'r^
WERKEN UITGEGEVEN DOOR
DE LINSCHOTEN-VEREENIGING
III
VERSCHEYDEN VOYAGIEN VAN
DAVID PIETERSZ. DE VRIES
1618 — 1644
LINSCHOTEN-VEREENIGING.
Beschermvrouw :
H. M. DE KONINGIN.
Eere- Voorzitter :
Z. K. H. PRINS HENDRIK.
Bestuur.
Jhr. J. A. Röell, Voorzitter.
J. W. IJzerman, Onder- Voorzitter.
Wouter Nijhoff, Secretaris,
Dr. D. F. Scheurleer, Penningmeester.
Dr. H. T. Colenbrander.
K. F. van den Berg.
F. G. Kramp.
H. E. Baron van Asbeck.
Dr. C. P. Burger Jr.
S. P. THonoré Naber.
Prof. J. F. Niermeyer.
UITTREKSEL UIT DE STATUTEN.
Art. 2.
De Linschoteii-Vereeniging heeft ten doel de uitgave in het
oorspronkelijke, van zeldzame of onuitgegeven Nederlandsche
zee- en landreizen en landbeschrij vingen.
Art. 3.
De Vereeniging bestaat uit : eereleden, donateurs en gewone
leden.
Over het toetreden der leden beslist het Bestuur.
De gewone leden betalen een jaarlijksche bijdrage van tien
gulden.
Donateurs zijn zij, die een bijdrage, in eens van ten minste
ƒ 500. — aan de Vereeniging schenken, of jaarlijks een contributie
van minstens ƒ25. — betalen.
Art. 4.
Het lidmaatschap loopt van den eersten Januari tot den laatsten
December.
De leden, die niet langer als zoodanig wenschen aangemerkt
te worden, moeten daarvan aan den Secretaris vóór den eersten
December schriftelijk bericht zenden. Bij gebreke daarvan blijven
zij aansprakelijk voor de bijdrage van het volgende jaar.
Art. 5.
De leden ontvangen een exemplaar van de werken, die na
I Januari van het jaar hunner toetreding door de Vereeniging
worden uitgegeven.
REGELEN
VOOR DE UITGAVEN DER
LINSCHOTEN-VEREENIGING.
1. Zooveel mogelijk zal elke Zee- of Landreis, dan wel Landbe-
schrijving, afzonderlijk worden uitgegeven. Slechts bij al te
geringen omvang van een dezer, kan een andere tekst toege-
voegd worden aan de uitgave ; deze toe te voegen tekst moet
evenwel aansluiten in onderwerp, of den hoofdtekst aanvullen.
Groote teksten worden in meer dan een deel gesplitst.
2. Voor elke uitgave wordt den bewerker als eisch gesteld : dat zij
bevat als Inleiding een korte Biographie van den schrijver van
't reisverhaal; een uiteenzetting van de Aanleiding tot de reis ;
en eene Bibliographie van eventueele vroegere drukken van het
reisverhaal ; voorts opheldering in den vorm van Noten onder
den tekst, daar waar de tekst opheldering vereischt ; en een
Register (of Registers)^ benevens een lijst van geraadpleegde
werken met plaats en jaar van uitgave aan 't slot.
3. De bewerker heeft vrijheid, in zijne Inleiding het resultaat eener
reis ook te beschouwen in zijn verband met later ondernomen
reizen naar dezelfde streek of streken.
4. De noten onder den tekst moeten sober blijven, en niet vervallen
in uitweidingen. Is er echter bepaalde noodzakelijkheid om die-
per in te gaan op het een of ander gedeelte van den tekst, dan
mag dat geschieden in eene Bijlage achteraan. Ook hier echter
blijft soberheid plicht.
5. De tekst zelve moet inet de grootste nauwkeurigheid herdrukt
worden naar de beste oudere uitgave, c.q. nauwkeurig gedrukt
naar het handschrift dat voor de uitgave dient. De origineele
VI
paginatuur van dien standaarddruk, dan wel van het handschrift
wordt in de uitgaven der Linschoten-Vereeniging tusschen
groote haken [] doorloopend mede-opgenomen.
6. Als algemeene regel geldt dat de tekst onverkort wordt gedrukt.
Uitlatingen zijn slechts dan veroorloofd, als het iets geheel on-
belangrijks geldt. De bewerker moet dan echter in een noot toch
rekenschap geven van wat hij wegliet.
7. Indien er voor de kennis van eene bepaalde Zee- of Landreis,
behalve de aan den druk ten grondslag gelegde tekst, in archie-
ven of bibliotheken nog andere bronnen bestaan, moeten deze
bij de uitgave gebruikt en (indien noodig) in inleiding, noten of
bijlagen verwerkt worden.
8. Het opnemen van kaarten en platen wordt aan den bewerker
overgelaten, in overleg met de Commissie van voorbereiding.
\';
KORTE HISTORIAEL
ENDE
JOURNAELS AENTEYCKENINGE
VAN VERSCHEYDEN VOYAGIENS IN DE VIER DEELEN DES
WERELDTS-RONDE, ALS EUROPA, AFRICA, ASIA,
ENDE AMERIKA GEDAEN
DOOR D.
DAVID PIETERSZ. DE VRIES
ARTILLRRIJ-MEESTER VAN DE ED: M: HEEREN GECOMMITTEERDE RADEN
VAN STATEN VAN WEST-VRIESLANDT ENDE 'T NOORDER-QUARTIER
UITGEGEVEN DOOR
Dr. H. T. colenbrander
MET PORTRET, 2 KAARTEN EN l8 PLATEN
'S-GRAVENHAGE
MARTINUS NIJHOFF
1911
//
IV
G
^bra|^
AUG a 0 1965
^y^.
^TY OF TO^Ö^
1114S89
\%
N.V. DRUKKERIJ V/H KOCH & KNUTTEL, GOUDA.
INHOUD.
Bladz.
Inleiding xi
Opdracht xlvii
Lofdichten xlix
JoURNAEL ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van verscheyden
Voyagien, inde vier deelen des Werelds-Ronde, als Europa,
Afrika, Asia, ende Amerika i
Tweede Voyagie, ofte Beschrijvinghe van mijn Reys na Tarra-
Nova, Italien, ende weder na Nederlandt, wat rencontre en
vreemde voorvallen tegen vyanden als anders mijn voorgekomen
zijn, op dese Reys Schipper en Koopman wesende 21
Voyagie na Rochiel en de Rivier van Borden wes 65
Hier volght nu mijn Voyagie naer Oost-Indien, in Compenij
van seven Schepen, voor Capiteijn ende Schipper als blijckt, by
de commissie van Frederick Henderick, Prince van Orangien,
etc. onder den Generael Jan Pietersz. Koen van Hoorn .... 79
Voloen noch andere Voyagien 145
Dit is mijn tweede Voyagie nade Kuste van America, ofte de
Wilde Kuste in West-Indien 185
Hier gaen ick mijn derde Voyagie naer America ende Nieuw-
Nederlandt, om een Colonie te planten op het Staten Eylandt,
voor my ende Frederick de Vries, Secretaris der Stadt Amsterdam,
ende Bewindhebber der West-Indische Companie, ende hem op
sijn versoeck aengenomen 227
Bladwijzer 281
Lijst van aangehaalde werken .... 299
Drukfouten 303
Kaarten.
Kaartje van de Zuidbaai in Nieuw-Nederland 154
Kaart van Nieuw- Nederland Aan het einde ^
X
Bladz.
Platen.
Portret Tegenover den titel.
Gevecht tegen de Turken 14
Kaap de Goede Hoop en Hottentotten 98
Batavia 116
Een palankijn
Verbranden der Jentiefse weduwe 122
Inboorlingen van de Wilde Kust
Gevecht van een walvisch met een zwaardvisch 202
Baai van Goava op Haïti
De Mohawks brengen een vijand ter dood 238
Godsvereering der Mohawks ?
Mohawks 240
Fauna van Nieuw-Nederland 254
Wijze van dooden te begraven 260
Indianen van Nieuw-Nederland 262
Indiaansche dans
Wijze van herten te vangen 274
Indianen van Virginië
I
i
INLEIDING.
Het^ournae/ van David Pietersz. de Vries behoort tot die boekjes waar-
van sinds jaren alle beschikbaar komende exemplaren voor Amerika zijn
opgekocht. Buiten het Museum Meerman in den Haag wordt thans, voor
zoover ik weet, in Nederland geen enkel exemplaar meer aangetroffen.
De belangstelling van onze neven van overzee laat zich verklaren. Het
onaanzienlijke boekje is een hoofdbron voor de geschiedenis van Nieuw-
Nederland in een belangrijke periode. Sommige bijzonderheden, waaron-
der zeer teekenende, zijn alleen uit dit boekje bekend.
In Amerika werd de aandacht het eerst op het geschriftje gevestigd in
1841 door de mededeeling van enkele passages er uit in het eerste deel van
de tweede reeks der Collections of the New York Historical Society , Sedert
maakte Brodhead in het in 1853 verschenen eerste deel der History of the
State of New York er in de ruimste mate gebruik van, daarin door alle
latere geschiedschrijvers van Nieuw-Nederland gevolgd. In hetzelfde jaar
1853 gaf H. C. Murphy onder den titel Voyages from Holland to America^
1632 to 1644, by David Peter son de Vries eene gebrekkige vertaling uit
van het gedeelte van het werk dat hierachter wordt aangetroffen op bil.
147 — 280. Een veel nauwkeuriger vertaling van groote passages uit het-
zelfde gedeelte komt voor in J. Franklin ^diTutsorï's Narratives of New
Netherland {Nqw York 1909).
Ook bij Nederlandsche schrijvers vindt men de Vries een enkele maal
aangehaald. Het gedeelte dat op Guyana betrekking heeft wordt gebruikt
in Hartsinck's Beschrijving van Guiana (Amsterdam 1770), evenzeer in
Netscher's Geschiede7iis van Essequebo^ Demerary en Berbice ('s-Graven-
hage 1888), terwijl de gegevens omtrent Nieuw-Nederland bekend waren
XII
I
I
aan O. van Rees {Geschiedenis der Neder landsche Volkplantingen in 1
Noord- Amerika^ Tiel 1855), en de mededeelingen over de gevechten met
de Turken in de Middellandsche Zee niet ontsnapt zijn aan de aandacht
van Dr. Heeringa bij de uitgave van diens Bronnen tot de geschiedenis van
den Levantschen //andel (S'GTa.venha.ge 1910).
Hoewel in volstrekte waarde het gedeelte dat op Amerika betrekking
heeft al het andere ver overtreft, kon het echter niet in aanmerking ko-
men bij dezen herdruk het overige weg te laten. Ons Hollanders interes-
seert de Vries om zijn gansche loopbaan van HoUandsch schipper der ze-
ventiende eeuw, die er op roemen mag dat hij alle hoeken der wereld heeft
bezield, en dus als helmteeken een zilveren sphaera mundi voert,
een „speremonde", zooals hij het in het rijmpje onder de afbeelding van
zijn wapen uitdrukt.
Omtrent de Vries is te nauwernood iets bekend, dan wat uit zijn boekje
zelf blijkt, en dit komt op het volgende neer.
David Pietersz. de Vries is geboren te La Roebelle, waar zijn vader, dien
hij van een oud Hoornsch geslacht noemt, sedert 1584 zou gewoond
hebben i). Zijn in onze uitgave gereproduceerd portret door Cornelis
Visscher geeft hem in 1653 den leeftijd van 60 jaren ; hij zou dus in 1592
of 1593 geboren moeten zijn. Zijne moeder was eene Amsterdamsche
en zou, toen hij ter wereld kwam, nog maar drie maanden te La
Roebelle hebben vertoefd ; een bewijs, dat zijn vader zich niet onafge-
broken daar ophield. De Vries zegt dan ook dat hij wel in Frankrijk „ge-
haald" is, maar in Holland „toegesteld". De eerste levensjaren zou hij te
La Roebelle hebben doorgebracht, maar „van zijn vier jaren af" meest in
Holland, en blijkbaar te Hoorn. Hij teekent aan dat men hem het compli-
ment maakt dat hij zoo goedFransch spreekt als eèn Franschman ; aan zijn
transscriptie van Fransche termen en volzinnen ziet men echter dat hij
althans op lateren leeftijd met de Fransche spelregels niet op goeden voet
stond. Een Hollander die zich (zij het tijdelijk en vermoedelijk met
handelsoogmerk) te La Roebelle vestigt is voorzeker wel „van de religie'
geweest; herhaaldelijk blijkt dat ook de zoon als goed gereformeerd, zelfs
vurig contra-remontrantsch en prinsgezind, gelden mag. Omtrent zijne
betrekkingen vernemen wij nog, dat hij een oom heeft, Ouger Jacobsz.,
dien wij door onzen schrijver vermeld vinden als scheepsreeder, althans als
i) Hierachter, bl. 45; vgl. bl. 279.
XIII
iemand in het bezit van scheepsparten i), en een „cozijn" Hendrik de
Liefde, een Rotterdammer 2). Die Ouger Jacobsz. duikt in Hoorn op, niet
te Amsterdam, en is dus zoo goed als zeker een oom van vaderzijde, zoo-
dat de vader van onzen zeeman Pieter Jacobsz. zal hebben geheeten. De
oom is in de geschiedenis van Hoorn zeer goed bekend. Toen Prins Maurits
5 October 16 18 het Remontrantsch bestuur door een Contra-Remon-
strantsch verving, werd bij een der vier nieuwe burgemeesteren, welke waar-
digheid hij wederom in 1619, 1621, 1624, 1625 en 1628 bekleedde, terwijl
hij in 1620 schepen was en in 1626 en '27 afgevaardigd in Gecommitteerde
Raden van het Noorderkwartier 3) ; ook was hij sedert 1 6 1 8 bewindhebber ter
kamer Hoorn van de Oost-Indische Compagnie. Daar het maatschappelijk
karakter der verandering van 16 18 ongetwijfeld hierin bestond, dat eene
oudere stedelijke aristocratie door lieden van jonger vermogen en aanzien
werd verdrongen, hebben wij ons dus de betrekkingen van David Pietersz. de
Vries aldus voor te stellen, dat hij veiwant was zoo niet aan de allereerste,
dan toch aan de daarop onmiddellijk in aanzien volgende familiën der
stad 4). Het maatschappelijk bedrijf van dezen kring schijnt voornamelijk
bestaan te hebben in de Straatschipperij, die omstreeks 15 90 was begonnen
en voor een zeer aanzienlijk deel werd uitgeoefend door schippers van
Hoorn, die de voor deze vaart meest geschikte schepen, de fluiten, het eerst
hadden aangebouwd 5). Als schipper naar de Straat te varen, noemt de
Vries voor „zwagers of kinderen uit gequalificeerde huizen" een eervol be-
drijf, maar voor kapitein op een lands schip van oorlog acht hij zich te
goed 6 ).
Die schipperij naar de Straat (d.w.z. naar de Middellandsche Zee) is niet
op eenmaal uit het niet ontstaan ; reeds vóór 1590 had uit Hoorn een le-
vendige vaart op de havens van Frankrijk en Spanje plaats, en wij zullen
dan ook, hoewel het nergens uitdrukkelijk gezegd wordt, ons den vader van
de Vries het best hebben voor te stellen als een schipper.
Zijne ouders vermeldt hij nergens als nog in leven. Wel zijn schoon va-
i) Hierachter, bl. 37.
2) Hierachter, bl. 155.
3) Lijsten achter Velius.
4) Of die misschien weder tot aanzien gekomen waren. Een Jacob Ougersz. komt
als schepen voor in 1537 en 1541.
5) VeHus op 1590 en 1595.
6) Hierachter, bl. 63.
XIV
der, wiens naam hij niet noemt, doch dien de secretaris van Prins Maurits,
Junius, zegt „wel te kennen en van een oud Hoornsch geslacht te wezen", i)
Junius zegt dit in 1622 als de Vries terugkeert van een in Juni 1620 aange-
vangen reis; het huwelijk is dus óf tusschen Augustus 16 19 (terugkeer van
de vorige reis) en Juni 1620, óf vóór Augustus 16 18 (aanvang der eerste
beschreven reis) gesloten. Over zijne vrouw of kinderen wordt overigens
nergens in het boek iets verteld, maar wij moeten aannemen dat zijne
vrouw in leven bleef, immers na zijne vele reizen komt hij altijd weder te
Hoorn „nae huys". De schoonvader, zegt de Vries, was in Maart 1624
wegens Hoorn ter dagvaart van Holland afgevaardigd. 2) Comparanten
wegens die stad ter dagvaart die 28 Februari 1624 aanving en 3 April daar-
aanvolgende eindigde, waren Mr. Jan van Neck en Simon Cornelisz.
Huygh, terwijl na eenige dagen ook nog verscheen Claes Cornelisz. Veen.
Blijkens eene later aan te halen resolutie der Negentienen van 30 Maart
1624 is Huygh de schoonvader van de Vries geweest, terwijl ook Veen tot
zijne maagschap behoorde. Simon Cornelisz. Huygh komt het eerst op de
regeeringslijsten voor in 16 18, als een der nieuwe vroedschappen van dat
jaar. Claes Cornelisz. Veen wordt vermeld in 1598 het eerst als schepen
en in 16 13 het eerst als burgemeester.
Het is niet aan te nemen, dat de reis van 16 18, reeds als schipper van
een eigen schip, en op zes-en-twinlig jarigen leeftijd ondernomen, de Vries'
eerste zeereis zou geweest zijn. Natuurlijk zullen er andere aan zijn voor-
afgegaan, waaraan hij deelnam in bescheidener qualiteit, maar van deze
vernemen wij niets, dan dat hij „van kindsbeenen af de koopmanschap
(zoo hier als in Frankrijk) bij der hand gehad hadde, en daar wel in ge-
oefend was." 3) Daar het boekje blijkbaar is samengesteld met gebruik
van oude ^elf gehouden journalen, mogen wij aannemen dat de reis van
16 18 de eerste is geweest waarbij hij zelf een schip voerde en journaal
hield. Tenzij de David Pietersz., van wien de kamer Amsterdam der
Noordsche Compagnie 9 Juli 1617 aan de kamer Enkhuizen bericht, dat
zijn schip het eenige is dat nog niet bij Jan Mayen-eiland is aangekomen, 4)
onze David Pietersz. de Vries is geweest, wat niet onmogelijk is : aan de
I
i) Hierachter, bl. 63.
2) Hierachter, bl. 67.
3) Hierachter, bl. 20.
4) Kernkamp, Stukken over de Noordsche Compagnie, in Bijdr, en Meded. Hist.
Gen. XIX, 362.
XV
Nüordsche walvischvaart hadden Hoornschereedersen Hoornsche schip-
pers deel, en later blijkt de Vries aan een der voornaamste bestuurders der
Noordsche Compagnie, Samuel Godijn, oude kennis te hebben.
Wij zullen thans de Vries' zeemansleven, voor zoover hij het ons in zijn
boekje onthult, in zijn verschillende deelen nagaan.
Eerste reis, 20 Aug. 161 8 — 26 Aug. 16 19, naar de Middellandsche Zee
(bil. 3 — 20). Het schip, een nieuw gebouwde Straatvaarder van 200 last,
bemand met 18 koppen, en voerende 8 stukken geschut, is eigendom van
de Vries i), die op de uitreis door twee Amsterdamsche kooplui, Daniël
Colpijn en Pierre Jan Bonoeyt ^), bevracht wordt. Alle schepen, die zich
in de Middellandsche Zee waagden, moesten op een gevecht met de Alge-
rijnen of andere zeeroovers (onze schrijver noemt ze allen „Turken") toe-
gerust zijn. De Vries was het zeer onvoldoende; eene vloot Straatsvaarders,
die hij in Texel aantreft, weigert hem „in compagnie" te nemen, daar zij
ieder 18 of minstens 16 stukken voeren. Hij „beveelt het dus God Almach-
tig" en gaat er alleen op uit. Te Plymouth koopt hij er nog twee stukken
bij, neemt er een barbier en een trompetter aan, en voegt zich bij eene
vloot Engelsche Straatvaarders. In November is hij te Genua, zijne be-
stemming, en lost zijn schip ; waarin de lading bestaan had, wordt niet
vermeld. Het blijkt gedurig dat dergelijke Straatvaarders zich volstrekt
niet tot heen- en terugreizen van Nederland naar Genua, Livorno of een
andere haven bepaalden, maar zich ook ter beschikking stelden van
Italiaansche en andere kooplieden voor het verkeer tusschen Middelland-
sche Zee-havens onderling. Aldus de Vries die zich, in gezelschap van een
schipper uit de Rijp, door een Genuees laat aanwerven om eene vracht
koren uit den lonischen archipel te halen.
Na bij Ithaca een gevecht met Turksche galeien bestaan te hebben, is
de Vries in April 161 9 te Genua terug. Hij neemt vervolgens op deSpaan-
sche kust eene lading zout en stukgoederen in, en komt daarmede in Augus-
tus 16 19 in het vaderland terug. De beide Amsterdamsche kooplieden die
hem op de uitreis bevracht hadden, bieden hem aan voor gezamenlijke re-
kening een grooter schip te laten timmeren dat beter van defensie is, en
1) En eenige anderen (zie bl. 20); gewoonlijk werden de schepen in parten bezeten.
De Vries zelf bezit parten ook nog in een ander schip (zie bl. 43).
2) Zal te lezen zijn Daniel Colpin en Pierre Jean Benoist. Blijkbaar stonden zij in
enge verbinding met een kantoor te Genua, dat de Vries niet met name noemt.
XVI
waarmede zij hem eene nieuwe reis zullen laten doen „als schipper en koop-
man", d.w.z. niet enkel om eene lading aan een opgegeven adres te bezor-
gen, maar om zelf handelstransacties te verrichten. De Vries slaat toe en
met bewilliging van de „vrienden", zijne familieleden zeker die zijne me-
de-eigenaars zullen zijn geweest, wordt op zijn oude schip een kennis ge-
plaatst.
Tweede reis, lo Juni 1620 — 8 Sept. 1622, naar Newfoundland, de Mid-
dellandsche Zee en over land terug (bl. 23 — 63). De nieuwe opdracht
houdt iets in wat volgens de Vries nog niet „gepractiseerd" was geweest:
op de kust van Newfoundland van de (Engelsche, Fransche, Baskische)
visschers gedroogde kabeljauw te koopen en die in Italië van de hand te
zetten. Dit programma wordt zonder bezwaar uitgevoerd. Dereis van New-
foundland naar de Middellandsche Zee wordt ondernomen „in compag-
nie" met Engelsche en Fransche schippers. Na het passeeren van de straat
van Gibraltar levert de Vries met eenige andere koopvaarders slag i) aan
acht Algerijnsche roovers, die zij op de vlucht drijven; de aanvoerder der
Algerijnen, een Hollandsch renegaat, vroeger in dienst geweest van den
beruchten Simon Danser en bij ons zeevolk als „de Veenboer" algemeen
bekend (te Algiers heette hij Soliman Reis), kwam in dit gevecht om. Na
zijn visch gedeeltelijk in Spaansche havens te hebben gesleten, en de rest
aan de Genueesche correspondenten zijner Amsterdamsche reeders te
hebben afgeleverd, oefent de Vries weder vrachtvaart uit voor Genueesche
rekening; hij vervoert soldaten van Genua naar het tegenover de Alge-
rijnsche kust gelegen eiland Tabarca, dat aan het Genueesche kantoor der
Lomellini's behoorde, en brengt tarwe van daar naar Genua terug. Daar
onderwijl het Bestand verstreken is, weigert vervolgens de Vries het aan-
bod eene. lading naar Napels te vervoeren, en besluit, liever langs de kust
stukgoederen te zoeken en zoo naar Holland terug te keeren. Onderweg,
te Toulon, laat hij zich aanwerven om met zijn schip den koning van Frank-
rijk te dienen tegen „den Turk". Als daarna blijkt dat men hem niet tegen
den Turk gebruiken wil, maar tegen de Hugenooten van La Roebelle,
weigert de Vries, en gaat weer op vracht uit. Voor de Rhónemonding zal
hij tarwe laden voor rekening eener Italiaansche firma te Lyon en die naar
Venetië brengen, doch daar in Zuid-Frankrijk burgeroorlog ontstaat (op-
stand van Gaspard de Coligny, comte de Chatillon, tegen het koninklijk
i) De Vries voerde ditmaal 14 stukken (bl. 31), 31 koppen (bl. 47).
XVIÏ
gezag) blijft de lading lang uit en krijgt de Vries met zijn bevrachter geschil
over de betaling zijner ligdagen. Het eind is dat het reeds ingeladen koren
weder wordt gelost en de Vries de ligdagen worden betaald. Onderwijl
komt bericht dat de Amsterdamsche mede-eigenaars van zijn schip, Colpin
en Benoist, zijn overleden. Hunne Genueesche correspondenten willen
hem nogmaals naar Napels zenden, en achten het schip bekwaam, „om den
koning van Spanje te dienen'*, een voorstel dat door de Vries ver wegge-
worpen wordt. Wel wil hij hun het schip verkoopen, mits zij hem borg
stellen „voor die van Amsterdam haer part." Aldus geschiedt en de Vries
reist over land naar het vaderland terug, langs Orange (waar hij een brief
van den gouverneur medeneemt om aan Prins Maurits te bestellen), Lyon,
Parijs en Dieppe, en van daar te scheep naar Rotterdam. In den Haag vindt
hij den Prins niet daar deze „na Bergen op Zoom is om hetselve te ont-
setten," maar geeft den brief af aan den secretaris Junius. Als deze ver-
neemt dat de Vries een oogenblik in dienst van den koning van Frankrijk
is geweest, moedigt hij hem aan liever dienst te nemen bij de Admiraliteit
van het Noorderkwartier: zijn schoonvader zal hem zeker daaraan kunnen
helpen. De Vries is echter meer gezind, „de wereld te bezichtigen" en acht
zijne geboorte voor oorlogskapitein te goed.
Derde reis, Maart 1624 — October 1625, naar La Roebelle (bl. 67 —
77). — De Vries blijft na zijne tweede reis te Hoorn en geneert zich
met schepen „op de koop" te laten timmeren. In het begin van 1624
vat hij het plan op, met een klein scheepje van 100 last de visscherij
en pelterij handel te gaan beproeven op de kust van Canada, doch vreest
chicanes van de inmiddels opgerichte West-Indische Compagnie, op
grond van art. i van haar octrooi. Hij gaat dus eene compagnieschap
aan met eenige kooplieden te La Roebelle en voorziet zich *van een
Franschen commissiebrief. De West-Indische Compagnie laat werkelijk
op het schip beslag leggen, waartegen hij zich in den Haag met be-
hulp van zijn schoonvader verweert. De juiste loop dezer zaak is uit het
archief der W. I. Compagnie en dat der Staten-Generaal i) geheel na te gaan.
Zij blijkt zich ongeveer te hebben toegedragen zooals de Vries verhaalt 2).
i) R. A., W. I. C. (Oude Compagnie) i ; St.-Gen. 573 en 5770.
2) De datums in het volgende wijken van die van het boekje af, daar de Vries in
dit gedeelte van zijn verhaal den ouden stijl gebruikt (ook in het gedeelte over Oost-
Indië).
2
XVIII
Wegens de moeilijkheden die de erkenning van het octrooi der W. I. C.
in de steden van het Noorderkwartier ondervond (voortspruitende uit het
bekende geschil wegens de insluiting der zoutvaart), had de Vergadering
van Negentienen, te Amsterdam bijeen, 27 Maart 1624 drie harerieden
naar die steden afgevaardigd, „om te procureren dat de placaten van het
Octroy met de ampliatien van dien in die steden oft plaetsen daer die al-
daer noch niet en mochten gepubliceert wesen sonder langer dilaydoor de
magistraten mochten gepubliceert worden, met beloften om de contraven-
teurs van dien conform de voorsz. placaten te straffen". Deze afgevaar-
digden berichten 29 Maart uit Hoorn het volgende :
„ Alsoo wy ons desen morgen hebben getransporteert ter vergaderinge
der E. Heeren Bewinthebberen deser stede, ende nae verscheyden dis-
coursen haer E. openinge gedaen, verstaen te hebben dat alhier werde toe-
gemaekt seecker schip van meninge te gaen naer de Verginies, onder cog-
noissementen van Vranckrijck, willende medenemen goede timmerluyden
ende scheepstimmerluyden, om aldaer magasijn, huysen ende schepen te
maecken, om elders in de limitenvant Octroy te gebruycken, desen dan een
saecke van groote consequentie schijnende te wesen, met malcanderen
raetsaem geacht de magistraten van Hoorn te embrasseren, twelck wy
voorts hebben gedaen ende nae wijtluftige openinge haer E. versocht, als
justiciers ende executeurs vande genomene resolutien, ons in desen te
mainctineren, als sijnde gepractiseert tegens het Octroy ende ampliatie
van dien ; waerop gerespondeert, ons daertoe sonder twijffel wel te mogen
verlaten, ende met preadvys van ons geresolveert, den schipper (sijnde
besich omt schip uyt te brengen ende voorts t'seyl te gaen) te ontbieden,
hem aff te eyschen inventaris vant schip ende alles wat daer inisoffcomen
sal. Den schipper desen alsoo in onse absentie voorgestelt, heeft sulcx ge-
weygert, seggende naer Vranckrijck te willen gaen, willende weten wie 't
hem dede, met dreygementen te willen clagen, gelijckoffden Coninck van
Vranckrijck inde corone vvaere getast. De Heeren Burgemeesteren hem
alsoo weygerachtig vindende, seyden dat hy alsdan werde gearresteert, ter
tijt in dese contentement was gedaen, waer off hy protest heeft gedaen,
ende versocht acte vant arrest ; hebben nodich geacht sulcx uyt naeme
ende van wegen de Heeren ter vergaderinge der XlXe te laten geschieden.
Dewijle wy dan tot desen expres niet sijn gelast, versoecken UE. advis, ofte
het gedane arrest sal continueren, ende wat wyders daer inne te doen sal
sijn. De Heeren hebben haer te verseeckeren dat seeckere loffwaerdige
XIX
persone hier is, dien onlangs een aenpart van 'tselve schip is gepresenteert,
wel wetende dat hierende tot Amsterdam enige Reeders wonen ; derhalven
(onses erachtens) nodich uytgevoert te worden om een exempel te insti-
tueren, ende anderen die denselven ganck willen gaen, daerdoor werden
gediverteert". Een P.S. meldt dan nog: „Naet sluyten van desen heeft
den gearresteerden schipper ons doen arresteeren, ende tegens morgen
gedaecht, waertegens wy ons sullen sien met exceptien te behelpen, ende
andersints ter tijt naeder last ende advis van U.E. sal gecomen sijn". Den
posten Maart komt deze brief bij de XIX ter tafel en komen er ook andere
mededeelingen los : de bewindhebber Godijn weet te vertellen „dat den
commis genaemt is Jan Gijsen, sijnde op de herfst eerst uyt de Virginias
gecomen voor reeckeninge van Lambert van Tweenhuysen i) en Compag-
nie, ende dat het coperwerck gemaect is op de Nieuwendijck in de Coper-
meulen, welck coperwerck nergens anders dan op de Virginias dienstich
is," en de bewindhebber Menten, „dat den schipper genaemt is David Pie-
tersz.;" anderen weer.dat Gommer Spranger,bewindhebber,en Pieter Ranst,
hoofdparticipant ter kamer Amsterdam der W.I.C., er nog meer van weten.
Deze heeren worden geroepen en Spranger genoodzaakt een brief, dien hij
over deze zaak ontvangen heeft 2), over te leggen ; hij weet tevens te zeggen
„dat den schipper van dat schip tegen woordich hier in stadt was; dat sijn
schoonvader is de heer Symon Huych aldaar tot Hoorn wel president ge-
weest hebbende ofte noch sijnde 3), ende dat de heer Cornelis Veen 4) van
sijn maechschap was". Pieter Ranst verklaart alleen van de zaak te hebben
hooren „discoureren, sonder eenige meerder bescheyden te hebben". De
vergadering besluit, van de zaak kennis te geven aan de Staten-Generaal,
te Hoorn bij het gedane arrest te doen volharden, en te Verzoeken dat de
schipper en zijn volk onder eede zullen mogen worden gehoord. De brief
aan de Staten-Generaal houdt buitendien de mededeeling in, dat men ver-
staat „dat int selve Noorderquartier seer sterck op Westindien wertgeequi-
peert;" de gecommitteerde die vanwege de Staten-Generaal de vergade-
1) Groot reeder te Amsterdam ; collega van Godijn in de Noordsche Compagnie en
die ook deel had gehad aan het begin der vaart op Nieuw-Nederland.
2) Het stuk is niet in de notulen geinsereerd en ook daarbuiten niet voorhanden.
3) Dit is niet juist: Huygh was zelfs nog geen burgemeester geweest; alleen in
1619 schepen.
4) Aldus de notulen; bedoeld is echter Claes Cornelisz. Veen hiervóór, blz. XIV
genoemd.
XX
ring der XIX bijwoont, Schaffer, reist Zondag 31 Maart naar den Haag en
verzekert „dat het schip te Hoorn by een Fransman geëquipeert sijnde,
opte manieren ende met deselve coopmanschappen geladen is, als geladen
werden de schepen voor Westindien". Den isten April ontvangt de verga-
deringvan XIX bericht uit Hoorn van den advocaat x\llard de Groot, „dat
het schip door last van de Heeren Burgemeesteren aldaer binnen de haven sal
bly ven tot naerder bescheyt van dese vergaderinge" ; uit de resolutie blijkt
al verder, dat het schip genaamd is den Coninck David\ een naam, waarvoor
de Vries blijkbare voorliefde heeft gehad i) Den 2 den April wordt in de
Staten-Generaal de brief der XIX gelezen, „waerop gedelibereert ende
verstaen sijnde dat den voorsz. schipper naer Amsterdam is vertrocken om
met die vande W I Compaignie t' accorderen, is goetgevonden d' uyt-
compste daervan aff te wachten." Den 3den verschijnt in de vergadering
der XIX „schipper David Pietersz van Hoorn, doende deselve door notaris
Sybrant Cornelisz. insinueren ende affvragen hare meyninge nopende 't
aennemen van sijn schip met syne gereetschap, gevolch ende aencleven
van dien, off sy dat begeren sooals dat den eygenaer cost met den interest
van syn uytgelegde penningen, off bij taxatie sooals dat nu te hans waerdich
is aen te nemen, ende daerbenevens den eygenaer costeloos ende schade-
loos te houden soo vant bootsvolck als andere oncostenby hem tot de voya-
gie gedaen, mitsgaders des schippers verleth ende versuym, opdat de schip-
per de rechte meninge van dese vergadering verstaen hebbende hem op
alles wel soude mogen beraden ende rapport doen dengenen dietaengaet";
ondertusschen protesteert hij „van alle costen, schaden ende interesten
airede gehadt ende noch te lyden. Waer op gedelibereert sijnde is geresol-
veert ende hem geantwoort dat de saecke airede in rechte betrocken is,
ende van meninge sijn die in rechte voorts te bevorderen." Als men echter
te Hoorn den commies en schipper wil „examineren", blijken de. e uit
de stad te zijn, „de timmerluyden in de Rijp ende Graft, den stuurman
met het volck meest alle absent", zooals de advocaat de Groot aan de
XIX bericht. Uit eene resolutie der Staten-Generaal van 6 April blijkt
het vervolg der zaak : „Gelesen sijnde de requeste 2) van David Pie-
tersz., schipper, daerby deselve versoeckt dat de Bewinthebberen die sijn
schip te Hoorn hebben gearresteert, onder pretext dat hy eenige waren
i) Vgl. hierachter, blz. 187.
2) Niet meer aanwezig.
XXI
geladen soude hebben die nergens anders gebeneficieert connen werden
als opt Nieuw Nederlanti), geordonneert mochten werden schip endegoet
cost-ende schadeloos te relaxeren, is verstaen dat deselve [requeste] ge-
sonden sal werden aen de Vergaderinge van Negenthienen met verma-
ninge de differenten ten besten doenelijck affte handelen, 't sybycopinge
vant schip, stellinge van cautie ofte eenige andere amiabele compositie,
om nyet t' incurreren in eenige disputen mette Francoysen, die inden
aenvanck vande Compaignie beter dienen gemijdt te werden." — De
XIX, die blijkbaar het gunstige jaargetij voor de Vries willen doen ver-
loopen2), haasten zich niet. Den i8den April besluiten zij, „den voor-
noemden schipper op het ernstichste scherpelijck te zullen voorhouden
de kennisse die dese vergaderinge presuponeert van sijn voorgenomen
voyagie te hebben, doch om de saecke te faciliteren, dat dese vergaderinge
te vreden is 't schip uyt het arrest te ontslaen, mits dat hy David Pietersz.
binnen deze stadt goede suffisante borge stellen sal, dat hy met sijn schip,
volck ende ingeladen goederen niet en sal gaen noch varen binnen de li-
miten van het Octroy." De Vries wordt binnengeroepen en antwoordt „op
het eerste, dat de Besschaysche bijlens) tot Rochel waren, alwaer oock
eenige van sijne reeders woonden, comende hem selven de helft vant
schip toe; dat de Bascus4) op de visscherye van Nova Franciaofte Canada
gehuert waren; ende nopende het tweede, dat hij tot Rochel gecomen
sijnde soude moeten gaen nae sulcke plaetsen, als hem van syne reeders
dan soude geordonneert werden." Verder is de zaak in de resolutiën niet
vermeld, maar van de Vries zei ven vernemen wij, dat hij met groote schade
zijn volk moet afdanken, het scheepje aan de kamer der West-Indische
Compagnie op de Maze verkoopt, en naar La Roebelle vertrekt. De Bas-
kische visschers die reeds voor de reis waren aangenomen, haalt hij af te
Bayonne en koopt er een ander schip. De reis zal nu eerstin het voorjaar van
1625 worden ondernomen, maar als de Vries zeilree ligt, breekt te La Ro-
ebelle de opstand van Benjamin de Rohan, seigneur de Soubise uit, die zijn
i) Hiervan verneemt men nu voor het eerst. Vroeger heette het steeds Virginië ; de
Vries zelf zegt Canada.
2) Hierachter, bl. 67. Dat de brief, dien de Staten-Generaal 6 April 1624 aan de
XIX overeenkomstig hunne resolutie van dien dag schreven, een open brief zou zijn
geweest, blijkt uit de minuut geenszins, en uit de resolutie van de XIX van 18 April
blijkt bepaaldelijk het tegendeel.
3) Niet eerder in de resolutie vermeld.
4) Baskische visschers.
XXII
schip voor den dienst van „de Kercke van Vrankrijck" aanslaat. De Vries
berust er in : „dit was een werck, als onze voorouders tegen den Grave van
Bossu uyt liefde gedaen hadden voor die van de Religie". H ij neemt nu aan
de krijgsverrichtingen deel, en komt dus tegenover zijne landsluiden van
het eskader van Willem de Zoete, gezegd Haultain, en Willem van Dorp te
staan, waarmede de Staten-Generaal hun bondgenoot, den koning van
Frankrijk, ondersteunen. In het gevolg van Soubise ontkomt de Vries met
zijn schip uit de haven van La Roebelle, en bereikt het Verkeerde Kanaal.
In Ierland neemt hij vervolgens vracht naar Venetië aan, maar wordt in
het gezicht der Engelsche kust door storm beloopen, ziet van de reis af en
keert terug naar het vaderland, waar hij een ander schipper op zijn schip
zet. Het varen, zegt hij, ging hem tegenstaan, „want de Duynkerkers wier-
pen het volck datse kreghen over boort, waerin ick niet veel sin had, om
door haer handen in zee te verdrencken".
Vierde reis, Maart 1627 — Juni 1630, naar Oost-Indië (bl. 81 — 144). —
Over de aanleiding, die de Vries bewoog eene reis te doen in dienst der
Oost-Indische Compagnie, laat hij zich nergens uit. Wij weten dat zijn oom
bewindhebber was der Hoornsche kamer. De redenen, die hem in 1625 den
lust in de gewone vrachtvaart hadden doen verliezen, bestonden zeker nog
evenzeer, en eene Oost-Indische reis werd zoo voor den naar avontuur ver-
langenden man vermoedelijk een welkome afleiding.
De expeditie van 1627 was van meer dan gewoon belang, doordat zij,
tegen den zin der Engelschen, Coen naar Batavia terugvoerde. Deze om-
standigheid kan echter op de Vries' besluit niet van den geringsten in-
vloed zijn geweest : immers evenmin als iemand aan boord van zijn schip i)
wist hij aanvankelijk dat de Generaal op de vloot was. Eerst toen men Ma-
deira naderde, herkenden hem de maats, staande op de Gallias waar men
toen vlak naast zeilde 2). Nog was de expeditie van 1627 merkwaardig we-
gens het terugvoeren van het gezantschap, dat Shah Abbas I van Perzië
aan de Staten-Generaal gezonden had 3). Onderweg kreeg men groote
moeite met den gezant, die verlangde onmiddellijk naar Suratte gebracht
te worden in plaats van naar Batavia 4).
i) Het Wapen van Hoorn, 300 last, 20 stukken, 271 koppen.
2) Hierachter, bl, 84. — Vgl. over de omstandigheden van Coen's tweede generaal-
schap uitvoerig de inleiding van het vijfde deel van De Jonge's Opkomst.
3) Zie Heeres, Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum I, 246.
4) Hierachter bl. 96, vgl. bl. 108,
XXlII
In de Tafelbaai, waar men i6 Juli 1627 voor anker kwam, liepen eenige
dagen later ook vijf Engelsche schepen binnen, die eveneens op weg naar
Indië waren. Deze verschijning bracht eenige ongerustheid te weeg, daar
juist de achttien maanden verstreken waren, gedurende welke krachtens
het verdrag van Southampton (September 1625) de brieven van represaille,
door Engeland tegen de Nederlandsche O. I. Compagnie verleend, in hun
werking zouden blijven geschorst i). De Engelschen ondernamen echter
geen vijandelijkheden, waarop Coen met een drietal schepen den 2 2sten juli
naar Batavia vertrok, het schip van de Vries en nog een ander (de Vianen)
aan de Kaap achterlatende, om op het herstel der aan land gebrachte zie-
ken te wachten. Den 3osten juli vertrokken hierop de Engelschen naar
Suratte, den yden Augustus de Vries en zijn makker naar Batavia. De 73
aan land gebrachte zieken werden hersteld weder opgenomen, verkwikt
door de groente die „in abondantie" aan de Kaap was aangetroffen. Op
weg naar Batavia verviel men op de Australische kust (Eendrachtsland),
die men op eenige mijlen afstands waarnam. De beschrijving die de Vries
er van geeft 2), komt bijna woordelijk overeen met een door Prof. Heeres
uitgegeven brief van den opperkoopman aan boord van zijn schip, J. van
Roosenbergh, aan de Bewindhebberen van 8 Nov. 1627 ; de Vries schijnt
dus een afschrift dier missive voor zich gehad te hebben, toen hij jaren la-
ter zijn boekje samenstelde.
Den 29sten September werd de Zuidkust van Java gezien, en den 13 den
October was men voor Batavia op de reede. In November wordt de Vries
als vice-commandeur bij eene scheepsmacht ingedeeld die de Engelschen
het verkeer met Bantam moet beletten 3) ; in December is hij te Batavia
terug, en wordt bij acte van i Febr. 1628 tot opperkoopman bevorderd. Hij
woont het begin van het eerste beleg van Batavia bij, maar wordt 30 Au-
gustus 4) naar de kust van Koromandel gezonden om daar in den handel te
i) De Jonge, Opkomst V, bl. XII; vgl. hierachter bl. 95.
2) Hierachter, bl. 102 — 103.
3) Het „contract"' van 1619, door de Vries op bl. iii hierachter aangehaald, is
het bekende groote tractaat met de Engelschen, vermeld bij De Jonge, Opkomst IV,
bl. CXXIV vv. — Over de aanwezigheid van Pieter de Carpentier te Londen in 1630
(hierachter bl. 140) en vervolgens zie De Jonge V, bl. XCVII.
4) Bij de Vries 20 Augustus. Hier blijkt duidelijk het gebruik van den ouden stijl,
daar hij anders het begin van het beleg (22 Aug. nieuwe stijl), niet had kunnen bijwonen.
2 Aug. op bl. 117 hierachter, regel 3 van boven, moet druk- of schrijffout van de Vries
zijn voor 12 Aug. (oude stijl). — Vgl. De Jonge V, bl. LXXV.
XXIV
worden gebruikt. Nadat zijne medegebrachte lading te Masulipatnam gelost
is, wordt hij noordwaarts op gezonden om langs de kust van Orissa rijst in
te koopen. Hij maakt bij deze gelegenheid kennis met vele nieuwe zaken
en personen : Moorsche gouverneurs, Indische goochelaars en danseressen
en godenbeelden ; hij ziet eene „ Jentiefse" weduwe zich in het vuur stor-
ten, i) Het Rijksarchief bewaart, in de verzameling uit Indië overgekomen
brieven en papieren, de afschriften van drie brieven, door hem gedurende
deze handelsreis aan de opperhoofden der loge te Masulipatnam, Maarten
van Rossen en Barend Pietersz., gericht 2). De voorstelling der moeilijk-
heden, in den rijstinkoop ondervonden, is in die brieven dezelfde als in den
tekst hierachter. Zeer zonderling is de bewering van de Vries hierachter,
bl. 124, dat hij de Ganges zou hebben bereikt; zij bewijst dat de geografie
van het door hem bezochte gedeelte van Voor-Indië onzen vriend, toen
hij zijn boekje schreef, niet helder meer voor den geest stond.
Den i2den Febr. 1629 is de Vries voor Masulipatnam terug, en neemt
daar en te Paliakatebij zijne rijst eene lading kleedjes voor Batavia in, waar
hij den laatsten dier maand aankomt. In April wordt hij nogmaals naar de
kust van Koromandel uitgezonden ; hij vervalt op Ceilon, wisselt schoten
met de Portugeezen van Negapatnam, doet op de heen- en op de terugreis
de Deensche vestiging te Tranquebar aan, en is 29 September voor Batavia
terug, waar hij, in plaats van den overleden Coen, Jacques Specx als Gene-
raal vindt. Ware de Vries nog langer in dienst gebleven, hij zou naar Jambi
gezonden zijn, maar, „harde met de loop ghequelt," ziet hij tegen een ver-
blijf op die voor ongezond geldende plaats op en verzoekt te mogen repa-
trieeren, hetgeen Specx hem toestaat. De reis naar het vaderland heeft
plaats op het schip de Gallias^ behoorende tot de retourvloot onder com-
mando van Pieter van den Broeck, waarmede ook de weduwe van Coen
terugkeerde.
De orde op het schip aan welks boord zich de Vries bevind laat alles te
wenschen over: de kapitein, die gewoon was zonder „compagnie" op
i) De „duivel vol horens op zijn kop" van bl. 126 is zeker wel een Ciwa-beeld
geweest, waarvan, in het halfduister van den tempel (vgl. bl. 125), de armen voor
horens zijn aangezien. Een god met horens op het hoofd komt in de Indische
mythologie niet voor.
2) Van 12 en 28 Oct. en 13 Nov. 1628 (nieuwe stijl); uit de vergelijking van hun
inhoud met den tekst van het boekje blijkt weer ten duidelijkste, dat het boekje hier
den ouden stijl volgt.
XXV
de kust van Guinee te varen, schikte zich niet onder een commandeur.
Voorbij Sint-Helena dwaalt het schip van de vloot af; het komt terecht
in het Verkeerde Kanaal, en bereikt door de lersche Zee en benoorden
Schotland om het vaderland, i)
Het gedeelte van het boekje aan deze Oostindische reis gewijd, behoort
zeker niet tot de belangrijkste. Veel opmerkelijks heeft hij er niet meege-
maakt, en de herinnering aan de geheele episode was blijkbaar, toen hij
zijn leven te boek stelde, eenigermate verbleekt. De Vries' naam behoort
aan de geschiedenis der West-Indische Compagnie; in die der Oost-Indi-
sche vervult hij geene plaats van eenige beteekenis.
Vijfde reis, naar West-Indië, de Zuid-Rivier, Virginië en Nieuw-Neder-
land, 24 Mei 1632 — 24 Juli 1633 (bil. 147 — 183). — Twee maanden na
zijn terugkeer uit Oost-Indië ontmoet de Vries te Amsterdam den bewind-
hebber der W. I. Compagnie, Samuel Godijn, die hem opneemt in eene
combinatie tot het vestigen eener kolonie aan de Zuid-Rivier (de Dela-
ware) in Nieuw-Nederland.
De lust tot het vestigen van dergelijke „patroonschappen" was aanvan-
kelijk na de verleening der „Vrijheden en Exemptiën" van 7 Juni 1629
bijzonder groot. De Compagnie, die zelf met het bevolken harer bezittin-
gen weinig succes had, was tot den radicalen maatregel overgegaan, aan
ieder, die op zich nam binnen de vier jaren op zijn eigen kosten vijftig
volwassen kolonisten in te voeren, uitgebreide bezits- en bestuursrechten
toe te staan in eene hem door haar over te laten streek lands, onder bepa-
ling dat in de eerste tien jaren van de kolonisten geen belasting zou wor-
den geheven. Reeds 13 Jan. 1629 hadden de bewindhebbers Samuel Go-
dijn, Kiliaen van Rensselaeren Samuel Blommaert aan teekening verzocht,
dat zij, voornemens zijnde daar koloniën te planten, de personen van
Gilles Houset 2)^ varensman, en Jacob Jansz., kuiper, naai Nieuw-Neder-
land zouden zenden om omtrent hunne bevindingen verslag te doen 3).
Achtereenvolgens kwamen zich nu als patroons aanmelden de bewindheb-
i) Met „trif" op bl. 144 zal eerder het rif van Borkum, dan dat bewesten Jutland
zijn bedoeld.
2) Hierachter, bl. 251, Oset genoemd.
3) De Roever, Kiliaen van Rensselaer, in „Oud-Holland'' 1890. — Vertalingen
der origineelen door de Roever gebruikt, zijn thans naar men weet uitgegeven onder
den titel van Van Rensselaer Bowler Manuscripts (Albany 1908). — De „Vrijheden
en Exemptiën'' aldaar, bl. 136.
XXVI
bers Michiel Pauw van Achttienhoven voor gebied aan de rivier van Sic-
kenames i) (7 Juni 1629), Samuel Godijn voor den rechteroever der Zuid-
Rivier (29 Juni, Pauw nogmaals voor het eiland Fernando Noronha (15
October), Albert Coenraetsz. Burgh voor het eiland St. Vincent (22 Octo-
ber), Burgh nogmaals voor den linkeroever der Zuid-Rivier (i November),
Samuel Blommaert voor de Versche Rivier (de Connecticut) ( 1 6 Novem-
ber), Kiliaen van Rensselaer voor de beide oevers der Noord-Rivier (de
Hudson) boven en beneden het fort Oranje (19 November), Pauw ten der-
den male voor den rechteroever der Noord-Rivier tegenover Manhattan
(10 Jan. 1630), Blommaert andermaal voor een van de eilanden St. Martin
of Barbados (17 April), Godijn andermaal voor het eiland Tortuga benoor-
den Haïti 2) (28 Aug. 1630); van Rensselaer nogmaals voor het door de
Franschen verlaten He de Sable (een eindweegs beoosten Halifax op de
kust van Nieuw- Schotland) (7 Nov. 1630). Aan de Kamer Zeeland hadden
zich reeds eenige jaren geleden als patroons verklaard: Jan de Moor over
Tabago en het Amazonengebied, Abraham van Pere over Berbice, Claude
Prevost over Cayenne, Jan van Ryen over de Oyapoc, terwijl deze kamer
zelve een posthouder Jan van der Goes had gezonden naar de Esseque-
bo. 3) — Vier van de vijf Amsterdamsche patroons, namelijk Burgh, Godijn,
Blommaert en van Rensselaer, hadden, vóór zij zich als gegadigden aan
de Compagnie opgaven, eene onderlinge overeenkomst gesloten, om de
ontworpen koloniën voor gezamenlijke rekening te exploiteeren, elk onder
directie van een hunner. Drie heeren zouden in iedere kolonie voor een
vijfde participeeren, terwijl de vierde (de directeur) de overige twee vijfden
voor zich behield en er het patroonsrecht uitoefende. Het blijkt dat som-
mige van deze parten weer zijn onderverdeeld 4); zoo moet dan Godijn in
de kolonie aan de Zuid-Rivier en die op Tortuga eenig aandeel aan onzen
de Vries afgestaan hebben.
Omtrent de expeditie die nu in December 1630 werd uitgereed kan men,
behalve bil. 147 — 148 hierachter, een memorie raadplegen, in 1633 door
i) Thans Thames River, ten oosten van de Versche Rivier of Connecticut.
2) In de noot hierachter, bl. 148, verkeerdelijk door mij met Tortuga benoorden
Venezuela (dat op bl. 211 bedoeld is) verwisseld. — Vgl. bijlage A achter de Roever's
artikel.
3) Zie over het lot dezer Zeeuwsche plannen uitvoerig Netscher, Geschiedenis van
de koloniën Essequebo, Demerary en Berbice, 53 vv., en voor Essequebo in het bij-
zonder Harri'; en de Villiers, Storm van ' s-Gravesande (London 191 1) I, 146.
4) De Roever t. p. a., overdruk bl. 15; vgl. hierachter bl. 147.
XXVII
van Rensselaer aan de W.I. Compagnie ingediend ^). „In December 1630",
zegt deze, „hebben sy remonstranten een schip van omtrent 150 lasten ge-
naempt de Walvis geëquipeert, tselve geballast met alderley materialen
van calck, steen en pannen, voegende daerby vier groote peerden, twaelf
kalfdragende koyen, voorts verscheyden sloupen totte walvisvangeryea),
alderley ammonitie, victualie endecargasoenen, ende over de 80 personen,
costende te samen met het jacht de Salm, daer hier naer van sal gesprooc-
ken worden, over de vyftich duysent gulden Met dit schip ende volck
hebben sy in possessie genomen, beset ende gepopuleert het vruchtbare
ende houtrijcke eyland van Tortuga gelegen aen de Noordwestzyde van
Hispaniola, daerop stellende over de 25 weerbare mannen wel gemonteert,
behalven het volck van de Fransman Francoys Roulant ende verscheyde
negros, deselve met victualie, wapenen, ammunitie ende ander behoeften
neffens behoorlijck instructie versien, alles vollegens het consent van de
Camer van Amsterdam de dato 28 Augusti 1630, ende dat maer alleen
voor eene reyse. Ende also de remonstranten zeer geerne naderhandt by
haer versoeck van den 15 Martij 1632 hetselvewerck hadden gesecundeert
ende vervolght ofte dat de Compaignie hetselve selver soud doen, hebben
bij resolutie van den 25 dito niet anders connen obtineren dan dat haer-
luyden deselve voyagie is affgeslagen, sonder dat het de Compaignie by
handt genomen heeft, waerover dit schoone eylant in handen van de En-
gelssen is vervallen 3), alle hare gedane oncosten verlooren, het volck ten
deele verstroyt ende ten deele omgecomen sijn.... Met dit voorsz. schip de
Walvis hebben sy oock int jaer 1631 de baye van de Zuytreviere in Nieu-
Nederlandt in possessie genomen, de plaetze van hare colonie met 28 per-
sonen beset, de walvisvangst ende bouwerije by de handen genomen, be-
quame fortificatien gemaeckt, sulx dat in Julio van tselver jaer 4) haer koyen
gecalft, haere landerijen besayt ende met een schoon gewas verciert ston-
den, tot dat eyntelijck, door mis verstandt van haren commies 5), alle het
volck ende bestialen jammerlijck sijn vermoort, daerby syluyden on-esti-
meerlijcke schade hebben geleden, welcke schade sy remonstranten int
i) Bijlage A achter de Roever.
2) Waarvan Godijn groote verwachting had (zie bl. 147 hierachter). Hij behoorde
vanouds tot de voornaamste deelhebbers aan de Noordsche Compagnie.
3) Die er in 1635 weder werden uitgedreven door de Spanjaarden (zie bl. 213
hierachter).
4) Toen de Walvis de terugreis aannam (zie hierachter bl. 148).
5) Gilles Houset. — Vgl. hierachter, bl. 148, 156 en 251.
XXVIII
jaer 1632 met het vorige schip de Walvis oock gesocht hebben te repare-
ren i), ende versocht dat haer de Compaignie de handt soude bieden, die
haer daertoe met raedt noch daet hebben willen assisteren, maar by reso-
lutie van den 26 April 1632 haer hebben geconstringeert niet meer als voor
dryehundert guldens aen cargasoen mede te nemen, waer voor sy omtrent
200 bevers- ende ottersvellen hebben gecregen, ende veele meer souden
becomen hebben van natiën, die noyt met de Compaignie hadden gehan-
delt2), indien sy meer c?.rgasoenen hadden gehadt, waervan de Compaignie
de recognitie van een gulden vant vel soude getrocken hebben, dat sy beyde
nu moeten missen. Ende dat noch het onlydelijckste is, naer dat sy remon-
stranten dese 205 vellen 3) alhier comende in handen van de Camer van
Amsterdam hadden gestelt om haere recognitie daeraen te vinden, hebben
deselve die onder hare vellen geworpen ende gemenght, ende alsoo tegen
wil ende danck van de remonstranten onder haer goet vercoft, even oft
alle het goet der Patroonen vryen buyt waere4) ... Verder heeft hy remon-
strant in December 1630 het jacht de ^Sdj/wincompaignievantvoirsz. schip
de ^'«j/z'/^f naer sijne geconsenteerde colonie het eylandt ^«.Söt^/^gesonden,
hetselve jacht met volck, vivres ende alderley behoeften versien, omme 't
voorsz. eylandt in possessie te nemen ende te populeren,also hetselve ledig
ende by de Francoysen verlaten was, welcke jacht tot synen ongelucke ge-
nomen ende binnen Duynkercken gebracht is."
Uit dezen tekst blijkt, dat de Vries omtrent de reis van 1 631 (waaraan hij
niet persoonlijk deelnam), niet geheel nauwkeurig is. Uit zijn verhaal zou
men opmaken, dat de Walvis het voor Tortuga bestemde volk niet aan
land gezet heeft, omdat de daar gezeten Franschens) met welke men van
te voren in betrekking was getreden 6), toen het schip daar aankwam reeds
i) Met de Vries als kapitein (hierachter, bl. 148).
2) Bij de „Vryheden en Exemptiën" van 1629 waren de patroons in Nieuw-Neder-
land gehouden het stapelrecht van de Compagnie op het eiland Manhattan te erkennen
en was hun de pelterijhandel verboden op zulke plaatsen, waar de Compagnie hare
commiezen had. Elders was die vrij, mits van ieder vel aan de Compagnie een gulden
betaald werd.
3) En dus geen „twee a vier," zooals de Vries bl. 183 zegt.
4) Uit het gevolg van van Rensselaer's memorie blijkt, dat ook de Compagnie aan
de Zuid-Rivier vellen placht in te koopen, maar Van Reusselaer verzekert, van andere
„natë" als de lieden van Godijn.
5) Zie bl. 148 hierachter, blijkbaar dezelfde als het door van Rensselaer vermelde
„volck van Francoys Roulant". Er is mij verder niets van hem bekend.
6) Op welke wijze, blijkt nóch uit den tekst van Rensselaer, nóch uit dien van de Vries.
XXIX
„van de Spaensei) doot geslagen'" waren. Van Rensselaer zegt uitdrukke-
lijk dat er wèl volk aan land gezet is, hetgeen ook blijkt uit de aanvraag
van 1632 die hij aanhaalt.
Het moet van deze reis van 1631 zijn, dat het kaartje afkomstig is(no.
518 van Leupe's inventaris) dat ik hierachter tegenover bl. 154 heb doen
reproduceeren. Het stelt den mond der Zuid-Rivier voor, en geeft aan waar
het door de Vries vermelde „Swanendael" gelegen is geweest. De baai is
hier Godijn's baai genoemd en de Zuid-Rivier Willems-rivier (naar den
zoon van Frederik Hendrik), terwijl de namen derFriesche Nassau's, graaf
Ernst en graaf Hendrik, aan andere in de baai uitmondende riviertjes zijn
gegeven, en eene kil die langs de nederzetting Swanendael loopt, naar een
der andere patroons den naam draagt van Bloemaert's kil ; dezelfde, die in
de Vries' verhaal meermalen als Hoere-kil voorkomt 2). Hoewel de alge-
meene vorm der baai vrij getrouw is weergegeven, blijkt zich het onderzoek
van 1631 niet ver het binnenland in te hebben uitgestrekt.
Den naam Delaware, waaronder de Zuid-Rivier thans bekend is, draagt
zij naar den eersten gouverneur van Virginië onder het charter van 1609,
Lord de la Warr (Delavyare), die de baai waarin de Zuid-Rivier uitloopt,
evenwel nooit bezocht heeft. Haar ontdekker was Hudson op de reis met
de Halve Maen in 1609; Lord Delaware bereikte in 16 10 Virginië van
West-Indië uit en is niet noordelijker, maar zuidelijker dan den mond
der Chesapeake-baai aan land vervallen. De oorsprong van den naam is
hierin te zoeken, dat juist een jaar na Hudson een Engelsch kapitein,
Samuel Argall, op reis naar de Bermuda's in de baai verviel, en aan een
punt iets benoorden kaap Hinlopen den naam gaf van kaap Delaware,
welke naam nu in Virginië voor de baai en de daarin uitstroomende rivier
eveneens in gebruik bleef 3).
Nadat dus haar eerste reis naar de Zuid-Rivier onvoordeelig is afgeloo-
pen, besluit de compagnieschap van Godijn c. s. eene tweede te doen
plaats hebben onder leiding van de Vries, doch eer deze vertrekken kan,
komt bericht dat de geheele kolonie door de inboorlingen is uitgemoord.
De reis heeft niettemin voortgang. Eene repopulatie der kolonie wordt
i) Van het nabijgelegen Hispaniola.
2) Een naam die zich gehandhaafd heeft: thans nog Whorekill-Road bij Lewes.
Andere namen aan de Zuid-Rivier die zijn blijven leven zijn Timmerlui en Rieden-
Eylandt (thans Timber Creek en Reedy Island).
3) Brodhead, 754.
XXX
niet beoogd, doch wel de uitoefening van wal visch vangst en pelterijhan-
del, in de hoop de verliezen der eerste reis althans eenigermate goed te
maken. De beide schepen waarover de Vries het bevel voert (de Walvis ^
benevens een jacht de Eeckhoorn)^ gaan 24 Mei 1632 uit Texel zeil, en zet-
ten eerst koers naar de West-Indische eilanden, waarde Vries ter reede van
St.-Martin zout inlaadt, om niet met ledige handen thuis te komen wan--
neer de walvischvangst in Nieuw-Nederland hem mislukken mocht. Den
6den December komt hij bij de ruïne van de nederzetting aan de Zuid-Rivier
aan, waar de gebeenten der vermoorde menschen en dieren nog verstrooid
liggen. Van het „revangeren" van den moord op de inboorlingen wordt
afgezien, „alsoo sy op geen vaste plaetse en woonen". Hooger op, waar de
Compagnie in 1623 een thans verlaten post had gebouwd, het fort Nassau
(iets beneden de plaats waar thans Philadelphialigt), bleek de bevolking kort
geleden ook een Engelsche sloep te hebben afgeloopen; de kleederen van
hun slachtoffers hadden zij nog aan . De Vries weet goeden vrede met de in-
boorlingen te houden, verruilt zijn cargasoen tegen pelterijen en „Turckse
boontjes", schiet ook eenige wal visschen. Koren blijkt er niet te vinden; de
wilden hebben het in hun onderlinge oorlogen „verdestruweert". Als ge-
bleken is dat aan de Zuid-Rivier geen behoorlijke provisie te bekomen is,
besluit de Vries die met één van zijn beide schepen (het jacht) in „de En-
gelsche Verginjes" te gaan zoeken, aan de Chesapeake-baai, waar naar hij
meende nog nooit een Hollander is geweest i). Hij volbrengt de reis in de
hem onbekende vaarwaters zonder bezwaar, en komt den loden Maart 1633
voor Jamestown aan. De gouverneur Sir John Harvey geeft hem ophelde-
ring omtrent de in de Zuid-Rivier afgeloopen Engelsche sloep, die op zijn
bevel daarheen ter ontdekking was uitgezonden; hij verneemt nu eerst van
de Vries welk lot de opvarenden getroffen heeft. De bejegening die men van
de Engelschen ondervindt is niet onwelwillend ; de gouverneur helpt de
Vries aan den verlangden lijftocht, en geeft hem zelfs geiten en een ram
mede voor zijn collega te Nieuw-Amsterdam, „also hij verstaen hadde dat
aan *t Fort Amsterdam geen geyten en waren". De Vries krijgt een levendi-
gen indruk vanden bloei der Engelsche kolonie, die jaarlijks reeds 30 3,40
schepen tot zich trekt, om tabak te laden. Hooger op beginnen de Engel-
schen ook de monden der in de Chesapeake-baai uitloopende rivieren te
i) Hij vergiste zich hierin; Jamestown was reeds door Hollanders bezocht in 1620
en 1632 (Brodhead, 226 noot) ; vgl. ook hiervóór bl. xix de mededeeling van Godijn in
de vergadering van XIX.
XXXI
bevolken. Kort voor de Vries* bezoek heeft de gouverneur juist eene com-
missie verleend aan William Clayborne („capiteyn Klaver", noemt de Vries
hem) die Isle of Kent (tegenover het tegenwoordige Annapolis) en den
mond der Susquehanna bezet heeft en daar een grooten handel in pelterijen
drijft O. Het achterland der Zuid-Rivier begon dus reeds door de Engel-
schen te worden ingenomen van Virginië uit, terzelfder tijd dat de Hollan-
ders zoo weinig succes hadden aan de kust. Virginië was niet alleen sterker
bevolkt dan de Zuid-Rivier het ooit geweest was, maardeChesapeake-baai
en de daarin uitloopende wateren brachten de kolonisten ook veel verder
het binnenland in, dan de zich in oostelijke richting ombuigende Delaware
het de Hollanders ooit had kunnen doen.
Terwijl de Vries naar Virginië was, had hij zijn andere schip in de Zuid-
Rivier gelaten, dat hij nu weer opzoekt ; het heeft in zijn afwezigheid zich
bezig gehouden met de wal visch vangst, die geen schitterende resultaten
had opgeleverd, zoodat het alleen aan het door de Vries in West-Indië tot
goeden prijs ingeslagen zout was te danken, dat het verlies, op de geheele
reis geleden, niet nog grooter was. Nu begeeft de Vries zich over Nieuw-
Amsterdam naar huis; hij vindt er een nieuwen commandeur aangekomen,
Wouter van Twiller, te voren een klerk in het West-Indisch huis te
Amsterdam 2), met wien hij het slecht kan vinden. Een paar dagen na de
Vries verschijnt voor het fort een schip uit Engeland, onder Jacob Eelkens,
te voren (in den tijd der Compagnie van Nieuw-Nederland) gezaghebber
op het fort Oranje aan de Hudson-rivier, maar die in 1623 wegens onbe-
hoorlijk gedrag tegenover de inboorlingen door de West-Indische Com-
pagnie was ontslagen. Hij was hierop naar Engeland gegaan, waar eenige
Londensche kooplieden thans van zijne ondervinding in den pelterijhan-
del gebruik trachtten te maken 3). Zij zonden hem met een schip naar
Nieuw-Nederland, om, het fort voorbij, de Hudson-rivier op te varen tot
naar de streek waar hij vroeger werkzaam was geweest. Tegenover van
Twiller voerde Eelkens een zeer hoogen toon, en de commandeur liet hem,
tot ergernis van de Vries, ongehinderd de rivier opzeilen. Het is zeer zon-
derling dat de Vries, die het begin van deze zaak ophaalt, ook den afloop
niet vermeldt: hoe eenige dagen later van Twiller den Engelschman eene
i) Brodhead, 250.
2) Hij was een neef van van Rensselaer (de Roever t. a. p.)
3) Brodhead, 229.
XXXII
macht nazendt, die hem noodzaakt terug te keeren. i) De Vries deelt dus
enkel mede wat tot nadeel van van Twiller strekt. Het kwam tusschen hem
en den commandeur tot hoog loopende oneenigheid: aan de Vries wordt
verlof geweigerd, zijn jacht, gelijk hij gewenscht had, „om de Noord" te
zenden tot een bezoek aan Nieuw-Engeland en Canada, en als hij zich hier-
aan niet stoort maar het jacht laat vertrekken, zendt van Twiller het een
Compagniesjacht na. 2) Ook weigert de Vries zijn ander schip, de Walvis,
door de ambtenaren der Compagnie te laten onderzoeken, eer hij er mede
naar het vaderland terugkeert. Het zal om de bever- en ottervellen te doen
zijn geweest, die de Vries op deze wijze echter niet in veiligheid bracht : im-
mers zij werden bij aankomst te Amsterdam door de Kamer aldaar gecon-
fisceerd. Toen de Vries de Zuid-Rivier had aangedaan, was daar geen com-
mies van wege de Compagnie te zien geweest, maar van Twiller haastte
zich nu, er weder een heen te zenden 3) ; eerlang werd er zelfs weder een
fort gebouwd.
Als de Vries te Amsterdam terug is blijken de patroons aldaar met de
overige bewindhebbers der kamer in geschil te liggen ; onze man heeft van
de zaak genoeg en trekt er zich geheel uit terug. Over van Twiller schijnt
hij zich in hevige termen te hebben beklaagd, maar zelf schijnt hij ook
zijne lastgevers weinig te hebben voldaan : „David Pietersz., daer ghy my
van waerschout", schrijft van Rensselaer 23 April 1634 aan van Twiller,
„die UE. oock dapper uytmaeckt, is noch slimmer uytgevallen als UE.
advys." 4)
Zesde reis, naar de Wilde Kust, West-Indië en Nieuw-Nederland, 10 Juli
1634 — October 1636 (bil. 187 — 225). — Hij stelt zich nu ter beschik-
king van een andere combinatie, die eene kolonie planten wil op de „Wilde
Kust", en waarvan Jan Bicker een der voornaamste deelhebbers is 5).
Hij krijgt dertig kolonisten aan boord, die een begin zullen maken, en komt
3 Sept. 1634 voor de Wilde Kust aan, ter hoogte van de Oyapoc (thans de
i) Brodhead, 230; vgl. bijlage H achter de Roever's artikel.
2) Wat het jacht op de kust van Nieuw-Engeland uitgericht heeft wordt niet ver-
meld, maar de Vries keert met één schip (het groote) naar het vaderland terug.
3) Brodhead, 232.
4) Bijlage G, achter de Roever's artikel.
5) Deze onderneming lokte een protest uit van de Zeeuwen, die zich het uitsluitend
recht toekenden om op de Wilde Kust te varen, doch moet geschied zijn met voor-
kennis en goedvinden der Amsterdamsche bewindhebbers, (Hartsinck I, 208 ; Netscher 65).
XXXIII
grensrivier tusschen Fransch-Guyana en Brazilië). De kust in noordweste-
lijke richting volgende, gaat hij tegenover de Duivelseilanden (benoord-
westen Cayenne) aan land, en wordt er door de inboorlingen goed ont-
vangen. In de buurt blijkt „een Engelsman" te wonen die hem naar Cayenne
brengt, waar nu de kolonisatie beproefd wordt; er ligt daar een vervallen
fort, indertijd gebouwd door de Franschen. Twee mijlen verder zijn reeds
zeven of acht Zeeuwen en Engelschen gevestigd, volk van den patroon Jan
de Moor,i) die er tabak planten. Ook de kolonisten van de Vries gaan er
de cultuur van tabak beproeven, benevens die van verf hout en katoen. De
Vries geeft een zeer uitvoerige beschrijving van land en volk, dieren-
en plantenwereld ; of hij hierbij ook aanteekeningen van anderen naschrijft,
blijkt niet met zekerheid, maar ik zou het wel denken, want de stijl wijkt
in dit gedeelte van de Vries' gewonen (uiterst gebrekkigen) schrijftrant
geheel af, en heeft de klaarheid van een wetenschappelijke verhandeling.
Tijdens de aanwezigheid van de Vries, die vier weken te Cayenne bleef,
stierf het hoofd van de daar wonende Indiaansche „natie". Een kleinzoon
van dit hoofd „was begerigh de Nederlanden te besichtigen" en werd door
de Vries gaarne aan boord genomen, daar hij dan tevens als waarborg die-
nen zou voor de veiligheid van het achtergelaten volk.
Den i5den October 1634 weder zeil gegaan, loopt de Vries bewesten
Cayenne nog de rivier de Sinnamary op, waar hij een kleine Fransche ko-
lonie aantreft onder „capiteyn Schanbon"; eveneens worden de Mana en
de Marowijne een eindweegs opgevaren. Aan de laatstgemelde rivier wor-
den drie Europeanen aangetroffen: twee van de kolonie van „capiteyn
Schanbon" weggeloopen Franschen, en een Hollander die daar door een
schip was achtergelaten omdat hij besmet was met de „Indiaensepocken",
waarvan hij hier was genezen; zij woonden met zijn drieën in een Caraï-
bisch dorp, maar gingen thans bij de Vries aan boord. De reis wordt voort-
gezet naar de Commewijne, waar nog vijf dagen geleden een VHssingsch
schip blijkt te zijn geweest om letterhout te laden ; voorts naar de rivier
van Suriname, waar eene Engelsche kolonie van 60 man gevestigd blijkt ;
lager aan den mond zijn andere Engelschen gezeten. Vervolgens wordt de
Saramacca verkend, waar zich 1 50 wilden en wildinnen aan boord begeven,
die verzoeken naar de Demerary te worden overgebracht, daar zij door een
anderen Caraibischen volksstam worden vervolgd. Het in dezen tijd door
I) Hiervóór, bl. xxvi.
XXXIV
de Zeeuwen reeds bezette Berbice wordt door de Vries niet aangedaan,
wel de Demerary, waar hij zijn wilden lost, en een ontmoeting heeft met
Jan van der Goes, opperhoofd vanwege de W. I. Compagnie aan de Esse-
quebo. Van de Demerary wordt koers gezet naar Barbados en andere West-
Indische eilanden; in deze zeeën ontmoet de Vries, evenals toen hij hier in
1632 was, tal van Hollandsche, Fransche en Engelsche schepen. Het eiland
Tortuga benoorden Haïti, hiervóór bl. xxvi vermeld, bleek thans door de
Spanjaarden van Hispaniola afgeloopen ; een deel gevluchte Engelschen
worden door de Vries aan boord genomen en in Virginië aan land gezet.
De Vries wenscht hier tabak te laden, maar het blijkt (Mei i635)„buyten
tijdts"; hij zal dus terugkomen tegen dat de tabak rijp is, en zeilt naar
Nieuw- Amsterdam, waar hij zijn schip laat repareeren. Terwijl dit geschiedt
worden er een 15-tal Engelschen gevankelijk binnengebracht, die zich, van
uit Virginië, naar de Zuid-Rivier begeven hadden en zich in het verlaten
fort Nassau hadden gevestigd, doch daaruit op last van van Twiller weder
waren verdreven. De Vries kreeg ze nu aan boord, om ze naar Virginië over
te brengen. Daar aangekomen vindt hij een tweede bark met 20 man ge-
reed liggen om naar de Zuid-Rivier te vertrekken; een voornemen waar-
van, op het vernemen van den ongelukkigen afloop van den eersten tocht,
thans door de Engelschen wordt afgezien. Het is in Virginië weer even le-
vendig als een vorige maal: er liggen niet minder dan 36 groote Engelsche
schepen, om tabak te laden ; grooter vraag, bevindt de Vries, dan er aan-
bod is. Hij slaagt er niet in eene lading van belang machtig te worden, hoe-
wel hij er den geheel en winter van 1635 ^P ^^3^ overblijft. Tevens bereikt
hem vóór zijn vertrek (dat 6 Mei plaats heeft) de mare, dat zijne kolonie te
Cayenne geheel is verloopen, „door aanrockenen van eenighe Engelse ende
varende maets die daer onder waren, soo dat de geene die eenige Colonie
wil maecken moet geen zee-varend volck daer by laten". Genoemde En-
gelschen hadden zich meester gemaakt van de bark van een Spaansch vaar-
tuig, dat water was komen halen, en waren daarmede naar een der Engel-
sche eilanden in de West gezeild, de andere kolonisten medevoerende, die
zij, tot loon voor hun goed vertrouwen, aan hunne landgenooten „voor
Servant" verkochten. Het blijkt dus maar al te zeer dat ook dit kolonisa-
tieplan geleden heeft aan de algemeene kwaal van al dergelijke Nederland-
sche' ondernemingen van dezen tijd : de slechte hoedanigheid van het sa-
mengeraapte menschenmateriaal, dat zich alleen tot landverhuizing aan-
meldde.
XXXV
Over Nieuw-Amsterdam keert de Vries naar het vaderland terug. Tee-
kenend zijn de bijzonderheden die hij omtrent het leven der Com-
pagnie's hoofdplaats aanteekent; de roemer blijkt er lustig om te gaan ;
aan vecht- en braspartijen is er nimmer gebrek. De Vries laat het Staten-
Eiland voor zich „aanteekenen", daar hij van plan is naar Nieuw-Neder-
land terug te keeren om daar voor eigen rekening de bouwerij te beproeven.
Hij schijnt zich met van Twiller thans iets beter verdragen te hebben dan
den eersten keer.
Uit hetgeen de Vries over zijn terugkeer in het vaderland mededeelt,
blijkt dat de compagnieschap waarvoor hij uitgezeild was, gedeeltelijk ook
uit Hoornsche participanten bestond. Een leelijke tegenvaller was, dat de
prijs van het van de Wilde Kust medegebrachte verfhout op de Neder-
landsche markt aanzienlijk bleek te zijn gedaald. Dit, met het verloopen
der kolonie te Cayenne, maakt de reis voor de deelhebbers tot een zeer
rampspoedige.
Zevende reis, naar Nieuw-Nederland, 25 Sept. 1638 — 21 Juni 1644 (bil.
229 — 280). — Tusschen de Vries* terugkeer van zijn vorige reis en de
volvoering van zijn plan zich in Nieuw-Nederland te vestigen blijkt een
vrij aanzienlijke tijd te zijn verloopen. Hij gaat aan boord van een Com-
pagnie's schip, en zal de kolonie op het Staten-Eiland vestigen niet alleen
voor eigen rekening, maar ook voor die van zijn naamgenoot Frederik de
Vries, secretaris der stad Amsterdam en bewindhebber der W. I. Compag-
nie. Hij scheept zich in met een aantal „dienaers"; hoeveel het er zijn, zegt
hij niet. De reis gaat over West-Indië; 27 Dec. 1638 is men voor het fort
Amsterdam, waar nu een nieuw Commandeur gevestigd is : Willem Kieft.
Den 5den Januari 1639 begint het „planten" der kolonie ; bijzonderheden
daaromtrent worden niet medegedeeld.
In Juni 1639 doet de Vries met een jacht eene reis naar de „Versche
Rivier" (de Connecticut), waar de Compagnie een klein fortjehad, 't Huys
de Hoope, maar waar thans van Massachusetts uit de Engelsche mededin-
gers in grooten getale zich begonnen te vestigen. Op de plaats waar thans
New Haven ligt vindt de Vries reeds driehonderd Engelsche huizen ge-
timmerd „met een fraye Kerck" ; de geheele vestiging is pas één jaar oud !
Aan den mond der Versche Rivier zelf bouwen de Engelschen een fort.
Hooger op, waar het Compagnie's fortje nog door een vijftiental Holland-
sche soldaten bezet is, is vlak in de buurt ook al een Engelsch dorp ver-
3*
XXXVl
rezen van over de honderd huizen (Hartford). Het blijkt uit de Vries' ver-
haal dat zijn reis ten doel had ( in opdracht van Kieft), tegen deze inbezit-
neming van Compagnie's land te protesteeren, maar de Engelsche gouver-
neur (John Haynes) gaf hem tot antwoord, „dat de Landen leedigh lagen,
ende wy menigh Jaer daer geweest waren en daer gantsch niet toe en
deden; dat het sonde waer sulcken kostelijcken Land ongebouwt te laten,
dat sulcken schoone koorn voortbracht." De Vries voegt er eene waar-
neming van zichzelf aan toe: „dese Engelse leven sober, ende wie hem
droncken drinckt settense aen een Pael endegeeselen hem, gelijck men
de dieven in Hollandt doet." In Nieuw-Amsterdam, zal hij er bij hebben
gedacht, zou men met geeselen wel dagwerk gehad hebben ! De puriteinen,
van wier strenge zeden de Vries, op bil. 233 — 234 hierachter, curieuse
staaltjes mededeelt, wonnen het, in maatschappelijk succes op den Ameri-
kaanschen bodem, ver van het los en liber samenraapsel, dat de bevolking
van Nieuw-Amsterdam uitmaakte. Wat aan Nieuw-Nederland ontbrak?
M'as een kern van goede landbouwers, die uit de maatschappij van Nieuw-
Engeland bij honderden voortkwamen. Als de Vries dan ook, bij zijn terug-
keer te Nieuw-Amsterdam, daar een particulier schip uit patria ziet aanko-
men met koebeesten en enkele immigranten, slaakt hij de verzuchting :
mochten het driehonderd huisgezinnen zijn! Zijn eigen kolonie op het
Staten-Eiland lijdt ook aan gebrek van volk, dat hem uit Holland niet na-
gezonden wordt, „als in 't contrackt belooft was." Hij verhuurt nu de ko-
lonie op het Staten-Eiland aan anderen en begint eene nieuwe bouwerij
„Vriesendael" op den rechteroever derHudson-rivier, een paar mijl boven
fort Amsterdam.
In April 1640 vaart hij met een sloep de Hudson op tot fort Oranje,
waar het patroonschap van Kiliaen van Rensselaer ligt, het eenige van de
ondernemingen van 1629, dat tot werkelijken bloei is gekomen. Van land,
inboorlingen, flora en fauna in deze streek geeft hij een uitvoerige beschrij-
ving (hierachter, bil. 236 — 245), die hij, zonder bronvermelding, grooten-
deels overneemt uit een in 1644 te Alkmaar gedrukt boekje van Johannes
Megapolensis, die in 1642 door Kiliaen van Rensselaer werd aangeworven
als eersten predikant in zijne kolonie: Een kort Ontwerp van de Ma-
hakvase Itidiaenen, haer Landt, Taie, Siatuere, Dracht, Godes-Dienst
ende Magistrature, aldus beschreven ende nu kortelij ck den 26 Augusti
164.4 opgesonden uyt Nieuwe Neder- Lant, door Johannem Megapolensevi
xxxvn
juniorevi^ Predikant aldaer^)\ het eenig bekende exemplaar er van
komt voor in de Universiteits-bibliotheek te Gent, maar het boekje
is herdrukt in Joost Hartgers Beschrijvinge van Virginia, Nieuw Ne-
der landt, Nieuw Enge landt tic. (Amsterdam 1651), eene compilatie die
uitsluitend uit herdrukte gedeelten van oudere boeken (behalve Mega-
polensis ook de Laet, van der Donck's Vertoogh) bestaat. Curieus zijn
de enkele afwijkingen die de Vries zich veroorlooft 2). Megapolensis begint
met te zeggen dat het land bij fort Oranje hem aan Duitschland herinnert;
de Vries, die Duitschland niet kent, maakt hiervan: „aan Frankrijk" 3).
De verzekering van Megapolensis, dat kleeren en schoenen er duur zijn,
laat de Vries niet passeeren zonder er de bedenking aan toe te voe-
gen, „men soud' er mede konnen hebben alst Landt wel ghepeupeleert
waer, alsoo daer goede Hennip en Vlas kan wassen, ende vande Huyden
van de Beesten, die in groote quantiteyt aenteelen souden, waervan men
goetLeer soude maecken; van de schorssen vande Eycken-boomen soude-
men goede Run maecken". Bij de beschrijving van de druiven voegt hij
eene herinnering in aande Druyven die in Vranckrijck aen de Treuillies
wassen, van de groote witte daer men in Vranckrijck Versiuys af maeckt".
De mededeeling ter illustratie van de vruchtbaarheid van den kleibo-
dem : dat men er twaalf jaar achtereen schoone tarwe bouwen kan „son-
der bracken ofte somer-vaghen", door Megapolensis op rekening van
„een boer" gesteld, wordt bij de Vries Brant Peelen in den mond gelegd,
den man die zijn gastheer was geweest 4). Wat op bl. 238— '39 daarop
volgt, van „Oock verhaelde my" tot „op haer vyanden te verbitteren", is
invoeging van de Vries ; eveneens de woorden op bl. 239 : „daer ick na toe
trok met eenighe Wilden, ende passeerde een bouwerije daer een Boer op
woonde die Broer Cornelis heeten". — „Soo hoogh als Schoorler Duyn" van
Megapolensis (die te Schoorl gestaan had) wordt bij onzen schipper met zijn
1) Eene Engelsche vertaling is opgenomen in Franklin Jameson's Narratives of
New-Netherland, bl. 168 vv.
2) De passage op bl. 238, die met „Den 30 April" aanvangt en met „groot
Vyeren aen" eindigt, is natuurlijk niet van Megapolensis maar door de Vries ingevoegd.
3) Hierachter, bl. 236.
4) Hierachter, bl. 238. — Het is natuurlijk zeer wel mogelijk dat het inderdaad
Brant Peelen was die later aan Megapolensis hetzelfde verhaal deed, ja dit wordt zelfs
uitdrukkelijk verklaard in van der Donck's Beschrijvinge van Nieuw- Nederlant. Brandt
Peelen, bouwknecht uit Nijkerk, had tot de oudste kolonisten van van Rensselaer
behoord (zie bijlage D achter de Roever's opstel).
XXXVIII
intieme kennis van het Texelsche zeegat : „soo hoogh als de Duynen op
Huysduynen". Bij de beschrijving der visschen voegt hij in, dat hij er zelf
„Truytes" gevangen heeft, „'t welck voor de schoonste Vis in Vranckrijck
wordt gehouden". Op bl. 240 hierachter maakt hij eene plaats, die bij
Megapolensis een goeden zin oplevert, onverstaanbaar, door uit zijn voor-
beeld een gedeelte weg te laten : Megapolensis heeft gezegd dat men onder-
scheid moet maken tusschen' de Mohicanen, die eertijds aan fort Oranje
gewoond hebben, en de Mohawk's (bij de Vries: Maquas), die hen verdre-
ven hebben; de Vries laat dit begin weg, waardoor de uitdrukking: „Dese
Natie van Wilden," waaronder Megapolensis de Mohicanen verstaat, in
de lucht komt te hangen. Verder laat de Vries eene geheele bladzijde van
Megapolensis uit, waarop deze verhaalt hoe hij bezig is de taal der Mo-
hawk's te leeren en er een woordenboek van aan te leggen. Als de Vries
dan in regel 6 van bl. 240 weder doorgaat met „dese Natie van Wilden",
moeten daaronder niet langer de Mohicanen, maar de Mohawk's worden
verstaan. Op bl. 241 neemt de Vries gedachteloos uit Megapolensis, als
aan hem (de Vries) in 1640 verhaald, een feit (de gevangenneming vaneen
Fransch Jezuïet door Indianen van de Sint- Laurens-ri vier) over, dat eerst
in 1642 heeft plaats gehad i). De (cursief gedrukte) woorden die op bl.
242 — 244 uit den mond der „Mahakunosers" (Mohawks) worden aange-
haald, komen bij Megapolensis ook in de Mohawk-taal zelve voor 2). De
mededeeling van Megapolensis, dat men te Rensselaerswijck eene Indi-
aansche kanoe bezit, die wel 200 schepels graan bergt, wordt bij de Vries
aldus verwrongen, als zou hij zelf zulk een kanoe bezeten hebben, en van
het getal 200 maakt hij 225. Het kan waar zijn dat het ///<?/ uit den duim
gezogen is, maar de schijn heeft onze brave schipper hier zeker tegen zich!
Op de mededeeling van Megapolensis, dat de wapenen der inboorlingen
boog en pijlen plachten te zijn, maar dat zij nu van „ons volck" ook ge-
weren krijgen, laat de Vries volgen : „dan 't is een Schelm gheweest diese
i) De Jezuitenpater Isaac Jogues, die in 1642 in handen van de Irokeezen viel, en
over fort Oranje en Nieuw-Amsterdam ontkwam. De stukken betreffende deze aange-
legenheid zijn in vertaling uitgegeven door Franklin Jameson, Narratives of New-
Netherland, 237 vv. De Vries die tot 1644 in Nieuw-Nederland bleef, kan dit feit ook
zelfstandig gekend hebben, en het zeer wel van Arent van Corlaer gehoord hebben
die bij de ontvluchting inderdaad betrokken was, maar het is hem natuurlijk niet
zooals hij het hierachter voorstelt, in 1640 verteld.
2) Op bl. 244 neemt de Vries van zulk een Mohawk-volzin alleen het beginwoord,
op; bij Megapolensis is het een geheele regel.
■fl
XXXIX
haer eerst verkocht heeft ende wijs-gemaeckt, want sij plachten te seggen
dat het de Duyvel was, ende dorsten 't niet aentasten, en daer plaegh maer
een Wild te zijn die met een Roer om gonck, diese Kallebacker i) noem-
den". Prachtig van eenvoud is de overgang die de Vries ten slotte maakt :
„Doens ick nu alle deze bovengheschreven [uit Megapolensis nagepende]
ghelegentheyden ende manieren van de Wilde vernomen hadde, soo ben
ick wederom de Rivier afgevaren" !
De Vries' boekje verliest nu voor eenigen tijd het karakter van een reis-
verhaal, en wordt een kroniek van Nieuw-Nederlandsche voorvallen. Het
is dit gedeelte dat bijzondere waarde voor de Amerikanen heeft, daar het
berichten uit de archiefstukken aanvult of opheldert, en een aantal feiten
mededeelt die men van elders niet zou weten. De jaren 1640 — '44 zijn
van gewicht vooral door de gespannen verhouding die in dezen tijd ont-
stond tusschen de kolonisten en de inboorlingen, eene omstandigheid die
weer ten gevolge had dat het bestuur tegen het oprijzend gevaar den steun
der kolonisten meer dan vroeger noodig had, en zich dus meer aan hunne
wenschen en verlangens moest laten gelegen zijn, waarmede weer de merk-
waardige beweging tot het verkrijgen van municipaal zelfbestuur samen-
hangt, wier hoogtepunt eerst na het vertrek van de Vries is bereikt, en
waaraan de naam verbonden is van Adriaan van der Donck, den schrijver
van het Vertoogh van 1649.
De minder goede verhouding tot de inboorlingen die in dezen tijd ont-
stond, hangt samen met de verandering van het bedrijf der immigranten.
Zoolang dit in hoofdzaak de pelterijhandel was geweest, bleef een alge-
meene beweging der inboorlingen tegen de blanken uit : immers voor dien
handel had men juist de inboorlingen noodig, en zij werden er niet in hunne
overgeleverde gewoonten door gestoord. Anders werd het nu, bij de toe-
neming der bevolking, de bouwerij op den voorgrond kwam. Er werden nu
proeven genomen met Indianen als veldarbeiders of huisbedienden, waar-
voor zij niet geschikt waren; mar bovenal, de blanken gingen steeds verder
het binnenland in en hadden steeds meer terrein noodig, waarop zij de
bewegingsvrijheid der oude heeren en meesters van den bodem noodzake-
lijk aan banden moesten leggen. Diefstal van vee door Indianen kwam
herhaaldelijk voor. Zoo werd in Juli 1640 eene strafoefening verordend
tegen de Raritans (tegenover het Staten-Eiland wonende), wegens var-
ij Dit woord weet ik niet te verklaren.
XL
kensdiefstal en andere „insolentie," waarbij het volgens de beschrijving
van de Vries barbaarsch toeging. De Raritans beweerden dat niet zij, maar
dienaars der Compagnie zelve de schuldigen waren i), en namen eenjaar
later weerwraak door alle blanken op het Staten-Eiland te vermoorden en
hunne huizen te verbranden; ^ende soo,'* zegt de Vries „raeckte ick het be-
gin van mijn colonie quijt door beleyt van de Commandeur Kieft, die het-
geen op de Wilden wilde verhalen wat sijn Volck gedaen hadde." Zelf
woonde hij nu elders, op Vriesendael, waarvan hij (blz. 247) een uitlok-
kende beschrijving geeft; de tarwe, waarmede hij dertig morgen had be-
plant, wies er hooger dan manslengte. Hij beklaagt zich echter zeer over
zijn „confrater" Frederik de Vries te Amsterdam, die meende dat men er
komen kon „sonder kosten of volck," en het contract niet nakwam. Hij
begint reeds een toon aan te slaan als de „vertoogers" van 1649 • ^^ Com-
pagnie is het alleen te doen om buit, niet om kolonisatie. En wat heeft zij
er van gehad? „haer Buyt is verdweenen als roock, ende daer moghen wel
eenige Bewindhebbers ende de Boeckhouders wel afgevaren zijn, maer
het en doet geen goet voor 't gemeyn, gelijck de Culture van Landen doet
daer een yder wel af vaert en een gestadighe Rente is, dat beter is als alle
Buyten diemen in Bordeelen siet consumeeren." De Vries wordt in de
kleine maatschappij een persoon van eenig gewicht, en hij laat niet na, in
zijn verhaal zichzelven behoorlijk te doen uitkomen. Als Kieft hem vertelt
dat hij „een fraye steenen Herbergh" heeft laten maken, om van den over-
last der gaande en komende logeergasten in zijn eigen huis bevrijd te zijn,
meent de Vries dat er nu noodzakelijk wel een kerk bij dient, want „dat
het een schande was voor ons als d' Engelse daer passeerden, maer soo een
slechte Schuer sagen daer wij in preeckten," en dat nog wel de Compagnie,
een zoo „principael lidt" in het voorstaan der Gereformeerde Religie !
Kieft zegt dat de Vries er dan maar een honderd gulden voor teekenen
moet. „Ick seyde hem ick was te vreden ende hij moest dan d'eerste wesen
alsoo hij de Commandeur was." Met vereende krachten van Compagnie
en gemeente komt het gebouw tot stand ; en het werpt een eigenaardig
licht op den embryonischen toestand van alles, dat er „Engelse Timmer-
luyden" noodig zijn om het af te dekken 2).
Een moord op een kolonist, den rademaker Claes Smits, door een Indi-
aan bedreven, wordt aanleiding dat Kieft de gemeente in het fort bijeen-
i) Zie hierachter, bl. 248.
2) Ook het metselwerk werd door Engclschen verricht (Brodhead 336.)
XLI
roept, om twaalf mannen te kiezen die „neffens hem de Landsaken diri-
geeren" zullen; van deze twaalf is de Vries er een. Hij raadt af, den moord
op den rademaker te wreken ; „dat het niet geraden en was, de wilden te
oorlogen voor dat wij stercker van volk waren"; de kolonisten woonden nu
te ver uit een, en zouden ieder afzonderlijk licht met een overmacht te
doen krijgen. Van de wilden die hij in en om Vriesendael leert kennen
geeft de Vries eene lange beschrijving, welke (anders dan die van de Mo-
hawks bij fort Oranje) van hemzelven afkomstig moet zijn; zij is althans
in denzelfden vorm in geen ander geschrift over Nieuw-Nederland terug
te vinden (bil. 253 — 262) i). Hij noemt ze minder krijgshaftig dan de Mo-
hawks 2). Ook beschrijft hij uitvoerig de flora en fauna der omgeving van
het fort Amsterdam ; er groeit van alles: tarwe, rogge, gerst, haver, erwten,
hop ; „is een plasyierigh ende aentreckend Landt, dat het maer van onse
Natie bewoont wierde.'*
Uitvoerig bovenal is de Vries over den (tegen zijn raad ondernomen)
grooten Indianenmoord van Februari 1643; ^^^ name voor deze treurige
episode der geschiedenis van Nieuw-Nederland is hij een hoofdbron, en
als zoodanig door Brodhead en diens navolgers naar verdienste erkend. 3 )
Bij den tegenaanval der wilden die natuurlijk niet uitbleef, werd ook de
Vries' bouwerij aangetast, en zijn beesten, korenschuur en tabakhuis ver-
brand; alleen het woonhuis bleef staan. Curieus is het gesprek dat de Vries
met een der wilden heeft, bij een poging om vrede te maken, en waarbij
de Indiaan van de oude tijden ophaalt, toen er nog geen fort bestond, en de
„Swannekens" (Hollanders), die zich met hun goed tijdelijk in het land
waagden om het tegen pelterijen te ruilen, zich over de bejegening der in-
boorlingen niet te beklagen hadden gehad; ,,sy hadden. die Luyden be-
waert als het Appel van haer Oogh, ja hadden haer haer Dochters gelanght
om by te slapen, daerse kinderen bij gheteelt hadden, ende daer liep me-
i) Ook niet in van der Donck's Beschrijvinge van Nieuw Neder lant, waarvan de
eerste druk in hetzelfde jaar als de Vries (1655) uitkwam. Blijkbaar heeft de Vries
nergens van der Donck gebruikt, noch van der Donck de Vries.
2) De inboorlingen aan den mond der Hudson-rivier, ook die aan de Zuid-Rivier,
waren Algonquins; de Mohawks behoorden tot de Irokeezen, die algemeen als intelli-
genter en lichamelijk meer ontwikkeld dan de Algonquins worden beschreven,
3) BI. 265 hierachter evenwel neemt de Vries weer klakkeloos over uit een pamflet
van 1649, Breeden-Raedt aen de Vereenichde Nedtrlandsche Provintiht, (zoogenaamd,
„tot Antwerpen, bij Francoys van Duynen", een strijdschriftje uit den tijd der burger-
oppositie tegen Stuyvesant.
XLII
nigh Wildt die van een Swanneken toegestelt was." i) — Ten slotte wordt
de vrede inderdaad voor een „vereering" gekocht, die echter naar den zin
der hoofden te mager uitvalt, ,,ende zijn vertrocken al grommelende."
Sedert blijft het zoo onrustig, dat de Vries de lust vergaat zijne bouwerij
uit de asch weer op te trekken. Hij zoekt een goede gelegenheid om naar
het vaderland terug te keeren ; deze doet zich op, doordat een Rotter-
damsch schipper, die over Virginië naar huis wil, 2) doch daar onbekend
is, hem passage aanbiedt in ruil voor den dienst, hem den weg te wijzen.
In October 1643 verlaat de Vries Nieuw-Nederland, met de voorspelling
aan Kieft, dat het „onnoosel Bloedt" aan hem gewroken zal worden ; in-
derdaad was in de volgende jaren het onweer er niet van de lucht.
Onderweg naar Virginië wordt de Zuid-Rivier aangedaan, thans in han-
den van de Zweden, die er door Stuyvesant later weer uit zouden worden
verdreven. Als de Zweedsche gouverneur hoort dat hij den patroon van
Swanendael te gast heeft, moet er een roemer op staan : de Vries voelt er
zich als een held uit het grijs verleden.
In Virginië, waar de gouverneur Sir William Berkeley hem hupsch ont-
vangt, als „een Vryer die geselschap van doen hadde", blijft de Vries den
winter over. Er liggen weer in de dertig schepen, waaronder nu ook vier
Hollanders.
De Vries houdt naar aanleiding van den bloei van Virginië een soort
nabetrachting, hierop nederkomende dat het Nieuw-Nederland aan de
kuituur van stapelproducten mangelt, die de eenige toekomst zijn eener
Amerikaansche kolonie. Ook daar zou tabak kunnen verbouwd worden,
met name aan de Zuid-Rivier, en noordelijker op koren, hennep en vlas;
maar de Compagnie denkt er niet om, en staart zich blind op de een a twee
ton *s jaars uit den pelterijhandel, waar zoo groote bedrij fsonkosten tegen-
over staan. „Is niet de pijne waart onder een Companie te staan ; maareen
vry Landt, dat soude Millioenen randeren".
Op een Londensch schip doet hij in 1644 de reis naar huis, en komt den
2isten Juni van dat jaar in zijne vaderstad terug, die hij voortaan niet meer
schijnt te hebben verlaten. Van zijn verder leven is niets bekend, dan dat
hij op den titel van zijn in 1655 gedrukt boekje zich „Artillery-meester
i) Hierachter, bl. 267; vgl. bl. 255: „sy leenen haer Wyven wel eens aen een
goedt-vriendt."
2) Omdat (weer teekenende bijzonderheid) de Maderawijn die hij geladen had, in
Nieuw-Engeland onverkoopbaar was gebleken.
XLIII
van de Ed. M. Heeren Gecommitteerde Raden van West-Vrieslandt ende
*t Noorder-quartier" mag noemen.
Van de bij deze uitgave gevoegde kaarten, welke men dankt aan den
oud-luitenant ter zee den heer C. Craandijk, is die tegenover bl. 154 reeds
besproken. De andere is, wat den algemeenen vorm betreft, nageteekend
naar die van ^^xiditxX)OTi(^\Viz\]XitBeschrijvingevanNieiiwNederlant
(Amsterdam 1655), doch onze kaart neemt uitsluitend de namen op die in
de Vries' boekje te pas komen, onverschillig of zij op de kaart bij van der
Donck voorkomen, of niet.
De illustratiën der oorspronkelijke uitgave i) zijn iets verkleind opge-
nomen, soms twee op één blad. Daardoor konden zij niet alle juist bij
dezelfde bladzijde komen te staan waarnaast zij in het oorspronkelijke
voorkomen, doch de afwijkingen zijn zoo gering dat zij niet tot mis-
verstand kunnen aanleiding geven.
Aan den oud-hoogleeraar Kern en de hoogleeraren Verdam en Uhlen-
beck ben ik dank schuldig voor hunne welwillende hulp in het verklaren
van oude of vreemde woorden ; en den vice-voorzitter onzer Vereeniging
den heer J. W. IJzerman voor vriendelijk verleende bijstand in het nazien
der drukproeven. Aan de aanteekeningen is nog het volgende toe te
voegen :
Bl. 154. ^j-j^/rö!i-. Ten onrechte is door mij aan benzoë gedacht. Men
heeft te doen met den door de Spanjaarden in Florida ontdekten boom
sasafras^ in de botanie sassafras o fficina Ie (hQt woord is van onzekeren oor-
sprong). Zie Murray's Oxford English Dictionary i. v. sassafras.
Bl. 183. Niet zoozeer lekkere beetjes, als wel lekkere glaasjes (Bacchus!).
Bl. 1 99. Met cakop bedoelt de Vries den visch kakap, waarvan de Hollan-
ders in Indië kaalkop hebben gemaakt (zie de Haan, Priangan H, 745).
Bl. 220. Met passientien is bedoeld „passagiers". — In regel 14 v. o. op
dezelfde bladzijde schijnt de zin te vereischen: „datmen geen handelinghe
dreef", enz.
Bl. 254. „Als een Hanekam, gelijck de Figuer uytwijst." Hier moet de
Vries de illustratie bedoelen die in den ouden druk op bl. 1 7 5, bij ons tegen-
over bl. 262, voorkomt (het poppetje rechts boven); zeer duidelijk is de
i) Die welke op de Indianen van Noord-Amerika betrekking hebben zijn overgenomen
uit Champlain en hebben dus geen zelfstandige waarde.
XLIV
voorstelling niet, maar den hanekam-vorm kan men toch onderscheiden.
BI. 255. „In een holle Boom stampen als by de Figuer te sien staet"; de
figuur nl. op bl. 156 van den ouden druk, bij ons tegenover bl. 240, (het
poppetje rechts beneden).
Bl. 263. Een Jan Claesz. Damen komt niet voor ; daarentegen is Jan
Jansz. Damen een zeer bekend persoon en hier ook ongetwijfeld bedoeld ;
zie het register op Brodhead in voce Hij komt ook eerder in ons boek voor,
opbl. 250.
Bl. 267. „Lieten haer Volck met Cargasoen blijven." Hier zal gedoeld
zijn opCornelis Hendriksz. en de zijnen, die den winter van 16140P1615
en dien van 16 15 op 16 16 overbleven vóór er eenige blijvende vestiging
was; zie Brodhead 59 en 78 — 79. Van dezen Cornelis Hendriksz. is de naam
Zuid- Rivier voor de Delaware afkomstig: Brodhead 79.
Aan de lijst der drukfouten is toe te voegen :
Bl. 67 reg. 1 7 V. b. Arres, lees: Arrest.
Bl. 84 „ 4 V. b. Ekland, „ Eyland.
Bl. 108 „ I V. b. yescht, „ eyscht.
Bl. 155 „ 7 V. b. gegewagh, „ gewagh.
Bl. 206 „ 14 V. b. gehkregen, „ ghekregen.
„Bandanssen" op bl. 107 reg. 6 v. o. zal een drukfout zijn van de Vries
voor „Bandanesen". Hinderlijker is zijn drukfout „Feybants" voor ^Fey-
sants" op bl. 215 reg. 8. v. o., welke, eerder herkend, mij de noot aldaar
zou hebben uitgespaard.
's-Gravenhage, Dec. 191 1. H. T. Colenbrander.
KORTE HISTORIAEL,
EN D E
3ouniacl0 aentepcbcningc/
Van verfcheyden Voyagiens in de vier
deelen des Wereldcs-Ronde, als E u ROP A,
A F R I c A, A s I A, ende Amerika gedacD,
Door D.
DAVID PIETERS Z.
de V R I E S, Artilleiij-Meefter vande Ed: M:
Heeren Gecommitteerde Raden van Staten van Wcft-
Vrieflandt ende 'c Noorder-quartier.
UHact in terljaelt toetD toatBataiïf es Dp te l^atec
geDacn ^uft : göec llanOtfcöap 5ijn ©eöicrtc/ ©etjogc U/
toat foojtc ban Biffcn/ cntjc toat toilöc jiBenfcDco tiacr 't UMm
0cconicrfaept/ entie ban De BofTcUen eiiDc aabteren
met baec B^ucijten.
t'H O O R N,
Voor DavidPicterf\ deVries , Artillerij.Meefter van 't Noorder-
quartier, Tot Akkmaer> by S^mon CormUfy. Brtksgte^^ Anno i f 5 5,
lek voer op d'Oopen Helm, 't wijl ick 'sAard Bóóms-ronde,
De Vier-hoeck heb Bezeylt, een Silver Speremonde.
[2.1
[3.] AENDE EDELE MOG: HEERE GECOMMIT-
TEERDE RADEN, VAN
STATEN VAN WEST-VRIESLANDT en 'T NOORDER-QUARTIER,
Mitsgaders de Edele wei-geleerde Dirck van Foreest, Docter
in beyde Rechten ende Cecretaris vande E:M: Heere Ge-
committeerde Raden van Staten van West-Vrieslandt
en 't Noorder-quartier.
Edele Moogende Heeren de Romainsche Cenaet, heeft dit altijdt voor
een Macxime ende Stock-regel gehadt, lesloixnesont Faites quetan
son salutaires aupeuple, dat is te seggen: de Wetten ende Ordonnantien
sijn niet gemaeckt, als tot wel varen des volcks, te weten: Dat de Gemeente
niet alleen geen schade en lijden, maer daer-en-teghen, altoos meer en
meer flooreren en bloye magh, dese selfde lesse ende goede raedt hebben
oock ghevolght, ende in groote waerdigheydt gehouden de voortreffelijke
ende Doorlugtighste Coningen van Vranckrijck, Hendrick de Valoys de
derde van dien name, ende Hendrick de groote van Bourbon de vierde van
dien naem van Vranckrijck en Navare; samelijck Coninck wesende vol-
gens de ghetuygenisse van den vermaerde Historischrijver Pierre Mathieu :
Dit selve tot lof van haer Majesteyten getuyght ende verklaert, dacr-en-
boven alle de Potentaten en Republijcken van het Christendom practicee-
ren ende volghen dese Regulen, om alle daer door haer Gemeente te avan-
ceeren en promoveren, in alle Nagotien en traffijcken te Water en te
Landen: Doch voornamentlijck hebben oock onse ouden ende ghetrouwe
voor Vaderen, de Heere Regenten van onse lieve Vaderlandt, dit altijdt
behartight ende bevordert in alle manieren ten fijne voorseydt, ende dat
princepalijck inde Zee-vaert ende Navigatien, alsoo daer in ende daer door
onse Landts heyl, welvaert en prosperiteyt niet weynigh is bestaende, nu
dan mijn E: E: Heeren, de wijle U. E. M: tegenwoordighlijck niet minder
sorghe daer voor draeght, als de oude Heeren Regenten predesesseure. So
ist dat ick David Pietersz. de Vries van der Jeught aen my inde Negotien
geoeffent hebbende, naer de ordre van de Ed. Hoogh-Moogende Heere
[4.] Staten Generael ende vryheden van dien, en van de Negenthienen der
West-Indische Companie, de eerste besitter en Patroon van de Zuydt-
Ravier aen Swanendael en Staten-Eylandt, in Mauritius-Ravier ofte anders
inde Noort-Ravier van Nieuw-Nederlandt, oock mede d'eerste Patroon die
daer sy geweest en geworden ben om het selfde te Cultiveeren,endealdaer
te Negosieren en te Trafikeeren, bysonderUjck mijn Heeren, heb ick mijn
bevlijtight inde Navigatien, ende in den Werelts-Ronde, voor Schipper,
Capiteyn ende Opper-Koopman in Oost-Indien, alsmede voor Vijs- Com-
mandeur over seven Schepen, oock mede de Americase Landen voor Pa-
troon met Colonien beplandt, de eerste selfs die oyt uy t Hollandt ofte Zee-
landt gevaren is, ende alles wat ick door eygen eervarentheydt bevonden
hebbe, geve het te kennen aan de Negosierende en Zee-varende Luyden,
wat handel en proffijten, (alle ongeluck daer buyten) dat aldaer valt: Aen-
wyse oock hun lieden goeden Haven en de Reede, om Schip en Goet te be-
houden en bewaren, waerschouw oock den Zee-man voor Klippen, Stran-
den en pericleuse ondiepten om haer daer voor te wachten; wijse mede
aen wat kours men in Zee moet houden, en hoe men naer Windt, Son, Maen-
en Gesterrente sigh moet reguleren. Dese dan mijne geringe arbeydt en ge-
schriften, al hoe- wel niet met eenige cierlijcheydt van woorden opgepronckt,
gelijck sulcks niet te verwachten is van een Persoon die op 't best van sijn
leven inde wilde woeste Zee heeft versleten: Maer soo heenen gestelt als
yder dingh op de Reyse my eenighsins weerdigh gedocht heeft, so ofifere
ick U. E. M: heeden dit mijne wercken, ende bidde in danck de selfde te
nemen, vertrouwe dat het selfde door den druck den Koopman ende Zee-
man ghemeyn gemaeckt wesende, sal dienstighwesen.De Almogende Godt
voor spoedight uwe Regeringe tot sijn Lof en Glorie , tot uwe ende des
ghemeyns beste, Anno 1655. U. E. D. M: dienstwillige Artillery-Meester
David Pietersz. de Vries.
Lsi LOF-DIGHT
OP 'TJOURNAEL VAN DAVID FIETERSZ. DE VRIES,
Arti ller Y-Meester
Van West-Vrieslandt ende 't Noorder-quartier,
Door P. I. OFFERINGA.
Ontvvaeckt vernufte Geest, en wilt de Zalen naderen,
Van 't seven voudigh snoer der vry West-Vriessche Vaderen,
En seggen haer in 't kort wat dese Vries verthoont,
Die d'Hemel door sijn Geest doch d'Aerd met 't lijf bewoond ;
Hy weet hoe aen 't Gewelft de tintel Sterren rennen.
En aen de gulde Son elck Landt sijn Graed te kennen ;
Hy ist die aen de Maen u Weer en Windt verrecht,
En die aen hare loop u Eb en Vloeden secht,
Die met een driftigh Schip gesweeft heeft door de Baren,
En die van 'teene Rijck in 't ander heeft gevaren:
Hier wordt door sijn Journael America verthoont,
En wie in Asia en in Europa woondt, »
Wat volck dat Africa soo machtigh komt te bouwen,
Waer Mooren, waer Barbaer en waer de Turcken houwen.
Wat volck'ren dat het Lof van haren Godt vertelt,
En wie dat snooder zijn als Beesten op het Velt :
Wie dat sijn Evenbeelt, wat Menschen Menschen eten
En wie dat van Godts Woordt en Wetten niet en weten ;
Wat Volck haer blanck of geel en wie hem swart verthoont,
En wie dat op het Velt en inde Stede woondt,
En wie in schaduwe van doodt en Helle leven,
En wie in plaets van Godt de Duyvels eere geven.
Waer Klippen inde Zee en waer dat Stranden zijn,
En waer geen diepte peylt een duysent vadem Lijn :
Hy wijst u Landen aen die als verborgen scheenen,
En Rotsen inde Zee die menigh doen beweenen.
Wat vruchten yder Rijck en elcken Landtschap baert,
6.] En waermen prijckel loopt en waermen veyligh vaert.
En waer dat Bergen sijn en weder diepe dalen
En waermen Goudt, Kasteent en Peerels komt te halen,
Waer Foly, waer Caneel, en waer Muscaten zijn,
Waer Bamboes, Cocos wast, en waermen parst de Wijn,
Wat Bloemen op het Velt, wat Kruyden aende Heyden,
Wat Vogels inde Lucht, wat Beesten inde Weyden,
Wat Vis dat inde Zee en inde Stroomen speelt ;
En waer het pluym Gediert op 't aerdighst sit en queelt.
Wel David Pieters Zoon ick dancke u voor desen,
En bidde yder Mens hier danckbaer voor te wesen :
Recht edel is de Raedt aen wien ghy 't deduceert,
Recht edel is het Boeck dat ghy aen haer vereert ;
Recht edel is haer naem, recht edel sijn u daden.
Met recht behoort u Hooft bekranst met Laure bladen :
Danck sy de Vries voort licht, hier op 't Toneel gestelt.
En wens dat yder Mens met mijn haer danck vertelt.
Offert goede Wercken.
OP HET JOURNAEL VAN DAVID PIETERSZ. DE VRIES,
Artillery-Meester van West-Vrieslandt ende het
Noorder-quartier.
Dewijl ghy Oost en West, het Noorden, en het Zuyden
Hebt met u Kiel Bezeylt, en alle Zee en Strandt,
En alle Landen kent, gelijck u Vaderlandt,
En alle dingh beschrijft van Landen en van Luyden,
Soo dunckt my, kan u lof niet in mijn versjes perck.
Of eenes Menschen Tongh of pen besloten wesen ;
Maer nademael u werck en ghy moet zijn gepresen.
De wereldt prijse u, sigh selven prijse 't werck.
Henrick Bruno.
[7.] Die 't wonderbaer geluck heeft tot een saeck verkooren ;
Gevoelt een strenge sucht, waer mede hij wordt geboren
Van Jonghs op met de Jeught gegriffijt in het bloedt,
En blijft met rijper tijdt verzegelt in 't gemoedt,
Soo dat oft schoon de noot hem dwinght tot andere zeden,
Noch blinckt de klare vonck van sijn genegentheden,
Die tot de dulle Krijgh sijn toghten heeft geset,
En hoort geen liever dingh dan Trommel of Trompet :
Die tot de soete rust en stilheydt is genegen,
Staet al de rasernij van dit geluyt weer tegen ;
Een ander wederom wordt door sijn lust geport
Dat hij met al sijn doen de Wereldt omme snordt,
En laet niet onbesoght wat tijdt of stont kan lijden.
En sal om dese lust geen last of noodt vermijden :
Aensiet alhier de Vries die noyt en was gerust,
Of hy genoodt het wit van sijn gewenste lust ;
Dat was om wijt en zijt de Wereldt om te Zeylen,
En 't grondeloose nat te diepen en te peylen,
Om over al te sien wat met een genegen Ziel,
Wat oyt een keurigh Oogh op 't wonderlicks beviel ;
Dit doet dan alder eerst hem na die Strate varen,
Dit trock noch tweemael weer hem door die woeste Baren,
Te sien d'Albaense Kust en Spangiens rijcke Strant,
Van waer met winst en eer hij keert in Vaderlandt.
Z. D. L.
[8.] TROUWE VERMANINGE TOT DE OOST-INDISCHE-
VAERDERS.
Wilt ghy verre Reyse varen
Naer het Rijck Oost-Indisch Landt,
Daer de Sonne vyerigh brandt :
Wilt de vreemde Vrouwen sparen.
Neemet op u drincken acht,
En verschoont u kleeren sacht :
Suyver zijn, verlenght de Jaren.
L
EEN ANDER.
Ghy Jonghmans als ghy siet hoe dat de Heydenen leven,
En dencken niet terstondt, dien wegh is saght te gaen,
Want voor een schijn-vreught kleyn, naeckt grooten druck en beven.
O wellust ! wat brenght ghy al Menschen in getraen.
TOTDEN ZEE-MAN IN 'T GENERAEL.
Ghy stoute kloecke Zeeman, die door de woeste Baren
Soo wijd'end' breede reyst uyt 't soete Nederlandt,
't Zy Oost, West, Zuyd' oft Noord', om Gout of winst gaet varen,
Besoedelt uwe eer doch nimmermeer met schandt :
Al zijt ghij verr' van Huys, denckt Godt die is daer mede,
Dat Menschen niet en sien, siet Godes Ooge wel.
Die u niet en misdoet, laet varen voort met vrede,
Maer die u tastet aen, wilt tasten aen sijn vel :
Zijt ghy van Gods gericht, als uytgesonden Boden,
Wie dat ghy quaet siet doen, en laet niet wesen vry :
Vernielt ('t komt u toe) de Roovers wegh gevloden ;
Want die de boose spaert, den vromen quaet doet hy.
3|0uinaEï
ofte gebendttnaerbige öc^djrtjUingö^ ^^n bec^cftepöen ©opagicii,
inbE bfec bceïcii tt§ Wttt^bp^ont^t^ aï^ €uropa^ ^fiiïia, ^^ia,
cnbe ^merifta.
^^°''^JOURNAEL OFTE GEDENCKWAERDIGE BE-
SCHRIJVINGHE VAN VERSCHEYDEN VOYAGIEN,
INDE VIER DEELEN DES WERELDS-RONDE, ALS
EUROPA, AFRIKA, ASIA, ENDE AMERIKA, GE-
DAEN DOOR DAVID PIETERSZ. DE VRIES, ARTIL-
LERIJ-MEESTER VAN DE ED. M. HEEREN GHE-
COMMITTEERDE RADEN VAN DE STATEN VAN
WEST-VRIESLANDT ENDE 'T NOORDERQUAR-
TIER.
HET EERSTE DEEL.
ANNO 1618, DEN 20 AUGUSTIJ.
Also ick mijn Schip uyt de Haven aen den Dijck^) had laten halen
om na Texel te varen, liet de Prince Vlagh van boven wayen,
alwaer 't Wapen van Prins Mauritius van Orange in stont, en
inde tijdt was dat de Arminiaensche Factie opquam, so ontmoeten
mijn den Poorter van 't hooft by de Drey-brugh, sooals ick meenden
na 't Schip te gaen om 't selve af te veerdighen, welcke mijn vraegh-
den met vuyle en onbequame woorden wie mijn soo stout riet, dat ick
Mourits Wapen in mijn Vlagh deed wayen; dat men hem met alle
sijn Predestinateurs en Calvinisten wel haest na Duytslandt ofte
Vranckrijck soude jagen. Waerop ick hem antwoorden, dat 't sel-
vige in sijn maght niet en stont, en hy wel wist dat over eenighe
tijdt, de Burgemeester W. H. met Soldaten na Grosthuysen was ge-
weest 2), en de Sloten voor de Kerck gehangen had,omdat3) de Gere-
formeerde daer niet en souden prediken, maer wat sy daer mede
gewonnen hadden, dat hy dat oock heel wel wist4). Hy sprack dat hy
mijn Vlagge selfs wel wilde afhalen, ick gaf hem tot antwoordt hy
i) Te Hoorn.
2) Hier is bedoeld Willem Pietersz. Hases, burgemeester in 1615 en 1616. —
Grosthuizen, een uur ten zuidwesten van Hoorn, lag binnen het rechtsgebied dezer
stad. De Remonstrantsgezinde magistraat van Hoorn had er de kerk doen sluiten, ten
einde den Contra- Remonstrantschen predikant Dirk Christiaansz. het prediken te beletten.
Drie huisluiden liepen vervolgens met geweld de kerkdeur open en brachten Dirk
Christiaansz. triomfantelijk op stoel.
3) Opdat.
4) De drie belhamels bovengenoemd, door den schout van Hoorn vervolgd, hadden
van het Hof van Holland provisie van surcheance verkregen.
i6i8 soud het beginnen, ick had wel moet hem met een Moskets Kogel
"^* ^°* daer vandaen te lichten, waer op hy antwoorden, 't was beter Spaens
als Raems, alsoo de plaets daer de Ghereformeerde preeckten inde
Ramen was I). 't Schijnt dat deze Factie de Tieranny van de Spanjaer-
den en den wreeden Duckdalf al vergeten was, en de weldaet van 't [2.]
Huys van Nassou al door 't hooft was, en dat se niet meer gedachten
hoe Prins Willem van Oranje hem als een Moeyses voor dese Landen
stelde, doen hy op syn eygen Beurse met een machtigh Leger uyt
Duytslandt quam. Syn Soon Prins Maurits wiert van dese Factie al-
ree voor een knecht van dese Landen gheschouwen, welke als een
hooge-Priester en Aaron voor dese Landen was, en met recht den
overwinnende Josua, wiens arm van Godt te strijden geleert was,
magh genoemt worden, die ons met Israël in 't beloofde Landt van
Volheyd en Vryheydt gestelt heeft, door wien wy soo machtigh en
rijck geworden zijn, en boven vele van onse Nabueren floreeren.
Om U.L. niet langer met dese reden op te houden, sullen wy de Ar-
minianen en haer quade Opini laten varen, en de Voyagie vervolgen.
ANNO 1618. IN TEXEL DEN 16 SEPTEMBER.
Den 16 September in Texel leggende om met de eerste goede
windt uyt te loopen, was daer nevens mijn een goede Vloot Straets-
vaerders, waer aen ick Company versoght; gaven mijn tot antwoordt
(alsoo mijn Schip van twee-hondert lasten was, en niet meer als acht
Stucken en achtien eters sterck was) en sy achtien en de minsten ses-
thien Stucken voerende, spraecken ick soud naer Hoorn trecken na
de Arminiaensche Joden, en segghen dat se mijn meer geschut koch-
ten, welcke gheschut doen ter tijdt niet of heel qualijck te bekomen
was, yder hondert pont gou dies tijdts 24 a 25 gl: daer 't anders niet
meer als 9 a 10 gulden quam te staen, en ick kond haer Company
niet bekomen, most Godt Almachtigh de saeck bevelen.
Den 29 alsoo de Windt uyt den Zuyd-Oosten begon te wayen,
maeckten ick mijn 't zeylreet, lichten mijn Ancker, en liep met 3 a. 4
slechte Fluyten die na Lisbon wilden in Zee.
Den 2 0ctober quam ick byPoort-landt2),en also mijn volck diver-
sche malen pompten en geen Water kreghen waren sy daerin ver-
wondert, doch ick dacht also het Schip een nieuw Schip was dat het
soo dicht was, liet echter het Dieploot eens in de Pomp dalen die
1) Te Hoorn.
2) Portland, eiland bezuiden de Engelsche kust bij Weymouth.
5
achter de groote mast stont, en bevont datter drie voet Water in 't 1618
Schip was, waerin ick seer verschrickten, liet de Pomp achter in 't ^** ^'
Schip staende eens uythijssen, om te sien waer het aen feijlen moght,
en uytghehijst zijnde bevonden wy soo 't scheen een gave Pomp met
een dicke Bast rontsom, doch de Bast een vveynigh afschillende von-
den wy het erreur oft de foute, en wy vernamen wel over de vijf-hon-
dert VVormgaetjens inde voorseyde Pomp, die wij met kleyne houten
pennetjens stopten, setten de Pomp weder in en kregen in korten
tijdt lens, en hadden naderhandt een redelijck dight Schip.
Den 5 dito met mot, mistige, harde Windt uyt den Zuyd- Westen,
bevonden wy ons by de Meeuwc-Steen ^) voor Pleymuyen, vonden
raedsaem door de onbequamheydt van 't weer daer in te loopen, al-
waer wy teghen den avondt quamen en een goede Vloot Engelse
Schepen vonden, gemonteert met 24 a 26 en sommighe met 28 Stuc-
ken, die daer Pelsers 2) laden om na deStraet te brengen, weicke mijn
[3] in haer Compeny namen; 'sanderendaeghs sochten wy waer ons leek
wesen mocht en gaten, bevonden 't voor inde Boegh te wesen in een
planck die vol Worm was, namen deselve uyt en setten een ander
inde plaets, en hadden naderhandt een dight Schip.
Den 6 dito kocht ick noch twee stucken Geschut, soodat ick doe
gemonteert was met thien Stucken ; huerden daer een Barbier met
een Trompetter by, die van't Schip van d'Heer Waterhaeljer 3) waren,
weicke Heer Waterhaeljer alsdoen uyt de West-Injes quam, en daer
de Arnoches4) afgeloopen had. Den Ambassadeur genaemt Gonde-
moors) tot Londen legghende, braght door sijn bloedt-gierigheydt
soo veel te weeg, dat het den voorseyden vromen helt Heer Water-
haeljer (omdat hy geduerigh een doodvyandt vande Spanjaerts was)
sijn Kop kosten. Den ouden helt Logier Pietersz. die in 't Jaer 1603
den 26 May met de Vijse-Admirael van Zeelandt genaemt Joost de
Moor, Frederik Spinola voor Sluys die deftige en manhafte Batalie
leverden ^), was hier mede 7), en noodighde de Meyjeur met de Heeren
van Playmuyen te gast, waer onder ick mede genood wiert, en vro-
i) Met dezen naam vindt men op onze oude kaarten Eddystone voor de invaart
der haven van Plymouth aangeduid.
2) Pelser is eene visch, de helft grooter dan de sprot, en die in menigte in het
Kanaal, niet in de Noordzee, voorkomt.
3) Blijkbaar een Engelsch boekanier; mij niet nader bekend.
4) De Orinoco.
5) Conde de Gondomar, Spaansch gezant te Londen.
6) De Jonge, Zeeroezen, I, 206.
7) Namelijk met schepen der admiraliteit van Zeeland.
i6i8 lijck by malkanderen gheweest zijnde, nam LogierPietersz. opsulc-
■ ken wijse sijn afscheyt van haer, dat hy door sijn Ouderdom nu be-
geerde te rusten, en Jan Evertsz. heeft hier naer de Vlag gevoert,
die alsnu de Vlagh noch is voerende i), en dies tijdts nevens Capiteyn
de Wael sijn Appointe waren. In dese tijd waren de Heeren Staten
Schepen in Engelandt dapper wel ghesien, doch naderhandt ver-
keerden 't soo, dat de Duynkerckers beter gesien waren als de voor-
in piey- noemde Heere Staten Schepen.
muyde den
i5 0ctober Den 15 dito ginghen wij met ons 10 Schepen 't zeyl, waer onder
eenighe waren die naerSpanjen wilden, en den 25 dito 'snachts ont-
moeten ons de Spaensche Vloot, onder Don Frederick de Toledo
by de Kaep Vincent, die wy inder nacht verpreyden.
Den 28 dito liepen wy by nacht door 't nouw vande Straet, tus-
schen Gibralter en de Kust van Barbaryen, al waer onse Spiegel door
een Zee-waters in-gesmeten wiert, kregender met groote moeyten
een poort-Zeyl 2) voor, en hadden wel twee voet Waters inde Kon-
stapels Kamer, soodatwygenoodsaeckt waren gaten in de Weegers3)
te booren om also het Water te loosen : dit geschiede inde nacht, en
bevonden ons inde morgenstont sonder Companie, doch tegen den
avond quamen wy weder by onsen Vijse-Admiraal Mr. Plonton van
Londen, welcke wy by Kaep de Gat ^)vonden, en hielden goede Com-
peny met malkander, doch vernamen de ander Schepen niet.
Den 1 8 November smorghens by Kaepe de Melle 5) komende, meen-
de mijn volck dat sy een vyer sagen, maer sigh vergrootende was
het een Star met een Staert, die van ons in 't Oosten opquam ; wy
waren alle seer verwondert van Godts Handt dit teecken te sien, en
wy stonden sonder reden niet verbaest over dit gesighte, wanter
veel wonders na volghden.
Den 20 dito arriveerde wy gheluckigh tot Genua, alwaer ick een
vracht na deArsepellen6)aennam; en terwijlen ick hier lagh wierden
onse Consel genaemt Hendrick Mulleman 7) met een Dagghe in sijn
i) Hij sneuvelde, als luitenant-admiraal van Zeeland, in den tweedaagschen zee-
slag (1666). — Appointe is een wanvorm voor adjointen, onderbevelhebbers.
2) Zeil gebruikt tot het bedekken der geschutpoorten.
3) Wegers noemt men de planken, tegen den binnenkant der inhouten van een
schip geslagen.
4) Cabo de Gata voorbij Almeria.
5) Cabo de la Mola op Menorca.
6) Naar den Griekschen Archipel.
7) Hendrik Muilman. Hij nam op dit oogenblik nog slechts het consulaat waar voor
den consul Nicolaas van Rhijn en werd eerst in 1623 zelf consul; zie Heeringa, ierö/i/-
sche Handel I, 54 en yj. Hij overleed dus aan de thans bekomen wonde niet.
i
zijd ghesteecken, de reden waerom het gedaen vviert sal hy selfs best 1618
geweten hebben. ^°^- ^°-
Den 2^ December zijn wy met ons twee Schepen van een Koop-
man bevracht, en sijn 't zeyl gegaen om uyt de Arsepellen Kooren
te halen ; mijn Macker was uyt de Rijp, wiens naem was Dirck Salm,
sijn Schip was gemonteert met 18 Stucken.
[4.1 Den 14 Januarij 1 619 passeerden wy met ons twee Schepen het
Faar van Missine ^) of anders genaemt de Enchte van CiciUen, en
voorts het Landt van Callabrien, alwacr wy verstonden dat drie
dagen voor dat wy daer quamen den Admirael van Theunis 2) met vijf
Turcksche Roovers geweest was.
Denselve dito 3), alsoo wy teghen Safelonien aen zeylden, ontmoe-
ten ons een Schip van Delft, hetwelcken ons verpraeyden en na
Budewa 4) wilden, was het eerste Reezeyl 5) dat binnen Delft gemaeckt
was, de Schipper was genaemt Frans den Uyen, welcke van ons en
wy van hem met een Eerschot scheyden : doch ick en mijn mede-
Macker malkander verspreeckende, waren verwondert dat dat Schip
dat wy verpreyt hadden na Budewa toe wilde, alsoo Budewa in de
Golf van Venetien Icydt, en hy wel vijftigh mijlen van Budewa was,
't welck hy met een goede Windt voorby gezeylt was, wy dachten
dat het een Turck wesen mocht, en dattet onmogelijck scheen op
sulcken plaets en korte spati sooveel te defereren ; wy resolveerden
weder op hem toe te houden en schoten op hem. Doen hy sagh dat
wy op hem draghende hielden en op hem schooten, liet hy sijn
Mars-zeyl loopen, doch by hem komende bevonden dat het datselve
Schip was dat ons toegheroepen had : wy vraeghden hem of hy al
meester van syn Schip was, alsoo dit de wegh na Budewa niet en
was? Hy sijn Boodt uyt-settende en aen ons boorden komende, was
seer verwondert dat sijn Stierman hem dus ver verleydt had, en had
nu contrarie Windt om de Veneetse Golf in te loopen, ginck doen met
ons, en wy quamen savonts tusschen Kleyn en Groot-Saffelonien^),
alwaer wy aen het Noorder-eynde van Groot-Safifelonien een bocht
vonden ghelijck een Haventjen, daer men pas met drie a vier Sche-
i) Capo di Faro is de naam der Sicilische kaap aan de invaart der straat van
Messina.
2) Tunis.
3) Dit is vermoedelijk onnauwkeurig daar de Vries kwalijk op denzelfden dag in de
straat van Messina en bij Cephalonia zijn kan.
4) Budua aan de Dalmatische kust bezuiden de golf van Cattara.
5) Razeil; de vormen ree en ra wisselen af.
6) Met Klein-Cephalonia is Ithaka bedoeld.
8
i6i9 pen in leggen kost, en was seven a acht vadem diep, en had fraye
Jan. ^'^' ^g^^j^^gYOndt.
Laus Deo Den 1 8 dito smorghens vroegh quamender twee Griecken recht
arj 1619!^"' voor de Schepen op Landt staen, en riepen dat men se halen soude ;
ick sette mijn Boot uyt en Hetse aan boort halen. Aen boort komende
haddense eenige Korente-wijn die wy haer afkochten, vraeghden
ons of wy Korenten quamen laden, wy seyden van neen, maer dat
wy om Koorn na de Arcepellen wilden, sy gaven ons tot antwoordt
dat wy soo vard niet behoefden te varen, dat wy recht achter 't Ey-
landt van Santé Maure aen Poorte Sandelle ^), aen 't vaste Landt van
Albania Koorn ghenoegh bekomen soude. Wy vraeghden de Grieck-
se Lootsluyden of sy die plaets wel wisten, spraken van ja, maer
dat het daer wat prij ckeloos was vande Glayen 2) en Fusten van Santé
Maure, doch wy achten dat weynigh. .
Den 20 dito 't Zeyl ghegaen zijnde, quamen wy teghens den
avondt voor Poorte Kandela, een schoone Santbey, met een heel aen-
ghename Valeye en treffelijcke Revier, die onder twee hooge Bergen
in Zee loopt, en is vers Water. Daer wesende setten wy een vande
Griecksche Lootsluyden aen land om te besien of onder de Griec-
ken eenige Tarruwe te bekomen was.
Den 22 dito is onsen Griecksen Lootsman weder op strant ge-
komen en maeckten een seyn datmen hem aen Boort halen sou, ick
sette mijn Boot uyt en haelden hem aen Boort met eenighe groote
Meesters die alle Turcken waren, waermede wy accordeerden om
onse Schepen voor een seeckere prijs vol Koorn te laden, met dese
conditie dat men haer 1500 stucken van Achten vere eren sou,waer-
van wy 800 op de handt telden, en de ander 700 tellen soude als [5.]
de Schepen haer volle ladinge hadden, daerenboven vereerden wy
haer noch een stuck blau Satijn. De oorsaeck waerom wy dit deden,
was desen : de Turcken sijn overste van dit Landt van Albanien, en
houden dit volck dat Griecken zijn onder haer subjectie, voor den
grooten Turck van Constantinopolen. Dus met haer veraccordeert
zijnde, setten wy de Turcken weder aan Landt, uytgeseydt een die
wy in stadie 3) hielden, tot dat ons contrackt volbraght soud wesen,
ende oock als Ostagiers 4) voor de 800 stucken van Achten die wy
haer nevens het Satijn op de handt gegeven hadden.
i) Porto di Candela (Candila op onze oude zeekaarten).
2) Galeien.
3) In bewaring.
4) Aldus; men zou een enkelvoud verwachten.
Den 24 dito brachten de Griecken ons ontrent 50 last Tarwe op i^ig
Strant, die wij met de Boots aen Boort hacldcn, een derde paertJ^"-^^-
voor mijn ende twee derde paerten voor mijn Macker, omdat sijn
Schip eens soo groot als 't mijne geschat wierdt, 't welck echter niet
meer als 100 Last scheelden, doch also wy (gelijck voor verhaclt is)
van een en deselve Koopluyden bevracht waren, so maeckten wy
daer geen swarighcyd, ende den derden dagh daerna quamen se we-
der met ontrent 50 Lasten aen Strant, die wij gelijck de voorgaende
mede 't scheep haelden.
Den 30 dito quamen twee Turcken met noch 60 Last Tarwe, en
begeerde datmen haer de ander 700 stucken van Achten gheven
soude die haer belooft waren, alse veel Koorn by haeronderdaenen
of-sonden '), en seyden hetselve nu al gedaen te hebben, waerop wy
antwoorden, dat het Koorn dat wy van haer ontfangen hadden niet
meer als ladinge voor een half Schip was, en dat wy bedongen had-
den als de Schepen haer volle ladinghe in hadden, dat wy haer als-
dan de resterende 700 stucken van Achten souden laten volghen,
en als sy ons Koorn tot voUadinge vande Schepen geliefden te be-
stellen, dat wy alsdan noch op geen 100 stucken van Achten of twee
souden sien : dese reden behaegden haer gans niet, en wij verstonden
uyt de Griecken, dat sy van die tijdt af geen Koorn meer op Strant
wilden gebraght hebben, alsoo sy verstonden dat het na Genua gaen
soude, hetwelck haer Vyanden waren, maer soo wy 't voor die van
Venetien gehaelt hadden souden ons ghenoegh beschickt hebben ;
doch de Turcken veynsde dit te openbaren. De Turck die ick tot
hostagier in 't Schip ghehouden had maeckten hem sieck, ja soo
kranck als oft hem het heele Schip te nau was en teghen 't Water en
de lucht van 't Schip niet en mocht, en dat hem het hooft scheen te
scheuren van Zee-sieckten, hoe wel het Schip in een slechte Bay 2)
lagh ; onse Super-karge liet hem aen Landt brenghen, hetwelck
tegen mijn sin was, en dacht wel als hy aen Landt was dat wy hem
niet weer aen boort souden krijgen.
Den 4 Februarij smorghens zijnder een geheele troep Turcken op !„ porto
Strandt gekomen met een wit Vlaggetjen, tot een Zeyn om aen Land ^^^^^^p^.
te komen, waerop dat de Boot van mijn Macker datelijck aen Landt bruarij
voer, en mijn Super-karge wilde mede aen Land geset wesen, waer-
op ik hem waerschoude geweer mede te nemen, also wy nu sonder
1) Versta: die hun beloofd waren, wanneer ze door hun onderdanen de Grieken
veel koren op het strand zouden hebben doen brengen.
2) Versta: in een baai met effen water.
10
iQoó Ostagier waren, en omdat ik uyt de Verrekijker sag dat de Turcken
^' '^' Geweer by haer hadden, doch de Super-karge wilde geen Geweer
hebben, om haer (so hy sey) niet ombragieus of schichtigh te maken,
waerop ick het volck lasten alse de Super-karge aen Landt geset
hadden, datse alsdan de Boot op de dregh souden legghen '^) om alle
gevaer en perijckel te schouwen : doch aen Land komende, en siende
dat de ander Boot aen de wal lagh, gingense mede aende wal leggen,
en het volck ginck na de bovengenoemde Ravier of Raviertjen toe,
om in dat versch Water schelpadden te vangen. Ondertusschen be-
gonnen de Turcken, die eenige te voet en eenighe te Paert waren
haer Sabels uyt te halen, waerdoor het volck nae de Boots vluchten,
ende sy namen de Super-karge van mijn Macker gevangen, nevens
sijn Griecksen Tolck en twee van sijn Bootsghesellen, die sy de wegh
na de Boots afsneden, ende mijn Super-Karge, en mijn ander volck
sal veerden haer met mijn Mackers Boot, uytgeset twee vyande maets
die se de boots mede afgesneden hadden, die haer te water begaven,
waerna de Turken met haer Roers schooten, en dese twee maets
lagen vast heen en weder te swemmen soo langh tot se moede worden;
de eene op de gront in 't Water staende, wiert door syn Oogh en
Hooft gheschooten dat hy neer-storten, en was een Borger van
Hoorn, genaemt Michiel Jansz. de Soon van Coetertjen. 2)
Den 5 dito sond ick mijn Boot aen mijn Mackers boort, om aen
mijn boort te komen, met hem te resolveren wat ons te doen stont,
alsoo sijn Super-karge gevangen was. Aen boort komende, alsoo de
Schepen als voor verhaelt is van een en de selve meesters bevracht
waren, vonden wij goet vier a zes dagen leggen te blijven, en te sien
wat de tijdt medebrengen wilde.
Den 6 dito smorgens vroeg isser een Grieck op Strant gekomen
met een wit Vaentjen, tot een teecken datmen hem soude aen boort
halen, waer wy de Boot stracks na toe sonden. Aen boort komende,
bracht hy een brief van mijn Mackers Super-karge, welcke versoght
datmen hem lossen sou, alsoo hy voor 6000 stucken van Achten te
lossen was, waerop dat wy hem antwoorden, dat duysenden Rialen
van Achten, die ons mede gegeven waren, ons om Koorn te koopen
mede gegeven waren, doch wast noch om acht negen a thien hondert
Rialen van Achten te doen soude dat op ons nemen, maer dorsten
In Porto-
Candelo
den 6 Fe-
bruarij
i6ig.
16.1
i) Versta : met de boot voor anker zouden gaan liggen. De dreg, met vier of vijf
gebogen armen, vervult bij kleine vaartuigen de plaats van het anker.
2) Soetertjen?
I r
in sulcken swarcn saeck niet resolveren, te meer also hy sagh ^) 1619
dat de Turcken Geweer by haer hadden, so onachtsacm te werck ^'^^''* ^'
gegaen was.
Den 7 dito smorgens quamender vier Bareken met Koorn, yder
met 3 a 4 last achter ons om zeylen, die 5 a 6 myl hooger wilden
wesen als daer wy te rede lagen, om aldaer aen twee llollandtsche
Schepen haer Koorn te leveren, alsoo de twee voorseyde Schepen
by de Golf van Lepanten, ofte by ons ghenaemt de Corintische Zee
laghen om nevens ons Koorn te koopen : het eene Schip was van
Rotterdam, daer Schipper op was Figoreus van der Linden, het an-
der van Amsterdam, en waren bevracht van die van Venetien, en
waren veyliger op dese kusten te handelen als wy, doordien de Ve-
netiaen peys met de Turcken had. Dese vier boven verhaelde Bar-
eken hebben wy met forse door onse Boots (die wy wel ghemonteert
hadden) gedwongen aen onse boorden te komen ende ontlost, en ga-
ven haer op yder Last twee Rialen van Achten meerder als d'ander
Schepen, en vereerden elcken Barkier twee Rialen van Achten, en
beloofde sulcks voor yder reys te doen, en de Barkiers behoefden op
ver na soo veer niet te varen, hetwelck haer dapper animeerde om
ons op 't spoedighste meer te brenghen, en brachten ons soo veel
met de Bareken als wy door de Turcken van 't Landt ontfangen .
hadden, soodat wy met ons twee nu als 300 Last Tarwe hadden,
doch verliepen drie dagen naer malkander dat wy geen Bareken
meer vernamen, waerover wy grootelijcks verwondert waren.
Den 10 dito vernamen door een Grieck die op Strandt was, dat
[7. ] wy wel vertrecken mochten, alsooder geen kans was door eenige Bar-
eken meerder Koorn te bekomen, want de Turcken op lijfstraf en
pene van opgehangen te worden, verboden hadden datmen geen
Koorn meer met Bareken als anders aan ons verkoopen sou, soo
datter voor ons niet meer te doen viel.
Den 12 dito resolveerden wy het Zaedt uyt mijn Schip in mijn in Porto-
Mackers Schip over te doen, opdat hy sijn reys daermede vervor- den 14 Fe-
deren soude en na Genua gaen, ende ick sou sijn geit overnemen om ^^^^^^^
mijn Fortuyn daer mede te soecken, het welck wy deden, en ick re-
solveerde mede voor mijn Schip Koorn te soecken, of by mancke-
ment van Koorn naer Santen^) te loopen, ende daer Corenten te laden.
Wy lichten ons Anckers ende liepen achter een kleyn Eylandt dat
i) Versta: daar hij, hoewel hij gezien had dat de Turken gewapend waren, even-
wel (enz.)
2) Zante.
12
i6i9 achter het Eylandt van Santé Maure lagh, daer wy malkander aen
^ ^' ^^' boort gingen leggen, en ick gaf mijn Macker het Zaedt over.
Den 14 dito quamender twee Glayen en drie Fusten by doncker,
en meenden ons te verrassen, maer onse Man op de wacht het ge-
druys van haer Suffletjes ^) hoorende, schooten wy alsoo 't duyster was
datelijck op het geluyt aen, en ons docht dat wy 't inde Riemen
hoorden klateren, waerop de Suffletjens datelijck ophielden, wy
maeckten gissinghe dat sy presumeerden dat wy op haer geluyt aen-
schooten gelijck wy oock deden, en also sy inde ly van ons waren,
lieten sy het voor de Windt afdrijven sonder nader te komen : 's an-
derendaeghs het Koorn over-gescheept zijnde, maeckten wy ons
klaer om 't zeyl te gaen, en dewijl wy onsklaer maeckten, quammer
een Griecksche Paep aen ons boort, waernevens noch twee Griecken
waren, welcke ons seyden dat die twee Galeyen ende drie Fusten
die by ons geweest waren, haer meninge was (soo wy geen goede
Het bedrog wacht ghchoudcn hadden) onse Touwen af te hacken, en ons alsoo
•lïrcken tegen 't Landt te laten drijven, en ons alsdan te vermeesteren, en
datse nu van meninge waren met meerder macht van 't Landt Maure
ons te komen versoecken. Wy antwoorden haer in 't minste niet te
vreesen. De Paep nam een Testament en leyd het op het Hooft van
Het Sacra- onse Supcr-kargc, en las op sijn Hooft een Capittel, en nam een
GrTeckschï stukcjen Wittebroot dat hy medegebraght had, en gaf het den Super-
karge, daerna nam hy een kleynKelckjen met Korente- Wijn, sprak
eenige Grieckse woorden, en gaf hem te drinken, en op dese maniere
bedient de Griekse Kerke haer Sacrament oft Avondmael. De Paep
dit gedaen hebbende wenste ons een behouden reys, en ons ver-
maend hebbende wel voor ons te sien, scheyde van ons af. Ick
vraeghde de Super-karge wat dat stuckjen Broodt beduyden dat
de Priester hem gegeven had, waerop hy antwoorden, dat hetselve
in plaets vande Hostye was datse inde Roomsche Kercke ghe-
bruyckte, doch de Roomsche gaven geen drincken : doe schou^) ick
hem dat hij een Luytriaen gheworden was, omdat dit inde Gerefor-
meerde Kercke ghebruyckelijck is, en hy ons daerom altijdt voor
een Luytriaen ghescholden had.
Den 16 dito mijn Macker mijn Tarwe overgenomen hebbende,
en beyde ghereet leggende, ick om mijn fortuyn te soecken en hy
syn reys te vervorderen,scheyden van malkander, en vereerden den
anderen met drie eerschooten, achterlatende vijf man, te weten twee
i) Fluitjes {sifflet),
ü) Schold.
Kercken,
onder bey-
de Spetie
Broodt en
Wijn.
13
van mijn Schip, waervan den eene dood-gheschooten en den ander 1619
nevens de drie Man van mijn Mackers Schip ghevangen bleven.
Den 17 dito quamen wy inde Golf van Lepanten ofte anders ge- in de Golft
[8.] naemt de Corentsche Zee, alvvaer ons een kleyn Berckien van Petras J'en den ^"7
van daen aen ons boordt quam, vraeghde wat wy daer sochten, wy ^^^"""^"j
seyden Koorn, waerop hy ons antwoorde dat wy daer te laet toe
quamen, alsooder twee Schepen gelegen hadden van Venetien, die
't daer alles opgekocht en weghgehaelt hadden, (en waren de twee
bovenverhaelde Schepen, waervan het eene Figoereus van der Lin-
den was) ; wilden wij Krenten hebben die souden wy wel bekomen,
maer geen Tarwe.
NOTA. In dese Golff of Corentische-Zee, salveerden de Turcken
eenighe van haer Galeyen inde Slagh van Don Jan d'Austria, in 't
Jaer I57i,alwaer dat hy sijn Galeyen over Landt tot inde Archi-
pelagische-Zee voerden ; verhaelden ons een Grieck in waerheydt
gheschiedt te wesen ^). Wy siende dat hier voor ons niet te doen
stondt, resolveerde te vertrecken en naer Santen te loopen, alsoo
daer de beste Corenten vallen.
Den 19 dito zeylden wy weder uyt de Golff van Lepanten. In het
in-zeylen van dese Golff aen Stuerboord, leyt een Gasteel genaemt
Casteel-Tornesse^), hetwelcke naderhandt afgeloopen wierdt vande
Napelsche Galeyen 3).
Den 20 dito quamen wy by Kleyn-Soffolonien, alsoo wy door de
schrale Windt de Golff niet en kosten bezeylen, vervielen wy dicht
by 't Eylandt, daer komende ontmoeten ons drie Galeyen en twee
Fusten, die wy meenden Christen-Galeyen te wesen, doch ons wat
naerder komende bevonden dat het Turcken waren, de Christen-
Galeyen hebben twee Masten en sy maer een, hetwelck eenkenlijck
teecken was. Dese Galeyen meenden ons soo te overrompelen, doch
wy op ons hoede zijnde schootender datelijcken op, en sy quamen
met haer Riemen (also het stil was) op 't vlijtighste aensassen, en
onder 't roepen schooten sy verscheyde schooten op mijn toe, tot
soo lang datse dicht aen mijn boort quamen. Mijn Canon ghestelt en
wel gereet wesende, gaf ick haer een gheheele laegh, waerop sy
strack van mijn af hielden. De koelt een weynigh verheffende lieten
sy haer Besaens vallen, en lieten mijn sonder meer molest aen te
doen varen, en naedat ick op haer niet boven vijftien a twintigh
i) Dit verhaal is een sprookje.
2) Thans op de kaarten voorkomende als Kastro Moreas.
3) Dit feit heb ik niet kunnen verifieeren.
14
i6i9. schooten gheschooten had, setten sy haer coers nae Sinte-Maure, en
quamen naderhandt by een Schip met achtien stucken, daer Schip-
per op was Ocker Gerritsz. van Texel, de Svvager van Commissaris
Aris Harmansz. ^), hetwelken sy jammerlijcken verbranden, en niet
boven vijf a ses Man die voor inde back waren met het Schip op-
springen ^), noch levendigh in Zee neer-komende, vandeTurcken ge-
berght en tot Slaeven gemaeckt wierden, die niet sonder groote
moeyten en kosten naderhandt vry quamen.
De Turcken is haer aert op Christenen te roeven,
En niet als haer te doen verdompen en verdooven:
Doch Godt die boven sit en die beneden siet.
Die isset dat sijn wil in alle dinck geschiet;
Wie soud dit aers ontgaen drie Gleyen en twee Fusten,
Die quamen by de Golf aen Fullands 3) trotse kusten,
Om 't eene Schip oft aer te stroopen vande Ree,
En vinden daer de Vries alleenlijck in de Zee,
Die sy door haer practijck in stilten wilden stroopen,
En al het Christen-bloed als Beesten doen verkoopen:
Doch hy als onversaeght heel moedigh op haer schoot.
De Windt verhefte sich soodat een yder vloot;
Dees Turcken naderhandt een Texelaer ontmoeten.
Die sy door boose lust op sulcken wijs begroeten,
Dat sy sijn kloecke Schip doen steecken in de brand.
En brachten van het Schip ses Slaven in haer Land;
De Vries quam on-verseert tot Santen in de Haven,
En waren vry en bly in plaets van arme Slaven,
En losten haer Canon, en danckte Godt de Heer,
En gaven van dit stuck syn Naem alleen de eer.
In Santen ^^^ ^2 dito arriveerden wy voor Santen en voeren datelijck nae
den 22 Fe- Landt, aen Landt komende mosten wy wel drie uyren inde Boot sit-
bruarij ^^^ ^^^ ^y pj-^ttica 4) bekomen konden, eyndlijck quam de Bode die
onse Prattica van 't Gasteel gehaelt had, waerby wy geauthoriseert
wierden op Land te komen. Onse Consel s) quam by ons, en wy accor-
i) Mij niet nader bekend ; vermoedelijk een scheepvaart-commissaris op Texel wegens
de Westfriesche steden,
2) Versta : toen het schip in de lucht vloog.
3) Dezen naam vind ik noch op oude noch op moderne kaarten terug.
4) Toegangspas.
5) Volgens de lijst bij Heeringa, Levantsche Handel I, 54, was zijn naam Lenaert
Steffen Engelbronner.
Blz. 14 en 2<)
- j/i/'-.7«z5*¥?5*t*!o'.f>'.j.'~-'
.,1- _, - >er,-«<. -."" ïJ-ft©-»-'
m
15
deerden met hem voor veerthien-duysent stucken van Achten aen 1619
Corenten te koopen, en binnen thien dagen te leveren ; en vonden
hier noch twee Schepen uytons Quartier, het eene van Enckhuysen
genaemt het Tuchthuys, het ander was Jan Koomen Jansz. van Me-
denblick. Wy hier leggende spoeden ons soo veel als doenlijck was,
om onse reys te vervorderen en van dit Landt te raecken, op welck
Landt Griecken woonen, doch staen onder 't gebied vande Venetia-
ner, is een schoon en vet Landt rontom vol gebergte, en in 't midde
met vlacke en effene Velden verciert, welcke vol Corenten zijn
wassende.
Den 26 Maert lichten wy des smorgens vroeg onse Ancker, gin-
gen 't zeyl, en quamen tegens den avondt dicht by 't West-eynde
van Saffalonia, en stil wordende schockte de deyninge vande Zee
ons soo na aende Wal, dat wy genootsaeckt waren de Boot uyt te
setten en 't Schip also van de Wal af te boegseeren, doch de Land-
wind begon hem op den avond te verheffen, so dat wy de Boot weder
in namen, en hadden de Boot naulijck in 't Schip of wy kregen sul-
eken harden Windt, dat wel twee-hondert Leeuricken als ander Vo-
ghels van 't Landt in ons Schip quamen weyen, daer soo veel Windt
na quam dat wy de Marzeyls in mosten halen, en zeylden met twee
lage Schooverzeyls ^) de Golff van Venetien over.
Den 28 dito sagen wy het Landt van CalabriaendeMonto-Gibel-
le, ofte anders genaemt de Bergh Etna branden, welcke Bergh op
het Eylandt van Cicilia leyt.
Den 29 dito quamen wy by Regium, alwaer twaelf Napolitaen-
sche Galeyen laghen, daer de natuerlijcke Soon van Duck de Zes-
soone^) Admirael op was, en een Knechtken van ongevaerlijck twaelf
a derthien jaren, wiens Moeder een Brabandsche Vrouwe was. Wy
dreven door de stroom heel na Missine toe, alwaer wy gheen Prat-
tica kosten bekomen. De Windt hem wat verheffende, liepen wy
noch door 't nau inde bocht van Sicilien, en setten 't die nacht al-
daer by een Fransman, die uyt de Arschepelago quam en naer Na-
pels wilde.
Den 30 dito lichten wij ons Ancker, en quamen den 23 dito 3) by
't Eylandt van Elb, liepen dicht bij Port-Ferare en Porto-Longe
heen, en saegen de vaste kust Porto-Harculis 4).
1) Schooverzeil : het onderste zeil van den grooten mast.
2) De hertog van Ossuna, onderkoning van Napels van 1616 tot 1620.
3) Dit moet een fout zijn voor „den 3 April".
4) Port'Ercole benoorden Civita Vecchia. De volgorde waarin de plaatsen genoemd
worden is zonderling, daar Port 'Ercole gezien moet zijn lang vóór Porto Ferrajo.
i6
1
1619 Den 8 April arriveerden wy voor de Stadt van Liornen oft Livorne, {
^^^ ^' om te sien wat bescheyd wy daer vinden souden, en vernamen dat
onse Macker de Salm ^) die onse Tarwe ghelijck voor verhaelt is ^),
hier daeghs te voren noch op de Reede gelegen had, en alsdoen i
hier eerst van daen gescheyden om na Genua te gaen, en ick aen
Landt zijnde beweerden 3) daer die nacht.
Den 1 5 dito aen boort komende lichten wy ons Ancker, gingen 't
zeyl, en arriveerden den 27 April voor Genua, alwaer ick niet als
voor mijn eygen lijf Prattica verkreegh, en most mijn naeckend uyt-
trecken, en sy namen de kleederen die ickuyt-getrocken had met een
Tange, en gavense mijn Maets om weder met de Boot aan boord te [n.]
brengen. Dit gheschiede om anders geen oorsaecke, als dat de Ita-
liaenders soo banghe voor Peste of and're vyerighe Sieckten zijn, de
Matroosen mosten binnen veertigh dagen geen Landt betreden, en
't Schip van sijn ladinge ontlost zijnde quamen doen aen Landt.
Wy bevonden hier veel Noord-Hollandsche Schepen, nevens de
Vloot die in Texel mijn om mijn kleyne defentie in haer Compeny
niet begeerden te nemen, dese hadden door contrarie Windt soo lang
in Texel gheleghen, datse hier nu eerst aen-quamen.
Den 4) May mijn Waren hier gelost hebbende, daer de Maend van
April mede heen gheloopen was, lichten wy ons Anckersmetonsses
Schepen om nae Alicanten te loopen, en drie dagen van Genua ghe-
weest zijnde, gheschiede een jammer ongeluck op mijn Schip, also
een Passagier (van Venetië van geboorte) sijn gevoegh doen wilde,
hij in plaets van in 't Galioen te gaen ginck op de zijde van 't Schip
sitten, en hielt hem aen een Toutjen van een Gotelinghs-poort, welck
knoop van 't Toutjen doorslippende viel in Zee, en alsoo 't avond
was smeeten wy het Schip wel op de ly, en setten het Boot uyt om
hem te salveeren, doch konden hem niet krijgen, sodat de Jongman
onnosel verdronck.
Den 5 Junij arriveerden wy voor Allicanten, daer wy datelyck
Prattica kregen, maer alsoo daer niet te doen viel, resolveerden wy
tot AUematten 5) ons Schip met Sout te laden en na 't Vaderlandt te
zeylen.
Den 7 dito lichten wy ons Ancker, en quamen savonts voor Alle-
i) De Vries brengt hier den naam van den schipper op het schip over.
2) Hier schijnt te zijn uitgevallen : „overgenomen had", of iets dergelijks.
3) Overnachtte.
4) De datum niet ingevuld.
5) Thans op de kaarten voorkomende als Guardamar naar den naam van het eenige
regels verder voorkomende kasteel.
matten, alwaer een kleyn Vleckjen oft Casteeltje bemuert is genaemt 1619
Guar de Maer. -^""^ ''*
Den 25 dito wel geladen zijndelichtenonsAncker,zeylden weder
na Alicanten om onse Compeny te verwachten, en namen daer on-
dertusscheneenigeStuckgoederen in, om tot Amsterdam tebestellen.
Den 28 dito arriveerden hier een Schip van Hoorn ghenaemt de
Wigge, waerby wy verstonden dat Jan van Olden-Barneveld in
's Gravenhaghe op 't Binnen-Hofonthalst was, alsoo hy (door toe-
doen vande Arminiaenen) het Landt socht in een Bloedbat te stellen,
en Prins Maurits van Orange (die sijn leven voor de Landen ghe-
waeght had) sijn Authoriteyt te benemen, schoon hy en sy wel wisten
dat Prince Wilhelmus dese Landen op sijn eyghen Beurs, met een
Leger van duysenden Mannen geassisteert heeft, en om 't welvaren
vandien soo deerlijck vermoort was, 't schijnt dat dese met Prins
Maurits meenden te leven om het Land op een ander voet te bren-
gen, als de Spanjaerden met sijn Heer Vader Prins Willem gedaen
hadden, doch Godt zy gedanckt dat de quaetdoenders loon na wer-
cken kregen.
Den 2 Julij ons Ancker gelicht zijnde, arriveerden den 18 dito
voor Mallegam met de gheheele Vloot, alwaer wy veel Schepen
vonden om nieuwe Pieter Semues ^) te laden tegens de Vandange.
Den 20 dito gingen wy met ons ses Schepen weder 't zeyl.
Den 22 dito passeerden wy 't nau vande Straet oft anders de
enghte van Gibralter.
Den 28 dito ontmoeten ons AlbertCornelisz. 't Hoen 2), en was de
eerste reyse die hy deed' na dat hy Capiteyn geworden was, had een
nieuw Staten-Schip ghenaemt de Griffoen, waer by noch tweeStaten-
Schepen van Amsterdam waren : de Capiteyn van 't eene Schip was
genaemt Kleynsorgh, en den ander Schaef. Capiteyn 't Hoen had
een kleyn Engels Roovertjen genomen en tot Lisbona verkocht,
alwaer doen den Coninck van Spanjen met twaelf Galeyen was ;
scheyden met verscheyden eerschooten van malkander.
Den 30 dito, alsoo wy met ons twee Schepen niet wel van Vic-
tualie versien waren, en dat de Reys wat langer door de stilte als
anders duerden, resolveerden wy onse Mackers eens aen te spreken,
die haer altijd hadde laten verluyden soo ons yet ghebrack, datse
i) Pedro Ximenes (de bekende wijn).
2) Die met andere oorlogsschepen op weg was naar de Middellandsche Zee tegen de
Turksche roovers ; zie Heeringa, Levantsche Handel I, 808 — '09. — 't Hoen was een
officier der admiraliteit van het Noorderkwartier en blijkbaar een kennis van de Vries.
2
i8
1619 voor ons genoegh over hadden, souden anders te Mallegam spijse
"'"' ^°'ghenoegh hebben konnen bekomen, gaven nu tot een antwoordt,
als ons de noot uytwendigh aenquam soo soudense ons bysetten,
waerover wy qualijck noeghden, en haer tot antwoordt gaven dat
het ons niet goedt docht op sulcken voet by haer te blijven, resol-
veerden en gingen met ons tweeen van haer af, omdat onse Schepen
veel harder zeylden : mijn Mede-macker was Reyer Jansz. ^) inde
wandelinge dicke Reyer van Oosthuysen genaemt.
Den 6 Augustij schooten wy de hooghten van drie-en-veertigh
graden, en gisten ontrent hondert-en-vijftigh mijlen van Caep de
Venster 2) te wesen, smiddaeghs de Koek schaffende, komter een van
onse Matroosen en seght twee zeylen te loevert van ons te sien, die
voor Windt op ons af quamen, alsoo wy by de Windt zeylden,
de Windt zijnde uyt het Noord- Westen. lek ginck datelijck uyt de
Galderij, ende belasten terstond de Vlagh van boven te laten weyen,
mijn Macker Reyer lietse van voren weyen, en maeckte een strate-
gema als of ick Admirael en mijn Macker Vice- Admirael was, wy
lieten de Marzeyls loopen en 't Grootzeyl opgyen, en setten Mutsen,
Hoede, ende Karpoesens) op de Caveen-Navels 4), 't welck hem ver-
toonde als of 't schip vol Volck was, en alsoo ick niet meer als thien
lichte Stucken had, doch meer Poorten, en 't Schip van aensien wel
acht-en-twintigh Stucken voerden, liet ick de Poorten inde Hut als
anders half open setten, ghelijck offer mede Stucken voor stonden :
mijn Stierman Pieter Barentsz. Dorreveldt die naderhand noch Capi-
teyn wierdt, een goet Trompetter zijnde, gingh met sijn drieën achter
op de Hut staen met de Trompet inde handt. Dese twee Schepen
by ons komende waren kloecke Turcksche Schepen, ende de minst
nae onse gissingh wel met vier-en-twintigh Stucken versien. Sy
merckende dat wy haer als onverseert met ons tweeen inwachten,
soo liet de voorste sijn Marzeyls loopen en schoot by de Windt, ver-
preyden sijn Macker, en hem gesproken hebbende hijsten sijn Mar-
zeyls weder op, en liepen t'samen achter ons om, en d'eene schoot
een schoot te loevert uijt, als oft hy segghen wilde vaert met vreden,
wy sien geen kans U eenighe molest aen te doen. 't Waer saecke
datse ons aen boort ghekomen hadden, souden ons heel licht hebben
1) Hij werd 10 Jan. 1621, met tarwe geladen, door de roovers te Algiers binnen-
gebracht (Heeringa I, 1044).
2) Finisterre.
3) Karpoets: bonten muts, zooals de matrozen die dragen.
4) Bedoeld is: karveelnagels (houten of ijzeren nagels om touwwerk aan te beleggen).
19
konncn nemen, want wy meer moet en couragie betoonde als onse 1619
macht was, wy toonden ons Manlijck, maer waren vrolijck, en danck- "^"
ten Godt datse door-gingen.
Den 15 dito quamen wy teghen den avondt ontrent Lesaert O, en
hadden daeghs te voren grondt geworpen, quamen hier in een Vloot
Frans-vaerders die te loevert van ons kronghen^), en twee uyren daer
na (alsoo 't lichte Maen was) soo hielden al de Schepen weder ach-
ter ons om, waerover wy verwondert waren, en een van die Schepen
verpreyden ons, en versocht dat wy geliefde een weynigh op haer te
passen, alsoo sy altemael slechte Schepen waren en gheen Schut
voerden : datter een quaet Schip inde Vloot quam, dat haer drongh
om onder onse bescherminge te komen. Eyndelijck quam dit on-
[13]. bekent Schip mede by ons en met een ruyme schoot op mijn af
loopen, ick riep hem toe waent Schip? hy antwoort Pieter Jansz.van
Monnekedam ; hy riep waent jou ? ick riep van Hoorn, niet te min
hy hield al op ons toe, ghelijck oft hy aen boort socht te wesen. Ick
belasten de Trompetter terstondt achter op te loopen, en riep dat
hy achter om houden sou oft ick souder in schieten : 't scheen oft hy
daer niet nae en luisterden, ick liet stracx vyer geven en schoot
dwars door sijn Schip. Hy begon te schelden en riep ghy Hoornsche
Arminiaensche Joden, sult ghy soo stracx schieten ? Ick riep hem
toe hy soude meer op sulcken wijs by mijn komen, had ick hem nu
een schoot ghegeven woud hem alsdan de geheele laegh wel gheven,
want men inder nacht niemandt vertrouwen mach. Hy was beter
gemonteert als ick, en wou na Mallegam, scheyde van ons af, en wy
verstonden dattet weynigh scheelden, oft de schoot die dwars door
de Combuys ginck sou twee Man mede genomen hebben.
Den 18 dito arriveerden wy tot Playmuyden op de Voert 3), daer
ick mijn Volck het beste Brood gaf dat in 't Schip was, voer terstond
met de Boot aen Landt om Victualie te koopen, en ick danckten al-
hier mijn Barbier af, welcke ick op myn uyt-reys hier ghehuert had,
lichten dien selven avondt weder het Ancker om na Texel te gaen.
Den 26 dito arriveerde ick met mijn Schip in Texel, nadat ick elf
maenden en twee dagen uyt-geweest was. Ick voer met de Loots
aen Landt en vertrock na Hoorn, en eenige dagen daerna tot Am-
sterdam, alwaer Daniel Colpijn ende Jan Bonoeyt beyde Koopluy-
1) Kaap Lizard.
2) Krengen: een schip doen overhellen ten einde aan eene zijde eenige bewerking
te verrichten.
3) Eng. „ford".
20
i6i9 den, die my op myn uyt-reys bevracht hadden, op mijn versochten
"^* ^ ' dit Schip te verkoopen, en een grooter Schip maken te laten dat
beter van defentie was, om daer mijn eygen Koopmanschap mede
te doen. Hoewel ick daerin niet wel resolveren kond', soo hebben sy
mijn een nieuw Schip laten timmeren, om daer (als voorseydt is)
mijn eygen Koopmanschap mede te doen ; en alsoo sy wel wisten dat
ick van kindsbeenen de Koopmanschap (so hier als in Vranckrijck)
byder hand gehad hadde, en daer wel in gheoeffent was, soo vonden
sy goedt alst Schip ghemaeckt was, mijn hetgeen hier te Lande noyt
gepractiseert was op te leggen en in 't werck te stellen, dat is dat ick
na Terre-Nove soude zeylen en 't Schip vol Vis laden, en daermede
na Italien gaen, hetwelck ick aennam, en sette met bewillinghe van
de Vrunden een ander goedt Vrundt op ^t Schip, dat ick te voren
ge voert had.
CtoeeöE ©apaigilE,
ofte
^ftE^cörtjbingBc ban mijn iÜEu^ na ^acra^4§oba, ^taïien, enbc
taEber na JgebErïantit, haat teucantre tn btEEmbe boarballEii
tE0En bpaiibEii ai^ anbEti^ niyti baorgEftoniEU 3ijti, op be<^e ïfiEpjs
^cf^ippet EU ï^oopinan b)E<^EnbE.
TWEEDE VOYAGIE, ofte beschrij.
VINGHE VAN MIJN REYS NA TARRA-NOVA, ITA-
LIEN, ENDE WEDER NA NEDERLANDT, WAT REN-
CONTRE EN VREEMDE VOORVALLEN TEGENS
WANDEN ALS ANDERS MIJN VOORGEKOMEN ZIJN,
OP DESE REYS SCHIPPER EN KOOPMAN WESENDE.
In 't Jaer 1620 den 10 Junij zeylden wy uyt Texel, en arriveer-
den den 13 dito onder Portlandt ten Ancker, alwaer ick met de
Boot aen Landt voer, en vertoonde mijn Pas in 't Casteel dat daer
leyt, 'sanderendaegh voer ick na een kleyn Stedeken genaemt Wey-
muyden, dit Stedeken is hier dicht by, en kocht daer drie Gotelin-
gen die ick by nacht aen boort kreegh. Hier is een Ty-haven, van
waer veel Visschers na Terra-Nova varen ; nam hier verscheyden
Brieven van daen, om in Terra-Nova aende Visschers te bestellen,
om datse Vis aen mijn verkoopen souden.
Den 15 dito lichten wy ons Ancker, en quamen den 16 dito voor
Portmuyden, alwaer ik aen Land voer, en resolveerde over Land na
Pleymuyen te gaen, ende laten mijn Schip volghe, dewijl ik daer wat
te verrichten had, hetwelck ick af dacht te doen eer mijn Schip daer
soud' konnen komen, op datmen niet tarderen of toeven sou. Ick
was een nacht in 'treysen onderweegh, en vernachten in een Dorp
genaemt Moerberie ^ ); in 't Dorp komende vondt ick niet een Huys oft
daer stack een Wit-Vaentjen uyt, waer over ick verwondert zijnde,
mijn Waert vraegde wat dit bedieden ? De Waert gaf mijn tot ant-
woordt datse Sijter oft Appeldranck verkochten. Ick vraeghden wie
de koopers zijn, alsoo 'taltemael verkoopers waren? Hy seyde my,
datse de beste eerst droncken en dan de slechste, op datse om 't Jaer
alle gheconsumeert waren, tegens dat de nieuwe Cijter oft Appel-
dranck weder uytquam.
Den 18 dito arriveerde mijn Schip voor Pleymuyen op de Voert,
daer ick doen van alles gereet ghemaeckt hadden, nevens drie Gote-
lingen die ick daer mede kocht en aen boort bracht.
Den 2) dito hebben wy ons Ancker ghelicht en gingen 't zeyl, om
onse Reyse te vervorderen na Terra-Nova.
1) Mulberry.
2) Niet ingevuld.
24
i62o Den 22 dito passeerden wy Engelandt, ende setten onse coers
Juni 22. -^gg^ |.gj^ Zuyden en West aen, tot dat wy den grooten Banck van
Terra-Nova ontmoeten souden.
Den 30 dito ontmoeten ons sulcken Maelstroom, dat het onmoogh-
lijck was om te vernemen wat coers datse liep.
Den 10 Julius ontmoeten ons een Scheepjen van ontrent tsestigh
lasten, komende uyt Nieuw-Engelandt, en had daer op de Visscherij
gheweest, was van Pleymuyden in Engelandt.
Den 18 dito sagen wy eenen hoogen IJsbergh, scheen eerst een
Schip te wesen, doch nader komende bevonden met verwonderingh
sijn hoogte, het scheen ons onmogelijck op de hoogte van seven-en-
veertigh graden en in Julius hier Ijs te ontmoeten.
Den 25 dito wierpen wy op de Banck van Terra-Nova grondt op
seven-en-twintigh vadem, ende begonsten 't overal vol Schepen te
sien, die daer lagen en visten na Cabbeljau, waer wy na toe hepen
om te verpreyen, maer mijn voor gheen Visser aensiende wilden
mijn komste niet verwachten, en ginghen wech. Onder allen bleefifer
een legghen, dicht by hem komende maeckte mede Zeyl, maer had
te langh gheleghen, want ick hem in-zeylden. lek wenckte hem om
sijn Marseyl te strijcken, doch wilde niet luysteren, doe liet ick met
een van mijn Boegh-stucken vyer gheven, en schooten hem door sijn
groote Marzeyl ; doen liet hy 't datelijck strijcken, ende wy verprey-
den hem en vraeghden op wat hooghte dat hy lagh en viste ; gaf tot
antwoordt dat hy in acht dagen geen hooghten gehad hadde, over-
mits het op dese Banck altijdt mistigh weder is. Hy liet ons met sijn
Lootlijn thien a twaelf Cabbeljauwen achter uyt slepen, die wy in- [15.
haelden, en bonden daer weder twee a drie stucken Speek en Vlees
aen, soodat wy hem syn Cabbeljauwen wel betaelden, en lieten hem
varen.
Den 29 dito 'snachts quamen wy te vervallen op de Kust van
Terra-Nova, en alsoo ick op de wacht gingh wandelen warender
twee Maets die voor uyt-keken ; ick hoorde een Pingowijns-vogel,
met een riep een vande uytkijckers dattet^) een Enghelsman was,
schoor, schoor 2), daer ick in verschrickte, en vraegde hem waer het
Land was? hij riep in ly. Ick sprack tegens de Man te Roer, dat hy
het Roer in ly aen boordt leggen sou om overstaegh te komen,
'twelk hy dede, en 't Schip dreyde tot aller ghelucken. Ick ginck
achter om het Marzeyl om te brassen, en stiet met een op de Hut dat
i) Die een.
2) Shore! shore!
k
25
de Stierman uytquam, en so ras alst Schip gedreyt was kregen wy 1620
een stortingh van de Landzee, soo dat het niet nader en diende sou--'" ' *^'
den wy Schip, goedt, en leven behouden ; wy Heten 't contrarij uyt-
staen als wy 't ingeloopen waren, en 'sanderendaeghs wenden wy
't weder met den dagheraet, om te sien waer wy 'snachts geweest
waren, en bevonden 't drie hooghe Klippen te wesen ; in ghevallen
wy daer tegens aen gekomen hadden, souder Kat noch Hond af ge-
komen hebben,wy saghenhier menighte van Bosscheysche 'jSloepen,
die voor ons schuwden en meenden dat wij Vrybuyters waren : wy
versprakender ten lesten een, die ons seyde inde Bey van Plessanse 2)
te wesen, daer de Baskens visten : hy was schou voor ons en wilde
niet aen boort komen, roeyde voor ons over, wy meynde dat hy aen
Boort komen soude, maer hielden haer Fock op de Mast, en een
stuck van ons te loevert zijnde, vergat het wederom komen en ginck
deur ; was hier alle dagen seer mistigh, wy setten onze coers na Capo-
Rase 3), om by de Engelsche te komen.
Den 2 Augustij, met een stil, moy, lieflijck Weder, sagen wij Capo
de Rasso.
Den 4 dito liepen wy nae de wal, quamen in een Bey genaemt
Cappelinge 4), waer by een 5) leyt genaemt Ferrelandt, daer vonden
wy seven a acht Vissers, daer wy Vis van meynden te koopen, maer
hadden haer Vis al verkocht. lek nam een van haer Vis-sloepen die
op de Bosscheyse manier ghemaeckt zijn, en heel veerdigh om mede
te roeyen, ik roeyde daer mede langs de Kust, welcke Kust veel
Beyen en Havens heeft, daer de Vissers haer met haer Schepen in
onthouden. lek veel van dese Havens gevisiteert hebbende, keerde
weder na mijn Schip, alwaer ick den thienden weder in-quam ; hier
lagh nevens mijn een Bootjen van vijftigh a tsestigh last met ses Go-
telinghen, 't welck met Toeback uyt de Verginies quam, om hier
Toback aen Vis te ruylen.
Den 12 dito lichten wij ons Ancker, en quamen in een Haven
ghenaemtSint-Jans-haven,daer laghen wel sestien Vissers-Schepen,
waer mede ick handelde en mijn Geldt besteden. Dese Haven is nau
om in te zeylen, en daar leggen twee Klippen boven Water, soo dat
mense schouwen kan. De Haven is van binnen soo ruym en soo
1) Biscaysche.
2) Placentia Bay. ,
3) Cape Race.
4) Caplin Bay.
5) Hier schijnt een woord uitgelaten; „land" of iets dergelijks.
26
i62o. breedt, datter wel hondert Schepen in legghen moghen, en loopt soo
"^* ^^' veer in 't Landt datmen geen Zee en siet. Dese Vissers-Schepen
leggen sonder eenigh Mensch in te wesen soo lanck als sy Vissen,
met haer Zeylen deckense haer Schuyten die sy Stagres^^) noemen,
en op 't Landt leggen, en zijn veerthien a vijfthien voet over 't Wa-
ter gebouwt, om als haer Sloepen vol Vis zijn die daer mede te los-
sen. Terwijl wij hier laghen wierter een Beer in een strick ghevan- [i6.]
ghen, die met een wup om hoogh wupte en bleef soo hangen, die de
Vissers met Roers en Piecken doorschooten, en staken soo lange [tot]
hy doodt was,sy leyden hem in 'tSout en aten hem, ick ater selfs mede
af; noch wierter een ghevangen oft vingh hem en doorschoot hem
selfs, en geschiede op dese manier : Sy leyden een gheladen Roer
voor die plaets daer dese Beer alle nachten gewend was Traen te
komen slicken, sy deden aende Haen van 't Roer een kleynToutjen,
en aen het eynde van'tToutjen een stuckVis, welckeVishij meende
voor een goedt aes na hem te trecken, doch daer aen treckende
ginck het Roer af, en het Loot vloog hem inde borst dat het achter
weer uyt quam, ick heb dit selfs gesien. Dit Eylandt is ontrent soo
groot als Engelandt en is vol Bosschagie van Bereken, Grenen, en
Vierenbomen, de Vruchten die ick hier sag waren anders niet als
Aerdebeyen ende Blauwe-bessen, dit Eylandt is als voor verhaelt
vol Havens en Beyen, waer in alle Jaren wel vier a vijf-hondert Vis-
sers zijn, soo Engelsche, Fransche, als Bosscheyers, de Engelsche
vissen aende middelste Kust van 't Eylandt, de Fransche en Bos-
scheyers vissen d'eene aende Zuyd, d'ander aende Noord-kant van
't Eylandt. Dese Kust is vol Vis, en is altemael Cabbeljau, die sy
droghen om na Italien te voeren, en in Spanjen, Vranckrijck, ja in
Engelandt selfs veel eten, en consumeerense in plaets van datmen
inde Nederlanden Stock-vis eet ; daer is inde varsche Ravieren veel
Salm. Terwijl wy hier laghen quammer een Sloep vande Noord in
dese Haven, die ons verhaelden datter om de Noord op een plaets
ghenaemt Parlekan^), met een treek vijfthien-hondert Salmen ghe-
vanghen waren, soo dat het Net door de menighte soo swaer was,
datse 't selve naulijcx aen Land wisten te krijgen ; dit ist geen dat
ick van dit Landt weet te schrijven.
Den 10 September lichten wy ons Anckers, en gingen met ons
vijven inCompeny 'tzeyl, onder ons was eenCarviel van Avere 3) in
i) Dit woord weet ik niet terecht te brengen.
2) Niet te identificeeren.
3) Aveiro bezuiden Oporto.
27
Poortegael,buyten komende quamender noch twee Schepen by ons 1620
waervan d'eene met acht Stucken, daer Schipper op was Mr. Geer- ^^** ^°'
ner^) van Londen, den ander gemonteert met thien Stucken, genaemt
Mr. Focks.
Den 30 dito kregen wy de Kaep St. Vincent in 't ghesicht, hier
scheyden eenighc kleyneScheepkens die naKalis^) wilde van ons af.
Den 3 October passeerden wy het Nau vande Straeta), alwaer ons
eenighe Schepen ranscontreerde vanden Admirael vanden Coninck
van Spanjen, wekken wy verpreyden.
Den 6 dito quamen wy 's nachts by Caep de Mollo, alwaer de
rest van onse Compeny van ons scheyden die na Mallegom wilden :
doen het begon te dagen sagen wy achtien schepen in ly van ons,
waerop wy aen loefden om de wal te naderen, alsoo de Windt uyt
de wal was, ghelijcke hier ghemeenlijck 's nachts en smorgens is.
De voorste van dese Vloot liet sijn Marzeyls loopen om zijn Admi-
rael te verpreyen, die midden onder de ander Schepen lagh, en had
twee Bramzeyls boven malkander, waeruyt wy presumtie kreghen
dat het Turcken waren, alsoo ick wel had hooren segghen datse de
groote Sinter-Claes van St. Malo4) genomen hadden, en dat die twee
Bramzeyls boven den ander voerden : wy lieten 't de Bey van Mal-
lega wat in staen, en daer onder de wal komende, ontmoeten ons
Veness) by Hoorn van daen, daer Schipper op was Pauwels, quam
[17.] tegens ons over loopen, dicht bij ons komende kond de loef niet van
ons krijgen, begonst daerom voor de Windt na de wal te houden ; wy
merckte dat hy voor ons vervaert was, soo baelden wy de Fock op
de Mast en lieten hem boven ons zeylen, ende wy verpreyden hem :
hy riep ons toe dat wy daer een schoone dans ontsprongen waren,
alsoo dese achtien Turcken hem wel twee dagen voor Venes-Malga^)
onder de wal gehouden hadden, en hem soo dicht op de wal dron-
gen, dat hy naulijcks twee voet Waters onder de Kiel hadde. Wy
scheyden alsoo vanden anderen, beyde door de masen van dit Net
gedroopen zijnde, en alsoo het stilletjens was soo lagen wy wat en
dreven inde Bey van Mallegam. Tegens den avondt quamen die twee
i) Gardiner?
2) Cadix.
3) Van Gibraltar.
4) De schepen van St.-Malo waren wegens hun grootte bekend (vgl. Heeringa I, 830).
5) Deze plaats is corrupt. Men zal moeten verstaan; „ontmoeten ons bij Venes een
schip van Hoorn vandaan, daar schipper op was" enz. Met Venes is dan bedoeld Velez
Malaga, eene plaats een eindweegs ten oosten van Malaga.
6) Zie de vorige noot.
28
i62o. Engelse Schepen weder by ons, die 's nachts te voren van ons ge-
^^*' ^' scheyden waren, hadden te Mallegam aen Landt geweest, en hadden
ordre bekomen om voorts na Marcilien te gaen ; wy bespraken goede
Compeny met den anderen te houden. Daerna quamen der noch twee
Fransche Schepen vande Reede van Mallega, die ick mede verprey-
den, sy vraegden waer ick van daen quam ? riep uyt Terra-Nova ;
sy dit hoorende joegen terstondt al haer Volck om laegh om teghen
mijn te slaen, wantse mijn niet toe-vertrouden, en meynden dat ick
een Turck was, verwondert zijnde van 't antwoordt dat ick (als ge-
seydt is) van Terra-Nova riep, want het noyt by haer gehoort was,
dat Schepen uyt Holland op Terra-Nova voeren, en meackten haer
onbragieus. Ick riep haer toe terwijl haer Boot noch achter aen
sleepten, dat sy eens overkomen souden, doch gaven tot antwoordt
dat sy niet uyt 't Schip quamen, dat men maer goede compeny met
den anderen houden soude.
Den 10 dito smorgens met het rijsen vande Son, sagen wy acht
Schepen onder de wal, die met koelten op ons toe-quamen, en wy
dreven in stilte. Ick liet de Stuerman het Gebedt doen en wy songen den
hondert-en-veertighsten Psalm i), dat ghedaen zijnde liet ick mijn
Volck Wijn schencken, en sprack dat een yder hem selfs geliefde te
kennen, ende datse nu diende te betoonen datse Mannen waren, dat
ick wat mijn aenginck haer als een Soldaet en goet Schipper voor-
gaen soude, daer warender twee die te voren ten Oorlogh ghevaren
hadden, welcke begonnen te krijten, en hadden tevoren altijdt vech-
ters en smijters tegen de ander Maets geweest, en wouden de Maets
altijdt met de Messen te lijf, 't scheen ofse drie Man seven armen
afgheslagen souden hebben, en waren nu de blootste guylen.
Ick stondt boven en riep, neemt een Deeghen en smeert haer nu
de ribben eens, slaet die Schelmen met de Deegen eens te degen om
de ooren. Doen de Turcken by ons quamen snedense ons Admirael
(die alsoo hy overstaegh raeckte) van ons af, en boordeerden hem
met haer drie Schepen, haer Admirael de Veenboer 2) en noch twee
ander Schepen, en also ick de Prince-Vlagh als Vice-Admirael van
voren het wayen, soo quam haer Vice-Admirael op mijn af en Het,
een Hoornsche Vlagh van voren wayen, alsoo sy dit Schip eertijdts
1) „o Heer verlos mij uit de banden — Waarin de boo2e mij beknelt", enz.
2) Een Hollandsch renegaat, die te Algiers den naam van Soliman Reis voerde
maar bij zijn landsluiden bekend was als „de Veenboer". — Zie over hem Heeringa,
Levantsche Hatidel I, 721 en vervolgens. — Uit bl. 738 aldaar blijkt, dat hij te voren
in dienst was geweest van den beruchten Simon Danser.
29
van die van Hoorn genomen hadden, en was gemonteert met 28 1620.
Stucken en 250 Turcken, daer na quammer noch een groote Fluyt
met 33 Stucken en 300 Eters, en was de Fluyt van Cornelis Dam-
misz. van Schiedam *); ick sorgde mede overstaegh te raken om dat
het soo stil was. Ick riep een deel van mijn Volck boven, doch duer-
den wat langh eerse quamen^),
[,8.] Den trotse Spaensche-Kust, Almaseroens) sal tuygen
Hoe dat acht Turcken ons hier meende te doen buygen.
Drie Honden sleepten stracks ons Admirael aen kant,
En onsen Admirael die raeckte inde brant:
Den Vice-Admiraeldie quam mijn abordeeren,
Benefifens noch een Fluyt om mijn te overheeren,
't Scheelt weinigh of ick had mee overstaegh geraeckt,
Ick riep en 't Volck dat heeft haer inde Boot gemaeckt,
En deed' het Schip terstont een weynigh om boeghseeren,
Doe sprack ick Mannen 't sa, Godt kan de kans verkeeren :
Ick braeckte vyer en vlam, en gaf haer schoot op schoot,
Totdat 't Barbarys-Volck alsulcken strijdt verdroot,
Na dat van 's morgens af wy tot den avondt vochten
Hielp Godt ons uyt dien strijdt en heel beanghste tochten :
Den Turcksen Admirael wiens naem den Veenboer was,
[19,] Bekocht het met de doodt 4) juyst op dit selve pas.
1) Opgebracht 9 Mei I620 (zie Heeringa I, 1043).
2) Onze schipper vervalt hier in poëzie ter begeleiding van een prentje dat het
door hem bestane gevecht moet voorstellen.
3) Almazzaron iets bewesten Cartagena.
4) Dat de Veenboer in dit gevecht sneuvelde, wordt in het volgende gedeelte (in
proza) niet met zooveel woorden gezegd, waar alleen staat dat hem een been afge-
schoten werd. Het blijkt echter met zekerheid uit een dagboek gehouden door den
Nederlandschen consul Wijnant Keyser te Algiers (bij Heeringa I, 822 vv.), waaromtrent
den Veenboer het volgende voorkomt:
„Den 19 September zijn acht principaele roovers uutgeloopen, daer Soliman reys,
alias Veenboer, admiraal van is ... .
Den 16 October is ingecommen een sloupe met het doode lichaam van Soliman reys,
alias Veenboer. Heeft gevochten in compagnie van 8 Turcxse schepen, met vijffcoop-
vaerders, waervan een genomen, de reste ontloopen. Men seyt een Fransman te wesen,
die presumeere van St. Malo, alsoo groot is, gelaeden met visch ende anders, fijn
lijwaet ende oock geit in dobbloenen. Is geschiet ontrent Gibraltar, soude 60 mannen
opgehadt hebben, en al om den hals gebrocht, behalven 4 mannen ....
Den 26 October is gecommen den prijs, die Soliman reys ende compagnie genomen
heeft, als vooren op 16 ditto. Is gelaeden met visch; 't volck dervan, dat in 't schip
van Soliman reys niet doot en is geslaegen, is nu medegecommen, en andere in de
andere roovers".
De Vries meldt dat een der Franschen in brand vloog; niet, dat het schip mede-
30
i62o eyndelijck quam de onnodighste^) eerst boven, waerop de anderen
^^' ^°" volghden, en boeghseerden het Schip weder recht. lek riep 't Volck
wederom aen Boort te komen, alsooter soo heet van Grof- en Moskets-
Koegels was, die door de Blinde 2) raeckten al eerse aen Boort quamen;
aen Boort komende ginck elck weder by sijn Stucken ; den eenen
Turck lagh te loevert uyt achter aen, en de ander lagh van mijn in
ly, en gaven malkanderen soo veel als wy konden. Nae de mid-
dag ontrent vier uyren raeckten onsen Admirael aen brand, waer
maer seven Man af quam. Onse slechte Scheepjen dat voor mijn
Boegh voor uyt lagh, schoot een schoot achter uyt na de Admi-
rael van Algier, waerdoor een doodt en den Admirael sijn been
afgeschooten wiert;doen dese schoot geschiedt was, wierden sijn
Winpel, die tot om laegh in 'tWater hinck, in-ghehaelt, en wierd in
plaets vande Winpel een Vlagh van boven laten wayen. Dese Admi-
rael was een Hollandsche Reynegaerts) so wy naderhand verstonden,
en was genaemt de Veenboer ; wierd oock geseydt soo sy die dagh
by ons niet geraeckt waren geweest, souden alsdan de Hollandse
Slaven aen Landt geset hebben : 't savondts met het ondergaen vande
Son, alsooder een schoot uyt den Admirael gedaen wiert, raeckten
sy van ons af, also sy uyt die seven gebergde Fransen verstonden
dat wy niet als Vis geladen hadden. Sy seyden soose sulcks gheweten
hadden sy souden ons wel hebben laten varen, wantse dien dag wel
over de twee-hondert Turcken verlooren hadden; sy meyndedat wy
uyt de Lavant quamen. Na dat wy malkanderen schadeloos ghe-
maeckt hadden, zyn wy des avondts van malkanderen gescheyden.
Dese Ranscontre en Batalie geschieden recht voor Almaseroen, op
de Kust van Spanjen.
Den 1 1 dito bevonden wy ons voor Carta-Gena, en waren alleen,
alwaer ons seven Turcksche Galeyen ontmoeten, onse andere Sche-
pen van ons afgeraeckt zijnde; 'snachts dese Galeyen haer Besaens
neder-strijckende, bleven op haer Riemen recht voor de Haven van
Carta-Gena leggen, en alsooder een kleyn koeltjen quam raeckten wy
tot aller ghelucken binnen de Haven, sonder dat souden 't teghen de
wal hebben moeten aen-loopen laten, overmidts ick daeghs te voren
mijn meeste Kruydt verschooten had, want ick wel over de 250
gevoerd werd. In ieder geval ging één der beide Franschen verloren; te Cartagena
vindt de Vries er slechts één van terug (zie bl. 31 hiernaast),
i) Tot het werk van het boegseeren nl.
2) Blind = boegsprietzeil.
3) Renegaat.
i
31
schooten schoot, en sou de Turcken mijn Schip niet ghegunt hebben, 1620
om daer meer quaedt mede te doen. Inde Haven zijnde liet ick het
Ancker vallen en voer na Landt, alwaer ik heel wellekoom was, en
verwonderden haer dat ick niet genomen was, dewijl ick sulcke twee
groote Schepen aen Boort gehad hadde, en dat ick maer een Scheep-
jen met veerthien Stucken hadde. Ick versocht aende Magestraet,
oft haer gheliefde mijn eenigh Kruydt te verkoopen, dewijl hier het
Magezijn van Castilien was, gaven tot antwoordt, alsoo de Treves
op vier oft vijf Maenden na uyt was, soo en dorsten sy dat niet be-
staen om veel Kruyd te verkoopen, doch om dat ick my tegens de
Turcken soo wel ghequeten had, souden sy mijn twee half- vaten
doen, waer af ick haer bedanckte, en ick vondt hier het eene Fran-
sche Schip dat mede inde Batalie geweest was, hetwelcke voor mijn
hier binnen de Haven gekomen was.
Den 12 dito arriveerden hier de acht Schepen, die wy den 9 dito
onder de wal gesien hadden ^),die waren smorgens onder de walghe-
zeylt en hadden 't goedt-spul altemael aenghesien, waerop ick haer
antwoorden daer niet vroom aen ghedaen te hebben, want sulcke
acht kloecke Schepen alsse waren behoorden ons (docht mijn) ontset
[ao.] te hebben, en dese Schepen waren als volght : VolckertTjercksz. en
Volckert Douwensz. beyde van Stavoren, Pieter met de Kuyten en
Cornelis Harinck van Amsterdam, dese waren Schepen van achtien
en twintigh Stucken, en de minste vande ander restbad sestien stuc-
ken, mijn dunckt dat den Leser my niet veel ongelijck gheven sal,
dat ick qualijck noeghden datse de Colion maeckte^), en ons dewijlse
wel konden niet ontsetten, te meer om dat ick wel wist datter wel
onder waren die een Krijghsmanshert in 't lijf hadden.
Den 13 dito arriveerden alhier Cornelis Jansz. Schram 3), komende
van Genua, die seer slaeghs geweest was teghen de seven Turckse
Galeyen, die voor 't gat lagen doen ick inquam, en was den 1 1 dito
achter heel schadeloos gheschooten. Den selfden dagh vertrock ick
over Landt na Alecanten,om te sien oft de Vis daer meerder gelden
wilde als te Carta-Gena, en voorders te vernemen wat Vrachten dat
daer waren ; ick reed'de Zee-kust om, quam savonts in een kleyn
Fortresse genaemt Guarde-Maer, en is gelegen aen Allematten.
Savonts inde Herberge zijnde, verstond dat mijn Gidse mijn een dan-
gureuse wegh gheleydt had, en seyde, soo mijn de Wachters ghe-
i) Van deze schepen is te voren geen gewag gemaakt.
2) Zich van den domme hielden (Ital. coglione).
3) Een Enkhuizer schipper (zie register op Heeringa I in voce).
32
i62o kregen hadden souden mijn Geldt afgestroopt en ontnomen hebben,
Oct. 13
en hem sijn Paert, overmits dat deZee-kust verboden is te bereysen,
en 't zijn wel expresse wetten, dat niemand op sulcke wij se van
d'eene Stad tot d'ander niet en mach vertrecken.
Den 1 5 dito tegens den middagh arriveerden ick t'Alicanten, al-
waer ick een groote Vloot HoUandsche Schepen vondt, en ick mijn
affeyeren verricht hebbende vertrock ick weder.
Den 18 dito te Paert sittende veranderde mijn wegh, en reed in
plaets van buyten aende Zeekant binnen door 't Landt, quam savondts
in een Stedeken genaemt Origuelle, alwaer ick 'snachts verbleef.
Den 19 dito weder vertreckende en een weynigh buyten de Poort
komende, stondender eenighe Wachters die mijn bevoelden en be-
tasten, oft ick oock meer als dertigh Realen aen Geld by mijn had,
welcke dertigh Realen dertigh Schellingen inporteerden : en alsoo
daer de scheydinghe van 't Rijck van Valentie en van Morssia ghe-
leghen is, soo ist de manier datmen niet meer als dertigh Schellin-
ghen by sich hebben mach, om van 't eene Rijck in 't ander te
trecken, hetwelck mijn vreemt docht, want beyde de Provintien
onder 't gebiedt vande Coninck van Spanjen zijn; noch een half uur
uyr vorder komende wierd ick weder besocht van andere Wachters,
soo datse daer nauwe toesicht op u Beursen houden, op hope van
eenigh overschot te vinde, datse al vlijtigh na haer souden strijcken;
noch een uyr vorder ghereden zijnde vond ick eenighe Spanjaerden,
die daer stonden en sagen na een miraculeuse geschiedenis. Acht
dagen te voren had hier een Dominekane-Klooster gestaen, waerin
dat vier-en-dertigh Monicken waren, en dit Klooster was met ai de
Monicken (uytgeseyd drie die 't ontquamen) versoncken. Dit Kloos-
ter had tusschen twee Bergen gelegen, alwaer een klove inde Aerde
gescheurt was van ontrent drie vadem wijt of breedt, die soo diep
was datmer geen grondt bewerpen kond, hetwelck een wonder, ja
met recht een mirakel was om aan te sien ; de omstaende Spanjaer-
den die daer nae keecken, seyden dat dese Monicken grouwelijcke
groote Sonden begaen hebben mosten, sy die alle heylighe Luyden [21.]
waren, ducht haer anders sulcke plagen niet souden over-ghekomen
hebben. Tegens den avondt te Morsia voor de Poort komende, ont-
moeten ons een Caros met ses appelgrauwe Paerden, de Caros was
van binnen met root Fluweel, met fijn Goud heel dicht geborduert,
waer in dat vier Papen saten en hadden vierkante Klapmutsen op 't
Hooft : ick vraeghden mijn Gidse wat Volck dat dat was ; hij gaf tot
antwoordt dattet de Siniors vande Inquisitie waren.
33
Den 20 dito vertrock ick smorgens vroegh vande Stadt Morsia, 1620
welck in Castilien leyt, en Lavigo ^) is de Hooft-stadt vanCastilien, is ^*' ^°"
een groote Stad, en is de Hooft-placts vande Inquisitie, Ick quam
tegens den avond weder by mijn Schip te Carta-Gena, alwaer ick
verstondt dat de seven Turckse Galeyen, die den 1 1 dito hier voor
de Haven gelegen hadden, by Moetriel^) gelandt waren, en wel over
de vier-hondert Zielen van 't Landt gehaelt hadden, die sy voor
Slaven na Barbarien brachten. De oversten van dese voorschreven
waren meest Tagarijnens), 't wekken Moriskens zijn, die in 't Jaer
161 1 uyt Spanjen na Barbarijen waren ghe voert, en waren Luyden
die wel acht-hondert Jaer Spanjen beseten hadden, waer de Span-
jaerden meest alt'samen afghekomen zijn, en door de Tyrannije van
Spanjen mosten sy haer Landt verlaten ; doch dese Natie de Spaen-
sche-kust wel bekent zijnde, en also 't haer Vaderlandt is weten sy
alle Havens en ghelegentheden, en betalen de Spanjaerden tot een
weder-wraeck op dese voor-verhaelde wijse, en halense by alle ghe-
legentheden van 't Landt om voor Slaven te verkoopen, soo dat sy
de grootste Vyanden zijn van dat Landt, datse te voren bezeyd, ge-
bouwt, en met vreughden beseten hebben, welck Landt nu woest en
ledigh leyt, en in plaets dat de Dorpen te voren wel bewoont waren,
licht Landt en Dorpen ledigh. Ick heb selfs heele Dorpen ledigh sien
staen; hier en daer mocht soo een SpaenschePieckroen'^) drie of vier
wesen, daer te voren honderden van Menschen gewoont hadden.
Den 8 December arriveerde alhier Don Frederico de Toledo, Ad-
mirael vanden Coninck van Spanjen, met seventien Oorlogh-Sche-
pen en ses Galeyen. Het gebeurden terwijl ick hier lach datter eenige
Spanjaerden aen mijn Boort quamen, en alsoo uyt het Landt waren
wilden sy mijn Schip besien, en waren nieuschierigh, en seyden
noyt gheen Schip ghesien te hebben; in 't Schip komende besaghen
i) Hier is onze brave schipper in de war. Murcia is de hoofdstad van de gelijk-
namige provincie en ligt niet in Castilië. Met Lavigo zal hij Sevilla bedoelen, dat de
hoofdplaats der Inquisitie was en toentertijd de volkrijkste stad van Spanje, maar mede
niet in Castilië ligt.
2) Motril een eindweegs ten oosten van Velez Malaga. — Het reeds eerder aan-
gehaalde dagboek van Keyser meldt: „Den 26 October ingecommen de galeyen voor
dezen uutgegaen, maer ontrent Almerye ontrent 200 mannen verlooren, ende anders
niet sonders buyt dan 43 Christenen, hier en daer gecregen, ende wat plunderinge.
Brengen een Frans schipken met visch ende een ledige Neerlantse fluyte, genomen
ontrent Motril" (Heeringa I, 830).
3) Tagarinos was eigenlijk de naam van de onder de Christenen levende, gedoopte
Mooren.
4) Sp. picaro (schelm, schooier).
3
34
1620 't Schip van achteren tot voren, in 't leste inde Constapels-kamer
* komende vonden de Constapel droncken, die een vande Jonghens
aenhitsten Geldt vande Spanjaerts te eyschen, waer door het Schip
in remoer raeckten. lek niet scheep zijnde, ende ander Maets in 't
ruym aen 't werck wesende, quamen boven en sochten de Spanjaer-
den te stillen. De Spanjaerden aen Landt komende, klaeghde aende
Overheyd over het quaet onthael datter in mijn Schip aengedaen
was, daerover quam mijn Boot aen Landt, en een weynigh aen Landt
gelegen hebbende, quam ick by de Boot, daer maer twee jonghe
Maets in waren, daer staende komender drie Spanjaerden en vraeg-
den mijn of ick de Capiteyn van dat Schip was daer die Boot by
hoorden; ick seyde van jae ; doen trockense alle drie haer Deegens.
Ick dit siende bleef niet staen, want ick geen Geweer en hadde om
mijn te defenderen ; daer stack een by mijn rugh langhs dat de halve
Deeghen in een Wolsack vloogh, alsoo dese plaets vol Wolsacken
lagh, en ick wierd van twee Francen ghesalveert, die mijn schelden
waerom dat ick in Spanjen sonder Deegen ginck, en liepen voor
mijn aende Justitie klagen over het ongelijck dat mijn aenghedaen
was, waerop die vande Justitie antwoorden ick most dat Volck aen
Landt leveren, dat haerluyden in 't Schip soo qualijck getracteert [22.
hadden, souden dan Justitie doen: doch ick had daer weynigh sin in
en liet dat met malkander dood -bloeden, om mijn Volck in geen
swarigheydt te brengen.
Den 14 dito quamen daer twee Turcksche Schepen op de Kust;
Don Frederico de Toledo sondt de Vice-Admirael van Napels uyt
om de Turcken te veroveren. Daer by komende boordeerden hy den
Admirael waerin de Turcken altemael omlaegh liepen, ondertus-
schen raeckten de brandt inde Spanjaerts door haer eygen versuym,
en het Schip branden daer heen, en de Spanjaerden die in 't loopen
waren wierden van de Turcken gesalveert, na Algiers gevoert ende
voor Slaven verkocht ^). Soo haest als Don Frederico de tijdinge
kreegh heeft hy datelijck vijf Schepen daer na toe gesonden om te
achterhalen, waer Capiteyn Duyvel Admirael op was, doch het was
te laet, wantse eerder te Algier waren als de Spaensche Schepen.
Dies tijds lagen voor Algier sesthien Engelsche Oorlog-Schepen,
aen wien de Turcken versochten dat het haer soude gelieven haer
i) ^Een Spaens oorloogsschip tegens die roovers slaende verbrant, waerin 224 per-
sonen doodt gebleven ende 142 met den capiteyn gevangen". (Uit een opgave van
schepen 6 tot 27 Dec. 1620 door de roovers van Algiers genomen, bijlage bij een brief van
Ouwercx, consul te Venetië, aan de Staten-Generaal, van 5 Febr. 1621, bij Heeringa I, 836).
35
door te laten, sy souden Capiteyn Duyvel daer voor leeren met sijn 1620
vijf Schepen haer voor haer Stadt te vervolgen. ' ^^"
Den 1 5 dito terwijl ick mijn Terra-Neufse-Vis verkocht, maeckten
ick swarigheydt om mijn Geldt aen Boort te krijgen, ick leyd' het
met een gocdt Vrund over, die mijn ried dat ick 't met de Municken
met een kleyntjen onderleggen sou, want hij seyd' verstaen te hebben
dat de Monicken mijn boven alle d'anderen preesen, omdat ick in
plaets dat de anderen een half Ouintael ^) Vis aen haer vereert hadden,
so had ick tegen haer Vasten haer met een en een half Quintael ver-
eert. Ick versocht het eerst met twee-hondert stucken van Achten
aen haer, die sy my aen Boort brochten, het welck sy lichtelijck kon-
den doen, wantse niet besocht worden. Dit nu ghedaen zijnde vraegh-
den mijn oft ick oock meer hadde, sy wouden 't mede graegh bestel-
len; ick liet haer tot acht-en-vijftigh duysent Realen aen Boort
brengen, dit gedaen zijnde vereerden ick noch twee Quintael Vis voor
haer Vasten, en noodigde alle de Monicken uyt het Convent aen
Boort, om mijn eens te vergasten en haerwattefesteren; sy quamen
oock alt'samen, uytgheseydt een Monick die van ouderdom blindt
was, diesy thuys lieten om de Kloeken te luyen. Doense nu aen Boort
waren aten en droncken wel, dit gedaen zijnde trocken alt'samen
haer Rocken met de Kappen uyt, ende haelden uyt haer wijde mou-
wen alderhande Instrumenten, daer sy groote geneughten mede be-
dreven, onder allen was een Monick die uyt het versoncken Klooster
(daer boven van verhaelt is) overgebleven was, dese was in alle aer-
digheydt de anderen verre overtreffende, 't was in Musijck-singen,
een Cornet te spelen, of Balet te danssen, somma 't was hem al ver-
geten dat hij sulcken schrickelijcken straf ontkomen was, en al sijn
godloosheydt en quade rancken waren hem noch bij-gebleven. Nu
dit spel gedaen zijnde bedancten wy malkander en sy trocken na
Land, en beloofden my voor mijn te willen bidden.
Den 2 Januarij arriveerden hier Claes Jan Tijms, een vande Groot- Anno 1621.
Jans-Schepen ^), welke uyt Hollandt quam, en had te Mallegam op de
Reede by een kleyn Turckjen geweest, dat dertig last groot was en
ses Stuckjens voerde, en 't had hem een quade schoot door sijn
Focke-mast ghegeven, soo dat hy genootsaeckt was de eerste Reede
te besoecken. Dit Turckjen was een opgemaekt Buysjen, dat Lesse
Burrit van Hoorn gevoert had.
[23.] Den 9 dito quamen eenighe Schippers aen mijn Boort, en ver-
i) Een quintaal is honderd pond gewicht.
2) Schepen die voor groote reeders varen.
36
i62i weyde) dat wy by nacht door sijn Vloot (die verre van Landt lagh)
^*"' ^' mochten passeren. Aan sijn Boort komende versochten wy sijn
Hoogheyd te spreken, hetwelck mijn alleen toegestaen wierd, ick
by hem komende vraeghden mijn begeerten, gaf hem tot antwoord
dat onse Schepen gereedt lagen om 't zeyl te gaen, of het sijn
Hoogheydt soud' believen als de Windt 'snachts uyt het Landt
woey, dat wy alsdan door sijn Vloot souden moghen zeylen. Sijn
Hoogheydt antwoorde jae, maer dat wy over drie Maenden daer niet
weder moesten komen, alsoo als dan de Trevis uyt wesen sou, doch
daer was vande Coninck van Spanjen een Gesand ghesonden om
de Trevis drie Jaer te Prolongeren, en dese Gesand was Peckius
genaemt, wat dat hy uytrechten soud sou de tijdt leeren i).
Den 10 dito lichten wy met ons ses Schepen inde morgenstondt
ons Anckers, alsoo wy goede Compeny met den anderen ghemaeckt
hadden, en onsen Admirael was Cornelis Jansz. Schram van Ecnk-
huysen, ick was Vice-Admirael, Gerrit van Velsen was Schout by
Nacht, de andere waren Claes Jan Tijms, Hendrik Bonck ende Jan
Teyls; smiddernachts ontrent Allematten gekomen zijnde, scheyden
na eenige Eerschote Jan Teyls van ons af, alsoo hy na Alecanten
toe wilde, en *t schijnt dat eenige Turcken voor ons uyt laghen, en
dreven sonder Zeylen om ons te ontmoeten, en ontrent twee uyren
daernae dat ick het Vuer voerden, saghen ons Volck die op de
Wacht stonden drie of vier van dese Schepen, en omdat het nacht
was konden sy de andere niet sien ; ik streeck beyde mijn Marzeyls
en liet een schoot schieten, en verwachten myn Admirael om die
te verpreyen, en hem te vragen wat hem raedsaen docht ghedaen te
zijn, by hem komende riep mijn toe dat wy nae de wal wenden sou-
den en ons Vyer uyt-doen, alsoo wy Koopvaerdy-schepen en sy
Oorlogh-Schepen waren, docht hem voor ons aen haer niet veel eer
te behalen stondt ; wy wenden 't na de wal, doch ik wilde mijn Vyer
niet uyt-doen, en alsoo ick al inde wenst 2) was van al-te-met een
Turck te ontmoeten, maeckten ick mijn lustigh klaer om met den
dagh gereed te wesen; smorgens voor 't rysen van de Son den dage-
raet aenbrekende, saghen wy vijf kloecke Schepen, dese siende dat
wy goede Schepen waren wenden 't stracx na ons toe, waerby ter-
sochten oft ick met haer gheliefde te varen aen den Admirael Don
Frederico de Toledo, om te versoecken (soo de Windt 'snachts goedt
i) Over de mislukte zending van Peckius, die eerst in Maart 1621 in den Haag
verscheen, zie Wagenaar X, 419.
2) Gewoonte.
17
stont noch een Schip quam, so datse doen met haer sessen waren, 1621
ende mijn Admirael met noch twee Schepen waren mijn 's nachts ^^"' ^°'
voorby gezeylt, waerin ick verwondert was, alsoo ick het Vyer
voerden en op de slechtste zeylder zeyl ghemaeckt had, hetwelck
de Fluyt vande Groot-Jannen was, welcke by Mallegom een schoot
door sijn Fockemast gekregen had, soo dat hy daer naulijcks Zeyl
aen koste voeren : de ses voor-verhaelde Schepen quamen vast op
ons af en begonsten hart te ghenaken, ick dit siende liet datelijck
de Vlagh van voren wayen en de Bloedvlagh van achteren, en resol-
veerde de Fluyt niet te verlaten, also mijn Oom Ouger Jacobsz. daer
een groot Partenier aen was. De Turcken nu van tijdt tot tijdt vast
naderende, en Jan Teyls siende dat ick de Vlagh van voren en de
Bloed-vlagh van achteren dee d'wayen, smeet van dergelijcken de
Bloed-vlagh achter af en maeckten sijn schooten los, en quam als
[24.] een vroom Soldaet op ons af om ons te helpen (dit was dat Schip
dat 's nachts van ons gescheyden was en na Alecanten wilde), mijn
Admirael dit siende liet nevens de twee andere Schepen sijn Marzeyls
loopen om ons in te wachten, en waren doen alsoo naeraende Turcken
als aen onsen Admirael. De Turcken siende datter noch een Schip
soo stoutmoedigh op ons toequam om ons te helpen, gaven de moedt
verlooren en smeeten haer schooten los, en lieten 't voor de Windt
van ons af staen, waerover ick mijn seer verblijden, want ick was
daerover heel beducht, en in vrees dat mijn Mackers mijn verlaten
souden, te weten die die vooruyt waren, en mijn teghen alle reden
inder nacht (schoon ick het Vyer had) voorby gezeylt waren, het-
welckmen niet doen mach dat alsmen goet compeny met den ande-
ren ghemaeckt heeft, datmen als dan de Vyerman voorby zeylt,
daer oock wel expresse boeten toe staen. De Turcken ons voor dees
tijdt verlaten hebbende, lieten wy 't voort langs de wal staen naer
Capo-Martijn, i) en Jan Teyls voornoemt liep nae Alecanten, wy
bedanckten hem voor sijn hulpe ende trouwigheydt.
Den 1 1 dito smorgens vroegh de Windt uyt de Levant oft Oost
wayende, voor ons een contrarie Windt zijnde, saghen wy veerthien
of vijfthien groote Schepen voor de Windt afkomen, de Windt voor
ons gelijck stracx verhaelt is contrarij zijnde so begonst dese Vloot
ons te naderen. Mijn Admirael heeft sijn schooten los gesmeten en
sijn coers voor de Windt na Alecanten geset, desgelijcks deden oock
de anderen, doch ick bleef wederom belemmert met de boven-ver-
i) Cabo de S. Martin tusschen Alicante en Valencia,
38
i62i haelde Fluyt; wij lieten 't wel mede voor de Windt loepen, maerkos-
jan. II. ^^^ ^^ hard niet zeylen als de anderen en de Schepen naderden ons
vast hand over handt, en dicht by ons komende lieten sy haer Vlag-
gen wayen, doch wy konden niet bekennen wat voor Vlaggen dat het
waren, eyndelijck bekenden wy 't Engelsche Coninghs- Vlaggen te
wesen, eer wy dit saghen waren onse andere Schepen al op de Reede
van Alecanten, en wy arriveerden met dese Engelsche Vlote op de
Reede,waer wy verstonden dat dese Coninghs Vlote van Algiers quam,
alwaer haer aenslagh omde Turcksche Schepen inde brand te steec-
ken misluckt was, hoewel de brandt al in een vande Schepen was, wou
niet voort op door de stilten, soo dat oft al schoon begost te branden,
wierd de brand vande Turcken weder uytgheblust, hetwelcke jammer
was, wantter wel tsestigh Turcksche Schepen lagen dieder alt'samen
om souden gegaen hebben, ende de Christenen souden daerdoor de
Zee veel veyliger hebben konnen ghebruycken, en de Engelsche sou-
den hierdoor een eeuwige memorie tot lof en eere van haer stoutig-
heydt ingeleyt hebben.
Den 12 dito vulden wy onse Vaten weder met Water, om met de
eerste goede windt weder 't zeyl te gaen.
Den 1 5 dito lichten wy met ons vijf Schepen ons Anckers en gin-
ghen 't zeyl.
Den 27 dito kregen wy het Eylandt van Eres i) in 't gesichte, kre-
gen aldaer een Travade 2) van Donder, Blixem, en Regen, soodat wy
de meer-genoemde Fluyt die wy lagen en sleepten, ghenootsaeckt
waren los te laten, ghelijck wy oock deden en lieten hem drijven.
Den 28 hadden wy een byleggers) van contrarie Wind, en waren
inde Golf van Cattelonien, alwaer een Turck tegens ons aen quam
loopen, doch siende dat by ons niet veel anders als Kruydt en Loot
ten besten was, soo heeft hy 't voor de Windt geset, en wy volghden
hem, doch kosten hem niet krijgen, doordien hy harder zeylden als wy . [25.
Den 10 Februarij saghen en ontmoeten de Eylanden van Eres, al-
waer weer drie Turcken op ons af quamen, maer siende dat wy met
ons vijf kloecke Schepen waren oft scheenen te wesen, soo en dor-
sten sy ons niet bestoken.
Den 1 5 dito scheyde Gerrit van Velsen, Heyndrick Bonck, en de
groote Fluyt van de Groote-Jannen van ons, alsoo sy na Liorne 4) toe
i) Hes d'Hyères is eigenlijk niet de naam van één eiland maar van de geheele groep.
2) Sp. travata, orkaan.
3) Tegenwind, die belet zeil te voeren.
4) Livorno.
39
wilden, ende wy met ons tween hielden by Capo de Mello, om te lóai
sien oft wy daer boven kosten komen, also wy na Genua toe wilden, '^ ^' ^^'
en 't weyden alle dagen een Storm uyt den Oosten, soo dat wy (in
plaets van tot onse voornemen te komen) wederom met ons twee
Schepen inde Eylanden van Eres dreven, alwaerwy onder het Gas-
teel Berganson ^) liepen, daer wy op acht vadem Water ten Ancker
lagen.
Den 20 dito lichten wij ons Ancker voor 'tGasteel Berganson,
ende arriveerde den 28 dito voor de Stadt Genuwa.
Den 18 April lichten ons Ancker, om te zeylen naer Tabarcka, 2)
aende Kuste van Barbaria ofte Africa genaemt, en den 20 dito ge-
raeckten wy in Portofijn 3) met ons twee Schepen, 't ander was Pieter
Jansz. Roggeveen van Delfshaven.
Den 22 dito lichten wij weder ons Ancker van Portofijn, met ons
twee Schepen in Companie.
Den 26 dito quamen wy by het Eylandt van Sardijnnia, alwaer
een Schip tegens ons quam aenzeylcn, dicht by ons komende so wast
een Turcks Schip vol Volck, maer siende dat hy niet boven zeylen
mochte ende wy mede wel gemant, alsoo wy yder tsestigh Soldaten
op hadden om naer Tabarca te brengen, soo smeet de Turck sijn
schoot los en liep voor de Windt ; ende wy hem na, maer ick en kost
hem niet bezeylen, maer mijn Macker kost hem wel bezeylen, hadde
noch twee Stucken meer op als ick, soo riep ick hem toe: dorst hy
hem niet Bordeeren, hy soude te winders van hem zeylen [en] hem
de wind onthouwen, tot dat ick er by mocht komen, ick soude hem
Bordeeren. Soo riep dese Schipper my toe dat ick noch jonck waer,
dat ick niet wist wat het bedieden sulcke prijckel aen te vangen, dat
wy Schepen waren die rijckelijck Geldt in hadden om op Tabarca
te brengen, voor de Heer van Tabarca, 4) ende dat wy Koopvaerdy-
Schepen waren, ons niet en betaemt Oorlogh-Schepen aen te randen
als ons 5) te deffendeeren, want quammer een ongeluck over wy souden
*t niet weten goet te maecken. Ick riep hem toe dat alle de Collions
swarigheydt maeckten om haer Vyanden aen te tasten, ende datter
geen prijckel was van 'tgene hy alligeerde, alsoo 't een Vyandt was die
ons sochte te nemen, ende wy hem veroverde, soude niet als groote
i) Bergancon op de vaste kust tegenover de Hyères-groep.
2) Klein eiland voor de Algerijnsche kust, juist op de grens tusschen Algiers en
Tunis. Het behoort thans tot de provincie Constantine der Fransche kolonie Algiers.
3) Portonno, haven een eindweegs beoosten Genua.
4) Die hierachter, bl. 41 genoemd wordt.
5) Versta: tenzij om ons.
40
i62i eer behalen. Sijn Maets die riepen, waer ghy onse Schipper de Turck
^^' ^ ' waer ons, ende ick en kost hem niet bezeylen tot mijn groot leetwe-
sen, alsoo ick op de Turcken seer gehete was, soo zeylde wy voorts
langhs 'tEylandt van Sardijnnia ; ende ick hadde in mijn Schip de
de Opper-Koopman van Tabarca, verhaelde my terwijls wy langhs
dit Eylandt zeylden, dat de Boeren haer naturale spraeck op dit
Eylandt van Sardijnnia Latijn was, ende ick begonder om te lacchen,
dat de Boeren hier soude Latijn spreken, soo begost hy te seggen
dat hy geen behoude Reys most doen soo 't soo niet en waer, ende
verhaelde de reden daer by, seggende: Dat de Romeynen van ouds
ende Florentijnen, haer naturelle spraeck Latyn was, ende door de
Oorlogh vande Coninck van Vranckrijck, nu half Frans gheworden
was, 't welck nu Italiaens heet, al mede van andere Natiën Gotten,
Hunnen, Longebarden ende Vandalen geheel verbastert was, alsoo
dat hier geen Oorlogh hadde geweest, soo waren sy by haer oude
Latijnse Tael gebleven.
Den 2 May arriveerden wy met ons twee Schepen voor Tabarcken,
en quamen dicht onder 't Eylandt ten Ancker, vonden daer een
nieuw Turcks Scheepjen dat van onse Volck ghenomen wasi). Mijn
Macker voor mijn op de Reede zijnde, voer voor mijn aen Landt, ick
deed' daernaer van desghelijcken, en by dit Schip langhs komende
roepen, so stond daer een en riep in onsen Nederlandsche Tale, dat
ick aen Boord gheliefde komen. Ick liet mijn Boot na dese Turck
toeroeyen, daer komende verhaelden die die aen mijn geroepen had,
dat hij een Stierman van Medenblick was. Ick vraegde hem oft hy
oock een Reynegaerd was? hy antwoorden van neen, en dat hy met
Schellinger van Medenblick onlanghs voor Stierman gevaren en met
hem ghenomen was, en t' Algiers aen dese Turcken verkocht was,
en met dit Scheepjen na de swarte-Zee toe wilde om na Constanti-
nopolen te gaen, en datter nu geen Land meerder was 2) om voor hem
in Holland te komen; ick seyde hy overkomen soude in mijn Boot
om met mijn te varen; hij antwoorden niet te durven; ick seyde hem
inde Boot te komen, en dat ick eens sien wilde wie hem verletten sou.
Daer stondt een Turck achter hem die hem vasthouden wilde, ick
dit siende trad over met een Poock op zy, en ginck naede Turck die
de Stierman het overkomen beletten wilde, en ick riep mijn Volck
uyt de Boot die mede overquamen. De Turck dit siende haelde dese
Slaef sijn goedt, en gaf hem vijf stucken van Achten tot reys-geldt,
1) Versta: een nieuw scheepje dat door de Turken van ons volk genomen was.
2) Geen kans meer was.
41
en was blijde van met dcse Slaef los te laten bevrijd te zijn, want ick 1621
van mijn gaf dat ik het heele Schip nemen wilde, in 't fijn dat dese
Stierman die anders geen apparentie had om in sijn leven ontslagen
te raecken, quam door dit middel soo gemackelijck vry. Ick voer
met hem nae Landt, en hy vcrhaelden dat hy de andere Boot oft
Schipper mede geroepen had om aen Boort te komen, maer gaf tot
antwoord dat hy een Reynegaerd oft een Schellehi was, en sagh niet
meer na hem om, sonder de Man vorders te hooren spreken of eenige
beweginge van hem te hebben. Dese Stierman wierd onder de Stier-
luyde genaemt de Spaensche-Trot. ï)
Den 4 dito begonnen wy onse ladinghe in te nemen, welcke Tar-
ruwe-Koorn was, die daer in Packhuysen so dicht en dick op mal-
kander lagh, datse met een IJseren-staef het Koorn (dat wel twee
vadem dick op malkander lagh) mosten doorklooven. Ick dacht dat
dese Tarruwe altemael aen een koeck gebacken was, maer doense
met haer Instrumenten ontrent twee vingeren dick door de Tarruwe
gekomen waren, was de Tarruwe so schoon oft deselve eerst vanden
Dorsvloer ghekomen was, waeraen ick een groote verwonderinghe
sagh, want als de Tarruwe in ons Landt twee of drie voet op
malkander leyt en dagelijcks niet gekeert wordt, soo isse welhaest
bedorven, voornamentlijck alst vars gedorst is. Dit Eyland Tabarc-
[26.] ken is ontrent anderhalf Musket-schoot lanck, en een Musket-schoot
breet, rondom met Reduyten, waer nevens een kloeck Fort ontrent
vijf of ses hondert treden van't vaste Landt is leggende, en daer recht
teghens over leyt een kleyn rond Fortje van Steen, hetwelcke de
Turcken toekomt; dit Eylandt behoort de Heere Lommelijne^) tot
Genua, die daer groote profijten mede doen, en hebben 't (nae dat
ick verstaen heb) verkregen door den Slagh van Don Jan d'Austria
in 'tjaer 1571, alsoo dese Heere Lommelijne sijn voor-Ouders in
dien tijdt eenen Turck kregen die een groot Meester was, en haer
voor Slaef dienden die sy wel tracteerden; dese Turck versocht sijn
Vryheydt van haer te mogen verkrijgen, en seyde soo sy hem het-
selve wilde vergunnen hy wist een plaets in Barbarijen, hoewelse niet
i) Trot als scheldnaam voor een Spanjaard is mij niet bekend. Kan men te doen
hebben met eene verbastering van Sp. trato, dat soms de beteekenis heeft van een
eereterm als Senoria, Excellencia?
2) Lomellini. — Wat volgt is grootendeels juist, doch wordt door de Vries ten
onrechte in 1571 gesteld. Het was in 1540 dat de beruchte Turksche piraat Dragut in
handen der Genueezen viel ; Tabarca was de losprijs. Over de wijze waarop het eiland
in handen der Lomellini's kwam bestaat verschil : sommigen zeggen dat een Lomellini
den zeeroover gevangen nam ; anderen dat hun kantoor den losprijs negocieerde (zie
Masson, Commerce francais da/is VAfriqae barbaresque (Paris, 1903), p. 6—7.
42
i62i groot was soo wasse echter bequaem om haer, en hij wist haer oock
^^^ "^^ door deselve te verrijcken. De conditie van Vryheydtgemaeckt zijnde
en hem vry ghevende, openbaerde hy haer dese plaets, haer waer-
schouwende datse deselve moesten verstercken, 't welck van ston-
den aen gedaen wierd sonder haer perijckel oft kosten, want de Co-
ninck van Hispanien met veel tijtels gedient wesende onderhoud dese
plaets met Soldaten, als domineerende in Africa, ende de Genevoi-
sen, wekken subtijl zijn, diemen in 't Italiaens Gudees-Blanques i)
noemt, die genieten de Profijten. Van hier varen alle dagen twintigh
oft vijf-en-twintigh kleyne Sloepen om Bloed-krael te Visschen, met
Netten ghemaeckt als Werp-netten, waer onder sy groote Looden
aen vast maecken oft aenhanghen, dit ist alles in't bysonder van dit
Eylandt van Tabarcken.
Den I o dito lichten wij weder ons Anckers met ons twee Schepen,
ick ginck na Genua, ende Pieter Jansz. Roggeveen na Venetia, ick
verstond naderhand dat hy tegens een Turck slaeghs was, daer hy
hem heel manlijck teghens weerden, maer soude meer eer begaen
hebben dat hy mijn die Turck op onse uyt-reys had helpen nemen,
doe wy na Tabarcke gingen.
Den 20 dito arriveerde ick met de hulpe Gods weder voor Genua,
nadat ick een Maendt en twee daghen van daen gheweest was, en
vond de Schepen daer noch leggen die ick daer gelaten had, en wa-
ren inde vijftigh sterck, wantter niet te doen was, door dien de Trevis
sijn eynde ghenomen had. 2) Mijn Koopman vereerden mijn met een
vergulden Gondel, om dat ick sijn Goedt tegen sulcke groote Turck-
sche Schepen uyt Terra-Nova so valjant beschermt en bewaert had,
en versocht op mijn op deselve conditie op Napels te varen, waerop
ick antwoorden dat dat Schelmen en Verraders van haer Vaderlandt
waren, die de Vijand met Schepen assisteerden, ende hij had hey-
melijck een salve Conduct laten komen die hij mijn vertoonde; ick
seyde dat hy deselve bewaren soud datse mijn niet dienden, en dat
ick om 't Geldt gheen Verrader van mijn Vaderlandt begeerde te
wesen, en wilden liever de Spanjaerden helpen op de Neus kloppen
als dat ick dat deden, en dat mijn Vrunden in Hollandt dat niet voor
goedt souden houden dat ick na de Napolitaen gaen soude, en dat
ick dieshalven liever langhs de Kust Stuckgoederen wilde soecken
om soo na Hollandt te gaen.
Den 28 Junius lichten wy ons Anckers; in Zee komende begonst
1) Blanke joden (Giudei bianchi).
2) Het Bestand was geëindigd 10 April 1621.
43
het te stillen, de Stierman vraeghden waer wy nae toe soude ? ick 1621
[27.] gaf hem tot antwoordt, sien waerde goe Windt weydt. •^""'
Den 3 Julij quam ons een Schip van achteren in-zeylen.
Den 4 dito smorgens vroeg met het kriecke van den dage quam
het Schip by ons, ick riep waent Schip? hy riep van Hoorn, ende hy
kond mijn Schip door dien dat beydc onse Schepen ghelijck op de
Stapel gestaen hadden, en van een Meester gemaeckt waren, en ick
was selfs een van sijn Reeders; 't Schip quam soo dicht aen ons Boort
dat de Schipper over quam springen, door dien het moy Weer en
slecht ^) Water was, maer ontrent een uyre aen ons Boort geweest
zijnde begost het op te koelen en soo hard te wayen, dat wy hem
niet weder aen Boort krijgen konden, soo dat wy door de harde
Windt ghenootsaeckt waren achter Caep de Mello te loopen, alwaer
wy by een Eylandt ten Ancker quamen, en wayden een vliegende
Storm.
Den 5 dito was deWindt noch contrarij, ick resolveerde mijn Boot
uyt te setten en aen Landt te varen; mijn Macker geen Gesond-brief
hebbende, om dies wil dat hy also hy eenige questie tegens sijnKoop-
luyden te Livorne ghehad hadde, door-gegaen was sonder eens een
Gesond-brief, kost om dies wil met sijn Boot niet aen Landt varen.
Ick nam hem in mijn Boot, veynsde oft hy mijn Schrijver was, aen
Landt komende mijn Gesond-brief van Genua (alsoo dese plaets
onder Genua staet) vertoont hebbende, en een wijl in een Herbergh
zijnde vraeghde wy na ons Gelagh, de Weerdt een vreemde snaeck
wesende, en ons voor Luyden aensagh die veel besocht hadden, seydt
ons yets vreemts en aerdigs te willen vertoonen, en vertrouden dat
hoewel wy veel gesien en besocht hadden, dat wy diergelijcken in
ons leven niet ghesien hadden, doch veynsde hetselve voor yder een
niet garen te willen doen ; wy betoonde het selve wel eens te willen
sien. Desen Veer -) ginck met sijn rugge op de Vloer leggen en streckte
alle sijn leden soo verde uyt als hy kost, dat ghedaen zijnde eysten
hij ses Glasen met Wijn, die wij tot boven toe vulden, waer van hy
't eene op sijn voorhooft setten, een vol inde mond nam, twee op
elcke knije sette, en op elcken arm binnen de elleboge een, en rees
daer mede over eynde sonder een druppel te storten, daer nae ginck
hy weder nederleggen en en hieten ons de Glasen weder afnemen,
die noch so vol waren als doen wyse hem eerst gaven. Hy vraegde oft
wy sulcks oyt in ons leven wel meer gesien hadden? wy seyden alst
i) Effen.
2) Deze vaer.
44
i62i waer waSi) dat wy 't noyt voor desen ghesien hadden, en wy schey-
^" * ^* den met verwonderinge van hem en voeren na Boort.
Den 7 dito Hchten wij ons Anckers en gingen weder 't zeyl.
Den 1 1 dito quamen wy inde Eylanden van Eres, voor het Gasteel
Berganson, alwaer ick mijn Gesondbrief aen den Governeur ver-
toonde, en versocht dat hy door sijn Dienaers my aen een Paert sou
gelieve te helpen, om na Tollon^) te reysen, doch kreegh tot ant-
woordt dat ick het Middagmael eerst met hem houden most. Nu ter
Maeltijdt zijnde, verhaelden hy mijn dat hy sedert de Ligue in
Vranckrijck noyt uyt dat Fort gheweest was, en dat al seven-en-
twintigh jaren geleden was, want hy geen vertrouwen op de Coninck
hadde, om dies wil dat hy 't altijdt met de Liguesen was houdende.
Dit Gasteel leyt op een Steene-hoeck tegens de Zee, en meest rondom
in Zee, en heeft maer een smalle uytganck aen 't vaste Landt. Na de
Maeltijdt ginck ick te Paerd sitten en reed nae Tollon, en ick arri-
veerden savondts in een kleyn vervallen Stedeken ghenaemt Eriss)
daer ick 'snachts bleef, daer de Sout-pannen aen leggen.
Den 1 2 dito tegens den Middagh arriveerde ick te Tollon, alwaer
ick na Koopluyden vernam, en Mons»". de Montijn4) welcke daer met
eenighe Conincks-Schepen lagh, quam mijn te ghemoet, en was onder
't gebied vanden Hertogh van Guyse, Admirael van de Levantsche-
Zee voor den Goninck van Vranckryck, en dese Monseur de Montijn
voerden de Vlagh als Admirael in Zee, hy niet denckende dat ick
Frans spreken kond', liet mijn door een Lakay (die van Breda was)
vragen waer ick van daen quam, en waer ick na toe wilde? ick liet
hem segghen dat ick van Genua quam, om te besien oft hier oock
eenige Stuckgoederen na Hollandt te versenden waren ? hy vraegh-
den oft ick wel lust soud' hebben om onder sijn Vlagh te dienen, voor
den Coninck van Vranckrijck tegen den Turck? ick sprack de condi-
tie mocht soo wesen.
Den selven dito versocht hy dat ick op de Middagh sijn gast ge-
liefde te wesen, om ampler van onse saecke te spreken. Op den Noen
by hem aen Tafel sittende, soo schijnt dat sijn Tolck alles na sijn
sin niet wel vertaelden, en merckende dat ick 't verstond, vraegden
hy mijn oft ick geen Frans kond? ick antwoorde ja in 'tFrans ; doen
i) Gelijk de waarheid was.
2) Toulon.
3) Hyères.
4) Hier moet bedoeld zijn Philippe Emmanuel de Gondi, baron de Montmirail,
1581 — 1662, „général des galères" onder den hertog van Guise.
4$
vraegde hy mijn waerom ick soo langh ^esvvegen had, nademael ick 1621
soo goet Frans sprack als hy selver, en waer ick 'tgeleerdt had ? Ick-'" '
sprack binnen Rochelle, en dat mijn Vader daer gewoont had vande
Tribbel^) af anno 1584. Hy vraeghden mijn van wat Stadt dat ick
was? ick sprack van Hoorn vande oude afkomste van weghen mijn
Vader, en van wegen mijn Moeder van Amsterdam. Hy vraeghde
waer ick gheboren was? ick antwoorde hem tot Rochelle; doen
seyde hy het hem niet vreemt te gheven dat ick soo goet Frans
sprack als hy. Ick verhaelde hem wel in Vranckrijck gehaelt te we-
sen, maer dat ick in Hollandt toe-gestelt was, en dat mijn Moeder
niet langer als drie Maenden in Rochelle gewoont had doe ick ter
Wereld quam, en dat ick van mijn vier Jaren af meest altijdt in mijn
Vaderland gewoont had. Hy seyd' dat ick Edel was, omdat ick
over de Franse Zee ghevaren had eer dat ick gheboren was, en dat
ick een Hollandts Fransman was, doch alle de Hollanders waren
Burghers in Vranckrijck, voor soo veel als onder de Prins van Orange
stonden, ende de Staten hadden in Vranckrijck LeDroit de Baine 2),
dat is te seggen als vrye Naturaliseerde. Dese propoosten ge-eyn-
dight zijnde, vraegde hy oft ick met mijn Schip den Coninck van
Vranckrijck, onder den Hertog van Guyse en onder hem als Admi-
rael in Zee begeerde te dienen ? ick seyde van ja, als ick met hem
accorderen konde. Ick most (seyde hy) nae Marcilien reysen en
spreken met den Prins 3), 't welck ick dede, en sond een expresse om
mijn Schip inde Haven van Tollon te laten komen, en schreef oft
mijn Macker4) ook dienst begeerden, soo mocht hy mede met sijn
Schip inde Haven komen.
Den 14 gingen wij opsitten en reden na Marcilien, alwaer ick en
Monseur de Montijn tegens den avond arriveerden, en gingen naer
't Hof vanden Hartogh toe ; hy vraeghden mijn oft ick hem tegens
den Turck dienen wilde? ick seyde van ja, als de Conditie met mijn
overeenquam : hy belasten mijn 's anderen daeghs middaeghs we-
der aen sijn Paleys te komen.
Den 1 5 dito teghens de Middagh ben ick met Monseur de Mon-
tijn na het Paleys gegaen, alwaer wy sijn Trompetter alree hoorde
blasen om ter Maeltijdt te gaen ; hy met sijn Edelen ter Tafel sittende,
sat den Hartogh alleen onder een blaeu vierkant Fluweelen-Suels)
i) Troubles.
2) Le droit d'aubaine.
3) Den hertog van Guise.
4) De makker op 4 Juli vermeld.
5) Dit woord is mij onbekend. Drukfout voor seyl?
46
i62i ofte Verhcmelt, daer met Goude-letters op geschreven stond: [29.1
juh 15. ^^^^j,^;^ ^gy^ tottr, dat is te seggen elck sijn tijdt. Hij aldus ter tafel
sittende, ontbood mijn en Monseur de Montijn binnen te komen en
bij sijn Ed : aen te sitten, 't welck wy deden. Onder de Maeltijdt hier
en daer van discourerende,vraegden mijn den Hertogh oft ick wel by
Turcken geweest was, en dat hy te Tollon wilde rijden en besichtigh-
den mijn Schip, en souden alsdan voor den prijs accorderen? Ick
sprack dat den Hertogh doen kost wat hem beliefde, maer in geval-
len dat wy met den anderen accordeerden, dan wilde ick betoonen
dat ick niet alleen by Turcken geweest was, maer oock in 't minste
niet ontsien en soude. Dit nu alles soo ghepasseert zijnde reed ick
weder nae Tollon, om den Prins daer te verwachten, alwaer ick te-
ghens den avondt quam, daer ick beyde de Schepen vond die van
Berganson ghekomen waren, ende ick verhaelde mijn Macker datde
Prins beyde de Schepen begeerden, en dat ick hem binnen een dagh
oft twee van Marcilien verwachten.
Den 20 dito arriveerden den Hertogh van Goewise tot Tollon, ende
ontbood mijn dat hij begheerde het Schip te sien. Wy zijn met al sijn
Edelen aen Boort ghevaren, daer komende trad ick eerst over om hem
te verwelkomen, en gaf ordre dat so ras als den Hertogh 't Scheep
was, dat men dan drie schooten soude schieten. Den Hertogh in 't
Schip zijnde, quam de Cojuyt-wachter en wilde hem de Sporen van-
de hielen doen, meende niet sulcken grooten Prins voor te hebben,
maer dacht veel meer op een ghemeen Edelman, dewijl hy slecht in
de kleedinge was, en den Jonghen juyst geen kennisse hadden aen 't
teeken dat hy om den hals droegh, hetwelcke het teecken vanden
Heylighen-Geest was. Den Hertogh begost te voelen dat de Jongen
aen sijn hielen doende was, vraeghden mijn wat de Jonghen hebben
wilde ? ick stiet de Jongen ; de Hertogh vraegde wat dat bedieden,
en dat ick de Jongen soud laten begaen ? ick seyde dat de Jonghen
hem voor de Heer niet aen en sagh, dewijl sijn Adel met sulcke kos-
telijcke kleederen gingen, en dat dat in onse Schepen de manier was
alsser yemandt met Sporen t'Scheep quam die ofte doen, alsoo men
in Holland seyd datmen Neptunus Paerden met geen Sporen berij-
den kan. Dit hoorende begeerde te meer dat de Jonghen hem de
Sporen ontbinden sou, hetwelck de Jongen doen bevende dede, want
hy verstont dat het den Prins was. Ick ginck met hem inde Cojuyt,
daer komende gingen wy inde Galdery sitten, en hy rontom siende
was verwondert dat onse Schepen soo net laghen, 't welck hy inde
Conincks-Schepen soo niet en vond, onder anderen sach hy oock dat
47
door drie Balcken geschooten waren, vraeghden mijn wat voor merc- 1621
ken dat dat waren? ick seyde dat zijn teeckens vande twee Turcken ^^ ' ^°'
daer ick teghen slaeghs gheweest ben; hij vraeghden oft de Turcken
kloecke Schepen waren? ick sprack dat den eenen met dertigh Stuc-
ken en over de drie-hondert Man sterck was, en den ander met acht en
twintig Stucken en over de twee-hondert Man sterck was. Hem docht
dat ick mijn met veerthien Stucken en een en dertigh Man kloeck-
moedigh verdeffendeert had. En omdat hy Admirael van den Coninck
van Vranckrijck inde Lavant was, Het ick de Vlagh terstont vanbo-
venen weyen, en also de Haven van Tollon wel drie a vier mijl in
't rond is, soo lichten wy onse Anckers en gingen met den Hertogh
onder-zeyl, en zeylden voorby sijn Forten die rondom los branden,
en wy accordeerden inde prijs; en souden den Hertogh by de Maend
tegens de Turcken dienen, en soud meerder Schut en Volck op mijn
[30.] Schip leggen. Hy ginck weder uyt mijn Cojuyt, en vraeghde wat
Wapen dat ick in mijn Vlagh had? Ik seyde hetselve het Wapen van
mijn Prins te wesen, Prins Maurits van Orangie. Hy antwoorde dat
hy nu mijn Prins was, want ick nu in sijn dienst was. Ik gaf tot ant-
woordt dat Vranckrijck liberteyt van Concientie gaf, dat den Her-
togh wel dencken mach dat ick hem anders niet dienen sou, waerop
hy seyde weest altijdt vroom, ende ginck na Land en vereerden 't
Bootsvolck met eenige Pistoletten, en de Jongen die hem de Sporen
af gedaen had hem de Sporen weder aen-doende kreegh mede een
goede vereeringhe, ende ick en mijn Macker wierden belast te Mar-
cilien te komen om onse Contracten te laten beschrijven en te onder-
teeckenen.
Den 25 dito op alles ordre gestelt hebbende, reysden ick en mijn
Macker na Marcilien, alwaer wy tegens den avondt quamen.
Den 26 dito quamen wy by den Prins, welck een Notaris ontbood
die onse contrackt maeckten, hetwelcken eerst den Prince en wy
daer naer teeckende, en scheyde daermede weder vanden Prince.
Den 27 arriveerden wy weder te Tollon, daer ick also *t Schip
vuyl was, ordre stelde om hetselve te kielhalen, hetselve nu al over
tijdt zijnde, want het sint wy uyt het Vaderland geweest waren, noyt
schoon-gemaeckt was geweest.
Den 8 September hier leggende, wierd ick en mijn Macker vande
Officiers vande Conincx-Schepen in een Herberge te Gast genoot.
Over Maeltijd sittende quammer een groot gherucht over straet, en
't scheen ofse de Herbergh afloopen wilde, wy met de Servetten in
de hand voor de deur komende om te sien watter te doen was, en
48
i62i alsoder een gequest was, meende de Vrunden vande gequeste, dat
Sept. 8. j^j^ (alsose mijn voor een vreemdelinck aensagen) de Man was, oft
ten minsten van 't geselschap van die 't gedaen had, en meenden
veel Geldt gelijckse daerna bekende van mijn te trecken, tasten mijn
daerop aen en brachten mijn inde Ghevanckenis, Mijn Macker dit
siende ginck na M'". de Montijn, en seyde datse mijn na 't Gevangen-
huys brachten, om een saeck daar wij niet van wisten, ick laet staen
by geweest te zyn, want wy doen aen Tafel saten doe 't selve ghe-
beurde, en om 't gherucht van Tafel quamen, want wy niet wisten
watter te doen was. Mons^ Montijn dit hoorende was daerover ver-
wondert, quam met de Officiers van de Conincx-Schepen en braken
de gevanckenis met gewelt op, alwaer sy mijn uythaelden en seyden
dat dat geen Herberge voor mij, maer wel voor Schelmen en Dieven
was, en dat het Schelmen waren die my daer geset hadden om veel
Geldt van mijn te krijgen. Dit Canalie dit siende maeckten haer na-
derhandt sterck, en wilde M^. de Montijn aentasten, segghende dat
hy Crimeleesjemayestates ^) begaen had, omdat hy 't Gevangenhuys
gevioleert en met fortse opgedaen had, en dat hy de twee Personen
die 't feyt gedaen hadden in haer handen leveren sou, wantse van
des Conincx-Schepen waren, ende Persoon vande quetsure ghestor-
ven was; dese twee Personen wierden datelijck ghehaelt en gheexe-
cuteert, eer dat den Prince (die in Langedock by den Coninck was)
hetselve te weten quam. Mons»". de Montijn sond datelijck een ex-
presse na Langedock aenden Prince, waermede hy vertoonde dat
hem sijn Authoriteyt en 't Admiraliteyts Recht benomen wierd, en
datse twee vande Maets van sijn Schepen ter Executie ghestelt had-
den, omdat sy een Schelm, die als de Maets aen Landt quamen en
voor sijn deur gingen, met Potten vol Menschen-dreck over 't lijf
gietende 2) gequest hadden. Den selven daghkreghen wy ordreTol- [31-
Ion te verlaten en nae Marcelien te vertrecken.
Den 29 dito arriveerden wy te Marcilien, alwaer wy heel welle-
koom waren, omdat wy eenige Schepen na de Lavant convoyeren
soude.
Den 8 October arriveerden den Hertogh van Guwise, heel ver-
stoort zijnde teghens de Jugies, welcke sich ghemoeyt hadden met
de Executie van zijn Bootvolck, wilde haer de beek doen breken en
haer van haer Offici stellen, daer sy veel Geldts voor gegeven had-
den, ende hy deed' een uyt-schrijvinge oft eys over deProvintie van
1) Crimen laesae majestatis.
2) Men zou verwachten: had gegoten.
49
hondert-duysent Kroonen, daer dese Jugies hem meest aen geholpen i6ai
hebben, wantse voorgaven dat de Coninck Geldt van nooden hadden,
soodat hy 't haer wel treffelijcken uytkarnde datse sijn Justitie ge-
violeert hadden, en den Hertogh gaf ons last so yemand ons afifron-
teerde oft qualijck toe-sprack, dat wijder datelijck met onse Deegens
(die wy ter eeren vande Coninck ende hem droeghen) souden op-
stooten, en beloofden haer te verbeteren sijn Capiteyns te affronteren.
Den i8 dito geviel het dat wy Eecken-hout van nooden waren,
hetwelck wy op de Wurven by de Timmerlieden niet bekomen kon-
den, doch in 't Canonijcken Klooster daer was het wel, hetwelck ick
den Hertogh seyde: waerop hy antwoorde dat ick 't uyt het Klooster
(hetwelck over sijn Paleys en over de Haven was) halen soud'; ick
antwoorde sulcx niet te durven onderstaen; hy seyde in sulcken tijdt
moet men 't halen al wast van 't Altaer: waerover ick mijn verwon-
derden, want de Guwisaerten ^) voor de grootste Liguesen wierden
gehouden die in Vranckrijck zijn, daerom docht mijn dit een vreemt
en onverwacht antwoordt.
Den 25 vertrock den Hartog weder na Langedock, en soo na den
Coninck die voor Montoban lagh.
Den 15 November quam den Hartogh weder uyt het Legher voor
Montoban tot Marcilien, alwaer Duck de May enne *) aen sijn zijde
gheschooten was, en dat Monseur de Guwise niet wel te pas was,
dan dat hy alle dagen Posten verwachtende was, en twee dagen daer
naer zijnde den 1 7 dito quammer tijdinghe dat Luyenes 3) heel kranck
was, en ick hoorde hem segghen datter wel haest een Post van sijn
dood komen soude. Den Hartogh over Tafel sittende, komter een
Post met tijdingh dat den Constabel Monseur de Luyenes uyt der tijdt
was; den Hartogh vraeghden wat coleur dat hy hadde? den Postloo-
per seyde sijn Nagels blaeu te wesen. Doen sprack den Hartogh :
Ainsi foultil a pre7idre les cockijns ranton leur f out de hasse rallite
gr and ^ de faire la loy de Pr incest), dat is te seggen: Also moet men
de Guyten leer en dieme^i van kleyn groot maekty en de Princen als
dan de wetten stellen willen. Ick was verwondert van sulcke woorden
te hooren, en begon datelijck om Barneveld te dencken, dat dat oock
sijn doodt geweest is, dat hy Prins Mauritius van Orangie sijn Autho-
riteyt benemen wilde, en dat onder decksel vande Arminiaensche
1) Guisards ; aanhangers van het geslacht van Guise.
2) Neef van den hertog van Guise.
3) De hertog van Luynes, connétable van Frankrijk.
4) Ainsi faut-il apprendre les coquins raison que l'on fait de basse qualité grand,
etc? De plaats is zeer corrupt.
4
50
i62i Religie, oft om beter te seggen Factie. lek versocht aen den Hartogh
^^* ^^* van Guwise wie van sijn Adel mijn Capiteijn wesen soude? hy gaf
mijn tot antwoordt geen ander Capiteyn als mijn te begeeren, want
ick (soo hy seyde) al Capiteyns proeve ghedaen had. lek sprack dat
alle de Capiteyns op de Conincks-Schepen Edel waren, en dat ick
niet Edel was; waerop hy antwoorden, dat mijn daden die ick tegens
mijn Vyanden de Turcken gedaen had mijn genoegh Edel maeck- [32.]
ten, en dat geen Adel beter verkregen wierd als sigh valjant te-
gens sijn Vyanden te quyten, doch mijn Macker soude hy een Ca-
piteyn bestellen, dewijl hy van sijn Actie niet gehoort had, en geen
respeckt over sijn Volck had, maer met haer Peere-Companjon
speelden, en dagelijcks met haer inde Taverne liep.
Den 21 dito arriveerden hier een groot Schip, altemael met ver-
gulden Poorten, daer Capiteyn op was Pieter Hillebrantsz. en had ^
voor desen de groote Maltees ^) tot Malta gebracht. P
Den eersten December arriveerden alhier den grooten Maltees,
ten dienste vande Coninck van Vranckrijck.
Den 12 dito sond den Hartog van Guise een Lakay om by hem
te komen, by hem komende wilde hy mijn Contrackt veranderen,
en seyde dat ick met hem voor Rosielle^) dienen most. Ick gaf hem
tot antwoord en dat met alle beleeftheydt, dat mijn Contrackt daer
niet en hiel ; hy wilde mijn twee-hondert France-kroonen meerder
ter Maendt gheven als te voren, waerop ick hem seyde, al wilde hy
my duysent France-kroonen meerder ter Maendt geven, dat ick
hem echter tegens mijn Religie (daer ick van kinds-beene in opge-
queeckt was) niet en begeerde te dienen, en dat dat Schelmen waren
die sulcks deden. Hy seyde hy konde mijn Schip houden ; ick ant-
woorde hy mocht het wel doen, als hy mijn maer een Recepisse
van sijn handt geliefde te geven, dat hy 'tmijn af-ghenomen had,
doen seyde hy my ick soude mijn bedencken, hadden mijn Ouders
inde Tribbel van Hollandt te Rosiel gewoont, sy waren daer maer
vreemdelingen geweest, en had ick daer noch eenighe Vrunden ick
souse medevoeren en kondse noch goedt doen ; ick antwoorde daer
geen Vrunden woonachtigh te hebben, en dat ick van mijn vier j
Jaren af al in mijn Vaders en Moeders Landt verkeert had, maer
echter kende ick de Rochelloise wel van sulcken aerd te zijn, dat
hy der met geen koussen en schoenen (gelijckmen seght) in-loopen
sou, en dat de Rochielloyse te Water en te Lande vrome Soldaten
i) Den grootmeester der Malteser orde.
2) La Roebelle,
SI
waren. Hy belasten mijn 'sanderendaeghs weder te komen, en dat 1621.
ick mijn te nacht bedencken sou ; ick sprack dat ick morgen wel weder
komen wilde, maer dat ick mijn niet anders bedencken sou.
Den 1 3 dito quam ick weder hy den Hartogh, die mijn vraeghden
oft ick mijn vorige Conditie noch niet verandert had ? ick sprack noch
deselve Man te wesen die ick gisteren was : doen seyde hy, hy soude
mijn Morte paye doen hebben, en soude altijd in Conincks dienst
blijven : gaf hem tot antwoordt dat het mijn gelegentheyd niet en
was uyt mijn Vaderlandt te dienen, en daerom dat ick mijn in Dienst
begeven had, dat was omdat ick op de Turck verbittert was, maer
dat ick geen gedachten had dat dat van sijn Hoogheyd mijn te last
gheleyt worden sou, om na Rosielle te gaen ; doen sprack hy tegens
mijn, ick sou by Monseur Montijn sijn Admirael in Zee gaen, en
daer alle bescheydt vinden. Ick lieper schoorvoetende nae toe, maer
ick dacht in mijn selve ick wou dat icker al was; daer komende wierd
ick van hem ten Noenmale genood, en over Tafel sittende socht hy
niet anders als mijn daertoe te animeren, dat ick met haer daer na
toe gaen soude, en dat het tot een goede staet voor mijn (so ick
't dede) uytloopen sou, en altijdt Morte-pay te hebben ; ick sprack
de Prins op deselve reden al geantwoord te hebben, en dat mijn me-
ningh was de Wereldt noch eens rontom te besien. Doen wy ghegeten
hadden, en siende dat hy mijn niet wist te vermurwen, soo gaf hy
[33.] mijn mijn Geldt tot der tijdt dat ick ghedient had, nevens mijn Pas-
bord, met een Diamant-rinck Hards gewijs^) ende belasten mijn
weder by den Prins te gaen om hem te bedancken, 't welck ick dede;
by hem komende streeck hy de Rinck van mijn hand en besachse,
besien hebbende stack hyse weder aen mij n vinger, en sprack: Draeght
dese Rinck ter eeren van mijn en weest altijdt vroom, en meynte-
neert altijdt u Vaderlandt, ende scheyde alsoo met alle eere van
hem. Doen ick buijten het Hof quam stonden daer verscheyde Neder-
landsche Koopluyden, die nieuwschierigh waren mijn Vereeringe
te sien, hetwelck ick dede ; ende onder de hoop stond een Jubilier
dieder mijn ses-hondert Gulden, ofte twee-hondert Kroonen voor
bood. Ick seyde hem, al wilde hy mijn vier-hondert Kroonen
gheven dat ickser hem niet voor doen wilde, maer dat ickse tot een
eeuwighe memorie bewaren wilde, gelijck ickse tot noch toe voor
een memorie bewaert heb. Mijn Macker hoorende dat ick sulcken
Vereeringhe gekregen had, presenteerde een Request aen den Har-
ij Hartsgewijs ingezet (de steen namelijk).
5J2
IÖ41 togh, om hetselve Geldt daer sy met den eerste mede veraccordeert
^* ^^* waren, in Dienst te willen blijven en na Rochiel te gaen, en bleef in
Dienst ; in plaets van dat hy mede meende een goede Vereeringe te
krijghen, wiert altijt voor een Guyt gescholden, en verweten dat hy
de Duyvel om Geld dienden teghen sijn Godt en Religie. Doen hy
nu nae Rosiel ginck wierd hy noch qualijck betaelt, en loon na wer-
cken kreegh.
Den 25 dito nam ick een Vracht nae Fenetien aen, en sou voor de
Rivier Rhone, op deReede genaemtTanpan^)het Schip vol Tarruwe
laden. Rhone is in 't Latijn Rhodanus genaemt, en Tanpan leyt inde
Golf van Narbonna seven mijl van Arles.
Den 10 Januarij lichten wy ons Ancker en gingen 't zeyl na
Tanpan.
Den 1 2 dito arriveerde wy op de Reede van Tanpan, alwaer wy
een ghebleven Schip van Enckhuysen sagen, daer Schipper op was
Fem Gerritsz. en had dit Schip daer op een Banck voor de Rivier van
Rhone verzeylt, en was geladen met Amunitie en Wapen van Oor-
loghe voor Monseur Schatilion 2), om voor de Hugenoten in Lange-
dock te gebruycken, en verviel in de handen van de Coninck, die sijn
Volck met het selve armeerde. Dit Schip was geconvoyeert van
Capiteyn Quast van Enchuysen en Jan Thijsz. van Hoorn, die doense
te Marcilien quamen in Arest ghehouden wierden, omdatse dit ge-
bleven Schip geconvoyeert hadden, en omdat het Geweer dat in dit
Schip was ghedestineert was teghens den Coninck te gaen; doch met
voorschrijven vande Heeren Staten en den Prince van Orangie,
wierden sy van haer Arest ontslagen. Hier te Tanpan gearriveert
zijnde voer ick na Landt, aen Landt komende vraegde ick na een
Guide en een Paert om na Arles te reysen ? Also hier geen Dorp is
spracker een, maer uyt de Boerehuysen wel een te bekomen was,
alwaer ick een vond, en alsoo Arles hier wel seven mijlen van daen
leyt quam ick daer eerst tegen den avond, en ginck 's anderendaeghs
na de Griffier ende Juge, om mijn te laten aenteeckenen dat ick op
sulcken dagh te Tanpan ghekomen was, en dat mijn legh-dagen van
die tijdt in-gingen. Dit ghedaen zijnde besagh ick de Stadt, die een
wel-ghelegen plaetse heeft leggen op de Rivier van Rhone, en is de
naeste Stadt aende Zee. Ick dus omwanderende, vraeghde ick ye-
mandt die mijn ontmoeten oft hier niet sonders oft geen Antiquitey-
i) Voor den oostelijken Rhónemond.
a) Gaspard de Coligny, comte de Chatillon, 1584 — 1646, gouverneur van Aigues-
Mortes, thans in opstand tegen het koninklijk gezag.
J.
53
ten te sien waren? hy seyde van jae, en dat hetgheen hy mijn ópen- 1623
I34.] baren soude dat het oock wel verwonderens waerdigh was. Dese-*^"' ""
Persoon bracht mijn voor een Huys, waeraen gheschrevcn stondt
La meyson de Posselet^); ick vraeghde wat dat dat bediedenPhy
seyde ick soud eens tellen hoe veel Porsselettcn dat daer stonden ;
ick telder negen ; doe seydt hy mijn dat daer een Vrouwe gewoont
had die negen Kinderen t'ecnder dracht ter Wereld gebracht had,
en accordeerden met de Vroe-vrouw, datser ses in 'tWater draghen
en de andere drie behouden sou, en omdatse meenden dattct haer
tot een eeuwige schande ghedyen soude en al te Beestachtigh, als
ofse een Teef ter Wereldt gebracht hadde, beelden haer in niet te
konnen leven met sooveel Kinders, gaffer dieshalven de Vroe-vrouw
ses inde schoot om te verdrencken. De Vroe-vrouw veynsde daer
mede na de Rivier te loopen, doch ginck de Man oft Vader vande
Kinderen opsoecken, die sy eyndelijck ontmoeten, welcke vraeghde
wat sy in haer voorschoot verborghen hadde? sy antwoorden hem
jonghe-Biggen, hy was begeerigh deselve te sien, hetwelck sy dede,
en sprack u Vrouw heeft negen sulcke Biggen ter Werelt gebracht;
hy vraegde watser mede op de Strant doen wilde ?sy seyde datse van
sijn Vrouw last had om de ses inde Rivier te werpen, doch sy geen
Moorderesse begeerde te wesen, datse hem tot dien eynde op-ghe-
socht hadde, in plaets van inde Rivier te werpen; hy belasten haer
stil-swijgende Minnemoers daertoe op te soecken, en tegen sijn
Vrouw te veynsen als ofse inde Rivier geworpen waren, *t welck sy
dede. Ontrent een Jaer verloopen zijnde noodighde desen goeden
Man al sijn Vrunden ter Gastmael,aen Tafel sijnde begonst hy reden
te maecken watmen sulcken Vrouw behoorde te doen, die God met
veel vruchten en Kinderen zegende, en dewclcke lust had om deselve
om te brengen oft ombrenghen te laten: elck sprack sijn oordeel,
eyndelijck sprack sijn eygen Vrouw en bracht haer eygen vonnis voor
haer, en seyde men hoorde sulcken Vrouw tusschen twee Muren te
bemetselen, en latense daer dood-eten^). Sy had geen ghedachten
dat haer ses Kinderen noch in 't leven waren, maer was in dat wit 2)
gelijck de Vroe-vroeuw gheseyd had datse verdroncken waren. De
Man deed' de Minnemoeders met de Kinderen in presentie vande
Moeder en Vrunden komen, en sprack: Dese ses Kinderen heeft mijn
Vrouw door hulpe vande Vroe-moeder ghemeend te verdrencken,
i) La maison des porcelets (het biggenbuis)
2) Van de wormen verteren.
3) Denkbeeld.
54
i622 doch Godt heeft sulcks behoed en niet willen gedoogen, maer heeft
Jan. 12. j^jjj^ Vrouw voor haer Barbarische wreetheydt haer eyghen vonnisse
laten spreken, welcke straffe ick van sins ben haer op te leggen, het
welck hy dede, hy lietse in sijn Huys tusschen twee Muren Metselen
en aldaer dood-eten, en de Kinderen wiessen op en wierden groot:
Ick heb de plaets selve gesien daer de Vrouw in doot-gegeten was,
noch sach ick drie vande Sonen, en heb selfs met een gegeten en
ghedroncken, en was Capiteyn vande Roduyt van Tanipan, alwaer
mijn Schip lagh, en was een Man van inde veertigh Jaren oudt die
mijn het selve in't lanck en breed vertelde. Dit Pluys heeft op desen
hedighen dagh de naem vande negen Porsseletten, en is in Duyts te
seggen de negen Biggen.
Den 4 Februarij trock ick eens na het Pfinsdom van Orangie,
alwaer ick een kleyn Stedeken passeerden genaemt Beau-Aren^),
aen d'ander zijde vande Rivier recht tegens over dit Steedjen leyt
Taraskon, mede een klein Steedjen aende Langedocksche zijde 2),
waer ik vernachten.
Den 5 dito vertrock ick en quam tegens den middag te Avinionds),
't welck een groote Stadt is, hier voor de Poort komende, vraeghden
mijn de Wacht van waer ick quam? antwoorde van Arles; doen [35-]
vraegde hy : Ette voiis de la Riligion? welck te seggen is : Bend ghy
vande Religie f Ick antwoorde : Et quoi don; welck te seggen is: Hoe
anders? Hy seyde dat ick niet meer als drie dagen inde Stadt blijven
mocht. Ick sprack, ick wilde wel anders niet doen als de eene Poort
in en den ander weder uyt-rijden. Hy vraegde mijn van wat Natie
dat ick was? Ick sprack van Hollandt ; waerop hy antwoorde, ick
mochter soo langh in blijven alst mijn beliefde.
Den 10 dito vertrock ick weder nae Tanpan om soo voort 't Scheep
te gaen, en tot Arles komende vond ick mijn Macker die in Dienst
ghebleven was, en seyd dat haer meninge was den 20 April na Ro-
chielle 't zeyl te gaen, hy sprack dat hy wel wenste de Dienst niet
aenghenomen te hebben, doordien hem de Noord-Hollandsche
Koopluyden soo quelden en verachten. Ick seyde hy mochter hem
uyt-gehouden hebben doen icker hem uyt-gheholpen had, en
waerom dat hy doen hy vry was een Request over-gaf, om voor het
veraccordeerde Geldt te dienen en na Rochielle te gaen? en ick
i) De Vries verschrijft zich. Hij bedoelt klaarblijkelijk Beaucaire, dat tegenover
Tarascon ligt.
2) Beaucaire, niet Tarascon, ligt aan de Languedocsche zijde.
3) Avignon.
55
sprack dat hyder nu af verwachten most watter af quam. Hy vraegde 162a
of ick mede na Orangie wilde ? ick antwoorde daer van daen te ko-
men. Terwijlen wy dus met malkanderen discoureerden, soo quam-
mer een Bode met tijdinge datse gheen raet en wisten om 'tKoorn
van Vallansse ^) af te Schepen en oft mijn soude geheven te Vallansse
by de Koopluyden te komen, en Vallansse een groote Stuck voorby
Orangie leggende, trock mijn Macker met mijn tot aen Orangie toe,
daer komende ginck ick weder met mijn Macker by den Governeur
op het Gasteel, en ik seyde hem het kaertjen al begonnen te hebben 2),
en dat ick alhier in imperviste 3) quam, en dat ick nae Vallansse toe
most, en daer ontboden was door mijn Koopluyden. Den Governeur
hielt ons savondts te eten, over Tafel sittende sprack hij tegens mijn
Macker, dat hy qualick dede dat hy na Rochiel ginck, alsoo die van
Rochielle onse Vrunden zijn; doch hy gaf den Governeur daer wey-
nigh antwoordt op. Wy wat gegeten hebbende, namen onse afscheyd
met bedanckinghe voor sijn onthael vanden Governeur; ick liet mijn
Macker (die weder na Marcilien wilde) in Orangie, en ick vervor-
derde mijn reys na Vallansse.
Den 4 Maert arriveerde ick weder te Vallansse by mijn Koop-
luyden, dewelcke daer met den Gabares4) met Koorn laghen, en
geen raet wisten om die voorby Bay-Surbay5) ende Pousijn6)te
krijghen, dat twee Stedekens zijn die aende Roonen leggen welcke
Luyden vande Religie 7), en willen 't Koorn niet laten passeeren. Ick
gaf haer raet datse (dewyle de Gabare breedt was) op haer zijden
de Sacken met Koorn al langhs heen setten soude, om alsoo schoot-
vry te wesen, het welck sy goet vonden. Dese Rivier een vande
machtighste Rivieren in Christenrijck zijnde, wierd aldus voorby
dese Stedekens ghepasseert, en quamen alsoo behouden tot Avinion,
ick ginck weder te Paerd sitten en quam des selvendaeghs noch we-
der scheep.
Den 20 dito kreghen wy een harde Storm uyt den Zuyden, en onse
Boot (daer een Grieck 8) die een van onse Bootgesellen was) wierd
i) Valence.
2) Uit het vervolg zal blijken, dat de Vries aan den gouverneur van Orange een
kaartje van de reede van Tampan beloofd had.
3) A 1'improviste.
4) Fr. gabare, platboomd riviervaartuig.
5) Baix-sur-Baix.
6) Le Pouzin.
7} Versta: welke door luiden van de (gereformeerde) religie waren bezet.
8) Versta: daar een Griek in was.
56
i622 dwars door-geslagen, de Grieck lach inde woeste Baren en swom,
^^^' ^***wy dat ziende namen terstont een Vaetjen, waeraen een nieuwe
Lootlijn was, en wierpen hem het selve toe, hetwelck hy kreegh,
en dreeffer op tot soo langh dat wy hem aen Boort sleepten, had
dese Man geen goet swemmer geweest hy souder nootsackelijck
hebben moeten blijven. Dese Grieck was een heel sterck Man, en
had acht daghen te voren dat hem dit geschieden, met een Teersjen ^) [36.]
van vijf Anckers groot seven mijl komen loopen.
Den 25 dito arriveerden hier drie Schepen die van Fenetie qua-
men, daer Schippers op waren Koert Kroon van Delfs-haven, Wil-
schut van Rotterdam, ende Luytenant uyt de Beemster, die hier
quamen om van deselve Koopluyden Koorn te laden daer ick mijn
Koorn van laden.
Den 30 April arriveerden hier de Gabaris met Koorn, die wij da-
telijck over-namen.
Den 2 May quam een Koopman by mijn, en belasten mijn dat ick
mijn Consementen^) most laten teyckenen om nae Fenetia te gaen.
Ick antwoorde dat mijn Legh-dagen eerst betaelt wesen mosten,
hetwelcke by de vijf-duysent guldens quam te bedraghen, want ick
drie Maenden op dese barre Reede stilgelegen had ; hy seyde dat
ick mijn Legh-daghen te Fenetia ontfanghen soude, doch wilde ick
een hondert Pistoletten op rekeninge van mijn Vracht hebben, die
wilde hy mijn by pervisie geven? Ick antwoorde dat ick niet uyt dese
Proventie varen wilde, voor en al eer ick 't Geldt voor mijn Legh-
dagen ontfangen had. Hy seyde ick ben Francisco Spinola, en kond
mijn wel betalen. Ick seyd al waert ghy Markis Spinola, soo en ga
ick niet 't zeyl voor en al eer ick mijn Leghdagen heb; doe vertrock
hy weder na Arles.
Den 10 dito quam desen Koopman Franciscus Spinola weder op
strand, en maeckten een seyn datmen aen Landt komen soude, al-
waer de drie andere Schippers na toe voeren, daer hy tegens sprack
datse mijn aen Landt halen, en soude mijn Despesieeren en Betalen
mijn Legh-dagen, en 't Zaedt voor haer schepen soud mede afko-
men. Sy quamen aen mijn Boort en seyde dat ick na Landt varen
sou, en dat den Koopman mijn Legdagen betalen soude. Ick seyde
't sal so breed niet afloopen als ghy wel meent. Doe sprack Koert
Kroon, hy had wel dertigh Jaer inde Straet gevaren, hy wistet beter
als ick die daer eerst quam kijcken en noch geen hayer om mijn
i) Eene vochtmaat, | van een pijp. — Natuurlijk is hier van wijn sprake.
2) Cognossementen.
\
57
mondt hadde. lek seyde tegens hem de Groote-Mast heeft mede 1622
gevaren, hy soude ducht mijn mijn niet wijsmaecken wat de Italiacn- '
ders en de Fransche waren, ick had van jonghs op haer practjens
wel geleerdt, en dat sy maer met moy-praten gepayt worden, en
datter geen Koorn meer de Rivier af-komen soude. Doe versochten
sy ick soude met haer Boot na Land varen? ick sprack ick kondc
met mijn eygen Boot wel aen Land varen, 't welck ick deed, doch
ick liet acht of negen Moskets inde Boot brengen, en nam selfs twee
Pistolen by mijn en voer also naer Land. Onse en d'anderc Boot quam
gelijck aen Land, alwaar eenige Cabanes stonden daer wy wat af
aen Land voeren. Koert Kroon vraegde waerom of ik so verde
vande Cabanes of Visscher-huysjens roeyden, oft ick (dewijl het inde
May was) Kickvorschen vanghen wilde? Ick seyde seght de Koop-
man nu dat ick hier ben. Sy gingen hem halen, hy quam met sijn
vieren te Paert, yder ghewapend met twee Pistolen aen haer Hol-
staers^), en ick sette mijn Volck in ordre elck met een Mosket inde
handt. De Koopman vraeghden mijn oft ick 't zeyl wilde oft niet, en
presenteerde mijn drie-hondert Pistoletten op rekeninge van mijn
Vracht? Ick seyde de drie-hondert Pistoletten op rekeninghe van
mijn Leghdagen wel te willen ontfangen, maer niet op af kortinge
van mijn Gasie. Doen deed hy Protest tegens mijn, en 't scheen dat
[37.] die drie Personen die nevens hem quamen, d'een eenen Notaris en
d*andere getuygen waren; daer stonden noch acht Sergeanten by de
Cabanes, die doense ons Volck so wel gewapend saghen niet aen-
komen dorsten. Ick seyde teghens hem dat ick op sijn Protest niet
en pasten, en dat ick so ras ick aen Boort quam na Marcilien zeylen
wilde. Doen sprack hy teghens die andere Schippers die om hare
Ladinghe van Fenetien gekomen waren, datter geen Ladinghe voor
haer te bekomen was, en dat de Coninck verboden had gheen Koorn
meer uyt het Landt te voeren, waermede hy sustineerde de Schip-
pers voldaen te hebben en niet schuldigh te wesen. Doe seyde ick
teghen Koert Kroon: Ghy hebt dertigh Jaer inde Straet gevaren,
siet nu dat ghy gau bend om u Betalinghe te krijghen voor u Voya-
gie, en ick voer nae Boort en liet de Prince- Vlaggen van boven weyen,
lichten mijn Ancker en liet de Koopman weten dat ick nae Marcilien
zeylen wilde ofte daer ontrent, en soecken mijn Bevrachter, woude
hy volghen hy mocht, en ick ginck deur, doch was de meeste dagh
besigh met het Ancker op te winden en aen Boort te krijghen: doen
i) Holsters.
58
1622 ons Ancker boven Water quam bracht het noch een Ancker voor
^^^ ^°' hem, en onse Ancker was met de hand recht inde ringh van 't ander
Ancker gevallen, wy hijsten het geviste Ancker in ons Schip, was
wel een vaem dick bewassen met Oesters, die wyder af klopten, en
afgheklopt zijnde was het een heel dun Ancker ghelijckeenSpaens-
Ancker, en had een Yseren-stock. Wy vraeghden de Visschers wat
het voor een Ancker was? Sy seyden mijn datmen in gheen vyf of
ses-hondert Jaren sulcke Anckers ghebruyckt hadden daer de Stoc-
ken van Yser waren, en sy meynde dat het al was vande tijdt van
Gode-Froy de Bouillon, die doen hy na *t Heylige-landt voer hier
sijn Soldaten scheepten i), watter van is weet ick niet, doch dit weet
ick dat wy 't Ancker met groote moeyten kregen en berghden. In
Zee komende dreef ick vier of vijf dagen in stilte, en had mijn specu-
latie van waer of ick zeylen wilde, nae Marcilien oftna Alachutta^),
dat vijf mijl verder is als Marcilie. Ick sorgde 3) door dien tot Marcilien
geen Porto franck is, moeyten met den Koopman te krijgen, want
het Zaedt datmen daer brenght moeter niet weder vandaen gevoert
worden, in 't fijn ick zeylde na Alachutta toe, alwaer Porto Franck was.
Den 25 May quam ick tot Alachutta, ick sond een Bode aen een
goedt Vriendt genaemtS^ JanLagoes4)diete Marcilien woonden, oft
hem geliefde eens by my te komen ? welcke 's anderendaeghs datelij ck
by mijn quam : versocht hem oft hy gheliefde by die Fransman te
gaen, die mijn van weghen Francisco Spinola bevracht had, ende
Deodito Italianen, diehaerbeyde Cantoren tot Lions hadden ? S^. Jan
Legoes de tijdinge aen dese Fransman gebracht hebbende, dat ik tot
Alachutta gearriveert was, quam datelijck met S"". Lagoes by mijn,
en was blijde dat ick daer ghekomen was, en had wel twintigh-duysent
Gulden op dit Koorn verschooten, en versocht een ander Contrackt
met mijn te maken, alsoo 't Koorn op de Rivier in de Gabares veel
geleden had, nu niet sonder perijckel was van te verbroeyen al eer
het te Fenetien quam, soo accordeerde ick met hem om na Genua te
zeylen, doch hy bedongh dat ick daer acht dagen most blijven leggen,
en dat mijn Legdagen van Tanpan mijn tot een duyt toe betaelt soude
worden. Ondertusschen trock de Ligot 5) twintigh-duysent Guldens [38.]
op Wissel en schreef na Lions, waerin hy de Koopman Spinola ver-
i) Onjuist; Godfried van Bouillon trok over land naar Konstantinopel.
2) La Ciotat.
3) Ik was bezorgd.
4) Jean Ie Gouche. — Hij komt later voor als koopman te Amsterdam (zie
Heeringa, Levantsche Handel I, 572 en 1063).
5) Liguot (aanhanger der Ligue); hier als scheldnaam gebezigd.
59
haelde dat ick tot Alachutta ghewcest was, en geen Spetie hebbende 1622.
om mijn mede te betalen, dese Wissel ghetrocken hebbende, en alsoo ** ^^'
ick daer de gheheele Winter op de barre Reede gelegen hadde, mijn
Leghdagen betaelt had, en dat ick al 't zeyl was, hy had acht Leg-
dagen van mijn bedonghen, en dat de Post in vier daghen heen en
weder komende van Marcilien tot Lions, en den Italiaen sulcken
Wissel siende, niet anders menende als dat het Schip al te Genua was,
soo wilden sy dese Fransman de rekeninge maecken, en protisteerde
tegens sijn Wissel-brieven, soo dat de Wissel-brieven onder protest
weder quamen, so quam de Fransman met een Jugedie vier Pisto-
letten daeghs, en noch twee anderen die niet veel minder hebben
soude. Dese quamen veynsende als of sy de Granen besichtighen
wilde om te verkoopen, want de Wissel-brieven als voor-verhaelt is
gheprotisteert waren, en de Fransman aen syn verschooten Geld te
helpen; de Factoor sprack tegens mijn, alsoo dese Reys hiermede
te niet was, soo wilde hy 't met mijn maecken dat redelijck was, doch
ick dacht dat sijn redelijckheydt niet groot wesen soude, en dat het
tijdt was voor mijn te sien, want de Fransen groote Schickaneurs zijn.
Hy liet mijn Groote-Marsseyl met mijn Fock aen Land halen, doch
ick had noch wel nieuwe Zeylen inde Luyp^); hy noodigde mijn
savondts ten eten; ick socht mijn Stierman op, aen welcke ick seyde
dat al de Zeylen vande Rees gehaelt waren, dat hy al 't Bootsvolck
opsoecken most, en dat ik savondts by dese Schickaneurs te Gast zijn
soude, en dat hy te nacht (als de Wind uyt het Landt woey) de Touwen
van 't Hooft soud schicken los te krijgen, en laten 't Schip een paar
Musket-schooten buyten de Haven drijven, en dan het Ancker te
laten vallen. Over Maeltijdt sittende spraken sy mijn op haer wijs een
goede moedt aen, en seyde haer docht ick soude de helft vande
Bevrachtinge wel krijgen : doch wisten mijn meninge niet die ick haer
oock niet openbaerde, maer wensten haer nae de Maeltijdt goede-
nacht. Soo ras als ick aen Boort quam begost de Wind hart uyt het
Landt te koelen, de Luyden vreesende dat ick het Schip verliesen
soude, wantse niet wisten watter gaens was, begonnen te schelden
tegens de gene die de Zeylen van mijn Rees gehaelt hadden; maer
ick buyten de Haven ghedreven zijnde, liet ick het Ancker vallen en
de nieuwe Zeyls aende Rees slaen, dat teghen den dagh ghedaen
was ; doe liet ick de Prince-vlagh van boven en de Bloed-vlagh van
achteren wayen. Doe de Juge smorgens met sijn Mackers op 't Hooft
i) Hier zooveel als: in reserve, achter de hand. Dit gebruik van „luip" (gewoon-
lijk = loer) is weinig gemeen, maar de bedoeling is duidelijk.
6o
1622 quam, vraegden sy de Barkiers wat dat het bediede dat de Bloed-
^^ ^^' vlagh van achteren weyde ? welcke Barkiers van het Stedeken hem
ten antwoordt gaven : Die wat van mijn hebben wilde most aen mijn
Boort komen. Sy seyde tegen de Barkiers datse het haer wel wachten
soude aen Boort te komen, want ick soude haer wel de Lanussche de
bort ï) laten gheven, en vande Hartogh van Guise bespot worden,
want het mijn een goet vrundt was. Sy ginghen datelij eken te Paert
sitten en reden weder na Marcilien, soo dat mijn Koopluyden van
groote kosten ontslaghen wierden, doordien dat ick uyt de Haven
voer; de Fransman diese medeghebracht hadde om Curateur te wesen,
sond datelijck een Boot aen mijn Boort, om te vragen oft ick niet
weder inde Haven komen sou ? waerop ick antwoorde : Als hy mijn
Borgh stelde waer ick mijn Vracht en Leghdagen halen soude, dat
ick alsdan wel weder inde Haven komen wilde. Hy dat verstaende
reed datelijck mede na Marcilien, en ick kreegh dien dagh veel ver- [39]
soeck^) van Barckiers en Borgers, wekken mijn daet altesamen presen,
en dat ick de Koopman die mijn bevracht had een Romeynstuck
speelden, en dat dit de rechte middel was om aen mijn Betalinghe te
komen, wantse mijn anders met rechten groote moeyten aengedaen
souden hebben, doch waren nu ghenootsaeckt nae mijn Pijpen te
danssen. 's Anderendaeghs quam mijn Bevrachter met S"". JanLagocs
aen mijn Boort, welcke hy al van Marcilien had wesen halen, omdat
het mijn goede vriendt was; S^. Jan Lagoes vraegden mijn wat ick in
't sin had? Ick antwoorde dat morgen de acht Legdagen uyt waren, en
dat icker dan meende een blanck Zeyl by te settens) vervolghens4)
mijn Sarte-partyes) die ick met hem over acht dagen gemaekt hadde;
S'". Legoes sprack : Soo ick dat dede soo was de Fransman Bancke-
roet, want hy al over de vijf-en-twintigh-duysent Guldens op mijn
Koorn verschoten had, en dat sijn Brieven geprotesteert waren. Ick
antwoorde dat hy over drie dagen met een Jugc en drie andere
Personen gekomen was om mijn Zaed te lossen, ende soude mijn dan
geven dat redelijck was, welcke redelijckheydt ick wel haest verstond,
en liet daerom mijn Schip uyt de Haven drijven, en ingevallen dat hy
't weder inde Haven begeerde te hebben, dat hy alsdan eenContrackt
ontwerpen en met mijn ingaen most, en dat soude moeten precijs
i) Er van langs laten geven (letterlijk: met scheepswol laten geven).
2) Bezoek.
3) Er van door te gaan.
4) Volgens.
5) Chertepartij (bcvrachtingsbrief).
6i
wesen als het Koorn uyt mijn Schip was, dat het mijn echter gheoto- 1622.
pottickeert») most bHjven, als oft het in 't Schip was, tot soo langh
als ick voldaen was, en dat ick acht daghen na 't lossen betaelt wesen
most, op peene van alle daghen vijftigh Guldens te verbeuren. Hy
wilde mijn aen Landt hebben om hetselve Accoort te beschrijven,
maer ick weygherde hetselve, ende sy mosten een Notaris van Landt
laten komen, die alles beschreef ghelijck boven verhaelt is. Dus
eyndigde mijn Proces, en ick kreegh ses-duysent Guldens sonder uyt
de Proventie te varen, en mijn drie andere Mackersdie mijn uytghe-
lacht hadden, waervan den eene beroemde wel dertigh Jaer inde
Straet gevaren te hebben, kreghenelck niet meer als vijfthien-hondert
Gulden, schoon datse heel van Fenetie quamen ende halve Vracht
verdient hadden, soodat ick schoon ick een jonck Schipper sonder
verstant zijnde, beter wist aen mijn Penninghen te komen als sy die
alles wel meenden te verstaen, en dus lange inde Straet ghevaren
hadden.
Den 1 5 Junij al dese onrusten af-ghestaen hebbende, kreegh ick
tijdinge dat mijn eene Reeder tot Amsterdam genaemt Daniel Col-
pijn, en noch eenen Piere Jan Boinoeyt (beyde groote Koopluyden
geweest zijnde) gestorven waren. Ick had een Partisipant tot Genua
welcke mijn Schip begeerde, om dies wil dat hy voorgaf soo veel by
dese Koopman verlooren te hebben, en wilde dat ick met het Schip
nae Napels varen soude, omdat het heel bequaem was de Coninck van
Spanjen te dienen. Ick antwoorde dat dat Fielten waren die de Vy-
andt teghen haer Vaderlandt diende, wilde hy het koopen ick ca-
veerde voor de helft, en wilde hem hetselve wel verkoopen, mits dat
hy mijn Borge stelde voor die van Amsterdam haer part, Ick ver-
kocht het Schip en socht Wisselbrieven te krijghen. En na dat ick al
mijn Affeyren uytgerecht hadde, huerde ick twee Paerden te Mar-
cilien om na Lions te reysen, een Paert voor mijn en het ander voor
[40.] een Jongman die met mijn reysen soude, en wel eer met mijn ghe-
varen hadde, en quam van Livorne, alwaer hy voor Koopman met
een Schip vol Granen geweest had, en was over Landt op Marcilien
ghekomen om soo voort na sijn Vaderlandt te reysen, hetwelck hy
door Duytsland spoediger soud hebben konnen doen, 'twaer saecke
dat hem de troebelen en onveylheydt niet verhindert hadden. Dewijl
ick mijn gereed maeckten verstond ick datter twee Staten Oorlogh-
Schepen ghearriveert waren, wekken de Koorn-Schepen van Livorne
i) Gehypothekeerd.
02
i622 geconvoyeert hadde; ick voer haer aen Boort, en bevond het eene
Juni 15. g^j^jp y^^ Amsterdam en het ander van Hoorn te wesen, het Am-
Sterdammer Schip was Cats Capiteyn op, en was sijn eerste Voyagie
voor Capiteyn. Verhaelde mijn dat sy daer ghekomen waren om na
Pijnacker ï) te wachten, die van haer met sijn swite na Algier in Am-
bassaetschap soud gebracht werden.
Den 27 Julij gingen wy te Paert sitten en reden na Lions.
Den 29 arriveerden wy te Orangie by den Governeur,en brachten
hem het Kaertjen^) dat ick vande Reede van Tanpan gemaeckt had,
waer dat de Rivier die van Orangie komt in Zee loopt, en neemt sijn
oorspronck van Roonen. Ick dit Kaertjen overgevende noodighde
ons den Governeur ten eten, en alsoo ick noch een gemaeckt had,
versocht hy dat ick het eene aen den Prins van Orangie selfs in han-
den bestellen soud; gaf mijn nevens dit Kaertjen noch een Brief, om
van desgelijcken aen sijn Hoogheydt te bestellen.
Den 5 Augustij arriveerden ick tot Lions.
Den 8 dito vertrock ick met de Bode van Parijs, en quamen den
12 dito tot Bourges en den 14 tot Orliens, alwaer wy twee dagen
tardeerden, gingen den 1 7 na Parijs, daer wy den 1 9 dito arriveerden,
en tardeerden alhier vijf dagen, gingen doen na Rowanen en voorts
na Diepen, alwaer wy by de Governeur quamen, die ons vraeghden
waer wy van daen quamen? ick antwoorde van Marcilien; vraeghde
wat ick daer ghedaen had ? ick toonde hem mijn Pasbord vanden
Hartogh van Guise ; hy vraeghden waerom ick niet by hem bleef
om met hem na Rochiel te gaen ? sprack dat het mijn niet aen en
stond, en dat ick langh uyt-gheweest was en naemijn Vaderlandt
wilde. Hy maeckte veel woorden, 't schijnt dat hy dien dagh tij-
dinghe gekregen had dat hy twee Soons voor Mompelier 3) verlooren
had; hy sprack in beraet te willen nemen oft hy ons passeeren laten
wilde oft niet, waerop ick antwoorde soo hy ons niet wilde laten
passeeren, soo souden wy na Cales gaen en scheyden van hem, doch
hy sond ons een Bode na, en dede ons seggen dat wy van daer wel
varen mochten.
Den 29 dito scheyden wy van Diepen; ontrent vier uyren in Zee
gheweest zijnde, quam een Fergatjen van Habel de Grasse4) aen
1) Dr. Cornelis Pijnacker, hoogleeraar te Leiden, gezant naar Algiers. — Vgl. zijne
instructie bij Heeringa, Levantsche Handel I, 858.
2) Hiervóór, bl. 55.
3) Montpellier.
4) Havre de Grace.
Ö3
ons Boort, souden wel gheplundert hebben doch dorsten niet, door 1622
dien datse van die van Diepen al te wel bekent waren, en lieten de
Passagiers onbeschadight waren. 'sAnderendaeghs quamen wy door
contrarij Windt te Doevres in de Pier, alwaer veel Passagiers van
onse Schip na Londen gingen, om (alsoose noyt in Engeland geweest
waren) het Landt en Londen eens te besien.
|4i.] Den 4 September maeckten wy weder Zeyl.
Den 8 dito quamen wy tot Rotterdam, alwaer mijn Reysbroeder
van my afscheyden, en ick ginck met mijn Caertjen dat ick te
Orangie voor den Governeur gemaeckt, en mijn met een Brief belast
was, aen sijn Excelentie Prins Maurits te bestellen na den Hage.
Inden Haegh komende was den Heere Prince van Orangie na Bergen-
op-Zoom om hetselve te ontsetten, ick ginck by desselfs Secretaris
den Heere Junius, aen welcken ick mijn Brief presenteerde, die mijn
vraeghden van waer ick de Brief bracht ? antwoorde van Orangie.
Hy ontfinck den Brief nevens 't Caertjen, den Brief geopent en gele-
sen hebbende, bevond aen 't schrijvens vande Governeur van Oran-
gie, dat ick in Dienst en Capiteyn vanden Coninck van Vranckrijck
geweest was, waerover hy mijn vraeghden oft ick oock van sins
wesen soude den Prins voor Capiteyn te dienen, en wilde maecken
dat ick recommandatie van sijn Excelentie aen onse CoUegie vande
Heeren Admiraliteyten kreegh, om mijn op de Nomminatie te stel-
len en als dan Capiteyn te maecken? hy vraeghde mijn na mijn
Maeghschap die tot Hoorn woonden, want hy uyt den Brief verstaen
had dat ick van Hoorn was. Ick noemde hem mijn Vrunden en on-
der anderen mijn Schoon-vader, die hy seyde wel te kennen en van
een oudt Hoorns-gheslachte te wesen, en dat ick door deselve wel
op de Nomminatie komen soude. Hy vraeghden mijn andermael
oft ick niet van sins was te dienen ? waerop ick antwoorde dat ick
van sins was de Wereld wat te besichtighen, dat het in onse Stadt
geen manier was, dat Swagers oft Kinderen uyt quahfiseerde Huy-
sen voor Capiteyn voeren, maer wel voor Schippers na de Straet.
Hy belasten mijn in 't afscheyden als sijn Excelentie weder inden
Haegh gekomen was, dat het mijn soude ghelieven als dan eens
over te komen, om sijn Excelentie aenwijsinge en onderricht van
't Caertjen dat ick gemaeckt had te doen.
na HïacBieï en be ï&Mtt Ijan ^arbcutüc??.
i
V OYAGIE NA ROCHIEL EN DE RIVIER VAN
BORDEUWES.
Den 24 Maert tot dees tijd t'Huys geweest zijnde, en mijn geneert Anno 1624.
had met al-te-mets een Schip op de Koop te laten maecken, soo liet
ick eyndelijck een kleyn Scheepjen van hondert last maecken, om
daer mede op de Visserij te gaen aende Kust Cannada op de Pelterij,
en soud mijn ten dien eynde onder Compenij van Jan Mackijn ') be-
gheven, omdat elck een daer niet vrij varen mocht, maer niemandt
anders als die vande West-Indische Compenij 2). Nu het Schip ghereet
zijnde, quamender twee Bewindhebbers van negenthienen vande
West-Indische Compenij van Amsterdam, en seyde van hooger-handt
last te hebben om het Schip tot haren Dienst te doen Arresteren,
't welck sy oock deden. Ick wees haer verscheyden bequamer Schepen
alst mijne tot haren Dienste aen, doch waren daer niet mede vernoeght
en begeerde het mijne; 't schijnt dat sy curieus waren omdat ick na
West-Indien wilde. Ick protesteerde teghens haer en versocht Vlot-
vaerdigh-Recht, waerin sy ghecondemneert wierden mij n van 't Arres
te ontslaen en te laten varen, en waer op sy Appelleerde, opdat ick
onverrechter saecke van mijn Reys te vervorderen mijn tijdt ver-
slijten soude. Ick dit bemerckende trock na 'sGravenhaghe by mijn
Schoonvader, die vier ofte vijf weken op de Daghvaert vande Staten
van HoUandt geweest was.
Den 28 dito quam ick inden Haegh, en presenteerde nevens mijn
commissie vanden Coninck van Vranckrijck onder den Admirael
Mommorantie 3) een Request, met versoeck (dewijl ick ver buyten
haer Lemiten en na Cannada wilde) dat ick van mijn Arrest ontslagen
worden mocht, waerop ick een opene Missive kreegh aende negen-
thien Bewindhebbers, waerin dat dese redenen waren uyt-gebeeld :
Dat alsoo sy een nieuwe onlanghs opgerechte Compeny waren, datse
haer soude wachten met eenige naburige Princen, haer gealieerde
Vrunden in eenighe differentie te komen 4). Met dien Brief vertrock
ick nae Amsterdam, gafse de negenthien in handen ; en omdat die
geen die de Visserij in Canada van 't sin is te doen, moet in Maert
oft op het langhste in 't begin van April uytloopen: Sy dit wel wetende,
Ua.) sochten al van tijdt tot tijdt mijn op te houden, en eyndelijck siende
I) Zooals uit het vervolg blijkt, een koopman te La Roebelle.
3) Art. I van bet octrooi van 1621.
3) Henri de Montmorency, admiraal van Frankrijk (1595 — 1632).
4) Zie over deze gebeele quaestie uitvoerig onze inleiding.
68
i624 datse mijn na langh achter aen loopen niet langer ophouden konde,
belasten mijn binnen haer Lemijte niet te varen, waerop ick seyde
dat ick mijn commissie niet vervalste, maer dat sy den Coninck van
Vranckrijck gheen wetten hadde te stellen, waer hy varen wilde om
sijn Trafijcken te doen. Eyndelijck de tijdt verloopen zijnde, most
ick met groote schade het Volck af-dancken, en verkocht het Schip
aen de West-Indische Compenij tot Dort^). Die van Amsterdam
hadden mijn eenighe Cargesoenen tot Amsterdam doen arristeeren,
waerover ick op de Arest-rol versocht deselve vry te krijgen, en
verkreegh soo veel, dat de Heeren voornoemt deselve kosteloos en
schadeloos uyt het Arest ontslaen moste. Nu airede groote schade
gheleden hebbende, eensdeels aende Goederen, anderdeels aen mijn
versuymde tijd van met Schip en Boot volck, in plaets van uyt te
varen, ghenootsaeckt wasthuys te blijven: soo presenteerde ick aende
Bewindhebberen een Request, waerin ick versocht, dat sy mijn in
mijn gheleden schade naer alle billickheydt te gemoet soude gelieven
te komen: doch waren mijn niet te wil, en seyde mijn niet toe te wil-
len leggen; waerop ick antwoorde, dat wat mijn aenginck weynigh
aen de saeck belanghde, maer mijn Reeders tot Rochiel woonende,
van sulcke onbehoorlijcke Aresten op haer Goederen verstaen heb-
bende, buy ten twijfel niet stil soude blijven sitten, maer haer grande 2)
voor haer onbehoorlijcke schade wel haest weder soude soecken in
te vorderen: en ick seyde haer dat het tegen alle reden was sulcken
Voyagie op sulcken onghehoorden wijs te frusteren, te meer omdat
ick dit tot gheen ander intentie toegehaelt had, als dewijle onse Ne-
gotie by de Zee bestaet, onse Vaderlandsche Natie dese plaetse be-
kent te maecken, en seyde haer voor een afscheydt, datser afnemen
mochten 't geen heden oft morgen voorkomen mocht, en datse ai-
rede betoonden op de Staten-Generael niet te passen.
Den 8 May ontfinck ick een Brief van S^. Jan Mackijn, dewelcke
een vande Compenij was om mijn uyt te rusten na Canada, welcke
Brief ghedateert was op den 1 2 April, waerin hy vertoonde groote-
lijcks verwondert te wesen dat ick (dewijl de tijdt airede verloopen
was) niet over quam, en dat hy al vijf-en-twintig Baskens gehuert
had om de Visserij te doen. Ick had hem vande eerste uyre af mijn
Arest door een Brief verwittight, doch schijnt dat hy de Brief niet
ontfangen had, en dies halven onbewust zijnde van mijn wedervaren
i) Dordrecht, Delft en Rotterdam hadden te zamen eene kamer der West-Indische
Compagnie (die op de Maze).
a) Garantie; hier in den zin van schadeloosstelling.
69
hem niet ghcnocgh verwonderen kost. Schreef den 1 2 May weder 1624
een Brief, die ick op den 6 Junij ontfinck, waerin hy mijn op het ^^*" "'
spoedighste belasten tot Rochielle te komen om mijn Reys te ver-
vorderen.
Den 25 July vertrock ick uyt de Maes, met Capiteyn Liefhebber
nae Hable de Grace, alwaer wy den 28 dito arriveerden, en vertrock
datelijck na Parijs, alwaer ick den 4 Augustij quam, en den 7 dito
vertrock ick met de Bode na Rochiel, alwaer ick den 1 5 dito arri-
veerde; daer drie weken geweest zijnde, vertrock ick na Baione de
Frans, en in 't trecken passeerde ick Bourdeuwes, en arriveerden
den 8 September te Baione de Frans, alwaer ick eenighe Baskens
beurden om met mijn op de Visserij te gaen, en kocht hier een Schip
daer ick de Baskens mede na Rochiel sondt om hetselve daer klaer
te maecken.
Den 25 October arriveerde ick weder te Rochielle, daer wy alles
klaermaeckten om tegens het Voor-jaer na de Kust van Novia-
[43.1 Franssia te varen; maer alsoo ick Anno 1625 primo April gereet
lagh om't zeyl te gaen, quammer tot Rochielle een Timulte op, door
dien M''. de Sobiese^) drie Schepen uyt Blauwet^) ghehaelt had, te
weten die Schepen die met de Vergulden-Poorten die tot Amster-
dam gemaeckt waren, en quamen met die Schepen onder Sinte-
Maertens). Ick lagh hier met mijn Schip gereet, en Monseur Sobiese
lagh een weynigh dwars van mijn af, en was hetselve Schip datmen
seyd gedaen had, en de Schepen uyt Blauwet gehaelt had. Het ge-
beurde dat op het Boevenet4) van Monseur Soubiesens Schip wat
Pulver lagh, hetwelcke aen brandt raeckten, waerover sijn geheele
Schip verbranden en opsprongh, daer wel vijftigh Menschen mede
bleven; de anderen in't Water gesprongen zijnde, salveerde haer
(wel hondert en vijftigh sterck zijnde) aen mijn Boort oft in mijn
Schip. Ick versocht 'sanderendaeghs ofse na Landt toe wilde trec-
ken, want ick voor haer (schoon dat ick haer leven gesalveert had)
geen Vivers en had en niet en wist wat ick al dat Volck schaffen
soude? gaven mijn tot antwoordt sy soude Monseur Soubiese nae de
Middagh gaen spreken; en nae de Middagh ontboodt Monseur Sou-
biese mijn by hem te komen, en seyde dat hy mijn Schip ten dienste
i) Benjamin de Rohan, seigneur de Soubise, 1583 — 1640, bekend protestantsch
bendehoofd.
2) Blavet aan den mond van de gelijknamige rivier die bij Lorient in zee
stroomt.
3) Saint-Martin op het eiland Ré.
4) Het boven- of opperdek.
70
lóas vande Kercke van Vranckrijck begeerde, en dat het voor een goede
^" ^' saecke was, en tot dien eynde dat den Koninck de Placcaten van
Nantes onderhouden soude, te weten die die de Religie belooft wa-
ren ende nu ghefrusteert waren, want men de Steden van Hostagie
die vande Religie sochten te benemen, die Koninck Hendrick de
vierde van die naem haer tot Hostagiers gegeven hadde. lek ant-
woorde mijn Reys liever te willen vervorderen als in Dienst te wesen;
hy sprack dat dat voor die tijdt niet wesen kond, en dat hy alle Sche-
pen aentasten soude die hy krijgen kond, 't welck hy oock dede, en
nam Benienim van Amsterdam. Doen seyde ick teghens Monseur
Soubiese dat ick selfs Capiteyn op mijn Schip begeerde te wesen, en
alst voor die vande Religie was, dat ick daer mijn leven altijd t be-
geerde voor te wagen. Somma dit was een werck, als onse Voor-
ouders tegen den Grave van Bossu uyt liefde gedaen hadden voor
die vande Religie. Doen Monseur Soubiese sach dat ick selver op
mijn Schip Capiteyn begeerde te wesen, so nam hy mijn van die tijd
af in sijn raed.
Den 2 May resolveerde wy met onse Vloote nae de Rivier van
Bordeuwes te zeylen, en quamen den 4 dito voor Castilion, hetwelck
een kleyn vervallen Casteeltjen is dat op de Kand vande Rivier legt
en het Dorp leyt teghen de hooghten, alwaer wy vier-duysent Sol-
daten losten en aen Land setten. Doen wy hier ses of seven dagen
gheweest waren, verstonden wy door eenighe rijcke Boeren, die wy
ghelijck als Hasen door de Honden opjaeghden, (wantse van haer
Huysen en Wijngaerden niet scheyden wilden, en wy al-te-met een
inde klem kregen,) dat Monseur Touras^) voor den Coninck met ses-
duysent Man te voet en acht-hondert te Paert na ons toe quam, en
wy niet meer als tsestigh Paerden by ons hebbende, die wy hier en
daer op-ghesocht hadden, stelden die rontom op de Wacht. Nu ge-
beurden 't dat dese acht-hondert Paerden haer coers nae ons toe
stelde, en op ons aen marcheerden om ons te slaen, en alsoo 't ons
niet moghelijck was onse Volck soo ras te inbarceeren, oft soude de
lesten overvallen hebben, soo resolveerden wy haer een Torne te
doen. Wy maeckten datelijck Baricadis voor het Dorp, en stelden
vier Compeny aende Wegh, te weten aen elcken zijde vande Wegh
inde Wijngaerden twee; de Wegh van Heggen, Dooren, en Bramen [^44.]
aen weder-zijts bewassen wesende, was seer smal daer de Vyand oft
Ruyters met groot gedruys door-quamen, en riepen: Tuwe, tuwe,
i) Toiras, bevelhebber van Fort-Louis.
71
vive Lamisse; dat is te seggen : Sla doodt ^ sla doodt ^ eert de Misse: 1625
maer op die zyde vande vier Compenij komende die inde Imbuscade ^^ ^'
laghen, wierdense soo gegroet datse twee-hondert Paerden achter-
lieten, soo dooden als ghequeste, en wy marceerde uyt het Dorp
mede op haer aen, en maeckten 't haer soo bangh, dat sy (doordien
de Wegh engh en smal was) niet wisten waer sy haer keeren souden,
en ick heb met mijn ooghen aengesien dat de Ruyters soo bangh
waren, dat wyse met tsestigh Paerden voorjaeghden: doch ontrent
vijfthien-hondert treden van ons nae-ghejaeght zijnde, soo liet Mon-
seur Soubiese om dattet tegens den avondt ginck de Retraite slaen,
en inbarkeerde ons Volck weder inde Schepen. Daeghs daer aen qua-
men sy weder met sulcken ghedruys, en hadden haer Infanterij (die
sy daeghs te voren twee mijl achter ghelaten hadde) by haer, doch
dorsten uyt vreese van ons Canon op de kanten vande Rivier niet
komen. Ick voer eens aenden Admirael Jaques Foran, wat met hem
te collationeren. Hier by malkander sittende, so vraeghden ick wat
wy hier deden, en oft niet beter was dat wy met de gemeene Sche-
pen de Rivier op na Cleermond by Bordewes zeylden? Hy vraegden
mijn oft ick het hart wel had voorby Bleye^) te passeeren? ick seyde
ja; hy seyde de Huygenooten hadden noyt voorby Arganton ghe-
weest, het welcke een Eylandt is dat aen dese zijde vande Bley leyt;
en ginck by Monseur Soubise inde Cajuyt, en seyd dat ick moet had
Bleye te passeeren; daerop ick datelijck by hem ontboden wierd,
die my als voren vraegde oft ick Bley sou durven passeeren? ick sede
ja: waerop datelijck gheordonneert wierdt metseven Schepen, waer
op ses of seven-hondert Soldaten gestelt, en den Heer Monseur de
Vorgie Mallagoot 2) het opperste Commande had, na Bleye te gaen,
en ick nevens hem het opperste gesegh hebbende zeylde voor, en
nefifens Bleye komende wierden wij met halve Cartouwen ghesalu-
eert. Daer quam een halve Cartouws-Koegel een weynigh voor mijn
heen weyen, en quam soo na dat ick acht dagen daer na de smart van
de windt noch in 't aenghesicht voelden, en viel door de Schoothorn 3)
van 't Groote-Zeyl; even daerna lieper noch een door 't Groote-
Marsseyl, en noch een die een schilfer vande Groote-Mast nam, en
een ander die dicht achter mijn om vloogh, waervan ick de windt
mede voelden, en daermede was ick door 't Canon, alsoo 't een lus-
i) Blaye, aan den rechteroever der Gironde.
2) Mij niet nader bekend.
3) De schoothoornen zijn de tippen of einden van de zeilen, waaraan de schooten
worden vastgemaakt.
72
i62s tighe Noord-Weste Windt was en de Rivier recht op quam vveyen,
^®** soo dat ick voor-Windt en voor-Vloedt had. lek dit nu ghepasseert
zijnde, quamen mijn mede-Mackers de andere Schepen mede onder
't Canon, waervan een d'eene zijd in en d'andere zijd weder uyt ge-
schooten wierd, en was soo gheraeckt, dat had hy inde holle Zee
gheweest in plaets van dat hy op de Rivier was, souder by neer-
ghesoncken hebben, doch de reste raeckten sonder schade door: en
wy liepen nae de Beeck Danbey ^), alwaer twee spruchtels zijn, waer
van den eene nae Libone 2) en den ander nae Bordeuwes loopt. Onsen
Admirael zeylden aen een Eylandt daer een Noblese 3) op stond tegens
de grondt aen, haelden daer een partij Wijnen uyt, en pionderden
alles watter in was. Ick voer aen den Admirael sijn Boort, ensprack
dat wy qualijck deden dat wy 't hier aende grondt jaeghden, datter
noch twee of drie uyren Vloedt ginck en dattet op 't schoonste van-
den dagh was, en datmen heel tot Clermond konden ghezeylt hebben,
en daer twintighmael beter avantagie souden ghehad hebben, en
sonder perijckel van onse Vyanden (die nu benefifens onse Schepen [45.
lagen) soude geweest zijn, en daer soo ras niet hebben konnen komen
oft ons werck soude al gewrocht zijn geweest. Den Admirael sprack
van morgen vroegh voort te varen ; ick antwoorden dat wy 't ons
wel wachten souden ons voornemen te vervorderen, want de Ruyters
die wy by Mons'". Soubiese gelaten hadden ons het Landen wel be-
letten soude. 'sAnderendaegs een mijl op-zeylende, wasser al een
halve-Maen op de Kand vande Rivier ghemaeckt, doch was noch
sonder Schut, waerover wy resolveerden onder dien halve-Maen te
loopen, en ons Volck onder 't faveur van ons Geschut te Landen.
Alsoo inde halve-Maen ontrent drie-hondert Boeren met langhe
Vyerroers lagen, en van ons Canon dat op de halve-Maen flanckeerde,
soo besocht wierde dat haer 't stof inde oogen stoof, trocken de Boeren
op de vlucht, achterlatende ontrent twee-hondert Vyer-roers die
wy opsochten, en pionderden deNoblesses dat harde Papisten waren,
en staecken de brandt inde daecken. Nu hier en daer gheplondert
hebbende, inberckeerde sonder schade gheleden te hebben weder na
Monseur Soubise, en souden veel meer konnen hebben uytgerecht
soo wy de eerste dagh voort-gevaren hadden, doch vonden door dit
versuym de Weerdt overal thuys en 't Volck over al op de been.
i) Ambès aan de samenvloeiing van Garonne en Dordogne (de beide „spruchtels'
door de Vries bedoeld).
2) Libourne aan de Dordogne.
3) Adellijk kasteel.
Inde Maneschijn passeerde wy weder voorby Blcyen, sonder datse 1625
een schoot op ons deden, dachten datse op onse wederkomste (dewijl
het nacht was) niet verdacht waren, en quamen sonder ghevaer by
de andere Schepen. En omdat voor ons hier nu niet meer te doen
viel, en het Landt aen alle kanten in Alarm stondt, resolveerden wy
uyt de Rivier van Bordeuwes te loopen. In Zee komende kregen wy
het Eylandt van Sinte-Maerten in 't ghesicht, en sagen een Schip uyt
de West komen, daer wy met ons drie Schepen jacht op maeckten:
by hem komende wast Capiteyn Minne, een Caper van Amsterdam,
welckens Combuys afgebrand en ontrampaneert was, en tot Sinte-
Maerten wilde laten repareren; hy verhaelden ons dathy by vijf-en-
twintigh Staten-Schepen in Valmuyden^ ) gheweest was, nevens dese,
waren noch twee Coninx-Schepen^), waerop den Heer Houtijns)
Admirael was, en Dorp 4) was nevens hem Admirael, soodatditEs-
quadron met twee Admiraels versien waren, met intentie soose voor-
gaven Monseur Soubiese uijt de Zee te slaen; wy gaven dese Am-
sterdammer tot antwoordt dat wyse verwachten soude, en dat hy wel
te passé by ons ghekomen was om ons te helpen en tot onsen Dienste
te ghebruycken. Eenige daghen daernae quam Houtijn en Dorp met
haer Vloote voorby ons zeylen; alsoo wy onder Sinte-Maerten lagen
soo liepen wy na 't vaste Land onder V reeks). Die van Rosiel, te we-
ten de Duytsche^) en Fransche Koopluyden, resolveerden Ghedepu-
teerdens aen den Admirael Houtijn en Dorp te senden, en te verne-
men met wat commissie datse daer quamen? 't welck sy deden, en
kregen van Houtijn tot antwoord, dat sy last hadden om Monseur
Soubiese als een Roover uytter Zee te slaen, waerop geantwoordt
wierdt dat Monseur Soubiese geen Zee -roover was, 't geen dat hy
dede was tot gheen ander intentie als de Kercke in sijn oude Liber-
teyt te brenghen, en de Coninck de Edickte van Nantus te doen
meynteneren. Hy vraeghde oft de Kercke van Vranckrijck en van
Parijs dat geteeckend hadden? waerop hem geantwoordt wierdt:
Soo de Kercke van Parijs hetselve onderteeckende, soo souder wel
weer een nieuwe Parijssche Moordt gheschieden, en om dat voor te
(46.1 komen en te beletten daerom hadden wy het Swaerd inde handt ghe-
nomen. Houtijn antwoorde een Post nae Parijs te willen senden, en
i) Falmouth.
2) Schepen van den koning van Engeland.
3) Willem de Zoete, gezegd Haultain.
4) Jonker Willem van Dorp.
5) De landtong benoorden de oostpunt van het eiland Ré.
6) Hollandsche.
74
i62s dat hy hem nae 't antwoordt van die van Parijs soude moeten regu-
•'" *' leren, scheyden op dese wijse vanden anderen, en deden 't Raport
aen Monseur Soubiese, waerop hy datelijck resolveerden eenighe
Branders klaer te maecken; bevalen Godt de saeck, met volkomen
resolutie haer van daer te doen ruymen en verslaen. Het Ty doodt
zijnde en wel wetende alsde Vloedt aenquam, dat dan noch achtien
Schepen bij haer komen soude uyt de Haven van HoUonien i), en wy
soo groot als kleyn niet meer als seventhien Schepen sterk zijnde,
waeronder vier Branders waren, en sy vijf-en-twintigh van de beste
Staten-Scherpen sterck wesende wast een heet hangh-yser om aen
te tasten, doch gingen echter daer na toe. Eer wy by de Staten-Sche-
pen quamen ontboot Monseur Soubiese al sijn Capiteyns aen Boort,
vraeghden oft sy alle gheresolveert waren met hem voor de Kercke
van Vranckrijck en die van de Religie te sterven? wy antwoorden alle
van ja, daerop wierd het Gebed gedaen en den negen-en-tseventig-
sten Psalm 2) gesongen; daerna sprack Soubiese dat het nu verde
genoegh gekomen was, dat de Paus het soo wist te beleyden, dat hy
den eenen Vrundt teghens den ander oprockende, waer naer elck
weder nae sijn Boort voer. En by de Staten-Schepen komende stelde
sy het op een loopen, uyt-geseyd de Admirael Dorp, die voor sijn
Anckerleggenbleefgelijck een vroom Soldaet behoorde te doen. Wy
sonden hem terstond een Brander aen Boort, doch dreef achter hem
om, waerop wy stracks weer een ander Brander ordonneerden die
hem voor de Boegh dreef, waerdoor hij in brandt raeckte; ick zeyl-
den achter hem om, van waer hy mijn vijf Man afschoot, en ick kreegh
een Moskets-koeghel door een grauwen-Hoet dien ik op het hooft
had, doch mijn niet quetsten, maer achter mijn stont een Fransman
die de Koegel inde borst liep dat hy neerstorten en doodt bleef.
Ondertusschen begon den Admirael Dorps Schip seer te branden,
waerdoor hy genootsaeckt was het Schip te ruymen en sig met de
Sloep te salveeren, die met ontrent drie-en-dertigh of vier-en-dertigh
Man aen ons Boort quam, en was de reste van ontrent twee-hondert
en vijf-en-twintigh Man; wy waren door de groote brandt genoot-
saeckt een weynigh van hem af te wij eken. Ontrent een half uyr hier
na ontstack het Bospolffer, dat sulcken afgrijsselijckenslaghmaeck-
ten, dattet scheen oft Hemel en Aerde verginck; en wy vervolghden
de andere Schepen, die wy aen d'ander zijde van St. Maerten-Poortes
i) Olonnes.
2) „Getrouwe God, de heidnen zijn gekomen, Zij hebben stout uw erfland inge-
nomen'', enz.
75
uyt-joeghen, en 'sanderendaeghs gingen wy het Wrak vanden Ad- 1625
mirael Dorp (dat aen Strandt ghedreven was) visiteren, alwaer wy ^^ '"
het Metalen-Geschut droogh uyt het Ruym kreghen, door dien
't Schip met de Vloedt hoogh op de droogte geset was, en 't Wrack
was tot boven Water heel af-gebrand. Dit nu also bevonden heb-
bende liepen wy weder onder St. Maerten, en de Staten-Schepen
liepen na de Rivier van Nantes te Morebian^).
Ontrent neghen weecken hier nae quamen alle de Staten-Schepen
nevens noch een groote Vloot Francen, zijnde t' samen ontrent tses-
tigh in 't getal, om ons te Water en te Lande te bestryden. Nu on-
trent half Vloedt wesende, soo versocht Monseur Soubiese datmen
't Volck van de drie groote Schepen die uyt Blauwetgehaelt waren, op
de andere Schepen verdeelen soud en steeckender de brandt in, waerop
de Stierman van Monseur Soubiese seyde dat hy begeerde in 'tSchip
te blyven, en wilde quartier hebben oft sou met het Schip opsprin-
gen; daerop sprack Soubiese, was hy soo ghesind hy mochter in-
f47.] blijven, hetwelck hy met sijn vijfthienen, waer onder een Jongen
was in bleven. De Vyandt bovens Windts van ons zijnde soo liepen
wy over de Banck, en ick was geladen om na Brust *) in Engeland te
gaen: doen wy ontrent de West-Krieck quamen, doen sagen wy dat
het Schip van Monseur Soubiese gebordeert wierdt, van een Staten-
Schip van Haerlem en noch twee Fransche-Schepen, doch een
weynigh daerna saghen wy de brandt vande vier Schepen opgaen,
waer doorse oock alle vier verbranden. Wy buyten in Zee wesende
sagen wy Monseur Soubiese aen komen zeylen, die een Schip aende
Zuydzijde van 't Eylandt had laten leggen, tot dien eynde soo hy 't
Landt soude moeten ruymen, dat hy dan daer mede door-gaen
mocht, ghelijck als hy dede soo ras alst hem op 'tLandt te heet viel.
Wy zelden teghen den avondt na Heysants) toe, doen veranderden
ick mijn koers na de verkeerde Canael van Engelandt, om na te zey-
len, daer ick spoedigh quam, en hier een weynigh gheleghen heb-
bende quammer een generael Arest, soo datter geen Schepen uyt
Engelandt vertrecken mochten, voor en al eer den Vloot vanden
Coninck van Engelandt 't zeyl was om na Kalis te gaen. Ick huerde
een Paert en reed na Pleymuyen, om te sien oft ick gelicentieert
mocht worden om nae Vranckrijck te gaen; nae drie dagen reysens
i) Morbihan. — Onnoodig te zeggen dat zoo de inham heet bij Vannes, een goed
eind benoorden de rivier van Nantes.
2) Bristol.
3) Ouessant.
>6
1625. van Brust soo arriveerde ick tot Pleymuyden, alvvacr ick onsc andere
^^^*' Schepen neven Monseur Soubise vond die ick sprack. Dewijl ick hier
was arriveerden hier een Barck van Rosiel, die de Coninck van En-
geland de tydingh brocht, daer was de Jonghen mede op, die in Mon-
seur Soubises Schip by den Stierman en 't andere Volck bleef, en
mede in't Schip was doen de Stierman de brand in 'tSchip stack. De
Jongen wierd vande slagh van 't Polver aen Landt in eenMoras neer-
gesmeten, en brack in 't neer-komen sijn been, 't welck hy mijn liet
sien, en was de eenighste die van ontrent duysent Personen den Slagh
ontkomen was. Ick sach hier oock den Coninck van Engelandt en
Bockingam '), en doen ick hier twee daghen gheweest was, quam
onse Hollandsche Vloot met de Engelsche te Convoyeren, alwaer
Joncker Willem 2) Admirael over was, en Laurens Riaela) was Vice-
Admirael, en quamen voor Duynkercken van daen. Doen Joncker
Willem aen Landt quam stond ick op de Kay, hy sprack mijn (alsoo
ick heel in *t Frans gekleedt ginck) in 't Franstoe,en vraeghden mijn
waer 't Wapen van sijn Excelentie uythinck, also hy verstaen had
dat sijn Vise- Admirael (die voor hem aen Land gekomen was) daer
logeerde? Ick antwoorde hem in't Nederlandts dat ick 't hem wel
wysen soude, en ick bracht hem by sijn Vijs- Admirael, en in't hene
gaen volghden mijn seven of acht France van 'tVolck van Monseur
Soubise, wekken aen mijn versochten haer Dienst aen den Admirael
te presenteren, om by hem tcgens de Spanjaerden te dienen; en ick
hem eyndelijck aen de Herbergh gebracht hebbende, soo noodighde
hy my by hem ten eten, 't welck ick dede, en vermaende den Heer
Admirael oft hy oock eenighe Soldaten van nooden, en datter eenigh
Volck (van Monseur Soubieses Volck) hem garen soude willen te-
ghens den Coninck van Spanjen dienen? Hy antwoorde wel een ofte
twee-hondert van doen te hebben, soo 't maer Fransche Hugenotten
waren; ick antwoorden dat het anders geen als Hugenotten waren,
waer van hy een goede partij aennam, en ick scheyde van hem. Ick
nam een Vracht na Fenetië aen, en laden Pelser in Yerlandt en in [48.
Kruyckhaven4) nam ik een partij in, en ick soude van dese plaets na
de Bentterij s) gaen, en gheraeckte met een Storm vande wal ont-
steken en wierd tweemaal op zijd ghesmeten, soo dat ick ter Lens
i) Den hertog van Buckingham, den bekenden gunsteling van Karel I. Deze had
8 April 1625 de regeering aanvaard.
2) Willem van Nassau, heer van de Lek, natuurlijke zoon Prins Maurits.
3) Laurens Reael, de gewezen gouverneur-generaal.
4) Crosshaven aan de invaart der haven van Cork.
5) Bantry Bay aan de zuidwestpunt van Ierland.
77
most loopeii ï) en soecken 't eerste het beste, en gheraeckten in Mors- 1625
Oct
bey2), en zeylde daer na naer Pleymuyden, alvvaer de Koopman die
mijn Bevracht had was; en also ick door de Storm groote schade ge-
leden had en 't Schip heel ongereddert, de tijdt verloopen om met
de Pelsers tegens den vasten te Fenetië te komen, soo voer ick nae
Huys, setten een ander Schipper op 't Schip, door dien mijn het va-
ren voor die tijd tegenstond, want deDuynkerkers wierpen het Volck
datse kreghen over Boort, waerin ick niet veel sin had en weynigh
behagen vond, om door haer handen in Zee te verdrencken.
i) Ter lens loopen: de zeilen met ruime schooten ter windvang stellen. Thans
zegt men daarvoor: „van den wind loopen."
2) Mounts Bay by Penzance.
I
i
Hier tiolggt nu mijn ï^opagie
naer o^a^t Snöien,
in
Compentj ban ^eben ^c^epen, boor Capiteijn eiibc ^cfilppec
aljf fiïrjcftt, fip öe cainmi^^ie ban jf rebcricft ï^entiEticft, ^rincc
ban a^ranglen, etc» onber ben O^eneraeï 3[an ^fetec^s. $laen
ban l^oQtn.
m,
HIER VOLGH T NU MIJN VO Y-
AGIE NAER OOST-INDIEN, IN COMPENIJ VAN
SEVEN SCHEPEN, VOOR CAPITEYN ENDE SCHIP-
PER, ALS BLIJCKT BY DE COMMISSIE VAN FRE-
DERICK HENDERICK, PRINCE VAN ORANGIEN,
&c., ONDER DEN GENERAEL JAN PIETERSZ. KOEN
VAN HOORN.
Den 1 5 Maert ben ick ghereyst naer achter Wieringen, daer onse ""°' *^
Schepen de geheele Winter bevrosen waren geweest, ende schickten
in Texel op de Reede te komen, om met den eersten goeden Windt
te mogen vertrecken.
Den 17 dito ontrent den avondt is den Windt Noord- West, ende
Westelijckerhandt Oostelijcker gheloopen, continueerden tot den 18
dat des Companies-Schepen haer Anckers lichten en zeylden voor
de Helder, aldaer wachtende tot dat de twee gehuerde Fluyten, het
eene 'tHuys Nassou genaemt, het ander de Bruynvisch, om 'toverige
Goedt vande Companies-Schepen, als mede om de selvige wat te
ontlossen, gereed mochten sijn, 'twelck savonts noch geschiede, daer
over den 19 smorgens vroegh wy onse Anckers lichten, om met het
hooghste Water de Slenge^) te passeeren. Van 'tSchip 'tWapen van
Hoorn, groot ontrent drie-hondert lasten, diep gaende negenthien-
dalf voet, gemonteert met achtien Stucken, twee Metale halve Car-
touwen, twee-hondert een-en-tseventigh Koppen, ende onder andere
nootwendigheden soo voor 'tselvige Schip als voor Indien, alsoo 't
Roer aende verkeerde zijde door onachtsaemheyd geleyt worden,
soo haest *tAncker gelicht was wilde 'tselve niet vallen, maer schoot
ter contrarie na de Helder Wal toe, ghenootsaeckt zijnde het dage-
lijcks Ancker te laten vallen; ende nadat de Bezaen achter uyt-geset
was, de Fock ende het Voormarsseyl aen de Windt gebrast, kapten
het Touw af, deynsende allenskens achter uyt, konde het Getij ge-
bruycken, wat vande Wal zijnde brasten de Zeylen om, raeckende
soo klaer, den goede Godt daer voor zy gedanckt, loopende naer de
Slenge ; ondertusschen kreghen een harde Kaeck^) noch uyt de Oos-
i) Doorvaart tusschen zandbanken; hier: het vaarwater naar zee.
2) Een harde wind.
82
i627 telijckerhandt met Sneeu, dat vvy niet van ons konde sien, en soo 't
^^* ^^' niet haest opgheklaert hadde, souden 'tapparentelijck wederom ge-
set hebben: ende 'tander Tij verwachte, de Slenghrmet malkanderen
uyt zijnde, hebben onse Boots ingheset ende de Lootsman Jan Krij-
nen laten vertrecken, stellende onse coers Zuyd-West ten Zuyden [49]
aen, met dese onderstaende Schepen, te weten :
Eerst 't Schip Utrecht, daer de Ambassadeur met syn Suyte van
sijn Conincklijcke Mayesteyt van Persia in was^).
't Schip Vianen, daer Capiteyn ende Schipper op was Gerrit
Thomasz. Pool 2) van Amsterdam.
't Schip de Leeuwin van Amsterdam, daer Capiteyn ende Schip-
per op was Jan Willemsz.
't Schip Texel van Amsterdam, daer Capiteyn ende Schipper op
was Spreeu van Medenblick.
't Schip de Gallias van Hoorn, daer Capiteyn ende Schipper op
was Reyer Jansz. Palsrock.
*t Jacht de Kemphaen, daer Capiteyn ende Schipper op was Cor-
nelis Heyndricksz. Denijs, welcke Schepen 't Vyer nacht om nacht
sullen voeren, de Vlagghe Maendt om Maendt sullen laten weyen, wel
verstaende dat het Wapen van Hoorn Vianen volghen sal, ende de
Kemphaen alle nachten het Vyer voeren sal neffens de Vyerman,
maer geen Vlagge : ghelijck mede niet doen sullen de af-ghehuerde
Fluyten, die aen Elliede Meys) (onse rendevous-plaets zijnde) sullen
lossen ende aldaer Sout laden.
Den 20 dito schoon Weder doch wat donkerachtigh, passeerden
wy smiddaeghs Godt lof de Hoofden, saghen soo 't scheen een Oor-
logh-Schip ten Ancker leggen, savondts waren wy by de drie mijlen
Noord-West van Deversier4), met een schoone doorgaende koelte
uyt den Noord-Oosten.
Den 21 dito 'smiddaeghs Ornays) Zuid-Zuid-Oost by de vier
mijlen van ons gesien, hebben onse coers gheset Westaen, en saghen
smorgens een Schip aende Engelsche Kust by de Windt zeylen;
savonts hebben wy Goudstaert^) gesien by de ses mijlen van ons,
en hadde een doorgaende koelt, de Koopvaerdy-Schepen die by
ons waren setten hare coers naer Heyssandt.
I)
Zie onze inleiding.
2)
Dezelfde die in 1636 vermoord werd op de Zuidwestkust van Nieuw-Guinea.
3)
Ilha de Mayo (een der Kaapverdische eilanden).
4)
Kaap Bevesier {Beachy Head).
S)
Alderney.
6)
Guernsey.
83
Den 22 dito ontrent smiddaeghs, saghen drie Zeylen Oost ten 1627
Zuyden van ons, stellende haer coers naer Heyssandt, konde Godtlof ^^ ^^'
gheen Landt sien, maer wel grove dijminge uyt den Noord- Westen,
gisten smiddaeghs Leesaert ^) Noord ten Westen acht mijlen van ons,
ende savonts Noord-Noord-Oost ontrent negen mijlen, en den Windt
Noord hebbende, over dagh Noord-Noord- West geweest, doen sa-
vonts weer Noorden.
Den 24 dito schoon Weder namiddaghs, de Man vijf Kasen tot
rantsoen voor de Reys uytgedeelt.
Den 25 dito in 't dagh-quartier begonst het hard te weyen uyt
den Noord- Westen ende Noord-Noord-West, met hol Water, soo dat
wy ghenootsaeckt zijnde de Marsseyls in te nemen, te meerder alsoo
't Schip door de bovenstaende goederen, soo van Water, Bier, ende
andersins soo ranck was, dattet pas Zeyl konde voeren, waerover wy
't op de Ly smeten, en schickte meest het swaerste Goedt om laegh
en te loefwaert aen Stierboort te krijgen, ende soo 't Weer toegeno-
men hadde in plaets dattet afnam, soude genootsaeckt ghevveest
hebben veel Goedts buyten Boort te smijten, ende om daer dan noch
toe te komen soude hasert^) ghestaen hebben: wat prijckel de Sche-
pen staen door 't overtolligh laden, *t welk is die ghene bekent.welcke
daermede in noodt komen door de overtollige Last, oock mede de
Schepen haar zeylage beneemt.
[50,] Den 29 dito schoon Weder met topzeyls koelte, alsoo het Maen-
dagh was en het Broodt op de Overloop staende, ende 't Zee zijnde
hebben Rantsoen uytgedeelt, te weten yder Man drie vierndelpondt
Vleys Sondaeghs ende Donderdaegs, sMaendaeghs een verndel Speek
alles conforme de medeghegeven Instructie.
Den 30 dito overmits Godt lof wy de Barless) ghepasseert waren,
hebben 't Volck aen yder Back een flap-kanne 4) Wijns gegeven in
plaets van Doopen. conforme de Artijckel-brief: heden schoon
Weder endeden Artijckel-brief den Volcke voor-ghelesen hebbende,
scheyde een Enckhuyser Bootjen van ons af, en settede sijn coers soo
't scheen naer Saffia. 5)
Den eerste April smorgens vroeg waren sommige Maets siende
1) Kaap Lizard, — „Dijminge'': duisterheid, duistere omtrek.
2) Hazard. — Zou hachelijk zijn geweest.
3) De Farilhöes, eilandengroep bewesten Cabo Carvoeiro op de Portugeesche
kust.
4) Flap-kanne: groote kan met deksel.
5) Saffi op de kust van Marokko.
84
1037 na de Gallias niet verre van ons, welcke den Heer Generael saghen,
^^' ^ daer inne wy seer verwondert waren, alsoo voor desen wy noyt van
hem geweten hebben dat hy mede na Indien ginck^).
Den 2 dito sagen *t Ekland Porto-Santo 2) Zuyd-Zuyd-Oost en
Zuyd ten Oosten seven mijlen van ons, setten de coers om tusschen
Madera ende het selvige door te loopen; de Wacht opgesteken zijnde,
peylden Porto-Santo Oost ten Zuyden van ons vierdalf mijl, met
slappe koelte, ja stilte; also een Schuyt van een Lorrendreyer wil-
lende aen dese Eylanden, varend aen Boort van den Generael Koen,
het selvighe aen ons Boort ghesonden, om te laten sien oft wy noch
gesond Volck hadde, daer wy Godt voor danckten. Smiddaegs Porto-
Santo Zuyd-Oost ten Zuyden vijf mijl van ons.
Den 3 dito stilletjens tot omtrent vier uyre dat de koelte wat be-
gon te wackeren, en siende twee Hollandsche Vrybuyters, d'eene
was een Fluyt, d'andereen Spieghel-Schip, wy daer na toe hielden
met het Jacht Texel, ende Kemphaen de loef vande Fluyt hebbende,
is deselvige gewend en latende een Bloed-vlag weyen, waer over wy
voor de Wind naer onse Schepen toe hielden, overmits wy sagen
dat sy ons niet dorsten verwachten, achte hy (presumeerden wy)
Spaensche Schepen waren; smiddaegs waren wy twee mijl West
ten Noorden van het Zuydelijckste vande Sarterss).
Den 5 dito schoon weder met een stijve topzeyls-koelte, smid-
daeghs de Oostelijcke-hoeck van 'tEylandt Palma4) West ten Noor-
den vijf mijlen van ons gesien.
Den 6 dito schoon lieflijck Weder en een doorgaende koelte, en sa-
gen by de middagh noch de Pijck die op het Eylandt Tenneriffe leyt.
Den 7 dito schoon lieflijck Weder ende moye koelten uyt den N.
N.0. alsoo de twintigh Pijpen-Pier op 'tbovened 5 ) boven-staende uyt
waren, hebben Rantsoen van Dranck beginnen te gheven, ende ons
Peeckel niet goet zijnde van 'tVleys ende Speek, overmits wij de ghe-
heele Winter achter Wieringen hadden gelegen, soo hebben wij de-
selvige daer wy by konden laten loopen, ende wederom versche in-
gedaen.
Den 10 dito heeft de Galliasde Vlaggespil boven ghebracht, ende
het Schip Utrecht de sijne in-gehaelt, also hy de Vlagge voerde uyt
i) Zie onze inleiding.
2) Benoordwesten Madeira.
3) Ilhas Desertas ten zuidoosten van Madeira.
4) Een der Canarische eilanden.
5) Hetzelfde als boevenet op bl. 69. — „Pier": wanvorm voor bier.
85
Texel, overmits hy de Ambassadeur vanden Coninck van Parssia in 1627
hadde, ende niet wetende dat de Generael Jan Pietersz. Koen inde ^^^' '°'
Vloot was.
Den 1 1 dito omtrent thien uyren sagen het Eylandt Bonnivista'),
met doockigh^) Weder ende stijve topzeyls koelte, zijnde hetselve Nota.
[SI.] smiddaeghs de Zuydelijckste-hoeck N.W. tenW. verdalfs) mijl van "ranït van
ons, en is witte Sant-strant aende Oost-kant; den Heer Ghenerael po"avista
IS.
Koen heeft de Vlagge laten weyen, en hebben savonts 'tEylandt
lila de Mayo ghesien met heel doockigh Weder, waerover wy by-
staken met Fock ende Bezaen om den dagh te verwachten.
Den 12 dito doockigh Weder met een topzeyls koelte, ende [met]
den dag staecken by Z. Z. O. waermede wy het Eylandt in'tgesicht
kregen, komende ontrent thien uyren ten Ancker by drie Holland-
sche Schepen, en hier gheweest zijnde by de acht dagen, soo heeft
de Heer Generaal Koen de Witte-vlagge laten weyen, opdat de
breede Raed aen Boort soude komen, bestaende in alle de opperste-
Koopluyden ende Schippers, by dewelcke is gheresol veert op te ruy-
men in alle Schepen, ende 't ghene in Texel in deBevrachte-Fluyten
was weder soude innemen, mitsgaders noch een Reparcitie4) voor
de overige Goederen: mede is voorslagh gedaen, datmen soude over-
leggen oft men tusschen dit ende Indien SarralionsS) soude aendoen,
alsoo het laet op het Jaer of te vroegh was ; savondts is een Engels
Schip van Brust6)gemonteert met twintigh Stucken en hondertvijf-
tigh Man, willende nae Brazilien om een goede Buyt, de Capiteyn
overleden zijnde, was doen Capiteyn Pin Commandeur, die voor de-
sen in Indien was geweest voor d'Engelse Companij "^), hier by ons
ten Ancker ghekomen achter de Heer Generael om, doende drie
schooten. Het Volck is uyt Vissen gheweest met de Zeegen, hebben
in een treek meer als vier-hondert Harders ^)ghevangen schoon ende
i) Een der Kaapverdische eilanden.
2) Mistig.
3) Vierdehalf. — „Bijsteken": het schip met den kop aan den wind laten komen
om bij te gaan liggen.
4) Wanvorm voor repartitie. — Denk hier achter het woord „gemaakt."
5) Sierra Leone.
6) Bristol. — Het woord „gekomen" dat hier achter moet worden gedacht, staat
vier regels verder.
7) Ongetwijfeld is hier bedoeld Martin Pring, die tot 1621 in dienst der Engelsche
O. I. Compagnie geweest was en een oude bekende was van Coen uit den tijd van
diens eerste verblijf in Indië. Hij hoorde te Bristol thuis.
8) Een op den karper gelijkende viscb.
86
1027 groot, alsoo sy wel over de hondert aen Boort brachten ; 'snachts
Apr. 12. j^gj^i^gj^ ^y doende geweest met opruymen.
Den 14 dito zijn eenighe Boeken aen ons Boort ghebracht, van
dewelcke aen yder Schip uytdeelinghe wierd ghedaen, waren onder-
tusschen dien dagh neerstigh besigh om klaer te worden, om den
goeden Wind door ons lange vertoeven niet onnuttelijck te versuy-
men. lek ben met de Viscael Wijntjes aen Boort van den Engelsman
ghevaren, hem presenterende ende van weghen den Generael hem
aenbiedende, oft hy yets van doen mocht hebben? ende scheyde
weder van sijn Boort, en hy schoot vijf Eer-schooten.
Aen iiie de Den 1 5 April smorgens na dat onse Boot weder aen Landt ghe-
^ ^^°' varen was om te Visschen, soo liet den Heer Generael de Witte- vlagge
weyen, waer op alle Koopluyden ende Schippers aen sijn Boort ge-
varen zijn, aldaer gheresolveert wierd den 16 dito 't zeyl te ga en,
oock yder Man geduerende den tijd van twaelf dagen drie Mudde-
kens-Wijns daeghs uyt te deelen, alsoo eenige Legghers met Wijn
op onse Bovenet laghen, en dat wy over de Vaten moesten klimmen
alsmen een Schoot aenhaelden, die door overladinge vande Schepen
in't Ruym niet en konde gestuwt worden, ende souden sigh na ex-
pireren vanden tijdt, weder reguleren naer den nieuvv-ghegeven
Rantsoen-brief. Overmits de Leeuwin ende de Kemphaen ghedesti-
neert wesende te gaen na de Kust van Carmandel, traegh in't zeylen
zijn, ende wy ons beste soude doen om aen deEylanden vanMartijn-
Vaes^) te komen, wierd mede gheresolveert dat deselvige aende
Kaep de Bonna-Esperanse gekomen zijnde, haren coers datelijcke
stellen na de Mayotters^), scnder na yemand te vertoeven ofte eenige
andere Verversch-plaetsen aen te doen. Namiddag onse Boot weder-
om aen Boort komende, bracht veel Vis mede, en verstonden dat
eenige Matroosen van den Heere Generael aen Landt omtrent der-
tigh Boeken te hebben bekomen; oock dat de Swarten met eenige
Lamoenen en Orangie- Appelen aen Strandt geweest waren, willende
geen Geld maer oude Messen voor deselve ruylen. Wy deden groote
vlijt ende neerstigheydt allees vaerdigh ende ghereed te zijn, om
'sanderendaeghs daeraen 't zeyl te gaen, ende souden onse coers
setten Zuyd ten Oosten na de Linnie, conforme de mede-gegeven
Instructie.
Den 16 dito nadat eenighe van onse Booten den Bruyn-vis,enhet
i) Een eindweegs oostelijk van de Braziliaansche kust (gedeelte tusschen Bahia
en Rio).
2) Tusschen de noordpunt van Madagascar en de kust van Mo9ambique.
87
Huys van Nassouwen met werpen op-geworpen ^) hadde, tot by de 1627
drie voorschreven Hoornse-Schepen voor de Sout-pan, die wat Wes- ^^^' '^'
telijcker als wy gheanckert laghen, overmits deselve het Engels-
Schip 't welck by ons ten Ancker was gekomen, niet te veel vertrou-
den, zijn deselvighe Booten wederom aen Boort ghekomen. Den
Generael liet omtrent de middagh een schoot schieten, waerop wy
datelijck de Anckers lichtende en 'tzeyl gegaen zijn.
Den 1 8 dito is volghende de resolutie ghenomen voor Ille de Mayo,
yder Man drie muddekens Alste-wij ns 2) daeghsuyt-ghedeelt wier-
den; alsdoen oock de Brandstenges) boven-gebracht.
Den 19 dito passeerende, was alsdoen de Son benoorden ons,
hadden schoon en lieflijck Weder, en sagen oock veel ravelinge*) van
stroom, niet wetende waer hene deselve sijnen loop mochte nemen ;
lieten deselvigen dagh de Olyvaten verkuypen.
Den 20 dito voormiddagh sagen wy een vreemt Zeyl 'twelck met
ons hene zeylden, ende ontrent den avondt noch een te loevert.
Den 22 dito gaf ick last de Stockvis te verluchten ende boven
ghebracht, alsoo den selvighen begost te Mijten; was dien volgende
nacht regenachtigh dogh stil Weer, vermenght met veel Donder en
Blixem, also dat den 23 smorghes het selvighe Weder tot omtrent
den middagh continueerden: wy de Zeylen ingenomen hebbende
latende het drijven, kreghen Regen en teghen den avondt weder
eenlabber-koelte,soo dat wy het den 24 dito smorgens weder lieten
drijven. Laus Deo.
Den 28 dito ontrent vier glasen in d'eerste Wacht, vernamen wv ^""° ^^^7.
° ' ^ Onder de
een groote damp van Roock aen bagh-boort ontrent de Conbuys, Linie.
meenende in den eersten dat de Koek noch mochte te Vyer wesen :
maer also den selve Roock meer ende meer toenam, wierden wy
eyndelijck ghewaer datter eenige Brandt omtrent de Conbuys was,
door het groote ende gestadige Vyer, soo was gesmolten het Lood
aen de achter-zijde vande Conbuys, ende de kracht van 't Vyer also
gepenetreert was tot in 'tWater-boort boven de Conbuys, doch wier-
den het selvige door ordre van my datelijck geslist, door het quartiers-
Volck die by my waren, soo dat een gat in 'tWater-Boort en een Nota.
inden Overloop vande Timmerluyden wierde gehouwen, om te sien
i) Opwerpen: opvaren met behulp van werpankers, waaraan het schip wordt
voortgetrokken. Bij verkorting wordt het werpanker ook werp genoemd.
2) Alst = alsem. — Wijn, waarin alsem is afgetrokken.
3) Wanvorm voor bramsteng, die de steng naar boven verlengt.
4) Drift (Kiliaen: furor, delirium).
88
i627 ofte daer oock yets meer mochte verhoolen zijn, maer en bevonden
Apr. 28. ^^^^ lof geen meerder swarigheydts.
Den 29 dito smorghens na 'tGhebedt, alsoo het stil ende bequaem
Weder was, ben ick met de opper-Barbier met de Boot na het Schip
Vianen gevaren, om met Doctor Bontius i) te consulteeren van wegen
een seecker Accident, dat onsen Hoogbootsman noch in Texel leg-
erende aen sijn Voet gekregen hadde,daer een swaerHout op gevallen
was, alsoo in 'tselve (overmits de onghesonde Klimaet) meer erger-
nisse als beterschap bespeurt wierd: ende ben teghens den middagh
weder aen Boort ghekomen, vergeselschapt met Doctor Bontius;
den Onder-Koopman van Vianen ende haren Opper-Barbier, die
naer de ghedane Visitatie onsen Koopman ende my vergasteden 2),
ende nae de Maeltijdt weder aen Boort gevaren zijn; ende is 'sande- [53]
rendaeghs het Rantsoen vande Wijn ge-eyndight van drie mutsjens
of twee mutsjens daeghs.
Den eersten May wast variabel ende regenachtigh Weder, ver-
menght met stilte van Windt: smiddaeghs werde aen ijder Back tot
het Volck gesondheydt een partij Loocks) uytgedeêlt, ende kreghen
tegens den avondt weder een redelijcke koelte, alsoo dat wy den 2
dito 'snachts deLinnie-Equenoctiael passeerden, bevindende ons den
3 dito vier-en-dertigh minuten bezuyden de Linie, de Windt Z. O.
ten O. met een redelijcke koelte; alsdoen wierd de helft vande Olie-
Nota, vaten gekuypt, die noodigh alle acht of thien dagen in sulcken groote
hette dient gekuypt te werden.
Den 23 dito smiddaeghs alsoo de Windt scherp was, twijfelende
ofte wy hovende Abrolhos 4) soudekonnenloopen, alsoo de Generael
wende hebben wy van gelijcken mede gewend, hadde variabel We-
der en inde nacht veel Regens.
Den 24 dito noch variabel Weder, met Regen vermenght ontrent
tot thien uyren; smorghens heeft den Heer Generael een schoot laten
schieten en liet de Witte- vlagge weyen, waer op mijn Koopman sig
datelijck na des Generaels Boort vervoeghde, also ick niet mede
mochte, door dien ick met de Colijck gequelt was; alwaer geresol-
veert werd Z. Z. O. aen te gaen totten Tropicus-Capricorum, ende
i) Jacobus Bontius, 1592—1632, de eerste Nederlandsche geneesheer, die de O. I.
geneeskrachtige planten bestudeerd heeft, schrijver van De Medicina Indorum Lib. IV
en andere werken, thans op zijne uitreis naar Indië.
2) Moet hier beteekenen: bij onzen koopman en mij te gast bleven.
3) Knoflook.
4) De ondiepten bij de Braziliaansche kust benoorden kaap San Roque (zie b. v.
de kaart van het vaarwater bev/esten Zuid-Afrika in Linschoten's Itinerario).
89
van daer O. Z. O. tot op de hooghte van dertigh graden, ende voorts 1627
O. Z. O. tot ghekomen zijnde op de hooghte van Capo de Bon-Es- ^^^ ^'**
peransse, diemen met een Oosten-ganck als dan souden aendoen;
mede isser geresolveert gekomen zijnde op de hooghte van 30 gra-
den, de Man smorghens een pumpeltjen Brandewijn te geven tot
naerder advijs, doch datydernaegelegentheydtdestijdtsbyRegen-
achtigh-Weder het quartier-Volck een pumpeljen mach geven, tot
onderhoudt van het Volcks gesontheydt, voor dewelcke wy Godt
Almachtigh tot noch toe ten hooghste bedanckten, alsoo wy op de
Schepen noch maer eenige hadde die met de Scheurbuyck gequelt
waren.
Den 27 dito is het Rantsoen van Water uytghedeelt, te weten voor
yder Man een flapkan daegh, ende volgens den mede-gegeven Rant-
soen-brief van twee mutsjens Wijn.
Den 28 dito smorgens is een Dancksegginge gedaen, alsoo wy door
Gods hulpe de Abrolies gepasseert waren, ende smiddaeghs yder
Back een flapkan Wijn vereert.
Den 30 dito alsoo het stil ende bequaem Weder was, hebben wy
eenighe Vleys ende Speek-vaten boven-ghehaelt, by dewelcke men
van te voren niet by koste komen, hebben deselve doen verkuypen
ende versche peeckel op-gegoten, uytgesondert twee-en-twintigh
Vaten die om redens wil niet boven-ghehaelt zijn, alsoo het selvige
niet konde geschieden sonder het Schip onder hol te maecken, over-
mits deselve op d'onderste lagen, hebben derhalve versche Peeckel
opgedaen ende alsoo laten leggen.
Den 3 Junij smorghens liet de Heer Generael de Witte-vlagge
wayen, waer op de Breede-Raedt sigh aen sijn Boort vervoeght
hebben, alwaer gheresolveert wierd (overmits een kleyne voortganck
die wy hebbende, ende men in 't aendoen vande Capo de Bonna-
Esperanse lichtelijck wel een maend soude konnen bijleggen, also
wy de Winter aldaer verwachtende zijn, oock dat het soude konnen
ghebeuren datmen een ander Verversch-plaets soude soecken door
nood aen te doen), het Water wat te menageeren, ende yder Man
[54] daegs maer ses mutsjens te geven, ende daer en boven des middaeghs
noch een mutsjen Wijns.
Den 4 dito passeerden wy Tropicus-Capricorni, op de hoogte van
23 graden 30 minuten bevonden wy ons.
Den 7 dito smorgens zeylden wy onse Bram-stenge af, ende des
avonds de boven Blinde-stenge, ende dat met redelyck weer.
Den 14 dito dreven wy in stilte, hadden redelijck schoon Weder;
90
i627 begost ontrent twee glasen namiddagh een weynigh uyt den Westen
Juni 14. ^^ koelen, alsoo dat wy wederom onse coers gingen: wierd volgens
de resolutie (also wy de hoogte van 30 graden hadde) smorgens
yder man een pumpeltje Brandewijn ghegeven: Ende overmits onse
Hoornse mutsjes grooter waren als de Amsterdamse, is goet-gevon-
den om alle opspraeck die daeruyt soude mogen ontstaen te schu-
wen, deselve af te snijden ende gelijck te maken, als oock mede de
pumpeltj^s, 'twelck geschied ende na-gekomen is.
Den 16 dito smorghens liet den Heer Generael de Witte- vlagge
wayen, waerop ons Koopman ende Schipper sigh na sijn Boort ver-
voeghde, alwaer gheresolveert wierd O.Z.0. aen te gaen, tot op de
hooghte van 35 a 36 graden Z. breete, alwaer hoopten een natuer-
lijcken Westelijcke doorgaende Wind te krijgen, met dewelcke als-
dan soude mogen na de Caep de Bone-Esperanse te loopen, en ghe-
komen zijnde omtrent 1 50 mijlen bewesten deselve, in welcke ghe-
vallen men recht Oost op de Caep aen soude gaen, om ons van Water
te versien, ende 't Volck te ververschen van 'tghene men aldaer
mochte vinden, soo van Groente als anders dat wy begonnen van
doen te krijgen.
Den 23 dito tegens den dag namen beyde Marsseyls in, door ster-
cke Wind met Regen ten Z.Z.0. ende Z. O. Oostelijckerhandt zijnde,
was de eerste Storm die wy gehad hebben sedert wy uytgeloopen
zijn, en dreven O. ende N.0. aen, insonderheyd smiddaeghs dat de
Koek vroegh schaften, dat wy de Fock mede innamen ende het
Schooverzeyl setten, tot den 24 dito smorghens dat den Generael
voor ende Vianen achter uytsagen, settende de Fock en korts daer
na de Marsseyls weder by, tot savonts dat het seer Weerlichten met
eenige Regenbuyen de Marsseyls innamen, en missende de twee
Schepen Utrecht ende Texel.
Den 25 dito misten wy onse Heer Generael, die wy gisten voor-
uyt te zijn, also hy gisteren avondt (onse Marsseyls innemende) de
sijne liet staen: den geheelen dagh Regen met stercke Buyen, soo
dat wy onse Bramstenge ende onse Kruysstenghe afnamen, ende
met het Groote-Marsseyl ter halver Stenghe staende zeylden; Vi-
anen heeft de Prince-vlagge half opgehijst en laten weyen, giste
yemandt van qualite overleden te zijn: in 't Dagh-quartier was Lau-
rens Goutbrantz. Bootsman overleden, dat de tweede Persoon was;
savonts ist Groote-Marsseyl inghenomen, alsoo 't leelijck en onghe-
stadigh Weer ende Vianen wat achter was. Gespickelde Vogels wit
ende graeu, met noch eenige swarte, groote menighte werden van
m
91
ons ghesien, soodat wy noch noyt soo veel vernomen hebben. In 't 1627
eerste-quartier also *t Weer handsaem was, hebben de Marsseyls-'""' ^^'
by-gheset, tot tegens den dagh-vvacht dat wyse weder innamen, en
den Windt Z.W. zijnde.
Den eersten Julij schoon lieflijck Weder zijnde, is de Schipper en
Opper-Stierman van Vianen aen ons Boort gekomen, om ons te ver-
[55.] soecken ende te spreken van de coers wy gaen mochten, in gevallen
den Wind uytten Z.0. wilde weyen. Hebben ons ghehouden by de
resolutie, en zijnde getrocken op deGallias, overmits de Zuydelijcke
Winden ons seer quelden ende de Stroom ons om de Noord settende,
te weten dat wy soude loopen op 35 graden tot dat wy wat Ooste-
lijcker waren, en alsdan op de Tafelbay, naer gissinge 200 mylen
vande Caep.
Den 3 dito savonts in 't eerste-quartier is de Windt Z.W. en W.
Z.W. geloopen met een moye koelten, soodat wy weer begonnen te
winnen, daer wy Godt niet genoegh voor dancken konden, ende heb-
ben nu over drie dagen stilte gehad en te voren schrale Zuydelijcke
Windt.
Den 4 dito savonts worden 't weder stil, tot den 5 smorgens dat
het begon te wackeren uyt den W.N.W. ende sonden de Boot om
den Doctor wegens de Hoogh-bootsmans Voet die seer redelijck
stont, ende andere Siecken te visiteren. Hebben des smorgens veel
qualen ^) gesien ende menighte van Vogelen, wit ende graeu, met
noch lange groote swarte, ende sommighe wat kleynder, doch zijn
niet pickswart maer vael.
Den 1 2 dito smorgens noch al stil wesende, hebbe my vervoeght
om aen 't Schip Vianen te varen met advijs vande Scheeps-raedt,
om weghens het Water te verminderen dat de noot ofte tijdt ver-
eyste, ende naer rijpe deliberatie ende ingesien zijnde de groote
stilte, ende het Suchtgen ghestadigh uyt den Zuydelijckerhandt als
Z.0. ende Z. dat noch een tijdt kan aenhouden, ende niet tegenstaen-
de dat de minste en meeste haer gissinghe nae 't plat maer 1 50 mij-
len buyten de Wal waren, op de Z. breeten van 34 en een half graedt,
en Noort-Oosteringe een graet, ende alsmede dat het kout was, en
is hoe minder Water meerder Wijn ten orberghebruyckt, aen 't Volck
die seer in-vielen beter was, oock dat de Potspijs seer minderden,
en door de Wijn mochte ghereckt werden, so dat wy goet-gevonden
hebben ten dienste van de Companie ende onderhoudinge van 't
i) Kwallen.
92
1627 Volck, niet meer als drie mutsjens Water te geven, ende vier muts-
-''^ ^ ^^'jens Franse-Wijn, van welcke vier mutsjens wysmorghens een ge-
bruyckte tot Bierenbroot, en doende daer soo veel Water by als tot
het Gort van doen was; bevonden noch te hebben seven-en-twintig
Leggers- water ende 258 Koppen, waer over de dertigh Man inde
Krebbe laghen, daer van noch wel vijftig of tsestigh seer klaegden
over de Scheurbuyck inde Beenen, Mond ende elders; by ons is doen
een Biddagh ingestelt den 14 deser.
Den 14 dito smorghens een troupe^) by ons gesien, hadden heel
schoon Weder ende Windt, en heden is de Biddagh ghehouden, ende
met een den Heere gedanckt voor de genade aireede bevvesen, met
Weer en Windt, ende een goedt deel stère- Vogels 2) gesien, 'twelcken
Landt beteyckent.
Den 1 5 dito schoon Weder ende stijve-koelte uyt den W. Z. W.
hebben menighte van witte Ster-vogels gesien smorghens uyt de
Oostelijckerhandt komende, en savondts wederom wech-vlieghende,
en zijnde hoogh van ghebeende ende kleynder van lijf als een Sperre 3),
daerom sy oock meest ghenaemt worden Strand-loopers. Noch heb-
ben een troupe ghesien, maer by nacht heel weynigh Quallen, maer
heel kleyn goet dat licht van hem gaf. De Bonte -vogels diemen heeft
ofte krijght aen omtrent deEylandenTristant-Dalcuncha4), hebben
ons oock heel ende al begeven, maer sagen ter contrarie kleyne swarte
Ravens, en hadden oock 46 minuten Noord-Oosteringhe, soo dat wy [56.]
vermoede niet verde van 'tLandt te zijn, doch na mijn besteck 40 a
50 mijlen, oock vernamen naderhandt 43 mijlen buyten de Wal ge-
weest te zijn. Savonts is ArisRoemersz. van Belcum overleden, zijnde
de thiende Persoon die sedert den 19 Junij ofte dat uyt Hollandt 5)
ghestorven zijn; wy oordeelde smorghens vroegh Zuyelijck genoegh
te zijn, hebben onse coers gestelt O. Z. O. aen, doch Vianen die ge-
stadigh in't schieten twee derdepaerten ofte een vierdepaert ten min-
sten minder als wy schooten, hiel noch de coers van Z. O. een wijltje,
totdat hy eyndelijck ons volghde. Alsoo smiddaeghs bevonden de
hooghte te hebben van vijf of ses minuten minder als de 35 graden,
i) Waarschijnlijk fout voor trompe, tromba. — „Den 31 (Juli 1595) sagen sy de
eerste Trombas drijven, welcke sijn dicke rieten met wortel en al, ende dit wordt
voor een teecken ghenomen dat men niet verre van de Caep is" {De eerste Schtpvaerd
in Begin ende Voortgang^ bl. 5; vgl. de afbeelding aldaar, tegenover bl. 30).
2) Zeezwaluwtjes (vgl. De eerste Schipcaerd t. a. p.).
3) Musch.
4) Tristan d'Acunha.
5) Vul in: vertrokken waren. — Tusschen 19 Maart en 19 Juni was dus niemand
gestorven (vgl. hierachter bl. 94).
93
maeckten gissinghe Vianen niet meer als de 34 graden ende 35 a 36 1627
minuten te hebben, en't verscheel ghemiddelt zijnde, soude alsdan-^" ' ^^'
op de hooghte van 34 graden 46 minuten zijn, 'tvvelck noch Zuye-
lijcker was als de Caep, en daer over O. ten Z. aen ginghen, nemende
de streeck van O. ten Z. voor de Stroom, die ons dagelijcks uytten
Zuyelijckerhandt om de Noord setten, waermede wy meende noch
hoogh genoeg te blijven: alles conforme de resolutie genomen by de
Heer Generael den 16 Junij voorleden. Nota, de Wind heeft sich soo
scherp gehouden datmen boven de 35 graden niet hebben konnen
komen, anders dan gisteren dat hy W. Z.W. was stijf door-koelende,
en des nachts hebben uytgesien ende wat minder Zeyl gemaeckt, om
niet onversiens op 't Landt te vervallen.
Den 16 dito schoon lieflijck Weder zijnde, hebben met den dagh
de Tafel-bergh vande Caep Bonne-Esperanse omtrent acht mylen
N.0. ten O. van ons gesien, waer over 'tSeyn dede om Vianen, doch
benoorden deselve Tafifel, die heel vlack boven is ende klaer lagh, en
konden anders geen Landt sien als noch een Bergjen, die hem ver_
toonde oft een spitse Klip was, staende wat vande Tafifel af die al-
lenskens verseylden, soo dat hy begon grooter te worden ende men
sien konde dat het den Leeuvvenbergh was; oock sagen 't hooge ge-
bergte naer de Capo-Falso, en wy hadden 'tLand eerder als de gis-
singe was, dan hebben ons sulcks altijdt voor laten staen die oock eer
te gemoeten, alsoo wy een van Martijn-Vas Eylanden nae 'tbesteck
moesten ghesien hebben, doch niet vernomen hadde, soo dat wy
vastelyck besluyten (niet teghenstaende dat naer sommige ofte de
meesten haer gissinge even boven 'tEylandt van Fernando de La-
ronie^) liepen) en hebben noch soo Oostelijcke geweest, dat wy bo-
ven de benedenste Martijn-Vas Eylanden geloopen zijn: te wetende
Westelij ckste. Verkent zijnde dat het de Tafifel was, hebben onse coers
gheset O. N. O. daer nae toe, met slappe koelte de hoogte van 3 gra-
den 4 minuten. Savonts verpreyde Vianen dien die den Vyerman
was, seyde dat hy de Fock op de Mast soude halen, ende bysteken 2)
tot ontrent middernacht, en dat hy weer na de Wal soude gaen, om
tegens den dage wat by de wercken te zijn, doch dat ons soude re-
guleren na Weer ende Windt, dat ons de Heere ghelieve te verlee-
nen. De Leeuwenbergh savonts N.0. ten N. vier ofte vijf mijlen ten
hooghsten konnende ghemackelijck sien, en deselvige vast te weten
aen den Tafifel-bergh door klaer ende helder Weer, die des smorghens
i) Fernando Noronha benoordwesten kaap San Roque.
a) Zie bl. 85.
94
i627 een Klip ofte kleyn spits Eylandeken scheen. Alsoo de Windt om-
•'" ' ^ ' trent het seste of sevenste glas in 't eerste-quartier nae het Zuyen
ende Z. Z. O. liep, hebben een Vyer achter opgheset ende de Fock
vande Mast ghehaelt, zeylende alleen met deselve O. ende O. ten
Zuyen aen, ende allenskens Oostelijcker, ja N. O. om de Wal te ge-
naken, opdat de Windt nae 't Z. O. loopende niet van die Caep ver- [57.]
steken soude wesen : doch alles met goet, klaer, helder Weer, ende
labberkoeltjen ; de Leeuwen-bergh op zijde ofte dwars van ons heb-
bende wordet heel stil, soo dat beyd de Boots voor brochten om te
boeghseeren, tot gekomen wesende aende Punct die deBaye maeckt,
en daer Anckerde op 22 vaedem goede grondt, en saghen de Schepen
Gallias, Utrecht, en Texel ten Ancker leggen, die thien dagen voor
ons hier geweest waren. Verstonden dat uyt de Schuyt die vande
Generael naer ons toe sond, doen hy onse Schepen sagh komen, als
mede dat de Leeuwin ende de Kemphaen een of twee uyren na den
anderen '), sonder malkanderen in Zee gemoct te hebben : welcke
Leeuwin ende Kemphaen gisteren vertrocken zijn nae de Kuste van
Cormandel, hebbende vande voorschreven Schepen de grootste ofte
meestendeel van twintigh stucks Beesten mede genomen, en om datse
vertrecken moesten zijnde de 14 geruylt dat de eerste waren, soo
datse anders niet ghekreghen hebben als Groente die redelijck te be-
komen was, daer de Siecke meest van gebetert waren. Alsoo de Heer
Generael belast heeft om Tenten te maken voor onse Siecken ne-
vens de haren, zijn den 17 daermede doende geweest, ende noch
savonts eenige Siecken aen Landt gebracht van veertigh die de
slechtste Koyen hadden, ende de rest waren mede geinfecteert sedert
den 19 der voorleden maendt Junij, dat de eerste Persoon uyt Hol-
landt zijnde gestorven is, en hebben noch negen Man verlooren.
Den 19 Julij schoon lieflijck Weder, de rest van de Siecken aen
Landt gheset, mitsgaders de Water- vaten, opdat savonts ofte smor-
gens het ghebeuren kan door harde Windt van 't Ancker te spillen,
altijdts soo veel Water hebben mochten als wy consumeren inde tijdt
van byleggen, soodat oversulcks niet genootsaeckt soude wesen
eenige andere plaetsen aen te doen, ende de Siecken aen Landt te
laten.
Den 20 dito noch schoon lieflijck Weer en slappe Koelte; de Ge-
nerael deed de Breede-Raedt doen vergaren, ende gheresolveert
morgen de Gallias, Utrecht, en Texel naer Batavia te gaen, ende
i) Vul in: binnengevallen waren.
95
heeft de Opper-Stierman Jan Jansz. Schipper gemaekt op de Galh'as, 1627
ende datmen een half mutsjen Wijns geven soude. Savonts quamen-^"
vyf Engelsche Schepen hier in de Baye, waren den 23 Maert Oude- Laus
stijl uyt Engelandt vertrocken en alhier ten Ancker gekomen, ge- ^^^^ ^^°
naemt den Admirael de Meerije»), daereen Commandeur op was; de j°i"'i\"
Vise-Admirael 't Hard, de Schout by Nacht de Steere, 't Jacht de baye aen de
Hoope, *t Jachtje Refus, ende 't Jacht Schout dat mede uytgeloopen ^^^
was, hebben sy den 23 Juny doen wy van malkanderen raecktedoor
den Storm ghemist, datse gisten gheblevcn te zijn. De drie vande
voor-verhaelde Schepen waren vande twee geraeckt, zijnde ghe-
weest aen Dassen-Eylandt^) daerse veel Conijnen vingen, gisse datse
die met Haecken uyt de Hollen haelde; was mede veel Vis en Water
voor de Schepen, en hadden soo veel bekomen alsse bijkans van doen
waren, ende verstonden dat haer Admirael en Vice-Admirael de
Leeuwin en Kemphaen ghesproken hebben N.N.W. vande Caep, en
alsoo sy geen Landt aenghedaen hadden sedert Engelandt, anders als
de drie Schepen die [aen] Dassen-Ey landt twee dagen waren geweest,
hebben wel soo veel Siecken en dooden gehad als wy, soo datse
oock genootsaeckt zijn geweest Tenten te maken.
Den 2 1 dito is den Breede-Raedt vergadert ende voorslagen by
[58.] de Heer Generael ghedaen, ofte volgens de resolutie den T/ghe-
trocken, soo dat heden soude vertrecken ofte wachten door de kom-
ste vande Engelsche, en dat wy ende Vianen gereed waren, alsoo
'tContracktvanachtien maenden3) uyt was, ende niet en wisten wat
commissie syluyden hadden : oock soo gaf het ons wat te bedencken,
datse den Opper-Koopman met den Tolck Marcus onder dexcel
van vriendschap van de Heer Generael gesonden, aenbiedende alle
vriendschap, soo lange als Ostagiers hielden, tot dat de twee afge-
sonden aen de Heer Generael wederom gekomen waren, 't Voor-
verhaelde ingesien zijnde, is raetsaem geacht heden noch te blijven
ende aen de Engelsche te varen, ende sien ofte niet yet verstaen kon-
de wat commissie sy van haer Meesters hadden, ende ons betrouwen
mochten op haer aengeseyde vriendschap ende andersins, 't welck
savonts een yder soude raporteren gelijck geschied is, soo dat eyn-
delinge verstaen zijnde, en soo yets tegens ons soude willen atten-
teren, konden het selvige aende Leeuwin ende Kemphaen ghedaen
i) Mary. De andere schepen heetten de Hart^ Star^ Hopewell^ 'Refnge en Scout
(zie William Foster, 'Engluh Factories in India, 1624 — 1629, bl. 186).
2) Tegenover de kust halverwege tusschen Tafelbaai en Saldanha-baai.
3) Zie onze inleiding.
96
1627 hebben, ende dat sy acht sullen slaen haer schade (soo sy altijdt seg-
juh 21. gj^gj^^ Qp f^Q thuys komende Schepen te verhalen: soo dat eenparigh-
lijck geresolveert, morgen de drie Schepen 't zeyl te gaen na Batavia,
en wy en Vianen te blijven tot datse ververscht waren ende de Sie-
cken verkomen '), doch dat ons niet soude toonen ofse eenigh achter-
docht hadden, maer daer-en-boven haer oock niet al te veel vertrou-
wen. Ende is een-stemmigh ghoed-gevonden op 't request vande
Heer Ambassadeur, dat met Texel onder de bescherminge vande
Engelsche soude moghen naer Suratte gaen, en soude blijven op 't
Schip Utrecht ende niet op Texel, dat hem voor desen ghepresen-
teert was om na Suratte te gaen: maer sulcks niet wilde ofte begeer-
de noch een Schip te hebben, soo dat ingezien zijnde sijn ongestadig-
heid ende dat het soude strecken tot desreputatie vande Compenij,
te meer alsoo het ons ordre niet en was.
Den 22 Julij schoon lieflijck Weder, en door kalmte is den Heer
Generael met drie Schepen wat uytgekort^) zijnde, noch smiddaeghs
onder 't zeyl gegaen naer Batavia, hebbende groote inpertinentie
ghehad vande Perssiaense Ambassadeur, diesooonredelijck was dat
men 't niet soude konnen verhalen, gelijck noch heden gebleken is
dat een Engelsman aen de Heer Generael ghesonden heeft, ver-
soeckende met haer lieden te mogen gaen, ende overmits niet toe-
gestaen was, heeft geseyd by sijn Meesters te verhalen, datmen hem
gehouden hadde als een gevangen Man, ende soo naer Batavia ge-
voert, in somma niemand ter Wereld kan onredelijcker wesen. Door
ordre vande Heer Generael heeft Vianen de Vlagge van boven laten
weyen ende ick van voren.
Den 23 dito schoon lieflijck Weder; 't resteerende Jacht vande
Engelsche is op de Reede gekomen, konde noch de Gallias sien, die
smiddaegs uyt 'tgesicht was met de twee anderen; vernamen Scha-
pen noch Beesten.
Den 24 dito noch goet Weder, doch savonts begost het op te koe-
len uyt den Zuydelijckehandt; 'snachts was door toedoen van S^ Noye
een desordre gekomen tusschen ons ende de Engelsen, soo dattet
Water gisteren aen Boort ende een klaer Schip ghemaeckt, en de
Stucken boven-ghehaelt die in 't Ruym waren.
Den 25 dito stijve koelte uyt den Zuyelijckerhandt die savondts
afnam, zijnde d'eerste doorgaende koelte die wy ghehad hebben se-
i) Hersteld.
2) Een schip korten : door inhalen van het ankertouw dichter bij den wal brengen. —
Uitkorten is het tegenovergestelde.
97
dert den i8 Maert contrarie, en klare Sonneschijn Weer, als mede 1627
(59] den 26, 27, 28, soo dat wy onse Boots tweemael naer 't Robben- -^^ ' *^'
Eylandt sonden, overmits geen Inwoonders vernamen met Beesten
ofte yet anders, 'twelck gemerckt zijnde is den Breeden-Raedt op
'tSchip Vianen vergadert, ende gheresolveert den 4 Augustij 'tzeyl
te gaen na Batavia, daer Godt ons gelieve met gesondheyd te helpen.
Oock verstonden wy dat de Engelse (door 't aenstaen van haer Am-
bassadeur, alsoo den tijd verliep) soude den laetsten deser 't zeyl gaen
na Surrate, en soo voort naer Batavia mosten, ende soude noch drie
weken ghebleven hebben om haer Siecken wat te verquicken, soo
dat de Tenten by de Engelse zijn afghebroken. Een Inwoonder van-
de Caep verstouten hem een Ketel te nemen vande Engelsen, waer
over hem eenighe volghde, ende denLeeuwen-bergh wat opgeloopen
zijnde heeft gehouden, werpende metSteenen,en treffende den Stier-
man vande Admirael, die neder-viel, doch verquam noch. Soo 't
scheen aen dese twist ende schermutsinghe,warensesulcke vrienden
niet voor de Engelsche alse ons gemeenlijck toe praten, alsoo wy dese
morghen verstonden vande Swarten, datse uytgheweest zijn na de
Baye de Sardania^) om Vee, dat door goede toesicht vande Eyge-
naers soo bewaert wordt, datse met onverrichte saecken ende verlies
van haer Capiteyn gekeert zijn gister-avond, ende is een van haer
haer slincker-Bal uytgesneden, 'twelck hy ons liet sien.
Den 30 dito schoon lieflijck Weder; de Engelsche zijn 't zeyl naer ^^"^ ^^
Surratte gegaen, van meeninge 't Ey land Mallaly^) aen te doen, en ^^^ 3° Juiy
is een vande Mayottes-Eylanden, en alsoo het stilletjens was ende Caeppen.
contrarij Windt, hebben sy tusschen het Vastelandt ende Robben-
Eylandt door geloopen.
Den 3 1 dito saghen savondts N.W. ten W. by de drie mijl van ons
twee vande Engelse Schepen met opgegijde 3) zeylen, gisten datse
wachte na haer resterende Schepen, die lager wesen mosten.
Den eersten Augustij voormiddagh redelijck klaer Weer, waer
over onse Boot voor de derdemaal naer 'tRobben-Eyland gesonden
wierd ; naermiddag wat Stofregen met doncker Weer, en de Windt
meest uyt 't Landt, ghelijck voor desen mede gehad hebben, doch
klaerden op.
i) Saldanha-baai.
2) Bedoeld moet zijn Mohilla.
3) Geien : de geitouwen van een zeil toehalen. — Geitouw : touw dienende om
de schoothoorns van een zeil naar het midden van de ra te brengen, en aldus het
zeil te bergen.
7
98
i627 Den 2 dito redelijck Weder, de Boot is savonts aen Boort gheko-
"^' ^' men, inhebbende elf-hondert Pijnguijns ende weynigh Robben, alsoo
sy-luyden oordeelde de Pijnguijns beter te wesen; vonden mede een
Put van twee Pijpen hoogh op malkanderen gheset, met soet Water.
De Boot haeldense door de Barninge op 't Landt, datmen altijdt doen
moet om alle ongeval voor te komen; mede isser Groente als Suringe
en Eyeren.
Den 3 dito schoon doorgaende koelte uyt den Noorden stond ^), af-
ghebroken, doch door Windt niet meer uyt de Noordelijckerhandt,
waer door de Zee hart aenschoot, en VianensSchuyt was inde Soute-
Rivier geroeyt om Groente, ende uyt deselvige willende worden
achter-over geworpen, soo dat een Soldaet verdronck; weinigh
Regen.
Den 4 dito handsamer weer, doch konde gantsch niet verrichten
door harde Barninge; savonts zijn God lof by ons ten ancker geko-
men twee Schepen van Amsterdam, genaemt den Swarten-Arend
ende de Fluyt Velsen, zijn den lo April uyt Texel gezeylt, soo-
datse door contrarie Wind en ordre benoorden Engelandt gezeylt
hebben, al waer de Fluyt Velsen den 25 April by Conpaen^) is ge-
weest, die na Yerlandt met sijn drie Schepen wilde, maer heeft de
Fluyt weynigh beschadight; oock zijn de twee Schepen aen lUe de
Meyo thien dagen geweest en hebben ons mede geraporteert dat [60.]
onse geladen Sout-Schepen vande West-Indische Compenie verdre-
ven waren, en dat yder by de driehondert Boeken ghevangen heeft,
soo datse niet een onghesondt Man hadden, maer wel een doodt heb-
ben, en hadden net twee maenden doende gheweest van Ille de Mey
tot hier toe. Oock soo verstonden wy datse waren van meyninge ses
of acht dagen hier te blijven leggen, om te ververschen van Groente
ende haer Vleys te verpekelen.
Den 5 dito goet Weer, hebben onse Siecken aen Boort ghebracht
ende de Tenten afgebroken, om morgen vroegh Godt gelievende
't zeyl te gaen.
Den 6 dito stilletjens ende contrarie Windt, hebben wat uyghe-
kort, doch konde niet voortkomen, soo dat wy 't Ancker toe lieten
gaen om beter Weer te verwachten.
Den 7 dito smorgens voor den dage 't Ancker gelicht met een moy [61.]
landelijck Windeken, daermede smiddaegs uyt alle peryckel geko-
i) Versta: stond er koelte uit het noorden, welke werd afgebroken, enz,
2) Klaes Compaen den zeeroover.
Bh. p<?
99
men; de Siecken zijn God lof vande Groente en Pijnguijns allegaer 1627
genesen; Vis en konde men niet vangen. Twee graden Noord-wes- "^* ^'
teringhe, maer waren ses of acht mijlen beoosten de Caep Bonne-
Esperanse.
Dese Capo de Bon-Esperanse is een schoone Verversch-plaetse,
en also \vy drie-en-tseventigh Siecken aen Landt inde Tenten broch-
ten, quamen om de drie weecken allegaer weder ghesondt aen Boort,
dat door de Groente die daer valt, van Klaver en Suringe, die daer
in dese tijdt in abondantie is, en oock mede verruylt men hier Bullen
en Schapen, om Kopere-ringen, Staven, en Yser: de Schapen hebben
Steerten die vijfthien of sesthien pond wegen; hier waren oock me-
nigte van Witte-Gansen daer ons Volck eenige van schooten, en
oock soo sach ick menigte van Conijnen by de Leeuwe-bergh. Het
gebeurde oock doen wy alhier de Schipper vande Gallias begraven
hadde, dat de Leeuwen die hier veel houden hem weder opgraefden Nota.
ende brochten de Kist bloot, soo datmen genootsaeckt was dieper Leiuwen de
te graven ende Steenen daer op te leggen. Harten sach ick mede dooden
achter de Taffel-bergh loopen. Als ghy de versche Ravier oproyt
warender oock eenige Binnen- waters, daer wy menighte van groote
Steen-Brasems in vinghen van een ellen lanck, en was schoone Vis.
Dit ist geen ick vande Caep Bonne-Esperanse beschrijve.
Den 8 dito schoon lieflijck Weder, hebben smiddaeghs de hooghte
ghehad van 34 en een half graed, bevindende te zijn N.0. ende Z.W.
omtrent thien mijlen vande Taffel-bergh, die savondts betrock en de
Windt N. allenskens na 't N. Westen liep doorgaens koelende. De
Taffel is het hooghste Landt, daer aen de Caep goet te kennen is.
Den 10 dito de voorleden nacht inde tweede Wacht, is de Wind
van West slap-koelende na 't Zuyden tot N.West om-gheloopen,
waerover in 't dagh-quartier gewend hebben Z.0. aen, en soo 't
scheen hadde Vianen eerder ghewend, want dagh gheworden zijnde
was hy ontrent twee mijlen voor uyt ofte wat meerder, waerover hy
't wende na ons toe. Savondts kregen een harde Travade uyt de
Noord-Oostelijckerhand, met Regen ende groote Hagelsteenen, soo
dat wy genootsaeckt zijnde de Zeylen in te nemen, gelijck door de
harde koelte smiddaeghs het Groote Marsseyl ingenomen hebben;
ondertusschen begon de Windt naer het West te loopen en opkla-
rende, doen sette wy de Fock weder by, en onse coers gaende O. Z.0.
aen, naedat door ongemaniertheydt van 't Schip groote moyte ghe-
had hebben eer het vallen wilde, bysettende de Blinde die ingereeft
scheurden, en 't Water stont heel hol tegens malkanderen aen door
100
i627 de Wind en stijf door koelte uyt den Westen, ende sedert midder-
"^" ^°' nacht uyt de Oostelijckerhandt, soodat nu ende dan veel Robben
wyghesien hebben metdeVlercken ofte Vinnen boven-drijvende, en
inde Sonne blakerende; heel kleyne witte Strand-loopertjes begaven
ons smiddaeghs, die vermoedende omtrent ses ofseven mijlen vande
Caep Bonne-Esperanse te wesen.
Den 1 8 dito ontrent de Vroegh-kost is de Windt nae 't Z.Z.0.
ende by wijlen wat Oostelijcker gheloopen, doch meest stil met Mist,
waerover al-te-met een Mosket losten om onse Macker niet te mis-
sen, die noyt geantwoordt heeft, ende nae middernacht omtrent drie
uyren, hebben hem door een blinck i) achter uyt gesien een Mosket- [62.]
schoot verd, en 'snachts schooten noch al-te-met eens, ende hebben
antwoordt gekregen.
Den 22 dito stijve koelte, die sedert gister-avondt uyt den Noor-
den weyende allenskens toenam, dat in 't dagh-quartier het Groote-
Marsseyl innamen, ende ontrent te twee uyren 't Voor-Marsseyl.
Namiddaeghs de Windt vry wat afgenomen hadde, overmits hy van
't Noorden na 't W.N.W. geloopen was, soo dat recht voor de Windt
om wech te vorderen Oost aen gingen, waer door zeylende de Vlag-
ge van boven lieten weyen.
Den 27 dito smiddaeghs kregen een harde Kaeck met Reghen,
namen de Marsseyls in, en stijf voortgaende voor de Wind, daer wy
Godt niet genoegh voor konde dancken.
Den 30 dito smorghens Regenachtigh-Weder, en begon allens-
kens stijf op te koelen, soo dat namiddagh de Marsseyls innamen
hadden savondts harde Wind en donckere-Lucht uytten Westen,
ende omtrent middernacht weynigh tijdt N.W., waer over wat dra-
gende hielden om de Groote-hals 2) toe te zetten, en zijnde twee gla-
sen inde Honde-wacht uyt, dat Vianen noch dwars van ons sagen aen
baghboort, die noch wat hooger ginck om ons te mijden, ende Hals
toegheset zijnde, hebben weer onse coers ghegaen met sware-
Regen en Hagel-buyen Oost aen, tot weynigh voor den dage ofte
met den daghe dat 't Groote-Zeyl innamen, also 'teen Stoorm, ja
harder weyden als noch oyt op de Reyse ghedaen heeft, ende was
soo veel als ses Man te Roer gaende konde houden ; na de Vroegh-
kost schooten de Groote-stenge, liepen O. N. O. aen ter lens, over-
i) Lichte plek aan een bewolkten hemel.
2) Hals : touw dat de onderloefpunt van een zeil neerhoudt. De schooten worden
aan lij, de halzen te loevert uitgehaald. Zij heeten naar de zeilen waarvoor zij dienen :
fokkehals, groote hals, bezaanshals enz.
lOI
mits de Windt W. Z. W. gheloopcn was, en Vianen en konden wy 1627.
niet sien, giste dat door onachtsaemheyd meest van ons is geraeckt, "^* ^^'
niet tegenstaende dat wy de Vyerman waren, ende doen wy hem
jonckst sagen als voorseydt is, hadden meer Zeyls by als wy ende
ons ontschoot.
Den eersten September schoon lieflijck Weer, ende met den dagh
alle onse Zeylen weder by-gemaeckt, aengegaen O. Z. O. op hope
van Vianen te sien, die savonts niet vernamen, gissende voor uyt
ende te loefwaert van ons te zijn, waerover O. en O. ten N. aen gin-
gen, om't Eyland Sinte-Pauwel^) te mijde en de Reys te vorderen,
op dat Javo voor primo November, dat de Westewind begint, mogen
bezeylen.
Den 4dito voorleden nachtdeMarsseylsinghenomen,endesavondts
het Groote-Marsseyl, te meer dat de Wind van N. W. na 't W. ge-
loopen is met harde Regen-kaecken ; tot twee a drie reysen is by 't
Volck Steen-kroos gesien drijven, en giste van lUe de Paulo daer de
lenghte na 't rond van hadden, ende mede op mijlen na plat, soo dat
te hoopen is de lenghte van Java, met de Ooste Mouson bekomen
sullen.
Den 5 dito smorgens heel hart Kaeckigh-weer uyt den Westen,
hebben de Fock geset ende de Groote-stenge geschooten, en omtrent
de twintigh uyren de Windt van West na 't W. Z. W. geloopen, liepen
ter lens met de Fock O. N. O. aen soo veel als vijf of ses Man 't Roer
gaende konde houden, naermiddagh bequaem Weer, hebben de
Groote-stenge en Ree opgewonden ende weder wat Zeyl gemaeckt.
Den 7 dito, alsoo Godt lof sedert den 7 Augustij acht-hondert
mijlen naer 't Plat gezeylt zijn, ende dagelijcks hart gaet, soo dat het
schijnt voor half October niet verde van Batavia sullen zijn, swijghe
[63.1 de duysent mijlen te zeylen volgens ons mede-gegeven Instructie,
ten ware eenighe ongevallen ons overquame : soo is by de Scheeps-
raedt geresolveert de cours van Oost te houden, tot op de 1 30 graden
in langhte, ende dan O. N. O. aen soo verd Weer en Wind dienen
wil, en om niet inde bocht van 't Zuylandt te vervallen, daer mee
zijnde met de W.N.W. ende N.Weste Winden die meest hebben, veel Nota.
tijd soude verslijten ende perijckel loopen van 't Landt op Java te ^^ ^^^^^"5
komen, als oock te Oostelijck dat voor al verboet dient, also in primo °"^ J^^^ '^
November de Weste-Mouson begint, daer niet teghen op is te komen;
Steen-kroos konden niet meer sien, soo dat ick vast geloove van
i) St. Paulus eiland.
102
i627 Sinte-Paulo te komen daer wy omtrent waren geweest, doch vry
^^ ' ^' Noordelijcker naer gissinghe, oft ten zy dat eenigh onbekent Eylandt
niet verde van ons gheweest ware, en hebben noch Steen-kroos
wederom gesien.
Den lo dito na de Vroegh-kost is de Windt van 't West na 'tZ.
W. West geloopen, sagen eenige Strand-loopers.
Den 1 1 dito is de Windt van Z. W. na West gheloopen met goede
koelte, hadde de lenghte van 1 30 graden, waerover N. O. aen gingen
volgens onse voorgaende resolutie.
Den 13 dito alsoo 't Westelijckste van 'tZuydlandt N. O. van ons
Nota. was, zijnde nae gissinghe op de lenghte van 132 graden, ende dage-
Dese ordre ijj^ks gg^ Weste Windt hebbende, en daer mede inde bocht van 't
om niet in- ^ -' '
de Bocht Zuydlandt mochte vervallen, ende veel tijdt mochte spenderen om
landt te ver- uyt te geraken, is raetsaem ghevonden de cours smiddaeghs N. O.
^^ ^"* aen te stellen ; sagen een Sonne-Vis ^).
Den 14 dito redelijck Weer met stijve doorgaende koelte, en
savondts is de Windt van 't Z. W. na Z. Z. O. geloopen.
Den 1 5 dito slappe-koelte, tot savondts dat het wat opkoelde noch
uytten Z. O. soo dat wy gissinge maeckten die te houden.
Den 17 dito smiddaeghs het Landt van Eendraght (ontrent Dirck
Hartoghsz. rede) 2) seven mijlen van ons gesien, van middelbaer
hoogte gelijck Doeveren in Engelandt, ende niet soo laegh als by
sommige geseydt wordt, hier ende daer met Witte-plecke, waer
door by nacht soo wy mereken konde savonts daer van afzeylden,
niet verre ghesien kan worden voor datmen bykans daer by is, en
vijf a ses mijlen Noordelijck als de 26 graden en 25 minuten was het
lagher Landt ende niet soo steyltjens als het voorgaende, ende twee
mijlen nae gissinge buyten de wal zijnde, scheen het Landt soo hier
Nota. Qj^ (j^gj. kieyne Heuvelkens tot voorlandt te hebben nae dat wy
Hoe dit -^ ^-^
Land leyd peylden, en streckten heel anders als de Caert uytwijst, te weten
flnnpfs rils
de gemene drie mijlen bezuyen de voorschreven hooghte van daen, tot acht a
^ysT ^^" negen mijlen benoorden de N. ten W. streecke verscheelt, alsoo het
N.N.0. ende Z.Z.W. aengheteyckent staet: t'een uyren wierpen het
1) Een soort makreel,
2) Voor de ontdekking in 1616 zie Heeres, Aandeel der Nederlanders in de ont-
dekking van Australië, bl. 8. — Eene missive van den opperkoopman aan boord van
het Wapen van Hoorn^ J. van Roosenbergh, aan de Bewindhebberen, van 8 Nov.
1627 (gedrukt bij Heeres t. a. p, bl. 52), over de verkenning der Australische kust op
deze reis, komt nagenoeg woordelijk overeen met het eerstvolgende gedeelte van den
tekst van de Vries.
103
Loot vijf mijlen buyten 't Landt op75 vadem Scmeligc-grondt^), met 1627.
kleyne Roodcsantjes vermenght, ende vijf glasen daer na twee mijlen ^^^*" '^'
buyten de wal op 5 5 vadem Wasigh, want weynigh ofte niet acn 't
Loot bleef hanghen, en hebben geen teykeningh van Landt ghesien,
als nu wat Kroos heel dunnetjes drijven, ende eenige Land-Vogels
hoog inde Lucht vliegende. De Bonte-Vogels die ons gemoeten aen-
de Eylanden Tristande-Lanconche, hebben ons twee dagen voor
desen verlaten, gelijck sy oock gedaen hebben aende Caep de Bonne-
Esperanse, soo dat het schijnt gheen liefhebbers van Landt te zijn,
ende in plaetse van die bij wijlen eenen swarte Vogel gesien, de Steert
(64.1 wit, ende hier en daer onder de Vleugels een witte-streep, doch
worden selden gesien, ende hebben oock mede eenighe Strand-loo-
pers vernomen, en mede over drie a vier dagen Zeeschuym vernamen
onder het Landt, maer heel kleyn ende dunnetjens, soo dat met Hol-
water qualijck gesien kan worden, ten waer saecke datter seer wel op
ghelet worde, ende dat niet vorder als ses of acht mijlen buyten de
wal, overmits door de eenparige Westewindt niet in Zee kan komen
als wel doen soude, soo de Windt soo nu ende dan uytten Oosten
eenighe dagen achter den ander koelde, soo dat na 't Ronde zijn
de beste kenteyckens, en nae gissinge hebben dit op de lenghte be-
komen van sommige een graed of twee, jae meer andere minder,
dat vele verscheelt op het plat ontrent 217 mijlen nae de Calculatie,
en ick segge het Landt soo veel eerder gesien te hebben. Alsoo by
de wal niet te doen hadden, maer een schoone Windt die gebruyckt
dient, is raetsaem geacht N. W. dese nacht aen te gaen, ende morgen
vroegh N.W\ gekomen zijnde op de breete van 20 graden, ende van
daer N. ten W. aen recht op Java, daer ons den Almogende ons en
de anderen die naer komen ghelieve in salve te conduiseeren.
Den 18 dito schoon lieflijck Weder, de Windt smorghens Z.0.
ende namiddaeghs Z. doorgaens koelende, hebben kleyne stucken
Zee-schuym ghesien, alsmede den 19 dat in ly van het Land waren,
soo dat het met de Zuyelijcke-windt nu drie mylen vorder 't Zee
geparst wordt, als wel op de hooghte van 26 a 27 graden daer hy
West weydt, het welck een seer groot teycken soude wesen van
Landt, soo verre in Zee gesien konde worden.
Den 2 1 dito 'smiddaeghs is de coers O. ten W. aengeset : de Windt
houd sigh meest smorghens Z.Z.0. ende namiddaeghs Z.Z.W. met
heel slecht Water, daermen mede wat acht op kan nemen uytter Zee
komende.
ï) Semelig: modderig. — Wasig : zandig.
104
i627 Den 24 dito bevonden dit etmael de eerste variable Windt, als
Scpt. 24-|^y ^^q\^^ weynigh tijds uytten Oosten, daer na West, ende op den
dagh Zuyen sachjens koelende.
Den 27 dito alsoo de Windt gisteren ende van daegh Z.0. hiel
met topzeyls koelte, is raetsaem geacht N. aen te gaen om wat boven
Wind te wesen, vermits meenen eenige Stroomen gehad te hebben,
en savondts doncker gheworden zijnde, is het Water soo bleeck als
Melck geworden, hetwelck by geene op het Schip haer leven elders
gesien is: wy haelden de Fock op de Mast, wierpen het Loot, oor-
deelden te ontstaen uyt eenige droogte, maar geen grond vernemende
ende de Maen opgekomen zijnde, daerover het weer in sijn vorige
coleur veranderde, hebben Zeylen gemaeckt, en de bleeckte scheen
uyt de Lucht ontstaen te zijn.
Den 28 smorgens heel vroegh veranderingh van dickachtigh
Water, heb wederom 't Land gesien omtrent seven mylen van ons,
van middelbare hoogte, en wat dichter aenghekomen zijnde bevonden
't twee Eylanden te wesen, yder van ontrent twee mijlen groot, ende
niet verd buyten 'tLand van Java, dat wat Noordelijcker sagen en
wat hooger was, ende hier en daer eenige Bergen in 'tLandt: vier
mijlen buyten de wal zijnde, wierpen het Loot op 65 vadem, en
Wasige-grondt aende hooghte van 8 graden, ende drie mijlen buyten
Landt zijnde merckten vry wat te Oostelijcker te wesen, stelden der-
halven onse cours West aen tot savonts, dat met de Fock W.Z.W.
en smorghens W. ten Westen zeylden. [65.]
Den 29 dito donckerachtigh Weder, en also het eynde van Java
noch niet en sagen, hebben zeyl gemaeckt W. aen langhs de Wal, en
sagen nu drie en vierdubbelt Landt, wat hoogher, oock vol Ghe-
boomte als dat van gisteren, was oock mede te Landewaerts in hoogh
Geberghte doch betrocken, ende hebben savonts veertigh vadem
Grofsant geworpen, vermits noch Land W.N.W. buyten de hoeck
sagen, daer een kleyn Eylandgen met een Rifjen aende Zuydkant
leyt, en zijn onse coers gegaen W. aen op de uythoeck Vuerdense ^).
Den 30 dito alsoo noch gheen eynde maer vijf ende ses-dubbelt
Landt sagen, zijn onsecoersghegaen West-waertsaen, op de hooghte
van 7 graden en 40 minuten, en quamen savondts drie mijlen buyten
de Wal op 30 vadem diepe Wasige-grondt: het Voorlandt was lagher,
maer te Landewaerts in wat hooger als den 28 ende 29 gesien is.
Den eersten October smorgens vroegh sagen geen Landt, stelden
i) Bedoeld zal zijn de punt voor de Wijnkoopsbaai. De zonderlinge naam Vuerdense
is mij niet van elders bekend; wel „Vuyle Hoek''.
105
derhalven onse coers N. aen daer mede het in 't gesichte kregen, en 1627
siende het Eyland van Trouw ^) daer smiddaeghs ten W. vande Wes- ^*' *'
teHjcke-hoeck N.0. ten N. bykans twee mijlen af waren, en gaende
W.N.W. aen, daer mede het Cocos Eylandt 2) passeerden, en komen-
de soo voorts savondts by de Z.W. kant van Java, dat drie a vier
hooge Bergen waren, ende steyl aende Zeekant meteenige Klippen,
hebben noyt soo hoogh Landt op de Zuyd-kust gesien: Alsoo den
avondt op de handt was wenden 'tZee, ende namiddernacht weder
naer de Wal, alsoo niet door dorsten laten staen.
Den 2 dito zy Godt lof de Princen-Eylanden 3), met slappe-koelte
ende tegen-stroom soo veer gepasseert, dat savonts de N.N.0. kant
van 'tNoordelijckste Eylandt N.0. van ons hadden, ende de Windt
die als voorgeseydt is heel slapjes was uyt de Z.O. ende Z.0. ten Z.
hoopten noch te nacht Craquetouw 4) boven te raecken, met Blixem
ende Donder, en een mijl buyten de Eylanden konden geen grondt
werpen.
Den 3 dito noch stilletgens, smorghens Craquetouw N.N.W. drie
mijlen van ons, ende savonts 'tEyland Dwars indeWeegh 5) N.N.0.
en wel so Noordelijck twee mijlen; anckerde op 23 vadem Modder-
achtighe-grondt, en alsoo 'theeldonckerwas, hebbende Windt voor
weynigh tijdt uyt den N.W. ende over al 30 a 35 vadem weecke-
grondt gehad.
Den 5 dito inde voorleden nacht, zijn in een Prauw twee Javanen
van Anser^) aen Boort gekomen, met tsestigh pondt Peper voor
Cocos-nooten, die haer afgekocht hebben, en wederom naer Landt,
om meer wilden senden, dat sy doen soude soo haest de stroom wat
afnam: maer de meyninghe was van te blijven, gelijck sy gebleven
zijn om mede na Jackatra te gaen, daer d' een seyde een Broeder te
hebben ende voort haer kost te soecken, en verstonden uyt haer
eygen woorden dattet Slaven waren.
Den 6 dito alsoo de Stroom omtrent seven ende acht uyren uyt Anno 1627.
den Oosten komend, by de twintigh uyren loopende afnam, hebben landt Java.
Ancker gelicht en het Luchtgen uyt de Wal, daermede het setten
wat beoosten Dwars inde Weegh, op ses vadem oneffen grond, en
kregen savonts de Wind wat uyt de Westelijckehand, hebben doen
i) Trouwers eiland of Poeloe Tindjil, aan Java's zuidkust.
2) Poeloe Kelapa bewesten Poeloe Tindjil.
3) Vlak benoorden de zuidwestpunt van Java.
4) Krakatau.
5) Eiland in het midden ran straat Soenda.
6) Anjer.
io6
1627 na groote moeyten ons Ancker gelicht en een mijl dwars inde weegh
^^*" ^'geset, tot tweemael toe dat de Windt t'elckens scherpte.
Den 7 dito smorgens met het Land-Windeken zeyl gemaeckt,
op hope van wat te winnen, maer te vergeefs, waerover anckerde
tot 8 dito 'snachts, dat weder Ancker lichten, ende door contrarie [66.]
Windt datelijck sette op 40 vadem oneffen-grondt, daer door het
Touw aenstucken vijlde en verlooren alsoo een Werp-ancker, die
wy gebruyckte in plaetse van een swaer om tijdt te winnen ; soo haest
de Windt boeghde ^) hebben niet anders te houden als voor de Stroom.
Den dagh opgekomen zijnde ende 't Luchjen goet wesende, zijn on-
trent een mijl beneden Sinte-Niclaes Bay^) ten Ancker gekomen.
Den 9 dito smorgens Ancker gelicht met een Landelijcke-winde-
ken, daer mede Sinte-Niclaes Bay passeerde ende Pulo-Panchan 3),
en komende noch savonts by het Schip Haerlem, ende Sint-Niclaes
geordonneert voor Bantam te leggen, die soo haest ons vernomen
hadden zeyl maeckten, uyt welcke wy verstonden dat den lojuny
verleden naer middernacht, een Prauw van Bantam aen het Schip
Haerlem gekomen is (soo vier Javanen van haer gaven die inde Ca-
juyt quamen) geladen met Peper diese wilden verkoopen. Naeenige
discoursen is een Javaan opgestaen ende inde Galderije gegaen,
doende een seecker teecken met een Fluytjen, daerop(een Vuertjen
inde Praeuw zijnde uytgedaen worde) dertich of vier-en-dertigh Ja-
vanen uyt de Praeuw toegedeckt (ofte het met Peper geladen was)
over-ghekomen zijn, vermoordende inde Cajuyt den Schipper, Koop-
man, ende een Cajuytwachter, d' ander is de Galderije uytgespron-
gen ende weder op 't zy in 't Schip gheklommen inde Hut; ook is
vermoort den Opper-Stierman Cornelis Gerritsz. van Hoorn, ghe-
woont hebbende inde twee Beershoofden inde Kruys-straet, en den
Onder-Stierman ende een Bosschieter, voorts op 't Schip. Soo de Boot
van het Schip Purmerent het rumoer hoorende niet aen Boort ghe-
komen liadde, als oock het sefde Schip souden 't afgheloopen ende
voor Bantam in brandt gesteken hebben. Vande Javanen zijnder twee
met Coegels doodt-gheworpen ende de rest ontkomen, soo 't schijnt
zijnse heel stout, en ontsien haer niet te komen by nacht voor Batavia
met haer Prauwen om de onse te attrapperen: hope daerin versien
sal worden. Hebben oock mede verstaen dat Utrecht eerst, daernae
i) Draaide,
2) Ter noordkust van Java, residentie Bantam.
3) Poeloe Pandjang (of bet Lange Eiland), aan den ingang der baai van Bantam.
I07
de Gallias en Texel inde Stract by malkanderen ghekomcn, Vianen 1627.
op 't jonghst voorby gepasseert te zijn. ^'' ^'
Den 10 dito stilletjens lichten wy ons Ancker, ende sctten 't sa-
vondts op veerthien vadem wat beoostenhetLange-Eylandt i), tot
den 1 1 dito dat mede heel stilletjens was ende al-te-met anckcrde, tot
dat den 1 1 namiddaegs niet verre vande Ruygehoeck, op een Steen
zeylde die vijfthiendalf voet beneden Water lagh, dacr dien selven
dagh gheen apparentie sagen om af te komen : sondcn derhalven
('snachts doncker zijnde) de groote Boot wel gehemonteert met
Steen-stucken en andersins na Onrust, daer wy Schepen sagen lig-
gen, op dat eenighe Jachten mochten afsenden om goedt te lossen,
ghelijck sy een ende van Batavia twee den 12 afsonden : doch al eer
sy by ons waren ende 't Water wat gewassen zijnde, sonder schade
God lof daer afgekomen, ende savonts beneden Onrust geanckert,
ende den 13 voor Batavia op de Reede. Van onse Vloote waren hier
gekomen den 25 September 't Schip Utrecht, de Galias, ende Texel,
by Bantam malkanderen ontmoet den 27 September, ende den 9
October Vianen met weynigh dooden ende siecken. De Schepen
Fredrick-Hendrick, 't Wapen van Delft, Groot-Hollandia, 's Landts-
Hollandia, ende de Galias, waren gedestineert na 't Vaderlandt te
vertrecken, noch laghen gheanckert Zierickzee, den Briel, Orangie,
[67.] Munckendam, ende drie kleyne Jachten vande Vrye-luyden, ende
twee Engelse Schepen de Robock 2) ende Samson. In September pas-
sado zijn van Batavia seven Schepen na Persia en de Suratta ver-
trocken, daer de Engelse thien goede Schepen sterck zijn, behalven
noch de ses aende Cabo by ons gekomen, dat het ghetal vry wat ver-
meerdert, ende soo Geldt ende Volck hadden souden wel wat ver-
richten, 't welck ons mede vry wat t'onderhoud, want van het mede-
gebrachte Volck kan Batavia in 't minste niet versterckt worden, also
deselve inde Mollucques Amboyna ende Banda ten hooghsten van
doen zijn. De Javanen zijn sedert twee Jaren heel coragieus ende
stout gheworden, door de discourage van die onse ende weynigh
Volck. Den Governeur Vlack is door eenige Bandanssen ons schij-
nende toegedaen te zijn, van 't eene Eylandt naer 't ander varende
om playsier sonder Soldaten, overvallen ende opde kust van Cheram
in een miserable Gevanckenisse gevoert, met een Opper-Koopman,
Capiteyn, ende een Vrouwe, daer door de Eylanden van Banda van
haer voornaemste Hoofden ontbloot zijn, dat groote swarigheden
i) Zie vorige noot,
2) Roebuck (reebok).
via.
io8
1627 veroorsaeckt. Voor de Ghevangenen yescht den Vyandt alle d' ove-
^^' rige Bantonesen ende haer Christen-geworden Kinderen, ofte drey-
gen haer met een wreede doodt. Die van Amboyna naer haer oude
ghewoonte zijn heel onrustigh, oordeelen die in Ternatte mede deel-
achtigh daer aen te wesen. Den Persiaen Ambassadeur Monsabeecq
is met 't Jacht Medenblick naer de kust van Cormandel vertrocken,
om van daer recht toe recht aen over Landt naer Persia te reysen ;
den Koopman is op Batavia gebleven, verwachten gelegentheytom
met Schepen na Persia te gaen.
Anno 1627. ^^^ ï 5 <^^to twintigh Soldaten aen Landt gebrocht ende den 16 't
Voor Bata- Qeldt bestaende in neghen kisten ; 't Schip Purmerent is van Craque-
touw met Hout op de Reede ghekomen, als mede 't 's Landts-Hoop-
gen van Mallocca, met ontrent 400 packen Kleeden, 1 50 Slaven, en-
de thien Portugesen voor Mallacca verovert.
Den 17 dito is het Tortelduyfjen met Hout van Craquetouw op
de Reede gekomen ; savonts is het Schip Orange naer Bantam ver-
trocken om St. Niclaes te verlossen, dat na de Eylanden van Solor
en Timor soude vertrecken.
Den 18 dito is Godt lof met gesont Volck hier wel aengekomen
't Schip den Swarten-Arendt, den Augustij ^) neffens de Fluyt Velsen
vande Cabo vertrocken, ende doen vanden anderen geraeckt door
storm, en hebben tv^^ee Man op de reyse verlooren.
Den 20 dito 'sachtermiddaeghs, zijn hier twee Engelsche Schepen
van 't Onrust ende St. Niclaes van Bantam gekomen.
Den 29 dito is Godt lof met gesont Volck, de Fluyt Velsen hier
geanckert met verlies van twee Man; 'snachts is 't Jacht Tortelduyf-
jen van hier vertrocken om Hout te halen.
Den 14 dito namiddagh is hier gearriveert een Engels Schip ghe-
naemt Graef Mauris, vande kuste van Cormandel, geladen met
Kleeden.
Den 28 dito namiddagh is het Schip den Witten-Beer, vande
West-kust 2) met Peper op de Reede gekomen, zijnde ses weecken
uyt-geweest.
Den 29 dito zijn de Schepen Fredrick Heyndrick, *t Wapen van
Delft, Hollandia, 's Landts-Hollandia ende de Galias buyten de Sche-
pen apart gaen leggen, van meyninge haest te vertrecken. [68.
Den 30 dito is het Jacht Tortelduyf 't zeyl gegaan na Bantam,
met Water voor 't Schip Haerlem, met noch een Engelsman ge-
i) De datum niet ingevuld.
3) Van Sum^tra nl.
I09
naemt de Robock, met Kleeden naer Jacobi ») om Peper voor te i6»7.
handelen. ^''- 3^'
Den eersten Novemb. is een Engels Fregat ven Jamby hier ge-
arriveert.
Den 4 dito ist Jacht Muysjen van Malacca hier ghearriveert zijnde,
door hart Weer van 'sLandts-hoopje geraeckt, ende voor Jamby by
de Schepen Zuyd-Hollandt ende 't Hase-Windgen geweest, welck
Schip Zuyd-Holland savondts mede met onverrichte saecke op de
Reede"quam ; ende den 6 dito 't Hase-Windgen, de Jachten St. Ni-
colaes, ende 'sLandts-Hoopgen, zijn nae Soler ende Timor vertroc-
ken, neffens het Jacht Texel dat nae Ternaten ginck met den
President Keys, om den Governeur Lafebure te verlossen.
Den 1 1 dito is den Heer Generael Carpentier en den Governeur
Specks, vergeselschapt met de Raden van Indien 't Scheep gegaen,
ende den I2 dito smorgens vroegh 't zeyl gegaen naer 't Vaderlandt
met het Jacht Tortelduyf, dat sy-lieden buyten de Straedt zijnde
soude weder-keeren, om raport van haer-lieden uytkomste vande
Straedt Sunda te doen.
Den 13 dito is het Jacht Munnekedam om Hout gegaen. Laus Deo.
Den 14 dito savondts is den Witten-Beer aen Boort gekort om voorBaUa-
Peper te lossen, hetwelck den 1 5 noch niet in 't werck gestelt wierd, ^'^•
alsoo den Gernier noch maecken mosten ^) ende eenigh Goedt lossen.
Den 17 dito smorgens is een Engels Schip ghenaemt de Samson,
't zeyl gegaen naer Grece ;3) savonts is hier 't Jacht Armuyden van
Jamby ghearriveert, daer den Commandeur Kunst op was.
Den 18 dito soo veel Peper ingenomen dat het Cabelgat vol was,
ende niet meer plaets om ander te legge, is den Witte-Beer savonts
van Boort gekort.
Den 20 dito namiddag zijn hier gearriveert drie Jachten, te weten
Munnekendam met Hout, de Griffioen van Pastania4) met Peper,
ende het Torteltjen met antwoordt van 't vertreck vande Heer Ge-
nerael Carpentier, uyt de Straedt Sunda den 15 dito met haer vijf
Schepen, Godt verleene haer ende anderen die naer volgen een voor-
spoedige Reyse.
Den 2 1 dito 'smorgens ist Jacht Tortelduyf 't zeyl gegaen naer
i) Drukfout voor Jambi (Djambi).
2) Alzoo het pakhuis nog moest worden opgeruimd.
3) Grissee.
4) Patani.
IIO
ï6c7 het Onrust om eenige Stucken te halen ; savondts is hier gearriveert
een Engels Schip genaemt den Egel van Jamby met Peper.
Den 25 dito smorgens is den Witte-Beer aen Boort gekort om te
lossen; namiddaegs ishiergearriveertdeFluytAmsterveen, komen-
de vande West-kust geladen met Peper.
Den 26 dito smorgens ist Jacht Hase-windt 'tzeyl gegaen naer
Bantam; des namiddaeghs is hier gearriveert 't Jacht Batavia vande
Kust van Cormandel. Is mede ons Schip, te weten 't Wapen van Hoorn
gevisiteert vande resterende Goederen, die als doen noch waren van
vier Schippers nevens de Knecht vande Quipagie-meester.
Den 27 dito is geordonneert te schaffen voor de Maets twee Vleys-
dagen, een Speck-dagh, twee Vis-daghen, een mutsjen Azijn, een
half mutsjen Oly voor yder Man ter weecke; 't Jacht de Griffioen is
'tzeyl ghegaen na 't Onrust; ontrent smiddaeghs liet den Admirael
vande Engelse, in plaets van een Engelse een Conincks-vlagghe
wayen, deselve vereerende met vijf schooten, daer op d'andere vier
Engelse Schepen met een schoot antwoorden. ^e>g.]
Den 28 dito smorghens ist Schip Utrecht 'tzeyl ghegaen, tot om-
trent een Canon-schoot buyten de Schepen daer gheset heeft. Smid-
daeghs alsoo onse Opper-Koopman Jan van Roosenbergh geordon-
neert was aen Land te legghen, heeft al 't Scheepsvolck boven doen
komen, ende in presentie vande Heer Fiscael Wijntges sijn afscheydt
ghenomen, deselve vereerende met een mutsjen Wijn; savonts zijn
twee Engelse Sloepen met haer Overigheydt aen Boort gevaren, die
met drie schooten vereert wierden.
Den 29 dito smorgens ist Schip Utrecht en 't Jacht Armuyden,
neffens drie Engelse Schepen 'tzeyl ghegaen, om haer den Handel
met die van Bantam te beletten: den Heer Fiscael Wijntges is mede
gegaen als Opperhooft, te seggen Commandeur, ende ick als Vise-
Commandeur: Savonts quamen by 't Onrust, alwaer wy op een
Coraelbanck zeylden met het Schip Utrecht, dan wonden ons daer
sonder schade te lijden (Godt lof) weder af.
Den 30 dito lichten het Ancker, quamen op twee mijlen by nae aen
Mensch-Eters Eylandt, ende alsoo wy weynigh voorspoedt konden
maecken, overmits het inde Mouson was ende harde stroom gaet, en
Bantam is maer twaelf mijlen van Batavia, datmen in een dagh zeyld
alst goede Windt is, hebben by de Engelse ons Ancker laten vallen.
Den eersten December lichten ons Anckers, ende quamen savonts
met de Engelsen omtrent een weynigh boven Mensch-Eters Eylandt,
daer wy 't by de Engelse setteden.
III
Den 6 dito arriveerden wy voor Bantam, daer onse vier Schepen 1627
op de wacht lagen, waren doen met ons sessen en de Engelse van
gelijcken, ende setten 't soo dicht (uytwijsende onse Instructie die wy
nu loopende ^))dat pas van den anderen konde swayen: ende oock be-
last worde, dat soo haest wy sagen dat de Engelse begeerde met haer
Boots nae Landt toe te varen, dat wy datelijck na haer Boort soude
vervoegen om protest te doen, uytwijsende het Contrackt van 't Jaer
1619 by de Heeren vande seventhien tot Londen met de Engelse
Companie besloten ^).
Den 7 dito alsoo de Boot inde Engelse Admirael wierden opge-
haelt op de zijde van haer Schip, ende sigh prepareerde om na Bantam
te varen, so heeft onse commandeur metter haest de Boot laten
ophalen, ende ick als Vise-Commandeur my daer by ghevoeght,
ende d' Opper-Hoofden vande ander Schepen mede daer by ge-
komen, ende zijn soo na Boort vande Admirael vande Engelse ge-
komen, die al inde Boot waren om na Landt te varen. Wy by haer
komende, seyden dat wy haer spreken mosten eer sy na Landt voe-
ren; soo klommense met ons in haer Schip ende brachten ons in
haer Cajuyt: daer komende vraeghden ons wat wy begeerden?
Ick antwoorden haer in haer spraeck, alsoo onse Commandeur Wil-
lem Wijntjes qualick bespraeckt was, ende oock mede geen Engels
en koste, dat wy quamen om Protest tegen haer te doen, by
dien sy aen Landt voeren by de Coninck van Bantam om Vrede met
haer te maecken. Daerop brachte hy een Brief met een groot Zegel
daer rondom verguld, seggende dat hy daer sijn leven voor wagen
moste, om te leveren aen den Coninck van Bantam. Ick gaf hem tot
antwoordt uyt den naem vande Commandeur, dat wy hem niet be-
letten wilden den Brief van weghen den Coninck te bestellen, maer
dat wy Protesteerden van alle kosten ende schade, die onse Com-
[70.] panie daer door mochte komen te lijden, ende soo sy yet Proten-
deerde, dat wy noch tot dese uyre overbodig stonden om haer van
alle Cantooren de rechte derdepart goet te doen, mits dat sy uytwij-
sende het Contrack van 't Jaer 19 de penningen soude fourneeren,
ende oock mede datse ghehouden waren twee Schepen van Oorloge
voor Bantam te houden, ende dat wyder wel vier houden gestadigh,
ende sy nu gaen Vrede maecken, 't welck tegens 't contrackt is, ende
meer andere dingen verhandelden wy dat hier te langhe soude vallen
te verhalen. Eyndelijck quam hy soo varde, seyde, Begeerden wy
i) Fout voor openden?
2) Zie onze inleiding.
112
1627. haer Schepen wy mochtense nemen ; Wij gaven hem tot antwoordt
^°' ^* dat onse Commissie sulcks niet medebrachte, anders als haer Protest
te doen: Ende sy Heten de Tafel decken, bleven dien dagh Scheep,
ende wy maeckten voort goet sier met haar, als onse mede-Instructie
luyden van den Generael; wy hadden niet minder als veerthien speel-
luyden over de Tafel, acht vande Engelse en ses uyt onse Schepen,
ende scheyden na den Eten met veel Eerschoten.
Den 8 dito smorgens is de Engelsman op de Reede ghekomen, die
daeghs te voren was ghecommandeert het Schip te herkennen, al-
waer ick aen Boort ghevaren ben, om te vernemen wat Schip datter
gisteren passeerden, en antwoorde mij dat het de Abigal was, een
van haer Schepen die van de Kust Cormandel quam in vijf-en-twin-
tigh dagen gezeyld, ende wilde na Batavia toe ; was gheladen met
Kleeden. Oock is de Engelse Admirael naerder na Bantam gaen
legghen, dat wy pas vry vanden anderen mochten sweyen. Namid-
dagh omtrent de Kloek drie uyren is de Schipper van 't Schip Haer-
lem aen Boort gekomen, ons adviseerende als dat sijn Schip heel
leek was, en dat wel vijftalf voet Waters in sijn Schip was, waerover
de Heer Commandeur Fiscael my ende de Schipper Cornelis Jansz.
gheordonneert, om ons te vervoeghen na 't Schip Haerlem, en om
te sien hoe veel Waters daer noch soude mogen in wesen, ende be-
vonden datse nu maer met een Pomp pompten, daer sy te voren met
twee hadden gepompt, ende omtrent derdalf voet Waters achter
in de Urck ^) was, ende moesten gestadigh Pompen.
Den 9 dito is de Commandeur vande Engelse aen Land gevaren,
hebbende met haer drie Engelse Schepen rontom haer Schut af-
gheschooten; des middaeghs zijn wy met de Engelse Schippers aen
Haerlem te gast gheweest, alwaer wy haer wel onthaelt hebbende,
uytwijsende onse mede-ghegeven Instructie, ende hebben het Schip
Haerlem af-geveerdight om naer Batavia te gaen, ende Opper-Koop-
man Jan Soewaen daer af ghenomen, en is door de Heer Comman-
deur gecommandeert op het Schip Utrecht te komen.
Den 10 dito isser uyt de Admirael vande Engelsche een Schanpan
met Kust-packen aen Landt gebracht; tegens den avondt is den Ad-
miraels Boot aen ons Boort gekomen met eenige Fruyten, ende met
eenige Hoenders, ende met een haer recommandatie gedaen van
wegen haer Commandeur, deselvige willende in danck nemen.
Den 1 1 dito de Schanpan ontrent twee uyren namiddagh met Ge-
z) In het ruim.
113
weer na Landt toe gevaren, met Mosketten ende Sabels, oock eenige 1627
sware Kassen, presumeerden oock Geweer te zijn.
Den 12 dito snachts zijnder Javanen aen Boort gheweest met wat
Barangh '), die wy verruylt hebben. De Javanen seyden dat de En-
gelsche aen Landt wellekom zijn gheweest, endc datse den Pango-
ran tot schenckagie ghebrocht hebben een grooten Spiegel, twee
[71.] Musketten, met noch wat anders dat bekleed was ende hun onbekent:
seyden mede dat den Pagoran een Huys ghedaen hadde ^), lanck on-
trent twintigh vadem ende thien breedt. Wy hebben mede verstaen
van dito Javanen, dat de Engelsche heel spijtigh waren tegens de
gemeene Luyden, ende datse noch tot geen ontfangh van Peper ghe-
komen waren. Dito Javanen seyde mede dat de Pangoran Gebans
Soon getrout is met de Dochter van Kay de Patry 3), sulcks hebben
wy vande Javanen verstaen.
Den 1 5 dito arriveerden hier de Fluyt Mackereel met Sr. Jan van
Hasel, die de Bijbel uyt de Nederlandsche Tale in 't Javaens ghe-
translateert heeft 4), met S'" Marijnes Lowys Opper-Koopluyden ;
ende wy vertrocken weder met het Schip Orangien, Commandeur
Fiscael ende ick, om raport te doen vande Engelse haerbedrijf: En-
de S"" van Hasel soude sien ofte hij mede Peys konde maecken met
die van Bantam, om de Engelse geen voordeel van ons te laten ge-
nieten.
Den 16 dito namiddaeghs van Bantams Reede 't zeyl ghegaen, ar-
riveerden den 17 dito voor Batavia, ende voeren aen Landt, ende
dede raport aende Heer Generael Coen. Het raport ghedaen zijnde,
sprack dat hy my met sijn Raden bij de naeste ghelegentheydt, het
ampt van Opper-Koopman soude maecken, ende dat ick weer na 't
Wapen van Hoorn soude toegaen ende nemen het waer: Soo ver-
voeghde ick mij weder na 't oude Schip toe, daer ick mede in 't Landt
gekomen was, alwaer ick verstondt dat den 12 dito smorgens de
Schepen Zuyd-Hollandt ende den Swarten-Arendt, zijn 't zeyl ge-
gaen na de Eylanden van Amboyna ende Banda, op welck Schip Ca-
piteyn Vogel als Opper-Hooftgaet;smiddaeghs wierden door Frans
van de Velde, in 't Schip te Begraeffenis gebeden met Gerrit van
Menten, des Heer Generaels Swager, die 'snachts inden Heere gerust
i) (Mal.) goederen.
2) Hier zal moeten worden verstaan: had laten bouwen.
3) Kjai Adipati duidt slechts een rang aan en is geen eigennaam, waarvoor de
Vries het schijnt te houden.
4) Zie hierover van Troostenburg de Bruyn, Biogr. Woordenboek van O. I. Predi-
kanten, bil. 170 en 373; Callenbach, Justus Heurnius, 251.
8
114
1627 was. In dese tijdt ghebeurdet, dat tusschen 't Onrust ende Batavia
^^' ^ ^' een kleyn Jonckj e quam daer Japonders in waren, komende van Syam,
en wierden van dertigh Praeuwen van Bantam aengherand, ende
vochten wacker tegens den anderen: ende onse Jacht Duyfjengonck
onder zeyl, ende alsoo het Jonckjen te met de Reede genaeckte en
onse Jacht het Jonckjen naderden, schoot gheweldigh met Speek :
Doen hebben de Praeuwen hem verlaten, want sy Machometanen
zijn^), ende hy is op de Reede gekomen met ons Jacht, ende ick voer
aen Boort van 't Jonckjen, daer ick de Capiteyn in sijn Hutjen sach
doodt leggen dat hij hem soo gheweerd hadde, ende daer waren noch
eenige gequeste meer; was met Rijs ende Speek geladen.
Op eenen nacht ghebeurdet datter eenige Prauwen van Bantam
tot Batavia quamen, geladen met Fruyten, Rijs, ende andere Waren,
komende aende Boom soo wierd haer Geweer afgenomen, ende sy
hadden dubbelde Piecken , de anderen haddense gheberght onder Wa-
ter in dicke Rieden 2)^ onder de Boom van haer Prauwen en quamen
soo in de Stadt leggen, daer by het Fort op de Marckt-plaets, alwaer
sy meynden de Generael Coen waer te nemen, die gewendt was alle
avonden uyt sijn Fort te gaen tot de Capiteyn vande Chineesen, ende
vallen hem op sijn lijf met gheweld. Maer alsoo de Generaels Gardens
van thien a twaelf Hellebardiers voor hem gaen, met vijfen-twintigh
Moskettiers achter hem, soo schijnt datse geen kans gesien hebben
om yets op de Generael te attenteren, soo zijnse te middernacht met
haer Piecken op de Marckt ghekomen, hebben een Fransman dood- [72.]
ghesteken, met een ander die toesiender was vande Marckt, ende
liepen daermede wech na de Engelse zijde alsoo de Stadt daer open
leyt, en het Volck inde Stad door het rumoer inde Wapen quamen.
Smorgens vroegh alsoo ick aen Landt voer quam ick by de Generael,
daer ick mede ginck op de Punt-Diamant, alwaer de Generael com-
mandeerde datter twee Companie Soldaten souden aende overzijde
gaen, ende laten al de Prauwen daer visiteren, gelijck geschieden:
soo waren daer noch twee Prauwen die de Javanen van Bantam haer 3)
stil-gehouden hadde, om haer aenslagh beter waer te nemen, maer
moesten mede nae de over-zijde toe om haer laten te visiteren: maer
i) De Mohammedanen mogen geen varkens vleesch eten, zelfs niet aanraken, zoodat
zij er van gruwen.
2) In bamboe.
3) Drukfout voor daer? Anders zal men moeten verstaan: waarin de Javanen zich
stil gehouden hadden.
i
115
alsoo sy Gheweer van Piecken in haer Prauwen hadden, ende soude 1628
vuyl bevonden hebben geworden, zijn syschorvoctende gevaren aen ^^"'
de over-zijde, ende Capiteyn Ariaen riep datse aen Landt komen
soude, sy riepen in haer spraeck stracks: ende alsoo haer Prauwen
dicht overdeckt zijn, soo kondemen niet sien watse deden: Eynde-
lijck quamen aen de Wal, ende sprongen met sulcken radigheydt
elck met de scherpe punt vande Piecken inde hand, ende daer wierd
op geschoten, maer daer bleef niemandt dood-leggen, als een die
doorsteken wierde met een Pieck van onse Soldaten, ende palmde de
Pieck door sijn lijf nae hem toe, en soude onse Soldaet noch afghe-
maeckt hebben met sijn Cris, hadde de Soldaet sijn Deeghen niet
uytgetrocken ende doorstiet hem daer mede, soo dat dese Javanen
een hart Volck is diemen niet levendigh ghevangen krijgen kan, en
alsse al in 't Water benaut zijn, swemmen gelijck ick ghesien hebben
met d'eene handt, in d'ander handt de Kris dat haer Poock is.
Het gebeurden eens datmen met alle de Ruyterije uyt-reedt, waer
onder de Heer van Diemen was Raedt van Indien, en alsoo by de
Generaels Thuyn eenige Javanen waren die daer struyckroofden,
soo reede men daer na toe, ende wy daerby komende kregense aen
't vluchten, maer Capiteyn Ariaen wierden in sijn zijde doodelijck
gequest ende inde Stadt gebracht.
Den eersten Februarij wierde ick vande Heer Generael ende Ra-
den, tot Opper-Koopmans ampt gepromoveert als by dese Actie
blijckt, dese luydt als volgt :
David Pietersz. de Vries in 't Land gekomen voor Capiteyn ende
Schipper Anno 1627, met ^t Wapen van Hoorn, werd mitsdesen op
de goede raporten, gelijck mede de eygen ervaringe, welckmenvan
des Persoons suffisantie is hebbende, tot het Opper-Coopmans Ampt
van nu af ghepromoveert, Actum in 't Gasteel Batavia den eersten
Februarij 1628 was onder-teyckend Jan Pietersz. Coen.
Daer zijn een groot quantiteyt Javanen ghekomen van Japara van- Nota.
den Materam, en also die onse vrienden schenen te wesen, brachten Jrog^^y^n
quantiteyt van Beesten mede, die sy de Generael veynsden te ver- dese Natie.
koopen, ende waren groote Meesters onder Orenkays, dewelcke
smiddaeghs de Generael vergasten, en men soude *sanderendaeghs
vande prijs vande Beesten spreken: Doen nu den avondt quam,
moesten sy weder buyten de Stadt varen met haer Prauwen, dat
haer niet wel haeghden ; maer de Generael begeerde soo veel Prau-
wen met soo veel Volcks niet inde Stad te hebben, en was te voren
gheleerdt met die van Bantam. Nu ontrent middernachts maeckte sy
Ii6
1628. haer aenslagh op 't Fort, alsoo daer de Punt de Safier was tegen de
'■ Zee aen leggende, van Aerde gemaeckt, en quamen door de Palli- [73.]
saden in met haer twee a driehondert overvallen, maer wierden
van de Soldaten daer Mannelijck uyt-ghedreven : smorgens wasser
noch een in 't Fort ghebleven met sijn Pieck inde handt, liep als een
Nota. dol Mensch door 't Fort, en riep Amock, en men kost hem niet ge-
van Despe- vangen krijgen, ende daer wierden wel dertigh schoten Mosketten
Javanen, ^^ ^P g^^^st al eer hy viel: ende syn Mackers de Koe-verkoopers waren
met haar Prauwen met den dag het Hase-pat op, doen haer Koop-
manschap misluckt was, ende soodat het Fort, hadder op alles goede
Wacht niet ghelet gheweest, in prijckel soude gestaen hebben.
In desen tijdt heeft de Heer Generael ordre laten stellen, datmen
alle daghen met vliegende Vaendels trock buyten de Stadt, den
eenen dagh de Vryluyen ofte Burgers van Batavia, 'sanderendaeghs
de Companies-Dienders ende het Scheepsvolck, daer alle Opper-
Koopluyen als Gapiteyns over commandeerde, ende gingen soo ront-
om de Stadt alle Bosschagie afhacken tot een half mijl in 't ronde,
daer men groote ghenoeghte in hadde te sien de menigvuldigheydt
van Meerkatten dien daer waren, ende sagen somtijdts een Rhinos-
ter in 't Bos, oock Tijgers, maer de Meerkatten sp ronghen wel vijf-
thien a sesthien treden van d'eene Boom in d' ander, ende bleven
somtijds aen haer Staerten hangen, dat kluchtigh om sien was, ende
vingender veel en hacktense dan haer Staerten af, en lietense weder
loopen.
Het gebeurde dat ick smorgens vroegh aen Landt in *t Fort quam,
Ijatis Deo
Anno 1628 ende bracht de Generael Jan Pietersz. Coen nieuws, datter een Kay-
man ofte Kockedil, te nacht uyt de Graft over de Wallen inde Graft
vande Zeeuse-Reduyt was komen loopen : soo is de Ghenerael wel
met een vijftigh Man gegaen om te sien oft men hem vanghen koste,
ende soo wierter een Schuytjen in de Gracht gebracht met eenige
Netten, maer de Netten waren datelijck aen stucken daer hy maer
door heen schoot : eyndelijck wierden soo bange gemaeckt dat hy
tegens de menschen op 't Landt quam loopen, alwaer hy met Helle-
baerden ghesteken, dat de Hellebaerden daer krom op omboogen
door sijn harde Huyt dien hy hadde, schootense met Mosketten daer
op, begaf hem dan weder te Water: eyndelijck weder op 't Landt ko-
mende, wierden vande zijde in 't weeck van sijn Buyck geschoten,
ende met Hellebaerden ghesteken dat hy bleef legghen, was acht-
thien voeten lanck, en smiddaegs wierder v^an gekoockt, dat mede op
de Generaels Tafel wierde gebracht, leeck na Kalfs-vleys en smaeck-
Bh. ii6 en iig
117
te wat na Muskus, was goet om te eten : doen men hem opsneed had- 1628
de niet anders inde Macgh als een gebackcn Kh'nckert. Maart.
Den 2 Augustus worden Batavia belegert van Bouweracks ^) en
en de Prins van Madura^), maer Bouweracks bleef in dese Bclege-
ringe. Soo haest als de Generael Coen haer komste ghewaer wierden,
ordonneerde hy datelijck alle Vrouwen nae de Schepen toe, daerse
wel van versch Vleys versien worden ; lek vraeghden hem tot wat
eynde hy alle de Vrouwen aen Boort begeerden te hebben ? Gaf my
tot antwoordt, om het Volck niet te discourageren als daer yemandt
mochte geschooten worden, ende de Vrouwen haer mochten lamen-
teren: maer des Generaels Vrouw die een Ghenereuse Vrouw was,
wilde by haer Man leven ende sterven ; de Javanen waren veertigh-
duysent Man sterck.
[74.] Den 16 Augustus wierden ick by een vriendtgenoodight Adriaen
de Marees, dewelcke Opper-Hooft in Syam geweest waer; soo als ick
's nachts by hem vernacht hadde tot een vriendt Barent Pelsers) ghe-
naemt zijnde, die namaels noch Generael vanden Coninck van Dene-
mercken is geweest 4), so gonck ick smorghens nae den Hof toe on-
trent vijftigh treden van 't Huys, al waer ick een bondeltjen Pampiers
sach leggen by het Secreet : ick raepten het op, dachte het waer goet
na Portugael te senden s) : het selvighe op-doende verschoot ick seer,
alsoo daer vijf groote Diamanten in waren ; ick wasser mede verle-
ghen, ick gonck datelijck by Adriaen de Marees, vraeghden hem ofte
hy oock yets verlooren hadde ? Hy seyde van neen ; Ick sprack hem
stijf aen, moest yets verlooren hebben, ende doen liet ickse hem sien;
doen verschoot hy ende sprack, dat hy gheluckigh was dat ickse ge-
vonden hadde, ende bedanckte my, seyde: Al hadde hy al geweten
dat yets van hem ghevonden hadde, hy en haddet my niet hebben
durven af-vorderen.
[75.] Den 20 dito hebben wy ons afscheyt vande Heer Generael Coen
i) Tommagon (toemenggoeng) Bauraxa, veldoverste van Mataram (zie De Jonge
Opkomst V, 127 vv.).
2) Kjai Adipati Mandoero-redjo (De Jonge V, 140, 142).
3) Een Bataviaasch vrijburger (zie o. di.Dagh-Register gehouden int Gasteel Batatia,
1631 — 1634, bl. 18, en op vele andere plaatsen). Hij wordt in de Bataviasche dag-
registers steeds Barend Pessaert genoemd.
4) Versta: gouverneur van Deensch-Indië (Tranquebar). Blijkens Dagh-Register
gehouden int Gasteel Batavia, 1636, bl. 269, had hij zich in 1634 aan boord van een
retourschip naar patria verstopt en nam, in Europa aangekomen, bij de Denen dienst,
op wier schepen hij naar Indië terug ging, waar hij den op bl. 118 genoemden
Roeland Crappe opvolgde.
5) Versta: het leende zich goed tot zeker privaat gebruik.
ii8
1628 genomen, en op dito ons Ancker gelicht en 'tzeyl gegaen na de Kust
^' ^°' van Cormandel.
Den 25 dito passeerde wy de Straed Sonda, ende setten onse Coers
langs de Linie, tot gekomen zijnde op de lenghte van *t Eylandt
Zeylon en passeerden de Linie, alwaer wy doen een West Noord-
Weste Windt kregen, en alle dagen met Storm en meest met een
Schoover-zeyl dreven, tot voor een plaets ghenaemt Wastarie^) op
de Kust van Gengelij, wel drie dagen reysens beneden Masulpatan,
en alhoewel wy de luwte van 'tEylandt van Zeylon al ghehad hadde,
dat ons sulcken machtighen Stroom soo omde Oost voerden, dat wy
vreesden heel in Bengala te drijven: ende alhier voor Watarie zijnde
voer ick met de Boot na Landt toe, en komende voor een kleyn Ra-
viertjen daer wy in moesten, schoot de Zee hart aen met groote stor-
tinge, so dat wy prijckel liepen om eyndelinck om-geworpen te wor-
den van een quade Zee. Alhier esspedierde ick een Patemaer^) af
met een Brief na het Cantoor Massulpatan, alwaer ons Cantoor is
met de Lorge ^), daer by haer verwittigende onse Arivement aldaer
op de Kust, ende verwachten antwoordt. Den 10 September kreegh
ick antwoordt op mijn Brief, die ses daghen met de Bode wech ge-
weest was, dewelcke melde dat wy soude sien met de Land-windt
by de Kust op te laveren, om op 't spoedichts te Masulpatan te ghe-
raecken. Wy lichten datelijck ons Ancker ende arriveerden den 22
September op de Reede voor Masulpatan, alwaer wy vonden het
Schip Schiedam, 't welck uyt Patria quam, daer Schipper op was
Cornelis Fransz. van Hoorn, ende het Schip Christiaens-Haven van
den Coninck van Denemercken, daer de Generael Krape 4) selver
by was.
Den 23 dito begosten wy onse Cargasoen te lossen endebrochten
alles aen Landt, ende alles ghelost zijnde, wierter gheresolveert om
naer de Kuste van Ourissia 5) te gaen, om een Schip Rijs te verhan-
delen : ende alsoo de Weste-Mouson verloopen was, soude sien ofte
met de Land-winden by de Wal kosten opkomen.
Alsoo ick van Masulpatan nae Suerdorp 6) ginck, sach ick vier
i) Watare op ongeveer twee derde van den afstand tusschen Masulipatnam en
Visiagapatnam. — „Beneden" beteekent hier „voorbij" ; in dit geval : benoorden.
2) Bode (letterlijk : tijdingbrenger). — Zie Linschoten's Itinerario ed. Kern I, 172 ; II, 85.
3) Loge.
4) Roeland Crappe (komt ook voor in Dagk-Register gehouden int Gasteel Batavia
1624 — 1629, bl. 360, en in het volgende deel op vele andere plaatsen).
5) Orissa.
6) Sury Dorp op onze oude kaarten; vlak benoorden Masulipatnam.
119
Sientive oft Heydenen een Baer op haer schouderen dragen, gedeckt i6a8
met een cierlijck Verwulft, onder welcke een Man sat als of hy leef- ' ^^ ' *^'
de, doch als icker dicht by quam verschrikte ick siende dat het een
Lijck was, te meer alsoo veel Speellieden al danssende voor ende
achter gingen, vraeghden met verwonderinge wat dit bedieden wou,
dat al dese Speellieden met dit Lijck soo vrolijck gingen? gaven mijn
tot antwoordt datse met vreughden inde Wereldt ghekomen waren,
en met vreughden weder scheyden mosten.
Den 28 September hebben wy Ancker gelicht, ende onse afscheydt
ghenomen van Maerten van Rossen van Enckhuysen, ende Barent
Pietersz. van Hoorn, die daer Opper-Hoofden waren.
Den 4 October arriveerde ick met het Schip weder voor Watarie
ende vernamen aldaer na Rijs: maer verstonden dat vier daghen rey-
sens daer van daen, Rijs genoegh was te Vissaga Patan ^) ofte te
Schickakel^), ende alsoo 't inde Mouson was voor 't Schip op te lave-
ren, soo resolveerde ick overlandt te reysen naer de plaets toe, ende
laten het Schip volgen : so huerde ick datelijck vijf-en-twintigh Sol-
daten ende een Pallakin, die my dragen soude tot Visagapatan toe,
[76.] ende nam noch thien a twaelf Maets met Assistentie tot Companie uyt
het Schip met Geweer, also daer anders door de Struyckroovers (die
in 't Geberghte houden) quaet reysen is : ende ghy moet u eygen Vic-
tualie selver over al mede-voeren, want de Gentiven niet voor u
koocken willen, noch en willen niet met een Christen drincken. Te-
gens den avondt arriveerde ick op een plaets daer twee a drie Huy-
sen stonden, ende stelden hier onse Tenten en behulpen ons soo wy
konden.
Den 5 dito vertrocken wy met den dagh, smiddaegs stelden wy
onse Tentjes weder in openbaer companie by een versch-Watertjen,
alwaer de Koek met sijn Koockeragie te Vyer gonck om Middagh-
mael te houden. Na dat wy wat ghepauseert hadden ende Middagh-
mael ghehouden zijn weder verreyst, ende quamen teghens den
avondt te Bimmele-Patans). De Governeur van mijn komste ver-
wittight zijnde, sondt ontrent een kleyn half uyr gaens een Paerdt
met een Pallakin, om mijn Drager te ververschen ofte op 't Paerdt
[77.] te gaen sitten, 't welck haer manier van doen is alsser Vreemdelingen
komen die van aensien zijn, gelijck onse Companie daer is : ende De wo^onin-
brochten ons onder een groot gedeckt Huys, de zijden open, dat mid- f^J^^^^^^*
i) Visiagapatnam.
a) Benoorden Bimilipatnam (hetzelfde als Chicacol op blz. 122 hierachter).
3) Bimilipatnam.
I20
i628 den in het Stedeken stond, en zijn even alleens als de Hallen die in
Oct. 5. Vranckrijck midden inde Dorpen staen ; dan heeft men vande ge-
schilderde Linnen-kleeden diemen gebruyckt in plaets van Tapisse-
rije, ende schieten soo plaetsen af als Kamers, want 't is hier heet en
men hoeft sich hier van koude niet te klaghen. Tegens den avondt
liet my de Governeur 't Avondmael brengen, 't welck was een groote
Lampet-schotel van Parsselijn, daer vier ghebraden Hoenderen in
lagen, ende met schoone Witte-Rijs die wel droogh ghekoockt was
en bedeckt, dat in dese Landen in plaets van Broodt dient, ende daer
staecken eenighe stucken van Pijp-Kaneel boven op met Folie, en
daerbrachtense my by een Parsseleyn Compjen met Room, ende
van haer Vyghen-bladeren dat waren de Tailleurs ^). Doen quam
de Governeur met sijn Dans-Hoeren my verwellekomen, ende
liet de Hoeren daer Danssen, ende haer Man-volck zijn Speel-
luyden, want hier de manier is al wat vande Hoeren komt, zijn
't Jongens soo moetense Speelluyden worden, zijn 't Meysjens
soo moeten 't Hoeren worden, en die komen daer op alle Feesten
by de Grooten op Gast-malen, gelijck in ons Nederland de def-
tighste Vrouwen doen. Naer dat alle dese vreughd gedaen was,
vraeghde my de Governeur door mijn Tolck wat wy quamen soeken ?
gaf hem tot antwoordt datter een Schip volghde langhs de Kuste,
dat wy dat garen vol Rijs hadden, wilde hy ons daer aen helpen wy
souden niet verder zeylen? Gaf my tot antwoordt dat de Rijs altemael
al verkocht was die by het Stedeken was, en 't Vaertuygh datter lach
soudense innemen, ende dat hem leet was dat wy niet eerder gheko-
men waren, en ons nu voor die tijdt niet kost helpen : Soo hebbe ick
hem presenten laten geven, eenighe sacken Folie ende Kranssen^),
Nagelen, met Sandelhout, dat wy mede-voeren om aen de Gover-
neurs presenten te doen, en vereerden ons weder met sijne Catoene
Plattieltgens 3). Dese Governeurs zijn Machometanen Mooren, ver-
pachten dese plaetsen 4) vanden Coninck van Collekondas).
Den 6 dito smorghens vroegh zijn wy wederom vertrocken, ende
op de middagh weder als voren in 't openbaer Veldt onse Tenten ne-
der-gheslagen ende Middaghmael ghehouden, en het heete vande
Son laten overgaen ende weder wech-ghespoed, ende omtrent een
i) Teljoren (borden).
2) Notemuskaat.
3) Kleedjes (hetzelfde wat verderop „betieltjes'' genoemd wordt).
4) Versta: hebben deze plaatsen in pacht.
5) Golconda (hetzelfde als Coconda op bl. 124).
121
uyre getrocken zijnde ontmoeten ons eenige Gogelaers, die my door 1628
mijn Toick lieten vraghen ofte sy voor my Speelen mochte en soo
lange wilde vertoeven ? lek sprack tegens mijn Tolck van ja, en soo
hebben wy stil gehouden. Sy hadden twee Ezels daer hooghe ende
lage Korven aenhingen, soo heeft hy eerst de twee groote Korven
van desselfs afgenomen, en heeft daer twee groote Slangen uyt laten
komen die wel achtien voet lanck waren, en wel een ellen en een half
dick, ende sy speelden op Scharmeyen, en daer ginck eenstaenaen
de zijde vande Slanghe en hiel sijn duym voor de beek vande Slan-
ghe, ende sijn duym uytreckende soo rcckten hem de Slange oock
uyt, ende duwden hy sijn duym naer de Slange, so schoot hem de
Slange in bochten gelijck een Cabel. Doen dit met de groote Slanghe
langh genoegh gheduert hadde, soo haelde hy de kleyne Korven voor
den dagh en heeftse gheopent, ende daer begonnen sy weder met de
Scharmeyen te speelen, ende een Fluytjen daer onder; doen quamen
[78.] daer uyt elcken Korf een kleyne Slanghe uytkijcken, dewelcke plat
van hooft waren, aen elcken zijde twee ooghen, ende dansten op en
neer na het geluyd vande Speellieden. lek verschooter in, en ick sey-
de teghens mijn Tolck dat sy souden het goed wech-packen, want 't
was Duyvelarij. Doense dit wech-ghepackt hadde quamender een
deel Witte-Rotten, daerse mede wilde meer mee gogelen; ick gaf
haer een Vereeringe ende vervorderde mijn wegh, en ick was ver-
vaert, want ick sach 't voor geen goet spel aen. Tegens den avondt
arriveerde ick te Visagapatan, alwaer de Governeur als voren mede
een Palakin te gemoet sond met een varsch Paerdt, en met een deel
lange Schuyf-Trompetten tot inhalinge, ende liet my in *t Fort bren-
ghen; ende alsoo hier een vierkant bemuert Fort was voor een aen-
loop vande Dieven die in 't Gheberghte zijn, stelden wy ons neder tot
de komste van ons Schip. Hier lach een Portugees Fergat dat van
Peguw quam met Tin geladen, en dorst niet uytsetten, door dien hy
maer gehoort hadde datter een Hollandts Schip op de Reede was.
Den 9 dito arriveerden ons Schip voor Vizagapatan, ende quam
alhier te Reede.
Den 10 dito saghen wy hier een Jentiefse Vrouw van ontrent ach-
tien Jaren oudt, die haer gereed maeckten om 'sanderendaeghs (vry-
moedigh wesende) haer gaen te verbranden, alsoo sy een teecken
gekregen hadde dat haer Man thien mijl van daer overleden was; jsjota
wy hadden haer geerne 'tselvighe ontraden, maer sy stondt en lachte ^5^^ Histo-
met ons, segghende : Most hem in d'ander Wereldt volgen om hem
daermede te dienen, ofte souden anders vande andere Vrunden ver-
122
1028 acht werden en geen ander Man mogen trouwen. Wy beloofde haer
■ in gevallen sy van 't voornemen wilde afstaen, soude haer in een an-
der Landt brenghen en gevender weder een Man ; sy wilder niet na
luisteren. De Governeur hiel 't wel twee daghen teghens, dathy die
Wetten niet begeerden langer gedaen te hebben, maer kreegh een
vereeringhe waermede hy het toeliet; hy seyde my, wilden sy voor
den Duyvel varen sy mochten. Doen gingen de Vrienden ende
maeckten een groote Kuyl van twintigh voet in 't vierkant, ende
dede die vol Hout en Swavel, dat het barnde gelijck een gloeyende
Oven, en sy liep langhs de straten, ende de Jongens gogelde voor
haer en de Speelluyden, ende sy sprackanders nietalsRame, Rame^).
Den 12 dito doen sy haer nu gaen soude verbranden, soo liepse
eerst na een kleyn Watertjen toe, dat omtrent een vijf-hondert treden
vande Brand-Kuyl stond, alwaer sy haer Vrienden elck hooft voor
hooft haer Juweelen schonck, haer beste Kleedinge afdeden, en nam
een Geel-Safïeraend Linne-Kleed om 't Lijf, ende doen met Pijpen,
Nota. Trommelen, Scharmeyen nae't Vyer gheloopen, daer sy met vreughd
vande Kuyl i^-sprongh, en daer waren Gordinghen 2) om de Kuyl behalven 3) het
daerse in- Q^t daer toe sy insprongh. Soo haest sy daer in wassmeeten sy met
sprong. ^10
Oly-potten, Hout, dat met sulcken ghedruys datmen gheen Lamen-
tatie hooren konde, ende de Gordens daer boven op. Een weynigh
daer nae ginck ick inde Kuyl, daerse met de aers om hoogh lagh
ende 't hooft omleegh, ende de Vlammen branden noch rontom haer
Lijf, ende was al heel Pick-swardt verbrandt.
Den 14 dito wast alsulcken Storm, dat wy vreesden dat het Schip
teghens de Wal soude komen aen-drijven, maer de Boot quam vol
Waters teghens de Wal drijven, die ick op Landt liet halen : ende
soo haest dit Tempeest over was, ginck ick ende sonden een Mossel 4) [79.
aen Boort om de Timmerman te halen, om de Boot weder te her-
maecken.
Den eersten November huerden ick weder een Pallakin om my nae
Chicacol te draghen, alwaer ick den 3 dito arriveerden ende liet het
Schip volgen : alhier quam my de Governeur ('t welck een Moor was)
verwellekomen, ende verexcuseerde hem dat hy my geen Pallakin
vooruytghesonden hadde met een Paerdt, om my te verwellekomen,
i) Eene aanroeping van God, den Hindoes in den mond bestorven.
2) Takkebossen.
3) Bezijden, naast.
4) Het inlandsche vaartuig beschreven op bl. 130. — y^Mussoola, Mussoolah Boat^
the surf boat on the Coromandel Coast, formed of p>anks sewn together. The origin
of the word is very obscure" (Hohson-Jobson).
Bh. 12^ en 1^4
. ^ ~^^~ "- V .
123
en vraeghden my wat ick hier quam soecken, alsoo hy niet gesien 1628
hadde dat op dese plaets eenige Hollanders oyt geweest waren ? Ick * °^" ^'
gaf hem tot antwoordt datter een Schip volghden langhs de Kuste
dat ick vol Rijs begeerden ; gaf my tot antwoordt, al wilde icker drie
vol hebben 't wasser wel te bekomen, als wy maer geaccordeert wa-
ren met den Tol het soude aen gheen Rijs manckeeren, ende daer
stondt noch veel Rijs op 't Veldt. Eyndclijck zijn wy met den ander
verdragen over den Tol, ende den 10 dito arriveerden ons Schip al-
[80] daer aende Zeekant, want dese plaets leyt twee mijl vande Zee, was
een groote Vleck daer wel vier-duysent Huysen stonden, ende inde
midden was een groot Fort van Blauwe-steen met schietgaten, dan
geen Geschut daer op en was, ende met droge Grachten en dubbelde
Mueren, en hier haelde wy dagelijcks ons Cargasoen aen Landt.
Den 25 dito arriveerden alhier savondtsbuyten dit Vleck tsestigh-
duysent Paerden-Ruy ters, waer over ick niet wel genoeghden op mijn
Tolck, sprack teghens hem waerom hy my niet waerschude? gafmy
tot antwoordt datter geen perijckel was van een penninck bescha-
dicht te worden ; soo ben ick 'sanderendaeghs by de Overste van het
Leger ontboden, een halve uyre rijdens buiten het Vleck, alwaerick
neffens de Governeur te Paerd heen gereden ben, en by hem komen-
de liet een halve Katijf ^) leggen, daer ick most op gaen sitten, ende
vraeghden my wat wy daer quamen soeken? gaf hem tot antwoordt
van Rijs: vraeghden my hoe veel Per-cento dat ick de Governeur
moeste geven? Ick noemde hem hoe veel; seyde 't was wel ende liet
mij Noenmaal doen, en brachten weder een groote Schotel met ge-
braden Hoenders, daer ghesmolten Boter over gegoten was, ende vol
witte gekoockte Rijs, want dit is gemeenlijck daerse een Vreemde-
lingh mede Festeeren, en dit noemense Bringe-bagh-hooree. 2) Doen
ick wel gegeten hadde, soo liet mijn Dienaers my een Schaeltjen met
Wijn-Tints) uyt mijn Voeder-Kelder schencken, 'twelck hy sach dese rede-
Root te wesen : doen vraeghde hy my wat voor Dranck het was, want geen wijn
hy wildet mede proeven? geproeft hebbende vraegde my wat het ^^"^ *^? ^^^
was, ende waer 't af gemaeckt wierden? Also daer schoone Druyven de [in] dit
op die Kust wassen, so wees ick hem dat het van sulcke Druyven ge- maecken.
i) Door volksetymologie gevormd van al-hatif (Port. alcatifa)^ karpet. Meer hier-
over in Linschoten's Itinerario ed. Kern I, 33, 112. Het woord is nog gebruikelijk in
Nederlandseh-Indië.
2) BrindJ, of birindj, is het Perzische woord voor rijst; Perzisch was in Indië zeer
gebruikelijk. De rest is volgens Prof. Kern, dien ik raadpleegde, onverklaarbaar.
3) Vino tinto (letterlijk : gekleurde wijn), roode wijn.
4) Hier schijnt het woord kust uitgevallen.
124
i628 maeckt wierden ; Hy vraeghden my oftmen van die Druyven wel
*^^' ^^* sulcke Dranck maecken konde? lek sprak van neen dat het hier al te
heet was, datmen dese Druyven niet koste ghebruycken als om te
eten; doen versocht hy een Vies van dese Wijn: ick vereerder hem
twee met een half-dozijn Lampet-schotels van Parsseleyn, meteeni-
ghe Soeckelen^) Folie, Kranssen, Naghelen, met Sandelen-Hout;
hy dede my ende aen mijn Volck weder presenten van fijne Betiel-
tjes, Catoen, Lijnwaet, ende hy reysden 'sanderdaeghs wech met
alle de Ruyters na Krapaer 2) aen de Rivier Ganges om te verhoe-
den dat den grooten Magol niet over de Rivier Ganges uyt Bengales
overkomen soude, en dese Ruyterij trock een geheele dagh.
Den 2 December ontbood dese overste my by hem te komen,
te Craper aen de Rivier Ganges, daer ick heen trock en was
twee nachten onder-weegh, ende begeerde noch een a twee vlessen
Wijn-Tint soo ickse hadden : Soo liet ick een kleyn Vaetjen vullen
aen Boort van een paer stoop, en brachtse hem, dewelcke soo welle-
kom was, ofte ick hem vereert hadde dat duysentmael soo veel waerd
hadde geweest ; ende verhaelden my veel Fabelen van dese Rivier
Ganges, en namen de Portugesen die over de Ganges quamen uyt
Bengales 3), ende dewelcke my oock verhaelde dat dese Rivier liep
na het Aerdsche-Paradijs 4), daer Adam en Eva in gheweest waren,
maer ick nam dat met discretie aen. Naer dat ick daer drie a vier
dagen gheweest was nam ick mijn afscheydt van hem : maer ick
verhaelden hem eerst, dat my verwonderde dat hy daer sulcken
Wacht hiel voor den Grooten-Magol, nademael dat den Coninck
van Coconda ende den Grooten-Magol van een Religie waren ende
Vrienden, ende dat den Coninck van Coconda alle Jaren betaelden
des^AVyse vicr-hondert-duysentPagode 5)aen dcnMagol tot Contrebutie. Doen fsi.]
antwoorde antwoorde hy my datmen in tijd van Vrede best moeste toesien,
van dcsc
Overste, want de Groote-Magol soude liever begeeren 't heel Coninckrijck,
dan de vier-hondert-duysent Pagode, daerom moesten sy op haer
hoede zijn : ende d'Overste was een Gentijf, dat is te seggen een
Heyden, daer ick in verwondert was, nademael de Coninck van
1) „I sockel fouly is 28 catty Banda of 154 pond" [Munts Waardije van. Indien^
Middelburg 1691).
2) Carreparre op onze oude kaarten aan den mond eener kleine rivier, welke de Vries
hier geheel ten onrechte met de Ganges vereenzelvigt, die hij ook onmogelijk in twee
dagreizen van Chicacol had kunnen bereiken.
3) Namen moet hier beteekenen: namen gevangen.
4) Vgl, Linschoten's Itinerano ed. Kern I, 63.
5) „I Pagood is 120 stuyvers" (Mtmts Waardije als voren).
125
Coconda een Machemetaen is, ende ick scheyden alsdoen van hem i6a8
en vertrock.
Den 8 dito arriveerden ick weder te Schicacol by mijn Volck, al-
soo de Rijs dagelijcks gecultiveert wierde cnde uyt de Bolster ghe-
daen, soo hebben vvy beginnen ons Schip te laden en dagelijcks ons
gereed maeckende.
Den 5 Januarij nadat wy alles onse Affaires hier gedaen hadden
ende alles geanbarkeert, soo hebben wy Ancker gelicht en 't zeyl
gegaen.
Den 8 dito arriveerden ick weder voor Vizagapatan, daer ick te
voren de Gentiefse Vrouwe hadden sien in 't Vyer springen, alwaer
een hooghe Bergh was daer my van verhaelt wierde, en dat daer een
grooten Heydense Afgodt op was, daer de Heydenen wel drie a vier-
hondert mijlen quamen reysen in Pelgrimagie : soo hebbe ick nieus-
gierigh geweest om deselvige te gaen besien, maer was heel moeye-
lijck om by te komen, niet-te-min ick trooste my de moyelijckheyd
ende begon den Bergh op te klimmen, dat een kleyn smal Padjen
was, gonck 'slanghsgewijs op en soo krom was ende soo nau, datter
geen twee Menschen bezijden malkander en konden gaen, ende als
yemandt u ontmoeten moesten voorover huycken dat hy achter u
om tradt, ende was heel steyl den Bergh, en dat het pad niet krom
omgeloopen hadde waer niet mogelijck gheweest daer op te komen,
en was wel een uyr en een half klimmens eer datmen op de Bergh
kost komen. Doen ick daer boven op quam vond ick een heel Dorp,
ende de Bergh was soo vlack als de Weyd-Landen hier in Hollandt
legghen ; daer was een versch Water boven op van duysent treden
in 't ronde, en was vol Vis, ende daer wies oock op dese Bergh alder-
hande Vruchten van Indiaense Vruchten : ende daer den Afgodt te Nota.
sien was, quamje eerst in een Pleyn van ontrent driemael soo groot
als de Beurs van Amsterdam is,op sulcken manier rondom met Blauwe
Narduynen-Pijleeren,ende inde midden stondt een kleyn smal Capel-
tje van omtrent veertigh treden lanck, en was boven thien treden niet
breedt, ende sonder Vensters, dan langhe smalle Gaten dat een
weynigh licht gaf, ende daer in komende alsoo ick voor ginck,
sach datter menighte van Lampen ende Was-keerssen branden
en liep daer na toe, ende in 't gaen komter neffens de Gaten een
dinck vlieghen soo groot als een Hoen, ende sloegh my met sijn
Vlerck op mijn Wangh dat het my wel drie dagen smarte, en een van
mijn assistenten die achter my ginck kreeg mede een slagh aen sijn
Wange, en riep S^" Koopman laet ons de deur weder uyt-keeren de
126
i629 Duy vel is hier : lek sprack de Duy vel heeft geen macht over ons en-
■ * de wy zijn acht a thien Persoonen, want wy moesten aen 't eynde
by de Heydense Afgodt gaen, en daer by komende sagen dat het
een vierkant groot Wit-Zatijnen Kussen was, daer aen d'eene zijde
op Geborduert stondt van Goud een Son, ende aen d'ander zijde een
Nota, Halve-Maen, ende boven op 't Kussen stont een Duy vel vol Hoorens
gestalte en^^P ^'^^^ K^p, ende dit was het grootste Mirakel datter te sien was,
Fatsoen, (j^er de Luyden soo verde quamen om reysen. lek vraeghden myn
Tolck doen wyder weder uyt liepen wat dat mochte zijn, dat my de
slagh gegeven hadde also mijn Wange smarte? gaf my tot antwoord
dat het Vlaremuysen waren die hier te Lande soo vol vallen, en houden
veel in deseCapel; lek gaf hem tot antwoordt dattetleelijcke dingen [82.
waren, en 't mochte wel de Afgodt zij n vande Duy vels. Doen ick weder
in het Dorp quam, vraeghde ick na een Paerd om de Bergh af te rij-
den, overmits ick sach dat aen d'ander zijde een wegh liep die vlack
af-gonck, en alsoo icker op versuft was die wegh weder af te loopen
die ick op-ghekomen was, want doen icker opquam was ick soo
loof i) dat ick pas staen konde ? maer gaven my tot antwoordt, ick en
soude die wegh in een dagh niet konnen berijden daer ick van daen
quam, ende konde hem weder in een uyr en een half afloopen, en
soude my soo swaer niet vallen als het oploopen ; dese Bergh hadde
de ronte naer ick koste sien vande Beemster, en moeste doen my ge-
troosten het selve pad weder af te loopen, ende omlaegh komende
was ick heel loof, daer ick wat gonck rusten by 't Afval, alsoo het
Water dat ick gesien hadde op de Bergh maeckte een gheheel Afval,
dat het geheele Jaer afliep ghelijck aen de Caep Bone-Esperanse :
ende op de Strand leggen wy maer met onse Boots daer voor, als wy
halen Water ofte yet anders.
Den 9 dito heb ick mijn resterende Cargasoen aen Landt ghe-
j^ bracht, ende een Assistent daer by ghelaten, ende die deselvighe
de goede soude verhandelen tot dienst vande Companie, ende nam mijn af-
dese°Kust°e^ scheydt vande Kust van Eridia^), en is een Kust vol Lijf-tocht, ende
kocht hier tsestigh Hoenderen voor een Riael van Achten, ende een
Schaep voor drie Fanem 3), dat is de waerdy van drie Schellingen ;
maer het sijn al Heydenendie dese Kust bewoonen, en staen onder
den Coninck van Coconda, soo datse al Machometse Governeurs
hebben.
1) Moede.
2) Bedoeld is de kust van Orissa.
3) „I Pagood is 12 Fanums" [Munts Waardije als voren).
127
Den 12 dito arriveerde ick voor Masulpatan, alwaerick uyt onse 1629
Logic cenige fijne Catocnpackcn in nam, en zeylden doen daer mede
voort na Palicate toe, daer ons Fort leyt, Geklria ghenaemt, alwaer
ick eenige packen met gheschilderde Catoen-klceden in-nam : Dese
Kust van Cormandel is een seer fraye Kust, en al meest Sant-duy-
nen, ende een klare Kust om te anckeren, en de Goederen die op
dese vallen zijn rijckelijck, Diamanten, fijne Catoen, en Lijnwaten
van alle soorten gheschildert, ende daer valt oock goede quantiteyt
van Indigo en Salpeter. Na dat ick alles met de Governeur verricht
haddc, hebbe ick mijn afscheydt van hem genomen ende ben ver-
trocken.
Den 18 dito Ancker ghelicht en 't zeyl ghegaen na Batavia, daer
ons den Almogende wil conduyseeren.
Den 25 Februarij quamen inde Straed Sonda, ende kregen Crake-
touw in 't gesicht, en 'sanderendaeghs komende voor Tanger ^), en-
de alsoo 't stilletjens was en het Schip ongemaniert, raeckten op de
vlackte van Tangier door de Stroom, en waren genootsaeckt een
Ancker uyt te brengen, ende wonden 't soo wederom af, en arriveer-
den den lesten dito voor Batavia, alwaer ick naer Landt ginck ende
wierde vande Governeur Coen verwellekomt, ende de Rijs wierde
datelij ck gelost alsoo hy wel te passé quam, ende het Schip na 't On-
rust datelijck versien en klaer-gemaeckt, om weder naer de Kust
te gaen.
Den 1 5 April also wy van alles wederom op nieuws klaer-gemaeckt
hadden, soo hebben weder Cargasoen inghenomen ende den 16 dito
Ancker ghelicht, om weder naer de Kuste van Cormandel te zeylen.
Den 1 8 dito liepen wy aen een Eyland genaemt Sebesche ^), dicht
by Cracktouw, en alsoo wy bevonden te licht geballast te wesen,
lagen daer twee dagen dat wy noch thien Booten vol Steen haelden
L83] van 't Eylandt, ende 't is een heel onghesonde plaets, want wy ver-
looren daer twee Man. Hier 3) hadden de Engelse eertijdts een Houte-
Fortjen op gemaeckt, en haddender wel tsestigh a tseventigh Man
opgeleyt, maer sturven als Katten en Honden van ongesontheydt,
soodat een van onse Schepen daer aen quam, salveerder noch een-
en-twintigh af, souden anders altemael daer van ongesontheyd ge-
storven hebben.
i) Anjer.
2) Poeloe Sebessi, eilandje in straat Soenda.
3) Onjuist; de vestiging der Engelschen had plaats gehad (in December 1624) op
het eiland Lagoendi. (De Jonge, Opkomst V, bl. XLV).
128
i629 Den 20 dito zeylden wy de Straed Sonda uyt.
pri 20. j~^^^ jg ^^y passeerden wy de Linie.
Den 24 dito vervielen op de Poincte-Galle aen 't Eylandt van
Seylon, daer wy langhs liepen, ende quamen in 't eynde voor een
Stedeken dat Portuges is Megapatan ^) genaemt : soo hadde ick ee-
nige gevangene Portugesen, dewelcke aen my versochten dat ick
haer gheliefde aen Landt te setten, en datse haer Rantsoen hier sou-
de opbrengen, ende soo ben ick onder de Wal gheloopen, op seven
vadem den 27 May, ende hebben mijn Boot naer Landt toe ghe-
sonden met een Vrede- vaentj en, maer by Landt komende quam
de Ruyterij op Strand als Vyandt en begosten te schieten, so dat
onse Boot weder aen Boort gekomen is. Ick sprack tegens de ghe-
vangen Portugesen, datse saghen voor haer ooghen dat haer Volck
niet Christelijck handelden, daer een Boot komt met een Vrede-
vaentjen als dan daer na te schieten : Soo ben ick dicht op vijf vadem
by de Stadt geloopen, hebber met twee halve Cartouwen in geschoo-
ten, maer sy schooten doens niet weder, ende liet het voorts staen
langhs de Kust na Trengelaer^) toe, daer de Coninck van Denemer-
cken sijn Fort leyt genaemt Dans-burgh, en daer wij op den Na-noen
ten Ancker quamen ; ende daer quam een Mossel 3) door de Barnin-
ghe, alsoo de Zee daer aen stort en vermits overal een vlacke Strandt
is, ende met dese Mossel quam de Opper-Koopman van het Fort aen
ons Boort om ons te verwellekomen, en versocht aen my te willen
komen by de Capiteyn in 't Fort hem savonts te vergasten ; Doen
versochten de gevangen Portugesen, ofte sy haer Slaef dat een Nee-
ger was mede mochten aan Landt senden ? ick seyde van ja: die liep
doen na Negapatan toe te Lande, om het Rantsoen voor syn Meester
te doen komen ende ick voer na Landt, alwaer ick vande Capiteyn
van 't Fort met Eerschooten ende vande Soldaten, die mede haer
Mosketten losten, ontfangen wierden. Dit was een fraye seer polijt
Fort, elcke Gardijn hondert treden lanck, met vier punten, en dat
altemael van Backsteen gemetselt ; ende sach hier oock een ghe-
noeghlijck dinck, want de Capiteyn hadde twee Hasen die levendigh
waren, en lietse langhs de Gardijnen loopen en de Honden daer
achter, ende verhaelden my datse 't meest dat alle dagen deden,
alsoo 't Landt vol Hasen ende Vossen is, ende haer de Hasen alle
1) Negapatnam.
2) Tranquebar.
3) Zie bl. 122.
129
dagen levendigh gebracht werden, soo joegen syse so eerst het wilt i62<)
af, en savonts atense die Hasen die seer goet zijn, want het zijn Hasen ^* ^^*
als in HoUandt : ende ben die nacht in 't Fort gebleven, alwaer *san-
derendaeghs eenige Portugesen quamen van Negapatan om deGhe-
vangens te lossen, brachten het Rantsoen mede ende lietense gaen.
Den 29 dito vertrocken wy weder, ende liepen twee a drie uyren
op de Rede voor Poliseere ^), daer de Deenen de Pacht hadde van d'in
en d'uytgaende Goederen, ende vervorderen voorts onse Reys na Pa-
likaten, daer wy primo Junij arriveerden, en vonden daer het Schip
de Cameel met noch eenighe Jachten : Ende ick voer na Landt toe,
alwaer ick verwellekomt worden vande Commandeur Maerten IJs-
[84-] brantsz. die datelijck ordre stelden om onse Cargasoenen te lossen,
ende sond een Jacht na Masalpatan om Maerten van Rossen te ha-
len, die als een vande Opper-hoofden daer lagh, ende mede wilde
na Batavia toe om voort na Patria te gaen.
Den 16 dito na dat wy alhier alle fijne Catoen-Lijnwaet ingeno- Laus Deo.
men hadde, ende de geschilderde Kleeden, soo zijn wy weder ver- in PaiUca-
trocken nae Tirra-Popelier 2), daer onse Companie eertijdts een ^^"*
Cantoor gehad hadde, alwaer wy by de twee-hondert last Salpeter
ingenomen hebben. Terwijls wy hier laghen passeerden alhier de
Gallias van Hoorn, met het Jacht den Coninck David, die uyt Patria
quamen. Alhier stondt mede een wonderlijcke Boom, welcke uyt ^^^^^
hare Rancken weder neerwaerts Wortelen beslaet, en ten laetsten Desen 3oo-
men ghe-
soo veel plaets datter een volslegen Leeger mach onder berusten, staite en
Na dat wy alhier getardeert hadden om onse Salpeter in te nemen,
soo hebben wy ons gereedt gemaeckt om te vertrecken.
Den 24 dito Ancker gelicht ende *t zeyl ghegaen, arriveerden den
25 dito voor Trengebaer, het Conincklycke Fort van den Coninck
van Denemarcken, ende voeren na Landt toe met ons drien, de twee
Opper-Koopluyden die als Passagiers met my nae Batavia trocken,
alwaer wy in 't Fort verwellekomt wierden als voren verhaelt, ende
kochten oock van haer over de vijftighduysent Realen van Achten
aen Indigo : Ende also sy geen Schepen en kreghen uyt Denemar-
cken om haer Goederen te laden, wilden het gheheele Fort verkoo-
pen, alsoo men in Denemarcken haer in Malloore 3) liet gaen sonder
Assistentie, en haer Generael behielp hem met een Schip, daer hy
1) Pondichéry.
a) Tirepopelier halverwege Pondichéry en Tranquebar.
3) Malheur.
I30
i629 de Inlandse-Handel mede dreef op Maccaser om haer te onderhou-
juni 25- ^^j^^ ^^ d'oorsaeck was dat de Coninck van Denemarcken in sijn
Land soo veel te doen hadde met de Krijgh tegens den Keyser, dat
hy om haer niet en dachte. Dese plaets Tengebare was wel een veer-
tigh Huysen afgebrand sedert ick daer van daen gezeyld was, soo
vraeghde ick een Inwoonder van 't Landt waer 't by gekomen was
dese Brandt ? gaf my tot antwoordt sy een nieuw Pagode Timmer-
den, ende hadden de Goden belooft dat syse van Bergh-steen mae-
cken soude, ende haddense nu van Gebacken-steen gemaeckt, en
doen nu de Goden quamen van 't Eylandt van Seelon, ende sagen dat
het [een] slechte Pagode was van Gebacken-Steen, wierdense gram
ende trocken weder na 't Eylandt van Seelon toe, ende staecken
dese Huysen in Brandt; Doen vraeghde ick dese Jentief ofte Hey-
den, de welcke Portugees sprack ende was een Christen geworden, ofte
hy dese beuselinge geloofde ? gaf my tot antwoord dat hem dochte
doen hy noch Heydens was, dat daer eenighe Duyvelerij onder speel-
den. Dese Kust Cormandel van Pallicaten af tot Nehapatan is alte-
Nota. mael Sant-strand, ende Duynen gelijck Hollandt daer de Zee al te-
KusUoopt ghens aen stort, en hebben Vaertuygh daer sy mede door de Bar-
ende is. ninge zeylen, gemaeckt van drie Bakken aen malkander gebonden,
Nota. en varen daer mede uyt Visschen seven a acht mijl in Zee, daer op
de middelste Balck een Bezaen dan haer Zeyl is, ende haer Eten
hebben sy op haer hooft in een Tulleband, ende een Net ghelijck
een Sack dat aen d'eene zijde vast -gebonden is, ende zeylen daer
mede wederom door de Barninge na Landt toe, en op 't Landt ko-
mende maeckense 't wederom van malkanderen los ende leggense
te droogen, tot datse weder na Zee willen gaen, en ick hebber wel
hondert a twee by malkanderen sien leggen op de Kust die daer la-
ghen en visten. Dese Kust heeft eenderleye Vruchten als op Bata-
via, van Manges ^), Janbes^), Amasses 3), Cajus4), Jaqus s), Coces-No- [85.
ten, en Indiaense Vyghen, 'twelck daer Bananes by d'onse genoemt
werdt, en oock mede een Vrucht diese Dorions^) noemen ende
boven al d'andere van smaeck ende lieffelijckheyd gepreesen, maer
heeft een lucht over hem, datter een Schip ofte Vaertuygh lach een
i) Zie Linschoten's Itinerario ed. Kern I, 216.
2) Zie Linschoten's Itmerario ed. Kern I, 220.
3) Ananassen. — Zie Itinerario I, 212.
4) Zie Itinerario I, 218.
5) Zie Itinerario I, 214.
6) Doerians. — Zie Itinerario I, 236.
131
mijl ofte meer te Windert van u soudt de roock stracx ruycken. 1629
Oock verstonden alhier alsdoen den Hartogh van Tangol ') stierf, ""' ^^'
datter over de tweehondert Vrouwen in *t Vyer haer verbranden Nota.
over sijn doodt, gelijck ick te voren verhaelt hebbe vande Gentiefse fj^^h^^t*
Vrouwe. Voorts moet ick noch van een Boom verhalen die hier in van dese
Indien wast, een Boom welck in Indien alle bekent is : In 't ondergaen
vande Son voortbrengende veel wel-rieckende Bloemen , welcke alle in oe^^wón-
'topgaen vande selve weder afvallen, ende dat het erantsche Taer door. derbaeriij-
. ' t3 j ckeBoom.
Den 6 Julij namen ons afscheydt vande Capiteyn van 't Deense
Fort met Eerschooten, ende settender een blanck Zeyl by.
Den 12 dito passeerden wy de Linie, ende dreven wel veerthien
daghen in stilte dat wy geen vijf mijl en vertierden, maer doen
kreghen wy op een nacht sulcken Donder ende Blixem, dat ons docht
ofte wy vergaen soude, alsoo het Schip kraeckten ende beefden al
ofte het aen hondert stucken sloopte, ende gelijck ofte het Schip op
Strandt ghestaen hadde datter een Aerdbevinge gheweest waer.
Den 28 Augustus quamen by de Eylanden van Nassouw ^), ende
waren in noodt van Water dat ons manckeerde, dat wy onse Slaven
twee-hondert en dertigh die ick in hadde, niet meer en mochte geven
als twee Mutsjens daegs, ende mijn Volck niet meer als vier Mutsjens,
dan Godt versach 't dat wy op een nacht soo veel Regen kregen dat
wy ses Leggers vulden, en mochten doen ons Volck twee Mutsjens 2siota.
daeghs meer geven, want dorsten doen niet meer geven door dien dat ^°^^^ ^"^"
pc.
wy in de Mouson hadden, ende haelden 't altemael by de Bolijns) over.
Den 10 September quamen aen een Eyland dat onder Sumatra
leyt, genaemt Polopisan^4), en 't was ongeluckigh voor S^. Maerten
van Rossen, die als Opper-hooft gelegen hadde tot Masulpatan, wilde
alhier aen 't Eylandt aen Landt varen, ende komende by Strand met
de Boot, en alsoo de Zee daer hart aen schoot, ende springhende uyt
de Boot aen Landt soo beliep hem de Boot op 't Lijf, datter twee
Ribben aen stucken en sijn arm uyt het Lidt was ; hier kregen wy
wat Waters, maer was verde op 't Eylandt te bekomen.
Den 1 8 dito arriveerden wy inde Straed van Sonda, ende pas-
seerden den 21 dito voorby Bantam, en den 28 dito quamen by den
i) Hier kan alleen bedoeld zijn de vorst van Tandjore.
2) De Pagei-eilanden in den Mentawei-archipel bewesten Sumatra.
3) Boelijn; touw, dienende om de naar den wind gekeerde staande zijde van een
razeil zoo scheppend te doen staan, dat de wind beter in het zeil valt.
4) Poeloe Pisang, voor de reede van Padang.
132
i629 Ruyghen-hoeck, alwaer by ons quam een Prauw van Batavia, waer
' uyt wy verstonden dat den Generael Coen overleden was, ende den
20 dito 'snachts te twaelf uyren, dat hy over dagh het beste werck
hadde laten doen aen 't Fort te metselen, ende dat Batavia belegert
was van tachtig-duysent Man van des Materans Volck.
Den 29 dito arriveerden wy voor Batavia, daer wij vonden dat
de Javanen een aenval op de Reduyten deden, dan wierden furieuse-
lijck afgeslaghen ; vonden alhier de Heer Specks als Generael in-
piaets vande Generael Coen, die ons verwellekomde.
Den 2 October staecken de Javanen (Godtdanck) hare wercken
in Brand en vertrocken, na dat veel Volcks soo door 't slaen ende
hongers-nood verlooren hadden, ende hebben naderhandt verstaen [86.
Het'^veriies <^^tter van tnegentigh-duysent maer dertigh-duysent Man in't leven
der Javanen prebleven waren, daer noch veel in't vertrecken door Sieckten van
voor Bata- °
via. ghestorven zijn : den Mataran is ghenaemt Coustomia ^).
Den 25 dito na dat ons Schip ontlost was, wilden sy het selvige
na Jamby senden, ende alsoo ick met de Loop harde ghequelt was
en Jamby een heel ongesonde plaets is, soo versocht ick om na Patria
te gaen, en wierde gheordonnert op de Vergulde Zee-Paerdt te gaen,
als Opper-Hooft na Patria.
Den 26 November arriveerden alhier de Galias van Hoorn, ko-
mende van de Kuste van Cormandel, wierde ontlast, ende datelijck
mede gheordonneert met Peper te laden en na Patria te gaen, alwaer
ick doen versocht by de Generael Specks om mede te mogen gaen,
also daer geen Opper-Hooft op was om na Patria te gaen : Ende het
Schip van onse eygen Stadt van daen zijnde, soo hebbe ick Lisentie
ghekreghen om my als Opper-Hooft, dat Opper-Koopman is, te
vervoeghen op de Gallias, ende hebben alles metter haest klaer-
gemaeckt.
Den 1 6 December noodigde de Heer Generael Specks de Comman-
deur Pieter vanden Broeck, die als Commandeur over onse Vloot sou-
degaen, met Mevrouwe Coen, ende alle Opper-Koopluydenen Schip-
pers te Gast, ende convoyeerde 'sanderendaeghs Mevrouw Coen
met den Commandeur nae Boort toe, na dat wy vande Generael be-
edicht waren om de Commandeur in alles te ghehoorsamen : Soo
datwy 'sanderendaeghs smorgens den 1 8 dito voor daghe inden name
Godts, met de Vloot sterck negen Schepen, Utrecht als Admirael,
i) De thans regeerende vorst van Mataram, Ageng (1613 — 1645), had in 1625 den
titel van Soesoehoenan aangenomen ; blijkbaar het woord dat [de Vries verhaspelt.
133
Prins Heyndrick Vise-Admirael, Hollanclia, 't Wapen van Delft, 1629
Leyden, Rotterdam, Dordrecht, de Gallias, ende 't Zee-Paerdt ver-
trocken zijn, ende quamen den 20 dito voor Bantam, alwaer ik met
de Boot na Land voer ende kochte aldaer omtrent twee-hondert en
vijftigh Cokes-Nooten, die ons op de Reys wel te passé quam, ende
maeckten daer alle dage Melck af en koockten 't dan met Rijs, 't
welck ons leven was op de Reys, ende geraeckte Godt danck
den 22 dito gheluckelijck de Straed van Sunda uyt. Met het Jacht
buyten zijnde, quam den Opper-Koopman Kroock aen Boort van
alle de Schepen, om te sien offer geen Volck in versteecken was,
dan vonter geen, al-hoe-wel naderhandt inde dertig Persoonen
na sijn vertreck op alle de Schepen, soo Mans als Vrouwen voor den
dagh quamen. Voorts vervordenden wy onse Reyse na de Capo Bon-
Esperanse, daer Godt danck den i7Februarij Anno 1630 met den
anderen inde Baye quamen; Alhier begost het Volck op alle de
Schepen te muyteneeren, 't welck sy ghedaen hadde de tweede dagh
dat wy uyt de Straed Sonde liepen, en 't welck door de Schipper
quam, die gewoon was sonder Companie te varen uyt Hollandt na
de Kust i), ende nu onder een Commandeur staende, soo wist hy
niet hoe hy het Volck flateren soude, door dien hy hem in Indien
met onrechtveerdige Middelen beholpen hadde, vreesde daerom het
Volck, en gafse de Sleutels datse in 'tRuym ginghen haerdroncken deeslfans
drincken, ende droncken zijnde quamen by my, begeerden dat ick ^°^"-
de Schippers en de Passagiers Waren uyt de Cajuyt soude doen, ende
buyten enckeld Rantsoen hebben als de Matroosen, ende alle de
Assistenten van gelijcke, 't welck tegens ordre is vande Companies
Instructie : Ende dese Schipper hadde haer ingegeven datse dan een
[87.] Mutsjen daegs meerder soude gebeuren ; Ick moeste sien dat des
Companies Instructie gevioleert wierde, want tegens dronckaerts is
geen raet, ende te meer die het selvige mede behoort te meyntenee-
ren als voorgangher is, ende hy wilde hebben in plaets van dese
Schipper de Onder-Stierman inde Cajuyt, dat teghens alle Companies
ordre strijckt, also hy met de Persoon sijn onrechtveerdige Middelen
gebruyckte : Dan na dese furie was het tot Hollandt toe heel vre-
digh, maer quamen by my dagelijcks en seyden datse droncken wa-
ren gheweest, en dat ick het haer vergeven moesten, ende waerse
yet van Landt mede brochten gaven 't my datelijck, dat doens in
d'ander Schepen contrarie was.
i) Van Guinea nl.
134
1630 Den 18 dito heeft den Admirael de Witte-vlagghe laten wayen,
^ ^' ^ ' ende een schoot geschooten om den Breede-Raedt te vergaderen,
alwaer geresolveert is op *t spoedigst ons Water te halen, en geor-
donneerd datter een Koopman Salomon Baert, de Vervarschinghe
soude sien te ruylen soo yet quam, ende pro rato omgedeylt worden.
Den 25 dito heeft den Commandeur smorghens met den dagh een
schoot geschooten ende de Witte-vlagge laten wayen, om uyt alle de
Schepen Koopluyden en Schippers aen Boort te komen, alwaer ge-
resolveert wierd 't zeyl op den avond te gaen ofte 'sanderendaeghs
smorghens, ende op 20 graden komende so men het wilde laten voort-
staen, en sonder Santa-Helena aen te doen souder een Zeyn geschie-
den, dat is dat een yder als dan een Vlagge laten weyen, welck het
teecken zijn sal van voort te laten staen, ende sooder yemandt con-
trarie dede waer een teecken van aen te loopen.
Anno 1630. Den 26 dito smorgens omtrent negen uyren, hebben beginnen ons
Bay. Ancker te lichten om 't zeyl te gaen; ende alsoo voorts de Baye uyt-
ghezeyld : ende de Schipper vande Commandeur was aen ons Boort
met de Schipper vande Vise-Commandeur, en alsoo 't Volck in d'an-
der Schepen vry wat moetwilligh waren inde Vloot, soo verhaelde
de Commandeur dat het onmoghelijck waer met een soet-lijntjen
sulck Volck te stillen.
Den 27 dito savondts de Taffel vande Baya ofte Caep Bonne-Es-
peranse Z. O. ten Zuyden 13 mijlen van ons gepeyld, na gissinge de
cours N.W. de Windt zijnde Z.0.
Den 17 Maert arriveerden wy met de gheheele Vloot aen Sante-
Helena, en setten 't recht voor het Capelletjen, ende alhier ten deele
Ververscht hebbende, soo van Appelen, Varekens, Boeken en an-
ders, zijn inden name Godts op den 23 der selver wederom na 't Va-
derlandt 't zeyl gegaen.
Den 28 dito ontrent een uyre namiddagh heeft het Volck de Kloek
geluyd, alwaer wy boven op 't Bovenend achter de Mast ghecom-
pareert, door dien de Schipper begeerde dat het daer geschieden
soude, ende daer het Volck met alle-man by ons ghekomen is en haer
versoeck ghe-eyst, 't welck was dat sy drie Kanne-Wijns 'sweecks
begheerde, met een half-mutsjen Brandewijn in de Daghwachte; lek
gaf haer tot antwoordt datse quade rekeninge maeckte, en dat het
so niet strecken konde ; Doen antwoorden sy my dat haer de Schip-
per voor dese geseydt hadde : Tot welcker tijd dat wy van Santa-
Helena soude 't zeyl gaen, soudemen haer Donderdaegs ende Son-
daeghs aen yder Back een Kanne-Wijns geven, ende alsoo het scl-
135
vige niet na-ghehouden werde, so hadden sy reden om te spreken. ,63^
Den 21 April smorghens bevonden vvy ons 'snachts vande Vloote ^**"'* ^^'
(88.] afghedwaelt te zijn met goedt Weder, maer verstonden vande Assis-
tent Bronkost ^) datter in 't Schippers quartier gheschooten werde, en
hem van dito Assistent aengedient, maer daerwierd niet nageluystert
en men liet het voortstaen: ick smorgens siende dat wy geen Schepen
meer en sagen was seer verwondert.
Den selve dito smorgens hebben vvy ons bevonden van onse Vloot
ontsteecken te zijn, soo hebbe ick den Raedt doen beroepen ende
haer voor-ghehouden: Alsoo wy nu vande Schepen ghedwaelt waren,
dat sy soude willen den beste boegh ramen, om met de hulpe van
Godt weder by onse Schepen mochten komen, waer op met eenpa-
rige stemme goet-ghevonden is te wenden, alsoo ons docht haer inde
vaerd ontloopen te zijn : ende haer niet ontmoetende, is goed-gevon-
den onse cours na Patria te stellen, daer ons den Almogende Godt
wil geleyden.
Den 3 May 'smorgens na het Gebedt, soo hebbe ick eenige
Artijckelen laten het Volck voorlesen uyt onse mede-gegeven In-
structie, aengaende van achterom 2) te zeylen, en alwaer niet op ge-
antwoordt wierdt, gaf haer het selvighe met malkanderen over te
leggen. Dito savonts na dat het Gebedt ge-eyndicht is geweest, soo
hebbe ick andermael ghevraeght hoe sy haer bedacht hadden op die
voorschreven ordre, die haer smorgen voorgehouden was? Soo
hebben sommige geantwoordt datmen rekeninghe maecken soude,
wat onse Fictualie soude konnen uytreycken : sommighe antwoor-
den dat het noch al te vroeg was, alsoo wy nu noch maer op 22 gra-
den benoorden de Linie waren, ende dat de Fictualie de wegh wel
wijsen soude ; Hier op hebbe ick met de Schipper over ghediscoureert
om den Raedt te vergaren, ende om het Rantsoen te verminderen,
maer vonden 't niet geraden alsoo sy van geen verminderingh wilde
verstaen, ende oock mede heel sober was, alsoo sy ons tsestigh Kop-
pen gheprovideert hebben seer qualijck, ende zijn met ons een-en-
tseventighen met de versteeckenen geweest.
Den 28 dito alsoe ick my bevond omtrent 75 mijlen over Landt
gezeyld te hebben, ben ick seer verwondert gheweest waer aen 't
mocht ghebreken, alsoo my sulcks nooyt geranscontreert is, ende
soo ben ick na boven na de Hutte ghegaen, alwaer ick den Opper-
i) Zal vermoedelijk verbastering zijn voor: van Bronkhorst.
2) Achter Schotland om.
136
1630 Stierman na de Globe gevraeght hebbe met een paer Passers, daer
^* ^ * hy mijn aen gheholpen heeft : Naedat ick nae mijn goedtduncken
alles ghepast hadde ende konde het Erreur niet vinden, en achter
my om siende sach ick een kleyn Compas daer ick na keeck, ende
sach dat het O. ten N. en O. N. O. aen lach daer ick in verschrickte,
alsoo ick het O. hadde sien aen leggen op de Compassen en daer na
gestiert werdt, ende liep buyten de Hut en sach dat het noch O. aen
lach, soo sprack ick teghens den Onder-Stierman ofte daer tweeder-
leye Compassen in 't Schip waren, alsoo ick achter inde Hut een
Nota. kleyn Compas ghesien hadde, dat met de Compassen daer na ghe-
fe^n^der^"^ stiert werdt een groote streeck verscheelde ? waer op hy my ant-
Compassen woordc dat het kleyne Compas inde Hut niet spoedt en was, ende
door des j f t> j
Koopmans heeftet uyt de Hut ghehaelt met noch een ander kleyn Compas, de-
heydt^ont? ^^^^^^ die twee over een quamen, ende verscheelde een groote
deckt. streeck met de gene, daer na gestiert werde : soo hebbe ick willen
tegens haer allegaer wedden, dat de kleyne Compassen goet waren,
ende bewees haer soomen die gebruykt hadde, datmen sulcken
groote faute niet soude hebben begaen alsser nu geschiedt was.
Den 3 1 dito ontrent smorghens de Kloek neghen uyren, en soo
als wy wat Gevroegh-kost hadden, soo isser een Schipper Prins ghe- [89.
naemt, dewelcke een Passagier was en het Land eertijds gesien, al-
waer wy met alleman na keken, ende lach aen Stierboort van ons,
en wierpen het Loot op 50 vadem Steenachtige-Grondt, soo begon-
nen sy altemael te seggen Schipper en Stierluyden dat het Vranck-
rijck was, door dien het aen Stierboort van haer lach : Soo sach ick
eens op mijn Caert ende Besteck, alsoo ick voor desen groote fouten
by haer gevonden hadde, als in Santa-Helena aen te doen en haer
Compas niet wel observeert hadde, sprack ick tegens de Schipper
dien ick inde Cajuyt ontbode, seyde hem dat het niet mogelijck konde
wesen, uytwijsende de hoogte die wy over twee dagen gehad hadden
en de cours die wy aengegaen hebben, ende dat wy wat na de Wal
op 't Loot aen soude laten loopen, en sien ofte wy geen kennis van 't
Landt soude konnen bekomen : Soo hadde dese Schipper een Onder-
Stierman by 't Schip gehouden, daer hy sijn onrechtveerdige pers-
sonagie mede speelde, en gaf dien uyt dat hy op Engelandt seer
bedreven was, ende nu de Wal wat naderden soo begost ick kennis
van 't Landt te krijgen, en begon te sien dat wy inde Verkeerde-
Canael waren van Engelandt, alsoo ick daer tevoren geweest was
doen ick Monseur de Soubise ghedient hadde ende na Brust ') voer,
i) Br is tol.
1
Ï37
ghelijck ick in mijn eerste Boeck beschrijft). Alsoo wy de Wal hart 1630
begosten te naderen, soo vraeghden ick de Onder-Stierman ('twelck ^^'
een Buffel was van kennisse) ofte hy dit Landt niet kende, nademael
hy hem beroemt hadde dat de Kust van Engeland hem soo bekent
was ? gaf my tot antwoordt dat de Schipper die verscheyden reyse
in Indien geweest waer, dat die het behoorden te weten ; gaf hem
tot antwoordt dat geen Indien en was, dat het Vaer-water was daer
hy voor desen dagelijcks ghevaren hadde, ende dat ick nu sach dat
hy een plompen Ezel was. Ende ick ginck weder naer de Cajuyt toe,
ende ick sprack tegens de Opper-Stierman dat ick het Land wel
kende, dewelcke een redelijck persoon was, quam by my inde Ca-
juyt, vraeghde my dat ick toch wilde seggen wat Landt dat het was,
alsoo daer nu gheen Son in twee dagen gheweest was, ende hy noyt
inde Verkeerde-Kanael gheweest was ? Gaf hem tot antwoordt dat
ick een Opper-Koopman was ende voor die dingen niet Scheep ge-
komen was, en dat ick mede hooghte nam ende mijn Caert pasten,
dat dede dat ick mede wilde sien waer ick gheleydt wierde, alsoo
Godt my mede kennis vande Navigatie ghegeven hadde : Doen liet
ick de Schipper inde Cajuit roepen met de Onder-Stierman, ende ick
liep weder buyten de Cajuyt na 't Landt kijcken, en sy mochten met
malkanderen raetslaen, ende hoe wy het Landt meerder naeckte hoe
ick het beter kende : doen sprack ick de Hooghbootsman, dewelcke
ick wiste op dit Vaer- Water mede gevaren hadde, en vraegde ofte
hy oock geen kennis en kreegh van *t Land ? sprack teghens my doen
ick hem de teyckens wees, dat hy nu al goede kennis hadde, alsoo
hy hier eertijdts op Barenstapel 2) ghevaren hadde: Doen liep ick
na de Cajuyt toe, vraeghde de Schipper en Stierluyden ofte sy noch
geen kennis van 't Landt hadden? gaven my tot antwoordt van neen,
alsoo sy hier noyt geweest waren, ende soo doockigh Weder was dat
sy geen hooghte kosten krijghen. Terwijl dat wij saten en discou-
reerden soo hadden de Matroosen oock raed gehouden, soo quamen
d'Officiers versoecken om inde Cajuyt te komen, 'twelck haer toe-
gestaen wierde, ende inde Cajuyt komende, spraken dat sy niet lan-
ger betrouden in Zee te blijven, alsoo het halve Volck al inde Koy
[90.] lagh ingevallen, ende soo wy noch twee dagen in Zee waren mochten
'top Godes genade laten drijven, want wy niet machtigh soude zijn
onse Zeylen in te halen, ende datse begeerden dat d'Opper-Koop-
1) Hiervóór, blz. 75.
a) Barnstaple aan het begin van bet kanaal van Bristol.
138
1630 man die hier wel bedreven was, haer soude op een goede Reede
^ brengen, wantse gedurigh de geheele Reys manckament ghevonden
hadde by de Schipper ende Stierluyden : Soo sprack ick teghens het
Volck dat het mijn doen ende last niet en was, om het Schip op een
Reede te brengen, also daer Schipper en Stierluyden voor Scheep
gekomen waren, en wilde sy haer Reeckeninge hebben daer
kost ik haer aen helpen, ende sy souden weder buyten staen,
en wy soude sien watmen ten besten doen soude om Schip en
Goedt te salveren, en 't Volck soude oock voorslaen: Soo zijn
sy weder buyten gegaen, en ick hebbe tegens de Schipper ende
Stierluyden gesproken, dat sy wel hoorden wat het Volck sey-
den, en wat sy nu resolveerde voor het beste ghedaen? Doen
sprack de Schipper met d'Opper-Stierman van bysteken, alsoo
wy maer drie mijlen beneden Engelandt waren, en dat inde Ver-
keerde-Canael van Brust ; Doen gaf ick haer tot antwoordt, alsoo
't dicht koelde ende pas met sulcken vuylen Schiphalf Windt zeylen
kosten, ende wij dan beneden Londay ^) dreven door harde Windt,
en aldaer Lootsmans Vaerwater is, hoe sy 't dan klaren soude, daerse
alhier gheen kennis hadden op een goede Reede te komen : Doen
vraegde sy my ofte wy by een goede Reede waren ? Ick seyde van
ja, ende dat wyder binnen een paer uyren wel soude konden by we-
sen, en op de Reede fraye Sant-baye op 14 a 12 a 10 vaem Waters.
Doen quam het Volck weder voor de Cajuytsdeur en quamen inde
De Matro- Cajuyt, spraken datse begeerde dat de Opper-Koopman haer op een
ckerTcTen goede Reede soude brengen, en datse niet langher in Zee wilde zijn,
Opper- f^^^ i^Q^ anders om haer leven te doen was, ende sy daer mede weder
Coopman
voogt in buyten de Cajuyt ghegaen. Voorts soo hebbe ick haer geseydt datse
wel hoorden wat het Volck sprack ende het tijd was om te resolveeren,
en soo hebben wy een resolutie getrocken, alwaer geresolveert wierd
nae een goede Reede te loopen, ende hebben 't alle de Officieren
laten teyckenen dat het tot dienst vande Companie ghedaen werdt,
Nota. om Lijf, Schip, en Goedt te salveeren, ende datter niemand aen Landt
JgUgheydt soude gaen als ick. Soo zijn wy eyndelijck voor de Windt na de Wal
vande Op- ghezcyld, ende gaf de Schipper last dat hy drie Stucken de Consta-
man. pel soude laten klaer maken, ende een schoot schieten als wy by de
werken soude komen, om de Visschers aen Boort te krijgen, ende
dewelcke datelijck aen Boort quamen soo haest wy geschooten had-
den : ende ick accoordeerde dat met een vande Visschers om haer
i) Lundy Island in het kanaal van Bristol voor Barnstaple Bay.
Ï39
Schiiyt dagelijcks te gebruycken, alsoo ick onse Boot niet wilde 1630
uytgeset hebben, ende ick gaf my uyt voor een Genees-vaerder'), ^^' ^''
dan sy twijfifelden daer aen alsoo ick hier wel bekent was, en
seyden datse gehoort hadden dat ik na Oost-Indien was geva-
ren, maer sloeger dat uyt het hooft dat ick die Reys al langhe
ghedaen hadde. Eyndelijck voer ick nae Landt toe met noch
een Opper-Koopman Anthoni Soop, die voor Passagier met my
over quam, en aen Land komende liet ick datelijck acht Schapen met
een dozijn en een half Kalven slachten, sondt die datelijck aen Boort
met een partij Tarruwen-brooden, ende een parthy goed Enghels-
Bier ende Melck, om 't Volck weder te verquicken ende uyt de
Koyen te helpen. 'sAnderendaeghs resolveerde ick om na Val-
muyen^) te rijden, huerden een Paerd en ginck, ende op primo Junij
smorgens komende ontrent een Engelse mijl by Vaelmuyen, klom
[91.] op een hooge Bergh en sach onse andere Schepen daer wy afghe-
dwaelt waren, als voren verhaelt langhs de Kust van Engeland zey-
len in rechte Kanael, ende omtrent smiddaeghs in Vaelmuyen ko-
mende, verstondt mede dat het de Hollandsche Oost-Indes-vaerders
waren, en hier mijn dingen verricht hebbende, vertrock den derden
dito weder nae mijn Schip toe, alwaer ick het Volck confuselijck
vond tegens den Schipper, soo dat ick cito aen Boort moest komen,
daer ik de Schipper inde Cajuyt vond en dorster niet uyt komen :
soo vraeghden ick het Volck waerom sy questie tegens haer Schip-
per maeckte ? Gaven my tot antwoordt dat hy een Schelm was, en
in 't uytvaren van Indien hadde hy haer tegens my aen-gerockend,
ende datse Luyden waren die my doen ter tijde niet en konden, ende
saghen dat ick een Persoon was die sorgh droegh voor de Siecken,
en hadde haer soo haest ick aen Landt quam soo veel Verversinge
bestelt, ende doen sy met hem op de Kust Cormandel uyt Hollandt
quamen, hadde voor de Siecken in geen acht dagen Verversinge aen
Boort gesonden ; doen sprack ick tegens haer, hadde hy haar tegens
my aangerockend daer moestense nu van swijghen, en alsse in Patria
quamen voor de Bewindhebbers moesten daer dan spreken, ende
moesten hem nu voor haer Schipper houden, hadde hy qualijck ge-
daen 't soude op hem selven aenkomen, ende soo wierde de twist
weder geappayseert.
Den 5 Junij arriveerden alhier twee Persoonen, die van weghen
i) Die op de kust van Guinee vaart,
a) Falmouth.
140
i63o de Oost-Indische-Companie soo in Pleymuyen en Vaelmuyen lagen
•^""^ ^" om de Schepen te adverteeren, datter geen van haer komende uyt
Oost-Indien, onder eenige commandement van Forten ten Ancker
soude komen als door hoogh-dringende noot : Gaf haer tot antwoordt
dat ick op dese Reede was ghekomen door hoogh-dringende noot,
ende dat hier geen Forten waren die ons commandeeren kosten,
ende dat ick my voor een Genees-vaerder uytgaf, want sy oock niet
beter wisten, ende ick gaf dese Persoonen Brieven mede aen de Heer
Carpentier, gewesen Generael in Indien, dewelcke te Londen lach
om de questie van de Companie te cesseeren ï), en waer onder een
Brief was aende Companie, om haer van mijn Arriviment te advi-
seeren op de Kust van Engelandt, en alsoo wy als voren verhaelt van
onse vloot afgedwaelt waren. Hier mede vertrocken deze twee Per-
soonen weder na Londen toe, om raport te doen dat de Oost-Indische
Schepen langhs de Kust van Engelandt gepasseert waren, ende wy in
Sinthuyves 2) Reede gearriveert waren, om voort achterom te gaen.
Den 6 dito inden morgenstondt, quammer in 't kriecken vanden
daghe een Bosschayer 3) op dese Reede, dewelcke meynde eenigh
Volck van 't Landt te halen, maer alsse ons ghewaer wierden en
datter een kloeck Schip op de Reede lach, ende wy datelijck na hem
schooten gonck hij door, en 't schijnt datse dat gewoon waren te
doen, alsoo daer geen Fortificatie en was, ende sy met Spanjen mede
inden Oorlogh waren.
Den 8 dito naer dat wy van alles wel ververscht hadden, ende
ons Volck op de been frisch ende ghesondt weder waren, soo hebbe
ick een Lootsman ghehuert, die ons tusschen Yerlandt, Engelandt,
en Schotlandt door soude brenghen, ofte aen Ille de Man, om ons
weder aen een ander Lootsman te helpen.
Den 9 dito hebben wy ons Ancker ghelicht en zijn 'tzeyl gegaen,
ende komende buyten in Zee soo liet de Matroosen de Marsseyls
loopen : soo quam de Schipper by my inde Cajuyt, sprack dat [92.]
het Volck de Marsseyls lieten loopen en niet achter-om wilden, en
datter noch noyt Hollandsche Oost-Injes-vaerders achter-om ge-
zeyld waren, ende dat sy de eerste niet begeerde te wesen ; soo ben
ick buyten gheloopen en hebbe haer ghecommandeert de Marsseyls
wederom op te hijssen, en dattet nu gheen tijdt was van muytenee-
ï) Zie onze inleiding.
2) St. Ives (aan de andere zijde der landspits dan Falmouth).
3) Biscayer.
ren, datse nu kloeck ende ghesondt waren en wel ververscht, ende 1630
haer leven nu vorders moesten wagen daer ick het mijn waeghden, ""^ ^"
ende dat ick ons nu voorsien hadde van een goede Lootsman : doen
hijsten sy weder om mijnend wille de Marsseyls op, ende wilden ^ota.
haer leven wagen by het mijn, en ick souder al vergeven datter op Jg^*'^°°^^^"
de Reys gepasseert was. schuit.
Den 10 dito smorghens komende omtrent Milfort aende Walse
Kust van Engelandt, soo quam daer een Conincks Schip uytloopen,
de Admiraelvande Verkeerde-Canael Ser Thomas Ropert ^), en soo
begost hy van vers op ons te schieten al eer hy ons beschieten kost,
ende alsoo hy een schoon Schip hadde en het onse vuyl van sulcken
verden Reys, soo was hy terstond by ons, en riep dat wy strijcken
soude voor den Coninck van Engelandt : Soo sprack ick teghens de
Schipper (alsoo hy Capiteyn ende Schipper was) dat hy de Man
achter op soude verpreyen ; gaf my tot antwoordt dat ick de spraeck
kost ende Opper-Hooft was : Soo liep ick achter op (al-hoe-wel het
my niet toe-hoorden te doen, dat dat Schippers Carghe is) ende riep
aen 't Conincks Schip wat hy begeerde? hy riep wy soude strycken
voor de Coninck van Engeland ; soo riep ick teghens het Volck sy
souden het Marsseyl strijcken ende halen de vlagge wat neer ; doen
riep hy ick soude mijn Boot uytsetten ende komen aen Boort ; doen
riep ick, ick kan gheen Boot uytsetten ende liet de Vlagge weder j^ota.
weyen, en heysten het Groote-Marsseyl weder op inde naem vanden ^^J^j^qq^*
Prins van Orangie, ende riep hem toe dat ick het Marsseyl gestreken mans.
hadde voor den Coninck van Engelandt, alsoo wy op haer Kusten
waren, maer dat ick het nu weder hadde laten ophijssen inde naem
vanden Prins van Orangie, en die meer begeerden most aen Boort Dat was op
komen ende doen 't selver : Doen hijsten hy een weynigh sijn Mars- diets ge-
seyl op en liep ons by Stuerboort langhs, stack doen weder een sproken,
weynigh van ons af, ende quam ons weder aen Backboort besichti-
ghen, dat sijn Boeghspried al neffens onse Bezaens-mast was, ende
hy haelde sijn Blinde-Ree 2) vast onder de Boegspried al ofte hy aen
Boort w^Ide ; soo liep ick achter op ende riep datse van Boort hou-
den soude, ende ick hadde een Suffelet 3) inde handt, daer op ick last
gaf, als ick fluyten dat wy Vuer gheven soude ende schieten daer in:
doen hy sach dat het hem gelden soude hiel hy stracx af, en riep hy
z) Deze naam schijnt verknoeid; ik vind hem althans niet terug.
2) Blinde ra; de ra waaraan men het blind of boegsprietzeil voert.
3) Fluitje (sifflet).
142
1630 soude met sijn Boot aen Boort komen om wat nieuws, ende soo ston-
jiini 10. ^^^ ^^^ Engelsman voor op de Boeghspried, die riep sy wilde Hol-
landsche Kaes hebben ; ick riep sy souden met haer Schip op zy
komen, ick soudense haer schencken van achtien pondswicht, maer
ick meynde die uyt onse Halve-Cartouwen komen soude : Doen riep
de Capiteyn dat wy niet schieten soude en dat wy Vrienden waren,
ende hy soude sijn Boot uytsetten en komen aen Boort om wat
nieuws, ende stack doens by de Windt, liet sijn Marsseyls loopen,
ende wy ontschoten hem doens inde vaerd, maer vergat het aen
Boort komen.
Den 1 1 dito quamen neffens Duyvelinghen^), alwaer onze Loots
begon te seggen dat hy St. Joris Canael vorder niet heel wel bekent
was, soo liepen wy onder een Eylandeken dat Yrlazey^) ghenaemt, [93.
is twee mijlen van Duy velinghen, daer een hoeck uytsteeckt Hoo 3)
ghenaemt, alwaer een Fort is en ick daer aen Landt voer, ende liet de
Lootsman aen Boort blijven, om dat hy my niet verklicken en soude
dat ick een Oost-Indies-vaerder was, ende sond de Boot datelij ck weder
aen Boort, en belaste datter niemandt aen Land komen soude voor
en al eer ick weder aen Boort quam : Doens liep ick nae 't Fort toe,
alwaer de Overste van 't Fort my vraegden wat wy voor een Schip
waren ? ick gaf hem tot antwoordt een Staten Schip; vraeghde my
Dublin dat waer ick na toe wilde? gaf hem tot antwoord na Dublin, ende vraeg-
is de Hooft- ^^ ^^^^ yemandt van sijn Dienaers my oock aen een Paerd konde
Yriandt. helpen, om daer na toe te rijden met een Guide? hy seyde hy soude
my laten een Paerdt bestellen met een Guide, ende ook een Briefjen
van sulcken kloecken Schip op de Kust. Ende ben gaen opsitten, ar-
riveerden tegens de middagh te Dubelinge, 't welck de Hooft-stad
van Yriandt is, en geraekten daer by een Koopman ghenaemt Kra-
mer, dien wekken tegens den avondt met my by de Viseroy in 't
Gasteel ginck, ende komende in 't Gasteel, soo vraegde my de Viseroy
wat ick op die kust quam maken? gaf hem tot antwoordt dat ick een
Staten Gapiteyn was, dat ick daer quam sien offer gheen Duynkerc-
kers ofte Bosscheyers waren : doen vraeghde hy my nae mijn Gom-
missien? ick sprack dat die aen Boort was, en alsse de minste
vande sijnen wilde senden ick soudese hem sien laten : Doen ant-
woorde hy my dat ickse hem in 't Fort most brengen, ende bracht
i) Dublin.
2) Irelands Eye.
3) Howth Head.
143
my een Dronck-saeck *) dien ick hem bescheyd dede, ende nam mijn 1630
afscheyd van hem om de Commissie te halen: maer smorgens vroeg-'
sochte ick een ander Lootsman die ons door de Kanael brengen
soude, en kocht noch eenige Victualie, alwaer ick mede na Boort
toe voer met eenige Koopluyden, ende komende by 't Schip begon-
nen sy te ruycken dat het na de Peper roock, vraeghde my ofte de
Staten-Schepen soo Peperachtigh roocken ? ick seyden haer doens
dat ick uyt Oost-Indien quam : waer over Kramer moyelijck was,
dat ick my by de Governeur voor een Staten-Schip uytghegeven
hadde ; Ick seyde hem hy mocht de Viseroy seggen dat de Windt
goet was, dat het niet gelegen quam met mijn Commissie aen Landt
te komen. Nae dat ick dese Koopluyden (Nederlanders zijnde) wel
getracteert hadde, voeren weder na het Landt toe met de Lootsman,
die ick in Engelandt gehuert hadde, dewelcke de Viseroy raport de-
den dat wy een Oost-Indies-vaerder waren, ende waer over de Koop-
man Kramer (daer ick mede by de Viseroy geweest was) inde Ge-
vanckenisse gheleyd, om dat hy niet geseght hadde dat wij een
Oost-Indies-vaerder waren, en was ghenootsaeckt na Londen te
schrijven aende Generael Carpentier om sijn verlossinghe, alsoo wy
naderhandt verstonden.
Den 13 dito weder Ancker gelicht en 't zeyl gegaen.
Den 1 5 dito passeerden Londeri *).
Den 1 7 dito smorgens vroegh quamen by deLeeuwensEylanden,3)
kosten dien niet boven zeylen, liepen daer door de Leeuwens Ey-
landen aen backboort leggen, 4) ende Schotlandt aen stierboort, en
quamen tot alle ghelucken teghens den avondt daerdoor, want
doens begon 't te donckeren, ende quamen aen 't eynde dat wy Capo
de Ferro 5) saghen, en daer lach een Schip, dien effen boven Water
speelden, daer wy recht op aen ghezeyld souden hebben haddet een
uyr vroeger doncker geworden, soo dat het Schip, Goed, en 't meeste
[93] Volck daer gebleven soude hebben, daer wy Godt ten vollen af
danckten dat het soo lange licht was, en met lustige koelten zijn wij
dien dagh die gepasseerd.
Den 18 dito quamen tegens de middag by de Eylanden vande
i) Een dronk sek (Eng. sack, Xereswijn).
2) Londonderry.
3) De Hebriden.
4) Men zou verwachten: leggende.
5) Cape Wrath.
144
1630. Orcades, alwaer wy by de Visschers quamen, maer konden daer
•^^"^ ^ ■ niet een van aen Boort krijgen.
Den 1 9 dito passeerden wy Hitlandt ^), ende liepen dicht by Faril 2)
langens.
Den 20 dito sagen Noorwegen, ende liepen voorts na Trif 3) toe.
Den 24 dito arriveerden wy voor het Vlie, alwaer ons de Loots-
boot aen Boort quam, ongewoont dat daer Oost-Indies-vaerders
quamen, en verstonden dat onse Vloot al over eenige dagen in Texel
ghearriveert was : Ende ick sond datelijck een Brief aende Bewind-
hebbers van ons arrivement, alwaer wy den 26 dito datelijck een
Lichter aen Boort kreghen met twee Bewindhebbers, d'eene was
Willem van Someren ende d'Heer Twisch, die doens eerst Bewind-
hebbers waren gheworden : Ende ick ben met de Boecken nae Huys
getrocken, daer ick den 27 dito Godt lof wel arriveerden.
i) De Shetland eilanden.
2) Fair Island halverwege tusschen de Orcadische en de Shetland eilanden.
3) Bedoeld is het rif in de Noordzee bewesten Jutland.
I
r
©nïgen uDcg anöere ^opagiEn»
ÏO
VOLGEN NOCH ANDERE
VOYAGIEN.
Naer dat ick uyt Indien twee Maenden thuys gheweest waer, soo Anno 1630.
ontmoeten my tot Amsterdam een Koopman Samuel Godijn, die
my wellekom heete, alsoo wy oude kennis hadden, vraeghde my
waer ick van daen quam? seyde uyt Oost-Indien ; ende in wat quali-
teyt? sprack voor Opper-Koopman, vraeghde mijn ofte ick van
meyninge was om thuys te blijven ? seyde van jae, maer hy seyde
my, wilde ick Commandeur wesen na Nieuw-Nederlandt ; Sy wilde
daer een Colonie gaen planten, soude my daer toe inployeeren tot
onder Patroon, als hy de vryheydt van de Heere Staten te sien was,
ende van de negenthiene van de West-Indische Compannie aen alle
Patroonen vergundt ? gaf hem tot antwoordt dat het werck my wel
aenstont, maer moeste mede een Patroon wesen altesaem egal;
Sprack dat hy daer wel in te vrede was. Soo hebben wy met ons
vijven eerst begonnen dit Patroonschap op te rechten, als Samuel
Godijn, Gilliame van Rensselaer, ende Bloemaert, ende JandeLeat,
ende ick David Pietersz. de Vries: Maer kreghen daer na meer
Companjons, als Mathijs van Ceulen, ende Nicolaes van Sittorigh,
ende Harinck Koeck, met Heyndrick Hamel, ende hebben een
Contrackt met den anderen ghemaeckt, daar wy malkanderen al
t'samen in eenen Graet gestelt hebben ; hebben alsdoen een Schip
met een Jacht geprepareert om onse Voyagie te vervorderen, soo
om de Walvisserije daer te Lande te doen, als Colonie te planten tot
Culture van alle soorten van Granen, daer dat Landt heel bequaem
toe is, ende Toeback : Dit Schip met het Jacht is den 12 December
uyt Texel gezeylt met een parthije Volck, om onse Colonie in de
Zuyd-Ravier ^) op de acht-en-dertigh en een half Graet legghende
[95.] neer te slaen; Oock met een goedt parthy Beesten, ende daer de
Wallevisscherije te doen: alsoo Godijn onderrecht was dat daer
veel Wallevissen hielden voor die Baye, ende de Traen 60 Guldens
het Ocx-Hooft goude, dochte haer goede profijte op loopen moeste,
ende daer sulcken schoonen Landt by te cultiveeren.
Den 20 dito verstonden dat ons Jacht om d'anderen dag als het
uyt Texel was geloopen, van de Duynkerckers was ghenomen, door
onachtsaemheydt van 't groot Schip dat het Jacht achter uyt gezeylt
x) De Delaware.
148
i63o was, daer een groot Kargasoen in was, om de Kust van Nova-Fran-
ec. 20. ^.^ ^^ ondersoecken, ende 't groote Schip vorderde zijn reys; Hadde
oock mede eenigh Volck om te setten aen 't Eyland van Tortugos')
in West-Indien, daer wy met sestigh Francen^) ghecontrackteert
hadden, het selve Eylandt voor ons te houden als een Colonie onder
de H. M. H. Staten ende West-Indische-Companie.
Anno 1631. In September arriveerden ons Schip weder uyt Nieuw-Nederlandt
ende West-Indien : soude een parthije Volks aen Tortuges ghelost
hebben, maer vondt dat de France vande Spaense doodt geslagen
waren, voort de rest in de Zuyd-Ravier in Nieuw-Nederlandt, ende
bracht een Munsters) mede van Traen van eendoode Walvis, diehy
aen de Wal ghevonden hadde, seyde dat hy te laet in 't Jaer gheko-
men was, dit was ons een schadelijcke Reys : Door dien dese Schip-
per Pieter Heyes van Edam, die wy daer op ghestelt hadde, dorste
alleenigh met een Schip van achthien Stucken niet door de West-
Indies zeylen, daer hy dese Reyse noch meest goedt ghemaeckt kost
hebben, door dien het een Persoon was, die niet anders ghewoon was
als op Groenlandt te varen, daerse de Reys in drie a vier Maenden
doen, ende soo voort thuys te komen.
Anno 1632. Den 1 2 Februarij maeckten wy wederom een accordt, om weder
met een Schip ende Jacht te equippeeren op de Wal visserij e, daer
veel debatten tegens vielen ; door dien dat wy daer sulcken schade-
lijcke Reys ghehad hadden, ende geen Vruchten vande Wallevisse-
rije en saghen noch bekomen hadden : Maer Samuel Godijn d'welcke
ons animeerde om weder te versoecken, sprack dat deGroenlandtse
Companie twee dut Reysen4) met Willem van Muyen 5) gehad had-
den, ende daerna sulcken treftige Companie geworden is : soo wierter
weder gheresol veert de Voyagie vande Wallevisserije aen te vangen,
ende ick soude selfs mede gaen, als Patroon ende Commandeur over
't Schip en Jacht, ende mosten sien daer in December te wesen, om
de Winter over de Walvisserije te doen, wantse daer in de Winter
komen ende blijven tot Maert toe.
Al eer wy uyt Texel 't zeyl ginghen, verstonden dat ons Fortje
vande Wilde was afgeloopen, het Volck doodt geslagen, twee- en
dertigh Man, die buyten het Fort waren op Landt om haer werck
te doen.
i) Tortuga even benoorden de kust van Venezuela.
2) Zie onze inleiding.
3) Monster.
4) Dutreizen, teekenachtige uitdrukking voor reizen waarbij geen winst gemaakt is.
5) In i6ia en 1613 (vgl. Muller, Noordsche Compagnie 72—73).
149
Den 24 May met het Schip ende Jacht met een N.0. Windt uyt 1633
T' 1 li. Mei 24.
Texel gezeylt.
Den 26 dito 'snachts raeckte wy door onachtsaemheydt vande
Stuerluyden, die ick wel belaste al eer ick te Koy ginck, datse het
Loot soude dickwils ghebruycken, ende houden de Vierman in Ly
van ons: 't welck een groot Schip was, en wel drie Voet dieper ginck
als wy, maer haer last niet volghende, raeckten wy op de Bree-Banck
voor Duynkercken te stooten, ende schoot datelijck een schoot, soo
f96.] dat onse Companie anckerde. Mijn Jacht quam in ly van my, maer
kost daer niet harden van kappelen ^), dede doen ons Volck de Boot
uyt setten met noch twee Bosscheysse-Sloepen, ende sy ontvluchent
Schip, maer ick wilder niet uyt, ende hiel beyde Stuerluyden by
my, die van schantshalve my niet dorsten verlaten, siende dat icker
in bleef, ende daer bleven noch acht a negen sleghte Maets by ons,
doen leerde ick het Volck best kennen, die wreede Mannen als Leeu-
wen schenen, dat waren de eersten die met de Boot vluchten. Al
hortende ende stootende raeckten wy op vier vaem Waters, daer
liet ick 't Ancker vallen ende tegen aen het pompen ende kregen
lens ; met een quam den dagh op, doen sagen wy onse Boot ende de
twee Sloepen heen ende weer rijen : Maer doen sy het Schip weder
gheset sagen 2), quamen sy weder aen Boort ende seyde ons, haddet
noch een paer uyren langer nacht gebleven souden sy in Duynker-
cken gheroeyt hebben op het Vyer van de Toorn aen. Doen lichten
wy het Ancker weder ende zeylden nae de Kust van Engelandt, en-
de liepen den 28 dito in Porsmuyen, ende haelden het Schip in 't
Konincks Doek, alwaer wy het weder repareerden.
Den 10 Julij zeylden wy uyt Porsmuyen na het Eylandt van
Wight onder de Koe 3).
Den 1 2 dito arriveerden alhier uyt Texel het Schip Nieuw-Neder-
landt van de West-Indische Companie, een groot Schip dat in Nieu-
Nederlandt gemaeckt was, d'welck na West- Indien wilde daer ick
goede Companie aen hadden.
Den eersten Augustus met een goede N.0. Windt Ancker ghe-
licht en 't zeyl ghegaen met mijn Schip ende Jacht, ende het Schip
Nieuw-Nederlandt in Companie.
Den 2 dito passeerden Engelandts-eynde, ende setten onse cours
na de Canarische Eylanden toe.
1) Van den heftigen golfslag. {Zie dezelfde uitdrukking ook bl. 154).
2) Weder voor anker zagen liggen. (Zie dezelfde uitdrukking ook bl. 151]
3) Cowes.
150
1632 Den 1 3 dito sagen wy Madeeren aen Backboort van ons, ende .
Aug. 13. ^^^^ quam een Turck teghens ons over loopen ; soo haest hy merck-
te, dat wy kloecke Schepen waren, wierp hy 't over-staegh van ons
af, ende wy volghden hem. Tegens den avondt wiert doncker, doen
schoot ick een schot dat mijn Jacht weder by my quam ; want de
doncker viel ende wy volghden onse cours, ende Nieuw-Nederlandt
volghden noch den Turck by nacht dat ons malligheydtdochte,door
dien wy hem by daghe niet naderden, ende wy raeckten doe van
het Schip Nieuw-Nederlandt af.
Den 14 dito tegens den avondt sagen wy het Eylandt Illie de Pal-
ma in ly van ons, ende setten onse cours daer van af na Barbades toe.
Den 4 September kregen wy de Barbades in 't gesicht, ende
'sanderendaeghs den 5 tegens den avondt arriveerden wy aen 't Ey-
landt St. Vincent. De Wilden quamen al buyten in so met haer
Knoos ï) aen ons Boort, ende ick sagh een groot verwonderinge van
dese Natie, al raeckten de Knoos ofte haer Vaer-tuygh vol Waters
sy sprongen over Boort, ende wisten dat met een behendigheydt in
't Water beyde de enden op te lighten met haer schouderen, ende
hossender het Water weder uyt ende klommender wederom in : daer
souder veel van ons Volck in sulcken manier verdrencken, als zy het
Boot vol Waters kreghen ende anders niet te hulp hadde als haer
Lijf ende de Zee. Alhier kreghen goede ververssinge van Bananes,
Annasses, ende veelderley Indische Vruchten; lagen inde Groot-
Vlaye^) op 23 vaem geanckert.
Den 5 dito arriveerde hier oock het Schip Nieuw-Nederland dat [97]
by Madeere van ons geraeckt was.
Den 8 dito lichten wy ons Ancker ende passeerde de Eylande van
Martinnicke, Dominicken, Guarde-Loepe, Moersserat, Ledonde
ende Nevess), arriveerden den 10 voor Sante-Christoffel daer wy
eenige Engelse Schepen vonden, ende haelden daer een parthye
Waters.
Den 1 1 dito lichten Ancker om na St. Maerten te zeylen, half-
wege St. Maerten ende Christoffel ontmoeten ons een Frans Schip
met een groote Sloep by hem, die ons vry wat girden 4), gelijck ofte
hy ons soght eenige hostiliteyt aen te doen, doch ick bleef by mijn
cours, en vraeghde hem niet : Ende ick liet de Prince-Vlagge van
i) Kanoes.
2) Ter plaatse waar thans Kingstown ligt.
3) Martinique, Dominica, Guadeloupe, Moniserrat, Redonda, en Nevis.
4) Aanliep, aangierde.
151
boven waeyen, ende de Bloedt Vlagge van achteren ; doen hij dat 1632.
sagh hiel wat draghende ende liep een goedt stuck in ly van my ver- ^^*' "'
by. Teghens den avondt arriveerden wy op de Reede van St. Maer-
ten en lieten ons Ancker vallen ; voort Fort vonden daer drie Fluy-
ten, Dirck Femmesz. van Hoorn, twee uyt Waterlandt met een En-
gels-Man.
Den 1 1 September alsoo ick voor Fort gheset lagh met mijn Jacht, West-indi-
quamen datelijck de voorsz. bchippers van de Fluyten aen mijnden.
Boort, vraeghde my ofte ick niet een Frans Schip ontmoet hadde ?
ick seyde haer van ja, ofte hy my niet aengerant hadde, ick seyde
van neen, dat wy een sleght Schip geweest waren, soudet misschien
wel gedaen hebben, want hy seyde dat hy gheswooren hadde de
eerste Hollander dien hy moetede soude het lagh betalen, want sy
hadde hem twee Man uyt de Fluy t afgeschooten ofte dood geschoo-
ten, 't welck niet wel van haer gedaen was : Want hy verhaelde my
dit Frans Schip daer over eenige dagen op de Reede gekomen was,
ende de Capiteyn 't welck een Ridder van Malta was, ende 't was
een Konincks Jacht van de Koninck van Vranckrijck dat Spaniars
soght ; so was hy aen Landt gevaren by den Commandeur aen 't
Fort, versoght ofte daer niemand Frans konde spreecken, soo was-
ser de Capiteyn van de Soldaten die Frans konde ; soo versoght hy
op haer of de Capiteyn mochte mede varen om te vertollecken het-
gene daer passeere soude : So vaert de Capiteyn van 't Fort met
dese Ridder, met zijn Schuyt na dese Fluyten toe, daer komende,
versocht dese Ridder datse hem wilde een Tonne Teers verkoopen
voor Geldt ende goede woorden want zijt genoeg hadde ; ende hy
hadde lange in de West-Indische geswurven, maer sy gaven hem
quaet antwoordt dat sy hem niet en begeerden in zijn Schip te heb-
ben, wilde de Capiteyn van *t Fort in haer Schepen komen hy mocht,
sy soude met de Boot vêrtrecken : Dese Ridder stont perpleckts van
't antwoordt, daer hyse met alle beleeftheyd ontmoeten, sprack
eyndelijck tot de Capiteyn van 't Fort dien zijn Tolck was, datse
weder soude na 't Fort keeren, hy wilde sijn klaghten doen aen de
Commandeur van de groote bestellingh ; by de Commandeur komen-
de, thoonde hy sijn Koninghs commissie, ende vraeghde de Com-
mandeur of hy daer op de Reede daer dese Fluyten laghen niet soo
wel mochte gaen legghen als sy ? nademael datse vrienden waren,
dat alle Havens in Vranckrijck ende Reeden voor ons open waren.
De Commandeur sprack van jae, doen lichten dese Frans-Man zijn
Ancker ende wilde by haer ten Ancker komen om daer sijn Schip
152
1632 wat te kringen, also daer leegh Water was ; doen sy sagen dat de
Sept. II
Frans-Man zijn Ancker lichten, doen korten zy malkanderen achter
den ander, cnde begosten op de Frans-Man te schieten, ende schoo- [98.I
ten hem twee Man af, doen liet de Frans-Man zijn Ancker weder
vallen, voer aen 't Fort ende klaeghde over de hostiliteyt die dese
beestachtige beerachtigen aert hem aendede, ende begeerde dat de
Commandeur met sijn Officiers daer kennis af dragen soude tot sij-
ner tijdt ende protesteerde, maer is met sijn Schip op de wederom-
reys gebleven met Volck en al, 't welck een groote rust voor dese
Schippers heeft ghemaeckt, soude anders haer spul genoegh ge-
maeckt hebben, en is de Querel hier mede ge-eyndight, dit verston-
den wy naderhandt.
Den 1 2 September liet ick het Schip opruymen, ofte de Walvis-
vangst my manckeerde in Nieuw-Nederlandt, ende alsoo het Sout
in patria een goede prijs gou. Op dato arriveerde hier het Schip
Nieuw-Nederlandt, dat ick aen Sint- Vincent hadde laten leggen te
vervarssen, oock mede arriveerde hier het Schip Geldria, mede een
Kompanij Schip met noch twee Fluyten van Hoorn, Cornelis Jansz.
Niels de Schipper genaemt, 't andere Fluyt de Valck, de Schipper
Gerrit Jansz. genaemt.
Den 27 dito hadde wy onse last van Sout in die wy begeerden,
ende maeckten ons wederom ghereedt om na Neves te gaen, om daer
Brant-Hout ende Water te halen, doordien daer het Hout beter te
bekomen was als aen Christoffel ende 't Water mede, en is aldaer
een schoone Zant-Baye, fray met de Boots aen Landt te komen; Soo
versoghten dese Schippers aen my van de Fluyten, die de Frans-
Man sulke hostilliteyt gedaen hadden, ofte sy met my mochten zey-
len na Neves toe, om haer te provideren van Hout ende Water, om
voorts na Hollandt te zeylen : also sy de Frans-Man vreesden die
haer toe gheroepen hadde dat hy-er waernemen wilde alsse Water
soude gaen halen, want sy waren niet meer als met ses a acht Stuc-
ken ghemonteert ? Ick gaf haer tot antwoordt, wilde sy met my
zeylen, door dien sy onse Burgers waren, hoe ick soude beletten dat-
ter geen hostiliteyt van de Frans-Man soude geschieden, ende dat
mijn Schip soo defencijf was als 't zijn, wilde sy mede zeylen sy kon-
dent doen.
Den 29 dito lichten 't Ancker met mijn Jacht, gingen onder zeyl
maer sy bleven legghen : teghens den avondt arriveerden ick voor *t
Eylandt Neves, voer aen Land by de Gouverneur een Engels-Man
Luttel ton genaemt, versocht aen my dat ick soude gelieve eenige
153
gevangen Portugesen in te nemen, ende settense in passant aen 1622
Christofifel, aen Boort van een Engels-Schip genaemt Capiteyn
Stoons, 't vvelck ick hem niet koste weygeren, ofte ick haer drie a
vyer uyren in 't Schip hadde ; dese Portugijsen hadde Maerten
Thijsz. uyt Zeelandt daer aen Landt geset.
Den eersten November mijn afscheydt ghenomen van de Gouver-
neur van Neves, en Ancker ghelicht, quamen teghens den middagh
op de groote Reede daer d'Engelse zijn, daer was een Gouverneur
genaemt S^ Warnar : Hier ontlosten ick datelijck de gevangen f or-
tugijsen, gafse de Engels-Man over, d'welcke met my na St. Maer-
ten wilden toe zeylen.
Den 2 dito Ancker gelicht hebbende met mijn Jacht metd'Engels- west-indi-
Man van Londen, die de ghevanghen Portugeesen in hadde, d'welcke Eyiandèn"
hy soude aen Portorijcke voeren, liet zijn Schuyt achter, die soude
hem volgen met eenigh goedt na St. Maerten. Savondts arriveerden
wy op de Reede voor St. Maerten, daer wy noch de geheele Vloot
[99] vonden die wy daer gelaten hadden, doen vraeghde ick de Schippers
van de Fluyten, waerom datse my niet volghden doen ick Ancker
lichten? gaven mijn tot antwoord datse my bedanckten voor de pre-
sentatie die icker gedaen hadden, maer haddent over gheleydt by
den ander te blijven, verwachten datse altesamen klaer soude zijn,
ende Gelderlandt soude met haer gaen.
Den 4 dito verwachten de Engels-Man zijn Boot van St. Christof-
fel, wist niet wat het bedieden dat hy soo lange bleef, nademael hy
ons n a de middagh volghen soude : Dese Engels-Man wilde garen met
my zeylen tot de hooghte van Porto-Rij cke, die ick passeeren moste.
Den 5 dito mijn afscheydt genomen aen 't Fort van onse Gouver-
neur ende de Schippers, ende Ancker ghelight met mijn Jacht oock,
hebbender een Blanck-Zeyl by gheset, moghten na de Engels-Mans
Boot niet wachten : Wy verstonden naderhandt dat dese Boot in
groote miseerie geraeckt is, datse door de stercke Windt te lywaert
dreven, ende door manckement van Kost ende Dranck, looten sy
wiese eerst om den hals brengen souden, om malkanderen te eten
tot spijse ; eyndelijck hebbender een op 't oor gestooten, ende hebben
haer daermede beginnen te spijsigen, totdat sy in 't eynde raeckten
aen 't Eylandt Saby ^), daerse haer daer na gheneerden met hetgeen
datse vonden, ende zijn daerna noch te recht ghekomen met groote
ellende, maer die op-gegeten was tot haer Lijftocht die was wegh. Nota.
i) Saba.
154
1632 Den 14 dito op de hooghte van twee-en-dertigh graden, de Bar-
°^* ^'*' mudes O. van ons, kregen een harde Storm uyt denN.W. tot alle
gelucken dat wy onse Zeylen in kregen, 't Water kappelden rontom
of het een Orekan was, stonden aen malkanders zijde kosten mal-
kanderen niet verstaen soo waydet, ick vreesde als ick na 't Jacht
toe sagh dat het eyndelijck om geworpen soude worden, so vreesse-
lijck stont om aen te sien sulcken kleynen Jacht van thien Lasten
hem in sulcken Storm soo redden koste ; Dese Storm deurden tot ^
den j8 dito toe, maer liep in 't eynde de Windt heel Westelijck.
Den eersten December wierpen het Loot op de hooghte van ne-
gen-en-dertigh graden, se ven- en- vijftigh vadem Sandt-Gront; be-
vonden naderhandt dat wy doen waren veerthien a vijfthien mijl van
de Wal ; dit is een vlacke Kust, Westelijcke Windt.
Den 2 dito wierpen het Loot op veerthien vadem Sandt-Grondt,
ende rooken het Land dat een soete lucht van hem geeft, alsoo de
Windt N.W. liep 't welck uyt het Landt waeyt, ende hetgeen dese
soete lucht veroorsaeckt komt door dien de Wilden om dees tijdts
'sjaers de Bosschagien ende ruygte aen brandt steecken om te ja-
gen, ende 't Landt vol soete ruyckende Kruyen is, als asse fras') 't
welck een soete geur heeft ; als dan de Windt N.W. uyt den Landen
waeyt, ende de roke al 't Zee drijft, so komt het datmen het Land
Nota. eerder ruyckt als siet, dan op derthien a veerthien vadem konnen 't
Landt sien, duynigh Landt van vier-en-dertigh graden af tot veer-
tigh graden toe, ende boven op de Duynen staen vol Greenen-Boo-
men die tot Masten van Schepen konnen dienen.
Den 3 dito sagen de openinge van de Zuyd-Baye ofte Zuyd-Re-
vier, ende wy Anckerden op thien vaem Sandt-Grondt, doordien het
harde waeyde uyt den N.W. dat uyt de Wal is, kosten de Bay doe
door de harde Windt niet in zeylen, bleven ten Ancker leggen.
Den 5 dito de Wind Z.W. lichten ons Ancker ende zeylden de [loo.j
Zuyd-Bay in, ende settent na de middagh met ons Jacht op vyer
vaem Waters, ende sagen datelijck een Wallevis by 't Schip, dochten
datelijck dit werck sal Koninck zijn, goede quantiteyt van Wallevis-
sen, ende daer sulcken schoonen Landt by om te cultiveeren.
Den 6 dito voeren wy met de Boot de Kil in, wel gewapent om te
sien ofte wy eenige wilden konde komen te spreecken, maer komen-
de by ons Huys dat gedistruweert was, vonden 't wel rontom met
Pallisaede in plaets van Bostweeringe beset, maer was meest ver-
i) Assa fragrans (of dulcis), welriekende hars, benzoë, — Een kruid is dit overi-
gens niet.
'Uhoort hij : Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging. Deel III , bh. 1^4.
DE ZUID-BAAI IN NIEUW-NEDERLAND
(Delaware Bay)
Facsimile van een MS.-kaartje in het Rijksarchief
(Leupe n». 518).
I
ê
155
brandt, vonden hier ende daer een Doodshooft ende Gebeente leg- 1632
gen van ons Voick diese om ghebracht hadden, oock hier ende daer
een Paerts-Hooft, Koe-Hoofden van onse Beesten, diese mede om-
gebracht hadden, ende en vernamen geen Wilden, quamen onver-
rechte sake weder aen Boort, ende liet de Constapel een Stuck op
roeten ^) en af schieten, om te sien ofte wy *sanderendaeghs geen
gegewagh sien en soude.
Den 7 dito smorgens docht ons dat wy eenige Roock by ons ge-
distruweert Huys sagen, voeren na Landt recht over 't Huys ; aen
dees zijde de Kil daer voor Strandt is met wat Duynen : aen Strandt
komende, saghen overde Kil na 't Huys toe, daer wy daeghs te voo-
ren by geweest waren, ende daer ons docht smorgens gewagh van
Roock gesien hadden, maer saghen nu niet ; soo hadde ick een Co-
zijn by my van Rotterdam, Heyndrick de Liefde genaemt, soo vloo-
gender een trop Miewen boven ons Hooft ; soo sprack ick tegens
hem dat hy daer eens na schieten soude, alsoo hy een Vogel-Roer
by hem hadde, ende hy schooter een in de vlucht die welcke neder
viel, mit quam daer een geluyt van twee a drie Wilden die over de
Kil by 't vervallen Huys inde Ruygte lagen, ende wy riepen datse xieuw-Ne-
by ons komen soude, sy riepen weder dat wy met onse Boot in de deriandt.
Kil komen soude, wy riepen haer toe van morgen also 't leegh Wa-
ter was, ende dat wy dan wel met haer spreecken souden, ende wy
voeren weder na Boort toe ; aen Boort komende, resolveerden wy
met het Jacht in de Kil te zeylen, souden anders prijckel loopen van
haer Pijlen met een open Boot.
Den 8 December zeylden wy in die Kil voor ons gedistruweert
Huys, ende waren wel op ons hoede, soo quamen de Wilden op de
kant van de Wal by 't Jacht maer dorsten niet in komen, op 'tlaetst
wasser een en verstouten hem ende quam in 't Jacht, die schoncken
wy datelijck een Kleedt Laecken, ende seyde hem dat wy vrede
wilde maecken, doen quamender datelijck meer in gheloopen, mey-
nende oock een Kleedt Laecken te krijghen, die vereerde wy wat
Snuysteringe, ende seyden tegen d'anderen dat wy een Kleedt La-
ken vereert hadden, dit was om dat hy ons best betrout hadde, dat
hy d'eerste was die in 't Jacht was ghekomen ; ende souden 'sande-
rendaeghs komen met haer Oversten, Sakimas 2) ghenaemt, dan soude
wy een goede vrede maecken, 't weick sy noemen rancontijn mare-
i) In gereedheid brengen.
2) Delaware sakima beteekent opperhoofd, evenals het correspondeerende Massa-
chusetts sdchitn.
156
1633 nit'); Ende daer bleef 'snachts een Wilt aen Boort van 't Jacht, die
^^' ^' wy vraeghden waerom datse ons Volck dood gesmeten hadden ende
hoe 'tby gekomen was? doe wees hy ons die plaets daer ons Volck
een Pijlaer op gerecht hadde, alwaer een stuck Bliek op gehecht was
daer de Hollandtsche-Thuyn op geschildert stondt, soo komter een
van haer Oversten die 't daer af haelden, ende wilder Tobacks Pijp-
pen af maecken, en wiste niet dat hy daer aen misbeurden, soo
maeckten sy die aen 't Huys het ghebiedt hadde, al sulcken swa- [loi.]
righeydt af dat de Wilden niet wisten hoe zijt hadden ; gingen heen
ende sloegen die Oversten doodt die 't gedaen hadden, ende brach-
ten een teycken aen 't Huys by die daer gebiede, die wekken haer
seyde, hy wilde dat niet gedaen hebben, sy soude met hem by hem
gekomen hebben, hy wilde hem maer verboden hebben, op een ander
tijdt sulcken Sonden niet meer te doen ; doen gingen sy van hem af,
ende de Vrienden van de Overste die doodt gheslagen was, maeck-
ten haer Vrienden op : alsoo 't een Volck is die den Italianen slagh-
ten die seer wraeckgierig zijn, doe begosten sy met den anderen
haer wraeckgierigheydt in het werck te stellen, ende namen ons
Volck ghewaer dat elck op sijn werck was buytens Huys, datter niet
meer als een Man in Huys was die sieck lagh, ende een groot En-
gelse Dogge die geslooten lagh, hadde hy los geweest souden aen
het Huys niet hebben durven komen : Ende die het gebiedt hadde
stondt by 't Huys, soo quamen daer drie van de stoutste Wilden die
dit feyt doen soude, sy brachten een parthye Bevers met haer om
te verruylen ende versochten in Huys te gaen ; soo ginck hy met
haer die 't ghebiedt hadde om haer Bevers af te handelen; 't werck
gedaen zijnde ginck hy weder van de Solder af daer de Kargasoe-
nen lagen, in 'taf gaen van de Trap nam d'eene Wild een Bijl ende
kloofde onse Dienaer die daer 't gebiedt hadde de Kop deur dat hy
doodt neer viel, en de krancke Man hulpen sy oock om 't leven, ende
voorts den Hondt die aen een Kettingh vast lagh diese meest vrees-
den, schooten daer wel vijf-en-twintigh Pijlen op al eer sy hem om
den hals kregen, ende voort de rest van *t Volck die op haer werck
waren, hier ende daer sy met vriendtschap by haer komende gaven-
se de klop: ende wierden onse begonnen Colonie alsoo gedistru-
weert, dat ons groote schade brachten.
Den 9 dito quamen de Wilden met haer Oversten by ons, ende
gingen in een ringh sitten ende maeckten Vrede ; dede haer eenige
vereeringe van Duffels, Koegels, Bijlen ende ander Neurenburghse
i) Prof. Uhlenbeck dien ik raadpleegde, acht deze woorden onverklaarbaar.
157
Snuysteringe, ende beloofde ons weder een vereeringe te doen : Al- 163a
soo sy uyt jagen waren gheweest, doen vertrocken sy weder met
groote blijdschap van ons om dat wy niet gedachtelijk waren 't geen
sy ons gedaen hadde, 't welck wy lieten passeeren, alsoo wy geen
kans sagen om sulcks te revangeren, alsoo sy op geen vaste plaetse en
woonen ; Ende wy begonnen gereetschap te maecken om onse Sloe-
pen 't Zee te senden, ende de Traen-Keetel vast te maecken, ende
maeckten een Logis van Deelen aldaer.
Den eersten Januarij ben ick met het Jacht den Inck-hoorn smor- Anno 1633.
gens ontrent acht uyren *t zeyl gegaen, om de Zuyd-Ravier op te
zeylen, om te sien ofte ick daer eenige Boonen van de Wilde sou-
den kunnen bekomen, overmits onse Stockvis verconsumeert was,
endePotspijs nu dubbelt aengaet, sorgende te kort te komen. Tegens
den avondt hebben wy 't geset alsoo het stil was ende het Ijs ons te-
gen quam dat de Vloet verloopen was, setten 't op acht vadem, heb-
ben voor de Mondt van de Zuyd-Ravier een Wallevis gesien.
Den 2 dito smorgens moye lieflijck weder, sagen twee groote
Wallevissen by ons Jacht, wilde wel dat wy de Sloepen met de Har-
poniers die aen Swanen-Dal') legghen by ons hadden konnen wen-
schen : wy lichten ons Ancker met de Vloedt ende quamen op den
avondt een groote mijl voor by het Rieden-Ey landt ; alwaer wy
[102.] 't setten ende sagen eenighe Vyeren aen Landt, vermoeden dat het
Wilde waren die uyt jaghen zijn ; maer omtrent een uur daer na soo
quamer een Kano by ons, d'welcke seyde datse ter Jacht waren,
maer wilde niet aen Boort, waer uyt wy quade presomptie namen,
maer gaven tot antwoordt dat sy 's morgens vroegh aen Boort ko-
men souden.
Den 4 dito na dat wy wat Houts gehouwen hadden, also 't begon
te vriesen, hebben ons Ancker gelicht met de Vloet en 't Zeyl ghe-
maeckt, en binnen ghekomen een Gooteling-schoot verby de Roode-
Hoeck, alwaer wy 't voor een Kil geset hebben, overmits het begon
te vriesen ende by aldien dat de Vorst hadde willen aen houden,
souden daer in gehaelt hebben om 't Jacht te bergen.
Den 5 dito smorgens hebben wy ons Ancker gelicht, ende zijn
gezeylt voor het Fortjen daer eertijdts Huysgesinnen gewoondt had-
den van de West-Indische Companie genoemt 't Fort Nassou : Al-
waer eenige Wilden sigh hebben beginnen te vergaderen, ende wil-
den eenighe Vel-werckvermangelen 2), maer ick begeerden van haer
1) Naam der nederzetting beneden aan den westelijken oever der Dclaware.
2) Verruilen.
158
i633 Turckse-Boonen te verhandelen, overmits wy geen Kargasoen had-
J*"' ^" den om Pelterije te ruylen, ende ons Kargasoen wegh geschoncken
hadden aen Swanen-Dael om de Pays te maecken, soo datter niet
meer als twee stucken Laeckens van ons Kargasoen over ghebleven
was en twee Ketels, waer voor wy Boonen begeerden ; ende de Wil-
den waren seer schrupuleus nadat wy konde mereken : ende seyde
ons, dat wy in de Timmer-Kil souden halen ; soo isser een Wild ge-
weest, die van deSankitansi) was die ons waerschoude,seggende,dat
wy niet heel in de Kil souden halen, alsoo sy wiste datse een aenslagh
op ons maecken wilde, waer wy haer geseydt hebben datse ons alles
vertrecken^) soude haer aenslagh, wy souden haer een Kleedt-Laken
geven gelijck wy oock gedaen hebben, soo heefse beginnen op te
bieghten ende ons verhaelt, datter in Graef Ernests Ra vier 3) een
Sloep met Engelsen was af geloopen, ende de Engelse doodt geslagen.
Den 6 dito hebben ons Ancker ghelicht en voor aen de Timmer-
Kil gaen setten, maeckte alle dinghen wel klaer om te sien wat de
Wilden souden doen. Hier legghende soo zijnder een hope Wilden
komen aen marcheeren, brengende Vellen ofte Bevers mede, so dat
se ontrent twee-en-veertigh a drie-en-veertigh sterck in 't Jacht
quamen, so hebben een deel beginnen te speelen met Rietjens op
haer wijse, om ons geen argewaen te geven, maer wy hielden ons
staegh op ons hoede, alsoo wy maer met ons sevenen in 't Jacht wa-
ren, ende daer waren alrees wel twee-en-veertigh a drie-en-veertigh
wilden, ende wy begonnen te mereken dat de marckt op het hoogh-
ste was, soo hebben wy haer hieten aen Landt datelijck varen, ofte
Nota. wy soudense altemael doodt schieten ; soo heeft haer Sackima een
arm vol Beevers-Vellen genomen om ons aen te locken die hy ons
begeerde te schencken, maer wy begeerden niet, maer gaven hem
tot antwoordt datse haer wegh na Landt soude schicken : alsoo wy
Nota. wisten datse schelmerij in 't Hooft hadden, dat Manetoe ons dat
de Duyvei^^ gheseydt hadde, dat is haer Duy vel die noemense Manetoe 4) ; soo zijn
sy weder na Landt gevaren, ende haer schelmachtigh aenslagh is
God sy gelooft ende gedanckt gefalieert, alsmen maer voor dese
Natie een weynigh op sijn hoede is, daer en is met Godes hulpe geen
om.
i) Indiaansche stam in het midden van den tegenwoordigen staat New Jersey. —
Meestal worden zij Sanhikans of Sankikans genoemd.
2) Vertellen.
3) Zie over de plaatsnamen in deze buurt onze inleiding.
4) Delaware manito beteekent geest, bovennatuurlijk wezen. Er is niet ééntnanito;
er zijn er tallooze. Dikwijls heeft het woord de collectieve beteekenis van bovennatuur-
lijke, occulte kracht; magische potentie.
159
swarigheydt voor de Wilden : Maer na dat ick mereken kan, soo 1633
gaven sy diewelcke op den Companie Sloepen waren, de Wilden te-^*"'
veel vryigheydts daer de ongelucken door komen, datmen wel met
vriendschap anders verhoeden kan. Dit waren Wilden van de Roode
HoeckofteMantes') anders ghenaemt,ende hadden een parthyeEn-
[103.] gelse Kaesjacken^) aen dat my meerder suspitie gaf, want dat geen
Kledingh voor haer was, noch geen Kargasoens goot. Doense nu
weder allegaer aen Landt waren, soo quamender drie a vier seffens,
begeerden datmen haer goet soude afhandelen ende vermanghelen ;
gaven haer tot antwoordt dat wy geen Beevers-Vellen begeerden,
maer begeerden Boonen tot Victualie.
Den 7 dito quam de Overste (die sy Sackima noemen) van de
Armewanninge 3) een ander Natie, dan sy zijn geburen; dese was ge-
naemt Zee-Pentor '^), die welcke wy ons avontuer vertrocken, hy seyde
hy haddet wel ghehoort datse soo sterck aen ons Boort waren ghe-
weest : Maer hy versocht mede dat wy de Timmer-Kil in korten
souden met het Jacht, daer ick al quade suspitie uyt nam, ick sprack
teghens myn Tolck waerom dat hy de Boontjens niet wilden hier
brengen ? Gaf tot antwoordt daer wy laghen dat het daer teslickigh
en te vlack was om aen Boort te komen, ende oock te kout om door
het Slick te loopen, soo seyde wy hem dat wy wel weder by het
Fortjen wilden, ende daer hart en droogh was om aen Boort te ko-
men, 't welck daer hy wel mede te vreden was ; ende is als doen we-
der aen Landt gevaren, segghende, als wy by 't Fort waren soude
weder aen Boort komen.
Den 8 dito 'smorgens vroegh Ancker ghelicht ende voor het Fort-
jen weder geset, alwaer wy sagen dat het Fortjen vol Wilden was,
ende staegh meer en meer quamen aen trecken, 't welck ons geen
goede presomptie gaf, over mits de groote menigte van Wilden :
doense nu al haer hoop in 't Fortjen vergadert hadden, soo isser op
't lest een Kanoe dat haer Vaertuygh is uyt een Boom uytgeholt,
van 't Fortjen komen afvaren na ons Boort toe, daerse met haer ne-
ghenen Oversten in waren Sackimas, van neghen verscheyden plaet-
i) Mantes (Mandes, Manta's) of Frog Indians; zij woonden op den oostelijken
oever der Delaware.
2) Van Italiaansch casacca, overrok. Het Engelsche woord is cassock.
3) Armewamem (Armewamus, Eriwoneck ; ook nog andere vormen komen voor),
was een dorp op den oostelijken oever der Delaware. Het woord duidt zoowel het
dorp aan, als den stam die er woont.
4) Prof. Uhlenbeck dien ik raadpleegde weet dit woord niet te verklaren. Waar-
schijnlijk een door volksetymologie verbasterde Indiaansche naam.
i6o
1633 sen van daen : Soo sagh ick onder allen oock die geen die het feyt
•^^"' ' meende aen te rechten, hadde de Engelsche Kleedinge uyt getrocken
Nota. ende weder een Velletjen om gedaen, waer van ick mijn Tolck date-
n3,6r arcii"
listigheyd. lijck waerschouden ; soo zijn sy met haer negenen in t ront gaen
sitten en hebben ons by haer geroepen, seggende alsoo sy saghen dat
wy voor haer anghstvalligh waren, datse quamen om een goede Vrede
met ons te maecken, waer op hy ons een present dede van thien
Bevers- Vellen, die welcke een van haer ons gaf met ceremonie by
yder Vel, ende in wiens naem dat hyse gaf, ende tot een eeuwighe
Vrede met ons, ende dat wy al quade gedachte mosten van ons wer-
pen, want sy hadde nu alle quaet wegh ghesmeten, soo wilde ick
haer weder door de Tolck laten presenten doen, elck een Bijl, een
Duffel, met elck een paer Mesjens, maer sy en begeerden 't niet, seg-
ghende datse daer om de presenten niet en gaven om yets weder
te hebben, maer om een goede Vrede, 't welck wy voor goedt na-
Anno 1633 men, ende wy wilden haer wat voor haer Vrouwen geven, maer
deriandt- sy seyden ons wy souden haer aen Landt wat geven : Alsoo 't laet
SC e ust. ^yigj.(jgn gQQ gingen sy weder na Landt toe, en souden 'sanderdaeghs
met Boonen komen ; ende sonden ons dien avondt seven a acht Jon-
gens aen Boort, dat met haer een goede Pays bediet.
Den 9 dito quamen sy smorgens weder aen Boort ende brochte
Nota. Turckse-Boonen van alderley coleur, die wy haer voor Duffels, Ke-
de manier j •> j f
van de Wil- tels, Bijlen verruylden, ende eenige Beevers- Vellen, en was al goedt
Pays. Pays : Quamen dien dagh wel met haer vijftighen in 't Jacht, maer
niet te min waren altijdts op ons hoede. [104.
Den 10 dito smorgens noch eenighe Beevers en Boonen verman-
gelt, en hebben op de namiddagh met de Ebbe weder af ghedreven,
ende sijn op den avondt gheraeckt op de Plaet te sitten by Jaques
Eylandt, daer wy een ty op saten.
Den 1 1 dito smorgens hebben ons Ancker gelicht, en zijngeraeckt
tegens den avondt ontrent ander half mijl boven de Minquaes Kil
daer wy 't setten ; ende vernamen dien avondt aldaer een Wallevis
die 6 a 7 mael blies, dat wy in verwondert waren daer een Wallevis
te sien, 7 a 8 mijl in 't versse Water.
Den 1 2 dito hebben weder ons Ancker gelicht, ende gheraeckt tot
voor de Mondt van de Ravier, savonts quamen ten Ancker daer het
Ruyge-Bosje is.
Den 1 3 dito smorgens met de Ebbe hebben ons Ancker ghelicht,
quamen in den namiddagh by ons Schip voor Swanen-Dael, daer ons
Volck verheught was om te sien, wy bevonden datse twee Walle-
i6i
vissen geschooten hadden, maer waeren met weynigh Traen be- 1633
laden. •^*"' *^'
Den 18 dito werden in ons Jacht het Kargasoen gedaen, ende we-
der de Zuyd-Ravier op gezeylt, quamen savondts tusschen de Min-
quaes Kil, ende het Rieden Eylandt daer wy het anckerden, ende
het begost te vriesen ; anckerden hier, alsoo de Vloet verloopen was.
Den 19 dito smorgens met de Vloet het Ancker ghelicht, ende
quamen op een Mijl na by Jaques Eylandt, alsoo 't begon te vriesen
ende wat stijf aen leyde, waren genoodsaeckt te gaen halen in een
Kil die ons naest was, vonden een fraye Kil, daer 't met Hoogh Wa-
ter twee vaem Waters diep was, maer stroomde vry wat, was boven
dertigh Voet niet wijt ; het Ys begost ons wat te hinderen door schu-
ren van de Stroom, houweden metter haest een deel Boomen om,
ende ginghen die achter en voor in de Grondt hayjen om van 't Ys
bevrijt te leggen : Dit was een schoon Landt, daer wossen veel Wijn-
gaerden in 't Wilt, soo dat wy 't de naem gaven van de Wijngaerts
Kil, liepen hier dagelijcks uyt schieten, schooten veel wilde Kalkoe- Nota.
nen die dertigh a ses-en-dertigh pont woegen, wonder om aen te sien
van groote, ende seer fraye van smaeck. Wy lagen in dese Kil be-
vrooren van den 19 dito tot den 3 Februarij, vernamen in die tijd
geen wilden, dan sagen wy hier ende daer somtijdts groote Vyeren
op 't Landt, maer vernamen niemandt nochte geen Kanoos, door
dien de Ravier geslooten was van 't Ys.
Den 3 Februarij haelden wy weder uyt de Kil, overmits de Ravier
weder open was, ende zeylden na 't Fortjen Nassouw, daer wy te
vooren de Wilden gelaten hadden, maer vonden als nu niemandt,
ende sagen geen Wilden ; doe begost het wederom te vriesen, ende
wy haelden weder in een Kil recht over het Fortjen alsoo wy die
schroomden, soo wy daer in bevrooren dat wy daer prijckel moghten
loopen ; Doen wy in dese Kil acht dagen hadden gelegen voor de
Ys-ganck, soo quam daer oock mede een Kano daer een Oude Wild
in sat met een Wildin, ende voort met wat Mayes ende Boontjens,
daer wy een parthye af vermanghelden ; Ende konde uyt de Wilt
niet verstaen hoe 't quam dat wy geen Wilden en sagen, 't schijnt
dat hy 't ons niet seggen en wilden, hy leeck altoos verbaest dat hy
vluchtende was, liep dickmael op 't Land, keeckheen ende weer, dat
wy mereken konde datter yets most wesen, haelden 'sanderendaeghs
weder uyt de Kil, en voeren tusschen de Schotsen Ys ende de Wal
door, dat wy met ons Jacht niet kosten doen.
[105.] Den 1 1 dito quamen over de Ravier van 't Fort af wel vijftigh
II
ï62
1633 Wilden over 't Ys met stucken van Canos, quamen datelijck na ons
' Jacht toe daerse in stappen kosten van 't Landt af, spraecken met ons,
waren Minquasen ^) die boven d'Engelse Verginnes woonden, qua-
men daer te Oorlogh, ende waren noch wel ses-hondert die over ko-
Nota. nien soude; zijn wel onse Vrienden maer men moetse niet vertrouwen,
doen veel om Buyt; Eyndelijck resolveerden alsoo 't springh ty
begost te reuren, dat wy voor de Mond van de Kil halen mosten, op
datse ons in de Kil niet met voeten over loopen soude, en onse
meester zijn, dat niet diende : halende uyt de Kil ontrent vijf-en-
twintigh treden daer wy niet over en moghte, door dien datter niet
Waters ghenoegh was ; soo sprack ick tegens de Schipper van 't
Jacht, dat hy het Volck kommanderen wilde wat Ballast uit het
Jacht te werpen om vlot te worden, maer hy koster de Maets qualijck
toe krijgen ; doen quam ick by haer, vraeghden haer ofte sy liever
op de genade van dese Barbarrese Menschen wilden wesen ofte wat
Ballast over boort te smijten ? sy antwoorden my, als wy al in die
Ravier zijn soo moeten wy op de genade van 't Ys leven ? ick gaf
% haer tot antwoordt, dat Godt ons wel helpen soude die ons soo lange
geholpen hadden; eyndelijck sprack ick tegens haer dat ick noch
Nota. (irie Vlessen Brandewijn in mijn Kelder hadde, ick souder haer een
het groot j j
beieydt. af gheven alsse de Ballast over boort ghesmeeten hebben, ende wy
soude malkanderen gelijckerhandt helpen. Doen 't Jacht nu vlot
wierden dreven wy met het Ys ende de Ebbe die meest verloopen
was een duysent treden beneden de Kil, tusschen twee hooge Schot-
sen Ys die op 't Land bevallen waren ; dit uyt halen was by nacht ge-
schiet, maeckten met alle Man een groot geluyt, doen sy sagen dat
wy de Ravier neerwaerts aen dreven ; smorgens dagh wordende,
saghen sy dat wy tusschen twee Schotsen Ys laghen, met de Boegh-
Spriet over 't Landt, quamen sy na 't Jacht toe gheloopen, wy ston-
den met ons achten in 't Geweer.
Nieuw-Ne- Den 1 2 dito keerden wy haer af, want sy wilden by de Boegh-
derlandtse ^ , ,tii 1 1 oi-t.
Kust. Spriet m t Jacht komen, also wy met het voor Schip na Landt toe
lagen tusschen twee Schotsen Ys; eyndelijck wies het Water dat het
Jacht met de twee Schotsen Ys vlot wierden, mosten doen op Gods
genade met het Ys drijven, 'twelck ons een groot Vyandt was, ende
het Landt was onse Vyandt van weghen de Wilden. Eyndelijck
dreven de Ravier op, ende daer lagh een droghe plaat die meest
midden in de Ravier loopt, daer wy vreesden van 't Ys op geschoven
i) Minqua's noemden de Hollanders den stam aan den bovenloop der Delaware.
103
te worden, dan God versagh datter twee Kanoos by ons quamen 1633
drijven, die wy datelijck voor de Boeg haelden aen eiken zijde een,
ende braecken daer 't Ys mede voor de Boegh, die settender de
Fock by, want de Windt goedt was de Ravier met de Vloet op te
zeylen, ende wy raeckten met de hulp van Godt voorby het Vogel-
Sant, dat onse groote prijckel op die plaets was; ende raeckten met
die Vloet tot het Schoone Eylandt toe, daer de Vloet begost te keren,
ende wy schickten aen de Wal te geraecken met de zijde tegens de
Wal aen langs raecks met het voor Schip; Eyndelijck begost 't Water
hart te vallen, ende wy bevonden dat de Wal schor ^) was, doen gon-
ghen wy datelijck een Kabel-Touw om de Mast vast maecken, ende
aen Landt aen goede dicke Boomen vast gemaeckt, ende wy be-
schansten ons voor Pijlen. 'sAnderendaeghs den 13 dito quamender
drie Wilden van de Armewamen die welcke voor 't Jacht quamen,
verhaelden ons dat sy vluchtigh waren, dat de Minckwassen eenige
[106]. van haer Volck hadden doodt gesmeten ende dat zijt ontvlught wa-
ren, hadde al haer Kooren berooft, haer Huysen verbrandt, ende sy
warent ontkomen, ende leden nu groot gebreck, moestender behel-
pen met het geen datse in 't Bos vonden, ende quamen om te ver-
spieden wat wegh dat de Minckquaes heen trocken, ende haer Gros
lagh ontrent vijf a ses uyren gaens van ons af, met Wijf ende Kin-
deren; Verhaelden ons oock dat de Minckquaes wel tnegentigh Men-
schen aen de Sankiekans hadde doodt ghesmeten, ende sy wilden
'sanderendaeghs als de Son Z. O. waer soude sy by ons komen, want
sy hadden grooten honger, en de Minckquaes waren al vertrocken
weder na haer Landt toe, ende gongen van ons af.
Den 14 dito snachts begondt hart te regenen, ende de Windt was
Z. W. 't welck daer warmte maeckt : Smorgens hadden wy hoogh
Water 't welck het Jacht moy vlot maeckten, het Kabel-Touw van
de Boom hebben wy weder los gemaeckt, dat vast ghemaeckt was
voort omvallen van 't Jacht, door dien daer sulcken schore Wal was,
ende wy lietent in de Ravier drijven, want het Ys was alreeds soo
bros oft Snee waer geweest; doen resolveerden wy, dat wy de Wilden
niet wilden verwachten nademael sy verjaeghe waren, ende ons niet
kosten helpen daer wy om quamen, soo dat het een verlooren Reys
voor ons was; dreven weder de Rivier af, na beneden komende by
de Minquaes-Kil, doen namen wy weder wat Steen tot Ballast in,
dat wy smorghens anders niet koste bekomen : Dit is een heel schoone
i) Ondiep.
164
i633 Ravier, altemael schoon vlack Landt, dan vol Geboomte van Eycken,
i-ebr. 14. ]^QQ^gj^^ Esschen, Karstanje-Boomen, ende vol VVijngaerden die by
de Boomen opwassen; dese Ravier is oock seer Vis rijck, diergelijcke
Vis als in ons Vaderlandt, van Baers, Vooren, Snoeck, Steur, ende
diergelijcke Vis, de Zeekant van gelijcken, Kabbeljouw, alderhande
Vis als in ons Vader-Landt ende meerder gelijcken : doen wy wat
Nota. Ballast gehaelt hadden, dreven voort de Ravier na beneden toe, koo-
men voor de Mondt van de Ravier, vissen wy eens met onse Zeeghen,
vinghen in een treek soo veel als dertigh Man eeten kosten, soo
Baers, Vooren, Snoeck.
Den 20 dito lichten wy ons Ancker met een N. W. Windt, en
zeylden weder de Baye uyt die thien mijl lanck is, ende soo wijt inde
midden datmen het qualijck van d'eene Wal tot d'ander kont sien,
ende vol Bancken, daer diepten tusschen beyde loopen van 6 a 7 en
5 vadem diep, maer het beste diep is aen de West Wal, kunt die op
't Loot aen loopen als ghy uytter Zee komt by de Kaep-Hinloopen,
die op acht-en-dertig graden en twintig minuten leyd ; de droogte
Nota. van de Bancken die van de Kaep-Hinloopen recht over de Baye
gaen nae de Kaep de May o ^) toe, als ghy die een en een half mijl ge-
passeert zijt, ende na de Ravier wilt, soo de Kaep de Hinloopen
Zuyen van u laet ende het dan N.W. inloopt by de West Wal lan-
gens, soo sult ghy buyten prijckel loopen van de Bancken, ende
hout altijdt de Westzijde die ghy aen looden meught, maer komt
hem niet nader als twee vaem soo 't een kloeck Schip is, dat sal u
recht gheleyden na die Zuyd-Ravier toe ; als ghy nu komt teghens
de Mondt van de Ravier daer 't noch wel twee mijlen breet is, soo
leydt daer een Banck recht voor, daer met leegh Water niet meer
op is als ses a seven voet Waters, dien ghy aen Stuerboort moet la-
ten legge, ende ghy zult een ruygen hoeck voor uyt sien, aen de
West-zijde daer moet ghy by langhs houden, dat is het rechte diep, [107]
met leegh Water drie en een half vaem Waters, maer de Ravier in
zijnde ses a seven vaem diep, vloeyt hier vijf a ses voet op ende ne-
der : Tegens den avond arriveerden wy weder bij ons Schip, daer
groote blijdschap was van ons weder te sien, alsoo wy over de maendt
uyt geweest hadden, dochten niet dat wy in de Ravier bevroren
lagen, datter meenigh Stuerman ofte Astrologus niet begrijpen kan,
dat op acht-en-dertigh en een half Graeta negen-en- dertigh Graden
sulcke loopende Ravieren toevriesen kunnen, d'een wil sustineeren
i) Kaap May.
i65
door dien dat het soo verde om de West leydt, d'ander brenght wat 1633
anders by, maer ick sal spreecken uyt experientie dien ick gesien ^^^^' ^°'
hebbe, dat het kan wesen, dat is dit : Dat landtwaerts in 'twelck
Noorden in streckt, diep in 't Land hooge Bergen zyn die vol Snee
leggen, ende de Windt Noorden ende N.W. uyt het Landt wayt, van
die koude Bergen af met een helderen klare Lught, dat veroorsaeckt
Vorst ende groote koude, gelijck men siet in Provencen en in Italien,
't weick ick menigh mael ghesien hebbe dat ick te Genuwa was, als
de Wind uytten Landen uyt dat hooge Geberghte weydde, dattet
alsoo kout was ofte men in Hollandt waer gheweest, ick hebbe be-
vonden by experientie dat alle de Landen daer 't Winter maeckt i),
soo ist hier in Nieuw-Nederlandt oock, want soo haest de Windt
Zuyd-West is so ist weder warm, dat men in 't Bos wel naeckent
staen magh, en trecken een Hemt aen.
Den 5 Maert resolveerden om een Voyagie te doen na de Engelse
Verginjes, alsoo onse aenslagh gefalieert was om Koorn in de Zuyd-
Ravier te bekomen, overmits den Oorlogh die de Wilden daer had-
de als vooren verhaelt is, daer wy sulcken prijckel hadden ghestaen,
ende de Granen al verdestruweert waren vande Wilden, ende ons
dochte dat wy inde Groote Ra vier 2) aen 't Fort Amsterdam oock niet
veel ten besten vinden souden, om onse wederom reys na Hollandt
te doen, soo vonden wy geraedsaem te zeylen na de Engelse Ver-
ginjes, al hoe wel daer noyt niemandt uyt dese quartieren was ge-
weest; ick seyde, hadde ick de prijckel af gestaen in die Zuyd-Ra-
vier, ick soude dan oock d'eerste wesen van ons natie die oock het
wagen soude na de Engelsche Verginjes uyt dit quartier, also 't maer
dertigh mijl is van de Zuyd-Bay ofte Cape de Hinloopen is.
Den 6 dito lichten wy ons Ancker, setten onse koers langhs de verginjes
Wal Z. Z. W. aen, tegens den avondt wierdet stil, settent op ses va- ^"^*'
dem Zantgrondt, de Windt N. W. uyt de Wal.
Den 7 dito smorgens met den dage lichten wy ons Ancker, zeylden
langhs de Opper- Wal, bevonden dat de Kust streckte van Cape-Hin-
loopen af, ontrent acht mijlen Z. Z. West ende Noord Noord Oost,
veranderde doens weder twee streecken Z. W. en N. O., liepen so al
langhs de Kust op ses vaem, eyndelijck bevonden wy dat het Banck-
achtigh begost te worden, ende ick sagh dat het Water begost te kap-
pelen, ick sprack tegens de Schipper van *t Jacht dat hy eens looden
soude, om te sien hoe diep dat het was ? gaf my tot antwoordt dat hy
i) Slordig uitgedrukt. Versta: ik heb dit bevonden in alle landen, enz.
3) De Hudson.
i66
1633 datelyck gediept hadde op ses vaem, ick sprack tegen hem dat ick niet
Nofa* ^ kost gelooven dat het soo diep was, want het Water kappelden te
Reden van yeel, doen wierp hy met een nors hooft het loot over Boort, ende
't onver- .
stant des wierp anderhalf vaem Water, ick verschoot, 't is waer wy gongen
't jaJht. met het Jacht maer ses voet diep, dit was ontrent anderhalf mijl van
de Wal, hielden datelijk nae de Wal toe, alsoo ick sagh dat het daer [108].
des?°KÓop- n^ii^^^Gï" kappelde als na Zee toe, vonden datelij ck weder twee a drie
luyden ^ vier vaem Waters, liepen soo om de Banck weder na Zee toe, dat
heydt. wy weder seven a acht vaem kregen, ende sagen een hoogen Hoeck
voor uyt, die welck ick gisse omtrent seven a acht mijlen te zijn van
Nota
Smits-Eylandt ofte Kapo-Scharles ^), maer van dese Hoeck af dwars
in Zee, ende dat meest tot Kapo de Scharles toe ist al vol Bancken,
soo datje dese Kust daer niet naer dient te komen, als op negen vaem
met een groot Schip, ten waere datje op de Banck waert die drie a
vier mijl in Zee lydt, die langhs de Kust loopt al tot de Noord-Ravier
toe, daer die somtijdts naer vijf a vier en een half vaem sult op wer-
pen, met dat ghy daer binnen zijt na Landt toe, sult wederom thien
a elf a negen vaem werpen, want dit een vlacke Kust is, op derthien
a veerthien vadem siet men het Landt eerst ; Teghens den avondt
alsoo 't doncker wiert, om de Baye van de Verginjes by nacht niet
verby te loopen, settent wy op negen vaem Waters ; ende doen wy
ontrent een ure geset lagen, begost het een Storm te wayen uytten
Z. O. recht op de Wal, een leger Wal voor ons, ende wy gaven het
lustigh bot voor zijn neus, schooten wy met een de Stengeties, daer
laghen wy en reden ofte wy een Visscher waren gheweest.
Den 8 dito smorghens doen wy uytsagen, vonden dat het de ghe-
heele nacht gesnuwt hadde, wanter meer als een paer voet dichte
ghesnuwt lagh, doen quam de Schipper vragen ofmen Ancker lichten
soude ? ick gaf hem tot antwoordt, dat hy Zeemanschap ghebruy-
cken moest, alsoo hy wel sagh dat het noch harde weyde, ende een
groove Zee stont ende geen ghesight op 't Landt, dat het best was te
blijven legghen nademael dat wy vast laghen, verwaghten goedt klaer
helder Weer. Naer de Middagh begost het op te klaren, de Windt liep
van deZ. W. met moy helder weder, ende wy sagen dat wy recht voor de
Bay laghen van Smits-Eylandt Noorden van ons, zeylden doe over na
de Kaep-Henrij een moye Bay wijt en breet, wy liepender so lange in
dat wy drie vaem Waters vonden, liepen daer weder uyt, vervolghden
i) Cape Charles aan de invaart der Chesapeake-baai ; aan de overzijde ligt Cape
Henry. — Sraith Island ligt vlak voor Cape Charles.
i67
onse koers Noorden in, totdat wy savondts tegens een Banck aen qua- j^^^rt 8.
men daer wy om den donckers willen setten op vijfthien voet Waters,
dit was een Banck die al streckt tot Elijsabets-Ravier toe.
Den 9 dito smorgens diepten weder hoe diep dat het was, bevon-
den maer negen voet Waters, soo dat het ses voet gevallen hadden
daer wy lagen, endede Windt liep van den Oosterlijckerhandt, soo-
dat wy op een Leeger-wal lagen, ende waren blindt, overmits nie-
mandt van ons allen hier noyt gheweest was, lichten ons Ancker,
zeylden vande Leeger-wal weder af; dit is een Banck die van de
West- Wal afstreckt meer als twee paerten over na de Oost-wal toe,
daer het diep loopt bij die Oost-wal langens, daer een Fortjen op
leydt dat doe ter tijdt nieuw ghemaeck worden, 't Landt hiet op een
Engels Point Confort ï), hier liepen wyby in, dit diep hadde thien a
achta seven vaem Waters, sagen voor uyt ontrent twee myl een hoeck
uytsteecken, *t welck de Engelse noemen Nieuwpoort-Snuw2),als ghy
komt by de Oost-wal uytter Zee in zeylen, soo moet ghy sien dat
ghy die hoeck van Nieuwpoort-Snuw niet binnen de Punt brenght
[109.] daer 't Fort op leydt, sout anders noodt hebben van Scheepsbreuck
te lijden, maer houter die voorschreven Hoeck die ghy dan van verre
siet een goet stuck buyten, als ghy Nieuwpoort-Snuw voor by het
Fort komt, soo sal sigh datelijck aan de zijde van 't Fort een groot
bocht op doen, laet u Ancker daer vallen soo ghy niet bedreven en
zijt op ses vaem, ghy kunt daer oock korten in een kom die daer aen Nota.
de zijde van 't Fort is, dese bocht is de bocht van Kieketans) daer oock
een Kil in loopt, daer ghy wel met Scheepjes van vijftigh Last in kunt
na datse diepgaen ; recht over aen de West-wal leydt Elijsabets Ra-
vier daer ghy met een groot Schip wel vijf a ses mijlen meught op
zeylen. Doen wy alhier een daggheleghen hadden in dese bocht van
Kieketan, wiert ons een Loots inghegeven die ons oplootsen soude
na Jems-Toin4) toe, daer de Gouverneur huys hout van weghen de
Koninck van Engelandt, ende daer voer noch een Engelse Koop-
man met ons.
Den 10 dito zeylden wy de Ravier op, doen wy by de voorschre-
ven hoeck quamen van Nieuwpoort-Snuw, voeren aen Landt en
haelde Water, alsoo daer een schoone Fonteyn leydt binnen de voor
1) Aan de invaart der James-Rivier. — Tegenwoordig Fort Monroe.
2) Newport News.
3) Kecoughtan op een oude ij^'' eeuwsche gedrukte kaart van Virginië (Leupe
I, n°. 1399).
4) Jamestown.
i68
t633 Strant van de Ravier dat dight aen is te halen, hier komen alle de
* Schepen haer Water halen als sy na huys toe willen, doen wy nu wat
Water hadden gehaelt zeylden voort, quamen teghens den avondt
by een Kil daer wel een groot Schip in magh, ghenaemt Blanck-
Point*), daer voeren wy aen Land, daer woonde een van de princi-
paelste van *t Landt, genaemt Kapiteyn Matheus, daer moesten wy
snachts blijven, ende wierden wel getrackteert.
! Den 1 1 dito namen ons afscheydt van dese Capiteyn, ende voeren
weder na Boort toe van 't Jacht, zeylden voorts. Hier was de Ravier
wel twee mijlen wijt, maer banckachtigh, soo datter maer diepten
door loopen die ghy volgen moet, maer 't is een Lootsmans Vaer-
water; smiddaeghs quamen wy by Litteltoins) daar voeren wy aen
Landt, daer woonden een groot Koopman Meester Menifit genaemt,
dien ons ten Middaghmael hiel, ende trackteerde ons seer wel, hier
is de Ravier half soo wijt als vooren, hier was mede een Thuyn
wel van een Morghen groot, die stont rontsom vol Provense Roosen,
ende vol Appel en Peere-Boomen en Karsse-Boomen, en alderhande
Vruchten of men in HoUandt gheweest waer, met alderleye ruycken-
de Kruyen, als Roosemareyn, Zalie, Margeleyn, Tijm, rontom de
Huysen stondet vol Pirkes-Boomens) die blossemde hart, ick was
verwondert van die slagh van Boomen te sien, dien ik op dese Kuste
noch noyt ghesien hadde : daer quam een expresse Bode van de
Gouverneur, dat hy na ons verlanghde, doen namen wy onse af-
scheyt van de Koopman, voeren na Boort toe, ende Ancker gelicht
zijnde quamen binnen twee uyren voor Jems-Toin ten Ancker daer
de Gouverneur sijn Hof hout.
Vcrcinïcs
Kust. Den II dito voeren aen Landt, daer de Gouverneur op Strant
stingh met eenige Helbaertdiers ende Moskettiers om my te ver-
wellekomen, aen Landt tredende quam na my toe ende hieten my
hartelijck wellekom, vraeghde my waer ick van daen quam ? ick gaf
hem tot antwoordt uyt de Zuyd-Baye van Nieuw-Nederlandt,
vraeghde my hoe vert dat het was van haer Baye ? ick seyde van
dertigh mijl, doen gonck hy voort met my in zyn Huys, al waer hy
my wellekom heeten met een Venees-Glas met Seck, ende doen
kreegh hy zijn Kaert voor den dagh, ende wees my dat de Zuyd-Bay
by haer was ghenaemt Mijloort Delwaerts-Baye, dat die daer over
Nota.
i) Blunt Point op de Engelsche kaarten,
2) Littleton.
3) Perzikbooraen.
sen.
169
[iio.] eenige Jaren met vuyl Weer daer in vervallen was^) ende hadde die 1633
plaetsen vol Bancken gevonden, dochte niet navigabel te zijn, daer- ^^^'^^ "'
om haddenser noyt na ghekeecken, maer 't was haer Koninghs
Landt ende niet Nieuw-Nederlandt ? lek gaf hem tot antwoordt, dat-
ter een schoone Ravier was daer in thien Jaer voor desen noyt En-
gelsman in geweest waer, ende dat wy daer al over cenighe Jaren een
Fort ghemaeckt hadden, dat het fort Nassouwghenaemtis, datdedc
hem vreemt sulcke Naburen te hebben ende het selvige noyt ghe-
hoort te hebben, hy hadde wel gehoort dat wy op de veertigh gra-
den Hutsens Ravier by haer ghenaemt, een Fort hadden, ende daer
was voorleden September een Sloepjen met seven ofte acht Man na
Delwaert-Baye ghesonden, om te sien ofte daer een Ravier was, dan
sy waren niet weer gekomen, ofte de Zee haer verslonden hadde ofte
niet, dat wist hij niet ? lek gaf hem tot antwoordt dat wy Wilden y^^^
gesien hadden in die Zuyd-Ravier, de welcke Engelse Kasiaken aen ^^* verhaei
*^ ° voor desen
hadden, ende oock verstaen van een Wildin die ons waerschoude, ende ge-
dat de Wilden een Engelse Sloep afgheloopen hadden daar seven a Engef"
acht Engelsche in waren, doen seyde hy dat sal ons Volck geweest
zijn, souden anders al lange thuys gekomen hebben, die haddense
gesonden om de Zuyd-Ravier te descouvreeren ; eyndelijk sprack hy
daer was Landts genoegh, wy souden goede Buren met den anderen
zijn, van haer hadden wy geen noodt, soo die van Nieuw-Engelandt
ons niet te veel naderden ende ons af wonnen : ende ick bleef sa-
vondts by de Gouverneur ten eeten, ende moste by hem snachts
blijven in sijn Huys.
Den 12 dito arriveerden alhier Kapiteyn Stoons, die welcke ick
in West-Indien gelaten hadde aen St. Maerten, verhaalde my dat
hy noch wel veerthien dagen na sijn Boot gewacht hadde die in sul-
eken miserie geraeckt waren als ick voren verhaelt hebbe 2), datse
geloot hadden wie datse dooden souden om te eeten ; Verhaelde my
oock dat hy die ghevangene Portugijsen dien ick hem aen St. Chris-
toffel over gelevert hadde, 't welcke ick van Neves gebracht hadde
als vooren verhaelt, dese Persoonen hadde hy gebracht aen Porto-
Rijcke, ende was van de Spaense Gouverneur seer wel ghetrackteert,
ende hadde sijn Reys voort gevordert hier na de Verginjes toe, ende
was seer blyde my hier te ranscontreren, was by de Gouverneur seer
wel ghesien, hy was van Londen uyt grooten Huyse ; smiddaeghs
i) Zie over deze quaestie onze inleiding.
2) Hiervóór, bl. 153.
I70
i633- bleef ick by de Gouverneur ten eeten, so als wy over de Maeltijdt
Maart 1 2
saten, soo sprack dese Capiteyn Stoons waerom dat de Gouverneur
my liedt vertolcken ? dat ick Engels spreecken kon, dat ick in West-
Indien altoos met haer Engels ghesproocken hadde, de Gouverneur
sprack hy wist dat niet, doen vraeghde de Gouverneur ofte ickoock
Frans spreecken konde ? ick seyde jae, ofte ick oock Italiaens ver-
staen konde? ick antwoorde van ja, ofte ick oock in Italien was ge-
weest, ofte ick oock in Africa gheweest waer, oock in Oost-Indien,
ick sprack van jae, doen was hy seer verwondert, dat ik soo vroegh
hadde beginnen te commanderen, eyndelyck soo satter een Engels-
man aen de Tafel die in Oost-Indien in die selve tijd was geweest
doen ick daer was, dien vraeghden my wie in Oost-Indien van d'En-
gelse commandeerde doen icker was, ick noemde hem de naem, en-
de ick hem aen sagh te degen doen koste ick hem wel ende hy my,
doen seyde de Commandeur dat bergen moeten den ander niet, maer
Menschen die de Werelt versoecken konnen malkanderen ontmoe-
ten, voorts heeft my de Commandeur aen provisie gheholpen daer
ick om quam, dese Commandeur was gheheten Sr. Jan Harrewee ^). [m.J
Den 18 dito namen onse afscheydt van den Gouverneur, ende
sondt een half dozijn Geyten aen ons Boort om mede te nemen, dien
hy vereerden aen onse Gouverneur met eenRam, also hy verstaen
hadde dat aen 't Fort Amsterdam geen Geyten en waren in Nieuw-
Nederlandt, ginghen wy meteen 't zeyl ende quamen tegens den
avondt weder aen Blanck-Point by den Raed aen 't Landt, daer wy
te vooren in 't opzeylen van de Ravier aen geweest waren, hier
kochten wy noch eenighe Varekens die wy daer sloegen ende settense
in 't Sout.
Den 20 dito namen onse afscheyd van dien Raed genaemt Capi-
teyn Mattheus, zeylden voort na Kicketan toe,ende settent savondts
voor de hoeck van Nieuwpoorts-Snuw daer wy Water haelden ; hier
woonden een Edelman genaemt Meester Goegen, daer ick wonder
sagh van de Engelse natie, datse haer Dienaers tegens malkanderen
verspeelden, ick sprack tegens haer, dat ick dat werck van gheen
Turcken nochte Barbaren ghesien hadde, dat het gheen Christen
betame te doen.
Den 2 1 dito arriveerde wy weder voor Kicketan, kochten daer oock
eenige Fictualy, ende lagen met een ende verwachten de goede
Windt : Dese Engelse Verginjes is een schoon Landt, altemael schoon
ï) Sir John Harvcy.
171
vlack Landt die vol van alderleye schoone Boomen staen, sware 1633
Boomen, Eycken, Nooten, Karstanjen, Esschen, ende Cyperssen-
Boomen, ende Cederen, ende alderlye soorten, hier komen 's jaers
tusschen de dertigh a veertigh Schepen van alderley groote,van twee
hondert lasten en grooter, met acht-en-twintigh Stucken en vier-en
tvvintigh a negenthien gemonteert, die alhier komen alle Jaren Blade
Toback laden, ende gaen daermede na Engelandt, het in-komen van
dese Baye is vijf mijl wijt, van Cacp Henrij tot Scharles toe, veel
schoone Ravieren uyt loopen gelijck die aen de Oost-zijde streckt
Noorden op ^) diemen wel tachtigh mijlen kan op zeylen met kloeck ^^^^
Schip, dertigh mijl op leydt een kloeck Eylandt in de Ravier dat wel
twee mijl lanck is, dat de Engelse noemen Illie de Kent 2) daer
veel Engelse op woonen, onder het gebiedt van een genaemt Capi-
teyn Klavers) die daer groote Handelingc van Pelterije doet; dan
isser noch een Ravier die West op loopt, Joreck Ravier 4) genaemt,
diemen oock wel 20 mijl met een groot Schip kan op zeylen; dan
isser Pette-Womeque Ravier 5), diemen oock wel dertigh mijl met
een goet Schip kan op zeylen, ende de Ravier daer Jems-Toin op
leydt 6) ofte Jacob Stadt in duyts ghenoemt, dese streckt meest
West op, kan men aen de kant van veertigh mijl met een kloeck Schip
op zeylen tot een plaets toe, genaemt Heynrijcke,een Eylandt 7);
dese Ravier is van 'tinnekomen omlaegh tot dit Eylandt toe, aen
weerzijde bewoondt met Engelsen, ende daer loopen aen wederzijde
veel kleyne Killen in, maer die loopen vier a vijf mijlen in, sommighe
minder, datmender wel met een goet Schip in magh ; oock mede seer
Visrijck van alderhande Vis, als in Hollandt in de Ravieren is, hier
hout oock alderhande Gevogelte, van Swanen, Gansen, Eynd- Vogels, Nota.
Rotgansen, Patrijsen, Kalckoenen in 't wilt, gelijck in Nieuw-
Nederlandt doen. Daer is een swarigheydt daer de Engelse over kla-
gen, seggen als de maendt van Junij, Julij, Augustus komt dat het
dan daer seer ongesondt is, dat haer Volck die Nieuwelingen zijn
uyt Engelandt ghekomen, dat die sterven als Katten ende Honden,
i) Hier bedoelt schrijver de Chesapeake-baai zelf en de daarin uitloopende
Susquehanna.
2) Isle of Kent hoog op in de Chesapeake-baai, tegenover Annapolis.
3) William Clayborne. — Zie onze inleiding.
4) York River.
5) De Potomac.
6) James River.
7) Henrico Neck op de Engelsche kaarten; een eiland is dit niet, maar de rivier
maakt er een bocht.
172
, , i633 die dan dese Maenden uyt ghehouden heeft, dat noemen syhy is Zees r u
Maart 21. . . .. • 1 ,
sond I) ; krijgen een sieckten datse altijdt willen slapen, met moetse
2].
Nota.
dese condi
tie deses
Landts.
Nota.
de foute
vande
Winninge.
, met gewelt uyt den slaep houden, sterven al slapende, dese Sieckte
meynen sy komt uyt de groote hetten die daer dan is, den een half
uyr heel heet, ende alsdan de Windt uyten N. W. schiet, soo isset
datelijck soo kout dat men wel een Bolckvanger -) mach aen doen, soo
t schijnt leydt dit Landt in 't scheyden van de hetten ende koude,
daerom is Nieuw-Nederlandt fray getempert.
Den 28 dito Ancker gelicht ende 't zeyl gegaen met een goede
Z.W. Wind al langhs de Kust N.0. aen.
Den 29 dito arriveerden wy weder in die Zuyd-Baye aen Swanen-
Dael by ons Schip, daer wy seer wellekom waren, bevonden dat ons
Volck seven Wallevissen geschooten hadden, maer daer was maer
twee-en-dertigh Karteellen Traen van gekomen, dan daer wasser een
onder allen daer elf Karteelen af ghekomen was, soo dat de Wallevis-
serye te groote onkosten maeckt om sulcke magere Vissen te van-
gen, dan men kost wel meerder uyt gherecht hebben hadde wy
goede Harponniers ghehad, wantse wel seventhien Vissen gheschoo-
ten hadden, en niet meer als seven van gekregen, dat veel verwon-
derden ; schooten altoos na de Vissen by de Steert, ende nadat ick
verstaen hadde van de Baskes, dat oude Wallevis- Vangers zijn,
datse altoos een Vis na vooren by de Rugghe de Harpoenen in-
schieten : dese Voyage was ons oock schadelijck maer niet veel,
overmits dat ick in West-Indien een goede parthye Sout in geladen
hadde dat een goede prijs gou, voorders hebben onse Traen in 't
Schip gedaen, ende de Ketel af beginnen te breecken, ende Water
ende Hout gehaelt, ons gereed gemaeckt om 't zeyl te gaen. Dese
Baye is altemael schoon vlack Land, vol alderleye schoone Boomen
als ick verhaelt hebbe van de Engelse- Verginj es ; hier aen Swanen-
Dael houden 's Winters by hondert duysende Gansen, tweederleye
soorten, graeuwen ende witte, oock vol witte Kalckoenen, veel
Harten.
Den 14 April alsoo wy nu wel klaer waren van allen om 't zeyl te
gaen, soo hebben wy op dito ons Ancker gelicht 't Schip ende 't
Jacht : Terwijls dat wy hier lagen quam in dese maent van April by
hondert duysende van Tortel-Duyven vliegen van 't Landt de Bay
over, ja datmen qualijck de Lucht koste bekennen daerse neffens
1) Eng. seasoned.
2) Pij van presenning, waarmede zich de zeelieden tegen boos weer beschutten.
173
waren, vielen somtijdts op Schip neder van loovigheydt ») datse de 1633
Baye over quamen ; onder zeyl zijnde gonck ick weder op het Jacht, ^" ^^'
ende bevolen de Stuerluyden het groot Schip, want de Kuste wilde
ick te degen ontdecken, zeylden over na de Cape de Mayo, daer be-
gost de Kust te strecken O.N.0. ende W.Z.W. quamen tegens den
avondt by het Gat van de Eyer-Haven, bevonden tusschen Cape de
Mayo ende de Eyer-Haven 2) een sleghte Sant-Strant, met kleyne
legeDuyntjens, de Eyer-Haven selfs is een Ravierken ofte Kille, ende
binnen al gebroocken Landt, en binnen de Baye leggen dieversche
kleyne Eylandekens, wat vorder op de selve streeck leydt op een
sleght voor-Landt een fray hoogh Bosch ; teghens den avondt be-
gond moy stilletjes te worden.
Den 1 5 dito smorgens wast heel mistigh dat wy ons groot Schip
niet en saghen, soo hoorden wy de Landt-Zee ende Barninghe, wier-
pen het Loot 't was acht vaem diep, lieten 't Ancker vallen, 't was
schelpige Gront, trocken aen het Visschen met een Draep-Lijn 3),
vingen in de tijdt van een paer uren vier-en-tachtigh Cabbelouwen,
["3-] waren seer goet van smaeck, soete Vis, beter als in Terra-Nova : het
begost te koelen uytten Z.W. ende klaer helder weder te worden,
soo lichten wy ons Ancker ende maeckten 't zeyl, bevonden ons voor
hetBarende-Gaf*) te zijn, daer de Kust begost te strecken Noord-
Oost ten Noorden, ende Zuyd-West ten Zuyden ; tegens den avondt
sagen wy die Hooge-Bergh die een hooge Hoeck maeckt, meest
Oost-Zuyd Zuyd-Oost in Zee streckt en West Zuyd-West, dit ist
eerst Gebergh-Landtdatje ontmoet alsje om de Zuyd van daen komt;
ende wy zeylden dien avondt noch om de Sandt-punt 5) die een
groote Baye maeckt dicht by de Punt, en wordt oock genaemt Go-
dijns-punt, daer settent wy dien avondt op seven vaem Water in de
Baye.
Den 16 dito lichten wy ons Ancker liepen na Staten Eylandt toe,
alwaer langhs die kust een groote Sant-Banck af loopt heel vlack,
men meught hem aen de Z. O. kant aen Looden, maer komt hem niet
nader als drie vaem ofte vierdalf vaem met een groot Schip ; Arri-
veerden tegens de middagh voor 't Fort Amsterdam, ende vonden
1) Vermoeidheid.
2) Thans nog Egg Harbor geheeten, op de kust van New Jersey ongeveer hal-
verwege tusschen Cape May en Sandy Hook.
3) Hetzelfde wat nog in het Engelsch a drop- line heet.
4) Thans nog Barnegat Inlet.
5) Sandy Hook.
174
i633 daer een Schip legghen,was een Companie Schip de Sout-Bergh ghe-
Apni i6. ^^^^^^ j^g^ ggj^ Pj.jjg j^gt Suycker diense onder wege ghekregen had-
den, hadde een nieuwe Commandeur mede ghebroght, Wouter van
Twiller van Nieuw-Kercke, was een Klerck in 't West-Indies Huys
tot Amsterdam geweest, dese was na ons uyt Hollandt ghetrocken.
lek voer aen Landt aen 't Fort, alwaer hy my buyten het Fort quam
vervvellekomen, ende vraeghde my oock hoe de Wallevisserye af ge-
loopen was ? lek antwoorden hem dat wy 't munster hadden ^), ende
ick seyde hem dat het gecken waren die de Wallevisserye daer ver-
soght met alsulcke grooten onkosten, hetwelck sy wel konde gedaen
hebben met een Sloep twee a drie uyt Nieuw-Nederlandt, ende hadde
gesien of 't Vissen goedt geweest hadden ofte niet, daer sy soo lange
als de Companie gestaen hadden, Godijn Bewindhebber was ghe-
weest, ende oock van de Groenlandtsche Companie tot Amsterdam,
die wel behoorde te weten hoe men dat eerst met kleyne kosten had-
den moeten ondersoecken 2). Terwijls dat wy stonden en discoureerde
soo quam onse Sloep van 't groot Schip aen Landt, daer wy uyt ver-
stonden datse aen de Sant-punt ten Ancker waren gekomen, ende
daer soude blijven leggen tot dat ick haer ander ordre gaf, onder-
tusschen socht ick mijn Jacht te despescheeren om na Nieuw-Enge-
landt ende Nova-Francia de Baye te descouvreren.
Den 1 8 dito arriveerden alhier een Engelsman de welck uyt Nieuw-
Enghelandt quam om alhier op de Ravier tehandelen, daereenKoop-
man op was genaemt Jacob Eelkes, die bij de particulieren haer tijdts)
altoos op dese Ravier hadde gekommandeert en gevaren, de welcke
de Companie niet wilden imployeeren, ende soghten onbequamen
ghelijck dese Commandeur diese van een Klerck hadde tot Comman-
deur ghemaeckt, daerse Comedie mede speelden ; en dese Engelsman
heeft dese Commandeur te gast genoodight 4), alwaer ick mede gonck
met vry een parthye Volcks daerse beschoncke raeckten ende hooge
woorden wissen, dat den Engelsman niet wiste hoe hy 't hadde van
sulcken ongeregeltheydt onder de Companies Dienders, ende siende
dat een Commandeur niet meer commandements hadde, 't welck
d'Engelsman van haer Natie niet gewent en was, doen bleef de En-
gelsman noch ses a seven dagen voor 't Fort leggen, ende sprack dat
i) Dat wij het monster (voorbeeld) hadden : m. a. w. dat wij dit ondervonden
hadden.
2) Vgl. hiervóór, bl. 148.
3) NI. den tijd van de Compagnie van Nieuw-Nederland (1614— 1621).
4) NI. de commandeur den Engelschman.
175
hy de Revier op wilden dat het haer Landt was, dat wierden hem nu 1638
'i 14]. gecontrarieert, seggende dat hy noyt eenigh Volck daer geset hadde, ^^"^ '^"
hy sprack dat David Hutson ^) dese Revier eerst gevonden hadde dat
een Engelsman was ? Hem wiert geantwoord dat hy de Revier in 't
Jaer van negenen wel gevonden hadde, maer hy was by de Oost-
Indische Companie van Amsterdam uyt ghemaeckt op haer kosten,
ende dat het nu Mauritius Revier was genaemt, na onse Prins van
Oranje.
Den 24 dito lichten de Engelsman zijn Ancker, en zeylden de
Revier op na 't Fort Oranje, daer dese Jacob Eelkes eertijdts voor
Opperhooft ghelegen hadde voor de particulieren ; doen ginck de
Commandeur Wouter van Twiller al sijn Volck in 't Fort vergaren
voor sijn deur, lieten daer een Vaetjen Wijns komen, en liedt hem
een Glas volschenken, en riep die de Prins van Oranje en hem lief
hadde, sy soude hem dit na doen, ende souden helpen by staen van
't gewelt dat de Engelsman hem dede, die al uyt sijn gesight was en
de Revier op zeylden, ende het Volck begonnen hem altemael uyt
te lachgen, want tot het Vaetjen Wijns wistense wel raedt om date-
lijck uyt te drincken, want het was recht een dinck dat haer diende,
al haddender noch ses Vaetjens Wijns gheweest; dan met de En-
gelsman wilde sy haer niet bemoeyen, seggende, het waren vrienden ;
doen ick smiddaeghs met hem aen de Tafel sat, doen seyde ick hem
dat hy groote malligheydt bedreef, nademael dat de Engelsman geen
commissie en hadden om daer te varen, dan alleenigh een Tol-
Brief jen uyt de Tol konden^), dat hy daer soo veel vertolt hadde, en-
de met soo veel Passagiers zoude varen na Nieuw-Engelandt toe maer
niet in Nieu-Nederland, daerom sprack ick alst mijn saecke waer
geweest, so wilde ick hem van 't Fort van daen gheholpen hebben
met Boonen van acht pont IJsers, en hadden hem de Revier niet
laten op zeylen, hadde hem liever de Steert afghehouden, ghelycken
hy seyde dat hy een Man uyt Engelandt was 3) ; ende ick verhaelde
hem als de Engelse ons eenige overdaed deden in Oost-Indien dat wy
weer toe tasten soude, datje anders geen deegh met dat Volck hebt. Nota.
want sy soo hooveerdigh zijn van natuer, datse meynen datter alles ÏJJJj^e^^^Jg
toe komt, ende waert mijn saeck, ick soude hem het Schip de Sout- Steertman
Bergh na senden ende laten hem de Revier weder afhalen, ende ja-
1) Hier wordt Henry Hudson een voornaam toegelegd dien hij nooit gedragen heeft.
2) Tolkantoor (in Engeland nl., waar Eelkes vandaan kwam).
3) „Steertman" was bij de Hollanders een scheldnaam voor den Engelschman.
1633 ghen hem de Revier uyt tot dat hy een ander commissie broghte als
P" ^'^* een Tol-Briefken, datse maer met hem spotten.
Den 20 May wilde ick mijn Jacht senden na de Noord toe door 't
Helle-Gat^), also ick begon preparatie te maecken om met het groot
Schip na Holland toe te trecken, doen quam dese Commandeur de
perten in 't Hooft, ende begon weder te googhelen ofte dat hy dron-
cken was, en begeerden niet dat het Jacht na de Noort gaen soude,
liedt daer een Schapan^) ofte Vlot-Schuy t aen Boort komen, daer het
geheele Jacht wel in ghestaen soude hebben, ende wilden het Jacht
lossen daer vijf a ses last Steens in was tot Ballast, doen protesteerde
ick tegens hem, uyt wysende vryheden van de Negenthiende ver-
gundt, ende by de Staten Ghenerael gheapprobeert, dat ick niet en
begeerden dat hy 't Jacht lossen soude, dat begeerden hy het Jacht
Nota. te visenteeren gelijck by alle Princen ende Potentate gebruyckelijck
van^dSe^^ is, dat mochtc hy doen ende sien offer yets was dat de Companie
Comman- touscheerde, doen liedt hy de stucken op de Punten van 't Fort op
roeten om nae 't Jacht te schieten, doen liep ick na hem toe daer hy
op de Punt stont met de Secretaris, met noch een ofte twee van sijn
Raden, ende ick sprack teghens haer oft Landt vol gecken waer, [tisl
wildense wat schieten sy souden na den Engelsman geschoten heb-
ben, die haer Revier violeerden tegens haer danck, met dese reden
lieten sy haer schieten staen, doen gingense een Jacht toe maecken
't welck neffens ons Jacht zeylden, ende soo zeylde sy beyde na de
Noort toe, na dat ick mijn Jacht gedesspesieert hadde.
Nieuw-Ne- Na dat wy alles klaer gemaeckt hadde ende onse afscheydt van de
Kust." ^^ Gouverneur wilde nemen, doen quam hy my weder op nieuws ringe-
looren, wilde niet dat ick vertrecken soude met mijn Sloep na Boort
toe, ofte sijn Sloep soude eerst aen ons Boort gheweest sijn om 't
Schip te visiteeren, ick sprack tegens hem daer en viel niet visetee-
ren : Ick ginck na Patria toe, wilden hy sijn Brieven klaer maeken
hy kondet doen, hy moghtse na senden ick ginck na mijn sloep toe,
soo sondt hy datelijck een dosyn Moskettiers my na dat wy niet ver-
trecken soude, doen sprack het Volck van mijn Sloep ofse wegh roey-
en soude, ick sprack was ick in de Sloep ick soude haer laten wegh
roeyen, ende haddense mijn couragie sy souden 't oock doen, 't welck
sy terstont dede, ende de Moskettieren worden van alle de omstaen-
ders met roepen ende goyen bespottet, ende sy riepen al in 't ge-
i) Het vaarwater naar Long Island Sound.
2) Dit Maleische woord is den schrijver nog gemeenzaam van zijne Oostindische reis.
177
meen sy souden den Engelsman met Schut ende Moesketten verhin- 1633
dert hebben verby *t Fort de Revier op te zeylen, ende niet ons eygen
patronen van 't Land, die 't Lant soeken te vorderen ; een weynig
daer na voer ick over na 't Lange Eyland toe, daer ick mijn Sloep
gecommandeert haddeheen te roeyen achter het Nooten-Eylandi),
dan al eer ick over voer ginck noch eens na 't Fort toe,ende nam mijn
afscheydt van de Commandeur, ende ick vermaende hem dat ick
wel wilde dat hy die narrerye gelaten hadden met Moskettiers my
te willen verhinderen, te vertrecken dat hy maer een spot van hem
selver onder het Volck ghemaeckt hadde : ende wilde hy Brieven
schrijven aen sijn Meesters de Bewindhebbers hy moghte my na
senden in de Baye, ick ginck deur ; over komende inde Baye aen het
Langhe Eylaedt by mijn Sloep, ende de donkcrheyd begost te vallen,
en de Vloet in te breecken, soo docht my best geraden na Pavoo-
niae «) mijn Volck te laten roeyen, ende verwachten daer de Ebbe :
Aen Pavooniae komende, wierden daer datelijck wel onthaelt van Mi-
chiel Poulusz. Dienaer 3), die sijn Brieven mede gereed maeckten om
na 2njn Meester te senden, terwijls wy na Tye wachten, maer ons
Volck versliepen haer tijdt wat dat icker belast hadde op te passen
soo haest als de Ebbe beginne te gaen, doen voeren wy smorghens
vroegh weder verby 't Fort voort krieckenvan den daghe, al eer de
Reveille in 't Fort gheslaghen was.
Tegens den middagh quamen wy weder by ons Schip dat aen de
Sant-punt lagh, saghen onse Scheeps-Boot aen de Sant-punt leg-
ghen, daer ons Volck met de Zegen viste, voeren daer natoe om haer
te segghen datse aen Boort komen soude alse noch een treek a twee
[116.] gedaen hadden ; doen was daer oock het zeyl Jacht van 't Fort aen
ons Boort dat voor ons al af ghevaren was om haer Brieven aen ons
te bestellen, ende stack weder van ons Boort af, wilde komen sien
wat wy maeckten aen de Sant-punt by onse Boot, ick voer haer da-
telijck teghens, by hem komende, vraeghde my waer dat ick het
Schip voor by gevaren was wat ick by mijn Boot dede ? ick antwoor-
de hem dat het hem niet en roerde, soo keerdehy met my weder aen
Boort; hier was de Schout Notelman in met de Secretaris Remunt,
nu overkomende soo heetten ick haer wellekom in 't Schip, ende ick
liedt mijn goedt uyt de Sloep over in het Schip doen, soo wasser on-
i) Thans Governor's Island.
2) Het patroonschap van Michiel Pauw, thans Hoboken.
3) Dit wil niet zeggen dat deze dienaar Poulusz, heette (zooals Brodhead leest),
maar beteekent: door den dienaar van Michiel Pauw (den patroon te Amsterdam).
12
178
i633 der allen een dozijn Bevers by, doen seyde de Secretaris datse prijs
^^* ^' waren datse aen 't Fort niet aen ghegeven waren, ick sprack tegens
hem hy soudese dan aen tasten, maer de Schout sprack ik salse wel
laten legghen, wy sijn nu aen 't Fort niet, ende sprack ick soude hem
onse Wijn laten proeven, alsoo hy een goedt bijberon was, 't welck
sy daer altemael wel konde ? ick gaf haer tot antwoordt, Water was
goedt ghenoegh voor haer sy mochten anders over Boort vallen, ten
lesten sprack de Schout wat leggen wy hier te kerrelleeren, hy hadde
groote dorst, hy wilde na de Kajuyt toe, wasser yets misdaen de Pa-
troon magh hem in HoUandt verantwoorden, door dien dat de Schout
soo wel sprack, seyde ick tegens hem hy soude in de Kajuyt komen,
ick soude hem uyt 't beste vaetjen laeten schencken, wilde d'ander
veel spuls maecken sy moghten door gaen, ick was nu in mijn Schip
niet onder haer gebiedt ; doen sprack de Secretaris sy konden ons
wel het Schip de Sout-Bergh aen ons Boort senden, ick sprack te-
ghens hem sy souden het doen, want de Sout-Bergh hadde Suycker
in, ons Volck soude oock wel willen Suycker in 't Gort eeten, ende
wy haddender kans tegens ; ende ick sprack tegens de Secretaris dat
my verwonderde dat de West- Indische Companie sulcke narren in
't Landt stuerden, die niet en wisten als van droncke drincken, sy
souden in Oost-Indien geen Assistenten konnen verstrecken, dat de
i^Q^^ Companie door sulck werck te niet sal gaen, want in Oost-Indien
deprophe- maecken geen Commandeur ofse hebbe lange eerst dienst ffedaen,
tie want het . & fc> »
soo ge- datmen siet datser bequam toe zijn, eerst van Assistent een onder
Koopman, daer nae Koopman ende eghter^) een Opper-Koopman,
ende avanserense voort nae Meriten, maer de West-Indische Com-
panie sent ten eersten als groote Meesters van Volck die haer leven
geen Comande ghesien en hebben, daerom moet het te niet gaen.
Hier mede vertrocken sy weder nae 't Fort toe met haer Sloep,
't welck vijf mijlen van de Sant-punt is. Dese Baye binnen de Sant-
put is een groote Baye, daer wel vijftigh a sestigh Scheepen soude
Nota. konnen legghen voor de Zee- Winden beschut, dese Sant-punt streckt
een groot half mijl van de Bergh met een vlacke Sant-Strant, ontrent
acht a negen treden breedt, ende staeter vol Blaeuwe Pruyme-Boom-
jes die daer in 't wilde op wassen.
Den 15 Junij lichten wy ons Ancker, ende maecktender een
Blanck-Zeyl by om na ons Patria te zeylen, doen wy onder zeyl
waren quam daer een Engelsman aen zeylen, die welcke recht in de
i) Vervolgens.
179
Bancken gheloopen soude hebben, ende Schip breucke souden heb- 1633
ben gheleden, dan ick dat siende liet een schot schieten om hem te ^""' '^*
waerschouwen, ende ick sondt mijn Sloep na hem toe, soo quam hy
datelijck na mijn toe zeylen, ende merckten wel dat hy in 't rechte
Vaerwater niet en was, hy by ons komende doen wast goede kennis,
het was Capiteyn Stoons daer ick voor van verhaelt hebbe, die sijn
Boot in West-Indien in sulcken miserien geraeckte, ende ick hem
oock in de Engelsche Verginjes ontmoet hadde, dese was geladen
met een Schip vol Koeyen en jonge Beesten, wilde daer mede na
Nieuw-Engelandt toe, alsoo hem Water manckeerde wilde hy hier
aen zeylen om Water te halen, versoght aen my van goede kennis,
ofte ick hem een Man wilde doen die hem in zeylden, doen vraeghde
ick ons Volck ofter yemandt was die lange reys wilde maecken die
kost in desen Engelsman over gaen ? doen vondt sigh een die een
[117.] lange reys soghte te maecken, dien ick hem over dede, ende ick
volghde mijn koers Z.0. in Zee, alsoo het Lange Eylandt O. ende W.
streckt; hier is oock 17 graden Falluatie ï) Noordwesteringh, dat
over de anderhalf streeck verscheelt.
Den 17 dito veranderden onse koers O. ten Zuyden aen, tot op de
hooghte van veertigh graden, doen liepen wy Oost aen om Korves^)
in 't ghesight te loopen.
Den 29 dito smorgens met het kriecken van den dage sagen wy
een vreemt Zeyl, dat voor de windt op ons toe quam, ende preyden
hem dat hy achterom houde soude, hy riep ick soude mijn Boot uyt
setten, ick riep dat ick dat niet doen koste, doen setten hy zijn Boot
uyt ende quam aen Boort, ende ick heeten hem wellekom, het was
een Kaper van Vlissinghe Capiteyn Franckfort, doen vraeghde hy
my hoe verde dat wy noch van Landt gisten ? ick seyde dat ick met
mijn Stuerluyden gister avondt het besteck gesien hadde dat wy
veel verscheelden, alsoo ick noch geen vijftigh mijl van Corves was,
ende sy beydegaer waer noch wel hondert en twintigh mijl van de
Wal, ende ick sprack dat mijn besteck na 't ront was dat sy dat niet
verstonden, ende ick sprack dat ick Starre-Mieuwtjes gesien hadde,
dat die gemeenlijck niet verder als dertigh a veertigh mijlen van de
Wal houden, doen seyde hy mijn besteck was goet, wy souden op
den avondt Korves noch wel sien.
Den 29 dito versoght de Capiteyn dat ick wilde mijn Stuerluyden
eens in de Kajuyt laten komen, 't welck ick dede, in de Kajuyt zijn-
i) Afwijking van de kompasnaald.
3) Corvo, op een na het westelijkste der Azoren. Het westelijkste eiland is Flores.
i8o
1633 de, vraeghde hy haer hoe verde sy reeckende noch van Landt te
Juni 29. ^ygggj^ y^Lj^ Korves en Flores ? sy antwoorden noch hondert mijl,
doen sprack hy datse quade gissinge gemaeckt hadde, datse wel
haest het Landt van Korves sien souden, alsoo hy daer gisteren
avondt noch dichte by waer geweest, ende hadde alhier een ses wee-
cken leggen kruyssen ; na langhe discoursen heeft hy sijn afscheydt
van ons ghenomen, wensten ons behouden reys, ende wy gaven hem
een goede buyt, gaven malkanderen een eerschot ende scheyden
aldus van den anderen.
Den eersten Julij op de hooghte van drie-en-veertigh graden wier-
den wy een Zeyl ghewaer dat by de Windt liep om voor ons over te
loopen, doen begost het Volck te roepen dat het een buyt was, 't
waer een Portugijs, ende wilde met ghewelt, wy soudender na toe
houden, 't was een labbere Windt, soo liep hy ontrent een half got-
teling schoot voor ons over maer kosten geen V^lagghe bekennen,
doen vraeghde ick het Volck watse nu van sints waren te doen 't was
een kloeck Schip, haddense nu moet dat wy hem tanden ^) souden, met
hem heen houden ende sien daer by te komen, maer doen wy dicht
by hem begosten te komen, doen begost mijn Volck te seggen dat
het een Turck was, dat het Schip van Jan de Begijn van Rotterdam
was, dat de Duynkerkers genomen hadden ende aen de Portugijsen
verkocht, ende daerna van de Turcken genomen ; ick sprack ick voor
geen een Turck vervaert was met een Schip met achthien Stucken
ende vijftigh Man; ick hadde in mijn jeught wel slaeg gheweest
teghens twee Turcken daer de minste acht-en-twintigh Stucken op
hadde, ende d'ander drie-en-dertigh met drie hondert Man, ende ick
hadde maer een Schip met veerthien Stucken en in de dertigh Man-
nen, ende raecktender met de hulp van Godt met alle eere af, doen
sprack mijn Volck dat was een dinck dat wesen moeste om my te
defendeeren, maer hier kennen wy af zijn en daer isgheen buyt voor
ons te halen, doen ginghen wy weder onse koers, maer doen wy in [118.]
ly van hem waren maeckten hy sijn Blinde daer by gelijck ofte hy
jacht op ons maeckte, maer ick liedt datelijck mijn Mars-zeyls loopen
om hem in te wachten, doen hy dat sagh stack weder by de Windt,
soo scheyden wy van den andere ende volghde onse koers.
Den 9 dito wierpen Grondt van de Kanael Sant-Grondt, was de
Banck die bezuyden Yrlandt streckt^).
i) Aanhaken, met haken aanhalen, aan boord klampen.
2) De Nymph Bank.
i8i
Den loditovervielenwy smorgens benoorden de Sorles'), waerick 1633
na mijn besteck vyfthien mijl over Landt zeylden, soo sprack mijn-^" ' ^°'
Onder-Stuerman dat het de France Kust was, ende wy hadden in . /^°*^-
' ^ net onver-
vier a vijf dagen geen hooghten gehad, nochtans stonden sy soo vast stant des
1 1 1 T-' Tjr . T- Stuermans.
daer op dat het de b rance Kust moste zijn, ende de hoeck van Enge-
landts-eynde maeckte daer een Franse Kaep af, ende wat ik pasten
in mijn Kaert kost soo vert niet om de O. geraeckt wesen nade leste
hooghte ofte koers, soo liedt ick het wenden en liep Noorderlijck
over, doen kreghen wy datelijck wassinghe Grondt 2) vande verkeer-
de Kanaels-Grondt, doen keeckense op haer neus die kenders van 't
Landt.
Den 10 dito doen sprack ick teghens dese kenders van 't Landt,
wildense goede Stuerluyden worden so moesten sy op een ander tijd
beter op haer hoogte ende haer koersen letten, want ick alsoo vast
op mijn ghestaen hadde van 't jonghste af, dan alser een komt ende Nota.
seght dat hij 't Landt wel kent, dan setmen koersen ende hooghte
aen d'een zijde.
Den 1 1 dito quamen wy ontrent Leesaert, soo quamen daer drie
Schepen tegens ons aen loopen, ende maeckten alles wel klaer ofte
wy een tocht moesten hebben 3), maer hielen hart na de Wal toe, alsoo
't heel groote Schepen waren, souden liever als wy 't hadde konnen
bekomen in Vaelmuyen gheloopen hebben, alsoo 't quaet kans is
voor een Schip tegens drie Wolven te vechten, dan waren evenwel
van meyninge om ons beste te doen, om niet te toonen dat de oude
couragie wegh soude zijn, maer het maeckt evenwel quade kans een
Koopvaerdy-Man tegens drie Oorlogh-Schepen te vechten, want
men seydt veel honden is de Haes de doodt, ten lesten doen sy ons
begosten te naderen soo wierden het stil, ende wy krongen hart na
de Wal toe, soo sondt den Admirael die de Vlagge van boven voer-
den een Sloep na de Wal toe om in Vaelmuyen wat verversinge te
halen, die weclke ons aen Boort quam, ende ons verhaelde datse uyt
de Vijs- Admirael van Hollandt quamen. Liefhebber van Rotterdam,
ende dat wy nu geen vrees hoefden te hebben voor Duynkerkers,
alsoo het nu in 't beste van de Somer was, dat onse Oorlogh Schepen
de Admirael Dorp voor Duynkerkcen lagh, ende doen voeren sy we-
der van ons Boort nae Vaelmuyen toe om verversinge, ende schey-
den alsoo van den anderen, ende wy lieten 't voort staen langhs de
i) De Scilly Islands.
a) Vgl. bl. 103.
3) Aan den slag moesten gaan.
l82
1633 Kust van Enghelandt ; moeten 1) altemet een bylegger 0), alsoo wy
■^"" "een goede Z.W. Windt hadden.
Den 1 5 dito smorgens sagen voor uyt twee Schepen, 't een leeck
een Caper met een Prijs, de Prijs haelden wy hart in, dan hy dreyde
somtijds op de \y om sijn Prijs te verwachten, maer als wy hem
naderden dorst ons niet verwachten, sloegh weer voort, wy achte dat
hy vreesde dat wy een Duynkercker waren, ende zeylden soo met
den anderen voort.
Den 16 dito smorgens vroegh bevonden wy ons dwars van Doe-
veren af, dan de Caper met de Prijs was meer na de Fransche Kust
toe; doen quamen daer van de Engelse Kust op ons dragende hou-
dende derthien a veerthien Oorlogh Schepen, was de Heer Admi- [119]
rael Dorp met zijn esquader, dan verpreyden ons niet; nu on-
trent Duyns komende, liep de Windt van den N.0. ende daer qua-
men drie kloecke Schepen na ons toe zeylen, quamen langhs Goem 3),
twee na de Caper toe, de andere quam na ons toe en verpreyden
ons, seyde wy souden onse Boot uyt setten, ick riep dat ick niet
koste, vreesde dat het quade Schepen waren, nademael wy vier
uyren te vooren onse heele Esquadron ghesien hadde, dochten dat
dit Duynkerckers moste zijn ; dan wy waren heel klaer, een docht
ons soudet ons niet doen. Ten lesten setten hy zijn Boot uyt, waeraf
de Luytenant aen ons Boort quam, en besag wat wy voor een Schip
waren, was verwondert dat alles soo klaer was, ende dat ons meninge
was om tegens sulcken kloecken Schip te slaen als sy waren ; ver-
haelden ons dat haer Capiteyn was Capiteyn Danckeras ende de an-
dere twee Schepen die na de Kaper toe zeylden waren d'een Admi-
rael Jan Evertsz. van Vlissinge, ende de ander Capiteyn Block: Door
contrarie Windt liepen wy met den anderen op die Reede van Doe-
veren, alwaer ick verstondt ende bevonden dat dese Kaper was Capi-
teyn Backer uyt Zeelandt, 't Schip ghenaemt de Gloeyende-Oven,
hadde een Prijs een Hollandts Bootjen met 500 Kisten Su3^cker, 't
welck uyt Brazijl quam, verhaelden my doen wy hem by Beever-
Sier van achteren quamen in zeylen, dat hy bevreest was dat ick hem
sijn Prijs van achteren soude afstroopen, meynende dat ick een
Duynkercker was ; wy voeren alhier eens te Doeveren aen Landt,
1) Ontmoetten.
2) Een schip dat bijlegt. — Bijleggen : het schip met dichtgereefde zeilen zoo
dicht mogelijk aan den wind houden, om bij harden wind het tuig niet te vermoeien.
3) Versta: kwamen langs om goom te nemen (op ons te letten, de hoogte van ons
te nemen). — Kiliaen: goom (vetus) obsei'catio^ custodia.
183
wy verstonden datter verleden Herfst groote schade geschiet was 1633
onder de Frans- Vaerders, als anders van de Duynkerckers. J ^ ' •
Den 18 dito liep de Windt van de Zuyd-Westen, lichten wy ons
Ancker, namen onse afscheydt van de Oorlogh Schepen, ende sy
volghden, en komvoyde de Kaper na de Wielinge toe.
Den 20 dito sagen wy smorgens de Tooren van Egmondt, ende
dreven in stilte, sagen oock eenige Zeylen voor uyt, ende namiddagh
begost de Windt weder wat te wackeren.
Den 21 dito smorgens met den daghe sagen wy Kijckduyn, qua-
men ons Lootsen aen Boort, ende quamen tegens ses uyren 't Landts
Diep in, alwaer wy by de Helder noch prijckel liepen alsoo aen de
Wal te raecken, dan Godt versaght, quamen dien avont op Koop-
vaerders Reede.
Den 22 dito smorghens huerden ick een Kage die my broghte op
Medenblick, voort met de Waghen na Hoorn toe, ende danckte
Godt voor mijn behouden reys.
Den 24 dito vertrock ick na Amsterdam, alwaer ick mijn Confrater
over hoop vont leggen met haer Confraters de andere Bewintheb-
bers, over mits dat ick twee a vier Bevers- Vellen verhandelt hadde,
was dat niet een schoon dinck, dat niet waert was om van te spree-
cken, 't welck het Artijckel het vijfthiende mede brengt, dat de Pa-
troonen mogen handelen alwaer de Companie geen commisen en
heeft ^) ; hierom moest ons werck van Colonien te maecken blijven
stil staen, waer van de plaetse noch onbewoondt, soo dat dese
Bewinthebbers tot Amsterdam anders niet hebben gedaen als
teghens haer eygen schim te vechten, ende in de Kleveniers-Doe-
len de Rinsche-Wijn te drincken, de anderen mogten in Brazilien
Kruyt en Loot waer nemen, ende de Bewinthebbers Backus Koe-
fi2o.] gels*), also jaer in jaeruyt haer Negenthiene vergaderen. Alsoo wy
met de Companie niet over een koste komen, ende mijn Confraters
tot Amsterdam altemael Bewinthebbers waren, ende met haer
Confraters gestadigh om beusselirtghe ende anders sins over hoop
laghen : soo ben ick van haer gescheyde, siende dat het altemael
maer schelmerij was, waer van ick de reste in de pen laet blijven.
1) Zie onze inleiding.
2) De lekkere beetjes die zij in den mond stoppen bij hunne gemeenschappelijke
maaltijden.
1
Wt ii mtjn ttaeeöE J^opaöie mixt
ftu^te üan SdmEtita,
ofte öe JJ^iïtiE föu^te in JJ^e^t^^gnbien^
DIT IS MIJN TWEEDE VOY-
AGIE NADE KUSTE VAN AMERICA, OFTE DE
WILDE KUSTE IN WEST-INDIEN.
Soo hebbe ick met eenige andere Vrienden een Companie ge- Anno 1634.
maeckt, om een Colonie te planten op de Kuste van Gujanen, ofte
ghenaemt de Wilde-Kust, waer van de Heer Jan Bicker een van de
principaelste Patroons af was, met noch anderen ; Doch ick weder
selver mee gaen als Patroon om de plaets te doen beplanten, oock
de eerste ben die uyt dese Landen selver gegaen is derwaerts voor
Patroon.
Den 10 Julius 1634 met het Schip genaemt den Coninck David,
ghemonteert met veerthien Stucken ende vijf- en twintigh Eeters,
met dertigh Planters om een beginsel van een Colonien te maecken :
Zijn wy op dito uyt Texel gezeylt met ons vier Scheepen, te weten,
twee Genees- Vaerders^) en een Frans- Vaerder ; Savondts ten vier
uyren met een Noorden ten Westen Windt, koers Z.W. ten Z.,
's nachts liep de Windt N.W. soo dat wy een Ganckien overliepen
met harde Windt en Regen,soo dat wy van ons Companie afraeckten,
ende namen ons Marsseyl in.
Den 1 1 dito noch harde Windt als vooren, koers W. Z. W. ; mid-
daeghs sagen twee vreemde Zeylen in ly, *s nachts wast heel stil,
soo dat wy gheen vaste koers konde stellen.
Den 1 2 dito *s morgens begon het wat te koelen 's middaeghs
quamen by drie Schepen die uyt de Maes quamen, met een W.Z.W.
Windt koers Zuy en aen, lagen in 't eerste Quartier over N. N. O. ; in
't tweede Quartier wenden 't weer over en liepen Z. W. ten W. aen
met een lustige koelte.
Den 13 dito begon de Windt weer wat te scherpen, soo dat wy
boven Zuyen niet konden zeylen, 's middaeghs wenden 't weer, ende
liepen N. W. aen de Windt W. Z. W. Ende hebben van daegh Rant-
soen uyt ghedeelt, te weten, twee Kasen voor den Reys, de rest na
advenand als Rantsoen-brief luyt: savondts quam by ons eenNieuwe-
Geus 2) die wy preyden.
Den 14 dito smorgens sagen wy de Kuste van Engelandt, ende
lagh W. ten Z. van ons ontrent vijf mijlen, ende zeylden smiddaeghs
i) Hiervóór, bl, 139.
3) Zoo werden de kruisers genoemd, hoofdzakelijk in Zeeland tegen de Duinkerkers
uitgerust (De Jonge, Zeewezen I, 262).
i88
1634 deur de Hoofden met kaeckigh Weer, met Regen, de Windt N. N.
J" ' ^'*- W. koers W. ten Z. ende zeylden soo voorby de Singels, ende
savondts voor by Vierlen ^), ende de Wind begon weer te scherpen,
de Windt W.Z.W. liepen 's nachts over en weer over met moye
koelte.
Den 1 5 dito de Windt als vooren W. Z. W. wenden 't altemet na
de Wal en dan weer 't Zee ; Waren nevens Bevesier en Sevenkle-
ven 2), met gestadige Regen en inde Windt, soo dat het scheen dat
Neptunes ons heel tegens was ; noch hadden een kleyne Storm uytten [121.
W.N.W. koers met gestadige Regen.
Den 16 dito morgens begond het Weer wat te bedaren ende wor-
den gans stil, soodat wy ons Zeylen in namen ende lieten 't drijven,
ende waren uyt het gesight van 't Landt, ende smeten ons werp-
Ancker inde Grondt, lieten 't so lange leggen dat den Vloet ver-
loopen was, omtrent drie uyren gingen weer onder zeyl, Z. W. den
Windt, koers N.W. ten W. met moy Weer, 's nachts was het heel
stil, koers W. ten Z., de Windt N. W.
Den 17 dito smorgens begon het wat te koelen, setten ons koers
W. en W. ten Z. aen na Wight toe, ende smiddaeghs worde het
weer stil, soo dat wy ons Werp-Ancker inde grondt smeten om de
Vloet te stoppen, ontrent drie uren lichten ons Ancker, ende setten
ons koers na Wight toe om wat meerder te Ballasten, alsoo wy te
Jight beballast waren; arriveerden ontrent ten vijf uren voor Pors-
muyen, alwaer wy ten Ancker quamen, ende ick voer na Landt toe,
ende beschikten datter een lichter om Ballast ginck.
Den 18 dito namen de Ballast over, ende maeckten alles weder
gereet om met de naeste goede Windt weder zeyl te gaen.
Den 20 dito smorgens lichten wy ons Ancker, ende zeylden uyt het
Eyland van Wight by de Naelden uyt, met goedt Weder en een be-
toghen Lught, de Windt N. ten W. gaende W. ten Z. aen.
Den 21 dito smorgens was het moy Weder ende een moye koelte,
ende teghens den avondt quamen wy by Engelandts-Eynde, ende
het lagh N. van ons ontrent vijf mylen,de Windt N. ten W., koers
W.Z.W.
Den I Augustus smorgens sagen wy het Landt, ende het was het
Eyland van Madera, ende lagh ontrent vijf mijlen W. van ons : Voor
de middagh saghen in ly voor uyt twee Zeylen ende hielder op toe,
ende quamen ontrent middaegs by haer, ende het leecken wel En-
i) Fairlight tusschen Rye en Hastings.
a) De Zeven Kliffen bij Beachy Head.
i89
gelsche Vrybuyters te wesen, ende wy verpreyden, dan waren van 1634
alles wel klaer ofte sy yets hadden soecken te attenteren, de Windt "^* ''
N.O., koers Z. ten O. met betogen Lucht.
Den 2 dito harde koelte uyt den Oostelij ckerhandt ; sagen namid-
dagh Illie de Palma, een van de Canarische Eylanden, koers Z.
Den 9 dito was het goedt Weder, hadden smiddaeghs die hooghte
van seventhien graden veertigh minuten, ende gaende W.Z.W. aen,
savondts sagen wy Landt, ende dede hem aen drie Heuvele op, ende
lagh Z.W. ten W. van ons ontrent ses a seven mijlen, ende meynde
dat het Illie de Zael ^) was, maer bevonden daer na dat het St. An-
thoni^) was, soo dat wy soo veel Westelijcker waren als wy meenden,
setten ons koers W. aen, de Windt N.W. ten Westen.
Den 27 dito wast moy weer met stilte, smiddaeghs kregen een
kleyne koelte W.Z.W. koers Z. en Z. ten W. met betogen Lucht,
hadden hier geweldige Stroom die al om de West liep, begonnen veel
Landt Vogelen te sien.
Den 3 September smorghens wierpen Grondt op seventigh vaem
wit en swart Sandt, het Water leeck heel groenachtigh te wesen, wiide Kus-
wierpen smiddaegs weer, ende bevonden vijf-en-vijftigh vaem ; ^^g°s^gg^^'
Windt O., koers W. en W. ten Z. bevonden hier dat den Stroom hart naemt de
Kust van
om den N.0. liep soo wy sien konde, wierpen savondts weer naoujanen.
Grondt, bevonden drie-en-veertigh vaem Sandt Grondt als voorcn ;
[22.] hadden savondts die hooghte van drie graden ses-en-vijftigh minuten,
ende bevonden in 't tweede Quartier een halve graet N. opgedreven
te sijn, koers W. en W. ten Z.
Den 4 dito moy weer met stilte, wierpen Grondt opseven-en-
dertigh a vijf-en-dertigh a vier-en-dertigh vaem, 'snachts hadden
die hooghte van sestalf graet, soo dat wy bevonden dat den Stroom
ons sindt gisteren avondt om den N.0. gedreven hadde drie-en-
twintigh mijlen, siende dat wy Wiapockes) niet konde bezeylen, soo
den gene die Wiapocke wil aen doen, die moet loopen op de hooghte
van vierdalf graet, ende loopen als dan noch W.Z.W. aen, ende sult Nota.
vlacke Grondt bevinden, ende sult ontrent vijf-en-twintigh mijlen
van Wiapocken bevinden seventigh vaem, wy wierpen savondts ons
Ancker inde Grondt op ontrent acht-en-twintigh vaem Kley Grondt :
hadde 'snachts een harde kaeck uyt den Zuydelijckerhandt met Re-
gen, maer duerden niet langh.
i) Een der Kaapverdische eilanden,
2) Het westelijkste der Kaapverdische eilanden.
3) De Oyapoc, thans de grensrivier tusschen Fransch Guyana en Brazilië.
190
1634 Den 5 dito smorghens met den dage sagen het Landt tusschen
^'^ ' ^ Maruin^) ende Cayana^), bevonden ons ontrent ses mijlen beneden
^°^^- Cayana ende het Landt van Maruin, dede hem op aen vier hooghe
Bergen, waer van den middelste den hooghste was, ende lagh on-
trent vier mylen Z.W. van ons, met noch een Bergh bewesten Ma-
ruin, ende doen lagh het uyterste Land van Cayana van ons Z.Z.O.
ontrent seven mijlen, ende wy wierpen Grondt op vier-en-twintigh
a twee-en-twintigh a twintigh a seventhien vaem Waters steek
Grondt 3), ende lieten sachtermiddaeghs ons Ancker vallen op veer-
thien vaem Kley Grondt, ende doen laghen de Duyvels-Eylanden 4)
ontrent W. van ons twee mijlen, ende dede hem op als hier na uyt
gheworpen iss), ende is een fraye vlacke Grondt ; smiddaeghs voeren
wy met ons thienen na Landt, ende quamen savonds ontrent negen
uy ren in de Revier van Korro ^), sommige noemense Cawrora-Nau we,
inde mondt doch diep, want het is met leegh Water derdalf a drie
vaem moy Kley Grondt ; 'snachts ontrent twaelf uyren quamen de
Revier ontrent een kleyn mijl op, was binnen breedt en diep ontrent
derdalf a vierdalf vaem ; laghen hier endaereenigherudsen7). Smor-
ghens ontrent drie uyren gingen met ons sessen Landt waerdt in om
Menschen te soecken, gingen eerst door een groot Bosch, ende daer
na quamen in een vlack Velt ende was een Vruchtbaer Landts-douw,
ende daer stont Gras dat een tot den middel toe quam, ontrent ne-
gen uyren quamen aen een Indiaens Dorp, daersy ons wel ontfingen
met alle vrintschap, doen wy haar berichte dat wy Hollanders wa-
ren, ende deden ons stracks neder sitten ende gaven ons eten ende
drincken, doen quam haer Capiteyn by ons, hy geleyden ons in zijn
Huys, daer hy ons wel trackteerden met haren dranck, datmender
half den hooghte van kregen ; Haren dranck maekense van Casari^),
is dick ghelijck Verekens-Draf, maer is witachtigh ende krachtiger
om te drincken als Haerlemmer Bier : ontrent twee uyren zijn wy
1) De Mahuri even beoosten de Cayenne.
2) De Cayenne, aan den mond waarvan thans de stad Cayenne ligt.
3) Peilgrond; grond die gepeild wordt.
4) Tegenover de kust een eindweegs benoordoosten Cayenne.
5) Deze woorden neemt de Vries gedachteloos uit zijn geschreven journaal over,
waarin eene landverkenning geteekend zal zijn geweest, die in den druk niet is
opgenomen.
6) De Kourou die uitmondt ongeveer tegenover de Duivels-eilanden.
7) Rotsen, klippen.
8) ^Cassyry is een drank van roode james, patates, cassavebrood en suiker"
(Hartsinck, Beschryving van Ouiana, 25). — Over de james en patates aldaar bl. 60 ;
over de cassave of maniokwortel aldaar bl. 58.
I9Ï
weder na onse Sloep gegaen, ende de Capiteyn met twee van sijn 1634.
Soons met ons gegaen. Op haer Dorp stonden ontrent ses a seven ' ^f • 5-
Huysen, ende mochten toe ontrent vijftigh Zielen sterck zijn, ende
staet in een fraye Bosschage, ende lagh ontrent derdalf mijl van
onse Sloep, ende ontrent een mijl van dit Dorp lyedt noch een Dorp-
jen, hier valt schoone Catoen ende Oriliaene Verwe ^), maer niet seer Nota.
veel, doordien datse niet planten, ende hier valt oock eenige Letter
Hout 2) ; savondts quamen weder by onse Sloep, ende voeren weder
[123.] met den Ebbe af, ende bleven 'snachts voor de Mondt van de Revier,
voeren met den dage na Boort toe, ende quamen ontrent middaegs
aen Boort, ende kregen een Zee-windt, soo dat wy ons Ancker lich-
ten en 'tzeyl ginghen, maer teghens den avondt lieten ons Ancker
weder in die Grondt vallen op seven vaem Waters Kley Grond ;
snachts voer onse Boot en Sloep na Cayana toe om de gelegentheydt
van 't Landt te weten, ende om Water te halen.
Den 8 dito bleven wy leggen met stilte.
Den 9 dito smorgens kregen een Landt windt, soo dat wy zeyl
maeckten, maer worden weer stil, soo dat wy ons Ancker weer lieten
vallen, namiddagh maeckten weer zeyl, ende smeten savondts ons
Ancker weer in de Grondt op seven vaem, hadden een moy stuck op
gewonnen.
Den 10 dito maeckten weer zeyl, Wint uyt den Lande, omtrent
neghen uyren quam ons Boot weer aen Boort met Water, ende
brachten een Engelsman aen Boort die ons in Kayana brengen
soude ; tegens den middagh worpen het Ancker weer in den Grondt
op elf vaem, maer ontrent drie uyren gingen weer 't zeyl met een
lustighe koelte; savondts worpen ons Ancker weer inden Grond on-
trent een half mijl van Cayana, ende de Klip het verlooren Kint 3) lagh
ontrent een half mijl van ons, en laghen op vijf vaem, ende 's nachts
laghen op derdalf vaem, soo dattet derdalf vloeyt langhs de Kust
van Cayana, ende een O. ende W. Maen maeckt hier vol Zee ofte
hoogh Water.
Den 1 1 dito smorgens wonden ons Ancker, windt langhs den
Wal, wenden 't heen ende weer, wonnen niet, soo dat wy weer een
stuck in Zee liepen, ende lieten ons Ancker weder te Gronde gaen
op seven vaem Waters steek Grondt, ontrent een kleyne mijl van het Nota.
1) De orliaan is een heester uit wier vrucht eene verfstof bereid virordt (Hartsinck, 85).
2) Zoo genoemd naar de vlekken die zich op dit hout voordoen als het bewerkt
is (Hartsinck, 75).
3) Nog steeds zoo genoemd : L'Enfant Perdu.
192
i634 verlooren Kindt, ende Z.Z.0. van ons, Windt Z.0. met een lustige
^^P^- "-koelte.
Den 12 dito Windt en weer als vooren.
Den 13 dito smorghens kreghen een Landt Windt, soodatwy een
stuck 't Zee Hepen, ende smeten smiddaeghs 't Ancker in de Grondt
op seven vaem, ende ontrent drie uyren lichten ons Ancker weer
met een Zee Windt, ende liepen al Z. ten O. en Z. Z. O. aen, was
diep al seven a ses a vijf vaem Waters, ende zeyiden beneden het
verlooren Kindt om, ende quamen savondts ten Ancker onder de
West Kust van het EylandtMecoriai),daer de Revier van Cayanaby
langhs in Zee loopt, dit Eylandt leydt tusschen de Revier van Caya-
na ende de Revier Wia, daer wy ten Ancker laghen, was een half
mijl van Cayana, lagen met leegh water op vier vaem, ende hebt tus-
schen het verlooren Kind en Cayana, vijf a vier a vierdalf vaem Wa-
ters als ghy in zeylt. Wy waren soo haest niet ten Ancker ofte daer
quam ons een Canoe met Wilden aen Boort met verversinghe van
Bananen, Anassen is een schoone vrucht om te eten, ende meer
andere verversinge.
Den 14 dito setten dertigh Man aen Landt om een beginssel van
een Colonie te maecken, om Verwe Oriander 2), genaemt by de Wil-
den Anotij 3), ende Katoen en Toback, die hier van alles goed valt ;
ende broghten het Volck op een Berghjen dat nevens 't Schip lagh,
daer een oudt vervallen Fortjen op stont daer twee Steene Punten
noch heel waren, maeckten dat voort soo men best konde, hier *t in-
komen van vreemde Schepen mede beletten, als hier goet Schut op
gelegen hadde; vonden dit Fort wilt en woest, daer wies goedt Suy-
cker-Riet op in 't wilde daer wy van aten, was meest een arm dick,
dat de natuer wees datmen daer begeerden Suycker te planten, dit [124.
vervallen Fort scheen eertijdts by de Francen gemaeckt te zijn,
leydt op een fraye middelmatige Bergh, daer een schoone Valeye
by leght, om Verwe, Katoen, Bonen ende Toback te planten ; twee
mijl van dese plaets vonden wy seven a acht Seuwen als Engelsen,
van weghen Jan de Moor uyt Zeelandt, die daer Toback planten,
i) Hiermede bedoelt de Vries het „eiland van Cayenne*' dat gevormd wordt door
den mond der Cayenne en de Wia. Hij verwart echter het woord Macouria (eene
rivier die in zee stroomt halverwege tusschen de Kourou en de Cayenne, met Matorwi
of Matouri, een berg en gelijknamige Indiaansche nederzetting op het eiland van
Cayenne, waarnaar het geheele eiland in de 17de eeuw dikwijls genoemd wordt (zie
o. a. kaart n°. 2153 van Leupe's inventaris.)
2) Hetzelfde als oriliaen op de vorige bladzijde.
3) Eigenlijk anoto (Hartsinck, 85.)
I
193
hadden hier acht inaendcn gheleghen : Dit is een Eylandt vol Volck, 1634.
endesyzijn al Carijbesen gelijck ickvooren van geschreven hebben) ^^^^' ^^'
is een strijdbaer Volck, gestadigh in Oorlogh tegen een Natie ge-
naemt Arricoens 2), de Overste van dit Landt van Cayana wasgenaemt
Arrawicarij, welcke wonende op dit Eylandt dat sesthien mijl in
't ronde was, twee mijl van ons ; maer dese Overste stierf terwijls wy
hier lagen, was hou en troii voor de Christenen Natie geweest, be-
halven de Spanjaerden dien hy niet moght hooren noemen ; na datse
ons beduyden soo was hy wel hondert en vijftigh jaer oudt. Dat aen- Nota.
merekens waerdigh is van dese Menschen, haer Wetten sijn onder
haer Oversten, als die sterft, zijn Slaef smijten sy datelijck oock
doodt, seggende dat hy hem in d'ander Werelt oock dienen sal, on- ^'ota.
der allen smeten sijn Duyvel- Jager oock doodt om dat hy hem het
leven niet langer behouden hadde, want sy hadden hem noch wel Nota.
wat willen houden, hy moght hem nu in d'ander Wereldt beter Duy- „en die met
vel-Jagen, soo spraecken sy teghens my, dese Priesters noemde sy sp/e"cken
Peoagos 3), wy noemdese Duyvel-Jagers.
Vorders ter wijl wy hier lagen vernam ick na de gestaltenisse van
de Lucht en 't weder, als mede na de gelegentheden van 't Volck.
De Saysonen van 't Jaer op dese Kuste zijn diversch, want inde
Oostelijcke deelen van Guanjanen na de Zuyd-Zee,begint het droogh
weder, welckwySomer noemen, inAugusto, endede geweldige Win-
den ende Regenen, welck wy haer Winter reeckenen, beginnen in Fe-
bruarij, maer in de westelijcke deelen na den Orenoque to begint het
droogh weder in October, ende de Regen ende Winter in April, daer
is weynigh onderscheydt van hitte ende koude, leggende dese Lan-
den soo na den Equinoctiael, ende de Dagen ende Nachten meest even
langh zijnde, ghelijck ick bevonden hebbe op Batavia in Oost-Indien ;
doch dese Saysoenen verschillen somtijds een Maendt, ende oock soo
regent het d'een Jaer meer als d'ander. Het Volck heeft hier geen
v^erdeelinghe ofte reeckeninge van tijden ofte getallen, reeckenen al-
leen by de Maen als een twee drie ec. 4) Manen ende gelijck wy dagen
tellen, maer tot thien, ende dan weder thien ende een, ec. ende om
beter haer meyninghe uyt te drucken steecken haer Vingers op,
ende als sy twintigh willen seggen soo brengen sy haer Handen by
i) De eenige plaats die de Vries bedoelen kan is bl. 150 hiervóór waar hij het
heeft over de inboorlingen van St. Vincent.
2) Arecuna's. — Thans wonen zij aan de Rio Branco.
3) Piai in het Caraïbisch, Paqeyers bij Hartsinck, 26, Peiijemaus aldaar bl. 84.
Zij zijn tevens medicijnmeesters.
4) Et cetera.
13
194
i634 liaer Voeten, als sy beloven yets binnen een seecker tijdt ofte soo
' ^P*- ^^' yeei te doen, soo sullen sy een Bondeltjen van gelijck getal van stoc-
kjens leveren, ende ock behouden, om haer bestemde tijdt te houden,
alle dage een stockjen weg nemen, tot dat sy die wegh genomen
hebben, als wanneer sy weten dat den tijd die sy belooft hebben om
is, en willen dan haer beloften houden.
Van wat De Wilde die op dit gantsche gewest woonen, loopen al meest
conditie de "^^ckt, hebben swart Haer op haer Hooft, ende somtijdts root ghe-
Mansper- verwet, swarte Oosten, gaten in 't Lelleken van de Ooren, ende de [125.
soonen zijn o o t ^
alhier te meestendeel gaten in de Neuse, ende oock in de Lippen, en t gant-
sygekieet '^sche Lichaem uytten te Neeten ^) geverwet, met een Vervve die de
zijn, wat ho-(^j.jl3gggj^ Contseuwe en de Taos noemen Anoty^), ^tschijnt datse
vaerdye sy •' j jf j
hebben, dat van jonghs doen tegen *t steecken ende branden van de Sonne,
sommige Vrouwen in sonderheydt de jonge Dochters schilderen
daer en boven seeckere vreemde Figueren met een swarte Gom bo-
ven op 'tTanayt3), eenigheMansdragen een Catoen sletten voor haer
Schamelheydt, maer seer weynigh, meer om nieuwsgierigheydt
alsoo sy sien dat wy 't bedecken, als om beschaemtheyd, want dat
Vryers zijn hebben gemeenelijck een snoertjen aen de Voorhuyt van
haer Schamelheydt vast, ende dat voort met een strick om den Hals,
dat staet als een Snoer ; de Vrouwe baren seer licht, ende zijn sterck
van natuer, dragen haer jonge Kinderen meest op haer Heupen sit-
tende, ende oock in een Catoenen Bandt als sy verre te gaen hebben,
zijn middelmatigh van Persoon, redelijcke wel besneden van Tronie
ende gheverwet als de Mans, loopen oock naeckt met haer Vrouwe- f^^e.]
lijckheydt bloot, ende binden 't Hayr van haer Hooft op in een Tros-
ken: hebben geen Reliegie, soo veel ick noch hebbe konnen mereken,
als alleene datse eenige respeckt dragen aen de Sonne ende Maen,
gelijck de Heydenen in Oost-Indien op die Kust van Cormandel ;
meynen datse leven, maer aenbidden dese gelijck die van de Kust
Cormandel in Indien doen, die smorghens als de Son op gaet in
't Water gaen staen met gevouwen handen na de Son toe, dan dese
Natie Crebesen, en doen oock geen offeren, ten ware sy eenighe su-
perstitie gebruyckten in haer droncken Feesten, want op sterven van
haer Casique, Capeteyns ofte andere groote vrienden, houden sy
i) Uit en te na; van top tot teen.
2) Versta: die de Caraïben contseuwe noemen en de Jaos ^/W/y. — Thans zijn in het
Caraïbisch voor deze verf de vormen kusMve, coHseve, conchh'e \n gebruik. — De Jaos
(Yaos, Vahos) zijn als een Caraïbische stam in Fransch-Guyana bekend.
3) In het Mnl. komt taneit meermalen voor in de beteekenis „taankleur", aie Kil.
en Gaillard in Taxent. d. Arch, de Bm^es (Gloss) in voce.
195
een solemneele Feeste, weesende de beste provisie van haer sterck- 1634
ste Dranckdic sy noemen Perrouvv »), voor drie ofte vier dagen, ofte ^^^^' ^^'
soo langhc als haer Dranck duert, den tijdt ombrengende met dans-
sen ende singen ende drincken boven maten, in welcke visie sy alle
andere Natiën dien ick oyt van Heydenen ghesien hebbe te boven
gaen, houdende de braefste quant die eerst droncken is, ende de wyl
sy soo drincken, staen eenige Vrouw persoonen van de naeste Vrien-
den van den overleden geweldigh huylen ende krijten, ofte sy hier
eenighe superstitie in gebruycken is my onbekent,danditisseeckers
dat haer Priesters ende Waerseggers die sy noemen Peayos^) als voor
desen verhaelt is, op sommighe tijden conferentie hebben met den Nota.
Duyvel,welckesynoemenWattipa3), ende werden by hem bedroghen, ^ota.
niet te min soo haten ende vresen sy hem seer, ende seggen dat hy
quaet is, ende niet sonder groote reden, want worden van hem dick- Nota.
wils blauw ende svvart ghesmeten, na dat ick bevonden hebbe soo Dat is Godt
eere sy mede Tamouco4) die na haer seggen boven woondt ende alles engoed^^^'^
regeert, de Jaos bidden desen Tamouco meest alle morgens ende
avondts aen, sy gelooven dat de goede Indianen na haer doodt op-
waerts varen, ende wijsen na de Hemel, welcke sy noemen Coupo s),
ende dat de quaden nederwaerts varen, wijsende na de Aerde, welcke
sy noemen Soy*^); als een van haer Casiquen ofte Principaelste ster-
ven, soo hy eenige Slaven ofte andere gevangens heeft, soo sullen sy
die mede doodt doen, soo niet een van sijn andere Knechten, op dat
hy in d'ander Werelt ghedient moght zijn. De qualiteydt van de
Landen is verscheyden van dit quartier, aen de Zee kant is het Landt Nota.
leegh, ende de hitte soude daer seer vehement sijn, ten ware die ge- nen.
i) Zie Hartsinck 25. — Pnru is een bekend Caraïbisch woord, dat „water" maar
ook andere vloeistoffen kan aanduiden. Vermoedelijk hebben wij met eenes.imensteliing
van dit woord te doen.
2) Hetzelfde als Teoagas hiervóór.
3) Caraïbisch huatipn, (juntipo^ uitwerpselen, een woord ook op vijandige geesten
toegepast. Dat Indiaansche stammen zich uitwerpselen als levend voorstellen, is door
een omvangrijk materiaal gestaafd. Zie o. a. de vertelling „The woman wo married
filth'' bij Wissler-Duvall, Anthropolo/jkal papers of the Americon Mnsenm of Natnral
History, vol. II, part I, 151 vv.
4) Caraïbisch tamnku beteekent „grootvader, grijsaard, hoofd". De Indianea van
de Vries aanbidden dus „den Ouden Man'', misschien een soort cultnurheros. (Vgl
Uhlenbeck, Onginal Blackfoot Texts^ register i. v. Old-man).
5) KnpH, kahv is een in het Caraïbisch zeer verbreid woord voor hemel.
6) Het gewone woord voor aarde in het Caraïbische is nono. „Soy" herinnert aan
het Caraïbische woord voor zand, dat in één dialect sahow luidt (in andere mhan en
dergelijke vormen met h). — Het is ook mogelijk dat gedacht moet worden aan een
drukfout voor „Toy", dat dan identiek zou zijn met tauai, de grond in een hut.
ig6
tempert wierde by de versche ende koele Briesen ofte Oostelijcke
^^^^^^ Winden, die op de meeste hitte van den dagh seer sterck daer op
wayen; in veel plaetsen is dit leege Landt seer ongesondt, ende
weynigh bewoond, uyt oorsaecke van het o\'er vloeyen van de
Wateren, maer voor den meesten deel heeft het wel schoone Revie-
ren, een vruchtbaer Grondt, ende veel Volcks, ende is een gesonde
wooninge ; op 't Geberghte is de Lucht kout ende 't Landt op som-
mige plaetsen vruchtbaer, ende in sommige plaetsen oock niet, maer
door gaens isset vol Mineraelen, ende mijnen van diversche Meta-
Nota. len, ende geeft der selvige soo veel als eenighe plaetsen van Oost
raeien"dat ^^^^ West-Indien, beyde v^an de beste ende sleghte soorten der sel-
groot pro- yen, ende op het meeste van 't Geberghte : op 't Geberghte wiert
gevonden een seer ghesonde wooninghe, daer is oock een middel
soorte van Landt, welck is van een middelbaer hoogte, ende is seer
Getempert, Gesondt en Vruchtbaer, ende al meest bewoond is, over-
vloedigh van Wayden en pleysante Stroomen van Wateren door
fraye Bosschagien, ende genoeghlijcke Pleynen, tot profijt playsier
ende recreatie, ende is oock niet onversien van Mineralen. Men is
hierseerghequeltvande Moskietes die sy noemen Mapirij ^), steecken
seer v^enijnigh, veel viers te stoocken is een goede remedie, hebben
daer oock Niguas die sy noemen Sico2).
wijTerhafen ^^ provisie van dit Landt tot Lijf-tocht sijn veelderhanden, eerst
vande Lijf- dc Wortel v^an Cassavi, daer sy haer Broodt van maecken, in maniere
't Landt en- als volght : Sy brcccken die Wortel op een Steen, ende wringen het
dfngen.^dte ^^P daer uyt, welck rauw zijnde fenijn is, want ick smeet een Hoen
tot onder- qq^ Brockjen toe, maer stierf daer dateliick af, maer fjesoden siinde
houdt van •' ' j j 0 j
's Menschen met Gunae Pepers), daer sy den overvloet van hebben, geeft een
nen. excelente ende gesonde Sausse, dan drogen sy de gebroken Wortel,
ende backense op een Steen als men de Haver-Koecken doet ; dit
Broodt is goedt voor die tijdt te gebruycken, sy backense een vinger
dick. Daer is een soorte van groote Tarwe genaemt May s ofte Turckse
Tarwe als in de Verginnes is, welcke Granen een sonderlinge pro-
visie is voor dit Landt, ende vermenighvuldight seer tot duysent en-
de vijfthien hondert voor een, ende dickwilsmeer ; gheeft seer goede
Bloeme ende Meel tot Broodt, ende is goet Mout tot Bier ofte Ale,
ende dient tot dieversche noodtdruften voor des Menschen onder-
hout. Van Hvoorsz. Cassavi Broodt, ende dese Indiaensche Tarwe
i) Caraïbisch voor muskiet.
2) Caraïbisch siha of siho, zandvloo. De Spaansche naam voor dit dier is nifjna.
3) Cayenne-peper.
19;
maecken sy Dranck af die sy noemen Passiauw i), wclck moet in vier 1634
ofte vijf dagen verbesight worden; sy maecken oock een ander ^^^** ^'^'
Dranck van Cassavi, vvelcke sy noemen Pernouw ofte Perranou,
'twelck sy koockcn in groote Potten, en sieden 'tgelyck men het
Bier in Hollandt doet, ende gist mede, goet en sterck gelijck Bremer
Bier, maer smacckt wat brandigh, is oock soo hoogh van coleur ge- ^"'^•
lijck Bremer Bier, en kan hier te Lande thien dagen goet zijn ; sy
hebben daer vcrscheijden soorten af, eenige sterck, ander smal,
eenighe dick, eenige dun, maer al goet wesende, wel bereydt, als
wy ordinaris waren onder de Cribes en Arwackes^) die welckede
netste zijn van alle dese Natiën.
Daer is grooten overvloet van Honigh, ende hoewel die wilt is, ^^^^•
wordende ghevonden in de Boomen ende Kuylen onder de Acrde,
is soo goet als eenigh ter Werelt, daer goede Meede van gemaeckt
kan worden; geen Wijngaerden en vindtmen daer, maer alsoo de Dit is ook
Grondt Vruchtbaer en Vet is, ende *t Klimaet warm, souden daer Mohonïen'o
wel wassen indien sy daer geplant waren, ende geven goede Wijnen,
'twelck voor dit Ouartier seer gesondt sijn, dan ik soude sorghe
datse datelijck suer soude zijn door de hette.
Veel andere noodlijckheden voor 't onderhoudt van des Menschen ^.^" '^^*
wilde Ge-
leven worden hier gevonden, namentlijck Wilt van alle soorten, dierte en
wilde Varekens in groot getal, welcke daer twee soorten sijn, d'een d.ieT valt.
kleyn by de Wilde genaemt pockiero 4), die de Navel op den Rugghe sjoxa.
hebbe, d'ander ghenaemtpanigos), soo schoon ende groot als eenighe
Varekens die ontrent hondert en vijftigh a hondert en tachtigh pont
wegen ; daer sijn oock menighte van Hasen ende Konijnen, dan dif-
L128.J ferent van de onse, zijn gelijck een jonck Hart dat vier-en-twintigh
uyren oud is, op sulcken wijs gelijck de Hasen ; daer zijn Luypaerts,
Tigeren, de welcke doen ick hier was een Indiaen uyt sijn Amack^)
namengonckermede deur sooalshylaghensliepinsijnAmack :daer
sijn Armadillej), Maipuries^), die van smaeck zijn als Ossen Vleys,
i) Caraïbisch paslcw, cassave-drank.
2) Arowakken.
3) Welk land de Vries met Molionien bedoelt, weet ik niet te verzinnen.
■ 4) Caraïbisch imldra of pakera, wild zwijn.
5) Paidfjo is in het Caraïbisch niet teruggevonden.
6) Hangmat, Eng. hammoch^ Hd. (uit het Nederlandsch) J2ö!;i^««a;/?, Fransch /i«w<rtf,
Sp. hahiacüt Port. viaca, Ital. amüca. — Pott, DoppcWag als cinea der wichtigsteii Bil-
duiigsmittel der Sprache (Lemgo-Detmold 1862) bl. 83 leidt de heele groep uit het
Caraïbisch af, hetgeen door deze plaats van de Vries bevestigd wordt.
7) Sp. onnadiUo, gordeldier.
8) Caraïbisch maipnri^ mai/mra, „Tapirus americanus."
\
V 198
1632 en willen Southebben, Baremoes ^) welck smaccken als Schapen, cnde
fecpt. 14. j^j^^gj.g i^ieyne Beesten vande selve smaeck, van kouleur als de Dai-
nen^), Apen, ende Meerkatten van diversche soorten, groot ende
kleyn, van dese Beesten zijnder ontallijck, ende worden by expe-
rientie al goet gevonden om te eeten, dan ick wildender niet van
eeten, ende vreemde Beesten meer. De Criebesse verhaelden ons,
die dacr met een van ons Volck waer gheweest op de Revier van
Caparwacas), ende elders Herten sijndie de Wilden noemen Osarij 4j,
ende Wilde Verekens sonder Speek die sy noemen Abihera s), oock
isser van die Levye Beestjens, Waricory 6), rouw van Hayr, de voor-
ste Beenen als de achterste, drie Teenen aen de Voeten, 't Hooft
aepse wijs, met een kort Steertjen, is seer slaperigh ende weynigh
van eten, wonder traegh in het versetten ofte klimmen ; daer was
oock een beesjen dat wy noemde Sagewijntjes7), was de groote van
een jonghe Kat van drie weecken, met Kopere teyckentjens boven
zijn Oogen, ende de vier Pootjens waterhontse wijs geteyckent, was
seer teer, want kondense niet in 't leven houden. Hier houden oock
seer groote Bavianen.
Van het Hier zijn wilde Eynden, Teelingen, wilde Gansen, Reygers van
Gevogeitc^^ divcrsche coleuren. Kranen, Oyevaers, Faysanten, Patrijsen, Duy-
tc Lande ven, Lijsters, Meerlen, Snippen, Papegayen van diferente soorten,
en veel andere soorten daer ick geen kennis van hadde, van groote
ende kleyne Vogels van exquise coleuren, beneffens groote verslin-
dende Vogels ende Valeken van alle soorten, met schoone Ravens.
Van de Van Vis is hier veelderleye, eerst van Zee- Vis, dacr zijn Steen-
vb^dielïier I^^aessems, Meulenaers^), Tongen, Scharren, Rocheno), Sweert-Vis,
te Lande is, Steur, een Vis als Salm, dan j^elijck die root is van Vis, soo is dese
endegevan- 111
gen wordt, gelijck Op Batavia in Oost-Indien, is oock van dese selve soorte, is op
en dop als een Salm behalven de coleur, Garnaet, Zee Kreeften ende
Oesters, welcke aen de Tacken van de Boomen wassen dat seer
i) Volgens Prof. Uhlenbeck, dien ik raadpleegde, is deze vunn duister.
2) Sp. da'uio, damhert.
3) Hier kan alleen de Approuague zijn bedoeld, de groote rivier lusschcn de
Oyapock en de Kaw.
4) Caraïbisch usari, usali, hert.
5) Volgens Prof. Uhlenbeck, dien ik raadpleegde, is deze vorm duister.
6) Caraïbisch tmlekole, alekok, alikole, luiaard (nl. het aldus genoemde dier).
7) Mij onbekend.
8} Kil. apua, alburnus, piscis genus.
9) Roggen.
199
wonder schijnt ; dacr is oock een rare Vis genacmt Cassoorwa i), die in 1634
elcken Ooge twee Gesigten heeft, ende swemmende, houteen boven ' ^^*" ^'*"
het ander onder 't Water, de Ribben ende de Rugghe zijn des Men-
schen Rugh en Ribben gelijck, hebbende een rondt ende d' ander
vlack met een Rughbeen daer in, is wat grooter als een Spieringh,
ende ghehjckt hem seer in 't swcmmen, houden altoos by de Strant
langhens met groote menighte, maer veel beter van smaeck als
Spieringh ; ende hier sijn veel andere seer goede Visschcn, de onse
noemen dese xA.ccare^), welck de Krocodillen niet onghelijck en is, doch
dunder, langer ende ghedrongender van Hooft, komt op Landt doch
voet op Vis, is goet om te eeten, doch quaet om te vangen, heeft goede
Reuck, waer door men die gewaer wordt; Owannas) de voorgaende
seer gelijck dan kleynder; Ayamaze4), gelijck een groote Elleft die in
[129.] 't Vaer- Water houd, ende is seer goet om eten; voorts van versche
Vis is daer veel, doch by ons meest onbekent, maer al seer goet ende
delicaet, soo datmen onbeswaert mach seggen, dit Landt naerde
Climaet mach vergeleken werden voor variteyt van excellente Vis
by eenigh Landt van de Wereldt ; daer is oock een Zee-Vis welcke
ordinaris komt inde versche Wateren, insonderheydt inde Winter
ende vochtige Sayson, de Indianen noemen die Cojumero 5), ende de Nota.
Spaense Manatie, en wy noemen 't een Zee-Koe, is even alleens als ba^erheydt
men hem ophanght ende ymandt hem te voren noyt ghesien hadde, ^^^^^
soude anders niet weten ofte hy sach een Veers ofte een jonghen
Osjen hanghen, want heeft ribben ende met smeer doorsteken, ende
de Huyt is als een Koe-huyt goet om Buffel af te maecken, ende
wesende inde Son ghedrooght ende van 't nat beswaert, is goet voor
Schilden tegen de Pijlen vande Indianen ; hier is mede een Vis die in
Oost-Indien genaemtwerdtCakop^), seer excelent om te eten, is de
groote vaneen Cabbeljau, maer schobben soo groot als een Corper7) ;
i) Caraïbisch kana, in sommige dialecten ka^ beteekent „visch". Het tweede deel
van het woord is duister.
2) Caraïbisch akarc, kaaiman. — Achter „visschcn" in den vorigen regel moeten
ccnige woorden zijn uitgevallen: „voorts is er een dier" of iets dergelijks. Voor „de
onse" zal men moeten lezen „de wilden",
3) Aan Prof. Uhlenbeck, dien ik raadpleegde, is deze vorm onbekend.
4) Carraïbisch aimara, macrodon trahira. Nog meer op den vorm bij de Vries
gelijkt Caraïbisch aijaniakn^ dat echter geen visch is doch „leguaan" beteekent.
5) Aan Prof. Uhlenbeck is deze vorm onbekend. Er bestaat een visch Caraïb.
knmaru (Myletes), doch de zeekoe is dit niet, die toch blijkbaar bedoeld is, ook blijkens
de aanhaling van Sp. manatt^ dat inderdaad „zeekoe" beteekent^
6) Mij onbekend.
7) Karper.
200
Sept. 14.
Vande
Koopman-
schappen
die hier te
Lande ge-
vonden ofte
gemeackt
konnen
worden.
hier is oock een Vis die in Oost-Indien genaemt werd Sanvilam ^),
houd in 't versch Water ;Coa 2), en dewelck zijn Krabben, die daer zijn
met menigte op de leege verdroncken Gronden en langhs degantsche
Kust. De Vruchten zijn menigerley, de Pinnas), Plantana, Potatos,
Mispelen, Pruymen van diversche soorten, en Nooten van vreemde
fatsoenen, de excellentheyd van de Pinna ofte Annasses zijn oock in
Oost-Indien, en is groot, want men soude gheen beter Vrucht konnen
vinden, is van smaeck als Aerdbesien en als een oude Pupping 4) ; de
Potato is wel bekent, de Mispelen zijn seer groot, de Pruymen en
zijn niet te prijsen, door dien veel ghegetendeLoopcauseeren, wel-
cke in dese Landen dangereus is naer dat ick segge, en soo is de
ordinaris Toe-spijse vandit VolckNapi 5),welckedeOosterscheReu-
ven^) niet ongelijck en zijn; hier wast oock een Boom soo Groot als een
Granaet-Appelboom, met bleecke groene wollivige 7) Bladeren, witte
Bloemkens, doch van meerder Bladeren en van gheen reuck, ende
uyt welcke Bloem voort komt eerst een groote Boone van fatsoen
ghelijck een Nier van een Conijn, daer een Vrucht uyt groeyt de
gedaente van een Peer, en dese Boon blijft onder aen hangen, ende
daer is een Pit in ghelijcken een Hasen-noot van smaeck, ende tus-
schen de Schil is Olie die goet is voor vyerigheydt in 't Aensicht.
De principaelste Commoditeyt van dit Landt zijn de Suycker-
rieden van welcke in dese Ouartieren groote menighte is, de grondt
is daer toe soo bequaem als in eenigh ander deel des Wereldts, was-
sen daer in korten tijdt seer groot, by planten ende opbouwen van
bequame plaetsen om 't Suycker daer uyt te trecken, alsmen sien
kan by de Portugesen in Brazijl ende elders wordt gedaen.
De Catoen is een generaele Koopmanschap, seer nut voor de
Kooplieden ende voor ons, om Fusteynen, Bombasijnen, ende tot
anders daer van te maecken en ghebruycken, als Hamaccas van te
maecken, dewelcke zijn der Indianen Bedden, seer noodigh in dese
Quartieren ende sijn Catoenen-Lijnwaten; daer is oock een soorte
van Hennip ofte Vlas van groot ghebruyck, by naer soo fijn als
en
4
5
6
7
niet
Maleisch en Javaansch sënibilang^ zeepuitaal.
Caraïbisch koa, krab.
Sp. piüa^ ananas. Het Caraïbische woord voor deze vrucht luidt aaana of nana
is de vorm waaraan het Europeesche woord ontleend is.
Pippeling.
Caraïbisch napi, zoete pataat.
Geen Oostersche vorm, maar te vergelijken met Hd. „Ruben"'.
Wanvorm voor wollig? Prof. Verdam, dien ik raadpleegde, weet den vorm
te verklaren.
201
Zijde gelijck 't ghebruyckt kan worden, cnde is seer excellent om 1634
J30.J Lijnwaet van te niaecken. ' "^^' ''"
Men heeft hier sonderlinge Verwen, van wekker een is ghenaenil
Aunotoi), welcke wast aenBoomen als een grooteKerse-Boorn, wast
gelijck groote Nooten, die opbcrsten alsse rijp sijn, daer van binnen
het pit kleyne Beesjens^) zijn root van couleur, welck wel geprepa-
recrt zijnde by de Indianen, welcke sy met Olie de Palm prepareren,
't welck het conserveert, verwet een perfect en vaste Orangie colcur
aen de Zijde, maer de Indianen konnen hier veel bedrogh onder
speelen, in 't toe-maecken menghen 't met Cassavie ; daer is een
ander Beesjen die Blaeu-verwet, daer is oock seker Gomme van een
Boom, welcke aen Laken een perfekte vaste Geek coleur ver-
wet, daer zijn Bladeren van Boomen, welcke wel bereydt zijnde een
hooghe rode coleur gheven ; daer is oock Hout dat Purper verwet,
ende is van goede prijs; ende een ander Hout dat Geel verwet, ende
meer andere dingen zijn hier ongetwijffelt die noch niet bekent zijn,
welcke by neerstigc ondersoeckinge by tijden ende wijlen sullen uyt-
gevonden worden.
Hier vallen oock veel wel-rieckende Gommen, dan alsoo ick geen
exsperientie liebbe van Doctrine, so en weet ick niet wat krachten
die hebben. Hier wast oock Cassia-Fistulas), Zeenebladeren, ende
de Aerde geeft oock Belum-Armenum4).
Hier is oock een Boom daer sy haer V^is mede vangen, is van son-
derlinge consideratie, wast ghemeynlijck ontrent haer Wooningen,
en als sy willen gaen visschen nemen sy eenige Tacxkens daer van
ende varen in de Kreecken welck met hoogh-Water meest vol zijn
van goede Vis, ende nemen de Stocxkens die sy op Steenen uyt-
kloppen, gelijck dat het lijckt ofte het Vlas is, en loopen boven aen
de Kreeck alsse die beneden met hoogh water met tacken van Boo- Nota.
men ghestopt hebben, ende het Water ten halve ghevallen is werpen
sy dit Hout, dat als Vlas ghelijckt door het kloppen, smackend in 't
Water, en als dan komt de Vis af-swemmen bove Water ofte hy
droncken waer, vindende de kil onder aen de mondt gestopt soo
springht hy op 't Landt, ende ist in eenige kleyne Meertjens soo komt ^'°''*-
1) Hiervóór, b!. 192.
2) Besjes.
3) Over dezen boom en het medicinale gebruik van zijne vruchten gemaakt, zie
Linschoten's Itinerario, uilgave-Kern, II, 51.
4) Aardolie, aardhars.
202
1634 hy al boven svvemmen met de buyck om hooge, ende sy scheppen
bcpt. 14. j^^^^^ ^^^ ^^^ ^^^ Water, ofte soo hy noch svvemt schieten hem met
een Pijl door 't lijf, soo dat syder soo veel konnen vangen als sy
willen.
Terwijl ick hier was gaende langhs de Zeekant, sach ick een Wal-
vis vechten met een Swaerd-vis, dat het Water soo root als bloedt was
telckens als de W^alvis uyt het Water sprongh, en door benautheydt
van de Swaerd-Vis blies hy een schrickelijck water op, in 't neer-
komen sloegh hem de Swaerd-vis met sijn swaerd onder de buyck
dat hy telckens weder uyt het water sprongh, was wonder om sien.
Daer is mede een Boom van root-gesprickelt Hout, welcke die van
't Landt noemen Pira-Timnere ^), en in het Nederlandtsheetmenhet
Letter-hout, ende is seer excellent tot alderhande Schrijn we reken
werck, desen Boom wast recht op en heeft een gladde witte bast,
ende het Letterhoudt is het pit vande Boom die binnen in wast,
heeft geen bladeren dan boven aen de kruyne. Hier kan oock seer
goede Taback ghemaekt worden ; daer zijn oock rijcke Mijnen, dan
zijn noch niet wel ondersocht.
Willen nu Naer dat ick ontrent vier weken alhier ghelegen hadde, ende ordre
weder onse grhestelt bv mvn Colloniers dien ick daar s^hestelt hadde, dewelcke
Voyagie o j ^ o y
vervolgen, tachtigh-duyscnt Verwe-boomen begosten te planten, ende hondert-
duysent Catoen-boomen, met hondert-duysent planten Taback, [131.
daer elcken pland een half pond Taback geeft, ende is Taback wel-
cke een goede prijs geld,
Den 14 October smorgens ontrent neghen uyren lichten wy ons
Ancker voor Cayana, ende namen de Soons-Soon mede van Arra-
wycarij, de grootste Oversten die nu kortelinge ghesturven was als
voren is verhaelt : dese Jongehngh was begerigh de Nederlanden te
besichtighen, ende ick was te willigher om hem mede te nemen, om
dat mijn Colloniers daer te vrediger zijn soude ; setten onse coers
Noorden aen na het Verlooren Kind toe, was diep 3^, 4, 4I, 5, 6, 7,
a 8 vaem N.NAV. en N.W. ten N., ende setten 't savondts een stuck
beneden de Duyvels-Eylanden op thien vaem, en de Windt Oos-
telij ck.
Kubtc van ^^^ ^ 5 ^^^^ smorgliens lichten wy ons Ancker, ende zeylden soo
Guianain langhs de Kust heen op 9, 8, 7, 6 vaem Kley-grond, ende Kust
streckt al meest NAV. ten W., is leegh Landt, hier ende daer een
i) Caraïbisch p'trea, pexra^ palra^ beteekent letterhout. „Timnere" zal zijn Caraïb.
temere^ al(le), hetgeen achter een substantief gevoegd den collectief- of pluraalvorm
daarvan kan aanduiden.
Bh. 202 en 214
203
Bergh, cnde 's mid claeghs scttcn 't nevens de Rivier ghcnacmt Sena- 1634
mar ia *) op 3 vaem met leegh Water, een niyl ontrent van Land, ende
[133.] is hier een vlacke kust, soo dat de Rivier qualijck te kennen is als
by twee Klippen, dien een stuck beneden de Rivier leyt, en noch
een half mijl beneden dien Klip leyt noch een Klip wat Zcelijcker,
en is VVit-voetsant, ende soo dat ghy dan een kleyn openinge sien
kunt inde Rivier, is heel nau, ende met leegh Water isser maertwee
voet Water, macr vloeyt ontrent neghen voet, ende leyt tusschen
de Rivier Suraco 2) en Sinemari Kust, en streckt hem hier W.N. W.
en N.W. lek voer desekleyne Rivier 3 mijl op, alsoodaer een Franse
Capiteyn woonde genaemt Capiteyn Schanbon, welck daer drie
jaer gewoont hadde met noch twaelf Fransen by hem, ende hy hadde
daer een Schips-ladinge met Aggie§) leggen ofte lange Peper, en daer
hy dagelijcks een Schip verwachte om het selvige te komen halen, "
ende noodighde my 'snachts by hem te blijven, 't wxlck ick oock
dede, gingh met hem ter Jacht, vonghen een Vereken dat de Navel
op de Rugge draeght, ende sijn Wild-schud schoot in een schoot 33
Teelingen, daer ick in verwondert was: smorgens nam mijn afscheydt
van dese Capiteyn, bedanckende hem voor sijn goct tractement, en-
de hier bevonde ick dat dese Natie van Indiaenen niet diefachtigh
zijn gelijck wel in andere Contrayen, want wy hadden onse Boot
'snachts laten leggen sonder Wacht, en bevonden wel dat sy by de
Boot waren gheweest, ende het goet hadden gheroert van Carga-
soen en anders, maer nier afghenomen ; de Franse Capiteyn sprack
dat hy dieversche-reyse met al sijn Volck in 't Landt liep, maer
noyt yets gemist hadde.
Den 1 7 dito lichten wy ons Ancker en gingen onder zeyl, de Wind
langhs de wal, en gingen onse coers N.W. en N.W. ten W. ende
W.N.W. ende setten 'tsavondts omtrent drie mijl van Landt : 't is
hier heel vlack, ende is ontrent 3 mijl van Landt diep 3 vaem, en 4 en
een half vaem.
Den 18 dito lichten wy ons Ancker en ginghen weder onder zeyl,
setten onse coers W.N.W. en de Windt langhs de wal, ende teghens
de middagh quamen ten Ancker tusschen de Rivier van Amanna4) en
MarriwijnS), op 13 voet weecke Kley-grondt met hoogh Water, soo
1} De Sinnaniary bewesten de Kourou.
2) De Iracoubo bewesten de Sinnamary.
3) Caraibisch ah\ aki (en dergelijke vormen), Spaansche peper.
4) De Mana.
5) De Marowijne, thans de grensrivier tusschen Fransch- en Ncderlandsch-Guyana.
204
i634 dat wy met leegh Water niet meer als vijf voet hadden, en soo dat
' wy dan wel vast laghen, soo dat het hier qualijck te leggen is, want
wy het Schip niet vast konden houden, door dien de Stroom t'elcken-
reys met de Vloed omsmeed als het achter noch vast lach, soo dat
wy hier groote moyte met ons Anckers hadden, ende alle achter
middaeghs harde briese uyt der Zee ; smiddaeghs voer ick met acht
man naer de Rivier van Amana, om te sien ofte daer oock eenigh
Handel was.
Den 19 dito smorghens met den daghe quamen de rivier twee mijl
op, daer wy eenighe Arrewackes Huysen vonden maer gheen Men-
schen, soo dat wy een Mosquet los-schooten, daer op datelijck twee
Wilden by ons quamen die ons by haer Huysen geleyden, ende dit
waren Arwackes die ons eten en drincken gaven, ende hier een
stucxken Landwaerts in woonden noch eenighe Arwackes: maer
hier viel nu teghenwoordigh niet te handelen door dien het noch te
vroegh was, want de Verwe noch op het Veldt stondt, ende het Let-
ter-hout en Rood-hout noch niet te bekomen was, door dien het inde
Reghen-maendt gheschieden moeste, die hier eerst begint in Novem-
ber ; Soo voor de ghene die hier Handelen wil, moet maecken dat hy
hier in Januarius op de Kust is, want dan hier de beste Handel is.
Omtrent thien uyren voeren de Rivier met de Vloedt op, maer lieten
onse Sloep met een Fransman hier blijven, en teghen den avondt
quamen aen een Dorp daer Cribesen woonden, die ons met vrund-
schap ontfinghen, ende hier stonden omtrent thien a twaelf Huysen,
en is ontrent acht mylen de Rivier op : wy bleven hier 'snachts, wor- [133.
den seer gequelt van Mosqueten, ende smorgens liepen wy met de
Casiques Soon omtrent drie mijlen Landwaerts in, daer wy een ander
Dorp vonden dat mede Cribesen waren, ende daer stonden omtrent
seven a acht Huysen, tracteerden ons hier wel met haren dranck,
ende gingen van hier noch een mijl, daer wy noch een Dorp vonden
van Cribesen, dit was een groot Dorp daer wel achtien a twintigh
Huysen in stonden, ende hier vonden wy meest Vrouwen, doordien
de Mans uyt visschen ende Crabbe-vanghen waren, dat haer beste
kost is, maer vonden hier niet te handelen, door dien het noch te
vroegh was als voren verhaelt is : Savondts quamen weder by onse
Sloep, en waren hier savondts vrolijck met de Indianen, want het
haer Joelfeest was; smorgens voeren met de Ebbe de Rivier weder
af, ende quamen savonts den 20 dito weder aen boort : voor dese
Rivier wast met hoogh- Water thien voet diep, ende binnen is hy
diep, soo dat het een moye Rivier is om met een Jacht in te komen :
205
het is al leegh Landt en anders niet dan Boomen sonder eenige Ber- 1634
ghen, ende 't is hier gheweldigh vlack, en hier stonden de Boomen ^^' '^'
in 't Water en wiessen, ende de tacken die in 't Water hinghen wa-
ren met goede Oesters behanghcn, daer wy van aten.
Den 2 1 October voeren met onse Sloep nae de Rivier van Mari- Kuste van
wijne, ende bcsagen eens hoe diep dat het was, en bevonden meest America.
elf a twaelf voet met hoogh water tot dat wy voor de Rivier qua-
men, ende bevonden dat midden inde Rivier een Banck lach van
Sant, dat met leegh water heel droogh lagh, soo datter een gat in
loopt aen de Oost-wal, is heel nau, en is omtrent thien voet diep,
ende aen de West-wal is mede een gat, maer hoe diep het daer is
weet ick niet : de Rivier streckt al meest Z. W. in, en legghen binnen
in eenighe Eylanden omtrent twee mijl op, de Rivier is een kleyne
mijl breedt : dit is de gelegentheydt van dese Rivier soo veel als ick
hebbe konnen bespeuren. Omtrent een mijl op leyt een Dorp daer
Arwackes woonen, maer waren al-te-mael na Sernama ^) toe, behalven
een Vrouw die de Huysen bewaerden : Hier woonen menigerhande
Natie, te weten Cribesen, Jajes, Arwacke, Percoren^), ende noch
menigderhande Natie, beloofden ons op een ander Jaer een geheel
Schip met Letterhout te beschicken. Terwijl dat wy hier aen Landt
lagen quam een Nederlander by ons, die door de Indiaense Pocken
van het Schip gegaen was, daer hy mede ghekomen was, ende als
nu ghebetert zijnde versocht met my nae Hollandt te gaen, en quam
op óns Schip, want die dese Sieckte krijght moet hier genesen, al
waer hy in Hollandt soude hier moeten weder komen om genesen te
worden, want 't is gelijck de Ambonse-Pocken in Oost-Indien, jonge
Kinderen van een macndt oudt konnender hier mede gequelt zijn.
Hier quamen mede twee Fransen by ons die wech-geloopen waren
van Capiteyn Schanbon, woonden boven in Cunama 3), ende woon-
den met haer drien in een Indiaens Dorp.
Den 23 dito lichten wy ons Ancker ende gongen onder zeyl, de
Wind langhs de wal en de koers N.W. daer na West aen, en 't Landt
streckt al Westelijcker, ende al leegh Landt, diep drie a vier vaem
steckgrondt, en savonts lieten 't Ancker vallen op vijf vaem steck-
grondt, ontrent twee en een half mijl van Landt.
Den 24 dito smorgens met ten dage lichten wy ons Ancker, de
: I) Suriname.
2) Deze stam is thans niet bekend ; vgl. echter Hartsinck 6 (Palicouris).
3) Deze naam is mij aan de Marowijne geheel vreemd en ik begrijp niet wat de
Vries er mede bedoelt.
2o6
1634
Oct. 24
Nota.
Kuste van
Guiana in
America.
Windt Oost, de koers W. en W. ten Z., Avas diep vijf, vier vaem steck-
■ grondt, ende ontrent smiddaeghs quamen voor de Rivier van Sor-
name en liepen Z.0. ten Z. in, was diep eerst drie en een half vaem,
daer na vier vaem en een half steckgrondt, op sommige plaetsen hart, f134.]
ende lieten ons Ancker in de grondt vallen op vier en een half vaem
steckgrondt, ende lagen achter de Sant-punt dicht onder de wal, en
doen konden wy beyde Rivieren open sien, te weten de Rivier van de
Sername is de Westelijckste, ende Comawini i) isdeOostelijckste:
Die in Comawin wil zeylen die moet de baghboort-wal naest houden,
want het is daer diep, ende loopt dan de Rivier voort soo seer als ghy
wilt. Hier was over vijf a ses daghen te vooren een Schip van Vlis-
singe gheweest Packemack ghenaemt, de Schipper hadde hier wel
vier maenden ghelegen in Comawin, ende hier wel 15 a 16 last
Letter-hout gehkregen. Teghen den avondt voeren met ons Sloep na
de Rivier van Sarname, ende quamen 'sanderendaeghssmorgensby
een Huys ofte twee, dat met Pallisaden rondom Fortse wijs vvasghe-
maeckt, ende hier woonden een Engelsman genaemtCapiteyn Marre-
schal met tsestig Engelsen, en wilden hier een Colonie maecken, ende
was ontrent sesthien mijl de Rivier op, en bleven dien dagh ende
nacht by dese Capiteyn : Dese Rivier is naer om laegh toe al laegh
Landt, in 't opvaren als de Vloedt verloopen was voeren aendekant
met de Sloep in 't Bosch, want de Boomen haer stam wel drie voet
hoogh bevloeijde, en daermaeckten wy onse Amacken aen de Boo-
men vast, gingen daer in leggen slapen tot dat de Vloedt weder be-
gon te loopen ; wy mosten ons de Amacken over 't hooft doen, om
de menighuldige Moskieten die daer waren.
Den 26 dito namen onse afscheydt van dese Capiteyn Marischal,
voeren de Rivier weder af, is een fraye diepe Rivier, en kunt dit met
een kloeck Schip opzeylen. In 't nedervaren vonden wy ontrent ses
mijl van ons Schip noch een Engels Huys, daer veerthien a vijfthien
Engelsen waren die Taback planten, quamen tegens den avondt aen
Boort.
Den 27 dito gingen onder zeyl van Sername, ende liepen N. W. ten
N. soo langhs de hoeck beoosten de Sant-punt,ende dan komter noch
een hoeck; als ghy de twee nevens malkanderen hebt, ofte de uytter-
ste een stuck daer buyten siet, soo meught ghy wel W. N. W.
aen gaen, want ghy zijt dan vry vande Banck die aen de West-hoeck
uytsteken komt : ende liepen al W.N.W. en daer na W. ten W. was
i) De Commewijne.
I
207
diep vier a vijf vaem stcckgrondt, endc ontrent twee en een half mijl ,5-^
van Landt settcn 'savonts op vijf vaem stcckgrondt. ^^^- ^7-
Den 28 dito smorgens lichten wy ons Anckerende gingen 'tzeyl,
de Windt langhs de Wal, quamcn tegens de middagh ten Anckcr
voor Sername *), ende is wel te kennen aen een hoeck die ghy teghcn
het Landt aen siet, en ghy moet den Oost-hoeck vry wat schuwen
door dien datter een Rif afloopt, ende is niet meer dan 10 a 1 1 a 12
voet Waters, soodat wy met ons Schip al vast saten, maer doordien
het weeck was zey Iden de r door heen, ende settcn 't dat Sername* ) lagh
ontrent O. Z. O. twee en een half mijl van ons, en doen konden 't
heel open sien, ende lach Z.O. ten Z. ontrent twee mijlen, en lagen
hier op vier vaem Waters met hoogh-water, en 't is hier heel vlack,
ende die in Sernamen ï) wil zeylen die moet stuerboort wal naest loo-
pen, ende 't is daer met hoogh Water diep derthicn voet ; hier von-
den wy Packemack van Vlissingen met sijn Schip.
Den 30 dito lichten ons Ancker ende kregen wel hondert vijftigh
Wilden als Wildinnen in 't Schip, die ons baden dat wyse wilden in
Timmerare^) brengen, was een Natie diese noemde Sapaye3), en
sorghden dat de Cribesen haer dood wilde slaen. Wy gongen weder
W.N.W. aen, was diep 5, a6, a 7, a8, a 9, a 10 vaem stcckgrondt,
T35.] zeylden ontrent 4 mijl vande wal, en setten 't een stuck inden avond.
Den 3 1 dito smorghens lichten ons Ancker en gongen onder zeyl,
setten de coers W.N.W. smiddaeghs begon 't stil te worden, was diep
1 2 a 14 vaem, en setten 't savonds op 8 vaem met hoogh water, ende
het was hart, de Bancken waren van Corentijn 4) ontrent drie mijl
van de wal ofte van Landt.
Den eersten November lichten wy ons Ancker, de Wind was
langhs de wal, de coers West met moye koelte, en zeylden smid-
daeghs voorby Bcrbijsie, was diep 4, 5, 6 vaem stcckgrondt, ende
testen 's avondts op vijf vaem stcckgrondt.
Den 2 dito wonden wy ons Ancker op, de coers als voren, en
quamen tegens den middagh in de Rivier van Timmerarie, ende het
gat streckt hem Z.W. ten Z. in, is diep met de v4oed op het droogste
twee vaem en een half ende drie vaem, ende loopt ontrent | mijl van
de Oost-wal in daer ist op 't diepst : ende wy losten aldaer de W'ilden
en W'ildinnen, die datelyck haer woonplaets ghereed macckten met Werck van
Caritaten.
i) Hier blijkbaar een verschrijving voor de Saramacca,
2) Demerary.
3) Thans is deze stam niet bekend; vgl. echter Hartsinck 7 (Soupayes).
4) De Corantijn, thans de grensrivier tusschen Nederlandsch- en Britsch-Guyana.
208
1634 Boskappen, alsoo sy hier naerder by haer vrienden waren. Terwijls
' °^' ^* dat wy hier lagen quam Jan vander Goes met een Cannot vande
Rivier van Isekebie^) die daer Opperhooft was van wegen de West-
Indische Companie.
Den 7 dito gingen wy van Timmerare t' zeyl, de Windt O.N. O.
de coers Noord met een moye koelte.
Den 8 dito wordet onghestadigh weder met Reghen ende Windt,
soo dat wy ons Marsseyls innamen.
Den 1 1 dito smorgens met den dage sagen het Eylandt van Bar-
bates^), ende lach omtrent O. van ons vier mijlen met doncker weder,
de windt O. en sette de coers W. en W. ten Z. ende maeckten ons
Maersseyls weder by, savondts sagen het Eylandt van Beckues) en
een igheEy landen v'an de Granades4), soodat wy een weynigh te Zuy-
delijck waren, en soodat wy snachts by de Windt liepen, zeylden N.
ten O. aen met een lustige windt.
Den 12 dito smorghens waren aende Oost-kant van Sinte- Vin-
cent en lach omtrent W. van ons ,ende is aen de Noord-kant hoogh
steyl Gheberght, ende is voort nae de Zuyd-kant oock hoogh en
dubbelt Landt ; ende wy liepen om de Noord-hoeck van het Eylandt
ten Ancker, inden eerste Bay die daer leyt dicht voorby een Klip,
ghelijck een Hoybergh die een weynigh van 't Landt leydt, ende
ghy moet de West-wal soo na loopen als ghy kond: ende wy liepen
dicht onder de wal en setten 't op 23 v^aem ; hier quamen ons menigh-
te van Canoes aen boort met Ververs! nge.
Den 13 dito smorghens ontrent negen uyren storf onse Kuyper,
nae dat hij wel seven weken aende Loop gelegen hadde.
Den 14 dito lichten wy ons Ancker ende gingen 't zeyl, en de
wind Oostelijck, maer doen wy een stuckje van het Landt waren
wordet stil, ende 'snachts kregen altemet een koeltje, de coers N.
ten O.
Den 1 5 dito smorghens lach Sinte Lucia dwars van ons, ende doet
Nota. hem op aende Zuyd-kant leegh, ende een weynigh van den hoeck
lagen twee Bergen ghelijck Suycker-brooden, ende is dan voort
hoogh Geberghte, hadden de wind O. N. O. de coers N. O. savondts
wenden 't om dat de windt soo scherpte ende liepen Z. O. en Z. O. ten
i) Essequebo. — Over Jan van der Goes zie Harris en de Villiers, Stoi'm vnn
^ü-Gravesaade I, 148.
2) Barbados.
3) Bequia ten zuiden van St, Vincent.
4) De zoogenaamde Grenadinen benoorden Grenada.
209
o. aen, altemet wat hooger en dan wat lagher, nadat de windt 1634
ruymde en scherpte. ^^' '"^'
Den 16 dito de windt variabel, soo dat wy meer verlooren als
wonnen, ende savonts waren weder onder de Zuyd-hoeck van Sinte-
Vincent.
Den 24 dito van den 16 dito af hadden wy veel veranderinge van
136,] weder ende winden, dat wy naer onse gissinghe 't Eylandt van Tri-
nijdade voor uyt saghen leggen.
Den 25 dito moy weer, liepen wy smiddaeghs het hooge vaste
Land in 'tgesichte ende sagen 't, ende in 't midden was een lege
Valeije, en aen den Oost-hoeck laghen twee Eylanden af, de Windt
O.N.O. de coers Noorden, ende 's nachts wenden 't altemet heen
en weer.
Den 26 dito smorghens setten onse Sloep uyt, dien ick met seven
Man naer Landt toe sond, om te sien ofte daer oock Indianen wa-
ren, ende voorts offer eenige goede Reede was : Savonts laet quam
mijn Sloep weder aen Boort, raporteerde my dat daer geen Reede-
nen waren om te Anckeren, anders niet als hooge steyle Klippen
aen Landt, en vonden geen aperentie van Menschen : hier hadden
wy gestadigh variabel weer.
Den eersten December wast moy weer, de wind O.Z.0. de coers
N.0. ten N. hadden de hooghte van 1 5 graden 1 8 minuten, en tegen
den avondt sagen het Eylandt van Dominicke, en lach ontrent Oost
van ons, ende liep in 't eerste quartier, wendet vier glasen over om
dat de windt soo scherpte, maer de windt ruymde, soo dat wy weer
overwenden N, ten O. en N.N.0. aen.
Den 3 dito smorghens met den dage, saghen wy het Eylandt van
Aves *)ende Si nt-Chri stoffel, quamen 's anderendaegs onder Nivis ten
Ancker ; ende hier lach een kleyn Engels Scheepjen te Reede dat
naer Yrlandt wilde.
Den 6 dito quam'er een Hoorns-Man by ons die van Christoffel
quam, ende verwachte Packie^) die mede aen Christofifel lach, ende
zeylden met den ander naer Gardeloepe toe.
Den 13 dito quammer vijf Hollandse Schepen by ons te Ree die
van Farnabock 3) quamen, en die voort na Capo de Vellen) wilden
om Sout, ende aen Curasou om Hout,
1) Van de andere eilanden af, bewesten Dominica,
2) Den vroeger genoemden kapitein Packemack?
3) Pernambuco in Brazilii'.
4) Cabo La Vela bewesten de golf van Maracaibo.
14
2tÖ
1634 Den 25 dito lichten vvy ons Ancker ende zeylden naar Sinte-
^*^" ^^* Christofifel, setten 'tdaer in d'achter-noen onder het Franse Fort,
ende daer voer ick aen Landt, vondt dat daer commandeerden een
Fransman ghenaemt Monseur de Nanbuck, alwaer ik eenige Taback
af vermangelden, en wierden van hem wel getracteert.
Anno 1635. Den eersten Januarius lichten wy ons Ancker, ende liepen te Ree-
de voor het Fort van d'Engelse Reede, alwaer commandeerde een
genaemt Capiteyn Warnas '), ende hier lagen wy en handelde een
party Taback.
Den 15 dito liepen wy aende Sant-punt, alwaer ick vier Franse
Schepen vondt leggen, twee quamen van Capo de Swerde 2) de an-
dere twee lagen en laden hier Taback.
Den 17 dito arriveerden Schellinger van Medenblick alhier, enhy
hadde een Prijs by hem dien hy vande Margariten 3) verovert hadde.
waerover hy syn Zeylemaker verlooren hadde, die geschooten was
in 't bordeeren.
Den4 Februarius kregen ad vijs als dat de Spaense Vloot aen Guarde-
Loepes gearriveert was, ende doen wilde de Schepen telijwaertloo-
pen, en ick sprack dat ick mijn passagie niet verliesenen woudeom [137
de Spaense Schepen, ick moest sien ofte ick by nacht koste verby
raecken.
Den 10 dito lichten wy ons Ancker om *t zeyl te gaen, tegens den
avont quamen omtrent Redonde, ende lieten soo voort staen naer
Monserat, maer soo haest de scheemer-avondt begost te donckeren
soo volghden ons twee Schepen na, ende 't scheen datse by daegh
achter 'tEylandt van Rodonde ghehouden hadde en sonder zeyl
ghedreven, om de Schepen waer te nemen die daer mochte passee-
ren, laghen daer op de wacht, en 't schijnt dit de wacht was vande
Spaense Vloot : 't een zeylden ons hart in en begost van vars te schie-
ten, ende sy bhck-vyerde4)staegopmalkanderen,wymaecktenalles
wel klaer en ick liet de rees hanghen, en een ons dicht van achteren
in zeylden ende riep waent Schip, maer het scheen wel een Ooster-
lingh dewelcke preyde ; hy riep wy souden sijn Admirael inwachten ;
ick riep wildese wat hebben sy mochten by daeg komen, ende ick
riep met een dat hy achterom houden soudeofte ick souder in schie-
n ^
i) Op bl. 153 hiervóór: Warnar.
2} Ongetwijfeld corrupt voor Cabo Verde op de westkust van Afrika.
3) Margarita tegenover de Venezolaansche kust benoorden C'nmana.
4) Zij wisselden vuursignalen.
211
ten, waer hy qualijck aen wilde ; riep weder wy soude strijcken en 1635
wachten sijn Admirael in, en sijn boegh spriet lach al neffens onse
companje, niaer wy riepen dat wy schieten soude : doens hielde hy
stracks dragende, ende wy hoorden een groot gedruys van volck en
spraken al Spaens : doen wierden wy waer dat het Spanjaerts waren,
ende hiel kort van ons af doen hy sach dat wy hem mistroudc, ende
wy ontschooten hem hart, merckten doen wel dat dit de Schepen
waren die op de wacht waren gestelt vande Spaense Vloot, ende
smorgens sagen geen Schepen meer.
Den 1 1 dito quamen en kregen tegens den avondt Martinicke in
*t gesichte.
Den 12 dito hadde smorgens Bequea O. van ons, liepen langhs de
kuste van d' Eylanden van Granades, en kreghen een Canoe met
Caribese (die op dese Eylanden woonen) met verversinge, maer dit
zijn snoode schelmen en men moet wel op sijn hoede zijn : Tegens
den avondt lieten ons Ancker vallen aen *t Zuyd-end in een fraye
Sant-baye, daer een Sout-pan was, hadden hier acht vaem waters,
wy voeren met de Sloep aen Land, dan hier en was geen Sout
inde Pan.
Den 14 dito lichten ons Ancker smorgens vroegh met brave Ooste
Windt, en sette de coers Z. ten W. aen, ende tegens den avondt
maeckten wy kleyn zeyl.
Den 1 5 dito smorgens saghen een deel kleyne Eylandekens in een
rond drommeltjen, en *t waren de Testiges *) : wij hieldender na toe en
zeyldender door heen, ende het Westelijckste Eylandeken vonden
wy een moye Santbay, daer wy *top achtien vaem setten, ende
voeren met onse Sloep aen Landt : Hier waren anders niet als barre
kale Klippen en Steenen, daer veel Leguwanen waren ende Co-
nijnen, ghelijck wy in Hollandt inde Duynen hebben, en schootender
omtrent dertigh ende een partij Leguanen, dat de Conijnen niet on-
gelijck is van smaeck.
Den 16 dito lichten ons Ancker, tegens den avondt saghen wy
Tortuga daer men Sout haelt, maer dorsten daer om geen Sout
aen-loopen alsoo wy alleenigh waren; savondts maeckten kleyn
zeyL
Den 17 dito smorgens sagen wy 'tEylandt Orchilla, daer by
komende sond mijn Sloep aen Landt om Boeken, quamen datelijck
weder aen boort en brachten geen mede, alsoose te wild waren ende
i) De Testigos tusSchen Grenada en Margarita.
1635. gCQiï tijdt verletten wilden; zeylden op de middagh verby het Eylandt
^ ^' '^" Rocka^), en tegens den avondt quamen by Ille Daves^), ende maeck-
ten kleyn zeyl om Bonnayere 3) niet verby te zeylen.
Den 18 dito smorgens quamen by Bonnayere, maer saghen geen
Sout inde Pan, liepen onder kleyn Bonnayere en setten onse coers
naer Curasou toe, ende komende voor Curasou kregen soo veel
Windt, dat wy beyde de Schover-zeylen in 't hol streken : Doen qua-
men daer stracks twee Schepen uyt-loopen, het een was den Otter
daer Houtebeen op commandeerde, *t ander was de Kat, ende wil-
den naer de vaste Kust toe om een goe Prijs, en riepen my toe dat
ick Carasou niet krijgen en soude, alsoo de Windt en Stroom teveel
om de West liep, ende resolveerde (alsoo het hart weyde) met een [138.}
paer leege Schover-zeyltjes onse coers N. ten W. aen te gaen.
Den 20 dito tegens den avondt saghen het Eylandt van Spaniola
Capo Calongia 4), en lieten 't snachts met kleyn zeyl langhs de wal
staen, en de windt Oost, de coers W.N.W.
Den 2 1 dito smorgens bevonden ons dicht by Ille de Vacke 5),
saghen de Oost-kant van 't Eylandt vol Klippen en Russen^), ende
omtrent de middagh passeerde wy dito 't Eylandt en liepen naer de
Capo de Tiberon 7) toe : Omtrent drie uyren na de middagh ont-
moeten wy een kleyn Jachtjen vande West-Indische Companies
Jachten, ende die verpreyden ons, vraeghden waer wy naer toe wil-
den ? antwoorden hem naer de Tortugas achter Spaniola ^) ; en riep
ons toe wy souden wat voorsichtigh zeylen, alsoo 't op den 9 Janu-
arius vande Spanjaerden was afgeloopen, ende wel vijf ases hondert
Engelsen hadden dood-gesmeten.
Den 22 dito was Capo de Tijberon Oost van ons, ende ontmoeten
ons een Zeeuse Caper ghenaemt Maertman, dewelckeeen Comman-
deur op hadde ghenaemt Pieter Jansz. die ons aen Boort quam ver-
soecken, ende vraeghde waer wy naer toe wilden ? gaf hem tot ant-
woord naer Tortoeges toe : maer sprak tegens ons wy souden wat
voorsichtigh zijn, alsoo hy daer van daen quam ende dat hy sijn
i) Los Roques.
2) De Aves-eilanden tusschen Los Roques en Bonaire.
3) Bonaire.
4) Aan de zuidkust van Spaniola (Haïti).
5) Ile La Vache bezuiden de westpunt van Haïti.
6) Zie hiervóór, bl. 190.
7) De westpunt van Haïti.
8) Tortuga benoorden Haïti, niet te verwarren met Tortuga henoorden Venuzuela
waarvan hiervóór, bil. 148 en 211, sprake is.
Ü
21
Schip daer gekrenght hadde, ende terwijls dat hy doende was soo 1635
waren de Spanjaerts gekomen en liepen het Eylandt af, daerse veel ^^^^' ^^'
Engelse doot-sloegen ende ghevangen namen : hy lach onder 't En-
gelse Fort daer negen Stucken op lagen, dewelcke de Spanjaerts
datelijck vernagelden alsoo 't nachts was, ende Macrtman hadde al
sijn Schut onder 't Fort aen Landt ghebracht op twee Stucken na ;
doen 't daeg worde liet hy datelijck sijn Stucken van Strand halen,
ende beschermde sijn Boot met die twee Stucken dien hy in sijn
Schip hadde, also dat hy dicht aende wal lach, ende doen hy sijn
Schut weder aen Boort hadde dorster niemandt vandc Spanjaerden
weder by 't Fort komen : Sy liepen al na de Plantagies toe om d'En-
gelse te verdrijven, ende 'snachts quammer noch een Sloep met
Spanjaerts, dewelcke onbekent op 't Rif roeyde ofte zeylden : maer
Maertman dit gewaer wierde (alsoo 't dicht by sijn Schip was) sond
sijn Boot daer gewapend naer toe, diese opbrachte aen sijn Boort.
Ende alsoo de Gouverneur vande Engelse sich ghesalveert hadde
onder 't faveur van dese Gaper, dien') hem de ghevangenen Spanjaer-
den vereerden, soo hielden dese Engelse niet langh morghen-spraeck
met haer, brachtense op staende voet om den hals, daerse niet veel
eer af hadden, also Maertman haer dese Gevangens gelanght hadde
datser eenighe van haer Gevangens mede mochten lossen. Alle dese
proposten verhaclden ons dese Pieter Jansz. Maertman, die hem uyt-
gaf voor Commandeur te wesen op Maertmans Schip. Oock mede
verstonden van hem dat hy eens Prijs genomen hadde metsesthien
Stucken, een Bosschayer geladen vol Cumarie Wijnen 2), maer hadden
dien selvigen Prijs verzeyld tegens een Opperwal, aen 't Eylandt
Janmayca : Ende hy beval ons dat wy wel voor ons sien souden, alsoo
de Spanjaerts met haer vier zeylen waren vol Volcks, daerse dese
aenslach mede ghedaen hadden, daer was een Schip met drie Bar-
eken ende kleyn Vaertuygh. Doen nam hy sijn afscheyd van ons>
ende ick liet hem een Eerschoot geven, hy van ghelijcken, ende wy
scheyden van soo den anderen, ende wensten hem een goe Prijs ende
ons behouden Reys.
Den 23 dito smorghens vroegh ontmoeten ons'neffens de Caimi-
[139] tes3), aen het West-eynde van Spaniola, een Dogger met een Bos-
scheyse Sloep, die vol vande ghevluchte Engelse waren, dien van
't Eylandt Tortoeges ghevlucht waren, versochten dat ik het Volck
i) Versta: die (nl. Maertman). — Hem: den Engelschen gouverneur.
a) Fout voor Canarie-(Canarische)wijnen?
3) Kleine eilanden als men de westpunt van Haïti omgezeild is,
214
ï635 "yt de Bosscheyse Sloep (die vijf-en-twintig sterck waren) wilde
* ^' ^^' overnemen, met noch vijf-en-twintigh uyt het Dogh-Bootje, dat
soo vol was datser niet reppen en kosten : Maer myn Volck was ver-
vaert over soo veel Engelsen over te nemen, maer ick gaf haer tot
antwoordt dat het gheen Engelse Zee- varende Luyden waren, dat
het maer Planters waren, dat wy daer gheen noot af hadden om een
Schip af te loopen, en dat ick met dat Volck wel wisten om te gaen
cnde haer spraeck wel kenden, oock koste ick de Luyden niet laten
in Zee vergaen, want het waren Christenen. Naer langh discoursen
met mijn Volck, alsoo wy maer vijf-en-twintigh Man sterck waren,
dat vijftigh vreemde gasten toe te nemen docht haer seer absurd,
niet denckende in wat ellende dese Luyden waren die geen kost en
hadden, ende dorsten het Landt oock niet aendoen om te jagen,
overmits sy geen Schip tot een rugge hadde : Eyndelijck soo hebbe
ick vijftigh Man overgenomen, ende zeylden dien dagh met haer ^^^°-
achter de Caimites een Eylandt daer wy het setten op thien vaem
Waters, ende stieten op een Coraelbanck, en datelijck voerender
eenige Engelse naer 't Landt toe, met een van die met de Harpoen
koste omgaen, schoot een Zee-koe, die sy savondts aen Boort brach-
ten met drie groote Schilpaden, Ende alsoo *thier niet heel goet
leggen en was, door vuyie grondt en *t Water niet wel te bekomen,
zijnde geresolveert te vertrecken naer de Baye van Goava, over 't
Eylandt van Guanabo'), omtrent thien a twaelf mijlen dieper in
de Golf.
Den 25 dito lichten wy smorghens ons Ancker, ende arriveerden
'sachtermiddaeghs inde Baye van Goava, alwaer fraye versch Water
de Bergh quam afloopen tot aen Strand in Zee toe, daer wy maer
met de Boot hoefden te leggen en schepten 't inde Vaten : wy voe-
ren datelijck met onse Boot naer Landt toe, met achtien a twintigh
Engelsen die hier wel bekent waren, namen haer Honden mede om
te Jagen ; dit is een fraye Baye, en lagen op thien voet Waters steck-
grondt, ende savonts quamen met de Boot weder aen Boort, brach-
ten drie wilde Varekens mede aen Boort, die de Engelse met haer
Honden ghevanghen hadde, met ontrent ses-duysent Appelen van
Orangie ende Lamoentjes, soo dat dit een schoone Verversch-plaets
is, ende wy vongen hier met de Draplijn schoone Vis.
Den 26 dito voer onse Boot weder met een party Engelse aen
Landt, ende quamen teghens den avondt weder met vijfthien a ses-
1) Gonave tegenover Port au Prince.
215
thien-duysent Appelen ende Lamoentjes weder aen Boort, en met 1635
seven wilde Varekens diese ghejaeght hadden. ^^^^' ^^'
Den 27 dito saghen een Hollandse Boot met een Smack- zeyl endc
Fock, een stuck van ons teghen de wal aen leggen, en ick sach door
mijn Verrekijcker dat de Boot vol Volcks was, sonde datelijck mijn
Sloep ende Boot wel-gcmand naer toe, welcke hem aen Boort brachtc,
endc daer waren vijf-en-twintigh Spanjaerden in, wacr af de Capi-
teyn my een Briefjen toonde dat hy van Koebergen genomen was,
een kloeck Schip met Huyden geladen, hadde hem dese Boot weder-
gegeven, en daer mede liet ick hem weder varen.
Den 4 April naer dat wy ons van alles wel vcrsien hadden in dese
Baye, van Verversinge ende Water, soo hebben wy geresolvecrt op
morgen t'zeyl te gaen na een Sout-pan toe, die by de Caep Sinte-
Niclees leyt.
Den 5 dito hebben wy ons Ancker gelicht, ende quanien tegens
den middag ten Ancker onder een hooghe Bergh, en daer rontom
vlack I.andt lach, met een Sout-pantjen tegens de Bergh aen : Dese
Sout-pan leyt tusschen de Guanives en de Caep Sante-Nicolaes, en
laghen hier op vijfthien vaem Waters Sant-grondt : Ick gonck met
mijn Boot naer Land om de Sout-pan te besichtigen, vonden datter
Sout in was, maeckten ons datelijck klaer om stellingen te maecken,
ende ons met Sout te ballasten.
Den 6 dito onse stellinghe gemaeckt en Sout beginnen te kruyen
uyt de Pan, ende naer dat wy drie a vier Booten vol Sout ghekruyt
hadden begost het te Regenen, en het Sout was datelijck gesmolten
door 't versch Water, ende wy haelden dese Booten Sout aen Boort
die wy gekrooden hadden, en haddet inde Regen-tijdt niet geweest
hier mocht men wel drie a vier Schepen vol Sout geladen hebben,
en 't was ghemackelijck te halen, boven dertigh treden vande Zee
niet te kruyen ; wy schooten hier oock veel Ghevogelte van Flami-
ges en Feybants*), en 't was oock vol wilde Paerden, die wy by hon-
derde sagen als morgens loopen.
141.) Den 10 dito Ancker ghelicht met den dage en t'zeyl gegaen, zeyl-
den op den avondt om de Caep van Sinte-Nicolaes, ende arriveerden
den 12 dito voor 't Eylandt van Tortuges, dat de wSpanjaerts weder
verlaten hadden, ende vonden daer Roebergen uyt Zeelandt, die de
Prijs by hem hadde dien hy genomen hadde vande Spanjaerts als
voor verhaelt is, met noch twee andere Schepen, den eenen was van
i) Dit woord is mij niet bekend.
2l6
1635 Schiedam, d'ander van Middel burgh; ende vonden hier oock een
' P" '°' Ever^) daer de Governeur vande Engelse op was, en wilde daer mede
na de Vergienjes : Hier verhandelden wy eenigh Brazilien-hout ter-
wijl wy hier lagen, en alsoo 't daghelijcks een stoorm weyde dat wy
niet konnen uytrechten, ende voeren dagelijcks onse Engelse aen
't Eylandt van Spaniola te jagen, on Verekens en Hoorn-beesten te
vangen, ende wy lagen hier wel door 't quaedt weder dagelijcks tot
den 20 April toe, ende ick versocht aende Engelse ofse 't Eylandt
niet weder wilden habituweren, maer gaven my tot antwoordt datse
de Spanjaerts vreesden als sy 't wederom gehabitueert soud hebben,
soo datse niet weder te beweghen en waren ; Dit Eylandt is aen 't
Noord-end van Spaniolo een mijl van den ander, daer fraye kleyne
Spruytjens van versche Riviertjens loopen, en daermen bequaem
versch Water kan bekomen ; daer leggen oock op dit Eyland Spa-
niola schoone Savanes ofte Weylanden, daer veel wilde Koe-beesten
op loopen, ende wilde Paerden en Varekens, ende gheen Spanjaerts
aen de Noord-zijde ; oock mede veel Appel van Orangien als Li-
moenen wassen in 't wilde.
Den 3 Mey lichten wy ons Ancker aen 't Oost-eynde van Tortu-
gas, ende gongen onder-zeyl.
Den 7 dito smorgens sagen de Caycos^ ), de drooghte met de Ey land-
jes 't gene dat ghy van Tortuges in 't ghesichte verkrijgt, ende aend€
Noord-zijde is een Bosjen Boomen, en doet hem op ofmen een Fort
siet ofte een Houte-wanbus, ende hadden daghelijcks Regen, ende
passeerden tusschen den 7 en den 8 dito voorby het Eylandt Mary-
guanas) ; daer quam my 'snachts een stijvigheydt aen (also ick inde
Regen hadde leggen slapen) datse my moesten in de Cajuyt dra-
ghen, en hier hadde ick noyt van geweten.
Den 1 1 dito kreghen een harde storm uytten N.0. soo dat wy
voor de fock liepen.
Den 16 dito kregen de vaste Kust in 'tgesicht, wierpen veerthien
vaem Sant-grond, en sagen de Duynen vande Vergienjes, ende wa-
ren neffens de Caep Engano4), neffens de 34 en 35 graden.
Den 17 dito quamen voor Gaets vande Engelse Vergienjes, ende
alsoo daer niemandt anders in 't Schip, was als ick die daer geweest
i) Vrachtschip. — Voor den overgang van diernamen op schepen vgl. Ndl. Woor-
denboek op fjalei.
2) De eilanden benoorden Haïti, de zuidelijkste van de Bahama-groep.
3) Het eiland dat op de Caicos volgt.
4) Thans Kaap Hatteras.
217
was, soo is de Stierman niet de Hoogh-bootsnian inde Cajuyt geko- 1635
men, ende hebben my boven gedragen om het Schip in te zeylen, *' *^'
en arriveerden teghens vier uyren na de Noen voor 't Fort ghcnaemt
Point-Confort, alwaer vvy vonden legghen een Fkiyt-Schip van
Londen, daer de Governeur Ser Jan Haway, Governeur voor den
Coninck van Engelandt in was, wierden van sijn Raden ende de Ge-
meente nae Londen gesonden, ende maeckten een nieuwe Gover-
neur, 'twelck haer namaels qualijck bequam; Hier setten ick alle
Imijn Engelse dien ick gcberght hadde altemael acn Landt, ende
socht hier weder eenighe Victualie te bekomen om naer Nieuw-
Nederlandt te zeylen en om mijn Schip soecken weder dicht te ma-
ken, alsoo het geweldigh leek was, 't welck ick inde Engelse Ver-
gienjes niet wel konde doen ; Alsoo 't buyten-tijdts was om Taback
[14a.] te vermangelen, soo liet ick alhier van mijn Cargasoen leggen, ende
gaf last om teghens de Crap^) te vermangelen; dat tegens de Ta-
back rijp is soude weder komen als de onghesonde tijdt over soude
zijn, dat is tegen September, want Junius, Julius, ende half Augustus
daer heel ongesont is, voor de gene die daer geen Jaer gewoont
heeft, want de Engelse sterven in die tijdt daer hart, maer een die
daer overjarigh is die seggense dat hy Zeesont is, dat is te seggen
dat hy 't Landt gewent is, en door saecke van dese sterfte, gevense
de schuld dat dit Landt leyt op ^6 graden a 37 op 't breken van de Nota.
^ Climaet, d'eene uyre sal 't soo heet zijn in dese tijdt dattet een Man ^n dese*^*
pas harden kan van hetten, d*ander uyre dat de Windt uyt het^'^ckte.
Noorden West schiedt met sulcke groote koelte, dat hy wel een
Bollefangher 2) aen van doen heeft, en dat veroorsaeckt daer de
groote onghesontheydt, als te ghelooven is 't onghetempert weder.
Den 28 dito naer dat ick my van alles weder versien hadde, heb-
ben vvy Ancker gelicht ende t' zeyl ghegaen naer Nieuw-Nederlandt,
alwaer wy den 30 dito wel arriveerden achter de Punt tegens den
avondt.
Den eersten Junius voer ick met de^Bootnaer Landt toe, ofte na
Fort Amsterdam, alwaer ick Wouter van Twiller als voren Gover-
neur vond, vraeghde hem ofte hy wilde myVan Timmerluydcn voor
mijn Geldt laten ghenieten, om mijn Schip te helpen dat heel leek
was, ofte soude naer Nieuw-Engelandt toe zeylen, ende soo beloofde
hy my assistentie : Doens sonde ick mijn Boot weder naer Boort toe
om het Schip in te laten komen, dat daer vijf mijl van daen is, ende
i) Eng. erop, het te velde staand gewas.
2) Hiervóór, bl. 172.
2l8
1635. sond mede een Jongman aen Boort die het in lootsen soude, de-
•'""' ^' welcke certijdts doen ick naer Oost-Indien voer mijn Knecht was
gheweest : maer doen mijn Boot omtrent een half uyre van 't Schip
was, quammer een Dondervlaeg daerse niet wel oppasten, ende de
Boot raeckte vol Waters, ende dreef twee nachten en drie daghen
in Zee, ende ick was seer verwondert waer mijn Schip soo tardeerden
met goede Windt, datmen in drie uyren zeylen kan : Ick sond een
vande Companies Speeljachten naer Boort toe, die *sanderendaeghs
met het Schip quam aen zeylen, ende daer quam een Wild van *t Ey-
landt') aen 't Fort. brachte tijdinge dat mijn Boot daer aen strand
gekomen was, ende dat de Jongman Flips Jansz van Haerlem daer
in w^as, ende datse hem ghevonden hadde leggen een vaem ofte twee
uyt de barninghe van *t Strand, ende hadde hem aen haer wilde
Huysen gebracht, alsoo hy heel gematteert was, en d*ander vijf
Mannen van 't Schip waren om den hals, ende de Boot hadden de
Wilden op 't Land gehaelt.
Den 5 dito quam de Jonghman aen 't Fort weder, die met groot
verwonderinge gesal veert was, en verhaelden ons doen sy de Travade
kregen, datter twee Franse inde Boot waren die begaven haer te
Water doen de Boot vol Water was, en meynde aen Boort te swem-
men, maer wierdc noyt weder ghesien : De eerste nacht soo al in
't Water gheseten inde Boot, doen begavender noch twee te water,
meynde aen Landt te swemmen, maer men saghse noyt weder:
maer Flips Jansz ende mijn Hoogh-bootsman die mede inde Boot
was ghebicven, nu de bveede nacht en de derde dagh na den Noen,
sprack de Hoogh-bootsman tegens dese Jongman Flips Jansz die
't Schip in lootsen wilde, dat hy de Boot oock wilde begeven, maer
Nota. Flips Jansz antwoorden hem dat hij inde Boot blijven wilde ende
amwoo? verwachten de uy tkomste van Godt : ende ontrent een quartier uy rs
van Philips, dat de Hoogh-bootsman uyt de Boot was, en hadde sijn afscheyd
van hem genomen, wierde hy met de Boot vande Zee en de barninge
aen Landt gheworpen, ende hy liep door de Barninghe een vijf ses [ui-
treden van 't Water af, was soo swack en soo verhongert dat hij niet
verder gaen koste, en alwaer hem de Wilde vonden ; Hy verhaelden
oock datter sulken Ghespoocksel omtrent haer was terwijls sy inde
Boot saten en dreven die vol Waters was, soo quammer somtijdts een
die boder^) eten ende drincken, en op 't laest quam daer een als een
schoone Joffrou haer vertoonen, soo dat ick meyne dat dese Spoo-
i) Het Lange Eiland n.1.
2) Die bood hnn.
219
ckerijc macr is geweest haer ijdelheydt van hooft, door de hongher 1635
ende ongemack dicse leden. Voorts hebben wy beginnen het Schip •^""' ^'
op te ruymen om het leek te soecken en 't Schip ontlast, hebben 't op
strand geset, also hier seven voet op ende neder het Water valt met
een daghelijcksc Tye, en met sprinck-stroom negen a thien voet
Waters, naer datter aenparssinge van Windt is, naer dat wy alhier
deongesonde tijdt door-gebracht hadden die inde Engelse Vergien-
jes regneert, van Junij, Julij, en Augustus.
Den eersten September alsoo wy veerdigh laghen om na de 1^2n-
gelse Vergienjes te varen, om te sienoftewyonse schulden mochten
bekomen vande gesalveerde Engelse, dien ick daer van Tortugas
gebracht hadde, ende vande uytghesette Goederen. Terwijls ick
mijn afscheydt nam vande Governeur, soo arriveerde alhier de
Barck vande Companie, dewelcke veerthien a vijfthien Engelse mede
brachte die het Fort Nassou inghenomen haddeVan ons Volck, alsoo
ons Volck daer niemand in hadden, ende meynden 't met Sloepen
te bewaren, maer bevonden datse het weder besetten moesten, ofte
souden 't anders vande Engelse quy t-geweest hebben : Dit komen
vande Engelsen dede my noch ses dagen tardeeren, alsoo de Gover-
neur Wouter van Twiller begeerden dat ickse na de Engelse Ver-
gienjes mede voeren soude, alwaer de Engelse haer secoers van daen
waren verwachtende, ende soo hebben d'Engelse haer afscheydt
van Wouter van Twiller genomen die Governeur was, ende met
pack en sack naer mijn Boort gekomen.
Den 8 dito zijn wy onder-zeyl ghegaen met dese Engelse, haer
Commandeur was genaemt Meester Joris Hooms^), en zeylden met
een lustighe Noord- Weste Windt langhs d'opperwal.
Den 10 dito arriveerden wy voor Point-Confort voor het Engels
Fort, setten de Engelse aen Landt, die wy brachten met onse Boot
voor Cieketan, alwaer wy vonden dat daer een Barck lach gereed
met twintigh Man om naer de Suytravier te gaen, en om haer te se-
gondeeren, maer met onse komste van haer Volck was haer desseyn
gebroken ; wy zeylden voor de Rivier op naer Blanck-Point acht
mijlen op, ende vonden hier wel ^6 groote Schepen allegaar Engelse
Schepen, met 20 a 24 Stucken, om alhier Toback te laden, ende
daer waren al vijfthien Schippers van gestorven, door dien datse te
vroegh inde ongesonde tijdt waren gekomen, ende daerse in 't Landt
noch niet geweest en waren.
1) Gcorge Holmes (vgl. Brodhead 254).
220
i63S Den eersten October begost ick eens op ende neder de Rivier op
' te varen, naer mijn passientien om mijn Schulden in te manen, maer
bevondt datter weynigh Taback ghemaeckt wierd, ende dit Jaer een
groote sterfte onder het Volck geweest was, ende groote quantiteyt
van Cargasoenen dit Jaer door de Engelse in 't Landt ghebracht,
ende daer ginck oock groote bedrogh onder de Engelse, betaelde
malkanderen de Toback niet, ende de halve Schepen niet geladen
worden van haer eygen Natie, soodat ick dese Handelinge soo in-
gesien hebbe, dat de gene die hier handelen wil hier een Logie moet
houden, ende continuweeren alle Jaren dat hy voorredigh is met dat
de Taback van 't Veld komt, dat hyse datelijck moet arristeeren
laten sal hy yets van sijn Schulden krijghen, ende soo doenen de [144I
Engelse onder malkanderen, soo datter voor ons niet te handelen en
valt, dan alsser overschot van Taback is ofte weynigh Engelse
Schepen.
Naer dat ick hier dese Winter hadde door-gebracht van het sel-
vige, soo drongh my als meest alle de Schepen deden sonder Taback
te vertrecken ende mijn Schulden te laten staen, soo moest ick re-
solveeren om weder door te gaen en verhandelde eenige Beevers
met de Engelse.
Anno 1636. Den 28 April quam ick met mijn Schip wederom voor Ciketanby
't Fort, alwaer ick verstondt dat mijn Colonie, dewelcke ick op de
Wilde Kust gemaeckt hadde het Volck verloopen was, door aen-
rockenen van eenighe Engelse ende varende-Maets die daer onder
waren, soo dat de geene die eenige Colonie wil maecken moet geen
Zee-varend Volck daer by laten, of ten waer dat de plaets soo gele-
gen waer datmen eenige handelinghe dreef met eenigh Vaertuygh :
Doorsaeck datse de plaets verlieten, quam datter een Spanjaert
quam met Slaven om Water te soecken, doen staken ons Volck de
Nota. Wilden in datse de Spanjaerts het Water wysen soude, ende onder-
^^Tv" tusschen gongen ons Volck en liepen de Bareken af, smeeten de
deCoio- Spanjaerts doodt: ende doen gonghen de Engelse die onder ons
Volck waren, spraken teghens haer alsse nu inde Eylanden soude
komen met de Barck, soo moesten sy de Capiteyn wesen, want sy
souden daer by haer Natie komen ende souden als dan de Buyt dee-
len, maer sy moesten teyckenen datse haer Dienaers waren, ende
verlieten soo onse schoone Colonie, die binnen de twee maenden soo
sy daer ghebleven hadden, wel hondertvijftigh-duysent guldens aen
Catoen, Oriaene, ende Taback soude gerandeert hebben, maer dese
Fielten kregen haer loon datse dese schoone begin van Colonie soo
221
verlaten hadde : doen sy nu inde Eylanden quamen verkochte d'En- 1636
gelse die de naem hadden van Capiteyn, de Prijs cnde haer Maets ^^^
daer toe voor Servant, soo dat de Engelse een Schelmachtigh Volck
is, en souden haer eyghen Vacr voor een Servant vcrkoopen inde
Eylanden.
Den 6 Mey lichten ons Ancker om 't zeyl te gaen naar Nieu-Ne-
derland, ende d'Engelse Vergienjes is onbequaem voor onse Natie
te handelen, ten zy datmen daer alle Jaren continuwcert te handelen.
Den 7 dito saghen wy de Zuyd-Rivier N. ten W. van ons omtrent
drie mijlen, wierpen grondt op de Banck die langhs de Kust loopt
vier vaem, ende verschooten daer af van sulcken ondiepte.
Den 8 dito arriveerden wy tegens den avondt om de Sant-Punt,
ende lieten 't voort instaen, dat wy 't 'snachts omtrent twee uyren
onder het Fort setten sonder datse ons ghewaer wierden, ende met
het kriecken van den daghe liet ick drie P>erschooten schieten, dat
het Volck altemael uyt haer Bedde spronghen, wantse niet gewend
waren datmen haer soo quam verrassen, cnde ick voer datelijck nae
Landt toe om met de Commandeur te spreken Wouter van Twiller,
alsoo mijn Schip heel leek was. Doen ick by dito Commandeur
quam wierden van hem verwellekomt, ende ick versocht assistentie
om mijn Schip te helpen.
Den lóditohaeldenhet Schip in de Smits-vleyei), alwaer wy het
goedt altemael losten ende Kiel-haelden.
Den 25 dito haelden wy 't weder op stroom ende bevonden 't even
leek te zijn, ende doen resolveerden wy het Schip te laten leggen, en
schepen het Goedt in 't West-Indische Companies Schip over : maer
alsoo dat niet te groot was ende soude ons goet niet hebben mogen
[145]. voeren, soo besagen wy met de Timmerluyden overgeleydt, offer
geen remedie en waer om ons eygen Schip te accomederen, ende
sochten ter degen naer de leckagie, ende bevonden dat het door de
Kiel quam die niet en doch te, die geheelijck vande Wormen was
opgegeten : Doen resolveerden wy naer 't Bosch te gaen ende hou-
wen een goede Eycken-boom, daer wy een nieuwe Kiel onder broch-
ten van tsestigh voeten lanck, ende kregen het Schip alsoo wederom
dicht en haelden 't weder op stroom.
Den 25 Junius voer ick eens over het Fort, met de Commandeur
ende de Predicant aen Pavonia, inde Colonie van Machiel Pauw, al-
waer hy het Hooft die commandeerde van weghen Machiel Pauw,
I) Thans een gedeelte der stad New- York, langs de East River van Wall Street
tot Beekman Street.
21
222
1636 was ghenaemt Cornelis van Vorst, dewelcke met een kleyn Engels
- Barckjen ghekomen was vande Noord-Engelse, brachten goede
Bordeuse Wijnen daer mede van daen : ende alsoo de Commandeur
garen de proef hadde van goede Wijnen soo was hy daer gevaren.
Terwijls wy daer waren soo raeckten daer eenige woorden met de
Commandeur ende de Predicant, tegens Cornelis van Vorst, over
eenen doodslagh die 'er gedaen was, maer scheyden daer naer weder
goede vrienden, ende Cornelis van Vorst wilde de Commandeur een
Eerschot laten gheven met een Steen-stuck, dat op een Pael stond
voor sijn Huys, soo vloog'er een Vonck op 't Huys ende raeckten in
brandt het geheel Huys, alsoo 't met Riet ghedeckt was, ende was
in een half uyr heel onder de voet ; wy voeren weder over naer 't Fort
toe, alwaer ick weder aen Boort voer ende stelde ordre om alles
weder aen Boort te halen, ende terwijls wy doende waren om ons
Goedt weder te Schepen, arriveerden alhier twee Prijsen by de En-
gelse verovert, hadden eerst met haer achtienen in een Sloep by Car-
tagene^), verovert een fray nieuw wel-bezeyldeFergat van ontrent
dertigh lasten, geladen met Taback ende Huyden, ende verovert daer
weder een Barcxken mede, alwaer mede Huyden in waren, ende qua-
men daer mede naer Nieuw-Nederlandt toe, en vervielen inde Zuyd-
Ravier, alwaer sy een van ons Handel-sloepen vonden die haer aen
't Fort Amsterdam brochte : dese Maets waren uytgemaeckt by My-
lort Warwijck^), om het Eylandt van Nombre de Dios3) te beginnen
te beplanten, ende door mankament van secours ende vivres mosten
het verlaten, ende hadden een Copije van een Commissie bekomen
van een van onse Capers, daerse dit feyt mede uytgherecht hadden,
ende sy verkochten haer Prijsghen alhier aen 't Fort, ende haer Goed
scheeptese in *t West-Indische Companies Schip, ende gaven my
thien Engelse in, waer over de Capiteyn sustineerden dat hem ghe-
weldt aengedaen wierd, alsoo hy sijn Maets by sijn Goedt wilde
hebben, want hy sijn Goedt in mijn Schip begeerde te hebben : ende
ick soude al sijn Volck mede-gevoert hebben, maer de Commandeur
Wouter van Twiller dwongh hem al 't Goedt te schepen in 't Com-
panies Schip, ende dwongh my thien Man over te voeren vande
Engelsen, 't vvelck onredelijck was alles door geweld te handelen.
Den 8 Augustus doens gaf de Constapel van 't Fort de Foy4), al-
i) Aan de kust van Columbia.
2) Lord Warwick.
3) Old Providence Island in de Caraïbische Zee tegenover de ku5t van Nicaragua.
4) Afscheidsmaal; Kil. symposium ciatt causa.
r
ï
223
waer op de eene punl van 't Fort wicrdc ccii Tent opgherecht, cndc 1636
daer een Tafel ende Bancken gesct en wicrd veel Voicks genoodifjht : * "^'
doen nu het Gastmael op sijn best was so begost de Trompetter te
blasen, waer over eenige woorden vielen, alsoo de Koopman vandc
VVinckel Heyndrick Hudden, ende de Koopman van de Cargasoenen
Corelaer de Trompetter scholden, ende de Trompetter gaf haerelck
een santerquanter^ ), waer over sy naer Huys liepen ende haelden een
Deegen, ende wilden 't weder op de Trompetter wreken, quamen
[T46.] by de Commandeur in Huys ende hadden veel nare woorden, den
eenen riep noch ben ick deselvighe Man die Graef Floris het leven
benam ; maer doense de nacht over-gheslapen hadde doen washaer
Soldaetschap al over, vreesde meer de Trompetter dan datse hem
sochten, ende alsoo sleet dese questie.
Den 9 dito liet mijn Schip de Rivier op-zeylen naer Grooteval^),
dat een mijl verby Menates Eylandts) leyt, om Water en Brandhout
te halen.
Den 13 dito versocht ick aen Wouter van Twilligermy het Staten
^ Eyland aen te teyckenen, alsoo ick begeerde weder te komen ende
maeckender een Colonie weder op, *t welck hy my toegestaen heeft,
ende hebbe met een mijn afscheydt van hem genomen ende naer
Boort gevaren, ende hebben ons Ancker ghelicht en zijn tegens den
-r avondt aen een Sant-punt ten Ancker gekomen, met het Companies
Il Schip de Sevensterre.
Bp Den 1 5 dito hebben wy ons Ancker ghelicht en het Companies
f Schip mede, ende onderzeyl gegaen naer Patria toe, daer den Almo-
gende Godt ons wil conduiseren.
Den 25 September quamen van achteren in een Vloot van Engelse
Schepen in-zeylen, dewelcke van Sint-Luyckes quamen, waren door
contrarie wind heel om de West geracckt, ende daer was een Lor-
ling-drayer van Hoorn mede onder : ick verpreyde de Engelse wat
hooghte datse gehad hadde, ende hoe verde datse gisten dat de
Sorles van haer lach ? alsoo ick savondts te voren het Companies
Schip verpreyd hadde, ende riep my toe dat hij noch hondert-tse-
ventig mijl van Landt was, de Sorles O. N. O. van hem, dat met my
veel verscheelden, also ick maer tachtigh mijl daer af was dat O. ten
N. Ende de Engelse riepen my toe datse 't negentigh leegs 4) O. ten
i) Een ops topper.
2) Nog steeds bekend ials The Great Fall.
3) Manhattan,
4) Eng. leagues.
224
1636 Noorden vandc Sorles waren, dat met my wel over een quam, alsoo
Sept. 25. ^^gg mijlen wat grooter als haer leeghs zijn : Dese fouten komen
veel datter veel Stierluyden varen die eensdeels het variëren van
't Compas, ende oock 't rond niet en verstaen de kortinge vande
wegh.
Den eersten October kregen wy *t Landt van Weembragh') in
't ghesicht, recht voor Arondel met een storm, soo als wy met een
paer Schover-zeylen de Canael quamen inroocken, en sagen savondts
het Vyer vande Singels, ende 't tweede quartier uyt zijnde wierden
het Vyer van Doeveren ghe waer : doen quam de Stierman by my ende
vraeghde my ofte wy niet N.0. aen gaen soude ? ick wees hem dat
wy al te dicht onder de wal waren, dat een N. Ooste ganck ons wel
haest koude voeten soude maecken, ende ick sprack van O.N.0. aen
te gaen dit leste quartier, ende dat het onderwijlen dagh worden
soude, en dat wy over die boegh langh drift hadden, ende als het
dagh geworden waer alsdan N.0. aen te gaen, en N.0. ten N.
Den 2 dito tegens den avondt scheen 't ofte de wind uyt de N.W.
liep, schickten wat Zee te maecken om by nacht de Hacken^) te
schuwen.
Den 3 dito smorgens setten onse coers naer de wal toe, ende be-
vonden ons benoorden de Haecken, lieten *t doen voortstaen na 't
Vlie toe ; ende ons quam van achteren een groot Schip inzeylen die
wy v^erpreyden, en was Capiteyn 't Hoen van Hoorn, ende quamen
dien dagh noch tegens den avondt met het Schip voor de Sloot in
't Vlie.
Den 4 dito trock met het ty op met een Kaegh naer Hoorn toe,
ende daer komende verstout van mijn Parsipanten, dat het Rood-
Verwe-Hout maer een rycxdaelder en drie guldens 't hondert gouw,
dat ons een quade Voyagie maeckten, want onse Concept doen wy [147]
uytvoeren was van achtien a twintigh guldens voor 't hondert te
krijgen, ende wel seventhien a sesthien Jaer gegouwën hadde, soo
dat in plaets dat wy meynde vijfthien a sesthien-duysent guldens
aen Hout te hebben, ende hadden nu maer vijfthien a sesthien-hon-
dert, so dat ons dit een schadelijcke Voyagie maeckten, gelijck een
Gaper die een Kous haelt, maer niet-te-min waer dit noch niet ghe-
weest, soo onse Colonie in Cayane maer in essen ghebleven hadde
gheweest, die ons een hondert-duysent guldens 'sjaers aen Waren
soude gelevert hebben, hadde die niet verloopen als ick voren ver-
i) Wemboroiigh (Weenbnig in Waghenaer's atlas).
2} De Hnaks, zandbank in de Noordzee voor het Marsdiep.
225
haelt hebbe, 't werck was in essen en 't hadde met een kleyntjen 1636
weder te repareeren gheweest, daer de Persipanten van Amsterdam ^ ' ^'
wel weder aen wilden, maer verlieten tot onse schade dese Colonie
die ick begonnen hadde, ende door mijn exsperiensie gepractiseert,
die ons groote profijten souden gerandeert hebben, soo van Catoe-
nen, Orangie-Verwe, ende Suycker, datmen hier oock in 't werck
soude ghestelt hebben, Toback, Letterhout, dat op dese Kust allee-
nigh valt vijf goede Koopmanschappen, ende souden meer ende meer
aengewassen hebben, gelijck men naer my hebben sien op de Bar-
bados, die in mijn tijdt boven hondert Man niet sterck waren, ende
maeckten eerst wat Taback die niet veel dochte, maer sedert datse
hebben beginnen Catoenen te planten, Suycker te maecken, sietmen
de Kreebes Eylanden vol duysende Menschen ende groote Vaert,
soo van d'Engelse ende onse Natie, ende de Franse die oock veel
Colonie planten, ende van ons werdt het niet gedaen, door dien
datter veel Hoetelerije is met de West-Indische Companie, dewelcke
de Vruchten vande Koopluyden begeert al eerse gewassen zijn. Dit
is mijn Consept geweest, die verstandt ende exsperientie heeft kan
*t begrijpen oft goet is geweest ofte niet.
IS
^
ftier gaen icft mt|n htiht ©opöie
naer
Slmerica entie jSteuhi Jêeöerïanbt,
om ttyi Colonie te planten op get ^tatcn Cpïanbt, boot nip
enbc jfredericft tie !^rie^, ^ecretaj:!^ tier ^tabt Sdni^terbam,
enbe 25etainb8efifier bet iJ^e^t^^Inbi^cge Conipanie, enbe geni
op ^ön \3et^oec^ aengenonien.
I
HIER GAEN ICK MIJN DERDE
VOYAGIE NAER AMERICA ENDE NIEUW-NEDER-
LANDT, OxM EEN COLONIE TE PLANTEN OP HET
STATEN EYLANDT, VOOR MY ENDE FREDERICK
DE VRIES, SECRETARIS DER STADT AMSTER-
DAM, ENDE BEWINDHEBBER DER WEST-INDI-
SCHE COMPANIE, ENDE HEM OP SIJN VERSOECK
AENGENOMEN.
Den 25 September ben ick met een Companies Schip, dat bij Iiaer Anno X638.
bevracht was, met eenige van mijn Dienaers daer in vervoeght, ende
op dito ons Ancker gelicht endc t'zeyl gegaen, in companie met
eenige Schepen die naer de Straet wilden en twee naer Spanjen.
Den 28 dito ontrent de Kiscassen i), quamer een Duynkercker Fer-
gat by ons in onse Vloot, begosten op eenighe van onse Schepen te
schieten, maer kreegh soo datelijck antwoordt dat hy Godt danckte
dat hy van ons af-geraeckte.
Den 9 October sagen wy Illie de Madera O. van ons, de Windt
N.W. ende dese N.W. Windt bleef by ons tot op 16 graden, al eer
wy de Passade Wind kregen vanden Noord-Ooste.
Den 28 dito kreghen wy een Weste Windt met travaden, en wa-
ren omtrent twee-hondert mijl vande Cribes Eylanden, ende 't Ey-
land de Seada^) West van ons, ende waren seer verwondert inde Pas-
sad alsulcken contrarie Windt te krijgen, die ons vijf dagen duerden
met alsulcken travade.
Den 8 November kregen wy Ladeada in 't gesicht, 't welck het Nota.
[148.] eerste Eyland is dat Franciscus Colombe in 't gesicht kreegh, doen
hy de West-Indiens ontdecktens).
Den 10 dito arriveerden wy onder het Eylandt Neeves, ende setten
*t daer in een schoone Santbaye, ende voeren by den Governeur aen
Landt, dewelcke my wel tracteerde en most savondts by hem blij-
ven : maer liet de Schipper vast setten die hem Anckeragie wey-
gerde, want het was een plompe Boer die dat Vaerwater niet ge-
wend was, soo dat ick met den Governeur accordeerde wat hy hem
i) De Casquettes bewesten Aldcrocy.
2) Deseada (La Désirade beoosten Guadeloupe).
3) Het behoeft nauwelijks aanteekening dat deie mededeeiing geheel fout is. Colum-
bus' voornaam was niet Franciscus en het eerst ontdekte eiland was Watlings (San
Salvador) in de Bahama-groep.
230
1638. voor 't Anckeragie soude geven, ende liet hem weder los gaen.
Den 13 dito lichten ons Ancker en gonghennaerSinte-Christoffel,
Nota. alvvaer wy 't aende Sant-punt setten, ende lagen hier drie dagen en
vertrocken weder.
Den 16 dito lichten wy ons Ancker, om onse Reyse te vervorderen
na Nieu-Nederlandt toe, zeylden teghens den middagh voorby Sinte-
Maerten, ende Anguiliesi), dat wy noch teghens den avondt Somba-
reren^) saghen, 't welck my de Stierman wilde wijs-maken doen wy
voorby Aguillies zeylde dat het Sombareren was, soo wel onthouden
altemet de Stierluyden daerse daghelijcks noch varen, datse qualijck
weten ofse 't een Eylandt ofte 't ander sien.
Den 18 December wierpen grond op 30 vaem op de hooghte van
37 graden, liepen de grondt aen Boort op 23 vadem, ende wenden 't
weder elckereys vande wal af als het teghens den avondt gonck, ende
sy maeckten van een goede Windt een quade Windt : want ick sprack
tegens de Stierman (dewelcke blind was op dit Vaer-water) dat hy
't op 14 vaem moet laten aen loopen de Wal te naecken, want als wy
savondts van 23 vaem weder naer Zee toe wenden, soo konnen wy
over daghe de 14 vaem niet weer bezeylen, alsoo op dese hoogte
groote Ebben uytvallen uyt de Baye vande Engelse Vergienjes: ende
wat ick dese Stierman seyde konde hem niet wijser maecken. totdat
hij eyndelyck door de verlooren tyd genootsaeckt was my gehoor te
geven, en quamen den 24 dito inden morgenstondt omtrent het Barn-
de-gat, en de Windt liep van den N.0. met harde Windt dat wy Zee
koosen, daer na vlack op de Wal vanden Z.0. met een harde storm,
dat wy met een Schoover-zeyl by de Wind zeylden den geheelen
nacht ende geheelen dagh vanden 25 dito: 't schijnt dat wy alhier
dat Onweder gevoelt hebben, van dat in Texel soo veel Schepen en
Menschen bleven 3).
Den 26 dito weder redelijck Weder, de Windt uytten Z.W. socht
het Land weder aen Boort, ende kreghen tegens de middagh weder
de hooge-hoeck vande Sant-punt in 't gesicht, ende quamen omtrent
vier uyren om de Santpunt, alwaer de Stierman wilde datmen 't
Ancker soude laten vallen, ende schieten een schoot om het Schip
komen in te lootsen, maer ick gaf hem tot antwoordt dat sijn Stuc-
ken niet swaer genoegh en waren, om aen 't Fort het geluydt te hoo-
ren, alsoo *t wel vijf mijl daer van daen is : doen begost de Schipper
1) Anguilla benoorden St. Martin.
2) Sombrero benoordwesten Anguilla.
3) Dit onheil vind ik bij onze geschiedschrijvers niet vermeld.
231
te seggen dat hy weder naer West-Indien wilde, alsoo hy het Eylandt 1638
vol Snee sach leggen, ende verwachten daer de Somer-tijdt ; ick gaf ^^'^* ^^'
hem tot antwoordt, soo wyder niet in koste soo soude ick hem inde
Zuyd-Rivier brengen, ende ick koste dese Stierman ende Schipper
niet wijs maecken datter een Zuyd-Rivier was, overmidts sy oude
valsche Caerten hadden daerse naer wilde zeylen, ende soo warender
eenighe Passagiers die in Nieuw-Nederlandt eenige Jaren ghewoont
hadden, staecken hem in dat hy my versoecken wilde dat ick hem
binnen brochte, alsoo ick daer eertijds met mijn eygen Schip by
nacht als voren verhaelt is wel ingekomen waer : doens quam de
[149.1 Schipper by my ende vraeghde my ofte ick het Schip in-zeylen wil-
den, alsoo ick hier wel bedreven was ? gaf hem tot antwoordt dat ick
het inbrengen soude om de Passagiers die daer in waren, ende dat hy
op een ander tijdt als hy Vrachten aen nam, Stierluyden soude hue-
ren die op de plaatse bedreven waren, ende soo bracht ick het Schip
dien selvigen avond noch voor het Staten-Eylandt dat my toebe-
hoorden, daer ick mijn Volck meynde op te setten, en lieten hier ons
Ancker vallen op acht vaem door de donckerheydt.
Den 27 dito smorghens wast heel mistigh Weder, datmen van ach-
teren nau op het Schip voor kosten sien : doen vraeghde my de Schip-
per ofte wy souden blijven leggen, alsoo daer geen gesicht en was ?
gaf hem tot antwoordt dat hy *t Ancker soude laten lichten, en al wast
doncker dat ick hem met die koelte binnen een uyr voor het Fort
soude helpen: 't Ancker nu ghelicht zijnde zeylde metter haest voor
*t Fort, daer groote blijdschap waer, overmits datse op die tijd 's Jaers
daer gheen Schip verwachtende waren, ende vonden daer een Com-
mandeur Willem Kieft genaemt, die te Post uyt Vranckrijck gereden
was ende daer van 't Voorjaer ghekomen, hadde inde Barmoedes
over-Wintert, datse de Kust van Nieuw-Nederlandt niet hadden dur-
ven aendoen door onbedreven Stierluyden: aen het Landt komende
wierde vande Commandeur verwellekomt, ende foerierde my by hem
in sijn Huys.
Den 5 Januarius hebbe ick mijn Volck ghesonden naer het Staten- Anno 1639.
Eylandt toe, om aldaer een Colonie beginnen te planten ende een be-
hulp beginnen te timmeren.
Den 4 Junij vertrock ick eens naer de Noord toe met een Jacht,
naer de Versche Rivier ï),alwaer deCompanie van West-Indien een
i) De Connccticut.
^
232
1639 kleyn Fortjen heeft genaemt *t Huys de Hoope, en quamen tegens
Juni 4. ^^^ avondt ten Ancker inde Oosterhaven, 't welck een groote Haven
is, dewelcke aende Noord-kant ley t van *t Groote Eylandt, dat om-
trent dertigh mijlen lanck is, en dese Haven is in 'tEyland, en 't is
hier omtrent twee mijl wijt van het vaste Landt; hier vielen schoone
Oesters, daer van onse Natie het de naem ghegheven heeft vande
Oester-baye ï) ofte Haven.
Den 6 dito met den dage hadden wy goet Weder en gonghenonder-
zeyl, ende tegens den avondt arriveerden wy inde Roode-berghs 2),
't welck een fraye Haven is, en bevonden dat de Engelsen daer be-
gonnen aen het vaste Landt een Stadt te timmeren, waren al ontrent
driehondert Huysen ghetimmert met een fraye Kerck.
Den 7 dito smorgens ons Ancker gelicht zijnde, quamen voor de
Versche Rivier omtrent twee uyren naer Noen, alwaer d'Engelse in
*t inkomen vande Rivier een sterck Fort maeckten, ende daer was
een Governeur op 3) dewelcke een Nederlandse Vrouwe hadde van
Woerden van daen, en hij was in Holland eertijdts een Inginieur ghe-
weest ende een Werck-baes. Dese Rivier en kanmen met geen groote
Schepen opzeylen, ende de Vaertuygen daermen de Rivier mede op-
zeyld en dient niet dieper te gaen dans ses voet diep, en dat tot ons
Fortjen toe, dat vijfthien mijlen vande mond vande Rivier leyt ; vor-
ders zijnder veel drooghe plaetsen ofte SteenrifTen, daer de Wilden
met Canos over varen: 'snachts bleven alhier aan dit Engels Fort,
daer wy vande Governeur wel onthaelt wierden.
Den 8 dito smorgens hebben wy ons afscheydt ghenomen ende
voeren de Rivier op, en ontrent een mijl opgevaren zijnde tusschen
twee hooge steyle hoecken, ontmoeten ons eenige Wilden met Ca- t'So]-
noos, dewelcke Engelsche kleeren aen hadden, en onder allen wasser
een die een roode Scharlakense Mantel hadde, dien vraeghden ick
hoe hy aende Mantel quam ? maer hy hadden over eenighe tijdt een
Capiteyn Stoon 4) met sijn Volck in een Barckjen dood-gesmeten,
daerse dese Kleeren van gekregen hadden, en dit was de Capiteyn
daer ick voor desen af vermaend hebbe, in 't voorst van mijn Voyagie
naer America, dewelcke dit ongheluck met sijn Boot gehad hadde
datse malkander ghegeten hadden, ende hij alhier sijn leven noch by
de Wilden gelaten hadde.
(
X) Thans nog Oyster Bay.
2) New Haven. De Engelsche vestiging was begonnen in 1638.
3) Lion Gardiner, naar wien Gardiner's Island heet.
4) Stone. ~ Zie hiervóór, bl. 153 en 169.
233
Den 9 dito arriveerde ick met het Jacht aen het Huys de Hoope, 1639
alvvaer een Gijsbert van Dijck commandeerde met veerthien a vijf-^""' ^*
thien Soldaten. Dese Reduyt staet op 't vlacke Landt op de kant van-
de Rivier, ende aende zijde loopt een Kil tegens het hooghe Bosch-
landt aen, alwaer een Val uyt komt loopen die dese Kil maeckt, daer
de Engelsen teghensonsedanck een Steedjen^) begosten te timmeren,
hadden hier oock een fraye Kerck getimmert, daer stonden al over
de hondert Huysen. De Commandeur hadde my last ghegeven dat
ick een Protest tegens haer doen soude, also sy ons eygen Landt ge-
bruyckten dat wy vande Wilden gekocht hadden, ende eenige van
onse Soldaten hadden *t haer willen verbieden de Ploegh daer in te
setten, maer hadden haer daer tegens gestelt, ende hadde eenige van
onse Companies Soldaten afgesmeert. Ick daer komende wierde by
de Engelse Governeur^) te Gast genoodight, dien ick over de Tafel
sittende verhaelden, dat het qualijck gedaen was de Companies Lan-
den met gheweld te nemen, die sy selver gekocht ende betaelt had-
de; gaf my tot antwoordt dat de Landen leedigh laghen, ende wy
menigh Jaer daer geweest waren en daer gantsch niet toe en dede, dat
het Sonde waer sulcken kostelijcken Land onghebouwt te laten, dat
sulcken schoone Koorn voort bracht, ende sy hadden al drie Steden
ghebouwt op dese Rivier in een schoone Landsdouwe; hier viel veel
Salm op dese Rivier : dese Engelse leven sober, drincken maer drie-
mael over de maeltyd, ende wie hem droncken drinckt settense aen
een Pael ende geesselen hem, gelijckmen de Dieven in Hollandt doen.
Den 12 dito onder allen gebeurden 'tterwijls ick hier was, datter
een Engelse Kits 3) met dertigh pijpen Canarise Wijn vande Noord
af quaem, daer een Koopman op was, dewelcke met de Predikants
Knecht van dit Stedeken uyt een Stadt uyt Engelandt van daen was,
ende waren goede kennisse, soo hadde dese voorschreven Koopman
dese Knecht aen sijn Boort genoodigt om eens met hem te drincken,
ende *t schijnt dat dese Predikants Knecht bevangen wierdt vande
Wijn, ofte goet heughs gedroncken hadde, ende by de Predikant ge-
merckt werd, soo wildensede Knecht oock voor de Kerck daer de Pael
staet oock laten geesselen, soo quam de Koopman by my, versocht
aen my dat ick de Predicant soude willen verspreken, alsoo het mijn
schuldt was dat hy sijn Landsman eens gheschoncken hadde, soo
gonck ick eens met de Commandeur van ons Fortjen ofte Reduyt,
i) Hartford, begonnen in 1635.
2) John Haynes.
3) Eng. ketch, vaartuig van vierkanten vorm met twee masten.
234
1639 ende noodighden den Predikant en de Mayor met meer andere Groo-
juni 12. ^^ ef^(]e al haer Vrouwen, die seer begeerigh waren om Karssen te
eten, alsooder veertigh a vijftigh Karsse-bomen om de Reduyt ston-
den die vol Karssen waren : Dese Predikant met de Governeur ende
haer Vrouwen ons vergasten »), nu bij ons gekomen zijnde, ende alsoo
wy over 't mael saten inde Reduyt, doens begost ick met de Engelse
Koopman aen de Predikant te versoecken dat hy sijn Knecht wilde
pardonneeren, dat hy hem misschien in een heel Jaer geen Wijn ge-
schoncken hadde, en dat sulcke soete Canarise Wijn een Menschbe- [151.
vangen kost, en stonden lange wijl al eer wy hem koste persuwadee-
ren, maer haer Vrouwen spraken ten besten, waer door de Knecht
doen vry raeckten. Terwijls ick hier was gebeurden alhier noch een
ander klucht, daer was een Jonghman dewelcke twee maenden ghe-
trouwt gheweest hadde, ende wierdt van sijn Broeder aendeKercken-
raed verklickt, dat hy voorheen by-geslapen hadde al eer sy ghe-
trouwt waren, waer over sy beyde in apparentie ghenomen wierden
en worden ghegeesselt, ende mosten ses weecken van den anderen
apsenteeren : dit Volck gaven haer uyt dat sy Israëliten waren, ende
dat wy aen onse Colonie Egyptenaren waren, en d 'Engelsen inde
Vergienjes waren mede Egyptenaren ; Ick sprack dickmaels tegens
de Governeur, dat haer onmogelijck soude zijn soo gestrick^) het
Volck t*onderhouwen, nademael sy uyt sulcken luxurieus Landt
quamen als Engelandt is.
Den 14 dito nam mijn afscheydt van het Huys de Hoop : dese Ri-
vier is een playsante schoone Rivier, daer veel duysende van Chris-
tenen met Land-bouwerije haer soude konnen behelpen.
Den 15 dito smorgens vroegh arriveerden wy wederom aende
Mond vande Rivier, ende liepen de R ivier uyt, zeylden dien dagh noch
vier mijl verby de Roode-bergh, quamen daer in een Rivier daer de
Engelsen begosten een Dorp te maken 3), daer waren al over de vijf-
tigh Huysen begonnen te timmeren, ende een deel al getimmert.
Den 16 dito lichten ons Ancker ende zeylden noch verby twee
plaetsen die de Engelse betimmerden 4), ende quamen tegens de mid-
dagh aen een plaetss) daer twee Engelse Huysen getimmert wierden,
d'eene Engelsman was genaemt Capiteyn Patrick, hadden een Hol-
i) Kwamen bij ons te gast.
a) Strikt, gestreng.
3) Stratford.
4) Norwalk en Stamford.
5) Grcenwich.
235
landsc Vrouw uyt den Haegh van daen. Naer dat \vy daer twee a drie 1639
uyren geweest waren vorderden onse Reys, ende quamen tegens^""*
den avondt weder aende Minates voor 't Fort Amsterdam, alwaer
wy vonden datter twee Schepen uyt ons Patria gearriveert waren, 't
eene was een Companies Schip den Harinck, 't ander was een Parti-
culiers Schip de Brand van Troyen van Hoorn van daen, dat met
Beesten gheladen was, d'Aep») Jochem Pietersz die wel eer Comman-
deur in Oost-Indien voor de Coninck van Deenemarcken was geweest,
't waer te wenschen geweest datter sulcke hondert a drie-hondert
Huysgesinnen met Boeren waren ghekomen, 't soude wel haest een
goet Landt maecken.
Den 10 Februarius hebbe ick beginnen een Plantasie te maecken, ^„„0 15^0.
een paer mijl boven het Fort ofte een mijl en een half, alsoo daer een
schoone gelegentheydt was, en wel een-en-dertigh morgen Mayes-
landt lach daermen geen Bomen hoefden uyt te roeye, ende noch
wel voor twee-hondert Beesten Hoyland al by een, dat daer een
groote Commoditey t is, ende daer gonck ick half op woonen om het
playsier dat daer was, en lach al langhs de Rivier : ende ick verhuer-
de de Plantagie van 't Staten-Eylandt, alsoo my gheen Volck toe-
ghesonden wierde uyt HoUandt als my in 't Contrackt belooft was,
dat ick gemaeckt hadde met Frederick de Vries, Bewindhebber
vande West-Indische Companie.
Den 1 5 April voer ick met mijn Sloep naer het Fort Orangie toe,
alwaer ick wilde de Landen besichtighen, die hier op de Rivier zijn,
ende teghens den avondt arriveerden wy aen Tapaen^), alwaer onder
't Geberghte een groote Valaye leyt van ontrent twee a drie-hondert
morgen Kleylandt, en leyt drie a vier voeten uyt het Water, ende
komt uyt het hooghe Landt een Kil door loopen, daermen fraye
■152.] Water-Moolens souden konnen op setten. Dese Valaye kocht ick
vande Wilde, alsoo hy maer drie mijl boven mijn Plantagie lach ende
vijf mijl van 't Fort, ende hier lach noch veel Mayslandt, maer was
al te steenachtigh om te ploegen.
Den 25 dito tegens over Tapaen leyt een plaets ghenaemt Wick-
quaes-gecka), daer mede Mayes-landen leggen, maer al mede steen-
achtigh ofte santachtig, daer veel groene Boomen op wassen, ende
i) Aldus in den tekst; drukfout voor „daer op"? — Jochem Pietersz. Kuyter werd
een zeer bekend man in de geschiedenis van Nieuw-Nederland, een der leiders van
het verzet tegen Kieft, en het is niet in te zien, waarom de Vries hem een aap zou
noemen.
2) Thans Orangetown township.
3) Greenburg township.
1640 daer wy ghemeenclijck Greenen-Masten halen, dat al mede een
' P" ^5- berghachtigh Landt is.
Den 26 dito voeren voort de Rivier op, passeerden t^Averstro^), daer
een Kil komt uytloopen, 't vvelck van een groot afval gemaeckt werdt
met sulcken ghedruys datmen 't inde Rivier hooren kan, en is mede
hoogh Landt. Teghens de middagh passeerden het Hooge-Landt,
dat gheweldige hooghe Steen-bergen zijn omtrent een mijl door te
varen, ende hier is de Rivier op het naust ontrent vijf a ses-hondert
treden wijt, naer dat ick koste gissen ; quamen tegens den avondt
verby de Danskamer^), daer een partij Wilden waren die seer broot-
droncken waren, sochte maer moyte, dan wy waren wel op ons hoede.
Den 27 dito quamen wy aendeEsoopes 3) daer een Kil in-loopt,
ende daar de Wilden vry wat Mayeslandt hadden, maer al mede wat
steen-achtig ; quamen teghens den avondt (alsoo 't hart koelde) noch
voor de Cats-kil, bevonden de Rivier tot hier toe al steenachtigh en
Geberghte, quaet om te bewoonen, ende hier was wat leegh Landt
aende Kats-kil daer de wilde Mayes zeyden.
Den 28 dito quamen by het Beeren-Eylandt, alwaer veel Wilden
laghen en visten, ende hier begost het laegh landt langhsde Rivier-
kant te worden, en beneden het Geberght soo Schrooden-landts4),
dat goet Bouw-landt was ; tegens den avondt arriveerden wy aen 't
EylandtvanBrand-pijlenS),dateenweynigh beneden 't Fort Orangie
leyt, toekomende de Patronen, als Godijn, Rensselaer, Jan de Laet,
ende Bloemaert, en hadden nog drie Bouwerije meer, dewelcke sy
fray met de Companies kosten hadden ghemaeckt, alsoo de Compa-
nie de Beesten uyt het Vaderlandt hadden ghesonden met groote
kosten, ende dese persoonen Commissarissen wesende van Nieuw-
Nederlandt, soo hadden sy goet het hachjen haer toe te deelen, ende
soo hadden de Companie niet als het kale Fort, en sy rontom de
Bouwerije ende Handelinge, en elcken Boer was een Koopman.
Den 30 April, het Landt alhier6)isin'tgemeengelijckinVranck-
rijck, het is goet ende seer lijftochtigh van alles wat tot des Menschen
lijf noodigh is, uitghesondert het habijt, linnen, wollen, koussen, en
schoenen, maer men soud'er mede konnen hebben alst Landt wel
ghepeupeleert waer, alsoo daer goede Hennip en Vlas kan wassen ;
i) Haverstraw.
8) Waar thans Newburgh ligt.
3) Esopus.
4) Hellingen, land dat glooiend oploopt.
5) Het eiland van Brant Peelen, thans Castle Island.
6) Over deze passage zie onze inleiding.
5^;
ende vande Huyden vande Beesten, die in groote quantiteyt aen 1640
teelen souden, waer van men goet Leer soude maecken; vande schors- ^^"' ^°'
sen van Eycken-boomen soudemen goede Run maecken ; het Landt
valt dese Rivier langhs al berghachtigh, sommige Steen-klippensoo
uyttermatenheelhoogh ; daer wast dat schoonste Greenen-hout dat-
men met ooghen mach besien ; daer benefifens is hier te Lande Ey-
cken, Eisen, Boecken, Yperen-hout, en Willigen hier in 't Bosch ende
in 't wilde langhs het Water, ende op de Eylanden staet overvloed
van Castanien-boomen, Pruymen, Haesse-nooten, en groote Ocker-
nooten van verscheyden soorten, ende soo goet van smaeck alsse in
't Vaderlandt mogen zijn, dan hart van schille: de grondt vande
Berghen is bedeckt met struycken van Bosch ofte Blaubeesien,ghe-
lijck in Hollandt vande Veeluwes komt ; de vlacke grond ofte oude
[153.] Mayeslanden zijn vol Aerdbesien bedeckt, die alhier soo overvloe-
digh wassen datmen daer by gaet leggen eten ; oock wassen alhier
(ghelijck de geheele Rivier langhs) in 't Bosch Wijnstocken ofte
Wijngerden, seerabondant van tweederleye soorten : goede blauwe
Druyfjens, die smaeckelijck zijn; datse ghesnoyt wierden, ende men
souder goede Wijnen konnen af maecken. De tweede soort is ghelijck
de Druy ven die in Vranckrijck aen de Treullies wassen, vande groote
Witte daermen in Vranckrijck Versiuy s^) afmaeckt, die soo groot zijn
als litten van vingers, maer mosten mede bearbeydt worden, want
dese Wijngaerden wassen hier te landen bij de Boomen op, ende de
Druy ven vallen gelijck in Vranckrijck de wilde Druyven die langhs
de Wegen wassen, die niet ghesnoyt worden, zijn wat dick van bast,
weynigh sap daer in, door manckement van bearbeydt te worden ;
hier is oock dit Jaer (naer datse my verhaelde) soo groote quantiteyt
van Harten geweest, op den Herfst ende Voorwinter door het Sneeu,
ende heel vet, die wel twee vingeren Smeer buyten op de ribben
hadden sitten, alsoo datter byna niet anders en was als kael vet^) ;
hadden oock groote menighte van Callekoenen dit Jaer ghehad, soo
datse een Hard voor een Brood jae om een Mes hadden gekocht Ja
om een Taback-pijp, anders moetmen wel een Kleedt-laeckens ghe-
ven dat ses a seven gulden bedraeght ; Hier zijn oock veel Patrijsen,
Bergh-hoenderen, Duy ven, die by duysende t'samen vliegen, en onse
Natie konde somtijdts wel 30 a 40 a 50 in een schoot schieten : 't Is
hier oock vol Gevogelte gelijck om laegh aende Rivier, ende de ge-
heele Rivier langhs is oock groote menighte van alderley Gevogelte
i) Fr. ver jus ^ sap van onrijpe druiven,
a) Wij zouden zeegen: klaar vet.
238
1640 als Swanen, Gansen, Eynd- vogels, Smienten, Teelingen, Rotgansen,
P" .30- ^Iq Jj^ '^ Voorjaer by duysende de Rivier op-trecken datse vande Zee-
kant komen, ende in 't Na-jaer de Rivier weder af-vliegen.
Alhier wat Den 30 April terwijls ick alhier aen het Fort Orangie lach, soo
gelegen". ^ wierden 't alsulcken hooge Water, dat het Eyland daer Brand-pijlen
des^Taets ^P woonde (mijn waerste^) voor die tijdt was) dat wy het Eyland
mosten ruymen, en voeren met Schuyten in 't Huys daer wel vier
voet Waters op 't Eylandt stondt, ende het Eylandt met dagelijcks
Water wel seven a acht voeten uyt het Water leyt, ende dit hooge
Water duerde drie dagen al eer wy weder de Huysinge kosten ghe-
bruycken, en het Water liep in 't Fort, wy mosten ons in 't Bosch
behelpen, alwaer wy Tenten maeckten ende stoockten groot Vyeren
aen: Dit Bosch is vol wild Ghedierte, van Beeren, Wolven, Vossen,
insonderheydt veel Slangen, Swarte-Slangen, Ratel-Slangen die seer
fenijnigh zijn, hebben een Ratel achter aende Steert met veel Ratels,
naer datse oudt zijn. Wat nu de grondt des Landts aen gaet alhier,
die op 't Geberghte is rootachtigh Sant ofte Steen-klippen, maer
inde leeghe vlackte menigmael Kleygronden, 't welck heel vrucht-
baer is, gelijck my Brand-pijlen verhaelt heeft, dat hy op dit Eylandt
wel twaelf Jaer schoone Tarruwe achter een geteelt hadde, sonder
Braecken ofte Somer-vaghen. Oock verhaelde my de Boeren dat de
Wilden haer Vyanden sulcken gruwelijcken doodt aen doen, ghelijck
dit Figuer vertoont 2), ende hadden over eenighe tijdt alhier Justitie
over haer Vyanden gedaen, sy setten haer Vy andt teghens een Boom
ofte Pael, trecken hem eerst al sijn Nagels van sijn Vingers, diese
daer naer aen een Snoer rijgen, en dragense om haer als gelijcken
de goude Kettinghs, ende van eenige Overste wierd gedragen ter
eeren dat sy haer Vyanden ghevanckeert ofte overwonnen hebben,
ofte bijtense af, ende snijden eenige Leden somtijdts af, oock wel
gheheele Vinghers, daer naer moet de Gevanghen heel naeckt voor
haer singen ende danssen, ende eyndelijck soo branden sy die Ge-
vangen, deselvige dooden sy met een lancksaem Vyer, ende dan eten [154.
syse op, de gemeene Man eten d'Armen ende Billen, maer de Over-
sten eten het Hooft. Als dese Wildt haer Vyandt aende Pael staet so
moet hy singen, ende begint te singen dat sijn Vrienden dat wederom
wreken sullen, ende doen hem een wreeden doodt aen, met heete
brandende Houten prickelen sy hem het lijf, ende branden hem van
d'eene plaetsop d'ander, tot datse hem doodt gemartelt hebben, halen
i) Gastheer.
a) Zie het prentje hiernevens.
Bh. 2j8 en 243
239
hem het Hert uyt sijn lijf, daerse allegaer een stuckjen van eten, om 1640.
haer alsoo op haer vyanden te verbitteren. Door dito Land loopt een ^" ^°'
treffelijcke Rivier, en dese komt uyt het Maquas Landt omtrent vier
mijlen Noord aen van 't Fort Orangie, daer ick naer toe trock met
eenighe Wilden, ende passeerde een Bouwerije daer een Boer op
woonde die Broer Cornelis heeten. Dese Rivier komt tusschen twee
steenrotsige hooghe Stranden, ende valt aldaer van een Klip wel soo
hoogh als een Kerck met sulcken gedruys, dat het aen de Bouwerije
dickmaels ghehoort werdt, ende doens ick daer was maeckten 't sul-
cken geluyd datmen malkanderen schier niet konden hooren: maer
het Water stoof ende vloogh by stil weder met sulcken kracht, allen
1551- tijdt was het oft regende, ende de Boomen op de Bergen daer by,
staende wel soo hoogh als de Duynen op Huysduynen, stonden alle
tijdt met natte Tacken niet anders ofte het regende, ende het Water
is soo klaer als Kristal, varsch als Melck, ende schijnt offer altijdt een
Regenboogh staet in 't Water, maer dat komt door de klaerheydt
van 't Water; hier waer een groote menighte van W^ilden diemen
Maquasen ^) heet, ende vingen hier veel Lampreyen ofte Pricken ghe-
noemt. Dese Rivier is hier ontrent 600 a 700 treden breed, en hier is
groote menigte van schoone Vis, als Snoeck, Baers, Ael, Suygers,
Dickoppen, Sonne-Vis, Elften, Twaelften, 't welck een Vis is die in
't Voorjaer uytter Zee komt en swemt de Rivier in 't versse Water
hoogh op, gelijck de Salm doet ; hier valt oock Steur, dan onse Natie
willense niet eten ; hier vallen oock Truytes die van binnen wat geel-
achtigh zijn, en ick hebser selver gevangen, 't welck voor de schoon-
ste Vis in Vranckrijck werdt gehouden. Hier zijn diverse Eylanden
in dese Rivier van 30 a 50 a 70 morgens Landt groot, de Grondt is
seer goet. De temperheydt van 't Landt alhier is different, So-
mers heel heet, 's Winters heel kout, dat het op een nacht wel
een gangh-ys^) kan vriesen, ende de Somer duert hier tot Alder-
heyligen toe, en in December kan 't soo hart vriesen alsser een harde
stroom gaet, dat de Rivier los toe in een nacht vriest datmer de twee-
de dagh over loopt, ende duert in 't ghemeen drie maenden langh,
ende al-hoe-wel het bij na op 43 graden leyt, soo vriest het nochtans
al tousiours aen, want al komender somtydts lieffelijcke dagen ten
doeyt nochtans niet deur, maer het vriest al wederom totten Meert
toe, dan begint gemeenlijck eerst de Rivier wederom op te gaen, sel-
den in Februarius, ende de grootste koude hebben wy uytten Noord-
i) Mohawks.
2) Ijs waar men over güAn kan.
^40
1640 Westen, ghelijck in Hollandt uytten Noord-Oosten : de reden van
^" ^^' dese koude is dat de Bergen benoorden ons die vol Sneeu liggen, en-
De reden als ^jg ^^ ]sj ^^ Windt daer over komt weven, ons alle de koude toe
voren. ^ '
jaeght. Dese Natie van Wilden^) pleegh eertijdts een stercke Natie te
zijn met haer aenhangh, maer zijn vande Maquas t'onder ghebracht
ende onder Contributie ghebracht, ende dese Natie van Wilden zijn
kloecke Mannen, wel besneden van aensicht, lijf ende leden, doch al-
tesamen swart van heyr, van vel zijnse geel, des Somers gaense
Haer ma- naeckt, alleen hebbense haer schamelheydt met een lap bedeckt, en-
Kieedinge. de de Kinderen ende Jongens tot thien, a twaelf, a veerthien Jaren
loopen gantsch moeder-naeckt, des Winters soo hangense slecht een
onbereyd Herte-vel ofte Beeren-huy t, ofte eenige Calkoense- veeren-
Rocken, die sy weten te maecken, ofte koopen van ons een Kleedt
Duffels, dat twee ellen en een half is dat onghenayt, gaen daer mede
henen, sy bekijcken haer self seer, sy meynen datse louter ghe-
pronckt zijn, ende sy maecken haer selven Koussen van Herte-vel-
len, ghelijck oock Schoenen, ofte sy nemen bladeren van Mayes, en-
de konnen dat in malkanren vlechten en gebruycken die voor Schoe-
nen, ende met het hooft loopen soo wel Man als Vrouw bloot, de
Vrouwen laten het hayr seer langh wassen, binden 't soo wat aen
malkanderen, ende laten 't dan op de rugge hangen : de Mannen heb-
ben sommige aen d'eene zijde des hoofts, sommige oock aen beyde
zijden een lock-hayrs hangen, recht over het hooft hebbense een
streeck hayrs van 't voorhooft na den neck toe, omtrent drie vinghe-
ren breedt, dat kortense tot twee a drie vinghers langh, ende dat
staet dan recht over end ghelijck een Hane-kamme, en aen beyde
zijde van dese Hane-kam scheerense het heel kort af, als by de Fi-
guer te sien is, uytgesondert de locken : ende sy schilderen oock haer
aangesichte root, blau, grau, ende siender dan uyt als de Duy vel selfs,
haer voorhooft smeerense met Beeren-smeer, 't welck sy alsoo by [156.]
haer dragen in Cabassen, op dat het haer soo veel te beter soude
wasschen soo sy haer voorstaen laten, ende sy geen Luysen soude
krijgen, en wanneer sy reysen soo nemense wat mede van haren
Mayes, ende een ketel met een houten-back, en lepel, dat packense
op ende hebben dat op den rugge hangen, ende alsse dan honger
krijgen terstond maeckense vyer en koken, en het vyer konnense [157.]
maecken met houtjes op malkanderen te wrijven, en dat seer haestigh.
Sy leven gemeenelijck sonder Houwelijcke-staet soo in 't wild heen,
x) Hier zijn de Mohicanen bedoeld; sie onze inleiding.
Biz. 24.0
241
want hoe wel datter zijn die Vrouwen hebben, soo duert dat niet lan- 1640
gher alst haer een van beyden goetdunckt, ende dan loopense van ^" ^°'
malkanderen en elck neemt weder een ander. lek hebbe ghesiendat- HuweUjke
ter waren die malkanderen verlieten, na datse een tijdt langh met staet.
een ander hadden gheleeft, al wederom verlieten ende sochten haer
voorgaende wederom op, ende worden wederom een paer, en al heb-
bense Vrouwen evenwel latense niet by een ander te slapen, ende de
Vrouwen doen van ghelijcken.
De Vrouwen naer datse gebaert hebben, gaen terstond na den ge-
boorte wederom henen, ende soo kout en macht niet wesen, ofte sy van haer
wasschen haer en het jonghe Kindt terstondt af inde Rivier ofte ^^^^'
Sneeu, sy willen niet leggen, want dan seggense datse terstond sterven
souden, maer sy houden 't gaende, sy moeten Hout hacken, sy gaen, sy
staen, wercken als ofse niet ghekraemt hadden, ende wy sien niet dat
het haer qualijck bekomt. De Mannen hebben groot ontsach over
haer Hoeren, soo sy yets deden dat hem niet wel en beviel ende hy
toornigh worden, soo grijpt hy maer een Bijl ende slaetse den kop in,
ende daer mede gedaen. Naer dat ick dese manieren van dese Wilden
gesien hadde, dewelckegrooteOorloghvoerentegens de Franse Wil-
den, waer van my Corelaer verhaelden aen haer Fort gheweest te
hebben, daerse noch eenige Wilden gevangen hadden diese ghehaelt
hadden in de Rivier van S. Lourens daer de Fransen woonen, hadden
drie Fransen gevangen^), waer onder een Jesuwijt was, welcke ons
Volck hoopten noch te verlossen, ende een haddenser dood-geslagen,
doch alle Kinderen tot thien a twaalf Jaren toe, ende alle Vrouw-
persoonen diese inde Oorlogh krijghen die sparense, ofte alle Vrou-
wen die heel oudt zijn die slaense oock doodt : Ende hoewel sy alsoo
wreedt tegens haer Vyanden zijn, soo bennese seer minnelijck tegens
ons, hebben oock geen vrees van haer, wy gaen met haer in 't Bosch,
wy ontmoeten malkanderen somtij dts een ofte twee uren van alle Huy-
sen, ende wij weten daer niet meer van als ofte ons een Christen te-
ghens quam, ende sy slapen oock by ons inde Kamers voor onse
Bedden, gaen maer op de bloote Aerde nederleggen, een Steen ofte
Hout onder 't Hooft, ende sy zijn seer slordigh ende kladdigh, sy
wasschen haer aensicht noch handen niet, maer laten 't al sitten op
dat geele vel, even alleens als de Wilden aende Cape de Bona Espe-
ranse, ende siender uy t als Verekens, haer Broodt is Mayes, tusschen
twee Steenen aenstucken geslagen alsse reysen, maer in haer Huysen
i) Zie over deze plaats onze inleiding.
16
242
1640 stanpen 't somtijds in een groot Block datse uy tgeholt hebben, als by
^" ^°' de Figuer te sien is, ende daer maeckense dan Koecken ende braden
die inde Assche, ende haer toe-spijs zijn Harten, Calkoenen, Hasen,
Beyren, wilde Katten, ende haer eygen Honden, ec. De Vissen koken-
se soo als syse uyt'et Water krijgen sonder schoon-maecken, oock
het Ingewand van een Hart met strond en al koockense een weynigh,
en zijn de darmen dan te tay soo nemen sy een end inde mondt, het
ander inde handt, ende tusschen handt ende mondt snijdense af en
schieten 't soo inne, ende soo doense gemeynlijck met het Vleys,
want sy kerven 't een weynigh, gelijckmen in Vranckrijck een Car-
bonade op de Roster leyt, so leggen sy het in 't Vuur so lang dat-
men hondert tellen mach, dan ist al gaer, en bijten daer in dat het
bloedt langhs de beek loopt, ende sykonnen oock een stuck Beyren-
smeer als twee vuysten sonder Brood, en sonder een oft ander soo
droogh op-eten ; het is haer natuerlyck datse geen Baerden hebben,
maer onder hondert niet een die een Hayr om den mondtheeft. U3^t'er [158].
natueren soo hebbense groots, hoogh gevoelende van haer selven,
alsoo om haer selven te prijsen, datse van haer selven segghen ick
ben de Duyvel^ dan meynen sy datse treffelijck haer i) hebben : oock
om haer selven ende haer volck te prijsen, wanneer sy seggen dat sy ge-
weldighe Constenaren zijn om Harten te vangen, ofte dit ende dat te
doen, soo seggense dan : dat is voorwaer alle die Mahaktmosers^) en
zijngroote verstaftdige Duyvels, haar Wooninge maecken sy van bas-
ten van Boomen, seer dicht ende warm, ende in 't midden stooc-
ken sy haer Vuer ; oock maecken sy van schillen ende basten van
Bomen Canoos dat haer Vaertuygh is, ofte anders Schuytjens ghe-
naemt, daerse met vier a vijf en ses in konnen varen, endedesgelijck
hollense Boomen uyt ende gebruycken die tot Schuyten, waer onder
sommige seer groot zijn, ende ick hebbemenighmael met mijn achtie-
nen a twintighen in een hollen Balck gheseten ende langhs de Rivier
mede ghevaren, ende ick hebbe selver een houten Canoghehad daer
ick wel 225 schepels Mayes koste in voeren, haer Wapenen pleghen in-
de Krijgh te wesen Booghende Pijlen, met een Steenen bijl ende Klop-
hamer, maer nu krijgense van ons Volck Roers, dan 't is een Schelm
gheweest diese haar eerst verkocht heeft ende wijs-gemaeckt, wantsy
plachten te seggen dat het de Duyvel was, ende dorsten 't niet aentas-
ten, en daer pleegh maer een Wild te zijn die met een Roer om gonck.
i) Hier moet een woord zijn uitgevallen, vermoedelijk „gequeten".
2) Mohawks (zie onze inleiding).
243
dieseKallebackeri) noemde: maerkoopenoockDeegens,Ysere-bijlen 1640
van ons; haer Geldt zijn sekere Beentjes,dieaende Zeestrand vanSchil- ^" ^°'
pen ofte Kinckhoorns gevonden worden,ende dese Hoorns slijpense op
een Steen soo dun als syse begeeren, ende dan drillensc daer een gaat-
jen door en rijgense aen draden, ofte maecken daer van Banden van
een handt ende breeder, dit hangense dan om den hals ende om 't lijf,
ende oock hebben sy verscheyden gaten inde ooren daer sy 't mede
hanghen, oock maeckender Mutsen op 't hooft van, ende daar is twee-
derley soorten, de witte zijn de slechtste, de bruyn-blau zijn de beste,
ende sy gheven malkanderen twee witte Beentjes voor een bruyn, ende
is by haer genaemt Zeewarvf), ende daer hebben se immers soo grootc
sin in als menigh Christen-Mensch in 't Goudt, Zilver, en Peerlen : maer
in onse Geld hebben sy gantsch geen sin, ende achten 't niet beter als
Yser, ende seggen dat wy geck zijn dat wy een stuck Yser soo hoogh
estimeeren, dat sy 't hadden sy souden het in 't Water smacken ; Ende
hoe sy haer Dooden begraven, die setten sy inden Kuyle, en moeten
niet leggen, ende dan op 't Graf werpen sy eenige Boomen ende Hout,
ofte sy besetten 't met Pallissaden ; sy hebben haren besetten tijden 3)
wanneerse uy t visschen gaen, in ' t Voorjaer vangense uy ttermaten veel
Elften ende Pricken, die hier uyttermaten groot zijn, dese leggense
op schillen van Boomen inde Sonne ende droogen die heel hart, ende
dan doense in Notessen4) ofte Sacken diese selfs konnen vlechten van
Hennip, die hierin 't wild wast, ende behouden dan de Visch tot inden
Winter. Wanneer dat haer Mays rijp is, soo doense die vanden Ayren,
maken op hooghten Kuylen ende bergense daer in de geheele Win-
ter ; sy konnen oock Fuycken ende Seegens op hare maniere breyen ;
van hare Religie en alle Godsdienstgheydt benne sy gantsch ver-
vreemt, sy hebben wel eenen die sy vreemde namen noemen, dat
is eenen Genius, die sy in plaets van Godt houden, maer sy dienen
noch offeren hem niet, sy dienen, eeren, en offeren den Duyvel, dien
sy Otskon ofte Ayreskuonis) noemen, want als sy eenigh ongheluck
inden Oorlogh hebben, soo vangen sy eenen Beer die sy in stucken
houwen en braden, ende dat haren Ayreskuoni op-offeren, seggende
[159.] naer den sinne dese naervolghende woorden: O groote stereke Ayres-
i) Deze uitdrukking is mij duister.
2) Zie Brodhead, 172.
3) Haar vaste tijden.
4) Bij Megapolensis (zie onze inleiding) „notasten". Naar het schijnt is een Irokeesch
woord bedoeld, dat evenwel in de lexica niet is teruggevonden.
5) Otkon : „génie, esprit, être mystérieux" (Cuoq, Lexiqtie de la langue iroquolsé). —
Ayreskuoni is duister.
244
1640 kuoni! wy bekennen dat wy tegens u hebben niisdaeyty mits dien wy
^^^ ^°* onse gevangen Vyanden niet hebben gedoodt ende opgegeten^ vergeeft
ons dit f wy beloven alle degenen die wy wederom geva?ighen krijghen,
dat wyse sullen dooden ende op-eteny alsoo sekerlijck als wy desen
Beer hebben gedood e7ide nn op-eten : oock alst nu heel heet weer is
ende datter dan komt een verhoolen Wind, soo roepense terstond : [160.
uisoronusie, dat is : lek dancke n Duyvel^ ick dancke 7C Oomke ; oock
als sy sieck zijn, ofte ergens pijne ofte seerte inne hebben inden Lee-
den, ende ick haer vrage wat haer deert, soo seggense dat de Duy vel
in 't lijf oft inde seere plaetsen sit ende haer aldaer bijt, alsoo datse
t' eenemael de Duyvel toe-schrijven wat haer overkomt, anders we-
ten sy van geen Godsdienst : als wy bidden soo belacchense ons, som-
mige het selvige verachtende ; alsmen haer seyd wat wy bidden, staen
verwondert ende vraeghde my ofte ick die ghesien hadde in ons
Landt die wy aenbaden? sy willen in geen Huysen komen daer de
Vrouwen haer Maen-stonden hebben, noch met haer eten, noch en
moeten gheen stricken aenraken daerse Harten mede vanghen, seg-
gende dat de Harten het konnen ruycken. Dese Maeckquase Wilden
zijn in drie Natiens ghedeelt, d* een houtet met de Beyr, d' ander is
vande Schilpade Wilde, de derde is vande Wolf, ende hier van zijn
die vande Schildpade de grootste ende voornaemste, ende beroemen
haer de oudste te zijn. Dese Indianen draghen elck van 't Beest
daerse naer ghenoemt zijn tot haer Baniere, en alsse in den Oorlogh
trecken teghens haer Vyanden, soo dragen sy dat elck mede tot een
schrick van haer Vyanden, so sy meynen, ende haer eygen kloeck-
moedigheydt.
DeRegieringhe byhaer bestaetuytten oudste, verstandighste,wel-
sprekenste, ende strijdbaerste Mannen, by desen wordt gemeynelijck
gheresol veert, ende dan vande Jonge-gesellen ende strijdbaerste Man-
nen uytghevoert, doch als den ghemeyne Mannen die resolutie niet
aen en staet, soo wordt het geheel in 't goetduncken van Jan-hagel
ghestelt; de Oversten zijn ghemeynlijck by haer de armsten, wantin
plaetse dat by de Christenen de Oversten ontfanghen vande ghemeyne
Man, ofte die in Offitien sitten haer verrijcken door onrechtvaerdige
Middelen ofte andersins, soo moeten dese Oversten vande Wilden
gheven aen Jan-hagel, insonderheydt wanneer daer yemandt dood-
gebleven is inden Oorlogh, soo ghevense groote schenckagie aende
naeste Bloed-vrienden des Overledenen: ende sose yemandt dan oock
gevangen krijghen, die Gevangen schencken sy dan aen dat geslacht
daer een van doodt-gebleven is, ende den ghevangen wordt dan van
245
dat geslacht geadopteert in des doodens plaetse. Overeen doodslach 1640
ende andere schelmerije is onder haer gantschgheen straf, maar elck ^^"* ^°'
is sijn eighen rechter, ende des verslagen vrienden wreken aen den
doodslager soo lange, totdat onder den naesten met schenckagie den
peys ghemaeckt wordt; doch hoe wreed datse zijn, ende hoewel sy
sonder eenige straffe des quaed-doenders leven, soo geschieden niet
vierendeel soo veel schelmerije ende doodslaghen onder haer als onder
deChristenen,soodatickmenighmaelmetverwonderingeoverdencke
watter al moorden in 't Vaderlandt geschieden, niet tegenstaende
sulcke strenge wetten ende boeten, ende dese Wilden nochtans leven-
de sonder wetten ofte vreesen der straffen niet, dooden immers wey-
nigh, ofte het moeste in furie ende handgevecht zijn, waeromwy heel
onbeschroomt met de Indiaen gaen, en malkanderen een uyre gaens
in 't Bosch ontmoeten sonder malkanderen te misdoen. Doensicknu
alle dese bovengheschreven ghelegentheyden ende manieren vande
Wilde vernomen hadde, soo ben ick wederom de Rivier afgevaren.
Den 14 Mey nam mijn afscheydt vande Commandeur aen het Fort
Orangie, quam van dien selvigen dagh noch aende Esopers toe, daer
een Kil in-loopt, ende noch eenigh Mayslandt is daer eenige Wilden
woonen.
Den 1 5 dito smorgens gonghen met het kriecken van den daghe
[161.] t'zeyl met een Voor-ebbe, quamen namiddagh by de Danskamer,
daer veel Wilde waren die Visten, ende passeerden het Hooge-land
totdat wy savonts aen Tapaen ten Ancker quamen, en daer bleven
wy savonts de gheheelen nacht by de Wilden die daer lagen en Visten.
Den 16 dito is ons Ancker gelicht, ende zeylden met een Ebbe ende
lustighe koelte van denN.W. in drie uyren aen het Fort. Dese boven-
geschreven Rivier is niet als aen weder-zijden Berghen, weynigh om
te peupeleeren, alsoo 't maer Klippen en Steenen zijn langhs de Rivier
als ick voren verhaelt hebbe, hier ende daer wat Mayslandt, dat de
Wilden maecken en de Steenen uytroyen ; hier gaet de Vloedt de
gheheele Rivier op tot het Fort Orangie toe, door de aenparssinghe
vande Zee.
Den 16 Julij is Cornelis van Thienhoven, Secretaris inNieuw-Ne-
derlandt, met commissie vande Hoofden ende Raden van Nieuw-Ne-
derlandt, met ontrent hondert ghewapende Mannen vertrocken naer
deRaritanghe, een Natie van Wilden die daer een Riviertjen oploopt,
omtrent vijf mijlen achter het Staten Eylandt, omme te vorderen
vande Indianen Satisfactie over de Hostilitey ten, door desel vighe ghe-
pleeght op 't Staten Eylandt in 't dooden van mijn Verekens, ende
246
1640 de Companies Verekens die daer een Neegre bewaerde, 't welck hy
■^"^* ^^ aen my versocht hadde om de Neegre daer op te setten, 't rooven van
des Wachters Huys, ende het onderleggen van weghen 't afloopen van
't Jacht de Vrede, daer Schipper op was Cornelis Pietersz. dat misluck-
te, ende andere Insolentie. Van Thienhoven, metghemeldeTroupdaer
gearri veert wesende, versocht Satisfactie volgens s ij n last: de Troup
begeerde te dooden ende te plunderen dat niet konde gheschieden,
vermidts Thienhoven sey de geen last daer van te hebben, ende eynde-
lijck door overlast vande Troup, is dito van Thienhoven vande Troup
ghegaen onder protestatie van alle onheylen, die door ongehoor-
saemheydt ende teghens ordre soude komen voor te vallen, en van
Thienhoven ontrent -J- van een mijl vertrocken zijnde, hebben die
Troup al ettelijcke Wilden dood-gheschooten, ende de Overste Broe-
der gevangen gebracht, daer van Thienhoven voor heeft gerespon-
deert tot tachtigh vadem Zeewan, anders soude hy hebben moeten
sterven, waer op sy hier naer als volgen sal vier van mijn Volck heb-
ben dood-ghesmeten, mijn Huyse verbrandt, ende 't Huys van David
Pietersz. de Vries ï) in revengie. lek verstond oock uyt Thienhoven,
dat een Loockmans heeft des Overstes Broeder aen sijn Mannelijcke-
lid, met een ghespleten Hout seer mishandelt aende Mast staende,
ende sulcke Tyrannije wierde by de Companies Dienaers gepleeght,
dat verde is van vriendschap met de Inwoonders te maken.
Den 20 October voer ick met mijn Sloep naer Tapaen toe, om
Mayes ofte de Wilden haer Koorn te ruylen, al waer ick de Compa-
nies Sloepen vond, dewelcke Contributie wilden hebben vande Wil-
de Christenen van een partye Koorns : doens riepen my de Wilden
en vraegden wat ick sochten ? gaf haer tot antwoordt dat ick Mayes
voor Laecken wilde verruylen, maer seyde sy kosten my niet helpen
ick soude de Rivier wat opvaren, ondertusschen soude de Companies
Sloep wech raecken, dan soudese met my handelen, want sy waren
seer verwondert dat de Sackima die nu aen 't Fort was haer sulcks
dorsten vergen, ende hy moest een heel kale Backer wesen die hier
haer Land quamen bewoonen, ende haer hier niet gheroepen en had-
den, en dat die haer nu dwinghen wilde haer Koorn te geven voor [162.]
niet, ende dat sy 't in sulcken overvloedt niet en maeckten, alsoo een
Oversten gemeenelijck maer twee Vrouwen heeft die Koorn-pland^),
maken rekeninghe tot haer nootdruft en wat om Laecken tegen ons
i) Dit zal een verschrijving zijn voor Frederick de Vries,
2) Versta: die koren planten (verbouwen).
247
te verruylen, soo dat dit begost groote twist onder de Wilden te ver- 1640
oorsaken. ^** "°*
Den eersten December hebbe ick begonnen Vriessendael') aen te
tasten, alsoo 't een schoone plaets was langhs de Rivier onder een
Bergh gelegen, ende wel anderhalf ure gaens daer een Valeye is,
daer wel voor twee-hondert Beesten Hoye kan op wassen, ende der-
tigh morgen Koorn-Landt op is, daer ick Tarruwe op gehad hebbe,
't welck inde lenghte wies hooger als de langhste Man die daer in 't
Land was ; hier waren oock twee schoone afvallen die van 't Gebergh-
tc vielen, daermen twee schoone Moolens koste opsetten, om Koorn
te malen ofte Plancken te sagen met Saeg-Molens, en was een schoone
playsante plaets van Jacht van Harten, wilde Calkoenen, en Duyven:
maar 't quaetst was dat ik wel schoone plaetse aantasten, maer ick
wierde van mijn Confrater (uytwijsende ons Accoort) niet ghesecon-
deert, 't welck een Bewindhebber was Frederick de Vries, dewelcke
meynde datmen Colonies konde maeckensonder kosten of Volck, al-
soo sijn insicht was dat Godijn, Gilliame^) van Rensselaer, Bloemaert,
ende Jan de Laet haer Colonie vorderden, dewelcke dat gedaen
hadde met de Companies kosten, dewelcke daer alles gebracht had-
den van Beesten ende Boeren, ende doens het werck begost ganck- Nota.
baer te worden, ende sy waren Bewindhebbers vande Companie en
Commissarisen van Nieuw-Nederlandt, doens behielpen sy haer met
Sinisterlijcke Koopmans trecken, ende de Companie daer over een
goede Piethey ns-buy t gekregen hebbendes), dachten n iet eens op haer
beste Handelplaets van 't Fort Orangie, oftmendaerBouweryesetten
ofte niet: maer dese Quanten, benamen4) Rensselaer, die ghewend was
Paerlen en Diamanten te rafineeren, brachten soo veel te wege datse
d' andere Bewindhebbers haer Confraters dat afkregen: Ende doen
Michael Pauw dat ghewaer wierde dat sy het Landt van het Fort
Orangie voor haer namen, heeft hy datelijck om laegh over 't Fort
Amsterdam, daer de Wilde met de Beevers naer 't Fort mosten over-
gheset zijn, dat selvige Landt voor hem laten aenteyckenen ende
Pavonia ghenaemt, waer door daer naer de Companie siende datse
geintereseert waren, is veel twist ende jalousie ontstaen, dat de
Goederen hebben moesten ontnemen die met haer eygen Penningen
Collonies wilden maecken, ende soo is door alle dese dispuyten het
i) De „plantasie" op bl. 235 genoemd.
2) Foutief voor Kiliaen (ook hiervóór, bl. 148).
3) 1628. De genoemde patroonschappen tijn van 1630.
4) Met name.
248
i64o Land ondergehouden dat het niet gepeupeleert is geworden, want
*^* ^' daer waren doen ter tijd Liefhebbers genoegh die de Lande met
Patronije wel gepeupeleert soude hebbe, maer is altoos door de twist
vande Bewindhebbers achter-gebleven, ende selver wildender sy
niet toe doen, want sy saghen liever een goede Buyt komen als van
haer CoUonien te spreken, maer 't Landt te peupeleeren ende de
Vrucht daer van getrocken hadde wel soo langh-duerigh geweest,
want haer Buyt is verdweenen als roock, ende daer moghen wel eenige
Bewindhebbers ende de Boeckhouders wel afgevaren zijn, maer het
en doet geen goet voor 't gemeyn, gelijck de Culture van Landen
doet daer een yder wel afvaert en een gestadighe Rente is, dat beter
is als alle Buyten diemen in Bordeelen siet consumeeren: want waer
Goede ver- zijn nu alle de Buyten die Duynkercken van ons wel gerooft heeft,
ende oock alle de Buyten van Vlissinghe die op de Portugijsen wel
ghenomen zijn ? 't is al tot roock verdweenen, ende die Capers diese
genomen hebben zijn tot niet geworden, hebben 't verdroncken on-
nuttelijck, en aende want gepist.
Anno 1641. Den 20 Augustus arriveerden alhier het Schip Eycken-boom, al-
waer een persoon mede quam dewelcke Malijn ghenaemt was, seg- [163.]
gende dat het Staten-Eylandt hem toe-quam, dat het hem ghege-
ven was vande Bewindhebbers ende aende Heer vander Horst, 't
welck ick niet konde ghelooven, alsoo ick in 't Jaer van acht-en-der-
tigh uytgevaren ben om dito Eylandt aen te tasten, ende als doen
mijn Volck daer opghebracht, en dat ick achte de Bewindhebbers
wijser bennen als sulcks te doen, als het seste Artijckel vande vry-
heden vermelden, dat wie de eerste Occupateur is, dat die sal niet
gheprejudisieert werden in sijn verkreghen recht.
Den eersten September wierden mijn Volck op 't Staten-Eylandt
dood-geslagen, vande Wilden en vande Raritans, ende spraken
teghens een Wild die ons Volck diende, men soude nu komen vech-
ten teghens haer om ons Volck, ende hadden wy haer voor desen
qualijck komen trackteeren om Verekens, datmen haer te lastleyde
ghenomen te hebben, daerse geen schuld toe hadde, 't welck by de
Companies Dienders wierde gedaen, alsose naer de Zuyd-Rivier
zeylden, quamen dan eerst aen het Staten-Eylandt wat Hout hac-
Nota. ken ende Water halen, dan stalense met een de Verekens, ende men
leyde de schuld al op de onnoosele Wilden, en al-hoe-wel sy slim
genoeg zijn, maer doet haer geen quaed sy sullen u oock geen quaed
doen, ende soo raeckte ick het begin van mijn Colonie quyt op het
Staten-Eyland, door beleyt vande Commandeur Kieft, die het
f
249
geen op de Wilden wilde verhalen dat sijn Volck gedaen hadde. 15^,
Den 2 November soo isser ghekomen een Overste vande Wilde ^^P*- ^•
van Tankitekes, ghenaemt Pacham, die groot by de Governeur in
't Fort was, quam met groote Triumphc en bracht een Doode-handt
aen een Stockjen hanghende, seggende dat het de Handt was vande
Overste, die ons Volck op 't Staten-Eyland dood-ghesmeten ofte
met Pijlen gheschootcn hadden, ende dat hy dat om onsen 't wille
gewroken hadde, door dien hy de Swannekens (soo sy de Duytsen
noemen) lief hadde ende sijn beste Vrienden waren.
Den dito in desen tijdt versocht de Commandeur Kieft aen my,
ofte ick wilde Mallijn toe-staen dat hy op de hoeck van hetStaten-
Eylandt daer het Mayes-landt lach, hem dat wilde laten beplanten,
ende dat hy daer Soldaten by doen wilden, dewelcken een teycken
doen soude met een Vlagh te laten weyen als daer Schepen inde
Baye waren, om aen 't Fort ghewaerschouwt te zijn, 't welck ick
hem toegestaen hebbe, maer dat ick daer niet by geprejudiseert
wilde wesen, ende hem wel 12 a 14 a 15 morgen Landts wilde toe-
laten sonder mijn gherechtigheydt te verkorten, alsoo hy daer maer
wat Brandewijn wilde stoocken ende wat Zeem-leer maecken wilde.
Alsoo ick dagelijcks by de Commandeur Kieft, als ick aen 't Fort Anno 1642.
quam gemeenelijck by hem te gast was, so verhaelden hy my dat Nedèriandt.
hy nu een fraye Herbergh hadde laten maecken van Steen, om de
Engelse die daghelijcks met haer Vaertuygh van Nieuw-Engelandt
naer Vergina passeerden, ende daer groot aenval ende af breuck af
lede, en mochten nu inde Herbergh gaen logeren. Doen gaf ick hem
tot antwoordt dat het wel quam voor de Reysende-man, maerdatter
wel nootsaeckelijck een Kerck van doen was, ende dat het een
schande was voor ons als d'Engelse daer passeerden, maer soo een
slechte Schuer sagen daer wy in preeckten, ende d'eerste dat de
Engelse neffens haer Woonhuysen maeckten in Nieuw-Engelandt
dat was een fraye Kerck, ende wy mede behoorden soo te doen,
alsoo men houdt de West-Indische Companie mede een principael
164.] Lidt te zijn, om de Gereformeerde Religie voor te staen tegens de
Tyrannije van Spanjen, ende fraye Matrialen daer toe hebben, als
schoon Eycken-hout, fraye Berg-steen, ende schoone Kalck diemen
van Oester-schilppen brand, en is veel beter als onse Kalck in Hol-
landt. Doen vraeghde hy my wie dat werck soude waernemen ? gaf
hem tot antwoordt Liefhebbers vande Gereformeerde Religie, die-
der wel waren : doen seyde hy dat icker mede een moest af wesen,
nademael dat ick het voorstelden ende een hondert guldens toe
2SO
1642 gheven. lek seyde hem ick was te vreden, ende hy moest dan
d'eerste wesen alsoo hy Commandeur was, ende koosen als doen
Jochem Pietersz. Kuyter, die fraye Knechts hadde, die metter haest
een goede partije Balcken soude beschicken, ende een vroom Gere-
formeerde Persoon, ende koosender Damen by door dien hy dicht
by het Fort woonde, ende soo waren wy met ons vieren als Kerck-
meesters die dat werck toe-haelden om een Kerck te laten maecken,
ende de Commandeur soude eenige duysent guldens van wegen de
Companie geven, ende men soude voort sien ofte men de rest uyt de
Gemeente laten teyckenen, ende men soude de Kerck in 't Fort
timmeren voor alle overval van Wilden, ende soo is de Kerck met-
ter haest begonnen met Klipsteen op te Metselen, en van Engelse
Timmerluyden gedeckt geworden, met Schallien over malkanderen
van Eeckenhout gheklooft, en als dat door Reghen ende Windt
blau werdt soo schijnt het ofte het Leyen zijn.
Den dito in dese tijdt wierd onnooselijck een Duytsman vermoord,
ghenaemt Claes Rademaker ï), van een Wildt, en dese Persoon woon-
de ontrent een kleyn mijltjen van 't Fort by de Densel-bay^), alsoo
dese Persoon daer een kleyn Huysjenghetimmert hadde, daer hy
het Rademaken opgeset hadde, ende was op wegh van Wickquas-
geck daer de Wilden dagelijcks passeerden, soo ghebeurdet datter
een Wildt by dese Claes Rademaker quam, om Beevers tegens hem
te verruylen om Duffels-laken, ende alsoo sijn Cargasoen in een Kist
was, soo heeft hy de Kist opghesloten ende boekten om sijn Goedt
daer uyt te nemen, soo heeft dese Moordenaer van een Wild siende
dat de Man met sijn hooft inde Kist boekende, en siende een Bijl
achter hem staen, soo heeft hy die selvige Bijl ghenomen ende heeft
Claes Rademaker daer mede in sijn neck gheslagen, dat hy neffens
de Kist neerstorte, ende heeft dese Moordenaer alle Cargasoen
wech-gestoolen ende ontloopen, soo heeft de Commandeur naer
haer toe-ghesonden, ende laten vragen te Wlckquasgeck waerom
datse dese Duytsman soo schandelijck vermoort hadde ? de Moor-
denaer gaf tot antwoordt doens het Fort ghemaeckt wierde, dat hy
met sijn Oom ende een Wildt quamen by 't Versse Water, om de
Duytsen Beevers te brengen om te verruylen, soo quamen daer eenige
Swannekes (soo noemen sy de Neerlanders) die benamen sijn Oom
de Beevers en sloegen hem doodt, en doens was dese Wildt een
kleyne Jonghen, en nam hem voor als hy groot wierde, soo soude hy
i) Claes Smits, rademaker.
2) Drukfout voor Deutel-bay (Turtle Bay, aan de East River). — Zie over den
naam: Brodhead, 292.
251
dat op de Duytsen weder wreken, cnde daer noyt beter hadde kon- 1642
nen sijn kans sien als met dese Claes Rademaker, soo dat dese Wilde
slachten de Italianen, zijn seer wracckgierigh. De Commandeur
Kieft naderhandt een aenslach ghemaeckt met eenighe Soldaten daer
na toe te senden, waer van van Dijck de Vaendrager Commandeur
van hadde gheweest, maer door de donckere nacht misten de Quidas
de wegh, ende quamen te laet op den dagh, soo dat haer aenslach mis-
luckten ende quamen onverrichtc saecke wederom, ende hebben
naderhandt wederom een aenslagh op dito Wilden ghemaeckt, maer
misluckten van gelijcken. Doens de Commandeur Willem Kieft
[165.J sach dat dese aenslagen op de Wilden hem misluckten, ende sach
datter swarigheydt uyt volghen soude, en dat de Gemeente hem
begon te reproscheeren, dat hy in een goet Fort sijn lijf wel berghen
koste, daer hy noyt een nacht uyt-gheslapen hadde in alle de Jaren
dien hy hier geweest was, dat hy de Oorlogh sochte om quade reke-
ninge aen de Companie te maecken : doens hy dat begost te voelen
dat hem de Oorlogh altemael op 't lijf gheworpen worde, doen liet
hy al de Gemeente vergaderen, ende datse daer twaelf Mannen
soude uytkiesen om neffens hem de Land-saken te helpen diregee-
ren, waer onder ick als Patroon mede gekoren wierde : so maeckten
de Commandeur Kieft een voorslach, ofte men de Moordt van Claes
Rademaker soude wreken ofte niet, en doene de Wilden den Oorlogh
aen ? Soo wierter geantwoord datmen daer tijdt en stond moeste toe
nemen, alsoo onse Beesten in 't Bosch liepen te weyden, ende wyoock
wijd en zijt. Oost, West, Zuyd, Noord van den ander woonden, dat
het niet geraden en was, de Wilden te Oorlogen voor dat wy stercker
van Volck waren, gelyck de Engelse die Dorpen en Steden maecken:
Ende sprack teghens de Commandeur Kieft, datter gheen profijt
was te halen by den Oorlogh teghens de Wilden, dat hy my mijn be-
gonnen Colonie in 't Jaer veertigh op het Staten-Eylandt, oorsaeck
af was dat mijn Volck daer vermoordt wierden, ende dat ick wel
wiste dat de Bewindhebbers niet en begeerde datmen met de Wilde
Oorlogh voeren soude]: want doen wy onse Collonie maeckten Anno
1630 inde Zuyd-Rivier aen Swanendael ofte Hoere-kil ghenaemt,
daer wy door kleyne beuselinge door onse Opperhooft dien wy daer
hadden, Gilles Oset genaemt, ons Volck altemael vermoord wierd,
als ick in 't begin van mijn Journael verhaelt hebbe, soo wierter aen-
de Companie versocht om de Wilden den Oorlogh aen te doen, maer
de Companie en wildet niet gedoogen, gaf tot antwoordt'wy soude
vrede houden met de Wilden. Dit verhaeldc ick de Commandeur
252
1642. Kieft, maer wildender niet naer luysteren, soo dat de Bewindhebbers
wel behoorden te letten wat voor Persoonen sy tot de Directeurs
stellen, want daer het wel -varen van 't Landt aen hanght: ende waer
't saecke dat de Oost-Indische Companie so te werck gonck in Oost-
Indien als de West-Indische Companie, sy souden daer haest uyt
zijn also wel als de West-Indische, maer in Oost-Indien daer maeckt-
men geen Commandeur op Forten, ofte sy zijn eerst ervaren daer te
Landen, ende kennisse heeft van des Persoons suffisantigheyd, maer
hier sendmenser maer in ofse bequam zijn ofte niet.
Omtrent dese tijdt gonck ick eens met een Roer wandelen naer
Acking-sack^) toe, om te sien hoe veel datse vorderden in de Collonie
vande Heer vander Horst te maecken, alsoo 't maer een urtjen gaens
achter mijn Huys was, en komende tot Ackinsack omtrent vijf a ses
hondert passen van daer de Collonien gemaeckt wierdt, soo ontmoe-
ten my een Wildt die heel droncken was, quam my strijcken over
mijn armen, 'twelck by haer een teycken van vriendschap is, sprack
tegens mij dat ick een goede Overste was, quamen sy aen mijn Huys
ick Heter Melck en alle dinck voor niet gheven, ende quam nu van
ditHuys, aldaerhaddese hem Brandewijn verkocht daerse half Water
hadden in-gedaen, ende Water kost hy selver wel voor niet uyt de
Rivier scheppen, hy hoefde dat niet te koopen, ende sy hadden hem
oock sijn Beeversrock ontstoolen, ende hy wilden naer Huys toe
gaen en halen Pijl en Boge, ende wilde een van die schelmse Swan-
nekens dood-schieten die hem sijn Goedt bestolen hadde : ick sprack
tegens hem hy moeste dat niet doen. Ende soo kom ick aen 't Huys
vande Heer vander Horst, en ick sprack tegens eenighe Soldaten die [166.]
daer waren ende anderen, datse met de Wilden dus niet moesten
handelen, alsoo 't een Natie is die wraeckgierigh zijn en deltalianen
slachten. Doens gonck ick weder naer mijn Huys toe, schoot onder-
weghe een wilde Callekoen die inde dertigh pondt woegh, ende
bracht hem t'Huys, soo waer ick niet soo haest t' Huys, of daer
quamen eenige Overste van Ackingsack ende van Reckawanck, dat
dicht by my was, ende quamen my klaghen dat een van haer Wil-
den die droncken was een Duytsman dood-gheschooten hadde, de-
welck op de Schuer zat om die met Riet te decken : doen vraegde sy
my watse doen soude, sy dorsten nu aen 't Fort niet komen, endesy
wilde wel een hondert vaem Zeewan ofte twee geven aen de We-
duwe, ende dat het daer dan peys mede soude zijn ? Soo sprack iets
i) Hackensack.
253
tegens haer, sy soude met my naer 't Fort gaen ende spreken met den 1642
Commandeur, maer sy vreesde aen het Fort komende dat hyse niet
soude t'huys weer laten gaen : maer ick sprack haer goede moed aen
dat ickse wederom t'huys leveren soude. Eyndelijck voeren met my
naer 't Fort toe, daer komende by de Commandeur Willem Kieft, ver-
haeldenhem dattersulcken ongeluck geschiedt was: doensgafhyde
Overste vande Wilden tot antwoord, dat hy die Wildt begeerde by
hem gebracht te hebben die dat ghedaen hadde. Doen gaven sy
weder tot antwoordt dat sy dat niet doen koste, alsoo hy wech-ghe-
loopen was wel twee dagen reysens naer Tanditekes toe, maer wilden
de Commandeur naer haer luysteren, soo wilden sy wel met vriend-
schap de Weduwe contentement doen, en betalen haer Mans doodt
met Zeewan, 't welck haer Geld is, want alsoo de manier met haer is
alsser een ongeluck geschied, datse dat met Geldt versoenen, ende
leyde de schuld op onse Natie, seggende waerom wy haer jonge
Wilden Brandewijn ofte Wijn verkochte, dat haer geck maeckte en
onghewoon te drincken, ja sagen wel dat ons Volck die de stercke
dranck gewoon waren te drincken, haerdickmaels droncken dronc-
ken ende dan met Messen vochten, daerom wilden sy wel dat men
de Wilden geen dranck verkochte om alle ongeluck voor te komen,
en *t schijnt ofse eenighe vrees hadden dat haer de Governeur hou-
den sou, soo gaven sy hem tot antwoort, dat sy haer best doen sou-
de de Wildt te krijghen ende aen het Fort te brengen, ende namen
alsoo haer afscheyd, maer onder-weegh sprakense teghens my dat
sy hem de Wildt niet leveren en kosten, dat het oock een Sacke-
makers Soon was, dat is te seggen als voren een Overste sijn Soon,
ende soo gonck dat al stil-swijgende door.
Alsoo ick verhaelt hebbe de manier van leven, ende haer gedoente Van wat
vande Wilde aen het Fort Orangie, soo sal ick wat verhalen vande conditie de-
Natie ontrent het Fort Amsterdam, zijn als Hakinsack, Tapaense, ^^^n^èn^^"
ende Wickquas-creckse Wilde, ende dit ist inkomen vande Rivier een zyn.iioesy
^ '=* ' . gekleedt
mijl, twee adrie, a vieronbegrepen*),enhaermanier is van leven meest zijn, ende
als die aen 't Fort Orangie, maer daer is kloecker Natie ende strijdbaer- heden sy '
der Wilden, met namen de Maquas als voren verhaelt die d'andere hebben.
meest onder Contributie houden, tot hier om laegh de Rivier by 't
Fort Amsterdam toe. Dese Natie van Wilden hier beneden zijn oock
redelijcke kloecke Mannen, swart van Hayr, met een lange lock die sy
vlechten [ende] aen d'eene zijde van haer Hooft hangen, ende voor haer
i) Om (= rondom) begrepen.
254
1642 Hooft 't Hayr gheschooren als een Hanekam, gelijck by de Figuer [167.
uytvvijst*), zijn quaedt van conditie, slachten de Italianen, zijn seer
wraeckgierigh, ende haer Kleedinge is een Rock van Beevers-vellen
om 't lijf, 's Winters het Bont binnen, Somers buyten, en hebben oock
somtijds een Beeren-huyt ofte een Rock van Katte-lossen^), ofte Hes-
spanens), dat een Gedierte is meest van ruygte als een Kattelosse, en
is oock seer goet om eten, ick hebber diverssemael af gegeten en
smaeckt seer malsem4) ; oock dragen sy Rocken van Callekoens-vee-
deren die sy weten door malkander te vlechten, maer sedert dat onse
Nederlandse Natie hier gehandelt heeft, soo verruylen sy haer Bee-
vers voor Duffel s-Laecken dat wy haer voor gheven, 't welck sy be-
quamer vinden als haer Beevers, alsoo sy die beter houden voor de
Regen, en nemen de lenghte van twee en een half Duffels, dat ne-
ghen en een half vierendeel breedt is ; haer hoverdye is dat sy haer
vreemt het Aensicht schilderen met Potloot, oft root, ofte swart,
datser altemet uytsien als een Nicker, dan zijnse stout, jae segghen
datse Mannette zijn de Duyvel selver; haer Vrouwen zijn sommige
seer wei-besneden van Tronie, fray lanck van Postuer, haer Hayr
hangt los om 't Hooft, maer zijn seer vuyl en kladdigh, schilderen
haer Aenghesicht somtijdts, ende somtijdts een swarte-ringhe om
haer Oogen verwen sy, en als sy haer van haer kladdigheidt reyni-
gen willen, soo gaen sy op den herfst alst kout begint te worden, ende
maecken by een ver afloopende Watertjen een Oventjen, dat soo
groot is datter drie a vier Menschen in mogen leggen, dat maeckense
eerst met tackjes van Boomen, ende dat bestrijcken sy dicht met Kley
datter niet een roockjen uyt en mach, dat gemaeckt zijnde zoo ha-
lense een partij Klipsteenen, brengen die daer by ende maken die
heel heet in 't Vyer, ende leggen dien alsdan inden Ovent diese ge-
maeckt hebben, ende wanneer haer dunckt die heet ghenoegh te zijn,
soo nemen syder die Steenen wederom uyt, ende gaender dan in leg-
ghen. Mannen en Vrouwen, Knechtkens en Meyskens, ende komender
dan soo sweetigh uyt dat elck Hayr een droppel sweet heeft, ende
springhen dan soo sweetigh in 't koude Water, seggende dat het gesond
is, maer ick Heter met die ghesontheydt begaen, ende als dan wassen-
serheel schoon, en zijn beter van bekoringe als voren. Dejonghe Doch-
ters, alsse duncken datse bequaem zijn te Mannen, 't welck sy haer
i) Zie onze inleiding.
2) Wilde kat, los.
3) Waschbeer.
4) Malsch.
Blz. 2^4
255
voorstaen laten alsse haer Maeii- stonden krijghen, ofte soo haest als 1642
sy die krijghen soo gaen sy ende vermommen haer met dat Kleedt
datse om haer lijf dragen, halen 't geheel over haer hooft heen dat-
men pas haer oogen sien kan, loopen soo twee a drie Maenden heen
en betreuren datse haer Maeghdelijcke-staet verlaten sullen moeten,
maer laten daerom niet sich somtijdts by nacht ofte ontijden wat
Bontemps te spelen, ende die tijdt dan over zijnde werpen het Ver-
momdheydt wech, ende gaet en palleerter met een hopen Zeewan
om 't lijf ende om 't hooft, en om den hals, gaet dan ergens sitten
geacompanieert met eenige Wildinnen, vertoonter dan op de koop
datse op steeck staet, die best met haer vryen kan ende de meeste
Zeewan geeft die gater mede deur, ende blij f ter altemet maer een
Maendt drie a vier by en dan weder een ander, somtijdts een^) naer
datse malkanderen ghesind zijn : sy zijn niet jalours, sy leenen haer
Wijven wel eens aen een goedt-vriendt, ende sy houden veel van t'sa-
men-komsten, gogelen ende danssen seer, maer de Vrouwen moeten
al 't werck doen als Ezels, waer sy trecken hebben altijdt sack ende
pack op haer rugh, en haer kleyn Kindt op een planckjen ghebon-
den alsser een hebben, dat haer mede beswaert.
[168.] De Provisie tot Lijf-tochten zijn veelderhand, en voor eerst Nu suilen
Mayes dat haer Koorn is, 't welck by ons Turckse Tarruwe ghe-^a^nd^eUjf"
[169.] naemt is, welck sy in een holle Boom stampen als by de Figuer !°j a^Jt^^"
te sien staet^), ende alsse reysen soo nemen sy een platte Steen ende ende andere
dingen, die
kloppen t met een andere Steen daer op aenstucken, en alst dan tot onder-
gheklopt is soo hebben sy Korfjens die sy Notassen noemen, de- «sMen^schen
welcke van Sparts) gemaeckt zijn gelijck de Vijge-korven afghe- ^^^^'^ "^'^
maeckt worden, dat weten sy soo bequaem te maecken dat haer
dat tot een Zeef dient, en maecken aldus haer Meel, ende Meel zijnde
soo maecken sy daer platte Koecken af, eens soo groot als hier te
Lande eenOortjens-koeckjen is, en dat met Water gemenght, bree-
den dat dan inde Asse, windender eerst een Wingerts-blad ofte
Mayes-blad om, laten dat dan soo inde Asse gaer braden, en is goet
smakelijck Broodt. Oock gebruycken sy veel Turckse Boontjens
van alderhande coleuren dewelcke sy planten manck4) haer Mayes
ofte Turckse Tarruw by ons genaemt, en wanneer die een, twee, a
drie voet boven d'Aerde gewossen is, ende de Mayes drie a vier voet
i) Een maand nl.
2) Zie onze inleiding.
3) Een soort hennip.
4) Tusschen (vgl. Eng. a7nout;).
256
1642 van den ander ghezayd werdt, om daer fraye doorganck te hebben
om die van 'tOnkruydt suyver te wieden, soo steken sy de Turckse
Boonen neffens de Mayes-struycken inde grondt, soo dat die Mayes-
struycken dienen in plaets van Stocken tot de Turckse Boonen, die
wy in ons Vaderlandt gebruycken daer de Boonen by opwassen,
also wassense hier in Nieuw-Nederland by de Mayes-struycken op
met malkanderen, want dese Mayes-struycken wassen soo hoogh
hier te Landt op als een Man opreycken kan en hoogher, naer dat de
Grondt weeligh is. Oock wassen alhier veel Pompoenen, Water-la-
moenen, ende Lamoenen ; oock droogen sy Aeckers vande Boomen
diese mede ghebruycken tot Kost ; daer zijn oock Aerd-aeckers als
Nota. hier te Lande, oock witte Aerd-aeckers, maer die zijn fenijnigh om
te eten. Daer is eens een Metselaer vande Companie geweest
dieder een at, maer stierf er af. Hier wassen oock Hase-nooten,
Groote-Nooten in groote quantiteyt in 't wilde, Carstanies diese we-
ten te drooghen om t'eten, druyven in groote abondatie in 't wilde
diese mede ghebruycken ; maer onse Nederlanders zayen hier goede
Tarruw, Rogge, Gerst, Haver, en Erten, ende konnen oock goet
Bier brouwen alsoo wel als in ons Vaderlandt, want hier wast goede
Hop in 't wilde, soo datmenser genoegh teelen kan die daer sijn
werck af maeckt, want alhier alles wassen kan dat in Hollandt, En-
Nota. gelandt, Vranckrijck wast, ende hier en schorten anders niet als
Menschen om te arbeyden, ende is een playsierigh ende aentreckend
Landt, dat het maer van onse Natie hart bewoont wierde. Hier zijn
oock Mispelen in 't wilde, die wassen dan verkeert by datse in ons
Landt doen, alsose in Hollandt met het open en het breets boven
wassen, soo wassen sy hier met het scharps boven verkeert als in
Hollandt. Hier zijn oock Moerbesien-boomen, soo datse hier oock
Zijde-wormen soude konnen aenteelen en goede Zijde soude konnen
gemaecktwerden; hier wast oock goede Hennip ende Vlas, dan de
Wilden gebruycken een soort van Hennip, die sy weten toe te mae-
cken die veel stercker als d'onse is, daer sy alle tot haer nootdruft
weten af te maecken, als Notassen dat haer Sacken zijn, daerse alle
dingen in dragen 't geen sy te doen hebben, ende maeckender oock
Linnen af. Haer Mayes ende Turksche Boonen cultiveeren sy in *t
leste van September en October, ende als syse opgepluckt hebben
en de Granen daer uyt gedaen hebben, soo begraven syseinKuylen
daerse eerst met Matten bekleedt hebben, ende houdender soo veel
uyt als sy voorde Winter van doen hebben ende gaender mede jagen.
Dese Mayes hebbense in April ghezayd ende in Mayus.
257
[170.] Hier zijn groote quantiteyten van Harten en Hinnen»), dewelckc 1642
de Wilden schieten met haer Pijlen endc Bogen, ofte maecken een van het
[Ï7I-] generael Jacht, gaen met een hondert, ofte minder, ofte meerder ter Jerte ofte
Jacht, ende gaen een hondert treden min ofte meer van den anderen Veedathier
valt hoc sv
staen, en hebbe platte Schinckels in de hand daerse op kloppen met die jagen en
een Stockjen, ende Jaghen alsoo het Wildt soo voor haer heen naer ^*"^^"'
de Rivier toe, en de Rivier naderende soo sluyten sy naer den ande-
ren toe, wat daer van tusschen beyde is moet op de genade van haer
Pijlen ende Bogen ofte de Rivier kiesen, en daer in swemmende
leggen de Wilden met haer Canos, alvvaer sy Stricken in hebben en
smijten die de Harten om den hals ende treckense toe, soo leggen
datelijck ende drijven die Harten met de romp boven, door dien
datse haer aem niet halen en konnen. Ende om de Noord jaghense
in een Fuyck die sy macken van Pallisades, dat gheklooft Hout is
van Boomen, die dicht aen den andere geset van acht a negen voe-
ten hoogh, ende aen elcken zijde ontrent veerthien a vijfthien-hon-
dert treden lanck, ende loopt al Fuycks-gewijs in gelijck sich by de
Figuer verthoont, ende is aen 't inkomen ontrent een a twce-duysent
treden breed, ende wanneer het Wildt binnen de Pallisaden is soo
beginnen sy in malkanderen te sluyten, ende vervolgen dat Wildt
met sulcken furie, alsoo sy 't voor haer nobelste Jacht houden de
Harte-jacht, ende in 't eynde vande Fuyck werdt hy soo nau, dat het
daer maer vijf voet breed wordt gelijck een groote Deur, dat is dan
met Tacken van Boomen ghedeckt daer dan de Harten ofte Wildt
in-loopen, alsoose vande Wilden hart vervolght worden, dewelcke
een geluyd maecken ofte het Wolven waren, daer veel Harten door
verslonden werden ende groote vrees voor hebben, dat haer met
gheweld in 't nau vande Fuyck doet loopen, daerse de Wilden fu-
rieusselijck met Pijl en Boge in vervolghen, ende en konnen nergens
wijeken, en sy als dan heel licht worden gevangen, ende vangender
oock met Stricken als by de Figuer te sien is ; hier vallen oock Heel-
landen2),maerdiehoudenmeest in 't Gebergte ; daer zijn oock Hasen
in dit Quartier, dan zijn niet grooter als een Conijn in Hollandt is, en
maeckender Steen-hasen af die een kender van Hasen is ; hier zijn
oock Vossen in abondantie, Wolven by menigten, Kattelossen,
InckhoornsS) die piek swart zijn, ende oock grauwen ; daer zijn vlie-
gende Inckhoorns, Beevers in groote abondantie, Mincken, Otters,
i) Hinden.
2) Elanden.
3) Eekhoorns.
17
258
i642 Bonsems^), Beeren, ende veelderhande Bond dat ick niet noemen en
kan ofte bedencken, ende de Harte-vellen weten de Wilden te be-
reyden, datse daer Koussen en Schoenen op haer manier af maecken «
alst tegens de Winter gaet. 1
Van 't Ge- Voorts zijn alhier groote quantiteyt van Ganssen van twee soor-
anfieMn^t ^^^> ^^^ ^^^^ alhier by duysende onthouden by de Winter, daer
inkomen schoone Jacht op valt met het Roer, d'een soort grauwe Ganssen,
viersich dewelck vijfthicn a sesthien pond yder een weeght, ende noch een i
deVchter'^* soort diese Witkoppen heeten, wegen maer ses a seven pond, die zijn
Col"). oock groote quantiteyt en wel smaken, ende vlieghen by duysende ;
hier zijn oock groote quantiteyt van Rotgansen, die by de Strand hou-
den in 't Sou te- water, groot e quantiteyt van Mieu wen. Ster- vogeltjes,
Snippen, Wulpen, ende veelderhande meer die op 't Strand houden
diens ick niet noemen en kan, maer de Gansen ende Rotgansen ko-
men alhier in September, ende vertrecken in April weder wech :
veel Wilden segghen datse naer de Rivier van Canada gaen, datse [172J.
daer broyen haer Jonghen, want de Visschers die nae Terneufs) zey-
len vindense daer in groote quantiteyt Somerdaegs alsse daer Vis-
schen ; in 't Varsch- water hebje oock veel S wanen ; Land-vogels
zijnder oock een groote quantiteyt, als Callekoenen in'twilde, die
dertigh, a ses-en-dertigh, a veertigh pond konnen wegen, die daer
in 't wilde mede vliegen, want konnen een duysent treden a twee
vliegen ende dan vallense neer, en zijn loofghevlogen dat de Wilden
haer dan met de handt grijpen, somtijdts vangense dat syse met Pijl
ende Boghe schieten; hier zijn oock veel Patrijsen maer vallen
kleyntjes ; hier vallen ooek Koer-hoenders die soo groot zijn als een
jarige Hoen, ende zijn van Veeren als een Patrijs ; Reyghers witte
ende grauwen zijnder in abondantie, ende hier en manckeert niet als
goede Wild-schutten met Kruydt ende Loot ; Tortelduyven inde
tijdt van 't Jaer die in 't wilde vlieghen zijnder soo dick, dat daer sy
vlieghen nau de Lucht bekennen konnen ; Kranen witten ende grau-
wen ; dan valter een soort van swarte Vogels, de groote van Spreeu-
wen ofte Lijsters in ons Landt ghenoemt, ende dese soort van Vo-
gels komt uyt als haer Koorn rijp is op den Herfst, 't welck sy Mayes
noemen, ende gheven dese Vogels oock de naem van Mayes-dieven,
om datse dan by duysende in haer Koorn vallen ende doen haer
i) Bunsings.
2) „Achter Kol" op de kaart bij van der Donck grenst aan Pavonia. — - Thans
Newark Bay.
3) Newfoundland.
2S9
grootc schade dan : ende ick hebbe gesien by 't Fort Amsterdam 1543
voorby de Commandeurs Boomgaert, dat een van onse Nederlan-
ders met een schoot vier-en-tachtigh van die Vogels doodt schoot
in een schoot, en zijn seer goet van smaeck ghelijck de Lijsters in
*t Vaderlandt zijn ; diversse-malen hebbe ick oock ghesien dertigh
a vier-en-dertigh Duyven met een schoot schieten, maer zijn niet
grooter als Tortelduyven, gelijcken heel van lijf als de Tortelduyven
in ons Vaderlandt, dan zijn langer van Staert.
Alhier valt tot 's Menschen nootdruft diversche soorten van fraye Van de
Vis aende Zee-kust, gelijck in Hollandt valt, als Cabbeljauw 'sWin- y^s'^die mer
ters doet, Schellevis, Schollen, Botten, Harinck, Tonghen, cnde veel ^" ?^^ ^°"^
meerderhande dien ick niet noemen en kan ; daer valt een soort van inkomen
Vis die by onse Natie Twaelfi) ghenaemt wordt, heeft Schobben ge- vier, tot in
lijcke Salm, dan daer loopen aen yder zijde ses swarte streken over, ^^ersse Wa-
dat ick achte datse daerom Tvvaelften heten, is de groote van een ter.
Cabbeljauw, seer lecker ofte goet van smaeck om t'eten, ende het
hooft daer af is het beste, alsoo 't vol breyn is ghelijck ofte van een
Lams-hooft waer : dese soort van Vis komt in 't Voorjaer uytter Zee
inde Rivier soo in 't lest van Maert, April, ende continuweert tot
het laetste van May, word als dan by groote quantiteyt gevangen
ende gedrooght by de Wilden : want in dese tijdt zijn de Wildinnen
doende om haer Mayes inde Grondt te zayen en 't Landt te bear-
beyden, ende dan gaen haer Mannen uyt visschen om haer Vrouwen
wat te koesteren met haer vanghst, en vangense somtij dts met Zee-
ghens die tseventigh a tachtigh vadems lanck zijn, die sy selver
breyden, ende in plaets van Loot hangender Steenen aen, en in ste-
de van wyder Korcken aen doen daerse op drijven, soo hebbenser
Stockjens aen de lengte van een Ellen, zijn rond, aen het eynde
scherp, ende voor op de Kuyl hebbense een Figuer van Hout ge-
maeckt dat naer een Duyvel ghelijckt, en als de Vis in 't Net swemt
en aen die Kuyl komt, soo begint dat Figuer te moeveeren en te
verroeren, dan beginnense te roepen en te krijten datter Mannetoe
[173.] veel Vis verleent, dat is de Duyvel, ende vangen groote quantiteyt
van dese Vis ; oock vanghense dese soort van Vis met Set-netjens
die ses a seven vaem lanck zijn, met enckelde Masse ghebrayt ge-
lijck een Haringh-Net, setten die aen Stockjens inde Rivier een en
een half vaem diep het Net, daer vanghense oock veel van dese Vis
mede, daer valt oock een soorteeringh van Vis aende Zee-kant, de-
i) Gestreepte zeebaars.
200
1642 welcke byde onse wordt ghenoemt Derthieni), door dien hy grooter
is als de soorteringe vande Twaelf, dan de Derthien valt geelder van
Schobben gelijck de Kerper doet, daer hy niet qualijck van fatsoen
naer ghelijckt, dan heeft de groote van een Cabbeljauw ; hier komt
oock Harinck inde Rivier ; daer valt oock een soorteringhe van Vis
dewelcke oock aen Strand werdt gevanghen, die by d'onse werdt
ghenaemt Steen-brasems, ende by d'Engelse Schip-heets), dat is te
seggen Schape-hooft, om dies willen dat de mondt vande Vis vol
Tanden staet, onder ende boven, ghelijck een Schaeps-hooft doet ;
hier valt oock veel Steur in 'tbracke Water, alsoo wel als boven in
't versse Water doet aen het Fort Orangie ; hier is oock veelderhande
Vis die in ons Vaderlandt niet en is, soo dat ickse altemael niet noe-
men en kan ; in 't versse Water is Snoeck, Baers, Voorn, en Truytes;
hier vallen oock schoone Oesters kleyn ende groot in groote quanti-
teyten. Somerdaeghs komen alhier op de vlacke Stranden schoone
Krabben, seer goet van smaeck, haer Scharen zijn van coleur als
onse Prince-vlagge, zijn Orangie, blanck en blau, soo dat de Krab-
ben genoegh verthoonen dat wy behooren dat Land te peupeleren
ende ons toekomt.
Op wat ma- Sy maecken een groote Kuyl, die sy ten halven met Tacken van
Dooden be- binnen doen daer de Doodt op leght, om dat hy geen Aerde raec-
graven. j^^j^ q^ gal, ende dat weten sy dan boven over met Kley te bestrijc-
ken in 't ronde, seven a acht voeten hoogh Suycker-broods gewijs
het fatsoen van 't Graf, ende daer Pallisaden rondom gemaeckt,
daer ick menighmael ghesien hebbe dat de Vrouw van de Overleden
rontom dat Graf alle dagen quam weenen ende schreyen, met een
uytghestreckt lijf aen kruypen, ende was seer droevig over 't ster-
ven van haer Man, en dit doen haer oudste Vrouwen daerse Kinde-
ren by gheteelt hebben, ende hebbense noch een jonge Vrouw die
maeckt daer niet veel wercks af, die siet wederom een ander te krij-
gen ; houden een party haer Dooden in huyss). Ick hebbe gesien om
de Noord dat groote menighte van Wilden vergaerden, ende hadden
het Gebeente van haer Voor-ouders vergadert, ende brachten dat
by den anderen, schoon-ghemaeckt en aen bondeltjes gebonden,
ende groeven een vierkante Kuyl de groote vande lengte vande
1) De lipvisch.
2) Sheep's head.
3) Dit beteekent niet: „They give a party when any one is dead in the house",
zooals deze plaats bij Franklin Jameson, Harratives of Kew Netherland, 223 vertaald
is, maar: sommigen houden hun dooden in huis (om later de beenderen te begraven,
op de wijze die vervolgens verhaald wordt).
Bh. 260
^^^^•'
26l
Persoon, daer-en-boven stellen vier Pijlaren dat met Basten van 1642
Boomen gedeckt, als hier by de Figuer is te sien, ende ordonneeren
een tijdt datse dat sullen begraven, daeralle de Vrienden een groote
vergaderinge sullen houden, alwaer sy oock goede Provisie van Kost
ofte Vivres sullen brenghen, naer dat dien van haer Dorp gheor-
donneert sullen hebben, om een goet Festin te maeckenenvrolijck
te zijn, ende te dansscn, waer van haer Feest wel thien dagen duert,
ende ondertusschen komen van andere Natie die haer Vrienden zijn
van alle kanten, om te sien dese Feest houden ende haerSermonien
die sy doen, die van groote kosten zijn onder haer : nu onder decksel
van dese Ceremoniën, ende danssen, ende Feesten houden, ende
[174.] vergaderinge ghemaeckt, soo beginnen sy weder een nieuwe vriend-
schap met haer naer Bueren te contracteeren, ende onder haer seg-
gende dat het Gebeente van haer Ouders ende Vrienden, als in bon-
deltjes by den anderen zijn, 'twelck tot een Figuer dient, dat alsoo
haer Gebeente by een is ende vereenigt in die selvige plaets, en dat
alsoo geduerigh haer leven ende behooren alsoo vereenight te zijn
in vriendschap en eendracht als Ouders ende Vrienden, sonder sich
li7S'] van den anderen te mogen separeeren, gelijck dat Gebeente van
d'een en d'ander Vrienden ende Ouders soo onder malkanderen ver-
menght, waer over een onder haer allen als haer Oversten ofte haer
Duyvel Jager, veel descoursen maeckt over dat Gebeente : alsse soo
vereenight blijven soo en hebben haer Vyanden geen macht over
[176-] haer, ende begraven als dan het Ghebeente met een partije Zeewan
in 't Graf, oock Bijlen^), Keetels, Messen, Papier, Lemmede, ende an-
dere snuystering, dat by haer in grooter waardije is, ende bedecken
't als dan altemael met Aerde, met Pallisaden rondom als voren ver-
haelt is, ende dit is de manier 't welck op de Kust gebruyckt werdt
tot haer Dooden. De grootste sermonie diese hebben onder haer, is
datse ghelooven de onsterffelijckheydt der Zielen by eenige, som-
mige zijnder van in twijffelinghe, ende nochtans enzijnsernietverde
af, seggende alssy sterven, datse in een plaets gaen daerse singen
gelijck de Ravens, maer die sanck is heel different van den Engelen
sanck.
Doens ick om den Noord waer sach ick Wilden dien naer de Krijgh Hoe dat de
gongen, waren ghewapend als dese Figuer uytwijst, haer Wapens din noooT
waren Pijl en Boge, in maniere als hier afteyckeninge staet, dien sy ^^^^ Wape-
ucu aISSc
ten Oorloge
gaen.
i) Bij Franklin Jameson, 224, verkeerdelijk met „arrows" vertaald, alsof er „pijlen"
stond.
202
1642 dagelijcks dragen, ende elck een Rondas inde handt, dat soo dick
van Leer was al oft een Buffel gheweest waer, en ick achte dat het
van een Elandshuyt was alsoo die daer veel zijn : ende als sy 's Win-
ters willen reysen datter Snee in 't Landt is, soo binden sy twee din-
ghen onder haer voeten, dat ghelijck een Rincket is daermen inde
Kaets-baen de Ballen mede slaet, dat verhoeter om in *t Snee te
sincken, gelijck by dese Figuer siet die met sijn Vrouw gaet.
Dit is haer Als sy Danssen twee en twee bezijden malkanderen, 't welck ick
aiTsyDan^- ^^ ^^ Noord gesien hebbe, alsoo Danssen sy twee, a drie, a vier
sen en Feest paer, ende het voorste paer dragen een Schilpade inde handt, alsoo
die Natie seght van een Schilpade gegenereert waeren, daer ick om
lachten. Doen vraegden sy my waer onse eerste Vader van gekomen
waer ? ick seyde dat hy Adam heeten ende was van Aerde gemaeckt :
sy seyde dat ick geck was, dat hy van een dinck gemaeckt was dat
geen leven en hadde ; ik sprack tegens haer dat het vol levens waer,
want het gaf alle Vruchten daer sy af leven moesten ; dan gaven my
tot antwoord dat deden de Son, datse mede voor een Godt hielden,
want hij trock Somers alle bladen uyt de Bomen ende alle Vruchten
uyt het Aerdrijck.
Anno 1643. Den 22 Februarius ontstondt hier een Oorlog tusschen de Wilde
Mayekanders, die van 't Fort Orangie quamen en wilde Contributie
hebben van de Wilde van Wicquas-geck ende Tapaen, ende vande
omleggende Vlecken, quamen met haer 80 a 90 Wilden van 't Fort
Orangie met een Roer elck op sijn schouders : doens quamen der
wel vier a vijf-hondert Wilden tot mijnend vluchten, ende wilde
hebben dat ickse beschermen soude ; gaf haer tot antwoordt dat ick
dat niet doen en koste, alsoo de Wilde van 't Fort Orangie mede
onse Vrienden waren, dat wy ons met haer Oorlogh niet en moeyden, [177.]
ende dat ick nu sach datse Kinders waren, dat sy voor tachtigh a
tnegentigh Man van alle kanten vluchten, daer sy soo sterck waren
en zoo veel honderde, ende altoos teghens my plegen te snercken
datse sulcke Soldaten waren, jae Mannetoe selfs, dat is de Duyvel te
segghen, maer ick sach datse nu maer Kinders waren ; Ende alsoo
mijn Huysinge soo vol Wilden was ende ick maer met mijn vijven, [178.]
zoo vonde ick geraden naer 't Fort te varen om eenige Soldaten te
halen, om meerder Meesters van mijn Huysinge te wesen, soo nam
ick een Canno alsoo mijn Vaertuygh inde Kil bevrosen lach, ende
voer met de Canno ofte holle Boom dat haer Vaertu}'g was, als voren
verhaelt, tusschen de schotsen Ys de Rivier af naer 't Fort Amster-
dam toe, alwaer ick versocht by de Governeur Willem Kieft dat hy
Blz. 262
*
263
my wilden assisteeren met eenighe Soldaten, alsoo ick geen Meester 1643
van mijn Huysinghe en was, door dien het tot mijnens so veel Wil- ^ ^' "'
den waren, al-hoe-wel dat ick geen sorgh en hadde dat sy my eenigh
quaet soude doen, maer paste beter dat ick Meester van mijn Huy-
singhe waer. Doen seyde de Governeur ende gaf my tot antwoordt,
hadde geen Soldaten, ick soude sien hoe *t morgen was ende blijven
te nacht by hem, ghelijck ick oock dede. 's Anderendaegs quamen
de Wilde by Troupen van mijnders afvoeteren naer Pavonia toe, by
de Oesterbanck sloeghen daer haer Gros neder, ende sommige qua-
men van Pavonia de Rivier over aen 't Fort, en ick spracker eenige
van, seyde datse van mijnend al vertrocken waren. Dese Wilden
gongen naer Correlaers Bouwerije toe, alwaer eenighe Wilden waren
van Reckewecki) recht over 't Fort op 't Lange Eyland, waer onder
een Overste was diese noemde Nummerus my wel bekent. Den 24
Februarius sittende aende Tafel by de Governeur, soo begon de Go-
verneur sijn meninge te verhalen, dat hy van sins was de Wilden de
beek te doen vegen, en dat hy tot Jan Claesz. Damen^) te Gast geweest
was, daer Marijn Adriaensz. ende Jan Claesz. Damen met Jacob
Planck hem een Request gepresenteerd hadde, om sulcken werck
aen te vangen. Ick gaf hem tot antwoordt datse daer niet wijs ge-
noegh toe waren om sulcks te doen, ende datmen sulcken werck buy-
ten de twaelf Mannen niet mochte toe-halen, ende oockbuyten mijn
weten niet mochte gheschieden die een vande twaelf was, ende daer
boven noch de eerste Patroon, en tot noch toe gheen ander en is ghe-
weest die daer soo veel duysende heeft gewaeght, ende daer neffens
sijn Persoon, d'eerste uyt Hollandt ofte Zeelandt gevaren is om Col"
lonie te planten, ende hy eens overleggen soude wat proffijt dat hy
daermede halen koste, alsoo hy wel wist dat om een beuseling met
de Wilden, wy onse CoUonie inde Zuyd-Rivier aen Swanendael inde
Hoere-kil quyt raeckten, met twee-en-dertigh Man die vermoordt
wierde Anno 1630 ende my nu in 't Jaar 1640 op 't Staten-Eylandt
oorsaeck was dat mijn Volk vermoord wierde, om een fray werck hy
toe-ghehaelt hadde aende Raritaense Wilden, daer sijn Soldaten
om een beuselinge de Wilde eenige dood-geschooten hadden, ende
brachten de Overste vande Wilde sijn Broer ghevanghen aende Man-
nates, en rantsoende hem aldaer gelijck ick voor desen broeder
verhaelt hebbe : maer schijnt mijn seggen mochter niet baten, hy
1) Thans Rockaway.
2) De juiste naam is Jan Jansz. Damen. Zie onze inleiding.
204
1643. haddet met sijn Moordenaers al overgeleyt om dese Moord uyt te
"■• ^^' voeren, meynde dat het een Romeyn-stuck waer ende haelde dit toe
sonder de Luyden opde platte Landen te waerschouwen, dat een
yder op zyn hoede sou zijn vande Wilden schappeeren zoude, want
hy konde al de wilden niet dood-slaen. Doen ick in 't lange alle dese
woorden met hem over de Tafel sittende ende Maeltijdt ghedaen
was, sprack hy tegens my ick soude eens met hem naer de groote
Zael gaen, dien hy hadde nieuw laten maecken tegens sijn Huys aen,
en daer komende stonden alle sijn Soldaten daer klaer om over de
Rivier te passeeren naer Pavonia, om de Moordt aen te rechten;
daer sprack ick weder tot Willem Kieft Governeur : Laet dit werck
blijven, ghy wilt de Wilden den beek breken, maer ghy sult onse
Natie oock doen vermoorden, want daer is niemandt op de platte
Landen van verwittight, daer sal mijn Huysinghe met mijn Volck,
ende Beesten, en Koorn, ende Taback met wech raken. Hy gaf my
Vermoor- tot antwoordt : hy verseeckerde my 't en soude geen noot doen, daer
soude eenighe Soldaten naer mijnend gaen om mijn Huys te be-
schermen, maer daer en wierd niet in ghedaen. Soo heeft men
dit stuck aengevangen tusschen den 25 ende 26 Februarius Anno
1643, ende ick bleef dien nacht tot de Governeurs opsitten, gonck
inde Koken by 't Vyer sitten, ende nu ontrent middernacht hoor-
den ick een geschreeu, en liep uyt op de Wallen van *t Fort ende
keeck naer Pavonia toe, sach niet als schieten, en hoorde schreeu-
wen dat de Wilde in haer Sloep vermoord wierde, ende ick liep
weder in Huys by 't Vyer ; daer een weynigh gheseten hebbende,
quam een Wildt met een Wildinne die ick wel kende, waren by
mijnend van daen, ontrent een uyr gaens van myn Huys, verhaelde
my datse quamen vluchten met haer tween met een kleyn Schuyt-
jen, datse vande Wal ghnomen hadde op Pavonia, ende dat de Wil-
den van 't Fort Orangie haer quamen overvallen, ende haer hier
quamen verbergen aen 't Fort : soo sprack ick datelijck teghens haer
datse door gaen soude, dat het hier geen tijdt was voor haer om
haer te komen verberghen, ende die haer Volck dood-sloeghen aen
Pavonia 't en waren geen Wilden die dat dede, maer het waren de
Swannekens, dat zijn de Duytsen diese soo noemde; soo vraeghdese
my/hoese wech raken soude ende uyt het Fort gaen ? Ickbrachtse
aende deur, ende daer stondt gheen Schild-wacht, en soo gongense
deur naer 't Bosch toe : Ende teghens den dagh quamen de Soldaten
weder aen 't Fort, ende hadden tachtigh Wilden gemassakreert ofte
vermoord, meynde datse daer een Romeyn-stuck bedreven hadde,
Li 79-]
den vande
Wilden in
Nieu-Ne-
derlandt,
door Wil-
lem Kieft
Directeur.
f'
265
datse soo veel Wilde in haer Slaep omgebracht haddc*), ahvaerse de 1643
jonge Kinders sommige van haer Moeders borsten afruckten, in 't '^ ^' ^ ■
gesichte vande Ouders aenstucken ghekapt, ende de stucken in 't
Vyer en in 't Water ghesmeten zijn, en andere Suygelingen op
Houte-bortjes gebonden en soo door-houwen, door-steken, door-
boort, en miserabelijck gemassakreert dat het een Steenen-hert
vermorvven soude, ende sommighe inde Rivier ghesmeten, ende als
de Ouders en Moeders die sochten te redden, wilden de Soldaten die
niet weder laten aen Landt komen, maer dedense met de Ouden en
Jongen verdrincken. Kinderen van vijf a ses Jaren, ende oock
eenige stock-oude Lieden. So veel alsser dese furi noch ontvlucht
waren, ende sich inde naeste Ruygte ende Riet verborgen hadden,
en als die 's morgens te voorschijn quamen om een stuck Broods
baden, ende datse sich teghen de koude verwarmen mochte, en
wierde met koele bloede vermoord ende in 't Vyer oft in 't Water
gestoten, ende eenige quamen geloopen by d'onse ten platten Lande,
zijnde sommige handen, sommige beenen afgekapt, eenige droegen
hare dermen inde armen, andere hadden sulcke afgrijsselijcke hou-
wen, kerven, mincken, dat diergelijcken niet erger oyt kan geschied
zijn, ende die arme Bloeden, gelijck oock vele van onse Natie, wisten
noch niet beter of haer partij e andere Wilden de Maquas hadden
haer overvallen. Na dit Exploict zijn de Soldaten voor haren geda-
nen dienst gereconpanseert, ende met de hand-tastinge ende be-
groetinge vande Directeur Kieft bedanckt: Ende op een andere
plaets zijn inde selve nacht, op Corlers-hoeck by Corlers Plantagie,
mede by de veertigh Wilden op deselve maniere inden slaep over-
vallen, ende op die selvighe maniere ghemassacreert. Heeft Duc
d'Alba inde Nederlanden wel meer quaets aengerecht ? ja het is onse
Natie een schande 2) daer wy sulcken geenuereuse Governeur in ons
[180.] Vaderlandt hebben, als de Prins van Oranjen, die altoos gesocht
heeft in sijn Oorlogen weynig bloed te storten alst mogelijck was.
So haest als de Wilden nu gewaer wierden dat de Swannekens haer
so getracteert hadden, alle diese ten platte Lande van Mansvolck
betrappen konde die gavense de klop, maer het Vrouw-volk ofte
Kinderen hebben wy noyt gehoort datse eenigh leet deden : voort
i) Het vervolg tot en met „Oorlogh aen-vingen'" op bl. 266 is overgenomen uit
den Breeden Raedt (zie onze inleiding).
2) De volgende woorden, tot en met „mogelijck was", zijn niet uit den Breeden
Raedt overgenomen.
266
i643 verbranden se alle de Huysen, Bouwerijen, Schueren, Zaedt-Ber-
^ ^' ^ gen, ende vernielden alsoo alles waerse by komen konde, soo datse
een openbare vernielende Oorlogh aen-vingen : staden oock mijn
Bouwerije met Beesten, Koorn, Schuer, Taback-Huys aen brandt
met Taback en al, ende mijn Volck salveerder in mijn Huys daer
ick alleenigh in woonde, ende dat was gemaect met Moskets-gaten
rontom daerse haer uyt defendeerde. Nu terwijls mijn Volck in
alarm stonden, soo quam daer de Wildt dien ick 'snachts uyt het
Fort gheholpen hadde, seyde tegens die andere Wilden dat ick een
goet Overste was, dat ick hem uyt het Fort geholpen hadde,
ende dat het dood-slaen vande Wilden tegens mijn danck geschiedt
was: doens riepense altesamen teghens mijn Volck datse niet
schieten en soude, haddese mijn Beesten niet verbrand sy soudense
niet verbranden noch mijn Huyse, soude nu mijn Brouwerijtjen oock
laten staen, alsoo sy vlamde op de kopere Keetel om Harpoenen tot
haer Pijlen af te macken ; maer nu hoorende dat het teghens mijn
wil geschiedt was, ginghen altesamen deur ende lieten mijn Huys
onbelegert. Doens nu de Wilden soo veel Bouwerijen ende Menschen
om den hals ghebrocht hadde, tot wraeck van haer Vo^ck, doen
ginck ick by de Governeur Willem Kieft, vraegde hem ofte het
nu niet soo was als ick hem van te voren geseydt hadde, dat hy maer
een deel Christenbloedt om den hals soude helpen ? wie ons nu onse
schade voldoen soude ? maer gaf my gheen antwoordt, dan sprack
dat hij verwondert was datter geen Wilden aen 't Fort quamen : Ick
sprack dat ick daer niet af verwondert en was, want soude de Wilde
hier kome daer gyse so hebt doen tracteren?
Den 4 Maert quamender drie Wilden op 't Lange Eyland met een
wit Vaentjen, ende riepen aen 't Fort: doen vraeghde de Governeur
Willem Kieft wie daer naer toe wilde gaen, en daer was niemandt
die 't begeerde te doen, ende onder allen v/asser een ghenaemtjacob
Olfersz. en ick David Pietersz. de Vries, ende quamen by de drie
Wilden, spraken tegens ons datse quamen van haer Overste, die haer
gesonden hadde om de oorsaeck te weten, waerom datmen van sijn
Wilden hadde dood-gheslagen, die ons noyt een stroo inde weegh
gheleyt hadden, niet dan alles goets gedaen te hebben ? Wy gaven
hem tot antwoord dat wy niet wisten datter eenige van haer Wilden
waren onder geweest: so seyde hy wy moesten dan met sijn Overste
komen spreken, die daer een seven mijl van daen ghevlucht was na
de Zeekant toe : Wy resolveerde met de Wilden te gaen, want wy
wisten wel datse ons twee gesint hadden.
207
Nu omtrent den avondt arriveerden wy te Rechqua Akic ^), daer 1643
vonden wy de Oversten die maer een Oogh hadde, met noch twee a ^^^^^ ^'
drie-hondert Wilden, ende omtrent dertig Huysen, leyden ons in sijn
Huys en tracteerde ons van 't geen datse hadden, als Oesters, Vis,
diese daer vingen, ende sprack tegens ons wy waren loof gegaen,
wy moesten nu wat rusten, ende souden morgen vroegh vande saeck
spreken daer wy om gekomen waren. Nu 's nachts liep ick eens buy-
tens Huys, soo quammer een Wild by my also 't lichte Maen was,
die sprack tegens my ick moest in sijn Huysjen komen : doen ick in
sijn Huysjen quam in 't licht, doen sach ick dat het een Wild was die
[181.] een half mijl van mijn Bouwerij van Vriessendael van daen woonde,
met de Wildinnen die daer woonde, daer ick in verschoot, dan sy
strookten my en seyde dat ick een goet Oversten was, en dat ik
quam om Rancontijn Marinit te maecken, dat is[op haer spraeck
Vrede te maken : Ick sprack tegens haer hoe sy so verde van haer
Huysinge quamen ? gaven my tot antwoord datse met dese Wilden
uyt jagen geraeckt waren, ende daer vrienden onder hadden, en ick
keerde weer by mijn Macker in 't Huys vande Overste. Alst nu be-
gon te dagen, wierden wy opgeweckt ende van een Wildt gehaelt,
bracht ons in 't Bosch, omtrent vier-hondert treden vande Huysen
af, en doen wy daer quamen soo waren daer sesthien Overste van
dit Lange Eylandt dat dertigh mijl lanck is, ende sy setten ons met
ons twee by den anderen, en gongen rontom ons sitten dat wy in
een rinck saten, ende daer was een onder die hadde een bondeltje
met stockjens, en was de beste bespraeckt, die begon in 't Wildssijn
Oratie te doen ; verhaelden doen wy op haer Kusten eerst quamen,
dat wy somtijds geen Fictualie en hadden, setten ons haer Turckse
Boonen en Turckse Tarruwe by, en sy behulpender met Oesters en
Vis t' eten, ende nu voor recompens sloeghen haer Volck doodt, en
dan leyde hy een Stockjen neer, dat was een Punct. Verhaelden
oock dat in 't begin van ons varen, lieten haer Volck met Cargasoen
blijven^), dewelcke sy verhandelde tegens dat de Schepen weder
quamen, en hadden die Luyden bewaert als het Appel van haer
Oogh, ja hadden haer haer Dochters gelanght om by te slapen,
daerse Kinderen by geteelt hadden, ende daer liep menigh Wildt
die van een Swanneken toegestelt was, ende waren nu soo schelm-
achtigh en smeten ons eyghen bloedt doodt, ende leyde t' elckens
een Stockjen neer. Het Stockjen neer te leggen begon my te ver-
ij Rockaway, als op bl. 263.
2) Zie onze inleidlnc:.
268
1643 drieten, also ick sach dat hij daer noch veel inde hand hadde, ende
^^^^ ^' ick begost te seggen dat ick alle dese dingen wel wist, dien hij ver-
haelde datter geschied was over de Wilde van 't Lange Eyland, en
dat het onwetende geschiedt was, hadden daer mede eenige geweest
manck d' andere Wilden, sy souden met ons aen 't Fort gaen, de Go-
verneur soude haer schenckagie gheven tot Vrede te maecken : daer
mede slisten haer spreken, vereerden ons elck thien vaem Zeewandat
haer Geld is, yder vaem vier gulden. Ende doens resen sy allegaer op,
en spraken sy wilden met ons naer 't Fort gaen ende spreken met onse
Governeur Willem Kieft ; Wy gonghen naer de Canos toe om te varen,
en onse wegh korter te maken, als wy gekomen waren, want het wel
drie uren scheelden, te varen of te gaen, ende doen wy by de Canos
quamen bevonden het Water noch niet vol- wossen en was,moeste noch
wat na de Vloed wachten, ondertusschen quammer een Wild aen
loope met Pijl ende Boge, quam een ses mijl gheloopen van wegen
een Oversten die niet by ons gheweest was, ende sprack tegens dese
Oversten die met ons naer 't Fort gingen ofte sy altemael geck wa-
ren, datse gaen wilden naer 't Fort toe daer sulcken Schelm was, die
haer Vrienden soo lelijck hadden doen vermoorden, ende als sy daer
allegaer aen 't Fort quamen soo veel Overste, hy soudese daer oock
houden, ende soude alle de Wilden verleghen zijn sonder Hoofden
ofte Overste te hebben, en dat sijn Overste daer hy af quam geheel
ongeraden vond. Doen spraken sy tegens ons twee ofte wy dat wel
verstonden ? gafser tot antwoord dat die Wild geck was, dat sy 't
anders bevinden soude en komen met goede Schenckagie weder
t'Huys. Doen wasser een Oversten die met my heel bekent was, die
sprack wy sullen op u woordt mede gaen, want de Wilden hebben
noyt leugens by u bevonden alsse wel by d'ander Swannekens ge-
daen hadden. Eyndelijck gongen met ons twintighen in een Cano
sitten ofte een holle Boom, dat haer Vaertuyg is, en hadden boven [iSa.]
een handbreet boorts niet boven Water, arriveerden omtrent drie
ure na Noen aen 't Fort, ende quamen by Willem Kieft en maeckte
daer Vrede met de Wilden, ende gafse eenige vereeringe, en versocht
aen haer datse wilden de Oversten aen 't Fort brengen, van de ghene
die soo veel Wilden verlooren hadden, dat hy daer oock Vrede mede
maken wilde en vereeringen geven. Doen gongen eenige ende hael-
de de Wilden van Acken-sack en Tapaen, en daer omtrent, ende
die Overste quamen daer naer mede te voorschijn, die begaefdenhy
mede met schenkagie, maer warender niet wel mede te vreden, ver-
haelden tegens my hy kond met Vereeringe gemaeckt hebben, dat-
269
ter sijn dagen daer noyt van ghesproken hadde ghcvvorden, cnde nu 1643
mochtet wel uytvallen dat het jonghe Kind op een Koortjen het ghe-
dencken mocht, ende zijn met haer Vereeringe vertrocken al grom-
melende.
Den 20 Julius quammcr een Overste by my vande Wilden, ende
sprack tegens my dat hy heel droevigh was : ick sprack teghens hem
waerom ? hy seyde my datter veel Wilden waren vande jonge Ca-
bouters die staeg tegens ons Oorloge wilden, alsoo d'ecn sijn Vader
verlooren hadde, d'ander sijn Moeder, de derde sijn Oom, ende alsoo
haer Vrienden, ende de Schenckagie ofte Reconpensie en was daer
tegens niet het oprapen waerdigh, ende hy hadder veel liever Schen-
ckagies ghedaen uyt sijn eyghen Buydel om haer te stillen, dan hy
kostese nu niet langer stillen, ende dat ick m}* wachten moest allee-
nigh in 't Bosch te loopen, die my konden soude my niet misdoen,
maer ick mochte by Wilden komen die my niet en kenden, die sou-
de my dood-schieten : Doen sprack ick hy soude met my by de Com-
mandeur Kieft aen 't Fort gaen, ende verhalende het selvige aende
Commandeur. Wy gongen naer 't Fort toe, komende by de Com-
mandeur, verhaelde de Overste van dese Wilden het selvige hy te-
gens my verhaelt hadde ; doen sprack de Commandeur Kieft tegens
dese Wild: Hy was een Overste van de Wilden, hy soude die jonghe
Kapvogels van Wilden, die de Swannekens weer den Oorlogh wilden
aendoen laten dood-slaen, hy wilden hem twee-honderd vaem Zee-
wan gheven. Doen begon ick in my selver te lacchen, dat de Wild
soude sijn Vrienden dood-slaen om twee-hondert vaem Zeewan, dat
acht-hondert guldens is dat om onsen 't wille : 't is wel waer dat sy
dat malkanderen wel doen alsse vyandschap teghens malkanderen
hebben, maer niet om vreemde Natiens wille. Doen sprack de Wild
dat het selve door hem niet kost gedaen worden, datter veel waren
die malcontent zijn, hadde hy in 't eerste rijckelijck de Moordt be-
taelt het hadde heel vergeten gheweest, hy soude altoos sijn beste
doen omse te stillen, maer sorghde dat hyse niet stillen en soude,
want sy riepen gestadigh om wraeck.
Den 28 September arriveerden alhier een Haring-Gainckjen ofte
Buysjen, dat van Rotterdam was, de Schipper was genaemt Jacob
Blenck, was geladen met hondert Pijpen Maderesse- Wijnen, was
door de West-Indies gekomen, ende wilde naar de Vergienjes toe
datse niet konde vinde, ende waren heel naer Nieuw-Engelandt ghe-
zeyld, en konde sijn Wijn daer niet verkoopen door dien de Engelse
aldaer sober leven, was ghenootsaeckt te vertrecken, ende quam
270
1643 langhs de Kust binnen 't Lange-Eyland door 't Helle-gat alsoo aen
ep . 2 . ,^ Fort Amsterdam, en daer komende konde sijn Wijnen hier oock
niet venten, door dien alhier een prijs was met Wijnen die de Com-
panie verovert hadde, ende verkocht sijn Wijnen aen een Engelsman
op voorkoop in de Vergienjes te brenghen, soo konde hy niemandt
vinden die hem inde Vergienjes konde brenghen, en soo versocht [183.]
hy aen my ofte ick hem daer brenghen wilde, alsoo hy verstond dat
ick daer naer toe wilde, om met een wel-gemonteert Schip na Patria
te varen, door dien mijn Bouwerijen daer ick CoUonies mede begon
te maecken inde Asse verbrandt lagen, ende de Wilden onvredigh wa-
ren en weer begeerden te oorlogen ofte contentement te hebben, soo
beloofden ick den Schipper dat ick hem uy t liefde daer brengen sou-
de ; hy soude hem hier van Brood versorgen soo hy 't van doen hadde,
want dat het in de Vergienjes quaedt was om aen te raecken, door
dien dat elck daer voor sijn selve sorgde.
Den eersten October quamender negen Wilden over het Fort aen
Pavonia, ende daer waren drie a vier Soldaten die daer tot assistentie
waren vanden Boer die daer op woonde, Jacob Stoffelsz. genaemt,
en dese Boer haddense mede wel gesint dat sy hem niet wilden dood-
slaen: soo maekten sy een loose boodschap, ende passuadeerden hem
dat hy over-varen soude aen 't Fort, en hy quam over nae 't Fort
toe varen, doen gonghen sy onder schijn van vriendschap dat de
Soldaten geen Geweer in haer handen hadde, klopteseallegaer doodt,
behalven sijn Voor-Soontjen van sijn Huysvrouw, diese mede ghe-
vangen namen ende naer Tapaen voerden, ende staken de Bouwerij
aen brandt met alle de ander Huysen op Pavonia, en hier begon
weder een nieuwen oorlogh. 'sAnderendaeghs quam de Governeur
by my met de Stiefvaer van het Jongetjen dat ghevanghen was van-
de Wilden, was het Soontjen van Cornelis van Vorst, ende vraeghde
my ofte ik naer de Wilde gaen wilde om het Jongetjen te doen lossen
alsoo daer niemand by de Wilden dorste gaen als ick ? Doen sprack
ick dat ick haer wel een Wildt ofte twee soude bestellen, maer
als ickse aen 't Fort brochte soo moestese niet misdoen, want sy
souden op mijn woord met my komen : Soo ben ick over-gevaren
naer 't Lange-Eylandt toe ende hebbe twee Wilden medegebracht
om naer Tapaen toe te varen om de Jonghen te lossen, ende doen
ick de Wilden over brachte doen wilde elck een de Wilden dood-
slaen, en ick hadde ghenoegh te doen om de Wilden te behoeden,
brachtese aen een Caper die daer lagh die met haer heen voer en
loste de Jongen.
271
Den 8 dito nam ick mijn afscheyd van de Commandeur Kieft, 1643
ende vertrock met dit Rotterdammer Buysjen naer d'Engelse Ver- ^^^* ^"
gienjes toe, ende ick sprack in mijn afscheyd van Willem Kieft
tegens hem, dat die Moordt dien hij hadde laten doen aen soo veel
onnoosel Bloedt, dat het selvige op hem noch gewroken soude wor-
den, ende scheyden so van hem af: zeylden verby het Staten-Eyland
door de Hoofd naer de Sant-punct toe, alwaer wij twee dagen bleven
leggen door contrarie Windt, ende haelden alle daghen wat blauwe
Pruymen die daer in overvloedt zijn, wassen daer in 't wild uit de
natuer.
Den 1 1 dito lichten wy ons Ancker van de Sant-punct om nae de
Vergienjes te zeylen, met een N. W. Windt en een opper-wah).
Den T2 dito teghens den daghe liep de Windt van de Z. O. recht
op een leger-wal, en begost hart te wayen, ende waren op twaelf vaem
Waters : doen 't dagh wierde vraeghde my de Schipper ofte ick ver-
kent was ? Ick sprack wy moesten op acht a negen vaem loopen, dan
kanmen het Landt best kennen, maer hy was voor de wal bevreest
alsoo hy hier noyt geweest waer. Eyndelijck liepen op vlacken
[184.] Water, doen vraeghde hy my ofte ick het Landt kende ? ick sprack
van jae, ende ick sach dat wy neffens Caep de Mey waren voor de
Zuyd-Rivier. Doen vraeghde hy my ofte wy daer nu niet recht toe
recht aen konde in zeylen ? Ick sprack van neen, alsoo 't vol Bancken
leyt over en over, dat wy aende Z. West-kant in moeten; doen wierp
hy eens het Loot en wierp vier vaem, waer hij in verschoot : Doen
sprack ick teghens hem dat hy het Loot neer leggen moeste, want
het nu op mijn kennis daer in moest, ende dat het hier heel banckigh
is. Doen wy nu by Cape de Hinloopen quamen in 't diep, doen sprack
ick hy soude nu 't Loot werpen, hier soude hy acht a negen vaem
vinden, gelijck hy liep doen de Zuyd-bay in dicht bij de wal in.
Doen wy nu by de wal in zeylden, doens sprack hy : Ick hebbe hier
over seven weken in dit selvige Vaer-water geweest; ende hier
waren Wilden aen Landt en visten : ende ick voer met mijn Schuyt
aen Landt en ick sprack Spaens tegen haer, maer sy koste my niet
verstaen, en *t is hier vol Bancken, liepen wederom naer Zee toe en
voort naer Nieuw-Engelandt toe^) ; doen sprack ick tegens de Schip-
per : Hadde ghy de Wildse spraeck gekent gelijck ickse kende, ghy
soudt niet naer Nieuw-Engelandt gezeyld hebben, ende dit Landt
is genaemt Swanendael, en dese Wilden hebben my een beginsel
1) Wal aan de zijde van den wind.
2) Tot zoover de schipper.
2;2
1643 van een CoUonie om den hals gebracht Anno 1630 ; hadde ghy met
"'haer konnen spreken, sy souden u de Rivier op-ghebracht hebben
by de Sweden ofte by ons Volck, die souden u als dan wel onder-
recht hebben dat ghy de Vergienjes verby waert. Voort soo hebbe
ick de Bay opghezeyld West ten Noorden aen langhs de West-wal,
quamen tegens den avondt voor de Rivier by het Ruyge-Bosjen toe,
daer setten 't wy op vier vaem steckgrond, ende smorgens lichten
wy ons Ancker den 13 dito en zeylden verby het Rieden-Eyland,
ende quamen ontrent de Verekens-Kil, ende daer wierden een Fort-
jen ghemaeckt vande Sweden met drie Punten, schooten naer ons
dat wy onse Vlagge strijcken soude : doen vraegde my de Schipper
ofte hy strijcken soude ? ick antwoorden hem : Dat icker met een
Schip was dat my aenginck ick soude niet strijcken, door dien ick
een Patroon ben in Nieuw-Nederlandt, ende de Sweden een Volck-
jen zijn die hier in komen vallen in onse Rivier : maer ghy komt hier
door contrarie Windt ende soeckt met haer te handelen, daerom
past het best dat ghy stryckt. Doen streeck de Schipper sijn Vlagge,
ende daer quam een Schuytjen van 't Sweetse Fort af met eenige
Sweden daer in, vraeghde de Schipper wat hij geladen hadde ? sprack
Maderese- Wijnen : ende wy vra egden haer ofte haer Governeur in
*t Fort was ? sy antwoorden van neen, dat hij aen het derde Fort was,
bedi) de Rivier op, daer wy naer toe zeylden, daer wy ontrent vier
uren naer den Noen arriveerden, ende quamen daer by de Go-
verneur die ons verwellekomde, was ghenaemt Capiteyn Prins,
een kloeck Man van postuer die over de vier-hondert pondt woeg :
vraegde Schipper ofte hy in dese Rivier meer geweest was ? sprack
van neen, hoe hyder dan in ghekomen was daer soo vol Bancken
lagh ? doen wees hy op my dat ick hem daer in ghebracht hadde :
Doen sprack de Koopman vande Governeur die my kende, die aen
*t Fort Amsterdam wel geweest was, dat ick een Patroon was van
Swanendael in 't inkomen vande Bay, dat Anno 1630 door de Wil-
den verdestruweert was, doen men noch van geen Sweden en wisten
op dese Rivier. Doen liet hy een sil veren Kan komen, daer hy de Schip-
per mede verhessen^) moest met Luyps3) Bier, ende liet een groote
Roemer met Rinsse-Wijn komen dien hy my brocht, ende de Schip-
per verhandelde eenige Wijnen en Confijturen met hem voor Pelte-
rijen, als Beever-vellen, en lagen alhier vyf daeghen door contrarie
1) Verder.
2) Hd. verAeissen, welkom toedrinken.
3) Lubecksch.
273
windt : Ende ik voer eens naer het Fort Nassou toe, dat een mijl 1643
hooger de Rivier op lach, daer de West-Indiesche Companies Volck
[185.] in was, daer ick een halve dagh tardeerde, ende nam weder mijn af-
scheydt van haer, ende quam savonts weder by de Governeur vande
Zweedt. Den 19 dito voer ick met de Governeur weder de Rivier af
naer de Minckquas-Kil toe, daer haer eerste Fort was, met eenighe
Huysen daer in, daer sy haer handel dreven met de Minckquas-
Wilde; ons Schip quam mede de Rivier af. In dit Fortjen lagen
eenige ysere Stucken, hier was ick 's nachts by de Governeur, die
my wel tracteerden, en smorgens lagh het Schip voor de Minckquas-
Kil, ende nam mijn afscheydt vande Governeur, die my aen Boort
geleyden, gaven hem eenige Eer-schooten, scheyden aldus van hem,
lichten ons Ancker ende gongen 't zeyl, en quamen weder by 't eer-
ste Fort, lieten daer weder 't Ancker vallen, ende voeren aen Landt
in 't Fort, dat noch niet heel volmaeckt was, worden die Engelse
wijs gemaeckt, met drie Punten dicht op de kant vande Rivier, ende
daer laghen ses a acht Metalen Stucken op van twaelf pond ysers.
Hier vermangelde de Schipper oock eenige Wijnen voor Beevers-
vellen.
Den 20 October namen ons afscheydt van *t leste Fort ofte eerste
in 't op-zeylen van de Rivier genaemt Elsenburgi) (haer tweede Fort
van de Zweede is genaemt 't Fort Christiaen, het derde Nieuw-Got-
tenburg), ende lichten ons Ancker ende gingen onder zeyl de Rivier
af, quamen 'snamiddaegs weder by Caep Hinloopen, en zeylden in
Zee, setten onse coers langhs de wal Z.W. aen, ende wel soo Zuyde-
lijck voor eerst.
Den 21 dito arriveerde wy inde Vergienjes, ende setten 't voorby
't Fort inde bocht van Kicketan, alwaer de Schipper vernam na
sijn Factoor daer hy aen verschreven was, die datelijck aen Boort
quam, ende ordonneerden dat hy moest zeylen met sijn Wijnen de
Rivier op voor Jems-Ton, daer de Governeur sijn residentie houdt.
Den 22 dito arriveerde wy voor Jems-Ton, ofte in onse sprake gheseyd
JacobStadt, naer d'oude Coninck^^) genaemt: ende ick gonck met de
Schipper by de Governeur, dien hem vraeghde waer hy van daen
quam, en wat Ladinge hy mede brachte? Verhaelde dat hy verschre-
ven was aen een Factoor, sijn Wijnen op voorkoop verkocht hadde:
soo stonden daer eenige Engelse die my kende, dat ick wel meer inde
Vergienjes geweest waer, by tijden van andere Governeurs, en dat
i) Helsingborg.
s) Jacobus I.
18
274
1043 ick de Capiteyn was die Anno 1635 doen de Tortuges afgeloopen
^^*" ^' wierde achter 't Eyland Spaniola, dat ick doen vijftigh Engelse
haer leven ghesalveert hadde, die in Zee swurven sonder qualijck
kost te hebben, sonder mijn bergen souden vergaen hebben, ende
ick brachtse inde Vergienjes, daerder noch wel van in 't leven waren:
Dit verhaeldense tegens de Governeur, ende alhoewel seydense^) dat
ick niet sprack, ende daer een was die de Schipper vertoUickte, soo
sprakense teghens de Governeur dat ick wel goet Engels koste spre-
ken, al sweegh ick stil. Ten laetsten vraeghde my de Governeur wat
ick daer quam maecken, alsoo hy verstaen hadde dat ick daer by
andere Governeurs tijden wel met mijn Schepen geweest waer ? Ick
gaf hem tot antwoord, dat ick aende Duytse 2) Plantasie hadde be-
ginnen een Colonie te maecken, op het Staten Eylandt, maer was
door toehalen vande Governeur (die den Oorlogh sochte met de
Wilde) verdestruweert, soo dat hier quam om passagie te soecken na
Londen, ende voort na mijn Patria : gaf my tot antwoord ick moest
hier te Winter blijven, tot dat de Schepen in 't Voorjaer met de Ta-
back wech voeren, ende soude my op een goet Schip bestellen daer
ick wel getracteert soude worden, maer ick moest by hem so langh
blijven, ick soud' 't soo goet hebben als hy, want ick was een Man [186.]
die de Wereldt gesien hadde, ende over al Commande ghevoert, ende
hadde veel van my hooren spreken al eer ick nu in 't Landt quam,
dat ick haer Natie wel getracteert hadde, ende dat hy om dies wille
my oock wel tracteeren wilde, ende soude gheselschap aen my te
Winter hebben, also hy een Vryer was die geselschap van doen
hadde : dese Governeur was ghenaemt Ser Willem Bertellet 3), een
Edelman. Ick bedanckte hem voor sijn goede presentatie, sprack dat
ick belooft hadde de Schipper wat behulpigh te wesen, die hier noyt
gheweest was, maer ick soude hem altemet wel een dagh vier a vijf
komen versoeken '^), gelijck ick oock dede. Voeren vorders met het
Schip na Floride s), hondert seven mijl de Rivier hoogher op, aldaer
wy een partye Wijnen losten, ende ick gonck dagelijcks van d' eene
Plantagie tot d'ander, tot dat de Schepen klaer gemaeckt worden
ende haer Ladinghe van Taback hadde. Sach alhier d'Engelse haer
i) Dit woord denke men zich tusschen haakjes.
2) Nederlandsche. — De geheele uitdrukking wil zooveel zeggen als: „de Neder-
landsche volkplanting" (Nieuw-Nederland).
3) Sir William Berkeley.
4) Bezoeken.
5) Een bijrivier stroomopwaarts vind ik op oude Engelsche kaarten gemerkt met
Flower Creek.
Bh. 256 en 2^4
275
oude manieren, altemet haer Dienaers verspeelen ; sach ook hier een ^643
Oct 21
[187.] Wild met een Wildin van dese contrarie i), diese noemde Saske An-
neecks^), gekleedt als dese Figuer uytwijst : Ende ick altemets haer
Plantagies besichtigende, bevondt datse de Landen die met Taback
plante uyt-ghepuert hadde, het selve nu met schoone Tarruwe be-
zeyden, ende eenighe met Vlas ; dit selve soudmen in Nieuw-Ne-
derlandt oock konnen doen : Ende hier lagen nu wel in de dertig
Schepen met 24 a 28, a 1 8 Stucken, met noch vier Hollandse Schepen,
dat alhier alle Jaren een groote Handelinge maeckt. Dit selvige soude
in Nieuw-Nederlandt oock konnen gedaen worden, want het al een
soort van Taback is dat hier valt, ende in Nieuw-Nederlandt, by
namen inde Zuyd-Ravier, dat niet differeert, ende soude oock alle
Jaren een twintigh Schepen (metter tijdt) konnen gebruycken op
Nieuw-Nederlandt, ende metter tijdt soudmer Koorn-Schepen oock
van daen halen, ende Hennip en Vlas, ende daer en manckeert niet
aen als Volck te brenghen, want het Landt op dese Kust heel vrucht-
baer is : ende daer diende oock ordre gestelt dat de Blaed-Taback
alhier verbode wierde, die d'Engelse alhier brengen, ghelijck d'En-
gelse in haer Landt doen, dat geen vreemde Schepen daer Taback
moghen brenghen, soo soude Nieuw-Nederlandt wel haestfloreeren:
want ofse nu al op Nieuw-Nederlandt voeren, dat daer een a twee
Tonne-Gouds 's jaerlijcks aen Pelterij van daen komt, of qua-
lijck soo veel, daer de Companie altoos jaloers d'een tegens dander
om is gheweest, is niet de pijne waert om onder een Companie te
staen, want die daer groote kosten op deden : maer een vry Landt
zijnde ghelijck inde Engelse Vergienjes, elck voor sijn eyghen Natie,
ende alles door arbeydt uyt de Grond ofte Aerdrijck treckt, dat
soude Millioenen randeren, ende te met een ghepeupleert Landt krij-
gen, daer men geen Cargasoenen toe hoeft om uyt de Grondt de Vrucht
te trecken, ghelijckmen om de Pelterije doet : Dit soude van 't Labeur
komen, ghelijck alles uyt Oost-Landt 3) gehaelt wordt ende andere
Landen van Koorn, Hennip, ende Vlas, ende soude al metter tijdt een
volckrijck Landt maecken : Ende als wy weder met ons Erf-Vyandt
de Coninck van Spanjen in Oorlog geraeckten, soudmen hem uyt
dit Landt in sijn West-Indies groote afbreuck konnen doen. want
men hier van daen in veerthien dagen en drie weken kan in West-
Indien zeylen, daermen altemet drie a vier Maenden in Texel leyt ;
1) Wanvorm. Bedoeld is contreye.
2) Susquehanna's.
3) De Oostzeelanden.
2/6
1643 hier kanmen altoos voortkomen, ende men hebben hier alle gelegent-
heyd om de Schepen schoon te maecken, ende te vertimmeren ende
te victalieeren in Nieuw-Nederlandt.
Anno 1644. Den 10 April, alsoo ick nu mijn meeste tijd omgebracht hadde
vande Winter, altemet de Rivier op ende neder ghevaren, soo ben
ick van boven de Rivier weder afghedreven, tot Jems-Toin toe ofte
Jacob-Stad, by de Governeur, om hem van alle vriendschap (die ick
by hem vande Winter genooten hadde) te bedancken : ende daer
lach een braef Schip met acht-en-twintig Stucken, daer hy my aen
recommandeerde aende Capiteyn, om met hem over te varen, de-
wel cke antwoorde dat de Cajuyt tot mijnen besten was, ick soude
mijn Goed aen sijn Boort laten brengen. In 't afvaren naer Jems-
Toin toe, dat ick met een sloep afvoer, so spronger een Steur uytte
Rivier inde Sloep dat wy verschooten, ende was wel acht voeten
lanck. Dese Rivier is vol Steur, oock de twee Rivieren van Nieuw-
Nederlandt. Doen de Engelse haer Collonie alhier eerst begonnen
te planten, soo quam alhier een Schip uyt Engeland, om de Vis-
scherije van Steur te vangen, maer bevonden dat dito Visscherije
onbequaem hier was, doordien het hier al te heet is Somers, alst de
principaelste tijdt is om te visschen, wantse het Sout ofte Pekel niet
vatten en wil gelijcken in Moskovien, daer de Engelse veel Steur
van daen halen, maer daer ist kouder Climaet als de Vergienjes.
Den 1 3 dito nam ick mijn afscheydt vande Governeur, dien ick
van alles bedanckten, ende dreef de Rivier af tot Blanck-Point toe,
daer lagh een groote Fluyt met twaelf Stucken van Brustol van
daen, ende daer quamen twee Londenaers de Rivier af drijven,
meynde dese Fluyt van Brustol te nemen, door dien Brustol Co-
nincks was ende de Londenaers Parlements, so gonck daer een hart
gevecht aen ; de Fluyt zeylde inde Kil van Blanck-Point, ende de
Londenaers konde hem op gheen paer Moskets schooten naderen,
door dien haer Schepen grond raeckten en te diep gonghen, soo
hebbense malkanderen met Grof-geschut wat schadeloos gemaeckt,
ende eenigh Volck dood-geschoten, ende hielden op den avondt op
van schieten. Wy raeckten savondts aen een van de Londenaers
Schepen aen Boort, dewelcke nu niet dorsten aen Landt komen,
door dien de Governeur voor de Coninck hiel en alle 't Land- Volck.
Dese twee Schepen mosten sonder Taback naer Londen toe, gongen
met ons in Companie, ende ick was 's nachts in een van dese Londe-
naers, en smorgens voer ick naer Blanck-Point inde Kil, ende voeren
aen Boort vande Fluyt van Brust, was weynigh beschadight vande
277
twee Schepen, maer hadde een Man verlooren dat een Planter was 1644
van 't Landt, die daer ghekomen was om eenigh Goedt te koopen. ^^"^ '^'
Doen wy dit besichtet hadde voeren aen Blanck-Point aen Landt,
alwaer een Capiteyn woont dewelcke een Raedt van 't Landt is, en
houdt alle weecken een Recht-dagh, heeft dan drie a vier Personen,
ofte van sijn Raden neffens hem sitten, daer dan alles verrecht wert
van Schulden ofte Weer-schulden, ende die de Condonasie^) niet en
behaegt die daer gesproken wert, die appelleert te Jems-Toin daer
alle Maenden Recht-dagh gehouden werdt, voor de Governeur die
daer presideert, soo komen daer alle de Capiteyne van 't Landt dat
de Rechters zijn, en alle twee a drie mijlen hebje een Capiteyn, naer
dat de plaetsen gepeupeleert zijn. Doen ick 's nachts alhier by dese
Capiteyn vernacht hadde, die genaemt was Capiteyn Mattheus, was
alhier de eersten die de Vergienjes hadde beginnen te helpen peupe-
leeren. Ende alhoewel dat de Vergienjes soo ongesond is, nochtans
wasser noch thien a elf-duysent Man als Vrouwen in 't Landt.
Den 15 April nam ick mijn afscheydt van dese Capiteyn, die my
een goet Vriendt was, daer ick voormaels goede Correspondentie
mede gehouden hadde, daer de Engelse seer bequaem toe zijn om
goet cier met haer te maken, maer niet om te handelen, en meught
wel toe-sien als ghy met haer handelt, dat altoos Pieter by Paulus
is, ofte sullen u met de staert slaen, want als sy yemand bedriegen
konnen, houden 't voor een Romeyn-stuck onder haer, seggen in
haer spraeck, hy pleyde hem een Engels strick^), dan hebbense haer
wel gehad. Naer dat ick mijn afscheydt genomen hadde, gonck ick
soetjens wandelen na Nieupoort, daer 't Engels Schip lagh ende
haelde Water, een Schip met acht-en-twintigh Stucken. Als ick nu
op den wegh was, soo wierden 't heel mistigh in Bosch daer ick liep,
ende konde geen Son sien, soo ontmoeten my daer twee Wegen,
[189.] wiste niet welcke dat ick volgen soude, eyndelijck volgde ick de groot-
ste Wegh, die welcke my leyden aen een vars Water, dat viera vijf-
hondert treden in 't rondt was, omtrent vijf a ses voet diep, ende
daer liep een Dijck dwars over van vijftigh treden, en omtrent ses
voet breed, was van een Beest ghemaeckt 't welk men een Beever
noemt, ende was met staken inde grondt geset, die so dick waren als
mijn arm, ende daer tacken en aerde daer tusschen in gebracht, ofte
het met Menschen handen gedaen waer. De Boomen stonden daer
noch daer dit Beest met sijn Tanden de Tacken of-ghesaeght hadde,
i) Condemnatie.
2) „He played him an English trick".
278
i644 tis wonder om sien, dat sulcken Beest soo een Dijck kan maecken
Apri 15. ^j^ y^ Water op te houwen, dat het hem by de Somer niet ontloopt :
dat noch wonder was om sien, so had dit Beest op de kant van dese
Poel een Huysjen gemaeckt, op de manier van een Bykorf, omtrent
een en een half vaem hoogh, met drie Solders, en als het Water van
dese Poel by Winter wies, dat hy dan op de hooghste Solder hem
verberghde, ende was met acht ofte thien gaten : alsse hem wilde
besetten alsse in haer Huysjens zijn, zoo hebbense gaten datse in
't Water weten te komen, 't zy aen wat kant datjese wilt besetten,
so weten syder uyt te komen. Dese Beesten zijn goet eten, smaken
als Lams-vleys, ick hebber diverse malen af gegeten. lek vorderde
mijn Wegh ende liep al dwalende in 't Bosch, ende was benaut dat
ick door de Mist mijn wegh ghemist hadde, ende dit Beevers-pad
my verleyd hadde, en den avondt quam op handen : eyndelijck soo
sien ick van varde een oude Boom branden, daer ick by quam, leeck
vande Wilden aen brandt gesteken te wesen, gelijcke de Wilden in
Nieu-Nederlandt doen, by alle Fonteyne oude Bomen in brandt
vindt : Soo gonck ick by dese Fonteyn wat sitten rusten, ende leyden
mijn Oor op de Grondt neder, te luysteren ofte ick geen gewag hoor-
de van Menschen ofte kloppen, konde niet hooren, soo gonck ick
sitten en dronck een pijp Taback, en dronck een dronck Waters toe,
dat my soo wel smaeckten ofte ick de beste dranck gedroncken
hadde : ende ick vond hier Water-kars die in dese Fonteyn in 't
wild wies, daer ick wat van at ende verfroyde my 't hert wat : doen
hoorde ick een groot gedruys dat ick begon te verschieten, alsoo de
nacht aenquam, soo keeck iek naer de weegh daer 't gedruys van
daen quam, en so sach ick wel dertigh a veertig Harten komen hart
aenloopen na my toe, quamen na dese Fonteyn om te drincken, lie-
pen my meest op 't lijf al eer sy my gewaer wierden, ende het begon
op te klaren dat ick de Son zagh, doen wierde ick gewaer dat ick al
van de Man af i) gheloopen hadde, nam doen mijn koers op de Son,
en omtrent een half uyr geloopen hebbende, gonck de Son onder
ende was seer verlegen, eyndelijck hoorde ick een Hont blaffen en
liep op 't gheluyt aen, quam als doen by een Kil daer een Engels
Huys stondt, daerse Schuyten timmerden, en daer was een Tim-
merman die my over de Kil haelden, ende hiete my wellekom, was
bly dat hy my in sijn Huys hadde, alsoo ick hem over eenighe Jaren
(in mijn Schip wesende) wel getracteert hadde, ende hy hoopte my
1) Van de bewoonde wereld af.
279
nu ook te tracteeren, doode dadelijck een Kalkoen met eenige Hoen- 1644
deren, ick docht dit sal beter Avondmael wesen, ofte ick te nacht ^^"* *^*
in 't Bosch op genade van Wolven ende Beeren haddeghelegen, dat
sonder Geweer, soo gonck ick hem mijn avontuer verhalen : Ick
sprack, door dien datter gheen Son was ende het grootste Pad ge-
volght hadde, waer ick verleyd ende hadde hetBeevcrs-padgcvolght;
hy seyde dat is voorby wy soude goetsier maecken, hy soudc my
smorghens een Gidde ^) geven die my aende groote Rivier brochte,
[190.] ende soude met het leeg Water langhs de Rivier loopen, soo konde
ick niet dwalen. Smorgens hebbc ick mijn afscheydt genomen van
desen Engelsman, die my wel getracteert hadde, ende hem bedan-
ckende voor sijn goed tractement, ende gonck doen de Rivier langs
tot Nieuw-ports Nuw toe, daer de Schepen altemael klaer lagen met
haer elven, de minste gemonteert van 28 Stucken tot 18, ende gon-
gen van dien selvigen avondt noch naer Kiketan toe by 't Fort
leggen.
Den 18 dito hebben wy Ancker ghelicht met de geheele Vloot,
ende onder zeyl gegaen. Den eersten May hebben wy grond gewor-
pen op 80 vaem Sant-grondt, op de Banck die dwars naer 't Westen
van Yerlandt streckt, begosten doen dagelijcks stilte te krijgen. Den
2 May kregen wy Engelandt in 't ghesichte, ende ontmoette ons
veerthien Engelse Parlement-Schepen, maeckten ons lustig klaer om
met ons elven daer tegens te slaen, meynende dat het Conincks-Sche-
pen waren, maer daer by komende waren 't allegaer Vrienden, ende
dreven met den anderen in stilten, en liepen soo al langs de Engelse
Kust, ende arriveerden den laetsten May in Duyns, enicktardeerde
alhier acht a thien dagen, ende kost de schooten hooren die daer
voor Grevelinghen geschooten worde, dat de Coninck van Vranck-
rijck belegert hadde^). Den 15 Junij vertrock ick van Duyns na de
Maes, ende arriveerden den 16 dito smorgens in Goeree, alwaer ick
een Wagen huerden dewelcke my bracht op den Briel, ende den 17
smorgens arriveerde ick te Rotterdam, alwaer ick een dag a twee
ghetardeert hebbe, ende arriveerde den 21 Junij Anno 1644 (door de
genade des Almachtigen Godts) hier binnen mijn VaderlijckeStadt
van Hoorn, alwaer ick een twee-hondert Jaer uyt gesproten ben van
mijn Vaders kant, ende [uyt] Amsterdam van mijn Moeders zijde,
ende quam omtrent de Kloek drie uren thuys, waer van onsen Godt
moet eeuwighlijck ghepresen zijn, dat hy my na sulken lange ver-
i) Gids.
2) Wagenaar XI, 366.
28o
1644 drietige Reysen, ende naer veel perijckel van Wilde Heydense Men-
J"^' ^^' schen, weder in mijn Vaderlandt gebracht heeft.
Alsoo ick onder de Vlagge van dat noble Duytsche Bloedt Nas-
souwen, ende de Edele Prince van Orange, dat ick louderen moet,
dat naest God de Vryheden van ons Vaderlandt bevochten heeft,
ende goed ende bloed daer by opgeset, dat met Orange, Blanck &
Blaeu, Vive legues in 't Veld,
Hebben wy die Spaense Tyrannie met haer Inquisitie geveld :
Door Nassou en Orangies Deegen, Gaf Godt de Nederlanden de
Zeegen ;
Nu is Orange doodt, En laet ons inde noot,
Godt wil dat jonge Spruytjen van Orangie laten groeyen, Ende
bloeyen.
Tot voorstand van ons Nederland, Seer valiant.
Want hy is de Edelste hoogh-geboren Hooft-Ingelandt, In ons Va-
derlandt.
Twist, hoverdy, en overdaet, Doetdat geen Rijck seer lange staet.
25l9btat|5Er>
^Iatilntj5er.
A.
Abrolhos, ondiepten op de Brazi-
liaansche kust, 88, 89.
Achter Kol, inham achter Pa-
vonia, (thans Newark Bay),
258.
Adriaensz (Marijn), burger van
Nieuw-Amsterdam, 263.
Ageng, soesoehoenan van Mata-
ram, 132.
Albanië, 8.
Alderney, 82.
Algiers, 30, 34.
Alicante, 16, 17, 31, 32, 37.
Allematten, zie Guardamar.
Almazzaron, plaats op de Spaan-
sche kust bewesten Cartagena,
29, 30.
Alva, (hertog van) herdacht, 265.
Ambès, aan de samenvloeiing van
Garonne en Dordogne, 72.
Amboina, 107, 108, 113.
Amsterdam (beurs van), aange-
haald ter vergelijking van de
grootte van een plein in Voor-
Indië, 125.
Amsterdam (Fort) in Nieuw-Ne-
derland, 165, 170, 173, 217,
222, 235, 245, 247, 249,
253» 259, 262, 264, 266,
269, 272.
Anguilla, eiland in West-Indië,
230.
Anjer in Straat Soenda, 105, 127.
Arecuna's, volksstam in Guyana,
193-
Argenton, eiland in de Gironde,
71.
Ariaen, kapitein eener compagnie
soldaten in dienst der O. I. C,
115.
Arles, 52—54.
Armewamem, volksstam op den
linkeroever der Delaware, 159.
Arminianen, door de Vries veraf-
schuwd, 3, 4, 49.
Arowakken, volksstam in Guyana,
197, 204— '05.
Arrawicari, opperhoofd in het
land van Cayenne, 193, 202,
Arundel in Engeland, 224.
AvEiRO, haven in Portugal, 26.
Aves, eiland in West-Indië be-
westen Dominica, 209.
Aves-eilanden in West-Indië, bij
Bonaire, 212.
Avignon, 54, 55.
284
B.
Backer, Zeeuwsch kaperkapitein,
182.
Baert (Salomon), koopman op de
O. I. retour vloot, 134.
Baix-sur-Baix, dorp aan de Rhóne,
55.
Banda, 107, 113.
Bantam, 106, 108, iio — '12,114,
131, ^33'
Bantry Bay, baai in Ierland, 76.
Barbados, eiland in West-Indië,
208.
Barende Gat, inham op de kust
van New Jersey, 173.
Barnstaple, haven in het kanaal
van Bristol, 137.
Baskens, zie Biscayers.
Batavia, 96, 97, loi, 107 — '09,
113— M, 116, 127, 129, 132.
Bauraxa, veldoverste van Mata-
ram, 117.
Bayonne, 69.
Beaucaire, stadje aan de Rhóne,
54-
Beemster (de), met den omvang
van een berg in Voor-In dië
vergeleken, 126.
Begijn (Jan de), schipper van
Rotterdam, 180.
Belcum (Aris Roemersz. van), ma-
troos op het schip van de Vries,
overlijdt, 92.
Bengalen, 118, 124.
Benienim, schipper van Amster-
dam, 70.
Beren-eiland in de Hudson-rivier,
236.
BERGANgoN, kasteel tegenover de
Hyères-eilanden, 39, 44, 46.
Berkeley (Sir William), gouver-
neur van Virginië, 274, 276.
Bermuda's (de), 154, 231.
Bequia, eiland in West-Indië, 208,
211.
BiCKER (Jan), patroon eener volk-
planting op de kust van Guyana,
187.
Bimilipatnam op de kust van
Choromandel, 119.
Biscayers, visschers en zeeroovers,
25, 26, 69, 140, 142, 172, 214.
Blank Point aan de James-rivier
in Virginië, 168, 170, 219,
276 — '77.
Blavet, rivier en haven in Frank-
rijk, 69.
Blaye aan de Gironde, 71.
Blenck (Jacob), schipper van Rot-
terdam, 269.
Block, kapitein van een oorlogs-
schip der Staten, 182.
Bloemaert (Samuel), bewindheb-
ber der W. I. C, patroon in
Nieuw-Nederland, 147, 236,
247.
Boinoeyt (Pierre Jean), koopman
te Amsterdam, reeder van de
Vries, 19, 61.
Bonaire, eiland in West-Indië, 212.
BoNCK (Hendrik), schipper in de
Middellandsche Zee, 36, 38.
Bontius (Jacobus), geneesheer in
dienst der O. I. C, 88.
Bordeaux, 69 — 71.
Bossu (Graaf van), de zeeslag
tegen hem herdacht, 70.
Bouillon (Godfried van) herdacht,
58.
BOURGES, 62.
Brazilië, 85, 182.
Bristol, 75, 76, 85, 276. — Ka-
naal van Bristol of Verkeerde
Kanaal, 136 — '38, 141.
Bronkhorst (van), assistent in
dienst der O. I. C, 135.
BucKiNGHAM (hertog van) gun-
285
steling van Karel I van En-
geland, 76.
BuDUA, haven aan de kust van
Dalmatië, 7.
BuENA Vista, een der Kaapver-
dische eilanden, 185.
BuRRiT (Lesse), schipper van
Hoorn, 35.
C.
Cabo Calongia op Haïti, 212.
Cabo de Gata op de Spaansche
kust voorbij Almeria, 6.
Cabo de la Mola op Menorca,
6, 27, 29, 43.
Cabo de St.- Martin tusschen
Alicante en Valencia, 37.
Cabo la Vela op de kust van
Venezuela, 209.
Cabo Verde op de westkust van
Afrika, 210.
Cadix, 27.
Caicos (de), de zuidelijkste eilan-
den der Bahama- groep, 216.
Caimites (de), eilandjes op de kust
van Haïti, 213— '14.
Canada, 67, 68, 69, 148, 174.
Canarische eilanden, 149, 189.
Cape Charles aan de invaart der
Chesapeake-baai, 166, 171.
Cape Henry aan de invaart der
Chesapeake-baai, 166, 171.
Cape Lizard, 19, 83, 181.
Cape Race op Newfoundland, 25.
Cape Wrath in Schotland, 143.
Caplin Bay op Newfoundland, 25,
Capo di Faro aan de invaart der
straat van Messina, 7.
Caraïben, 194 — 207, 211.
Carpentier (Pieter de), gouver-
neur-generaal van Ned.-Indië,
109, 140.
Carreparre op de kust van Orissa,
124.
Cartagena in Spaansch-Amerika,
222.
Cartagena in Spanje, 30, 33.
Casquettes (de), 229.
Castle Island in de Hudson- ri-
vier, 236, 238.
Catalonië, 38.
Cats, kapitein der Amsterdam-
sche admiraliteit, 62.
Cayenne en eiland van Cayenne,
190 — '92, 202, 224.
Cephalonia, 7, 15. — Klein Ce-
phalonia of Ithaca, 7, 13.
Ceram, 107.
Ceulen (Matthijs van), patroon
der kolonie aan de Delaware,
147.
Ceylon, 118, 128.
CHaTiLLON aan de Gironde, 70.
Chicacol op de kust van Orissa,
119, 122, 125.
Choromandel (kust van), 86, 108,
iio, 112, 118, 127, 130, 132,
139, 194-
Christiaen (fort) in Nieuw-Zwe-
den, 273.
Clayborne (William), „kapitein"
der Engelschen op Isle of Kent
in de Chesapeake-baai, 171.
Clermont bij Bordeaux, 71, 72.
Coen (Jan Pietersz.), gouverneur-
generaal van Ned.-Indié, 81,
84 — 86, 88 — 90, 93, 112 — '17,
127, 132. — Zijne vrouw : 117,
132.
Coligny (Gaspard de), graaf van
Chatillon, gouverneur van Ai-
gues-Martes, 52.
CoLPijN (Daniël), koopman te Am-
sterdam, reeder van de Vries,
19, 61.
COLUMBUS, 229.
C0MMEWIJNE (de), rivier in Guyana,
206.
286
CoMPAEN (Klaes), zeeroover, 98.
CoNNECTicuT (de) of Versche Ri-
vier in Nieuw- Nederland, 231 —
'32. 234.
CONSTANTINOPEL, 40,
CoRANTijN (de), rivier in Guyana,
207.
CoRLAER (Arent van), factor te
Rensselaerswijk, 241.
CoRLAER (Jacob van), ingezetene
van Nieuw-Nederland, 223,
263, 265. — Corlaer's Hoeck,
265.
CoRvo, een der Azoren, 179, 180.
CowES op het eiland Wight, 149.
Crosshaven in Ierland, 76.
CuNAMA, plaatsnaam aan de Maro-
wijne, 205.
CuRAQAO, 209, 212.
D.
Damen (Jan Jansz.), ingezetene
van Nieuw-Nederland, 250,
263.
Dammisz. (Cornelis), schipper van
Schiedam, 29.
Danckeras [?], kapitein van een
oorlogsschip der Staten, 182.
Danskamer (de), plaatsnaam aan
de Hudson-rivier, 236, 245.
Dassen-eiland aan de Kaap de
Goede Hoop, 95.
Delaware (de) of Zuid-Rivier in
Nieuw-Nederland, 147 — '48,
154, 157, 160— '61, 165, 169,
219, 222, 231, 248, 251, 263,
271, 275.
Delaware (Lord), 168 — '69.
Demerary (de), rivier in Guyana,
207.
Denen in Voor-Indië, 128, 131.
Denijs (Cornelis Hendricksz.),
schipper in dienst der O. I. C.
82.
Deseada, eiland in West-Indië,
229.
Deutelbaai in Nieuw-Nederland,
250.
Diemen (Antonio van), Raad van
Indië, 115.
DiEPPE, 62, 6^,
DioDATO, Italiaansch koopman te
Lyon, 58.
Dirk Harïogh's Reede in Austra-
lië, 102.
DjAMBi, 108 — '10, 132.
Dominica, eiland in West-Indië,
150, 109.
Dorp (Willem van), admiraal, 73 —
75, 181— '82.
DoRREVELDT (Pieter Barentsz.),
stuurman van de Vries, 18.
DouwENSz (Volkert), schipper van
Stavoren, 31.
Dover, 62, 102, 182, 224.
Dublin, 142.
Duinkerkers, 6, 77, 142, 147,
180 — '83, 229, 248.
DuiNs (reede van), 182, 279.
Duivels-eilanden in de buurt van
Cayenne, 190.
Duyvel, kapitein van een Spaansch
oorlogsschip, 34, 35.
Dwars-in-den-Weg, eiland in
Straat Soenda, 105.
Dijck (Gijsbert van), posthouder
aan de Versche Rivier in
Nieuw-Nederland, 233.
Dijck (Hendrick van), vaandrig
in Nieuw-Nederland, 251.
E.
Eddystone, 5.
Eelkes (Jacob), gewezen posthou-
der op fort Oranje in Nieuw-
Nederland, 174— '75.
Eendrachtsland in Australië, 102.
Elba, 15.
28;
Elisabeth's Rivier in Virginië,
167.
Enfant Perdu (1'), klip in de buurt
van Cayenne, 191, 192, 202.
Engelschen op de kust van New-
foundland, 25; aan de Kaap
de Goede Hoop, 95 ; in Oost-
Indië, iio — '12, i27;inWest-
Indië 153, 213 — '14; in Vir-
ginië, 167 — '72, 219 — *2o, 273
— '79; in Nieuw-Nederland 174
— '75; in Guyana, 206; aan
de Connecticut, 232 — '34.
Esopus aan de Hudson-rivier, 236,
245-
Essequebo, rivier in Guyana, 208.
Etna, 15.
Evertsen (Jan), kapitein, later
admiraal der Zeeuwsche admi-
raliteit, 6, 182.
Eyerhaven (Egg Harbor) op de
kust van New-Jersey, 173.
F.
Fairlight tusschen Rye en Has-
tings, 188.
Fair Island halverwege tusschen
de Orcadische en de Shetland-
eilanden, 144.
Falmouth, 73, 139— '40, 181.
Farilhoes, eilandengroep bewes-
ten de kust van Portugal, 83.
Femmesz (Dirck), schipper van
Hoorn, 151.
Fernando Noronha, eiland bij
Kaap San Roque (Brazilië), 93.
Ferrelandt, plaatsnaam op New-
foundland, 25.
Flores, een der Azoren, 180.
Floride (Flower Creek) aan de
James-rivier in Virginië, 274.
Floris V herdacht, 223.
Foran (Jacques), admiraal der
Hugenooten, 71.
Fox, Engelsch scheepskapitein, 27.
Franckfort (Capiteyn), kaper uit
Vlissingen, 179.
Franschen op de kust van New-
foundland, 26; in West-Indië,
151 — '52, 210; in Guyana, 204
'05; in Canada, 241.
Fransz. (Cornelis) van Hoorn,
schipper in dienst der O. I.
Compagnie, 118.
Frederik Hendrik, prins van
Oranje, 81.
FuLLAND, plaatsnaam van onzekere
beteekenis, 14.
a.
Ganges (de), 124.
Gardiner, schipper van Londen,
27.
Gardiner (Lion), gouverneur der
Engelschen aan de Connecti-
cut, 232.
Genua, 6, 16, 39, 42, 61.
Gerritsz (Cornelis) van Hoorn,
opperstuurman in dienst der
O. I. C, vermoord voor Ban-
tam, 106.
Gerritsz (Fem), schipper van Enk-
huizen, 52,
Gerritsz (Ocker), schipper van
Texel, 14.
Gibraltar, 27.
GoDijN (Samuel), bewindhebber
der W. I. C, patroon van kolo-
niën in Nieuw-Nederland, 147,
148, 174, 236, 247.
Goegen [?], Engelschman in Vir-
ginië, 170.
GoES (Jan van der), posthouder der
W. I. C. aan de Essequebo, 208.
GoLCONDA (koning van), 120,124
-'25-
GoNAVE, eiland tegenover Port au
Prince op Haïti, 214 — '15.
288
GoNDi (Philippe Emanuel de),
baron de Montmirail, „général
des galères" onder den hertog
van Guise, 44 — 46, 48, 51.
GoNDOMAR (conde de), Spaansch
gezant te Londen, 5,
GouTBRANTSZ. (Laurens), boots-
man in dienst der O. I. C, 90.
Graaf Ernst Rivier in Nieuw-
Nederland, 158.
Greenwich, Engelsche nederzet-
ting (Connecticut), 234.
Grenada, eiland in West-Indië,
208,' 211.
Grevelingen, 279.
Grieken, 8, 9, 55, 56.
Grissee op Java, 109.
Groenlandsche Compagnie, 148.
Groot- MoGOL, 124.
Groote Val (The Great Fall),
plaatsnaam aan de Hudson-
rivier, 223.
Grosthuizen bij Hoorn, 3.
GuADELOUPE, eiland in West-Indië,
150, 209.
GuARDAMAR, kasteel en haven in
Spanje, 16, 31, 36.
GUERNSEY, 82.
GuiNEA (kust van), 133. — Ge-
neesvaarders : 139, 187.
GuiSE (hertog van), „amiral du
Levant" onder den koning van
Frankrijk, 45 — 52, 60, 62.
Guyana, zijne rivieren, inboor-
lingen, planten en dieren, 187,
189 — 208, 220.
H.
Haaks (de), zandbank in de Noord-
zee, 224.
Hackensack, volks- en plaatsnaam
in Nieuw-Nederland, 252 — '53,
268.
Haïti, 212— *i 5, 274.
Hamel (Heyndrick), patroon der
kolonie aan de Zuid-Rivier,
147.
Harinck (Cornelis), schipper van
Amsterdam, 31.
Harmansz. (Aris), scheepvaart-
commissaris op Texel, 14.
Hartford, Engelsche nederzetting
aan de Connecticut, 233.
Harvey (Sir John), gouverneur
van Virginië, 170, 217.
Hasel (Jan van), opperkoopman
in dienst der O. I. C, vertaalt
den Bijbel in het Javaansch,
Hases (Willem Pietersz.), burge-
meester van Hoorn, 3.
Haverstroo, plaatsnaam in Nieuw-
Nederland, 236.
Havre de GRaCE, 62, 69.
Haultain (Willem de Zoete, ge-
zegd), admiraal, 73.
Haynes (John), gouverneur der
Engelschen te Hartford, 233.
Hebriden, 143.
Hein (Piet), 247.
Hellegat, vaarwater in Nieuw-
Nederland, 176, 270.
Helsingborg, fort in Nieuw-Zwe-
den, 273.
Hendrik IV koning van Frankrijk,
70.
Heyes (Pieter) van Edam, schip-
per in dienst bij de stichting
van Swanendael, 148.
HiLLEBRANTSZ.(Pieter), schipper 50.
Hoen (Albert Cornelisz. 't), kapi-
tein in dienst der admiraliteit
van het Noorderkwartier, 17.
Hoerekil aan de Zuid-Rivier, 251,
263.
Holmes (George), Commandeur
eener verstrooide Engelsche ne-
derzetting op Tortuga, 219.
2^9
Hoorn Arminiaansche troebelen
te) 3 ; terugkomst van de Vries
te Hoorn, 279.
Horst (van der), zie : Nederhorst.
HouTEBEEN, Hollandsch schipper
in West-Indië, 212.
HowTH Head bij Dublin, 142.
HuDDE (Heyndrick), „koopman
van de winckel" in Nieuw-
Nederland, 223.
HuDSON (Henry), 175.
HUDSON-RIVIER, 165, 169, 175,
235— '36, 275.
HuiSDUiNEN (duinen bij), verge-
leken met de hoogte van boo-
men in Nieuw-Nederland, 239.
HuYS DE HooPE, fortje aan de
Versche Rivier (Connecticut),
232— '34.
Hyères-eilanden in de Middel-
landsche Zee, 38, 39, 44.
I.
Ile la Vache bezuiden de west-
punt van Haïti, 212.
Ilha de mayo, een der Kaapver-
dische eilanden, 82, 85, 87, 98.
Ilha de palma, een der Canari-
sche eilanden, 84, 150, 189.
Ilha de Sala, een der Kaapver-
dische eilanden, 189.
Ilhas Desertas ten zuidoosten
van Madeira, 84.
Indianen, zie de namen der ver-
schillende stammen.
Iracoubo, rivier in Guyana, 203.
Irelands Eye, eiland bij Dublin,
142.
Isle of Kant in de Chesapeake-
baai, 171.
Italianen, hun wraakgierigheid,
254.
J.
Jacatra, 105.
Jacobsz. (Ouger), oom van de
Vries, scheepsreeder, 37.
Jacobus I koning van Engeland,
273-
Jacques-eiland in de Zuid-Rivier,
161.
Jamaica, 213.
Jamestown in Virginië, 167, 171,
273, 276— '77.
Jan (don) van Oostenrijk, 13,41.
Jansz. (Cornelis), schipper in dienst
der O. I. C, 112.
Jansz. (FiHps), jongman, bediende
van de Vries, 218,
Jansz. (Gerrit), schipper van Hoorn,
152.
Jansz. (Jan), schipper in dienst der
O. I. C., 95.
Jansz. (Michiel), burger van Hoorn,
sneuvelt tegen de Turken, 10.
Jansz. (Pieter), schipper van Mon-
nikendam, 19.
Jansz. (Reyer), schipper van Oost-
huizen, 18.
Jaos, volksstam in Guyana, 194
205.
Japara, 115.
Java ioi, 103— '05.
Jeanbon [?], kapitein eener Fran-
sche nederzetting in Guyana,
203, 205.
K.
Kaap Bevesier, 82, 182, 188.
Kaap Finisterre, 18.
Kaap de Goede Hoop, 89—91,
93, 94, 97, 107— '08, 126,
133— '34, 241.
Kaap Hatteras, 216.
Kaap Hinlopen aan de invaart
der Delaware-baai, 164 — '65,
271, 273.
Kaap May aan de invaart der
Delaware-baai, 164, 173, 271.
19
290
Kaap St. Nicolaas op de kust
van Haïti, 215.
Kaap St. Vincent, 6, 27,
Kaap Tiburon op de kust van
Haïti, 212.
Kaapverdische eilanden, 189.
Ka REL I koning van Engeland, 76.
KLastro Moreas aan de golf van
Lepanto, 13.
Katskil aan de Hudson-rivier,
236.
Kecoughtan, plaatsnaam in Vir-
ginië, 167, 170, 219, 220, 273
279.
Keys, benoemd gouverneur van
Ternate, 109.
Kieft (Willem), directeur-gene-
raal van Nieuw-Nederland, 231,
248— '49, 251, 253, 262— '66,
268— '71.
KoECK (Harinck), patroon der
kolonie aan de Zuid-Rivier, T47.
Kokos-eiland aan Java's Zuid- '
kust, 105.
KooMEN (Jan Jansz.), schipper van
Medemblik, 15.
KouROU, rivier in Guyane, 190.
Krakatau, 105, 108, 127.
Kramer, Hollandsch koopman ge-
vestigd te Dublin, 142 — '43.
Kroock (Pieter), opperkoopman
in dienst der O. I. C, 133.
Kroon (Koert), schipper van Delfs-
haven, 56, 57.
Kunst, commandeur in dienst der
O.I. C, 109.
Kuyten (Pieter met de), schipper
van Amsterdam, 31.
Kuyter (Jochem Pietersz.) burger
van Nieuw-Nederland, 235, 250.
L.
La Ciotat, aan de Fransche kust
(Middellandsche Zee), 58, 59.
Laet (Jan de), bewindhebber der
W. I. C, patroon van koloniën
in Nieuw-Nederland, 147, 236,
247-
Lafebure (Jacques), gouverneur
van Ternate, 109.
Lange Eiland bij Bantam, 106,
107.
Lange Eiland in Nieuw-Neder-
land, 177, 179, 218, 232,263,
266— '68, 270.
La Rochelle, 45, 50, 54, 55, 62,
69. 73» 76.
Le Gouche (Jean), koopman te
Marseille, 58, 60.
Lepanto (golf van), 11, 13.
Le Pouzin aan de Rhóne, 55.
LiBOURNE aan de Dordogne, 72.
Liefde (Heyndrick de) van Rot-
terdam, neef van de Vries,
155-
Liefhebber, kapitein der Rotter-
damsche admiraliteit, later
vice-admiraal van Holland, 69,
181.
Linden (Figoreus van der), schip-
per van Rotterdam, 11, 13.
LiTTLETON in Virginië, 168.
LiTTLETON, Engelsch gouverneur
op Nevis, 152.
LiVORNO, 16, 38, 43, 61.
LoMELLiNi, koopmansfamilie te
Genua, 39, 41.
Londen, door de Vries bezocht,
62.
LONDONDERRY, I43.
Loockermans (Govert), ingezetene
van Nieuw-Nederland, 246.
Los RoQUES, eiland in West-Indië,
212.
Lowijs (Marijnes), opperkoopman
in dienst der O. I. C., 113.
LuNDY IsLAND in het kanaal van
Bristol, 138.
291
LuYNES (hertog van), connétable
van Frankrijk, 49.
LuYTENANT, schippcr uit de Beem-
ster, 56.
Lyon, 58, 59, 61, 62.
M.
Mackijn (Jan), koopman te La
Roebelle, 67, 68.
Macouria, rivier in Guyana, 192.
Madeira, 84, 150, 188, 229.
Maertman (Pieter Jansz.), kaper
uit Zeeland, 212 — '13.
Mahuri, rivier in Guyana, 190.
Malaga, 17—19, 27, 28, 35, 37.
Malakka, 108 — '09.
Mallagoot (de Vorgie), aanvoer-
der eener partij Hugenooten,
71.
Man (eiland) in de lersche Zee,
140.
Mana, rivier in Guyana, 203.
Mandoero-redjo (Kjai Adipati),
veldoverste van Mataram, 117.
Manhattan, 223, 235, 263.
Mantes, volksstam op den 00ste-
lijken oever der Delaware, 159.
Marcus, tolk in dienst der O. I. C,
95.
Marees (Adriaen de), gewezen
opperhoofd van het kantoor
der O. I. C. in Siam, 117.
Margarita, eiland in West-Indië,
210.
Marowijne, rivier in Guyana, 203,
205.
Marseille, 28, 47, 48, 55, 57 — 62.
Marshall (kapitein), hoofd eener
Engelsche nederzetting aan de
rivier van Suriname, 206.
Martinique, eiland in West-Indië,
150, 211.
Martin Vaz-eilanden op de kust
van Brazilië, 93 — 96.
Maryguana, eiland benoorden
Haïti, 216.
Masulipatnam op de kust van
Choromandel, 118, 127, 129.
Mataram, 115, 132.
Maurits prins van Oranje, 4, 17,
47> 49) 52, 62, 63, 175.
Mayenne (hertog van), neef van
den hertog van Guise, 49.
Mayottes (de) tusschen Mada-
gascar en Mogambique, 86, 97.
Melijn (Cornelis), burger van
Nieuw-Nederland, 248 — '49.
Menefit, Engelsch koopman in
Virginië, 168.
Menten (Gerrit van), zwager van
den gouverneur-generaal Coen,
113-
Milford in Wales, 141.
Minne, Amsterdamsch kaperka-
pitein, 73.
Minqua's, volksstam aan den bo-
venloop der Zuid-Rivier, 162
-63.
Minqua's kil aan de Zuid-Rivier
i6r, 163, 273.
MoHAWKS, volksstam bij Fort
Oranje in Nieuw-Nederland,
240 — '45, 253, 262, 265.
M0HICANEN, volksstam in Nieuw-
Nederland, 240.
MoHiLLA, eiland der Mayottes-
groep, 97.
M0HONIEN, raadselachtige aard-
rijkskundige benaming, 197.
Monsabeecq, ambassadeur van
den koning van Perzië, 82, 85,
96, 108.
MoNTAUBAN in Frankrijk, 49.
Montmorency (Henri de), admi-
raal van Frankrijk, 67.
Montpellier, 62.
MoNTSERRAT, eiland in West-Indië,
150-
292
Moor (Jan de) uit Zeeland, pa-
troon eener nederzetting in
Guyana, 192.
Moor (Joost de), vice-admiraal
van Zeeland, 5.
MoRBiHAN, 75.
MoscoviË, 276.
MoTRiL in Spanje, 33.
MouNTS Bay bij Penzance in En-
geland, 77.
MuiLMAN (Hendrick), consul te
Genua, 6.
MuLBERRY in Engeland, 23.
MURCIA, 32, 33.
MuYEN (Willem van), schipper in
dienst der Groenlandsche Com-
pagnie, 148.
N.
Nanbuck (de), Fransch Comman-
deur op St. Christoffel, 210.
Nantes, 75.
Napels, 42, 61.
Nassau (fort) aan de Zuid-Rivier,
157» 159, 161, 169, 219, 273.
Nassau (Willem van), heer van
de Lek, admiraal van Holland,
76.
Nederhorst (heer van), patroon
eener kolonie in Nieuw-Ne-
derland, 248, 252.
Negapatnam, 128 — '30.
Nevis, eiland in West-Indië, 150,
152—53» 169, 229.
Newfoundland, 20, 23, 24, 26,
28, 258.
Newport News in Virginië, 167,
170, 277, 279.
Niels (Cornelis Jansz.), schipper
van Hoorn, 152.
Nieuw- Amsterdam, zie : Amster-
dam (fort).
Nieuw-Engeland, 24, 169, 174—
'75» 179, 249, 269, 271.
Nieuw-Gottenburg, fort in Nieuw-
Zweden, 273.
Nieuw-Nederland, 147 — '49, 152,
169, 170, 174, 217, 221, 230,
231, 256, 272, 274— '76, 278.
Nieuw- Zweden, 272 — '73.
NooTEN-EiLAND bij Nieuw- Amster-
dam, thans Governor's Island,
177.
NoRWALK in Connecticut, 234.
NoTELMAN (Coenraed), Schout van
Nieuw Amsterdam, 177.
Nova Francia, zie : Canada.
O.
Oester- Baai op het Lange Eiland
in Nieuw-Nederland, 232.
Oldenbarnevelt (Johan van), 17,
49.
Old Pro VIDENCE Island tegenover
de kust van Nicaragua, 222.
Olfersz. (Jacob), burger van
Nieuw-Amsterdam, 266.
Olonnes in Frankrijk, 74.
Onrust, eiland in de baai van
Batavia, 107, 108, iio, 114.
Oostzeelanden, 275.
Orange in Frankrijk, 54, 55, 62.
Oranje (fort) aan de Hudson-rivier
in Nieuw-Nederland, 175, 235,
236, 238, 239, 245, 247, 253,
260, 262, 264.
Orcadische eilanden, 144.
Orchilla, eiland in West-Indië,
211.
Origuelle in Spanje, 32.
Orinoco, 5.
Orissa (kust van), 118, 126.
Orléans, 62.
Oset (Gilles), opperhoofd der ko-
lonie Swanendael aan de Zuid-
Rivier, 251.
OssuNA (hertog van), onderkoning
van Napels, 15.
293
OUESSANT, 75, 82, 83.
Oyapoc, rivier in Guyana, 189.
P.
Pacham, Indianen-overste in
Nieuw-Nederland, 249.
Packemack, schipper van Vlissin-
gen, 206, 209.
Pagei-eilanden bewesten Suma-
tra, 131.
Paliakate op de kust van Cho-
romandel, 129, 130.
Palicouri's, volksstam in Guyana,
205.
Palsrock (Reyer Jansz.), schipper
in dienst der O. I. C., 82.
Parlekan, plaatsnaam op New-
foundland, 26.
Parijs, 62, 69, 73, 74.
Patani op het Maleische schier-
eiland, 109.
Patras, 13.
Patrick, Engelschman te Green-
wich (Connecticut), 234.
Pauw (Michiel), bewindhebber der
W. I. C., patroon van Pavonia
in Nieuw-Nederland, 177, 221,
247.
Pauwels, schipper van Hoorn,
27.
Pavonia, patroonschap in Nieuw-
Nederland, 177, 247, 263, 264,
270.
Peckius, gezant van den koning
van Spanje, 36.
Peelen (Brant), ingezetene van
Nieuw-Nederland, 236, 238.
Pegu, 121.
Pernambuco in Brazilië, 209.
Perzië, 107, 108.
Pessaert (Barent), vrijburger te
Batavia, 117.
Pietersz. (Barent), opperhoofd te
Masulipatnam, 119.
Pietersz. (Cornelis), schipper in
Nieuw-Nederland, 28, 246.
Pietersz. (Logier), admiraal van
Zeeland, 5, 6.
Placentia Bay op Newfoundland,
25-
Planck (Jacob), ingezetene van
Nieuw-Nederland, 263.
Plonton, Engelsch schipper van
Londen, 6.
Plymouth, 5, 19, 23, 140.
P0ELOE Pisang, eiland voor de
reede van Padang, 131.
P0ELOE Sebessi, eiland in Straat
Soenda, 127.
PoiNT Comfort aan de invaart
der James-rivier in Virginië,
167, 217, 219.
PoNDiCHÉRY op de kust van Cho-
romandel, 129.
Pool (Gerrit Thomasz.), schipper
in dienst der O. I. C., 82.
Port'Ercole benoorden Civita
Vecchia, 15.
Portland aan het Kanaal in En-
geland, 4, 23.
PoATO Dl Candela in Albanië, 8.
Porto Ferrajo op Elba, 15.
Portofino, haven beoosten Genua,
39.
Portorico, eiland in West-Indië,
153, 169.
Porto Santo benoordwesten Ma-
deira, 84.
PORTSMOUTH 23, I49.
Portugeezen in Oost-Indië, io8,
121 ; in West-Indië, 153.
PoTOMAC, rivier in Virginië, 171.
Pring (Martin), commandeur eener
Engelsche vloot naar Brazilië,
85.
Prins (schipper), passagier aan
boord van de Vries' schip,
136.
294
Prinsen-eiland benoorden de
zuidwestpunt van Java, 105.
Printz (Johan), gouverneur van
Nieuw -Zweden, 272.
PijNACKER (Dr. Cornelis), hoog-
leeraar te Leiden, gezant naar
Algiers, 62.
Q.
QuAST, kapitein der admiraliteit
van het Noorderkwartier, 52.
R.
Raritans, volksstam in -Nieuw-
Nederland, 245, 248, 263.
Reael (Laurens), vice- admiraal
van Holland, 76.
Reckawanck, Indiaansch dorp in
Nieuw-Nederland, 252.
Redonda, eiland in West-Indië,
150, 210.
Reggio in Zuid Italië, 15.
Remunt (Jan van), secretaris van
Nieuw-Nederland, 177.
Rensselaer (Kiliaen van), bewind-
hebber der W. I. C, patroon
van koloniën in Nieuw- Neder-
land, 147, 236, 247.
Rhóne, 52, 55, 62.
Rieden- eiland in de Zuid-Rivier,
157, 161, 272.
Robben-eiland aan de Kaap de
Goede Hoop, 97.
Rockaway op Long Island, 263,
267.
Roebergen, kaper uit Zeeland, 215.
Roggeveen (Pieter Jansz.), schip-
per in de Middellandsche Zee,
42.
Roodeberghs-haven in Nieuw-
Nederland (thans New Haven),
232.
RooDE HoECK aan de Zuid-Rivier,
157, 159.
RoosENBERGH (Jan van), opper-
koopman in dienst der O. l. C,
IIO.
RoPERT [?] (Sir Thomas), Engelsch
admiraal, 141.
Rossen (Maerten van), opperhoofd
te Masulipatuam, 119, 129, 131,
Rouaan, 62.
RuYGE Bosje aan de Zuid-Rivier,
272.
RuYGE HoECK op Java, 107, 132.
S.
Saba, eiland in West-Indië, 153.
Saffi op de kust van Marokko, 83.
Saldanhabaai in Zuid- Afrika, 97.
Salm (Dirck), schipper uit de Rijp,
7, 16.
Sandy Hook, 173, 178, 221, 230,
271.
Sanhikans, volksstam in Nieuw-
Nederland, 158, 163.
Saramacca, rivier in Guyana, 207.
Sardinië, 39, 40.
Schellinger, schipper van Me-
demblik, 40, 210.
ScHOONE eiland in de Zuid-Rivier,
163.
Schram (Cornelis Jansz.), schipper
van Enkhuizen, 31, 36.
SCILLY ISLANDS, l8l, 223, 224.
Sevilla, ^^.
Shetland eilanden, 144.
SlAM, 114, 117.
Sierra Leone in Afrika, 85.
SiNNEMARY, rivier in Guyana, 203.
St. Anthonie, een der Kaapver-
dische eilanden, 189.
St. Christoffel, eiland in West-
Indië, 150, 152, 153,169,210,
230.
St. Helena, 134.
St. Ives aan het Verkeerde Ka-
naal, 140.
295
St. Janshaven op Newfoundland,
25-
St. Laurens-rivier in Canada,
241, 258.
St. Lucia, eiland in West-Indië,
208, 223.
St. Malo in Frankrijk, 27.
St. Martin (eiland Ré, Frankrijk),
69» 73—75-
St. Martin, eiland in West-Indië,
15I) 153, 169, 230.
St. Maure, een der Ionische
eilanden, 8, 12.
St. Nicolaasbaai aan de noord-
kust van Java, 106.
St. Paulus-eiland, ioi— '02.
St. Vincent, eiland in West-Indië,
150, 208 — '09.
Smith Island tegenover Cape
Charles aan de invaart der
Chesapeake-baai, 166.
Smits (Claes), burger van Nieuw-
Nederland, 250 — '51.
Smits Vleye, thans een gedeelte
der stad New York, 221.
Soewaen (Jan), opperkoopman in
dienst der O. I. C, 112.
Soliman Reis, zie: Veenboer.
Solor, eiland in Oost-Indië, 108.
Sombrero, eiland in West-Indië,
230.
Someren (Willem van), bewind-
hebber der O. I. Co., 144.
Soop (Anthony), opperkoopman
in dienst der O. I. C, passa-
gier op het schip van de Vries,
139-
SouBiSE (Benjamin de Rohan, heer
van), hoofd der Hugenooten,
69—76, 136.
SouPAYES, volksstam in Guyana,
207.
Spaniola, zie: Haïti.
Spanjaarden in de Middelland-
sche Zee, 6, ^3^ 34, 41; in
West-Indië, 148, 210, 215 — 16.
Specx (Jacques), gouverneur-gene-
raal van Ned.-Indië, 109, 132.
Spinola (Francisco), koopman te
Lyon, 56, 58.
Spinola (Frederik), aanvoerder
der Spanjaarden in den slag
bij Sluis (1603), 5.
Spreeu van Medemblik, schipper
in dienst der O. I. C, 82.
Stamford, nederzetting der Engel-
schen (Connecticut), 234.
Staten-Eiland in Nieuw-Neder-
land, 173, 223, 229, 231,235,
245, 248, 249, 251, 263, 271,
274.
Stoffelsz (Jacob), boer in Nieuw-
Nederland, 270,
Stone, Engelsch scheepskapitein
in West-Indië en Virginië, 153,
169, 170, 179, 232.
Straat Soenda, 109, 118, 127 —
'28, 131, 133.
Stratford, nederzetting der En-
gelschen (Connecticut) 234.
Sumatra's Westkust, 108, iio.
Suratte, 97, 107.
Surydorp benoorden Masulipat-
nam, 118.
Suriname (rivier van), 206.
Susquehanna's, volksstam benoor-
den Virginië, 275.
SwANENDAEL, kolouic aan de Zuid-
Rivier, 147— '48, 172, 251, 263,
271, 272.
SwANNEKES, naam waarmede de
Indianen de Nederlanders aan-
duiden, 250, 264 — '65, 267 —
'68.
T.
Tabarca, eiland voor de Algerijn-
sche kust, 39 — 41.
296
Tagarino's. gedoopte Mooren, 33.
Tampan (reede van) voor den
Rhónemond, 52, 54, 55, 58,
62.
Tandjore (radja van), 131.
Tankitekes, Indiaansche volks-
en plaatsnaam in Nieuw-Neder-
land, 249, 253.
Tapaen, Italiaansche volks- en
plaatsnaam in Nieuw-Neder-
land, 235, 245~'46, 253,262,
268, 270.
Tarascon, 54.
Teneriffe, een der Canarische
eilanden, 84.
Ternate, 109.
Testigos, eilandengroep in West-
Indië, 211.
Teyls (Jan), schipper in de Mid-
dellandsche Zee, 36, 37.
Thienhoven (Cornelis van), secre-
taris van Nieuw-Nederland,
345— '46.
Thijsz. (Jan), kapitein der admi-
raliteit van het Noorderkwar-
tier, 52.
Thijsz. (Maerten) uit Zeeland,
schipper in West-Indië, 153.
TiMMERKiL aan de Zuid-Rivier,
158.
TiMOR, 108.
TiREPOPELiER op de kust van
Choromandel, 129.
TjERCKSz. (Volckert), schipper van
Stavoren, 31.
ToiRAS, bevelhebber van Fort-
Louis, 70.
ToLEDO (Don Frederik de),
Spaansch admiraal, 6, 33, 34,
36.
ToRTUGA, eiland benoorden de
kust van Venezuela, 148, 211.
ToRTUGA, eiland benoorden Haïti,
212— '13, 215, 219, 274.
TouLON, 44 — 47.
Tranquebar op de kust van Cho-
romandel, 128, 130.
Trinidad, eiland in West-Indië,
209.
Tristan d'Acunha, 92, 103.
Trouwers Eiland aan Java's Zuid-
kust, 105.
Tunis, 7.
Turken, 8, 9, 13, 14, 27—30, 34,
36—38, 40, 47, 51, 180.
TwiLLER (Wouter van), directeur-
generaal van Nieuw-Nederland,
174—76, 217.
TwiscH, bewindhebber der O. I. C,
144.
TijMS (Claes Jan), schipper in de
Middellandsche Zee, 35, 36.
U.
Uyen (Frans den), schipper van
Delft, 7.
V.
Valence in Frankrijk, 55.
Valencia in Spanje, 32.
Veenboer (de), alias Soliman Reis,
Hollandsch renegaat in Alge-
rijnschen dienst, 28 — 30.
Velde (Frans van de), in dienst
der O.I. C, 113.
Velez Malaga in Spanje, 27.
Velsen (Gerrit van), schipper in
de Middellandsche Zee, 36, 38.
Venetië, 56, 61, 77.
Verckens Kil aan de Zuid-Rivier,
272.
ViRGiNiË, 216 — '17,219,221,230,
234, 249, 269— '77.
VisiAGAPATANAM op de kust van
Choromandel, 119, 121, 125.
Vlack (Pieter), gouverneur van
Banda, 107.
Vlissingen (kapers van), 179,
248.
297
VoGET>, schipper in dienst der O.
I.C., 113.
VoGELSANT (het), plaat in de Zuid-
Rivier, 163.
Vorst (Cornelis van), hoofd der
kolonie Pavonia in Nieuw-
Nederland, 222, 270.
Vries (David Pietersz. de), passim.
Vries (Frederik de), secretaris der
stad Amsterdam en bewind-
hebber der W. I. C, 229, 235,
246— '47.
Vriesendael, „plantage'' van de
Vries aan de Hudson-rivier,
235, 247, 267.
Vuyle Hoeck aan Java's Zuidkust,
104.
W.
Wael (de), kapitein der Zeeuwsche
admiraliteit, 6.
Warnar, Engelsch gouverneur op
St. Christoffel, 153, 210.
Warwick (Lord), patroon eener
Engelsche expeditie naar Old
Providence Island, 222.
Watare op de kust van Choro-
mandel, 118 — '19.
Waterhaeljer, Engelsch boeka-
nier, 5.
Wemborough in Engeland, 224.
West-Indische Compagnie (de
Vries in betrekking tot de), 67,
68, 147— '48, 183, 225, 229,
247, 275.
Weymouth, 23.
WiA, rivier in Guyana, 192.
WiAPOCK, zie : Oyapoc.
Wicquaesgeck, Indiaansche
volks- en plaatsnaam in Nieuw-
Nederland, 235, 250, 253, 262.
WiGHT (eiland), 149, 188.
WiLLEMSz. (Jan) van Amsterdam,
schipper in dienst der O. I. C,
82.
Wilschut, schipper van Rotter-
dam, 56.
Wijntjes, fiscaal in dienst der O.
I, C, 86, iio — '13.
V.
York River in Virginië, 171.
YsBRANTSZ (Maerten), commandeur
van het fort Gelria te Paliakate,
129.
Z.
Zante, II, 14.
Zee-pentor, opperhoofd der Arme-
wamen aan de Zuid-Rivier, 159.
Zeven Kliffen bij Kaap Beve-
sier, 188.
Zoute Rivier aan de Kaap de
Goede Hoop, 98.
ZuiDLAND (het), lOI — '02.
Zuid-Rivier in Nieuw-Nederland,
zie: Delaware.
Zweden in Nieuw-Nederland, zie :
Nieuw-Zweden.
ïil^t ban aangegaalbe !©Erfeen»
LIJST VAN AANGEHAALDE WERKEN.
Begin ende Voortgang van de Vereenigde Neederl. geoctroyeerde
Oost-Indische Compagnie, Arasterdam 1646. 2 deelen.
Breeden Raedt aende Vereenichde Nederlandsche Provintien, Ant-
werpen 1649. (Pamflet Knuttel n°. 6481).
J. R. Brodhead, History of the State of New York.
N.B. Alleen aangehaald het eerste deel, New York 1853.
C. A. L. VAN Troostenburg de Bruyn, Biographisch Woordenboek
van O. I. predikanten. Nijmegen 1893.
J. R. Callenbach, Justus Heurnius. Nijkerk 1897.
CuoQ, Lexique de la langue iroquoise.
Daghregister gehouden int Gasteel Batavia, Anno 1624 — 1629.
's Gravenhage 1896. — Anno 1631 — 1634. 's-Gravenhage 1898. —
Anno 1636. *s Gravenhage 1899.
W. Foster, The English Factories in India, 1624 — 1629. Oxford 1909.
Gaillard, Inventaire des Archives de Bruges. — Glossaire. Bruges
1879— 1882.
C. A. Harris and J. A. J. de Villiers, Storm van 's Gravesande.
The Rise of British Guiana. London 191 1. 2 vols. (Hackluyt Society).
J. J. Hartsinck, Beschrijving van Guiana, Amsterdam 1770. 2 deelen.
J. E. Heeres, Het aandeel der Nederlanders in de Ontdekking van
Australië. Leiden 1899.
K. Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen
Handel. Eerste deel, 1590 — 1660. 's-Gravenhage 19 10. 2 stukken
(Rijks Geschiedk. Publicatiën, groote serie 9 en 10).
J. Franklin Jameson, Narratives of New Netherland, 1609 — 1664.
New- York 1909.
J. C. DE Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen. 2« druk.
5 deelen. Haarlem 1858 — 1862.
N.B. Aangehaald alleen het eerste deel.
J. K. J. DE Jonge, De Opkomst van het Nederlandsch Gezag in Oost-
Indiê. 's-Gravenhage 1862— 1888. 13 deelen.
N.B. Aangehaald alleen het vijfde deel.
302
P. A. Leupe, Inventaris der verzameling kaarten berustende in het
Rijks- Archief. i« deel. 's-Gravenhage 1867.
J. H. VAN LiNSCHOTEN, Itenerario, ed. Kern. 's-Gravenhage 1910.
2 deelen. (Linschoten-Vereeniging).
P. Masson, Histoire du Commerce frangais dans l'Afrique barbaresque.
Paris 1903.
JOHANNES Megapolensis, Een kort Ontwerp van de Mahakvase India-
nen. Alkmaar 1644.
N.B. Het eenig bekende exemplaar berust in de Universiteitsbibliotheek te
Gent. Vertaling bij Franklin Jameson, Narratites 168 vv.
S. Muller Fz., Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Utrecht 1874.
MuNTS Waardije van Indien. Middelburg 169 1.
PoTT, Doppelung als eines der wichtigsten Bildungsmittel der Sprache.
Lemgo-Detmold, 1862.
C. C. Uhlenbeck, Original Blackfoot Texts. Amsterdam 191 1. (Ver-
hand. Kon. Akad. v. Wetenschappen, afd. Letterkunde).
J. Wagenaar, Vaderlandsche Historie. 2^ druk. Amsterdam 1770.
21 deelen.
N.B. Aangehaald alleen de deelen X en XL
L. J. Waghenaer, Spieghel der Zeevaert. Leyden 1584.
WissLER-DuvALL, Anthropological papers of the American Museum of
Natural History, vol. II part. I.
H. YuLE and A. C. Burnell, Hobson-Jobson, aglossary of colloquial
Anglo-Indian words and phrases. New edition. London 1903.
DRUKFOUTEN.
l\. 6 regel
12 v.o.
staa^ .
: Admiraal ;
/ees :
' Admirael.
„ io6 „
20 v.b.
»
Javaan ;
n
Javaen.
„ io8 „
13 »
))
Mallocca ;
»
Mallacca.
» 177 »
13 »
j)
Eylaedt ;
M
Eylandt.
„ 190 noot
4)
j>
benoordoosten
'} »
benoordwesten
/ithaort /-IJ irerken uitge^'even ,{o.'r ,ie /tn.u/,ntru -
'freeniging. liefl lil
\
x> "^*^^' 1S1!L.
"'"^^Ii^fc
^^^^H o Is^^
'
*5^*^ Ry^
IM I E« U W_v_
VIRGINIA^?;' -?
]a^ -j ^j'^'^^ ^_^_^_^-.
/
^ ff " J"^ ê
j-j'^ ly^""^ ^~
"vj
^^^ ff^ tjj / §1
^^^j^L JBP
^
^^Wl^
?
^^^^w^eS''^' I m
f
9
^^^^^^'^-^r^i'-
'^'"^ ^Xr\
s
^^^^•^^•^"^'•y
C — ^
1
^^- \
\yj^ ^pV jif^ o^tca/x&n/ 1
'
^^"^A'ffiW
w i^T S J
lf\'
'^'%-W (J_/ j
T
3sr E
D E rI^L A ]S1 D<
^Moogc ^nJ-f /Ï^*'K^ i
--^/- [1 \
^
\ /"fcï^S^S-C^ ) S
^■'^
\ ^-/""^ iferJ'B^'^ ( ^^-\
^j < J"
J y, •'^r Cl-y'-/^-' B ^ ^ Conitttkook
S ;- „
^
Y J iT \ 1
II
^ / m^ \ '
^ ^
f ( M ^ }
1 U Co..o>..,= VAN M / , 1
P
> f Landt,/' va,» „ «^ 7 (
1
s pac/.a„ .:i^.r^j)f'5, A/VMk%^L^
w
> 1 NEDERHORST ]/ MlfSt W JBSjfteM^^^sC^^^^^^^^H^^^^
l ^a '^■"^^'^--*-""~^'-)f^|^W^^^^'^^^^^^^^y"^^^^fcr -
^^^^
1 E^S aeftfiwtïr^^JMRLg^ ^"y**(?t»&r&«yc ^^^^^^*^
,-''v\ Jl -N ^sS ^^ ^-'""^5' I'l'"^éL) J^ ^
^^
^p
\ "t^^J^ , , ^P'^,=°°''*'---«fr:$-i«i„
-*;. V:. ) a^i^N. « #
1 ;2F gS7^ ■ —
(Nieuw- JTgf^ VfA ^Zweaen) j[_^^E.
^g£^^
*
1 «i V ^^^^^
ZZXl ,,t
Mk
J^^^^i^^%'-»l,^/=<,^
/ ,^^^
\, 'S^
'ê!i^
_
Z.M Lxnkfwui. Den Ha.
NIEUW-NEDERLAND
bewerkt naar de kaart van Adruan van der Donck, 1656,
en andere bronnen.
G
460
V8
1911
Vries, David Pietersz.
de, tl. 1593.1655
Korte historiael ende
Journaels aenteyckeninge
van verscheyden
voyagiens in de vier
deelen des wereldtsronde,
als Europa, Africa, Asia,
ende Amerika gedaen.
M. Nijhoff
(1911)
PLEASE DO NOT REMOVE
CARDS OR SLIPS FROM THIS POCKET
UNIVERSITY OF TORONTO LfBRARY