.  Zooveel  mogelijk  zal  elke  Zee- of  Landreis,  dan  wel  Landbe- 
schrijving,  afzonderlijk  worden  uitgegeven.  Slechts  bij  al  te 
geringen  omvang  van  een  dezer,  kan  een  andere  tekst  toege- 
voegd worden  aan  de  uitgave ;  deze  toe  te  voegen  tekst  moet 
evenwel  aansluiten  in  onderwerp,  of  den  hoofdtekst  aanvullen. 
Groote  teksten  worden  in  meer  dan  een  deel  gesplitst. 

2.  Voor  elke  uitgave  wordt  den  bewerker  als  eisch  gesteld :  dat  zij 
bevat  als  Inleiding  een  korte  Biographie  van  den  schrijver  van 
't  reisverhaal;  een  uiteenzetting  van  de  Aanleiding  tot  de  reis ; 
en  eene  Bibliographie  van  eventueele  vroegere  drukken  van  het 
reisverhaal ;  voorts  opheldering  in  den  vorm  van  Noten  onder 
den  tekst,  daar  waar  de  tekst  opheldering  vereischt ;  en  een 
Register  (of  Registers)^  benevens  een  lijst  van  geraadpleegde 
werken  met  plaats  en  jaar  van  uitgave  aan  't  slot. 

3.  De  bewerker  heeft  vrijheid,  in  zijne  Inleiding  het  resultaat  eener 
reis  ook  te  beschouwen  in  zijn  verband  met  later  ondernomen 
reizen  naar  dezelfde  streek  of  streken. 

4.  De  noten  onder  den  tekst  moeten  sober  blijven,  en  niet  vervallen 
in  uitweidingen.  Is  er  echter  bepaalde  noodzakelijkheid  om  die- 
per in  te  gaan  op  het  een  of  ander  gedeelte  van  den  tekst,  dan 
mag  dat  geschieden  in  eene  Bijlage  achteraan.  Ook  hier  echter 
blijft  soberheid  plicht. 

5.  De  tekst  zelve  moet  inet  de  grootste  nauwkeurigheid  herdrukt 
worden  naar  de  beste  oudere  uitgave,  c.q.  nauwkeurig  gedrukt 
naar  het  handschrift  dat  voor  de  uitgave  dient.  De  origineele 


VI 


paginatuur  van  dien  standaarddruk,  dan  wel  van  het  handschrift 
wordt  in  de  uitgaven  der  Linschoten-Vereeniging  tusschen 
groote  haken  []  doorloopend  mede-opgenomen. 

6.  Als  algemeene  regel  geldt  dat  de  tekst  onverkort  wordt  gedrukt. 
Uitlatingen  zijn  slechts  dan  veroorloofd,  als  het  iets  geheel  on- 
belangrijks geldt.  De  bewerker  moet  dan  echter  in  een  noot  toch 
rekenschap  geven  van  wat  hij  wegliet. 

7.  Indien  er  voor  de  kennis  van  eene  bepaalde  Zee- of  Landreis, 
behalve  de  aan  den  druk  ten  grondslag  gelegde  tekst,  in  archie- 
ven of  bibliotheken  nog  andere  bronnen  bestaan,  moeten  deze 
bij  de  uitgave  gebruikt  en  (indien  noodig)  in  inleiding,  noten  of 
bijlagen  verwerkt  worden. 

8.  Het  opnemen  van  kaarten  en  platen  wordt  aan  den  bewerker 
overgelaten,  in  overleg  met  de  Commissie  van  voorbereiding. 


\'; 


KORTE  HISTORIAEL 


ENDE 


JOURNAELS  AENTEYCKENINGE 

VAN   VERSCHEYDEN   VOYAGIENS   IN   DE   VIER  DEELEN  DES 

WERELDTS-RONDE,  ALS  EUROPA,  AFRICA,  ASIA, 

ENDE  AMERIKA  GEDAEN 

DOOR   D. 

DAVID  PIETERSZ.  DE  VRIES 

ARTILLRRIJ-MEESTER   VAN   DE  ED:  M:  HEEREN  GECOMMITTEERDE  RADEN 
VAN  STATEN   VAN  WEST-VRIESLANDT   ENDE  'T  NOORDER-QUARTIER 

UITGEGEVEN  DOOR 

Dr.  H.  T.  colenbrander 

MET   PORTRET,    2    KAARTEN   EN    l8   PLATEN 


'S-GRAVENHAGE 

MARTINUS  NIJHOFF 

1911 


// 


IV 


G 


^bra|^ 


AUG  a  0 1965 


^y^. 


^TY  OF  TO^Ö^ 


1114S89 


\% 


N.V.  DRUKKERIJ   V/H  KOCH    &  KNUTTEL,  GOUDA. 


INHOUD. 


Bladz. 

Inleiding xi 

Opdracht xlvii 

Lofdichten xlix 

JoURNAEL  ofte  gedenckwaerdige  beschrijvinghe  van  verscheyden 
Voyagien,    inde    vier  deelen  des  Werelds-Ronde,  als  Europa, 

Afrika,  Asia,  ende  Amerika i 

Tweede  Voyagie,  ofte  Beschrijvinghe  van  mijn  Reys  na  Tarra- 
Nova,  Italien,  ende  weder  na  Nederlandt,  wat  rencontre  en 
vreemde  voorvallen  tegen  vyanden  als  anders  mijn  voorgekomen 

zijn,  op  dese  Reys  Schipper  en  Koopman  wesende 21 

Voyagie  na  Rochiel  en  de  Rivier  van  Borden wes 65 

Hier  volght  nu  mijn  Voyagie  naer  Oost-Indien,  in  Compenij 
van  seven  Schepen,  voor  Capiteijn  ende  Schipper  als  blijckt,  by 
de  commissie  van  Frederick  Henderick,  Prince  van  Orangien, 
etc.  onder  den  Generael  Jan  Pietersz.  Koen  van  Hoorn  ....       79 

Voloen  noch  andere  Voyagien 145 

Dit  is  mijn  tweede  Voyagie  nade  Kuste  van  America,  ofte  de 

Wilde  Kuste  in  West-Indien 185 

Hier  gaen  ick  mijn  derde  Voyagie  naer  America  ende  Nieuw- 
Nederlandt,  om  een  Colonie  te  planten  op  het  Staten  Eylandt, 
voor  my  ende  Frederick  de  Vries,  Secretaris  der  Stadt  Amsterdam, 
ende  Bewindhebber  der  West-Indische  Companie,  ende  hem  op 

sijn  versoeck  aengenomen 227 

Bladwijzer 281 

Lijst  van  aangehaalde  werken  ....         299 

Drukfouten 303 

Kaarten. 

Kaartje  van  de  Zuidbaai  in  Nieuw-Nederland 154 

Kaart  van  Nieuw- Nederland Aan  het  einde  ^ 


X 

Bladz. 

Platen. 

Portret Tegenover  den  titel. 

Gevecht  tegen  de  Turken 14 

Kaap  de  Goede  Hoop  en  Hottentotten 98 

Batavia 116 

Een  palankijn 

Verbranden  der  Jentiefse  weduwe 122 

Inboorlingen  van  de  Wilde  Kust 

Gevecht  van  een  walvisch  met  een  zwaardvisch 202 

Baai  van  Goava  op  Haïti 

De  Mohawks  brengen  een  vijand  ter  dood 238 

Godsvereering  der  Mohawks  ? 

Mohawks 240 

Fauna  van  Nieuw-Nederland 254 

Wijze  van  dooden  te  begraven 260 

Indianen  van  Nieuw-Nederland 262 

Indiaansche  dans 

Wijze  van  herten  te  vangen 274 

Indianen  van  Virginië 


I 

i 


INLEIDING. 


Het^ournae/ van  David  Pietersz.  de  Vries  behoort  tot  die  boekjes  waar- 
van sinds  jaren  alle  beschikbaar  komende  exemplaren  voor  Amerika  zijn 
opgekocht.  Buiten  het  Museum  Meerman  in  den  Haag  wordt  thans,  voor 
zoover  ik  weet,  in  Nederland  geen  enkel  exemplaar  meer  aangetroffen. 

De  belangstelling  van  onze  neven  van  overzee  laat  zich  verklaren.  Het 
onaanzienlijke  boekje  is  een  hoofdbron  voor  de  geschiedenis  van  Nieuw- 
Nederland  in  een  belangrijke  periode.  Sommige  bijzonderheden,  waaron- 
der zeer  teekenende,  zijn  alleen  uit  dit  boekje  bekend. 

In  Amerika  werd  de  aandacht  het  eerst  op  het  geschriftje  gevestigd  in 
1841  door  de  mededeeling  van  enkele  passages  er  uit  in  het  eerste  deel  van 
de  tweede  reeks  der  Collections  of  the  New  York  Historical  Society ,  Sedert 
maakte  Brodhead  in  het  in  1853  verschenen  eerste  deel  der  History  of  the 
State  of  New  York  er  in  de  ruimste  mate  gebruik  van,  daarin  door  alle 
latere  geschiedschrijvers  van  Nieuw-Nederland  gevolgd.  In  hetzelfde  jaar 
1853  gaf  H.  C.  Murphy  onder  den  titel  Voyages  from  Holland  to  America^ 
1632  to  1644,  by  David  Peter son  de  Vries  eene  gebrekkige  vertaling  uit 
van  het  gedeelte  van  het  werk  dat  hierachter  wordt  aangetroffen  op  bil. 
147 — 280.  Een  veel  nauwkeuriger  vertaling  van  groote  passages  uit  het- 
zelfde gedeelte  komt  voor  in  J.  Franklin  ^diTutsorï's  Narratives  of  New 
Netherland  {Nqw  York  1909). 

Ook  bij  Nederlandsche  schrijvers  vindt  men  de  Vries  een  enkele  maal 
aangehaald.  Het  gedeelte  dat  op  Guyana  betrekking  heeft  wordt  gebruikt 
in  Hartsinck's  Beschrijving  van  Guiana  (Amsterdam  1770),  evenzeer  in 
Netscher's  Geschiede7iis  van  Essequebo^  Demerary  en  Berbice  ('s-Graven- 
hage  1888),  terwijl  de  gegevens  omtrent  Nieuw-Nederland  bekend  waren 


XII 


I 


I 


aan  O.  van  Rees  {Geschiedenis  der  Neder landsche   Volkplantingen  in  1 

Noord- Amerika^  Tiel  1855),  en  de  mededeelingen  over  de  gevechten  met 
de  Turken  in  de  Middellandsche  Zee  niet  ontsnapt  zijn  aan  de  aandacht 
van  Dr.  Heeringa  bij  de  uitgave  van  diens  Bronnen  tot  de  geschiedenis  van 
den  Levantschen  //andel  (S'GTa.venha.ge  1910). 

Hoewel  in  volstrekte  waarde  het  gedeelte  dat  op  Amerika  betrekking 
heeft  al  het  andere  ver  overtreft,  kon  het  echter  niet  in  aanmerking  ko- 
men bij  dezen  herdruk  het  overige  weg  te  laten.  Ons  Hollanders  interes- 
seert de  Vries  om  zijn  gansche  loopbaan  van  HoUandsch  schipper  der  ze- 
ventiende eeuw,  die  er  op  roemen  mag  dat  hij  alle  hoeken  der  wereld  heeft 
bezield,  en  dus  als  helmteeken  een  zilveren  sphaera  mundi  voert, 
een  „speremonde",  zooals  hij  het  in  het  rijmpje  onder  de  afbeelding  van 
zijn  wapen  uitdrukt. 

Omtrent  de  Vries  is  te  nauwernood  iets  bekend,  dan  wat  uit  zijn  boekje 
zelf  blijkt,  en  dit  komt  op  het  volgende  neer. 

David  Pietersz.  de  Vries  is  geboren  te  La  Roebelle,  waar  zijn  vader,  dien 
hij  van  een  oud  Hoornsch  geslacht  noemt,  sedert  1584  zou  gewoond 
hebben  i).  Zijn  in  onze  uitgave  gereproduceerd  portret  door  Cornelis 
Visscher  geeft  hem  in  1653  den  leeftijd  van  60  jaren  ;  hij  zou  dus  in  1592 
of  1593  geboren  moeten  zijn.  Zijne  moeder  was  eene  Amsterdamsche 
en  zou,  toen  hij  ter  wereld  kwam,  nog  maar  drie  maanden  te  La 
Roebelle  hebben  vertoefd ;  een  bewijs,  dat  zijn  vader  zich  niet  onafge- 
broken daar  ophield.  De  Vries  zegt  dan  ook  dat  hij  wel  in  Frankrijk  „ge- 
haald" is,  maar  in  Holland  „toegesteld".  De  eerste  levensjaren  zou  hij  te 
La  Roebelle  hebben  doorgebracht,  maar  „van  zijn  vier  jaren  af"  meest  in 
Holland,  en  blijkbaar  te  Hoorn.  Hij  teekent  aan  dat  men  hem  het  compli- 
ment maakt  dat  hij  zoo  goedFransch  spreekt  als  eèn  Franschman ;  aan  zijn 
transscriptie  van  Fransche  termen  en  volzinnen  ziet  men  echter  dat  hij 
althans  op  lateren  leeftijd  met  de  Fransche  spelregels  niet  op  goeden  voet 
stond.  Een  Hollander  die  zich  (zij  het  tijdelijk  en  vermoedelijk  met 
handelsoogmerk)  te  La  Roebelle  vestigt  is  voorzeker  wel  „van  de  religie' 
geweest;  herhaaldelijk  blijkt  dat  ook  de  zoon  als  goed  gereformeerd,  zelfs 
vurig  contra-remontrantsch  en  prinsgezind,  gelden  mag.  Omtrent  zijne 
betrekkingen  vernemen  wij  nog,  dat  hij  een  oom  heeft,  Ouger  Jacobsz., 
dien  wij  door  onzen  schrijver  vermeld  vinden  als  scheepsreeder,  althans  als 


i)     Hierachter,  bl.  45;  vgl.  bl.  279. 


XIII 

iemand  in  het  bezit  van  scheepsparten  i),  en  een  „cozijn"  Hendrik  de 
Liefde,  een  Rotterdammer  2).  Die  Ouger  Jacobsz.  duikt  in  Hoorn  op,  niet 
te  Amsterdam,  en  is  dus  zoo  goed  als  zeker  een  oom  van  vaderzijde,  zoo- 
dat de  vader  van  onzen  zeeman  Pieter  Jacobsz.  zal  hebben  geheeten.  De 
oom  is  in  de  geschiedenis  van  Hoorn  zeer  goed  bekend.  Toen  Prins  Maurits 
5  October  16 18  het  Remontrantsch  bestuur  door  een  Contra-Remon- 
strantsch  verving,  werd  bij  een  der  vier  nieuwe  burgemeesteren,  welke  waar- 
digheid hij  wederom  in  1619,  1621,  1624,  1625  en  1628  bekleedde,  terwijl 
hij  in  1620  schepen  was  en  in  1626  en  '27  afgevaardigd  in  Gecommitteerde 
Raden  van  het  Noorderkwartier  3) ;  ook  was  hij  sedert  1 6 1 8  bewindhebber  ter 
kamer  Hoorn  van  de  Oost-Indische  Compagnie.  Daar  het  maatschappelijk 
karakter  der  verandering  van  16 18  ongetwijfeld  hierin  bestond,  dat  eene 
oudere  stedelijke  aristocratie  door  lieden  van  jonger  vermogen  en  aanzien 
werd  verdrongen,  hebben  wij  ons  dus  de  betrekkingen  van  David  Pietersz.  de 
Vries  aldus  voor  te  stellen,  dat  hij  veiwant  was  zoo  niet  aan  de  allereerste, 
dan  toch  aan  de  daarop  onmiddellijk  in  aanzien  volgende  familiën  der 
stad  4).  Het  maatschappelijk  bedrijf  van  dezen  kring  schijnt  voornamelijk 
bestaan  te  hebben  in  de  Straatschipperij,  die  omstreeks  15 90  was  begonnen 
en  voor  een  zeer  aanzienlijk  deel  werd  uitgeoefend  door  schippers  van 
Hoorn,  die  de  voor  deze  vaart  meest  geschikte  schepen,  de  fluiten,  het  eerst 
hadden  aangebouwd  5).  Als  schipper  naar  de  Straat  te  varen,  noemt  de 
Vries  voor  „zwagers  of  kinderen  uit  gequalificeerde  huizen"  een  eervol  be- 
drijf, maar  voor  kapitein  op  een  lands  schip  van  oorlog  acht  hij  zich  te 
goed  6 ). 

Die  schipperij  naar  de  Straat  (d.w.z.  naar  de  Middellandsche  Zee)  is  niet 
op  eenmaal  uit  het  niet  ontstaan  ;  reeds  vóór  1590  had  uit  Hoorn  een  le- 
vendige vaart  op  de  havens  van  Frankrijk  en  Spanje  plaats,  en  wij  zullen 
dan  ook,  hoewel  het  nergens  uitdrukkelijk  gezegd  wordt,  ons  den  vader  van 
de  Vries  het  best  hebben  voor  te  stellen  als  een  schipper. 

Zijne  ouders  vermeldt  hij  nergens  als  nog  in  leven.  Wel  zijn  schoon va- 


i)  Hierachter,  bl.  37. 

2)  Hierachter,  bl.  155. 

3)  Lijsten  achter  Velius. 

4)  Of   die    misschien  weder  tot  aanzien  gekomen  waren.  Een  Jacob  Ougersz.  komt 
als  schepen  voor  in  1537  en  1541. 

5)  VeHus  op  1590  en  1595. 

6)  Hierachter,  bl.  63. 


XIV 

der,  wiens  naam  hij  niet  noemt,  doch  dien  de  secretaris  van  Prins  Maurits, 
Junius,  zegt  „wel  te  kennen  en  van  een  oud  Hoornsch  geslacht  te  wezen",  i) 
Junius  zegt  dit  in  1622  als  de  Vries  terugkeert  van  een  in  Juni  1620  aange- 
vangen reis;  het  huwelijk  is  dus  óf  tusschen  Augustus  16 19  (terugkeer  van 
de  vorige  reis)  en  Juni  1620,  óf  vóór  Augustus  16 18  (aanvang  der  eerste 
beschreven  reis)  gesloten.  Over  zijne  vrouw  of  kinderen  wordt  overigens 
nergens  in  het  boek  iets  verteld,  maar  wij  moeten  aannemen  dat  zijne 
vrouw  in  leven  bleef,  immers  na  zijne  vele  reizen  komt  hij  altijd  weder  te 
Hoorn  „nae  huys".  De  schoonvader,  zegt  de  Vries,  was  in  Maart  1624 
wegens  Hoorn  ter  dagvaart  van  Holland  afgevaardigd.  2)  Comparanten 
wegens  die  stad  ter  dagvaart  die  28  Februari  1624  aanving  en  3  April  daar- 
aanvolgende eindigde,  waren  Mr.  Jan  van  Neck  en  Simon  Cornelisz. 
Huygh,  terwijl  na  eenige  dagen  ook  nog  verscheen  Claes  Cornelisz.  Veen. 
Blijkens  eene  later  aan  te  halen  resolutie  der  Negentienen  van  30  Maart 
1624  is  Huygh  de  schoonvader  van  de  Vries  geweest,  terwijl  ook  Veen  tot 
zijne  maagschap  behoorde.  Simon  Cornelisz.  Huygh  komt  het  eerst  op  de 
regeeringslijsten  voor  in  16 18,  als  een  der  nieuwe  vroedschappen  van  dat 
jaar.  Claes  Cornelisz.  Veen  wordt  vermeld  in  1598  het  eerst  als  schepen 
en  in  16 13  het  eerst  als  burgemeester. 

Het  is  niet  aan  te  nemen,  dat  de  reis  van  16 18,  reeds  als  schipper  van 
een  eigen  schip,  en  op  zes-en-twinlig  jarigen  leeftijd  ondernomen,  de  Vries' 
eerste  zeereis  zou  geweest  zijn.  Natuurlijk  zullen  er  andere  aan  zijn  voor- 
afgegaan, waaraan  hij  deelnam  in  bescheidener  qualiteit,  maar  van  deze 
vernemen  wij  niets,  dan  dat  hij  „van  kindsbeenen  af  de  koopmanschap 
(zoo  hier  als  in  Frankrijk)  bij  der  hand  gehad  hadde,  en  daar  wel  in  ge- 
oefend was."  3)  Daar  het  boekje  blijkbaar  is  samengesteld  met  gebruik 
van  oude  ^elf  gehouden  journalen,  mogen  wij  aannemen  dat  de  reis  van 
16 18  de  eerste  is  geweest  waarbij  hij  zelf  een  schip  voerde  en  journaal 
hield.  Tenzij  de  David  Pietersz.,  van  wien  de  kamer  Amsterdam  der 
Noordsche  Compagnie  9  Juli  1617  aan  de  kamer  Enkhuizen  bericht,  dat 
zijn  schip  het  eenige  is  dat  nog  niet  bij  Jan  Mayen-eiland  is  aangekomen,  4) 
onze  David  Pietersz.  de  Vries  is  geweest,  wat  niet  onmogelijk  is  :  aan  de 


I 


i)  Hierachter,  bl.  63. 

2)  Hierachter,  bl.  67. 

3)  Hierachter,  bl.  20. 

4)  Kernkamp,    Stukken   over    de    Noordsche    Compagnie,    in    Bijdr,  en  Meded.  Hist. 
Gen.  XIX,  362. 


XV 

Nüordsche  walvischvaart  hadden  Hoornschereedersen  Hoornsche  schip- 
pers deel,  en  later  blijkt  de  Vries  aan  een  der  voornaamste  bestuurders  der 
Noordsche  Compagnie,  Samuel  Godijn,  oude  kennis  te  hebben. 

Wij  zullen  thans  de  Vries'  zeemansleven,  voor  zoover  hij  het  ons  in  zijn 
boekje  onthult,  in  zijn  verschillende  deelen  nagaan. 

Eerste  reis,  20  Aug.  161 8 — 26  Aug.  16 19,  naar  de  Middellandsche  Zee 
(bil.  3 — 20).  Het  schip,  een  nieuw  gebouwde  Straatvaarder  van  200  last, 
bemand  met  18  koppen,  en  voerende  8  stukken  geschut,  is  eigendom  van 
de  Vries  i),  die  op  de  uitreis  door  twee  Amsterdamsche  kooplui,  Daniël 
Colpijn  en  Pierre  Jan  Bonoeyt  ^),  bevracht  wordt.  Alle  schepen,  die  zich 
in  de  Middellandsche  Zee  waagden,  moesten  op  een  gevecht  met  de  Alge- 
rijnen of  andere  zeeroovers  (onze  schrijver  noemt  ze  allen  „Turken")  toe- 
gerust zijn.  De  Vries  was  het  zeer  onvoldoende;  eene  vloot  Straatsvaarders, 
die  hij  in  Texel  aantreft,  weigert  hem  „in  compagnie"  te  nemen,  daar  zij 
ieder  18  of  minstens  16  stukken  voeren.  Hij  „beveelt  het  dus  God  Almach- 
tig" en  gaat  er  alleen  op  uit.  Te  Plymouth  koopt  hij  er  nog  twee  stukken 
bij,  neemt  er  een  barbier  en  een  trompetter  aan,  en  voegt  zich  bij  eene 
vloot  Engelsche  Straatvaarders.  In  November  is  hij  te  Genua,  zijne  be- 
stemming, en  lost  zijn  schip ;  waarin  de  lading  bestaan  had,  wordt  niet 
vermeld.  Het  blijkt  gedurig  dat  dergelijke  Straatvaarders  zich  volstrekt 
niet  tot  heen-  en  terugreizen  van  Nederland  naar  Genua,  Livorno  of  een 
andere  haven  bepaalden,  maar  zich  ook  ter  beschikking  stelden  van 
Italiaansche  en  andere  kooplieden  voor  het  verkeer  tusschen  Middelland- 
sche Zee-havens  onderling.  Aldus  de  Vries  die  zich,  in  gezelschap  van  een 
schipper  uit  de  Rijp,  door  een  Genuees  laat  aanwerven  om  eene  vracht 
koren  uit  den  lonischen  archipel  te  halen. 

Na  bij  Ithaca  een  gevecht  met  Turksche  galeien  bestaan  te  hebben,  is 
de  Vries  in  April  161 9  te  Genua  terug.  Hij  neemt  vervolgens  op  deSpaan- 
sche  kust  eene  lading  zout  en  stukgoederen  in,  en  komt  daarmede  in  Augus- 
tus 16 19  in  het  vaderland  terug.  De  beide  Amsterdamsche  kooplieden  die 
hem  op  de  uitreis  bevracht  hadden,  bieden  hem  aan  voor  gezamenlijke  re- 
kening een  grooter  schip  te  laten  timmeren  dat  beter  van  defensie  is,  en 


1)  En  eenige  anderen  (zie  bl.  20);  gewoonlijk  werden  de  schepen  in  parten  bezeten. 
De  Vries  zelf  bezit  parten  ook  nog  in  een  ander  schip  (zie  bl.  43). 

2)  Zal    te  lezen  zijn  Daniel  Colpin  en  Pierre  Jean  Benoist.  Blijkbaar  stonden  zij  in 
enge  verbinding  met  een  kantoor  te  Genua,  dat  de  Vries  niet  met  name  noemt. 


XVI 

waarmede  zij  hem  eene  nieuwe  reis  zullen  laten  doen  „als  schipper  en  koop- 
man", d.w.z.  niet  enkel  om  eene  lading  aan  een  opgegeven  adres  te  bezor- 
gen, maar  om  zelf  handelstransacties  te  verrichten.  De  Vries  slaat  toe  en 
met  bewilliging  van  de  „vrienden",  zijne  familieleden  zeker  die  zijne  me- 
de-eigenaars zullen  zijn  geweest,  wordt  op  zijn  oude  schip  een  kennis  ge- 
plaatst. 

Tweede  reis,  lo  Juni  1620  —  8  Sept.  1622,  naar  Newfoundland,  de  Mid- 
dellandsche  Zee  en  over  land  terug  (bl.  23 — 63).  De  nieuwe  opdracht 
houdt  iets  in  wat  volgens  de  Vries  nog  niet  „gepractiseerd"  was  geweest: 
op  de  kust  van  Newfoundland  van  de  (Engelsche,  Fransche,  Baskische) 
visschers  gedroogde  kabeljauw  te  koopen  en  die  in  Italië  van  de  hand  te 
zetten.  Dit  programma  wordt  zonder  bezwaar  uitgevoerd.  Dereis  van  New- 
foundland naar  de  Middellandsche  Zee  wordt  ondernomen  „in  compag- 
nie" met  Engelsche  en  Fransche  schippers.  Na  het  passeeren  van  de  straat 
van  Gibraltar  levert  de  Vries  met  eenige  andere  koopvaarders  slag  i)  aan 
acht  Algerijnsche  roovers,  die  zij  op  de  vlucht  drijven;  de  aanvoerder  der 
Algerijnen,  een  Hollandsch  renegaat,  vroeger  in  dienst  geweest  van  den 
beruchten  Simon  Danser  en  bij  ons  zeevolk  als  „de  Veenboer"  algemeen 
bekend  (te  Algiers  heette  hij  Soliman  Reis),  kwam  in  dit  gevecht  om.  Na 
zijn  visch  gedeeltelijk  in  Spaansche  havens  te  hebben  gesleten,  en  de  rest 
aan  de  Genueesche  correspondenten  zijner  Amsterdamsche  reeders  te 
hebben  afgeleverd,  oefent  de  Vries  weder  vrachtvaart  uit  voor  Genueesche 
rekening;  hij  vervoert  soldaten  van  Genua  naar  het  tegenover  de  Alge- 
rijnsche kust  gelegen  eiland  Tabarca,  dat  aan  het  Genueesche  kantoor  der 
Lomellini's  behoorde,  en  brengt  tarwe  van  daar  naar  Genua  terug.  Daar 
onderwijl  het  Bestand  verstreken  is,  weigert  vervolgens  de  Vries  het  aan- 
bod eene. lading  naar  Napels  te  vervoeren,  en  besluit,  liever  langs  de  kust 
stukgoederen  te  zoeken  en  zoo  naar  Holland  terug  te  keeren.  Onderweg, 
te  Toulon,  laat  hij  zich  aanwerven  om  met  zijn  schip  den  koning  van  Frank- 
rijk te  dienen  tegen  „den  Turk".  Als  daarna  blijkt  dat  men  hem  niet  tegen 
den  Turk  gebruiken  wil,  maar  tegen  de  Hugenooten  van  La  Roebelle, 
weigert  de  Vries,  en  gaat  weer  op  vracht  uit.  Voor  de  Rhónemonding  zal 
hij  tarwe  laden  voor  rekening  eener  Italiaansche  firma  te  Lyon  en  die  naar 
Venetië  brengen,  doch  daar  in  Zuid-Frankrijk  burgeroorlog  ontstaat  (op- 
stand van  Gaspard  de  Coligny,  comte  de  Chatillon,  tegen  het  koninklijk 

i)     De  Vries  voerde  ditmaal  14  stukken  (bl.  31),  31  koppen  (bl.  47). 


XVIÏ 

gezag)  blijft  de  lading  lang  uit  en  krijgt  de  Vries  met  zijn  bevrachter  geschil 
over  de  betaling  zijner  ligdagen.  Het  eind  is  dat  het  reeds  ingeladen  koren 
weder  wordt  gelost  en  de  Vries  de  ligdagen  worden  betaald.  Onderwijl 
komt  bericht  dat  de  Amsterdamsche  mede-eigenaars  van  zijn  schip,  Colpin 
en  Benoist,  zijn  overleden.  Hunne  Genueesche  correspondenten  willen 
hem  nogmaals  naar  Napels  zenden,  en  achten  het  schip  bekwaam,  „om  den 
koning  van  Spanje  te  dienen'*,  een  voorstel  dat  door  de  Vries  ver  wegge- 
worpen wordt.  Wel  wil  hij  hun  het  schip  verkoopen,  mits  zij  hem  borg 
stellen  „voor  die  van  Amsterdam  haer  part."  Aldus  geschiedt  en  de  Vries 
reist  over  land  naar  het  vaderland  terug,  langs  Orange  (waar  hij  een  brief 
van  den  gouverneur  medeneemt  om  aan  Prins  Maurits  te  bestellen),  Lyon, 
Parijs  en  Dieppe,  en  van  daar  te  scheep  naar  Rotterdam.  In  den  Haag  vindt 
hij  den  Prins  niet  daar  deze  „na  Bergen  op  Zoom  is  om  hetselve  te  ont- 
setten,"  maar  geeft  den  brief  af  aan  den  secretaris  Junius.  Als  deze  ver- 
neemt dat  de  Vries  een  oogenblik  in  dienst  van  den  koning  van  Frankrijk 
is  geweest,  moedigt  hij  hem  aan  liever  dienst  te  nemen  bij  de  Admiraliteit 
van  het  Noorderkwartier:  zijn  schoonvader  zal  hem  zeker  daaraan  kunnen 
helpen.  De  Vries  is  echter  meer  gezind,  „de  wereld  te  bezichtigen"  en  acht 
zijne  geboorte  voor  oorlogskapitein  te  goed. 

Derde  reis,  Maart  1624 — October  1625,  naar  La  Roebelle  (bl.  67 — 
77).  —  De  Vries  blijft  na  zijne  tweede  reis  te  Hoorn  en  geneert  zich 
met  schepen  „op  de  koop"  te  laten  timmeren.  In  het  begin  van  1624 
vat  hij  het  plan  op,  met  een  klein  scheepje  van  100  last  de  visscherij 
en  pelterij  handel  te  gaan  beproeven  op  de  kust  van  Canada,  doch  vreest 
chicanes  van  de  inmiddels  opgerichte  West-Indische  Compagnie,  op 
grond  van  art.  i  van  haar  octrooi.  Hij  gaat  dus  eene  compagnieschap 
aan  met  eenige  kooplieden  te  La  Roebelle  en  voorziet  zich  *van  een 
Franschen  commissiebrief.  De  West-Indische  Compagnie  laat  werkelijk 
op  het  schip  beslag  leggen,  waartegen  hij  zich  in  den  Haag  met  be- 
hulp van  zijn  schoonvader  verweert.  De  juiste  loop  dezer  zaak  is  uit  het 
archief  der  W.  I.  Compagnie  en  dat  der  Staten-Generaal  i)  geheel  na  te  gaan. 
Zij  blijkt  zich  ongeveer  te  hebben  toegedragen  zooals  de  Vries  verhaalt  2). 


i)  R.  A.,  W.  I.  C.  (Oude  Compagnie)  i ;  St.-Gen.  573  en  5770. 

2)  De  datums  in  het  volgende  wijken  van  die  van  het  boekje  af,  daar  de  Vries  in 
dit  gedeelte  van  zijn  verhaal  den  ouden  stijl  gebruikt  (ook  in  het  gedeelte  over  Oost- 
Indië). 

2 


XVIII 

Wegens  de  moeilijkheden  die  de  erkenning  van  het  octrooi  der  W.  I.  C. 
in  de  steden  van  het  Noorderkwartier  ondervond  (voortspruitende  uit  het 
bekende  geschil  wegens  de  insluiting  der  zoutvaart),  had  de  Vergadering 
van  Negentienen,  te  Amsterdam  bijeen,  27  Maart  1624  drie  harerieden 
naar  die  steden  afgevaardigd,  „om  te  procureren  dat  de  placaten  van  het 
Octroy  met  de  ampliatien  van  dien  in  die  steden  oft  plaetsen  daer  die  al- 
daer  noch  niet  en  mochten  gepubliceert  wesen  sonder  langer  dilaydoor  de 
magistraten  mochten  gepubliceert  worden,  met  beloften  om  de  contraven- 
teurs  van  dien  conform  de  voorsz.  placaten  te  straffen".  Deze  afgevaar- 
digden berichten  29  Maart  uit  Hoorn  het  volgende : 

„  Alsoo  wy  ons  desen  morgen  hebben  getransporteert  ter  vergaderinge 
der  E.  Heeren  Bewinthebberen  deser  stede,  ende  nae  verscheyden  dis- 
coursen haer  E.  openinge  gedaen,  verstaen  te  hebben  dat  alhier  werde  toe- 
gemaekt  seecker  schip  van  meninge  te  gaen  naer  de  Verginies,  onder  cog- 
noissementen  van  Vranckrijck,  willende  medenemen  goede  timmerluyden 
ende  scheepstimmerluyden,  om  aldaer  magasijn,  huysen  ende  schepen  te 
maecken,  om  elders  in  de  limitenvant  Octroy  te  gebruycken,  desen  dan  een 
saecke  van  groote  consequentie  schijnende  te  wesen,  met  malcanderen 
raetsaem  geacht  de  magistraten  van  Hoorn  te  embrasseren,  twelck  wy 
voorts  hebben  gedaen  ende  nae  wijtluftige  openinge  haer  E.  versocht,  als 
justiciers  ende  executeurs  vande  genomene  resolutien,  ons  in  desen  te 
mainctineren,  als  sijnde  gepractiseert  tegens  het  Octroy  ende  ampliatie 
van  dien ;  waerop  gerespondeert,  ons  daertoe  sonder  twijffel  wel  te  mogen 
verlaten,  ende  met  preadvys  van  ons  geresolveert,  den  schipper  (sijnde 
besich  omt  schip  uyt  te  brengen  ende  voorts  t'seyl  te  gaen)  te  ontbieden, 
hem  aff  te  eyschen  inventaris  vant  schip  ende  alles  wat  daer  inisoffcomen 
sal.  Den  schipper  desen  alsoo  in  onse  absentie  voorgestelt,  heeft  sulcx  ge- 
weygert,  seggende  naer  Vranckrijck  te  willen  gaen,  willende  weten  wie  't 
hem  dede,  met  dreygementen  te  willen  clagen,  gelijckoffden  Coninck  van 
Vranckrijck  inde  corone  vvaere  getast.  De  Heeren  Burgemeesteren  hem 
alsoo  weygerachtig  vindende,  seyden  dat  hy  alsdan  werde  gearresteert,  ter 
tijt  in  dese  contentement  was  gedaen,  waer  off  hy  protest  heeft  gedaen, 
ende  versocht  acte  vant  arrest ;  hebben  nodich  geacht  sulcx  uyt  naeme 
ende  van  wegen  de  Heeren  ter  vergaderinge  der  XlXe  te  laten  geschieden. 
Dewijle  wy  dan  tot  desen  expres  niet  sijn  gelast,  versoecken  UE.  advis,  ofte 
het  gedane  arrest  sal  continueren,  ende  wat  wyders  daer  inne  te  doen  sal 
sijn.  De  Heeren  hebben  haer  te  verseeckeren  dat  seeckere  loffwaerdige 


XIX 

persone  hier  is,  dien  onlangs  een  aenpart  van  'tselve  schip  is  gepresenteert, 
wel  wetende  dat  hierende  tot  Amsterdam  enige  Reeders  wonen  ;  derhalven 
(onses  erachtens)  nodich  uytgevoert  te  worden  om  een  exempel  te  insti- 
tueren, ende  anderen  die  denselven  ganck  willen  gaen,  daerdoor  werden 
gediverteert".  Een  P.S.  meldt  dan  nog:  „Naet  sluyten  van  desen  heeft 
den  gearresteerden  schipper  ons  doen  arresteeren,  ende  tegens  morgen 
gedaecht,  waertegens  wy  ons  sullen  sien  met  exceptien  te  behelpen,  ende 
andersints  ter  tijt  naeder  last  ende  advis  van  U.E.  sal  gecomen  sijn".  Den 
posten  Maart  komt  deze  brief  bij  de  XIX  ter  tafel  en  komen  er  ook  andere 
mededeelingen  los :  de  bewindhebber  Godijn  weet  te  vertellen  „dat  den 
commis  genaemt  is  Jan  Gijsen,  sijnde  op  de  herfst  eerst  uyt  de  Virginias 
gecomen  voor  reeckeninge  van  Lambert  van  Tweenhuysen  i)  en  Compag- 
nie, ende  dat  het  coperwerck  gemaect  is  op  de  Nieuwendijck  in  de  Coper- 
meulen,  welck  coperwerck  nergens  anders  dan  op  de  Virginias  dienstich 
is,"  en  de  bewindhebber  Menten,  „dat  den  schipper  genaemt  is  David  Pie- 
tersz.;"  anderen  weer.dat  Gommer  Spranger,bewindhebber,en  Pieter  Ranst, 
hoofdparticipant  ter  kamer  Amsterdam  der  W.I.C.,  er  nog  meer  van  weten. 
Deze  heeren  worden  geroepen  en  Spranger  genoodzaakt  een  brief,  dien  hij 
over  deze  zaak  ontvangen  heeft  2),  over  te  leggen  ;  hij  weet  tevens  te  zeggen 
„dat  den  schipper  van  dat  schip  tegen woordich  hier  in  stadt  was;  dat  sijn 
schoonvader  is  de  heer  Symon  Huych  aldaar  tot  Hoorn  wel  president  ge- 
weest hebbende  ofte  noch  sijnde  3),  ende  dat  de  heer  Cornelis  Veen  4)  van 
sijn  maechschap  was".  Pieter  Ranst  verklaart  alleen  van  de  zaak  te  hebben 
hooren  „discoureren,  sonder  eenige  meerder  bescheyden  te  hebben".  De 
vergadering  besluit,  van  de  zaak  kennis  te  geven  aan  de  Staten-Generaal, 
te  Hoorn  bij  het  gedane  arrest  te  doen  volharden,  en  te  Verzoeken  dat  de 
schipper  en  zijn  volk  onder  eede  zullen  mogen  worden  gehoord.  De  brief 
aan  de  Staten-Generaal  houdt  buitendien  de  mededeeling  in,  dat  men  ver- 
staat „dat  int  selve  Noorderquartier  seer  sterck  op  Westindien  wertgeequi- 
peert;"  de  gecommitteerde  die  vanwege  de  Staten-Generaal  de  vergade- 


1)  Groot  reeder  te  Amsterdam ;  collega  van  Godijn  in  de  Noordsche  Compagnie  en 
die  ook  deel  had  gehad  aan  het  begin  der  vaart  op  Nieuw-Nederland. 

2)  Het  stuk  is  niet  in  de  notulen  geinsereerd  en  ook  daarbuiten  niet  voorhanden. 

3)  Dit   is    niet   juist:    Huygh    was   zelfs   nog  geen  burgemeester  geweest;  alleen  in 
1619  schepen. 

4)  Aldus   de    notulen;    bedoeld  is  echter  Claes  Cornelisz.  Veen  hiervóór,  blz.  XIV 
genoemd. 


XX 

ring  der  XIX  bijwoont,  Schaffer,  reist  Zondag  31  Maart  naar  den  Haag  en 
verzekert  „dat  het  schip  te  Hoorn  by  een  Fransman  geëquipeert  sijnde, 
opte  manieren  ende  met  deselve  coopmanschappen  geladen  is,  als  geladen 
werden  de  schepen  voor  Westindien".  Den  isten  April  ontvangt  de  verga- 
deringvan XIX  bericht  uit  Hoorn  van  den  advocaat  x\llard  de  Groot,  „dat 
het  schip  door  last  van  de  Heeren  Burgemeesteren  aldaer  binnen  de  haven  sal 
bly  ven  tot  naerder  bescheyt  van  dese  vergaderinge" ;  uit  de  resolutie  blijkt 
al  verder,  dat  het  schip  genaamd  is  den  Coninck  David\  een  naam,  waarvoor 
de  Vries  blijkbare  voorliefde  heeft  gehad  i)  Den  2 den  April  wordt  in  de 
Staten-Generaal  de  brief  der  XIX  gelezen,  „waerop  gedelibereert  ende 
verstaen  sijnde  dat  den  voorsz.  schipper  naer  Amsterdam  is  vertrocken  om 
met  die  vande  W  I  Compaignie  t'  accorderen,  is  goetgevonden  d'  uyt- 
compste  daervan  aff  te  wachten."  Den  3den  verschijnt  in  de  vergadering 
der  XIX  „schipper  David  Pietersz  van  Hoorn,  doende  deselve  door  notaris 
Sybrant  Cornelisz.  insinueren  ende  affvragen  hare  meyninge  nopende  't 
aennemen  van  sijn  schip  met  syne  gereetschap,  gevolch  ende  aencleven 
van  dien,  off  sy  dat  begeren  sooals  dat  den  eygenaer  cost  met  den  interest 
van  syn  uytgelegde  penningen,  off  bij  taxatie  sooals  dat  nu  te  hans  waerdich 
is  aen  te  nemen,  ende  daerbenevens  den  eygenaer  costeloos  ende  schade- 
loos te  houden  soo  vant  bootsvolck  als  andere  oncostenby  hem  tot  de  voya- 
gie  gedaen,  mitsgaders  des  schippers  verleth  ende  versuym,  opdat  de  schip- 
per de  rechte  meninge  van  dese  vergadering  verstaen  hebbende  hem  op 
alles  wel  soude  mogen  beraden  ende  rapport  doen  dengenen  dietaengaet"; 
ondertusschen  protesteert  hij  „van  alle  costen,  schaden  ende  interesten 
airede  gehadt  ende  noch  te  lyden.  Waer  op  gedelibereert  sijnde  is  geresol- 
veert  ende  hem  geantwoort  dat  de  saecke  airede  in  rechte  betrocken  is, 
ende  van  meninge  sijn  die  in  rechte  voorts  te  bevorderen."  Als  men  echter 
te  Hoorn  den  commies  en  schipper  wil  „examineren",  blijken  de. e  uit 
de  stad  te  zijn,  „de  timmerluyden  in  de  Rijp  ende  Graft,  den  stuurman 
met  het  volck  meest  alle  absent",  zooals  de  advocaat  de  Groot  aan  de 
XIX  bericht.  Uit  eene  resolutie  der  Staten-Generaal  van  6  April  blijkt 
het  vervolg  der  zaak :  „Gelesen  sijnde  de  requeste  2)  van  David  Pie- 
tersz., schipper,  daerby  deselve  versoeckt  dat  de  Bewinthebberen  die  sijn 
schip  te  Hoorn  hebben  gearresteert,  onder  pretext  dat  hy  eenige  waren 


i)  Vgl.  hierachter,  blz.  187. 
2)  Niet  meer  aanwezig. 


XXI 

geladen  soude  hebben  die  nergens  anders  gebeneficieert  connen  werden 
als  opt  Nieuw  Nederlanti),  geordonneert  mochten  werden  schip  endegoet 
cost-ende  schadeloos  te  relaxeren,  is  verstaen  dat  deselve  [requeste]  ge- 
sonden  sal  werden  aen  de  Vergaderinge  van  Negenthienen  met  verma- 
ninge  de  differenten  ten  besten  doenelijck  affte  handelen, 't  sybycopinge 
vant  schip,  stellinge  van  cautie  ofte  eenige  andere  amiabele  compositie, 
om  nyet  t'  incurreren  in  eenige  disputen  mette  Francoysen,  die  inden 
aenvanck  vande  Compaignie  beter  dienen  gemijdt  te  werden."  —  De 
XIX,  die  blijkbaar  het  gunstige  jaargetij  voor  de  Vries  willen  doen  ver- 
loopen2),  haasten  zich  niet.  Den  i8den  April  besluiten  zij,  „den  voor- 
noemden schipper  op  het  ernstichste  scherpelijck  te  zullen  voorhouden 
de  kennisse  die  dese  vergaderinge  presuponeert  van  sijn  voorgenomen 
voyagie  te  hebben,  doch  om  de  saecke  te  faciliteren,  dat  dese  vergaderinge 
te  vreden  is  't  schip  uyt  het  arrest  te  ontslaen,  mits  dat  hy  David  Pietersz. 
binnen  deze  stadt  goede  suffisante  borge  stellen  sal,  dat  hy  met  sijn  schip, 
volck  ende  ingeladen  goederen  niet  en  sal  gaen  noch  varen  binnen  de  li- 
miten  van  het  Octroy."  De  Vries  wordt  binnengeroepen  en  antwoordt  „op 
het  eerste,  dat  de  Besschaysche  bijlens)  tot  Rochel  waren,  alwaer  oock 
eenige  van  sijne  reeders  woonden,  comende  hem  selven  de  helft  vant 
schip  toe;  dat  de  Bascus4)  op  de  visscherye  van  Nova  Franciaofte  Canada 
gehuert  waren;  ende  nopende  het  tweede,  dat  hij  tot  Rochel  gecomen 
sijnde  soude  moeten  gaen  nae  sulcke  plaetsen,  als  hem  van  syne  reeders 
dan  soude  geordonneert  werden."  Verder  is  de  zaak  in  de  resolutiën  niet 
vermeld,  maar  van  de  Vries  zei  ven  vernemen  wij,  dat  hij  met  groote  schade 
zijn  volk  moet  afdanken,  het  scheepje  aan  de  kamer  der  West-Indische 
Compagnie  op  de  Maze  verkoopt,  en  naar  La  Roebelle  vertrekt.  De  Bas- 
kische  visschers  die  reeds  voor  de  reis  waren  aangenomen,  haalt  hij  af  te 
Bayonne  en  koopt  er  een  ander  schip.  De  reis  zal  nu  eerstin  het  voorjaar  van 
1625  worden  ondernomen,  maar  als  de  Vries  zeilree  ligt,  breekt  te  La  Ro- 
ebelle de  opstand  van  Benjamin  de  Rohan,  seigneur  de  Soubise  uit,  die  zijn 


i)  Hiervan  verneemt  men  nu  voor  het  eerst.  Vroeger  heette  het  steeds  Virginië ;  de 
Vries  zelf  zegt  Canada. 

2)  Hierachter,  bl.  67.  Dat  de  brief,  dien  de  Staten-Generaal  6  April  1624  aan  de 
XIX  overeenkomstig  hunne  resolutie  van  dien  dag  schreven,  een  open  brief  zou  zijn 
geweest,  blijkt  uit  de  minuut  geenszins,  en  uit  de  resolutie  van  de  XIX  van  18  April 
blijkt  bepaaldelijk  het  tegendeel. 

3)  Niet  eerder  in  de  resolutie  vermeld. 

4)  Baskische  visschers. 


XXII 

schip  voor  den  dienst  van  „de  Kercke  van  Vrankrijck"  aanslaat.  De  Vries 
berust  er  in :  „dit  was  een  werck,  als  onze  voorouders  tegen  den  Grave  van 
Bossu  uyt  liefde  gedaen  hadden  voor  die  van  de  Religie".  H  ij  neemt  nu  aan 
de  krijgsverrichtingen  deel,  en  komt  dus  tegenover  zijne  landsluiden  van 
het  eskader  van  Willem  de  Zoete,  gezegd  Haultain,  en  Willem  van  Dorp  te 
staan,  waarmede  de  Staten-Generaal  hun  bondgenoot,  den  koning  van 
Frankrijk,  ondersteunen.  In  het  gevolg  van  Soubise  ontkomt  de  Vries  met 
zijn  schip  uit  de  haven  van  La  Roebelle,  en  bereikt  het  Verkeerde  Kanaal. 
In  Ierland  neemt  hij  vervolgens  vracht  naar  Venetië  aan,  maar  wordt  in 
het  gezicht  der  Engelsche  kust  door  storm  beloopen,  ziet  van  de  reis  af  en 
keert  terug  naar  het  vaderland,  waar  hij  een  ander  schipper  op  zijn  schip 
zet.  Het  varen,  zegt  hij,  ging  hem  tegenstaan,  „want  de  Duynkerkers  wier- 
pen het  volck  datse  kreghen  over  boort,  waerin  ick  niet  veel  sin  had,  om 
door  haer  handen  in  zee  te  verdrencken". 

Vierde  reis,  Maart  1627 — Juni  1630,  naar  Oost-Indië  (bl.  81 — 144).  — 
Over  de  aanleiding,  die  de  Vries  bewoog  eene  reis  te  doen  in  dienst  der 
Oost-Indische  Compagnie,  laat  hij  zich  nergens  uit.  Wij  weten  dat  zijn  oom 
bewindhebber  was  der  Hoornsche  kamer.  De  redenen,  die  hem  in  1625  den 
lust  in  de  gewone  vrachtvaart  hadden  doen  verliezen,  bestonden  zeker  nog 
evenzeer,  en  eene  Oost-Indische  reis  werd  zoo  voor  den  naar  avontuur  ver- 
langenden  man  vermoedelijk  een  welkome  afleiding. 

De  expeditie  van  1627  was  van  meer  dan  gewoon  belang,  doordat  zij, 
tegen  den  zin  der  Engelschen,  Coen  naar  Batavia  terugvoerde.  Deze  om- 
standigheid kan  echter  op  de  Vries'  besluit  niet  van  den  geringsten  in- 
vloed zijn  geweest :  immers  evenmin  als  iemand  aan  boord  van  zijn  schip  i) 
wist  hij  aanvankelijk  dat  de  Generaal  op  de  vloot  was.  Eerst  toen  men  Ma- 
deira naderde,  herkenden  hem  de  maats,  staande  op  de  Gallias  waar  men 
toen  vlak  naast  zeilde  2).  Nog  was  de  expeditie  van  1627  merkwaardig  we- 
gens het  terugvoeren  van  het  gezantschap,  dat  Shah  Abbas  I  van  Perzië 
aan  de  Staten-Generaal  gezonden  had  3).  Onderweg  kreeg  men  groote 
moeite  met  den  gezant,  die  verlangde  onmiddellijk  naar  Suratte  gebracht 
te  worden  in  plaats  van  naar  Batavia  4). 

i)     Het   Wapen  van  Hoorn,  300  last,  20  stukken,  271  koppen. 

2)  Hierachter,  bl,  84.  —  Vgl.  over  de  omstandigheden  van  Coen's  tweede  generaal- 
schap  uitvoerig  de  inleiding  van  het  vijfde  deel  van  De  Jonge's  Opkomst. 

3)  Zie  Heeres,  Corpus  Diplomaticum  Neerlando-Indicum  I,  246. 

4)  Hierachter  bl.  96,  vgl.  bl.  108, 


XXlII 

In  de  Tafelbaai,  waar  men  i6  Juli  1627  voor  anker  kwam,  liepen  eenige 
dagen  later  ook  vijf  Engelsche  schepen  binnen,  die  eveneens  op  weg  naar 
Indië  waren.  Deze  verschijning  bracht  eenige  ongerustheid  te  weeg,  daar 
juist  de  achttien  maanden  verstreken  waren,  gedurende  welke  krachtens 
het  verdrag  van  Southampton  (September  1625)  de  brieven  van  represaille, 
door  Engeland  tegen  de  Nederlandsche  O.  I.  Compagnie  verleend,  in  hun 
werking  zouden  blijven  geschorst  i).  De  Engelschen  ondernamen  echter 
geen  vijandelijkheden,  waarop  Coen  met  een  drietal  schepen  den  2  2sten  juli 
naar  Batavia  vertrok,  het  schip  van  de  Vries  en  nog  een  ander  (de  Vianen) 
aan  de  Kaap  achterlatende,  om  op  het  herstel  der  aan  land  gebrachte  zie- 
ken te  wachten.  Den  3osten  juli  vertrokken  hierop  de  Engelschen  naar 
Suratte,  den  yden  Augustus  de  Vries  en  zijn  makker  naar  Batavia.  De  73 
aan  land  gebrachte  zieken  werden  hersteld  weder  opgenomen,  verkwikt 
door  de  groente  die  „in  abondantie"  aan  de  Kaap  was  aangetroffen.  Op 
weg  naar  Batavia  verviel  men  op  de  Australische  kust  (Eendrachtsland), 
die  men  op  eenige  mijlen  afstands  waarnam.  De  beschrijving  die  de  Vries 
er  van  geeft  2),  komt  bijna  woordelijk  overeen  met  een  door  Prof.  Heeres 
uitgegeven  brief  van  den  opperkoopman  aan  boord  van  zijn  schip,  J.  van 
Roosenbergh,  aan  de  Bewindhebberen  van  8  Nov.  1627 ;  de  Vries  schijnt 
dus  een  afschrift  dier  missive  voor  zich  gehad  te  hebben,  toen  hij  jaren  la- 
ter zijn  boekje  samenstelde. 

Den  29sten  September  werd  de  Zuidkust  van  Java  gezien,  en  den  13  den 
October  was  men  voor  Batavia  op  de  reede.  In  November  wordt  de  Vries 
als  vice-commandeur  bij  eene  scheepsmacht  ingedeeld  die  de  Engelschen 
het  verkeer  met  Bantam  moet  beletten  3) ;  in  December  is  hij  te  Batavia 
terug,  en  wordt  bij  acte  van  i  Febr.  1628  tot  opperkoopman  bevorderd.  Hij 
woont  het  begin  van  het  eerste  beleg  van  Batavia  bij,  maar  wordt  30  Au- 
gustus 4)  naar  de  kust  van  Koromandel  gezonden  om  daar  in  den  handel  te 


i)    De  Jonge,  Opkomst  V,  bl.  XII;  vgl.  hierachter  bl.  95. 

2)  Hierachter,  bl.  102 — 103. 

3)  Het  „contract"'  van  1619,  door  de  Vries  op  bl.  iii  hierachter  aangehaald,  is 
het  bekende  groote  tractaat  met  de  Engelschen,  vermeld  bij  De  Jonge,  Opkomst  IV, 
bl.  CXXIV  vv.  —  Over  de  aanwezigheid  van  Pieter  de  Carpentier  te  Londen  in  1630 
(hierachter  bl.  140)  en  vervolgens  zie  De  Jonge  V,  bl.  XCVII. 

4)  Bij  de  Vries  20  Augustus.  Hier  blijkt  duidelijk  het  gebruik  van  den  ouden  stijl, 
daar  hij  anders  het  begin  van  het  beleg  (22  Aug.  nieuwe  stijl),  niet  had  kunnen  bijwonen. 
2  Aug.  op  bl.  117  hierachter,  regel  3  van  boven,  moet  druk- of  schrijffout  van  de  Vries 
zijn  voor  12  Aug.  (oude  stijl).  —  Vgl.  De  Jonge  V,  bl.  LXXV. 


XXIV 

worden  gebruikt.  Nadat  zijne  medegebrachte  lading  te  Masulipatnam  gelost 
is,  wordt  hij  noordwaarts  op  gezonden  om  langs  de  kust  van  Orissa  rijst  in 
te  koopen.  Hij  maakt  bij  deze  gelegenheid  kennis  met  vele  nieuwe  zaken 
en  personen :  Moorsche  gouverneurs,  Indische  goochelaars  en  danseressen 
en  godenbeelden ;  hij  ziet  eene  „ Jentiefse"  weduwe  zich  in  het  vuur  stor- 
ten, i)  Het  Rijksarchief  bewaart,  in  de  verzameling  uit  Indië  overgekomen 
brieven  en  papieren,  de  afschriften  van  drie  brieven,  door  hem  gedurende 
deze  handelsreis  aan  de  opperhoofden  der  loge  te  Masulipatnam,  Maarten 
van  Rossen  en  Barend  Pietersz.,  gericht  2).  De  voorstelling  der  moeilijk- 
heden, in  den  rijstinkoop  ondervonden,  is  in  die  brieven  dezelfde  als  in  den 
tekst  hierachter.  Zeer  zonderling  is  de  bewering  van  de  Vries  hierachter, 
bl.  124,  dat  hij  de  Ganges  zou  hebben  bereikt;  zij  bewijst  dat  de  geografie 
van  het  door  hem  bezochte  gedeelte  van  Voor-Indië  onzen  vriend,  toen 
hij  zijn  boekje  schreef,  niet  helder  meer  voor  den  geest  stond. 

Den  i2den  Febr.  1629  is  de  Vries  voor  Masulipatnam  terug,  en  neemt 
daar  en  te  Paliakatebij  zijne  rijst  eene  lading  kleedjes  voor  Batavia  in,  waar 
hij  den  laatsten  dier  maand  aankomt.  In  April  wordt  hij  nogmaals  naar  de 
kust  van  Koromandel  uitgezonden ;  hij  vervalt  op  Ceilon,  wisselt  schoten 
met  de  Portugeezen  van  Negapatnam,  doet  op  de  heen-  en  op  de  terugreis 
de  Deensche  vestiging  te  Tranquebar  aan,  en  is  29  September  voor  Batavia 
terug,  waar  hij,  in  plaats  van  den  overleden  Coen,  Jacques  Specx  als  Gene- 
raal vindt.  Ware  de  Vries  nog  langer  in  dienst  gebleven,  hij  zou  naar  Jambi 
gezonden  zijn,  maar,  „harde  met  de  loop  ghequelt,"  ziet  hij  tegen  een  ver- 
blijf op  die  voor  ongezond  geldende  plaats  op  en  verzoekt  te  mogen  repa- 
trieeren,  hetgeen  Specx  hem  toestaat.  De  reis  naar  het  vaderland  heeft 
plaats  op  het  schip  de  Gallias^  behoorende  tot  de  retourvloot  onder  com- 
mando van  Pieter  van  den  Broeck,  waarmede  ook  de  weduwe  van  Coen 
terugkeerde. 

De  orde  op  het  schip  aan  welks  boord  zich  de  Vries  bevind  laat  alles  te 
wenschen  over:  de  kapitein,  die  gewoon  was  zonder  „compagnie"  op 


i)  De  „duivel  vol  horens  op  zijn  kop"  van  bl.  126  is  zeker  wel  een  Ciwa-beeld 
geweest,  waarvan,  in  het  halfduister  van  den  tempel  (vgl.  bl.  125),  de  armen  voor 
horens  zijn  aangezien.  Een  god  met  horens  op  het  hoofd  komt  in  de  Indische 
mythologie  niet  voor. 

2)  Van  12  en  28  Oct.  en  13  Nov.  1628  (nieuwe  stijl);  uit  de  vergelijking  van  hun 
inhoud  met  den  tekst  van  het  boekje  blijkt  weer  ten  duidelijkste,  dat  het  boekje  hier 
den  ouden  stijl  volgt. 


XXV 

de  kust  van  Guinee  te  varen,  schikte  zich  niet  onder  een  commandeur. 
Voorbij  Sint-Helena  dwaalt  het  schip  van  de  vloot  af;  het  komt  terecht 
in  het  Verkeerde  Kanaal,  en  bereikt  door  de  lersche  Zee  en  benoorden 
Schotland  om  het  vaderland,  i) 

Het  gedeelte  van  het  boekje  aan  deze  Oostindische  reis  gewijd,  behoort 
zeker  niet  tot  de  belangrijkste.  Veel  opmerkelijks  heeft  hij  er  niet  meege- 
maakt, en  de  herinnering  aan  de  geheele  episode  was  blijkbaar,  toen  hij 
zijn  leven  te  boek  stelde,  eenigermate  verbleekt.  De  Vries'  naam  behoort 
aan  de  geschiedenis  der  West-Indische  Compagnie;  in  die  der  Oost-Indi- 
sche vervult  hij  geene  plaats  van  eenige  beteekenis. 

Vijfde  reis,  naar  West-Indië,  de  Zuid-Rivier,  Virginië  en  Nieuw-Neder- 
land, 24  Mei  1632 — 24  Juli  1633  (bil.  147 — 183).  — Twee  maanden  na 
zijn  terugkeer  uit  Oost-Indië  ontmoet  de  Vries  te  Amsterdam  den  bewind- 
hebber der  W.  I.  Compagnie,  Samuel  Godijn,  die  hem  opneemt  in  eene 
combinatie  tot  het  vestigen  eener  kolonie  aan  de  Zuid-Rivier  (de  Dela- 
ware)  in  Nieuw-Nederland. 

De  lust  tot  het  vestigen  van  dergelijke  „patroonschappen"  was  aanvan- 
kelijk na  de  verleening  der  „Vrijheden  en  Exemptiën"  van  7  Juni  1629 
bijzonder  groot.  De  Compagnie,  die  zelf  met  het  bevolken  harer  bezittin- 
gen weinig  succes  had,  was  tot  den  radicalen  maatregel  overgegaan,  aan 
ieder,  die  op  zich  nam  binnen  de  vier  jaren  op  zijn  eigen  kosten  vijftig 
volwassen  kolonisten  in  te  voeren,  uitgebreide  bezits-  en  bestuursrechten 
toe  te  staan  in  eene  hem  door  haar  over  te  laten  streek  lands,  onder  bepa- 
ling dat  in  de  eerste  tien  jaren  van  de  kolonisten  geen  belasting  zou  wor- 
den geheven.  Reeds  13  Jan.  1629  hadden  de  bewindhebbers  Samuel  Go- 
dijn, Kiliaen  van  Rensselaeren  Samuel  Blommaert  aan teekening  verzocht, 
dat  zij,  voornemens  zijnde  daar  koloniën  te  planten,  de  personen  van 
Gilles  Houset  2)^  varensman,  en  Jacob  Jansz.,  kuiper,  naai  Nieuw-Neder- 
land zouden  zenden  om  omtrent  hunne  bevindingen  verslag  te  doen  3). 
Achtereenvolgens  kwamen  zich  nu  als  patroons  aanmelden  de  bewindheb- 


i)  Met  „trif"  op  bl.  144  zal  eerder  het  rif  van  Borkum,  dan  dat  bewesten  Jutland 
zijn  bedoeld. 

2)  Hierachter,  bl.  251,  Oset  genoemd. 

3)  De  Roever,  Kiliaen  van  Rensselaer,  in  „Oud-Holland''  1890.  —  Vertalingen 
der  origineelen  door  de  Roever  gebruikt,  zijn  thans  naar  men  weet  uitgegeven  onder 
den  titel  van  Van  Rensselaer  Bowler  Manuscripts  (Albany  1908).  —  De  „Vrijheden 
en  Exemptiën''  aldaar,  bl.  136. 


XXVI 

bers  Michiel  Pauw  van  Achttienhoven  voor  gebied  aan  de  rivier  van  Sic- 
kenames  i)  (7  Juni  1629),  Samuel  Godijn  voor  den  rechteroever  der  Zuid- 
Rivier  (29  Juni,  Pauw  nogmaals  voor  het  eiland  Fernando  Noronha  (15 
October),  Albert  Coenraetsz.  Burgh  voor  het  eiland  St.  Vincent  (22  Octo- 
ber),  Burgh  nogmaals  voor  den  linkeroever  der  Zuid-Rivier  (i  November), 
Samuel  Blommaert  voor  de  Versche  Rivier  (de  Connecticut)  ( 1 6  Novem- 
ber), Kiliaen  van  Rensselaer  voor  de  beide  oevers  der  Noord-Rivier  (de 
Hudson)  boven  en  beneden  het  fort  Oranje  (19  November),  Pauw  ten  der- 
den male  voor  den  rechteroever  der  Noord-Rivier  tegenover  Manhattan 
(10  Jan.  1630),  Blommaert  andermaal  voor  een  van  de  eilanden  St.  Martin 
of  Barbados  (17  April),  Godijn  andermaal  voor  het  eiland  Tortuga  benoor- 
den Haïti  2)  (28  Aug.  1630);  van  Rensselaer  nogmaals  voor  het  door  de 
Franschen  verlaten  He  de  Sable  (een  eindweegs  beoosten  Halifax  op  de 
kust  van  Nieuw- Schotland)  (7  Nov.  1630).  Aan  de  Kamer  Zeeland  hadden 
zich  reeds  eenige  jaren  geleden  als  patroons  verklaard:  Jan  de  Moor  over 
Tabago  en  het  Amazonengebied,  Abraham  van  Pere  over  Berbice,  Claude 
Prevost  over  Cayenne,  Jan  van  Ryen  over  de  Oyapoc,  terwijl  deze  kamer 
zelve  een  posthouder  Jan  van  der  Goes  had  gezonden  naar  de  Esseque- 
bo.  3)  —  Vier  van  de  vijf  Amsterdamsche  patroons,  namelijk  Burgh,  Godijn, 
Blommaert  en  van  Rensselaer,  hadden,  vóór  zij  zich  als  gegadigden  aan 
de  Compagnie  opgaven,  eene  onderlinge  overeenkomst  gesloten,  om  de 
ontworpen  koloniën  voor  gezamenlijke  rekening  te  exploiteeren,  elk  onder 
directie  van  een  hunner.  Drie  heeren  zouden  in  iedere  kolonie  voor  een 
vijfde  participeeren,  terwijl  de  vierde  (de  directeur)  de  overige  twee  vijfden 
voor  zich  behield  en  er  het  patroonsrecht  uitoefende.  Het  blijkt  dat  som- 
mige van  deze  parten  weer  zijn  onderverdeeld  4);  zoo  moet  dan  Godijn  in 
de  kolonie  aan  de  Zuid-Rivier  en  die  op  Tortuga  eenig  aandeel  aan  onzen 
de  Vries  afgestaan  hebben. 

Omtrent  de  expeditie  die  nu  in  December  1630  werd  uitgereed  kan  men, 
behalve  bil.  147 — 148  hierachter,  een  memorie  raadplegen,  in  1633  door 

i)  Thans  Thames  River,  ten  oosten  van  de  Versche  Rivier  of  Connecticut. 

2)  In  de  noot  hierachter,  bl.  148,  verkeerdelijk  door  mij  met  Tortuga  benoorden 
Venezuela  (dat  op  bl.  211  bedoeld  is)  verwisseld.  —  Vgl.  bijlage  A  achter  de  Roever's 
artikel. 

3)  Zie  over  het  lot  dezer  Zeeuwsche  plannen  uitvoerig  Netscher,  Geschiedenis  van 
de  koloniën  Essequebo,  Demerary  en  Berbice,  53  vv.,  en  voor  Essequebo  in  het  bij- 
zonder Harri';  en  de  Villiers,  Storm  van  ' s-Gravesande  (London  191 1)  I,  146. 

4)  De  Roever  t.  p.  a.,  overdruk  bl.  15;   vgl.  hierachter  bl.  147. 


XXVII 

van  Rensselaer  aan  de  W.I.  Compagnie  ingediend  ^).  „In  December  1630", 
zegt  deze,  „hebben  sy  remonstranten  een  schip  van  omtrent  150  lasten  ge- 
naempt  de  Walvis  geëquipeert,  tselve  geballast  met  alderley  materialen 
van  calck,  steen  en  pannen,  voegende  daerby  vier  groote  peerden,  twaelf 
kalfdragende  koyen,  voorts  verscheyden  sloupen  totte  walvisvangeryea), 
alderley  ammonitie,  victualie  endecargasoenen,  ende  over  de  80  personen, 
costende  te  samen  met  het  jacht  de  Salm,  daer  hier  naer  van  sal  gesprooc- 

ken  worden,  over  de  vyftich  duysent  gulden Met  dit  schip  ende  volck 

hebben  sy  in  possessie  genomen,  beset  ende  gepopuleert  het  vruchtbare 
ende  houtrijcke  eyland  van  Tortuga  gelegen  aen  de  Noordwestzyde  van 
Hispaniola,  daerop  stellende  over  de  25  weerbare  mannen  wel  gemonteert, 
behalven  het  volck  van  de  Fransman  Francoys  Roulant  ende  verscheyde 
negros,  deselve  met  victualie,  wapenen,  ammunitie  ende  ander  behoeften 
neffens  behoorlijck  instructie  versien,  alles  vollegens  het  consent  van  de 
Camer  van  Amsterdam  de  dato  28  Augusti  1630,  ende  dat  maer  alleen 
voor  eene  reyse.  Ende  also  de  remonstranten  zeer  geerne  naderhandt  by 
haer  versoeck  van  den  15  Martij  1632  hetselvewerck  hadden  gesecundeert 
ende  vervolght  ofte  dat  de  Compaignie  hetselve  selver  soud  doen,  hebben 
bij  resolutie  van  den  25  dito  niet  anders  connen  obtineren  dan  dat  haer- 
luyden  deselve  voyagie  is  affgeslagen,  sonder  dat  het  de  Compaignie  by 
handt  genomen  heeft,  waerover  dit  schoone  eylant  in  handen  van  de  En- 
gelssen  is  vervallen  3),  alle  hare  gedane  oncosten  verlooren,  het  volck  ten 
deele  verstroyt  ende  ten  deele  omgecomen  sijn....  Met  dit  voorsz.  schip  de 
Walvis  hebben  sy  oock  int  jaer  1631  de  baye  van  de  Zuytreviere  in  Nieu- 
Nederlandt  in  possessie  genomen,  de  plaetze  van  hare  colonie  met  28  per- 
sonen beset,  de  walvisvangst  ende  bouwerije  by  de  handen  genomen,  be- 
quame  fortificatien  gemaeckt,  sulx  dat  in  Julio  van  tselver  jaer  4)  haer  koyen 
gecalft,  haere  landerijen  besayt  ende  met  een  schoon  gewas  verciert  ston- 
den, tot  dat  eyntelijck,  door  mis verstandt  van  haren  commies  5),  alle  het 
volck  ende  bestialen  jammerlijck  sijn  vermoort,  daerby  syluyden  on-esti- 
meerlijcke  schade  hebben  geleden,  welcke  schade  sy  remonstranten  int 

i)     Bijlage  A  achter  de  Roever. 

2)  Waarvan   Godijn   groote  verwachting  had  (zie  bl.  147  hierachter).  Hij  behoorde 
vanouds  tot  de  voornaamste  deelhebbers  aan  de  Noordsche  Compagnie. 

3)  Die    er    in    1635    weder    werden    uitgedreven    door   de  Spanjaarden  (zie  bl.  213 
hierachter). 

4)  Toen  de   Walvis  de  terugreis  aannam  (zie  hierachter  bl.  148). 

5)  Gilles  Houset.  —  Vgl.  hierachter,  bl.  148,  156  en  251. 


XXVIII 

jaer  1632  met  het  vorige  schip  de  Walvis  oock  gesocht  hebben  te  repare- 
ren i),  ende  versocht  dat  haer  de  Compaignie  de  handt  soude  bieden,  die 
haer  daertoe  met  raedt  noch  daet  hebben  willen  assisteren,  maar  by  reso- 
lutie van  den  26  April  1632  haer  hebben  geconstringeert  niet  meer  als  voor 
dryehundert  guldens  aen  cargasoen  mede  te  nemen,  waer  voor  sy  omtrent 
200  bevers-  ende  ottersvellen  hebben  gecregen,  ende  veele  meer  souden 
becomen  hebben  van  natiën,  die  noyt  met  de  Compaignie  hadden  gehan- 
delt2),  indien  sy  meer  c?.rgasoenen  hadden  gehadt,  waervan  de  Compaignie 
de  recognitie  van  een  gulden  vant  vel  soude  getrocken  hebben,  dat  sy  beyde 
nu  moeten  missen.  Ende  dat  noch  het  onlydelijckste  is,  naer  dat  sy  remon- 
stranten dese  205  vellen  3)  alhier  comende  in  handen  van  de  Camer  van 
Amsterdam  hadden  gestelt  om  haere  recognitie  daeraen  te  vinden,  hebben 
deselve  die  onder  hare  vellen  geworpen  ende  gemenght,  ende  alsoo  tegen 
wil  ende  danck  van  de  remonstranten  onder  haer  goet  vercoft,  even  oft 
alle  het  goet  der  Patroonen  vryen  buyt  waere4) ...  Verder  heeft  hy  remon- 
strant in  December  1630  het  jacht  de  ^Sdj/wincompaignievantvoirsz.  schip 
de  ^'«j/z'/^f  naer  sijne geconsenteerde  colonie  het  eylandt  ^«.Söt^/^gesonden, 
hetselve  jacht  met  volck,  vivres  ende  alderley  behoeften  versien,  omme  't 
voorsz.  eylandt  in  possessie  te  nemen  ende  te  populeren,also  hetselve  ledig 
ende  by  de  Francoysen  verlaten  was,  welcke  jacht  tot  synen  ongelucke  ge- 
nomen ende  binnen  Duynkercken  gebracht  is." 

Uit  dezen  tekst  blijkt,  dat  de  Vries  omtrent  de  reis  van  1 631  (waaraan  hij 
niet  persoonlijk  deelnam),  niet  geheel  nauwkeurig  is.  Uit  zijn  verhaal  zou 
men  opmaken,  dat  de  Walvis  het  voor  Tortuga  bestemde  volk  niet  aan 
land  gezet  heeft,  omdat  de  daar  gezeten  Franschens)  met  welke  men  van 
te  voren  in  betrekking  was  getreden  6),  toen  het  schip  daar  aankwam  reeds 


i)     Met  de  Vries  als  kapitein  (hierachter,  bl.  148). 

2)  Bij  de  „Vryheden  en  Exemptiën"  van  1629  waren  de  patroons  in  Nieuw-Neder- 
land gehouden  het  stapelrecht  van  de  Compagnie  op  het  eiland  Manhattan  te  erkennen 
en  was  hun  de  pelterijhandel  verboden  op  zulke  plaatsen,  waar  de  Compagnie  hare 
commiezen  had.  Elders  was  die  vrij,  mits  van  ieder  vel  aan  de  Compagnie  een  gulden 
betaald  werd. 

3)  En  dus  geen  „twee  a  vier,"  zooals  de  Vries  bl.  183  zegt. 

4)  Uit  het  gevolg  van  van  Rensselaer's  memorie  blijkt,  dat  ook  de  Compagnie  aan 
de  Zuid-Rivier  vellen  placht  in  te  koopen,  maar  Van  Reusselaer  verzekert,  van  andere 
„natë"  als  de  lieden  van  Godijn. 

5)  Zie  bl.  148  hierachter,  blijkbaar  dezelfde  als  het  door  van  Rensselaer  vermelde 
„volck  van  Francoys  Roulant".  Er  is  mij  verder  niets  van  hem  bekend. 

6)  Op   welke  wijze,  blijkt  nóch  uit  den  tekst  van  Rensselaer,  nóch  uit  dien  van  de  Vries. 


XXIX 

„van  de  Spaensei)  doot  geslagen'"  waren.  Van  Rensselaer  zegt  uitdrukke- 
lijk dat  er  wèl  volk  aan  land  gezet  is,  hetgeen  ook  blijkt  uit  de  aanvraag 
van  1632  die  hij  aanhaalt. 

Het  moet  van  deze  reis  van  1631  zijn,  dat  het  kaartje  afkomstig  is(no. 
518  van  Leupe's  inventaris)  dat  ik  hierachter  tegenover  bl.  154  heb  doen 
reproduceeren.  Het  stelt  den  mond  der  Zuid-Rivier  voor,  en  geeft  aan  waar 
het  door  de  Vries  vermelde  „Swanendael"  gelegen  is  geweest.  De  baai  is 
hier  Godijn's  baai  genoemd  en  de  Zuid-Rivier  Willems-rivier  (naar  den 
zoon  van  Frederik  Hendrik),  terwijl  de  namen  derFriesche  Nassau's,  graaf 
Ernst  en  graaf  Hendrik,  aan  andere  in  de  baai  uitmondende  riviertjes  zijn 
gegeven,  en  eene  kil  die  langs  de  nederzetting  Swanendael  loopt,  naar  een 
der  andere  patroons  den  naam  draagt  van  Bloemaert's  kil ;  dezelfde,  die  in 
de  Vries'  verhaal  meermalen  als  Hoere-kil  voorkomt  2).  Hoewel  de  alge- 
meene  vorm  der  baai  vrij  getrouw  is  weergegeven,  blijkt  zich  het  onderzoek 
van  1631  niet  ver  het  binnenland  in  te  hebben  uitgestrekt. 

Den  naam  Delaware,  waaronder  de  Zuid-Rivier  thans  bekend  is,  draagt 
zij  naar  den  eersten  gouverneur  van  Virginië  onder  het  charter  van  1609, 
Lord  de  la  Warr  (Delavyare),  die  de  baai  waarin  de  Zuid-Rivier  uitloopt, 
evenwel  nooit  bezocht  heeft.  Haar  ontdekker  was  Hudson  op  de  reis  met 
de  Halve  Maen  in  1609;  Lord  Delaware  bereikte  in  16 10  Virginië  van 
West-Indië  uit  en  is  niet  noordelijker,  maar  zuidelijker  dan  den  mond 
der  Chesapeake-baai  aan  land  vervallen.  De  oorsprong  van  den  naam  is 
hierin  te  zoeken,  dat  juist  een  jaar  na  Hudson  een  Engelsch  kapitein, 
Samuel  Argall,  op  reis  naar  de  Bermuda's  in  de  baai  verviel,  en  aan  een 
punt  iets  benoorden  kaap  Hinlopen  den  naam  gaf  van  kaap  Delaware, 
welke  naam  nu  in  Virginië  voor  de  baai  en  de  daarin  uitstroomende  rivier 
eveneens  in  gebruik  bleef  3). 

Nadat  dus  haar  eerste  reis  naar  de  Zuid-Rivier  onvoordeelig  is  afgeloo- 
pen,  besluit  de  compagnieschap  van  Godijn  c.  s.  eene  tweede  te  doen 
plaats  hebben  onder  leiding  van  de  Vries,  doch  eer  deze  vertrekken  kan, 
komt  bericht  dat  de  geheele  kolonie  door  de  inboorlingen  is  uitgemoord. 
De  reis  heeft  niettemin  voortgang.  Eene  repopulatie  der  kolonie  wordt 

i)     Van  het  nabijgelegen  Hispaniola. 

2)  Een  naam  die  zich  gehandhaafd  heeft:  thans  nog  Whorekill-Road  bij  Lewes. 
Andere  namen  aan  de  Zuid-Rivier  die  zijn  blijven  leven  zijn  Timmerlui  en  Rieden- 
Eylandt  (thans  Timber  Creek  en  Reedy  Island). 

3)  Brodhead,  754. 


XXX 

niet  beoogd,  doch  wel  de  uitoefening  van  wal visch vangst  en  pelterijhan- 
del,  in  de  hoop  de  verliezen  der  eerste  reis  althans  eenigermate  goed  te 
maken.  De  beide  schepen  waarover  de  Vries  het  bevel  voert  (de  Walvis ^ 
benevens  een  jacht  de  Eeckhoorn)^  gaan  24  Mei  1632  uit  Texel  zeil,  en  zet- 
ten eerst  koers  naar  de  West-Indische  eilanden,  waarde  Vries  ter  reede  van 
St.-Martin  zout  inlaadt,  om  niet  met  ledige  handen  thuis  te  komen  wan-- 
neer  de  walvischvangst  in  Nieuw-Nederland  hem  mislukken  mocht.  Den 
6den  December  komt  hij  bij  de  ruïne  van  de  nederzetting  aan  de  Zuid-Rivier 
aan,  waar  de  gebeenten  der  vermoorde  menschen  en  dieren  nog  verstrooid 
liggen.  Van  het  „revangeren"  van  den  moord  op  de  inboorlingen  wordt 
afgezien,  „alsoo  sy  op  geen  vaste  plaetse  en  woonen".  Hooger  op,  waar  de 
Compagnie  in  1623  een  thans  verlaten  post  had  gebouwd,  het  fort  Nassau 
(iets  beneden  de  plaats  waar  thans  Philadelphialigt),  bleek  de  bevolking  kort 
geleden  ook  een  Engelsche  sloep  te  hebben  afgeloopen;  de  kleederen  van 
hun  slachtoffers  hadden  zij  nog  aan .  De  Vries  weet  goeden  vrede  met  de  in- 
boorlingen te  houden,  verruilt  zijn  cargasoen  tegen  pelterijen  en  „Turckse 
boontjes",  schiet  ook  eenige  wal visschen.  Koren  blijkt  er  niet  te  vinden;  de 
wilden  hebben  het  in  hun  onderlinge  oorlogen  „verdestruweert".  Als  ge- 
bleken is  dat  aan  de  Zuid-Rivier  geen  behoorlijke  provisie  te  bekomen  is, 
besluit  de  Vries  die  met  één  van  zijn  beide  schepen  (het  jacht)  in  „de  En- 
gelsche Verginjes"  te  gaan  zoeken,  aan  de  Chesapeake-baai,  waar  naar  hij 
meende  nog  nooit  een  Hollander  is  geweest  i).  Hij  volbrengt  de  reis  in  de 
hem  onbekende  vaarwaters  zonder  bezwaar,  en  komt  den  loden  Maart  1633 
voor  Jamestown  aan.  De  gouverneur  Sir  John  Harvey  geeft  hem  ophelde- 
ring omtrent  de  in  de  Zuid-Rivier  afgeloopen  Engelsche  sloep,  die  op  zijn 
bevel  daarheen  ter  ontdekking  was  uitgezonden;  hij  verneemt  nu  eerst  van 
de  Vries  welk  lot  de  opvarenden  getroffen  heeft.  De  bejegening  die  men  van 
de  Engelschen  ondervindt  is  niet  onwelwillend ;  de  gouverneur  helpt  de 
Vries  aan  den  verlangden  lijftocht,  en  geeft  hem  zelfs  geiten  en  een  ram 
mede  voor  zijn  collega  te  Nieuw-Amsterdam,  „also  hij  verstaen  hadde  dat 
aan  *t  Fort  Amsterdam  geen  geyten  en  waren".  De  Vries  krijgt  een  levendi- 
gen  indruk  vanden  bloei  der  Engelsche  kolonie,  die  jaarlijks  reeds  30  3,40 
schepen  tot  zich  trekt,  om  tabak  te  laden.  Hooger  op  beginnen  de  Engel- 
schen ook  de  monden  der  in  de  Chesapeake-baai  uitloopende  rivieren  te 


i)  Hij  vergiste  zich  hierin;  Jamestown  was  reeds  door  Hollanders  bezocht  in  1620 
en  1632  (Brodhead,  226  noot) ;  vgl.  ook  hiervóór  bl.  xix  de  mededeeling  van  Godijn  in 
de  vergadering  van  XIX. 


XXXI 

bevolken.  Kort  voor  de  Vries*  bezoek  heeft  de  gouverneur  juist  eene  com- 
missie verleend  aan  William  Clayborne  („capiteyn  Klaver",  noemt  de  Vries 
hem)  die  Isle  of  Kent  (tegenover  het  tegenwoordige  Annapolis)  en  den 
mond  der  Susquehanna  bezet  heeft  en  daar  een  grooten  handel  in  pelterijen 
drijft  O.  Het  achterland  der  Zuid-Rivier  begon  dus  reeds  door  de  Engel- 
schen  te  worden  ingenomen  van  Virginië  uit,  terzelfder  tijd  dat  de  Hollan- 
ders zoo  weinig  succes  hadden  aan  de  kust.  Virginië  was  niet  alleen  sterker 
bevolkt  dan  de  Zuid-Rivier  het  ooit  geweest  was,  maardeChesapeake-baai 
en  de  daarin  uitloopende  wateren  brachten  de  kolonisten  ook  veel  verder 
het  binnenland  in,  dan  de  zich  in  oostelijke  richting  ombuigende  Delaware 
het  de  Hollanders  ooit  had  kunnen  doen. 

Terwijl  de  Vries  naar  Virginië  was,  had  hij  zijn  andere  schip  in  de  Zuid- 
Rivier  gelaten,  dat  hij  nu  weer  opzoekt ;  het  heeft  in  zijn  afwezigheid  zich 
bezig  gehouden  met  de  wal visch vangst,  die  geen  schitterende  resultaten 
had  opgeleverd,  zoodat  het  alleen  aan  het  door  de  Vries  in  West-Indië  tot 
goeden  prijs  ingeslagen  zout  was  te  danken,  dat  het  verlies,  op  de  geheele 
reis  geleden,  niet  nog  grooter  was.  Nu  begeeft  de  Vries  zich  over  Nieuw- 
Amsterdam  naar  huis;  hij  vindt  er  een  nieuwen  commandeur  aangekomen, 
Wouter  van  Twiller,  te  voren  een  klerk  in  het  West-Indisch  huis  te 
Amsterdam  2),  met  wien  hij  het  slecht  kan  vinden.  Een  paar  dagen  na  de 
Vries  verschijnt  voor  het  fort  een  schip  uit  Engeland,  onder  Jacob  Eelkens, 
te  voren  (in  den  tijd  der  Compagnie  van  Nieuw-Nederland)  gezaghebber 
op  het  fort  Oranje  aan  de  Hudson-rivier,  maar  die  in  1623  wegens  onbe- 
hoorlijk gedrag  tegenover  de  inboorlingen  door  de  West-Indische  Com- 
pagnie was  ontslagen.  Hij  was  hierop  naar  Engeland  gegaan,  waar  eenige 
Londensche  kooplieden  thans  van  zijne  ondervinding  in  den  pelterijhan- 
del  gebruik  trachtten  te  maken  3).  Zij  zonden  hem  met  een  schip  naar 
Nieuw-Nederland,  om,  het  fort  voorbij,  de  Hudson-rivier  op  te  varen  tot 
naar  de  streek  waar  hij  vroeger  werkzaam  was  geweest.  Tegenover  van 
Twiller  voerde  Eelkens  een  zeer  hoogen  toon,  en  de  commandeur  liet  hem, 
tot  ergernis  van  de  Vries,  ongehinderd  de  rivier  opzeilen.  Het  is  zeer  zon- 
derling dat  de  Vries,  die  het  begin  van  deze  zaak  ophaalt,  ook  den  afloop 
niet  vermeldt:  hoe  eenige  dagen  later  van  Twiller  den  Engelschman  eene 


i)    Brodhead,  250. 

2)  Hij  was  een  neef  van  van  Rensselaer  (de  Roever  t.  a.  p.) 

3)  Brodhead,  229. 


XXXII 

macht  nazendt,  die  hem  noodzaakt  terug  te  keeren.  i)  De  Vries  deelt  dus 
enkel  mede  wat  tot  nadeel  van  van  Twiller  strekt.  Het  kwam  tusschen  hem 
en  den  commandeur  tot  hoog  loopende  oneenigheid:  aan  de  Vries  wordt 
verlof  geweigerd,  zijn  jacht,  gelijk  hij  gewenscht  had,  „om  de  Noord"  te 
zenden  tot  een  bezoek  aan  Nieuw-Engeland  en  Canada,  en  als  hij  zich  hier- 
aan niet  stoort  maar  het  jacht  laat  vertrekken,  zendt  van  Twiller  het  een 
Compagniesjacht  na.  2)  Ook  weigert  de  Vries  zijn  ander  schip,  de  Walvis, 
door  de  ambtenaren  der  Compagnie  te  laten  onderzoeken,  eer  hij  er  mede 
naar  het  vaderland  terugkeert.  Het  zal  om  de  bever-  en  ottervellen  te  doen 
zijn  geweest,  die  de  Vries  op  deze  wijze  echter  niet  in  veiligheid  bracht :  im- 
mers zij  werden  bij  aankomst  te  Amsterdam  door  de  Kamer  aldaar  gecon- 
fisceerd.  Toen  de  Vries  de  Zuid-Rivier  had  aangedaan,  was  daar  geen  com- 
mies van  wege  de  Compagnie  te  zien  geweest,  maar  van  Twiller  haastte 
zich  nu,  er  weder  een  heen  te  zenden  3) ;  eerlang  werd  er  zelfs  weder  een 
fort  gebouwd. 

Als  de  Vries  te  Amsterdam  terug  is  blijken  de  patroons  aldaar  met  de 
overige  bewindhebbers  der  kamer  in  geschil  te  liggen ;  onze  man  heeft  van 
de  zaak  genoeg  en  trekt  er  zich  geheel  uit  terug.  Over  van  Twiller  schijnt 
hij  zich  in  hevige  termen  te  hebben  beklaagd,  maar  zelf  schijnt  hij  ook 
zijne  lastgevers  weinig  te  hebben  voldaan :  „David  Pietersz.,  daer  ghy  my 
van  waerschout",  schrijft  van  Rensselaer  23  April  1634  aan  van  Twiller, 
„die  UE.  oock  dapper  uytmaeckt,  is  noch  slimmer  uytgevallen  als  UE. 
advys."  4) 

Zesde  reis,  naar  de  Wilde  Kust,  West-Indië  en  Nieuw-Nederland,  10  Juli 
1634  —  October  1636  (bil.  187 — 225).  — Hij  stelt  zich  nu  ter  beschik- 
king van  een  andere  combinatie,  die  eene  kolonie  planten  wil  op  de  „Wilde 
Kust",  en  waarvan  Jan  Bicker  een  der  voornaamste  deelhebbers  is  5). 
Hij  krijgt  dertig  kolonisten  aan  boord,  die  een  begin  zullen  maken,  en  komt 
3  Sept.  1634  voor  de  Wilde  Kust  aan,  ter  hoogte  van  de  Oyapoc  (thans  de 


i)     Brodhead,  230;  vgl.  bijlage  H  achter  de  Roever's  artikel. 

2)  Wat  het  jacht  op  de  kust  van  Nieuw-Engeland  uitgericht  heeft  wordt  niet  ver- 
meld, maar  de  Vries  keert  met  één  schip  (het  groote)  naar  het  vaderland  terug. 

3)  Brodhead,  232. 

4)  Bijlage  G,  achter  de  Roever's  artikel. 

5)  Deze  onderneming  lokte  een  protest  uit  van  de  Zeeuwen,  die  zich  het  uitsluitend 
recht  toekenden  om  op  de  Wilde  Kust  te  varen,  doch  moet  geschied  zijn  met  voor- 
kennis en  goedvinden  der  Amsterdamsche  bewindhebbers,  (Hartsinck  I,  208  ;  Netscher  65). 


XXXIII 

grensrivier  tusschen  Fransch-Guyana  en  Brazilië).  De  kust  in  noordweste- 
lijke richting  volgende,  gaat  hij  tegenover  de  Duivelseilanden  (benoord- 
westen Cayenne)  aan  land,  en  wordt  er  door  de  inboorlingen  goed  ont- 
vangen. In  de  buurt  blijkt  „een  Engelsman"  te  wonen  die  hem  naar  Cayenne 
brengt,  waar  nu  de  kolonisatie  beproefd  wordt;  er  ligt  daar  een  vervallen 
fort,  indertijd  gebouwd  door  de  Franschen.  Twee  mijlen  verder  zijn  reeds 
zeven  of  acht  Zeeuwen  en  Engelschen  gevestigd,  volk  van  den  patroon  Jan 
de  Moor,i)  die  er  tabak  planten.  Ook  de  kolonisten  van  de  Vries  gaan  er 
de  cultuur  van  tabak  beproeven,  benevens  die  van  verf  hout  en  katoen.  De 
Vries  geeft  een  zeer  uitvoerige  beschrijving  van  land  en  volk,  dieren- 
en plantenwereld ;  of  hij  hierbij  ook  aanteekeningen  van  anderen  naschrijft, 
blijkt  niet  met  zekerheid,  maar  ik  zou  het  wel  denken,  want  de  stijl  wijkt 
in  dit  gedeelte  van  de  Vries'  gewonen  (uiterst  gebrekkigen)  schrijftrant 
geheel  af,  en  heeft  de  klaarheid  van  een  wetenschappelijke  verhandeling. 

Tijdens  de  aanwezigheid  van  de  Vries,  die  vier  weken  te  Cayenne  bleef, 
stierf  het  hoofd  van  de  daar  wonende  Indiaansche  „natie".  Een  kleinzoon 
van  dit  hoofd  „was  begerigh  de  Nederlanden  te  besichtigen"  en  werd  door 
de  Vries  gaarne  aan  boord  genomen,  daar  hij  dan  tevens  als  waarborg  die- 
nen zou  voor  de  veiligheid  van  het  achtergelaten  volk. 

Den  i5den  October  1634  weder  zeil  gegaan,  loopt  de  Vries  bewesten 
Cayenne  nog  de  rivier  de  Sinnamary  op,  waar  hij  een  kleine  Fransche  ko- 
lonie aantreft  onder  „capiteyn  Schanbon";  eveneens  worden  de  Mana  en 
de  Marowijne  een  eindweegs  opgevaren.  Aan  de  laatstgemelde  rivier  wor- 
den drie  Europeanen  aangetroffen:  twee  van  de  kolonie  van  „capiteyn 
Schanbon"  weggeloopen  Franschen,  en  een  Hollander  die  daar  door  een 
schip  was  achtergelaten  omdat  hij  besmet  was  met  de  „Indiaensepocken", 
waarvan  hij  hier  was  genezen;  zij  woonden  met  zijn  drieën  in  een  Caraï- 
bisch  dorp,  maar  gingen  thans  bij  de  Vries  aan  boord.  De  reis  wordt  voort- 
gezet naar  de  Commewijne,  waar  nog  vijf  dagen  geleden  een  VHssingsch 
schip  blijkt  te  zijn  geweest  om  letterhout  te  laden ;  voorts  naar  de  rivier 
van  Suriname,  waar  eene  Engelsche  kolonie  van  60  man  gevestigd  blijkt  ; 
lager  aan  den  mond  zijn  andere  Engelschen  gezeten.  Vervolgens  wordt  de 
Saramacca  verkend,  waar  zich  1 50  wilden  en  wildinnen  aan  boord  begeven, 
die  verzoeken  naar  de  Demerary  te  worden  overgebracht,  daar  zij  door  een 
anderen  Caraibischen  volksstam  worden  vervolgd.  Het  in  dezen  tijd  door 


I)     Hiervóór,  bl.  xxvi. 


XXXIV 

de  Zeeuwen  reeds  bezette  Berbice  wordt  door  de  Vries  niet  aangedaan, 
wel  de  Demerary,  waar  hij  zijn  wilden  lost,  en  een  ontmoeting  heeft  met 
Jan  van  der  Goes,  opperhoofd  vanwege  de  W.  I.  Compagnie  aan  de  Esse- 
quebo.  Van  de  Demerary  wordt  koers  gezet  naar  Barbados  en  andere  West- 
Indische  eilanden;  in  deze  zeeën  ontmoet  de  Vries,  evenals  toen  hij  hier  in 
1632  was,  tal  van  Hollandsche,  Fransche  en  Engelsche  schepen.  Het  eiland 
Tortuga  benoorden  Haïti,  hiervóór  bl.  xxvi  vermeld,  bleek  thans  door  de 
Spanjaarden  van  Hispaniola  afgeloopen ;  een  deel  gevluchte  Engelschen 
worden  door  de  Vries  aan  boord  genomen  en  in  Virginië  aan  land  gezet. 
De  Vries  wenscht  hier  tabak  te  laden,  maar  het  blijkt  (Mei  i635)„buyten 
tijdts";  hij  zal  dus  terugkomen  tegen  dat  de  tabak  rijp  is,  en  zeilt  naar 
Nieuw- Amsterdam,  waar  hij  zijn  schip  laat  repareeren.  Terwijl  dit  geschiedt 
worden  er  een  15-tal  Engelschen  gevankelijk  binnengebracht,  die  zich,  van 
uit  Virginië,  naar  de  Zuid-Rivier  begeven  hadden  en  zich  in  het  verlaten 
fort  Nassau  hadden  gevestigd,  doch  daaruit  op  last  van  van  Twiller  weder 
waren  verdreven.  De  Vries  kreeg  ze  nu  aan  boord,  om  ze  naar  Virginië  over 
te  brengen.  Daar  aangekomen  vindt  hij  een  tweede  bark  met  20  man  ge- 
reed liggen  om  naar  de  Zuid-Rivier  te  vertrekken;  een  voornemen  waar- 
van, op  het  vernemen  van  den  ongelukkigen  afloop  van  den  eersten  tocht, 
thans  door  de  Engelschen  wordt  afgezien.  Het  is  in  Virginië  weer  even  le- 
vendig als  een  vorige  maal:  er  liggen  niet  minder  dan  36  groote Engelsche 
schepen,  om  tabak  te  laden ;  grooter  vraag,  bevindt  de  Vries,  dan  er  aan- 
bod is.  Hij  slaagt  er  niet  in  eene  lading  van  belang  machtig  te  worden,  hoe- 
wel hij  er  den  geheel  en  winter  van  1635  ^P  ^^3^  overblijft.  Tevens  bereikt 
hem  vóór  zijn  vertrek  (dat  6  Mei  plaats  heeft)  de  mare,  dat  zijne  kolonie  te 
Cayenne  geheel  is  verloopen,  „door  aanrockenen  van  eenighe  Engelse  ende 
varende  maets  die  daer  onder  waren,  soo  dat  de  geene  die  eenige  Colonie 
wil  maecken  moet  geen  zee-varend  volck  daer  by  laten".  Genoemde  En- 
gelschen hadden  zich  meester  gemaakt  van  de  bark  van  een  Spaansch  vaar- 
tuig, dat  water  was  komen  halen,  en  waren  daarmede  naar  een  der  Engel- 
sche eilanden  in  de  West  gezeild,  de  andere  kolonisten  medevoerende,  die 
zij,  tot  loon  voor  hun  goed  vertrouwen,  aan  hunne  landgenooten  „voor 
Servant"  verkochten.  Het  blijkt  dus  maar  al  te  zeer  dat  ook  dit  kolonisa- 
tieplan  geleden  heeft  aan  de  algemeene  kwaal  van  al  dergelijke  Nederland- 
sche' ondernemingen  van  dezen  tijd :  de  slechte  hoedanigheid  van  het  sa- 
mengeraapte  menschenmateriaal,  dat  zich  alleen  tot  landverhuizing  aan- 
meldde. 


XXXV 

Over  Nieuw-Amsterdam  keert  de  Vries  naar  het  vaderland  terug.  Tee- 
kenend zijn  de  bijzonderheden  die  hij  omtrent  het  leven  der  Com- 
pagnie's  hoofdplaats  aanteekent;  de  roemer  blijkt  er  lustig  om  te  gaan ; 
aan  vecht-  en  braspartijen  is  er  nimmer  gebrek.  De  Vries  laat  het  Staten- 
Eiland  voor  zich  „aanteekenen",  daar  hij  van  plan  is  naar  Nieuw-Neder- 
land terug  te  keeren  om  daar  voor  eigen  rekening  de  bouwerij  te  beproeven. 
Hij  schijnt  zich  met  van  Twiller  thans  iets  beter  verdragen  te  hebben  dan 
den  eersten  keer. 

Uit  hetgeen  de  Vries  over  zijn  terugkeer  in  het  vaderland  mededeelt, 
blijkt  dat  de  compagnieschap  waarvoor  hij  uitgezeild  was,  gedeeltelijk  ook 
uit  Hoornsche  participanten  bestond.  Een  leelijke  tegenvaller  was,  dat  de 
prijs  van  het  van  de  Wilde  Kust  medegebrachte  verfhout  op  de  Neder- 
landsche  markt  aanzienlijk  bleek  te  zijn  gedaald.  Dit,  met  het  verloopen 
der  kolonie  te  Cayenne,  maakt  de  reis  voor  de  deelhebbers  tot  een  zeer 
rampspoedige. 

Zevende  reis,  naar  Nieuw-Nederland,  25  Sept.  1638 — 21  Juni  1644  (bil. 
229 — 280).  —  Tusschen  de  Vries*  terugkeer  van  zijn  vorige  reis  en  de 
volvoering  van  zijn  plan  zich  in  Nieuw-Nederland  te  vestigen  blijkt  een 
vrij  aanzienlijke  tijd  te  zijn  verloopen.  Hij  gaat  aan  boord  van  een  Com- 
pagnie's  schip,  en  zal  de  kolonie  op  het  Staten-Eiland  vestigen  niet  alleen 
voor  eigen  rekening,  maar  ook  voor  die  van  zijn  naamgenoot  Frederik  de 
Vries,  secretaris  der  stad  Amsterdam  en  bewindhebber  der  W.  I.  Compag- 
nie. Hij  scheept  zich  in  met  een  aantal  „dienaers";  hoeveel  het  er  zijn,  zegt 
hij  niet.  De  reis  gaat  over  West-Indië;  27  Dec.  1638  is  men  voor  het  fort 
Amsterdam,  waar  nu  een  nieuw  Commandeur  gevestigd  is :  Willem  Kieft. 
Den  5den  Januari  1639  begint  het  „planten"  der  kolonie ;  bijzonderheden 
daaromtrent  worden  niet  medegedeeld. 

In  Juni  1639  doet  de  Vries  met  een  jacht  eene  reis  naar  de  „Versche 
Rivier"  (de  Connecticut),  waar  de  Compagnie  een  klein  fortjehad,  't  Huys 
de  Hoope,  maar  waar  thans  van  Massachusetts  uit  de  Engelsche  mededin- 
gers in  grooten  getale  zich  begonnen  te  vestigen.  Op  de  plaats  waar  thans 
New  Haven  ligt  vindt  de  Vries  reeds  driehonderd  Engelsche  huizen  ge- 
timmerd „met  een  fraye  Kerck" ;  de  geheele  vestiging  is  pas  één  jaar  oud ! 
Aan  den  mond  der  Versche  Rivier  zelf  bouwen  de  Engelschen  een  fort. 
Hooger  op,  waar  het  Compagnie's  fortje  nog  door  een  vijftiental  Holland- 
sche  soldaten  bezet  is,  is  vlak  in  de  buurt  ook  al  een  Engelsch  dorp  ver- 

3* 


XXXVl 

rezen  van  over  de  honderd  huizen  (Hartford).  Het  blijkt  uit  de  Vries'  ver- 
haal dat  zijn  reis  ten  doel  had  ( in  opdracht  van  Kieft),  tegen  deze  inbezit- 
neming van  Compagnie's  land  te  protesteeren,  maar  de  Engelsche  gouver- 
neur (John  Haynes)  gaf  hem  tot  antwoord,  „dat  de  Landen  leedigh  lagen, 
ende  wy  menigh  Jaer  daer  geweest  waren  en  daer  gantsch  niet  toe  en 
deden;  dat  het  sonde  waer  sulcken  kostelijcken  Land  ongebouwt  te  laten, 
dat  sulcken  schoone  koorn  voortbracht."  De  Vries  voegt  er  eene  waar- 
neming van  zichzelf  aan  toe:  „dese  Engelse  leven  sober,  ende  wie  hem 
droncken  drinckt  settense  aen  een  Pael  endegeeselen  hem,  gelijck  men 
de  dieven  in  Hollandt  doet."  In  Nieuw-Amsterdam,  zal  hij  er  bij  hebben 
gedacht,  zou  men  met  geeselen  wel  dagwerk  gehad  hebben !  De  puriteinen, 
van  wier  strenge  zeden  de  Vries,  op  bil.  233 — 234  hierachter,  curieuse 
staaltjes  mededeelt,  wonnen  het,  in  maatschappelijk  succes  op  den  Ameri- 
kaanschen  bodem,  ver  van  het  los  en  liber  samenraapsel,  dat  de  bevolking 
van  Nieuw-Amsterdam  uitmaakte.  Wat  aan  Nieuw-Nederland  ontbrak? 
M'as  een  kern  van  goede  landbouwers,  die  uit  de  maatschappij  van  Nieuw- 
Engeland  bij  honderden  voortkwamen.  Als  de  Vries  dan  ook,  bij  zijn  terug- 
keer te  Nieuw-Amsterdam,  daar  een  particulier  schip  uit  patria  ziet  aanko- 
men met  koebeesten  en  enkele  immigranten,  slaakt  hij  de  verzuchting : 
mochten  het  driehonderd  huisgezinnen  zijn!  Zijn  eigen  kolonie  op  het 
Staten-Eiland  lijdt  ook  aan  gebrek  van  volk,  dat  hem  uit  Holland  niet  na- 
gezonden wordt,  „als  in  't  contrackt  belooft  was."  Hij  verhuurt  nu  de  ko- 
lonie op  het  Staten-Eiland  aan  anderen  en  begint  eene  nieuwe  bouwerij 
„Vriesendael"  op  den  rechteroever  derHudson-rivier,  een  paar  mijl  boven 
fort  Amsterdam. 

In  April  1640  vaart  hij  met  een  sloep  de  Hudson  op  tot  fort  Oranje, 
waar  het  patroonschap  van  Kiliaen  van  Rensselaer  ligt,  het  eenige  van  de 
ondernemingen  van  1629,  dat  tot  werkelijken  bloei  is  gekomen.  Van  land, 
inboorlingen,  flora  en  fauna  in  deze  streek  geeft  hij  een  uitvoerige  beschrij- 
ving (hierachter,  bil.  236 — 245),  die  hij,  zonder  bronvermelding,  grooten- 
deels  overneemt  uit  een  in  1644  te  Alkmaar  gedrukt  boekje  van  Johannes 
Megapolensis,  die  in  1642  door  Kiliaen  van  Rensselaer  werd  aangeworven 
als  eersten  predikant  in  zijne  kolonie:  Een  kort  Ontwerp  van  de  Ma- 
hakvase  Itidiaenen,  haer  Landt,  Taie,  Siatuere,  Dracht,  Godes-Dienst 
ende  Magistrature,  aldus  beschreven  ende  nu  kortelij ck  den  26  Augusti 
164.4  opgesonden  uyt  Nieuwe  Neder- Lant,  door  Johannem  Megapolensevi 


xxxvn 

juniorevi^  Predikant  aldaer^)\  het  eenig  bekende  exemplaar  er  van 
komt  voor  in  de  Universiteits-bibliotheek  te  Gent,  maar  het  boekje 
is  herdrukt  in  Joost  Hartgers  Beschrijvinge  van  Virginia,  Nieuw  Ne- 
der landt,  Nieuw  Enge  landt  tic.  (Amsterdam  1651),  eene  compilatie  die 
uitsluitend  uit  herdrukte  gedeelten  van  oudere  boeken  (behalve  Mega- 
polensis  ook  de  Laet,  van  der  Donck's  Vertoogh)  bestaat.  Curieus  zijn 
de  enkele  afwijkingen  die  de  Vries  zich  veroorlooft  2).  Megapolensis  begint 
met  te  zeggen  dat  het  land  bij  fort  Oranje  hem  aan  Duitschland  herinnert; 
de  Vries,  die  Duitschland  niet  kent,  maakt  hiervan:  „aan  Frankrijk" 3). 
De  verzekering  van  Megapolensis,  dat  kleeren  en  schoenen  er  duur  zijn, 
laat  de  Vries  niet  passeeren  zonder  er  de  bedenking  aan  toe  te  voe- 
gen, „men  soud'  er  mede  konnen  hebben  alst  Landt  wel  ghepeupeleert 
waer,  alsoo  daer  goede  Hennip  en  Vlas  kan  wassen,  ende  vande  Huyden 
van  de  Beesten,  die  in  groote  quantiteyt  aenteelen  souden,  waervan  men 
goetLeer  soude  maecken;  van  de  schorssen  vande  Eycken-boomen  soude- 
men  goede  Run  maecken".  Bij  de  beschrijving  van  de  druiven  voegt  hij 
eene  herinnering  in  aande  Druyven  die  in  Vranckrijck  aen  de  Treuillies 
wassen,  van  de  groote  witte  daer  men  in  Vranckrijck  Versiuys  af  maeckt". 
De  mededeeling  ter  illustratie  van  de  vruchtbaarheid  van  den  kleibo- 
dem :  dat  men  er  twaalf  jaar  achtereen  schoone  tarwe  bouwen  kan  „son- 
der  bracken  ofte  somer-vaghen",  door  Megapolensis  op  rekening  van 
„een  boer"  gesteld,  wordt  bij  de  Vries  Brant  Peelen  in  den  mond  gelegd, 
den  man  die  zijn  gastheer  was  geweest  4).  Wat  op  bl.  238— '39  daarop 
volgt,  van  „Oock  verhaelde  my"  tot  „op  haer  vyanden  te  verbitteren",  is 
invoeging  van  de  Vries ;  eveneens  de  woorden  op  bl.  239 :  „daer  ick  na  toe 
trok  met  eenighe  Wilden,  ende  passeerde  een  bouwerije  daer  een  Boer  op 
woonde  die  Broer  Cornelis  heeten".  —  „Soo  hoogh  als  Schoorler  Duyn"  van 
Megapolensis  (die  te  Schoorl  gestaan  had)  wordt  bij  onzen  schipper  met  zijn 


1)  Eene  Engelsche  vertaling  is  opgenomen  in  Franklin  Jameson's  Narratives  of 
New-Netherland,  bl.  168  vv. 

2)  De  passage  op  bl.  238,  die  met  „Den  30  April"  aanvangt  en  met  „groot 
Vyeren  aen"  eindigt,  is  natuurlijk  niet  van  Megapolensis  maar  door  de  Vries  ingevoegd. 

3)  Hierachter,  bl.  236. 

4)  Hierachter,  bl.  238.  —  Het  is  natuurlijk  zeer  wel  mogelijk  dat  het  inderdaad 
Brant  Peelen  was  die  later  aan  Megapolensis  hetzelfde  verhaal  deed,  ja  dit  wordt  zelfs 
uitdrukkelijk  verklaard  in  van  der  Donck's  Beschrijvinge  van  Nieuw-  Nederlant.  Brandt 
Peelen,  bouwknecht  uit  Nijkerk,  had  tot  de  oudste  kolonisten  van  van  Rensselaer 
behoord  (zie  bijlage  D  achter  de  Roever's  opstel). 


XXXVIII 

intieme  kennis  van  het  Texelsche  zeegat :  „soo  hoogh  als  de  Duynen  op 
Huysduynen".  Bij  de  beschrijving  der  visschen  voegt  hij  in,  dat  hij  er  zelf 
„Truytes"  gevangen  heeft,  „'t  welck  voor  de  schoonste  Vis  in  Vranckrijck 
wordt  gehouden".  Op  bl.  240  hierachter  maakt  hij  eene  plaats,  die  bij 
Megapolensis  een  goeden  zin  oplevert,  onverstaanbaar,  door  uit  zijn  voor- 
beeld een  gedeelte  weg  te  laten :  Megapolensis  heeft  gezegd  dat  men  onder- 
scheid moet  maken  tusschen'  de  Mohicanen,  die  eertijds  aan  fort  Oranje 
gewoond  hebben,  en  de  Mohawk's  (bij  de  Vries:  Maquas),  die  hen  verdre- 
ven hebben;  de  Vries  laat  dit  begin  weg,  waardoor  de  uitdrukking:  „Dese 
Natie  van  Wilden,"  waaronder  Megapolensis  de  Mohicanen  verstaat,  in 
de  lucht  komt  te  hangen.  Verder  laat  de  Vries  eene  geheele  bladzijde  van 
Megapolensis  uit,  waarop  deze  verhaalt  hoe  hij  bezig  is  de  taal  der  Mo- 
hawk's te  leeren  en  er  een  woordenboek  van  aan  te  leggen.  Als  de  Vries 
dan  in  regel  6  van  bl.  240  weder  doorgaat  met  „dese  Natie  van  Wilden", 
moeten  daaronder  niet  langer  de  Mohicanen,  maar  de  Mohawk's  worden 
verstaan.  Op  bl.  241  neemt  de  Vries  gedachteloos  uit  Megapolensis,  als 
aan  hem  (de  Vries)  in  1640  verhaald,  een  feit  (de  gevangenneming  vaneen 
Fransch  Jezuïet  door  Indianen  van  de  Sint- Laurens-ri vier)  over,  dat  eerst 
in  1642  heeft  plaats  gehad  i).  De  (cursief  gedrukte)  woorden  die  op  bl. 
242  —  244  uit  den  mond  der  „Mahakunosers"  (Mohawks)  worden  aange- 
haald, komen  bij  Megapolensis  ook  in  de  Mohawk-taal  zelve  voor  2).  De 
mededeeling  van  Megapolensis,  dat  men  te  Rensselaerswijck  eene  Indi- 
aansche  kanoe  bezit,  die  wel  200  schepels  graan  bergt,  wordt  bij  de  Vries 
aldus  verwrongen,  als  zou  hij  zelf  zulk  een  kanoe  bezeten  hebben,  en  van 
het  getal  200  maakt  hij  225.  Het  kan  waar  zijn  dat  het  ///<?/ uit  den  duim 
gezogen  is,  maar  de  schijn  heeft  onze  brave  schipper  hier  zeker  tegen  zich! 
Op  de  mededeeling  van  Megapolensis,  dat  de  wapenen  der  inboorlingen 
boog  en  pijlen  plachten  te  zijn,  maar  dat  zij  nu  van  „ons  volck"  ook  ge- 
weren krijgen,  laat  de  Vries  volgen :  „dan  't  is  een  Schelm  gheweest  diese 


i)  De  Jezuitenpater  Isaac  Jogues,  die  in  1642  in  handen  van  de  Irokeezen  viel,  en 
over  fort  Oranje  en  Nieuw-Amsterdam  ontkwam.  De  stukken  betreffende  deze  aange- 
legenheid zijn  in  vertaling  uitgegeven  door  Franklin  Jameson,  Narratives  of  New- 
Netherland,  237  vv.  De  Vries  die  tot  1644  in  Nieuw-Nederland  bleef,  kan  dit  feit  ook 
zelfstandig  gekend  hebben,  en  het  zeer  wel  van  Arent  van  Corlaer  gehoord  hebben 
die  bij  de  ontvluchting  inderdaad  betrokken  was,  maar  het  is  hem  natuurlijk  niet 
zooals  hij  het  hierachter  voorstelt,  in  1640  verteld. 

2)  Op  bl.  244  neemt  de  Vries  van  zulk  een  Mohawk-volzin  alleen  het  beginwoord, 
op;  bij  Megapolensis  is  het  een  geheele  regel. 


■fl 


XXXIX 

haer  eerst  verkocht  heeft  ende  wijs-gemaeckt,  want  sij  plachten  te  seggen 
dat  het  de  Duyvel  was,  ende  dorsten  't  niet  aentasten,  en  daer  plaegh  maer 
een  Wild  te  zijn  die  met  een  Roer  om  gonck,  diese  Kallebacker  i)  noem- 
den". Prachtig  van  eenvoud  is  de  overgang  die  de  Vries  ten  slotte  maakt : 
„Doens  ick  nu  alle  deze  bovengheschreven  [uit  Megapolensis  nagepende] 
ghelegentheyden  ende  manieren  van  de  Wilde  vernomen  hadde,  soo  ben 
ick  wederom  de  Rivier  afgevaren" ! 

De  Vries'  boekje  verliest  nu  voor  eenigen  tijd  het  karakter  van  een  reis- 
verhaal, en  wordt  een  kroniek  van  Nieuw-Nederlandsche  voorvallen.  Het 
is  dit  gedeelte  dat  bijzondere  waarde  voor  de  Amerikanen  heeft,  daar  het 
berichten  uit  de  archiefstukken  aanvult  of  opheldert,  en  een  aantal  feiten 
mededeelt  die  men  van  elders  niet  zou  weten.  De  jaren  1640  —  '44  zijn 
van  gewicht  vooral  door  de  gespannen  verhouding  die  in  dezen  tijd  ont- 
stond tusschen  de  kolonisten  en  de  inboorlingen,  eene  omstandigheid  die 
weer  ten  gevolge  had  dat  het  bestuur  tegen  het  oprijzend  gevaar  den  steun 
der  kolonisten  meer  dan  vroeger  noodig  had,  en  zich  dus  meer  aan  hunne 
wenschen  en  verlangens  moest  laten  gelegen  zijn,  waarmede  weer  de  merk- 
waardige beweging  tot  het  verkrijgen  van  municipaal  zelfbestuur  samen- 
hangt, wier  hoogtepunt  eerst  na  het  vertrek  van  de  Vries  is  bereikt,  en 
waaraan  de  naam  verbonden  is  van  Adriaan  van  der  Donck,  den  schrijver 
van  het  Vertoogh  van  1649. 

De  minder  goede  verhouding  tot  de  inboorlingen  die  in  dezen  tijd  ont- 
stond, hangt  samen  met  de  verandering  van  het  bedrijf  der  immigranten. 
Zoolang  dit  in  hoofdzaak  de  pelterijhandel  was  geweest,  bleef  een  alge- 
meene  beweging  der  inboorlingen  tegen  de  blanken  uit :  immers  voor  dien 
handel  had  men  juist  de  inboorlingen  noodig,  en  zij  werden  er  niet  in  hunne 
overgeleverde  gewoonten  door  gestoord.  Anders  werd  het  nu,  bij  de  toe- 
neming der  bevolking,  de  bouwerij  op  den  voorgrond  kwam.  Er  werden  nu 
proeven  genomen  met  Indianen  als  veldarbeiders  of  huisbedienden,  waar- 
voor zij  niet  geschikt  waren;  mar  bovenal,  de  blanken  gingen  steeds  verder 
het  binnenland  in  en  hadden  steeds  meer  terrein  noodig,  waarop  zij  de 
bewegingsvrijheid  der  oude  heeren  en  meesters  van  den  bodem  noodzake- 
lijk aan  banden  moesten  leggen.  Diefstal  van  vee  door  Indianen  kwam 
herhaaldelijk  voor.  Zoo  werd  in  Juli  1640  eene  strafoefening  verordend 
tegen  de  Raritans  (tegenover  het  Staten-Eiland  wonende),  wegens  var- 


ij     Dit  woord  weet  ik  niet  te  verklaren. 


XL 

kensdiefstal  en  andere  „insolentie,"  waarbij  het  volgens  de  beschrijving 
van  de  Vries  barbaarsch  toeging.  De  Raritans  beweerden  dat  niet  zij,  maar 
dienaars  der  Compagnie  zelve  de  schuldigen  waren  i),  en  namen  eenjaar 
later  weerwraak  door  alle  blanken  op  het  Staten-Eiland  te  vermoorden  en 
hunne  huizen  te  verbranden;  ^ende  soo,'*  zegt  de  Vries  „raeckte  ick  het  be- 
gin van  mijn  colonie  quijt  door  beleyt  van  de  Commandeur  Kieft,  die  het- 
geen op  de  Wilden  wilde  verhalen  wat  sijn  Volck  gedaen  hadde."  Zelf 
woonde  hij  nu  elders,  op  Vriesendael,  waarvan  hij  (blz.  247)  een  uitlok- 
kende beschrijving  geeft;  de  tarwe,  waarmede  hij  dertig  morgen  had  be- 
plant, wies  er  hooger  dan  manslengte.  Hij  beklaagt  zich  echter  zeer  over 
zijn  „confrater"  Frederik  de  Vries  te  Amsterdam,  die  meende  dat  men  er 
komen  kon  „sonder  kosten  of  volck,"  en  het  contract  niet  nakwam.  Hij 
begint  reeds  een  toon  aan  te  slaan  als  de  „vertoogers"  van  1649  •  ^^  Com- 
pagnie is  het  alleen  te  doen  om  buit,  niet  om  kolonisatie.  En  wat  heeft  zij 
er  van  gehad?  „haer  Buyt  is  verdweenen  als  roock,  ende  daer  moghen  wel 
eenige  Bewindhebbers  ende  de  Boeckhouders  wel  afgevaren  zijn,  maer 
het  en  doet  geen  goet  voor  't  gemeyn,  gelijck  de  Culture  van  Landen  doet 
daer  een  yder  wel  af  vaert  en  een  gestadighe  Rente  is,  dat  beter  is  als  alle 
Buyten  diemen  in  Bordeelen  siet  consumeeren."  De  Vries  wordt  in  de 
kleine  maatschappij  een  persoon  van  eenig  gewicht,  en  hij  laat  niet  na,  in 
zijn  verhaal  zichzelven  behoorlijk  te  doen  uitkomen.  Als  Kieft  hem  vertelt 
dat  hij  „een  fraye  steenen  Herbergh"  heeft  laten  maken,  om  van  den  over- 
last der  gaande  en  komende  logeergasten  in  zijn  eigen  huis  bevrijd  te  zijn, 
meent  de  Vries  dat  er  nu  noodzakelijk  wel  een  kerk  bij  dient,  want  „dat 
het  een  schande  was  voor  ons  als  d'  Engelse  daer  passeerden,  maer  soo  een 
slechte  Schuer  sagen  daer  wij  in  preeckten,"  en  dat  nog  wel  de  Compagnie, 
een  zoo  „principael  lidt"  in  het  voorstaan  der  Gereformeerde  Religie ! 
Kieft  zegt  dat  de  Vries  er  dan  maar  een  honderd  gulden  voor  teekenen 
moet.  „Ick  seyde  hem  ick  was  te  vreden  ende  hij  moest  dan  d'eerste  wesen 
alsoo  hij  de  Commandeur  was."  Met  vereende  krachten  van  Compagnie 
en  gemeente  komt  het  gebouw  tot  stand ;  en  het  werpt  een  eigenaardig 
licht  op  den  embryonischen  toestand  van  alles,  dat  er  „Engelse  Timmer- 
luyden"  noodig  zijn  om  het  af  te  dekken  2). 

Een  moord  op  een  kolonist,  den  rademaker  Claes  Smits,  door  een  Indi- 
aan bedreven,  wordt  aanleiding  dat  Kieft  de  gemeente  in  het  fort  bijeen- 


i)     Zie  hierachter,  bl.  248. 

2)  Ook  het  metselwerk  werd  door  Engclschen  verricht  (Brodhead  336.) 


XLI 

roept,  om  twaalf  mannen  te  kiezen  die  „neffens  hem  de  Landsaken  diri- 
geeren"  zullen;  van  deze  twaalf  is  de  Vries  er  een.  Hij  raadt  af,  den  moord 
op  den  rademaker  te  wreken ;  „dat  het  niet  geraden  en  was,  de  wilden  te 
oorlogen  voor  dat  wij  stercker  van  volk  waren";  de  kolonisten  woonden  nu 
te  ver  uit  een,  en  zouden  ieder  afzonderlijk  licht  met  een  overmacht  te 
doen  krijgen.  Van  de  wilden  die  hij  in  en  om  Vriesendael  leert  kennen 
geeft  de  Vries  eene  lange  beschrijving,  welke  (anders  dan  die  van  de  Mo- 
hawks  bij  fort  Oranje)  van  hemzelven  afkomstig  moet  zijn;  zij  is  althans 
in  denzelfden  vorm  in  geen  ander  geschrift  over  Nieuw-Nederland  terug 
te  vinden  (bil.  253  —  262)  i).  Hij  noemt  ze  minder  krijgshaftig  dan  de  Mo- 
hawks  2).  Ook  beschrijft  hij  uitvoerig  de  flora  en  fauna  der  omgeving  van 
het  fort  Amsterdam ;  er  groeit  van  alles:  tarwe,  rogge,  gerst,  haver,  erwten, 
hop ;  „is  een  plasyierigh  ende  aentreckend  Landt,  dat  het  maer  van  onse 
Natie  bewoont  wierde.'* 

Uitvoerig  bovenal  is  de  Vries  over  den  (tegen  zijn  raad  ondernomen) 
grooten  Indianenmoord  van  Februari  1643;  ^^^  name  voor  deze  treurige 
episode  der  geschiedenis  van  Nieuw-Nederland  is  hij  een  hoofdbron,  en 
als  zoodanig  door  Brodhead  en  diens  navolgers  naar  verdienste  erkend.  3 ) 
Bij  den  tegenaanval  der  wilden  die  natuurlijk  niet  uitbleef,  werd  ook  de 
Vries'  bouwerij  aangetast,  en  zijn  beesten,  korenschuur  en  tabakhuis  ver- 
brand; alleen  het  woonhuis  bleef  staan.  Curieus  is  het  gesprek  dat  de  Vries 
met  een  der  wilden  heeft,  bij  een  poging  om  vrede  te  maken,  en  waarbij 
de  Indiaan  van  de  oude  tijden  ophaalt,  toen  er  nog  geen  fort  bestond,  en  de 
„Swannekens"  (Hollanders),  die  zich  met  hun  goed  tijdelijk  in  het  land 
waagden  om  het  tegen  pelterijen  te  ruilen,  zich  over  de  bejegening  der  in- 
boorlingen niet  te  beklagen  hadden  gehad;  ,,sy  hadden. die  Luyden  be- 
waert  als  het  Appel  van  haer  Oogh,  ja  hadden  haer  haer  Dochters  gelanght 
om  by  te  slapen,  daerse  kinderen  bij  gheteelt  hadden,  ende  daer  liep  me- 


i)  Ook  niet  in  van  der  Donck's  Beschrijvinge  van  Nieuw  Neder lant,  waarvan  de 
eerste  druk  in  hetzelfde  jaar  als  de  Vries  (1655)  uitkwam.  Blijkbaar  heeft  de  Vries 
nergens  van  der  Donck  gebruikt,  noch  van  der  Donck  de  Vries. 

2)  De  inboorlingen  aan  den  mond  der  Hudson-rivier,  ook  die  aan  de  Zuid-Rivier, 
waren  Algonquins;  de  Mohawks  behoorden  tot  de  Irokeezen,  die  algemeen  als  intelli- 
genter en  lichamelijk  meer  ontwikkeld  dan  de  Algonquins  worden  beschreven, 

3)  BI.  265  hierachter  evenwel  neemt  de  Vries  weer  klakkeloos  over  uit  een  pamflet 
van  1649,  Breeden-Raedt  aen  de  Vereenichde  Nedtrlandsche  Provintiht,  (zoogenaamd, 
„tot  Antwerpen,  bij  Francoys  van  Duynen",  een  strijdschriftje  uit  den  tijd  der  burger- 
oppositie tegen  Stuyvesant. 


XLII 

nigh  Wildt  die  van  een  Swanneken  toegestelt  was."  i)  —  Ten  slotte  wordt 
de  vrede  inderdaad  voor  een  „vereering"  gekocht,  die  echter  naar  den  zin 
der  hoofden  te  mager  uitvalt,  ,,ende  zijn  vertrocken  al  grommelende." 
Sedert  blijft  het  zoo  onrustig,  dat  de  Vries  de  lust  vergaat  zijne  bouwerij 
uit  de  asch  weer  op  te  trekken.  Hij  zoekt  een  goede  gelegenheid  om  naar 
het  vaderland  terug  te  keeren ;  deze  doet  zich  op,  doordat  een  Rotter- 
damsch  schipper,  die  over  Virginië  naar  huis  wil,  2)  doch  daar  onbekend 
is,  hem  passage  aanbiedt  in  ruil  voor  den  dienst,  hem  den  weg  te  wijzen. 
In  October  1643  verlaat  de  Vries  Nieuw-Nederland,  met  de  voorspelling 
aan  Kieft,  dat  het  „onnoosel  Bloedt"  aan  hem  gewroken  zal  worden ;  in- 
derdaad was  in  de  volgende  jaren  het  onweer  er  niet  van  de  lucht. 

Onderweg  naar  Virginië  wordt  de  Zuid-Rivier  aangedaan,  thans  in  han- 
den van  de  Zweden,  die  er  door  Stuyvesant  later  weer  uit  zouden  worden 
verdreven.  Als  de  Zweedsche  gouverneur  hoort  dat  hij  den  patroon  van 
Swanendael  te  gast  heeft,  moet  er  een  roemer  op  staan :  de  Vries  voelt  er 
zich  als  een  held  uit  het  grijs  verleden. 

In  Virginië,  waar  de  gouverneur  Sir  William  Berkeley  hem  hupsch  ont- 
vangt, als  „een  Vryer  die  geselschap  van  doen  hadde",  blijft  de  Vries  den 
winter  over.  Er  liggen  weer  in  de  dertig  schepen,  waaronder  nu  ook  vier 
Hollanders. 

De  Vries  houdt  naar  aanleiding  van  den  bloei  van  Virginië  een  soort 
nabetrachting,  hierop  nederkomende  dat  het  Nieuw-Nederland  aan  de 
kuituur  van  stapelproducten  mangelt,  die  de  eenige  toekomst  zijn  eener 
Amerikaansche  kolonie.  Ook  daar  zou  tabak  kunnen  verbouwd  worden, 
met  name  aan  de  Zuid-Rivier,  en  noordelijker  op  koren,  hennep  en  vlas; 
maar  de  Compagnie  denkt  er  niet  om,  en  staart  zich  blind  op  de  een  a  twee 
ton  *s  jaars  uit  den  pelterijhandel,  waar  zoo  groote  bedrij fsonkosten  tegen- 
over staan.  „Is  niet  de  pijne  waart  onder  een  Companie  te  staan ;  maareen 
vry  Landt,  dat  soude  Millioenen  randeren". 

Op  een  Londensch  schip  doet  hij  in  1644  de  reis  naar  huis,  en  komt  den 
2isten  Juni  van  dat  jaar  in  zijne  vaderstad  terug,  die  hij  voortaan  niet  meer 
schijnt  te  hebben  verlaten.  Van  zijn  verder  leven  is  niets  bekend,  dan  dat 
hij  op  den  titel  van  zijn  in  1655  gedrukt  boekje  zich  „Artillery-meester 


i)  Hierachter,  bl.  267;  vgl.  bl.  255:  „sy  leenen  haer  Wyven  wel  eens  aen  een 
goedt-vriendt." 

2)  Omdat  (weer  teekenende  bijzonderheid)  de  Maderawijn  die  hij  geladen  had,  in 
Nieuw-Engeland  onverkoopbaar  was  gebleken. 


XLIII 


van  de  Ed.  M.  Heeren  Gecommitteerde  Raden  van  West-Vrieslandt  ende 
*t  Noorder-quartier"  mag  noemen. 


Van  de  bij  deze  uitgave  gevoegde  kaarten,  welke  men  dankt  aan  den 
oud-luitenant  ter  zee  den  heer  C.  Craandijk,  is  die  tegenover  bl.  154  reeds 
besproken.  De  andere  is,  wat  den  algemeenen  vorm  betreft,  nageteekend 
naar  die  van  ^^xiditxX)OTi(^\Viz\]XitBeschrijvingevanNieiiwNederlant 
(Amsterdam  1655),  doch  onze  kaart  neemt  uitsluitend  de  namen  op  die  in 
de  Vries'  boekje  te  pas  komen,  onverschillig  of  zij  op  de  kaart  bij  van  der 
Donck  voorkomen,  of  niet. 

De  illustratiën  der  oorspronkelijke  uitgave  i)  zijn  iets  verkleind  opge- 
nomen, soms  twee  op  één  blad.  Daardoor  konden  zij  niet  alle  juist  bij 
dezelfde  bladzijde  komen  te  staan  waarnaast  zij  in  het  oorspronkelijke 
voorkomen,  doch  de  afwijkingen  zijn  zoo  gering  dat  zij  niet  tot  mis- 
verstand kunnen  aanleiding  geven. 

Aan  den  oud-hoogleeraar  Kern  en  de  hoogleeraren  Verdam  en  Uhlen- 
beck  ben  ik  dank  schuldig  voor  hunne  welwillende  hulp  in  het  verklaren 
van  oude  of  vreemde  woorden ;  en  den  vice-voorzitter  onzer  Vereeniging 
den  heer  J.  W.  IJzerman  voor  vriendelijk  verleende  bijstand  in  het  nazien 
der  drukproeven.  Aan  de  aanteekeningen  is  nog  het  volgende  toe  te 
voegen : 

Bl.  154.  ^j-j^/rö!i-.  Ten  onrechte  is  door  mij  aan  benzoë  gedacht.  Men 
heeft  te  doen  met  den  door  de  Spanjaarden  in  Florida  ontdekten  boom 
sasafras^  in  de  botanie  sassafras  o fficina Ie  (hQt  woord  is  van  onzekeren  oor- 
sprong). Zie  Murray's  Oxford  English  Dictionary  i.  v.  sassafras. 

Bl.  183.  Niet  zoozeer  lekkere  beetjes,  als  wel  lekkere  glaasjes  (Bacchus!). 

Bl.  1 99.  Met  cakop  bedoelt  de  Vries  den  visch  kakap,  waarvan  de  Hollan- 
ders in  Indië  kaalkop  hebben  gemaakt  (zie  de  Haan,  Priangan  H,  745). 

Bl.  220.  Met  passientien  is  bedoeld  „passagiers".  —  In  regel  14  v.  o.  op 
dezelfde  bladzijde  schijnt  de  zin  te  vereischen:  „datmen  geen  handelinghe 
dreef",  enz. 

Bl.  254.  „Als  een  Hanekam,  gelijck  de  Figuer  uytwijst."  Hier  moet  de 
Vries  de  illustratie  bedoelen  die  in  den  ouden  druk  op  bl.  1 7  5,  bij  ons  tegen- 
over bl.  262,  voorkomt  (het  poppetje  rechts  boven);  zeer  duidelijk  is  de 


i)  Die  welke  op  de  Indianen  van  Noord-Amerika  betrekking  hebben  zijn  overgenomen 
uit  Champlain  en  hebben  dus  geen  zelfstandige  waarde. 


XLIV 

voorstelling  niet,  maar  den  hanekam-vorm  kan  men  toch  onderscheiden. 

BI.  255.  „In  een  holle  Boom  stampen  als  by  de  Figuer  te  sien  staet";  de 
figuur  nl.  op  bl.  156  van  den  ouden  druk,  bij  ons  tegenover  bl.  240,  (het 
poppetje  rechts  beneden). 

Bl.  263.  Een  Jan  Claesz.  Damen  komt  niet  voor ;  daarentegen  is  Jan 
Jansz.  Damen  een  zeer  bekend  persoon  en  hier  ook  ongetwijfeld  bedoeld ; 
zie  het  register  op  Brodhead  in  voce  Hij  komt  ook  eerder  in  ons  boek  voor, 
opbl.  250. 

Bl.  267.  „Lieten  haer  Volck  met  Cargasoen  blijven."  Hier  zal  gedoeld 
zijn  opCornelis  Hendriksz.  en  de  zijnen,  die  den  winter  van  16140P1615 
en  dien  van  16 15  op  16 16  overbleven  vóór  er  eenige  blijvende  vestiging 
was;  zie  Brodhead  59  en  78 — 79.  Van  dezen  Cornelis  Hendriksz.  is  de  naam 
Zuid- Rivier  voor  de  Delaware  afkomstig:  Brodhead  79. 


Aan  de  lijst  der  drukfouten  is  toe  te  voegen : 
Bl.    67  reg.  1 7  V.  b.  Arres,        lees:  Arrest. 
Bl.    84    „      4  V.  b.  Ekland,       „     Eyland. 
Bl.  108    „      I  V.  b.  yescht,         „     eyscht. 
Bl.  155    „      7  V.  b.  gegewagh,    „     gewagh. 
Bl.  206    „    14  V.  b.  gehkregen,  „     ghekregen. 

„Bandanssen"  op  bl.  107  reg.  6  v.  o.  zal  een  drukfout  zijn  van  de  Vries 
voor  „Bandanesen".  Hinderlijker  is  zijn  drukfout  „Feybants"  voor  ^Fey- 
sants"  op  bl.  215  reg.  8.  v.  o.,  welke,  eerder  herkend,  mij  de  noot  aldaar 
zou  hebben  uitgespaard. 

's-Gravenhage,  Dec.  191 1.  H.  T.  Colenbrander. 


KORTE   HISTORIAEL, 

EN  D  E 

3ouniacl0  aentepcbcningc/ 

Van  verfcheyden  Voyagiens  in  de  vier 

deelen  des  Wereldcs-Ronde,  als  E  u  ROP  A, 
A  F  R I  c  A,  A  s  I A,  ende  Amerika  gedacD, 

Door  D. 

DAVID   PIETERS  Z. 

de  V  R  I  E  S,  Artilleiij-Meefter  vande  Ed:  M: 

Heeren  Gecommitteerde  Raden  van  Staten  van  Wcft- 

Vrieflandt  ende  'c  Noorder-quartier. 

UHact  in  terljaelt  toetD  toatBataiïf  es  Dp  te  l^atec 

geDacn  ^uft :  göec  llanOtfcöap  5ijn  ©eöicrtc/  ©etjogc U/ 

toat  foojtc  ban  Biffcn/  cntjc  toat  toilöc  jiBenfcDco  tiacr  't  UMm 

0cconicrfaept/  entie  ban  De  BofTcUen  eiiDc  aabteren 

met  baec  B^ucijten. 


t'H  O  O  R  N, 


Voor  DavidPicterf\  deVries ,  Artillerij.Meefter  van 't  Noorder- 
quartier,   Tot  Akkmaer>  by  S^mon  CormUfy.  Brtksgte^^  Anno  i  f  5 5, 


lek  voer  op  d'Oopen  Helm,  't  wijl  ick  'sAard  Bóóms-ronde, 
De  Vier-hoeck  heb  Bezeylt,  een  Silver  Speremonde. 


[2.1 


[3.]  AENDE  EDELE  MOG:  HEERE  GECOMMIT- 

TEERDE RADEN,  VAN 
STATEN  VAN  WEST-VRIESLANDT  en  'T  NOORDER-QUARTIER, 
Mitsgaders  de  Edele  wei-geleerde  Dirck  van  Foreest,  Docter 
in  beyde  Rechten  ende  Cecretaris  vande  E:M:  Heere  Ge- 
committeerde Raden  van  Staten  van  West-Vrieslandt 
en  't  Noorder-quartier. 

Edele  Moogende  Heeren  de  Romainsche  Cenaet,  heeft  dit  altijdt  voor 
een  Macxime  ende  Stock-regel  gehadt,  lesloixnesont  Faites  quetan 
son  salutaires  aupeuple,  dat  is  te  seggen:  de  Wetten  ende  Ordonnantien 
sijn  niet  gemaeckt,  als  tot  wel  varen  des  volcks,  te  weten:  Dat  de  Gemeente 
niet  alleen  geen  schade  en  lijden,  maer  daer-en-teghen,  altoos  meer  en 
meer  flooreren  en  bloye  magh,  dese  selfde  lesse  ende  goede  raedt  hebben 
oock  ghevolght,  ende  in  groote  waerdigheydt  gehouden  de  voortreffelijke 
ende  Doorlugtighste  Coningen  van  Vranckrijck,  Hendrick  de  Valoys  de 
derde  van  dien  name,  ende  Hendrick  de  groote  van  Bourbon  de  vierde  van 
dien  naem  van  Vranckrijck  en  Navare;  samelijck  Coninck  wesende  vol- 
gens de  ghetuygenisse  van  den  vermaerde  Historischrijver  Pierre  Mathieu : 
Dit  selve  tot  lof  van  haer  Majesteyten  getuyght  ende  verklaert,  dacr-en- 
boven  alle  de  Potentaten  en  Republijcken  van  het  Christendom  practicee- 
ren  ende  volghen  dese  Regulen,  om  alle  daer  door  haer  Gemeente  te  avan- 
ceeren en  promoveren,  in  alle  Nagotien  en  traffijcken  te  Water  en  te 
Landen:  Doch  voornamentlijck  hebben  oock  onse  ouden  ende  ghetrouwe 
voor  Vaderen,  de  Heere  Regenten  van  onse  lieve  Vaderlandt,  dit  altijdt 
behartight  ende  bevordert  in  alle  manieren  ten  fijne  voorseydt,  ende  dat 
princepalijck  inde  Zee-vaert  ende  Navigatien,  alsoo  daer  in  ende  daer  door 
onse  Landts  heyl,  welvaert  en  prosperiteyt  niet  weynigh  is  bestaende,  nu 
dan  mijn  E:  E:  Heeren,  de  wijle  U.  E.  M:  tegenwoordighlijck  niet  minder 
sorghe  daer  voor  draeght,  als  de  oude  Heeren  Regenten  predesesseure.  So 
ist  dat  ick  David  Pietersz.  de  Vries  van  der  Jeught  aen  my  inde  Negotien 
geoeffent  hebbende,  naer  de  ordre  van  de  Ed.  Hoogh-Moogende  Heere 
[4.]    Staten  Generael  ende  vryheden  van  dien,  en  van  de  Negenthienen  der 


West-Indische  Companie,  de  eerste  besitter  en  Patroon  van  de  Zuydt- 
Ravier  aen  Swanendael  en  Staten-Eylandt,  in  Mauritius-Ravier  ofte  anders 
inde  Noort-Ravier  van  Nieuw-Nederlandt,  oock  mede  d'eerste  Patroon  die 
daer  sy  geweest  en  geworden  ben  om  het  selfde  te  Cultiveeren,endealdaer 
te  Negosieren  en  te  Trafikeeren,  bysonderUjck  mijn  Heeren,  heb  ick  mijn 
bevlijtight  inde  Navigatien,  ende  in  den  Werelts-Ronde,  voor  Schipper, 
Capiteyn  ende  Opper-Koopman  in  Oost-Indien,  alsmede  voor  Vijs-  Com- 
mandeur over  seven  Schepen,  oock  mede  de  Americase  Landen  voor  Pa- 
troon met  Colonien  beplandt,  de  eerste  selfs  die  oyt  uy t  Hollandt  ofte  Zee- 
landt  gevaren  is,  ende  alles  wat  ick  door  eygen  eervarentheydt  bevonden 
hebbe,  geve  het  te  kennen  aan  de  Negosierende  en  Zee-varende  Luyden, 
wat  handel  en  proffijten,  (alle  ongeluck  daer  buyten)  dat  aldaer  valt:  Aen- 
wyse  oock  hun  lieden  goeden  Haven  en  de  Reede,  om  Schip  en  Goet  te  be- 
houden en  bewaren,  waerschouw  oock  den  Zee-man  voor  Klippen,  Stran- 
den en  pericleuse  ondiepten  om  haer  daer  voor  te  wachten;  wijse  mede 
aen  wat  kours  men  in  Zee  moet  houden,  en  hoe  men  naer  Windt,  Son,  Maen- 
en  Gesterrente  sigh  moet  reguleren.  Dese  dan  mijne  geringe  arbeydt  en  ge- 
schriften, al  hoe- wel  niet  met  eenige  cierlijcheydt  van  woorden  opgepronckt, 
gelijck  sulcks  niet  te  verwachten  is  van  een  Persoon  die  op  't  best  van  sijn 
leven  inde  wilde  woeste  Zee  heeft  versleten:  Maer  soo  heenen  gestelt  als 
yder  dingh  op  de  Reyse  my  eenighsins  weerdigh  gedocht  heeft,  so  ofifere 
ick  U.  E.  M:  heeden  dit  mijne  wercken,  ende  bidde  in  danck  de  selfde  te 
nemen,  vertrouwe  dat  het  selfde  door  den  druck  den  Koopman  ende  Zee- 
man ghemeyn  gemaeckt  wesende,  sal  dienstighwesen.De  Almogende Godt 
voor  spoedight  uwe  Regeringe  tot  sijn  Lof  en  Glorie  ,  tot  uwe  ende  des 
ghemeyns  beste,  Anno  1655.  U.  E.  D.  M:  dienstwillige  Artillery-Meester 
David  Pietersz.  de  Vries. 


Lsi  LOF-DIGHT 

OP  'TJOURNAEL  VAN  DAVID  FIETERSZ.   DE   VRIES, 

Arti  ller  Y-Meester 

Van  West-Vrieslandt  ende  't  Noorder-quartier, 

Door  P.  I.  OFFERINGA. 

Ontvvaeckt  vernufte  Geest,  en  wilt  de  Zalen  naderen, 
Van  't  seven  voudigh  snoer  der  vry  West-Vriessche  Vaderen, 
En  seggen  haer  in  't  kort  wat  dese  Vries  verthoont, 
Die  d'Hemel  door  sijn  Geest  doch  d'Aerd  met  't  lijf  bewoond  ; 
Hy  weet  hoe  aen  't  Gewelft  de  tintel  Sterren  rennen. 
En  aen  de  gulde  Son  elck  Landt  sijn  Graed  te  kennen ; 
Hy  ist  die  aen  de  Maen  u  Weer  en  Windt  verrecht, 
En  die  aen  hare  loop  u  Eb  en  Vloeden  secht, 
Die  met  een  driftigh  Schip  gesweeft  heeft  door  de  Baren, 
En  die  van  'teene  Rijck  in  't  ander  heeft  gevaren: 
Hier  wordt  door  sijn  Journael  America  verthoont, 
En  wie  in  Asia  en  in  Europa  woondt,  » 

Wat  volck  dat  Africa  soo  machtigh  komt  te  bouwen, 
Waer  Mooren,  waer  Barbaer  en  waer  de  Turcken  houwen. 
Wat  volck'ren  dat  het  Lof  van  haren  Godt  vertelt, 
En  wie  dat  snooder  zijn  als  Beesten  op  het  Velt : 
Wie  dat  sijn  Evenbeelt,  wat  Menschen  Menschen  eten 
En  wie  dat  van  Godts  Woordt  en  Wetten  niet  en  weten ; 

Wat  Volck  haer  blanck  of  geel  en  wie  hem  swart  verthoont, 
En  wie  dat  op  het  Velt  en  inde  Stede  woondt, 
En  wie  in  schaduwe  van  doodt  en  Helle  leven, 
En  wie  in  plaets  van  Godt  de  Duyvels  eere  geven. 
Waer  Klippen  inde  Zee  en  waer  dat  Stranden  zijn, 
En  waer  geen  diepte  peylt  een  duysent  vadem  Lijn : 
Hy  wijst  u  Landen  aen  die  als  verborgen  scheenen, 
En  Rotsen  inde  Zee  die  menigh  doen  beweenen. 

Wat  vruchten  yder  Rijck  en  elcken  Landtschap  baert, 
6.]        En  waermen  prijckel  loopt  en  waermen  veyligh  vaert. 
En  waer  dat  Bergen  sijn  en  weder  diepe  dalen 
En  waermen  Goudt,  Kasteent  en  Peerels  komt  te  halen, 
Waer  Foly,  waer  Caneel,  en  waer  Muscaten  zijn, 
Waer  Bamboes,  Cocos  wast,  en  waermen  parst  de  Wijn, 


Wat  Bloemen  op  het  Velt,  wat  Kruyden  aende  Heyden, 
Wat  Vogels  inde  Lucht,  wat  Beesten  inde  Weyden, 
Wat  Vis  dat  inde  Zee  en  inde  Stroomen  speelt ; 
En  waer  het  pluym  Gediert  op  't  aerdighst  sit  en  queelt. 
Wel  David  Pieters  Zoon  ick  dancke  u  voor  desen, 
En  bidde  yder  Mens  hier  danckbaer  voor  te  wesen : 
Recht  edel  is  de  Raedt  aen  wien  ghy  't  deduceert, 
Recht  edel  is  het  Boeck  dat  ghy  aen  haer  vereert ; 
Recht  edel  is  haer  naem,  recht  edel  sijn  u  daden. 
Met  recht  behoort  u  Hooft  bekranst  met  Laure  bladen : 
Danck  sy  de  Vries  voort  licht,  hier  op  't  Toneel  gestelt. 
En  wens  dat  yder  Mens  met  mijn  haer  danck  vertelt. 

Offert  goede  Wercken. 


OP  HET  JOURNAEL  VAN  DAVID  PIETERSZ.  DE  VRIES, 

Artillery-Meester  van  West-Vrieslandt  ende  het 

Noorder-quartier. 

Dewijl  ghy  Oost  en  West,  het  Noorden,  en  het  Zuyden 

Hebt  met  u  Kiel  Bezeylt,  en  alle  Zee  en  Strandt, 

En  alle  Landen  kent,  gelijck  u  Vaderlandt, 
En  alle  dingh  beschrijft  van  Landen  en  van  Luyden, 

Soo  dunckt  my,  kan  u  lof  niet  in  mijn  versjes  perck. 
Of  eenes  Menschen  Tongh  of  pen  besloten  wesen ; 
Maer  nademael  u  werck  en  ghy  moet  zijn  gepresen. 

De  wereldt  prijse  u,  sigh  selven  prijse  't  werck. 

Henrick  Bruno. 


[7.]  Die  't  wonderbaer  geluck  heeft  tot  een  saeck  verkooren  ; 
Gevoelt  een  strenge  sucht,  waer  mede  hij  wordt  geboren 
Van  Jonghs  op  met  de  Jeught  gegriffijt  in  het  bloedt, 
En  blijft  met  rijper  tijdt  verzegelt  in  't  gemoedt, 
Soo  dat  oft  schoon  de  noot  hem  dwinght  tot  andere  zeden, 
Noch  blinckt  de  klare  vonck  van  sijn  genegentheden, 
Die  tot  de  dulle  Krijgh  sijn  toghten  heeft  geset, 
En  hoort  geen  liever  dingh  dan  Trommel  of  Trompet : 
Die  tot  de  soete  rust  en  stilheydt  is  genegen, 
Staet  al  de  rasernij  van  dit  geluyt  weer  tegen ; 
Een  ander  wederom  wordt  door  sijn  lust  geport 
Dat  hij  met  al  sijn  doen  de  Wereldt  omme  snordt, 
En  laet  niet  onbesoght  wat  tijdt  of  stont  kan  lijden. 
En  sal  om  dese  lust  geen  last  of  noodt  vermijden  : 
Aensiet  alhier  de  Vries  die  noyt  en  was  gerust, 
Of  hy  genoodt  het  wit  van  sijn  gewenste  lust ; 
Dat  was  om  wijt  en  zijt  de  Wereldt  om  te  Zeylen, 
En  't  grondeloose  nat  te  diepen  en  te  peylen, 
Om  over  al  te  sien  wat  met  een  genegen  Ziel, 
Wat  oyt  een  keurigh  Oogh  op  't  wonderlicks  beviel ; 
Dit  doet  dan  alder  eerst  hem  na  die  Strate  varen, 
Dit  trock  noch  tweemael  weer  hem  door  die  woeste  Baren, 
Te  sien  d'Albaense  Kust  en  Spangiens  rijcke  Strant, 
Van  waer  met  winst  en  eer  hij  keert  in  Vaderlandt. 

Z.  D.  L. 


[8.]        TROUWE  VERMANINGE  TOT  DE  OOST-INDISCHE- 

VAERDERS. 

Wilt  ghy  verre  Reyse  varen 

Naer  het  Rijck  Oost-Indisch  Landt, 
Daer  de  Sonne  vyerigh  brandt : 

Wilt  de  vreemde  Vrouwen  sparen. 
Neemet  op  u  drincken  acht, 
En  verschoont  u  kleeren  sacht : 

Suyver  zijn,  verlenght  de  Jaren. 


L 


EEN  ANDER. 

Ghy  Jonghmans  als  ghy  siet  hoe  dat  de  Heydenen  leven, 
En  dencken  niet  terstondt,  dien  wegh  is  saght  te  gaen, 

Want  voor  een  schijn-vreught  kleyn,  naeckt  grooten  druck  en  beven. 
O  wellust !  wat  brenght  ghy  al  Menschen  in  getraen. 


TOTDEN  ZEE-MAN  IN  'T  GENERAEL. 

Ghy  stoute  kloecke  Zeeman,  die  door  de  woeste  Baren 

Soo  wijd'end'  breede  reyst  uyt  't  soete  Nederlandt, 
't  Zy  Oost,  West,  Zuyd'  oft  Noord',  om  Gout  of  winst  gaet  varen, 

Besoedelt  uwe  eer  doch  nimmermeer  met  schandt : 
Al  zijt  ghij  verr'  van  Huys,  denckt  Godt  die  is  daer  mede, 

Dat  Menschen  niet  en  sien,  siet  Godes  Ooge  wel. 
Die  u  niet  en  misdoet,  laet  varen  voort  met  vrede, 

Maer  die  u  tastet  aen,  wilt  tasten  aen  sijn  vel : 
Zijt  ghy  van  Gods  gericht,  als  uytgesonden  Boden, 

Wie  dat  ghy  quaet  siet  doen,  en  laet  niet  wesen  vry : 
Vernielt  ('t  komt  u  toe)  de  Roovers  wegh  gevloden  ; 

Want  die  de  boose  spaert,  den  vromen  quaet  doet  hy. 


3|0uinaEï 


ofte  gebendttnaerbige  öc^djrtjUingö^  ^^n  bec^cftepöen  ©opagicii, 
inbE  bfec  bceïcii  tt§  Wttt^bp^ont^t^  aï^  €uropa^  ^fiiïia,  ^^ia, 
cnbe  ^merifta. 


^^°''^JOURNAEL  OFTE  GEDENCKWAERDIGE  BE- 

SCHRIJVINGHE  VAN  VERSCHEYDEN  VOYAGIEN, 
INDE  VIER  DEELEN  DES  WERELDS-RONDE,  ALS 
EUROPA,  AFRIKA,  ASIA,  ENDE  AMERIKA,  GE- 
DAEN  DOOR  DAVID  PIETERSZ.  DE  VRIES,  ARTIL- 
LERIJ-MEESTER  VAN  DE  ED.  M.  HEEREN  GHE- 
COMMITTEERDE  RADEN  VAN  DE  STATEN  VAN 
WEST-VRIESLANDT  ENDE  'T  NOORDERQUAR- 
TIER. 

HET  EERSTE  DEEL. 


ANNO  1618,  DEN  20  AUGUSTIJ. 

Also  ick  mijn  Schip  uyt  de  Haven  aen  den  Dijck^)  had  laten  halen 
om  na  Texel  te  varen,  liet  de  Prince  Vlagh  van  boven  wayen, 
alwaer  't  Wapen  van  Prins  Mauritius  van  Orange  in  stont,  en 
inde  tijdt  was  dat  de  Arminiaensche  Factie  opquam,  so  ontmoeten 
mijn  den  Poorter  van  't  hooft  by  de  Drey-brugh,  sooals  ick  meenden 
na  't  Schip  te  gaen  om  't  selve  af  te  veerdighen,  welcke  mijn  vraegh- 
den  met  vuyle  en  onbequame  woorden  wie  mijn  soo  stout  riet,  dat  ick 
Mourits  Wapen  in  mijn  Vlagh  deed  wayen;  dat  men  hem  met  alle 
sijn  Predestinateurs  en  Calvinisten  wel  haest  na  Duytslandt  ofte 
Vranckrijck  soude  jagen.  Waerop  ick  hem  antwoorden,  dat  't  sel- 
vige  in  sijn  maght  niet  en  stont,  en  hy  wel  wist  dat  over  eenighe 
tijdt,  de  Burgemeester  W.  H.  met  Soldaten  na  Grosthuysen  was  ge- 
weest 2),  en  de  Sloten  voor  de  Kerck  gehangen  had,omdat3)  de  Gere- 
formeerde daer  niet  en  souden  prediken,  maer  wat  sy  daer  mede 
gewonnen  hadden,  dat  hy  dat  oock  heel  wel  wist4).  Hy  sprack  dat  hy 
mijn  Vlagge  selfs  wel  wilde  afhalen,  ick  gaf  hem  tot  antwoordt  hy 


i)    Te  Hoorn. 

2)  Hier  is  bedoeld  Willem  Pietersz.  Hases,  burgemeester  in  1615  en  1616.  — 
Grosthuizen,  een  uur  ten  zuidwesten  van  Hoorn,  lag  binnen  het  rechtsgebied  dezer 
stad.  De  Remonstrantsgezinde  magistraat  van  Hoorn  had  er  de  kerk  doen  sluiten,  ten 
einde  den  Contra- Remonstrantschen  predikant  Dirk  Christiaansz.  het  prediken  te  beletten. 
Drie  huisluiden  liepen  vervolgens  met  geweld  de  kerkdeur  open  en  brachten  Dirk 
Christiaansz.  triomfantelijk  op  stoel. 

3)  Opdat. 

4)  De  drie  belhamels  bovengenoemd,  door  den  schout  van  Hoorn  vervolgd,  hadden 
van  het  Hof  van  Holland  provisie  van  surcheance  verkregen. 


i6i8  soud  het  beginnen,  ick  had  wel  moet  hem  met  een  Moskets  Kogel 
"^*  ^°*  daer  vandaen  te  lichten,  waer  op  hy  antwoorden,  't  was  beter  Spaens 
als  Raems,  alsoo  de  plaets  daer  de  Ghereformeerde  preeckten  inde 
Ramen  was  I).  't  Schijnt  dat  deze  Factie  de  Tieranny  van  de  Spanjaer- 
den  en  den  wreeden  Duckdalf  al  vergeten  was,  en  de  weldaet  van  't  [2.] 
Huys  van  Nassou  al  door  't  hooft  was,  en  dat  se  niet  meer  gedachten 
hoe  Prins  Willem  van  Oranje  hem  als  een  Moeyses  voor  dese  Landen 
stelde,  doen  hy  op  syn  eygen  Beurse  met  een  machtigh  Leger  uyt 
Duytslandt  quam.  Syn  Soon  Prins  Maurits  wiert  van  dese  Factie  al- 
ree  voor  een  knecht  van  dese  Landen  gheschouwen,  welke  als  een 
hooge-Priester  en  Aaron  voor  dese  Landen  was,  en  met  recht  den 
overwinnende  Josua,  wiens  arm  van  Godt  te  strijden  geleert  was, 
magh  genoemt  worden,  die  ons  met  Israël  in  't  beloofde  Landt  van 
Volheyd  en  Vryheydt  gestelt  heeft,  door  wien  wy  soo  machtigh  en 
rijck  geworden  zijn,  en  boven  vele  van  onse  Nabueren  floreeren. 
Om  U.L.  niet  langer  met  dese  reden  op  te  houden,  sullen  wy  de  Ar- 
minianen  en  haer  quade  Opini  laten  varen,  en  de  Voyagie  vervolgen. 

ANNO  1618.  IN  TEXEL  DEN  16  SEPTEMBER. 

Den  16  September  in  Texel  leggende  om  met  de  eerste  goede 
windt  uyt  te  loopen,  was  daer  nevens  mijn  een  goede  Vloot  Straets- 
vaerders,  waer  aen  ick  Company  versoght;  gaven  mijn  tot  antwoordt 
(alsoo  mijn  Schip  van  twee-hondert  lasten  was,  en  niet  meer  als  acht 
Stucken  en  achtien  eters  sterck  was)  en  sy  achtien  en  de  minsten  ses- 
thien  Stucken  voerende,  spraecken  ick  soud  naer  Hoorn  trecken  na 
de  Arminiaensche  Joden,  en  segghen  dat  se  mijn  meer  geschut  koch- 
ten, welcke  gheschut  doen  ter  tijdt  niet  of  heel  qualijck  te  bekomen 
was,  yder  hondert  pont  gou  dies  tijdts  24  a  25  gl:  daer  't  anders  niet 
meer  als  9  a  10  gulden  quam  te  staen,  en  ick  kond  haer  Company 
niet  bekomen,  most  Godt  Almachtigh  de  saeck  bevelen. 

Den  29  alsoo  de  Windt  uyt  den  Zuyd-Oosten  begon  te  wayen, 
maeckten  ick  mijn  't  zeylreet,  lichten  mijn  Ancker,  en  liep  met  3  a.  4 
slechte  Fluyten  die  na  Lisbon  wilden  in  Zee. 

Den  2  0ctober  quam  ick  byPoort-landt2),en  also  mijn  volck  diver- 
sche  malen  pompten  en  geen  Water  kreghen  waren  sy  daerin  ver- 
wondert, doch  ick  dacht  also  het  Schip  een  nieuw  Schip  was  dat  het 
soo  dicht  was,  liet  echter  het  Dieploot  eens  in  de  Pomp  dalen  die 


1)  Te  Hoorn. 

2)  Portland,  eiland  bezuiden  de  Engelsche  kust  bij  Weymouth. 


5 

achter  de  groote  mast  stont,  en  bevont  datter  drie  voet  Water  in  't  1618 
Schip  was,  waerin  ick  seer  verschrickten,  liet  de  Pomp  achter  in  't  ^**  ^' 
Schip  staende  eens  uythijssen,  om  te  sien  waer  het  aen  feijlen  moght, 
en  uytghehijst  zijnde  bevonden  wy  soo  't  scheen  een  gave  Pomp  met 
een  dicke  Bast  rontsom,  doch  de  Bast  een  vveynigh  afschillende  von- 
den wy  het  erreur  oft  de  foute,  en  wy  vernamen  wel  over  de  vijf-hon- 
dert  VVormgaetjens  inde  voorseyde  Pomp,  die  wij  met  kleyne  houten 
pennetjens  stopten,  setten  de  Pomp  weder  in  en  kregen  in  korten 
tijdt  lens,  en  hadden  naderhandt  een  redelijck  dight  Schip. 

Den  5  dito  met  mot,  mistige,  harde  Windt  uyt  den  Zuyd- Westen, 
bevonden  wy  ons  by  de  Meeuwc-Steen  ^)  voor  Pleymuyen,  vonden 
raedsaem  door  de  onbequamheydt  van  't  weer  daer  in  te  loopen,  al- 
waer  wy  teghen  den  avondt  quamen  en  een  goede  Vloot  Engelse 
Schepen  vonden,  gemonteert  met  24  a  26  en  sommighe  met  28  Stuc- 
ken,  die  daer  Pelsers  2)  laden  om  na  deStraet  te  brengen,  weicke  mijn 
[3]  in  haer  Compeny  namen;  'sanderendaeghs  sochten  wy  waer  ons  leek 
wesen  mocht  en  gaten,  bevonden  't  voor  inde  Boegh  te  wesen  in  een 
planck  die  vol  Worm  was,  namen  deselve  uyt  en  setten  een  ander 
inde  plaets,  en  hadden  naderhandt  een  dight  Schip. 

Den  6  dito  kocht  ick  noch  twee  stucken  Geschut,  soodat  ick  doe 
gemonteert  was  met  thien  Stucken ;  huerden  daer  een  Barbier  met 
een  Trompetter  by,  die  van't  Schip  van  d'Heer  Waterhaeljer  3)  waren, 
weicke  Heer  Waterhaeljer  alsdoen  uyt  de  West-Injes  quam,  en  daer 
de  Arnoches4)  afgeloopen  had.  Den  Ambassadeur  genaemt  Gonde- 
moors)  tot  Londen  legghende,  braght  door  sijn  bloedt-gierigheydt 
soo  veel  te  weeg,  dat  het  den  voorseyden  vromen  helt  Heer  Water- 
haeljer (omdat  hy  geduerigh  een  doodvyandt  vande  Spanjaerts  was) 
sijn  Kop  kosten.  Den  ouden  helt  Logier  Pietersz.  die  in  't  Jaer  1603 
den  26  May  met  de  Vijse-Admirael  van  Zeelandt  genaemt  Joost  de 
Moor,  Frederik  Spinola  voor  Sluys  die  deftige  en  manhafte  Batalie 
leverden  ^),  was  hier  mede 7),  en  noodighde  de  Meyjeur  met  de  Heeren 
van  Playmuyen  te  gast,  waer  onder  ick  mede  genood  wiert,  en  vro- 


i)    Met   dezen   naam  vindt  men  op  onze  oude  kaarten  Eddystone  voor  de  invaart 
der  haven  van  Plymouth  aangeduid. 

2)  Pelser    is    eene    visch,   de    helft  grooter  dan  de  sprot,  en  die  in  menigte  in  het 
Kanaal,  niet  in  de  Noordzee,  voorkomt. 

3)  Blijkbaar  een  Engelsch  boekanier;  mij  niet  nader  bekend. 

4)  De  Orinoco. 

5)  Conde  de  Gondomar,  Spaansch  gezant  te  Londen. 

6)  De  Jonge,  Zeeroezen,  I,  206. 

7)  Namelijk  met  schepen  der  admiraliteit  van  Zeeland. 


i6i8  lijck  by  malkanderen  gheweest  zijnde,  nam  LogierPietersz.  opsulc- 
■  ken  wijse  sijn  afscheyt  van  haer,  dat  hy  door  sijn  Ouderdom  nu  be- 
geerde te  rusten,  en  Jan  Evertsz.  heeft  hier  naer  de  Vlag  gevoert, 
die  alsnu  de  Vlagh  noch  is  voerende  i),  en  dies  tijdts  nevens  Capiteyn 
de  Wael  sijn  Appointe  waren.  In  dese  tijd  waren  de  Heeren  Staten 
Schepen  in  Engelandt  dapper  wel  ghesien,  doch  naderhandt  ver- 
keerden 't  soo,  dat  de  Duynkerckers  beter  gesien  waren  als  de  voor- 
in piey-  noemde  Heere  Staten  Schepen. 

muyde  den 

i5  0ctober  Den  15  dito  ginghen  wij  met  ons  10  Schepen  't  zeyl,  waer  onder 
eenighe  waren  die  naerSpanjen  wilden,  en  den  25  dito  'snachts  ont- 
moeten ons  de  Spaensche  Vloot,  onder  Don  Frederick  de  Toledo 
by  de  Kaep  Vincent,  die  wy  inder  nacht  verpreyden. 

Den  28  dito  liepen  wy  by  nacht  door  't  nouw  vande  Straet,  tus- 
schen  Gibralter  en  de  Kust  van  Barbaryen,  al  waer  onse  Spiegel  door 
een  Zee-waters  in-gesmeten  wiert,  kregender  met  groote  moeyten 
een  poort-Zeyl  2)  voor,  en  hadden  wel  twee  voet  Waters  inde  Kon- 
stapels Kamer,  soodatwygenoodsaeckt  waren  gaten  in  de  Weegers3) 
te  booren  om  also  het  Water  te  loosen  :  dit  geschiede  inde  nacht,  en 
bevonden  ons  inde  morgenstont  sonder  Companie,  doch  tegen  den 
avond  quamen  wy  weder  by  onsen  Vijse-Admiraal  Mr.  Plonton  van 
Londen,  welcke  wy  by  Kaep  de  Gat  ^)vonden,  en  hielden  goede  Com- 
peny  met  malkander,  doch  vernamen  de  ander  Schepen  niet. 

Den  1 8  November  smorghens by  Kaepe  de  Melle  5)  komende,  meen- 
de mijn  volck  dat  sy  een  vyer  sagen,  maer  sigh  vergrootende  was 
het  een  Star  met  een  Staert,  die  van  ons  in  't  Oosten  opquam  ;  wy 
waren  alle  seer  verwondert  van  Godts  Handt  dit  teecken  te  sien,  en 
wy  stonden  sonder  reden  niet  verbaest  over  dit  gesighte,  wanter 
veel  wonders  na  volghden. 

Den  20  dito  arriveerde  wy  gheluckigh  tot  Genua,  alwaer  ick  een 
vracht  na  deArsepellen6)aennam;  en  terwijlen  ick  hier  lagh  wierden 
onse  Consel  genaemt  Hendrick  Mulleman  7)  met  een  Dagghe  in  sijn 


i)  Hij  sneuvelde,  als  luitenant-admiraal  van  Zeeland,  in  den  tweedaagschen  zee- 
slag (1666).  —  Appointe  is  een  wanvorm  voor  adjointen,  onderbevelhebbers. 

2)  Zeil  gebruikt  tot  het  bedekken  der  geschutpoorten. 

3)  Wegers  noemt  men  de  planken,  tegen  den  binnenkant  der  inhouten  van  een 
schip  geslagen. 

4)  Cabo  de  Gata  voorbij  Almeria. 

5)  Cabo  de  la  Mola  op  Menorca. 

6)  Naar  den  Griekschen  Archipel. 

7)  Hendrik  Muilman.  Hij  nam  op  dit  oogenblik  nog  slechts  het  consulaat  waar  voor 
den  consul  Nicolaas  van  Rhijn  en  werd  eerst  in  1623  zelf  consul;  zie  Heeringa,  ierö/i/- 
sche  Handel  I,  54  en  yj.  Hij  overleed  dus  aan  de  thans  bekomen  wonde  niet. 


i 


zijd  ghesteecken,  de  reden  waerom  het  gedaen  vviert  sal  hy  selfs  best     1618 
geweten  hebben.  ^°^-  ^°- 

Den  2^  December  zijn  wy  met  ons  twee  Schepen  van  een  Koop- 
man bevracht,  en  sijn  't  zeyl  gegaen  om  uyt  de  Arsepellen  Kooren 
te  halen  ;  mijn  Macker  was  uyt  de  Rijp,  wiens  naem  was  Dirck  Salm, 
sijn  Schip  was  gemonteert  met  18  Stucken. 
[4.1  Den  14  Januarij  1 619  passeerden  wy  met  ons  twee  Schepen  het 
Faar  van  Missine  ^)  of  anders  genaemt  de  Enchte  van  CiciUen,  en 
voorts  het  Landt  van  Callabrien,  alwacr  wy  verstonden  dat  drie 
dagen  voor  dat  wy  daer  quamen  den  Admirael  van  Theunis  2)  met  vijf 
Turcksche  Roovers  geweest  was. 

Denselve  dito  3),  alsoo  wy  teghen  Safelonien  aen  zeylden,  ontmoe- 
ten ons  een  Schip  van  Delft,  hetwelcken  ons  verpraeyden  en  na 
Budewa  4)  wilden,  was  het  eerste  Reezeyl  5)  dat  binnen  Delft  gemaeckt 
was,  de  Schipper  was  genaemt  Frans  den  Uyen,  welcke  van  ons  en 
wy  van  hem  met  een  Eerschot  scheyden :  doch  ick  en  mijn  mede- 
Macker  malkander  verspreeckende,  waren  verwondert  dat  dat  Schip 
dat  wy  verpreyt  hadden  na  Budewa  toe  wilde,  alsoo  Budewa  in  de 
Golf  van  Venetien  Icydt,  en  hy  wel  vijftigh  mijlen  van  Budewa  was, 
't  welck  hy  met  een  goede  Windt  voorby  gezeylt  was,  wy  dachten 
dat  het  een  Turck  wesen  mocht,  en  dattet  onmogelijck  scheen  op 
sulcken  plaets  en  korte  spati  sooveel  te  defereren ;  wy  resolveerden 
weder  op  hem  toe  te  houden  en  schoten  op  hem.  Doen  hy  sagh  dat 
wy  op  hem  draghende  hielden  en  op  hem  schooten,  liet  hy  sijn 
Mars-zeyl  loopen,  doch  by  hem  komende  bevonden  dat  het  datselve 
Schip  was  dat  ons  toegheroepen  had :  wy  vraeghden  hem  of  hy  al 
meester  van  syn  Schip  was,  alsoo  dit  de  wegh  na  Budewa  niet  en 
was?  Hy  sijn  Boodt  uyt-settende  en  aen  ons  boorden  komende,  was 
seer  verwondert  dat  sijn  Stierman  hem  dus  ver  verleydt  had,  en  had 
nu  contrarie  Windt  om  de  Veneetse  Golf  in  te  loopen,  ginck  doen  met 
ons,  en  wy  quamen  savonts  tusschen  Kleyn  en  Groot-Saffelonien^), 
alwaer  wy  aen  het  Noorder-eynde  van  Groot-Safifelonien  een  bocht 
vonden  ghelijck  een  Haventjen,  daer  men  pas  met  drie  a  vier  Sche- 


i)    Capo  di  Faro  is  de  naam   der   Sicilische   kaap    aan   de  invaart  der  straat  van 
Messina. 

2)  Tunis. 

3)  Dit  is  vermoedelijk  onnauwkeurig  daar  de  Vries  kwalijk  op  denzelfden  dag  in  de 
straat  van  Messina  en  bij  Cephalonia  zijn  kan. 

4)  Budua  aan  de  Dalmatische  kust  bezuiden  de  golf  van  Cattara. 

5)  Razeil;  de  vormen  ree  en  ra  wisselen  af. 

6)  Met  Klein-Cephalonia  is  Ithaka  bedoeld. 


8 

i6i9  pen  in  leggen  kost,  en  was  seven  a  acht  vadem  diep,  en  had  fraye 

Jan.   ^'^' ^g^^j^^gYOndt. 

Laus  Deo  Den  1 8  dito  smorghens  vroegh  quamender  twee  Griecken  recht 
arj  1619!^"'  voor  de  Schepen  op  Landt  staen,  en  riepen  dat  men  se  halen  soude ; 
ick  sette  mijn  Boot  uyt  en  Hetse  aan  boort  halen.  Aen  boort  komende 
haddense  eenige  Korente-wijn  die  wy  haer  afkochten,  vraeghden 
ons  of  wy  Korenten  quamen  laden,  wy  seyden  van  neen,  maer  dat 
wy  om  Koorn  na  de  Arcepellen  wilden,  sy  gaven  ons  tot  antwoordt 
dat  wy  soo  vard  niet  behoefden  te  varen,  dat  wy  recht  achter  't  Ey- 
landt  van  Santé  Maure  aen  Poorte  Sandelle  ^),  aen  't  vaste  Landt  van 
Albania  Koorn  ghenoegh  bekomen  soude.  Wy  vraeghden  de  Grieck- 
se  Lootsluyden  of  sy  die  plaets  wel  wisten,  spraken  van  ja,  maer 
dat  het  daer  wat  prij ckeloos  was  vande  Glayen  2)  en  Fusten  van  Santé 
Maure,  doch  wy  achten  dat  weynigh.     . 

Den  20  dito  't  Zeyl  ghegaen  zijnde,  quamen  wy  teghens  den 
avondt  voor  Poorte  Kandela,  een  schoone  Santbey,  met  een  heel  aen- 
ghename  Valeye  en  treffelijcke  Revier,  die  onder  twee  hooge  Bergen 
in  Zee  loopt,  en  is  vers  Water.  Daer  wesende  setten  wy  een  vande 
Griecksche  Lootsluyden  aen  land  om  te  besien  of  onder  de  Griec- 
ken eenige  Tarruwe  te  bekomen  was. 

Den  22  dito  is  onsen  Griecksen  Lootsman  weder  op  strant  ge- 
komen en  maeckten  een  seyn  datmen  hem  aen  Boort  halen  sou,  ick 
sette  mijn  Boot  uyt  en  haelden  hem  aen  Boort  met  eenighe  groote 
Meesters  die  alle  Turcken  waren,  waermede  wy  accordeerden  om 
onse  Schepen  voor  een  seeckere  prijs  vol  Koorn  te  laden,  met  dese 
conditie  dat  men  haer  1500  stucken  van  Achten  vere eren  sou,waer- 
van  wy  800  op  de  handt  telden,  en  de  ander  700  tellen  soude  als  [5.] 
de  Schepen  haer  volle  ladinge  hadden,  daerenboven  vereerden  wy 
haer  noch  een  stuck  blau  Satijn.  De  oorsaeck  waerom  wy  dit  deden, 
was  desen :  de  Turcken  sijn  overste  van  dit  Landt  van  Albanien,  en 
houden  dit  volck  dat  Griecken  zijn  onder  haer  subjectie,  voor  den 
grooten  Turck  van  Constantinopolen.  Dus  met  haer  veraccordeert 
zijnde,  setten  wy  de  Turcken  weder  aan  Landt,  uytgeseydt  een  die 
wy  in  stadie  3)  hielden,  tot  dat  ons  contrackt  volbraght  soud  wesen, 
ende  oock  als  Ostagiers  4)  voor  de  800  stucken  van  Achten  die  wy 
haer  nevens  het  Satijn  op  de  handt  gegeven  hadden. 


i)  Porto  di  Candela  (Candila  op  onze  oude  zeekaarten). 

2)  Galeien. 

3)  In  bewaring. 

4)  Aldus;  men  zou  een  enkelvoud  verwachten. 


Den  24  dito  brachten  de  Griecken  ons  ontrent  50  last  Tarwe  op  i^ig 
Strant,  die  wij  met  de  Boots  aen  Boort  hacldcn,  een  derde  paertJ^"-^^- 
voor  mijn  ende  twee  derde  paerten  voor  mijn  Macker,  omdat  sijn 
Schip  eens  soo  groot  als  't  mijne  geschat  wierdt,  't  welck  echter  niet 
meer  als  100  Last  scheelden,  doch  also  wy  (gelijck  voor  verhaclt  is) 
van  een  en  deselve  Koopluyden  bevracht  waren,  so  maeckten  wy 
daer  geen  swarighcyd,  ende  den  derden  dagh  daerna  quamen  se  we- 
der met  ontrent  50  Lasten  aen  Strant,  die  wij  gelijck  de  voorgaende 
mede  't  scheep  haelden. 

Den  30  dito  quamen  twee  Turcken  met  noch  60  Last  Tarwe,  en 
begeerde  datmen  haer  de  ander  700  stucken  van  Achten  gheven 
soude  die  haer  belooft  waren,  alse  veel  Koorn  by  haeronderdaenen 
of-sonden  '),  en  seyden  hetselve  nu  al  gedaen  te  hebben,  waerop  wy 
antwoorden,  dat  het  Koorn  dat  wy  van  haer  ontfangen  hadden  niet 
meer  als  ladinge  voor  een  half  Schip  was,  en  dat  wy  bedongen  had- 
den als  de  Schepen  haer  volle  ladinghe  in  hadden,  dat  wy  haer  als- 
dan de  resterende  700  stucken  van  Achten  souden  laten  volghen, 
en  als  sy  ons  Koorn  tot  voUadinge  vande  Schepen  geliefden  te  be- 
stellen, dat  wy  alsdan  noch  op  geen  100  stucken  van  Achten  of  twee 
souden  sien  :  dese  reden  behaegden  haer  gans  niet,  en  wij  verstonden 
uyt  de  Griecken,  dat  sy  van  die  tijdt  af  geen  Koorn  meer  op  Strant 
wilden  gebraght  hebben,  alsoo  sy  verstonden  dat  het  na  Genua  gaen 
soude,  hetwelck  haer  Vyanden  waren,  maer  soo  wy  't  voor  die  van 
Venetien  gehaelt  hadden  souden  ons  ghenoegh  beschickt  hebben  ; 
doch  de  Turcken  veynsde  dit  te  openbaren.  De  Turck  die  ick  tot 
hostagier  in  't  Schip  ghehouden  had  maeckten  hem  sieck,  ja  soo 
kranck  als  oft  hem  het  heele  Schip  te  nau  was  en  teghen  't  Water  en 
de  lucht  van  't  Schip  niet  en  mocht,  en  dat  hem  het  hooft  scheen  te 
scheuren  van  Zee-sieckten,  hoe  wel  het  Schip  in  een  slechte  Bay  2) 
lagh ;  onse  Super-karge  liet  hem  aen  Landt  brenghen,  hetwelck 
tegen  mijn  sin  was,  en  dacht  wel  als  hy  aen  Landt  was  dat  wy  hem 
niet  weer  aen  boort  souden  krijgen. 

Den  4  Februarij  smorghens  zijnder  een  geheele  troep  Turcken  op    !„  porto 
Strandt  gekomen  met  een  wit  Vlaggetjen,  tot  een  Zeyn  om  aen  Land  ^^^^^^p^. 
te  komen,  waerop  dat  de  Boot  van  mijn  Macker  datelijck  aen  Landt  bruarij 
voer,  en  mijn  Super-karge  wilde  mede  aen  Land  geset  wesen,  waer- 
op ik  hem  waerschoude  geweer  mede  te  nemen,  also  wy  nu  sonder 


1)  Versta:    die  hun    beloofd   waren,  wanneer  ze  door  hun  onderdanen  de  Grieken 
veel  koren  op  het  strand  zouden  hebben  doen  brengen. 

2)  Versta:  in  een  baai  met  effen  water. 


10 


iQoó  Ostagier  waren,  en  omdat  ik  uyt  de  Verrekijker  sag  dat  de  Turcken 
^'  '^'  Geweer  by  haer  hadden,  doch  de  Super-karge  wilde  geen  Geweer 
hebben,  om  haer  (so  hy  sey)  niet  ombragieus  of  schichtigh  te  maken, 
waerop  ick  het  volck  lasten  alse  de  Super-karge  aen  Landt  geset 
hadden,  datse  alsdan  de  Boot  op  de  dregh  souden  legghen  '^)  om  alle 
gevaer  en  perijckel  te  schouwen  :  doch  aen  Land  komende,  en  siende 
dat  de  ander  Boot  aen  de  wal  lagh,  gingense  mede  aende  wal  leggen, 
en  het  volck  ginck  na  de  bovengenoemde  Ravier  of  Raviertjen  toe, 
om  in  dat  versch  Water  schelpadden  te  vangen.  Ondertusschen  be- 
gonnen de  Turcken,  die  eenige  te  voet  en  eenighe  te  Paert  waren 
haer  Sabels  uyt  te  halen,  waerdoor  het  volck  nae  de  Boots  vluchten, 
ende  sy  namen  de  Super-karge  van  mijn  Macker  gevangen,  nevens 
sijn  Griecksen  Tolck  en  twee  van  sijn  Bootsghesellen,  die  sy  de  wegh 
na  de  Boots  afsneden,  ende  mijn  Super-Karge,  en  mijn  ander  volck 
sal veerden  haer  met  mijn  Mackers  Boot,  uytgeset  twee  vyande  maets 
die  se  de  boots  mede  afgesneden  hadden,  die  haer  te  water  begaven, 
waerna  de  Turken  met  haer  Roers  schooten,  en  dese  twee  maets 
lagen  vast  heen  en  weder  te  swemmen  soo  langh  tot  se  moede  worden; 
de  eene  op  de  gront  in  't  Water  staende,  wiert  door  syn  Oogh  en 
Hooft  gheschooten  dat  hy  neer-storten,  en  was  een  Borger  van 
Hoorn,  genaemt  Michiel  Jansz.  de  Soon  van  Coetertjen.  2) 

Den  5  dito  sond  ick  mijn  Boot  aen  mijn  Mackers  boort,  om  aen 
mijn  boort  te  komen,  met  hem  te  resolveren  wat  ons  te  doen  stont, 
alsoo  sijn  Super-karge  gevangen  was.  Aen  boort  komende,  alsoo  de 
Schepen  als  voor  verhaelt  is  van  een  en  de  selve  meesters  bevracht 
waren,  vonden  wij  goet  vier  a  zes  dagen  leggen  te  blijven,  en  te  sien 
wat  de  tijdt  medebrengen  wilde. 

Den  6  dito  smorgens  vroeg  isser  een  Grieck  op  Strant  gekomen 
met  een  wit  Vaentjen,  tot  een  teecken  datmen  hem  soude  aen  boort 
halen,  waer  wy  de  Boot  stracks  na  toe  sonden.  Aen  boort  komende, 
bracht  hy  een  brief  van  mijn  Mackers  Super-karge,  welcke  versoght 
datmen  hem  lossen  sou,  alsoo  hy  voor  6000  stucken  van  Achten  te 
lossen  was,  waerop  dat  wy  hem  antwoorden,  dat  duysenden  Rialen 
van  Achten,  die  ons  mede  gegeven  waren,  ons  om  Koorn  te  koopen 
mede  gegeven  waren,  doch  wast  noch  om  acht  negen  a  thien  hondert 
Rialen  van  Achten  te  doen  soude  dat  op  ons  nemen,  maer  dorsten 


In  Porto- 
Candelo 
den  6  Fe- 
bruarij 
i6ig. 


16.1 


i)     Versta  :  met  de  boot  voor  anker  zouden  gaan  liggen.  De  dreg,  met  vier  of  vijf 
gebogen  armen,  vervult  bij  kleine  vaartuigen  de  plaats  van  het  anker. 
2)    Soetertjen? 


I  r 

in  sulcken  swarcn  saeck  niet  resolveren,  te  meer  also  hy  sagh  ^)    1619 
dat  de  Turcken  Geweer  by  haer  hadden,  so  onachtsacm  te  werck  ^'^^''*  ^' 
gegaen  was. 

Den  7  dito  smorgens  quamender  vier  Bareken  met  Koorn,  yder 
met  3  a  4  last  achter  ons  om  zeylen,  die  5  a  6  myl  hooger  wilden 
wesen  als  daer  wy  te  rede  lagen,  om  aldaer  aen  twee  llollandtsche 
Schepen  haer  Koorn  te  leveren,  alsoo  de  twee  voorseyde  Schepen 
by  de  Golf  van  Lepanten,  ofte  by  ons  ghenaemt  de  Corintische  Zee 
laghen  om  nevens  ons  Koorn  te  koopen :  het  eene  Schip  was  van 
Rotterdam,  daer  Schipper  op  was  Figoreus  van  der  Linden,  het  an- 
der van  Amsterdam,  en  waren  bevracht  van  die  van  Venetien,  en 
waren  veyliger  op  dese  kusten  te  handelen  als  wy,  doordien  de  Ve- 
netiaen  peys  met  de  Turcken  had.  Dese  vier  boven  verhaelde  Bar- 
eken hebben  wy  met  forse  door  onse  Boots  (die  wy  wel  ghemonteert 
hadden)  gedwongen  aen  onse  boorden  te  komen  ende  ontlost,  en  ga- 
ven haer  op  yder  Last  twee  Rialen  van  Achten  meerder  als  d'ander 
Schepen,  en  vereerden  elcken  Barkier  twee  Rialen  van  Achten,  en 
beloofde  sulcks  voor  yder  reys  te  doen,  en  de  Barkiers  behoefden  op 
ver  na  soo  veer  niet  te  varen,  hetwelck  haer  dapper  animeerde  om 
ons  op  't  spoedighste  meer  te  brenghen,  en  brachten  ons  soo  veel 
met  de  Bareken  als  wy  door  de  Turcken  van  't  Landt  ontfangen  . 
hadden,  soodat  wy  met  ons  twee  nu  als  300  Last  Tarwe  hadden, 
doch  verliepen  drie  dagen  naer  malkander  dat  wy  geen  Bareken 
meer  vernamen,  waerover  wy  grootelijcks  verwondert  waren. 

Den  10  dito  vernamen  door  een  Grieck  die  op  Strandt  was,  dat 
[7.  ]  wy  wel  vertrecken  mochten,  alsooder  geen  kans  was  door  eenige  Bar- 
eken meerder  Koorn  te  bekomen,  want  de  Turcken  op  lijfstraf  en 
pene  van  opgehangen  te  worden,  verboden  hadden  datmen  geen 
Koorn  meer  met  Bareken  als  anders  aan  ons  verkoopen  sou,  soo 
datter  voor  ons  niet  meer  te  doen  viel. 

Den  12  dito  resolveerden  wy  het  Zaedt  uyt  mijn  Schip  in  mijn   in  Porto- 
Mackers  Schip  over  te  doen,  opdat  hy  sijn  reys  daermede  vervor-  den  14  Fe- 
deren  soude  en  na  Genua  gaen,  ende  ick  sou  sijn  geit  overnemen  om  ^^^^^^^ 
mijn  Fortuyn  daer  mede  te  soecken,  het  welck  wy  deden,  en  ick  re- 
solveerde mede  voor  mijn  Schip  Koorn  te  soecken,  of  by  mancke- 
ment  van  Koorn  naer  Santen^)  te  loopen,  ende  daer  Corenten  te  laden. 
Wy  lichten  ons  Anckers  ende  liepen  achter  een  kleyn  Eylandt  dat 


i)     Versta:    daar  hij,  hoewel  hij  gezien  had  dat  de  Turken  gewapend  waren,  even- 
wel (enz.) 
2)    Zante. 


12 


i6i9      achter  het  Eylandt  van  Santé  Maure  lagh,  daer  wy  malkander  aen 
^  ^'  ^^'    boort  gingen  leggen,  en  ick  gaf  mijn  Macker  het  Zaedt  over. 

Den  14  dito  quamender  twee  Glayen  en  drie  Fusten  by  doncker, 
en  meenden  ons  te  verrassen,  maer  onse  Man  op  de  wacht  het  ge- 
druys  van  haer  Suffletjes  ^)  hoorende,  schooten  wy  alsoo  't  duyster  was 
datelijck  op  het  geluyt  aen,  en  ons  docht  dat  wy  't  inde  Riemen 
hoorden  klateren,  waerop  de  Suffletjens  datelijck  ophielden,  wy 
maeckten  gissinghe  dat  sy  presumeerden  dat  wy  op  haer  geluyt  aen- 
schooten  gelijck  wy  oock  deden,  en  also  sy  inde  ly  van  ons  waren, 
lieten  sy  het  voor  de  Windt  afdrijven  sonder  nader  te  komen  :  's  an- 
derendaeghs  het  Koorn  over-gescheept  zijnde,  maeckten  wy  ons 
klaer  om  't  zeyl  te  gaen,  en  dewijl  wy  onsklaer  maeckten,  quammer 
een  Griecksche  Paep  aen  ons  boort,  waernevens  noch  twee  Griecken 
waren,  welcke  ons  seyden  dat  die  twee  Galeyen  ende  drie  Fusten 
die  by  ons  geweest  waren,  haer  meninge  was  (soo  wy  geen  goede 
Het  bedrog  wacht  ghchoudcn  hadden)  onse  Touwen  af  te  hacken,  en  ons  alsoo 
•lïrcken  tegen  't  Landt  te  laten  drijven,  en  ons  alsdan  te  vermeesteren,  en 
datse  nu  van  meninge  waren  met  meerder  macht  van  't  Landt  Maure 
ons  te  komen  versoecken.  Wy  antwoorden  haer  in  't  minste  niet  te 
vreesen.  De  Paep  nam  een  Testament  en  leyd  het  op  het  Hooft  van 
Het  Sacra- onse  Supcr-kargc,  en  las  op  sijn  Hooft  een  Capittel,  en  nam  een 
GrTeckschï  stukcjen  Wittebroot  dat  hy  medegebraght  had,  en  gaf  het  den  Super- 
karge,  daerna  nam  hy  een  kleynKelckjen  met  Korente- Wijn,  sprak 
eenige  Grieckse  woorden,  en  gaf  hem  te  drinken,  en  op  dese  maniere 
bedient  de  Griekse  Kerke  haer  Sacrament  oft  Avondmael.  De  Paep 
dit  gedaen  hebbende  wenste  ons  een  behouden  reys,  en  ons  ver- 
maend  hebbende  wel  voor  ons  te  sien,  scheyde  van  ons  af.  Ick 
vraeghde  de  Super-karge  wat  dat  stuckjen  Broodt  beduyden  dat 
de  Priester  hem  gegeven  had,  waerop  hy  antwoorden,  dat  hetselve 
in  plaets  vande  Hostye  was  datse  inde  Roomsche  Kercke  ghe- 
bruyckte,  doch  de  Roomsche  gaven  geen  drincken :  doe  schou^)  ick 
hem  dat  hij  een  Luytriaen  gheworden  was,  omdat  dit  inde  Gerefor- 
meerde Kercke  ghebruyckelijck  is,  en  hy  ons  daerom  altijdt  voor 
een  Luytriaen  ghescholden  had. 

Den  16  dito  mijn  Macker  mijn  Tarwe  overgenomen  hebbende, 
en  beyde  ghereet  leggende,  ick  om  mijn  fortuyn  te  soecken  en  hy 
syn  reys  te  vervorderen,scheyden  van  malkander,  en  vereerden  den 
anderen  met  drie  eerschooten,  achterlatende  vijf  man,  te  weten  twee 

i)    Fluitjes  {sifflet), 
ü)    Schold. 


Kercken, 
onder  bey- 
de Spetie 
Broodt   en 
Wijn. 


13 

van  mijn  Schip,  waervan  den  eene  dood-gheschooten  en  den  ander   1619 
nevens  de  drie  Man  van  mijn  Mackers  Schip  ghevangen  bleven. 

Den  17  dito  quamen  wy  inde  Golf  van  Lepanten  ofte  anders  ge-  in  de  Golft 
[8.]    naemt  de  Corentsche  Zee,  alvvaer  ons  een  kleyn  Berckien  van  Petras  J'en  den  ^"7 
van  daen  aen  ons  boordt  quam,  vraeghde  wat  wy  daer  sochten,  wy  ^^^"""^"j 
seyden  Koorn,  waerop  hy  ons  antwoorde  dat  wy  daer  te  laet  toe 
quamen,  alsooder  twee  Schepen  gelegen  hadden  van  Venetien,  die 
't  daer  alles  opgekocht  en  weghgehaelt  hadden,  (en  waren  de  twee 
bovenverhaelde  Schepen,  waervan  het  eene  Figoereus  van  der  Lin- 
den was) ;  wilden  wij  Krenten  hebben  die  souden  wy  wel  bekomen, 
maer  geen  Tarwe. 

NOTA.  In  dese  Golff  of  Corentische-Zee,  salveerden  de  Turcken 
eenighe  van  haer  Galeyen  inde  Slagh  van  Don  Jan  d'Austria,  in  't 
Jaer  I57i,alwaer  dat  hy  sijn  Galeyen  over  Landt  tot  inde  Archi- 
pelagische-Zee  voerden ;  verhaelden  ons  een  Grieck  in  waerheydt 
gheschiedt  te  wesen  ^).  Wy  siende  dat  hier  voor  ons  niet  te  doen 
stondt,  resolveerde  te  vertrecken  en  naer  Santen  te  loopen,  alsoo 
daer  de  beste  Corenten  vallen. 

Den  19  dito  zeylden  wy  weder  uyt  de  Golff  van  Lepanten.  In  het 
in-zeylen  van  dese  Golff  aen  Stuerboord,  leyt  een  Gasteel  genaemt 
Casteel-Tornesse^),  hetwelcke  naderhandt  afgeloopen  wierdt  vande 
Napelsche  Galeyen  3). 

Den  20  dito  quamen  wy  by  Kleyn-Soffolonien,  alsoo  wy  door  de 
schrale  Windt  de  Golff  niet  en  kosten  bezeylen,  vervielen  wy  dicht 
by  't  Eylandt,  daer  komende  ontmoeten  ons  drie  Galeyen  en  twee 
Fusten,  die  wy  meenden  Christen-Galeyen  te  wesen,  doch  ons  wat 
naerder  komende  bevonden  dat  het  Turcken  waren,  de  Christen- 
Galeyen  hebben  twee  Masten  en  sy  maer  een,  hetwelck  eenkenlijck 
teecken  was.  Dese  Galeyen  meenden  ons  soo  te  overrompelen,  doch 
wy  op  ons  hoede  zijnde  schootender  datelijcken  op,  en  sy  quamen 
met  haer  Riemen  (also  het  stil  was)  op  't  vlijtighste  aensassen,  en 
onder  't  roepen  schooten  sy  verscheyde  schooten  op  mijn  toe,  tot 
soo  lang  datse  dicht  aen  mijn  boort  quamen.  Mijn  Canon  ghestelt  en 
wel  gereet  wesende,  gaf  ick  haer  een  gheheele  laegh,  waerop  sy 
strack  van  mijn  af  hielden.  De  koelt  een  weynigh  verheffende  lieten 
sy  haer  Besaens  vallen,  en  lieten  mijn  sonder  meer  molest  aen  te 
doen  varen,  en  naedat  ick  op  haer  niet  boven  vijftien  a  twintigh 


i)    Dit  verhaal  is  een  sprookje. 

2)  Thans  op  de  kaarten  voorkomende  als  Kastro  Moreas. 

3)  Dit  feit  heb  ik  niet  kunnen  verifieeren. 


14 

i6i9.  schooten  gheschooten  had,  setten  sy  haer  coers  nae  Sinte-Maure,  en 
quamen  naderhandt  by  een  Schip  met  achtien  stucken,  daer  Schip- 
per op  was  Ocker  Gerritsz.  van  Texel,  de  Svvager  van  Commissaris 
Aris  Harmansz.  ^),  hetwelken  sy  jammerlijcken  verbranden,  en  niet 
boven  vijf  a  ses  Man  die  voor  inde  back  waren  met  het  Schip  op- 
springen ^),  noch  levendigh  in  Zee  neer-komende,  vandeTurcken  ge- 
berght  en  tot  Slaeven  gemaeckt  wierden,  die  niet  sonder  groote 
moeyten  en  kosten  naderhandt  vry  quamen. 

De  Turcken  is  haer  aert  op  Christenen  te  roeven, 
En  niet  als  haer  te  doen  verdompen  en  verdooven: 
Doch  Godt  die  boven  sit  en  die  beneden  siet. 
Die  isset  dat  sijn  wil  in  alle  dinck  geschiet; 
Wie  soud  dit  aers  ontgaen  drie  Gleyen  en  twee  Fusten, 
Die  quamen  by  de  Golf  aen  Fullands  3)  trotse  kusten, 
Om  't  eene  Schip  oft  aer  te  stroopen  vande  Ree, 
En  vinden  daer  de  Vries  alleenlijck  in  de  Zee, 
Die  sy  door  haer  practijck  in  stilten  wilden  stroopen, 
En  al  het  Christen-bloed  als  Beesten  doen  verkoopen: 
Doch  hy  als  onversaeght  heel  moedigh  op  haer  schoot. 
De  Windt  verhefte  sich  soodat  een  yder  vloot; 
Dees  Turcken  naderhandt  een  Texelaer  ontmoeten. 
Die  sy  door  boose  lust  op  sulcken  wijs  begroeten, 
Dat  sy  sijn  kloecke  Schip  doen  steecken  in  de  brand. 
En  brachten  van  het  Schip  ses  Slaven  in  haer  Land; 
De  Vries  quam  on-verseert  tot  Santen  in  de  Haven, 
En  waren  vry  en  bly  in  plaets  van  arme  Slaven, 
En  losten  haer  Canon,  en  danckte  Godt  de  Heer, 
En  gaven  van  dit  stuck  syn  Naem  alleen  de  eer. 

In  Santen      ^^^  ^2  dito  arriveerden  wy  voor  Santen  en  voeren  datelijck  nae 

den  22  Fe-  Landt,  aen  Landt  komende  mosten  wy  wel  drie  uyren  inde  Boot  sit- 

bruarij        ^^^  ^^^  ^y  pj-^ttica  4)  bekomen  konden,  eyndlijck  quam  de  Bode  die 

onse  Prattica  van  't  Gasteel  gehaelt  had,  waerby  wy  geauthoriseert 

wierden  op  Land  te  komen.  Onse  Consel  s)  quam  by  ons,  en  wy  accor- 

i)     Mij  niet  nader  bekend ;  vermoedelijk  een  scheepvaart-commissaris  op  Texel  wegens 
de  Westfriesche  steden, 

2)  Versta :  toen  het  schip  in  de  lucht  vloog. 

3)  Dezen  naam  vind  ik  noch  op  oude  noch  op  moderne  kaarten  terug. 

4)  Toegangspas. 

5)  Volgens    de  lijst  bij   Heeringa,  Levantsche  Handel  I,  54,  was  zijn  naam  Lenaert 
Steffen  Engelbronner. 


Blz.    14  en  2<) 


-  j/i/'-.7«z5*¥?5*t*!o'.f>'.j.'~-' 


.,1-    _,      -  >er,-«<. -.""  ïJ-ft©-»-' 


m 


15 

deerden  met  hem  voor  veerthien-duysent  stucken  van  Achten  aen  1619 
Corenten  te  koopen,  en  binnen  thien  dagen  te  leveren ;  en  vonden 
hier  noch  twee  Schepen  uytons  Quartier,  het  eene  van  Enckhuysen 
genaemt  het  Tuchthuys,  het  ander  was  Jan  Koomen  Jansz.  van  Me- 
denblick.  Wy  hier  leggende  spoeden  ons  soo  veel  als  doenlijck  was, 
om  onse  reys  te  vervorderen  en  van  dit  Landt  te  raecken,  op  welck 
Landt  Griecken  woonen,  doch  staen  onder  't  gebied  vande  Venetia- 
ner,  is  een  schoon  en  vet  Landt  rontom  vol  gebergte,  en  in  't  midde 
met  vlacke  en  effene  Velden  verciert,  welcke  vol  Corenten  zijn 
wassende. 

Den  26  Maert  lichten  wy  des  smorgens  vroeg  onse  Ancker,  gin- 
gen 't  zeyl,  en  quamen  tegens  den  avondt  dicht  by  't  West-eynde 
van  Saffalonia,  en  stil  wordende  schockte  de  deyninge  vande  Zee 
ons  soo  na  aende  Wal,  dat  wy  genootsaeckt  waren  de  Boot  uyt  te 
setten  en  't  Schip  also  van  de  Wal  af  te  boegseeren,  doch  de  Land- 
wind  begon  hem  op  den  avond  te  verheffen,  so  dat  wy  de  Boot  weder 
in  namen,  en  hadden  de  Boot  naulijck  in  't  Schip  of  wy  kregen  sul- 
eken  harden  Windt,  dat  wel  twee-hondert  Leeuricken  als  ander  Vo- 
ghels  van  't  Landt  in  ons  Schip  quamen  weyen,  daer  soo  veel  Windt 
na  quam  dat  wy  de  Marzeyls  in  mosten  halen,  en  zeylden  met  twee 
lage  Schooverzeyls  ^)  de  Golff  van  Venetien  over. 

Den  28  dito  sagen  wy  het  Landt  van  CalabriaendeMonto-Gibel- 
le,  ofte  anders  genaemt  de  Bergh  Etna  branden,  welcke  Bergh  op 
het  Eylandt  van  Cicilia  leyt. 

Den  29  dito  quamen  wy  by  Regium,  alwaer  twaelf  Napolitaen- 
sche  Galeyen  laghen,  daer  de  natuerlijcke  Soon  van  Duck  de  Zes- 
soone^)  Admirael  op  was,  en  een  Knechtken  van  ongevaerlijck  twaelf 
a  derthien  jaren,  wiens  Moeder  een  Brabandsche  Vrouwe  was.  Wy 
dreven  door  de  stroom  heel  na  Missine  toe,  alwaer  wy  gheen  Prat- 
tica  kosten  bekomen.  De  Windt  hem  wat  verheffende,  liepen  wy 
noch  door  't  nau  inde  bocht  van  Sicilien,  en  setten  't  die  nacht  al- 
daer  by  een  Fransman,  die  uyt  de  Arschepelago  quam  en  naer  Na- 
pels wilde. 

Den  30  dito  lichten  wij  ons  Ancker,  en  quamen  den  23  dito  3)  by 
't  Eylandt  van  Elb,  liepen  dicht  bij  Port-Ferare  en  Porto-Longe 
heen,  en  saegen  de  vaste  kust  Porto-Harculis  4). 

1)  Schooverzeil :  het  onderste  zeil  van  den  grooten  mast. 

2)  De  hertog  van  Ossuna,  onderkoning  van  Napels  van  1616  tot  1620. 

3)  Dit  moet  een  fout  zijn  voor  „den  3  April". 

4)  Port'Ercole  benoorden  Civita  Vecchia.  De  volgorde  waarin  de  plaatsen  genoemd 
worden  is  zonderling,  daar  Port  'Ercole  gezien  moet  zijn  lang  vóór  Porto  Ferrajo. 


i6 

1 

1619        Den  8  April  arriveerden  wy  voor  de  Stadt  van  Liornen  oft  Livorne,       { 
^^^   ^'  om  te  sien  wat  bescheyd  wy  daer  vinden  souden,  en  vernamen  dat 
onse  Macker  de  Salm  ^)  die  onse  Tarwe  ghelijck  voor  verhaelt  is  ^), 
hier  daeghs  te  voren  noch  op  de  Reede  gelegen  had,  en  alsdoen        i 
hier  eerst  van  daen  gescheyden  om  na  Genua  te  gaen,  en  ick  aen 
Landt  zijnde  beweerden  3)  daer  die  nacht. 

Den  1 5  dito  aen  boort  komende  lichten  wy  ons  Ancker,  gingen  't 
zeyl,  en  arriveerden  den  27  April  voor  Genua,  alwaer  ick  niet  als 
voor  mijn  eygen  lijf  Prattica  verkreegh,  en  most  mijn  naeckend  uyt- 
trecken,  en  sy  namen  de  kleederen  die  ickuyt-getrocken  had  met  een 
Tange,  en  gavense  mijn  Maets  om  weder  met  de  Boot  aan  boord  te  [n.] 
brengen.  Dit  gheschiede  om  anders  geen  oorsaecke,  als  dat  de  Ita- 
liaenders  soo  banghe  voor  Peste  of  and're  vyerighe  Sieckten  zijn,  de 
Matroosen  mosten  binnen  veertigh  dagen  geen  Landt  betreden,  en 
't  Schip  van  sijn  ladinge  ontlost  zijnde  quamen  doen  aen  Landt. 
Wy  bevonden  hier  veel  Noord-Hollandsche  Schepen,  nevens  de 
Vloot  die  in  Texel  mijn  om  mijn  kleyne  defentie  in  haer  Compeny 
niet  begeerden  te  nemen,  dese  hadden  door  contrarie  Windt  soo  lang 
in  Texel  gheleghen,  datse  hier  nu  eerst  aen-quamen. 

Den  4)  May  mijn  Waren  hier  gelost  hebbende,  daer  de  Maend  van 
April  mede  heen  gheloopen  was,  lichten  wy  ons  Anckersmetonsses 
Schepen  om  nae  Alicanten  te  loopen,  en  drie  dagen  van  Genua  ghe- 
weest  zijnde,  gheschiede  een  jammer  ongeluck  op  mijn  Schip,  also 
een  Passagier  (van  Venetië  van  geboorte)  sijn  gevoegh  doen  wilde, 
hij  in  plaets  van  in  't  Galioen  te  gaen  ginck  op  de  zijde  van  't  Schip 
sitten,  en  hielt  hem  aen  een  Toutjen  van  een  Gotelinghs-poort,  welck 
knoop  van  't  Toutjen  doorslippende  viel  in  Zee,  en  alsoo  't  avond 
was  smeeten  wy  het  Schip  wel  op  de  ly,  en  setten  het  Boot  uyt  om 
hem  te  salveeren,  doch  konden  hem  niet  krijgen,  sodat  de  Jongman 
onnosel  verdronck. 

Den  5  Junij  arriveerden  wy  voor  Allicanten,  daer  wy  datelyck 
Prattica  kregen,  maer  alsoo  daer  niet  te  doen  viel,  resolveerden  wy 
tot  AUematten  5)  ons  Schip  met  Sout  te  laden  en  na  't  Vaderlandt  te 
zeylen. 

Den  7  dito  lichten  wy  ons  Ancker,  en  quamen  savonts  voor  Alle- 

i)     De  Vries   brengt  hier  den   naam  van  den  schipper  op  het  schip  over. 

2)  Hier  schijnt  te  zijn  uitgevallen :  „overgenomen  had",  of  iets  dergelijks. 

3)  Overnachtte. 

4)  De  datum  niet  ingevuld. 

5)  Thans  op  de  kaarten  voorkomende  als  Guardamar  naar  den  naam  van  het  eenige 
regels  verder  voorkomende  kasteel. 


matten,  alwaer  een  kleyn  Vleckjen  oft  Casteeltje  bemuert  is  genaemt  1619 
Guar  de  Maer.  -^""^  ''* 

Den  25  dito  wel  geladen  zijndelichtenonsAncker,zeylden  weder 
na  Alicanten  om  onse  Compeny  te  verwachten,  en  namen  daer  on- 
dertusscheneenigeStuckgoederen  in,  om  tot  Amsterdam  tebestellen. 

Den  28  dito  arriveerden  hier  een  Schip  van  Hoorn  ghenaemt  de 
Wigge,  waerby  wy  verstonden  dat  Jan  van  Olden-Barneveld  in 
's  Gravenhaghe  op  't  Binnen-Hofonthalst  was,  alsoo  hy  (door  toe- 
doen vande  Arminiaenen)  het  Landt  socht  in  een  Bloedbat  te  stellen, 
en  Prins  Maurits  van  Orange  (die  sijn  leven  voor  de  Landen  ghe- 
waeght  had)  sijn  Authoriteyt  te  benemen,  schoon  hy  en  sy  wel  wisten 
dat  Prince  Wilhelmus  dese  Landen  op  sijn  eyghen  Beurs,  met  een 
Leger  van  duysenden  Mannen  geassisteert  heeft,  en  om  't  welvaren 
vandien  soo  deerlijck  vermoort  was,  't  schijnt  dat  dese  met  Prins 
Maurits  meenden  te  leven  om  het  Land  op  een  ander  voet  te  bren- 
gen, als  de  Spanjaerden  met  sijn  Heer  Vader  Prins  Willem  gedaen 
hadden,  doch  Godt  zy  gedanckt  dat  de  quaetdoenders  loon  na  wer- 
cken  kregen. 

Den  2  Julij  ons  Ancker  gelicht  zijnde,  arriveerden  den  18  dito 
voor  Mallegam  met  de  gheheele  Vloot,  alwaer  wy  veel  Schepen 
vonden  om  nieuwe  Pieter  Semues  ^)  te  laden  tegens  de  Vandange. 

Den  20  dito  gingen  wy  met  ons  ses  Schepen  weder  't  zeyl. 

Den  22  dito  passeerden  wy  't  nau  vande  Straet  oft  anders  de 
enghte  van  Gibralter. 

Den  28  dito  ontmoeten  ons  AlbertCornelisz.  't  Hoen 2),  en  was  de 
eerste  reyse  die  hy  deed'  na  dat  hy  Capiteyn  geworden  was,  had  een 
nieuw  Staten-Schip  ghenaemt  de  Griffoen,  waer  by  noch  tweeStaten- 
Schepen  van  Amsterdam  waren  :  de  Capiteyn  van  't  eene  Schip  was 
genaemt  Kleynsorgh,  en  den  ander  Schaef.  Capiteyn  't  Hoen  had 
een  kleyn  Engels  Roovertjen  genomen  en  tot  Lisbona  verkocht, 
alwaer  doen  den  Coninck  van  Spanjen  met  twaelf  Galeyen  was ; 
scheyden  met  verscheyden  eerschooten  van  malkander. 

Den  30  dito,  alsoo  wy  met  ons  twee  Schepen  niet  wel  van  Vic- 
tualie versien  waren,  en  dat  de  Reys  wat  langer  door  de  stilte  als 
anders  duerden,  resolveerden  wy  onse  Mackers  eens  aen  te  spreken, 
die  haer  altijd  hadde  laten  verluyden  soo  ons  yet  ghebrack,  datse 


i)    Pedro  Ximenes  (de  bekende  wijn). 

2)  Die  met  andere  oorlogsschepen  op  weg  was  naar  de  Middellandsche  Zee  tegen  de 
Turksche  roovers ;  zie  Heeringa,  Levantsche  Handel  I,  808 — '09.  —  't  Hoen  was  een 
officier  der  admiraliteit  van  het  Noorderkwartier  en  blijkbaar  een  kennis  van  de  Vries. 

2 


i8 

1619  voor  ons  genoegh  over  hadden,  souden  anders  te  Mallegam  spijse 
"'"' ^°'ghenoegh  hebben  konnen  bekomen,  gaven  nu  tot  een  antwoordt, 
als  ons  de  noot  uytwendigh  aenquam  soo  soudense  ons  bysetten, 
waerover  wy  qualijck  noeghden,  en  haer  tot  antwoordt  gaven  dat 
het  ons  niet  goedt  docht  op  sulcken  voet  by  haer  te  blijven,  resol- 
veerden en  gingen  met  ons  tweeen  van  haer  af,  omdat  onse  Schepen 
veel  harder  zeylden :  mijn  Mede-macker  was  Reyer  Jansz.  ^)  inde 
wandelinge  dicke  Reyer  van  Oosthuysen  genaemt. 

Den  6  Augustij  schooten  wy  de  hooghten  van  drie-en-veertigh 
graden,  en  gisten  ontrent  hondert-en-vijftigh  mijlen  van  Caep  de 
Venster  2)  te  wesen,  smiddaeghs  de  Koek  schaffende,  komter  een  van 
onse  Matroosen  en  seght  twee  zeylen  te  loevert  van  ons  te  sien,  die 
voor  Windt  op  ons  af  quamen,  alsoo  wy  by  de  Windt  zeylden, 
de  Windt  zijnde  uyt  het  Noord- Westen.  lek  ginck  datelijck  uyt  de 
Galderij,  ende  belasten  terstond  de  Vlagh  van  boven  te  laten  weyen, 
mijn  Macker  Reyer  lietse  van  voren  weyen,  en  maeckte  een  strate- 
gema  als  of  ick  Admirael  en  mijn  Macker  Vice-  Admirael  was,  wy 
lieten  de  Marzeyls  loopen  en  't  Grootzeyl  opgyen,  en  setten  Mutsen, 
Hoede,  ende  Karpoesens)  op  de  Caveen-Navels  4),  't  welck  hem  ver- 
toonde als  of  't  schip  vol  Volck  was,  en  alsoo  ick  niet  meer  als  thien 
lichte  Stucken  had,  doch  meer  Poorten,  en  't  Schip  van  aensien  wel 
acht-en-twintigh  Stucken  voerden,  liet  ick  de  Poorten  inde  Hut  als 
anders  half  open  setten,  ghelijck  offer  mede  Stucken  voor  stonden : 
mijn  Stierman  Pieter  Barentsz.  Dorreveldt  die  naderhand  noch  Capi- 
teyn  wierdt,  een  goet Trompetter  zijnde,  gingh  met  sijn  drieën  achter 
op  de  Hut  staen  met  de  Trompet  inde  handt.  Dese  twee  Schepen 
by  ons  komende  waren  kloecke  Turcksche  Schepen,  ende  de  minst 
nae  onse  gissingh  wel  met  vier-en-twintigh  Stucken  versien.  Sy 
merckende  dat  wy  haer  als  onverseert  met  ons  tweeen  inwachten, 
soo  liet  de  voorste  sijn  Marzeyls  loopen  en  schoot  by  de  Windt,  ver- 
preyden  sijn  Macker,  en  hem  gesproken  hebbende  hijsten  sijn  Mar- 
zeyls weder  op,  en  liepen  t'samen  achter  ons  om,  en  d'eene  schoot 
een  schoot  te  loevert  uijt,  als  oft  hy  segghen  wilde  vaert  met  vreden, 
wy  sien  geen  kans  U  eenighe  molest  aen  te  doen.  't  Waer  saecke 
datse  ons  aen  boort  ghekomen  hadden,  souden  ons  heel  licht  hebben 


1)  Hij   werd   10  Jan.  1621,  met  tarwe  geladen,  door  de  roovers  te  Algiers  binnen- 
gebracht (Heeringa  I,  1044). 

2)  Finisterre. 

3)  Karpoets:  bonten  muts,  zooals  de  matrozen  die  dragen. 

4)  Bedoeld  is:  karveelnagels  (houten  of  ijzeren  nagels  om  touwwerk  aan  te  beleggen). 


19 

konncn  nemen,  want  wy  meer  moet  en  couragie  betoonde  als  onse   1619 
macht  was,  wy  toonden  ons  Manlijck,  maer  waren  vrolijck, en  danck-    "^" 
ten  Godt  datse  door-gingen. 

Den  15  dito  quamen  wy  teghen  den  avondt  ontrent  Lesaert  O,  en 
hadden  daeghs  te  voren  grondt  geworpen,  quamen  hier  in  een  Vloot 
Frans-vaerders  die  te  loevert  van  ons  kronghen^),  en  twee  uyren  daer 
na  (alsoo  't  lichte  Maen  was)  soo  hielden  al  de  Schepen  weder  ach- 
ter ons  om,  waerover  wy  verwondert  waren,  en  een  van  die  Schepen 
verpreyden  ons,  en  versocht  dat  wy  geliefde  een  weynigh  op  haer  te 
passen,  alsoo  sy  altemael  slechte  Schepen  waren  en  gheen  Schut 
voerden :  datter  een  quaet  Schip  inde  Vloot  quam,  dat  haer  drongh 
om  onder  onse  bescherminge  te  komen.  Eyndelijck  quam  dit  on- 
[13].  bekent  Schip  mede  by  ons  en  met  een  ruyme  schoot  op  mijn  af 
loopen,  ick  riep  hem  toe  waent  Schip?  hy  antwoort  Pieter  Jansz.van 
Monnekedam ;  hy  riep  waent  jou  ?  ick  riep  van  Hoorn,  niet  te  min 
hy  hield  al  op  ons  toe,  ghelijck  oft  hy  aen  boort  socht  te  wesen.  Ick 
belasten  de  Trompetter  terstondt  achter  op  te  loopen,  en  riep  dat 
hy  achter  om  houden  sou  oft  ick  souder  in  schieten  :  't  scheen  oft  hy 
daer  niet  nae  en  luisterden,  ick  liet  stracx  vyer  geven  en  schoot 
dwars  door  sijn  Schip.  Hy  begon  te  schelden  en  riep  ghy  Hoornsche 
Arminiaensche  Joden,  sult  ghy  soo  stracx  schieten  ?  Ick  riep  hem 
toe  hy  soude  meer  op  sulcken  wijs  by  mijn  komen,  had  ick  hem  nu 
een  schoot  ghegeven  woud  hem  alsdan  de  geheele  laegh  wel  gheven, 
want  men  inder  nacht  niemandt  vertrouwen  mach.  Hy  was  beter 
gemonteert  als  ick,  en  wou  na  Mallegam,  scheyde  van  ons  af,  en  wy 
verstonden  dattet  weynigh  scheelden,  oft  de  schoot  die  dwars  door 
de  Combuys  ginck  sou  twee  Man  mede  genomen  hebben. 

Den  18  dito  arriveerden  wy  tot  Playmuyden  op  de  Voert  3),  daer 
ick  mijn  Volck  het  beste  Brood  gaf  dat  in  't  Schip  was,  voer  terstond 
met  de  Boot  aen  Landt  om  Victualie  te  koopen,  en  ick  danckten  al- 
hier mijn  Barbier  af,  welcke  ick  op  myn  uyt-reys  hier  ghehuert  had, 
lichten  dien  selven  avondt  weder  het  Ancker  om  na  Texel  te  gaen. 

Den  26  dito  arriveerde  ick  met  mijn  Schip  in  Texel,  nadat  ick  elf 
maenden  en  twee  dagen  uyt-geweest  was.  Ick  voer  met  de  Loots 
aen  Landt  en  vertrock  na  Hoorn,  en  eenige  dagen  daerna  tot  Am- 
sterdam, alwaer  Daniel  Colpijn  ende  Jan  Bonoeyt  beyde  Koopluy- 


1)  Kaap  Lizard. 

2)  Krengen:   een  schip  doen  overhellen  ten  einde  aan  eene  zijde  eenige  bewerking 
te  verrichten. 

3)  Eng.  „ford". 


20 

i6i9  den,  die  my  op  myn  uyt-reys  bevracht  hadden,  op  mijn  versochten 
"^*  ^  '  dit  Schip  te  verkoopen,  en  een  grooter  Schip  maken  te  laten  dat 
beter  van  defentie  was,  om  daer  mijn  eygen  Koopmanschap  mede 
te  doen.  Hoewel  ick  daerin  niet  wel  resolveren  kond',  soo  hebben  sy 
mijn  een  nieuw  Schip  laten  timmeren,  om  daer  (als  voorseydt  is) 
mijn  eygen  Koopmanschap  mede  te  doen ;  en  alsoo  sy  wel  wisten  dat 
ick  van  kindsbeenen  de  Koopmanschap  (so  hier  als  in  Vranckrijck) 
byder  hand  gehad  hadde,  en  daer  wel  in  gheoeffent  was,  soo  vonden 
sy  goedt  alst  Schip  ghemaeckt  was,  mijn  hetgeen  hier  te  Lande  noyt 
gepractiseert  was  op  te  leggen  en  in  't  werck  te  stellen,  dat  is  dat  ick 
na  Terre-Nove  soude  zeylen  en  't  Schip  vol  Vis  laden,  en  daermede 
na  Italien  gaen,  hetwelck  ick  aennam,  en  sette  met  bewillinghe  van 
de  Vrunden  een  ander  goedt  Vrundt  op  ^t  Schip,  dat  ick  te  voren 
ge  voert  had. 


CtoeeöE  ©apaigilE, 

ofte 
^ftE^cörtjbingBc  ban  mijn  iÜEu^  na  ^acra^4§oba,  ^taïien,  enbc 
taEber  na  JgebErïantit,  haat  teucantre  tn  btEEmbe  boarballEii 
tE0En  bpaiibEii  ai^  anbEti^  niyti  baorgEftoniEU  3ijti,  op  be<^e  ïfiEpjs 
^cf^ippet  EU  ï^oopinan  b)E<^EnbE. 


TWEEDE  VOYAGIE,  ofte  beschrij. 

VINGHE  VAN  MIJN  REYS  NA  TARRA-NOVA,  ITA- 
LIEN,  ENDE  WEDER  NA  NEDERLANDT,  WAT  REN- 
CONTRE EN  VREEMDE  VOORVALLEN  TEGENS 
WANDEN  ALS  ANDERS  MIJN  VOORGEKOMEN  ZIJN, 
OP  DESE  REYS  SCHIPPER  EN  KOOPMAN  WESENDE. 

In  't  Jaer  1620  den  10  Junij  zeylden  wy  uyt  Texel,  en  arriveer- 
den den  13  dito  onder  Portlandt  ten  Ancker,  alwaer  ick  met  de 
Boot  aen  Landt  voer,  en  vertoonde  mijn  Pas  in  't  Casteel  dat  daer 
leyt,  'sanderendaegh  voer  ick  na  een  kleyn  Stedeken  genaemt  Wey- 
muyden,  dit  Stedeken  is  hier  dicht  by,  en  kocht  daer  drie  Gotelin- 
gen die  ick  by  nacht  aen  boort  kreegh.  Hier  is  een  Ty-haven,  van 
waer  veel  Visschers  na  Terra-Nova  varen ;  nam  hier  verscheyden 
Brieven  van  daen,  om  in  Terra-Nova  aende  Visschers  te  bestellen, 
om  datse  Vis  aen  mijn  verkoopen  souden. 

Den  15  dito  lichten  wy  ons  Ancker,  en  quamen  den  16  dito  voor 
Portmuyden,  alwaer  ik  aen  Land  voer,  en  resolveerde  over  Land  na 
Pleymuyen  te  gaen,  ende  laten  mijn  Schip  volghe,  dewijl  ik  daer  wat 
te  verrichten  had,  hetwelck  ick  af  dacht  te  doen  eer  mijn  Schip  daer 
soud'  konnen  komen,  op  datmen  niet  tarderen  of  toeven  sou.  Ick 
was  een  nacht  in  'treysen  onderweegh,  en  vernachten  in  een  Dorp 
genaemt  Moerberie  ^ );  in  't  Dorp  komende  vondt  ick  niet  een  Huys  oft 
daer  stack  een  Wit-Vaentjen  uyt,  waer  over  ick  verwondert  zijnde, 
mijn  Waert  vraegde  wat  dit  bedieden  ?  De  Waert  gaf  mijn  tot  ant- 
woordt datse  Sijter  oft  Appeldranck  verkochten.  Ick  vraeghden  wie 
de  koopers  zijn,  alsoo  'taltemael  verkoopers  waren?  Hy  seyde  my, 
datse  de  beste  eerst  droncken  en  dan  de  slechste,  op  datse  om  't  Jaer 
alle  gheconsumeert  waren,  tegens  dat  de  nieuwe  Cijter  oft  Appel- 
dranck weder  uytquam. 

Den  18  dito  arriveerde  mijn  Schip  voor  Pleymuyen  op  de  Voert, 
daer  ick  doen  van  alles  gereet  ghemaeckt  hadden,  nevens  drie  Gote- 
lingen die  ick  daer  mede  kocht  en  aen  boort  bracht. 

Den  2)  dito  hebben  wy  ons  Ancker  ghelicht  en  gingen  't  zeyl,  om 
onse  Reyse  te  vervorderen  na  Terra-Nova. 


1)  Mulberry. 

2)  Niet  ingevuld. 


24 

i62o  Den  22  dito  passeerden  wy  Engelandt,  ende  setten  onse  coers 

Juni  22.     -^gg^  |.gj^  Zuyden  en  West  aen,  tot  dat  wy  den  grooten  Banck  van 
Terra-Nova  ontmoeten  souden. 

Den  30  dito  ontmoeten  ons  sulcken  Maelstroom,  dat  het  onmoogh- 
lijck  was  om  te  vernemen  wat  coers  datse  liep. 

Den  10  Julius  ontmoeten  ons  een  Scheepjen  van  ontrent  tsestigh 
lasten,  komende  uyt  Nieuw-Engelandt,  en  had  daer  op  de  Visscherij 
gheweest,  was  van  Pleymuyden  in  Engelandt. 

Den  18  dito  sagen  wy  eenen  hoogen  IJsbergh,  scheen  eerst  een 
Schip  te  wesen,  doch  nader  komende  bevonden  met  verwonderingh 
sijn  hoogte,  het  scheen  ons  onmogelijck  op  de  hoogte  van  seven-en- 
veertigh  graden  en  in  Julius  hier  Ijs  te  ontmoeten. 

Den  25  dito  wierpen  wy  op  de  Banck  van  Terra-Nova  grondt  op 
seven-en-twintigh  vadem,  ende  begonsten  't  overal  vol  Schepen  te 
sien,  die  daer  lagen  en  visten  na  Cabbeljau,  waer  wy  na  toe  hepen 
om  te  verpreyen,  maer  mijn  voor  gheen  Visser  aensiende  wilden 
mijn  komste  niet  verwachten,  en  ginghen  wech.  Onder  allen  bleefifer 
een  legghen,  dicht  by  hem  komende  maeckte  mede  Zeyl,  maer  had 
te  langh  gheleghen,  want  ick  hem  in-zeylden.  lek  wenckte  hem  om 
sijn  Marseyl  te  strijcken,  doch  wilde  niet  luysteren,  doe  liet  ick  met 
een  van  mijn  Boegh-stucken  vyer  gheven,  en  schooten  hem  door  sijn 
groote  Marzeyl ;  doen  liet  hy  't  datelijck  strijcken,  ende  wy  verprey- 
den  hem  en  vraeghden  op  wat  hooghte  dat  hy  lagh  en  viste ;  gaf  tot 
antwoordt  dat  hy  in  acht  dagen  geen  hooghten  gehad  hadde,  over- 
mits het  op  dese  Banck  altijdt  mistigh  weder  is.  Hy  liet  ons  met  sijn 
Lootlijn  thien  a  twaelf  Cabbeljauwen  achter  uyt  slepen,  die  wy  in-  [15. 
haelden,  en  bonden  daer  weder  twee  a  drie  stucken  Speek  en  Vlees 
aen,  soodat  wy  hem  syn  Cabbeljauwen  wel  betaelden,  en  lieten  hem 
varen. 

Den  29  dito  'snachts  quamen  wy  te  vervallen  op  de  Kust  van 
Terra-Nova,  en  alsoo  ick  op  de  wacht  gingh  wandelen  warender 
twee  Maets  die  voor  uyt-keken ;  ick  hoorde  een  Pingowijns-vogel, 
met  een  riep  een  vande  uytkijckers  dattet^)  een  Enghelsman  was, 
schoor,  schoor  2),  daer  ick  in  verschrickte,  en  vraegde  hem  waer  het 
Land  was?  hij  riep  in  ly.  Ick  sprack  tegens  de  Man  te  Roer,  dat  hy 
het  Roer  in  ly  aen  boordt  leggen  sou  om  overstaegh  te  komen, 
'twelk  hy  dede,  en  't  Schip  dreyde  tot  aller  ghelucken.  Ick  ginck 
achter  om  het  Marzeyl  om  te  brassen,  en  stiet  met  een  op  de  Hut  dat 

i)    Die  een. 

2)    Shore!  shore! 


k 


25 

de  Stierman  uytquam,  en  so  ras  alst  Schip  gedreyt  was  kregen  wy  1620 
een  stortingh  van  de  Landzee,  soo  dat  het  niet  nader  en  diende  sou--'"  '  *^' 
den  wy  Schip,  goedt,  en  leven  behouden ;  wy  Heten  't  contrarij  uyt- 
staen  als  wy  't  ingeloopen  waren,  en  'sanderendaeghs  wenden  wy 
't  weder  met  den  dagheraet,  om  te  sien  waer  wy  'snachts  geweest 
waren,  en  bevonden  't  drie  hooghe  Klippen  te  wesen  ;  in  ghevallen 
wy  daer  tegens  aen  gekomen  hadden,  souder  Kat  noch  Hond  af  ge- 
komen hebben,wy  saghenhier  menighte  van  Bosscheysche 'jSloepen, 
die  voor  ons  schuwden  en  meenden  dat  wij  Vrybuyters  waren :  wy 
versprakender  ten  lesten  een,  die  ons  seyde  inde  Bey  van  Plessanse  2) 
te  wesen,  daer  de  Baskens  visten :  hy  was  schou  voor  ons  en  wilde 
niet  aen  boort  komen,  roeyde  voor  ons  over,  wy  meynde  dat  hy  aen 
Boort  komen  soude,  maer  hielden  haer  Fock  op  de  Mast,  en  een 
stuck  van  ons  te  loevert  zijnde,  vergat  het  wederom  komen  en  ginck 
deur ;  was  hier  alle  dagen  seer  mistigh,  wy  setten  onze  coers  na  Capo- 
Rase  3),  om  by  de  Engelsche  te  komen. 

Den  2  Augustij,  met  een  stil,  moy,  lieflijck  Weder,  sagen  wij  Capo 
de  Rasso. 

Den  4  dito  liepen  wy  nae  de  wal,  quamen  in  een  Bey  genaemt 
Cappelinge  4),  waer  by  een  5)  leyt  genaemt  Ferrelandt,  daer  vonden 
wy  seven  a  acht  Vissers,  daer  wy  Vis  van  meynden  te  koopen,  maer 
hadden  haer  Vis  al  verkocht.  lek  nam  een  van  haer  Vis-sloepen  die 
op  de  Bosscheyse  manier  ghemaeckt  zijn,  en  heel  veerdigh  om  mede 
te  roeyen,  ik  roeyde  daer  mede  langs  de  Kust,  welcke  Kust  veel 
Beyen  en  Havens  heeft,  daer  de  Vissers  haer  met  haer  Schepen  in 
onthouden.  lek  veel  van  dese  Havens  gevisiteert  hebbende,  keerde 
weder  na  mijn  Schip,  alwaer  ick  den  thienden  weder  in-quam ;  hier 
lagh  nevens  mijn  een  Bootjen  van  vijftigh  a  tsestigh  last  met  ses  Go- 
telinghen, 't  welck  met  Toeback  uyt  de  Verginies  quam,  om  hier 
Toback  aen  Vis  te  ruylen. 

Den  12  dito  lichten  wij  ons  Ancker,  en  quamen  in  een  Haven 
ghenaemtSint-Jans-haven,daer  laghen  wel  sestien  Vissers-Schepen, 
waer  mede  ick  handelde  en  mijn  Geldt  besteden.  Dese  Haven  is  nau 
om  in  te  zeylen,  en  daar  leggen  twee  Klippen  boven  Water,  soo  dat 
mense  schouwen  kan.   De  Haven  is  van  binnen  soo  ruym  en  soo 


1)  Biscaysche. 

2)  Placentia  Bay.  , 

3)  Cape  Race. 

4)  Caplin  Bay. 

5)  Hier  schijnt  een  woord  uitgelaten;  „land"  of  iets  dergelijks. 


26 

i62o.  breedt,  datter  wel  hondert  Schepen  in  legghen  moghen,  en  loopt  soo 
"^*  ^^'  veer  in  't  Landt  datmen  geen  Zee  en  siet.  Dese  Vissers-Schepen 
leggen  sonder  eenigh  Mensch  in  te  wesen  soo  lanck  als  sy  Vissen, 
met  haer  Zeylen  deckense  haer  Schuyten  die  sy  Stagres^^)  noemen, 
en  op  't  Landt  leggen,  en  zijn  veerthien  a  vijfthien  voet  over  't  Wa- 
ter gebouwt,  om  als  haer  Sloepen  vol  Vis  zijn  die  daer  mede  te  los- 
sen. Terwijl  wij  hier  laghen  wierter  een  Beer  in  een  strick  ghevan-  [i6.] 
ghen,  die  met  een  wup  om  hoogh  wupte  en  bleef  soo  hangen,  die  de 
Vissers  met  Roers  en  Piecken  doorschooten,  en  staken  soo  lange  [tot] 
hy  doodt  was,sy  leyden  hem  in  'tSout  en  aten  hem,  ick  ater  selfs  mede 
af;  noch  wierter  een  ghevangen  oft  vingh  hem  en  doorschoot  hem 
selfs,  en  geschiede  op  dese  manier :  Sy  leyden  een  gheladen  Roer 
voor  die  plaets  daer  dese  Beer  alle  nachten  gewend  was  Traen  te 
komen  slicken,  sy  deden  aende  Haen  van  't  Roer  een  kleynToutjen, 
en  aen  het  eynde  van'tToutjen  een  stuckVis,  welckeVishij  meende 
voor  een  goedt  aes  na  hem  te  trecken,  doch  daer  aen  treckende 
ginck  het  Roer  af,  en  het  Loot  vloog  hem  inde  borst  dat  het  achter 
weer  uyt  quam,  ick  heb  dit  selfs  gesien.  Dit  Eylandt  is  ontrent  soo 
groot  als  Engelandt  en  is  vol  Bosschagie  van  Bereken,  Grenen,  en 
Vierenbomen,  de  Vruchten  die  ick  hier  sag  waren  anders  niet  als 
Aerdebeyen  ende  Blauwe-bessen,  dit  Eylandt  is  als  voor  verhaelt 
vol  Havens  en  Beyen,  waer  in  alle  Jaren  wel  vier  a  vijf-hondert  Vis- 
sers zijn,  soo  Engelsche,  Fransche,  als  Bosscheyers,  de  Engelsche 
vissen  aende  middelste  Kust  van  't  Eylandt,  de  Fransche  en  Bos- 
scheyers vissen  d'eene  aende  Zuyd,  d'ander  aende  Noord-kant  van 
't  Eylandt.  Dese  Kust  is  vol  Vis,  en  is  altemael  Cabbeljau,  die  sy 
droghen  om  na  Italien  te  voeren,  en  in  Spanjen,  Vranckrijck,  ja  in 
Engelandt  selfs  veel  eten,  en  consumeerense  in  plaets  van  datmen 
inde  Nederlanden  Stock-vis  eet ;  daer  is  inde  varsche  Ravieren  veel 
Salm.  Terwijl  wy  hier  laghen  quammer  een  Sloep  vande  Noord  in 
dese  Haven,  die  ons  verhaelden  datter  om  de  Noord  op  een  plaets 
ghenaemt  Parlekan^),  met  een  treek  vijfthien-hondert  Salmen  ghe- 
vanghen  waren,  soo  dat  het  Net  door  de  menighte  soo  swaer  was, 
datse  't  selve  naulijcx  aen  Land  wisten  te  krijgen ;  dit  ist  geen  dat 
ick  van  dit  Landt  weet  te  schrijven. 

Den  10  September  lichten  wy  ons  Anckers,  en  gingen  met  ons 
vijven  inCompeny  'tzeyl,  onder  ons  was  eenCarviel  van  Avere  3)  in 


i)    Dit  woord  weet  ik  niet  terecht  te  brengen. 

2)  Niet  te  identificeeren. 

3)  Aveiro  bezuiden  Oporto. 


27 

Poortegael,buyten  komende  quamender  noch  twee  Schepen  by  ons   1620 
waervan  d'eene  met  acht  Stucken,  daer  Schipper  op  was  Mr.  Geer-   ^^**  ^°' 
ner^)  van  Londen,  den  ander  gemonteert  met  thien  Stucken,  genaemt 
Mr.  Focks. 

Den  30  dito  kregen  wy  de  Kaep  St.  Vincent  in  't  ghesicht,  hier 
scheyden  eenighc  kleyneScheepkens  die  naKalis^)  wilde  van  ons  af. 

Den  3  October  passeerden  wy  het  Nau  vande  Straeta),  alwaer  ons 
eenighe  Schepen  ranscontreerde  vanden  Admirael  vanden  Coninck 
van  Spanjen,  wekken  wy  verpreyden. 

Den  6  dito  quamen  wy  's  nachts  by  Caep  de  Mollo,  alwaer  de 
rest  van  onse  Compeny  van  ons  scheyden  die  na  Mallegom  wilden  : 
doen  het  begon  te  dagen  sagen  wy  achtien  schepen  in  ly  van  ons, 
waerop  wy  aen  loefden  om  de  wal  te  naderen,  alsoo  de  Windt  uyt 
de  wal  was,  ghelijcke  hier  ghemeenlijck  's  nachts  en  smorgens  is. 
De  voorste  van  dese  Vloot  liet  sijn  Marzeyls  loopen  om  zijn  Admi- 
rael te  verpreyen,  die  midden  onder  de  ander  Schepen  lagh,  en  had 
twee  Bramzeyls  boven  malkander,  waeruyt  wy  presumtie  kreghen 
dat  het  Turcken  waren,  alsoo  ick  wel  had  hooren  segghen  datse  de 
groote  Sinter-Claes  van  St.  Malo4)  genomen  hadden,  en  dat  die  twee 
Bramzeyls  boven  den  ander  voerden  :  wy  lieten  't  de  Bey  van  Mal- 
lega  wat  in  staen,  en  daer  onder  de  wal  komende,  ontmoeten  ons 
Veness)  by  Hoorn  van  daen,  daer  Schipper  op  was  Pauwels,  quam 
[17.]  tegens  ons  over  loopen,  dicht  bij  ons  komende  kond  de  loef  niet  van 
ons  krijgen,  begonst  daerom  voor  de  Windt  na  de  wal  te  houden ;  wy 
merckte  dat  hy  voor  ons  vervaert  was,  soo  baelden  wy  de  Fock  op 
de  Mast  en  lieten  hem  boven  ons  zeylen,  ende  wy  verpreyden  hem : 
hy  riep  ons  toe  dat  wy  daer  een  schoone  dans  ontsprongen  waren, 
alsoo  dese  achtien  Turcken  hem  wel  twee  dagen  voor  Venes-Malga^) 
onder  de  wal  gehouden  hadden,  en  hem  soo  dicht  op  de  wal  dron- 
gen, dat  hy  naulijcks  twee  voet  Waters  onder  de  Kiel  hadde.  Wy 
scheyden  alsoo  vanden  anderen,  beyde  door  de  masen  van  dit  Net 
gedroopen  zijnde,  en  alsoo  het  stilletjens  was  soo  lagen  wy  wat  en 
dreven  inde  Bey  van  Mallegam.  Tegens  den  avondt  quamen  die  twee 


i)    Gardiner? 

2)  Cadix. 

3)  Van  Gibraltar. 

4)  De  schepen  van  St.-Malo  waren  wegens  hun  grootte  bekend  (vgl.  Heeringa  I,  830). 

5)  Deze  plaats  is  corrupt.  Men  zal  moeten  verstaan;  „ontmoeten  ons  bij  Venes  een 
schip  van  Hoorn  vandaan,  daar  schipper  op  was"  enz.  Met  Venes  is  dan  bedoeld  Velez 
Malaga,  eene  plaats  een  eindweegs  ten  oosten  van  Malaga. 

6)  Zie  de  vorige  noot. 


28 

i62o.  Engelse  Schepen  weder  by  ons,  die  's  nachts  te  voren  van  ons  ge- 
^^*'  ^'  scheyden  waren,  hadden  te  Mallegam  aen  Landt  geweest,  en  hadden 
ordre  bekomen  om  voorts  na  Marcilien  te  gaen ;  wy  bespraken  goede 
Compeny  met  den  anderen  te  houden.  Daerna  quamen  der  noch  twee 
Fransche  Schepen  vande  Reede  van  Mallega,  die  ick  mede  verprey- 
den,  sy  vraegden  waer  ick  van  daen  quam  ?  riep  uyt  Terra-Nova ; 
sy  dit  hoorende  joegen  terstondt  al  haer  Volck  om  laegh  om  teghen 
mijn  te  slaen,  wantse  mijn  niet  toe-vertrouden,  en  meynden  dat  ick 
een  Turck  was,  verwondert  zijnde  van  't  antwoordt  dat  ick  (als  ge- 
seydt  is)  van  Terra-Nova  riep,  want  het  noyt  by  haer  gehoort  was, 
dat  Schepen  uyt  Holland  op  Terra-Nova  voeren,  en  meackten  haer 
onbragieus.  Ick  riep  haer  toe  terwijl  haer  Boot  noch  achter  aen 
sleepten,  dat  sy  eens  overkomen  souden,  doch  gaven  tot  antwoordt 
dat  sy  niet  uyt  't  Schip  quamen,  dat  men  maer  goede  compeny  met 
den  anderen  houden  soude. 

Den  10  dito  smorgens  met  het  rijsen  vande  Son,  sagen  wy  acht 
Schepen  onder  de  wal,  die  met  koelten  op  ons  toe-quamen,  en  wy 
dreven  in  stilte.  Ick  liet  de  Stuerman  het  Gebedt  doen  en  wy  songen  den 
hondert-en-veertighsten  Psalm  i),  dat  ghedaen  zijnde  liet  ick  mijn 
Volck  Wijn  schencken,  en  sprack  dat  een  yder  hem  selfs  geliefde  te 
kennen,  ende  datse  nu  diende  te  betoonen  datse  Mannen  waren,  dat 
ick  wat  mijn  aenginck  haer  als  een  Soldaet  en  goet  Schipper  voor- 
gaen  soude,  daer  warender  twee  die  te  voren  ten  Oorlogh  ghevaren 
hadden, welcke  begonnen  te  krijten, en  hadden  tevoren  altijdt vech- 
ters en  smijters  tegen  de  ander  Maets  geweest,  en  wouden  de  Maets 
altijdt  met  de  Messen  te  lijf,  't  scheen  ofse  drie  Man  seven  armen 
afgheslagen  souden  hebben,  en  waren  nu  de  blootste  guylen. 
Ick  stondt  boven  en  riep,  neemt  een  Deeghen  en  smeert  haer  nu 
de  ribben  eens,  slaet  die  Schelmen  met  de  Deegen  eens  te  degen  om 
de  ooren.  Doen  de  Turcken  by  ons  quamen  snedense  ons  Admirael 
(die  alsoo  hy  overstaegh  raeckte)  van  ons  af,  en  boordeerden  hem 
met  haer  drie  Schepen,  haer  Admirael  de  Veenboer  2)  en  noch  twee 
ander  Schepen,  en  also  ick  de  Prince-Vlagh  als  Vice-Admirael  van 
voren  het  wayen,  soo  quam  haer  Vice-Admirael  op  mijn  af  en  Het, 
een  Hoornsche  Vlagh  van  voren  wayen,  alsoo  sy  dit  Schip  eertijdts 


1)  „o  Heer  verlos  mij  uit  de  banden  —  Waarin  de  boo2e  mij  beknelt",  enz. 

2)  Een  Hollandsch  renegaat,  die  te  Algiers  den  naam  van  Soliman  Reis  voerde 
maar  bij  zijn  landsluiden  bekend  was  als  „de  Veenboer".  —  Zie  over  hem  Heeringa, 
Levantsche  Hatidel  I,  721  en  vervolgens.  —  Uit  bl.  738  aldaar  blijkt,  dat  hij  te  voren 
in  dienst  was  geweest  van  den  beruchten  Simon  Danser. 


29 

van  die  van  Hoorn  genomen  hadden,  en  was  gemonteert  met  28  1620. 
Stucken  en  250  Turcken,  daer  na  quammer  noch  een  groote  Fluyt 
met  33  Stucken  en  300  Eters,  en  was  de  Fluyt  van  Cornelis  Dam- 
misz.  van  Schiedam  *);  ick  sorgde  mede  overstaegh  te  raken  om  dat 
het  soo  stil  was.  Ick  riep  een  deel  van  mijn  Volck  boven,  doch  duer- 
den  wat  langh  eerse  quamen^), 

[,8.]  Den  trotse  Spaensche-Kust,  Almaseroens)  sal  tuygen 

Hoe  dat  acht  Turcken  ons  hier  meende  te  doen  buygen. 

Drie  Honden  sleepten  stracks  ons  Admirael  aen  kant, 

En  onsen  Admirael  die  raeckte  inde  brant: 
Den  Vice-Admiraeldie  quam  mijn  abordeeren, 
Benefifens  noch  een  Fluyt  om  mijn  te  overheeren, 

't  Scheelt  weinigh  of  ick  had  mee  overstaegh  geraeckt, 

Ick  riep  en  't  Volck  dat  heeft  haer  inde  Boot  gemaeckt, 
En  deed'  het  Schip  terstont  een  weynigh  om  boeghseeren, 
Doe  sprack  ick  Mannen  't  sa,  Godt  kan  de  kans  verkeeren  : 

Ick  braeckte  vyer  en  vlam,  en  gaf  haer  schoot  op  schoot, 

Totdat  't  Barbarys-Volck  alsulcken  strijdt  verdroot, 
Na  dat  van  's  morgens  af  wy  tot  den  avondt  vochten 
Hielp  Godt  ons  uyt  dien  strijdt  en  heel  beanghste  tochten : 

Den  Turcksen  Admirael  wiens  naem  den  Veenboer  was, 
[19,]  Bekocht  het  met  de  doodt  4)  juyst  op  dit  selve  pas. 

1)  Opgebracht  9  Mei  I620  (zie  Heeringa  I,  1043). 

2)  Onze  schipper  vervalt  hier  in  poëzie  ter  begeleiding  van  een  prentje  dat  het 
door  hem  bestane  gevecht  moet  voorstellen. 

3)  Almazzaron  iets  bewesten  Cartagena. 

4)  Dat  de  Veenboer  in  dit  gevecht  sneuvelde,  wordt  in  het  volgende  gedeelte  (in 
proza)  niet  met  zooveel  woorden  gezegd,  waar  alleen  staat  dat  hem  een  been  afge- 
schoten werd.  Het  blijkt  echter  met  zekerheid  uit  een  dagboek  gehouden  door  den 
Nederlandschen  consul  Wijnant  Keyser  te  Algiers  (bij  Heeringa  I,  822  vv.),  waaromtrent 
den  Veenboer  het  volgende  voorkomt: 

„Den  19  September  zijn  acht  principaele  roovers  uutgeloopen,  daer  Soliman  reys, 
alias  Veenboer,  admiraal  van  is ... . 

Den  16  October  is  ingecommen  een  sloupe  met  het  doode  lichaam  van  Soliman  reys, 
alias  Veenboer.  Heeft  gevochten  in  compagnie  van  8  Turcxse  schepen,  met  vijffcoop- 
vaerders,  waervan  een  genomen,  de  reste  ontloopen.  Men  seyt  een  Fransman  te  wesen, 
die  presumeere  van  St.  Malo,  alsoo  groot  is,  gelaeden  met  visch  ende  anders,  fijn 
lijwaet  ende  oock  geit  in  dobbloenen.  Is  geschiet  ontrent  Gibraltar,  soude  60  mannen 
opgehadt  hebben,  en  al  om  den  hals  gebrocht,  behalven  4  mannen  .... 

Den  26  October  is  gecommen  den  prijs,  die  Soliman  reys  ende  compagnie  genomen 
heeft,  als  vooren  op  16  ditto.  Is  gelaeden  met  visch;  't  volck  dervan,  dat  in  't  schip 
van  Soliman  reys  niet  doot  en  is  geslaegen,  is  nu  medegecommen,  en  andere  in  de 
andere  roovers". 

De  Vries  meldt  dat   een  der  Franschen  in  brand  vloog;  niet,  dat  het  schip  mede- 


30 

i62o  eyndelijck  quam  de  onnodighste^)  eerst  boven,  waerop  de  anderen 
^^'  ^°"  volghden,  en  boeghseerden  het  Schip  weder  recht.  lek  riep  't  Volck 
wederom  aen  Boort  te  komen,  alsooter  soo  heet  van  Grof-  en  Moskets- 
Koegels  was,  die  door  de  Blinde  2)  raeckten  al  eerse  aen  Boort  quamen; 
aen  Boort  komende  ginck  elck  weder  by  sijn  Stucken ;  den  eenen 
Turck  lagh  te  loevert  uyt  achter  aen,  en  de  ander  lagh  van  mijn  in 
ly,  en  gaven  malkanderen  soo  veel  als  wy  konden.  Nae  de  mid- 
dag ontrent  vier  uyren  raeckten  onsen  Admirael  aen  brand,  waer 
maer  seven  Man  af  quam.  Onse  slechte  Scheepjen  dat  voor  mijn 
Boegh  voor  uyt  lagh,  schoot  een  schoot  achter  uyt  na  de  Admi- 
rael van  Algier,  waerdoor  een  doodt  en  den  Admirael  sijn  been 
afgeschooten  wiert;doen  dese  schoot  geschiedt  was,  wierden  sijn 
Winpel,  die  tot  om  laegh  in  'tWater  hinck,  in-ghehaelt,  en  wierd  in 
plaets  vande  Winpel  een  Vlagh  van  boven  laten  wayen.  Dese  Admi- 
rael was  een  Hollandsche  Reynegaerts)  so  wy  naderhand  verstonden, 
en  was  genaemt  de  Veenboer ;  wierd  oock  geseydt  soo  sy  die  dagh 
by  ons  niet  geraeckt  waren  geweest,  souden  alsdan  de  Hollandse 
Slaven  aen  Landt  geset  hebben :  't  savondts  met  het  ondergaen  vande 
Son,  alsooder  een  schoot  uyt  den  Admirael  gedaen  wiert,  raeckten 
sy  van  ons  af,  also  sy  uyt  die  seven  gebergde  Fransen  verstonden 
dat  wy  niet  als  Vis  geladen  hadden.  Sy  seyden  soose  sulcks  gheweten 
hadden  sy  souden  ons  wel  hebben  laten  varen,  wantse  dien  dag  wel 
over  de  twee-hondert  Turcken  verlooren  hadden;  sy  meyndedat  wy 
uyt  de  Lavant  quamen.  Na  dat  wy  malkanderen  schadeloos  ghe- 
maeckt  hadden,  zyn  wy  des  avondts  van  malkanderen  gescheyden. 
Dese  Ranscontre  en  Batalie  geschieden  recht  voor  Almaseroen,  op 
de  Kust  van  Spanjen. 

Den  1 1  dito  bevonden  wy  ons  voor  Carta-Gena,  en  waren  alleen, 
alwaer  ons  seven  Turcksche  Galeyen  ontmoeten,  onse  andere  Sche- 
pen van  ons  afgeraeckt  zijnde;  'snachts  dese  Galeyen  haer  Besaens 
neder-strijckende,  bleven  op  haer  Riemen  recht  voor  de  Haven  van 
Carta-Gena  leggen,  en  alsooder  een  kleyn  koeltjen  quam  raeckten  wy 
tot  aller  ghelucken  binnen  de  Haven,  sonder  dat  souden  't  teghen  de 
wal  hebben  moeten  aen-loopen  laten,  overmidts  ick  daeghs  te  voren 
mijn  meeste  Kruydt  verschooten  had,  want  ick  wel  over  de  250 


gevoerd   werd.    In   ieder    geval  ging  één  der  beide  Franschen  verloren;  te  Cartagena 
vindt  de  Vries  er  slechts  één  van  terug  (zie  bl.  31  hiernaast), 
i)    Tot  het  werk  van  het  boegseeren  nl. 

2)  Blind   =  boegsprietzeil. 

3)  Renegaat. 


i 


31 

schooten  schoot,  en  sou  de  Turcken  mijn  Schip  niet  ghegunt  hebben,  1620 
om  daer  meer  quaedt  mede  te  doen.  Inde  Haven  zijnde  liet  ick  het 
Ancker  vallen  en  voer  na  Landt,  alwaer  ik  heel  wellekoom  was,  en 
verwonderden  haer  dat  ick  niet  genomen  was,  dewijl  ick  sulcke  twee 
groote  Schepen  aen  Boort  gehad  hadde,  en  dat  ick  maer  een  Scheep- 
jen  met  veerthien  Stucken  hadde.  Ick  versocht  aende  Magestraet, 
oft  haer  gheliefde  mijn  eenigh  Kruydt  te  verkoopen,  dewijl  hier  het 
Magezijn  van  Castilien  was,  gaven  tot  antwoordt,  alsoo  de  Treves 
op  vier  oft  vijf  Maenden  na  uyt  was,  soo  en  dorsten  sy  dat  niet  be- 
staen  om  veel  Kruyd  te  verkoopen,  doch  om  dat  ick  my  tegens  de 
Turcken  soo  wel  ghequeten  had,  souden  sy  mijn  twee  half- vaten 
doen,  waer  af  ick  haer  bedanckte,  en  ick  vondt  hier  het  eene  Fran- 
sche  Schip  dat  mede  inde  Batalie  geweest  was,  hetwelcke  voor  mijn 
hier  binnen  de  Haven  gekomen  was. 

Den  12  dito  arriveerden  hier  de  acht  Schepen,  die  wy  den  9  dito 
onder  de  wal  gesien  hadden  ^),die  waren  smorgens  onder  de  walghe- 
zeylt  en  hadden  't  goedt-spul  altemael  aenghesien,  waerop  ick  haer 
antwoorden  daer  niet  vroom  aen  ghedaen  te  hebben,  want  sulcke 
acht  kloecke  Schepen  alsse  waren  behoorden  ons  (docht  mijn)  ontset 
[ao.]  te  hebben,  en  dese  Schepen  waren  als  volght :  VolckertTjercksz.  en 
Volckert  Douwensz.  beyde  van  Stavoren,  Pieter  met  de  Kuyten  en 
Cornelis  Harinck  van  Amsterdam,  dese  waren  Schepen  van  achtien 
en  twintigh  Stucken,  en  de  minste  vande  ander  restbad  sestien stuc- 
ken, mijn  dunckt  dat  den  Leser  my  niet  veel  ongelijck  gheven  sal, 
dat  ick  qualijck  noeghden  datse  de  Colion  maeckte^),  en  ons  dewijlse 
wel  konden  niet  ontsetten,  te  meer  om  dat  ick  wel  wist  datter  wel 
onder  waren  die  een  Krijghsmanshert  in  't  lijf  hadden. 

Den  13  dito  arriveerden  alhier  Cornelis  Jansz.  Schram  3),  komende 
van  Genua,  die  seer  slaeghs  geweest  was  teghen  de  seven  Turckse 
Galeyen,  die  voor  't  gat  lagen  doen  ick  inquam,  en  was  den  1 1  dito 
achter  heel  schadeloos  gheschooten.  Den  selfden  dagh  vertrock  ick 
over  Landt  na  Alecanten,om  te  sien  oft  de  Vis  daer  meerder  gelden 
wilde  als  te  Carta-Gena,  en  voorders  te  vernemen  wat  Vrachten  dat 
daer  waren ;  ick  reed'de  Zee-kust  om,  quam  savonts  in  een  kleyn 
Fortresse  genaemt  Guarde-Maer,  en  is  gelegen  aen  Allematten. 
Savonts  inde  Herberge  zijnde,  verstond  dat  mijn  Gidse  mijn  een  dan- 
gureuse  wegh  gheleydt  had,  en  seyde,  soo  mijn  de  Wachters  ghe- 


i)    Van  deze  schepen  is  te  voren  geen  gewag  gemaakt. 

2)  Zich  van  den  domme  hielden  (Ital.  coglione). 

3)  Een  Enkhuizer  schipper  (zie  register  op  Heeringa  I  in  voce). 


32 

i62o  kregen  hadden  souden  mijn  Geldt  afgestroopt  en  ontnomen  hebben, 


Oct.  13 


en  hem  sijn  Paert, overmits  dat  deZee-kust  verboden  is  te  bereysen, 
en  't  zijn  wel  expresse  wetten,  dat  niemand  op  sulcke  wij  se  van 
d'eene  Stad  tot  d'ander  niet  en  mach  vertrecken. 

Den  1 5  dito  tegens  den  middagh  arriveerden  ick  t'Alicanten,  al- 
waer  ick  een  groote  Vloot  HoUandsche  Schepen  vondt,  en  ick  mijn 
affeyeren  verricht  hebbende  vertrock  ick  weder. 

Den  18  dito  te  Paert  sittende  veranderde  mijn  wegh,  en  reed  in 
plaets  van  buyten  aende  Zeekant  binnen  door  't  Landt,  quam  savondts 
in  een  Stedeken  genaemt  Origuelle,  alwaer  ick  'snachts  verbleef. 

Den  19  dito  weder  vertreckende  en  een  weynigh  buyten  de  Poort 
komende,  stondender  eenighe  Wachters  die  mijn  bevoelden  en  be- 
tasten, oft  ick  oock  meer  als  dertigh  Realen  aen  Geld  by  mijn  had, 
welcke  dertigh  Realen  dertigh  Schellingen  inporteerden :  en  alsoo 
daer  de  scheydinghe  van  't  Rijck  van  Valentie  en  van  Morssia  ghe- 
leghen  is,  soo  ist  de  manier  datmen  niet  meer  als  dertigh  Schellin- 
ghen by  sich  hebben  mach,  om  van  't  eene  Rijck  in  't  ander  te 
trecken,  hetwelck  mijn  vreemt  docht,  want  beyde  de  Provintien 
onder  't  gebiedt  vande  Coninck  van  Spanjen  zijn;  noch  een  half  uur 
uyr  vorder  komende  wierd  ick  weder  besocht  van  andere  Wachters, 
soo  datse  daer  nauwe  toesicht  op  u  Beursen  houden,  op  hope  van 
eenigh  overschot  te  vinde,  datse  al  vlijtigh  na  haer  souden  strijcken; 
noch  een  uyr  vorder  ghereden  zijnde  vond  ick  eenighe Spanjaerden, 
die  daer  stonden  en  sagen  na  een  miraculeuse  geschiedenis.  Acht 
dagen  te  voren  had  hier  een  Dominekane-Klooster  gestaen,  waerin 
dat  vier-en-dertigh  Monicken  waren,  en  dit  Klooster  was  met  ai  de 
Monicken  (uytgeseyd  drie  die  't  ontquamen)  versoncken.  Dit  Kloos- 
ter had  tusschen  twee  Bergen  gelegen,  alwaer  een  klove  inde  Aerde 
gescheurt  was  van  ontrent  drie  vadem  wijt  of  breedt,  die  soo  diep 
was  datmer  geen  grondt  bewerpen  kond,  hetwelck  een  wonder,  ja 
met  recht  een  mirakel  was  om  aan  te  sien ;  de  omstaende  Spanjaer- 
den die  daer  nae  keecken,  seyden  dat  dese  Monicken  grouwelijcke 
groote  Sonden  begaen  hebben  mosten,  sy  die  alle  heylighe  Luyden  [21.] 
waren,  ducht  haer  anders  sulcke  plagen  niet  souden  over-ghekomen 
hebben.  Tegens  den  avondt  te  Morsia  voor  de  Poort  komende,  ont- 
moeten ons  een  Caros  met  ses  appelgrauwe  Paerden,  de  Caros  was 
van  binnen  met  root  Fluweel,  met  fijn  Goud  heel  dicht  geborduert, 
waer  in  dat  vier  Papen  saten  en  hadden  vierkante  Klapmutsen  op  't 
Hooft :  ick  vraeghden  mijn  Gidse  wat  Volck  dat  dat  was ;  hij  gaf  tot 
antwoordt  dattet  de  Siniors  vande  Inquisitie  waren. 


33 

Den  20  dito  vertrock  ick  smorgens  vroegh  vande  Stadt  Morsia,  1620 
welck  in  Castilien  leyt,  en  Lavigo  ^)  is  de  Hooft-stadt  vanCastilien,  is  ^*'  ^°" 
een  groote  Stad,  en  is  de  Hooft-placts  vande  Inquisitie,  Ick  quam 
tegens  den  avond  weder  by  mijn  Schip  te  Carta-Gena,  alwaer  ick 
verstondt  dat  de  seven  Turckse  Galeyen,  die  den  1 1  dito  hier  voor 
de  Haven  gelegen  hadden,  by  Moetriel^)  gelandt  waren,  en  wel  over 
de  vier-hondert  Zielen  van  't  Landt  gehaelt  hadden,  die  sy  voor 
Slaven  na  Barbarien  brachten.  De  oversten  van  dese  voorschreven 
waren  meest  Tagarijnens),  't  wekken  Moriskens  zijn,  die  in  't  Jaer 
161 1  uyt  Spanjen  na  Barbarijen  waren  ghe voert,  en  waren  Luyden 
die  wel  acht-hondert  Jaer  Spanjen  beseten  hadden,  waer  de  Span- 
jaerden  meest  alt'samen  afghekomen  zijn,  en  door  de  Tyrannije  van 
Spanjen  mosten  sy  haer  Landt  verlaten ;  doch  dese  Natie  de  Spaen- 
sche-kust  wel  bekent  zijnde,  en  also  't  haer  Vaderlandt  is  weten  sy 
alle  Havens  en  ghelegentheden,  en  betalen  de  Spanjaerden  tot  een 
weder-wraeck  op  dese  voor-verhaelde  wijse,  en  halense  by  alle  ghe- 
legentheden van  't  Landt  om  voor  Slaven  te  verkoopen,  soo  dat  sy 
de  grootste  Vyanden  zijn  van  dat  Landt,  datse  te  voren  bezeyd,  ge- 
bouwt,  en  met  vreughden  beseten  hebben,  welck  Landt  nu  woest  en 
ledigh  leyt,  en  in  plaets  dat  de  Dorpen  te  voren  wel  bewoont  waren, 
licht  Landt  en  Dorpen  ledigh.  Ick  heb  selfs  heele  Dorpen  ledigh  sien 
staen;  hier  en  daer  mocht  soo  een  SpaenschePieckroen'^)  drie  of  vier 
wesen,  daer  te  voren  honderden  van  Menschen  gewoont  hadden. 

Den  8  December  arriveerde  alhier  Don  Frederico  de  Toledo,  Ad- 
mirael  vanden  Coninck  van  Spanjen,  met  seventien  Oorlogh-Sche- 
pen  en  ses  Galeyen.  Het  gebeurden  terwijl  ick  hier  lach  datter  eenige 
Spanjaerden  aen  mijn  Boort  quamen,  en  alsoo  uyt  het  Landt  waren 
wilden  sy  mijn  Schip  besien,  en  waren  nieuschierigh,  en  seyden 
noyt  gheen  Schip  ghesien  te  hebben;  in  't  Schip  komende  besaghen 


i)  Hier  is  onze  brave  schipper  in  de  war.  Murcia  is  de  hoofdstad  van  de  gelijk- 
namige provincie  en  ligt  niet  in  Castilië.  Met  Lavigo  zal  hij  Sevilla  bedoelen,  dat  de 
hoofdplaats  der  Inquisitie  was  en  toentertijd  de  volkrijkste  stad  van  Spanje,  maar  mede 
niet  in  Castilië  ligt. 

2)  Motril  een  eindweegs  ten  oosten  van  Velez  Malaga.  —  Het  reeds  eerder  aan- 
gehaalde dagboek  van  Keyser  meldt:  „Den  26  October  ingecommen  de  galeyen  voor 
dezen  uutgegaen,  maer  ontrent  Almerye  ontrent  200  mannen  verlooren,  ende  anders 
niet  sonders  buyt  dan  43  Christenen,  hier  en  daer  gecregen,  ende  wat  plunderinge. 
Brengen  een  Frans  schipken  met  visch  ende  een  ledige  Neerlantse  fluyte,  genomen 
ontrent  Motril"  (Heeringa  I,  830). 

3)  Tagarinos  was  eigenlijk  de  naam  van  de  onder  de  Christenen  levende,  gedoopte 
Mooren. 

4)  Sp.  picaro  (schelm,   schooier). 

3 


34 

1620  't  Schip  van  achteren  tot  voren,  in  't  leste  inde  Constapels-kamer 
*  komende  vonden  de  Constapel  droncken,  die  een  vande  Jonghens 
aenhitsten  Geldt  vande  Spanjaerts  te  eyschen,  waer  door  het  Schip 
in  remoer  raeckten.  lek  niet  scheep  zijnde,  ende  ander  Maets  in  't 
ruym  aen  't  werck  wesende,  quamen  boven  en  sochten  de  Spanjaer- 
den  te  stillen.  De  Spanjaerden  aen  Landt  komende,  klaeghde  aende 
Overheyd  over  het  quaet  onthael  datter  in  mijn  Schip  aengedaen 
was,  daerover  quam  mijn  Boot  aen  Landt,  en  een  weynigh  aen  Landt 
gelegen  hebbende,  quam  ick  by  de  Boot,  daer  maer  twee  jonghe 
Maets  in  waren,  daer  staende  komender  drie  Spanjaerden  en  vraeg- 
den  mijn  of  ick  de  Capiteyn  van  dat  Schip  was  daer  die  Boot  by 
hoorden;  ick  seyde  van  jae ;  doen  trockense  alle  drie  haer  Deegens. 
Ick  dit  siende  bleef  niet  staen,  want  ick  geen  Geweer  en  hadde  om 
mijn  te  defenderen ;  daer  stack  een  by  mijn  rugh  langhs  dat  de  halve 
Deeghen  in  een  Wolsack  vloogh,  alsoo  dese  plaets  vol  Wolsacken 
lagh,  en  ick  wierd  van  twee  Francen  ghesalveert,  die  mijn  schelden 
waerom  dat  ick  in  Spanjen  sonder  Deegen  ginck,  en  liepen  voor 
mijn  aende  Justitie  klagen  over  het  ongelijck  dat  mijn  aenghedaen 
was,  waerop  die  vande  Justitie  antwoorden  ick  most  dat  Volck  aen 
Landt  leveren,  dat  haerluyden  in  't  Schip  soo  qualijck  getracteert  [22. 
hadden,  souden  dan  Justitie  doen:  doch  ick  had  daer  weynigh  sin  in 
en  liet  dat  met  malkander  dood -bloeden,  om  mijn  Volck  in  geen 
swarigheydt  te  brengen. 

Den  14  dito  quamen  daer  twee  Turcksche  Schepen  op  de  Kust; 
Don  Frederico  de  Toledo  sondt  de  Vice-Admirael  van  Napels  uyt 
om  de  Turcken  te  veroveren.  Daer  by  komende  boordeerden  hy  den 
Admirael  waerin  de  Turcken  altemael  omlaegh  liepen,  ondertus- 
schen  raeckten  de  brandt  inde  Spanjaerts  door  haer  eygen  versuym, 
en  het  Schip  branden  daer  heen,  en  de  Spanjaerden  die  in  't  loopen 
waren  wierden  van  de  Turcken  gesalveert,  na  Algiers  gevoert  ende 
voor  Slaven  verkocht  ^).  Soo  haest  als  Don  Frederico  de  tijdinge 
kreegh  heeft  hy  datelijck  vijf  Schepen  daer  na  toe  gesonden  om  te 
achterhalen,  waer  Capiteyn  Duyvel  Admirael  op  was,  doch  het  was 
te  laet,  wantse  eerder  te  Algier  waren  als  de  Spaensche  Schepen. 
Dies  tijds  lagen  voor  Algier  sesthien  Engelsche  Oorlog-Schepen, 
aen  wien  de  Turcken  versochten  dat  het  haer  soude  gelieven  haer 


i)  ^Een  Spaens  oorloogsschip  tegens  die  roovers  slaende  verbrant,  waerin  224  per- 
sonen doodt  gebleven  ende  142  met  den  capiteyn  gevangen".  (Uit  een  opgave  van 
schepen  6  tot  27  Dec.  1620  door  de  roovers  van  Algiers  genomen,  bijlage  bij  een  brief  van 
Ouwercx,  consul  te  Venetië,  aan  de  Staten-Generaal,  van  5  Febr.  1621,  bij  Heeringa  I,  836). 


35 

door  te  laten,  sy  souden  Capiteyn  Duyvel  daer  voor  leeren  met  sijn  1620 
vijf  Schepen  haer  voor  haer  Stadt  te  vervolgen.  '  ^^" 

Den  1 5  dito  terwijl  ick  mijn  Terra-Neufse-Vis  verkocht,  maeckten 
ick  swarigheydt  om  mijn  Geldt  aen  Boort  te  krijgen,  ick  leyd'  het 
met  een  gocdt  Vrund  over,  die  mijn  ried  dat  ick  't  met  de  Municken 
met  een  kleyntjen  onderleggen  sou,  want  hij  seyd'  verstaen  te  hebben 
dat  de  Monicken  mijn  boven  alle  d'anderen  preesen,  omdat  ick  in 
plaets  dat  de  anderen  een  half  Ouintael  ^)  Vis  aen  haer  vereert  hadden, 
so  had  ick  tegen  haer  Vasten  haer  met  een  en  een  half  Quintael  ver- 
eert. Ick  versocht  het  eerst  met  twee-hondert  stucken  van  Achten 
aen  haer,  die  sy  my  aen  Boort  brochten,  het  welck  sy  lichtelijck  kon- 
den doen,  wantse  niet  besocht  worden.  Dit  nu  ghedaen  zijnde  vraegh- 
den  mijn  oft  ick  oock  meer  hadde,  sy  wouden  't  mede  graegh  bestel- 
len; ick  liet  haer  tot  acht-en-vijftigh  duysent  Realen  aen  Boort 
brengen,  dit  gedaen  zijnde  vereerden  ick  noch  twee  Quintael  Vis  voor 
haer  Vasten,  en  noodigde  alle  de  Monicken  uyt  het  Convent  aen 
Boort,  om  mijn  eens  te  vergasten  en  haerwattefesteren;  sy  quamen 
oock  alt'samen,  uytgheseydt  een  Monick  die  van  ouderdom  blindt 
was,  diesy  thuys  lieten  om  de  Kloeken  te  luyen.  Doense  nu  aen  Boort 
waren  aten  en  droncken  wel,  dit  gedaen  zijnde  trocken  alt'samen 
haer  Rocken  met  de  Kappen  uyt,  ende  haelden  uyt  haer  wijde  mou- 
wen alderhande  Instrumenten,  daer  sy  groote  geneughten  mede  be- 
dreven, onder  allen  was  een  Monick  die  uyt  het  versoncken  Klooster 
(daer  boven  van  verhaelt  is)  overgebleven  was,  dese  was  in  alle  aer- 
digheydt  de  anderen  verre  overtreffende,  't  was  in  Musijck-singen, 
een  Cornet  te  spelen,  of  Balet  te  danssen,  somma  't  was  hem  al  ver- 
geten dat  hij  sulcken  schrickelijcken  straf  ontkomen  was,  en  al  sijn 
godloosheydt  en  quade  rancken  waren  hem  noch  bij-gebleven.  Nu 
dit  spel  gedaen  zijnde  bedancten  wy  malkander  en  sy  trocken  na 
Land,  en  beloofden  my  voor  mijn  te  willen  bidden. 

Den  2  Januarij  arriveerden  hier  Claes  Jan  Tijms,  een  vande  Groot-  Anno  1621. 
Jans-Schepen  ^),  welke  uyt  Hollandt  quam,  en  had  te  Mallegam  op  de 
Reede  by  een  kleyn  Turckjen  geweest,  dat  dertig  last  groot  was  en 
ses  Stuckjens  voerde,  en  't  had  hem  een  quade  schoot  door  sijn 
Focke-mast  ghegeven,  soo  dat  hy  genootsaeckt  was  de  eerste  Reede 
te  besoecken.  Dit  Turckjen  was  een  opgemaekt  Buysjen,  dat  Lesse 
Burrit  van  Hoorn  gevoert  had. 
[23.]      Den  9  dito  quamen  eenighe  Schippers  aen  mijn  Boort,  en  ver- 


i)     Een  quintaal  is  honderd  pond  gewicht. 
2)    Schepen  die  voor  groote  reeders  varen. 


36 

i62i  weyde)  dat  wy  by  nacht  door  sijn  Vloot  (die  verre  van  Landt  lagh) 
^*"' ^' mochten  passeren.  Aan  sijn  Boort  komende  versochten  wy  sijn 
Hoogheyd  te  spreken,  hetwelck  mijn  alleen  toegestaen  wierd,  ick 
by  hem  komende  vraeghden  mijn  begeerten,  gaf  hem  tot  antwoord 
dat  onse  Schepen  gereedt  lagen  om  't  zeyl  te  gaen,  of  het  sijn 
Hoogheydt  soud'  believen  als  de  Windt  'snachts  uyt  het  Landt 
woey,  dat  wy  alsdan  door  sijn  Vloot  souden  moghen  zeylen.  Sijn 
Hoogheydt  antwoorde  jae,  maer  dat  wy  over  drie  Maenden  daer  niet 
weder  moesten  komen,  alsoo  als  dan  de  Trevis  uyt  wesen  sou,  doch 
daer  was  vande  Coninck  van  Spanjen  een  Gesand  ghesonden  om 
de  Trevis  drie  Jaer  te  Prolongeren,  en  dese  Gesand  was  Peckius 
genaemt,  wat  dat  hy  uytrechten  soud  sou  de  tijdt  leeren  i). 

Den  10  dito  lichten  wy  met  ons  ses  Schepen  inde  morgenstondt 
ons  Anckers,  alsoo  wy  goede  Compeny  met  den  anderen  ghemaeckt 
hadden,  en  onsen  Admirael  was  Cornelis  Jansz.  Schram  van  Ecnk- 
huysen,  ick  was  Vice-Admirael,  Gerrit  van  Velsen  was  Schout  by 
Nacht,  de  andere  waren  Claes  Jan  Tijms,  Hendrik  Bonck  ende  Jan 
Teyls;  smiddernachts  ontrent  Allematten  gekomen  zijnde,  scheyden 
na  eenige  Eerschote  Jan  Teyls  van  ons  af,  alsoo  hy  na  Alecanten 
toe  wilde,  en  *t  schijnt  dat  eenige  Turcken  voor  ons  uyt  laghen,  en 
dreven  sonder  Zeylen  om  ons  te  ontmoeten,  en  ontrent  twee  uyren 
daernae  dat  ick  het  Vuer  voerden,  saghen  ons  Volck  die  op  de 
Wacht  stonden  drie  of  vier  van  dese  Schepen,  en  omdat  het  nacht 
was  konden  sy  de  andere  niet  sien ;  ik  streeck  beyde  mijn  Marzeyls 
en  liet  een  schoot  schieten,  en  verwachten  myn  Admirael  om  die 
te  verpreyen,  en  hem  te  vragen  wat  hem  raedsaen  docht  ghedaen  te 
zijn,  by  hem  komende  riep  mijn  toe  dat  wy  nae  de  wal  wenden  sou- 
den en  ons  Vyer  uyt-doen,  alsoo  wy  Koopvaerdy-schepen  en  sy 
Oorlogh-Schepen  waren,  docht  hem  voor  ons  aen  haer  niet  veel  eer 
te  behalen  stondt ;  wy  wenden  't  na  de  wal,  doch  ik  wilde  mijn  Vyer 
niet  uyt-doen,  en  alsoo  ick  al  inde  wenst  2)  was  van  al-te-met  een 
Turck  te  ontmoeten,  maeckten  ick  mijn  lustigh  klaer  om  met  den 
dagh  gereed  te  wesen;  smorgens  voor  't  rysen  van  de  Son  den  dage- 
raet  aenbrekende,  saghen  wy  vijf  kloecke  Schepen,  dese  siende  dat 
wy  goede  Schepen  waren  wenden  't  stracx  na  ons  toe,  waerby  ter- 
sochten  oft  ick  met  haer  gheliefde  te  varen  aen  den  Admirael  Don 
Frederico  de  Toledo,  om  te  versoecken  (soo  de  Windt  'snachts  goedt 


i)     Over    de    mislukte    zending   van  Peckius,  die  eerst  in  Maart  1621  in  den  Haag 
verscheen,  zie  Wagenaar  X,  419. 
2)    Gewoonte. 


17 

stont  noch  een  Schip  quam,  so  datse  doen  met  haer  sessen  waren,  1621 
ende  mijn  Admirael  met  noch  twee  Schepen  waren  mijn  's  nachts  ^^"'  ^°' 
voorby  gezeylt,  waerin  ick  verwondert  was,  alsoo  ick  het  Vyer 
voerden  en  op  de  slechtste  zeylder  zeyl  ghemaeckt  had,  hetwelck 
de  Fluyt  vande  Groot-Jannen  was,  welcke  by  Mallegom  een  schoot 
door  sijn  Fockemast  gekregen  had,  soo  dat  hy  daer  naulijcks  Zeyl 
aen  koste  voeren :  de  ses  voor-verhaelde  Schepen  quamen  vast  op 
ons  af  en  begonsten  hart  te  ghenaken,  ick  dit  siende  liet  datelijck 
de  Vlagh  van  voren  wayen  en  de  Bloedvlagh  van  achteren,  en  resol- 
veerde de  Fluyt  niet  te  verlaten,  also  mijn  Oom  Ouger  Jacobsz.  daer 
een  groot  Partenier  aen  was.  De  Turcken  nu  van  tijdt  tot  tijdt  vast 
naderende,  en  Jan  Teyls  siende  dat  ick  de  Vlagh  van  voren  en  de 
Bloed-vlagh  van  achteren  dee  d'wayen,  smeet  van  dergelijcken  de 
Bloed-vlagh  achter  af  en  maeckten  sijn  schooten  los,  en  quam  als 
[24.]  een  vroom  Soldaet  op  ons  af  om  ons  te  helpen  (dit  was  dat  Schip 
dat  's  nachts  van  ons  gescheyden  was  en  na  Alecanten  wilde),  mijn 
Admirael  dit  siende  liet  nevens  de  twee  andere  Schepen  sijn  Marzeyls 
loopen  om  ons  in  te  wachten,  en  waren  doen  alsoo  naeraende  Turcken 
als  aen  onsen  Admirael.  De  Turcken  siende  datter  noch  een  Schip 
soo  stoutmoedigh  op  ons  toequam  om  ons  te  helpen,  gaven  de  moedt 
verlooren  en  smeeten  haer  schooten  los,  en  lieten  't  voor  de  Windt 
van  ons  af  staen,  waerover  ick  mijn  seer  verblijden,  want  ick  was 
daerover  heel  beducht,  en  in  vrees  dat  mijn  Mackers  mijn  verlaten 
souden,  te  weten  die  die  vooruyt  waren,  en  mijn  teghen  alle  reden 
inder  nacht  (schoon  ick  het  Vyer  had)  voorby  gezeylt  waren,  het- 
welckmen  niet  doen  mach  dat  alsmen  goet  compeny  met  den  ande- 
ren ghemaeckt  heeft,  datmen  als  dan  de  Vyerman  voorby  zeylt, 
daer  oock  wel  expresse  boeten  toe  staen.  De  Turcken  ons  voor  dees 
tijdt  verlaten  hebbende,  lieten  wy  't  voort  langs  de  wal  staen  naer 
Capo-Martijn,  i)  en  Jan  Teyls  voornoemt  liep  nae  Alecanten,  wy 
bedanckten  hem  voor  sijn  hulpe  ende  trouwigheydt. 

Den  1 1  dito  smorgens  vroegh  de  Windt  uyt  de  Levant  oft  Oost 
wayende,  voor  ons  een  contrarie  Windt  zijnde,  saghen  wy  veerthien 
of  vijfthien  groote  Schepen  voor  de  Windt  afkomen,  de  Windt  voor 
ons  gelijck  stracx  verhaelt  is  contrarij  zijnde  so  begonst  dese  Vloot 
ons  te  naderen.  Mijn  Admirael  heeft  sijn  schooten  los  gesmeten  en 
sijn  coers  voor  de  Windt  na  Alecanten  geset,  desgelijcks  deden  oock 
de  anderen,  doch  ick  bleef  wederom  belemmert  met  de  boven-ver- 


i)    Cabo  de  S.  Martin  tusschen  Alicante  en  Valencia, 


38 

i62i  haelde  Fluyt;  wij  lieten 't  wel  mede  voor  de  Windt  loepen,  maerkos- 
jan.  II.  ^^^  ^^  hard  niet  zeylen  als  de  anderen  en  de  Schepen  naderden  ons 
vast  hand  over  handt,  en  dicht  by  ons  komende  lieten  sy  haer  Vlag- 
gen wayen,  doch  wy  konden  niet  bekennen  wat  voor  Vlaggen  dat  het 
waren,  eyndelijck  bekenden  wy  't  Engelsche  Coninghs- Vlaggen  te 
wesen,  eer  wy  dit  saghen  waren  onse  andere  Schepen  al  op  de  Reede 
van  Alecanten,  en  wy  arriveerden  met  dese  Engelsche  Vlote  op  de 
Reede,waer  wy  verstonden  dat  dese  Coninghs  Vlote  van  Algiers  quam, 
alwaer  haer  aenslagh  omde  Turcksche  Schepen  inde  brand  te  steec- 
ken  misluckt  was,  hoewel  de  brandt  al  in  een  vande  Schepen  was,  wou 
niet  voort  op  door  de  stilten,  soo  dat  oft  al  schoon  begost  te  branden, 
wierd  de  brand  vande  Turcken  weder  uytgheblust,  hetwelcke  jammer 
was,  wantter  wel  tsestigh  Turcksche  Schepen  lagen  dieder  alt'samen 
om  souden  gegaen  hebben,  ende  de  Christenen  souden  daerdoor  de 
Zee  veel  veyliger  hebben  konnen  ghebruycken,  en  de  Engelsche  sou- 
den hierdoor  een  eeuwige  memorie  tot  lof  en  eere  van  haer  stoutig- 
heydt  ingeleyt  hebben. 

Den  12  dito  vulden  wy  onse  Vaten  weder  met  Water,  om  met  de 
eerste  goede  windt  weder 't  zeyl  te  gaen. 

Den  1 5  dito  lichten  wy  met  ons  vijf  Schepen  ons  Anckers  en  gin- 
ghen 't  zeyl. 

Den  27  dito  kregen  wy  het  Eylandt  van  Eres  i)  in  't  gesichte,  kre- 
gen aldaer  een  Travade  2)  van  Donder,  Blixem,  en  Regen,  soodat  wy 
de  meer-genoemde  Fluyt  die  wy  lagen  en  sleepten,  ghenootsaeckt 
waren  los  te  laten,  ghelijck  wy  oock  deden  en  lieten  hem  drijven. 

Den  28  hadden  wy  een  byleggers)  van  contrarie  Wind,  en  waren 
inde  Golf  van  Cattelonien,  alwaer  een  Turck  tegens  ons  aen  quam 
loopen,  doch  siende  dat  by  ons  niet  veel  anders  als  Kruydt  en  Loot 
ten  besten  was,  soo  heeft  hy  't  voor  de  Windt  geset,  en  wy  volghden 
hem,  doch  kosten  hem  niet  krijgen,  doordien  hy  harder  zeylden  als  wy .  [25. 

Den  10  Februarij  saghen  en  ontmoeten  de  Eylanden  van  Eres,  al- 
waer weer  drie  Turcken  op  ons  af  quamen,  maer  siende  dat  wy  met 
ons  vijf  kloecke  Schepen  waren  oft  scheenen  te  wesen,  soo  en  dor- 
sten sy  ons  niet  bestoken. 

Den  1 5  dito  scheyde  Gerrit  van  Velsen,  Heyndrick  Bonck,  en  de 
groote  Fluyt  van  de  Groote-Jannen  van  ons,  alsoo  sy  na  Liorne  4)  toe 


i)  Hes  d'Hyères  is  eigenlijk  niet  de  naam  van  één  eiland  maar  van  de  geheele  groep. 

2)  Sp.  travata,  orkaan. 

3)  Tegenwind,  die  belet  zeil  te  voeren. 

4)  Livorno. 


39 

wilden,  ende  wy  met  ons  tween  hielden  by  Capo  de  Mello,  om  te  lóai 
sien  oft  wy  daer  boven  kosten  komen,  also  wy  na  Genua  toe  wilden,  '^  ^'  ^^' 
en  't  weyden  alle  dagen  een  Storm  uyt  den  Oosten,  soo  dat  wy  (in 
plaets  van  tot  onse  voornemen  te  komen)  wederom  met  ons  twee 
Schepen  inde  Eylanden  van  Eres  dreven,  alwaerwy  onder  het  Gas- 
teel Berganson  ^)  liepen,  daer  wy  op  acht  vadem  Water  ten  Ancker 
lagen. 

Den  20  dito  lichten  wij  ons  Ancker  voor  'tGasteel  Berganson, 
ende  arriveerde  den  28  dito  voor  de  Stadt  Genuwa. 

Den  18  April  lichten  ons  Ancker,  om  te  zeylen  naer  Tabarcka,  2) 
aende  Kuste  van  Barbaria  ofte  Africa  genaemt,  en  den  20  dito  ge- 
raeckten  wy  in  Portofijn  3)  met  ons  twee  Schepen,  't  ander  was  Pieter 
Jansz.  Roggeveen  van  Delfshaven. 

Den  22  dito  lichten  wij  weder  ons  Ancker  van  Portofijn,  met  ons 
twee  Schepen  in  Companie. 

Den  26  dito  quamen  wy  by  het  Eylandt  van  Sardijnnia,  alwaer 
een  Schip  tegens  ons  quam  aenzeylcn,  dicht  by  ons  komende  so  wast 
een  Turcks  Schip  vol  Volck,  maer  siende  dat  hy  niet  boven  zeylen 
mochte  ende  wy  mede  wel  gemant,  alsoo  wy  yder  tsestigh  Soldaten 
op  hadden  om  naer  Tabarca  te  brengen,  soo  smeet  de  Turck  sijn 
schoot  los  en  liep  voor  de  Windt ;  ende  wy  hem  na,  maer  ick  en  kost 
hem  niet  bezeylen,  maer  mijn  Macker  kost  hem  wel  bezeylen,  hadde 
noch  twee  Stucken  meer  op  als  ick,  soo  riep  ick  hem  toe:  dorst  hy 
hem  niet  Bordeeren,  hy  soude  te  winders  van  hem  zeylen  [en]  hem 
de  wind  onthouwen,  tot  dat  ick  er  by  mocht  komen,  ick  soude  hem 
Bordeeren.  Soo  riep  dese  Schipper  my  toe  dat  ick  noch  jonck  waer, 
dat  ick  niet  wist  wat  het  bedieden  sulcke  prijckel  aen  te  vangen,  dat 
wy  Schepen  waren  die  rijckelijck  Geldt  in  hadden  om  op  Tabarca 
te  brengen,  voor  de  Heer  van  Tabarca,  4)  ende  dat  wy  Koopvaerdy- 
Schepen  waren,  ons  niet  en  betaemt  Oorlogh-Schepen  aen  te  randen 
als  ons  5)  te  deffendeeren,  want  quammer  een  ongeluck  over  wy  souden 
*t  niet  weten  goet  te  maecken.  Ick  riep  hem  toe  dat  alle  de  Collions 
swarigheydt  maeckten  om  haer  Vyanden  aen  te  tasten,  ende  datter 
geen  prijckel  was  van  'tgene  hy  alligeerde,  alsoo  't  een  Vyandt  was  die 
ons  sochte  te  nemen,  ende  wy  hem  veroverde,  soude  niet  als  groote 

i)    Bergancon  op  de  vaste  kust  tegenover  de  Hyères-groep. 

2)  Klein   eiland    voor    de  Algerijnsche  kust,  juist  op  de  grens  tusschen  Algiers  en 
Tunis.   Het  behoort  thans  tot  de  provincie  Constantine  der  Fransche  kolonie  Algiers. 

3)  Portonno,  haven  een  eindweegs  beoosten  Genua. 

4)  Die  hierachter,  bl.  41  genoemd  wordt. 

5)  Versta:  tenzij  om  ons. 


40 

i62i  eer  behalen.  Sijn  Maets  die  riepen,  waer  ghy  onse  Schipper  de  Turck 
^^'  ^  '  waer  ons,  ende  ick  en  kost  hem  niet  bezeylen  tot  mijn  groot  leetwe- 
sen,  alsoo  ick  op  de  Turcken  seer  gehete  was,  soo  zeylde  wy  voorts 
langhs  'tEylandt  van  Sardijnnia ;  ende  ick  hadde  in  mijn  Schip  de 
de  Opper-Koopman  van  Tabarca,  verhaelde  my  terwijls  wy  langhs 
dit  Eylandt  zeylden,  dat  de  Boeren  haer  naturale  spraeck  op  dit 
Eylandt  van  Sardijnnia  Latijn  was,  ende  ick  begonder  om  te  lacchen, 
dat  de  Boeren  hier  soude  Latijn  spreken,  soo  begost  hy  te  seggen 
dat  hy  geen  behoude  Reys  most  doen  soo  't  soo  niet  en  waer,  ende 
verhaelde  de  reden  daer  by,  seggende:  Dat  de  Romeynen  van  ouds 
ende  Florentijnen,  haer  naturelle  spraeck  Latyn  was,  ende  door  de 
Oorlogh  vande  Coninck  van  Vranckrijck,  nu  half  Frans  gheworden 
was,  't  welck  nu  Italiaens  heet,  al  mede  van  andere  Natiën  Gotten, 
Hunnen,  Longebarden  ende  Vandalen  geheel  verbastert  was,  alsoo 
dat  hier  geen  Oorlogh  hadde  geweest,  soo  waren  sy  by  haer  oude 
Latijnse  Tael  gebleven. 

Den  2  May  arriveerden  wy  met  ons  twee  Schepen  voor  Tabarcken, 
en  quamen  dicht  onder  't  Eylandt  ten  Ancker,  vonden  daer  een 
nieuw  Turcks  Scheepjen  dat  van  onse  Volck  ghenomen  wasi).  Mijn 
Macker  voor  mijn  op  de  Reede  zijnde,  voer  voor  mijn  aen  Landt,  ick 
deed'  daernaer  van  desghelijcken,  en  by  dit  Schip  langhs  komende 
roepen,  so  stond  daer  een  en  riep  in  onsen  Nederlandsche  Tale,  dat 
ick  aen  Boord  gheliefde  komen.  Ick  liet  mijn  Boot  na  dese  Turck 
toeroeyen,  daer  komende  verhaelden  die  die  aen  mijn  geroepen  had, 
dat  hij  een  Stierman  van  Medenblick  was.  Ick  vraegde  hem  oft  hy 
oock  een  Reynegaerd  was?  hy  antwoorden  van  neen,  en  dat  hy  met 
Schellinger  van  Medenblick  onlanghs  voor  Stierman  gevaren  en  met 
hem  ghenomen  was,  en  t' Algiers  aen  dese  Turcken  verkocht  was, 
en  met  dit  Scheepjen  na  de  swarte-Zee  toe  wilde  om  na  Constanti- 
nopolen  te  gaen,  en  datter  nu  geen  Land  meerder  was  2)  om  voor  hem 
in  Holland  te  komen;  ick  seyde  hy  overkomen  soude  in  mijn  Boot 
om  met  mijn  te  varen;  hij  antwoorden  niet  te  durven;  ick  seyde  hem 
inde  Boot  te  komen,  en  dat  ick  eens  sien  wilde  wie  hem  verletten  sou. 
Daer  stondt  een  Turck  achter  hem  die  hem  vasthouden  wilde,  ick 
dit  siende  trad  over  met  een  Poock  op  zy,  en  ginck  naede  Turck  die 
de  Stierman  het  overkomen  beletten  wilde,  en  ick  riep  mijn  Volck 
uyt  de  Boot  die  mede  overquamen.  De  Turck  dit  siende  haelde  dese 
Slaef  sijn  goedt,  en  gaf  hem  vijf  stucken  van  Achten  tot  reys-geldt, 

1)  Versta:  een  nieuw  scheepje  dat  door  de  Turken  van  ons  volk  genomen  was. 

2)  Geen  kans  meer  was. 


41 

en  was  blijde  van  met  dcse  Slaef  los  te  laten  bevrijd  te  zijn,  want  ick  1621 
van  mijn  gaf  dat  ik  het  heele  Schip  nemen  wilde,  in  't  fijn  dat  dese 
Stierman  die  anders  geen  apparentie  had  om  in  sijn  leven  ontslagen 
te  raecken,  quam  door  dit  middel  soo  gemackelijck  vry.  Ick  voer 
met  hem  nae  Landt,  en  hy  vcrhaelden  dat  hy  de  andere  Boot  oft 
Schipper  mede  geroepen  had  om  aen  Boort  te  komen,  maer  gaf  tot 
antwoord  dat  hy  een  Reynegaerd  oft  een  Schellehi  was,  en  sagh  niet 
meer  na  hem  om,  sonder  de  Man  vorders  te  hooren  spreken  of  eenige 
beweginge  van  hem  te  hebben.  Dese  Stierman  wierd  onder  de  Stier- 
luyde  genaemt  de  Spaensche-Trot.  ï) 

Den  4  dito  begonnen  wy  onse  ladinghe  in  te  nemen,  welcke  Tar- 
ruwe-Koorn  was,  die  daer  in  Packhuysen  so  dicht  en  dick  op  mal- 
kander lagh,  datse  met  een  IJseren-staef  het  Koorn  (dat  wel  twee 
vadem  dick  op  malkander  lagh)  mosten  doorklooven.  Ick  dacht  dat 
dese  Tarruwe  altemael  aen  een  koeck  gebacken  was,  maer  doense 
met  haer  Instrumenten  ontrent  twee  vingeren  dick  door  de  Tarruwe 
gekomen  waren,  was  de  Tarruwe  so  schoon  oft  deselve  eerst  vanden 
Dorsvloer  ghekomen  was,  waeraen  ick  een  groote  verwonderinghe 
sagh,  want  als  de  Tarruwe  in  ons  Landt  twee  of  drie  voet  op 
malkander  leyt  en  dagelijcks  niet  gekeert  wordt,  soo  isse  welhaest 
bedorven,  voornamentlijck  alst  vars  gedorst  is.  Dit  Eyland  Tabarc- 
[26.]  ken  is  ontrent  anderhalf  Musket-schoot  lanck,  en  een  Musket-schoot 
breet,  rondom  met  Reduyten,  waer  nevens  een  kloeck  Fort  ontrent 
vijf  of  ses  hondert  treden  van't  vaste  Landt  is  leggende,  en  daer  recht 
teghens  over  leyt  een  kleyn  rond  Fortje  van  Steen,  hetwelcke  de 
Turcken  toekomt;  dit  Eylandt  behoort  de  Heere  Lommelijne^)  tot 
Genua,  die  daer  groote  profijten  mede  doen,  en  hebben  't  (nae  dat 
ick  verstaen  heb)  verkregen  door  den  Slagh  van  Don  Jan  d'Austria 
in  'tjaer  1571,  alsoo  dese  Heere  Lommelijne  sijn  voor-Ouders  in 
dien  tijdt  eenen  Turck  kregen  die  een  groot  Meester  was,  en  haer 
voor  Slaef  dienden  die  sy  wel  tracteerden;  dese  Turck  versocht  sijn 
Vryheydt  van  haer  te  mogen  verkrijgen,  en  seyde  soo  sy  hem  het- 
selve  wilde  vergunnen  hy  wist  een  plaets  in  Barbarijen,  hoewelse  niet 

i)  Trot  als  scheldnaam  voor  een  Spanjaard  is  mij  niet  bekend.  Kan  men  te  doen 
hebben  met  eene  verbastering  van  Sp.  trato,  dat  soms  de  beteekenis  heeft  van  een 
eereterm  als  Senoria,  Excellencia? 

2)  Lomellini.  —  Wat  volgt  is  grootendeels  juist,  doch  wordt  door  de  Vries  ten 
onrechte  in  1571  gesteld.  Het  was  in  1540  dat  de  beruchte  Turksche  piraat  Dragut  in 
handen  der  Genueezen  viel ;  Tabarca  was  de  losprijs.  Over  de  wijze  waarop  het  eiland 
in  handen  der  Lomellini's  kwam  bestaat  verschil :  sommigen  zeggen  dat  een  Lomellini 
den  zeeroover  gevangen  nam ;  anderen  dat  hun  kantoor  den  losprijs  negocieerde  (zie 
Masson,  Commerce  francais  da/is  VAfriqae  barbaresque  (Paris,  1903),  p.  6—7. 


42 

i62i  groot  was  soo  wasse  echter  bequaem  om  haer,  en  hij  wist  haer  oock 
^^^  "^^  door  deselve  te  verrijcken.  De  conditie  van  Vryheydtgemaeckt  zijnde 
en  hem  vry  ghevende,  openbaerde  hy  haer  dese  plaets,  haer  waer- 
schouwende  datse  deselve  moesten  verstercken,  't  welck  van  ston- 
den aen  gedaen  wierd  sonder  haer  perijckel  oft  kosten,  want  de  Co- 
ninck  van  Hispanien  met  veel  tijtels  gedient  wesende  onderhoud  dese 
plaets  met  Soldaten,  als  domineerende  in  Africa,  ende  de  Genevoi- 
sen,  wekken  subtijl  zijn,  diemen  in 't  Italiaens  Gudees-Blanques  i) 
noemt,  die  genieten  de  Profijten.  Van  hier  varen  alle  dagen  twintigh 
oft  vijf-en-twintigh  kleyne  Sloepen  om  Bloed-krael  te  Visschen,  met 
Netten  ghemaeckt  als  Werp-netten,  waer  onder  sy  groote  Looden 
aen  vast  maecken  oft  aenhanghen,  dit  ist  alles  in't  bysonder  van  dit 
Eylandt  van  Tabarcken. 

Den  I o  dito  lichten  wij  weder  ons  Anckers  met  ons  twee  Schepen, 
ick  ginck  na  Genua,  ende  Pieter  Jansz.  Roggeveen  na  Venetia,  ick 
verstond  naderhand  dat  hy  tegens  een  Turck  slaeghs  was,  daer  hy 
hem  heel  manlijck  teghens  weerden,  maer  soude  meer  eer  begaen 
hebben  dat  hy  mijn  die  Turck  op  onse  uyt-reys  had  helpen  nemen, 
doe  wy  na  Tabarcke  gingen. 

Den  20  dito  arriveerde  ick  met  de  hulpe  Gods  weder  voor  Genua, 
nadat  ick  een  Maendt  en  twee  daghen  van  daen  gheweest  was,  en 
vond  de  Schepen  daer  noch  leggen  die  ick  daer  gelaten  had,  en  wa- 
ren inde  vijftigh  sterck,  wantter  niet  te  doen  was,  door  dien  de  Trevis 
sijn  eynde  ghenomen  had. 2)  Mijn  Koopman  vereerden  mijn  met  een 
vergulden  Gondel,  om  dat  ick  sijn  Goedt  tegen  sulcke  groote  Turck- 
sche  Schepen  uyt  Terra-Nova  so  valjant  beschermt  en  bewaert  had, 
en  versocht  op  mijn  op  deselve  conditie  op  Napels  te  varen,  waerop 
ick  antwoorden  dat  dat  Schelmen  en  Verraders  van  haer  Vaderlandt 
waren,  die  de  Vijand  met  Schepen  assisteerden,  ende  hij  had  hey- 
melijck  een  salve  Conduct  laten  komen  die  hij  mijn  vertoonde;  ick 
seyde  dat  hy  deselve  bewaren  soud  datse  mijn  niet  dienden,  en  dat 
ick  om  't  Geldt  gheen  Verrader  van  mijn  Vaderlandt  begeerde  te 
wesen,  en  wilden  liever  de  Spanjaerden  helpen  op  de  Neus  kloppen 
als  dat  ick  dat  deden,  en  dat  mijn  Vrunden  in  Hollandt  dat  niet  voor 
goedt  souden  houden  dat  ick  na  de  Napolitaen  gaen  soude,  en  dat 
ick  dieshalven  liever  langhs  de  Kust  Stuckgoederen  wilde  soecken 
om  soo  na  Hollandt  te  gaen. 

Den  28  Junius  lichten  wy  ons  Anckers;  in  Zee  komende  begonst 

1)  Blanke  joden  (Giudei  bianchi). 

2)  Het  Bestand  was  geëindigd  10  April  1621. 


43 

het  te  stillen,  de  Stierman  vraeghden  waer  wy  nae  toe  soude  ?  ick  1621 
[27.]  gaf  hem  tot  antwoordt,  sien  waerde  goe  Windt  weydt.  •^""' 

Den  3  Julij  quam  ons  een  Schip  van  achteren  in-zeylen. 

Den  4  dito  smorgens  vroeg  met  het  kriecke  van  den  dage  quam 
het  Schip  by  ons,  ick  riep  waent  Schip?  hy  riep  van  Hoorn,  ende  hy 
kond  mijn  Schip  door  dien  dat  beydc  onse  Schepen  ghelijck  op  de 
Stapel  gestaen  hadden,  en  van  een  Meester  gemaeckt  waren,  en  ick 
was  selfs  een  van  sijn  Reeders;  't  Schip  quam  soo  dicht  aen  ons  Boort 
dat  de  Schipper  over  quam  springen,  door  dien  het  moy  Weer  en 
slecht  ^)  Water  was,  maer  ontrent  een  uyre  aen  ons  Boort  geweest 
zijnde  begost  het  op  te  koelen  en  soo  hard  te  wayen,  dat  wy  hem 
niet  weder  aen  Boort  krijgen  konden,  soo  dat  wy  door  de  harde 
Windt  ghenootsaeckt  waren  achter  Caep  de  Mello  te  loopen,  alwaer 
wy  by  een  Eylandt  ten  Ancker  quamen,  en  wayden  een  vliegende 
Storm. 

Den  5  dito  was  deWindt  noch  contrarij,  ick  resolveerde  mijn  Boot 
uyt  te  setten  en  aen  Landt  te  varen;  mijn  Macker  geen  Gesond-brief 
hebbende,  om  dies  wil  dat  hy  also  hy  eenige  questie  tegens  sijnKoop- 
luyden  te  Livorne  ghehad  hadde,  door-gegaen  was  sonder  eens  een 
Gesond-brief,  kost  om  dies  wil  met  sijn  Boot  niet  aen  Landt  varen. 
Ick  nam  hem  in  mijn  Boot,  veynsde  oft  hy  mijn  Schrijver  was,  aen 
Landt  komende  mijn  Gesond-brief  van  Genua  (alsoo  dese  plaets 
onder  Genua  staet)  vertoont  hebbende,  en  een  wijl  in  een  Herbergh 
zijnde  vraeghde  wy  na  ons  Gelagh,  de  Weerdt  een  vreemde  snaeck 
wesende,  en  ons  voor  Luyden  aensagh  die  veel  besocht  hadden,  seydt 
ons  yets  vreemts  en  aerdigs  te  willen  vertoonen,  en  vertrouden  dat 
hoewel  wy  veel  gesien  en  besocht  hadden,  dat  wy  diergelijcken  in 
ons  leven  niet  ghesien  hadden,  doch  veynsde  hetselve  voor  yder  een 
niet  garen  te  willen  doen ;  wy  betoonde  het  selve  wel  eens  te  willen 
sien.  Desen  Veer  -)  ginck  met  sijn  rugge  op  de  Vloer  leggen  en  streckte 
alle  sijn  leden  soo  verde  uyt  als  hy  kost,  dat  ghedaen  zijnde  eysten 
hij  ses  Glasen  met  Wijn,  die  wij  tot  boven  toe  vulden,  waer  van  hy 
't  eene  op  sijn  voorhooft  setten,  een  vol  inde  mond  nam,  twee  op 
elcke  knije  sette,  en  op  elcken  arm  binnen  de  elleboge  een,  en  rees 
daer  mede  over  eynde  sonder  een  druppel  te  storten,  daer  nae  ginck 
hy  weder  nederleggen  en  en  hieten  ons  de  Glasen  weder  afnemen, 
die  noch  so  vol  waren  als  doen  wyse  hem  eerst  gaven.  Hy  vraegde  oft 
wy  sulcks  oyt  in  ons  leven  wel  meer  gesien  hadden?  wy  seyden  alst 

i)     Effen. 
2)    Deze  vaer. 


44 

i62i  waer  waSi)  dat  wy  't  noyt  voor  desen  ghesien  hadden,  en  wy  schey- 
^"  *  ^*  den  met  verwonderinge  van  hem  en  voeren  na  Boort. 

Den  7  dito  Hchten  wij  ons  Anckers  en  gingen  weder  't  zeyl. 

Den  1 1  dito  quamen  wy  inde  Eylanden  van  Eres,  voor  het  Gasteel 
Berganson,  alwaer  ick  mijn  Gesondbrief  aen  den  Governeur  ver- 
toonde, en  versocht  dat  hy  door  sijn  Dienaers  my  aen  een  Paert  sou 
gelieve  te  helpen,  om  na  Tollon^)  te  reysen,  doch  kreegh  tot  ant- 
woordt dat  ick  het  Middagmael  eerst  met  hem  houden  most.  Nu  ter 
Maeltijdt  zijnde,  verhaelden  hy  mijn  dat  hy  sedert  de  Ligue  in 
Vranckrijck  noyt  uyt  dat  Fort  gheweest  was,  en  dat  al  seven-en- 
twintigh  jaren  geleden  was,  want  hy  geen  vertrouwen  op  de  Coninck 
hadde,  om  dies  wil  dat  hy  't  altijdt  met  de  Liguesen  was  houdende. 
Dit  Gasteel  leyt  op  een  Steene-hoeck  tegens  de  Zee,  en  meest  rondom 
in  Zee,  en  heeft  maer  een  smalle  uytganck  aen  't  vaste  Landt.  Na  de 
Maeltijdt  ginck  ick  te  Paerd  sitten  en  reed  nae  Tollon,  en  ick  arri- 
veerden savondts  in  een  kleyn  vervallen  Stedeken  ghenaemt  Eriss) 
daer  ick  'snachts  bleef,  daer  de  Sout-pannen  aen  leggen. 

Den  1 2  dito  tegens  den  Middagh  arriveerde  ick  te  Tollon,  alwaer 
ick  na  Koopluyden  vernam,  en  Mons»".  de  Montijn4)  welcke  daer  met 
eenighe  Conincks-Schepen  lagh,  quam  mijn  te  ghemoet,  en  was  onder 
't  gebied  vanden  Hertogh  van  Guyse,  Admirael  van  de  Levantsche- 
Zee  voor  den  Goninck  van  Vranckryck,  en  dese  Monseur  de  Montijn 
voerden  de  Vlagh  als  Admirael  in  Zee,  hy  niet  denckende  dat  ick 
Frans  spreken  kond',  liet  mijn  door  een  Lakay  (die  van  Breda  was) 
vragen  waer  ick  van  daen  quam,  en  waer  ick  na  toe  wilde?  ick  liet 
hem  segghen  dat  ick  van  Genua  quam,  om  te  besien  oft  hier  oock 
eenige  Stuckgoederen  na  Hollandt  te  versenden  waren  ?  hy  vraegh- 
den  oft  ick  wel  lust  soud'  hebben  om  onder  sijn  Vlagh  te  dienen,  voor 
den  Coninck  van  Vranckrijck  tegen  den  Turck?  ick  sprack  de  condi- 
tie mocht  soo  wesen. 

Den  selven  dito  versocht  hy  dat  ick  op  de  Middagh  sijn  gast  ge- 
liefde te  wesen,  om  ampler  van  onse  saecke  te  spreken.  Op  den  Noen 
by  hem  aen  Tafel  sittende,  soo  schijnt  dat  sijn  Tolck  alles  na  sijn 
sin  niet  wel  vertaelden,  en  merckende  dat  ick  't  verstond,  vraegden 
hy  mijn  oft  ick  geen  Frans  kond?  ick  antwoorde  ja  in  'tFrans ;  doen 


i)    Gelijk  de  waarheid   was. 

2)  Toulon. 

3)  Hyères. 

4)  Hier    moet    bedoeld  zijn    Philippe    Emmanuel    de   Gondi,  baron  de  Montmirail, 
1581 — 1662,  „général  des  galères"  onder  den  hertog  van  Guise. 


4$ 

vraegde  hy  mijn  waerom  ick  soo  langh  ^esvvegen  had,  nademael  ick  1621 
soo  goet  Frans  sprack  als  hy  selver,  en  waer  ick  'tgeleerdt  had ?  Ick-'"  ' 
sprack  binnen  Rochelle,  en  dat  mijn  Vader  daer  gewoont  had  vande 
Tribbel^)  af  anno  1584.  Hy  vraeghden  mijn  van  wat  Stadt  dat  ick 
was?  ick  sprack  van  Hoorn  vande  oude  afkomste  van  weghen  mijn 
Vader,  en  van  wegen  mijn  Moeder  van  Amsterdam.  Hy  vraeghde 
waer  ick  gheboren  was?  ick  antwoorde  hem  tot  Rochelle;  doen 
seyde  hy  het  hem  niet  vreemt  te  gheven  dat  ick  soo  goet  Frans 
sprack  als  hy.  Ick  verhaelde  hem  wel  in  Vranckrijck  gehaelt  te  we- 
sen,  maer  dat  ick  in  Hollandt  toe-gestelt  was,  en  dat  mijn  Moeder 
niet  langer  als  drie  Maenden  in  Rochelle  gewoont  had  doe  ick  ter 
Wereld  quam,  en  dat  ick  van  mijn  vier  Jaren  af  meest  altijdt  in  mijn 
Vaderland  gewoont  had.  Hy  seyd'  dat  ick  Edel  was,  omdat  ick 
over  de  Franse  Zee  ghevaren  had  eer  dat  ick  gheboren  was,  en  dat 
ick  een  Hollandts  Fransman  was,  doch  alle  de  Hollanders  waren 
Burghers  in  Vranckrijck,  voor  soo  veel  als  onder  de  Prins  van  Orange 
stonden,  ende  de  Staten  hadden  in  Vranckrijck  LeDroit  de  Baine 2), 
dat  is  te  seggen  als  vrye  Naturaliseerde.  Dese  propoosten  ge-eyn- 
dight  zijnde,  vraegde  hy  oft  ick  met  mijn  Schip  den  Coninck  van 
Vranckrijck,  onder  den  Hertog  van  Guyse  en  onder  hem  als  Admi- 
rael  in  Zee  begeerde  te  dienen  ?  ick  seyde  van  ja,  als  ick  met  hem 
accorderen  konde.  Ick  most  (seyde  hy)  nae  Marcilien  reysen  en 
spreken  met  den  Prins  3),  't  welck  ick  dede,  en  sond  een  expresse  om 
mijn  Schip  inde  Haven  van  Tollon  te  laten  komen,  en  schreef  oft 
mijn  Macker4)  ook  dienst  begeerden,  soo  mocht  hy  mede  met  sijn 
Schip  inde  Haven  komen. 

Den  14  gingen  wij  opsitten  en  reden  na  Marcilien,  alwaer  ick  en 
Monseur  de  Montijn  tegens  den  avond  arriveerden,  en  gingen  naer 
't  Hof  vanden  Hartogh  toe ;  hy  vraeghden  mijn  oft  ick  hem  tegens 
den  Turck  dienen  wilde?  ick  seyde  van  ja,  als  de  Conditie  met  mijn 
overeenquam :  hy  belasten  mijn  's  anderen  daeghs  middaeghs  we- 
der aen  sijn  Paleys  te  komen. 

Den  1 5  dito  teghens  de  Middagh  ben  ick  met  Monseur  de  Mon- 
tijn na  het  Paleys  gegaen,  alwaer  wy  sijn  Trompetter  alree  hoorde 
blasen  om  ter  Maeltijdt  te  gaen ;  hy  met  sijn  Edelen  ter  Tafel  sittende, 
sat  den  Hartogh  alleen  onder  een  blaeu  vierkant  Fluweelen-Suels) 

i)  Troubles. 

2)  Le  droit  d'aubaine. 

3)  Den  hertog  van  Guise. 

4)  De  makker  op  4  Juli  vermeld. 

5)  Dit  woord  is  mij  onbekend.  Drukfout  voor  seyl? 


46 

i62i  ofte  Verhcmelt,  daer  met  Goude-letters  op  geschreven  stond:  [29.1 
juh  15.  ^^^^j,^;^  ^gy^  tottr,  dat  is  te  seggen  elck  sijn  tijdt.  Hij  aldus  ter  tafel 
sittende,  ontbood  mijn  en  Monseur  de  Montijn  binnen  te  komen  en 
bij  sijn  Ed :  aen  te  sitten,  't  welck  wy  deden.  Onder  de  Maeltijdt  hier 
en  daer  van discourerende,vraegden  mijn  den  Hertogh  oft  ick  wel  by 
Turcken  geweest  was,  en  dat  hy  te  Tollon  wilde  rijden  en  besichtigh- 
den  mijn  Schip,  en  souden  alsdan  voor  den  prijs  accorderen?  Ick 
sprack  dat  den  Hertogh  doen  kost  wat  hem  beliefde,  maer  in  geval- 
len dat  wy  met  den  anderen  accordeerden,  dan  wilde  ick  betoonen 
dat  ick  niet  alleen  by  Turcken  geweest  was,  maer  oock  in  't  minste 
niet  ontsien  en  soude.  Dit  nu  alles  soo  ghepasseert  zijnde  reed  ick 
weder  nae  Tollon,  om  den  Prins  daer  te  verwachten,  alwaer  ick  te- 
ghens  den  avondt  quam,  daer  ick  beyde  de  Schepen  vond  die  van 
Berganson  ghekomen  waren,  ende  ick  verhaelde  mijn  Macker  datde 
Prins  beyde  de  Schepen  begeerden,  en  dat  ick  hem  binnen  een  dagh 
oft  twee  van  Marcilien  verwachten. 

Den  20  dito  arriveerden  den  Hertogh  van  Goewise  tot  Tollon,  ende 
ontbood  mijn  dat  hij  begheerde  het  Schip  te  sien.  Wy  zijn  met  al  sijn 
Edelen  aen  Boort  ghevaren,  daer  komende  trad  ick  eerst  over  om  hem 
te  verwelkomen,  en  gaf  ordre  dat  so  ras  als  den  Hertogh  't  Scheep 
was,  dat  men  dan  drie  schooten  soude  schieten.  Den  Hertogh  in  't 
Schip  zijnde,  quam  de  Cojuyt-wachter  en  wilde  hem  de  Sporen  van- 
de  hielen  doen,  meende  niet  sulcken  grooten  Prins  voor  te  hebben, 
maer  dacht  veel  meer  op  een  ghemeen  Edelman,  dewijl  hy  slecht  in 
de  kleedinge  was,  en  den  Jonghen  juyst  geen  kennisse  hadden  aen  't 
teeken  dat  hy  om  den  hals  droegh,  hetwelcke  het  teecken  vanden 
Heylighen-Geest  was.  Den  Hertogh  begost  te  voelen  dat  de  Jongen 
aen  sijn  hielen  doende  was,  vraeghden  mijn  wat  de  Jonghen  hebben 
wilde  ?  ick  stiet  de  Jongen ;  de  Hertogh  vraegde  wat  dat  bedieden, 
en  dat  ick  de  Jongen  soud  laten  begaen  ?  ick  seyde  dat  de  Jonghen 
hem  voor  de  Heer  niet  aen  en  sagh,  dewijl  sijn  Adel  met  sulcke  kos- 
telijcke  kleederen  gingen,  en  dat  dat  in  onse  Schepen  de  manier  was 
alsser  yemandt  met  Sporen  t'Scheep  quam  die  ofte  doen,  alsoo  men 
in  Holland  seyd  datmen  Neptunus  Paerden  met  geen  Sporen  berij- 
den kan.  Dit  hoorende  begeerde  te  meer  dat  de  Jonghen  hem  de 
Sporen  ontbinden  sou,  hetwelck  de  Jongen  doen  bevende  dede,  want 
hy  verstont  dat  het  den  Prins  was.  Ick  ginck  met  hem  inde  Cojuyt, 
daer  komende  gingen  wy  inde  Galdery  sitten,  en  hy  rontom  siende 
was  verwondert  dat  onse  Schepen  soo  net  laghen,  't  welck  hy  inde 
Conincks-Schepen  soo  niet  en  vond,  onder  anderen  sach  hy  oock  dat 


47 

door  drie  Balcken  geschooten  waren,  vraeghden  mijn  wat  voor  merc-  1621 
ken  dat  dat  waren?  ick  seyde  dat  zijn  teeckens  vande  twee  Turcken  ^^  '  ^°' 
daer  ick  teghen  slaeghs  gheweest  ben;  hij  vraeghden  oft  de  Turcken 
kloecke  Schepen  waren?  ick  sprack  dat  den  eenen  met  dertigh  Stuc- 
ken  en  over  de  drie-hondert  Man  sterck  was,  en  den  ander  met  acht  en 
twintig  Stucken  en  over  de  twee-hondert  Man  sterck  was.  Hem  docht 
dat  ick  mijn  met  veerthien  Stucken  en  een  en  dertigh  Man  kloeck- 
moedigh  verdeffendeert  had.  En  omdat  hy  Admirael  van  den  Coninck 
van  Vranckrijck  inde  Lavant  was,  Het  ick  de  Vlagh  terstont  vanbo- 
venen  weyen,  en  also  de  Haven  van  Tollon  wel  drie  a  vier  mijl  in 
't  rond  is,  soo  lichten  wy  onse  Anckers  en  gingen  met  den  Hertogh 
onder-zeyl,  en  zeylden  voorby  sijn  Forten  die  rondom  los  branden, 
en  wy  accordeerden  inde  prijs;  en  souden  den  Hertogh  by  de  Maend 
tegens  de  Turcken  dienen,  en  soud  meerder  Schut  en  Volck  op  mijn 
[30.]  Schip  leggen.  Hy  ginck  weder  uyt  mijn  Cojuyt,  en  vraeghde  wat 
Wapen  dat  ick  in  mijn  Vlagh  had?  Ik  seyde  hetselve  het  Wapen  van 
mijn  Prins  te  wesen,  Prins  Maurits  van  Orangie.  Hy  antwoorde  dat 
hy  nu  mijn  Prins  was,  want  ick  nu  in  sijn  dienst  was.  Ik  gaf  tot  ant- 
woordt dat  Vranckrijck  liberteyt  van  Concientie  gaf,  dat  den  Her- 
togh wel  dencken  mach  dat  ick  hem  anders  niet  dienen  sou,  waerop 
hy  seyde  weest  altijdt  vroom,  ende  ginck  na  Land  en  vereerden  't 
Bootsvolck  met  eenige  Pistoletten,  en  de  Jongen  die  hem  de  Sporen 
af  gedaen  had  hem  de  Sporen  weder  aen-doende  kreegh  mede  een 
goede  vereeringhe,  ende  ick  en  mijn  Macker  wierden  belast  te  Mar- 
cilien  te  komen  om  onse  Contracten  te  laten  beschrijven  en  te  onder- 
teeckenen. 

Den  25  dito  op  alles  ordre  gestelt  hebbende,  reysden  ick  en  mijn 
Macker  na  Marcilien,  alwaer  wy  tegens  den  avondt  quamen. 

Den  26  dito  quamen  wy  by  den  Prins,  welck  een  Notaris  ontbood 
die  onse  contrackt  maeckten,  hetwelcken  eerst  den  Prince  en  wy 
daer  naer  teeckende,  en  scheyde  daermede  weder  vanden  Prince. 

Den  27  arriveerden  wy  weder  te  Tollon,  daer  ick  also  *t  Schip 
vuyl  was,  ordre  stelde  om  hetselve  te  kielhalen,  hetselve  nu  al  over 
tijdt  zijnde,  want  het  sint  wy  uyt  het  Vaderland  geweest  waren,  noyt 
schoon-gemaeckt  was  geweest. 

Den  8  September  hier  leggende,  wierd  ick  en  mijn  Macker  vande 
Officiers  vande  Conincx-Schepen  in  een  Herberge  te  Gast  genoot. 
Over  Maeltijd  sittende  quammer  een  groot  gherucht  over  straet,  en 
't  scheen  ofse  de  Herbergh  afloopen  wilde,  wy  met  de  Servetten  in 
de  hand  voor  de  deur  komende  om  te  sien  watter  te  doen  was,  en 


48 

i62i  alsoder  een  gequest  was,  meende  de  Vrunden  vande  gequeste,  dat 
Sept.  8.  j^j^  (alsose  mijn  voor  een  vreemdelinck  aensagen)  de  Man  was,  oft 
ten  minsten  van  't  geselschap  van  die  't  gedaen  had,  en  meenden 
veel  Geldt  gelijckse  daerna  bekende  van  mijn  te  trecken,  tasten  mijn 
daerop  aen  en  brachten  mijn  inde  Ghevanckenis,  Mijn  Macker  dit 
siende  ginck  na  M'".  de  Montijn,  en  seyde  datse  mijn  na  't  Gevangen- 
huys  brachten,  om  een  saeck  daar  wij  niet  van  wisten,  ick  laet  staen 
by  geweest  te  zyn,  want  wy  doen  aen  Tafel  saten  doe  't  selve  ghe- 
beurde,  en  om  't  gherucht  van  Tafel  quamen,  want  wy  niet  wisten 
watter  te  doen  was.  Mons^  Montijn  dit  hoorende  was  daerover  ver- 
wondert, quam  met  de  Officiers  van  de  Conincx-Schepen  en  braken 
de  gevanckenis  met  gewelt  op,  alwaer  sy  mijn  uythaelden  en  seyden 
dat  dat  geen  Herberge  voor  mij,  maer  wel  voor  Schelmen  en  Dieven 
was,  en  dat  het  Schelmen  waren  die  my  daer  geset  hadden  om  veel 
Geldt  van  mijn  te  krijgen.  Dit  Canalie  dit  siende  maeckten  haer  na- 
derhandt  sterck,  en  wilde  M^.  de  Montijn  aentasten,  segghende  dat 
hy  Crimeleesjemayestates  ^)  begaen  had,  omdat  hy  't  Gevangenhuys 
gevioleert  en  met  fortse  opgedaen  had,  en  dat  hy  de  twee  Personen 
die  't  feyt  gedaen  hadden  in  haer  handen  leveren  sou,  wantse  van 
des  Conincx-Schepen  waren,  ende  Persoon  vande  quetsure  ghestor- 
ven  was;  dese  twee  Personen  wierden  datelijck  ghehaelt  en  gheexe- 
cuteert,  eer  dat  den  Prince  (die  in  Langedock  by  den  Coninck  was) 
hetselve  te  weten  quam.  Mons»".  de  Montijn  sond  datelijck  een  ex- 
presse na  Langedock  aenden  Prince,  waermede  hy  vertoonde  dat 
hem  sijn  Authoriteyt  en  't  Admiraliteyts  Recht  benomen  wierd,  en 
datse  twee  vande  Maets  van  sijn  Schepen  ter  Executie  ghestelt  had- 
den, omdat  sy  een  Schelm,  die  als  de  Maets  aen  Landt  quamen  en 
voor  sijn  deur  gingen,  met  Potten  vol  Menschen-dreck  over  't  lijf 
gietende  2)  gequest  hadden.  Den  selven  daghkreghen  wy  ordreTol-  [31- 
Ion  te  verlaten  en  nae  Marcelien  te  vertrecken. 

Den  29  dito  arriveerden  wy  te  Marcilien,  alwaer  wy  heel  welle- 
koom  waren,  omdat  wy  eenige  Schepen  na  de  Lavant  convoyeren 
soude. 

Den  8  October  arriveerden  den  Hertogh  van  Guwise,  heel  ver- 
stoort zijnde  teghens  de  Jugies,  welcke  sich  ghemoeyt  hadden  met 
de  Executie  van  zijn  Bootvolck,  wilde  haer  de  beek  doen  breken  en 
haer  van  haer  Offici  stellen,  daer  sy  veel  Geldts  voor  gegeven  had- 
den, ende  hy  deed'  een  uyt-schrijvinge  oft  eys  over  deProvintie  van 

1)  Crimen  laesae  majestatis. 

2)  Men  zou  verwachten:  had  gegoten. 


49 

hondert-duysent  Kroonen,  daer  dese  Jugies  hem  meest  aen  geholpen  i6ai 
hebben,  wantse  voorgaven  dat  de  Coninck  Geldt  van  nooden  hadden, 
soodat  hy  't  haer  wel  treffelijcken  uytkarnde  datse  sijn  Justitie  ge- 
violeert  hadden,  en  den  Hertogh  gaf  ons  last  so  yemand  ons  afifron- 
teerde  oft  qualijck  toe-sprack,  dat  wijder  datelijck  met  onse  Deegens 
(die  wy  ter  eeren  vande  Coninck  ende  hem  droeghen)  souden  op- 
stooten,  en  beloofden  haer  te  verbeteren  sijn  Capiteyns  te  affronteren. 

Den  i8  dito  geviel  het  dat  wy  Eecken-hout  van  nooden  waren, 
hetwelck  wy  op  de  Wurven  by  de  Timmerlieden  niet  bekomen  kon- 
den, doch  in  't  Canonijcken  Klooster  daer  was  het  wel,  hetwelck  ick 
den  Hertogh  seyde:  waerop  hy  antwoorde  dat  ick  't  uyt  het  Klooster 
(hetwelck  over  sijn  Paleys  en  over  de  Haven  was)  halen  soud';  ick 
antwoorde  sulcx  niet  te  durven  onderstaen;  hy  seyde  in  sulcken  tijdt 
moet  men  't  halen  al  wast  van  't  Altaer:  waerover  ick  mijn  verwon- 
derden, want  de  Guwisaerten  ^)  voor  de  grootste  Liguesen  wierden 
gehouden  die  in  Vranckrijck  zijn,  daerom  docht  mijn  dit  een  vreemt 
en  onverwacht  antwoordt. 

Den  25  vertrock  den  Hartog  weder  na  Langedock,  en  soo  na  den 
Coninck  die  voor  Montoban  lagh. 

Den  15  November  quam  den  Hartogh  weder  uyt  het  Legher  voor 
Montoban  tot  Marcilien,  alwaer  Duck  de  May  enne  *)  aen  sijn  zijde 
gheschooten  was,  en  dat  Monseur  de  Guwise  niet  wel  te  pas  was, 
dan  dat  hy  alle  dagen  Posten  verwachtende  was,  en  twee  dagen  daer 
naer  zijnde  den  1 7  dito  quammer  tijdinghe  dat  Luyenes  3)  heel  kranck 
was,  en  ick  hoorde  hem  segghen  datter  wel  haest  een  Post  van  sijn 
dood  komen  soude.  Den  Hartogh  over  Tafel  sittende,  komter  een 
Post  met  tijdingh  dat  den  Constabel  Monseur  de  Luyenes  uyt  der  tijdt 
was;  den  Hartogh  vraeghden  wat  coleur  dat  hy  hadde?  den  Postloo- 
per  seyde  sijn  Nagels  blaeu  te  wesen.  Doen  sprack  den  Hartogh : 
Ainsi  foultil  a  pre7idre  les  cockijns  ranton  leur  f  out  de  hasse  rallite 
gr  and ^  de  faire  la  loy  de  Pr  incest),  dat  is  te  seggen:  Also  moet  men 
de  Guyten  leer  en  dieme^i  van  kleyn  groot  maekty  en  de  Princen  als 
dan  de  wetten  stellen  willen.  Ick  was  verwondert  van  sulcke  woorden 
te  hooren,  en  begon  datelijck  om  Barneveld  te  dencken,  dat  dat  oock 
sijn  doodt  geweest  is,  dat  hy  Prins  Mauritius  van  Orangie  sijn  Autho- 
riteyt  benemen  wilde,  en  dat  onder  decksel  vande  Arminiaensche 

1)  Guisards ;  aanhangers  van  het  geslacht  van  Guise. 

2)  Neef  van  den  hertog  van  Guise. 

3)  De  hertog  van  Luynes,  connétable  van  Frankrijk. 

4)  Ainsi  faut-il  apprendre  les  coquins  raison  que  l'on  fait  de  basse  qualité  grand, 
etc?  De  plaats  is  zeer  corrupt. 

4 


50 

i62i  Religie,  oft  om  beter  te  seggen  Factie.  lek  versocht  aen  den  Hartogh 
^^*  ^^*  van  Guwise  wie  van  sijn  Adel  mijn  Capiteijn  wesen  soude?  hy  gaf 
mijn  tot  antwoordt  geen  ander  Capiteyn  als  mijn  te  begeeren,  want 
ick  (soo  hy  seyde)  al  Capiteyns  proeve  ghedaen  had.  lek  sprack  dat 
alle  de  Capiteyns  op  de  Conincks-Schepen  Edel  waren,  en  dat  ick 
niet  Edel  was;  waerop  hy  antwoorden,  dat  mijn  daden  die  ick  tegens 
mijn  Vyanden  de  Turcken  gedaen  had  mijn  genoegh  Edel  maeck-  [32.] 
ten,  en  dat  geen  Adel  beter  verkregen  wierd  als  sigh  valjant  te- 
gens sijn  Vyanden  te  quyten,  doch  mijn  Macker  soude  hy  een  Ca- 
piteyn bestellen,  dewijl  hy  van  sijn  Actie  niet  gehoort  had,  en  geen 
respeckt  over  sijn  Volck  had,  maer  met  haer  Peere-Companjon 
speelden,  en  dagelijcks  met  haer  inde  Taverne  liep. 

Den  21  dito  arriveerden  hier  een  groot  Schip,  altemael  met  ver- 
gulden Poorten,  daer  Capiteyn  op  was  Pieter  Hillebrantsz.  en  had  ^ 
voor  desen  de  groote  Maltees  ^)  tot  Malta  gebracht.                                        P 

Den  eersten  December  arriveerden  alhier  den  grooten  Maltees, 
ten  dienste  vande  Coninck  van  Vranckrijck. 

Den  12  dito  sond  den  Hartog  van  Guise  een  Lakay  om  by  hem 
te  komen,  by  hem  komende  wilde  hy  mijn  Contrackt  veranderen, 
en  seyde  dat  ick  met  hem  voor  Rosielle^)  dienen  most.  Ick  gaf  hem 
tot  antwoord  en  dat  met  alle  beleeftheydt,  dat  mijn  Contrackt  daer 
niet  en  hiel ;  hy  wilde  mijn  twee-hondert  France-kroonen  meerder 
ter  Maendt  gheven  als  te  voren,  waerop  ick  hem  seyde,  al  wilde  hy 
my  duysent  France-kroonen  meerder  ter  Maendt  geven,  dat  ick 
hem  echter  tegens  mijn  Religie  (daer  ick  van  kinds-beene  in  opge- 
queeckt  was)  niet  en  begeerde  te  dienen,  en  dat  dat  Schelmen  waren 
die  sulcks  deden.  Hy  seyde  hy  konde  mijn  Schip  houden ;  ick  ant- 
woorde  hy  mocht  het  wel  doen,  als  hy  mijn  maer  een  Recepisse 
van  sijn  handt  geliefde  te  geven,  dat  hy  'tmijn  af-ghenomen  had, 
doen  seyde  hy  my  ick  soude  mijn  bedencken,  hadden  mijn  Ouders 
inde  Tribbel  van  Hollandt  te  Rosiel  gewoont,  sy  waren  daer  maer 
vreemdelingen  geweest,  en  had  ick  daer  noch  eenighe  Vrunden  ick 
souse  medevoeren  en  kondse  noch  goedt  doen ;  ick  antwoorde  daer 
geen  Vrunden  woonachtigh  te  hebben,  en  dat  ick  van  mijn  vier  j 

Jaren  af  al  in  mijn  Vaders  en  Moeders  Landt  verkeert  had,  maer 
echter  kende  ick  de  Rochelloise  wel  van  sulcken  aerd  te  zijn,  dat 
hy  der  met  geen  koussen  en  schoenen  (gelijckmen  seght)  in-loopen 
sou,  en  dat  de  Rochielloyse  te  Water  en  te  Lande  vrome  Soldaten 

i)     Den  grootmeester  der  Malteser  orde. 
2)     La  Roebelle, 


SI 

waren.  Hy  belasten  mijn  'sanderendaeghs  weder  te  komen,  en  dat  1621. 
ick  mijn  te  nacht  bedencken  sou ;  ick  sprack  dat  ick  morgen  wel  weder 
komen  wilde,  maer  dat  ick  mijn  niet  anders  bedencken  sou. 

Den  1 3  dito  quam  ick  weder  hy  den  Hartogh,  die  mijn  vraeghden 
oft  ick  mijn  vorige  Conditie  noch  niet  verandert  had  ?  ick  sprack  noch 
deselve  Man  te  wesen  die  ick  gisteren  was :  doen  seyde  hy,  hy  soude 
mijn  Morte  paye  doen  hebben,  en  soude  altijd  in  Conincks  dienst 
blijven :  gaf  hem  tot  antwoordt  dat  het  mijn  gelegentheyd  niet  en 
was  uyt  mijn  Vaderlandt  te  dienen,  en  daerom  dat  ick  mijn  in  Dienst 
begeven  had,  dat  was  omdat  ick  op  de  Turck  verbittert  was,  maer 
dat  ick  geen  gedachten  had  dat  dat  van  sijn  Hoogheyd  mijn  te  last 
gheleyt  worden  sou,  om  na  Rosielle  te  gaen ;  doen  sprack  hy  tegens 
mijn,  ick  sou  by  Monseur  Montijn  sijn  Admirael  in  Zee  gaen,  en 
daer  alle  bescheydt  vinden.  Ick  lieper  schoorvoetende  nae  toe,  maer 
ick  dacht  in  mijn  selve  ick  wou  dat  icker  al  was;  daer  komende  wierd 
ick  van  hem  ten  Noenmale  genood,  en  over  Tafel  sittende  socht  hy 
niet  anders  als  mijn  daertoe  te  animeren,  dat  ick  met  haer  daer  na 
toe  gaen  soude,  en  dat  het  tot  een  goede  staet  voor  mijn  (so  ick 
't  dede)  uytloopen  sou,  en  altijdt  Morte-pay  te  hebben ;  ick  sprack 
de  Prins  op  deselve  reden  al  geantwoord  te  hebben,  en  dat  mijn  me- 
ningh  was  de  Wereldt  noch  eens  rontom  te  besien.  Doen  wy  ghegeten 
hadden,  en  siende  dat  hy  mijn  niet  wist  te  vermurwen,  soo  gaf  hy 
[33.]  mijn  mijn  Geldt  tot  der  tijdt  dat  ick  ghedient  had,  nevens  mijn  Pas- 
bord, met  een  Diamant-rinck  Hards  gewijs^)  ende  belasten  mijn 
weder  by  den  Prins  te  gaen  om  hem  te  bedancken,  't  welck  ick  dede; 
by  hem  komende  streeck  hy  de  Rinck  van  mijn  hand  en  besachse, 
besien  hebbende  stack  hyse  weder  aen  mij  n  vinger,  en  sprack:  Draeght 
dese  Rinck  ter  eeren  van  mijn  en  weest  altijdt  vroom,  en  meynte- 
neert  altijdt  u  Vaderlandt,  ende  scheyde  alsoo  met  alle  eere  van 
hem.  Doen  ick  buijten  het  Hof  quam  stonden  daer  verscheyde  Neder- 
landsche  Koopluyden,  die  nieuwschierigh  waren  mijn  Vereeringe 
te  sien,  hetwelck  ick  dede  ;  ende  onder  de  hoop  stond  een  Jubilier 
dieder  mijn  ses-hondert  Gulden,  ofte  twee-hondert  Kroonen  voor 
bood.  Ick  seyde  hem,  al  wilde  hy  mijn  vier-hondert  Kroonen 
gheven  dat  ickser  hem  niet  voor  doen  wilde,  maer  dat  ickse  tot  een 
eeuwighe  memorie  bewaren  wilde,  gelijck  ickse  tot  noch  toe  voor 
een  memorie  bewaert  heb.  Mijn  Macker  hoorende  dat  ick  sulcken 
Vereeringhe  gekregen  had,  presenteerde  een  Request  aen  den  Har- 


ij     Hartsgewijs  ingezet  (de  steen  namelijk). 


5J2 

IÖ41  togh,  om  hetselve  Geldt  daer  sy  met  den  eerste  mede  veraccordeert 
^*  ^^*  waren,  in  Dienst  te  willen  blijven  en  na  Rochiel  te  gaen,  en  bleef  in 
Dienst ;  in  plaets  van  dat  hy  mede  meende  een  goede  Vereeringe  te 
krijghen,  wiert  altijt  voor  een  Guyt  gescholden,  en  verweten  dat  hy 
de  Duyvel  om  Geld  dienden  teghen  sijn  Godt  en  Religie.  Doen  hy 
nu  nae  Rosiel  ginck  wierd  hy  noch  qualijck  betaelt,  en  loon  na  wer- 
cken  kreegh. 

Den  25  dito  nam  ick  een  Vracht  nae  Fenetien  aen,  en  sou  voor  de 
Rivier Rhone,  op  deReede  genaemtTanpan^)het  Schip  vol  Tarruwe 
laden.  Rhone  is  in  't  Latijn  Rhodanus  genaemt,  en  Tanpan  leyt  inde 
Golf  van  Narbonna  seven  mijl  van  Arles. 

Den  10  Januarij  lichten  wy  ons  Ancker  en  gingen  't  zeyl  na 
Tanpan. 

Den  1 2  dito  arriveerde  wy  op  de  Reede  van  Tanpan,  alwaer  wy 
een  ghebleven  Schip  van  Enckhuysen  sagen,  daer  Schipper  op  was 
Fem  Gerritsz.  en  had  dit  Schip  daer  op  een  Banck  voor  de  Rivier  van 
Rhone  verzeylt,  en  was  geladen  met  Amunitie  en  Wapen  van  Oor- 
loghe  voor  Monseur  Schatilion  2),  om  voor  de  Hugenoten  in  Lange- 
dock  te  gebruycken,  en  verviel  in  de  handen  van  de  Coninck,  die  sijn 
Volck  met  het  selve  armeerde.  Dit  Schip  was  geconvoyeert  van 
Capiteyn  Quast  van  Enchuysen  en  Jan  Thijsz.  van  Hoorn,  die  doense 
te  Marcilien  quamen  in  Arest  ghehouden  wierden,  omdatse  dit  ge- 
bleven Schip  geconvoyeert  hadden,  en  omdat  het  Geweer  dat  in  dit 
Schip  was  ghedestineert  was  teghens  den  Coninck  te  gaen;  doch  met 
voorschrijven  vande  Heeren  Staten  en  den  Prince  van  Orangie, 
wierden  sy  van  haer  Arest  ontslagen.  Hier  te  Tanpan  gearriveert 
zijnde  voer  ick  na  Landt,  aen  Landt  komende  vraegde  ick  na  een 
Guide  en  een  Paert  om  na  Arles  te  reysen  ?  Also  hier  geen  Dorp  is 
spracker  een,  maer  uyt  de  Boerehuysen  wel  een  te  bekomen  was, 
alwaer  ick  een  vond,  en  alsoo  Arles  hier  wel  seven  mijlen  van  daen 
leyt  quam  ick  daer  eerst  tegen  den  avond,  en  ginck  's  anderendaeghs 
na  de  Griffier  ende  Juge,  om  mijn  te  laten  aenteeckenen  dat  ick  op 
sulcken  dagh  te  Tanpan  ghekomen  was,  en  dat  mijn  legh-dagen  van 
die  tijdt  in-gingen.  Dit  ghedaen  zijnde  besagh  ick  de  Stadt,  die  een 
wel-ghelegen  plaetse  heeft  leggen  op  de  Rivier  van  Rhone,  en  is  de 
naeste  Stadt  aende  Zee.  Ick  dus  omwanderende,  vraeghde  ick  ye- 
mandt  die  mijn  ontmoeten  oft  hier  niet  sonders  oft  geen  Antiquitey- 


i)     Voor  den  oostelijken  Rhónemond. 

a)    Gaspard   de  Coligny,  comte  de  Chatillon,  1584 — 1646,  gouverneur  van  Aigues- 
Mortes,  thans  in  opstand  tegen  het  koninklijk  gezag. 


J. 


53 

ten  te  sien  waren?  hy  seyde  van  jae,  en  dat  hetgheen  hy  mijn  ópen-  1623 
I34.]  baren  soude  dat  het  oock  wel  verwonderens  waerdigh  was.  Dese-*^"'  "" 
Persoon  bracht  mijn  voor  een  Huys,  waeraen  gheschrevcn  stondt 
La  meyson  de  Posselet^);  ick  vraeghde  wat  dat  dat  bediedenPhy 
seyde  ick  soud  eens  tellen  hoe  veel  Porsselettcn  dat  daer  stonden ; 
ick  telder  negen ;  doe  seydt  hy  mijn  dat  daer  een  Vrouwe  gewoont 
had  die  negen  Kinderen  t'ecnder  dracht  ter  Wereld  gebracht  had, 
en  accordeerden  met  de  Vroe-vrouw,  datser  ses  in  'tWater  draghen 
en  de  andere  drie  behouden  sou,  en  omdatse  meenden  dattct  haer 
tot  een  eeuwige  schande  ghedyen  soude  en  al  te  Beestachtigh,  als 
ofse  een  Teef  ter  Wereldt  gebracht  hadde,  beelden  haer  in  niet  te 
konnen  leven  met  sooveel  Kinders,  gaffer  dieshalven  de  Vroe-vrouw 
ses  inde  schoot  om  te  verdrencken.  De  Vroe-vrouw  veynsde  daer 
mede  na  de  Rivier  te  loopen,  doch  ginck  de  Man  oft  Vader  vande 
Kinderen  opsoecken,  die  sy  eyndelijck  ontmoeten,  welcke  vraeghde 
wat  sy  in  haer  voorschoot  verborghen  hadde?  sy  antwoorden  hem 
jonghe-Biggen,  hy  was  begeerigh  deselve  te  sien,  hetwelck  sy  dede, 
en  sprack  u  Vrouw  heeft  negen  sulcke  Biggen  ter  Werelt  gebracht; 
hy  vraegde  watser  mede  op  de  Strant  doen  wilde  ?sy  seyde  datse  van 
sijn  Vrouw  last  had  om  de  ses  inde  Rivier  te  werpen,  doch  sy  geen 
Moorderesse  begeerde  te  wesen,  datse  hem  tot  dien  eynde  op-ghe- 
socht  hadde,  in  plaets  van  inde  Rivier  te  werpen;  hy  belasten  haer 
stil-swijgende  Minnemoers  daertoe  op  te  soecken,  en  tegen  sijn 
Vrouw  te  veynsen  als  ofse  inde  Rivier  geworpen  waren,  *t  welck  sy 
dede.  Ontrent  een  Jaer  verloopen  zijnde  noodighde  desen  goeden 
Man  al  sijn  Vrunden  ter  Gastmael,aen  Tafel  sijnde  begonst  hy  reden 
te  maecken  watmen  sulcken  Vrouw  behoorde  te  doen,  die  God  met 
veel  vruchten  en  Kinderen  zegende,  en  dewclcke  lust  had  om  deselve 
om  te  brengen  oft  ombrenghen  te  laten:  elck  sprack  sijn  oordeel, 
eyndelijck  sprack  sijn  eygen  Vrouw  en  bracht  haer  eygen  vonnis  voor 
haer,  en  seyde  men  hoorde  sulcken  Vrouw  tusschen  twee  Muren  te 
bemetselen,  en  latense  daer  dood-eten^).  Sy  had  geen  ghedachten 
dat  haer  ses  Kinderen  noch  in  't  leven  waren,  maer  was  in  dat  wit  2) 
gelijck  de  Vroe-vroeuw  gheseyd  had  datse  verdroncken  waren.  De 
Man  deed'  de  Minnemoeders  met  de  Kinderen  in  presentie  vande 
Moeder  en  Vrunden  komen,  en  sprack:  Dese  ses  Kinderen  heeft  mijn 
Vrouw  door  hulpe  vande  Vroe-moeder  ghemeend  te  verdrencken, 


i)     La  maison  des  porcelets  (het  biggenbuis) 

2)  Van  de  wormen  verteren. 

3)  Denkbeeld. 


54 

i622  doch  Godt  heeft  sulcks  behoed  en  niet  willen  gedoogen,  maer  heeft 
Jan.  12.  j^jjj^  Vrouw  voor  haer  Barbarische  wreetheydt  haer  eyghen  vonnisse 
laten  spreken,  welcke  straffe  ick  van  sins  ben  haer  op  te  leggen,  het 
welck  hy  dede,  hy  lietse  in  sijn  Huys  tusschen  twee  Muren  Metselen 
en  aldaer  dood-eten,  en  de  Kinderen  wiessen  op  en  wierden  groot: 
Ick  heb  de  plaets  selve  gesien  daer  de  Vrouw  in  doot-gegeten  was, 
noch  sach  ick  drie  vande  Sonen,  en  heb  selfs  met  een  gegeten  en 
ghedroncken,  en  was  Capiteyn  vande  Roduyt  van  Tanipan,  alwaer 
mijn  Schip  lagh,  en  was  een  Man  van  inde  veertigh  Jaren  oudt  die 
mijn  het  selve  in't  lanck  en  breed  vertelde.  Dit  Pluys  heeft  op  desen 
hedighen  dagh  de  naem  vande  negen  Porsseletten,  en  is  in  Duyts  te 
seggen  de  negen  Biggen. 

Den  4  Februarij  trock  ick  eens  na  het  Pfinsdom  van  Orangie, 
alwaer  ick  een  kleyn  Stedeken  passeerden  genaemt  Beau-Aren^), 
aen  d'ander  zijde  vande  Rivier  recht  tegens  over  dit  Steedjen  leyt 
Taraskon,  mede  een  klein  Steedjen  aende  Langedocksche  zijde 2), 
waer  ik  vernachten. 

Den  5  dito  vertrock  ick  en  quam  tegens  den  middag  te  Avinionds), 
't  welck  een  groote  Stadt  is,  hier  voor  de  Poort  komende,  vraeghden 
mijn  de  Wacht  van  waer  ick  quam?  antwoorde  van  Arles;  doen  [35-] 
vraegde  hy :  Ette  voiis  de  la  Riligion?  welck  te  seggen  is :  Bend ghy 
vande  Religie  f  Ick  antwoorde :  Et  quoi  don;  welck  te  seggen  is:  Hoe 
anders?  Hy  seyde  dat  ick  niet  meer  als  drie  dagen  inde  Stadt  blijven 
mocht.  Ick  sprack,  ick  wilde  wel  anders  niet  doen  als  de  eene  Poort 
in  en  den  ander  weder  uyt-rijden.  Hy  vraegde  mijn  van  wat  Natie 
dat  ick  was?  Ick  sprack  van  Hollandt ;  waerop  hy  antwoorde,  ick 
mochter  soo  langh  in  blijven  alst  mijn  beliefde. 

Den  10  dito  vertrock  ick  weder  nae  Tanpan  om  soo  voort  't  Scheep 
te  gaen,  en  tot  Arles  komende  vond  ick  mijn  Macker  die  in  Dienst 
ghebleven  was,  en  seyd  dat  haer  meninge  was  den  20  April  na  Ro- 
chielle  't  zeyl  te  gaen,  hy  sprack  dat  hy  wel  wenste  de  Dienst  niet 
aenghenomen  te  hebben,  doordien  hem  de  Noord-Hollandsche 
Koopluyden  soo  quelden  en  verachten.  Ick  seyde  hy  mochter  hem 
uyt-gehouden  hebben  doen  icker  hem  uyt-gheholpen  had,  en 
waerom  dat  hy  doen  hy  vry  was  een  Request  over-gaf,  om  voor  het 
veraccordeerde  Geldt  te  dienen  en  na  Rochielle  te  gaen?  en  ick 


i)    De    Vries   verschrijft   zich.    Hij    bedoelt  klaarblijkelijk  Beaucaire,  dat  tegenover 
Tarascon  ligt. 

2)  Beaucaire,  niet  Tarascon,  ligt  aan  de  Languedocsche  zijde. 

3)  Avignon. 


55 

sprack  dat  hyder  nu  af  verwachten  most  watter  af  quam.  Hy  vraegde  162a 
of  ick  mede  na  Orangie  wilde  ?  ick  antwoorde  daer  van  daen  te  ko- 
men. Terwijlen  wy  dus  met  malkanderen  discoureerden,  soo  quam- 
mer  een  Bode  met  tijdinge  datse  gheen  raet  en  wisten  om  'tKoorn 
van  Vallansse  ^)  af  te  Schepen  en  oft  mijn  soude  geheven  te  Vallansse 
by  de  Koopluyden  te  komen,  en  Vallansse  een  groote  Stuck  voorby 
Orangie  leggende,  trock  mijn  Macker  met  mijn  tot  aen  Orangie  toe, 
daer  komende  ginck  ick  weder  met  mijn  Macker  by  den  Governeur 
op  het  Gasteel,  en  ik  seyde  hem  het  kaertjen  al  begonnen  te  hebben  2), 
en  dat  ick  alhier  in  imperviste  3)  quam,  en  dat  ick  nae  Vallansse  toe 
most,  en  daer  ontboden  was  door  mijn  Koopluyden.  Den  Governeur 
hielt  ons  savondts  te  eten,  over  Tafel  sittende  sprack  hij  tegens  mijn 
Macker,  dat  hy  qualick  dede  dat  hy  na  Rochiel  ginck,  alsoo  die  van 
Rochielle  onse  Vrunden  zijn;  doch  hy  gaf  den  Governeur  daer  wey- 
nigh  antwoordt  op.  Wy  wat  gegeten  hebbende,  namen  onse  afscheyd 
met  bedanckinghe  voor  sijn  onthael  vanden  Governeur;  ick  liet  mijn 
Macker  (die  weder  na  Marcilien  wilde)  in  Orangie,  en  ick  vervor- 
derde mijn  reys  na  Vallansse. 

Den  4  Maert  arriveerde  ick  weder  te  Vallansse  by  mijn  Koop- 
luyden, dewelcke  daer  met  den  Gabares4)  met  Koorn  laghen,  en 
geen  raet  wisten  om  die  voorby  Bay-Surbay5)  ende  Pousijn6)te 
krijghen,  dat  twee  Stedekens  zijn  die  aende  Roonen  leggen  welcke 
Luyden  vande  Religie 7),  en  willen  't  Koorn  niet  laten  passeeren.  Ick 
gaf  haer  raet  datse  (dewyle  de  Gabare  breedt  was)  op  haer  zijden 
de  Sacken  met  Koorn  al  langhs  heen  setten  soude,  om  alsoo  schoot- 
vry  te  wesen,  het  welck  sy  goet  vonden.  Dese  Rivier  een  vande 
machtighste  Rivieren  in  Christenrijck  zijnde,  wierd  aldus  voorby 
dese  Stedekens  ghepasseert,  en  quamen  alsoo  behouden  tot  Avinion, 
ick  ginck  weder  te  Paerd  sitten  en  quam  des  selvendaeghs  noch  we- 
der scheep. 

Den  20  dito  kreghen  wy  een  harde  Storm  uyt  den  Zuyden,  en  onse 
Boot  (daer  een  Grieck  8)  die  een  van  onse  Bootgesellen  was)  wierd 


i)  Valence. 

2)  Uit   het  vervolg  zal  blijken,  dat  de  Vries  aan  den  gouverneur  van  Orange  een 
kaartje  van  de  reede  van  Tampan  beloofd  had. 

3)  A  1'improviste. 

4)  Fr.  gabare,  platboomd  riviervaartuig. 

5)  Baix-sur-Baix. 

6)  Le  Pouzin. 

7}  Versta:  welke  door  luiden  van  de  (gereformeerde)  religie  waren  bezet. 

8)  Versta:  daar  een  Griek  in  was. 


56 

i622  dwars  door-geslagen,  de  Grieck  lach  inde  woeste  Baren  en  swom, 
^^^'  ^***wy  dat  ziende  namen  terstont  een  Vaetjen,  waeraen  een  nieuwe 
Lootlijn  was,  en  wierpen  hem  het  selve  toe,  hetwelck  hy  kreegh, 
en  dreeffer  op  tot  soo  langh  dat  wy  hem  aen  Boort  sleepten,  had 
dese  Man  geen  goet  swemmer  geweest  hy  souder  nootsackelijck 
hebben  moeten  blijven.  Dese  Grieck  was  een  heel  sterck  Man,  en 
had  acht  daghen  te  voren  dat  hem  dit  geschieden,  met  een  Teersjen  ^)  [36.] 
van  vijf  Anckers  groot  seven  mijl  komen  loopen. 

Den  25  dito  arriveerden  hier  drie  Schepen  die  van  Fenetie  qua- 
men,  daer  Schippers  op  waren  Koert  Kroon  van  Delfs-haven,  Wil- 
schut van  Rotterdam,  ende  Luytenant  uyt  de  Beemster,  die  hier 
quamen  om  van  deselve  Koopluyden  Koorn  te  laden  daer  ick  mijn 
Koorn  van  laden. 

Den  30  April  arriveerden  hier  de  Gabaris  met  Koorn,  die  wij  da- 
telijck  over-namen. 

Den  2  May  quam  een  Koopman  by  mijn,  en  belasten  mijn  dat  ick 
mijn  Consementen^)  most  laten  teyckenen  om  nae  Fenetia  te  gaen. 
Ick  antwoorde  dat  mijn  Legh-dagen  eerst  betaelt  wesen  mosten, 
hetwelcke  by  de  vijf-duysent  guldens  quam  te  bedraghen,  want  ick 
drie  Maenden  op  dese  barre  Reede  stilgelegen  had ;  hy  seyde  dat 
ick  mijn  Legh-daghen  te  Fenetia  ontfanghen  soude,  doch  wilde  ick 
een  hondert  Pistoletten  op  rekeninge  van  mijn  Vracht  hebben,  die 
wilde  hy  mijn  by  pervisie  geven?  Ick  antwoorde  dat  ick  niet  uyt  dese 
Proventie  varen  wilde,  voor  en  al  eer  ick  't  Geldt  voor  mijn  Legh- 
dagen  ontfangen  had.  Hy  seyde  ick  ben  Francisco  Spinola,  en  kond 
mijn  wel  betalen.  Ick  seyd  al  waert  ghy  Markis  Spinola,  soo  en  ga 
ick  niet  't  zeyl  voor  en  al  eer  ick  mijn  Leghdagen  heb;  doe  vertrock 
hy  weder  na  Arles. 

Den  10  dito  quam  desen  Koopman  Franciscus  Spinola  weder  op 
strand,  en  maeckten  een  seyn  datmen  aen  Landt  komen  soude,  al- 
waer  de  drie  andere  Schippers  na  toe  voeren,  daer  hy  tegens  sprack 
datse  mijn  aen  Landt  halen,  en  soude  mijn  Despesieeren  en  Betalen 
mijn  Legh-dagen,  en  't  Zaedt  voor  haer  schepen  soud  mede  afko- 
men. Sy  quamen  aen  mijn  Boort  en  seyde  dat  ick  na  Landt  varen 
sou,  en  dat  den  Koopman  mijn  Legdagen  betalen  soude.  Ick  seyde 
't  sal  so  breed  niet  afloopen  als  ghy  wel  meent.  Doe  sprack  Koert 
Kroon,  hy  had  wel  dertigh  Jaer  inde  Straet  gevaren,  hy  wistet  beter 
als  ick  die  daer  eerst  quam  kijcken  en  noch  geen  hayer  om  mijn 


i)    Eene  vochtmaat,  |  van  een  pijp.  —  Natuurlijk  is  hier  van  wijn  sprake. 
2)    Cognossementen. 


\ 


57 

mondt  hadde.  lek  seyde  tegens  hem  de  Groote-Mast  heeft  mede  1622 
gevaren,  hy  soude  ducht  mijn  mijn  niet  wijsmaecken  wat  de  Italiacn-  ' 
ders  en  de  Fransche  waren,  ick  had  van  jonghs  op  haer  practjens 
wel  geleerdt,  en  dat  sy  maer  met  moy-praten  gepayt  worden,  en 
datter  geen  Koorn  meer  de  Rivier  af-komen  soude.  Doe  versochten 
sy  ick  soude  met  haer  Boot  na  Land  varen?  ick  sprack  ick  kondc 
met  mijn  eygen  Boot  wel  aen  Land  varen,  't  welck  ick  deed,  doch 
ick  liet  acht  of  negen  Moskets  inde  Boot  brengen,  en  nam  selfs  twee 
Pistolen  by  mijn  en  voer  also  naer  Land.  Onse  en  d'anderc  Boot  quam 
gelijck  aen  Land,  alwaar  eenige  Cabanes  stonden  daer  wy  wat  af 
aen  Land  voeren.  Koert  Kroon  vraegde  waerom  of  ik  so  verde 
vande  Cabanes  of  Visscher-huysjens  roeyden,  oft  ick  (dewijl  het  inde 
May  was)  Kickvorschen  vanghen  wilde?  Ick  seyde  seght  de  Koop- 
man nu  dat  ick  hier  ben.  Sy  gingen  hem  halen,  hy  quam  met  sijn 
vieren  te  Paert,  yder  ghewapend  met  twee  Pistolen  aen  haer  Hol- 
staers^),  en  ick  sette  mijn  Volck  in  ordre  elck  met  een  Mosket  inde 
handt.  De  Koopman  vraeghden  mijn  oft  ick  't  zeyl  wilde  oft  niet,  en 
presenteerde  mijn  drie-hondert  Pistoletten  op  rekeninge  van  mijn 
Vracht?  Ick  seyde  de  drie-hondert  Pistoletten  op  rekeninghe  van 
mijn  Leghdagen  wel  te  willen  ontfangen,  maer  niet  op  af  kortinge 
van  mijn  Gasie.  Doen  deed  hy  Protest  tegens  mijn,  en  't  scheen  dat 
[37.]  die  drie  Personen  die  nevens  hem  quamen,  d'een  eenen  Notaris  en 
d*andere  getuygen  waren;  daer  stonden  noch  acht  Sergeanten  by  de 
Cabanes,  die  doense  ons  Volck  so  wel  gewapend  saghen  niet  aen- 
komen  dorsten.  Ick  seyde  teghens  hem  dat  ick  op  sijn  Protest  niet 
en  pasten,  en  dat  ick  so  ras  ick  aen  Boort  quam  na  Marcilien  zeylen 
wilde.  Doen  sprack  hy  teghens  die  andere  Schippers  die  om  hare 
Ladinghe  van  Fenetien  gekomen  waren,  datter  geen  Ladinghe  voor 
haer  te  bekomen  was,  en  dat  de  Coninck  verboden  had  gheen  Koorn 
meer  uyt  het  Landt  te  voeren,  waermede  hy  sustineerde  de  Schip- 
pers voldaen  te  hebben  en  niet  schuldigh  te  wesen.  Doe  seyde  ick 
teghen  Koert  Kroon:  Ghy  hebt  dertigh  Jaer  inde  Straet  gevaren, 
siet  nu  dat  ghy  gau  bend  om  u  Betalinghe  te  krijghen  voor  u  Voya- 
gie,  en  ick  voer  nae  Boort  en  liet  de  Prince- Vlaggen  van  boven  weyen, 
lichten  mijn  Ancker  en  liet  de  Koopman  weten  dat  ick  nae  Marcilien 
zeylen  wilde  ofte  daer  ontrent,  en  soecken  mijn  Bevrachter,  woude 
hy  volghen  hy  mocht,  en  ick  ginck  deur,  doch  was  de  meeste  dagh 
besigh  met  het  Ancker  op  te  winden  en  aen  Boort  te  krijghen:  doen 

i)    Holsters. 


58 

1622  ons  Ancker  boven  Water  quam  bracht  het  noch  een  Ancker  voor 
^^^  ^°'  hem,  en  onse  Ancker  was  met  de  hand  recht  inde  ringh  van  't  ander 
Ancker  gevallen,  wy  hijsten  het  geviste  Ancker  in  ons  Schip,  was 
wel  een  vaem  dick  bewassen  met  Oesters,  die  wyder  af  klopten,  en 
afgheklopt  zijnde  was  het  een  heel  dun  Ancker  ghelijckeenSpaens- 
Ancker,  en  had  een  Yseren-stock.  Wy  vraeghden  de  Visschers  wat 
het  voor  een  Ancker  was?  Sy  seyden  mijn  datmen  in  gheen  vyf  of 
ses-hondert  Jaren  sulcke  Anckers  ghebruyckt  hadden  daer  de  Stoc- 
ken  van  Yser  waren,  en  sy  meynde  dat  het  al  was  vande  tijdt  van 
Gode-Froy  de  Bouillon,  die  doen  hy  na  *t  Heylige-landt  voer  hier 
sijn  Soldaten  scheepten  i),  watter  van  is  weet  ick  niet,  doch  dit  weet 
ick  dat  wy  't  Ancker  met  groote  moeyten  kregen  en  berghden.  In 
Zee  komende  dreef  ick  vier  of  vijf  dagen  in  stilte,  en  had  mijn  specu- 
latie van  waer  of  ick  zeylen  wilde,  nae  Marcilien  oftna  Alachutta^), 
dat  vijf  mijl  verder  is  als  Marcilie.  Ick  sorgde  3)  door  dien  tot  Marcilien 
geen  Porto  franck  is,  moeyten  met  den  Koopman  te  krijgen,  want 
het  Zaedt  datmen  daer  brenght  moeter  niet  weder  vandaen  gevoert 
worden,  in  't  fijn  ick  zeylde  na  Alachutta  toe,  alwaer  Porto  Franck  was. 
Den  25  May  quam  ick  tot  Alachutta,  ick  sond  een  Bode  aen  een 
goedt  Vriendt  genaemtS^  JanLagoes4)diete  Marcilien  woonden,  oft 
hem  geliefde  eens  by  my  te  komen  ?  welcke  's  anderendaeghs  datelij ck 
by  mijn  quam  :  versocht  hem  oft  hy  gheliefde  by  die  Fransman  te 
gaen,  die  mijn  van  weghen  Francisco  Spinola  bevracht  had,  ende 
Deodito  Italianen,  diehaerbeyde  Cantoren  tot  Lions  hadden  ?  S^.  Jan 
Legoes  de  tijdinge  aen  dese  Fransman  gebracht  hebbende,  dat  ik  tot 
Alachutta  gearriveert  was,  quam  datelijck  met  S"".  Lagoes  by  mijn, 
en  was  blijde  dat  ick  daer  ghekomen  was,  en  had  wel  twintigh-duysent 
Gulden  op  dit  Koorn  verschooten,  en  versocht  een  ander  Contrackt 
met  mijn  te  maken,  alsoo  't  Koorn  op  de  Rivier  in  de  Gabares  veel 
geleden  had,  nu  niet  sonder  perijckel  was  van  te  verbroeyen  al  eer 
het  te  Fenetien  quam,  soo  accordeerde  ick  met  hem  om  na  Genua  te 
zeylen,  doch  hy  bedongh  dat  ick  daer  acht  dagen  most  blijven  leggen, 
en  dat  mijn  Legdagen  van  Tanpan  mijn  tot  een  duyt  toe  betaelt  soude 
worden.  Ondertusschen  trock  de  Ligot  5)  twintigh-duysent  Guldens  [38.] 
op  Wissel  en  schreef  na  Lions,  waerin  hy  de  Koopman  Spinola  ver- 

i)    Onjuist;  Godfried  van  Bouillon  trok  over  land  naar  Konstantinopel. 

2)  La  Ciotat. 

3)  Ik  was  bezorgd. 

4)  Jean    Ie    Gouche.    —    Hij    komt    later    voor    als    koopman    te   Amsterdam  (zie 
Heeringa,  Levantsche  Handel  I,  572  en  1063). 

5)  Liguot  (aanhanger  der   Ligue);  hier  als  scheldnaam  gebezigd. 


59 

haelde  dat  ick  tot  Alachutta  ghewcest  was,  en  geen  Spetie  hebbende  1622. 
om  mijn  mede  te  betalen,  dese  Wissel  ghetrocken  hebbende,  en  alsoo  **  ^^' 
ick  daer  de  gheheele  Winter  op  de  barre  Reede  gelegen  hadde,  mijn 
Leghdagen  betaelt  had,  en  dat  ick  al  't  zeyl  was,  hy  had  acht  Leg- 
dagen  van  mijn  bedonghen,  en  dat  de  Post  in  vier  daghen  heen  en 
weder  komende  van  Marcilien  tot  Lions,  en  den  Italiaen  sulcken 
Wissel  siende,  niet  anders  menende  als  dat  het  Schip  al  te  Genua  was, 
soo  wilden  sy  dese  Fransman  de  rekeninge  maecken,  en  protisteerde 
tegens  sijn  Wissel-brieven,  soo  dat  de  Wissel-brieven  onder  protest 
weder  quamen,  so  quam  de  Fransman  met  een  Jugedie  vier  Pisto- 
letten  daeghs,  en  noch  twee  anderen  die  niet  veel  minder  hebben 
soude.  Dese  quamen  veynsende  als  of  sy  de  Granen  besichtighen 
wilde  om  te  verkoopen,  want  de  Wissel-brieven  als  voor-verhaelt  is 
gheprotisteert  waren,  en  de  Fransman  aen  syn  verschooten  Geld  te 
helpen;  de  Factoor  sprack  tegens  mijn,  alsoo  dese  Reys  hiermede 
te  niet  was,  soo  wilde  hy  't  met  mijn  maecken  dat  redelijck  was,  doch 
ick  dacht  dat  sijn  redelijckheydt  niet  groot  wesen  soude,  en  dat  het 
tijdt  was  voor  mijn  te  sien,  want  de  Fransen  groote  Schickaneurs  zijn. 
Hy  liet  mijn  Groote-Marsseyl  met  mijn  Fock  aen  Land  halen,  doch 
ick  had  noch  wel  nieuwe  Zeylen  inde  Luyp^);  hy  noodigde  mijn 
savondts  ten  eten;  ick  socht  mijn  Stierman  op,  aen  welcke  ick  seyde 
dat  al  de  Zeylen  vande  Rees  gehaelt  waren,  dat  hy  al  't  Bootsvolck 
opsoecken  most,  en  dat  ik  savondts  by  dese  Schickaneurs  te  Gast  zijn 
soude,  en  dat  hy  te  nacht  (als  de  Wind  uyt  het  Landt  woey)  de  Touwen 
van  't  Hooft  soud  schicken  los  te  krijgen,  en  laten  't  Schip  een  paar 
Musket-schooten  buyten  de  Haven  drijven,  en  dan  het  Ancker  te 
laten  vallen.  Over  Maeltijdt  sittende  spraken  sy  mijn  op  haer  wijs  een 
goede  moedt  aen,  en  seyde  haer  docht  ick  soude  de  helft  vande 
Bevrachtinge  wel  krijgen  :  doch  wisten  mijn  meninge  niet  die  ick  haer 
oock  niet  openbaerde,  maer  wensten  haer  nae  de  Maeltijdt  goede- 
nacht. Soo  ras  als  ick  aen  Boort  quam  begost  de  Wind  hart  uyt  het 
Landt  te  koelen,  de  Luyden  vreesende  dat  ick  het  Schip  verliesen 
soude,  wantse  niet  wisten  watter  gaens  was,  begonnen  te  schelden 
tegens  de  gene  die  de  Zeylen  van  mijn  Rees  gehaelt  hadden;  maer 
ick  buyten  de  Haven  ghedreven  zijnde,  liet  ick  het  Ancker  vallen  en 
de  nieuwe  Zeyls  aende  Rees  slaen,  dat  teghen  den  dagh  ghedaen 
was ;  doe  liet  ick  de  Prince-vlagh  van  boven  en  de  Bloed-vlagh  van 
achteren  wayen.  Doe  de  Juge  smorgens  met  sijn  Mackers  op  't  Hooft 

i)    Hier    zooveel  als:  in  reserve,  achter  de  hand.  Dit  gebruik  van  „luip"  (gewoon- 
lijk =  loer)  is  weinig  gemeen,  maar  de  bedoeling  is  duidelijk. 


6o 

1622  quam,  vraegden  sy  de  Barkiers  wat  dat  het  bediede  dat  de  Bloed- 
^^  ^^'  vlagh  van  achteren  weyde  ?  welcke  Barkiers  van  het  Stedeken  hem 
ten  antwoordt  gaven :  Die  wat  van  mijn  hebben  wilde  most  aen  mijn 
Boort  komen.  Sy  seyde  tegen  de  Barkiers  datse  het  haer  wel  wachten 
soude  aen  Boort  te  komen,  want  ick  soude  haer  wel  de  Lanussche  de 
bort  ï)  laten  gheven,  en  vande  Hartogh  van  Guise  bespot  worden, 
want  het  mijn  een  goet  vrundt  was.  Sy  ginghen  datelij  eken  te  Paert 
sitten  en  reden  weder  na  Marcilien,  soo  dat  mijn  Koopluyden  van 
groote  kosten  ontslaghen  wierden,  doordien  dat  ick  uyt  de  Haven 
voer;  de  Fransman  diese  medeghebracht  hadde  om  Curateur  te  wesen, 
sond  datelijck  een  Boot  aen  mijn  Boort,  om  te  vragen  oft  ick  niet 
weder  inde  Haven  komen  sou  ?  waerop  ick  antwoorde :  Als  hy  mijn 
Borgh  stelde  waer  ick  mijn  Vracht  en  Leghdagen  halen  soude,  dat 
ick  alsdan  wel  weder  inde  Haven  komen  wilde.  Hy  dat  verstaende 
reed  datelijck  mede  na  Marcilien,  en  ick  kreegh  dien  dagh  veel  ver-  [39] 
soeck^)  van  Barckiers en  Borgers,  wekken  mijn daet  altesamen  presen, 
en  dat  ick  de  Koopman  die  mijn  bevracht  had  een  Romeynstuck 
speelden,  en  dat  dit  de  rechte  middel  was  om  aen  mijn  Betalinghe  te 
komen,  wantse  mijn  anders  met  rechten  groote  moeyten  aengedaen 
souden  hebben,  doch  waren  nu  ghenootsaeckt  nae  mijn  Pijpen  te 
danssen.  's  Anderendaeghs  quam  mijn  Bevrachter  met  S"".  JanLagocs 
aen  mijn  Boort,  welcke  hy  al  van  Marcilien  had  wesen  halen,  omdat 
het  mijn  goede  vriendt  was;  S^.  Jan  Lagoes  vraegden  mijn  wat  ick  in 
't  sin  had?  Ick  antwoorde  dat  morgen  de  acht  Legdagen  uyt  waren,  en 
dat  icker  dan  meende  een  blanck  Zeyl  by  te  settens)  vervolghens4) 
mijn  Sarte-partyes)  die  ick  met  hem  over  acht  dagen  gemaekt  hadde; 
S'".  Legoes  sprack  :  Soo  ick  dat  dede  soo  was  de  Fransman  Bancke- 
roet,  want  hy  al  over  de  vijf-en-twintigh-duysent  Guldens  op  mijn 
Koorn  verschoten  had,  en  dat  sijn  Brieven  geprotesteert  waren.  Ick 
antwoorde  dat  hy  over  drie  dagen  met  een  Jugc  en  drie  andere 
Personen  gekomen  was  om  mijn  Zaed  te  lossen,  ende  soude  mijn  dan 
geven  dat  redelijck  was,  welcke  redelijckheydt  ick  wel  haest  verstond, 
en  liet  daerom  mijn  Schip  uyt  de  Haven  drijven,  en  ingevallen  dat  hy 
't  weder  inde  Haven  begeerde  te  hebben,  dat  hy  alsdan  eenContrackt 
ontwerpen  en  met  mijn  ingaen  most,  en  dat  soude  moeten  precijs 


i)  Er  van  langs  laten  geven  (letterlijk:  met  scheepswol  laten  geven). 

2)  Bezoek. 

3)  Er  van  door  te  gaan. 

4)  Volgens. 

5)  Chertepartij  (bcvrachtingsbrief). 


6i 

wesen  als  het  Koorn  uyt  mijn  Schip  was,  dat  het  mijn  echter  gheoto-  1622. 
pottickeert»)  most  bHjven,  als  oft  het  in  't  Schip  was,  tot  soo  langh 
als  ick  voldaen  was,  en  dat  ick  acht  daghen  na  't  lossen  betaelt  wesen 
most,  op  peene  van  alle  daghen  vijftigh  Guldens  te  verbeuren.  Hy 
wilde  mijn  aen  Landt  hebben  om  hetselve  Accoort  te  beschrijven, 
maer  ick  weygherde  hetselve,  ende  sy  mosten  een  Notaris  van  Landt 
laten  komen,  die  alles  beschreef  ghelijck  boven  verhaelt  is.  Dus 
eyndigde  mijn  Proces,  en  ick  kreegh  ses-duysent  Guldens  sonder  uyt 
de  Proventie  te  varen,  en  mijn  drie  andere  Mackersdie  mijn  uytghe- 
lacht  hadden,  waervan  den  eene  beroemde  wel  dertigh  Jaer  inde 
Straet  gevaren  te  hebben,  kreghenelck  niet  meer  als  vijfthien-hondert 
Gulden,  schoon  datse  heel  van  Fenetie  quamen  ende  halve  Vracht 
verdient  hadden,  soodat  ick  schoon  ick  een  jonck  Schipper  sonder 
verstant  zijnde,  beter  wist  aen  mijn  Penninghen  te  komen  als  sy  die 
alles  wel  meenden  te  verstaen,  en  dus  lange  inde  Straet  ghevaren 
hadden. 

Den  1 5  Junij  al  dese  onrusten  af-ghestaen  hebbende,  kreegh  ick 
tijdinge  dat  mijn  eene  Reeder  tot  Amsterdam  genaemt  Daniel  Col- 
pijn,  en  noch  eenen  Piere  Jan  Boinoeyt  (beyde  groote  Koopluyden 
geweest  zijnde)  gestorven  waren.  Ick  had  een  Partisipant  tot  Genua 
welcke  mijn  Schip  begeerde,  om  dies  wil  dat  hy  voorgaf  soo  veel  by 
dese  Koopman  verlooren  te  hebben,  en  wilde  dat  ick  met  het  Schip 
nae  Napels  varen  soude,  omdat  het  heel  bequaem  was  de  Coninck  van 
Spanjen  te  dienen.  Ick  antwoorde  dat  dat  Fielten  waren  die  de  Vy- 
andt  teghen  haer  Vaderlandt  diende,  wilde  hy  het  koopen  ick  ca- 
veerde  voor  de  helft,  en  wilde  hem  hetselve  wel  verkoopen,  mits  dat 
hy  mijn  Borge  stelde  voor  die  van  Amsterdam  haer  part,  Ick  ver- 
kocht het  Schip  en  socht  Wisselbrieven  te  krijghen.  En  na  dat  ick  al 
mijn  Affeyren  uytgerecht  hadde,  huerde  ick  twee  Paerden  te  Mar- 
cilien  om  na  Lions  te  reysen,  een  Paert  voor  mijn  en  het  ander  voor 
[40.]  een  Jongman  die  met  mijn  reysen  soude,  en  wel  eer  met  mijn  ghe- 
varen hadde,  en  quam  van  Livorne,  alwaer  hy  voor  Koopman  met 
een  Schip  vol  Granen  geweest  had,  en  was  over  Landt  op  Marcilien 
ghekomen  om  soo  voort  na  sijn  Vaderlandt  te  reysen,  hetwelck  hy 
door  Duytsland  spoediger  soud  hebben  konnen  doen,  'twaer  saecke 
dat  hem  de  troebelen  en  onveylheydt  niet  verhindert  hadden.  Dewijl 
ick  mijn  gereed  maeckten  verstond  ick  datter  twee  Staten  Oorlogh- 
Schepen  ghearriveert  waren,  wekken  de  Koorn-Schepen  van  Livorne 


i)    Gehypothekeerd. 


02 

i622  geconvoyeert  hadde;  ick  voer  haer  aen  Boort,  en  bevond  het  eene 
Juni  15.  g^j^jp  y^^  Amsterdam  en  het  ander  van  Hoorn  te  wesen,  het  Am- 
Sterdammer  Schip  was  Cats  Capiteyn  op,  en  was  sijn  eerste  Voyagie 
voor  Capiteyn.  Verhaelde  mijn  dat  sy  daer  ghekomen  waren  om  na 
Pijnacker ï)  te  wachten,  die  van  haer  met  sijn  swite  na  Algier  in  Am- 
bassaetschap  soud  gebracht  werden. 

Den  27  Julij  gingen  wy  te  Paert  sitten  en  reden  na  Lions. 

Den  29  arriveerden  wy  te  Orangie  by  den  Governeur,en  brachten 
hem  het  Kaertjen^)  dat  ick  vande  Reede  van  Tanpan  gemaeckt  had, 
waer  dat  de  Rivier  die  van  Orangie  komt  in  Zee  loopt,  en  neemt  sijn 
oorspronck  van  Roonen.  Ick  dit  Kaertjen  overgevende  noodighde 
ons  den  Governeur  ten  eten,  en  alsoo  ick  noch  een  gemaeckt  had, 
versocht  hy  dat  ick  het  eene  aen  den  Prins  van  Orangie  selfs  in  han- 
den bestellen  soud;  gaf  mijn  nevens  dit  Kaertjen  noch  een  Brief,  om 
van  desgelijcken  aen  sijn  Hoogheydt  te  bestellen. 

Den  5  Augustij  arriveerden  ick  tot  Lions. 

Den  8  dito  vertrock  ick  met  de  Bode  van  Parijs,  en  quamen  den 
12  dito  tot  Bourges  en  den  14  tot  Orliens,  alwaer  wy  twee  dagen 
tardeerden,  gingen  den  1 7  na  Parijs,  daer  wy  den  1 9  dito  arriveerden, 
en  tardeerden  alhier  vijf  dagen,  gingen  doen  na  Rowanen  en  voorts 
na  Diepen,  alwaer  wy  by  de  Governeur  quamen,  die  ons  vraeghden 
waer  wy  van  daen  quamen?  ick  antwoorde  van  Marcilien;  vraeghde 
wat  ick  daer  ghedaen  had  ?  ick  toonde  hem  mijn  Pasbord  vanden 
Hartogh  van  Guise ;  hy  vraeghden  waerom  ick  niet  by  hem  bleef 
om  met  hem  na  Rochiel  te  gaen  ?  sprack  dat  het  mijn  niet  aen  en 
stond,  en  dat  ick  langh  uyt-gheweest  was  en  naemijn  Vaderlandt 
wilde.  Hy  maeckte  veel  woorden,  't  schijnt  dat  hy  dien  dagh  tij- 
dinghe  gekregen  had  dat  hy  twee  Soons  voor  Mompelier  3)  verlooren 
had;  hy  sprack  in  beraet  te  willen  nemen  oft  hy  ons  passeeren  laten 
wilde  oft  niet,  waerop  ick  antwoorde  soo  hy  ons  niet  wilde  laten 
passeeren,  soo  souden  wy  na  Cales  gaen  en  scheyden  van  hem,  doch 
hy  sond  ons  een  Bode  na,  en  dede  ons  seggen  dat  wy  van  daer  wel 
varen  mochten. 

Den  29  dito  scheyden  wy  van  Diepen;  ontrent  vier  uyren  in  Zee 
gheweest  zijnde,  quam  een  Fergatjen  van  Habel  de  Grasse4)  aen 


1)  Dr.  Cornelis  Pijnacker,  hoogleeraar  te  Leiden,  gezant  naar  Algiers.  —  Vgl.  zijne 
instructie  bij  Heeringa,  Levantsche  Handel  I,  858. 

2)  Hiervóór,  bl.  55. 

3)  Montpellier. 

4)  Havre  de  Grace. 


Ö3 

ons  Boort,  souden  wel  gheplundert  hebben  doch  dorsten  niet,  door  1622 
dien  datse  van  die  van  Diepen  al  te  wel  bekent  waren,  en  lieten  de 
Passagiers  onbeschadight  waren.  'sAnderendaeghs  quamen  wy  door 
contrarij  Windt  te  Doevres  in  de  Pier,  alwaer  veel  Passagiers  van 
onse  Schip  na  Londen  gingen,  om  (alsoose  noyt  in  Engeland  geweest 
waren)  het  Landt  en  Londen  eens  te  besien. 
|4i.]      Den  4  September  maeckten  wy  weder  Zeyl. 

Den  8  dito  quamen  wy  tot  Rotterdam,  alwaer  mijn  Reysbroeder 
van  my  afscheyden,  en  ick  ginck  met  mijn  Caertjen  dat  ick  te 
Orangie  voor  den  Governeur  gemaeckt,  en  mijn  met  een  Brief  belast 
was,  aen  sijn  Excelentie  Prins  Maurits  te  bestellen  na  den  Hage. 
Inden  Haegh  komende  was  den  Heere  Prince  van  Orangie  na  Bergen- 
op-Zoom  om  hetselve  te  ontsetten,  ick  ginck  by  desselfs  Secretaris 
den  Heere  Junius,  aen  welcken  ick  mijn  Brief  presenteerde,  die  mijn 
vraeghden  van  waer  ick  de  Brief  bracht  ?  antwoorde  van  Orangie. 
Hy  ontfinck  den  Brief  nevens  't  Caertjen,  den  Brief  geopent  en  gele- 
sen  hebbende,  bevond  aen  't  schrijvens  vande  Governeur  van  Oran- 
gie, dat  ick  in  Dienst  en  Capiteyn  vanden  Coninck  van  Vranckrijck 
geweest  was,  waerover  hy  mijn  vraeghden  oft  ick  oock  van  sins 
wesen  soude  den  Prins  voor  Capiteyn  te  dienen,  en  wilde  maecken 
dat  ick  recommandatie  van  sijn  Excelentie  aen  onse  CoUegie  vande 
Heeren  Admiraliteyten  kreegh,  om  mijn  op  de  Nomminatie  te  stel- 
len en  als  dan  Capiteyn  te  maecken?  hy  vraeghde  mijn  na  mijn 
Maeghschap  die  tot  Hoorn  woonden,  want  hy  uyt  den  Brief  verstaen 
had  dat  ick  van  Hoorn  was.  Ick  noemde  hem  mijn  Vrunden  en  on- 
der anderen  mijn  Schoon-vader,  die  hy  seyde  wel  te  kennen  en  van 
een  oudt  Hoorns-gheslachte  te  wesen,  en  dat  ick  door  deselve  wel 
op  de  Nomminatie  komen  soude.  Hy  vraeghden  mijn  andermael 
oft  ick  niet  van  sins  was  te  dienen  ?  waerop  ick  antwoorde  dat  ick 
van  sins  was  de  Wereld  wat  te  besichtighen,  dat  het  in  onse  Stadt 
geen  manier  was,  dat  Swagers  oft  Kinderen  uyt  quahfiseerde  Huy- 
sen  voor  Capiteyn  voeren,  maer  wel  voor  Schippers  na  de  Straet. 
Hy  belasten  mijn  in  't  afscheyden  als  sijn  Excelentie  weder  inden 
Haegh  gekomen  was,  dat  het  mijn  soude  ghelieven  als  dan  eens 
over  te  komen,  om  sijn  Excelentie  aenwijsinge  en  onderricht  van 
't  Caertjen  dat  ick  gemaeckt  had  te  doen. 


na  HïacBieï  en  be  ï&Mtt  Ijan  ^arbcutüc??. 


i 


V OYAGIE    NA  ROCHIEL  EN  DE  RIVIER  VAN 
BORDEUWES. 

Den  24  Maert  tot  dees  tijd  t'Huys  geweest  zijnde,  en  mijn  geneert  Anno  1624. 
had  met  al-te-mets  een  Schip  op  de  Koop  te  laten  maecken,  soo  liet 
ick  eyndelijck  een  kleyn  Scheepjen  van  hondert  last  maecken,  om 
daer  mede  op  de  Visserij  te  gaen  aende  Kust  Cannada  op  de  Pelterij, 
en  soud  mijn  ten  dien  eynde  onder  Compenij  van  Jan  Mackijn ')  be- 
gheven,  omdat  elck  een  daer  niet  vrij  varen  mocht,  maer  niemandt 
anders  als  die  vande  West-Indische  Compenij  2).  Nu  het  Schip  ghereet 
zijnde,  quamender  twee  Bewindhebbers  van  negenthienen  vande 
West-Indische  Compenij  van  Amsterdam,  en  seyde  van  hooger-handt 
last  te  hebben  om  het  Schip  tot  haren  Dienst  te  doen  Arresteren, 
't  welck  sy  oock  deden.  Ick  wees  haer  verscheyden  bequamer  Schepen 
alst  mijne  tot  haren  Dienste  aen,  doch  waren  daer  niet  mede  vernoeght 
en  begeerde  het  mijne;  't  schijnt  dat  sy  curieus  waren  omdat  ick  na 
West-Indien  wilde.  Ick  protesteerde  teghens  haer  en  versocht  Vlot- 
vaerdigh-Recht,  waerin  sy  ghecondemneert  wierden  mij  n  van  't  Arres 
te  ontslaen  en  te  laten  varen,  en  waer  op  sy  Appelleerde,  opdat  ick 
onverrechter  saecke  van  mijn  Reys  te  vervorderen  mijn  tijdt  ver- 
slijten soude.  Ick  dit  bemerckende  trock  na  'sGravenhaghe  by  mijn 
Schoonvader,  die  vier  ofte  vijf  weken  op  de  Daghvaert  vande  Staten 
van  HoUandt  geweest  was. 

Den  28  dito  quam  ick  inden  Haegh,  en  presenteerde  nevens  mijn 
commissie  vanden  Coninck  van  Vranckrijck  onder  den  Admirael 
Mommorantie  3)  een  Request,  met  versoeck  (dewijl  ick  ver  buyten 
haer  Lemiten  en  na  Cannada  wilde)  dat  ick  van  mijn  Arrest  ontslagen 
worden  mocht,  waerop  ick  een  opene  Missive  kreegh  aende  negen- 
thien  Bewindhebbers,  waerin  dat  dese  redenen  waren  uyt-gebeeld : 
Dat  alsoo  sy  een  nieuwe  onlanghs  opgerechte  Compeny  waren,  datse 
haer  soude  wachten  met  eenige  naburige  Princen,  haer  gealieerde 
Vrunden  in  eenighe  differentie  te  komen  4).  Met  dien  Brief  vertrock 
ick  nae  Amsterdam,  gafse  de  negenthien  in  handen ;  en  omdat  die 
geen  die  de  Visserij  in  Canada  van  't  sin  is  te  doen,  moet  in  Maert 
oft  op  het  langhste  in  't  begin  van  April  uytloopen:  Sy  dit  wel  wetende, 
Ua.)  sochten  al  van  tijdt  tot  tijdt  mijn  op  te  houden,  en  eyndelijck  siende 

I)  Zooals  uit  het  vervolg  blijkt,  een  koopman  te  La  Roebelle. 

3)  Art.  I  van  bet  octrooi  van   1621. 

3)  Henri  de  Montmorency,  admiraal  van  Frankrijk  (1595 — 1632). 

4)  Zie  over  deze  gebeele  quaestie  uitvoerig  onze  inleiding. 


68 


i624  datse  mijn  na  langh  achter  aen  loopen  niet  langer  ophouden  konde, 
belasten  mijn  binnen  haer  Lemijte  niet  te  varen,  waerop  ick  seyde 
dat  ick  mijn  commissie  niet  vervalste,  maer  dat  sy  den  Coninck  van 
Vranckrijck  gheen  wetten  hadde  te  stellen,  waer  hy  varen  wilde  om 
sijn  Trafijcken  te  doen.  Eyndelijck  de  tijdt  verloopen  zijnde,  most 
ick  met  groote  schade  het  Volck  af-dancken,  en  verkocht  het  Schip 
aen  de  West-Indische  Compenij  tot  Dort^).  Die  van  Amsterdam 
hadden  mijn  eenighe  Cargesoenen  tot  Amsterdam  doen  arristeeren, 
waerover  ick  op  de  Arest-rol  versocht  deselve  vry  te  krijgen,  en 
verkreegh  soo  veel,  dat  de  Heeren  voornoemt  deselve  kosteloos  en 
schadeloos  uyt  het  Arest  ontslaen  moste.  Nu  airede  groote  schade 
gheleden  hebbende,  eensdeels  aende  Goederen,  anderdeels  aen  mijn 
versuymde  tijd  van  met  Schip  en  Boot  volck,  in  plaets  van  uyt  te 
varen,  ghenootsaeckt  wasthuys  te  blijven:  soo  presenteerde  ick  aende 
Bewindhebberen  een  Request,  waerin  ick  versocht,  dat  sy  mijn  in 
mijn  gheleden  schade  naer  alle  billickheydt  te  gemoet  soude  gelieven 
te  komen:  doch  waren  mijn  niet  te  wil,  en  seyde  mijn  niet  toe  te  wil- 
len leggen;  waerop  ick  antwoorde,  dat  wat  mijn  aenginck  weynigh 
aen  de  saeck  belanghde,  maer  mijn  Reeders  tot  Rochiel  woonende, 
van  sulcke  onbehoorlijcke  Aresten  op  haer  Goederen  verstaen  heb- 
bende, buy  ten  twijfel  niet  stil  soude  blijven  sitten,  maer  haer  grande 2) 
voor  haer  onbehoorlijcke  schade  wel  haest  weder  soude  soecken  in 
te  vorderen:  en  ick  seyde  haer  dat  het  tegen  alle  reden  was  sulcken 
Voyagie  op  sulcken  onghehoorden  wijs  te  frusteren,  te  meer  omdat 
ick  dit  tot  gheen  ander  intentie  toegehaelt  had,  als  dewijle  onse  Ne- 
gotie by  de  Zee  bestaet,  onse  Vaderlandsche  Natie  dese  plaetse  be- 
kent te  maecken,  en  seyde  haer  voor  een  afscheydt,  datser  afnemen 
mochten  't  geen  heden  oft  morgen  voorkomen  mocht,  en  datse  ai- 
rede betoonden  op  de  Staten-Generael  niet  te  passen. 

Den  8  May  ontfinck  ick  een  Brief  van  S^.  Jan  Mackijn,  dewelcke 
een  vande  Compenij  was  om  mijn  uyt  te  rusten  na  Canada,  welcke 
Brief  ghedateert  was  op  den  1 2  April,  waerin  hy  vertoonde  groote- 
lijcks  verwondert  te  wesen  dat  ick  (dewijl  de  tijdt  airede  verloopen 
was)  niet  over  quam,  en  dat  hy  al  vijf-en-twintig  Baskens  gehuert 
had  om  de  Visserij  te  doen.  Ick  had  hem  vande  eerste  uyre  af  mijn 
Arest  door  een  Brief  verwittight,  doch  schijnt  dat  hy  de  Brief  niet 
ontfangen  had,  en  dies  halven  onbewust  zijnde  van  mijn  wedervaren 


i)    Dordrecht,  Delft  en  Rotterdam  hadden  te  zamen  eene  kamer  der  West-Indische 
Compagnie  (die  op  de  Maze). 

a)     Garantie;  hier  in  den  zin  van  schadeloosstelling. 


69 

hem  niet  ghcnocgh  verwonderen  kost.  Schreef  den  1 2  May  weder    1624 
een  Brief,  die  ick  op  den  6  Junij  ontfinck,  waerin  hy  mijn  op  het  ^^*"  "' 
spoedighste  belasten  tot  Rochielle  te  komen  om  mijn  Reys  te  ver- 
vorderen. 

Den  25  July  vertrock  ick  uyt  de  Maes,  met  Capiteyn  Liefhebber 
nae  Hable  de  Grace,  alwaer  wy  den  28  dito  arriveerden,  en  vertrock 
datelijck  na  Parijs,  alwaer  ick  den  4  Augustij  quam,  en  den  7  dito 
vertrock  ick  met  de  Bode  na  Rochiel,  alwaer  ick  den  1 5  dito  arri- 
veerde; daer  drie  weken  geweest  zijnde,  vertrock  ick  na  Baione  de 
Frans,  en  in  't  trecken  passeerde  ick  Bourdeuwes,  en  arriveerden 
den  8  September  te  Baione  de  Frans,  alwaer  ick  eenighe  Baskens 
beurden  om  met  mijn  op  de  Visserij  te  gaen,  en  kocht  hier  een  Schip 
daer  ick  de  Baskens  mede  na  Rochiel  sondt  om  hetselve  daer  klaer 
te  maecken. 

Den  25  October  arriveerde  ick  weder  te  Rochielle,  daer  wy  alles 
klaermaeckten  om  tegens  het  Voor-jaer  na  de  Kust  van  Novia- 
[43.1  Franssia  te  varen;  maer  alsoo  ick  Anno  1625  primo  April  gereet 
lagh  om't  zeyl  te  gaen,  quammer  tot  Rochielle  een  Timulte  op,  door 
dien  M''.  de  Sobiese^)  drie  Schepen  uyt  Blauwet^)  ghehaelt  had,  te 
weten  die  Schepen  die  met  de  Vergulden-Poorten  die  tot  Amster- 
dam gemaeckt  waren,  en  quamen  met  die  Schepen  onder  Sinte- 
Maertens).  Ick  lagh  hier  met  mijn  Schip  gereet,  en  Monseur  Sobiese 
lagh  een  weynigh  dwars  van  mijn  af,  en  was  hetselve  Schip  datmen 
seyd  gedaen  had,  en  de  Schepen  uyt  Blauwet  gehaelt  had.  Het  ge- 
beurde dat  op  het  Boevenet4)  van  Monseur  Soubiesens  Schip  wat 
Pulver  lagh,  hetwelcke  aen  brandt  raeckten,  waerover  sijn  geheele 
Schip  verbranden  en  opsprongh,  daer  wel  vijftigh  Menschen  mede 
bleven;  de  anderen  in't  Water  gesprongen  zijnde,  salveerde  haer 
(wel  hondert  en  vijftigh  sterck  zijnde)  aen  mijn  Boort  oft  in  mijn 
Schip.  Ick  versocht  'sanderendaeghs  ofse  na  Landt  toe  wilde  trec- 
ken, want  ick  voor  haer  (schoon  dat  ick  haer  leven  gesalveert  had) 
geen  Vivers  en  had  en  niet  en  wist  wat  ick  al  dat  Volck  schaffen 
soude?  gaven  mijn  tot  antwoordt  sy  soude  Monseur  Soubiese  nae  de 
Middagh  gaen  spreken;  en  nae  de  Middagh  ontboodt  Monseur  Sou- 
biese mijn  by  hem  te  komen,  en  seyde  dat  hy  mijn  Schip  ten  dienste 

i)    Benjamin    de    Rohan,    seigneur    de    Soubise,    1583 — 1640,  bekend  protestantsch 
bendehoofd. 

2)  Blavet    aan    den    mond    van    de    gelijknamige    rivier    die    bij    Lorient    in    zee 
stroomt. 

3)  Saint-Martin  op  het  eiland  Ré. 

4)  Het  boven-  of  opperdek. 


70 

lóas  vande  Kercke  van  Vranckrijck  begeerde,  en  dat  het  voor  een  goede 
^"  ^'  saecke  was,  en  tot  dien  eynde  dat  den  Koninck  de  Placcaten  van 
Nantes  onderhouden  soude,  te  weten  die  die  de  Religie  belooft  wa- 
ren ende  nu  ghefrusteert  waren,  want  men  de  Steden  van  Hostagie 
die  vande  Religie  sochten  te  benemen,  die  Koninck  Hendrick  de 
vierde  van  die  naem  haer  tot  Hostagiers  gegeven  hadde.  lek  ant- 
woorde  mijn  Reys  liever  te  willen  vervorderen  als  in  Dienst  te  wesen; 
hy  sprack  dat  dat  voor  die  tijdt  niet  wesen  kond,  en  dat  hy  alle  Sche- 
pen aentasten  soude  die  hy  krijgen  kond,  't  welck  hy  oock  dede,  en 
nam  Benienim  van  Amsterdam.  Doen  seyde  ick  teghens  Monseur 
Soubiese  dat  ick  selfs  Capiteyn  op  mijn  Schip  begeerde  te  wesen,  en 
alst  voor  die  vande  Religie  was,  dat  ick  daer  mijn  leven  altijd t  be- 
geerde voor  te  wagen.  Somma  dit  was  een  werck,  als  onse  Voor- 
ouders tegen  den  Grave  van  Bossu  uyt  liefde  gedaen  hadden  voor 
die  vande  Religie.  Doen  Monseur  Soubiese  sach  dat  ick  selver  op 
mijn  Schip  Capiteyn  begeerde  te  wesen,  so  nam  hy  mijn  van  die  tijd 
af  in  sijn  raed. 

Den  2  May  resolveerde  wy  met  onse  Vloote  nae  de  Rivier  van 
Bordeuwes  te  zeylen,  en  quamen  den  4  dito  voor  Castilion,  hetwelck 
een  kleyn  vervallen  Casteeltjen  is  dat  op  de  Kand  vande  Rivier  legt 
en  het  Dorp  leyt  teghen  de  hooghten,  alwaer  wy  vier-duysent  Sol- 
daten losten  en  aen  Land  setten.  Doen  wy  hier  ses  of  seven  dagen 
gheweest  waren,  verstonden  wy  door  eenighe  rijcke  Boeren,  die  wy 
ghelijck  als  Hasen  door  de  Honden  opjaeghden,  (wantse  van  haer 
Huysen  en  Wijngaerden  niet  scheyden  wilden,  en  wy  al-te-met  een 
inde  klem  kregen,)  dat  Monseur  Touras^)  voor  den  Coninck  met  ses- 
duysent  Man  te  voet  en  acht-hondert  te  Paert  na  ons  toe  quam,  en 
wy  niet  meer  als  tsestigh  Paerden  by  ons  hebbende,  die  wy  hier  en 
daer  op-ghesocht  hadden,  stelden  die  rontom  op  de  Wacht.  Nu  ge- 
beurden 't  dat  dese  acht-hondert  Paerden  haer  coers  nae  ons  toe 
stelde,  en  op  ons  aen  marcheerden  om  ons  te  slaen,  en  alsoo  't  ons 
niet  moghelijck  was  onse  Volck  soo  ras  te  inbarceeren,  oft  soude  de 
lesten  overvallen  hebben,  soo  resolveerden  wy  haer  een  Torne  te 
doen.  Wy  maeckten  datelijck  Baricadis  voor  het  Dorp,  en  stelden 
vier  Compeny  aende  Wegh,  te  weten  aen  elcken  zijde  vande  Wegh 
inde  Wijngaerden  twee;  de  Wegh  van  Heggen,  Dooren,  en  Bramen  [^44.] 
aen  weder-zijts  bewassen  wesende,  was  seer  smal  daer  de  Vyand  oft 
Ruyters  met  groot  gedruys  door-quamen,  en  riepen:  Tuwe,  tuwe, 


i)    Toiras,  bevelhebber  van  Fort-Louis. 


71 

vive  Lamisse;  dat  is  te  seggen :  Sla  doodt ^  sla  doodt ^  eert  de  Misse:  1625 
maer  op  die  zyde  vande  vier  Compenij  komende  die  inde  Imbuscade  ^^  ^' 
laghen,  wierdense  soo  gegroet  datse  twee-hondert  Paerden  achter- 
lieten, soo  dooden  als  ghequeste,  en  wy  marceerde  uyt  het  Dorp 
mede  op  haer  aen,  en  maeckten  't  haer  soo  bangh,  dat  sy  (doordien 
de  Wegh  engh  en  smal  was)  niet  wisten  waer  sy  haer  keeren  souden, 
en  ick  heb  met  mijn  ooghen  aengesien  dat  de  Ruyters  soo  bangh 
waren,  dat  wyse  met  tsestigh  Paerden  voorjaeghden:  doch  ontrent 
vijfthien-hondert  treden  van  ons  nae-ghejaeght  zijnde,  soo  liet  Mon- 
seur  Soubiese  om  dattet  tegens  den  avondt  ginck  de  Retraite  slaen, 
en  inbarkeerde  ons  Volck  weder  inde  Schepen.  Daeghs  daer  aen  qua- 
men  sy  weder  met  sulcken  ghedruys,  en  hadden  haer  Infanterij  (die 
sy  daeghs  te  voren  twee  mijl  achter  ghelaten  hadde)  by  haer,  doch 
dorsten  uyt  vreese  van  ons  Canon  op  de  kanten  vande  Rivier  niet 
komen.  Ick  voer  eens  aenden  Admirael  Jaques  Foran,  wat  met  hem 
te  collationeren.  Hier  by  malkander  sittende,  so  vraeghden  ick  wat 
wy  hier  deden,  en  oft  niet  beter  was  dat  wy  met  de  gemeene  Sche- 
pen de  Rivier  op  na  Cleermond  by  Bordewes  zeylden?  Hy  vraegden 
mijn  oft  ick  het  hart  wel  had  voorby  Bleye^)  te  passeeren?  ick  seyde 
ja;  hy  seyde  de  Huygenooten  hadden  noyt  voorby  Arganton  ghe- 
weest,  het  welcke  een  Eylandt  is  dat  aen  dese  zijde  vande  Bley  leyt; 
en  ginck  by  Monseur  Soubise  inde  Cajuyt,  en  seyd  dat  ick  moet  had 
Bleye  te  passeeren;  daerop  ick  datelijck  by  hem  ontboden  wierd, 
die  my  als  voren  vraegde  oft  ick  Bley  sou  durven  passeeren?  ick  sede 
ja:  waerop  datelijck  gheordonneert  wierdt  metseven  Schepen,  waer 
op  ses  of  seven-hondert  Soldaten  gestelt,  en  den  Heer  Monseur  de 
Vorgie  Mallagoot  2)  het  opperste  Commande  had,  na  Bleye  te  gaen, 
en  ick  nevens  hem  het  opperste  gesegh  hebbende  zeylde  voor,  en 
nefifens  Bleye  komende  wierden  wij  met  halve  Cartouwen  ghesalu- 
eert.  Daer  quam  een  halve  Cartouws-Koegel  een  weynigh  voor  mijn 
heen  weyen,  en  quam  soo  na  dat  ick  acht  dagen  daer  na  de  smart  van 
de  windt  noch  in  't  aenghesicht  voelden,  en  viel  door  de  Schoothorn  3) 
van  't  Groote-Zeyl;  even  daerna  lieper  noch  een  door  't  Groote- 
Marsseyl,  en  noch  een  die  een  schilfer  vande  Groote-Mast  nam,  en 
een  ander  die  dicht  achter  mijn  om  vloogh,  waervan  ick  de  windt 
mede  voelden,  en  daermede  was  ick  door  't  Canon,  alsoo  't  een  lus- 


i)    Blaye,  aan  den  rechteroever  der  Gironde. 

2)  Mij  niet  nader  bekend. 

3)  De  schoothoornen  zijn  de  tippen  of  einden  van  de  zeilen,  waaraan  de  schooten 
worden  vastgemaakt. 


72 

i62s  tighe  Noord-Weste  Windt  was  en  de  Rivier  recht  op  quam  vveyen, 
^®**  soo  dat  ick  voor-Windt  en  voor-Vloedt  had.  lek  dit  nu  ghepasseert 
zijnde,  quamen  mijn  mede-Mackers  de  andere  Schepen  mede  onder 
't  Canon,  waervan  een  d'eene  zijd  in  en  d'andere  zijd  weder  uyt  ge- 
schooten  wierd,  en  was  soo  gheraeckt,  dat  had  hy  inde  holle  Zee 
gheweest  in  plaets  van  dat  hy  op  de  Rivier  was,  souder  by  neer- 
ghesoncken  hebben,  doch  de  reste  raeckten  sonder  schade  door:  en 
wy  liepen  nae  de  Beeck  Danbey  ^),  alwaer  twee  spruchtels  zijn,  waer 
van  den  eene  nae  Libone  2)  en  den  ander  nae  Bordeuwes  loopt.  Onsen 
Admirael  zeylden  aen  een Eylandt daer  een  Noblese  3)  op  stond  tegens 
de  grondt  aen,  haelden  daer  een  partij  Wijnen  uyt,  en  pionderden 
alles  watter  in  was.  Ick  voer  aen  den  Admirael  sijn  Boort,  ensprack 
dat  wy  qualijck  deden  dat  wy  't  hier  aende  grondt  jaeghden,  datter 
noch  twee  of  drie  uyren  Vloedt  ginck  en  dattet  op  't  schoonste  van- 
den dagh  was,  en  datmen  heel  tot  Clermond  konden  ghezeylt  hebben, 
en  daer  twintighmael  beter  avantagie  souden  ghehad  hebben,  en 
sonder  perijckel  van  onse  Vyanden  (die  nu  benefifens  onse  Schepen  [45. 
lagen)  soude  geweest  zijn,  en  daer  soo  ras  niet  hebben  konnen  komen 
oft  ons  werck  soude  al  gewrocht  zijn  geweest.  Den  Admirael  sprack 
van  morgen  vroegh  voort  te  varen ;  ick  antwoorden  dat  wy  't  ons 
wel  wachten  souden  ons  voornemen  te  vervorderen,  want  de  Ruyters 
die  wy  by  Mons'".  Soubiese  gelaten  hadden  ons  het  Landen  wel  be- 
letten soude.  'sAnderendaegs  een  mijl  op-zeylende,  wasser  al  een 
halve-Maen  op  de  Kand  vande  Rivier  ghemaeckt,  doch  was  noch 
sonder  Schut,  waerover  wy  resolveerden  onder  dien  halve-Maen  te 
loopen,  en  ons  Volck  onder  't  faveur  van  ons  Geschut  te  Landen. 
Alsoo  inde  halve-Maen  ontrent  drie-hondert  Boeren  met  langhe 
Vyerroers  lagen,  en  van  ons  Canon  dat  op  de  halve-Maen  flanckeerde, 
soo  besocht  wierde  dat  haer  't  stof  inde  oogen  stoof,  trocken  de  Boeren 
op  de  vlucht,  achterlatende  ontrent  twee-hondert  Vyer-roers  die 
wy  opsochten,  en  pionderden  deNoblesses  dat  harde  Papisten  waren, 
en  staecken  de  brandt  inde  daecken.  Nu  hier  en  daer  gheplondert 
hebbende,  inberckeerde  sonder  schade  gheleden  te  hebben  weder  na 
Monseur  Soubise,  en  souden  veel  meer  konnen  hebben  uytgerecht 
soo  wy  de  eerste  dagh  voort-gevaren  hadden,  doch  vonden  door  dit 
versuym  de  Weerdt  overal  thuys  en  't  Volck  over  al  op  de  been. 


i)    Ambès  aan  de  samenvloeiing  van  Garonne  en  Dordogne  (de  beide  „spruchtels' 
door  de  Vries  bedoeld). 

2)  Libourne  aan  de  Dordogne. 

3)  Adellijk  kasteel. 


Inde  Maneschijn  passeerde  wy  weder  voorby  Blcyen,  sonder  datse  1625 
een  schoot  op  ons  deden,  dachten  datse  op  onse  wederkomste  (dewijl 
het  nacht  was)  niet  verdacht  waren,  en  quamen  sonder  ghevaer  by 
de  andere  Schepen.  En  omdat  voor  ons  hier  nu  niet  meer  te  doen 
viel,  en  het  Landt  aen  alle  kanten  in  Alarm  stondt,  resolveerden  wy 
uyt  de  Rivier  van  Bordeuwes  te  loopen.  In  Zee  komende  kregen  wy 
het  Eylandt  van  Sinte-Maerten  in  't  ghesicht,  en  sagen  een  Schip  uyt 
de  West  komen,  daer  wy  met  ons  drie  Schepen  jacht  op  maeckten: 
by  hem  komende  wast  Capiteyn  Minne,  een  Caper  van  Amsterdam, 
welckens  Combuys  afgebrand  en  ontrampaneert  was,  en  tot  Sinte- 
Maerten  wilde  laten  repareren;  hy  verhaelden  ons  dathy  by  vijf-en- 
twintigh  Staten-Schepen  in  Valmuyden^ )  gheweest  was,  nevens  dese, 
waren  noch  twee  Coninx-Schepen^),  waerop  den  Heer  Houtijns) 
Admirael  was,  en  Dorp 4)  was  nevens  hem  Admirael,  soodatditEs- 
quadron  met  twee  Admiraels  versien  waren,  met  intentie  soose  voor- 
gaven Monseur  Soubiese  uijt  de  Zee  te  slaen;  wy  gaven  dese  Am- 
sterdammer tot  antwoordt  dat  wyse  verwachten  soude,  en  dat  hy  wel 
te  passé  by  ons  ghekomen  was  om  ons  te  helpen  en  tot  onsen  Dienste 
te  ghebruycken.  Eenige  daghen  daernae  quam  Houtijn  en  Dorp  met 
haer  Vloote  voorby  ons  zeylen;  alsoo  wy  onder  Sinte-Maerten  lagen 
soo  liepen  wy  na  't  vaste  Land  onder  V reeks).  Die  van  Rosiel,  te  we- 
ten de  Duytsche^)  en  Fransche  Koopluyden,  resolveerden  Ghedepu- 
teerdens  aen  den  Admirael  Houtijn  en  Dorp  te  senden,  en  te  verne- 
men met  wat  commissie  datse  daer  quamen?  't  welck  sy  deden,  en 
kregen  van  Houtijn  tot  antwoord,  dat  sy  last  hadden  om  Monseur 
Soubiese  als  een  Roover  uytter  Zee  te  slaen,  waerop  geantwoordt 
wierdt  dat  Monseur  Soubiese  geen  Zee -roover  was,  't  geen  dat  hy 
dede  was  tot  gheen  ander  intentie  als  de  Kercke  in  sijn  oude  Liber- 
teyt  te  brenghen,  en  de  Coninck  de  Edickte  van  Nantus  te  doen 
meynteneren.  Hy  vraeghde  oft  de  Kercke  van  Vranckrijck  en  van 
Parijs  dat  geteeckend  hadden?  waerop  hem  geantwoordt  wierdt: 
Soo  de  Kercke  van  Parijs  hetselve  onderteeckende,  soo  souder  wel 
weer  een  nieuwe  Parijssche  Moordt  gheschieden,  en  om  dat  voor  te 
(46.1  komen  en  te  beletten  daerom  hadden  wy  het  Swaerd  inde  handt  ghe- 
nomen.  Houtijn  antwoorde  een  Post  nae  Parijs  te  willen  senden,  en 


i)  Falmouth. 

2)  Schepen  van  den  koning  van  Engeland. 

3)  Willem  de  Zoete,  gezegd  Haultain. 

4)  Jonker  Willem  van  Dorp. 

5)  De  landtong  benoorden  de  oostpunt  van  het  eiland  Ré. 

6)  Hollandsche. 


74 

i62s  dat  hy  hem  nae  't  antwoordt  van  die  van  Parijs  soude  moeten  regu- 
•'"  *'  leren,  scheyden  op  dese  wijse  vanden  anderen,  en  deden  't  Raport 
aen  Monseur  Soubiese,  waerop  hy  datelijck  resolveerden  eenighe 
Branders  klaer  te  maecken;  bevalen  Godt  de  saeck,  met  volkomen 
resolutie  haer  van  daer  te  doen  ruymen  en  verslaen.  Het  Ty  doodt 
zijnde  en  wel  wetende  alsde  Vloedt  aenquam,  dat  dan  noch  achtien 
Schepen  bij  haer  komen  soude  uyt  de  Haven  van  HoUonien  i),  en  wy 
soo  groot  als  kleyn  niet  meer  als  seventhien  Schepen  sterk  zijnde, 
waeronder  vier  Branders  waren,  en  sy  vijf-en-twintigh  van  de  beste 
Staten-Scherpen  sterck  wesende  wast  een  heet  hangh-yser  om  aen 
te  tasten,  doch  gingen  echter  daer  na  toe.  Eer  wy  by  de  Staten-Sche- 
pen  quamen  ontboot  Monseur  Soubiese  al  sijn  Capiteyns  aen  Boort, 
vraeghden  oft  sy  alle  gheresolveert  waren  met  hem  voor  de  Kercke 
van  Vranckrijck  en  die  van  de  Religie  te  sterven?  wy  antwoorden  alle 
van  ja,  daerop  wierd  het  Gebed  gedaen  en  den  negen-en-tseventig- 
sten  Psalm  2)  gesongen;  daerna  sprack  Soubiese  dat  het  nu  verde 
genoegh  gekomen  was,  dat  de  Paus  het  soo  wist  te  beleyden,  dat  hy 
den  eenen  Vrundt  teghens  den  ander  oprockende,  waer  naer  elck 
weder  nae  sijn  Boort  voer.  En  by  de  Staten-Schepen  komende  stelde 
sy  het  op  een  loopen,  uyt-geseyd  de  Admirael  Dorp,  die  voor  sijn 
Anckerleggenbleefgelijck  een  vroom  Soldaet  behoorde  te  doen.  Wy 
sonden  hem  terstond  een  Brander  aen  Boort,  doch  dreef  achter  hem 
om,  waerop  wy  stracks  weer  een  ander  Brander  ordonneerden  die 
hem  voor  de  Boegh  dreef,  waerdoor  hij  in  brandt  raeckte;  ick  zeyl- 
den  achter  hem  om,  van  waer  hy  mijn  vijf  Man  afschoot,  en  ick  kreegh 
een  Moskets-koeghel  door  een  grauwen-Hoet  dien  ik  op  het  hooft 
had,  doch  mijn  niet  quetsten,  maer  achter  mijn  stont  een  Fransman 
die  de  Koegel  inde  borst  liep  dat  hy  neerstorten  en  doodt  bleef. 
Ondertusschen  begon  den  Admirael  Dorps  Schip  seer  te  branden, 
waerdoor  hy  genootsaeckt  was  het  Schip  te  ruymen  en  sig  met  de 
Sloep  te  salveeren,  die  met  ontrent  drie-en-dertigh  of  vier-en-dertigh 
Man  aen  ons  Boort  quam,  en  was  de  reste  van  ontrent  twee-hondert 
en  vijf-en-twintigh  Man;  wy  waren  door  de  groote  brandt  genoot- 
saeckt een  weynigh  van  hem  af  te  wij  eken.  Ontrent  een  half  uyr  hier 
na  ontstack  het  Bospolffer,  dat  sulcken  afgrijsselijckenslaghmaeck- 
ten,  dattet  scheen  oft  Hemel  en  Aerde  verginck;  en  wy  vervolghden 
de  andere  Schepen,  die  wy  aen  d'ander  zijde  van  St.  Maerten-Poortes 


i)    Olonnes. 

2)    „Getrouwe   God,    de  heidnen   zijn  gekomen,  Zij  hebben  stout  uw  erfland  inge- 
nomen'', enz. 


75 

uyt-joeghen,  en  'sanderendaeghs  gingen  wy  het  Wrak  vanden  Ad-  1625 
mirael  Dorp  (dat  aen  Strandt  ghedreven  was)  visiteren,  alwaer  wy  ^^  '" 
het  Metalen-Geschut  droogh  uyt  het  Ruym  kreghen,  door  dien 
't  Schip  met  de  Vloedt  hoogh  op  de  droogte  geset  was,  en  't  Wrack 
was  tot  boven  Water  heel  af-gebrand.  Dit  nu  also  bevonden  heb- 
bende liepen  wy  weder  onder  St.  Maerten,  en  de  Staten-Schepen 
liepen  na  de  Rivier  van  Nantes  te  Morebian^). 

Ontrent  neghen  weecken  hier  nae  quamen  alle  de  Staten-Schepen 
nevens  noch  een  groote  Vloot  Francen,  zijnde  t'  samen  ontrent  tses- 
tigh  in  't  getal,  om  ons  te  Water  en  te  Lande  te  bestryden.  Nu  on- 
trent half  Vloedt  wesende,  soo  versocht  Monseur  Soubiese  datmen 
't  Volck  van  de  drie  groote  Schepen  die  uyt  Blauwetgehaelt  waren,  op 
de  andere  Schepen  verdeelen  soud  en  steeckender  de  brandt  in,  waerop 
de  Stierman  van  Monseur  Soubiese  seyde  dat  hy  begeerde  in  'tSchip 
te  blyven,  en  wilde  quartier  hebben  oft  sou  met  het  Schip  opsprin- 
gen; daerop  sprack  Soubiese,  was  hy  soo  ghesind  hy  mochter  in- 
f47.]  blijven,  hetwelck  hy  met  sijn  vijfthienen,  waer  onder  een  Jongen 
was  in  bleven.  De  Vyandt  bovens  Windts  van  ons  zijnde  soo  liepen 
wy  over  de  Banck,  en  ick  was  geladen  om  na  Brust  *)  in  Engeland  te 
gaen:  doen  wy  ontrent  de  West-Krieck  quamen,  doen  sagen  wy  dat 
het  Schip  van  Monseur  Soubiese  gebordeert  wierdt,  van  een  Staten- 
Schip  van  Haerlem  en  noch  twee  Fransche-Schepen,  doch  een 
weynigh  daerna  saghen  wy  de  brandt  vande  vier  Schepen  opgaen, 
waer  doorse  oock  alle  vier  verbranden.  Wy  buyten  in  Zee  wesende 
sagen  wy  Monseur  Soubiese  aen  komen  zeylen,  die  een  Schip  aende 
Zuydzijde  van  't  Eylandt  had  laten  leggen,  tot  dien  eynde  soo  hy  't 
Landt  soude  moeten  ruymen,  dat  hy  dan  daer  mede  door-gaen 
mocht,  ghelijck  als  hy  dede  soo  ras  alst  hem  op  'tLandt  te  heet  viel. 
Wy  zelden  teghen  den  avondt  na  Heysants)  toe,  doen  veranderden 
ick  mijn  koers  na  de  verkeerde  Canael  van  Engelandt,  om  na  te  zey- 
len, daer  ick  spoedigh  quam,  en  hier  een  weynigh  gheleghen  heb- 
bende quammer  een  generael  Arest,  soo  datter  geen  Schepen  uyt 
Engelandt  vertrecken  mochten,  voor  en  al  eer  den  Vloot  vanden 
Coninck  van  Engelandt  't  zeyl  was  om  na  Kalis  te  gaen.  Ick  huerde 
een  Paert  en  reed  na  Pleymuyen,  om  te  sien  oft  ick  gelicentieert 
mocht  worden  om  nae  Vranckrijck  te  gaen;  nae  drie  dagen  reysens 


i)    Morbihan.  —  Onnoodig  te  zeggen  dat  zoo  de  inham  heet  bij  Vannes,  een  goed 
eind  benoorden  de  rivier  van  Nantes. 

2)  Bristol. 

3)  Ouessant. 


>6 

1625.  van  Brust  soo  arriveerde  ick  tot  Pleymuyden,  alvvacr  ick  onsc  andere 
^^^*'  Schepen  neven  Monseur  Soubise  vond  die  ick  sprack.  Dewijl  ick  hier 
was  arriveerden  hier  een  Barck  van  Rosiel,  die  de  Coninck  van  En- 
geland de  tydingh  brocht,  daer  was  de  Jonghen  mede  op,  die  in  Mon- 
seur Soubises  Schip  by  den  Stierman  en  't  andere  Volck  bleef,  en 
mede  in't  Schip  was  doen  de  Stierman  de  brand  in  'tSchip  stack.  De 
Jongen  wierd  vande  slagh  van  't  Polver  aen  Landt  in  eenMoras  neer- 
gesmeten, en  brack  in  't  neer-komen  sijn  been,  't  welck  hy  mijn  liet 
sien,  en  was  de  eenighste  die  van  ontrent  duysent  Personen  den  Slagh 
ontkomen  was.  Ick  sach  hier  oock  den  Coninck  van  Engelandt  en 
Bockingam '),  en  doen  ick  hier  twee  daghen  gheweest  was,  quam 
onse  Hollandsche  Vloot  met  de  Engelsche  te  Convoyeren,  alwaer 
Joncker  Willem  2)  Admirael  over  was,  en  Laurens  Riaela)  was  Vice- 
Admirael,  en  quamen  voor  Duynkercken  van  daen.  Doen  Joncker 
Willem  aen  Landt  quam  stond  ick  op  de  Kay,  hy  sprack  mijn  (alsoo 
ick  heel  in  *t  Frans  gekleedt  ginck)  in  't  Franstoe,en  vraeghden  mijn 
waer  't  Wapen  van  sijn  Excelentie  uythinck,  also  hy  verstaen  had 
dat  sijn  Vise- Admirael  (die  voor  hem  aen  Land  gekomen  was)  daer 
logeerde?  Ick  antwoorde  hem  in't  Nederlandts  dat  ick  't  hem  wel 
wysen  soude,  en  ick  bracht  hem  by  sijn  Vijs- Admirael,  en  in't  hene 
gaen  volghden  mijn  seven  of  acht  France  van  'tVolck  van  Monseur 
Soubise,  wekken  aen  mijn  versochten  haer  Dienst  aen  den  Admirael 
te  presenteren,  om  by  hem  tcgens  de  Spanjaerden  te  dienen;  en  ick 
hem  eyndelijck  aen  de  Herbergh  gebracht  hebbende,  soo  noodighde 
hy  my  by  hem  ten  eten,  't  welck  ick  dede,  en  vermaende  den  Heer 
Admirael  oft  hy  oock  eenighe  Soldaten  van  nooden,  en  datter  eenigh 
Volck  (van  Monseur  Soubieses  Volck)  hem  garen  soude  willen  te- 
ghens  den  Coninck  van  Spanjen  dienen?  Hy  antwoorde  wel  een  ofte 
twee-hondert  van  doen  te  hebben,  soo  't  maer  Fransche  Hugenotten 
waren;  ick  antwoorden  dat  het  anders  geen  als  Hugenotten  waren, 
waer  van  hy  een  goede  partij  aennam,  en  ick  scheyde  van  hem.  Ick 
nam  een  Vracht  na  Fenetië  aen,  en  laden  Pelser  in  Yerlandt  en  in  [48. 
Kruyckhaven4)  nam  ik  een  partij  in,  en  ick  soude  van  dese  plaets  na 
de  Bentterij  s)  gaen,  en  gheraeckte  met  een  Storm  vande  wal  ont- 
steken en  wierd  tweemaal  op  zijd  ghesmeten,  soo  dat  ick  ter  Lens 

i)    Den  hertog   van  Buckingham,  den  bekenden  gunsteling  van  Karel  I.  Deze  had 
8  April  1625  de  regeering  aanvaard. 

2)  Willem  van  Nassau,  heer  van  de  Lek,  natuurlijke  zoon  Prins  Maurits. 

3)  Laurens  Reael,  de  gewezen  gouverneur-generaal. 

4)  Crosshaven  aan  de  invaart  der  haven  van  Cork. 

5)  Bantry  Bay  aan  de  zuidwestpunt  van  Ierland. 


77 
most  loopeii  ï)  en  soecken  't  eerste  het  beste,  en  gheraeckten  in  Mors-  1625 

Oct 

bey2),  en  zeylde  daer  na  naer  Pleymuyden,  alvvaer  de  Koopman  die 
mijn  Bevracht  had  was;  en  also  ick  door  de  Storm  groote  schade  ge- 
leden had  en  't  Schip  heel  ongereddert,  de  tijdt  verloopen  om  met 
de  Pelsers  tegens  den  vasten  te  Fenetië  te  komen,  soo  voer  ick  nae 
Huys,  setten  een  ander  Schipper  op  't  Schip,  door  dien  mijn  het  va- 
ren voor  die  tijd  tegenstond,  want  deDuynkerkers  wierpen  het  Volck 
datse  kreghen  over  Boort,  waerin  ick  niet  veel  sin  had  en  weynigh 
behagen  vond,  om  door  haer  handen  in  Zee  te  verdrencken. 


i)    Ter    lens    loopen:    de    zeilen    met    ruime  schooten  ter  windvang  stellen.  Thans 
zegt  men  daarvoor:  „van  den  wind  loopen." 
2)     Mounts  Bay  by  Penzance. 


I 


i 


Hier  tiolggt  nu  mijn  ï^opagie 
naer  o^a^t  Snöien, 

in 

Compentj  ban  ^eben  ^c^epen,  boor  Capiteijn  eiibc  ^cfilppec 
aljf  fiïrjcftt,  fip  öe  cainmi^^ie  ban  jf rebcricft  ï^entiEticft,  ^rincc 
ban  a^ranglen,  etc»  onber  ben  O^eneraeï  3[an  ^fetec^s.  $laen 
ban  l^oQtn. 


m, 


HIER  VOLGH  T  NU  MIJN  VO Y- 

AGIE  NAER  OOST-INDIEN,  IN  COMPENIJ  VAN 
SEVEN  SCHEPEN,  VOOR  CAPITEYN  ENDE  SCHIP- 
PER, ALS  BLIJCKT  BY  DE  COMMISSIE  VAN  FRE- 
DERICK  HENDERICK,  PRINCE  VAN  ORANGIEN, 
&c.,  ONDER  DEN  GENERAEL  JAN  PIETERSZ.  KOEN 
VAN  HOORN. 

Den  1 5  Maert  ben  ick  ghereyst  naer  achter  Wieringen,  daer  onse     ""°'  *^ 
Schepen  de  geheele  Winter  bevrosen  waren  geweest,  ende  schickten 
in  Texel  op  de  Reede  te  komen,  om  met  den  eersten  goeden  Windt 
te  mogen  vertrecken. 

Den  17  dito  ontrent  den  avondt  is  den  Windt  Noord- West,  ende 
Westelijckerhandt  Oostelijcker  gheloopen,  continueerden  tot  den  18 
dat  des  Companies-Schepen  haer  Anckers  lichten  en  zeylden  voor 
de  Helder,  aldaer  wachtende  tot  dat  de  twee  gehuerde  Fluyten,  het 
eene  'tHuys  Nassou  genaemt,  het  ander  de  Bruynvisch,  om  'toverige 
Goedt  vande  Companies-Schepen,  als  mede  om  de  selvige  wat  te 
ontlossen,  gereed  mochten  sijn,  'twelck  savonts  noch  geschiede,  daer 
over  den  19  smorgens  vroegh  wy  onse  Anckers  lichten,  om  met  het 
hooghste  Water  de  Slenge^)  te  passeeren.  Van  'tSchip 'tWapen  van 
Hoorn,  groot  ontrent  drie-hondert  lasten,  diep  gaende  negenthien- 
dalf  voet,  gemonteert  met  achtien  Stucken,  twee  Metale  halve  Car- 
touwen,  twee-hondert  een-en-tseventigh  Koppen,  ende  onder  andere 
nootwendigheden  soo  voor  'tselvige  Schip  als  voor  Indien,  alsoo  't 
Roer  aende  verkeerde  zijde  door  onachtsaemheyd  geleyt  worden, 
soo  haest  *tAncker  gelicht  was  wilde  'tselve  niet  vallen,  maer  schoot 
ter  contrarie  na  de  Helder  Wal  toe,  ghenootsaeckt  zijnde  het  dage- 
lijcks  Ancker  te  laten  vallen;  ende  nadat  de  Bezaen  achter  uyt-geset 
was,  de  Fock  ende  het  Voormarsseyl  aen  de  Windt  gebrast,  kapten 
het  Touw  af,  deynsende  allenskens  achter  uyt,  konde  het  Getij  ge- 
bruycken,  wat  vande  Wal  zijnde  brasten  de  Zeylen  om,  raeckende 
soo  klaer,  den  goede  Godt  daer  voor  zy  gedanckt,  loopende  naer  de 
Slenge ;  ondertusschen  kreghen  een  harde  Kaeck^)  noch  uyt  de  Oos- 


i)     Doorvaart  tusschen  zandbanken;  hier:  het  vaarwater  naar  zee. 
2)     Een  harde  wind. 


82 

i627  telijckerhandt  met  Sneeu,  dat  vvy  niet  van  ons  konde  sien,  en  soo  't 
^^*  ^^'  niet  haest  opgheklaert  hadde,  souden  'tapparentelijck  wederom  ge- 
set  hebben:  ende  'tander  Tij  verwachte,  de  Slenghrmet  malkanderen 
uyt  zijnde,  hebben  onse  Boots  ingheset  ende  de  Lootsman  Jan  Krij- 
nen  laten  vertrecken,  stellende  onse  coers  Zuyd-West  ten  Zuyden  [49] 
aen,  met  dese  onderstaende  Schepen,  te  weten : 

Eerst  't  Schip  Utrecht,  daer  de  Ambassadeur  met  syn  Suyte  van 
sijn  Conincklijcke  Mayesteyt  van  Persia  in  was^). 

't  Schip  Vianen,  daer  Capiteyn  ende  Schipper  op  was  Gerrit 
Thomasz.  Pool 2)  van  Amsterdam. 

't  Schip  de  Leeuwin  van  Amsterdam,  daer  Capiteyn  ende  Schip- 
per op  was  Jan  Willemsz. 

't  Schip  Texel  van  Amsterdam,  daer  Capiteyn  ende  Schipper  op 
was  Spreeu  van  Medenblick. 

't  Schip  de  Gallias  van  Hoorn,  daer  Capiteyn  ende  Schipper  op 
was  Reyer  Jansz.  Palsrock. 

*t  Jacht  de  Kemphaen,  daer  Capiteyn  ende  Schipper  op  was  Cor- 
nelis  Heyndricksz.  Denijs,  welcke  Schepen  't  Vyer  nacht  om  nacht 
sullen  voeren,  de  Vlagghe  Maendt  om  Maendt  sullen  laten  weyen,  wel 
verstaende  dat  het  Wapen  van  Hoorn  Vianen  volghen  sal,  ende  de 
Kemphaen  alle  nachten  het  Vyer  voeren  sal  neffens  de  Vyerman, 
maer  geen  Vlagge :  ghelijck  mede  niet  doen  sullen  de  af-ghehuerde 
Fluyten,  die  aen  Elliede  Meys)  (onse  rendevous-plaets  zijnde)  sullen 
lossen  ende  aldaer  Sout  laden. 

Den  20  dito  schoon  Weder  doch  wat  donkerachtigh,  passeerden 
wy  smiddaeghs  Godt  lof  de  Hoofden,  saghen  soo  't  scheen  een  Oor- 
logh-Schip  ten  Ancker  leggen,  savondts  waren  wy  by  de  drie  mijlen 
Noord-West  van  Deversier4),  met  een  schoone  doorgaende  koelte 
uyt  den  Noord-Oosten. 

Den  21  dito  'smiddaeghs  Ornays)  Zuid-Zuid-Oost  by  de  vier 
mijlen  van  ons  gesien,  hebben  onse  coers  gheset  Westaen,  en  saghen 
smorgens  een  Schip  aende  Engelsche  Kust  by  de  Windt  zeylen; 
savonts  hebben  wy  Goudstaert^)  gesien  by  de  ses  mijlen  van  ons, 
en  hadde  een  doorgaende  koelt,  de  Koopvaerdy-Schepen  die  by 
ons  waren  setten  hare  coers  naer  Heyssandt. 


I) 

Zie  onze  inleiding. 

2) 

Dezelfde  die  in  1636  vermoord  werd  op  de  Zuidwestkust  van  Nieuw-Guinea. 

3) 

Ilha  de  Mayo  (een  der  Kaapverdische  eilanden). 

4) 

Kaap  Bevesier  {Beachy  Head). 

S) 

Alderney. 

6) 

Guernsey. 

83 

Den  22  dito  ontrent  smiddaeghs,  saghen  drie  Zeylen  Oost  ten  1627 
Zuyden  van  ons,  stellende  haer  coers  naer  Heyssandt,  konde  Godtlof  ^^  ^^' 
gheen  Landt  sien,  maer  wel  grove  dijminge  uyt  den  Noord- Westen, 
gisten  smiddaeghs  Leesaert  ^)  Noord  ten  Westen  acht  mijlen  van  ons, 
ende  savonts  Noord-Noord-Oost  ontrent  negen  mijlen,  en  den  Windt 
Noord  hebbende,  over  dagh  Noord-Noord- West  geweest,  doen  sa- 
vonts weer  Noorden. 

Den  24  dito  schoon  Weder  namiddaghs,  de  Man  vijf  Kasen  tot 
rantsoen  voor  de  Reys  uytgedeelt. 

Den  25  dito  in  't  dagh-quartier  begonst  het  hard  te  weyen  uyt 
den  Noord- Westen  ende  Noord-Noord-West,  met  hol  Water,  soo  dat 
wy  ghenootsaeckt  zijnde  de  Marsseyls  in  te  nemen,  te  meerder  alsoo 
't  Schip  door  de  bovenstaende  goederen,  soo  van  Water,  Bier,  ende 
andersins  soo  ranck  was,  dattet  pas  Zeyl  konde  voeren,  waerover  wy 
't  op  de  Ly  smeten,  en  schickte  meest  het  swaerste  Goedt  om  laegh 
en  te  loefwaert  aen  Stierboort  te  krijgen,  ende  soo  't  Weer  toegeno- 
men hadde  in  plaets  dattet  afnam,  soude  genootsaeckt  ghevveest 
hebben  veel  Goedts  buyten  Boort  te  smijten,  ende  om  daer  dan  noch 
toe  te  komen  soude  hasert^)  ghestaen  hebben:  wat  prijckel  de  Sche- 
pen staen  door  't  overtolligh  laden,  *t  welk  is  die  ghene  bekent.welcke 
daermede  in  noodt  komen  door  de  overtollige  Last,  oock  mede  de 
Schepen  haar  zeylage  beneemt. 
[50,]  Den  29  dito  schoon  Weder  met  topzeyls  koelte,  alsoo  het  Maen- 
dagh  was  en  het  Broodt  op  de  Overloop  staende,  ende  't  Zee  zijnde 
hebben  Rantsoen  uytgedeelt,  te  weten  yder  Man  drie  vierndelpondt 
Vleys  Sondaeghs  ende  Donderdaegs,  sMaendaeghs  een  verndel  Speek 
alles  conforme  de  medeghegeven  Instructie. 

Den  30  dito  overmits  Godt  lof  wy  de  Barless)  ghepasseert  waren, 
hebben  't  Volck  aen  yder  Back  een  flap-kanne  4)  Wijns  gegeven  in 
plaets  van  Doopen.  conforme  de  Artijckel-brief:  heden  schoon 
Weder  endeden  Artijckel-brief  den  Volcke  voor-ghelesen  hebbende, 
scheyde  een  Enckhuyser  Bootjen  van  ons  af,  en  settede  sijn  coers  soo 
't  scheen  naer  Saffia.  5) 

Den  eerste  April  smorgens  vroeg  waren  sommige  Maets  siende 


1)  Kaap  Lizard,  —  „Dijminge'':  duisterheid,  duistere  omtrek. 

2)  Hazard.  —  Zou  hachelijk  zijn  geweest. 

3)  De    Farilhöes,    eilandengroep    bewesten    Cabo    Carvoeiro   op    de    Portugeesche 
kust. 

4)  Flap-kanne:  groote  kan  met  deksel. 

5)  Saffi  op  de  kust  van  Marokko. 


84 

1037  na  de  Gallias  niet  verre  van  ons,  welcke  den  Heer  Generael  saghen, 
^^'  ^  daer  inne  wy  seer  verwondert  waren,  alsoo  voor  desen  wy  noyt  van 
hem  geweten  hebben  dat  hy  mede  na  Indien  ginck^). 

Den  2  dito  sagen  *t  Ekland  Porto-Santo  2)  Zuyd-Zuyd-Oost  en 
Zuyd  ten  Oosten  seven  mijlen  van  ons,  setten  de  coers  om  tusschen 
Madera  ende  het  selvige  door  te  loopen;  de  Wacht  opgesteken  zijnde, 
peylden  Porto-Santo  Oost  ten  Zuyden  van  ons  vierdalf  mijl,  met 
slappe  koelte,  ja  stilte;  also  een  Schuyt  van  een  Lorrendreyer  wil- 
lende aen  dese  Eylanden,  varend  aen  Boort  van  den  Generael  Koen, 
het  selvighe  aen  ons  Boort  ghesonden,  om  te  laten  sien  oft  wy  noch 
gesond  Volck  hadde,  daer  wy  Godt  voor  danckten.  Smiddaegs  Porto- 
Santo  Zuyd-Oost  ten  Zuyden  vijf  mijl  van  ons. 

Den  3  dito  stilletjens  tot  omtrent  vier  uyre  dat  de  koelte  wat  be- 
gon te  wackeren,  en  siende  twee  Hollandsche  Vrybuyters,  d'eene 
was  een  Fluyt,  d'andereen  Spieghel-Schip,  wy  daer  na  toe  hielden 
met  het  Jacht  Texel,  ende  Kemphaen  de  loef  vande  Fluyt  hebbende, 
is  deselvige  gewend  en  latende  een  Bloed-vlag  weyen,  waer  over  wy 
voor  de  Wind  naer  onse  Schepen  toe  hielden,  overmits  wy  sagen 
dat  sy  ons  niet  dorsten  verwachten,  achte  hy  (presumeerden  wy) 
Spaensche  Schepen  waren;  smiddaegs  waren  wy  twee  mijl  West 
ten  Noorden  van  het  Zuydelijckste  vande  Sarterss). 

Den  5  dito  schoon  weder  met  een  stijve  topzeyls-koelte,  smid- 
daeghs  de  Oostelijcke-hoeck  van  'tEylandt  Palma4)  West  ten  Noor- 
den vijf  mijlen  van  ons  gesien. 

Den  6  dito  schoon  lieflijck  Weder  en  een  doorgaende  koelte,  en  sa- 
gen by  de  middagh  noch  de  Pijck  die  op  het  Eylandt  Tenneriffe  leyt. 

Den  7  dito  schoon  lieflijck  Weder  ende  moye  koelten  uyt  den  N. 
N.0.  alsoo  de  twintigh  Pijpen-Pier  op  'tbovened  5  )  boven-staende  uyt 
waren,  hebben  Rantsoen  van  Dranck  beginnen  te  gheven,  ende  ons 
Peeckel  niet  goet  zijnde  van  'tVleys  ende  Speek,  overmits  wij  de  ghe- 
heele  Winter  achter  Wieringen  hadden  gelegen,  soo  hebben  wij  de- 
selvige daer  wy  by  konden  laten  loopen,  ende  wederom  versche  in- 
gedaen. 

Den  10  dito  heeft  de  Galliasde  Vlaggespil  boven  ghebracht,  ende 
het  Schip  Utrecht  de  sijne  in-gehaelt,  also  hy  de  Vlagge  voerde  uyt 


i)  Zie  onze  inleiding. 

2)  Benoordwesten  Madeira. 

3)  Ilhas  Desertas  ten  zuidoosten  van  Madeira. 

4)  Een  der  Canarische  eilanden. 

5)  Hetzelfde  als  boevenet  op  bl.  69.  —  „Pier":  wanvorm  voor  bier. 


85 

Texel,  overmits  hy  de  Ambassadeur  vanden  Coninck  van  Parssia  in  1627 
hadde,  ende  niet  wetende  dat  de  Generael  Jan  Pietersz.  Koen  inde  ^^^'  '°' 
Vloot  was. 

Den  1 1  dito  omtrent  thien  uyren  sagen  het  Eylandt  Bonnivista'), 
met  doockigh^)  Weder  ende  stijve  topzeyls  koelte,  zijnde  hetselve      Nota. 
[SI.]  smiddaeghs  de  Zuydelijckste-hoeck  N.W.  tenW.  verdalfs)  mijl  van  "ranït  van 
ons,  en  is  witte  Sant-strant  aende  Oost-kant;  den  Heer  Ghenerael  po"avista 

IS. 

Koen  heeft  de  Vlagge  laten  weyen,  en  hebben  savonts  'tEylandt 
lila  de  Mayo  ghesien  met  heel  doockigh  Weder,  waerover  wy  by- 
staken  met  Fock  ende  Bezaen  om  den  dagh  te  verwachten. 

Den  12  dito  doockigh  Weder  met  een  topzeyls  koelte,  ende  [met] 
den  dag  staecken  by  Z.  Z.  O.  waermede  wy  het  Eylandt  in'tgesicht 
kregen,  komende  ontrent  thien  uyren  ten  Ancker  by  drie  Holland- 
sche  Schepen,  en  hier  gheweest  zijnde  by  de  acht  dagen,  soo  heeft 
de  Heer  Generaal  Koen  de  Witte-vlagge  laten  weyen,  opdat  de 
breede  Raed  aen  Boort  soude  komen,  bestaende  in  alle  de  opperste- 
Koopluyden  ende  Schippers,  by  dewelcke  is  gheresol veert  op  te  ruy- 
men  in  alle  Schepen,  ende  't  ghene  in  Texel  in  deBevrachte-Fluyten 
was  weder  soude  innemen,  mitsgaders  noch  een  Reparcitie4)  voor 
de  overige  Goederen:  mede  is  voorslagh  gedaen,  datmen  soude  over- 
leggen oft  men  tusschen  dit  ende  Indien  SarralionsS)  soude  aendoen, 
alsoo  het  laet  op  het  Jaer  of  te  vroegh  was ;  savondts  is  een  Engels 
Schip  van  Brust6)gemonteert  met  twintigh  Stucken  en  hondertvijf- 
tigh  Man,  willende  nae  Brazilien  om  een  goede  Buyt,  de  Capiteyn 
overleden  zijnde,  was  doen  Capiteyn  Pin  Commandeur,  die  voor  de- 
sen  in  Indien  was  geweest  voor  d'Engelse  Companij  "^),  hier  by  ons 
ten  Ancker  ghekomen  achter  de  Heer  Generael  om,  doende  drie 
schooten.  Het  Volck  is  uyt  Vissen  gheweest  met  de  Zeegen,  hebben 
in  een  treek  meer  als  vier-hondert  Harders  ^)ghevangen  schoon  ende 


i)    Een  der  Kaapverdische  eilanden. 

2)  Mistig. 

3)  Vierdehalf.  —  „Bijsteken":  het  schip  met  den  kop  aan  den  wind  laten  komen 
om  bij  te  gaan  liggen. 

4)  Wanvorm  voor  repartitie.  —  Denk  hier  achter  het  woord  „gemaakt." 

5)  Sierra  Leone. 

6)  Bristol.  —  Het  woord  „gekomen"  dat  hier  achter  moet  worden  gedacht,  staat 
vier  regels  verder. 

7)  Ongetwijfeld  is  hier  bedoeld  Martin  Pring,  die  tot  1621  in  dienst  der  Engelsche 
O.  I.  Compagnie  geweest  was  en  een  oude  bekende  was  van  Coen  uit  den  tijd  van 
diens  eerste  verblijf  in  Indië.    Hij  hoorde  te  Bristol  thuis. 

8)  Een  op  den  karper  gelijkende  viscb. 


86 

1027  groot,  alsoo  sy  wel  over  de  hondert  aen  Boort  brachten ;  'snachts 
Apr.  12.  j^gj^i^gj^  ^y  doende  geweest  met  opruymen. 

Den  14  dito  zijn  eenighe  Boeken  aen  ons  Boort  ghebracht,  van 
dewelcke  aen  yder  Schip  uytdeelinghe  wierd  ghedaen,  waren  onder- 
tusschen  dien  dagh  neerstigh  besigh  om  klaer  te  worden,  om  den 
goeden  Wind  door  ons  lange  vertoeven  niet  onnuttelijck  te  versuy- 
men.  lek  ben  met  de  Viscael  Wijntjes  aen  Boort  van  den  Engelsman 
ghevaren,  hem  presenterende  ende  van  weghen  den  Generael  hem 
aenbiedende,  oft  hy  yets  van  doen  mocht  hebben?  ende  scheyde 
weder  van  sijn  Boort,  en  hy  schoot  vijf  Eer-schooten. 
Aen  iiie  de  Den  1 5  April  smorgens  na  dat  onse  Boot  weder  aen  Landt  ghe- 
^  ^^°'  varen  was  om  te  Visschen,  soo  liet  den  Heer  Generael  de  Witte- vlagge 
weyen,  waer  op  alle  Koopluyden  ende  Schippers  aen  sijn  Boort  ge- 
varen zijn,  aldaer  gheresolveert  wierd  den  16  dito 't  zeyl  te  ga  en, 
oock  yder  Man  geduerende  den  tijd  van  twaelf  dagen  drie  Mudde- 
kens-Wijns  daeghs  uyt  te  deelen,  alsoo  eenige  Legghers  met  Wijn 
op  onse  Bovenet  laghen,  en  dat  wy  over  de  Vaten  moesten  klimmen 
alsmen  een  Schoot  aenhaelden,  die  door  overladinge  vande  Schepen 
in't  Ruym  niet  en  konde  gestuwt  worden,  ende  souden  sigh  na  ex- 
pireren vanden  tijdt,  weder  reguleren  naer  den  nieuvv-ghegeven 
Rantsoen-brief.  Overmits  de  Leeuwin  ende  de  Kemphaen  ghedesti- 
neert  wesende  te  gaen  na  de  Kust  van  Carmandel,  traegh  in't  zeylen 
zijn,  ende  wy  ons  beste  soude  doen  om  aen  deEylanden  vanMartijn- 
Vaes^)  te  komen,  wierd  mede  gheresolveert  dat  deselvige  aende 
Kaep  de  Bonna-Esperanse  gekomen  zijnde,  haren  coers  datelijcke 
stellen  na  de  Mayotters^),  scnder  na  yemand  te  vertoeven  ofte  eenige 
andere  Verversch-plaetsen  aen  te  doen.  Namiddag  onse  Boot  weder- 
om aen  Boort  komende,  bracht  veel  Vis  mede,  en  verstonden  dat 
eenige  Matroosen  van  den  Heere  Generael  aen  Landt  omtrent  der- 
tigh  Boeken  te  hebben  bekomen;  oock  dat  de  Swarten  met  eenige 
Lamoenen  en  Orangie-  Appelen  aen  Strandt  geweest  waren,  willende 
geen  Geld  maer  oude  Messen  voor  deselve  ruylen.  Wy  deden  groote 
vlijt  ende  neerstigheydt  allees  vaerdigh  ende  ghereed  te  zijn,  om 
'sanderendaeghs  daeraen  't  zeyl  te  gaen,  ende  souden  onse  coers 
setten  Zuyd  ten  Oosten  na  de  Linnie,  conforme  de  mede-gegeven 
Instructie. 

Den  16  dito  nadat  eenighe  van  onse  Booten  den  Bruyn-vis,enhet 


i)    Een   eindweegs    oostelijk   van    de    Braziliaansche  kust  (gedeelte  tusschen  Bahia 
en  Rio). 
2)    Tusschen  de  noordpunt  van  Madagascar  en  de  kust  van  Mo9ambique. 


87 

Huys  van  Nassouwen  met  werpen  op-geworpen  ^)  hadde,  tot  by  de  1627 
drie  voorschreven  Hoornse-Schepen  voor  de  Sout-pan,  die  wat  Wes-  ^^^'  '^' 
telijcker  als  wy  gheanckert  laghen,  overmits  deselve  het  Engels- 
Schip  't  welck  by  ons  ten  Ancker  was  gekomen,  niet  te  veel  vertrou- 
den,  zijn  deselvighe  Booten  wederom  aen  Boort  ghekomen.  Den 
Generael  liet  omtrent  de  middagh  een  schoot  schieten,  waerop  wy 
datelijck  de  Anckers  lichtende  en  'tzeyl  gegaen  zijn. 

Den  1 8  dito  is  volghende  de  resolutie  ghenomen  voor  Ille  de  Mayo, 
yder  Man  drie  muddekens  Alste-wij ns 2)  daeghsuyt-ghedeelt  wier- 
den; alsdoen  oock  de  Brandstenges)  boven-gebracht. 

Den  19  dito  passeerende,  was  alsdoen  de  Son  benoorden  ons, 
hadden  schoon  en  lieflijck  Weder,  en  sagen  oock  veel  ravelinge*)  van 
stroom,  niet  wetende  waer  hene  deselve  sijnen  loop  mochte  nemen ; 
lieten  deselvigen  dagh  de  Olyvaten  verkuypen. 

Den  20  dito  voormiddagh  sagen  wy  een  vreemt  Zeyl  'twelck  met 
ons  hene  zeylden,  ende  ontrent  den  avondt  noch  een  te  loevert. 

Den  22  dito  gaf  ick  last  de  Stockvis  te  verluchten  ende  boven 
ghebracht,  alsoo  den  selvighen  begost  te  Mijten;  was  dien  volgende 
nacht  regenachtigh  dogh  stil  Weer,  vermenght  met  veel  Donder  en 
Blixem,  also  dat  den  23  smorghes  het  selvighe  Weder  tot  omtrent 
den  middagh  continueerden:  wy  de  Zeylen  ingenomen  hebbende 
latende  het  drijven,  kreghen  Regen  en  teghen  den  avondt  weder 
eenlabber-koelte,soo  dat  wy  het  den  24  dito  smorgens  weder  lieten 
drijven.  Laus  Deo. 

Den  28  dito  ontrent  vier  glasen  in  d'eerste  Wacht,  vernamen  wv  ^""°  ^^^7. 

°  '  ^  Onder  de 

een  groote  damp  van  Roock  aen  bagh-boort  ontrent  de  Conbuys,  Linie. 
meenende  in  den  eersten  dat  de  Koek  noch  mochte  te  Vyer  wesen : 
maer  also  den  selve  Roock  meer  ende  meer  toenam,  wierden  wy 
eyndelijck  ghewaer  datter  eenige  Brandt  omtrent  de  Conbuys  was, 
door  het  groote  ende  gestadige  Vyer,  soo  was  gesmolten  het  Lood 
aen  de  achter-zijde  vande  Conbuys,  ende  de  kracht  van  't  Vyer  also 
gepenetreert  was  tot  in  'tWater-boort  boven  de  Conbuys,  doch  wier- 
den het  selvige  door  ordre  van  my  datelijck  geslist,  door  het  quartiers- 
Volck  die  by  my  waren,  soo  dat  een  gat  in  'tWater-Boort  en  een  Nota. 
inden  Overloop  vande  Timmerluyden  wierde  gehouwen,  om  te  sien 


i)    Opwerpen:    opvaren    met   behulp    van    werpankers,    waaraan    het    schip  wordt 
voortgetrokken.  Bij  verkorting  wordt  het  werpanker  ook  werp  genoemd. 

2)  Alst  =  alsem.  —  Wijn,  waarin  alsem  is  afgetrokken. 

3)  Wanvorm  voor  bramsteng,  die  de  steng  naar  boven  verlengt. 

4)  Drift  (Kiliaen:  furor,  delirium). 


88 

i627  ofte  daer  oock  yets  meer  mochte  verhoolen  zijn,  maer  en  bevonden 
Apr.  28.  ^^^^  lof  geen  meerder  swarigheydts. 

Den  29  dito  smorghens  na  'tGhebedt,  alsoo  het  stil  ende  bequaem 
Weder  was,  ben  ick  met  de  opper-Barbier  met  de  Boot  na  het  Schip 
Vianen  gevaren,  om  met  Doctor  Bontius  i)  te  consulteeren  van  wegen 
een  seecker  Accident,  dat  onsen  Hoogbootsman  noch  in  Texel  leg- 
erende aen  sijn  Voet  gekregen  hadde,daer  een  swaerHout  op  gevallen 
was,  alsoo  in  'tselve  (overmits  de  onghesonde  Klimaet)  meer  erger- 
nisse  als  beterschap  bespeurt  wierd:  ende  ben  teghens  den  middagh 
weder  aen  Boort  ghekomen,  vergeselschapt  met  Doctor  Bontius; 
den  Onder-Koopman  van  Vianen  ende  haren  Opper-Barbier,  die 
naer  de  ghedane  Visitatie  onsen  Koopman  ende  my  vergasteden  2), 
ende  nae  de  Maeltijdt  weder  aen  Boort  gevaren  zijn;  ende  is  'sande-  [53] 
rendaeghs  het  Rantsoen  vande  Wijn  ge-eyndight  van  drie  mutsjens 
of  twee  mutsjens  daeghs. 

Den  eersten  May  wast  variabel  ende  regenachtigh  Weder,  ver- 
menght  met  stilte  van  Windt:  smiddaeghs  werde  aen  ijder  Back  tot 
het  Volck  gesondheydt  een  partij  Loocks)  uytgedeêlt,  ende  kreghen 
tegens  den  avondt  weder  een  redelijcke  koelte,  alsoo  dat  wy  den  2 
dito  'snachts  deLinnie-Equenoctiael  passeerden,  bevindende  ons  den 
3  dito  vier-en-dertigh  minuten  bezuyden  de  Linie,  de  Windt  Z.  O. 
ten  O.  met  een  redelijcke  koelte;  alsdoen  wierd  de  helft  vande  Olie- 
Nota,  vaten  gekuypt,  die  noodigh  alle  acht  of  thien  dagen  in  sulcken  groote 
hette  dient  gekuypt  te  werden. 

Den  23  dito  smiddaeghs  alsoo  de  Windt  scherp  was,  twijfelende 
ofte  wy  hovende  Abrolhos  4)  soudekonnenloopen,  alsoo  de  Generael 
wende  hebben  wy  van  gelijcken  mede  gewend,  hadde  variabel  We- 
der en  inde  nacht  veel  Regens. 

Den  24  dito  noch  variabel  Weder,  met  Regen  vermenght  ontrent 
tot  thien  uyren;  smorghens  heeft  den  Heer  Generael  een  schoot  laten 
schieten  en  liet  de  Witte- vlagge  weyen,  waer  op  mijn  Koopman  sig 
datelijck  na  des  Generaels  Boort  vervoeghde,  also  ick  niet  mede 
mochte,  door  dien  ick  met  de  Colijck  gequelt  was;  alwaer  geresol- 
veert  werd  Z.  Z.  O.  aen  te  gaen  totten  Tropicus-Capricorum,  ende 


i)  Jacobus  Bontius,  1592—1632,  de  eerste  Nederlandsche  geneesheer,  die  de  O.  I. 
geneeskrachtige  planten  bestudeerd  heeft,  schrijver  van  De  Medicina  Indorum  Lib.  IV 
en  andere  werken,  thans  op  zijne  uitreis  naar  Indië. 

2)  Moet  hier  beteekenen:  bij  onzen  koopman  en  mij  te  gast  bleven. 

3)  Knoflook. 

4)  De  ondiepten  bij  de  Braziliaansche  kust  benoorden  kaap  San  Roque  (zie  b.  v. 
de  kaart  van  het  vaarwater  bev/esten  Zuid-Afrika  in  Linschoten's  Itinerario). 


89 

van  daer  O.  Z.  O.  tot  op  de  hooghte  van  dertigh  graden,  ende  voorts  1627 
O.  Z.  O.  tot  ghekomen  zijnde  op  de  hooghte  van  Capo  de  Bon-Es-  ^^^  ^'** 
peransse,  diemen  met  een  Oosten-ganck  als  dan  souden  aendoen; 
mede  isser  geresolveert  gekomen  zijnde  op  de  hooghte  van  30  gra- 
den, de  Man  smorghens  een  pumpeltjen  Brandewijn  te  geven  tot 
naerder  advijs,  doch  datydernaegelegentheydtdestijdtsbyRegen- 
achtigh-Weder  het  quartier-Volck  een  pumpeljen  mach  geven,  tot 
onderhoudt  van  het  Volcks  gesontheydt,  voor  dewelcke  wy  Godt 
Almachtigh  tot  noch  toe  ten  hooghste  bedanckten,  alsoo  wy  op  de 
Schepen  noch  maer  eenige  hadde  die  met  de  Scheurbuyck  gequelt 
waren. 

Den  27  dito  is  het  Rantsoen  van  Water  uytghedeelt,  te  weten  voor 
yder  Man  een  flapkan  daegh,  ende  volgens  den  mede-gegeven  Rant- 
soen-brief van  twee  mutsjens  Wijn. 

Den  28  dito  smorgens  is  een  Dancksegginge  gedaen,  alsoo  wy  door 
Gods  hulpe  de  Abrolies  gepasseert  waren,  ende  smiddaeghs  yder 
Back  een  flapkan  Wijn  vereert. 

Den  30  dito  alsoo  het  stil  ende  bequaem  Weder  was,  hebben  wy 
eenighe  Vleys  ende  Speek-vaten  boven-ghehaelt,  by  dewelcke  men 
van  te  voren  niet  by  koste  komen,  hebben  deselve  doen  verkuypen 
ende  versche  peeckel  op-gegoten,  uytgesondert  twee-en-twintigh 
Vaten  die  om  redens  wil  niet  boven-ghehaelt  zijn,  alsoo  het  selvige 
niet  konde  geschieden  sonder  het  Schip  onder  hol  te  maecken,  over- 
mits deselve  op  d'onderste  lagen,  hebben  derhalve  versche  Peeckel 
opgedaen  ende  alsoo  laten  leggen. 

Den  3  Junij  smorghens  liet  de  Heer  Generael  de  Witte-vlagge 
wayen,  waer  op  de  Breede-Raedt  sigh  aen  sijn  Boort  vervoeght 
hebben,  alwaer  gheresolveert  wierd  (overmits  een  kleyne  voortganck 
die  wy  hebbende,  ende  men  in  't  aendoen  vande  Capo  de  Bonna- 
Esperanse  lichtelijck  wel  een  maend  soude  konnen  bijleggen,  also 
wy  de  Winter  aldaer  verwachtende  zijn,  oock  dat  het  soude  konnen 
ghebeuren  datmen  een  ander  Verversch-plaets  soude  soecken  door 
nood  aen  te  doen),  het  Water  wat  te  menageeren,  ende  yder  Man 
[54]  daegs  maer  ses  mutsjens  te  geven,  ende  daer  en  boven  des  middaeghs 
noch  een  mutsjen  Wijns. 

Den  4  dito  passeerden  wy  Tropicus-Capricorni,  op  de  hoogte  van 
23  graden  30  minuten  bevonden  wy  ons. 

Den  7  dito  smorgens  zeylden  wy  onse  Bram-stenge  af,  ende  des 
avonds  de  boven  Blinde-stenge,  ende  dat  met  redelyck  weer. 

Den  14  dito  dreven  wy  in  stilte,  hadden  redelijck  schoon  Weder; 


90 

i627  begost  ontrent  twee  glasen  namiddagh  een  weynigh  uyt  den  Westen 
Juni  14.  ^^  koelen,  alsoo  dat  wy  wederom  onse  coers  gingen:  wierd  volgens 
de  resolutie  (also  wy  de  hoogte  van  30  graden  hadde)  smorgens 
yder  man  een  pumpeltje  Brandewijn  ghegeven:  Ende  overmits  onse 
Hoornse  mutsjes  grooter  waren  als  de  Amsterdamse,  is  goet-gevon- 
den  om  alle  opspraeck  die  daeruyt  soude  mogen  ontstaen  te  schu- 
wen, deselve  af  te  snijden  ende  gelijck  te  maken,  als  oock  mede  de 
pumpeltj^s,  'twelck  geschied  ende  na-gekomen  is. 

Den  16  dito  smorghens  liet  den  Heer  Generael  de  Witte- vlagge 
wayen,  waerop  ons  Koopman  ende  Schipper  sigh  na  sijn  Boort  ver- 
voeghde,  alwaer  gheresolveert  wierd  O.Z.0.  aen  te  gaen,  tot  op  de 
hooghte  van  35  a  36  graden  Z.  breete,  alwaer  hoopten  een  natuer- 
lijcken  Westelijcke  doorgaende  Wind  te  krijgen,  met  dewelcke  als- 
dan soude  mogen  na  de  Caep  de  Bone-Esperanse  te  loopen,  en  ghe- 
komen  zijnde  omtrent  1 50  mijlen  bewesten  deselve,  in  welcke  ghe- 
vallen  men  recht  Oost  op  de  Caep  aen  soude  gaen,  om  ons  van  Water 
te  versien,  ende  't  Volck  te  ververschen  van  'tghene  men  aldaer 
mochte  vinden,  soo  van  Groente  als  anders  dat  wy  begonnen  van 
doen  te  krijgen. 

Den  23  dito  tegens  den  dag  namen  beyde  Marsseyls  in,  door  ster- 
cke  Wind  met  Regen  ten  Z.Z.0.  ende  Z.  O.  Oostelijckerhandt  zijnde, 
was  de  eerste  Storm  die  wy  gehad  hebben  sedert  wy  uytgeloopen 
zijn,  en  dreven  O.  ende  N.0.  aen,  insonderheyd  smiddaeghs  dat  de 
Koek  vroegh  schaften,  dat  wy  de  Fock  mede  innamen  ende  het 
Schooverzeyl  setten,  tot  den  24  dito  smorghens  dat  den  Generael 
voor  ende  Vianen  achter  uytsagen,  settende  de  Fock  en  korts  daer 
na  de  Marsseyls  weder  by,  tot  savonts  dat  het  seer  Weerlichten  met 
eenige  Regenbuyen  de  Marsseyls  innamen,  en  missende  de  twee 
Schepen  Utrecht  ende  Texel. 

Den  25  dito  misten  wy  onse  Heer  Generael,  die  wy  gisten  voor- 
uyt  te  zijn,  also  hy  gisteren  avondt  (onse  Marsseyls  innemende)  de 
sijne  liet  staen:  den  geheelen  dagh  Regen  met  stercke  Buyen,  soo 
dat  wy  onse  Bramstenge  ende  onse  Kruysstenghe  afnamen,  ende 
met  het  Groote-Marsseyl  ter  halver  Stenghe  staende  zeylden;  Vi- 
anen heeft  de  Prince-vlagge  half  opgehijst  en  laten  weyen,  giste 
yemandt  van  qualite  overleden  te  zijn:  in  't  Dagh-quartier  was Lau- 
rens  Goutbrantz.  Bootsman  overleden,  dat  de  tweede  Persoon  was; 
savonts  ist  Groote-Marsseyl  inghenomen,  alsoo  't  leelijck  en  onghe- 
stadigh  Weer  ende  Vianen  wat  achter  was.  Gespickelde  Vogels  wit 
ende  graeu,  met  noch  eenige  swarte,  groote  menighte  werden  van 


m 


91 

ons  ghesien,  soodat  wy  noch  noyt  soo  veel  vernomen  hebben.  In  't  1627 
eerste-quartier  also  *t  Weer  handsaem  was,  hebben  de  Marsseyls-'""'  ^^' 
by-gheset,  tot  tegens  den  dagh-vvacht  dat  wyse  weder  innamen,  en 
den  Windt  Z.W.  zijnde. 

Den  eersten  Julij  schoon  lieflijck  Weder  zijnde,  is  de  Schipper  en 
Opper-Stierman  van  Vianen  aen  ons  Boort  gekomen,  om  ons  te  ver- 
[55.]  soecken  ende  te  spreken  van  de  coers  wy  gaen  mochten,  in  gevallen 
den  Wind  uytten  Z.0.  wilde  weyen.  Hebben  ons  ghehouden  by  de 
resolutie,  en  zijnde  getrocken  op  deGallias,  overmits  de  Zuydelijcke 
Winden  ons  seer  quelden  ende  de  Stroom  ons  om  de  Noord  settende, 
te  weten  dat  wy  soude  loopen  op  35  graden  tot  dat  wy  wat  Ooste- 
lijcker  waren,  en  alsdan  op  de  Tafelbay,  naer  gissinge  200  mylen 
vande  Caep. 

Den  3  dito  savonts  in  't  eerste-quartier  is  de  Windt  Z.W.  en  W. 
Z.W.  geloopen  met  een  moye  koelten,  soodat  wy  weer  begonnen  te 
winnen,  daer  wy  Godt  niet  genoegh  voor  dancken  konden,  ende  heb- 
ben nu  over  drie  dagen  stilte  gehad  en  te  voren  schrale  Zuydelijcke 
Windt. 

Den  4  dito  savonts  worden  't  weder  stil,  tot  den  5  smorgens  dat 
het  begon  te  wackeren  uyt  den  W.N.W.  ende  sonden  de  Boot  om 
den  Doctor  wegens  de  Hoogh-bootsmans  Voet  die  seer  redelijck 
stont,  ende  andere  Siecken  te  visiteren.  Hebben  des  smorgens  veel 
qualen  ^)  gesien  ende  menighte  van  Vogelen,  wit  ende  graeu,  met 
noch  lange  groote  swarte,  ende  sommighe  wat  kleynder,  doch  zijn 
niet  pickswart  maer  vael. 

Den  1 2  dito  smorgens  noch  al  stil  wesende,  hebbe  my  vervoeght 
om  aen  't  Schip  Vianen  te  varen  met  advijs  vande  Scheeps-raedt, 
om  weghens  het  Water  te  verminderen  dat  de  noot  ofte  tijdt  ver- 
eyste,  ende  naer  rijpe  deliberatie  ende  ingesien  zijnde  de  groote 
stilte,  ende  het  Suchtgen  ghestadigh  uyt  den  Zuydelijckerhandt  als 
Z.0.  ende  Z.  dat  noch  een  tijdt  kan  aenhouden,  ende  niet  tegenstaen- 
de  dat  de  minste  en  meeste  haer  gissinghe  nae  't  plat  maer  1 50  mij- 
len buyten  de  Wal  waren,  op  de  Z.  breeten  van  34  en  een  half  graedt, 
en  Noort-Oosteringe  een  graet,  ende  alsmede  dat  het  kout  was,  en 
is  hoe  minder  Water  meerder  Wijn  ten  orberghebruyckt,  aen 't  Volck 
die  seer  in-vielen  beter  was,  oock  dat  de  Potspijs  seer  minderden, 
en  door  de  Wijn  mochte  ghereckt  werden,  so  dat  wy  goet-gevonden 
hebben  ten  dienste  van  de  Companie  ende  onderhoudinge  van  't 

i)    Kwallen. 


92 

1627  Volck,  niet  meer  als  drie  mutsjens  Water  te  geven,  ende  vier  muts- 
-''^  ^  ^^'jens  Franse-Wijn,  van  welcke  vier  mutsjens  wysmorghens  een  ge- 
bruyckte  tot  Bierenbroot,  en  doende  daer  soo  veel  Water  by  als  tot 
het  Gort  van  doen  was;  bevonden  noch  te  hebben  seven-en-twintig 
Leggers- water  ende  258  Koppen,  waer  over  de  dertigh  Man  inde 
Krebbe  laghen,  daer  van  noch  wel  vijftig  of  tsestigh  seer  klaegden 
over  de  Scheurbuyck  inde  Beenen,  Mond  ende  elders;  by  ons  is  doen 
een  Biddagh  ingestelt  den  14  deser. 

Den  14  dito  smorghens  een  troupe^)  by  ons  gesien,  hadden  heel 
schoon  Weder  ende  Windt,  en  heden  is  de  Biddagh  ghehouden,  ende 
met  een  den  Heere  gedanckt  voor  de  genade  aireede  bevvesen,  met 
Weer  en  Windt,  ende  een  goedt  deel  stère- Vogels  2)  gesien,  'twelcken 
Landt  beteyckent. 

Den  1 5  dito  schoon  Weder  ende  stijve-koelte  uyt  den  W.  Z.  W. 
hebben  menighte  van  witte  Ster-vogels  gesien  smorghens  uyt  de 
Oostelijckerhandt  komende,  en  savondts  wederom  wech-vlieghende, 
en  zijnde  hoogh  van  ghebeende  ende  kleynder  van  lijf  als  een  Sperre  3), 
daerom  sy  oock  meest  ghenaemt  worden  Strand-loopers.  Noch  heb- 
ben een  troupe  ghesien,  maer  by  nacht  heel  weynigh  Quallen,  maer 
heel  kleyn  goet  dat  licht  van  hem  gaf.  De  Bonte -vogels  diemen  heeft 
ofte  krijght  aen  omtrent  deEylandenTristant-Dalcuncha4),  hebben 
ons  oock  heel  ende  al  begeven,  maer  sagen  ter  contrarie  kleyne  swarte 
Ravens,  en  hadden  oock  46  minuten  Noord-Oosteringhe,  soo  dat  wy  [56.] 
vermoede  niet  verde  van  'tLandt  te  zijn,  doch  na  mijn  besteck  40  a 
50  mijlen,  oock  vernamen  naderhandt  43  mijlen  buyten  de  Wal  ge- 
weest te  zijn.  Savonts  is  ArisRoemersz.  van  Belcum  overleden,  zijnde 
de  thiende  Persoon  die  sedert  den  19  Junij  ofte  dat  uyt  Hollandt  5) 
ghestorven  zijn;  wy  oordeelde  smorghens  vroegh  Zuyelijck  genoegh 
te  zijn,  hebben  onse  coers  gestelt  O.  Z.  O.  aen,  doch  Vianen  die  ge- 
stadigh  in't  schieten  twee  derdepaerten  ofte  een  vierdepaert  ten  min- 
sten minder  als  wy  schooten,  hiel  noch  de  coers  van  Z.  O.  een  wijltje, 
totdat  hy  eyndelijck  ons  volghde.  Alsoo  smiddaeghs  bevonden  de 
hooghte  te  hebben  van  vijf  of  ses  minuten  minder  als  de  35  graden, 

i)  Waarschijnlijk  fout  voor  trompe,  tromba.  —  „Den  31  (Juli  1595)  sagen  sy  de 
eerste  Trombas  drijven,  welcke  sijn  dicke  rieten  met  wortel  en  al,  ende  dit  wordt 
voor  een  teecken  ghenomen  dat  men  niet  verre  van  de  Caep  is"  {De  eerste  Schtpvaerd 
in  Begin  ende   Voortgang^  bl.  5;  vgl.  de  afbeelding  aldaar,  tegenover  bl.  30). 

2)  Zeezwaluwtjes  (vgl.  De  eerste  Schipcaerd  t.  a.  p.). 

3)  Musch. 

4)  Tristan  d'Acunha. 

5)  Vul  in:  vertrokken  waren.  —  Tusschen  19  Maart  en  19  Juni  was  dus  niemand 
gestorven  (vgl.  hierachter  bl.  94). 


93 

maeckten  gissinghe  Vianen  niet  meer  als  de  34  graden  ende  35  a  36  1627 
minuten  te  hebben,  en't  verscheel  ghemiddelt  zijnde,  soude  alsdan-^"  '  ^^' 
op  de  hooghte  van  34  graden  46  minuten  zijn,  'tvvelck  noch  Zuye- 
lijcker  was  als  de  Caep,  en  daer  over  O.  ten  Z.  aen  ginghen,  nemende 
de  streeck  van  O.  ten  Z.  voor  de  Stroom,  die  ons  dagelijcks  uytten 
Zuyelijckerhandt  om  de  Noord  setten,  waermede  wy  meende  noch 
hoogh  genoeg  te  blijven:  alles  conforme  de  resolutie  genomen  by  de 
Heer  Generael  den  16  Junij  voorleden.  Nota,  de  Wind  heeft  sich  soo 
scherp  gehouden  datmen  boven  de  35  graden  niet  hebben  konnen 
komen,  anders  dan  gisteren  dat  hy  W.  Z.W.  was  stijf  door-koelende, 
en  des  nachts  hebben  uytgesien  ende  wat  minder  Zeyl  gemaeckt,  om 
niet  onversiens  op  't  Landt  te  vervallen. 

Den  16  dito  schoon  lieflijck  Weder  zijnde,  hebben  met  den  dagh 
de  Tafel-bergh  vande  Caep  Bonne-Esperanse  omtrent  acht  mylen 
N.0.  ten  O.  van  ons  gesien,  waer  over  'tSeyn  dede  om  Vianen,  doch 
benoorden  deselve  Tafifel,  die  heel  vlack  boven  is  ende  klaer  lagh,  en 
konden  anders  geen  Landt  sien  als  noch  een  Bergjen,  die  hem  ver_ 
toonde  oft  een  spitse  Klip  was,  staende  wat  vande  Tafifel  af  die  al- 
lenskens  verseylden,  soo  dat  hy  begon  grooter  te  worden  ende  men 
sien  konde  dat  het  den  Leeuvvenbergh  was;  oock  sagen  't  hooge  ge- 
bergte naer  de  Capo-Falso,  en  wy  hadden  'tLand  eerder  als  de  gis- 
singe  was,  dan  hebben  ons  sulcks  altijdt  voor  laten  staen  die  oock  eer 
te  gemoeten,  alsoo  wy  een  van  Martijn-Vas  Eylanden  nae  'tbesteck 
moesten  ghesien  hebben,  doch  niet  vernomen  hadde,  soo  dat  wy 
vastelyck  besluyten  (niet  teghenstaende  dat  naer  sommige  ofte  de 
meesten  haer  gissinge  even  boven  'tEylandt  van  Fernando  de  La- 
ronie^)  liepen)  en  hebben  noch  soo  Oostelijcke  geweest,  dat  wy  bo- 
ven de  benedenste  Martijn-Vas  Eylanden geloopen  zijn:  te  wetende 
Westelij ckste.  Verkent  zijnde  dat  het  de  Tafifel  was,  hebben  onse  coers 
gheset  O.  N.  O.  daer  nae  toe,  met  slappe  koelte  de  hoogte  van  3  gra- 
den 4  minuten.  Savonts  verpreyde  Vianen  dien  die  den  Vyerman 
was,  seyde  dat  hy  de  Fock  op  de  Mast  soude  halen,  ende  bysteken  2) 
tot  ontrent  middernacht,  en  dat  hy  weer  na  de  Wal  soude  gaen,  om 
tegens  den  dage  wat  by  de  wercken  te  zijn,  doch  dat  ons  soude  re- 
guleren na  Weer  ende  Windt,  dat  ons  de  Heere  ghelieve  te  verlee- 
nen.  De  Leeuwenbergh  savonts  N.0.  ten  N.  vier  ofte  vijf  mijlen  ten 
hooghsten  konnende  ghemackelijck  sien,  en  deselvige  vast  te  weten 
aen  den  Tafifel-bergh  door  klaer  ende  helder  Weer,  die  des  smorghens 

i)    Fernando  Noronha  benoordwesten  kaap  San  Roque. 
a)    Zie  bl.  85. 


94 

i627  een  Klip  ofte  kleyn  spits  Eylandeken  scheen.  Alsoo  de  Windt  om- 
•'"  '  ^  '  trent  het  seste  of  sevenste  glas  in  't  eerste-quartier  nae  het  Zuyen 
ende  Z.  Z.  O.  liep,  hebben  een  Vyer  achter  opgheset  ende  de  Fock 
vande  Mast  ghehaelt,  zeylende  alleen  met  deselve  O.  ende  O.  ten 
Zuyen  aen,  ende  allenskens  Oostelijcker,  ja  N.  O.  om  de  Wal  te  ge- 
naken, opdat  de  Windt  nae  't  Z.  O.  loopende  niet  van  die  Caep  ver-  [57.] 
steken  soude  wesen :  doch  alles  met  goet,  klaer,  helder  Weer,  ende 
labberkoeltjen  ;  de  Leeuwen-bergh  op  zijde  ofte  dwars  van  ons  heb- 
bende wordet  heel  stil,  soo  dat  beyd  de  Boots  voor  brochten  om  te 
boeghseeren,  tot  gekomen  wesende  aende  Punct  die  deBaye  maeckt, 
en  daer  Anckerde  op  22  vaedem  goede  grondt,  en  saghen  de  Schepen 
Gallias,  Utrecht,  en  Texel  ten  Ancker  leggen,  die  thien  dagen  voor 
ons  hier  geweest  waren.  Verstonden  dat  uyt  de  Schuyt  die  vande 
Generael  naer  ons  toe  sond,  doen  hy  onse  Schepen  sagh  komen,  als 
mede  dat  de  Leeuwin  ende  de  Kemphaen  een  of  twee  uyren  na  den 
anderen  '),  sonder  malkanderen  in  Zee  gemoct  te  hebben :  welcke 
Leeuwin  ende  Kemphaen  gisteren  vertrocken  zijn  nae  de  Kuste  van 
Cormandel,  hebbende  vande  voorschreven  Schepen  de  grootste  ofte 
meestendeel  van  twintigh  stucks  Beesten  mede  genomen,  en  om  datse 
vertrecken  moesten  zijnde  de  14  geruylt  dat  de  eerste  waren,  soo 
datse  anders  niet  ghekreghen  hebben  als  Groente  die  redelijck  te  be- 
komen was,  daer  de  Siecke  meest  van  gebetert  waren.  Alsoo  de  Heer 
Generael  belast  heeft  om  Tenten  te  maken  voor  onse  Siecken  ne- 
vens de  haren,  zijn  den  17  daermede  doende  geweest,  ende  noch 
savonts  eenige  Siecken  aen  Landt  gebracht  van  veertigh  die  de 
slechtste  Koyen  hadden,  ende  de  rest  waren  mede  geinfecteert  sedert 
den  19  der  voorleden  maendt  Junij,  dat  de  eerste  Persoon  uyt  Hol- 
landt  zijnde  gestorven  is,  en  hebben  noch  negen  Man  verlooren. 

Den  19  Julij  schoon  lieflijck  Weder,  de  rest  van  de  Siecken  aen 
Landt  gheset,  mitsgaders  de  Water- vaten,  opdat  savonts  ofte  smor- 
gens  het  ghebeuren  kan  door  harde  Windt  van  't  Ancker  te  spillen, 
altijdts  soo  veel  Water  hebben  mochten  als  wy  consumeren  inde  tijdt 
van  byleggen,  soodat  oversulcks  niet  genootsaeckt  soude  wesen 
eenige  andere  plaetsen  aen  te  doen,  ende  de  Siecken  aen  Landt  te 
laten. 

Den  20  dito  noch  schoon  lieflijck  Weer  en  slappe  Koelte;  de  Ge- 
nerael deed  de  Breede-Raedt  doen  vergaren,  ende  gheresolveert 
morgen  de  Gallias,  Utrecht,  en  Texel  naer  Batavia  te  gaen,  ende 


i)     Vul  in:  binnengevallen  waren. 


95 

heeft  de  Opper-Stierman  Jan  Jansz.  Schipper  gemaekt  op  de  Galh'as,   1627 
ende  datmen  een  half  mutsjen  Wijns  geven  soude.  Savonts  quamen-^" 
vyf  Engelsche  Schepen  hier  in  de  Baye,  waren  den  23  Maert  Oude-      Laus 
stijl  uyt  Engelandt  vertrocken  en  alhier  ten  Ancker  gekomen,  ge-  ^^^^  ^^° 
naemt  den  Admirael  de  Meerije»),  daereen  Commandeur  op  was;  de  j°i"'i\" 
Vise-Admirael  't  Hard,  de  Schout  by  Nacht  de  Steere,  't  Jacht  de  baye  aen  de 
Hoope,  *t  Jachtje  Refus,  ende  't  Jacht  Schout  dat  mede  uytgeloopen    ^^^ 
was,  hebben  sy  den  23  Juny  doen  wy  van  malkanderen  raecktedoor 
den  Storm  ghemist,  datse  gisten  gheblevcn  te  zijn.  De  drie  vande 
voor-verhaelde  Schepen  waren  vande  twee  geraeckt,  zijnde  ghe- 
weest  aen  Dassen-Eylandt^)  daerse  veel  Conijnen  vingen,  gisse  datse 
die  met  Haecken  uyt  de  Hollen  haelde;  was  mede  veel  Vis  en  Water 
voor  de  Schepen,  en  hadden  soo  veel  bekomen  alsse  bijkans  van  doen 
waren,  ende  verstonden  dat  haer  Admirael  en  Vice-Admirael  de 
Leeuwin  en  Kemphaen  ghesproken  hebben  N.N.W.  vande  Caep,  en 
alsoo  sy  geen  Landt  aenghedaen  hadden  sedert  Engelandt,  anders  als 
de  drie  Schepen  die  [aen]  Dassen-Ey landt  twee  dagen  waren  geweest, 
hebben  wel  soo  veel  Siecken  en  dooden  gehad  als  wy,  soo  datse 
oock  genootsaeckt  zijn  geweest  Tenten  te  maken. 

Den  2 1  dito  is  den  Breede-Raedt  vergadert  ende  voorslagen  by 
[58.]  de  Heer  Generael  ghedaen,  ofte  volgens  de  resolutie  den  T/ghe- 
trocken,  soo  dat  heden  soude  vertrecken  ofte  wachten  door  de  kom- 
ste  vande  Engelsche,  en  dat  wy  ende  Vianen  gereed  waren,  alsoo 
'tContracktvanachtien  maenden3)  uyt  was,  ende  niet  en  wisten  wat 
commissie  syluyden  hadden :  oock  soo  gaf  het  ons  wat  te  bedencken, 
datse  den  Opper-Koopman  met  den  Tolck  Marcus  onder  dexcel 
van  vriendschap  van  de  Heer  Generael  gesonden,  aenbiedende  alle 
vriendschap,  soo  lange  als  Ostagiers  hielden,  tot  dat  de  twee  afge- 
sonden  aen  de  Heer  Generael  wederom  gekomen  waren,  't  Voor- 
verhaelde  ingesien  zijnde,  is  raetsaem  geacht  heden  noch  te  blijven 
ende  aen  de  Engelsche  te  varen,  ende  sien  ofte  niet  yet  verstaen  kon- 
de  wat  commissie  sy  van  haer  Meesters  hadden,  ende  ons  betrouwen 
mochten  op  haer  aengeseyde  vriendschap  ende  andersins,  't  welck 
savonts  een  yder  soude  raporteren  gelijck  geschied  is,  soo  dat  eyn- 
delinge  verstaen  zijnde,  en  soo  yets  tegens  ons  soude  willen  atten- 
teren,  konden  het  selvige  aende  Leeuwin  ende  Kemphaen  ghedaen 


i)    Mary.   De   andere    schepen   heetten   de  Hart^  Star^  Hopewell^  'Refnge  en  Scout 
(zie  William  Foster,  'Engluh  Factories  in   India,  1624 — 1629,  bl.  186). 

2)  Tegenover  de  kust  halverwege  tusschen  Tafelbaai  en  Saldanha-baai. 

3)  Zie  onze  inleiding. 


96 

1627  hebben,  ende  dat  sy  acht  sullen  slaen  haer  schade  (soo  sy  altijdt  seg- 
juh  21.  gj^gj^^  Qp  f^Q  thuys  komende  Schepen  te  verhalen:  soo  dat  eenparigh- 
lijck  geresolveert,  morgen  de  drie  Schepen  't  zeyl  te  gaen  na  Batavia, 
en  wy  en  Vianen  te  blijven  tot  datse  ververscht  waren  ende  de  Sie- 
cken  verkomen '),  doch  dat  ons  niet  soude  toonen  ofse  eenigh  achter- 
docht hadden,  maer  daer-en-boven  haer  oock  niet  al  te  veel  vertrou- 
wen. Ende  is  een-stemmigh  ghoed-gevonden  op  't  request  vande 
Heer  Ambassadeur,  dat  met  Texel  onder  de  bescherminge  vande 
Engelsche  soude  moghen  naer  Suratte  gaen,  en  soude  blijven  op  't 
Schip  Utrecht  ende  niet  op  Texel,  dat  hem  voor  desen  ghepresen- 
teert  was  om  na  Suratte  te  gaen:  maer  sulcks  niet  wilde  ofte  begeer- 
de noch  een  Schip  te  hebben,  soo  dat  ingezien  zijnde  sijn  ongestadig- 
heid ende  dat  het  soude  strecken  tot  desreputatie  vande  Compenij, 
te  meer  alsoo  het  ons  ordre  niet  en  was. 

Den  22  Julij  schoon  lieflijck  Weder,  en  door  kalmte  is  den  Heer 
Generael  met  drie  Schepen  wat  uytgekort^)  zijnde,  noch  smiddaeghs 
onder  't  zeyl  gegaen  naer  Batavia,  hebbende  groote  inpertinentie 
ghehad  vande  Perssiaense  Ambassadeur,  diesooonredelijck  was  dat 
men  't  niet  soude  konnen  verhalen,  gelijck  noch  heden  gebleken  is 
dat  een  Engelsman  aen  de  Heer  Generael  ghesonden  heeft,  ver- 
soeckende  met  haer  lieden  te  mogen  gaen,  ende  overmits  niet  toe- 
gestaen  was,  heeft  geseyd  by  sijn  Meesters  te  verhalen,  datmen  hem 
gehouden  hadde  als  een  gevangen  Man,  ende  soo  naer  Batavia  ge- 
voert,  in  somma  niemand  ter  Wereld  kan  onredelijcker  wesen.  Door 
ordre  vande  Heer  Generael  heeft  Vianen  de  Vlagge  van  boven  laten 
weyen  ende  ick  van  voren. 

Den  23  dito  schoon  lieflijck  Weder;  't  resteerende  Jacht  vande 
Engelsche  is  op  de  Reede  gekomen,  konde  noch  de  Gallias  sien,  die 
smiddaegs  uyt  'tgesicht  was  met  de  twee  anderen;  vernamen  Scha- 
pen noch  Beesten. 

Den  24  dito  noch  goet  Weder,  doch  savonts  begost  het  op  te  koe- 
len uyt  den  Zuydelijckehandt;  'snachts  was  door  toedoen  van  S^  Noye 
een  desordre  gekomen  tusschen  ons  ende  de  Engelsen,  soo  dattet 
Water  gisteren  aen  Boort  ende  een  klaer  Schip  ghemaeckt,  en  de 
Stucken  boven-ghehaelt  die  in  't  Ruym  waren. 

Den  25  dito  stijve  koelte  uyt  den  Zuyelijckerhandt  die  savondts 
afnam,  zijnde  d'eerste  doorgaende  koelte  die  wy  ghehad  hebben  se- 

i)     Hersteld. 

2)  Een  schip  korten :  door  inhalen  van  het  ankertouw  dichter  bij  den  wal  brengen.  — 
Uitkorten  is  het  tegenovergestelde. 


97 

dert  den  i8  Maert  contrarie,  en  klare  Sonneschijn  Weer,  als  mede  1627 
(59]  den  26,  27,  28,  soo  dat  wy  onse  Boots  tweemael  naer  't  Robben- -^^ '  *^' 
Eylandt  sonden,  overmits  geen  Inwoonders  vernamen  met  Beesten 
ofte  yet  anders,  'twelck  gemerckt  zijnde  is  den  Breeden-Raedt  op 
'tSchip  Vianen  vergadert,  ende  gheresolveert  den  4  Augustij  'tzeyl 
te  gaen  na  Batavia,  daer  Godt  ons  gelieve  met  gesondheyd  te  helpen. 
Oock  verstonden  wy  dat  de  Engelse  (door  't  aenstaen  van  haer  Am- 
bassadeur, alsoo  den  tijd  verliep)  soude  den  laetsten  deser  't  zeyl  gaen 
na  Surrate,  en  soo  voort  naer  Batavia  mosten,  ende  soude  noch  drie 
weken  ghebleven  hebben  om  haer  Siecken  wat  te  verquicken,  soo 
dat  de  Tenten  by  de  Engelse  zijn  afghebroken.  Een  Inwoonder  van- 
de  Caep  verstouten  hem  een  Ketel  te  nemen  vande  Engelsen,  waer 
over  hem  eenighe  volghde,  ende  denLeeuwen-bergh  wat  opgeloopen 
zijnde  heeft  gehouden,  werpende  metSteenen,en  treffende  den  Stier- 
man vande  Admirael,  die  neder-viel,  doch  verquam  noch.  Soo  't 
scheen  aen  dese  twist  ende  schermutsinghe,warensesulcke  vrienden 
niet  voor  de  Engelsche  alse  ons  gemeenlijck  toe  praten,  alsoo  wy  dese 
morghen  verstonden  vande  Swarten,  datse  uytgheweest  zijn  na  de 
Baye  de  Sardania^)  om  Vee,  dat  door  goede  toesicht  vande  Eyge- 
naers  soo  bewaert  wordt,  datse  met  onverrichte  saecken  ende  verlies 
van  haer  Capiteyn  gekeert  zijn  gister-avond,  ende  is  een  van  haer 
haer  slincker-Bal  uytgesneden,  'twelck  hy  ons  liet  sien. 

Den  30  dito  schoon  lieflijck  Weder;  de  Engelsche  zijn  't  zeyl  naer  ^^"^  ^^ 
Surratte  gegaen,  van  meeninge  't  Ey land  Mallaly^)  aen  te  doen,  en  ^^^  3°  Juiy 
is  een  vande  Mayottes-Eylanden,  en  alsoo  het  stilletjens  was  ende  Caeppen. 
contrarij  Windt,  hebben  sy  tusschen  het  Vastelandt  ende  Robben- 
Eylandt  door  geloopen. 

Den  3 1  dito  saghen  savondts  N.W.  ten  W.  by  de  drie  mijl  van  ons 
twee  vande  Engelse  Schepen  met  opgegijde  3)  zeylen,  gisten  datse 
wachte  na  haer  resterende  Schepen,  die  lager  wesen  mosten. 

Den  eersten  Augustij  voormiddagh  redelijck  klaer  Weer,  waer 
over  onse  Boot  voor  de  derdemaal  naer  'tRobben-Eyland  gesonden 
wierd ;  naermiddag  wat  Stofregen  met  doncker  Weer,  en  de  Windt 
meest  uyt  't  Landt,  ghelijck  voor  desen  mede  gehad  hebben,  doch 
klaerden  op. 


i)    Saldanha-baai. 

2)  Bedoeld  moet  zijn  Mohilla. 

3)  Geien :  de  geitouwen  van  een  zeil  toehalen.  —  Geitouw :  touw  dienende  om 
de  schoothoorns  van  een  zeil  naar  het  midden  van  de  ra  te  brengen,  en  aldus  het 
zeil  te  bergen. 

7 


98 

i627  Den  2  dito  redelijck  Weder,  de  Boot  is  savonts  aen  Boort  gheko- 
"^'  ^'  men,  inhebbende  elf-hondert  Pijnguijns  ende  weynigh  Robben,  alsoo 
sy-luyden  oordeelde  de  Pijnguijns  beter  te  wesen;  vonden  mede  een 
Put  van  twee  Pijpen  hoogh  op  malkanderen  gheset,  met  soet  Water. 
De  Boot  haeldense  door  de  Barninge  op  't  Landt,  datmen  altijdt  doen 
moet  om  alle  ongeval  voor  te  komen;  mede  isser  Groente  als Suringe 
en  Eyeren. 

Den  3  dito  schoon  doorgaende  koelte  uyt  den  Noorden  stond  ^),  af- 
ghebroken,  doch  door  Windt  niet  meer  uyt  de  Noordelijckerhandt, 
waer  door  de  Zee  hart  aenschoot,  en  VianensSchuyt  was  inde  Soute- 
Rivier  geroeyt  om  Groente,  ende  uyt  deselvige  willende  worden 
achter-over  geworpen,  soo  dat  een  Soldaet  verdronck;  weinigh 
Regen. 

Den  4  dito  handsamer  weer,  doch  konde  gantsch  niet  verrichten 
door  harde  Barninge;  savonts  zijn  God  lof  by  ons  ten  ancker  geko- 
men twee  Schepen  van  Amsterdam,  genaemt  den  Swarten-Arend 
ende  de  Fluyt  Velsen,  zijn  den  lo  April  uyt  Texel  gezeylt,  soo- 
datse  door  contrarie  Wind  en  ordre  benoorden  Engelandt  gezeylt 
hebben,  al  waer  de  Fluyt  Velsen  den  25  April  by  Conpaen^)  is  ge- 
weest, die  na  Yerlandt  met  sijn  drie  Schepen  wilde,  maer  heeft  de 
Fluyt  weynigh  beschadight;  oock  zijn  de  twee  Schepen  aen  lUe  de 
Meyo  thien  dagen  geweest  en  hebben  ons  mede  geraporteert  dat  [60.] 
onse  geladen  Sout-Schepen  vande  West-Indische  Compenie  verdre- 
ven waren,  en  dat  yder  by  de  driehondert  Boeken  ghevangen  heeft, 
soo  datse  niet  een  onghesondt  Man  hadden,  maer  wel  een  doodt  heb- 
ben, en  hadden  net  twee  maenden  doende  gheweest  van  Ille  de  Mey 
tot  hier  toe.  Oock  soo  verstonden  wy  datse  waren  van  meyninge  ses 
of  acht  dagen  hier  te  blijven  leggen,  om  te  ververschen  van  Groente 
ende  haer  Vleys  te  verpekelen. 

Den  5  dito  goet  Weer,  hebben  onse  Siecken  aen  Boort  ghebracht 
ende  de  Tenten  afgebroken,  om  morgen  vroegh  Godt  gelievende 
't  zeyl  te  gaen. 

Den  6  dito  stilletjens  ende  contrarie  Windt,  hebben  wat  uyghe- 
kort,  doch  konde  niet  voortkomen,  soo  dat  wy  't  Ancker  toe  lieten 
gaen  om  beter  Weer  te  verwachten. 

Den  7  dito  smorgens  voor  den  dage  't  Ancker  gelicht  met  een  moy  [61.] 
landelijck  Windeken,  daermede  smiddaegs  uyt  alle  peryckel  geko- 


i)     Versta:  stond  er  koelte  uit  het  noorden,  welke  werd  afgebroken,  enz, 
2)     Klaes  Compaen  den  zeeroover. 


Bh.  p<? 


99 

men;  de  Siecken  zijn  God  lof  vande  Groente  en  Pijnguijns  allegaer  1627 
genesen;  Vis  en  konde  men  niet  vangen.  Twee  graden  Noord-wes-    "^*  ^' 
teringhe,  maer  waren  ses  of  acht  mijlen  beoosten  de  Caep  Bonne- 
Esperanse. 

Dese  Capo  de  Bon-Esperanse  is  een  schoone  Verversch-plaetse, 
en  also  \vy  drie-en-tseventigh  Siecken  aen  Landt  inde  Tenten  broch- 
ten,  quamen  om  de  drie  weecken  allegaer  weder  ghesondt  aen  Boort, 
dat  door  de  Groente  die  daer  valt,  van  Klaver  en  Suringe,  die  daer 
in  dese  tijdt  in  abondantie  is,  en  oock  mede  verruylt  men  hier  Bullen 
en  Schapen,  om  Kopere-ringen,  Staven,  en  Yser:  de  Schapen  hebben 
Steerten  die  vijfthien  of  sesthien  pond  wegen;  hier  waren  oock  me- 
nigte van  Witte-Gansen  daer  ons  Volck  eenige  van  schooten,  en 
oock  soo  sach  ick  menigte  van  Conijnen  by  de  Leeuwe-bergh.  Het 
gebeurde  oock  doen  wy  alhier  de  Schipper  vande  Gallias  begraven 
hadde,  dat  de  Leeuwen  die  hier  veel  houden  hem  weder  opgraefden  Nota. 
ende  brochten  de  Kist  bloot,  soo  datmen  genootsaeckt  was  dieper  Leiuwen  de 
te  graven  ende  Steenen  daer  op  te  leggen.  Harten  sach  ick  mede  dooden 
achter  de  Taffel-bergh  loopen.  Als  ghy  de  versche  Ravier  oproyt 
warender  oock  eenige  Binnen- waters,  daer  wy  menighte  van  groote 
Steen-Brasems  in  vinghen  van  een  ellen  lanck,  en  was  schoone  Vis. 
Dit  ist  geen  ick  vande  Caep  Bonne-Esperanse  beschrijve. 

Den  8  dito  schoon  lieflijck  Weder,  hebben  smiddaeghs  de  hooghte 
ghehad  van  34  en  een  half  graed,  bevindende  te  zijn  N.0.  ende  Z.W. 
omtrent  thien  mijlen  vande  Taffel-bergh,  die  savondts  betrock  en  de 
Windt  N.  allenskens  na  't  N.  Westen  liep  doorgaens  koelende.  De 
Taffel  is  het  hooghste  Landt,  daer  aen  de  Caep  goet  te  kennen  is. 

Den  10  dito  de  voorleden  nacht  inde  tweede  Wacht,  is  de  Wind 
van  West  slap-koelende  na  't  Zuyden  tot  N.West  om-gheloopen, 
waerover  in  't  dagh-quartier  gewend  hebben  Z.0.  aen,  en  soo  't 
scheen  hadde  Vianen  eerder  ghewend,  want  dagh  gheworden  zijnde 
was  hy  ontrent  twee  mijlen  voor  uyt  ofte  wat  meerder,  waerover  hy 
't  wende  na  ons  toe.  Savondts  kregen  een  harde  Travade  uyt  de 
Noord-Oostelijckerhand,  met  Regen  ende  groote  Hagelsteenen,  soo 
dat  wy  genootsaeckt  zijnde  de  Zeylen  in  te  nemen,  gelijck  door  de 
harde  koelte  smiddaeghs  het  Groote  Marsseyl  ingenomen  hebben; 
ondertusschen  begon  de  Windt  naer  het  West  te  loopen  en  opkla- 
rende, doen  sette  wy  de  Fock  weder  by,  en  onse  coers  gaende  O. Z.0. 
aen,  naedat  door  ongemaniertheydt  van  't  Schip  groote  moyte  ghe- 
had hebben  eer  het  vallen  wilde,  bysettende  de  Blinde  die  ingereeft 
scheurden,  en  't  Water  stont  heel  hol  tegens  malkanderen  aen  door 


100 

i627  de  Wind  en  stijf  door  koelte  uyt  den  Westen,  ende  sedert  midder- 
"^"  ^°'  nacht  uyt  de  Oostelijckerhandt,  soodat  nu  ende  dan  veel  Robben 
wyghesien  hebben  metdeVlercken  ofte  Vinnen  boven-drijvende,  en 
inde  Sonne  blakerende;  heel  kleyne  witte  Strand-loopertjes  begaven 
ons  smiddaeghs,  die  vermoedende  omtrent  ses  ofseven  mijlen  vande 
Caep  Bonne-Esperanse  te  wesen. 

Den  1 8  dito  ontrent  de  Vroegh-kost  is  de  Windt  nae  't  Z.Z.0. 
ende  by  wijlen  wat  Oostelijcker  gheloopen,  doch  meest  stil  met  Mist, 
waerover  al-te-met  een  Mosket  losten  om  onse  Macker  niet  te  mis- 
sen, die  noyt  geantwoordt  heeft,  ende  nae  middernacht  omtrent  drie 
uyren,  hebben  hem  door  een  blinck  i)  achter  uyt  gesien  een  Mosket-  [62.] 
schoot  verd,  en  'snachts  schooten  noch  al-te-met  eens,  ende  hebben 
antwoordt  gekregen. 

Den  22  dito  stijve  koelte,  die  sedert  gister-avondt  uyt  den  Noor- 
den weyende  allenskens  toenam,  dat  in  't  dagh-quartier  het  Groote- 
Marsseyl  innamen,  ende  ontrent  te  twee  uyren  't  Voor-Marsseyl. 
Namiddaeghs  de  Windt  vry  wat  afgenomen  hadde,  overmits  hy  van 
't  Noorden  na  't  W.N.W.  geloopen  was,  soo  dat  recht  voor  de  Windt 
om  wech  te  vorderen  Oost  aen  gingen,  waer  door  zeylende  de  Vlag- 
ge  van  boven  lieten  weyen. 

Den  27  dito  smiddaeghs  kregen  een  harde  Kaeck  met  Reghen, 
namen  de  Marsseyls  in,  en  stijf  voortgaende  voor  de  Wind,  daer  wy 
Godt  niet  genoegh  voor  konde  dancken. 

Den  30  dito  smorghens  Regenachtigh-Weder,  en  begon  allens- 
kens stijf  op  te  koelen,  soo  dat  namiddagh  de  Marsseyls  innamen 
hadden  savondts  harde  Wind  en  donckere-Lucht  uytten  Westen, 
ende  omtrent  middernacht  weynigh  tijdt  N.W.,  waer  over  wat  dra- 
gende hielden  om  de  Groote-hals  2)  toe  te  zetten,  en  zijnde  twee  gla- 
sen  inde  Honde-wacht  uyt,  dat  Vianen  noch  dwars  van  ons  sagen  aen 
baghboort,  die  noch  wat  hooger  ginck  om  ons  te  mijden,  ende  Hals 
toegheset  zijnde,  hebben  weer  onse  coers  ghegaen  met  sware- 
Regen  en  Hagel-buyen  Oost  aen,  tot  weynigh  voor  den  dage  ofte 
met  den  daghe  dat  't  Groote-Zeyl  innamen,  also  'teen  Stoorm,  ja 
harder  weyden  als  noch  oyt  op  de  Reyse  ghedaen  heeft,  ende  was 
soo  veel  als  ses  Man  te  Roer  gaende  konde  houden ;  na  de  Vroegh- 
kost  schooten  de  Groote-stenge,  liepen  O.  N.  O.  aen  ter  lens,  over- 


i)    Lichte  plek  aan  een  bewolkten  hemel. 

2)  Hals :  touw  dat  de  onderloefpunt  van  een  zeil  neerhoudt.  De  schooten  worden 
aan  lij,  de  halzen  te  loevert  uitgehaald.  Zij  heeten  naar  de  zeilen  waarvoor  zij  dienen  : 
fokkehals,  groote  hals,  bezaanshals  enz. 


lOI 

mits  de  Windt  W.  Z.  W.  gheloopcn  was,  en  Vianen  en  konden  wy  1627. 
niet  sien,  giste  dat  door  onachtsaemheyd  meest  van  ons  is  geraeckt,    "^*  ^^' 
niet  tegenstaende  dat  wy  de  Vyerman  waren,  ende  doen  wy  hem 
jonckst  sagen  als  voorseydt  is,  hadden  meer  Zeyls  by  als  wy  ende 
ons  ontschoot. 

Den  eersten  September  schoon  lieflijck  Weer,  ende  met  den  dagh 
alle  onse  Zeylen  weder  by-gemaeckt,  aengegaen  O.  Z.  O.  op  hope 
van  Vianen  te  sien,  die  savonts  niet  vernamen,  gissende  voor  uyt 
ende  te  loefwaert  van  ons  te  zijn,  waerover  O.  en  O.  ten  N.  aen  gin- 
gen, om't  Eyland  Sinte-Pauwel^)  te  mijde  en  de  Reys  te  vorderen, 
op  dat  Javo  voor  primo  November,  dat  de  Westewind  begint,  mogen 
bezeylen. 

Den  4dito  voorleden  nachtdeMarsseylsinghenomen,endesavondts 
het  Groote-Marsseyl,  te  meer  dat  de  Wind  van  N.  W.  na  't  W.  ge- 
loopen  is  met  harde  Regen-kaecken ;  tot  twee  a  drie  reysen  is  by  't 
Volck  Steen-kroos  gesien  drijven,  en  giste  van  lUe  de  Paulo  daer  de 
lenghte  na  't  rond  van  hadden,  ende  mede  op  mijlen  na  plat,  soo  dat 
te  hoopen  is  de  lenghte  van  Java,  met  de  Ooste  Mouson  bekomen 
sullen. 

Den  5  dito  smorgens  heel  hart  Kaeckigh-weer  uyt  den  Westen, 
hebben  de  Fock  geset  ende  de  Groote-stenge  geschooten,  en  omtrent 
de  twintigh  uyren  de  Windt  van  West  na  't  W.  Z.  W.  geloopen,  liepen 
ter  lens  met  de  Fock  O.  N.  O.  aen  soo  veel  als  vijf  of  ses  Man  't  Roer 
gaende  konde  houden,  naermiddagh  bequaem  Weer,  hebben  de 
Groote-stenge  en  Ree  opgewonden  ende  weder  wat  Zeyl  gemaeckt. 

Den  7  dito,  alsoo  Godt  lof  sedert  den  7  Augustij  acht-hondert 
mijlen  naer  't  Plat  gezeylt  zijn,  ende  dagelijcks  hart  gaet,  soo  dat  het 
schijnt  voor  half  October  niet  verde  van  Batavia  sullen  zijn,  swijghe 
[63.1    de  duysent  mijlen  te  zeylen  volgens  ons  mede-gegeven  Instructie, 
ten  ware  eenighe  ongevallen  ons  overquame :  soo  is  by  de  Scheeps- 
raedt  geresolveert  de  cours  van  Oost  te  houden,  tot  op  de  1 30  graden 
in  langhte,  ende  dan  O.  N.  O.  aen  soo  verd  Weer  en  Wind  dienen 
wil,  en  om  niet  inde  bocht  van  't  Zuylandt  te  vervallen,  daer  mee 
zijnde  met  de  W.N.W.  ende  N.Weste  Winden  die  meest  hebben,  veel  Nota. 
tijd  soude  verslijten  ende  perijckel  loopen  van 't  Landt  op  Java  te  ^^  ^^^^^"5 
komen,  als  oock  te  Oostelijck  dat  voor  al  verboet  dient,  also  in  primo  °"^  J^^^  '^ 
November  de  Weste-Mouson  begint,  daer  niet  teghen  op  is  te  komen; 
Steen-kroos  konden  niet  meer  sien,  soo  dat  ick  vast  geloove  van 


i)    St.  Paulus  eiland. 


102 

i627  Sinte-Paulo  te  komen  daer  wy  omtrent  waren  geweest,  doch  vry 
^^  '  ^'  Noordelijcker  naer  gissinghe,  oft  ten  zy  dat  eenigh  onbekent  Eylandt 
niet  verde  van  ons  gheweest  ware,  en  hebben  noch  Steen-kroos 
wederom  gesien. 

Den  lo  dito  na  de  Vroegh-kost  is  de  Windt  van  't  West  na  'tZ. 
W.  West  geloopen,  sagen  eenige  Strand-loopers. 

Den  1 1  dito  is  de  Windt  van  Z.  W.  na  West  gheloopen  met  goede 
koelte,  hadde  de  lenghte  van  1 30  graden,  waerover  N.  O.  aen  gingen 
volgens  onse  voorgaende  resolutie. 

Den  13  dito  alsoo  't  Westelijckste  van  'tZuydlandt  N.  O.  van  ons 

Nota.  was,  zijnde  nae  gissinghe  op  de  lenghte  van  132  graden,  ende  dage- 

Dese  ordre  ijj^ks  gg^  Weste  Windt  hebbende,  en  daer  mede  inde  bocht  van  't 

om  niet  in-  ^  -'  ' 

de  Bocht     Zuydlandt  mochte  vervallen,  ende  veel  tijdt  mochte  spenderen  om 

landt  te  ver- uyt  te  geraken,  is  raetsaem  ghevonden  de  cours  smiddaeghs  N.  O. 

^^  ^"*        aen  te  stellen ;  sagen  een  Sonne-Vis  ^). 

Den   14  dito  redelijck  Weer  met  stijve  doorgaende  koelte,  en 

savondts  is  de  Windt  van  't  Z.  W.  na  Z.  Z.  O.  geloopen. 

Den  1 5  dito  slappe-koelte,  tot  savondts  dat  het  wat  opkoelde  noch 

uytten  Z.  O.  soo  dat  wy  gissinge  maeckten  die  te  houden. 

Den  17  dito  smiddaeghs  het  Landt  van  Eendraght  (ontrent  Dirck 

Hartoghsz.  rede)  2)  seven  mijlen  van  ons  gesien,  van  middelbaer 

hoogte  gelijck  Doeveren  in  Engelandt,  ende  niet  soo  laegh  als  by 

sommige  geseydt  wordt,  hier  ende  daer  met  Witte-plecke,  waer 

door  by  nacht  soo  wy  mereken  konde  savonts  daer  van  afzeylden, 

niet  verre  ghesien  kan  worden  voor  datmen  bykans  daer  by  is,  en 

vijf  a  ses  mijlen  Noordelijck  als  de  26  graden  en  25  minuten  was  het 

lagher  Landt  ende  niet  soo  steyltjens  als  het  voorgaende,  ende  twee 

mijlen  nae  gissinge  buyten  de  wal  zijnde,  scheen  het  Landt  soo  hier 

Nota.  Qj^  (j^gj.  kieyne  Heuvelkens  tot  voorlandt  te  hebben  nae  dat  wy 
Hoe  dit  -^  ^-^ 

Land  leyd  peylden,  en  streckten  heel  anders  als  de  Caert  uytwijst,  te  weten 

flnnpfs  rils 

de  gemene  drie  mijlen  bezuyen  de  voorschreven  hooghte  van  daen,  tot  acht  a 

^ysT  ^^"  negen  mijlen  benoorden  de  N.  ten  W.  streecke  verscheelt,  alsoo  het 

N.N.0.  ende  Z.Z.W.  aengheteyckent  staet:  t'een  uyren  wierpen  het 


1)  Een  soort  makreel, 

2)  Voor  de  ontdekking  in  1616  zie  Heeres,  Aandeel  der  Nederlanders  in  de  ont- 
dekking van  Australië,  bl.  8.  —  Eene  missive  van  den  opperkoopman  aan  boord  van 
het  Wapen  van  Hoorn^  J.  van  Roosenbergh,  aan  de  Bewindhebberen,  van  8  Nov. 
1627  (gedrukt  bij  Heeres  t.  a.  p,  bl.  52),  over  de  verkenning  der  Australische  kust  op 
deze  reis,  komt  nagenoeg  woordelijk  overeen  met  het  eerstvolgende  gedeelte  van  den 
tekst  van  de  Vries. 


103 

Loot  vijf  mijlen  buyten  't  Landt  op75  vadem  Scmeligc-grondt^),  met  1627. 
kleyne  Roodcsantjes  vermenght,  ende  vijf  glasen  daer  na  twee  mijlen  ^^^*"  '^' 
buyten  de  wal  op  5  5  vadem  Wasigh,  want  weynigh  ofte  niet  acn  't 
Loot  bleef  hanghen,  en  hebben  geen  teykeningh  van  Landt  ghesien, 
als  nu  wat  Kroos  heel  dunnetjes  drijven,  ende  eenige  Land-Vogels 
hoog  inde  Lucht  vliegende.  De  Bonte-Vogels  die  ons  gemoeten  aen- 
de  Eylanden  Tristande-Lanconche,  hebben  ons  twee  dagen  voor 
desen  verlaten,  gelijck  sy  oock  gedaen  hebben  aende  Caep  de  Bonne- 
Esperanse,  soo  dat  het  schijnt  gheen  liefhebbers  van  Landt  te  zijn, 
ende  in  plaetse  van  die  bij  wijlen  eenen  swarte  Vogel  gesien,  de  Steert 
(64.1  wit,  ende  hier  en  daer  onder  de  Vleugels  een  witte-streep,  doch 
worden  selden  gesien,  ende  hebben  oock  mede  eenighe  Strand-loo- 
pers  vernomen,  en  mede  over  drie  a  vier  dagen  Zeeschuym  vernamen 
onder  het  Landt,  maer  heel  kleyn  ende  dunnetjens,  soo  dat  met  Hol- 
water qualijck  gesien  kan  worden,  ten  waer  saecke  datter  seer  wel  op 
ghelet  worde,  ende  dat  niet  vorder  als  ses  of  acht  mijlen  buyten  de 
wal,  overmits  door  de  eenparige  Westewindt  niet  in  Zee  kan  komen 
als  wel  doen  soude,  soo  de  Windt  soo  nu  ende  dan  uytten  Oosten 
eenighe  dagen  achter  den  ander  koelde,  soo  dat  na  't  Ronde  zijn 
de  beste  kenteyckens,  en  nae  gissinge  hebben  dit  op  de  lenghte  be- 
komen van  sommige  een  graed  of  twee,  jae  meer  andere  minder, 
dat  vele  verscheelt  op  het  plat  ontrent  217  mijlen  nae  de  Calculatie, 
en  ick  segge  het  Landt  soo  veel  eerder  gesien  te  hebben.  Alsoo  by 
de  wal  niet  te  doen  hadden,  maer  een  schoone  Windt  die  gebruyckt 
dient,  is  raetsaem  geacht  N.  W.  dese  nacht  aen  te  gaen,  ende  morgen 
vroegh  N.W\  gekomen  zijnde  op  de  breete  van  20  graden,  ende  van 
daer  N.  ten  W.  aen  recht  op  Java,  daer  ons  den  Almogende  ons  en 
de  anderen  die  naer  komen  ghelieve  in  salve  te  conduiseeren. 

Den  18  dito  schoon  lieflijck  Weder,  de  Windt  smorghens  Z.0. 
ende  namiddaeghs  Z.  doorgaens  koelende,  hebben  kleyne  stucken 
Zee-schuym  ghesien,  alsmede  den  19  dat  in  ly  van  het  Land  waren, 
soo  dat  het  met  de  Zuyelijcke-windt  nu  drie  mylen  vorder  't  Zee 
geparst  wordt,  als  wel  op  de  hooghte  van  26  a  27  graden  daer  hy 
West  weydt,  het  welck  een  seer  groot  teycken  soude  wesen  van 
Landt,  soo  verre  in  Zee  gesien  konde  worden. 

Den  2 1  dito  'smiddaeghs  is  de  coers  O.  ten  W.  aengeset :  de  Windt 
houd  sigh  meest  smorghens  Z.Z.0.  ende  namiddaeghs  Z.Z.W.  met 
heel  slecht  Water,  daermen  mede  wat  acht  op  kan  nemen  uytter  Zee 
komende. 

ï)    Semelig:  modderig.  —  Wasig  :  zandig. 


104 

i627        Den  24  dito  bevonden  dit  etmael  de  eerste  variable  Windt,  als 
Scpt.  24-|^y  ^^q\^^  weynigh  tijds  uytten  Oosten,  daer  na  West,  ende  op  den 
dagh  Zuyen  sachjens  koelende. 

Den  27  dito  alsoo  de  Windt  gisteren  ende  van  daegh  Z.0.  hiel 
met  topzeyls  koelte,  is  raetsaem  geacht  N.  aen  te  gaen  om  wat  boven 
Wind  te  wesen,  vermits  meenen  eenige  Stroomen  gehad  te  hebben, 
en  savondts  doncker  gheworden  zijnde,  is  het  Water  soo  bleeck  als 
Melck  geworden,  hetwelck  by  geene  op  het  Schip  haer  leven  elders 
gesien  is:  wy  haelden  de  Fock  op  de  Mast,  wierpen  het  Loot,  oor- 
deelden te  ontstaen  uyt  eenige  droogte,  maar  geen  grond  vernemende 
ende  de  Maen  opgekomen  zijnde,  daerover  het  weer  in  sijn  vorige 
coleur  veranderde,  hebben  Zeylen  gemaeckt,  en  de  bleeckte  scheen 
uyt  de  Lucht  ontstaen  te  zijn. 

Den  28  smorgens  heel  vroegh  veranderingh  van  dickachtigh 
Water,  heb  wederom  't  Land  gesien  omtrent  seven  mylen  van  ons, 
van  middelbare  hoogte,  en  wat  dichter  aenghekomen  zijnde  bevonden 
't  twee  Eylanden  te  wesen,  yder  van  ontrent  twee  mijlen  groot,  ende 
niet  verd  buyten  'tLand  van  Java,  dat  wat  Noordelijcker  sagen  en 
wat  hooger  was,  ende  hier  en  daer  eenige  Bergen  in  'tLandt:  vier 
mijlen  buyten  de  wal  zijnde,  wierpen  het  Loot  op  65  vadem,  en 
Wasige-grondt  aende  hooghte  van  8  graden,  ende  drie  mijlen  buyten 
Landt  zijnde  merckten  vry  wat  te  Oostelijcker  te  wesen,  stelden  der- 
halven onse  cours  West  aen  tot  savonts,  dat  met  de  Fock  W.Z.W. 
en  smorghens  W.  ten  Westen  zeylden.  [65.] 

Den  29  dito  donckerachtigh  Weder,  en  also  het  eynde  van  Java 
noch  niet  en  sagen,  hebben  zeyl  gemaeckt  W.  aen  langhs  de  Wal,  en 
sagen  nu  drie  en  vierdubbelt  Landt,  wat  hoogher,  oock  vol  Ghe- 
boomte  als  dat  van  gisteren,  was  oock  mede  te  Landewaerts  in  hoogh 
Geberghte  doch  betrocken,  ende  hebben  savonts  veertigh  vadem 
Grofsant  geworpen,  vermits  noch  Land  W.N.W.  buyten  de  hoeck 
sagen,  daer  een  kleyn  Eylandgen  met  een  Rifjen  aende  Zuydkant 
leyt,  en  zijn  onse  coers  gegaen  W.  aen  op  de  uythoeck  Vuerdense  ^). 

Den  30  dito  alsoo  noch  gheen  eynde  maer  vijf  ende  ses-dubbelt 
Landt  sagen,  zijn  onsecoersghegaen  West-waertsaen,  op  de  hooghte 
van  7  graden  en  40  minuten,  en  quamen  savondts  drie  mijlen  buyten 
de  Wal  op  30  vadem  diepe  Wasige-grondt:  het  Voorlandt  was  lagher, 
maer  te  Landewaerts  in  wat  hooger  als  den  28  ende  29  gesien  is. 

Den  eersten  October  smorgens  vroegh  sagen  geen  Landt,  stelden 

i)  Bedoeld  zal  zijn  de  punt  voor  de  Wijnkoopsbaai.  De  zonderlinge  naam  Vuerdense 
is  mij  niet  van  elders  bekend;  wel  „Vuyle  Hoek''. 


105 

derhalven  onse  coers  N.  aen  daer  mede  het  in  't  gesichte  kregen,  en  1627 
siende  het  Eyland  van  Trouw  ^)  daer  smiddaeghs  ten  W.  vande  Wes-  ^*'  *' 
teHjcke-hoeck  N.0.  ten  N.  bykans  twee  mijlen  af  waren,  en  gaende 
W.N.W.  aen,  daer  mede  het  Cocos  Eylandt  2)  passeerden,  en  komen- 
de soo  voorts  savondts  by  de  Z.W.  kant  van  Java,  dat  drie  a  vier 
hooge  Bergen  waren,  ende  steyl  aende  Zeekant  meteenige  Klippen, 
hebben  noyt  soo  hoogh  Landt  op  de  Zuyd-kust  gesien:  Alsoo  den 
avondt  op  de  handt  was  wenden  'tZee,  ende  namiddernacht  weder 
naer  de  Wal,  alsoo  niet  door  dorsten  laten  staen. 

Den  2  dito  zy  Godt  lof  de  Princen-Eylanden  3),  met  slappe-koelte 
ende  tegen-stroom  soo  veer  gepasseert,  dat  savonts  de  N.N.0.  kant 
van  'tNoordelijckste  Eylandt  N.0.  van  ons  hadden,  ende  de  Windt 
die  als  voorgeseydt  is  heel  slapjes  was  uyt  de  Z.O.  ende  Z.0.  ten  Z. 
hoopten  noch  te  nacht  Craquetouw  4)  boven  te  raecken,  met  Blixem 
ende  Donder,  en  een  mijl  buyten  de  Eylanden  konden  geen  grondt 
werpen. 

Den  3  dito  noch  stilletgens,  smorghens  Craquetouw  N.N.W.  drie 
mijlen  van  ons,  ende  savonts  'tEyland  Dwars  indeWeegh  5)  N.N.0. 
en  wel  so  Noordelijck  twee  mijlen;  anckerde  op  23  vadem  Modder- 
achtighe-grondt,  en  alsoo  'theeldonckerwas,  hebbende  Windt  voor 
weynigh  tijdt  uyt  den  N.W.  ende  over  al  30  a  35  vadem  weecke- 
grondt  gehad. 

Den  5  dito  inde  voorleden  nacht,  zijn  in  een  Prauw  twee  Javanen 
van  Anser^)  aen  Boort  gekomen,  met  tsestigh  pondt  Peper  voor 
Cocos-nooten,  die  haer  afgekocht  hebben,  en  wederom  naer  Landt, 
om  meer  wilden  senden,  dat  sy  doen  soude  soo  haest  de  stroom  wat 
afnam:  maer  de  meyninghe  was  van  te  blijven,  gelijck  sy  gebleven 
zijn  om  mede  na  Jackatra  te  gaen,  daer  d'  een  seyde  een  Broeder  te 
hebben  ende  voort  haer  kost  te  soecken,  en  verstonden  uyt  haer 
eygen  woorden  dattet  Slaven  waren. 

Den  6  dito  alsoo  de  Stroom  omtrent  seven  ende  acht  uyren  uyt  Anno  1627. 
den  Oosten  komend,  by  de  twintigh  uyren  loopende  afnam,  hebben  landt  Java. 
Ancker  gelicht  en  het  Luchtgen  uyt  de  Wal,  daermede  het  setten 
wat  beoosten  Dwars  inde  Weegh,  op  ses  vadem  oneffen  grond,  en 
kregen  savonts  de  Wind  wat  uyt  de  Westelijckehand,  hebben  doen 

i)  Trouwers  eiland  of  Poeloe  Tindjil,  aan  Java's  zuidkust. 

2)  Poeloe  Kelapa  bewesten  Poeloe  Tindjil. 

3)  Vlak  benoorden  de  zuidwestpunt  van  Java. 

4)  Krakatau. 

5)  Eiland  in  het  midden  ran  straat  Soenda. 

6)  Anjer. 


io6 

1627  na  groote  moeyten  ons  Ancker  gelicht  en  een  mijl  dwars  inde  weegh 
^^*"  ^'geset,  tot  tweemael  toe  dat  de  Windt  t'elckens  scherpte. 

Den  7  dito  smorgens  met  het  Land-Windeken  zeyl  gemaeckt, 
op  hope  van  wat  te  winnen,  maer  te  vergeefs,  waerover  anckerde 
tot  8  dito  'snachts,  dat  weder  Ancker  lichten,  ende  door  contrarie  [66.] 
Windt  datelijck  sette  op  40  vadem  oneffen-grondt,  daer  door  het 
Touw  aenstucken  vijlde  en  verlooren  alsoo  een  Werp-ancker,  die 
wy  gebruyckte  in  plaetse  van  een  swaer  om  tijdt  te  winnen ;  soo  haest 
de  Windt  boeghde  ^)  hebben  niet  anders  te  houden  als  voor  de  Stroom. 
Den  dagh  opgekomen  zijnde  ende  't  Luchjen  goet  wesende,  zijn  on- 
trent een  mijl  beneden  Sinte-Niclaes  Bay^)  ten  Ancker  gekomen. 

Den  9  dito  smorgens  Ancker  gelicht  met  een  Landelijcke-winde- 
ken,  daer  mede  Sinte-Niclaes  Bay  passeerde  ende  Pulo-Panchan  3), 
en  komende  noch  savonts  by  het  Schip  Haerlem,  ende  Sint-Niclaes 
geordonneert  voor  Bantam  te  leggen,  die  soo  haest  ons  vernomen 
hadden  zeyl  maeckten,  uyt  welcke  wy  verstonden  dat  den  lojuny 
verleden  naer  middernacht,  een  Prauw  van  Bantam  aen  het  Schip 
Haerlem  gekomen  is  (soo  vier  Javanen  van  haer  gaven  die  inde  Ca- 
juyt  quamen)  geladen  met  Peper  diese  wilden  verkoopen.  Naeenige 
discoursen  is  een  Javaan  opgestaen  ende  inde  Galderije  gegaen, 
doende  een  seecker  teecken  met  een  Fluytjen,  daerop(een  Vuertjen 
inde  Praeuw  zijnde  uytgedaen  worde)  dertich  of  vier-en-dertigh  Ja- 
vanen uyt  de  Praeuw  toegedeckt  (ofte  het  met  Peper  geladen  was) 
over-ghekomen  zijn,  vermoordende  inde  Cajuyt  den  Schipper,  Koop- 
man, ende  een  Cajuytwachter,  d'  ander  is  de  Galderije  uytgespron- 
gen  ende  weder  op  't  zy  in  't  Schip  gheklommen  inde  Hut;  ook  is 
vermoort  den  Opper-Stierman  Cornelis  Gerritsz.  van  Hoorn,  ghe- 
woont  hebbende  inde  twee  Beershoofden  inde  Kruys-straet,  en  den 
Onder-Stierman  ende  een  Bosschieter,  voorts  op  't  Schip.  Soo  de  Boot 
van  het  Schip  Purmerent  het  rumoer  hoorende  niet  aen  Boort  ghe- 
komen  liadde,  als  oock  het  sefde  Schip  souden  't  afgheloopen  ende 
voor  Bantam  in  brandt  gesteken  hebben.  Vande  Javanen  zijnder  twee 
met  Coegels  doodt-gheworpen  ende  de  rest  ontkomen,  soo  't  schijnt 
zijnse  heel  stout,  en  ontsien  haer  niet  te  komen  by  nacht  voor  Batavia 
met  haer  Prauwen  om  de  onse  te  attrapperen:  hope  daerin  versien 
sal  worden.  Hebben  oock  mede  verstaen  dat  Utrecht  eerst,  daernae 


i)     Draaide, 

2)  Ter  noordkust  van  Java,  residentie  Bantam. 

3)  Poeloe  Pandjang  (of  bet  Lange  Eiland),  aan  den   ingang  der  baai  van  Bantam. 


I07 

de  Gallias  en  Texel  inde  Stract  by  malkanderen  ghekomcn,  Vianen   1627. 
op  't  jonghst  voorby  gepasseert  te  zijn.  ^''  ^' 

Den  10  dito  stilletjens  lichten  wy  ons  Ancker,  ende  sctten  't  sa- 
vondts  op  veerthien  vadem  wat  beoostenhetLange-Eylandt  i),  tot 
den  1 1  dito  dat  mede  heel  stilletjens  was  ende  al-te-met  anckcrde,  tot 
dat  den  1 1  namiddaegs  niet  verre  vande  Ruygehoeck,  op  een  Steen 
zeylde  die  vijfthiendalf  voet  beneden  Water  lagh,  dacr  dien  selven 
dagh  gheen  apparentie  sagen  om  af  te  komen :  sondcn  derhalven 
('snachts  doncker  zijnde)  de  groote  Boot  wel  gehemonteert  met 
Steen-stucken  en  andersins  na  Onrust,  daer  wy  Schepen  sagen  lig- 
gen, op  dat  eenighe  Jachten  mochten  afsenden  om  goedt  te  lossen, 
ghelijck  sy  een  ende  van  Batavia  twee  den  12  afsonden  :  doch  al  eer 
sy  by  ons  waren  ende  't  Water  wat  gewassen  zijnde,  sonder  schade 
God  lof  daer  afgekomen,  ende  savonts  beneden  Onrust  geanckert, 
ende  den  13  voor  Batavia  op  de  Reede.  Van  onse  Vloote  waren  hier 
gekomen  den  25  September  't  Schip  Utrecht,  de  Galias,  ende  Texel, 
by  Bantam  malkanderen  ontmoet  den  27  September,  ende  den  9 
October  Vianen  met  weynigh  dooden  ende  siecken.  De  Schepen 
Fredrick-Hendrick,  't  Wapen  van  Delft,  Groot-Hollandia,  's  Landts- 
Hollandia,  ende  de  Galias,  waren  gedestineert  na  't  Vaderlandt  te 
vertrecken,  noch  laghen  gheanckert  Zierickzee,  den  Briel,  Orangie, 
[67.]  Munckendam,  ende  drie  kleyne  Jachten  vande  Vrye-luyden,  ende 
twee  Engelse  Schepen  de  Robock  2)  ende  Samson.  In  September  pas- 
sado zijn  van  Batavia  seven  Schepen  na  Persia  en  de  Suratta  ver- 
trocken,  daer  de  Engelse  thien  goede  Schepen  sterck  zijn,  behalven 
noch  de  ses  aende  Cabo  by  ons  gekomen,  dat  het  ghetal  vry  wat  ver- 
meerdert, ende  soo  Geldt  ende  Volck  hadden  souden  wel  wat  ver- 
richten, 't  welck  ons  mede  vry  wat  t'onderhoud,  want  van  het  mede- 
gebrachte Volck  kan  Batavia  in  't  minste  niet  versterckt  worden,  also 
deselve  inde  Mollucques  Amboyna  ende  Banda  ten  hooghsten  van 
doen  zijn.  De  Javanen  zijn  sedert  twee  Jaren  heel  coragieus  ende 
stout  gheworden,  door  de  discourage  van  die  onse  ende  weynigh 
Volck.  Den  Governeur  Vlack  is  door  eenige  Bandanssen  ons  schij- 
nende toegedaen  te  zijn,  van  't  eene  Eylandt  naer  't  ander  varende 
om  playsier  sonder  Soldaten,  overvallen  ende  opde  kust  van  Cheram 
in  een  miserable  Gevanckenisse  gevoert,  met  een  Opper-Koopman, 
Capiteyn,  ende  een  Vrouwe,  daer  door  de  Eylanden  van  Banda  van 
haer  voornaemste  Hoofden  ontbloot  zijn,  dat  groote  swarigheden 

i)    Zie  vorige  noot, 
2)    Roebuck  (reebok). 


via. 


io8 

1627  veroorsaeckt.  Voor  de  Ghevangenen  yescht  den  Vyandt  alle  d'  ove- 
^^'  rige  Bantonesen  ende  haer  Christen-geworden  Kinderen,  ofte  drey- 
gen  haer  met  een  wreede  doodt.  Die  van  Amboyna  naer  haer  oude 
ghewoonte  zijn  heel  onrustigh,  oordeelen  die  in  Ternatte  mede  deel- 
achtigh  daer  aen  te  wesen.  Den  Persiaen  Ambassadeur  Monsabeecq 
is  met  't  Jacht  Medenblick  naer  de  kust  van  Cormandel  vertrocken, 
om  van  daer  recht  toe  recht  aen  over  Landt  naer  Persia  te  reysen ; 
den  Koopman  is  op  Batavia  gebleven,  verwachten  gelegentheytom 
met  Schepen  na  Persia  te  gaen. 
Anno  1627.  ^^^  ï  5  <^^to  twintigh  Soldaten  aen  Landt  gebrocht  ende  den  16  't 
Voor  Bata-  Qeldt  bestaende  in  neghen  kisten ;  't  Schip  Purmerent  is  van  Craque- 
touw  met  Hout  op  de  Reede  ghekomen,  als  mede  't  's  Landts-Hoop- 
gen  van  Mallocca,  met  ontrent  400  packen  Kleeden,  1 50  Slaven,  en- 
de thien  Portugesen  voor  Mallacca  verovert. 

Den  17  dito  is  het  Tortelduyfjen  met  Hout  van  Craquetouw  op 
de  Reede  gekomen ;  savonts  is  het  Schip  Orange  naer  Bantam  ver- 
trocken om  St.  Niclaes  te  verlossen,  dat  na  de  Eylanden  van  Solor 
en  Timor  soude  vertrecken. 

Den  18  dito  is  Godt  lof  met  gesont  Volck  hier  wel  aengekomen 
't  Schip  den  Swarten-Arendt,  den  Augustij  ^)  neffens  de  Fluyt  Velsen 
vande  Cabo  vertrocken,  ende  doen  vanden  anderen  geraeckt  door 
storm,  en  hebben  tv^^ee  Man  op  de  reyse  verlooren. 

Den  20  dito  'sachtermiddaeghs,  zijn  hier  twee  Engelsche  Schepen 
van  't  Onrust  ende  St.  Niclaes  van  Bantam  gekomen. 

Den  29  dito  is  Godt  lof  met  gesont  Volck,  de  Fluyt  Velsen  hier 
geanckert  met  verlies  van  twee  Man;  'snachts  is  't  Jacht  Tortelduyf- 
jen van  hier  vertrocken  om  Hout  te  halen. 

Den  14  dito  namiddagh  is  hier  gearriveert  een  Engels  Schip  ghe- 
naemt  Graef  Mauris,  vande  kuste  van  Cormandel,  geladen  met 
Kleeden. 

Den  28  dito  namiddagh  is  het  Schip  den  Witten-Beer,  vande 
West-kust  2)  met  Peper  op  de  Reede  gekomen,  zijnde  ses  weecken 
uyt-geweest. 

Den  29  dito  zijn  de  Schepen  Fredrick  Heyndrick,  *t  Wapen  van 
Delft,  Hollandia,  's  Landts-Hollandia  ende  de  Galias  buyten  de  Sche- 
pen apart  gaen  leggen,  van  meyninge  haest  te  vertrecken.  [68. 

Den  30  dito  is  het  Jacht  Tortelduyf  't  zeyl  gegaan  na  Bantam, 
met  Water  voor  't  Schip  Haerlem,  met  noch  een  Engelsman  ge- 

i)    De  datum  niet  ingevuld. 
3)    Van  Sum^tra  nl. 


I09 

naemt  de  Robock,  met  Kleeden  naer  Jacobi »)  om  Peper  voor  te   i6»7. 
handelen.  ^''-  3^' 

Den  eersten  Novemb.  is  een  Engels  Fregat  ven  Jamby  hier  ge- 
arriveert. 

Den  4  dito  ist  Jacht  Muysjen  van  Malacca  hier  ghearriveert  zijnde, 
door  hart  Weer  van  'sLandts-hoopje  geraeckt,  ende  voor  Jamby  by 
de  Schepen  Zuyd-Hollandt  ende  't  Hase-Windgen  geweest,  welck 
Schip  Zuyd-Holland  savondts  mede  met  onverrichte  saecke  op  de 
Reede"quam  ;  ende  den  6  dito  't  Hase-Windgen,  de  Jachten  St.  Ni- 
colaes,  ende  'sLandts-Hoopgen,  zijn  nae  Soler  ende  Timor  vertroc- 
ken,  neffens  het  Jacht  Texel  dat  nae  Ternaten  ginck  met  den 
President  Keys,  om  den  Governeur  Lafebure  te  verlossen. 

Den  1 1  dito  is  den  Heer  Generael  Carpentier  en  den  Governeur 
Specks,  vergeselschapt  met  de  Raden  van  Indien  't  Scheep  gegaen, 
ende  den  I2  dito  smorgens  vroegh  't  zeyl  gegaen  naer  't  Vaderlandt 
met  het  Jacht  Tortelduyf,  dat  sy-lieden  buyten  de  Straedt  zijnde 
soude  weder-keeren,  om  raport  van  haer-lieden  uytkomste  vande 
Straedt  Sunda  te  doen. 

Den  13  dito  is  het  Jacht  Munnekedam  om  Hout  gegaen.  Laus  Deo. 

Den  14  dito  savondts  is  den  Witten-Beer  aen  Boort  gekort  om  voorBaUa- 
Peper  te  lossen,  hetwelck  den  1 5  noch  niet  in  't  werck  gestelt  wierd,  ^'^• 
alsoo  den  Gernier  noch  maecken  mosten  ^)  ende  eenigh  Goedt  lossen. 

Den  17  dito  smorgens  is  een  Engels  Schip  ghenaemt  de  Samson, 
't  zeyl  gegaen  naer  Grece  ;3)  savonts  is  hier  't  Jacht  Armuyden  van 
Jamby  ghearriveert,  daer  den  Commandeur  Kunst  op  was. 

Den  18  dito  soo  veel  Peper  ingenomen  dat  het  Cabelgat  vol  was, 
ende  niet  meer  plaets  om  ander  te  legge,  is  den  Witte-Beer  savonts 
van  Boort  gekort. 

Den  20  dito  namiddag  zijn  hier  gearriveert  drie  Jachten,  te  weten 
Munnekendam  met  Hout,  de  Griffioen  van  Pastania4)  met  Peper, 
ende  het  Torteltjen  met  antwoordt  van  't  vertreck  vande  Heer  Ge- 
nerael Carpentier,  uyt  de  Straedt  Sunda  den  15  dito  met  haer  vijf 
Schepen,  Godt  verleene  haer  ende  anderen  die  naer  volgen  een  voor- 
spoedige Reyse. 

Den  2 1  dito  'smorgens  ist  Jacht  Tortelduyf  't  zeyl  gegaen  naer 


i)  Drukfout  voor  Jambi  (Djambi). 

2)  Alzoo  het  pakhuis  nog  moest  worden  opgeruimd. 

3)  Grissee. 

4)  Patani. 


IIO 

ï6c7  het  Onrust  om  eenige  Stucken  te  halen ;  savondts  is  hier  gearriveert 
een  Engels  Schip  genaemt  den  Egel  van  Jamby  met  Peper. 

Den  25  dito  smorgens  is  den  Witte-Beer  aen  Boort  gekort  om  te 
lossen;  namiddaegs  ishiergearriveertdeFluytAmsterveen, komen- 
de vande  West-kust  geladen  met  Peper. 

Den  26  dito  smorgens  ist  Jacht  Hase-windt  'tzeyl  gegaen  naer 
Bantam;  des  namiddaeghs  is  hier  gearriveert  't  Jacht  Batavia  vande 
Kust  van  Cormandel.  Is  mede  ons  Schip,  te  weten  't  Wapen  van  Hoorn 
gevisiteert  vande  resterende  Goederen,  die  als  doen  noch  waren  van 
vier  Schippers  nevens  de  Knecht  vande  Quipagie-meester. 

Den  27  dito  is  geordonneert  te  schaffen  voor  de  Maets  twee  Vleys- 
dagen,  een  Speck-dagh,  twee  Vis-daghen,  een  mutsjen  Azijn,  een 
half  mutsjen  Oly  voor  yder  Man  ter  weecke;  't  Jacht  de  Griffioen  is 
'tzeyl  ghegaen  na  't  Onrust;  ontrent  smiddaeghs  liet  den  Admirael 
vande  Engelse,  in  plaets  van  een  Engelse  een  Conincks-vlagghe 
wayen,  deselve  vereerende  met  vijf  schooten,  daer  op  d'andere  vier 
Engelse  Schepen  met  een  schoot  antwoorden.  ^e>g.] 

Den  28  dito  smorghens  ist  Schip  Utrecht  'tzeyl  ghegaen,  tot  om- 
trent een  Canon-schoot  buyten  de  Schepen  daer  gheset  heeft.  Smid- 
daeghs alsoo  onse  Opper-Koopman  Jan  van  Roosenbergh  geordon- 
neert was  aen  Land  te  legghen,  heeft  al  't  Scheepsvolck  boven  doen 
komen,  ende  in  presentie  vande  Heer  Fiscael  Wijntges  sijn  afscheydt 
ghenomen,  deselve  vereerende  met  een  mutsjen  Wijn;  savonts  zijn 
twee  Engelse  Sloepen  met  haer  Overigheydt  aen  Boort  gevaren,  die 
met  drie  schooten  vereert  wierden. 

Den  29  dito  smorgens  ist  Schip  Utrecht  en  't  Jacht  Armuyden, 
neffens  drie  Engelse  Schepen  'tzeyl  ghegaen,  om  haer  den  Handel 
met  die  van  Bantam  te  beletten:  den  Heer  Fiscael  Wijntges  is  mede 
gegaen  als  Opperhooft,  te  seggen  Commandeur,  ende  ick  als  Vise- 
Commandeur:  Savonts  quamen  by  't  Onrust,  alwaer  wy  op  een 
Coraelbanck  zeylden  met  het  Schip  Utrecht,  dan  wonden  ons  daer 
sonder  schade  te  lijden  (Godt  lof)  weder  af. 

Den  30  dito  lichten  het  Ancker,  quamen  op  twee  mijlen  by  nae  aen 
Mensch-Eters  Eylandt,  ende  alsoo  wy  weynigh  voorspoedt  konden 
maecken,  overmits  het  inde  Mouson  was  ende  harde  stroom  gaet,  en 
Bantam  is  maer  twaelf  mijlen  van  Batavia,  datmen  in  een  dagh  zeyld 
alst  goede  Windt  is,  hebben  by  de  Engelse  ons  Ancker  laten  vallen. 

Den  eersten  December  lichten  ons  Anckers,  ende  quamen  savonts 
met  de  Engelsen  omtrent  een  weynigh  boven  Mensch-Eters  Eylandt, 
daer  wy  't  by  de  Engelse  setteden. 


III 

Den  6  dito  arriveerden  wy  voor  Bantam,  daer  onse  vier  Schepen  1627 
op  de  wacht  lagen,  waren  doen  met  ons  sessen  en  de  Engelse  van 
gelijcken,  ende  setten  't  soo  dicht  (uytwijsende  onse  Instructie  die  wy 
nu  loopende  ^))dat  pas  van  den  anderen  konde  swayen:  ende  oock  be- 
last worde,  dat  soo  haest  wy  sagen  dat  de  Engelse  begeerde  met  haer 
Boots  nae  Landt  toe  te  varen,  dat  wy  datelijck  na  haer  Boort  soude 
vervoegen  om  protest  te  doen,  uytwijsende  het  Contrackt  van  't  Jaer 
1619  by  de  Heeren  vande  seventhien  tot  Londen  met  de  Engelse 
Companie  besloten  ^). 

Den  7  dito  alsoo  de  Boot  inde  Engelse  Admirael  wierden  opge- 
haelt  op  de  zijde  van  haer  Schip,  ende  sigh  prepareerde  om  na  Bantam 
te  varen,  so  heeft  onse  commandeur  metter  haest  de  Boot  laten 
ophalen,  ende  ick  als  Vise-Commandeur  my  daer  by  ghevoeght, 
ende  d'  Opper-Hoofden  vande  ander  Schepen  mede  daer  by  ge- 
komen, ende  zijn  soo  na  Boort  vande  Admirael  vande  Engelse  ge- 
komen, die  al  inde  Boot  waren  om  na  Landt  te  varen.  Wy  by  haer 
komende,  seyden  dat  wy  haer  spreken  mosten  eer  sy  na  Landt  voe- 
ren; soo  klommense  met  ons  in  haer  Schip  ende  brachten  ons  in 
haer  Cajuyt:  daer  komende  vraeghden  ons  wat  wy  begeerden? 
Ick  antwoorden  haer  in  haer  spraeck,  alsoo  onse  Commandeur  Wil- 
lem Wijntjes  qualick  bespraeckt  was,  ende  oock  mede  geen  Engels 
en  koste,  dat  wy  quamen  om  Protest  tegen  haer  te  doen,  by 
dien  sy  aen  Landt  voeren  by  de  Coninck  van  Bantam  om  Vrede  met 
haer  te  maecken.  Daerop  brachte  hy  een  Brief  met  een  groot  Zegel 
daer  rondom  verguld,  seggende  dat  hy  daer  sijn  leven  voor  wagen 
moste,  om  te  leveren  aen  den  Coninck  van  Bantam.  Ick  gaf  hem  tot 
antwoordt  uyt  den  naem  vande  Commandeur,  dat  wy  hem  niet  be- 
letten wilden  den  Brief  van  weghen  den  Coninck  te  bestellen,  maer 
dat  wy  Protesteerden  van  alle  kosten  ende  schade,  die  onse  Com- 
[70.]  panie  daer  door  mochte  komen  te  lijden,  ende  soo  sy  yet  Proten- 
deerde,  dat  wy  noch  tot  dese  uyre  overbodig  stonden  om  haer  van 
alle  Cantooren  de  rechte  derdepart  goet  te  doen,  mits  dat  sy  uytwij- 
sende het  Contrack  van  't  Jaer  19  de  penningen  soude  fourneeren, 
ende  oock  mede  datse  ghehouden  waren  twee  Schepen  van  Oorloge 
voor  Bantam  te  houden,  ende  dat  wyder  wel  vier  houden  gestadigh, 
ende  sy  nu  gaen  Vrede  maecken,  't  welck  tegens  't  contrackt  is,  ende 
meer  andere  dingen  verhandelden  wy  dat  hier  te  langhe  soude  vallen 
te  verhalen.  Eyndelijck  quam  hy  soo  varde,  seyde,  Begeerden  wy 

i)     Fout  voor  openden? 
2)     Zie  onze  inleiding. 


112 

1627.  haer  Schepen  wy  mochtense  nemen  ;  Wij  gaven  hem  tot  antwoordt 
^°'  ^*  dat  onse  Commissie  sulcks  niet  medebrachte,  anders  als  haer  Protest 
te  doen:  Ende  sy  Heten  de  Tafel  decken,  bleven  dien  dagh  Scheep, 
ende  wy  maeckten  voort  goet  sier  met  haar,  als  onse  mede-Instructie 
luyden  van  den  Generael;  wy  hadden  niet  minder  als  veerthien  speel- 
luyden  over  de  Tafel,  acht  vande  Engelse  en  ses  uyt  onse  Schepen, 
ende  scheyden  na  den  Eten  met  veel  Eerschoten. 

Den  8  dito  smorgens  is  de  Engelsman  op  de  Reede  ghekomen,  die 
daeghs  te  voren  was  ghecommandeert  het  Schip  te  herkennen,  al- 
waer  ick  aen  Boort  ghevaren  ben,  om  te  vernemen  wat  Schip  datter 
gisteren  passeerden,  en  antwoorde  mij  dat  het  de  Abigal  was,  een 
van  haer  Schepen  die  van  de  Kust  Cormandel  quam  in  vijf-en-twin- 
tigh  dagen  gezeyld,  ende  wilde  na  Batavia  toe ;  was  gheladen  met 
Kleeden.  Oock  is  de  Engelse  Admirael  naerder  na  Bantam  gaen 
legghen,  dat  wy  pas  vry  vanden  anderen  mochten  sweyen.  Namid- 
dagh  omtrent  de  Kloek  drie  uyren  is  de  Schipper  van  't  Schip  Haer- 
lem  aen  Boort  gekomen,  ons  adviseerende  als  dat  sijn  Schip  heel 
leek  was,  en  dat  wel  vijftalf  voet  Waters  in  sijn  Schip  was,  waerover 
de  Heer  Commandeur  Fiscael  my  ende  de  Schipper  Cornelis  Jansz. 
gheordonneert,  om  ons  te  vervoeghen  na  't  Schip  Haerlem,  en  om 
te  sien  hoe  veel  Waters  daer  noch  soude  mogen  in  wesen,  ende  be- 
vonden datse  nu  maer  met  een  Pomp  pompten,  daer  sy  te  voren  met 
twee  hadden  gepompt,  ende  omtrent  derdalf  voet  Waters  achter 
in  de  Urck  ^)  was,  ende  moesten  gestadigh  Pompen. 

Den  9  dito  is  de  Commandeur  vande  Engelse  aen  Land  gevaren, 
hebbende  met  haer  drie  Engelse  Schepen  rontom  haer  Schut  af- 
gheschooten;  des  middaeghs  zijn  wy  met  de  Engelse  Schippers  aen 
Haerlem  te  gast  gheweest,  alwaer  wy  haer  wel  onthaelt  hebbende, 
uytwijsende  onse  mede-ghegeven  Instructie,  ende  hebben  het  Schip 
Haerlem  af-geveerdight  om  naer  Batavia  te  gaen,  ende  Opper-Koop- 
man  Jan  Soewaen  daer  af  ghenomen,  en  is  door  de  Heer  Comman- 
deur gecommandeert  op  het  Schip  Utrecht  te  komen. 

Den  10  dito  isser  uyt  de  Admirael  vande  Engelsche  een  Schanpan 
met  Kust-packen  aen  Landt  gebracht;  tegens  den  avondt  is  den  Ad- 
miraels  Boot  aen  ons  Boort  gekomen  met  eenige  Fruyten,  ende  met 
eenige  Hoenders,  ende  met  een  haer  recommandatie  gedaen  van 
wegen  haer  Commandeur,  deselvige  willende  in  danck  nemen. 

Den  1 1  dito  de  Schanpan  ontrent  twee  uyren  namiddagh  met  Ge- 

z)    In  het  ruim. 


113 

weer  na  Landt  toe  gevaren,  met  Mosketten  ende  Sabels,  oock  eenige     1627 
sware  Kassen,  presumeerden  oock  Geweer  te  zijn. 

Den  12  dito  snachts  zijnder  Javanen  aen  Boort  gheweest  met  wat 
Barangh  '),  die  wy  verruylt  hebben.  De  Javanen  seyden  dat  de  En- 
gelsche  aen  Landt  wellekom  zijn  gheweest,  endc  datse  den  Pango- 
ran  tot  schenckagie  ghebrocht  hebben  een  grooten  Spiegel,  twee 
[71.]  Musketten,  met  noch  wat  anders  dat  bekleed  was  ende  hun  onbekent: 
seyden  mede  dat  den  Pagoran  een  Huys  ghedaen  hadde  ^),  lanck  on- 
trent twintigh  vadem  ende  thien  breedt.  Wy  hebben  mede  verstaen 
van  dito  Javanen,  dat  de  Engelsche  heel  spijtigh  waren  tegens  de 
gemeene  Luyden,  ende  datse  noch  tot  geen  ontfangh  van  Peper  ghe- 
komen  waren.  Dito  Javanen  seyde  mede  dat  de  Pangoran  Gebans 
Soon  getrout  is  met  de  Dochter  van  Kay  de  Patry  3),  sulcks  hebben 
wy  vande  Javanen  verstaen. 

Den  1 5  dito  arriveerden  hier  de  Fluyt  Mackereel  met  Sr.  Jan  van 
Hasel,  die  de  Bijbel  uyt  de  Nederlandsche  Tale  in  't  Javaens  ghe- 
translateert  heeft  4),  met  S'"  Marijnes  Lowys  Opper-Koopluyden ; 
ende  wy  vertrocken  weder  met  het  Schip  Orangien,  Commandeur 
Fiscael  ende  ick,  om  raport  te  doen  vande  Engelse  haerbedrijf:  En- 
de S""  van  Hasel  soude  sien  ofte  hij  mede  Peys  konde  maecken  met 
die  van  Bantam,  om  de  Engelse  geen  voordeel  van  ons  te  laten  ge- 
nieten. 

Den  16  dito  namiddaeghs  van  Bantams  Reede  't  zeyl  ghegaen,  ar- 
riveerden den  17  dito  voor  Batavia,  ende  voeren  aen  Landt,  ende 
dede  raport  aende  Heer  Generael  Coen.  Het  raport  ghedaen  zijnde, 
sprack  dat  hy  my  met  sijn  Raden  bij  de  naeste  ghelegentheydt,  het 
ampt  van  Opper-Koopman  soude  maecken,  ende  dat  ick  weer  na  't 
Wapen  van  Hoorn  soude  toegaen  ende  nemen  het  waer:  Soo  ver- 
voeghde  ick  mij  weder  na  't  oude  Schip  toe,  daer  ick  mede  in  't  Landt 
gekomen  was,  alwaer  ick  verstondt  dat  den  12  dito  smorgens  de 
Schepen  Zuyd-Hollandt  ende  den  Swarten-Arendt,  zijn  't  zeyl  ge- 
gaen  na  de  Eylanden  van  Amboyna  ende  Banda,  op  welck  Schip  Ca- 
piteyn  Vogel  als  Opper-Hooftgaet;smiddaeghs  wierden  door  Frans 
van  de  Velde,  in  't  Schip  te  Begraeffenis  gebeden  met  Gerrit  van 
Menten,  des  Heer  Generaels  Swager,  die  'snachts  inden  Heere  gerust 

i)    (Mal.)  goederen. 

2)  Hier  zal  moeten  worden  verstaan:  had  laten  bouwen. 

3)  Kjai   Adipati    duidt   slechts    een  rang   aan  en  is  geen  eigennaam,  waarvoor  de 
Vries  het  schijnt  te  houden. 

4)  Zie  hierover  van  Troostenburg  de  Bruyn,  Biogr.   Woordenboek  van  O.  I.  Predi- 
kanten, bil.  170  en  373;  Callenbach,  Justus  Heurnius,  251. 

8 


114 

1627  was.  In  dese  tijdt  ghebeurdet,  dat  tusschen  't  Onrust  ende  Batavia 
^^'  ^  ^'  een  kleyn  Jonckj e  quam  daer  Japonders  in  waren,  komende  van  Syam, 
en  wierden  van  dertigh  Praeuwen  van  Bantam  aengherand,  ende 
vochten  wacker  tegens  den  anderen:  ende onse  Jacht  Duyfjengonck 
onder  zeyl,  ende  alsoo  het  Jonckjen  te  met  de  Reede  genaeckte  en 
onse  Jacht  het  Jonckjen  naderden,  schoot  gheweldigh  met  Speek : 
Doen  hebben  de  Praeuwen  hem  verlaten,  want  sy  Machometanen 
zijn^),  ende  hy  is  op  de  Reede  gekomen  met  ons  Jacht,  ende  ick  voer 
aen  Boort  van  't  Jonckjen,  daer  ick  de  Capiteyn  in  sijn  Hutjen  sach 
doodt  leggen  dat  hij  hem  soo  gheweerd  hadde,  ende  daer  waren  noch 
eenige  gequeste  meer;  was  met  Rijs  ende  Speek  geladen. 

Op  eenen  nacht  ghebeurdet  datter  eenige  Prauwen  van  Bantam 
tot  Batavia  quamen,  geladen  met  Fruyten,  Rijs,  ende  andere  Waren, 
komende  aende  Boom  soo  wierd  haer  Geweer  afgenomen,  ende  sy 
hadden  dubbelde  Piecken ,  de  anderen  haddense  gheberght  onder  Wa- 
ter in  dicke  Rieden  2)^  onder  de  Boom  van  haer  Prauwen  en  quamen 
soo  in  de  Stadt  leggen,  daer  by  het  Fort  op  de  Marckt-plaets,  alwaer 
sy  meynden  de  Generael  Coen  waer  te  nemen,  die  gewendt  was  alle 
avonden  uyt  sijn  Fort  te  gaen  tot  de  Capiteyn  vande  Chineesen,  ende 
vallen  hem  op  sijn  lijf  met  gheweld.  Maer  alsoo  de  Generaels  Gardens 
van  thien  a  twaelf  Hellebardiers  voor  hem  gaen,  met  vijfen-twintigh 
Moskettiers  achter  hem,  soo  schijnt  datse  geen  kans  gesien  hebben 
om  yets  op  de  Generael  te  attenteren,  soo  zijnse  te  middernacht  met 
haer  Piecken  op  de  Marckt  ghekomen,  hebben  een  Fransman  dood-  [72.] 
ghesteken,  met  een  ander  die  toesiender  was  vande  Marckt,  ende 
liepen  daermede  wech  na  de  Engelse  zijde  alsoo  de  Stadt  daer  open 
leyt,  en  het  Volck  inde  Stad  door  het  rumoer  inde  Wapen  quamen. 
Smorgens  vroegh  alsoo  ick  aen  Landt  voer  quam  ick  by  de  Generael, 
daer  ick  mede  ginck  op  de  Punt-Diamant,  alwaer  de  Generael  com- 
mandeerde datter  twee  Companie  Soldaten  souden  aende  overzijde 
gaen,  ende  laten  al  de  Prauwen  daer  visiteren,  gelijck  geschieden: 
soo  waren  daer  noch  twee  Prauwen  die  de  Javanen  van  Bantam  haer  3) 
stil-gehouden  hadde,  om  haer  aenslagh  beter  waer  te  nemen,  maer 
moesten  mede  nae  de  over-zijde  toe  om  haer  laten  te  visiteren:  maer 


i)    De  Mohammedanen  mogen  geen  varkens vleesch  eten,  zelfs  niet  aanraken,  zoodat 
zij  er  van  gruwen. 

2)  In  bamboe. 

3)  Drukfout  voor  daer?  Anders  zal  men  moeten  verstaan:  waarin  de  Javanen  zich 
stil  gehouden  hadden. 


i 


115 

alsoo  sy  Gheweer  van  Piecken  in  haer  Prauwen  hadden,  ende  soude  1628 
vuyl  bevonden  hebben  geworden,  zijn  syschorvoctende gevaren  aen  ^^"' 
de  over-zijde,  ende  Capiteyn  Ariaen  riep  datse  aen  Landt  komen 
soude,  sy  riepen  in  haer  spraeck  stracks:  ende  alsoo  haer  Prauwen 
dicht  overdeckt  zijn,  soo  kondemen  niet  sien  watse  deden:  Eynde- 
lijck  quamen  aen  de  Wal,  ende  sprongen  met  sulcken  radigheydt 
elck  met  de  scherpe  punt  vande  Piecken  inde  hand,  ende  daer  wierd 
op  geschoten,  maer  daer  bleef  niemandt  dood-leggen,  als  een  die 
doorsteken  wierde  met  een  Pieck  van  onse  Soldaten,  ende  palmde  de 
Pieck  door  sijn  lijf  nae  hem  toe,  en  soude  onse  Soldaet  noch  afghe- 
maeckt  hebben  met  sijn  Cris,  hadde  de  Soldaet  sijn  Deeghen  niet 
uytgetrocken  ende  doorstiet  hem  daer  mede,  soo  dat  dese  Javanen 
een  hart  Volck  is  diemen  niet  levendigh  ghevangen  krijgen  kan,  en 
alsse  al  in  't  Water  benaut  zijn,  swemmen  gelijck  ick  ghesien  hebben 
met  d'eene  handt,  in  d'ander  handt  de  Kris  dat  haer  Poock  is. 

Het  gebeurden  eens  datmen  met  alle  de  Ruyterije  uyt-reedt,  waer 
onder  de  Heer  van  Diemen  was  Raedt  van  Indien,  en  alsoo  by  de 
Generaels  Thuyn  eenige  Javanen  waren  die  daer  struyckroofden, 
soo  reede  men  daer  na  toe,  ende  wy  daerby  komende  kregense  aen 
't  vluchten,  maer  Capiteyn  Ariaen  wierden  in  sijn  zijde  doodelijck 
gequest  ende  inde  Stadt  gebracht. 

Den  eersten  Februarij  wierde  ick  vande  Heer  Generael  ende  Ra- 
den, tot  Opper-Koopmans  ampt  gepromoveert  als  by  dese  Actie 
blijckt,  dese  luydt  als  volgt : 

David  Pietersz.  de  Vries  in  't  Land  gekomen  voor  Capiteyn  ende 
Schipper  Anno  1627,  met  ^t  Wapen  van  Hoorn,  werd  mitsdesen  op 
de  goede  raporten,  gelijck  mede  de  eygen  ervaringe,  welckmenvan 
des  Persoons  suffisantie  is  hebbende,  tot  het  Opper-Coopmans  Ampt 
van  nu  af  ghepromoveert,  Actum  in  't  Gasteel  Batavia  den  eersten 
Februarij  1628  was  onder-teyckend  Jan  Pietersz.  Coen. 

Daer  zijn  een  groot  quantiteyt  Javanen  ghekomen  van  Japara  van-  Nota. 
den  Materam,  en  also  die  onse  vrienden  schenen  te  wesen,  brachten  Jrog^^y^n 
quantiteyt  van  Beesten  mede,  die  sy  de  Generael  veynsden  te  ver-  dese  Natie. 
koopen,  ende  waren  groote  Meesters  onder  Orenkays,  dewelcke 
smiddaeghs  de  Generael  vergasten,  en  men  soude  *sanderendaeghs 
vande  prijs  vande  Beesten  spreken:  Doen  nu  den  avondt  quam, 
moesten  sy  weder  buyten  de  Stadt  varen  met  haer  Prauwen,  dat 
haer  niet  wel  haeghden ;  maer  de  Generael  begeerde  soo  veel  Prau- 
wen met  soo  veel  Volcks  niet  inde  Stad  te  hebben,  en  was  te  voren 
gheleerdt  met  die  van  Bantam.  Nu  ontrent  middernachts  maeckte  sy 


Ii6 

1628.  haer  aenslagh  op  't  Fort,  alsoo  daer  de  Punt  de  Safier  was  tegen  de 
'■  Zee  aen  leggende,  van  Aerde  gemaeckt,  en  quamen  door  de  Palli-  [73.] 
saden  in  met  haer  twee  a  driehondert  overvallen,  maer  wierden 
van  de  Soldaten  daer  Mannelijck  uyt-ghedreven :  smorgens  wasser 
noch  een  in  't  Fort  ghebleven  met  sijn  Pieck  inde  handt,  liep  als  een 
Nota.         dol  Mensch  door  't  Fort,  en  riep  Amock,  en  men  kost  hem  niet  ge- 
van  Despe-  vangen  krijgen,  ende  daer  wierden  wel  dertigh  schoten  Mosketten 
Javanen,  ^^  ^P  g^^^st  al  eer  hy  viel:  ende  syn  Mackers  de  Koe-verkoopers  waren 
met  haar  Prauwen  met  den  dag  het  Hase-pat  op,  doen  haer  Koop- 
manschap misluckt  was,  ende  soodat  het  Fort,  hadder  op  alles  goede 
Wacht  niet  ghelet  gheweest,  in  prijckel  soude  gestaen  hebben. 

In  desen  tijdt  heeft  de  Heer  Generael  ordre  laten  stellen,  datmen 
alle  daghen  met  vliegende  Vaendels  trock  buyten  de  Stadt,  den 
eenen  dagh  de  Vryluyen  ofte  Burgers  van  Batavia,  'sanderendaeghs 
de  Companies-Dienders  ende  het  Scheepsvolck,  daer  alle  Opper- 
Koopluyen  als  Gapiteyns  over  commandeerde,  ende  gingen  soo  ront- 
om  de  Stadt  alle  Bosschagie  afhacken  tot  een  half  mijl  in  't  ronde, 
daer  men  groote  ghenoeghte  in  hadde  te  sien  de  menigvuldigheydt 
van  Meerkatten  dien  daer  waren,  ende  sagen  somtijdts  een  Rhinos- 
ter  in  't  Bos,  oock  Tijgers,  maer  de  Meerkatten  sp ronghen  wel  vijf- 
thien  a  sesthien  treden  van  d'eene  Boom  in  d'  ander,  ende  bleven 
somtijds  aen  haer  Staerten  hangen,  dat  kluchtigh  om  sien  was,  ende 
vingender  veel  en  hacktense  dan  haer  Staerten  af,  en  lietense  weder 
loopen. 

Het  gebeurde  dat  ick  smorgens  vroegh  aen  Landt  in  *t  Fort  quam, 

Ijatis  Deo 

Anno  1628  ende  bracht  de  Generael  Jan  Pietersz.  Coen  nieuws,  datter  een  Kay- 
man  ofte  Kockedil,  te  nacht  uyt  de  Graft  over  de  Wallen  inde  Graft 
vande  Zeeuse-Reduyt  was  komen  loopen :  soo  is  de  Ghenerael  wel 
met  een  vijftigh  Man  gegaen  om  te  sien  oft  men  hem  vanghen  koste, 
ende  soo  wierter  een  Schuytjen  in  de  Gracht  gebracht  met  eenige 
Netten,  maer  de  Netten  waren  datelijck  aen  stucken  daer  hy  maer 
door  heen  schoot :  eyndelijck  wierden  soo  bange  gemaeckt  dat  hy 
tegens  de  menschen  op  't  Landt  quam  loopen,  alwaer  hy  met  Helle- 
baerden  ghesteken,  dat  de  Hellebaerden  daer  krom  op  omboogen 
door  sijn  harde  Huyt  dien  hy  hadde,  schootense  met  Mosketten  daer 
op,  begaf  hem  dan  weder  te  Water:  eyndelijck  weder  op  't  Landt  ko- 
mende, wierden  vande  zijde  in  't  weeck  van  sijn  Buyck  geschoten, 
ende  met  Hellebaerden  ghesteken  dat  hy  bleef  legghen,  was  acht- 
thien  voeten  lanck,  en  smiddaegs  wierder  v^an  gekoockt,  dat  mede  op 
de  Generaels  Tafel  wierde  gebracht,  leeck  na  Kalfs-vleys  en  smaeck- 


Bh.  ii6  en  iig 


117 

te  wat  na  Muskus,  was  goet  om  te  eten :  doen  men  hem  opsneed  had-  1628 
de  niet  anders  inde  Macgh  als  een  gebackcn  Kh'nckert.  Maart. 

Den  2  Augustus  worden  Batavia  belegert  van  Bouweracks  ^)  en 
en  de  Prins  van  Madura^),  maer  Bouweracks  bleef  in  dese  Bclege- 
ringe.  Soo  haest  als  de  Generael  Coen  haer  komste  ghewaer  wierden, 
ordonneerde  hy  datelijck  alle  Vrouwen  nae  de  Schepen  toe,  daerse 
wel  van  versch  Vleys  versien  worden ;  lek  vraeghden  hem  tot  wat 
eynde  hy  alle  de  Vrouwen  aen  Boort  begeerden  te  hebben  ?  Gaf  my 
tot  antwoordt,  om  het  Volck  niet  te  discourageren  als  daer  yemandt 
mochte  geschooten  worden,  ende  de  Vrouwen  haer  mochten  lamen- 
teren: maer  des  Generaels  Vrouw  die  een  Ghenereuse  Vrouw  was, 
wilde  by  haer  Man  leven  ende  sterven ;  de  Javanen  waren  veertigh- 
duysent  Man  sterck. 

[74.]  Den  16  Augustus  wierden  ick  by  een  vriendtgenoodight  Adriaen 
de  Marees,  dewelcke  Opper-Hooft  in  Syam  geweest  waer;  soo  als  ick 
's  nachts  by  hem  vernacht  hadde  tot  een  vriendt  Barent  Pelsers)  ghe- 
naemt  zijnde,  die  namaels  noch  Generael  vanden  Coninck  van  Dene- 
mercken  is  geweest 4),  so  gonck  ick  smorghens  nae  den  Hof  toe  on- 
trent vijftigh  treden  van  't  Huys,  al  waer  ick  een  bondeltjen  Pampiers 
sach  leggen  by  het  Secreet :  ick  raepten  het  op,  dachte  het  waer  goet 
na  Portugael  te  senden  s) :  het  selvighe  op-doende  verschoot  ick  seer, 
alsoo  daer  vijf  groote  Diamanten  in  waren  ;  ick  wasser  mede  verle- 
ghen, ick  gonck  datelijck  by  Adriaen  de  Marees,  vraeghden  hem  ofte 
hy  oock  yets  verlooren  hadde  ?  Hy  seyde  van  neen ;  Ick  sprack  hem 
stijf  aen,  moest  yets  verlooren  hebben,  ende  doen  liet  ickse  hem  sien; 
doen  verschoot  hy  ende  sprack,  dat  hy  gheluckigh  was  dat  ickse  ge- 
vonden hadde,  ende  bedanckte  my,  seyde:  Al  hadde  hy  al  geweten 
dat  yets  van  hem  ghevonden  hadde,  hy  en  haddet  my  niet  hebben 
durven  af-vorderen. 

[75.]       Den  20  dito  hebben  wy  ons  afscheyt  vande  Heer  Generael  Coen 


i)  Tommagon  (toemenggoeng)  Bauraxa,  veldoverste  van  Mataram  (zie  De  Jonge 
Opkomst  V,  127  vv.). 

2)  Kjai  Adipati  Mandoero-redjo  (De  Jonge  V,  140,  142). 

3)  Een  Bataviaasch  vrijburger  (zie  o.  di.Dagh-Register  gehouden  int  Gasteel  Batatia, 
1631 — 1634,  bl.  18,  en  op  vele  andere  plaatsen).  Hij  wordt  in  de  Bataviasche  dag- 
registers  steeds  Barend  Pessaert  genoemd. 

4)  Versta:  gouverneur  van  Deensch-Indië  (Tranquebar).  Blijkens  Dagh-Register 
gehouden  int  Gasteel  Batavia,  1636,  bl.  269,  had  hij  zich  in  1634  aan  boord  van  een 
retourschip  naar  patria  verstopt  en  nam,  in  Europa  aangekomen,  bij  de  Denen  dienst, 
op  wier  schepen  hij  naar  Indië  terug  ging,  waar  hij  den  op  bl.  118  genoemden 
Roeland  Crappe  opvolgde. 

5)  Versta:  het  leende  zich  goed  tot  zeker  privaat  gebruik. 


ii8 

1628  genomen,  en  op  dito  ons  Ancker  gelicht  en  'tzeyl  gegaen  na  de  Kust 
^'  ^°'  van  Cormandel. 

Den  25  dito  passeerde  wy  de  Straed  Sonda,  ende  setten  onse  Coers 
langs  de  Linie,  tot  gekomen  zijnde  op  de  lenghte  van  *t  Eylandt 
Zeylon  en  passeerden  de  Linie,  alwaer  wy  doen  een  West  Noord- 
Weste  Windt  kregen,  en  alle  dagen  met  Storm  en  meest  met  een 
Schoover-zeyl  dreven,  tot  voor  een  plaets  ghenaemt  Wastarie^)  op 
de  Kust  van  Gengelij,  wel  drie  dagen  reysens  beneden  Masulpatan, 
en  alhoewel  wy  de  luwte  van  'tEylandt  van  Zeylon  al  ghehad  hadde, 
dat  ons  sulcken  machtighen  Stroom  soo  omde  Oost  voerden,  dat  wy 
vreesden  heel  in  Bengala  te  drijven:  ende  alhier  voor  Watarie zijnde 
voer  ick  met  de  Boot  na  Landt  toe,  en  komende  voor  een  kleyn  Ra- 
viertjen  daer  wy  in  moesten,  schoot  de  Zee  hart  aen  met  groote  stor- 
tinge,  so  dat  wy  prijckel  liepen  om  eyndelinck  om-geworpen  te  wor- 
den van  een  quade  Zee.  Alhier  esspedierde  ick  een  Patemaer^)  af 
met  een  Brief  na  het  Cantoor  Massulpatan,  alwaer  ons  Cantoor  is 
met  de  Lorge  ^),  daer  by  haer  verwittigende  onse  Arivement  aldaer 
op  de  Kust,  ende  verwachten  antwoordt.  Den  10  September  kreegh 
ick  antwoordt  op  mijn  Brief,  die  ses  daghen  met  de  Bode  wech  ge- 
weest was,  dewelcke  melde  dat  wy  soude  sien  met  de  Land-windt 
by  de  Kust  op  te  laveren,  om  op  't  spoedichts  te  Masulpatan  te  ghe- 
raecken.  Wy  lichten  datelijck  ons  Ancker  ende  arriveerden  den  22 
September  op  de  Reede  voor  Masulpatan,  alwaer  wy  vonden  het 
Schip  Schiedam,  't  welck  uyt  Patria  quam,  daer  Schipper  op  was 
Cornelis  Fransz.  van  Hoorn,  ende  het  Schip  Christiaens-Haven  van 
den  Coninck  van  Denemercken,  daer  de  Generael  Krape  4)  selver 
by  was. 

Den  23  dito  begosten  wy  onse  Cargasoen  te  lossen  endebrochten 
alles  aen  Landt,  ende  alles  ghelost  zijnde,  wierter  gheresolveert  om 
naer  de  Kuste  van  Ourissia  5)  te  gaen,  om  een  Schip  Rijs  te  verhan- 
delen :  ende  alsoo  de  Weste-Mouson  verloopen  was,  soude  sien  ofte 
met  de  Land-winden  by  de  Wal  kosten  opkomen. 

Alsoo  ick  van  Masulpatan  nae  Suerdorp  6)  ginck,  sach  ick  vier 


i)    Watare   op   ongeveer   twee    derde   van   den   afstand  tusschen  Masulipatnam  en 
Visiagapatnam.  —  „Beneden"  beteekent  hier  „voorbij" ;  in  dit  geval :  benoorden. 

2)  Bode  (letterlijk :  tijdingbrenger).  —  Zie  Linschoten's  Itinerario  ed.  Kern  I,  172 ;  II,  85. 

3)  Loge. 

4)  Roeland  Crappe  (komt  ook  voor  in  Dagk-Register  gehouden  int  Gasteel  Batavia 
1624 — 1629,  bl.  360,  en  in    het  volgende  deel  op  vele  andere  plaatsen). 

5)  Orissa. 

6)  Sury  Dorp  op  onze  oude  kaarten;  vlak  benoorden  Masulipatnam. 


119 

Sientive  oft  Heydenen  een  Baer  op  haer  schouderen  dragen,  gedeckt  i6a8 
met  een  cierlijck  Verwulft,  onder  welcke  een  Man  sat  als  of  hy  leef- '  ^^  '  *^' 
de,  doch  als  icker  dicht  by  quam  verschrikte  ick  siende  dat  het  een 
Lijck  was,  te  meer  alsoo  veel  Speellieden  al  danssende  voor  ende 
achter  gingen,  vraeghden  met  verwonderinge  wat  dit  bedieden  wou, 
dat  al  dese  Speellieden  met  dit  Lijck  soo  vrolijck  gingen?  gaven  mijn 
tot  antwoordt  datse  met  vreughden  inde  Wereldt  ghekomen  waren, 
en  met  vreughden  weder  scheyden  mosten. 

Den  28  September  hebben  wy  Ancker  gelicht,  ende  onse  afscheydt 
ghenomen  van  Maerten  van  Rossen  van  Enckhuysen,  ende  Barent 
Pietersz.  van  Hoorn,  die  daer  Opper-Hoofden  waren. 

Den  4  October  arriveerde  ick  met  het  Schip  weder  voor  Watarie 
ende  vernamen  aldaer  na  Rijs:  maer  verstonden  dat  vier  daghen  rey- 
sens  daer  van  daen,  Rijs  genoegh  was  te  Vissaga  Patan  ^)  ofte  te 
Schickakel^),  ende  alsoo  't  inde  Mouson  was  voor  't  Schip  op  te  lave- 
ren, soo  resolveerde  ick  overlandt  te  reysen  naer  de  plaets  toe,  ende 
laten  het  Schip  volgen :  so  huerde  ick  datelijck  vijf-en-twintigh  Sol- 
daten ende  een  Pallakin,  die  my  dragen  soude  tot  Visagapatan  toe, 
[76.]  ende  nam  noch  thien  a  twaelf  Maets  met  Assistentie  tot  Companie  uyt 
het  Schip  met  Geweer,  also  daer  anders  door  de  Struyckroovers  (die 
in  't  Geberghte  houden)  quaet  reysen  is :  ende  ghy  moet  u  eygen  Vic- 
tualie selver  over  al  mede-voeren,  want  de  Gentiven  niet  voor  u 
koocken  willen,  noch  en  willen  niet  met  een  Christen  drincken.  Te- 
gens  den  avondt  arriveerde  ick  op  een  plaets  daer  twee  a  drie  Huy- 
sen  stonden,  ende  stelden  hier  onse  Tenten  en  behulpen  ons  soo  wy 
konden. 

Den  5  dito  vertrocken  wy  met  den  dagh,  smiddaegs  stelden  wy 
onse  Tentjes  weder  in  openbaer  companie  by  een  versch-Watertjen, 
alwaer  de  Koek  met  sijn  Koockeragie  te  Vyer  gonck  om  Middagh- 
mael  te  houden.  Na  dat  wy  wat  ghepauseert  hadden  ende  Middagh- 
mael  ghehouden  zijn  weder  verreyst,  ende  quamen  teghens  den 
avondt  te  Bimmele-Patans).  De  Governeur  van  mijn  komste  ver- 
wittight  zijnde,  sondt  ontrent  een  kleyn  half  uyr  gaens  een  Paerdt 
met  een  Pallakin,  om  mijn  Drager  te  ververschen  ofte  op  't  Paerdt 
[77.]  te  gaen  sitten,  't  welck  haer  manier  van  doen  is  alsser  Vreemdelingen 

komen  die  van  aensien  zijn,  gelijck  onse  Companie  daer  is :  ende  De  wo^onin- 
brochten  ons  onder  een  groot  gedeckt  Huys,  de  zijden  open,  dat  mid-  f^J^^^^^^* 


i)    Visiagapatnam. 

a)    Benoorden  Bimilipatnam  (hetzelfde  als  Chicacol  op  blz.  122  hierachter). 

3)    Bimilipatnam. 


I20 

i628  den  in  het  Stedeken  stond,  en  zijn  even  alleens  als  de  Hallen  die  in 
Oct.  5.  Vranckrijck  midden  inde  Dorpen  staen ;  dan  heeft  men  vande  ge- 
schilderde Linnen-kleeden  diemen  gebruyckt  in  plaets  van  Tapisse- 
rije,  ende  schieten  soo  plaetsen  af  als  Kamers,  want  't  is  hier  heet  en 
men  hoeft  sich  hier  van  koude  niet  te  klaghen.  Tegens  den  avondt 
liet  my  de  Governeur  't  Avondmael  brengen,  't  welck  was  een  groote 
Lampet-schotel  van  Parsselijn,  daer  vier  ghebraden  Hoenderen  in 
lagen,  ende  met  schoone  Witte-Rijs  die  wel  droogh  ghekoockt  was 
en  bedeckt,  dat  in  dese  Landen  in  plaets  van  Broodt  dient,  ende  daer 
staecken  eenighe  stucken  van  Pijp-Kaneel  boven  op  met  Folie,  en 
daerbrachtense  my  by  een  Parsseleyn  Compjen  met  Room,  ende 
van  haer  Vyghen-bladeren  dat  waren  de  Tailleurs  ^).  Doen  quam 
de  Governeur  met  sijn  Dans-Hoeren  my  verwellekomen,  ende 
liet  de  Hoeren  daer  Danssen,  ende  haer  Man-volck  zijn  Speel- 
luyden,  want  hier  de  manier  is  al  wat  vande  Hoeren  komt,  zijn 
't  Jongens  soo  moetense  Speelluyden  worden,  zijn  't  Meysjens 
soo  moeten  't  Hoeren  worden,  en  die  komen  daer  op  alle  Feesten 
by  de  Grooten  op  Gast-malen,  gelijck  in  ons  Nederland  de  def- 
tighste  Vrouwen  doen.  Naer  dat  alle  dese  vreughd  gedaen  was, 
vraeghde  my  de  Governeur  door  mijn  Tolck  wat  wy  quamen  soeken  ? 
gaf  hem  tot  antwoordt  datter  een  Schip  volghde  langhs  de  Kuste, 
dat  wy  dat  garen  vol  Rijs  hadden,  wilde  hy  ons  daer  aen  helpen  wy 
souden  niet  verder  zeylen?  Gaf  my  tot  antwoordt  dat  de  Rijs  altemael 
al  verkocht  was  die  by  het  Stedeken  was,  en  't  Vaertuygh  datter  lach 
soudense  innemen,  ende  dat  hem  leet  was  dat  wy  niet  eerder  gheko- 
men  waren,  en  ons  nu  voor  die  tijdt  niet  kost  helpen :  Soo  hebbe  ick 
hem  presenten  laten  geven,  eenighe  sacken  Folie  ende  Kranssen^), 
Nagelen,  met  Sandelhout,  dat  wy  mede-voeren  om  aen  de  Gover- 
neurs  presenten  te  doen,  en  vereerden  ons  weder  met  sijne  Catoene 
Plattieltgens  3).  Dese  Governeurs  zijn  Machometanen  Mooren,  ver- 
pachten dese  plaetsen  4)  vanden  Coninck  van  Collekondas). 

Den  6  dito  smorghens  vroegh  zijn  wy  wederom  vertrocken,  ende 
op  de  middagh  weder  als  voren  in  't  openbaer  Veldt  onse  Tenten  ne- 
der-gheslagen  ende  Middaghmael  ghehouden,  en  het  heete  vande 
Son  laten  overgaen  ende  weder  wech-ghespoed,  ende  omtrent  een 


i)  Teljoren  (borden). 

2)  Notemuskaat. 

3)  Kleedjes  (hetzelfde  wat  verderop  „betieltjes''  genoemd  wordt). 

4)  Versta:  hebben  deze  plaatsen  in  pacht. 

5)  Golconda  (hetzelfde  als  Coconda  op  bl.  124). 


121 

uyre  getrocken  zijnde  ontmoeten  ons  eenige  Gogelaers,  die  my  door  1628 
mijn  Toick  lieten  vraghen  ofte  sy  voor  my  Speelen  mochte  en  soo 
lange  wilde  vertoeven  ?  lek  sprack  tegens  mijn  Tolck  van  ja,  en  soo 
hebben  wy  stil  gehouden.  Sy  hadden  twee  Ezels  daer  hooghe  ende 
lage  Korven  aenhingen,  soo  heeft  hy  eerst  de  twee  groote  Korven 
van  desselfs  afgenomen,  en  heeft  daer  twee  groote  Slangen  uyt  laten 
komen  die  wel  achtien  voet  lanck  waren,  en  wel  een  ellen  en  een  half 
dick,  ende  sy  speelden  op  Scharmeyen,  en  daer  ginck  eenstaenaen 
de  zijde  vande  Slanghe  en  hiel  sijn  duym  voor  de  beek  vande  Slan- 
ghe,  ende  sijn  duym  uytreckende  soo  rcckten  hem  de  Slange  oock 
uyt,  ende  duwden  hy  sijn  duym  naer  de  Slange,  so  schoot  hem  de 
Slange  in  bochten  gelijck  een  Cabel.  Doen  dit  met  de  groote  Slanghe 
langh  genoegh  gheduert  hadde,  soo  haelde  hy  de  kleyne  Korven  voor 
den  dagh  en  heeftse  gheopent,  ende  daer  begonnen  sy  weder  met  de 
Scharmeyen  te  speelen,  ende  een  Fluytjen  daer  onder;  doen  quamen 
[78.]  daer  uyt  elcken  Korf  een  kleyne  Slanghe  uytkijcken,  dewelcke  plat 
van  hooft  waren,  aen  elcken  zijde  twee  ooghen,  ende  dansten  op  en 
neer  na  het  geluyd  vande  Speellieden.  lek  verschooter  in,  en  ick  sey- 
de  teghens  mijn  Tolck  dat  sy  souden  het  goed  wech-packen,  want  't 
was  Duyvelarij.  Doense  dit  wech-ghepackt  hadde  quamender  een 
deel  Witte-Rotten,  daerse  mede  wilde  meer  mee  gogelen;  ick  gaf 
haer  een  Vereeringe  ende  vervorderde  mijn  wegh,  en  ick  was  ver- 
vaert,  want  ick  sach  't  voor  geen  goet  spel  aen.  Tegens  den  avondt 
arriveerde  ick  te  Visagapatan,  alwaer  de  Governeur  als  voren  mede 
een  Palakin  te  gemoet  sond  met  een  varsch  Paerdt,  en  met  een  deel 
lange  Schuyf-Trompetten  tot  inhalinge,  ende  liet  my  in  *t  Fort  bren- 
ghen; ende  alsoo  hier  een  vierkant  bemuert  Fort  was  voor  een  aen- 
loop  vande  Dieven  die  in  't  Gheberghte  zijn,  stelden  wy  ons  neder  tot 
de  komste  van  ons  Schip.  Hier  lach  een  Portugees  Fergat  dat  van 
Peguw  quam  met  Tin  geladen,  en  dorst  niet  uytsetten,  door  dien  hy 
maer  gehoort  hadde  datter  een  Hollandts  Schip  op  de  Reede  was. 

Den  9  dito  arriveerden  ons  Schip  voor  Vizagapatan,  ende  quam 
alhier  te  Reede. 

Den  10  dito  saghen  wy  hier  een  Jentiefse  Vrouw  van  ontrent  ach- 
tien Jaren  oudt,  die  haer  gereed  maeckten  om  'sanderendaeghs  (vry- 
moedigh  wesende)  haer  gaen  te  verbranden,  alsoo  sy  een  teecken 
gekregen  hadde  dat  haer  Man  thien  mijl  van  daer  overleden  was;  jsjota 
wy  hadden  haer  geerne  'tselvighe  ontraden,  maer  sy  stondt  en  lachte  ^5^^  Histo- 
met  ons,  segghende :  Most  hem  in  d'ander  Wereldt  volgen  om  hem 
daermede  te  dienen,  ofte  souden  anders  vande  andere  Vrunden  ver- 


122 

1028  acht  werden  en  geen  ander  Man  mogen  trouwen.  Wy  beloofde  haer 
■  in  gevallen  sy  van  't  voornemen  wilde  afstaen,  soude  haer  in  een  an- 
der Landt  brenghen  en  gevender  weder  een  Man ;  sy  wilder  niet  na 
luisteren.  De  Governeur  hiel  't  wel  twee  daghen  teghens,  dathy  die 
Wetten  niet  begeerden  langer  gedaen  te  hebben,  maer  kreegh  een 
vereeringhe  waermede  hy  het  toeliet;  hy  seyde  my,  wilden  sy  voor 
den  Duyvel  varen  sy  mochten.  Doen  gingen  de  Vrienden  ende 
maeckten  een  groote  Kuyl  van  twintigh  voet  in  't  vierkant,  ende 
dede  die  vol  Hout  en  Swavel,  dat  het  barnde  gelijck  een  gloeyende 
Oven,  en  sy  liep  langhs  de  straten,  ende  de  Jongens  gogelde  voor 
haer  en  de  Speelluyden,  ende  sy  sprackanders  nietalsRame,  Rame^). 
Den  12  dito  doen  sy  haer  nu  gaen  soude  verbranden,  soo  liepse 
eerst  na  een  kleyn  Watertjen  toe,  dat  omtrent  een  vijf-hondert  treden 
vande  Brand-Kuyl  stond,  alwaer  sy  haer  Vrienden  elck  hooft  voor 
hooft  haer  Juweelen  schonck,  haer  beste  Kleedinge  afdeden,  en  nam 
een  Geel-Safïeraend  Linne-Kleed  om  't  Lijf,  ende  doen  met  Pijpen, 
Nota.      Trommelen,  Scharmeyen  nae't  Vyer  gheloopen,  daer  sy  met  vreughd 
vande  Kuyl  i^-sprongh,  en  daer  waren  Gordinghen  2)  om  de  Kuyl  behalven  3)  het 
daerse  in-    Q^t  daer  toe  sy  insprongh.  Soo  haest  sy  daer  in  wassmeeten  sy  met 

sprong.  ^10 

Oly-potten,  Hout,  dat  met  sulcken  ghedruys  datmen  gheen  Lamen- 
tatie hooren  konde,  ende  de  Gordens  daer  boven  op.  Een  weynigh 
daer  nae  ginck  ick  inde  Kuyl,  daerse  met  de  aers  om  hoogh  lagh 
ende  't  hooft  omleegh,  ende  de  Vlammen  branden  noch  rontom  haer 
Lijf,  ende  was  al  heel  Pick-swardt  verbrandt. 

Den  14  dito  wast  alsulcken  Storm,  dat  wy  vreesden  dat  het  Schip 
teghens  de  Wal  soude  komen  aen-drijven,  maer  de  Boot  quam  vol 
Waters  teghens  de  Wal  drijven,  die  ick  op  Landt  liet  halen :  ende 
soo  haest  dit  Tempeest  over  was,  ginck  ick  ende  sonden  een  Mossel  4)  [79. 
aen  Boort  om  de  Timmerman  te  halen,  om  de  Boot  weder  te  her- 
maecken. 

Den  eersten  November  huerden  ick  weder  een  Pallakin  om  my  nae 
Chicacol  te  draghen,  alwaer  ick  den  3  dito  arriveerden  ende  liet  het 
Schip  volgen :  alhier  quam  my  de  Governeur  ('t  welck  een  Moor  was) 
verwellekomen,  ende  verexcuseerde  hem  dat  hy  my  geen  Pallakin 
vooruytghesonden  hadde  met  een  Paerdt,  om  my  te  verwellekomen, 

i)    Eene  aanroeping  van  God,  den  Hindoes  in  den  mond  bestorven. 

2)  Takkebossen. 

3)  Bezijden,  naast. 

4)  Het  inlandsche  vaartuig  beschreven  op  bl.  130.  —  y^Mussoola,  Mussoolah  Boat^ 
the  surf  boat  on  the  Coromandel  Coast,  formed  of  p>anks  sewn  together.  The  origin 
of  the  word  is  very  obscure"  (Hohson-Jobson). 


Bh.  12^  en  1^4 


.  ^     ~^^~  "-  V  . 


123 

en  vraeghden  my  wat  ick  hier  quam  soecken,  alsoo  hy  niet  gesien  1628 
hadde  dat  op  dese  plaets  eenige  Hollanders  oyt  geweest  waren  ?  Ick  *  °^"  ^' 
gaf  hem  tot  antwoordt  datter  een  Schip  volghden  langhs  de  Kuste 
dat  ick  vol  Rijs  begeerden ;  gaf  my  tot  antwoordt,  al  wilde  icker  drie 
vol  hebben  't  wasser  wel  te  bekomen,  als  wy  maer  geaccordeert  wa- 
ren met  den  Tol  het  soude  aen  gheen  Rijs  manckeeren,  ende  daer 
stondt  noch  veel  Rijs  op  't  Veldt.  Eyndclijck  zijn  wy  met  den  ander 
verdragen  over  den  Tol,  ende  den  10  dito  arriveerden  ons  Schip  al- 
[80]  daer  aende  Zeekant,  want  dese  plaets  leyt  twee  mijl  vande  Zee,  was 
een  groote  Vleck  daer  wel  vier-duysent  Huysen  stonden,  ende  inde 
midden  was  een  groot  Fort  van  Blauwe-steen  met  schietgaten,  dan 
geen  Geschut  daer  op  en  was,  ende  met  droge  Grachten  en  dubbelde 
Mueren,  en  hier  haelde  wy  dagelijcks  ons  Cargasoen  aen  Landt. 

Den  25  dito  arriveerden  alhier  savondtsbuyten  dit  Vleck  tsestigh- 
duysent  Paerden-Ruy  ters,  waer  over  ick  niet  wel  genoeghden  op  mijn 
Tolck,  sprack  teghens  hem  waerom  hy  my  niet  waerschude?  gafmy 
tot  antwoordt  datter  geen  perijckel  was  van  een  penninck  bescha- 
dicht  te  worden ;  soo  ben  ick  'sanderendaeghs  by  de  Overste  van  het 
Leger  ontboden,  een  halve  uyre  rijdens  buiten  het  Vleck,  alwaerick 
neffens  de  Governeur  te  Paerd  heen  gereden  ben,  en  by  hem  komen- 
de liet  een  halve  Katijf  ^)  leggen,  daer  ick  most  op  gaen  sitten,  ende 
vraeghden  my  wat  wy  daer  quamen  soeken?  gaf  hem  tot  antwoordt 
van  Rijs:  vraeghden  my  hoe  veel  Per-cento  dat  ick  de  Governeur 
moeste  geven?  Ick  noemde  hem  hoe  veel;  seyde  't  was  wel  ende  liet 
mij  Noenmaal  doen,  en  brachten  weder  een  groote  Schotel  met  ge- 
braden Hoenders,  daer  ghesmolten  Boter  over  gegoten  was,  ende  vol 
witte  gekoockte  Rijs,  want  dit  is  gemeenlijck  daerse  een  Vreemde- 
lingh  mede  Festeeren,  en  dit  noemense  Bringe-bagh-hooree.  2)  Doen 
ick  wel  gegeten  hadde,  soo  liet  mijn  Dienaers  my  een  Schaeltjen  met 
Wijn-Tints)  uyt  mijn  Voeder-Kelder  schencken,  'twelck  hy  sach  dese  rede- 
Root  te  wesen :  doen  vraeghde  hy  my  wat  voor  Dranck  het  was,  want  geen  wijn 
hy  wildet  mede  proeven?  geproeft  hebbende  vraegde  my  wat  het  ^^"^ *^?  ^^^ 
was,  ende  waer  't  af  gemaeckt  wierden?  Also  daer  schoone  Druyven  de  [in]  dit 
op  die  Kust  wassen,  so  wees  ick  hem  dat  het  van  sulcke  Druyven  ge-  maecken. 


i)  Door  volksetymologie  gevormd  van  al-hatif  (Port.  alcatifa)^  karpet.  Meer  hier- 
over in  Linschoten's  Itinerario  ed.  Kern  I,  33,  112.  Het  woord  is  nog  gebruikelijk  in 
Nederlandseh-Indië. 

2)  BrindJ,  of  birindj,  is  het  Perzische  woord  voor  rijst;  Perzisch  was  in  Indië  zeer 
gebruikelijk.  De  rest  is  volgens  Prof.  Kern,  dien  ik  raadpleegde,  onverklaarbaar. 

3)  Vino  tinto  (letterlijk :  gekleurde  wijn),  roode  wijn. 

4)  Hier  schijnt  het  woord  kust  uitgevallen. 


124 

i628  maeckt  wierden ;  Hy  vraeghden  my  oftmen  van  die  Druyven  wel 
*^^'  ^^*  sulcke  Dranck  maecken  konde?  lek  sprak  van  neen  dat  het  hier  al  te 
heet  was,  datmen  dese  Druyven  niet  koste  ghebruycken  als  om  te 
eten;  doen  versocht  hy  een  Vies  van  dese  Wijn:  ick  vereerder  hem 
twee  met  een  half-dozijn  Lampet-schotels  van  Parsseleyn,  meteeni- 
ghe  Soeckelen^)  Folie,  Kranssen,  Naghelen,  met  Sandelen-Hout; 
hy  dede  my  ende  aen  mijn  Volck  weder  presenten  van  fijne  Betiel- 
tjes,  Catoen,  Lijnwaet,  ende  hy  reysden  'sanderdaeghs  wech  met 
alle  de  Ruyters  na  Krapaer  2)  aen  de  Rivier  Ganges  om  te  verhoe- 
den dat  den  grooten  Magol  niet  over  de  Rivier  Ganges  uyt  Bengales 
overkomen  soude,  en  dese  Ruyterij  trock  een  geheele  dagh. 

Den  2  December  ontbood  dese  overste  my  by  hem  te  komen, 
te  Craper  aen  de  Rivier  Ganges,  daer  ick  heen  trock  en  was 
twee  nachten  onder-weegh,  ende  begeerde  noch  een  a  twee  vlessen 
Wijn-Tint  soo  ickse  hadden :  Soo  liet  ick  een  kleyn  Vaetjen  vullen 
aen  Boort  van  een  paer  stoop,  en  brachtse  hem,  dewelcke  soo  welle- 
kom  was,  ofte  ick  hem  vereert  hadde  dat  duysentmael  soo  veel  waerd 
hadde  geweest ;  ende  verhaelden  my  veel  Fabelen  van  dese  Rivier 
Ganges,  en  namen  de  Portugesen  die  over  de  Ganges  quamen  uyt 
Bengales  3),  ende  dewelcke  my  oock  verhaelde  dat  dese  Rivier  liep 
na  het  Aerdsche-Paradijs  4),  daer  Adam  en  Eva  in  gheweest  waren, 
maer  ick  nam  dat  met  discretie  aen.  Naer  dat  ick  daer  drie  a  vier 
dagen  gheweest  was  nam  ick  mijn  afscheydt  van  hem :  maer  ick 
verhaelden  hem  eerst,  dat  my  verwonderde  dat  hy  daer  sulcken 
Wacht  hiel  voor  den  Grooten-Magol,  nademael  dat  den  Coninck 
van  Coconda  ende  den  Grooten-Magol  van  een  Religie  waren  ende 
Vrienden,  ende  dat  den  Coninck  van  Coconda  alle  Jaren  betaelden 
des^AVyse  vicr-hondert-duysentPagode  5)aen  dcnMagol  tot  Contrebutie.  Doen  fsi.] 
antwoorde  antwoorde  hy  my  datmen  in  tijd  van  Vrede  best  moeste  toesien, 

van  dcsc 

Overste,  want  de  Groote-Magol  soude  liever  begeeren  't  heel  Coninckrijck, 
dan  de  vier-hondert-duysent  Pagode,  daerom  moesten  sy  op  haer 
hoede  zijn :  ende  d'Overste  was  een  Gentijf,  dat  is  te  seggen  een 
Heyden,  daer  ick  in  verwondert  was,  nademael  de  Coninck  van 


1)  „I  sockel  fouly  is  28  catty  Banda  of  154  pond"  [Munts  Waardije  van.  Indien^ 
Middelburg  1691). 

2)  Carreparre  op  onze  oude  kaarten  aan  den  mond  eener  kleine  rivier,  welke  de  Vries 
hier  geheel  ten  onrechte  met  de  Ganges  vereenzelvigt,  die  hij  ook  onmogelijk  in  twee 
dagreizen  van  Chicacol  had  kunnen  bereiken. 

3)  Namen  moet  hier  beteekenen:  namen  gevangen. 

4)  Vgl,  Linschoten's  Itinerano  ed.  Kern  I,  63. 

5)  „I  Pagood  is  120  stuyvers"  (Mtmts  Waardije  als  voren). 


125 

Coconda  een  Machemetaen  is,  ende  ick  scheyden  alsdoen  van  hem   i6a8 
en  vertrock. 

Den  8  dito  arriveerden  ick  weder  te  Schicacol  by  mijn  Volck,  al- 
soo  de  Rijs  dagelijcks  gecultiveert  wierde  cnde  uyt  de  Bolster  ghe- 
daen,  soo  hebben  vvy  beginnen  ons  Schip  te  laden  en  dagelijcks  ons 
gereed  maeckende. 

Den  5  Januarij  nadat  wy  alles  onse  Affaires  hier  gedaen  hadden 
ende  alles  geanbarkeert,  soo  hebben  wy  Ancker  gelicht  en  't  zeyl 
gegaen. 

Den  8  dito  arriveerden  ick  weder  voor  Vizagapatan,  daer  ick  te 
voren  de  Gentiefse  Vrouwe  hadden  sien  in  't  Vyer  springen,  alwaer 
een  hooghe  Bergh  was  daer  my  van  verhaelt  wierde,  en  dat  daer  een 
grooten  Heydense  Afgodt  op  was,  daer  de  Heydenen  wel  drie  a  vier- 
hondert  mijlen  quamen  reysen  in  Pelgrimagie  :  soo  hebbe  ick  nieus- 
gierigh  geweest  om  deselvige  te  gaen  besien,  maer  was  heel  moeye- 
lijck  om  by  te  komen,  niet-te-min  ick  trooste  my  de  moyelijckheyd 
ende  begon  den  Bergh  op  te  klimmen,  dat  een  kleyn  smal  Padjen 
was,  gonck  'slanghsgewijs  op  en  soo  krom  was  ende  soo  nau,  datter 
geen  twee  Menschen  bezijden  malkander  en  konden  gaen,  ende  als 
yemandt  u  ontmoeten  moesten  voorover  huycken  dat  hy  achter  u 
om  tradt,  ende  was  heel  steyl  den  Bergh,  en  dat  het  pad  niet  krom 
omgeloopen  hadde  waer  niet  mogelijck  gheweest  daer  op  te  komen, 
en  was  wel  een  uyr  en  een  half  klimmens  eer  datmen  op  de  Bergh 
kost  komen.  Doen  ick  daer  boven  op  quam  vond  ick  een  heel  Dorp, 
ende  de  Bergh  was  soo  vlack  als  de  Weyd-Landen  hier  in  Hollandt 
legghen  ;  daer  was  een  versch  Water  boven  op  van  duysent  treden 
in  't  ronde,  en  was  vol  Vis,  ende  daer  wies  oock  op  dese  Bergh  alder- 
hande  Vruchten  van  Indiaense  Vruchten :  ende  daer  den  Afgodt  te  Nota. 
sien  was,  quamje  eerst  in  een  Pleyn  van  ontrent  driemael  soo  groot 
als  de  Beurs  van  Amsterdam  is,op  sulcken  manier  rondom  met  Blauwe 
Narduynen-Pijleeren,ende  inde  midden  stondt  een  kleyn  smal  Capel- 
tje  van  omtrent  veertigh  treden  lanck,  en  was  boven  thien  treden  niet 
breedt,  ende  sonder  Vensters,  dan  langhe  smalle  Gaten  dat  een 
weynigh  licht  gaf,  ende  daer  in  komende  alsoo  ick  voor  ginck, 
sach  datter  menighte  van  Lampen  ende  Was-keerssen  branden 
en  liep  daer  na  toe,  ende  in  't  gaen  komter  neffens  de  Gaten  een 
dinck  vlieghen  soo  groot  als  een  Hoen,  ende  sloegh  my  met  sijn 
Vlerck  op  mijn  Wangh  dat  het  my  wel  drie  dagen  smarte,  en  een  van 
mijn  assistenten  die  achter  my  ginck  kreeg  mede  een  slagh  aen  sijn 
Wange,  en  riep  S^"  Koopman  laet  ons  de  deur  weder  uyt-keeren  de 


126 

i629  Duy vel  is  hier :  lek  sprack  de  Duy vel  heeft  geen  macht  over  ons  en- 
■  *  de  wy  zijn  acht  a  thien  Persoonen,  want  wy  moesten  aen  't  eynde 
by  de  Heydense  Afgodt  gaen,  en  daer  by  komende  sagen  dat  het 
een  vierkant  groot  Wit-Zatijnen  Kussen  was,  daer  aen  d'eene  zijde 
op  Geborduert  stondt  van  Goud  een  Son,  ende  aen  d'ander  zijde  een 
Nota,  Halve-Maen,  ende  boven  op  't  Kussen  stont  een  Duy  vel  vol  Hoorens 
gestalte  en^^P  ^'^^^  K^p,  ende  dit  was  het  grootste  Mirakel  datter  te  sien  was, 
Fatsoen,  (j^er  de  Luyden  soo  verde  quamen  om  reysen.  lek  vraeghden  myn 
Tolck  doen  wyder  weder  uyt  liepen  wat  dat  mochte  zijn,  dat  my  de 
slagh  gegeven  hadde  also  mijn  Wange  smarte?  gaf  my  tot  antwoord 
dat  het  Vlaremuysen  waren  die  hier  te  Lande  soo  vol  vallen,  en  houden 
veel  in  deseCapel;  lek  gaf  hem  tot  antwoordt  dattetleelijcke  dingen  [82. 
waren,  en  't  mochte  wel  de  Afgodt  zij  n  vande  Duy  vels.  Doen  ick  weder 
in  het  Dorp  quam,  vraeghde  ick  na  een  Paerd  om  de  Bergh  af  te  rij- 
den, overmits  ick  sach  dat  aen  d'ander  zijde  een  wegh  liep  die  vlack 
af-gonck,  en  alsoo  icker  op  versuft  was  die  wegh  weder  af  te  loopen 
die  ick  op-ghekomen  was,  want  doen  icker  opquam  was  ick  soo 
loof  i)  dat  ick  pas  staen  konde  ?  maer  gaven  my  tot  antwoordt,  ick  en 
soude  die  wegh  in  een  dagh  niet  konnen  berijden  daer  ick  van  daen 
quam,  ende  konde  hem  weder  in  een  uyr  en  een  half  afloopen,  en 
soude  my  soo  swaer  niet  vallen  als  het  oploopen ;  dese  Bergh  hadde 
de  ronte  naer  ick  koste  sien  vande  Beemster,  en  moeste  doen  my  ge- 
troosten het  selve  pad  weder  af  te  loopen,  ende  omlaegh  komende 
was  ick  heel  loof,  daer  ick  wat  gonck  rusten  by  't  Afval,  alsoo  het 
Water  dat  ick  gesien  hadde  op  de  Bergh  maeckte  een  gheheel  Afval, 
dat  het  geheele  Jaer  afliep  ghelijck  aen  de  Caep  Bone-Esperanse : 
ende  op  de  Strand  leggen  wy  maer  met  onse  Boots  daer  voor,  als  wy 
halen  Water  ofte  yet  anders. 

Den  9  dito  heb  ick  mijn  resterende  Cargasoen  aen  Landt  ghe- 

j^  bracht,  ende  een  Assistent  daer  by  ghelaten,  ende  die  deselvighe 

de  goede     soude  verhandelen  tot  dienst  vande  Companie,  ende  nam  mijn  af- 

dese°Kust°e^  scheydt  vande  Kust  van  Eridia^),  en  is  een  Kust  vol  Lijf-tocht,  ende 

kocht  hier  tsestigh  Hoenderen  voor  een  Riael  van  Achten,  ende  een 

Schaep  voor  drie  Fanem  3),  dat  is  de  waerdy  van  drie  Schellingen ; 

maer  het  sijn  al  Heydenendie  dese  Kust  bewoonen,  en  staen  onder 

den  Coninck  van  Coconda,  soo  datse  al  Machometse  Governeurs 

hebben. 


1)  Moede. 

2)  Bedoeld  is  de  kust  van  Orissa. 

3)  „I  Pagood  is  12  Fanums"  [Munts  Waardije  als  voren). 


127 

Den  12  dito  arriveerde  ick  voor  Masulpatan,  alwaerick  uyt  onse  1629 
Logic  cenige  fijne  Catocnpackcn  in  nam,  en  zeylden  doen  daer  mede 
voort  na  Palicate  toe,  daer  ons  Fort  leyt,  Geklria  ghenaemt,  alwaer 
ick  eenige  packen  met  gheschilderde  Catoen-klceden  in-nam  :  Dese 
Kust  van  Cormandel  is  een  seer  fraye  Kust,  en  al  meest  Sant-duy- 
nen,  ende  een  klare  Kust  om  te  anckeren,  en  de  Goederen  die  op 
dese  vallen  zijn  rijckelijck,  Diamanten,  fijne  Catoen,  en  Lijnwaten 
van  alle  soorten  gheschildert,  ende  daer  valt  oock  goede  quantiteyt 
van  Indigo  en  Salpeter.  Na  dat  ick  alles  met  de  Governeur  verricht 
haddc,  hebbe  ick  mijn  afscheydt  van  hem  genomen  ende  ben  ver- 
trocken. 

Den  18  dito  Ancker  ghelicht  en  't  zeyl  ghegaen  na  Batavia,  daer 
ons  den  Almogende  wil  conduyseeren. 

Den  25  Februarij  quamen  inde  Straed  Sonda,  ende  kregen  Crake- 
touw  in  't  gesicht,  en  'sanderendaeghs  komende  voor  Tanger  ^),  en- 
de alsoo  't  stilletjens  was  en  het  Schip  ongemaniert,  raeckten  op  de 
vlackte  van  Tangier  door  de  Stroom,  en  waren  genootsaeckt  een 
Ancker  uyt  te  brengen,  ende  wonden  't  soo  wederom  af,  en  arriveer- 
den den  lesten  dito  voor  Batavia,  alwaer  ick  naer  Landt  ginck  ende 
wierde  vande  Governeur  Coen  verwellekomt,  ende  de  Rijs  wierde 
datelij ck  gelost  alsoo  hy  wel  te  passé  quam,  ende  het  Schip  na 't  On- 
rust datelijck  versien  en  klaer-gemaeckt,  om  weder  naer  de  Kust 
te  gaen. 

Den  1 5  April  also  wy  van  alles  wederom  op  nieuws  klaer-gemaeckt 
hadden,  soo  hebben  weder  Cargasoen  inghenomen  ende  den  16  dito 
Ancker  ghelicht,  om  weder  naer  de  Kuste  van  Cormandel  te  zeylen. 

Den  1 8  dito  liepen  wy  aen  een  Eyland  genaemt  Sebesche  ^),  dicht 
by  Cracktouw,  en  alsoo  wy  bevonden  te  licht  geballast  te  wesen, 
lagen  daer  twee  dagen  dat  wy  noch  thien  Booten  vol  Steen  haelden 
L83]  van  't  Eylandt,  ende  't  is  een  heel  onghesonde  plaets,  want  wy  ver- 
looren  daer  twee  Man.  Hier  3)  hadden  de  Engelse  eertijdts  een  Houte- 
Fortjen  op  gemaeckt,  en  haddender  wel  tsestigh  a  tseventigh  Man 
opgeleyt,  maer  sturven  als  Katten  en  Honden  van  ongesontheydt, 
soodat  een  van  onse  Schepen  daer  aen  quam,  salveerder  noch  een- 
en-twintigh  af,  souden  anders  altemael  daer  van  ongesontheyd  ge- 
storven hebben. 


i)    Anjer. 

2)  Poeloe  Sebessi,  eilandje  in  straat  Soenda. 

3)  Onjuist;  de  vestiging  der  Engelschen  had  plaats  gehad  (in   December  1624)  op 
het  eiland  Lagoendi.  (De  Jonge,  Opkomst  V,  bl.  XLV). 


128 

i629       Den  20  dito  zeylden  wy  de  Straed  Sonda  uyt. 
pri  20.      j~^^^  jg  ^^y  passeerden  wy  de  Linie. 

Den  24  dito  vervielen  op  de  Poincte-Galle  aen  't  Eylandt  van 
Seylon,  daer  wy  langhs  liepen,  ende  quamen  in  't  eynde  voor  een 
Stedeken  dat  Portuges  is  Megapatan  ^)  genaemt :  soo  hadde  ick  ee- 
nige  gevangene  Portugesen,  dewelcke  aen  my  versochten  dat  ick 
haer  gheliefde  aen  Landt  te  setten,  en  datse  haer  Rantsoen  hier  sou- 
de  opbrengen,  ende  soo  ben  ick  onder  de  Wal  gheloopen,  op  seven 
vadem  den  27  May,  ende  hebben  mijn  Boot  naer  Landt  toe  ghe- 
sonden  met  een  Vrede- vaentj en,  maer  by  Landt  komende  quam 
de  Ruyterij  op  Strand  als  Vyandt  en  begosten  te  schieten,  so  dat 
onse  Boot  weder  aen  Boort  gekomen  is.  Ick  sprack  tegens  de  ghe- 
vangen  Portugesen,  datse  saghen  voor  haer  ooghen  dat  haer  Volck 
niet  Christelijck  handelden,  daer  een  Boot  komt  met  een  Vrede- 
vaentjen  als  dan  daer  na  te  schieten :  Soo  ben  ick  dicht  op  vijf  vadem 
by  de  Stadt  geloopen,  hebber  met  twee  halve  Cartouwen  in  geschoo- 
ten,  maer  sy  schooten  doens  niet  weder,  ende  liet  het  voorts  staen 
langhs  de  Kust  na  Trengelaer^)  toe,  daer  de  Coninck  van  Denemer- 
cken  sijn  Fort  leyt  genaemt  Dans-burgh,  en  daer  wij  op  den  Na-noen 
ten  Ancker  quamen ;  ende  daer  quam  een  Mossel  3)  door  de  Barnin- 
ghe,  alsoo  de  Zee  daer  aen  stort  en  vermits  overal  een  vlacke  Strandt 
is,  ende  met  dese  Mossel  quam  de  Opper-Koopman  van  het  Fort  aen 
ons  Boort  om  ons  te  verwellekomen,  en  versocht  aen  my  te  willen 
komen  by  de  Capiteyn  in  't  Fort  hem  savonts  te  vergasten ;  Doen 
versochten  de  gevangen  Portugesen,  ofte  sy  haer  Slaef  dat  een  Nee- 
ger  was  mede  mochten  aan  Landt  senden  ?  ick  seyde  van  ja:  die  liep 
doen  na  Negapatan  toe  te  Lande,  om  het  Rantsoen  voor  syn  Meester 
te  doen  komen  ende  ick  voer  na  Landt,  alwaer  ick  vande  Capiteyn 
van  't  Fort  met  Eerschooten  ende  vande  Soldaten,  die  mede  haer 
Mosketten  losten,  ontfangen  wierden.  Dit  was  een  fraye  seer  polijt 
Fort,  elcke  Gardijn  hondert  treden  lanck,  met  vier  punten,  en  dat 
altemael  van  Backsteen  gemetselt ;  ende  sach  hier  oock  een  ghe- 
noeghlijck  dinck,  want  de  Capiteyn  hadde  twee  Hasen  die  levendigh 
waren,  en  lietse  langhs  de  Gardijnen  loopen  en  de  Honden  daer 
achter,  ende  verhaelden  my  datse  't  meest  dat  alle  dagen  deden, 
alsoo  't  Landt  vol  Hasen  ende  Vossen  is,  ende  haer  de  Hasen  alle 


1)  Negapatnam. 

2)  Tranquebar. 

3)  Zie  bl.  122. 


129 

dagen  levendigh  gebracht  werden,  soo  joegen  syse  so  eerst  het  wilt  i62<) 
af,  en  savonts  atense  die  Hasen  die  seer  goet  zijn,  want  het  zijn  Hasen  ^*  ^^* 
als  in  HoUandt :  ende  ben  die  nacht  in  't  Fort  gebleven,  alwaer  *san- 
derendaeghs  eenige  Portugesen  quamen  van  Negapatan  om  deGhe- 
vangens  te  lossen,  brachten  het  Rantsoen  mede  ende  lietense  gaen. 
Den  29  dito  vertrocken  wy  weder,  ende  liepen  twee  a  drie  uyren 
op  de  Rede  voor  Poliseere  ^),  daer  de  Deenen  de  Pacht  hadde  van  d'in 
en  d'uytgaende  Goederen,  ende  vervorderen  voorts  onse  Reys  na  Pa- 
likaten,  daer  wy  primo  Junij  arriveerden,  en  vonden  daer  het  Schip 
de  Cameel  met  noch  eenighe  Jachten :  Ende  ick  voer  na  Landt  toe, 
alwaer  ick  verwellekomt  worden  vande  Commandeur  Maerten  IJs- 
[84-]  brantsz.  die  datelijck  ordre  stelden  om  onse  Cargasoenen  te  lossen, 
ende  sond  een  Jacht  na  Masalpatan  om  Maerten  van  Rossen  te  ha- 
len, die  als  een  vande  Opper-hoofden  daer  lagh,  ende  mede  wilde 
na  Batavia  toe  om  voort  na  Patria  te  gaen. 

Den  16  dito  na  dat  wy  alhier  alle  fijne  Catoen-Lijnwaet  ingeno-  Laus  Deo. 
men  hadde,  ende  de  geschilderde  Kleeden,  soo  zijn  wy  weder  ver-  in  PaiUca- 
trocken  nae  Tirra-Popelier  2),  daer  onse  Companie  eertijdts  een  ^^"* 
Cantoor  gehad  hadde,  alwaer  wy  by  de  twee-hondert  last  Salpeter 
ingenomen  hebben.  Terwijls  wy  hier  laghen  passeerden  alhier  de 
Gallias  van  Hoorn,  met  het  Jacht  den  Coninck  David,  die  uyt  Patria 
quamen.  Alhier  stondt  mede  een  wonderlijcke  Boom,  welcke  uyt     ^^^^^ 
hare  Rancken  weder  neerwaerts  Wortelen  beslaet,  en  ten  laetsten  Desen  3oo- 

men  ghe- 

soo  veel  plaets  datter  een  volslegen  Leeger  mach  onder  berusten,  staite  en 
Na  dat  wy  alhier  getardeert  hadden  om  onse  Salpeter  in  te  nemen, 
soo  hebben  wy  ons  gereedt  gemaeckt  om  te  vertrecken. 

Den  24  dito  Ancker  gelicht  ende  *t  zeyl  ghegaen,  arriveerden  den 
25  dito  voor  Trengebaer,  het  Conincklycke  Fort  van  den  Coninck 
van  Denemarcken,  ende  voeren  na  Landt  toe  met  ons  drien,  de  twee 
Opper-Koopluyden  die  als  Passagiers  met  my  nae  Batavia  trocken, 
alwaer  wy  in  't  Fort  verwellekomt  wierden  als  voren  verhaelt,  ende 
kochten  oock  van  haer  over  de  vijftighduysent  Realen  van  Achten 
aen  Indigo :  Ende  also  sy  geen  Schepen  en  kreghen  uyt  Denemar- 
cken om  haer  Goederen  te  laden,  wilden  het  gheheele  Fort  verkoo- 
pen,  alsoo  men  in  Denemarcken  haer  in  Malloore  3)  liet  gaen  sonder 
Assistentie,  en  haer  Generael  behielp  hem  met  een  Schip,  daer  hy 


1)    Pondichéry. 

a)    Tirepopelier  halverwege  Pondichéry  en  Tranquebar. 

3)    Malheur. 


I30 

i629  de  Inlandse-Handel  mede  dreef  op  Maccaser  om  haer  te  onderhou- 
juni  25- ^^j^^  ^^  d'oorsaeck  was  dat  de  Coninck  van  Denemarcken  in  sijn 
Land  soo  veel  te  doen  hadde  met  de  Krijgh  tegens  den  Keyser,  dat 
hy  om  haer  niet  en  dachte.  Dese  plaets  Tengebare  was  wel  een  veer- 
tigh  Huysen  afgebrand  sedert  ick  daer  van  daen  gezeyld  was,  soo 
vraeghde  ick  een  Inwoonder  van  't  Landt  waer  't  by  gekomen  was 
dese  Brandt  ?  gaf  my  tot  antwoordt  sy  een  nieuw  Pagode  Timmer- 
den, ende  hadden  de  Goden  belooft  dat  syse  van  Bergh-steen  mae- 
cken  soude,  ende  haddense  nu  van  Gebacken-steen  gemaeckt,  en 
doen  nu  de  Goden  quamen  van  't  Eylandt  van  Seelon,  ende  sagen  dat 
het  [een]  slechte  Pagode  was  van  Gebacken-Steen,  wierdense  gram 
ende  trocken  weder  na  't  Eylandt  van  Seelon  toe,  ende  staecken 
dese  Huysen  in  Brandt;  Doen  vraeghde  ick  dese  Jentief  ofte  Hey- 
den,  de welcke  Portugees  sprack  ende  was  een  Christen  geworden,  ofte 
hy  dese  beuselinge  geloofde  ?  gaf  my  tot  antwoord  dat  hem  dochte 
doen  hy  noch  Heydens  was,  dat  daer  eenighe  Duyvelerij  onder  speel- 
den. Dese  Kust  Cormandel  van  Pallicaten  af  tot  Nehapatan  is  alte- 
Nota.     mael  Sant-strand,  ende  Duynen  gelijck  Hollandt  daer  de  Zee  al  te- 
KusUoopt  ghens  aen  stort,  en  hebben  Vaertuygh  daer  sy  mede  door  de  Bar- 
ende is.       ninge  zeylen,  gemaeckt  van  drie  Bakken  aen  malkander  gebonden, 
Nota.      en  varen  daer  mede  uyt  Visschen  seven  a  acht  mijl  in  Zee,  daer  op 
de  middelste  Balck  een  Bezaen  dan  haer  Zeyl  is,  ende  haer  Eten 
hebben  sy  op  haer  hooft  in  een  Tulleband,  ende  een  Net  ghelijck 
een  Sack  dat  aen  d'eene  zijde  vast -gebonden  is,  ende  zeylen  daer 
mede  wederom  door  de  Barninge  na  Landt  toe,  en  op  't  Landt  ko- 
mende maeckense  't  wederom  van  malkanderen  los  ende  leggense 
te  droogen,  tot  datse  weder  na  Zee  willen  gaen,  en  ick  hebber  wel 
hondert  a  twee  by  malkanderen  sien  leggen  op  de  Kust  die  daer  la- 
ghen  en  visten.  Dese  Kust  heeft  eenderleye  Vruchten  als  op  Bata- 
via, van  Manges  ^),  Janbes^),  Amasses  3),  Cajus4),  Jaqus  s),  Coces-No-  [85. 
ten,  en  Indiaense  Vyghen,  'twelck  daer  Bananes  by  d'onse  genoemt 
werdt,   en  oock  mede  een  Vrucht  diese  Dorions^)  noemen  ende 
boven  al  d'andere  van  smaeck  ende  lieffelijckheyd  gepreesen,  maer 
heeft  een  lucht  over  hem,  datter  een  Schip  ofte  Vaertuygh  lach  een 


i)  Zie  Linschoten's  Itinerario  ed.  Kern  I,  216. 

2)  Zie  Linschoten's  Itmerario  ed.  Kern  I,  220. 

3)  Ananassen.  —  Zie  Itinerario  I,  212. 

4)  Zie  Itinerario  I,  218. 

5)  Zie  Itinerario  I,  214. 

6)  Doerians.  —  Zie  Itinerario  I,  236. 


131 

mijl  ofte  meer  te  Windert  van  u  soudt  de  roock  stracx   ruycken.   1629 
Oock  verstonden  alhier  alsdoen  den  Hartogh  van  Tangol ')  stierf,  ""'  ^^' 
datter  over  de  tweehondert  Vrouwen  in  *t  Vyer  haer  verbranden     Nota. 
over  sijn  doodt,  gelijck  ick  te  voren  verhaelt  hebbe  vande  Gentiefse  fj^^h^^t* 
Vrouwe.  Voorts  moet  ick  noch  van  een  Boom  verhalen  die  hier  in  van  dese 
Indien  wast,  een  Boom  welck  in  Indien  alle  bekent  is :  In  't  ondergaen 
vande  Son  voortbrengende  veel  wel-rieckende  Bloemen ,  welcke  alle  in  oe^^wón- 
'topgaen  vande  selve  weder  afvallen,  ende  dat  het  erantsche  Taer  door.  derbaeriij- 

.  '  t3  j  ckeBoom. 

Den  6  Julij  namen  ons  afscheydt  vande  Capiteyn  van  't  Deense 
Fort  met  Eerschooten,  ende  settender  een  blanck  Zeyl  by. 

Den  12  dito  passeerden  wy  de  Linie,  ende  dreven  wel  veerthien 
daghen  in  stilte  dat  wy  geen  vijf  mijl  en  vertierden,  maer  doen 
kreghen  wy  op  een  nacht  sulcken  Donder  ende  Blixem,  dat  ons  docht 
ofte  wy  vergaen  soude,  alsoo  het  Schip  kraeckten  ende  beefden  al 
ofte  het  aen  hondert  stucken  sloopte,  ende  gelijck  ofte  het  Schip  op 
Strandt  ghestaen  hadde  datter  een  Aerdbevinge  gheweest  waer. 

Den  28  Augustus  quamen  by  de  Eylanden  van  Nassouw  ^),  ende 
waren  in  noodt  van  Water  dat  ons  manckeerde,  dat  wy  onse  Slaven 
twee-hondert  en  dertigh  die  ick  in  hadde,  niet  meer  en  mochte  geven 
als  twee  Mutsjens  daegs,  ende  mijn  Volck  niet  meer  als  vier  Mutsjens, 
dan  Godt  versach  't  dat  wy  op  een  nacht  soo  veel  Regen  kregen  dat 
wy  ses  Leggers  vulden,  en  mochten  doen  ons  Volck  twee  Mutsjens  2siota. 
daeghs  meer  geven,  want  dorsten  doen  niet  meer  geven  door  dien  dat  ^°^^^  ^"^" 

pc. 

wy  in  de  Mouson  hadden,  ende  haelden  't  altemael  by  de  Bolijns)  over. 

Den  10  September  quamen  aen  een  Eyland  dat  onder  Sumatra 
leyt,  genaemt  Polopisan^4),  en  't  was  ongeluckigh  voor  S^.  Maerten 
van  Rossen,  die  als  Opper-hooft  gelegen  hadde  tot  Masulpatan,  wilde 
alhier  aen  't  Eylandt  aen  Landt  varen,  ende  komende  by  Strand  met 
de  Boot,  en  alsoo  de  Zee  daer  hart  aen  schoot,  ende  springhende  uyt 
de  Boot  aen  Landt  soo  beliep  hem  de  Boot  op  't  Lijf,  datter  twee 
Ribben  aen  stucken  en  sijn  arm  uyt  het  Lidt  was ;  hier  kregen  wy 
wat  Waters,  maer  was  verde  op  't  Eylandt  te  bekomen. 

Den  1 8  dito  arriveerden  wy  inde  Straed  van  Sonda,  ende  pas- 
seerden den  21  dito  voorby  Bantam,  en  den  28  dito  quamen  by  den 


i)    Hier  kan  alleen  bedoeld  zijn  de  vorst  van  Tandjore. 

2)  De  Pagei-eilanden  in  den  Mentawei-archipel  bewesten  Sumatra. 

3)  Boelijn;  touw,   dienende  om  de  naar  den  wind  gekeerde  staande  zijde  van  een 
razeil  zoo  scheppend  te  doen  staan,  dat  de  wind  beter  in  het  zeil  valt. 

4)  Poeloe  Pisang,  voor  de  reede  van  Padang. 


132 

i629    Ruyghen-hoeck,  alwaer  by  ons  quam  een  Prauw  van  Batavia,  waer 

'  uyt  wy  verstonden  dat  den  Generael  Coen  overleden  was,  ende  den 

20  dito  'snachts  te  twaelf  uyren,  dat  hy  over  dagh  het  beste  werck 

hadde  laten  doen  aen  't  Fort  te  metselen,  ende  dat  Batavia  belegert 

was  van  tachtig-duysent  Man  van  des  Materans  Volck. 

Den  29  dito  arriveerden  wy  voor  Batavia,  daer  wij  vonden  dat 
de  Javanen  een  aenval  op  de  Reduyten  deden,  dan  wierden  furieuse- 
lijck  afgeslaghen ;  vonden  alhier  de  Heer  Specks  als  Generael  in- 
piaets  vande  Generael  Coen,  die  ons  verwellekomde. 

Den  2  October  staecken  de  Javanen  (Godtdanck)  hare  wercken 

in  Brand  en  vertrocken,  na  dat  veel  Volcks  soo  door  't  slaen  ende 

hongers-nood  verlooren  hadden,  ende  hebben  naderhandt  verstaen    [86. 

Het'^veriies  <^^tter  van  tnegentigh-duysent  maer  dertigh-duysent  Man  in't  leven 

der  Javanen  prebleven  waren,  daer  noch  veel  in't  vertrecken  door  Sieckten  van 

voor  Bata-    ° 

via.  ghestorven  zijn :  den  Mataran  is  ghenaemt  Coustomia  ^). 

Den  25  dito  na  dat  ons  Schip  ontlost  was,  wilden  sy  het  selvige 
na  Jamby  senden,  ende  alsoo  ick  met  de  Loop  harde  ghequelt  was 
en  Jamby  een  heel  ongesonde  plaets  is,  soo  versocht  ick  om  na  Patria 
te  gaen,  en  wierde  gheordonnert  op  de  Vergulde  Zee-Paerdt  te  gaen, 
als  Opper-Hooft  na  Patria. 

Den  26  November  arriveerden  alhier  de  Galias  van  Hoorn,  ko- 
mende van  de  Kuste  van  Cormandel,  wierde  ontlast,  ende  datelijck 
mede  gheordonneert  met  Peper  te  laden  en  na  Patria  te  gaen,  alwaer 
ick  doen  versocht  by  de  Generael  Specks  om  mede  te  mogen  gaen, 
also  daer  geen  Opper-Hooft  op  was  om  na  Patria  te  gaen :  Ende  het 
Schip  van  onse  eygen  Stadt  van  daen  zijnde,  soo  hebbe  ick  Lisentie 
ghekreghen  om  my  als  Opper-Hooft,  dat  Opper-Koopman  is,  te 
vervoeghen  op  de  Gallias,  ende  hebben  alles  metter  haest  klaer- 
gemaeckt. 

Den  1 6  December  noodigde  de  Heer  Generael  Specks  de  Comman- 
deur Pieter  vanden  Broeck,  die  als  Commandeur  over  onse  Vloot  sou- 
degaen,  met  Mevrouwe  Coen,  ende  alle  Opper-Koopluydenen  Schip- 
pers te  Gast,  ende  convoyeerde  'sanderendaeghs  Mevrouw  Coen 
met  den  Commandeur  nae  Boort  toe,  na  dat  wy  vande  Generael  be- 
edicht  waren  om  de  Commandeur  in  alles  te  ghehoorsamen :  Soo 
datwy  'sanderendaeghs  smorgens  den  1 8  dito  voor  daghe  inden  name 
Godts,  met  de  Vloot  sterck  negen  Schepen,  Utrecht  als  Admirael, 


i)     De  thans  regeerende  vorst  van  Mataram,  Ageng  (1613 — 1645),  had  in  1625  den 
titel  van  Soesoehoenan  aangenomen ;  blijkbaar  het  woord  dat  [de  Vries  verhaspelt. 


133 

Prins  Heyndrick  Vise-Admirael,  Hollanclia,  't  Wapen  van  Delft,  1629 
Leyden,  Rotterdam,  Dordrecht,  de  Gallias,  ende  't  Zee-Paerdt  ver- 
trocken  zijn,  ende  quamen  den  20  dito  voor  Bantam,  alwaer  ik  met 
de  Boot  na  Land  voer  ende  kochte  aldaer  omtrent  twee-hondert  en 
vijftigh  Cokes-Nooten,  die  ons  op  de  Reys  wel  te  passé  quam,  ende 
maeckten  daer  alle  dage  Melck  af  en  koockten  't  dan  met  Rijs,  't 
welck  ons  leven  was  op  de  Reys,  ende  geraeckte  Godt  danck 
den  22  dito  gheluckelijck  de  Straed  van  Sunda  uyt.  Met  het  Jacht 
buyten  zijnde,  quam  den  Opper-Koopman  Kroock  aen  Boort  van 
alle  de  Schepen,  om  te  sien  offer  geen  Volck  in  versteecken  was, 
dan  vonter  geen,  al-hoe-wel  naderhandt  inde  dertig  Persoonen 
na  sijn  vertreck  op  alle  de  Schepen,  soo  Mans  als  Vrouwen  voor  den 
dagh  quamen.  Voorts  vervordenden  wy  onse  Reyse  na  de  Capo  Bon- 
Esperanse,  daer  Godt  danck  den  i7Februarij  Anno  1630  met  den 
anderen  inde  Baye  quamen;  Alhier  begost  het  Volck  op  alle  de 
Schepen  te  muyteneeren,  't  welck  sy  ghedaen  hadde  de  tweede  dagh 
dat  wy  uyt  de  Straed  Sonde  liepen,  en  't  welck  door  de  Schipper 
quam,  die  gewoon  was  sonder  Companie  te  varen  uyt  Hollandt  na 
de  Kust  i),  ende  nu  onder  een  Commandeur  staende,  soo  wist  hy 
niet  hoe  hy  het  Volck  flateren  soude,  door  dien  hy  hem  in  Indien 
met  onrechtveerdige  Middelen  beholpen  hadde,  vreesde  daerom  het 
Volck,  en  gafse  de  Sleutels  datse  in  'tRuym  ginghen  haerdroncken  deeslfans 
drincken,  ende  droncken  zijnde  quamen  by  my,  begeerden  dat  ick  ^°^"- 
de  Schippers  en  de  Passagiers  Waren  uyt  de  Cajuyt  soude  doen,  ende 
buyten  enckeld  Rantsoen  hebben  als  de  Matroosen,  ende  alle  de 
Assistenten  van  gelijcke,  't  welck  tegens  ordre  is  vande  Companies 
Instructie :  Ende  dese  Schipper  hadde  haer  ingegeven  datse  dan  een 
[87.]  Mutsjen  daegs  meerder  soude  gebeuren ;  Ick  moeste  sien  dat  des 
Companies  Instructie  gevioleert  wierde,  want  tegens  dronckaerts  is 
geen  raet,  ende  te  meer  die  het  selvige  mede  behoort  te  meyntenee- 
ren  als  voorgangher  is,  ende  hy  wilde  hebben  in  plaets  van  dese 
Schipper  de  Onder-Stierman  inde  Cajuyt,  dat  teghens  alle  Companies 
ordre  strijckt,  also  hy  met  de  Persoon  sijn  onrechtveerdige  Middelen 
gebruyckte :  Dan  na  dese  furie  was  het  tot  Hollandt  toe  heel  vre- 
digh,  maer  quamen  by  my  dagelijcks  en  seyden  datse  droncken  wa- 
ren gheweest,  en  dat  ick  het  haer  vergeven  moesten,  ende  waerse 
yet  van  Landt  mede  brochten  gaven  't  my  datelijck,  dat  doens  in 
d'ander  Schepen  contrarie  was. 


i)    Van  Guinea  nl. 


134 

1630       Den  18  dito  heeft  den  Admirael  de  Witte-vlagghe  laten  wayen, 
^  ^'  ^  '  ende  een  schoot  geschooten  om  den  Breede-Raedt  te  vergaderen, 
alwaer  geresolveert  is  op  *t  spoedigst  ons  Water  te  halen,  en  geor- 
donneerd datter  een  Koopman  Salomon  Baert,  de  Vervarschinghe 
soude  sien  te  ruylen  soo  yet  quam,  ende  pro  rato  omgedeylt  worden. 
Den  25  dito  heeft  den  Commandeur  smorghens  met  den  dagh  een 
schoot  geschooten  ende  de  Witte-vlagge  laten  wayen,  om  uyt  alle  de 
Schepen  Koopluyden  en  Schippers  aen  Boort  te  komen,  alwaer  ge- 
resolveert  wierd  't  zeyl  op  den  avond  te  gaen  ofte  'sanderendaeghs 
smorghens,  ende  op  20  graden  komende  so  men  het  wilde  laten  voort- 
staen,  en  sonder  Santa-Helena  aen  te  doen  souder  een  Zeyn  geschie- 
den, dat  is  dat  een  yder  als  dan  een  Vlagge  laten  weyen,  welck  het 
teecken  zijn  sal  van  voort  te  laten  staen,  ende  sooder  yemandt  con- 
trarie dede  waer  een  teecken  van  aen  te  loopen. 
Anno  1630.      Den  26  dito  smorgens  omtrent  negen  uyren,  hebben  beginnen  ons 
Bay.  Ancker  te  lichten  om  't  zeyl  te  gaen;  ende  alsoo  voorts  de  Baye  uyt- 

ghezeyld :  ende  de  Schipper  vande  Commandeur  was  aen  ons  Boort 
met  de  Schipper  vande  Vise-Commandeur,  en  alsoo  't  Volck  in  d'an- 
der  Schepen  vry  wat  moetwilligh  waren  inde  Vloot,  soo  verhaelde 
de  Commandeur  dat  het  onmoghelijck  waer  met  een  soet-lijntjen 
sulck  Volck  te  stillen. 

Den  27  dito  savondts  de  Taffel  vande  Baya  ofte  Caep  Bonne-Es- 
peranse  Z.  O.  ten  Zuyden  13  mijlen  van  ons  gepeyld,  na  gissinge  de 
cours  N.W.  de  Windt  zijnde  Z.0. 

Den  17  Maert  arriveerden  wy  met  de  gheheele  Vloot  aen  Sante- 
Helena,  en  setten  't  recht  voor  het  Capelletjen,  ende  alhier  ten  deele 
Ververscht  hebbende,  soo  van  Appelen,  Varekens,  Boeken  en  an- 
ders, zijn  inden  name  Godts  op  den  23  der  selver  wederom  na  't  Va- 
derlandt  't  zeyl  gegaen. 

Den  28  dito  ontrent  een  uyre  namiddagh  heeft  het  Volck  de  Kloek 
geluyd,  alwaer  wy  boven  op  't  Bovenend  achter  de  Mast  ghecom- 
pareert,  door  dien  de  Schipper  begeerde  dat  het  daer  geschieden 
soude,  ende  daer  het  Volck  met  alle-man  by  ons  ghekomen  is  en  haer 
versoeck  ghe-eyst,  't  welck  was  dat  sy  drie  Kanne-Wijns  'sweecks 
begheerde,  met  een  half-mutsjen  Brandewijn  in  de  Daghwachte;  lek 
gaf  haer  tot  antwoordt  datse  quade  rekeninge  maeckte,  en  dat  het 
so  niet  strecken  konde ;  Doen  antwoorden  sy  my  dat  haer  de  Schip- 
per voor  dese  geseydt  hadde  :  Tot  welcker  tijd  dat  wy  van  Santa- 
Helena  soude  't  zeyl  gaen,  soudemen  haer  Donderdaegs  ende  Son- 
daeghs  aen  yder  Back  een  Kanne-Wijns  geven,  ende  alsoo  het  scl- 


135 

vige  niet  na-ghehouden  werde,  so  hadden  sy  reden  om  te  spreken.   ,63^ 

Den  21  April  smorghens  bevonden  vvy  ons  'snachts  vande  Vloote  ^**"'*  ^^' 
(88.]  afghedwaelt  te  zijn  met  goedt  Weder,  maer  verstonden  vande  Assis- 
tent Bronkost  ^)  datter  in  't  Schippers  quartier  gheschooten  werde,  en 
hem  van  dito  Assistent  aengedient,  maer  daerwierd  niet  nageluystert 
en  men  liet  het  voortstaen:  ick  smorgens  siende  dat  wy  geen  Schepen 
meer  en  sagen  was  seer  verwondert. 

Den  selve  dito  smorgens  hebben  vvy  ons  bevonden  van  onse  Vloot 
ontsteecken  te  zijn,  soo  hebbe  ick  den  Raedt  doen  beroepen  ende 
haer  voor-ghehouden:  Alsoo  wy  nu  vande  Schepen  ghedwaelt  waren, 
dat  sy  soude  willen  den  beste  boegh  ramen,  om  met  de  hulpe  van 
Godt  weder  by  onse  Schepen  mochten  komen,  waer  op  met  eenpa- 
rige stemme  goet-ghevonden  is  te  wenden,  alsoo  ons  docht  haer  inde 
vaerd  ontloopen  te  zijn :  ende  haer  niet  ontmoetende,  is  goed-gevon- 
den onse  cours  na  Patria  te  stellen,  daer  ons  den  Almogende  Godt 
wil  geleyden. 

Den  3  May  'smorgens  na  het  Gebedt,  soo  hebbe  ick  eenige 
Artijckelen  laten  het  Volck  voorlesen  uyt  onse  mede-gegeven  In- 
structie, aengaende  van  achterom  2)  te  zeylen,  en  alwaer  niet  op  ge- 
antwoordt  wierdt,  gaf  haer  het  selvighe  met  malkanderen  over  te 
leggen.  Dito  savonts  na  dat  het  Gebedt  ge-eyndicht  is  geweest,  soo 
hebbe  ick  andermael  ghevraeght  hoe  sy  haer  bedacht  hadden  op  die 
voorschreven  ordre,  die  haer  smorgen  voorgehouden  was?  Soo 
hebben  sommige  geantwoordt  datmen  rekeninghe  maecken  soude, 
wat  onse  Fictualie  soude  konnen  uytreycken :  sommighe  antwoor- 
den dat  het  noch  al  te  vroeg  was,  alsoo  wy  nu  noch  maer  op  22  gra- 
den benoorden  de  Linie  waren,  ende  dat  de  Fictualie  de  wegh  wel 
wijsen  soude ;  Hier  op  hebbe  ick  met  de  Schipper  over  ghediscoureert 
om  den  Raedt  te  vergaren,  ende  om  het  Rantsoen  te  verminderen, 
maer  vonden  't  niet  geraden  alsoo  sy  van  geen  verminderingh  wilde 
verstaen,  ende  oock  mede  heel  sober  was,  alsoo  sy  ons  tsestigh  Kop- 
pen gheprovideert  hebben  seer  qualijck,  ende  zijn  met  ons  een-en- 
tseventighen  met  de  versteeckenen  geweest. 

Den  28  dito  alsoe  ick  my  bevond  omtrent  75  mijlen  over  Landt 
gezeyld  te  hebben,  ben  ick  seer  verwondert  gheweest  waer  aen  't 
mocht  ghebreken,  alsoo  my  sulcks  nooyt  geranscontreert  is,  ende 
soo  ben  ick  na  boven  na  de  Hutte  ghegaen,  alwaer  ick  den  Opper- 


i)    Zal  vermoedelijk  verbastering  zijn  voor:  van  Bronkhorst. 
2)    Achter  Schotland  om. 


136 

1630  Stierman  na  de  Globe  gevraeght  hebbe  met  een  paer  Passers,  daer 

^*  ^  *  hy  mijn  aen  gheholpen  heeft :  Naedat  ick  nae  mijn  goedtduncken 

alles  ghepast  hadde  ende  konde  het  Erreur  niet  vinden,  en  achter 

my  om  siende  sach  ick  een  kleyn  Compas  daer  ick  na  keeck,  ende 

sach  dat  het  O.  ten  N.  en  O.  N.  O.  aen  lach  daer  ick  in  verschrickte, 

alsoo  ick  het  O.  hadde  sien  aen  leggen  op  de  Compassen  en  daer  na 

gestiert  werdt,  ende  liep  buyten  de  Hut  en  sach  dat  het  noch  O.  aen 

lach,  soo  sprack  ick  teghens  den  Onder-Stierman  ofte  daer  tweeder- 

leye  Compassen  in  't  Schip  waren,  alsoo  ick  achter  inde  Hut  een 

Nota.      kleyn  Compas  ghesien  hadde,  dat  met  de  Compassen  daer  na  ghe- 

fe^n^der^"^   stiert  werdt  een  groote  streeck  verscheelde  ?  waer  op  hy  my  ant- 

Compassen  woordc  dat  het  kleyne  Compas  inde  Hut  niet  spoedt  en  was,  ende 

door  des  j  f  t>  j 

Koopmans  heeftet  uyt  de  Hut  ghehaelt  met  noch  een  ander  kleyn  Compas,  de- 

heydt^ont?  ^^^^^^  die  twee  over  een  quamen,  ende  verscheelde  een  groote 

deckt.         streeck  met  de  gene,  daer  na  gestiert  werde :  soo  hebbe  ick  willen 

tegens  haer  allegaer  wedden,  dat  de  kleyne  Compassen  goet  waren, 

ende  bewees  haer  soomen  die  gebruykt  hadde,  datmen  sulcken 

groote  faute  niet  soude  hebben  begaen  alsser  nu  geschiedt  was. 

Den  3 1  dito  ontrent  smorghens  de  Kloek  neghen  uyren,  en  soo 
als  wy  wat  Gevroegh-kost  hadden,  soo  isser  een  Schipper  Prins  ghe-  [89. 
naemt,  dewelcke  een  Passagier  was  en  het  Land  eertijds  gesien,  al- 
waer  wy  met  alleman  na  keken,  ende  lach  aen  Stierboort  van  ons, 
en  wierpen  het  Loot  op  50  vadem  Steenachtige-Grondt,  soo  begon- 
nen sy  altemael  te  seggen  Schipper  en  Stierluyden  dat  het  Vranck- 
rijck  was,  door  dien  het  aen  Stierboort  van  haer  lach  :  Soo  sach  ick 
eens  op  mijn  Caert  ende  Besteck,  alsoo  ick  voor  desen  groote  fouten 
by  haer  gevonden  hadde,  als  in  Santa-Helena  aen  te  doen  en  haer 
Compas  niet  wel  observeert  hadde,  sprack  ick  tegens  de  Schipper 
dien  ick  inde  Cajuyt  ontbode,  seyde  hem  dat  het  niet  mogelijck  konde 
wesen,  uytwijsende  de  hoogte  die  wy  over  twee  dagen  gehad  hadden 
en  de  cours  die  wy  aengegaen  hebben,  ende  dat  wy  wat  na  de  Wal 
op  't  Loot  aen  soude  laten  loopen,  en  sien  ofte  wy  geen  kennis  van  't 
Landt  soude  konnen  bekomen :  Soo  hadde  dese  Schipper  een  Onder- 
Stierman  by  't  Schip  gehouden,  daer  hy  sijn  onrechtveerdige  pers- 
sonagie  mede  speelde,  en  gaf  dien  uyt  dat  hy  op  Engelandt  seer 
bedreven  was,  ende  nu  de  Wal  wat  naderden  soo  begost  ick  kennis 
van  't  Landt  te  krijgen,  en  begon  te  sien  dat  wy  inde  Verkeerde- 
Canael  waren  van  Engelandt,  alsoo  ick  daer  tevoren  geweest  was 
doen  ick  Monseur  de  Soubise  ghedient  hadde  ende  na  Brust ')  voer, 

i)    Br  is  tol. 


1 


Ï37 

ghelijck  ick  in  mijn  eerste  Boeck  beschrijft).  Alsoo  wy  de  Wal  hart  1630 
begosten  te  naderen,  soo  vraeghden  ick  de  Onder-Stierman  ('twelck  ^^' 
een  Buffel  was  van  kennisse)  ofte  hy  dit  Landt  niet  kende,  nademael 
hy  hem  beroemt  hadde  dat  de  Kust  van  Engeland  hem  soo  bekent 
was  ?  gaf  my  tot  antwoordt  dat  de  Schipper  die  verscheyden  reyse 
in  Indien  geweest  waer,  dat  die  het  behoorden  te  weten ;  gaf  hem 
tot  antwoordt  dat  geen  Indien  en  was,  dat  het  Vaer-water  was  daer 
hy  voor  desen  dagelijcks  ghevaren  hadde,  ende  dat  ick  nu  sach  dat 
hy  een  plompen  Ezel  was.  Ende  ick  ginck  weder  naer  de  Cajuyt  toe, 
ende  ick  sprack  tegens  de  Opper-Stierman  dat  ick  het  Land  wel 
kende,  dewelcke  een  redelijck  persoon  was,  quam  by  my  inde  Ca- 
juyt, vraeghde  my  dat  ick  toch  wilde  seggen  wat  Landt  dat  het  was, 
alsoo  daer  nu  gheen  Son  in  twee  dagen  gheweest  was,  ende  hy  noyt 
inde  Verkeerde-Kanael  gheweest  was  ?  Gaf  hem  tot  antwoordt  dat 
ick  een  Opper-Koopman  was  ende  voor  die  dingen  niet  Scheep  ge- 
komen was,  en  dat  ick  mede  hooghte  nam  ende  mijn  Caert  pasten, 
dat  dede  dat  ick  mede  wilde  sien  waer  ick  gheleydt  wierde,  alsoo 
Godt  my  mede  kennis  vande  Navigatie  ghegeven  hadde  :  Doen  liet 
ick  de  Schipper  inde  Cajuit  roepen  met  de  Onder-Stierman,  ende  ick 
liep  weder  buyten  de  Cajuyt  na  't  Landt  kijcken,  en  sy  mochten  met 
malkanderen  raetslaen,  ende  hoe  wy  het  Landt  meerder  naeckte  hoe 
ick  het  beter  kende :  doen  sprack  ick  de  Hooghbootsman,  dewelcke 
ick  wiste  op  dit  Vaer- Water  mede  gevaren  hadde,  en  vraegde  ofte 
hy  oock  geen  kennis  en  kreegh  van  *t  Land  ?  sprack  teghens  my  doen 
ick  hem  de  teyckens  wees,  dat  hy  nu  al  goede  kennis  hadde,  alsoo 
hy  hier  eertijdts  op  Barenstapel  2)  ghevaren  hadde:  Doen  liep  ick 
na  de  Cajuyt  toe,  vraeghde  de  Schipper  en  Stierluyden  ofte  sy  noch 
geen  kennis  van  't  Landt  hadden?  gaven  my  tot  antwoordt  van  neen, 
alsoo  sy  hier  noyt  geweest  waren,  ende  soo  doockigh  Weder  was  dat 
sy  geen  hooghte  kosten  krijghen.  Terwijl  dat  wij  saten  en  discou- 
reerden soo  hadden  de  Matroosen  oock  raed  gehouden,  soo  quamen 
d'Officiers  versoecken  om  inde  Cajuyt  te  komen,  'twelck  haer  toe- 
gestaen  wierde,  ende  inde  Cajuyt  komende,  spraken  dat  sy  niet  lan- 
ger betrouden  in  Zee  te  blijven,  alsoo  het  halve  Volck  al  inde  Koy 
[90.]  lagh  ingevallen,  ende  soo  wy  noch  twee  dagen  in  Zee  waren  mochten 
'top  Godes  genade  laten  drijven,  want  wy  niet  machtigh  soude  zijn 
onse  Zeylen  in  te  halen,  ende  datse  begeerden  dat  d'Opper-Koop- 


1)     Hiervóór,  blz.  75. 

a)    Barnstaple  aan  het  begin  van  bet  kanaal  van  Bristol. 


138 

1630  man  die  hier  wel  bedreven  was,  haer  soude  op  een  goede  Reede 
^  brengen,  wantse  gedurigh  de  geheele  Reys  manckament  ghevonden 
hadde  by  de  Schipper  ende  Stierluyden :  Soo  sprack  ick  teghens  het 
Volck  dat  het  mijn  doen  ende  last  niet  en  was,  om  het  Schip  op  een 
Reede  te  brengen,  also  daer  Schipper  en  Stierluyden  voor  Scheep 
gekomen  waren,  en  wilde  sy  haer  Reeckeninge  hebben  daer 
kost  ik  haer  aen  helpen,  ende  sy  souden  weder  buyten  staen, 
en  wy  soude  sien  watmen  ten  besten  doen  soude  om  Schip  en 
Goedt  te  salveren,  en  't  Volck  soude  oock  voorslaen:  Soo  zijn 
sy  weder  buyten  gegaen,  en  ick  hebbe  tegens  de  Schipper  ende 
Stierluyden  gesproken,  dat  sy  wel  hoorden  wat  het  Volck  sey- 
den,  en  wat  sy  nu  resolveerde  voor  het  beste  ghedaen?  Doen 
sprack  de  Schipper  met  d'Opper-Stierman  van  bysteken,  alsoo 
wy  maer  drie  mijlen  beneden  Engelandt  waren,  en  dat  inde  Ver- 
keerde-Canael  van  Brust ;  Doen  gaf  ick  haer  tot  antwoordt,  alsoo 
't  dicht  koelde  ende  pas  met  sulcken  vuylen  Schiphalf  Windt  zeylen 
kosten,  ende  wij  dan  beneden  Londay  ^)  dreven  door  harde  Windt, 
en  aldaer  Lootsmans  Vaerwater  is,  hoe  sy  't  dan  klaren  soude,  daerse 
alhier  gheen  kennis  hadden  op  een  goede  Reede  te  komen  :  Doen 
vraegde  sy  my  ofte  wy  by  een  goede  Reede  waren  ?  Ick  seyde  van 
ja,  ende  dat  wyder  binnen  een  paer  uyren  wel  soude  konden  by  we- 
sen,  en  op  de  Reede  fraye  Sant-baye  op  14  a  12  a  10  vaem  Waters. 
Doen  quam  het  Volck  weder  voor  de  Cajuytsdeur  en  quamen  inde 
De  Matro-  Cajuyt,  spraken  datse  begeerde  dat  de  Opper-Koopman  haer  op  een 
ckerTcTen  goede  Reede  soude  brengen,  en  datse  niet  langher  in  Zee  wilde  zijn, 
Opper-       f^^^  i^Q^  anders  om  haer  leven  te  doen  was,  ende  sy  daer  mede  weder 

Coopman 

voogt  in      buyten  de  Cajuyt  ghegaen.  Voorts  soo  hebbe  ick  haer  geseydt  datse 
wel  hoorden  wat  het  Volck  sprack  ende  het  tijd  was  om  te  resolveeren, 
en  soo  hebben  wy  een  resolutie  getrocken,  alwaer  geresolveert  wierd 
nae  een  goede  Reede  te  loopen,  ende  hebben  't  alle  de  Officieren 
laten  teyckenen  dat  het  tot  dienst  vande  Companie  ghedaen  werdt, 
Nota.      om  Lijf,  Schip,  en  Goedt  te  salveeren,  ende  datter  niemand  aen  Landt 
JgUgheydt  soude  gaen  als  ick.  Soo  zijn  wy  eyndelijck  voor  de  Windt  na  de  Wal 
vande  Op-  ghezcyld,  ende  gaf  de  Schipper  last  dat  hy  drie  Stucken  de  Consta- 
man.  pel  soude  laten  klaer  maken,  ende  een  schoot  schieten  als  wy  by  de 

werken  soude  komen,  om  de  Visschers  aen  Boort  te  krijgen,  ende 
dewelcke  datelijck  aen  Boort  quamen  soo  haest  wy  geschooten  had- 
den :  ende  ick  accoordeerde  dat  met  een  vande  Visschers  om  haer 


i)    Lundy  Island  in  het  kanaal  van  Bristol  voor  Barnstaple  Bay. 


Ï39 

Schiiyt  dagelijcks  te  gebruycken,  alsoo  ick  onse  Boot  niet  wilde   1630 
uytgeset  hebben,  ende  ick  gaf  my  uyt  voor  een  Genees-vaerder'),  ^^'  ^'' 
dan   sy  twijfifelden  daer  aen  alsoo  ick  hier  wel  bekent  was,  en 
seyden  datse  gehoort  hadden  dat  ik  na  Oost-Indien  was  geva- 
ren, maer  sloeger  dat  uyt  het  hooft  dat  ick  die  Reys  al  langhe 
ghedaen   hadde.   Eyndelijck  voer   ick  nae   Landt  toe  met  noch 
een  Opper-Koopman  Anthoni  Soop,  die  voor  Passagier  met  my 
over  quam,  en  aen  Land  komende  liet  ick  datelijck  acht  Schapen  met 
een  dozijn  en  een  half  Kalven  slachten,  sondt  die  datelijck  aen  Boort 
met  een  partij  Tarruwen-brooden,  ende  een  parthy  goed  Enghels- 
Bier  ende  Melck,  om  't  Volck  weder  te  verquicken  ende  uyt  de 
Koyen  te  helpen.  'sAnderendaeghs  resolveerde  ick  om  na  Val- 
muyen^)  te  rijden,  huerden  een  Paerd  en  ginck,  ende  op  primo  Junij 
smorgens  komende  ontrent  een  Engelse  mijl  by  Vaelmuyen,  klom 
[91.]    op  een  hooge  Bergh  en  sach  onse  andere  Schepen  daer  wy  afghe- 
dwaelt  waren,  als  voren  verhaelt  langhs  de  Kust  van  Engeland  zey- 
len  in  rechte  Kanael,  ende  omtrent  smiddaeghs  in  Vaelmuyen  ko- 
mende, verstondt  mede  dat  het  de  Hollandsche  Oost-Indes-vaerders 
waren,  en  hier  mijn  dingen  verricht  hebbende,  vertrock  den  derden 
dito  weder  nae  mijn  Schip  toe,  alwaer  ick  het  Volck  confuselijck 
vond  tegens  den  Schipper,  soo  dat  ick  cito  aen  Boort  moest  komen, 
daer  ik  de  Schipper  inde  Cajuyt  vond  en  dorster  niet  uyt  komen  : 
soo  vraeghden  ick  het  Volck  waerom  sy  questie  tegens  haer  Schip- 
per maeckte  ?  Gaven  my  tot  antwoordt  dat  hy  een  Schelm  was,  en 
in  't  uytvaren  van  Indien  hadde  hy  haer  tegens  my  aen-gerockend, 
ende  datse  Luyden  waren  die  my  doen  ter  tijde  niet  en  konden,  ende 
saghen  dat  ick  een  Persoon  was  die  sorgh  droegh  voor  de  Siecken, 
en  hadde  haer  soo  haest  ick  aen  Landt  quam  soo  veel  Verversinge 
bestelt,  ende  doen  sy  met  hem  op  de  Kust  Cormandel  uyt  Hollandt 
quamen,  hadde  voor  de  Siecken  in  geen  acht  dagen  Verversinge  aen 
Boort  gesonden ;  doen  sprack  ick  tegens  haer,  hadde  hy  haar  tegens 
my  aangerockend  daer  moestense  nu  van  swijghen,  en  alsse  in  Patria 
quamen  voor  de  Bewindhebbers  moesten  daer  dan  spreken,  ende 
moesten  hem  nu  voor  haer  Schipper  houden,  hadde  hy  qualijck  ge- 
daen  't  soude  op  hem  selven  aenkomen,  ende  soo  wierde  de  twist 
weder  geappayseert. 

Den  5  Junij  arriveerden  alhier  twee  Persoonen,  die  van  weghen 


i)    Die  op  de  kust  van  Guinee  vaart, 
a)    Falmouth. 


140 

i63o  de  Oost-Indische-Companie  soo  in  Pleymuyen  en  Vaelmuyen  lagen 
•^""^  ^"  om  de  Schepen  te  adverteeren,  datter  geen  van  haer  komende  uyt 
Oost-Indien,  onder  eenige  commandement  van  Forten  ten  Ancker 
soude  komen  als  door  hoogh-dringende  noot :  Gaf  haer  tot  antwoordt 
dat  ick  op  dese  Reede  was  ghekomen  door  hoogh-dringende  noot, 
ende  dat  hier  geen  Forten  waren  die  ons  commandeeren  kosten, 
ende  dat  ick  my  voor  een  Genees-vaerder  uytgaf,  want  sy  oock  niet 
beter  wisten,  ende  ick  gaf  dese  Persoonen  Brieven  mede  aen  de  Heer 
Carpentier,  gewesen  Generael  in  Indien,  dewelcke  te  Londen  lach 
om  de  questie  van  de  Companie  te  cesseeren  ï),  en  waer  onder  een 
Brief  was  aende  Companie,  om  haer  van  mijn  Arriviment  te  advi- 
seeren  op  de  Kust  van  Engelandt,  en  alsoo  wy  als  voren  verhaelt  van 
onse  vloot  afgedwaelt  waren.  Hier  mede  vertrocken  deze  twee  Per- 
soonen weder  na  Londen  toe,  om  raport  te  doen  dat  de  Oost-Indische 
Schepen  langhs  de  Kust  van  Engelandt  gepasseert  waren,  ende  wy  in 
Sinthuyves  2)  Reede  gearriveert  waren,  om  voort  achterom  te  gaen. 

Den  6  dito  inden  morgenstondt,  quammer  in  't  kriecken  vanden 
daghe  een  Bosschayer  3)  op  dese  Reede,  dewelcke  meynde  eenigh 
Volck  van  't  Landt  te  halen,  maer  alsse  ons  ghewaer  wierden  en 
datter  een  kloeck  Schip  op  de  Reede  lach,  ende  wy  datelijck  na  hem 
schooten  gonck  hij  door,  en  't  schijnt  datse  dat  gewoon  waren  te 
doen,  alsoo  daer  geen  Fortificatie  en  was,  ende  sy  met  Spanjen  mede 
inden  Oorlogh  waren. 

Den  8  dito  naer  dat  wy  van  alles  wel  ververscht  hadden,  ende 
ons  Volck  op  de  been  frisch  ende  ghesondt  weder  waren,  soo  hebbe 
ick  een  Lootsman  ghehuert,  die  ons  tusschen  Yerlandt,  Engelandt, 
en  Schotlandt  door  soude  brenghen,  ofte  aen  Ille  de  Man,  om  ons 
weder  aen  een  ander  Lootsman  te  helpen. 

Den  9  dito  hebben  wy  ons  Ancker  ghelicht  en  zijn  'tzeyl  gegaen, 
ende  komende  buyten  in  Zee  soo  liet  de  Matroosen  de  Marsseyls 
loopen :  soo  quam  de  Schipper  by  my  inde  Cajuyt,  sprack  dat  [92.] 
het  Volck  de  Marsseyls  lieten  loopen  en  niet  achter-om  wilden,  en 
datter  noch  noyt  Hollandsche  Oost-Injes-vaerders  achter-om  ge- 
zeyld  waren,  ende  dat  sy  de  eerste  niet  begeerde  te  wesen ;  soo  ben 
ick  buyten  gheloopen  en  hebbe  haer  ghecommandeert  de  Marsseyls 
wederom  op  te  hijssen,  en  dattet  nu  gheen  tijdt  was  van  muytenee- 


ï)    Zie  onze  inleiding. 

2)  St.  Ives  (aan  de  andere  zijde  der  landspits  dan  Falmouth). 

3)  Biscayer. 


ren,  datse  nu  kloeck  ende  ghesondt  waren  en  wel  ververscht,  ende   1630 
haer  leven  nu  vorders  moesten  wagen  daer  ick  het  mijn  waeghden,  ""^  ^" 
ende  dat  ick  ons  nu  voorsien  hadde  van  een  goede  Lootsman :  doen 
hijsten  sy  weder  om  mijnend  wille  de  Marsseyls  op,  ende  wilden     ^ota. 
haer  leven  wagen  by  het  mijn,  en  ick  souder  al  vergeven  datter  op  Jg^*'^°°^^^" 
de  Reys  gepasseert  was.  schuit. 

Den  10  dito  smorghens  komende  omtrent  Milfort  aende  Walse 
Kust  van  Engelandt,  soo  quam  daer  een  Conincks  Schip  uytloopen, 
de  Admiraelvande  Verkeerde-Canael  Ser  Thomas  Ropert  ^),  en  soo 
begost  hy  van  vers  op  ons  te  schieten  al  eer  hy  ons  beschieten  kost, 
ende  alsoo  hy  een  schoon  Schip  hadde  en  het  onse  vuyl  van  sulcken 
verden  Reys,  soo  was  hy  terstond  by  ons,  en  riep  dat  wy  strijcken 
soude  voor  den  Coninck  van  Engelandt :  Soo  sprack  ick  teghens  de 
Schipper  (alsoo  hy  Capiteyn  ende  Schipper  was)  dat  hy  de  Man 
achter  op  soude  verpreyen ;  gaf  my  tot  antwoordt  dat  ick  de  spraeck 
kost  ende  Opper-Hooft  was :  Soo  liep  ick  achter  op  (al-hoe-wel  het 
my  niet  toe-hoorden  te  doen,  dat  dat  Schippers  Carghe  is)  ende  riep 
aen  't  Conincks  Schip  wat  hy  begeerde?  hy  riep  wy  soude  strycken 
voor  de  Coninck  van  Engeland ;  soo  riep  ick  teghens  het  Volck  sy 
souden  het  Marsseyl  strijcken  ende  halen  de  vlagge  wat  neer ;  doen 
riep  hy  ick  soude  mijn  Boot  uytsetten  ende  komen  aen  Boort ;  doen 
riep  ick,  ick  kan  gheen  Boot  uytsetten  ende  liet  de  Vlagge  weder     j^ota. 
weyen,  en  heysten  het  Groote-Marsseyl  weder  op  inde  naem  vanden  ^^J^j^qq^* 
Prins  van  Orangie,  ende  riep  hem  toe  dat  ick  het  Marsseyl  gestreken  mans. 
hadde  voor  den  Coninck  van  Engelandt,  alsoo  wy  op  haer  Kusten 
waren,  maer  dat  ick  het  nu  weder  hadde  laten  ophijssen  inde  naem 
vanden  Prins  van  Orangie,  en  die  meer  begeerden  most  aen  Boort  Dat  was  op 
komen  ende  doen  't  selver :  Doen  hijsten  hy  een  weynigh  sijn  Mars-  diets  ge- 
seyl  op  en  liep  ons  by  Stuerboort  langhs,  stack  doen  weder  een  sproken, 
weynigh  van  ons  af,  ende  quam  ons  weder  aen  Backboort  besichti- 
ghen,  dat  sijn  Boeghspried  al  neffens  onse  Bezaens-mast  was,  ende 
hy  haelde  sijn  Blinde-Ree  2)  vast  onder  de  Boegspried  al  ofte  hy  aen 
Boort  w^Ide ;  soo  liep  ick  achter  op  ende  riep  datse  van  Boort  hou- 
den soude,  ende  ick  hadde  een  Suffelet  3)  inde  handt,  daer  op  ick  last 
gaf,  als  ick  fluyten  dat  wy  Vuer  gheven  soude  ende  schieten  daer  in: 
doen  hy  sach  dat  het  hem  gelden  soude  hiel  hy  stracx  af,  en  riep  hy 


z)    Deze  naam  schijnt  verknoeid;  ik  vind  hem  althans  niet  terug. 

2)  Blinde  ra;  de  ra  waaraan  men  het  blind  of  boegsprietzeil  voert. 

3)  Fluitje  (sifflet). 


142 

1630  soude  met  sijn  Boot  aen  Boort  komen  om  wat  nieuws,  ende  soo  ston- 
jiini  10.  ^^^  ^^^  Engelsman  voor  op  de  Boeghspried,  die  riep  sy  wilde  Hol- 
landsche  Kaes  hebben ;  ick  riep  sy  souden  met  haer  Schip  op  zy 
komen,  ick  soudense  haer  schencken  van  achtien  pondswicht,  maer 
ick  meynde  die  uyt  onse  Halve-Cartouwen  komen  soude :  Doen  riep 
de  Capiteyn  dat  wy  niet  schieten  soude  en  dat  wy  Vrienden  waren, 
ende  hy  soude  sijn  Boot  uytsetten  en  komen  aen  Boort  om  wat 
nieuws,  ende  stack  doens  by  de  Windt,  liet  sijn  Marsseyls  loopen, 
ende  wy  ontschoten  hem  doens  inde  vaerd,  maer  vergat  het  aen 
Boort  komen. 

Den  1 1  dito  quamen  neffens  Duyvelinghen^),  alwaer  onze  Loots 
begon  te  seggen  dat  hy  St.  Joris  Canael  vorder  niet  heel  wel  bekent 
was,  soo  liepen  wy  onder  een  Eylandeken  dat  Yrlazey^)  ghenaemt,  [93. 
is  twee  mijlen  van  Duy velinghen,  daer  een  hoeck  uytsteeckt  Hoo  3) 
ghenaemt,  alwaer  een  Fort  is  en  ick  daer  aen  Landt  voer,  ende  liet  de 
Lootsman  aen  Boort  blijven,  om  dat  hy  my  niet  verklicken  en  soude 
dat  ick  een  Oost-Indies-vaerder  was,  ende  sond  de  Boot  datelij  ck  weder 
aen  Boort,  en  belaste  datter  niemandt  aen  Land  komen  soude  voor 
en  al  eer  ick  weder  aen  Boort  quam :  Doens  liep  ick  nae  't  Fort  toe, 
alwaer  de  Overste  van  't  Fort  my  vraegden  wat  wy  voor  een  Schip 
waren  ?  ick  gaf  hem  tot  antwoordt  een  Staten  Schip;  vraeghde  my 
Dublin  dat  waer  ick  na  toe  wilde?  gaf  hem  tot  antwoord  na  Dublin,  ende  vraeg- 
is  de  Hooft-  ^^  ^^^^  yemandt  van  sijn  Dienaers  my  oock  aen  een  Paerd  konde 
Yriandt.  helpen,  om  daer  na  toe  te  rijden  met  een  Guide?  hy  seyde  hy  soude 
my  laten  een  Paerdt  bestellen  met  een  Guide,  ende  ook  een  Briefjen 
van  sulcken  kloecken  Schip  op  de  Kust.  Ende  ben  gaen  opsitten,  ar- 
riveerden tegens  de  middagh  te  Dubelinge,  't  welck  de  Hooft-stad 
van  Yriandt  is,  en  geraekten  daer  by  een  Koopman  ghenaemt  Kra- 
mer, dien  wekken  tegens  den  avondt  met  my  by  de  Viseroy  in  't 
Gasteel  ginck,  ende  komende  in  't  Gasteel,  soo  vraegde  my  de  Viseroy 
wat  ick  op  die  kust  quam  maken?  gaf  hem  tot  antwoordt  dat  ick  een 
Staten  Gapiteyn  was,  dat  ick  daer  quam  sien  offer  gheen  Duynkerc- 
kers  ofte  Bosscheyers  waren :  doen  vraeghde  hy  my  nae  mijn  Gom- 
missien?  ick  sprack  dat  die  aen  Boort  was,  en  alsse  de  minste 
vande  sijnen  wilde  senden  ick  soudese  hem  sien  laten :  Doen  ant- 
woorde  hy  my  dat  ickse  hem  in  't  Fort  most  brengen,  ende  bracht 


i)    Dublin. 

2)  Irelands  Eye. 

3)  Howth  Head. 


143 

my  een  Dronck-saeck  *)  dien  ick  hem  bescheyd  dede,  ende  nam  mijn  1630 
afscheyd  van  hem  om  de  Commissie  te  halen:  maer  smorgens  vroeg-' 
sochte  ick  een  ander  Lootsman  die  ons  door  de  Kanael  brengen 
soude,  en  kocht  noch  eenige  Victualie,  alwaer  ick  mede  na  Boort 
toe  voer  met  eenige  Koopluyden,  ende  komende  by  't  Schip  begon- 
nen sy  te  ruycken  dat  het  na  de  Peper  roock,  vraeghde  my  ofte  de 
Staten-Schepen  soo  Peperachtigh  roocken  ?  ick  seyden  haer  doens 
dat  ick  uyt  Oost-Indien  quam :  waer  over  Kramer  moyelijck  was, 
dat  ick  my  by  de  Governeur  voor  een  Staten-Schip  uytghegeven 
hadde ;  Ick  seyde  hem  hy  mocht  de  Viseroy  seggen  dat  de  Windt 
goet  was,  dat  het  niet  gelegen  quam  met  mijn  Commissie  aen  Landt 
te  komen.  Nae  dat  ick  dese  Koopluyden  (Nederlanders  zijnde)  wel 
getracteert  hadde,  voeren  weder  na  het  Landt  toe  met  de  Lootsman, 
die  ick  in  Engelandt  gehuert  hadde,  dewelcke  de  Viseroy  raport  de- 
den dat  wy  een  Oost-Indies-vaerder  waren,  ende  waer  over  de  Koop- 
man Kramer  (daer  ick  mede  by  de  Viseroy  geweest  was)  inde  Ge- 
vanckenisse  gheleyd,  om  dat  hy  niet  geseght  hadde  dat  wij  een 
Oost-Indies-vaerder  waren,  en  was  ghenootsaeckt  na  Londen  te 
schrijven  aende  Generael  Carpentier  om  sijn  verlossinghe,  alsoo  wy 
naderhandt  verstonden. 

Den  13  dito  weder  Ancker  gelicht  en  't  zeyl  gegaen. 

Den  1 5  dito  passeerden  Londeri  *). 

Den  1 7  dito  smorgens  vroegh  quamen  by  deLeeuwensEylanden,3) 
kosten  dien  niet  boven  zeylen,  liepen  daer  door  de  Leeuwens  Ey- 
landen  aen  backboort  leggen,  4)  ende  Schotlandt  aen  stierboort,  en 
quamen  tot  alle  ghelucken  teghens  den  avondt  daerdoor,  want 
doens  begon  't  te  donckeren,  ende  quamen  aen  't  eynde  dat  wy  Capo 
de  Ferro  5)  saghen,  en  daer  lach  een  Schip,  dien  effen  boven  Water 
speelden,  daer  wy  recht  op  aen  ghezeyld  souden  hebben  haddet  een 
uyr  vroeger  doncker  geworden,  soo  dat  het  Schip,  Goed,  en  't  meeste 
[93]  Volck  daer  gebleven  soude  hebben,  daer  wy  Godt  ten  vollen  af 
danckten  dat  het  soo  lange  licht  was,  en  met  lustige  koelten  zijn  wij 
dien  dagh  die  gepasseerd. 

Den  18  dito  quamen  tegens  de  middag  by  de  Eylanden  vande 


i)  Een  dronk  sek  (Eng.  sack,  Xereswijn). 

2)  Londonderry. 

3)  De  Hebriden. 

4)  Men  zou  verwachten:  leggende. 

5)  Cape  Wrath. 


144 

1630.  Orcades,  alwaer  wy  by  de  Visschers  quamen,  maer  konden  daer 
•^^"^  ^  ■       niet  een  van  aen  Boort  krijgen. 

Den  1 9  dito  passeerden  wy  Hitlandt  ^),  ende  liepen  dicht  by  Faril  2) 
langens. 

Den  20  dito  sagen  Noorwegen,  ende  liepen  voorts  na  Trif  3)  toe. 

Den  24  dito  arriveerden  wy  voor  het  Vlie,  alwaer  ons  de  Loots- 
boot  aen  Boort  quam,  ongewoont  dat  daer  Oost-Indies-vaerders 
quamen,  en  verstonden  dat  onse  Vloot  al  over  eenige  dagen  in  Texel 
ghearriveert  was :  Ende  ick  sond  datelijck  een  Brief  aende  Bewind- 
hebbers van  ons  arrivement,  alwaer  wy  den  26  dito  datelijck  een 
Lichter  aen  Boort  kreghen  met  twee  Bewindhebbers,  d'eene  was 
Willem  van  Someren  ende  d'Heer  Twisch,  die  doens  eerst  Bewind- 
hebbers waren  gheworden :  Ende  ick  ben  met  de  Boecken  nae  Huys 
getrocken,  daer  ick  den  27  dito  Godt  lof  wel  arriveerden. 


i)    De  Shetland  eilanden. 

2)  Fair  Island  halverwege  tusschen  de  Orcadische  en  de  Shetland  eilanden. 

3)  Bedoeld  is  het  rif  in  de  Noordzee  bewesten  Jutland. 


I 


r 


©nïgen  uDcg  anöere  ^opagiEn» 


ÏO 


VOLGEN    NOCH    ANDERE 

VOYAGIEN. 

Naer  dat  ick  uyt  Indien  twee  Maenden  thuys  gheweest  waer,  soo  Anno  1630. 
ontmoeten  my  tot  Amsterdam  een  Koopman  Samuel  Godijn,  die 
my  wellekom  heete,  alsoo  wy  oude  kennis  hadden,  vraeghde  my 
waer  ick  van  daen  quam?  seyde  uyt  Oost-Indien ;  ende  in  wat  quali- 
teyt?  sprack  voor  Opper-Koopman,  vraeghde  mijn  ofte  ick  van 
meyninge  was  om  thuys  te  blijven  ?  seyde  van  jae,  maer  hy  seyde 
my,  wilde  ick  Commandeur  wesen  na  Nieuw-Nederlandt ;  Sy  wilde 
daer  een  Colonie  gaen  planten,  soude  my  daer  toe  inployeeren  tot 
onder  Patroon,  als  hy  de  vryheydt  van  de  Heere  Staten  te  sien  was, 
ende  van  de  negenthiene  van  de  West-Indische  Compannie  aen  alle 
Patroonen  vergundt  ?  gaf  hem  tot  antwoordt  dat  het  werck  my  wel 
aenstont,  maer  moeste  mede  een  Patroon  wesen  altesaem  egal; 
Sprack  dat  hy  daer  wel  in  te  vrede  was.  Soo  hebben  wy  met  ons 
vijven  eerst  begonnen  dit  Patroonschap  op  te  rechten,  als  Samuel 
Godijn,  Gilliame  van  Rensselaer,  ende  Bloemaert,  ende  JandeLeat, 
ende  ick  David  Pietersz.  de  Vries:  Maer  kreghen  daer  na  meer 
Companjons,  als  Mathijs  van  Ceulen,  ende  Nicolaes  van  Sittorigh, 
ende  Harinck  Koeck,  met  Heyndrick  Hamel,  ende  hebben  een 
Contrackt  met  den  anderen  ghemaeckt,  daar  wy  malkanderen  al 
t'samen  in  eenen  Graet  gestelt  hebben ;  hebben  alsdoen  een  Schip 
met  een  Jacht  geprepareert  om  onse  Voyagie  te  vervorderen,  soo 
om  de  Walvisserije  daer  te  Lande  te  doen,  als  Colonie  te  planten  tot 
Culture  van  alle  soorten  van  Granen,  daer  dat  Landt  heel  bequaem 
toe  is,  ende  Toeback :  Dit  Schip  met  het  Jacht  is  den  12  December 
uyt  Texel  gezeylt  met  een  parthije  Volck,  om  onse  Colonie  in  de 
Zuyd-Ravier  ^)  op  de  acht-en-dertigh  en  een  half  Graet  legghende 
[95.]  neer  te  slaen;  Oock  met  een  goedt  parthy  Beesten,  ende  daer  de 
Wallevisscherije  te  doen:  alsoo  Godijn  onderrecht  was  dat  daer 
veel  Wallevissen  hielden  voor  die  Baye,  ende  de  Traen  60  Guldens 
het  Ocx-Hooft  goude,  dochte  haer  goede  profijte  op  loopen  moeste, 
ende  daer  sulcken  schoonen  Landt  by  te  cultiveeren. 

Den  20  dito  verstonden  dat  ons  Jacht  om  d'anderen  dag  als  het 
uyt  Texel  was  geloopen,  van  de  Duynkerckers  was  ghenomen,  door 
onachtsaemheydt  van  't  groot  Schip  dat  het  Jacht  achter  uyt  gezeylt 

x)    De  Delaware. 


148 

i63o  was,  daer  een  groot  Kargasoen  in  was,  om  de  Kust  van  Nova-Fran- 
ec.  20.  ^.^  ^^  ondersoecken,  ende  't  groote  Schip  vorderde  zijn  reys;  Hadde 
oock  mede  eenigh  Volck  om  te  setten  aen  't  Eyland  van  Tortugos') 
in  West-Indien,  daer  wy  met  sestigh  Francen^)  ghecontrackteert 
hadden,  het  selve  Eylandt  voor  ons  te  houden  als  een  Colonie  onder 
de  H.  M.  H.  Staten  ende  West-Indische-Companie. 

Anno  1631.  In  September  arriveerden  ons  Schip  weder  uyt  Nieuw-Nederlandt 
ende  West-Indien :  soude  een  parthije  Volks  aen  Tortuges  ghelost 
hebben,  maer  vondt  dat  de  France  vande  Spaense  doodt  geslagen 
waren,  voort  de  rest  in  de  Zuyd-Ravier  in  Nieuw-Nederlandt,  ende 
bracht  een  Munsters)  mede  van  Traen  van  eendoode  Walvis,  diehy 
aen  de  Wal  ghevonden  hadde,  seyde  dat  hy  te  laet  in  't  Jaer  gheko- 
men  was,  dit  was  ons  een  schadelijcke  Reys :  Door  dien  dese  Schip- 
per Pieter  Heyes  van  Edam,  die  wy  daer  op  ghestelt  hadde,  dorste 
alleenigh  met  een  Schip  van  achthien  Stucken  niet  door  de  West- 
Indies  zeylen,  daer  hy  dese  Reyse  noch  meest  goedt  ghemaeckt  kost 
hebben,  door  dien  het  een  Persoon  was,  die  niet  anders  ghewoon  was 
als  op  Groenlandt  te  varen,  daerse  de  Reys  in  drie  a  vier  Maenden 
doen,  ende  soo  voort  thuys  te  komen. 

Anno  1632.  Den  1 2  Februarij  maeckten  wy  wederom  een  accordt,  om  weder 
met  een  Schip  ende  Jacht  te  equippeeren  op  de  Wal  visserij  e,  daer 
veel  debatten  tegens  vielen ;  door  dien  dat  wy  daer  sulcken  schade- 
lijcke Reys  ghehad  hadden,  ende  geen  Vruchten  vande  Wallevisse- 
rije  en  saghen  noch  bekomen  hadden :  Maer  Samuel  Godijn  d'welcke 
ons  animeerde  om  weder  te  versoecken,  sprack  dat  deGroenlandtse 
Companie  twee  dut  Reysen4)  met  Willem  van  Muyen  5)  gehad  had- 
den, ende  daerna  sulcken  treftige  Companie  geworden  is :  soo  wierter 
weder  gheresol veert  de  Voyagie  vande  Wallevisserije  aen  te  vangen, 
ende  ick  soude  selfs  mede  gaen,  als  Patroon  ende  Commandeur  over 
't  Schip  en  Jacht,  ende  mosten  sien  daer  in  December  te  wesen,  om 
de  Winter  over  de  Walvisserije  te  doen,  wantse  daer  in  de  Winter 
komen  ende  blijven  tot  Maert  toe. 

Al  eer  wy  uyt  Texel  't  zeyl  ginghen,  verstonden  dat  ons  Fortje 
vande  Wilde  was  afgeloopen,  het  Volck  doodt  geslagen,  twee-  en 
dertigh  Man,  die  buyten  het  Fort  waren  op  Landt  om  haer  werck 
te  doen. 


i)  Tortuga  even  benoorden  de  kust  van  Venezuela. 

2)  Zie  onze  inleiding. 

3)  Monster. 

4)  Dutreizen,  teekenachtige  uitdrukking  voor  reizen  waarbij  geen  winst  gemaakt  is. 

5)  In  i6ia  en  1613  (vgl.  Muller,  Noordsche  Compagnie  72—73). 


149 
Den  24  May  met  het  Schip  ende  Jacht  met  een  N.0. Windt  uyt  1633 

T'         1  li.  Mei  24. 

Texel  gezeylt. 

Den  26  dito  'snachts  raeckte  wy  door  onachtsaemheydt  vande 
Stuerluyden,  die  ick  wel  belaste  al  eer  ick  te  Koy  ginck,  datse  het 
Loot  soude  dickwils  ghebruycken,  ende  houden  de  Vierman  in  Ly 
van  ons:  't  welck  een  groot  Schip  was,  en  wel  drie  Voet  dieper  ginck 
als  wy,  maer  haer  last  niet  volghende,  raeckten  wy  op  de  Bree-Banck 
voor  Duynkercken  te  stooten,  ende  schoot  datelijck  een  schoot,  soo 
f96.]  dat  onse  Companie  anckerde.  Mijn  Jacht  quam  in  ly  van  my,  maer 
kost  daer  niet  harden  van  kappelen  ^),  dede  doen  ons  Volck  de  Boot 
uyt  setten  met  noch  twee  Bosscheysse-Sloepen,  ende  sy  ontvluchent 
Schip,  maer  ick  wilder  niet  uyt,  ende  hiel  beyde  Stuerluyden  by 
my,  die  van  schantshalve  my  niet  dorsten  verlaten,  siende  dat  icker 
in  bleef,  ende  daer  bleven  noch  acht  a  negen  sleghte  Maets  by  ons, 
doen  leerde  ick  het  Volck  best  kennen,  die  wreede  Mannen  als  Leeu- 
wen schenen,  dat  waren  de  eersten  die  met  de  Boot  vluchten.  Al 
hortende  ende  stootende  raeckten  wy  op  vier  vaem  Waters,  daer 
liet  ick  't  Ancker  vallen  ende  tegen  aen  het  pompen  ende  kregen 
lens ;  met  een  quam  den  dagh  op,  doen  sagen  wy  onse  Boot  ende  de 
twee  Sloepen  heen  ende  weer  rijen :  Maer  doen  sy  het  Schip  weder 
gheset  sagen  2),  quamen  sy  weder  aen  Boort  ende  seyde  ons,  haddet 
noch  een  paer  uyren  langer  nacht  gebleven  souden  sy  in  Duynker- 
cken gheroeyt  hebben  op  het  Vyer  van  de  Toorn  aen.  Doen  lichten 
wy  het  Ancker  weder  ende  zeylden  nae  de  Kust  van  Engelandt,  en- 
de liepen  den  28  dito  in  Porsmuyen,  ende  haelden  het  Schip  in  't 
Konincks  Doek,  alwaer  wy  het  weder  repareerden. 

Den  10  Julij  zeylden  wy  uyt  Porsmuyen  na  het  Eylandt  van 
Wight  onder  de  Koe  3). 

Den  1 2  dito  arriveerden  alhier  uyt  Texel  het  Schip  Nieuw-Neder- 
landt  van  de  West-Indische  Companie,  een  groot  Schip  dat  in  Nieu- 
Nederlandt  gemaeckt  was,  d'welck  na  West- Indien  wilde  daer  ick 
goede  Companie  aen  hadden. 

Den  eersten  Augustus  met  een  goede  N.0.  Windt  Ancker  ghe- 
licht  en  't  zeyl  ghegaen  met  mijn  Schip  ende  Jacht,  ende  het  Schip 
Nieuw-Nederlandt  in  Companie. 

Den  2  dito  passeerden  Engelandts-eynde,  ende  setten  onse  cours 
na  de  Canarische  Eylanden  toe. 


1)  Van  den  heftigen  golfslag.  {Zie  dezelfde  uitdrukking  ook  bl.  154). 

2)  Weder  voor  anker  zagen  liggen.  (Zie  dezelfde  uitdrukking  ook  bl.  151] 

3)  Cowes. 


150 

1632  Den  1 3  dito  sagen  wy  Madeeren  aen  Backboort  van  ons,  ende  . 
Aug.  13.  ^^^^  quam  een  Turck  teghens  ons  over  loopen ;  soo  haest  hy  merck- 
te,  dat  wy  kloecke  Schepen  waren,  wierp  hy  't  over-staegh  van  ons 
af,  ende  wy  volghden  hem.  Tegens  den  avondt  wiert  doncker,  doen 
schoot  ick  een  schot  dat  mijn  Jacht  weder  by  my  quam ;  want  de 
doncker  viel  ende  wy  volghden  onse  cours,  ende  Nieuw-Nederlandt 
volghden  noch  den  Turck  by  nacht  dat  ons  malligheydtdochte,door 
dien  wy  hem  by  daghe  niet  naderden,  ende  wy  raeckten  doe  van 
het  Schip  Nieuw-Nederlandt  af. 

Den  14  dito  tegens  den  avondt  sagen  wy  het  Eylandt  Illie  de  Pal- 
ma  in  ly  van  ons,  ende  setten  onse  cours  daer  van  af  na  Barbades  toe. 

Den  4  September  kregen  wy  de  Barbades  in  't  gesicht,  ende 
'sanderendaeghs  den  5  tegens  den  avondt  arriveerden  wy  aen 't  Ey- 
landt St.  Vincent.  De  Wilden  quamen  al  buyten  in  so  met  haer 
Knoos  ï)  aen  ons  Boort,  ende  ick  sagh  een  groot  verwonderinge  van 
dese  Natie,  al  raeckten  de  Knoos  ofte  haer  Vaer-tuygh  vol  Waters 
sy  sprongen  over  Boort,  ende  wisten  dat  met  een  behendigheydt  in 
't  Water  beyde  de  enden  op  te  lighten  met  haer  schouderen,  ende 
hossender  het  Water  weder  uyt  ende  klommender  wederom  in :  daer 
souder  veel  van  ons  Volck  in  sulcken  manier  verdrencken,  als  zy  het 
Boot  vol  Waters  kreghen  ende  anders  niet  te  hulp  hadde  als  haer 
Lijf  ende  de  Zee.  Alhier  kreghen  goede  ververssinge  van  Bananes, 
Annasses,  ende  veelderley  Indische  Vruchten;  lagen  inde  Groot- 
Vlaye^)  op  23  vaem  geanckert. 

Den  5  dito  arriveerde  hier  oock  het  Schip  Nieuw-Nederland  dat  [97] 
by  Madeere  van  ons  geraeckt  was. 

Den  8  dito  lichten  wy  ons  Ancker  ende  passeerde  de  Eylande  van 
Martinnicke,  Dominicken,  Guarde-Loepe,  Moersserat,  Ledonde 
ende  Nevess),  arriveerden  den  10  voor  Sante-Christoffel  daer  wy 
eenige  Engelse  Schepen  vonden,  ende  haelden  daer  een  parthye 
Waters. 

Den  1 1  dito  lichten  Ancker  om  na  St.  Maerten  te  zeylen,  half- 
wege  St.  Maerten  ende  Christoffel  ontmoeten  ons  een  Frans  Schip 
met  een  groote  Sloep  by  hem,  die  ons  vry  wat  girden  4),  gelijck  ofte 
hy  ons  soght  eenige  hostiliteyt  aen  te  doen,  doch  ick  bleef  by  mijn 
cours,  en  vraeghde  hem  niet :  Ende  ick  liet  de  Prince-Vlagge  van 


i)  Kanoes. 

2)  Ter  plaatse  waar  thans  Kingstown  ligt. 

3)  Martinique,  Dominica,  Guadeloupe,  Moniserrat,  Redonda,  en  Nevis. 

4)  Aanliep,  aangierde. 


151 

boven  waeyen,  ende  de  Bloedt  Vlagge  van  achteren ;  doen  hij  dat  1632. 
sagh  hiel  wat  draghende  ende  liep  een  goedt  stuck  in  ly  van  my  ver-   ^^*'  "' 
by.  Teghens  den  avondt  arriveerden  wy  op  de  Reede  van  St.  Maer- 
ten  en  lieten  ons  Ancker  vallen  ;  voort  Fort  vonden  daer  drie  Fluy- 
ten,  Dirck  Femmesz.  van  Hoorn,  twee  uyt  Waterlandt  met  een  En- 
gels-Man. 

Den  1 1  September  alsoo  ick  voor  Fort  gheset  lagh  met  mijn  Jacht,  West-indi- 
quamen  datelijck  de  voorsz.  bchippers  van  de  Fluyten  aen  mijnden. 
Boort,  vraeghde  my  ofte  ick  niet  een  Frans  Schip  ontmoet  hadde  ? 
ick  seyde  haer  van  ja,  ofte  hy  my  niet  aengerant  hadde,  ick  seyde 
van  neen,  dat  wy  een  sleght  Schip  geweest  waren,  soudet  misschien 
wel  gedaen  hebben,  want  hy  seyde  dat  hy  gheswooren  hadde  de 
eerste  Hollander  dien  hy  moetede  soude  het  lagh  betalen,  want  sy 
hadde  hem  twee  Man  uyt  de  Fluy t  afgeschooten  ofte  dood  geschoo- 
ten,  't  welck  niet  wel  van  haer  gedaen  was :  Want  hy  verhaelde  my 
dit  Frans  Schip  daer  over  eenige  dagen  op  de  Reede  gekomen  was, 
ende  de  Capiteyn  't  welck  een  Ridder  van  Malta  was,  ende  't  was 
een  Konincks  Jacht  van  de  Koninck  van  Vranckrijck  dat  Spaniars 
soght ;  so  was  hy  aen  Landt  gevaren  by  den  Commandeur  aen  't 
Fort,  versoght  ofte  daer  niemand  Frans  konde  spreecken,  soo  was- 
ser de  Capiteyn  van  de  Soldaten  die  Frans  konde ;  soo  versoght  hy 
op  haer  of  de  Capiteyn  mochte  mede  varen  om  te  vertollecken  het- 
gene  daer  passeere  soude :  So  vaert  de  Capiteyn  van  't  Fort  met 
dese  Ridder,  met  zijn  Schuyt  na  dese  Fluyten  toe,  daer  komende, 
versocht  dese  Ridder  datse  hem  wilde  een  Tonne  Teers  verkoopen 
voor  Geldt  ende  goede  woorden  want  zijt  genoeg  hadde ;  ende  hy 
hadde  lange  in  de  West-Indische  geswurven,  maer  sy  gaven  hem 
quaet  antwoordt  dat  sy  hem  niet  en  begeerden  in  zijn  Schip  te  heb- 
ben, wilde  de  Capiteyn  van  *t  Fort  in  haer  Schepen  komen  hy  mocht, 
sy  soude  met  de  Boot  vêrtrecken  :  Dese  Ridder  stont  perpleckts  van 
't  antwoordt,  daer  hyse  met  alle  beleeftheyd  ontmoeten,  sprack 
eyndelijck  tot  de  Capiteyn  van  't  Fort  dien  zijn  Tolck  was,  datse 
weder  soude  na  't  Fort  keeren,  hy  wilde  sijn  klaghten  doen  aen  de 
Commandeur  van  de  groote  bestellingh ;  by  de  Commandeur  komen- 
de, thoonde  hy  sijn  Koninghs  commissie,  ende  vraeghde  de  Com- 
mandeur of  hy  daer  op  de  Reede  daer  dese  Fluyten  laghen  niet  soo 
wel  mochte  gaen  legghen  als  sy  ?  nademael  datse  vrienden  waren, 
dat  alle  Havens  in  Vranckrijck  ende  Reeden  voor  ons  open  waren. 
De  Commandeur  sprack  van  jae,  doen  lichten  dese  Frans-Man  zijn 
Ancker  ende  wilde  by  haer  ten  Ancker  komen  om  daer  sijn  Schip 


152 

1632  wat  te  kringen,  also  daer  leegh  Water  was ;  doen  sy  sagen  dat  de 


Sept.  II 


Frans-Man  zijn  Ancker  lichten,  doen  korten  zy  malkanderen  achter 
den  ander,  cnde  begosten  op  de  Frans-Man  te  schieten,  ende  schoo-  [98.I 
ten  hem  twee  Man  af,  doen  liet  de  Frans-Man  zijn  Ancker  weder 
vallen,  voer  aen  't  Fort  ende  klaeghde  over  de  hostiliteyt  die  dese 
beestachtige  beerachtigen  aert  hem  aendede,  ende  begeerde  dat  de 
Commandeur  met  sijn  Officiers  daer  kennis  af  dragen  soude  tot  sij- 
ner  tijdt  ende  protesteerde,  maer  is  met  sijn  Schip  op  de  wederom- 
reys  gebleven  met  Volck  en  al,  't  welck  een  groote  rust  voor  dese 
Schippers  heeft  ghemaeckt,  soude  anders  haer  spul  genoegh  ge- 
maeckt  hebben,  en  is  de  Querel  hier  mede  ge-eyndight,  dit  verston- 
den wy  naderhandt. 

Den  1 2  September  liet  ick  het  Schip  opruymen,  ofte  de  Walvis- 
vangst my  manckeerde  in  Nieuw-Nederlandt,  ende  alsoo  het  Sout 
in  patria  een  goede  prijs  gou.  Op  dato  arriveerde  hier  het  Schip 
Nieuw-Nederlandt,  dat  ick  aen  Sint- Vincent  hadde  laten  leggen  te 
vervarssen,  oock  mede  arriveerde  hier  het  Schip  Geldria,  mede  een 
Kompanij  Schip  met  noch  twee  Fluyten  van  Hoorn,  Cornelis  Jansz. 
Niels  de  Schipper  genaemt,  't  andere  Fluyt  de  Valck,  de  Schipper 
Gerrit  Jansz.  genaemt. 

Den  27  dito  hadde  wy  onse  last  van  Sout  in  die  wy  begeerden, 
ende  maeckten  ons  wederom  ghereedt  om  na  Neves  te  gaen,  om  daer 
Brant-Hout  ende  Water  te  halen,  doordien  daer  het  Hout  beter  te 
bekomen  was  als  aen  Christoffel  ende  't  Water  mede,  en  is  aldaer 
een  schoone  Zant-Baye,  fray  met  de  Boots  aen  Landt  te  komen;  Soo 
versoghten  dese  Schippers  aen  my  van  de  Fluyten,  die  de  Frans- 
Man  sulke  hostilliteyt  gedaen  hadden,  ofte  sy  met  my  mochten  zey- 
len  na  Neves  toe,  om  haer  te  provideren  van  Hout  ende  Water,  om 
voorts  na  Hollandt  te  zeylen  :  also  sy  de  Frans-Man  vreesden  die 
haer  toe  gheroepen  hadde  dat  hy-er  waernemen  wilde  alsse  Water 
soude  gaen  halen,  want  sy  waren  niet  meer  als  met  ses  a  acht  Stuc- 
ken  ghemonteert  ?  Ick  gaf  haer  tot  antwoordt,  wilde  sy  met  my 
zeylen,  door  dien  sy  onse  Burgers  waren,  hoe  ick  soude  beletten  dat- 
ter  geen  hostiliteyt  van  de  Frans-Man  soude  geschieden,  ende  dat 
mijn  Schip  soo  defencijf  was  als  't  zijn,  wilde  sy  mede  zeylen  sy  kon- 
dent  doen. 

Den  29  dito  lichten  't  Ancker  met  mijn  Jacht,  gingen  onder  zeyl 
maer  sy  bleven  legghen :  teghens  den  avondt  arriveerden  ick  voor  *t 
Eylandt  Neves,  voer  aen  Land  by  de  Gouverneur  een  Engels-Man 
Luttel  ton  genaemt,  versocht  aen  my  dat  ick  soude  gelieve  eenige 


153 

gevangen  Portugesen  in  te  nemen,  ende  settense  in  passant  aen  1622 
Christofifel,  aen  Boort  van  een   Engels-Schip  genaemt  Capiteyn 
Stoons,  't  vvelck  ick  hem  niet  koste  weygeren,  ofte  ick  haer  drie  a 
vyer  uyren  in  't  Schip  hadde ;  dese  Portugijsen  hadde  Maerten 
Thijsz.  uyt  Zeelandt  daer  aen  Landt  geset. 

Den  eersten  November  mijn  afscheydt  ghenomen  van  de  Gouver- 
neur van  Neves,  en  Ancker  ghelicht,  quamen  teghens  den  middagh 
op  de  groote  Reede  daer  d'Engelse  zijn,  daer  was  een  Gouverneur 
genaemt  S^  Warnar :  Hier  ontlosten  ick  datelijck  de  gevangen  f  or- 
tugijsen,  gafse  de  Engels-Man  over,  d'welcke  met  my  na  St.  Maer- 
ten wilden  toe  zeylen. 

Den  2  dito  Ancker  gelicht  hebbende  met  mijn  Jacht  metd'Engels-  west-indi- 
Man  van  Londen,  die  de  ghevanghen  Portugeesen  in  hadde,  d'welcke  Eyiandèn" 
hy  soude  aen  Portorijcke  voeren,  liet  zijn  Schuyt  achter,  die  soude 
hem  volgen  met  eenigh  goedt  na  St.  Maerten.  Savondts  arriveerden 
wy  op  de  Reede  voor  St.  Maerten,  daer  wy  noch  de  geheele  Vloot 
[99]  vonden  die  wy  daer  gelaten  hadden,  doen  vraeghde  ick  de  Schippers 
van  de  Fluyten,  waerom  datse  my  niet  volghden  doen  ick  Ancker 
lichten?  gaven  mijn  tot  antwoord  datse  my  bedanckten  voor  de  pre- 
sentatie die  icker  gedaen  hadden,  maer  haddent  over  gheleydt  by 
den  ander  te  blijven,  verwachten  datse  altesamen  klaer  soude  zijn, 
ende  Gelderlandt  soude  met  haer  gaen. 

Den  4  dito  verwachten  de  Engels-Man  zijn  Boot  van  St.  Christof- 
fel,  wist  niet  wat  het  bedieden  dat  hy  soo  lange  bleef,  nademael  hy 
ons  n  a  de  middagh  volghen  soude :  Dese  Engels-Man  wilde  garen  met 
my  zeylen  tot  de  hooghte  van  Porto-Rij cke,  die  ick  passeeren  moste. 

Den  5  dito  mijn  afscheydt  genomen  aen  't  Fort  van  onse  Gouver- 
neur ende  de  Schippers,  ende  Ancker  ghelight  met  mijn  Jacht  oock, 
hebbender  een  Blanck-Zeyl  by  gheset,  moghten  na  de  Engels-Mans 
Boot  niet  wachten :  Wy  verstonden  naderhandt  dat  dese  Boot  in 
groote  miseerie  geraeckt  is,  datse  door  de  stercke  Windt  te  lywaert 
dreven,  ende  door  manckement  van  Kost  ende  Dranck,  looten  sy 
wiese  eerst  om  den  hals  brengen  souden,  om  malkanderen  te  eten 
tot  spijse ;  eyndelijck  hebbender  een  op  't  oor  gestooten,  ende  hebben 
haer  daermede  beginnen  te  spijsigen,  totdat  sy  in  't  eynde  raeckten 
aen  't  Eylandt  Saby  ^),  daerse  haer  daer  na  gheneerden  met  hetgeen 
datse  vonden,  ende  zijn  daerna  noch  te  recht  ghekomen  met  groote 
ellende,  maer  die  op-gegeten  was  tot  haer  Lijftocht  die  was  wegh.  Nota. 

i)    Saba. 


154 

1632  Den  14  dito  op  de  hooghte  van  twee-en-dertigh  graden,  de  Bar- 
°^*  ^'*'  mudes  O.  van  ons,  kregen  een  harde  Storm  uyt  denN.W.  tot  alle 
gelucken  dat  wy  onse  Zeylen  in  kregen,  't  Water  kappelden  rontom 
of  het  een  Orekan  was,  stonden  aen  malkanders  zijde  kosten  mal- 
kanderen  niet  verstaen  soo  waydet,  ick  vreesde  als  ick  na  't  Jacht 
toe  sagh  dat  het  eyndelijck  om  geworpen  soude  worden,  so  vreesse- 
lijck  stont  om  aen  te  sien  sulcken  kleynen  Jacht  van  thien  Lasten 
hem  in  sulcken  Storm  soo  redden  koste ;  Dese  Storm  deurden  tot  ^ 

den  j8  dito  toe,  maer  liep  in  't  eynde  de  Windt  heel  Westelijck. 

Den  eersten  December  wierpen  het  Loot  op  de  hooghte  van  ne- 
gen-en-dertigh  graden,  se  ven- en- vijftigh  vadem  Sandt-Gront;  be- 
vonden naderhandt  dat  wy  doen  waren  veerthien  a  vijfthien  mijl  van 
de  Wal ;  dit  is  een  vlacke  Kust,  Westelijcke  Windt. 

Den  2  dito  wierpen  het  Loot  op  veerthien  vadem  Sandt-Grondt, 
ende  rooken  het  Land  dat  een  soete  lucht  van  hem  geeft,  alsoo  de 
Windt  N.W.  liep  't  welck  uyt  het  Landt  waeyt,  ende  hetgeen  dese 
soete  lucht  veroorsaeckt  komt  door  dien  de  Wilden  om  dees  tijdts 
'sjaers  de  Bosschagien  ende  ruygte  aen  brandt  steecken  om  te  ja- 
gen, ende  't  Landt  vol  soete  ruyckende  Kruyen  is,  als  asse  fras')  't 
welck  een  soete  geur  heeft ;  als  dan  de  Windt  N.W.  uyt  den  Landen 
waeyt,  ende  de  roke  al  't  Zee  drijft,  so  komt  het  datmen  het  Land 
Nota.  eerder  ruyckt  als  siet,  dan  op  derthien  a  veerthien  vadem  konnen  't 
Landt  sien,  duynigh  Landt  van  vier-en-dertigh  graden  af  tot  veer- 
tigh  graden  toe,  ende  boven  op  de  Duynen  staen  vol  Greenen-Boo- 
men  die  tot  Masten  van  Schepen  konnen  dienen. 

Den  3  dito  sagen  de  openinge  van  de  Zuyd-Baye  ofte  Zuyd-Re- 
vier,  ende  wy  Anckerden  op  thien  vaem  Sandt-Grondt,  doordien  het 
harde  waeyde  uyt  den  N.W.  dat  uyt  de  Wal  is,  kosten  de  Bay  doe 
door  de  harde  Windt  niet  in  zeylen,  bleven  ten  Ancker  leggen. 

Den  5  dito  de  Wind  Z.W.  lichten  ons  Ancker  ende  zeylden  de  [loo.j 
Zuyd-Bay  in,  ende  settent  na  de  middagh  met  ons  Jacht  op  vyer 
vaem  Waters,  ende  sagen  datelijck  een  Wallevis  by  't  Schip,  dochten 
datelijck  dit  werck  sal  Koninck  zijn,  goede  quantiteyt  van  Wallevis- 
sen,  ende  daer  sulcken  schoonen  Landt  by  om  te  cultiveeren. 

Den  6  dito  voeren  wy  met  de  Boot  de  Kil  in,  wel  gewapent  om  te 
sien  ofte  wy  eenige  wilden  konde  komen  te  spreecken,  maer  komen- 
de by  ons  Huys  dat  gedistruweert  was,  vonden  't  wel  rontom  met 
Pallisaede  in  plaets  van  Bostweeringe  beset,  maer  was  meest  ver- 

i)    Assa  fragrans  (of  dulcis),  welriekende  hars,  benzoë,  —  Een  kruid  is  dit  overi- 
gens niet. 


'Uhoort  hij :    Werken  uitgegeven  door  de  Linschoten-Vereeniging.    Deel  III ,  bh.  1^4. 


DE  ZUID-BAAI  IN  NIEUW-NEDERLAND 

(Delaware   Bay) 

Facsimile  van  een  MS.-kaartje  in  het  Rijksarchief 

(Leupe  n».  518). 


I 

ê 


155 

brandt,  vonden  hier  ende  daer  een  Doodshooft  ende  Gebeente  leg-  1632 
gen  van  ons  Voick  diese  om  ghebracht  hadden,  oock  hier  ende  daer 
een  Paerts-Hooft,  Koe-Hoofden  van  onse  Beesten,  diese  mede  om- 
gebracht hadden,  ende  en  vernamen  geen  Wilden,  quamen  onver- 
rechte  sake  weder  aen  Boort,  ende  liet  de  Constapel  een  Stuck  op 
roeten  ^)  en  af  schieten,  om  te  sien  ofte  wy  *sanderendaeghs  geen 
gegewagh  sien  en  soude. 

Den  7  dito  smorgens  docht  ons  dat  wy  eenige  Roock  by  ons  ge- 
distruweert  Huys  sagen,  voeren  na  Landt  recht  over  't  Huys ;  aen 
dees  zijde  de  Kil  daer  voor  Strandt  is  met  wat  Duynen :  aen  Strandt 
komende,  saghen  overde  Kil  na  't  Huys  toe,  daer  wy  daeghs  te  voo- 
ren  by  geweest  waren,  ende  daer  ons  docht  smorgens  gewagh  van 
Roock  gesien  hadden,  maer  saghen  nu  niet ;  soo  hadde  ick  een  Co- 
zijn  by  my  van  Rotterdam,  Heyndrick  de  Liefde  genaemt,  soo  vloo- 
gender  een  trop  Miewen  boven  ons  Hooft ;  soo  sprack  ick  tegens 
hem  dat  hy  daer  eens  na  schieten  soude,  alsoo  hy  een  Vogel-Roer 
by  hem  hadde,  ende  hy  schooter  een  in  de  vlucht  die  welcke  neder 
viel,  mit  quam  daer  een  geluyt  van  twee  a  drie  Wilden  die  over  de 
Kil  by  't  vervallen  Huys  inde  Ruygte  lagen,  ende  wy  riepen  datse  xieuw-Ne- 
by  ons  komen  soude,  sy  riepen  weder  dat  wy  met  onse  Boot  in  de  deriandt. 
Kil  komen  soude,  wy  riepen  haer  toe  van  morgen  also  't  leegh  Wa- 
ter was,  ende  dat  wy  dan  wel  met  haer  spreecken  souden,  ende  wy 
voeren  weder  na  Boort  toe ;  aen  Boort  komende,  resolveerden  wy 
met  het  Jacht  in  de  Kil  te  zeylen,  souden  anders  prijckel  loopen  van 
haer  Pijlen  met  een  open  Boot. 

Den  8  December  zeylden  wy  in  die  Kil  voor  ons  gedistruweert 
Huys,  ende  waren  wel  op  ons  hoede,  soo  quamen  de  Wilden  op  de 
kant  van  de  Wal  by  't  Jacht  maer  dorsten  niet  in  komen,  op  'tlaetst 
wasser  een  en  verstouten  hem  ende  quam  in  't  Jacht,  die  schoncken 
wy  datelijck  een  Kleedt  Laecken,  ende  seyde  hem  dat  wy  vrede 
wilde  maecken,  doen  quamender  datelijck  meer  in  gheloopen,  mey- 
nende  oock  een  Kleedt  Laecken  te  krijghen,  die  vereerde  wy  wat 
Snuysteringe,  ende  seyden  tegen  d'anderen  dat  wy  een  Kleedt  La- 
ken vereert  hadden,  dit  was  om  dat  hy  ons  best  betrout  hadde,  dat 
hy  d'eerste  was  die  in  't  Jacht  was  ghekomen ;  ende  souden  'sande- 
rendaeghs  komen  met  haer  Oversten,  Sakimas  2)  ghenaemt,  dan  soude 
wy  een  goede  vrede  maecken,  't  weick  sy  noemen  rancontijn  mare- 


i)    In  gereedheid  brengen. 

2)    Delaware  sakima  beteekent  opperhoofd,  evenals  het  correspondeerende  Massa- 
chusetts  sdchitn. 


156 

1633  nit');  Ende  daer  bleef  'snachts  een  Wilt  aen  Boort  van  't  Jacht,  die 
^^'  ^'  wy  vraeghden  waerom  datse  ons  Volck  dood  gesmeten  hadden  ende 
hoe  'tby  gekomen  was?  doe  wees  hy  ons  die  plaets  daer  ons  Volck 
een  Pijlaer  op  gerecht  hadde,  alwaer  een  stuck  Bliek  op  gehecht  was 
daer  de  Hollandtsche-Thuyn  op  geschildert  stondt,  soo  komter  een 
van  haer  Oversten  die  't  daer  af  haelden,  ende  wilder  Tobacks  Pijp- 
pen  af  maecken,  en  wiste  niet  dat  hy  daer  aen  misbeurden,  soo 
maeckten  sy  die  aen  't  Huys  het  ghebiedt  hadde,  al  sulcken  swa-  [loi.] 
righeydt  af  dat  de  Wilden  niet  wisten  hoe  zijt  hadden ;  gingen  heen 
ende  sloegen  die  Oversten  doodt  die  't  gedaen  hadden,  ende  brach- 
ten een  teycken  aen  't  Huys  by  die  daer  gebiede,  die  wekken  haer 
seyde,  hy  wilde  dat  niet  gedaen  hebben,  sy  soude  met  hem  by  hem 
gekomen  hebben,  hy  wilde  hem  maer  verboden  hebben,  op  een  ander 
tijdt  sulcken  Sonden  niet  meer  te  doen ;  doen  gingen  sy  van  hem  af, 
ende  de  Vrienden  van  de  Overste  die  doodt  gheslagen  was,  maeck- 
ten haer  Vrienden  op :  alsoo  't  een  Volck  is  die  den  Italianen  slagh- 
ten  die  seer  wraeckgierig  zijn,  doe  begosten  sy  met  den  anderen 
haer  wraeckgierigheydt  in  het  werck  te  stellen,  ende  namen  ons 
Volck  ghewaer  dat  elck  op  sijn  werck  was  buytens  Huys,  datter  niet 
meer  als  een  Man  in  Huys  was  die  sieck  lagh,  ende  een  groot  En- 
gelse Dogge  die  geslooten  lagh,  hadde  hy  los  geweest  souden  aen 
het  Huys  niet  hebben  durven  komen :  Ende  die  het  gebiedt  hadde 
stondt  by  't  Huys,  soo  quamen  daer  drie  van  de  stoutste  Wilden  die 
dit  feyt  doen  soude,  sy  brachten  een  parthye  Bevers  met  haer  om 
te  verruylen  ende  versochten  in  Huys  te  gaen ;  soo  ginck  hy  met 
haer  die  't  ghebiedt  hadde  om  haer  Bevers  af  te  handelen;  't  werck 
gedaen  zijnde  ginck  hy  weder  van  de  Solder  af  daer  de  Kargasoe- 
nen  lagen,  in  'taf  gaen  van  de  Trap  nam  d'eene  Wild  een  Bijl  ende 
kloofde  onse  Dienaer  die  daer  't  gebiedt  hadde  de  Kop  deur  dat  hy 
doodt  neer  viel,  en  de  krancke  Man  hulpen  sy  oock  om  't  leven,  ende 
voorts  den  Hondt  die  aen  een  Kettingh  vast  lagh  diese  meest  vrees- 
den, schooten  daer  wel  vijf-en-twintigh  Pijlen  op  al  eer  sy  hem  om 
den  hals  kregen,  ende  voort  de  rest  van  *t  Volck  die  op  haer  werck 
waren,  hier  ende  daer  sy  met  vriendtschap  by  haer  komende  gaven- 
se  de  klop:  ende  wierden  onse  begonnen  Colonie  alsoo  gedistru- 
weert,  dat  ons  groote  schade  brachten. 

Den  9  dito  quamen  de  Wilden  met  haer  Oversten  by  ons,  ende 
gingen  in  een  ringh  sitten  ende  maeckten  Vrede ;  dede  haer  eenige 
vereeringe  van  Duffels,  Koegels,  Bijlen  ende  ander  Neurenburghse 

i)    Prof.  Uhlenbeck  dien  ik  raadpleegde,  acht  deze  woorden  onverklaarbaar. 


157 

Snuysteringe,  ende  beloofde  ons  weder  een  vereeringe  te  doen :  Al-  163a 
soo  sy  uyt  jagen  waren  gheweest,  doen  vertrocken  sy  weder  met 
groote  blijdschap  van  ons  om  dat  wy  niet  gedachtelijk  waren  't  geen 
sy  ons  gedaen  hadde,  't  welck  wy  lieten  passeeren,  alsoo  wy  geen 
kans  sagen  om  sulcks  te  revangeren,  alsoo  sy  op  geen  vaste  plaetse  en 
woonen ;  Ende  wy  begonnen  gereetschap  te  maecken  om  onse  Sloe- 
pen 't  Zee  te  senden,  ende  de  Traen-Keetel  vast  te  maecken,  ende 
maeckten  een  Logis  van  Deelen  aldaer. 

Den  eersten  Januarij  ben  ick  met  het  Jacht  den  Inck-hoorn  smor-  Anno  1633. 
gens  ontrent  acht  uyren  *t  zeyl  gegaen,  om  de  Zuyd-Ravier  op  te 
zeylen,  om  te  sien  ofte  ick  daer  eenige  Boonen  van  de  Wilde  sou- 
den kunnen  bekomen,  overmits  onse  Stockvis  verconsumeert  was, 
endePotspijs  nu  dubbelt  aengaet,  sorgende  te  kort  te  komen.  Tegens 
den  avondt  hebben  wy  't  geset  alsoo  het  stil  was  ende  het  Ijs  ons  te- 
gen quam  dat  de  Vloet  verloopen  was,  setten  't  op  acht  vadem,  heb- 
ben voor  de  Mondt  van  de  Zuyd-Ravier  een  Wallevis  gesien. 

Den  2  dito  smorgens  moye  lieflijck  weder,  sagen  twee  groote 
Wallevissen  by  ons  Jacht,  wilde  wel  dat  wy  de  Sloepen  met  de  Har- 
poniers  die  aen  Swanen-Dal')  legghen  by  ons  hadden  konnen  wen- 
schen :  wy  lichten  ons  Ancker  met  de  Vloedt  ende  quamen  op  den 
avondt  een  groote  mijl  voor  by  het  Rieden-Ey landt ;  alwaer  wy 
[102.]  't  setten  ende  sagen  eenighe  Vyeren  aen  Landt,  vermoeden  dat  het 
Wilde  waren  die  uyt  jaghen  zijn ;  maer  omtrent  een  uur  daer  na  soo 
quamer  een  Kano  by  ons,  d'welcke  seyde  datse  ter  Jacht  waren, 
maer  wilde  niet  aen  Boort,  waer  uyt  wy  quade  presomptie  namen, 
maer  gaven  tot  antwoordt  dat  sy  's  morgens  vroegh  aen  Boort  ko- 
men souden. 

Den  4  dito  na  dat  wy  wat  Houts  gehouwen  hadden,  also  't  begon 
te  vriesen,  hebben  ons  Ancker  gelicht  met  de  Vloet  en  't  Zeyl  ghe- 
maeckt,  en  binnen  ghekomen  een  Gooteling-schoot  verby  de  Roode- 
Hoeck,  alwaer  wy  't  voor  een  Kil  geset  hebben,  overmits  het  begon 
te  vriesen  ende  by  aldien  dat  de  Vorst  hadde  willen  aen  houden, 
souden  daer  in  gehaelt  hebben  om  't  Jacht  te  bergen. 

Den  5  dito  smorgens  hebben  wy  ons  Ancker  gelicht,  ende  zijn 
gezeylt  voor  het  Fortjen  daer  eertijdts  Huysgesinnen  gewoondt  had- 
den van  de  West-Indische  Companie  genoemt  't  Fort  Nassou :  Al- 
waer eenige  Wilden  sigh  hebben  beginnen  te  vergaderen,  ende  wil- 
den eenighe  Vel-werckvermangelen  2),  maer  ick  begeerden  van  haer 

1)  Naam  der  nederzetting  beneden  aan  den  westelijken  oever  der  Dclaware. 

2)  Verruilen. 


158 

i633  Turckse-Boonen  te  verhandelen,  overmits  wy  geen  Kargasoen  had- 
J*"'  ^"  den  om  Pelterije  te  ruylen,  ende  ons  Kargasoen  wegh  geschoncken 
hadden  aen  Swanen-Dael  om  de  Pays  te  maecken,  soo  datter  niet 
meer  als  twee  stucken  Laeckens  van  ons  Kargasoen  over  ghebleven 
was  en  twee  Ketels,  waer  voor  wy  Boonen  begeerden ;  ende  de  Wil- 
den waren  seer  schrupuleus  nadat  wy  konde  mereken :  ende  seyde 
ons,  dat  wy  in  de  Timmer-Kil  souden  halen ;  soo  isser  een  Wild  ge- 
weest, die  van  deSankitansi)  was  die  ons  waerschoude,seggende,dat 
wy  niet  heel  in  de  Kil  souden  halen,  alsoo  sy  wiste  datse  een  aenslagh 
op  ons  maecken  wilde,  waer  wy  haer  geseydt  hebben  datse  ons  alles 
vertrecken^)  soude  haer  aenslagh,  wy  souden  haer  een  Kleedt-Laken 
geven  gelijck  wy  oock  gedaen  hebben,  soo  heefse  beginnen  op  te 
bieghten  ende  ons  verhaelt,  datter  in  Graef  Ernests  Ra  vier  3)  een 
Sloep  met  Engelsen  was  af  geloopen,  ende  de  Engelse  doodt  geslagen. 
Den  6  dito  hebben  ons  Ancker  ghelicht  en  voor  aen  de  Timmer- 
Kil  gaen  setten,  maeckte  alle  dinghen  wel  klaer  om  te  sien  wat  de 
Wilden  souden  doen.  Hier  legghende  soo  zijnder  een  hope  Wilden 
komen  aen  marcheeren,  brengende  Vellen  ofte  Bevers  mede,  so  dat 
se  ontrent  twee-en-veertigh  a  drie-en-veertigh  sterck  in  't  Jacht 
quamen,  so  hebben  een  deel  beginnen  te  speelen  met  Rietjens  op 
haer  wijse,  om  ons  geen  argewaen  te  geven,  maer  wy  hielden  ons 
staegh  op  ons  hoede,  alsoo  wy  maer  met  ons  sevenen  in  't  Jacht  wa- 
ren, ende  daer  waren  alrees  wel  twee-en-veertigh  a  drie-en-veertigh 
wilden,  ende  wy  begonnen  te  mereken  dat  de  marckt  op  het  hoogh- 
ste  was,  soo  hebben  wy  haer  hieten  aen  Landt  datelijck  varen,  ofte 

Nota.  wy  soudense  altemael  doodt  schieten ;  soo  heeft  haer  Sackima  een 
arm  vol  Beevers-Vellen  genomen  om  ons  aen  te  locken  die  hy  ons 
begeerde  te  schencken,  maer  wy  begeerden  niet,  maer  gaven  hem 
tot  antwoordt  datse  haer  wegh  na  Landt  soude  schicken :  alsoo  wy 

Nota.  wisten  datse  schelmerij  in  't  Hooft  hadden,  dat  Manetoe  ons  dat 
de  Duyvei^^  gheseydt  hadde,  dat  is  haer  Duy  vel  die  noemense  Manetoe 4) ;  soo  zijn 
sy  weder  na  Landt  gevaren,  ende  haer  schelmachtigh  aenslagh  is 
God  sy  gelooft  ende  gedanckt  gefalieert,  alsmen  maer  voor  dese 
Natie  een  weynigh  op  sijn  hoede  is,  daer  en  is  met  Godes  hulpe  geen 


om. 


i)  Indiaansche  stam  in  het  midden  van  den  tegenwoordigen  staat  New  Jersey.  — 
Meestal  worden  zij  Sanhikans  of  Sankikans  genoemd. 

2)  Vertellen. 

3)  Zie  over  de  plaatsnamen  in  deze  buurt  onze  inleiding. 

4)  Delaware  manito  beteekent  geest,  bovennatuurlijk  wezen.  Er  is  niet  ééntnanito; 
er  zijn  er  tallooze.  Dikwijls  heeft  het  woord  de  collectieve  beteekenis  van  bovennatuur- 
lijke, occulte  kracht;  magische  potentie. 


159 

swarigheydt  voor  de  Wilden :  Maer  na  dat  ick  mereken  kan,  soo  1633 
gaven  sy  diewelcke  op  den  Companie  Sloepen  waren,  de  Wilden  te-^*"' 
veel  vryigheydts  daer  de  ongelucken  door  komen,  datmen  wel  met 
vriendschap  anders  verhoeden  kan.  Dit  waren  Wilden  van  de  Roode 
HoeckofteMantes')  anders  ghenaemt,ende  hadden  een  parthyeEn- 
[103.]  gelse  Kaesjacken^)  aen  dat  my  meerder  suspitie  gaf,  want  dat  geen 
Kledingh  voor  haer  was,  noch  geen  Kargasoens  goot.  Doense  nu 
weder  allegaer  aen  Landt  waren,  soo  quamender  drie  a  vier  seffens, 
begeerden  datmen  haer  goet  soude  afhandelen  ende  vermanghelen ; 
gaven  haer  tot  antwoordt  dat  wy  geen  Beevers-Vellen  begeerden, 
maer  begeerden  Boonen  tot  Victualie. 

Den  7  dito  quam  de  Overste  (die  sy  Sackima  noemen)  van  de 
Armewanninge  3)  een  ander  Natie,  dan  sy  zijn  geburen;  dese  was  ge- 
naemt  Zee-Pentor '^),  die  welcke  wy  ons  avontuer  vertrocken,  hy  seyde 
hy  haddet  wel  ghehoort  datse  soo  sterck  aen  ons  Boort  waren  ghe- 
weest :  Maer  hy  versocht  mede  dat  wy  de  Timmer-Kil  in  korten 
souden  met  het  Jacht,  daer  ick  al  quade  suspitie  uyt  nam,  ick  sprack 
teghens  myn  Tolck  waerom  dat  hy  de  Boontjens  niet  wilden  hier 
brengen  ?  Gaf  tot  antwoordt  daer  wy  laghen  dat  het  daer  teslickigh 
en  te  vlack  was  om  aen  Boort  te  komen,  ende  oock  te  kout  om  door 
het  Slick  te  loopen,  soo  seyde  wy  hem  dat  wy  wel  weder  by  het 
Fortjen  wilden,  ende  daer  hart  en  droogh  was  om  aen  Boort  te  ko- 
men, 't  welck  daer  hy  wel  mede  te  vreden  was ;  ende  is  als  doen  we- 
der aen  Landt  gevaren,  segghende,  als  wy  by  't  Fort  waren  soude 
weder  aen  Boort  komen. 

Den  8  dito  'smorgens  vroegh  Ancker  ghelicht  ende  voor  het  Fort- 
jen  weder  geset,  alwaer  wy  sagen  dat  het  Fortjen  vol  Wilden  was, 
ende  staegh  meer  en  meer  quamen  aen  trecken,  't  welck  ons  geen 
goede  presomptie  gaf,  over  mits  de  groote  menigte  van  Wilden : 
doense  nu  al  haer  hoop  in  't  Fortjen  vergadert  hadden,  soo  isser  op 
't  lest  een  Kanoe  dat  haer  Vaertuygh  is  uyt  een  Boom  uytgeholt, 
van  't  Fortjen  komen  afvaren  na  ons  Boort  toe,  daerse  met  haer  ne- 
ghenen  Oversten  in  waren  Sackimas,  van  neghen  verscheyden  plaet- 


i)  Mantes  (Mandes,  Manta's)  of  Frog  Indians;  zij  woonden  op  den  oostelijken 
oever  der  Delaware. 

2)  Van  Italiaansch  casacca,  overrok.  Het  Engelsche  woord  is  cassock. 

3)  Armewamem  (Armewamus,  Eriwoneck ;  ook  nog  andere  vormen  komen  voor), 
was  een  dorp  op  den  oostelijken  oever  der  Delaware.  Het  woord  duidt  zoowel  het 
dorp  aan,  als  den  stam  die  er  woont. 

4)  Prof.  Uhlenbeck  dien  ik  raadpleegde  weet  dit  woord  niet  te  verklaren.  Waar- 
schijnlijk een  door  volksetymologie  verbasterde  Indiaansche  naam. 


i6o 

1633  sen  van  daen :  Soo  sagh  ick  onder  allen  oock  die  geen  die  het  feyt 

•^^"'  '  meende  aen  te  rechten,  hadde  de  Engelsche  Kleedinge  uyt  getrocken 

Nota.     ende  weder  een  Velletjen  om  gedaen,  waer  van  ick  mijn  Tolck  date- 

n3,6r  arcii" 

listigheyd.  lijck  waerschouden ;  soo  zijn  sy  met  haer  negenen  in  t  ront  gaen 
sitten  en  hebben  ons  by  haer  geroepen,  seggende  alsoo  sy  saghen  dat 
wy  voor  haer  anghstvalligh  waren,  datse  quamen  om  een  goede  Vrede 
met  ons  te  maecken,  waer  op  hy  ons  een  present  dede  van  thien 
Bevers- Vellen,  die  welcke  een  van  haer  ons  gaf  met  ceremonie  by 
yder  Vel,  ende  in  wiens  naem  dat  hyse  gaf,  ende  tot  een  eeuwighe 
Vrede  met  ons,  ende  dat  wy  al  quade  gedachte  mosten  van  ons  wer- 
pen, want  sy  hadde  nu  alle  quaet  wegh  ghesmeten,  soo  wilde  ick 
haer  weder  door  de  Tolck  laten  presenten  doen,  elck  een  Bijl,  een 
Duffel,  met  elck  een  paer  Mesjens,  maer  sy  en  begeerden  't  niet,  seg- 
ghende  datse  daer  om  de  presenten  niet  en  gaven  om  yets  weder 
te  hebben,  maer  om  een  goede  Vrede,  't  welck  wy  voor  goedt  na- 
Anno  1633  men,  ende  wy  wilden  haer  wat  voor  haer  Vrouwen  geven,  maer 
deriandt-  sy  seyden  ons  wy  souden  haer  aen  Landt  wat  geven :  Alsoo  't  laet 
SC  e  ust.  ^yigj.(jgn  gQQ  gingen  sy  weder  na  Landt  toe,  en  souden  'sanderdaeghs 
met  Boonen  komen ;  ende  sonden  ons  dien  avondt  seven  a  acht  Jon- 
gens aen  Boort,  dat  met  haer  een  goede  Pays  bediet. 

Den  9  dito  quamen  sy  smorgens  weder  aen  Boort  ende  brochte 
Nota.     Turckse-Boonen  van  alderley  coleur,  die  wy  haer  voor  Duffels,  Ke- 

de  manier  j  •>  j  f 

van  de  Wil- tels,  Bijlen  verruylden,  ende  eenige  Beevers- Vellen,  en  was  al  goedt 
Pays.         Pays :  Quamen  dien  dagh  wel  met  haer  vijftighen  in  't  Jacht,  maer 

niet  te  min  waren  altijdts  op  ons  hoede.  [104. 

Den  10  dito  smorgens  noch  eenighe  Beevers  en  Boonen  verman- 
gelt,  en  hebben  op  de  namiddagh  met  de  Ebbe  weder  af  ghedreven, 
ende  sijn  op  den  avondt  gheraeckt  op  de  Plaet  te  sitten  by  Jaques 
Eylandt,  daer  wy  een  ty  op  saten. 

Den  1 1  dito  smorgens  hebben  ons  Ancker  gelicht,  en  zijngeraeckt 
tegens  den  avondt  ontrent  ander  half  mijl  boven  de  Minquaes  Kil 
daer  wy  't  setten ;  ende  vernamen  dien  avondt  aldaer  een  Wallevis 
die  6  a  7  mael  blies,  dat  wy  in  verwondert  waren  daer  een  Wallevis 
te  sien,  7  a  8  mijl  in  't  versse  Water. 

Den  1 2  dito  hebben  weder  ons  Ancker  gelicht,  ende  gheraeckt  tot 
voor  de  Mondt  van  de  Ravier,  savonts  quamen  ten  Ancker  daer  het 
Ruyge-Bosje  is. 

Den  1 3  dito  smorgens  met  de  Ebbe  hebben  ons  Ancker  ghelicht, 
quamen  in  den  namiddagh  by  ons  Schip  voor  Swanen-Dael,  daer  ons 
Volck  verheught  was  om  te  sien,  wy  bevonden  datse  twee  Walle- 


i6i 

vissen  geschooten  hadden,  maer  waeren  met  weynigh  Traen  be-  1633 
laden.  •^*"'  *^' 

Den  18  dito  werden  in  ons  Jacht  het  Kargasoen  gedaen,  ende  we- 
der de  Zuyd-Ravier  op  gezeylt,  quamen  savondts  tusschen  de  Min- 
quaes  Kil,  ende  het  Rieden  Eylandt  daer  wy  het  anckerden,  ende 
het  begost  te  vriesen ;  anckerden  hier,  alsoo  de  Vloet  verloopen  was. 

Den  19  dito  smorgens  met  de  Vloet  het  Ancker  ghelicht,  ende 
quamen  op  een  Mijl  na  by  Jaques  Eylandt,  alsoo  't  begon  te  vriesen 
ende  wat  stijf  aen  leyde,  waren  genoodsaeckt  te  gaen  halen  in  een 
Kil  die  ons  naest  was,  vonden  een  fraye  Kil,  daer  't  met  Hoogh  Wa- 
ter twee  vaem  Waters  diep  was,  maer  stroomde  vry  wat,  was  boven 
dertigh  Voet  niet  wijt ;  het  Ys  begost  ons  wat  te  hinderen  door  schu- 
ren van  de  Stroom,  houweden  metter  haest  een  deel  Boomen  om, 
ende  ginghen  die  achter  en  voor  in  de  Grondt  hayjen  om  van  't  Ys 
bevrijt  te  leggen :  Dit  was  een  schoon  Landt,  daer  wossen  veel  Wijn- 
gaerden  in  't  Wilt,  soo  dat  wy  't  de  naem  gaven  van  de  Wijngaerts 
Kil,  liepen  hier  dagelijcks  uyt  schieten,  schooten  veel  wilde  Kalkoe-  Nota. 
nen  die  dertigh  a  ses-en-dertigh  pont  woegen,  wonder  om  aen  te  sien 
van  groote,  ende  seer  fraye  van  smaeck.  Wy  lagen  in  dese  Kil  be- 
vrooren  van  den  19  dito  tot  den  3  Februarij,  vernamen  in  die  tijd 
geen  wilden,  dan  sagen  wy  hier  ende  daer  somtijdts  groote  Vyeren 
op  't  Landt,  maer  vernamen  niemandt  nochte  geen  Kanoos,  door 
dien  de  Ravier  geslooten  was  van  't  Ys. 

Den  3  Februarij  haelden  wy  weder  uyt  de  Kil,  overmits  de  Ravier 

weder  open  was,  ende  zeylden  na  't  Fortjen  Nassouw,  daer  wy  te 

vooren  de  Wilden  gelaten  hadden,  maer  vonden  als  nu  niemandt, 

ende  sagen  geen  Wilden ;  doe  begost  het  wederom  te  vriesen,  ende 

wy  haelden  weder  in  een  Kil  recht  over  het  Fortjen  alsoo  wy  die 

schroomden,  soo  wy  daer  in  bevrooren  dat  wy  daer  prijckel  moghten 

loopen ;  Doen  wy  in  dese  Kil  acht  dagen  hadden  gelegen  voor  de 

Ys-ganck,  soo  quam  daer  oock  mede  een  Kano  daer  een  Oude  Wild 

in  sat  met  een  Wildin,  ende  voort  met  wat  Mayes  ende  Boontjens, 

daer  wy  een  parthye  af  vermanghelden ;  Ende  konde  uyt  de  Wilt 

niet  verstaen  hoe  't  quam  dat  wy  geen  Wilden  en  sagen,  't  schijnt 

dat  hy  't  ons  niet  seggen  en  wilden,  hy  leeck  altoos  verbaest  dat  hy 

vluchtende  was,  liep  dickmael  op  't  Land,  keeckheen  ende  weer,  dat 

wy  mereken  konde  datter  yets  most  wesen,  haelden  'sanderendaeghs 

weder  uyt  de  Kil,  en  voeren  tusschen  de  Schotsen  Ys  ende  de  Wal 

door,  dat  wy  met  ons  Jacht  niet  kosten  doen. 

[105.]      Den  1 1  dito  quamen  over  de  Ravier  van  't  Fort  af  wel  vijftigh 

II 


ï62 

1633  Wilden  over  't  Ys  met  stucken  van  Canos,  quamen  datelijck  na  ons 
'  Jacht  toe  daerse  in  stappen  kosten  van  't  Landt  af,  spraecken  met  ons, 
waren  Minquasen  ^)  die  boven  d'Engelse  Verginnes  woonden,  qua- 
men daer  te  Oorlogh,  ende  waren  noch  wel  ses-hondert  die  over  ko- 

Nota.  nien  soude;  zijn  wel  onse  Vrienden  maer  men  moetse  niet  vertrouwen, 
doen  veel  om  Buyt;  Eyndelijck  resolveerden  alsoo  't  springh  ty 
begost  te  reuren,  dat  wy  voor  de  Mond  van  de  Kil  halen  mosten,  op 
datse  ons  in  de  Kil  niet  met  voeten  over  loopen  soude,  en  onse 
meester  zijn,  dat  niet  diende :  halende  uyt  de  Kil  ontrent  vijf-en- 
twintigh  treden  daer  wy  niet  over  en  moghte,  door  dien  datter  niet 
Waters  ghenoegh  was ;  soo  sprack  ick  tegens  de  Schipper  van  't 
Jacht,  dat  hy  het  Volck  kommanderen  wilde  wat  Ballast  uit  het 
Jacht  te  werpen  om  vlot  te  worden,  maer  hy  koster  de  Maets  qualijck 
toe  krijgen ;  doen  quam  ick  by  haer,  vraeghden  haer  ofte  sy  liever 
op  de  genade  van  dese  Barbarrese  Menschen  wilden  wesen  ofte  wat 
Ballast  over  boort  te  smijten  ?  sy  antwoorden  my,  als  wy  al  in  die 
Ravier  zijn  soo  moeten  wy  op  de  genade  van  't  Ys  leven  ?  ick  gaf 

%  haer  tot  antwoordt,  dat  Godt  ons  wel  helpen  soude  die  ons  soo  lange 
geholpen  hadden;  eyndelijck  sprack  ick  tegens  haer  dat  ick  noch 

Nota.    (irie  Vlessen  Brandewijn  in  mijn  Kelder  hadde,  ick  souder  haer  een 

het  groot  j  j 

beieydt.  af  gheven  alsse  de  Ballast  over  boort  ghesmeeten  hebben,  ende  wy 
soude  malkanderen  gelijckerhandt  helpen.  Doen  't  Jacht  nu  vlot 
wierden  dreven  wy  met  het  Ys  ende  de  Ebbe  die  meest  verloopen 
was  een  duysent  treden  beneden  de  Kil,  tusschen  twee  hooge  Schot- 
sen Ys  die  op  't  Land  bevallen  waren ;  dit  uyt  halen  was  by  nacht  ge- 
schiet, maeckten  met  alle  Man  een  groot  geluyt,  doen  sy  sagen  dat 
wy  de  Ravier  neerwaerts  aen  dreven ;  smorgens  dagh  wordende, 
saghen  sy  dat  wy  tusschen  twee  Schotsen  Ys  laghen,  met  de  Boegh- 
Spriet  over  't  Landt,  quamen  sy  na  't  Jacht  toe  gheloopen,  wy  ston- 
den met  ons  achten  in  't  Geweer. 

Nieuw-Ne-      Den  1 2  dito  keerden  wy  haer  af,  want  sy  wilden  by  de  Boegh- 

derlandtse    ^      ,  ,tii  1  1  oi-t. 

Kust.  Spriet  m  t  Jacht  komen,  also  wy  met  het  voor  Schip  na  Landt  toe 
lagen  tusschen  twee  Schotsen  Ys;  eyndelijck  wies  het  Water  dat  het 
Jacht  met  de  twee  Schotsen  Ys  vlot  wierden,  mosten  doen  op  Gods 
genade  met  het  Ys  drijven,  'twelck  ons  een  groot  Vyandt  was,  ende 
het  Landt  was  onse  Vyandt  van  weghen  de  Wilden.  Eyndelijck 
dreven  de  Ravier  op,  ende  daer  lagh  een  droghe  plaat  die  meest 
midden  in  de  Ravier  loopt,  daer  wy  vreesden  van  't  Ys  op  geschoven 


i)    Minqua's  noemden    de  Hollanders  den  stam  aan  den  bovenloop  der  Delaware. 


103 

te  worden,  dan  God  versagh  datter  twee  Kanoos  by  ons  quamen  1633 
drijven,  die  wy  datelijck  voor  de  Boeg  haelden  aen  eiken  zijde  een, 
ende  braecken  daer  't  Ys  mede  voor  de  Boegh,  die  settender  de 
Fock  by,  want  de  Windt  goedt  was  de  Ravier  met  de  Vloet  op  te 
zeylen,  ende  wy  raeckten  met  de  hulp  van  Godt  voorby  het  Vogel- 
Sant,  dat  onse  groote  prijckel  op  die  plaets  was;  ende  raeckten  met 
die  Vloet  tot  het  Schoone  Eylandt  toe,  daer  de  Vloet  begost  te  keren, 
ende  wy  schickten  aen  de  Wal  te  geraecken  met  de  zijde  tegens  de 
Wal  aen  langs  raecks  met  het  voor  Schip;  Eyndelijck  begost  't  Water 
hart  te  vallen,  ende  wy  bevonden  dat  de  Wal  schor  ^)  was,  doen  gon- 
ghen  wy  datelijck  een  Kabel-Touw  om  de  Mast  vast  maecken,  ende 
aen  Landt  aen  goede  dicke  Boomen  vast  gemaeckt,  ende  wy  be- 
schansten  ons  voor  Pijlen.  'sAnderendaeghs  den  13  dito  quamender 
drie  Wilden  van  de  Armewamen  die  welcke  voor  't  Jacht  quamen, 
verhaelden  ons  dat  sy  vluchtigh  waren,  dat  de  Minckwassen  eenige 
[106].  van  haer  Volck  hadden  doodt  gesmeten  ende  dat  zijt  ontvlught  wa- 
ren, hadde  al  haer  Kooren  berooft,  haer  Huysen  verbrandt,  ende  sy 
warent  ontkomen,  ende  leden  nu  groot  gebreck,  moestender  behel- 
pen met  het  geen  datse  in  't  Bos  vonden,  ende  quamen  om  te  ver- 
spieden wat  wegh  dat  de  Minckquaes  heen  trocken,  ende  haer  Gros 
lagh  ontrent  vijf  a  ses  uyren  gaens  van  ons  af,  met  Wijf  ende  Kin- 
deren; Verhaelden  ons  oock  dat  de  Minckquaes  wel  tnegentigh  Men- 
schen  aen  de  Sankiekans  hadde  doodt  ghesmeten,  ende  sy  wilden 
'sanderendaeghs  als  de  Son  Z.  O.  waer  soude  sy  by  ons  komen,  want 
sy  hadden  grooten  honger,  en  de  Minckquaes  waren  al  vertrocken 
weder  na  haer  Landt  toe,  ende  gongen  van  ons  af. 

Den  14  dito  snachts  begondt  hart  te  regenen,  ende  de  Windt  was 
Z.  W.  't  welck  daer  warmte  maeckt :  Smorgens  hadden  wy  hoogh 
Water  't  welck  het  Jacht  moy  vlot  maeckten,  het  Kabel-Touw  van 
de  Boom  hebben  wy  weder  los  gemaeckt,  dat  vast  ghemaeckt  was 
voort  omvallen  van  't  Jacht,  door  dien  daer  sulcken  schore  Wal  was, 
ende  wy  lietent  in  de  Ravier  drijven,  want  het  Ys  was  alreeds  soo 
bros  oft  Snee  waer  geweest;  doen  resolveerden  wy,  dat  wy  de  Wilden 
niet  wilden  verwachten  nademael  sy  verjaeghe  waren,  ende  ons  niet 
kosten  helpen  daer  wy  om  quamen,  soo  dat  het  een  verlooren  Reys 
voor  ons  was;  dreven  weder  de  Rivier  af,  na  beneden  komende  by 
de  Minquaes-Kil,  doen  namen  wy  weder  wat  Steen  tot  Ballast  in, 
dat  wy  smorghens  anders  niet  koste  bekomen :  Dit  is  een  heel  schoone 

i)    Ondiep. 


164 

i633  Ravier,  altemael  schoon  vlack  Landt,  dan  vol  Geboomte  van  Eycken, 
i-ebr.  14.  ]^QQ^gj^^  Esschen,  Karstanje-Boomen,  ende  vol  VVijngaerden  die  by 
de  Boomen  opwassen;  dese  Ravier  is  oock  seer  Vis  rijck,  diergelijcke 
Vis  als  in  ons  Vaderlandt,  van  Baers,  Vooren,  Snoeck,  Steur,  ende 
diergelijcke  Vis,  de  Zeekant  van  gelijcken,  Kabbeljouw,  alderhande 
Vis  als  in  ons  Vader-Landt  ende  meerder  gelijcken :  doen  wy  wat 

Nota.  Ballast  gehaelt  hadden,  dreven  voort  de  Ravier  na  beneden  toe,  koo- 
men  voor  de  Mondt  van  de  Ravier,  vissen  wy  eens  met  onse  Zeeghen, 
vinghen  in  een  treek  soo  veel  als  dertigh  Man  eeten  kosten,  soo 
Baers,  Vooren,  Snoeck. 

Den  20  dito  lichten  wy  ons  Ancker  met  een  N.  W.  Windt,  en 
zeylden  weder  de  Baye  uyt  die  thien  mijl  lanck  is,  ende  soo  wijt  inde 
midden  datmen  het  qualijck  van  d'eene  Wal  tot  d'ander  kont  sien, 
ende  vol  Bancken,  daer  diepten  tusschen  beyde  loopen  van  6  a  7  en 
5  vadem  diep,  maer  het  beste  diep  is  aen  de  West  Wal,  kunt  die  op 
't  Loot  aen  loopen  als  ghy  uytter  Zee  komt  by  de  Kaep-Hinloopen, 
die  op  acht-en-dertig  graden  en  twintig  minuten  leyd  ;  de  droogte 

Nota.  van  de  Bancken  die  van  de  Kaep-Hinloopen  recht  over  de  Baye 
gaen  nae  de  Kaep  de  May  o  ^)  toe,  als  ghy  die  een  en  een  half  mijl  ge- 
passeert  zijt,  ende  na  de  Ravier  wilt,  soo  de  Kaep  de  Hinloopen 
Zuyen  van  u  laet  ende  het  dan  N.W.  inloopt  by  de  West  Wal  lan- 
gens,  soo  sult  ghy  buyten  prijckel  loopen  van  de  Bancken,  ende 
hout  altijdt  de  Westzijde  die  ghy  aen  looden  meught,  maer  komt 
hem  niet  nader  als  twee  vaem  soo  't  een  kloeck  Schip  is,  dat  sal  u 
recht  gheleyden  na  die  Zuyd-Ravier  toe ;  als  ghy  nu  komt  teghens 
de  Mondt  van  de  Ravier  daer  't  noch  wel  twee  mijlen  breet  is,  soo 
leydt  daer  een  Banck  recht  voor,  daer  met  leegh  Water  niet  meer 
op  is  als  ses  a  seven  voet  Waters,  dien  ghy  aen  Stuerboort  moet  la- 
ten legge,  ende  ghy  zult  een  ruygen  hoeck  voor  uyt  sien,  aen  de 
West-zijde  daer  moet  ghy  by  langhs  houden,  dat  is  het  rechte  diep,  [107] 
met  leegh  Water  drie  en  een  half  vaem  Waters,  maer  de  Ravier  in 
zijnde  ses  a  seven  vaem  diep,  vloeyt  hier  vijf  a  ses  voet  op  ende  ne- 
der :  Tegens  den  avond  arriveerden  wy  weder  bij  ons  Schip,  daer 
groote  blijdschap  was  van  ons  weder  te  sien,  alsoo  wy  over  de  maendt 
uyt  geweest  hadden,  dochten  niet  dat  wy  in  de  Ravier  bevroren 
lagen,  datter  meenigh  Stuerman  ofte  Astrologus  niet  begrijpen  kan, 
dat  op  acht-en-dertigh  en  een  half  Graeta  negen-en- dertigh  Graden 
sulcke  loopende  Ravieren  toevriesen  kunnen,  d'een  wil  sustineeren 

i)     Kaap  May. 


i65 

door  dien  dat  het  soo  verde  om  de  West  leydt,  d'ander  brenght  wat   1633 
anders  by,  maer  ick  sal  spreecken  uyt  experientie  dien  ick  gesien  ^^^^'  ^°' 
hebbe,  dat  het  kan  wesen,  dat  is  dit :  Dat  landtwaerts  in  'twelck 
Noorden  in  streckt,  diep  in  't  Land  hooge  Bergen  zyn  die  vol  Snee 
leggen,  ende  de  Windt  Noorden  ende  N.W.  uyt  het  Landt  wayt,  van 
die  koude  Bergen  af  met  een  helderen  klare  Lught,  dat  veroorsaeckt 
Vorst  ende  groote  koude,  gelijck  men  siet  in  Provencen  en  in  Italien, 
't  weick  ick  menigh  mael  ghesien  hebbe  dat  ick  te  Genuwa  was,  als 
de  Wind  uytten  Landen  uyt  dat  hooge  Geberghte  weydde,  dattet 
alsoo  kout  was  ofte  men  in  Hollandt  waer  gheweest,  ick  hebbe  be- 
vonden by  experientie  dat  alle  de  Landen  daer  't  Winter  maeckt  i), 
soo  ist  hier  in  Nieuw-Nederlandt  oock,  want  soo  haest  de  Windt 
Zuyd-West  is  so  ist  weder  warm,  dat  men  in  't  Bos  wel  naeckent 
staen  magh,  en  trecken  een  Hemt  aen. 

Den  5  Maert  resolveerden  om  een  Voyagie  te  doen  na  de  Engelse 
Verginjes,  alsoo  onse  aenslagh  gefalieert  was  om  Koorn  in  de  Zuyd- 
Ravier  te  bekomen,  overmits  den  Oorlogh  die  de  Wilden  daer  had- 
de  als  vooren  verhaelt  is,  daer  wy  sulcken  prijckel  hadden  ghestaen, 
ende  de  Granen  al  verdestruweert  waren  vande  Wilden,  ende  ons 
dochte  dat  wy  inde  Groote  Ra  vier  2)  aen  't  Fort  Amsterdam  oock  niet 
veel  ten  besten  vinden  souden,  om  onse  wederom  reys  na  Hollandt 
te  doen,  soo  vonden  wy  geraedsaem  te  zeylen  na  de  Engelse  Ver- 
ginjes, al  hoe  wel  daer  noyt  niemandt  uyt  dese  quartieren  was  ge- 
weest; ick  seyde,  hadde  ick  de  prijckel  af  gestaen  in  die  Zuyd-Ra- 
vier,  ick  soude  dan  oock  d'eerste  wesen  van  ons  natie  die  oock  het 
wagen  soude  na  de  Engelsche  Verginjes  uyt  dit  quartier,  also  't  maer 
dertigh  mijl  is  van  de  Zuyd-Bay  ofte  Cape  de  Hinloopen  is. 

Den  6  dito  lichten  wy  ons  Ancker,  setten  onse  koers  langhs  de   verginjes 
Wal  Z.  Z.  W.  aen,  tegens  den  avondt  wierdet  stil,  settent  op  ses  va-  ^"^*' 
dem  Zantgrondt,  de  Windt  N.  W.  uyt  de  Wal. 

Den  7  dito  smorgens  met  den  dage  lichten  wy  ons  Ancker,  zeylden 
langhs  de  Opper- Wal,  bevonden  dat  de  Kust  streckte  van  Cape-Hin- 
loopen  af,  ontrent  acht  mijlen  Z.  Z.  West  ende  Noord  Noord  Oost, 
veranderde  doens  weder  twee  streecken  Z.  W.  en  N.  O.,  liepen  so  al 
langhs  de  Kust  op  ses  vaem,  eyndelijck  bevonden  wy  dat  het  Banck- 
achtigh  begost  te  worden,  ende  ick  sagh  dat  het  Water  begost  te  kap- 
pelen,  ick  sprack  tegens  de  Schipper  van  *t  Jacht  dat  hy  eens  looden 
soude,  om  te  sien  hoe  diep  dat  het  was  ?  gaf  my  tot  antwoordt  dat  hy 

i)    Slordig  uitgedrukt.  Versta:  ik  heb  dit  bevonden  in  alle  landen,  enz. 
3)    De  Hudson. 


i66 

1633   datelyck  gediept  hadde  op  ses  vaem,  ick  sprack  tegen  hem  dat  ick niet 

Nofa*  ^  kost  gelooven  dat  het  soo  diep  was,  want  het  Water  kappelden  te 

Reden  van  yeel,  doen  wierp  hy  met  een  nors  hooft  het  loot  over  Boort,  ende 

't  onver-  . 

stant  des    wierp  anderhalf  vaem  Water,  ick  verschoot,  't  is  waer  wy  gongen 
't  jaJht.       met  het  Jacht  maer  ses  voet  diep,  dit  was  ontrent  anderhalf  mijl  van 

de  Wal,  hielden  datelijk  nae  de  Wal  toe,  alsoo  ick  sagh  dat  het  daer  [108]. 
des?°KÓop-  n^ii^^^Gï"  kappelde  als  na  Zee  toe,  vonden  datelij ck  weder  twee  a  drie 
luyden        ^  vier  vaem  Waters,  liepen  soo  om  de  Banck  weder  na  Zee  toe,  dat 
heydt.        wy  weder  seven  a  acht  vaem  kregen,  ende  sagen  een  hoogen  Hoeck 

voor  uyt,  die  welck  ick  gisse  omtrent  seven  a  acht  mijlen  te  zijn  van 

Nota 

Smits-Eylandt  ofte  Kapo-Scharles  ^),  maer  van  dese  Hoeck  af  dwars 
in  Zee,  ende  dat  meest  tot  Kapo  de  Scharles  toe  ist  al  vol  Bancken, 
soo  datje  dese  Kust  daer  niet  naer  dient  te  komen,  als  op  negen  vaem 
met  een  groot  Schip,  ten  waere  datje  op  de  Banck  waert  die  drie  a 
vier  mijl  in  Zee  lydt,  die  langhs  de  Kust  loopt  al  tot  de  Noord-Ravier 
toe,  daer  die  somtijdts  naer  vijf  a  vier  en  een  half  vaem  sult  op  wer- 
pen, met  dat  ghy  daer  binnen  zijt  na  Landt  toe,  sult  wederom  thien 
a  elf  a  negen  vaem  werpen,  want  dit  een  vlacke  Kust  is,  op  derthien 
a  veerthien  vadem  siet  men  het  Landt  eerst ;  Teghens  den  avondt 
alsoo  't  doncker  wiert,  om  de  Baye  van  de  Verginjes  by  nacht  niet 
verby  te  loopen,  settent  wy  op  negen  vaem  Waters ;  ende  doen  wy 
ontrent  een  ure  geset  lagen,  begost  het  een  Storm  te  wayen  uytten 
Z.  O.  recht  op  de  Wal,  een  leger  Wal  voor  ons,  ende  wy  gaven  het 
lustigh  bot  voor  zijn  neus,  schooten  wy  met  een  de  Stengeties,  daer 
laghen  wy  en  reden  ofte  wy  een  Visscher  waren  gheweest. 

Den  8  dito  smorghens  doen  wy  uytsagen,  vonden  dat  het  de  ghe- 
heele  nacht  gesnuwt  hadde,  wanter  meer  als  een  paer  voet  dichte 
ghesnuwt  lagh,  doen  quam  de  Schipper  vragen  ofmen  Ancker  lichten 
soude  ?  ick  gaf  hem  tot  antwoordt,  dat  hy  Zeemanschap  ghebruy- 
cken  moest,  alsoo  hy  wel  sagh  dat  het  noch  harde  weyde,  ende  een 
groove  Zee  stont  ende  geen  ghesight  op  't  Landt,  dat  het  best  was  te 
blijven  legghen  nademael  dat  wy  vast  laghen,  verwaghten  goedt  klaer 
helder  Weer.  Naer  de  Middagh  begost  het  op  te  klaren,  de  Windt  liep 
van  deZ.  W.  met  moy  helder  weder,  ende  wy  sagen  dat  wy  recht  voor  de 
Bay  laghen  van  Smits-Eylandt  Noorden  van  ons,  zeylden  doe  over  na 
de  Kaep-Henrij  een  moye  Bay  wijt  en  breet,  wy  liepender  so  lange  in 
dat  wy  drie  vaem  Waters  vonden,  liepen  daer  weder  uyt,  vervolghden 


i)    Cape  Charles  aan  de  invaart  der  Chesapeake-baai ;  aan  de  overzijde  ligt  Cape 
Henry.  —  Sraith  Island  ligt  vlak  voor  Cape  Charles. 


i67 

onse  koers  Noorden  in,  totdat  wy  savondts  tegens  een  Banck  aen  qua-  j^^^rt  8. 
men  daer  wy  om  den  donckers  willen  setten  op  vijfthien  voet  Waters, 
dit  was  een  Banck  die  al  streckt  tot  Elijsabets-Ravier  toe. 

Den  9  dito  smorgens  diepten  weder  hoe  diep  dat  het  was,  bevon- 
den maer  negen  voet  Waters,  soo  dat  het  ses  voet  gevallen  hadden 
daer  wy  lagen,  endede  Windt  liep  van  den  Oosterlijckerhandt,  soo- 
dat  wy  op  een  Leeger-wal  lagen,  ende  waren  blindt,  overmits  nie- 
mandt  van  ons  allen  hier  noyt  gheweest  was,  lichten  ons  Ancker, 
zeylden  vande  Leeger-wal  weder  af;  dit  is  een  Banck  die  van  de 
West- Wal  afstreckt  meer  als  twee  paerten  over  na  de  Oost-wal  toe, 
daer  het  diep  loopt  bij  die  Oost-wal  langens,  daer  een  Fortjen  op 
leydt  dat  doe  ter  tijdt  nieuw  ghemaeck  worden,  't  Landt  hiet  op  een 
Engels  Point  Confort  ï),  hier  liepen  wyby  in,  dit  diep  hadde  thien  a 
achta  seven  vaem  Waters,  sagen  voor  uyt  ontrent  twee  myl  een  hoeck 
uytsteecken,  *t  welck  de  Engelse  noemen  Nieuwpoort-Snuw2),als  ghy 
komt  by  de  Oost-wal  uytter  Zee  in  zeylen,  soo  moet  ghy  sien  dat 
ghy  die  hoeck  van  Nieuwpoort-Snuw  niet  binnen  de  Punt  brenght 
[109.]  daer 't  Fort  op  leydt,  sout  anders  noodt  hebben  van  Scheepsbreuck 
te  lijden,  maer  houter  die  voorschreven  Hoeck  die  ghy  dan  van  verre 
siet  een  goet  stuck  buyten,  als  ghy  Nieuwpoort-Snuw  voor  by  het 
Fort  komt,  soo  sal  sigh  datelijck  aan  de  zijde  van  't  Fort  een  groot 
bocht  op  doen,  laet  u  Ancker  daer  vallen  soo  ghy  niet  bedreven  en 
zijt  op  ses  vaem,  ghy  kunt  daer  oock  korten  in  een  kom  die  daer  aen  Nota. 
de  zijde  van  't  Fort  is,  dese  bocht  is  de  bocht  van  Kieketans)  daer  oock 
een  Kil  in  loopt,  daer  ghy  wel  met  Scheepjes  van  vijftigh  Last  in  kunt 
na  datse  diepgaen  ;  recht  over  aen  de  West-wal  leydt  Elijsabets  Ra- 
vier  daer  ghy  met  een  groot  Schip  wel  vijf  a  ses  mijlen  meught  op 
zeylen.  Doen  wy  alhier  een  daggheleghen  hadden  in  dese  bocht  van 
Kieketan,  wiert  ons  een  Loots  inghegeven  die  ons  oplootsen  soude 
na  Jems-Toin4)  toe,  daer  de  Gouverneur  huys  hout  van  weghen  de 
Koninck  van  Engelandt,  ende  daer  voer  noch  een  Engelse  Koop- 
man met  ons. 

Den  10  dito  zeylden  wy  de  Ravier  op,  doen  wy  by  de  voorschre- 
ven hoeck  quamen  van  Nieuwpoort-Snuw,  voeren  aen  Landt  en 
haelde  Water,  alsoo  daer  een  schoone  Fonteyn  leydt  binnen  de  voor 


1)  Aan  de  invaart  der  James-Rivier.  —  Tegenwoordig  Fort  Monroe. 

2)  Newport  News. 

3)  Kecoughtan    op    een   oude    ij^''   eeuwsche  gedrukte  kaart  van  Virginië  (Leupe 
I,  n°.  1399). 

4)  Jamestown. 


i68 

t633  Strant  van  de  Ravier  dat  dight  aen  is  te  halen,  hier  komen  alle  de 
*  Schepen  haer  Water  halen  als  sy  na  huys  toe  willen,  doen  wy  nu  wat 
Water  hadden  gehaelt  zeylden  voort,  quamen  teghens  den  avondt 
by  een  Kil  daer  wel  een  groot  Schip  in  magh,  ghenaemt  Blanck- 
Point*),  daer  voeren  wy  aen  Land,  daer  woonde  een  van  de  princi- 
paelste  van  *t  Landt,  genaemt  Kapiteyn  Matheus,  daer  moesten  wy 
snachts  blijven,  ende  wierden  wel  getrackteert. 
!  Den  1 1  dito  namen  ons  afscheydt  van  dese  Capiteyn,  ende  voeren 

weder  na  Boort  toe  van  't  Jacht,  zeylden  voorts.  Hier  was  de  Ravier 
wel  twee  mijlen  wijt,  maer  banckachtigh,  soo  datter  maer  diepten 
door  loopen  die  ghy  volgen  moet,  maer  't  is  een  Lootsmans  Vaer- 
water;  smiddaeghs  quamen  wy  by  Litteltoins)  daar  voeren  wy  aen 
Landt,  daer  woonden  een  groot  Koopman  Meester  Menifit  genaemt, 
dien  ons  ten  Middaghmael  hiel,  ende  trackteerde  ons  seer  wel,  hier 
is  de  Ravier  half  soo  wijt  als  vooren,  hier  was  mede  een  Thuyn 
wel  van  een  Morghen  groot,  die  stont  rontsom  vol  Provense  Roosen, 
ende  vol  Appel  en  Peere-Boomen  en  Karsse-Boomen,  en  alderhande 
Vruchten  of  men  in  HoUandt  gheweest  waer,  met  alderleye  ruycken- 
de  Kruyen,  als  Roosemareyn,  Zalie,  Margeleyn,  Tijm,  rontom  de 
Huysen  stondet  vol  Pirkes-Boomens)  die  blossemde  hart,  ick  was 
verwondert  van  die  slagh  van  Boomen  te  sien,  dien  ik  op  dese  Kuste 
noch  noyt  ghesien  hadde :  daer  quam  een  expresse  Bode  van  de 
Gouverneur,  dat  hy  na  ons  verlanghde,  doen  namen  wy  onse  af- 
scheyt  van  de  Koopman,  voeren  na  Boort  toe,  ende  Ancker  gelicht 
zijnde  quamen  binnen  twee  uyren  voor  Jems-Toin  ten  Ancker  daer 
de  Gouverneur  sijn  Hof  hout. 

Vcrcinïcs 

Kust.  Den  II  dito  voeren  aen  Landt,  daer  de  Gouverneur  op  Strant 

stingh  met  eenige  Helbaertdiers  ende  Moskettiers  om  my  te  ver- 
wellekomen,  aen  Landt  tredende  quam  na  my  toe  ende  hieten  my 
hartelijck  wellekom,  vraeghde  my  waer  ick  van  daen  quam  ?  ick  gaf 
hem  tot  antwoordt  uyt  de  Zuyd-Baye  van  Nieuw-Nederlandt, 
vraeghde  my  hoe  vert  dat  het  was  van  haer  Baye  ?  ick  seyde  van 
dertigh  mijl,  doen  gonck  hy  voort  met  my  in  zyn  Huys,  al  waer  hy 
my  wellekom  heeten  met  een  Venees-Glas  met  Seck,  ende  doen 
kreegh  hy  zijn  Kaert  voor  den  dagh,  ende  wees  my  dat  de  Zuyd-Bay 
by  haer  was  ghenaemt  Mijloort  Delwaerts-Baye,  dat  die  daer  over 


Nota. 


i)    Blunt  Point  op  de  Engelsche  kaarten, 

2)  Littleton. 

3)  Perzikbooraen. 


sen. 


169 

[iio.]  eenige  Jaren  met  vuyl  Weer  daer  in  vervallen  was^)  ende  hadde  die  1633 
plaetsen  vol  Bancken  gevonden,  dochte  niet  navigabel  te  zijn,  daer- ^^^'^^  "' 
om  haddenser  noyt    na  ghekeecken,  maer  't  was  haer  Koninghs 
Landt  ende  niet  Nieuw-Nederlandt  ?  lek  gaf  hem  tot  antwoordt,  dat- 
ter  een  schoone  Ravier  was  daer  in  thien  Jaer  voor  desen  noyt  En- 
gelsman in  geweest  waer,  ende  dat  wy  daer  al  over  cenighe  Jaren  een 
Fort  ghemaeckt  hadden,  dat  het  fort  Nassouwghenaemtis,  datdedc 
hem  vreemt  sulcke  Naburen  te  hebben  ende  het  selvige  noyt  ghe- 
hoort  te  hebben,  hy  hadde  wel  gehoort  dat  wy  op  de  veertigh  gra- 
den Hutsens  Ravier  by  haer  ghenaemt,  een  Fort  hadden,  ende  daer 
was  voorleden  September  een  Sloepjen  met  seven  ofte  acht  Man  na 
Delwaert-Baye  ghesonden,  om  te  sien  ofte  daer  een  Ravier  was,  dan 
sy  waren  niet  weer  gekomen,  ofte  de  Zee  haer  verslonden  hadde  ofte 
niet,  dat  wist  hij  niet  ?  lek  gaf  hem  tot  antwoordt  dat  wy  Wilden     y^^^ 
gesien  hadden  in  die  Zuyd-Ravier,  de  welcke  Engelse  Kasiaken  aen  ^^*  verhaei 

*^  °  voor    desen 

hadden,  ende  oock  verstaen  van  een  Wildin  die  ons  waerschoude,  ende  ge- 
dat  de  Wilden  een  Engelse  Sloep  afgheloopen  hadden  daar  seven  a  Engef" 
acht  Engelsche  in  waren,  doen  seyde  hy  dat  sal  ons  Volck  geweest 
zijn,  souden  anders  al  lange  thuys  gekomen  hebben,  die  haddense 
gesonden  om  de  Zuyd-Ravier  te  descouvreeren ;  eyndelijk  sprack  hy 
daer  was  Landts  genoegh,  wy  souden  goede  Buren  met  den  anderen 
zijn,  van  haer  hadden  wy  geen  noodt,  soo  die  van  Nieuw-Engelandt 
ons  niet  te  veel  naderden  ende  ons  af  wonnen :  ende  ick  bleef  sa- 
vondts  by  de  Gouverneur  ten  eeten,  ende  moste  by  hem  snachts 
blijven  in  sijn  Huys. 

Den  12  dito  arriveerden  alhier  Kapiteyn  Stoons,  die  welcke  ick 
in  West-Indien  gelaten  hadde  aen  St.  Maerten,  verhaalde  my  dat 
hy  noch  wel  veerthien  dagen  na  sijn  Boot  gewacht  hadde  die  in  sul- 
eken  miserie  geraeckt  waren  als  ick  voren  verhaelt  hebbe  2),  datse 
geloot  hadden  wie  datse  dooden  souden  om  te  eeten ;  Verhaelde  my 
oock  dat  hy  die  ghevangene  Portugijsen  dien  ick  hem  aen  St.  Chris- 
toffel  over  gelevert  hadde,  't  welcke  ick  van  Neves  gebracht  hadde 
als  vooren  verhaelt,  dese  Persoonen  hadde  hy  gebracht  aen  Porto- 
Rijcke,  ende  was  van  de  Spaense  Gouverneur  seer  wel  ghetrackteert, 
ende  hadde  sijn  Reys  voort  gevordert  hier  na  de  Verginjes  toe,  ende 
was  seer  blyde  my  hier  te  ranscontreren,  was  by  de  Gouverneur  seer 
wel  ghesien,  hy  was  van  Londen  uyt  grooten  Huyse ;  smiddaeghs 


i)    Zie  over  deze  quaestie  onze  inleiding. 
2)    Hiervóór,  bl.  153. 


I70 

i633-      bleef  ick  by  de  Gouverneur  ten  eeten,  so  als  wy  over  de  Maeltijdt 


Maart   1 2 


saten,  soo  sprack  dese  Capiteyn  Stoons  waerom  dat  de  Gouverneur 
my  liedt  vertolcken  ?  dat  ick  Engels  spreecken  kon,  dat  ick  in  West- 
Indien  altoos  met  haer  Engels  ghesproocken  hadde,  de  Gouverneur 
sprack  hy  wist  dat  niet,  doen  vraeghde  de  Gouverneur  ofte  ickoock 
Frans  spreecken  konde  ?  ick  seyde  jae,  ofte  ick  oock  Italiaens  ver- 
staen  konde?  ick  antwoorde  van  ja,  ofte  ick  oock  in  Italien  was  ge- 
weest, ofte  ick  oock  in  Africa  gheweest  waer,  oock  in  Oost-Indien, 
ick  sprack  van  jae,  doen  was  hy  seer  verwondert,  dat  ik  soo  vroegh 
hadde  beginnen  te  commanderen,  eyndelyck  soo  satter  een  Engels- 
man aen  de  Tafel  die  in  Oost-Indien  in  die  selve  tijd  was  geweest 
doen  ick  daer  was,  dien  vraeghden  my  wie  in  Oost-Indien  van  d'En- 
gelse  commandeerde  doen  icker  was,  ick  noemde  hem  de  naem,  en- 
de  ick  hem  aen  sagh  te  degen  doen  koste  ick  hem  wel  ende  hy  my, 
doen  seyde  de  Commandeur  dat  bergen  moeten  den  ander  niet,  maer 
Menschen  die  de  Werelt  versoecken  konnen  malkanderen  ontmoe- 
ten, voorts  heeft  my  de  Commandeur  aen  provisie  gheholpen  daer 
ick  om  quam,  dese  Commandeur  was  gheheten  Sr.  Jan  Harrewee  ^).    [m.J 

Den  18  dito  namen  onse  afscheydt  van  den  Gouverneur,  ende 
sondt  een  half  dozijn  Geyten  aen  ons  Boort  om  mede  te  nemen,  dien 
hy  vereerden  aen  onse  Gouverneur  met  eenRam,  also  hy  verstaen 
hadde  dat  aen  't  Fort  Amsterdam  geen  Geyten  en  waren  in  Nieuw- 
Nederlandt,  ginghen  wy  meteen  't  zeyl  ende  quamen  tegens  den 
avondt  weder  aen  Blanck-Point  by  den  Raed  aen  't  Landt,  daer  wy 
te  vooren  in  't  opzeylen  van  de  Ravier  aen  geweest  waren,  hier 
kochten  wy  noch  eenighe  Varekens  die  wy  daer  sloegen  ende  settense 
in  't  Sout. 

Den  20  dito  namen  onse  afscheyd  van  dien  Raed  genaemt  Capi- 
teyn Mattheus,  zeylden  voort  na  Kicketan  toe,ende  settent  savondts 
voor  de  hoeck  van  Nieuwpoorts-Snuw  daer  wy  Water  haelden ;  hier 
woonden  een  Edelman  genaemt  Meester  Goegen,  daer  ick  wonder 
sagh  van  de  Engelse  natie,  datse  haer  Dienaers  tegens  malkanderen 
verspeelden,  ick  sprack  tegens  haer,  dat  ick  dat  werck  van  gheen 
Turcken  nochte  Barbaren  ghesien  hadde,  dat  het  gheen  Christen 
betame  te  doen. 

Den  2 1  dito  arriveerde  wy  weder  voor  Kicketan,  kochten  daer  oock 
eenige  Fictualy,  ende  lagen  met  een  ende  verwachten  de  goede 
Windt :  Dese  Engelse  Verginjes  is  een  schoon  Landt,  altemael  schoon 

ï)    Sir  John  Harvcy. 


171 

vlack  Landt  die  vol  van  alderleye  schoone  Boomen  staen,  sware  1633 
Boomen,  Eycken,  Nooten,  Karstanjen,  Esschen,  ende  Cyperssen- 
Boomen,  ende  Cederen,  ende  alderlye  soorten,  hier  komen  's  jaers 
tusschen  de  dertigh  a  veertigh  Schepen  van  alderley  groote,van  twee 
hondert  lasten  en  grooter,  met  acht-en-twintigh  Stucken  en  vier-en 
tvvintigh  a  negenthien  gemonteert,  die  alhier  komen  alle  Jaren  Blade 
Toback  laden,  ende  gaen  daermede  na  Engelandt,  het  in-komen  van 
dese  Baye  is  vijf  mijl  wijt,  van  Cacp  Henrij  tot  Scharles  toe,  veel 
schoone  Ravieren  uyt  loopen  gelijck  die  aen  de  Oost-zijde  streckt 
Noorden  op ^)  diemen  wel  tachtigh  mijlen  kan  op  zeylen  met  kloeck  ^^^^ 
Schip,  dertigh  mijl  op  leydt  een  kloeck  Eylandt  in  de  Ravier  dat  wel 
twee  mijl  lanck  is,  dat  de  Engelse  noemen  Illie  de  Kent  2)  daer 
veel  Engelse  op  woonen,  onder  het  gebiedt  van  een  genaemt  Capi- 
teyn  Klavers)  die  daer  groote  Handelingc  van  Pelterije  doet;  dan 
isser  noch  een  Ravier  die  West  op  loopt,  Joreck  Ravier 4)  genaemt, 
diemen  oock  wel  20  mijl  met  een  groot  Schip  kan  op  zeylen;  dan 
isser  Pette-Womeque  Ravier  5),  diemen  oock  wel  dertigh  mijl  met 
een  goet  Schip  kan  op  zeylen,  ende  de  Ravier  daer  Jems-Toin  op 
leydt  6)  ofte  Jacob  Stadt  in  duyts  ghenoemt,  dese  streckt  meest 
West  op,  kan  men  aen  de  kant  van  veertigh  mijl  met  een  kloeck  Schip 
op  zeylen  tot  een  plaets  toe,  genaemt  Heynrijcke,een  Eylandt  7); 
dese  Ravier  is  van  'tinnekomen  omlaegh  tot  dit  Eylandt  toe,  aen 
weerzijde  bewoondt  met  Engelsen,  ende  daer  loopen  aen  wederzijde 
veel  kleyne  Killen  in,  maer  die  loopen  vier  a  vijf  mijlen  in,  sommighe 
minder,  datmender  wel  met  een  goet  Schip  in  magh ;  oock  mede  seer 
Visrijck  van  alderhande  Vis,  als  in  Hollandt  in  de  Ravieren  is,  hier 
hout  oock  alderhande  Gevogelte,  van  Swanen,  Gansen,  Eynd- Vogels,  Nota. 
Rotgansen,  Patrijsen,  Kalckoenen  in  't  wilt,  gelijck  in  Nieuw- 
Nederlandt  doen.  Daer  is  een  swarigheydt  daer  de  Engelse  over  kla- 
gen, seggen  als  de  maendt  van  Junij,  Julij,  Augustus  komt  dat  het 
dan  daer  seer  ongesondt  is,  dat  haer  Volck  die  Nieuwelingen  zijn 
uyt  Engelandt  ghekomen,  dat  die  sterven  als  Katten  ende  Honden, 


i)    Hier     bedoelt     schrijver    de    Chesapeake-baai    zelf    en    de    daarin    uitloopende 
Susquehanna. 

2)  Isle  of  Kent  hoog  op  in  de  Chesapeake-baai,  tegenover  Annapolis. 

3)  William  Clayborne.  —  Zie  onze  inleiding. 

4)  York  River. 

5)  De  Potomac. 

6)  James  River. 

7)  Henrico   Neck  op  de  Engelsche  kaarten;  een  eiland  is  dit  niet,  maar  de  rivier 
maakt  er  een  bocht. 


172 


, ,    i633  die  dan  dese  Maenden  uyt  ghehouden  heeft,  dat  noemen  syhy  is  Zees  r u 

Maart  21.  .         .     ..  •      1  , 

sond  I) ;  krijgen  een  sieckten  datse  altijdt  willen  slapen,  met  moetse 


2]. 


Nota. 
dese  condi 
tie  deses 
Landts. 


Nota. 
de  foute 
vande 
Winninge. 


,  met  gewelt  uyt  den  slaep  houden,  sterven  al  slapende,  dese  Sieckte 
meynen  sy  komt  uyt  de  groote  hetten  die  daer  dan  is,  den  een  half 
uyr  heel  heet,  ende  alsdan  de  Windt  uyten  N.  W.  schiet,  soo  isset 
datelijck  soo  kout  dat  men  wel  een  Bolckvanger  -)  mach  aen  doen,  soo 
t  schijnt  leydt  dit  Landt  in  't  scheyden  van  de  hetten  ende  koude, 
daerom  is  Nieuw-Nederlandt  fray  getempert. 

Den  28  dito  Ancker  gelicht  ende  't  zeyl  gegaen  met  een  goede 
Z.W.  Wind  al  langhs  de  Kust  N.0.  aen. 

Den  29  dito  arriveerden  wy  weder  in  die  Zuyd-Baye  aen  Swanen- 
Dael  by  ons  Schip,  daer  wy  seer  wellekom  waren,  bevonden  dat  ons 
Volck  seven  Wallevissen  geschooten  hadden,  maer  daer  was  maer 
twee-en-dertigh  Karteellen  Traen  van  gekomen,  dan  daer  wasser  een 
onder  allen  daer  elf  Karteelen  af  ghekomen  was,  soo  dat  de  Wallevis- 
serye  te  groote  onkosten  maeckt  om  sulcke  magere  Vissen  te  van- 
gen, dan  men  kost  wel  meerder  uyt  gherecht  hebben  hadde  wy 
goede  Harponniers  ghehad,  wantse  wel  seventhien  Vissen  gheschoo- 
ten  hadden,  en  niet  meer  als  seven  van  gekregen,  dat  veel  verwon- 
derden ;  schooten  altoos  na  de  Vissen  by  de  Steert,  ende  nadat  ick 
verstaen  hadde  van  de  Baskes,  dat  oude  Wallevis- Vangers  zijn, 
datse  altoos  een  Vis  na  vooren  by  de  Rugghe  de  Harpoenen  in- 
schieten :  dese  Voyage  was  ons  oock  schadelijck  maer  niet  veel, 
overmits  dat  ick  in  West-Indien  een  goede  parthye  Sout  in  geladen 
hadde  dat  een  goede  prijs  gou,  voorders  hebben  onse  Traen  in  't 
Schip  gedaen,  ende  de  Ketel  af  beginnen  te  breecken,  ende  Water 
ende  Hout  gehaelt,  ons  gereed  gemaeckt  om  't  zeyl  te  gaen.  Dese 
Baye  is  altemael  schoon  vlack  Land,  vol  alderleye  schoone  Boomen 
als  ick  verhaelt  hebbe  van  de  Engelse- Verginj es ;  hier  aen  Swanen- 
Dael  houden  's  Winters  by  hondert  duysende  Gansen,  tweederleye 
soorten,  graeuwen  ende  witte,  oock  vol  witte  Kalckoenen,  veel 
Harten. 

Den  14  April  alsoo  wy  nu  wel  klaer  waren  van  allen  om  't  zeyl  te 
gaen,  soo  hebben  wy  op  dito  ons  Ancker  gelicht  't  Schip  ende  't 
Jacht :  Terwijls  dat  wy  hier  lagen  quam  in  dese  maent  van  April  by 
hondert  duysende  van  Tortel-Duyven  vliegen  van  't  Landt  de  Bay 
over,  ja  datmen  qualijck  de  Lucht  koste  bekennen  daerse  neffens 


1)  Eng.  seasoned. 

2)  Pij  van  presenning,  waarmede  zich  de  zeelieden  tegen  boos  weer  beschutten. 


173 

waren,  vielen  somtijdts  op  Schip  neder  van  loovigheydt »)  datse  de  1633 
Baye  over  quamen ;  onder  zeyl  zijnde  gonck  ick  weder  op  het  Jacht,  ^"  ^^' 
ende  bevolen  de  Stuerluyden  het  groot  Schip,  want  de  Kuste  wilde 
ick  te  degen  ontdecken,  zeylden  over  na  de  Cape  de  Mayo,  daer  be- 
gost  de  Kust  te  strecken  O.N.0.  ende  W.Z.W.  quamen  tegens  den 
avondt  by  het  Gat  van  de  Eyer-Haven,  bevonden  tusschen  Cape  de 
Mayo  ende  de  Eyer-Haven  2)  een  sleghte  Sant-Strant,  met  kleyne 
legeDuyntjens,  de  Eyer-Haven  selfs  is  een  Ravierken  ofte  Kille,  ende 
binnen  al  gebroocken  Landt,  en  binnen  de  Baye  leggen  dieversche 
kleyne  Eylandekens,  wat  vorder  op  de  selve  streeck  leydt  op  een 
sleght  voor-Landt  een  fray  hoogh  Bosch ;  teghens  den  avondt  be- 
gond  moy  stilletjes  te  worden. 

Den  1 5  dito  smorgens  wast  heel  mistigh  dat  wy  ons  groot  Schip 
niet  en  saghen,  soo  hoorden  wy  de  Landt-Zee  ende  Barninghe,  wier- 
pen het  Loot  't  was  acht  vaem  diep,  lieten  't  Ancker  vallen,  't  was 
schelpige  Gront,  trocken  aen  het  Visschen  met  een  Draep-Lijn  3), 
vingen  in  de  tijdt  van  een  paer  uren  vier-en-tachtigh  Cabbelouwen, 
["3-]  waren  seer  goet  van  smaeck,  soete  Vis,  beter  als  in  Terra-Nova :  het 
begost  te  koelen  uytten  Z.W.  ende  klaer  helder  weder  te  worden, 
soo  lichten  wy  ons  Ancker  ende  maeckten  't  zeyl,  bevonden  ons  voor 
hetBarende-Gaf*)  te  zijn,  daer  de  Kust  begost  te  strecken  Noord- 
Oost  ten  Noorden,  ende  Zuyd-West  ten  Zuyden ;  tegens  den  avondt 
sagen  wy  die  Hooge-Bergh  die  een  hooge  Hoeck  maeckt,  meest 
Oost-Zuyd  Zuyd-Oost  in  Zee  streckt  en  West  Zuyd-West,  dit  ist 
eerst  Gebergh-Landtdatje  ontmoet  alsje  om  de  Zuyd  van  daen  komt; 
ende  wy  zeylden  dien  avondt  noch  om  de  Sandt-punt  5)  die  een 
groote  Baye  maeckt  dicht  by  de  Punt,  en  wordt  oock  genaemt  Go- 
dijns-punt,  daer  settent  wy  dien  avondt  op  seven  vaem  Water  in  de 
Baye. 

Den  16  dito  lichten  wy  ons  Ancker  liepen  na  Staten  Eylandt  toe, 
alwaer  langhs  die  kust  een  groote  Sant-Banck  af  loopt  heel  vlack, 
men  meught  hem  aen  de  Z.  O.  kant  aen  Looden,  maer  komt  hem  niet 
nader  als  drie  vaem  ofte  vierdalf  vaem  met  een  groot  Schip ;  Arri- 
veerden tegens  de  middagh  voor  't  Fort  Amsterdam,  ende  vonden 


1)  Vermoeidheid. 

2)  Thans   nog    Egg    Harbor   geheeten,  op  de  kust  van  New  Jersey  ongeveer  hal- 
verwege tusschen  Cape  May  en  Sandy  Hook. 

3)  Hetzelfde  wat  nog  in  het  Engelsch  a  drop- line  heet. 

4)  Thans  nog  Barnegat  Inlet. 

5)  Sandy  Hook. 


174 

i633  daer  een  Schip  legghen,was  een  Companie  Schip  de  Sout-Bergh  ghe- 
Apni  i6.  ^^^^^^  j^g^  ggj^  Pj.jjg  j^gt  Suycker  diense  onder  wege  ghekregen  had- 
den, hadde  een  nieuwe  Commandeur  mede  ghebroght,  Wouter  van 
Twiller  van  Nieuw-Kercke,  was  een  Klerck  in  't  West-Indies  Huys 
tot  Amsterdam  geweest,  dese  was  na  ons  uyt  Hollandt  ghetrocken. 
lek  voer  aen  Landt  aen  't  Fort,  alwaer  hy  my  buyten  het  Fort  quam 
vervvellekomen,  ende  vraeghde  my  oock  hoe  de  Wallevisserye  af  ge- 
loopen  was  ?  lek  antwoorden  hem  dat  wy  't  munster  hadden  ^),  ende 
ick  seyde  hem  dat  het  gecken  waren  die  de  Wallevisserye  daer  ver- 
soght  met  alsulcke  grooten  onkosten,  hetwelck  sy  wel  konde  gedaen 
hebben  met  een  Sloep  twee  a  drie  uyt  Nieuw-Nederlandt,  ende  hadde 
gesien  of  't  Vissen  goedt  geweest  hadden  ofte  niet,  daer  sy  soo  lange 
als  de  Companie  gestaen  hadden,  Godijn  Bewindhebber  was  ghe- 
weest,  ende  oock  van  de  Groenlandtsche  Companie  tot  Amsterdam, 
die  wel  behoorde  te  weten  hoe  men  dat  eerst  met  kleyne  kosten  had- 
den moeten  ondersoecken  2).  Terwijls  dat  wy  stonden  en  discoureerde 
soo  quam  onse  Sloep  van  't  groot  Schip  aen  Landt,  daer  wy  uyt  ver- 
stonden datse  aen  de  Sant-punt  ten  Ancker  waren  gekomen,  ende 
daer  soude  blijven  leggen  tot  dat  ick  haer  ander  ordre  gaf,  onder- 
tusschen  socht  ick  mijn  Jacht  te  despescheeren  om  na  Nieuw-Enge- 
landt  ende  Nova-Francia  de  Baye  te  descouvreren. 

Den  1 8  dito  arriveerden  alhier  een  Engelsman  de  welck  uyt  Nieuw- 
Enghelandt  quam  om  alhier  op  de  Ravier  tehandelen,  daereenKoop- 
man  op  was  genaemt  Jacob  Eelkes,  die  bij  de  particulieren  haer  tijdts) 
altoos  op  dese  Ravier  hadde  gekommandeert  en  gevaren,  de  welcke 
de  Companie  niet  wilden  imployeeren,  ende  soghten  onbequamen 
ghelijck  dese  Commandeur  diese  van  een  Klerck  hadde  tot  Comman- 
deur ghemaeckt,  daerse  Comedie  mede  speelden ;  en  dese  Engelsman 
heeft  dese  Commandeur  te  gast  genoodight  4),  alwaer  ick  mede  gonck 
met  vry  een  parthye  Volcks  daerse  beschoncke  raeckten  ende  hooge 
woorden  wissen,  dat  den  Engelsman  niet  wiste  hoe  hy  't  hadde  van 
sulcken  ongeregeltheydt  onder  de  Companies  Dienders,  ende  siende 
dat  een  Commandeur  niet  meer  commandements  hadde,  't  welck 
d'Engelsman  van  haer  Natie  niet  gewent  en  was,  doen  bleef  de  En- 
gelsman noch  ses  a  seven  dagen  voor  't  Fort  leggen,  ende  sprack  dat 


i)    Dat   wij    het   monster    (voorbeeld)   hadden :    m.  a.  w.    dat   wij  dit  ondervonden 
hadden. 

2)  Vgl.  hiervóór,  bl.  148. 

3)  NI.  den  tijd  van  de  Compagnie  van  Nieuw-Nederland  (1614— 1621). 

4)  NI.  de  commandeur  den  Engelschman. 


175 

hy  de  Revier  op  wilden  dat  het  haer  Landt  was,  dat  wierden  hem  nu  1638 
'i  14].  gecontrarieert,  seggende  dat  hy  noyt  eenigh  Volck  daer  geset  hadde,  ^^"^  '^" 
hy  sprack  dat  David  Hutson  ^)  dese  Revier  eerst  gevonden  hadde  dat 
een  Engelsman  was  ?  Hem  wiert  geantwoord  dat  hy  de  Revier  in  't 
Jaer  van  negenen  wel  gevonden  hadde,  maer  hy  was  by  de  Oost- 
Indische  Companie  van  Amsterdam  uyt  ghemaeckt  op  haer  kosten, 
ende  dat  het  nu  Mauritius  Revier  was  genaemt,  na  onse  Prins  van 
Oranje. 

Den  24  dito  lichten  de  Engelsman  zijn  Ancker,  en  zeylden  de 
Revier  op  na  't  Fort  Oranje,  daer  dese  Jacob  Eelkes  eertijdts  voor 
Opperhooft  ghelegen  hadde  voor  de  particulieren ;  doen  ginck  de 
Commandeur  Wouter  van  Twiller  al  sijn  Volck  in  't  Fort  vergaren 
voor  sijn  deur,  lieten  daer  een  Vaetjen  Wijns  komen,  en  liedt  hem 
een  Glas  volschenken,  en  riep  die  de  Prins  van  Oranje  en  hem  lief 
hadde,  sy  soude  hem  dit  na  doen,  ende  souden  helpen  by  staen  van 
't  gewelt  dat  de  Engelsman  hem  dede,  die  al  uyt  sijn  gesight  was  en 
de  Revier  op  zeylden,  ende  het  Volck  begonnen  hem  altemael  uyt 
te  lachgen,  want  tot  het  Vaetjen  Wijns  wistense  wel  raedt  om  date- 
lijck  uyt  te  drincken,  want  het  was  recht  een  dinck  dat  haer  diende, 
al  haddender  noch  ses  Vaetjens  Wijns  gheweest;  dan  met  de  En- 
gelsman wilde  sy  haer  niet  bemoeyen,  seggende,  het  waren  vrienden ; 
doen  ick  smiddaeghs  met  hem  aen  de  Tafel  sat,  doen  seyde  ick  hem 
dat  hy  groote  malligheydt  bedreef,  nademael  dat  de  Engelsman  geen 
commissie  en  hadden  om  daer  te  varen,  dan  alleenigh  een  Tol- 
Brief jen  uyt  de  Tol  konden^),  dat  hy  daer  soo  veel  vertolt  hadde,  en- 
de met  soo  veel  Passagiers  zoude  varen  na  Nieuw-Engelandt  toe  maer 
niet  in  Nieu-Nederland,  daerom  sprack  ick  alst  mijn  saecke  waer 
geweest,  so  wilde  ick  hem  van  't  Fort  van  daen  gheholpen  hebben 
met  Boonen  van  acht  pont  IJsers,  en  hadden  hem  de  Revier  niet 
laten  op  zeylen,  hadde  hem  liever  de  Steert  afghehouden,  ghelycken 
hy  seyde  dat  hy  een  Man  uyt  Engelandt  was  3) ;  ende  ick  verhaelde 
hem  als  de  Engelse  ons  eenige  overdaed  deden  in  Oost-Indien  dat  wy 
weer  toe  tasten  soude,  datje  anders  geen  deegh  met  dat  Volck  hebt.  Nota. 
want  sy  soo  hooveerdigh  zijn  van  natuer,  datse  meynen  datter  alles  ÏJJJj^e^^^Jg 
toe  komt,  ende  waert  mijn  saeck,  ick  soude  hem  het  Schip  de  Sout- Steertman 
Bergh  na  senden  ende  laten  hem  de  Revier  weder  afhalen,  ende  ja- 


1)  Hier  wordt  Henry  Hudson  een  voornaam  toegelegd  dien  hij  nooit  gedragen  heeft. 

2)  Tolkantoor  (in  Engeland  nl.,  waar  Eelkes  vandaan  kwam). 

3)  „Steertman"  was  bij  de  Hollanders  een  scheldnaam  voor  den  Engelschman. 


1633         ghen  hem  de  Revier  uyt  tot  dat  hy  een  ander  commissie  broghte  als 
P"  ^'^*  een  Tol-Briefken,  datse  maer  met  hem  spotten. 

Den  20  May  wilde  ick  mijn  Jacht  senden  na  de  Noord  toe  door  't 
Helle-Gat^),  also  ick  begon  preparatie  te  maecken  om  met  het  groot 
Schip  na  Holland  toe  te  trecken,  doen  quam  dese  Commandeur  de 
perten  in  't  Hooft,  ende  begon  weder  te  googhelen  ofte  dat  hy  dron- 
cken  was,  en  begeerden  niet  dat  het  Jacht  na  de  Noort  gaen  soude, 
liedt  daer  een  Schapan^)  ofte  Vlot-Schuy  t  aen  Boort  komen,  daer  het 
geheele  Jacht  wel  in  ghestaen  soude  hebben,  ende  wilden  het  Jacht 
lossen  daer  vijf  a  ses  last  Steens  in  was  tot  Ballast,  doen  protesteerde 
ick  tegens  hem,  uyt  wysende  vryheden  van  de  Negenthiende  ver- 
gundt,  ende  by  de  Staten  Ghenerael  gheapprobeert,  dat  ick  niet  en 
begeerden  dat  hy  't  Jacht  lossen  soude,  dat  begeerden  hy  het  Jacht 
Nota.  te  visenteeren  gelijck  by  alle  Princen  ende  Potentate  gebruyckelijck 
van^dSe^^  is,  dat  mochtc  hy  doen  ende  sien  offer  yets  was  dat  de  Companie 
Comman-  touscheerde,  doen  liedt  hy  de  stucken  op  de  Punten  van  't  Fort  op 
roeten  om  nae  't  Jacht  te  schieten,  doen  liep  ick  na  hem  toe  daer  hy 
op  de  Punt  stont  met  de  Secretaris,  met  noch  een  ofte  twee  van  sijn 
Raden,  ende  ick  sprack  teghens  haer  oft  Landt  vol  gecken  waer,  [tisl 
wildense  wat  schieten  sy  souden  na  den  Engelsman  geschoten  heb- 
ben, die  haer  Revier  violeerden  tegens  haer  danck,  met  dese  reden 
lieten  sy  haer  schieten  staen,  doen  gingense  een  Jacht  toe  maecken 
't  welck  neffens  ons  Jacht  zeylden,  ende  soo  zeylde  sy  beyde  na  de 
Noort  toe,  na  dat  ick  mijn  Jacht  gedesspesieert  hadde. 
Nieuw-Ne-  Na  dat  wy  alles  klaer  gemaeckt  hadde  ende  onse  afscheydt  van  de 
Kust."  ^^  Gouverneur  wilde  nemen,  doen  quam  hy  my  weder  op  nieuws  ringe- 
looren,  wilde  niet  dat  ick  vertrecken  soude  met  mijn  Sloep  na  Boort 
toe,  ofte  sijn  Sloep  soude  eerst  aen  ons  Boort  gheweest  sijn  om  't 
Schip  te  visiteeren,  ick  sprack  tegens  hem  daer  en  viel  niet  visetee- 
ren :  Ick  ginck  na  Patria  toe,  wilden  hy  sijn  Brieven  klaer  maeken 
hy  kondet  doen,  hy  moghtse  na  senden  ick  ginck  na  mijn  sloep  toe, 
soo  sondt  hy  datelijck  een  dosyn  Moskettiers  my  na  dat  wy  niet  ver- 
trecken soude,  doen  sprack  het  Volck  van  mijn  Sloep  ofse  wegh  roey- 
en soude,  ick  sprack  was  ick  in  de  Sloep  ick  soude  haer  laten  wegh 
roeyen,  ende  haddense  mijn  couragie  sy  souden  't  oock  doen,  't  welck 
sy  terstont  dede,  ende  de  Moskettieren  worden  van  alle  de  omstaen- 
ders  met  roepen  ende  goyen  bespottet,  ende  sy  riepen  al  in  't  ge- 


i)    Het  vaarwater  naar  Long  Island  Sound. 

2)    Dit  Maleische  woord  is  den  schrijver  nog  gemeenzaam  van  zijne  Oostindische  reis. 


177 

meen  sy  souden  den  Engelsman  met  Schut  ende  Moesketten  verhin-  1633 
dert  hebben  verby  *t  Fort  de  Revier  op  te  zeylen,  ende  niet  ons  eygen 
patronen  van  't  Land,  die  't  Lant  soeken  te  vorderen ;  een  weynig 
daer  na  voer  ick  over  na  't  Lange  Eyland  toe,  daer  ick  mijn  Sloep 
gecommandeert  haddeheen  te  roeyen  achter  het  Nooten-Eylandi), 
dan  al  eer  ick  over  voer  ginck  noch  eens  na  't  Fort  toe,ende  nam  mijn 
afscheydt  van  de  Commandeur,  ende  ick  vermaende  hem  dat  ick 
wel  wilde  dat  hy  die  narrerye  gelaten  hadden  met  Moskettiers  my 
te  willen  verhinderen,  te  vertrecken  dat  hy  maer  een  spot  van  hem 
selver  onder  het  Volck  ghemaeckt  hadde :  ende  wilde  hy  Brieven 
schrijven  aen  sijn  Meesters  de  Bewindhebbers  hy  moghte  my  na 
senden  in  de  Baye,  ick  ginck  deur ;  over  komende  inde  Baye  aen  het 
Langhe  Eylaedt  by  mijn  Sloep,  ende  de  donkcrheyd  begost  te  vallen, 
en  de  Vloet  in  te  breecken,  soo  docht  my  best  geraden  na  Pavoo- 
niae  «)  mijn  Volck  te  laten  roeyen,  ende  verwachten  daer  de  Ebbe : 
Aen  Pavooniae  komende,  wierden  daer  datelijck  wel  onthaelt  van  Mi- 
chiel  Poulusz.  Dienaer  3),  die  sijn  Brieven  mede  gereed  maeckten  om 
na  2njn  Meester  te  senden,  terwijls  wy  na  Tye  wachten,  maer  ons 
Volck  versliepen  haer  tijdt  wat  dat  icker  belast  hadde  op  te  passen 
soo  haest  als  de  Ebbe  beginne  te  gaen,  doen  voeren  wy  smorghens 
vroegh  weder  verby  't  Fort  voort  krieckenvan  den  daghe,  al  eer  de 
Reveille  in  't  Fort  gheslaghen  was. 

Tegens  den  middagh  quamen  wy  weder  by  ons  Schip  dat  aen  de 
Sant-punt  lagh,  saghen  onse  Scheeps-Boot  aen  de  Sant-punt  leg- 
ghen,  daer  ons  Volck  met  de  Zegen  viste,  voeren  daer  natoe  om  haer 
te  segghen  datse  aen  Boort  komen  soude  alse  noch  een  treek  a  twee 
[116.]  gedaen  hadden ;  doen  was  daer  oock  het  zeyl  Jacht  van  't  Fort  aen 
ons  Boort  dat  voor  ons  al  af  ghevaren  was  om  haer  Brieven  aen  ons 
te  bestellen,  ende  stack  weder  van  ons  Boort  af,  wilde  komen  sien 
wat  wy  maeckten  aen  de  Sant-punt  by  onse  Boot,  ick  voer  haer  da- 
telijck teghens,  by  hem  komende,  vraeghde  my  waer  dat  ick  het 
Schip  voor  by  gevaren  was  wat  ick  by  mijn  Boot  dede  ?  ick  antwoor- 
de  hem  dat  het  hem  niet  en  roerde,  soo  keerdehy  met  my  weder  aen 
Boort;  hier  was  de  Schout  Notelman  in  met  de  Secretaris  Remunt, 
nu  overkomende  soo  heetten  ick  haer  wellekom  in  't  Schip,  ende  ick 
liedt  mijn  goedt  uyt  de  Sloep  over  in  het  Schip  doen,  soo  wasser  on- 


i)    Thans  Governor's  Island. 

2)  Het  patroonschap  van  Michiel  Pauw,  thans  Hoboken. 

3)  Dit   wil    niet    zeggen    dat  deze  dienaar  Poulusz,  heette  (zooals  Brodhead  leest), 
maar    beteekent:    door    den  dienaar  van  Michiel  Pauw  (den  patroon  te  Amsterdam). 

12 


178 

i633  der  allen  een  dozijn  Bevers  by,  doen  seyde  de  Secretaris  datse  prijs 
^^*  ^'  waren  datse  aen  't  Fort  niet  aen  ghegeven  waren,  ick  sprack  tegens 
hem  hy  soudese  dan  aen  tasten,  maer  de  Schout  sprack  ik  salse  wel 
laten  legghen,  wy  sijn  nu  aen  't  Fort  niet,  ende  sprack  ick  soude  hem 
onse  Wijn  laten  proeven,  alsoo  hy  een  goedt  bijberon  was,  't  welck 
sy  daer  altemael  wel  konde  ?  ick  gaf  haer  tot  antwoordt,  Water  was 
goedt  ghenoegh  voor  haer  sy  mochten  anders  over  Boort  vallen,  ten 
lesten  sprack  de  Schout  wat  leggen  wy  hier  te  kerrelleeren,  hy  hadde 
groote  dorst,  hy  wilde  na  de  Kajuyt  toe,  wasser  yets  misdaen  de  Pa- 
troon magh  hem  in  HoUandt  verantwoorden,  door  dien  dat  de  Schout 
soo  wel  sprack,  seyde  ick  tegens  hem  hy  soude  in  de  Kajuyt  komen, 
ick  soude  hem  uyt  't  beste  vaetjen  laeten  schencken,  wilde  d'ander 
veel  spuls  maecken  sy  moghten  door  gaen,  ick  was  nu  in  mijn  Schip 
niet  onder  haer  gebiedt ;  doen  sprack  de  Secretaris  sy  konden  ons 
wel  het  Schip  de  Sout-Bergh  aen  ons  Boort  senden,  ick  sprack  te- 
ghens  hem  sy  souden  het  doen,  want  de  Sout-Bergh  hadde  Suycker 
in,  ons  Volck  soude  oock  wel  willen  Suycker  in  't  Gort  eeten,  ende 
wy  haddender  kans  tegens ;  ende  ick  sprack  tegens  de  Secretaris  dat 
my  verwonderde  dat  de  West- Indische  Companie  sulcke  narren  in 
't  Landt  stuerden,  die  niet  en  wisten  als  van  droncke  drincken,  sy 
souden  in  Oost-Indien  geen  Assistenten  konnen  verstrecken,  dat  de 
i^Q^^  Companie  door  sulck  werck  te  niet  sal  gaen,  want  in  Oost-Indien 
deprophe-  maecken  geen  Commandeur  ofse  hebbe  lange  eerst  dienst  ffedaen, 

tie  want  het  .  &  fc>  » 

soo  ge-  datmen  siet  datser  bequam  toe  zijn,  eerst  van  Assistent  een  onder 
Koopman,  daer  nae  Koopman  ende  eghter^)  een  Opper-Koopman, 
ende  avanserense  voort  nae  Meriten,  maer  de  West-Indische  Com- 
panie sent  ten  eersten  als  groote  Meesters  van  Volck  die  haer  leven 
geen  Comande  ghesien  en  hebben,  daerom  moet  het  te  niet  gaen. 
Hier  mede  vertrocken  sy  weder  nae  't  Fort  toe  met  haer  Sloep, 
't  welck  vijf  mijlen  van  de  Sant-punt  is.  Dese  Baye  binnen  de  Sant- 
put  is  een  groote  Baye,  daer  wel  vijftigh  a  sestigh  Scheepen  soude 
Nota.  konnen  legghen  voor  de  Zee- Winden  beschut,  dese  Sant-punt  streckt 
een  groot  half  mijl  van  de  Bergh  met  een  vlacke  Sant-Strant,  ontrent 
acht  a  negen  treden  breedt,  ende  staeter  vol  Blaeuwe  Pruyme-Boom- 
jes  die  daer  in  't  wilde  op  wassen. 

Den  15  Junij  lichten  wy  ons  Ancker,  ende  maecktender  een 
Blanck-Zeyl  by  om  na  ons  Patria  te  zeylen,  doen  wy  onder  zeyl 
waren  quam  daer  een  Engelsman  aen  zeylen,  die  welcke  recht  in  de 

i)     Vervolgens. 


179 

Bancken  gheloopen  soude  hebben,  ende  Schip  breucke  souden  heb-  1633 
ben  gheleden,  dan  ick  dat  siende  liet  een  schot  schieten  om  hem  te  ^""'  '^* 
waerschouwen,  ende  ick  sondt  mijn  Sloep  na  hem  toe,  soo  quam  hy 
datelijck  na  mijn  toe  zeylen,  ende  merckten  wel  dat  hy  in  't  rechte 
Vaerwater  niet  en  was,  hy  by  ons  komende  doen  wast  goede  kennis, 
het  was  Capiteyn  Stoons  daer  ick  voor  van  verhaelt  hebbe,  die  sijn 
Boot  in  West-Indien  in  sulcken  miserien  geraeckte,  ende  ick  hem 
oock  in  de  Engelsche  Verginjes  ontmoet  hadde,  dese  was  geladen 
met  een  Schip  vol  Koeyen  en  jonge  Beesten,  wilde  daer  mede  na 
Nieuw-Engelandt  toe,  alsoo  hem  Water  manckeerde  wilde  hy  hier 
aen  zeylen  om  Water  te  halen,  versoght  aen  my  van  goede  kennis, 
ofte  ick  hem  een  Man  wilde  doen  die  hem  in  zeylden,  doen  vraeghde 
ick  ons  Volck  ofter  yemandt  was  die  lange  reys  wilde  maecken  die 
kost  in  desen  Engelsman  over  gaen  ?  doen  vondt  sigh  een  die  een 
[117.]  lange  reys  soghte  te  maecken,  dien  ick  hem  over  dede,  ende  ick 
volghde  mijn  koers  Z.0.  in  Zee,  alsoo  het  Lange  Eylandt  O.  ende  W. 
streckt;  hier  is  oock  17  graden  Falluatie  ï)  Noordwesteringh,  dat 
over  de  anderhalf  streeck  verscheelt. 

Den  17  dito  veranderden  onse  koers  O.  ten  Zuyden  aen,  tot  op  de 
hooghte  van  veertigh  graden,  doen  liepen  wy  Oost  aen  om  Korves^) 
in  't  ghesight  te  loopen. 

Den  29  dito  smorgens  met  het  kriecken  van  den  dage  sagen  wy 
een  vreemt  Zeyl,  dat  voor  de  windt  op  ons  toe  quam,  ende  preyden 
hem  dat  hy  achterom  houde  soude,  hy  riep  ick  soude  mijn  Boot  uyt 
setten,  ick  riep  dat  ick  dat  niet  doen  koste,  doen  setten  hy  zijn  Boot 
uyt  ende  quam  aen  Boort,  ende  ick  heeten  hem  wellekom,  het  was 
een  Kaper  van  Vlissinghe  Capiteyn  Franckfort,  doen  vraeghde  hy 
my  hoe  verde  dat  wy  noch  van  Landt  gisten  ?  ick  seyde  dat  ick  met 
mijn  Stuerluyden  gister  avondt  het  besteck  gesien  hadde  dat  wy 
veel  verscheelden,  alsoo  ick  noch  geen  vijftigh  mijl  van  Corves  was, 
ende  sy  beydegaer  waer  noch  wel  hondert  en  twintigh  mijl  van  de 
Wal,  ende  ick  sprack  dat  mijn  besteck  na  't  ront  was  dat  sy  dat  niet 
verstonden,  ende  ick  sprack  dat  ick  Starre-Mieuwtjes  gesien  hadde, 
dat  die  gemeenlijck  niet  verder  als  dertigh  a  veertigh  mijlen  van  de 
Wal  houden,  doen  seyde  hy  mijn  besteck  was  goet,  wy  souden  op 
den  avondt  Korves  noch  wel  sien. 

Den  29  dito  versoght  de  Capiteyn  dat  ick  wilde  mijn  Stuerluyden 
eens  in  de  Kajuyt  laten  komen,  't  welck  ick  dede,  in  de  Kajuyt  zijn- 

i)    Afwijking  van  de  kompasnaald. 

3)    Corvo,  op  een  na  het  westelijkste  der  Azoren.  Het  westelijkste  eiland  is  Flores. 


i8o 

1633  de,  vraeghde  hy  haer  hoe  verde  sy  reeckende  noch  van  Landt  te 
Juni  29.  ^ygggj^  y^Lj^  Korves  en  Flores  ?  sy  antwoorden  noch  hondert  mijl, 
doen  sprack  hy  datse  quade  gissinge  gemaeckt  hadde,  datse  wel 
haest  het  Landt  van  Korves  sien  souden,  alsoo  hy  daer  gisteren 
avondt  noch  dichte  by  waer  geweest,  ende  hadde  alhier  een  ses  wee- 
cken  leggen  kruyssen ;  na  langhe  discoursen  heeft  hy  sijn  afscheydt 
van  ons  ghenomen,  wensten  ons  behouden  reys,  ende  wy  gaven  hem 
een  goede  buyt,  gaven  malkanderen  een  eerschot  ende  scheyden 
aldus  van  den  anderen. 

Den  eersten  Julij  op  de  hooghte  van  drie-en-veertigh  graden  wier- 
den wy  een  Zeyl  ghewaer  dat  by  de  Windt  liep  om  voor  ons  over  te 
loopen,  doen  begost  het  Volck  te  roepen  dat  het  een  buyt  was,  't 
waer  een  Portugijs,  ende  wilde  met  ghewelt,  wy  soudender  na  toe 
houden,  't  was  een  labbere  Windt,  soo  liep  hy  ontrent  een  half  got- 
teling  schoot  voor  ons  over  maer  kosten  geen  V^lagghe  bekennen, 
doen  vraeghde  ick  het  Volck  watse  nu  van  sints  waren  te  doen  't  was 
een  kloeck  Schip,  haddense  nu  moet  dat  wy  hem  tanden  ^)  souden,  met 
hem  heen  houden  ende  sien  daer  by  te  komen,  maer  doen  wy  dicht 
by  hem  begosten  te  komen,  doen  begost  mijn  Volck  te  seggen  dat 
het  een  Turck  was,  dat  het  Schip  van  Jan  de  Begijn  van  Rotterdam 
was,  dat  de  Duynkerkers  genomen  hadden  ende  aen  de  Portugijsen 
verkocht,  ende  daerna  van  de  Turcken  genomen ;  ick  sprack  ick  voor 
geen  een  Turck  vervaert  was  met  een  Schip  met  achthien  Stucken 
ende  vijftigh  Man;  ick  hadde  in  mijn  jeught  wel  slaeg  gheweest 
teghens  twee  Turcken  daer  de  minste  acht-en-twintigh  Stucken  op 
hadde,  ende  d'ander  drie-en-dertigh  met  drie  hondert  Man,  ende  ick 
hadde  maer  een  Schip  met  veerthien  Stucken  en  in  de  dertigh  Man- 
nen, ende  raecktender  met  de  hulp  van  Godt  met  alle  eere  af,  doen 
sprack  mijn  Volck  dat  was  een  dinck  dat  wesen  moeste  om  my  te 
defendeeren,  maer  hier  kennen  wy  af  zijn  en  daer  isgheen  buyt  voor 
ons  te  halen,  doen  ginghen  wy  weder  onse  koers,  maer  doen  wy  in  [118.] 
ly  van  hem  waren  maeckten  hy  sijn  Blinde  daer  by  gelijck  ofte  hy 
jacht  op  ons  maeckte,  maer  ick  liedt  datelijck  mijn  Mars-zeyls  loopen 
om  hem  in  te  wachten,  doen  hy  dat  sagh  stack  weder  by  de  Windt, 
soo  scheyden  wy  van  den  andere  ende  volghde  onse  koers. 

Den  9  dito  wierpen  Grondt  van  de  Kanael  Sant-Grondt,  was  de 
Banck  die  bezuyden  Yrlandt  streckt^). 


i)     Aanhaken,  met  haken  aanhalen,  aan  boord  klampen. 
2)     De  Nymph  Bank. 


i8i 

Den  loditovervielenwy  smorgens  benoorden  de  Sorles'),  waerick  1633 
na  mijn  besteck  vyfthien  mijl  over  Landt  zeylden,  soo  sprack  mijn-^"  '  ^°' 
Onder-Stuerman  dat  het  de  France  Kust  was,  ende  wy  hadden  in .  /^°*^- 

'  ^  net  onver- 

vier  a  vijf  dagen  geen  hooghten  gehad,  nochtans  stonden  sy  soo  vast  stant  des 
1       1         1     T-'  Tjr  .  T-  Stuermans. 

daer  op  dat  het  de  b  rance  Kust  moste  zijn,  ende  de  hoeck  van  Enge- 
landts-eynde  maeckte  daer  een  Franse  Kaep  af,  ende  wat  ik  pasten 
in  mijn  Kaert  kost  soo  vert  niet  om  de  O.  geraeckt  wesen  nade  leste 
hooghte  ofte  koers,  soo  liedt  ick  het  wenden  en  liep  Noorderlijck 
over,  doen  kreghen  wy  datelijck  wassinghe  Grondt 2)  vande  verkeer- 
de Kanaels-Grondt,  doen  keeckense  op  haer  neus  die  kenders  van  't 
Landt. 

Den  10  dito  doen  sprack  ick  teghens  dese  kenders  van  't  Landt, 
wildense  goede  Stuerluyden  worden  so  moesten  sy  op  een  ander  tijd 
beter  op  haer  hoogte  ende  haer  koersen  letten,  want  ick  alsoo  vast 
op  mijn  ghestaen  hadde  van  't  jonghste  af,  dan  alser  een  komt  ende  Nota. 
seght  dat  hij  't  Landt  wel  kent,  dan  setmen  koersen  ende  hooghte 
aen  d'een  zijde. 

Den  1 1  dito  quamen  wy  ontrent  Leesaert,  soo  quamen  daer  drie 
Schepen  tegens  ons  aen  loopen,  ende  maeckten  alles  wel  klaer  ofte 
wy  een  tocht  moesten  hebben  3),  maer  hielen  hart  na  de  Wal  toe,  alsoo 
't  heel  groote  Schepen  waren,  souden  liever  als  wy  't  hadde  konnen 
bekomen  in  Vaelmuyen  gheloopen  hebben,  alsoo  't  quaet  kans  is 
voor  een  Schip  tegens  drie  Wolven  te  vechten,  dan  waren  evenwel 
van  meyninge  om  ons  beste  te  doen,  om  niet  te  toonen  dat  de  oude 
couragie  wegh  soude  zijn,  maer  het  maeckt  evenwel  quade  kans  een 
Koopvaerdy-Man  tegens  drie  Oorlogh-Schepen  te  vechten,  want 
men  seydt  veel  honden  is  de  Haes  de  doodt,  ten  lesten  doen  sy  ons 
begosten  te  naderen  soo  wierden  het  stil,  ende  wy  krongen  hart  na 
de  Wal  toe,  soo  sondt  den  Admirael  die  de  Vlagge  van  boven  voer- 
den een  Sloep  na  de  Wal  toe  om  in  Vaelmuyen  wat  verversinge  te 
halen,  die  weclke  ons  aen  Boort  quam,  ende  ons  verhaelde  datse  uyt 
de  Vijs- Admirael  van  Hollandt  quamen.  Liefhebber  van  Rotterdam, 
ende  dat  wy  nu  geen  vrees  hoefden  te  hebben  voor  Duynkerkers, 
alsoo  het  nu  in  't  beste  van  de  Somer  was,  dat  onse  Oorlogh  Schepen 
de  Admirael  Dorp  voor  Duynkerkcen  lagh,  ende  doen  voeren  sy  we- 
der van  ons  Boort  nae  Vaelmuyen  toe  om  verversinge,  ende  schey- 
den  alsoo  van  den  anderen,  ende  wy  lieten  't  voort  staen  langhs  de 

i)    De  Scilly  Islands. 

a)     Vgl.  bl.  103. 

3)    Aan  den  slag  moesten  gaan. 


l82 

1633  Kust  van  Enghelandt ;  moeten  1)  altemet  een  bylegger  0),  alsoo  wy 
■^""  "een  goede  Z.W.  Windt  hadden. 

Den  1 5  dito  smorgens  sagen  voor  uyt  twee  Schepen,  't  een  leeck 
een  Caper  met  een  Prijs,  de  Prijs  haelden  wy  hart  in,  dan  hy  dreyde 
somtijds  op  de  \y  om  sijn  Prijs  te  verwachten,  maer  als  wy  hem 
naderden  dorst  ons  niet  verwachten,  sloegh  weer  voort,  wy  achte  dat 
hy  vreesde  dat  wy  een  Duynkercker  waren,  ende  zeylden  soo  met 
den  anderen  voort. 

Den  16  dito  smorgens  vroegh  bevonden  wy  ons  dwars  van  Doe- 
veren af,  dan  de  Caper  met  de  Prijs  was  meer  na  de  Fransche  Kust 
toe;  doen  quamen  daer  van  de  Engelse  Kust  op  ons  dragende  hou- 
dende derthien  a  veerthien  Oorlogh  Schepen,  was  de  Heer  Admi-  [119] 
rael  Dorp  met  zijn  esquader,  dan  verpreyden  ons  niet;  nu  on- 
trent Duyns  komende,  liep  de  Windt  van  den  N.0.  ende  daer  qua- 
men drie  kloecke  Schepen  na  ons  toe  zeylen,  quamen  langhs  Goem  3), 
twee  na  de  Caper  toe,  de  andere  quam  na  ons  toe  en  verpreyden 
ons,  seyde  wy  souden  onse  Boot  uyt  setten,  ick  riep  dat  ick  niet 
koste,  vreesde  dat  het  quade  Schepen  waren,  nademael  wy  vier 
uyren  te  vooren  onse  heele  Esquadron  ghesien  hadde,  dochten  dat 
dit  Duynkerckers  moste  zijn ;  dan  wy  waren  heel  klaer,  een  docht 
ons  soudet  ons  niet  doen.  Ten  lesten  setten  hy  zijn  Boot  uyt,  waeraf 
de  Luytenant  aen  ons  Boort  quam,  en  besag  wat  wy  voor  een  Schip 
waren,  was  verwondert  dat  alles  soo  klaer  was,  ende  dat  ons  meninge 
was  om  tegens  sulcken  kloecken  Schip  te  slaen  als  sy  waren ;  ver- 
haelden  ons  dat  haer  Capiteyn  was  Capiteyn  Danckeras  ende  de  an- 
dere twee  Schepen  die  na  de  Kaper  toe  zeylden  waren  d'een  Admi- 
rael  Jan  Evertsz.  van  Vlissinge,  ende  de  ander  Capiteyn  Block:  Door 
contrarie  Windt  liepen  wy  met  den  anderen  op  die  Reede  van  Doe- 
veren, alwaer  ick  verstondt  ende  bevonden  dat  dese  Kaper  was  Capi- 
teyn Backer  uyt  Zeelandt,  't  Schip  ghenaemt  de  Gloeyende-Oven, 
hadde  een  Prijs  een  Hollandts  Bootjen  met  500  Kisten  Su3^cker,  't 
welck  uyt  Brazijl  quam,  verhaelden  my  doen  wy  hem  by  Beever- 
Sier  van  achteren  quamen  in  zeylen,  dat  hy  bevreest  was  dat  ick  hem 
sijn  Prijs  van  achteren  soude  afstroopen,  meynende  dat  ick  een 
Duynkercker  was ;  wy  voeren  alhier  eens  te  Doeveren  aen  Landt, 


1)  Ontmoetten. 

2)  Een   schip   dat   bijlegt.   —   Bijleggen :   het   schip   met  dichtgereefde  zeilen  zoo 
dicht  mogelijk  aan  den  wind  houden,  om  bij  harden  wind  het  tuig  niet  te  vermoeien. 

3)  Versta:  kwamen  langs  om  goom  te  nemen  (op  ons  te  letten,  de  hoogte  van  ons 
te  nemen).  —  Kiliaen:  goom  (vetus)  obsei'catio^  custodia. 


183 

wy  verstonden  datter  verleden  Herfst  groote  schade  geschiet  was  1633 
onder  de  Frans- Vaerders,  als  anders  van  de  Duynkerckers.  J   ^  '  • 

Den  18  dito  liep  de  Windt  van  de  Zuyd-Westen,  lichten  wy  ons 
Ancker,  namen  onse  afscheydt  van  de  Oorlogh  Schepen,  ende  sy 
volghden,  en  komvoyde  de  Kaper  na  de  Wielinge  toe. 

Den  20  dito  sagen  wy  smorgens  de  Tooren  van  Egmondt,  ende 
dreven  in  stilte,  sagen  oock  eenige  Zeylen  voor  uyt,  ende  namiddagh 
begost  de  Windt  weder  wat  te  wackeren. 

Den  21  dito  smorgens  met  den  daghe  sagen  wy  Kijckduyn,  qua- 
men  ons  Lootsen  aen  Boort,  ende  quamen  tegens  ses  uyren  't  Landts 
Diep  in,  alwaer  wy  by  de  Helder  noch  prijckel  liepen  alsoo  aen  de 
Wal  te  raecken,  dan  Godt  versaght,  quamen  dien  avont  op  Koop- 
vaerders  Reede. 

Den  22  dito  smorghens  huerden  ick  een  Kage  die  my  broghte  op 
Medenblick,  voort  met  de  Waghen  na  Hoorn  toe,  ende  danckte 
Godt  voor  mijn  behouden  reys. 

Den  24  dito  vertrock  ick  na  Amsterdam,  alwaer  ick  mijn  Confrater 
over  hoop  vont  leggen  met  haer  Confraters  de  andere  Bewintheb- 
bers,  over  mits  dat  ick  twee  a  vier  Bevers- Vellen  verhandelt  hadde, 
was  dat  niet  een  schoon  dinck,  dat  niet  waert  was  om  van  te  spree- 
cken,  't  welck  het  Artijckel  het  vijfthiende  mede  brengt,  dat  de  Pa- 
troonen  mogen  handelen  alwaer  de  Companie  geen  commisen  en 
heeft  ^) ;  hierom  moest  ons  werck  van  Colonien  te  maecken  blijven 
stil  staen,  waer  van  de  plaetse  noch  onbewoondt,  soo  dat  dese 
Bewinthebbers  tot  Amsterdam  anders  niet  hebben  gedaen  als 
teghens  haer  eygen  schim  te  vechten,  ende  in  de  Kleveniers-Doe- 
len  de  Rinsche-Wijn  te  drincken,  de  anderen  mogten  in  Brazilien 
Kruyt  en  Loot  waer  nemen,  ende  de  Bewinthebbers  Backus  Koe- 
fi2o.]  gels*),  also  jaer  in  jaeruyt  haer  Negenthiene  vergaderen.  Alsoo  wy 
met  de  Companie  niet  over  een  koste  komen,  ende  mijn  Confraters 
tot  Amsterdam  altemael  Bewinthebbers  waren,  ende  met  haer 
Confraters  gestadigh  om  beusselirtghe  ende  anders  sins  over  hoop 
laghen :  soo  ben  ick  van  haer  gescheyde,  siende  dat  het  altemael 
maer  schelmerij  was,  waer  van  ick  de  reste  in  de  pen  laet  blijven. 


1)  Zie  onze  inleiding. 

2)  De    lekkere   beetjes  die  zij  in  den  mond  stoppen  bij  hunne  gemeenschappelijke 
maaltijden. 


1 


Wt  ii  mtjn  ttaeeöE  J^opaöie  mixt 
ftu^te  üan  SdmEtita, 

ofte  öe  JJ^iïtiE  föu^te  in  JJ^e^t^^gnbien^ 


DIT  IS  MIJN  TWEEDE  VOY- 

AGIE    NADE    KUSTE   VAN  AMERICA,  OFTE   DE 
WILDE  KUSTE  IN  WEST-INDIEN. 

Soo  hebbe  ick  met  eenige  andere  Vrienden  een  Companie  ge- Anno  1634. 
maeckt,  om  een  Colonie  te  planten  op  de  Kuste  van  Gujanen,  ofte 
ghenaemt  de  Wilde-Kust,  waer  van  de  Heer  Jan  Bicker  een  van  de 
principaelste  Patroons  af  was,  met  noch  anderen  ;  Doch  ick  weder 
selver  mee  gaen  als  Patroon  om  de  plaets  te  doen  beplanten,  oock 
de  eerste  ben  die  uyt  dese  Landen  selver  gegaen  is  derwaerts  voor 
Patroon. 

Den  10  Julius  1634  met  het  Schip  genaemt  den  Coninck  David, 
ghemonteert  met  veerthien  Stucken  ende  vijf-  en  twintigh  Eeters, 
met  dertigh  Planters  om  een  beginsel  van  een  Colonien  te  maecken : 
Zijn  wy  op  dito  uyt  Texel  gezeylt  met  ons  vier  Scheepen,  te  weten, 
twee  Genees- Vaerders^)  en  een  Frans- Vaerder ;  Savondts  ten  vier 
uyren  met  een  Noorden  ten  Westen  Windt,  koers  Z.W.  ten  Z., 
's  nachts  liep  de  Windt  N.W.  soo  dat  wy  een  Ganckien  overliepen 
met  harde  Windt  en  Regen,soo  dat  wy  van  ons  Companie  afraeckten, 
ende  namen  ons  Marsseyl  in. 

Den  1 1  dito  noch  harde  Windt  als  vooren,  koers  W.  Z.  W. ;  mid- 
daeghs  sagen  twee  vreemde  Zeylen  in  ly,  *s  nachts  wast  heel  stil, 
soo  dat  wy  gheen  vaste  koers  konde  stellen. 

Den  1 2  dito  *s  morgens  begon  het  wat  te  koelen  's  middaeghs 
quamen  by  drie  Schepen  die  uyt  de  Maes  quamen,  met  een  W.Z.W. 
Windt  koers  Zuy  en  aen,  lagen  in  't  eerste  Quartier  over  N.  N.  O. ;  in 
't  tweede  Quartier  wenden  't  weer  over  en  liepen  Z.  W.  ten  W.  aen 
met  een  lustige  koelte. 

Den  13  dito  begon  de  Windt  weer  wat  te  scherpen,  soo  dat  wy 
boven  Zuyen  niet  konden  zeylen,  's  middaeghs  wenden  't  weer,  ende 
liepen  N.  W.  aen  de  Windt  W.  Z.  W.  Ende  hebben  van  daegh  Rant- 
soen uyt  ghedeelt,  te  weten,  twee  Kasen  voor  den  Reys,  de  rest  na 
advenand  als  Rantsoen-brief  luyt:  savondts  quam  by  ons  eenNieuwe- 
Geus  2)  die  wy  preyden. 

Den  14  dito  smorgens  sagen  wy  de  Kuste  van  Engelandt,  ende 
lagh  W.  ten  Z.  van  ons  ontrent  vijf  mijlen,  ende  zeylden  smiddaeghs 


i)     Hiervóór,  bl,  139. 

3)     Zoo  werden  de  kruisers  genoemd,  hoofdzakelijk  in  Zeeland  tegen  de  Duinkerkers 
uitgerust  (De  Jonge,  Zeewezen  I,  262). 


i88 

1634  deur  de  Hoofden  met  kaeckigh  Weer,  met  Regen,  de  Windt  N.  N. 

J" '  ^'*-  W.  koers  W.  ten  Z.  ende  zeylden  soo  voorby  de  Singels,  ende 

savondts  voor  by  Vierlen  ^),  ende  de  Wind  begon  weer  te  scherpen, 

de  Windt  W.Z.W.  liepen  's  nachts  over  en  weer  over  met  moye 

koelte. 

Den  1 5  dito  de  Windt  als  vooren  W.  Z.  W.  wenden  't  altemet  na 
de  Wal  en  dan  weer  't  Zee ;  Waren  nevens  Bevesier  en  Sevenkle- 
ven  2),  met  gestadige  Regen  en  inde  Windt,  soo  dat  het  scheen  dat 
Neptunes  ons  heel  tegens  was ;  noch  hadden  een  kleyne  Storm  uytten  [121. 
W.N.W.  koers  met  gestadige  Regen. 

Den  16  dito  morgens  begond  het  Weer  wat  te  bedaren  ende  wor- 
den gans  stil,  soodat  wy  ons  Zeylen  in  namen  ende  lieten  't  drijven, 
ende  waren  uyt  het  gesight  van  't  Landt,  ende  smeten  ons  werp- 
Ancker  inde  Grondt,  lieten  't  so  lange  leggen  dat  den  Vloet  ver- 
loopen  was,  omtrent  drie  uyren  gingen  weer  onder  zeyl,  Z.  W.  den 
Windt,  koers  N.W.  ten  W.  met  moy  Weer,  's  nachts  was  het  heel 
stil,  koers  W.  ten  Z.,  de  Windt  N.  W. 

Den  17  dito  smorgens  begon  het  wat  te  koelen,  setten  ons  koers 
W.  en  W.  ten  Z.  aen  na  Wight  toe,  ende  smiddaeghs  worde  het 
weer  stil,  soo  dat  wy  ons  Werp-Ancker  inde  grondt  smeten  om  de 
Vloet  te  stoppen,  ontrent  drie  uren  lichten  ons  Ancker,  ende  setten 
ons  koers  na  Wight  toe  om  wat  meerder  te  Ballasten,  alsoo  wy  te 
Jight  beballast  waren;  arriveerden  ontrent  ten  vijf  uren  voor  Pors- 
muyen,  alwaer  wy  ten  Ancker  quamen,  ende  ick  voer  na  Landt  toe, 
ende  beschikten  datter  een  lichter  om  Ballast  ginck. 

Den  18  dito  namen  de  Ballast  over,  ende  maeckten  alles  weder 
gereet  om  met  de  naeste  goede  Windt  weder  zeyl  te  gaen. 

Den  20  dito  smorgens  lichten  wy  ons  Ancker,  ende  zeylden  uyt  het 
Eyland  van  Wight  by  de  Naelden  uyt,  met  goedt  Weder  en  een  be- 
toghen  Lught,  de  Windt  N.  ten  W.  gaende  W.  ten  Z.  aen. 

Den  21  dito  smorgens  was  het  moy  Weder  ende  een  moye  koelte, 
ende  teghens  den  avondt  quamen  wy  by  Engelandts-Eynde,  ende 
het  lagh  N.  van  ons  ontrent  vijf  mylen,de  Windt  N.  ten  W.,  koers 
W.Z.W. 

Den  I  Augustus  smorgens  sagen  wy  het  Landt,  ende  het  was  het 
Eyland  van  Madera,  ende  lagh  ontrent  vijf  mijlen  W.  van  ons :  Voor 
de  middagh  saghen  in  ly  voor  uyt  twee  Zeylen  ende  hielder  op  toe, 
ende  quamen  ontrent  middaegs  by  haer,  ende  het  leecken  wel  En- 

i)    Fairlight  tusschen  Rye  en  Hastings. 
a)    De  Zeven  Kliffen  bij  Beachy  Head. 


i89 

gelsche  Vrybuyters  te  wesen,  ende  wy  verpreyden,  dan  waren  van    1634 
alles  wel  klaer  ofte  sy  yets  hadden  soecken  te  attenteren,  de  Windt    "^*  '' 
N.O.,  koers  Z.  ten  O.  met  betogen  Lucht. 

Den  2  dito  harde  koelte  uyt  den  Oostelij ckerhandt ;  sagen  namid- 
dagh  Illie  de  Palma,  een  van  de  Canarische  Eylanden,  koers  Z. 

Den  9  dito  was  het  goedt  Weder,  hadden  smiddaeghs  die  hooghte 
van  seventhien  graden  veertigh  minuten,  ende  gaende  W.Z.W.  aen, 
savondts  sagen  wy  Landt,  ende  dede  hem  aen  drie  Heuvele  op,  ende 
lagh  Z.W.  ten  W.  van  ons  ontrent  ses  a  seven  mijlen,  ende  meynde 
dat  het  Illie  de  Zael  ^)  was,  maer  bevonden  daer  na  dat  het  St.  An- 
thoni^)  was,  soo  dat  wy  soo  veel  Westelijcker  waren  als  wy  meenden, 
setten  ons  koers  W.  aen,  de  Windt  N.W.  ten  Westen. 

Den  27  dito  wast  moy  weer  met  stilte,  smiddaeghs  kregen  een 
kleyne  koelte  W.Z.W.  koers  Z.  en  Z.  ten  W.  met  betogen  Lucht, 
hadden  hier  geweldige  Stroom  die  al  om  de  West  liep,  begonnen  veel 
Landt  Vogelen  te  sien. 

Den  3  September  smorghens  wierpen  Grondt  op  seventigh  vaem 
wit  en  swart  Sandt,  het  Water  leeck  heel  groenachtigh  te  wesen,  wiide  Kus- 
wierpen  smiddaegs   weer,   ende  bevonden  vijf-en-vijftigh  vaem ;  ^^g°s^gg^^' 
Windt  O.,  koers  W.  en  W.  ten  Z.  bevonden  hier  dat  den  Stroom  hart  naemt  de 

Kust  van 

om  den  N.0.  liep  soo  wy  sien  konde,  wierpen  savondts  weer  naoujanen. 
Grondt,  bevonden  drie-en-veertigh  vaem  Sandt  Grondt  als  voorcn ; 
[22.]  hadden  savondts  die  hooghte  van  drie  graden  ses-en-vijftigh  minuten, 
ende  bevonden  in  't  tweede  Quartier  een  halve  graet  N.  opgedreven 
te  sijn,  koers  W.  en  W.  ten  Z. 

Den  4  dito  moy  weer  met  stilte,  wierpen  Grondt  opseven-en- 
dertigh  a  vijf-en-dertigh  a  vier-en-dertigh  vaem,  'snachts  hadden 
die  hooghte  van  sestalf  graet,  soo  dat  wy  bevonden  dat  den  Stroom 
ons  sindt  gisteren  avondt  om  den  N.0.  gedreven  hadde  drie-en- 
twintigh  mijlen,  siende  dat  wy  Wiapockes)  niet  konde  bezeylen,  soo 
den  gene  die  Wiapocke  wil  aen  doen,  die  moet  loopen  op  de  hooghte 
van  vierdalf  graet,  ende  loopen  als  dan  noch  W.Z.W.  aen,  ende  sult  Nota. 
vlacke  Grondt  bevinden,  ende  sult  ontrent  vijf-en-twintigh  mijlen 
van  Wiapocken  bevinden  seventigh  vaem,  wy  wierpen  savondts  ons 
Ancker  inde  Grondt  op  ontrent  acht-en-twintigh  vaem  Kley  Grondt : 
hadde  'snachts  een  harde  kaeck  uyt  den  Zuydelijckerhandt  met  Re- 
gen, maer  duerden  niet  langh. 


i)     Een  der  Kaapverdische  eilanden, 

2)  Het  westelijkste  der  Kaapverdische  eilanden. 

3)  De  Oyapoc,  thans  de  grensrivier  tusschen  Fransch  Guyana  en  Brazilië. 


190 

1634  Den  5  dito  smorghens  met  den  dage  sagen  het  Landt  tusschen 
^'^  '  ^  Maruin^)  ende  Cayana^),  bevonden  ons  ontrent  ses  mijlen  beneden 
^°^^-  Cayana  ende  het  Landt  van  Maruin,  dede  hem  op  aen  vier  hooghe 
Bergen,  waer  van  den  middelste  den  hooghste  was,  ende  lagh  on- 
trent vier  mylen  Z.W.  van  ons,  met  noch  een  Bergh  bewesten  Ma- 
ruin,  ende  doen  lagh  het  uyterste  Land  van  Cayana  van  ons  Z.Z.O. 
ontrent  seven  mijlen,  ende  wy  wierpen  Grondt  op  vier-en-twintigh 
a  twee-en-twintigh  a  twintigh  a  seventhien  vaem  Waters  steek 
Grondt  3),  ende  lieten  sachtermiddaeghs  ons  Ancker  vallen  op  veer- 
thien  vaem  Kley  Grondt,  ende  doen  laghen  de  Duyvels-Eylanden  4) 
ontrent  W.  van  ons  twee  mijlen,  ende  dede  hem  op  als  hier  na  uyt 
gheworpen  iss),  ende  is  een  fraye  vlacke  Grondt ;  smiddaeghs  voeren 
wy  met  ons  thienen  na  Landt,  ende  quamen  savonds  ontrent  negen 
uy  ren  in  de  Revier  van  Korro  ^),  sommige  noemense  Cawrora-Nau  we, 
inde  mondt  doch  diep,  want  het  is  met  leegh  Water  derdalf  a  drie 
vaem  moy  Kley  Grondt ;  'snachts  ontrent  twaelf  uyren  quamen  de 
Revier  ontrent  een  kleyn  mijl  op,  was  binnen  breedt  en  diep  ontrent 
derdalf  a  vierdalf  vaem ;  laghen  hier  endaereenigherudsen7).  Smor- 
ghens ontrent  drie  uyren  gingen  met  ons  sessen  Landt  waerdt  in  om 
Menschen  te  soecken,  gingen  eerst  door  een  groot  Bosch,  ende  daer 
na  quamen  in  een  vlack  Velt  ende  was  een  Vruchtbaer  Landts-douw, 
ende  daer  stont  Gras  dat  een  tot  den  middel  toe  quam,  ontrent  ne- 
gen uyren  quamen  aen  een  Indiaens  Dorp,  daersy  ons  wel  ontfingen 
met  alle  vrintschap,  doen  wy  haar  berichte  dat  wy  Hollanders  wa- 
ren, ende  deden  ons  stracks  neder  sitten  ende  gaven  ons  eten  ende 
drincken,  doen  quam  haer  Capiteyn  by  ons,  hy  geleyden  ons  in  zijn 
Huys,  daer  hy  ons  wel  trackteerden  met  haren  dranck,  datmender 
half  den  hooghte  van  kregen ;  Haren  dranck  maekense  van  Casari^), 
is  dick  ghelijck  Verekens-Draf,  maer  is  witachtigh  ende  krachtiger 
om  te  drincken  als  Haerlemmer  Bier :  ontrent  twee  uyren  zijn  wy 


1)  De  Mahuri  even  beoosten  de  Cayenne. 

2)  De  Cayenne,  aan  den  mond  waarvan  thans  de  stad  Cayenne  ligt. 

3)  Peilgrond;  grond  die  gepeild  wordt. 

4)  Tegenover  de  kust  een  eindweegs  benoordoosten  Cayenne. 

5)  Deze  woorden  neemt  de  Vries  gedachteloos  uit  zijn  geschreven  journaal  over, 
waarin  eene  landverkenning  geteekend  zal  zijn  geweest,  die  in  den  druk  niet  is 
opgenomen. 

6)  De  Kourou  die  uitmondt  ongeveer  tegenover  de  Duivels-eilanden. 

7)  Rotsen,  klippen. 

8)  ^Cassyry  is  een  drank  van  roode  james,  patates,  cassavebrood  en  suiker" 
(Hartsinck,  Beschryving  van  Ouiana,  25).  —  Over  de  james  en  patates  aldaar  bl.  60 ; 
over  de  cassave  of  maniokwortel  aldaar  bl.  58. 


I9Ï 

weder  na  onse  Sloep  gegaen,  ende  de  Capiteyn  met  twee  van  sijn   1634. 
Soons  met  ons  gegaen.  Op  haer  Dorp  stonden  ontrent  ses  a  seven '  ^f  •  5- 
Huysen,  ende  mochten  toe  ontrent  vijftigh  Zielen  sterck  zijn,  ende 
staet  in  een  fraye  Bosschage,  ende  lagh  ontrent  derdalf  mijl  van 
onse  Sloep,  ende  ontrent  een  mijl  van  dit  Dorp  lyedt  noch  een  Dorp- 
jen,  hier  valt  schoone  Catoen  ende  Oriliaene  Verwe  ^),  maer  niet  seer     Nota. 
veel,  doordien  datse  niet  planten,  ende  hier  valt  oock  eenige  Letter 
Hout  2) ;  savondts  quamen  weder  by  onse  Sloep,  ende  voeren  weder 
[123.]  met  den  Ebbe  af,  ende  bleven  'snachts  voor  de  Mondt  van  de  Revier, 
voeren  met  den  dage  na  Boort  toe,  ende  quamen  ontrent  middaegs 
aen  Boort,  ende  kregen  een  Zee-windt,  soo  dat  wy  ons  Ancker  lich- 
ten en  'tzeyl  ginghen,  maer  teghens  den  avondt  lieten  ons  Ancker 
weder  in  die  Grondt  vallen  op  seven  vaem  Waters  Kley  Grond ; 
snachts  voer  onse  Boot  en  Sloep  na  Cayana  toe  om  de  gelegentheydt 
van  't  Landt  te  weten,  ende  om  Water  te  halen. 

Den  8  dito  bleven  wy  leggen  met  stilte. 

Den  9  dito  smorgens  kregen  een  Landt  windt,  soo  dat  wy  zeyl 
maeckten,  maer  worden  weer  stil,  soo  dat  wy  ons  Ancker  weer  lieten 
vallen,  namiddagh  maeckten  weer  zeyl,  ende  smeten  savondts  ons 
Ancker  weer  in  de  Grondt  op  seven  vaem,  hadden  een  moy  stuck  op 
gewonnen. 

Den  10  dito  maeckten  weer  zeyl,  Wint  uyt  den  Lande,  omtrent 
neghen  uyren  quam  ons  Boot  weer  aen  Boort  met  Water,  ende 
brachten  een  Engelsman  aen  Boort  die  ons  in  Kayana  brengen 
soude ;  tegens  den  middagh  worpen  het  Ancker  weer  in  den  Grondt 
op  elf  vaem,  maer  ontrent  drie  uyren  gingen  weer  't  zeyl  met  een 
lustighe  koelte;  savondts  worpen  ons  Ancker  weer  inden  Grond  on- 
trent een  half  mijl  van  Cayana,  ende  de  Klip  het  verlooren  Kint  3)  lagh 
ontrent  een  half  mijl  van  ons,  en  laghen  op  vijf  vaem,  ende  's  nachts 
laghen  op  derdalf  vaem,  soo  dattet  derdalf  vloeyt  langhs  de  Kust 
van  Cayana,  ende  een  O.  ende  W.  Maen  maeckt  hier  vol  Zee  ofte 
hoogh  Water. 

Den  1 1  dito  smorgens  wonden  ons  Ancker,  windt  langhs  den 
Wal,  wenden  't  heen  ende  weer,  wonnen  niet,  soo  dat  wy  weer  een 
stuck  in  Zee  liepen,  ende  lieten  ons  Ancker  weder  te  Gronde  gaen 
op  seven  vaem  Waters  steek  Grondt,  ontrent  een  kleyne  mijl  van  het     Nota. 


1)  De  orliaan  is  een  heester  uit  wier  vrucht  eene  verfstof  bereid  virordt  (Hartsinck,  85). 

2)  Zoo   genoemd   naar    de  vlekken  die  zich  op  dit  hout  voordoen  als  het  bewerkt 
is  (Hartsinck,  75). 

3)  Nog  steeds  zoo  genoemd :  L'Enfant  Perdu. 


192 

i634  verlooren  Kindt,  ende  Z.Z.0.  van  ons,  Windt  Z.0.  met  een  lustige 
^^P^-  "-koelte. 

Den  12  dito  Windt  en  weer  als  vooren. 

Den  13  dito  smorghens  kreghen  een  Landt  Windt,  soodatwy  een 
stuck  't  Zee  Hepen,  ende  smeten  smiddaeghs  't  Ancker  in  de  Grondt 
op  seven  vaem,  ende  ontrent  drie  uyren  lichten  ons  Ancker  weer 
met  een  Zee  Windt,  ende  liepen  al  Z.  ten  O.  en  Z.  Z.  O.  aen,  was 
diep  al  seven  a  ses  a  vijf  vaem  Waters,  ende  zeyiden  beneden  het 
verlooren  Kindt  om,  ende  quamen  savondts  ten  Ancker  onder  de 
West  Kust  van  het  EylandtMecoriai),daer  de  Revier  van  Cayanaby 
langhs  in  Zee  loopt,  dit  Eylandt  leydt  tusschen  de  Revier  van  Caya- 
na  ende  de  Revier  Wia,  daer  wy  ten  Ancker  laghen,  was  een  half 
mijl  van  Cayana,  lagen  met  leegh  water  op  vier  vaem,  ende  hebt  tus- 
schen het  verlooren  Kind  en  Cayana,  vijf  a  vier  a  vierdalf  vaem  Wa- 
ters als  ghy  in  zeylt.  Wy  waren  soo  haest  niet  ten  Ancker  ofte  daer 
quam  ons  een  Canoe  met  Wilden  aen  Boort  met  verversinghe  van 
Bananen,  Anassen  is  een  schoone  vrucht  om  te  eten,  ende  meer 
andere  verversinge. 

Den  14  dito  setten  dertigh  Man  aen  Landt  om  een  beginssel  van 
een  Colonie  te  maecken,  om  Verwe  Oriander  2),  genaemt  by  de  Wil- 
den Anotij  3),  ende  Katoen  en  Toback,  die  hier  van  alles  goed  valt ; 
ende  broghten  het  Volck  op  een  Berghjen  dat  nevens  't  Schip  lagh, 
daer  een  oudt  vervallen  Fortjen  op  stont  daer  twee  Steene  Punten 
noch  heel  waren,  maeckten  dat  voort  soo  men  best  konde,  hier  *t  in- 
komen van  vreemde  Schepen  mede  beletten,  als  hier  goet  Schut  op 
gelegen  hadde;  vonden  dit  Fort  wilt  en  woest,  daer  wies  goedt  Suy- 
cker-Riet  op  in  't  wilde  daer  wy  van  aten,  was  meest  een  arm  dick, 
dat  de  natuer  wees  datmen  daer  begeerden  Suycker  te  planten,  dit  [124. 
vervallen  Fort  scheen  eertijdts  by  de  Francen  gemaeckt  te  zijn, 
leydt  op  een  fraye  middelmatige  Bergh,  daer  een  schoone  Valeye 
by  leght,  om  Verwe,  Katoen,  Bonen  ende  Toback  te  planten ;  twee 
mijl  van  dese  plaets  vonden  wy  seven  a  acht  Seuwen  als  Engelsen, 
van  weghen  Jan  de  Moor  uyt  Zeelandt,  die  daer  Toback  planten, 


i)  Hiermede  bedoelt  de  Vries  het  „eiland  van  Cayenne*'  dat  gevormd  wordt  door 
den  mond  der  Cayenne  en  de  Wia.  Hij  verwart  echter  het  woord  Macouria  (eene 
rivier  die  in  zee  stroomt  halverwege  tusschen  de  Kourou  en  de  Cayenne,  met  Matorwi 
of  Matouri,  een  berg  en  gelijknamige  Indiaansche  nederzetting  op  het  eiland  van 
Cayenne,  waarnaar  het  geheele  eiland  in  de  17de  eeuw  dikwijls  genoemd  wordt  (zie 
o.  a.  kaart  n°.  2153  van  Leupe's  inventaris.) 

2)  Hetzelfde  als  oriliaen  op  de  vorige  bladzijde. 

3)  Eigenlijk  anoto  (Hartsinck,  85.) 


I 


193 

hadden  hier  acht  inaendcn  gheleghen  :  Dit  is  een  Eylandt  vol  Volck,   1634. 
endesyzijn  al  Carijbesen  gelijck  ickvooren  van  geschreven  hebben)  ^^^^'  ^^' 
is  een  strijdbaer  Volck,  gestadigh  in  Oorlogh  tegen  een  Natie  ge- 
naemt  Arricoens  2),  de  Overste  van  dit  Landt  van  Cayana  wasgenaemt 
Arrawicarij,  welcke  wonende  op  dit  Eylandt  dat  sesthien  mijl  in 
't  ronde  was,  twee  mijl  van  ons ;  maer  dese  Overste  stierf  terwijls  wy 
hier  lagen,  was  hou  en  troii  voor  de  Christenen  Natie  geweest,  be- 
halven  de  Spanjaerden  dien  hy  niet  moght  hooren  noemen ;  na  datse 
ons  beduyden  soo  was  hy  wel  hondert  en  vijftigh  jaer  oudt.  Dat  aen-      Nota. 
merekens  waerdigh  is  van  dese  Menschen,  haer  Wetten  sijn  onder 
haer  Oversten,  als  die  sterft,  zijn  Slaef  smijten  sy  datelijck  oock 
doodt,  seggende  dat  hy  hem  in  d'ander  Werelt  oock  dienen  sal,  on-      ^'ota. 
der  allen  smeten  sijn  Duyvel- Jager  oock  doodt  om  dat  hy  hem  het 
leven  niet  langer  behouden  hadde,  want  sy  hadden  hem  noch  wel       Nota. 
wat  willen  houden,  hy  moght  hem  nu  in  d'ander  Wereldt  beter  Duy-  „en  die  met 
vel-Jagen,  soo  spraecken  sy  teghens  my,  dese  Priesters  noemde  sy  sp/e"cken 
Peoagos  3),  wy  noemdese  Duyvel-Jagers. 

Vorders  ter  wijl  wy  hier  lagen  vernam  ick  na  de  gestaltenisse  van 
de  Lucht  en  't  weder,  als  mede  na  de  gelegentheden  van  't  Volck. 

De  Saysonen  van  't  Jaer  op  dese  Kuste  zijn  diversch,  want  inde 
Oostelijcke  deelen  van  Guanjanen  na  de  Zuyd-Zee,begint  het  droogh 
weder,  welckwySomer  noemen,  inAugusto,  endede  geweldige  Win- 
den ende  Regenen,  welck  wy  haer  Winter  reeckenen,  beginnen  in  Fe- 
bruarij,  maer  in  de  westelijcke  deelen  na  den  Orenoque  to  begint  het 
droogh  weder  in  October,  ende  de  Regen  ende  Winter  in  April,  daer 
is  weynigh  onderscheydt  van  hitte  ende  koude,  leggende  dese  Lan- 
den soo  na  den  Equinoctiael,  ende  de  Dagen  ende  Nachten  meest  even 
langh  zijnde,  ghelijck  ick  bevonden  hebbe  op  Batavia  in  Oost-Indien  ; 
doch  dese  Saysoenen  verschillen  somtijds  een  Maendt,  ende  oock  soo 
regent  het  d'een  Jaer  meer  als  d'ander.  Het  Volck  heeft  hier  geen 
v^erdeelinghe  ofte  reeckeninge  van  tijden  ofte  getallen,  reeckenen  al- 
leen by  de  Maen  als  een  twee  drie  ec.  4)  Manen  ende  gelijck  wy  dagen 
tellen,  maer  tot  thien,  ende  dan  weder  thien  ende  een,  ec.  ende  om 
beter  haer  meyninghe  uyt  te  drucken  steecken  haer  Vingers  op, 
ende  als  sy  twintigh  willen  seggen  soo  brengen  sy  haer  Handen  by 

i)    De   eenige   plaats    die   de    Vries  bedoelen  kan  is  bl.  150  hiervóór  waar  hij  het 
heeft  over  de  inboorlingen  van  St.  Vincent. 

2)  Arecuna's.  —  Thans  wonen  zij  aan  de  Rio  Branco. 

3)  Piai  in   het    Caraïbisch,    Paqeyers   bij  Hartsinck,  26,  Peiijemaus  aldaar  bl.  84. 
Zij  zijn  tevens  medicijnmeesters. 

4)  Et  cetera. 

13 


194 

i634  liaer  Voeten,  als  sy  beloven  yets  binnen  een  seecker  tijdt  ofte  soo 

'  ^P*-  ^^'  yeei  te  doen,  soo  sullen  sy  een  Bondeltjen  van  gelijck  getal  van  stoc- 

kjens  leveren,  ende  ock  behouden,  om  haer  bestemde  tijdt  te  houden, 

alle  dage  een  stockjen  weg  nemen,  tot  dat  sy  die  wegh  genomen 

hebben,  als  wanneer  sy  weten  dat  den  tijd  die  sy  belooft  hebben  om 

is,  en  willen  dan  haer  beloften  houden. 

Van  wat  De  Wilde  die  op  dit  gantsche  gewest  woonen,  loopen  al  meest 

conditie  de  "^^ckt,  hebben  swart  Haer  op  haer  Hooft,  ende  somtijdts  root  ghe- 

Mansper-    verwet,  swarte  Oosten,  gaten  in  't  Lelleken  van  de  Ooren,  ende  de  [125. 

soonen  zijn  o         o  t  ^ 

alhier  te  meestendeel  gaten  in  de  Neuse,  ende  oock  in  de  Lippen,  en  t  gant- 
sygekieet  '^sche  Lichaem  uytten  te  Neeten  ^)  geverwet,  met  een  Vervve  die  de 
zijn,  wat  ho-(^j.jl3gggj^  Contseuwe  en  de  Taos  noemen  Anoty^),  ^tschijnt  datse 

vaerdye  sy  •'  j     jf  j 

hebben,  dat  van  jonghs  doen  tegen  *t  steecken  ende  branden  van  de  Sonne, 
sommige  Vrouwen  in  sonderheydt  de  jonge  Dochters  schilderen 
daer  en  boven  seeckere  vreemde  Figueren  met  een  swarte  Gom  bo- 
ven op  'tTanayt3),  eenigheMansdragen  een  Catoen  sletten  voor  haer 
Schamelheydt,  maer  seer  weynigh,  meer  om  nieuwsgierigheydt 
alsoo  sy  sien  dat  wy  't  bedecken,  als  om  beschaemtheyd,  want  dat 
Vryers  zijn  hebben  gemeenelijck  een  snoertjen  aen  de  Voorhuyt  van 
haer  Schamelheydt  vast,  ende  dat  voort  met  een  strick  om  den  Hals, 
dat  staet  als  een  Snoer ;  de  Vrouwe  baren  seer  licht,  ende  zijn  sterck 
van  natuer,  dragen  haer  jonge  Kinderen  meest  op  haer  Heupen  sit- 
tende,  ende  oock  in  een  Catoenen  Bandt  als  sy  verre  te  gaen  hebben, 
zijn  middelmatigh  van  Persoon,  redelijcke  wel  besneden  van  Tronie 
ende  gheverwet  als  de  Mans,  loopen  oock  naeckt  met  haer  Vrouwe-  f^^e.] 
lijckheydt  bloot,  ende  binden  't  Hayr  van  haer  Hooft  op  in  een  Tros- 
ken:  hebben  geen  Reliegie,  soo  veel  ick  noch  hebbe  konnen  mereken, 
als  alleene  datse  eenige  respeckt  dragen  aen  de  Sonne  ende  Maen, 
gelijck  de  Heydenen  in  Oost-Indien  op  die  Kust  van  Cormandel ; 
meynen  datse  leven,  maer  aenbidden  dese  gelijck  die  van  de  Kust 
Cormandel  in  Indien  doen,  die  smorghens  als  de  Son  op  gaet  in 
't  Water  gaen  staen  met  gevouwen  handen  na  de  Son  toe,  dan  dese 
Natie  Crebesen,  en  doen  oock  geen  offeren,  ten  ware  sy  eenighe  su- 
perstitie gebruyckten  in  haer  droncken  Feesten,  want  op  sterven  van 
haer  Casique,  Capeteyns  ofte  andere  groote  vrienden,  houden  sy 

i)    Uit  en  te  na;  van  top  tot  teen. 

2)  Versta:  die  de  Caraïben  contseuwe  noemen  en  de  Jaos  ^/W/y.  —  Thans  zijn  in  het 
Caraïbisch  voor  deze  verf  de  vormen  kusMve,  coHseve,  conchh'e  \n  gebruik.  —  De  Jaos 
(Yaos,  Vahos)  zijn  als  een  Caraïbische  stam  in  Fransch-Guyana  bekend. 

3)  In  het  Mnl.  komt  taneit  meermalen  voor  in  de  beteekenis  „taankleur",  aie  Kil. 
en  Gaillard  in  Taxent.  d.  Arch,  de  Bm^es  (Gloss)  in  voce. 


195 

een  solemneele  Feeste,  weesende  de  beste  provisie  van  haer  sterck-   1634 
ste  Dranckdic  sy  noemen  Perrouvv  »),  voor  drie  ofte  vier  dagen,  ofte  ^^^^'  ^^' 
soo  langhc  als  haer  Dranck  duert,  den  tijdt  ombrengende  met  dans- 
sen  ende  singen  ende  drincken  boven  maten,  in  welcke  visie  sy  alle 
andere  Natiën  dien  ick  oyt  van  Heydenen  ghesien  hebbe  te  boven 
gaen,  houdende  de  braefste  quant  die  eerst  droncken  is,  ende  de  wyl 
sy  soo  drincken,  staen  eenige  Vrouw  persoonen  van  de  naeste  Vrien- 
den van  den  overleden  geweldigh  huylen  ende  krijten,  ofte  sy  hier 
eenighe  superstitie  in  gebruycken  is  my  onbekent,danditisseeckers 
dat  haer  Priesters  ende  Waerseggers  die  sy  noemen  Peayos^)  als  voor 
desen  verhaelt  is,  op  sommighe  tijden  conferentie  hebben  met  den      Nota. 
Duyvel,welckesynoemenWattipa3),  ende  werden  by  hem  bedroghen,      ^ota. 
niet  te  min  soo  haten  ende  vresen  sy  hem  seer,  ende  seggen  dat  hy 
quaet  is,  ende  niet  sonder  groote  reden,  want  worden  van  hem  dick-      Nota. 
wils  blauw  ende  svvart  ghesmeten,  na  dat  ick  bevonden  hebbe  soo  Dat  is  Godt 
eere  sy  mede  Tamouco4)  die  na  haer  seggen  boven  woondt  ende  alles  engoed^^^'^ 
regeert,  de  Jaos  bidden  desen  Tamouco  meest  alle  morgens  ende 
avondts  aen,  sy  gelooven  dat  de  goede  Indianen  na  haer  doodt  op- 
waerts  varen,  ende  wijsen  na  de  Hemel,  welcke  sy  noemen  Coupo  s), 
ende  dat  de  quaden  nederwaerts  varen,  wijsende  na  de  Aerde,  welcke 
sy  noemen  Soy*^);  als  een  van  haer  Casiquen  ofte  Principaelste  ster- 
ven, soo  hy  eenige  Slaven  ofte  andere  gevangens  heeft,  soo  sullen  sy 
die  mede  doodt  doen,  soo  niet  een  van  sijn  andere  Knechten,  op  dat 
hy  in  d'ander  Werelt  ghedient  moght  zijn.  De  qualiteydt  van  de 
Landen  is  verscheyden  van  dit  quartier,  aen  de  Zee  kant  is  het  Landt      Nota. 
leegh,  ende  de  hitte  soude  daer  seer  vehement  sijn,  ten  ware  die  ge-  nen. 

i)  Zie  Hartsinck  25.  —  Pnru  is  een  bekend  Caraïbisch  woord,  dat  „water"  maar 
ook  andere  vloeistoffen  kan  aanduiden.  Vermoedelijk  hebben  wij  met  eenes.imensteliing 
van  dit  woord  te  doen. 

2)  Hetzelfde  als  Teoagas  hiervóór. 

3)  Caraïbisch  huatipn,  (juntipo^  uitwerpselen,  een  woord  ook  op  vijandige  geesten 
toegepast.  Dat  Indiaansche  stammen  zich  uitwerpselen  als  levend  voorstellen,  is  door 
een  omvangrijk  materiaal  gestaafd.  Zie  o.  a.  de  vertelling  „The  woman  wo  married 
filth''  bij  Wissler-Duvall,  Anthropolo/jkal  papers  of  the  Americon  Mnsenm  of  Natnral 
History,  vol.  II,  part  I,  151  vv. 

4)  Caraïbisch  tamnku  beteekent  „grootvader,  grijsaard,  hoofd".  De  Indianea  van 
de  Vries  aanbidden  dus  „den  Ouden  Man'',  misschien  een  soort  cultnurheros.  (Vgl 
Uhlenbeck,  Onginal  Blackfoot  Texts^  register  i.  v.  Old-man). 

5)  KnpH,  kahv  is  een  in  het  Caraïbisch  zeer  verbreid  woord  voor  hemel. 

6)  Het  gewone  woord  voor  aarde  in  het  Caraïbische  is  nono.  „Soy"  herinnert  aan 
het  Caraïbische  woord  voor  zand,  dat  in  één  dialect  sahow  luidt  (in  andere  mhan  en 
dergelijke  vormen  met  h).  —  Het  is  ook  mogelijk  dat  gedacht  moet  worden  aan  een 
drukfout  voor  „Toy",  dat  dan  identiek  zou  zijn  met  tauai,  de  grond  in  een  hut. 


ig6 

tempert  wierde  by  de  versche  ende  koele  Briesen  ofte  Oostelijcke 
^^^^^^  Winden,  die  op  de  meeste  hitte  van  den  dagh  seer  sterck  daer  op 
wayen;  in  veel  plaetsen  is  dit  leege  Landt  seer  ongesondt,  ende 
weynigh  bewoond,  uyt  oorsaecke  van  het  o\'er  vloeyen  van  de 
Wateren,  maer  voor  den  meesten  deel  heeft  het  wel  schoone  Revie- 
ren, een  vruchtbaer  Grondt,  ende  veel  Volcks,  ende  is  een  gesonde 
wooninge ;  op  't  Geberghte  is  de  Lucht  kout  ende  't  Landt  op  som- 
mige plaetsen  vruchtbaer,  ende  in  sommige  plaetsen  oock  niet,  maer 
door  gaens  isset  vol  Mineraelen,  ende  mijnen  van  diversche  Meta- 
Nota.     len,  ende  geeft  der  selvige  soo  veel  als  eenighe  plaetsen  van  Oost 
raeien"dat    ^^^^  West-Indien,  beyde  v^an  de  beste  ende  sleghte  soorten  der  sel- 
groot  pro-    yen,  ende  op  het  meeste  van  't  Geberghte :  op  't  Geberghte  wiert 
gevonden  een  seer  ghesonde  wooninghe,  daer  is  oock  een  middel 
soorte  van  Landt,  welck  is  van  een  middelbaer  hoogte,  ende  is  seer 
Getempert,  Gesondt  en  Vruchtbaer,  ende  al  meest  bewoond  is,  over- 
vloedigh  van  Wayden  en  pleysante  Stroomen  van  Wateren  door 
fraye  Bosschagien,  ende  genoeghlijcke  Pleynen,  tot  profijt  playsier 
ende  recreatie,  ende  is  oock  niet  onversien  van  Mineralen.  Men  is 
hierseerghequeltvande  Moskietes  die  sy  noemen  Mapirij  ^),  steecken 
seer  v^enijnigh,  veel  viers  te  stoocken  is  een  goede  remedie,  hebben 
daer  oock  Niguas  die  sy  noemen  Sico2). 
wijTerhafen      ^^  provisie  van  dit  Landt  tot  Lijf-tocht  sijn  veelderhanden,  eerst 
vande  Lijf-  dc  Wortel  v^an  Cassavi,  daer  sy  haer  Broodt  van  maecken,  in  maniere 
't  Landt  en-  als  volght :  Sy  brcccken  die  Wortel  op  een  Steen,  ende  wringen  het 
dfngen.^dte  ^^P  daer  uyt,  welck  rauw  zijnde  fenijn  is,  want  ick  smeet  een  Hoen 
tot  onder-    qq^  Brockjen  toe,  maer  stierf  daer  dateliick  af,  maer  fjesoden  siinde 

houdt  van  •'  '  j  j  0  j 

's Menschen  met  Gunae  Pepers),  daer  sy  den  overvloet  van  hebben,  geeft  een 
nen.  excelente  ende  gesonde  Sausse,  dan  drogen  sy  de  gebroken  Wortel, 

ende  backense  op  een  Steen  als  men  de  Haver-Koecken  doet ;  dit 
Broodt  is  goedt  voor  die  tijdt  te  gebruycken,  sy  backense  een  vinger 
dick.  Daer  is  een  soorte  van  groote  Tarwe  genaemt  May  s  ofte  Turckse 
Tarwe  als  in  de  Verginnes  is,  welcke  Granen  een  sonderlinge  pro- 
visie is  voor  dit  Landt,  ende  vermenighvuldight  seer  tot  duysent  en- 
de vijfthien  hondert  voor  een,  ende  dickwilsmeer ;  gheeft  seer  goede 
Bloeme  ende  Meel  tot  Broodt,  ende  is  goet  Mout  tot  Bier  ofte  Ale, 
ende  dient  tot  dieversche  noodtdruften  voor  des  Menschen  onder- 
hout. Van  Hvoorsz.  Cassavi  Broodt,  ende  dese  Indiaensche  Tarwe 


i)    Caraïbisch  voor  muskiet. 

2)  Caraïbisch    siha    of   siho,  zandvloo.  De  Spaansche  naam  voor  dit  dier  is  nifjna. 

3)  Cayenne-peper. 


19; 

maecken  sy  Dranck  af  die  sy  noemen  Passiauw  i),  wclck  moet  in  vier   1634 

ofte  vijf  dagen  verbesight  worden;  sy  maecken  oock  een  ander ^^^**  ^'^' 

Dranck  van  Cassavi,  vvelcke  sy  noemen  Pernouw  ofte  Perranou, 

'twelck  sy  koockcn  in  groote  Potten,  en  sieden 'tgelyck  men  het 

Bier  in  Hollandt  doet,  ende  gist  mede,  goet  en  sterck  gelijck  Bremer 

Bier,  maer  smacckt  wat  brandigh,  is  oock  soo  hoogh  van  coleur  ge-     ^"'^• 

lijck  Bremer  Bier,  en  kan  hier  te  Lande  thien  dagen  goet  zijn ;  sy 

hebben  daer  vcrscheijden  soorten  af,  eenige  sterck,  ander  smal, 

eenighe  dick,  eenige  dun,  maer  al  goet  wesende,  wel  bereydt,  als 

wy  ordinaris  waren  onder  de  Cribes  en  Arwackes^)  die  welckede 

netste  zijn  van  alle  dese  Natiën. 

Daer  is  grooten  overvloet  van  Honigh,  ende  hoewel  die  wilt  is,     ^^^^• 

wordende  ghevonden  in  de  Boomen  ende  Kuylen  onder  de  Acrde, 

is  soo  goet  als  eenigh  ter  Werelt,  daer  goede  Meede  van  gemaeckt 

kan  worden;  geen  Wijngaerden  en  vindtmen  daer,  maer  alsoo  de  Dit  is  ook 

Grondt  Vruchtbaer  en  Vet  is,  ende  *t  Klimaet  warm,  souden  daer  Mohonïen'o 

wel  wassen  indien  sy  daer  geplant  waren,  ende  geven  goede  Wijnen, 

'twelck  voor  dit  Ouartier  seer  gesondt  sijn,  dan  ik  soude  sorghe 

datse  datelijck  suer  soude  zijn  door  de  hette. 

Veel  andere  noodlijckheden  voor  't  onderhoudt  van  des  Menschen  ^.^"  '^^* 

wilde  Ge- 
leven  worden  hier  gevonden,  namentlijck  Wilt  van  alle  soorten,  dierte  en 

wilde  Varekens  in  groot  getal,  welcke  daer  twee  soorten  sijn,  d'een  d.ieT  valt. 

kleyn  by  de  Wilde  genaemt  pockiero  4),  die  de  Navel  op  den  Rugghe     sjoxa. 

hebbe,  d'ander  ghenaemtpanigos),  soo  schoon  ende  groot  als  eenighe 

Varekens  die  ontrent  hondert  en  vijftigh  a  hondert  en  tachtigh  pont 

wegen ;  daer  sijn  oock  menighte  van  Hasen  ende  Konijnen,  dan  dif- 

L128.J  ferent  van  de  onse,  zijn  gelijck  een  jonck  Hart  dat  vier-en-twintigh 

uyren  oud  is,  op  sulcken  wijs  gelijck  de  Hasen ;  daer  zijn  Luypaerts, 

Tigeren,  de  welcke  doen  ick  hier  was  een  Indiaen  uyt  sijn  Amack^) 

namengonckermede  deur  sooalshylaghensliepinsijnAmack  :daer 

sijn  Armadillej),  Maipuries^),  die  van  smaeck  zijn  als  Ossen  Vleys, 

i)  Caraïbisch  paslcw,  cassave-drank. 

2)  Arowakken. 

3)  Welk  land  de  Vries  met  Molionien  bedoelt,  weet  ik  niet  te  verzinnen. 
■  4)  Caraïbisch  imldra  of  pakera,  wild  zwijn. 

5)  Paidfjo  is  in  het  Caraïbisch  niet  teruggevonden. 

6)  Hangmat,  Eng.  hammoch^  Hd.  (uit  het  Nederlandsch)  J2ö!;i^««a;/?,  Fransch /i«w<rtf, 
Sp.  hahiacüt  Port.  viaca,  Ital.  amüca.  —  Pott,  DoppcWag  als  cinea  der  wichtigsteii  Bil- 
duiigsmittel  der  Sprache  (Lemgo-Detmold  1862)  bl.  83  leidt  de  heele  groep  uit  het 
Caraïbisch  af,  hetgeen  door  deze  plaats  van  de  Vries  bevestigd  wordt. 

7)  Sp.  onnadiUo,  gordeldier. 

8)  Caraïbisch  maipnri^  mai/mra,  „Tapirus  americanus." 


\ 

V  198 


1632  en  willen  Southebben,  Baremoes  ^)  welck  smaccken  als  Schapen,  cnde 
fecpt.  14.  j^j^^gj.g  i^ieyne  Beesten  vande  selve  smaeck,  van  kouleur  als  de  Dai- 
nen^),  Apen,  ende  Meerkatten  van  diversche  soorten,  groot  ende 
kleyn,  van  dese  Beesten  zijnder  ontallijck,  ende  worden  by  expe- 
rientie  al  goet  gevonden  om  te  eeten,  dan  ick  wildender  niet  van 
eeten,  ende  vreemde  Beesten  meer.  De  Criebesse  verhaelden  ons, 
die  dacr  met  een  van  ons  Volck  waer  gheweest  op  de  Revier  van 
Caparwacas),  ende  elders  Herten  sijndie  de  Wilden  noemen  Osarij  4j, 
ende  Wilde  Verekens  sonder  Speek  die  sy  noemen  Abihera  s),  oock 
isser  van  die  Levye  Beestjens,  Waricory  6),  rouw  van  Hayr,  de  voor- 
ste Beenen  als  de  achterste,  drie  Teenen  aen  de  Voeten,  't  Hooft 
aepse  wijs,  met  een  kort  Steertjen,  is  seer  slaperigh  ende  weynigh 
van  eten,  wonder  traegh  in  het  versetten  ofte  klimmen ;  daer  was 
oock  een  beesjen  dat  wy  noemde  Sagewijntjes7),  was  de  groote  van 
een  jonghe  Kat  van  drie  weecken,  met  Kopere  teyckentjens  boven 
zijn  Oogen,  ende  de  vier  Pootjens  waterhontse  wijs  geteyckent,  was 
seer  teer,  want  kondense  niet  in  't  leven  houden.  Hier  houden  oock 
seer  groote  Bavianen. 
Van  het  Hier  zijn  wilde  Eynden,  Teelingen,  wilde  Gansen,  Reygers  van 

Gevogeitc^^  divcrsche  coleuren.  Kranen,  Oyevaers,  Faysanten,  Patrijsen,  Duy- 
tc  Lande     ven,  Lijsters,  Meerlen,  Snippen,  Papegayen  van  diferente  soorten, 
en  veel  andere  soorten  daer  ick  geen  kennis  van  hadde,  van  groote 
ende  kleyne  Vogels  van  exquise  coleuren,  beneffens  groote  verslin- 
dende Vogels  ende  Valeken  van  alle  soorten,  met  schoone  Ravens. 
Van  de  Van  Vis  is  hier  veelderleye,  eerst  van  Zee- Vis,  dacr  zijn  Steen- 

vb^dielïier  I^^aessems,  Meulenaers^),  Tongen,  Scharren,  Rocheno),  Sweert-Vis, 
te  Lande  is,  Steur,  een  Vis  als  Salm,  dan  j^elijck  die  root  is  van  Vis,  soo  is  dese 

endegevan-  111 

gen  wordt,  gelijck  Op  Batavia  in  Oost-Indien,  is  oock  van  dese  selve  soorte,  is  op 
en  dop  als  een  Salm  behalven  de  coleur,  Garnaet,  Zee  Kreeften  ende 
Oesters,  welcke  aen  de  Tacken  van  de  Boomen  wassen  dat  seer 


i)  Volgens  Prof.  Uhlenbeck,  dien  ik  raadpleegde,  is  deze  vunn  duister. 

2)  Sp.  da'uio,  damhert. 

3)  Hier   kan    alleen   de   Approuague   zijn  bedoeld,   de   groote   rivier    lusschcn   de 
Oyapock  en  de  Kaw. 

4)  Caraïbisch  usari,  usali,  hert. 

5)  Volgens  Prof.  Uhlenbeck,  dien  ik  raadpleegde,  is  deze  vorm  duister. 

6)  Caraïbisch  tmlekole,  alekok,  alikole,  luiaard  (nl.  het  aldus  genoemde  dier). 

7)  Mij  onbekend. 

8}  Kil.  apua,  alburnus,  piscis  genus. 

9)  Roggen. 


199 

wonder  schijnt ;  dacr  is  oock  een  rare  Vis  genacmt  Cassoorwa  i),  die  in  1634 
elcken  Ooge  twee  Gesigten  heeft,  ende  swemmende,  houteen  boven '  ^^*"  ^'*" 
het  ander  onder  't  Water,  de  Ribben  ende  de  Rugghe  zijn  des  Men- 
schen  Rugh  en  Ribben  gelijck,  hebbende  een  rondt  ende  d'  ander 
vlack  met  een  Rughbeen  daer  in,  is  wat  grooter  als  een  Spieringh, 
ende  ghehjckt  hem  seer  in  't  swcmmen,  houden  altoos  by  de  Strant 
langhens  met  groote  menighte,  maer  veel  beter  van  smaeck  als 
Spieringh  ;  ende  hier  sijn  veel  andere  seer  goede  Visschcn,  de  onse 
noemen  dese  xA.ccare^),  welck  de  Krocodillen  niet  onghelijck  en  is,  doch 
dunder,  langer  ende  ghedrongender  van  Hooft,  komt  op  Landt  doch 
voet  op  Vis,  is  goet  om  te  eeten,  doch  quaet  om  te  vangen,  heeft  goede 
Reuck,  waer  door  men  die  gewaer  wordt;  Owannas)  de  voorgaende 
seer  gelijck  dan  kleynder;  Ayamaze4),  gelijck  een  groote  Elleft  die  in 
[129.]  't  Vaer- Water  houd,  ende  is  seer  goet  om  eten;  voorts  van  versche 
Vis  is  daer  veel,  doch  by  ons  meest  onbekent,  maer  al  seer  goet  ende 
delicaet,  soo  datmen  onbeswaert  mach  seggen,  dit  Landt  naerde 
Climaet  mach  vergeleken  werden  voor  variteyt  van  excellente  Vis 
by  eenigh  Landt  van  de  Wereldt ;  daer  is  oock  een  Zee-Vis  welcke 
ordinaris  komt  inde  versche  Wateren,  insonderheydt  inde  Winter 
ende  vochtige  Sayson,  de  Indianen  noemen  die  Cojumero  5),  ende  de  Nota. 
Spaense  Manatie,  en  wy  noemen  't  een  Zee-Koe,  is  even  alleens  als  ba^erheydt 
men  hem  ophanght  ende  ymandt  hem  te  voren  noyt  ghesien  hadde,  ^^^^^ 
soude  anders  niet  weten  ofte  hy  sach  een  Veers  ofte  een  jonghen 
Osjen  hanghen,  want  heeft  ribben  ende  met  smeer  doorsteken,  ende 
de  Huyt  is  als  een  Koe-huyt  goet  om  Buffel  af  te  maecken,  ende 
wesende  inde  Son  ghedrooght  ende  van  't  nat  beswaert,  is  goet  voor 
Schilden  tegen  de  Pijlen  vande  Indianen ;  hier  is  mede  een  Vis  die  in 
Oost-Indien  genaemtwerdtCakop^),  seer  excelent  om  te  eten,  is  de 
groote  vaneen  Cabbeljau,  maer  schobben  soo  groot  als  een  Corper7) ; 


i)  Caraïbisch  kana,  in  sommige  dialecten  ka^  beteekent  „visch".  Het  tweede  deel 
van  het  woord  is  duister. 

2)  Caraïbisch  akarc,  kaaiman.  —  Achter  „visschcn"  in  den  vorigen  regel  moeten 
ccnige  woorden  zijn  uitgevallen:  „voorts  is  er  een  dier"  of  iets  dergelijks.  Voor  „de 
onse"  zal  men  moeten  lezen  „de  wilden", 

3)  Aan  Prof.  Uhlenbeck,  dien  ik  raadpleegde,  is  deze  vorm  onbekend. 

4)  Carraïbisch  aimara,  macrodon  trahira.  Nog  meer  op  den  vorm  bij  de  Vries 
gelijkt  Caraïbisch  aijaniakn^  dat  echter  geen  visch  is  doch  „leguaan"  beteekent. 

5)  Aan  Prof.  Uhlenbeck  is  deze  vorm  onbekend.  Er  bestaat  een  visch  Caraïb. 
knmaru  (Myletes),  doch  de  zeekoe  is  dit  niet,  die  toch  blijkbaar  bedoeld  is,  ook  blijkens 
de  aanhaling  van  Sp.  manatt^  dat  inderdaad  „zeekoe"  beteekent^ 

6)  Mij  onbekend. 

7)  Karper. 


200 


Sept.    14. 


Vande 
Koopman- 
schappen 
die  hier  te 
Lande  ge- 
vonden ofte 
gemeackt 
konnen 
worden. 


hier  is  oock  een  Vis  die  in  Oost-Indien  genaemt  werd  Sanvilam  ^), 
houd  in  't  versch  Water  ;Coa  2),  en  dewelck  zijn  Krabben,  die  daer  zijn 
met  menigte  op  de  leege  verdroncken  Gronden  en  langhs  degantsche 
Kust.  De  Vruchten  zijn  menigerley,  de  Pinnas),  Plantana,  Potatos, 
Mispelen,  Pruymen  van  diversche  soorten,  en  Nooten  van  vreemde 
fatsoenen,  de  excellentheyd  van  de  Pinna  ofte  Annasses  zijn  oock  in 
Oost-Indien,  en  is  groot,  want  men  soude  gheen  beter  Vrucht  konnen 
vinden,  is  van  smaeck  als  Aerdbesien  en  als  een  oude  Pupping  4) ;  de 
Potato  is  wel  bekent,  de  Mispelen  zijn  seer  groot,  de  Pruymen  en 
zijn  niet  te  prijsen,  door  dien  veel  ghegetendeLoopcauseeren,  wel- 
cke  in  dese  Landen  dangereus  is  naer  dat  ick  segge,  en  soo  is  de 
ordinaris  Toe-spijse  vandit  VolckNapi  5),welckedeOosterscheReu- 
ven^)  niet  ongelijck  en  zijn;  hier  wast  oock  een  Boom  soo  Groot  als  een 
Granaet-Appelboom,  met  bleecke  groene  wollivige  7)  Bladeren,  witte 
Bloemkens,  doch  van  meerder  Bladeren  en  van  gheen  reuck,  ende 
uyt  welcke  Bloem  voort  komt  eerst  een  groote  Boone  van  fatsoen 
ghelijck  een  Nier  van  een  Conijn,  daer  een  Vrucht  uyt  groeyt  de 
gedaente  van  een  Peer,  en  dese  Boon  blijft  onder  aen  hangen,  ende 
daer  is  een  Pit  in  ghelijcken  een  Hasen-noot  van  smaeck,  ende  tus- 
schen  de  Schil  is  Olie  die  goet  is  voor  vyerigheydt  in  't  Aensicht. 

De  principaelste  Commoditeyt  van  dit  Landt  zijn  de  Suycker- 
rieden  van  welcke  in  dese  Ouartieren  groote  menighte  is,  de  grondt 
is  daer  toe  soo  bequaem  als  in  eenigh  ander  deel  des  Wereldts,  was- 
sen daer  in  korten  tijdt  seer  groot,  by  planten  ende  opbouwen  van 
bequame  plaetsen  om  't  Suycker  daer  uyt  te  trecken,  alsmen  sien 
kan  by  de  Portugesen  in  Brazijl  ende  elders  wordt  gedaen. 

De  Catoen  is  een  generaele  Koopmanschap,  seer  nut  voor  de 
Kooplieden  ende  voor  ons,  om  Fusteynen,  Bombasijnen,  ende  tot 
anders  daer  van  te  maecken  en  ghebruycken,  als  Hamaccas  van  te 
maecken,  dewelcke  zijn  der  Indianen  Bedden,  seer  noodigh  in  dese 
Quartieren  ende  sijn  Catoenen-Lijnwaten;  daer  is  oock  een  soorte 
van  Hennip  ofte  Vlas  van  groot  ghebruyck,  by   naer  soo  fijn  als 


en 


4 
5 
6 

7 
niet 


Maleisch  en  Javaansch  sënibilang^  zeepuitaal. 
Caraïbisch  koa,  krab. 

Sp.  piüa^  ananas.  Het  Caraïbische  woord  voor  deze  vrucht  luidt  aaana  of  nana 
is  de  vorm  waaraan  het  Europeesche  woord  ontleend  is. 
Pippeling. 

Caraïbisch  napi,  zoete  pataat. 

Geen  Oostersche  vorm,  maar  te  vergelijken  met  Hd.  „Ruben"'. 
Wanvorm    voor    wollig?    Prof.    Verdam,    dien   ik    raadpleegde,   weet    den  vorm 
te  verklaren. 


201 

Zijde  gelijck  't  ghebruyckt  kan  worden,  cnde  is  seer  excellent  om   1634 
J30.J  Lijnwaet  van  te  niaecken.  '  "^^'  ''" 

Men  heeft  hier  sonderlinge  Verwen,  van  wekker  een  is  ghenaenil 
Aunotoi),  welcke  wast  aenBoomen  als  een  grooteKerse-Boorn,  wast 
gelijck  groote  Nooten,  die  opbcrsten  alsse  rijp  sijn,  daer  van  binnen 
het  pit  kleyne  Beesjens^)  zijn  root  van  couleur,  welck  wel  geprepa- 
recrt  zijnde  by  de  Indianen,  welcke  sy  met  Olie  de  Palm  prepareren, 
't  welck  het  conserveert,  verwet  een  perfect  en  vaste  Orangie  colcur 
aen  de  Zijde,  maer  de  Indianen  konnen  hier  veel  bedrogh  onder 
speelen,  in  't  toe-maecken  menghen  't  met  Cassavie ;  daer  is  een 
ander  Beesjen  die  Blaeu-verwet,  daer  is  oock  seker  Gomme  van  een 
Boom,  welcke  aen  Laken  een  perfekte  vaste  Geek  coleur  ver- 
wet, daer  zijn  Bladeren  van  Boomen,  welcke  wel  bereydt  zijnde  een 
hooghe  rode  coleur  gheven ;  daer  is  oock  Hout  dat  Purper  verwet, 
ende  is  van  goede  prijs;  ende  een  ander  Hout  dat  Geel  verwet,  ende 
meer  andere  dingen  zijn  hier  ongetwijffelt  die  noch  niet  bekent  zijn, 
welcke  by  neerstigc  ondersoeckinge  by  tijden  ende  wijlen  sullen  uyt- 
gevonden  worden. 

Hier  vallen  oock  veel  wel-rieckende  Gommen,  dan  alsoo  ick  geen 
exsperientie  liebbe  van  Doctrine,  so  en  weet  ick  niet  wat  krachten 
die  hebben.  Hier  wast  oock  Cassia-Fistulas),  Zeenebladeren,  ende 
de  Aerde  geeft  oock  Belum-Armenum4). 

Hier  is  oock  een  Boom  daer  sy  haer  V^is  mede  vangen,  is  van  son- 
derlinge consideratie,  wast  ghemeynlijck  ontrent  haer  Wooningen, 
en  als  sy  willen  gaen  visschen  nemen  sy  eenige  Tacxkens  daer  van 
ende  varen  in  de  Kreecken  welck  met  hoogh-Water  meest  vol  zijn 
van  goede  Vis,  ende  nemen  de  Stocxkens  die  sy  op  Steenen  uyt- 
kloppen,  gelijck  dat  het  lijckt  ofte  het  Vlas  is,  en  loopen  boven  aen 
de  Kreeck  alsse  die  beneden  met  hoogh  water  met  tacken  van  Boo-  Nota. 
men  ghestopt  hebben,  ende  het  Water  ten  halve  ghevallen  is  werpen 
sy  dit  Hout,  dat  als  Vlas  ghelijckt  door  het  kloppen,  smackend  in  't 
Water,  en  als  dan  komt  de  Vis  af-swemmen  bove  Water  ofte  hy 
droncken  waer,  vindende  de  kil  onder  aen  de  mondt  gestopt  soo 
springht  hy  op  't  Landt,  ende  ist  in  eenige  kleyne  Meertjens  soo  komt      ^'°''*- 


1)  Hiervóór,  b!.  192. 

2)  Besjes. 

3)  Over    dezen    boom    en   het  medicinale  gebruik  van  zijne  vruchten  gemaakt,    zie 
Linschoten's  Itinerario,  uilgave-Kern,  II,  51. 

4)  Aardolie,  aardhars. 


202 

1634    hy  al  boven  svvemmen  met  de  buyck  om  hooge,  ende  sy  scheppen 
bcpt.  14.  j^^^^^  ^^^  ^^^  ^^^  Water,  ofte  soo  hy  noch  svvemt  schieten  hem  met 

een  Pijl  door  't  lijf,  soo  dat  syder  soo  veel  konnen  vangen  als  sy 
willen. 

Terwijl  ick  hier  was  gaende  langhs  de  Zeekant,  sach  ick  een  Wal- 
vis vechten  met  een  Swaerd-vis,  dat  het  Water  soo  root  als  bloedt  was 
telckens  als  de  W^alvis  uyt  het  Water  sprongh,  en  door  benautheydt 
van  de  Swaerd-Vis  blies  hy  een  schrickelijck  water  op,  in  't  neer- 
komen sloegh  hem  de  Swaerd-vis  met  sijn  swaerd  onder  de  buyck 
dat  hy  telckens  weder  uyt  het  water  sprongh,  was  wonder  om  sien. 
Daer  is  mede  een  Boom  van  root-gesprickelt  Hout,  welcke  die  van 
't  Landt  noemen  Pira-Timnere  ^),  en  in  het  Nederlandtsheetmenhet 
Letter-hout,  ende  is  seer  excellent  tot  alderhande  Schrijn  we  reken 
werck,  desen  Boom  wast  recht  op  en  heeft  een  gladde  witte  bast, 
ende  het  Letterhoudt  is  het  pit  vande  Boom  die  binnen  in  wast, 
heeft  geen  bladeren  dan  boven  aen  de  kruyne.  Hier  kan  oock  seer 
goede  Taback  ghemaekt  worden ;  daer  zijn  oock  rijcke  Mijnen,  dan 
zijn  noch  niet  wel  ondersocht. 
Willen  nu  Naer  dat  ick  ontrent  vier  weken  alhier  ghelegen  hadde,  ende  ordre 
weder  onse  grhestelt  bv  mvn  Colloniers  dien  ick  daar  s^hestelt  hadde,  dewelcke 

Voyagie       o  j        ^  o  y 

vervolgen,  tachtigh-duyscnt  Verwe-boomen  begosten  te  planten,  ende  hondert- 

duysent  Catoen-boomen,   met  hondert-duysent  planten  Taback,  [131. 
daer  elcken  pland  een  half  pond  Taback  geeft,  ende  is  Taback  wel- 
cke een  goede  prijs  geld, 

Den  14  October  smorgens  ontrent  neghen  uyren  lichten  wy  ons 
Ancker  voor  Cayana,  ende  namen  de  Soons-Soon  mede  van  Arra- 
wycarij,  de  grootste  Oversten  die  nu  kortelinge  ghesturven  was  als 
voren  is  verhaelt :  dese  Jongehngh  was  begerigh  de  Nederlanden  te 
besichtighen,  ende  ick  was  te  willigher  om  hem  mede  te  nemen,  om 
dat  mijn  Colloniers  daer  te  vrediger  zijn  soude ;  setten  onse  coers 
Noorden  aen  na  het  Verlooren  Kind  toe,  was  diep  3^,  4,  4I,  5,  6,  7, 
a  8  vaem  N.NAV.  en  N.W.  ten  N.,  ende  setten  't  savondts  een  stuck 
beneden  de  Duyvels-Eylanden  op  thien  vaem,  en  de  Windt  Oos- 
telij ck. 
Kubtc  van  ^^^  ^  5  ^^^^  smorgliens  lichten  wy  ons  Ancker,  ende  zeylden  soo 
Guianain  langhs  de  Kust  heen  op  9,  8,  7,  6  vaem  Kley-grond,  ende  Kust 
streckt  al  meest  NAV.  ten  W.,  is  leegh  Landt,  hier  ende  daer  een 


i)  Caraïbisch  p'trea,  pexra^  palra^  beteekent  letterhout.  „Timnere"  zal  zijn  Caraïb. 
temere^  al(le),  hetgeen  achter  een  substantief  gevoegd  den  collectief-  of  pluraalvorm 
daarvan  kan  aanduiden. 


Bh.  202  en  214 


203 

Bergh,  cnde  's  mid claeghs  scttcn  't  nevens  de  Rivier  ghcnacmt  Sena-  1634 
mar  ia  *)  op  3  vaem  met  leegh  Water,  een  niyl  ontrent  van  Land,  ende 
[133.]  is  hier  een  vlacke  kust,  soo  dat  de  Rivier  qualijck  te  kennen  is  als 
by  twee  Klippen,  dien  een  stuck  beneden  de  Rivier  leyt,  en  noch 
een  half  mijl  beneden  dien  Klip  leyt  noch  een  Klip  wat  Zcelijcker, 
en  is  VVit-voetsant,  ende  soo  dat  ghy  dan  een  kleyn  openinge  sien 
kunt  inde  Rivier,  is  heel  nau,  ende  met  leegh  Water  isser  maertwee 
voet  Water,  macr  vloeyt  ontrent  neghen  voet,  ende  leyt  tusschen 
de  Rivier  Suraco  2)  en  Sinemari  Kust,  en  streckt  hem  hier  W.N. W. 
en  N.W.  lek  voer  desekleyne  Rivier  3  mijl  op,  alsoodaer  een  Franse 
Capiteyn  woonde  genaemt  Capiteyn  Schanbon,  welck  daer  drie 
jaer  gewoont  hadde  met  noch  twaelf  Fransen  by  hem,  ende  hy  hadde 
daer  een  Schips-ladinge  met  Aggie§)  leggen  ofte  lange  Peper,  en  daer 
hy  dagelijcks  een  Schip  verwachte  om  het  selvige  te  komen  halen, " 
ende  noodighde  my  'snachts  by  hem  te  blijven,  't  wxlck  ick  oock 
dede,  gingh  met  hem  ter  Jacht,  vonghen  een  Vereken  dat  de  Navel 
op  de  Rugge  draeght,  ende  sijn  Wild-schud  schoot  in  een  schoot  33 
Teelingen,  daer  ick  in  verwondert  was:  smorgens  nam  mijn  afscheydt 
van  dese  Capiteyn,  bedanckende  hem  voor  sijn  goct  tractement,  en- 
de hier  bevonde  ick  dat  dese  Natie  van  Indiaenen  niet  diefachtigh 
zijn  gelijck  wel  in  andere  Contrayen,  want  wy  hadden  onse  Boot 
'snachts  laten  leggen  sonder  Wacht,  en  bevonden  wel  dat  sy  by  de 
Boot  waren  gheweest,  ende  het  goet  hadden  gheroert  van  Carga- 
soen  en  anders,  maer  nier  afghenomen ;  de  Franse  Capiteyn  sprack 
dat  hy  dieversche-reyse  met  al  sijn  Volck  in  't  Landt  liep,  maer 
noyt  yets  gemist  hadde. 

Den  1 7  dito  lichten  wy  ons  Ancker  en  gingen  onder  zeyl,  de  Wind 
langhs  de  wal,  en  gingen  onse  coers  N.W.  en  N.W.  ten  W.  ende 
W.N.W.  ende  setten  'tsavondts  omtrent  drie  mijl  van  Landt : 't  is 
hier  heel  vlack,  ende  is  ontrent  3  mijl  van  Landt  diep  3  vaem,  en  4  en 
een  half  vaem. 

Den  18  dito  lichten  wy  ons  Ancker  en  ginghen  weder  onder  zeyl, 
setten  onse  coers  W.N.W.  en  de  Windt  langhs  de  wal,  ende  teghens 
de  middagh  quamen  ten  Ancker  tusschen  de  Rivier  van  Amanna4)  en 
MarriwijnS),  op  13  voet  weecke  Kley-grondt  met  hoogh  Water,  soo 


1}  De  Sinnaniary  bewesten  de  Kourou. 

2)  De  Iracoubo  bewesten  de  Sinnamary. 

3)  Caraibisch  ah\  aki  (en  dergelijke  vormen),  Spaansche  peper. 

4)  De  Mana. 

5)  De  Marowijne,  thans  de  grensrivier  tusschen  Fransch-  en  Ncderlandsch-Guyana. 


204 

i634  dat  wy  met  leegh  Water  niet  meer  als  vijf  voet  hadden,  en  soo  dat 
'  wy  dan  wel  vast  laghen,  soo  dat  het  hier  qualijck  te  leggen  is,  want 
wy  het  Schip  niet  vast  konden  houden,  door  dien  de  Stroom  t'elcken- 
reys  met  de  Vloed  omsmeed  als  het  achter  noch  vast  lach,  soo  dat 
wy  hier  groote  moyte  met  ons  Anckers  hadden,  ende  alle  achter 
middaeghs  harde  briese  uyt  der  Zee ;  smiddaeghs  voer  ick  met  acht 
man  naer  de  Rivier  van  Amana,  om  te  sien  ofte  daer  oock  eenigh 
Handel  was. 

Den  19  dito  smorghens  met  den  daghe  quamen  de  rivier  twee  mijl 
op,  daer  wy  eenighe  Arrewackes  Huysen  vonden  maer  gheen  Men- 
schen,  soo  dat  wy  een  Mosquet  los-schooten,  daer  op  datelijck  twee 
Wilden  by  ons  quamen  die  ons  by  haer  Huysen  geleyden,  ende  dit 
waren  Arwackes  die  ons  eten  en  drincken  gaven,  ende  hier  een 
stucxken  Landwaerts  in  woonden  noch  eenighe  Arwackes:  maer 
hier  viel  nu  teghenwoordigh  niet  te  handelen  door  dien  het  noch  te 
vroegh  was,  want  de  Verwe  noch  op  het  Veldt  stondt,  ende  het  Let- 
ter-hout en  Rood-hout  noch  niet  te  bekomen  was,  door  dien  het  inde 
Reghen-maendt  gheschieden  moeste,  die  hier  eerst  begint  in  Novem- 
ber ;  Soo  voor  de  ghene  die  hier  Handelen  wil,  moet  maecken  dat  hy 
hier  in  Januarius  op  de  Kust  is,  want  dan  hier  de  beste  Handel  is. 
Omtrent  thien  uyren  voeren  de  Rivier  met  de  Vloedt  op,  maer  lieten 
onse  Sloep  met  een  Fransman  hier  blijven,  en  teghen  den  avondt 
quamen  aen  een  Dorp  daer  Cribesen  woonden,  die  ons  met  vrund- 
schap  ontfinghen,  ende  hier  stonden  omtrent  thien  a  twaelf  Huysen, 
en  is  ontrent  acht  mylen  de  Rivier  op :  wy  bleven  hier  'snachts,  wor-  [133. 
den  seer  gequelt  van  Mosqueten,  ende  smorgens  liepen  wy  met  de 
Casiques  Soon  omtrent  drie  mijlen  Landwaerts  in,  daer  wy  een  ander 
Dorp  vonden  dat  mede  Cribesen  waren,  ende  daer  stonden  omtrent 
seven  a  acht  Huysen,  tracteerden  ons  hier  wel  met  haren  dranck, 
ende  gingen  van  hier  noch  een  mijl,  daer  wy  noch  een  Dorp  vonden 
van  Cribesen,  dit  was  een  groot  Dorp  daer  wel  achtien  a  twintigh 
Huysen  in  stonden,  ende  hier  vonden  wy  meest  Vrouwen, doordien 
de  Mans  uyt  visschen  ende  Crabbe-vanghen  waren,  dat  haer  beste 
kost  is,  maer  vonden  hier  niet  te  handelen,  door  dien  het  noch  te 
vroegh  was  als  voren  verhaelt  is  :  Savondts  quamen  weder  by  onse 
Sloep,  en  waren  hier  savondts  vrolijck  met  de  Indianen,  want  het 
haer  Joelfeest  was;  smorgens  voeren  met  de  Ebbe  de  Rivier  weder 
af,  ende  quamen  savonts  den  20  dito  weder  aen  boort :  voor  dese 
Rivier  wast  met  hoogh- Water  thien  voet  diep,  ende  binnen  is  hy 
diep,  soo  dat  het  een  moye  Rivier  is  om  met  een  Jacht  in  te  komen : 


205 

het  is  al  leegh  Landt  en  anders  niet  dan  Boomen  sonder  eenige  Ber-    1634 
ghen,  ende  't  is  hier  gheweldigh  vlack,  en  hier  stonden  de  Boomen    ^^'  '^' 
in  't  Water  en  wiessen,  ende  de  tacken  die  in  't  Water  hinghen  wa- 
ren met  goede  Oesters  behanghcn,  daer  wy  van  aten. 

Den  2 1  October  voeren  met  onse  Sloep  nae  de  Rivier  van  Mari-  Kuste  van 
wijne,  ende  bcsagen  eens  hoe  diep  dat  het  was,  en  bevonden  meest  America. 
elf  a  twaelf  voet  met  hoogh  water  tot  dat  wy  voor  de  Rivier  qua- 
men,  ende  bevonden  dat  midden  inde  Rivier  een  Banck  lach  van 
Sant,  dat  met  leegh  water  heel  droogh  lagh,  soo  datter  een  gat  in 
loopt  aen  de  Oost-wal,  is  heel  nau,  en  is  omtrent  thien  voet  diep, 
ende  aen  de  West-wal  is  mede  een  gat,  maer  hoe  diep  het  daer  is 
weet  ick  niet :  de  Rivier  streckt  al  meest  Z.  W.  in,  en  legghen  binnen 
in  eenighe  Eylanden  omtrent  twee  mijl  op,  de  Rivier  is  een  kleyne 
mijl  breedt :  dit  is  de  gelegentheydt  van  dese  Rivier  soo  veel  als  ick 
hebbe  konnen  bespeuren.  Omtrent  een  mijl  op  leyt  een  Dorp  daer 
Arwackes  woonen,  maer  waren  al-te-mael  na  Sernama  ^)  toe,  behalven 
een  Vrouw  die  de  Huysen  bewaerden  :  Hier  woonen  menigerhande 
Natie,  te  weten  Cribesen,  Jajes,  Arwacke,  Percoren^),  ende  noch 
menigderhande  Natie,  beloofden  ons  op  een  ander  Jaer  een  geheel 
Schip  met  Letterhout  te  beschicken.  Terwijl  dat  wy  hier  aen  Landt 
lagen  quam  een  Nederlander  by  ons,  die  door  de  Indiaense  Pocken 
van  het  Schip  gegaen  was,  daer  hy  mede  ghekomen  was,  ende  als 
nu  ghebetert  zijnde  versocht  met  my  nae  Hollandt  te  gaen,  en  quam 
op  óns  Schip,  want  die  dese  Sieckte  krijght  moet  hier  genesen,  al 
waer  hy  in  Hollandt  soude  hier  moeten  weder  komen  om  genesen  te 
worden,  want  't  is  gelijck  de  Ambonse-Pocken  in  Oost-Indien,  jonge 
Kinderen  van  een  macndt  oudt  konnender  hier  mede  gequelt  zijn. 
Hier  quamen  mede  twee  Fransen  by  ons  die  wech-geloopen  waren 
van  Capiteyn  Schanbon,  woonden  boven  in  Cunama  3),  ende  woon- 
den met  haer  drien  in  een  Indiaens  Dorp. 

Den  23  dito  lichten  wy  ons  Ancker  ende  gongen  onder  zeyl,  de 
Wind  langhs  de  wal  en  de  koers  N.W.  daer  na  West  aen,  en  't  Landt 
streckt  al  Westelijcker,  ende  al  leegh  Landt,  diep  drie  a  vier  vaem 
steckgrondt,  en  savonts  lieten  't  Ancker  vallen  op  vijf  vaem  steck- 
grondt,  ontrent  twee  en  een  half  mijl  van  Landt. 

Den  24  dito  smorgens  met  ten  dage  lichten  wy  ons  Ancker,  de 


:  I)     Suriname. 

2)  Deze  stam  is  thans  niet  bekend ;  vgl.  echter  Hartsinck  6  (Palicouris). 

3)  Deze  naam   is  mij    aan   de  Marowijne  geheel  vreemd  en  ik  begrijp  niet  wat  de 
Vries  er  mede  bedoelt. 


2o6 


1634 

Oct.  24 


Nota. 


Kuste  van 
Guiana  in 
America. 


Windt  Oost,  de  koers  W.  en  W.  ten  Z.,  Avas  diep  vijf,  vier  vaem  steck- 
■  grondt,  ende  ontrent  smiddaeghs  quamen  voor  de  Rivier  van  Sor- 
name  en  liepen  Z.0.  ten  Z.  in,  was  diep  eerst  drie  en  een  half  vaem, 
daer  na  vier  vaem  en  een  half  steckgrondt,  op  sommige  plaetsen  hart,  f134.] 
ende  lieten  ons  Ancker  in  de  grondt  vallen  op  vier  en  een  half  vaem 
steckgrondt,  ende  lagen  achter  de  Sant-punt  dicht  onder  de  wal,  en 
doen  konden  wy  beyde  Rivieren  open  sien,  te  weten  de  Rivier  van  de 
Sername  is  de  Westelijckste,  ende  Comawini  i)  isdeOostelijckste: 
Die  in  Comawin  wil  zeylen  die  moet  de  baghboort-wal  naest  houden, 
want  het  is  daer  diep,  ende  loopt  dan  de  Rivier  voort  soo  seer  als  ghy 
wilt.  Hier  was  over  vijf  a  ses  daghen  te  vooren  een  Schip  van  Vlis- 
singe  gheweest  Packemack  ghenaemt,  de  Schipper  hadde  hier  wel 
vier  maenden  ghelegen  in  Comawin,  ende  hier  wel  15  a  16  last 
Letter-hout  gehkregen.  Teghen  den  avondt  voeren  met  ons  Sloep  na 
de  Rivier  van  Sarname,  ende  quamen  'sanderendaeghssmorgensby 
een  Huys  ofte  twee,  dat  met  Pallisaden  rondom  Fortse  wijs  vvasghe- 
maeckt,  ende  hier  woonden  een  Engelsman  genaemtCapiteyn Marre- 
schal  met  tsestig  Engelsen,  en  wilden  hier  een  Colonie  maecken,  ende 
was  ontrent  sesthien  mijl  de  Rivier  op,  en  bleven  dien  dagh  ende 
nacht  by  dese  Capiteyn :  Dese  Rivier  is  naer  om  laegh  toe  al  laegh 
Landt,  in  't  opvaren  als  de  Vloedt  verloopen  was  voeren  aendekant 
met  de  Sloep  in  't  Bosch,  want  de  Boomen  haer  stam  wel  drie  voet 
hoogh  bevloeijde,  en  daermaeckten  wy  onse  Amacken  aen  de  Boo- 
men vast,  gingen  daer  in  leggen  slapen  tot  dat  de  Vloedt  weder  be- 
gon te  loopen ;  wy  mosten  ons  de  Amacken  over  't  hooft  doen,  om 
de  menighuldige  Moskieten  die  daer  waren. 

Den  26  dito  namen  onse  afscheydt  van  dese  Capiteyn  Marischal, 
voeren  de  Rivier  weder  af,  is  een  fraye  diepe  Rivier,  en  kunt  dit  met 
een  kloeck  Schip  opzeylen.  In  't  nedervaren  vonden  wy  ontrent  ses 
mijl  van  ons  Schip  noch  een  Engels  Huys,  daer  veerthien  a  vijfthien 
Engelsen  waren  die  Taback  planten,  quamen  tegens  den  avondt  aen 
Boort. 

Den  27  dito  gingen  onder  zeyl  van  Sername,  ende  liepen  N.  W.  ten 
N.  soo  langhs  de  hoeck  beoosten  de  Sant-punt,ende  dan  komter  noch 
een  hoeck;  als  ghy  de  twee  nevens  malkanderen  hebt,  ofte  de  uytter- 
ste  een  stuck  daer  buyten  siet,  soo  meught  ghy  wel  W.  N.  W. 
aen  gaen,  want  ghy  zijt  dan  vry  vande  Banck  die  aen  de  West-hoeck 
uytsteken  komt :  ende  liepen  al  W.N.W.  en  daer  na  W.  ten  W.  was 


i)    De  Commewijne. 


I 


207 

diep  vier  a  vijf  vaem  stcckgrondt,  endc  ontrent  twee  en  een  half  mijl   ,5-^ 
van  Landt  settcn  'savonts  op  vijf  vaem  stcckgrondt.  ^^^-  ^7- 

Den  28  dito  smorgens  lichten  wy  ons  Anckerende  gingen  'tzeyl, 
de  Windt  langhs  de  Wal,  quamcn  tegens  de  middagh  ten  Anckcr 
voor  Sername  *),  ende  is  wel  te  kennen  aen  een  hoeck  die  ghy  teghcn 
het  Landt  aen  siet,  en  ghy  moet  den  Oost-hoeck  vry  wat  schuwen 
door  dien  datter  een  Rif  afloopt,  ende  is  niet  meer  dan  10  a  1 1  a  12 
voet  Waters,  soodat  wy  met  ons  Schip  al  vast  saten,  maer  doordien 
het  weeck  was  zey  Iden  de  r  door  heen,  ende  settcn  't  dat  Sername* )  lagh 
ontrent  O.  Z.  O.  twee  en  een  half  mijl  van  ons,  en  doen  konden  't 
heel  open  sien,  ende  lach  Z.O.  ten  Z.  ontrent  twee  mijlen,  en  lagen 
hier  op  vier  vaem  Waters  met  hoogh-water,  en  't  is  hier  heel  vlack, 
ende  die  in  Sernamen  ï)  wil  zeylen  die  moet  stuerboort  wal  naest  loo- 
pen,  ende  't  is  daer  met  hoogh  Water  diep  derthicn  voet ;  hier  von- 
den wy  Packemack  van  Vlissingen  met  sijn  Schip. 

Den  30  dito  lichten  ons  Ancker  ende  kregen  wel  hondert  vijftigh 
Wilden  als  Wildinnen  in  't  Schip,  die  ons  baden  dat  wyse  wilden  in 
Timmerare^)  brengen,  was  een  Natie  diese  noemde  Sapaye3),  en 
sorghden  dat  de  Cribesen  haer  dood  wilde  slaen.  Wy  gongen  weder 
W.N.W.  aen,  was  diep  5,  a6,  a  7,  a8,  a  9,  a  10  vaem  stcckgrondt, 
T35.]  zeylden  ontrent  4  mijl  vande  wal,  en  setten  't  een  stuck  inden  avond. 

Den  3 1  dito  smorghens  lichten  ons  Ancker  en  gongen  onder  zeyl, 
setten  de  coers  W.N.W.  smiddaeghs  begon  't  stil  te  worden,  was  diep 
1 2  a  14  vaem,  en  setten  't  savonds  op  8  vaem  met  hoogh  water,  ende 
het  was  hart,  de  Bancken  waren  van  Corentijn  4)  ontrent  drie  mijl 
van  de  wal  ofte  van  Landt. 

Den  eersten  November  lichten  wy  ons  Ancker,  de  Wind  was 
langhs  de  wal,  de  coers  West  met  moye  koelte,  en  zeylden  smid- 
daeghs voorby  Bcrbijsie,  was  diep  4,  5,  6  vaem  stcckgrondt,  ende 
testen  's  avondts  op  vijf  vaem  stcckgrondt. 

Den  2  dito  wonden  wy  ons  Ancker  op,  de  coers  als  voren,  en 
quamen  tegens  den  middagh  in  de  Rivier  van  Timmerarie,  ende  het 
gat  streckt  hem  Z.W.  ten  Z.  in,  is  diep  met  de  v4oed  op  het  droogste 
twee  vaem  en  een  half  ende  drie  vaem,  ende  loopt  ontrent  |  mijl  van 
de  Oost-wal  in  daer  ist  op  't  diepst :  ende  wy  losten  aldaer  de  W'ilden 
en  W'ildinnen,  die  datelyck  haer  woonplaets  ghereed  macckten  met  Werck  van 

Caritaten. 

i)  Hier  blijkbaar  een  verschrijving  voor  de  Saramacca, 

2)  Demerary. 

3)  Thans  is  deze  stam  niet  bekend;  vgl.  echter  Hartsinck  7  (Soupayes). 

4)  De    Corantijn,   thans   de  grensrivier  tusschen  Nederlandsch-  en  Britsch-Guyana. 


208 

1634  Boskappen,  alsoo  sy  hier  naerder  by  haer  vrienden  waren.  Terwijls 
'  °^'  ^*  dat  wy  hier  lagen  quam  Jan  vander  Goes  met  een  Cannot  vande 
Rivier  van  Isekebie^)  die  daer  Opperhooft  was  van  wegen  de  West- 
Indische  Companie. 

Den  7  dito  gingen  wy  van  Timmerare  t'  zeyl,  de  Windt  O.N. O. 
de  coers  Noord  met  een  moye  koelte. 

Den  8  dito  wordet  onghestadigh  weder  met  Reghen  ende  Windt, 
soo  dat  wy  ons  Marsseyls  innamen. 

Den  1 1  dito  smorgens  met  den  dage  sagen  het  Eylandt  van  Bar- 
bates^),  ende  lach  omtrent  O.  van  ons  vier  mijlen  met  doncker  weder, 
de  windt  O.  en  sette  de  coers  W.  en  W.  ten  Z.  ende  maeckten  ons 
Maersseyls  weder  by,  savondts  sagen  het  Eylandt  van  Beckues)  en 
een igheEy landen  v'an  de  Granades4),  soodat  wy  een  weynigh  te  Zuy- 
delijck  waren,  en  soodat  wy  snachts  by  de  Windt  liepen,  zeylden  N. 
ten  O.  aen  met  een  lustige  windt. 

Den  12  dito  smorghens  waren  aende  Oost-kant  van  Sinte- Vin- 
cent en  lach  omtrent  W.  van  ons  ,ende  is  aen  de  Noord-kant  hoogh 
steyl  Gheberght,  ende  is  voort  nae  de  Zuyd-kant  oock  hoogh  en 
dubbelt  Landt ;  ende  wy  liepen  om  de  Noord-hoeck  van  het  Eylandt 
ten  Ancker,  inden  eerste  Bay  die  daer  leyt  dicht  voorby  een  Klip, 
ghelijck  een  Hoybergh  die  een  weynigh  van  't  Landt  leydt,  ende 
ghy  moet  de  West-wal  soo  na  loopen  als  ghy  kond:  ende  wy  liepen 
dicht  onder  de  wal  en  setten  't  op  23  v^aem ;  hier  quamen  ons  menigh- 
te  van  Canoes  aen  boort  met  Ververs! nge. 

Den  13  dito  smorghens  ontrent  negen  uyren  storf  onse  Kuyper, 
nae  dat  hij  wel  seven  weken  aende  Loop  gelegen  hadde. 

Den  14  dito  lichten  wy  ons  Ancker  ende  gingen  't  zeyl,  en  de 
wind  Oostelijck,  maer  doen  wy  een  stuckje  van  het  Landt  waren 
wordet  stil,  ende  'snachts  kregen  altemet  een  koeltje,  de  coers  N. 
ten  O. 

Den  1 5  dito  smorghens  lach  Sinte  Lucia  dwars  van  ons,  ende  doet 

Nota.      hem  op  aende  Zuyd-kant  leegh,  ende  een  weynigh  van  den  hoeck 

lagen  twee  Bergen  ghelijck  Suycker-brooden,  ende  is  dan  voort 

hoogh  Geberghte,  hadden  de  wind  O.  N.  O.  de  coers  N.  O.  savondts 

wenden  't  om  dat  de  windt  soo  scherpte  ende  liepen  Z.  O.  en  Z.  O.  ten 


i)     Essequebo.  —    Over  Jan   van    der    Goes  zie    Harris   en    de   Villiers,  Stoi'm  vnn 
^ü-Gravesaade  I,  148. 

2)  Barbados. 

3)  Bequia  ten  zuiden  van  St,  Vincent. 

4)  De  zoogenaamde  Grenadinen  benoorden  Grenada. 


209 

o.  aen,  altemet  wat  hooger  en  dan  wat  lagher,  nadat  de   windt         1634 
ruymde  en  scherpte.  ^^'  '"^' 

Den  16  dito  de  windt  variabel,  soo  dat  wy  meer  verlooren  als 
wonnen,  ende  savonts  waren  weder  onder  de  Zuyd-hoeck  van  Sinte- 
Vincent. 

Den  24  dito  van  den  16  dito  af  hadden  wy  veel  veranderinge  van 
136,]  weder  ende  winden,  dat  wy  naer  onse  gissinghe  't  Eylandt  van  Tri- 
nijdade  voor  uyt  saghen  leggen. 

Den  25  dito  moy  weer,  liepen  wy  smiddaeghs  het  hooge  vaste 
Land  in  'tgesichte  ende  sagen  't,  ende  in  't  midden  was  een  lege 
Valeije,  en  aen  den  Oost-hoeck  laghen  twee  Eylanden  af,  de  Windt 
O.N.O.  de  coers  Noorden,  ende  's  nachts  wenden  't  altemet  heen 
en  weer. 

Den  26  dito  smorghens  setten  onse  Sloep  uyt,  dien  ick  met  seven 
Man  naer  Landt  toe  sond,  om  te  sien  ofte  daer  oock  Indianen  wa- 
ren, ende  voorts  offer  eenige  goede  Reede  was  :  Savonts  laet  quam 
mijn  Sloep  weder  aen  Boort,  raporteerde  my  dat  daer  geen  Reede- 
nen waren  om  te  Anckeren,  anders  niet  als  hooge  steyle  Klippen 
aen  Landt,  en  vonden  geen  aperentie  van  Menschen :  hier  hadden 
wy  gestadigh  variabel  weer. 

Den  eersten  December  wast  moy  weer,  de  wind  O.Z.0.  de  coers 
N.0.  ten  N.  hadden  de  hooghte  van  1 5  graden  1 8  minuten,  en  tegen 
den  avondt  sagen  het  Eylandt  van  Dominicke,  en  lach  ontrent  Oost 
van  ons,  ende  liep  in  't  eerste  quartier,  wendet  vier  glasen  over  om 
dat  de  windt  soo  scherpte,  maer  de  windt  ruymde,  soo  dat  wy  weer 
overwenden  N,  ten  O.  en  N.N.0.  aen. 

Den  3  dito  smorghens  met  den  dage,  saghen  wy  het  Eylandt  van 
Aves  *)ende  Si  nt-Chri  stoffel,  quamen  's  anderendaegs  onder  Nivis  ten 
Ancker ;  ende  hier  lach  een  kleyn  Engels  Scheepjen  te  Reede  dat 
naer  Yrlandt  wilde. 

Den  6  dito  quam'er  een  Hoorns-Man  by  ons  die  van  Christoffel 
quam,  ende  verwachte  Packie^)  die  mede  aen  Christofifel  lach,  ende 
zeylden  met  den  ander  naer  Gardeloepe  toe. 

Den  13  dito  quammer  vijf  Hollandse  Schepen  by  ons  te  Ree  die 
van  Farnabock  3)  quamen,  en  die  voort  na  Capo  de  Vellen)  wilden 
om  Sout,  ende  aen  Curasou  om  Hout, 


1)  Van  de  andere  eilanden  af,  bewesten  Dominica, 

2)  Den  vroeger  genoemden  kapitein  Packemack? 

3)  Pernambuco  in  Brazilii'. 

4)  Cabo  La  Vela  bewesten  de  golf  van  Maracaibo. 

14 


2tÖ 

1634  Den  25  dito  lichten  vvy  ons  Ancker  ende  zeylden  naar  Sinte- 
^*^"  ^^*  Christofifel,  setten  'tdaer  in  d'achter-noen  onder  het  Franse  Fort, 
ende  daer  voer  ick  aen  Landt,  vondt  dat  daer  commandeerden  een 
Fransman  ghenaemt  Monseur  de  Nanbuck,  alwaer  ik  eenige  Taback 
af  vermangelden,  en  wierden  van  hem  wel  getracteert. 
Anno  1635.  Den  eersten  Januarius  lichten  wy  ons  Ancker,  ende  liepen  te  Ree- 
de  voor  het  Fort  van  d'Engelse  Reede,  alwaer  commandeerde  een 
genaemt  Capiteyn  Warnas '),  ende  hier  lagen  wy  en  handelde  een 
party  Taback. 

Den  15  dito  liepen  wy  aende  Sant-punt,  alwaer  ick  vier  Franse 
Schepen  vondt  leggen,  twee  quamen  van  Capo  de  Swerde  2)  de  an- 
dere twee  lagen  en  laden  hier  Taback. 

Den  17  dito  arriveerden  Schellinger  van  Medenblick  alhier,  enhy 
hadde  een  Prijs  by  hem  dien  hy  vande  Margariten  3)  verovert  hadde. 
waerover  hy  syn  Zeylemaker  verlooren  hadde,  die  geschooten  was 
in  't  bordeeren. 

Den4  Februarius  kregen  ad  vijs  als  dat  de  Spaense  Vloot  aen  Guarde- 
Loepes  gearriveert  was,  ende  doen  wilde  de  Schepen  telijwaertloo- 
pen,  en  ick  sprack  dat  ick  mijn  passagie  niet  verliesenen  woudeom  [137 
de  Spaense  Schepen,  ick  moest  sien  ofte  ick  by  nacht  koste  verby 
raecken. 

Den  10  dito  lichten  wy  ons  Ancker  om  *t  zeyl  te  gaen,  tegens  den 
avont  quamen  omtrent  Redonde,  ende  lieten  soo  voort  staen  naer 
Monserat,  maer  soo  haest  de  scheemer-avondt  begost  te  donckeren 
soo  volghden  ons  twee  Schepen  na,  ende  't  scheen  datse  by  daegh 
achter  'tEylandt  van  Rodonde  ghehouden  hadde  en  sonder  zeyl 
ghedreven,  om  de  Schepen  waer  te  nemen  die  daer  mochte  passee- 
ren, laghen  daer  op  de  wacht,  en  't  schijnt  dit  de  wacht  was  vande 
Spaense  Vloot :  't  een  zeylden  ons  hart  in  en  begost  van  vars  te  schie- 
ten, ende  sy  bhck-vyerde4)staegopmalkanderen,wymaecktenalles 
wel  klaer  en  ick  liet  de  rees  hanghen,  en  een  ons  dicht  van  achteren 
in  zeylden  ende  riep  waent  Schip,  maer  het  scheen  wel  een  Ooster- 
lingh  dewelcke  preyde ;  hy  riep  wy  souden  sijn  Admirael  inwachten ; 
ick  riep  wildese  wat  hebben  sy  mochten  by  daeg  komen,  ende  ick 
riep  met  een  dat  hy  achterom  houden  soudeofte  ick  souder  in  schie- 


n  ^ 


i)  Op  bl.  153  hiervóór:  Warnar. 

2}  Ongetwijfeld  corrupt  voor  Cabo  Verde  op  de  westkust  van  Afrika. 

3)  Margarita  tegenover  de  Venezolaansche  kust  benoorden  C'nmana. 

4)  Zij  wisselden  vuursignalen. 


211 

ten,  waer  hy  qualijck  aen  wilde ;  riep  weder  wy  soude  strijcken  en  1635 
wachten  sijn  Admirael  in,  en  sijn  boegh  spriet  lach  al  neffens  onse 
companje,  niaer  wy  riepen  dat  wy  schieten  soude :  doens  hielde  hy 
stracks  dragende,  ende  wy  hoorden  een  groot  gedruys  van  volck  en 
spraken  al  Spaens :  doen  wierden  wy  waer  dat  het  Spanjaerts  waren, 
ende  hiel  kort  van  ons  af  doen  hy  sach  dat  wy  hem  mistroudc,  ende 
wy  ontschooten  hem  hart,  merckten  doen  wel  dat  dit  de  Schepen 
waren  die  op  de  wacht  waren  gestelt  vande  Spaense  Vloot,  ende 
smorgens  sagen  geen  Schepen  meer. 

Den  1 1  dito  quamen  en  kregen  tegens  den  avondt  Martinicke  in 
*t  gesichte. 

Den  12  dito  hadde  smorgens  Bequea  O.  van  ons,  liepen  langhs  de 
kuste  van  d'  Eylanden  van  Granades,  en  kreghen  een  Canoe  met 
Caribese  (die  op  dese  Eylanden  woonen)  met  verversinge,  maer  dit 
zijn  snoode  schelmen  en  men  moet  wel  op  sijn  hoede  zijn  :  Tegens 
den  avondt  lieten  ons  Ancker  vallen  aen  *t  Zuyd-end  in  een  fraye 
Sant-baye,  daer  een  Sout-pan  was,  hadden  hier  acht  vaem  waters, 
wy  voeren  met  de  Sloep  aen  Land,  dan  hier  en  was  geen  Sout 
inde  Pan. 

Den  14  dito  lichten  ons  Ancker  smorgens  vroegh  met  brave  Ooste 
Windt,  en  sette  de  coers  Z.  ten  W.  aen,  ende  tegens  den  avondt 
maeckten  wy  kleyn  zeyl. 

Den  1 5  dito  smorgens  saghen  een  deel  kleyne  Eylandekens  in  een 
rond  drommeltjen,  en  *t  waren  de  Testiges  *) :  wij  hieldender  na  toe  en 
zeyldender  door  heen,  ende  het  Westelijckste  Eylandeken  vonden 
wy  een  moye  Santbay,  daer  wy  *top  achtien  vaem  setten,  ende 
voeren  met  onse  Sloep  aen  Landt :  Hier  waren  anders  niet  als  barre 
kale  Klippen  en  Steenen,  daer  veel  Leguwanen  waren  ende  Co- 
nijnen,  ghelijck  wy  in  Hollandt  inde  Duynen  hebben,  en  schootender 
omtrent  dertigh  ende  een  partij  Leguanen,  dat  de  Conijnen  niet  on- 
gelijck  is  van  smaeck. 

Den  16  dito  lichten  ons  Ancker,  tegens  den  avondt  saghen  wy 
Tortuga  daer  men  Sout  haelt,  maer  dorsten  daer  om  geen  Sout 
aen-loopen  alsoo  wy  alleenigh  waren;  savondts  maeckten  kleyn 
zeyL 

Den  17  dito  smorgens  sagen  wy  'tEylandt  Orchilla,  daer  by 
komende  sond  mijn  Sloep  aen  Landt  om  Boeken,  quamen  datelijck 
weder  aen  boort  en  brachten  geen  mede,  alsoose  te  wild  waren  ende 


i)     De  Testigos  tusSchen  Grenada  en  Margarita. 


1635.  gCQiï  tijdt  verletten  wilden;  zeylden  op  de  middagh  verby  het  Eylandt 
^  ^'  '^"  Rocka^),  en  tegens  den  avondt  quamen  by  Ille  Daves^),  ende  maeck- 
ten  kleyn  zeyl  om  Bonnayere  3)  niet  verby  te  zeylen. 

Den  18  dito  smorgens  quamen  by  Bonnayere,  maer  saghen  geen 
Sout  inde  Pan,  liepen  onder  kleyn  Bonnayere  en  setten  onse  coers 
naer  Curasou  toe,  ende  komende  voor  Curasou  kregen  soo  veel 
Windt,  dat  wy  beyde  de  Schover-zeylen  in  't  hol  streken :  Doen  qua- 
men daer  stracks  twee  Schepen  uyt-loopen,  het  een  was  den  Otter 
daer  Houtebeen  op  commandeerde,  *t  ander  was  de  Kat,  ende  wil- 
den naer  de  vaste  Kust  toe  om  een  goe  Prijs,  en  riepen  my  toe  dat 
ick  Carasou  niet  krijgen  en  soude,  alsoo  de  Windt  en  Stroom  teveel 
om  de  West  liep,  ende  resolveerde  (alsoo  het  hart  weyde)  met  een  [138.} 
paer  leege  Schover-zeyltjes  onse  coers  N.  ten  W.  aen  te  gaen. 

Den  20  dito  tegens  den  avondt  saghen  het  Eylandt  van  Spaniola 
Capo  Calongia  4),  en  lieten  't  snachts  met  kleyn  zeyl  langhs  de  wal 
staen,  en  de  windt  Oost,  de  coers  W.N.W. 

Den  2 1  dito  smorgens  bevonden  ons  dicht  by  Ille  de  Vacke  5), 
saghen  de  Oost-kant  van  't  Eylandt  vol  Klippen  en  Russen^),  ende 
omtrent  de  middagh  passeerde  wy  dito  't  Eylandt  en  liepen  naer  de 
Capo  de  Tiberon  7)  toe :  Omtrent  drie  uyren  na  de  middagh  ont- 
moeten wy  een  kleyn  Jachtjen  vande  West-Indische  Companies 
Jachten,  ende  die  verpreyden  ons,  vraeghden  waer  wy  naer  toe  wil- 
den ?  antwoorden  hem  naer  de  Tortugas  achter  Spaniola  ^) ;  en  riep 
ons  toe  wy  souden  wat  voorsichtigh  zeylen,  alsoo  't  op  den  9  Janu- 
arius  vande  Spanjaerden  was  afgeloopen,  ende  wel  vijf  ases  hondert 
Engelsen  hadden  dood-gesmeten. 

Den  22  dito  was  Capo  de  Tijberon  Oost  van  ons,  ende  ontmoeten 
ons  een  Zeeuse  Caper  ghenaemt  Maertman,  dewelckeeen  Comman- 
deur op  hadde  ghenaemt  Pieter  Jansz.  die  ons  aen  Boort  quam  ver- 
soecken,  ende  vraeghde  waer  wy  naer  toe  wilden  ?  gaf  hem  tot  ant- 
woord naer  Tortoeges  toe :  maer  sprak  tegens  ons  wy  souden  wat 
voorsichtigh  zijn,  alsoo  hy  daer  van  daen  quam  ende  dat  hy  sijn 


i)  Los  Roques. 

2)  De  Aves-eilanden  tusschen  Los  Roques  en  Bonaire. 

3)  Bonaire. 

4)  Aan  de  zuidkust  van  Spaniola  (Haïti). 

5)  Ile  La  Vache  bezuiden  de  westpunt  van  Haïti. 

6)  Zie  hiervóór,  bl.  190. 

7)  De  westpunt  van  Haïti. 

8)  Tortuga  benoorden  Haïti,  niet  te  verwarren  met  Tortuga  henoorden  Venuzuela 
waarvan  hiervóór,  bil.  148  en  211,  sprake  is. 


Ü 


21 


Schip  daer  gekrenght  hadde,  ende  terwijls  dat  hy  doende  was  soo  1635 
waren  de  Spanjaerts  gekomen  en  liepen  het  Eylandt  af,  daerse  veel  ^^^^'  ^^' 
Engelse  doot-sloegen  ende  ghevangen  namen :  hy  lach  onder  't  En- 
gelse Fort  daer  negen  Stucken  op  lagen,  dewelcke  de  Spanjaerts 
datelijck  vernagelden  alsoo  't  nachts  was,  ende  Macrtman  hadde  al 
sijn  Schut  onder  't  Fort  aen  Landt  ghebracht  op  twee  Stucken  na ; 
doen  't  daeg  worde  liet  hy  datelijck  sijn  Stucken  van  Strand  halen, 
ende  beschermde  sijn  Boot  met  die  twee  Stucken  dien  hy  in  sijn 
Schip  hadde,  also  dat  hy  dicht  aende  wal  lach,  ende  doen  hy  sijn 
Schut  weder  aen  Boort  hadde  dorster  niemandt  vandc  Spanjaerden 
weder  by  't  Fort  komen :  Sy  liepen  al  na  de  Plantagies  toe  om  d'En- 
gelse  te  verdrijven,  ende  'snachts  quammer  noch  een  Sloep  met 
Spanjaerts,  dewelcke  onbekent  op  't  Rif  roeyde  ofte  zeylden :  maer 
Maertman  dit  gewaer  wierde  (alsoo  't  dicht  by  sijn  Schip  was)  sond 
sijn  Boot  daer  gewapend  naer  toe,  diese  opbrachte  aen  sijn  Boort. 
Ende  alsoo  de  Gouverneur  vande  Engelse  sich  ghesalveert  hadde 
onder  't  faveur  van  dese  Gaper,  dien')  hem  de  ghevangenen  Spanjaer- 
den vereerden,  soo  hielden  dese  Engelse  niet  langh  morghen-spraeck 
met  haer,  brachtense  op  staende  voet  om  den  hals,  daerse  niet  veel 
eer  af  hadden,  also  Maertman  haer  dese  Gevangens  gelanght  hadde 
datser  eenighe  van  haer  Gevangens  mede  mochten  lossen.  Alle  dese 
proposten  verhaclden  ons  dese  Pieter  Jansz.  Maertman,  die  hem  uyt- 
gaf  voor  Commandeur  te  wesen  op  Maertmans  Schip.  Oock  mede 
verstonden  van  hem  dat  hy  eens  Prijs  genomen  hadde  metsesthien 
Stucken,  een  Bosschayer  geladen  vol  Cumarie  Wijnen  2),  maer  hadden 
dien  selvigen  Prijs  verzeyld  tegens  een  Opperwal,  aen  't  Eylandt 
Janmayca :  Ende  hy  beval  ons  dat  wy  wel  voor  ons  sien  souden,  alsoo 
de  Spanjaerts  met  haer  vier  zeylen  waren  vol  Volcks,  daerse  dese 
aenslach  mede  ghedaen  hadden,  daer  was  een  Schip  met  drie  Bar- 
eken ende  kleyn  Vaertuygh.  Doen  nam  hy  sijn  afscheyd  van  ons> 
ende  ick  liet  hem  een  Eerschoot  geven,  hy  van  ghelijcken,  ende  wy 
scheyden  van  soo  den  anderen,  ende  wensten  hem  een  goe  Prijs  ende 
ons  behouden  Reys. 

Den  23  dito  smorghens  vroegh  ontmoeten  ons'neffens  de  Caimi- 

[139]  tes3),  aen  het  West-eynde  van  Spaniola,  een  Dogger  met  een  Bos- 

scheyse  Sloep,  die  vol  vande  ghevluchte  Engelse  waren,  dien  van 

't  Eylandt  Tortoeges  ghevlucht  waren,  versochten  dat  ik  het  Volck 


i)     Versta:  die  (nl.  Maertman).  —  Hem:  den  Engelschen  gouverneur. 

a)    Fout  voor  Canarie-(Canarische)wijnen? 

3)    Kleine  eilanden  als  men  de  westpunt  van  Haïti  omgezeild  is, 


214 

ï635  "yt  de  Bosscheyse  Sloep  (die  vijf-en-twintig  sterck  waren)  wilde 
*  ^'  ^^'  overnemen,  met  noch  vijf-en-twintigh  uyt  het  Dogh-Bootje,  dat 
soo  vol  was  datser  niet  reppen  en  kosten  :  Maer  myn  Volck  was  ver- 
vaert  over  soo  veel  Engelsen  over  te  nemen,  maer  ick  gaf  haer  tot 
antwoordt  dat  het  gheen  Engelse  Zee- varende  Luyden  waren,  dat 
het  maer  Planters  waren,  dat  wy  daer  gheen  noot  af  hadden  om  een 
Schip  af  te  loopen,  en  dat  ick  met  dat  Volck  wel  wisten  om  te  gaen 
cnde  haer  spraeck  wel  kenden,  oock  koste  ick  de  Luyden  niet  laten 
in  Zee  vergaen,  want  het  waren  Christenen.  Naer  langh  discoursen 
met  mijn  Volck,  alsoo  wy  maer  vijf-en-twintigh  Man  sterck  waren, 
dat  vijftigh  vreemde  gasten  toe  te  nemen  docht  haer  seer  absurd, 
niet  denckende  in  wat  ellende  dese  Luyden  waren  die  geen  kost  en 
hadden,  ende  dorsten  het  Landt  oock  niet  aendoen  om  te  jagen, 
overmits  sy  geen  Schip  tot  een  rugge  hadde :  Eyndelijck  soo  hebbe 
ick  vijftigh  Man  overgenomen,  ende  zeylden  dien  dagh  met  haer  ^^^°- 
achter  de  Caimites  een  Eylandt  daer  wy  het  setten  op  thien  vaem 
Waters,  ende  stieten  op  een  Coraelbanck,  en  datelijck  voerender 
eenige  Engelse  naer  't  Landt  toe,  met  een  van  die  met  de  Harpoen 
koste  omgaen,  schoot  een  Zee-koe,  die  sy  savondts  aen  Boort  brach- 
ten met  drie  groote  Schilpaden,  Ende  alsoo  *thier  niet  heel  goet 
leggen  en  was,  door  vuyie  grondt  en  *t  Water  niet  wel  te  bekomen, 
zijnde  geresolveert  te  vertrecken  naer  de  Baye  van  Goava,  over  't 
Eylandt  van  Guanabo'),  omtrent  thien  a  twaelf  mijlen  dieper  in 
de  Golf. 

Den  25  dito  lichten  wy  smorghens  ons  Ancker,  ende  arriveerden 
'sachtermiddaeghs  inde  Baye  van  Goava,  alwaer  fraye  versch  Water 
de  Bergh  quam  afloopen  tot  aen  Strand  in  Zee  toe,  daer  wy  maer 
met  de  Boot  hoefden  te  leggen  en  schepten  't  inde  Vaten :  wy  voe- 
ren datelijck  met  onse  Boot  naer  Landt  toe,  met  achtien  a  twintigh 
Engelsen  die  hier  wel  bekent  waren,  namen  haer  Honden  mede  om 
te  Jagen ;  dit  is  een  fraye  Baye,  en  lagen  op  thien  voet  Waters  steck- 
grondt,  ende  savonts  quamen  met  de  Boot  weder  aen  Boort,  brach- 
ten drie  wilde  Varekens  mede  aen  Boort,  die  de  Engelse  met  haer 
Honden  ghevanghen  hadde,  met  ontrent  ses-duysent  Appelen  van 
Orangie  ende  Lamoentjes,  soo  dat  dit  een  schoone  Verversch-plaets 
is,  ende  wy  vongen  hier  met  de  Draplijn  schoone  Vis. 

Den  26  dito  voer  onse  Boot  weder  met  een  party  Engelse  aen 
Landt,  ende  quamen  teghens  den  avondt  weder  met  vijfthien  a  ses- 


1)    Gonave  tegenover  Port  au  Prince. 


215 

thien-duysent  Appelen  ende  Lamoentjes  weder  aen  Boort,  en  met  1635 
seven  wilde  Varekens  diese  ghejaeght  hadden.  ^^^^'  ^^' 

Den  27  dito  saghen  een  Hollandse  Boot  met  een  Smack- zeyl  endc 
Fock,  een  stuck  van  ons  teghen  de  wal  aen  leggen,  en  ick  sach  door 
mijn  Verrekijcker  dat  de  Boot  vol  Volcks  was,  sonde  datelijck  mijn 
Sloep  ende  Boot  wel-gcmand  naer  toe,  welcke hem  aen  Boort  brachtc, 
endc  daer  waren  vijf-en-twintigh  Spanjaerden  in,  wacr  af  de  Capi- 
teyn  my  een  Briefjen  toonde  dat  hy  van  Koebergen  genomen  was, 
een  kloeck  Schip  met  Huyden  geladen,  hadde  hem  dese  Boot  weder- 
gegeven, en  daer  mede  liet  ick  hem  weder  varen. 

Den  4  April  naer  dat  wy  ons  van  alles  wel  vcrsien  hadden  in  dese 
Baye,  van  Verversinge  ende  Water,  soo  hebben  wy  geresolvecrt  op 
morgen  t'zeyl  te  gaen  na  een  Sout-pan  toe,  die  by  de  Caep  Sinte- 
Niclees  leyt. 

Den  5  dito  hebben  wy  ons  Ancker  gelicht,  ende  quanien  tegens 
den  middag  ten  Ancker  onder  een  hooghe  Bergh,  en  daer  rontom 
vlack  I.andt  lach,  met  een  Sout-pantjen  tegens  de  Bergh  aen :  Dese 
Sout-pan  leyt  tusschen  de  Guanives  en  de  Caep  Sante-Nicolaes,  en 
laghen  hier  op  vijfthien  vaem  Waters  Sant-grondt :  Ick  gonck  met 
mijn  Boot  naer  Land  om  de  Sout-pan  te  besichtigen,  vonden  datter 
Sout  in  was,  maeckten  ons  datelijck  klaer  om  stellingen  te  maecken, 
ende  ons  met  Sout  te  ballasten. 

Den  6  dito  onse  stellinghe  gemaeckt  en  Sout  beginnen  te  kruyen 
uyt  de  Pan,  ende  naer  dat  wy  drie  a  vier  Booten  vol  Sout  ghekruyt 
hadden  begost  het  te  Regenen,  en  het  Sout  was  datelijck  gesmolten 
door  't  versch  Water,  ende  wy  haelden  dese  Booten  Sout  aen  Boort 
die  wy  gekrooden  hadden,  en  haddet  inde  Regen-tijdt  niet  geweest 
hier  mocht  men  wel  drie  a  vier  Schepen  vol  Sout  geladen  hebben, 
en  't  was  ghemackelijck  te  halen,  boven  dertigh  treden  vande  Zee 
niet  te  kruyen ;  wy  schooten  hier  oock  veel  Ghevogelte  van  Flami- 
ges  en  Feybants*),  en  't  was  oock  vol  wilde  Paerden,  die  wy  by  hon- 
derde  sagen  als  morgens  loopen. 
141.)  Den  10  dito  Ancker  ghelicht  met  den  dage  en  t'zeyl  gegaen,  zeyl- 
den  op  den  avondt  om  de  Caep  van  Sinte-Nicolaes,  ende  arriveerden 
den  12  dito  voor  't  Eylandt  van  Tortuges,  dat  de  wSpanjaerts  weder 
verlaten  hadden,  ende  vonden  daer  Roebergen  uyt  Zeelandt,  die  de 
Prijs  by  hem  hadde  dien  hy  genomen  hadde  vande  Spanjaerts  als 
voor  verhaelt  is,  met  noch  twee  andere  Schepen,  den  eenen  was  van 


i)     Dit  woord  is  mij  niet  bekend. 


2l6 

1635  Schiedam,  d'ander  van  Middel burgh;  ende  vonden  hier  oock  een 
'  P"  '°'  Ever^)  daer  de  Governeur  vande  Engelse  op  was,  en  wilde  daer  mede 
na  de  Vergienjes :  Hier  verhandelden  wy  eenigh  Brazilien-hout  ter- 
wijl wy  hier  lagen,  en  alsoo  't  daghelijcks  een  stoorm  weyde  dat  wy 
niet  konnen  uytrechten,  ende  voeren  dagelijcks  onse  Engelse  aen 
't  Eylandt  van  Spaniola  te  jagen,  on  Verekens  en  Hoorn-beesten  te 
vangen,  ende  wy  lagen  hier  wel  door  't  quaedt  weder  dagelijcks  tot 
den  20  April  toe,  ende  ick  versocht  aende  Engelse  ofse  't  Eylandt 
niet  weder  wilden  habituweren,  maer  gaven  my  tot  antwoordt  datse 
de  Spanjaerts  vreesden  als  sy  't  wederom  gehabitueert  soud  hebben, 
soo  datse  niet  weder  te  beweghen  en  waren ;  Dit  Eylandt  is  aen  't 
Noord-end  van  Spaniolo  een  mijl  van  den  ander,  daer  fraye  kleyne 
Spruytjens  van  versche  Riviertjens  loopen,  en  daermen  bequaem 
versch  Water  kan  bekomen ;  daer  leggen  oock  op  dit  Eyland  Spa- 
niola schoone  Savanes  ofte  Weylanden,  daer  veel  wilde  Koe-beesten 
op  loopen,  ende  wilde  Paerden  en  Varekens,  ende  gheen  Spanjaerts 
aen  de  Noord-zijde ;  oock  mede  veel  Appel  van  Orangien  als  Li- 
moenen wassen  in  't  wilde. 

Den  3  Mey  lichten  wy  ons  Ancker  aen  't  Oost-eynde  van  Tortu- 
gas,  ende  gongen  onder-zeyl. 

Den  7  dito  smorgens  sagen  de  Caycos^ ),  de  drooghte  met  de  Ey  land- 
jes 't  gene  dat  ghy  van  Tortuges  in  't  ghesichte  verkrijgt,  ende  aend€ 
Noord-zijde  is  een  Bosjen  Boomen,  en  doet  hem  op  ofmen  een  Fort 
siet  ofte  een  Houte-wanbus,  ende  hadden  daghelijcks  Regen,  ende 
passeerden  tusschen  den  7  en  den  8  dito  voorby  het  Eylandt  Mary- 
guanas) ;  daer  quam  my  'snachts  een  stijvigheydt  aen  (also  ick  inde 
Regen  hadde  leggen  slapen)  datse  my  moesten  in  de  Cajuyt  dra- 
ghen,  en  hier  hadde  ick  noyt  van  geweten. 

Den  1 1  dito  kreghen  een  harde  storm  uytten  N.0.  soo  dat  wy 
voor  de  fock  liepen. 

Den  16  dito  kregen  de  vaste  Kust  in  'tgesicht,  wierpen  veerthien 
vaem  Sant-grond,  en  sagen  de  Duynen  vande  Vergienjes,  ende  wa- 
ren neffens  de  Caep  Engano4),  neffens  de  34  en  35  graden. 

Den  17  dito  quamen  voor  Gaets  vande  Engelse  Vergienjes,  ende 
alsoo  daer  niemandt  anders  in  't  Schip,  was  als  ick  die  daer  geweest 


i)    Vrachtschip.  —  Voor  den  overgang  van  diernamen  op  schepen  vgl.  Ndl.  Woor- 
denboek op  fjalei. 

2)  De  eilanden  benoorden  Haïti,  de  zuidelijkste  van  de  Bahama-groep. 

3)  Het  eiland  dat  op  de  Caicos  volgt. 

4)  Thans  Kaap  Hatteras. 


217 

was,  soo  is  de  Stierman  niet  de  Hoogh-bootsnian  inde  Cajuyt  geko-  1635 
men,  ende  hebben  my  boven  gedragen  om  het  Schip  in  te  zeylen,  *'  *^' 
en  arriveerden  teghens  vier  uyren  na  de  Noen  voor  't  Fort  ghcnaemt 
Point-Confort,  alwaer  vvy  vonden  legghen  een  Fkiyt-Schip  van 
Londen,  daer  de  Governeur  Ser  Jan  Haway,  Governeur  voor  den 
Coninck  van  Engelandt  in  was,  wierden  van  sijn  Raden  ende  de  Ge- 
meente nae  Londen  gesonden,  ende  maeckten  een  nieuwe  Gover- 
neur, 'twelck  haer  namaels  qualijck  bequam;  Hier  setten  ick  alle 
Imijn  Engelse  dien  ick  gcberght  hadde  altemael  acn  Landt,  ende 
socht  hier  weder  eenighe  Victualie  te  bekomen  om  naer  Nieuw- 
Nederlandt  te  zeylen  en  om  mijn  Schip  soecken  weder  dicht  te  ma- 
ken, alsoo  het  geweldigh  leek  was,  't  welck  ick  inde  Engelse  Ver- 
gienjes  niet  wel  konde  doen ;  Alsoo  't  buyten-tijdts  was  om  Taback 
[14a.]  te  vermangelen,  soo  liet  ick  alhier  van  mijn  Cargasoen  leggen,  ende 
gaf  last  om  teghens  de  Crap^)  te  vermangelen;  dat  tegens  de  Ta- 
back  rijp  is  soude  weder  komen  als  de  onghesonde  tijdt  over  soude 
zijn,  dat  is  tegen  September,  want  Junius,  Julius,  ende  half  Augustus 
daer  heel  ongesont  is,  voor  de  gene  die  daer  geen  Jaer  gewoont 
heeft,  want  de  Engelse  sterven  in  die  tijdt  daer  hart,  maer  een  die 
daer  overjarigh  is  die  seggense  dat  hy  Zeesont  is,  dat  is  te  seggen 
dat  hy  't  Landt  gewent  is,  en  door  saecke  van  dese  sterfte,  gevense 
de  schuld  dat  dit  Landt  leyt  op  ^6  graden  a  37  op  't  breken  van  de  Nota. 
^  Climaet,  d'eene  uyre  sal  't  soo  heet  zijn  in  dese  tijdt  dattet  een  Man  ^n  dese*^* 

pas  harden  kan  van  hetten,  d*ander  uyre  dat  de  Windt  uyt  het^'^ckte. 
Noorden  West  schiedt  met  sulcke  groote  koelte,  dat  hy  wel  een 
Bollefangher  2)  aen  van  doen  heeft,  en  dat  veroorsaeckt  daer  de 
groote  onghesontheydt,  als  te  ghelooven  is  't  onghetempert  weder. 

Den  28  dito  naer  dat  ick  my  van  alles  weder  versien  hadde,  heb- 
ben vvy  Ancker  gelicht  ende  t'  zeyl  ghegaen  naer  Nieuw-Nederlandt, 
alwaer  wy  den  30  dito  wel  arriveerden  achter  de  Punt  tegens  den 
avondt. 

Den  eersten  Junius  voer  ick  met  de^Bootnaer  Landt  toe,  ofte  na 
Fort  Amsterdam,  alwaer  ick  Wouter  van  Twiller  als  voren  Gover- 
neur vond,  vraeghde  hem  ofte  hy  wilde  myVan  Timmerluydcn  voor 
mijn  Geldt  laten  ghenieten,  om  mijn  Schip  te  helpen  dat  heel  leek 
was,  ofte  soude  naer  Nieuw-Engelandt  toe  zeylen,  ende  soo  beloofde 
hy  my  assistentie :  Doens  sonde  ick  mijn  Boot  weder  naer  Boort  toe 
om  het  Schip  in  te  laten  komen,  dat  daer  vijf  mijl  van  daen  is,  ende 


i)    Eng.  erop,  het  te  velde  staand  gewas. 
2)    Hiervóór,  bl.  172. 


2l8 

1635.  sond  mede  een  Jongman  aen  Boort  die  het  in  lootsen  soude,  de- 
•'""'  ^'  welcke  certijdts  doen  ick  naer  Oost-Indien  voer  mijn  Knecht  was 
gheweest :  maer  doen  mijn  Boot  omtrent  een  half  uyre  van  't  Schip 
was,  quammer  een  Dondervlaeg  daerse  niet  wel  oppasten,  ende  de 
Boot  raeckte  vol  Waters,  ende  dreef  twee  nachten  en  drie  daghen 
in  Zee,  ende  ick  was  seer  verwondert  waer  mijn  Schip  soo  tardeerden 
met  goede  Windt,  datmen  in  drie  uyren  zeylen  kan :  Ick  sond  een 
vande  Companies  Speeljachten  naer  Boort  toe,  die  *sanderendaeghs 
met  het  Schip  quam  aen  zeylen,  ende  daer  quam  een  Wild  van  *t  Ey- 
landt')  aen  't  Fort.  brachte  tijdinge  dat  mijn  Boot  daer  aen  strand 
gekomen  was,  ende  dat  de  Jongman  Flips  Jansz  van  Haerlem  daer 
in  w^as,  ende  datse  hem  ghevonden  hadde  leggen  een  vaem  ofte  twee 
uyt  de  barninghe  van  *t  Strand,  ende  hadde  hem  aen  haer  wilde 
Huysen  gebracht,  alsoo  hy  heel  gematteert  was,  en  d*ander  vijf 
Mannen  van  't  Schip  waren  om  den  hals,  ende  de  Boot  hadden  de 
Wilden  op  't  Land  gehaelt. 

Den  5  dito  quam  de  Jonghman  aen  't  Fort  weder,  die  met  groot 
verwonderinge  gesal veert  was,  en  verhaelden  ons  doen  sy  de  Travade 
kregen,  datter  twee  Franse  inde  Boot  waren  die  begaven  haer  te 
Water  doen  de  Boot  vol  Water  was,  en  meynde  aen  Boort  te  swem- 
men,  maer  wierdc  noyt  weder  ghesien  :  De  eerste  nacht  soo  al  in 
't  Water  gheseten  inde  Boot,  doen  begavender  noch  twee  te  water, 
meynde  aen  Landt  te  swemmen,  maer  men  saghse  noyt  weder: 
maer  Flips  Jansz  ende  mijn  Hoogh-bootsman  die  mede  inde  Boot 
was  ghebicven,  nu  de  bveede  nacht  en  de  derde  dagh  na  den  Noen, 
sprack  de  Hoogh-bootsman  tegens  dese  Jongman  Flips  Jansz  die 
't  Schip  in  lootsen  wilde,  dat  hy  de  Boot  oock  wilde  begeven,  maer 
Nota.  Flips  Jansz  antwoorden  hem  dat  hij  inde  Boot  blijven  wilde  ende 
amwoo?  verwachten  de  uy tkomste  van  Godt :  ende  ontrent  een  quartier  uy rs 
van  Philips,  dat  de  Hoogh-bootsman  uyt  de  Boot  was,  en  hadde  sijn  afscheyd 
van  hem  genomen,  wierde  hy  met  de  Boot  vande  Zee  en  de  barninge 
aen  Landt  gheworpen,  ende  hy  liep  door  de  Barninghe  een  vijf  ses  [ui- 
treden van  't  Water  af,  was  soo  swack  en  soo  verhongert  dat  hij  niet 
verder  gaen  koste,  en  alwaer  hem  de  Wilde  vonden ;  Hy  verhaelden 
oock  datter  sulken  Ghespoocksel  omtrent  haer  was  terwijls  sy  inde 
Boot  saten  en  dreven  die  vol  Waters  was,  soo  quammer  somtijdts  een 
die  boder^)  eten  ende  drincken,  en  op  't  laest  quam  daer  een  als  een 
schoone  Joffrou  haer  vertoonen,  soo  dat  ick  meyne  dat  dese  Spoo- 

i)    Het  Lange  Eiland  n.1. 
2)    Die  bood  hnn. 


219 

ckerijc  macr  is  geweest  haer  ijdelheydt  van  hooft,  door  de  hongher  1635 
ende  ongemack  dicse  leden.  Voorts  hebben  wy  beginnen  het  Schip  •^""'  ^' 
op  te  ruymen  om  het  leek  te  soecken  en  't  Schip  ontlast,  hebben  't  op 
strand  geset,  also  hier  seven  voet  op  ende  neder  het  Water  valt  met 
een  daghelijcksc  Tye,  en  met  sprinck-stroom  negen  a  thien  voet 
Waters,  naer  datter  aenparssinge  van  Windt  is,  naer  dat  wy  alhier 
deongesonde  tijdt  door-gebracht  hadden  die  inde  Engelse  Vergien- 
jes  regneert,  van  Junij,  Julij,  en  Augustus. 

Den  eersten  September  alsoo  wy  veerdigh  laghen  om  na  de  1^2n- 
gelse  Vergienjes  te  varen,  om  te  sienoftewyonse  schulden  mochten 
bekomen  vande  gesalveerde  Engelse,  dien  ick  daer  van  Tortugas 
gebracht  hadde,  ende  vande  uytghesette  Goederen.  Terwijls  ick 
mijn  afscheydt  nam  vande  Governeur,  soo  arriveerde  alhier  de 
Barck  vande  Companie,  dewelcke  veerthien  a  vijfthien  Engelse  mede 
brachte  die  het  Fort  Nassou  inghenomen  haddeVan  ons  Volck,  alsoo 
ons  Volck  daer  niemand  in  hadden,  ende  meynden  't  met  Sloepen 
te  bewaren,  maer  bevonden  datse  het  weder  besetten  moesten,  ofte 
souden  't  anders  vande  Engelse  quy t-geweest  hebben :  Dit  komen 
vande  Engelsen  dede  my  noch  ses  dagen  tardeeren,  alsoo  de  Gover- 
neur  Wouter  van  Twiller  begeerden  dat  ickse  na  de  Engelse  Ver- 
gienjes mede  voeren  soude,  alwaer  de  Engelse  haer  secoers  van  daen 
waren  verwachtende,  ende  soo  hebben  d'Engelse  haer  afscheydt 
van  Wouter  van  Twiller  genomen  die  Governeur  was,  ende  met 
pack  en  sack  naer  mijn  Boort  gekomen. 

Den  8  dito  zijn  wy  onder-zeyl  ghegaen  met  dese  Engelse,  haer 
Commandeur  was  genaemt  Meester  Joris  Hooms^),  en  zeylden  met 
een  lustighe  Noord- Weste  Windt  langhs  d'opperwal. 

Den  10  dito  arriveerden  wy  voor  Point-Confort  voor  het  Engels 
Fort,  setten  de  Engelse  aen  Landt,  die  wy  brachten  met  onse  Boot 
voor  Cieketan,  alwaer  wy  vonden  dat  daer  een  Barck  lach  gereed 
met  twintigh  Man  om  naer  de  Suytravier  te  gaen,  en  om  haer  te  se- 
gondeeren,  maer  met  onse  komste  van  haer  Volck  was  haer  desseyn 
gebroken ;  wy  zeylden  voor  de  Rivier  op  naer  Blanck-Point  acht 
mijlen  op,  ende  vonden  hier  wel  ^6  groote  Schepen  allegaar  Engelse 
Schepen,  met  20  a  24  Stucken,  om  alhier  Toback  te  laden,  ende 
daer  waren  al  vijfthien  Schippers  van  gestorven,  door  dien  datse  te 
vroegh  inde  ongesonde  tijdt  waren  gekomen,  ende  daerse  in  't  Landt 
noch  niet  geweest  en  waren. 


1)    Gcorge  Holmes  (vgl.  Brodhead  254). 


220 

i63S  Den  eersten  October  begost  ick  eens  op  ende  neder  de  Rivier  op 
'  te  varen,  naer  mijn  passientien  om  mijn  Schulden  in  te  manen,  maer 
bevondt  datter  weynigh  Taback  ghemaeckt  wierd,  ende  dit  Jaer  een 
groote  sterfte  onder  het  Volck  geweest  was,  ende  groote  quantiteyt 
van  Cargasoenen  dit  Jaer  door  de  Engelse  in  't  Landt  ghebracht, 
ende  daer  ginck  oock  groote  bedrogh  onder  de  Engelse,  betaelde 
malkanderen  de  Toback  niet,  ende  de  halve  Schepen  niet  geladen 
worden  van  haer  eygen  Natie,  soodat  ick  dese  Handelinge  soo  in- 
gesien  hebbe,  dat  de  gene  die  hier  handelen  wil  hier  een  Logie  moet 
houden,  ende  continuweeren  alle  Jaren  dat  hy  voorredigh  is  met  dat 
de  Taback  van  't  Veld  komt,  dat  hyse  datelijck  moet  arristeeren 
laten  sal  hy  yets  van  sijn  Schulden  krijghen,  ende  soo  doenen  de  [144I 
Engelse  onder  malkanderen,  soo  datter  voor  ons  niet  te  handelen  en 
valt,  dan  alsser  overschot  van  Taback  is  ofte  weynigh  Engelse 
Schepen. 

Naer  dat  ick  hier  dese  Winter  hadde  door-gebracht  van  het  sel- 
vige,  soo  drongh  my  als  meest  alle  de  Schepen  deden  sonder  Taback 
te  vertrecken  ende  mijn  Schulden  te  laten  staen,  soo  moest  ick  re- 
solveeren  om  weder  door  te  gaen  en  verhandelde  eenige  Beevers 
met  de  Engelse. 
Anno  1636.  Den  28  April  quam  ick  met  mijn  Schip  wederom  voor  Ciketanby 
't  Fort,  alwaer  ick  verstondt  dat  mijn  Colonie,  dewelcke  ick  op  de 
Wilde  Kust  gemaeckt  hadde  het  Volck  verloopen  was,  door  aen- 
rockenen  van  eenighe  Engelse  ende  varende-Maets  die  daer  onder 
waren,  soo  dat  de  geene  die  eenige  Colonie  wil  maecken  moet  geen 
Zee-varend  Volck  daer  by  laten,  of  ten  waer  dat  de  plaets  soo  gele- 
gen waer  datmen  eenige  handelinghe  dreef  met  eenigh  Vaertuygh  : 
Doorsaeck  datse  de  plaets  verlieten,  quam  datter  een  Spanjaert 
quam  met  Slaven  om  Water  te  soecken,  doen  staken  ons  Volck  de 
Nota.  Wilden  in  datse  de  Spanjaerts  het  Water  wysen  soude,  ende  onder- 
^^Tv"  tusschen  gongen  ons  Volck  en  liepen  de  Bareken  af,  smeeten  de 
deCoio-  Spanjaerts  doodt:  ende  doen  gonghen  de  Engelse  die  onder  ons 
Volck  waren,  spraken  teghens  haer  alsse  nu  inde  Eylanden  soude 
komen  met  de  Barck,  soo  moesten  sy  de  Capiteyn  wesen,  want  sy 
souden  daer  by  haer  Natie  komen  ende  souden  als  dan  de  Buyt  dee- 
len,  maer  sy  moesten  teyckenen  datse  haer  Dienaers  waren,  ende 
verlieten  soo  onse  schoone  Colonie,  die  binnen  de  twee  maenden  soo 
sy  daer  ghebleven  hadden,  wel  hondertvijftigh-duysent  guldens  aen 
Catoen,  Oriaene,  ende  Taback  soude  gerandeert  hebben,  maer  dese 
Fielten  kregen  haer  loon  datse  dese  schoone  begin  van  Colonie  soo 


221 

verlaten  hadde :  doen  sy  nu  inde  Eylanden  quamen  verkochte  d'En-   1636 
gelse  die  de  naem  hadden  van  Capiteyn,  de  Prijs  cnde  haer  Maets    ^^^ 
daer  toe  voor  Servant,  soo  dat  de  Engelse  een  Schelmachtigh  Volck 
is,  en  souden  haer  eyghen  Vacr  voor  een  Servant  vcrkoopen  inde 
Eylanden. 

Den  6  Mey  lichten  ons  Ancker  om  't  zeyl  te  gaen  naar  Nieu-Ne- 
derland,  ende  d'Engelse  Vergienjes  is  onbequaem  voor  onse  Natie 
te  handelen,  ten  zy  datmen  daer  alle  Jaren  continuwcert  te  handelen. 

Den  7  dito  saghen  wy  de  Zuyd-Rivier  N.  ten  W.  van  ons  omtrent 
drie  mijlen,  wierpen  grondt  op  de  Banck  die  langhs  de  Kust  loopt 
vier  vaem,  ende  verschooten  daer  af  van  sulcken  ondiepte. 

Den  8  dito  arriveerden  wy  tegens  den  avondt  om  de  Sant-Punt, 
ende  lieten  't  voort  instaen,  dat  wy  't  'snachts  omtrent  twee  uyren 
onder  het  Fort  setten  sonder  datse  ons  ghewaer  wierden,  ende  met 
het  kriecken  van  den  daghe  liet  ick  drie  P>erschooten  schieten,  dat 
het  Volck  altemael  uyt  haer  Bedde  spronghen,  wantse  niet  gewend 
waren  datmen  haer  soo  quam  verrassen,  cnde  ick  voer  datelijck  nae 
Landt  toe  om  met  de  Commandeur  te  spreken  Wouter  van  Twiller, 
alsoo  mijn  Schip  heel  leek  was.  Doen  ick  by  dito  Commandeur 
quam  wierden  van  hem  verwellekomt,  ende  ick  versocht  assistentie 
om  mijn  Schip  te  helpen. 

Den  lóditohaeldenhet  Schip  in  de  Smits-vleyei),  alwaer  wy  het 
goedt  altemael  losten  ende  Kiel-haelden. 

Den  25  dito  haelden  wy  't  weder  op  stroom  ende  bevonden  't  even 
leek  te  zijn,  ende  doen  resolveerden  wy  het  Schip  te  laten  leggen,  en 
schepen  het  Goedt  in  't  West-Indische  Companies  Schip  over :  maer 
alsoo  dat  niet  te  groot  was  ende  soude  ons  goet  niet  hebben  mogen 
[145].  voeren,  soo  besagen  wy  met  de  Timmerluyden  overgeleydt,  offer 
geen  remedie  en  waer  om  ons  eygen  Schip  te  accomederen,  ende 
sochten  ter  degen  naer  de  leckagie,  ende  bevonden  dat  het  door  de 
Kiel  quam  die  niet  en  doch  te,  die  geheelijck  vande  Wormen  was 
opgegeten :  Doen  resolveerden  wy  naer  't  Bosch  te  gaen  ende  hou- 
wen een  goede  Eycken-boom,  daer  wy  een  nieuwe  Kiel  onder  broch- 
ten  van  tsestigh  voeten  lanck,  ende  kregen  het  Schip  alsoo  wederom 
dicht  en  haelden  't  weder  op  stroom. 

Den  25  Junius  voer  ick  eens  over  het  Fort,  met  de  Commandeur 
ende  de  Predicant  aen  Pavonia,  inde  Colonie  van  Machiel  Pauw,  al- 
waer hy  het  Hooft  die  commandeerde  van  weghen  Machiel  Pauw, 

I)  Thans  een  gedeelte  der  stad  New- York,  langs  de  East  River  van  Wall  Street 
tot  Beekman  Street. 


21 


222 

1636  was  ghenaemt  Cornelis  van  Vorst,  dewelcke  met  een  kleyn  Engels 
-  Barckjen  ghekomen  was  vande  Noord-Engelse,  brachten  goede 

Bordeuse  Wijnen  daer  mede  van  daen :  ende  alsoo  de  Commandeur 
garen  de  proef  hadde  van  goede  Wijnen  soo  was  hy  daer  gevaren. 
Terwijls  wy  daer  waren  soo  raeckten  daer  eenige  woorden  met  de 
Commandeur  ende  de  Predicant,  tegens  Cornelis  van  Vorst,  over 
eenen  doodslagh  die  'er  gedaen  was,  maer  scheyden  daer  naer  weder 
goede  vrienden,  ende  Cornelis  van  Vorst  wilde  de  Commandeur  een 
Eerschot  laten  gheven  met  een  Steen-stuck,  dat  op  een  Pael  stond 
voor  sijn  Huys,  soo  vloog'er  een  Vonck  op  't  Huys  ende  raeckten  in 
brandt  het  geheel  Huys,  alsoo  't  met  Riet  ghedeckt  was,  ende  was 
in  een  half  uyr  heel  onder  de  voet ;  wy  voeren  weder  over  naer  't  Fort 
toe,  alwaer  ick  weder  aen  Boort  voer  ende  stelde  ordre  om  alles 
weder  aen  Boort  te  halen,  ende  terwijls  wy  doende  waren  om  ons 
Goedt  weder  te  Schepen,  arriveerden  alhier  twee  Prijsen  by  de  En- 
gelse verovert,  hadden  eerst  met  haer  achtienen  in  een  Sloep  by  Car- 
tagene^),  verovert  een  fray  nieuw  wel-bezeyldeFergat  van  ontrent 
dertigh  lasten,  geladen  met  Taback  ende  Huyden,  ende  verovert  daer 
weder  een  Barcxken  mede,  alwaer  mede  Huyden  in  waren,  ende  qua- 
men  daer  mede  naer  Nieuw-Nederlandt  toe,  en  vervielen  inde  Zuyd- 
Ravier,  alwaer  sy  een  van  ons  Handel-sloepen  vonden  die  haer  aen 
't  Fort  Amsterdam  brochte :  dese  Maets  waren  uytgemaeckt  by  My- 
lort  Warwijck^),  om  het  Eylandt  van  Nombre  de  Dios3)  te  beginnen 
te  beplanten,  ende  door  mankament  van  secours  ende  vivres  mosten 
het  verlaten,  ende  hadden  een  Copije  van  een  Commissie  bekomen 
van  een  van  onse  Capers,  daerse  dit  feyt  mede  uytgherecht  hadden, 
ende  sy  verkochten  haer  Prijsghen  alhier  aen  't  Fort,  ende  haer  Goed 
scheeptese  in  *t  West-Indische  Companies  Schip,  ende  gaven  my 
thien  Engelse  in,  waer  over  de  Capiteyn  sustineerden  dat  hem  ghe- 
weldt  aengedaen  wierd,  alsoo  hy  sijn  Maets  by  sijn  Goedt  wilde 
hebben,  want  hy  sijn  Goedt  in  mijn  Schip  begeerde  te  hebben :  ende 
ick  soude  al  sijn  Volck  mede-gevoert  hebben,  maer  de  Commandeur 
Wouter  van  Twiller  dwongh  hem  al  't  Goedt  te  schepen  in  't  Com- 
panies Schip,  ende  dwongh  my  thien  Man  over  te  voeren  vande 
Engelsen,  't  vvelck  onredelijck  was  alles  door  geweld  te  handelen. 
Den  8  Augustus  doens  gaf  de  Constapel  van  't  Fort  de  Foy4),  al- 


i)  Aan  de  kust  van  Columbia. 

2)  Lord  Warwick. 

3)  Old  Providence  Island  in  de  Caraïbische  Zee  tegenover  de  ku5t  van  Nicaragua. 

4)  Afscheidsmaal;  Kil.  symposium  ciatt  causa. 


r 


ï 


223 

waer  op  de  eene  punl  van  't  Fort  wicrdc  ccii  Tent  opgherecht,  cndc  1636 
daer  een  Tafel  ende  Bancken  gesct  en  wicrd  veel  Voicks  genoodifjht :  *  "^' 
doen  nu  het  Gastmael  op  sijn  best  was  so  begost  de  Trompetter  te 
blasen,  waer  over  eenige  woorden  vielen,  alsoo  de  Koopman  vandc 
VVinckel  Heyndrick  Hudden,  ende  de  Koopman  van  de  Cargasoenen 
Corelaer  de  Trompetter  scholden,  ende  de  Trompetter  gaf  haerelck 
een  santerquanter^ ),  waer  over  sy  naer  Huys  liepen  ende  haelden  een 
Deegen,  ende  wilden  't  weder  op  de  Trompetter  wreken,  quamen 
[T46.]  by  de  Commandeur  in  Huys  ende  hadden  veel  nare  woorden,  den 
eenen  riep  noch  ben  ick  deselvighe  Man  die  Graef  Floris  het  leven 
benam  ;  maer  doense  de  nacht  over-gheslapen  hadde  doen  washaer 
Soldaetschap  al  over,  vreesde  meer  de  Trompetter  dan  datse  hem 
sochten,  ende  alsoo  sleet  dese  questie. 

Den  9  dito  liet  mijn  Schip  de  Rivier  op-zeylen  naer  Grooteval^), 
dat  een  mijl  verby  Menates  Eylandts)  leyt,  om  Water  en  Brandhout 
te  halen. 

Den  13  dito  versocht  ick  aen  Wouter  van  Twilligermy  het  Staten 

^  Eyland  aen  te  teyckenen,  alsoo  ick  begeerde  weder  te  komen  ende 
maeckender  een  Colonie  weder  op,  *t  welck  hy  my  toegestaen  heeft, 
ende  hebbe  met  een  mijn  afscheydt  van  hem  genomen  ende  naer 
Boort  gevaren,  ende  hebben  ons  Ancker  ghelicht  en  zijn  tegens  den 

-r  avondt  aen  een  Sant-punt  ten  Ancker  gekomen,  met  het  Companies 

Il       Schip  de  Sevensterre. 

Bp  Den  1 5  dito  hebben  wy  ons  Ancker  ghelicht  en  het  Companies 

f  Schip  mede,  ende  onderzeyl  gegaen  naer  Patria  toe,  daer  den  Almo- 
gende Godt  ons  wil  conduiseren. 

Den  25  September  quamen  van  achteren  in  een  Vloot  van  Engelse 
Schepen  in-zeylen,  dewelcke  van  Sint-Luyckes  quamen,  waren  door 
contrarie  wind  heel  om  de  West  geracckt,  ende  daer  was  een  Lor- 
ling-drayer  van  Hoorn  mede  onder :  ick  verpreyde  de  Engelse  wat 
hooghte  datse  gehad  hadde,  ende  hoe  verde  datse  gisten  dat  de 
Sorles  van  haer  lach  ?  alsoo  ick  savondts  te  voren  het  Companies 
Schip  verpreyd  hadde,  ende  riep  my  toe  dat  hij  noch  hondert-tse- 
ventig  mijl  van  Landt  was,  de  Sorles  O.  N.  O.  van  hem,  dat  met  my 
veel  verscheelden,  also  ick  maer  tachtigh  mijl  daer  af  was  dat  O.  ten 
N.  Ende  de  Engelse  riepen  my  toe  datse  't  negentigh  leegs 4)  O.  ten 


i)  Een  ops topper. 

2)  Nog  steeds  bekend  ials  The  Great  Fall. 

3)  Manhattan, 

4)  Eng.  leagues. 


224 

1636  Noorden  vandc  Sorles  waren,  dat  met  my  wel  over  een  quam,  alsoo 

Sept.  25.  ^^gg  mijlen  wat  grooter  als  haer  leeghs  zijn :  Dese  fouten  komen 

veel  datter  veel  Stierluyden  varen  die  eensdeels  het  variëren  van 

't  Compas,  ende  oock  't  rond  niet  en  verstaen  de  kortinge  vande 

wegh. 

Den  eersten  October  kregen  wy  *t  Landt  van  Weembragh')  in 
't  ghesicht,  recht  voor  Arondel  met  een  storm,  soo  als  wy  met  een 
paer  Schover-zeylen  de  Canael  quamen  inroocken,  en  sagen  savondts 
het  Vyer  vande  Singels,  ende  't  tweede  quartier  uyt  zijnde  wierden 
het  Vyer  van  Doeveren  ghe waer :  doen  quam  de  Stierman  by  my  ende 
vraeghde  my  ofte  wy  niet  N.0.  aen  gaen  soude  ?  ick  wees  hem  dat 
wy  al  te  dicht  onder  de  wal  waren,  dat  een  N.  Ooste  ganck  ons  wel 
haest  koude  voeten  soude  maecken,  ende  ick  sprack  van  O.N.0.  aen 
te  gaen  dit  leste  quartier,  ende  dat  het  onderwijlen  dagh  worden 
soude,  en  dat  wy  over  die  boegh  langh  drift  hadden,  ende  als  het 
dagh  geworden  waer  alsdan  N.0.  aen  te  gaen,  en  N.0.  ten  N. 

Den  2  dito  tegens  den  avondt  scheen  't  ofte  de  wind  uyt  de  N.W. 
liep,  schickten  wat  Zee  te  maecken  om  by  nacht  de  Hacken^)  te 
schuwen. 

Den  3  dito  smorgens  setten  onse  coers  naer  de  wal  toe,  ende  be- 
vonden ons  benoorden  de  Haecken,  lieten  *t  doen  voortstaen  na  't 
Vlie  toe ;  ende  ons  quam  van  achteren  een  groot  Schip  inzeylen  die 
wy  v^erpreyden,  en  was  Capiteyn  't  Hoen  van  Hoorn,  ende  quamen 
dien  dagh  noch  tegens  den  avondt  met  het  Schip  voor  de  Sloot  in 
't  Vlie. 

Den  4  dito  trock  met  het  ty  op  met  een  Kaegh  naer  Hoorn  toe, 
ende  daer  komende  verstout  van  mijn  Parsipanten,  dat  het  Rood- 
Verwe-Hout  maer  een  rycxdaelder  en  drie  guldens 't  hondert  gouw, 
dat  ons  een  quade  Voyagie  maeckten,  want  onse  Concept  doen  wy  [147] 
uytvoeren  was  van  achtien  a  twintigh  guldens  voor  't  hondert  te 
krijgen,  ende  wel  seventhien  a  sesthien  Jaer  gegouwën  hadde,  soo 
dat  in  plaets  dat  wy  meynde  vijfthien  a  sesthien-duysent  guldens 
aen  Hout  te  hebben,  ende  hadden  nu  maer  vijfthien  a  sesthien-hon- 
dert,  so  dat  ons  dit  een  schadelijcke  Voyagie  maeckten,  gelijck  een 
Gaper  die  een  Kous  haelt,  maer  niet-te-min  waer  dit  noch  niet  ghe- 
weest,  soo  onse  Colonie  in  Cayane  maer  in  essen  ghebleven  hadde 
gheweest,  die  ons  een  hondert-duysent  guldens  'sjaers  aen  Waren 
soude  gelevert  hebben,  hadde  die  niet  verloopen  als  ick  voren  ver- 

i)    Wemboroiigh  (Weenbnig  in  Waghenaer's  atlas). 

2}    De  Hnaks,  zandbank  in  de  Noordzee  voor  het  Marsdiep. 


225 

haelt  hebbe,  't  werck  was  in  essen  en  't  hadde  met  een  kleyntjen  1636 
weder  te  repareeren  gheweest,  daer  de  Persipanten  van  Amsterdam  ^ '  ^' 
wel  weder  aen  wilden,  maer  verlieten  tot  onse  schade  dese  Colonie 
die  ick  begonnen  hadde,  ende  door  mijn  exsperiensie  gepractiseert, 
die  ons  groote  profijten  souden  gerandeert  hebben,  soo  van  Catoe- 
nen,  Orangie-Verwe,  ende  Suycker,  datmen  hier  oock  in  't  werck 
soude  ghestelt  hebben,  Toback,  Letterhout,  dat  op  dese  Kust  allee- 
nigh  valt  vijf  goede  Koopmanschappen,  ende  souden  meer  ende  meer 
aengewassen  hebben,  gelijck  men  naer  my  hebben  sien  op  de  Bar- 
bados, die  in  mijn  tijdt  boven  hondert  Man  niet  sterck  waren,  ende 
maeckten  eerst  wat  Taback  die  niet  veel  dochte,  maer  sedert  datse 
hebben  beginnen  Catoenen  te  planten,  Suycker  te  maecken,  sietmen 
de  Kreebes  Eylanden  vol  duysende  Menschen  ende  groote  Vaert, 
soo  van  d'Engelse  ende  onse  Natie,  ende  de  Franse  die  oock  veel 
Colonie  planten,  ende  van  ons  werdt  het  niet  gedaen,  door  dien 
datter  veel  Hoetelerije  is  met  de  West-Indische  Companie,  dewelcke 
de  Vruchten  vande  Koopluyden  begeert  al  eerse  gewassen  zijn.  Dit 
is  mijn  Consept  geweest,  die  verstandt  ende  exsperientie  heeft  kan 
*t  begrijpen  oft  goet  is  geweest  ofte  niet. 


IS 


^ 


ftier  gaen  icft  mt|n  htiht  ©opöie 


naer 


Slmerica  entie  jSteuhi  Jêeöerïanbt, 

om  ttyi  Colonie  te  planten  op  get  ^tatcn  Cpïanbt,  boot  nip 

enbc  jfredericft  tie  !^rie^,  ^ecretaj:!^  tier  ^tabt  Sdni^terbam, 

enbe  25etainb8efifier  bet  iJ^e^t^^Inbi^cge  Conipanie,  enbe  geni 

op  ^ön  \3et^oec^  aengenonien. 


I 


HIER  GAEN  ICK  MIJN  DERDE 

VOYAGIE  NAER  AMERICA  ENDE  NIEUW-NEDER- 
LANDT,  OxM  EEN  COLONIE  TE  PLANTEN  OP  HET 
STATEN  EYLANDT,  VOOR  MY  ENDE  FREDERICK 
DE  VRIES,  SECRETARIS  DER  STADT  AMSTER- 
DAM, ENDE  BEWINDHEBBER  DER  WEST-INDI- 
SCHE COMPANIE,  ENDE  HEM  OP  SIJN  VERSOECK 
AENGENOMEN. 

Den  25  September  ben  ick  met  een  Companies  Schip,  dat  bij  Iiaer  Anno  X638. 
bevracht  was,  met  eenige  van  mijn  Dienaers  daer  in  vervoeght,  ende 
op  dito  ons  Ancker  gelicht  endc  t'zeyl  gegaen,  in  companie  met 
eenige  Schepen  die  naer  de  Straet  wilden  en  twee  naer  Spanjen. 

Den  28  dito  ontrent  de  Kiscassen  i),  quamer  een  Duynkercker  Fer- 
gat  by  ons  in  onse  Vloot,  begosten  op  eenighe  van  onse  Schepen  te 
schieten,  maer  kreegh  soo  datelijck  antwoordt  dat  hy  Godt  danckte 
dat  hy  van  ons  af-geraeckte. 

Den  9  October  sagen  wy  Illie  de  Madera  O.  van  ons,  de  Windt 
N.W.  ende  dese  N.W.  Windt  bleef  by  ons  tot  op  16  graden,  al  eer 
wy  de  Passade  Wind  kregen  vanden  Noord-Ooste. 

Den  28  dito  kreghen  wy  een  Weste  Windt  met  travaden,  en  wa- 
ren omtrent  twee-hondert  mijl  vande  Cribes  Eylanden,  ende  't  Ey- 
land  de  Seada^)  West  van  ons,  ende  waren  seer  verwondert  inde  Pas- 
sad  alsulcken  contrarie  Windt  te  krijgen,  die  ons  vijf  dagen  duerden 
met  alsulcken  travade. 

Den  8  November  kregen  wy  Ladeada  in  't  gesicht,  't  welck  het     Nota. 
[148.]  eerste  Eyland  is  dat  Franciscus  Colombe  in  't  gesicht  kreegh,  doen 
hy  de  West-Indiens  ontdecktens). 

Den  10  dito  arriveerden  wy  onder  het  Eylandt  Neeves,  ende  setten 
*t  daer  in  een  schoone  Santbaye,  ende  voeren  by  den  Governeur  aen 
Landt,  dewelcke  my  wel  tracteerde  en  most  savondts  by  hem  blij- 
ven :  maer  liet  de  Schipper  vast  setten  die  hem  Anckeragie  wey- 
gerde,  want  het  was  een  plompe  Boer  die  dat  Vaerwater  niet  ge- 
wend was,  soo  dat  ick  met  den  Governeur  accordeerde  wat  hy  hem 


i)    De  Casquettes  bewesten  Aldcrocy. 

2)  Deseada  (La  Désirade  beoosten  Guadeloupe). 

3)  Het  behoeft  nauwelijks  aanteekening  dat  deie  mededeeiing  geheel  fout  is.  Colum- 
bus'  voornaam  was  niet  Franciscus  en  het  eerst  ontdekte  eiland  was  Watlings  (San 
Salvador)  in  de  Bahama-groep. 


230 

1638.  voor  't  Anckeragie  soude  geven,  ende  liet  hem  weder  los  gaen. 

Den  13  dito  lichten  ons  Ancker  en  gonghennaerSinte-Christoffel, 
Nota.     alvvaer  wy  't  aende  Sant-punt  setten,  ende  lagen  hier  drie  dagen  en 
vertrocken  weder. 

Den  16  dito  lichten  wy  ons  Ancker,  om  onse  Reyse  te  vervorderen 
na  Nieu-Nederlandt  toe,  zeylden  teghens  den  middagh  voorby  Sinte- 
Maerten,  ende  Anguiliesi),  dat  wy  noch  teghens  den  avondt  Somba- 
reren^)  saghen,  't  welck  my  de  Stierman  wilde  wijs-maken  doen  wy 
voorby  Aguillies  zeylde  dat  het  Sombareren  was,  soo  wel  onthouden 
altemet  de  Stierluyden  daerse  daghelijcks  noch  varen,  datse  qualijck 
weten  ofse  't  een  Eylandt  ofte  't  ander  sien. 

Den  18  December  wierpen  grond  op  30  vaem  op  de  hooghte  van 
37  graden,  liepen  de  grondt  aen  Boort  op  23  vadem,  ende  wenden  't 
weder  elckereys  vande  wal  af  als  het  teghens  den  avondt  gonck,  ende 
sy  maeckten  van  een  goede  Windt  een  quade  Windt :  want  ick  sprack 
tegens  de  Stierman  (dewelcke  blind  was  op  dit  Vaer-water)  dat  hy 
't  op  14  vaem  moet  laten  aen  loopen  de  Wal  te  naecken,  want  als  wy 
savondts  van  23  vaem  weder  naer  Zee  toe  wenden,  soo  konnen  wy 
over  daghe  de  14  vaem  niet  weer  bezeylen,  alsoo  op  dese  hoogte 
groote  Ebben  uytvallen  uyt  de  Baye  vande  Engelse  Vergienjes:  ende 
wat  ick  dese  Stierman  seyde  konde  hem  niet  wijser maecken.  totdat 
hij  eyndelyck  door  de  verlooren  tyd  genootsaeckt  was  my  gehoor  te 
geven,  en  quamen  den  24  dito  inden  morgenstondt  omtrent  het  Barn- 
de-gat,  en  de  Windt  liep  van  den  N.0.  met  harde  Windt  dat  wy  Zee 
koosen,  daer  na  vlack  op  de  Wal  vanden  Z.0.  met  een  harde  storm, 
dat  wy  met  een  Schoover-zeyl  by  de  Wind  zeylden  den  geheelen 
nacht  ende  geheelen  dagh  vanden  25  dito:  't  schijnt  dat  wy  alhier 
dat  Onweder  gevoelt  hebben,  van  dat  in  Texel  soo  veel  Schepen  en 
Menschen  bleven  3). 

Den  26  dito  weder  redelijck  Weder,  de  Windt  uytten  Z.W.  socht 
het  Land  weder  aen  Boort,  ende  kreghen  tegens  de  middagh  weder 
de  hooge-hoeck  vande  Sant-punt  in  't  gesicht,  ende  quamen  omtrent 
vier  uyren  om  de  Santpunt,  alwaer  de  Stierman  wilde  datmen  't 
Ancker  soude  laten  vallen,  ende  schieten  een  schoot  om  het  Schip 
komen  in  te  lootsen,  maer  ick  gaf  hem  tot  antwoordt  dat  sijn  Stuc- 
ken  niet  swaer  genoegh  en  waren,  om  aen  't  Fort  het  geluydt  te  hoo- 
ren,  alsoo  *t  wel  vijf  mijl  daer  van  daen  is :  doen  begost  de  Schipper 


1)  Anguilla  benoorden  St.  Martin. 

2)  Sombrero  benoordwesten  Anguilla. 

3)  Dit  onheil  vind  ik  bij  onze  geschiedschrijvers  niet  vermeld. 


231 

te  seggen  dat  hy  weder  naer  West-Indien  wilde,  alsoo  hy  het  Eylandt  1638 
vol  Snee  sach  leggen,  ende  verwachten  daer  de  Somer-tijdt ;  ick  gaf  ^^'^*  ^^' 
hem  tot  antwoordt,  soo  wyder  niet  in  koste  soo  soude  ick  hem  inde 
Zuyd-Rivier  brengen,  ende  ick  koste  dese  Stierman  ende  Schipper 
niet  wijs  maecken  datter  een  Zuyd-Rivier  was,  overmidts  sy  oude 
valsche  Caerten  hadden  daerse  naer  wilde  zeylen,  ende  soo  warender 
eenighe  Passagiers  die  in  Nieuw-Nederlandt  eenige  Jaren  ghewoont 
hadden,  staecken  hem  in  dat  hy  my  versoecken  wilde  dat  ick  hem 
binnen  brochte,  alsoo  ick  daer  eertijds  met  mijn  eygen  Schip  by 
nacht  als  voren  verhaelt  is  wel  ingekomen  waer :  doens  quam  de 
[149.1  Schipper  by  my  ende  vraeghde  my  ofte  ick  het  Schip  in-zeylen  wil- 
den, alsoo  ick  hier  wel  bedreven  was  ?  gaf  hem  tot  antwoordt  dat  ick 
het  inbrengen  soude  om  de  Passagiers  die  daer  in  waren,  ende  dat  hy 
op  een  ander  tijdt  als  hy  Vrachten  aen  nam,  Stierluyden  soude  hue- 
ren  die  op  de  plaatse  bedreven  waren,  ende  soo  bracht  ick  het  Schip 
dien  selvigen  avond  noch  voor  het  Staten-Eylandt  dat  my  toebe- 
hoorden, daer  ick  mijn  Volck  meynde  op  te  setten,  en  lieten  hier  ons 
Ancker  vallen  op  acht  vaem  door  de  donckerheydt. 

Den  27  dito  smorghens  wast  heel  mistigh  Weder,  datmen  van  ach- 
teren nau  op  het  Schip  voor  kosten  sien :  doen  vraeghde  my  de  Schip- 
per ofte  wy  souden  blijven  leggen,  alsoo  daer  geen  gesicht  en  was  ? 
gaf  hem  tot  antwoordt  dat  hy  *t  Ancker  soude  laten  lichten,  en  al  wast 
doncker  dat  ick  hem  met  die  koelte  binnen  een  uyr  voor  het  Fort 
soude  helpen:  't  Ancker  nu  ghelicht  zijnde  zeylde  metter  haest  voor 
*t  Fort,  daer  groote  blijdschap  waer,  overmits  datse  op  die  tijd  's  Jaers 
daer  gheen  Schip  verwachtende  waren,  ende  vonden  daer  een  Com- 
mandeur Willem  Kieft  genaemt,  die  te  Post  uyt  Vranckrijck  gereden 
was  ende  daer  van  't  Voorjaer  ghekomen,  hadde  inde  Barmoedes 
over-Wintert,  datse  de  Kust  van  Nieuw-Nederlandt  niet  hadden  dur- 
ven aendoen  door  onbedreven  Stierluyden:  aen  het  Landt  komende 
wierde  vande  Commandeur  verwellekomt,  ende  foerierde  my  by  hem 
in  sijn  Huys. 

Den  5  Januarius  hebbe  ick  mijn  Volck  ghesonden  naer  het  Staten- Anno  1639. 
Eylandt  toe,  om  aldaer  een  Colonie  beginnen  te  planten  ende  een  be- 
hulp beginnen  te  timmeren. 

Den  4  Junij  vertrock  ick  eens  naer  de  Noord  toe  met  een  Jacht, 
naer  de  Versche  Rivier ï),alwaer  deCompanie  van  West-Indien  een 

i)    De  Connccticut. 


^ 


232 

1639  kleyn  Fortjen  heeft  genaemt  *t  Huys  de  Hoope,  en  quamen  tegens 
Juni  4.  ^^^  avondt  ten  Ancker  inde  Oosterhaven,  't  welck  een  groote  Haven 
is,  dewelcke  aende  Noord-kant  ley t  van  *t  Groote  Eylandt,  dat  om- 
trent dertigh  mijlen  lanck  is,  en  dese  Haven  is  in  'tEyland,  en  't  is 
hier  omtrent  twee  mijl  wijt  van  het  vaste  Landt;  hier  vielen  schoone 
Oesters,  daer  van  onse  Natie  het  de  naem  ghegheven  heeft  vande 
Oester-baye  ï)  ofte  Haven. 

Den  6  dito  met  den  dage  hadden  wy  goet  Weder  en  gonghenonder- 
zeyl,  ende  tegens  den  avondt  arriveerden  wy  inde  Roode-berghs  2), 
't  welck  een  fraye  Haven  is,  en  bevonden  dat  de  Engelsen  daer  be- 
gonnen aen  het  vaste  Landt  een  Stadt  te  timmeren,  waren  al  ontrent 
driehondert  Huysen  ghetimmert  met  een  fraye  Kerck. 

Den  7  dito  smorgens  ons  Ancker  gelicht  zijnde,  quamen  voor  de 
Versche  Rivier  omtrent  twee  uyren  naer  Noen,  alwaer  d'Engelse  in 
*t  inkomen  vande  Rivier  een  sterck  Fort  maeckten,  ende  daer  was 
een  Governeur  op  3)  dewelcke  een  Nederlandse  Vrouwe  hadde  van 
Woerden  van  daen,  en  hij  was  in  Holland  eertijdts  een  Inginieur  ghe- 
weest  ende  een  Werck-baes.  Dese  Rivier  en  kanmen  met  geen  groote 
Schepen  opzeylen,  ende  de  Vaertuygen  daermen  de  Rivier  mede  op- 
zeyld  en  dient  niet  dieper  te  gaen  dans  ses  voet  diep,  en  dat  tot  ons 
Fortjen  toe,  dat  vijfthien  mijlen  vande  mond  vande  Rivier  leyt ;  vor- 
ders  zijnder  veel  drooghe  plaetsen  ofte  SteenrifTen,  daer  de  Wilden 
met  Canos  over  varen:  'snachts  bleven  alhier  aan  dit  Engels  Fort, 
daer  wy  vande  Governeur  wel  onthaelt  wierden. 

Den  8  dito  smorgens  hebben  wy  ons  afscheydt  ghenomen  ende 
voeren  de  Rivier  op,  en  ontrent  een  mijl  opgevaren  zijnde  tusschen 
twee  hooge  steyle  hoecken,  ontmoeten  ons  eenige  Wilden  met  Ca-  t'So]- 
noos,  dewelcke  Engelsche  kleeren  aen  hadden,  en  onder  allen  wasser 
een  die  een  roode  Scharlakense  Mantel  hadde,  dien  vraeghden  ick 
hoe  hy  aende  Mantel  quam  ?  maer  hy  hadden  over  eenighe  tijdt  een 
Capiteyn  Stoon  4)  met  sijn  Volck  in  een  Barckjen  dood-gesmeten, 
daerse  dese  Kleeren  van  gekregen  hadden,  en  dit  was  de  Capiteyn 
daer  ick  voor  desen  af  vermaend  hebbe,  in  't  voorst  van  mijn  Voyagie 
naer  America,  dewelcke  dit  ongheluck  met  sijn  Boot  gehad  hadde 
datse  malkander  ghegeten  hadden,  ende  hij  alhier  sijn  leven  noch  by 
de  Wilden  gelaten  hadde. 


( 


X)  Thans  nog  Oyster  Bay. 

2)  New  Haven.  De  Engelsche  vestiging  was  begonnen  in  1638. 

3)  Lion  Gardiner,  naar  wien  Gardiner's  Island  heet. 

4)  Stone.  ~  Zie  hiervóór,  bl.  153  en  169. 


233 

Den  9  dito  arriveerde  ick  met  het  Jacht  aen  het  Huys  de  Hoope,  1639 
alvvaer  een  Gijsbert  van  Dijck  commandeerde  met  veerthien  a  vijf-^""'  ^* 
thien  Soldaten.  Dese  Reduyt  staet  op  't  vlacke  Landt  op  de  kant  van- 
de  Rivier,  ende  aende  zijde  loopt  een  Kil  tegens  het  hooghe  Bosch- 
landt  aen,  alwaer  een  Val  uyt  komt  loopen  die  dese  Kil  maeckt,  daer 
de  Engelsen  teghensonsedanck een  Steedjen^)  begosten  te  timmeren, 
hadden  hier  oock  een  fraye  Kerck  getimmert,  daer  stonden  al  over 
de  hondert  Huysen.  De  Commandeur  hadde  my  last  ghegeven  dat 
ick  een  Protest  tegens  haer  doen  soude,  also  sy  ons  eygen  Landt  ge- 
bruyckten  dat  wy  vande  Wilden  gekocht  hadden,  ende  eenige  van 
onse  Soldaten  hadden  *t  haer  willen  verbieden  de  Ploegh  daer  in  te 
setten,  maer  hadden  haer  daer  tegens  gestelt,  ende  hadde  eenige  van 
onse  Companies  Soldaten  afgesmeert.  Ick  daer  komende  wierde  by 
de  Engelse  Governeur^)  te  Gast  genoodight,  dien  ick  over  de  Tafel 
sittende  verhaelden,  dat  het  qualijck  gedaen  was  de  Companies  Lan- 
den met  gheweld  te  nemen,  die  sy  selver  gekocht  ende  betaelt  had- 
de; gaf  my  tot  antwoordt  dat  de  Landen  leedigh  laghen,  ende  wy 
menigh  Jaer  daer  geweest  waren  en  daer  gantsch  niet  toe  en  dede,  dat 
het  Sonde  waer  sulcken  kostelijcken  Land  onghebouwt  te  laten,  dat 
sulcken  schoone  Koorn  voort  bracht,  ende  sy  hadden  al  drie  Steden 
ghebouwt  op  dese  Rivier  in  een  schoone  Landsdouwe;  hier  viel  veel 
Salm  op  dese  Rivier :  dese  Engelse  leven  sober,  drincken  maer  drie- 
mael  over  de  maeltyd,  ende  wie  hem  droncken  drinckt  settense  aen 
een  Pael  ende  geesselen  hem,  gelijckmen  de  Dieven  in  Hollandt  doen. 

Den  12  dito  onder  allen  gebeurden  'tterwijls  ick  hier  was,  datter 
een  Engelse  Kits 3)  met  dertigh  pijpen  Canarise  Wijn  vande  Noord 
af  quaem,  daer  een  Koopman  op  was,  dewelcke  met  de  Predikants 
Knecht  van  dit  Stedeken  uyt  een  Stadt  uyt  Engelandt  van  daen  was, 
ende  waren  goede  kennisse,  soo  hadde  dese  voorschreven  Koopman 
dese  Knecht  aen  sijn  Boort  genoodigt  om  eens  met  hem  te  drincken, 
ende  *t  schijnt  dat  dese  Predikants  Knecht  bevangen  wierdt  vande 
Wijn,  ofte  goet  heughs  gedroncken  hadde,  ende  by  de  Predikant  ge- 
merckt  werd,  soo  wildensede  Knecht  oock  voor  de  Kerck  daer  de  Pael 
staet  oock  laten  geesselen,  soo  quam  de  Koopman  by  my,  versocht 
aen  my  dat  ick  de  Predicant  soude  willen  verspreken,  alsoo  het  mijn 
schuldt  was  dat  hy  sijn  Landsman  eens  gheschoncken  hadde,  soo 
gonck  ick  eens  met  de  Commandeur  van  ons  Fortjen  ofte  Reduyt, 

i)    Hartford,  begonnen  in  1635. 

2)  John  Haynes. 

3)  Eng.  ketch,  vaartuig  van  vierkanten  vorm  met  twee  masten. 


234 

1639  ende  noodighden  den  Predikant  en  de  Mayor  met  meer  andere  Groo- 
juni  12.  ^^  ef^(]e  al  haer  Vrouwen,  die  seer  begeerigh  waren  om  Karssen  te 
eten,  alsooder  veertigh  a  vijftigh  Karsse-bomen  om  de  Reduyt  ston- 
den die  vol  Karssen  waren :  Dese  Predikant  met  de  Governeur  ende 
haer  Vrouwen  ons  vergasten »),  nu  bij  ons  gekomen  zijnde,  ende  alsoo 
wy  over  't  mael  saten  inde  Reduyt,  doens  begost  ick  met  de  Engelse 
Koopman  aen  de  Predikant  te  versoecken  dat  hy  sijn  Knecht  wilde 
pardonneeren,  dat  hy  hem  misschien  in  een  heel  Jaer  geen  Wijn  ge- 
schoncken  hadde,  en  dat  sulcke  soete  Canarise  Wijn  een  Menschbe-  [151. 
vangen  kost,  en  stonden  lange  wijl  al  eer  wy  hem  koste  persuwadee- 
ren,  maer  haer  Vrouwen  spraken  ten  besten,  waer  door  de  Knecht 
doen  vry  raeckten.  Terwijls  ick  hier  was  gebeurden  alhier  noch  een 
ander  klucht,  daer  was  een  Jonghman  dewelcke  twee  maenden  ghe- 
trouwt  gheweest  hadde,  ende  wierdt  van  sijn  Broeder  aendeKercken- 
raed  verklickt,  dat  hy  voorheen  by-geslapen  hadde  al  eer  sy  ghe- 
trouwt  waren,  waer  over  sy  beyde  in  apparentie  ghenomen  wierden 
en  worden  ghegeesselt,  ende  mosten  ses  weecken  van  den  anderen 
apsenteeren :  dit  Volck  gaven  haer  uyt  dat  sy  Israëliten  waren,  ende 
dat  wy  aen  onse  Colonie  Egyptenaren  waren,  en  d 'Engelsen  inde 
Vergienjes  waren  mede  Egyptenaren ;  Ick  sprack  dickmaels  tegens 
de  Governeur,  dat  haer  onmogelijck  soude  zijn  soo  gestrick^)  het 
Volck  t*onderhouwen,  nademael  sy  uyt  sulcken  luxurieus  Landt 
quamen  als  Engelandt  is. 

Den  14  dito  nam  mijn  afscheydt  van  het  Huys  de  Hoop :  dese  Ri- 
vier is  een  playsante  schoone  Rivier,  daer  veel  duysende  van  Chris- 
tenen met  Land-bouwerije  haer  soude  konnen  behelpen. 

Den  15  dito  smorgens  vroegh  arriveerden  wy  wederom  aende 
Mond vande Rivier,  ende  liepen  de  R  ivier  uyt,  zeylden  dien  dagh  noch 
vier  mijl  verby  de  Roode-bergh,  quamen  daer  in  een  Rivier  daer  de 
Engelsen  begosten  een  Dorp  te  maken  3),  daer  waren  al  over  de  vijf- 
tigh Huysen  begonnen  te  timmeren,  ende  een  deel  al  getimmert. 

Den  16  dito  lichten  ons  Ancker  ende  zeylden  noch  verby  twee 
plaetsen  die  de  Engelse  betimmerden  4),  ende  quamen  tegens  de  mid- 
dagh  aen  een  plaetss)  daer  twee  Engelse  Huysen  getimmert  wierden, 
d'eene  Engelsman  was  genaemt  Capiteyn  Patrick,  hadden  een  Hol- 

i)  Kwamen  bij  ons  te  gast. 

a)  Strikt,  gestreng. 

3)  Stratford. 

4)  Norwalk  en  Stamford. 

5)  Grcenwich. 


235 

landsc  Vrouw  uyt  den  Haegh  van  daen.  Naer  dat  \vy  daer  twee  a  drie  1639 
uyren  geweest  waren  vorderden  onse  Reys,  ende  quamen  tegens^""* 
den  avondt  weder  aende  Minates  voor  't  Fort  Amsterdam,  alwaer 
wy  vonden  datter  twee  Schepen  uyt  ons  Patria  gearriveert  waren,  't 
eene  was  een  Companies  Schip  den  Harinck,  't  ander  was  een  Parti- 
culiers  Schip  de  Brand  van  Troyen  van  Hoorn  van  daen,  dat  met 
Beesten  gheladen  was,  d'Aep»)  Jochem  Pietersz  die  wel  eer  Comman- 
deur in  Oost-Indien  voor  de  Coninck  van  Deenemarcken  was  geweest, 
't  waer  te  wenschen  geweest  datter  sulcke  hondert  a  drie-hondert 
Huysgesinnen  met  Boeren  waren  ghekomen,  't  soude  wel  haest  een 
goet  Landt  maecken. 

Den  10  Februarius  hebbe  ick  beginnen  een  Plantasie  te  maecken,  ^„„0  15^0. 
een  paer  mijl  boven  het  Fort  ofte  een  mijl  en  een  half,  alsoo  daer  een 
schoone  gelegentheydt  was,  en  wel  een-en-dertigh  morgen  Mayes- 
landt  lach  daermen  geen  Bomen  hoefden  uyt  te  roeye,  ende  noch 
wel  voor  twee-hondert  Beesten  Hoyland  al  by  een,  dat  daer  een 
groote  Commoditey  t  is,  ende  daer  gonck  ick  half  op  woonen  om  het 
playsier  dat  daer  was,  en  lach  al  langhs  de  Rivier :  ende  ick  verhuer- 
de  de  Plantagie  van  't  Staten-Eylandt,  alsoo  my  gheen  Volck  toe- 
ghesonden  wierde  uyt  HoUandt  als  my  in  't  Contrackt  belooft  was, 
dat  ick  gemaeckt  hadde  met  Frederick  de  Vries,  Bewindhebber 
vande  West-Indische  Companie. 

Den  1 5  April  voer  ick  met  mijn  Sloep  naer  het  Fort  Orangie  toe, 
alwaer  ick  wilde  de  Landen  besichtighen,  die  hier  op  de  Rivier  zijn, 
ende  teghens  den  avondt  arriveerden  wy  aen  Tapaen^),  alwaer  onder 
't  Geberghte  een  groote  Valaye  leyt  van  ontrent  twee  a  drie-hondert 
morgen  Kleylandt,  en  leyt  drie  a  vier  voeten  uyt  het  Water,  ende 
komt  uyt  het  hooghe  Landt  een  Kil  door  loopen,  daermen  fraye 
■152.]  Water-Moolens  souden  konnen  op  setten.  Dese  Valaye  kocht  ick 
vande  Wilde,  alsoo  hy  maer  drie  mijl  boven  mijn  Plantagie  lach  ende 
vijf  mijl  van  't  Fort,  ende  hier  lach  noch  veel  Mayslandt,  maer  was 
al  te  steenachtigh  om  te  ploegen. 

Den  25  dito  tegens  over  Tapaen  leyt  een  plaets  ghenaemt  Wick- 
quaes-gecka),  daer  mede  Mayes-landen  leggen,  maer  al  mede  steen- 
achtigh ofte  santachtig,  daer  veel  groene  Boomen  op  wassen,  ende 

i)  Aldus  in  den  tekst;  drukfout  voor  „daer  op"?  —  Jochem  Pietersz.  Kuyter  werd 
een  zeer  bekend  man  in  de  geschiedenis  van  Nieuw-Nederland,  een  der  leiders  van 
het  verzet  tegen  Kieft,  en  het  is  niet  in  te  zien,  waarom  de  Vries  hem  een  aap  zou 
noemen. 

2)  Thans  Orangetown  township. 

3)  Greenburg  township. 


1640  daer  wy  ghemeenclijck  Greenen-Masten  halen,  dat  al  mede  een 
'  P"  ^5-  berghachtigh  Landt  is. 

Den  26  dito  voeren  voort  de  Rivier  op,  passeerden  t^Averstro^),  daer 
een  Kil  komt  uytloopen,  't  vvelck  van  een  groot  afval  gemaeckt  werdt 
met  sulcken  ghedruys  datmen  't  inde  Rivier  hooren  kan,  en  is  mede 
hoogh  Landt.  Teghens  de  middagh  passeerden  het  Hooge-Landt, 
dat  gheweldige  hooghe  Steen-bergen  zijn  omtrent  een  mijl  door  te 
varen,  ende  hier  is  de  Rivier  op  het  naust  ontrent  vijf  a  ses-hondert 
treden  wijt,  naer  dat  ick  koste  gissen ;  quamen  tegens  den  avondt 
verby  de  Danskamer^),  daer  een  partij  Wilden  waren  die  seer  broot- 
droncken  waren,  sochte  maer  moyte,  dan  wy  waren  wel  op  ons  hoede. 

Den  27  dito  quamen  wy  aendeEsoopes  3)  daer  een  Kil  in-loopt, 
ende  daar  de  Wilden  vry  wat  Mayeslandt  hadden,  maer  al  mede  wat 
steen-achtig ;  quamen  teghens  den  avondt  (alsoo  't  hart  koelde)  noch 
voor  de  Cats-kil,  bevonden  de  Rivier  tot  hier  toe  al  steenachtigh  en 
Geberghte,  quaet  om  te  bewoonen,  ende  hier  was  wat  leegh  Landt 
aende  Kats-kil  daer  de  wilde  Mayes  zeyden. 

Den  28  dito  quamen  by  het  Beeren-Eylandt,  alwaer  veel  Wilden 
laghen  en  visten,  ende  hier  begost  het  laegh  landt  langhsde  Rivier- 
kant  te  worden,  en  beneden  het  Geberght  soo  Schrooden-landts4), 
dat  goet  Bouw-landt  was ;  tegens  den  avondt  arriveerden  wy  aen  't 
EylandtvanBrand-pijlenS),dateenweynigh  beneden  't  Fort  Orangie 
leyt,  toekomende  de  Patronen,  als  Godijn,  Rensselaer,  Jan  de  Laet, 
ende  Bloemaert,  en  hadden  nog  drie  Bouwerije  meer,  dewelcke  sy 
fray  met  de  Companies  kosten  hadden  ghemaeckt,  alsoo  de  Compa- 
nie  de  Beesten  uyt  het  Vaderlandt  hadden  ghesonden  met  groote 
kosten,  ende  dese  persoonen  Commissarissen  wesende  van  Nieuw- 
Nederlandt,  soo  hadden  sy  goet  het  hachjen  haer  toe  te  deelen,  ende 
soo  hadden  de  Companie  niet  als  het  kale  Fort,  en  sy  rontom  de 
Bouwerije  ende  Handelinge,  en  elcken  Boer  was  een  Koopman. 

Den  30  April,  het  Landt  alhier6)isin'tgemeengelijckinVranck- 
rijck,  het  is  goet  ende  seer  lijftochtigh  van  alles  wat  tot  des  Menschen 
lijf  noodigh  is,  uitghesondert  het  habijt,  linnen,  wollen,  koussen,  en 
schoenen,  maer  men  soud'er  mede  konnen  hebben  alst  Landt  wel 
ghepeupeleert  waer,  alsoo  daer  goede  Hennip  en  Vlas  kan  wassen ; 

i)  Haverstraw. 

8)  Waar  thans  Newburgh  ligt. 

3)  Esopus. 

4)  Hellingen,  land  dat  glooiend  oploopt. 

5)  Het  eiland  van  Brant  Peelen,  thans  Castle  Island. 

6)  Over  deze  passage  zie  onze  inleiding. 


5^; 

ende  vande  Huyden  vande  Beesten,  die  in  groote  quantiteyt  aen  1640 
teelen  souden,  waer  van  men  goet  Leer  soude  maecken;  vande  schors-  ^^"'  ^°' 
sen  van  Eycken-boomen  soudemen  goede  Run  maecken ;  het  Landt 
valt  dese  Rivier  langhs  al  berghachtigh,  sommige  Steen-klippensoo 
uyttermatenheelhoogh ;  daer  wast  dat  schoonste  Greenen-hout  dat- 
men  met  ooghen  mach  besien ;  daer  benefifens  is  hier  te  Lande  Ey- 
cken,  Eisen,  Boecken,  Yperen-hout,  en  Willigen  hier  in  't  Bosch  ende 
in  't  wilde  langhs  het  Water,  ende  op  de  Eylanden  staet  overvloed 
van  Castanien-boomen,  Pruymen,  Haesse-nooten,  en  groote  Ocker- 
nooten  van  verscheyden  soorten,  ende  soo  goet  van  smaeck  alsse  in 
't  Vaderlandt  mogen  zijn,  dan  hart  van  schille:  de  grondt  vande 
Berghen  is  bedeckt  met  struycken  van  Bosch  ofte  Blaubeesien,ghe- 
lijck  in  Hollandt  vande  Veeluwes  komt ;  de  vlacke  grond  ofte  oude 
[153.]  Mayeslanden  zijn  vol  Aerdbesien  bedeckt,  die  alhier  soo  overvloe- 
digh  wassen  datmen  daer  by  gaet  leggen  eten ;  oock  wassen  alhier 
(ghelijck  de  geheele  Rivier  langhs)  in  't  Bosch  Wijnstocken  ofte 
Wijngerden,  seerabondant  van  tweederleye  soorten :  goede  blauwe 
Druyfjens,  die  smaeckelijck  zijn;  datse  ghesnoyt  wierden,  ende  men 
souder  goede  Wijnen  konnen  af  maecken.  De  tweede  soort  is  ghelijck 
de  Druy ven  die  in  Vranckrijck  aen  de  Treullies  wassen,  vande  groote 
Witte  daermen  in  Vranckrijck  Versiuy  s^)  afmaeckt,  die  soo  groot  zijn 
als  litten  van  vingers,  maer  mosten  mede  bearbeydt  worden,  want 
dese  Wijngaerden  wassen  hier  te  landen  bij  de  Boomen  op,  ende  de 
Druy  ven  vallen  gelijck  in  Vranckrijck  de  wilde  Druyven  die  langhs 
de  Wegen  wassen,  die  niet  ghesnoyt  worden,  zijn  wat  dick  van  bast, 
weynigh  sap  daer  in,  door  manckement  van  bearbeydt  te  worden ; 
hier  is  oock  dit  Jaer  (naer  datse  my  verhaelde)  soo  groote  quantiteyt 
van  Harten  geweest,  op  den  Herfst  ende  Voorwinter  door  het  Sneeu, 
ende  heel  vet,  die  wel  twee  vingeren  Smeer  buyten  op  de  ribben 
hadden  sitten,  alsoo  datter  byna  niet  anders  en  was  als  kael  vet^) ; 
hadden  oock  groote  menighte  van  Callekoenen  dit  Jaer  ghehad,  soo 
datse  een  Hard  voor  een  Brood  jae  om  een  Mes  hadden  gekocht  Ja 
om  een  Taback-pijp,  anders  moetmen  wel  een  Kleedt-laeckens  ghe- 
ven  dat  ses  a  seven  gulden  bedraeght ;  Hier  zijn  oock  veel  Patrijsen, 
Bergh-hoenderen,  Duy ven,  die  by  duysende  t'samen  vliegen,  en  onse 
Natie  konde  somtijdts  wel  30  a  40  a  50  in  een  schoot  schieten :  't  Is 
hier  oock  vol  Gevogelte  gelijck  om  laegh  aende  Rivier,  ende  de  ge- 
heele Rivier  langhs  is  oock  groote  menighte  van  alderley  Gevogelte 

i)    Fr.  ver  jus  ^  sap  van  onrijpe  druiven, 
a)    Wij  zouden  zeegen:  klaar  vet. 


238 

1640  als  Swanen,  Gansen,  Eynd- vogels,  Smienten,  Teelingen,  Rotgansen, 
P"  .30-  ^Iq  Jj^  '^  Voorjaer  by  duysende  de  Rivier  op-trecken  datse  vande  Zee- 
kant komen,  ende  in  't  Na-jaer  de  Rivier  weder  af-vliegen. 
Alhier  wat  Den  30  April  terwijls  ick  alhier  aen  het  Fort  Orangie  lach,  soo 
gelegen".  ^  wierden  't  alsulcken  hooge  Water,  dat  het  Eyland  daer  Brand-pijlen 
des^Taets  ^P  woonde  (mijn  waerste^)  voor  die  tijdt  was)  dat  wy  het  Eyland 
mosten  ruymen,  en  voeren  met  Schuyten  in  't  Huys  daer  wel  vier 
voet  Waters  op  't  Eylandt  stondt,  ende  het  Eylandt  met  dagelijcks 
Water  wel  seven  a  acht  voeten  uyt  het  Water  leyt,  ende  dit  hooge 
Water  duerde  drie  dagen  al  eer  wy  weder  de  Huysinge  kosten  ghe- 
bruycken,  en  het  Water  liep  in  't  Fort,  wy  mosten  ons  in  't  Bosch 
behelpen,  alwaer  wy  Tenten  maeckten  ende  stoockten  groot  Vyeren 
aen:  Dit  Bosch  is  vol  wild  Ghedierte,  van  Beeren,  Wolven,  Vossen, 
insonderheydt  veel  Slangen,  Swarte-Slangen,  Ratel-Slangen  die  seer 
fenijnigh  zijn,  hebben  een  Ratel  achter  aende  Steert  met  veel  Ratels, 
naer  datse  oudt  zijn.  Wat  nu  de  grondt  des  Landts  aen  gaet  alhier, 
die  op  't  Geberghte  is  rootachtigh  Sant  ofte  Steen-klippen,  maer 
inde  leeghe  vlackte  menigmael  Kleygronden,  't  welck  heel  vrucht- 
baer  is,  gelijck  my  Brand-pijlen  verhaelt  heeft,  dat  hy  op  dit  Eylandt 
wel  twaelf  Jaer  schoone  Tarruwe  achter  een  geteelt  hadde,  sonder 
Braecken  ofte  Somer-vaghen.  Oock  verhaelde  my  de  Boeren  dat  de 
Wilden  haer  Vyanden  sulcken  gruwelijcken  doodt  aen  doen,  ghelijck 
dit  Figuer  vertoont 2),  ende  hadden  over  eenighe  tijdt  alhier  Justitie 
over  haer  Vyanden  gedaen,  sy  setten  haer  Vy  andt  teghens  een  Boom 
ofte  Pael,  trecken  hem  eerst  al  sijn  Nagels  van  sijn  Vingers,  diese 
daer  naer  aen  een  Snoer  rijgen,  en  dragense  om  haer  als  gelijcken 
de  goude  Kettinghs,  ende  van  eenige  Overste  wierd  gedragen  ter 
eeren  dat  sy  haer  Vyanden  ghevanckeert  ofte  overwonnen  hebben, 
ofte  bijtense  af,  ende  snijden  eenige  Leden  somtijdts  af,  oock  wel 
gheheele  Vinghers,  daer  naer  moet  de  Gevanghen  heel  naeckt  voor 
haer  singen  ende  danssen,  ende  eyndelijck  soo  branden  sy  die  Ge- 
vangen, deselvige  dooden  sy  met  een  lancksaem  Vyer,  ende  dan  eten  [154. 
syse  op,  de  gemeene  Man  eten  d'Armen  ende  Billen,  maer  de  Over- 
sten eten  het  Hooft.  Als  dese  Wildt  haer  Vyandt  aende  Pael  staet  so 
moet  hy  singen,  ende  begint  te  singen  dat  sijn  Vrienden  dat  wederom 
wreken  sullen,  ende  doen  hem  een  wreeden  doodt  aen,  met  heete 
brandende  Houten  prickelen  sy  hem  het  lijf,  ende  branden  hem  van 
d'eene  plaetsop  d'ander,  tot  datse  hem  doodt  gemartelt  hebben,  halen 

i)    Gastheer. 

a)    Zie  het  prentje  hiernevens. 


Bh.  2j8  en  243 


239 

hem  het  Hert  uyt  sijn  lijf,  daerse  allegaer  een  stuckjen  van  eten,  om  1640. 
haer  alsoo  op  haer  vyanden  te  verbitteren.  Door  dito  Land  loopt  een  ^"  ^°' 
treffelijcke  Rivier,  en  dese  komt  uyt  het  Maquas  Landt  omtrent  vier 
mijlen  Noord  aen  van  't  Fort  Orangie,  daer  ick  naer  toe  trock  met 
eenighe  Wilden,  ende  passeerde  een  Bouwerije  daer  een  Boer  op 
woonde  die  Broer  Cornelis  heeten.  Dese  Rivier  komt  tusschen  twee 
steenrotsige  hooghe  Stranden,  ende  valt  aldaer  van  een  Klip  wel  soo 
hoogh  als  een  Kerck  met  sulcken  gedruys,  dat  het  aen  de  Bouwerije 
dickmaels  ghehoort  werdt,  ende  doens  ick  daer  was  maeckten  't  sul- 
cken geluyd  datmen  malkanderen  schier  niet  konden  hooren:  maer 
het  Water  stoof  ende  vloogh  by  stil  weder  met  sulcken  kracht,  allen 
1551-  tijdt  was  het  oft  regende,  ende  de  Boomen  op  de  Bergen  daer  by, 
staende  wel  soo  hoogh  als  de  Duynen  op  Huysduynen,  stonden  alle 
tijdt  met  natte  Tacken  niet  anders  ofte  het  regende,  ende  het  Water 
is  soo  klaer  als  Kristal,  varsch  als  Melck,  ende  schijnt  offer  altijdt  een 
Regenboogh  staet  in  't  Water,  maer  dat  komt  door  de  klaerheydt 
van  't  Water;  hier  waer  een  groote  menighte  van  W^ilden  diemen 
Maquasen  ^)  heet,  ende  vingen  hier  veel  Lampreyen  ofte  Pricken  ghe- 
noemt.  Dese  Rivier  is  hier  ontrent  600  a  700  treden  breed,  en  hier  is 
groote  menigte  van  schoone  Vis,  als  Snoeck,  Baers,  Ael,  Suygers, 
Dickoppen,  Sonne-Vis,  Elften,  Twaelften,  't  welck  een  Vis  is  die  in 
't  Voorjaer  uytter  Zee  komt  en  swemt  de  Rivier  in  't  versse  Water 
hoogh  op,  gelijck  de  Salm  doet ;  hier  valt  oock  Steur,  dan  onse  Natie 
willense  niet  eten ;  hier  vallen  oock  Truytes  die  van  binnen  wat  geel- 
achtigh  zijn,  en  ick  hebser  selver  gevangen,  't  welck  voor  de  schoon- 
ste Vis  in  Vranckrijck  werdt  gehouden.  Hier  zijn  diverse  Eylanden 
in  dese  Rivier  van  30  a  50  a  70  morgens  Landt  groot,  de  Grondt  is 
seer  goet.  De  temperheydt  van  't  Landt  alhier  is  different,  So- 
mers  heel  heet,  's  Winters  heel  kout,  dat  het  op  een  nacht  wel 
een  gangh-ys^)  kan  vriesen,  ende  de  Somer  duert  hier  tot  Alder- 
heyligen  toe,  en  in  December  kan  't  soo  hart  vriesen  alsser  een  harde 
stroom  gaet,  dat  de  Rivier  los  toe  in  een  nacht  vriest  datmer  de  twee- 
de dagh  over  loopt,  ende  duert  in  't  ghemeen  drie  maenden  langh, 
ende  al-hoe-wel  het  bij  na  op  43  graden  leyt,  soo  vriest  het  nochtans 
al  tousiours  aen,  want  al  komender  somtydts  lieffelijcke  dagen  ten 
doeyt  nochtans  niet  deur,  maer  het  vriest  al  wederom  totten  Meert 
toe,  dan  begint  gemeenlijck  eerst  de  Rivier  wederom  op  te  gaen,  sel- 
den  in  Februarius,  ende  de  grootste  koude  hebben  wy  uytten  Noord- 

i)    Mohawks. 

2)     Ijs  waar  men  over  güAn  kan. 


^40 

1640  Westen,  ghelijck  in  Hollandt  uytten  Noord-Oosten :  de  reden  van 

^"  ^^'  dese  koude  is  dat  de  Bergen  benoorden  ons  die  vol  Sneeu  liggen,  en- 

De  reden  als  ^jg  ^^  ]sj  ^^   Windt  daer  over  komt  weven,  ons  alle  de  koude  toe 

voren.  ^       ' 

jaeght.  Dese  Natie  van  Wilden^)  pleegh  eertijdts  een  stercke  Natie  te 
zijn  met  haer  aenhangh,  maer  zijn  vande  Maquas  t'onder  ghebracht 
ende  onder  Contributie  ghebracht,  ende  dese  Natie  van  Wilden  zijn 
kloecke  Mannen,  wel  besneden  van  aensicht,  lijf  ende  leden,  doch  al- 
tesamen swart  van  heyr,  van  vel  zijnse  geel,  des  Somers  gaense 
Haer  ma-  naeckt,  alleen  hebbense  haer  schamelheydt  met  een  lap  bedeckt,  en- 
Kieedinge.  de  de  Kinderen  ende  Jongens  tot  thien,  a  twaelf,  a  veerthien  Jaren 
loopen  gantsch  moeder-naeckt,  des  Winters  soo  hangense  slecht  een 
onbereyd  Herte-vel  ofte  Beeren-huy  t,  ofte  eenige  Calkoense- veeren- 
Rocken,  die  sy  weten  te  maecken,  ofte  koopen  van  ons  een  Kleedt 
Duffels,  dat  twee  ellen  en  een  half  is  dat  onghenayt,  gaen  daer  mede 
henen,  sy  bekijcken  haer  self  seer,  sy  meynen  datse  louter  ghe- 
pronckt  zijn,  ende  sy  maecken  haer  selven  Koussen  van  Herte-vel- 
len,  ghelijck  oock  Schoenen,  ofte  sy  nemen  bladeren  van  Mayes,  en- 
de konnen  dat  in  malkanren  vlechten  en  gebruycken  die  voor  Schoe- 
nen, ende  met  het  hooft  loopen  soo  wel  Man  als  Vrouw  bloot,  de 
Vrouwen  laten  het  hayr  seer  langh  wassen,  binden  't  soo  wat  aen 
malkanderen,  ende  laten  't  dan  op  de  rugge  hangen :  de  Mannen  heb- 
ben sommige  aen  d'eene  zijde  des  hoofts,  sommige  oock  aen  beyde 
zijden  een  lock-hayrs  hangen,  recht  over  het  hooft  hebbense  een 
streeck  hayrs  van  't  voorhooft  na  den  neck  toe,  omtrent  drie  vinghe- 
ren breedt,  dat  kortense  tot  twee  a  drie  vinghers  langh,  ende  dat 
staet  dan  recht  over  end  ghelijck  een  Hane-kamme,  en  aen  beyde 
zijde  van  dese  Hane-kam  scheerense  het  heel  kort  af,  als  by  de  Fi- 
guer  te  sien  is,  uytgesondert  de  locken :  ende  sy  schilderen  oock  haer 
aangesichte  root,  blau,  grau,  ende  siender  dan  uyt  als  de  Duy  vel  selfs, 
haer  voorhooft  smeerense  met  Beeren-smeer,  't  welck  sy  alsoo  by  [156.] 
haer  dragen  in  Cabassen,  op  dat  het  haer  soo  veel  te  beter  soude 
wasschen  soo  sy  haer  voorstaen  laten,  ende  sy  geen  Luysen  soude 
krijgen,  en  wanneer  sy  reysen  soo  nemense  wat  mede  van  haren 
Mayes,  ende  een  ketel  met  een  houten-back,  en  lepel,  dat  packense 
op  ende  hebben  dat  op  den  rugge  hangen,  ende  alsse  dan  honger 
krijgen  terstond  maeckense  vyer  en  koken,  en  het  vyer  konnense  [157.] 
maecken  met  houtjes  op  malkanderen  te  wrijven,  en  dat  seer  haestigh. 
Sy  leven  gemeenelijck  sonder  Houwelijcke-staet  soo  in 't  wild  heen, 


x)    Hier  zijn  de  Mohicanen  bedoeld;  sie  onze  inleiding. 


Biz.  24.0 


241 

want  hoe  wel  datter  zijn  die  Vrouwen  hebben,  soo  duert  dat  niet  lan-  1640 
gher  alst  haer  een  van  beyden  goetdunckt,  ende  dan  loopense  van    ^"  ^°' 
malkanderen  en  elck  neemt  weder  een  ander.  lek  hebbe  ghesiendat-  HuweUjke 
ter  waren  die  malkanderen  verlieten,  na  datse  een  tijdt  langh  met  staet. 
een  ander  hadden  gheleeft,  al  wederom  verlieten  ende  sochten  haer 
voorgaende  wederom  op,  ende  worden  wederom  een  paer,  en  al  heb- 
bense  Vrouwen  evenwel  latense  niet  by  een  ander  te  slapen,  ende  de 
Vrouwen  doen  van  ghelijcken. 

De  Vrouwen  naer  datse  gebaert  hebben,  gaen  terstond  na  den  ge- 
boorte wederom  henen,  ende  soo  kout  en  macht  niet  wesen,  ofte  sy  van  haer 
wasschen  haer  en  het  jonghe  Kindt  terstondt  af  inde  Rivier  ofte  ^^^^' 
Sneeu,  sy  willen  niet  leggen,  want  dan  seggense  datse  terstond  sterven 
souden,  maer  sy  houden  't  gaende,  sy  moeten  Hout  hacken,  sy  gaen,  sy 
staen,  wercken  als  ofse  niet  ghekraemt  hadden,  ende  wy  sien  niet  dat 
het  haer  qualijck  bekomt.  De  Mannen  hebben  groot  ontsach  over 
haer  Hoeren,  soo  sy  yets  deden  dat  hem  niet  wel  en  beviel  ende  hy 
toornigh  worden,  soo  grijpt  hy  maer  een  Bijl  ende  slaetse  den  kop  in, 
ende  daer  mede  gedaen.  Naer  dat  ick  dese  manieren  van  dese  Wilden 
gesien  hadde,  dewelckegrooteOorloghvoerentegens  de  Franse  Wil- 
den, waer  van  my  Corelaer  verhaelden  aen  haer  Fort  gheweest  te 
hebben,  daerse  noch  eenige  Wilden  gevangen  hadden  diese  ghehaelt 
hadden  in  de  Rivier  van  S.  Lourens  daer  de  Fransen  woonen,  hadden 
drie  Fransen  gevangen^),  waer  onder  een  Jesuwijt  was,  welcke  ons 
Volck  hoopten  noch  te  verlossen,  ende  een  haddenser  dood-geslagen, 
doch  alle  Kinderen  tot  thien  a  twaalf  Jaren  toe,  ende  alle  Vrouw- 
persoonen  diese  inde  Oorlogh  krijghen  die  sparense,  ofte  alle  Vrou- 
wen die  heel  oudt  zijn  die  slaense  oock  doodt :  Ende  hoewel  sy  alsoo 
wreedt  tegens  haer  Vyanden  zijn,  soo  bennese  seer  minnelijck  tegens 
ons,  hebben  oock  geen  vrees  van  haer,  wy  gaen  met  haer  in  't  Bosch, 
wy  ontmoeten  malkanderen  somtij dts  een  ofte  twee  uren  van  alle  Huy- 
sen,  ende  wij  weten  daer  niet  meer  van  als  ofte  ons  een  Christen  te- 
ghens  quam,  ende  sy  slapen  oock  by  ons  inde  Kamers  voor  onse 
Bedden,  gaen  maer  op  de  bloote  Aerde  nederleggen,  een  Steen  ofte 
Hout  onder  't  Hooft,  ende  sy  zijn  seer  slordigh  ende  kladdigh,  sy 
wasschen  haer  aensicht  noch  handen  niet,  maer  laten  't  al  sitten  op 
dat  geele  vel,  even  alleens  als  de  Wilden  aende  Cape  de  Bona  Espe- 
ranse,  ende  siender  uy t  als  Verekens,  haer  Broodt  is  Mayes,  tusschen 
twee  Steenen  aenstucken  geslagen  alsse  reysen,  maer  in  haer  Huysen 


i)    Zie  over  deze  plaats  onze  inleiding. 

16 


242 

1640  stanpen  't  somtijds  in  een  groot  Block  datse  uy  tgeholt  hebben,  als  by 
^"  ^°'  de  Figuer  te  sien  is,  ende  daer  maeckense  dan  Koecken  ende  braden 
die  inde  Assche,  ende  haer  toe-spijs  zijn  Harten,  Calkoenen,  Hasen, 
Beyren,  wilde  Katten,  ende  haer  eygen  Honden,  ec.  De  Vissen  koken- 
se  soo  als  syse  uyt'et  Water  krijgen  sonder  schoon-maecken,  oock 
het  Ingewand  van  een  Hart  met  strond  en  al  koockense  een  weynigh, 
en  zijn  de  darmen  dan  te  tay  soo  nemen  sy  een  end  inde  mondt,  het 
ander  inde  handt,  ende  tusschen  handt  ende  mondt  snijdense  af  en 
schieten  't  soo  inne,  ende  soo  doense  gemeynlijck  met  het  Vleys, 
want  sy  kerven  't  een  weynigh,  gelijckmen  in  Vranckrijck  een  Car- 
bonade  op  de  Roster  leyt,  so  leggen  sy  het  in  't  Vuur  so  lang  dat- 
men  hondert  tellen  mach,  dan  ist  al  gaer,  en  bijten  daer  in  dat  het 
bloedt  langhs  de  beek  loopt,  ende  sykonnen  oock  een  stuck  Beyren- 
smeer  als  twee  vuysten  sonder  Brood,  en  sonder  een  oft  ander  soo 
droogh  op-eten ;  het  is  haer  natuerlyck  datse  geen  Baerden  hebben, 
maer  onder  hondert  niet  een  die  een  Hayr  om  den  mondtheeft.  U3^t'er  [158]. 
natueren  soo  hebbense  groots,  hoogh  gevoelende  van  haer  selven, 
alsoo  om  haer  selven  te  prijsen,  datse  van  haer  selven  segghen  ick 
ben  de  Duyvel^  dan  meynen  sy  datse  treffelijck  haer  i)  hebben :  oock 
om  haer  selven  ende  haer  volck  te  prijsen,  wanneer  sy  seggen  dat  sy  ge- 
weldighe  Constenaren  zijn  om  Harten  te  vangen,  ofte  dit  ende  dat  te 
doen,  soo  seggense  dan :  dat  is  voorwaer  alle  die  Mahaktmosers^)  en 
zijngroote  verstaftdige  Duyvels,  haar  Wooninge  maecken  sy  van  bas- 
ten van  Boomen,  seer  dicht  ende  warm,  ende  in  't  midden  stooc- 
ken  sy  haer  Vuer ;  oock  maecken  sy  van  schillen  ende  basten  van 
Bomen  Canoos  dat  haer  Vaertuygh  is,  ofte  anders  Schuytjens  ghe- 
naemt,  daerse  met  vier  a  vijf  en  ses  in  konnen  varen,  endedesgelijck 
hollense  Boomen  uyt  ende  gebruycken  die  tot  Schuyten,  waer  onder 
sommige  seer  groot  zijn,  ende  ick  hebbemenighmael  met  mijn  achtie- 
nen  a  twintighen  in  een  hollen  Balck  gheseten  ende  langhs  de  Rivier 
mede  ghevaren,  ende  ick  hebbe  selver  een  houten  Canoghehad  daer 
ick  wel  225  schepels  Mayes  koste  in  voeren,  haer  Wapenen  pleghen  in- 
de Krijgh  te  wesen  Booghende  Pijlen,  met  een  Steenen  bijl  ende  Klop- 
hamer,  maer  nu  krijgense  van  ons  Volck  Roers,  dan  't  is  een  Schelm 
gheweest  diese  haar  eerst  verkocht  heeft  ende  wijs-gemaeckt,  wantsy 
plachten  te  seggen  dat  het  de  Duyvel  was,  ende  dorsten  't  niet  aentas- 
ten,  en  daer  pleegh  maer  een  Wild  te  zijn  die  met  een  Roer  om  gonck. 


i)    Hier  moet  een  woord  zijn  uitgevallen,  vermoedelijk  „gequeten". 
2)     Mohawks  (zie  onze  inleiding). 


243 

dieseKallebackeri)  noemde:  maerkoopenoockDeegens,Ysere-bijlen  1640 
van  ons;  haer  Geldt  zijn  sekere  Beentjes,dieaende  Zeestrand  vanSchil-  ^"  ^°' 
pen  ofte  Kinckhoorns  gevonden  worden,ende  dese  Hoorns  slijpense  op 
een  Steen  soo  dun  als  syse  begeeren,  ende  dan  drillensc  daer  een  gaat- 
jen  door  en  rijgense  aen  draden,  ofte  maecken  daer  van  Banden  van 
een  handt  ende  breeder,  dit  hangense  dan  om  den  hals  ende  om  't  lijf, 
ende  oock  hebben  sy  verscheyden  gaten  inde  ooren  daer  sy  't  mede 
hanghen,  oock  maeckender  Mutsen  op  't  hooft  van,  ende  daar  is  twee- 
derley  soorten,  de  witte  zijn  de  slechtste,  de  bruyn-blau  zijn  de  beste, 
ende  sy  gheven  malkanderen  twee  witte  Beentjes  voor  een  bruyn,  ende 
is  by  haer  genaemt  Zeewarvf),  ende  daer  hebben  se  immers  soo  grootc 
sin  in  als  menigh  Christen-Mensch  in  't  Goudt,  Zilver,  en  Peerlen :  maer 
in  onse  Geld  hebben  sy  gantsch  geen  sin,  ende  achten  't  niet  beter  als 
Yser,  ende  seggen  dat  wy  geck  zijn  dat  wy  een  stuck  Yser  soo  hoogh 
estimeeren,  dat  sy  't  hadden  sy  souden  het  in  't  Water  smacken ;  Ende 
hoe  sy  haer  Dooden  begraven,  die  setten  sy  inden  Kuyle,  en  moeten 
niet  leggen,  ende  dan  op  't  Graf  werpen  sy  eenige  Boomen  ende  Hout, 
ofte  sy  besetten  't  met  Pallissaden ;  sy  hebben  haren  besetten  tijden  3) 
wanneerse  uy  t  visschen  gaen,  in '  t  Voorjaer  vangense  uy  ttermaten  veel 
Elften  ende  Pricken,  die  hier  uyttermaten  groot  zijn,  dese  leggense 
op  schillen  van  Boomen  inde  Sonne  ende  droogen  die  heel  hart,  ende 
dan  doense  in  Notessen4)  ofte  Sacken  diese  selfs  konnen  vlechten  van 
Hennip,  die  hierin  't  wild  wast,  ende  behouden  dan  de  Visch  tot  inden 
Winter.  Wanneer  dat  haer  Mays  rijp  is,  soo  doense  die  vanden  Ayren, 
maken  op  hooghten  Kuylen  ende  bergense  daer  in  de  geheele  Win- 
ter ;  sy  konnen  oock  Fuycken  ende  Seegens  op  hare  maniere  breyen ; 
van  hare  Religie  en  alle  Godsdienstgheydt  benne  sy  gantsch  ver- 
vreemt,  sy  hebben  wel  eenen  die  sy  vreemde  namen  noemen,  dat 
is  eenen  Genius,  die  sy  in  plaets  van  Godt  houden,  maer  sy  dienen 
noch  offeren  hem  niet,  sy  dienen,  eeren,  en  offeren  den  Duyvel,  dien 
sy  Otskon  ofte  Ayreskuonis)  noemen,  want  als  sy  eenigh  ongheluck 
inden  Oorlogh  hebben,  soo  vangen  sy  eenen  Beer  die  sy  in  stucken 
houwen  en  braden,  ende  dat  haren  Ayreskuoni  op-offeren,  seggende 
[159.]  naer den sinne dese naervolghende  woorden:  O groote stereke Ayres- 


i)    Deze  uitdrukking  is  mij  duister. 

2)  Zie  Brodhead,  172. 

3)  Haar  vaste  tijden. 

4)  Bij  Megapolensis  (zie  onze  inleiding)  „notasten".  Naar  het  schijnt  is  een  Irokeesch 
woord  bedoeld,  dat  evenwel  in  de  lexica  niet  is  teruggevonden. 

5)  Otkon :  „génie,  esprit,  être  mystérieux"  (Cuoq,  Lexiqtie  de  la  langue  iroquolsé).  — 
Ayreskuoni  is  duister. 


244 

1640  kuoni!  wy  bekennen  dat  wy  tegens  u  hebben  niisdaeyty  mits  dien  wy 
^^^  ^°*  onse  gevangen  Vyanden  niet  hebben  gedoodt  ende  opgegeten^  vergeeft 
ons  dit  f  wy  beloven  alle  degenen  die  wy  wederom  geva?ighen  krijghen, 
dat  wyse  sullen  dooden  ende  op-eteny  alsoo  sekerlijck  als  wy  desen 
Beer  hebben  gedood  e7ide  nn  op-eten :  oock  alst  nu  heel  heet  weer  is 
ende  datter  dan  komt  een  verhoolen  Wind,  soo  roepense  terstond :  [160. 
uisoronusie,  dat  is :  lek  dancke  n  Duyvel^  ick  dancke  7C  Oomke  ;  oock 
als  sy  sieck  zijn,  ofte  ergens  pijne  ofte  seerte  inne  hebben  inden  Lee- 
den,  ende  ick  haer  vrage  wat  haer  deert,  soo  seggense  dat  de  Duy  vel 
in  't  lijf  oft  inde  seere  plaetsen  sit  ende  haer  aldaer  bijt,  alsoo  datse 
t'  eenemael  de  Duyvel  toe-schrijven  wat  haer  overkomt,  anders  we- 
ten sy  van  geen  Godsdienst :  als  wy  bidden  soo  belacchense  ons,  som- 
mige het  selvige  verachtende ;  alsmen  haer  seyd  wat  wy  bidden,  staen 
verwondert  ende  vraeghde  my  ofte  ick  die  ghesien  hadde  in  ons 
Landt  die  wy  aenbaden?  sy  willen  in  geen  Huysen  komen  daer  de 
Vrouwen  haer  Maen-stonden  hebben,  noch  met  haer  eten,  noch  en 
moeten  gheen  stricken  aenraken  daerse  Harten  mede  vanghen,  seg- 
gende  dat  de  Harten  het  konnen  ruycken.  Dese  Maeckquase  Wilden 
zijn  in  drie  Natiens  ghedeelt,  d*  een  houtet  met  de  Beyr,  d'  ander  is 
vande  Schilpade  Wilde,  de  derde  is  vande  Wolf,  ende  hier  van  zijn 
die  vande  Schildpade  de  grootste  ende  voornaemste,  ende  beroemen 
haer  de  oudste  te  zijn.  Dese  Indianen  draghen  elck  van  't  Beest 
daerse  naer  ghenoemt  zijn  tot  haer  Baniere,  en  alsse  in  den  Oorlogh 
trecken  teghens  haer  Vyanden,  soo  dragen  sy  dat  elck  mede  tot  een 
schrick  van  haer  Vyanden,  so  sy  meynen,  ende  haer  eygen  kloeck- 
moedigheydt. 

DeRegieringhe  byhaer  bestaetuytten  oudste,  verstandighste,wel- 
sprekenste,  ende  strijdbaerste  Mannen,  by  desen  wordt  gemeynelijck 
gheresol veert,  ende  dan  vande  Jonge-gesellen  ende  strijdbaerste  Man- 
nen uytghevoert,  doch  als  den  ghemeyne  Mannen  die  resolutie  niet 
aen  en  staet,  soo  wordt  het  geheel  in  't  goetduncken  van  Jan-hagel 
ghestelt;  de  Oversten  zijn  ghemeynlijck  by  haer  de  armsten,  wantin 
plaetse  dat  by  de  Christenen  de  Oversten  ontfanghen  vande  ghemeyne 
Man,  ofte  die  in  Offitien  sitten  haer  verrijcken  door  onrechtvaerdige 
Middelen  ofte  andersins,  soo  moeten  dese  Oversten  vande  Wilden 
gheven  aen  Jan-hagel,  insonderheydt  wanneer  daer  yemandt  dood- 
gebleven  is  inden  Oorlogh,  soo  ghevense  groote  schenckagie  aende 
naeste  Bloed-vrienden  des  Overledenen:  ende  sose  yemandt  dan  oock 
gevangen  krijghen,  die  Gevangen  schencken  sy  dan  aen  dat  geslacht 
daer  een  van  doodt-gebleven  is,  ende  den  ghevangen  wordt  dan  van 


245 

dat  geslacht  geadopteert  in  des  doodens  plaetse.  Overeen  doodslach  1640 
ende  andere  schelmerije  is  onder  haer  gantschgheen  straf,  maar  elck  ^^"*  ^°' 
is  sijn  eighen  rechter,  ende  des  verslagen  vrienden  wreken  aen  den 
doodslager  soo  lange,  totdat  onder  den  naesten  met  schenckagie  den 
peys  ghemaeckt  wordt;  doch  hoe  wreed  datse  zijn,  ende  hoewel  sy 
sonder  eenige  straffe  des  quaed-doenders  leven,  soo  geschieden  niet 
vierendeel  soo  veel  schelmerije  ende  doodslaghen  onder  haer  als  onder 
deChristenen,soodatickmenighmaelmetverwonderingeoverdencke 
watter  al  moorden  in  't  Vaderlandt  geschieden,  niet  tegenstaende 
sulcke  strenge  wetten  ende  boeten,  ende  dese  Wilden  nochtans  leven- 
de sonder  wetten  ofte  vreesen  der  straffen  niet,  dooden  immers  wey- 
nigh,  ofte  het  moeste  in  furie  ende  handgevecht  zijn,  waeromwy  heel 
onbeschroomt  met  de  Indiaen  gaen,  en  malkanderen  een  uyre  gaens 
in  't  Bosch  ontmoeten  sonder  malkanderen  te  misdoen.  Doensicknu 
alle  dese  bovengheschreven  ghelegentheyden  ende  manieren  vande 
Wilde  vernomen  hadde,  soo  ben  ick  wederom  de  Rivier  afgevaren. 

Den  14  Mey  nam  mijn  afscheydt  vande  Commandeur  aen  het  Fort 
Orangie,  quam  van  dien  selvigen  dagh  noch  aende  Esopers  toe,  daer 
een  Kil  in-loopt,  ende  noch  eenigh  Mayslandt  is  daer  eenige  Wilden 
woonen. 

Den  1 5  dito  smorgens  gonghen  met  het  kriecken  van  den  daghe 

[161.]  t'zeyl  met  een  Voor-ebbe,  quamen  namiddagh  by  de  Danskamer, 

daer  veel  Wilde  waren  die  Visten,  ende  passeerden  het  Hooge-land 

totdat  wy  savonts  aen  Tapaen  ten  Ancker  quamen,  en  daer  bleven 

wy  savonts  de  gheheelen  nacht  by  de  Wilden  die  daer  lagen  en  Visten. 

Den  16  dito  is  ons  Ancker  gelicht,  ende  zeylden  met  een  Ebbe  ende 
lustighe  koelte  van  denN.W.  in  drie  uyren  aen  het  Fort.  Dese  boven- 
geschreven Rivier  is  niet  als  aen  weder-zijden  Berghen,  weynigh  om 
te  peupeleeren,  alsoo  't  maer  Klippen  en  Steenen  zijn  langhs  de  Rivier 
als  ick  voren  verhaelt  hebbe,  hier  ende  daer  wat  Mayslandt,  dat  de 
Wilden  maecken  en  de  Steenen  uytroyen ;  hier  gaet  de  Vloedt  de 
gheheele  Rivier  op  tot  het  Fort  Orangie  toe,  door  de  aenparssinghe 
vande  Zee. 

Den  16  Julij  is  Cornelis  van  Thienhoven,  Secretaris  inNieuw-Ne- 
derlandt,  met  commissie  vande  Hoofden  ende  Raden  van  Nieuw-Ne- 
derlandt,  met  ontrent  hondert  ghewapende  Mannen  vertrocken  naer 
deRaritanghe,  een  Natie  van  Wilden  die  daer  een  Riviertjen  oploopt, 
omtrent  vijf  mijlen  achter  het  Staten  Eylandt,  omme  te  vorderen 
vande  Indianen  Satisfactie  over  de  Hostilitey  ten,  door  desel vighe  ghe- 
pleeght  op  't  Staten  Eylandt  in  't  dooden  van  mijn  Verekens,  ende 


246 

1640  de  Companies  Verekens  die  daer  een  Neegre  bewaerde,  't  welck  hy 
■^"^*  ^^  aen  my  versocht  hadde  om  de  Neegre  daer  op  te  setten,  't  rooven  van 
des  Wachters  Huys,  ende  het  onderleggen  van  weghen  't  afloopen  van 
't  Jacht  de  Vrede,  daer  Schipper  op  was  Cornelis  Pietersz.  dat  misluck- 
te,  ende  andere  Insolentie.  Van  Thienhoven,  metghemeldeTroupdaer 
gearri veert wesende,  versocht  Satisfactie  volgens  s ij n  last:  de  Troup 
begeerde  te  dooden  ende  te  plunderen  dat  niet  konde  gheschieden, 
vermidts  Thienhoven  sey  de  geen  last  daer  van  te  hebben,  ende  eynde- 
lijck  door  overlast  vande  Troup,  is  dito  van  Thienhoven  vande  Troup 
ghegaen  onder  protestatie  van  alle  onheylen,  die  door  ongehoor- 
saemheydt  ende  teghens  ordre  soude  komen  voor  te  vallen,  en  van 
Thienhoven  ontrent  -J-  van  een  mijl  vertrocken  zijnde,  hebben  die 
Troup  al  ettelijcke  Wilden  dood-gheschooten,  ende  de  Overste  Broe- 
der gevangen  gebracht,  daer  van  Thienhoven  voor  heeft  gerespon- 
deert  tot  tachtigh  vadem  Zeewan,  anders  soude  hy  hebben  moeten 
sterven,  waer  op  sy  hier  naer  als  volgen  sal  vier  van  mijn  Volck  heb- 
ben dood-ghesmeten,  mijn  Huyse  verbrandt,  ende  't  Huys  van  David 
Pietersz.  de  Vries  ï)  in  revengie.  lek  verstond  oock  uyt  Thienhoven, 
dat  een  Loockmans  heeft  des  Overstes  Broeder  aen  sijn  Mannelijcke- 
lid,  met  een  ghespleten  Hout  seer  mishandelt  aende  Mast  staende, 
ende  sulcke  Tyrannije  wierde  by  de  Companies  Dienaers  gepleeght, 
dat  verde  is  van  vriendschap  met  de  Inwoonders  te  maken. 

Den  20  October  voer  ick  met  mijn  Sloep  naer  Tapaen  toe,  om 
Mayes  ofte  de  Wilden  haer  Koorn  te  ruylen,  al  waer  ick  de  Compa- 
nies Sloepen  vond,  dewelcke  Contributie  wilden  hebben  vande  Wil- 
de Christenen  van  een  partye  Koorns :  doens  riepen  my  de  Wilden 
en  vraegden  wat  ick  sochten  ?  gaf  haer  tot  antwoordt  dat  ick  Mayes 
voor  Laecken  wilde  verruylen,  maer  seyde  sy  kosten  my  niet  helpen 
ick  soude  de  Rivier  wat  opvaren,  ondertusschen  soude  de  Companies 
Sloep  wech  raecken,  dan  soudese  met  my  handelen,  want  sy  waren 
seer  verwondert  dat  de  Sackima  die  nu  aen  't  Fort  was  haer  sulcks 
dorsten  vergen,  ende  hy  moest  een  heel  kale  Backer  wesen  die  hier 
haer  Land  quamen  bewoonen,  ende  haer  hier  niet  gheroepen  en  had- 
den, en  dat  die  haer  nu  dwinghen  wilde  haer  Koorn  te  geven  voor  [162.] 
niet,  ende  dat  sy  't  in  sulcken  overvloedt  niet  en  maeckten,  alsoo  een 
Oversten  gemeenelijck  maer  twee  Vrouwen  heeft  die  Koorn-pland^), 
maken  rekeninghe  tot  haer  nootdruft  en  wat  om  Laecken  tegen  ons 


i)    Dit  zal  een  verschrijving  zijn  voor  Frederick  de  Vries, 
2)    Versta:  die  koren  planten  (verbouwen). 


247 

te  verruylen,  soo  dat  dit  begost  groote  twist  onder  de  Wilden  te  ver-  1640 
oorsaken.  ^**  "°* 

Den  eersten  December  hebbe  ick  begonnen  Vriessendael')  aen  te 
tasten,  alsoo  't  een  schoone  plaets  was  langhs  de  Rivier  onder  een 
Bergh  gelegen,  ende  wel  anderhalf  ure  gaens  daer  een  Valeye  is, 
daer  wel  voor  twee-hondert  Beesten  Hoye  kan  op  wassen,  ende  der- 
tigh  morgen  Koorn-Landt  op  is,  daer  ick  Tarruwe  op  gehad  hebbe, 
't  welck  inde  lenghte  wies  hooger  als  de  langhste  Man  die  daer  in  't 
Land  was ;  hier  waren  oock  twee  schoone  afvallen  die  van  't  Gebergh- 
tc  vielen,  daermen  twee  schoone  Moolens  koste  opsetten,  om  Koorn 
te  malen  ofte  Plancken  te  sagen  met  Saeg-Molens,  en  was  een  schoone 
playsante  plaets  van  Jacht  van  Harten,  wilde  Calkoenen,  en  Duyven: 
maar  't  quaetst  was  dat  ik  wel  schoone  plaetse  aantasten,  maer  ick 
wierde  van  mijn  Confrater  (uytwijsende  ons  Accoort)  niet  ghesecon- 
deert,  't  welck  een  Bewindhebber  was  Frederick  de  Vries,  dewelcke 
meynde  datmen  Colonies  konde  maeckensonder  kosten  of  Volck,  al- 
soo sijn  insicht  was  dat  Godijn,  Gilliame^)  van  Rensselaer,  Bloemaert, 
ende  Jan  de  Laet  haer  Colonie  vorderden,  dewelcke  dat  gedaen 
hadde  met  de  Companies  kosten,  dewelcke  daer  alles  gebracht  had- 
den van  Beesten  ende  Boeren,  ende  doens  het  werck  begost  ganck-  Nota. 
baer  te  worden,  ende  sy  waren  Bewindhebbers  vande  Companie  en 
Commissarisen  van  Nieuw-Nederlandt,  doens  behielpen  sy  haer  met 
Sinisterlijcke  Koopmans  trecken,  ende  de  Companie  daer  over  een 
goede  Piethey  ns-buy  t  gekregen  hebbendes),  dachten  n  iet  eens  op  haer 
beste  Handelplaets  van  't  Fort  Orangie,  oftmendaerBouweryesetten 
ofte  niet:  maer  dese  Quanten,  benamen4)  Rensselaer,  die  ghewend  was 
Paerlen  en  Diamanten  te  rafineeren,  brachten  soo  veel  te  wege  datse 
d'  andere  Bewindhebbers  haer  Confraters  dat  afkregen:  Ende  doen 
Michael  Pauw  dat  ghewaer  wierde  dat  sy  het  Landt  van  het  Fort 
Orangie  voor  haer  namen,  heeft  hy  datelijck  om  laegh  over  't  Fort 
Amsterdam,  daer  de  Wilde  met  de  Beevers  naer  't  Fort  mosten  over- 
gheset  zijn,  dat  selvige  Landt  voor  hem  laten  aenteyckenen  ende 
Pavonia  ghenaemt,  waer  door  daer  naer  de  Companie  siende  datse 
geintereseert  waren,  is  veel  twist  ende  jalousie  ontstaen,  dat  de 
Goederen  hebben  moesten  ontnemen  die  met  haer  eygen  Penningen 
Collonies  wilden  maecken,  ende  soo  is  door  alle  dese  dispuyten  het 


i)  De  „plantasie"  op  bl.  235  genoemd. 

2)  Foutief  voor  Kiliaen  (ook  hiervóór,  bl.  148). 

3)  1628.  De  genoemde  patroonschappen  tijn  van  1630. 

4)  Met  name. 


248 

i64o  Land  ondergehouden  dat  het  niet  gepeupeleert  is  geworden,  want 
*^*  ^'  daer  waren  doen  ter  tijd  Liefhebbers  genoegh  die  de  Lande  met 
Patronije  wel  gepeupeleert  soude  hebbe,  maer  is  altoos  door  de  twist 
vande  Bewindhebbers  achter-gebleven,  ende  selver  wildender  sy 
niet  toe  doen,  want  sy  saghen  liever  een  goede  Buyt  komen  als  van 
haer  CoUonien  te  spreken,  maer  't  Landt  te  peupeleeren  ende  de 
Vrucht  daer  van  getrocken  hadde  wel  soo  langh-duerigh  geweest, 
want  haer  Buyt  is  verdweenen  als  roock,  ende  daer  moghen  wel  eenige 
Bewindhebbers  ende  de  Boeckhouders  wel  afgevaren  zijn,  maer  het 
en  doet  geen  goet  voor  't  gemeyn,  gelijck  de  Culture  van  Landen 
doet  daer  een  yder  wel  afvaert  en  een  gestadighe  Rente  is,  dat  beter 
is  als  alle  Buyten  diemen  in  Bordeelen  siet  consumeeren:  want  waer 

Goede  ver-  zijn  nu  alle  de  Buyten  die  Duynkercken  van  ons  wel  gerooft  heeft, 
ende  oock  alle  de  Buyten  van  Vlissinghe  die  op  de  Portugijsen  wel 
ghenomen  zijn  ?  't  is  al  tot  roock  verdweenen,  ende  die  Capers  diese 
genomen  hebben  zijn  tot  niet  geworden,  hebben  't  verdroncken  on- 
nuttelijck,  en  aende  want  gepist. 

Anno  1641.      Den  20  Augustus  arriveerden  alhier  het  Schip  Eycken-boom,  al- 

waer  een  persoon  mede  quam  dewelcke  Malijn  ghenaemt  was,  seg-  [163.] 
gende  dat  het  Staten-Eylandt  hem  toe-quam,  dat  het  hem  ghege- 
ven  was  vande  Bewindhebbers  ende  aende  Heer  vander  Horst,  't 
welck  ick  niet  konde  ghelooven,  alsoo  ick  in  't  Jaer  van  acht-en-der- 
tigh  uytgevaren  ben  om  dito  Eylandt  aen  te  tasten,  ende  als  doen 
mijn  Volck  daer  opghebracht,  en  dat  ick  achte  de  Bewindhebbers 
wijser  bennen  als  sulcks  te  doen,  als  het  seste  Artijckel  vande  vry- 
heden  vermelden,  dat  wie  de  eerste  Occupateur  is,  dat  die  sal  niet 
gheprejudisieert  werden  in  sijn  verkreghen  recht. 

Den  eersten  September  wierden  mijn  Volck  op  't  Staten-Eylandt 
dood-geslagen,  vande  Wilden  en  vande  Raritans,  ende  spraken 
teghens  een  Wild  die  ons  Volck  diende,  men  soude  nu  komen  vech- 
ten teghens  haer  om  ons  Volck,  ende  hadden  wy  haer  voor  desen 
qualijck  komen  trackteeren  om  Verekens,  datmen  haer  te  lastleyde 
ghenomen  te  hebben,  daerse  geen  schuld  toe  hadde,  't  welck  by  de 
Companies  Dienders  wierde  gedaen,  alsose  naer  de  Zuyd-Rivier 
zeylden,  quamen  dan  eerst  aen  het  Staten-Eylandt  wat  Hout  hac- 
Nota.  ken  ende  Water  halen,  dan  stalense  met  een  de  Verekens,  ende  men 
leyde  de  schuld  al  op  de  onnoosele  Wilden,  en  al-hoe-wel  sy  slim 
genoeg  zijn,  maer  doet  haer  geen  quaed  sy  sullen  u  oock  geen  quaed 
doen,  ende  soo  raeckte  ick  het  begin  van  mijn  Colonie  quyt  op  het 
Staten-Eyland,   door   beleyt  vande  Commandeur  Kieft,  die  het 


f 


249 

geen  op  de  Wilden  wilde  verhalen  dat  sijn  Volck  gedaen  hadde.   15^, 

Den  2  November  soo  isser  ghekomen  een  Overste  vande  Wilde  ^^P*-  ^• 
van  Tankitekes,  ghenaemt  Pacham,  die  groot  by  de  Governeur  in 
't  Fort  was,  quam  met  groote  Triumphc  en  bracht  een  Doode-handt 
aen  een  Stockjen  hanghende,  seggende  dat  het  de  Handt  was  vande 
Overste,  die  ons  Volck  op  't  Staten-Eyland  dood-ghesmeten  ofte 
met  Pijlen  gheschootcn  hadden,  ende  dat  hy  dat  om  onsen  't  wille 
gewroken  hadde,  door  dien  hy  de  Swannekens  (soo  sy  de  Duytsen 
noemen)  lief  hadde  ende  sijn  beste  Vrienden  waren. 

Den  dito  in  desen  tijdt  versocht  de  Commandeur  Kieft  aen  my, 
ofte  ick  wilde  Mallijn  toe-staen  dat  hy  op  de  hoeck  van  hetStaten- 
Eylandt  daer  het  Mayes-landt  lach,  hem  dat  wilde  laten  beplanten, 
ende  dat  hy  daer  Soldaten  by  doen  wilden,  dewelcken  een  teycken 
doen  soude  met  een  Vlagh  te  laten  weyen  als  daer  Schepen  inde 
Baye  waren,  om  aen  't  Fort  ghewaerschouwt  te  zijn,  't  welck  ick 
hem  toegestaen  hebbe,  maer  dat  ick  daer  niet  by  geprejudiseert 
wilde  wesen,  ende  hem  wel  12  a  14  a  15  morgen  Landts  wilde  toe- 
laten sonder  mijn  gherechtigheydt  te  verkorten,  alsoo  hy  daer  maer 
wat  Brandewijn  wilde  stoocken  ende  wat  Zeem-leer  maecken  wilde. 

Alsoo  ick  dagelijcks  by  de  Commandeur  Kieft,  als  ick  aen  't  Fort  Anno  1642. 
quam  gemeenelijck  by  hem  te  gast  was,  so  verhaelden  hy  my  dat  Nedèriandt. 
hy  nu  een  fraye  Herbergh  hadde  laten  maecken  van  Steen,  om  de 
Engelse  die  daghelijcks  met  haer  Vaertuygh  van  Nieuw-Engelandt 
naer  Vergina  passeerden,  ende  daer  groot  aenval  ende  af  breuck  af 
lede,  en  mochten  nu  inde  Herbergh  gaen  logeren.  Doen  gaf  ick  hem 
tot  antwoordt  dat  het  wel  quam  voor  de  Reysende-man,  maerdatter 
wel  nootsaeckelijck  een  Kerck  van  doen  was,  ende  dat  het  een 
schande  was  voor  ons  als  d'Engelse  daer  passeerden,  maer  soo  een 
slechte  Schuer  sagen  daer  wy  in  preeckten,  ende  d'eerste  dat  de 
Engelse  neffens  haer  Woonhuysen  maeckten  in  Nieuw-Engelandt 
dat  was  een  fraye  Kerck,  ende  wy  mede  behoorden  soo  te  doen, 
alsoo  men  houdt  de  West-Indische  Companie  mede  een  principael 
164.]  Lidt  te  zijn,  om  de  Gereformeerde  Religie  voor  te  staen  tegens  de 
Tyrannije  van  Spanjen,  ende  fraye  Matrialen  daer  toe  hebben,  als 
schoon  Eycken-hout,  fraye  Berg-steen,  ende  schoone  Kalck  diemen 
van  Oester-schilppen  brand,  en  is  veel  beter  als  onse  Kalck  in  Hol- 
landt.  Doen  vraeghde  hy  my  wie  dat  werck  soude  waernemen  ?  gaf 
hem  tot  antwoordt  Liefhebbers  vande  Gereformeerde  Religie,  die- 
der wel  waren  :  doen  seyde  hy  dat  icker  mede  een  moest  af  wesen, 
nademael  dat  ick  het  voorstelden  ende  een  hondert  guldens  toe 


2SO 

1642  gheven.  lek  seyde  hem  ick  was  te  vreden,  ende  hy  moest  dan 
d'eerste  wesen  alsoo  hy  Commandeur  was,  ende  koosen  als  doen 
Jochem  Pietersz.  Kuyter,  die  fraye  Knechts  hadde,  die  metter  haest 
een  goede  partije  Balcken  soude  beschicken,  ende  een  vroom  Gere- 
formeerde Persoon,  ende  koosender  Damen  by  door  dien  hy  dicht 
by  het  Fort  woonde,  ende  soo  waren  wy  met  ons  vieren  als  Kerck- 
meesters  die  dat  werck  toe-haelden  om  een  Kerck  te  laten  maecken, 
ende  de  Commandeur  soude  eenige  duysent  guldens  van  wegen  de 
Companie  geven,  ende  men  soude  voort  sien  ofte  men  de  rest  uyt  de 
Gemeente  laten  teyckenen,  ende  men  soude  de  Kerck  in  't  Fort 
timmeren  voor  alle  overval  van  Wilden,  ende  soo  is  de  Kerck  met- 
ter  haest  begonnen  met  Klipsteen  op  te  Metselen,  en  van  Engelse 
Timmerluyden  gedeckt  geworden,  met  Schallien  over  malkanderen 
van  Eeckenhout  gheklooft,  en  als  dat  door  Reghen  ende  Windt 
blau  werdt  soo  schijnt  het  ofte  het  Leyen  zijn. 

Den  dito  in  dese  tijdt  wierd  onnooselijck  een  Duytsman  vermoord, 
ghenaemt  Claes  Rademaker  ï),  van  een  Wildt,  en  dese  Persoon  woon- 
de ontrent  een  kleyn  mijltjen  van  't  Fort  by  de  Densel-bay^),  alsoo 
dese  Persoon  daer  een  kleyn  Huysjenghetimmert  hadde,  daer  hy 
het  Rademaken  opgeset  hadde,  ende  was  op  wegh  van  Wickquas- 
geck  daer  de  Wilden  dagelijcks  passeerden,  soo  ghebeurdet  datter 
een  Wildt  by  dese  Claes  Rademaker  quam,  om  Beevers  tegens  hem 
te  verruylen  om  Duffels-laken,  ende  alsoo  sijn  Cargasoen  in  een  Kist 
was,  soo  heeft  hy  de  Kist  opghesloten  ende  boekten  om  sijn  Goedt 
daer  uyt  te  nemen,  soo  heeft  dese  Moordenaer  van  een  Wild  siende 
dat  de  Man  met  sijn  hooft  inde  Kist  boekende,  en  siende  een  Bijl 
achter  hem  staen,  soo  heeft  hy  die  selvige  Bijl  ghenomen  ende  heeft 
Claes  Rademaker  daer  mede  in  sijn  neck  gheslagen,  dat  hy  neffens 
de  Kist  neerstorte,  ende  heeft  dese  Moordenaer  alle  Cargasoen 
wech-gestoolen  ende  ontloopen,  soo  heeft  de  Commandeur  naer 
haer  toe-ghesonden,  ende  laten  vragen  te  Wlckquasgeck  waerom 
datse  dese  Duytsman  soo  schandelijck  vermoort  hadde  ?  de  Moor- 
denaer gaf  tot  antwoordt  doens  het  Fort  ghemaeckt  wierde,  dat  hy 
met  sijn  Oom  ende  een  Wildt  quamen  by  't  Versse  Water,  om  de 
Duytsen  Beevers  te  brengen  om  te  verruylen,  soo  quamen  daer  eenige 
Swannekes  (soo  noemen  sy  de  Neerlanders)  die  benamen  sijn  Oom 
de  Beevers  en  sloegen  hem  doodt,  en  doens  was  dese  Wildt  een 
kleyne  Jonghen,  en  nam  hem  voor  als  hy  groot  wierde,  soo  soude  hy 

i)    Claes  Smits,  rademaker. 

2)    Drukfout   voor    Deutel-bay    (Turtle   Bay,    aan  de  East  River).  —  Zie  over  den 
naam:  Brodhead,  292. 


251 

dat  op  de  Duytsen  weder  wreken,  cnde  daer  noyt  beter  hadde  kon-  1642 
nen  sijn  kans  sien  als  met  dese  Claes  Rademaker,  soo  dat  dese  Wilde 
slachten  de  Italianen,  zijn  seer  wracckgierigh.  De  Commandeur 
Kieft  naderhandt  een  aenslach  ghemaeckt  met  eenighe  Soldaten  daer 
na  toe  te  senden,  waer  van  van  Dijck  de  Vaendrager  Commandeur 
van  hadde  gheweest,  maer  door  de  donckere  nacht  misten  de  Quidas 
de  wegh,  ende  quamen  te  laet  op  den  dagh,  soo  dat  haer  aenslach  mis- 
luckten  ende  quamen  onverrichtc  saecke  wederom,  ende  hebben 
naderhandt  wederom  een  aenslagh  op  dito  Wilden  ghemaeckt,  maer 
misluckten  van  gelijcken.  Doens  de  Commandeur  Willem  Kieft 
[165.J  sach  dat  dese  aenslagen  op  de  Wilden  hem  misluckten,  ende  sach 
datter  swarigheydt  uyt  volghen  soude,  en  dat  de  Gemeente  hem 
begon  te  reproscheeren,  dat  hy  in  een  goet  Fort  sijn  lijf  wel  berghen 
koste,  daer  hy  noyt  een  nacht  uyt-gheslapen  hadde  in  alle  de  Jaren 
dien  hy  hier  geweest  was,  dat  hy  de  Oorlogh  sochte  om  quade  reke- 
ninge  aen  de  Companie  te  maecken :  doens  hy  dat  begost  te  voelen 
dat  hem  de  Oorlogh  altemael  op  't  lijf  gheworpen  worde,  doen  liet 
hy  al  de  Gemeente  vergaderen,  ende  datse  daer  twaelf  Mannen 
soude  uytkiesen  om  neffens  hem  de  Land-saken  te  helpen  diregee- 
ren,  waer  onder  ick  als  Patroon  mede  gekoren  wierde :  so  maeckten 
de  Commandeur  Kieft  een  voorslach,  ofte  men  de  Moordt  van  Claes 
Rademaker  soude  wreken  ofte  niet,  en  doene  de  Wilden  den  Oorlogh 
aen  ?  Soo  wierter  geantwoord  datmen  daer  tijdt  en  stond  moeste  toe 
nemen,  alsoo  onse  Beesten  in 't  Bosch  liepen  te  weyden,  ende  wyoock 
wijd  en  zijt.  Oost,  West,  Zuyd,  Noord  van  den  ander  woonden,  dat 
het  niet  geraden  en  was,  de  Wilden  te  Oorlogen  voor  dat  wy  stercker 
van  Volck  waren,  gelyck  de  Engelse  die  Dorpen  en  Steden  maecken: 
Ende  sprack  teghens  de  Commandeur  Kieft,  datter  gheen  profijt 
was  te  halen  by  den  Oorlogh  teghens  de  Wilden,  dat  hy  my  mijn  be- 
gonnen Colonie  in  't  Jaer  veertigh  op  het  Staten-Eylandt,  oorsaeck 
af  was  dat  mijn  Volck  daer  vermoordt  wierden,  ende  dat  ick  wel 
wiste  dat  de  Bewindhebbers  niet  en  begeerde  datmen  met  de  Wilde 
Oorlogh  voeren  soude]:  want  doen  wy  onse  Collonie  maeckten  Anno 
1630  inde  Zuyd-Rivier  aen  Swanendael  ofte  Hoere-kil  ghenaemt, 
daer  wy  door  kleyne  beuselinge  door  onse  Opperhooft  dien  wy  daer 
hadden,  Gilles  Oset  genaemt,  ons  Volck  altemael  vermoord  wierd, 
als  ick  in  't  begin  van  mijn  Journael  verhaelt  hebbe,  soo  wierter  aen- 
de  Companie  versocht  om  de  Wilden  den  Oorlogh  aen  te  doen,  maer 
de  Companie  en  wildet  niet  gedoogen,  gaf  tot  antwoordt'wy  soude 
vrede  houden  met  de  Wilden.  Dit  verhaeldc  ick  de  Commandeur 


252 

1642.  Kieft,  maer  wildender  niet  naer  luysteren,  soo  dat  de  Bewindhebbers 
wel  behoorden  te  letten  wat  voor  Persoonen  sy  tot  de  Directeurs 
stellen,  want  daer  het  wel -varen  van  't  Landt  aen  hanght:  ende  waer 
't  saecke  dat  de  Oost-Indische  Companie  so  te  werck  gonck  in  Oost- 
Indien  als  de  West-Indische  Companie,  sy  souden  daer  haest  uyt 
zijn  also  wel  als  de  West-Indische,  maer  in  Oost-Indien  daer  maeckt- 
men  geen  Commandeur  op  Forten,  ofte  sy  zijn  eerst  ervaren  daer  te 
Landen,  ende  kennisse  heeft  van  des  Persoons  suffisantigheyd,  maer 
hier  sendmenser  maer  in  ofse  bequam  zijn  ofte  niet. 

Omtrent  dese  tijdt  gonck  ick  eens  met  een  Roer  wandelen  naer 
Acking-sack^)  toe,  om  te  sien  hoe  veel  datse  vorderden  in  de  Collonie 
vande  Heer  vander  Horst  te  maecken,  alsoo  't  maer  een  urtjen  gaens 
achter  mijn  Huys  was,  en  komende  tot  Ackinsack  omtrent  vijf  a  ses 
hondert  passen  van  daer  de  Collonien  gemaeckt  wierdt,  soo  ontmoe- 
ten my  een  Wildt  die  heel  droncken  was,  quam  my  strijcken  over 
mijn  armen,  'twelck  by  haer  een  teycken  van  vriendschap  is,  sprack 
tegens  mij  dat  ick  een  goede  Overste  was,  quamen  sy  aen  mijn  Huys 
ick  Heter  Melck  en  alle  dinck  voor  niet  gheven,  ende  quam  nu  van 
ditHuys,  aldaerhaddese  hem  Brandewijn  verkocht  daerse  half  Water 
hadden  in-gedaen,  ende  Water  kost  hy  selver  wel  voor  niet  uyt  de 
Rivier  scheppen,  hy  hoefde  dat  niet  te  koopen,  ende  sy  hadden  hem 
oock  sijn  Beeversrock  ontstoolen,  ende  hy  wilden  naer  Huys  toe 
gaen  en  halen  Pijl  en  Boge,  ende  wilde  een  van  die  schelmse  Swan- 
nekens  dood-schieten  die  hem  sijn  Goedt  bestolen  hadde :  ick  sprack 
tegens  hem  hy  moeste  dat  niet  doen.  Ende  soo  kom  ick  aen  't  Huys 
vande  Heer  vander  Horst,  en  ick  sprack  tegens  eenighe  Soldaten  die  [166.] 
daer  waren  ende  anderen,  datse  met  de  Wilden  dus  niet  moesten 
handelen,  alsoo  't  een  Natie  is  die  wraeckgierigh  zijn  en  deltalianen 
slachten.  Doens  gonck  ick  weder  naer  mijn  Huys  toe,  schoot  onder- 
weghe  een  wilde  Callekoen  die  inde  dertigh  pondt  woegh,  ende 
bracht  hem  t'Huys,  soo  waer  ick  niet  soo  haest  t'  Huys,  of  daer 
quamen  eenige  Overste  van  Ackingsack  ende  van  Reckawanck,  dat 
dicht  by  my  was,  ende  quamen  my  klaghen  dat  een  van  haer  Wil- 
den die  droncken  was  een  Duytsman  dood-gheschooten  hadde,  de- 
welck  op  de  Schuer  zat  om  die  met  Riet  te  decken :  doen  vraegde  sy 
my  watse  doen  soude,  sy  dorsten  nu  aen  't  Fort  niet  komen,  endesy 
wilde  wel  een  hondert  vaem  Zeewan  ofte  twee  geven  aen  de  We- 
duwe, ende  dat  het  daer  dan  peys  mede  soude  zijn  ?  Soo  sprack  iets 


i)    Hackensack. 


253 

tegens  haer,  sy  soude  met  my  naer  't  Fort  gaen  ende  spreken  met  den  1642 
Commandeur,  maer  sy  vreesde  aen  het  Fort  komende  dat  hyse  niet 
soude  t'huys  weer  laten  gaen :  maer  ick  sprack  haer  goede  moed  aen 
dat  ickse  wederom  t'huys  leveren  soude.  Eyndelijck  voeren  met  my 
naer  't  Fort  toe,  daer  komende  by  de  Commandeur  Willem  Kieft,  ver- 
haeldenhem  dattersulcken  ongeluck  geschiedt  was:  doensgafhyde 
Overste  vande  Wilden  tot  antwoord,  dat  hy  die  Wildt  begeerde  by 
hem  gebracht  te  hebben  die  dat  ghedaen  hadde.  Doen  gaven  sy 
weder  tot  antwoordt  dat  sy  dat  niet  doen  koste,  alsoo  hy  wech-ghe- 
loopen  was  wel  twee  dagen  reysens  naer  Tanditekes  toe,  maer  wilden 
de  Commandeur  naer  haer  luysteren,  soo  wilden  sy  wel  met  vriend- 
schap de  Weduwe  contentement  doen,  en  betalen  haer  Mans  doodt 
met  Zeewan,  't  welck  haer  Geld  is,  want  alsoo  de  manier  met  haer  is 
alsser  een  ongeluck  geschied,  datse  dat  met  Geldt  versoenen,  ende 
leyde  de  schuld  op  onse  Natie,  seggende  waerom  wy  haer  jonge 
Wilden  Brandewijn  ofte  Wijn  verkochte,  dat  haer  geck  maeckte  en 
onghewoon  te  drincken,  ja  sagen  wel  dat  ons  Volck  die  de  stercke 
dranck  gewoon  waren  te  drincken,  haerdickmaels  droncken  dronc- 
ken  ende  dan  met  Messen  vochten,  daerom  wilden  sy  wel  dat  men 
de  Wilden  geen  dranck  verkochte  om  alle  ongeluck  voor  te  komen, 
en  *t  schijnt  ofse  eenighe  vrees  hadden  dat  haer  de  Governeur  hou- 
den sou,  soo  gaven  sy  hem  tot  antwoort,  dat  sy  haer  best  doen  sou- 
de de  Wildt  te  krijghen  ende  aen  het  Fort  te  brengen,  ende  namen 
alsoo  haer  afscheyd,  maer  onder-weegh  sprakense  teghens  my  dat 
sy  hem  de  Wildt  niet  leveren  en  kosten,  dat  het  oock  een  Sacke- 
makers  Soon  was,  dat  is  te  seggen  als  voren  een  Overste  sijn  Soon, 
ende  soo  gonck  dat  al  stil-swijgende  door. 

Alsoo  ick  verhaelt  hebbe  de  manier  van  leven,  ende  haer  gedoente  Van  wat 
vande  Wilde  aen  het  Fort  Orangie,  soo  sal  ick  wat  verhalen  vande  conditie  de- 
Natie  ontrent  het  Fort  Amsterdam,  zijn  als  Hakinsack,  Tapaense,  ^^^n^èn^^" 
ende  Wickquas-creckse  Wilde,  ende  dit  ist  inkomen  vande  Rivier  een  zyn.iioesy 

^  '=*  '  .  gekleedt 

mijl, twee  adrie,  a  vieronbegrepen*),enhaermanier  is  van  leven  meest  zijn,  ende 
als  die  aen  't  Fort  Orangie,  maer  daer  is  kloecker  Natie  ende  strijdbaer-  heden  sy ' 
der  Wilden,  met  namen  de  Maquas  als  voren  verhaelt  die  d'andere  hebben. 
meest  onder  Contributie  houden,  tot  hier  om  laegh  de  Rivier  by  't 
Fort  Amsterdam  toe.  Dese  Natie  van  Wilden  hier  beneden  zijn  oock 
redelijcke  kloecke  Mannen,  swart  van  Hayr,  met  een  lange  lock  die  sy 
vlechten  [ende]  aen  d'eene  zijde  van  haer  Hooft  hangen,  ende  voor  haer 


i)    Om  (=   rondom)  begrepen. 


254 

1642  Hooft  't  Hayr  gheschooren  als  een  Hanekam,  gelijck  by  de  Figuer  [167. 
uytvvijst*),  zijn  quaedt  van  conditie,  slachten  de  Italianen,  zijn  seer 
wraeckgierigh,  ende  haer  Kleedinge  is  een  Rock  van  Beevers-vellen 
om  't  lijf,  's  Winters  het  Bont  binnen,  Somers  buyten,  en  hebben  oock 
somtijds  een  Beeren-huyt  ofte  een  Rock  van  Katte-lossen^),  ofte  Hes- 
spanens),  dat  een  Gedierte  is  meest  van  ruygte  als  een  Kattelosse,  en 
is  oock  seer  goet  om  eten,  ick  hebber  diverssemael  af  gegeten  en 
smaeckt  seer  malsem4) ;  oock  dragen  sy  Rocken  van  Callekoens-vee- 
deren  die  sy  weten  door  malkander  te  vlechten,  maer  sedert  dat  onse 
Nederlandse  Natie  hier  gehandelt  heeft,  soo  verruylen  sy  haer  Bee- 
vers  voor  Duffel s-Laecken  dat  wy  haer  voor  gheven, 't  welck  sy  be- 
quamer  vinden  als  haer  Beevers,  alsoo  sy  die  beter  houden  voor  de 
Regen,  en  nemen  de  lenghte  van  twee  en  een  half  Duffels,  dat  ne- 
ghen  en  een  half  vierendeel  breedt  is ;  haer  hoverdye  is  dat  sy  haer 
vreemt  het  Aensicht  schilderen  met  Potloot,  oft  root,  ofte  swart, 
datser  altemet  uytsien  als  een  Nicker,  dan  zijnse  stout,  jae  segghen 
datse  Mannette  zijn  de  Duyvel  selver;  haer  Vrouwen  zijn  sommige 
seer  wei-besneden  van  Tronie,  fray  lanck  van  Postuer,  haer  Hayr 
hangt  los  om  't  Hooft,  maer  zijn  seer  vuyl  en  kladdigh,  schilderen 
haer  Aenghesicht  somtijdts,  ende  somtijdts  een  swarte-ringhe  om 
haer  Oogen  verwen  sy,  en  als  sy  haer  van  haer  kladdigheidt  reyni- 
gen  willen,  soo  gaen  sy  op  den  herfst  alst  kout  begint  te  worden,  ende 
maecken  by  een  ver  afloopende  Watertjen  een  Oventjen,  dat  soo 
groot  is  datter  drie  a  vier  Menschen  in  mogen  leggen,  dat  maeckense 
eerst  met  tackjes  van  Boomen,  ende  dat  bestrijcken  sy  dicht  met  Kley 
datter  niet  een  roockjen  uyt  en  mach,  dat  gemaeckt  zijnde  zoo  ha- 
lense  een  partij  Klipsteenen,  brengen  die  daer  by  ende  maken  die 
heel  heet  in  't  Vyer,  ende  leggen  dien  alsdan  inden  Ovent  diese  ge- 
maeckt hebben,  ende  wanneer  haer  dunckt  die  heet  ghenoegh  te  zijn, 
soo  nemen  syder  die  Steenen  wederom  uyt,  ende  gaender  dan  in  leg- 
ghen.  Mannen  en  Vrouwen,  Knechtkens  en  Meyskens,  ende  komender 
dan  soo  sweetigh  uyt  dat  elck  Hayr  een  droppel  sweet  heeft,  ende 
springhen  dan  soo  sweetigh  in  't  koude  Water,  seggende  dat  het  gesond 
is,  maer  ick  Heter  met  die  ghesontheydt  begaen,  ende  als  dan  wassen- 
serheel  schoon,  en  zijn  beter  van  bekoringe  als  voren.  Dejonghe  Doch- 
ters, alsse  duncken  datse  bequaem  zijn  te  Mannen,  't  welck  sy  haer 


i)  Zie  onze  inleiding. 

2)  Wilde  kat,  los. 

3)  Waschbeer. 

4)  Malsch. 


Blz.  2^4 


255 

voorstaen  laten  alsse  haer  Maeii- stonden  krijghen,  ofte  soo  haest  als  1642 
sy  die  krijghen  soo  gaen  sy  ende  vermommen  haer  met  dat  Kleedt 
datse  om  haer  lijf  dragen,  halen  't  geheel  over  haer  hooft  heen  dat- 
men  pas  haer  oogen  sien  kan,  loopen  soo  twee  a  drie  Maenden  heen 
en  betreuren  datse  haer  Maeghdelijcke-staet  verlaten  sullen  moeten, 
maer  laten  daerom  niet  sich  somtijdts  by  nacht  ofte  ontijden  wat 
Bontemps  te  spelen,  ende  die  tijdt  dan  over  zijnde  werpen  het  Ver- 
momdheydt  wech,  ende  gaet  en  palleerter  met  een  hopen  Zeewan 
om  't  lijf  ende  om  't  hooft,  en  om  den  hals,  gaet  dan  ergens  sitten 
geacompanieert  met  eenige  Wildinnen,  vertoonter  dan  op  de  koop 
datse  op  steeck  staet,  die  best  met  haer  vryen  kan  ende  de  meeste 
Zeewan  geeft  die  gater  mede  deur,  ende  blij  f  ter  altemet  maer  een 
Maendt  drie  a  vier  by  en  dan  weder  een  ander,  somtijdts  een^)  naer 
datse  malkanderen  ghesind  zijn  :  sy  zijn  niet  jalours,  sy  leenen  haer 
Wijven  wel  eens  aen  een  goedt-vriendt,  ende  sy  houden  veel  van  t'sa- 
men-komsten,  gogelen  ende  danssen  seer,  maer  de  Vrouwen  moeten 
al  't  werck  doen  als  Ezels,  waer  sy  trecken  hebben  altijdt  sack  ende 
pack  op  haer  rugh,  en  haer  kleyn  Kindt  op  een  planckjen  ghebon- 
den  alsser  een  hebben,  dat  haer  mede  beswaert. 
[168.]      De  Provisie  tot  Lijf-tochten  zijn  veelderhand,   en  voor  eerst  Nu  suilen 

Mayes  dat  haer  Koorn  is,  't  welck  by  ons  Turckse  Tarruwe  ghe-^a^nd^eUjf" 

[169.]  naemt  is,  welck  sy  in  een  holle  Boom  stampen  als  by  de  Figuer  !°j  a^Jt^^" 

te  sien  staet^),  ende  alsse  reysen  soo  nemen  sy  een  platte  Steen  ende  ende  andere 

dingen,  die 

kloppen  t  met  een  andere  Steen  daer  op  aenstucken,  en  alst  dan  tot  onder- 
gheklopt  is  soo  hebben  sy  Korfjens  die  sy  Notassen  noemen,  de-  «sMen^schen 


welcke  van  Sparts)  gemaeckt  zijn  gelijck  de  Vijge-korven  afghe- ^^^^'^  "^'^ 
maeckt  worden,  dat  weten  sy  soo  bequaem  te  maecken  dat  haer 
dat  tot  een  Zeef  dient,  en  maecken  aldus  haer  Meel,  ende  Meel  zijnde 
soo  maecken  sy  daer  platte  Koecken  af,  eens  soo  groot  als  hier  te 
Lande  eenOortjens-koeckjen  is,  en  dat  met  Water  gemenght,  bree- 
den  dat  dan  inde  Asse,  windender  eerst  een  Wingerts-blad  ofte 
Mayes-blad  om,  laten  dat  dan  soo  inde  Asse  gaer  braden,  en  is  goet 
smakelijck  Broodt.  Oock  gebruycken  sy  veel  Turckse  Boontjens 
van  alderhande  coleuren  dewelcke  sy  planten  manck4)  haer  Mayes 
ofte  Turckse  Tarruw  by  ons  genaemt,  en  wanneer  die  een,  twee,  a 
drie  voet  boven  d'Aerde  gewossen  is,  ende  de  Mayes  drie  a  vier  voet 


i)  Een  maand  nl. 

2)  Zie  onze  inleiding. 

3)  Een  soort  hennip. 

4)  Tusschen  (vgl.  Eng.  a7nout;). 


256 

1642  van  den  ander  ghezayd  werdt,  om  daer  fraye  doorganck  te  hebben 
om  die  van  'tOnkruydt  suyver  te  wieden,  soo  steken  sy  de  Turckse 
Boonen  neffens  de  Mayes-struycken  inde  grondt,  soo  dat  die  Mayes- 
struycken  dienen  in  plaets  van  Stocken  tot  de  Turckse  Boonen,  die 
wy  in  ons  Vaderlandt  gebruycken  daer  de  Boonen  by  opwassen, 
also  wassense  hier  in  Nieuw-Nederland  by  de  Mayes-struycken  op 
met  malkanderen,  want  dese  Mayes-struycken  wassen  soo  hoogh 
hier  te  Landt  op  als  een  Man  opreycken  kan  en  hoogher,  naer  dat  de 
Grondt  weeligh  is.  Oock  wassen  alhier  veel  Pompoenen,  Water-la- 
moenen, ende  Lamoenen ;  oock  droogen  sy  Aeckers  vande  Boomen 
diese  mede  ghebruycken  tot  Kost ;  daer  zijn  oock  Aerd-aeckers  als 

Nota.  hier  te  Lande,  oock  witte  Aerd-aeckers,  maer  die  zijn  fenijnigh  om 
te  eten.  Daer  is  eens  een  Metselaer  vande  Companie  geweest 
dieder  een  at,  maer  stierf  er  af.  Hier  wassen  oock  Hase-nooten, 
Groote-Nooten  in  groote  quantiteyt  in  't  wilde,  Carstanies  diese  we- 
ten te  drooghen  om  t'eten,  druyven  in  groote  abondatie  in  't  wilde 
diese  mede  ghebruycken ;  maer  onse  Nederlanders  zayen  hier  goede 
Tarruw,  Rogge,  Gerst,  Haver,  en  Erten,  ende  konnen  oock  goet 
Bier  brouwen  alsoo  wel  als  in  ons  Vaderlandt,  want  hier  wast  goede 
Hop  in  't  wilde,  soo  datmenser  genoegh  teelen  kan  die  daer  sijn 
werck  af  maeckt,  want  alhier  alles  wassen  kan  dat  in  Hollandt,  En- 

Nota.  gelandt,  Vranckrijck  wast,  ende  hier  en  schorten  anders  niet  als 
Menschen  om  te  arbeyden,  ende  is  een  playsierigh  ende  aentreckend 
Landt,  dat  het  maer  van  onse  Natie  hart  bewoont  wierde.  Hier  zijn 
oock  Mispelen  in  't  wilde,  die  wassen  dan  verkeert  by  datse  in  ons 
Landt  doen,  alsose  in  Hollandt  met  het  open  en  het  breets  boven 
wassen,  soo  wassen  sy  hier  met  het  scharps  boven  verkeert  als  in 
Hollandt.  Hier  zijn  oock  Moerbesien-boomen,  soo  datse  hier  oock 
Zijde-wormen  soude  konnen  aenteelen  en  goede  Zijde  soude  konnen 
gemaecktwerden;  hier  wast  oock  goede  Hennip  ende  Vlas,  dan  de 
Wilden  gebruycken  een  soort  van  Hennip,  die  sy  weten  toe  te  mae- 
cken  die  veel  stercker  als  d'onse  is,  daer  sy  alle  tot  haer  nootdruft 
weten  af  te  maecken,  als  Notassen  dat  haer  Sacken  zijn,  daerse  alle 
dingen  in  dragen  't  geen  sy  te  doen  hebben,  ende  maeckender  oock 
Linnen  af.  Haer  Mayes  ende  Turksche  Boonen  cultiveeren  sy  in  *t 
leste  van  September  en  October,  ende  als  syse  opgepluckt  hebben 
en  de  Granen  daer  uyt  gedaen  hebben,  soo  begraven  syseinKuylen 
daerse  eerst  met  Matten  bekleedt  hebben,  ende  houdender  soo  veel 
uyt  als  sy  voorde  Winter  van  doen  hebben  ende  gaender  mede  jagen. 
Dese  Mayes  hebbense  in  April  ghezayd  ende  in  Mayus. 


257 

[170.]      Hier  zijn  groote  quantiteyten  van  Harten  en  Hinnen»),  dewelckc    1642 
de  Wilden  schieten  met  haer  Pijlen  endc  Bogen,  ofte  maecken  een  van  het 

[Ï7I-]  generael  Jacht,  gaen  met  een  hondert,  ofte  minder,  ofte  meerder  ter  Jerte  ofte 
Jacht,  ende  gaen  een  hondert  treden  min  ofte  meer  van  den  anderen  Veedathier 

valt   hoc  sv 

staen,  en  hebbe  platte  Schinckels  in  de  hand  daerse  op  kloppen  met  die  jagen  en 
een  Stockjen,  ende  Jaghen  alsoo  het  Wildt  soo  voor  haer  heen  naer  ^*"^^"' 
de  Rivier  toe,  en  de  Rivier  naderende  soo  sluyten  sy  naer  den  ande- 
ren toe,  wat  daer  van  tusschen  beyde  is  moet  op  de  genade  van  haer 
Pijlen  ende  Bogen  ofte  de  Rivier  kiesen,  en  daer  in  swemmende 
leggen  de  Wilden  met  haer  Canos,  alvvaer  sy  Stricken  in  hebben  en 
smijten  die  de  Harten  om  den  hals  ende  treckense  toe,  soo  leggen 
datelijck  ende  drijven  die  Harten  met  de  romp  boven,  door  dien 
datse  haer  aem  niet  halen  en  konnen.  Ende  om  de  Noord  jaghense 
in  een  Fuyck  die  sy  macken  van  Pallisades,  dat  gheklooft  Hout  is 
van  Boomen,  die  dicht  aen  den  andere  geset  van  acht  a  negen  voe- 
ten hoogh,  ende  aen  elcken  zijde  ontrent  veerthien  a  vijfthien-hon- 
dert  treden  lanck,  ende  loopt  al  Fuycks-gewijs  in  gelijck  sich  by  de 
Figuer  verthoont,  ende  is  aen  't  inkomen  ontrent  een  a  twce-duysent 
treden  breed,  ende  wanneer  het  Wildt  binnen  de  Pallisaden  is  soo 
beginnen  sy  in  malkanderen  te  sluyten,  ende  vervolgen  dat  Wildt 
met  sulcken  furie,  alsoo  sy  't  voor  haer  nobelste  Jacht  houden  de 
Harte-jacht,  ende  in  't  eynde  vande  Fuyck  werdt  hy  soo  nau,  dat  het 
daer  maer  vijf  voet  breed  wordt  gelijck  een  groote  Deur,  dat  is  dan 
met  Tacken  van  Boomen  ghedeckt  daer  dan  de  Harten  ofte  Wildt 
in-loopen,  alsoose  vande  Wilden  hart  vervolght  worden,  dewelcke 
een  geluyd  maecken  ofte  het  Wolven  waren,  daer  veel  Harten  door 
verslonden  werden  ende  groote  vrees  voor  hebben,  dat  haer  met 
gheweld  in  't  nau  vande  Fuyck  doet  loopen,  daerse  de  Wilden  fu- 
rieusselijck  met  Pijl  en  Boge  in  vervolghen,  ende  en  konnen  nergens 
wijeken,  en  sy  als  dan  heel  licht  worden  gevangen,  ende  vangender 
oock  met  Stricken  als  by  de  Figuer  te  sien  is ;  hier  vallen  oock  Heel- 
landen2),maerdiehoudenmeest  in  't  Gebergte ;  daer  zijn  oock  Hasen 
in  dit  Quartier,  dan  zijn  niet  grooter  als  een  Conijn  in  Hollandt  is,  en 
maeckender  Steen-hasen  af  die  een  kender  van  Hasen  is ;  hier  zijn 
oock  Vossen  in  abondantie,  Wolven  by  menigten,  Kattelossen, 
InckhoornsS)  die  piek  swart  zijn,  ende  oock  grauwen ;  daer  zijn  vlie- 
gende Inckhoorns,  Beevers  in  groote  abondantie,  Mincken,  Otters, 


i)    Hinden. 

2)  Elanden. 

3)  Eekhoorns. 

17 


258 

i642  Bonsems^),  Beeren,  ende  veelderhande  Bond  dat  ick  niet  noemen  en 
kan  ofte  bedencken,  ende  de  Harte-vellen  weten  de  Wilden  te  be- 
reyden,  datse  daer  Koussen  en  Schoenen  op  haer  manier  af  maecken         « 
alst  tegens  de  Winter  gaet.  1 

Van  't  Ge-  Voorts  zijn  alhier  groote  quantiteyt  van  Ganssen  van  twee  soor- 
anfieMn^t  ^^^>  ^^^  ^^^^  alhier  by  duysende  onthouden  by  de  Winter,  daer 
inkomen  schoone  Jacht  op  valt  met  het  Roer,  d'een  soort  grauwe  Ganssen, 
viersich  dewelck  vijfthicn  a  sesthien  pond  yder  een  weeght,  ende  noch  een  i 
deVchter'^*  soort  diese  Witkoppen  heeten,  wegen  maer  ses  a  seven  pond,  die  zijn 
Col").  oock  groote  quantiteyt  en  wel  smaken,  ende  vlieghen  by  duysende ; 
hier  zijn  oock  groote  quantiteyt  van  Rotgansen,  die  by  de  Strand  hou- 
den in  't  Sou  te- water,  groot  e  quantiteyt  van  Mieu  wen.  Ster- vogeltjes, 
Snippen,  Wulpen,  ende  veelderhande  meer  die  op  't  Strand  houden 
diens  ick  niet  noemen  en  kan,  maer  de  Gansen  ende  Rotgansen  ko- 
men alhier  in  September,  ende  vertrecken  in  April  weder  wech : 
veel  Wilden  segghen  datse  naer  de  Rivier  van  Canada  gaen,  datse  [172J. 
daer  broyen  haer  Jonghen,  want  de  Visschers  die  nae  Terneufs)  zey- 
len  vindense  daer  in  groote  quantiteyt  Somerdaegs  alsse  daer  Vis- 
schen ;  in  't  Varsch- water  hebje  oock  veel  S wanen ;  Land-vogels 
zijnder  oock  een  groote  quantiteyt,  als  Callekoenen  in'twilde,  die 
dertigh,  a  ses-en-dertigh,  a  veertigh  pond  konnen  wegen,  die  daer 
in  't  wilde  mede  vliegen,  want  konnen  een  duysent  treden  a  twee 
vliegen  ende  dan  vallense  neer,  en  zijn  loofghevlogen  dat  de  Wilden 
haer  dan  met  de  handt  grijpen,  somtijdts  vangense  dat  syse  met  Pijl 
ende  Boghe  schieten;  hier  zijn  oock  veel  Patrijsen  maer  vallen 
kleyntjes ;  hier  vallen  ooek  Koer-hoenders  die  soo  groot  zijn  als  een 
jarige  Hoen,  ende  zijn  van  Veeren  als  een  Patrijs ;  Reyghers  witte 
ende  grauwen  zijnder  in  abondantie,  ende  hier  en  manckeert  niet  als 
goede  Wild-schutten  met  Kruydt  ende  Loot ;  Tortelduyven  inde 
tijdt  van  't  Jaer  die  in  't  wilde  vlieghen  zijnder  soo  dick,  dat  daer  sy 
vlieghen  nau  de  Lucht  bekennen  konnen ;  Kranen  witten  ende  grau- 
wen ;  dan  valter  een  soort  van  swarte  Vogels,  de  groote  van  Spreeu- 
wen ofte  Lijsters  in  ons  Landt  ghenoemt,  ende  dese  soort  van  Vo- 
gels komt  uyt  als  haer  Koorn  rijp  is  op  den  Herfst,  't  welck  sy  Mayes 
noemen,  ende  gheven  dese  Vogels  oock  de  naem  van  Mayes-dieven, 
om  datse  dan  by  duysende  in  haer  Koorn  vallen  ende  doen  haer 


i)     Bunsings. 

2)  „Achter    Kol"   op    de   kaart  bij  van  der  Donck  grenst  aan  Pavonia.  — -  Thans 
Newark  Bay. 

3)  Newfoundland. 


2S9 

grootc  schade  dan :  ende  ick  hebbe  gesien  by  't  Fort  Amsterdam  1543 
voorby  de  Commandeurs  Boomgaert,  dat  een  van  onse  Nederlan- 
ders met  een  schoot  vier-en-tachtigh  van  die  Vogels  doodt  schoot 
in  een  schoot,  en  zijn  seer  goet  van  smaeck  ghelijck  de  Lijsters  in 
*t  Vaderlandt  zijn ;  diversse-malen  hebbe  ick  oock  ghesien  dertigh 
a  vier-en-dertigh  Duyven  met  een  schoot  schieten,  maer  zijn  niet 
grooter  als  Tortelduyven,  gelijcken  heel  van  lijf  als  de  Tortelduyven 
in  ons  Vaderlandt,  dan  zijn  langer  van  Staert. 

Alhier  valt  tot  's  Menschen  nootdruft  diversche  soorten  van  fraye  Van  de 
Vis  aende  Zee-kust,  gelijck  in  Hollandt  valt,  als  Cabbeljauw  'sWin-  y^s'^die  mer 
ters  doet,  Schellevis,  Schollen,  Botten,  Harinck,  Tonghen,  cnde  veel  ^"  ?^^  ^°"^ 
meerderhande  dien  ick  niet  noemen  en  kan ;  daer  valt  een  soort  van  inkomen 
Vis  die  by  onse  Natie  Twaelfi)  ghenaemt  wordt,  heeft  Schobben  ge-  vier,  tot  in 
lijcke  Salm,  dan  daer  loopen  aen  yder  zijde  ses  swarte  streken  over,  ^^ersse  Wa- 
dat  ick  achte  datse  daerom  Tvvaelften  heten,  is  de  groote  van  een  ter. 
Cabbeljauw,  seer  lecker  ofte  goet  van  smaeck  om  t'eten,  ende  het 
hooft  daer  af  is  het  beste,  alsoo  't  vol  breyn  is  ghelijck  ofte  van  een 
Lams-hooft  waer :  dese  soort  van  Vis  komt  in  't  Voorjaer  uytter  Zee 
inde  Rivier  soo  in  't  lest  van  Maert,  April,  ende  continuweert  tot 
het  laetste  van  May,  word  als  dan  by  groote  quantiteyt  gevangen 
ende  gedrooght  by  de  Wilden :  want  in  dese  tijdt  zijn  de  Wildinnen 
doende  om  haer  Mayes  inde  Grondt  te  zayen  en  't  Landt  te  bear- 
beyden,  ende  dan  gaen  haer  Mannen  uyt  visschen  om  haer  Vrouwen 
wat  te  koesteren  met  haer  vanghst,  en  vangense  somtij  dts  met  Zee- 
ghens  die  tseventigh  a  tachtigh  vadems  lanck  zijn,  die  sy  selver 
breyden,  ende  in  plaets  van  Loot  hangender  Steenen  aen,  en  in  ste- 
de van  wyder  Korcken  aen  doen  daerse  op  drijven,  soo  hebbenser 
Stockjens  aen  de  lengte  van  een  Ellen,  zijn  rond,  aen  het  eynde 
scherp,  ende  voor  op  de  Kuyl  hebbense  een  Figuer  van  Hout  ge- 
maeckt  dat  naer  een  Duyvel  ghelijckt,  en  als  de  Vis  in  't  Net  swemt 
en  aen  die  Kuyl  komt,  soo  begint  dat  Figuer  te  moeveeren  en  te 
verroeren,  dan  beginnense  te  roepen  en  te  krijten  datter  Mannetoe 
[173.]  veel  Vis  verleent,  dat  is  de  Duyvel,  ende  vangen  groote  quantiteyt 
van  dese  Vis ;  oock  vanghense  dese  soort  van  Vis  met  Set-netjens 
die  ses  a  seven  vaem  lanck  zijn,  met  enckelde  Masse  ghebrayt  ge- 
lijck een  Haringh-Net,  setten  die  aen  Stockjens  inde  Rivier  een  en 
een  half  vaem  diep  het  Net,  daer  vanghense  oock  veel  van  dese  Vis 
mede,  daer  valt  oock  een  soorteeringh  van  Vis  aende  Zee-kant,  de- 


i)    Gestreepte  zeebaars. 


200 

1642  welcke  byde  onse  wordt  ghenoemt  Derthieni),  door  dien  hy  grooter 
is  als  de  soorteringe  vande  Twaelf,  dan  de  Derthien  valt  geelder  van 
Schobben  gelijck  de  Kerper  doet,  daer  hy  niet  qualijck  van  fatsoen 
naer  ghelijckt,  dan  heeft  de  groote  van  een  Cabbeljauw ;  hier  komt 
oock  Harinck  inde  Rivier ;  daer  valt  oock  een  soorteringhe  van  Vis 
dewelcke  oock  aen  Strand  werdt  gevanghen,  die  by  d'onse  werdt 
ghenaemt  Steen-brasems,  ende  by  d'Engelse  Schip-heets),  dat  is  te 
seggen  Schape-hooft,  om  dies  willen  dat  de  mondt  vande  Vis  vol 
Tanden  staet,  onder  ende  boven,  ghelijck  een  Schaeps-hooft  doet ; 
hier  valt  oock  veel  Steur  in  'tbracke  Water,  alsoo  wel  als  boven  in 
't  versse  Water  doet  aen  het  Fort  Orangie ;  hier  is  oock  veelderhande 
Vis  die  in  ons  Vaderlandt  niet  en  is,  soo  dat  ickse  altemael  niet  noe- 
men en  kan ;  in  't  versse  Water  is  Snoeck,  Baers,  Voorn,  en  Truytes; 
hier  vallen  oock  schoone  Oesters  kleyn  ende  groot  in  groote  quanti- 
teyten.  Somerdaeghs  komen  alhier  op  de  vlacke  Stranden  schoone 
Krabben,  seer  goet  van  smaeck,  haer  Scharen  zijn  van  coleur  als 
onse  Prince-vlagge,  zijn  Orangie,  blanck  en  blau,  soo  dat  de  Krab- 
ben genoegh  verthoonen  dat  wy  behooren  dat  Land  te  peupeleren 
ende  ons  toekomt. 
Op  wat  ma-     Sy  maecken  een  groote  Kuyl,  die  sy  ten  halven  met  Tacken  van 
Dooden  be-  binnen  doen  daer  de  Doodt  op  leght,  om  dat  hy  geen  Aerde  raec- 
graven.       j^^j^  q^  gal,  ende  dat  weten  sy  dan  boven  over  met  Kley  te  bestrijc- 
ken  in  't  ronde,  seven  a  acht  voeten  hoogh  Suycker-broods  gewijs 
het  fatsoen  van  't  Graf,  ende  daer  Pallisaden  rondom  gemaeckt, 
daer  ick  menighmael  ghesien  hebbe  dat  de  Vrouw  van  de  Overleden 
rontom  dat  Graf  alle  dagen  quam  weenen  ende  schreyen,  met  een 
uytghestreckt  lijf  aen  kruypen,  ende  was  seer  droevig  over  't  ster- 
ven van  haer  Man,  en  dit  doen  haer  oudste  Vrouwen  daerse  Kinde- 
ren by  gheteelt  hebben,  ende  hebbense  noch  een  jonge  Vrouw  die 
maeckt  daer  niet  veel  wercks  af,  die  siet  wederom  een  ander  te  krij- 
gen ;  houden  een  party  haer  Dooden  in  huyss).  Ick  hebbe  gesien  om 
de  Noord  dat  groote  menighte  van  Wilden  vergaerden,  ende  hadden 
het  Gebeente  van  haer  Voor-ouders  vergadert,  ende  brachten  dat 
by  den  anderen,  schoon-ghemaeckt  en  aen  bondeltjes  gebonden, 
ende  groeven  een  vierkante  Kuyl  de  groote  vande  lengte  vande 

1)  De  lipvisch. 

2)  Sheep's  head. 

3)  Dit  beteekent  niet:  „They  give  a  party  when  any  one  is  dead  in  the  house", 
zooals  deze  plaats  bij  Franklin  Jameson,  Harratives  of  Kew  Netherland,  223  vertaald 
is,  maar:  sommigen  houden  hun  dooden  in  huis  (om  later  de  beenderen  te  begraven, 
op  de  wijze  die  vervolgens  verhaald  wordt). 


Bh.  260 


^^^^•' 


26l 

Persoon,  daer-en-boven  stellen  vier  Pijlaren  dat  met  Basten  van  1642 
Boomen  gedeckt,  als  hier  by  de  Figuer  is  te  sien,  ende  ordonneeren 
een  tijdt  datse  dat  sullen  begraven,  daeralle  de  Vrienden  een  groote 
vergaderinge  sullen  houden,  alwaer  sy  oock  goede  Provisie  van  Kost 
ofte  Vivres  sullen  brenghen,  naer  dat  dien  van  haer  Dorp  gheor- 
donneert  sullen  hebben,  om  een  goet  Festin  te  maeckenenvrolijck 
te  zijn,  ende  te  dansscn,  waer  van  haer  Feest  wel  thien  dagen  duert, 
ende  ondertusschen  komen  van  andere  Natie  die  haer  Vrienden  zijn 
van  alle  kanten,  om  te  sien  dese  Feest  houden  ende  haerSermonien 
die  sy  doen,  die  van  groote  kosten  zijn  onder  haer :  nu  onder  decksel 
van  dese  Ceremoniën,  ende  danssen,  ende  Feesten  houden,  ende 

[174.]  vergaderinge  ghemaeckt,  soo  beginnen  sy  weder  een  nieuwe  vriend- 
schap met  haer  naer  Bueren  te  contracteeren,  ende  onder  haer  seg- 
gende  dat  het  Gebeente  van  haer  Ouders  ende  Vrienden,  als  in  bon- 
deltjes  by  den  anderen  zijn,  'twelck  tot  een  Figuer  dient,  dat  alsoo 
haer  Gebeente  by  een  is  ende  vereenigt  in  die  selvige  plaets,  en  dat 
alsoo  geduerigh  haer  leven  ende  behooren  alsoo  vereenight  te  zijn 
in  vriendschap  en  eendracht  als  Ouders  ende  Vrienden,  sonder  sich 

li7S']  van  den  anderen  te  mogen  separeeren,  gelijck  dat  Gebeente  van 
d'een  en  d'ander  Vrienden  ende  Ouders  soo  onder  malkanderen  ver- 
menght,  waer  over  een  onder  haer  allen  als  haer  Oversten  ofte  haer 
Duyvel  Jager,  veel  descoursen  maeckt  over  dat  Gebeente :  alsse  soo 
vereenight  blijven  soo  en  hebben  haer  Vyanden  geen  macht  over 

[176-]  haer,  ende  begraven  als  dan  het  Ghebeente  met  een  partije  Zeewan 
in  't  Graf,  oock  Bijlen^),  Keetels,  Messen,  Papier,  Lemmede,  ende  an- 
dere snuystering,  dat  by  haer  in  grooter  waardije  is,  ende  bedecken 
't  als  dan  altemael  met  Aerde,  met  Pallisaden  rondom  als  voren  ver- 
haelt  is,  ende  dit  is  de  manier  't  welck  op  de  Kust  gebruyckt  werdt 
tot  haer  Dooden.  De  grootste  sermonie  diese  hebben  onder  haer,  is 
datse  ghelooven  de  onsterffelijckheydt  der  Zielen  by  eenige,  som- 
mige zijnder  van  in  twijffelinghe,  ende  nochtans  enzijnsernietverde 
af,  seggende  alssy  sterven,  datse  in  een  plaets  gaen  daerse  singen 
gelijck  de  Ravens,  maer  die  sanck  is  heel  different  van  den  Engelen 
sanck. 

Doens  ick  om  den  Noord  waer  sach  ick  Wilden  dien  naer  de  Krijgh  Hoe  dat  de 
gongen,  waren  ghewapend  als  dese  Figuer  uytwijst,  haer  Wapens  din  noooT 
waren  Pijl  en  Boge,  in  maniere  als  hier  afteyckeninge  staet,  dien  sy  ^^^^  Wape- 

ucu  aISSc 

ten  Oorloge 

gaen. 

i)    Bij  Franklin  Jameson,  224,  verkeerdelijk  met  „arrows"  vertaald,  alsof  er  „pijlen" 

stond. 


202 

1642  dagelijcks  dragen,  ende  elck  een  Rondas  inde  handt,  dat  soo  dick 
van  Leer  was  al  oft  een  Buffel  gheweest  waer,  en  ick  achte  dat  het 
van  een  Elandshuyt  was  alsoo  die  daer  veel  zijn :  ende  als  sy  's  Win- 
ters willen  reysen  datter  Snee  in  't  Landt  is,  soo  binden  sy  twee  din- 
ghen onder  haer  voeten,  dat  ghelijck  een  Rincket  is  daermen  inde 
Kaets-baen  de  Ballen  mede  slaet,  dat  verhoeter  om  in  *t  Snee  te 
sincken,  gelijck  by  dese  Figuer  siet  die  met  sijn  Vrouw  gaet. 
Dit  is  haer  Als  sy  Danssen  twee  en  twee  bezijden  malkanderen,  't  welck  ick 
aiTsyDan^-  ^^  ^^  Noord  gesien  hebbe,  alsoo  Danssen  sy  twee,  a  drie,  a  vier 
sen  en  Feest  paer,  ende  het  voorste  paer  dragen  een  Schilpade  inde  handt,  alsoo 
die  Natie  seght  van  een  Schilpade  gegenereert  waeren,  daer  ick  om 
lachten.  Doen  vraegden  sy  my  waer  onse  eerste  Vader  van  gekomen 
waer  ?  ick  seyde  dat  hy  Adam  heeten  ende  was  van  Aerde  gemaeckt : 
sy  seyde  dat  ick  geck  was,  dat  hy  van  een  dinck  gemaeckt  was  dat 
geen  leven  en  hadde ;  ik  sprack  tegens  haer  dat  het  vol  levens  waer, 
want  het  gaf  alle  Vruchten  daer  sy  af  leven  moesten ;  dan  gaven  my 
tot  antwoord  dat  deden  de  Son,  datse  mede  voor  een  Godt  hielden, 
want  hij  trock  Somers  alle  bladen  uyt  de  Bomen  ende  alle  Vruchten 
uyt  het  Aerdrijck. 
Anno  1643.  Den  22  Februarius  ontstondt  hier  een  Oorlog  tusschen  de  Wilde 
Mayekanders,  die  van  't  Fort  Orangie  quamen  en  wilde  Contributie 
hebben  van  de  Wilde  van  Wicquas-geck  ende  Tapaen,  ende  vande 
omleggende  Vlecken,  quamen  met  haer  80  a  90  Wilden  van  't  Fort 
Orangie  met  een  Roer  elck  op  sijn  schouders :  doens  quamen  der 
wel  vier  a  vijf-hondert  Wilden  tot  mijnend  vluchten,  ende  wilde 
hebben  dat  ickse  beschermen  soude ;  gaf  haer  tot  antwoordt  dat  ick 
dat  niet  doen  en  koste,  alsoo  de  Wilde  van  't  Fort  Orangie  mede 
onse  Vrienden  waren,  dat  wy  ons  met  haer  Oorlogh  niet  en  moeyden,  [177.] 
ende  dat  ick  nu  sach  datse  Kinders  waren,  dat  sy  voor  tachtigh  a 
tnegentigh  Man  van  alle  kanten  vluchten,  daer  sy  soo  sterck  waren 
en  zoo  veel  honderde,  ende  altoos  teghens  my  plegen  te  snercken 
datse  sulcke  Soldaten  waren,  jae  Mannetoe  selfs,  dat  is  de  Duyvel  te 
segghen,  maer  ick  sach  datse  nu  maer  Kinders  waren ;  Ende  alsoo 
mijn  Huysinge  soo  vol  Wilden  was  ende  ick  maer  met  mijn  vijven,  [178.] 
zoo  vonde  ick  geraden  naer  't  Fort  te  varen  om  eenige  Soldaten  te 
halen,  om  meerder  Meesters  van  mijn  Huysinge  te  wesen,  soo  nam 
ick  een  Canno  alsoo  mijn  Vaertuygh  inde  Kil  bevrosen  lach,  ende 
voer  met  de  Canno  ofte  holle  Boom  dat  haer  Vaertu}'g  was,  als  voren 
verhaelt,  tusschen  de  schotsen  Ys  de  Rivier  af  naer  't  Fort  Amster- 
dam toe,  alwaer  ick  versocht  by  de  Governeur  Willem  Kieft  dat  hy 


Blz.  262 


* 


263 

my  wilden  assisteeren  met  eenighe  Soldaten,  alsoo  ick  geen  Meester  1643 
van  mijn  Huysinghe  en  was,  door  dien  het  tot  mijnens  so  veel  Wil-   ^  ^'  "' 
den  waren,  al-hoe-wel  dat  ick  geen  sorgh  en  hadde  dat  sy  my  eenigh 
quaet  soude  doen,  maer  paste  beter  dat  ick  Meester  van  mijn  Huy- 
singhe waer.  Doen  seyde  de  Governeur  ende  gaf  my  tot  antwoordt, 
hadde  geen  Soldaten,  ick  soude  sien  hoe  *t  morgen  was  ende  blijven 
te  nacht  by  hem,  ghelijck  ick  oock  dede.  's  Anderendaegs  quamen 
de  Wilde  by  Troupen  van  mijnders  afvoeteren  naer  Pavonia  toe,  by 
de  Oesterbanck  sloeghen  daer  haer  Gros  neder,  ende  sommige  qua- 
men van  Pavonia  de  Rivier  over  aen  't  Fort,  en  ick  spracker  eenige 
van,  seyde  datse  van  mijnend  al  vertrocken  waren.  Dese  Wilden 
gongen  naer  Correlaers  Bouwerije  toe,  alwaer  eenighe  Wilden  waren 
van  Reckewecki)  recht  over  't  Fort  op  't  Lange  Eyland,  waer  onder 
een  Overste  was  diese  noemde  Nummerus  my  wel  bekent.  Den  24 
Februarius  sittende  aende  Tafel  by  de  Governeur,  soo  begon  de  Go- 
verneur sijn  meninge  te  verhalen,  dat  hy  van  sins  was  de  Wilden  de 
beek  te  doen  vegen,  en  dat  hy  tot  Jan  Claesz.  Damen^)  te  Gast  geweest 
was,  daer  Marijn  Adriaensz.  ende  Jan  Claesz.  Damen  met  Jacob 
Planck  hem  een  Request  gepresenteerd  hadde,  om  sulcken  werck 
aen  te  vangen.  Ick  gaf  hem  tot  antwoordt  datse  daer  niet  wijs  ge- 
noegh  toe  waren  om  sulcks  te  doen,  ende  datmen  sulcken  werck  buy- 
ten  de  twaelf  Mannen  niet  mochte  toe-halen,  ende  oockbuyten  mijn 
weten  niet  mochte  gheschieden  die  een  vande  twaelf  was,  ende  daer 
boven  noch  de  eerste  Patroon,  en  tot  noch  toe  gheen  ander  en  is  ghe- 
weest  die  daer  soo  veel  duysende  heeft  gewaeght,  ende  daer  neffens 
sijn  Persoon,  d'eerste  uyt  Hollandt  ofte  Zeelandt  gevaren  is  om  Col" 
lonie  te  planten,  ende  hy  eens  overleggen  soude  wat  proffijt  dat  hy 
daermede  halen  koste,  alsoo  hy  wel  wist  dat  om  een  beuseling  met 
de  Wilden,  wy  onse  CoUonie  inde  Zuyd-Rivier  aen  Swanendael  inde 
Hoere-kil  quyt  raeckten,  met  twee-en-dertigh  Man  die  vermoordt 
wierde  Anno  1630  ende  my  nu  in  't  Jaar  1640  op  't  Staten-Eylandt 
oorsaeck  was  dat  mijn  Volk  vermoord  wierde,  om  een  fray  werck  hy 
toe-ghehaelt  hadde  aende  Raritaense  Wilden,  daer  sijn  Soldaten 
om  een  beuselinge  de  Wilde  eenige  dood-geschooten  hadden,  ende 
brachten  de  Overste  vande  Wilde  sijn  Broer  ghevanghen  aende  Man- 
nates,   en  rantsoende  hem  aldaer  gelijck  ick  voor  desen  broeder 
verhaelt  hebbe :  maer  schijnt  mijn  seggen  mochter  niet  baten,  hy 


1)    Thans  Rockaway. 

2)    De  juiste  naam  is  Jan  Jansz.  Damen.  Zie  onze  inleiding. 


204 


1643.  haddet  met  sijn  Moordenaers  al  overgeleyt  om  dese  Moord  uyt  te 
"■•  ^^'  voeren,  meynde  dat  het  een  Romeyn-stuck  waer  ende  haelde  dit  toe 
sonder  de  Luyden  opde  platte  Landen  te  waerschouwen,  dat  een 
yder  op  zyn  hoede  sou  zijn  vande  Wilden  schappeeren  zoude,  want 
hy  konde  al  de  wilden  niet  dood-slaen.  Doen  ick  in  't  lange  alle  dese 
woorden  met  hem  over  de  Tafel  sittende  ende  Maeltijdt  ghedaen 
was,  sprack  hy  tegens  my  ick  soude  eens  met  hem  naer  de  groote 
Zael  gaen,  dien  hy  hadde  nieuw  laten  maecken  tegens  sijn  Huys  aen, 
en  daer  komende  stonden  alle  sijn  Soldaten  daer  klaer  om  over  de 
Rivier  te  passeeren  naer  Pavonia,  om  de  Moordt  aen  te  rechten; 
daer  sprack  ick  weder  tot  Willem  Kieft  Governeur :  Laet  dit  werck 
blijven,  ghy  wilt  de  Wilden  den  beek  breken,  maer  ghy  sult  onse 
Natie  oock  doen  vermoorden,  want  daer  is  niemandt  op  de  platte 
Landen  van  verwittight,  daer  sal  mijn  Huysinghe  met  mijn  Volck, 
ende  Beesten,  en  Koorn,  ende  Taback  met  wech  raken.  Hy  gaf  my 
Vermoor-  tot  antwoordt :  hy  verseeckerde  my  't  en  soude  geen  noot  doen,  daer 
soude  eenighe  Soldaten  naer  mijnend  gaen  om  mijn  Huys  te  be- 
schermen, maer  daer  en  wierd  niet  in  ghedaen.  Soo  heeft  men 
dit  stuck  aengevangen  tusschen  den  25  ende  26  Februarius  Anno 
1643,  ende  ick  bleef  dien  nacht  tot  de  Governeurs  opsitten,  gonck 
inde  Koken  by  't  Vyer  sitten,  ende  nu  ontrent  middernacht  hoor- 
den ick  een  geschreeu,  en  liep  uyt  op  de  Wallen  van  *t  Fort  ende 
keeck  naer  Pavonia  toe,  sach  niet  als  schieten,  en  hoorde  schreeu- 
wen dat  de  Wilde  in  haer  Sloep  vermoord  wierde,  ende  ick  liep 
weder  in  Huys  by  't  Vyer ;  daer  een  weynigh  gheseten  hebbende, 
quam  een  Wildt  met  een  Wildinne  die  ick  wel  kende,  waren  by 
mijnend  van  daen,  ontrent  een  uyr  gaens  van  myn  Huys,  verhaelde 
my  datse  quamen  vluchten  met  haer  tween  met  een  kleyn  Schuyt- 
jen,  datse  vande  Wal  ghnomen  hadde  op  Pavonia,  ende  dat  de  Wil- 
den van  't  Fort  Orangie  haer  quamen  overvallen,  ende  haer  hier 
quamen  verbergen  aen  't  Fort :  soo  sprack  ick  datelijck  teghens  haer 
datse  door  gaen  soude,  dat  het  hier  geen  tijdt  was  voor  haer  om 
haer  te  komen  verberghen,  ende  die  haer  Volck  dood-sloeghen  aen 
Pavonia  't  en  waren  geen  Wilden  die  dat  dede,  maer  het  waren  de 
Swannekens,  dat  zijn  de  Duytsen  diese  soo  noemde;  soo  vraeghdese 
my/hoese  wech  raken  soude  ende  uyt  het  Fort  gaen  ?  Ickbrachtse 
aende  deur,  ende  daer  stondt  gheen  Schild-wacht,  en  soo  gongense 
deur  naer  't  Bosch  toe :  Ende  teghens  den  dagh  quamen  de  Soldaten 
weder  aen  't  Fort,  ende  hadden  tachtigh  Wilden  gemassakreert  ofte 
vermoord,  meynde  datse  daer  een  Romeyn-stuck  bedreven  hadde, 


Li  79-] 


den  vande 
Wilden  in 
Nieu-Ne- 
derlandt, 
door  Wil- 
lem Kieft 
Directeur. 


f' 


265 

datse  soo  veel  Wilde  in  haer  Slaep  omgebracht  haddc*),  ahvaerse  de  1643 
jonge  Kinders  sommige  van  haer  Moeders  borsten  afruckten,  in  't  '^  ^'  ^  ■ 
gesichte  vande  Ouders  aenstucken  ghekapt,  ende  de  stucken  in  't 
Vyer  en  in  't  Water  ghesmeten  zijn,  en  andere  Suygelingen  op 
Houte-bortjes  gebonden  en  soo  door-houwen,  door-steken,  door- 
boort, en  miserabelijck  gemassakreert  dat  het  een  Steenen-hert 
vermorvven  soude,  ende  sommighe  inde  Rivier  ghesmeten,  ende  als 
de  Ouders  en  Moeders  die  sochten  te  redden,  wilden  de  Soldaten  die 
niet  weder  laten  aen  Landt  komen,  maer  dedense  met  de  Ouden  en 
Jongen  verdrincken.  Kinderen  van  vijf  a  ses  Jaren,  ende  oock 
eenige  stock-oude  Lieden.  So  veel  alsser  dese  furi  noch  ontvlucht 
waren,  ende  sich  inde  naeste  Ruygte  ende  Riet  verborgen  hadden, 
en  als  die  's  morgens  te  voorschijn  quamen  om  een  stuck  Broods 
baden,  ende  datse  sich  teghen  de  koude  verwarmen  mochte,  en 
wierde  met  koele  bloede  vermoord  ende  in  't  Vyer  oft  in  't  Water 
gestoten,  ende  eenige  quamen  geloopen  by  d'onse  ten  platten  Lande, 
zijnde  sommige  handen,  sommige  beenen  afgekapt,  eenige  droegen 
hare  dermen  inde  armen,  andere  hadden  sulcke  afgrijsselijcke  hou- 
wen, kerven,  mincken,  dat  diergelijcken  niet  erger  oyt  kan  geschied 
zijn,  ende  die  arme  Bloeden,  gelijck  oock  vele  van  onse  Natie,  wisten 
noch  niet  beter  of  haer  partij  e  andere  Wilden  de  Maquas  hadden 
haer  overvallen.  Na  dit  Exploict  zijn  de  Soldaten  voor  haren  geda- 
nen  dienst  gereconpanseert,  ende  met  de  hand-tastinge  ende  be- 
groetinge  vande  Directeur  Kieft  bedanckt:  Ende  op  een  andere 
plaets  zijn  inde  selve  nacht,  op  Corlers-hoeck  by  Corlers  Plantagie, 
mede  by  de  veertigh  Wilden  op  deselve  maniere  inden  slaep  over- 
vallen, ende  op  die  selvighe  maniere  ghemassacreert.  Heeft  Duc 
d'Alba  inde  Nederlanden  wel  meer  quaets  aengerecht  ?  ja  het  is  onse 
Natie  een  schande  2)  daer  wy  sulcken  geenuereuse  Governeur  in  ons 
[180.]  Vaderlandt  hebben,  als  de  Prins  van  Oranjen,  die  altoos  gesocht 
heeft  in  sijn  Oorlogen  weynig  bloed  te  storten  alst  mogelijck  was. 
So  haest  als  de  Wilden  nu  gewaer  wierden  dat  de  Swannekens  haer 
so  getracteert  hadden,  alle  diese  ten  platte  Lande  van  Mansvolck 
betrappen  konde  die  gavense  de  klop,  maer  het  Vrouw-volk  ofte 
Kinderen  hebben  wy  noyt  gehoort  datse  eenigh  leet  deden :  voort 


i)  Het  vervolg  tot  en  met  „Oorlogh  aen-vingen'"  op  bl.  266  is  overgenomen  uit 
den  Breeden  Raedt  (zie  onze  inleiding). 

2)  De  volgende  woorden,  tot  en  met  „mogelijck  was",  zijn  niet  uit  den  Breeden 
Raedt  overgenomen. 


266 

i643  verbranden  se  alle  de  Huysen,  Bouwerijen,  Schueren,  Zaedt-Ber- 
^  ^'  ^  gen,  ende  vernielden  alsoo  alles  waerse  by  komen  konde,  soo  datse 
een  openbare  vernielende  Oorlogh  aen-vingen :  staden  oock  mijn 
Bouwerije  met  Beesten,  Koorn,  Schuer,  Taback-Huys  aen  brandt 
met  Taback  en  al,  ende  mijn  Volck  salveerder  in  mijn  Huys  daer 
ick  alleenigh  in  woonde,  ende  dat  was  gemaect  met  Moskets-gaten 
rontom  daerse  haer  uyt  defendeerde.  Nu  terwijls  mijn  Volck  in 
alarm  stonden,  soo  quam  daer  de  Wildt  dien  ick  'snachts  uyt  het 
Fort  gheholpen  hadde,  seyde  tegens  die  andere  Wilden  dat  ick  een 
goet  Overste  was,  dat  ick  hem  uyt  het  Fort  geholpen  hadde, 
ende  dat  het  dood-slaen  vande  Wilden  tegens  mijn  danck  geschiedt 
was:  doens  riepense  altesamen  teghens  mijn  Volck  datse  niet 
schieten  en  soude,  haddese  mijn  Beesten  niet  verbrand  sy  soudense 
niet  verbranden  noch  mijn  Huyse,  soude  nu  mijn  Brouwerijtjen  oock 
laten  staen,  alsoo  sy  vlamde  op  de  kopere  Keetel  om  Harpoenen  tot 
haer  Pijlen  af  te  macken ;  maer  nu  hoorende  dat  het  teghens  mijn 
wil  geschiedt  was,  ginghen  altesamen  deur  ende  lieten  mijn  Huys 
onbelegert.  Doens  nu  de  Wilden  soo  veel  Bouwerijen  ende  Menschen 
om  den  hals  ghebrocht  hadde,  tot  wraeck  van  haer  Vo^ck,  doen 
ginck  ick  by  de  Governeur  Willem  Kieft,  vraegde  hem  ofte  het 
nu  niet  soo  was  als  ick  hem  van  te  voren  geseydt  hadde,  dat  hy  maer 
een  deel  Christenbloedt  om  den  hals  soude  helpen  ?  wie  ons  nu  onse 
schade  voldoen  soude  ?  maer  gaf  my  gheen  antwoordt,  dan  sprack 
dat  hij  verwondert  was  datter  geen  Wilden  aen  't  Fort  quamen :  Ick 
sprack  dat  ick  daer  niet  af  verwondert  en  was,  want  soude  de  Wilde 
hier  kome  daer  gyse  so  hebt  doen  tracteren? 

Den  4  Maert  quamender  drie  Wilden  op  't  Lange  Eyland  met  een 
wit  Vaentjen,  ende  riepen  aen  't  Fort:  doen  vraeghde  de  Governeur 
Willem  Kieft  wie  daer  naer  toe  wilde  gaen,  en  daer  was  niemandt 
die  't  begeerde  te  doen,  ende  onder  allen  v/asser  een  ghenaemtjacob 
Olfersz.  en  ick  David  Pietersz.  de  Vries,  ende  quamen  by  de  drie 
Wilden,  spraken  tegens  ons  datse  quamen  van  haer  Overste,  die  haer 
gesonden  hadde  om  de  oorsaeck  te  weten,  waerom  datmen  van  sijn 
Wilden  hadde  dood-gheslagen,  die  ons  noyt  een  stroo  inde  weegh 
gheleyt  hadden,  niet  dan  alles  goets  gedaen  te  hebben  ?  Wy  gaven 
hem  tot  antwoord  dat  wy  niet  wisten  datter  eenige  van  haer  Wilden 
waren  onder  geweest:  so  seyde  hy  wy  moesten  dan  met  sijn  Overste 
komen  spreken,  die  daer  een  seven  mijl  van  daen  ghevlucht  was  na 
de  Zeekant  toe :  Wy  resolveerde  met  de  Wilden  te  gaen,  want  wy 
wisten  wel  datse  ons  twee  gesint  hadden. 


207 

Nu  omtrent  den  avondt  arriveerden  wy  te  Rechqua  Akic  ^),  daer  1643 
vonden  wy  de  Oversten  die  maer  een  Oogh  hadde,  met  noch  twee  a  ^^^^^  ^' 
drie-hondert  Wilden,  ende  omtrent  dertig  Huysen,  leyden  ons  in  sijn 
Huys  en  tracteerde  ons  van  't  geen  datse  hadden,  als  Oesters,  Vis, 
diese  daer  vingen,  ende  sprack  tegens  ons  wy  waren  loof  gegaen, 
wy  moesten  nu  wat  rusten,  ende  souden  morgen  vroegh  vande  saeck 
spreken  daer  wy  om  gekomen  waren.  Nu  's  nachts  liep  ick  eens  buy- 
tens  Huys,  soo  quammer  een  Wild  by  my  also  't  lichte  Maen  was, 
die  sprack  tegens  my  ick  moest  in  sijn  Huysjen  komen :  doen  ick  in 
sijn  Huysjen  quam  in  't  licht,  doen  sach  ick  dat  het  een  Wild  was  die 
[181.]  een  half  mijl  van  mijn  Bouwerij  van  Vriessendael  van  daen  woonde, 
met  de  Wildinnen  die  daer  woonde,  daer  ick  in  verschoot,  dan  sy 
strookten  my  en  seyde  dat  ick  een  goet  Oversten  was,  en  dat  ik 
quam  om  Rancontijn  Marinit  te  maecken,  dat  is[op  haer  spraeck 
Vrede  te  maken :  Ick  sprack  tegens  haer  hoe  sy  so  verde  van  haer 
Huysinge  quamen  ?  gaven  my  tot  antwoord  datse  met  dese  Wilden 
uyt  jagen  geraeckt  waren,  ende  daer  vrienden  onder  hadden,  en  ick 
keerde  weer  by  mijn  Macker  in  't  Huys  vande  Overste.  Alst  nu  be- 
gon te  dagen,  wierden  wy  opgeweckt  ende  van  een  Wildt  gehaelt, 
bracht  ons  in  't  Bosch,  omtrent  vier-hondert  treden  vande  Huysen 
af,  en  doen  wy  daer  quamen  soo  waren  daer  sesthien  Overste  van 
dit  Lange  Eylandt  dat  dertigh  mijl  lanck  is,  ende  sy  setten  ons  met 
ons  twee  by  den  anderen,  en  gongen  rontom  ons  sitten  dat  wy  in 
een  rinck  saten,  ende  daer  was  een  onder  die  hadde  een  bondeltje 
met  stockjens,  en  was  de  beste  bespraeckt,  die  begon  in  't  Wildssijn 
Oratie  te  doen ;  verhaelden  doen  wy  op  haer  Kusten  eerst  quamen, 
dat  wy  somtijds  geen  Fictualie  en  hadden,  setten  ons  haer  Turckse 
Boonen  en  Turckse  Tarruwe  by,  en  sy  behulpender  met  Oesters  en 
Vis  t'  eten,  ende  nu  voor  recompens  sloeghen  haer  Volck  doodt,  en 
dan  leyde  hy  een  Stockjen  neer,  dat  was  een  Punct.  Verhaelden 
oock  dat  in  't  begin  van  ons  varen,  lieten  haer  Volck  met  Cargasoen 
blijven^),  dewelcke  sy  verhandelde  tegens  dat  de  Schepen  weder 
quamen,  en  hadden  die  Luyden  bewaert  als  het  Appel  van  haer 
Oogh,  ja  hadden  haer  haer  Dochters  gelanght  om  by  te  slapen, 
daerse  Kinderen  by  geteelt  hadden,  ende  daer  liep  menigh  Wildt 
die  van  een  Swanneken  toegestelt  was,  ende  waren  nu  soo  schelm- 
achtigh  en  smeten  ons  eyghen  bloedt  doodt,  ende  leyde  t'  elckens 
een  Stockjen  neer.  Het  Stockjen  neer  te  leggen  begon  my  te  ver- 
ij  Rockaway,  als  op  bl.  263. 
2)    Zie  onze  inleidlnc:. 


268 

1643  drieten,  also  ick  sach  dat  hij  daer  noch  veel  inde  hand  hadde,  ende 
^^^^  ^'  ick  begost  te  seggen  dat  ick  alle  dese  dingen  wel  wist,  dien  hij  ver- 
haelde  datter  geschied  was  over  de  Wilde  van  't  Lange  Eyland,  en 
dat  het  onwetende  geschiedt  was,  hadden  daer  mede  eenige  geweest 
manck  d'  andere  Wilden,  sy  souden  met  ons  aen  't  Fort  gaen,  de  Go- 
verneur  soude  haer  schenckagie  gheven  tot  Vrede  te  maecken :  daer 
mede  slisten  haer  spreken,  vereerden  ons  elck  thien  vaem  Zeewandat 
haer  Geld  is,  yder  vaem  vier  gulden.  Ende  doens  resen  sy  allegaer  op, 
en  spraken  sy  wilden  met  ons  naer  't  Fort  gaen  ende  spreken  met  onse 
Governeur  Willem  Kieft ;  Wy  gonghen  naer  de  Canos  toe  om  te  varen, 
en  onse  wegh  korter  te  maken,  als  wy  gekomen  waren,  want  het  wel 
drie  uren  scheelden,  te  varen  of  te  gaen,  ende  doen  wy  by  de  Canos 
quamen  bevonden  het  Water  noch  niet  vol- wossen  en  was,moeste  noch 
wat  na  de  Vloed  wachten,  ondertusschen  quammer  een  Wild  aen 
loope  met  Pijl  ende  Boge,  quam  een  ses  mijl  gheloopen  van  wegen 
een  Oversten  die  niet  by  ons  gheweest  was,  ende  sprack  tegens  dese 
Oversten  die  met  ons  naer  't  Fort  gingen  ofte  sy  altemael  geck  wa- 
ren, datse  gaen  wilden  naer  't  Fort  toe  daer  sulcken  Schelm  was,  die 
haer  Vrienden  soo  lelijck  hadden  doen  vermoorden,  ende  als  sy  daer 
allegaer  aen  't  Fort  quamen  soo  veel  Overste,  hy  soudese  daer  oock 
houden,  ende  soude  alle  de  Wilden  verleghen  zijn  sonder  Hoofden 
ofte  Overste  te  hebben,  en  dat  sijn  Overste  daer  hy  af  quam  geheel 
ongeraden  vond.  Doen  spraken  sy  tegens  ons  twee  ofte  wy  dat  wel 
verstonden  ?  gafser  tot  antwoord  dat  die  Wild  geck  was,  dat  sy  't 
anders  bevinden  soude  en  komen  met  goede  Schenckagie  weder 
t'Huys.  Doen  wasser  een  Oversten  die  met  my  heel  bekent  was,  die 
sprack  wy  sullen  op  u  woordt  mede  gaen,  want  de  Wilden  hebben 
noyt  leugens  by  u  bevonden  alsse  wel  by  d'ander  Swannekens  ge- 
daen  hadden.  Eyndelijck  gongen  met  ons  twintighen  in  een  Cano 
sitten  ofte  een  holle  Boom,  dat  haer  Vaertuyg  is,  en  hadden  boven  [iSa.] 
een  handbreet  boorts  niet  boven  Water,  arriveerden  omtrent  drie 
ure  na  Noen  aen  't  Fort,  ende  quamen  by  Willem  Kieft  en  maeckte 
daer  Vrede  met  de  Wilden,  ende  gafse  eenige  vereeringe,  en  versocht 
aen  haer  datse  wilden  de  Oversten  aen  't  Fort  brengen,  van  de  ghene 
die  soo  veel  Wilden  verlooren  hadden,  dat  hy  daer  oock  Vrede  mede 
maken  wilde  en  vereeringen  geven.  Doen  gongen  eenige  ende  hael- 
de  de  Wilden  van  Acken-sack  en  Tapaen,  en  daer  omtrent,  ende 
die  Overste  quamen  daer  naer  mede  te  voorschijn,  die  begaefdenhy 
mede  met  schenkagie,  maer  warender  niet  wel  mede  te  vreden,  ver- 
haelden  tegens  my  hy  kond  met  Vereeringe  gemaeckt  hebben,  dat- 


269 

ter  sijn  dagen  daer  noyt  van  ghesproken  hadde  ghcvvorden,  cnde  nu   1643 
mochtet  wel  uytvallen  dat  het  jonghe  Kind  op  een  Koortjen  het  ghe- 
dencken  mocht,  ende  zijn  met  haer  Vereeringe  vertrocken  al  grom- 
melende. 

Den  20  Julius  quammcr  een  Overste  by  my  vande  Wilden,  ende 
sprack  tegens  my  dat  hy  heel  droevigh  was :  ick  sprack  teghens  hem 
waerom  ?  hy  seyde  my  datter  veel  Wilden  waren  vande  jonge  Ca- 
bouters  die  staeg  tegens  ons  Oorloge  wilden,  alsoo  d'ecn  sijn  Vader 
verlooren  hadde,  d'ander  sijn  Moeder,  de  derde  sijn  Oom,  ende  alsoo 
haer  Vrienden,  ende  de  Schenckagie  ofte  Reconpensie  en  was  daer 
tegens  niet  het  oprapen  waerdigh,  ende  hy  hadder  veel  liever  Schen- 
ckagies  ghedaen  uyt  sijn  eyghen  Buydel  om  haer  te  stillen,  dan  hy 
kostese  nu  niet  langer  stillen,  ende  dat  ick  m}*  wachten  moest  allee- 
nigh  in  't  Bosch  te  loopen,  die  my  konden  soude  my  niet  misdoen, 
maer  ick  mochte  by  Wilden  komen  die  my  niet  en  kenden,  die  sou- 
de  my  dood-schieten :  Doen  sprack  ick  hy  soude  met  my  by  de  Com- 
mandeur Kieft  aen  't  Fort  gaen,  ende  verhalende  het  selvige  aende 
Commandeur.  Wy  gongen  naer  't  Fort  toe,  komende  by  de  Com- 
mandeur, verhaelde  de  Overste  van  dese  Wilden  het  selvige  hy  te- 
gens my  verhaelt  hadde ;  doen  sprack  de  Commandeur  Kieft  tegens 
dese  Wild:  Hy  was  een  Overste  van  de  Wilden,  hy  soude  die  jonghe 
Kapvogels  van  Wilden,  die  de  Swannekens  weer  den  Oorlogh  wilden 
aendoen  laten  dood-slaen,  hy  wilden  hem  twee-honderd  vaem  Zee- 
wan  gheven.  Doen  begon  ick  in  my  selver  te  lacchen,  dat  de  Wild 
soude  sijn  Vrienden  dood-slaen  om  twee-hondert  vaem  Zeewan,  dat 
acht-hondert  guldens  is  dat  om  onsen  't  wille :  't  is  wel  waer  dat  sy 
dat  malkanderen  wel  doen  alsse  vyandschap  teghens  malkanderen 
hebben,  maer  niet  om  vreemde  Natiens  wille.  Doen  sprack  de  Wild 
dat  het  selve  door  hem  niet  kost  gedaen  worden,  datter  veel  waren 
die  malcontent  zijn,  hadde  hy  in  't  eerste  rijckelijck  de  Moordt  be- 
taelt  het  hadde  heel  vergeten  gheweest,  hy  soude  altoos  sijn  beste 
doen  omse  te  stillen,  maer  sorghde  dat  hyse  niet  stillen  en  soude, 
want  sy  riepen  gestadigh  om  wraeck. 

Den  28  September  arriveerden  alhier  een  Haring-Gainckjen  ofte 
Buysjen,  dat  van  Rotterdam  was,  de  Schipper  was  genaemt  Jacob 
Blenck,  was  geladen  met  hondert  Pijpen  Maderesse- Wijnen,  was 
door  de  West-Indies  gekomen,  ende  wilde  naar  de  Vergienjes  toe 
datse  niet  konde  vinde,  ende  waren  heel  naer  Nieuw-Engelandt  ghe- 
zeyld,  en  konde  sijn  Wijn  daer  niet  verkoopen  door  dien  de  Engelse 
aldaer  sober  leven,  was  ghenootsaeckt  te  vertrecken,  ende  quam 


270 

1643  langhs  de  Kust  binnen  't  Lange-Eyland  door  't  Helle-gat  alsoo  aen 
ep  .  2  .  ,^  Fort  Amsterdam,  en  daer  komende  konde  sijn  Wijnen  hier  oock 
niet  venten,  door  dien  alhier  een  prijs  was  met  Wijnen  die  de  Com- 
panie  verovert  hadde,  ende  verkocht  sijn  Wijnen  aen  een  Engelsman 
op  voorkoop  in  de  Vergienjes  te  brenghen,  soo  konde  hy  niemandt 
vinden  die  hem  inde  Vergienjes  konde  brenghen,  en  soo  versocht  [183.] 
hy  aen  my  ofte  ick  hem  daer  brenghen  wilde,  alsoo  hy  verstond  dat 
ick  daer  naer  toe  wilde,  om  met  een  wel-gemonteert  Schip  na  Patria 
te  varen,  door  dien  mijn  Bouwerijen  daer  ick  CoUonies  mede  begon 
te  maecken  inde  Asse  verbrandt  lagen,  ende  de  Wilden  onvredigh  wa- 
ren en  weer  begeerden  te  oorlogen  ofte  contentement  te  hebben,  soo 
beloofden  ick  den  Schipper  dat  ick  hem  uy  t  liefde  daer  brengen  sou- 
de  ;  hy  soude  hem  hier  van  Brood  versorgen  soo  hy  't  van  doen  hadde, 
want  dat  het  in  de  Vergienjes  quaedt  was  om  aen  te  raecken,  door 
dien  dat  elck  daer  voor  sijn  selve  sorgde. 

Den  eersten  October  quamender  negen  Wilden  over  het  Fort  aen 
Pavonia,  ende  daer  waren  drie  a  vier  Soldaten  die  daer  tot  assistentie 
waren  vanden  Boer  die  daer  op  woonde,  Jacob  Stoffelsz.  genaemt, 
en  dese  Boer  haddense  mede  wel  gesint  dat  sy  hem  niet  wilden  dood- 
slaen:  soo  maekten  sy  een  loose  boodschap,  ende  passuadeerden  hem 
dat  hy  over-varen  soude  aen  't  Fort,  en  hy  quam  over  nae  't  Fort 
toe  varen,  doen  gonghen  sy  onder  schijn  van  vriendschap  dat  de 
Soldaten  geen  Geweer  in  haer handen  hadde,  klopteseallegaer  doodt, 
behalven  sijn  Voor-Soontjen  van  sijn  Huysvrouw,  diese  mede  ghe- 
vangen  namen  ende  naer  Tapaen  voerden,  ende  staken  de  Bouwerij 
aen  brandt  met  alle  de  ander  Huysen  op  Pavonia,  en  hier  begon 
weder  een  nieuwen  oorlogh.  'sAnderendaeghs  quam  de  Governeur 
by  my  met  de  Stiefvaer  van  het  Jongetjen  dat  ghevanghen  was  van- 
de  Wilden,  was  het  Soontjen  van  Cornelis  van  Vorst,  ende  vraeghde 
my  ofte  ik  naer  de  Wilde  gaen  wilde  om  het  Jongetjen  te  doen  lossen 
alsoo  daer  niemand  by  de  Wilden  dorste  gaen  als  ick  ?  Doen  sprack 
ick  dat  ick  haer  wel  een  Wildt  ofte  twee  soude  bestellen,  maer 
als  ickse  aen  't  Fort  brochte  soo  moestese  niet  misdoen,  want  sy 
souden  op  mijn  woord  met  my  komen :  Soo  ben  ick  over-gevaren 
naer  't  Lange-Eylandt  toe  ende  hebbe  twee  Wilden  medegebracht 
om  naer  Tapaen  toe  te  varen  om  de  Jonghen  te  lossen,  ende  doen 
ick  de  Wilden  over  brachte  doen  wilde  elck  een  de  Wilden  dood- 
slaen,  en  ick  hadde  ghenoegh  te  doen  om  de  Wilden  te  behoeden, 
brachtese  aen  een  Caper  die  daer  lagh  die  met  haer  heen  voer  en 
loste  de  Jongen. 


271 

Den  8  dito  nam  ick  mijn  afscheyd  van  de  Commandeur  Kieft,  1643 
ende  vertrock  met  dit  Rotterdammer  Buysjen  naer  d'Engelse  Ver-  ^^^*  ^" 
gienjes  toe,  ende  ick  sprack  in  mijn  afscheyd  van  Willem  Kieft 
tegens  hem,  dat  die  Moordt  dien  hij  hadde  laten  doen  aen  soo  veel 
onnoosel  Bloedt,  dat  het  selvige  op  hem  noch  gewroken  soude  wor- 
den, ende  scheyden  so  van  hem  af:  zeylden  verby  het  Staten-Eyland 
door  de  Hoofd  naer  de  Sant-punct  toe,  alwaer  wij  twee  dagen  bleven 
leggen  door  contrarie  Windt,  ende  haelden  alle  daghen  wat  blauwe 
Pruymen  die  daer  in  overvloedt  zijn,  wassen  daer  in  't  wild  uit  de 
natuer. 

Den  1 1  dito  lichten  wy  ons  Ancker  van  de  Sant-punct  om  nae  de 
Vergienjes  te  zeylen,  met  een  N.  W.  Windt  en  een  opper-wah). 

Den  T2  dito  teghens  den  daghe  liep  de  Windt  van  de  Z.  O.  recht 
op  een  leger-wal,  en  begost  hart  te  wayen,  ende  waren  op  twaelf  vaem 
Waters :  doen  't  dagh  wierde  vraeghde  my  de  Schipper  ofte  ick  ver- 
kent was  ?  Ick  sprack  wy  moesten  op  acht  a  negen  vaem  loopen,  dan 
kanmen  het  Landt  best  kennen,  maer  hy  was  voor  de  wal  bevreest 
alsoo  hy  hier  noyt  geweest  waer.  Eyndelijck  liepen  op  vlacken 
[184.]  Water,  doen  vraeghde  hy  my  ofte  ick  het  Landt  kende  ?  ick  sprack 
van  jae,  ende  ick  sach  dat  wy  neffens  Caep  de  Mey  waren  voor  de 
Zuyd-Rivier.  Doen  vraeghde  hy  my  ofte  wy  daer  nu  niet  recht  toe 
recht  aen  konde  in  zeylen  ?  Ick  sprack  van  neen,  alsoo  't  vol  Bancken 
leyt  over  en  over,  dat  wy  aende  Z.  West-kant  in  moeten;  doen  wierp 
hy  eens  het  Loot  en  wierp  vier  vaem,  waer  hij  in  verschoot :  Doen 
sprack  ick  teghens  hem  dat  hy  het  Loot  neer  leggen  moeste,  want 
het  nu  op  mijn  kennis  daer  in  moest,  ende  dat  het  hier  heel  banckigh 
is.  Doen  wy  nu  by  Cape  de  Hinloopen  quamen  in  't  diep,  doen  sprack 
ick  hy  soude  nu  't  Loot  werpen,  hier  soude  hy  acht  a  negen  vaem 
vinden,  gelijck  hy  liep  doen  de  Zuyd-bay  in  dicht  bij  de  wal  in. 
Doen  wy  nu  by  de  wal  in  zeylden,  doens  sprack  hy :  Ick  hebbe  hier 
over  seven  weken  in  dit  selvige  Vaer-water  geweest;  ende  hier 
waren  Wilden  aen  Landt  en  visten :  ende  ick  voer  met  mijn  Schuyt 
aen  Landt  en  ick  sprack  Spaens  tegen  haer,  maer  sy  koste  my  niet 
verstaen,  en  *t  is  hier  vol  Bancken,  liepen  wederom  naer  Zee  toe  en 
voort  naer  Nieuw-Engelandt  toe^) ;  doen  sprack  ick  tegens  de  Schip- 
per :  Hadde  ghy  de  Wildse  spraeck  gekent  gelijck  ickse  kende,  ghy 
soudt  niet  naer  Nieuw-Engelandt  gezeyld  hebben,  ende  dit  Landt 
is  genaemt  Swanendael,  en  dese  Wilden  hebben  my  een  beginsel 

1)  Wal  aan  de  zijde  van  den  wind. 

2)  Tot  zoover  de  schipper. 


2;2 

1643  van  een  CoUonie  om  den  hals  gebracht  Anno  1630  ;  hadde  ghy  met 
"'haer  konnen  spreken,  sy  souden  u  de  Rivier  op-ghebracht  hebben 
by  de  Sweden  ofte  by  ons  Volck,  die  souden  u  als  dan  wel  onder- 
recht hebben  dat  ghy  de  Vergienjes  verby  waert.  Voort  soo  hebbe 
ick  de  Bay  opghezeyld  West  ten  Noorden  aen  langhs  de  West-wal, 
quamen  tegens  den  avondt  voor  de  Rivier  by  het  Ruyge-Bosjen  toe, 
daer  setten  't  wy  op  vier  vaem  steckgrond,  ende  smorgens  lichten 
wy  ons  Ancker  den  13  dito  en  zeylden  verby  het  Rieden-Eyland, 
ende  quamen  ontrent  de  Verekens-Kil,  ende  daer  wierden  een  Fort- 
jen  ghemaeckt  vande  Sweden  met  drie  Punten,  schooten  naer  ons 
dat  wy  onse  Vlagge  strijcken  soude :  doen  vraegde  my  de  Schipper 
ofte  hy  strijcken  soude  ?  ick  antwoorden  hem  :  Dat  icker  met  een 
Schip  was  dat  my  aenginck  ick  soude  niet  strijcken,  door  dien  ick 
een  Patroon  ben  in  Nieuw-Nederlandt,  ende  de  Sweden  een  Volck- 
jen  zijn  die  hier  in  komen  vallen  in  onse  Rivier :  maer  ghy  komt  hier 
door  contrarie  Windt  ende  soeckt  met  haer  te  handelen,  daerom 
past  het  best  dat  ghy  stryckt.  Doen  streeck  de  Schipper  sijn  Vlagge, 
ende  daer  quam  een  Schuytjen  van  't  Sweetse  Fort  af  met  eenige 
Sweden  daer  in,  vraeghde  de  Schipper  wat  hij  geladen  hadde  ?  sprack 
Maderese- Wijnen  :  ende  wy  vra egden  haer  ofte  haer  Governeur  in 
*t  Fort  was  ?  sy  antwoorden  van  neen,  dat  hij  aen  het  derde  Fort  was, 
bedi)  de  Rivier  op,  daer  wy  naer  toe  zeylden,  daer  wy  ontrent  vier 
uren  naer  den  Noen  arriveerden,  ende  quamen  daer  by  de  Go- 
verneur die  ons  verwellekomde,  was  ghenaemt  Capiteyn  Prins, 
een  kloeck  Man  van  postuer  die  over  de  vier-hondert  pondt  woeg : 
vraegde  Schipper  ofte  hy  in  dese  Rivier  meer  geweest  was  ?  sprack 
van  neen,  hoe  hyder  dan  in  ghekomen  was  daer  soo  vol  Bancken 
lagh  ?  doen  wees  hy  op  my  dat  ick  hem  daer  in  ghebracht  hadde : 
Doen  sprack  de  Koopman  vande  Governeur  die  my  kende,  die  aen 
*t  Fort  Amsterdam  wel  geweest  was,  dat  ick  een  Patroon  was  van 
Swanendael  in  't  inkomen  vande  Bay,  dat  Anno  1630  door  de  Wil- 
den verdestruweert  was,  doen  men  noch  van  geen  Sweden  en  wisten 
op  dese  Rivier.  Doen  liet  hy  een  sil  veren  Kan  komen,  daer  hy  de  Schip- 
per mede  verhessen^)  moest  met  Luyps3)  Bier,  ende  liet  een  groote 
Roemer  met  Rinsse-Wijn  komen  dien  hy  my  brocht,  ende  de  Schip- 
per verhandelde  eenige  Wijnen  en  Confijturen  met  hem  voor  Pelte- 
rijen, als  Beever-vellen,  en  lagen  alhier  vyf  daeghen  door  contrarie 

1)  Verder. 

2)  Hd.  verAeissen,  welkom  toedrinken. 

3)  Lubecksch. 


273 

windt :  Ende  ik  voer  eens  naer  het  Fort  Nassou  toe,  dat  een  mijl  1643 
hooger  de  Rivier  op  lach,  daer  de  West-Indiesche  Companies  Volck 
[185.]  in  was,  daer  ick  een  halve  dagh  tardeerde,  ende  nam  weder  mijn  af- 
scheydt  van  haer,  ende  quam  savonts  weder  by  de  Governeur  vande 
Zweedt.  Den  19  dito  voer  ick  met  de  Governeur  weder  de  Rivier  af 
naer  de  Minckquas-Kil  toe,  daer  haer  eerste  Fort  was,  met  eenighe 
Huysen  daer  in,  daer  sy  haer  handel  dreven  met  de  Minckquas- 
Wilde;  ons  Schip  quam  mede  de  Rivier  af.  In  dit  Fortjen  lagen 
eenige  ysere  Stucken,  hier  was  ick  's  nachts  by  de  Governeur,  die 
my  wel  tracteerden,  en  smorgens  lagh  het  Schip  voor  de  Minckquas- 
Kil,  ende  nam  mijn  afscheydt  vande  Governeur,  die  my  aen  Boort 
geleyden,  gaven  hem  eenige  Eer-schooten,  scheyden  aldus  van  hem, 
lichten  ons  Ancker  ende  gongen  't  zeyl,  en  quamen  weder  by  't  eer- 
ste Fort,  lieten  daer  weder  't  Ancker  vallen,  ende  voeren  aen  Landt 
in  't  Fort,  dat  noch  niet  heel  volmaeckt  was,  worden  die  Engelse 
wijs  gemaeckt,  met  drie  Punten  dicht  op  de  kant  vande  Rivier,  ende 
daer  laghen  ses  a  acht  Metalen  Stucken  op  van  twaelf  pond  ysers. 
Hier  vermangelde  de  Schipper  oock  eenige  Wijnen  voor  Beevers- 
vellen. 

Den  20  October  namen  ons  afscheydt  van  *t  leste  Fort  ofte  eerste 
in  't  op-zeylen  van  de  Rivier  genaemt  Elsenburgi)  (haer  tweede  Fort 
van  de  Zweede  is  genaemt  't  Fort  Christiaen,  het  derde  Nieuw-Got- 
tenburg),  ende  lichten  ons  Ancker  ende  gingen  onder  zeyl  de  Rivier 
af,  quamen  'snamiddaegs  weder  by  Caep  Hinloopen,  en  zeylden  in 
Zee,  setten  onse  coers  langhs  de  wal  Z.W.  aen,  ende  wel  soo  Zuyde- 
lijck  voor  eerst. 

Den  21  dito  arriveerde  wy  inde  Vergienjes,  ende  setten  't  voorby 
't  Fort  inde  bocht  van  Kicketan,  alwaer  de  Schipper  vernam  na 
sijn  Factoor  daer  hy  aen  verschreven  was,  die  datelijck  aen  Boort 
quam,  ende  ordonneerden  dat  hy  moest  zeylen  met  sijn  Wijnen  de 
Rivier  op  voor  Jems-Ton,  daer  de  Governeur  sijn  residentie  houdt. 
Den  22  dito  arriveerde  wy  voor  Jems-Ton,  ofte  in  onse  sprake  gheseyd 
JacobStadt,  naer  d'oude  Coninck^^)  genaemt:  ende  ick  gonck  met  de 
Schipper  by  de  Governeur,  dien  hem  vraeghde  waer  hy  van  daen 
quam,  en  wat  Ladinge  hy  mede  brachte?  Verhaelde  dat  hy  verschre- 
ven was  aen  een  Factoor,  sijn  Wijnen  op  voorkoop  verkocht  hadde: 
soo  stonden  daer  eenige  Engelse  die  my  kende,  dat  ick  wel  meer  inde 
Vergienjes  geweest  waer,  by  tijden  van  andere  Governeurs,  en  dat 

i)    Helsingborg. 
s)    Jacobus  I. 

18 


274 

1043  ick  de  Capiteyn  was  die  Anno  1635  doen  de  Tortuges  afgeloopen 
^^*"  ^'  wierde    achter  't  Eyland  Spaniola,  dat  ick  doen  vijftigh  Engelse 
haer  leven  ghesalveert  hadde,  die  in  Zee  swurven  sonder  qualijck 
kost  te  hebben,  sonder  mijn  bergen  souden  vergaen  hebben,  ende 
ick  brachtse  inde  Vergienjes,  daerder  noch  wel  van  in  't  leven  waren: 
Dit  verhaeldense  tegens  de  Governeur,  ende  alhoewel  seydense^)  dat 
ick  niet  sprack,  ende  daer  een  was  die  de  Schipper  vertoUickte,  soo 
sprakense  teghens  de  Governeur  dat  ick  wel  goet  Engels  koste  spre- 
ken, al  sweegh  ick  stil.  Ten  laetsten  vraeghde  my  de  Governeur  wat 
ick  daer  quam  maecken,  alsoo  hy  verstaen  hadde  dat  ick  daer  by 
andere  Governeurs  tijden  wel  met  mijn  Schepen  geweest  waer  ?  Ick 
gaf  hem  tot  antwoord,  dat  ick  aende  Duytse  2)  Plantasie  hadde  be- 
ginnen een  Colonie  te  maecken,  op  het  Staten  Eylandt,  maer  was 
door  toehalen  vande  Governeur  (die  den  Oorlogh  sochte  met  de 
Wilde)  verdestruweert,  soo  dat  hier  quam  om  passagie  te  soecken  na 
Londen,  ende  voort  na  mijn  Patria :  gaf  my  tot  antwoord  ick  moest 
hier  te  Winter  blijven,  tot  dat  de  Schepen  in  't  Voorjaer  met  de  Ta- 
back  wech  voeren,  ende  soude  my  op  een  goet  Schip  bestellen  daer 
ick  wel  getracteert  soude  worden,  maer  ick  moest  by  hem  so  langh 
blijven,  ick  soud'  't  soo  goet  hebben  als  hy,  want  ick  was  een  Man  [186.] 
die  de  Wereldt  gesien  hadde,  ende  over  al  Commande  ghevoert,  ende 
hadde  veel  van  my  hooren  spreken  al  eer  ick  nu  in  't  Landt  quam, 
dat  ick  haer  Natie  wel  getracteert  hadde,  ende  dat  hy  om  dies  wille 
my  oock  wel  tracteeren  wilde,  ende  soude  gheselschap  aen  my  te 
Winter  hebben,  also  hy  een  Vryer  was  die  geselschap  van  doen 
hadde :  dese  Governeur  was  ghenaemt  Ser  Willem  Bertellet  3),  een 
Edelman.  Ick  bedanckte  hem  voor  sijn  goede  presentatie,  sprack  dat 
ick  belooft  hadde  de  Schipper  wat  behulpigh  te  wesen,  die  hier  noyt 
gheweest  was,  maer  ick  soude  hem  altemet  wel  een  dagh  vier  a  vijf 
komen  versoeken  '^),  gelijck  ick  oock  dede.  Voeren  vorders  met  het 
Schip  na  Floride  s),  hondert  seven  mijl  de  Rivier  hoogher  op,  aldaer 
wy  een  partye  Wijnen  losten,  ende  ick  gonck  dagelijcks  van  d'  eene 
Plantagie  tot  d'ander,  tot  dat  de  Schepen  klaer  gemaeckt  worden 
ende  haer  Ladinghe  van  Taback  hadde.  Sach  alhier  d'Engelse  haer 


i)    Dit  woord  denke  men  zich  tusschen  haakjes. 

2)  Nederlandsche.    —  De  geheele  uitdrukking  wil  zooveel  zeggen  als:  „de  Neder- 
landsche  volkplanting"  (Nieuw-Nederland). 

3)  Sir  William  Berkeley. 

4)  Bezoeken. 

5)  Een   bijrivier    stroomopwaarts  vind  ik  op  oude  Engelsche  kaarten  gemerkt  met 
Flower  Creek. 


Bh.  256  en  2^4 


275 
oude  manieren,  altemet  haer  Dienaers  verspeelen ;  sach  ook  hier  een     ^643 

Oct    21 

[187.]  Wild  met  een  Wildin  van  dese  contrarie  i),  diese  noemde  Saske  An- 
neecks^),  gekleedt  als  dese  Figuer  uytwijst :  Ende  ick  altemets  haer 
Plantagies  besichtigende,  bevondt  datse  de  Landen  die  met  Taback 
plante  uyt-ghepuert  hadde,  het  selve  nu  met  schoone  Tarruwe  be- 
zeyden,  ende  eenighe  met  Vlas ;  dit  selve  soudmen  in  Nieuw-Ne- 
derlandt  oock  konnen  doen :  Ende  hier  lagen  nu  wel  in  de  dertig 
Schepen  met  24  a  28,  a  1 8  Stucken,  met  noch  vier  Hollandse  Schepen, 
dat  alhier  alle  Jaren  een  groote  Handelinge  maeckt.  Dit  selvige  soude 
in  Nieuw-Nederlandt  oock  konnen  gedaen  worden,  want  het  al  een 
soort  van  Taback  is  dat  hier  valt,  ende  in  Nieuw-Nederlandt,  by 
namen  inde  Zuyd-Ravier,  dat  niet  differeert,  ende  soude  oock  alle 
Jaren  een  twintigh  Schepen  (metter  tijdt)  konnen  gebruycken  op 
Nieuw-Nederlandt,  ende  metter  tijdt  soudmer  Koorn-Schepen  oock 
van  daen  halen,  ende  Hennip  en  Vlas,  ende  daer  en  manckeert  niet 
aen  als  Volck  te  brenghen,  want  het  Landt  op  dese  Kust  heel  vrucht- 
baer  is :  ende  daer  diende  oock  ordre  gestelt  dat  de  Blaed-Taback 
alhier  verbode  wierde,  die  d'Engelse  alhier  brengen,  ghelijck  d'En- 
gelse  in  haer  Landt  doen,  dat  geen  vreemde  Schepen  daer  Taback 
moghen  brenghen,  soo  soude  Nieuw-Nederlandt  wel  haestfloreeren: 
want  ofse  nu  al  op  Nieuw-Nederlandt  voeren,  dat  daer  een  a  twee 
Tonne-Gouds  's  jaerlijcks  aen  Pelterij  van  daen  komt,  of  qua- 
lijck  soo  veel,  daer  de  Companie  altoos  jaloers  d'een  tegens  dander 
om  is  gheweest,  is  niet  de  pijne  waert  om  onder  een  Companie  te 
staen,  want  die  daer  groote  kosten  op  deden :  maer  een  vry  Landt 
zijnde  ghelijck  inde  Engelse  Vergienjes,  elck  voor  sijn  eyghen  Natie, 
ende  alles  door  arbeydt  uyt  de  Grond  ofte  Aerdrijck  treckt,  dat 
soude  Millioenen  randeren,  ende  te  met  een  ghepeupleert  Landt  krij- 
gen, daer  men  geen  Cargasoenen  toe  hoeft  om  uyt  de  Grondt  de  Vrucht 
te  trecken,  ghelijckmen  om  de  Pelterije  doet :  Dit  soude  van  't  Labeur 
komen,  ghelijck  alles  uyt  Oost-Landt  3)  gehaelt  wordt  ende  andere 
Landen  van  Koorn,  Hennip,  ende  Vlas,  ende  soude  al  metter  tijdt  een 
volckrijck  Landt  maecken :  Ende  als  wy  weder  met  ons  Erf-Vyandt 
de  Coninck  van  Spanjen  in  Oorlog  geraeckten,  soudmen  hem  uyt 
dit  Landt  in  sijn  West-Indies  groote  afbreuck  konnen  doen.  want 
men  hier  van  daen  in  veerthien  dagen  en  drie  weken  kan  in  West- 
Indien  zeylen,  daermen  altemet  drie  a  vier  Maenden  in  Texel  leyt ; 

1)  Wanvorm.  Bedoeld  is  contreye. 

2)  Susquehanna's. 

3)  De  Oostzeelanden. 


2/6 

1643  hier  kanmen  altoos  voortkomen,  ende  men  hebben  hier  alle  gelegent- 
heyd  om  de  Schepen  schoon  te  maecken,  ende  te  vertimmeren  ende 
te  victalieeren  in  Nieuw-Nederlandt. 
Anno  1644.  Den  10  April,  alsoo  ick  nu  mijn  meeste  tijd  omgebracht  hadde 
vande  Winter,  altemet  de  Rivier  op  ende  neder  ghevaren,  soo  ben 
ick  van  boven  de  Rivier  weder  afghedreven,  tot  Jems-Toin  toe  ofte 
Jacob-Stad,  by  de  Governeur,  om  hem  van  alle  vriendschap  (die  ick 
by  hem  vande  Winter  genooten  hadde)  te  bedancken :  ende  daer 
lach  een  braef  Schip  met  acht-en-twintig  Stucken,  daer  hy  my  aen 
recommandeerde  aende  Capiteyn,  om  met  hem  over  te  varen,  de- 
wel  cke  antwoorde  dat  de  Cajuyt  tot  mijnen  besten  was,  ick  soude 
mijn  Goed  aen  sijn  Boort  laten  brengen.  In  't  afvaren  naer  Jems- 
Toin  toe,  dat  ick  met  een  sloep  afvoer,  so  spronger  een  Steur  uytte 
Rivier  inde  Sloep  dat  wy  verschooten,  ende  was  wel  acht  voeten 
lanck.  Dese  Rivier  is  vol  Steur,  oock  de  twee  Rivieren  van  Nieuw- 
Nederlandt.  Doen  de  Engelse  haer  Collonie  alhier  eerst  begonnen 
te  planten,  soo  quam  alhier  een  Schip  uyt  Engeland,  om  de  Vis- 
scherije  van  Steur  te  vangen,  maer  bevonden  dat  dito  Visscherije 
onbequaem  hier  was,  doordien  het  hier  al  te  heet  is  Somers,  alst  de 
principaelste  tijdt  is  om  te  visschen,  wantse  het  Sout  ofte  Pekel  niet 
vatten  en  wil  gelijcken  in  Moskovien,  daer  de  Engelse  veel  Steur 
van  daen  halen,  maer  daer  ist  kouder  Climaet  als  de  Vergienjes. 

Den  1 3  dito  nam  ick  mijn  afscheydt  vande  Governeur,  dien  ick 
van  alles  bedanckten,  ende  dreef  de  Rivier  af  tot  Blanck-Point  toe, 
daer  lagh  een  groote  Fluyt  met  twaelf  Stucken  van  Brustol  van 
daen,  ende  daer  quamen  twee  Londenaers  de  Rivier  af  drijven, 
meynde  dese  Fluyt  van  Brustol  te  nemen,  door  dien  Brustol  Co- 
nincks  was  ende  de  Londenaers  Parlements,  so  gonck  daer  een  hart 
gevecht  aen ;  de  Fluyt  zeylde  inde  Kil  van  Blanck-Point,  ende  de 
Londenaers  konde  hem  op  gheen  paer  Moskets  schooten  naderen, 
door  dien  haer  Schepen  grond  raeckten  en  te  diep  gonghen,  soo 
hebbense  malkanderen  met  Grof-geschut  wat  schadeloos  gemaeckt, 
ende  eenigh  Volck  dood-geschoten,  ende  hielden  op  den  avondt  op 
van  schieten.  Wy  raeckten  savondts  aen  een  van  de  Londenaers 
Schepen  aen  Boort,  dewelcke  nu  niet  dorsten  aen  Landt  komen, 
door  dien  de  Governeur  voor  de  Coninck  hiel  en  alle  't  Land- Volck. 
Dese  twee  Schepen  mosten  sonder  Taback  naer  Londen  toe,  gongen 
met  ons  in  Companie,  ende  ick  was  's  nachts  in  een  van  dese  Londe- 
naers, en  smorgens  voer  ick  naer  Blanck-Point  inde  Kil,  ende  voeren 
aen  Boort  vande  Fluyt  van  Brust,  was  weynigh  beschadight  vande 


277 

twee  Schepen,  maer  hadde  een  Man  verlooren  dat  een  Planter  was  1644 
van  't  Landt,  die  daer  ghekomen  was  om  eenigh  Goedt  te  koopen.  ^^"^  '^' 
Doen  wy  dit  besichtet  hadde  voeren  aen  Blanck-Point  aen  Landt, 
alwaer  een  Capiteyn  woont  dewelcke  een  Raedt  van  't  Landt  is,  en 
houdt  alle  weecken  een  Recht-dagh,  heeft  dan  drie  a  vier  Personen, 
ofte  van  sijn  Raden  neffens  hem  sitten,  daer  dan  alles  verrecht  wert 
van  Schulden  ofte  Weer-schulden,  ende  die  de  Condonasie^)  niet  en 
behaegt  die  daer  gesproken  wert,  die  appelleert  te  Jems-Toin  daer 
alle  Maenden  Recht-dagh  gehouden  werdt,  voor  de  Governeur  die 
daer  presideert,  soo  komen  daer  alle  de  Capiteyne  van  't  Landt  dat 
de  Rechters  zijn,  en  alle  twee  a  drie  mijlen  hebje  een  Capiteyn,  naer 
dat  de  plaetsen  gepeupeleert  zijn.  Doen  ick  's  nachts  alhier  by  dese 
Capiteyn  vernacht  hadde,  die  genaemt  was  Capiteyn  Mattheus,  was 
alhier  de  eersten  die  de  Vergienjes  hadde  beginnen  te  helpen  peupe- 
leeren.  Ende  alhoewel  dat  de  Vergienjes  soo  ongesond  is,  nochtans 
wasser  noch  thien  a  elf-duysent  Man  als  Vrouwen  in  't  Landt. 

Den  15  April  nam  ick  mijn  afscheydt  van  dese  Capiteyn,  die  my 
een  goet  Vriendt  was,  daer  ick  voormaels  goede  Correspondentie 
mede  gehouden  hadde,  daer  de  Engelse  seer  bequaem  toe  zijn  om 
goet  cier  met  haer  te  maken,  maer  niet  om  te  handelen,  en  meught 
wel  toe-sien  als  ghy  met  haer  handelt,  dat  altoos  Pieter  by  Paulus 
is,  ofte  sullen  u  met  de  staert  slaen,  want  als  sy  yemand  bedriegen 
konnen,  houden  't  voor  een  Romeyn-stuck  onder  haer,  seggen  in 
haer  spraeck,  hy  pleyde  hem  een  Engels  strick^),  dan  hebbense  haer 
wel  gehad.  Naer  dat  ick  mijn  afscheydt  genomen  hadde,  gonck  ick 
soetjens  wandelen  na  Nieupoort,  daer  't  Engels  Schip  lagh  ende 
haelde  Water,  een  Schip  met  acht-en-twintigh  Stucken.  Als  ick  nu 
op  den  wegh  was,  soo  wierden  't  heel  mistigh  in  Bosch  daer  ick  liep, 
ende  konde  geen  Son  sien,  soo  ontmoeten  my  daer  twee  Wegen, 
[189.]  wiste  niet  welcke  dat  ick  volgen  soude,  eyndelijck  volgde  ick  de  groot- 
ste Wegh,  die  welcke  my  leyden  aen  een  vars  Water,  dat  viera  vijf- 
hondert  treden  in  't  rondt  was,  omtrent  vijf  a  ses  voet  diep,  ende 
daer  liep  een  Dijck  dwars  over  van  vijftigh  treden,  en  omtrent  ses 
voet  breed,  was  van  een  Beest  ghemaeckt  't  welk  men  een  Beever 
noemt,  ende  was  met  staken  inde  grondt  geset,  die  so  dick  waren  als 
mijn  arm,  ende  daer  tacken  en  aerde  daer  tusschen  in  gebracht,  ofte 
het  met  Menschen  handen  gedaen  waer.  De  Boomen  stonden  daer 
noch  daer  dit  Beest  met  sijn  Tanden  de  Tacken  of-ghesaeght  hadde, 

i)    Condemnatie. 

2)     „He  played  him  an  English  trick". 


278 

i644  tis  wonder  om  sien,  dat  sulcken  Beest  soo  een  Dijck  kan  maecken 
Apri  15.  ^j^  y^  Water  op  te  houwen,  dat  het  hem  by  de  Somer  niet  ontloopt : 
dat  noch  wonder  was  om  sien,  so  had  dit  Beest  op  de  kant  van  dese 
Poel  een  Huysjen  gemaeckt,  op  de  manier  van  een  Bykorf,  omtrent 
een  en  een  half  vaem  hoogh,  met  drie  Solders,  en  als  het  Water  van 
dese  Poel  by  Winter  wies,  dat  hy  dan  op  de  hooghste  Solder  hem 
verberghde,  ende  was  met  acht  ofte  thien  gaten :  alsse  hem  wilde 
besetten  alsse  in  haer  Huysjens  zijn,  zoo  hebbense  gaten  datse  in 
't  Water  weten  te  komen,  't  zy  aen  wat  kant  datjese  wilt  besetten, 
so  weten  syder  uyt  te  komen.  Dese  Beesten  zijn  goet  eten,  smaken 
als  Lams-vleys,  ick  hebber  diverse  malen  af  gegeten.  lek  vorderde 
mijn  Wegh  ende  liep  al  dwalende  in  't  Bosch,  ende  was  benaut  dat 
ick  door  de  Mist  mijn  wegh  ghemist  hadde,  ende  dit  Beevers-pad 
my  verleyd  hadde,  en  den  avondt  quam  op  handen :  eyndelijck  soo 
sien  ick  van  varde  een  oude  Boom  branden,  daer  ick  by  quam,  leeck 
vande  Wilden  aen  brandt  gesteken  te  wesen,  gelijcke  de  Wilden  in 
Nieu-Nederlandt  doen,  by  alle  Fonteyne  oude  Bomen  in  brandt 
vindt :  Soo  gonck  ick  by  dese  Fonteyn  wat  sitten  rusten,  ende  leyden 
mijn  Oor  op  de  Grondt  neder,  te  luysteren  ofte  ick  geen  gewag  hoor- 
de van  Menschen  ofte  kloppen,  konde  niet  hooren,  soo  gonck  ick 
sitten  en  dronck  een  pijp  Taback,  en  dronck  een  dronck  Waters  toe, 
dat  my  soo  wel  smaeckten  ofte  ick  de  beste  dranck  gedroncken 
hadde :  ende  ick  vond  hier  Water-kars  die  in  dese  Fonteyn  in  't 
wild  wies,  daer  ick  wat  van  at  ende  verfroyde  my  't  hert  wat :  doen 
hoorde  ick  een  groot  gedruys  dat  ick  begon  te  verschieten,  alsoo  de 
nacht  aenquam,  soo  keeck  iek  naer  de  weegh  daer  't  gedruys  van 
daen  quam,  en  so  sach  ick  wel  dertigh  a  veertig  Harten  komen  hart 
aenloopen  na  my  toe,  quamen  na  dese  Fonteyn  om  te  drincken,  lie- 
pen my  meest  op  't  lijf  al  eer  sy  my  gewaer  wierden,  ende  het  begon 
op  te  klaren  dat  ick  de  Son  zagh,  doen  wierde  ick  gewaer  dat  ick  al 
van  de  Man  af  i)  gheloopen  hadde,  nam  doen  mijn  koers  op  de  Son, 
en  omtrent  een  half  uyr  geloopen  hebbende,  gonck  de  Son  onder 
ende  was  seer  verlegen,  eyndelijck  hoorde  ick  een  Hont  blaffen  en 
liep  op  't  gheluyt  aen,  quam  als  doen  by  een  Kil  daer  een  Engels 
Huys  stondt,  daerse  Schuyten  timmerden,  en  daer  was  een  Tim- 
merman die  my  over  de  Kil  haelden,  ende  hiete  my  wellekom,  was 
bly  dat  hy  my  in  sijn  Huys  hadde,  alsoo  ick  hem  over  eenighe  Jaren 
(in  mijn  Schip  wesende)  wel  getracteert  hadde,  ende  hy  hoopte  my 


1)    Van  de  bewoonde  wereld  af. 


279 

nu  ook  te  tracteeren,  doode  dadelijck  een  Kalkoen  met  eenige  Hoen-  1644 
deren,  ick  docht  dit  sal  beter  Avondmael  wesen,  ofte  ick  te  nacht  ^^"*  *^* 
in  't  Bosch  op  genade  van  Wolven  ende  Beeren  haddeghelegen,  dat 
sonder  Geweer,  soo  gonck  ick  hem  mijn  avontuer  verhalen :  Ick 
sprack,  door  dien  datter  gheen  Son  was  ende  het  grootste  Pad  ge- 
volght  hadde,  waer  ick  verleyd  ende  hadde  hetBeevcrs-padgcvolght; 
hy  seyde  dat  is  voorby  wy  soude  goetsier  maecken,  hy  soudc  my 
smorghens  een  Gidde  ^)  geven  die  my  aende  groote  Rivier  brochte, 
[190.]  ende  soude  met  het  leeg  Water  langhs  de  Rivier  loopen,  soo  konde 
ick  niet  dwalen.  Smorgens  hebbc  ick  mijn  afscheydt  genomen  van 
desen  Engelsman,  die  my  wel  getracteert  hadde,  ende  hem  bedan- 
ckende  voor  sijn  goed  tractement,  ende  gonck  doen  de  Rivier  langs 
tot  Nieuw-ports  Nuw  toe,  daer  de  Schepen  altemael  klaer  lagen  met 
haer  elven,  de  minste  gemonteert  van  28  Stucken  tot  18,  ende  gon- 
gen  van  dien  selvigen  avondt  noch  naer  Kiketan  toe  by  't  Fort 
leggen. 

Den  18  dito  hebben  wy  Ancker  ghelicht  met  de  geheele  Vloot, 
ende  onder  zeyl  gegaen.  Den  eersten  May  hebben  wy  grond  gewor- 
pen op  80  vaem  Sant-grondt,  op  de  Banck  die  dwars  naer  't  Westen 
van  Yerlandt  streckt,  begosten  doen  dagelijcks  stilte  te  krijgen.  Den 
2  May  kregen  wy  Engelandt  in  't  ghesichte,  ende  ontmoette  ons 
veerthien  Engelse  Parlement-Schepen,  maeckten  ons  lustig  klaer  om 
met  ons  elven  daer  tegens  te  slaen,  meynende  dat  het  Conincks-Sche- 
pen  waren,  maer  daer  by  komende  waren  't  allegaer  Vrienden,  ende 
dreven  met  den  anderen  in  stilten,  en  liepen  soo  al  langs  de  Engelse 
Kust,  ende  arriveerden  den  laetsten  May  in  Duyns,  enicktardeerde 
alhier  acht  a  thien  dagen,  ende  kost  de  schooten  hooren  die  daer 
voor  Grevelinghen  geschooten  worde,  dat  de  Coninck  van  Vranck- 
rijck  belegert  hadde^).  Den  15  Junij  vertrock  ick  van  Duyns  na  de 
Maes,  ende  arriveerden  den  16  dito  smorgens  in  Goeree,  alwaer  ick 
een  Wagen  huerden  dewelcke  my  bracht  op  den  Briel,  ende  den  17 
smorgens  arriveerde  ick  te  Rotterdam,  alwaer  ick  een  dag  a  twee 
ghetardeert  hebbe,  ende  arriveerde  den  21  Junij  Anno  1644  (door  de 
genade  des  Almachtigen  Godts)  hier  binnen  mijn  VaderlijckeStadt 
van  Hoorn,  alwaer  ick  een  twee-hondert  Jaer  uyt  gesproten  ben  van 
mijn  Vaders  kant,  ende  [uyt]  Amsterdam  van  mijn  Moeders  zijde, 
ende  quam  omtrent  de  Kloek  drie  uren  thuys,  waer  van  onsen  Godt 
moet  eeuwighlijck  ghepresen  zijn,  dat  hy  my  na  sulken  lange  ver- 

i)     Gids. 

2)    Wagenaar  XI,  366. 


28o 

1644  drietige  Reysen,  ende  naer  veel  perijckel  van  Wilde  Heydense  Men- 
J"^'  ^^'  schen,  weder  in  mijn  Vaderlandt  gebracht  heeft. 

Alsoo  ick  onder  de  Vlagge  van  dat  noble  Duytsche  Bloedt  Nas- 
souwen,  ende  de  Edele  Prince  van  Orange,  dat  ick  louderen  moet, 
dat  naest  God  de  Vryheden  van  ons  Vaderlandt  bevochten  heeft, 
ende  goed  ende  bloed  daer  by  opgeset,  dat  met  Orange,  Blanck  & 
Blaeu,  Vive  legues  in  't  Veld, 

Hebben  wy  die  Spaense  Tyrannie  met  haer  Inquisitie  geveld  : 
Door  Nassou  en  Orangies  Deegen,  Gaf  Godt  de  Nederlanden  de 

Zeegen ; 
Nu  is  Orange  doodt,  En  laet  ons  inde  noot, 
Godt  wil  dat  jonge  Spruytjen  van  Orangie  laten  groeyen,  Ende 

bloeyen. 
Tot  voorstand  van  ons  Nederland,  Seer  valiant. 
Want  hy  is  de  Edelste  hoogh-geboren  Hooft-Ingelandt,  In  ons  Va- 
derlandt. 
Twist,  hoverdy,  en  overdaet,  Doetdat  geen  Rijck  seer  lange  staet. 


25l9btat|5Er> 


^Iatilntj5er. 


A. 


Abrolhos,  ondiepten  op  de  Brazi- 
liaansche  kust,  88,  89. 

Achter  Kol,  inham  achter  Pa- 
vonia,  (thans  Newark  Bay), 
258. 

Adriaensz  (Marijn),  burger  van 
Nieuw-Amsterdam,  263. 

Ageng,  soesoehoenan  van  Mata- 
ram,  132. 

Albanië,  8. 

Alderney,  82. 

Algiers,  30,  34. 

Alicante,  16,  17,  31,  32,  37. 

Allematten,  zie  Guardamar. 

Almazzaron,  plaats  op  de  Spaan- 
sche  kust  bewesten  Cartagena, 
29,  30. 

Alva,  (hertog  van)  herdacht,  265. 

Ambès,  aan  de  samenvloeiing  van 
Garonne  en  Dordogne,  72. 

Amboina,  107,  108,  113. 

Amsterdam  (beurs  van),  aange- 
haald ter  vergelijking  van  de 
grootte  van  een  plein  in  Voor- 
Indië,  125. 

Amsterdam  (Fort)  in  Nieuw-Ne- 
derland, 165,  170,  173,  217, 
222,     235,     245,     247,     249, 


253»     259,     262,     264,     266, 

269,    272. 
Anguilla,    eiland  in  West-Indië, 

230. 
Anjer  in  Straat  Soenda,  105,  127. 
Arecuna's,  volksstam  in  Guyana, 

193- 
Argenton,  eiland  in  de  Gironde, 

71. 

Ariaen,  kapitein  eener  compagnie 
soldaten  in  dienst  der  O.  I.  C, 

115. 
Arles,  52—54. 

Armewamem,  volksstam  op  den 
linkeroever  der  Delaware,  159. 

Arminianen,  door  de  Vries  veraf- 
schuwd, 3,  4,  49. 

Arowakken,  volksstam  in  Guyana, 
197,  204— '05. 

Arrawicari,  opperhoofd  in  het 
land   van   Cayenne,   193,  202, 

Arundel  in  Engeland,  224. 

AvEiRO,  haven  in  Portugal,  26. 

Aves,  eiland  in  West-Indië  be- 
westen Dominica,  209. 

Aves-eilanden  in  West-Indië,  bij 
Bonaire,  212. 

Avignon,  54,  55. 


284 


B. 

Backer,  Zeeuwsch  kaperkapitein, 

182. 
Baert  (Salomon),  koopman  op  de 

O.  I.  retour  vloot,  134. 
Baix-sur-Baix,  dorp  aan  de  Rhóne, 

55. 
Banda,  107,  113. 

Bantam,  106,  108,  iio — '12,114, 

131,  ^33' 
Bantry    Bay,  baai  in  Ierland,  76. 
Barbados,    eiland  in  West-Indië, 

208. 
Barende  Gat,  inham  op  de  kust 

van  New  Jersey,  173. 
Barnstaple,  haven  in  het  kanaal 

van  Bristol,  137. 
Baskens,  zie  Biscayers. 
Batavia,    96,   97,  loi,  107 — '09, 

113— M,    116,    127,  129,  132. 
Bauraxa,   veldoverste  van  Mata- 

ram,  117. 
Bayonne,  69. 
Beaucaire,  stadje  aan  de  Rhóne, 

54- 

Beemster  (de),  met  den  omvang 
van  een  berg  in  Voor-In  dië 
vergeleken,  126. 

Begijn  (Jan  de),  schipper  van 
Rotterdam,  180. 

Belcum  (Aris  Roemersz.  van),  ma- 
troos op  het  schip  van  de  Vries, 
overlijdt,  92. 

Bengalen,  118,  124. 

Benienim,  schipper  van  Amster- 
dam, 70. 

Beren-eiland  in  de  Hudson-rivier, 
236. 

BERGANgoN,  kasteel  tegenover  de 
Hyères-eilanden,  39,  44,  46. 

Berkeley  (Sir  William),  gouver- 
neur   van    Virginië,  274,  276. 

Bermuda's  (de),  154,  231. 


Bequia,  eiland  in  West-Indië,  208, 
211. 

BiCKER  (Jan),  patroon  eener  volk- 
planting op  de  kust  van  Guyana, 
187. 

Bimilipatnam  op  de  kust  van 
Choromandel,  119. 

Biscayers,  visschers  en  zeeroovers, 
25,  26,  69,  140,  142,  172,  214. 

Blank  Point  aan  de  James-rivier 
in  Virginië,  168,  170,  219, 
276 — '77. 

Blavet,  rivier  en  haven  in  Frank- 
rijk, 69. 

Blaye  aan  de  Gironde,  71. 

Blenck  (Jacob),  schipper  van  Rot- 
terdam, 269. 

Block,  kapitein  van  een  oorlogs- 
schip der  Staten,  182. 

Bloemaert  (Samuel),  bewindheb- 
ber der  W.  I.  C,  patroon  in 
Nieuw-Nederland,  147,  236, 
247. 

Boinoeyt  (Pierre  Jean),  koopman 
te  Amsterdam,  reeder  van  de 
Vries,  19,  61. 

Bonaire,  eiland  in  West-Indië,  212. 

BoNCK  (Hendrik),  schipper  in  de 
Middellandsche  Zee,  36,  38. 

Bontius  (Jacobus),  geneesheer  in 
dienst  der  O.  I.  C,  88. 

Bordeaux,  69 — 71. 

Bossu  (Graaf  van),  de  zeeslag 
tegen  hem  herdacht,  70. 

Bouillon  (Godfried  van)  herdacht, 

58. 

BOURGES,    62. 

Brazilië,  85,  182. 

Bristol,  75,  76,  85,  276.  —  Ka- 
naal van  Bristol  of  Verkeerde 
Kanaal,  136 — '38,  141. 

Bronkhorst  (van),  assistent  in 
dienst  der  O.  I.  C,  135. 

BucKiNGHAM    (hertog   van)   gun- 


285 


steling  van  Karel  I  van  En- 
geland, 76. 

BuDUA,  haven  aan  de  kust  van 
Dalmatië,  7. 

BuENA  Vista,  een  der  Kaapver- 
dische eilanden,  185. 

BuRRiT  (Lesse),  schipper  van 
Hoorn,  35. 

C. 

Cabo  Calongia  op  Haïti,  212. 
Cabo  de  Gata  op  de  Spaansche 

kust  voorbij  Almeria,  6. 
Cabo  de  la  Mola   op    Menorca, 

6,  27,  29,  43. 
Cabo    de    St.- Martin    tusschen 

Alicante  en  Valencia,  37. 
Cabo  la  Vela    op   de   kust  van 

Venezuela,  209. 
Cabo  Verde  op  de  westkust  van 

Afrika,  210. 
Cadix,  27. 

Caicos  (de),  de  zuidelijkste  eilan- 
den  der    Bahama- groep,  216. 
Caimites  (de),  eilandjes  op  de  kust 

van  Haïti,  213— '14. 
Canada,  67,  68,  69,  148,  174. 
Canarische  eilanden,  149,  189. 
Cape  Charles  aan  de  invaart  der 

Chesapeake-baai,  166,  171. 
Cape  Henry  aan  de  invaart  der 

Chesapeake-baai,  166,  171. 
Cape  Lizard,  19,  83,  181. 
Cape  Race  op  Newfoundland,  25. 
Cape  Wrath    in  Schotland,  143. 
Caplin  Bay  op  Newfoundland,  25, 
Capo  di  Faro  aan  de  invaart  der 

straat  van  Messina,  7. 
Caraïben,  194 — 207,  211. 
Carpentier  (Pieter  de),   gouver- 
neur-generaal van  Ned.-Indië, 

109,  140. 
Carreparre  op  de  kust  van  Orissa, 

124. 


Cartagena  in  Spaansch-Amerika, 
222. 

Cartagena  in  Spanje,  30,  33. 

Casquettes  (de),  229. 

Castle  Island  in  de  Hudson- ri- 
vier, 236,  238. 

Catalonië,  38. 

Cats,  kapitein  der  Amsterdam- 
sche  admiraliteit,  62. 

Cayenne  en  eiland  van  Cayenne, 
190 — '92,  202,  224. 

Cephalonia,  7,  15.  —  Klein  Ce- 
phalonia  of  Ithaca,  7,  13. 

Ceram,  107. 

Ceulen  (Matthijs  van),  patroon 
der  kolonie  aan  de  Delaware, 

147. 
Ceylon,  118,  128. 

CHaTiLLON  aan  de  Gironde,  70. 

Chicacol  op  de  kust  van  Orissa, 

119,  122,  125. 
Choromandel  (kust  van),  86,  108, 

iio,    112,  118,  127,  130,  132, 

139,  194- 

Christiaen  (fort)  in  Nieuw-Zwe- 
den, 273. 

Clayborne  (William),  „kapitein" 
der  Engelschen  op  Isle  of  Kent 
in  de  Chesapeake-baai,  171. 

Clermont  bij  Bordeaux,    71,  72. 

Coen  (Jan  Pietersz.),  gouverneur- 
generaal  van  Ned.-Indié,  81, 
84 — 86,  88 — 90,  93,  112 — '17, 
127,  132.  — Zijne  vrouw  :  117, 
132. 

Coligny  (Gaspard  de),  graaf  van 
Chatillon,  gouverneur  van  Ai- 
gues-Martes,  52. 

CoLPijN  (Daniël),  koopman  te  Am- 
sterdam, reeder  van  de  Vries, 
19,  61. 

COLUMBUS,    229. 

C0MMEWIJNE  (de),  rivier  in  Guyana, 
206. 


286 


CoMPAEN    (Klaes),   zeeroover,  98. 

CoNNECTicuT  (de)  of  Versche  Ri- 
vier in  Nieuw- Nederland,  231  — 
'32.  234. 

CONSTANTINOPEL,    40, 

CoRANTijN  (de),  rivier  in  Guyana, 

207. 
CoRLAER   (Arent   van),   factor   te 

Rensselaerswijk,  241. 
CoRLAER  (Jacob  van),  ingezetene 

van     Nieuw-Nederland,     223, 

263,  265.  —  Corlaer's  Hoeck, 

265. 
CoRvo,  een  der  Azoren,  179,  180. 
CowES  op  het  eiland  Wight,  149. 
Crosshaven  in  Ierland,  76. 
CuNAMA,  plaatsnaam  aan  de  Maro- 

wijne,  205. 
CuRAQAO,  209,  212. 

D. 

Damen    (Jan    Jansz.),    ingezetene 

van      Nieuw-Nederland,     250, 

263. 
Dammisz.  (Cornelis),  schipper  van 

Schiedam,   29. 
Danckeras  [?],  kapitein  van  een 

oorlogsschip   der   Staten,  182. 
Danskamer  (de),  plaatsnaam  aan 

de  Hudson-rivier,  236,  245. 
Dassen-eiland    aan   de  Kaap  de 

Goede  Hoop,  95. 
Delaware  (de)  of  Zuid-Rivier  in 

Nieuw-Nederland,       147 — '48, 

154,  157,  160— '61,  165,  169, 

219,  222,  231,  248,  251,  263, 

271,  275. 
Delaware  (Lord),  168 — '69. 
Demerary  (de),  rivier  in  Guyana, 

207. 
Denen    in    Voor-Indië,  128,  131. 
Denijs     (Cornelis     Hendricksz.), 

schipper  in  dienst  der  O.  I.  C. 

82. 


Deseada,    eiland    in   West-Indië, 
229. 

Deutelbaai  in  Nieuw-Nederland, 

250. 
Diemen  (Antonio  van),  Raad  van 

Indië,  115. 
DiEPPE,   62,   6^, 
DioDATO,  Italiaansch  koopman  te 

Lyon,  58. 
Dirk  Harïogh's  Reede  in  Austra- 
lië, 102. 
DjAMBi,  108 — '10,  132. 
Dominica,    eiland   in  West-Indië, 

150,  109. 
Dorp  (Willem  van),  admiraal,  73 — 

75,  181— '82. 
DoRREVELDT    (Pieter     Barentsz.), 

stuurman  van  de  Vries,  18. 
DouwENSz  (Volkert),  schipper  van 

Stavoren,  31. 
Dover,  62,  102,  182,  224. 
Dublin,  142. 
Duinkerkers,    6,    77,    142,    147, 

180 — '83,  229,  248. 
DuiNs  (reede  van),  182,  279. 
Duivels-eilanden  in  de  buurt  van 

Cayenne,  190. 
Duyvel,  kapitein  van  een  Spaansch 

oorlogsschip,  34,  35. 
Dwars-in-den-Weg,      eiland     in 

Straat  Soenda,  105. 
Dijck  (Gijsbert  van),  posthouder 

aan     de     Versche     Rivier    in 

Nieuw-Nederland,  233. 
Dijck   (Hendrick   van),   vaandrig 

in  Nieuw-Nederland,  251. 

E. 

Eddystone,  5. 

Eelkes  (Jacob),  gewezen  posthou- 
der op  fort  Oranje  in  Nieuw- 
Nederland,  174— '75. 

Eendrachtsland  in  Australië,  102. 

Elba,  15. 


28; 


Elisabeth's  Rivier  in  Virginië, 
167. 

Enfant  Perdu  (1'),  klip  in  de  buurt 
van  Cayenne,  191,  192,  202. 

Engelschen  op  de  kust  van  New- 
foundland,  25;  aan  de  Kaap 
de  Goede  Hoop,  95 ;  in  Oost- 
Indië,  iio — '12,  i27;inWest- 
Indië  153,  213 — '14;  in  Vir- 
ginië, 167 — '72,  219 — *2o,  273 
— '79;  in  Nieuw-Nederland  174 
— '75;  in  Guyana,  206;  aan 
de  Connecticut,  232 — '34. 

Esopus  aan  de  Hudson-rivier,  236, 

245- 
Essequebo,  rivier  in  Guyana,  208. 

Etna,  15. 

Evertsen  (Jan),  kapitein,  later 
admiraal  der  Zeeuwsche  admi- 
raliteit, 6,  182. 

Eyerhaven  (Egg  Harbor)  op  de 
kust  van  New-Jersey,  173. 

F. 

Fairlight  tusschen  Rye  en  Has- 

tings,  188. 
Fair  Island  halverwege  tusschen 

de  Orcadische  en  de  Shetland- 

eilanden,  144. 
Falmouth,  73,  139— '40,  181. 
Farilhoes,  eilandengroep  bewes- 

ten  de  kust  van  Portugal,  83. 
Femmesz    (Dirck),     schipper    van 

Hoorn,  151. 
Fernando    Noronha,   eiland    bij 

Kaap  San  Roque  (Brazilië),  93. 
Ferrelandt,  plaatsnaam  op  New- 

foundland,  25. 
Flores,  een  der  Azoren,  180. 
Floride  (Flower  Creek)   aan    de 

James-rivier   in  Virginië,  274. 
Floris  V  herdacht,  223. 
Foran    (Jacques),     admiraal    der 

Hugenooten,  71. 


Fox,  Engelsch  scheepskapitein,  27. 
Franckfort  (Capiteyn),  kaper  uit 

Vlissingen,  179. 
Franschen  op  de  kust  van  New- 

foundland,  26;  in  West-Indië, 

151 — '52,  210;  in  Guyana,  204 

'05;  in  Canada,  241. 
Fransz.    (Cornelis)    van    Hoorn, 

schipper   in    dienst    der  O.  I. 

Compagnie,  118. 
Frederik    Hendrik,     prins    van 

Oranje,  81. 
FuLLAND,  plaatsnaam  van  onzekere 

beteekenis,  14. 

a. 

Ganges  (de),  124. 

Gardiner,  schipper  van  Londen, 
27. 

Gardiner  (Lion),  gouverneur  der 
Engelschen  aan  de  Connecti- 
cut, 232. 

Genua,  6,  16,  39,  42,  61. 

Gerritsz  (Cornelis)  van  Hoorn, 
opperstuurman  in  dienst  der 
O.  I.  C,  vermoord  voor  Ban- 
tam, 106. 

Gerritsz  (Fem),  schipper  van  Enk- 
huizen,  52, 

Gerritsz  (Ocker),  schipper  van 
Texel,  14. 

Gibraltar,  27. 

GoDijN  (Samuel),  bewindhebber 
der  W.  I.  C,  patroon  van  kolo- 
niën in  Nieuw-Nederland,  147, 
148,  174,  236,  247. 

Goegen  [?],  Engelschman  in  Vir- 
ginië, 170. 

GoES  (Jan  van  der),  posthouder  der 
W.  I.  C.  aan  de  Essequebo,  208. 

GoLCONDA  (koning  van),  120,124 

-'25- 
GoNAVE,  eiland  tegenover  Port  au 

Prince  op  Haïti,  214 — '15. 


288 


GoNDi  (Philippe  Emanuel  de), 
baron  de  Montmirail,  „général 
des  galères"  onder  den  hertog 
van  Guise,  44 — 46,  48,  51. 

GoNDOMAR  (conde  de),  Spaansch 
gezant  te  Londen,  5, 

GouTBRANTSZ.  (Laurens),  boots- 
man in  dienst  der  O.  I.  C,  90. 

Graaf  Ernst  Rivier  in  Nieuw- 
Nederland,  158. 

Greenwich,  Engelsche  nederzet- 
ting (Connecticut),  234. 

Grenada,  eiland  in  West-Indië, 
208,'  211. 

Grevelingen,  279. 

Grieken,  8,  9,  55,  56. 

Grissee  op  Java,  109. 

Groenlandsche  Compagnie,  148. 

Groot- MoGOL,  124. 

Groote  Val  (The  Great  Fall), 
plaatsnaam  aan  de  Hudson- 
rivier,  223. 

Grosthuizen  bij  Hoorn,  3. 

GuADELOUPE,  eiland  in  West-Indië, 
150,  209. 

GuARDAMAR,  kasteel  en  haven  in 
Spanje,  16,  31,  36. 

GUERNSEY,    82. 

GuiNEA  (kust  van),  133.  —  Ge- 
neesvaarders :  139,  187. 

GuiSE  (hertog  van),  „amiral  du 
Levant"  onder  den  koning  van 
Frankrijk,  45 — 52,  60,  62. 

Guyana,  zijne  rivieren,  inboor- 
lingen, planten  en  dieren,  187, 
189 — 208,  220. 

H. 

Haaks  (de),  zandbank  in  de  Noord- 
zee,  224. 

Hackensack,  volks-  en  plaatsnaam 
in  Nieuw-Nederland,  252 — '53, 
268. 

Haïti,  212— *i 5,  274. 


Hamel  (Heyndrick),  patroon  der 
kolonie    aan   de   Zuid-Rivier, 

147. 

Harinck  (Cornelis),  schipper  van 
Amsterdam,  31. 

Harmansz.  (Aris),  scheepvaart- 
commissaris op  Texel,  14. 

Hartford,  Engelsche  nederzetting 
aan  de  Connecticut,  233. 

Harvey  (Sir  John),  gouverneur 
van  Virginië,  170,  217. 

Hasel  (Jan  van),  opperkoopman 
in  dienst  der  O.  I.  C,  vertaalt 
den    Bijbel   in  het  Javaansch, 

Hases  (Willem  Pietersz.),  burge- 
meester van  Hoorn,  3. 

Haverstroo,  plaatsnaam  in  Nieuw- 
Nederland,  236. 

Havre  de  GRaCE,  62,  69. 

Haultain  (Willem  de  Zoete,  ge- 
zegd), admiraal,  73. 

Haynes  (John),  gouverneur  der 
Engelschen    te  Hartford,  233. 

Hebriden,  143. 

Hein  (Piet),  247. 

Hellegat,  vaarwater  in  Nieuw- 
Nederland,  176,  270. 

Helsingborg,  fort  in  Nieuw-Zwe- 
den, 273. 

Hendrik  IV  koning  van  Frankrijk, 
70. 

Heyes  (Pieter)  van  Edam,  schip- 
per in  dienst  bij  de  stichting 
van  Swanendael,  148. 

HiLLEBRANTSZ.(Pieter),  schipper  50. 

Hoen  (Albert  Cornelisz.  't),  kapi- 
tein in  dienst  der  admiraliteit 
van    het  Noorderkwartier,  17. 

Hoerekil  aan  de  Zuid-Rivier,  251, 
263. 

Holmes  (George),  Commandeur 
eener  verstrooide  Engelsche  ne- 
derzetting op  Tortuga,  219. 


2^9 


Hoorn  Arminiaansche  troebelen 
te)  3  ;  terugkomst  van  de  Vries 
te  Hoorn,  279. 

Horst  (van  der),  zie  :  Nederhorst. 

HouTEBEEN,  Hollandsch  schipper 
in  West-Indië,  212. 

HowTH  Head  bij  Dublin,  142. 

HuDDE  (Heyndrick),  „koopman 
van  de  winckel"  in  Nieuw- 
Nederland,  223. 

HuDSON  (Henry),  175. 

HUDSON-RIVIER,       165,      169,     175, 

235— '36,  275. 

HuiSDUiNEN  (duinen  bij),  verge- 
leken met  de  hoogte  van  boo- 
men  in  Nieuw-Nederland,  239. 

HuYS  DE  HooPE,  fortje  aan  de 
Versche  Rivier  (Connecticut), 
232— '34. 

Hyères-eilanden  in  de  Middel- 
landsche  Zee,  38,  39,  44. 

I. 

Ile  la  Vache  bezuiden  de  west- 
punt van  Haïti,  212. 

Ilha  de  mayo,  een  der  Kaapver- 
dische eilanden,  82,  85,  87,  98. 

Ilha  de  palma,  een  der  Canari- 
sche  eilanden,  84,  150,  189. 

Ilha  de  Sala,  een  der  Kaapver- 
dische eilanden,  189. 

Ilhas  Desertas  ten  zuidoosten 
van  Madeira,  84. 

Indianen,  zie  de  namen  der  ver- 
schillende stammen. 

Iracoubo,  rivier  in  Guyana,  203. 

Irelands  Eye,  eiland  bij  Dublin, 
142. 

Isle  of  Kant  in  de  Chesapeake- 
baai,  171. 

Italianen,    hun  wraakgierigheid, 

254. 


J. 


Jacatra,  105. 


Jacobsz.    (Ouger),    oom    van    de 

Vries,  scheepsreeder,  37. 
Jacobus  I   koning  van  Engeland, 

273- 
Jacques-eiland  in  de  Zuid-Rivier, 

161. 
Jamaica,  213. 
Jamestown  in  Virginië,  167,  171, 

273,  276— '77. 
Jan  (don)  van  Oostenrijk,  13,41. 
Jansz.  (Cornelis),  schipper  in  dienst 

der  O.  I.  C,  112. 
Jansz.  (FiHps),  jongman,  bediende 

van  de  Vries,  218, 
Jansz.  (Gerrit),  schipper  van  Hoorn, 

152. 

Jansz.  (Jan),  schipper  in  dienst  der 
O.  I.  C.,  95. 

Jansz.  (Michiel),  burger  van  Hoorn, 
sneuvelt  tegen  de  Turken,  10. 

Jansz.  (Pieter),  schipper  van  Mon- 
nikendam, 19. 

Jansz.  (Reyer),  schipper  van  Oost- 
huizen,  18. 

Jaos,  volksstam  in  Guyana,  194 
205. 

Japara,  115. 

Java  ioi,  103— '05. 

Jeanbon  [?],  kapitein  eener  Fran- 
sche  nederzetting  in  Guyana, 
203,  205. 

K. 

Kaap  Bevesier,  82,  182,  188. 

Kaap  Finisterre,  18. 

Kaap    de  Goede  Hoop,  89—91, 

93,     94,     97,    107— '08,    126, 

133— '34,  241. 
Kaap  Hatteras,  216. 
Kaap  Hinlopen    aan    de  invaart 

der    Delaware-baai,    164 — '65, 

271,  273. 
Kaap    May    aan    de    invaart  der 

Delaware-baai,    164,  173,  271. 

19 


290 


Kaap    St.  Nicolaas    op   de  kust 

van  Haïti,  215. 
Kaap  St.  Vincent,  6,  27, 
Kaap   Tiburon    op    de  kust  van 

Haïti,  212. 
Kaapverdische  eilanden,  189. 
Ka  REL  I  koning  van  Engeland,  76. 
KLastro  Moreas  aan   de  golf  van 

Lepanto,  13. 
Katskil    aan    de    Hudson-rivier, 

236. 
Kecoughtan,  plaatsnaam  in  Vir- 

ginië,  167,  170,  219,  220,  273 

279. 
Keys,    benoemd    gouverneur  van 

Ternate,  109. 
Kieft    (Willem),    directeur-gene- 
raal van  Nieuw-Nederland,  231, 

248— '49,    251,  253,  262— '66, 

268— '71. 
KoECK    (Harinck),      patroon    der 

kolonie  aan  de  Zuid-Rivier,  T47. 
Kokos-eiland    aan    Java's    Zuid-  ' 

kust,  105. 
KooMEN  (Jan  Jansz.),  schipper  van 

Medemblik,  15. 
KouROU,  rivier  in  Guyane,  190. 
Krakatau,  105,  108,  127. 
Kramer,  Hollandsch  koopman  ge- 
vestigd   te   Dublin,    142 — '43. 
Kroock    (Pieter),    opperkoopman 

in  dienst  der  O.  I.  C,  133. 
Kroon  (Koert),  schipper  van  Delfs- 

haven,  56,  57. 
Kunst,  commandeur  in  dienst  der 

O.I.  C,  109. 
Kuyten  (Pieter  met  de),  schipper 

van  Amsterdam,  31. 
Kuyter  (Jochem  Pietersz.)  burger 

van  Nieuw-Nederland,  235,  250. 

L. 

La  Ciotat,  aan  de  Fransche  kust 
(Middellandsche  Zee),  58,   59. 


Laet  (Jan  de),  bewindhebber  der 
W.  I.  C,  patroon  van  koloniën 
in  Nieuw-Nederland,  147,  236, 

247- 
Lafebure    (Jacques),   gouverneur 

van  Ternate,  109. 

Lange  Eiland  bij  Bantam,  106, 
107. 

Lange  Eiland  in  Nieuw-Neder- 
land, 177,  179,  218,  232,263, 
266— '68,  270. 

La  Rochelle,  45,  50,  54,  55,  62, 

69.  73»  76. 

Le  Gouche  (Jean),  koopman  te 
Marseille,  58,  60. 

Lepanto  (golf  van),  11,  13. 

Le  Pouzin  aan  de  Rhóne,  55. 

LiBOURNE    aan  de  Dordogne,  72. 

Liefde  (Heyndrick  de)  van  Rot- 
terdam,   neef   van    de    Vries, 

155- 
Liefhebber,  kapitein  der  Rotter- 

damsche      admiraliteit,      later 

vice-admiraal  van  Holland,  69, 

181. 

Linden  (Figoreus  van  der),  schip- 
per van  Rotterdam,  11,  13. 

LiTTLETON  in  Virginië,  168. 

LiTTLETON,  Engelsch  gouverneur 
op  Nevis,  152. 

LiVORNO,   16,  38,  43,  61. 

LoMELLiNi,  koopmansfamilie  te 
Genua,  39,  41. 

Londen,  door  de  Vries  bezocht, 
62. 

LONDONDERRY,  I43. 

Loockermans  (Govert),  ingezetene 

van  Nieuw-Nederland,  246. 
Los  RoQUES,  eiland  in  West-Indië, 

212. 
Lowijs  (Marijnes),  opperkoopman 

in  dienst  der  O.  I.  C.,  113. 
LuNDY  IsLAND  in  het  kanaal  van 

Bristol,  138. 


291 


LuYNES  (hertog  van),    connétable 

van  Frankrijk,  49. 
LuYTENANT,  schippcr  uit  de  Beem- 

ster,  56. 
Lyon,  58,  59,  61,  62. 

M. 

Mackijn  (Jan),  koopman  te  La 
Roebelle,  67,  68. 

Macouria,  rivier  in  Guyana,  192. 

Madeira,  84,  150,  188,  229. 

Maertman  (Pieter  Jansz.),  kaper 
uit  Zeeland,  212 — '13. 

Mahuri,  rivier  in  Guyana,  190. 

Malaga,  17—19,  27,  28,  35,  37. 

Malakka,  108 — '09. 

Mallagoot  (de  Vorgie),  aanvoer- 
der   eener  partij  Hugenooten, 

71. 
Man  (eiland)    in  de  lersche  Zee, 

140. 
Mana,  rivier  in  Guyana,  203. 
Mandoero-redjo   (Kjai  Adipati), 

veldoverste  van  Mataram,  117. 
Manhattan,  223,  235,  263. 
Mantes,  volksstam  op  den  00ste- 

lijken  oever  der  Delaware,  159. 
Marcus,  tolk  in  dienst  der  O.  I.  C, 

95. 
Marees    (Adriaen    de),     gewezen 

opperhoofd    van    het    kantoor 

der  O.  I.  C.  in  Siam,  117. 
Margarita,  eiland  in  West-Indië, 

210. 
Marowijne,  rivier  in  Guyana,  203, 

205. 
Marseille,  28,  47,  48,  55,  57 — 62. 
Marshall  (kapitein),  hoofd  eener 

Engelsche  nederzetting  aan  de 

rivier  van  Suriname,  206. 
Martinique,  eiland  in  West-Indië, 

150,  211. 
Martin  Vaz-eilanden  op  de  kust 

van  Brazilië,  93 — 96. 


Maryguana,     eiland     benoorden 

Haïti,  216. 
Masulipatnam    op    de   kust    van 

Choromandel,    118,    127,   129. 
Mataram,  115,  132. 
Maurits  prins  van  Oranje,  4,  17, 

47>  49)  52,  62,  63,  175. 
Mayenne  (hertog  van),    neef  van 

den  hertog  van  Guise,  49. 
Mayottes    (de)    tusschen     Mada- 

gascar  en  Mogambique,  86,  97. 
Melijn     (Cornelis),     burger     van 

Nieuw-Nederland,  248  — '49. 
Menefit,    Engelsch    koopman   in 

Virginië,   168. 
Menten  (Gerrit  van),  zwager  van 

den  gouverneur-generaal  Coen, 

113- 

Milford  in  Wales,   141. 

Minne,  Amsterdamsch  kaperka- 
pitein, 73. 

Minqua's,  volksstam  aan  den  bo- 
venloop der  Zuid-Rivier,  162 
-63. 

Minqua's  kil  aan  de  Zuid-Rivier 
i6r,  163,  273. 

MoHAWKS,  volksstam  bij  Fort 
Oranje  in  Nieuw-Nederland, 
240  — '45,  253,  262,  265. 

M0HICANEN,  volksstam  in  Nieuw- 
Nederland,  240. 

MoHiLLA,  eiland  der  Mayottes- 
groep,  97. 

M0HONIEN,  raadselachtige  aard- 
rijkskundige benaming,  197. 

Monsabeecq,  ambassadeur  van 
den  koning  van  Perzië,  82,  85, 
96,  108. 

MoNTAUBAN  in  Frankrijk,  49. 

Montmorency  (Henri  de),  admi- 
raal van  Frankrijk,  67. 

Montpellier,  62. 

MoNTSERRAT,  eiland  in  West-Indië, 

150- 


292 


Moor  (Jan  de)  uit  Zeeland,  pa- 
troon eener  nederzetting  in 
Guyana,  192. 

Moor  (Joost  de),  vice-admiraal 
van  Zeeland,  5. 

MoRBiHAN,  75. 

MoscoviË,  276. 

MoTRiL  in  Spanje,  33. 

MouNTS  Bay  bij  Penzance  in  En- 
geland, 77. 

MuiLMAN  (Hendrick),  consul  te 
Genua,  6. 

MuLBERRY  in  Engeland,  23. 

MURCIA,   32,   33. 

MuYEN  (Willem  van),  schipper  in 
dienst  der  Groenlandsche  Com- 
pagnie,  148. 

N. 

Nanbuck  (de),  Fransch  Comman- 
deur op  St.  Christoffel,  210. 

Nantes,  75. 

Napels,  42,  61. 

Nassau  (fort)  aan  de  Zuid-Rivier, 
157»  159,   161,  169,  219,  273. 

Nassau  (Willem  van),  heer  van 
de  Lek,  admiraal  van  Holland, 

76. 

Nederhorst  (heer  van),  patroon 
eener  kolonie  in  Nieuw-Ne- 
derland, 248,  252. 

Negapatnam,  128 — '30. 

Nevis,  eiland  in  West-Indië,  150, 
152—53»  169,  229. 

Newfoundland,    20,    23,  24,  26, 

28,  258. 

Newport  News  in  Virginië,  167, 
170,  277,  279. 

Niels  (Cornelis  Jansz.),  schipper 
van  Hoorn,  152. 

Nieuw- Amsterdam,  zie  :  Amster- 
dam (fort). 

Nieuw-Engeland,  24,  169,  174— 
'75»  179,  249,  269,  271. 


Nieuw-Gottenburg,  fort  in  Nieuw- 
Zweden,  273. 

Nieuw-Nederland,  147 — '49,  152, 
169,  170,  174,  217,  221,  230, 
231,  256,  272,  274— '76,  278. 

Nieuw- Zweden,  272 — '73. 

NooTEN-EiLAND  bij  Nieuw- Amster- 
dam, thans  Governor's  Island, 

177. 
NoRWALK  in  Connecticut,  234. 
NoTELMAN  (Coenraed),  Schout  van 

Nieuw  Amsterdam,  177. 
Nova  Francia,  zie :  Canada. 

O. 

Oester- Baai  op  het  Lange  Eiland 
in  Nieuw-Nederland,  232. 

Oldenbarnevelt  (Johan  van),  17, 
49. 

Old  Pro VIDENCE  Island  tegenover 
de  kust  van  Nicaragua,  222. 

Olfersz.  (Jacob),  burger  van 
Nieuw-Amsterdam,  266. 

Olonnes  in  Frankrijk,  74. 

Onrust,  eiland  in  de  baai  van 
Batavia,  107,  108,  iio,  114. 

Oostzeelanden,  275. 

Orange  in  Frankrijk,  54,   55,  62. 

Oranje  (fort)  aan  de  Hudson-rivier 
in  Nieuw-Nederland,  175,  235, 
236,  238,  239,  245,  247,  253, 
260,  262,  264. 

Orcadische  eilanden,  144. 

Orchilla,  eiland  in  West-Indië, 
211. 

Origuelle  in  Spanje,  32. 

Orinoco,  5. 

Orissa  (kust  van),  118,  126. 

Orléans,  62. 

Oset  (Gilles),  opperhoofd  der  ko- 
lonie Swanendael  aan  de  Zuid- 
Rivier,  251. 

OssuNA  (hertog  van),  onderkoning 
van  Napels,  15. 


293 


OUESSANT,  75,    82,    83. 

Oyapoc,  rivier  in  Guyana,  189. 
P. 

Pacham,       Indianen-overste      in 

Nieuw-Nederland,  249. 
Packemack,  schipper  van  Vlissin- 

gen,  206,  209. 
Pagei-eilanden  bewesten  Suma- 

tra,  131. 
Paliakate  op  de  kust  van  Cho- 

romandel,  129,   130. 
Palicouri's,  volksstam  in  Guyana, 

205. 
Palsrock  (Reyer  Jansz.),  schipper 

in  dienst  der  O.  I.  C.,  82. 
Parlekan,    plaatsnaam    op  New- 

foundland,  26. 
Parijs,  62,  69,  73,  74. 
Patani    op  het  Maleische  schier- 
eiland, 109. 
Patras,  13. 
Patrick,  Engelschman  te  Green- 

wich  (Connecticut),  234. 
Pauw  (Michiel),  bewindhebber  der 

W.  I.  C.,  patroon  van  Pavonia 

in  Nieuw-Nederland,  177,  221, 

247. 
Pauwels,     schipper    van    Hoorn, 

27. 
Pavonia,  patroonschap  in  Nieuw- 
Nederland,  177,  247,  263,  264, 

270. 
Peckius,    gezant  van  den  koning 

van  Spanje,  36. 
Peelen    (Brant),    ingezetene   van 

Nieuw-Nederland,  236,  238. 
Pegu,  121. 

Pernambuco  in  Brazilië,  209. 
Perzië,  107,  108. 
Pessaert    (Barent),    vrijburger  te 

Batavia,  117. 
Pietersz.  (Barent),  opperhoofd  te 

Masulipatnam,  119. 


Pietersz.  (Cornelis),  schipper  in 
Nieuw-Nederland,  28,  246. 

Pietersz.  (Logier),  admiraal  van 
Zeeland,  5,  6. 

Placentia  Bay  op  Newfoundland, 

25- 
Planck    (Jacob),    ingezetene    van 

Nieuw-Nederland,   263. 
Plonton,    Engelsch  schipper  van 

Londen,  6. 
Plymouth,  5,  19,  23,  140. 
P0ELOE    Pisang,    eiland    voor  de 

reede  van  Padang,  131. 
P0ELOE   Sebessi,  eiland  in  Straat 

Soenda,   127. 
PoiNT   Comfort    aan    de  invaart 

der    James-rivier    in   Virginië, 

167,  217,  219. 
PoNDiCHÉRY  op  de  kust  van  Cho- 

romandel,  129. 
Pool  (Gerrit  Thomasz.),  schipper 

in  dienst  der  O.  I.  C.,  82. 
Port'Ercole    benoorden     Civita 

Vecchia,  15. 
Portland  aan  het  Kanaal  in  En- 
geland, 4,  23. 
PoATO  Dl  Candela  in  Albanië,  8. 
Porto  Ferrajo  op  Elba,  15. 
Portofino,  haven  beoosten  Genua, 

39. 

Portorico,  eiland  in  West-Indië, 

153,  169. 
Porto  Santo  benoordwesten  Ma- 
deira, 84. 

PORTSMOUTH    23,    I49. 

Portugeezen  in  Oost-Indië,  io8, 
121  ;  in  West-Indië,  153. 

PoTOMAC,  rivier  in  Virginië,  171. 

Pring  (Martin),  commandeur  eener 
Engelsche  vloot  naar  Brazilië, 

85. 
Prins     (schipper),    passagier    aan 
boord     van    de    Vries'    schip, 
136. 


294 


Prinsen-eiland  benoorden  de 
zuidwestpunt  van  Java,  105. 

Printz  (Johan),  gouverneur  van 
Nieuw -Zweden,  272. 

PijNACKER  (Dr.  Cornelis),  hoog- 
leeraar te  Leiden,  gezant  naar 
Algiers,  62. 

Q. 

QuAST,  kapitein  der  admiraliteit 
van   het  Noorderkwartier,  52. 

R. 

Raritans,  volksstam  in  -Nieuw- 
Nederland,  245,  248,  263. 

Reael  (Laurens),  vice- admiraal 
van  Holland,  76. 

Reckawanck,  Indiaansch  dorp  in 
Nieuw-Nederland,  252. 

Redonda,  eiland  in  West-Indië, 
150,  210. 

Reggio  in  Zuid  Italië,  15. 

Remunt  (Jan  van),  secretaris  van 
Nieuw-Nederland,  177. 

Rensselaer  (Kiliaen  van),  bewind- 
hebber der  W.  I.  C,  patroon 
van  koloniën  in  Nieuw- Neder- 
land, 147,  236,  247. 

Rhóne,  52,  55,  62. 

Rieden- eiland  in  de  Zuid-Rivier, 
157,  161,  272. 

Robben-eiland  aan  de  Kaap  de 
Goede  Hoop,  97. 

Rockaway  op  Long  Island,  263, 
267. 

Roebergen,  kaper  uit  Zeeland,  215. 

Roggeveen  (Pieter  Jansz.),  schip- 
per in  de  Middellandsche  Zee, 
42. 

Roodeberghs-haven  in  Nieuw- 
Nederland  (thans  New  Haven), 
232. 

RooDE  HoECK  aan  de  Zuid-Rivier, 

157,  159. 


RoosENBERGH  (Jan  van),  opper- 
koopman  in  dienst  der  O.  l.  C, 

IIO. 

RoPERT  [?]  (Sir  Thomas),  Engelsch 

admiraal,  141. 
Rossen  (Maerten  van),  opperhoofd 

te  Masulipatuam,  119,  129, 131, 
Rouaan,  62. 
RuYGE  Bosje  aan  de  Zuid-Rivier, 

272. 
RuYGE  HoECK  op  Java,  107,  132. 

S. 

Saba,  eiland  in  West-Indië,  153. 
Saffi  op  de  kust  van  Marokko,  83. 
Saldanhabaai  in  Zuid- Afrika,  97. 
Salm  (Dirck),  schipper  uit  de  Rijp, 

7,  16. 

Sandy  Hook,  173,  178,  221,  230, 
271. 

Sanhikans,  volksstam  in  Nieuw- 
Nederland,  158,  163. 

Saramacca,  rivier  in  Guyana,  207. 

Sardinië,  39,  40. 

Schellinger,  schipper  van  Me- 
demblik,  40,  210. 

ScHOONE  eiland  in  de  Zuid-Rivier, 
163. 

Schram  (Cornelis  Jansz.),  schipper 
van  Enkhuizen,  31,  36. 

SCILLY   ISLANDS,    l8l,    223,    224. 

Sevilla,  ^^. 

Shetland  eilanden,  144. 

SlAM,    114,    117. 

Sierra  Leone  in  Afrika,  85. 

SiNNEMARY,  rivier  in  Guyana,  203. 

St.  Anthonie,  een  der  Kaapver- 
dische eilanden,  189. 

St.  Christoffel,  eiland  in  West- 
Indië,  150,  152,  153,169,210, 
230. 

St.  Helena,  134. 

St.  Ives  aan  het  Verkeerde  Ka- 
naal, 140. 


295 


St.  Janshaven  op  Newfoundland, 

25- 
St.    Laurens-rivier    in    Canada, 

241,  258. 
St.  Lucia,    eiland  in  West-Indië, 

208,  223. 
St.  Malo  in  Frankrijk,   27. 
St.  Martin  (eiland  Ré,  Frankrijk), 

69»  73—75- 
St.  Martin,  eiland  in  West-Indië, 

15I)  153,  169,  230. 

St.  Maure,  een  der  Ionische 
eilanden,  8,  12. 

St.  Nicolaasbaai  aan  de  noord- 
kust  van  Java,   106. 

St.  Paulus-eiland,  ioi— '02. 

St.  Vincent,  eiland  in  West-Indië, 
150,  208 — '09. 

Smith  Island  tegenover  Cape 
Charles  aan  de  invaart  der 
Chesapeake-baai,   166. 

Smits  (Claes),  burger  van  Nieuw- 
Nederland,  250 — '51. 

Smits  Vleye,  thans  een  gedeelte 
der  stad  New  York,  221. 

Soewaen  (Jan),  opperkoopman  in 
dienst  der  O.  I.  C,  112. 

Soliman  Reis,  zie:  Veenboer. 

Solor,  eiland  in  Oost-Indië,  108. 

Sombrero,  eiland  in  West-Indië, 
230. 

Someren  (Willem  van),  bewind- 
hebber der  O.  I.  Co.,  144. 

Soop  (Anthony),  opperkoopman 
in  dienst  der  O.  I.  C,  passa- 
gier op  het  schip  van  de  Vries, 

139- 

SouBiSE  (Benjamin  de  Rohan,  heer 

van),    hoofd  der  Hugenooten, 

69—76,  136. 
SouPAYES,    volksstam  in  Guyana, 

207. 
Spaniola,  zie:  Haïti. 
Spanjaarden   in    de  Middelland- 


sche  Zee,  6,  ^3^  34,  41;  in 
West-Indië,  148,  210,  215 — 16. 

Specx  (Jacques),  gouverneur-gene- 
raal van  Ned.-Indië,  109,  132. 

Spinola  (Francisco),  koopman  te 
Lyon,  56,  58. 

Spinola  (Frederik),  aanvoerder 
der  Spanjaarden  in  den  slag 
bij  Sluis  (1603),  5. 

Spreeu  van  Medemblik,  schipper 
in  dienst  der  O.  I.  C,  82. 

Stamford,  nederzetting  der  Engel- 
schen  (Connecticut),  234. 

Staten-Eiland  in  Nieuw-Neder- 
land, 173,  223,  229,  231,235, 
245,  248,  249,  251,  263,  271, 
274. 

Stoffelsz  (Jacob),  boer  in  Nieuw- 
Nederland,  270, 

Stone,  Engelsch  scheepskapitein 
in  West-Indië  en  Virginië,  153, 
169,  170,   179,  232. 

Straat  Soenda,  109,  118,  127 — 
'28,  131,  133. 

Stratford,  nederzetting  der  En- 
gelschen  (Connecticut)  234. 

Sumatra's  Westkust,  108,  iio. 

Suratte,  97,  107. 

Surydorp  benoorden  Masulipat- 
nam,  118. 

Suriname  (rivier  van),  206. 

Susquehanna's,  volksstam  benoor- 
den Virginië,  275. 

SwANENDAEL,  kolouic  aan  de  Zuid- 
Rivier,  147— '48,  172,  251,  263, 
271,  272. 

SwANNEKES,  naam  waarmede  de 
Indianen  de  Nederlanders  aan- 
duiden, 250,  264 — '65,  267  — 
'68. 

T. 

Tabarca,  eiland  voor  de  Algerijn- 
sche  kust,  39 — 41. 


296 


Tagarino's.  gedoopte  Mooren,  33. 

Tampan  (reede  van)  voor  den 
Rhónemond,  52,  54,  55,  58, 
62. 

Tandjore  (radja  van),  131. 

Tankitekes,  Indiaansche  volks- 
en  plaatsnaam  in  Nieuw-Neder- 
land, 249,  253. 

Tapaen,  Italiaansche  volks-  en 
plaatsnaam  in  Nieuw-Neder- 
land, 235,  245~'46,  253,262, 
268,  270. 

Tarascon,  54. 

Teneriffe,  een  der  Canarische 
eilanden,  84. 

Ternate,  109. 

Testigos,  eilandengroep  in  West- 
Indië,  211. 

Teyls  (Jan),  schipper  in  de  Mid- 
dellandsche  Zee,  36,  37. 

Thienhoven  (Cornelis  van),  secre- 
taris    van     Nieuw-Nederland, 

345— '46. 

Thijsz.  (Jan),  kapitein  der  admi- 
raliteit van  het  Noorderkwar- 
tier, 52. 

Thijsz.  (Maerten)  uit  Zeeland, 
schipper  in  West-Indië,  153. 

TiMMERKiL  aan  de  Zuid-Rivier, 
158. 

TiMOR,    108. 

TiREPOPELiER     op    de    kust   van 

Choromandel,   129. 
TjERCKSz.  (Volckert),  schipper  van 

Stavoren,  31. 
ToiRAS,     bevelhebber    van    Fort- 

Louis,  70. 
ToLEDO      (Don      Frederik      de), 

Spaansch  admiraal,  6,  33,  34, 

36. 

ToRTUGA,  eiland  benoorden  de 
kust  van  Venezuela,  148,  211. 

ToRTUGA,  eiland  benoorden  Haïti, 
212— '13,  215,  219,  274. 


TouLON,  44 — 47. 

Tranquebar  op  de  kust  van  Cho- 
romandel, 128,  130. 

Trinidad,  eiland  in  West-Indië, 
209. 

Tristan  d'Acunha,  92,  103. 

Trouwers  Eiland  aan  Java's  Zuid- 
kust, 105. 

Tunis,  7. 

Turken,  8,  9,  13,  14,  27—30,  34, 
36—38,  40,  47,  51,  180. 

TwiLLER  (Wouter  van),  directeur- 
generaal  van  Nieuw-Nederland, 
174—76,  217. 

TwiscH,  bewindhebber  der  O.  I.  C, 
144. 

TijMS  (Claes  Jan),  schipper  in  de 
Middellandsche  Zee,  35,  36. 

U. 

Uyen  (Frans  den),  schipper  van 
Delft,  7. 

V. 

Valence  in  Frankrijk,  55. 
Valencia  in  Spanje,  32. 
Veenboer  (de),  alias  Soliman  Reis, 

Hollandsch  renegaat  in  Alge- 

rijnschen  dienst,  28 — 30. 
Velde   (Frans  van  de),  in  dienst 

der  O.I.  C,  113. 
Velez  Malaga  in  Spanje,  27. 
Velsen   (Gerrit  van),  schipper  in 

de  Middellandsche  Zee,  36,  38. 
Venetië,  56,  61,  77. 
Verckens  Kil  aan  de  Zuid-Rivier, 

272. 
ViRGiNiË,  216 — '17,219,221,230, 

234,  249,  269— '77. 
VisiAGAPATANAM    op  de  kust  van 

Choromandel,    119,    121,  125. 
Vlack    (Pieter),    gouverneur   van 

Banda,   107. 
Vlissingen    (kapers    van),     179, 

248. 


297 


VoGET>,  schipper  in  dienst  der  O. 
I.C.,  113. 

VoGELSANT  (het),  plaat  in  de  Zuid- 
Rivier,  163. 

Vorst  (Cornelis  van),  hoofd  der 
kolonie  Pavonia  in  Nieuw- 
Nederland,  222,  270. 

Vries  (David  Pietersz.  de),  passim. 

Vries  (Frederik  de),  secretaris  der 
stad  Amsterdam  en  bewind- 
hebber der  W.  I.  C,  229,  235, 
246— '47. 

Vriesendael,  „plantage''  van  de 
Vries  aan  de  Hudson-rivier, 
235,  247,  267. 

Vuyle  Hoeck  aan  Java's  Zuidkust, 
104. 

W. 

Wael  (de),  kapitein  der  Zeeuwsche 

admiraliteit,  6. 
Warnar,  Engelsch  gouverneur  op 

St.  Christoffel,  153,  210. 
Warwick    (Lord),    patroon  eener 

Engelsche  expeditie  naar  Old 

Providence  Island,  222. 
Watare   op   de  kust  van  Choro- 

mandel,  118 — '19. 

Waterhaeljer,  Engelsch  boeka- 
nier, 5. 

Wemborough   in    Engeland,  224. 

West-Indische  Compagnie  (de 
Vries  in  betrekking  tot  de),  67, 
68,  147— '48,  183,  225,  229, 
247,  275. 


Weymouth,  23. 

WiA,  rivier  in  Guyana,  192. 

WiAPOCK,  zie :  Oyapoc. 

Wicquaesgeck,      Indiaansche 
volks-  en  plaatsnaam  in  Nieuw- 
Nederland,  235,  250, 253, 262. 

WiGHT  (eiland),   149,  188. 

WiLLEMSz.  (Jan)  van  Amsterdam, 
schipper  in  dienst  der  O.  I.  C, 
82. 

Wilschut,  schipper  van  Rotter- 
dam, 56. 

Wijntjes,  fiscaal  in  dienst  der  O. 
I,  C,  86,  iio — '13. 

V. 

York  River  in  Virginië,  171. 
YsBRANTSZ  (Maerten),  commandeur 

van  het  fort  Gelria  te  Paliakate, 

129. 

Z. 

Zante,  II,  14. 

Zee-pentor,  opperhoofd  der  Arme- 

wamen  aan  de  Zuid-Rivier,  159. 
Zeven   Kliffen    bij    Kaap  Beve- 

sier,  188. 
Zoute    Rivier   aan    de  Kaap  de 

Goede  Hoop,  98. 
ZuiDLAND  (het),  lOI — '02. 
Zuid-Rivier  in  Nieuw-Nederland, 

zie:  Delaware. 
Zweden  in  Nieuw-Nederland,  zie : 

Nieuw-Zweden. 


ïil^t  ban  aangegaalbe  !©Erfeen» 


LIJST  VAN  AANGEHAALDE  WERKEN. 


Begin  ende  Voortgang  van  de  Vereenigde  Neederl.  geoctroyeerde 
Oost-Indische  Compagnie,  Arasterdam  1646.  2  deelen. 

Breeden  Raedt  aende  Vereenichde  Nederlandsche  Provintien,  Ant- 
werpen 1649.  (Pamflet  Knuttel  n°.  6481). 

J.  R.  Brodhead,  History  of  the  State  of  New  York. 

N.B.     Alleen  aangehaald  het  eerste  deel,  New  York  1853. 

C.  A.  L.  VAN  Troostenburg  de  Bruyn,    Biographisch  Woordenboek 

van  O.  I.  predikanten.  Nijmegen  1893. 
J.  R.  Callenbach,  Justus  Heurnius.  Nijkerk  1897. 
CuoQ,  Lexique  de  la  langue  iroquoise. 
Daghregister    gehouden    int    Gasteel    Batavia,     Anno    1624 — 1629. 

's  Gravenhage  1896.  —  Anno  1631 — 1634.  's-Gravenhage  1898.  — 

Anno  1636.  *s  Gravenhage  1899. 
W.  Foster,  The  English  Factories  in  India,  1624 — 1629.  Oxford  1909. 
Gaillard,    Inventaire  des   Archives    de  Bruges.  —  Glossaire.  Bruges 

1879— 1882. 
C.  A.  Harris  and  J.  A.  J.  de  Villiers,    Storm    van   's  Gravesande. 

The  Rise  of  British  Guiana.  London  191 1.  2  vols.  (Hackluyt  Society). 
J.  J.  Hartsinck,  Beschrijving  van  Guiana,  Amsterdam  1770.  2  deelen. 
J.  E.  Heeres,   Het  aandeel  der  Nederlanders  in   de  Ontdekking  van 

Australië.  Leiden  1899. 
K.    Heeringa,    Bronnen    tot    de    geschiedenis    van   den  Levantschen 

Handel.    Eerste    deel,    1590 — 1660.   's-Gravenhage  19 10.  2  stukken 

(Rijks  Geschiedk.  Publicatiën,  groote  serie  9  en  10). 
J.    Franklin   Jameson,    Narratives    of  New  Netherland,  1609 — 1664. 

New- York  1909. 
J.  C.  DE  Jonge,  Geschiedenis  van  het  Nederlandsche  Zeewezen.  2«  druk. 

5  deelen.  Haarlem  1858 — 1862. 

N.B.     Aangehaald  alleen  het  eerste  deel. 

J.  K.  J.  DE  Jonge,  De  Opkomst  van  het  Nederlandsch  Gezag  in  Oost- 
Indiê.  's-Gravenhage  1862— 1888.  13  deelen. 

N.B.    Aangehaald  alleen  het  vijfde  deel. 


302 

P.  A.  Leupe,  Inventaris  der  verzameling  kaarten  berustende  in  het 
Rijks- Archief.  i«  deel.  's-Gravenhage  1867. 

J.  H.  VAN  LiNSCHOTEN,  Itenerario,  ed.  Kern.  's-Gravenhage  1910. 
2  deelen.  (Linschoten-Vereeniging). 

P.  Masson,  Histoire  du  Commerce  frangais  dans  l'Afrique  barbaresque. 
Paris  1903. 

JOHANNES  Megapolensis,  Een  kort  Ontwerp  van  de  Mahakvase  India- 
nen. Alkmaar  1644. 

N.B.     Het   eenig    bekende    exemplaar    berust    in    de  Universiteitsbibliotheek  te 
Gent.  Vertaling  bij  Franklin  Jameson,  Narratites  168  vv. 

S.  Muller  Fz.,  Geschiedenis  der  Noordsche  Compagnie.  Utrecht  1874. 

MuNTS  Waardije  van  Indien.  Middelburg  169 1. 

PoTT,  Doppelung  als  eines  der  wichtigsten  Bildungsmittel  der  Sprache. 
Lemgo-Detmold,  1862. 

C.  C.  Uhlenbeck,  Original  Blackfoot  Texts.  Amsterdam  191 1.  (Ver- 
hand.  Kon.  Akad.  v.  Wetenschappen,  afd.  Letterkunde). 

J.  Wagenaar,  Vaderlandsche  Historie.  2^  druk.  Amsterdam  1770. 
21  deelen. 

N.B.    Aangehaald  alleen  de  deelen  X  en  XL 
L.  J.  Waghenaer,  Spieghel  der  Zeevaert.  Leyden  1584. 
WissLER-DuvALL,  Anthropological  papers  of  the  American  Museum  of 

Natural  History,  vol.  II  part.  I. 
H.  YuLE  and  A.  C.  Burnell,  Hobson-Jobson,  aglossary  of  colloquial 

Anglo-Indian  words  and  phrases.  New  edition.  London  1903. 


DRUKFOUTEN. 


l\.      6  regel 

12  v.o. 

staa^ . 

:  Admiraal  ; 

/ees : 

'  Admirael. 

„    io6     „ 

20  v.b. 

» 

Javaan ; 

n 

Javaen. 

„    io8     „ 

13     » 

)) 

Mallocca ; 

» 

Mallacca. 

»    177      » 

13     » 

j) 

Eylaedt ; 

M 

Eylandt. 

„    190  noot 

4) 

j> 

benoordoosten 

'}   » 

benoordwesten 

/ithaort  /-IJ       irerken  uitge^'even  ,{o.'r  ,ie    /tn.u/,ntru  - 

'freeniging.    liefl  lil 

\ 

x>       "^*^^'  1S1!L. 

"'"^^Ii^fc 

^^^^H  o  Is^^ 

' 

*5^*^  Ry^ 

IM          I         E«      U         W_v_ 

VIRGINIA^?;'               -? 

]a^  -j  ^j'^'^^       ^_^_^_^-. 

/ 

^      ff  "       J"^    ê 

j-j'^   ly^""^                 ^~ 

"vj 

^^^  ff^  tjj     /       §1 

^^^j^L  JBP 

^ 

^^Wl^ 

? 

^^^^w^eS''^'  I  m 

f 

9 

^^^^^^'^-^r^i'- 

'^'"^                           ^Xr\ 

s 

^^^^•^^•^"^'•y 

C                                      — ^ 

1 

^^-       \ 

\yj^       ^pV            jif^  o^tca/x&n/                              1 

' 

^^"^A'ffiW 

w  i^T  S                                                  J 

lf\' 

'^'%-W   (J_/                                            j 

T 

3sr       E 

D         E         rI^L          A         ]S1         D< 

^Moogc  ^nJ-f                      /Ï^*'K^                                                                               i 

--^/-        [1                            \ 

^ 

\                            /"fcï^S^S-C^        )                          S 

^■'^ 

\                  ^-/""^          iferJ'B^'^       (                        ^^-\ 

^j  <  J" 

J                            y,      •'^r                       Cl-y'-/^-'   B  ^                         ^                         Conitttkook 

S    ;-    „ 

^ 

Y    J         iT      \       1 

II 

^             /                               m^                       \                     ' 

^                         ^ 

f                (                             M  ^                       } 

1                                      U           Co..o>..,=    VAN                  M                                                               /                                           ,        1 

P 

>         f  Landt,/'  va,»                     „                     «^                                                   7                              ( 

1 

s    pac/.a„    .:i^.r^j)f'5,  A/VMk%^L^ 

w 

>                                 1                        NEDERHORST                ]/  MlfSt                 W  JBSjfteM^^^sC^^^^^^^^H^^^^ 

l           ^a                   '^■"^^'^--*-""~^'-)f^|^W^^^^'^^^^^^^^y"^^^^fcr  - 

^^^^ 

1                     E^S                                             aeftfiwtïr^^JMRLg^  ^"y**(?t»&r&«yc                                                 ^^^^^^*^ 
,-''v\        Jl                                        -N               ^sS      ^^             ^-'""^5'    I'l'"^éL)         J^                ^ 

^^ 

^p 

\    "t^^J^     ,     ,            ^P'^,=°°''*'---«fr:$-i«i„ 

-*;.       V:.     )  a^i^N.                           «  # 

1 ;2F gS7^  ■ — 

(Nieuw-   JTgf^  VfA  ^Zweaen)               j[_^^E. 

^g£^^ 

* 

1    «i  V    ^^^^^ 

ZZXl  ,,t 

Mk 

J^^^^i^^%'-»l,^/=<,^ 

/    ,^^^ 

\,  'S^ 

'ê!i^ 

_ 

Z.M  Lxnkfwui.  Den  Ha. 


NIEUW-NEDERLAND 


bewerkt  naar  de  kaart   van  Adruan  van   der   Donck,    1656, 
en  andere  bronnen. 


G 
460 

V8 
1911 


Vries,  David  Pietersz. 
de,  tl.    1593.1655 

Korte  historiael  ende 
Journaels  aenteyckeninge 
van  verscheyden 
voyagiens  in  de  vier 
deelen  des  wereldtsronde, 
als  Europa,  Africa,  Asia, 
ende  Amerika  gedaen. 

M.  Nijhoff 
(1911) 


PLEASE  DO  NOT  REMOVE 
CARDS  OR  SLIPS  FROM  THIS  POCKET 


UNIVERSITY  OF  TORONTO  LfBRARY