Skip to main content

Full text of "Leerboek der algebra met vraagstukken door H.A. Derksen en G.L.N.H. de Laive"

See other formats


v^.  jVUssitii^  j^ 


LEERBOEK  DER  ALGEBRA. 


\ 


LEERBOEK 


DER 


ALGEBRA 


MET  VRAAGSTUKKEN 


DOOR 


H.  A.  DERKSEN  en  G.  L.  N.  H.  DE  LAIVE, 

Leeraren  aan  de  Hoogere  Burgerschool  te  Nymcgen. 


3^J. 


-tAA.     (  0 


(  EERSTE  DEEL.  ) 


ZUTPHEN, 

W.    J.    THIEME    &    Co., 

1899. 


QPl 

(52 


VOORBERICHT. 


Het  leerboek  der  Algebra  met  Vraagstukken,  dat  wij  hier  laten 
volgen,  bestaat  uit  vier  deelen.  De  eerste  drie  zijn  bestemd  voor 
Inrichtingen  van  Middelbaar  en  Hooger  Onderwijs  en  voor  zelfstudie. 
Het  vierde  deel  is  uitsluitend  bestemd  voor  onderwijzers,  die  voor 
de  acte  Wiskunde  Lager  Onderwijs  studeeren. 

De  lezer  zal  bemerken,  dat  wij  in  de  eerste  drie  deelen  de  theorie 
der  onmeetbare  getallen  niet  besproken  hebben,  noch  bij  de  wortel- 
vormen,  noch  bij  de  logarithmen. 

De  reden  daarvan  is,  dat  het  omvangrijke  programma  van  het 
eindexamen,  zoowel  van  Hoogere  Burgerscholen  met  vijfjarigen  cursus 
als  van  Gymnasia,  den  leeraar  in  de  Algebra  niet  vergunt,  deze  theorie 
met  logische  gestrengheid  te  behandelen. 

Van  een  onderwijzer  in  de  Wiskunde  mag  men  echter  eischen, 
dat  hij  er  een  duidelijk  inzicht  in  heeft;  en  de  Commissie,  die 
examineert  voor  de  acte  Lager  Onderwijs,  onderzoekt  dit  ook 
terdege.  Daarom  wordt  de  geheele  theorie  dezer  getallen  in  het 
vierde  deel  besproken. 

Men  zal  ons  vragen,  of  wij  dan  de  theorie  der  onmeetbare  getallen 
geheel  van  Hoogere  Burgerschool  en  Gymnasium  willen  verbannen. 
Dit  willen  wij  niet.  Maar  waar  zij  als  inleiding  tot  de  wortelvormen 
en  de  logarithmen  noodzakelijk  is,  achten  wij  een  beknopte  behan- 
deling van  den  leeraar  voldoende,  om  den  leerling  het  noodige  inzicht 
in  deze  onderwerpen  te  verschaffen. 

Negatieve  getallen  hebben  wij  beschouwd  als  tegengesteld  aan 
positieve  getallen.  Daardoor  konden  wij  de  voor  leerlingen  der  eerste 
klasse  van  Hoogere  Burgerschool  en  Gymnasium  zoo  „lastige"  eigen- 
schappen van  in  hun  oog  „onmogelijke"  aftrekkingen  vermijden. 

In  het  vierde  deel  wordt  op  beknopte  wijze  medegedeeld,  welk 
een  rol  de  negatieve  en  imaginaire  getallen  in  den  loop  der  tijden 
in  de  wiskunde  gespeeld  hebben. 


VI  VOORBERICHT. 

Het   zij   ons  vergund,  op  eenige  punten  de  aandacht  te  vestigen : 

1°.  Alle  definities  hebben  wij  cursief,  alle  nieuwe  termen 
en  alle  eigenschappen,  zwaar  laten  drukken,  zoodat  de  leerling 
spoedig  wegwijs  wordt  in  het  boek,  iets  wat  wij  van  zeer  veel 
belang  achten. 

2*^.  Bij  de  theoretische  behandeling  van  elk  onderwerp  hebben 
wij  eenige  voorbeelden  gevoegd  met  opmerkingen  en  vragen,  om  den 
leerling  te  doen  denken.  Eerst  daarna  hebben  wij  opgaven  laten 
volgen  ter  toepassing  van  het  geleerde. 

3".  De  bewerkingen,  die  den  leerlingen  de  meeste  moeite  veroor- 
zaken, doordat  zij  gewoon  zijn  deze  als  kunstbewerkingen  te  beschou- 
wen, (wij  bedoelen:  de  ontbinding  in  factoren,  het  oplossen  van 
vergelijkingen  van  hoogeren  graad  dan  den  tweeden  met  twee  of  meer 
onbekenden  en  van  exponentiëele  vergelijkingen)  hebben  wij  als  volgt 
behandeld  :  Wij  hebben  ze  teruggebracht  tot  groepen,  het  kenmerkende 
van  elke  groep  aangegeven,  na  elke  groep  opgaven  geplaatst,  en  ten 
slotte  gemengde  vraagstukken  gegeven. 

4°.  Om  ons  hoofddoel  —  een  duidelijke  behandeling  van  de  theorie 
der  lagere  algebra  —  te  bereiken,  hebben  wij  eenige  hoofdstukken 
anders  bewerkt,  dan  in  menig  leerboek  geschiedt.  Zoo  hebben  wij 
b.v.  bij  de  bespreking  der  wortelvormen  een  scherpe  afscheiding 
gemaakt  tusschen  wortels  uit  rekenkundige  en  wortels  uit  alge- 
braïsche getallen.  Bij  de  theorie  der  vergelijkingen  hebben  wij 
scherp  het  verband  tusschen  vergelijking  en  gelijkheid  aange- 
geven, en  daarop  de  eigenschappen  der  vergelijkingen  gebaseerd; 
terwijl  wij  de  eigenschappen  over  invoeren  en  verdrijven  van 
wortels  in  afzonderlijke  hoofdstukken  hebben  behandeld. 

Aan  den  Heer  T.  M.  Smout,  leeraar  aan  de  Rijkskweekschool 
voor  Onderwijzers  te  Maastricht,  brengen  wij  hier  onzen  dank  voor 
de  bereidwilligheid,  waarmede  genoemde  heer  ons  manuscript  heeft 
ingezien. 

En  hiermede  bieden  wij  ons  leerboek  aan  onze  collega's  in  de 
Wiskunde  aan.  Voor  welwillende  op-  en  aanmerkingen  hunnerzijds 
houden  wij  ons  aanbevolen. 

DE  SCHRIJVERS. 

Nijmegen,  1  Maart  1899. 


INHOUD. 

Bladz. 

Inleiding 1 

^^amentelling 11 

Aftrekking 15 

Vermenigvuldiging 20 

Deeling 34 

Herhaling 42 

Merkwaardige  Produkten 47 

Machten  van  een  tvveeterm 54 

Merkwaardige  Quotiënten 59 

Ontbinding  in  factoren 64 

Grootste  Gemeene  Deel  er 77 

Kleinste  Gemeene  Veelvoud    , 85 

Breuken 88 

Over  den  Graad  van  gebroken  vormen 104 

Herhaling 105 

Vergelijkingen.    Inleiding 112 

Algemeene  Eigenschappen  der  Vergelijkingen 115 

Oplossing   van  één  vergelijking  van  den  eersten  graad  met  één 

onbekende 127 

Vraagstukken,    die   met   behulp    van    één    vergelijking   met   één 

onbekende  kunnen  opgelost  worden 132 

Algemeene  Herhaling 146 


VERBETERINGEN. 


Blz.     5  regel  8  v.  o.  staat:  PQ,  BS;  lees:  PQ,   QF,  RS. 
„     10  regel  8  v.  b.  staat :  qx^y ;  lees :   9x^y. 
„      17  regel  5  v.  b.  staat:  — xyz;  lees:  -\- xyz. 
„      19  Opgave  23  staat :  veelterm ;  lees  :  tweeterm. 
„     31  regel  2  v.  o.  staat:  — ( — a;  lees:   — ( — a). 
,     37  In  voorbeeld  1   staat :   (+  5a) ;  lees :   ( —  4a). 
„     57  regel  13  v.   b.  staat:  (ö +  &)'';  lees:  {a -\- b)". 

regel  7  v.  o.  staat :  w  -f  2  ;  lees  :  n  =  2. 
„     78  regel  15  v.  o.   staat:  den,  lees:  de. 
,     79  regel  1  v.  o.  staat:  {6a-\-b);  lees:  (4a  +  è). 
„     91  de  laatste  noemer  uit  opgave  11  moet  zijn:  lx" —  19x4-10. 
„     95  In  bewijs  2  van  93  staat:  Uit  — cX;  lees:  — c  X- 


INLEIDING. 


1.  Letters.  In  de  rekenkunde  stelt  men  de  getallen  meestal  door 
cijfers  voor ;  in  de  algebra  meestal  door  letters.  Die  letters 
kunnen  willekeurige  waarden  voorstellen,  maar  eenzelfde  letter 
behoudt  in  eenzelfden  vorm  de  eenmaal  aangenomen  waarde. 

Zijn  a  en  b  twee  getallen,  dan  stelt  men  de  som  of  het 
verschil  dier  getallen  voor  door  ze  naast  elkander  te  schrijven 
met  het  plusteeken  (+)  of  het  minteeken  (— )  tusschen 
beide  : 

a-\-  b;     a  —  b. 
Hun  produkt  duidt  men  aan  door : 

ay^b  of  a  .b  of  nog  korter  door  ab. 

Sa  beteekent  dus  S\  a  of  a-\-  a-\-  a. 

7|  ab  beteekent  7|  X  «  X  *• 

2.  In  3a  is  de  letterfactor  a  met  den  cijferfactor  3  vermenigvuldigd  ; 
men  noemt  nu  3  den  coëfficiënt  van  a. 

De  coëfficiënt  is  de  cijferfactor,  waarmee  een  letterfactor  ver- 
menigvuldigd is. 

In  1^  ab  is  1^  de  coëfficiënt  van  ab. 

De  getallen  a,  «6,  abc  kan  men  beschouwen  als  vermenig- 
vuldigd te  zijn  met  1,  zoodat  1  de  coëfficiënt  is  van  elk  dier 
getallen. 

3.  Macht,  a  .  a  .  «  .  a  is  het  gedurig  produkt  van  4  factoren  ieder 
gelijk  aan  a ;  men  schrijft  het  eenvoudiger  als  a*  en  deze  schrijf- 
wijze heet  een  macht  van  a,  a  heet  de  basis  of  hetgrondtal 
van  de  macht.  Zoo  is  c^  =  a  .  a  .a;  a'  ■=  a  .  a. 

Een  macht  is  een  kortere  schrijfwijze  voor  het  produkt  of 
gedurig  produkt  van  eenige  gelyke  factoren.  Het  getal,  dat  het 
aantal  gelijke  factoren  aanwijst,  heet  de  exponent  der  macht. 

1 


Van  a*  is  de  exponent  4  ;  van  cc'  is  hij  5  en  van  c^  is  de 
exponent  2. 

Het  getal  a  zelf  is  geen  produkt  van  gelijke  factoren  en  dus 
ook  geen  macht.  Men  is  echter  gewoon  a  ook  te  beschouwen  als 
een  macht  en  wel  als  de  eerste  macht  van  a,  zoodat  dan  1  de 
exponent  is  van  a. 

4.  Het  quotiënt  van  a  en  b  stelt  men  voor  door : 

a  :  b  oi  Y- 
o 

5.  Volgorde  der  bewerkingen.  Van  de  zes  bewerkingen 
optelling,  aftrekking,  vermenigvuldiging,  deeling,  machtsverheffmg 
en  worteltrekking,  gaat  de  machtsverheffing  voor  alle  andere ; 
dan  komt  de  vermenigvuldiging ;  daarna  de  deeling ;  dan  de 
worteltrekking  en  eindelijk  de  optelling  en  aftrekking.  Deze  2 
laatste  bewerkingen  voert  men  uit  in  de  volgorde,  waarin  ze 
van  links  naar  rechts  voorkomen. 

Wil  men  een  wijziging  in  deze  volgorde  aangebracht  hebben, 
dan  maakt  men  gebruik  van  haken,  accoladen  en  tekst- 
haken : 

(....);    {....};    [....]. 

Zoo  beteekent : 

a-{-b:c  —  d  .f 
dat  het  getal  a  vermeerderd  moet  worden  met  het  quotiënt  van 
&  en  c ;  dat  deze  som  moet  verminderd  worden  met  het  produkt 
van  d  en  f. 

Daarentegen  : 

{a-\-b):c  —  d.f 
beteekent  dat  de  som  van  a  en  h  eerst  moet  bepaald  worden  en 
dat  deze  moet  gedeeld  worden  door  c ;  dat  het  quotiënt  eindelijk 
moet  verminderd  worden  met  het  produkt  van  d  en  f. 

Wij  hebben  dus  hier  deze  wijziging  in  de  volgorde  aangebracht, 
dat  de  optelling  voor  de  deeling  gaat. 

In  {{a-\-b):c  —  d]f 

hebben  we  eerst  van  a  en  è  de  som  te  bepalen  en  deze  door  c 
te  deelen  ;  het  quotiënt  moet  verminderd  worden  met  d  en  met 
dat  verschil  moet  f  vermenigvuldigd  worden. 

Hier  hebben  we  met  2  wijzigingen  te  doen  : 

1".  de  optelling  voor  de  deeling. 

2".  de  aftrekking  voor  de  vermenigvuldiging. 


I 

^H  Vergelijk  ook  : 

■  (a  +  b):{c-cl)f 

■  {{a-i-b):{c-d)}f 

^B  Komt    eenzelfde    bewerking    achtereenvolgens  meermalen  voor 

^^      dan    verricht    men    ze    in  de  volgorde,  waarin  ze   voorkomt  van 

links  naar  rechts  : 

a:  b  :  c:  d 

Opmerking  :  Een  uitzondering  volgt  later  bij  de  wortelgroot- 

heden. 

6.  Een  getal,  dat  niet  bestaat  uit  deelen  door  de  teekens  -{-of  — 
verbonden,  heet  eenterm. 

Produkten,  machten,  quotiënten,  wortels  zijn  eentermen. 

Alle  andere  getallen  heeten  veeltermen  en  worden  naar  het 
aantal  eentermen,  waaruit  ze  bestaan,  verdeeld  in :  tweetermen, 
drietermen,  viertermen,  enz. 

Als  in  een  eenterni  geen  quotiënt  voorkomt  waarvan  de  deeler 
een  of  meer  letterfactoren  bevat,  dan  heet  de  eenterm  geheel. 

Zoo  zijn :  3^  d'b ;  —^  geheele  eentermen,   daarentegen  zijn : 
o 

—r- ;  3a''6  :  cd 

gebroken  eentermen. 

Wil  men  een  veelterm  als  een  eenterm  beschouwen,  dan  plaatst 
men  hem  tusschen  haken, 

a-\-b  —  c    is  een  drieterm. 
{a-\-b  —  c)   is  een  eenterm. 

7.  Het  aantal  letter  f  actoren,  die  in  een  geheelen  eenterm  voorkomen, 
heet  de  graad  van  den  eenterm. 

Zoo  is  2>abc  van  den  3'^^''  graad;  ia°^Wc  van  den  Q^""'^  graad. 

Zdjn  van  een  veelterm  alle  terynen  geheel  en  van  denzelfden 
graad,  dan  heet  de  veelterm  gelijkslachtig  of  homogeen,  en 
dan  is  hij  van  denzelfden  graad  als  elk  der  eentermen.  Zoo  is: 

a'  -f-  2a%  +  3a''è"'  +  4.ab^  —  b' 
gelijkslachtig  en  van  den  4*^^"^  graad. 

Zijn  7iiet  alle  eentermen,  waaruit  de  veelterm  bestaat,  van  den 
zelfden  graad,  dan  heet  de  veelterm  ongelijkslachtig  of  hete- 
rogeen; de  graad  van  den  veelterm  wordt  dan  bepaald  door 
den  eenterm,  die  den  hoogsten  graad  heeft.  Zoo  is : 

a-'  —  ^a'h  4-  4«'i*  —  bab  -\-  b' 
ongelijkslachtig  en  Van  den  7^"^"  graad. 


8.  Positieve  en  negatieve  getallen.  Het  voorstellen  van  getallen 
door  letters  is  niet  het  eenige  kenmerk  der  algebraïsche  getallen. 
In  de  rekenkunde  worden  de  getallen  enkel  beschouwd  ten  op- 
zichte van  het  aantal  eenheden,  waaruit  ze  bestaan  ;  in  de  algebra 
let  men  ook  op  zekere  omstandigheden,  waaronder  zich  die  een- 
heden voordoen. 

Spreekt  men  van  eene  som  van  7  Gld.,  dan  kan  dit  zijn 
7  Gld.  bezit  of  7  Gld.  schuld. 

Een  beweging  van  5  M.  kan  zijn  een  beweging  voorwaarts 
of  achterwaarts;  een  beweging  naar  rechts  of  naar  links;  naar 
boven  of  naar  beneden. 

Deze  omstandigheden  of  toestanden,  zooals  men  gewoonlijk 
zegt,  noemt  men  den  positieven  en  negatieven  toestand 
der  getallen  en  duidt  men  aan  door  het  teeken  -^  voor  den 
positieven  toestand  en  door  het  teeken  —  voor  den  negatieven 
toestand. 

Men  noemt  dan  +  1  de  positieve  eenheid  en  —  1  de 
negatieve  eenheid;  zij  zijn  eikaars  tegengestelde,  en 
men  kent  er  de  eigenschap  aan  toe  nul  tot  som  op 
te  leveren. 

Vergelijk  1  Gulden  bezit  en  1  Gulden  schuld. 

9.  Een  positief  getal  is  een  getal,  dat  bestaat  uit  positieve  een- 
heden of  deelen  van  positieve  eefiheden,  of  positieve  eenheden 
en  deelen  ervan. 

Voor  de  positieve  getallen  moet  dus  altijd  het  plusteeken 
staan.  Men  is  echter  overeengekomen  overal,  waar  aan  de 
beteekenis  of  aan  de  waarde  van  den  vorm  geen  verandering 
gebracht  wordt,  dat  plusteeken  te  mogen  weglaten. 

+  3a&  en  3aè  zijn  dus  dezelfde  positieve  getallen ;  evenzoo 
+  12  en  12. 

Een  negatief  getal  is  een  getal,  dat  bestaat  uit  negatieve  een- 
heden of  deelen  van  negatieve  eenheden,  of  uil  negatieve  eenheden 
en  deelen  ervan. 

Voor    de  negatieve  getallen  moet  altijd  het  minteeken  staan. 

10.  Tivee  getallen,  die  uit  evenveel  maar  tegengestelde  eenheden 
bestaan,  heeten  tegengestelde  getallen.  Ze  verschillen  dus  enkel 
in  teeken  en  bezitten  de  eigenschap  nul  tot  som  te  hebben. 

-f-  3a^  en  —  3a^ ;  +  la'b  en  —  la^h  zijn  dus  tegengestelde 
getallen. 


Om  aan  te  duiden,  dat  men  van  een  getal  het  tegengestelde 
moet  nemen,  plaatst  men  het  getal  tussehen  haken  met  het 
minteeken  ervoor. 

Zoo  wordt  dus  het  tegengestelde  van  —  3a  voorgesteld  door 
—  (—  3a). 

Door  de  schrijfwijze  +  ( —  3a)  verstaat  men  echter,  dat  het 
getal  —  3a  niet  van  toestand  veranderen  moet. 

Vraag.  In  hoeveel  beteekenissen  komen  de  plus-  en  min- 
teekens  voor? 

1 1.    Twee    getallen    zijn  gelijk,  als  ze  bestaan  uit  hetzelfde  aantal 
gelijke  eenheden. 

Een  positief  getal  is  grooter  dan  een  ander  positief  getal, 
naarmate  het  meer  positieve  eenheden  bevat. 

-f-  13  is  grooter  dan  -\-  7, 
men  duidt  dit  korter  aan: 

+  13  >  +  7 
en  omgekeerd : 

+  7<  +  13 
Een  positief  getal  is  altijd  grooter  dan  een  negatief  getal. 
Een    negatief   getal    is   grooter  dan  een  ander,  naarmate 
het  minder  negatieve  eenheden  bevat. 
—  5>— 17. 
Op  de  grens  van  de  positieve  en  negatieve  getal- 
len staat  nul. 

De  positieve  getallen  noemen  wij  grooter,  de  negatieve  kleiner 
dan  nul. 

Het  aantal  positieve  of  negatieve  eenheden,  waaruit  een  getal 
bestaat,  heet  de  absolute  of  volstrekte  waarde  van  het  getal : 

V        U        T        P        Q        R        S 

1 1 1 1 1 1 1 B. 

A     —3     ^2    —1         O     +1     +2    +3 

Denken  wij  ons  van  uit  een  bepaald  punt  P  eener  rechte  lijn 
AB  naar  rechts  de  gelijke  stukken  P^,  R8  en  ook  naar  hnks 
de  even  groote  stukken  PT,  TU,  UV ....  afgezet,  en  stellen 
wij  de  positieve  eenheid  voor  door  PQ,  dan  is : 

Pi?  =  4-2     en     PS=  +  S 
maar    wij    moeten    dan    aan    de    deelen  links  van  P  de  tegen- 
gestelde beteekenis  toekennen  en  dus : 

Pr=  — 1;     PU=-2;  PF=-3 
het  punt  P  zelf  stelt  dan  nul  voor. 


12.    De    eigenschappen    en    bewerkingen    der    algebraïsche    getallen 
worden  uit  één  grondeigenschap  afgeleid.  Deze  luidt: 

Een  algebraïsche  grootheid  verandert  niet,  als 
men  ze  in  deelen  splitst,  die  deelen  op  verschillende 
wijze  weer  samenvoegt,  mits  men  geen  enkele  alge- 
braïsche eenheid  bijvoegt  of  weglaat. 

Van  deze  eigenschap  wordt  al  dadelijk  gebruik  gemaakt,  als 
men  een  veelterm  wil  rangschikken. 

Onder  rangschikken  verstaat  men,  de  termen,  waaruit  een 
veelterm  bestaat,  opschrijven  in  een  volgorde,  die  aan  een  een- 
maal vastgesteld  beginsel  beantwoordt. 

Men  rangschikt  een  veelterm  meestal  op  drie  wijzen: 

P  alphabetisch. 

Zoo  is  Sa-\~  bb  —  4c  -\-2d  —  f-\-g  —  3A  —  bk  alphabetisch 
gerangschikt. 

2^  naar  de  opklimmende  machten  eener  zelfde  letter  (rang- 
letter). 

3".  naar  de  afdalende  machten  eener  rangletter. 
a'  —  3a'  +  5a^  —  a  +  1 
is  gerangschikt  naar  de  afdalende  machten  van  a 
en  7  -f  5a;  —  2x'  +  3*;'  —  x' 

naar  de  opklimmende  machten  van  x. 

Van  deze  drie  wijzen  komen  de  1*  en  3"  het  meest  en  dan 
nog  wel  vaak  vereenigd  voor. 

Moet  men  bv.  een  veelterm,  waarin  termen  met  de  letters 
a,  b,  c,  .  .  .  alphabetisch  rangschikken  naar  de  afdalende  machten 
der  rangletters,  dan  schrijft  men  eerst  de  termen  op,  waarin  de 
exponent  van  a  het  hoogst  is,  daarna  die,  waarin  de  exponent 
van  a  één  lager  is,  enz. 

Zijn  er  2  of  meer  termen,  waarin  de  exponent  van  a  dezelfde 
is,  dan  neemt  men  dien  het  eerst,  waarin  de  exponent  van  b  het 
hoogst  is,  daarna  dien,  waarin  de  exponent  van  b  één  lager  is  enz. 

Zijn  er  2  of  meer  termen,  die  denzelfden  exponent  van  a  en 
ook  denzelfden  exponent  van  b  hebben,  dan  schrijft  men  het 
eerst  dien  term  op,  waarin  de  exponent  van  c  het  hoogst  is, 
daarna  dien,  waarin  de  exponent  van  c  één  lager  is  enz. 

Wij  zullen  deze  rangschikking  toepassen  op  den  volgenden 
veelterm : 

a%'  —  ^a-bc'  —  2a%'  —  ac'  4--  b'c^  +  a%c  —  aV  +  6ab'  +  ba'b'c  — 
—  bc'  +  b'c  +  c'  +  abc"  —  ^ab^c'  —  4ab'c  —  b^c\ 


De  termen  met  de  hoogste  macht  van  a  zijn  . 

a^h'  H-  a'hc  —  a'c'  (1") 

daarop  volgen: 

_  scrbc'  —  2a'b'  +  ba'b'c  (2) 

dan : 

—  ac'  4-  5a&'  +  abc'  —  dabV  —  4ab'c  (3) 

en  eindelijk : 

+  b'c'  —  bc*  +  b*c  +  c'  —  è'c'  (4) 

Vervolgens  worden  de  termen  uit  (1)  aldus  gerangschikt: 
a'b^ -^  a'bc  —  aV ; 
die  uit  (2): 

-  2a'b^  +  ha'b'c  —  Sa'bc' 
die  uit  (3) : 

+  öab*  —  AaFc  —  Sab'c^  +  abc'  —  ac* 
en  eindelijk  die  uit  (4): 

4-  b*c  —  bV  4-  b'c'  -  bc'  +  c\ 
De  gerangschikte  veelterm  in  zijn  geheel  is  dus : 
a'b^  4-  a%c  —  a^'c'  —  2d'b'  -\-  ha'b'c  —  3a'6c\+  5a6*  —  4a&'c  — 
3a6'c'  4-  aic'  —  ac*  4-  ^'c  —  è^'r  +  b'c'  -  èc"  4-  c\ 

Opgaven. 


1.    AVelke  beteekenis  heeft  5jo;  4^g;  l\xyz. 

la 
b 


2a4-3è;  5a  — 46;  ^;  2a  :  4^ ;  3aè  :  5c. 


2.  Hoe  kunt  ge  anders  schrijven  : 

a4-«4-«H-«4-ö;  a-\-a-\-b-{-b-\-b\  a-\-a-\-a-\-b-\-b-]- 
-{-b-\-b;  «4-^4-^4-^4-^  + c. 

3.  Als  a  =  5;  è  =  4  en  c  =  3,  wat  is  dan  de  waarde  van  ; 

3a  4-  è  ;  2a  +  6  ;  4a  4-  36  4-  2c  ;  «è  +  c  ; 
5a  —  36  ;  4a  —  26  4-  c ;  3a  —  6  +  4c  ;  2a6c 

4.  Schrijf  eenvoudiger  : 

aXaX«X«;  bXbXbXbXh;  aX«+&.&.&; 
aaa  +  66  4-  cccc  ;  aa  -\-bb  -\-  c  ;  2aaa  4-  36666  4-  4:cccc. 

5.  Hoe  stelt  men  voor : 

De  som  van  a  en  6. 

De  som  van  a  en  het  dubbele  van  6. 

Het  drievoud  van  a  verminderd  met  het  tweevoud  van  6. 


8 

De  tweedemacht  van  a  ;  de  derdemacht  van  b. 

De  som  van  de  tweedemacht  van  a  en  het  tweevoud  van  b. 

De  som  van  de  tweedemachten  van  a  en  b. 

De  tweedemacht  van  de  som  van  a  en  b. 

Het  verschil  van  het  drievoud  van  a  en  de  derdemacht  van  h. 

Het  verschil  van  de  derdemachten  van  a  en  b. 

De  derdemacht  van  het  verschil  van  a  en  b. 

6.  Bereken  eiken  vorm  uit  5  voor  a  =  10  en  6  =  3. 

7.  Omschrijf  de  beteekenis  der  volgende  vormen  : 
3a  +  2&  +  4c;  (3a+2)è  +  3c; 

(3a  +  2)  (è  4-  4)  c  ;  (8a  +  2)  (6  +  ie)  ;  3a  +  2  (è  +  4c)  ; 
5a  —  4è  H-  2c  ;  5a  —  (4è  +  2c) ;  (5a  —  4)  è  -f  2c  ; 
5a-4(è  +  2)c;  a^  +  b'  —  c';   {a+bf  —  c'; 
a^-\-{b  —  cY',  {a+b){b  —  c);  2a  +  è  —  c  :  3  ; 
2a  +  (&  —  c) :  3  ;  {2  (a  +  &)  —  c} :  3  ;  { (2a  +  &)  —  c} :  3. 
Is  er  aan  den  laatsten  vorm  ook  iets  op  te  merken  ? 

8.  Bereken  de  waarde  van  : 

400  —  60  +  80  —  50  4-  70. 
400  —  (60  +  80)  —  50  +  70. 
400  —  (60  H-  80)  —  (50  H-  70). 
400  —  (60  +  80  —  50)  +  70. 
400  —  (60  +  80  —  50  +  70). 
(400  —  60)  +  (80  —  50  +  70). 
400  —  (160  —  (80  —  50) }  +  70. 
400  —  [160  —  {80  —  (30  +  26) }  ]. 

9.  Bereken:  3a  +  5è  X  2a  —  3c  ; 

(3a  -f  5è)  2a  —  3c  ;  3a  +  bb  (2a  —  3c) ; 
(3a  +  hb)  (2a  —  3c). 
Als  a=15;  b  =  7  en  c  =  6. 

10.  Ook  :  a  X      ~^l    voor  a  =  15  en  b  =  7. 

a'  —  b' 

a^p  ip  4-  q)  Q  a  r 

.,   I    ■ r^-r  voor  a  =  8;  p  =  6  en  o  =  5. 

p'  +  4pq  -\-  q"  ^  ^ 

11.  Van  welken  graad  zijn  elk  der  volgende  eentermen: 

bxt/  ;  Sx^y  ;  lo^y^z  ;  aUcxh) ;  abx^y^z 
(a  +  bf  ;  2a&  (a  —  bf  ;  da'b  {x  —  'y)\ 

12.  Schrijf    een    veelterm    op,   bestaande  uit  4  eentermen,  elk  van 
den  vijfden  graad. 


9 


15. 


16. 


17 


18 


19. 


20. 


Schrijf  op  : 

Een  gelijkslachtigen  drielerm  van  den  2*^^"  graad. 
Een  gelijkslachtigen  vijfterm  van  den  6**'^'^  graad. 
Een  ongelijkslachtigen  vierterm  van  den  b^^"-  graad. 

Schrijf  zoo  eenvoudig  mogelijk  : 

Sa-\-5a;     96  +  46  ;     7a  —  3a  ;     Ibx  —  12:»  ; 

4a6  4-7a6;     13a6  —  5a6  ;     8a6c -f  6a6c  ;     2  X  3i^a6' ; 

5a  +  4a  +  96  -f  36  ;     7a  —  4a  +  86  —  56. 

Vul  in : 

9  maal    de  som  van  a  en  6,  plus  6  maal  de  som  van  a  en 
6  is 

10  maal    het    verschil  van  a  en  6,  min  4  maal  het  verschil 
van  a  en  b  is 


12(a4-6)-f  17(aH-6)  = 
9  (a  —  6)  -f  6  (a  —  6)  = 
13  (a  +  6)  —  (a  H-  6)  = 
7  (/  —  52)  -  3  (/  -  bq)  = 

7  {2x-]-\iy—z)—b{2x-}-3y-z)=^ 


6(a  +  6)  +  7(a4-6)  = 
15  (a  —  6)  —  3  (a  —  6)  = 
2  (a  +  6)  —  (a  4-  6)  = 
10  (p  +  2^)  +  3  (p  +  29)  = 
8  (m'—mn)  —  4  {m'  —  mn)  = 
3(a-h6  — c)-h5(a  +  6  — c)= 

Als    ge    5    Gld.    winst    voorstelt   door  -|-  5  Gld.,  hoe  moet  ge 
dan  7  Gld.  verlies  voorstellen  ? 

En    als  .  12    Gld.  schuld  door  +12  Gld.  wordt  aangewezen, 
welke  beteekenis  heeft  dan  —   12  Gld.? 
Wat  is  het  tegengestelde  van  : 

4-  72  ;     —  3^  ;  +  4a  ;  en  —  4|  a6  ? 

Hoeveel  is  -j- 6  en  — 6  samen?  +  12  en   —  12? 
+  15a6  en  —  ]  5a6  ?  —  3^a'  en  -f  3^a-  ? 

Wat  is  meer : 

H-  7  of  +  5  ;  +  8  of  +  13  ;  +  6  of  —  12  ; 

H-9of0;  — 3of0;  — 5  of— 9; 

—  5  of  —  ^',  4-  ö  of  +  ^a  ;  —  a  of    —  2a  ? 

Is  a-|-a-f6-f-c-l-a-l-64-c  +  c-|-^  = 

a -h  a  H- a  +  6 -f- 6  +  6  4- c -j- c  H- c  = 
(a  4-  a  +  a)  +  (6  4-  6  -i-  6)  +  (c  +  c+  c)  = 
3a  4-  36  +  3c 

Zoo  ja,  van  welke  eigenschap  heeft  men  dan  gebruik  gemaakt  ? 

21.    Schrijf  zoo  eenvoudig  mogelijk  : 

2a  4-  36  4-  4c  4-  56  4-  2c  4-  7a  4-  6  4-  2a  4-  c  ; 


10 

3ab  4-  2bc  +  bac  -f  9bc  +  9ac  +  8ab  +  5^.c  ; 
4:r''  +  7  H-  5a;  4-  9a!  +  13  +  6a;-  +  7  +  5x'  +  3aj ; 

22.  Rangschik  alphabetisch : 
3c  4-  5e  4-  4a.  4-  9/"  +  2&  -f  6c? ; 
4r  +  2s  +  3n  +  8^)  4-  5?  +  3^  4-  2w  4-  3Z  4-  4m. 

23.  Naar  de  afdalende  machten  van  x: 

bx'  4-  7x'  4-  3a;  4-  9a:'  4-  5  +  6oif  4"  2a;'  4"  x' ; 
6xy  +  5a;^i!/'  +  7y'  +  ^a;V  +  -la^y  4-  6a;''  4-  2xf. 

24.  Rangschik     alphabetisch    en    naar    de    afdalende    machten    der  ; 
rangletter : 

4a*  —  iOa%'  4-  b'  —  9a'c'  4"  ^a'bc  ; 
8a%c  —  c'  —  4:aV  -  ia'b'  4-  a'  +  4a6c'  —  4ac'  ; 
a'c'  4-  2a'c'  —  a'c  4-  ^a'b'  —  2abc'  —  4b'é'  +  a%'c  -  2ab*  +  V'c'- 
—  b'c. 

25.  Bereken : 

4a'  —  W 


aX 


3  (a  4-  bf  —  ah' 
voor  a  =  9  en  è  =  6. 

26.  Ook: 

}a+(a+^j(2a-^j{:a4-& 
voor  a  =  2;  &=1  en  c  =  4. 

27.  Eveneens : 


v^i-m^'^y^-l- 


a       a 
b~b 

voor  a=10;  b  =  ^;  c  =  ^  en  d  =  4. 
28.    Rangschik    den    volgenden    veelterm    alphabetisch    en    naar  de 
afdalende  machten  der  rangletters : 

Ix'yz  —  3a;'  4-  2xYz  —  bxfz  -\-  IxY  —  4«/'  +  by'^z  -\-  Iz'  — 
—  2xYz  4-  8a;*  —  7a;y^'  —  lOa;^^  +  hx'y  —  2a;0'' 4-  4a;V*  + 
+  Qcg\^  —  4a;V  +  6a;y  -f  4a;y^  —  7a;«/V  —  lOa;^'^-  —  2y^-^8y'z\ 


HOOFDSTUK  I. 
Hoofdbewerkingen. 


A.    Samentelling. 

13.  Bepaling:  De  samentelling  van  iivee  of  meer  algebraïsche 
getallen  is  een  beiuerking^  die  ons  al  de  eenhedeii  dier  getallen 
leert  vereenigen  tot  een  enkel  getal  dat  som  heet. 

Om  aan  te  duiden,  dat  men  2  of  meer  algebraïsche  getallen 
moet  samentellen,  schrijft  men  ze  tusschen  haken  met  het  plus- 
teeken  tusschen  elke  2  op  elkaar  volgende  getallen: 
(+  4)  +  (-  5)  +  (-  6)  +  (-  7)  +  (+  13). 
Men    is  echter  gewoon  dit  eenvoudiger  voor  te  stellen,  door 
de  getallen  naast  elkaar  te  schrijven,  ieder  met  zijn  eigen  teeken : 
+  4  —  5  —  6  —  7  4-13. 
Om  de  som  van  twee  of  meer  algebraïsche  getallen  te  bepalen, 
handelen  we  aldus : 

H-  5  +  8  .  .  .  .    5    pos.  eenh.   en  8  pos.  eenh.  zijn  13  pos.  een- 
heden, dus : 

+  5 +  8  =  +  13 
+  5  —  8  .  .  . .  Om  5  pos.  en  8  neg.  eenheden  samen  te  tellen^ 
maken  we  gebruik  van  de  grondeigenschap. 
Wij  splitsen  de  algebraïsche  grootheid 
+  5  —  8 
in  de  groepen  :  +5  —  5  —  3, 

voegen    de    2    eerste    groepen    eerst  samen,  waardoor  men  nul 
verkrijgt   (§  10)  en  hierbij  nog  3  negatieve  eenheden  gevoegd» 
dan  krijgen ,  we  3  negatieve  eenheden ;  dus  : 
+  5  —  8  =  —  3. 
Evenzoo  verklaart  men : 
—  5  —  8  =  -  13  +  7a&  —  3aè  =  +  4aè 

-5  +  8  =  +  3  —  Vlah  +  5a&  =  —  lab 


12 

+  2a  +  3a  =  +  5a  +  hx'y  —  S^xSj  =  +  l^x'i/ 

—  8a  —  4a  =  —  12a  —  4x^2/'^  —  x^y'  =  —  bx^y^. 

Bepaling.  Oetallen,  zooals:  +  3a6;  —  5aè;  +  7-|^aé;  —  ah, 
die  alleeri  in  getallen  coëfficiënt  of  in  het  geheel  niet  verschilleti , 
heeten  gelijksoortige  getallen. 

Uit  de  voorbeelden  blijkt,  dat  men  de  som  van  gelijksoortige 
getallen,  als  een  enkel  getal  kan  voorstellen. 
-\-l  abc  —  babc  +  2aèc  =  (-1-  7  —  5  +  2)  a&c  =  -f  Aabc. 
Ook  de  getallen: 

+  2(a  +  6)^  -bia-^-bY;  -^7{a-\-bf 
zijn    gelijksoortige    getallen,    die  respectievelijk  tot  coëfficiënten 
hebben:  +3;  — 5;  -|-7;  hunne  som  is: 

{-\-S-6  +  7){a  +  bf  =  +  b{a-\-bf. 
Van    ongelijksoortige    getallen  kan  men  de  som  niet  eenvou- 
diger voorstellen,  dan  door  die  getallen  naast  elkaar  te  schrijven 
ieder  met  zijn  eigen  teeken. 

Zoo  is  de  som  van  +  bab  en  —  Sbc  gelijk  aan : 

+  hab  —  Sbc. 
Heeft    men    nu   eenige  algebraïsche  getallen  samen  te  tellen, 
die    niet    alle    gelijksoortig  zijn,  maar  waarvan  enkele  het  toch 
wel  zijn,  dan  schrijve  men  de  gelijksoortige  getallen  naast  elkaar 
en  telle  die  samen. 
Voorbeeld: 
Bepaal  de  som  van: 
+  3a  —  5è  4-  7c  —  2è  +  5a  —  4c  —  3a  +  5i  -  9c  —  4c?. 
Volgens  de  grondeigenschap  mag  men  schrijven: 
(+  3a  +  5a  —  3a)  +  (—  55  —  26  +  5è)  +  (  +  7c  —  4c  —  9c)  -|- 

+  (-  ^d) 
of :  (+  5a)  +  (-  2b)  +  (-  6c)  +  (-  id) 

of  nog  korter: 

+  5a  —  2è  —  6c  —  éd. 

14.    De  som  van  meer  dan  2  gelijksoortige  getallen  kan  men  op  2 
wijzen  bepalen: 

+  4a:  —  bx  —  Sic  +  7a;  —  9x-{-  6x. 
Eerste  manier.  Men  kan  de  samentelling  achtereenvolgens 
van  links  naar  rechts  uitvoeren. 

Tweede  manier.  Men  make  gebruik  van  de  grondeigen- 
schap, verdeele  de  som  in  2  groepen,  waarvan  de  eerste  groep 


13 

alleen  de  positieve,  de  tweede  alleen  de  negatieve  getallen  bevat : 
(4-  4:X-\-7x-\-  6x)  en  ( —  hx  —  8x  —  9^) 
Vervolgens  vereenigt  men  de  getallen  uit  elke  groep  tot  een 
enkel : 

-f  llx  en  —  22a; 
en  telt  ten  slotte  die  twee  sommen  weer  samen : 
+  17i);— 22^  =  — 5a;. 

Opgaven. 

Hoeveel  is : 

+  7  en  +5  -f-9en+12  +  6  en  +  10 

—  9  en  —  5  —  3  en  —  8  +  2a  en  +  5a 

+  7a  en  +  9a         —  Sab  en  —  12ab     —  l^xi/  en  —  6xi/ 

Ook: 

+  7  en  — 7  +  6  en  —  4  —  16  en  +  12  —15  en +3 

-f  12  en  —  12   -f-  8  en  —  10  —  17  en  H-  5  —  12  en  +  7 

—  5  en  +  5    +  15  en  —  20  —  20  en  +  6  —  6  en  +  4 

—  3a&  en  +  3a6  +  i  en  —  i  —  2^  en  +  1^  —  15  en  +  3|- 

Herleid  de  volgende  sommen : 

+  7a  —  3a  —  ISa'b  -\-  la%  +  \habc  +  9a6c 

+  12r/è  —  9a6        —  23aJ'  +  40aè'  -}-  14a'è'  —  12a'è' 

4-5a6  — 7aè         —  16a'  +  5a'  +  5aJ' —  12a6' 

—  8a''  +  6a'  —  6a'è  —  4a'6  +  6a5-'  —  7aè^ 

Geef   4    vormen    op  die  gelijksoortig  zijn  met :  +  5a^^c ;  ook  3 
die  gelijksoortig  zijn  met  —  2  (a  +  è). 

Herleid : 

+  4a  +  3a  4-  5a  +  6i  —  7è  —  2è  4-  5c  -f  3c ; 
+  9a  —  12a  +  56  —  66  +  7è  —  8c  +  12c  +  c ; 
H-  Xhay  —  ^ay  Ar  12bx  +  9bx  -\-  5cz  —  6cz. 

Ook: 

+  3a  —  56  +  4c  —  2&  +  7c  —  8a  —  9c  +  66 -f  5a ; 

+  7m  —  12n  -|-  3m  —  5^  +  7w  —  8m  —  9;)  H-  5w  +  6;) ; 

—  bz-\-  dy —  4:X  -\-  lly  -f  \2x  -{-"èz —  ^y —  ^x -\-lz; 

—  2ab  +  3ac  —  46'  +  ^ac  —  76'  -f  3a6  -h  6a6  +  46^ 

Bepaal  ook  nog  de  som  van : 

+  15  (a  +  6)  en  —  7  (a  +  6);  —  9  (a  —  6)  en  +  12  (a  —  6); 

—  Q  (p  -h  q)  en  —  10  {p  -{-  q);  —  3  [p' —  pq)  en  +  20  (p'  —  pq) ; 


14 

+  5a  (a  —  h)  en  -f-  4:a  (a  —  b);  -\-  lab  [a  —  b)  en  —  %ab  {a  —  b); 

-  16aMi?  +  2)  en  +  12aMp  4- 2) ; 

—  ba^x{x  —  y) ;  -\-17d'x{x  —  y);  — 9a^x[x  —  y)en-\-  a^x{x  —  y), 

15.    Moet  men   2  of  meer  veeltermen  samentellen,  dan  plaatst  men 
ze    tusschen    haken    en    het    plusteeken  tusschen  elke  twee  op 
elkaar  volgende : 
(+  2a'  —  dab  -f  5&-)  +  (—  4a'  +  9ab  +  26')  +  (—  Sab  -f-  b'  —  c). 

Om  hiervan  de  som  te  bepalen,  splitst  men  volgens  de  grond- 
eigenschap eiken  veelterm  in  eentermen,  vereenigt  vervolgens 
de  gelijksoortige  eentermen  en  telt  eindelijk  de  daardoor  ver- 
kregen sommen  samen.  Op  deze  wijze  handelende  krijgt  men: 
(-f  2a''  —  4a')+(—  Sab  -f  9ab  —  3ai)+(4-  5è' +  2è-4- 5')+(-  c] 

=  (-  2a-^)  -f  (+  Sab)  +  (4-  86^)  -f-  (-  c) 
of:  —  2d' -\- 'èab -^  W  —  c. 

Gemakkelijker  wordt  de  bewerking  door  de  veeltermen  vol- 
gens dezelfde  letter  te  rangschikken  en  ze  zóó  onder  elkander 
te  schrijven,  dat  de  gelijksoortige  eentermen  onder  elkander 
komen  te  staan. 

De  vorige  opgave  wordt  dan: 

-f  2a''  —  Sab  -f  56-' 

—  4a'  H-  9aè  -f  26' 

—  Sab-\-    b'  —  c 

—  2a'  +  Sab  +  8b-  —  c 

Opgaven. 

Bepaal  de  som  van  : 

1.  +  2a  —  36  -h  5c  en  -|-  4a  +  96  —  2c  ; 

—  7a  4-  86  —  51c  en  +  14a  —  96  +  48c 
+  6a  -  126  —  20c  en  —  7a  -f  156  —  4c 

2.  +  4a'  —  3a6  +  6'  en  -f  7a'  +  8a6  —  96' 

+  bx'  -\-S  xy  —  6y-  -f-  4:xz  en  —  7a;'  —  12xy  -{-  10 y~  —  4^:'. 

3.  Hoeveel  is  de  som  van : 

+  4a''  —  6a6  +  bW-Sbc  +  4c' ;  —66'  +  46c  —  9a''  -f  5c'— 3a6  ; 
-f  66c  +  9a'  —  14c'  +  4a6  -f  76-' ;  +  5a6  +  66c  -f  8a'  —  4c'  en 
-I-  5a'  H-  56'  +  7c'  +  3a6  —  96c. 

4.  Vermeerder  de  som  van: 

—  bx^y  -\-  9xy'  -{-  6y^  en  +  l^y'  —  ^x^y  -f-  8j/^ 
met  de  som  van  : 


15 


-f  2>{)x-y  —  l^xy""  —  5/  en  4-  17a;?/"'  +  6/  —  I2x^y. 
Herleid  : 

(+  l\a'  -  2d'h  H-  66')  +  (+  8a'6  —  hah'  —  3&')  +  (+  5a'  — 
-4.a'h  +  76')  +  (-9èa'  +  7a&'-40&'  +  6a»6)  +  (—15a'  +  20&'). 
Hoe  duidt  men  het  tegengestelde  aan  van : 
+  2a  -|-  2&  ;  —  3a  +  5&  en  —  4a"^  —  5a6  en  wat  is  dat  tegen- 
gestelde ? 
Schrijf  zonder  haakjes  : 

—  (+  3a  —  5&4-  4c)  ;         —  (—  2a  +  7&  —  3c) ; 
+  (-f  4.x  —  hy  —  2z)',         —  (—  3a;  +  4^  —  2z)  ; 

—  {— hm -\- n  —  Ap) ;         +  (—  2w  -f-  3n  —  5p). 

Verdrijf  in  de  volgende  vormen  eerst  de  haakjes  en  herleid  dan  : 
-f  (-1-  3a  +  5&  —  2c)  +  (4-  9a  —  76  -f-  12c)  —  (—  5&  +  8c) ; 
_|.  (_|-  6a  —  3&  —  4c)  —  (+  6a  —  126  -  8c)  +  (+  5a  +  3c) ; 
_  (_  5a  +  2a6  —  46-)  —  (—  2a6-|-36'  +  a')-f-(-a  ~&'4-6a6). 

Bepaal  de  som  van  : 

+  Ix^  —  9a;'  -f  6a;'  —  12a; ;  —  9a;'  +  5a;' ; 

—  lOaf  4-  6a; ;       —  5a;'  +  6a;'  4-  4a;'  —  13a;  —  2  en  +  70a;'  + 
+  25a;'  —  30a;'  4-  15a;'  4-  7. 

Ook  nog  van  : 

4-  5a'6  (a  -|-  6)'  -  2a6^  (a  +  6)'  +  76'  (a  4"  Vf 

—  6a'6  (a  4-  6)'—  5a6'  (a  4-  6)'  —  46' (a  4-  6)'^ 
4-2a^6(a4-6)'  —  96'(a+6)' 

4- 6a6- (a  4- 6)' 4-    6'(a+6)^ 

—  a'6  (a  4-  6)'  4-  3a6'  (a  4-  6)'  4-1 56'(a  4-  6)' 


B.    Aftrekking. 

16.    Bepaling.   Be  aftrekking  is  eeii  bewerking,  die  ons  een  getal 
(verschil)  leert  vinden,  dat  bij  het  eene  (aftrekker)  van  2 
getallen  opgesteld,  het  andere  (aftrektal)  tot  soui  oplevert. 
Uit  deze  bepaling  volgt  dan  : 

Aftrektal  =  Aftrekker  4-  Verschil. 
Om  aan  te  duiden,  dat  men  2  getallen  moet  aftrekken,  schrijft 
men    het    aftrektal    en    den    aftrekker   tusschen  haken  met  het 
minteeken  tusschen  beide  : 

(4a)  -  (+  6) 
of  ook  wel  alleen  den  aftrekker  tusschen  haken  : 

4-«-(-f  Z*). 


16 

17.  Uit  de  bepaling  volgt : 

Het  verschil  van  2  getallen  is  gelijk  aan  het 
aftrektal  vermeerderd  met  het  tegengestelde  van 
den  aftrekker. 

Immers  : 
(-f-  a)  —  {-{-b)  =  -\-  a  —  b,    omdat  -\-  a  —  b    gevoegd    bij    den 
aftrekker  +  b  oplevert : 

+  &-f(+a  —  &)=+■&  +  «— &  =  +  « 
d.  i.  het  aftrektal. 

Vergelijk  ook  : 

+  a  —  (—  6)  =  -f  «  H-  &,  omdat  —  b -\- {■}- a -\- b)  = 
=  —  b-^a-\-b  =  -\-a. 

Evenzoo  bepaalt  men  het  verschil  van  2  veeltermen  : 
+  2a  —  3&  +  c  —  (—  3a  +  4&  —  5c)  = 
4-  2a  —  3&  H-  c  +  (-h  3a  —  4&  +  5c)  = 
(+  2a  -f  3a)  4-  (—  3&  —  46)  -\- {c -\-  5c)  =  -f-  5a  —  7&  +  6c. 

18.  Ook    kan    men    den    aftrekker  onder  het  aftrektal  plaatsen  en 
dan  de  aftrekking  verrichten : 

4-  7a  —  3a'b 

—  5a  •+•  5a^6 

+  7a  +  5a  =  +  1 2a  —  ^d'b  —  ba-b  =  —  8ab 

-{-  6ab  —    oaxy 

+  4a6  —  12axi/ 

+  6ab  —  4a&  =  +  2a&     —    baxi/  -\-  \2axy  =  -\-  laxy. 

Deze  schrijfwijze  is  in  de  meeste  gevallen  verkieselijk ;  na 
eenige  oefening  kan  men  de  uitkomst  dadelijk  opschrijven. 

Moet  men  een  veelterm  van  een  veelterm  aftrekken,  zoo 
rangschikt  men  aftrektal  en  aftrekker  naar  dezelfde  letter  en 
plaatst  de  gelijksoortige  termen  onder  elkanker. 

Voorbeelden. 

1.  Zoek  het  verschil  van :  -|-  5a  —  3è  -|-  c?  en  —  4a  -]-  5c  —  2d-{-ie. 

Alphabetisch  gerangschikt  krijgen  wij : 

Aftrektal +  5a  —  36  -^    d 

Aftrekker .  —  4a  -{- bc  —  2d -\- U 

Verschil +  9a  —  3&  —  5c  +  3c?  —  4c 

2.  Bepaal  het  verschil  van: 

+  bx^  —  ^xy^  -\-  dx^y  —  y'^  ~\-  iyz~  —  5^:^  en 

—  ix^z  +  Sxy-  —  4:X^  —  2//^  -f-  by^z  —  2yz''-  —  xyz. 


17 


Als    wij  beide  veeltermen  alphabetisch  rangschikken  naar  de 
afdalende  machten  der  rangletter,  dan  krijgen  wij : 
-}-  5a^  -f  3^V  ...    —  2xy''  ...     —   y'   .    .    .  +  ^yz"  —  hz" 
—  Ax^  —  4:X^z  -\-  Sxy^  —  xyz  —  2«/^  -h  by'^z  —  2yz^ 

-\-  9ic^  -j-  3x^y  +  4iafz  —  bxy-  —  xyz  -\-    y^  —  hy^z  +  6yz^  —  bz^. 

Opgaven. 

Bepaal  de  uitkomsten  der  volgende  aftrekkingen : 

+  17       4-17       4-9       +7       —15       —6       +7 
+  13       —    5       —18       +10       +6       +9       +12 


—    7 
+  16 


15 
23 


20 
16 


+  ha 
—  9a 


—  4a 
+  3a 


—  bab 

—  lab 


+  babc  en  —  20abc ; 
—  lab'  en  -\-Sab'; 
+  9a6'  en  +17a&'; 
+  100a'Jc  en  +86a'èc; 


Bepaal  het  verschil  van : 
+  90aè  en  —  60aè ; 

—  Sa'b  en  +  9a^b ; 
+  6ab'  en  —  hab' ; 
+  20ai'c  en  +  13a6'c; 

Schrijf  zonder  haakjes : 
—  (+3a  — 56);    —  (— 2a  +  76  —  4c) ;    +  (— 5a' +  a6) 
—  i-{-x'-\-  2xy  —  Sy^  —  z"'  +  4:yz). 

Verdrijf  de  haakjes  en  herleid  dan : 

+  (+  a  —  36)  —  (—  2a  +  76)  +  (—  5a  +  76) ; 

+  (—  2a  +  36  —  4c)  —  (—  5a  —  76  +  8c)  +  (—  3a  —  46  —  c) ; 

-(+2a'  — 3a6  +  6')+(— 7a6  +  56'  — 3a')+(+7a'+86-'— 9a6); 

— (—  2a-6  +  3a6'  —  6')  — (+  5a'6  +  76'—  9a6-)+(+  7a-6  —  3a6-). 

Bepaal  het  verschil  der  volgende  veeltermen: 

+  3:r"'  —    hxy  +  7y'  —    3x'  +  7xy  —  8y' 

—  9a;-  —  lOxy  +  4^/'  —  19a;'  +  hxy  +  6/ 


Ook  van: 

+  4a-  +  3a6  —  56"- 
+  7a-  +  3a6  +  96' 


+  4a'6  +  5a'6-  —  4a6^  +  76' 
+  5a'6  —  9a'-6'  +  86' 


+  15a'  +  3a6  +  66'  —  76c  +  3c' 
—    6a*  +  5a6— 96'  — 26c  +  8c' 

7.    AVat  is  het  verschil  van: 

+  9a-  —  3a6  +  56'  en  —  7a'  +  4a6  +  86' ; 


18 

—  15a'  4-  4a-&  +  6a&'  —  W  en  +  18a'  —  9ab'  H-  7b' ; 

+  20a;'  —  3a;V  +  ^^Y  +  6xy^  —  y'en—  2x'  -f-  6xY—  7xt/-^  5i/ ; 

—  9x^-\-  6x'—  4x  en  —  10x'-\-4x^  —  6a;-+  7aj  —  8 ; 

+  3ip'  —  4xY  —  2xy*  +  y'  en  —  6x*y  +  7^;^  —  9^  +  6y\ 

8.  Bepaal  het  verschil  van : 

+  (H-  7a''  —  Sah  +  5&')  —  (—  4a'  +  6a&  —  9b')  en 

—  (—  ha'  +  6a6  —  &')  +  (—  7a&  +  6a'  —  10b'). 

Herhaling. 

9.  Tel    de    som  van   +  3a'  —  bab  +  9b'  —  4c'  en  +  6ab  +  5&'  — 

—  4:c'  -f-  Sbc  op  bij  het  verschil  van : 

+  ba'  -\-  46'  —  2c'  4-  3a&  —  46c  en  +  76c  -f  2a6  —  3a'  -f  5c"'  — 

—  46'. 

10.  Tel  +  4a;'  —  hxy*  +  7«/'  op  bij  —  ix'y  +  6a;?/'  —  9«/',  verminder 
deze  som  met  +  8a;'  —  bx'i/  —  lOy',  en  vermeerder  de  uitkomst 
met  het  verschil  van 

+  2a;'  —  «/'  en  —  6x-y  +  7a;^  —  9f. 

11.  Van  een  aftrekking  is  het  aftrektal  gelijk  aan 

(-f  7«2  _  Sab  4-  156'  —  4c')  +  (—  2a'  +  5a6  —  36'  4-  46c) 
en  het  verschil  bedraagt 

4-  9a'  —  15a6  4-  3c'  —  66c. 
Bepaal  den  aftrekker. 

12.  Bepaal  het  verschil  van  de  som  van 

—  2xt/  4-  5«/'  —  7a;'  en  4"  3a;'  —  7y'  -\-  ixy 
en  het  verschil  van 

—  5a;'  4-  7y'  —  Sxy  en  —  9a;'  —  6xy  -\-  4y'. 

13.  Bepaal  de  uitkomsten  der  volgende  aftrekkingen : 

4-6(a4-6);  —    5(a4-&);  4-    3a6  (c  4- <^) 

—  7  (g  4-  ^) ;  —  10  (a  4-  6) ;  —  12a6(c4-<^) 

4-7(a;4-?/r-3(a;4-2/)4-15 
+  9(a;+y)^4-6(a;4-y)-16 

14.  Ook  van: 

—  5  (a;— 2^)'4- 3  (a;— 2«/)'4-    7  ix—2y);   -  2  {a—b)'-\- S  {a—b)  —  20 

—  9  {x—2yf—  5  (a;-2.y)'4- 16  {x—2y) ;   +  6  (a— 6)'— 7  (a— 6)  4-    5 

15.  Trek  van  de  som  van : 

4-  5w^  —  ?>mn-\-4p-  —  65' ;  —  9mn  -\-  6pq  —  Sp^  -{-4q';  -\-  hm'  — 


19 


—  Sp'  -f-  4ww  en  —  7m^  +  6$^  +  i^g* 
af  de  som  van: 

—  6m'  —  p^  —  q';  +  Stnn  +  ip'  —  2pq  -|-  ^^  ^n  —  hm'  -\-  6mn  -}- 
+  4/  —  3pq  H-  52'. 

.   Hoe  stelt  ge  het  tegengestelde  voor  van 

+  3a  — (4-26  — 5c)? 
—  4a  +  (—  26  +  5c)  —  d)  ? 
en  -(-5a— {— 3a  — (26  4-c  — 6^)}? 

Verdrijf  de  haakjes  uit: 

-{-f-3a-(-26  +  c)};  +  {- 3a  f  (- 5a  -  6)  }; 
-{-4a  +  (-36-fc)-(-6^)};  -{-(a  +  b)}. 

Herleid : 

15a  —  486  —  {+  17c  —  (—  12a  +  36)  —  (2c  —  56) }  —  16c ; 
AOp  -f-  (35^  —  (3r  -f  6^  —  7p)  -\-  5r}  —  [16p  —  {4q  —  6r  — 
-(4^  +  22)}]. 

19.    iSx  —  36?/  —  27z  —  [ly  -f-  5s  —  {lx  -j-  35?/  —  28^)  + 

-f-  (15a;  +  7^;) }  —  {Qz  —  \\Uj-\-^x  —  (83^  —llx—\ly)\]. 

V).    Eveneens : 

6m  +  [4m  —  {8w  —  (20m  +  14w)  —  22w}  —  lln\  — 
[17w  +  {13m  —  {hn  +  6m)  +  18w}  -^  16m]. 

21.  kh  A  =  hx  —  {3y-^2z)',     5  =  72/  — (5a;  4- 63)  en  C=  9^ -f 
-f  (4a;  -  32/), 

wat  is  dan : 

A-\-{B-q;  A-{B  +  C);  {A-B)-{B-C), 

22.  Wat  moet  men  bij 

4a;  —  {7^/  +  (32;  —  5a;)  —  {2y  —  3z)  -f  4a;}    optellen  om  —  5y  — 
—  [7a;  +  {3^  —  {9y  +  4^)  —  (2a;  +  3^/)  }  —  5s]  tot  som  te  krijgen. 

23.  Schrijf  a  -f-  6  -|-  c  op  3  verschillende  wijzen  als  een  veelterm. 

24.  Vul   in:    aH-6  — c  =  a  +  ( ) 

a-1-6  —  c  =  a  —  (....) 

a  +  6  —  c  =  6  — (.  .  . .) 
a  —  b  -\-  c  —  d  =  a-\-  {.  .  ..) 
a  —  b-}-c  —  d  =  {a  —  b) +  {....) 
a  —  6  -|-  c  —  d={a  —  6)  —  (....) 
a  —  6  +  c  —  d  =  {a-\-  c)  —  (....) 


ba  —  2b  —  ec -{- 6d 

5a  —  26  —  6c  +  3(7 


4:6  =  (5a  —  6c)  —  (. . . .) 
4c  =  (5a  -\-dd)  —  i.,. .) 


20 

^a  — 2b  — 6c-\-Sd  — 4e  =  ha— {....)  — 4:6 

ha  —  26  —  6c-\-M  —  4.e  =  {ha  —  2b  +  M)  —  ( ). 

25.  Een  jongen,  die  2  veeltermen  van  elkaar  moest  aftrekken,  ver- 
wisselde aftrektal  en  aftrekker  en  kreeg  toen  tot  uitkomst 
-j-  2x^  —  3a;«/  —  hy'^.  Wat  is  de  ware  uitkomst  ? 


C.    Vermenigvuldiging'. 

19a.  Alvorens  de  vermenigvuldiging  van  algebraïsche  getallen  te 
behandelen,  herhalen  we  van  de  rekenkundige  getallen  de  vol- 
gende eigenschappen : 

a.  Een  produkt  verandert  niet  van  waarde,  als  men  de  fac- 
toren verwisselt. 

a  y<^  b  =  b  )><i  a. 

b.  Een  som  wordt  vermenigvuldigd  met  een  getal,  door  eiken 
term    dier   som  met  dat  getal  te  vermenigvuldigen  en  de 
komende  produkten  samen  te  tellen. 
]py(^{a-\-b-\-c-\-d-\-...)  =^p.a-\-'p.b-\-jp.c-{-p.d-\-.. . 

c.  Een  gedurig  produkt  verandert  niet  van  waarde,  als  men 
de  eerste  2  factoren  verwisselt. 

aXbXcXdXe  =  aXbXcXeXa. 

d.  Een    produkt  van  3  factoren  verandert  niet  van  waarde, 
als  men  de  twee  laatste  factoren  verwisselt. 

aX^Xc  =  bX(t'Xc. 

e.  Een  gedurig  produkt  verandert  niet  van  waarde,  als  men 
2  op  elkaar  volgende  factoren  verwisselt. 

aXbXcXdXeXf=ciXbXdXoXeXf- 

f.  Een  gedurig  produkt  verandert  niet  van  waarde,  als  men 
de  factoren  in  willekeurige  volgorde  plaatst. 

aXhXcXdXe  =  cXdXaXeXb. 

g.  Een  gedurig  produkt  verandert  niet  van  waarde,  als  men 
een  willekeurig  aantal  factoren  vervangt  door  hun  produkt. 

aXbXcXdXe  =  {aXcXe)XbXd. 
h.  Een    produkt    wordt    vermenigvuldigd  met  een  getal,  als 

men    een    der    factoren    van    het    produkt  met  dat  getal 

vermenigvuldigt. 

aX{bXc)  =  {aXh)Xc 
i.  Een    getal    wordt    met   een  produkt  vermenigvuldigd,  als 

men    het    eerst    vermenigvuldigt    met  den  eersten  factor, 


21 


die    uitkomst    met    den  volgenden  enz.  tot  men  alle  fac- 
toren van  het  produkt  gebruikt  heeft. 
{aX.hXcXdXe)Xf^aXhXcXdXeXf- 

Machten. 

k.  Het  produkt  van  2  machten  van  een  zelfde  getal  is  weer 
een  macht  van  dat  getal,  die  tot  exponent  heeft  de  som 
van  de  exponenten  der  factoren. 
a"'  X  «"  =  «"*  +  " 
/.  De  macht  van  een  produkt  of  gedurig  produkt  is  gelijk 
aan  het  produkt  of  gedurig  produkt  van  de  gelijknamige 
machten  der  factoren. 

{ahcdf  =  a^'Y'd". 
m.  De    m'^'^    macht    van    een    getal    wordt    tot  de  w'^"  macht 
gebracht,    door    aan   dat  getal  tot  exponent  te  geven  het 
produkt  der  exponenten  m  en  n. 

Opgaven. 

1.  Welke  eigenschappen  zijn  bij  de  volgende  herleidingen  gebruikt : 

5  X  3f/  =  15a.  2a  X  7  ==  7  X  2a  =  14a 

9X5a&c  =  45a&c       6a6X3=18a& 
2ab  X  3c  =  (2a&  X  3)  X  c  =  6a&  X  c  =  ^ahc. 

2.  Welke  bij  : 
5  X  («  +  &  -I-  c)  =  5a  4-  5&H-  5c. 

(2a  +  3&  +  4c)  X  6  =  6  X  (2a  +  36  -f  4c)  =  12a  +  186  +  24c 
«3  X  a'  =  a' ;         d'X  a'b'  =  {a' .  a') .  h'  =  aV 
éW  X  a'b^  =  («'&'  X  a-)  X  h'  =  {a'b')  b'  =  aV/. 

Herleid : 


3X5«6 

9a'6  X  5 

7  X  9«&' 

4a'a;  X  6 

4X2(a  +  6) 

7(a-|-6)X3 

8  X  31  (a  +  6)^ 

bxy  {x-\-y)X  4. 

Ook: 

a  X  3a6             a'  X  3a- 

a'  X  7a'b            a'  X  2a'h' 

a6  X  3a6           a'6  X  5a'6-' 

a'b'X^a'b'         a%Xa'c\ 

Eveneens  : 

3a-6  X  5a6' 

^a%'c  X  3a6^c' 

22 

2a='&'  X  7a'&'  ^xYz'  X  3?/V. 

6.  Ook  nog  : 

ba'h'z  X  3aW  a'  {a  +  hfXa{a-\-  bf 

Ix-y  X  ^a'hxyz  xy'  [x  +  yf  X  (^  +  vf- 

Vermenigvuldiging  van  algebraïsche  getallen. 

19ö.  Door    9  X  —  5a&    verstaan    wij,  evenals   in  de  rekenkunde  de 
som  van  9  getallen,  ieder  gelijk  aan  ■ — hab. 

Nu  bestaat  —  hdb  uit  hab  negatieve  eenheden ;  moeten  wij 
die  9  maal  nemen,  dan  krijgen  wij  9  X  5a&  negatieve  eenhe- 
den, dus  45a&  negatieve  eenheden  of  —  45«6. 

Evenzoo  is  : 
3X4-7  =  3X7    positieve    eenheden  =  21    positieve   eenhe- 
den =  4-21. 

5  X  +  3a^&  =  5  X  3a*6    positieve    eenheden  =  Iha'b  positieve 
eenheden  =  -1-  Xha'b. 

Op  dezelfde  wyze  verklare  men  : 

4  X  —  ^^'y  =  —  36icV 
2i  X  —  6  (a  +  &)  =  —  15  (a  +  b). 

Uit  deze  voorbeelden  blijkt,  dat  de  vermenigvuldiging  in  de 
algebra  dezelfde  beteekenis  heeft  als  in  de  rekenkunde,  wanneer 
de  vermenigvuldiger  een  rekenkundig  getal  is.  Is  de  vermenig- 
vuldiger daarentegen  een  algebraïsch  getal,  dan  kan  men  aan 
de  vermenigvuldiging  die  beteekenis  niet  meer  hechten.  Immers  : 

+  3X  +  5 
kan  niet  beteekenen  de  som  van  plus  drie  getallen  ieder  gelijk 
aan  -f-  5.  Men  kan  toch  het  getal  -f-  5  éénmaal,  tweemaal, 
driemaal  enz.  nemen  en  daarvan  de  som  bepalen,  maar  het 
getal  +  5  plus  éénmaal,  plus  tweemaal,  plus  driemaal  nemen, 
is  onzin. 

Evenzoo  kan  —  3  X  —  7  niet  de  beteekenis  hebben  welke 
met  die  van  de  vermenigvuldiging  in  de  rekenkunde  overeen- 
komt, zoodat  wij  genoodzaakt  zijn  te  zeggen,  wat  wij  zullen 
verstaan  onder  vermenigvuldigen  met  een  positief  en  negatief 
getal  : 

Vermenigvuldigen  met  een  positief  getal  beteekent :  verme- 
nigvuldigen met  de  absolute  waarde  van  dat  getal. 


23 

Voorbeelden : 

-f5XH-7  =  5X+7  =  5X7  pos.  eenh.  =  +  35. 
4-6X—  8==6X  —  8  =  6X8  neg.  eenh.  =  —  48. 
-f-aX  +  ^=«X+^  =  «X  ^  pos.  eenh.  =  +  ab. 
-j-aX  —  b  =a'X  —  b  =  a\  b  neg.  eenh.  =  —  ab. 

Vermetiigvuldigen  met  een  negatief  getal  beteekent :  verme- 
nigvuldigen met  de  absolute  waarde  van  dat  getal  en  de  uitkomst 
in  tegengestelden  toestand  nemen. 

Voorbeelden : 

-  4  X  +  8  =  -  (4  X  +  8)  =  -  (4-  32)  =  -  32. 

-  6  X  -  9  =  -  (6  X  -  9)  =  -  (-  54)  =  +  54. 

—  aX+h  =  —  {aX-\-h)=  —  {-^ab)=:  —  ab. 

—  aX  —  b  =  —  {aX  —  b)  =  —  {—  ab)  =  +  ab. 
Uit  deze  bepalingen  volgt  de  teekenregel : 
Ben  produkt  is  positief,  als  beide  factoren  gelijke 

teekens   hebben,    en   negatief,   als   ze  verschillende 
teekens  hebben. 

Vraag:  Wanneer  heeft  het  produkt  van  2  algebraïsche 
getallen  hetzelfde  teeken  als  het  vermenigvuldigtal,  wanneer  het 
tegengestelde  teeken  ? 

20,  Wij  onderscheiden  bij  de  vermenigvuldiging  4  gevallen, 

P   Geval:  Vermenigvuldiging  van  2  eentermen. 

Il"  Oeval:  Vermenigvuldiging  van  een  veelterm  met  een  een- 
term. 

IIF  Geval :  Vermenigvuldiging  van  een  eenterm  met  een  veel- 
term. 

JF"  Geval:  Vermenigvuldiging  van  2  veeltermen. 

Eerste  Geval. 
Vermenigvuldiging  van  twee  eenternaen. 

21.  Deze  berust  op  de  bepalingen  gegeven  in  19è  en  op  de  eigen- 
schappen van  19a. 

Zoo  is  van  -|-  2ab  X  —  3«è  het  produkt  negatief,  omdat  de 
factoren  verschillende  teekens  hebben  en  de  absolute  waarde 
van  het  produkt  is; 

2ab  X  3a&  =  6a-i' 


24 

dus  is  : 

-\-2ahX—  3a.&  =  —  ^(vh\ 
Evenzoo  verklaart  men : 

—  hx'y  X  —  ^xY  =  +  15a;V' 
—  9xY  X  +  4a;«/'«'  =  —  Söa^V'^' 
—  2a{a-\-bfX  —  3a&  {a  +bf  =  +  bx%  {a  +  bf. 

22.   Eigenschap.  Een  produkt  verandert  niet  van  waarde, 
als  men  de  factoren  verwisselt. 

^aX-\-b  =  +  bX-\-a 
—  aX  —  b=  — bX  —  et 

+  «X-è  =  -èX  +  « 

^aX+b  =  -^bX-a. 

Door  de  verwisseling  der  factoren  verandert  de  absolute 
waarde  van  het  produkt  niet,  daar 

aXb  =  bX(i         (Zie  blz.  20,  19a  —  a). 

Ook  kan  het  teeken  niet  veranderen.  Immers  hebben  vóór 
de  verwisseling  de  factoren  hetzelfde  teeken,  dan  heb- 
ben ze  dit  na  de  verwisseling  ook,  zoodat  in  beide  gevallen 
het  produkt  positief  is. 

Hebben  ze  vóór  de  verwisseling  verschillend  teeken, 
dan  hebben  ze  dit  na  de  verwisseling  ook,  zoodat  in  beide 
gevallen  het  produkt  negatief  is. 

Door  de  verwisseling  der  factoren  is  dus  noch  de  absolute 
waarde,  noch  het  teeken  veranderd. 

Opgaven. 

Bepaal  de  volgende  produkten; 

1.  +5X-2.       +9X-10.      -    5X-7.      -f-    7X-2i. 
-7X-9.       -^X-8.       -1-    6X-f9.       -lOX-8. 

—  8X-3.       —  7X  +  5i.      +10X-6.      +8X4-9. 
H-6X  +  5.        +3X-4i.      -15X  +  3.      -    5  X  -  H. 
-7X  +  9i.     -8X-5|.      +    7X-8i    -    4X  +  5. 

2.  -haX  — «.  —  3aX  +  a.  -f- 5a' X  — 3a. 

-{-aX  +  b.  —  4a  X  +  2a.  _  7^  X  +  2a\ 

—  aX  —  b.  _  a^  X  +  «.  -  4a'  X  —  3al      . 
+  5  X  —  2a.  ^a'  X  —  a\  +  5a^  X  ~  4a\ 

3.  f  x'y    X  —  xy.  +  ia%  X  —  3a'è^ 
~xYzX-¥xy\  ~  ba'b^  X  —  2a'b\ 


25 


—  x^yz"  X  +  xy'- 

—  y'z    X  +  xy'z'. 

—  xY^  X  —  xy^z\ 

-h  xy'z^  X  —  x^yz^. 

—  a^V    X  —  x^yz^. 

+  a;VVX~a:yV 


+  3a'-i'       X  —  4a'è\ 

—  lab'c      X  —  2a'6^ 

—  ha%c'     X  +  3a-èV\ 

—  2^  a'&'c  X  +  6aèV. 

—  Sa'èV     X  —  hx'h'c\ 

+  5a;«/V  X  — S^y^;, 

—  4:X^yz'  X  —  a;«/^2!. 
4-  2a'b'd'  X  —  «'c'<^. 

—  5b'cd    X  —  ^a'b'd. 

-7ab{x  +  yrX-\-2ac{x-^y)% 
^ha{x  +  y)X+^b'cix  +  yy. 

X-h{a-hbYia-b)\ 
X-{a-byia-\-bf. 


+  2xYz    X  —  Qxy'z\ 

—  4:x'yz''    X  +  2a-i!/V. 

—  sJbc^d  X  +  2aM. 

—  hac'd     X  —  ^ab'd. 

-^2{x-hyYX-3{x  +  yf. 
—3xy  {a  +  bf  X  -f  5x'  (a-^b) 

—  {a-\-by(a  —  by 
+  5  (a  -  bf  {a  +  by 

—  2ab  {a  —  by  {a-\-b)X  —  4a'  (a  —  6)  (a  +  è)' 
4-  'óa'b'c  {a-\-k  —  cy    X  +  5a'ir  (a  +  ^  —  c)\ 
+  2a;V  (^'  +  f  -  ^r   X  -  Bxy'  {x'  +  2/-^  -  z^y. 


Tweede  Geval. 

Een  veelterm  te  vermenigvuldigen  met  een  eenterm. 

23.    Hierbij  maakt  men  gebruik  van  de 

Eigenschap.  Ben  produkt  verandert  niet  van  waar- 
de, als  men  het  vermenigvuldigtal  in  deelen  splitst, 
elk  der  deelen  met  den  vermenigvuldiger  vermenig- 
vuldigt en  de  produkten  samentelt. 
Bewijs. 

Zij  gegeven  —  5  X  +  13,  en  splitsen  wij  +  13  in  +  7  +  8  —  2, 
dan  hebben  wij  het  tegengestelde  te  bepalen  van  5  X  (+7  +  8  — 2), 
dat  is  van  de  som  van  5  veeltermen,  ieder  gelijk  aan : 
+7+8 -2 
De  hoeveelheid,  door  die  som  uitgedrukt,  verandert  niet,  als 
men    ze    verdeelt  in  3  groepen,  bestaande  uit  5  keer  het  getal 
+  7,   5  keer  het  getal  +  8  en  5  keer  het  getal  —  2,  dus  uit: 
(5  X  +  7)  +  (5  X  +  8)  +  (5  X  -  2). 
En  hiervan  het  tegengestelde  genomen,  is: 

(-  5  X  +  7)  +  (-  5  X  +  8)  +  (-  5  X  +  2). 


26 

,   Op  dezelfde  wijze  verklaart  men : 

-f  3  X  (+  2a  -  3&  +  4c)  =  (+  3  X  +  2a)  +  (-f-  3  X  -  36)  + 
,-l-(4-3X-|-4c). 

—  a  X  (+  2a  —  5&  —  3c)  =  (-  a  X  +  2a)  4-  (—  a  X  —  5&)  -I- 
+  (-  a  X  -  3c). 

Uit  deze  eigenschap  volgt  nu : 

Een  veelterm  wordt  met  een  eenterm  vermenig- 
vuldigd, door  eiken  term,  waaruit  de  veelterm  bestaat, 
met  den  eenterm  te  vermenigvuldigen  en  de  komende 
produkten  samen  te  tellen. 

Voorbeelden : 
+  5  X  (—  3a  +  46)  ==  (  H-  5  .  —  3a)  +  (4-  5  .  +  46)  = 

=  (—  15a)  +  (4-  206)  =  —  15a  +  206. 
—  bx'  X  (+  2x'—  Sx  +  5)=(—  bx\-\-  2x')-{-{—  5x\—  Sx)M—  5;»'.+  5) 
=  (—  10;r^)  4-  (H-  15^')  +  (—  2bx') 
=  —  10^"  +  152;'  —  2bx\ 
Het  zal  niet  moeielijk  zijn  de  uitkomst  in  eens  te  bepalen : 
+  7a;V  X  (4-  ^^y  —  hxY  4-  4V  —  y')  =  +  21^V  —  36xS/ 
4-  28xY  —  IxY 

—  2a%^c  X  (—  5a'6'c-  4"  4a6'c''  —  36=^c')  = 

=  4-  10a'6V-'  —  8a'6«c''  +  6a'6'c\ 

Derde  Geval. 
Een  eenterm  te  vermenigvuldigen  met  een  veelterm. 

24.    Wij  bewijzen  eerst  de  eigenschap : 

Een  produkt  verandert  niet  van  waarde,  als  men 
den  vermenigvuldiger  in  deelen  splitst,  het  vermenig- 
vuldigtal  met  elk  dier  deelen  vermenigvuldigt  en  de 
komende  producten  samentelt. 

Bewijs. 

Zij  gegeven  :  4- 6  X  —  15  en  splitsen  wij  4"  6  in  4- 9  —  7  4-4, 
dan  zullen  we  bewijzen,  dat 

4-6X-15  =  (4-9X-15)4-(-7X-15)  +  (4-4X-15); 
volgens  eigenschap  22  is : 

(4-  9  —  7  4-  4)  X  —  15  =  —  15  X  (4-  9  —  7  4-  4)  en  dit  is 
volgens  eigenschap  23  gelijk  aan  : 

(-  15  X  4-  9)  4-  (-  15  X  -  7)  4-  (-  15  X  4-  4). 
Passen    we    nu    op  elk  dezer  produkten  weer  eigenschap  22 
toe,  dan  krijgen  we : 


27 

(+  9  X  -  15)  +  (-  7  X  -  15)  4-  (+  4  X  -  15) 
Men  kan  deze  eigenschap  ook  aldus  uitdrukken : 
Ben  eenterm  ■wordt  vermenigvuldigd  met  een  veel- 
term,   door  den  eenterm   te  vermenigvuldigen  met 
elk  der  termen,  waaruit  de  veelterm  bestaat  en  de 
komende  produkten  samen  te  tellen. 

Voorbeelden : 
(—  Sa-  +  5a  —  2)  X  —  3a&  =  +  9a^b  —  15a'&  +  6ah. 
(-f-  2^7/  —  Sxf  +  f)  X  4-  ^xf  =  +  ^OxY  —  l^xY  +  5^y'- 

Opgaven. 

1.  Herleid: 

3  X  (—  5a  +  2&  —  4c) ;  6  X  (—  2a  —  3&  +  8c) ; 

1^  X  (—«  +  &  —  c) ;  a  (2a'  —  3a  -f  5) ; 

crb  X  {a-  +  «  +  3) ;  aW  (—  2a'^6  +  ah''  —  b'). 

2.  Eveneens : 

—  o  X  (—  2a  -1-  8&)      +«(—«  —  &)  —  2a  (—  3a  +  56) 
4-  6  X  (+  8a  —  26)       +  b'  (-  a  +  26)         -f  6a*  (+  2a-—  3a) 

—  3  X  (—  2a  —  56)       -  3a'  (-  2a +  56)      —  5a-  (+  «'  —  a) 

3.  Herleid: 

+  2a^'6'  (3a-6'—  2a'6'  +  3a6'c) ;  —  5a-6'  (—  2a6'  +  3a'6'  —  éab'c) 

—  7a"'6'  (—  2a'+  3a-6*—  4a'6'+  56') ;  —  6a='6'  (—  2a-6  —  3a6c  -\-  6') 

—  9a-6V  (-  3a-+  5a6'—  7ac''+  b'—  c') ;  —  21c'6'(— 3a-+6*^— 5c'). 

4.  Herleid  ook : 

+  5  (—  2a  4-  36)  +  4  (+  3a  —  26)  —  6  (a  +  56)  +  9  (3a  —  6) ; 
+  a  (—  2a  +  36)  —  26  (+  3a  —  56)  —  2a  (—  3a  —  46)+6(— a— 6) ; 

—  3a(4-5a  — 26  +  c)  +  36(— 4a  +  56  — c)  — 2c(+3a— 26+5c), 

5.  Hoeveel  is  het  verschil  van : 

+  25c'^'  (-f  4:c'd'  —  4:bc'd'  -{-  2Scd)  en 

—  bc'd'  (4-  18cd'  4-  Séc'd  —  24d% 

6.  Ook  van :  —  3a'6-'  (—  2a'6  -f  a'6"'  —  3a'6'  4"  arb')  en 
4-  2a-'6^  (—  3a'  4"  5a'6  —  4a6-  —  6'). 

7.  Herleid : 

2a  (3a  —  6)  4"  4a  (—  2a  +  56) ; 

—  2a  (a  —  36)  4-  5a  (  4a  —  36) ; 

—  2xy  [x^  —  3xy)  -\-  y  ( —  Sx^  —  xY  '■> 

4-  ix"  {x^  —  3:r  4-  2)  —  hx'  (—  2^-  4-  4a:  —  3) ; 
4-  2a6  (a-  —  a6  4-  6')  —  3a6  (2a'  +  ah  —  56') ; 


28 

8.  Ook :  (3a  +  2b)  2a ;   (3a  -  5^»)  X  —  2a ;   {6ab  —  hb')  X  —  ^((h ; 
{2x'  —  2>xij  +  hy)  X  ^xy ;  (2.^*  _  3a;  +  5)  X  —  7:r. 

9.  Vul  in: 

—  (2a  +  3è)  X  5a  =  —  ( )  = 

—  [Ax^  —  3:r)  X'  =  —  ( )  = 

—  i^x'  +  2xy  —  y')  dxy  =  —  ( )  = 

10.  Herleid: 

(5a  +  2b)  3a  —  (4a  —  2b)  2a ; 
( —  ox^  +  3a;)  xy  —  ( —  2x-  —  '^xy)  ixy ; 
{a^  +  aè  +  h')  a  —  (a'-  -^ab  +  b')b\ 
[x^  +  2^;^/  +  «/')  ^  —  {x^  +  2^;!/  -|-  /)  y. 

11.  Verdrijf  de  haakjes  uit: 

4-  ^  (^  +  5)  +  7 ;     -\-  x  {x  —  ^)  ^  2x  {—  X  -^  2>)', 
{x{x  —  ^)-\-b]x  —  ^X',     3  {iC  —  2  (a;  +  3)  —  5} ; 
6  {x^  —  2a;  (3  —  :r)  +  5}  —  4a?  {re  —  3  (a;  —  6)  +  5}  ; 
[24  +  Qx  [x-  —  3a;  (a;  —  5)  +  4}  —  4a-'  (—  3a;  +  5)  ]  2. 

Vierde  Geval. 
Vermenigvuldiging  van  twee  veeltermen. 

25.    Om  twee  veeltermen,  b.v. : 

—  5a'  —  3a  +  4  en  +  2a-  +  4a  —  3 
met  elkaar   te  vermenigvuldigen,  splitsen  wij  den  vermenigvul- 
diger   2a'  -f-  4a  ■ — ^3    in    drie    deelen  :  +  2a^ ;  -f-  4a  en  —  3  ; 
vermenigvuldigen,  volgens  eigenschap  24,  het  vermenigvuldigtal 
met  elk  dier  deelen  en  tellen  de  komende  produkten  samen  : 
+  2a'X(— 5a'  — 3a  +  4)==— 10a'—    6a' +    8a' 
+  4a  X(— 5a'  — 3a  +  4)=  —  20a'— 12a' +  16a 

—  3    X(— 5a'  — 3a4-4)^= +  15a' +    9a— 12 

—  10a'  —  26a'  +  11a'  +  25a  —  12 

Gemakshalve    schrijft  men  meestal  den  vermenigvuldiger  onder 
het  vermenigvuldigtal,  aldus  : 

—  3a'—    3a  +    4 
+    2a' +    4a—    3 

—  10a'  —    6a'+    8a' 

—  20a'—  10a'  +  16a 

+  15a'-f    9a— 12 


—  10a'  —  26a'  +  11a'  -f  25a  —  12 


29 

Opmerking :' De  veeltermen,  die  wij  moesten  vermenig- 
vuldigen, waren  beide  gerangschikt  naar  de  afdalende  machten 
van  a.  Was  er  gevraagd  het  produkt  te  bepalen  van  : 

—  hxtf  +  3;r^  —  2y^  -\-  dxy  en  —  x'  +  ^ '  —  ^1/ 
dan    zouden  we  eerst  beide  veeltermen  op  dezelfde  wijze  rang- 
schikken, alvorens  de  vermenigvuldiging  uit  te  voeren  : 
4-  3^'  +  3x'-y  —  5^/  —  2y^ 

—  x'  —    xt/  -\-    y' 

—  3^'  —  3x-V  +  ^^f  +  '^^Y 

—  3xhj  —  3xY  +  6xY  +  2xy* 
4-  SxY  +  SxSf  —  öxy'  —  2t/ 

—  Sx"  —  ex'y  +  bx'y-  +  10jc>'—  3xi/  —  2i/. 

Andere  voorbeelden : 

a.  X' -\- xy -\- y-  b.  3x-\-  by  — 2z 

x'  —  xy  -\-  y'  Sx —  by  -\-2z 

x^  -\-ci?y  -\-  x'y'  ^x'A^Xhxy — '6xz 

— o^y  —  o^if  —  xy^  —  \hxy      — 2by^-\-V)yz 

4-ic'/  +  xy^  +  ƒ  +6^0        +10^/0 — 4^;* 

~x'  +  xY  +^*  9^^  —25^+20^2;— 42;' 

C    X   .  ,  ,    —  óX   ~|       X  o 

re'— 2;r\..+3 


Jj      *    %    %  KJxh     ^  Jj  OU/ 

—2x^  +  6x'  —  2x^  4-  10^- 

+3^^  —    9x^-hSx—lb 

ic'— 2^'— 3^^  +10:^;'—  lx'  4-      ;r-  +  3;r  —  15. 

Aan  deze  voorbeelden  merkt  men  op,  dat,  wanneer  men  beide 
veeltermen  op  dezelfde  wijze  rangschikt,  de  eerste  en  laatste 
term  uit  het  produkt  door  een  enkele  vermenigvuldiging  verkregen 
worden,  terwijl  de  andere  kunnen  ontstaan  zijn  door  samentelling 
van  enkele  produkten.  De  eerste  term  van  het  gerangschikte 
produkt  is  gelijk  aan  het  produkt  van  de  eerste  termen  der 
gerangschikte  factoren,  en  de  laatste  term  van  het  gerangschikte 
produkt  is  gelijk  aan  het  produkt  van  de  laatste  termen  der 
gerangschikte  factoren. 

Zijn  beide  veeltermen  gelijkslachtig,  dan  is  het  produkt  ook 
gelijkslachtig  en  wel  van  den  graad,  die  aangewezen  wordt 
door  de  som  der  graadgetallen  van  beide. 

Is  een  der  veeltermen  of  zijn  beide  veeltermen  ongelijk- 
slachtig,    dan    is  het  produkt  mede  ongelijkslachtig  ;  ook  nu  is 


30 

de    graad    van    het    produkt  =  de    som  der  graadgetallen  vati 
vermenigvuldigtal  en  vermenigvuldiger. 

Opgaven, 

1.  Bepaal  de  volgende  produkten  : 

(3:r+5)  (2;r+6) ;  (4a;— 3)  (5^+2) ;  (—x+b)  (2^—3)  ; 

(3a;— 4)  (—2^+5) ;  (3a;+6)  (— 4a;+7) ;  {2x-\-b)  [x—S)  ; 

2a  +  3i)  (a;  +  5è) ;  (4a— 2è)  (a+3i) ;  (2a+3^)  (3a— 2è)  ; 

{ba— 4b)  {2a— 3b) ;  (3a-+2a)  (a'— 5a) ;  (a'— 3a)  (a+5). 

2.  Eveneens  : 

(2a;'  —  3a;  +  5)  (a;  —  2) ;  (—  ix'  +  3a;  —  5)  (2a;  +  6)  ; 

(3a;'  —  4a;  -  5)  (3a;  +  4) ;  (+  x'  —  2a;  +  1)  (3a;  —  2) ; 

(2a;'  -\-X7/  —  ƒ)  (2a;  —  3y)  ;  (4a;'  —  3xy  +  2 ƒ)  (x  —  2y) ; 

(a;'  -\-xt/-j-  if)  {x-\-y);  (x^  —  xt/ -\-  /)  (x  —  y). 

3.  Bepaal  ook  het  produkt  van  : 

2a;"'  —  3a;  -|-  5  en  x^  —  3a;  —  2. 

2a;'  —  X  —  5  en  a;'  4-  3a;  —  2. 

4a;'  —  Sxy  +  2y'  en  5a;'  —  2xy  -\-  3^'. 

2a:;'  —  3xy  -\-  y~  en  4a;'  —  Zxy  -\-  «/'. 

X?  +  ^xy  ■\-  y^  en  a;'  —  2xy  + «/'. 

a'  +  2a'6  +  a&'  —  &'  en  a^  —  ab-\-  2h\ 

4.  Herleid: 

(3a;^  4-  5a;V  —  ^a;?/'  +  /)  (2a;'  —  3a:«/  +  «/')  ; 
(+  2a'  —  3a'  —  5  -+-  a)  (—  4a*  —  5a'  +  2a'  +  a) ; 
(3a; 'f/  —  4y'  +  2xy^  —  4.a;')  (5a;  ƒ  —  3«/'  +  2a;'^  —  3a;') ; 
(—  2aè'  +  3a'  —  2a'6  +  5')  (a'  —  4&'  —  2a&'  +  a%). 

5.  Eveneens : 

(^a'  -  ia'&  +  lab'  -  |è')  (l^a  +  IfJ). 
(H:c'  +  31/  -  2|  a;^)  (ia;'  + 1^'  -  fa;^). 

6.  Bepaal  de  som  van : 

(a'  —  2>ab  +  i')  («  —  2h)  en  (2a'  +  aè  —  3è')  (2a  +  &). 

Ook  het  verschil  van : 

(5a'  +  2ab  —  3è')  (a'  —  ab  -\-  è')    en  (a'  —  2a'è  +  è'  —  a&')  X 

X  (a  -  3&). 

7.  Herleid: 

(a  +  è  —  c)  (2a  —  3&  +  4c) ;     (5a  —  3&  +  2c)  (—  2a  +  i  —  3c). 
(2a;  +  3//  —  4^)  (a;  —  2«/  +  «) ;  (a  +  Z)  4-  c  —  c?)  (a  —  &  +  C  +  C?). 


31 

Ontwikkel : 

(2a  +  Uf ;        (a  —  26/ ;       i^óx-^y  —  zf ;       (2a  —  3è  +  4c)- ; 

(a  +  A  —  2c  +  c^)';       (a'  +  a6  —  è')'. 

Vermenigvuldig  a'  +  a6  +  è^  met  a  —  h; 

x^  —  x*y  +  x^y^  —  x^y"^  +  a;«/*  —  «/^  met  a;  +  «/ ; 

X*  H-  ic^i/''  H-  y''  met  x^  —  x^y'^  -\-  y^ ; 

a^  +  2a-è  +  2a6'  +  6'  met  a'  —  '2a-6  +  2a&'  —  h\ 

10.    Schrijf  op : 

2  eentermen,  ieder  van  den  4^^*  graad, 
2  eentermen :  een  van  den  2*^'^  en  een  van  den  5®*^  graad. 
2  eentermen:  een  van  den  4^^^  en  een  van  den  3*^^  graad. 
Bepaal  in  elk  dezer  gevallen  den  graad  van  hun  produkt. 

]  1 .    Als    men   een  gelijkslachtigen  veelterm  van  den  4®*^  graad  ver- 
menigvuldigt met  een  eenterm  van  den  derden  graad,  wat  weet 
ge  dan  van  het  produkt? 
Geef  hiervan  een  voorbeeld. 

12.  Wat  ontstaat  er  door  vermenigvuldiging  van  een  gelijkslachtigen 
veelterm  met  een  eenterm? 

13.  Wat  door  de  vermenigvuldiging  van  een  ongelijkslachtigen  veel- 
term met  een  eenterm  ? 

14.  Wat  door  de  vermenigvuldiging  van  2  gelijkslachtige  veeltermen  ? 

15.  Wat    door    de    vermenigvuldiging   van  een  gelijkslachtigen  met 
een  ongelijkslachtigen  veelterm? 

16.  Wat    door    de    vermenigvuldiging  van  2  ongelijkslachtige  veel- 
termen ? 

17.  Herleid: 

als  A  =  '6x-\-2y  —  z  en  B  =  x  —  'Sy-\-  2z. 

18.  Eveneens : 

{A'-SA)B',    {A'-A)X{B'-\-B) 
voor  dezelfde  waarden  van  A  en  B. 

19.  Ontwikkel: 

{a'  +  aè  +  b'f  —  {a'  —  2ab  -f  b')  (a'  —  ab  —  b% 

20.  Verdrijf  de  haakjes  uit: 

(a  +  2b)  { (a  +  2b)  (a  —  b)  —  {2a  —  6)  (a  +  3è) }  —  (—  a  + 
{ (a  -  2hY  +  (2a  -  bf}. 


32 

Gedurige  Produkten  en  Machten. 

27.  Bepaling.  Vermenigvuldigt  men  het  getal  a  met  b,  deze  uit- 
komst  met  een  derde  getal  c,  deze  nieuive  uitkomst  met  een 
vierde  getal  d  enz.,  dan  ontstaat  een  gedurig  produkt. 

Dit  gedurig  produkt  schrijft  men  aldus: 
....XdXcXhXa 

De  laatste  factor  rechts  is  het  vermenigvuldigtal. 

Zijn  alle  factoren  positief,  dan  is  het  produkt  ook  positief; 
is  één  factor  negatief,  dan  wordt  ook  het  produkt  negatief; 
een  tweede  negatieve  factor  maakt  het  weer  positief ;  eenderde 
weer  negatief;  een  vierde  positief  enz.,  waaruit  volgt: 

Een  gedurig  produkt  is  dus  positief,  als  er  geen  of  een 
even  aantal  negatieve  factoren  in  voorkomen,  en  nega- 
tief, als  er  een  oneven  aantal  negatieve  factoren  in 
voorkomen. 

38.  Eigenschap.  Ben  produkt  verandert  niet  van  waarde, 
als  men  de  factoren  van  teeken  verandert. 

—  aX^-h  =  -\-aX  —  h 

—  a-l h  =  +  aX^-'b. 

Bewijs. 

De  absolute  waarde  is  in  beide  gevallen  dezelfde,  nl.  a.h. 
Ook  heeft  het  teeken  van  het  produkt  geen  verandering  onder- 
gaan. Immers  waren  vóór  de  verandering  de  factoren  van  het- 
zelfde teeken  voorzien,  dan  waren  ze  dit  na  de  verandering 
ook,  zoodat  beide  produkten  positief  waren. 

Waren  daarentegen  de  oorspronkelijke  factoren  van  verschil- 
lende teekens  voorzien,  dan  zijn  de  nieuwe  het  ook  en  beide 
produkten  zouden  dan  negatief  zijn. 

29,   Eigenschap.  Een  gedurig  produkt  verandert  niet  van 
waarde,  als  men  een  even  aantal  factoren  van  teeken 
verandert. 
Bewijs. 

De  absolute  waarde  van  beide  produkten  zal  dezelfde  zijn. 
We  hebben  dus  nog  aan  te  toonen,  dat  ook  de  teekens  van 
beide  produkten  gelijk  zijn. 

Door  de  verandering  der  teekens  van  een  even  aantal  fac- 
toren kan  het  aantal  negatieve  factoren  van  beide  produkten 
slechts  een  even  getal  verschillen  en  dit  heeft  geen  invloed  op 
het  teeken  van  het  produkt. 


i 


33 

30.  Eigenschap.  Als  men  in  een  gedurig  produkt  een 
oneven  aantal  factoren  van  teeken  verandert,  dan 
verandert  ook  het  produkt  van  teeken. 

Bewijs. 

De  absolute  waarde  van  beide  prodakten  is  dezelfde,  terwijl 
de  negatieve  factoren  in  een  oneven  aantal  verschillen.  Is  dus 
het  eerste  produkt  positief  of  negatief,  dan  zal  het  tweede 
negatief  of  positief  zijn. 

31.  Eigenschap.  Machten  van  positieve  getallen  zijn  weer 
positief. 

Het  bewijs  volgt  uit  27. 

32.  Eigenschap.  Machten  van  negatieve  getallen  zijn 
positief  f  als  de  exponent  even,  en  negatief,  als  de 
exponent  oneven  is. 

Ook  dit  bewijs  volgt  uit  27. 

33.  Eigenschap.  Evenmachten  veranderen  niet  van 
waarde,  als  men  het  grondtal  der  macht  van  teeken 
verandert;  onevenmachten  veranderen  ook  niet  van 
waarde,  als  men  het  grondtal  van  teeken  verandert, 
mits  men  voor  de  nieuwe  macht  het  minteeken 
plaatst. 

Het  eerste  gedeelte  wordt  bewezen  met  behulp  van  29 ;  het 
tweede  met  behulp  van  30. 

Opgaven. 

1.  Zijn    de    volgende    gedurige    produkten  positief  of  negatief,  en 
waarom  ? 

-2X  +  3X-5X-7;       -2X-3X-5X  +  7X-9X 
XH-3X4-2X-«X-5è. 

2.  Herleid: 
(«.  +  2b)  [a -  U) (2a  +  U) (a-b);  {2x'-\- xy  +  /) {x - 2y) {x^y); 
(a*  -\-ab-\-  b')  {a'  —  aè  +  b')  [a  -\-b){a  —  b); 
{x'  —  xY  -f  y')  {x'  +  xy-\-  if)  {x'  —  xyAr  f)- 

3.  Herleid : 

(a  -f-  bf ;     (a  —  h)' ;     (2a  -f  Wf  en  (2a  -)-  è  —  cf . 

4.  Ontwikkel : 

(a-  +  aè  —  bj  —  {dr  —  2ab  +  è')  (a'  —  ah  —  b'). 

3 


34 

5.  Ook :  {(^'  +  xyf  —  {x^  —  xyf]  [x  —  y). 

6.  Hoeveel  is  : 

(+2)^     (-3^;     (-2^;     (-4)';     (+3f;     (-4)^     (-2)'; 
{-af;     (+a)";     (-3af;     (4-3^^;     (-2éf;     {-bab)\ 

7.  Bewijs  dat:  (3't  =  3*  en  {d'b'f  =  a'b\ 

8.  Herleid: 

{cr-hj;     {—^(ThJ;     (+2a^èVf;     {—Wbcy-, 

(—  a'x'yy ;     (-  3a V)' ;     +  (—  3a'è)' ;     —  (—  4.a'by. 

9.  Vul  in:  108'  =  (2"' .  3Y  =  2  •  •  .  3  '  • 

10.  Schrijf  de  volgende  machten  in  de  eenvoudigste  factoren : 
15^    12^    18^;    36^    54^    72^    56^    144^    2160^ 

11.  Herleid: 

{^a'h'f;     {WbJ;     (2- .  3VöVf; 

{Ua^b'cf;    12'X18%-    24' X  36^    15'X  21*X  35'X  20*X  12'; 

{Iha-by  X  (lOa'è^)' ;     {l^db'cj  X  [l^a'b'cy. 

12.  Herleid: 

(-  a'by  X  (+  a'bj ;    (—  a'b'cj  X  (+  a%J ; 

(—  ^a^y  X  (—  12a'è^)^' :    (—  I2a%j  X  (+  l^a^'bj. 

13.  Ook:{(-a7r;    {(— a^^Tf;    {(H-a^è^r;    {—(-«?}'; 
(-  2a-è')'  X  (4-  Qa^hy  X  (—  12a''5^)^ 

(—  I2a'^»-c)'  X  (+  l'èd'bcy  X  (—  Qab^cy. 

14.  Is  {a  —  h)*  =  {b  —  ay  zoo  ja,  waarom? 

{a  —  hf  =  {b  —  af^ 

15.  Schrijf   nu  {x  —  yf  en  ook  {x  —  yY^  als  machten  van  {y  —  x). 

16.  Herleid  tot  machten  van  (a  —  b): 
{a-bfX{h-af',    {b-afX{a-hf;    {b-afXib-af; 
{b  -  af  X  («  -  bf  X{a-  bf  X{b-  af  X  («  -  bf  X{b-  af ; 
{(b-afrX{{a-bfY;    {{a- bffXi- (b-affX{{b- aff. 


D.    Deeling. 

34.   Bepaling.    De    deeling    van    2  getallen  is  een  bewerking^  die 

ons  een  derde  getal  (quotiënt)  leert  vinden,  dat  met  het  eene 

(deeler)  vermenigvuldigd,  het  andere  (deeltal)  oplevert. 

Uit  deze  bepaling  volgt  : 

Deeler  X  Quotiënt  =  Deeltal. 

Deeltal         _     , 
^ — -. — 7  =  Deeler. 
Quotiënt 


I 


35 


35.  Men  onderscheidt  3  gevallen  : 

r  Geval :  Deeling  van  2  eentermen. 

//''  Geval :  Deeling  van  een  veelterm  door  een  eenterm. 

Iir  Geval :  Deeling  van  2  veeltermen- 

Eehste  Geval. 
Deeliug  van  twee  eentermen. 


36.  +  12 

+  12 
—  12 
-12 


+  4  =  +  3  .  . .  .  omdat  +4X+3=  +  12 

—  4  =  —  3 omdat  — 4X  —  3=  +  12 

+  4  =  —  3 omdat  +  4X  —  3  =  —  12 

—  4  =  +  3 omdat  —  4  X  +  3  =  —  12. 


Evenzoo  verklaart  men  : 

+  a:-\-b=+j 

+  a:-b  =  -j 
._a:+b  =  -j 

-a:-b=+j. 

Uit  deze  voorbeelden  blijkt  de  teekenregel : 

Het    quotiënt    is    positief,    als    deeler    en    deeltal 

dezelfde   teekens,   en   negatief,   als  ze  verschillende 

teekens  hebben; 

alsmede : 
De   absolute   waarde    van   het   quotiënt  is  gelijk 

aan   het    quotiënt    van   de   absolute    waarden    van 

deeltal  en  deeler. 

37.   In  de  rekenkunde  heeft  men  de: 

Eigenschap.  Het  quotiënt  van  2  machten  van  een 
zelfde  getal  is  w^eer  een  macht  van  dat  getal,  die 
tot  exponent  heeft,  het  verschil  der  exponenten. 

15' :  15'  =  15'  omdat  15'  X  15'  =  15^+'  =  15« 

79.    76^    7'  omdat     7'X    7'=    T+' =    T 

a}' :  a^^=a^ 

(abf:        {aby={abf 

{a  +  è)'^  :  (a  +  bf  =  {a -\-  b)'' 

Algemeen  :  a"^  \aP  =  ti"-^  (waarin  »i  >  />  -f  1). 


36 


Voorbeelden : 

1.  Het  quotiënt  te  bepalen  van  — 12a^b' : -\- éci'b^. 

Wij  bepalen  eerst  het  teeken  ;  dit  zal  negatief  zijn,  omdat 
deeler  en  deeltal  verschillende  teekens  hebben.  Bovendien  is  de 
absolute  waarde  van  het  quotiënt  gelijk  aan  12a^6^ :  4a'^é^=  3a&' 
omdat :  Aa-b'  X  3a/>''  =  VMK 

Dus  is  : 

—  12a%'' :  4-  ia'b^  =  —  Sab\ 

Evenzoo  verklaart  men  : 

2.  —  bla'b'ó' :  —  llab'c  =  +  3a%'c' 

3.  —  6  (a  +  bfc' :  +  4  (a  H-  è)  c  =  —  li  (a  +  bfc. 

Uit  de  voorbeelden  kunnen  we  dus  voor  de  deeling  van 
eentermen,  den  volgenden  regel  afleiden : 

Om  2  algebraïsche  eentermen  op  elkaar  te  deelen^ 
bepale  men  eerst  het  teeken  van  het  quotiënt,  en 
vervolgens  den  vorm,  die  met  de  absolute  waarde 
van  den  deeler  vermenigvuldigd,  de  absolute  waarde 
van  het  deeltal  oplevert. 


Opgaven. 


Bepaal  de  volgende  quotiënten  : 


1.  +  12:-1-  3 
H-  18:— 12 
— 150:+25 


2. 


4. 


+  12ab^ 

—  3a  ' 

—  é2abc 
+    6ac 


a" :  a 
a^:cr 
a' :  a' 
a^ :  a' 


-  12:+  6; 

-  14:+  4; 
+160:— 82; 

—  12ab 


+  12a'b 

—  2Aa%' 

—  20a^bV 
+  iOa'b'c' 


+    U    ' 
—  blabc 
+    17a 

a'b' :  a% 
d-W  :  a-b^ 
a'b'  :  a^b" 
aV'-.ci'b" 

:  —  4a'- 
:  —  Qa'b' 
:  +  lOaWc 
:  —  hcf'b'c' 


-15:—  3;  +20: 
-56:+  8;  —40: 
-95:+19;-— 72:- 

—  12ab 


-12 
SOabc 


+  6a  : — 2a; 
+  9a6:+3è; 
— 15aè: — 5a; 


120a*è'c' :  +  25a^è'c 


+    bab' 
— 4:8abcd 
— 16ac     ' 

a'b'c' 
a'b'c'' 
a'b'c'' 
(a  +  bfc' 

+  30a'è'      : 

—  15a'öV-  : 

—  30a'èV   : 

—  48a'è^V' : 
+  90a*èV    : 


+    4aè 


— 42aècc^ 
+  6abcd' 


d'bc' 
a'c' 


^ :  (a  +  bfc'. 

—  6a'b 
+  lOa'èc' 

—  20aè'c' 

—  6a'bY 

—  Iba'b'c. 


37 

{x-^yr-.ix-^-yf',  {po-^yr:[xA-yy, 

-  {2x  +  5^)^  :  +  {2x-\-  5yf;  -  10  (^  +  5//)'^ :  -  2  {x -^  hy)' ; 
+  20{^x—yY' :  —8  {^x—yf ;  —2Wb\2x-^yf  :  +3ai'  (2^+</)'. 

L6.    Herleid  : 

(+  20^1)^  X  (—  ^a^by  (4-  12a^é^)^  X  (—  l^a^bj 

{-2a'b'y  '  (— öa'^è^-  ' 

i-a%rX{~'a'br  +{x-yYX~{y-xT 
(+  a'Z»*)"^  X  (—  a'b'f '  0/  —  xf 

Tweede  Geval. 
Deeling  van  een  veelterm  door  een  eenterm. 

38.   Deze  berust  op  de  eigenschap: 

Een  veelterm  wordt  door  een  eenterm  gedeeld, 
door  lederen  term,  w^aaruit  de  veelterm  bestaat, 
door  den  eenterm  te  deelen  en  de  gedeeltelijke  quo- 
tiënten samen  te  tellen. 

{-^a  —  b~c-\-d):  —  e  =  {^a:  —  e)^{—b:  —  e)-h 
Jr{-c:-e)^{-{-d:-e). 

Om  deze  eigenschap  te  bewijzen,  merken  wij  op,  dat  het 
tweede  lid,  met  den  deeler  —  e  vermenigvuldigd,  het  deeltal 
oplevert,  zoodat  het  tweede  lid  het  quotiënt  is. 

Voorbeelden : 

1.    (+12a-15J+18.):-3  =  +H2+-15*    ,     4- 18c  _ 


ï 
I 


_3     '      _3      '      _-3 
=  (-+-  5a)  +  (+  bb)  +  (-  6c)  =  —  4a  -h  5è  —  6c. 

Het  zal  niet  moeielijk  zijn,  het  quotiënt  in  eens  oj)  te  schrijven  : 

—  ba  -        1 

,     -\-a'h'c-a'b'c'-{-a'b'c        .      .,         ,_     _ 
3-    ^r^^a =  +  ab  -  ac-  +  a-b\ 

Opgaven. 

1.  Deel :  ■\- 12a  —  lU  +  8c  door  +4;  — 8;  -|-3  en  —  2. 

„        —  15a^  —  12aè  +  18ac  door  +  6a;  —  4a  en  —  3a. 

2.  Deel :  -f  15a'  —  12a'  +  7a  door  —  2a  ; 

—  20a*  +  15a'  —  8a'  door  —  3a- ; 
-I-  a'b'  —  a'b'  4-  a'b"  door  —  d'b' ; 

—  48a^èV  +  32a"^èV  —  iOa'bV  door  —  8a'b^c. 


38 

3.    Bepaal  de  volgende  quotiënten: 

+  20my  +  25wy  —  Ibmy  ^ 

—  bm^  ' 
—  da'Pc'  —  l2a'bV  +  Iba'bV  . 

-{-Sa'bV  ' 

+  6mnp~q  —  12mn^pq  —  Ibmnpq^  ^ 

—  Smnpg  ' 

—  2d'b' 

Derde  Geval. 

Deeling  van  twee  veeltermen. 

39.    Om  het  quotiënt  te  bepalen  van : 

—  22a^  +  50a  +  8«'  —  25  —  11a'  en  +  2a'  +  5  —  7a, 
gaan  we  eerst  deeltal  en  deeler  rangschikken  naar  de  afdalende 
machten  van  a: 
Deeltal ....  +  8a*  —  22a'  —  lla'^  +  50a  —  25. 

Deeler +  2a'  —  7a  +  5. 

Denken  we  ons  ook  het  quotiënt  gerangschikt,  dan  volgt  uit : 
Deeltal  =  Deeler  X  Quotiënt  of  Quotiënt  X  Deeler, 
dat  de  eerste  term  van  den  deeler,  vermenigvuldigd  met  den 
eersten  term  van  het  quotiënt,  den  eersten  term  van  het  deeltal 
zal  opleveren,  zoodat  de  eerste  term  van  het  quotiënt  gevonden 
kan  worden,  door  den  eersten  term  van  den  deeler  op  den 
eersten  term  van  het  deeltal  te  deelen : 

-j— — 2  =  -}-  4a' eerste  term  van  het  quotiënt. 

Eerste  term  van  het  quotiënt  X  deeler  levert  op : 

—  8a'  —  28a'  +  20a', 
nemen  we  dit  af  van  het  deeltal : 

-I-  8a'  —  22a'  —  11a'  +  50a  —  25 

+  8a'  —  28a'  +  20a' 

-f-    6a' —  81a' +  50a  —  25 
dan  zal  deze  rest  gelijk  zijn  aan : 
de  overige  termen  van  het  quotiënt  X  deeler. 
Van    dit    produkt    is    de  eerste  der  overige  termen  van  het 
quotiënt  X  de  eerste  term  van  den  deeler  gelijk  aan  -|~  6a',  dus 
eigenlijk : 
tweede  term  quotiënt  X  eerste  term  deeler  =  -|-  6a' ; 


39 


40. 

1. 


we  krijgen  dus  den  tweeden  term  van  het  quotiënt,  door  den 
eersten  term  van  den  deeler  op  den  eersten  term  van  de  rest 
te  deelen: 


-\-6a' 


-^2d 


i  =  +  3a 


tTveede  term  van  het  quotiënt. 


Tweede  term  van  het  quotiënt  X  deeler  levert  op : 
+  6a'  —  21a'  +  15a, 
Nemen  we  dit  van  de  eerste  rest  af : 

+  6a' —  31a' +  50a  —  25 
+  6a'  — 21a'  +  15a 

—  10a'  +  35a  —  25  ... .  tweede  rest 
dan  zal  deze  rest  gelijk  zijn  aan: 
de  overige  termen  van  het  quotiënt  X  deeler. 
Bij    dit  produkt  is  weer  de  eerste  term  der  rest:  — 10a' = 
de    eerste    der    nog    komende    termen    van  het  quotiënt  X  de 
eerste  term  van  den  deeler,  of 

derde  term  quotiënt  X  eerste  term  deeler  =  —  10  rt'. 
Wij  krijgen  dus  den  derden  term  van  het  quotiënt,  door  den 
eersten  term  van  den  deeler  op  den  eersten  term  van  de  tweede 
rest  te  deelen: 

1  A    2 

-; — r-^  =  —  5 derde  term  van  het  quotiënt. 

+    2a- 

Deze  derde  term  —  5  vermenigvuldigd  met  den  deeler  levert 
op :  —  10a'  +  35a  —  25, 
dat  is  juist  de  tweede  rest,  zoodat: 

Deeltal  =  deeler  X  (+  4a'  +  3«  —  5), 
en  bijgevolg  +  4a'  -{-3a  —  5  het  quotiënt  vormt. 
Men  schrijft  de  bewerking  aldus : 

.  .  Quotiënt. 


Rest. 


Deeler : 
Deeltal 

-l-2a' 

-f  8a* 
+  8a* 

— 

7a  -f  5  1      1  -f  4a'  -}-  3a  —  5 
22a'— 11a' -f  50a  — 25 
28a'  +  20a' 

-1- 

4- 

ea'- 

6a' 

-  31a'  -1-  50a  - 
-21a'-}- 15a 

-  25  .  .  . 

-  10a'  +  35a  - 

-  10a' -h  35a- 

-25.  .  . 
-25 

O 


2^^  Rest. 


3^«  Rest. 


Een    deeling,    zooals    deze,    waarbij  men  tot  een  rest  =  nul 
komt,  heet  opgaande  deeling. 
Andere  voorbeelden. 
Zij  gevraagd  het  quotiënt  te  bepalen  van: 


40 

6x~  —  Sif  —  10^'  —  7x1/  -\-  1  Ij/z  -{-  llxz  en  Sx  -\-  y  —  2z, 
dan    rangschikken    we    deeltal    en    deeler  alphabetisch  naar  de 
afdalende  machten  der  rangletter: 

Deeler :    3x-\-  y  —  2z  \      \  2x  —  Stj  -{-bz Quotiënt. 

Deeltal:  6^'  —  7xy  -\-  llxz  ^  Sy'  -{- llyz  —  lOz^ 
6x'  -f-  2xy  —    4:XZ 

—  9xy  +  Ibxz  —  3/  -{-llyz—  10z\  .  .  P'«  Rest. 

—  9xy  —  Sy~  -j-    6yz 


+  Ibxz  -h    byz  —  10z\  .  .  2^«  Rest. 

4-  Ibxz  +    byz  —  10^:'^ 

Ö 
Gevraagd  het  quotiënt  te  bepalen  van : 
x''  +  34a;'  -{-  2bx'  4-  30  —  25a;'  —  20.r'  —  8a;  +  69  en 
4a;'  —  3a;  —  5a;'  +  a;'  +  6. 

Rangschikken  we  deeler  en  deeltal  naar  de  afdalende  machten 
van  x: 

-\- x' —  bx" -]- é.x' —  Sx -^  6  I      I  +  a;^  4- 5^' —  4a;^  —  3a;  4- 10 
-\-x\  .  .  .  —  25a;'  +  34a;'  ....  —  20a;'  +  25a;"'  —    8a;  4-  69 

4-a;'  — 5a;^4-    4a;"—    3a;^4-    6a;' 

4-  5a;'  —  293;**  4-  37a;'  —    6x'  —  20a;' 
4-  5a;'  —  25a;°  4-  20a;'  —  15a;^  4-  30a;' 

—  4a;''  +  17a;'  4-    9x^  —  bOx'  +  2bx' 

—  4x^  4-  20a;'  —  16a;^  4-  12a;'  —  24a;^- 

—  3a;'  4-  25a;'  —  62a;'  4-  49a;'  —    8a; 

—  Sof  4-  15a;*  —  12a;'  4-    9a;-  —  18a; 


4-  10a;'  —  50a;'  4-  40a;-  4-  10a;  4-  69 
4-  10a'  —  50a;'  4"  40a;'  —  30a;  4-  60 


4- 40a;  4-  9 
Daar  de  laatste  rest :  4-  40a;  4-  9  van  lageren  graad  is  dan 
de  deeler,  kunnen  we  de  deeling  niet  meer  voortzetten ;  wij 
zeggen  in  dit  geval,  dat  de  deeling  niet  opgaat.  Het  zou  een 
opgaande  deeling  geworden  zijn,  als  het  deeltal  +  40a;  +  9 
minder  was  geweest. 

Bij  eene  niet  opgaande  deeling  is  dus: 

Deeltal  —  Rest  =  Deeler  X  Quotiënt 
of  Deeltal  =  Deeler  X  Quotiënt  -|-  Rest. 

Opmerking.  Daar  bij  de  rangschikking  van  het  deeltal 
bleek,  dat  er  enkele  machten  van  de  rangletter  ontbraken,  lieten 
wij  voor  die  ontbrekende  termen  in  het  gerangschikte  deeltal 
eenige  plaatsen  over. 


41 

Gevraagd  het  quotiënt  te  bepalen  van  : 

x^  —  cc'z  —  xif  +  ifz  en  x'  -\-  xij  -^^  y'. 

Het  deeltal  is  gelijkslachtig,  van  den  vierden  graad,  en 
bevat  de  rangletters  x^  y,  z.  Als  deze  veelterm  volledig  was, 
zouden  er  in  voorkomen  termen  met  a;\  x^y,  x^z,  x°^y^,  x'^y^i 
jrz',  xy^,  ^y'^1  xy^'i  ■^'«s^^»  y\  \t^i  V^^'"  V^i  •^*'  Tusschen  de 
termen  van  het  deeltal  dienen  dus  eenige  plaatsen  open  te 
blijven,  nl. :  1  plaats  tusschen  x^  en — X^z;  3  plaatsen  tusschen 
—  x^z  en  xy^ ;  4  plaatsen  tusschen  —  xy^  en  y^z. 

De  deeling  komt  dan  aldus  te  staan : 
X'  -\-  xy  -\-  y'  Il  x'  —  xy  —  xz-\-yz 

x\  .  .  .  —  x^z —  X'if' -\-y^Z' 

x*-\-x^y  +  "^V" 

—  x^y  —  oi^z  —  x^y'  .  .  .  . —  xif. 

—  x^y  — x'i/  .  .  .  . —  xy^. 


—  x^z ' -\-y^^- 

—  x^z.  ...  —  x^yz   ...  —  xy^z 

x'yz   .    .   .  +  xy^z +  ifz. 

x^yz   ...  -f-  xy^z +  y^z. 

Opgaven. 

1.  (x-— 5a;— 24)      :{x—S);  (,x'  +  7^  — 18)         :  (ic  +  9) ; 
y-\-7xy^l2y'') :  {x-\-dy) ;  (x'  —  15^  +  36)       :  {x  -  12) ; 
(5a'  +  6a  —  8)  :  (a  +  2);  {a'  -f  d'  +  1)  :  («'  +  a  +  1) ; 
(x'  H-  x'  +  1)      :  (x'—x+l);  {a'  +  2a-  +  2a  +  1) :  {a'  +  «  +  !)• 

ix^  —  2x^-]-2x—l):{x  —  l). 

2.  Deel:  18a-' -f- 15aè -}- 26-  door  6a  +  6  ; 

3a;-'  +  14:xy  +  15  ƒ  door  x  -\-By  ; 
bx*  —  22ic^  -]-x^  —  7x  —  7  door  x'  —  4a;  —  2  ; 
35a;*  +  9a;'  —  62a;-'  +  45a;  —  9  door  7a;'  —  8a;  +  3  ; 
10a;'  —  21a;'  —  20a;'  +  21a;  +  10  door  2x^  —  3a;  —  5  ; 
lOa'èV  +  Slabc'd  +  Ibcd'  door  2abc  -^^d; 
Sa-bY+  2^ahcdf-\-  2\c'd'f  door  4aè  -f  7c(i. " 

3.  Bepaal  het  quotiënt: 

van  6a;'*'  —  14a;«  +  4a;''  —  21a;'  +  14a;'  -f-  9a;'  +  12  —  15a.''  +  21a;'' en 
—  2a;''  — 3  + 6a;'  — 3a;-; 

van  —  16a;'  +  2a/'  — a;  —  8a;' +  24a;' -f  17a;'  — 23a;'  — 4  + 13a;  en 
.  +  4.^-^  _  2a;3  -f  a;'  —  2a;  +  1 ; 


42 

van  x'  +  34rr"^  +  25a?-  +  60  —  25a;'  —  20a;'  —  48^  en 
—  hx^  4-  4a;''  —  ?>x-\-x'-{-Q. 

4.  Deel :  a  —  2b  -[- c  op  4èc  —  ilr  —  c^  -\-  a^ ; 

ax  —  hx  ■]-  c  op  2èca;  -}-  aV  —  c'  —  èV'  ; 
a'-\-ab-^}r  op  a^  —  h^; 
a^  —  ah^h^  op  a«  — è*^; 
a'  —  a~h^  +  6^  op  a''  +  5". 

5.  Herleid  de  volgende  quotiënten : 

{p^  —  2  ƒ  —  «^  —  xy  Ar  dyz)  :  (x  —  2y  -\-  z)  ; 

{2x~  -f-  dy'  —  z^  —  7xy  —  xz  —  2yz) :  {2x  —  y  -\-z); 

ip'  +  2^2  -\-q^  —  r^)''ip  +  q  —  r); 

{f  —  q^  +  2qr  —  r)  :(p  —  q-[-r); 

(3a'  —  4aè  +  9ac  -\-  Ubc  —  4è'  —  12c')  :  (3a  +  2è  —  Sc)  ; 

(4a(^  -f  ebd  4-  10c(^  +  12èe  +  8ae  +  20ce) :  (2a  +  Sb-{-  bc)  ; 

(3^'  —  8^xy  4-  Qxz  +  6i/  —  8yz)  :  (2^  —  3^  +  4«) ; 

(a'  —  67a'  —  49a'  +  10a'  —  25a  —  4) :  (a'  +  4a  —  7a'  +  1)  ; 

(Ifa'  —  4f aè'  +  6|a'è'  —  3f a^6  +  2 jè^  :  {^a'  —  ^ab  +  ib% 

Herhaling, 

1.  Schrijf  zonder  haakjes : 

{a  4-  (—  5a)  —  (—  9a) }' ;    {—  23m  —  (—  3m  —  n) }  X  —  2mw ; 
5a  — [— 2a  — {— a— (2è  — 5a)4-(— 3a+2i)  — 65}  — (+2a)]. 

2.  Wat  is  de  waarde  van : 

X  —  {y  —  z)y  voor  x^  —  15 ;  y  =  -\-26  en  z  =  —  29 
a-\-  b{b  —  a)  —  c{c  —  a)  voor  a  =  42 ;  5=11  en  c  =  17. 

3.  Als  A  =  x  —  {y  —  z);    B  =  x-\-2y  —  2;  en  C=2a; — {y -\- z) 
welke  is  dan  de  waarde  van : 

2A-{B-C);         A-{-{B-C)]; 
A{B—C)  —  B{C—A)  +  C{A  —  B). 

4.  Welke  kortere  schrijfwijze  bestaat  er  voor  het  gedurig  produkt 
van  72  factoren  ieder  gelijk  aan  2?? 

Vul  in  : 

«X«X<*X«X« enz.  100  factoren  = 

ay^ay^ay^ay^a enz.  m  factoren  = 

5.  Wat  is  de  beteekenis  van : 

a^     a'";  a'^"*';     oT -,     a'"'? 

6.  Wat  is  de  beteekenis  van: 

3a;     5a5;     9a*;     17a'^     6a^     a'''^';     {x  ^  yf'^ 'i 


43 

Welke  eigenschappen  liggen  opgesloten  in : 

Bewijs  die  eigenschappen. 

8.  BevvijS;  dat: 

a"'  X  a"  =  a""^"  ;     «"" :  a"  =  a"*"" ;     {x"'^  =  oT''. 
(Er    wordt    verondersteld,  dat  w  en  w  geheele  rekenkundige 
getallen  zijn,  en  dat  m  grooter  is  dan  n  -\-  1). 

9.  Herleid; 

2a'"  +  3a'"  —  6a"'  +  9a'"  —  85a'"; 

—  (a  +  è)^  +  3  (a  +  hy  —  5  (a  +  è)^  +  20  (a  +  è)^. 

10.  Vul  in: 

a"'X«';  a-'"+'X«'; 

a''"Xa';  «"~'    X«'; 

a"  X«';  «"+'  X«'; 

a'"  X«;  a'""^'  Xa; 

11.  a'"5"        Xa'è'; 
a'ö*^        X  «'"ö"" ; 
a'"+'&"+'Xff&'; 

12.  Herleid  : 
(a'^^bj ;  {an*'^f ; 
{{a^brY;  {(a-ö)T; 

13.  Vermenigvuldig  : 

2a"  —  3a"-'  +  a"~'  met  a"+'  ; 

a-b  —  a'^-'b^  +  2a"-'ö'  met  —  2aV+' ; 

xy"  +  2a;"-V'"^'  —  3ic"-y+'  met  —  2a;"+V'"'*- 

14.  Bepaal  het  produkt  van  : 

a"  —  2a"-*&  +  a'^^b'  met  a^ -\- ab  —  b^  ; 

a'"  —  3a"^'  +  a"'-'  —  a"*-'  met  a"  +  a"+'  —  a"+' ; 

«'"-1  _  2a'"ö"  +  a'"+'&^"  met  a*""^  —  a'"&^"  —  ö*". 

15.  Substitueer  A  =  x-\-  2i/  en  5  =  2a;  —  ^  in  de  volgende  vormen, 
en  herleid  de  vormen  daarna: 

^  +  5J9;  U  +  5)B;  5  (^  —  2B)  ; 

(3^  +  2)  (^  —  2B)  ;  ^  —  (^-  —  AB). 

16.  Bepaal  de  waarde  van  : 

(-2rx(-2rx(+2)^       i+eyxi-i^yxiw 
{(-2)T         '         (-27rx(-8f    • 


a"-'X«';            a'"~' 

X«"+'; 

a""    Xa";          «'""" 

'X«"+^ 

^n+2^^2n.                 ^4m 

X«'"; 

a"-^Xa;            «""' 

Xa; 

^m-l^m+2    Xa;«/'; 

x'^+y^-'X^^^'Y"^; 

x'^+Y'-  x^'^'Y'^'- 

(a^ö"')" ;             («'"ö'^)'"" 

j 

^               {(a  +  3örr. 

44 

17.  Verdrijf  de  haakjes  en  schrijf  zoo  eenvoudig  mogelijk 
X  [20x  —  :r  {—  3;r-  +  5  (—  2^'-  —  ^x)  -f  6}]  ; 

{{x  —  3)-  +  (9  —  2x)  (;r  —  5)  +  3^  —  7}  (2  —  x). 

18.  Vul  in  : 

(a  +  ö)'»  X  («  +  &)"  =  {a  —  2bf  Xia  —  2hy-' 

{a  —  xY'+'  X{(i  —  x)=         (a  -f  ö)?-^  X  («  +  Z>)""^*. 

19.  Bepaal  de  volgende  quotiënten  : 


a'' 

a^ 

«»'+■' 

:  d-  ; 

a"' 

a'; 

^m+7 

«^ 

ar . 

«^ 

^m-5 

a%- 

a'" 

:a; 

^2m+3 

a'"+^ 

a""  ' :  a" 

~m — 7 


a^^     :  a". 


20.  Herleid  ook  : 

(2a"*  —  a"'-' +  a"'-' —  3a"'-') :  a' 

(— löa'^'ö**-'  +  12a'"'-''ö"  —  18a-"*-''&**+-) :  —  6a"'&''. 

21.  Ook: 

(+  a''"-'ö"-'  —  a''"*-«ö'*  +  a""-"ö"+')  :  -|-  a"'-'b''-' ; 
(a^+V-*  4- a^+'ö''-^  —  a^+'ö^+')  :  —  a'ö''-*. 

22.  Herleid: 

(a  +  Z;)»» :  (a  +  &)' ;         (2a  —  x)""-' :  (2a— x)* ; 
{x  —  ^)^'"  :  {x  —  yf"^  ;         (3a  —  2yY'-' :  (3a  —  2ijf'-' ; 
(a  —  ö)'^-' :  (a  —  &)^-^ 

23.  Voltooi: 

a.  Als  2  getallen  hetzelfde  teeken  hebben,  dan  heeft  de  som 
dier  getallen (welk  teeken  ?) 

b.  Als  2  getallen  verschillend  teeken  hebben,  dan  heeft  de  som 
dier  getallen  ......  (welk  teeken  ?) 

c.  De  getallenwaarde  (absolute  waarde)  van  de  som  van  2  getal- 
len is  gelijk  aan  de  som  der  getallenwaarden  dier  getallen, 
als 

en  gelijk  aan  het  verschil  dier  getallenwaarden.  als 

terwijl  het  teeken  in  het  eerste  geval  overeenkomt  met 

en  in  het  tweede  geval  met 

24.  Ook  dit : 

a.  Het  verschil  van  2  getallen,  die  verschillend  teeken  hebben, 
heeft  tot  teeken,  het  teeken  van 

b.  Het  verschil  van  2  getallen,  die  hetzelfde  teeken  hebben, 
heeft  tot  teeken  .  .  .  . .  . 

c.  De  getallenwaarde  van  het  verschil  van  2  getallen,  die  het- 


45 

zelfde  teeken  hebben  is  gelijk  aan ,  en  van  2  getallen, 

die  verschillend  teeken  hebben,  gelijk  aan 

25.  Herleid,  door  eerst  de  buitenste  haken  te  verwijderen : 

— {—  a  +  (a  —  1)  —  2} ;  —  {«  —  (2a  +  3ö)  —  (—  ö  +  a)} ; 
—[—{—(—  a—  l)  —  2a}  —  3a]  ;  — a  {— a  +  a  (— a  +  1)— 1} ; 
—  x[—  2x  -t  X  {—  Sx  —  X  {2x  —  1)  +  5}  —  2]  —  7. 

26.  Als    ge   weet    dat    a    en  &  positieve  getallen  zijn,  onder  welke 
voorwaarden  zijn  dan  de  volgende  vormen  positief  : 

a  —  3  ;    2a  —  5  ;    ö  —  7  ;    3&  +  1  ;    ja  —  15  ;    b—9  ;    26  —  8. 

27.  Onder  welke  voorwaarden  zijn  de  volgende  vormen  negatief  : 

x-t-9;     2.r+10;     bx  —  6  ;     8  —  2«  ;     3.r-fl9. 

28.  Als  a  en  è  positieve  getallen  zijn,  onder  welke  voorwaarden  zyn 
dan  de  volgende  produkten  positief: 

(a  —  5)  (a  —  3) ;         (a  +  7)  (a  —  2) ;         (a  —  3)  (2a  +  5) ; 
(2a  —  7)  (è  +  5) ;       (3a  —  7)  {2b  —  9) ;       (5a  —  10)  (7  —  2b) ; 
(a-3)(2a-5)(è— 4);  (a  +  3)  (6— 4)  (7-5) ;  {a—bf;  {b-bf. 

29.  Bepaal  ook  de  voorwaarde,  waaraan  voldaan  moet  worden,  opdat 
die  produkten  negatief  zullen  zijn. 

30.  Welke  waarde  moet  a  hebben,  opdat  de  volgende  vormen  nul 
worden : 

a  — 5;     a  +  7;     2a  — 3;     7a +  88;     9  — 5a;     2a -f  3;    5a. 

81.    Hoeveel  is: 

5X0;  7X8X3X9X0;  4X5X2X9X3X6X8X0. 
Wanneer  is  een  produkt  van  2  of  meer  factoren  nul? 

32.  Welke  waarde  moet  a  hebben,  opdat  de  volgende  vormen  nul 
worden. 

7a;     5(a  — 2);     (a  — 4)(a  +  2);     (7a  —  5)  (2a  +  6) ; 
3a  (a  —  5)  (a  +  2)  (2a  —  6). 

33.  Vermenigvuldig  het  verschil  van  x'^  —  Sx'i/'~  -\-  i/  en  A:0(?y  -\- 
^xif  —  9x^y'  met  x'  -\-  xy  -\-  y\  en  deel  de  uitkomst  door 
{x^^f){x—yy. 

34.  Bepaal  uit  het  produkt  van 

j?  —  ?>x'y  +  ^ ƒ  —  2  ƒ  en  2>x^  +  4:Xy  —  5  ƒ 
den    coëfficiënt  van  öi?y* ;  van  xy^  zonder  de  vermenigvuldiging 
in  haar  geheel  uit  te  voeren. 


46 

35.  Doe  het  eveneens  voor  de  coëfficiënten  van 

oc^y"'.,     xif  en  x^'if' 
in :  {x'  —  2x^y  +  ^xf  —  y')  {a^  —  hx'y  -f  ƒ). 

36.  Bepaal  de  volgende  produkten,  zonder  de  gedeeltelijke  produkten 
op  te  schrijven : 

(^'  +  5aJ  —  3)  (a;  -f  2)  ;     [x'  —  3a;  +  2)  [^x"  +  a;  —  3); 

{x'  _  2xy  +  3/)  (2a;  +  5j/) ;   (2a;^  -  3a;^  +  f)  {x'  +  2xy  -  éy'^). 

37.  Herleid: 

(4a  +  3è  +  c)  (4a  +  3i  —  c)  —  (—  4a  +  36  +  c)  (4a  —  35  +  c). 

38.  Deel: 

a;"*  —  x^z  —  2x^yz  —  ^xy^z  —  x-f  —  t^s  door  x^  +  xy  +  ƒ . 

39.  Herleid  tot  de  eenvoudigste  gedaante: 

(3a;^  —  4.yz)  [yz  (2x'—  f)  +  ijz  {2x'  +  ƒ)  —  3a;'-  [yz  —  y{x-\-z) }]. 

40.  Bepaal  de  drie  eerste  termen  van  (3a;^  —  ar  -\-2x  —  1)^  zonder 
de  machtsverheffing  uit  te  voeren. 

41.  Deel  x^"-  +  40;'*^  +  4a;'"  +  o;'"  door  a;"  +  1. 

42.  Ook :  a;''"-+-^  —  6a;"^  +  120;'-*^-^  —  15ai-"-'  +  19a;''^-'  —  lla;'"-"  + 
H-  60;'*^-'  door 

x^  —  2a;^-'  +  o;"-'  —  3a;"-'. 

43.  Herleid: 

(a:'" + ^y + /")  (^'"  —  ^y  +  y'")  +  ^"V 

44.  Breng  tot  de  eenvoudigste  gedaante: 

+  {b^x  —  2a^y)  —  {bx"-  —  ay^  —  Saxy]  +  (17a'a;  —  17%)  — 

—  (3aa;'  +  2%').  Toel.  Ex.  Zeevaartsch. 

45.  Hoeveel  is: 

(2a;*  —  3a;V  +  2xf  +  4a;y)  X  (2a;^  —  «/■'  +  ix'  —  ^x'y).   Idem. 


HOOFDSTUK  II. 
Merkwaardige  Produkten. 


I.  Vermenigvuldigt  men  a-\-  b  met  a  —  b,  dan  krijgt  men  a^  —  b^. 
41.  a-hb 

a  —  b 
a^  ^  ab 
—  ab  —  b' 


In  woorden: 

De  som  van  2  getallen,  vermenigvuldigd  met  hun 
hun  verschil,  is  gelijk  aan  het  vierkant  van  het 
eerste  min  het  vierkant  van  het  tweede  getal. 

Voorbeelden: 
(3a  H-  55)  (3a  —  5*)  =  (3a)'  —  [hhf  =  9a'  —  2bb''; 
{7x'  +  Stjz)  i7x'  —  i3ijz)  =  [Ix'y—  l3yzf=4:9x'  —  %V ; 
( —  x^  -|-  y^)  ( —  x^ — ƒ ) ;  wij  beschouwen  —  x^  als  het  eerste  getal 
en    y'^    als    het    tweede,    dan  stelt  de  eerste  factor  de  som  en 
de    tweede    het    verschil    der  getallen  voor,  en  het  produkt  is 
dus: 

( —  a  +  è)  ( —  a-\-  b);  de  gelijke  termen  uit  iederen  factor,  d.  i. 
-\-  b  zetten  we  voorop :  (+  b  —  a)  (+  b  -f-  a).  De  eerste  factor 
is  nu  het  verschil  van  +  &  en  a,  en  de  tweede  de  som  van 
-|-  è  en  a.  Het  produkt  is :  (+  bf  —  (j^=^b'  —  c^. 

Vraag.  Had  men  den  eersten  factor  ook  als  een  som  kun- 
nen beschouwen? 

{2x^y  —  Zfz)  [—2x'y  —  3y^  = 

=  (-  3fz  +  2x'y)  (-  3fz  -  2x'y)  = 

(—  Sfzf  —  (2xyY  =  dy'z'  —  ix'y\ 


48 


Opgaven. 

(a  +  3)  (a  —  3)  ;  (a  —  5J)  {a  +  hb)  ; 

{x  -{-y)ix  —  y);  {2m—p)  {2m  -{-p)  ; 

{Sx  +  5^)  (3a;  —  5^)  ;  (4m  —  n)  (4w  +  w)  ; 


(2a  +  6)  (2a  —  b) ; 
(a;-2//)(*'  +  2^); 

a^4-i)(i^-i). 


2.  (a' +  ö')  («' —  &0  ; 
(a&  +  cc?)  (a&  —  cd) ; 
(2a'  +  30')  (2a'  —  W)  ; 
{a'b  —  ab')  {a%  +  ab^) ; 

3.  (— a +  &)(«  + ö); 

(—  ^  —  ^)  (^  —  2/)  ; 
(2a  —  3&)  (3&  +  2a) ; 

(2a'  —  5ö')  (—  2a'  —  5&') 


(3a;'  -|-  yz)  (3rc'  —  li/^)  ; 
{bxy  -f-  2;')  (5a;2/  —  z~) ; 
(4a'  —  3a&)  (3a&  +  4a')  ; 
(2^' 4- 3^)  (-31/' +  2^'). 

(a  +  ö)(a-&)(a'  +  ö'); 
(2  +  r)(2^+r^)(^-r)(2^-r^); 
(aö  +  ac)  (d'b'  +  a'c')  (a&  —  ac) ; 
(a"  -1-  &"')  (a'"  —  &"') ; 

/~3m+l  ïj2to+3\  /    3m+l  2m4-3\  . 


n.  Uit 

42. 


a  +  & 
a4-& 
a'  +  ab 
+  aö  +  &' 


en 


a'  —  ab 

—  ab  +  b^ 
a'  —  2a&  H-  ö' 


a'  +  2a&  +  6' 
leeren  we  : 

[a  4-  &)'  =  a'  +  2ab  +  ö' 
(a  —  bf  =  a'  —  2a&  +  öl 
In  woorden  : 

Het  vierkant  van  een  tweeterm  is  gelijk  aan  de 
som  van  de  vierkanten  van  iederen  term  en  het 
dubbelprodukt  van  beide. 

Voorbeelden : 

(2a  +  3&)'  =  4a'  +  12a6  +  9b^ ; 
(5a  —  2bf  =  25a'  —  20a&  +  4&' ; 
(a'  H-  3a5')'  =  a'  +  6a'b'  +  9a%* ; 
{a^  +  xYf  =  x''  +  2xY  +  x\f. 


4. 


{x  4-  yf 
[x  —  yf 
(^+3)' 


Opgaven 

(2:r  +  3^)'j 
(4a;  —  hyf ; 
(«'  +  «ö)^ 


(a;'  +  ^xy) ; 
(a'-ia)^ 

(2a'  4-  3a&)' 


49 


(^-5^;  (r  +  9^);  (a'  +  d'bf; 

{a  —  26)"- 


(a  +  3&)' 
{x  —  !/zf 

{y  —  py 


ia'  —  af  ;  («^'  +  a^-'f  ; 

(:i;^  +  /f;  {2xy-Syzy. 


5.    Herleid  F  —  P^  +  a'  als  : 

p=x  —  2y;         2x—3y;         oif  -\- y^  ;         af  +  ic«+' ; 
^=iC  +  2//;         2a;  +  3y;         x^  —  y^ ;         x"  —  x"+\ 


III.  Past  men  het  tweede  merkwaardige  produkt  toe  op  het  vier- 
kant van  een  veelterm,  b.v.  van 

a  +  ö  +  c, 
door  hiervan  eerst  den  tweeterm 

a  +  ib  +  c) 
te  maken,  dan  krijgt  men 

(a  +  &  +  cf  =  {a  +  (&  +  c)f  =  a'  +  2a  (ö  +  c)  +  (&  +  cf  = 
=  a'  +  2ab  +  2ac  +  ö'  +  2bc  +  r. 
Evenzoo  voor  (a  —  &  +  c  —  c?)^ : 
{a  —  b  +  G  —  dy  =  {ia  —  b)-\-{c  —  d)Y  = 
(a.  —  &)'  +  2  (a  —  b)  {c  —  d)-]-{c  —  df  = 
a'  —  2ab  +  &'  +  2ac  —  2ad  —  2öc  +  2bd  +  r  —  2cd  +  <?% 
of  gerangschikt  : 
a'  —  2a&  H-  2ac  —  2a(^  +  ö'  —  2bc  +  2öc?  +  c'  —  2cd  -f  (^'. 

In  woorden  : 

Het  vierkant  van  een  veelterm  is  gelijk  aan  het 
vierkant  van  den  eersten  term  plus  de  dubbele  pro- 
dukten  van  dezen  term  met  elk  der  volgende,  dit 
vermeerderd  met  het  vierkant  van  den  tweeden  term 
plus  de  dubbele  produkten  van  den  tweeden  term 
met  elk  der  volgende  enz. 

Opgaven. 

6.    Ontwikkel   met   behulp  der  formule  (a  ±  &)*  de  volgende  vier- 
kanten en  rangschik  de  uitkomsten  : 

[a  —  b  +  cf;  (2a  — 3&  +  c)^  (a  —  26  +  3c)' ; 

(2a— 36+2c)' .  (^3  +  ö'  —  abf ;  (a'  -f  a&  —  bj ; 

{a-{-h-\-c  +  df',      (a  — 6  — c  +  cO';        [a-^b  —  c  —  dy. 

Derksen  en  de  Laiye,  Alg.  I.  * 


(x- 

—  x'i^  +  ff  ; 

(x^ 

-2x^dT; 

{x^- 

-  hx  -f  6)^  ; 

50 

Vul  onmiddellijk  de  uitkomsten  in: 

{x  +  2y-{-Szf',         {x-2y-\-z)', 
{x'  +  2xy  —  ff :       {2x'  +  3;r  —  5)'^ ; 
(a'  —  2a&  +  hy  ;       («'  —  3a?>  +  2ö^)' ; 

Ook: 

{a-\-h  —  c  +  2df  ;  («'  +  aö  +  ö'  —  ac  -h  c'  -\-  bef 

(a  —  2ö  +  3c  —  6?  +  e)- ;         (;2;'  +  f  +  ^^  +  ^')'. 

Herleid  :  A' -^  A  .  B  ^  B\ 

als  ^  =  ic"  -j-  ^"  en  B  =  x""  —  y"". 


rV.  Vermenigvuldigt  men  a-\-  p  met   «  -|-  5 


+  5'  .  a-^  pq 
dan  krijgt  men  :  é -\- [p -\- q)a -\- pq. 

Het  produkt  van  2  tweetermen,  die  één  term  gelijk 
hebben,  is  gelijk  aan  het  vierkant  van  den  gelijken 
term,  plus  de  som  van  de  ongelijke  termen  maal  den 
gelijken,  plus  het  produkt  der  ongelijke  termen. 

Voorbeelden : 

(a  +5)  (a  4-  2)  =  a'  -[-  (5  +  2)  a  -f  10       =  a'  +  7a  +  10  ; 
{a  —  l)  (a  —  8)  =  a'  +  (—  7  —  3)  a  +  21  =-:  a'  —  10a  +  21 ; 
(a  —  5)  (a  +  3)  =  a'  +  (—  5  +  3)  a  —  15  =  a*  —  2a  —  15  ; 
(«_|_9)  (a  — 4)  =  a-'  +  (9  — 4)a  — 36      =  a' +  5a  —  36. 

Opgaven. 

10.  Vul  onmiddellijk  het  produkt  in: 

{x  +  7)  (a;  —  4) ;  {x  -  hz)  (x  -h  2z) ;  {hx  +  2y)  {^x—  9y) ; 

{x  +  9)  (^  4-  3) ;  {2x  +  5)  (2a;  +  3) ;  (4a  +  Sb)   (4a—  5ö) ; 

{x  +  2y)  {x  +  3^) ;  {Sx  -  4)  (3^  -f  7) ;  (7a  -  26)  i7a  -  5&). 

11.  (5a  H-  2è)  (5a  —  34) ;         (^'  +  5a?)  [x'  —  9a;)  ; 

(6a;  +  3«/)  (6a;  —  81/) ;         (^'  -|-  7a;2/)  (a;'  —  3a;?y)  ; 
(9«-2  4_  3^2)  (9^2  _  5^2) .        (^2^  _|_  5^j2)  (^^2^  _  loaè^). 


51 

45.    De  volgende  vier  merkwaardige  prodiikten 
I.  (a  +  è)(a  — è)  =  a'  — i'; 
IL  (a±èf  =  a^±2a6  +  è-; 

I ri.  {a+h^-c-\-df=a^+2ab+2ac-\-2ad^h'-\-2bc^-2bd-{-c'-^2cd-^d'' ; 
IV.  (a  4-^)  {a-\-q)  =  d'  -\- {p -\- q)  a  -^ pq  ; 

komen  vaak  vereenigd  voor,  namelijk  als  men  2  veeltermen  te 
vermenigvuldigen  heeft,  die  slechts  verschillen  in  het  teeken 
van  een  of  meer  termen,  zooals : 

1.  {0'-\-  b  —  c-\-  d  —  e)(«  —  b  —  c  —  d-\-  e). 

Om  dit  produkt  te  bepalen,  zoeken  we  eerst  de  gelijke 
termen  uit  beide  factoren :  a  en  —  c\  die  vereenigt  men  tot 
één  term,  en  daarna  doet  men  dit  ook  met  de  tegengestelde 
termen.  Aldus : 

{(a-c)H-(6  +  d-g)}  {{a-c)-{b^d-e)Y 
\\'^ij   hebben    nu  het  verschil  van  2  getallen  te  vermenigvul- 
digen met  hun  som,  en  dus  volgens  I: 

{a  —  cf  —  {b  +  d  —  é)\ 
en  dit  kan  volgens  II  en  III  ontwikkeld  worden  in: 
a'  —  2ac  4-  c-  —  {b'  +  2bd  —  2be  +  d'  —  2de  -f-  é')  = 
a'  —  2ac  +  c'  —  b'  —  2bd  -\-  2be  —  d^ -\-  2de  —  i. 

2.  Zij  gevraagd  (2a  — '2>b  +  c)  (2a  -\-hh  Ar  c)  te  ontwikkelen. 

Vereenigen  wij  eerst  de  gelijke  termen  uit  beide  fac- 
toren tot  een  enkelen  term: 

{(2a  +  c)  —  3è}  {(2a  +  c)  +  5é}, 
dan  kunnen  we  dit  produkt  met  behulp  van  IV  ontwikkelen: 
{(2aH-c)  — 3è}{2a  +  c)4-5è}  =  (2a  +  c)-4-26(2a  +  c)  — 15è'= 

=  4a-  +  4ac  -f  c'  +  4a6  -}-  2hc  —  15ó^ 
en  nu  gerangschikt: 

4a"-  +  4aè  -f  4ac  —  15^>-  +  2bc  -f-  c\ 

Opgaven. 

Onderstreep  in  de  volgende  produkten  de  gelijke  termen  uit 

beide  factoren,  voor  ge  tot  de  ontwikkeling  overgaat. 

12.    (a  +  ö-f  c)  (a  +  è  — c);  (a  —  2è  +  3(:)  (— a  +  26  +  3c)  ; 

(a-\-b  —  c)  (a  —  b  —  c) ;  (a  —  b  —  c){a-\-b-\-c)\ 

(a_|_2è-3c)  (a-2èH-3c);  (^"^  +  ^c^/ +  r)  (^' -  ^2/ +  2/') ; 

(a;'-+^2/  +  r)  ix'^xy-f) ;  (a^-2aè  +  è'0  («^  +  2aè  +  è^) ; 
(ic"*  +  ic"  +  ;rP)  (a;"^  —  a;"  H-  a;^). 


52 


13. 


14. 


15. 


16. 


17. 


a  +  2è  -f-  3c  —  M)  (a  —  26  -f  3c  +  M) ; 

a  —  2è  4-  5c  —  d)  {a  +  2b  —  bc  —  d)', 

a-^b  —  2c-{-d)  {—a-\-b  —  2c  —  d); 

d"  +  ab-]-b^  —  c')  (a-  —  ab  —  b' —  c') ; 

y*  + «/"  +  2;^  +  xy)  {x^  —  2/'  —  z^  +  a;«/) ; 

a  +  è  +  c4-c?  +  «)  («  —  è  +  c  —  (i  +  c); 

2x-  +  3a;  —  5)  {2x^  —  3a;  +  5) ; 

a  —  2è  +  3c  —  4c^  +  e)  {a  —  2b —  ^c  — U  —  e) ; 

a-\-^b  —  U  —  e-[-f)  [a  —  3b  —  id -]- e  —  f). 


a-\-b  +  b)  (a  +  J  +  3); 
a—b  +  b)  {a—b  —  7); 
a  +  2è  — 3c)  (a  — 5ó  — 3c); 
a-\-7b—8c)  (— 3a4-76— 8c)  ; 


(5a'  4-  3a  —  6)  (5a'  —  7a  —  6) ; 
(5a-  +  3a  —  6)  (5a'  +  3a  +  4) ; 
(5a'  +  3a  —  6)  (2a'  +  3a  —  6) ; 

ia'  +  a  +  1)  (a'  +  2a  +  3). 


2x^  -{-Sx^  —  x-\-S)  (—  2aP  -\-dx^  —  x  —  3) ; 

[a^  —  3x'y  +  2xy'  —  y')  [x^  +  Sx'y  +  2xy^  +  y^) ; 

X*  +  2a^y  +  SxY  -  a;^/^  +  ^/O  {oc'  -  2x'y  -\-  Sx'f  +  xf  +  y) ; 

a'  +  a'è  +  aè'  +  b')  (a'  —  a'b  —  ab'  +  b') ; 

a'  +  a'6  +  aè'  +  b')  (a'  —  d'b  —  aW  —  b') ; 

2aè  4- «'  +  &'  — C-)  (2a&  —  a- —  è- +  c'). 

(a  +  b  +  c)  {a-^b-c)}X{ia-b  +  c)  {- a -\- b -\- c)} ; 

ab  -\-  ac-{-  bc)  (—  ab-\-ac-\-  bc)  [ab  —  ac-\-  bc)  (ab  -\-ac—  bc); 

x'-^y'  +  z')   {-x'^y-  +  z')  {x' -  f  +  z')  {-x'-y'  +  z'). 

Substitueer  in  den  vorm: 

P'  +  PQ^R' 

voor  P  de  waarde  2x-\-3y  —  0, 

voor  Q    ^         „        2x  —  Sy-]-z, 

voor  R    „         „        X  —  2y-\-3z, 
en  herleid  dan. 


18.  Stel  ook :  P  ^=x^  —  x' -\-  x  —  1, 

Q^X^J^X^-^X+  1, 

R  =  x^-^  2x—  1, 
en  herleid  dan. 

19.  Ontwikkel  ook  nog: 

{—a^b-\-c-\-d)  [a-b^-c-^d)  [a-^b  —  c-^d)  [a  +  b-^c-d). 


53 

46.  V.  Door    de    vermenigvuldiging    van    a^  —  ab  -}-  If    met  a-\-  b 
ontstaat  a^  -\-b^: 

a^  —  ab  -\-  h' 

a  -^b 

a^  —  a'b  -f-  ab' 

4-  a'b  —  ab^  +  f>' 
a'  +  b\ 

In  woorden : 

De  som  van  de  vierkanten  van  2  getallen  min  hun 
produkt,  vermenigvuldigd  met  de  som  dier  getallen, 
is  gelijk  aan  de  som  hiuiner  derdemachten. 

47.  VI.  En  uit  {a  —  b)  {d'  +  ab  +  ö')  =  a'  —  b'  leeren   we  : 

De  som  van  de  vierkanten  van  2  getallen  plus 
hun  produkt,  vermenigvuldigd  met  het  verschil  dier 
getallen,  is  gelijk  aan  het  verschil  hunner  derde- 
machten. 

Voorbeelden : 

{a  +  2)  (a'  —  2a  +  4)  =  a'  H-  8  ; 

{a  —  2b)  (a^  +  2aö  +  Ab')  =  d'  —  8b^; 

(x'  +  f)  {x'  -  xY  +  /)  =  x'-h  y\ 

Opgaven : 

20.  (a  —  3)  (a-  +  3a  -f-  9)  ;  («  +  5)  («"'  —  5a  -f  25) ; 

ix  —  y)  {x"-  ^xy^r  f)  \  (^  —  2«/)  (^'  +  2xy  +  ^f)  ; 

(a  —  4)  (a"'  +  4a  -f  16) ;  (2a  -j-  3ö)  (4a''  —  6a&  +  9^'). 

21.  Vul  in: 

(p+g)       X =/H-2^ 

(2p-3^)    X =:8/-27j^ 

{x'-^y")    X =a:«-27/; 

(3a-  +  5&'')X =27a'  +  125&^ 

(a'  —  a%')   X =d''  —  a%' ; 

(a;^t^  +  yV)X =^a^f^fz\ 

22.  Ontwikkel: 

(a  -I-  ö)  (a'  +  a&  +  &')  («  —  b)  (a'  —  aö  +  &'0  ; 

[a  —  3ö)  (a"^  —  3a&  +  W)  (a  -|-  3ö)  (a'  -f  3a&  +  W)  ; 

(a^  +  ö^)  (a-^  —  a^ö^  +  &'^ 


Machten  van  een  t-weeterm. 

48.    Wij    zullen    den    tweeterm    a  -\-b  achtereenvolgens   tot  de  2*^®, 
3de^  4de^  5^«...  macht  verheffen. 
P*«  macht  .    .  a  -\~b 
a  -\-b 


2^"   macht 


d^  -\-  ab 
+    ab 

+  b' 

.  a^  +  2ab  +  ö^ 
a  +b 

a'H-2a'öH-aó"' 

+    a'b+    2ab'-^ 


.  a'  -t-  Sa'b  + 
a  +& 

3a  ö'  + 

ö^ 

a'  +  Sa^b  + 

3a'&'  + 

3aT  + 

3a&=*  +      &* 

.  a'  +  ^d%  + 
a  -Vb 

6«'6'  + 

4a&'  +      b' 

ê  +  4a^ö  + 

6a^ö'  + 
^a%'  + 

4a'ö'+    aö* 

3^^   macht 


4*^^   macht 


5<ï«   macht  .    .  a'  +  öa'ö  +  lOa'ö'  +  10a'ö=^+  5a&'  +  &^ 

enz.  ^ 

Aan  deze  machten  merken  we  op,  dat  de  exponenten  van  a 
met  1  afdalen,  die  van  b  met  1  opklimmen,  terwijl  alle  termen 
het  plusteeken  voor  zich  hebben.  Men  zou  dus  elke  macht  van 
a-\-h  onmiddellijk  kunnen  opschrijven,  zoo  men  de  coëfficiënten 
der  termen  kende.  Om  die  te  bepalen,  letten  we  op  het  volgende  : 

De  coëfficiënten  van  de  eerste  macht  zijn  : 
1  ...  1 
die   van  de  tweede  macht  ontstaan,  door  de  vermenigvuldiging 
met  a-\~  b. 
De   coëff.   van  het  1®*^  gedeeltelijke  prod.  zijn  :     1     1 

Ode  1        1 

1» » 1»       II     '■' » » j) ■*-     ■•■ 

De  coëff.   van  (a  +  b)~  zijn 1     2     1 

Om   (a  +  bf  te  bepalen,  moeten  we  {a  +  by  nog  met  a  +  b^ 
vermenigvuldigen.  Daar  van  (a  -f"  ^)'  de  coëfficiënten. 

12     1  i| 

zijn,  en  deze  door  vermenigvuldiging  met  a  oi  b  niet  verande- 


55 


ren,    zullen    die   van  (a  -|-  bj^  verkregen  worden  door  samentel- 
ling  van : 

1     2     1 
1     2     1 


Evenzoo  zijn 
die  van  (a  -f-  b)* : 

{a  +  bf 
n         ia-\-by 


13     3     1 

13     3     1 
13     3     1 

14     6     4     1 

14     6     4 

1 

1     5  10  10     5 
1     5  10  10 

1 
5     1 

1 


6     1 


6  15  20  15 
enz. 

De  coëfficiënten  van  de  verschillende  machten  van  a-\-b  zijn 
vervat  in  het  volgende  figuur,  dat  naar  den  ontdekker  den  naam 
draagt  van:  Driehoek  van  Pascal. 


P  macht 

1     1 

2^       . 

1     2     1 

^^          n 

13     3     1 

4'^       „ 

14     6     4     1 

ö*^       , 

1     5    10  10    5     1 

6*^       , 

1 

6    15  20  15    6     1 

7«       , 

1 

7    21  35  35  21    7     1 

8«       . 

1     8 

28  56  70  56  28    8     1 

9^'       . 

Om  nu  van  een  tweeterm  bv.  d'  -f-  bc  de  5*^*^  macht  te  bepalen, 
zoekt  men  eerst  de  coëfficiënten  ;  deze  zijn  :  1 . .  5 . .  10  . .  10 . .  5  . .  1. 
Vervolgens  bedenke  men,  dat  de  exponenten  van  het  eerste 
getal  met  1  afnemen,  die  van  het  tweede  met  1  opklimmen,  en 
dat  alle  termen  verbonden  zijn  door  het  plusteeken.  Derhalve : 
(a-+6c)'=(a')'+5(a')'(6c)+10(a')'(èc)'+10(a-0-^(èc)'+5a'(6c)'+(6c)' 
=a'°-h5a*èc-}-10a'èV+10a'^V+5a'6VH-èV. 

49.    Moet  men  [a  —  bf  ontwikkelen,  dan  bedenke  men  dat : 
a  —  6  =  a  -|-  ( —  b)  en  dus : 
[a—hf  =  {a-^{—b)f  =  a'-\-6a'{-b)-^lba'{—bY-\-20a'i—bf-\- 
+lbd'(—by+6a{—bf+i—bY. 
In    deze    uitkomst    zullen    alle  termen,  die  een  onevenmacht 
van  —  b  bevatten,  negatief  zijn : 


56 


liV.i 


Aan  dit  voorbeeld  merken  we  nu  op,  dat  {a-\-bY  en{a  —  bf 
alleen  verschillen  in  teekens;  in  het  eerste  komen  alleen  plus- 
teekens,  in  het  laatste  afwisselend  plus-  en  minteekens  voor. 


Opgaven. 

1.  Ontwikkel: 

{a  +  bY;  {a'  +  bj;  {x^-yf-,  {x' -^  yz)\ 

(a-^bf;  (2a  +  3è)^  {ax-^byf;  (ax' —  bf) 

{ab  +  cf;  {a-bf;  {x'-ff',  {a' -  ab'f 

2.  Ook :  {a-\-{—  b)]*  en  {a  +  (—  b)f. 

3.  Eveneens  : 

ia'  —  b'cY ;         [a'  —  h'cf ;         {2d  -  1)* ;         {x'  —  Syzf. 

4.  Ontwikkel:  {{a-\-b)  +  c}\ 

5.  Evenzoo :  {a-{-  b  —  cf  en  {a  —  b-\-  cf. 

6.  Ontwikkel :  (4a;'"+V  —  2a;«/™-')'  en  {^x"^'  —  3^"-f . 

7.  Ook  nog:  (a  -f  2Z/  —  cf  en  {2x  +  3«/  —  z)'. 

8.  Herleid  zoo  eenvoudig  mogelijk: 
{a^byXi.a-bY;     {x' ^  ^ff  X  {x' -  ^yj  \ 
{a  —  Uy  [a^  +  3aè  +  96')'. 


50.    Door   Newton    is   voor   elke   willekeurige    macht   van   a-\-b   een  formule 
gevonden,  die  den  naam  draagt  van  binomiaal  formule.  Zij  is: 

Het  bewijs  van  deze  formule  wordt  in  de  hoogere  algebra  voor  elke 
willekeurige  waarde  van  n  aangetoond,  mits  b<ia.  In  de  lagere  algebra 
wordt  de  waarheid  der  formule  voor  elke  geheele  rekenkundige  waarde  van 
n  meestal  bewezen  met  behulp  van  de  theorie  der  combinaties  en  permu-  • 
taties.  Doch  ook  zonder  deze  theorie  kan  men  zich  van  de  juistheid  der 
formule  overtuigen,  door  middel  van  een  Bernouilliaajisch  BeTV^s, 
dat  is :  men  neemt  voor  een  oogenblik  aan,  dat  de  formule  waar  is  voor 
zekere  geheele  waarde  van  n  en  toont  dan  aan,  dat  ze  ook  waar  is  voor 
n-\-  lm  Kan  men  dan  eene  geheele  waarde  van  n  vinden,  voor  welke  de 
formule  geldig  is,  dan  is  ze  voor  alle  geheele  waarden  grooter  dan  n  waar. 

Wij  zullen  dit  bewijs  hier  laten  volgen. 

Zij: 

dan  verkrijgen  wij  {a  -j-  6)'H-i  door  nogmaals  met  a-\-  bte  vermenigvuldigen : 


57 

a-f_6 

«nj+        ^       „n-IJ«+       !!fci)        «n-.63_^       ^^^.2^^^       ^""''*+- 

In  deze  uitkomst  hangen  de  coëfficiënten  en  de  exponenten  van  a  en  è 
op  dezelfde  wijze  af  van  den  machtsexponent  ff  +  '*?  als  ze  in  de  formule 
afhangen  van  den  exponent  n>  Wanneer  dit  nu  niet  alleen  waar  is  voor 
de  eerste  vijf  termen  van  het  produkt,  maar  voor  eiken  term,  dan  mogen 
wij  daaruit  besluiten,  dat  de  formule  ook  waar  is  voor  den  exponent  n-\-1f 
wanneer  zij  dit  is  voor  den  exponent  ft«  Wij  zullen  dus  nog  laten  zien. 
dat  de  p''^  term  van  (a  +  è)"+'  op  dezelfde  wijze  uit  ff  +  '  afgeleid  wordt, 
als  de  p^^  term  van  (ft  +  ft)"  uit  den  exponent  ff  verkregen  kan  worden. 

Uit  de  formule,  die  wij  voor  {a  +  ft)"  als  waar  aangenomen  hebben,  kan 
men  zien  dat: 


T  _n{n-\){n-2){n-Z)....{n  -p  +  2)    „_.,_,..,-. 
^^-1.    2.        3.           4        ....        {j>-\f  *       • 

Om  nu  te  verkrijgen  Tp  van  (a  -j-  ft)"+',  merken  wij  op,  dat  deze  gelijk 
is  aan  aXTp-\-bX  2^-f.i  van  (a  +  ft) " . 
aXT  -  »(^-l)(n-2)(n-3) {n-p  +  2)  _, 

hXT     ,_^(>^-l)(>^-2)(n-3)■..■(n-p  +  3)  _, 

ftXi^i_j_    2.  3.  4.., {p-2f  ^      ■ 

^--     1.  2.        3.  4.        (^_2)(p-l)«  *      • 

Een    aandachtige  beschouwing  van  de  coëfficiënten  en  de  exponenten  uit 
de    termen    Tp    en    Tp  leert  ons,  dat  beide  op  dezelfde  wijze  worden  ver- 
kregen respectievelijk  uit  de  exponenten  ff  en    n  -{-  1,  waaruit  dan  blijkt, 
dat  de  formule  waar  is  voor  n-\-  tf  als  ze  waar  is  voor  ff* 
Nu  weten  wij,  dat  voor  n  =  2 : 

(a4-ft)'  =  a'4-2«ft  +  ftS 
welke  vorm  geschreven  kan  worden  als: 

(a  ^by  =  a'^\  a^-i  ft  +  ^Jl^a^-^  h\ 

zoodat  wij  zien,  dat  de  formule  waar  is  voor  n  +  2,  en  dus,  blijkens  ons 
bewijs,  ook  voor  w  =  3 ;  en  is  ze  waar  voor  n  =  Z,  dan  ook  voor  w  =  4  enz. 
derhalve  voor  elke  geheele  rekenkundige  waarde  van  n. 

51.  Opmerkingen.  1.  Uit  de  formule  blijkt  dat  {a  +  by  met  a"  begint  en 
met  ft"  eindigt;  dat  de  exponenten  van  a  met  1  afnemen,  die  van  ft  met  1 
opklimmen.  Er  zijn  dus  n  termen  waarin  de  factor  a  voorkomt,  en  1  term 
waai  in  hij  niet  voorkomt;  zoodat  (a  +  ft)"  bestaat  uit  n-{-l  termen. 


58 

Daar  (a  +  6)"  =  (&  +  «)"  volgt  hieruit,  dat  in  de  ontwikkeling  van  (a+  i) 
de  coëfBcienten  van  de  uiterste  termen  en  van  elke  2,  die  evenver  van  di 
uiterste  afstaan,  gelijk  zijn. 

De    exponent   van    b   uit  eenigen  term  is  1  minder  dan  het  ranggetal  van 
dien  term ;  de  exponent  van  a  is  gelijk  aan  den  machtsexponent,  verminderd 
met  dien  van  b.  Derhalve  kan  men  den  p'"^  term  voorstellen  door: 
Tp  =  Coëff.  X  ««-( ï'-DöP-i 

De  coëfficiënt  van  eenigen  term  is  een  breuk  waarvan  teller  en  noemer 
produkten  zijn,  die  uit  evenveel  factoren  bestaan. 

De   laatste    factor  uit  den  noemer  komt  overeen  met  den  coëfficiënt  van 
b,   de  eerste  is  1  en  de  som  van  de  overeenkomstige  factoren  uit  teller  en 
noemer  is  w+  1.  Bijgevolg  zal  van  (a  -f-è)"  nu  de  20ste  term  zijn: 
7- „  _  nin-l){n-2)....  (>z  -  17)  0^  -  18) 

^"~1.     2.  3 18.  19.       "*       ^ 

En  in  het  algemeen : 

^"-TT^r.  3 ip-2)      (p-l)      ""  ^ 

Wil  men  (a  —  bY  ontwikkelen,  dan  heeft  men  in  de  formule  slechts  b  door 
—  6  te  vervangen;  daardoor  worden,  alle  termen,  waarin  i  tot  oneven  macht 
voorkomt,  negatief. 

Dat   er   in    (a±è)"   slechts  n-\-l  termen  voorkomen,   kunnen  we  ook  uit^^ 

den  coëfficiënt  van  den  p'^'^"-  term  afleiden.  Immers :  M 

_  w  (?^  —  1)  (w  —  2)  .  ■  ■ .  (n—p  +  ^){n  —p  +  2)  '^ 

'~i-    2.  3 (p-2)        (jt>-l)       • 

Is  nvi  p  >  n  -\-  1,  dan  zal  in  den  teller  altijd  een  factor  nul  verschijnen, 
waardoor  de  geheele  coëfficiënt  nul  wordt,  en  die  term  verdwijnt. 

Is  n  even,  dan  is  w  +  1  oneven,  en  de  ontwikkeling  van  (a'db  6)"  heeft  een 

11  ~\-  2 
middelsten  term,  nl.  den  — ^ — den  term. 

Is   n  oneven,  dan  is  w  +  1  even,  en  de  ontwikkeling  van  {a  ±  6)"  heeft 
2  middelste  termen. 


HOOFDSTUK  III. 
Merkwaardige  Quotiënten. 


52.  Er  zijn  drie  merkwaardige  quotiënten: 

a''  —  h\        g-"  — 6'^"_  a^»+i^..fi2n+i 

a  —  ft'      ■     a-\-b    '       *        a-{-b 

Zij  heeten  zoo,  omdat  hèt  opgaande  deelingen  zijn,  wier 
quotiënten  men  onmiddellijk  kan  opschrijven,  zonder  de  deelingen 
uit  te  voeren. 

53.  I.  ?"-**" 


a — b 

Het   verschil   van  twee  gelijknamige  machten  is 
deelbaar  door  het  verschil  der  grondtallen. 
BewJijs. 

Deelen  we  a  —  h  op  a"  —  h^ : 

a  —  bid"  —  è"/a"-' 

ar  —  oT-^  h 

-f  ar-'  b  —  b^==b  (a"-'  —  b""-'), 
dan  kunnen  we  schrijven : 

=  a"-'  -f  è  X 


a  —  b  a  —  h     ' 

Hieruit  ziet  men,  dat  a"  —  è"  deelbaar  zal  zijn  door  a  —  i, 
als  a"~^  —  6"~'  deelbaar  is  door  a  —  h.  Of  in  woorden : 

Het  verschil  van  2  gelijknamige  machten  is  deel- 
baar door  het  verschil  der  grondtallen,  als  het  ver- 
schil van  2  gelijknamige  machten  dier  grondtallen, 
die  1  minder  tot  exponent  hebben,  deelbaar  is  door 
het  verschil  dier  grondtallen. 

Dus: 
a"  —  &"  is  deelbaar  door  a  —  b,  als  «""'  —  è""^  het  is ; 
a"~'  —  6"~'  is  deelbaar  door  a  —  b,  als  a"" '  —  i"~^  het  is ; 


60 
^n-2  _  j«-2  jg  deelbaar  door  a  —  h,  als  a""^  —  6""^  het  is ;  enz. 

d^  —  h^  is  deelbaar  door  a  —  &,  als  af'  —  b^  het  is ; 
ar  —  b'  is  deelbaar  door  a  —  è,  als  a  —  b  het  is. 

Nu  weten  wij,  dat  a  —  b  deelbaar  is  door  a  —  b,  derhalve 
is  ook :  a'  —  i^ ;  a^  —  6^ ;  a*  —  b^\  d'  —  V'  enz.  in  het  algemeen 
a"  —  è"  deelbaar  door  a  —  b. 

Bepaling  van  het  Quotiënt. 

54.  Passen  we  de  formule 

r-  =  a      -\-  b  . r- — 

a  —  o  a  —  b 

achtereenvolgens  toe  op  c^  —  6';  d^  —  b^\  «*  —  6*  enz.  a" — 6"; 

dan  krijgen  wij : 

a  —  b ^ 

a  —  b         ' 

a^  —  W  a  —  b 

7"  =  a-]-  O  . r  =:a  -f-  b. 

a  —  o  a  —  b 

3  l3  'i  12 

r  =  a'  +  6  . r  ^=  a^  -\- b  (a  4- b)  ^  a^  -^  ab  4-  h\ 

a  —  b  a  —  b  <      \     >     j 

^—1^  =a;'-{-  b .  ^^—^=  a'-\-  b  (a'+  ab  -\-  b')=a'+  a%  +  ah'+  b\ 
a  —  b  a  —  b 

^^11^  =  a'  +  b,  "^^  =:a'4-b{a'-}-  a%  4~  ab' -j- b')  = 
a  —  b  a  —b  >      \      >  / 

=  a'-{~  a%  ^-  a'b'  -\-  ab^  -\-  b' 
enz. 
In  het  algemeen : 
a"^ ^« 

a  —  b 

We  merken  aan  het  quotiënt  op,  dat  alle  termen  ten  opzichte 
der  grondtallen  van  den  n  —  1®°  graad  zijn ;  dat  de  exponenten 
van  het  eerste  grondtal  met  1  afnemen,  en  die  van  het  tweede 
met  1  opklimmen,  en  dat  alle  termen  positief  zijn. 

55.  II   "*       ^ 


Het  verschil  van  2  gelijknamige  evenmachten  is 
deelbaar  door  de  som  der  grondtallen. 
Bewijs, 

Voor  den  noemer  a  -\-b  kunnen  we  schrijven :  a  —  ( —  b)  en 


61 

voor  den  teller :  a'^"  —  ( —  hf"' ;  daardoor  gaat  het  tweede  merkw. 
quotiënt  over  in : 

g-"  —  (—  6)'" 
a-{-b) 
en  is  dus  het  eerste,  waaruit  de  deelbaarheid  blijkt. 

Bepaling  van  het  Quotiënt. 

56.    Uit  I  volgt,  dat  de  gedaante  van  het  quotiënt  zal  zijn: 

+aM— èr"'  +  a(— 6)-"-"'4-(— èr-'. 

Elke    term,    waarin    b    oneven    exponent    heeft,    zal  negatief 
zijn.  Het  quotiënt  is  dus : 


a 


,2n— 1 


a'"-'6  +  d'^'-'b'  —  é'^-'W  -f 


57.  III. 


De   som    van   2   gelijknamige    oneven  machten  is 
deelbaar  door  de  som  der  grondtallen. 
Bewijs. 

Voor  den  noemer  schrijven  we  :  a  —  ( —  b)  en  voor  den  teller : 
^3n+i  —  ^ —  bf'^'^^  ;  daardoor  krijgt  het  derde  merkw.  quotiënt 
de  gedaante  : 

a-{-b)        ' 
dit  is  weer  het  eerste,  waaruit  de  deelbaarheid  blijkt. 

Bepaling  van  het  Quotiënt. 

58.  Uit  I  volgt,  dat  het  quotiënt  zal  zijn  : 

^2«  _|_  ^2n  (_  J)  _|_  ^-in-ï  (_  ^y  _|_  ^2n-Z  (_  Jj^  _^ 

-f  aH— ^>r"' + « (— &r"*  +  (— *r. 

Elke    term,    waarin    h    oneven    exponent    heeft,   zal  negatief 
worden.  Het  quotiënt  zal  dus  zijn  : 

a'"  —  (r^^'h  +  a'"-'è'  —  a^'^'b^  + 

+  a'è'"--  —  aè-"-'  +  è'". 

Overzicht. 

59.  ^^^=a"-'+a"-'&+a"-'6''  +  . . . .  -^a^h"^  +  aè"--+&"-^ 

a — o 


62 


a^"— &■'' 


a+6 


=«'"-'— a'"-'&H-a-"-^*6'- 


,2n+l 


■f*'^ 


2«4-l 


-=:a'~— a'"-'6+a-"-'-6''- 


aH-& 
Merk  op  dat : 

in  het  P  merkw.  quot.  in  deeltal  en  deeler  minteekens  staan, 

en   dat  de  exponenten  in  het  deeltal  willekeurig  maar 

gelijk  zijn. 

in    het    IP    merkw.    quot.    in  het  deeltal  een  minteeken,  in 

den    deeler    een    plusteeken    staat,  en  dat  de  exponenten  in 

het  deeltal  gelijk  en  even  zijn. 

in  het  IIP  merkw.  quot.  zijn  de  teekens  in  deeltal  en  deeler 

beide    plus  ;    de    exponenten  in  het  deeltal  zijn  oneven  en 

gelijk. 
'  in    het    P,    waar  de  deeler  een  verschil  is,  zijn  alle  termen 

positief ;  in  het  IP  en  IIP,  waar  de  deeler  een  som  is,  zijn 

de  termen  afwisselend  positief  en  negatief. 


2. 


Opgaven. 

Herleid    de    volgende    vormen    en    zeg    tot    welk    van  de  drie 
merkwaardige  quotiënten  ieder  behoort : 


a'—b' 

a  —  b 
a'-b' 

a^b 

x  +  y 

Doe  ev( 

a-^+27 

a  +  3 

x'  +  f 

x"-  +  f 

X  —  1 


a  —  b 

x'  -\-y^ 
x-\-y 

a'b'+c' 
ab-\'C 


8a^  —  125 

2a  — 5 
x'^  —  f 
x'-y   ' 
x'  —  1 


a  +  b 

6  J6 


a 


a  —  b 

44      4 
xy — z 

xy-\-z 


a-\-b  ' 
a'-b' 
a  —  b  ' 
a'—b'c' 
a — bc 


a'  -  b' 

a-\-b  ' 

a'  +  3' 

a  +  3 
a'  — 16 

a  +  2 


X 


S2f 


x  —  2y    ' 
10       ^10^5 


a 


81^^  —  l&y* 
dx+2y     ' 
f'  -  q'' 


x'  —  1 


x-{-l 


X 


1 


p  —  q 

x+1' 


Men  kan  x^^  —  y^'  beschouwen,  als  het  verschil  van  2  tweede- 
machten,  2  derdemachten,  2  vierdemachten,  2  zesdemachten  en 
2  twaalfde  machten.  Waardoor  is  de  vorm  dan  in  elk  dezer 
gevallen  deelbaar  ? 


63 

4.  Waardoor  zijn  de  volgende  vormen  deelbaar ; 

:r'-t-.yV;         x'' +  y'' ;  x'' —  f ;  x'' —  y'' ; 

x'  —  y'z';         x''-hf';  x'^f;  a''-hb'*; 

af-\-f;  x''  —  y'" ;  x''  +  y'' ;  a%'''  —  c'^rf*' ; 

5.  Bepaal  de  volgende  quotiënten  : 

g'';  +  6""  _  a^^^  —  6"^  ^  g""  +  fc'" 

a"  +  è'"  '  "ÖM^^'  «"'  +  6"  * 

6.  Bepaal    van    de    volgende    quotiënten    de    eerste  en  de  laatste 
drie  termen  : 

^„-3   _    ^«-3  ^2-,«-2  _   j2m-2  ^2p+l    _|_  J2„+I 


a  —  ö'  «4-^        '  a  -\-  b 

^ix—i   _j_  TAx—i  -,Vln—'.i  l8n—2  4mn  LSmp 


a  +  è"'        '  d'  —  b'       '  a^"  +  è^^   ' 

Wat  is  de  rest  der  deeling  van  : 
a*  +  b^  door  «  +  ^  of  door  a  —  b? 
a^  +  *'  door  a  —  b? 
a'  —  b~  door  a-\-  b? 

Bepaal  de  volgende  quotiënten  : 

jx  +  yf  —  z' .           (^  —  yY  —  z'  _  (a;-  +  ^xf  +  125 

(ic  H-  «/)  —  ^  '             2;  —  «/  —  z    '  x'  -|-  3a:;  -|-  5 

(g-^  +  ^'T  —  «'6\       ja' -{- by  —  a*b\  (^"  +  y")^  —  0^" 

a'  -h  a^»  +  *'     '          «■■'  —  a&  -h  6'    '  a;"  +  ;y"  +  2;"   ' 


HOOFDSTUK    IV. 
Ontbinding  in   Factoren. 


60.  Bepaling :  Onder  het  ontbinden  in  factoren  van  een  veelterm 
verstaat  men  het  opzoeken  van  het  grootste  aantal  factoren, 
wier  produkt  den  veelterm  weer  oplevert. 

De    veeltermen,    die    in  factoren  ontbonden  kunnen  worden, 
kan  men  tot  verschillende  groepen  terugbrengen  : 

61.  Ie  Groep.  Alle  termen,  waaruit  de  veelterm  bestaat, 
zijn  door  een  zelfden  factor  deelbaar. 

Voorbeelden : 

1.  5a  +  156  —  30c.  Elke  term  is  door  5  deelbaar ;  voert  men  die 
deeling  uit,  dan  is  het  quotiënt :  a  +  3^  —  6c.    Derhalve  : 

5a  +  \hh  —  30c  =  5  (a  +  36  —  6c). 

2.  ax-\-hx  —  ex.    Elke    term    is    deelbaar  door  x ;  voert  men  die 
deeling  uit,  dan  is  het  quotiënt :  a  -}-  6  —  c,  en  dus  : 

ax-\-hx  —  cx=^x{a-\-h  —  c). 
Opmerking.  Men  zegt,  dat  men  in  : 

5a  +  156  —  30c  =  5  (a  +  36  —  ^c) 
den  factor  5  buiten  haakjes  gebracht  heeft. 
Evenzoo  heeft  men  in  : 

ax-\-bx  —  cx  =  x{a-\-h  —  c) 
den  factor  x  buiten  haakjes  gebracht. 

3.  a"^6  -f-  obx  —  a6^  -\-  ah.    Elke  term  is  deelbaar  door  ab  ;  brengt 
men  nu  den  factor  a6  buiten  haakjes,  dan  krijgt  men : 

a"'6  Ar  abx  —  aby  -\-  ab  =  ab  {a -\-  x  —  y  -\-  1). 
Evenzoo  verklaart  men  : 

4.  x^  —  bx^y  +  3a;^  =  x:'  {x  —  5y  +  3). 

5.  a"6c  —  a6^c  +  o^6c^  —  abc  =  abc  (a  —  6  -f-  c  —  1). 

6.  {a  +  b)x  +  ia  +  b)y  =  ia-{-b){x  +  y]. 


65 

Opgaven. 

Ontbind  in  factoren  : 

ax  —  bx-\-  ex  ;         2ax  -\-  hx  —  i^cx  ;         ax -\-  x. 
2ax  +  4:X  ;         Sab  —  b  ;         Sabc  -j-  2abd  —  Sabc. 
a^b  —  ia^c  +  d'd  ;         2adx  —  Sbdx  +  bcdx. 
a'b  —  Sa'l)'  +  a'b^ ;         3a'b^  —  id'b^c  +  babY  —  éb. 
iC^V  —  xY^  +  a:^«/^«  —  ^o(?y'z  ;         a"  +  «"+'  —  a"+^ 


62.  Ile  Groep.  Niet  alle  termen,  waaruit  de  veelterm 
bestaat,  zijn  door  een  zelfden  factor  deelbaar,  maar 
w^el  kan  men  den  veelterm  splitsen  in  groepen  van 
gelijk  aantal  termen,  die  een  zelfden  factor  bevatten. 
Bovendien  moeten  na  -weglating  van  dien  gemeen- 
schappelijken  factor  de  overblijvende  termen  uit 
iedere  groep  dezelfde  zijn. 
Voorbeelden. 

1.  ax  -\-  bx  -\-  ay  -\-  by  -\-  a  -\-  b. 

In  dezen  zesterm  komen  drie  termen  voor,  die  door  a,  en  drie, 
welke  door  b  deelbaar  zijn.  Rangschikken  we  nu  de  termen  aldus : 

{ax  +  ««/  +  «)  +  {bx  +&«/•+-  &), 
dan    is    de    zesterm    gesplitst    in   twee  groepen,  ieder  van  drie 
termen.    Uit    den    eersten    drieterm    brengt    men    den  factor  a 
buiten  haakjes,  uit  den  anderen  factor  è;   men  krijgt  dan: 
a{x-^y-\-\)  +  b{x  +  y  -{-!). 
Hiervan    is    iedere    term    deelbaar    door    x-\-y  -\-l^    en  het 
quotiënt  is  a  +  &,  zoodat  de  vorm  gelijk  is  aan : 
(a.  +  y+l)(a+è). 
Men  schrijft  deze  ontbinding  eenvoudig  aldus : 
ax-\-  bx-\-  ay  -\-by  -\-a-\-b  =  {ax-\-ay-\-a)-\-{bx-\-by-\-b)=^ 

2.  Men    had   ax -\-  bx -{-  ay  -\-  by  -\-  a -\- b   ook  kunnen  splitsen  in 
3  groepen  elk  van  2  termen,  aldus : 

{ax+bx)+{ay^by)-^{a-^b)=x{a  +  b)^y{a^b)-^\{a^b)  = 
{a  +  b){x^y-^l). 

'6.    a^x  •\-  abx  —  a^y  —  dby. 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  I.  5 


66 

Dezen  vierterm  schrijven  we  eerst  als : 

{q^x  -\-  abx)  —  (d'y  -\-  aby)  en  dit  is  gelijk  aan : 
ax  {a  -\-h)  —  ay  (a  4-  b)  =  [a  -\-  b)  [ax  —  ay). 
Uit   den    laatsten   factor    kan  nog  a  buiten  haakjes  gebracht 
worden,  zoodat  men  krijgt: 

{a  -\-  b)  a{x  —  y),  waarvoor  men  liever  schrijft : 
a{a  -]-  b)  {x  —  y). 
4.    abdp  +  abcq  —  abcp  —  abdq. 

Alle  termen  zijn  deelbaar  door  aft,  dus  is  de  vorm  gelijk  aan : 

ab  {dp  -j-cq  —  cp  —  dq). 
Hiervoor  kan  men  verder  schrijven : 

ab  (dp  —  cp  -\-  cq  —  dq)  = 
ab  {p{d  —  c)  —  q  {d  —  c)}  =^ 
ab  {d  —  c)  [p  —  q). 

Opgaven. 

Ontbind  in  factoren : 

7.  am  -\-  an  -\-  bm -\-  bn ;       am^  -f-  an^  -f-  bm^  -\-  bn'. 

8.  ax-\-  ay  —  bx  —  by;      p^  -\-  p^q  -f-  pq'  +  q"^. 

9.  x'^  -]-  xy  -\-  xz  -\-  y2! ;       xf'  —  ax-\r  bx  —  ab. 

10.  iC'  —  2^0  +  2xy  —  xz ;       d'c  -|-  abc  +  a^d  -\-  abd. 

1 1 .  ?>p\-{-2f<i-{-^pqr'-\-2(fr- ;      4:pq+i6pr+ 1  O^s-h  1 5rs+8g^-f  1 2rt. 

12.  x^  -\-  x'y  -\-  xy'  -\-  x'z  +  xyz  -|-  y^z. 

13.  p^  +  fq  —  fr  —  pqr ;       20a-^  —  16a'6  +  5a6'  —  W. 

14.  Gjog-r  -\-2q-\-2>r  —  Zpr  —  ^qr  —  2pq  +  p  —  1. 


63.  III®  Groep.  De  vorra  is  het  verschil  van  2  vierkanten, 
of  kan  daartoe  herleid  worden. 
Voorbeelden. 

1.  «'  — è'-  =  (a  +  ft)(a  — 6). 

Deze  gelijkheid  is  het  omgekeerde  van  het  eerste  merkwaar- 
dige produkt,  en  kan  aldus  in  woorden  gebracht  worden: 

Het  verschil  van  2  vierkanten  is  gelijk  aan  h« 
verschil  der  grondtallen,  vermenigvuldigd  met  hi 
som. 

2.  a'-b'  =  {d  +  h')  (a'  -  b^)  =  {a'  -f  *"')  («  -^  b)  {a  —  b). 

3.  d'h  —  b'  =  b  {a'  —  b')  =  b{a-^  b)  (a  —  b). 

4.  a'x'  -  iV  —  «y  4-  by  =  (aV  —  èV)  —  (aV  —  by)  = 

=  x'  ia'  —  'b')  -  f  [d'  -  h')  =  [a'  -  b')  {x-  -  /)  = 
=  {a-{-b){a  —  b)  [x  -\-  y)  [x  —  y). 


67 

Opgaven. 

Ontbind : 

15.  0^  —  y'\     ix'  —  j/"- ;     éo?'  —  9«/^ ;     a^b^  —  c' ;     a^  —  1. 

16.  ba-  —  20b- ;     27a'  —  I2ab' ;     d'b  —  4a6' ;     x'  —  x'y' ;     a'  —  \. 

17.  m*— 16w^     rtf  —  n^;     a%^  —  bcd\ 

18.  {p  +  qf  —  r' ;    /  —  (?  +  r)' ;     /  —  (^  —  r)'. 

19.  (;r  +  2/r-(^+5r;     {x-yf-{z-'6)\ 

20.  am^  —  aw"^  +  bnr  —  btï' ;     dy  —  p-\-  a\  —  q. 

21.  rpot?  —  spx^  —  rpy'  +  spy' ;     «""«z  —  ab^y. 


64.  IV®  Groep.   De  vorm  is  een  drieterm,  bestaande  uit 
twee  positieve  vierkanten,  plus  of  min  het  dubbel- 
produkt  hunner  grondtallen;  of  hij  kan  tot  zooda- 
nigon  vorm  herleid  worden. 
Voorbeelden. 

1.  a'  -f  2ab  +  If  =  {a-\-  b)\ 

2.  a'  —  2ab-irb'  =  {a  —  b)\ 

Deze  gelijkheden  zijn  de  omgekeerden  van  de  tweede  merk- 
waardige produkten  en  kunnen  aldus  in  woorden  gebracht  worden : 

De  som  van  tw^ee  positieve  vierkanten,  vermeerderd 
(of  verminderd)  met  het  dubbelprodukt  der  grond- 
tallen, is  gelijk  aan  het  vierkant  van  de  som  (of  het 
verschil)  der  grondtallen. 

3.  a'  -f  8a/>  +  166'  =  a-  -f  2  .  a  X  46  +  (46)-  =  (a  +  Uf. 

4.  Bla-'é  —  ISaè-  -^  b""  =  h  (Sla'  —  ISaè  +  è')  =  è  (9a  —  bf. 

5.  d'  —  2ab  -\-  b'  —  c'.    De    eerste    drie    termen    zijn  het  vierkant 
van  a  —  b,  daarom  kan  men  voor  den  vorm  schrijven  : 

(a  —  by  —  c\ 
waardoor  wij  tot  de  vorige  groep  gekomen  zijn. 

De  ontbinding  wordt  dus  : 
a'  —  2ab  +  è'  —  c'  =  (a  —  bf  —  c' =  {a  — b -\- c){a  — b  —  c). 

6.  a'  —  h''  +  66  —  9  =  d"  —  {b-  -  66  -f-  9)  =  a'  —  (è  —  3)'  = 

=  (a  -h  è  —  3)  (a  —  6  -f-  3). 

Opgaven. 

Ontbind : 

22.  a'  +  6a  +  9  ;     a'  —  Sa  +  16 ;     x"'  -  lOxy  -f  2by\ 

23.  a;-H-4a;-f4;     x^  —  6xy -\-9y-;     4;r- -f  12;z; -|- 9. 


68 

24.  25it;'  —  dOxp  -f-  9/ ;     49^'  +  7xij  +  i/ ;     4a;'-  +  2a;  4-  i. 

25.  5a'' +  40a +  80;     a'è  —  12aè'' +  366^     3i»V  +  öa;'/ +  3. 

26.  4a;'— 12a;^  +  9/;      25/ +  30^g  +  92' ;      49a' +  70aè  +  256'. 

27.  Slx'y  —  lSxf-i-f;     id'^ab-\-b^;     a;^  +  8^' +  16a;l 

28.  (a'  +  2ab  +  6')  —  9r ;     a'  +  6aè  +  9&'  —  16c-. 

29.  4a'  —  20aè  +  25è'  —  36c'';     27a'  +  36aè  +  12b'  —  12c' ; 

30.  a""  —  b^  —  2bc  —  c' ;     d' —  b'' -{- 2bc  —  c" ; 

31.  16a;''  —  25/  —  30^^  —  9^' ;     25a''  —  49è'  —  25c'  +  70èc. 

82.    (a'  +  2a&  +  b')  --  (c'  +  2cc^  +  d') ;     4a'  —  12aè  +  9b'  -  36c"'  + 
+  60cd  —  2hd\ 

33.  49a''  +  4&'  —  c'  —  M'  —  28ab  +  6cd. 

34.  25a;'  +  9f  —  16^''  —  ^Oxy  —  b6z  —  49. 

35.  a'"  +  2a"+l;        a'"+' +  2a"+' +  a ;        a"+*  +  2a"+' +  a"+' ; 
a"-'  —  2a^-'  +  d'-^ 


65.   V©  Groep.  De  vorm  is  een  drieterm  of  een  tweeterm, 
die   twee   positieve   vierkanten  bevat,  en  door  toe- 
voeging   van    een    ander    vierkant    tot   de    vorige 
gedaante  kan  teruggebracht  worden. 
Voorbeelden : 

1.  a'+a'è'-fè'. 

d^  is  het  vierkant  van  a'; 

b*  is  het  vierkant  van  è'; 

2a'è'  is  het  dubbelprodukt  der  grondtallen. 

Voegt  men  dus  bij  den  vorm  a'è',  om  er  later  weer  a'ö'  af  te 

nemen,  dan  krijgt  men : 

ia'  +  2a'è'  +  b')  -  a^b'  =  (a'  +  bj  —  {abf  = 

(a'  -f-  ö'  +  ab)  (a'  4-  ö^  —  ab)  of  gerangschikt : 

(a'  +  a5  +  è')  (a'  —  ab  +  è'). 

2.  a^+15a'è''4-64è'=(a*+16a'è'+64è*)-a'^<'=(a'+8è')'— (aè)'=: 
=  {a'-\-8b^-\-ab)ia'  +  8b^  —  ab)=^id'-\-ab+8b'){d'  —  ab^8b'). 

3.  a'  +  iè^  =  (a*  +  a'6'  +  ^ö*)  — a'è'  =  {d'  +  ^ö')'  —  (abf  = 
=  (a'  +  aö  +  iè')  (a'  -  a&  +  1*'). 

Opgaven. 

Ontbind : 

36.  x'-\-xY-\-y';    a;* -f  7a;y  +  16/ ;     4a;*  +  7a;y  +  16/. 

37.  a'— 23a'è'  +  ö^     a;' —  28a;'/ +  36/ ;     a;' —  4a;'/ +  36/. 

38.  a;'  +  4/;     a;' -f  4a:y  +  16/ ;     ^x' -\- z\ 


69 


39.  ^'H-icy  +  Z;    x''-^xY^y''- 

40.  3^  —  IxY  +  f;     [a-V-  bf  +  (a  +  bfc'  -\-  c\ 


B.  VI©  Groep.  De  vorm  is  een  drieterm,  die  bestaat  uit 
één  positief  vierkant,  eenige  malen  het  grondtal  van 
dit  vierkant  en  een  derden  term. 

Dus  van  de  gedaante: 

Deze    drietermen   kunnen    soms    als  een  verschil  van  2  vier- 
kanten geschreven  worden,  en  dan  zijn  ze  te  ontbinden. 

Voorbeelden: 

1.  x^  -\- bx -\-  6  ; 
x^  is  het  vierkant  van  x; 

hx   kan  men  beschouwen,   als  het  dubbelprodukt  van  x  en  2^. 
Als  derde  term  schrijve  men  nu  (2^)",  waardoor  men  verkrijgt : 

x'-^hx-^^  =  x'-^hx  +  {2\f  -  (i)^  =  {x  +  2\f  -  {^f  = 
=  (^  +  2i  +  i)(^  +  2i--i)  =  (:r  +  3)(a;  +  2). 

2.  x'  -f  2xY  —  2iy'  -=  [x'  -\-  2xY  +  f)  —2hy'={x^+yJ—{hff= 
=  {x"  +  ^'  +  by')  [x'  +  y'  —  bf)  =  (x'  +  6y-)  (x'  —  4/). 

De  laatste  factor  is  nog  te  ontbinden,  dus  krijgt  men : 
(x'+6f){x-^2y){x-2y). 

67.   Er  bestaat  echter  nog  een  andere  methode  om  vormen  van  de 
gedaante :    d'  -\- pa-]-  q    te    ontbinden,  en  deze  methode  berust 
op  het  vierde  merkwaardige  produkt. 
Een  vorm  van  de  gedaante: 
a^  +  i>«  +  q 
kan  ontbonden  worden,  als  de  derde  term  in  2  fac- 
toren kan  ontbonden  ^vorden,  Avier  som  gelijk  is  aan 
den  coëflBlcient  van  het  grondtal. 

Voorbeelden: 

1.  a'  +  7a  H-  12. 

De  derde  term  -\-  12  is  gelijk  aan  -j-  5  X  +  4> 

en  -\- 3 -{- 4  = -\- 7. 
Men  kan  nu  -|-  7a  splitsen  in  +  3a  en  -f-  4a : 
a'  +  7a  +  12  =  a'  +  3a  +  4a  +  12  =  a  (a  -}-  3)  -h  4  (a  +  3)  = 
=  (a  -f  3)  (a  H-  4). 


70 

2.    a'  +  2a  —  15.  Daar  —  J5  =  H-5X— 5en  +  5  —  5  =  -|-;2, 
heeft  men : 
a'+2a— 15=a'+5a— 3a— 15=:a(a+5)— 3(a+5)=(a+5)(a— 3). 

8.    a'  —  4ab  —  21b^  =  a' —  U  .  a  —  21b\ 

—  21b'  =  —  7lfX-\-3b  en  —  7b  +  :ih  =  -  4b 
dus :  a''— 4a&— 21ö"'=a'— 7a&+3a&— 21è"'=a(a— 7è)+3ö(a-  7b)= 
=  (a  —  Ih)  [a  +  3è). 
Aan  deze  ontbindingen  merkt  men  op : 
kan  men  in  a^  +  pa  -\-  q  den  derden  term  ontbinden 
in  2    factoren,   wier  som  -\-p  is,  dan  is  de  drieterm 
gelijk  aan: 

{a  4-  eersten  factor)  {a  -\-  anderen  factor). 

4.  a'-j-  7a+10;4-10=-f  2X4-5en+  2+5=+  7;  dus:  (a+2)(a+5) 
a'-14a+24;  +24=-12X-2en-12-2=-14;dus:  (a-12)(a-l) 
a'+  5a-  6;-  6=+  6X-len+  6-1=+  5 ;  dus :  (a+6)(a-  1) 

Opgaven. 

Ontbind  op  2  wijzen : 

41.  a'  +  7a+10;     a' —  7a  +  10  ;     a' —  3a  —  10  ;     a-  +  3a— 10. 

42.  a'  —  7a5  +  12è'- ;     é  —  hab  —  24&  ;     a'  —  lOaö  +  21b\ 

43.  d'  —  hab  —  6b' ;     a'  +  9ab  —  706' ;     d'  +  4a6  -  2lb\  ^ 

Ontbind  op  de  tweede  manier : 

44.  a;'+lla  +  24;    a'— 11a +  24;    a-+14a  +  24;    a'— 10a— 24. 

45.  d'  —  5a  +  4  ;     a'  +  7a  +  6  ;     a'  —  5a  —  6  ;     a'^  +  3a  —  4. 

46.  a'  +  a— 2;     a"' —  5a  —  36  ;     a'  + 6a— 16;     a'— lOa  +  9. 

47.  a'— 12a +  35;     a'  — a  — 2;     a'+12a  +  32;     a"-  — 4a  — 45. 

48.  a'+7a&  +  65^     a'+6a&-16è^     a' +  llaè  +  28&1 

49.  a^  — hab  — 6b;     d' -\-9ab  —  lOb' ;     a' +  4aè  —  216'. 

50.  4a'  —  iab  —  36' ;     4a''  —  IBaè  +  15è' ;     9a''  —  6a6  —  8b\ 

51.  16a'  — 32aè  +  15&^     16a-  — 48aè  +  35i' ;     9a'— 15a&— 14è'. 

52.  25a'&  +  30a&'  +  8b^ ;     49a'è  —  42a'&'  +  8a&^ 

68.    Tot    de    gedaante    van    deze   drietermen    kunnen  ook  sommige 
veeltermen  gebracht  worden,  zooals  : 

a'  +  6a&  +  9b-  +  5a  +  15&  +  6, 
waarvoor  men  schrijven  mag : 

(a  +  Sbf  +  5  (a  +  36)  +  6, 
zijnde  een  drieterm  van  de  gedaante  : 
a'  -\-  pa-\-  q. 


71 

Daar  -|-  6  ontbonden  kan  worden  in  -|-2X"h3,  en  +2-f  3:=H-5, 
is  die  drieterm  gelijk  aan  : 

(a  H-  36  +  2)  (a  +  3è  +  8). 

Opgaven. 

Ontbind  : 
(a  +  &)"-  H-  5  (a  +  6)  +  4  ;     (a  —  bf  —  3  (a  —  6)  —  10. 
{a  +  bh)-  -f  3c  (a  +  56)  +  2c' ;     (a;  +  2f/)'  -\-bz{x-\-  2y)  +  6«'. 
(2a;  —  'dyf  —  5^  (2x  —  3y)  —  24^' ;     (5a  —  21  f  —  c{ba  —  2h)—2c\ 
a-  H-  2aè  +  6'  +  3a  +  36  +  2  ;      d'  —  2ab  +  6'  +  5a  —  56  +  6. 
a-H-6a6-h96-+7a+216+10  ;     a'+8a6-|-166'-— 3a— 126— 10. 
ar  —  I2xy  +  36^/'  —  \Qxz  +  60«/2;  +  21^' ; 
x'  —  lOxy  +  25/  —  5a;0  +  25y2;  —  24^'. 
4a;'  H-  12a;y  +  9y'  —  \2xz  —  Vèyz  -\-  hz\ 
3a'  —  15a  +  12  ;     3a-  +  6a6  —  66' ;     a'6c  +  12a6c  +  326c  ; 
a'  +  3a'  —  4a  ;     a^'6  -f  7a'6'  +  6a6' ;     a'6  +  ^a^h^  —  21a'6l 


69.  Vlle  Groep.  De  vorm  is  een  drieterm,  die  van  den 
vorigen  alleen  daarin  verschilt,  dat  de  eerste  term 
niet  1  tot  coëfiBcient  heeft,  en  daardoor  in  het  alge- 
meen geen  vierkant  is. 

Zooals  :  2a'  +  7a  +  5. 

3a-  +  a  —  4. 
5a-  —  7a6  —  66'. 
Om  deze  vormen  te  ontbinden,    vermenigvuldigt  men  ze  met 
den    coëfficiënt    van  den  eersten  term  en  deelt  weer  door  dien 
coëfficiënt.    Zij  krijgen  dan  de  gedaante  van  de  vormen  uit  de 
vorige  groep. 

2„.+7„+5=iM±Z_^±L0=(?«±Éli?2±2)=(2„+5)  („+1). 
Evenzoo  : 

O  ö 

En: 

5a'-7ai-64'=<52>HM2i:?^'=(52=lS52±?^=(«.-26)X 
5  5 

X(5a+36). 

70.  Tot  deze  en  de  vorige  groep  behooren  de  moeilijkste  ontbin- 
dingen, zooals  : 


72 

x^  -\-  xi/  —  ö^  —  Axz  -\-  ISi/z  —  hz^. 
Rangschikken  we  dezen  veelterm  naar  x,  omdat  er  in  voor- 
komt het  vierkant  van  x  : 

x'  -^{y  —  4:z)x  —  {6  f  —  13^/^  -h  5^'). 
De  laatste  term  kan  ontbonden  worden  in  : 
—  (3^  —  02;)  {2y  —  z)  ; 
waardoor  de  vorm  wordt : 

{x^  +  {y-iz)x-  m  -  5^)  {2y  ~  z\ 
Dit  is  de  gedaante  van  groep  VI.  Wij  trachten  nu  den  der- 
den   term    in  2  factoren  te  schrijven,  wier  som  y  —  ^z  is;  die 
factoren  zijn  : 

Zy  —  ^z  en   —  (2y  —  z), 
dus  is  volgens  VI  de  vorm  gelijk  aan  : 
{x^{Zy  -^z)\{x-[2y  -  z)\  =  {x^%y  -^z){x  -2y  -^  z\ 

Opgaven. 

Ontbind  : 

61.  2a''  +  5a-h3;     3a'' +  4a  —  4  ;     3a'— 11a +6. 

62.  5a' +  12ai  4- 4è' ;     6a'' —  aö  —  5Z>^     3a' +  14a5  +  8&1 

63.  2a' —  lla&  —  6ö' ;     6a' +  lOaö  —  46' ;     12a' —  5aè  —  36\ 

64.  7a'  +  16aè  +  46' ;     15a'  +  4a6  —  36' ;     6a'  +  1  la6  —  76'. 

65.  8a' —  13a6  —  66' ;     6a' +  19a6  +  106' ;     5a' +  14a6  +  86'. 

66.  a;'  +  Zxy  -\-lx-\- ^y  -\-^^  ;     ^^  +  ^^y  +  ^  —  10|/  —  6. 

67.  a;'  +  3ic^  —  a;+ 12^  —  20;     x^ —  2xy  ^2x-\-^y —\h. 

68.  a;'  +  2a;^-fic  + ƒ  4-^  —  20;     x' ^Zxy -^2x-^2y^-{-ly—\h. 

69.  a;'  +  Zxy  -  7 x -\- 2y^  —  Uy -\- 12 ;     ic'  +  8xy  +  16«/'  —  9r. 

70.  ic'  +  bxy  +  2xz  +  6y^  +  7yz  —  Sz'. 


71.  Vnie  Groep.   De  vorm  is  een  tw^eeterm,  die  tot  de 
groep  der  merkwaardige  quotiënten  behoort,  of  daar- 
toe kan  herleid  worden. 
Voorbeelden : 

1.  a^  —  6^.  Dit  stelt  voor  het  verschil  van  2  gelijknamige  mach- 
ten en  is  dus  deelbaar  door  het  verschil  der  grondtallen. 
Derhalve  : 

a^  —  6'  =  (a  —  6)  {a'  +  a'6  +  a'6'  +  a6'  +  6^) 

2.  a^  -{-  6'.  Dit  is  de  som  van  2  gelijknamige  evenmachten  en 
als  zoodanig  noch  deelbaar  door  de  som,  noch  door  het  verschil 
der  grondtallen.  Bedenkt  men  echter,  dat : 


73 


dan  ziet  men,  dat  men  den  vorm  ook  als  de  som  van  2  gelijk- 
namige onevenmachten  kan  beschouwen,   zoodat  hij  deelbaar  is 
door  de  som  der  grondtallen  :  d'  +  b^.  Men  krijgt  dus  : 
a'-{-b'  =  ia'f  +  (by  =  («'^  -\-  b')  {a*  —  a'b'  -f  b'). 

Bij  deze  vormen  houde  men  het  volgende  goed  in  het  oog  : 
kan  men  een  tweeterm  beschouwen  als  het  verschil 
van  t"wee  vierkanten,  dan  geve  men  daaraan  de 
voorkeur  boven  elke  andere  beschouwing,  omdat 
men  daardoor  het  gemakkelijkst  komen  kan  tot  al 
de  factoren,  waarin  de  tweeterm  ontbonden  kan 
worden. 

Een  voorbeeld  zal  dit  duidelijk  maken. 
a^  —  b^  kan  beschouwd  worden  als  het  verschil  van  twee  zesde- 
machten,  twee  derdemachten,  of  twee  tweedemachten. 

Beschouwt  men  a^  —  b^  als  het  verschil  van  2  zesde  machten, 
dan  krijgt  men  : 

a'  -  b'  =  {a  —  b)  (a'  +  a'b  +  a'V'  +  a^b^  +  ab'  +  b\  of  wel : 
a«  —  6«  =  (a  +  b)  (a^  —  a%  +  a^b'  —  d'b^  +  ab'  —  b\ 

Beschouwt  men  den  vorm  als  het  verschil  van  twee  derde- 
machten,  dan  krijgt  men  : 

a«  —  è«  =  {c^y  —  (b'f  =  (a'  —  b')  {a'  +  d'b'  +  b*)  = 
=  (a+b)  {a-  h)  {a'  +  a'b'  -\-b'). 

Beschouwt  men  hem  eindelijk  als  het  verschil  van  2  tweede- 
machten,  dan  heeft  men  : 

a^-.b'={ay—{bj={a'+b')  {a'—b')={a-\-b)  {a^—xb-\-b')  {a—b)X 
Xia'  +  ab-\-b'). 

In  het  laatste  geval  krijgt  men  onmiddellijk  vier  factoren, 
in  het  eerste  slechts  twee,  en  in  het  tweede  geval  slechts 
drie  factoren.  Nu  kan  men  natuurlijk  op  de  eerste  of  tweede 
manier  ook  wel  tot  vier  factoren  komen,  doch  de  ontbindingen, 
die  men  daartoe  heeft  uit  te  voeren,  zijn  niet  zoo  heel  eenvou- 
dig. De  lezer  voere  die  ontbindingen  zelf  maar  eens  uit. 


Opgaven. 

Ontbind  : 

a'  —  b';     a'  +  b"";     8a^*  +  1  ;     27a;' ~  8b';     I2ba%' —  c\ 
J2.    27a'  — i6V;     a'-\-b';     xY -\- z' ;     x'f  ^  z\ 
73.    d'b'  +  c';     ^m'^n';     mV  —  27/ ;     mV+Z?'. 


74 

74.  c^-\.{h^cf;     a'—{b  —  cf;     a'' +  b'' ;     a}-  —  b'\ 

75.  ei"  +  b" ;     a'  —  è^ ;     (tb''  +  c'-^ ;     a'  —  b^c'' ;  a;'y  —  z\ 

76.  a'«  —  è^*^ ;     a'°6i^  -  cV'<^ ;     a''  -  b''c' ;     a'^è'  —  c'd'. 

77.  a;^^  +  2/^^\  als  p  oneven  is,  en  ook  als  p  even  is. 

78.  oè^^ — if^,  ook  voor  beide  waarden  van  p. 

79.  a'-b'c'';     a'^+^V";     a"^  — a//;     r/ —  aa;*'. 

72.  Het  komt  nog  al  eens  voor,  dat  men  een  veelterm  van  hoogeren  graad 
dan  den  tweeden  in  factoren  moet  ontbinden,  en  dat  men  den  vorm  tot 
geen  der  vorige  groepen  terugbrengen  kan,  zooals: 

re"  — 4a;'— 11.x  4- 30. 
In    dit   geval   is    het   raadzaam  van  de  volgende  eigenschap  gebruik  te 
maken : 

De  rest  der  deeling  van  een  veelterm  in  x  en  a  door 
jr  —  a  is  gelijk  aan  den  vorm,  dien  men  verkrijgt,  door  in 
het  deeltal  x  te  vervangen  door  a. 

Wij  zullen  deze  eigenschap  met  een  voorbeeld  aantoonen. 
Als   men    x*  —  Sax"  ^  ba^x^ -{- la^x  —  a*   door  x  —  a  deelt,  zal  de  rest 
gelijk  zijn  aan : 

a*  —  Ba'  +  5a'  -f  7«*  —  a*  =  9a\ 
Immers,  welke  waarde  men  ook  aan  x  moge  geven,  altijd  zal: 
Deeltal  =  Deeler  X  Quotiënt  +  Rest 
of 
X*  —  3aa;'  +  öa^ic*  +  Tft'.'ï  —  a*  =  (re  —  a)  X  Quotiënt  +  Rest. 
Geeft  men  nu  aan  x  de  waarde  a,  dan  gaat  dit  over  in : 
a*  —  3a*  +  ba*  +  7a*  —  a*  =  O  X  Quotiënt  +  Rest 
of:  9a*  =  Rest. 

Stellen  we  ons  nu  ten  doel  te  ontbinden : 

x"  —  4x^  —  ux  +  no, 

dan   merken   wij  op,  dat  de  veelterm,  als  hij  te  ontbinden  is,  deelbaar  zal 

moeten  zijn  door: 

xdbl;      x±2;      x±S;      x±5;      x±6;      a±10;      x±lb;      x±80. 

Passen  wij  achtereenvolgens  de  vorige  eigenschap  der  rest  toe,  dan  zien  wij : 

voor  X  =  —  1,  is  .ï*  —  4a;'  —  llx  +  80  =  36, 
dus  is  de  veelterm  niet  deelbaar  door  x  —  (—  1)  =^  x  +  1 ; 

voor  x=l,  is  a;'  — 4a;'  — 1  lx +  30  =  16, 
dus  is  de  veelterm  niet  deelbaar  door  x  —  1 ; 

voor  X  =  —  2,  is  X»  -  4x' —  llx  +  30  =  28, 
dus  is  de  veelterm  niet  deelbaar  door  x  —  ( —  2)  =  x  +  2 ; 

voor  X  =  2,  is  x'  —  4x''  —  llx  +  30  =  O, 
dus  is  de  veelterm  deelbaar  door  x  —  2. 

Voeren  wij  die  deeling  uit,  dan  krijgen  wij : 

x"  —  4x'  —  llx  +  30  =  (x  —  2)  (x'  —  2x  —  15), 
waaruit  nu  verder  gemakkelijk  is  af  te  leiden : 
(x  —  2)  (x  +  3)  (x  —  5) 

73.  ^^et  behulp  van  de  eigenschap  uit  §  72  bewijst  men  nu  gemakkelijk  de 
volgende  twee  eigenschappen : 


Als  de  som  der  coëfficiënten  van  een  veelterm,  die  slechts 
een  enkele  rangletter  x  bevat,  gelijk  is  aan  nul,  dan  is  de 
veelterm  deelbaar  door  jr  —  1. 

Gegeven :  van  ax*  +  bx^  -r  ex^  -\-  dx -\-  e  is  a-\~b-\-e-\-d-\-e  =  (i. 

Te  be"wijzen:  ax* -\- bx^ -\- cx^ -\- dx -{- e  is  deelbaar  door  x  —  1. 
Be^v^js. 

De  rest  der  deeling  van  ax*  +  bx^  -\-  cx^  -\- dx -{- e  door  x  —  1  is  gelijk 
aan  a-\-b-\-c-[-d-{-e.  En  deze  som  is  nul,  dus  is  de  veelterm  deelbaar 
door  X  —  1. 

Als  de  som  der  coëfficiënten  van  de  evenmachten  der  rang- 
letter met  den  term,  die  de  rangletter  niet  bevat,  gel^k  is 
aan  de  som  der  coëfficiënten  van  de  onevenmachten  der 
rangletter,  dan  is  de  vorm  deelbaar  door  x-\-l. 

Gegeven :   van  ax*  +  bx^  -\-  cx^  -{-  dx -\-  e  is  a  +  c  -j-  e  =  è  -)-  rf. 

Te  be'wijzen:  ax*  ^  bx^  ^  cx^ -\- dx -\- e  is  deelbaar  door  x-\-\. 
Bewijs. 

De  rest  der  deeling  van  ax*  -\- bx^  -\-  ex*  -\-  dx -\-  e  door  ar  +  1  is  gelijk 
aan  a  —  b-\-  c  —  d-\-e  =  {a-\-e-\-é)  —  {b-\-  d).  En  daar  a-\-  e-\-  e  gelijk 
is  aan  b-\-d,  is  deze  rest  nul;  zoodat  de  veelterm  deelbaar  is  door  x-\-\. 

Opgaven. 

Ontbind : 

80.  a;»  +  4a:*  +  a;— 6;         a;"  +  6a:»+ lla;  + 6. 

81.  x^-\-2ax*  —  ba'x  —  ^a^;        x^  —  bax*  —  ^a^x  +  2fda\ 

Gemengde  Ontbindingen. 


1. 
2. 

3. 
4. 
5. 

6. 

7. 

8. 

9. 
10. 
11. 
12. 
13. 
14. 
15. 
16. 


{a'  +  ^')  +  (2a'è  +  2ab^) ;     a'  +  M'b  +  ^ab^  +  b\ 


2a-b  -I-  2ab' 


Sa'b  +  Sab'  —  b\ 


a;'  +  2a;'  +  2a;  +  1  ;     o(? —  2x' +  2x —  l. 

4cd'b'  —  (a-  4-  6'  —  c')' ;     a'  +  6'  +  c'  +  2a&  +  2ac  -f  2èc. 

«2  ^  }jij^^i _  2ab  +  2ac  —  2bc  ;    d'-\-b'  +  c'  +  (f +  2aZ^  +  2ac-\- 

-\-  2ad  +  2bc  +  2bd  -\-  2cd. 

/  +  bp'q  +  bpf  -]-q';     a' -\-  a'b  -f  ai'b'  +  d'b'  +  ab'  +  b\ 

a'  —  7a  —  6  ;     a'  +  6a'  -f  1  la  +  6. 

x^  —  bx'  -|-  4  ;     x'^"'  —  y*'"  als  m  even  is. 

a'  +  4a'  +  a  — 6;     a'-*'+ 4a' —  11a  —  30. 

4a'ö'  —  (a-  +  b'  —  16f ;     x^  —  {y -\-  zf. 

a«_öV';     ar"" -f- /"',  als  w  even  is  ;     a"&' —  c^' ;     x*-^iy\ 

X*  —  x'z  —  xy''  +  2/'«  ;     a'  —  a'b^  +  6^  -  a'6'. 

a:'  -f  Sy^  +  6a;«/  (a;  +  2y) ;     a;  (a;  —  3)  (a;'  —  9)  +  2a;"'  —  18. 

{a  +  b  —  3cf  —  {  (a  +  &)'  —  27c'} ;     a;*'  +  7a;'  —  8. 

a-ö-  +  15a&c  —  16r ;     3a'  +  lOa&c  —  8öV"'. 

7a'  +  14aö  +  3c-  -f-  lOa  +  lOö  H-  76'. 


76 


17.  3a'— 7a&  +  2ö';     ba'—8ab  —  ib^;     de"' -^  Ibcd  —  24:d\ 

18.  a' +  &*  4- c*  H- 2a'&' +  2aV  +  2&V-. 

19.  (a  +  3ö)  (2a  —  56)  +  (a  +  3ö)  (—  a  4-  8ö) ; 

20.  (2x  +  3i/r  -  {2x-  y)  {2x  +  3^)  +  Sy  (-  3^  +  by). 

21.  (a;  -  3^)  {2x  -^  y)  +  [x -\~  hy)  {2x  —  y)  —  {2x  +  y)  {^x  -  iy). 

22.  ü?'*  +  2^)7^1/  — x^z  —  x^z^  —  2xyz^  -\-  xz^. 

23.  acp^  ^  {bc -\- ad)  pq -\- bdq^ ;     {6x' —  ISxy  +  6y^f. 

24.  10a^y^l9xY-\-6xy^;     8x-y  —  lOxy^  —  3y\ 

25.  aö  (a  —  ö)  +  &c  (ö  —  c)  +  ca  (c  —  a). 

26.  4  (a&  4-  cdf  —  [d'  +  &'-  —  c' —  dj. 

27.  2;r'  4-  3^V  4-  3a;r  +  «/' ;     «'  +  2a-&  4-  a^c  4-  aö'  4-  2a&c  4-  b^c. 

28.  2a'-^+'  4-  5a^+'  4-  3.  Stel  a^+^  =  «/. 

29.  a'  —  a'ö  —  ö^  4-  «&' ;     4a'6'  -  4a&=^  —  bV  ^-b' —  4a-c'  4-  4«öc- 

30.  {ac  4-  ac?  -t-  &c  4-  Mf  4-  {ac  —  ad  —  bc^  bdf  —  (a'  —  bf  — 

—  {c'  —  dj. 

31.  (2ac  4-  ^ad  4-  hbc  -\-  \hbdf  +  (2ac  —  Qad  —  hbc  4-  15&(^)~  — 

—  (2a  —  50)'  (5&  4-  2a)'  —  (c  4-  3(^)'  (3(^  —  c)\ 

32.  4-  ir^  4-  y'  4-  «'  —  2aJT  H-  2a?V  -f  2/2?l 

33.  ic^  4-  ^'  4-  ^'  —  2^V'  —  2^V  4-  22/V. 

34.  a;' 4- y' 4- ^*  —  2:z;y  —  2^V  —  2«/V. 


HOOFDSTUK  V. 
G-rootste  G-emeene  Deeler. 


Bepaling.  Een  algebraïsche  vorm^  die  op  2  of  meer  andere 
algebraïsche  vormen  deelbaar  is,  zonder  dat  de  quotiënten 
gebroken  coëfficiënten  bevatten,  heet  een  gemeene  deeler  van  die 
vormen. 

Zoo  is  a  —  h  een  gemeene  deeler  van  : 
d^  —  b^;     a^  —  W  en  a^  —  ah. 

Bepaling.  Be  grootste  gemeene  deeler  (G.  G.  D.) 
van  2  of  ineer  algebraïsche  vormen  is  de  gemeene  deeler  dier 
vormen,  die  zooveel  letterfactoren  bevat,  als  mogelijk  is,  en 
waarvan  de  coëfficiënten  zoo  groot  mogelijk  xyn. 

Zoo  zijn  de  vormen : 

12a"'&V;     8róV  en  20a'bc^ 
deelbaar  door: 

2  ;  2'^ ;  a;  2a;  2'a  ;  b  ;  2b;  2^b  ;  ab  ;  2ab  ;  enz. 
doch  hun  grootste  gemeene  deeler  is  2^abc~. 

Om  van  eenige  vormen  den  G.  G.  D.  te  bepalen,  ontbindt 
men  die  vormen  in  factoren  en  neemt  het  produkt  van  de 
gemeene  deelers  elk  met  den  kleinsten  exponent,  waarin  hij 
in  een  der  vormen  voorkomt. 

Immers  de  G.  G.  D.  van : 
2\'W  {a  —  bf ;  2' .  Sa'b  {a  -f  bf  {a—bf  en  2' .  S'a'b^  {a—  bf 
moet  bevatten  de  factoren :  2,  a,  b,  {a  —  b). 

De  factor  2  kan  geen  hoogeren  exponent  hebben  dan  2,  want 
geven  we  aan  2  een  hoogeren  exponent,  dan  zijn  de  laatste  twee 
vormen  stellig  niet  meer  door  die  macht  van  2  deelbaar. 

De  factor  a  kan  om  dezelfde  reden  geen  hoogeren  exponent 
hebben  dan  2. 

De  factor  b  kan  in  den  G.  G.  D,  slechts  eenmaal  voorkomen, 
omdat  hij  ook  slechts  eenmaal  in  den  tweeden  vorm  voorkomt. 


78 

En  (a  —  b)  kan  ook  geen  hoogeren  exponent  dan  2  hebben, 
omdat  in  den  tweeden  vorm  slechts  (a  —  b)^  voorkomt. 
De  G.  G.  D.  der  drie  vormen  is  daarom : 

2- .  a%  {a  —  hf. 

75.    Kiezen  we  nog  eens  de  vormen 

2' .  a'b'  (a  —  bf ;  2' .  SaWb  {a  +  bf  {a  —  bf  en  2' .  S'a'b'  {a  —  bf. 

Vermenigvuldigen    wij    één  der  vormen  bv.  den  eersten  met 
den    factor    5,    die   niet  in  de  2  andere  vormen  voorkomt,  dan 
kan  die  factor  ook  niet  voorkomen  in  den  G.  G.  D.  der  nieuwe 
vormen  : 
2' .  baV  {a—bf;   2' .  Sa'b  [a  +  bf  {a—bf  en  2' .  3' .  a'b'  [a—bf. 

Van  deze  is  de  G.  G.  D.  ook: 

2' .  a"b  [a  —  b)\ 

Hadden  wij  daarentegen  den  eersten  vorm  vermenigvuldigd 
met  3,  dan  zou  die  factor  in  elk  der  vormen  voorkomen  en 
daardoor  ook  in  hun  G.  G.   D.  Wij  leeren  dus  hieruit: 

a.  De  G.  Q.  D.  van  eenige  vormen  verandert  niet, 
als  men  een  dier  vormen  vermenigvuldigt  met  een 
ondeelbaren  factor,  die  niet  in  elk  der  andere  voor- 
komt. 

Laat  men  omgekeerd  uit  den  tweeden  vorm  den  factor  3 
weg,  die  niet  in  elk  der  andere  vormen  voorkomt,  dan  blijft 
de  G.  G.  D.  nog  2'a^b  {a  —  hf. 

Laat  men  echter  factor  2  uit  den  tweeden  vorm,  dan  zal  van : 
2Vè'  {a—hf',2.  3a%  (a  +  bf  {a  —  bf  en  2' .  3  Vè'  {a  —  b")  den 
G.  G.  D.  zijn:  2a-b{a  —  by. 

Had  men  echter  één  factor  2  uit  den  eersten  vorm  weggelaten, 
dan  zou  de  G.  G.  D.  onveranderd  gebleven  zijn. 

Wij  zien  dus : 

b.  De  G.  Gt.  D.  van  eenige  vormen  verandert  niet,  als 
men  uit  een  dier  vormen  een  ondeelbaren  factor 
weglaat,  die  niet  in  elk  der  andere  voorkomt; 
daarentegen  kan  de  G.  G.  D.  veranderen,  als  de 
weggelaten  factor  ook  in  elk  der  andere  vormen 
voorkomt. 

En  laat  men  uit  elk  der  vormen 
2^a'b'  {a  —  bf  ;      2' .  Sa'b  {a  -\-  bf  {a  —  bf  ;     2' .  3' .  a%'  {a  —  bf 
een    gemeenschappelijken    factor    weg,    b.v.  a',  dan  zal  van  de 
nieuwe  vormen  : 


79 

2VZ>-  (a  —  bf  ;     2' .  3a6  [a  ■\-  hf  («  —  hf  ;     2' .  3'è'  (r/  —  bf 
de  G.  G.  D.  zijn  : 

2- .  è  (a  —  A)-, 
die  dus  den  factor  «'  mist. 
Derhalve  : 

Laat  men  uit  elk  van  eenige  vormen  een  gemeen- 
schappelijken  factor  weg,  dan  wordt  de  G.  G.  D.  van 
die  vormen  door  dien  factor  gedeeld. 

76.    Om  nu  den  G.  G.  D.  te  bepalen  van  : 

I2a'b  -  12a'6' ;     18a'è'  -  18a6'en  iSa^h  —  1 2a-6*  -f  Qah' ; 
beginnen  we  elk  der  drie  vormen  in  factoren  te  ontbinden  : 
I2a'b  —  I2a'b'  =  I2a'b  (a'  —  è')  =  2" .  3a'è  (a  -\- b)  {a  —  b). 
ISa'h'  —  \8ab'  =  18ab^  (a'  —  h')  =  2  .  S'ab'  {a  -\- b)  (a  —  b). 
6a^b  —  12a'b'  +  6a6'  =  Qab  {a'  —  2ab  +  6"')  =  2  .  3  .  aè  {a  —  by 

Wij  nemen  nu  het  produkt  van  de  factoren,  die  in  eiken 
vorm  voorkomen,  lederen  factor  met  den  kleinsten  exponent, 
waarmee  hij  voorkomt  in  die  vormen. 

Derhalve  is  de  G.  G.  D.  =  2  .  Sab  {a  -  b). 

TA]  gevraagd  den  G.  G.  D.  te  bepalen  van  : 
a^x  +  d^bx  —  ^ah'x  ;     a^y  +  2d'by  —  ^ah'y  en  a^  —  9a"è'. 

Wij  merken  op,  dat  de  eerste  vorm  den  factor  x  bevat,  die 
niet  in  de  andere  vormen  voorkomt,  zoodat  we  dien  factor 
mogen  weglaten.  Eveneens  mag  uit  den  tweeden  vorm  de  factor 
y  verwijderd  worden,  zoodat  we  den  G.  G.  D.  hebben  te 
bepalen  van  : 

a*  +  a^b  —  6aè' ;     a^  +  2d'b  —  3a6'  en  a*  —  'èd'U. 

Ontbinden  we  eiken  vorm  in  factoren  : 
a'  +  d'b  —  Qab''  =  {a'  -\- ab  —  6b')  =  a  (a  +  Sb)  {a  —  2b). 
a^  +  2a"-6  —  Sab'  =  a  {a'  -f  2ab  —  3b')  =a{a+  3b)  {a  —  b). 
d  —  9db'  =  d  {d  —  9b')  =  a-  {a  -f  3b)  (a  -^  b) 
dan  vinden  we  tot  G.  G.  D.  : 

a  (a  +  3b). 


77.    Tot   nog   toe  kozen    wij    alleen    geheele    vormen    met  geheele  coëfficiënten. 
Zien   wij  nu,  hoe  wij  te  handelen  hebben,  als  de  geheele  vormen  gebroken 
coëfficiënten  bevatten.  Als  voorbeeld  kiezen  wij : 
4a  —  h  en  a' —  iV^*. 
Voor  den  laatsten  tweeterm  kan  men  schrijven :  yV(16a' — fc*)=^  (6a+6)X 


80 

X  (4a  —  b).  Nu  is  klaarblijkelijk  éa  —  b  de  eenige  letterfactor,  die  op  beide 
vormen  gedeeld  kan  worden,  maar  hij  is  niet  de  G.  G.  D.,  omdat  de  deeling 
van  den  tweeden  vorm  door  4a  —  b  een  quotiënt  oplevert,  dat  den  gebroken 
coëfficiënt  tV  bevat,  wat  volgens  de  bepaling  van  G.  G.  D.  niet  gebeuren 
mag.  De  werkelijke  G.  G.  D.  is  tV  (4a  —  b).  Immers  deze  vorm  geeft 
bij  deeling  op  4a  —  b  en  a*  —  j^b"  respectievelijk  tot  quotiënten:  16  en 
4a-\-b,  waarin  geen  breuken  voorkomen. 

Zij  ook  nog  gevraagd  den  G.  G.  D.  te  bepalen  van: 

isVa'  +  Wb  +  iaè'  en  ^^a'^b  —  ^ab\ 
Uit  den  eersten  vorm  brengen  wij  ^,  uit  den  tweeden  -^b  buiten  haken, 
waardoor  ontstaat: 

Aa  ifl^  +  6aè  +  96")  en  ^ab  (a'  —  %b^)  of 
■^a  (a  +  ^by  en  -i^ab  (a  +  U)  (a  —  36). 
De  gevraagde  G.  G.  D.  is:  ■^a(a-\-Zb). 

Opgaven. 

Bepaal  den  G.  G.  D.  van  : 

1.  SOa'èV;     iWh^c'd;     lOa^h'c^  en  2Wbó'd\ 

2.  36  {a  +  bf  (a  —  b);     24  {a  +  bf  (a  —  bf  ;     48  {a  +  b)  {a—bf  en 

18  {a  H-  è)-  [a  —  è)^ 

3.  30a'&  [a^-bf  {a-bf  ;    24a-^&=^  (a+6)  {a-bf  en  72a'&'(aH-è)^(a— è). 

4.  a'  —  2ab  -f  5"^ ;     er'  —  b^  en  a^  —  ah. 

5.  a^  +  2ab  -\-  h' ;     a^  —  ab'^  en  a^è  —  ab\ 

6.  a;*  +  2a:;V  +  ic'V' ;     ^^  ~  ^V^  en  a;^  -f  a;^^/^- 

7.  a'  +  5a&  +  66' ;     a'  —  3ab  —  10b'  en  a'  —  2ab  —  8b\ 

8.  2a;''+6a;V— 20a;/;     x'-^-llx'y^dOxY  enSx^'—qx^y—UOxf. 

9.  6a'  —  a&  —  26'' ;     Sa'  +  13a6  —  106'  en  3a'  +  «6  —  2b\ 
10.    10a;^?/H-a;y— 6a;«/^ ;     Qx^yz-^lxy'z—by^z  en  2a;V— 7a;/+3y^ 


78.  Zijn  de  vormen,  waarvan  wij  den  G.  G.  D.  willen  bepalen, 
moeielijk  in  factoren  te  ontbinden,  dan  slaat  men  een  anderen 
weg  in.  Alvorens  dien  weg  aan  te  geven,  dienen  wij  eerst  de 
volgende  eigenschappen  te  behandelen. 

79.  Eigenschap  I.  Als  X  een  gemeene  deeler  is  van  A 
en  jB,  dan  is  X  ook  een  gemeene  deeler  van 
p.  A±q.B. 

Bewijs. 

Daar    X   een  deeler  is  van  A  en  B,  kan  men  A  =  M\  X 
en  B  =  N\  X  stellen,  dan  is  : 


81 

p.A  =  'p.MXX 

q.B=q.NXX 
waaruit  volgt :         p  .  A±q  .  B  =  {p  .  Mdt  q  .  N)  X.  X. 
en  dus  is  pA  ±  qB  deelbaar  door  X. 

80.  Eigenschap  II.  Zijn  A  en  B  twee  vormen,  beide 
gerangschikt  naar  de  afdalende  machten  eener  zelfde 
rangletter,  en  is  A  niet  van  hoogeren  graad  dan 
B,  dan  is  de  Gt.  G.  D.  van  ^  en  ^  dezelfde,  als  die 
van  A  en  de  rest  der  deeling  van  A  op  B. 

Bewijs. 

Stellen  wij  door  Q  het  quotiënt,  en  door  B  de  rest  der  dee- 
ling van  A  op  B  voor,  dan  is  : 

B=QXA^R 
en  B—  QXA  =  B. 

Zij  X  de  G.  G.  D.  van  A  en  B,  dan  moeten  we  bewijzen, 
dat  X  ook  de  G.  G.  D.  is  van  A  en  B.  Daar  X  deelbaar  is 
op  A  en  J?,  is  X  ook  deelbaar  op  ^  X  ^  "f"  ^»  dat  is  op  B,  en 
dus  een  gemeene  deeler  van  A  en  B. 

We  moeten  nu  nog  laten  zien,  dat  er  geen  vorm  X*  van 
hoogeren  graad,  of  met  grootere  coëfficiënten  bestaat,  die  op 
A  en  B  deelbaar  is.  Was  dit  wel  het  geval,  dan  zou  die  vorm 
X^  ook  deelbaar  zijn  op  B  —  Q  X  ^  oi  op  R,  en  dus  een  gemeene 
deeler  zijn  van  A  en  R,  wat  in  strijd  is  met  de  onderstelling, 
dat  X  de  gemeene  deeler  van  den  hoogsten  graad  en  met  de 
grootste  geheele  coëfficiënten  is^  die  op  ^  en  5  deelbaar  is. 

81.  Van  deze  eigenschappen  maakt  men  gebruik,  om  den  G.  G.  D. 
van  2  vormen  door  deeling  te  bepalen. 

Zij  gevraagd,  den  G.  G.  D.  te  bepalen  van  de  vormen : 

3a;'  —  8a;'  +  8;r  —  8  en  2x^  —  9x'  +  11a;  —  2. 

Daar  beide  vormen  van  denzelfden  graad  nl.  den  3*^^*^  zijn, 
is  de  G.  G.  D.  ook  hoogstens  van  den  derden  graad,  en  daar 
uit  de  eerste  twee  termen  dadelijk  blijkt,  dat  noch  de  eerste  vorm 
op  den  tweeden,  noch  de  tweede  op  den  eersten  deelbaar  is, 
zal  de  G.  G.  D.  van  beide  gelijk  zijn  aan  dien  van  een  der 
twee  en  de  rest  der  deeling  van  dezen  op  den  anderen.  We 
deelen  nu  den  eersten  vorm  op  den  tweeden ;  om  echter  breuken 

Derkson   on  de  Laive,  Alg.  I.  6 


82 

te  vermijden  vermenigvuldigen  we  den  tweeden  vorm  eerst  met 
3 ;  dit  heeft  geen  invloed  op  den  G.  G.  D.,  omdat  3  geen 
factor  van  den  eersten  vorm  is.  (73.  a). 

Sx'  —  8x'  -\-Sx  —  8/ 6a;'  —  27a;'  +  33a;  —    6\2 
6a;=^— 16a:^+16a;— 16 

—  lla;'H-17a;H-10 

De  G.  G.  D.  der  opgegeven  vormen  is  dus  dezelfde,  als  die 
van  —  IW  -\-  ilx  -f- 10  en  3a;^  —  8a;'  +  8a;  —  8  en  kan  dus 
hoogstens  van  den  2^*^  graad  zijn. 

Om  te  zien,  of  hij  —  11a;' +  17a:  +  10  is,  deelen  we  dezen 
vorm  op  Qcüf  —  8'  +  8a;  ^ —  8,  na  dezen  laatsten  eerst  met  1 1 
vermenigvuldigd  te  hebben,  om  breuken  te  vermijden.  (73.  a). 

—  11a;"'  +  17a;  +  10 /33a;'   -  88a;'  +    88a;  —  88\—  3a; 
33a;'  — 51a;'—    30a; 

•    —  37;r'H-  118a;— 88 

De  G.  G.  D.  is  dus  dezelfde  als  die  van : 

—  lla;'  +  17a;  +  10  en  —  37a;'  +  118a;  —  88,  of  als  die  van  : 

—  1  la;'  -f  17a;  +  10  en  1 1  X  (—  37a;'  +  1 18a,-  —  88),  dat  is  van : 

—  11a;'  +  17a;  +  10  en  —  407a;'  +  1298a;  —  968. 

Deelen  we  nu  weer: 

—  11a;"'  +  17a;  +  10/—  407a;'  +  1298a;  —    968\37 
—  407a;' -f-    629a;  +    370 
+    669a;— 1338 

dan  zien  we,  dat  de  G.  G.  D.  dezelfde  is,  als  die  van : 

—  11a;'  +  17a:  -f  10  en  +  669a;  —  1338,  of  als  die  van  : 

—  11a;'  +  17a;  +  10  en  (669a;  —  1338) :  669  =  a;  —  2.  (73.  b). 

De  G.  G.  D.  kan  dus  hoogstens  x  —  2  zijn.  Deelen  we,  om 
dit  te  onderzoeken,  x  —  2  op  —  11a;'  -j-  17a;  +  10 
x  —  2/—  11a;'  +  17a;  +  10\—  11a;  —  5 
—  Ha;' +  22a; 

—    5a; +10 


—    5a; +10 
O 

dan  blijkt,  dat  x  —  2  werkelijk  de  G.  G.  D.  is. 
De  bewerking  schrijft  men  gewoonlijk  aldus: 


83 


3a^'—     8a;'-h       Sa;— 


33a;"-—  88a;'+     88a;- 
33a;'—  51a;-—     30a; 


-Xii 


—  37a;--f  118a;— 

— 407a;'-fl298a;—  968 
— 407a;'+  629a;-f-  370 
669a;— 1338 
669  /      x  —  2 


G.  G.  D.:  x  —  2. 


Xll 


2a;' 


9a;'+lla;—  2 


6af*— 27a;'+33a;—  6 
6a;'— 16a;'-fl6a;— 16 


X3 


— lla;'+17a;+10 


— lla;'4-22a; 


—  5a;-f  10 

—  5a;-f  10 

O 


3a; 


37 


—11a; 
—  5 


Ingeval    de    laatste    deeling    niet    opgegaan    was,    zouden  de 
vormen  geen  G.  G.  D.  gehad  hebben ;  men  noemt  ze  dan  onder- 
ling ondeelbaar. 
12.  Voorbeelden : 

1.     Gevraagd  den  G.  G.  D.  te  bepalen  van  : 

Qx"  +  9a;'  —  15a;'  —  3a;  en  4a;'  +  8a;'  —  2a;. 
Wij  merken  op,  dat  de  eerste  vorm  geschreven  kan  worden  als : 
3a;  (2af  +  3a;'  —  5a;  —  1), 
de  tweede  als:  2a;  (2a;'  +  4a;  —  1). 

Laat  men  nu  uit  den  eersten  vorm  den  factor  3a;,  en  uit  den 
tweeden    den    factor    2a;  weg,  dan  wordt  de  G.  G.  D.  door  x 
gedeeld,  zoodat  wij  verplicht  zijn  den  G.  G.  D.  van  2af^  -f-  3a;'  — 
—  5a;  —  1  en  2a;'  -|-  4a;  —  1  nog  met  x  te  vermenigvuldigen. 
Zoeken  wij  van  de  laatste  veeltermen  den  G.  G.  D. : 


2a;'  +  4a;  —  1 

2a;'  4-  8a;  +  2 
—  4a;  —  1 


2a;'  4-  3a;'  —    5a;  — 
2ar'  -\-  4x^  —      x 


—    x' 

—    4a;  — 

1 

—  4a;' 

—  4a;' 

—  16a^^  — 

—  X 

4 

—  15a,-  — 

4 

—  60a;  — 

—  60a;  — 

16 
15 

X4 


X4 


15 


84 


De  vormen  2x'^  +  3a;^  —  öx  —  1  en  2a;'  -\-  4-x  —  1  hebben 
geen  G.  G.  D.,  dus  geen  gemeenschappelijken  factor ;  daaren- 
tegen de  oorspronkelijke  veeltermen  wel,  nl.  x.  Dit  is  dus  de 
G.  G.  D.  J 

2.     Zij  gevraagd,  den  G.  G.  D.  te  bepalen  van  : 
2x'^  —  9xy  -{-  xz  -{-  10  ƒ  —  yz  —  3/"  en 
3^"'  —  7x1/  —  xz-\-  2/  —  3i/z  —  2z'. 

Wij  rangschikken  eerst  beide  veeltermen  naar  de  afdalende 
machten  van  y,  en  kiezen  den  tweeden  veelterm  tot  deeler. 
Wij  doen  dit,  omdat  de  term  -\-  2y^  uit  den  tweeden  veelterm 
deelbaar  is  op  den  term  -|-  lOy'  uit  den  eersten. 


22/«+(— 7rr— 3%)</+(8ar«— a;x— 2*') 


102/'+(—  9rr—     %4-( 


2a;''4-  XK—  Zx") 


(     26a;4-14^)«/+(— 13a;''+6a;*-i-   lx'') 


Wij  onderzoeken  nu,  of  de  coëfficiënt  van  \j  uit  de  rest  met 
den  term  —  13^^  -}-  ^xz  -f-  Iz'  een  factor  gemeen  heeft,  en 
trachten  daarom  den  G.  G.  D.  van  die  vormen  te  bepalen,  doch 
laten    uit    26^  +  142;    den    factor  2  weg,  die  niet  voorkomt  in 

—  13a;-  +  ^xz  +  Izr. 


l^x  -\-  Iz 


13a;- 4-    Qxz^lz" 
13a;''  —    Ixz 


-\-l^xz  +  Iz' 
4-  l^xz  +  Iz^ 


—  x-\-  2 


O 

Van  deze  vormen  is  13a;  -\-  Iz  de  G.  G.  D. 

Deelen    we    nu    de    rest  hierdoor,  hetgeen  op  den  te  zoeken 
G.  G.  D,  geen  invloed  heeft,  omdat 

13a;  -f-  Iz 
geen    factor    van    den  eersten  deeler  zijn  kan,  dan  hebben  we 
slechts  den  G.  G.  D.  te  bepalen  van  den  deeler  en  het  quotiënt 
dier  deeling,  dat  is :  2y  -\-  ( —  x  -f-  z). 


2y-^{-x  +  z) 


2/+  (—  lx  —^z)y-\-  {2,30'—  xz  —  2;^' 


+  (—  6a;  —  4:z)  y  +  (3a;'—  xz  —  2z' 
-\-  ( —  6a;  —  4:z)y-\-  (3a;- —  xz  —  2ir) 


y 


—  Sx  —  2z 


o 

De  te  zoeken  G.  G.  D.  is  dus :  2y  -\-  ( —  x-\-z)  of  —  x-\-2y-\-  z, 
dus  ook  X  —  2y  —  z. 


85 


1. 
2. 


?6. 

'8. 

9. 

10. 
11. 

12. 
13. 

k- 

15. 


Opgaven. 

Bepaal  den  G.  G.  D.  van : 

x^  —  5*"^  -\-  ^x'  Arhx  —  6  en  x^  —  3a;'  —  6;r  +  8. 

X'  —  20af'  ^-  30^'  +  19a;  —  30  en  x'  +  hx^  +  5ic'  —  5^  —  6. 

x^  _|_  4a;3  _  ^£-  _  16:^:  -I-  20  en  x""  —  2x'  —  23a;  +  60. 

x'  —  16a;'  +  86a;'  —  176a;  +  105  en 

x'  —  19a;'  +  128a,'  —  356a;  +  366. 

a;'  —  11a;'  +  39a;'  —  41a;-  —  32a;  +  60  en 

a;'  +  2a;'  —  7a;'  —  lOa;"'  +  10a;  +  12. 

x'  —  10a;'  +  35a;-  —  50a;  +  24  en  a;'  —  8a;'  +  17a;  —  10. 

a;*  +  2aar^  —  3aV  —  8a'a;  —  4a'  en  x*  —  a\ 

2a;'*  —  x^y  —  14a;Y'  —  Sa;^/'  +  6«/'  en 

2a;'  —  x^y  —  14a;Y'  +  19a;^'  —  6«/'. 

4a;'  —  6y'  —  z'  -\-  lOxy  —  Sxz  +  byz  en 

3a;'  +  llxy-{-  6/  —  lOa;^  —  9yz  +  3z\ 

ISa'b  —  bla^b  +  87a'ö  —  63a&  en  8a'ö  +  16a'&  —  62a&  +  30&. 

2a'  —  7a''  —  64a  +  105 ;  4a'  —  46a-  +  144a  —  126  en 

2a'  —  3a"-  —  50a  +  75. 

12m'  —  w'  —  9w'  -\-7m  —  2  en  18m*  +  6m'  —  nï'  —  4wi  —  4. 

x^a'  —  2a;'a  —  5a;'a  —  2a;a"-  —  x'a'  —  3ar^  en  a;^a^  -|-  x'''a  +  xa^. 

a;'  —  a;'  —  x  —  2 ;  a;'  —  3a;'  -|-  3a;  —  2  en  a;'  —  4a;'-  -f-  5a;  —  2. 


2a;- — 3a;^+a;2^ — 2y^-\-Syz- 
2x'  —  4a;^y  +  3a;^  -f-  2y'  - 


-z~;  X' — Sxy-\-Sxz-\-2y' — byz-\-2z'  en 
dyz  4-  z'. 


Kleinste  Gemeene  Veelvoud. 

83.  Bepaling.  Ee7i  algebraïsche  vorm,  waarop  twee  of  meer  andere 
algebraïsche  vormen  deelbaar  zijn,  xonder  dat  in  de  quotiënten 
gebroken  coëfficiënten  voorkomen,  heet  een  gemeen  veelvoud 
van  die  vormen. 

Bepaling.    Het  kleinste  gemeene  veelvoud  (K.  G.  V.) 

van  twee  of  meer  vormen  is  het  gemeene  veelvoud  van  die  vormen, 
dat  van  den  laagst  mogelyken  gt^aad  is  en  de  kleinst  mogelijke 
geheele  coëfficiënten  bevat. 

Om  van  eenige  vormen  het  K.  G.  V.  te  bepalen,  ontbindt 
men  die  vormen  in  factoren,  en  neemt  het  produkt  van  alle 
factoren,  die  er  in  voorkomen,  ieder  met  den  grootsten  exponent, 
waarmee  hij  in  een  der  factoren  voorkomt. 

Immers,  als  gegeven  zijn  : 


86 

dx^-  lbx-{-lS;     6x'  —  2ix  +  24  en  2x'  -\-  8^'  -f  ^x\ 
welke  vormen,  in  factoren  ontbonden,  respectievelijk  zijn  : 
3  (o;  —  2)  («  —  3) ;     2  .  3  (a;  —  if  en  2x'  {x  +  1)  (x  +  3), 
dan  moeten  in  het  K.  G.  V.  voorkomen  : 

de  factoren  2  ;  3  ;  x' ;  x  ■\- 1  ;  {x  —  2)"  en  x  -\-  '6  ; 
dus  is  het  K.  G.  V. :  2.3.  x'  {x+  1)  {x  —  2f  {x  +  3). 

84.   Moet  men  het  K.  G.  V.  zoeken  van  twee  vormen,  die  moeilijk 
te  ontbinden  zijn,  dan  maakt  men  gebruik  van  de 

Eigenschap.  Het  K.  G.  V.  van  twee  vormen  is  gelijk 
aan  hun  produkt,  gedeeld  door  hun  G.  G.  D. 

Bewys. 

Laten  J^  en  5  de  twee  vormen  zijn,  X  hun  G.  G.  D. ;  zij  nu 
A  =  My(,  X  en  B  =  Ny^Xy  waarin  M  en  N  geen  factoren 
meer  gemeen  hebben. 

Het  K.  G.  V.  is  dan:  MXNXX  en  de  G.  G.  D.  =X 

Nu  is  : 

AXB      MXXXNXX 


X  X 

dat  is  het  K.  G.  V. 


=  MXNXX. 


85.  Van  dezelfde  eigenschap  kan  men  ook  gebruik  maken,  als  men 
het  K.  G.  V.  moet  zoeken  van  meer  dan  twee  vormen,  die 
moeielijk  te  ontbinden  zijn. 

Laat  gevraagd  worden  het  K.  G.  V.  te  zoeken   van  : 

x'-\-x^-{-  Sx'  -^2x-\-2;     x* -]- x' —  x' —  2x  -  2  en 
x*-^x'  +  4x^  4-  3a;  -1-  3. 

Bepalen  wij  eerst  den  G.  G.  D.  van  de  2  eerste  vormen, 
daarvoor  zullen  wij  vinden  :  x'  -\-  x  -\-  1. 

Nu  is  het  K.  G.  V.  dier  twee  vormen  gelijk  aan  hun  pro- 
dukt, gedeeld  door  x^  -\-  x  -\-  l,  of  gelijk  aan  een  dier  beide 
vormen,  vermenigvuldigd  met  het  quotiënt  van  den  anderen 
vorm  en  den  G.  G.  D.,  dat  is  : 

X  -]-  x-f- 1 

=  {x'  +  2)  {x'  -\-x^  —  x'  —  2x  —  2).        ■  (1) 

Bepalen  we  nu  het  K.  G.  V.  van  dit  produkt  en  den  derden 
vorm,  door  weer  eerst  den  G.  G.  D.  te  bepalen.  Wij  onder- 
zoeken dan  eerst  of  x'  -f-  2  een  factor  is  van  den  derden  vorm  ; 
door  deeling  blijkt  dit  niet  het  geval  te  zijn,  zoodat  we  slechts 
den  G.  G.  D.  van 


87 


a;'  4-  ic'  —  x'  —  2a:  —  2  en  x' -\- t^ -\-  ix'  +  3a;  +  3 
te  bepalen  hebben,  waarvoor  wij  zullen  vinden  : 
x'  -\-  X  -\-  1. 
Het  K.  G.  V.  van  (1)  en  den  derden  vorm  is  dan  : 

(■r-  -i-2)  jx'  -^x''  —  x'  —  2x  —  2)  jx'  +  a;^  +  ^^^  +  3a;  +  3) 

a:'  H-  a;  +  1 

=  (x'  +  2)  ix'  —  2)  {x*  +  x'  +  4a;'  +  3a;  +  3). 


Opgaven. 

Zoek  het  K.  G.  V.  van  : 
1 .    4a;*  —  ixy  ;     6xy  —  6y'  en  2a;*2^  —  2xy'. 
[2.    x^  —  xy' ;     xy  —  2xy'  +  y^  en  Sx^y  -f  3a;y-. 
13.    a*  —  aJf  ;     db  —  a6' ;  en  a'è  -  &\ 

ax  —  hx-]-  ay  —  hy  en  drx  —  a^y  —  b'^x  -\-  Iry. 
5.    3a'a;y  —  3a^y  +  3a^  —  3a^a;  en  Qahxy  —  6a&  —  ^aby  -\-  6abx. 


16. 


ro. 
11. 

12. 


a;^  —  2a;  —  15  ;     x'  -\- x  —  30  en  x'  +  5a;  —  6. 

2a;'  —  7a;  —  15  ;     2a;'  —  13a;  -f-  15  en  2a;'  -f  7x  —  15. 

x'  —  2y^  4-  z'  —  xy-{-  2xz  —  yz  en  x'  +  2y'^  —  2;^  -}-  3a;y  +  y^- 

6a;'  4-  xy  —  y^  —  bx  —  25  en  6a;'  +  y'  —  hxy  +  25a;  —  \Qy  +  25. 

x'  +  6a;'  4-  11a;  +  6  ;     a;'  4-  4a;-  4-  a;  —  6  en  ar'  —  2a;''  —  5a;  -|-  6. 

a;-  —  1  ;     a;^  —  a;''  4-  a;— 1  ;     a;^  +  a;'  4"  ^  4-  1  en  a;*  —  1 . 


HOOFDSTUK  VI. 
Breuken. 


p 
86.   Bepaling.    Een    vorm   van    de  gedaante  -^,  waarin  P  en  Q 

algebraïsche  vormen  zyn,  heet  een  algebraïsche  breuk. 

De    streep    heeft    de    beteekenis  van  het  deelteeken;  verder 
spreken  wij,   even  als  in  de  rekenkunde,  van  teller  en  noemer. 

+  3       —  5a       —  Sab' 


Algebraïsche  breuken  zijn : 


+  7  '     +2b'     —  5aV 


Opgave:    Onder    welke    voorwaarden   zijn:  — ^  en  — ^ 

algebraïsche  breuken? 

Uit  hetgeen  bij  de  deeling  geleerd  is,  volgt,  dat  een  alge- 
braïsche breuk  positief  is,  als  teller  en  noemer  hetzelfde  teeken, 
doch  negatief,  als  ze  verschillend  teeken  hebben,  en  dat  de 
absolute  waarde  der  breuk  gelijk  is  aan  het  quotiënt  van  de 
absolute  waarden  van  teller  en  noemer. 

„       .    +  3a        ,   3a       +  7  7 

87.   Eigenschap.  Een  algebraïsche  breuk  verandert  niet 
van  waarde,   als  men  teller  en  noemer  beide  van 
teeken  verandert. 
Bewijs. 

Door  die  verandering  is  de  absolute  waarde  der  breuk  niet 
veranderd.  Ook  het  teeken  is  hetzelfde  gebleven.  Immers  waren 
voor  de  verandering  teller  en  noemer  van  hetzelfde  teeken 
voorzien,  dan  zijn  ze  dit  na  de  verandering  weer,  en  dus  is  de 
breuk  in  beide  gevallen  positief. 
-\-  a —  a 


89 

Waren  teller  en  noemer  voor  de  verandering  van  verschillend 
teeken    voorzien,    dan    zijn    ze    dit    na  de  verandering  ook,  en 
beide  breuken  hebben  dus  een  negatieve  waarde. 
+  a —  a 

88.  Eigenschap.  Verandert  men  in  een  algebraïsche  breuk 
alleen  den  teller  of  alleen  den  noemer  van  teeken, 

■  dan  verandert  de  waarde  der  breuk  ook  van  teeken, 
en  men  moet  dus,  om  de  breuk  de  oorspronkelijke 
waarde  te  doen  behouden,  voor  de  nieuwe  breuk 
het  minteeken  plaatsen. 

Het  bewijs  komt  overeen  met  dat  van  de  vorige  eigenschap. 

89.  Eigenschap.  Een  breuk  verandert  niet  van  waarde, 
als  men  teller  en  noemer  met  eenzelfden  vorm  ver- 
menigvuldigt. 

-\-  a +aX  —  c 

^^  ~  —  6  X  —  c' 

Bewys. 

+  a 
De    breuk    — 7    heeft   een  negatieve  waarde,  stellen  we  die 

voor  door  — jp,  dan  is  volgens  de  definitie  van  breuk: 

dus  ook  4-aX  —  c  =  —  èX  —  ^X — P  =  ( — *X  —  c)X — P 

.    ,    1       +  «X  —  c 

en  derhalve  ;-^-^ ■=  —  p, 

—  bX  —  c 

waarmee  de  eigenschap  bewezen  is. 

90.  Leest  men  de  vorige  eigenschap  van  rechts  naar  links,  dan 
krijgt  men : 

Een  breuk  verandert  niet  van  waarde,  als  men 
teller  en  noemer  door  een  zelfden  vorm  deelt. 

91.  Van  de  twee  laatste  eigenschappen  maakt  men  gebruik  om 
breuken  te  vereenvoudigen  of  gelijknamig  te  maken. 

Bepaling.  Meti  noemt  een  breuk  eenvoudiger  dan  een  andere, 
ivanneer  teller  en  noemer  in  de  eerste  breuk  van  lageren  graad 
xijn  dan  in  de  tweede. 

Zoo  is  — 7  eenvoudiger  dan ^^ :  en  — ; — 7  ook  eenvoudi- 

—  b  ^  —  b^  a-\-b 

ger  dan  -r— ^j. 


90 

Om  een  breuk  te  vereenvoudigen,  late  men  uit  teller  en 
noemer  al  de  gemeenschappelijke  factoren  weg. 

.     2a%  _  2ab  a^  —  h~       _  (a  ^h){a~~ b)  ^  a—b 

^^"^  '^  3^  ~  ^  '  a'  -f  2ab  -}-  b'^       {a  +  bf       ""  a-{-b' 
Sa'  H-  5a^>  +  2b^  ^  ja  +  b)  (3a  +  2b)  ^  a  +  6 
3«2  _    aè  -^  2b'  ~  [a  —  b)  (3a  +  26)       a  —  b' 

Wij  hebben,  waar  teller  en  noemer  veeltermen  waren,  deze 
eerst  in  factoren  ontbonden,  en  de  gemeenschappelijke  factoren 
uit  teller  en  noemer  weggelaten. 

Wil  men  eenige  breuken  gelijknamig  maken  dan  zoeke  men, 
na  de  breuken  eerst  zooveel  mogelijk  vereenvoudigd  te  hebben, 
het  K.  G.  y.  der  noemers,  en  geve  elke  breuk  dit  K.  G.  V. 
tot  noemer. 

Voorbeeld : 

^  -      a  4-  5  a  —  b  a^  —  b'  . 

Gevraagd :  ^ ;  ;       '     ,    ,.,  en  -77 — —^     gelijknamig     te 

^       a  —  ab       ab-\-b'         ab  —  ab  "^ 

maken. 

De  opgegeven  breuken  zijn  gelijk  aan: 

a-\-h  a  —  b         (a  —  &)  (a  +  b) 

a{a  —  b)'     b{a-\-b)'         ab{a  —  b)    ' 

a-fi 
Hiervan  is  de  laatste  vereenvoudigbaar  en  gelijk  aan  — 7- 

Wij  hebben  dus  gelijknamig  te  maken 

a-\-  b  a  —  b  a-{-b 

en 


a{a  —  b)'     b{a-{-b)  ab   '  ^ 

Het  K.  G.  V.  van  de  noemers  is  ab  {a  -\- b)  {a  —  b)=  ab  (a^ — ö'). 
Om  de  eerste  breuk  tot  noemer  te  geven  ab  {a^  —  6^),  moet 
haar  noemer  met  b  {a  -\-b)  vermenigvuldigd  worden ;  haar  teller 
dus  ook : 

a-\-b    _   bja-hbf 
a{a  —  b)~  ab{a'  —  by 
Evenzoo    moet    de    noemer  der  tweede  breuk  met  a{a  —  b)^ 
vermenigvuldigd  worden,  en  de  teller  eveneens: 

a-}-6     a{a  —  b)' 

b{a-\~b)~  ab{a'  —  b')' 
En  de  noemer  der  derde  breuk  moet  vermenigvuldigd  worden 
met  a'  —  b^,  dus  ook  de  teller : 

a  +  b^{a-\-b){d'-b') 
ab     ~       ab  {a^  —  b^) 


1. 


91 

De  gelijknamige  breuken  zijn  dus: 

b{a-\-  by  aia-  bf  {a  +  b)  («'  -  b') 

1 •  1 pn    — ■ ■ 

ab  ia'  -  b') '     ab  [a'  —  b')  ab  {a'  —  b') 

Opgaven. 

Vereenvoudig  de  volgende  breuken : 
2a  — 4b         2a  — 2b        a^  —  ab      g'  —  ab       «W^ 
3a  —  66  '     3a'  —  3^'  '     ab  —  b' '     ab\  b' '     aWc'd' ' 

d'  —  aq  —  2ap  -\-  2pq         Sd-b  —  ab'  —  3a6c  4-  b'^c 

ap  —  2f  —  aq-{-  2pq  '     5a^  —  3a'6  —  bd^c  -f  Sabc  ' 
a'  +  b-  a'  —  ab^  8a'  —  ab' 

a'  -f  db'  +  b'c  4-  d'c  '  ^ö  —  2a'W  -\-W  '      a' —  ab'  ' 

p-  —  q^  -f  r^  —  2pr      p^  —  q^  +  r^  —  2pr  ^  f  —  (f  —  r'  —2qr 
p^  +  (i  —  r'  —  2pq  '  f  —  q"  —  r  —  2qr  '  p^  —  (f  +  r'  —2pr' 

a-+7afe+126-       a^  —  ab  —  12b^       g'  —  5a6  —  2ib' 
■*•    a'  +  8aö  -fl  56- '     d'  —  5a6  +  Gb' '     a'  —  6a6  —  IQb'' 

Maak  gelijknamig : 
a       a-]-  b 
b'     ^'^b'"     ^+T 

,     a-\~  b       a  —  b       d'  -{-b^  ab  ab 

^'    ^[ZZl  5     ^qr^  ï     a^  +  ab  '     oF+F  ^"  a-^  —  6''* 

_j:+5  a;-H-l  3  —  ic  x-^2 

l      •      •      pn    

x'  —  4'    x'-f3a;  +  2'      2x  —  x'-         x^-\-2x-\-\' 
^  x^hy  a:  — 2^  ^^  a;  — 3«/ 


I 


iC"  +  hxy  +  6 ƒ  '     x'  —  2xy  —  \hy-  x^  —  Zxy  —  lOy^  * 

Vereenvoudig : 
3a^  —  ab  —  3ac?  -\-bd-^  cd  —  ac     d'b  —  ab  —  «^  +  a  —  fe  +  1 
Zab  —  b-  —  Sad  -\-bd  —  bc  -\-  cd  '  a'b  —  ab -\-  a""  —  a  —  b  —  ï 

4a-6-  —  9c-c?-  a'  -f  ac  +  bc  —  b' 

4:dW  —  12abcd  +  9c'd' '     a"'  +  2ab  -\-b^  +  ac-\-  bc 

6x*  4-  ^xy  +  y'         3.r-  —  lOrg  +  3       14a;'  — 17a;  +    5 
12a;-  4-  7a;_y  +  y' '     12a;-  —  13a;  +  3  '     28a;-  —  29a;  +  10' 

25a;"  —  25a;  —  14         6a;-  +  7a;  -f  2  12a;-  —  7a^  +  b' 

40a;-  —  33a;  —  18  '     15ar'  —  26a;  +  8  '      15a'ö  —  2ab'  —  b' ' 

d'  +  W d'b"  a^  +  ¥ 

d'—2a'b-\-2ab'—b'  '    a'+2a-6+2a6*+è' '     2d'—d'b~2ab'-^b'' 


14 


92 

a^  -]-ac-\~bc  —  6^  a^  -{-  2d'c  —  arb  -\-  ac^  —  2ahc  —  hc' 


d'  -\-  2ab  -\- ac -j- bc -^  b^ '  a* -\-  a^c  -j-  a&  -\-  & 

Optelling  en  Aftrekking. 

92.  Eigenschap.  De  som  of  het  verschil  van  2  of  meer 
gelijknamige  breuken  is  gelijk  aan  de  som  of  het 
verschil  der  tellers  gedeeld  door  den  gelijknamigen 
noemer. 

[-a)  +  {+b)-{-c) 

+  P 


-a       +è 

—  c 

+  P 

Bewijs. 

Stellen  we  : 

—  a 

=  —  X',  dan  is  —  a  =  —  xy^-\-  p 


+  P 

-r—  =  +  2/;  dan  is  -^  b  =  -\-yX-^P 


=  —  z;  dan  is  —  c=  —  z\  -\-j) 


-\-p 

en  dus:  {-a)-t{-]-b)~{-c)  =  {-xX+p)-^i+yX+p)- 
-i-^X-^p)  =  \{-oo)-hi-\-i/)~i-z)\X^P 

en  dus:  ^-^)  +  (+^^)-(- -)^(- .)  +  (+,)-(- .),d.i. 

gelijk  aan  ^  +  +1  -  =^. 

Volgens  deze  eigenschap  is  dus : 
u  —  b      2a  — 3b     a  —  hb_  a  —  b-h2a  —  3b  —  a-\-bb_  2a-j-b 
a-\-b        a-\-b        a-j-b~  a  +  b  ~a+6' 


Zijn    de    breuken,    die   men   moet  optellen  of  aftrekken,  niet 
gelijknamig,  dan  worden  ze  eerst  gelijknamig  gemaakt. 
Voorbeelden: 

1.  -A^H-        '  ■      ' 


a^  —  l      a^  -^a-\-l       a—l' 

De  noemers  zijn :  a^  —  1  =  (a  —  1)  (a'  +  a  -j-  1) ; 

a'  +  a  4- 1 
en  a  —  1 
Hun  K.  G.  V.  is  :  [a—  1)  {d'  +  a  +  1)  =  a'  —  1. 
Schrijven  we  nu  elke  breuk  onder  dien  noemer,  dan  krijgen  we : 

1 a—l        d'-\-a-\-\  _  l-fg— l+a-+aH-l_  a'+2a+l 

a^  -1  *^  a'—\  ^    a'—\     ~  a'— 1  "      a^—l     ' 


93 


Zij  gevraagd  te  herleiden : 

3a  — 4   .       2a 


4a^  —  5a 


a-  —  5a  +  6      a*  —  4   '   a'  —  a  —  6       a'  — 

3a'  — 4a +  12    ' 

Ontbinden  we  de  noemers,  dan  vinden  we : 

a-f5                  3a— 4                2a— 3 

4a-— 5a- 2 

Het  K.  G.  V.  der  noemers  is:  (a  +  2)  (a  —  2)  (a  -  3). 
^ij  kunnen  de  breuken  dus  schrijven   onder  den   noemer 
(a  +  2)  (a  —  2)  (a  — 3)  en  krijgen  dan  : 

(a-f5)(a+2)  (3a— 4)(a— 3)        ,      (2a--3)(a— 2) 


(a+2)(a— 2)(a— 3)      (a-f2)(a-2)(a— 3)  '  (a-h2)(a— 2)(a— 3) 

4a^— 5a— 2       _ 
a'— 3a'— 4aH-12  ~ 
(a+5)(a+2)  —  (3a— 4)(a— 3)  +  (2a— 3)(a— 2)— (4a^— 5a— 2) 

(a-|-2}(a— 2)(a-3) 
a-  +  7a+10  — 3a-'+13a— 124-2a^  — 7a  +  6— 4a^  +  5a  +  2 
(a+2)  (a— 2)  {a  —  3) 
—  4a'' +  18a +  6 


(a  +  2)  (a  —  2)  (a 
Opgaven. 


3) 


Herleid : 

a-\-b      a  —  b 
ah  ab 

x  +  ij 


a  —  b       a-\-h    2>x  —  4?/ 
ab  ab     *     X  —  y 


bx  —  3«/ 


2x 


y 


a-\-2b  ,  2a  —  & 


x  —  y      y  —  X      X  - 

X       2x      hx      Aa 
ïy'^Sy'~6y'  2Ïbc 

a  —  b  ,  4a 


y    b 

3b 


-f- 


x  —  y 
b 


+ 


3x 


a  —  b' 


3a     ^ 

a  -\-b 


36   ,   bb 


lac 
-  3a    2a 


4c 
3ab' 


+ 


2b 
h  -2a 


Aab     '        6c 
2b^~3a    a—b 


3b      ba  —  2b 
"^       3c 

3a  — ö 


+ 


3ft  —  3ö  '   4a  —  4&  '   6a  —  66 '  a  +  ö  '   2a  -f  2ö 

3x'  3x  X  —  y  x-\-  y 

{x — yf        [x  —  y)  '       12a;  —  4i/        Qx  —  2y' 


4a +  6 
2c 

4a  +  2h 
6a  +  6i6 ' 


a  —  h       a-[-h 
a^h       a  —  h' 

a-\-  h  a  - 


2a  — h       3a_ 
a  -\-h         a 


b      2a' +  ab  +  b' 


ö- 


ab       2ab  —  2b'' 


+ 


5  (a  +  6) 
ab 


m 


am 


hm 


an 


hn' 


-zH- 


94 

Sa  — 2b       2a  —  &        Sa-\-b        2a  —  Sb 
a'  -\-  2ab  -\-  6'    '    a^  -h  ab       ab  -{-  b- '      a'  —  ab'  "^  d'b  —  ö'' 

10.  Schrijf    1;    2;    3;    5;    a;    ab;    2b   en    &'  beurtelings  onder  den 
noemer :  a-{-b;  a  —  b;  d'  —  ab;  a^  -{-  ab  -\-  b'. 

11.  Herleid  tot  een  enkele  breuk: 

a  —  b       c.   ,   a-\-  b                  x  a% 

1  +  zr-r-f. ;     2  + ;     5  + -. ;     a-^  — 


a  +  ö '  a  —  6 '  X  —  «/ '  d^  —  ab' 

b-] r~T;     ab-\- 


a-\-  b'  a  —  b' 

.  „      ,^  ,           1    7        d^  -^ah  bc           ,    .    ac  —  bd 

12.  Ook:a  +  o -. ;      a-\ -,  —  h -\ -: 

b  c  —  d                c  —  d 

.   _,                 Sbc  —  c"  -   ,   4:ah{2a  —  b) 

a  +  26  —  c ^rr—. — ;  a  —  b-\ ^  ,    ,.,    '. 

a  —  2b -\-  c  a^  -\-b- 

13.  Herleid: 

a-\-  X         a^  —  h              '  2x  —  ^                          2s  —  x 


14. 


ax-\-  b       d~x  -\-  ab '      x'  -{-  xy  -\-  xz  -\-  ijz      x'  —  xz  —  yz  -{-  xy' 

2x-\-Sy 2a  — 36 

ax^  —  ay'^  —  bx^  -\-  by'^       d'x  —  b^x  —  b'y  +  d^y' 
ax-\-hy  hx-\~  ay  m  —  n  2n  —  m         m-\-n 

a^x  —  aby       abx  —  b'y'      ^rri^  —  2mn       Ibmn  —  bn'        lOnni' 

4.a-\-b       2a  — b  ,        3        ,   ^  1 


a'  +  6'       a'  —  ab''  '   2x  —  b   '  x-\-l' 

a+è,  b-\-c  2 


6'^       a*  —  d^c  —  ab^  -\-  b^c       d^  —  ac  —  ab-^bc' 
a-\-  c  b  -\-  c  2a  -\-  b 


d^  —  ah  —  ac-^  bc       d^  -\-  ab  —  ac  —  bc       d^  —  b'' 

17,    X      y  \      ^^         fx'-ï-f   j  x'y  —  2xy' -{- Sy 


18. 


X  —  y       \  X  -\-  y  X  —  y 

2:r  —  3       ,       x  —  2  a  —  b  a^b 


x'-\-  82;  +  1 5  '  «'+  9a;  4-  1 8 '    6a"'+  7aè -j-  2&"'      4a--|- 8aè  -f-  3é'* 


^  2x  —  y  Sx  —  y 


\2x'  4-  Ixy  -f  ?/'       12a;'  +  iOxy  +  2y'' 

20  2a; -1 /      a;-3  2a;  +  5       \ 

a;-  +  5a:~  14  "^W  — 5a;  +  6       a:'' 4- 10a;  +  21/* 

3a 2b  Sc 


a"'4-2a6-f  6'— 4c'       a"'— i'4-2ac  +  2èc       d'— b' —  2ac  —  2bc 


95 


bx  —  1  X  —  1         ,   6a^  —  x'  -\-  1 


23. 


^-  —  2a;  +  2    '   a;*  +  2^  H-  2    '         x*  +  4 
ap  H-  aq  {a  {p  +  q)-^  b}'  —  b^' 


Vermenigvuldiging 

en 

Machts  verhef  f  ing. 

93.  Eigenschap.  Ben  breuk  wordt  vermenigvuldigd  met 
een  vorm,  door  den  teller  met  dien  vorm  te  verme- 
nigvuldigen, of  den  noemer  er  door  te  deelen. 

_     w  ±_a _  ~cX-\-  Cf' 
^^-h~        -b       ' 

—  o       —  o  :  —  c 


-\-  a  ■ 

De  breuk  — r  heeft    een    negatieve    waarde ;    wij  stellen  haar 


voor  door  —  p  ;  dan  is  : 

en  dus  -cX+a  =  -cX{-bX-p)  =  ~bX{-cX—p), 
dus  ook:~  '^^^  ""  =  -  cX-  P  =  -  cXzri' 

2.    Uit  —  c  X  — 7  = 7 ,  en  dit  is  volgens  Eigenschap  90 

gelijk  aan : 

4-a 


b:  —  c' 


94.  Eigenschap.  Het  produkt  van  twee  breuken  is  geljjk 
aan  het  produkt  der  tellers,  gedeeld  door  dat  der 
noemers. 

-fa       —  c__  -f  aX  —  c 
—  b^—d       -bX—d' 
Bewijs. 

Stellen  we  de  waarde  van  — 7  =  —  «en    van  ^  =  -f-  Qi 

—  b  ^  — d 

dan  is  : 


96 

—  c-=  —  dX-^q 

J^aX-c={-hX-p)X{-dX+q)-={-bX-d)X{-vXM).     „ 

95.  Eigenschap.  De  macht  van  een  breuk  is  gelijk  aan 
de  gelijknamige  macht  van  den  teller,  gedeeld  door 
die  van  den  noemer. 


-  bJ         (—  è)*^  ■ 

Bewijs. 

Volgens  de  definitie  van  macht  en  de  vorige  eigenschap  is  : 

f-^aY       +a-\-a-]-a-\-a 

yZTb)  ~  ZTl  ^  ZTl  -^  ZTl  X  zri  X  .  •  •  enz.  n  factoren. 

H-«X  +  o^X  +  ^X--''^  factoren (+  «)" 

~~  —  hX  —  bX  —  bX n  factoren  ~~  (^"ftf' 

96.  Bij  de  vermenigvuldiging  van  breuken  maakt  men  nu  steeds 
van  de  vorige  eigenschappen  gebruik.  Het  is  echter  aan  te 
bevelen,  veeltermige  tellers  en  noemers  in  factoren  te  ontbinden 
en  de  breuken  zooveel  mogelijk  te  vereenvoudigen. 

Voorbeelden. 

+  2a'b'c        —  30a>-'èV'' 


Alvorens  te  vermenigvuldigen,  vereenvoudige  men  eerst  elke 
breuk,  men  krijgt  dan  : 

4-2  —  ba'c'  _  —  2  .  ha'c'  _   ,    a^ 


—  bahc^^    4-2&'         —b.2ab'c        '     ¥ 
Opmerking.    Men  had  hierbij  ook  anders  te  werk  kunnen 

I    o  ba^c^ 

gaan  en  van  ^-7-  X    _,    qtj    de  produkten  van  teller  en  noe- 

mer  niet  behoeven  te  ontwikkelen,  maar  factoren  uit  de  tellers 
tegen  diezelfde  factoren  uit  de  noemers  kunnen  weglaten,  aldus  : 
4-  2  —  baV 

X  1       «72 


—  babc^^    +2&' 

de  aan  teller  en  noemer  gemeenschappelijke  factoren  zijn : 
2,  5,  a  en  c.  Laat  men  die  factoren  uit  de  tellers  en  de  noe- 
mers weg,  dan  houdt  men  over : 


97 


_  s.  («  —  bf  ^  ab-]-  h' 


ac 


-b' 


oV 

+      J3- 


a"  —  b^  ^^  é  +  aè  ^^  a&  —  &"^* 

Ontbinden    we  de  tellers  en  de  noemers  zooveel  mogelijk  in 
factoren,  dan  krijgen  we  : 
a 


^ja-6r^  &(«+&) 


(a  +  è)  (a  —  6)  ^^  a  (a  -f  6)  "^  i  (a  —  b)' 

Laat    men    uit    de  tellers  en  de  noemers  de  gemeenschappe- 
lijke   factoren  :    ab{a-\-  b)  {a  —  b)'   weg,  dan  verkrijgt  men  als 
1 


uitkomst 


a-f  &• 


x^  +  Sxy  -\-  2y'        x~  -f-  5:ry  -|-  4y' 
d^  +  Ixy  4-  f       x'  +  Ixy  +  12y'* 

Na  ontbinding  krijgen  we  : 

{x  +  2y)  (a;  +  y) ..  {oo  4  y)  jx -\- iy)  ^  a;  +  2y 
(;r  +  ^r        '^(a;  +  3i/)(a;  +  42/)       x  +  Sy' 


m 


n  4- 


2w' 


mn  -f-  w 


-)x(»>* 


m*w 


miv 


■)• 


Hiervoor  schrijven  wij  eerst : 
m  —  n-\-  T77— T— t)  X  f 


mn'  (m  —  w) 


m 


M  (m  -]-  w) 
of  na  vereenvoudiging  : 

\m  —  w  +  — j — )X  (^  — 


n^  {m  —  n) 


n)\ 


m-\-  n)^^  \"'        m*  4-  n' 
Brengen  we  nu  den  term  m  —  n  uit  den  eersten  factor  onder 
den    noemer    m-\-  n,    en    den   term   m  uit  den  tweeden  factor 
onder  den  noemer  w^  •\-  w^,  dan  krijgen  wij : 

m^  —  ri^  -\-  2m^       m^  -\-  mn^  —  mn^  -\-  n^ 


m-\-  n 
m^  -\-  n~ 


X 


m  -\-  ri 


X  .„2  I   „2  =  1^  —  mn-\-  n  . 


m-\-n       m^  -\-  ri 


Opgaven. 


1. 


-^ha^+b' 


-^a% 


&d 


_  3è  /^  _  2a '      —  cd 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  I. 


'  ^  "^  a'6'" 


98 


Sax       +  15^'^a;        —  Iba'xY       —  2Wbz' 

X  1  i?     •>.    ï  -I  i  1,3. .2 .5    X 


■  H-  bby  ^^  —  16dy '      —  Uh'u'z'  ^^    20xyu   ' 
8.    20«xy.X  5^;      WX^O^"' 

6aöm  X  on  r2    ■' ;       TTT}  X  24:abcd\ 
20a¥m~        \hrd 

a'^  —  ah       a^  -\-  ah  a^  —  1f         2a-\-4:h 

ah-\-b'^  ah  —  b''      5a  +  1Ö&  ^  '¥^'¥  ' 

g^  — 2a6  +  6^       aH- ^>\       m'x' —  nY  ^  +  y' 

a^  4-  2a& -I-  b^       d^—W     ic'  +  2a2/  +  y'        mV  +  2mw^ï/  +  wy ' 

4a' —  12a6H-9&'     .    ., 2m^ — mw     'èm'n—  1 2m^''H-4w'* 

aa?''  —  4a  3mw — 2w       4w^ — im^n-^mnr 

2ax  +  3a6  —  3bx  +  2a^       2ay  —  2a-  —  3aé  +  3%  _ 

■  2a^  +  3a6  —  3by  —  2d'  ^  2a:z;  —  3a&  —  3bx  +  2a' ' 

a;'  -t-  /  ^  a'  —  &'  ^  a'  +  2aè  +  b'  ^   x'  +  xy-^y'' 

2a'  +  3ac  +  2a6  f  36c       4a^  +  12ac  +  9c' 
a'  4-  4ac  -f  2a6  +  Bèc  ^         d^  —  W 
a'  —  W  2a*  — 2b' 

Ui  X 


10. 


a*  —  2a"'&-  +  b'  ^^  Sa'  —  12a'b'  +  12&* ' 

x"^ — Sxy-\-2y'  2x'-\-xy — y-    ^     ax-\-ahy       x--\-2axy-\-ay' 

4:X^-\-4:xy—Sy'       2x^ — 3xy — Sy'  '     bx-\-aby       x^-\-2bxy-\-b'y' ' 

Ba'— 4a64-6'  ^   3a'^— 2a6— 6'^  ^     ar-^  xy—2y'       x'—xy—6x' 
3a'+  4aè+&'  ^  2a"'—  5aè-h  2è' '     x'—xy—2y^  ^  ^-^-j-a^^^—er 

—  Sbl'     l— 5&V'     l(ic  +  ^)i  '     1    [x  +  yf    \ 
b\'       /.        aV'       /     ,    è'f      /l       r^ 


-é+^j'0-f)^(«+^ 


a        è 


iM"^?Jx(|^!jx(|^3'x(-.+ 


99 


15. 


Sa 


+ 


2b 


b 
2  — 


a+b 
2x 


+  (_3,^+4+«-^ 


)x(3^ 


3a  — 
-3  — 


b  '    a  —  2bj' 

ix 
x—1 


>«•  i^^-^^-'-^^H^+^-'-^^y- 


17. 
18. 
19. 
>  20. 
11. 
52. 
iS. 
S4. 


1    + 

la  — 


i^  — 2  + 


9a  +  2y  V 
2q 


y 

1  +  ^^^ 


4  + 


27 


1  + 


20a 


(  2m  —  n         2m  -\-  n 


a'  —  ba-{~6'V   '    3a' H- 10a  4- 3 
3p  +  g       \ 


} 


\  ni'  —  fi'        m'  —  ww/  v4m'^  +  mn 


p  —  2q-\-  q 
+ 


tn 


p' -\- 2pq -\- q^ > 

mp  -\-  np  —  2n\ 
4:mn  +  n^     j' 


L 


1 


x+\ 


x'  —  2x  -\-  \ 
p-{-q     \  (    3 


a;-'  4-  2;z.-  +  1 

(2^--q__ 
\3/  +  2pq 

d*  —  b^         \y   ^ 
a'  —  2aè  +  b-  '^  d' ^  ab 


1  — 


+ 


2  jx'  +  1) 
Sx"  4-  1 

2q 


H 


^pq-\-^(l'}\pA^q       p'—pq^(i       p"" -\- i 


b        a'  —  a'b'        a'b  —  ah"  4-  b^ 

X       „3     1       13      X    „4 


(' 


a  —  b  I       \  a-\-  o  ' 

aV  -\-  abx' 


a'  +  è'      •  a' 


2a='è  +  a'^è*' 


xV^     ax-^1' 


X 


aic 


a'  — 6'^' 

Deeling. 

Eigenschap.  Een  breuk  wordt  gedeeld  door  een 
geheelen  vorm,  als  men  den  teller  er  door  deelt,  of 
den  noemer  er  mee  vermenigvuldigt. 

+_«     ,      _+a:  +  g 

-\-y'^'-    +b   ' 

+_«     ,      _        4-a  


Bewjjs. 

-|-  a  :  4-  c 


4-6 


zal  het  quotiënt  zijn  omdat  het,  met  den  deeler  ver- 


menigvuldigd, het  deeltal  oplevert.  Immers 


H-cX 


100 

+  q:  +  c  _  +  c  X  (+  g  :  +  c)  _  +_a 


2.    Uit  -r-j  :  -\-  c  =  — -rj-r —  volgt  in  verband  met  eigenschap  89 

-\-  a:  -\-  c  -\-  a 


-\-b  4-  ^^  X  +  c' 

98.  Bepaling.  Onder  het  omgekeerde  van  een  algehraïschen 
vorm  verstaat  men  een  anderen  algehraïschen  vorm,  die,  met 
den  eersten  vermenigvuldigd,  -\- 1  tot  produkt  geeft. 

+1  +1 

Het  omgekeerde  van  +3aè  is  ,  omdat  -j-3aèX~r^— i=H-l- 

Het  omgekeerde  van  een  algebraïsche  breuk  is  een  andere 
algebraïsche  breuk,  die  men  verkrijgt,  door  in  de  eerste  teller 
en  noemer  te  verwisselen.  Immers,  uit: 

a  —  o       a-\-  o 

volgt,  dat  — ; — r  het  omgekeerde  is  van  7. 

^  '         a-\-  b  ^  a  —  b 

99.  Eigenschap.  Het  quotiënt  van  twee  breuken,  of  van 
een  geheelen  vorm  en  een  breuk,  is  gelijk  aan  het 
omgekeerde  van  den  deeler,  vermenigvuldigd  met 
het  deeltal. 

-\-  a  ^  —  c -{-  a       —  d 

Bewijs. 

-\-  a    —  c  .        ....  +  a  .  .  — d         ,      ,. 

— 7  :  — -j  is  gelijk  aan  — 7  X 1  omdat  dit  produkt,  met 

den  deeler  vermenigvuldigd,  het  deeltal  oplevert.  Immers: 
—  c^^  -\-  a^y  —d_  -f  a 
-d^  -b^-c~  -b' 

100.  Van  deze  eigenschappen  maakt  men  gebruik  bij  de  deeling 
van  gebroken  vormen. 

Voorbeelden : 

+20a\  4-20a^       _       +5a       _ +5a  _  ,    ha 

1.     _g^2  :     4a        _9^2^_4^^       _9è2s^_^,  —  ^9^3  —  +  9^3- 

Wij  hebben  hier  van  de  breuk : 

+  20a^' 
-  9&'  X  —  4a& 


101 


2. 


3. 


teller  en  noemer  door  4a  gedeeld, 
a-  —  h-       é  —  2ab  -\-  b' 


ah  +  26' 


iV 


Deze  breuken  worden  na  ontbinding  van  tellers  en  noemers : 

(a+6)  [a—h]  ja—bf        _  (a+6)  {a—b)       («4-26)  ja— 2b) 

b{a^2b)     ' ia-^2b)  {a—2b)~    b{a-{-2b)     ^        (a—bf 

Hiervan  kan  men  het  produkt  der  tellers  en  dat  der  noemers 
door  {a  —  b)  [a  -\-  2b)  deelen  (Eig.  90) :  men  verkrijgt  dan : 

(a  -h  &)  (a  -f-  26) 


b{a  —  b) 


a      c 
b'^d 


Schrijven  we  deeler  en  deeltal  als  een  enkele  breuk: 


ad  -\-bc  ad  —  bc      ad  4-  bc 


X 


bd 


ad-\-  bc 


bd     '      bd  bd  ad — bc      ad  —  bc' 

Uit  dit  voorbeeld  leeren  we  tevens  een  eigenschap  kennen,  nl. : 

Het  quotiënt  van  2  gelijknamige  breuken  is  gelijk 
aan  het  quotiënt  der  tellers. 

a'+l 

heet,    evenals    in    de    rekenkunde,  een 


a'  + 


4.    De  vorm 


a  —  1 


^_-j-_l 
a—l 


samengestelde  breuk. 

Men  kan  ze  op  2  wijzen  tot  een  enkelvoudige  breuk  herleiden : 
1®  door  ze  te  beschouwen  als  het  quotiënt  van 

,  ,  a'-f  1        a'  +  l 

a'  -\ T-  en . 

a  —  1         a  —  1 

2^  door  teller  en  noemer  met  zulk  een  vorm  te  vermenigvuldigen, 
dat  de  breuken  uit  teller  en  noemer  verdwijnen. 

Eerste  manier: 

a'  +  1\     a'-\-l  _  a'  (a  —  1)  +  a'  +  1  .  a'+  1  _ 


0"  + 


a~  1/  ■  a—  1  a—\ 

a^-\-l     a'  -f  1 


a  —  1 


a 


1 


1. 


102 

Tweede  manier: 

Vermenigvuldig  teller  en  noemer  met  a  —  1 : 
o"  [a  —  l)  -^  é  -^  \  _o?  ^l  _ 
(f-\-l  — a'  +  i  — ^• 

5.    ïe  herleiden: 

Vermenigvuldigen  wij  teller  en  noemer  met  o? : 

ja'  +  1)  {a'  —  g'  +  1)  —  1    _a'  _ 
a  {d'  —  1)  {d'  4-  1)  +  a       ~  a'~^' 

De  eerste  term  uit  den  teller  is  een  merkwaardig  produkt 
(45.  V)  en  gelijk  aan  a^ —  1,  dus  is  de  teller  a^. 

Door  ontbinding  in  factoren  krijgt  men  voor  den  noemer: 
a  {(«-  —\){a'-^\)^\]  =  a.a'  =  a\ 

De   eindvorm    is  dus  ci. 

Opgaven. 

1-  T'-^'    T'-^'    T'-"'     T^*'    6^"*- 

2.    f-:abc;     ^-.abc';      "-+^.(a'-!,'). 
bc  c^  '     a  —  h    ^  ' 

_     ^  .  c  .     2mp  ^  4:m\  ^      12a^bc  ^  I6a^cx 
'    b'd'     Sn^  '  9w>  '     3bd'xy  '  49<«/'  ' 

a^>  +  b'    2a  +  26        2a;  +  2y    a;^  — ƒ 
■    a'  — aè*3a  — 36'      xy  —  y'''      ƒ       ' 
a''+a&.a'^+  2ab  +  b^'         g- —  b'    _  g'^  —  6" 
a  —  6  •  a'  —  2aè  +  6'  '      5a  +  lOft  '  2a  +  46  * 

m^y'  —  n^g^      m^p'  -|-  2mnpq  -\-  n^q'^ 
'    p'  +  2pg^-f''  /HhY  ' 

3a^  —  Sb^      ^        Sa'  —  2ab  —  b^ 
Sa'  +  4aè  +  b' '  3a^  +  a'b  +  Sab'  +  b'  ' 

r     g^a;  4-  b'y  —  abx  —  aby  ^  a'x  -\-  b^y  —  abxi/  —  ab 
d~b  -\-  ab~  '  a^b  —  ab^  ' 


103 


^3^3  _  ^3^3  _  ^6  _^  a'c^    a'b  +  ab'  +  a'c  +  è'  +  aic  +  ^>*c 


a^b^  —  h'&  +  6'  —  aV  •  h'^  —  c^  —  h\  +  èc' 

X I   \         X )      \  a  —  o 


a  — of 


1 


a  +  3      2a  —  lJ'\a-\-^   '   2a  — 1/' 


w  +  «• 


ö  +  c        2a&c  \   /      ,       ö  —  c 


b  —  c      b' 


m-\-a. 


+  ü 


2ahc 


b  -\-  c      b'  —  c', 


9.    Herleid  de  volgende  samengestelde  breuken  op  2  manieren: 


iO.    Ook 


J^I    i^i    Üï 
1-*'  1-*'  1-^ 


x+-^y- 

^y 


1  + 


a-\-h 


a-\-h' 


a  —  b 

a  —  h 
a4-b 

1  — 

&+1 

a  —  b 
a-^b 

a—  1 

ö 

a 

è  +  l 

a  -\-l 

x-^y 


a 

b 

a'  —  1 

{a  +  1)  (6  +  1) 

a 

b 

a" 


1       (a-l)(6  +  l) 


11.    Herleid : 


J/2!      372;      z      xy)  '^yz      xz      y      x  ' 


104 


14,    \ha  -  1  +  y:+ ^^  +  M  :(3«  +  1  -  ^fr  ""+/)!  X 
i  2a-  4-  «  —  1  '   V  6a^  —  5a  +  1  /\ 

'^/Va      aV'Xtt      a^'^aVS 


15.    Herleid  nog 


a-\-b  _     2b  _  Q7>  1   ^^'  +  5&^ 


a  —  b        iab     '  a&'-  —  &^ 

a+"i  +  ^CIö^  a  —  ö  -f-  ^.  _  22,2 

1  +  1 

1_  1 

b      a 


a-\-b-{- 


26 


a  —  b 


Over  den  Graad  van  gebroken  vormen. 

101.  In  paragraaf  7  hebben  wij  gezegd,  wat  men  onder  den  graad 
van  een  geheelen  eenterm  of  van  een  veelterm  verstaat,  die 
uit  geheele  eentermen  bestaat.  In  het  volgende  zullen  wij  zien, 
wat  wij  onder  den  graad  van  een  breuk  moeten  verstaan. 

Vermenigvuldigen  wij  3a"6^,  die  van  den  7""  graad  is,  met 
2a^6\  die  van  den  5^"  graad  is,  dan  ontstaat  een  produkt  6a%*, 
dat  van  den  12""  graad  is. 

Wordt  nu  omgekeerd  6a^6''  (12*"  gr.)  weer  gedeeld  door 
2a^b^  (S**"  gr.),  dan  ontstaat  het  quotiënt  3a^&^  dat  van  den 
(12—5)*°  graad  is. 

Evenzoo  is  : 
a^b'V  (43*"  gr.)  :  a^«6'¥  (3P"  gr.)  =  a*bV  (43—31)*"  gr. 
x'fz*  (15*"  gr.):  x'^fz  (6""  gr.)=a;VV  (15—6)*"  gr. 

Wij  zien  dus,  dat  de  graad  van  het  quotiënt  bepaald  wordt, 
door  het  graadgetal  van  het  deeltal  te  verminderen  met  dat  van 
den  deeler,  als  het  quotiënt  een  geheele  vorm  is. 

Passen  we  echter  dezelfde  definitie  toe,  indien  het  quotiënt 
niet  geheel,  maar  gebroken  is,  zooals  bij  : 

a'6''  (8""  gr.) :  c*d  (5*"  gr.)  =  ^  (8—5)*"  gr. 

C  0/ 

dan  mogen  we  zeggen  : 


105 

De   graad    van    een    breuk  is  gelijk  aan  het  graadgetal  van 
den  teller,  verminderd  met  dat  van  den  noemer. 

Is    de    teller    een  gelijkslachtige  veelterm  en  de  noemer  ook 
of  een  eenterm,  dan  noemen  wij  de  breuk  ook  gelijkslachtig. 

Zoo  is  : 
a'  +  a%  —  a'h'  +  ah^  —  h' 


a'b-{-ab' 
eersten  graad. 

a%'  +  a'&' 


gelijkslachtig  en  van  den  (4  —  3)  of 


Eveneens  is  -z gelijkslachtig   en    van  den  3*"  graad, 

ca 

I        T 

— T—  gelijkslachtig  en  van  den  ( —  1)^"  graad. 

Opgaven. 

Bepaal  den  graad  der  volgende  vormen  : 
a'        a'b'        a%'        a'%^ 

„     d'-hb\      a'  +  b\      a'  —  a*        a' —  b' 


a^b'      a'—W'        «4-Ö  '       a^  +  b 

o       .   .   ab       b^  2      2ab'         ,3 

3.    a-  -\ ;  a^-\ a6^ 

ca  V         c 

2   ,   a^  -  a% 

ab  c^ 

^'      ?  ¥■ 

b         d  c 


Herhaling. 


b"^  1 

1.    Vermenigvuldig  a  —  26-1 met 


a  b' 

a 

2.  Wat  is  de  som  van  : 

a  +  b-\ 7,  a  —  6  +  , 7^2  en  2a ^ ^  .    ,   ,,  ? 

a~  b  \a  —  bf  a^  —  2ab  +  b^ 

3.  Vereenvoudig  : 

g'  —  Sab  -\-ac-\-  26'  —  2bc 
a'  —  b'-\-  2bc  —  c'' 


106 


4.  Vervang  in  de  breuk  — r —  de  letter  x  door ; 

- — T—^  en  herleid  dan. 
3a -f- 2c 

5.  Herleid  : 

6.  Als  men  in  den  vorm  : 

'a  +  è       c  -\-  d\  .  .  /^a  -j-  è       c  -\- 


,  1      ^  +  1 


voor  ic  schriift — ; — ^,  wat  wordt  dan  de  herleide  vorm? 

7.  Herleid:   «^  —  ( —       , )  tot  een  breuk,  wier  teller  uit  vier 

factoren  bestaat. 

8.  Zoek  den  G.  G.  D.  van  : 

—  48a;'  +  120a;  —  72  en  12a;'  —  48a;'  +  60a;  —  24. 

9.  Evenzoo  van  : 

6a'  —  6aV  +  'lay'  —  2/  en  1 2a'  —  15a^  +  3«/*. 

.  ^     -r^     ,  7    ,    c    .       »       ,.,   ,    Ihcx  —  (? 

10.    Deel  a  —  è  +  -  in  a'  —  è'  ' 


X  X 

11.    Herleid: 

a'&*  —  x~  +  2a;^  —  y^  _  {    ab 


—  1 


èa;  —  by  \x  —  y 

12.  Herleid  elk  der  volgende  vormen  tot  een  produkt  van  2  factoren  : 

{ax  -f-  byf  +  [ay  —  bxf  ; 

{ax  -\-  byf  -}-  (ai/  —  hxf  +  a;'c  +  ffc^ ; 

(aa;  +  6^  +  c^)'  +  (««/  —  M^  +  («2;  —  cxf  -\-bz  —  cyf. 

13.  Herleid  de  volgende  quotiënten  : 

a'  —  a-b^        a'b'  —  abY        a'^  +  &'° 
a^  —  (£-b '       «^6^  +  ab'e  '       a'  +  ö'  * 

14.  Herleid : 

\é  —  &^       aMi_&^/  v^  ja"  -  &^  _  a'  —  b'\ 

\f£~  _  &-^  X  «2 + ö-^i  ^  y  -vb^    é-  h'\' 


\ 


107 
15.    Herleid : 


t      ^~y     ^  +  y)  [      ^  +  y  ■  x  —  y\ 

,y      x  —  y^l         x  —  y      x-\-y] 


x  + 

16.    Als  ge  weet,  dat  ad  =  bc,  bewijs  dan : 

{b  +  c)ib-hd)  =  {a^c){c-hd) 
en         (a  -f  (^)  (ö  +  c)  —  (a  +  c)  [b  ^  d)  =  {b  —  c)\ 


Examen  Machinistenschool, 

17.  Deel  x*  —  [b  —  a  —  c)  a^-\-  {ac  —  ab  —  bc)  x'  —  abcx  door  x-\-a, 
en  het  quotiënt  door  b  —  x. 

18.  Bepaal  het  K.  G.  V.  van: 

6a;'  — 5a;  — 6;       3a;' —  a;' —  8a;  —  4 ;       10a;' —  21a:  +  9; 
3a;'  — a;  — 2  en  7a;' —  4a;  —  3. 

19.  Herleid: 

/      ,      b-\-  c        2abc  \   f      ,      b  —  c,      2abc  \ 

20.  Ontbind  in  factoren : 

2a*  +  ab^  —  a'ö  —  2a'b\ 

21.  Vereenvoudig: 
xY  —  a'-h2ab  —  b\{    ^y    _  A 


ay  —  by  \a  —  b 

22.  Deel  —  4a'  +  2  +  6a  op  —  4a'  —  10a'  —  8a  +  21a'  —  1. 

23.  Herleid: 

8a  +  5a;  +  'èay  -f-  hxy        f       2a  b        ^ 


24a;+16aa;+ 12a;.i?/+8aa;i/'V2aa;-f  3a:  '    8a  +  12/ 

24.  Zoek  den  G.  G.  D.  en  het  K.  G.  V.  van: 
—  6a;'  —  4a;'  +  2a;'  en  +  9  —  10a;'  +  x\ 

25.  Deel  3a;  —  5  +  2a;'  op  21a:'  —  21a;  +  10a;'  —  20a;'  +  10. 

26.  Herleid: 


(a  +  ö 


a'  —  2ab  +  b^\  J._  a'  —  2a&  +  &' 


a  -h  ö        J'\         3a'  +  2a&  —  öV' 

27.  Zoek  den  G.  G.  D.  en  het  K.  G.  V.  van: 
—  4a'  +  9;       2a'  +  a  — 6; 
4a'  —  12a  -]-  9  en  2a'  —  7a'  4-  Qa. 

28.  Deel  —  4a&  +  3a'+6&' op  56a&^'— 21a'— 30ö*+46a'&  — 81a'6'. 


108 
29.    Herleid: 


\'dx'  —  y'  'x^         / '  V       l^x"  —  2v'  "^ 


y'  00  — y         /  V       lSx^  —  2y^        Sx-\-y'' 

30.  Zoek  den  G.  G.  D.  en  het  K.  G.  V.  van: 
x'-\-3x—l0;  —  lOx' —  ibx -\- 2b  ]  a^ -\- 8x' -\- Ihx 
2x'  —  ^Ox'  en  Sx^  -f  30a;  +  75. 

31.  Deel  5x'  -j-  2;r'  +  5  —  ^'  —  20^'  —  12^  door 

2  —  6x  —  ix^ -\- 2x\ 

32.  Herleid: 

l^  "^  ¥)'\¥  -  ijX(^i  —  ^^_^  ^^  (^,  -\-d'—  cd))' 

Denk  aan  de  volgorde  der  bewerkingen ! 

33.  Zoek  den  G.  G.  D.  en  het  K.  G.   V.  van: 

—  2x'  +  Sx'  H-  18^ ;     216  —  78:r'  +  6x'  en 
x'  —  6x^  +  9a;'. 

34.  Zoek  den  G.  G.  D.  en  het  K.  G.  V.  van: 

il)'  {x^  -\-  x'y  -\-  xy'  -\-  y^) ; 
6a&'  [x  +  yf  en  Wc  {x'  —  y% 

35.  Vereenvoudig: 


a  —  o 

36.  Eveneens : 

/     j?  +  2g p— '2^      \(2jp-\-q       2p  —  q 

\f  +  i?^  H-  g-'       f  —pq^qV'^p^  —  q^        f  +  q^ 

37.  Zoek  den  G.  G.  D.  en  het  K.  C.  V.  van : 

15a;*  +  2a;'  —  1  ;     9a;'  +  6a;'  +  2a;  —  1  en 
9a;'  4-  6a;'  +  x\ 


Examen  Adelborst. 

38.  Ontbind  in  factoren : 

p'  +  q'  +  r'  —  2p'f  —  2pV  —  2qV. 

39.  Zoek  den  G.  G.  D.  van: 

12^^"  —  m'  +  9w'  +  7m  —  2 
en  \8m^  -f  6m'  —  m'  —  4w  —  4. 

40.  Ontbind  in  factoren:  2a;'"+' +  6a;'''+' —  56a;\ 


109 

n.    Wat  is  de  G.  G.  D.  van: 

ISa'b  —  hla'h  -|-  87a"'&  —  63a& 
en  8a'ö  +  16a'ö  —  62aö  +  3oö.  ('87) 

il'.    Zoek  het  quotiënt  van: 

+  28a^-^'-^  en 

«<?  _  2a'-'  +  Sa"-'  —  ia''-\ 

'■\.    Herleid: 

f  -\-q'  —  r^  —  2pq      f  —  q^  — r"  —  2qr^ 
p-  -^  q^  —  r'  +  2pq      p^  —  q~  —  r'  -\-  2qr' 

4.    Van  den  veelterm: 

2^2u+i)  _  ^^+i5!/+i  _  2a^+'c'-'  —  30^'^+^^  —  7&^+'c'-'  —  4c'<'-'> 
is  de  eene  factor :  2a*+'  —  3b''+'  —  4c'-'. 
Welke  is  de  andere  factor? 


('89) 


5.  Herleid  zonder  gewoon  te  deelen : 

af  4-  8  f  +  6xy  {x  +  2p)       af  —  8/  —  Qxy  {x  —  2y) 
x-\-2y  X  —  2y 

6.  Herleid  tot  de  eenvoudigste  gedaante: 
\{a  —  h)  {ax  —  g)        /  i 
\        ab  —  a^                \       X  ■\-  '^y\  ^  ax  —  ay 

a  —  ax-^  ay  a      ]       a;^  —  43/^' 

7.  Wat  is  het  K.  G.  V.  van: 

2a'  —  la'  —  64a  -|-  105  en  4rt'  —  46a'  +  144a  —  126.        ('90) 

8.  Herleid  tot  de  eenvoudigste  gedaante : 
a)  \         al  a 


(a  +  è)(a'^  +  &^) 
9.    Eveneens : 


1 

1 

1 

ah 

a 

+ 

ft' 

^ 

1 

1 

('91) 


a  +  6    '     y  V  &         a ;  ('93) 

0.    Zoek  het  K.  G.  V.  van  : 

2a-  —  hal  —  W  ;     a'  —  2a6  —  15&' 
en  2a'  — 9a'è  — 6a6'-^-5è^  ('92) 


110 

51.  Bepaal  zoo  eenvoudig  mogelijk  de  volgende   produkten  : 

(«'"*  -f  a"è"  -h  6'")  («■-'"  —  a"&"  +  è'")  ; 

(a^  +  a'h  —  ah'  +  è')  («'  —  «'&  +  ah'  +  6') ; 

(a-fè  +  c  —  rf)(a-h&  —  c+ö?)(a  —  6-}-c  +  c?}(a  —  ^»  —  c  —  (/). 

52.  Ontwikkel: 

(«'  4-  36-)'^ ;     {a'  —  2abY  ;     («'  +  aé  —  è?. 

53.  Bewijs  de  volgende  gelijkheden  : 

(c  -  a)  (c  -  &)  "^  (è  -  a)  (è  -  c)  ^  (a  -  6)  a  -  c)  ~  ^ ' 
a^  —  hc  b'  —  ca  c^  —  ah 

'    ih  _L  /.\  /-A  _j_  ^-k  "f"  /■„   I    ^\  /^   I    i,^  "=  ö  ; 


(a  +  è)  (a  +  c)  ^  (è  +  c)  (è  -f  a)  "^  (c  +  a)  {c  +  ^'j 
ftc  ,  ca  ,  ah 

+  7ï IVTÏ -X+  r TT ^  =  1. 


(a  —  c)  (a  —  &)  ^  (è  —  c)  (è  — a)  ^  (c  —  «)  (c  —  6} 

54.    Herleid  : 

hc  ac  ,  ai 


a{a'  —  h'){é-c'y    b{h'-a;'){b'  —  c')~^  c{é  —  V')  [c' —  a')' 

55.  Deel :   2bc^x  +  a'èV  +  4aV  —  c"  +  4a^'èa;'  —  è'cV  door  ahx  -f- 
+  c"^  —  bcx  -\-  2a'x\ 

56.  Ook  :  a'èV  -  2a'è'ic  —  a%'  —  2ad  —  èV  +  a;'  +  2aiV  +  a'a;' 
door  :  a%  —  bx^  -\-  ahx  —  ax^  -f-  ^^• 

57.  Herleid  zoo  eenvoudig  mogelijk  : 

(3a'^H-2è-')  {ha%—lab')  (fib-^a)  i7ah'-]-ba'h)X{a-{-Qb}  {2h'-~Sa'). 

58.  Bepaal  de  quotiënten  van  : 

a"— è"    ^°  ''''"•     a^è^  +  c^(^^  • 

59.  Eveneens  van  : 

^  —  {y-^f.     x'-{y  —  zY 

X  —  y -\- z    '        x-\-y  —  z 

60.  Ontwikkel: 

{a'  +  h'  —  c-f  ;     {ah  —  bc  +  caf. 

61.  Ontbind  in  factoren  : 

abc -\- ac -\- ah  •\- bc -\- a -\- b -\- c  -\- \  ; 

ace  +  acf  +  ac?e  -|-  adf  -\-  bce  -\-  hef  +  bde  -\-  bdf  ; 

x^—2,x-[-dy  —  2xy  —  40  +  y\ 

{aJrb^-cf  +  {a  +  bf  +  c\   ' 

a'  —  2d'b  +  b^c  +  ai'  +  a'c  —  2aic. 


111 

<»2.    Bewijs  dat: 

deelbaar  is  door  o  -}-  ö  zonder  de  deeling  uit  te  voeren. 

63.    Bepaal    eveneens    zonder    de  deeling  uit  te  voeren  de  rest  der 
deeling  van : 

d'  +  2d'b  H-  2a6-  +  36'  -\-2a-\-2b  door  a-\-b. 


64.    Uit  hoeveel  termen  bestaat  het  quotiënt  van: 

a'—b'       a'  -  b\      a^"  +  b"^        a''  —  h^        g^"  —  ó"^" 
a  —  ó'      a-\-b  '       a-^b    '      a^  —  b^   '        a  +  b  ' 

a''  ^  b'' 


65.    Bepaal  den  7^^"  term  van 
den  9^^"^  term  van 
den  12^^"  term  van 


a  —  b 

a''  -  W' 
a+b  ' 
a''  —  b'' 


den  23***°  term  van 
den  42*'®"  term  van 


a-t-6   ' 

g^  +  ó'^ 
g  +  6   ' 
d"  +  A'' 


g  +  è 

66.  Is  g*  +  è*'  altijd  deelbaar  door  a-\-  b? 

67.  Onder   welke    voorwaarde  is  a^  —  b''  deelbaar;  en  onder  welke 
voorwaarde  a^  +  è''. 

68.  Bewijs,  dat  (g  +  è  -f-  c)"'  —  g"'  —  è™  —  c'"  deelbaar  is  door  het 
produkt  (g  -4-  è)  (g  -h  c)  (6  +  c),  als  w  oneven  is. 

Opmerking.  Maak  gebruik  van  de  eigenschap,  bewezen  in  §  72. 

69.  Bewijs  dat: 

-•'  ^3  ^ 

4"  71 N  /-,    ' — r  +  7 TT ïT  =  g  +  è  -f-  C 


{a  —  b){a  —  b)   '    (è  — g)(é  — c)   '    (c  — g)(c— è) 
door  gebruik  te  maken  van  dezelfde  eigenschap. 

/ü.    Als  —=—  =  —  =  ....  --  dan  is  ook 
b        bi         b-,  b,, 

pa-\-piai  -hpiOi  + p„g„        a     ^     ..     ,. 

-7— j 7 — r^^ — i /T  =  ^~-  Bewiis  dit. 


HOOFDSTUK    VII. 
Vergelijkingen. 


Inleiding. 


102.  Geeft  men  in  den  vorm 

x'^^lx^  —  x  —  ^ 
aan  x  de  waarde  O,  dan  krijgt  die  vorm  de  waarde  —  2 ;  voor 
x  =  \    wordt    hij  —  1^ ;    voor   a?  =  —  1    wordt    hij    nul ;   voor 
x=^  —  2  ook  nul ;  voor  a?  =  1^  wordt  hij  4f . 

Men  kan  zoo  voortgaan  en  aan  x  verschillende  waarden  toe- 
kennen, waardoor  in  het  algemeen  de  veelterm  ook  verschillende 
waarden  verkrijgen  zal. 

De  grootheid  x,  waaraan  men  verschillende  waarden  toeken- 
nen kan,  heet  een  veranderlijke  grootheid. 
Eveneens  kan  men  in: 

2rz;  H- 3?/ —  42!  +  15 
aan    x^    y   Q.n   z   verschillende  waarden  toekennen,  waardoor  in 
het  algemeen  ook  de  waarde  van  den  veelterm  zal  veranderen. 
Zij  wordt  voor : 

a;  =  l;  «/  =  3  en  z=^^ 

2^ -[-3«/  — 4^-1-15=26 
voor: 

x^=1\  y  =  —  5en2;  =  3 

2a;  4-  3y  —  4^  +  15  =  —  8. 
x^  y  Qw  z  zijn  ook  veranderlijke  grootheden.  De  andere  groot- 
heden, die  in  den  veelterm  voorkomen  (dat  zijn  de  getallen: 
2,  3,  4,  15),  en  die  geen  veranderlijke  waarden  kunnen  aan- 
nemen, noemt  men  in  tegenstelling  tot  de  eerste  standvastige 
grootheden. 

De    veranderlyke   grootheden    stelt  men  voor  door  de  laatste 


113 

letters    van    het    alphahet;    de   standvastige    door    de    eerste  of 
middelste  letters^  of  door  cijfers. 
103.  Bepalingen. 

1.    Stelt  men  een  vorm  met  veranderlijke  grootheden  gelijk  aan 
een  anderen  vorm  met  of  zotider  veranderlyke  grootheden,  dan 
heet  die  voorstelling  een  vergelijking. 
Zoo  zijn : 

a?-\-2c(^  —  x  —  2  =  —  2, 
x^-\-2ar  —  x  —  2  =  —  1|, 
2x -\- ^  —  4:z -\- Ih  =  26, 
2a:  +  3^/  —  40  -I-  25  =  —  8, 
x  +  hy~'dz=^  27, 

a;'4- 12==3a;+14, 

ax  -\-  h  =^  cy  -\-  d, 
vergelijkingen. 

De  veranderlijke  grootheden  heeten  de  onbekenden  der  verge- 
lijking. 

Wat   voor   het   gelijkteeken  staat,  heet  het  eerste  lid,  wat  er 
achter  staat  het  tweede  lid  der  vergelyking. 

4.  De  waarden,  die  men  aan  de  veranderlijken  of  onbekenden 
moet  toekennen,  om  aan  beide  zijden  van  het  gelykteeken  het 
■zelfde  getal  te  verkrijgen,  noemt  men  de  wortels  der  verge- 
lijking. 

Zoo  is  van : 

x^-\-2x-  —  x  —  2  =  —  ll, 
^  een  wortel ;  eveneens  zijn  van  : 

x^-{-2x-  —  x  —  2  =  0, 
1 ;  —  2 ;  —  1  wortels. 

5.  Va7i  de  wortels  zegt  men,  dat  zij  de  vergelijking  in  een 
gelijkheid  doen  overgaan  of  korter,  dat  zij  aan  de  ver- 
gelijking voldoen. 

104.  Verdeeling  der  vergelijkingen.    Men  verdeelt  de  verge- 
lijkingen op  drie  wijzen : 

1.   naar  het  aantal  onbekenden  in: 

vergelijkingen  met  1,  2,  3  en  meer  onbekenden. 
Voorbeelden : 

\^(x 1) 

2j;  H-  3  = = is  een  vergelijking  met  één  onbekende. 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  I.  8 


114 

dx  -\-  hy  —  17  :=  4:Z  is  een   vergelijking  met  drie  onbekenden, 

2.  naar   den   graad,    waartoe  de  leden  ten  opzichte  van 
de  onbekenden  behooren,  in: 

vergelijkingen  van  den  eersten,  tweeden  en  hoogeren  graad. 

Voorbeelden : 

2x'  +  3a;  —  15  ==  6  (:r  —  2) 
is  een  vergelijking  van  den  tweeden  graad. 

Sx  +  4«/'  —  bz'  =  72 
is  ten  op/iichte  van  x  van  den  eersten,  ten  opzichte  van  y  van 
den  tweeden,  ten  opzichte  van  z  van  den  derden  graad. 

3.  naar  het  aantal  der  wortels  in : 

identieke;  niet-identieke  en   valsche  vergelijkingen. 
Identieke    vergelijkingen.   Een    vergelijking  heet  identiek^ 
als  %e  voor  elke  waarde  der  onbekende  i7i  een  gelijkheid  overgaat. 
Zoo  zal : 

Li 

voor  elke  waarde  van  x  aan  beide  zijden  van  het  gelijkteeken 
hetzelfde  getal  opleveren,  dus  een  gelijkheid  worden.  Een  iden- 
tieke vergelijking  heeft  oneindig  veel  wortels. 

Voorbeelden : 

3ic  -1-  5  =  (6a;  +  10) :  2 
{x  -\-  af  =:  a?'  -j-  2aa;  +  «' 

x^  —  a* 

■ ; =-x  —  a 

X  -]-  a 

zijn  identieke  vergelijkingen. 

Niet-Identieke    vergelijkingen.     Een   vergelijking   heet 

niei-identiek,  als  %e  niet  voor  elke,  maar  slechts  voor  een 

beperkt  aantal  waarden  in  een  gelykheid  overgaat. 

Zoo  levert : 

x''  ^lx  =  —\2 

voor  x^^  —  3  de  gelijkheid  op  : 

9  —  2]  =  —  12. 

Ook  voor  a;  =  —  4  ontstaat  eene  gelijkheid  : 

16  — 28  =  — 12. 

Voor  a;  =  3,  of  4,  of  2,  of  elke  andere  waarde  ontstaat  echter 

geen  gelijkheid. 

Een  niet-identieke  vergelijking  heeft  een  beperkt  aantal 

wortels. 


115 

Valsche  vergelijkingen.  Een  vergelijking  heet  valsch,  als 
xe  voor  geen  enkele  waarde  der  onbekende  in  een  gelijk- 
heid overgaat. 

Zoo  kan  : 

6a;  -f-  10   .    . 
3.-C  +  5  =  ■ — h  4 

nooit  een  gelijkheid  worden,  welke  waarde  men  ook  aan  x 
geeft.  Het  tweede  lid  zal  steeds  4  eenheden  meer  bevatten  dan 
het  eerste. 

De  vergelijking 

3^  +  5  =  5^^  +  4 

is  dus  een  valsche. 

Een  valsche  vergelijking  heeft  geen  enkelen  wortel. 

Opmerking.  Als  wij  in  het  vervolg  over  vergelijkingen 
(zonder  nadere  aanwijzing)  spreken,  bedoelen  wij  er  steeds  niet- 
identieke  mee. 


Algemeene  Eigenschappen  der  Vergelijkingen. 

10.5.  Eigenschap  I.  Als  men  beide  leden  eener  vergelij- 
king met  een  zelfde  bekend  getal,  of  een  zelfden 
vorm,  waarin  de  onbekende  voorkomt,  vermeerdert 
of  vermindert,  ontstaat  een  nieuwe  vergelijking,  die 
evenveel  en  dezelfde  wortels  heeft  als  de  oorspron- 
kelijke vergelijking. 

Gegeven :  ^x'  -\-h  =  ^x-\-2^  (1) 

Te  bewijzen  :  4a;'  -1-  5  ±  12  =  6a;  +  23  ^i  12  (2) 

heeft  evenveel  eu  dezelfde  wortels  als  (1). 

Bewijs. 

Wij  moeten  aantoonen,  dat  elke  wortel  van  vergelijking  (1) 
ook  voldoet  aan  vergelijking  (2),  en  dat  omgekeerd  elUc  wortel 
van  vergelijking  (2)  ook  aan  vergelijking  (1)  voldoet. 

Bewijs  van  het  eerste  gedeelte. 

Zij    a    een    wortel    van    de  eerste  vergelijking,  dan  zal  deze 
wortel  vergelijking  (1)  doen  overgaan  in  de  gelijkheid  : 
4a-  -t-  5  =  6rt  -I-  23. 

Telt  men  bij  beide  leden  dezer  gelijkheid   12  op,  of  trekt  men 
-er  12  af,  dan  ontstaat  een  nieuwe  gelijkheid  en   wel : 
4a-  +  5  ±  12  =  6a  +  23  ±  12. 


116 

Deze  gelijkheid  verkrijgt  men  echter  ook,  door  aan  de  onbe- 
kende uit  vergelijking  (2)  de  waarde  a  toe  te  kennen,  bijge- 
volg is  a  ook  een  wortel  van  vergelijking  (2). 

De  tweede  vergelijking  heeft  dus  alle  wortels  van 
de  eerste. 

Bewijs  van  het  tweede  gedeelte. 

Onderstellen  wij  nu,  dat  de  tweede  vergelijking  ook  nog  een 
wortel  b  had,  dan  zou  ze  voor  x  =  b  moeten  overgaan  in  de 
gelijkheid : 

W -\- b  ±12  =  6b -\-2S±  12. 

En  door  van  beide  leden  dezer  gelijkheid  12  af  te  trekken, 
of  door  bij  beide  leden  12  op  te  tellen,  ontstaat  weer  een 
gelijkheid  : 

46-  +  5  =  66  -f  23. 

Deze  gelijkheid  ontstaat  echter  ook  uit  de  oorspronkelijke 
vergelijking,  door  x  =  b  ie  stellen,  zoodat  b  ook  een  wortel  is 
van  vergelijking  (1). 

De  tweede  vergelijking  heeft  dus  geen  enkelen 
wortel  meer  dan  de  eerste. 

Beide  hebben  dus  dezelfde  wortels. 

Opmerking.  Men  drukt  deze  eigenschap  gewoonlijk  korter, 
ofschoon  minder  juist,  uit  door  te  zeggen : 

Men  mag  beide  leden  eener  vergelijking  vermeer- 
deren of  verminderen  met  een  zelfde  getal  of  een 
zelfden  vorm,  waarin  de  onbekende  voorkomt. 

106.  Vermindert  men  beide  leden  der  vergelijking: 

4x'  +  5  =  6^  +  23 
met  6x,  dan  ontstaat: 

4ic'  +  5  —  6a;  =  23. 
De  term  6x  uit  het  tweede  lid  bevindt  zich  nu  in  het  eerste, 
maar  in  tegengestelden  toestand. 

Vermeerdert  men  beide  leden  van  de  vergelijking: 
5a;'  —  8  =  6a;  +  15 
met  8,  dan  ontstaat: 

bx^  =  6a;  +  15  +  8. 
De  term  —  8  uit  het  eerste  lid  bevindt  zich  nu  in  het  tweede, 
maar  in  tegengestelden  toestand. 

Hieruit  leeren  wij,  als  gevolg  van  de  eerste  eigenschap: 
Men  mag  een  term  uit  het  eene  lid  naar  het  andere 


117 

lid   overbrengen,   mits    men    dien  term  van  teeken 
verandert. 

Met  behulp  hiervan  kunnen  wij  nu  uit  een  vergelijking  een 
andere  met  dezelfde  wortels  afleiden,  waarvan  het  tweede  lid 
nul  is ;  of,  zooals  men  zegt,  een  vergelijking  op  nul  herleiden. 

Voorbeeld: 

hx-\-Si/  =  iz~  18. 

Brengt  men  beide  termen,  waaruit  het  tweede  lid  bestaat, 
naar  het  eerste  over,  dan  wordt  het  tweede  lid  nul,  daar  dat 
overbrengen  niets  anders  is,  dan  beide  leden  met  éz  —  18 
verminderen.  Daardoor  verkrijgt  men : 

bx  +  Sy  —  4:Z-]-l8  =  0. 

107.  Eigenschap  n.   Men  mag  beide  leden  eener  verge- 
lijking met  een  zelfde  bekend  getal  vermenigvuldigen. 
Bewijs. 

Zij  bx -\- x^  =  8x -\- 4:  (1) 

een  vergelijking,  waaraan  voldaan  wordt  door  x  =  iv,  dan  zullen 
we  aantoonen,  dat  deze  wortel  ook  voldoet  aan: 

7  {bx  +  x^)  =  7{8x-\-  4),  (2) 

en    dat   omgekeerd,   zoo  w'  een  wortel  dezer  laatste  is,  zij  ook 
aan  de  eerste  voldoet. 

Bewijs  van  het  eerste  gedeelte:  Daar  w  een  wortel 
is  van 

bx  -\-  x'  =  8a;  +  4, 
zal  deze  wortel  de  vergelijking  doen  overgaan  in  de  gelijkheid : 
bw  -\-  ur  =  8tv  -f-  4. 
Hieruit  volgt  dan  ook  de  gelijkheid: 

7  {bw  +  W-)  =  7  {8w-\-  4), 
welke  laatste  gelijkheid  uit  de  vergelijking  (2)  verkregen  wordt, 
door  aan  x  de  waarde  w  toe  te  kennen  ;  derhalve  is  w  een 
wortel  van  de  vergelijking  (2). 

Bewijs  van  het  tweede  gedeelte.  Veronderstelt  men, 
dat  vergelijking  (2)  een  wortel  w'  had,  dan  zou  deze  wortel 
vergelijking  (2)  doen  overgaan  in  de  gelijkheid: 

7  {bw'-h  w'')  =  7  {8w'  +  4), 
waaruit  ook  de  gelijkheid  zou  volgen : 
bw'  -I-  tv''  =  8w'  +  4. 
Maar  deze  gelijkheid  kan  men  ook  rechtstreeks  uit  de  eerste 
vergelijking  verkrijgen,  door  daarin  aan  x  de  waarde  w'  toe  te 


118 

kennen.   Derhalve   zal   w'   ook   een   wortel   zijn   van 
vergelijking  (1). 

Opmerking.  Daar  deelen  door  een  getal  hetzelfde  is  als 
vermenigvuldigen  met  het  omgekeerde  van  het  getal,  mag 
men  beide  leden  eener  vergelijking  ook  door  een 
zelfde  bekend  getal  deelen. 

108.  Eigenschap  III.  Als  men  beide  leden  eener  verge- 
lijking vermenigvuldigt  met  een  vorm,  die  de  onbe- 
kende bevat,  dan  worden  er  in  het  algemeen  nieuwe 
wortels  ingevoerd,  en  wel  de  wortels  van  de  verge- 
lijking: 

vermenigvuldiger  =  O. 

Bewijs. 

Zij  gegeven  de  vergelijking: 

ax  -h  è  =  ex  -4-  d,  (1) 

en  vermenigvuldigen  wij  beide  leden  met  x  -^  p: 

[x  +  p)  {ax  -\- b]  =  {x -\- p)  (ex  +  d),  (2) 

dan    kan  men  volgens  het  gevolg  van  Eig.  I  voor  deze  laatste 
vergelijking  ook  schrijven: 

(x  -^p)  (ax  4-  f>)  —  {x-\-  p)  [ex  -|-  c?)  =  O, 
of 

[{ax  +  è)  -  {ex  +  d)]  {x-^p)  =  0. 
Hieraan  wordt  op  twee  wijzen  voldaan : 
1".   door  de  wortels,  die  {ax  -\- h)  —  {ex  +  d)  gelijk  nul  maken, 
of  door  de  wortels  van : 

ax  +  6  =  c^r  +  c?, 
2^  door   de    wortels,  die  x-\-p  gelijk  nul  maken,  dus  door  de 
wortels  van  : 

X  -\-p  =  0. 
De    wortels    van    vergelijking    (1)  voldoen  derhalve  ook  aan 
vergelijking  (2),  maar  bovendien  bevat  deze  nog  de  wortels  van : 

dat  is :  vermenigvuldiger  =  O. 

109.  Omgekeerd  volgt  hieruit : 

Eigenschap  IV.  Zoo  beide  leden  eener  vergelijking 
een  factor  gemeen  hebben,  die  de  onbekende  bevat, 
en  men  beide  leden  door  dien  gemeenschappelyken 
factor  deelt,  ontstaat  een  nieuwe  vergelijking,  die 
minder  wortels  heeft,  dan  de  oorspronkelijke.   Door 


119 

die  deeliug  zijn  dus  wortels  verdreven,  en  wel  de 
wortels  van  de  vergelijking: 
deeler  =  O. 

110.  In    eigenschap    III  komen  de  woorden  „in  het  algemeen" 

voor.    Er    schijnen    dus    gevallen    te  zijn,  waarin  de  vermenig- 
vuldiging   met    een    vorm,    die  de  onbekende  bevat,  geen  ver- 
meerdering van  wortels  veroorzaakt. 
Beschouwen  wij  de  vergelijking: 

2^  +  3  =  4»  (1) 

en    vermenigvuldigen    wij,    om    de    breuk    te    verdrijven,  beide 
leden  met  2x —  7,  dan  ontstaat: 

5  +  3  (2a;  —  7)  =  4^  {2x  —  7).  (2) 

Indien  er  nu  wortels  ingevoerd  waren,  zouden  het  de  wortels 
zijn  van  de  vergelijking : 

2x-  —  7  ^  0. 
Nu  maken  de  wortels  van :  2x  —  7  =  0,  het  tweede  lid  van 
vergelijking  (2)    ook    nul,   maar  niet  het  eerste,  daar  dit  gelijk 
wordt  aan  5  -|-  O ;  waaruit  we  dus  mogen  besluiten,  dat  verge- 
lijking (2)  de  wortels  van: 

2a;  —  7  =  O 
niet    bevat,    zoodat    deze    door    de    vermenigvuldiging  niet  zijn 
ingevoerd. 

Beschouwen  wij  nu  nog  de  vergelijking  : 

^'  +5- -4^,  (1) 


a;-f  7    '  a;+7' 

en   vermenigvuldigen  wij  beide  leden  met  x-\-  7,  dan  ontstaat : 
x--\-b{x-\-7)  =  49,  (2) 

o£      x'  4-  5a;  —  14  =  O, 
of     (x  4-  7)  (a;  —  2)  =  0. 
Hieraan  wordt  voldaan  door  a;  =  2  en  x  =  —  7. 
Nu   blijkt    bij    onderzoek,   dat    2   ook  een  wortel  is  van  ver- 
gelijking (1),  daar: 


maar  —  7  niet,  omdat : 


9   '  9 


49   ,49 
¥  +  ^-"0 


geen  gelijkheid  oplevert,  daar  het  eerste  lid  steeds  5  eenheden 
meer  bevat,  dan  het  tweede. 


120 

Hier  is  dus  door  de  vermenigvuldiging  met  x-\-  7  wel  degelijk 
een  wortel  ingevoerd.  De  oorzaak  ervan  moet  gezocht  worden 
in  het  feit,  dat  de  vermenigvuldiging  niet  noodzakelijk 
was,  om  de  breuken  te  verdrijven. 

Immers  voor  vergelijking  (1)  had  men  kunnen  schrijven : 

x'  49 


x-\-7 

x  +  7-      "' 

nf 

x'  —  49 

yjï. 

x-^7 

o£ 

x—7  =  —  b. 

Hieruit  besluiten  wij  nu  tot : 

Eigenschap  V.  Als  men  beide  leden  een  er  verge- 
lijking vermenigvuldigt  met  een  vorm,  die  de  onbe- 
kende bevat,  dan  worden  er  geen  wortels  ingevoerd, 
indien  die  vermenigvuldiging  beslist  noodzakelijk  is 
om  breuken  te  verdrijven. 

Kan  men  de  breuken  dus  verdrijven  zonder  vermenigvuldi- 
ging, dan  moet  men  dit  doen. 

49 
Opmerking,    Wij  zeiden,  dat  —4-5  nooit  gelijk  kan  zijn 

49 
aan  -^ ,  en  zullen  dit  in  het  volgende  verklaren. 

Vooreerst    hebben    wij    na  te  gaan,  wat  we  moeten  verstaan 
onder  het  quotiënt  van  49  gedeeld  door  nul. 
Vergelijken  wij  de  volgende  deelingen : 
49  :  7  =  7 
49  :  0,7  =  70 
49:0,07  =  700 
49  :  0,007  =  7000, 

dan  zien  we,  dat  het  deeltal  onveranderd  blijft,  terwijl  elke 
deeler  tienmaal  zoo  klein  wordt,  als  de  onmiddellijk  vooraf- 
gaande, en  elk  quotiënt  daardoor  tienmaal  zoo  groot.  Door 
dit  tienmaal  zoo  klein  maken  van  den  deeler  steeds  voort  te 
zetten,  zal  men  ten  slotte  tot  een  deeler  komen,  die  zeer  klein 
is,  ja,  dien  men  kleiner  kan  maken  dan  welk  getal  ook.  Het 
quotiënt,  dat  telkens  tienmaal  zoo  groot  wordt,  wordt  dan 
grooter  dan  eenig  te  denken  getal. 

Men  noemt  dan  den  deeler  oneindig  klein  en  het  quotiënt 
oneindig    groot,    en  zegt,  dat  de  oneindig  kleine  deeler  zoo 


121 

weinig  van  nul   verschilt,  als  men  wil,  m.  a.  vv.  tot  nul  nadert. 
Hoe  meer  nu  de  deeler  tot  nul  nadert,  hoe  grooter  het  quotiënt 

49 
wordt ;  vandaar,  dat  —  tot  quotiënt  heeft  een  oneindig  groot 

getal.  Men  stelt  dit  voor  door  co. 

49  49       _         .     . 

Is  echter  —    oneindig   groot,    dan   zal    ook   —  +  5  oneindig 

groot  zijn,  doch  welke  oneindig  groote  waarde  men  ook  aan  het 

49 
getallensymbool  -r-   moge   toekennen,  diezelfde  oneindig  groote 

49 
waarde  zal  men  aan  hetzelfde  symbool  uit  "tt  -|-  5  moeten  toe- 
kennen,   zoodat    deze    laatste  vorm  altijd  5  eenheden  meer  zal 
bevatten  dan  de  eerste,  en  dus  nooit  volkomen  gelijk  aan  dezen 
zal  kunnen  zijn. 

111.  In  het  volgende  zullen  wij  onderzoeken,  wat  er  gebeurt,  als  men 
beide  leden  eener  vergelijking  tot  een  zelfde  macht  verheft. 
Zij  gegeven  de  niet-ideutieke  vergelijking: 

2x-^b  =  x-{-S.  (1) 

Verheft  men  beide  leden  in  het  kwadraat,  dan  ontstaat: 
{2x-\-hy  =  {x^S)\  (2) 

of     {2x-{-bf  —  {x-\-8y-  =  0, 
waaruit  volgt : 

\{2x-\-S)-ix-{-8)\  1(2^ +  5) +  (^  +  8)1  =  0. 
Hieraan  wordt  voldaan  door: 

{2x-\-b}~{x-\-S)  =  0,         oi  2x -\- b  =  X -]-  8, 
en     i2x  +  5)  -I-  (a;  +  8)  =  O,         of  2a;  -f  5  =  —  (a;  -f  8). 

De  tweede  vergelijking  bevat  dus  ook  de  wortels  der  eerste 
en  bovendien  nog  andere  wortels,  die  door  de  machtsverhefiBng 
zijn  ingevoerd. 

Nemen  we  nu  de  niet-identieke  vergelijking 

xJ^b  =  n—x,  .  (1) 

41  en    verheffen    wij    weer   beide   leden  tot  de  tweede  macht,  dan 

ontstaat : 

(x-h^y  =  {n-xf, 
of  {x-\-hy  — {11  — xy  =  o, 

waaruit  volgt: 


122 

{{x  +  5)  +  (1 1  -  x)]  {{x  -f  5)  -  (11  -  o;)}  =  O, 
of  16{(;r  +  5)-(ll-a;)}  =  0. 

Hieraan  wordt  alleen  voldaan  door: 
(;z;  +  5)  —  (11  —  x)  =  0,    of    door  a;  +  5  =  11  —  x,   dat  is  de 
oorspronkelijke    vergelijking,  zoodat  er  geen  vermeerdering  van 
wortels  heeft  plaats  gehad. 

Ten  slotte  kiezen  we  een  valsche  vergelijking: 

2x-\-b  =  2x-\-8,  (1) 

waarvan  we  beide  leden  ook  in  het  kwadraat  verheffen : 

{2x  +  5)'  =  (2a;  +  8)^  (2) 

dan  kunnen  wij  uit  deze  laatste  afleiden : 

{2x  +  5)'  —  {2x  -\-  sy-  =  O, 
of     {{2x  +  5)  -  {2x  +  8)}  X  {(2^  +  5)  -f-  (2x  +  8)}  =  O, 
waaraan  voldaan  wordt  door: 

{2x  -f  5)  —  {2x  H-  8)  =  O,  of  2x -]- b  =  2x '\- S, 
wat  onmogelijk  is,  daar  deze  vergelijking  valsch  is, 
en  door: 

{2x  4-  5)  +  (2;r  +  8)  =  O,  of  2x-\-5  =  —  {2x  +  8), 
wat  wel  mogelijk  is,  daar: 

2x  +  h  =  —  {2x-^8) 
een    niet-identieke  vergelijking  is,  waaraan  voldaan  wordt  door 
x  =  —  3^,    zoodat    in    dit  geval  de  machtsverheffing  weer  wel 
vermeerdering  van  wortels  heeft  veroorzaakt. 
Uit  deze  drie  voorbeelden  besluiten  wij  tot 
Eigenschap  VII.  Als  men  beide  leden  eener  verge- 
lijking  tot   een   zelfde   macht   verheft,    hunnen   er 
wortels  ingevoerd  worden. 

Opmerking.  Het  zal  later  blijken,  dat  men  soms  ter  bepaling 
van  de  wortels  der  vergelijking  beide  leden  tot  een  zekere 
macht  moet  verheffen,  en  daar  er  dan  door  die  machtsverheffing 
wortels  kiumen  ingevoerd  zijn,  dient  men  de  gevonden  wortels 
aan  de  oorspronkelijke  vergelijking  te  toetsen,  om  te  zien,  of 
ze  al  dan  niet  zijn  ingevoerd. 

112.  Vatten  wij  het  in  dit  hoofdstuk  behandelde  nog  eens  kort 
samen,  dan  merken  wij  op,  dat  er  zich  3  soorten  van  eigen- 
schappen bij  de  vergelijkingen  kunnen  voordoen : 


123 


1.  eigenschappen,  die  geen  invloed  hebben  op  de  wortels, 

2.  eigenschappen,  die  wel  invloed  hebben  op  de  wortels, 

3.  eigenschappen,  die  invloed  op  de  wortels  kunnen  hebben. 


I 


Overzicht. 


Eigenschappen,  die  wel 

invloed  hebben  op  de 

w^ortels. 


Eigenschappen,  die  geen 

invloed  hebben  op  de 

wortels. 

1.  Men  mag  beide  leden  eener 
vergelijking  met  een  zelfde  be- 
kend getal,  of  vorm,  die  de 
onbekende  bevat,  vermeerde- 
ren of  verminderen. 

2.  Men  mag  beide  leden  eener 
vergelijking  met  een  zelfde  be- 
kend getal  vermenigvuldigen 
of  ze  er  door  deelen. 

3.  Men  mag  beide  leden  eener 
vergelijking  vermenigvuldigen 
met  een  vorm,  die  de  onbe- 
kende bevat,  als  die  vermenig- 
vuldiging beslist  noodzakelijk 
is  ter  verdrijving  van  breuken. 


Één  Eigenschap,  die  invloed  l^an  hebben  op  de  wortels. 

Als  men  beide  leden  eener  vergelijking  tot  een  zelfde  macht 
verheft,  kunnen  er  wortels  ingevoerd  worden. 

Op  deze  eigenschap  komen  wij  later  nog  eens  terug. 


1.  Als  men  beide  leden  eener 
vergelijking  vermenigvuldigt 
met  een  vorm,  die  de  onbekende 
bevat,  worden  er  wortels  in- 
gevoerd, als  die  vermenigvul- 
diging niet  noodzakelijk  is  ter 
verdrijving  van  breuken. 

2.  Als  men  beide  leden  eener 
vergelijking  deelt  door  een 
gemeenschappelijken  factor,  die 
de  onbekende  bevat,  dan  wor- 
den er  wortels  verdreven. 


113.  De  vorige  eigenschappen  dienen,  om  de  wortels  eener  ver- 
gelijking te  bepalen,  of  zooals  men  zegt:  de  vergelijking  op 
te  lossen.  Voor  men  echter  tot  de  oplossing  overgaat,  is  het 
in  het  algemeen  raadzaam,  de  vergelijking  eerst  met  behulp  der 
genoemde  eigenschappen  tot  de  algemeene  gedaante  te 
herleiden.  Hieronder  verstaat  men  voor  vergelijkingen  met  één 
onbekende  een  der  volgende  vormen  : 


124 

ax  -}-  b  =  0, 
ax^  -\-  bx  -{-  c  =  O, 
ax^  +  bx'  -j-  cx-\-d^^O, 
waarin  a,  b,  c  en  d  geheele  getallen  voorstellen. 

Naarmate  het  eerste  lid  ten  opzichte  der  onbekende  van  den 
eersten,  tweeden,  derden  of  hoogeren  graad  is,  spreekt  men 
van :  vergelijkingen  van  den  eersten,  tweeden,  derden  of  hoo- 
geren graad  mét  één  onbekende. 

Voor  vergelijkingen  met  2  onbekenden  heeft  men  de  vormen : 
ax  -j-  by  -\-  c  =  O, 
ax  -f-  bxy  -\-  cy  -{-  d  =  0, 
ax^  +  è«/'  +  c^y  -\-  dx -\-  ey  -\-  ƒ  =  O, 
die  men  eveneens  naar  het  eerste  lid  verdeelt  in  vergelijkingen 
van  den  eersten,  tweeden  of  hoogeren  graad  met  twee  onbekenden. 
Zoo  is  : 

ax  -\-  bxy  -\-  cy  -\-  d=^^ 
ten  opzichte  van  x  of  van  y  eene  vergelijking  van  den  eersten 
graad,  doch  ten  opzichte  van  x  en  y  van  den  tweeden. 

114.  Wij  zullen  nu  door  een  paar  voorbeelden  laten  zien,  hoe  men 
een  vergelijking  tot  de  algemeene  gedaante  brengt. 
Voorbeelden. 

1.    i[55-J4(.  +  .)-^(5^{]-U=,. 

Verdrijven  we  eerst  de  haken,  dan  komt  er : 
110        7  7,4  4 

"T-Ï2^-Ï2^  +  r-2Ï-^-^^^^- 

Verdrijven    we    nu  de  breuken,  door  beide  leden  der  verge- 
lijking te  vermenigvuldigen  met  het  K.  G.  V.  der  noemers,  d.i.  84 : 
3080  —  AQx  —  490  -f  48^  —  Uy  —  924  =  84«/. 
Brengen  we  nu  den  term  uit  het  tweede  lid  naar  het  eerste  over  : 
3080  —  49a;  —  49^  +  48^  —  Uy  —  924  —  My  =  0. 
De  termen  rangschikkende  en  zooveel  mogelijk  vereenigende, 
krijgt  men  : 

—  49;r  —  1002/ —  ;s  +  2156  =  O, 
waaruit  door  vermenigvuldiging  met  —  1  volgt : 
49x  4-  100^  -\-z  —  2156  =  0. 

a;'  +  5a;  +  6,         a;  +  4       _ 
x-\-2>  X  —  X  —  20 


125 

Ontbinden  wij  de  tellers  en  noemers  der  breuken  in  factoren, 
als  dit  mogelijk  is,  dan  krijgen  we  : 

{x-{-2)ix  +  S)  x-\-4:         _ 

x-\-2  "^  (a;+4)(a:  — 5)~     "^    ' 

of  na  vereenvoudiging  : 

x-\-S  -\ =  a:  +  5. 

X  —  o 

Om  de  breuken  te  verdrijven  vermenigvuldigen  we  nu  beide 

leden  met  x  —  5 : 

ix-\-S){x—b)  +  l  =  x'  —  25 

x'  —  2x—l^-\-l=x'  —  25 

x^  —  x^  —  2x—lb-{-l-{-2b  =  0 

—  2a;  +  11=0 

2ii;  — 11  =  0. 

Opmerking.    Als   wij  de  breuken  niet  eerst  vereenvoudigd 

hadden,  maar  dadelijk  waren  overgegaan  tot  vermenigvuldiging  van 

beide  leden  met  het  K.  G.  V.  der  noemers  d.  i.  met  (x  -\-  2)  {x-\-  4) 

[x  —  5),  dan  hadden  we  vermenigvuldigd  met  een  vorm,  die  de 

factoren  x  -\-2  en  o;  +  4  te  veel  bevatte,  waardoor  de  wortels  van 

^  +  2  =  0 

en  ic  +  4  =  O 

zouden  ingevoerd  zijn. 

'il  1.1 

OC'-f--  -T  +  - 

X 

Aan  den  laatsten  term  uit  het  eerste  lid  kunnen  wij,  door 
teller  en  noemer  met  x  te  vermenigvuldigen,  den  noemer  van 
den  eersten  term  geven,  waardoor  ontstaat: 

x'-}--  -4-1 

OX r—r  =  2. 


X-\-  1  X  -\-  1 

Door  de  gelijknamige  breuken  te  vereenigen  krijgen  wij : 

^^-h5rr  =  2, 
x-\-l 

of  X  —  1  -\-bx  =  2 

6x—l  —  S  =  0 

6ic  —  3  =  O, 
en  na  deeling  door  3: 

2a;  —  1  =  0. 


126 


Opgaven. 


1. 


Herleid  de  volgende  vergelijkingen  tot  de  algemeene  gedaante : 
1  1  1 


x-^  3         x  —  2         x^l 
1  1 


mx-\-p       nx -\- q' 

3.  (3a;  +  4)'  -  (3^  +  4)  [Sx  —  5)  =  {6x  +  6)'  —  {2x  +  3)'. 

4.  {{x  +  4)^  -2{x  —  2f}  —  {{x  -\-l){x'-\-x^  1).+  {x  -f  2)^  =  0. 

x^-\-2x-{-ï      x^  —  x  —  2_x'-^6x  —  H 
x'-\-3x-h2'^      x'  —  4.      ~  ic'  +  9^  +  14  • 

7.  i{a-[b-x)]-\{x-{h-d)]-^{h-{a  +  x)]  = 

8.  Is  lx=^^x  identiek,  niet-identiek  of  valschV 

9.  Wat    verkrijgt  men,  als  men  beide  leden  eener  identieke,  niet- 
identieke    of    valsche  vergelijking  vermenigvuldigt  met  x  —  3? 

10.  Tot  welke  soort  van  vergelijkingen  behoort : 

a;  -|-  3  =  .r  —  5. 

11.  En  tot  welke: 

12.  Als  men  in  de  vergelijking : 

2,x^  -\-bx'—lx-^l=0, 

voor  X  substitueert  z-\-2;  z  —  2  ;  2^;  en  -,  ontstaat  eene  nieuwe 

z 

vergelijking,  waarin  z  de  onbekende  is.  Welke  betrekking  bestaat 
er  tusschen  de  wortels  der  nieuwe  en  die  der  oorspronkelijke 
vergelijking  ?  (m.  a.  w.  welke  betrekking  bestaat  er  tusschen  de 
waarden    van  z  en  van  .r,  die  aan  de  vergelijkingen  voldoen  ?) 


HOOFDSTUK  VIII. 

Oplossing  van   een  vergelijking  van  den 
eersten  graad   met  één  onbekende. 


115.  Elke    vergelijking   van    den  eersten  graad  met  één  onbekende 
kan  men  met  bebulp  van  de  algemeene  eigenschappen  der  ver- 
gelijkingen, brengen  tot  de  algemeene  gedaante : 
ax-\-  b  =  0. 
Brengt    men  den  bekenden  term  +  b  uit  het  eerste  lid  over 
naar  het  tweede,  dan  krijgt  men : 

ax=  —  b 
waaruit  na  deeling  van  beide  leden  door  a  volgt : 

b 


a' 


Voorbeelden ; 


Vermenigvuldigen    wij    beide    leden    met    het   K.  G.  V.  der 
noemers,  d.  i.   12,  dan  krijgen  we  : 

12a;  —  12  +  6a;  —  12  =  4:ï;  —  12  +  3^  —  12. 
Daar   in    beide   leden   twee  termen  —  12  voorkomen,  mogen 
we  die  termen  —  12  weglaten : 

12x -\- 6x  =  4rx -\- Sx. 
Brengen    we    nu  de  termen,  die  de  onbekende  bevatten,  alle 
in  het  eerste  lid,  dan  ontstaat: 

12a;  +  6a;  —  4a;  —  3a;  =  O, 

of  9x  =  O, 

waaruit  na  deeling  door  9 :  o;  =  0. 

2.  L5|^+ 100  =  ^+3,86-1 


128 

Hiervoor  schrijven  we  eerst : 

7  ^^ 

if^x  +  100  =  1^  +  3,86  -  ix, 

of  m^;+ 100  =  1^  + 3,86  — ia;. 

Beide  leden  met  600  vermenigvuldigende  : 

251a;  -h  60000  =  240a;  -h  2316  —  1 00a?. 
De    termen    met    de    onbekende    naar    het    eerste  lid,  en  de 
bekende  termen  naar  het  tweede  lid  overbrengende: 

251a;  —  240a;  -f-  100a;  =  2316  —  60000, 
of  lila;  =  -57684, 

na  deeling  door  111:  x=:  —  519t7yy. 

3.  7(2a;+5)-f  ?^?^^  =  5(2a;  +  5)  +  38. 

o 

In  plaats  van  de  haakjes  te  verdrijven,  beschouwen  wij  2x  •]-  b 
als  onbekende,  die  wij  daarom  door  y  zullen  voorstellen : 

of  7|^-52/  =  38 

2|t/  =  38 
y=l6; 
dus  :  -  2a;  +  5  =  16 

2^=11 
x  =  6^. 

4.  2x{x-{-6)  —  S{x-]-h)=7ix-\-6)  —  4=x{x-]-h). 

Wij    merken    op,    dat  beide  leden  deelbaar  zijn  door  x  -\-  h, 
voeren  wij  die  deeling  uit,  dan  krijgen  we : 

2^  —  3  =  7  —  4a; 
2x -i-  ix  =  7  -\- S 
6a;  =  10 

X  =  1-g. 
Door  de  deeling  is  een  wortel  verdreven,  en  wel  de  wortel  van : 
x-\-b  =  0, 
of  ic  =  —  5. 

De  vergelijking  heeft  dus  2  wortels,  die  wij  zullen  voorstellen 
door  Xi  en  X2  ;  n.l. 

Xi  —  ^■g' ?      "^2  —  —  O. 

5n,                      (l    ~\~    X                       ,  o                    "          |~    X 
a^b 1 —  =  ab^ .  • 

b  a 

Brengen  wij  de  breuken,  die  de  onbekende  bevatten,  naar  het 

eerste  lid,  en  de  bekende  termen  naar  het  tweede,  dan  krijgen  wij  : 


b^-x 


129 

a-\-  X 


=  a¥ 


d'b, 


I 


1. 

2. 

3. 

4. 

5. 

6. 

7. 

8. 

9. 
10. 
11. 
12. 
13. 


a  b 

en  na  vermenigvuldiging  met  ab : 

6'  -\-bx  —  d'  —  ax:=  a%^  —  a^ö^, 
of  bx  —  ax  =  a^b'^  —  a^b^  -\-  a^  —  b^ 

(b  —  a)v  =  arb'  {b  —  a)  —  (b^  -  a') 
X  =  crb^  —  a  —  b. 

Opgaven. 

Los  uit  de  volgende  vergelijkingen  de  onbekende  op: 
a;4-5  =  12;  a;  —  5  =  7;  1  ~x  =  Q. 

8  =  3  +  ic ;  3a;  =  15  ; 

2|a;=15;  3|a;  =  4|; 

3a;  —  6  =  12 ;  5a;  +  2  =  27  ; 

2a;+5  =  3a;+6;     3a;  —  5  =  2a;  —  1 ; 

4  — a;  =  3a;-36;     5a;  +  7  =  40— l|a;; 
4a;  —  (3  —  a;)  =  12 ;  7^;  +  (2  —  3a;)  =  10. 

5  (2  —  a;)  =  —  10;  3  (a;  +  4)  =  5a;  +  3. 

2  -  3a;  —  (4  +  5a;)  =  14;  -  {3a;  -  (5  —  x)]  =  11. 

3  (2  +  a;)  -  5  (2a;  —  3)  +  7  (a;  —  2)  =  7. 

2  (2a;  +  5)  —  3  (13  —  2a;)  =  4  (a;  -f  5)  —  2  (a;  —  3)  —  15. 
72  +  {3a;  —  (5a;  +  7)  —  6}  =  —  {5a;  —  (9a;  -f-  3)  —  7}  +  47. 

4  [3  {2  (2a;  +  1)  —  1}  +  2]  +  32  =  100. 


\x  = 

7. 

2x-\- 

5  = 

=  7. 

4a;  — 

3  = 

=  35. 

4a;  +  5  = 

=  6a;+l. 

13  — 

5a; : 

=  1— a;. 

14. 

x-\-b=^a; 

X  —  a  =  b; 

b  —  x  =  a. 

15. 

p-\-x  =  q; 

2x  =  éa; 

%x  =  hb. 

16. 

ax^=2a; 

bx=2b'; 

ax  ==  i^. 

17. 

ax-\rb  =  Sb; 

abx  =  bc ; 

ax-\-  c  =  b. 

18. 

a  —  bx  =  c  — 

-  de; 

2ax  -f  a&  =  Sax  - 

-  ab. 

19.    |a?4-5=4^  +  6; 


4/v« 


ö  — ■  -sX, 


20. 

21. 
22. 

23. 
24. 


--f  7  =  i^-hl; 


S%x  -I-  2  =  4ir  —  8. 
x  —  ^   ,    2x  —  Q 


i  (70^  —  3)  =  —  2. 


2       '        3 
i(2^  +  l)- 

3      ,   5^  +  2_.,, 

T^  n  n  ■'■■2"^ ;  ^ 

16  +  3  (15  -  8a;)  =  12a;  +  97. 


5 

7a; +  5 


H r-^  =  i^- 


TS' 


+ 


9a;  —  5  _  8a;  +  6 
10      ~       5 


+  4i. 


Derksen  en  de  Laive,  Alg.  I. 


130 

25.  2x  —  l  (3^  —  10)  =  ^^x-^2  {^x  —  675). 

26.  ^+12-^  =  2^-15. 

5  ^ 

97     2y-3       8  +  5y_  6y-3 

27.  — ^^  -9--^^  2^- 

28.  g  T17       ^T^       5  -  g       8  +       g^      . 

29.  (8  +  2x)  {ix  —  3)  =  (ic  +  8)  {8x  ~  18). 

30.  (12|  + 1^) :  36,5  =  (2,75ic  —  24,6) :  85f . 

7a;— 15      o    ,/-oi    ^/-11       ^     nc       >      24a;— 10     5a;-fl4 

31.  — r-^ 8a;+(3-]-a;)  (11 — a;)=116 — x — . 

32.  2fa;  —  3  (a;  +  2)  —  4  [5a;  -h  3  —  2  (3|a;— 4)]  =  6a;— (2  -3a;)— 53. 

33.  6,847.-71-1- 5^:^^  =  2|.+  '^556^F^. 


54  —  5a;  2|a;  —  5  _  1  -f-  8a;      31 

19       "^  ^  12       "~      38      "^56^ 


o.  3,16a; +  4i        .^       8,24  —  0,4a; 

^''-  2:8 ^'^  = 2:^-- 

36.  4  (5  [2  {3  (4a;  —  5)  -}-  2}  —  10]  —  36)  =  96. 

37.  I  (I  [f  {f  (4  (a;  -  7)  +  3)  -  2}  4-  7]  -  4)  =  f. 

38.  (a  —  a;)  (a;  —  b)==  Sax  —  bab  —  x^. 

39.  {a  —  xy  —  {a-]-xf  =  4:a\ 

4.0  ^^ —  ^^  8y  —  6 bt/  —  a       Sy  —  a-\-  b 

,^  mx  ,    nx  , 

41. =  m-\-n. 

n         p 

.  ax       bx  _.cx *    i_  ^        ^ 

b         c        d       b        c        d' 

,  -  a  —  h      .   a-\-  h         d'  -\-  h^ 

43.  ; — r  X  -\ ;-  X  ■ 


a-]-  b         a  —  h         d'  —  b^' 


y-1   '        4        '  8(2/ -1) 

45.    =^ 3  (2  4-  a;)  =  -  3a;  -  3. 

7  —  X  . 


131 


46. 

47. 
-ib. 
49. 
50. 
51. 

52. 

53. 

P     54. 

55. 

56. 

57. 

58. 

59. 

60. 

61. 

62. 
63. 


3  4-  24x'  —  8:»"      7:r  —  4 


4x'  -  25 
15  — 2a; 


2ic  +  5 
hx  —  7 


2  — 


Uic 


2x  —  h 


—  2{x  —  3). 


16:»''+  110^+  39 

3  — 4a;_  12  —  6x 
x-\-2  ~    x  —  2 

a_  _  j  _  c ^ 

X  d 


Sa;  -I-  3       4a;  +  H 
12a;-— 6 


7a:  4- 3 
8a;  +  3' 


10  + 


a;'  — 4 


3 

%  -\-  z 

4.h4-^ 

— 

a 

=  0. 

z 

16*     t 

z 

a 

—  X 

a  -\-  X 
a  —  X 

X 

8a' 

a 

-\-x 

a'' 

ax" 

dx' 

b  -\-  ex        a  +  hx' 
{X  +  2)  (^  —  3)  =  {x^2)  {2x  —  5). 
2x  {x  -h  d){x  —  b)  =  X  {4:X  —  7)  {x  - 
{x  —  a){b  —  x)-\-  (2a  —  xf  —  2a  {b 

1  1^ 

X       1 


5). 

3a?)  +  Scx 


X .        q 

1^  X 


x  + 

x  —  6 
X  —  4 

X—  6 


o;  —  4 
9  —  x 


+ 


2  + 

£C  +  5  _ 
X—  2~ 

5  —  x_ 

6  " 

7 


X 


X  —  1 

x  —  2 

^  —  x 

4  —  X 

4  —  X 


^• 


X 


+ 


o; 

4' 

a? 

4 

a? 

6' 

X 

— 

2    , 

r?    ^ 

a; 


x-\-  3 

5t'  —  5 


a; —  1 
o;  — 3 


a  — 


b-\-x 
c-\-x 

x-\-2a  _^x 
2b  ~" 


ax 


c-{-x 
2a 


-d. 
iab 


X 


2b  ^x      W  —  X' 


401 


25^-  —  l\x  =  \x  {^\x  —  h)^^^x' 

Ou 

16a;'  —  24a;'  =  32a;'  —  72a;'. 


132 

3a6c     ,       a^"       ,    {2a  +  h)h'x  _^^^  ,    hx 
^*-    a-fè"^  (a+èf  "^    a{a-\-hf   -  ^^^  i"  «  • 

„^      .     ,    ,    ,     ,  a'  H-  è'^        2ahx    .    a-\-  h 

X"  (a?  +  «)  _  ^2      I       (^^'  —   1 

67.  5^  +  ^  =  74..^±_|. 

68.  (5a;  +  3)  (rr  —  2)  +  (3^  +  8)  (2ic  —  1)  =  (2ic  —  5)  (^  —  2). 

69.    i ax-\-h  = 


70. 


rr  -f-  a  ^"^  —  ax-V  o^ 

a  -f-  6^       c?  +  e^  * 


Vraagstukken,  die  met  behulp  van  één  vergelijking 
met  één  onbekende  kunnen  opgelost  worden. 

116.    Elke    vergelijking    kan    men  beschouwen,  als  de  algebraïsche 
voorstelling  van  een  in  een  vraagstuk  aangeduide  waarheid. 

Zoo  kan  men  : 

3a;  +  5  =  7^— 11 
beschouwen,  als  de  in  vergelijking  gebrachte  waarheid,  uitgedrukt 
in  het  vraagstuk: 

Het  drievoud  van  een  getal,  vermeerderd  met  5,  is  evenveel 
als  het  zeven voud  van  hetzelfde  getal  verminderd  met  11. 

Het  getal,  waarvan  dan  in  het  vraagstuk  sprake  is,  wordt 
door    X   voorgesteld,  en  men  zegt  dan,  dat  het  vraagstuk  door 

3^  +  5  =  7ic  — 11 
in  vergelijking  gebracht  is. 

Door  die  vergelijking  op  te  lossen,  wordt  dan  het  bedoelde 
getal  gevonden. 

Wij  zullen  door  eenige  voorbeelden  laten  zien,  hoe  men  een 
vraagstuk  door  middel  van  een  vergelijking  kan  oplossen. 
In  de  meeste  gevallen  wordt  het  getal,  dat  gevraagd  wordt, 
door  X  voorgesteld,  en  daarmee  worden  dan  de  in  het  vraag- 
stuk aangegeven  bewerkingen  uitgevoerd. 


' 


133 


Vraagstukken. 

;  1.  Vermenigvuldigt  men  een  getal  met  5,  en  neemt  men  van  het 
produkt  4  af,  dan  is  de  helft  der  rest  gelijk  aan  het  met  4 
vermeerderde  tweevoud  van  het  getal.  Welk  getal  wordt  hier 
bedoeld? 

Oplossing. 

Stel  het  gevraagde  getal  gelijk  x,  dan  is  5maal  dit  getal  min 
4  gelijk  aan  :  ^x  —  4. 

De  helft  hiervan  is:  — - — . 

En  het  met  4  vermeerderde  tweevoud  van  het  getal  is: 

2a;  4-4. 
Nu  is  de  eerste  uitkomst  gelijk  aan  de  tweede,  derhalve  is: 

5a;  —  4  =  4:i;  +  8 
x=l2 
Het  gevraagde  getal  is  dus  12. 

Opmerking.  De  oplossing  van  dit  vraagstuk  bestaat  uit 
3  deelen,  die  wij  door  a,  è  en  c  hebben  aangegeven.  In  het  eerste 
gedeelte  wordt  het  vraagstuk  in  vergelijking  gebracht.  In 
het  tweede  deel  wordt  de  vergelijking  opgelost,  en  in  het 
derde  deel  wordt  het  antwoord  geformuleerd. 

A,  B  en  C  moeten  133  Old.  deelen.  B  moet  2  gulden  minder 
ontvangen  dan  het  tweevoud  van  A  bedraagt,  terwijl  C  13 
gulden  minder  moet  hebben,  dan  A  en  B  samen.  Hoeveel  komt 
ieder  toe? 

Oplossing. 

Stel  het  aantal  guldens  van  A  op  x, 

dan  is  dat  van  B 2x  —  2  ; 

samen  hebben  ze  dus 3^  —  2, 

derhalve  krijgt  C (3^  —  2)  —  13. 

Met  hun  drieën  hebben  ze  dan: 

a;-f-  2a;  —  2  -f  {^x  —  2)  —  13, 
en  dit  aantal  is  133,  derhalve: 

a;  +  2a;—  2  +  (3a;  —  2)  —  13  =  133 
6ic  —  4  -  13  =  133 
&x  =  150 
x=    2b 


134 

c.  A  krijgt  dus  25  Gld. ;  B  (2  X  25  —  2)  Gld.  =  48  Gld.,  en  C 
(25  +  48  —  13)  Gld.  =  60  Gld. 

3.  Een  kapitaal,  dat  tegen  4  7o  ^sjaars  wordt  uitgezet,  brengt  in 
1 1  jaren  evenveel  rente  op  als  een  ander,  dat  400  Old.  grooter 
is,  en  gedurende  6  jaar  a  5|  "/o  uitstaat.  Hoe  groot  is  elk 
kapitaal  ? 

Oplossing. 

a.  Stellen  wij  het  eerste  kapitaal  op  lOOiC  Gld.,  dan  is  het  tweede 

100i»  +  400  Gld. 

lOOiC 
Het  eerste  brengt  per  jaar  op  :  X  4  Gld.  =  4:X  Gld. 

in  11  jaar 1 1  X  4^"  Gld.  =  44r»  Gld. 

Het  tweede  brengt  per  jaar  op:   r^-r X  5|^  Gld.  = 

=  (ir  +  4)  5i  Gld. 

in  6  jaar 6  (rr  -f-  4)  5|  Gld. 

Beider  renten  zijn  even  groot,  dus : 

b.  Ux  =  6  (it;  +  4)  5| 
44ic  =  33rc  4- 132 
110^=132 

ir  =  12. 

Het  eerste  kapitaal  is  dus  groot  1200  Gld.  en  het  tweede 
1600  Gld. 

Vraag :  Waarom  zouden  wij  het  kapitaal  gelijk  gesteld 
hebben  aan  100a?,  inplaats  van  aan  X? 

4.  Van  een  getal  van  vijf  cyfers  is  het  cijfer  der  eenheden  eene  6 
en  dat  der  tienduizendtallen  eene  2.  Verwisselt  men  die  cijfers 
van  plaats,  dan  is  het  nieuwe  getal  16540  meer  dan  het  tweevoud 
van  het  eerste.   Welk  getal  is  bedoeld?  (Examen  Adelborst  '88). 

Oplossing : 
2  •  •  •  6 
6  •  •  •  2 
a.    Stellen  wij  het  getal,  gevormd  door  de  tientallen,  honderdtallen 
en  duizendtallen  van  het  getal  voor  door  X,  dan  bevat  het  getal 

20000  -\-10x-\-6  =  20006  -\-  lO-r  eenheden, 
en  het  nieuwe  getal : 

60000  +  lOiT  +  2  =  60002  +  10^  eenheden. 
Nu  is  volgens  de  opgave : 

2  X  (20006  +  Wx)  =  60002  +  lOx  -  16540 


135 

h.    of  20006  H- lOic  =  30001  + 5a;  —  8270 

hx  =  30001  —  20006  —  8270 
5a;  =1725 
o;  =  345 

c.    Het  gevraagde  getal  is  dus  23456. 

117.  Wanneer  men  een  vraagstuk  in  vergelijking  gebracht  heeft, 
dan  kan  uit  de  oplossing  van  die  vergelijking  blijken,  dat  het 
vraagstuk  onmogelijk  is. 

a.  Wordt  bijv.  in  een  vraagstuk  gevraagd  het  aantal  personen  te 
bepalen,  waaruit  een  gezelschap  bestaat,  en  vindt  men  een 
negatief  of  gebroken  getal  als  antwoord,  dan  is  dat  vraag- 
stuk onmogelijk. 

b.  Weet  men,  dat  een  zekere  geldsom  uit  guldens,  kwartjes  en 
dubbeltjes  bestaat,  en  wordt  het  aantal  van  elk  dier  geldstukken 
gevraagd,  zoo  moet  men  voor  elk  aantal  een  geheel  positief 
getal  vinden,  anders  is  het  vraagstuk  onmogelijk. 

c.  Wordt  er  gevraagd  het  aantal  uren  te  bepalen,  waarin  iemand 
een  zeker  werk  kan  verrichten,  en  zijn  de  gegevens  in  het 
vraagstuk  zoodanig,  dat  het  antwoord  negatief  is,  dan  is  ook 
dit  vraagstuk  onmogelijk.  Het  antwoord  kan  geheel  of  gebro- 
ken zijn,  doch  moet  positief  wezen. 

d.  Ook  onmiddellijk,  nadat  men  de  vergelijking,  waartoe  het  vraag- 
stuk aanleiding  geeft,  heeft  opgesteld,  kan  somtijds  de  onmo- 
gelijkheid van  het  vraagstuk  blijken,  nl.  als  de  vergelijking 
valsch  is,  bijv. : 

Van  welk  getal  is  hei  f  gedeelte  plus  15  evengroot  als  de 
helft  van  het  getal  plus  het  met  13  vermeerderde  derdedeel. 

De  vergelijking  wordt : 

|a;+15  =  4a;  +  aa;+13). 

Deze  vergelijking  is  valsch. 

Men  zij  echter  voorzichtig  met  de  beoordeeling  der  uitkomsten. 
Wordt  bijv.  gevraagd  naar  de  grootte  eener  "winst,  die  wij 
door  X  hebben  voorgesteld,  en  vinden  wij  voor  x  een  negatief 
getal,  dan  moeten  wij  ons  vraagstuk  wijzigen  en  het  woord 
winst  in  verlies  veranderen.  Evenzoo,  waar  sprake  is  van 
het  jaar,  waarin  zekere  gebeurtenis  plaats  vond;  stellen  wij  dat 
jaartal  door  x  voor,  dan  geeft  een  negatieve  waarde  van  x  te 
kennen,  dat  die  gebeurtenis  plaats  gegrepen  heeft  X  jaar  vóór 
onze  tijdrekening. 


136 

Een  vraagstuk,  dat  aanleiding  geeft  tot  een  identieke  verge- 
lijking, is  onbepaald. 

5.  Een  gezelschap  van  10  personen,  bestaande  uit  mannen  en 
vrouwen,  maakt  een  pleiziertochtje.  De  mannen  verteren  ieder 
8,  en  de  vrouwen  6  gulden  per  persoon.  Het  aantal  guldens, 
dat  uitgegeven  is,  bedraagt  6  minder  dan  het  veertienvoud  van 
het  aantal  mannen.  Uit  hoeveel  mannen  en  vrouwen  bestond 
het  gezelschap? 

Oplossing. 

a.  Stel  het  aantal  mannen  op  x,  dan  zijn  er  10  —  x  vrouwen. 

De  mannen  verteren ^x  guldens. 

de  vrouwen 6  (10  —  x)        „ 

samen 8^  +  6  (10  —  x)        „ 

dit  is  6  minder  dan  14a;;  derhalve: 

b.  ^x-\-Q  (10  —  x)  =  Ux  —  Q 
^x-\-m  —  %x    =  Ux  —  6 

66     =  12x 

ü-g-         X 

c.  Het  aantal  mannen  zou  dus  5|  bedragen,  dit  is  onmogelijk, 
derhalve  is  ook  het  vraagstuk  onmogelijk. 

6.  Uit  een  waterkuip,  die  1054  H.L.  kan  bevatten,  voert  een  pijp 
elke  3  minuten  51  H.L.  water  af ;  door  een  andere  pyp  stroomt 
in  4  min.  47  H.L.  in  de  kuip;  zoo  nu  de  kuip  half  vol  is 
en  de  laatste  kraan  20  minuten  later  dan  de  eerste  wordt 
geopend,  vraagt  men  na  hoeveel  ?nimiten  de  kuip  geheel  vol 
zal  zjjn? 

Oplossing. 

a.      Stel  dat  dit  gebeurt  X  min.,  nadat  de  tweede  kraan  geopend  is, 
dan  heeft  de  eerste  reeds  20  minuten  opengestaan,  waardoor  er 
dus  ^  X  51  HL.  =  340  HL.  wegvloeiden.  Er  waren  527  HL. 
in,  dus  nu  nog  527  —  340  =  187  HL.  Door  de  eerste  pijp  gaan 
er    nog    uit    ^x  HL.;  door  de  tweede  komen  er  in  ^x  HL,, 
waarna  er  zich  in  de  kuip  zullen  bevinden : 
\%Q  —  ^x-]-^x  HL. 
Nu  is  de  kuip  vol,  derhalve: 
h.  im—llx^ll^x=     1054 

—  ^x  =      867 

ic  =  -867X/T. 


137 

c.  Het  aantal  minuten,  dat  er  na  het  openen  van  de  tweede  pijp 
verloopen  moet,  is  negatief,  derhalve  is  het  vraagstuk 
onmogeltjk. 

Opgaven. 

1.  A  is  a?  jaar;  B  15  jaar  ouder.  Druk  door  eene  vergelijking  uit, 
dat  B  If  maal  zoo  oud  is  als  A. 

2.  A  heeft  x  gld.;  B  2  maal  zooveel;  druk  door  eene  vergelijking 
uit,  dat  zij  samen  20  gld.  minder  hebben  dan  het  vijfvoud  van  A. 

3.  A  legt  per  uur  x  K.M.  af;  B  ^  K.M.  minder.  Hoeveel  leggen 
ze  samen  af  in  9^  uur? 

4.  Als  A  per  minuut  X  Meter,  en  B  per  minuut  a?  -|-  10  Meter 
aflegt,  druk  dan  door  een  vergelijking  uit,  dat  B  in  8  uur 
evenveel  aflegt,  als  A  in  13. 

5.  A  zet  X  gld.  uit  tegen  4  ^jo  's  jaars  ;  hoe  drukt  ge  de  rente  uit 
van  dat  kapitaal  in  1  jaar;  in  3^  jaar;  in  «jaar;  in  è  maanden. 

6.  A  zet  X  gld.  uit  k  5  %  gedurende  2  jaar  en  B  1500  gld.  min- 
der k  h^  %  gedurende  6^  jaar.  Als  nu  beider  rente  even  groot 
is,  hoe  drukt  ge  dat  uit? 

7.  A  zet  2500  gld.  a  ic  °/o  gedurende  1^  jaar  uit;  druk  door  een 
vergelijking  uit,  dat  die  rente  150  gld.  bedraagt. 

8.  Een  koopman  koopt  thee  voor  x  gld.,  en  verkoopt  ze  met  12^  % 
winst.  Bereken  den  verkoop. 

9.  Als  iemand  een  partij  goed  verkocht  heeft  voor  a  gld.,  en  daarop 
X  7o  wint,  door  welken  vorm  stelt  ge  dan  voor : 

l*'  den  inkoop;  2^  de  winst? 

10.  Twee  voetgangers  gaan  uit  A  en  B  elkaar  tegemoet.  De  eerste 
doet  per  uur  X  K.M. ;  de  tweede  1^  K.M.  meer.  Hoe  stelt  ge 
de  lengte  van  den  weg  voor,  als  ze  elkaar  na  4^  uur  ontmoeten  ? 

11.  Uit  P  gaat  een  ruiter  met  een  snelheid  van  ^  K.M.  in  het  uur. 
Twee  uur  later  volgt  hem  een  wielrijder  met  een  snelheid  van 
x-\-  (5  K.M.  in  het  uur.  Stel  door  een  vergelijking  voor,  dat 
de  wielrijder  den  ruiter  in  3^  uur  heeft  ingehaald. 

12.  Hoeveel  eenheden  bevat  een  getal,  bestaande  uit: 

5  eenheden  en  x  tientallen? 

X  eenheden  en  2  maal  zooveel  tientallen? 

X  eenheden  en  X  — -5  tientallen  ? 

13.  Hoeveel  eenheden  bevatten  de  getallen  van  het  vorige  vraagstuk, 
als  de  eenheden  en  tientallen  verwisseld  worden? 

14.  Van   een    getal  van  2  cijfers  is  het  cijfer  der  eenheden  x,  dat 


138 

der  tientallen  2  meer.  Als  men  de  cijfers  verwisselt,  krijgt  men 
een  getal  dat  18  eenheden  meer  bevat,  hoe  drukt  ge  dat  door 
een  vergelijking  uit? 

15.  Een  getal  van  3  cijfers  heeft  X  tot  cijfer  der  tientallen;  het 
cijfer  der  eenheden  is  2  minder,  en  dat  der  honderdtallen  2 
meer.  Hoe  stelt  ge  het  aantal  eenheden  van  dat  getal  voor? 

16.  En  hoe  een  ander,  dat  ontstaat  door  verwisseling  van: 

a.  eenheden  met  tientallen, 

b.  eenheden  met  honderdtallen, 

c.  tientallen  met  honderdtallen. 

17.  Van  een  breuk  is  de  teller  2  minder  dan  de  noemer,  die  x 
eenheden  bevat.  Hoe  stelt  ge  de  breuk  voor,  die  ontstaat  door 
den  teller  met  9  en  den  noemer  met  17  te  vermeerderen? 

18.  A  verkoopt  x  K.G.  kaas  k  60  et.  en  10  K.G.  meer  êl  58  et. 
per  K.G.  Hoe  stelt  ge  de  gemiddelde  ontvangst  van  1  K.G.  voor? 

19.  Een  koopman  verkoopt  y  meter  laken  voor  6^  gld.,  en  5  Meter 
minder  dan  het  3-voud  voor  5  gld.  den  Meter.  Druk  door  een 
vergelijking  uit,  dat  hij  per  Meter  gemiddeld  5,20  gld.  ontvangt, 

20.  A  is  i»?  jaar  oud  en  B  8  jaar  ouder.  Hoe  stelt  ge  door  een  vergelijking 
voor,  dat  ze  vóór  3  jaar  samen  een  halve  eeuw  oud  waren? 

21.  Een  stoomboot  legt  in  stilstaand  water  per  uur  y  Meter  af; 
hoeveel  legt  ze  af  in  stroomend  water  stroomop,  als  de  snelheid 
van  den  stroom  op  1400  M.  per  uur  gesteld  wordt?  En  hoeveel 
legt  ze  per  uur  stroomafwaarts  af? 

22.  Van  een  rijtuig  zijn  de  voorwielen  x  Meter  in  omtrek  en  de 
achterwielen  x  -{-  ^  Meter.  Hoeveel  omwentelingen  maakt  ieder 
wiel  over  een  weg  van  S^  K.M.  ? 

23.  A  heeft  x  gld.  en  B  40  gld.  meer.  Bij  een  spel  verhest  B  en 
moet  dan  aan  A  zooveel  betalen,  als  deze  reeds  bezit.  Daarna 
verliest  A,  en  nu  moet  deze  aan  B  betalen  zooveel  als  deze 
nog  bezit.  Door  welken  vorm  wordt  ieders  aandeel  aangewezen  ? 

24.  In  een  vat  is  1  H.L.  wijn;  men  tapt  er  xL.  uit  en  vervangt 
die  door  water.  Welk  gedeelte  van  het  vat  is  nu  wijn,  en 
welk  gedeelte  is  water? 


25.  Als  men  bij  zeker  getal  8  optelt,  dan  is  het  4'^*'   deel  der  som 
29.    Welk  is  dat  getal? 

26.  Telt  men  bij  een  getal  10  op,  dan  is  deze  som  vijfmaal  zoo  groot 
als  het  derde  deel  van  het  getal.    Bepaal  het  getal? 


139 

Twee   broers    zijn  samen  49  jaar  oud.    Als  de  oudste  met  den 

jongste  13  jaren  verschilt,  hoe  oud  is  ieder  dan? 
^28.    Van    welk    getal    is    de    helft,    het    derde    en    het  vierde  deel 

samen  106  grooter  dan  het  vijfde  deel? 
|29.    Verdeel    150  in  2  deelen,  zoodat  het  eene  deel  het  f  van  het 

andere  is? 

30.  Verdeel  87  in  3  deelen,  zoo  dat  het  eerste  deel  7  meer  dan 
het  tweede,  en  17  meer  dan  het  derde  deel  is, 

31.  Iemand  kocht  4  paarden  voor  2760  gld.  Het  tweede  kostte 
hem  144  gld.  meer  dan  het  eerste,  het  derde  72  gld.  meer 
dan  het  tweede,  en  het  vierde  24  gld.  meer  dan  het  derde. 
Hoeveel  kostte  elk  paard? 

o2.  Iemand  kocht  20  M.  laken  voor  126  gld.  Voor  een  tleel 
betaalde  hij  6,90  gld.  per  meter  en  voor  de  rest  4,50  gld.  per 
meter.    Hoeveel  meter  van  iedere  soort  kocht  hij  ? 

o8.  A  is  2  maal  zoo  oud  als  B,  en  voor  22  jaar  was  hij  driemaal 
zoo  oud.    Hoe  oud  is  A  nu? 

34.  Een  vader  is  40  en  zijn  zoon  8  jaar.  Na  hoeveel  jaren  zal  de 
vader  3  maal  zoo  oud  zijn  als  de  zoon  ? 

35.  Als  men  van  het  tweevoud  van  een  getal  10  aftrekt  en  van 
het  dubbele  der  rest  ook,  dan  is  het  f  deel  van  het  komende  getal 
24.  Welk  is  dit  getal? 

86.  Een  wijnkooper  heeft  2  soorten  wijn  van  60  et.  en  van  80  et. 
Hij  wil  5  H.L.  wijn  van  72  et.  per  Liter  verkrijgen.  Hoeveel 
H.L.  moet  hij  van  iedere  soort  nemen? 

37.  Een  kapitaal  staat  3  jaar  uit  tegen  4^7o  en  brengt  dan  162  gld. 
rente  op.    Hoe  groot  is  het? 

38.  Een  ander  kapitaal,  dat  h  5  "/o  uitstaat,  is  na  1^  jaar  2580  gld. 
groot.    Hoeveel  bedraagt  dit  kapitaal? 

39.  A  heeft  2  kapitalen;  het  eerste,  dat  600  gld.  grooter  is  dan 
het  tweede,  staat  uit  h  i^^jo  en  het  tweede  k  57o.  Van  beide 
trekt  hij  jaarlijks  144  gld.  rente.    Hoe  groot  is  elk? 

40.  Twaalfhonderd  gulden  brengen  in  11  jaar  evenveel  rente  op 
als  1600  gld,  tegen  1^7o  hooger  in  6  jaar.  Tegen  welk  %  staan 
die  1200  gld.  uit? 

41.  Een  heer,  die  jaarlijks  1494,50  gld.  rente  maakt,  heeft  het  ^ 
van  zijn  vermogen  a  47o,  het  f  h  3|7o»  het  |  è  4|  en  de  rest 
è  5  7o  uitgezet.    Hoe  groot  is  zijn  vermogen? 

42.  A  heeft  een  kapitaal  groot  5500  gld.  Het  j\  deel  staat  |-7o 
hooger    uit    dan    de    rest,    en    hij  trekt  van  het  eerste  deel  in 


140 

1    mnd    30  gld.    meer   rente,    dan    van   het  tweede  in  6  mnd. 
Tegen  welk  7o  staat  ieder  deel  uit  ? 

43.  Twee  rijtuigen  vertrekken  tegelijk  uit  A  en  B  en  rijden  elkaar 
tegemoet.  Het  eerste  legt  per  uur  9|^  K.M.,  het  tweede  9^  K.M. 
af.  Als  A  en  B  200  K.M.  van  elkander  liggen,  waar  zullen 
zij  elkaar  dan  ontmoeten  ? 

44.  Verdeel  768  gld.  zoo  onder  drie  personen,  dat  de  eerste  drie- 
maal zooveel  krijgt  als  de  tweede  en  de  derde  het  derde  deel 
van  wat  de  anderen  samen  krijgen? 

45.  A  begint  met  een  snelheid  van  4  K.M.  in  het  uur  te  loopen, 
15  minuten  later  vertrekt  van  hetzelfde  punt  B,  en  volgt  A 
met  een  snelheid  van  4f  K.M.  per  uur.  Na  hoeveel  tijd  zal 
hij  A  inhalen  ? 

46.  Een  garnizoen  van  1000  man  was  voor  30  dagen  van  proviand 
voorzien.  Na  10  dagen  kwam  er  versterking,  en  nu  was  de 
provisie  in  5  dagen  verteerd.  Uit  hoeveel  man  bestond  de 
versterking  ? 

47.  Hoeveel  thee  van  2,70  gld.  per  K.G.  moet  men  mengen  met 
50  kilo  van  3,60  gld.,  om  thee  van  3,30  gld.  te  verkrijgen  ? 

48.  Een  speler  verloor  eerst  -^  van  zijn  geld  en  won  er  later  6 
gld.  bij  ;  maar  nu  verloor  hij  weer  ^  van  zijn  bezitting,  om  er 
ten  slotte  weer  1,80  gld.  bij  te  winnen.  Als  hij  hierna  37,80 
gld.  bezit,  met  hoeveel  is  hij  dan  het  spel  begonnen  ? 

49.  Van  een  getal  van  2  cijfers  is  het  cijfer  der  tientallen  4.  Ver- 
wisselt men  de  cijfers,  dan  wordt  het  getal  27  grooter.  Welk 
is  het  getal  ? 

50.  Een  ander  getal  van  2  cijfers  wordt  door  verwisseling  der 
cijfers  54  kleiner.  Als  ge  weet  dat  het  cijfer  der  tientallen  6 
meer  is  dan  dat  der  eenheden,  bepaal  dan  het  eerste  getal. 

51.  Van  een  getal  van  3  cijfers  is  het  cijfer  der  honderdtallen  de 
helft  van  dat  der  tientallen,  en  dit  is  1  minder  dan  dat  der 
eenheden.  Schrijft  men  de  cijfers  in  omgekeerde  volgorde,  dan 
wordt  het  getal  297  grooter.  Bepaal  het  getal. 

52.  Iemand  kocht  een  rijtuig,  een  paard  en  een  zadel  voor  600  gld. 
Het  paard  kostte  tweemaal  zooveel  als  het  zadel,  en  het  rijtuig, 
anderhalf  maal  zooveel  als  het  paard  en  het  zadel  te  zamen. 
Hoeveel  betaalde  hij  voor  ieder  ? 

53.  Wanneer  een  kolonel  zijn  manschappen  in  een  gesloten  vier- 
kant wil  opstellen,  houdt  hij  60  man  over.  Maar  als  hij  de 
manschappen    in   een  rechthoek  plaatst,  zóódat  er  5  man  meer 


141 

in  het  front  staan  en  3  man  minder  in  de  breedte,  dan  is  er 
1  man  te  weinig,  om  den  rechthoek  te  vullen.  Hoeveel  man 
zijn  er? 

Een  koopman  kocht  thee  k  2,30  gld.  de  K.G.  en  ^  meer  koffie 
h  80  et.  per  kilo.  De  thee  verkocht  hij  tegen  2,50  gld.  en  de 
koffie  tegen  90  et.  per  K.G.  en  won  daardoor  36  gld.  Hoeveel 
K.G.  kocht  hij  van  iedere  soort  ? 

55.  Van  een  breuk  verschillen  teller  en  noemer  15.  Telt  men  bij 
den  teller  10  op  en  bij  den  noemer  13,  dan  is  de  waarde  der 
breuk  ^.  Bepaal  de  breuk. 

56.  Een  legeering  weegt  80  K.G.  en  bevat  7  deelen  koper  tegen 
3  deelen  tin.  Hoeveel  koper  moet  men  er  aan  toevoegen,  opdat 
in  de  nieuwe  legeering  11  deelen  koper  tegen  4  deelen  tin 
voorkomen  ? 

57.  Twee  personen  houden  een  wedloop.  Na  zes  minuten  was  de 
eerste  den  tweede  reeds  360  M.  voor ;  doch  nu  struikelde  hij, 
waardoor  hij  4  minuten  werd  opgehouden,  en  in  den  verderen 
loop  60  meter  per  minuut  minder  aflegde.  Als  de  eerste  nu 
toch  nog  2  minuten  eerder  den  eindpaal  bereikte,  dan  de  tweede, 
hoelang  was  dan  de  baan  ? 

58.  Een  vrouw  heeft  een  partij  eieren  gekocht,  de  drie  voor  een 
dubbeltje,  en  een  tweemaal  zoo  groote  partij  de  4  voor  12  et. 
Zij  verkocht  ze  alle  gelijk  de  4  voor  15  et.  en  won  nu  op  een 
halven  stuiver  na  juist  zooveel  centen,  als  het  f  deel  der  gekochte 
eieren  bedraagt.  Hoeveel  eieren  had  ze  gekocht  ? 

59.  A  en  B  drijven  ieder  voor  eigen  rekening  een  handel  met  een 
even  groot  kapitaal.  A  wint  1200  gld.,  B  echter  verliest  zoo- 
veel, dat  nu  zijn  geld  maar  f  is  van  dat  van  A.  Nu  geeft 
echter  ieder  van  hen  aan  den  ander  ^  deel  van  wat  de  gever 
bezit,  waardoor  B's  verlies  tot  op  de  helft  verminderd  is.  Hoe- 
veel bezat  ieder  bij  het  begin  van  den  handel  ? 

60.  Een  getal  van  4  cijfers  heeft  op  de  plaats  der  eenheden  een  3, 
op  die  der  duizendtallen  een  1.  Zet  men  de  1  aan  den  rechter- 
kant, dan  is  het  getal  gelijk  aan  het  met  172  vermeerderde 
drievoud  van  het  oorspronkelijke  getal.  Welk  is  dat  getal  ? 

(il.  Iemand  heeft  52  geldstukken:  rijksdaalders  en  guldens.  Wisselt 
hij  de  rijksdaalders  tegen  guldens,  en  de  guldens  tegen  rijks- 
daalders, dan  staat  het  aantal  dezer  laatste  geldstukken  tot  dat 
der  eerste  als  1  :  10.  Hoeveel  had  hij  van  iedere  soort  ? 

62.    A,  B  en  C  bezitten  samen  1000  gld.  en  willen  graag  ieder  een 


142 

paard  koopen  van  450  gld.  A.  zou  het  kunnen  koopen,  als  B 
hem  het  7*^^  deel  van  zijn  geld  wilde  leenen  ;  C  zou  het  kun- 
nen, als  A  hem  de  helft  van  zijn  geld  voorschoot.  Hoeveel 
heeft  ieder  ? 

63.  Verdeel  het  getal  1000  in  2  deelen,  zoodat  de  helft  van  het 
met  30  verminderde  eerste  deel,  staat  tot  het  ^  van  het  met 
50  vermeerderde  tweede  deel  als  5  :  4. 

64.  Een  heer  verdeelt  geld  onder  eenige  armen.  Geeft  hij  ieder 
3^  gld.,  dan  blijven  er  12  gld.  over.  Geeft  hij  echter  ieder  4^  gld., 
dan  komt  hij  12  gld.  te  kort.  Hoeveel  armen  waren  er,  en  hoeveel 
geld  wilde  hij  verdeden? 

65.  Twee  kanonniers  wierpen  bommen  uit  een  batterij.  A  had  reeds 
a  worpen  gedaan,  toen  B  begon  en  wierp  c  bommen  tegen  B 
d',  daarentegen  gebruikte  B  voor  e  bommen  evenveel  kruit  als 
A  voor  f.  Hoeveel  bommen  moest  B  werpen,  eer  hij  evenveel 
kruit  als  A  verbruikt  had? 

Stel  in  de  uitkomst  a  =  9,  c  =  3,  d  =  ^,  e  :^  6,  ƒ  =5. 

66.  A  leent  aan  B  een  zekere  som  gelds  tegen  4^  7o  en  aan  C 
200  gl.  meer  tegen  5  %  en  krijgt  van  beiden  jaarlijks  276  gl. 
rente.  Hoeveel  heeft  hij  ieder  geleend? 

67.  Een  metaallegeering  weegt  37^  K.G.  en  bevat  op  elke  K.G. 
187,5  Gr.  zuiver  zilver.  Hoeveel  koper  moet  er  aan  toegevoegd 
worden,  om  een  nieuwe  legeering  te  verkrijgen  van  156^  Gr. 
zuiver  zilver  op  elke  K.G.? 

68.  Een  zilversmid  heeft  2  staven  zilver  van  218f  en  140f  gehalte. 
Hoeveel  moet  hij  van  ieder  nemen,  om  60  K.G.  van  187^ 
te  verkrijgen? 

69.  Een  bode  legt  dagelijks  b  K.M.  af;  a  dagen  na  zijn  vertrek 
wordt  hem  een  tweede  bode  nagezonden,  die  h'  K.M.  per  dag 
aflegt;  na  hoeveel  dagen  haalt  hij  den  eersten  bode  in? 

70.  's  Morgens  om  7  uur  vertrekt  een  diligence  van  P  naar  Q  en 
vordert  per  uur  9  K.M.  Om  1  uur  25  min.  's  namiddags  ver- 
trekt uit  Q  een  koerier,  die  in  5  uur  72  K.M.  aflegt,  naar  P. 
Beide  komen  gelijktijdig  op  de  plaats  van  bestemming ;  hoever 
ligt  P  van  Q? 

71.  Een  hond  vervolgt  een  haas.  Deze  is  60  sprongen  voor  en 
maakt  6  sprongen  tegen  de  hond  5;  daarentegen  zijn  9  hazen- 
sprongen  even  groot  als  6  hondensprongen.  Hoeveel  sprongen 
moet  de  hond  doen,  om  den  haas  te  pakken? 

67.    Uit    een    reservoir,    dat    1054    H.L.    kan    bevatten,    voert  een 


143 

afvoerbuis  elke  7  minuten  51  H.L.  weg.  Door  een  andere  buis 
kan  elke  4  minuten  47  H.Li  toevloeien;  als  de  kuip  half  vol 
is,  en  de  laatste  buis  11  minuten  later  dan  de  eerste  geopend 
wordt,  na  hoeveel  minuten  zal  het  reservoir  dan  vol  zijn? 

68.  Een  stoomboot  en  een  zeilschip  varen  van  M  naar  N.  De 
eerste  legt  in  a  uren  b  K.M.  af,  terwijl  het  tweede  in  dien  tijd 
slechts  c  K.M.  vordert.  Het  schip  is  reeds  d  K.M.  vooruit, 
als  de  stoomboot  afvaart  en  komt  toch  nog  e  uren  later  aan 
dan  de  boot.  Hoeveel  tijd  besteedt  de  stoomboot  om  van  M 
naar  N  te  komen,  en  hoe  ver  liggen  deze  plaatsen  van  elkaar? 

In  de  uitkomst  substitueeren : 

a  =  S;     è  =  56;     c  =  16 ;     d  =  26l',     e  =  b. 

69.  Iemand  heeft  2  zilveren  bekers  en  één  deksel,  dat  a  D.G.  weegt. 
Legt  hij  het  deksel  op  den  eersten  beker,  dan  is  deze  zoo  zwaar 
als  de  tweede;  doch  legt  hij  het  op  den  tweeden,  dan  is  deze 
b    maal    zoo    zwaar  als  de  eerste.    Hoe  zwaar  is  iedere  beker? 

70.  Een  mengsel  van  salpeter  en  zwavel  weegt  1 65  K.G. ;  er  bevin- 
den zich  op  7  deelen  salpeter  4  deelen  zwavel.  Hoeveel  salpeter 
moet  er  bij,  om  een  mengsel  te  verkrijgen,  waarin  op  7  deelen 
salpeter  slechts  3  deelen  zwavel  voorkomen  ? 

71.  Iemand  koopt  2  stukken  laken;  het  eerste  dat  12  meter  korter 
is,  tegen  5  gld.  en  het  andere  tegen  6,50  gld.  den  meter.  Nu 
kost  hem  het  tweede  stuk  op  2  gld.  na  zooveel  guldens,  als 
3  maal  het  aantal  meters  van  het  eerste  bedraagt.  Hoe  lang  is 
ieder  stuk? 

72.  Een  boer  gaat  met  eieren  ter  markt.  Hij  verkoopt  eerst  de 
helft  en  4 ;  daarna  weer  de  helft  der  rest  en  nog  2 ;  eindelijk 
nog  6  eieren  meer  dan  de  helft  der  laatste  rest.  Zoo  hij  nu 
nog  2  eieren  over  had,  hoeveel  eieren  had  hij  dan? 

73.  Een  vader  laat  bij  zijn  sterven  eenige  kinderen  na,  die  zijn 
vermogen  op  de  volgende  wijze  moeten  verdeden. 

Het  oudste  zal  a  gld.  nemen  plus  y  der  rest;  het  tweede 
2a  gld.  plus  Y  van  wat  er  nog  overschiet  en  zoo  voortgaande 
ieder  volgend  kind  a  gulden  meer  dan  het  voorgaande  en  j- 
der  rest.  Als  op  deze  wijze  alle  kinderen  evenveel  krijgen,  hoe 
groot  is  dan  het  vermogen  en  hoeveel  kinderen  zijn  er? 

74.  Twee  getallen  staan  tot  elkaar  als  5  :  7.  Vermeerdert  men  het 
eerste  met  21,  het  tweede  met  11,  dan  verhouden  ze  zich  als 
14  :  15.  Welke  zijn  die  getallen  ? 


144 

75.  Van  een  getal  van  zes  cijfers  is  het  cijfer  der  eenheden  2. 
Zet  men  dit  links,  dan  ontstaat  een  getal,  dat  slechts  ^  deel 
van  het  oorspronkelijk  getal  is.  Welk  getal  is  dat  ? 

76.  Door  een  gezelschap  moet  een  zekere  som  gelds  bijeengebracht 
worden.  Geeft  ieder  2  gulden,  dan  krijgt  men  28  gld.  meer 
dan  de  bedoelde  som.  Geeft  ieder  1,25  gld.,  dan  komt  men 
32  gld.  te  kort.  Uit  hoeveel  leden  bestaat  het  gezelschap;  hoe 
groot  is  de  verlangde  som,  en  hoeveel  moet  ieder  bijdragen  ? 

77.  Een  koopman  wint  met  zijn  handel  jaarlijks  20  ^o»  gebruikt 
echter  jaarlijks  1000  gld.  voor  zijn  onderhoud.  Na  3  jaren 
bevindt  hij,  dat  zijn  vermogen  met  200  gld.  meer  dan  het  f 
deel  van  zijn  oorspronkelijk  kapitaal  vermeerderd  is.  Hoe  groot 
was  dat  kapitaal  ? 

78.  De  lengte  eener  kamer  is  0,8  Meter  meer  dan  de  breedte.  Van 
een  andere  kamer,  wier  afmetingen  ieder  2  d.M.  meer  zijn,  is 
de  oppervlakte  1,88  M'.  gropter.  Welke  zijn  de  afmetingen 
der  eerste  kamer  ? 

79.  Van  een  getal  van  4  cijfers  is  het  cijfer  links  eene  2  en  rechts 
eene  5.  Verwisselt  men  die  cijfers,  dan  is  het  nieuwe  getal 
652  meer  dan  het  tweevoud  van  het  oorspronkelijke  getal.  Welke 
zijn  de  onbekende  cijfers  ? 

80.  Iemand  verkoopt  van  een  partij  rogge  de  helft  met  80  et.  winst 
per  H.L.  De  andere  helft  verkoopt  hij  zóó,  dat  de  verkoop 
5  7o  van  den  verkoop  der  eerste  helft  meer  bedraagt.  Zoo  hij 
op  de  laatste  helft  15|^  7o  wint,  hoeveel  heeft  hem  dan  de  H.L. 
gekost  ? 

81.  Een  stoomboot  en  een  zeilschip  maken  beide  een  reis  van  M 
naar  N ;  de  boot  legt  alle  3  uren  7,  het  schip  2  G.  M.  af. 
Het  schip  had  reeds  3^  G.  M.  afgelegd,  toen  de  boot  vertrok, 
en  komt  toch  nog  5  uur  later  in  N  aan.  Hoeveel  uur  heeft 
de  boot  voor  den  overtocht  noodig  ? 

82.  Een  diligence,  die  in  4  uur  5  G.  M.  aflegt,  reed  van  A  naar 
B,  hield  daar  één  uur  stil  en  reed  weer  naar  A  terug.  Een 
voetganger,  die  gemiddeld  f  G.  M.  per  uur  aflegt,  vertrok 
tegelijk  met  de  dihgence  en  ontmoette  deze  op  hare  terugreis 
na  9  uur.  Hoever  ligt  A  van  B  ? 

83.  Twee  voetgangers  vertrekken  tegelijkertijd  van  A  naar  B.  De 
lengten  hunner  schreden  verhouden  zich  als  5:6,  en  hun  aan- 
tal in  gelijke  tijden  als  7:6.  Toen  de  tweede  voetganger  de 
plaats    van    bestemming   bereikt  had,  moest  de  eerste  nog  200 


145 

schreden    doen.    Hoeveel    schreden    moet   ieder  doen  over  den 
weg  AB  ? 

84.  Een  roeier,  die  in  stilstaand  water  140  Meter  per  minuut  kan 
afleggen,  legt  den  afstand  van  2  plaatsen,  aan  een  rivier  gele- 
gen, stroomaf  in  15  minuten  en  stroomop  in  27  minuten  af. 
Hoeveel  bedraagt  de  stroomsnelheid  per  minuut  ? 

85.  Twee  schippers  moeten  het  ruim  van  een  schip  leegpompen. 
Zij  staan  ieder  aan  een  pomp.  A  doet  5  slagen  tegen  B  4  ; 
maar  3  slagen  van  A  voeren  evenveel  water  af  als  2  van  B. 
Als  A  reeds  50  slagen  gedaan  had,  toen  B  begon,  na  hoeveel 
slagen  zal  B  dan  evenveel  water  uitgepompt  hebben  als  A  ? 

86.  Twee  lichamen  bewegen  zich  van  een  zelfde  punt  in  dezelfde 
richting.  Het  tweede  begint  de  beweging  3  uur  later  dan  het 
eerste.  Als  nu  de  snelheid,  waarmee  het  eerste  lichaam  zich 
beweegt,  tot  die  van  het  tweede  staat  als  5  :  7,  vraagt  men  na 
hoeveel  tijd  het  tweede  lichaam  het  eerste  zal  ingehaald  hebben  ? 

87.  Een  som  van  20  gulden  bestaat  uit  dubbeltjes,  kwartjes  en 
rijksdaalders.  Het  aantal  dubbeltjes  staat  tot  het  aantal  kwartjes, 
als  5  :  3,  en  tot  het  aantal  rijksdaalders,  als  10  :  3.  Hoeveel  geld- 
stukken zijn  er  van  iedere  soort? 

88.  De  afstand  van  2  plaatsen  A  en  B  is  130  K.M.  Uit  A  gaat 
een  bode  naar  B,  en  twee  dagen  later  een  bode  uit  B  naarA. 
Wanneer  de  laatste  den  eerste  na  5  dagen  ontmoet,  en  per  dag 
2  K.M.  meer  aflegt  dan  de  eerste,  hoeveel  legt  dan  ieder  per 
dag  af? 

89.  Een  vader  geeft  aan  zijne  4  zoons  8000  gld.  en  bepaalt,  dat 
de  oudste  2  maal  zooveel  als  de  tweede  zal  ontvangen  op  100 
gld.  na;  deze  op  200  gld.  na  driemaal  zooveel  als  de  derdeen 
deze  op  300  gld.  na  viermaal  zooveel  als  de  vierde.  Hoeveel 
moet  ieder  dan  ontvangen? 

90.  Iemand  leent  5000  gld.  a  4  "/o  's  jaars  en  3|^  maand  later  leent 
hij  nog  4800  gld.  Ti  5  ^'/o  's  jaars.  Na  hoeveel  jaren  zijn  de 
interesten   van  beide  kapitalen  even  groot  ? 

91.  Een  gezelschap  bestond  uit  driemaal  zooveel  mannen  als  vrouwen. 
Nadat  4  mannen  met  hun  vrouwen  vertrokken  waren,  was  het 
aantal  mannen  4  maal  zoo  groot  als  dat  der  vrouwen.  Hoeveel 
mannen  en  vrouwen  waren  er? 

92.  Twee  stukken  laken  van  verschillende  lengte  worden  verkocht 
voor  denzelfden  prijs  per  Meter;  het  eerste  stuk  voor  00  en 
het  tweede  voor  78  gld.  Was  ieder  stuk  10  Meter  langer  geweest, 

DerksiMi  en  de  Laive,  Alg.  I.  10 


146 

dan    zouden  hunne  lengten  zich  verhouden  als  5  :  ö.  Hoe  duur 
is  ieder  stuk  per  Meter  verkocht? 

93.  Een  koopman  koopt  een  stuk  laken  h  5|  gld.  den  Meter.  Bij 
het  nameten  blijkt,  dat  hij  6  Meter  meer  heeft  dan  hij  betaalde, 
doch  de  kwaliteit  is  zoo  slecht,  dat  hij  den  Meter  voor  4^  gld. 
moet  verkoopen,  waardoor  hij  8^^  **/o  verliest.  Hoe  lang  was 
het  stuk? 

94.  Iemand  koopt  20  H.L.  rogge  voor  180  gld.  en  verkoopt  den 
H.L.  voor  zooveel  guldens,  als  69  "/o  van  zijne  winst  ten  honderd 
bedraagt.  Hoe  groot  is  de  verkoopprijs? 

95.  Een  trein  heeft  een  snelheid  van  16  M.  per  seconde.  Op  een 
gegeven  oogenblik  hoort  een  wachter  een  signaal  van  dien  trein, 
en  31f  seconde  later  gaat  de  trein  hem  voorbij.  Als  men  de 
snelheid  van  het  geluid  op  330  M.  per  seconde  stelt,  hoever 
was  dan  de  trein  van  den  wachter  op  het  oogenblik,  dat  het 
signaal  gegeven  werd? 


Algemeene  Herhaling. 

1.  Bereken  de  waarde  van: 

P^  -  P.Q.  +  Q 
voor         P  =  ic'-  -\-  xy  -\~  y'  en  Q  =  x'  —  xy  -^  y\ 

2.  Verdrijf  de  haakjes  in  : 

—  [—  2x\{x  +  3)-  —  (^  —  5)  {x  -f  5)  —  2x\  —  b\\ 

3.  Iemand  liet  bij  zijn  overlijden  het  volgende  testament  na:  „\k 
bezit  een  vermogen  van  24000  gld.,  weet  echter  niet  of  mijn 
broeder  en  zuster  nog  leven.  Leeft  mijn  broeder  alleen,  dan 
krijgt  hij  f,  en  de  armen  krijgen  f.  Leeft  mijn  zuster  alleen, 
dan  krijgt  zij  f,  en  de  armen  krijgen  f."  Hoeveel  krijgt  ieder 
als  broeder  en  zuster  beiden  leven  en  de  armen  ook  meedeelen  ? 

4.  ( —  Ihaahfxx  -f-  6hxxcxy  -f-  60abxyy  -\-  6öaxz  -f-  ISOabfx^y  — 
—  Ih6acxyy  —  144  bxyyy  -f-  IbQxyz) :  {Ibabfx  —  ^2byy  — 

—  l3acy-{-  13z). 

5.  Ontbind  in  factoren  : 

^4,H  _^  ^2,u  ^m  ^  ^4„ .    ^^  _^  ^y  _|_  ^^  ^  jp  _|_  5^  _^  5  j  ^  5^_ 

6.  Herleid: 

3a'"  (g  +  b)'"-''  «■""  —  2acd'"' 1 

c'"+-  d'"-'  r  c'"+'  dr  {a  -f-  hf  ~'    &'''■' f"  ^a -\- by  ' 


147 

7.  Los  X  op  uit: 

8.  Eveneens  uit: 

2a''6'c  +  ah^x  -  2ab^c  —  abc'd  —  ^a^x  =  (6'  —  3a-&)a;  —  h'^cH. 

9.  Bepaal  den  G.  G.  D.  van: 

X*  —  hax^  -\-  5aV  +  5a^a:  —  6a''  en 

10.  Ontbind  in  factoren: 

(a^  +  hy  —  c'^ ;     (x'  +  1/')'  +  8;ry . 

11.  Met  welk  getal  moet  men  teller  en  noemer  der  breuk  j-  ver- 
minderen, opdat  de  breuk  tweemaal  zoo  klein  worde? 

12.  Wat  gebeurt  er,  als  men  van: 

2:i;  —  4  =  7  —  3a; 
beide  leden  der  vergelijking  met  x  —  2  vermenigvuldigt  ? 

1 3.  Een  bode  verlaat  Q,  welke  plaats  a  mijl  van  P  verwijderd  is ;  b  uur 
later  dan  hij  uit  Q  vertrekt,  verlaat  een  andere  bode  P;  beiden 
begeven  zich  in  de  zelfde  richting.  De  eerste  legt  in  d  uren 
c  mijl  af,  de  tweede  in  f  uur  e  mijl.  Hoeveel  uur  na  het  ver- 
trek van  den  tweeden  wordt  de  eerste  ingehaald  ? 

14.  Herleid  : 

x  —  2  x-\-2        .        1  1 


x"-  —  x-\-l      x--{-x-\-l      x—l      x-^1' 

15.  Wat  ontstaat  er,  als  men  beide  leden  eener  valsche  vergelijking 
met  X  -{-  7  vermenigvuldigt  ? 

1 6 .  Vermenigvuldig : 

{2abf  .  cT  .  2{aby  .  d?  .  f''  met  (^«^^""'^ 

C  0/ 

17.  Deel :  —  ohh'  4  (a'  +  a%Y  —  {a'  -\-  a%Y  +  aW  door  s'  —  a%\ 

18.  Herleid: 

1 


2ö 


-  1 


a-\-b  a-\-b 


a  —  b  '  a  —  b' 

19.    Een    boerin    bracht    een   mand  met  eieren  naar  de  stad.  Eerst 
verkocht    ze    de  helft  met  nog  8  eieren;  later  de  helft  van  de 

Derksen  en  de  Laivc,  Alg.  I.  10* 


148 

rest  en  nog  4.  Daarna  werden  haar  7  eieren  meer  dan  de  helft 
der  rest  ontstolen,  waarna  er  haar  nog  4  overbleven.  Met  hoe- 
veel eieren  ging  ze  naar  de  stad  ? 

20.    Herleid: 

(a  -\-  bf  —  c'"  a'<*^ + '"  +  &'<^  - "' 


21.    Herleid 


W     '    2aV/ 

22.  Ontbind  in  factoren  : 

'èx'  —  1 3;:c'  +  4 ;    {2ab  +  icdf  —  (a'  +  &'  —  4r  —  (^'')' ; 
(12a)'  —  (9a'  —  c'  +  4)' ;    ^X'  —  2xy  —  y'. 

23.  Een  koopman,  die  gemiddeld  25  "/o  's  jaars  wint,  neemt  op  het 
einde  van  elk  jaar  1200  GId.  van  zijn  kapitaal  af.  Op  het  eind 
van  het  vierde  jaar  bezit  hij  het  dubbele  van  zijn  oorspronkelijk 
vermogen.  Hoe  groot  was  dat  ? 

24.  Bepaal  den  G.  G.  D.  van : 

x'y'^  -\-  x^y  -f-  ocy^  en  x?y^  —  lo^y  —  ^oocry  —  2xy-  —  X'y-  —  3x'. 

„   ■    ^^    ,  . ,     30a'"-^  Ud-^-  —  Ga'"-"  èVt^'"' 

25.  Herleid  :      on  n-Lr-\   -'j» ^7.2  7,.-i-i — t"- 

20a"è    '  c-^d'  —  Wd'^  :  a^ 

26.  Deel  2x^y  —  2>X'y-  -|-  2^»?^  —  x^y  —  2xy'-]-y'^-\-X'if  door  x-\-xy-\-y. 

27.  Twee  lichamen  bewegen  zich  in  dezelfde  richting  met  de  snel- 
heden c  en  d  meter  per  seconde  langs  een  cirkelvormige  baan, 
die  een  omtrek  heeft  van  p  meter.  Wanneer  hun  afstand  q  meter 
bedraagt,  na  hoeveel  seconden  zullen  zij  elkaar  dan  voor  de 
l«t%  2"*%  3*^^  maal  ontmoeten? 

28.  Zoek  den  G.  G.  D.  van: 

x^  —  yx^  —  7«/V  +  y^x  +  Qy^  en  2x^  —  ^yx^  +  ly^x  -\-  6y^. 

29.  Bepaal  het  produkt  van: 

^3p  +  ^2p  p      6n 

a'ic«  +  5a™+'  ic''+^  —  2a'"'+'  x""^"-^. 

30.  Los  X  op  uit: 

3a  —  hx  ,    2a  —  x       a  -\-  f 

1 ; —  = —  dx. 

a  —  c  d  a  —  c 

31.  Om  hoe  laat  staat  de  uurwijzer  van  een  horloge  tusschen  3  en 
4,  en  de  minuutwijzer  in  zijn  verlengde? 


149 

32.  Bereken : 

1\  van  {^ah  —  ^bT;       T,  van  {x' —  ^xi/Y\ 

33.  Deel  «"'+"6"  —  4a"'+""'è'"  +  42a'"+"-'&'"  —  27a'"+"-'ö''^  door 

34.  Bij  500  Gram  zilver  van  een  gehalte  930  moet  zooveel  koper 
gevoegd  worden,  dat  het  mengsel  van  het  gehalte  750  wordt. 
Hoeveel  koper  moet  men  er  bijvoegen  ? 

35.  Bepaal  den  G.  G.  D.  van : 

2x'  —  7x'  —  64^'  +  105 ;     éx'  —  46*'  -f  144*  —  126  en 

—  2*'  +  3*'  +  50*  —  75. 

36.  Herleid  zonder  gewoon  te  deelen : 

a'  -\-  {2bf  -\-  6ab  ja  -f-  2b)       a^  —  8^>^  —  6ab  ja  —  2h) 
a  +  26  "*"  2b  ~a 

37.  Los  *  op  uit: 

3abc  rt^ö^  (2a  +  b)  b'x bx 

^T~b  "^  (a  +  bf  "^'    aia  +  bf    ~        ~^  ~^' 

38.  Drie  kooplieden  A,  B  en  C  handelen  samen.  C  geeft  16800 
gld. ;  A  960  gld.  minder  dan  B.  A  laat  zijn  geld  7,  B  14  en 
C  12  maanden  in  den  handel.  Van  de  winst,  groot  7206,50  gld., 
ontvangt  B  2639  gld. ;  hoeveel  hebben  A  en  B  ingelegd  ? 

39.  Herleid: 


iW  H-  bV      W  +  bV  \  ^  /  (a'bj   "^ 


(a'by     '     {a'bj 


40.    Eveneens 


1         1 

*"|-7   — 


*■  _y  /  \X  -\-  1/ 


\x-\-  y         I  \y        x) 

41.  Ik  heb  een  aantal  perziken,  die  mij  90  et.  per  dozijn  kosten.  Had  ik 
voor  dezelfde  som  5  perziken  meer  ontvangen,  dan  zou  het  dozijn 
mij  12|-  et.  minder  gekost  hebben.  Hoeveel  perziken  heb  ik? 

42.  Wat  is  het  kleinste  gemeene  veelvoud  van: 

(3*'  -h  Ixy  —  Qiff  ;      (—  6*-  +  *//  +  2/)^^  en  2*'  +  Ixy  -f  3^^ 

43.  Deel: 

^.Ui  ^i..i  ..4^2  Jl^\  ,/2  .  ^  ^l„i  .  „h 

door 


xUf 

*V 

xhf 
a'b 

y^z- 
d'c 

*V 

tf:a 
c' :  z' 

x'y' :  ab 

ab' 

x' 

'     b^c 

bc' 

c:z' 

b 

a         c  ' 

150 

44.  Wat  is  de  coëfficiënt  van  a}^h^  in  {a-\-bY^', 

van  a''b'  in  {a  —  hfi 
van  a}'b'  in  {d' -  bj' ', 
van  a'hVd'  in  {2ab  —  ct^)". 

45.  Herleid : 

/^m-\-n       p -\- q\     /^ m  -\rn       p  —  q\ 

,  m  -\-  n 

als  r  =  — i .    . 

V  +  1 

46.  Welke  van  de  volgende  vergelijkingen  zijn  identiek,  welke  niet- 
identiek,  welke  valsch? 

2a;  —  3    =  2ic  —  5 
2x  —  ?,    =  2;r  +  3 

^X  —  o     —  óCC  —  o 

(2a;  —  3)'  =  (2a;  —  5)' 
(2a;— 3)'  =  (-2;:c  +  3)-. 

47.  Los  a;  op  uit : 

1  X  -\-  a  X' 

X  -\-  a        X  —  a        d'  —  xr' 

48.  Van  een  kapitaal  wordt  2  jaren  achter  elkaar  rente  betaald. 
Vervolgens  wordt  het  vierde  gedeelte  van  het  kapitaal  afge- 
nomen, en  de  rest  7  maanden  lang  op  interest  gezet.  Vervol- 
gens wordt  weer  van  de  rest  het  vierde  gedeelte  afgenomen, 
en  het  overblijvende  deel  nog  14  maanden  uitgezet.  Als  het 
kapitaal    tegen    4  7o    uitstond,    en    de    som    van  alle  interesten 

7^6093,75  bedraagt,  hoe  groot  was  dan  het  beginkapitaal? 

49.  Ontbind  4a;'  —  &xz  —  10/  —  12a;.v  +  ^yz  -f  9/  ; 

d"  +  8a  +  h'  —  2ab  —  8b -\-  15. 

50.  Los  X  op  uit : 

bx  {3bc  +  ad)x  hab      (35c  —  ad)x       5a  {2b — d) 

2b—  a~  2ab{a-\-b)  ~  3c  ~  d  ~  2ab  (a  —  b)  a- —  6'   ' 

51.  Iemand  bezit  /"  15000,  waarvan  hij  een  gedeelte  tegen  5^0  en 
de  rest  tegen  4  7o  uitzet.  Had  hij  echter  het  eerste  gedeelte 
tegen  4  "/o»  en  het  tweede  gedeelte  tegen  5  %  uitgezet,  dan  zou 
hij  ƒ80  meer  aan  rente  ontvangen  hebben.  Hoe  groot  is  elk 
gedeelte  ? 


151 

52.  Herleid: 

2x'  —  (3c  +  ^  +  2)  x'  4-  (3c  4-  d)x 

X*  —  X 

ro    p.  ia-\-b)ia-}-b-\-c){a  +  b-c) 

53.  Evenzoo       ^  •>,«  .    ^  ■>  o   ,  ^,..  .,   — j n — —i. 

2a'b^  H-  2aV  +  2b'c'  —  a*—b*  —  c* 

54.  Een  vader  bepaalt  bij  testament,  dat  na  zijn  dood  zijn  oudste 
kind  1000  gld.  en  het  zesde  deel  der  rest  verkrijgt ;  het  daarop 
volgende  2000  gld.  en  het  zesde  deel  van  de  dan  nog  over- 
blijvende som,  en  zoo  vervolgens  :  elk  volgend  kind  1000  gld. 
meer  dan  het  voorgaande  met  nog  {-  van  de  overblijvende  som. 
Zoodoende  zullen  de  kinderen  evenveel  verkrijgen.  Hoe  groot 
is  de  nalatenschap,  en  hoeveel  kinderen  waren  er  ? 

55.  Herleid  : 

{a-\-b-]-c+df-\-ia—b-\-c-]-df-\-ia—b+c—d}''-^{a-{-b-c-df. 

56.  Toon  aan,  dat : 

ix'—dy-y-\-d{x'-—d/)  {2xy-\-dy-)-\'d\2xy+dyJ=  {x'+dxy-^-dyy. 

57.  Deel  x*  —  {b  —  a  —  c)  x^  -\-  [ac  —  ab  —  bc)  x^  —  abcx  door  x-\-a 
en  het  quotiënt  door  b  —  x. 

58.  Ontbind  in  factoren  : 

2a'  +  aW  —  d'b  -  2d'lr  ; 
2d'b  +  5aJ'  —  3^»' ; 
a'b''  —  2ab'  —  Ibb' ; 
2a'  —  9a'b  —  6ab'  +  56^ 

59.  Een  som  van  100  gulden  bestaat  uit  kwartjes,  guldens  en  rijks- 
daalders. Het  aantal  kwartjes  staat  tot  het  aantal  guldens  als 
4  :  3  en  tot  het  aantal  rijksdaalders  als  5  :  3.  Uit  hoeveel  geld- 
stukken van  elke  soort  bestaat  die  som  ? 


60.    Herleid: 

8a-\-5x-\-  8ay  +  hxy  f       2a 


-f 


24:X  -f  16ax  H-  12xy  -f  8axy  '  \2ax  -\- 3x       8a  +  12 

^<2    Jli  ^30   ^30 

61.    Bepaal  T^  van  r—j—  ;     Ty^  van 


a  +  b    '       ''  a  —  b 


62.    Herleid: 

a*—b' 


2ab 


>^ ^_±_ab\       /a'^  —  a^b'  a'  —  2a'b  +  a'6'\ 

+  b'''  a  —  b  )^[  a'  +  b'  '    d'  —  ab-\-b'    )' 


152 
63.    Ook: 


1 

1 

a 

a 

l 

-1  +  a 

64.  Ontwikkel:  (3a  —  26)" ;  («'"  —  a"'"-'f  ;    a""-' -\- ab"-y . 

65.  Zoek  den  G.  G.  D.  van  : 

6a-'  —  a'b  —  3a'6'  +  8a'6'  —  ab'  en 
ISa'b  -  6a'b'  —  4a'b'~\-  6ab'  —  2b\ 

66.  Bereken  x  uit: 

67.  Herleid  : 

{{p  +  g)'  —  r'}  +  (i?  +  </)'  +  ^  (j^  +  g)  +  »-" 
p^  4-  2^9»  +  g-'  —  r'^  +  2r  —  1 

68.  Iemand  moet  een  algebraïschen  vorm  deelen  door  x'  —  5x4-6. 
Eerst  deelt  hij  den  vorm  door  x  —  2,  en  krijgt  als  rest  5 ; 
daarna  deelt  hij  het  quotiënt  door  x  —  3,  en  houdt  als  rest 
over  —  4.    Wat    zal  de  rest  zijn  als  hij  den  vorm  deelt  door  : 

x''  —  bx  -j-  6. 

69.  Als  a  en  6  geheele  getallen  zijn,  is  van  de  drie  vormen :  a -|~  ^j 
a  —  b  en  ah  er  altijd  één  deelbaar  door  3.    Bewijs  dit. 

70.  Schrijf  {d~  +  d')  (b'  -\-  c^)  als  een  som  van  twee  vierkanten. 

71.  Bewijs,  dat  elk  oneven  getal  geschreven  kan  worden  als  het 
verschil  van  twee  vierkanten. 

72.  Bewijs,  dat  een  breuk,  vermeerderd  met  haar  omgekeerde,  grooter 
is  dan  2. 

73.  Deel :  i/  —  (n  —  m  —  p-\-q)  if  ■\-  (mp  —  tnn  —  ?nq  —  7ip  -\-  nq  — 
—  PQ)  !/*  ~\~  (mnq  —  m?ip  —  mpq  -\-  npq)  if  -f-  mnpq  door  y'  -j-  m ; 
het  quotiënt  door  «/""  —  n  en  dit  quotiënt  door  y^ -\- p. 

74.  Ontbind: 

75.  Deel  mqx'^  —  {nq  -h  mr)  x^'  -\-  (ms  -f-  nr  -\-  pq)  x*  —  {ns  -{- pr)  x'-\- 

-\r  ps  door  mx^  —  7ix^  -f-  p. 


153 

Rangschik    in    de   volgende   deelingen  deeler  en  deeltal  naar 
één  enkele  rangletter  en  bepaal  dan  de  quotiënten: 

76.  {ix*  —  40.ry  +  mxyz  +  y'  — 9ipV) :  {2x'  —  tf  +  6.ry  —  Sxz). 

77.  {—  z'  —  4x^z'  H-  Sx'yz"-  —  ix'tf  +x^-\-  ixijz'  —  4.xz^) :  {x'  -f- 2;'  + 

4-  2xz  —  2a;i/). 

78.  (9pV  —  öi^r/ra;  —  4</V  +  6/;'(/^'  +  9/  +  pY^'  —  18i?rV) : 

:  {pqx  —  3r-  —  2qX'  4"  S;)^;'). 

79.  (r"  —  ipqrx  +  4/f/'^'-  —  A:fqx'  —  q'x*  -\-  2/rV)  :  {p'x^  +  r'  — 

—  2^5;r  —  q'X^). 

80.  Ontbind  in  factoren: 

81.  Deel:  ^^,+-^-^-^4--^ ^-ac    door 

82.  Herleid: 

ab 


(-+4'+i)-'"  ^*  +  « 


+  * 


83.  Substitueer  x  = 7  in 

a  —  o 

ax  —  b    bx  4-  a  ,     ,  .  i    i 

: ; — 7,   en  herleid  dan. 

ba  —  a    ax  -\-  b 

84.  Herleid:  -^^ .,  ,    ,, • 

85.  Eveneens: 

^_=^X{-^'  +  3  +  x(x  +  3)-3(x  +  l)}x(|^J. 

|(2a-i)'.(6-a)'.(«-2i)t 
^^-    ^""^  "°S:  j(26-a)\(a-4)'.(6-2^)»)  ' 

87.    Vereenvoudig  de  yolgende  breuken: 

45a'^^>^c  4-  27a'b'cd  —  9a'b'(P 
SOd'b'c'd'  4-  ISa'U'c'd'  —  6a'cV  ' 
6ac -^  lObc  +  9ad  +  Ibbd  ^     a^b^  4-  gV 
6c*  4-  9crf  —  2c  —  3c?      '     d'b-  —  cV* 


89.    Herleid.  ,2 


154 

Van  een  wagen  heeft  een  voorwiel  een  omtrek  van  1,8  M.  en 
en  het  achterwiel  van  2,4  M.  Over  een  weg  doet  het  voorwiel 
660  omwentelingen  meer  dan  het  achterwiel.  Hoe  lang  is  die  weg? 

[p^  +  pg  —  y»*  —  gi^)  (2j>g  —  2pr  —  3g^  4-  Bgr) 
P9.  —  9'^  —  pr  -\-  r^ 

90.  Bepaal  de  volgende  produkten  : 

{a?  -\- x^  —  X -\- \)  {x^  —  x^  —  x—l); 

{x'^xY-^y'-z')  {x'-xY-y'  +  z')', 

[x^ -\- x^' -\- x""-^)  {x'' —  x""-' -\- X''-'') ; 

91.  Zoek  den  G.  G.  D.  en  het  K.  G.  V.  van  : 

4èV  +  4èV^  +  46-0^2/'  +  4&V' ; 
&ah~x~  -\-  12ab^xy  +  QabY  en 
Wcx""  —  Wcy\ 

92.  Van  een  getal  van  vijf  cijfers  is  het  cijfer  links  eene  2,  en 
het  cijfer  rechts  eene  5.  Verwisselt  men  die  cijfers,  zoo  is  het 
nieuwe  getal  3847  grooter  dan  het  tweevoud  van  het  oorspron- 
kelijke. Welke  zijn  de  onbekende  cijfers? 

93.  Ontbind  in  de  eenvoudigste  factoren: 

(2aè  +  4.cdf  —  {é  +  h'  —  4r  —  dj. 

94.  Herleid: 

{x  —  c){x  —  b)    .{x  —  a)  [x  —  c)    .{x  —  a)  {x  —  b) 
{a  —  ö)  (a  —  c)  "^  {h  -  a)  {b  ^       {c  —  a)  {c  —  b)' 

95.  Bewijs,  dat: 

{aay  +  bb,Y  +  {ah  —  ba,f  +  a,V  +  ^-iV  = 
^{a'^h'  +  c'){a,'  +  b,'). 


ANTWOOKDEN 


VRAAGSTUKKEN 

VOORKOMENDE    IN    HET 

LEERBOEK   DER   ALGEBRA 

EERSTE    DEEL 


H.  A.  DERKSEN  en  G.  L.  N.  H.  DE  LAIVE, 

Leeraren  aan  de  Hoogere  Burgerschool  te  Nijmegen. 


^ 


ZUTPHEN, 

W.    J.    THIEME    &    Co., 

1899. 


N.B.  Den  gebruiker  van  dit  leerboek  wordt  verzocht  de  veran- 
deringen aan  te  brengen,  die  wg  bg  de  samenstelling 
der  antvroorden  raadzaam  geacht  hebben. 

De  antwoorden,  welke  de  leerlingen  onmiddellijk  kunnen 
opschrijven,  zjjn  weggelaten. 


INLEIDING. 

Bldz,  8  en  vervolgens. 

8.  440  ;  280  ;  140  ;  380  ;  240  ;  440 ;  340 ;  264.         9.  1077  ;  2382  ;  465 ; 
960.         10.  5A  ;   23xVt-         35.  ^rV         26.  6^^.         27.  7659589ff^. 

HOOFDSTUK  I. 
Hoofdbewerkingen. 

A.    Samentelling. 
Bldz.  14  en  ver  volgens. 

3.  4-  17a''=  +  3a&  -\- \W  +  Abc  —  2c'.        4.  —  ^xhj  +  2\xif  +  \by\ 

5.  —  llfa^  +  8a-&  +  2aö2— lOè^         8.  +12a  +  36  4-2c;     +5a+9&  +  7c; 

—  2ö.2  +  Qah  +  ha.         9.  +  llx"  +  \Qx*  —  '2.1  x^  +  Ihx''  -  19^  +  5. 
10.  +  2a62  (a  +  6)*  +  106^  {a  +  h)\ 

'     B.    Aftrekking. 
Bldz.  17  en  vervolgens. 

4.  —2a  — 36;     +66— 13c;     +  2a'' —  ISab  +  12b'' ;     +  ia''b  +  Sab^—6b^ 
8.  +  4a6  +  236^.         9.  +  lla'-^  +  2ab  +  226^  —  86c  —  ISc^. 

10.  —2x''  +  7x^tj  —  6xif-\-16y^         11.  — 4a2+17a6+ 126^+1060- 7c^ 
12.  —  8x^  —  X1J  —  hl/.         15.  +  Uin''  -  17mn  —  9i>2  +  12p2  —  ^l 

17.  —3a— 26  + c;     —  8a  —  6  :     +  4a  +  36  — c  —  cZ;     +  a  +  6. 

18.  +  3a  — 506 -31c;     +  27^;  +  31g  — 4r.         19.  +25a;+ 14//  — 1560. 
20.   +  lm  —  19w.  21.  —  4a;  +  7^  —  1 70  ;     +  6x  —  7:^-5^  ;  '  +19;r— 

—  20?/+ 190.         22.   -  1O^  +  12«/  +  120. 


C.     Vermenigvuldiging. 

Bldz.   27  en   vervolgens. 

4.  +2Sa—S2h;     +4a24-4a6  +  9è^     —15a^-Qab~9ac-\-lbb^-^bc-10c\ 

5.  +  nOc^d'"  +  IdOc^d^  -  12i5c*d''  +  ÖTöc^ti».  6.  +  6a%^  —  3a ^&*  + 
+  9a«i''  -  3a»6«  +  6a^b^  —  lOa*?»^  +  Sa^è^  +  2a2&«.  7.  —  2a«  +  ISab ; 
+18a2-9a6;  -ö^y^+Sa^^y^  +Ux*-32x''-\-2Sx^ ;  ~4a%—ba^b^-\-17ab\ 

10.  +7a2+10a6;    +3a;«i/+12a;''y24-3^8y .    +a«-68 ;    4-a;3+a;V-.fy'— */'• 

11.  +^2  +  5:»  4-  7 ;  — a;^  +  Sx  ;  +a;«— 3a;*— 4a; ;  —3a;— 33 ;  +26a;''- 
—  128a; +  30;     +  UOa;^  +  48a;  +  48. 

Bldz.  30  en  vervolgens. 


20a;2  —  7a;  —  6 ; 
—  12a;2-3a;  +  42; 
4a2+10a&  — 6è^ 
3a*— 13a«—  lOa^; 

—  8a;^  —  i8a: 

3a:«-8a;'^+7a;-2; 

4a;'  —  llx^ij  +  8xtj^  - 


—  2a;2  +  13a; 
2a;2  —  a;  -  15 ; 
ea''  +  5a&  —  662 
a»  +  2a2—  15a. 
+  8a;  —  30 ; 


1.  6a;2  +  28a;  +  30;  20a;2  — 7a;-6;  —  2a;2  + 13a;— 15; 

—  6a;2  +  23a;  —  20 ; 
2aa;  +  10aö  +  8&a;+1562; 
lOa^- 23a&  +  1262; 

2.  2a:8  -  7a;2  +  lla;  —  10 ; 
9a;3  —  31a;  —  20 ; 

4a;'  —  4:X^g  —  bxij^  +  3|/';  4a;'  —  llx^ij  +  8xtj^  —  4?/'; 

a;'  +  2a;  V  +  2a;y''  +  «/' ;  a;'  —  2a:^y  +  2a;?/^  —  ?/'. 

3.  2a;*  -  9a;'  +  lOa;^  —  9a;  —  10  ;     2a;*  +  5a;'  —  12a;2  —  18a-  +  10 ; 

20a;*  — 23a;'y  +  28a;«i/2— 13a;?/'  +  6?/*;  8a;*— 18a;»y-M5a;V'— 6a;?/'  +  ?/*; 
a;*  —  2xY  +  l/*-i     a•'^  +  a*è  +  a'62  +  2a''&'  +  8a&*-25^ 

4.  ex^  +  x'y  -  20xY  +  19a;2</'  —  Ixij*  +  ï/^;  12a^  —  14a«  +  15a^  + 
-h  9a*  -)-Sa^  +  2W  -  ha  •     12a;«  —  17a;V  -  2(ixY  +  43a;'t/'  -  7a;>*— 

—  2'6x}/  +  12?/«' ;     3a«  +  a^'h  —  lOa*^^  —  9a'ö'  +  13a2&*  +  6a&^  -  4&«. 

5.  |a*  +  ia'6  +  |ia^ö2  +  ^>,a6'-H&*;  |:c* -lx'y  +  2A^2y2-2Aa;2/'  + 
+  2^\y\         6.  5a'  -  a%  +  2a&'^  -  56' ;     4a*  +  2a'6  —  ha^b""  +  ab\ 

7.  2a2  —  a6  +  2ac  —  36^  +  76c  —  40=^ ;  —  lOa^  +  lla6  —  19ac  —  36»  + 
+  116c  — 6c2.  2a;2  —  a;y  —  2a;2  —  6i/'^  +  llt/2  — 4^;^  a''  +  2ac-b^^- 
+  2bd-\-c^  —  d\        8.  4a2  +  12a6  +  962;    a2-4a6  +  4ö2;    9a;2  +  6a-//  — 

—  6a;^  +  y^  —  2«/0  +  s^.     4fi2_  i2a6  +  16ac  +  96^  -  246c  +  16c^ 

a""  +  2a6  —  4ac  +  2arf  +  6^  —  46c  +  2bd  +  4c2  —  4cd  +  (^^ ;     a*  +  2a'6  — 

—  a262  — 2a6'  +  6*.  9.  a' -  6' ;  x"  —  y" ;  a;«  +  a;*^/*  +  «/» ;  a«  +  6«. 
17.  7.;c^+13a;y-7a;2  +  19^2_23^^  +  7^2.         ig.  9a;'  — 15a;2y+ 12a;«^  — 

—  9a;-^  —  32x?/2  +  38a;?/^  +  2lxy  -  lla-^^  —  15a-^  —  12?/'  +  20«/2^  +  IS?/^  - 

—Uy3^—2Ïy2-h2z^-^6z'';  9a;*-42a;'//  +  30a;'^+6a;'  + 13a;2|/2-28a;V  + 
4-  a;2?/  +  13a;2.s2  _f.  ^2^_  3^2 _^ 84a;?/'—  158a;^2^  -  47a«/2  +  98a:?/^2_^  60a;«/^  + 
+  7a?/  —  20a-^'  —  19a.^2_5^^  ^  36^4  _  34^3^  _  30^3  _|_  73^2^2  4.  53^2^  + 
+  6y2  — 28?/^'-31i/^2— 7y^+4^*+6^'+2^2  jg^  5ö3i+fl2j2_^^j8^26*. 

20.  —  a'  -  6a26  +  5a'''  -  7ab^  —  8a6  +  a  +  26'  +  56^ 


fildz.  33  en  vervolgens. 

2.  2a*  +  a^b  —  20a^b^  -  18a&»  +  30&*  ;  2x*  —  xhj  —  4xY  -  Sxi/—2y*; 
a6_ft6.     ^s^^Y  +  yS^  3^3  _|_  3^2j  +  3(^2,2  +  j3  .     a8_.  3^25  + 

+  3a&2-&»;  8a3  +  36a2&  +  54a&2  +  27ft»;  8a«  +  12a2&  — 12a''c+ 6a&2  — 
- 12a6c+ Öac^  +  6«  -  3&2c+3&c2  -  c«.  4.  5a^b-Sa^b^—Sab^-\-2b\ 
5.  6a;V-6a;^y''+2^*y='-2a:y.       12.  a'*&";  -a^'&'^^c^»;  -2««32V«6«*; 

_  210311(^29^24^  13      (j24.         _a30è45.        «84^63.        ^36.         _2"38a29ft57. 

—  2^«3"a23è2«c'^^         16.  (a  — &)^    -(a-ö)»;    -(a-&)^    (a-&)2''; 

Deeling. 

J5/rf2.  37. 

JE;/c?0.  41  en  vervolgens. 

1.  ic  +  3  ;     X  —  2  ;  2.  3a  +  2&  (de  deeler  moet  zijn  6a  4-  ft)  ; 

x  +  4y-x  —  S;  Sx  +  by;  5a;  ^  —  2a;+3  (Rest  x—1) ; 

5a  — 4;     a«  — a+1;  5iB2+7a;  — 3;  50;^  —  Ba;  —  2  ; 

x^  +  x-\-l;     a  +  l  5aftc24-3cc^;  2abf+Scdf. 

x*  —  x-\-l.  3.  x^  — 2x^  —  3x^  —  4;     2x*  -  ix"  +  x^ -h  6x  —  Sr 

Rest  ic  —  1,  (Verander  den  term  —  x  van  het  deeltal  in  —  x*) ;     x*  +  bx^  — 

—  4a;2  — 3ic  +  10.  4.  a  +  2&  — c;  aa;  +  &a;— c;  a*  —  a%-^ab^-b*; 
a*-i-a%  —  ab^  —  b*  ;  a^  +  b^.  h.  x  +  y — z  ;  x—Stj — z;  2^-\-q  +  r; 
p-\-q  —  r;  a  — 2&  +  4c;  2d  +  4e  ;  l^x  —  2^y  ;  a''-\-7a^  —  4a  —  124. 
(Rest :  —  849a2  +  475a  +  +  120) ;  7a^  —  6ab  +  bb\ 

Herhaling. 

Bldz.  42  en  vervolgens. 

1.  25a2;     40mV*-2mw-^;     10a  -  6&.         2.  —  1445  ;     126. 

3.  Sx  —  by -^  2z  ;     2y  +  z;     —2x''-  4xy  +  ^xz  +  ^z  —  4^^ 

14.  rt"+'-  —  a"+'&  —  2a"62  +  Sa^-'è^  —  a"--&*  ;     —  a"'+"+'^  +  4a'"+"+'  — 

—  3a"'+"  —  a"'+'"-*  —  a"'+"-=* ;     a^'"+*6^''  —  2a-'"+^&"'  +  a-'"+''  —  a-"'+'6*''  + 
+  2a-"'P'^  —  a-"'-'&'"  —  a"'+'6'"*  +  2a'"&^'^  —  a''»-'&^".  15.    \\x  —  %y 
2a;2  +  3a;?y  +  10a;-2y2_5^.     _i5^+20?/;     -9a;2-6a;/y-6x  +  24f/2  +  8y 
a:^  — ar»/  +  ic— 6^2  +  2y.         16.  8;28.3^         17.  13a;*  +  15a;^  +  14a:^ 
x^  —  18a;2  +  75a;  -  86.          35.  3  ;  2a  +  2&  ;     2a  +  1 ;     a^-^a;     2a;*  + 
+  2x^  -  Sx''  +  2a;  —  7.         33.  x-y,  Rest  —  2xhf-V^xhi*~^xy''^2xj^. 
Verandert  men  den  deeler  in  {x^  —  .?/*)  (a;  —  yY,  dan  is  het  quotiënt  a; — y 
en   gaat  de  deeling  op.         36.  x^  +  7a;^  +  7a;  —  6  ;     2a;*  —  5a-^  —  2a;^  + 


F 


-T-ll^-6;    2x'+^>  — 4a;i/2+15y»;    2a;*  +  a;V  — 13a;V^+14:r//»  — 4»/*. 
37.  32a2+18è2— 2c2.         38.  x^'—xij—xz-yz.         39.  9a;*«/'— 16^'</'s'. 
40.  9a;«  —  6.»^  +  13a;*.  41.  x'"  +  3r*"  +  a:"".  42.  :»"+'  —  4a;"  -h 

+  3a;"-'  —  2a;"-^  43.  x^"  +  «/-".  44.  16a^x  —  2aV  —  3a^  +  a&a;— 
^  3oa;2  —  axtj  +  2ae/^  -  b^'x  —  llbhj+h^'-h^x-^hyK  45.  a;"'— 2ia:«»/+ 
+  7a;^</2  —  8^a;*?/^  +  ^Hxhj^  —  2xy^. 

HOOFDSTUK  IL 

Merkwaardige    producten. 

Bldz.  49  en  vervolgens. 

5.  a;^2  ^  12yi2 ;     4a;2  +  27?/'= ;     a;*  +  Zy"- ;     a;''«  +  3a;^«+''.         9.  ^x'^'^  r"- 

12.  a'  +  2a&  +  62  — c^  -a2  +  4a6-462+9c^  a^  — 2ac  -  è^  +  c^ 
u^  —  b''  —  2bc  —  c2 ;  «2  _  4J2  ^  126c  —  9c2 ;  a;*  +  a;^'  +  y*  ;  ^'^  + 
-^  2x^y -\- xY  —  P* ;     a^  —  2a%''  +  b*;    a;^'"  +  2a;'»+*  +  a;'^' —  a;^". 

13.  a^  +  Öac  — 4&2+166rf  +  9c'»  — IGci''';     a''—2ad~^b^+20bc—2hc''+d^', 

—  «2  _  2a(^  +  i''  —  4&C  4-  4c2  —  ^^^ .  ^4  _  ^2^2  _  ^a^c^  —  2ab^  -  6*+c* ; 
a;*  4-  2a;»//  +  xY  —  y*  —  2^/'^'  —  ^*  ;  «'  +  2ac  +  2ae  —  6^  —  2bd  +  c^  + 
+  2ce-d2  +  e^;  4a!*  — 9a;2  +  30a;  — 25  ;  a2_4^j  _  8a(;+4èS!+i6jrf_ 
__9(,2_6gg_^16^2_g2.     a'^  —  Sarf  — 96^4-666  — 6&/•+16d2_g2-i-2eƒ_ƒ-.i. 

14.  a'  +  2ab  +  8a  +  è'  +  8&  +  15  ;     25a*  —  20a«  —  81a2  +  24a  +  36 1 
a^  _  2a6  —  2a  +  6^  +  2&  —  35  ;  25a*  +  30a»  —  a^  —  6a  —  24  ; 
^2  _  3^^^  _  Q^c  —  1002  +  9ÖC  +  9c2 ;     lOa*  +  21a»  —  33a2  —  36a  +  36  ; 

—  3»^-  14aö  +  16ac  +  49&2  —  1 126c  +  640^ ;     a*4-3a»  +  Ga""  4-  5a  +  3. 

15.  —  4a;«  4-  9a;*  —  18a»  4-  a;^  —  9  ;  a;«  -  bxY  -  ^^Y  —  2/* ;  «'  + 
4-2a;«*/2  4-15a;*«/*4-5a;^«/«4-2/^     a^  —  a*b^—a^b*+b^;     a^-a**^— 2a»6»- 

—  3a26*  —  2a6^  -  6^     —  a*  4-  2a262  +  2a'»c''  —  ö*  4-  2b''c''  —  c*. 

16.  -a*4-2a262  4-2a2c2  — 6*4-262c2_c4.     _a46*4-2a*62c2  — a*c*4- 

4-  2a26*c2  +  2a262c*  —  6*c*  ;    a;»  —  2a;*t/*  —  2x*z*  +  y''  —  2y*z*  4-  s^ 

17.  9x^  +  8xy  +  2xz+At/  —  12yz-ï-9z\  18.  2a;«- 2a;^4-5a;*4-4a;^  — 
—  6a;  4- 1.  19.  —  a*  4-  2a^b^  4-  2a2c2  +  2a^d^  4-  8a6crf  -  6*  -f-  2b^c^  4- 
4-26^^" -c*  + 20^(^2  — (i*. 

£We.  56. 

6.  2'*a;^'»-t-''y^  — 7  .  2'»a;''"'+V-*-^4-21 .  2^V"+y"+^— 35  .  2»V"'+y"+'4- 
4-  35  .  2iV"+^2/'*'"-'  —  21 .  2  V"+V"'~^  4-  7  .  28a;""^Y"'"-^  -  2''a;y"'-' ; 
32a;'"+^  —  240af"+^  +  720ar^"+^  —  1080a;''"--'  4-  SlOa;''"-^  —  243a;'*"-''. 

7.  «»  4-  6a^b  —  3a^c  4-  12a6«  —  12a6c  4-  Sac^  4-  86»  -  126^0  4-  66c2  —  c» ; 
16a;*  4-  96a;»//  —  32a; »^  4-  2l6xY—  U4:xSjz-\-2^x^z''  4-  2l&x;i^-2\Qxy^z  + 
-H72ay22_8a;^»4-81?/*— 108?/»^^-54.//2^a_l22/28+^^  8.  rt**-7a^26''4- 
+  21a^06*  —  85a86<'  4-  35a«6«  -  21a*6i«  +  la^^""  —  6^* ;     a;»"  — 45a*V*  + 


—  78732a3&»+ 531441^^^ 

HOOFDSTUK  IV. 
Ontbinding  in  factoren. 

Bldz.  66  en  vervolgens. 

7.  (a  +  ft)(m+n);  (a+&)  (m^  +  n^).  8.  (a-6)  (a;+//) ;  {p^'q){p'+q% 
9.  (^  +  y)  (a;  +  ^) ;  (o;  —  a)  {x  +  &).  10.  {x  —  z)  {x-\-2y) ;  a{a^-h)  {c+d). 
W.  q{?>p+2q){p^  +  r^);  (2p^hs-\-U)  {2q-\-^r).  l'^.  {:ic+z){x^+xy-Vy^), 
13.  p{p  +  q){p  —  r);  (5a  -  46)  (4a2  +  &2).  14.  (^  _  l)  (2^  _  1)  {Zr—l). 
16.  5(a  +  26)  (a  —  26) ;  8a(3a  +  26)  (3a  —  26) ;  a6(a  +  26)  (a  —  26) ; 
x\x-\-y)  (x—y) ;     (a  +1) (a—l)  (a^+l).  17.  {m''-\-4n'')  (m+2«)  (j»-2w) ; 

{m*  +  n*)  (m^  +  n^)  (m  +  w)  (m  —  n) ;     6(a6  +  cd)  {ab  —  cd). 

18.  ip-hq-\'r)ip-{'q  —  r);     {p  + q+r)  (p—q—r)  ;     {p-\-q—r)ip—q+r). 

19.  (a;  -f  2/  +  ^  +  5)  (ic  +  t/  —  z  —  b);     {x  —  .V  +  ^  —  3)  (o;  — «/  —  2  +  8). 

20.  (a  +  6)(m  +  «)(m-w);  (jö  +  ^)  (a4-l)(a— 1).  21.  ii(r-s)  (a;+?/)X 
X(a;-y);     aj/(a+6)(a— 6)(a2+62).       25.  5(a-f4)^    6(a-66)2;  3(a;V'+l)'. 

21.  y(9x-y)^',  (-|a  +  6)2;  a:%2  +  4)^  2}^.  (a  +  6  +  3c)  (a  +  6  — Sc); 
{a+36+4c)(a+36-4c).  29.  (2a— 56+6c)(2a-56-6c);  3(3a+26+2c)X 
X(3a  +  26  — 2c).         30.     (a  + 6 +  c)  (a  — 6-c) ;     (a  — 6+c)  (a+6  —  c). 

31.  (4a;  -by  —  3^)  (4x  +  5?/  +  3^) ;     (5a  —  76  +  5c)  (5a  +  76  —  5c). 

32.  (a-}-b  +  c-{-d){a  +  b—c  —  d);     (2a  — 36  +  6c  — 5(Z)  (2a— 36— öc+öc?). 

33.  (7a  —  26  -  c  +  3(Z)  (7a  -  26  +  c  —  Bt?).  34.  {5x  —  Sy  —  Az  —  7)x 
K  {ox-Sy-\-és+7).  35.  (a"+l)2;  a(a"+l)2 ;  a''+'(a+l)^  a'"-'-'(a-l)^ 
36.  {x^  +xy-\-  y^)  {x^  —  xy-\-  tj^) ;  {x^  ■+■  xy  -h  4y^)  {x^  —  xy -\-  ^y^) ; 
(2a;2,+  3a;y+4y2)(2a;2  — 8a;«/  +  42/2).  37.  (a^— "5a6  +  6'^)  (a2+5a6  +  6'^); 
{x^  —  Axy  —  6y^)  (x^  +  4xy  —  6y^) ;  (x^  —  Axy  +  &y^)  {x^  +  Axy  +  Qy^). 
38.  (a;2  +  2a;«/  +  2i/2)  (x''  —  2xy-\-2y^) ;  {x*  —  2xY-^'^y*)  (a;*+2a; V'+%*) ; 
iix''  -hxz  +  z^)  (ia;2  —  xz  +  e^).  39.  (a;*  —  xY  +  2/*)  (^'  -  ^7/  +  2/')  X 
X  [x'^+xy^y^) ;  (.-r»  —  x^-^V^)  i'^^  —  ^^y^+i/)  {^'^--xy+y^)  (x^+xy-hy^). 
40.  (a;*  —  Sa;'»?/^  +-  y*)  (x'  +  B^j^^  +  2/*) ;  {  («  +  ö)'  +  (a  +  6)c  +  c^}  X 
X{(a  +  6)2-(a4-6)c-fc2}.  52.  6(5a+46)  (5a+26) ;  a6(7a-2ö)  (7a-46). 
53.  (a  +  6  +  4)  (a  +  6  +  1) ;  («  —  ö  —  5)  (a  —  6+2).  54.  (a+56+c)  X 
x(a+56+2c);  {x+2y+2z)  {x-{-2y+3z).  bb.  {2x—Sy—8z){2x-3y-{'3z); 
(5a  -  26  —  2c)  (5a  —  26  +  c).  56.  (a  + 6  +  1)  (a  +  6+2);  (a-6+2)  X 
X  (a  -  6  +  3).         57.  (a  +  36  +  2)  (a  +  36  +  5) ;     (a  +  46  -  5)  (a+46+2). 

58.  {x  —  6y  —  3z)  (x  —  6y  —  Iz) ;     {x  —  5y  —  Sz)  (a;  —  5//  +  3z). 

59.  {2x+3y—z){2x-]-3y~bz).  60.  3(a— l)(a— 4);  3(a2+2a6— 26'^) ; 
6c(a  +  4)(a-i-8);     a(a  +  4)(a  — 1);     a6(a  +  66)  (a  + 6);     a26(a  +  76)  (a— 36). 

61.  (2a  +  3)  (a  +  1) ;     (3a  —  2)  (a  +  2) ;     (3a  —  2)  (a  —  3). 

62.  (5a  +  26)  (a  +  26) ;     (6a  +  56)  (a  -  6) ;     (3a  +  26)  (a  +  46). 


63.  {2a  +  h)  [a  —  6h) ;     2(3«  —  b)  {a  +  2b) ;     (4«  -  36)  (3a  +  b). 

64.  l7a  +  2/>)  («  +  26) ;     (5a  +  Sb)  (3a  -  &) ;     (2a  —  b)  (3a  +  76). 

65.  (8a  +  36)  (a  -  2&) ;     (3a -f  26)  (2a  +  5&) ;     (5a  +  46)  (a  +  26). 

66.  (x -{- 2)  (X -h  Si/ +  b) ;  ix-2)(x-{-bij-\-3).  67.  ix  +  i)ix-\'Sy~b); 
[.v-S){x  —  2y^b)         6S.  ix-\-y  +  5){x  +  i/  —  4);     (x-hy+b)  {x^2y—S). 

69.  [x  +  //  —  4)  (a;  +  2//  —  3) ;     (a;  +  4?/  +  3«)  (a;  +  4f/  —  3^). 

70.  (x  +  2.V  +  Sz)  (x  +  3.y  —  ^).  71.  (a  _  6)  (a^  +  «6+6 2) ;  (a+6)  X 
x(a2  — «6  +  6^);  (2a  +  l)(4a2_2a  +  l);  (3a  -  26)  (9a2  +  6a6+462) ; 
(5a6  -  c)  i2ba%^  +  habc  +  c').         72.  (3a  -  \\bc)  {%a^+  l\ahc  +  \b^c^) ; 

(a^  +  6^)  (a*  —  a^ftS  +  5*)  .        (^2y2^^2)   (^Y_^2^2^2_^^4)  .        (^2^8  +  ^)  X 

X  (o;*?/*  —  xYz  +  «^).  73.  (a62  +  c«)  («^6*  —  ahh^  +  c«)  ;  (^^m  +  n)  X 
X  (|m^  —  ^m«  +  w^) ;  (/nw  —  3/?)  (m^«^  +  3mwj9+9p'^)  ;  {mn-\-pq)  (m^n^ — 
-tnnpq-\-pY)-  14:.{a-\-!i-^c){a^—ab~ac-\-b''-\-2bc+c^);  (a— 6+c)  X 
X  («2  -I-  «/^  _  ac  +  b'^-2bci-c^) ;     (a*+6*)  (a»— a*6*4-68) ;     («+6)  (a— 6)  X 

X  («2  +  /,2)  («2  _  «^  4-  &2)  ((^2  +  «J  +  ^2)  (^4  _  ^2^2  ^  J4)_  ^5^     (^_^J)  y 

X  (a*  -  a«6  +  «^62  —  «6=^  +  6*) ;  (a  —  b)  (a*  +  a%  +  a%^  +  «6''  +  6*) ; 
(«6^  +  c^)  (a*b^  —  a^b^c^  -\-  a^^c""  -  ab^c^  +  c^^) ;  (a  -  bc^)  (a*  +  a^bc^  ^ 
+  a^ö^c*  +  a6«c«  +  6*c«) ;  (a;^^  -  z"")  ix'Y  +  ^'2/'^'  +  ^*)- 
76.  (a  +  6)(a  — 6)(a*  — a36  +  a262-aö«  +  6*)(a-*  +  a364-a'62  +  a6^+6*); 
(a2/,3_^<;2)(a86i8  +  a«69c(^2  +  a*6«c2(i*+  a26Vrf«  +  c*(i«) ;  (a^ —b^c)ia^^-^ 
+  a^»62c+a^26*cM-a»6«c«  +  a«6«c*+a^6^öc°  +  6»2^«) ;  (a^6  — c^^^^j  («1062+ 
a-'6c2(^3  +  c*u^«).  79.  (a  +  6c2)  (a-6c=»)(a2  — a6c2+6V)  (a2+a6c2+62c*) ; 
(a^  +  b^c*)  (a»  —  a*6«c*  +  6*c«) ;  a(a  +  6)  (a  —  6)  (a^  +  6^) ;  a{a  +  a;) 
(a  —  x)  {a^  —  ax-\-  x"")  (a^  -\-  ax-\-  x"").  80.  {x  —  1)  (a;  +  2)  (a;  +3) ; 
(a;  +  l)(a;  +  2)(a;  +  3).         81.  (a:+a)  (a;-2a)  (a;  +  3a) ;     (a;  +  2a) ^ (a;  —  5a) , 


Gemengde    ontbindingen. 

Bldz.  75  en  vervolgens. 


I.  (a  +  6)(a2  +  a6  +  62);  (a  +  6)^  2.  («  —  6)(a'^— a6  +  6''');  {a-b)\ 
3.  (a;  +  l)(a;2  +  a;+l);  (a:  —  1)  (a-^  -  a;  +  1).  4.  (a  +  6 +  c)  (— a  + 
+  6  +  c)(a  — 6  +  c)(a  +  6  — c);  {a  +  b  +  e^.  5.  (a— 6  +  c)^  (a  + 
+  6  +  c  +  (Z)^  6.  (/>  +  2)  (i)2  +  4pq  +  ?') ;  («  +  6)  (a«  —  a6  +  62)(a2+ 
4-  a6  +  62).         7.  (a  +  1)  (a  +  2)  (a  —  3) ;     (a  +  1)  (a  +  2)  (a  +  3). 

8.    {X  —  1)  (a:  +  1)  (a;  —  2)  (ar  +  2) ;  9.    (a  —  1)  (a  +  2)  (a  +  3)  ; 

(a  +  2)  (a  —  3)  (a  +  5).  10.  (a  +  6  —  4)  (a  +  6  +  4)  (—  a  +  6  +  4) 

(a  —  6  +  4) ;     {x  —  y  —  z)  {x^  -\-  xy  -{'  xz  +  y^  +  2yz  +  e% 

II.  (a  +  bc^)  (a^  —  a6c2  +  h^c")  (a  —  6c*)  (a*  +  a6c2  +  6^0*) ;      (a;»'  +  i/'") 

^^im   _  ^m^m   ^  ylm^  .         (^2J  _  ^2)  (^2ft  _|_   ^,2)   (a*62    +  a*6c2  +    C*)  {tt^b^  — 

—  a'bc^  +  c") ;  '  (a-2  +  a:?/  +  y)  {x^  —  xy-{-  iy%  12.  {x  —  y)  {x  —  z) 


8 

(x''  -{-  xy  -i-  y') ;  («  —  hY  {a  -t-  h)  hi'  +  ah  +  l/'i.  13-  {x  +  2yy  ■ 
(x  —  1)  (x  -  2)  (x  +  3)  {x  -  3).  14.  —  9c  («  +  &)  (a  +  &  —  3c) ; 

(o;  +  2)  {x^  —  2x-^é)(x  -  1)  {x''  +  x-h  1).  15.  (aft  +  16c)  (ab  —  c)  ; 

(3a  —  2bc)  [a  +  46c).  16.  (a  +  &  +  1)  (7a  +  Ib  +  3).  (Verander  +  3c'-^  in 
+  3).  17.  (3a  —  ö)  (a  —  2ft) ;     (5a  +  2&)  (a  —  2ft) ;     3(c  —  c^)  (3c  +  8rf). 

18.  (a'^ +  &'''  + c''^)2.         19.  (a  +  35)^         20.  4«/ (— 4a;  +  13?/). 
21.  (2.r  -  «/)  (—  X  +  4i/).         22.  x{x  +  z){x  —  z)  {x^2tj-  z). 
2d.  {ap  +  bq)icp-\-dq);     (2;r -  3//) '^  (3i»  -  2?/) '^.         2^.  xyibx^2y){2x+3y)  ; 
«/(4x-  +  !/)  {2x  —  Sy).         25.  (a  —  b)  (a  —  c)  {b  —  c).         26.  (a+&+c— rf)  X 
X(a  +  è  — c  +  (^)(a-&  +  c  +  rf)(— a  +  6  +  c+d).         27.  (2a;  +  «/)(d;2  + 
+  u;«/  +  ;y2);     (a-hft)2(a  +  c).         28.  (2a-^+' +  8)  (a^^-^  +  1). 

29.  (a  +  b)  (a  —  6)  (a^  —  «ft  +  6^) ;     (2a  —  bY  {b  +  c)  {b  —  c). 

30.  (a  +  ft  +  c  —  (^)  (a  +  ft  —  c  +  rf)  (a  —  &  +  c  4-  rf)  (—  a  +  &  +  c  +  rf). 

31.  (2a  +  5&  +  c  -  3d)  (2a  +  5ft  —  c  +  Sd)  (2a  —  56  +  c  +  Bd)  (~  2a  + 
4-  56  +  c  +  3rf).         32.  (rc''^  +  2xy  +  //'-^  +  ;z^  {x''  —  2xy  -\-y^  +  z'). 

33.  {x'  —  y'  —  zy.        34.  (a;  +  t/  +  ^)(a;  +  «/  — ;^)(a;-y+2;)(a;  — ï/— 2). 

HOOFDSTUK  V. 
Q-rootste  gemeene  deeler. 

Bldz.  80. 

1.  ba''bc\  2.  6(a  +  6)  (a  —  6).  3.  6a26(a  +  6)  (a  —  b).  4.  a  —  6. 
5.  a  +  6.  6.  a;^(ir  +  «/).  7.  a+26  :  8.  x{x-\-bij).  (Verander — qxhj 
in   —9xhj).         9.  3a  — 26.         10.  y, 

Bldz.  85. 

1.    a;  — 1.         2.  x'—l.         3.  «+5.         4.  a:  —  7.  (Verander  366  in  336). 
5.  tr^-a;  — 2.         6.:»'  — 3a; +  2.         7.  cc  +  a.         8.  2rr  — «/. 
9.  onderling  ondeelbaar.         10.  6(2a  —  3).        11.  2a  —  3.        12.  onder- 
ling ondeelbaar.  (Verandert  men  in  den  eersten  veelterm  —  9m^  in  +  9w^ 
dan  is  de  G.  G.  D.  3m  +  2).         13.   xhi -\- x"" -\- xa.         14.  x  —  2. 
15.  onderling  ondeelbaar. 

Kleinste  gemeene  veelvoud. 

Bldz.  87. 

1.  I2xy{x~y).  2.  Sxy(x—yY{x+y).  3.  a6(a+6)  (a— 6)  (a2+a6+62). 
4.  (a  +  b)  (a  —  6)  {x  +  y)  (x  —  y).         5.  Qa%{;x  —  1)  (?/  —  !)(?/+  1). 


9 

6.  [x  —  h){x  +  6)  {x  4-  3)  (a;  —  1).  7.  {2x  +  3)  {2x  -  3)  (u;  -  5)  {x  +  5). 
8.  {:x^y-\-g){x-\-2y  —  g){x  —  2y  +  z).  9.  {<dx'' +  xy —y' —  hx  —  2h) 
(6x2+y2-5;z;|/  +  25a;-102/+25).  10.  (a;+l)  (ic-l)  (a;+2)(ic+3)  (ic-8). 
11.  (a+3è)  (a— 36)  (a+6)  {a—h)  (a+2ft)  (a— 2&).        12.  (j^^+l)  (a;+l)  (o;— 1). 

HOOFDSTUK  VI. 
Breuken. 

Bldz.  9i  e«  vervolgens. 

^     ,            2             «                            ^.  ,           hd*         ^    a  —  q      b{Sa-b) 
1-  i;     Q/    _i_?\;     r;     onvereenvoudigbaar ;  — 5.        2.  ;  — e ^r;; 

■      ;     ry— r-.\-7 ït  ;     onvereenvoudigbaar.        3.  rr  ;         ,     ,—  ; 

p-\-q-{-r  a  +  4b  ,.  ,  «+36  _,     a^ — ab^ 

^ •         4.  — T-vi ;     onvereenvoudigbaar  ;     — r-ciJ'         &•  iT~2 — 7~2\  > 

b{(i  +  bY        h{a~by  ab^  -     a(a+6)2       a{a  —  bY 

6.  " 


6(rt2_62^'     h{a^-b^)'     bia^'  —  Vy         "'^a^  — 6^)'     a(a2_j2^. 
(a^+6^)(a-6)       ««(a  _  ft)  _  a%  xi^x  +  h)  (x  +  \)^ 


a{a''  —  b'')       '     a(a.2  — 62)'     ^«2_j2)-          '•  a;(a;  +  1)^ (a;'^  — 4) ' 

a;(a;2  +  1)  (a;  +  1)  {x  —  2)       (a;  — 3)  (^+ 1)^  (a;  + 2)        a;(a;  +  2)^  (g;  —  2) 

xix+iyipc^'—A)       '  a;(ic  +  l)V^' —  4)       '     a<ar+ 1)^  (a;^  — 4)" 

„  x^  —  'ihi/  x^'  —  Ay^  x^'  —  ^tf 

o.  "  " 


{x+2,y)  {x+^y)  (x-by) '  {x+2ij)  {x-\-Sy}  {x—hy) '  {x^2y)  {x+%y)  (x-by)' 
a  —  (?       6  —  1  2a6  +  3cc?        a  —  6  +  c  2a;  +  ?/ 

6  —  (Z  '     FTl'         ^""    2a6  —  3c(/  '     a-\-b  +  c  ^^'  ^x-\-y\ 

a;  — 8 
7 s^ ;      onvereenvoudigbaar.  12.    onvereenvoudigbaar  ;     onvereen- 
voudigbaar ;     -7-Tz — 7—t\.  (Verander  in  den  teller  12x^  in  12a 2). 
°                6(5»  +  6)    ^  ' 

13.  r  ;     — T~ï-  (Verander  den  teller  in  a^  —  6^) ;     r^ jr— rr. 

a  —  6       «  +  6    ^  (2a  —  6)  (a  —  6) 

1/1     ^  —  b-\-  c  a  —  6 

a  +  6  +  c  '     a^  —  ac  +  c^" 

Optelling   en   aftrekking. 

Bldz.  93  en  vervolgens. 

1    A     _A     1  o  a;        g— 26  _^     4^2  +  96^  -  28c^ 

^*    6  '  ~  a  '     ■         ^-  ~  x-y'    u-b-  **•   80^ '  21a6c. 

24a 2  -  14a6  —  9a  -  46 ^  +  156  56  4a +116       ll(a  —  6) 

1 2a6  '     ""  3c-  ^'  12(a  -  6) '     6(a  +  6)  ' 


4. 


10 

Sxy         _    x-\-3t/  2(aH^6J)  TaHj)^  Ua'-^ab—Sb' 

(x-l/V'     ~MSx-yy  *'     a^-b^    '  a^'—h'"'       °"       2ab{a-b)     ' 

m'-*  +  «2  2a^-Sa^b—ab''-^2b\       2a^  +  &^  2a 

V'  7     /-         I        7\Q  ?  7'/,Q  7-2\'  11- 


mn{a-by         *"'  ab{a  +  bY  '     ab{a^  —  b"")'         **"a  +  è' 

:V<  — ft       6a:  — 5y  «^  &(2a  +  6)       a^è— a&'+l  ^„         a^-è^ 

1».  —  — f — - 


a  —  ft'       X  —  |/'     a  —  ft'        a  +  ft     '  a— ft 

2ac  -ad         «^  —  éft^  +  ftc        «« +  Ta^ft  —  Saft^  —  ft»  ^       1 


c  —  d'         a  —  2b-\-c'  «^  +  ft''  '  a 

x^  —  2xs-{-Sz^  bbx  +  bay  {a'^—b'^)tj 

{x  +  y)  (cc  +  z)  {x  —  z)'  '   (a+ft)  {(l—b)  {x+y)  {x—y)  '  aft(aa; — bii) ' 

m^  +  mn  +  4n^  2a«  —  4aft^  +  ft»  2a;»+a;^— 10^— 2 

~    10m«(3m  —  n)  '         ^^    a(a+ft)(a— ft)  {a^—ab+b'') '      (2«  —  5)(a;+Ty" 

a»  +  a^ft  +  2aft^  +  abc  +  ft» a'' -h  ab  —  2ac  —  b""  —  Sbc 

(a  +  ft)(a  — ft)(a  — c)(a2  +  aft-r&^)'     ~     (a  +  ft)(a  -  6)(a  ^^• 


16 


if  3a;2+12a;  — 28  a^  +  éaft  +  Sft^ 

17-  „  I  lo. 


ar+«/"         ^'  (:»  +  3)  (ic  +  5)  (cc  +  6) '         (2a  +  ft)(2a  +  3ft)(3a  +  2ft)* 
IQ  4a;^  -xy-hy^  __  cc^  +  Ure  +  28 


2(2a;  + 1/)  {Sx  + «/)  {4x  + 1/)'  (a;  -  2)  {x  +  3)  (a;  +  7)' 

_^      3a2  +  5aft  — 3ac- 2ft2  — ftc  — 6c2 

al.  — -, — TTVT 7    I  r>  \  / i ?n — •    (Verander   in   den  noemer  der 

(a  +  ft)  (a  —  ft  +  2c)  (a  —  ft  —  2c)         ^ 

eerste  breuk  +  2aft  in  —  2aft).  33.  ,   .    . . 

X*  +  4 

a{p-\'q)^db 

^^    a{p  +  g)  +  2ft  • 

Vermenigvuldiging  en  Machtsverheffing. 

Bldz.  91  en  vervolgens. 

8ccV^       27mn       64a»&^  a^  2(a+ft)  {a—b){a''~ab+b^) 


U' 


lOft    '  5c      •         ^'   ft2'     5(a2-hoft4-è2^ '   ((^+ft)(^24_^j_(_j 


2\> 


(mcc  —  riy)  ix^  —  xy-\-  y^)  ft(2a  —  3ft)^        3m  —  2n 


{mx  +  wy)  (a-  +  «/)        '            '      a{x^  +  2)     '       2m  —  n  ' 
_    (2a  2  +  2aa!  +  3aft  —  3fta;)  (2a  +  3ft)  /2a  +  3ft  . 
6.  (2a-3ft)^(cc+a) \2^^r3ft  ^«  het  antwoord,  als  men  in 

-3aft);        (^  +  ^)(^--^) 


den  teller  der  eerste  breuk  +  3a&  verandert  in 


(a+ft)  (a^+aft+ft^)- 


(g  +  ft)  (2a  +  8c)«  2(a  + 2ft)(a  -  2ft)(a'^  + ft^) 

'-  {a  +  2ft)2  (a  —  26)  {a  +  4c) '     3(a  —  ft)  (a  +  6)  (a^  —  2ft2)2- 

(a;  +  y)  (a;  —  y)  (a;  —  2y)      _  a(a;  +  ay)  (a  —  ft)^  (3a  —  ft) 


(2a;  +  3?/) (2a;2  —  Sxy  —  3^^) .   j^^  +  j^)  •       *'•(«  +  ft)(2a  —  ft)  (a  —  2ft) ' 


11 


256rf«       a^^h'^c'"       {x  —  yY  (aM-&T      (a  —  ft)^      {a^_^-hy 

~     ««6»    •         •^'^*        tj\x  +  yY'         ^^'      '  a^ft* 

26(a  +  &)(«^  +  6^)        a6(a  +  h)  h{a  —  7b)  (a  +  2b) 

^^    ~  a  '^        a  —  b    '         ^^    ""(«2  — 62)(«_2è)' 

2(a  +  è) 
( ^;  —  6)  {^x  -  1).         16.  (6a:  -y){x-  4«/) ;       ^  ^   \ 

.„    3(6a  -  1)  {Aa'  -  17a  —  3)  (a^  +  10a  +  1)        ^_    {p-q){p^-pq-^q' 


(a  — 2)((j  — 8)(a4-3)(3«— l)(3a— 2)  ■  p  +  j 

19.-    ?-",.       20.--^^.? ^.       21.        -P-ï 


w^  [m  —  »)■  '        (iC  4- 1)  (a;  —  1)'  '       pq{p  +  q)' 

b{a'  +  b')  4a%'  a*x{ax  -  1) 

a  —  b    '  '        a^  —  b^'  '         a  —  h 


D  e  e  1  i  u  g. 

Bldx.  102  en  vervolgens. 
Sb  2y  a{a  —  b)  2(a  +  b) 


3. 


2a'     {x  —  yY'       a  +  b     '     ^{a'' +  ab  +  b^)  ' 


{mp  -  nq)  (p^  —  pq -ï- q")  3(a^  +  b^)  (a^  +  a6  +  ^>') 

(p  +  q)  {mp  -{-nq)        '  (a  +  b)  {Ba  +  &) 

{ax~btj){a  —  b)^        {a  —  b)  jb''  4-  c^)  (&^  —  5c  +  c^)  J_ 

^"    (aa;  —  6)  (a  —  è^)    '  (a*  + 6*)  (è^  +  6c  +  c^)        '         ^'  xy 

1  •^''  — 2/'     Q  »    B{a  +  b)       2(a:  +  2)(a;-4) 

;  3. 


a-^(a;  +  t/)'     ai^+y^'  •■2a  — è'     (2a;  +  3)  (a;  4- 4) ' 

;  1.         9.  77 TT  ;      -r- (Verander  den  noemer  in   14 1; 


8.  ^^''-'^^ 


3a  4-  2  '     •         "'  b{a  -  b) 


a^  aia  —  b)  2a         x  +  y       a  +  b  ^     a-\-b 


Ua  —  by         Ua  +  h)'         ''^'a  —  b'     x—y'     a  —  b'     a  —  b' 

11.-.         12.  ""  ^''^^\         13.  a&{a^ 4- n         14.  |a.         15.^; 
y  X  —  y  ^  a-rb 

,,ij^^U2^2.b^y  (Verander  in  den  teller  2V  in  26^);     ^ïqrp- 

Herhaling. 

Bldz.  10-5  g«  vervolgens. 

Aa^—%a%+Sab-'+ab  a—2b  _  a»— 2c« 

1-  "  ~  *•         2'  (a-ft)^  •         ^*  a4-&-c'         **       &(3a4-2c)- 


5.  1.       6. 


12 

(a  +  ft)8  +  (a  4-  hY{c  +  d)  —  {a -^  h)  {c -{-  d)^  +  {c  +  df 


a -\- h -\-  c -{-  d 


9.a-y.         10.  «  +  6-A         11.  ^^+^^~^.         12,  ^^24.^2^^24.^2^ . 

(«2  +  è'-*  +  c^)  (a;2  +  ^/'-i).  (Verander  x''c  in  ic^c''') ;     (a'^  +  &2  +  ca)(ic2  +  2/^  +  5;*'). 

13.  «"  +  «&  + 6^     a^-a^c  +  ac^  — c»;     ai2_  ^9j44.^6j8_^3ji24.  jie 

14.  -26>« +  «*&*  +  &«).         15.  --^^^.         17.  -a;(^  +  c). 

18.  (6a;  4- 1)  (a;  —  1)  {bx  —  3)  (2a;  -  3)  (3a;  +  2)  (7a;  +  3)  (a;  -  2)  [x  +  1). 

19.  1.         20.  a{2a-h){a+h){a-h).         21.   ^1±^Z:J. 

y 

22.   -4ia-3|;     Rest  23|a  +  6|.  23.  ,^^.  24.  G.  G.  D.  is 

(a;4-l)  (a;-3) ;  K.  G.  V.  is  2a;  V— 3)  (a;+3)  {x—1)  (a;4-l).         25.  5a;2+3a;— 2. 
26.  ^^||j^j-2-         37.  G.  G.  D.  is  2a  —  3  ;    K.  G.  V.  is  a{2a  -  3)^  X 

X  (2a  +  3)  (a  +  2)  (a— 2).         28.  —  7a^  +  Qah—hh''.         29.  ^^^     (Keer 

den    aftrekker   in    het    deeltal  om).         30.  G.  G.  D.  is  a;  +  5  ;  K.  G.  V. 

is  80a;2(a;  +  5)^  {x  -  2)  (2a;  —  1)  (ai  +  3)  {x  -  5).  31.    —  \{x^  —  3a;— 5). 

32.  —  (^-3^)'.         33.  G.  G.  D.  is  «  —  3  ;  K.  G.  V.  is  6a;2(a;  —  3)^  X 

X  (a;  -}-  8)  (a;  —  2)  {x  +  2)  (2a;  +  3).  (Verander  in  den  eersten  drieterm  +  1  Sa- 
in  +  9a;).         34.  G.  G.  D.  is  h\x  +  y);  K.  G.  V.  is  36a&«c(a;  +  yY  {x-y)  X 

— ZlTt]  •  (Verander  den  noemer  in  a^ — b'^ — ^. 

36.  ^^~^^^^P~^\         37.  G.  G.  D.  is  1  ;  K.  G.  V.  is  x%6x^—l)  (Sx^-i-l)  X 

X  (3a;+l)^  (3a;— 1)  (x+ï).         38.  —{p+q+r)  {—p^q^rlp—q+rlp+q—r). 
39.  Onderling  ondeelbaar.         40.  2a;*(a;3«+' _  4)  (^«+1  +  7).         41.  j. 

42.  a'>  —  Za^-'  +  ha^>-^  —  la^-\  43.  (^  7  ^  ~  ^T.  44.  «■^+'  + 


h  —  q  —  r\- 
\p  +  q  —  rj 


+  .-■  +  .=-..         45.  8X,.        46.  '-|;+%+^'i%/        47.2(„+5)x 

X  (2a3_23a2  +  72a-63).  48.—.         49.1.         50.  (2a+&)(2a— 6)  X 

X  (a  +  è)  (a  —  36)  (a  +  36)  (a— 56).         51.  a'™  +  «^"'è'-"  +  6'"  ;     a«— a^ft^  + 

+  4a3è8  _  «2^4  4_  J6  .        (^4_2a2J2_2a2c2_2a2(^2„3^J^^4_J4_2J2p2_ 

—  262(^2  +  c*  —  2(;2^2  +  (^*.         52.  a'"  +  löa^è^  4.  90^6^4  4.  270a*6«  + 
+  405a268  +  2436i";     «»- 8a^6  +  24a«62-32«^6«+16a*6* ;     a«  +  3a^6~ 

—  5«^63  +  3«6^  -  6^         54.^.         55.  2a2a;2  +  6(«4-6')^  — c^ 


13 

56.  x^  —  {a  -  h)x^  —  abx  —  a%.    (Verander    in    het,    deeltal   —  2a^h*x  in 

-  2a%^x  en  in  den  deeler  —  ax^  in  —  «x^).         57.  225«^''&2— 8100a^o&*— 

—  541a«6«  +  19476a*'&«  +  196a*&"— 7056a''6^2  58.  «'"  +  «"&"  +  6"'"  ; 

- y 2  _  2i/2 4-2;^ ;    x^  —  a; V  +  xH -^xif  —  2xi/z -\-xz^  —  y^  +  Sy^z—'^ijz^+z^. 

60.  a^  +  Sa*b^  -  3a*c2+3a26*  — 6a''62c2  +  3a'»c*  +  6«  — 3&*c2  +  36V— c«; 
a3ft»+3a«&''c+3a»&c2+a3c«— 3a2&3c_6a2ft2^2_3„2jg8_|.3^j3g2_[_3^j2p3_j3^3^ 

61.  («+l)(6  +  l)(c  +  l);  (a  +  &)(c  +  <?)(e+/');  (a;  — i/  — 8)(a:  — 1/  +  5); 
-/  4-  ö  +  c)(2a2  +  iab  +  ac  +  26^  +  &c  +  2c'') ;     (a  +  c)  (a  —  è)^ 

HOOFDSTUK  VIL 

Vergelijkingen. 

iNIiBIDING. 

Bldz.  126. 

1.  x^'-\-6x  —  l  =  0.  2.  {m  —  n)x-\-p  —  q  =  0.  3.  7a;2  +  7a;  — 3  =  0. 
4.  3a;^— 18a;2  — 18x  — 79  =  0.  5.  4a^^  + a;  —  4  =  0.  6.  a:  +  4  =  0. 
7.  iC  +  rt  —  &  =  0.  (Verander  het  tweede  lid  in  ^x  -ha  —  &)). 

HOOFDSTUK  VHI. 

Oplossing    van    één    vergelijking    van    den 
eersten   graad  met  één   onbekende. 

1.  7;]2;1.         2.  5;  5;  14.         3.  6  ;  Wu  ;  1.         4.  6  ;  5  ;  9-|. 
5.-1;    4;    2.         6.  10  ;   5  ;    3.         7.  3  ;    2.         8.  4  ;   4f         9.-2; 
—  H.  10.  Identiek.  11.5.  12.  i-  13.1.         14.  «  —  ft  ; 

ft  2 
'/  +  ft  ;  —  a  +  ft.         15.  —  J9  +  2  ;  2a  ;  l|ft.         16.  2  ;  2&  ;  — . 

2ft  ^  ft-.-  18.  "~;"^'^2ft.       19.  6;  10.       20.  20;25. 

a       «          a  ft 

21.  3;  15.  22.4.  23.  8;  5.        24.  —1.        25.20.        26.10. 

27.  W^^-  28.  H.  29.  6.        30.  40.        31.  8^*.        32.  4. 

33.  inm-        34.  7.  35.  4H|J.        36.  2.        37.  12. 

38.  ,J^.        39.  -..        40.  '^^.       41   "^^"^"^ 


2a  — 6'         *'*'•  "~  ^"'        89     •  mi?  +  w2- 

<^<^  +  hH-bc^ 
md-bH  +  bc^' 


42.  ^5^^;S^'.        43.  i.        44.  -  H.        45.  2.        46.  -  4. 


47.  Valsch.         48.  5A.         49.  ^,^^/f_^^2-         50.  g^^^.        51.  2a. 
52-  -  S^-        53.  -2  en  2.        54.  O  ;  5  en  H.        55.  -^^^ 


14 

56.  q.         57.  6.         58.  7.         59.  O  (De  tweede  breuk  van  het  tweede  lid 

x-\-^\  ac  —  h  +  cd  ah 

IS =  .         60.  — — j -. .         61.  — r-[.         63.  O  en  8, 

X  —  5/  d  —  1  u-r  h 

(IC 

63.  O  en  3,         64.        1   ,.    (Verander   den    tweeden   term  van  het  eerste 

lid  in  T-^^TTsV         65.  ^^.         66.  1.         67.  3.         68.  1  en  -  2|. 

{a  +  &)7  n  —  h  " 

2a— b  ««    ^         «/" — cd 

69. .         70.  O  en Yj. 

a  ce  —  of 

Vraagstukken,   die   met  behulp   van   één 

vergelijking   met  één   onbekende 

kunnen  opgelost  worden. 

Bldz.  138  en  vervolyens. 

25.  108.         26.  15.         27.  Bljr.  enlSjr.        28.  120.        29.  60  en  90. 
30.  37,  30  en  20.         31.  540  gld.,  684  gld.,  756  gld.  en  780  gld. 
32.  15  M.  en  5  M.         33.  88  jr.         34.  Na  8  jr.         35.  17^. 
36.  2  H.L.  van  60  et.  en  3  H.L.  van  80  et.  per  L.         37-  1200  gld. 
38.  2400    gld.         39.  6000    gld.    en  5400  gld.   (Verander  „144  gld."  in 
„evenveel").        40.  4  "/o.        41.  36600  gld.        42.  Onmogelijk.  Waarom? 
43.  lOli  K.M.  van  A.         44.  432  gld.,  144  gld.,  192  gld.         45.  Huur. 
46.  3000  man.         47.  25  K.G.        48.  60  gld.         49.  47.         50.60,71, 
82  of  93.         51.  245.         52.  zadel  80  gld.,  paard  160  gld.,  rijtuig  360  gld. 
53.  1504  man.         54.  108  K.G.  thee,  144  K.G.  koffie.         55.  A- 
56.  10    K.G.         57.  Snelheden    120    M.    en  60  M.  per  min.;  lengte  der 
baan  minstens  720  K.M.         58.  90  eieren.         59.  9600  gld.         60.  1453. 
61.  20  gld.  en  32  rd.         62.  A.  400  gld.,  B.  350  gld.,  C.  250  gld. 

63.  493tV  en  506 /j.        64.  24  armen,  96  gld.        65.  -^^  =  108  bommen. 

66.  Aan  B  2800  gld.,  aan  C  3000  gld.         67».  7|K.G.         68».  36  K.G. 

van   218f   en   24   K.G.  van  140|  geh.         69».  Na  77377  dg. 

70».   154  K.M.         71».  200  sprongen.         67*».  136  min.  na  opening  der 

1    •  «ov    o,,        1      .  .    (id-\-ce      ^,„  n  ,      -1  b(ad+ce) 

toevoerbms.         00''.  Stoomboot  m  , =  3M  uur  ;  afstand  -^-^ -'  = 

h—c  *"  '  a{b — c) 

744  K.M.  691».  ^4ri  e^  'yÊj  ^■^'  70^  35  KG.  71*>.  Onmo- 
gelijk. 72.  80  eieren,  73.  Vermogen  a  .{b  —  ly  ;  aantal  kinderen 
b-1.  74.  35  en  49.  75.  857142.  76.  80  leden,  132  gld.,  165  et. 
77.  80000  gld.  78.  5  M.  en  4,2  M.  79.  3  en  4.  80.  8  gld. 
81.  4  uur.  82.  8  G.M.  83.  7200  en  6000  schreden.  84.  40  M. 
85.  200  slagen.         86.  7^  uur.         87  20  db.,  12  kw.  en  6  rijksd. 


9 


15 

88.  10  K.M.  en  J2  K.M.  89.  4900  gld.,  2500  gld.,  900  gld.  en  300  gld. 
90.  If  jr.,  nadat  het  eerste  kapitaal  is  uitgezet.  91.  12  vr.  en  36  m. 
92.  3  gld.        93.  56  M.        94.  207  gld.        95.  528  M. 

Algemeene  herhaling. 

Bldz  146  en  vervolyens. 

I.  2x^ij-\-2xY-^^^-^^xy^-xi/-^y''-  2.  —  64;^*  — 1088:»»— 4704a;''- 
—  680a; -25.  3.  Broeder  12631,58  gld.;  zuster  6315,79  gld.;  de 
armen  5052,63  gld.  4.  12a;^/  —  bax  ;  rest  130  axs.  (Verander  in  het 
deeltal  den  tweeden  term  in  +65aacxy).     5.  {d'"'-\-a'"b"+U^'')  {é"'-  a"'h'"+b-'') ; 

(a  +  i  +  c)(a  +  6  +  5).       6    — ^ c^+H^^^fia -^  ly • 

7-  7.  8.  3^a_^a  •  9.  x-a.  10.  {a^+h^-cd){a^^-2a'h^  + 
+  a^'cd  +  ft*  +  hhd  +  cH"") ;    {x  +  yf  {x"-  —  2a:*?/  -f-  ^xh/  —  2a;«/«  +  y% 

II.  Met    t>t  _ — •  13.  Als  de  eerste  bode  meer  moet  afleggen  dan  de 

(bc—ad)f                 ^             {hc-\-ad)f  ^^         6 

tweede,   na  — j j  uren;  anders  na  — ^ ^  uren.         14:. 


de  —  cf           '  '           de  —  cf            '             '  x^  —  1' 

2'i--n+^  fj3r— II  l.3r—n  f  ir— \  l 

16.  ^2 ;    11 .  -  ub's' -^  ah*  ^  a^b's' -  a\       18.— 

d^  a 


19.  120  eieren.         21. 


4ai2&*  -  IQa^cH^ -r  hQa^b^c^d^  -  496*c* 


22.  (a;+l)(a;— l)(3a;+2)(3a;  — 2);  (a +& -2c  +  d)(a  +  è+2c  — (^)(— «  + 
+  6  -f  2c  +  6Z)(a  -  6  +  2c  +  (^);  (3«  +  c  +  2)(3«-c  +  2)  (-.3a  +  c  +  2)  X 
X  (3a  4-  c-2) ;     {x-y)  (3rc  +  y).         23.  15674,34  gld.         24.  xhj+x^^xy. 

25.  ^^— .         26.  2a:2-8a;i/+2/'. 

27.  Voor  de  eerste  maal  na y^  sec.  als  od-,  en  -3 ,  als  c  <  fHs. 

c  —  d  '  d  —  c 

2  o  —  q  2 »  —  g 

,  tweede    , 


derde 


c  —  d      "      "       "      '    "     d  —  c' 
'óp  —  q  Sp  —  q 


"     c-  d      "       »        "'"(^  —  c'"        "       ' 
o„2»i+?^9      8a"'+"'a;^      a^x'' 
2S.  x-Sy.        29.  20a"'"+V+''  -  56«-*'"+V  +  -^- —  +      ^,^     +  ^. 

30-  -..?^+.+.d^-.+f^-         31.  49,S  mm.  na  3.         32.  -  -g^.^^-; 

495 

^^^x^Sj^         33.  a'»  +  3rr-7/'  — 6a'"--^?/".         34.  120  Gr. 

35.  2a;  -  3.        36.  8^//;.        37.  -^.        38.  A  10350  gld. ; 


16 


B.  11310  gld.         39.  (-^rqrp-)  •         4:0.  1.         41.  31  perziken. 

2     2  2     2  2     2 

42.  (3a;  -  2yf  {2x  +  y^  (^  +  3y)^         43.   ^  +  ^  i-  ^. 

44.  105  ;  125970  ;  495  ;  192192.  47.  1^12^-  *8-  49242,42  gld. 

(Verandert  men  14  in  13,  dan  50000  gld.). 

49.  (2a?  —  Sy  —  bz) {2x  —  Sy  +  2z) ;     {a  —  b  +  S){a  —  b-\-  5). 

50.  _  ^^^^^.        51.  3500  gld.  a  5  "/o  en  11500  gld.  a  4  %. 

52.  '-^f^i^-        53.  (_,  +  ,:+;_,  +  .)■        54.  25000  gld.; 

5  kinderen.         55.  iia""  +  ac -\- b""  —  bc  +  c^ -\- cd -{- d^).         57.  —x^'—cx. 

58.  a{2a  —  b)  {a  +  6)  («  -  6) ;     6(a  -f  3&)  (2a  -  &) ;     ^^(a  —  hb)  {a  +  36) ; 
(a  — 56)(a  +  &)(2a  — 6).         59.  40  kw.,  30  gld.  en  24  rijksd. 

60.  4-i.        61.  +a^6-  +a-6-.        62.  ^^.        63   ^^'+^+'^ 


64.  729a«  —  2916a^6  +  4860a*è2  —  A2>20a^b^  +  lOSOa^ft*  _  576a6^  +  646« ; 

+a^6^"-"'.       65.  3«2-2a&+&^       66.  Hf.       67.  ^^±^|!±^i'±?)+!:', 

68.  -  4a;  +  13.         70.  (a&  +  cdf  +  («c  -  &(^)^         73.  i/  -  q. 

74.  {xhj  +  1)  (a;V'  -  x^y-y-^l);     (xY  +  1)  (^'y'  —  ^'V'  +  !)• 

75.  ?a;-^-ra;2  +  s.         'HQ.  2x''—6xy+Sxz-y".         "11.  x''+2xy—2xz-z^. 
(Verander  in  bet  deeltal +8a;^«/3^  in +8a;^«/2).         78.  (3^+2g')a;^+p9'a;— 3r^ 

79.  {p^ -\- q'^)x^ — 2pqx  +  r^.  (Vul  bij  bet  deeltal  j:>*a;*  in). 

80.  2x\x"'+'  +  7)  {x^^+'  -  4).         81.  -  a*c  —  ^  +  ^.         82.  1. 
(Verander  in  den  teller  van  bet  deeltal  den  factor  &^4--^  in  &  +  "T")- 


a{a  —  b){b  —  1)-         ^^-  "^^^    '      ^'         ""•  "•         ""•        (2a  —  6)« 
(Verander  {b  —  2a;)^  in  {b  —  2a)'').         87.   öTji-  (Verander  in  den  noemer 

—  öa^c^t^^  in  —  6a^&c2<Z');     -^ r;     ï •         88.  4752  M. 

'        óc  —  1  ab  ~  ex 

89.  (p  +  (?)  {2p  -  3q).  90.  a;«  -  3a;*  -  a;2  -  1  ;  x^  -  xY  -  ^^Y  + 
+  2xYz''  —  y^  +  2«/''0*  —  z^;     a;^"  +  a;'"-^  +  a;'"-* ;     a;-"+'*  +  2a;-"-"'  - 

—  x'-^-'  -f-  a;^"-'l  91.  G.  G.  D.  is  6''(a;+,</) ;  K.  G.  V.  is  mab^c  {x+yY  X 
X  {x^  +  i/){x  —  y).  92.  Onmogelijk.  (Verandert  men  3847  in  3852,  dan 
zijn  de  onbekende  cijfers:  6,  1,  4.  93  (a  +  6  +  2c — d){a  +  b—2c-\-d) 
(a  —  b  -^2c  +  d)  (-"  a  +  &  +  2c  +  d).         94.  1. 


F 


LEERBOEK  DER  ALGEBRA. 


I 

LEERBOEK 


DER 


ALGEBRA 


MET  VRAAGSTUKKEN 


DOOR 


H.  A.  DERKSEN  en  G.  L.  N    H.  DE  LAIVE, 

Leeraren  aan  de  Hoogere  Burgerschool  te  Nymegen. 


TWEEDE  DEEL. 


ZUTPHEN, 

W.    J.    T  H  I  E  M  E    &    Co., 

1899. 


INHOUD. 


Bladz. 

'^ergelijkingen  van  den  eersten  graad  met  twee  onbekenden     ,  1 

'^raagstukken,  die  aanleiding  geven  tot  twee  vergelijkingen  met 

twee  onbekenden 13 

)plossing   van   n  vergelijkingen    van  den  eersten  graad  met  n 

onbekenden 18 

^Afhankelijkheid  en  strijdigheid  van  twee  of  meer  vergelijkingen  22 
Vraagstukken,  die  aanleiding  geven  tot  n  vergelijkingen  van  den 

eersten  graad  met  n  onbekenden 29 

Wortelgrootheden 32 

Wortels  uit  rekenkundige  Getallen 35 

Wortels  uit  Algebraïsche  Getallen 41 

Hoofdbewerkingen  met  Wortelvormen. 

Optelling  en  Aftrekking 46 

Vermenigvuldigiug 49 

Deeling 58 

Worteltrekking  uit  Veeltermen 71 

Wortels  uit  ééntermige  Wortelvormen 75 

Vierkantswortels  uit  tweetermen  van  de  gedaante:  A^  B'\yC, 

waarin  A  positief  is 77 

Herleiding  van  de  som  of  het  verschil  van  twee  vormen,  ieder 
van  de  gedaante:  \^ (A  ±  B  X^C}^  die  elk  op  zich  zelf  al 

of  niet  herleidbaar  zijn 85 

Oneigenlijke  Machten 88 

Over  den  graad  van  Wortelvormen 99 

Imaginaire  Getallen 101 


VI  INHOUD. 

Bladz. 

Vierkantswortel  uit  een  complexen  vorm 107 

Vergelijkingen  van  den  tweeden  graad  met  één  onbekende  .     .114 
Vraagstukken,     die    door    middel    van    vierkantsvergelijkingen 

kunnen  opgelost  worden 124 

Eigenschappen    van   de    wortels  eener  vierkantsvergelijking  van 

de  gedaante:  x^ -{- px -\- q  =^  O 129 

Vergelijkingen  samen  te  stellen,  welker  wortels  afgeleid  kunnen 

worden  uit  de  wortels  eener  gegeven  vergelijking.     .     .     .  136 

Binomiaal- Vergelijkingen 143 

Invoeren    en    verdrijven    van  wortels  bij  de  oplossing  van  ver- 
gelijkingen met  één  onbekende 145 

Vergelijkingen,  die  door  nieuwe  onbekenden  aan  te  nemen,  als 

vierkantsvergelijkingen  kunnen  opgelost  worden    ....   155 

Gemengde  Opgaven 164 

Algemeene  Herhaling ■= 166 


VERBETERINGEN. 


Bladz.   18  regel   14  v.  b.  staat:  =1;  lees:  =11; 

„        19      ,       10  V.  b.       ,  (1)  en  (2);  lees:  (1)  en  (3). 

„       24      ,       14  V.  o.       „  9.r-     3y-\-bx  =  l7; 

lees :  'èx  —  Sy  -\-  6x>  =  17. 

33  voorbeeld  3       staat :  3  X  2a  («  +  ^)  =  6«  (a  +  h) ; 

lees :  3  X  2a  (a  +  bf  =  6a  (a  -|-  bf 

,       46  regel     8  v.  b.  staat :  5  K3  —  2  K3  =  4  K3 ; 

lees:  5  K3  —  2  K3  =  3  K3. 


46 
47 

64 

82 
109 

109 


yj/x 


xyz 


17  V.  b.  staat:  IX-^fy;  lees:  K-i^ 

a  —  b.          a—  b 
1 1  V.  o.       .       {y^nb \Xab  ; 


a 


lees: 

1  V.  b.  staat: 

lees : 


a 
a  —  b 
b  a 

52  K2 


V'ab 


(5  +  2  K3)  +  K15 
52  K2 


]ynb. 
y  X ; 


(5  +  2K3)  +  K13 
7  V.  o.  staat :  —  2  K(10  —  1^5) ; 
lees:  —  2  K(10  -  2  1X5) 

.    .             a-K(»^+^>-^) 
7  V,  o.  staat :  //  = ^ 


ö-X. 


-  g  +  \y{a'  +  //■) 

2 


±  K 


lees :  y  = 
6  V.  o.  staat: 

2 ^ '  ^        2        y 

lees: 

±  j  IX 2 ^  '  ^  2  V 

140  regel     4  v.  b.  staat:  «/^  +  3^  —  10  =  0; 

lees:  r  +  %—  10  =  0. 
151       „       14  V.  b.  staat :  i«'  —  12^  +  36  =  O ; 

lees:  a;' —  13x -f  36  =  0. 


I 


► 


HOOFDSTUK  I. 

Vergelijkingen  van   den   eersten   graad 
met   tvree   onbekenden. 


4, 


118.  Heeft  men  één  vergelijking  met  twee  onbekenden,  bv. : 

4:X-^by  =  32, 
dan  kan  men  aan  een  der  onbekenden,  bv.  aan  x,  verschillende 
waarden    toekennen.    Geeft    men    aan    x    achtereenvolgens    de 
waarden :  3;  2;  1;  0;  —  1;  —  5; 
dan  gaat  de  vergelijking  over  in : 

12  +  5y  =  82 ;  waaruit  volgt :  y 
8  4-  5y  =  32  ; 
4  4-  5y  =  32 ; 
52/  =  32 ; 

—  4:-\-by  =  S2; 

—  20  +  5^  =  35; 

Bij  x  =  3 
bij  x  =  2 
bij  x=  i 
bij  x=0 
bij  x=  —  1 
bij  x  =  —  5 

De  bij  elkaar  behoorende  waarden 
wortels  van  de  vergelijking: 

ix  +  5y  =  32. 
Andere  stellen  wortels  zijn: 

2  en  4^;  1  en  5|;  O  en  6|;  —  1  en  7^;  —  5  en  lOf. 
Kiest  men  nu  een  tweede  vergeHjking  in  x  en  y,  bv. : 
7x-]-3y  =  9, 
dan    heeft    ook    deze    vergelijking    een   oneindig   aantal  stellen 
wortels. 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  II.  1 


» 

» 

y=  4^, 

» 

» 

y=  5|, 

n 

n 

y=  61, 

V 

n 

y=  n. 

y> 

» 

.¥  =  10|. 

behoort 

y  = 

4, 

n 

y  = 

4i, 

n 

y  = 

5|, 

» 

y  = 

6|, 

» 

y  = 

7i. 

n 

y  = 

10|. 

vaarden 

3  en 

4,  vormen  een  stel 

119.  Neemt  men  echter  de  twee  vergelijkingen: 

4,oc-\-by  =  32  (1) 
en  3a?  —  3^  =  9  (2) 
als  bij  elkaar  behoorend,  dan  stelt  men  zich  ten  doel,  van  de 
verschillende  stellen  wortels,  die  aan  vergelijking  (1)  voldoen, 
die  stellen  te  bepalen,  die  ook  aan  vergelijking  (2)  voldoen, 
met  andere  woorden :  stellen  wortels  te  zoeken,  die  gelijktijdig 
aan  beide  vergelijkingen  voldoen. 

De  beide  vergelijkingen  vormen  een  stelsel  vergelijkingen; 
wij  zullen  in  het  vervolg  een  stelsel  vergelijkingen  door 
een  accolade  aanwijzen: 

l7x—dy  =  9 

120.  Eigenschap.  Ben  stel  wortels,  dat  gelijktijdig  voldoet 
aan  twee  vergelijkingen  met  twee  onbekenden,  zal 
ook  voldoen  aan  de  vergelijking,  die  door  optelling  of 
aftrekking  van  de  leden  dier  vergelijkingen  ver- 
kregen is,  en  dus  een  stel  wortels  vormen  van  deze 
nieuwe  vergelijking  en  een  der  oorspronkelijke. 

Bewijs. 
Zij  gegeven : 

^4^+5^  =  32 

l7x  —  Sy=    9  ^   ' 

waarvan  Wi  en  w^  een  stel  wortels  is,  dan  zullen  wij  aantoonen, 
dat  ook  Wi  en  w-i  een  stel  wortels  is  van 
^11^  +  2^  =  41 

}  4^ +  5?/ =  32  ^^ 

waarvan  de  eerste  door  samentelling  van  de  leden  der  gegeven 
vergelijkingen  ontstaan  is. 

Wi  en  Wi  zullen  de  gegeven  vergelijkingen  doen  overgaan  in 
de  gelijkheden: 

4w;i  +  bwo  =  32 
en  7wi  —  SWi  =    9, 
waaruit  door  samentelling  de  gelijkheid  : 

llW,-\-    2W.2=4:1 

ontstaat,  zoodat  Wi  en  w-y  een  stel  wortels  vormen  van : 

llx-\-2y  =  4:l 
en  dus  gelijktijdig  voldoen  aan: 

Ux-\-2t/  =  4:l 
en     4x  4  %  ==  32. 


r 


Omgekeerd  kan  men  aantoonen,  dat  elk  stel  wor- 
tels van  stelsel  B  ook  een  stel  wortels  van  stelsel 
A  is,  zoodat  A  en  B  dezelfde  stellen  wortels  hebben. 

121.  Eigenschap.  Ben  stel  wortels,  dat  gelijktijdig  voldoet 
aan  twee  vergelijkingen  met  twee  onbekenden,  zal 
ook  voldoen  aan  een  nieuwe  vergelijking,  die  verkre- 
gen wordt  door  een  dier  twee  met  een  bekend  getal  te 
vermenigvuldigen,  en  zal  dus  ook  een  stel  wortels 
vormen  van  deze  nieu^we  vergelijking  en  de  andere. 

Bewijs. 

Gegeven : 

I7x  —  3y=    9,  ^^ 

waarvan  Wt  en  Wo  een  stel  wortels  is,  dan  zullen  wij  bewijzen, 
dat  Wi  en  w,  ook  een  stel  wortels  is  van  : 
\12x-\-lbi/  =  96 

\  lx—    3y=    9,  ^    ' 

waarvan  de  eerste  verkregen  is  door  beide  leden  van  de  eerste 
vergelijking  uit  stelsel  A  met  3  te  vermenigvuldigen. 

Wi  en  w->  zullen  beide  vergelijkingen  uit  stelsel  A  tot  gelijkheden 
maken : 

iw,  -f  bw.,  =  32 
en  7wi  —  Sw-i  =    9. 
Vermenigvuldigt    men    beide  leden  der  eerste  gelijkheid  met 
3,  dan  ontstaat  eene  nieuwe  gelijkheid : 
12w,  4-  IbWi  =  96, 
waaruit    blijkt,    dat    Wi    en    w-z    ook  een  stel  wortels  is  van  de 
vergelijking  : 

12a; -f  15^  =  96, 
en  dus  gelijktijdig  zal  voldoen  aan  : 
12ic-h  152/ =  96 
en     7x  —    3«/  =    9, 
dat  is  aan  stelsel  B. 

Omgekeerd  zal  elk  stel  wortels,  dat  aan  stelsel  B 
voldoet,  ook  aan  stelsel  A  voldoen,  zoodat  A  en  B 
dezelfde  stellen  wortels  hebben. 

Opmerking.  De  laatste  eigenschap  gaat  ook  door,  als  men 
in  plaats  van:  „vermenigvuldigt  met"  leest :  „deelt  door". 
Uit  §  120  en:§  121  volgt: 


Een  stel  wortels,  dat  voldoet  aan: 

^  aiX-\-h^y=^Ci 
f  üiX  4-  h.,y  =  C2, 
voldoet  ook  aan: 

p  {aiX  +  b^y)  ±  q  {a,x  -\-  b^y)  =  pd  ±  qc^. 

122,  Met  behulp  van  deze  twee  eigenschappen  kan  men  nu  de 
stellen  wortels  bepalen,  die  gelijktijdig  aan  een  stelsel  van  twee 
vergelijkingen  met  twee  onbekenden  voldoen,  of  korter  gezegd, 
de  twee  vergelijkingen  met  twee  onbekenden  oplossen. 

Er    bestaan    vier    methoden   ter  oplossing  van  twee  vergelij- 
kingen   met    twee    onbekenden.    Voor    men  één  dier  methoden 
gebruikt,    is    het    in    het  algemeen  raadzaam,  de  vergelijkingen 
eerst  tot  de  eenvoudigste  gedaante : 
ax-\-  by  =  c 
te  herleiden. 

123.  I.  Methode  van  Optelling  en  Aftrekking. 

Zij  gegeven: 

\  4.x+by  =  S2  (1) 

^  'M  7^  —  2y  =    9  (2) 

De    stellen    wortels,    die    aan    (1)    en    (2)    voldoen,  voldoen 
ook  aan : 

^j.   \     8x  +  lOy  =  64 

^    •-'  i  36x  —  lOy  =  45, 
waarvan    de    eerste  ontstaan  is,  door  beide  leden  van  vergelij- 
king   (1)   met  2,  en  de  tweede,  door  beide  leden  van  vergelij- 
king   (2)    met  5  te  vermenigvuldigen.    Dezelfde  stellen  wortels 
voldoen  dan  ook  aan  de  vergelijking: 

iSx  =  109, 
die  door  samentelling  van  de  overeenkomstige  leden  der  laatste 
twee  ontstaan  is,  en  voldoen  dus  gelijktijdig  aan : 

^      •''  /  4^  +  5t/  =    32. 
Uit    de    eerste    dezer   vergelijkingen  volgt,  dat  x  slechts  één 
waarde  kan  hebben  nl.  2^f ;  deze  waarde,  gesubstitueerd  in  de 
laatste ;  geeft :  9^V  -\-  ^y  =  ^'2 

of:  52/ =  2211, 

waaruit  als  eenige  waarde  voor  y  volgt :   y  =  4^-f-|. 


De  gevonden  wortels  zijn  dus: 

Opmerking.  Uit  de  oplossing  van  deze  vergelijkingen  blijkt, 
dat  X  en  y  slechts  één  enkele  waarde  kurnen  hebben,  en  er 
dus  ook  maar  één  stel  wortels  bestaat,  dat  gelijktijdig  aan  beide 
vergelijkingen  voldoet.  In  Deel  IV  wordt  in  het  hoofdstuk: 
„Oplossing  van  de  algemeene  vergelijkingen  van  den  eersten 
graad.  Discussie  over  de  gedaante  der  wortels",  bewezen,  dat 
twee  vergelijkingen  van  den  eersten  graad  met  twee  onbekenden 
in  't  algemeen  slechts  één  stel  wortels  bevatten. 
Ttveede  voorbeeld: 

,-j-,   \  ax-\-by  =  c 
(  px-\-  qy  =-r. 
Vermenigvuldigt  men  beide  leden  van  de  eerste  vergelijking 
met  ^,    en    van    de  tweede  met  a,  dan  kan  men  het  gegeven 
stelsel  vervangen  door: 

/  apx  -\-  bpy  =  cp 
S  apx  +  aqy  =  ar, 
waaruit  door  aftrekking  volgt: 

{bp  —  aq)  y  z=  cp  —  ar. 
Men  krijgt  nu  een  derde  stelsel  vergelijkingen: 

(III.)  1  ^^^  —  n)y='cp  —  «^ 

\  axA-  by  =  c. 

TT.     1  1  ,  1  cp  —  ar 

Uit  de  eerste  dezer  twee  volgt:  y  = -f^ , 

^      ^        bp  —  aq 

En  nu  uit  de  tweede: 

,   bcp  —  abr 

ax  -\-  -r =  c 

op  —  aq 

bcp  —  acq  —  bcp  -f-  abr 

ax  —  j 

bp  —  aq 

br  —  co 

/jj  — ±_ 

bp  —  aq' 
Aan  deze  voorbeelden  merkt  men  op,  dat  deze  methode  hierin 
bestaat,  het  gegeven  stelsel  vergelijkingen  te  vervangen  door  een 
ander  stelsel,  waarin  eenzelfde  onbekende  in  beide  vergelijkingen 
of  dezelfde  of  tegengestelde  coëfficiënten  heeft,  waarna  men 
de  overeenkomstige  leden  van  beide  vergelijkingen  slechts  van 
elkaar  behoeft  af  te  trekken  of  bij  elkaar  op  te  tellen,  om  één 
vergelijking  met  één  onbekende  te  verkrijgen. 


Opgaven : 

Los  op  volgens  de  methode  van  optelling  en  aftrekking: 
^  5:r  +  6^  =  38  \     6x—7i/=lS 

(  7a;  4- 3// =  37.  (  lla;  +  %  =  133. 

30^—1 


5 
32/ -5 


-1-  3?/  —  4  =  15 

+  2a;  —  8  =  7f . 


6 

7  -^  X       2x  —  y 


=  32/ 


%ZZ_V^  =  18-5.. 


124.  II.   Methode  der  Gelijkstelling. 

Zij  gegeven: 

j  aa;  +  %  =  c  (1) 

f  px-\-qy=r.  (2) 

Een  stel  wortels,  dat  gelijktijdig  voldoet  aan  (1)  en  (2),  vol- 
doet ook  gelijktijdig  aan: 

^  ax  =  c  —  by 
(  px=-r  —  qy 
dus  ook  aan: 

c  —  hy 

x  = 

a 

(         p 

Daar  de  wortels  van  (1)  en  (2)  dezelfde  moeten  zijn,  moet 
de  waarde  van  x  uit  (1)  verkregen,  gelijk  zijn  aan  die  uit  (2) 
verkregen.    Dus : 

c  —  by r  —  qy 

a  p 

Wij  houden  dus  één  vergelijking  met  één  onbekende  over, 
waaruit  we  deze  kunnen  oplossen. 

Uit  c  —  by r  —  qy 

a  p 

volgt,  na  vermenigvuldiging  van  beide  leden  met  ap: 


p{c  —  hy)=za{r  —  qy) 
cp  —  hpij  =  ar  —  aqij 
{aq  —  bp)i/  =:  ar  —  cp 

ar  —  cp 

y  = = — 

aq  —  bp. 

Door  nu  uit  beide  vergelijkingen  van  stelsel  (I)  y  op  te  lossen, 
en  die  waarden  aan  elkaar  gelijk  te  stellen,  zal  men  x  ver- 
krijgen. 

Men  doet  dit  in  de  meeste  gevallen  echter  niet,  maar  sub- 
stitueert (vervangt)  eenvoudig  de  gevonden  waarde  voor  y  in 
een  der  oorspronkelijke  vergelijkingen,  bijv.  in  (1): 


ax  -\- 


dbr 


ax 


aq  —  hp 
acq  —  bcp 


bcp 


abr  +  bcp 


aq  —  bp 


cq  —  br 

aq  —  bp' 


Evenals  de  Methode  van  optelling  en  aftrekking  steunt  ook  de  methode 
van  gelijkstelling  op  de  eig.  van  §  120. 

ax-\-by  =  c  (1) 

px  -\-  qy  =  r,  (2) 

1  e  —  by 


Het  stelsel  verg. 


kan  men  vervangen  door 


a 
r  —  qy 


Aftrekkende  ontstaat 


of 


y  = 


Q_£ ^_!] ^^  welke   nog  opgelost  wordt 

a  p 

met  ax  -\-  by  =  e 

ar  —  ep  _  cq  —  br 


aq  —  bp  aq  ~  bp 

Opmerking.  In  den  regel  is  de  meth.  van  gelijkstelling  langer,  dan  die 
van  optelling  en  aftrekking,  omdat  er  breuken  ontstaan,  die  verdreven  moe- 
ten worden.  Alleen,  wanneer  één  der  onbekenden  in  beide  verg.  denzelfden 
coëflBcient  heeft,  is  het  niet  noodig,  breuken  te  verdrijven. 

Opgaven. 

Pas  de  methode  der  gelijkstelling  toe  bij  de  volgende  stelsels  r 
\2x-^    y=^lh.  \    %x  —  ly  =  —l^. 

\    x  —  ^=\l.  \\2x+    y=       29. 


3. 


4. 


9a; +^    =70. 
5 

n  13^  AA 

ly  —  -^  =  44. 


x-^i            7        "~  14      • 

hx^  iy Wy  —  19 


y 


125.  nj.     Methode  der  Substitutie.  *) 

\ax-\-hy  =  c  (1) 

( px-\-  qy  =  r  (2) 

Even    als    in  het  vorige  geval  drukt  men  een  onbekende  uit 

één   der  twee  vergelijkingen  uit  in  de  andere  onbekende  en  de 

bekende  getallen ;  bv.  x  uit  (1) : 

ax  =  c  —  by 
c  —  by 
a      ' 
en  substitueert  deze  waarde  in  vergelijking  (2) : 
..  c  —  by  . 

p  X     ^     -hqy  =  r, 

waardoor    men    weer    tot    één   vergelijking   met  één  onbekende 
gekomen  is. 

Herleidt  men  deze  eerst  tot  de  eenvoudigste  gedaante : 
p{c  —  by)  +  aqy  =  ar 
pc  —  bpy  -\-  o,<iy  =  «»' 

{aq  —  bp)y  =  ar  —  cp 

dan  vindt  men : 

ar  —  cp 

^  ~  aq—b'p' 
en    substitueert  men  deze  waarde  in  den  vorm,  dien  men  voor 
X  gevonden  heeft,  dan  krijgt  men : 
abr  —  chp 
aq  —  bp 
X  = » 


„  acq  —  hcp  —  abr  +  hcp 

a  {aq  —  bp) 


")  Substitutie  beteekent:  „Vervanging"  of  ,In  de  plaats  stelling". 


cq  —  br 
aq  —  bp' 


Immers  het  stelsel 


wordt  vervangen  door 

of  door 
Aftrekkende  ontstaat 


Ook  de  methode  van  substitutie  steunt  op  de  eigenschap  van  §  120. 
ax-\-by  =  c 
px-{-  qy  =  r 

a 
px  -f  qy  =  r 
px-\-  qy  =  r 

(e-by)p 
a 

qy  =  r ^-^,  welke  opgelost  wordt  met  : 

c  —  hy 


3. 


4. 


y  = 


ep 


of 


bp 
br 


aq  —  bp' 

Opmerking.  In  den  regel  is  ook  deze  methode  langer,  dan  die  van 
optelling  en  aftrekking,  omdat  in  de  vergelijking  met  één  onbekende  in  den 
regel  breuken  voorkomen,  die  verdreven  moeten  worden.  Alléén  wanneer 
één  der  onbekenden  in  de  eene  vergelijking  een  coëfficiënt  heeft,  die  een 
veelvoud  is  van  den  coëfficiënt  van  diezelfde  onbekende  in  de  andere 
vergelijking,  is  het  onnoodig,  breuken  te  verdrijven. 

Opgaven. 

Pas  de  substitutie  methode  toe  op: 


126. 


bx-{- 
X  — 

8y  = 

4:1/  = 

=  14. 
=    7. 

2. 

\^X-\-    y  = 
I  5x  —  2y- 

1^- 

3^-f 

-\y 

-2y: 

— 1 

—       ï' 

=  24. 

7a;  — 

21 

^y- 

-X 

-^+^" 

—  19 

6 

3 

2 

2x-{- 

y 

9^  — 

8 

1  _ 

32/+ 9 
4 

ix-\-hy 

2 

16      ' 

IV. 

Methode  van  Bezout. 

1 

(  a  x-\-b  y 

'  =  C 

aix-\-  biy  =  e 


(1) 
(2) 


5. 


10 

Vermenigvuldigt   men    een   der   2  vergelijkingen,  b.v.  (1)  met  een  onbe- 
paald getal  p  en  telt  men  er  de  2e  vergelijking  bij  op,  dan  verkrijgt  men  : 
{ap  -\-  tti)  X  -\-  {bp  -\-  b\)  y  =  cp  -\-  C\. 
Deze   vergelijking   zal   eenvoudiger  zijn  dan  een  der  opgegeven  vergelij- 
kingen, wanneer  een  der  coëfficiënten  van  x  oi  y  verdwijnt.  Stelt  men  dus 
ap-{-  ai  =0  dan  blijft  er  over  : 
{bp  +  bi)y  —  cp-\-Ci, 

ep  +  Cl 
waaruit :  y  =  t — tt"? 

"^       bp-f-bi 

maar  uit :  ap-{-  ai  =0  volgt : 

_      ai 

a  ' 

Substitueert  men  deze  waarde  van  p  in  den  vorm  voor  y  gevonden,  dan 

verkrijgt  men  : 


y 


—  X  ^  +  Cl 

a  aci  —  ai  e 


cri  ^^  ,    ,    ,         abi  —  aib 

—  Xb+bi 

a 


Door  den  coëfficiënt  van  y  gelijk  nul  te  stellen  en  verder  op  dezelfde 
wijze  te  handelen,  vindt  men  x. 

Opmerking.  Van  deze  vier  methoden  is  de  eerste  in  de  meeste  geval- 
len te  verkiezen  boven  een  der  andere.  De  methode  van  Bezout  gebruikt 
men  wel  eens,  als  de  coëfficiënten  zeer  groote  getallen  zijn. 

Overigens  valt  het  in  het  oog,  dat  elk  der  methoden  niets  anders  dan 
een  eliminatie  (verdrijving)  is  van  een  der  onbekenden. 

Opgaven. 

Los  de  volgende  vergelijkingen  op  : 


4|^ 

-Hy  -- 

=  18. 

%x 

—  ^Tuy  -- 

=  —  57. 

S^x 

+  2i^  = 

--  151i. 

o^x 

-ny= 

^-127i 

7£c  —  2  =  5?/  —  3. 
8.^  -f  5  =  3^  +  31. 

10^  —  7y  =  8x—  55. 
6x-\-  Ib  =  Uy  —  QO. 

9^x~      7  =  Q^y  —  4|. 
^y-20^  =  -l^x- 

Hoc  —    7f  =  84^  -  70|. 
8.3?-15i  =  3i^+31f. 


11 

5^4-8  =  i±^  +  21. 
^x  +  14        13  —  8y  _ 

25  —  3a;       ly  —  20^  _  3y  +  50 


15 


95. 


3^a?  —  40 


+  28i 


2i^  -  10 
24 


+  2x  —  16^. 


hx  —  1      8y  —  5       8a;  +  2</  —  3  _  40?  —  5</  —  33 
3  6  5  "~  12  ' 


12=|  +  ^^_14U. 
5  o 


t^TF' 


1  (8ic  ~  5)  (4«/  +  4)  —  16ii?|/  +  20  =  ^xy  —lx-{-  51. 
10-       40,-3-^2^  =  4. 


11. 


12. 


13. 


14. 


15. 


16. 


|3^       4^^  2. 

f   4         a       ^ 

^  oiC  —  è?/  =  a'  4"  h^. 
i  bx-\-ay  =  a^  -\-  ir. 


4- 


y 


b        a  ~^  b 


a-\-  b       a 
ax-\-by  =  2a. 

qx+p    ,   py—  q 
p-\-q  p  —  q 


P    1    ^gy_/+/ 

l~  "^  2      I  2 ' 

q  PP  -T-2 


1  +  ^ 


P 


x-\-  1       y+  1  _      a       I        ^ 
a— l"^6— 1       a  — l'^i—  1" 
aa:  4-  6?/  :=  a  (a  —  1)  -\-  b  {b  —  1). 

aby 


b       a  —  b 


2a. 


)  «  + 

)       ^      4_      y     _  ab-\-  1       ab  —  1 

I  a—  b      a-\-  b  b  a     ' 


12 


17. 


18. 


19. 


20. 

21. 
22. 

23. 


24. 


25. 


26. 


X 

ai 


4-^  —  c 


I 


—  +  -f-  =  c,. 

{a  -h x)  b  +  a¥  —  cd'  =  {c  +  y) d  -\-  ab{l-{-2b)  —  cdil  ^ 2d). 
{c-\-x)d-\-cd{l—z)  =  (a  +  y)b  —  ab{l  —  d)-\-  2cd  [l—b). 

a  —  X       b  —  y ^ 

b  a  ab' 

a  —  X  ,    b  —  y d' 

b  ab' 


a 


bx 


+ 

^y 


a 


_2y—Sx       3a  (g  +  6)  —  &  ja'  +  25) 
~        b        ~^  ab 


X 


y 


+  1 


^  _  ^^  +  ^^  ^y_^ab[  — 
a  a-\-b  b  \b 

abx  -\-  ba  =  by  -\-  Sa, 

, ,  „  a^  —  b^       2a^ 

bx  —  ay  =  —  c  .  r ;-. 

^  ab  b 

{x-df  -(y-  by  =  {x  +  y)  (x-y)  -  16. 
(x  -\-  y)~  —  {x  —  yY  =  Sa?  +  4:Xy  —  hy  —  75. 


4ic  - 

-y 

3- 

Qx  - 

-  X 

-hy 

X  = 


15  — 4a; 
4 

-  3^ 


S  +  iy 

^  — 

8 

X 

15  _ 

y  ~ 

1 

14 

X 

y 

6|. 

Q2 

X 

y 

IA. 

4f 
Sx 

+  Zi  = 

mi 

u. 


Stel 


^  on  i  =  ,,e„  los  dan  eerst 

y 

p  en  q  op. 


22 


2x  —  4:y-\-'ó 
5 


+ 


15 


6a;  —  by  — 
60 


2x  —  4y-\-3        S  -\-by  —  6x 


9   5 


27. 


28. 


29. 


30. 


13 


^  20  [lx  —  2^  +  9)  —  9  (8a;  +  3y  —  12)  =  32. 
/  22  [lx  —  2^  -f  9)  4-  15  [Sx  +  3.y  —  12)  =  3822. 

1 =  Cl. 

X        y 


a; 


+  — =  a 


a?  y  a  —  h' 

-  b       a  +  b  ^  2  ^'  +  *' 


a-\-  h  .    a  —  h       ^ 

ax  by 

a  —  b       a-\-  b a^  +  ö" 

bx  ay              ab 


—  2. 


Vraagstukken,  die  aanleiding  geven  tot  twee 
vergelijkingen  met  tvree  onbekenden. 

1.  Het  tweevoud  van  een  getal,  vermeerderd  met  een  ander,  is  40. 
Telt  men  echter  het  eerste  bij  het  tweevoud  van  het  tweede, 
dan  krijgt  men  35.  Welke  zijn  die  getallen? 

2.  Het  viervoud  van  een  getal  plus  het  drievoud  van  een  ander 
bedraagt  72  ;  en  het  vijfvoud  van  het  eerste,  verminderd  met 
het    tweevoud  van  het  tweede,  is  21.  Welke  zijn  die  getallen? 

3.  Het  zesvoud  van  een  getal  is  gelijk  aan  het  viervoud  van  een 
ander,  en  het  viervoud  van  het  eerste  is  4  minder  dan  het 
drievoud  van  het  tweede.  Bepaal  die  getallen. 

4.  Iemand  heeft  2  soorten  laken  van  4  gld.  en  van  6  gld.  den 
Meter,  samen  voor  een  waarde  van  472  gld.  Had  hij  van  de 
eerste  soort  10  Meter  meer,  en  van  de  tweede  de  helft,  dan 
had  hij  voor  een  waarde  van  356  gld.  Hoeveel  Meter  heeft  hij 
van  iedere  soort  ? 

5.  Men  heeft  2  zakken  met  geld.  Neemt  men  15  gld.  uit  den 
grootsten  en  doet  die  in  den  kleinsten  zak,  dan  bevatten  beide 
zakken  evenveel.  Neemt  men  daarentegen  30  gld.  uit  den  klein- 
sten zak  en  doet  die  in  den  grootsten,  dan  bevat  deze  If  maal 
zooveel  als  de  kleinste.  Hoeveel  gulden  zijn  in  lederen  zak? 

6.  A  zegt  tot  B :  geeft  mij  100  gld.  van  uw  geld,  dan  heb  ik  juist 


CU 


14 

de  helft  van  het  uwe.  Neen,  zegt  B,  geef  mij  maar  50  gld.  van 
U,  dan  heb  ik  5  maal  zooveel  als  gij.  Hoeveel  had  ieder? 

7.  Men  vroeg  een  boer  naar  het  aantal  zijner  koeien  en  schapen, 
en  hij  antwoordde :  Als  ik  van  ieder  6  stuks  meer  had,  dan  zou 
het  getal  koeien  tot  dat  der  schapen  staan  als  6:5;  doch  had 
ik  van  elk  6  stuks  minder,  dan  zouden  die  aantallen  zich  ver- 
houden als  4  :  3.  Hoeveel  koeien  en  schapen  had  hij  ? 

8.  Twee  jongens  A  en  B  kochten  peren.  A  gaf  \  der  zijne  en 
B  \  der  zijne  aan  C,  waardoor  deze  er  1 0  kreeg,  terwijl  de  andere 
er  evenveel  overhielden.    Hoeveel  peren  had  ieder  gekocht? 

9.  Voor  16  appels  en  15  peren  worden  7  stuivers  betaald,  en 
voor  12  appels  en  35  peren  10  stuivers.  Hoeveel  appels  en 
hoeveel  peren  ontvangt  men  voor  1  stuiver? 

10.  Een  wijnhandelaar  heeft  2  soorten  wijn.  Vermengt  hij  3  L. 
van  de  beste  met  5  L.  van  de  mindere  soort,  dan  kan  hij 
daarvan  den  Liter  verkoopen  voor  20:^^  stuiver.  Vermengt  hij 
echter  3f  L.  van  de  beste  met  1\  L.  van  de  mindere  soort, 
dan  kan  hij  lederen  Liter  voor  1  gld.  verkoopen.  Wat  kost  de 
Liter  van  iedere  soort? 

11.  Iemand  heeft  twee  soorten  zilver.  Smelt  hij  10  KG.  van  de  eerste 
soort  met  5  KG.  van  de  tweede,  dan  krijgt  hij  zilver  van  550 
gehalte.  Smelt  hij  daarentegen  1\  KG.  van  de  eerste  met 
1^  KG.  van  -de  tweede,  dan  krijgt  hij  zilver  van  500  gehalte. 
Van  welk  gehalte  is  iedere  soort? 

12.  Een  arbeider  heeft  in  13  dagen,  van  welke  hij  er  6  door  zijn 
vrouw  geholpen  werd,  21  gld.  verdiend.  En  later  tegen  het- 
zelfde dagloon  in  7  dagen,  van  welke  hij  er  4  door  zijn  vrouw 
geholpen  werd,  12  gld.    Hoe  hoog  is  ieders  dagloon  ? 

1^.^  Een  kapitaal,  op  interest  gezet,  geeft  na  8  jaar  aan  kapitaal  en 
interest   6846   gld.    Wordt  het  echter  l7o  hooger  uitgezet,  dan 
j^Yf  zou  het  met  den  interest  in  5  jaar  tot  ^054705*  gld.  aangegroeid 
zijn.   Hoe  groot  is  dat  kapitaal,  en  tegen  welk  %  's  jaars  stond 
het  uit? 

14.  Vermeerdert  men  den  teller  eener  breuk  met  1,  dan  is  hare 
waarde  \\  vermeerdert  men  den  noemer  met  7,  dan  is  de  breuk 
gelijk  aan  \.    Welke  is  die  breuk? 

15.  Een  koopman  koopt  een  stuk  doek  tegen  1,75  gld.  den  meter. 
Hiervan  verkoopt  hij  60  meter  tegen  een  zekeren  prijs,  de  rest 
echter  tegen  1,80  den  meter,  waardoor  hij  Vè\  gld.  wint.  Had 
hij  100  meter  tegen  den  eersten  prijs  en  de  rest  tegen  l^^gld. 


15 


den  meter  verkocht,  dan  zou  hij  noch  gewonnen,  noch  verloren 
hebben.    Hoeveel  meter  heeft  hij  gekocht? 

1X7.  Het  soortelijk  gewicht  van  zilver  is  a,  dat  van  koper  6.  Als 
men  nu  uit  beide  metalen  een  bokaal  vervaardigt,  die  d  K.G. 
weegt  en  een  soortelijk  gewicht  c  heeft,  hoeveel  K.G.  moet 
men  dan  van  elk  metaal  nemen  ? 
18.  Een  metaallegeering  bestaat  uit  koper  en  tin.  Het  S.  G.  van 
koper  is  8,8,  van  tin  7,3.  Hoeveel  bevindt  zich  van  elk  dezer 
metalen  in  een  legeering,  zwaar  2153^  K.G.,  als  deze  een  inhoud 
heeft  van  270  d.M.'? 

Twee  lichamen  A  en  B  zijn  160  Meter  van  elkaar  verwijderd. 
Naderen  zij  elkaar  met  eenparige  snelheden,  dan  ontmoeten  ze 
elkaar  na  8  seconden.  Bewegen  ze  zich  echter  in  dezelfde  rich- 
ting, zoodanig,  dat  het  Uchaam  met  de  minste  snelheid  door 
het  andere  gevolgd  wordt,  dan  zijn  ze  na  20  seconden  op  het- 
zelfde punt.  Welke  snelheid  heeft  ieder  lichaam  ? 

[20.  Een  getal  van  twee  cijfers  wordt  in  omgekeerde  volgorde  geschre- 
ven, als  men  er  45  bijvoegt.  Voegt  men  tusschen  de  tientallen  en 
de  eenheden  eene  nul,  dan  wordt  het  getal  26  maal  zoo  groot. 
Welk  is  dit  getal? 

|21.  Een  getal  van  drie  cijfers  heeft  op  de  plaats  der  tientallen 
eene  5.  Zet  men  achter  de  tientallen  een  decimaalteeken,  dan 
verschilt  het  met  het  oorspronkelijke  getal  juist  het  -|^^  deel. 
Trekt  men  van  het  getal  een  ander  af,  dat  met  dezelfde  cijfers 
maar  in  omgekeerde  volgorde  geschreven  wordt,  dan  krijgt  meu 
weer  een  getal  met  dezelfde  cijfers  geschreven,  maar  waarvan 
de  oorspronkelijke  eenheden  de  honderdtallen,  en  de  oorspron- 
kelijke honderdtallen  dé  tientallen  zijn.  Welk  is  dit  getal  ? 

22.  De  bezetting  eener  vesting  heeft  vooiTaad  voor  een  bepaalden 
tijd  ;  kwamen  er  nog  500  manschappen  bij,  dan  zouden  ze  20 
dagen  minder  genoeg  hebben;  maar  gingen  er  200  weg,  dan 
zouden  zé  15  dagen  langer  met  den  voorraad  toekomen.  Hoe 
sterk  was  de  bezetting,  en  voor  hoeveel  dagen  was  de  voorraad 
voldoende  ? 

23.  Een  wijnhandelaar  heeft  twee  vaten  wijn ;  uit  het  eerste  verkoopt 
hij  15  L.  ;  uit  het  tweede  11  L.,  waardoor  de  overblijvende 
hoeveelheden  zich  verhouden  als  8  :  3.  Later  verkoopt  hij  zoo- 
veel, dat  beide  vaten  tot  op  de  helft  geledigd  zijn,  en  nu  giet 
hij  in  elk  vat  10  L.  water,  waardoor  de  nieuwe  hoeveelheden 
zich  verhouden  als  9:5.  Hoeveel  L.  bevat  ieder  vat  ? 


16 

24.  A  reist  van  C  naar  D,  en  3  dagen  na  zijn  vertrek  gaat  B  van 
D  naar  C.  Deze  legt  dagelijks  2  mijlen  meer  af  dan  A.  Bij  de 
ontmoeting  heeft  B  een  ^-f  ™^^1  zoo  grooten  weg  afgelegd 
als  A.  Was  A  5  dagen  minder  lang  onderweg  geweest,  en  had 
B  dagelijks  2  mijlen  meer  afgelegd,  dan  zou  B  een  2|  maal 
zoo  langen  weg  afgelegd  hebben  als  A.  Hoe  ver  ligt  C  van 
D,  en  hoeveel  mijlen  legt  ieder  per  dag  af  ? 

25.  Onder  14  mannen  en  15  vrouwen  werd  eene  som  gelds  zóó 
verdeeld,  dat  de  mannen  evenveel,  en  de  vrouwen  eveneens 
evenveel  kregen.  Had  slechts  de  helft  der  mannen  hun  deel 
gekregen,  en  was  het  hierdoor  overblijvende  gelijkelijk  onder 
de  vrouwen  verdeeld,  dan  zou  elke  vrouw  1  gld.  meer  gekre- 
gen hebben  dan  een  man,  en  men  had  nog  6  gld.  overgehouden. 
Hadden  slechts  8  vrouwen  haar  deel  gekregen,  en  was  het 
overblijvende  gelijkelijk  onder  de  mannen  verdeeld,  dan  zou 
ieder  man  het  dubbele  van  dat  eener  vrouw  gekregen  hebben. 
Hoeveel  kreeg  ieder  man  en  iedere  vrouw  ? 

26.  Een  tuin  in  de  gedaante  van  een  rechthoek  moet  in  6  gelijke 
deelen  verdeeld  worden.  Geeft  men  aan  elk  deel  een  lengte 
gelijk  aan  ^  van  de  lengte  en  een  breedte  gelijk  aan  ^  van  de 
breedte  des  tuins,  dan  heeft  elk  stuk  een  omtrek  van  54  D.M, 
Handelt  men  echter  omgekeerd,  dan  heeft  elk  stuk  een  omtrek 
van  56  D.M.  Hoe  lang  en  hoe  breed  is  de  tuin? 

27.  Verdeel  het  getal  63  in  drie  deelen  zoodanig,  dat  elk  volgend 
deel  het  voorgaand  met  evenveel  eenheden  overtreft,  en  dat 
het  2-voud  van  het  kleinste,  het  3-voud  van  het  volgend  en 
het  4-voud  van  het  grootste  deel  203  tot  som  geeft. 

28.  Een  lichaam  A  beweegt  zich  met  eenparige  snelheid  van  P 
naar  Q,  dat  a  meter  van  P  ligt,  en  keert  na  aankomst  dadelijk 
weer  naar  P  terug ;  t  seconden  na  het  begin  der  beweging  van 
A,  beweegt  zich  een  ander  hchaam  B  ook  met  eenparige  snel- 
heid van  Q.  naar  P,  en  ontmoet  voor  de  eerste 'maal  A  na  ti 
seconden,  en  komt  voor  de  tweede  maal  na  t-z  seconden  weer 
met  A  samen.  Welke  snelheid  bezit  ieder  lichaam,  als: 

1^  B  in  het  tweede  geval  nog  niet  in  P  was? 

2°.  B  reeds  P  bereikt  had  en  weer  op  weg  was  naar  Q? 

29.  Van  2  personen  A  en  B,  die  van  de  plaatsen  P  en  Q  vertrekken, 
is  B  a  dagen  later  vertrokken  dan  A,  maar  loopt  per  dag  b 
uur  langer  dan  A,  en  beiden  komen  in  het  midden  van  den  weg 
bij    elkaar.    Was    A    Ui    dagen    eerder  vertrokken,  dan  had  hij 


17 

per  dag  bi  uur  minder  behoeven  te  loopen,  om  toch  met  B 
tegelijk  in  het  midden  van  den  weg  aan  te  komen.  Hoeveel 
dagen  was  B  onder  weg,  toen  ze  samen  in  het  midden  aan- 
kwamen, en  hoeveel  uur  heeft  hij  per  dag  gereisd  ? 

30.  Aan  een  werk  zijn  een  zeker  aantal  mannen  en  vrouwen  bezig, 
samen  krijgen  ze  hi  gulden  loon  per  dag,  doordat  ieder  man 
tti  gulden  en  iedere  vrouw  bi  gulden  dagloon  heeft.  Na  zekeren 
tijd  krijgt  ieder  man  een  loonsverhooging  van  a^  gulden,  en 
iedere  vrouw  van  b^  gulden,  waardogr  ze  samen  h-y  gulden  per 
dag  verdienen.  Hoeveel  mannen  en  hoeveel  vrouwen  waren 
werkzaam  ? 

31.  Een  stoomboot  legt  üi  M.  stroomop  en  b^  M.  stroomaf  in  ti 
seconden  af.  Ook  zou  de  boot  «2  M.  stroomop  en  b.2  M.  stroomaf 
in  U  seconden  kunnen  afleggen.  Bereken  hieruit  hoeveel  meter 
de  boot  per  minuut  zou  afleggen,  als  hij  alleen  door  den  stroom, 
en  hoeveel,  als  hij  alleen  door  den  stoom  werd  voortgedreven  ? 

32.  Twee  kapitalen,  waarvan  het  eene  uitstaat  k  p  "/o,  het  andere 
k  Pi  7o,  geven  in  een  jaar  een  gezamenlijke  rente  van  /gulden. 
Verwisselt  men  de  procenten,  dan  is  de  gezamenlijke  rente  a 
gulden  minder.  Hoe  groot  zijn  die  kapitalen? 

Invullen:  p  =  5;  ;?,  =  4^;  i  =  284,40;  a  =  4,5. 

33.  Een  diligence  heeft  zekeren  tijd  noodig  om  van  A  naar  B  te 
komen.  Een  tweede  wagen,  die  alle  a  uren  b  G.  M.  minder 
aflegt  dan  de  eerste,  doet  over  denzelfden  weg  c  uren  langer. 
Een  derde  wagen,  die  alle  ai  uren  bi  G.  M.  meer  aflegt  dan  de 
tweede,  besteedt  over  denzelfden  weg  Ci  uren  minder  dan  deze. 
In  hoeveel  tijd  kan  elke  diligence  den  weg  afleggen^  en  hoever 
ligt  A  van  B? 

Invullen :  a  =  4;  6=1;  c  =  4;  ai  =  3;  èi  =  l|;  c,  =  7. 


Dorksen  en  de  Laive.  Alg.  II. 


HOOFDSTUK    II. 

Oplossing  van  ji  Vergelijkingen  van  den 
eersten  graad  met  n  onbekenden. 


127.  Wanneer  men  een  stelsel  van  vier  vergelijkingen  met  vier 
onbekenden  heeft,  dan  kan  men  hiervan  met  behulp  van  de  eigen- 
schappen uit  §  120  en  §  121  drie  vergelijkingen  met  drie  onbekenden 
vormen,  die,  verbonden  met  een  der  vergelijkingen  uit  het  ooi'spron- 
kelijke  stelsel,  een  nieuw  stelsel  opleveren,  dat  dezelfde  stellen 
wortels  heeft  als  het  eerste.  Daartoe  heeft  men  slechts  de  coëfficiën- 
ten eener  zelfde  onbekende  in  al  de  vergelijkingen  gelijk  te  maken, 
en  dan  de  leden  van  een  der  vergelijkingen  beurtelings  met  de  over- 
eenkomstige leden  van  de  andere  te  vermeerderen  of  te  verminderen. 
Zij  gegeven : 

Sx-^by  —  2z-\-u=l  (1) 


^  ^    ]bx  —  2y  —  3z-{-2u  =  Q  (3) 

{  éx -j- Sy  —  bz -\-    u  =  —l.  (4) 

Daar  in  (1)  en  (4)  de  coëfficiënten  van  u  dezelfde  zijn,  trekken 
wij  deze  van  elkaar  af  : 

3x-]-by  —  2z-]-u  =  ll  (1) 

4:X-{-2y—bz-\-u  =  —l  (4) 

—  x^2y-\-Sz         =12. 
Vermenigvuldigt  men  beide  leden  van  (1)  met  3,  en  trekt  men 
er  de  overeenkomstige  leden  van  (2)  af,  dan  krijgt  men : 

9a; +  15^—    6^  +  3^  =  33  (1) 

2x—    3y4-    éz-\-Su  =  20  (2) 

7x  -\-  18y  —  100  =  13. 

Vermenigvuldigt  men  beide  leden  van  (1)  met  2  en  trekt  men 
er  de  overeenkomstige  leden  van  (3)  af,  dan  ontstaat : 

6x  +  lOy  —  4z-\-2u  =  22  (1) 

hx—    2y  —  Sz-\-2u  =  0  (3) 

x-\-12y—    z  =  22. 


19 

Het  oorspronkelijk  stelsel  kan  nu  vervangen  worden  door: 
[—x-{-2ij+^z         =12     (1) 
(ml     7a;+18t/  — 10^         =13     (2) 
^    M       x-[-\2y—     z         =22     (3) 

f     ^x+    hij—    2z-\-u=l\     (4);    dit  is  (2)  uit  I. 

Uit  de  eerste  drie  vergelijkingen  van  dit  stelsel  kan  men  twee 

vergelijkingen  met  twee  onbekenden  vormen,  die,  verbonden  met 

een    dezer   drie  en   de  vierde,  een  nieuw  stelsel  opleveren,  dat 

dezelfde  wortels  heeft  als  stelsel  II. 

Telt  men  (1)  en  (2)  samen,  dan  ontsta,at : 

—  a;-l-    2^4-3^=12  (1) 
x+l2y—   g  =  22                                  (8) 

Uy  H-  2^  =  34 
of        =7^/4-    ^=17. 
Vermenigvuldigt  men  beide  leden  van  (1)  met  7  en  telt  men 
^r  de  overeenkomstige  leden  van  (2)  bij  op,  dan  krijgt  men  : 

—  7a;+ 14^  +  21^=84  (1) 
7a;+18y  — 10;g  =  13  (2) 

322/ -f  11^  =  97. 
Men  krijgt  nu  het  derde  stelsel: 

(  ly+      z         =17  (1) 

am  ^^•y+  ^^^      ""^^  ^^^ 

^     '   \   x^l2y—      z         =22  (3) 

f  3^ -f    hy—    2^  +  w  =  ll.  (4) 

Uit  de  eerste  twee  vergelijkingen  vormen  wij  één  vergelijking 
met  een  onbekende,  die,  verbonden  met  een  van  die  twee  en 
de  beide  andere  vergelijkingen,  een  nieuw  stelsel  vormt.  Jat 
dezelfde  stellen  wortels  heeft  als  het  vorige  stelsel. 

Vermenigvuldigt   men   beide    leden    van  (1)  met  11  en  trekt 
men  er  de  overeenkomstige  leden  van  (2)  af,  dan  ontstaat : 
77i/  +  lls  =  187  (1) 

(2) 


(1) 
(2) 
(3) 
(4) 


32^-1-  11^;  = 

97 

45y             = 

90 

of:                 y  = 

2. 

:Men 

krijgt  nu 

het  stelsel : 

1       y 

= 

2 

(IV) 

]                    72/+    ^ 

= 

17 

)     x-^\2y-    z 

= 

22 

\  3ir+    5z/— 2^  + 

u  = 

11 

20 


Door  nu  de  waarde  van  y  uit  (1)  in  (2)  te  substitueeren, 
vindt  men  2;  =  3. 

Door  de  waarde  van  y  en  z  m  (3)  te  substitueeren,  vindt 
men  a^=  1. 

En  door  de  waarde  van  x,  y  en  z  in  (4)  te  substitueeren, 
vindt  men  w  =  4. 

Aan  dit  voorbeeld  zien  we,  dat  wij  het  stelsel  van  vier  verge- 
lijkingen met  vier  onbekenden  langzamerhand  vervormd  hebben 
tot  een  ander  stelsel  bestaande  uit: 

een  vergelijking  met  één  onbekende, 
een  vergelijking  met  twee  onbekenden, 
een  vergelijking  met  drie  onbekenden, 
een  vergelijking  met  vier  onbekenden. 
Op   gelijke    wijze    handelt  men  met  een  stelsel  van  n  verge- 
lijkingen met  n  onbekenden. 

In  vele  gevallen  kan  men  echter,  door  van  dezen  algemeenen 
weg  af  te  wijken,  een  kortere  oplossing  vinden.    Met  een  paar 
voorbeelden  zullen  wij  dit  duidelijk  maken. 
Eerste  voorbeeld: 

x-{-y-\-z-\-u  =  iO  (1) 

y-\-z  -^u-{-  t  =  14:  (2) 

(I)  \  z-\-u-\-t-\-x=lS  (3) 

u -]- t -\- X -^  y  =~12  (4) 

t+x-\-y-\-z  =  n.  (5) 

Telt  men  deze  vergelijkingen  samen,  dan  krijgt  men : 
4:X -\- éy -\- iz -^  4:U -\- U  =  60 
waaruit  na  deeling  door  4  volgt : 

oc-\-y-\-z-^u-]-t  =  lb. 
Trekt  men  van  deze  vergelijking  beurtelings  elk  der  vergelijkingen 
uit  stelsel  (I)  af,  dan  krijgt  men: 

^=5;     x=l;     y  =  2;     z  =  S  en  u  =  4. 
Tweede  voorbeeld: 

xy  -\-xz  -{-  yz 


(I) 


xyz 

yz  -\-  yu  -\-  zu 

yzu 
zu-\-xz-\-  xu 


=  —   4: 


=  4 


xzu 
xu  -\-  yu  -\-  xy 


xyu 


6. 


(1) 
(2) 
(3) 
(4> 


21 


Voert  men  de  deelingen  uit,  dan  krijgt  men 


z       y       X 

— 

4 

(1) 

(II). 

1+1+1= 

u       z       y 
X       u       z 

6 

4 

(2) 
(3) 

1+1+1= 

y       X       u 

— 

-6, 

(4) 

it  door  samentelling  volgt : 

X       y       z       u 

0 

of 

^ 

y       z       u 

0. 

Door  hiervan  elk  der  vergelijkingen  uit  stelsel  (II)  af  te  trek- 
ken, krijgt  men  : 

-  =       4,  dus  w  =       \', 


=  —  6,  dus  X  =  —  ^ ; 


-=  —  4,  dus^  =  — ^; 
-  =       6,  dus  z  =       ^. 


Derde  voorbeeld: 


6                           1            _  17 

x+y+  z     '       x  —  y+^         20' 

(1) 

(I). 

3                           5            _  19 

X  —  y  -\-  z        —  X  -{-  y  -\-  z      12' 

(2) 

2            1     ^        ^           —  ^ 

—  X -\~  y -\- z          x-\-y-\-z          6' 

(3) 

Stellen  wij  : 

1                               1                                    1 

^-\-y-\-z              x  —  y-\-z      ^         —x-\-y-Yz 

dan  gaat  dit  over  in  : 

{^P  +  q        =u 

(1) 

(II).    \         32  +  5r-if 

(2) 

f52?          +2r  =  |, 

(3) 

22 


waaruit  men,  door  uit  (1)  en  (2)  q  te  elimineeren,  verkrijgt ; 

,l^p-hr  =  U  (1) 

(III).       5?>+2r  =  f  (2) 

/    6p+     q  =  kh  (3) 

Door  uit  (1)  en  (2)  r  te  elimineeren,  komt  men  tot : 

P  —  TH 

Hieruit  volgt : 

;>  =  tV;     ^  =  i  en  r  =  |, 
zoodat  men  heeft : 

x-\-y  +  z      ^^' 
1 


(V.) 


1 


x-^y  +  z=l()        (1) 

of  (VI.) 

x-y  +  z=^4.          (2) 

1 
'S"' 

-;r  +  ^  +  ^=6     (3) 

—  x-\-y  -\-z 

Trekt    men    de  leden  van  (2)  van  de  overeenkomstige  leden 
van  (1)  af,  dan  krijgt  men: 

2y  =  6  ;  dus  y  =  8  ; 
(8)  van  (1)  afgetrokken,  levert : 

2x=  4;  dus  x=2; 
(3)  en  (2)  samengesteld : 

2z=  10;  dus  z  =  b. 


Afhankelijkheid  en  strijdigheid  van  twee  of  meer 
vergelijkingen. 

128.  In  §  118  hebben  wij  gezien,  dat  aan  een  vergelijking  met  twee 

onbekenden  een  oneindig  aantal  stellen  wortels  voldoen.  Tevens 

hebben  wij  geleerd  uit  de  eigenschappen  van  §§  105  en  107,  dat 

elk  stel  wortels,  dat  bv.  aan: 

2x-\-3y  =  27 

voldoet,  ook  zal  voldoen  aan  een  andere  vergelijking,  die  ontstaat 

door    beide    leden    dezer    vergelijking    met    een  zelfde  getal  te 

vermeerderen  of  te  verminderen,  of  door  beide  leden  met  een  zelfde 

bekend  getal  te  vermenigvuldigen  of  er  door  te  deelen.  Derhalve : 

Elk  stel  wortels,  dat  voldoet  aan : 

2a; +3^  =  27,  (1) 

zal  ook  voldoen  aan : 


23 

2a;^-3^/±  15  =  27±15,  (2) 

5(2;r  +  3y/)  =    5.27,  (3) 

2^  +  3y  27  ,.. 

—b—        =T'  (^) 

en  daar  vergelijking  (1)  een  oneindig  aantal  stellen  wortels  heeft, 
zullen  de  vergelijkingen  (2),  (3)  en  (4),  datzelfde  oneindig  aantal 
stellen  wortels  hebben.  Verbindt  men  nu  vergelijking  (1)  met 
vergelijking  (2),  of  met  (3),  of  met  (4)  tot  één  stelsel,  dan  krijgt 
men  telkens  een  stelsel  vergelijkingen  met  twee  onbekenden, 
waaraan  voldaan  wordt  door  een  oneindig  aantal  stellen  wortels : 

/2^+3«/  =27  ^2^  +  3^  =27. 

1^  2a;  +  3^/  ±  15  =  27  ±  15.  /  5  {2x  +  2>y)  =    5.27. 

[2x-{-  2>y  =  21 
I  2x  +  3.y  =  27 
f        5  5 

Bepaling.  Men  noemt  twee  vergelijkingen  met  twee  onbe- 
kenden onderling  afhankelijk,  als  zij  een  oneindig 
aantal  stellen  wortels  gemeen  hebben. 

129.  Wil  men  twee  onderling  afhankelijke  vergelijkingen  oplossen, 
dan  zal  men  tot  eindresultaat  een  gelijkheid  of  een  identieke 
vergelijking  verkrijgen. 

Immers  uit: 

\  2a;  +    7^  +  13  =  25  (1) 

/8a; +  28^—    5  =  43  (2) 

volgt,  door  de  leden  van  vergelijking  (1)  met  4  te  vermenig- 
vuldigen, en  van  de  leden  der  komende  vergelijking  de  over- 
eenkomstige leden  van  vergelijking  (2)  af  te  trekken: 

57  =  57. 
En  uit : 

\hx-\-^y=  \2y  —    lx 
\  ^x  — 'èy  =  \2y -\- Ihx 
volgt  door  samentelling  der  overeenkomstige  leden : 

8a;  =  8a;. 
Opmerking.  Als  een  vraagstuk  aanleiding  geeft  tot  een  stelsel 
onderling    afhankelijke    vergelijkingen,  dan  is  het  onbepaald. 

130.  Vergelijkt  men 

7a;  +  52/  =  25  (1) 

met  7a;  +  5«/=18,  (2) 


24 

dan  ziet  men  duidelijk,  dat  elk  stel  wortels,  dat  voldoet  aan 
vergelijking  (1),  niet  kan  voldoen  aan  vergelijking  (2),  omdat 
onmogelijk  dezelfde  waarden  voor  x  en  y  den  vorm  lx  -j-  hy 
in  25  en  in  18  kunnen  doen  overgaan. 

Van  de  oneindig  aantal  stellen  wortels,  die  aan  vergelijking 
(1)  voldoen,  zal  dus  geen  stel  gelijktijdig  aan  vergelijking  (2) 
voldoen. 

De  vergelijkingen  van  het  stelsel: 
\lx^hy  =  2.h 
\lx  +  hy  =  n 
hebben  dus  geen  stel  wortels  gemeen. 

Bepaling.  Als  twee  vergelijkingen  met  twee  onbekenden 
geen  stel  wortels  gemeen  hebben^  noemt  men  ze  onderling 
strijdig. 

131.  De    oplossing  van  twee  onderling  strijdige  vergelijkingen  leidt 
tot  een  ongelijkheid,  of  tot  een  valsche  vergelijking. 

Onderzoek  dit,  door  de  volgende  twee  stelsels  op  te  lossen : 

hx-\-ly  =  2  (3ic  -f  15)         \^ax-\-by  =  c 
X  —  7«/  =  30  (  a^x  -\-  aby  —  c  =  —  ax  —  by  -\-  c. 

Opmerking.  Als  een  vraagstuk  aanleiding  geeft  tot  een 
stelsel  onderling  strijdige  vergelijkingen,  dan  is  het  onmogelijk. 

132.  Als  men  van  de  beide  vergelijkingen  : 

9x—2y-\-bz=  17  (1) 

3x-]-4:y—    z  =  2S  (2) 

de  overeenkomstige  leden  samentelt,  ontstaat  een  nieuwe  ver- 
gelijking : 

6x -\-  y -\- iz  =  40,  (3) 

waaraan  voldaan  wordt  door  alle  stellen  wortels,  die  ook  aan 
(1)  en  (2)  gelijktijdig  voldoen.  (Zie  §  120). 

Daarentegen  zal  geen  stel  wortels,  dat  gelijktijdig  aan  (1)  en 
.  (2)  voldoet,  kunnen  voldoen  aan  : 

6x-]-y-\-iz  =  50.  (4) 

Nu    weten    wij,    dat    er    een   oneindig   aantal   stellen  wortels 

bestaat,  dat  gelijktijdig  aan  (1)  en  (2)  voldoet,  waaruit  volgt,  dat 

de    vergelijkingen    (1)    en    (2),    verbonden   met   (3),  een  stelsel 

vergelijkingen    zal   opleveren,    waaraan    ook   door    een  oneindig 


25 


3. 


aantal  stellen  wortels  zal  voldaan  worden.  Dat  stelsel  vormt 
dan  een  stelsel  van  drie  onderling  afhankelijke  vergelijkingen. 
Verbinden  wij  echter  de  vergelijkingen  (1)  en  (2)  met  verge- 
lijking (4),  dan  verkrijgen  wij  een  stelsel  van  drie  vergelijkingen 
met  drie  onbekenden,  waaraan  door  geen  enkel  stel  wortels  zal 
voldaan  worden.  Dat  stelsel  bestaat  dan  ook  uit  drie  onderling 
strijdige  vergelijkingen. 

Opgaven. 

Onderzoek  de  afhankelijkheid,  strijdigheid  of  oplosbaarheid  van 
de  volgende  stelsels  vergelijkingen : 


bx-\-4:y  —  Sz  =  12 

—  2x-\-7ij-\-iz  =  S0 

4:X-]-Sy  =  18 
7y-\-4:Z=16 
7x—3z=19^ 


4x-}-Sy  —  9z  =  20 
—  4:X  +  7y  —  3z=18 
4:X  —  2y  —  Sz  =  S 

hx-]-Sy=17 

2y  —  z  =  8 

Sy-n^=lS 


2.  Als  van  de  vergelijkingen: 

\ax  -^by  =  c 

ipx  -]-qy  =  r 
gegeven   is,    dat  a  :  p  =  b  :  q  =  c  :  r,  zijn  de  vergelijkingen  dan 
afhankelijk,  strijdig,  of  oplosbaar? 

3.  En  wat  weet  ge,  als : 

a:p  =  b  :  q^  maar  elk  dezer  verhoudingen  ongelijk  is  met  c:r? 

4.  En  wat,  als  a  : p  =  c  :  r,  maar  ongelijk  met  b:  q? 

Opgaven. 

Los  de  volgende  stelsels  vergelijkingen  op : 


x^^l 
5^  +  32^=11 

2a: +^4- 4^  =  18. 

2x-\-Sij—    z  =  28 
bx  —  4y-\-6z  =  29 
X  —  Sy  -{-  hz  =  11. 

hx  —12y=l 
Sy-\-4:Z    =  46 
bz  =  50. 


ix  4-  6y  =  15 
9x  —  5y  =  24| 
x-^Sy  —  bz  =  —  7^. 

X  —  y=  2 
x-]-y  =  7 
y  —  z  =  —  1. 

4a; -f- 72/ =160 
^  —  bz=  98 
^x-\-2z  =  16. 


20 


ix 

-1^  =  3 

^x 

-l-i^  =  8 

iy 

-  f  ^  =  -  6. 

2x 

-3^  +  40  = 

16 

ix 

-Si/-2z  = 

14 

6x 

—  y^-z     = 

47. 

Sx 

4 

^2^3 

=  28 

X 

y  4_  ^  - 
9  "^  7 

=  3 

X 

H-  «/  +  s  = 

=  55. 

10. 


12. 


x-\-  y  —  z  =  22 
X  —  y  -\-  z=^  —  2 
X  —  y         =  —  5. 

4.x—Sy-\-2z=  19 
hx  —  4^  —  3^;  =  3 
6rr  +  5«/  —  40  =  —  47. 


^+1   I    l 
6      ^ 

iC+1 


+ 


10 


0+3 
2 

0  —  3 


10      '       3 

4x -\- dy  -\- 72  =  376 


2^+^  +  -_±_?_^4.1 


^+  1   I    y 


10 

1,^+1 


4ii;  ^«/  +  1. 


I^-|^  +  |«=2 
1^  +  t^  —  1^  =  ItItf 
^—    ^+    2^  =  3145. 

^—    «/+    0=3^V 
3^:;  +  5.y  —  80  =  —  9|-. 
7iB  —  2^  +  90  =  49tV- 

4^  +  1^  —  24  =  80  —  4 
12y  +  6i  =  I0  —  |:r  +  167^ 

f?/  +  4|  =  5^  -  tV  -  46 A. 


iC 

+ 

y  = 

a 

2/ 

+ 

z  = 

b 

a; 

+ 

z  ==■ 

c. 

1 

1 

1 

X 

y~ 

20 

1 

1 

1 

+ 

^ 

0 

10 

1 

1 

1 

a; 

0 

2 

27 


22. 


23. 


24. 


25. 


i5_i?=2 

X         y        "" 

2.5   ,1 

— +  — =  lö 

y         z          2 

2    10  _i 

a;    2: 

x^y  —  z^=  115 

ic  —  «/  +  0  =  67 

—  oc  -\-  y-\r  z  =    59. 

111^ 

iL_L.  i: ==2 

^    f/    2: 

1    1.1 

h-  =  4 

a;   i/   2; 

i_l_l— _6 
X      y      X 

12   16   24  _   17 

5a;   3y   2:      15 

6    4    2  _1  ,^- 

^  "^  %  ~"  3^  ~  16  ; 

1    1    _  1 

"^  ~"  y^  "~  Ï6* 

a;  —  y  -\-    z  —  u  ^  — 

-  2 

)2a;+  a;—  30+M=- 

-   1 

]  4a;  —  2y  ---  z  —  w  =  - 

-  7 

'  5a;  +  2y  4-  2«  +  ï*  = 

19. 

'  5a;  —  2y  +  25!  —  4m  = 

32 

\   8a;  +  5.^  —  42;  +  3w  =  - 

-19 

j  2a;  —  4:y  -\-6z  —  2u  = 

37 

[  hx—  7y  —  3^!  —  u  = 

26. 

;  2x-\-8y  —  3z  —  bu  = 

400 

)     x  —  Sy-\-iz+2u  = 

900 

j  4a;  +  y  —  50  —  4m  =  - 

-1300 

f  5a;  —  2?/  +  62;  +  u  = 

2000 

28 


26. 


27. 


28. 


29. 


30. 


31. 


32. 


15       14 


X        y 
_9_       35 
x'^  ^y 
12        1 


i5  +  l?=i. 


15 


+ 


y       Iz 


_2^ 

3w 

+  A 

bu 


1  3 


1 

TT- 


3a;       9y        0         w 

X  -2y  —  Sz  -\-  u-\-  V  =  —  9. 
2a;  — 3w+  2^  — 4t;4-^=  —  118. 
2y  —  6z  —  2u-\-3x  —  v  ^  —  106. 
02!  —  2v  4-  3w  —  4a;  —  2/  =  23. 
2v  —  4ii-\-3y—    z-\-x=         11. 

2a;  —  5?/  +  30  —  2w  +  4tJ  =       22. 

5a;  —    y  -\-  2z  —  3u  —  7v  ^=  —  67 . 

x-]r  4:y  —  Sz  —  4:U  —  2v  =  —    6. 

5a;  —  2^/  —  70  +    w  —  3t;  =  —  27. 

25. 


4x-]-  Sy—    z  —  hu-\- 

V  = 

{l-c)x+{b-^c)y  = 

2xz. 

(c  —  a)y  +  (c  +  a)0  = 

2xy. 

{a~b)z-^{a^b)x  = 

2yz. 

X\  -\-  x.2  +  a;3  +  a?4  +  a;5 

=  21. 

OOi  +  x.2  -\- Xs -]- Xi -\-  Xe 

=  22. 

ooi  +  x-i  +  a;3  H-  a;5  +  a^e 

=  20. 

Xx  -f-  a;.2  +  a;4  -|-  a;.,  +  a;6 

=  25. 

Xi  +  Xi -{- Xi -\-  X'^  -\-  Xq 

=  23. 

Xi-\-X-i-\-X^-\-X^-^  Xq 

=  24. 

3a;  +  2?/  =   5. 

2w—    0=    9. 

4a;  +  30  =  15. 

hy-\-2u—    0. 

^  +  A  =  8. 
X          y       . 

0             M 

--—=-6 

U            X 

29 


33. 


A  +  A^o. 

X        y 

X  z 

u         y 
A  +  i  =  5. 

U  Z 


Vraagstukken,  die  aanleiding  geven  tot  n  vergelijkingen 
van  den  eersten  graad  met  n  onbekenden. 

1.  Van  vier  personen  A,  B,  C  en  D  hebben  A  en  B  samen 
evenveel  als  C  en  D  ;  A  en  C  300  gld.  minder  dan  B  en  D  ; 
A,  B  en  C  hebben  50  gld.  minder  dan  het  tweevoud  van  D 
bedraagt,  en  samen  hebben  ze  1000  gld.  Hoeveel  heeft  ieder? 

2.  Een  getal  bestaat  uit  3  cijfers.  Verwisselt  men  de  tientallen 
met  de  eenheden,  dan  wordt  het  getal  18  kleiner  ;  verwisselt 
men  de  honderdtallen  en  de  eenheden,  dan  wordt  het  getal 
198  grooter,  en  verwisselt  men  de  tientallen  met  de  honderd- 
tallen, dan  wordt  het  getal  360  grooter.  Bepaal  hieruit  het  getal. 

3.  Deelt  men  drie  getallen  respectievelijk  in  24,  27,  36,  dan  zijn 
de  quotiënten  gelijk.  Deelt  men  ze  echter  in  44,  45,  42,  dan 
is  de  som  der  quotiënten  14.  Welke  zijn  die  getallen  ? 

4.  Drie  arbeiders  A,  B  en  C  zullen  samen  een  werk  afmaken. 
A  en  B  zouden  het  samen  in  c,  A  en  C  in  i,  en  B  en  C  in  a  dagen 
kunnen  doen.  In  hoeveel  dagen  kunnen  zij  het  samen  doen  ? 

In  de  uitkomst  invullen : 

a  =  b;     6  =  42'V  c  =  35. 

5.  In  ieder  van  drie  vaten  kfevindt  zich  een  zekere  hoeveelheid 
water.  Giet  men  uit  het  eerste  If)  liter  in  het  tweede,  dan 
bevat  dit  het  dubbele  vun  bet  eerster  giet  men  echter  30  liter 
uit  het  eerste  in  het  jdcrde,  dan  bevat  dit  luatste  20  liter  min- 
der dan  het  viervoud  van  wat  ftog  in  het  eerste  is.  Giet  men 
echter  25  liter  uit  het  tweede  in  het  .'«rrlp  Üth  Jbeyat  dit  50 
liter  meer  dan  het  drievoud  van  w  ia  het  tweede'  is. 
Hoeveel  liters  waren  in  ieder  vat  ? 

6.  Geeft  A  aan  B  de  helft  van  zijn  vermogen,  dan  heefi  uuze  ;>^ 
maal  zooveel  als  A  overhoudt ;  maar  geeft  A  aan  C  de  helft, 
dan    heeft    deze    evenveel  sds  A  eerst  had  ;  en  als  eindelijk  B 


30 

aan    C  9000  gld.  geeft,  zullen  B  en  C  evenveel  hebben.  Hoe- 
veel geld  heeft  ieder  ? 

7.  Bepaal  drie  getallen  zoodanig  dat : 

het  eerste,  vermeerderd  met  4,  staat  tot  het  tweede,  vermin- 
derd met  4,  als  3  :  4  ; 

het  eerste,  verminderd  met  8,  staat  tot  het  derde,  verminderd 
met  12,  als  1  :  3  ; 

het  tweede,  vermeerderd  met  de  helft  van  het  derde,  staat 
tot  het  derde,  verminderd  met  het  |  van  het  eerste,  als  5  :  3. 

8.  Drie  stukken  zilver  hebben  een  gehalte  van  218f,  IbQ^  en 
187^.  Als  men  het  eerste  met  het  derde,  of  het  tweede  met 
het  derde,  of  het  eerste  met  het  tweede  samensmelt,  krijgt  men 
zilver  respectievelijk  van  194|^ ;  175ff  en  177yV  gehalte.  Hoe 
verhouden  zich  de  gewichten  dier  stukken  ? 

,  9.  Drie  personen  A,  B  en  C  spelen  onder  voorwaarde,  dat  de 
verliezer  aan  elk  der  anderen  zooveel  moet  uitkeeren,  als  deze 
bezit.  Eerst  verliest  A,  daarna  B  en  eindelijk  C,  waarna  ze 
evenveel  over  hebben  en  wel  ieder  100  gld.  Met  hoeveel  was 
ieder  het  spel  begonnen  ? 

10.  Iemand  koopt  3  vaten  wijn  van  verschillende  soort,  die  respec- 
tievelijk 90,  60  en  50  liter  inhouden.  Hij  tapt  uit  het  eerste  in  het 
tweede  vat  20  liter  en  bevindt,  dat  die  gemengde  wijn  90  et.  per 
liter  waard  is.  De  overige  70  liter  vermengt  hij  met  het  derde  vat, 
welk  mengsel  hem  nu  95  cent  kost  per  liter.  Indien  hij  echter 
55  liter  der  eerste,  11  liter  der  tweede  en  40f  liter  der  derde 
soort  onder  elkander  gemengd  had,  dan  zou  hij  daaruit  wijn 
van  93  et.  per  liter  hebben  kunnen  samenstellen.  Nu  vraagt 
men  de  waarde  van  den  liter  van  ledere  soort  te  bepalen. 

11.  Een  wijnkooper  heef t .  3  vaatjes  wijn,  gemerkt  A,  B  en  C; 
het  eerste  bevat  58,  het  tw«ede  50  en  het  derde  40  liter.  Hij 
giet  30  liter  van  A  'n  B,  en.  bevindt  dat  dit  mengsel  43  stuivers 
waard  is;  nu  giet  Kij  16  liter  van  dit  mengsel  in  C,  en  krijgt 
daardoor  een  tweede  mengse!  van  38  stuiver  per  liter ;  eindelijk 
giet  hij  12  V'  van  dit  tweede  mengsel  in  A,  en  verkrijgt 
daardoor  'ee  mengsei  van  45  stuiver  per  liter.  Van 
welke  waan'              ^dere  soort? 

1^2;    Los  X,  y  en  z  op  uit: 

a  {x-]r  y)  —  hz  =  c 
a'  {x-\-  z)  —  h'y  =  c' 
a"{y-\-z)  —  b"x=c". 


31 


Opmerking ! 

Als  men  x  -\-  y  -{-  z  =  s  stelt,  vindt  men  : 
c  c'  c" 

_  ^^Tl}  '^  a'-\-b'^  a'  +  b" 

S  —  7  77 

"  1^1^ 1 


a-irb  '    a'  j-b'    '    a"-\-b' 

a"s  —  (^'  a's  —  c'  as  —  c 

en  a;  =    „   ,    ,„  :     y  =     /   ,    ,.  en  2;  = 


a,"^y'  '     if-  a'  +  b'  a-^b' 

13.  Twee  vélocipedisten  A  en  B  gaan  een  wedstrijd  aan  om  een 
cirkelvormige  baan  van  1500  meters  13  maal  af  te  leggen.  De 
eerste  5  minuten  rijden  zij  even  hard,  maar  dan  versnelt  A 
zijn  gang  met  ^^  van  zijn  oorspronkelijke  snelheid ;  na  eenigen 
tijd  valt  hij,  waardoor  hij  een  oponthoud  heeft  van  1  minuut, 
terwijl  B  gedurende  die  minuut  zijn  snelheid  tot  op  de  helft 
vermindert,  om  dan  de  rest  van  de  baan  af  te  leggen  met  een 
snelheid,  die  1^  maal  zoo  groot  is  als  zijn  oorspronkelijke  snel- 
heid. Na  zijn  val  rijdt  A  1|  maal  zoo  snel,  als  hij  oorspron- 
kelijk deed,  maar  is  1100  meter  achter,  als  B  wint.  Als  B  48 
minuten,  nadat  A  weer  begonnen  is,  het  doel  heeft  bereikt,  hoe 
hard    reden  zij   dan  oorspronkelijk,  en  wanneer  is  A  gevallen  ? 

(Toel.  Ex.  Marine  98). 

14.  Van  een  getal  van  4  cijfers  is  de  som  der  cijfers  12.  Telt  men 
bij  dat  getal  189  op,  dan  krijgt  men  een  getal,  dat  uit  dezelfde 
cijfers  bestaat,  maar  in  omgekeerde  volgorde,  terwijl  9|-  maal 
het  cijfer  der  eenheden  gelijk  is  aan  het  getal,  gevormd  door 
de  2  cijfers  aan  de  linkerhand.  Welk  getal  is  dat?     (Idem). 

15.  Een  wijnhandelaar  heeft  uit  3  soorten  wijn  een  mengsel  van 
240  liter  wijn  verkregen,  doordat  hij  de  soorten  gemengd  heeft 
in  verhouding  van  3:4:5.  Bij  dezen  gemengden  wijn  voegt  hij 
160  liter  uit  dezelfde  soorten  gemengd,  waardoor  hij  een  derde 
soort  wijn  verkrijgt,  waarvan  de  eerste  soorten  in  verhouding 
8:5:7  voorkomen.  Hoeveel  van  elke  soort  bevinden  zich  bij 
het  tweede  mengsel? 


HOOFDSTUK  III. 
Wortelgrootheden. 


133.  Bepaling.  Door  den  n^-machtswortel  uit  een  getal,  verstaat 
men  een  ander,  dat,  tot  de  n^^  macht  gebracht,  het  eerste 
oplevert. 

Omdat  2^  =  8,  daarom  is  2  de  derdemachtswortel  uit  8. 

Omdat  {d~Y  =  a'^,  daarom  is  a^  de  vijfdemachtswortel  uit  a^'^. 

Men  schrijft  dit  aldus: 

lK8  =  2;  ^a''=:a\ 

Evenzoo  is  volgens  de  bepaling  : 

(l^5f  =  5;         {]yaby=:ab;         {^p)^=p. 

Het  teeken  V^,  waardoor  de  wortel  wordt  aangeduid,  is  de 
eerste  letter  van  't  Latijnsche  woord  radix  =  wortel. 

Het  cijfer,  dat  in  het  wortelteeksn  staat,  heet  wortel- 
exponent,  of  wortelindex ;  den  wortelexponent  2  laat  men 
echter  weg. 

Bepalingen.  Wortels,  die  denzelfden  wortelexponent  hebben, 
heeten  gelijknamige  wortels. 

Zoo  zijn:  1?^5,  |K7a,  l^a^è  gelijknamige  wortels,  daarentegen 
zijn :  ^ab,  V2ab,  i^^ab^  ongelijknamige  wortels. 

Gelijknamige  wortels  uit  dezelfde  getallen  heeten  gelijk- 
soortig. 

134.  In  §  5  leerden  wij  de  volgorde  der  bewerkingen  kennen ;  de 
wortelvormen  maken  op  die  volgorde  een  uitzondering,  hetgeen 
wij  door  voorbeelden  zullen  duidelijk  maken. 

I.     «!/&  en  l/a&. 

Beide  vormen  bevatten  twee  bewerkingen :  een  vermenig- 
vuldiging en  een  worteltrekking. 

In  V^ah  gaat  de  vermenigvuldiging  vóór  de  worteltrekking. 


33 

n.    Vbc  en  Vb  X  c. 

In  beide  vormen  gaat  de  vermenigvuldiging  vóór  de  wortel- 
trekking. 

ni.     a:Vb  en  1/a  :  b. 

In  den  eersten  vorm  gaat  de  worteltrekking  vóór  de  deeling ; 
in  den  tweeden  gaat  de  deeling  vóór  de  worteltrekking. 

IV.  Ka :  Vb. 

In  dezen  vorm  gaan  de  worteltrekkingen  vóór  de  deeling. 

V.  Va  Vb. 

In  dezen  vorm  gaan  de  worteltrekkingen  vóór  de  vermenig- 
vuldiging. 

Voorbeelden. 

1.    V^^a%''  =  ba'b\ 

omdat  i^a'bY  =  2héb'\ 

omdat  (2  .  'óa^b^  =  2' .  S^a'b'  =  216aV. 
8.    S^16a'  {a  +  bf  =  S^2*a'  (a  +  è)«  =  3X2a(a+5)=  6a{a  +  b). 

^-V^a'bY  — 


4.    V^a'b^.'^  =  VU'bX^  =  V^a'b'  =  ^d'b. 


Opgaven. 


Herleid : 

.    ^-«^ 

2. 

^a''\ 

3. 

iya''b''; 

l^a'; 

Va'b' ; 

t^d'^b'' ; 

iKa^''; 

^a'%'' ; 

^a''b'' ; 

iya'\ 

^a'b'V. 

i:^a^ 

i      4.    1/16  ;   1/9  ;    iK32  ;   1/49  ;    KIOO  ;   l/4a'' ;   i^-^' ;  iK64  ;  1^27  ; 
1^64;  ^27 a'b';  lK32a^i■-^ 

5.  tKl6a^6«;  l/144aW^  ^6^d'b';  ^a^'b''. 

6.  l/(a^  4-  Qab  +  9&') ;  iK(a*  -\-  2ab  -\-  b'f  ;  t^{ar  +  lOaè  +  25èT. 

8.  Is  Via'  +  è-)  =  a  4-  &  ? 
Verklaar  uwe  meening  ! 

9.  Herleid: 
l5--(a'  +  5a  +  6)'  (a'  +  4a  +  8)'  (a'  +  8a  +  2)  (a  +  1). 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  II.  "         3 


34 

10.  Voltooi! 

De  w''*-machtswortel  uit  a"',  is  een  macht  van  a,  die  tot 
exponent  heeft .  .  .  .,  mits  .... 

11.  Schrijf  7  als  een  derdemacht,  en  5  als  een  gedurig  produkt 
van  vier  gelijke  factoren. 

135.  In  de  vorige  paragraaf  kwamen  alleen  wortels  voor,  die  her- 
leidbaar waren ;  dit  is  niet  met  alle  wortel  vormen  het  geval. 
Zoo  is  bv.  ^ab  in  het  algemeen  niet  herleidbaar,  slechts  dan, 
wanneer  men  weet,  dat  de  waarde  van  het  produkt  een  derde- 
macht  is,  en  men  die  derdemacht  kent,  kan  men  ^ah  herleiden. 
Bijvoorbeeld  :  voor  a  =  6  en  è  =  4^,  gaat  t^ab  over  in  i^2  7 
en  is  gelijk  aan  3. 

Evenzoo  is  V^a  herleidbaar,  als  a  een  vierkant  is,  in  elk 
ander  geval  kan  Ya  niet  zonder  wortelteeken  geschreven  wor- 
den. Is  bv.  a=7,  dan  gaat  l/a  over  in  1/7.  Nu  leert  ons  de 
rekenkunde,  dat  er  geen  geheel  of  gebroken  getal  bestaat,  welks 
tweedemacht  7  oplevert ;  maar  wel  leert  zij  ons  een  decimaal 
getal  vinden,  welks  tweedemacht  men  zoo  weinig  van  7  kan 
laten  verschillen  als  men  wil ;  dat  decimale  getal  is  een  ver- 
anderlijk getal. 

Bepalingen.  Een  getal,  dat  men  kan  voorstellen  door  een 
geheel  of  gebroken  getal,  heet  een  meetbaar  getal. 

Een  getal,  dat  men  niet  kan  voorstellen  door  een  geheel  of 
gebroken  getal,  heet  een  onmeetbaar  getal. 

In  plaats  van  meetbaar  zegt  men  ook  wel  rationaal,  in 
plaats  van  onmeetbaar  irrationaal. 

4,  5|,  3,72,  0,476,  1/16,  i^27a'&'  zijn  alle  meetbare  getallen. 

Yl,  t^\2,  ^9a^b  en  in  het  algemeen  p^a  zijn  onmeetbare 
getallen. 

Verder  wordt  in  de  rekenkunde  aangetoond,  dat  alle  eigen- 
schappen, welke  voor  meetbare  getallen  bewezen  zijn,  ook  geldig 
zijn  voor  onmeetbare  getallen. 

Hiervan  zullen  wij  in  het  volgende  dikwijls  gebruik  maken. 


35 


Wortels   uit   rekenkundige    G-etallen. 

136.  Eigenschap  I.  De  wortel  uit  een  produkt  is  gelijk 
aan  het  produkt  van  de  gelijknamige  wortels  uit 
de  factoren  onder  het  wortelteeken. 

lyabc  =  p-a  X  \yb  X  ^c. 

Bewijs. 

Door  den  w'^'^-machtswortel  uit  abc  verstaan  wij  een  meetbaar 
of  onmeetbaar  getal,  dat,  tot  de  w''*  macht  verheven,  abc  oplevert. 
Beweren  wij  nu,  dat  "C^a  X  i^b  X  1^'C  dat  andere  getal  is,  dan 
moeten  we  slechts  laten  zien,  dat  dit  produkt  tot  de  w''^  macht 
gebracht,  werkelijk  abc  is. 

Een  produkt  wordt  tot  een  macht  gebracht,  door  eiken  factor 
tot  die  macht  te  brengen,  dus : 

{^a  x-iyhx  iycT  =■■  {^af  X  {c^bf  X  (i>-cr, 

en  dit  is  volgens  de  bepaling  van  wortel  gelijk  aan  a  ,b  .  c. 


Van  deze  eigenschap  maakt  men  gebruik,  om  zooveel  factoren, 
als  mogelijk  is,  vóór  het  wortelteeken  te  brengen. 

Voorbeelden. 

1.  ^«^5" a'b''  ontbindt  men  in  twee  factoren,  waarvan  de  eerste, 

de  grootst  mogelijke  derdemacht  is :  a^b^  =  a%^  X  ötö^-  Dus : 

^a'b^  =  ^aV  .  ab'  =  ^a'W  X  "^ab-  =  a%t^ab\ 

2.  }ya'-h''  [a  +  6)-^  =  ^a'^b'"  {a  +  hf  .  aV  (a  -f  bf  = 

=  ]ya'%''  {a  +  b^  X  'x^a'b'  {a  -}-  bf  = 
=  a%^  {a  H-  by  ^dW  (a  -f-  &)'• 

3.  i^54a'^'"  =  1^2  .  3\  d'b''^=  ^3' .  a'ö'  X  2a''6  = 

=  ^3V&'  X  l^2a'ö  =  3a6'  ^2a"-ö. 

Opgaven  : 

Breng    in    de    volgende    wortelvormen    zooveel    factoren,  als 
mogelijk  is,  vóór  het  wortelteeken : 

1.  T/12;         Vè',  1/20;  0^1  Ö ;  1^32; 
1^54;         iKl60;         T^144;           Va^\  l^a'; 
iKa^';         jya'b"';         ^a'b'' ;          Va'b'c'';         Va%c\ 

2.  r«'öV;  ^aW;  lyaWV; 
I^(a4-&r;                    f^l92;                             1^375; 
j:^162;                           1/675;                            ^675. 


36 


3.  Vl2a%; 

hx^yV2{)xYz' ] 

4.  ]^128a'*6V'; 
Al^2'3V'^^>^V'; 


8K32a&^ 
2aVl'èdh*c; 


^{a^h)\a-\-cf)h+cf ;    ^m^{m  +  nfVn^ 


31/50icy ; 
3»il/"8mV; 

l/9a-'(«  +  &f; 


137.  Leest  men  de  eerste  eigenschap: 

van  rechts  naar  links,  dan  krijgt  men: 

Eigenschap  II.  Het  produkt  van  eenige  gelijk- 
namige wortels  is  gelijk  aan  den  gelijknamigen 
wortel  uit  het  produkt  der  getallen  onder  de  wor- 
telteekens. 

Hiervan  kan  men  gebruik  maken  om  factoren,  die  vóór  het 
wortelteeken  staan,  er  onder  te  brengen. 

Voorbeelden: 

1.  21/"3 2    is    gelijk   aan  1/2' ;  dus  is  21^3  =  ■|/"2'  X  K3  = 

=  l/2\  3  =  K12. 

2.  at^ah a  is  gelijk  aan  ^a^;  dus  is  a^ab  =  t^a^)>it^ah  = 

t^a^ .  ah  =  t^a^h. 

3.  a%^a%'  =  ]^a''b^  X  iKa'è'  =  i^a''b' .  a^b'  =  ^a}^b\ 

5.    (^  +  y)V{x'  -  ,f)  =V{x + yf  XV [x-  -  y')=  V{x + yy{x'-y')= 
=  V{x  +  ynx-y). 

Opgaven. 

Breng    in    de    volgende    vormen    de    factoren,    die  vóór  het 
wortelteeken  staan,  er  onder: 
1.      21/"3  2^3  2Vi  2lKi  a]^ab. 

b' 


2.    b^ab         {a-\-b)^ab 


3.    2a6^r|ï; 


x\x  —  «/)|K 


x-Yy 


a%\ya'b\ 


x{x  —  yy 

138.  Eigenschap  ni.  De  wortel  uit  een  quotiënt  is  gelijk 
aan  het  quotiënt  van  de  gelijknamige  wortels  uit 
deeltal  en  deeler. 


37 

Wij  hebben  maar  weer  te  laten  zien,  dat  het  tweede  lid,  tot 
de  w''''  macht  gebracht,  t  oplevert. 

Volgens  een  eigenschap  der  breuken  is : 

\xyb)  ~~  {xybf  ~  b' 

waarmee  de  eigenschap  bewezen  is. 


Van  deze  eigenschap  maakt  men  gebruik  om  wortels  uit 
breuken  te  herleiden.  Men  zegt,  dat  de  wortel  uit  een  breuk 
herleid  is,  als  er  onder  het  wortelteeken  geen  breuk  meer  voor- 
komt, en  zooveel  factoren,  als  mogelijk  is,  vóór  het  wortelteeken 
gebracht  zijn. 

Hierbij  onderscheidt  men  drie  gevallen : 

a.  Men  kan  uit  teller  en  noemer  den  wortel  trekken. 

b.  Men  kan  alleen  uit  den  noemer  den  wortel  trekken. 

c.  Men  kan  noch  uit  den  teller,  noch  uit  den  noemer  den 
wortel  trekken. 

Voorbeelden: 

^'-    ^-    1^64       K64        8' 

^'    ^lyV~l^bV~  b'c' 

€.  6.  l/v.  Alvorens  tot  de  herleiding  over  te  gaan,  zorge  inen  eerst, 
dat  men  ,deri  wortel  uit '  den  noemer  kan  trekken ;  jnen  ver- 
menigvuldige    daartoe    teller    en    noemer  van  de  breuk  r  met 

o 


38 


b,  waardoor  men  verkrijgt : 


^h-^  ¥-Ty¥-    b    -  i^^' 

7.  B^— ^.   Opdat  uit  den  noemer  de  wortel  getrokken  kunne  wor- 

oc 

den,    moet    de    noemer  6V  zijn  ;   men  vermenigvuldige  daarom 
teller  en  noemer  met  V'c: 

hc'  6V       ^öV  oc  bc 

8.  1^—rrr^'  Men  vereenvoudigt  eerst  de  breuk  onder  het  wortel- 

a*bY 


teeken 


^  ^4ï,5J5  ^     \.\  1^       ï>5  15. 


b  b 

Somtijds  kan  men  den  wortel  uit  een  breuk  herleiden,  door  een 
factor,    die  vóór  het  wortelteeken  staat,  er  onder  te  brengen. 

Voorbeelden : 

9.    2^i  =  13/2^  Xl^i  =  1^2\i=  13/2% 

10.  a-&lK^  =  abf^d'  X  1^-.  =  abf^d  .  \  =  abf^a'b\ 

a  a'  a' 

In  dit  voorbeeld  is  van  d'b  één  factor  a  onder  het  5*^^  machts- 
wortelteeken  gebracht. 

11.  21K-f  =  3  .  7Kf  =  31/7'  X  KI  =  3K7'  X  I  =  31X35. 


Opgaven. 

Herleid  : 

1. 

l^Y; 

i5^32a-. 

^81a^ 
•^  166«* 

2. 

lX3f; 

lX5TVa^ 

;        lX3|a«; 

.,,a\a-rbr 

3. 

F-f; 

IX- • 

IX   «^^^    • 

4. 

lX3f; 

IXIJ; 

Ki; 

i^h 

5. 

^f; 

IX- • 

IX- 

39 
b.   r^;     1^^;         V^^;      KA;  KA- 

8,    Herleid  op  2  manieren ; 

10  7 

a  ^       y         y       X 

aè  +  26-   '  ''^  2a;'è  +  ibxy  +  2^" 

a^è'^     '      ^a^l  +  a^V  a^  +  2ö^è  +  a^è^  • 

12.  vi^  +  JLV   W1+4  + 


«/        :r  /  Va;        x'        x 

139.  Leest    men    de    derde    eigenschap    van  rechts  naar  links,  dan 
krijgt  men : 

Eigenschap  IV.  Het  quotiënt  van  2  gelijknamige 
wortels  is  gelijk  aan  den  gelijknamigen  wortel  uit 
het  quotiënt  van  de  getallen  onder  de  w^ortelteekens. 

140.  Eigenschap  V.  De  waarde  van  een  wortel  uit  een 
macht  verandert  niet,  als  men  wortelexponent  en 
machtsexponent  door  een  gemeenschappelijken  fac- 
tor deelt. 

Bewijs. 

We  moeten  maar  weer  laten  zien,  dat  het  tweede  lid,  tot 
de  mn"^"  macht  gebracht,  a"^  oplevert.  Nu  kan  men  (^  dP  tot 
de  mn^"  macht  brengen,  door  den  vorm  eerst  tot  de  mf'%  en 
daarna  de  uitkomst  tot  de  w''''  macht  te  brengen. 

We  krijgen  dan  : 

Omgekeerd  volgt  hieruit  nu  ook  weer  : 

141.  Eigenschap  VI.  De  waarde  van  een  wortel  uit  een 
macht  verandert  niet,  als  men  wortelexponent  en 
machtsexponent  met  een  zelfde  geheel  getal  ver- 
menigvuldigt. 


40 

Van  eigenschap  V  maakt  men  gebruik  om  wortels  met  lageren 
wortelexponent  te  schrijven  ;  van  eigenschap  VI  om  ongelijk- 
namige wortels  gelijknamig  te  maken. 

Voorbeelden : 

1.  |!J/a^&'V^  Hiervoor  kan  mèn  schrijven  i^(a6*c^)^  waarvan  wortel- 
en machtsexponent  door  3  deelbaar  zijn,  dus  : 

2.  ^2^(1^  {x~  -\-2xy  -]r  y^T'  Hiervoor  kan  men  eerst  schrijven: 
tK5V  {x  -f-  yf. 

Nu  kan  men  de  wortel-  en  machtsexponenten  door  2  deelen, 
men  krijgt  dan : 

Vha{x-^yf={x  +  y)Vha{x  +  y). 

3.  i^a' ;  Yah',  ^ab^;  tylc^J?  zijn  ongelijknamig.  De  wortelexpo- 
nenten  zijn  :  3,  2,  6,  4,  waarvan  het  K.  G.  V.  12  is.  We  kun- 
nen die  wortels  nu  als  12*^^  machts wortels  schrijven  : 

Opgaven. 

Herleid  tot  wortels  met  lagere  wortelexponenten : 
1.    t^2^\         P^9;         |>27;     ^d--,         ^a\ 

Maak  gelijknamig  : 

3.  Va\^oh\  lydh  en  ^dh\ 

4.  l/2a;  lK3a^  ^db'  en  P'ab\ 

5.  i^'a';  iKa&;  l/"3a  ;  ^db;  ^d  en  ^dh'^, 

6.  iTa";  t"^ a^  \  }^d  en  i^a"\ 

7.  Maak  ^db^^  tot  een  8«**-machtswortel. 

142.  Eigenschap  VII.  De  wide-machtswortel  uit  den  wde- 
machtswortel  van  een  getal  is  gelijk  aan  den  «w.nde- 
machtswortel  van  het  getal. 

Bewijs. 

Wij  moeten  slechts  aantoonen,  dat  het  tweede  lid  tot  de  w^® 
gebracht,  op  zal  leveren :  i>^^. 


41 


Nu  is  : 

("-i^)»'  =  p^i)  X  v^P  X  v^i> {'^  factoren) 

=  i^p  -P  'P  -P (*w  factoren) 


=  ^^'"=]>-j9. 


Wortels  uit  Algebraïsche  Getallen. 

143.  A.  E venmachts wortels  uit  positieve  getallen. 

l/+4  =  +  2  en  —  2,  omdat  (+  2)-  = -\- 4. 
en  ook  (— 2)' =  +  4 
jy  -\- a^  = -\- a^  en  —  a\  omdat  (+  a")*  =  -{-a' 

en  ook  ( —  a'Y  =  -{-  a^ 
Algemeen  :  ^  +  a'"*  =  +  a^  en  —  a^ 

Hieruit  leeren  we  :  Evenmachtstvortels  uit  positieve  getallen 
hebben  2  waarden :  een  positieve  en  een  negatieve 
waarde.  De  positieve  waarde  heet  de  positieve  wortel,  en 
de  negatieve  waarde  heet  de  negatieve  wortel. 

Om  aan  te  duiden,  dat  men  bjj  een  evenmachts- 
wortel  de  positieve  waarde  bedoelt,  is  men  over- 
eengekomen voor  het  w^ortelteeken  het  plusteeken 
of  niets  te  zetten ;  terwijl  men  de  negatieve  waarde 
aanduidt,  door  voor  het  w^ortelteeken  het  minteeken 
te  plaatsen. 

Onder  K  4-  16  verstaan  wij  dus  in  het  vervolg  -\-V  •¥  16, 
dus  +  4,  en  niet  —  4. 

Daarentegen  onder  —  ]/  -f-  16  de  waarde  —  4. 

144.  B.  Evenmachtswortels  uit  negatieve  Getallen. 

1/"  — 4  is  noch  +2,  noch  -2,  omdat  (±  2)^  = -|- 4  en 
niet  —  4. 

iF  —  «•'  is  noch  -}-«-,  noch  —  a^  omdat  (±:  a^)®  =  +  a^"^ 
en  niet  —  a'"'. 

Algemeen :  |^J a^"^  is  noch  +  a*',  noch  —  a^. 

Wij  leeren  hieruit : 

Evenmachtswortels  uit  negatieve  getallen  zijn  noch  positief, 
noch  negatief.  Zij  kunnen  dus  niet  voorgesteld  worden  door 
algebraïsche  getallen^  die  wij  tot  nu  toe  hebben  leeren  kennen, 


42 

en  vormen  daarom  een  nieuwe  soort  van  getallen,  die 
men  imaginaire  getallen  noemt. 

In  tegenstelling  met  de  imaginaire  getallen,  noemt  men  alle 
andere  reëel. 

De  imaginaire  getallen  worden  later  behandeld. 

145.  C.  Onevenmachtswortels  uit  positieve  Getallen. 

^  +  8  is  alleen  +2,  en  niet  — 2,  omdat  alleen  (+2)^= -|- 8. 
iK  +  «'°  =  4-  a',  en  niet  —  a^,  omdat  alleen  (+  «T  =  ~\~  ^'°' 
Algemeen : 

^V^'  +  a'"''"^''  =  +  a^  en  niet  —  a"". 
Hieruit  leeren  wij  : 

Onevenmachtswortels  uit  positieve  getallen  hebben  slechts  één, 
en  wel  een  positieve  "waarde 

^  -I-  a  =  -f  l?^a ;       ^  J^a%  =  +  ^a'b. 

146.  D.  Onevenmachtswortels  uit  negatieve  Getallen. 

^3^  —  27  =  —  3,  en  niet  +  3,  omdat  alleen  (—  3f  =  —  27. 
iK  —  a^'"  =  —  a^,    en  niet  +  a^,  omdat  alleen  ( —  a^f  =  —  a^'\ 
\y  —  a  =  —  iT^a,  en  niet  -j-  l^«>  omdat  alleen  ( —  [yaf=^  —  a. 
Algemeen : 

Wij  leeren  hieruit: 

Onevenmachtswortels  uit  negatieve  getallen  hebben  slechts  één, 
en  wel  een  negatieve  waarde. 

Opmerking.  In  de  hoogere  algebra  wordt  bewezen,  dat  de 
wortel  uit  een  getal  juist  zooveel  waarden  heeft,  als  de  wortel* 
exponent  bedraagt. 

Zoo  heeft:  r>^  -f-  81  vier  waarden. 
l5^  —  27  drie  waarden. 
^  -\r  a     n  waarden. 

Doch  de  meeste  van  die  waarden  zijn  imaginaire  getallen, 
terwijl  wij  bij  onze  beschouwing  van  de  wortels  alleen  de  reëele 
waarde  der  wortels  op  het  oog  hadden. 

Daarom  zeggen  wij  nu : 

Evet2machtstvortels  uit  positieve  getallen  hebben  twee  reëele 
waarden. 

Evenmachtswortels  uit  negatieve  getallen  xvjn  imaginair. 

Onevenmachtswortels  uit  positieve  getallen  hebben  één  reëele, 
positieve  ivaarde. 


43 

Onevenmachtswortels  uit  negatieve  getallen  hebben  één  reëeUy 
negatieve  waarde 

[*i.  Daar  de  eigenschappen,  die  wij  in  de  vorige  les  hebben 
leeren  kennen,  alleen  betrekking  hebben  op  wortels  uit  reken- 
kundige getallen,  mogen  wij  ze  zonder  nader  onderzoek  niet 
toepassen  op  wortels  uit  algebraïsche  getallen.  Uit  een  onder- 
zoek, of  die  eigenschappen  op  wortels  uit  algebraïsche  getallen 
toegepast  mogen  worden,  zou  ons  blijken,  dat  het  in  sommige 
gevallen  "wel,  in  andere  niet  mag.  Als  voorbeeld  diene  het 
volgende : 

Is  ^  +  a  =  i>(4-«r  =  l!^  +  a^? 

De  derdemachtswortel  uit  +  a  is  positief  en  zijn  getallen- 
waarde  gelijk  aan  ^a. 

De  twaalfdemachtswortel  uit  -f-  a*  is  ook  positief  en  zijn 
getallen  waarde  p3-a*,  of  wat  hetzelfde  is  l^a. 

Derhalve  is :  ^  +  «  =  ;^  +  a\ 

Is  ^-a  =  ^{--ay  =  {^  +  a"? 

^  —  a  is  negatief  en  zijn  getallenwaarde  ^a. 

^^  -|-  a*  is  positief ;  daar  een  negatief  getal  nooit  gelijk  kan 
zijn  aan  een  positief,  daarom  is: 

^— a  niet  gelijk  {>{— a)\ 

Maar  is  1^  —  a  soms  gelijk  aan  -y^ a*  ? 

Ook  dit  is  niet  mogelijk,  daar  1^  —  a  een  reëel,  en  ^ a* 

een  imaginair  getal  is. 

Bij  herleidingen  van  wortels  uit  algebraïsche  vormen  houde 
men  in  het  oog,  dat  door  die  herleidingen  de  vorm  niet  van 
wezen,  maar  alleen  van  gedaante  verandert ;  dat  wil  zeggen  : 
een  positieve  vorm  moet  positief,  een  negatieve 
negatief,  en  een  imaginaire  vorm  imaginair  bljjven. 

Om  nu  de  eigenschappen  van  het  vorige  hoofdstuk  te  kunnen 
toepassen  op  wortels  uit  algebraïsche  getallen,  herleide  men 
deze  eerst  tot  wortels  uit  rekenkundige  getallen. 

Voorbeelden. 

1.  1^ — a^è\  Deze  vorm  heeft  een  negatieve  waarde,  en  wel: 

_  f^a'b'  =  —  Ka'6' .  a'b  =  —  abp^a'h. 

2.  15/  _|_  ^5j7^8  ^  _|_  i^a^lPé"  =  +  dbc^hY, 

3.  —  2\y'ab.  Wil  men  den  factor  vóór  het  wortelteeken  er  onder 
brengen,  dan  bedenke  men,  dat  de  vorm  negatief  moet  blijven ; 
daarom  late  men  het  minteeken  vóór  den  wortel  staan,  en  schrijve : 


a' 


U 

—  2]Xab  =  —  l^iab. 

4.  1^  — 'j-.  De  breuk  onder  het  wortelteeken  heeft  een  positieve 
waarde: 

1^^  =  13/+^. 

De    vierdemachts wortel    uit    -\-  j-  heeft  een  positieve  en  een 

negatieve  waarde,  doch  hier  wordt  de  positieve  waarde  bedoeld. 
Men  heeft  dus: 

5.  ^^ — dr-,  '^-\-ab'\  \y -\- ah.  Wil  men  deze  wortels  gelijknamig, 
dus  tot  30^**"  machtswortels  maken,  dan  handele  men  aldus  : 

p/  4-  aè  =  +  l^ab  =  4-  ^a'W'. 

Opgaven. 

Herleid  de  volgende  wortel  vormen : 

1.  K  +  «';    — K  +  ö^    — iK  +  aV;    K  +  a'&'V'. 

2.  l^H-a«;     1^  — a;V";     IV  —  a"&V^     —f^-\-a%Y\ 

3.  —  ^  4-  «'"è'" ;     15^  +  a^V-'^ix  4- 1/)^ ;     ^  +  a'^è'^c'"". 

5.    -IK +  «•'&' V^     +{>  +  a«'X*  +  cr;     ^-\-aV\ 

7.  Wanneer  is     V^(a^  ---  2ab  -\-  b')  =  a  —  b,  en  wanneer  ö  —  a? 

,\y{a^  —  2a   -|-l)=a — ^1,  en  wanneer  1  —  a? 
—  V^C»^  —  6a   +9)  =a  —  3,  en  wanneer  3  —  a? 

8.  Welk  onderscheid  is  er  tusschen  ]/'( —  af ;    ]y —  a^  en  {1^ — af  ? 

Breng   in  de  volgende  vormen  zooveel  factoren,  als  mogelijk 
is,  vóór  het  wortelteeken:    ' 

llvM;1^H^i^.a9«);  vlMKlK  —  a-*b');     IV  -f-  a^^èV^     V, 


45 


15. 
16. 
17. 

18, 
19. 

20. 
21. 
22. 
23. 
24. 

25. 
26. 

27. 

28. 
29. 


1^(-I^— O;    -IK— 8»'^"+*;    +K4-16a'-6;    —  i?>-H-32aV. 

Welke  tweevoudige  beteekenis  kan  \y-  —  a  hebben  ? 
Herleid  de  wortels  uit  de  volgende  breuken: 

•^"       27'         "^256^'     ^       8'     '^— 6^^'     ^   {—h)''' 


IK 


-K 


—  25 


IK 


^10    ;     ^  +  jo^9  : 


IK 


—  72'         "^"^èV' 


a  a 


bV 


+  a;e- ;     -IK+-4;     —pqV-\ 

«2/  y  PI 

x'  y' 


c'd' 


7.)  t* 

ao*iK  —  Tö. 
o 

(Pas  hier  op!) 


Maak  gelijknamig: 
1^-  —  a';     }y  +  a'b;     iK  +  a'i'  en  iV  —  a'Z>'. 

^  +0";     ]y  —  a^b^;     iK  +  a'è^c'  en  ^^  +  d~bc\ 

Is  ,>  — a*  =  i^  — a? 

Onder  welke  voorwaarde  is  |/-(a  —  6)^  =  jK(«  —  è). 
Herleid : 


ba  c/  +  cV^ 
cd^    ha'    ' 


(«+&)V^ 


aH-^' 


a+  è       a 


als  a>  b. 


a;  +  2/      ic-2/  —  2a;/  +  y^ 

IK  (—  a^^;io  —  a^'b') ;     ^  (6  —  a)'  (a  —  bf. 


30.    1^    —  a  — 


3(a  +  l) 


^ 


—  ic'  +  6xy  —  9  ƒ  • 


46 

Hoofdbewerkingen    met   Wortelvormen. 

Optelling  en  Aftrekking. 

148.  Volgens  eene  eigenschap  der  getallen,  die  ook  voor  onmeetbare 
doorgaat,  is  3a  +  7a  =  (3  +  7)  a  =  10a. 

Past  men  deze  eigenschap  toe,  als  a  =  V^b  is,  dan  krijgt  men  : 
3  1/5  +  7  1/5  =  (3  +  7)  1/5  =  101/5. 

Evenzoo  is : 
51/3  —  21/3  =  41/3 ;         6Va  +  bVa  —  SVa  =  SVa. 
gyab  —  121/aö  =  —  SVab ;         5l^a'  —  7i^a'  +  2i^a'  =  0. 
a^yx  +  bi^x  —  cl^^x  -\-  dl'^x  =  (a  -f  è  —  c  +  d)t^x. 

Uit  deze  voorbeelden  blijkt,  dat  men  de  som  of  het  verschil 
van  gelijksoortige  wortels  bepaalt,  door  de  coëfficiënten  der 
wortels  op  te  tellen  of  af  te  trekken,  en  die  uitkomst  met  den 
gelijksoortigen  wortel  te  vermenigvuldigen. 

Zijn  de  wortels  niet  gelijksoortig,  dan  kunnen  ze  soms  door 
herleiding  gelijksoortig  worden : 

yz  xz  xy  y  z'  xz  x-y 

=  —  Vxyz  -\ Vxyz  -4 V^xyz  =\ 1 1 1  V^xyz  = 

yz  xz  xy  \yz       xz    '    xy) 

x-\-y-\-z^^ 
=  — -^—^ —  Vxyz. 
xyz 

Van  ongelijksoortige  wortels  kan  men  de  som  of  het  verschil 
niet  eenvoudiger  voorstellen,  dan  door  die  wortels  naast  elkaar 
te  schrijven  met  het  plus-  of  minteeken  er  tusschen. 

Zoo  is  de  som  van  21/a  en  31/6  gelijk  aan  21/a  -f-  SVb,  en 
hun  verschil  :  21/a  —  31/6. 

149.  Moet  men  wortels  uit  algebraïsche  getallen  optellen  of  aftrek- 
ken, dan  herleide  men  deze  wortels  eerst  tot  wortels  uit  reken- 
kundige getallen. 

Deze  opmerking  geldt  voor  alle  bewerkingen  :  Verricht  met 
wortels  uit  algebraïsche  getallen  geen  bewerking  of 
herleiding,  voor  die  wortels  herleid  zijn  tot  wortels 
uit  rekenkundige  getallen. 

Voorbeelden. 

1.    ^  —  a'bc  +  2^  +  ab'c  —  a^  —  ^. 

a' 


47 

Voor  deze  vormen  kan  men  schrijven  : 

hé 
—  ^dhc  +  2  t^ah'c  -\-  a^  —  = 

CL 

=  —  afyabc  +  2bi^abc  -\-  ci^abc  =  (—  a  +  2&  +  c)i^abc. 

a'  —  2a'b  +  ah'  a%  —  2ab'  +  b' 

'  b  a  ' 

De  eerste  teller  is  gelijk  aan  a[a  —  6)';  de  tweede  è  (a— 6)', 
zoodat  men  schrijven  kan  : 


^,a{a-bf       ^^b{a-bf 
b  a 

De  eerste  vorm  stelt  een  positieven,  de  tweede  een  nega- 
tieven wortel  voor ;  daarom  wordt  de  eerste  vorm 

de  tweede  :   —(a  —  b)V  —  = Vab^  als  a>h', 

a  a 

daarentegen    wordt    de    eerste    vorm    — r —  V^ab ;    de    tweede 

^^^  Vab,  als  a<^b. 

a 

Wij  hebben  dus  : 

b  a  a  a 

la_^_a^^y^^^(a--Vfy^   als  a>b. 
\     b  a     I  ab 


En: 


ya{a-hf  _yb{a-bl^b_-a^^^_h_--a^^ 


b 


b 


Ib-a  _  b_-a^  ^^^  _  _  {a-bl  ^^^  ^  ^  ^^ 

\     h  a    /  ab 


Opgaven. 

1.  5T/2-f 3K2  — 6K2  +  4K2— 1/2 

2.  SVi  +  SV^  —  bVi  +  lVk. 

3.  iVab  -f  SVab  —  %Vab  -\-  2Vah. 

4.  haVx^2bVx  —  {a  —  U)Vx. 

5.  ^ab  —  2x^ab  -f  h^^ah  +  Ix^ab. 


48 

6.  2Vxt/  —  S}^xt/  -\-  W^xy  —  i^xy. 

7.  V[a—h)-  2V{a-^h)-^lV{a-^b)—hV{a-^b)—QV{a^-h) .  a>b. 

8.  |K2  — K7H-5T/3  — K2  +  4|K2  +  5l/2  — 4K7  — 6K3. 

9.  1/12  +  1/75  -  Ki  +  21/"tV- 

10.  1/24  +  21/54   -  1/216  +  1/150. 

11.  21/28  — 1/63  + iKl  75 -1/7. 

12.  lK16  —  i^''128 +  1^250 +  IK54. 

13.  Va%  —  1/aè'  +  Va^W  +  |/4ai. 

14.  al/a'è'c  +  6l/a&*c  —  l/a^&V. 

15.  1/|  -f  21/i  +  31/24  —  1/54. 

16.  1/  {a'  +  2a^è  +  aö^)  + 1/  (a^  +  4a'6  +  4a6')  -  V4tah\ 

17.  iKa'èV  +  i^-a'èV  —  iKa'èV. 

18.  ]^^    \  yy       y0^'y-\-2xf-\-y' 

y  X  X  ' 

19.  v'-^  +  v'-^-vK+v'-^. 

o  a  a  b 

20.  21/8  —  71/18  +  31/72  —  ^1/50. 

2 1 .  l/45c'  —  2l/80c'  +  31/5a-c. 

22.  51^48  —  3^256  +  6i?^500  —  9i3--1296  -|-  5i5--108. 

23.  31^576  —  81^72  +  15^6561  +  7i5--1944. 

24.  4^24  —  61^81  +  10^3  —  21^376  +  15^i. 

25.  l/^-i/A  +  aK-\-l/(^  +  2  +  A 

o  a  ab  \b  a 

26.  6ai^— -3è]^^'  +  3c^4. 

^  — y      «+«/      x-\-y       x  —  y 

28     ,3>+^)'      «+^'3^«-6 
{a~bf       a  —  ha-\-b' 

30.    i5^  +  40  +  1^  —  5000  —  4^  —  625. 


49 

31.  —  ^  {— a  —  b) -\- x}^  {a -\- b)  —  A^  {—  aoé"  —  bx"). 

32.  4i^  —  «W  +  5^1^  +  27:ry4-  A^  —  64ay . 

33.  ;>  —  :c-"+*  +  p^  +  ^'"+'  +  fi  —  a;'"+',  als  n  oneven  is. 

34.  K^  -f- 1/  +  -^  -  I^  (-  «6)1 

2-aoc  -|-  4a  o* 

—  yz  —xz  {—oc){~y)  ^  xyz 

38.  {x'  —  f)  V  ^~  ^  ~ '  y"^'  -..Y[x  —  y)\  als  ic  >  ?/• 

X       y 

39.  (a'  —  1)  1/  — ?-j-  —  K  (9a^  +  9a'). 

a-\-l 

40.  1/  (a'  —  2a'b  +  ai')  +  V  {a%  —  2ab'  +  h'),  als  6  >  «. 

^     ^^  <V  —  2a;V  +  a:y^       ^^  gr^  +  2a:y  +  a;y^ 
a;'  +  2a;y  +  y'  (x  —  yf 

x'y  +  4xY' -h  W 
^      x^  +  2xy  +  f     ,alsa;>2/. 

42.    {2  +  a)V  [^  +  (2  -  a)  K  [±^-  (1  -f  a^)  Ky^^,  als  a 

pos.  en  <:  1. 
.  _     ,/-  a'  —  2a'ö  +  ah'      .  .  a^'  +  2d'b  +«&',/-_     25a'6 


a'ö  4-  2ab''  +  &^^  a'6  —  2aö'  -{- b'   '       a*  —  2d'b'  +  //' 

als  a  neg.  en  >  h. 

X  —  3?/ ^  ^x\f  —  \2xy'  +  12y'      a;  —  2y      \2x^  —  12xy  +  3y' 
*    ic  —  2i/         ;r^  —  Qx^y  -\-  9x^y^  2x  —  y       x^y  —  4xy'  +  4?/'* 

als  X  pos.  en  >  3?/. 


Vermenigvuldiging. 

150.  De  vermenigvuldiging  van  wortel  vormen  berust  op  de  tweede 
eigenschap  der  wortels  uit  rekenkundige  getallen.    (Zie  §   137). 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  II.  4 


50 

Men  onderscheidt  vier  gevallen'. 
r  Geval.  Vermenigvuldiging  van  eentermige  wortelvormen. 
ir   Oevfil.  Vermenigvuldiging  van  een  veeltermigen  wortelvorm  met 
een  eentermigen. 
IIF  Geval.  Vermenigvuldiging    van  een  eentermigen  met  een  veel- 
termigen wortelvorm. 
IV^   Geval.  Vermenigvuldiging  van  twee  veeltermige  wortelvormen. 


Eerste  Geval. 
151.  Het  eerste  geval  berust  geheel  op  de  bovengenoemde  eigenschap: 

xyaxxyixf^cx-..-=xyahc.... 

lya'  X  f^ab  X  P^abc  =  l^d' .  ab  .  abc  =  f^a'b'c  =  af^ab'c. 

aV%-XbV-XcVabc  = 
bc  a 

=  abc  V-  T-  •  —  .  cibc  =■  abcVabc. 
bc      a 

Uit  deze  voorbeelden  ziet  men^  dat  de  wortels,  om  vermenig- 
vuldigd te  kunnen  worden,  gelijknamig  moeten  zijn.  Zijn  ze  dit 
niet,  dan  make  men  ze  eerst  gelijknamig. 

Voorbeelden. 

1.  l/aX^-'a^l^^'X  i^'«'  =  l^«'. 

2.  ^2|xk!^X>^^. 

cd  c  a^ 

Het  K.  G.  V.  der  wortelexponenten  is  12  ;  we  maken  de 
wortels  dus  tot  12*^''-machts  wortels  : 

~  ^  c'd'  '    c'    '   a'  ~~^      c      ~~ 


Heeft  men  wortels  uit  algebraïsche  getallen  te  vermenigvul- 
digen, dan  make  men  die  wortels  eerst  tot  wortels  uit  reken- 
kundige getallen. 


51 


Voorbeelden : 

1 .  2iK  —  d'h  X  —  5i4/  —  ah'  X  4|3--  —  nb  = 
=  —  2^d'b  X  5l^aè'  X  —  4lKa6  = 

=  40^ aV; .  ai\  ai  =  +  40^a'è'  =  +  iOab^^ab. 

2.  K=-;Xol^^X-ftr^. 


De  eerste  breuk  heeft  een  positieve  waarde,  en  dus 

V 


-:='^+^=+^r 


De  tweede  breuk  is  negatief,  en  dus  : 
De  derde  is  ook  negatief,  en  dus  : 


Men  heeft  nu 

V  — 


lXaiy-^X-biy^,= 


=  -^V^X-al^^X+hl^Y- 


Maakt  men  nu  de  wortels  gehjknamig 


n  X  —  «ly-  jïïö  X  +  ^i>  rr 


_1_    ;«    ""      \/  „  30    '*      \/     I     z,  3n 

+  1/    öT 


nh   30  "f_ 


a'W 


f,h  -^0     "     '^       _^     30       17117 


Opgaven. 


1.  K2XK3;       V'2aXK3a;      l/5a&XK2a;      VSahXVb. 

2.  2T/3X3V^2;     al/aX^l^^c;     2l/3aX5l/"2a ;   aVabXbVbc. 

3.  1/6X1^3;        K6X1/2;  K15XK5;        V^18Xl^l5. 

,4.  i5-a-X^«&;      l^^a'&Xl^a'è';    iKa'è'Xl^a'i';  l^a'bc'X^cr'bY. 

5.  2l/fX3l/4A;  a^a'X^'^a';     -f- 1^&' X  -  l^«'&'c. 

o  c 

6.  nXKf;   l^|Xl^4i;    l/|xi^^;V(a+&rXl^(a+ér. 

7.  Va  {a  +  ?^)  X  Vab  («  +  &);     ]/(a-  +  aè)  X  ^{ah  -\-  b% 


52 

10.  KaX^«;     lKa'Xl3^ö;     l^a'bX'^ab'Xf^ci'b'. 

11.  K2X1K2;     K-^Xl^-;     K-Xl^yXl^-. 

o  a  c  o  a 

12.  IK^^XI^^XI^^;    l^(a  +  2+-)xKfl  +  -  +  4\ 

13.  Ka  X  13^(«  +  ^')'  X  ^a'  X  iT («"-  +  2aó  +  bf  X  i/  «'"(«  +  bf\ 

14.  ira"X  !>"«'";    l^«Xl>"«Xl^^«. 

15.  ■^—  2aè  X  ■^—  4a'&' ;     1^+  3aV  X  1^—  Saè'^  X  1^—  4a'i. 

16.  l^-a'6-cXl^+a'è^cXl^— «V;     13^+^X1^— -X^—o^c. 

17.  ■^-12X^+18X'^- 7^X1^+5;     ^(a-è)X^(&-a)\ 

als  a>&. 

18.  f^—Sa'bX^+^ab';     l/+2Xl3^+2;     13/+5X1^— 5. 

19.  ^_6X]^^+12;   K+6Xl^-15Xl3^+20;    p+a^X^-a^ 

als  w  oneven  is. 

20.  (Vaf  =  VaXVaX =  Va'--  = Vul  dit  in. 

21.  if^a'by;     {aiya'bf;     {^^x^^. 

22.  {—2V2f;     {—^afyabj;     {— ia'bfyarbf. 

23.  {Viaf^aff;     {^{2^2)'}';     (1^(91^3)^. 

24.  {xVxyf  X  {yVxyf  X  (-  l^^y )'. 

25.  (F'-  a^öO'  X  (1^+  ab'Y  X  (—  -  1^—  «'ö'J. 

26.  (^-  a^)^  X  ^(-  «&')'  X  (—  aiy—  abf  X  (-  ahf^^  abj, 

27.  1^{1^(-^^1^-^)T;     {-nf^^vfX{^pq:'y~qf. 


53 

Tweede  Geval. 

152.  Volgens  een  eigenschap,  die  zoowel  voor  meetbare  als  onmeet- 
bare getallen  geldt,  wordt  een  veelterm  met  een  eenterm  ver- 
menigvuldigd, door  eiken  term  van  den  veelterm  met  dien 
eenterm  te  vermenigvuldigen,  en  de  komende  produkten  samen 
te  tellen. 

Voorbeelden : 

1.  l^abc  X  (Vab  —  3Vc  +  2Vabc)  = 

=  {Vabc  X  Vab)  -\-  {Vabc  X  —  ^Vc)  -f  (Vabc  X  +  2Vabc)  = 
=  abVc  -f-  (—  ^cVah)  +  (-f  2abc)  = 
=  abVc  —  ScVab  +  2abc. 

2.  Vab  X  {Va  —  Sf^ab  +  ^ab')  = 

Vab  XVa-  3Vab  X  f^ab  +  Vab  X  ^ab'  = 
Va:'b  —  'ó^aW  .  a-b-  +  f^  aV  .aV  = 
aVb  —  diya'b'  +  bp'a'. 

3.  IK  —  a'b  X  (alK  +  ab  —  bl^  —  a:'b'  —  iK  +  ab'% 

Wij  herleiden  eiken  wortel  eerst  tot  een  wortel  uit  een  reken- 
kundig getal,  en  voeren  daarna  de  vermenigvuldiging  uit: 

—  P^a'b  X  {af^ab  +  bl^a'b'  —  f^ab')  = 

—  af^a'b  .  ah  —  bf^a'b  .  ai'b'  +  ^crb  .  ab'  = 
--  a'f^b'  —  abV^a  +  ab. 


Derde  Geval. 


153.  Dit    wordt  na  verwisseling  der  factoren,  hetgeen  ook  met  on- 
meetbare getallen  geschieden  mag,  het  tweede  geval. 

Opgaven. 

1.  KÏÖX(K2  +  K3  +  l/5;     K3Ö^X  (3aK  +  K5  +  ]^  2a). 

2.  K6X(K^  +  K|  +  K6);     \^ab^x{v-^-hV^-hV-jj. 

3.  l^Ï5  X  (1^15  +  K30  -  K45) ;        KêX  (2^2+3^^- ;/2f). 

4.  (^12  + 1^15  + IK  20)  X  "^12;  > 
{aiya'b  4-  b^b-c—  cf^ab)  X  cf^ac\ 

5.  (Ka-MKa)XlKa;     (l/a  +  «^«)  X  iKa. 


54 

8.    "I^+Ï8X(15^— 3+15^— 15) ;       (l^-a'/^+^+a6'')X"l^-a-6l 

V      —  ö  -f-  ay  I 

10.  (^  -  ?^  +  K^=3^'  -ly-  ia'b'c)  X  1^  -  6a^6V. 

11.  ió/{_i3/_(a^  +  2a6  +  èOrxfK--4i;  +  l^  +  -T-i;l 

\  a  -f-  6  a  -f:  0/ 

12.  (^  — a  +  K  +  a  — l5^  +  a)Xl^  +  a. 

13.  (1^  —  a'6  4-  I/^  +  aè'  —  13^  +  ab')  X—f^—  a'b\ 

14.  {13^{—  aby  +  1^(+  aè')^'}  X  1^  -  a-b\ 


Vierde  Geval, 

154.  Moet  men  V2a  -{-VSa  —  Yba  vermenigvuldigen  met 

2V2a  —  3V^3a  -[-  4K5a,  dan  splitst  men  den  vermenigvuldiger 
in  de  deelen: 

2V2a ;       —  3l/8a  en  +  4l/5a. 
Men   vermenigvuldigt   nu  het  vermenigvuldigtal  met  elk  van 
die  deelen,  en  telt  de  komende  produkten  samen. 
Men  schrijft  de  bewerking  aldus: 
V2a  +  VSa  —  Vba 
2V2a  —  SVSa-\-4Vba 


4a  -\-  2aV6 

—  2aK10 

—    9a- 

-  3aK6 

-f  3a]/15 

—  20a 

4-  4aVlO  +  4al/15 

25a—    a]/6  +  2al/'10  4- 7al/15. 
Kan   men    echter    de   vermenigvuldiging   met  behulp  van  de 
merkwaardige  produkten  verrichten,  dan  geeft  men  daaraan  de 
voorkeur. 

Voorbeelden : 

1.    {Va  +  V2a)  {Va  —  V2a)  =  {Vaf  -  (l/2a)'  =  a  -  2a  =  —  a. 

(^a6-  4-  l^a'5)  (^aö'  —  f^a^b)  =  (l^^aö')'  —  (l^a'ö) '  = 

=  ölKa'6  — al^aö-. 


55 


2.    (51/2  +  3Vsy  =  (51/2)-^  +  2(51/2)  (31/3)  +  {dVSf  = 
=  50  +  30V^6  +  27  =  77  +  301/6 ; 
(al/a  -  bVby  =  (al/a)'  -  2(al/a)  (bVb)  +  (61/ö)'  =  «"'  - 
—  2abVab  -\- b\  ■ 

K    (1/7  +  1/5  -  1/3)  (1/7  —  1/5  -  1/3)  =  {(1/7  -  1/3)  +  V6}X 
XiiVl  —  1/3)  -  1/5}  =  (1/  7  -  1/3)'  —  (1/5)'  =  7  —  21/21  + 
+  3-5  =  5  — 2K21. 

4.    (l/a  +  1/6)^^  =  {Vaf  +  3(l/a)^  (l/ö)  +  3(l/a)  (1/è)'  +  (1/6)^  = 
=  aVa  +  3al/ö  +  SbVa  +  öl/è  =  (a  +  3&)l/  a  +  (3a  +  è)  1/è. 


Opgaven. 

1.  (3 +  1/2)  (5 +  1/2);      (1/6 +  1/3)  (21/6 -31/3); 

(1/5 +  1/2)  (1/10  — 1/5). 

2.  (2  +  31/3)  (3  +  21/3) ;  (l/a  +  il/c)  [cVa  +  èl/c) ; 

(21/5  +  3]/2)  (1/5  -  1/2). 

3.  {2Vab  +  31/ac  —  2Vbc)  {Vab  +  l/6c  —  Vac). 

4.  (1/5  —  1/10  +  1/15)  (1/6  +  1/5 —1/2). 

5.  (21/aö  +  31/ac  —  l/èc)  (4l/a5  +  2Vac  +  1/èc).  -    - 

6.  (1/6  +  1/12  +  1/15)  (21/6  —  31/3  —  1/15). 

7.  (41/3  +  1/5  —  21/6)  (31/3  —  21/5  +  K6). 

8.  (1/2  + 1^3)  (3^2  -  1/3) ;  (2^/2  +  1/3)  (1/2  —  3^3). 

9.  (l/a  —  l^b)  {Va  +  ^è') ;  (21/2  +  1^^2)  (1/2  —  2^2). 

10.  i^x  —  f^x'  +  V>^x')  [2t^x  -  ^x"  +  ^x'). 

11.  (^4+1/2)  (21/2— 1^4)  ;  (al/a+Z^l/6)  (^;l/a~al/fe)  (l/a+l/fc). 

12.  (2^5  +  3B/6  —  21/10)  (—  1K5  +  31K3  —  41/10). 

13.  (1/  +  3  — l/  +  2)(— 21/  +  3  +  1/  +  2); 
(liK  -  afc  +  ^  +  ac)  (2  1^  +  a6  —  "^  —  ac). 


14. 


15. 


16. 


^-l  +  r'  +  --K+-)(- 
o  a  c 


13/  — a6  +  ^  +  a6c)., 


,(-i?r)'( 


]^  _ /^  _  ^ +i^ -^  15/L_^j  (^  _^^  _^  ^  _|_  p^^) 


56 

17.  {^{a  +  bf  +  lK(-a  —  b)}  X  {2F'(«  +  bf  —  Sl^{a'  +  a'b)}. 

18.  1^  —  a'è  —  K  4-  a'6c^)  (IK  +  a'èc  —  K  +  a6'c). 

19.  (IK  —  a'-è  —  IK  +  abc')  (V  -\-ab-^^  a¥c% 

20.  (K  +  2  +  IK  +  6  +  IK  +  15)  (2K  +  2  —  15/  +  6  +  21K+15). 

^^-    ^  a^-16^^4a^-l^''^         a^  +  8        'a^««>^- 

22.  -^1K(^''  — 4;r  +  4)X-^^V^(^'  — 3^  +  2)XlKfci^", 
als  o;  >  2. 

Merkwaardige  Produkten  : 

23.  (1/13  4-  Vlh)  (1/13  —  1/15) ;  {Va  +  Kö)  (Ka  —  Vb) ; 
(21/a  +  1/^))  (2  l/a  —  1/è). 

24.  (3^a'6  +  2^a6-')  (S^a'^è  —  2lKa&-) ; 
(l/a  +  ^  —  a)  (l/a  -h  IK  +  a). 

25.  (iKa  +  iKè)  (iKa  —  ]Kö)  (l/a  4- 1/^)  ; 
(lKa'6^  +  iKa^è^)  (iKa'ö'  —  iKa'è'^). 

26.  (^  — 2a6  +  f/  —  3a'^6)  (IK  —  2rt&  +  IK  +  3a"'è) ; 

27.  (1/7  +  Vhf  ;  (1/3  +  1/2)-^ ;  (2  —1/3)^ ;  (5  —  2K3)^ 

28.  [Vx  —  yVzf-,  {^a^-\-^af',  {f^a'b—f^ab'f ;  {Vxy+Vyzf. 

29.  (^— a'+^a)';  (21K+^'— 3lK+:r^)' ;  [af^—a^+bp'—hy. 

30.  (1/2  +  1/3  +  1/5)';  (1/6  +  1/3  +  1/2)^  {Vab-hVbc-\-Vacf. 

31.  (iKa'  —  "^aö  +  f^bj  ;  (1/10  +  1/5  +  1/2  +  1)\ 

32.       (l/p  +  1/^+  l/r)'  ;     (^  _  «2  _|_  ^   _     ^^  _J_  ^  _|_  J2)2^ 

33.  (1/5  +  K2  +  1/3)  (1/5  +  1/2  —  1/3)  ; 
(l/a  -  1/6  +  c)  (l/a  +  1/7)  —  Vc). 

34.  (1/7  +  2K10  +  21/5)  (K7  —  21/10  —  21/5). 

35.  (5  +  31/6  —  21K6)  (5  —  31/6  —  21K6). 

36.  (l/6  +  l/5  +  l/3  +  l/2)(l/6  — 1/5  +  1/3  — 1/2). 

37.  (l/a  +  lKa  +  lKa  +  ^a)(l/a  — iKa  — iKa+ti^a). 

38.  (Vp  -\-Vq-\-  Vr)  {Vp  -\-Vq-  Vr)  {Vp  —  K?  +  Vr)  X 
Xi-Vp-hVq-hVr). 

39.  (^  +  a'  +  f/  +  r^  +  ^  +  c)(^-a'+^+è^+lK+c')X 
X  (^  +  a'  +  iK-è'^  +  ^  +  c'O  X  (lK+a^+lK+è'-+^-r). 


57 


43. 
44. 
45. 
46. 
47. 
48. 
49. 
50. 
51. 
52. 

53. 

54. 
55. 
56. 
57. 

58. 

59. 

60. 
61. 
62. 


Breng  in  de  volgende  vormen  de  factoren,  die  voor  het  wor- 
telteeken  staan,  er  onder : 

aV  (l  +  ^) ;  (^5  +  1^2)  K7— 21/10;  (1/5  —  2)  l^T+WÏÖ. 
(10  — 2K5)K5  +  2K5;  (10  +  21/5)  K5  —  2K5. 
(2  4- 1/3)  1/2—1/3;  (4  —  1/7)  VT+VT 
Herleid  de  volgende  produkten: 

l/(l/a  +  l/è)  X  !/(!/«  -  l/è) ;     1/(5  —  21/5)  X  V^(5  -f-  21/5). 
K6  4-21/5X  1^6  —  21/5;      Ka  +  1/è  X  "l^a  —  K*. 
K2  4-1/3  X  K7  — 41/3  ;     K7  +  21/6  X  1^7  —  21/6. 
K5+272  X  K33— 201/2;     Ka+l/èc  X  Ka^+Ó'c— 2ail/c. 
{K2^+7  -  K2a;— 2/}'+  {^2Öc^fJ-\-  ^2x—yY,  als  ic  >  |2/- 
{ K6-f  21/5  —  K6-21/5f. 

Ll/{la'  +  |a Ka-  —  è'}  +  l/{|a'-  —  ^a  Ka'  —  è'}]',  als  a' > &''. 
[l/{2r  —  r  K4r-  —  a'}  X  K{2r'  +  r  K4r'  —  a'},  als  4r 


a-. 


en 


•  2r. 


K^^"'^  —  r}     {2?  —  ig'  +  K^j'  —  r^},    als   g-  pos.  is 

als  a  <  %  b. 


^jX3öKfa^-^  +  i^ 


V  a         a" }  V  3  9 

V[Va  +  1/&)  X  K(K«  -  K6),  als  Va  <  1/&. 
(l/a  +  K6)^     (1/a-l/è)^     {xVx-^yVyf. 
[xf^xf  —  2/K^V)' ;     (Ka'ö  —  Ka*'?. 
(1/5  +  Viy  —  (1/7  —  l/5)\ 

Herleid  door  ontbinding  in   factoren: 

{Vx  +  Vyf  —  (1/2;  —  Vyf. 

Ontwikkel:  {oT^a  +  bl^bf. 

Herleid:  {Va —  Vb -\-Vcf. 

Bepaal  den  7<^^'"  term  van:  {f^a^b +f^abrf, 

en  den  12'»<^"  term  van  {a^a'b  —  b^abT- 


58 


63.    (]/10  — 1/8  -h  1/7  —  1/5)  (1/10  -\-V8  -V7  —  1/5). 

G4.    (1/15  —  1/10  + 1/3  —  1/2)  (1/  15  -h  1/10  —1/3  —  1/2). 

65.    (1/7  —  1/3  +1/5  -  1/  11  -h  2)  (1/7  —  1/3  -h  1/5  +  1/11  -  2). 


Deeling. 


155.    Men  onderscheidt  3  gevallen: 
r  Geval.  De  deeling  van  twee  eentermige  wortelvormen. 
ir   Oeval.  De  -deeling  van  een  veeltermigen  door  een  eentermigen 
wortel  vorm. 
///"  Geval.    De    deeling    van    een  een-  of  veeltermigen  wortelvorm 
door  een  veeltermigen  wortelvorm. 


Eerste  Geval. 

156.  Het   quotiënt  van  twee  eentermige  wortelvormen  bepaalt  men 
met  behulp  van  eigenschap  IV,  §  139  ; 

xya'.xyb=xyl. 

o 
Voorbeelden  : 

1.  1/15:1/3  =  1/^  =  1/5. 

o 

2.  1?/—  :  1^—  =  IK  —  :  —   =  ^- r  =  IKtö-  =  t  ^alc. 

hc         c-  \hc     c-J  bc   ah  W       h 

Aan  de  voorbeelden  ziet  men,  dat  de  wortels  gelijknamig 
moeten  zijn,  om  op  elkaar  gedeeld  te  kunnen  worden.  Zijn  ze 
niet  gelijknamig,  dan  worden  ze  eerst  gelijknamig  gemaakt ; 

c  '         c  c^   '         c'  V  c^   '    c^  ) 

c      ao'  ac       ac 

Ook  merke  men  op,  dat  men  in  het  algemeen  geen  breuk- 
vormen  onder  het  wortelteeken  laat  staan,  en  geen  wortelteeken 
in  den  noemer  eener  breuk. 

Heeft  men  door  wortels  uit  algebraïsche  getallen  te  deelen, 
dan  herleide  men  deze  eerst  tot  wortels  uit  rekenkundige  getallen. 


59 

a 

'o.    IK—  a'ö' :  IK—  a'b  =  —  f^ab' :  —  ^a'b  =  -f-  jK^'  = 

ab 

i>^  1 

=  -I-  IK-  =  +  i  1K«^61 

Men  kan  echter  ook  anders  te  werk  gaan,  en  het  quotiënt 
in  den  vorm  eener  breuk  schrijven.  Men  zegt,  dat  het  quotiënt 
eerst  dan  herleid  is,  als  er  in  den  noemer  geen  wortelteekens 
meer  voorkomen,  en  men  in  den  teller  zooveel  factoren,  als 
mogelijk  is,  vóór  het  wortelteeken  gebracht  heeft. 

7.    V^ab  :  l^a'b  =  W7~~ïï,'    ^^^    vermenigvuldige    teller  en  noemer 

met  ^aè",  om  den  wortel  uit  den  noemer  te  verdrijven,  waar- 
door ontstaat : 

Vab  X  ]Ka^>-  _  ^a'h' .  lKa-6'  _  lya'b'  _  bf^db  _ 
ab  ab  ab  ab 

= of  -IKa  o. 

a  a 


Opgaven. 

1.  1/6:1/3:     1K10:1K2;     1K18:^2;     1K24 :  1K6. 

2.  Vöa:V2^a;     "|Kl2aMK4a;     l^löxy' '.l^bx/. 

3.  1/30:1/15;     f^aif^a';     l^abil^a-,     iyab:f^a'b\ 

4.  1/3:1/5;     21/3:31/5;     K2':l/2;    3:1/3;    a:Va;    a:^a. 

5.  8^12:61K18';     5lK20:3lK15;     al^ab :  b^ab\ 
H.  Vabip^a'b;     f^Sa-.Vab;     2l/a6 :  lK2aè. 

7.  lya'b'il^ab-;     ^ba  :Vba;     aV^:b^^. 

o  b 

8.  p/f  :l}/2^;     li/üi':^^. 

bc  c  ca 


60 

c^         '  d^b^        '  d'b        '  c^ 

10.  V^:l^^;     aV-^:iy^;     a^~:bV~. 

0  0  0  0  ba 

11.  (21^9x  V  :  l^Sa^y^;') :  l/3a^^  X  2lK3.r>.    (Pasop!) 

12.  Vx  X  "^V  :  ^r  X  K^y  ;     Vab  X  iKa-è  :  l^^a'ö  X  ^a'b\ 

13.  (al^y  :  bV  y)  X  (^'F'a' :  aV~). 

14.  «:!//->;     ai  :  l^^öc  ;     5  :  2K2  ;     3  :  2K5. 

15.  3:1/2;     6:1^3;     5:13/2;     a :  IKè^     èclKaè'c. 

16.  1^^  —  ha%  '.ly  +  ab;     21K  —  30aV  :  —  31^  +  6ab\ 

17.  alK  —  2^a='6^ :  bf^  +  2='a^&' ;     l^  +  ;r>MJ/  —  y'z\ 

18  i3/ZI_8A .  i3/:^i^y .     i3/_^._i4/    1    «'*' 

•    ^  +  3c(^^  •  "^  -  9c'd  '     "^         c^^    •       ^  "^  r^  • 

19  i^ZL^ .  i^JIl^ .     /'i^_^.i3/      É!Vfi/-J-^.ii/     * 


Tweede  Geval. 

157.  Om    een    veeltermigen    wortelvorm    door    een    eentermigen  te 

deelen,  deele  men  eiken  term,  waaruit  het  deeltal  bestaat,  door 

den    eentermigen    deeler,    en    telle    de    quotiënten    samen.    Dit 

berust    op    een    eigenschap    van    de    deeling,    die   zoowel  voor 

meetbare  als  onmeetbare  getallen  geldig  is. 

Immers : 

Va-{-Vb  —  Vc-]-Vd      ,      ,..,      .. 
r-? zal  gelijk  zyn  aan : 

Va      Vb      Vc      Vd         ,       -        ,    ^^  ^  - 

77 — l-  rj ry — h  77^,    omdat    deze    laatste    vorm,    met  den 

Ve       Ve       Ve       Ve 

deeler  vermenigvuldigd,  het  deeltal  oplevert. 
Voorbeelden. 

)/6  +  Kl5-l/18      1/6      1/15       1/18       ,..,,.,      ,.. 
^'    73 -ï73"+F3--173-==^^  +  ^^-^^- 

2     "ya-b  —  lyab'  +  l^d'b'  _  f^d^b  _  l^ab'       f^a'b'  _ 
=  ^a  —  ^b-^  fy-ab. 


61 

Deze  wijze  van  deelen  is  te  verkiezen,  als  elke  partieele  deeling 
gemakkelijk  verricht  kan  worden.  Is  dit  niet  het  geval  zooals  bij  : 
1/3  —  1V5  H-  1^2 
1/6 

dan  beschouwe  men  het  quotiënt  als  een  breuk  en  vermenig- 
vuldige  teller  en  noemer  met  1/6,  om  den  noemer  rationaal  te 
maken ;  men  verkrijgt  dan  : 

(1/3  —  1K5  H-  1^2)  X  1/6  _  31/2  —  1^5  .  6^  +  1^2'^ .  3^ 

6 


v- 

—  a 
-b 

6 

a 
—  6- 

—  a 

Men  herleide  eerst  de  algebraïsche  tot  rekenkundige  wortels  : 


^   _1_  13/  ^     I     14/  ^ 

b   ^^    b   ^  ^   b' 

7 ,  en  vermenigvuldige  nu  teller  en  noe- 

V  — 
a 


mer  met  V  — 
a 


{^T+^T^^wV^a 


b_ 

a 

b\  b      a  b      a  I 

y(l  +  1^  aö  +  ^  lKa^)=  y  +  y  l^aè  +  y  15/al 

Opgaven. 

1.  (1/12  —  1/18  +  1/6) :  1/2  ;  (161/15  —  71/5  +  321/50) :  41/5. 

2.  (91/54— 181/12+271/15) :  31/3  ;    (151/8+101/7— 81/2) :  41/5. 

.,     51/2  +  21/3  —  31/6  ^         l/gé  +  l/ac  — 1/^c 
'^'  1/30  '  1/aèc 

4.    ^^H-yl^/ï-yK^'  +  lK/r 


62 

5.    1^2  +  ^2-1V-2  +  1^2     l^a      yö__^ÖV        . 
I/-8  \      f)  c  al        ab 

\        c  aci  c  bc 

7.  (f^'^-aV-—ab  l^aiv) :  Ka&c. 

8.  Bewijs,  dat:  1>-^  :  1>- ^  =  1!^  ^-X  i:^^. 

^—15+13^+12— ]3^— 18        T^— 4+^+12— 5TK+6 
2^—3  '  —31^—15 


fy—a'h'c  '  iZ-f 


11.  (l3/_4-l/+2+l^-2):l6/-2;     {^-+'-x'-'l^\-xy) 

10     1^(— «F— T^C-  af      ,     ^ 

12.  — ^^ —— ,  als  X  en  y  oneven  zi]n. 


Derde  Geval. 


158.  De    deeler    is    een   veeltermige  wortelvorm.  Men  onderscheidt 
hierbij  drie  gevallen : 

a.  De    deeler    is  een  tweeterm,  die  geen  hoogere  dan  tweede- 
machtswortels  bevat. 

Gedaante:  —^ yr. 

Va±Vh 

h.   De  deeler  bestaat  uit  meer  dan  twee  termen,  die  geen  hoo- 
gere dan  tweedemachtswortels  bevatten.  ■ 

Teller 

Gedaante:  —^ — ; — y% — . 

Va±Vh±Vc 

c.    De    deeler    is    de    som    of    het  verschil  van  twee  hoogere- 

machts  wortels. 

Teller 
Gedaante:  :^ — r~ï^7I- 

Teller 

159.  Geval  a:  — —  .    Vermenigvuldigt    men  teller  en  noemer 

met    Ya  ^  Vb,  dan  wordt  de  noemer  (Va)'  —  (Vbf  :=a  —  è, 
en  dus  rationaal. 


63 

Voorbeelden. 

5 
^    _■      ,   .  Vermenigvuldig  teller  en  noemer  met  V^3  —  1^2,  of 

de  breuk  met  -pr- — -,  dan  krijgt  men : 

5 1/3  -  K2  _  5  (1/3  -  1/2)  _ 

1/3  +  1/2^1/3-1/2-        3-2        -^^^^'=^       ^^^ 

1/7  +  1/5  ^  1/7  +  1/5       1/7  +  1/5  _  (1/7  +  1/5)'  _ 
1/7—1/5       1/7 -1/5  ^1/7  + 1/5  ~       7  —  5       ^ 

Teller 


160.  Geval  b:  ^.     .,...,. 

V  a±V  b-±.V  c  . . . . 

In  dit  geval  make  men  van  den  noemer  eerst  een  tweeterm, 
door  eenige  termen  tusschen  haakjes  te  plaatsen,  en  passé  dan 
de  vorige  bewerking  toe. 

Voorbeelden. 

1/5  +  1/3        ^         1/5  + 1/3  (l/5  +  l/3)  +  K6  ^ 

1/5+1/3  —  1/6       (1/5 +V^3)  — 1/6^  (1/5 +  1/3) +  1/6 
^  (K5  +  1/3)  (1/5  +  1/3  +  1/6)  ^ 

8  +  21/15  —  6 
^  (1/5  +  1/3)  (1/5  +  1/3  +  1/6)  ^ 

2(1  +  1/15) 
_  (1/5  +  1/3)  (1/5  +  1/3  +  1/6)  >^  K15  —  1  _ 


—  2(1/15  +  1)  ^^  1/15  —  1 

^  (1/5  +  1/3)  (1/5  +  1/3  +  1/6)  (1/15  —  1) 
2(15-1) 
22  +  121/2+61/15  +  21/30 


28 


=  ^ij  (11 +61/2+3K15+1/30. 


Bij  deze  vormen  zij  men  echter  voorzichtig  met  het  tusschen 
haakjes  plaatsen  van  de  termen  uit  den  noemer,  want  dat  dit 
lang  niet  onverschillig  is,  zullen  we  uit  de  volgende  voorbeel- 
den leeren : 

521/2 
2.    Gevraagd:  ^  _^  ^^3  ^  ^^3  te  herleiden. 

o  ,.  ••  521/2  ,     ,  . ,  , 

öchrijven  we  eerst:  oi/qx   1    i/iq^  ^"  herleiden  op  de  ge- 

wone wijze : 


64 
521/2  (5+21/3)— 1/13  _52(5+2l/3— 1/13)1/2 

1  r    X 


(5-|-21/3)H-Kl5  '^  (5+21/3)— 1/13  37  +  201/3—13 

_52(54-2l/3— 1/13)1/2  ^  13(5+21/3— Kl3)l/2  6— 51/3  _ 
~  4(6+51/3)  "~  6+51/3  ^6— 51/3  ~ 

13  (5  +  21/3  —  1/13)  (6  —  51/3)  1/2  ^ 
~  36—75 

(5+21/3~l/13)(6— 51/3)1/2  ^  —13K6— 61/26+51/78  _ 
~  —3  ~  —3  ~ 

=  4il/6  +  21/26  —  l|l/78. 

Had  men  echter  in  den  noemer:  5  +  21/3  +  1/13  de  twee 
laatste  termen  bij  elkaar  genomen,  en  dus  geschreven: 

521/2 
5 +(21/3 +  1/13)' 
dan  zou  de  herleiding  geworden  zijn: 

521/2  5— (21/3+1/13)  ^  52(5— 2l/3— l/13)l/2_ 

5+(2l/3+l/13)  ^5— (21/3+1/13) ~~  25-25—41/39  "~ 
_  52(5  —  21/3  — 1/13)1/2  ^  13(5—21/3—1/13)1/2  1/39  ^ 
"~  —41/39  ~  —1/39  ^1/39"" 

_  13(5  —  21/3  — 1/13)1/2  X  V^39  _  51/78  —  6V26  —  13K6  _ 
~  —39  ~~  —3  ~" 

=  4^V6  +  21/26  —  If  1/78. 

Deze  bewerking  is  iets  korter.  Dit  ligt  in  de  omstandigheid, 
dat  het  vierkant  van  5  evengroot  is,  als  de  som  der  vierkanten 
van  de  termen  21/3  en  1/13. 

3l/3 


2  +  1/3  +  1/7* 

Omdat:  2^=4; (1/3)^=3; {V7f=7; 

en    4  +  3  =  7    is,    nemen    we    in    den  noemer  de  eerste  twee 
termen  bij  elkaar: 

31/3  2  +  1/3  —  K7  ^  3(2  +  ^3  —  1/7)1/3  _ 

(2  +  1/3)  +  1/7  ^  (2  +  1/3)  -  1/7  41/3  ~ 

=  1(2  +  1/3  —  1/7). 

,     „..  1  +  21/35 

4.    Zij  gegeven  :  y^j^y^^y^^- 

Daar  (1/5)'^  =  5,  (1/7)' =  7  en  (1/11)^=11,  en  men  twee 
dezer  vierkanten  door  optelling  niet  gelijk  kan  maken  aan  het 
overblijvende  vierkant,  is  het  oogenschijnlijk  onverschillig,  welke 


65 

vormen  uit  den  noemer  men  bij  elkaar  neemt.  Daar  echter  in 
den  teller  1/^35  voorkomt,  die  door  de  vermenigvuldiging  van 
1/5  en  1/7  ook  ontstaat,  neme  men  deze  twee  wortels  in  den 
noemer  bij  elkaar: 

1  +  21/35  1  +  21/35  1/5+1/7—1/11 


(1/5  + 1/7)  +  1/1 1      (K5+l/7)+l/ll  ^^  iVb+V7)-yn 

_  (1  + 21/35)  (1/5  + 1/7 -l/'ll)  _ 

12+21/35-11 -1/5  +  1/7-1/11. 

161.  Bevat  de  noemer  vier  tweedemachtswortels,bv.l/a+l/&+l/c+l/<^ 
(welke  de  teekens  der  termen  zijn,  is  onverschillig),  dan  ver- 
menigvuldige  men  teller  en  noemer  met  een  vorm,  die  in  twee 
teekens  met  den  noemer  verschilt,  hv.  metV^a-\-V  b — l/c — V^d. 
De  noemer  wordt  dan  : 
{Va  +  V'bf  —  {Vc  +  Vdf  =  a  +  è  —  c  —  rf+  2Vab  —  2Vcd. 

Als  a,  b,  c  en  d  getallen  zijn,  wordt  de  noemer  dus  een 
drieterm ;  zijn  het  geen  getallen,  dan  kan  men,  door  a-\~  b  —  e  —  d 
tusschen  haken  te  plaatsen,  er  een  drieterm  van  maken.  In 
ieder  geval  hebben  wij  toch  een  drietermigen  noemer  verkregen, 
die  nog  maar  twee  wortels  bevat. 

Deze  drieterm  wordt  een  tweeterm,  als  a-\-b  =  c-{-d; 
m.  a.  w.  als  er  twee  getallen  in  den  noemer  voorkomen,  waarvan 
de  som  der  vierkanten  gelijk  is  aan  de  som  der  vierkanten  van 
de  andere  twee  getallen.  In  dit  geval  moet  de  vermenigvuldiger 
dus  zoo  gekozen  worden,  dat  men  de  teekens  verandert  van 
die  twee  termen,  wier  vierkanten  samen  zoo  groot  zijn  als  de 
som  van  de  vierkanten  der  andere  twee  termen,  b.v. 
1/10  +  1/8  +  1/7+  1/5 
1/10— 1/8  +  1/7  — K5' 

Daar  8+7  =  10  +  5  is,  kieze  men  als  vermenigvuldiger  voor 
teller  en  noemer  1/10  +  1/8  —  1/7  —  1/5  ;  dan  heeft  men  de 
volgende  herleiding: 

1/10  +  1/8  +  1/7  +  1/5  ^    1/10  +  1/8  +  1/7  +  1/5 
1/10  — 1/8  + K7  — 1/5       (1/10  — 1/5)— (K8  -1/7)^ 
V    1^10-^/5  +  1/8-1/7    ^(1/10  +  1/8^- (l/7-fV/5)^^ 
^  (1/10  — 1/5) +  (1/8 -1/7)       (1/10 -1/5)' -(1/8 -1/7)-^ 
_  18  +  81/5  —  12  —  21/35  _  6  +  81/5  —  21/35  ^ 
~  15  — 101/2— 15  +  41/14  ~     41/14—101/2     ~ 
_  3  +  41/5  -  1/35  ^  (3  +  4]/5  —  1/35)  (21/14  +  51/2)  ^ 
—     21/14  —  51/2     "~     (21/14  -51/2)  (21/14 +  51/2) 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  II.  5 


66 
6  VU  +  15|/2  +  81/70  -f  201/10  —  Uj/lO  —  51/70 


6K14+15K2+3K70+6^i0^^,^^2,^2+iK70+l/10. 


6 

162.  De  drieterm:  {a+ h  —  c —d) -{- 2Vab  —  2Vcd  wordt  een 
eenterm,  als  2Vab  =  2Vcd  is,  m.  a.  w.  als  het  produkt  van  twee 
termen  uit  den  noemer  gelijk  is  aan  het  produkt  van  de  twee 
andere  termen.    Dit  nu  zal  plaats  hebben,  als : 

Va:Vc  =  Vd:  Vb, 
m.  a.  w.,  als  de  termen  in  den  noemer  zoo  gerangschikt  kunnen 
worden,  dat  ze  een  evenredigheid  vormen. 

Dit  geval  zal  zich  voordoen  bij  den  volgenden  vorm: 

K15  +  KIO  +  j/  3  4-  K2 

K15  —  KIO  4-  K3  —  K2' 
Daar    het    produkt    van  den  eersten  en  vierden  term  uit  den 
noemer    gelijk   is    aan    dat    van  den  tweeden  en  derden,  neme 
men  den  eersten  en  vierden,  alsook  den  tweeden  en  derden  term 
tusschen  haakjes.    De  herleiding  wordt  dan : 
K15  +  1/  10  +  K3  +  K2  ^  K15  — K2  -f  IXIO  —  ]yS 


(K15-K2)— (Kio— K3)  ^^  {K15—K2) +(1X10— 1/3) 
_(K154-K10)'— (1X3+K2)'^    25+10K6-  (5+2K6)  _ 
~(K15— K2r— (K10-K3f  ""  17-2K30- (13-  2K30)  ~ 

Opmerkingen.  1^.  Men  had  dit  voorbeeld  nog  eenvoudiger 
kunnen  behandelen  met  behulp  van  de  ontbinding  in  factoren : 

K15+K104-1/3+1/  2  ^  (K3-|-K2)K5+l(i/  3+K2)  __ 
1/15— K10+K3— 1/2  ~  (K3— l/2)l/5+l(K3— K2)  "~ 
^(1/  54-1X1/ 3+K2)_K3+K2  _^(1/3H-K2f^  ^ 

(K54-1)(K3-K2)~K3— 1/  2  3—2  "^   ^ 

2".  Over  het  rationaal  maken  van  den  noemer,  indien  er  meer 
dan  vier  tweedemachtswortels  in  voorkomen,  raadplege  men 
Deel  IV. 

Jl  cliGr 
163.  Geval  o.  p^a  ^p- b 

Kiezen  wij  daartoe  in  de  eerste  plaats  als  voorbeelden  : 
p  p  p  p 

FV+^'    ï/a  —  -^ö '    iKa  +  1/6  '    l/a  —  p'b' 


3. 


67 


P 
l^a  -h  f^b' 

Wij  verwijzen  naar  §  57,  waar  men  de  eigenschap  zal  vinden: 
De  som  van  twee  gelijknamige  oneven  machten  is  deelbaar  door 
de  som  der  grondtallen. 

Daar  a  de  derdemacht  is  van  l^a,  en  b  de  derdemacht  van 
^b,  zal  a-^b  deelbaar  zijn  door  ^a-\-'^b.  Vermenigvnldigt 
men  nu  teller  en  noemer  met  a  -\-  b,  dan  ontstaat  de  volgende 
herleiding : 


P         _         P         x^'^^ 


f^a+f^b       p'a-^f^b^  a  +  b' 
De    eerste    noemer  is  deelbaar  op  den  tweeden  teller;  voert 
men  die  deeling  uit,  dan  krijgt  men: 

p  (iKa-  —  t^ab  +  t^b') 
a-\-b 

P 


iKa  —  f^b' 
Wij  verwijzen  naar  §  53,  waar  bewezen  is  de  eigenschap: 
Het  verschil  van  twee  gelyknamige  ?nachten  is  deelbaar  door 

het  verschil  der  grondtallen. 

Dus    is   a  —  b   deelbaar   door   l^a  —  ^b.  Vermenigvuldigt 

men  nu  teller  en  noemer  der  breuk  met  a  —  b,  dan  ontstaat  de 

volgende  herleiding: 


f^a  —  lyb       p'a  —  l^b^^a  —  b' 
De   eerste    noemer   is   deelbaar  op  den  tweeden  teller;  voert 
men  die  deeling  uit,  dan  ontstaat : 

a  —  b 
P 


t^a  +  fyb' 

In  §  55  is  bewezen :  Het  verschil  van  twee  gelijknamige  even 
machten  is  deelbaar  door  de  som  der  grondtallen.  Dus  is  a  —  b 
^eelbaar  door  ^a  -\-  1^& ;  vermenigvuldigt  men  teller  en  noe- 
mer met  a  —  6,  dan  ontstaat  door  toepassing  dezer  eigenschap 
de  volgende  herleiding: 

P        ^        P        .a—b_p{^a'—iy'a'b-\--^ab'-'^b') 
y^a-\-t^b~t^a+t^b^a—b~'  a-b 


68 


4  l - 

lp  §  53  is  bewezen:  Eet  verschil  van  twee  gelijknamige 
machten  is  deelbaar  door  het  verschil  der  grondtallen.  Dus  is 
a  —  h  deelbaar  door  iVa  —  ^b.  Vermenigvuldigt  men  dus 
teller  en  noemer  met  a  —  b,  en  voert  men  de  genoemde  deeling 
uit,  dan  ontstaat : 
,  p        _         p  a—b_p(^a'-\--^a'b-\-^ah'+'^b') 

^a—^b^t^a—f^b^a—b"  a  —  b 

164.  De  merkwaardige  quotiënten,  die  wij  bij  deze  herleidingen 
gebruikt  hebben,  wijzen  ons  ook  den  weg  aan,  dien  wij  bij  de 
volgende  algemeene  gevallen  moeten  inslaan : 

p    ' 


5. 


P'a  -  p^b' 
Volgens    §  53  is  p^a  —  p^6  steeds  deelbaar  op  a  —  &,  on- 
verschillig of  w  even  of  oneven  is.  Men  herleidt  dus  als  volgt: 

P  __  P v^  «  —  ^  _ 


Xya  —  Xyb~P^a  —  p'b^^a  —  b 

_piP^a''-'+Xya''-b+Xya''-%'-{- ....  +l!3^a^6"-^+iya&"-^+P^6"-') 


a  —  b 


6.  P 


Volgens  §  57  is  ^pt'a  + -|;^'6  deelbaar  op  a^b.  Men  her- 
leidt dus  : 

P V  V  "  +  ^  =: 

'X^'a  -f  -^'^'6      'X^'a  +  -^'^'è  ^  a^b 

7.  '  P 


Volgens  §  55  is  i}a-\-p-b  deelbaar  op  a  —  b.  De  herleiding 
wordt : 

P         ^         P         ^  <^  —  ^  ^ 
l>a^^b       {:>a-\-^b'^a  —  b 

a  —  b 

Opgave.    Wijs   in    de   voorgaande  voorbeelden  het  verband 
aan  tusschen  de  noemers  der  gegeven  breuken  en  der  herleide 


69 

breuken.    Hoe  komen  de  teekens  voor  in  de  vormen,  waarmee 
de  tellers  ten  slotte  vermenigvuldigd  zijn  ? 

165.  Hoe  men  herleiden  moet,  wanneer  de  noemer  de  som  of  het 
verschil  is  van  twee  ongelijknamige  wortels,  zal  het  volgende 
voorbeeld  duidelijk  maken. 

P 
^a  +  Vb' 

Door  toepassing  der  eigenschap :  Een  wortelvorm  verandert 
niet  van  tvaarde,  als  men  exponent  in  en  onder  het  wortel- 
teeken  met  hetzelfde  getal  vermenigvuldigt,  kan  men  l^a  en  Vb 
tot  zesdemachtswortels  herleiden.  De  noemer  wordt  dan 
l^a-  +  f^b'.  Nu  is  a'  —  b^  deelbaar  door  f^a'  +  l^è'  volgens 
§  55,  waardoor  men  tot  de  volgende  herleiding  komt : 

P P_ V  ^'~^'  — 

l3  /N    _-2  13 


2. 

3. 


6. 


_  p  jaiya'  —  a1^a-6^  4- ab  —  h^a'b^  +  b^f^a  —  b'Vb) 
~  a'  —  h' 

Opgaven. 

2  6  2]/5  3|/"2  Vab 

K3-I-1/2'  K5  +  K8'  K54-1/2'  V2-[-Viy'  Va  — Vb' 

V^—VS        21/5  —  VS        Va-\-Vb.     2Ka  —  SVb 
Vb -{-VS'     31/5+21/3'     Va  — Vb'     hVa^4Vh' 

31/5  —  81/2       71/12  — 4K27_     71/5  —  6l/3      al/é-6]/a 
81/2  —  4]/5  '      81/3  H-  21/2    '     41/2  +  31/6  '        a  _  ^6' 

è  a 

51/2  —  3K6        1/14  —  1/7  a: 

81/2  4-21/6'    1/21  +  1/14'    V{x  +  y)  —  Vx' 

y{x  +  y)-Vix-yy  ^1«^>^- 

l/(^  +  22/)-l/2/'  l/(a  +  />)  +  l/(a-6r^''  '*^''' 
x-^V(x'-l)     ,   ^^ 
0^-1/(^^-1)'  ^^'  ''^^' 

1 2K15       2  +  K2+K3 

K2  +  K3  +  K6'  K3  +  K5  +  K6'  2  — K2+1/3' 


70 


9. 
10. 
11. 

12. 
13. 

14. 
15. 
16. 
17. 
18. 
19. 
20. 
21. 
22. 


47 . 

K2+K3-K5' 

181/3  — 12K2 
K2-I-K3  +  K5' 

2K3  +  K2 

K2  +  1/3  +  K5 

K2+K3— K6 
21/  3+3K2+K6  ' 

K2  —  K3  +  K6  ■ 


3K3  —  21/  2 


12K2 


5K8  —  31/  2  —  2K3  '     3— K2+K6' 


8  +  2K42 


K10+K8-K6* 

___6j/_5___ 
1  +  1/  5H-K6* 

K5— K3— 2K2 

2K2+3K3+K19  '  K5  +K3+2K2* 

-  K7       2  —  K3  —  K5  -r  K6 


K5  +  1/6  +  K7' 

2  —  K3  +  K7 
2+K3  +  K7' 

K6+K19 


K2  +  K3  +  K6  +  K7  '     2  +  K3  +  1/  5  +  1/  6  ' 
2  —  K3  —  K5  4-  K6 


4  +  6K2 


3+K35 


2  + K3  —  1/5  —  1/6' 

4  +  4K15        . 

K3  +  K5  +  K6'    K3  +  1/5  +  K6'    K5+1/64-K7* 

1  +  21/14—21/  15     ^     Vx—\yy—]/  {a—x)-H^{a—y) 


V  2+K3+1/5+K7' 


a  —  & 


als  a  >  a?  en  a  > 


13/7-1^2 


^5  +  1^2 

^5  — "^2 

6 


l^a-&' 


l^a  +  iKé* 


l^x- 


l^a;  — 1^1/'     13^3—1^2' 

aT^6  -\-  hl^a       ^x  +  l^y 

aiya  —  bf^b  '     l^a'ö  —  "^ró'^ '     iK^z;  —  iKy' 

al^ö  4-  bl^a      K5  —  1^3 


1 


1- 


(«  +  &)!/  (a^  +  a)  —  {a  —  b)V  (a' 


K5  4- 1^3 ' 
1        / 


K2  + 1^2' 
-^(,    als  X  pos.  is  en  < 

-  a) 


{a  —  b)V  ia'  -\-a)  —  [a  +  b)V  (a' 
/I/5  +  1/3       21/3  +  ]/15\  _  /2}/ 


als  a  >  1. 


Vl/5— 1/3       2]/3 
21/3— 41/5— 6]/7 


1/3       31/5  +  l/3\ 

Vlh)  ''[Vb-\-VS  ^  1/5  —  1/3  / 

^p~^q .      1/2-1/3+1/5+1/6 

1/3-1/5—1/7     '      iKp+lK?'      1/2+1/3+1/5+1/6' 

a;K(a'  —  ^')  +  2/K(a'  —  ^'')' 


als  a^ 


iC    en  a' 


y 


71 


Ka  +  K*  +  Kc  "^  Ka  —  [/  b  +  Kc" 

156  4- 12  K  11  3  —  K2  +  K3  —  K6 


6  +  14K2  —  2K11'         3  +K2  +  K34-K6" 

als  a  pos.  is  en  >  1. 


K(a-l)+^(^._j) 


26. 
27. 

28. 


x^—Sx—2-\-{x^-—l)\y(x'—4)    (Ontbind    teller    en  noemer  eerst 


re'— 3a;+2+(;r'— 1)K(^— 4)'  in  factoren). 

(ƒ'  —  hg^  —  m)  l^m  —  2gm\y^h 
f  +  gVh  +  iym  • 

]y(a  +  a:)  -  K(a  -  a:)  4-  K  (g  +y)  -  K(a-y) 
\yia  +  x)  +  iy{a-x)-{-]y{a  +  y)  +  ]yia-yy 
als  az^  X  en  ar^-y. 


Worteltrekking   uit   Veeltermen. 

A.    Vierkantswortel. 

166.  Verheft  men  (a  +  ö  +  c  +  c^  +  . . .)  tot  de  2'^«  macht,  dan  kan 
men  dit  op  verschillende  wijzen  doen  : 
(a+&+c+^-h .  .  .)'=a-+2a(&+cH-^-h  . .  .)+(&+c+(^+  .  . .)% 
(a+&+c+c^+ . .  .)^=(a+&)'+2(a+&)  {c^d-\-  . .  .)+(c+(^+  . . .)% 
(a+ö+c+e^+  . .  .y^=(a4-ö+c)'+2(a+&+c)  (c^  +  •  •  .)+(^+  •  •  OS 
enz. 

Omgekeerd  leeren  deze  formules  ons  den  vierkantswortel  uit 
een  veelterm  trekken,  die  gerangschikt  is  naar  de  opklimmende 
of  afdalende  machten  eener  rangletter. 

Zij  9a^  +  12a^  —  2a-  —  4a  +  1  de  veelterm,  dan  zal  de  eerste 
term  van  den  wortel  gelijk  moeten  zijn  aan  -|-  Sa',  zijnde  de 
vierkantswortel  uit  9a*.  Trekt  men  het  vierkant  van  dien  eer- 
sten term  af  van  den  veelterm  : 

9a'  +  12a'  —  2a'  —  4a  -f-  1 

9a^ 

+  12a'  —  2a'  —  4a  +  1 
dan  zal  deze  rest  bestaan  uit : 
2  X  3a^  X  (andere  termen)  +  (andere  termen)^ 


72 

en  daar  bij  de  ontwikkeling  van  dezen  vorm  't  allereerst  de 
tweede  term  van  den  wortel  vermenigvuldigd  wordt 
met  2  X  3a',  zal  deze  tweede  term  verkregen  worden,  door 
2  X  den  eersten  term  van  den  wortel  te  deelen  op 
den  eersten  term  van  de  rest: 

+  12a'' :  4-  6a'  =  +  2a. 

De  tweede  term  is  dus  -f  2a,  en  den  wortel  kan  men  nu 
voorstellen  door: 

+  3a^  -\-2a-\-  andere  termen. 

Van  den  veelterm  moet  dus  afgenomen  kunnen  worden: 
{-\-  3a^  -|-  2a  +  andere  termen)^  = 
(+  3a^  +  2a)^  -f-  2(3a'  +  2a)  (andere  termen)  -j-  (andere  termen)'. 

Nu  is  (+3a'  +  2a)'=(-f  3a')^-l-2(+3a')X  +  2a+(+-2a)'= 
=  (+  3a')'  +  {2  X  +  3a-  +  2a}  (+  2a). 

Van  den  veelterm  is  {-\-  3a')'  reeds  afgenomen ;  van  de  rest 
moet  dus  eerst  nog  afgenomen  worden: 

{2  X  +  3a'  +  2a}  (+  2a)  =  +  12a'  -f  4a'. 

Rest :  4-  12a'  —  2a'  —  4a  +  1, 

af  +  12a'  H-  4a' 

blijft  —  6a'  —  4a  H-  1     • 

Deze  nieuwe  rest  moet  nu  gelijk  zijn  aan: 
2  X  (H-  3a'  +  2a)  X  andere  termen  +  (andere  termen) '. 

Bij  de  ontwikkeling  hiervan  ontstaat  als  allereerste  term  : 
2  X  (4-  3a')  X  de  derde  term  van  den  wortel,  zoodat 
wij  dezen  derden  term  kunnen  vinden,  door  den  eersten 
term  van  de  rest  te  deelen  door  2  maal  den  eersten 
term  van  den  wortel: 

—  6a':-f6a'=—  1. 

De  derde  term  is  dus  —  1 ;  de  3  eerste  termen  van  den 
wortel  zijn  dus  :  +  3a'^  4"  2a  —  1. 

Van  den  veelterm  moet  dus  (4-  3a^  4"  2a  —  1)'  afgenomen 
kunnen  worden.  Nu  is : 

(4-3a'+2a-l)'=(+3a'+2a)'+2(4-3a'+2a)X— 14-(-l)'. 

En  daar  reeds  (4-  3a'  +  2a)^  van  den  veelterm  afgenomen 
is,  moet  er  nu  nog  af: 

4-2(4-3a^+2a)X-H-(-l)'=:{2(4-3a'4-2a)-l}X-l= 

=— 6a"'— 4a4-l. 
Na    deze    aftrekking    blijft    er    niets    meer  over,  derhalve  is 
4-  3a*  +  2a  —  1  de  wortel. 

Men  schrijft  de  bewerking  aldus 


73 

V{9a*  +  12a''  —  2d'  —  4a  +  1)  =  -[-  3a'  +  2a  —  1 

(4-  3a')-  =  9a^ 

+  12a'  -  2a"' 
(+6a'  +  2a)2a=  +  12a'+  4a' 


—  6a'  -  4a  +  1 
(+  6a'+  4a  —  1)  X—  1  =  -  6a'  —  4a  +  1 

O 

Opmerking.    Het    zal    den   lezer  duidelijk  zijn,  dat  wij  bij 
onze  verklaring  alleen  den  positieven  wortel  op  het  oog  hadden. 

Opgaven. 

Trek  den  positieven  vierkants wortel  uit : 

1.  a-  -f  4a6  +  2ac  +  ib'  +  4öc  -|-  c\ 

2.  4a'  4-  12a&  —  4ac  +  9è'  —  6bc  +  c\ 

3.  a'  +  2a'  — 3a'  — 4a  +  4. 

4.  a'b'  +  aV  +  6'c'  —  2a'&c  +  2ab-c  —  2ahc\ 

5.  ia'b'  —  20ab'c  +  28a''5c  -f  25iV  —  70aöc'  +  49a'c\ 

6.  9a'-"+'  +  42a'-^--  +  103a'^-'  -f  126a^-'''  +  SW""-''. 

7.  x'  —  6xy  H-  lOxz  —  Uxu-\-  9/— 30y2;-|-42yM-f  25/'— 70^w4-49w'. 

8.  iyx'-]-2f^xY-}-l^/. 

9.  X  —  2t^xY  +  ^x'z  +  f^y''  —  il>?/V  +  \Vz. 

10.  (a-  —  2ab  +  ^')  x'^-2  (a'  —  è'')  o;'  +  3  [a'  +  a'è'  +  6^)  ar  + 
+  2  (a'  +  a^6  +  a'è'  -  a'ó^»  —  aè'  —  b'')x-^  {a'  —  2a'6'  +  b'). 

11.  rz;^^  —  2a;'y  +  2,x'Y  —  ^^'Y  +  5a:y  —  4:xY  +  Sa^V'  — 

—  2xy*  +  «/'^ 

12.  x'-]-  2{a  +  1  y  +  (a'  +  2>)x'  —  2(a'  —  a  —  ly  +  (3a'  +  l)x'  — 

—  2a(a  —  \)x  -|-  a'. 

13.  ^V  +  2;s'a;  (^'  +  1)  +  ^'  (ic'  +  1)  —  2^iï;  {x^  +  1)  +  ^'. 

14.  w'-^'  —  4  (w  —  l)^n"  +  4  (m  —  1)'^  +  2  (w  —  2fw'  —  4  (w— 1)^  X 
X{n  —  2f  -f  (n  —  2)'^ 

15.  p'z'  —  2pV  +i>V  H-  2y  (^1  —  ^]z'  —  2y{p  —  y)z^  +  ^  — 


74 
B.   Derdemachtswortel. 

167.  De  derdemachtsworteltrekking  uit  veeltermen  berust  op  de  formule: 
{A  +  By  =  A''-\-BArB-\-SA.B'  +  B''  = 

=  A'  +  {BA^  +  (SA  +  B)  B}  B. 
Zij  bijvoorbeeld  : 

a"  +  Sa"  +  Qa'  +  la'  +  6a'  +  3a  +  1 
de   veelterm,   waaruit   wij    den    derdemachtswortel  willen  trekken,  dan  zal 
de  eerste  term  van  den  wortel  a^  zijn,  zijnde  de  derdemachtswortel  uit  den 
eersten  term  van  den  veelterm. 

Stelt  men  nu  den  wortel  voor  door  a*  + J5,  dan  moet  van  den  veelterm 
afgenomen  kunnen  worden: 

(a'  +  By  =  {ay  +  {3  {a^  +  (3  .  a'  +  B)  B]B. 
Neemt  men  er  nu  eerst  (a')^  =  «'  af,  dan  is  de  rest: 
Za"  +  6a*  +■  Ta"  +  Öa"  +  3a  +  1  ==  {3  {ay  +  (3  .  a'  +  £)  B]B. 
Nu    ontstaat   bij    de   ontwikkeling  van  het  tweede  lid  het  allereerst  het 
produkt  van  den  eersten  term,  waaruit  B  bestaat,  met  3(a')'.  Men  kan  den 
tweeden  term  dus  vinden,  door  3(a')'  =  3a*  te  deelen  op  den  eersten  term 
van  de  rest: 

+  3a^3a*  =  a. 

We  weten  dus  nu,  dat  de  wortel  kan  voorgesteld  worden  door  {ct^-\-a)-\-  C, 
zoodat  van  den  veelterm  afgenomen  moet  kunnnen  worden: 

(«'  -f-  «)"  -f-  [3(a*  +  ay  +  {3(a*  +  a)  +  G]C]C  en  dus  eerst  al : 
(a«  +  ay  =  (ay  +  {3(a'')=  +  (3  .  a*»  +  a)a}a. 
Nu  is  er  al  (ay  afgenomen,  zoodat  we  van  de  rest  nog  moeten  afnemen  : 
{3(a'')''  +  (3  .  ««  +  a)a]  a  =  3a'  +  3a*  +  a' 
De  rest  is :     3a''  +  6a*  +  la"  +  6a'  +  3a  +  1 

{B(ay  +  (d.a*-\-a)a}a=da'  +  Ba'-\-   a' 

-L  3a*  +  6a'  +  6a'  +  3a  + 1. 
Hiervan  moet  nog  afgenomen  kunnen  worden : 

[3(a'  +  ay  +  {3(a'  +  a)  +  C}C]a 
Bij  deze  ontwikkeling  ontstaat  als  eerste  term  : 

3(a')'Xde  eerste  term,  waaruit  C  bestaat; 
d.    i.    de   derde  term  van  den  wortel,  zoodat  we  dien  derden  term  kunnen 
vinden  door  den  eersten  term  der  rest  te  deelen  door  3(a')': 
+  3a*:3a*=l. 
Van  den  wortel  kennen  we  nu  reeds : 
a'  +  a  +  l, 
zoodat  we  (a'  +  a  +  l)'  van  den  veelterm  moeten  kunnen  aftrekken  of: 
(a«  +  a)^  +  [3(a»  +  a)''  +  {3(a'  +  a)+l}l]l. 
Er  is  reeds  afgetrokken  (a'  +  a)';  van  de  rest  moet  dan  nog  af: 
[3(a'  +  a)''  +  {3(a*  +  a)  +  l}l]l; 
3(a'  4-  a)'  =  3a*  4-  6a''  +  3a' 

{8(a'  +  a)  +  1}1  = 3a'  +  3a+l 

(3a*  +  ea"  +  6a' +  3a  +  1)  X  1, 
en  dit  is  juist  de  rest,  dus  is  de  gevraagde  wortel : 

a'  +  a  +  l. 


75 

Men  schrijft  de  bewerking  aldus : 

^(a«  +  Sa"*  +  6a*  +  Ta''  +  6a^  -f  3a  +  1)  =  a»  +  a  +  1 

(ay  =  a^ 

+  3a»  +  6a*  +  Ta" 
3a* 

+  3a^4-a' 
(3a*  +  Ba"  -j-a*)Xa=      3a'  +  3a*+    a" 

+  3a*  +  6a'  +  6aM-3a  +  l 
3a*  +  6a»  +  3a^ 

3a'  +  3a  +  l 

(3a*  4-  6a''  +  6a»  +  3a  -f  1)1  =      3a*  + 6a'' -f  6a^  + 3a+ 1 

O 


i 


Opgaven. 

1.  -^(Sa"  -  12a*6  +  6a5*  —  ft"). 

2.  \/{a'  —  Ba'b  +  Bob'  —  i"  +  3a  V  —  6aic  +  Bb^c  +  3ac*  —  Bbc^  +  c"). 

3.  v/(8w''  —  36w»  +  114m*  —  207m''  +  285m^  —  225?»  +  125). 

4.  '^(64a"  —  STÖa*"  +  2160a"  —  4320a»  +  4860a'  -  2916a»  +  729a'). 

5.  v^iaya  —  BaYb  +  BbYa  —  b^b  f  3aV^e  —  Ql/abc  +  Bbyc  +  Bc^a  — 
—  BcYb  +  c|/'c). 

Wortels   uit    eentermige   Wortelvormen. 

168.  In    §    142    hebben  wij   de  eigenschap  bewezen,  die  in  de  vol- 
gende formule  h'gt  opgesloten  : 

Deze  eigenschap  heeft  alleen  betrekking  op  wortels  uit  reken- 
kundige getallen. 

Voorbeelden : 

2.   \y{a^a). 

Dezen  vorm  kan  men  op  twee  wijzen  herleiden  : 
1**.  Men  brengt  den  factor  a,  die  voor  den  derderaachtswortel 
staat,  er  onder ;  daardoor  verkrijgt  men  : 

1/  (l3/a^)  =  l6/a*  =  Kfr. 

2".    Men    kan    den  vorm  beschouwen  als  den  tweedemachts- 

wortel  uit  een  produkt,  en  daarop  eigenschap  I  van  de  wortels 

uit  rekenkundige  getallen  toepassen.  Zoodoende  verkrijgt  men  : 

1/ {afya)  =  l/aX\y  (^a)  =  1/  a  X  1^«  =  1^«' X l^a  = 

Wil    men    deze    eigenschap    ook   op   wortels  uit  algebraïsche 


76 

getallen    toepassen,    dan    moet    men  de  vormen  eerst  herleiden 
tot  wortels  uit  rekenkundige  getallen. 

Voorbeelden : 

1.   1^  (— 15^  +  «). 

]5^  +  ö^  is  positief  en  gelijk  aan  l^a  ;  dus  is  : 

lK(-iy  +  a)  =  ^{-(+l^a)}==^(-T^a). 
Dit  is  een  onevenmachtswortel  uit  een  negatief  getal  en  dus 
negatief,  terwijl  de  absolute  waarde  gelijk  is  aan  :  l5^(]^a). 
Men  krijgt  dus  : 

^  (-  ^a)  =  —  iy  i^a)  =  —  ^a. 

Opgaven. 

Herleid  : 

1.  1/(1/2);   1/(^3);  ViP'cr);  ^(^a');  P'iP'i^a)]. 

2.  Bewijs,  dat  l^(l^a)  =  ]y{\^a)  en  herleid  met  behulp  hiervan  : 

3.  K(«Ka);  l^(aK«);  K(«l^a);  ^{a'^a). 

'^    &Ka'  aK«'         i3/«!'  1^«* 

7.  l^{— a-öK(a&K4-«'è')};  M— a;V(— a^Vl^  —  ^V)}. 

8.  IK{— aV(— al^-«&')}X"l^(— «'»^-i)  :  X^{—aiy—b-fya). 

9.  ik}— 3a;l^— -{xi^j— /^l^^{  :  f^[—x^—xy]. 

\  y  ]  I  t/i 

10.    |K{(-  -  a  —  è)  13^'  [-  a(a  +  hf  1^(-  a  —  5f ]}l 


77 


(l.    l^l-h  a'^^i—  a\y  4-  «)}  X  1^1-  «'  i^^i-h  a-Va)]. 

i2-   '*'ï^X'^?ï7^^^^p-X^^- 


Vierkantswortels   uit   tweetermen   van   de 
gedaante:     A±  B\yC, 

waarin  A    positief   is. 

169.  Eigenschap.  Als  twee  tweetermen,  ieder  bestaande 
uit  een  meetbaar  en  een  onmeetbaar  deel,  aan 
elkander  gelijk  zyn,  dan  moeten  de  meetbare  deelen 
en  ook  de  onmeetbare  deelen  gelijk  zijn. 

Gegeven :  .  a-{-  hX^c  =^'p\-  qlXr. 

Te  bewijzen :       a  =  p  en  b]yc  =  q\/  r. 

Bewijs. 

Uit :  «4-  b\yc=p-]~  q\yr, 

volgt :  {a  —  p)-\-  b\yc  =  qX^r. 

Verheft  men  beide  leden  tot  de  tweede  macht,  dan  verkrijgt  men  : 
{a  —  pf  +  2(a  —  p)h]yc  +  Wc  =  gV. 

Nu  is  het  tweede  lid  meetbaar,  derhalve  moet  het  eerste  lid  ook 
meetbaar  zijn.    Maar  in  het  eerste  lid  komt  de  onmeetbare  term  : 

2(a  —  p)b\yc 
voor;    die  moet  dus  verdwijnen,  en  daartoe  is  noodig,  dat  een 
der  factoren,  waaruit  hij  bestaat,  nul  zij.  Dat  kan  geen  andere 
zijn,  dan  a  —  p. 

Uit  a — ^  =  0,  volgt:  a=p;  en  dus  ook  èl/c  =  g-j/r. 

170.  De  tweetermen  :K7  +  K2;  K7  — K3;  5  — K3;  2K7  +  5; 
zijn  alle  positief,  en  bestaan  uit  de  som  of  het  verschil  van 
twee  getallen,  die  beide  of  een  van  beide  onmeetbaar  zijn. 
Verheft  men  ze  tot  de  tweede  macht,  dan  krijgt  men: 

{1^7 -h]y2,f=   9  +  2K14; 
{K7  —  \ySf  =  10  —  2K21 ; 
(5  — K3)'  =  28-10K3; 
(2K7  4-5)'  =  53  +  20K7. 
Al  deze  uitkomsten  zijn  weer  tweetermen,  maar  nu  bestaande 
uit    een    positief    meetbaar    deel,    en    een   onmeetbaar  deel,  en 
hebben  dus  de  gedaante: 

A±Biyc. 


78 

171.  Wil  men  omgekeerd  den  positieven  vierkantswortel  uit  een 
dier  tweedemachten  herleiden,  b.v.  uit:  28  —  101X3,  dan  moe- 
ten wij  komen  tot  5  —  1X3. 

De  weg,  dien  wij  daartoe  inslaan,  is  de  volgende: 

Daar  het  teeken  van  het  onmeetbare  deel  in  28  —  10 1X3 
negatief  is,  zal  28  —  1X3  het  vierkant  zijn  van  een  verschil,  dus : 

of  van  het  verschil  van  twee  onmeetbare  getallen,  en  daarom 
van  de  gedaante:  iXa^  — IX^?/;  (1) 

öf  van  het  verschil  van  een  meetbaar  met  een  onmeetbaar 
getal,  en  daarom  van  de  gedaante :  x  —  ]/  y,  (2) 

óf  van  het  verschil  van  een  onmeetbaar  met  een  meetbaar 
getal,  en  daarom  van  de  gedaante :  X^x  —  y.  (3) 

In  de  laatste  twee  gevallen  kunnen  x  en  y  ook  als 
tweedemachtswortels  geschreven  worden,  zoodat  dus  de  vormen 
(2)  en  (3)  kunnen  teruggebracht  worden  tot  de  gedaante  (1) ; 
maar  een  vorm  van  de  gedaante  (1)  kan  niet  geschreven  wor- 
den in  de  gedaante  (2)  of  (3).  Daar  men  niet  weet,  tot  welke 
der  drie  gedaanten  1X(28  —  131X3)  te  herleiden  is,  moet  men 
dezen  vorm  gelijk  stellen  aan  IX j?  —  IXi/. 

In  dezen  vorm  is  öc  >  ?/,  daar  gevraagd  Tvordt  den 
positieven  vierkantswortel  van  28  — 10 IX  3  te  be- 
palen. 

Men  stelt  dus  1X(28  —  101X3)  =  l^x  —  l^y. 

Verheft  men  beide  leden  tot  de  tweedemacht,  dan  ontstaat : 
28  -  10K3  =x-\-y  —  2\yxy, 
waaruit  volgt,  volgens  de  voorgaande  eigenschap : 

x-\-y  =  28     en  2]/^xy  =  10K3, 
dus:  {x-\-yf  =  784:  en     4xy  =  300, 

of:  x'  +  2xy-\-y^  =  784: 

4xy  =  300 

af 


y  IS. 


op 
volgt  door  samentelling :  2x  =  b0, 

dus  X  =  25 

en  y  =  3 

Wij  hebben  dus :  K(28  —  101X3)  =  1/  25  —  1X3  =  5  —  [/  3. 


X 

'  — 

2xy  +  «/'  = 

:484, 

dus: 

x  —  y  = 

:22; 

X  — 

y 

kan 

niet 

— 

22 

zijn,  omdat 

x> 

Uit: 

x  —  y  = 

22, 

en  : 

X  -^  y  = 

28, 

79 

'.  72.  Nemen  wij  nu  het  algemeene  geval : 

\y(A  -\-  B\yC)  =  l^^x  -j-  \yy,  waarin  wij  mogen  aannemen,  dat 
iC  >  ^  is,  omdat  in  een  som  van  twee  getallen  de  termen  in 
willekeurige  volgorde  mogen  geschreven  worden. 

Verheft  men  beide  leden  tot  de  tweedemacht,  dan  ontstaat : 
A-{-BiyC  =  x-{-y-h2\yxij, 
waaruit,  door  toepassing  der  voorgaande  eigenschap,  volgt : 

x-\-y  =  A         en  2\yxy  =  B]yC; 
dus  :  x^  -\-  2xy  -{-  y'  =  J.'^ 

en :  4cxy  =  B^C,  . 

of  :  x'  —  2xy  -j-,  y'  =  A'  —  B'C', 

en  daar  x'z^-y  is,  zal  x  —  y=  den  positieven  vierkantswortel 
uit  ^  —  B^C  moeten  zijn,  dus  : 

x  —  y  =  V{^A^  —  B'C). 
Uit :  x—y  =  K.4'  —  B'C, 

en  :  x-]-  y==  A^ 

volgt :  2x=^A  +  K^'  —  B'C  ^^ 

en:  2y  =  A —\^A'  —  B'C; 

A  +  V^A'  —  B'C 


dus  :  x  = 


en:  y  = 

Men  heeft  derhalve: 


2 

A  —  l^A'  —  B'C 

2 


173.  Aan  deze  uitkomst  merken  wij  op: 

Is  A^  —  B'C  een  zuiver  vierkant,  dan  is  het  tweede  lid  de 
som  van  twee  eentermige  wortelvormen,  en  daarom  eenvoudiger 
dan  het  eerste. 

Is  echter  A^  —  B'C  geen  zuiver  vierkant,  dan  bestaat  het 
tweede  lid  uit  de  som  van  twee  vormen,  die  ieder  de  gedaante 
hebben  van  het  eerste  lid,  en  dus  is  het  tweede  lid  niet  een- 
voudiger dan  het  eerste. 

Hieruit  besluiten  wij  ; 

Een  vorm  van  de  gedaante : 
]yiA±BlXC) 
is  te  herleiden,  als  het  vierkant  van  het  meetbare 


80 

deel,  verminderd  met  dat  van  het  onmeetbare  deel» 
een  zuiver  vierkant  is. 

Opmerking.    Had    men   \y{A  —  B\yC)   willen   herleiden, 
dan  zou  men  dezen  vorm  gelijk  gesteld  hebben  aan  X^x  —  X^y^ 

De  bewerking  zou  overigens  dezelfde  zijn  gebleven. 

Voorbeelden : 

1.    Herleid:  K(ll  4- 2K30). 

Omdat : 

11'  —  (2K30)'  ^  121  —  120  =  1 

een  zuiver  vierkant  is,  is  de  vorm  herleidbaar. 

Stel :  K(l H-  2K30)  =  K^  -f  Vy, 

dan  is:  1 1 -f  2K30  =  x -f  2/ +  2Ka^«/, 


en  dus : 
dus  ook 


x^-y=n         en         2j/ iCi/ =  2|/ 30, 

x'-\-  2xy-\-y^  =  121 
ixy  — 120, 

af 

waaruit  volgt :         ar  —  2xy  -\-  y"-  =      1 

x  —  y=     1, 
en  daar  :  x  -\-  y  =    11 

op 

2x=    12 
2y=    10; 
dus :  X  =  6  en  y  =      b; 

derhalve :     K(l  1  +  2K30)  =  K6  +  K5. 
Herleid:  K(30  -  12K6). 
Omdat : 

30'  —  (12K6)'  =  900  —  864  =  86 
een  vierkant  is,  is  de  vorm  herleidbaar. 

K(30  —  1 21X6)  =  K^r  —  1/ «/ 
30  —  12K6  =  x-hy  —  2i/xy 
x-\-y  =  ^0         en         2K^«/  =  12K6 
x"  +  2xy  +  /  =  900 
4xy  =864 

: ^^ 

x^  —  2xy  -\-  y"'  =    36 
X  —  y  =      6, 

en  X  -{-  y  =    30 

op 

2x  =    36,  dusic=18 
2y  —    24,  dus  y  =  12. 


81 

K  (30  —  12K6)  =  K18  —  K12  =  8K2  —  2K3. 

Herleid :  K  {4  4-  K  (25  -f  4K6)}. 

Onderzoeken  wij  eerst  of  1/  (25  -j-  41/6)  te  herleiden  is : 
25'  —  (41/'6)'  =  625  —  96  =  529  =  23- ; 
dit  is    dus   te  herleiden.    Voert  men  de  herleiding  uit,  dan  zal 
men  vinden: 

2K6  4- 1. 

Derhalve  is: 
K{4  +  K(25  +  4K6)}  =  K(4  4-  2K6  4"  1)  =K(5  +  2K6). 

En  daar:  5'  —  (21/'6)'  =25  —  24-=  1,  ook  een  volkomen 
vierkant  is,  zal  ook  deze  vorm  nog  te  herleiden  zijn.  Wij  zullen 
ervoor  vinden: 

K34-K2. 

174.  Uit  het  voorgaande  is  ons  gebleken,  dat  een  tweetermige 
wort  el  vorm  aan  twee  voorwaarden  moet  voldoen,  om  er  den 
vierkantsvvortel  uit  te  kunnen  trekken. 

Eerste    voorwaarde:    de   tweeterm  moet  bestaan  uit  een 

positief  meetbaar  getal  en  een  onmeetbaren  tweedemachtswortel. 

Tweede  voorwaarde :  het  vierkant  van  het  meetbare  deel, 

verminderd  met  het  vierkant  van  het  onmeetbare  deel,  moet  weer 

een  vierkant  xyn. 

Ontbreken  beide  of  een  van  beide  voorwaarden,  dan  dienen 
wij  te  onderzoeken,  of  de  vorm  door  een  herleiding  geschreven 
kan  worden  in  een  andere  gedaante,  die  wel  beide  voor- 
waarden bevat.  Wij  zullen  dit  met  een  paar  voorbeelden  ophel- 
deren. 
1.    Zij  gegeven:         K(7K5  4"  10K2). 

Wij  zien  dadelijk,  dat  deze  vorm  niet  voldoet  aan  de  eerste 
voorwaarde,  doch  merken  tevens  op,  dat  uit  71/^5  4-  101/2  de 
factor    1/5    gehaald    kan    worden,  en  men  dus  schrijven  kan : 

l/{(7  4- 21/10)1/5), 
zijnde  de  wortel  uit  een  produkt  en  dus  gelijk  aan  : 
1/(7  +  21/10)  X1^5. 
De  eerste  factor  voldoet  aan  de  eerste  voorwaarde,  en  daar : 
7'  —  (21/10)'  =  49  —  40  =  9 
een    vierkant    is,    voldoet    hij    ook  aan  de  tweede  voorwaarde, 
zoodat  wij 

1/(7  4-21/10) 
kunnen  herleiden ;  wij  zullen  er  voor  vinden : 

Tiorkscn  on  do  Laive,  Alg.  II.  " 


82 
K5-}-K2. 

De  opgegeven  vorm  is  dus  gelijk  aan : 

(K5  +  K2)  X  1^5  =^b'  4-  1K20. 

2.    Zij  gegeven  K(12  +  7K3). 

Deze  vorm  voldoet  wel  aan  de  eerste  voorwaarde ;  daar  echter  : 
12-  —  (7K3)'  =  144  —  147  =  —  3 
geen  vierkant  is,  voldoet  hij  niet  aan  de  tweede  voorwaarde. 
Schrijft  men  echter : 

12  +  7K3  =  (7  -1-  4K3)  X  K3, 
dan  wordt  de  opgegeven  vorm  : 

K  {(7  +  4K3)  X  K3}  =  K(7  +  4K3)  X  1^3, 
waarvan    bij  onderzoek  de  eerste  factor  aan  beide  voorwaarden 
blijkt  te  voldoen  en  dus  herleid  kan  worden.  Wij  zullen  er  voor 
vinden  :  2  -{-  1X3.  Derhalve  is  : 

1X(12+7K3)=1X{(7+41X3)XK3}=1X(7+41X3)X13>^3= 
=(2-f-lX3)XlV'3=2lK3+lK27. 

175.  Als  een  onherleidbare  tweedemachts wortel  van  de  gedaante 
1X(J.  ±  B\yC)  vermenigvuldigd  moet  worden  met  een  anderen 
tweetermigen  wortelvorm,  dan  geschiedt  dit  het  eenvoudigst  door 
den  vermenigvuldiger  ook  onder  het  wortelteeken  te  brengen. 

Voorbeeld : 

(1  +  1X5)  IX(10  -  21X5). 

Merken    wij    eerst    op,  dat  de  vorm  positief  is,  en  dus  na 
herleiding  nog  positief  moet  zijn,  dan  kunnen  wij  schrijven  : 
(1  -f  K5)  1X(10  —  2K5)  =  1X(6  H-  2K5)  (10  —  21X5)  = 
=  2K(3  +  K5)  (5  —  1X5)  =  2  1X(10  +  2K5). 

Daarentegen  is  (1  —  1X5)  1/^(10  +  2l/'5)  negatief;  daarom 
wordt  de  herleiding : 

(1-1X5)K(10+21X5)— (1X5-1)1/(10+21X5)= 
=— K(6— 21X5)  (10+21X5)=-21X(3— 1X5)  (5+1X5)= 
=— 2K(10— 1X5). 

176.  Komt  een  onherleidbare  tweedemachtswortel  van  de  gedaante 
1X(^  ±  B\yC)  in  den  noemer  eener  breuk  voor,  dan  verme- 
nigvuldige  men  het  allereerst  teller  en  noemer  met  V^(  J.  =F  JBlXC). 

Voorbeeld. 
1.    Zij  gevraagd  te  herleiden  : 

1  +  1X5 
K(5-1X5)* 


83 

Vermenigvuldigt    men    teller    en  noemer  met :  ^^(S  -|-  l^b), 
dan  verkrijgt  men  : 

(1  +  K5)  K  (5  -t-  K5)  ^  (1  +  1^5)  K  (5  +  K5) 

K  (5  —  K5)  (5  +  K5)  2K5 

Nu  nog  teller  en  noemer  met  1^5  vermenigvuldigende : 

(1  H-  K5)  K5  (5  +  K5) 
10 

Brengt    men    eindelijk    nog   den    factor :  1  -\-  X^ö  onder   het 
wortelteeken,  dan  krijgt  men  : 

K5(6  +  2K5)(5  +  K5)  _  K5  (40  +  16K5)  _ 
10  ~"  10  ~ 

Opgaven. 

[1.    Onderzoek,    welke    van    de    volgende    vormen  herleidbaar  zijn, 
welke  niet.  Herleid  de  eerste. 

K(5+2l/6);  K(18-f  2K45);  1/(9  +6K2);  1/(2  — 1/2); 
1/(5—21/3);  V{  6-21/5);     K(5  +5|/3);  |/(10-4|/3); 
1/(5— 1/6) ;     l/(3a— al/5) ;     l/(2a-hal/3) :  V{2a^\^2a  —  1), 
als  2a  >  1. 

2.  Herleid: 

1/(7+21/10);     1/(7—21/10);     1/(20-21/91);    1/(13—21/30). 

Ook: 

3.  K(17  +  4K15);     K(21  — 12K3);     K(70 -h  24K6). 

4.  -K(4a-haK7);      -  K(tV  -  iK5)  ;     -K(U -f  2Ki) ; 

5.  K(2a— K4a^— 1),  als  a  pos.  en  >i;    \y[p^-2—\yp[p^4)]', 
\y{a-\-b—2iyab}. 

6.  Als  1/(11 +41^6)  =  ]/j;  +  l/«/  gesteld  wordt,  dan  is: 

en  ic  —  «/=... 
Vul  dit  in,  en  bereken  dan  a?  en  ly. 

7.  Herleid  met  behulp  van  de  vorige  opgave : 
K(8±2K15);    K(2±K3);    K(7±K13);   K(5  ±  K21). 

Herleid  : 

8.  KIKS  -f  K(19  +  8K3)} ;     K{4  +  2K(6  +  2K5)}. 


84 

9.  -K{4  4-K(25  +  4K6)};    K{7  +  4K3). 

10.  1^(175  —  100K3) ;     MlO  -f-  K(337  -f-  1 68K2)}. 

11.  K(7K5  +  10K2);     K(6K2  +  5K3). 

12.  K(9K2  +  4K7);     K(13K11  —  22K2). 

13.  K00K3  — 15);     K(3  +  2K3). 

14.  K(6K5  — 10);     K(12  +  7K3). 

15.  K(K27  4-2K6);     K(K32  —  K24). 

16.  K(3K5  +  K40);     K(3K6 -1- 2K12). 

17.  K(K18— 4)  ;    K{2— K(4~4a-)},  als  a  pos.  is  en  kleiner  dan  1. 

18.  I/{ap — 2aV^(ap— a"')},  a  pos.  en  <:^ ;     iy{2p-\-q — 2'iy2pq]. 

19.  K{9a'  +  4a-&  —  I2d'\yb}  ;     K(19K7  +  28K3). 

20.  K{/  +  6pg  +  5r  —  2(^  -|-  2g)  K(2p<z  +  g')}. 
91  ,  ^i3a  ,   ,  ^/12aV       4aVV 

22.  k}&'  —  a^»  -I-  j  +  K(4a&'  —  Sa'è-  +  a'è)j. 

Herleid  tot  de  eenvoudigste  gedaante : 

23.  (5-K3)K(5  +  K3);     (3  -  K6)  M3  +  K6) ; 
(5  +  2K6)  K(5  —  2K6). 

24.  (4-K7)K(4  +  K7);     (5  +  2K5)  K(5  -  2K5) ; 
(10  —  2K5)  K(5  +  2K5). 


25. 

26. 


2-V3  h-V2       ^       2—1/3        K2— I 


K(7+4K3)'    1/(33—201/2)'    1/(4—1/3)'    1/2+1/(3+21/2)' 

5  6_ K13— K26  2— K5 

K(5+2K5)'    K(6+3K2)'    K(5+2K3)'    M10-2K5)' 


2^_    K(2  +  K3)^^2  +  K3 


K(2— K3)       "^  2-K3 
5     K(2+K2) 

3)'    K(2— K2)' 

K2  K{K2  +  K(2  +  K2)} 


.o    K(5+K3)     K(2+K2)     -   .-5+K5    ,^  ...   ,.. 

^^'    K(5-V^3)'    K(2-K2)  -    V-353p5-,^^"^^^'""^^^''^''^'> 

29. 
30. 


K{K2  +  l/(2-K2)}'  K{-K2  +  K(2  +  K2)r 
^/^  +  ^      2  +  K5  \  ^  ^{^  -  ^5+3K5i- 


85 


Herleiding  van  de  som  of  het  verschil  van 
twee   vormen,   ieder   van   de   gedaante: 

die  elk  op  zich  zelf  al  of  niet  herleidbaar  zijn. 

177.  De  som  of  het  verschil  van  twee  vormen,  ieder  van  de  gedaante 
\y{A  dt  B 1/C),  kan  tot  een  enkelen  vorm  van  die  gedaante 
gebracht  worden,  onverschillig  of  elke  vorm  op  zich  zelf  her- 
leidbaar is  of  niet. 

Zoo  is  van  :  K(7  +  2K5)  +  K(7  —  2K5) 
elke  vorm  afzonderlijk  niet  herleidbaar. 

Merkt  men  echter  op,  dat  de  tweeterm  een  positieve  waarde 
heeft,  dan  zal  die  waarde  niet  veranderen,  als  men  den  tweeterm 
in  het  kwadraat  verheft  en  uit  die  uitkomst  den  positieven 
vierkantswortel  trekt. 

Aldus  is : 
K(74-2K5)+l/(7-2l/5)=+T/{K(7+2K5)+l/(7-2K5)f  = 
=  +K{7+2K5+7— 2K5+2K(7+2K5)(7— 2K5)}  = 
=  +K{14+2K(49— 20)}=:+K(14+2K29). 

En  daar  van  dezen  laatsten  vorm: 

W  —  (2K29f  =  196  —  116  =  80, 
geen  vierkant  is,  is  de  vorm  verder  niet  meer  herleidbaar. 


Is  gegeven  : 

K(7-2K5)-l/(7-f2K5) 
dan  handelt  men  even  als  in  het  vorige  geval,  doch  merkt  het 
allereerst  op,  dat  de  vorm  een  negatieve  waarde  heeft.  Men 
verheft  hem  weer  tot  de  tweedemacht  en  trekt  uit  die  uitkomst 
den  negatieven  tweedemachtswortel : 
1/  (7  -  21/  5)  -  1/  (7  +  2K5)  = 
-  K  (1/  7  -  2K5)  -1/(7  +  21/  5)f  = 
—1/  {7-2K5-f  7-f2K5-2l/  (7— 2K5)  (7-|-2K5)}= 
—K{14—2K(49— 20)}=— K(14— 21/^29). 
welke  v^orm,  evenmin  als  de  voorgaande,  verder  te  herleiden  is. 


Ook    als    elke    wortel    op  zich  zelf  herleidbaar  is,  behandele 
men  den  tweeterm  op  dezelfde  wijze  : 

K  (5  4-  21/  6)  -  K(5  -  2K6). 


86 

Deze  waarde  is  positief,  dus  : 

K(5  +  2K6)  —  K(5  —  2)/  6)  = 

+  V  {K(5  4-  2K6)  -  ]/  (5  -  2K6)}-^  = 

+K{5+2K6+5— 2K6— 2K(5-f2K6)(5-2K6)}= 

4-K{10— 2K(25— 24)}=+V/(10-2)=4-2K2! 

178.  Op  dezelfde  wijze  behandele  men  de  som  of  het  verschil  van 
tweedemachtswortels  uit  drie-  of  viertermige  wortelvormen. 

Voorbeeld : 

K(15  —  K6  +  61/"  2)  —  V  (15  +  K6  —  6K2). 

Eerst  onderzoekt  men  of  de  vorm  positief  of  negatief  is. 

Daar  6\/2>]/6, 

is  :  15  —  jXe  +  6K2  >  15  -h  K6  —  6K2, 

zoodat  ook  : 

1/(15  —  K6  4-  6K2)  >  K(15  +  K6  —  6K2), 
waaruit  blijkt,  dat  de  vorm  eene  positieve  waarde  heeft. 

Men  krijgt  nu  : 
K  (15  — K6  -t-  6K2)  -  1/(15  +  K6  —  6K2)  = 
4-  Kil/  (15  —  K6  4-  6K2)  —  K(15  +  K6  —  6K2)r  = 
H-l/{15-l/6+6l/24-15-f-K6-6K2— 2Kl5-'— (K6-61/2n== 
4-  K{30  —  2K225  —  78  4-  24l7^}  = 
4-  K{30  —  2K1474-24I/  3}. 

Hiervan  is  K   147  +  241/'  3  herleidbaar  en  gelijk  aan  124-V^3; 
dus  wordt  de  opgegeven  vorm : 

+  K(30  —  24  —  2K3)  =  4-  K  (6  —  2K3). 

Opgaven. 

1.  Welken  vorm  verkrijgt  men,  door  in  den  onherleidbaren  vorm 
V^6  4-  21/3  de  herleiding  toch  door  te  voeren. 

Schrijf  zoo  eenvoudig  mogelijk : 

2.  K5  4-  K3  +  ^^^5  —  1/3 ;     1^5  4-  1/7  —  1^5  —  1/7 ; 

K12  —  21/3  4-  1^12  4-  21/3. 

3.  K16— 21/5— Kl64- 21/5;    1/(104-2K5)  — 1/(10— 21/5). 

4.  -1/(74-41/2)4-1/(7-41/2);  1/(134-K12)-1/(13-1/12). 

5.  l/{a  4-  l/(«  —  Z»)!  —  l/{«  -  Kö^^} ;  als  a  >  &. 

6.  -1/(5-1/5)  4- l/(54-K5);  -1/(6+21/5) -1/(6-21/5). 


87 

7.  K(6  — 2K5-fK2)  +  K(6  +  2l/5  +  K2). 

8.  K(6  +  K15  -  1/3)  -  K(6  -  K15  -f  K3). 

9.  K(K5  -  K2  +  K3)  -  K(K5  +  K2  +  K3). 

10.  K(K5  +  K2  +  K3)-K(K5  +  K2-K3). 

11.  K{4  +  K  (11  4-  6K2)}  -  K{10  -  K(ll  -}-  6K2)j. 

12.  Kl't  +  K(19  -  0K2)}  -  K{6  -  -  K(19  +  6K2)}. 

13.  K(24-K3+2K10+K30)  —  M-2-1-1/3+2K10-K30). 

14.  (4  +  K7)1^4  —  1/7  +  (4  —  K7)  1^4  +  K7. 

15.  (2  +  K3)K2  — 1/3  -  (2  —  1/3)K2  +  K3. 

16.  l/{6  H-  1/(13  4-  41/3)}  ±  l/{9  -  21/(4  -f  21/3)}. 

18.    l/(2K3+l/5+l/6-M/10)  H-  1/(21/3+1/5 -1/6-KlO). 


i 


HOOFDSTUK  IV. 
Oneigenlijke  Machten. 


179.  Uit  de  bepaling,  die  wij  iu  §3  van  macht  gegeven  hebben, 
volgt,  dat  de  machtsexponent  steeds  een  geheel  rekenkundig 
getal  moet  zijn,  grooter  dan  één.  In  diezelfde  paragraaf  hebben 
wij  de  eerste  oneigenlijke  macht  leeren  kennen,  zooals  :  a,  b,  x,  y ; 
die  wij  als  eerste  machten  beschouwden,  en  waaraan  wij  den 
exponent  één  toekenden.  Behalve  deze  oneigenlijke  machten 
zijn  er  nog  andere. 

Zoo  kunnen  a"*"^;  a+^;  «""*;  a~^;  a^;  a  ^;  a^ \  a^  onmo- 
gelijk machten  zijn,  al  hebben  ze  er  ook  de  gedaante  van. 
Immers  a'^^  kan  niet  zijn  een  kortere  schrijfwijze  voor  het 
produkt  van  +  5  factoren  ieder  gelijk  aan  a ;  daar  het  aantal 
factoren  steeds  door  een  rekenkundig  geheel  getal  aangegeven 
wordt.  Evenmin  kan  dat  aantal  negatief,  gebroken  of  nul  zijn, 
waaruit  dus  blijkt,  dat  geen  exponent  positief,  negatief  of 
gebroken  zijn  kan.  Toch  heeft  men  in  de  algebra  ook  deze 
getallensymbolen  ingevoerd,  en  wij  zullen  nu  nagaan,  hoe  men 
tot  die  symbolen  gekomen  is,  en  wat  men  er  onder  te  verstaan 
heeft. 

Machten  met  positieve  exponenten. 

180.  Evenals  -\-6  hetzelfde  is  als  6;  -|- 5  als  5;  -{-n  als  n,  zoo 
kennen  wij  aan  a"*"*'  geen  andere  beteekenis  toe  dan  aan  a^ ;  aan 
a"*""  geen  andere  dan  aan  a' ;  aan  a"^"  geen  andere  dan  aan  a". 

Bepaling.  Machten  met  positieve  exponenten  zy?i  andere 
schrijftvijxen  voor  machten  met  de  overeenkomstige  rekenkundige 
exponenten. 


89 


Machten  met  negatieve  exponenten. 

H.  Bij  de  deeling  van  machten  hebben  wij  geleerd,  dat  a'^  :  a' 
=  a* ;  d.  i.  in  woorden  : 

Het  quotiënt  van  twee  machten  van  een  zelfde  getal  is  weer 
een  macht  van  dat  getal,  die  tot  exponent  heeft  het  verschil 
der  exponenten  uit  deeltal  en  deeler. 

Passen  wij  deze  eigenschap  toe  op  het  geval,  dat  de  deeltal- 
exponent kleiner  is  dan  de  deeler-exponent,  zooals  in  a'  :  a^^, 
dan  ontstaat  a~^,  zijnde  een  macht  met  een  negatieven  exponent, 
wat,  zooals  we  reeds  opmerkten,  geen  macht  kan  zijn,  al  heeft 
die  vorm  ook  de  gedaante  eener  macht.  De  beteekenis,  die  wij 
aan  a^^  geven  zullen,  moet  in  overeenstemming  zijn  met  de 
wijze,  waarop  die  vorm  verkregen  is.  Nu  is  hij  verkregen  uit 
de  deeling  van  a'  door  a'^ ;  maar  dat  quotiënt  kan  ook  ge- 
schreven worden  als  : 

o}'       a'' 
a~^  en  —^   stellen   dus  beide  hetzelfde  quotiënt  voor,  bijgevolg 

Cv 

zeggen  wij  nu  :  a~^  is  niets  anders  dan  een  andere  schrijfwijze 

1 
voor  -TT- 
a 

Evenzoo  is  : 

(f        1 

a^ :  a^  =z  a~^  en  ook  a"^ :  a^  =  — 3  =  -^, 

dus  a~''  een  andere ,  schrijfwijze  voor  —^, 

Eveneens  is  : 
a~~  een  andere  schrijfwijze  voor  — r, 

a~^  een  andere  schrijfwijze  voor  — p  of  — . 

Bepaling.  Machten  mei  negatieve  exponenten  xijn  andere 
schrijfwijzen  voor  breuke?i,  die  1  tot  teller  hebben,  en  tot  noe- 
mer machten  met  de  overeenkomstige  rekenkundige  exponenten 


90 


Machten  met  den  exponent  nul. 

182.  Deelt  men  a''  door  a'^,  eu  past  men  daarop  de  voorgenoemde 
eigenschap  toe,  dan  ontstaat  a^.  Daar  echter  a}~ :  a}'  ook  gelijk 
is  aan  1,  hechten  wij  aan  a^  geen  andere  beteekenis  toe,  dan 
dat  a"  een  andere  schrijfwijze  voor  de  eenheid  is. 

Bepaling.  Machten  met  den  exponent  nul  zijn  andere  schryf- 
wyze7i  voor  de  eenheid. 

Opgaven. 

Wat  is  de  beteekenis  der  volgende  getallensymbolen  : 


1. 

a-';     b-';     c+'-' ;     <^-" ;     a'^ 

2. 

2+' ;     3-^ ;     a''  .  h'' ;     a+'b'^ ;     a-'b\ 

3. 

a-'b-';     (a-\-b)-~c+';     a^     {c  —  df ;     x-yz+K 

4. 

xr'^y'^'^z^ ;     a"-  -f-  b'"' ;     a+'^  -f-  «~^ ;     a^V^^; ;     x~hj~^z'. 

K 

Schrijf  als  machten : 
11111                1 

d''       e'     (a+&)''     x'     {xyf'     {a-bf 

Schrijf  als  een  produkt  of  gedurig  produkt  van  machten  : 
J_       J_  1  1  1 

d'h'''     a'b''     x'fz'''     a\b  —  cY'     xffz'' 

_       a^       j^      a;'b       a'b         (a  +  bf        x^ 
W'     èV'     7d''     Jd}'     c'  [a  -  bf '     ^=' 

xf  f  2,'  a'b  {c  —  df 

3a''&'     2^V«'     2\5-'     c'<^  (a  —  6)' ' 

Machten  met  gebroken  exponenten. 
183.  Bij  de  herleiding  van  wortelvormen  leerden  wg  : 

Wij  deelen  dus  den  wortelexponent  op  den  machtsexponent 
onder  het  wortelteeken,  als  die  deeling  opgaat.  Doen  wij  dat 
ook,  wanneer  die  deeling  niet  opgaat,  dan  ontstaat  een  macht 
met  gebroken  exponent. 

X^a'  =  a^  lya'  =  a^^ 

^d'  =  a^  ^a'=a^. 

Daar  echter  gebroken  exponenten  als  exponenten  geen  betee- 


91 

kenis  hebben,  moeten  wij  aan  machten  met  gebroken  exponenten 
een  beteekenis  geven,  en  lettende  op  de  wijze,  waarop  ze  ont- 
staan zijn,  zeggen  wij  : 

Bepaling  :  Machten  7net  gebroken  exponenten  xtjn  andere 
schrijfwijxen  voor  tvortelvormen ;  de  noemer  van  den  gebroken 
exponent  vormt  den  ivortelexpone7it,  en  de  teller  den  exponent 
der  macht,  ivaxiruit  die  wortel  getrokken  moet  worden. 

Derhalve  : 

3 

oJ  is  een  andere  schrijfwijze  voor  U^a  , 
a^  is  een  andere  schrijfwijze  voor  Ix^a", 
«"  is  een  andere  schrijfwijze  voor  p^a"*. 

Opgaven : 

Wat  is  de  beteekenis  van : 

3  2  5  3  »'+"  ^ 

9.    rt^ ;      6^;     a^ ;     b'^  \     a  'p    \     y^. 

Schrijf  als  een  produkt  of  gedurig  produkt  van  machten  met 
gebroken  exponenten : 

10.  ^ya'b;     lyaV';     f^a'b' ;     \yaW{a-\-hf;     P^a^bH. 

11.  l^a'èV;     l^a*(a  +  è)^;     ^^  (a -f  è)^  (a  —  6)'V  ;     fya%'c\' 

12.  f^a%  {c  —  df ;     K(«  —  bf  {a  +  by  ;     Ka'&'c  {a  +  b  —  c)\ 

184.  Bij   de  bewerkingen  met  eigenlijke  machten  hebben  wij  eigen- 
schappen geleerd,  die  in  de  volgende  formules  uitgedrukt  zijn: 

I.  a'"  X  a"  =  «'"■^'^ 
II.        (a"7  =  oT^ 

III.      d"' :  a"  =  «"*-",  (mits  m>n-\-l). 

Voor  we  deze  eigenschappen  mogen  toepassen  op  oneigenlijke 
machten,  moeten  wij  eerst  onderzoeken,  of  deze  eigenschappen 
ook  voor  oneigenlijke  machten  waar  zijn. 

Wij  zullen  dus  nagaan  of: 

F.  «-^  X  or"  =  «"*"'•  !"•  (i^  X,  «^  =  a^  "^  ^. 

IF.         (a--p)-«  =  a^".  ir.        (at)~  =  a^. 

p  r  p  r 

III".     a-^  :  a-"  =  a-^'+'.  III'\      «^  :  a"^  =  ai  ~  '^. 

_  jo  _r_  _p_ r 

T.  a   1  .  a    '  =  a    '1      ^ . 


(_p\ ^  j^ 


p 


III".   a    1  :  a    «  =  a    ? 


92 

Onderzoek : 

a~^   is  een  andere  schrijfwijze  voor  — , 

a~'   is  een  andere  schrijfwijze  voor  — , 
a~^  X  (^"'^  is  een  andere  schrijfwijze  voor 


.p+i^ 


a' 
en  —f^q^   kan  ook  geschreven  worden  als  a~^~*, 

dus  a-"  X  öt"'  =  a"""'. 

De  lezer  bewijze  evenzoo  II"  en  IIP. 

a<i)  ^    is  een  andere  schrijfwijze  voor  p~  \« *  /  , 
en  dit  laatste  voor  iJ-  {p^a'J,  d.  i.  voor  ^aP'\ 
Maar  i^J-a^""  kan  weer  geschreven  worden  als 

al^,  derhalve  is : 

ai)  ^  ==  a<i\ 
De  lezer  bewijze  evenzoo  I*  en  III^. 

--  ...  1  1 

III".  a    «   is  een  andere  schrijfwijze  voor  —  of  voor    q,  ^„ 

aï 

--  .  ....  1  1 

a    *    is  een  andere  schrijfwijze  voor  — ;r  of  voor   -= — ;. 


as  ^ 


Derhalve  heeft 


a    i:a    ^  tot  andere  schrijfwijze  ~^^  :  —  of  ^, 

^'  i*  nv  p^  ^^  l^a'^''"*",  en  dit  is  weer  hetzelfde  als  de  schrijfwijze 

gr  _  ps  r        p  P    ,    I' 

a  «s      «s  of  a~~~i  of  a~  «^    ^. 

De  lezer  bewijze  evenzoo  P  en  IP. 

185.  Wij  zijn  nu  in  staat  herleidingen  en  bewerkingen  met  gebroken 
en  negatieve  exponenten  uit  te  voeren,  en  zullen  dit  met  een 
paar  voorbeelden  toelichten. 

(3      2\ -2  /  8\  1 

d^h^)     X  [a-^h^)^. 

Bij  de  machts verheffing  moeten  we  de  exponenten  vermenig- 
vuldigen en  krijgen  daardoor: 

3, 4  5,3,  3  5  4  3 


93 

Bij  de  vermenigvuldiging  van  machten  met  hetzelfde  grondtal, 
moeten  we  de  exponenten  samentellen,  waardoor  we  voor  het 
laatste  produkt  krijgen: 

3 5 413  n    113 

Te  herleiden  tot  vormen  zonder  gebroken  en  negatieve  exponenten : 

03  Kt  3  03     1    Q5 

a     '^ï;     a     ^^;     {a  -  b)     ^;     a     ^H     ^c"^. 

KT  1  1 

a 
[a  —  h)~^  ={a  —  h)-'  .  {a  —  bY  =  ^^  M»  -  h)\ 

o  3     IQ  5  I.IS  S610 

Herleid  met  gebroken  en  negatieve  exponenten,  en  schrijf  alleen 
den  eind  vorm  zonder  gebroken  en  negatieve  exponenten : 
191  1111 


Jb'c  +  ab^^d 


In    den    teller    brengen    wij  d^b  ^  buiten  haakjes  en  in  den 
noemer  ook: 


ah^^ibc'  —  ad')  bc'  —  ad' 


111/1  i\  1  4 

an^^  (b'^c  +  d^d)       h^c  +  a^d 

(è^c)'—  [a^d) 


b^c  -f  a^d 


=  b^c  —  a^d  =  c\yb  —  dlXa. 


4.    Evenzoo : 

iy{2~'^h~^\y28-'ab^^)  X  \y(sa~~^f^2U-'). 
Door  de  worteltrekkingen  uit  te  voeren  krijgen  wij: 

of 

2~^  .  3~T^2— 17~%W  X  2^a~h^^^7'^n~^ ; 
of 


94 

1         1_1_1  1  1_L1  l_i_l  1 1  2 2. 

of 

2" .  3" .  7~W'  =  7~^  =  7""  \  7"^'  =  I IV7'. 

o.    Ook:  -^[ ~[' 

a^  —  h     ^ 

1 
Vermenigvuldigen  wij  eerst  teller  en  noemer  met  h^  om  den 

negatieven  exponent  uit  den  noemer  te  verdrijven,  dan  krijgen  we : 

a^b^  +  1 
1    1 

-1 


1   1 
Vermenigvuldigen  wij  nu  nog  teller  en  noemer  met  a^  6^ -|- 1 , 

dan  ontstaat: 

{ah^  +  1/  _ a&  +  1  +  2ah^  _  a6  +  1 ?__  i/^^ 

ah  —  1  ah  —  1  ab  —  1        ab  —  1 

6.    ïe  herleiden: 

In  dezen  vorm  komt  voor  *^ — ^x~'^\yQx,  zijnde  een  oneven- 
machtswortel    uit    een    negatief    getal,    waaruit    volgt,    dat    die 
wortel  negatief  is  en  dus  gelijk  aan : 
-~^^x--\yQx. 

Deze  waarde  moet  echter  vermenigvuldigd  worden  met  den 
vorm  ( —  2xf,  die  ook  negatief  is,  waardoor  het  produkt  weer 
positief  wordt,  zoodat  de  vorm  vervangen  kan  worden  door: 

'^\{2xf'yïör%y^\. 
Wij    kunnen   hierbij    verder  nu  handelen  als  in  voorbeeld  4, 
maar  ook  op  de  volgende  wijze: 

^y\{2xfy^x-^\yQx]  =  ]2'x'{3-'x-'6''x^)^^  = 

33/  „     1      1      1\     1  33/1      1  3\     1 

=  2^x^  (3-';r-'2^3^;r^7  T^  =  2ïa;ï  (2^3     %~^)  ^'^  = 

38       1       1       1  19     1        15  19  2315 

=  2%^2^ï3     ^^a;     ^  =  2^ï3     ^^a^'^ï  =  3"' .  2^^  .  S'^^a:^^  = 
=  ii^2'^ .  ^'^x'\ 

Gebroken  en  negatieve  Wortelexponenten. 

186.  Past  men  de  eigenschap:   „Een  wortelvorm  verandert  niet  van 
waarde,    als   men    de  exponenten  in  en  onder  het  wortelteeken 


95 

door  een  gemeenschappelijken  factor  deelt,"  ook  toe  voor  het 
geval,  dat  deze  exponenten  onderling  ondeelbaar  zijn,  dan  is 
het  mogelijk,  dat  in  het  wortelteeken  exponenten  ontstaan,  die 
gebroken,  negatief,  of  gebroken  en  negatief  zijn. 

Deelt    men  bv.  beide  exponenten  in  den  vorm  l^a"  door  3, 

5 

dan  ontstaat  het  symbool :  ^a^. 

Deelt  men  beide  exponenten  van  :  '^a~*  door  —  2,  dan  ont- 
staat het  symbool :  ï^a^. 

En    deelt  men  beide  exponenten  van  ;  l^a~*  door  —  4,  dan 

ontstaat :    j/-  ci . 

In  verband  met  de  wijze  waarop  gebroken  en  negatieve  woi- 
telexponenten  ontstaan  zijn,  zeggen  wij  nu  : 

Onder  ^a   verstaan   wij   een   andere   schrijfwijze 
voor :  l^a'. 

Volgens  deze  bepaling  is  dan  : 

3  4X5  4x5 

3  _É_     3  1       3  1  V  3 

Ql      2  —2  Q       2  3         2 


In  het  algemeen 


_      m  q        m 


4.    Zij  gevraagd  te  herleiden  : 


Voert  men  de  worteltrekkingen  uit,  dan  krijgt  men : 

X 


1    .  _    2     8  .  2  3  .   3  , Q  .  8 


—  2  :  —  f       ^  — 2  :  f 

jT            X        8  1 

^               c    ^  c^ 
5.    Zij  gevraagd  te  herleiden  : 


;? 


{aah    ') 


90 
Hiervoor  mag  men  schrijven  : 

/        2  5\ 4  ^4     8,1_0 

3^  .a 
Opgaven. 

1.  Bewijs,  dat  ah^  =  a^b^.  J 

2.  Schrijf  zonder  gebroken  exponenten  : 

2      3  2      14  12      5  2,3      5 

21  34         4  24  24  34         21,34  44 

3.  Schrijf  de  volgende  vormen  als  een  produkt  van  twee  factoren, 
waarvan  in  den  eersten  factor  alleen  geheele  positieve  of  nega- 
tieve, en  in  den  laatsten  gebroken  rekenkundige  exponenten 
voorkomen,  en  schrijf  ze  dan  zonder  gebroken  en  negatieve 
exponenten.  (Zie  voorbeeld  2). 

2  3  1  2  Ql  Al  03 

a     '^;     b     ^;      c     ^;     d     ^',     a     '^^;     b     ^^;      c     '^'^; 
X     ^1/     ^  ;     X       '^y       ^  \     X  ^y       ^  \     x         y      , 

Ol     Ql     5  2     3     5  1  —91 

a     '^H     "^^c^;     a^b     ^c     ^;     (a—b)     '^b  +  c)     ^^  ; 

21   ^  3^ 

X       ^y^  {x  -\-  y)        ^ . 

4.  Schrijf  als  produkten  van  machten : 

13/^       15/-^       Vy—       14/^        t^ab  X  l^a'c' 

do  Zc 

5.  Bewijs  dat:    -35-71:^= -^tt^.  Welken  regel  kunt  ge  hieruit  afleiden? 

C     Ct  Qj  o 

6.  Herleid  de  volgende  vormen  met  gebroken  en  negatieve  expo- 
nenten, en  schrijf  alleen  den  eindvorm  zonder  die  exponenten : 

3  7  3       5        /oi\2  58  21 

a     ^X«^;     a     ï:a     ^;     [aV^ ;     aH'^  X  «     ^^^ ; 

Ql     95  17     13  /     91\3 

01Q1      211      191    91 

91  Ql  1111  /91l\ 1  1 


97 


Ol     Ql  3     91  /    02     Ql     3\ 5 

8.    a^^r^raV^;      (a^^è^^c     ^}^. 

01     Ql     6 


9.    («2i^-3i,li)-.     ^ 


FAï 


a%'  b^, 


11.    iy{a-'b'\/  {a%-')} ;     ^  la"~VK(a~"^^è^^)( ; 

l3/(al/  a)^ ;     ^{af^iaV  off ;    ^{a-'^{a-'\/  a)-^]-\ 

(43            32, 
,1     2         /    11      ^     11\2J  2        l       „         /    11  3v  -3l4 

13.    Vy    '^^[a     ^^Va^^)y,    a    ^^h-'t^  {a     ^V»^)    r. 


1  1        2  1?^  — 


15.   ^^— X 


(frv< 


Ï13/-/.2  ƒ"'    \       ^-,r^        ï 


^i^c-        r^      3^^ 


3     (  3  112 

3  91    11  -91  5     ^1 

19.  i^-a'^^r^;      i^^-a^è     '^^. 

20.  Bepaal  de  waarden  van  : 

(2--)--  en  2-'"' ;     (4^)^  en  4^^^^. 

21.  Herleid: 

Dorksen  en  de  Laive,  Alg.  II.  ' 


98 

22.  Herleid: 

a    ^  -\-b    ^  .       g  ^—  ^i  ^  .       a       ^  +  o 

1  ï  '  5  5      '  2  2     ' 

a""^  +  ö""^  a^  +  è^  a    '^  -hb^ 

23.  Ontwikkel: 

(«-•'  +  b-'  —  c^  +  <^^)  (a"'  —  b-'  +  c^  +  c^"^). 

24.  Vermenigvuldig,  zooals  ge  gewone  veeltermen  vermenigvuldigt: 

2a--'  +  a^^h"^  —  3a-^r^  +  a'~^h~^^—  2a-'b~\ 

met  a'  —  2a^h^  -f  3aè  —  2ah^^^  —  h\ 

25.  Ook:  «-"'  +  «-'"-' è-'-^  +  2a-™- V^  —  a-"'-'ö-'% 
met    «"*  +  2a'"+'&^  —  3a'"+'è'"  +  a'"+'6'".. 

26.  Deel:  16a^^^  —  40a^^^  +  22a'^'^  —  55a^^T  (j^or: 

3  6 

2a     ^  — 5a\ 

27.  Eveneens :  i^x^^  —  ^^x'  +  |i  —  ^-^c^'^-  _  2x-''  door: 
^x  ^  —  2x      ^. 

28.  Ontwikkel :  (a^^  —  a"^^)';      (a^^è  +  aö^*)'. 

29.  Herleid :  (7  +  4K3)"~^  ;     (6  —  2K5)~^. 

30.  Ook :  (19  +  8K3)~"^"  +  (19  —  8K3)~t 
en  (2  +  K3F  —  (2  -  K3)^. 

31.  Verminder:  i(a^  +  3a~^)  (a^  —  2a~^)  met  ^(a^+2a~^)X 
X  (ct^  —  3a     ^\  vermenigvuldig  de  rest  met  6(1  —  a^*)-'  en  deel 


het  produkt  door: 


.1 


^.  Toel.  Ex.  Un. 


32.    Herleid  den  vorm: 

jx  +  -^xY)  l^jtj  +  P^xY) 
'j^x^i/ 

/     3  3\3 

tot  de  gedaante :  \x'^  -\-  i/^P.  Eind-Ex.  Gymn. 


99 


VS.    Herleid : 


K.    Ook: 


[2i(7-4K3)     ^-3^i  ']l  Idem. 

J5.    Ook:  ^~5^~X(-^-gl!^.  Idem. 


J6.    Herleid 


p*[aK{«-V(aKa)}J     * 


/     5  *^\5 

tot  de  gedaante:  \a^-]-b^)^.  Idem. 


Over  den  graad  van  Wortelvormen. 

187.  Als  men  een  eenterm  van  den  4*"  graad  tot  de  5''*  macht  ver- 
heft, krijgt  men  een  eenterm,  die  van  den  20'"""  graad   is. 
{a%f  =  a''b^20' gr.). 
Een  eenterm  van  den  m'"*"  graad  verheven  tot  de  7i'^^  macht, 
levert  een  eenterm  van  den  m/ï'^®"  graad. 

[aT'bJ  r=  a''"b' 
(a"^b'^'~^Y  =  a-"^b^^~^ 

Om  nu  omgekeerd  den  graad  van  een  wortel  vorm  te  bepalen, 
behoeft  men  slechts  den  wortelexponent  te  deelen  op  den  graad 
van  het  getal,  waaruit  de  wortel  getrokken  moet  worden,  wan- 
neer die  wortelvorm  te  herleiden  is. 

Aldus  is  ^d'U    van  den  (25  :  5)«"  graad, 
l^a'&'c'^  van  den  (24  :  6)""  graad. 

Wil  men  dezen  regel  ook  doen  doorgaan  voor  het  geval  de 
wortel  niet  te  herleiden  is,  dan  dienen  we  dus  voor  den  graad 
van  wortelvormen  de  definitie  te  geven : 

De  graad  van  een  wortelvorm  is  het  graadgetal  van  den 
vonn,  ivaaruit  de  ivortel  getrokken  moet  worden^  gedeeld  door 
den  icortelexponent. 

Derhalve  is  dan  : 
4Ka'  van  den  f"  graad. 


100 

l^a'b'ic—df   van  den  |  of  1^'"   graad. 
a'b^a^W   van  den  3  +  7  =  H'"''  graad. 

1>^35^8  van  den  (3  +  5  +  6  —  5  —  9  —  8) :  7"^"  =  —  1}"""  graad. 

Nu  kan  men  den  graad  ook  bepalen  door  de  vormen  met  behulp 
der  gebroken  en  negatieve  exponenten  als  produkten  te  schrijven^ 
en  de  exponenten  samen  te  tellen. 

(1%^  5     7    2 

Zoo  is :  l^—^r-  =  d^b^c     ^  van  den 

^  +  i-l  =  -H  graad. 

Evenzoo  is: 

a^l^a  2       1      5  12 

]3^ir3 — ï=2  =  ci^  'Ci^  •  b     ^a     '^b^  van  den 

2_4_1    ._5   1_1_2   1  3'len    rrraoA 

ïiF       ï       ^r-g-  —  —  Ts      graad. 

Opgaven. 

Bepaal  den  graad  van  de  volgende  vormen: 
1.   K(«K«);    Kai>a;    K(«e-«) ;    ^{a'f^{a'^a')], 

blXa  a\Xa  {  \  b  n 

,     _  a''b-''{c-^dr''      «^  3  _c^ 


I  — 24  '     U\e-'d--l\    J  • 


31 


I    «    VQ^    ^    .       -1-2  /„-3,3/-  ö^    ^  \  I 

8.    a-'b^  +  a-^^  ^^  -  aP  —  a^6^^. 


HOOFDSTUK   V. 
Imaginaire    Getallen. 


r 


188.  In  §  144  hebben  wij  de  evenmaclitswortels  uit  negatieve  getal- 
len, imaginaire  getallen  genoemd.  De  eenvoudigste  imaginaire 
getallen  zijn  -hl/'  —  1  en  —  1/  —  1.  Men  noemt  ze  de 
positieve  en  negatieve  imaginaire  eenheid,  en  stelt  ze 
gewoonlijk  voor  door  -]-i  en  —  i. 

In    plaats   van    -f-  31/ —  1  schrijft  men  dan  -\-Si',  in  plaats 
van  —  71/  —  1  schrijft  men  —  7i. 

Evenzoo :      K—  3  =  K—  1.3  =  K—  1  .  K  3  =  iK3 

— K-  5  ■=  — K— 1.5  =  — K—  1 .  K5  =  —  iK5. 

Twee  imaginaire  getallen  noemen  wij  gelijk,  als  zij  bestaan 
uit  een  gelyk  aantal  positieve  of  negatieve  imaginaire  eenheden. 

Dus,  opdat  ai  =  hi  zij, 

moet  a  =  b  zijn. 

189.  Daar  imaginaire  getallen  een  geheel  nieuwe  soort  van  getallen 
vormen,  zijn  wij  verplicht  te  bepalen,  wat  wij  onder  bewerkingen 
met  imaginaire  getallen  moeten  verstaan. 

Bepalingen : 

de  som  i 

I  het  verschil  I  -        •     -         j  n 

7  7j)  van  twee  imaqmaire  getallen, 
\het  produkti 

het  quotiënt ) 

verstaat   men  de  uitkomst,  die  men  xou  verkrijgen,  wanneer  i 
een  reëele  factor  was,  daarby  bedenkende,  dat  i'  gelijk  is  aan  —  1. 
Wij  zullen  achtereenvolgens  de  hoofdbewerkingen  met  eenige 
voorbeelden  toelichten . 


Onder 


102 

Optelling. 

1.  131/- l-f  5K-1  +  7K— 1. 

Hiervoor  kan  men  schrijven:        • 
13^^-5^+7^  =  25^=25i/— 1. 

2.  K-20  +  K-5  +  K-45  +  K-i. 
Hi  ervoor  kan  men  schrijven : 

2iK5  H-  ïK5  +  3iV/5  + 1  iK5  = 

=  (2i  +  ?  +  3i  -f  I  ï)  1/  5  =  6|iK5  of  6|K— 5. 

Aftrekking. 

3.  a\y—l—b\y—l  =  ai  —  &i  =  (a  —  b)i  of  (a  —  &)K—  1. 

4.  3K- 12  —  5K—  75-1-  8K—  3  =  6zK3  — 25«K3-f  8iK3  = 
=  (6ï  —  25i  +  8i)l/  3  =  -  lliK3  of  —  IIK— 3. 

Vermenigvuldiging. 

5.  +4K— IX— 5K— l=4-4^•X— 5i==— 20r=-20X— 1=+20. 

6.  2K—  «  X  —  3K—  6  =  2iK«  X  —  3iKö  =  —  öi'Ka^^  = 

=  —  6  X  —  lKa&  =  +  ei^ab. 

Machtsverheffing. 

7.  Bepaalt  men  de  opeenvolgende  machten  van  i,  dan  krijgt  men ; 

r  =  —  1. 

i^  =  r\i  =  —  i, 

f'  =  i^  y(  i  =  -^  i. 

i'  =  fy^i=  —  1  X  «'  =  —  i' 

f  =  i'  X  i=  —  iX  i=  —  r  =  —  (—  1)  =  -h  1. 

i^  =  i'Xi  =  +lXi  =  +  l 

^=:^^x^=  +  *■x*•=^-i'=  +  (-l)  =  -l, 

enz. 
Hieruit  zien  wij  : 

Een  macht  van  i  is  gelijk  aan : 

+  1,  als  de  exponent  een  viervoud  is, 

—  1,  als  de  exponent  een  viervoud  -|"  2  is, 
+  i,    als  de  exponent  een  viervoud  -f-  1  is, 

—  i,    als  de  exponent  een  viervoud  —  1  is. 


103 

Oy-af  X  Oy-abf  X  {]y-ccbf  X  K- 

Hiervoor  kan  men  schrijven : 
(iiyaf  X  iiiyabf  X  {üyahf  X  «V  ab  = 
f" .  alX«  X  i'a'h'Xyah  X  *'«'é'  X  ü^ab  = 


ah. 


4K—  70  _  4flX70 , 
51X— 14  ~~  5^1X14' 
krijgen  wij  : 


Deeling. 

teller    en    noemer   deelende  door  «1X14, 


4K5. 


10.    3  :  21X —  1  =  — ;  teller  en  noemer  met  i  vermenigvuldigende  ; 

3i  „ . 


Anders. 

3 
Voor  -^  kunnen  wij  schrijven  : 

—  3(— 1)^  —  3f 
2i         ~     2^ 

21X— 1  +  31X— 1  ^  2i  4-  3i  ^ 
21X— 1  —  3K— 1  ~  2i  —  3i 

K--2  +  K— 3  _  ijX2  +  0^3 

IX— 2  —  IX— 3  "~  iK2  —  ilX3 

(K2+lX3r 


hl 


3; 


—  i). 


K2  +  1X3 
K2  — K3 


2  —  3 


=  —(5 -f- 21X6). 


K— ö';  K— «6'; 


Opgaven. 

Schrijf  met  den  factor  i: 

V—2;  K— 3;  V—a;  K— «';  V—a" 

K-12;  K-75;  1/-^;  K-S^;  V-2i',  K— ^;  K— è». 

Schrijf  met  den  factor  i  en  herleid  dan: 

V  —  2  +  V—  8  +  V—  18  ;     K—  50a''  +  V—  2a'  +  K—  8a\ 

V-  12  +  !/•-  i  -K-  27  ;     V-3/  +  K-  i^*  -  V-  27. 
y_  25  +  V-  36— iK— 64  ;     V—  20  +  Sy—  5  -f  4^—  80. 
K—  32ar2/'  -f  K— 18ay  —  V—  128a;V  +  SxV—  50/. 

«_K_A  +  ,K--^-Kf-^-2-A 
ö  a  ab  \       b  a 


3. 
4. 

5. 

6.   V- 


104 

bc  ac  ab 

8.  Y—  8^  +  V—  16^  —V—^^  —V—  12. 

9.  Bepaal  de  volgende  machten  van  i : 

i'',  e-,  r";  i"";  r' ;  f";  i'' ;  i^' ;  i'' ;  i'''+' ;  i'""-'. 

10.  Schrijf    in    de    volgende    vormen    eiken    factor   met  * ;    herleid 
daarna  de  produkten,  en  schrijf  de  uitkomsten  weer  zonder  i. 
1^_  2  X  1^—3  ;     K  -5  X  V—  10  ;     2V—  3  X  31/— 6. 
—V—aXV—ah',     2V—^yV—\2;     5K— 2X3K— 6. 
aV—aX  —  aV—a-,     2K— 5X31/— 10;     K— |-X1/— 3^. 
V-2\  X  V-n ;     21/-2 X  3K-3 X  V-QXV~\2XV-h 

aV—  a  X  V—  Y  X  y—  -^  X  V"—  ^  X  V—  abc  X|K—  «c. 

V{a  —  b)X  V{b  —  a),  als  a>b. 

Y{x  —  y)X  y^iy^  —  ^')»  als  X  pos.  en  <C  «/. 

11.  Herleid  de  volgende  machten: 

(il/2f  ;  (iK2f  ;  (^K3)^  (K— a)^' ;  {K(a  —  6)p  als  a  <  è. 

12.  Bepaal  het  produkt: 

van  V—2  +  K—  3  —V—  5  en  K—  6, 
van  Y —  ab  -f-  V —  hc  -\-  V — ac  met  V — ahc^ 
van  K— 5  + 1/"— 10  +  1/— 2  met  2 1/ —  5. 

13.  Herleid: 

(K-2  +  K-3)  (2K-2-1/-3); 

(2i/—  2  +  3K—  3)  (]/-  2  —  21/—  3) ; 

^—a^V—h)  (21/— a  —  31/— &) ; 

(al/—  a  4-  bV—  b)  {bV—  a  —  aV—  b)  ; 

(1/—  2  +  21/—  3  +  1/-  6)  (21/—  2  —1/—  3  -f  3|/-  6). 

14.  Ook: 

{V-a^V-b)  (V-a-V-b);   (21/-2-1-1/-3)  {2V-2~V-S); 
{aV—a-^bV—bf;     (1/- 2 -]/— 5)';      (K— 3 -f  21/— 6)- ; 
(K_2-K-3  +  l/-6)^     (i/-i+K-i  +  l/-i)^ 
(1/-  2  +  K-  3  -  K-  5)  (1/-  2  -  1/-  3  +1/-  5) ; 
(1/— a  — 1/— 6  +  1/— c)  (l/-a4-l/— &  — 1/— c); 
(1/— a+l/— 6+1/  — c— 1/— É^)    iV—a—V—b^V—c-hV—d). 

15.  Ontwikkel: 

(1/—  a  +  V—  bf  ;  (1/—  a  —  V—  bf. 

(i  +  il/-lf;  (|_.K_l)3. 


105 

16.  Herleid  de  volgende  quotiënten: 

K— 12;K— 6;  K— 50:]/— 10;         V-ab:V—b. 

V—i2:V—7;  V—32:V—S;           V—2:V—d. 

V—  5  :  V—  2  ;  V—  a  :  V—  b  ;     V—  a'b  ;  V—  ah\ 

17.  Herleid: 

2__        |/3  2K5  T/-6  3^10 

]/  — 2'    K  — 3'    K  — 10'    2K  — 30'    2K  — 6* 

18.  Ook: 

K— 6+]/— 3^    V—20-\-V—lb—V—h     2]/— 2+1/— 3 

]/— 3        '  2K— 5  '  K— 6 

2V—a-\-SV—b       V—a-\-V—b—Vc 

V—ah         '  K— a^»c 

19     Evenzoo : 

1/— 2— ]/•— 3        2K— 2+T/-3  ^      K— 2— 3K— 3 

K— 2+]/— 3'       K— 2— K— 3  '      2K— 2-K— 3* 

T/— 2+T/— 3+1/— 5        K— 3+]/— 10+]/— 7 

1/— 2+1/— 3-1/— 5  '      1/— 3+1/— 10-}/- 7' 

a;  —  a       Y{x  —  a) 


20.    Is  V 


V{a  —  x) 


190.  Onder  de  imaginaire  vormen  spelen  de  complexe  getallen 

een  voorname  rol. 

Bepalingen.  Complexe  getallen  zijn  tweetermen,  be- 
staande uit  een  reëel  en  een  imaginair  deel,  dus  van  de 
gedaa7ite  :  a  ±  bi. 

Men  zegt,  dat  2  complexe  getallen 
a-\-hi  en  p -\-  qi 
aan   elkaar  gelijk  zijn,  als  de  reëele  deelen  gelijk  zijn,  alsmede 
de  imaginaire. 

Uit  a-\-  bi  =p  +  qi, 

moet  dus  volgen : 

a=p  en  b  =  q. 
Tivee  complexe  vormen,  die  alleeii  verschillen  in  teeken  vóór 
het  imaginaire  deel,  heeten  toegevoegd  complex : 
a-\-hi  en  a  —  hi. 
Tivee  complexe  getallen,  die  alleen  verschillen  in  teekens  vóór 
de   reëele  en  voor  de  imaginaire  deelen,  heeten  tegengesteld 
complex. 

a-\-hi  en  —  a  —  hl. 


106 

191.  Bepalingen. 

'  de  som  ] 

Onder  (  ,   .         ,  , .  )  van  twee  complexe  getallen  verstaat  men 
]  het  produkt  ( 

f  het  quotiënt  ] 

de    uitkomst^    die    men    xou    verkrijgen,    wanneer   i  een  reëele 

factor  was,  daarhy  bedenkende,  dat  i^  gelijk  is  aan  —  1. 

Optelling. 

1.  (7  +  31/— 1)  -h  (5  -  6K  —  1)  +  (4  4-  5K-1)  = 
=  (7  +  3z)  +  (5  -  6^•)  +  (4  +  U)  = 

=  (7  +  5  +  4)  +  (3^•  —  6^  H-  5i)  =  W-\-2i  of  16  +  21/—  1. 

2.  De  som  van  twee  toegevoegd  complexe  getallen  is  reëel. 

Immers  {a  +  bi)  -\-  {a  —  bi)  =  {a -\- a)  -\- {b  —  b)  i  =  2a. 

Aftrekking. 

3.  (7  +  1^  — 3)  — (— 2  +  l/-12)  =  (7  +  il/3)-(-2-l-2il/3)== 
=  7  +  il/3  +  2  -  2il/3  =  (7  4-  2)  +  (l/3  — 2l/3)i  =  9  —  il/3. 

Vermenigvuldiging. 

4.  (3  4-  K  —  2)  (5  —  21/  —  2)  =  (3  +  iK2)  (5  —  2iV2)  = 

=  15  —  6il/2  +  5il/2  —  4r  =  15  +  4  —  il/2  =  19  —  il/2. 

Machtsverheflang. 

5.  {a  -f  &0'  =  a'  +  3a'  bi  +  3a6'  i'  +  6¥  = 

=  a'  +  3a'  èi  —  3a5'-  —  ö'i  = 
=  ia'  —  3ab')  +  (3a-&  -  b')i. 

Deeling. 

6.  Om       ,     ,.  te  herleiden,  vermenigvuldigen  wij  teller  en  noemer 

met  c  —  di,  waardoor  wij  verkrijgen  : 

(g  +  bi)  (c  —  di) (ac  -\-  bd)  -\-  [bc  —  ad)i  __ 

<r-^d'         """  c'-{-d'  ~ 
ac-\-  bd      bc  —  ad  . 

15 


Te  herleiden  '  ^       ^. 

3  —  1/  —  6 

15  _        15       _15(3  +  il^6)_, 

3  — l/-6"~3-il/6~       3-^  +  6       — ^-t-«^^ö. 


107 
2  +  1/  --  3       2  +  tl/3  (2  +  tVdf 


2  —  y  —  S      2  —  ïV3      (2  —  iV3)  (2  +  i]/3) 

= T-T^ = n =  T  +  T  'K  3. 


Vierkantswortel  uit  een  complexen  vorm. 

192.  Bij  de  behandeling  van  vierkantswortels  uit  positieve  getallen 
in  §  143,  alsmede  bij  de  behandeling  van  vierkantswortels  uit 
tweetermen  van  de  gedaante  :  a  ±  bV^c,  zagen  wij,  dat  die  wor- 
tels een  positieve  en  een  negatieve  waarde  konden  hebben. 
De  positieve  wortel  werd  aangeduid,  door  vóór  den  wortel 
geen  teeken  of  het  plusteeken  te  plaatsen ;  de  nega- 
tieve wortel  door  er  het  minteeken  voor  te  plaatsen. 

Bij  de  wortels  uit  complexe  vormen  is  dit  niet  mogelijk,  daar 
men  bij  deze,  als  bestaande  uit  2  soorten  van  eenheden  :  reëele 
en    imaginaire,    welke    laatste  noch  positief  noch  negatief  reëel 
zijn,  van  geen  positieve  waarde  spreken  kan. 
Evenmin  kan  men  zeggen,  dat  men  met ; 
Va±bi 
den  positieven  wortel,  en  met : 

—  V^^Ji 
den  negatieven  wortel  bedoelt ;  zoodat  men  aan  : 

^a  ±  bi, 
als   hij    te    herleiden    is,    een    tweevoudige  beteekenis  moet 
toekennen. 
Immers,  daar 

{S-\-V-  2y  =  7  +  6V—2, 
en  ook:  ( -  3  —  V—  2)'  =  7  +  QV—  2, 

zal  men  omgekeerd 

V^(7  4-  61^ —  2)  moeten  voorstellen  door  : 
±  (3  +  1/-—  2). 
Zien  wij  nu  hoe  wij  die  herleiding  uitvoeren. 
Stel :  l/"(7  +  6V  -  2)  =  ±  {Vx  +  iVy) 

dan  is : 

7  +  6V  —  2  =  x  —  tj-\-  2iVxy. 
De    reëele    deelen    moeten    nu    gelijk    zijn    en  de  imaginaire 
eveneens : 

x  —  ij  =  l  2iVxy  =  QV—  2. 


108 

Door  beide   vergelijkingen    tot    de  tweedemacht  te  verheffen 
en  van  elkaar  af  te  trekken,  verkrijgt  men: 

x^  —  Ixy  -\-'if=        49 
—  4:Xy-\-     =—72 
af 


x"  +  2xy  4-  ƒ  =      121 
x-\-y  =        11 

Wij  stellen  hier  x-\-y=ll  en  niet  gelijk  — 11,  omdat  zoo- 
wel X  als  y  positief  moeten  zijn. 
Uit        ^  x-\-y  =  ll 

en  X  —  y=l 

op 

volgt:  2a7=  18 

x=    9 

y=  2 

De  vorm  1/(7  -f-  61/2),  die  wij  gelijk  stelden  aan  ±  (j/a;  -f-  iVy), 
is  dus: 

±  (3  -I-  iV2). 

Tweede  voorbeeld: 

Te  herleiden: 

V{—  22  +  lOil/3). 
Het  reëele  deel,  waaruit  de  complexe  vorm  : 
—  22  +  lOil/3 
bestaat,  maken  we  eerst  positief,  door  te  schrijven  : 
IX(-  22+  lOil/3)  =  K  —  (22  —  l0i\yS)  =  iiy{22\—  lOiKS). 
Stellen  wij  nu : 

K(22  —  lOiKS)  =  ±  (K^  —  i\yy), 
waarin  x  en  y  nu  positief  zijn,  dan  volgt  daaruit : 

22  —  lOil/3  =  x  —  y  —  2ï\yxy, 
en  hieruit  weer : 

x  —  y  =  22,  en  —  10iK3  =  —  2i\yxy. 
Beide    vergelijkingen    in  het  kwadraat  v^erheven  en  van  elkaar 
afgetrokken,  leveren  op  : 

X'  —  2xy  -\-  y-  =      484 
—  ixy         =  —  300 

af 

x'  -f  2xy  -\~f=       784 


109 

x—y  =  22 
op 

2a;  =  50 

^  =  25 

y=  3 
Derhalve  is  : 
K(22  —  10iK3)  =  ±  (K25  —  /K3)  =  ±  (5  —  i]/  3), 
en  dus  : 
V(—  22  +  10iK3)  =  i\y{22  —  10iK3)  =  +  (5«  +  ]/  3). 

Derde  Voorbeeld. 

Beschouwen  wij  nu  het  algemeene  geval,  n.1.  de  herleiding  van 
]/{a±  bi), 
waarin  a  en  &  positief  zijn. 
Stellen  wij 

'  \/{adzbi)  =  ±{\/x±il/  ij), 
dan  is  : 

a^bi  =  X  —  y  ±  2i]/  y, 
dus  : 

X  —  y  =  a  en  2Ï[/  xy  =  bi, 
waaruit  volgt : 

x^  —  2xy  -\-  y"^  =  ar 

—  4:xy  =  —  b^ 
af 


er  -|-  2xy  -\-  y'  =  a^  -{-  b' 

x  +  y  =  V{a'-\-b') 
X  —  «/  =  a 

op 


2x  =  a-{-V{a'  +  b-) 

2 

a  —  V{a'-{-b') 


x  = 


y  = 


2 


en  dus  V{a  ±bi)  =  ±  \V  — ^ ±  tV  ^ ^  . 

Als  nu  n^  +  ö',  dat  is  «-  —  (&i)\  o^  li©*  vierkant 
van  het  reëele  deel,  verminderd  met  het  vierkant 
van  het  imaginaire  deel,  een  zuiver  vierkant  is,  dan 
is  de  vorm  in  het  tweede  üd  eenvoudiger,  dan  die 
in  het  eerste. 


110 

193.  Opmerkingen: 

1".  Als    wij    aan  |/  (a  ±  bi)  twee  waarden  toekennen,  dan  zijn  wij 
verplicht  aan  vormen  zooals : 

\/{a±bi)-\-]y{c±di), 

vier  waarden  toe  te  kennen. 

Wij  zullen  dit  met  een  voorbeeld  duidelijk  maken. 
Zij  gegeven  : 

V  (2  +  41/  -2)  +  1/  (2  -  4l/"-2). 
Daar         (2)'— (éj/ —  2)' =  4  —  (— 32)  =  +  36 
een    zuiver    vierkant    is,  is  elke  vorm  afzonderlijk  herleidbaar ; 
voert  men  die  herleiding  uit,  dan  vindt  men  voor  den  eersten : 

±(2+]/-2) 
en  voor  den  tweeden : 

±(2-j/"-2). 
De  som  van  beide  vormen  kan  dus  zijn : 

a.  +  (2  +  1/  -2)  +  (2  -  1/  -2)  =4. 

b.  +  (2  4-  1/  —2)  —  (2  —  !/■— 2)  =  -f  2K— 2. 

c.  —  (2  +  1/  —2)  -f  (2  —  1/  —2)  =  —  2K— 2. 

d.  —  (2  -I-  1/  —2)  —  (2  —  iX— 2)  =  —  4. 

2°.  Bij    al    de    imaginaire   vormen,    die    wij    behandelden,  kwamen 
geen  andere  voor  dan  tweed emachts wortels  uit  negatieve  getal- 
len,   niettegenstaande    wij    alle  evenmachtswortels  uit  negatieve 
getallen  imaginair  genoemd  hebben,  dus  ook : 
lK-1;     ]^-2;     i>-«.. 

De  reden,  waarom  wij  deze  imaginaire  vormen,  niet  in  onze 
beschouwing  opnamen,  ligt  hierin,  dat  ze,  zooals  de  hoogere 
algebra  ons  leert,  eigenlijk  complexe  vormen  zijn,  en  dus  alle 
tot  de  gedaante  a±bi  teruggebracht  kunnen  worden. 

Wij  zullen  dit  voor  een  enkel  geval  laten  zien,  en  kiezen 
daartoe:  1^ —  1. 

De  vierdemachts wortel  uit  —  1,  is  de  tweedemachts wortel 
uit  den  tweedemachts  wortel  van  —  1,  welke  laatste  ±:  i  is. 

Derhalve  is: 

V^—  1  =  K*  en  ook  — K— i 

Om  l^i  te  herleiden,  beschouwen  wij  i  als  een  complex 
getal :  o  -\-  i,  en  herleiden  op  de  gewone  wijze : 

Waaruit  volgt : 


111 

X  —  y  =  0  en  2ï\yxy  =  i. 

x^  —  2xy  -\-  i/''^=     (y 
—  4tXi/  = — 1 

af 

x^  4-  2xy  -f-  i/^  =     1 

x-]-y  =     1 

X  —  y  =    O 

op 


2a;  =     1 

X  =     -^ 


y  =    i 
Dus  is  K*  =  ±(Ki  +  ïKi). 

Evenzoo  l^—i  =  ±  (Ki  —  «Ki). 

Wij  ktijgen  dus  voor  1^ —  1,  deze  vier  waarden: 

«.         KI  +  ^Ki 
c.         Kè  -  ^i^i 

Wil  men  nu  herleiden :  IV —  5,  dan  bedenke  men,  dat 
}^ — 5  =  IV — 1  X  1^5,  en  men  dus  de  vier  wortels  vinden  kan, 
door  elk  van  de  4  vierdemachtswortels  uit  —  1  met  1V5  te 
vermenigvuldigen,  welke  laatste  factor  als  een  rekenkundig  getal 
beschouwd  moet  worden,  en  dus  slechts  één  waarde  vertegen- 
woordigt. 

Opgaven. 

1.  Waaraan    moet    voldaan    worden,    opdat  de  complexe  getallen : 
3  +  2/K— 1  en  2x—h\y—l  gelijk  zijn? 

2.  Bepaal  x  en  y,  als  ge  weet,  dat: 

{2x  +  5)  +  2yV—^  =  (3y  —  1)  +  xV—2. 

3.  Schrijf    de    volgende    complexe    getallen  in  de  gedaante  a  ±  hi 
en  herleid  dan : 

(3  +  2V—1)  +  (5  —  31/— 1)  —  (4  -1-21/— 1); 
(4  H-  V-%)  +  (5  -  K-18)  +  (6  -  l/-i) ; 
(6  +  1/  —5)  —  (3  + 1/-  20)  +  (5  —  31/-45). 
(a  +  61/  -  1)  +  (c  +  c^l/-  1)  +  {e  +  fV-  1). 

4.  Geef   van  elk  der  volgende  complexe  getallen  het  toegevoegde 
complexe  aan: 

1/3  +  21/— 5;    1/5  — 31/  — 2;    —5+1/— 6;    21/3  — l/— 3. 


112 

5.  Geef  twee  complexe  getallen  aan,  wier  som  reëel  is;  ook  twee 
wier  som  imaginair  is. 

6.  Doe  hetzelfde  voor  het  verschil. 

7.  Herleid: 

(3  +  V-2)  (5  -^  V-2) ;     (K3  +  V—2)  (K3  -  2V-  2). 

8.  Ook: 

(7  _  y—  5)  (2  —  SV—  5) ;     (1/5  -f  V—  10)  (21/5  —  V—  10). 

9.  {Vx->rV—y){Vx-V—y);      (1^2  +  1^— 3)  (1^2  -  K- 3). 
(21/2+3K-  3)(2K2-31/-  3) ;    {^V-a-^V-ab){hV'-a-Vab). 

10.  Herleid: 

(l/;r-l-l/-2/)^     (K^-l/-y)^     {Vx^V-yf     {Vx-V-y)\ 
{V^-V-2f',     (2K3-3K-3)^     {V^-\-^V-2y. 

11.  Herleid:  (i  —  i*K3)^     (- ^  —  |ïl/3f . 

1 2.  Eveneens :  (1  +  V—  2)^     (1  —  K—  2)\ 

13.  Hoeveel  is:  (K— 3 -f- 1/6)1 

14.  Herleid: 

{a  4-  ii)'  —  (a  —  uy 

op   twee   manieren,  1"  door  eerst  ontbinding  ;  2*^  door  de  bino- 
miaal-formule. 

15.  Herleid: 

5  7  5  +  21/-1       a+&i 


16 
17 


1/3-1-1/— 2'      1/3-1-21/— 1'  5  — 21/— 1'     a  —  bi' 

41/— 2 36  31/5  —  21/—  3 

51/3  — 2|/— 5'     2H-21/— 3'  K3  —  31/— 2  ' 

21/6  — 3k"— 3       31/2-1-1/— 6  1/6 -|- 21/ -3 


41/2  —  51/—  6 '      1/3  —  1/—  6  '     K6  —  21/—  3' 

18.  {1^H^+  *^^^}'  +  {^^^  —  i^x^}\ 

19.  {^^^  -f  i^x^Y  —  {^^^  —  ï^^l'. 

20.  Herleid: 

1/(2  —  21/—  3) ;     l/(—  3  +  41/—  1)  ;     1/(5  +  21/—  6) 

1^1— 41/— 3;       ^  a— 6— 1/— 4aè;  als  a  >  ö,  en  ook  als  a  <  è. 

21.  Eveneens: 

1/(44  -f- 141/—  5) ;     T/(-  2  +  21/ -  15) ;     l/(-  5  —  21/  —  14). 

22.  Bepaal  de  vier  waarden  van  : 


113 

15^(31  +  12|/  —  10) ;     1K(—  28  —  !&[/  -  2). 

23.  Eveneens  van:  IK—  16  ;     IK—  81. 

24.  Herleid;  K(2]/—l);     VSi. 

25.  Herleid  : 

1/  (1  +  41/  -  3)  +  ]/  (1  -  4K-  3). 

2—1/  — 5  5  — 21/  — 3 


26.    K 
27 


2  —  3[/  —  5  '     K(l  -f  41/  —  3)* 
5  —  1/  —  5  5-hl/  — 5 


V  (5  +  1/ -5)   '     1/   (5-1/- 5)- 

28.  Herleid: 

(7i  — 21/ 3)  (7  — 2^1/3)  2'^  (-3)-'    . 

y  (-  37  -  28i  1/  3)      "^  2_e  (_  3)-H'' 

29.  Als.  =  ^  +  ^1^'    il/(2  +  2Kl2) 


en      «/  = 


4  '  4 

3  +  1/13       il/  (2  +  21/  12) 


30 
31 
32, 


4  4 

wat  is  dan  de  waarde  van  :  oi^  -\-y^  —  Xj/? 

4K5  —  20  1 


fK-10-5K-i'     2  +  1/-3-1/-5- 

14  —  1/  15  -  7i/  —  3  —  2]/  —  5 
7—1/  — 5 

;l/4(^ 


,  /  (a-C          ,  ,    .  acl/  4a  \ 
|/j__ec?  +  ,^_ j. 

33.  V{-j. dT-'-^—J- 

34.  1/  ?^;     K2c(^*;     1/  (5-^i). 

35.  K{aT'  —  «'è'  —  a'ö'  —  2a'bfH]y{a  +  6)}. 


Derksen  en  de  Laive,  Alg.  II. 


HOOFDSTUK  VI. 

Vergelijkingen    van    den    Tweeden    Graad 
met   één   onbekende. 


194.  Bepalingen.  Elke  vergelijking  van  de  gedaante: 

ax'  -\-bx-]-  c  =  Of 

waarin  b  en  c  ook  nul  mogen  jci/'n,  alsmede  elke  vergel'^king, 
die  zonder  vermeerdering  of  vermindering  van  wortels  tot  die 
gedaa,nte  gebracht  kan  worden,  heet  vergelijking  van  den 
tweeden  graad  of  vierkantsvergelijking. 

Zijn  &  en  c  beide  of  een  van  beide  nul,  dan  is  de  vergelijking 
onvolledig. 

Wij  zullen  echter  onder  een  onvolledige  vierkantsver- 
gelijking alleen  verstaan  een  vierkantsvergelijking  van  de 
gedaante : 

ax^  -f-  öx  =  o, 

terwijl  wij  een  vierkantsvergelijking  van  de  gedaante : 

ax^  -{-0  =  0 
zuiver  noemen. 


Oplossing  van  de  Vierkantsvergelijkingen. 
A.   ZuiVEEE  Vierkantsvergelijkingen. 

195.  Zij  gegeven: 

ax'  -\-  c  =  o. 
De  wortels  dezer  vergelijking  zullen  ook  voldoen  aan 

ax^  =  —  c, 

dus  ook  aan :  x^  = 

a' 


1. 


115 


c 

Nu  zijn  er  twee  getallen,  waarvan  de  tweedemacht is,  nl. 

a 

Xi=-\-Y en  x.,  =  — V . 

a  '  a 

Beide  voldoen  aan  de  vergelijking: 

ax'  -f-  c  =  o. 

Men    schrijft    ze    doorgaans    in    eens   met  een  dubbelteeken, 
aldus : 

x  =  ±V--. 
a 

Opmerkingen. 

c 
lo.    Beide    wortels    zijn    reëel,    als positief  is ;  dus 

wanneer  c  en  a  verschillend  teeken  hebben. 

2°.  Beide  wortels  zijn  imaginair,  als negatief  is;  dus 

wanneer  c  en  a  dezelfde  teekens  hebben. 

3".    Het   zal  niet  moeielijk  zijn  in  te  zien,  dat  beide  wortels 
van  de  vergelijking: 

ax^  =  O 
overgaan  in  x  =  0.  Men  drukt  dit  uit  door  te  zeggen,  dat  deze 
vergelijking  twee  gelijke  wortels  nul  heeft. 

Voorbeelden : 


hx^—l  =  0 

2.                ^x-  +  20  =  0 

hx'  =  7 

x'  4-  60  =  0 

^'  =  i 

X'  =  —  60 

X  =±V^ 

a;  =  ±l/— 60 

a^i-  +  il/35; 

a;,  =  4- 1^— 60  =  +  2i  1/15. 

x^=  —  \V^h. 

x.  =  —  V—  60  =  —  2/ 1/15. 

49/^  1\^  25  O 

Stel  X  —  ^  =  y,  dan  gaat  de  vergelijking  over  in : 

^y-  2  5   V    6  4 

dus:  y  =±|-5, 

yy  =  -^U  en  «/,  =  — ff. 


Derhalve  ook  : 


7  40    pn    /v.  7  —  

ïff  en  X       ^  — 


116 

waaruit  volgt : 

^1  =  ff  en  x-i  =  |. 

.     Q,     .   ^r..   ,   2x-Vb       b{x  +  V2)a-^Vb)_2x-^7 
4.    3(^  +  1/2)  +  -^-^ -,-~^ -^^=V2' 

Merken  wij  op,  dat  teller  en  noemer  van  de  laatste  breuk 
uit  het  eerste  lid  deelbaar  zijn  door  x  +  V^2,  dan  kan  men 
voor  de  vergelijking  schrijven  : 

Qr   _L.i/-9^_u2^-^^      5(l+K5)_2^+7 

Vereenigen  wij  nu  de  breuken  met  gelijken  noemer,  dan 
ontstaat : 

of  3(x + 1/2)  +  ^I^Sy2^  ==  O ; 

waaruit  na  vermenigvuldiging  van  beide  leden  met  x  — V^2  volgt : 

3(ic-  — 2)  — 12  — 6K5  =  0 
of  3;r'  —  18  —  61/5  =  O 

3^' =  18 +61/5 
x'  =  &  +  21/5 
a;  =  ±  1/(6  +  21/5). 
^1  =  4- 1/(6  -f  21/5)  =  l  +  K5 
a;2  =  —  1/(6  +  21/5)  =  —  1  -  1/5. 

Opgaven. 

Los  de  volgende  vergelijkingen  op  : 
1.    ^x"  —  75  =  0 ;       ^x-  —  25  =  O ;       2,x'  +  12a  =  0. 

11  ,  V^  X — p       2p  —  X 

X  —  5  X  —  a       X  -f-p       2p  -\-  X 

2bx    _  Ijx^Z)  ^      p  +  x  _  x+q 
'    X  —  3  X       '     p  —  X      X  —  2* 

,     10  +  5a;^       ,  5  —  8a;       ^  2  i    oom 

4.  —^ 4.x  =  — 2 8a;'  +  827i. 

^     a-\-l    <,       a        x^  —  2ah  ,      , 

5.     r—  X 7ö  = r h  «O. 

ab  b^  b  ' 

6.  (a;  — 5)1/5=         *  ^^ 


^4-1/5       ^  +  ^ 


117 

7.  Van  een  zuivere  vierkantsvergelijking  is  één  wortel  2  —  V^ — 3; 
welke  is  de  andere  ? 

8.  Van    welke    zuivere    vierkantsvergelijking    is    een  wortel  gelijk 
aan  S  —  Vh? 

B.     Onvolledige  vierkantsvergelijkingen. 

196.  Zij  gegeven  : 

ax^  -\-  bx  =  0. 
Door  ontbinding  van  het  eerste  lid  ontstaat: 

X  {ax  -1-  &)  =  0. 
Nu    wordt    een    produkt    nul,    wanneer  een  der  factoren  nul 
is ;    de    waarden    van    x,    die    het    produkt :  x  [ax  -\-  h)  tot  nul 
maken,  zijn  dus: 

^1  =:  O         en         ax-^b  =  0 

ot  Xi  = . 

a 

Opmerking : 

Van  een  onvolledige  vierkantsvergelijking  is  één  der  wortels 
steeds  nul;  den  anderen  wortel  vindt  men  door  oplossing  van 
een  vergelijking  van  den  eersten  graad. 

Voorbeelden. 

1.  3x^  -\-^x  =  0 

x{3x-\-b)  =  0 

Xi  =  0  en  3a;  +  5  =  O 

2.  5  (3  —  xf  -h6{3  —  x)  =  0. 

Stel  3  —  x  =  y,  dan  wordt  bovenstaande  vergelijking : 
5^  +  62/  =  0. 
waaruit  volgt : 

2^  (5y  +  6)  =  O 
2/1  =  0         en         5y  +  6  =  O 


Derhalve  ook : 


y-2  =  —  f  • 


S  —  x  =  0         en         S  —  x  =  —  % 
Xi  =  3.  x-z  =  4-^. 

Opgaven. 

Los  de  volgende  vergelijkingen  op: 
1.    rr'  4-  3a;  =  O  ;  ax'  -^{a—l)x  =  0. 


118 


_        X-       .    21/2  9a; 

^-     I ?7  + 


o:  —  3'  3       .'T— 3 

a:; 

o     g'^  +  ct^^ 2  _  a&  +  6^  ,  , 

a'H-aK6  +  a6+&K6'^  ■"(«-!- 1/ ö)(aH-6)^  "^ 

^        ^' 

+  — f(^+^)- 

a 

C.    Volledige  Vierkants vergelijkingen. 

197.  Zij  gegeven  : 

ax^  -\-bx-\-  c=^0. 
Deelt  men  beide  deelen  der  vergelijking  door  den  coëfficiënt 
van  x^,  dan  ontstaat  de  vergelijking: 

X  -\ X  -\ —  =  o. 

a  a 

Men  kan  dus  altijd  zorgen,  dat  de  coëfficiënt  van  x'  gelijk  1 
wordt,  en  dus  de  volledige  vierkantsvergelijking  de  gedaante 
geven  van: 

x"'  -}-px  -{-  q  =  Q. 

Wij  zullen  ax^-\-bX'^G=o  de  algemeene,  en  x'-\-px-\-q=o 
de  gewone  gedaante  van  de  volledige  vierkantsvergelijking 
noemen. 

Brengt  men  q  naar  het  tweede  lid,  dan  ontstaat: 
x^  -]-  px=  —  q. 

Nu  is  x'  het  vierkant  van  x,  en  px  het  dubbelprodnkt  van 
^p  met  x;  door  nu  beide  leden  met  (^p)'  of  ^p^  te  vermeer- 
deren, wordt  het  eerste  lid  een  kwadraat,  en  de  vergelijking 
krijgt  de  gedaante: 

x'  -\-px  -\-  \p^  =  \p'  —  q 
of  {±  [x  +  ^p)f  =  {±  il^if  -  4g)}^ 

Aan  deze  vergelijking  wordt  voldaan,  als  men  een  der  wortels 
uit  het  eerste  lid  gelijk  stelt  aan  een  der  wortels  uit  het  tweede 
lid.  Dit  kan  op  vier  manieren  geschieden,  nl. : 

^+iP  =  +  ^l^(/-4?)  (1) 

^H-iP  =  -i^(/-4g)  (2) 

~x-^p  =  -]-^V{f-4tq)  (3) 

-x-ip=-iVip'-4q)  (4) 


110 


Vermenigvuldigt    men    beide    leden  van  vergelijking  (3)  met 

—  1,  dan  ontstaat  vergelijking  (2) ;  vergelijking  (3)  levert  dus 
dezelfde  waarde  voor  x  op  als  vergelijking  (2). 

Vermenigvuldigt    men    beide    leden  van  vergelijking  (4)  met 

—  1,  dan  ontstaat  vergelijking  (1)  ;  vergelijking  (4)  levert  dus  de 
zelfde  waarde  voor  x  op  als  vergelijking  (1). 

De  waarden  van  x,  die  aan  de  oorspronkelijke  vergelijking 
voldoen,  worden  dus  gevonden  door  de  vergelijkingen  (1)  en  (2) 
op  te  lossen  en  zijn  dus : 

^  +  iP  =  4-  i^(/  —  4<Z)  en  x-\-ip  =  —  \V{f  —  4g) 
^1  =  —  ii>  +  ¥^(/  —  42)  en  x^  =  —  i;>  —^Vif  —  ^ï)» 
welke  beide  wortels  in  één  vorm  kunnen  voorgesteld  worden: 

x=^  —  \p±  \V{p^  —  iq). 

Voorbeelden. 

2.     x^  +  6a;  —  4  =0 
x^  -\-  6x  =4: 
^*  4-  6x  +  3'  =  4  4-  9 
\x+SY  =  {Vld)\ 
Hieraan  voldoen : 
ic-f  3=K13  en  a;-f  3=— 1/13. 
iCi=— 3-4-1/13  en  a;,=— 3— 1/13. 


1.        a;'  —  hx  —  14  =  O 
x^  —  6x=U 

x'  —  bx-\-  (2^y  =  14  4-  6i 


{x-2iy  =  m]\ 

Hieraan  voldoen : 
X— 2^=4:1  en  a;— 2^=— 4| 
of:  0^1=7     en  Xi=~2. 


Opmerking. 

Let  men  op  de  formule : 

die  de  beide  wortels  voorstelt  van  de  vergelijking  : 

x'  -[-  px  -\-  q  =  O, 
dan    kan  men  van  de  vorige  vergelijkingen  de  wortels  dadelijk 
opschrijven,  door  in  de  gevonden  formule  voor  p  te  substituee- 
ren,  respectievelijk  —  5  en  +  6,  en  voor  q  .  . .  —  14  en  —  4. 
Zoo  krijgt  men  onmiddellijk  : 


In  1. 


In  2. 


a:  =  -iX-5±i]/  {(— 5r-4X-Ul 

a;  =  2i  ±  i  1/  (25  +  56) 

re  =  2|  ±  4| 

a;,=  2^  +  4^  =  7 

x.r=  2i  —  41  -=  -  2 

a;  =  —  |X  +  6±i]/(36  —  4X  —  4) 

x=  —  S±iV^2  =  —  S±Vl3 

^,=  —  3  +  VIS 

x,=  —  S  —  VlS. 


120 

198.  In    het   vervolg  zullen  wij  altijd  een  volledige  vierkantsverge- 
lijking  terugbrengen  tot  de  gewone  gedaante: 

x^  -}-  i)X  -f-  Q'  =  o, 
en  dan  direct  toepassen  de  formule  der  wortels : 

ac  =  —  iP  ±  i  V{p^  —  4g), 
of  in  woorden : 

De  twee  wortels  eener  vierkantsvergelijking  van 
de  gewone  gedaante: 

x^  -\-  x>x  -\-  q  =  0, 
z\jn  gelijk  aan  het  tegengestelde  van  den  halven 
coëfficiënt  van  x,  vermeerderd  of  verminderd  met 
de  helft  van  den  wortel  uit  het  verschil  van  het 
vierkant  van  den  coëfficiënt  van  x  en  viermaal  den 
bekenden  term. 

Voorbeelden. 

3.  x^  +  \2mnx  =  {m^  —  9n^)' 

X'  4-  12mnx  —  {m^  —  9n')'  =  O 

X  =  —  6mn  ±  ^  l/{144mV  +  4  (m'  —  QnJ} 

X  =  —  6mn  ±  I  l/"(144mV  +  4m*  —  72mV  +  324n*) 

X  =  —  6mn  db  ^  l/(4m'  +  72mV  +  324w*) 

X  =  —  6mn  ±  I  {2m'  +  18n^) 

Xi  =  —  6mn  -\-in^-\-  9n^  =  {m  —  3w)'' 

Xi  =  —  6mn  —  m^  —  9n^  =  —  {m-\-  Snf. 

4.  {a  —  lYx'-\-2{Sa—l)x  —  ia+\=0. 

Om  de  gewone  gedaante  te  verkrijgen,  moet  men  eerst  beide 
leden    van  de  vergelijking  deelen  door  (a  —  1)^ ;  dan  ontstaat : 
2  .  ^    3a  —  1  ia  —  l        . 

{a  —  iy         «  — 1)' 


x  = 


(a-ir*^^/^-  {a-iy  ^   ^'{a-iy\ 
3^-1  4-1,.-^,    {Sa-iy^(4a-l)(a-iyi 

[a-iy'^^^r-  {a-iy  ] 

3rt  —  l    .         ] 


{a-iy      {a-iy 


V{9a'—  6a  + 1  +  4a'—  9a'-t-  6a  —  1) 


3a—  1    .         1  ^,  „ 

[a  —  \y  [a  —  \y 

_       3a  —  1  2aKa 

^-      (a-ir  {a-\y 


121 


a;,  = 


—  3a  -t-  1  +  2aVa       2aVa  —  3a  +  1 


Xi  = 


{a  -  ir 

—  3a  +  1  —  2aVa 


(«-ir 

—  2aVa  —  3a  +  1 
{a-lf 


(«-ir 

(3  +  K3)x'  —  6a;  —  4|/3  =  0. 
Na  deeling  door  3  +  1/3  ontstaat  de  gewone  gedaante : 
6  41/3 


X'  — 


3  4-  K3  ""       3  -f  V^3       ^ 

36  161/3 


x  = 


3  +  1/3 

__3 

3  +  1/3 


4-  '  T/i 


:.+ 


±iK4 


3  +  1/3^ 
i         9  4(3  +  1/3)1/3/ 

/(3+l/3r"^     (3  +  l/3r    i 


;  1/(21  +  121/3) 


"^      3  +  1/3-"        3  +  1/3       • 
Daar  21'  —  (12l/3r  een  vierkant  is,  kan  men  1/(21  +  121/3) 
herleiden  tot  de  gedaante  l/a +1/6. 
Men  vindt  dan : 

K(21  +  121/3)  =  8  +  21/3  (Zie  §  172). 


Dus 


Xa  = 


X,  = 


3  3  +  21/3 

3  +  1/3       3  +  1/3 

3  +  3  +  21/3  _  6  +  21/3 

3  +  1/3       "~  3  +  1/3 

-  3  —  21/3  _  —  2|/3 

3  +  1/3       "3+1/3 


=  2 


=  1 


1/3. 


Opgaven. 

Los    de    volgende    vergelijkingen    op,    door    van  het  eerste  lid 
een  volkomen  vierkant  te  maken: 

x' -    2x—    3  =  0. 

x'  —  ldx-{-  16  =  0. 

x"'  —    öx  —  24  =  0. 

x'—    7x-\-    9  =  0. 

x'+    3a;  +    5  =  0. 

X-  +  (a  +  è)  a;  +  aö  =  0. 
Los    de    volgende  vergelijkingen  op,  door  toepassing  van  de 
formule    voor    de    wortels    eener    vierkantsvergelijking   van   de 
gewone  gedaante  (§  198) : 


X' 

—  7a;  +  12  +  0 

x' 

—  4a;  + 

3  = 

=  0 

x' 

+  6a;  + 

8  = 

=  0 

X' 

+  5a;  + 

3  = 

=  0 

X- 

—  2a;  + 

2  = 

=  0 

x' 

+    ^  + 

1  = 

=  0 

122 


7^x'  +  i}x  =  39. 

Slx'  +  15  (lx  —  23)  =  0. 

X-\-'l 


X  —  1 


+  X 


14i. 


5. 
6. 

7. 

8. 

9. 
10. 
11. 
12. 

13. 

14. 

15. 

16. 
17. 

18. 

19. 

20. 
21. 
22. 
23. 
24. 


1 

a 

X    ,  a 

h =  ( 

a  X 

2x  2x  —  b 


X 


X  —  3 


^Ix"-  —  \x 


4a;  — 35       36  — 5a;  _ 

5  x 

96. 

2|a;'  —  4fcc  =  304. 
4,05a;'  —  7,2a;  =  1476. 
5a;'-  —  7a;  —  48  =  0. 

X 

6  -h  5a;         3a;  —  4 


2^2 


l/r   16 


3  4^2 


TT-S-' 


4(5— a;)       5(5  4"^;) 


5,—  7a;         89  _ 

"^  25  —  x'  ~  105  ~ 


^i^a;  +  f'  =  0. 


bx       d'  — 
a  abx 


h' 


a;'+l=a;( 1 ^1  Vmn. 

\m        n  } 

ax'  —  d'  {x  +  h')  =  ah  {x  —  ah). 

1  1  3  +  a;'- 


p  —  x      p  -\-  X      p  — 

bx      a'  -\-  h^ a 

a  abx  b  ' 

x'  —  3a;l/'5  —  9  =  0. 

x'  —  5a;  —  K6  =  0. 

a;'  —  2a;K3  4-1=0. 

x"-  —  5a;  4-  1  =  —  Vo. 

x"  —  x^-  iVb  =  f. 


X- 


123 


25.  X'  —  2ax  4-  a'  —  ö'-  =  O . 

26.  x'  —  xV2-^iV3  =  0. 

27.  x'-^xV7  —  VS  =  0. 
X  1 


28. 


a  —  h      2Va  —  x' 


29.  £:t^2_^+K3^ 

o:"  —  1/3       re  —  1/2 

30.  4  +  ^J  +  K"  +  D=^- 

31.  8^(a^  —  2)"' +  71a;  =  360. 

32.  .X''  —  ^ax  +  2a'  =  36^'  —  hdb  —  2&'. 

12  —  5^^  3  +  4ir^ 

n'  ,       ^       3w'-fnV    3m'«a^4-2«'       2«-(2m'w+l) 

35.  —  x-\-  mn  x'  —  2mn 1 ^ = -> • 

p  P  P  F 

36.  x'  +  o?  —  c'  =  2ax  -\- {b  —  2c)b. 

37.  x\m'  +  2n')  +  ai2a  +  b)  —  mx{3a  —  b)  = 
=  Smnx^  +  6ö'  —  nxiia  +  b). 


38. 

ur,x     1)  1  ^  -34^^-2) 

óa.(.aa.       1)   1   2J.2-         2« 

39. 

^  .,       «ic       2a"~        7bx       b- 
■"^         3          3    ~    6          6* 

h    '      4a'6 


,  40.    ^-  ic  —  — -r  ^  H =  0. 

|k  6  c"  a 

42.  _«_?  +  l  +  4  =  0. 

oa;      có      ax      ao 

43.  ^  +  ^Va  =  ö-^  +  V/a. 

a? 

:  44.    ^'(2  — 1/— 1)  — 2a;(l  — 20  +  7i  =  4a:il/'3  +  14  — 8tl/3  — 41/3. 


124 

45.  x'  —  x[\  —  K3)i  4-1/3  =  0. 

46.  6:r'  —  x{^V2  —  3K—  5)  =  2V—  10. 

47.  Zoek  een  formule  voor  de  wortels  van : 

ax^  -\-hx-\-c-=  0. 

48.  Pas  die  formule  rechtstreeks  toe  op : 

5^2  _  3;^  __  3  =  o ;  2x''  —  5;z;  —  228  =  O ; 

3^-  +  xVh  —  10  =  O ;  abx^  —  {o"  —  b^)x  —  ab  =  0. 

2x'  -f-  Sax  -\-3a  —  2  ^=:  O ;        adx  —  acx"^  =  bcx  —  bd. 


Vraagstukken,  die  door  middel  van  vierkants- 
vergelijkingen  kunnen  opgelost  worden. 

1.  Van  welke  2  getallen  is  de  som  25  en  het  produkt  136  ? 

2.  Welk  getal  is  8190  minder  dan  zijn  vierkant? 

3.  Van    welk  getal  is  het  vierkant  45  meer  dan  het  twaalfvoud  ? 

4.  Bepaal  een  getal  zoo,  dat,  als  men  het  8^*^  en  het  9*^*^  deel  met 
elkaar  vermenigvuldigt,  dit  produkt  met  het  tweevoud  van  het 
getal  vermeerdert,  en  deze  som  nog  met  23  vermenigvuldigt,  men 
een  uitkomst  verkrijgt,  die  216  minder  is  dan  het  vierkant  van 
het  getal. 

5.  In  welk  talstelsel  is  527  geschreven,  als  het  in  het  tientallig 
343  is? 

6.  In  het  jaar  1860  antwoordde  A,  toen  men  hem  vroeg,  hoe  oud 
hij  was : 

Vermenigvuldig  ik  het  aantal  mijner  jaren  van  vóór  4  jaar 
met  dat  van  over  6  jaar,  dan  krijg  ik  een  getal,  dat,  als  jaartal 
beschouwd,  mijn  geboortejaar  met  6  overtreft  A,  Hoe  oud  was 
A  in  1860? 

7.  Onder  eenige  arbeiders  worden  50  Gld.  gelijk  verdeeld.  Als  er 
5  arbeiders  minder  geweest  waren,  zou  ieder  5  Gld.  meer  krij- 
gen. Hoeveel  arbeiders  waren  er  ? 

8.  Iemand  kocht  een  zilveren  doos,  die  hij  later  weer  voor  30  Gld. 
verkocht,  waardoor  hij  2-|  maal  zooveel  7o  wint,  als  de  doos 
hem  guldens  had  gekost.  Voor  hoeveel  had  hij  ze  gekocht  ? 

9.  Een  wijnhandelaar  koopt  2  soorten  wijn,  samen  11  H.L.  voor 
493^  Gld.  Verkoopt  hij  soort  A  voor  den  prijs  van  soort  B, 
dan  krijgt  hij  170  Gld.  Verkoopt  hij  echter  soort  B  voor  den 
prijs    van    soort    A,  dan  ontvangt  hij  253^  Gld.  Hoeveel  heeft 


125 

hij  van  iedere  soort  gekocht,  en  wat  is  de  prijs,  dien  hij  per  H.L. 
besteedt  ? 

10.  A  reist  van  P  naar  Q  in  15  uur.  Tegelijk  gaat  B  van  een  5 
K.M.  verder  van  Q  verwijderde  plaats  R  ook  naar  Q.  Als  ze 
tegelijk  aankomen,  en  B  voor  elke  7  K.M.  een  half  uur  minder 
noodig  heeft  dan  A,  hoe  ver  ligt  dan  P  van  Q? 

11.  Iemand  vermaakt  aan  zijn  erfgenamen  24000  gld.  Voor  echter 
de  verdeeling  plaats  had,  stierven  4  erfgenamen,  waardoor  ieder 
der  overigen  1000  gld.  meer  ontving.  Hoeveel  erfgenamen 
waren  er  ? 

12.  Twee  stukken  land,  A  en  B,  zijn  samen  850  H.A.  groot,  en 
hebben  in  het  afgeloopen  oogstjaar  evenveel  opgebracht.  Was 
de  opbrengst  van  1  H.A.  van  A  even  groot  geweest  als  de 
opbrengst  van  1  H.A.  van  B,  dan  had  A  alleen  16000  gld. 
opgebracht.  En  als  1  H.A.  van  B  evenveel  als  1  H.A.  van  A 
opgeleverd  had,  zou  de  opbrengst  van  B  13500  gld.  bedragen 
hebben.  Hoe  groot  was  ieder  stuk  ? 

13.  Uit  een  vat,  inhoudende  400  L.  zuiveren  wijn,  wordt  een 
gedeelte  afgetapt  en  vervangen  door  evenveel  water.  Na  behoor- 
lijke vermenging  worden  er  later  78^^  L.  meer  afgetapt  dan 
de  eerste  maal,  en  weer  door  water  vervangen,  waarna  er  even- 
veel water  als  wijn  in  het  vat  is.  Hoeveel  liter  werden  de  eerste 
maal  afgetapt  ? 

14.  Twee  kooplieden  A  en  B  drijven  handel.  A  geeft  5  maal  zoo- 
veel geld  als  B  en  wint  16  "/o,  terwijl  B  20  7o  wint.  Zoo  het 
produkt  van  het  aantal  guldens  hunner  kapitalen  vermeerderd 
met  dat  van  het  aantal  guldens  hunner  winsten  56889  is,  hoe- 
veel heeft  dan  ieder  ingelegd? 

15.  Iemand  heeft  eenige  ponden  thee  en  bevindt,  dat,  als  hij  het 
pond  voor  2f  maal  zooveel  stuivers  verkoopt,  als  hij  ponden 
heeft,  hij  dan  juist  zooveel  meer  dan  7,75  gld.  ontvangt,  als 
hij  minder  dan  deze  som  ontvangt,  wanneer  hij  het  pond  voor 
half  zooveel  stuivers,  als  hij  ponden  heeft,  geven  wilde.  Hoe- 
veel ponden  heeft  hij  ? 

16.  Iemand  verkoopt  een  partij  kaas  voor  119  gld.  en  wint  nu  juist 
zooveel  7o»  als  de  partij  hem  guldens  (gekost  heeft.  Hoeveel 
bedroeg  de  inkoop  ? 

Een  ander  verkoopt  een  kast  voor  24  gld.  en  bevindt,  dat  hij 
zooveel  ten  honderd  verliest,  als  de  kast  hem  guldens  gekost 
heeft.  Voor  hoeveel  was  de  kast  gekocht? 


126 

18.  Een  wijnkooper  koopt  eenige  okshoofden  wijn  voor  2880  gld. 
Indien  hij  voor  dezelfde  som  90  okshoofden  meer  had  gehad, 
dan  zou  hij  per  okshoofd  16  gld.  minder  betaald  hebben.  Hoe- 
veel okshoofden  heeft  hij  gekocht  ? 

19.  Twee  boeren  zijn  met  eieren  ter  markt  geweest.  A  met  9() 
eieren,  waarvan  hij  er  6  heeft  overgehouden,  terwijl  B  er  twee- 
maal zooveel  als  A  mee  naar  huis  neemt.  Zoo  nu  het  aantal 
eieren,  dat  A  verkocht  heeft,  staat  tot  het  aantal  dat  B  had, 
als  die,  welke  B  verkocht  heeft,  tot  die  welke  A  heeft  overge- 
houden, vraagt  men,  met  hoeveel  eieren  B  naar  de  markt  ging, 

20.  Onder  eenige  personen  moeten  231  gld.  gelijk  verdeeld  worden, 
waardoor  ieder  10  gld.  meer  krijgt,  dan  er  personen  zijn.  Hoe- 
veel personen  waren  er  dan  ? 

21.  Een  vrouw  koopt  voor  80  gld.  linnen  ;  indien  men  nu  bevindt, 
dat  de  el  "haar  20  et.  minder  zou  gekost  hebben,  wanneer  het 
stuk  20  el  langer  was  geweest,  zoudt  gij  dan  daaruit  de  lengte 
van  het  stuk  kunnen  bepalen  ? 

22.  Een  som  van  2400  gld.  moet  onder  2  compagnieën  soldaten 
gelijk  verdeeld  worden.  Daar  de  eerste  compagnie  40  man  ster- 
ker is  dan  de  tweede,  zoo  ontvangt  ieder  man  van  de  eerste 
5  gld.  minder  dan  een  man  van  de  tweede  compagnie.  Hoe 
sterk  was  iedere  compagnie  ? 

28.  Twee  koeriers  A  en  B  worden  gelijktijdig  langs  denzelfden 
weg  naar  een  plaats  afgezonden,  die  15  K.M.  van  het  uitgangs- 
punt verwijderd  is.  Als  nu  A  ieder  uur  ^  K.M.  meer  aflegt 
dan  B,  en  daardoor  2  uren  vroeger  op  de  plaats  van  bestemming 
is,  vraagt  men  hoeveel  K.M.  ieder  per  uur  aflegt. 

24.  Iemand  heeft  gedurende  verschillende  tijden  twee  werklieden 
in  dienst  gehad,  die  ieder  een  verschillend  loon  ontvingen.  De 
eerste  heeft  6  weken  meer  dan  de  tweede  gewerkt  en  96  gld. 
verdiend,  terwijl  de  andere  maar  54  gld.  heeft  ontvangen. 
Indien  echter  de  tweede  zoolang  als  de  eerste,  en  deze  zoolang 
als  de  tweede  gewerkt  had,  zouden  zij  evenveel  ontvangen 
hebben.  Men  vraagt,  hoeveel  weken  ieder  gewerkt  heeft,  en  tegen 
welk  weekloon. 

25.  Iemand  koopt  2  vaatjes  wijn,  houdende  te  zamen  52  L.,  en  betaalt 
voor  beide  53,40  gld.  Het  grootste  kost  23,40  gld.  meer  dan 
het  kleinste.  Was  het  grootste  gevuld  met  de  soort  uit  het 
tweede  vat,  en  dit  met  wijn  uit  het  eerste,  dan  zouden  beide 
evenveel  gekost  hebben.  Hoeveel  L.  bevat  ieder  vaatje? 


127 

26.  Het  getal  a  in  twee  deelen  te  verdeelen,  zoodat  het  verschil 
der  deelen  middelevenredig  *)  is  tusschen  de  deelen  zelf. 

27.  Twee  kooplieden  handelen  samen,  waartoe  zij  500  gld.  bijeen- 
brengen. A  blijft  in  den  handel  5  maanden,  en  ontvangt  voor 
kapitaal  en  winst  525  gld.  B,  wiens  geld  echter  slechts  4  maan- 
den in  den  handel  geweest  is,  ontvangt  voor  kapitaal  en  winst 
210  gld.  Hoeveel  heeft  ieder  ingelegd? 

28.  Drie  kooplieden  A,  B  en  C  hebben  450  gld.  in  een  zaak 
gestoken.  A  neemt  zijn  geld  na  3,  B  na  4  en  C  na  2  maanden 
terug,  waardoor  zij  respectievelijk  130,  210  en  240  gld.  terug 
ontvangen.  Als  de  inleg  van  B  tot  dien  van  C  staat  als  8  :  4, 
hoe  groot  is  dan  ieders  bijdrage? 

29.  ïwee  regimenten  vertrekken  gelijktijdig  uit  P  en  Q  elkaar 
tegemoet.  Als  ze  elkaar  ontmoeten  heeft  het  regiment  uit  P 
a  mijlen  meer  afgelegd  dan  dat  uit  Q,  en  als  ze  met  dezelfde 
snelheid  voortmarcheeren,  zal  het  eerste  nog  1)  dagen  noodig 
hebben  om  in  Q,  en  het  tweede  nog  c  dagen  om  in  P  te 
komen.  Hoeveel  mijlen  ligt  P  van  Q? 

30.  Een  winkeher  heeft  een  vat  wijn.  Uit  dit  vat  tapt  hij  75  L. 
en  vult  het  met  water  weer  aan.  Voor  de  tweede  maal  tapt  hij 
er  \  uit  en  vult  het  weer  met  water  aan.  Eindelijk  tapt  hij  er 
weer  15  L.  meer  dan  \  uit  en  vult  het  opnieuw  met  water. 
Als  er  nu  -^  meer  water  dan  wijn  in  het  vat  is,  vraagt  men 
hoeveel  liter  er  in  waren? 

31.  Iemand  neemt  375  gld.  op  interest  voor  tweemaal  zooveel  maanden, 
als  het  7o  's  jaars  bedraagt.  De  tijd  verschenen  zijnde,  krijgt 
hij  op  zijn  verzoek  nog  half  zooveel  maanden  uitstel,  als  hij 
het  geld  reeds  gehad  heeft,  maar  moet  nu  1  7o  's  jaars  meer 
rente  betalen.  Als  hij  op  den  vervaldag  400  gld.  schuldig  is, 
vraagt  men  hoe  lang  hij  het  geld  gehad  heeft. 

hlx 

32.  Wanneer    men    de    breuk    —^  tot  haar  eenvoudigste  gedaante 

Xo  I 

cc4 
herleidt,  krijgt  men  — .  Welke  is  de  onvereenvoudigde  breuk? 

I  o 

33.  Het  getal  driehonderd  vier  en  vijftig  wordt  in  een  ander  talstelsel 
voorgesteld  door  542.  Wat  is  het  grondtal  van  dit  stelsel  ? 

34.  Men  vraagt  de  lengte  en  de  breedte  van  een  rechthoek  te  bepalen. 


*)    Men    zegt,    dat  een  getal  middelevenredig  is  tusschen  twee  andere,  als  het 
vierkant  van  het  eerete  gelijk  is  aan  het  produkt  der  twee  andere. 


128 

die  met  een  gegeven  vierkant  gelijken  inhoud  heeft,  doch  waarvan 
de  omtrek  b  meter  grooter  is  dan  de  omtrek  van  het  vierkant. 

35.  Twee  koopheden,  A  en  B,  hebben  een  gemeenschappelijken 
handel  gedreven  en  daartoe  samen  800  Gld.  bijgedragen.  A  is 
3  maanden  en  B  2  maanden  bij  dien  handel  betrokken  geweest, 
waardoor  A  552  Gld.  en  B  352  Gld.  terug  ontving.  Hoeveel 
heeft  ieder  ingelegd  ? 

36.  Een  koerier  vertrekt  uit  een  zekere  stad  A  naar  eene  andere 
B,  en  legt  per  dag  8  mijlen  af.  Nadat  hij  27  mijlen  heeft  afge- 
legd, wordt  hem  uit  B  een  ander  koerier  tegemoet  gezonden, 
die  den  geheelen  weg  in  20  dagen  zou  kunnen  afleggen.  Zoo 
nu  deze  koeriers  elkaar  ontmoeten,  wanneer  de  tweede  zooveel 
dagen  op  weg  geweest  is,  als  hij  mijlen  daags  aflegt,  vraagt 
men  naar  den  afstand  der  plaatsen  A  en  B. 

37.  Een  vat,  dat  geheel  gevuld  is,  heeft  drie  kranen  van  verschil- 
lende grootte,  en  kan,  door  alle  gelijktijdig  te  openen,  in  vier 
minuten  leegloopen.  Opent  men  echter  elke  kraan  afzonderlijk, 
dan  zal  het  vat  door  de  eerste  kraan  leegloopen  in  f  van  den 
tijd,  welke  de  tweede  kraan  daartoe  besteedt ;  terwijl  door  deze 
laatste  het  vat  drie  minuten  spoediger  kan  worden  leeggetapt, 
dan  door  de  derde  kraan.  Nu  vraagt  men,  in  hoeveel  tijd  het 
vat  door  iedere  kraan  afzonderlijk  kan  leegloopen. 

38.  Twee  reizigers,  A  en  B,  vertrokken  gelijktijdig  uit  twee  plaat- 
sen, P  en  Q  elkaar  tegemoet.  Toen  zij  elkander  ontmoetten, 
had  A  30  K.M.  meer  afgelegd  dan  B.  Als  zij  met  dezelfde 
snelheid  doorreizen,  komt  A  na  4  dagen  te  Q,  en  B  na  9  dagen 
te  P  aan.  Hoe  ver  ligt  P  van  Q  verwijderd? 

39.  Twee  ploegen  arbeiders  hebben  twee  even  groote  geldsommen  te 
verdeden.  In  de  eerste  ploeg  zijn  8  man  meer  dan  in  de 
tweede  ;  ieder  arbeider  van  de  eerste  ploeg  krijgt  9  Gld.  minder, 
dan  elke  arbeider  van  de  tweede  ploeg.  Het  aantal  guldens, 
waaruit  elke  som  bestaat,  is  392  meer,  dan  het  aantal  arbeiders 
van  beide  ploegen  samen.  Hoe  groot  is  het  aantal  arbeiders  ? 
Hoeveel  Gld.  worden  onder  elke  ploeg  verdeeld,  en  hoeveel 
krijgt  ieder  arbeider  ? 

40.  A  en  B  reizen  elkaar  tegemoet  uit  twee  plaatsen,  die  988  K.M. 
van  elkaar  verwijderd  zijn.  A  legt  dagelijks  36  K.M.  af,  en  het 
aantal  dagen,  dat  er  verloopt,  eer  zij  elkaar  ontmoeten,  is  3 
grooter  dan  het  vierde  deel  van  het  aantal  K.M.,  dat  B  per  dag 
aflegt.   Hoeveel   K.M.   heeft   ieder  bij  de  ontmoeting  afgelegd  ? 


129 


Eigenschappen  van   de  wortels  eener  vier- 
kantsvergeiyking  van  de  gedaante: 

X'  -\-  px  -\-  q  =  0. 
199.  De  formule: 

die  wij  in  §  198,  voor  de  wortels  eener  vierkantsvergelijking 
van  de  gewone  gedaante  in  woorden  uitgedrukt  hebben,  stelt 
ons  in  staat,  zonder  oplossing  der  vergelijking,  te  oordeelen 
over  den  toestand  van  de  wortels,  als  de  coëfficiënten  ^  en  ^ 
reëel  zijn  : 

1.  is  p^  —  éq^-O,  dan  vindt  men  voor  x  twee  onge- 
lijke, reëele  getallen ; 

2.  is  p^  —  4(/'<0,  dan  vindt  men  voor  x  twee  toege- 
voegde complexe  getallen; 

3.  is  p^  —  ^q  =  0,  dan  vindt  men  voor  x  twee  gelijke 
getallen ; 

4.  als  de  coëfficiënten  p  en  q  meetbaar  zijn,  zullen, 
indien  j/  —  éq  een  vierkant  is,  beide  waarden 
van  X  meetbaar  zijn. 

Voorbeelden. 

i.  x'  -h  lx  4-  5  =  0. 

Daar  7'^  —  4  X  5>0,  heeft  de  vergelijking  twee  verschillende 
reëele  wortels. 

2.  x''  — 3x4-10  =  0. 

Daar    ( —  3)'  —  4  X  10<cO,  heeft  de  vergelijking  tot  wortels 
twee  toegevoegde  complexe  getallen. 

3.  x'  —  6x-^9  =  0. 

Daar  ( —  6)'  —  4X9  =  O,  heeft  de  vergelijking  twee  gelijke 
wortels. 

Opgave:   De  lezer  schrijve  de  wortels  dezer  vergelijking  en 
in  formulevorm  op. 

200.  Telt    men    de    wortels    der    vergelijking    x^ -\- px -\- q  =  O    bij 
elkaar  op : 

Xi  =  —  ip-\-  \V{f  —  4g) 
Xi  =  —  ^p  —  \V  jp'  —  4g), 
dan  verkrijgt  men  :  Xi  -\-  Xi=-  —  j?, 
waaruit  dus  volgt  de : 

Derksen  en  de  Laive.  Alg.  II.  9 


130 

Eigenschap.  De  som  van  de  wortels  eener  vier- 
kantsvergelijking  van  de  gewone  gedaante  is  gelijk 
aan  het  tegengestelde  van  den  coëfficiënt  van  x, 

201.  Vermenigvuldigt  men  de  wortels  met  elkaar,  dan  ontstaat: 

=  (-  ^Pf  -  {^Vif  -  ^Q)f  =  V  -  i  (/  -  H)  =  a, 

waaruit  volgt  de : 

Eigenschap.  Het  produkt  van  de  wortels  eener 
vierkantsvergelijking  van  de  gewone  gedaante  is 
gelijk  aan  den  bekenden  term. 

202.  Met  behulp  van  deze  eigenschappen  kunnen  wij  een  vergelijking 
samenstellen,  waarvan  de  wortels  gegeven  zijn. 

Zij  gevraagd  een  vergelijking  op  te  schrijven,  die  +5  en  —  7 
tot  wortels  heeft. 

De  som  der  wortels  is  —  2 ;  de  coëfficiënt  van  de  eerste 
macht  der  onbekende,  die  wij  door  x  zullen  voorstellen,  is  dus 
+  2. 

Het  produkt  der  wortels  is  —  35 ;  de  bekende  term  dus  ook, 
en  de  gevraagde  vergelijking  is  dus : 
x--]-2x  —  3b  =  0. 

203.  Ook  stellen  deze  eigenschappen  ons  in  staat,  om,  nadat  men 
zich  overtuigd  heeft,  dat  beide  wortels  reëel  zijn,  gevolgtrekkingen 
te  maken  omtrent  grootte  en  toestand  der  wortels : 

1.  Is  p  positief  en  q  positief,  dan  is  de  som  der  wortels 
negatief  en  het  produkt  positief.  Beide  wortels  moeten 
dus  negatief  zijn. 

2.  Is  p  positief  en  q  negatief,  dan  is  de  som  der  wortels 
negatief  en  het  produkt  ook.  Daarom  moeten  de  wortels 
verschillend  teeken  hebben ;  terwijl  de  volstrekte 
waarde  van  den  negatieven  wortel  het  grootst 
moet  zijn. 

3.  Is  p  negatief  en  q  positief,  dan  is  zoowel  de  som  als 
het  produkt  der  wortels  positief,  zoodat  beide  wortels 
positief  zijn. 

4.  Is  p  negatief  en  q  negatief,  dan  is  de  som  der  wortels 
positief  en  het  produkt  negatief.  De  wortels  hebben  dus 
verschillend  teeken,  terwijl  de  positieve  wortel  de 
grootste  volstrekte  waarde  heeft. 


131 

Wij  zullen  dit  met  een  enkel  voorbeeld  ophelderen.  Zij  gegeven  : 
x'  4-  xVh  —  7  =  0. 

Omdat  iy^f  —  4  X  —  7  >  O,  zijn  beide  wortels  reëel;  hunne 
som  is  —  1/5  en  hun  produkt  —  7.  Omdat  hun  produkt  negatief 
is,  moet  de  eene  een  positieve,  en  de  andere  een  negatieve 
waarde  hebben.  En  daar  himne  som  negatief  is,  moet  de  nega- 
tieve wortel  de  grootste  getallen  waarde  hebben. 

Opmerking. 

Als  q  negatief  is,  dan  is  —  ^q  positief,  dus  jp^  —  iq  ook  ; 
V^iV'  —  4g')  is  dus  reëel ;  en  de  beide  wortels  der  vergelijking : 

x'  -r-  px  -\-  q  =  O 
zijn  dus  reëel,  als  p  en  q  reëel  zgn. 
Vraag.  De  wortels  der  vergelijking  : 
ax'  -)-  6j;  4-  c  =  O 
met  reëele  coëfficiënten,  zijn  reëel,  als  a  en  c   verschillend  tee- 
ken hebben.  Waarom  ? 


204.  Een  andere,  zeer  belangrijke  eigenschap  van  de  vierkantsver- 
gelijkingen,  stelt  ons  in  staat,  alle  mogelijke  vormen  van  den 
tweeden  graad  in  factoren  te  ontbinden.  Deze  eigenschap  luidt  : 
Als  Xi  en  Xt  de  Tvortels  zijn  eener  vierkantsverge- 
lijking  van  de  gewone  gedaante,  dan  is  het  eerste 
lid  te  ontbinden  in : 

{x  —  Xi)  {x,  —  x). 

Bewijs. 

Daar  Xi-\-X-i=  —  p  en  Xy  .  x.i  =  q,  kan  men  voor  het  eerste 
lid  schrijven  : 

X^  —  {Xi  -\-X.2)x-\-  .T;  .  X-, 
Ol  00    —  00 1  m  00         OO2  •  00  ~j~  00^  •  Jf^'i 

00  \00  —  *Ay I )     —  00->  [00  —  JOit 

of  {x  —  Xi)  [x  —  Xi). 

Voorbeelden. 

1.    Ontbind:  re' +  7a;  +  12. 
Men  stelt : 

x'  -h  7a;  +  12  =  O, 
en  zoekt  de  wortels  van  deze  vergelijking: 


132 


ic,  =  — 3i  +  i  =  -3 
x.,  =  —  Si  —  i  =  —  é. 
De  gevraagde  ontbinding  is  dus  : 

{x-i-S)}{x-{-4)}=^{x  +  S){x  +  4.). 

2.    Te  ontbinden  :  12x'  +  13iC  —  14. 

Daar  de  genoemde  eigenschap  alleen  toegepast  mag  worden, 
als    de    coëfficiënt    van  x^  gelijk  is  aan  1,  zullen  wij  eerst  den 
factor  12  buiten  haakjes  brengen  en  dus  schrijven : 
12a;'  H-  13x  —  14  =  12  {x^  +  ^x  —  i|). 
Nu  zoeken  wij  de  wortels  van: 

Jy  -f-  Y^x       YY  —  ^« 
Deze  zijn : 

^  13-4-1    T/Yl  6  9      1      *      14-  12% 


X 


—       in  —  ¥T» 


/v  — 1  3  -4-  2  9 

rp     13       119    1 

Xi  -g-r  -f-  *— - 


"ST    1"  IT  —  -g-T  —  -g-» 

y.    13   29   42  7 

Derhalve  is: 

En  dus: 

l2oir  +  13a;  —  14  =  12  [x'  +  \%x  —  {^)  =  12  {x  —  f)  (a;  +  ^)  = 
=  3(a;-f)4(a;  +  ^)  =  (3aj-2)(4a;  +  7). 

Ontbind :  x'  —  Ux  —  2xK3  +  45  +  18]/3. 
Rangschikken  wij  naar  x : 

x'  —  (14  +  2VS)x  -\-  (45  +  18K3). 
Bepalen  wij  nu  de  wortels  van : 
x'  —  (14  +  21/3)a;  +  (45  -f  18K3)  =  O 
x  =  7-\-VS±iV  {(14  -h  2K3)'  —  4  (45  +  181/3)} 
a;  =  7  +  1/3  ±  iK4  {(7  -f  Vsy  —  45  —  18K3} 
x  =  7-\-VS±  l/"(52  +  14K3  —  45  —  181/3) 
a;  =  7  +  1/3  ±  1/(7  -  41/3). 
Daar  7'  —  (41/3)*  een  vierkant  is,  is  1/(7  —  41/3)  te  herleiden 
tot  de  gedaante  :  l/a  — ■  1/5. 
Men  vindt  daarvoor :  2  —  1/3. 

Dus  a;  =  7  +  1/3  ib  (2  —  1/3) 
a;i  =  7  +  K3  +  2  —  1/3  =  9 
a;^  =7  + K3  —  2-1-1/3  =  5  +  21/3. 


133 


I . 

V       x'  —  14a;  —  2xVS  4-45  4-  18K3  =  {x  —  9){x'-b  —  21/3). 

4.    Ontbind  :  (m  —  n)x'  —  nx  —  m. 

Door  den  factor  (m  —  n)  buiten  haakjes  te  brengen,  krijgen  w^ : 


(m  —  n)ix^  — 


n  m 

X 


m  —  n  m  —  n 

Zoeken  wij  nu  de  wortels  van  : 

.,  n  m  - 

X' X =  0. 

m  —  n  m  —  n 

Deze  zijn  : 

2(m  —  n)      ^     /(m  —  nf  ~'~    (m  —  nf  j 

n 

x  = 


1,^**^  4-  4m(w  —  n) 

—  "3- K  7—  TT 


2(w  —  w)  (w  —  n) 


n 

x  = 


,  -  /•  w^  —  4mw  4-  4w^ 
^t-a-"^  ZZ Tfi 


a;  = 


2(m  —  w)  ~~  ^  (m  —  w)^ 

«         _.     n  —  2m 
2(m  —  n)       2(w  —  w) 


w  ,  n  —  2m  2(w  —  m) 

2{m  —  n)  2{m  —  n)  2(m  —  n) 

n  n  —  2m  2m  m 

x-,  = 


2{m  —  n)       2{m  —  n)       2{m  —  n)       m  —  n 
Dus  is  : 


r^ 

n 

m 

=  {x+l)(x- 

m 

m 

—  n 

m  —  n 

m  —  W/ 

En 

derhalve  : 

Yi 

-  n)  X'  - 

-  nx  - 

-  m  ^={m  — 

n)  {x-]-l)ix■ 

m 

m  — 

n 

{x 

4-  1)  {{m  - 

n)  X  —  m). 

)= 


5.    Te  ontbinden  :  6xr  —  xy  —  12  ƒ  —  Sbz^  4-  a^^;  4-  41y^. 

Rangschikken  wij  eerst  den  veelterm  naar  de  afdalende  mach- 
ten van  X,  en  beschouwen  wij  x  als  de  eenige  onbekende : 
6a;'  -]-{z—  if)x  —  (12y'  —  ilyz  4-  35;^-)  = 

_fib_L.^-y,      ]2lj-4lyz±Spz'l 
"^f  4--g-^ g y 

Bepalen  wij  nu  de  wortels  van  : 

,z-y  )2/-Uyz  +  Sbz^_ 

X  -t     ^      X  -  _  U, 

dan  krijgen  wy  : 


134 


y-^  ,  .,M'^-yf  ,   J2^-41y^  +  35^r 
-■^2"'*'^^/      36       "^*  6  r 


_  y  — ^ 


12 


iC  = 


y 


12 


±  ^1^  ;/  (^2  —  2^;?  4-  /  +  288/  —  984^^  +  840^-) 
±  ^1^  Y  (841^^  -  986i/«  4-  28^). 


De  vorm  onder  het  wortelteeken  is  het  vierkant  van  29-2 — 17^. 
dus  is  ; 


X  = 


12 


12 


_  ^  — ^  +  29g—  17y _  28z—lQy _  7g  —  4y 
^'~~  12  ~"         12         "^        3 


y 


29,?  H-  171/  _  18^  —  30^       3.y  -  5» 


12  12  2 

Men  heeft  dus  : 

6a?^  —  ic?/  —  12?/'  —  35^'  +  a;^  +  41«/5;  = 


=  (3a;  —  7^  +  4y)  (2a;  —  3t/  +  ^^), 
of  gerangschikt : 

(3a;  +  4?/  —  70)  (2a;  —  3^  +  5^). 

Opgaven. 

Bepaal    de    som    en    het  produkt  der  wortels  van  de  volgende 
vierkantsvergelijkingen  : 


x^  —  8a;  +  12  =  O 
x~  +  6a;  —  15  =  0 
x"  +  10a;  +  10  =  O 


a;'  H-  a;  -1-  1  =  O 


3a;'  -  6a;  +  5  =  O 
x^j^lx  =  0. 


2a;'  -h  5a;  —  8  =  O 
—x^  H-  6:^  =  13 
—5a;''  +  7a;  =  10 

2.  Onderzoek,  of  de  wortels  van  deze  vergelijkingen  reëel  of  ima- 
ginair zijn. 

3.  Van  de  vergelijkingen : 

a;'  +  aa;  4-  15  =  O  en  x^  —  7a;  -)-  a  =:  O 
is  3  een  Avortel ;  bepaal  in  beide  gevallen  de  waarde  van  a. 

4.  Onderzoek,  of  de  wortels  der  volgende  vergelijkingen  reëel  of 
imaginair  zijn ;  in  het  eerste  geval,  of  ze  beide  hetzelfde  teeken 
hebben  en  welk  ;  of  dat  ze  verschillend  teeken  hebben,  en  welke 
wortel  dan  de  grootste  getallenwaarde  heeft : 


135 


x'  +  ^x 

—  12  =  0 

x"^  —  lx 

4-    5  =  0 

x^  —  bx 

+    3  =  0 

x'  +  ^x 

+  25  =  0 

x^-\-  xVb^     1=0 


x^—  lx  —  6  =  0 
x"  -\-  hx  —  10  =  O 
x'+llx  —50  =  0 
aj'-+  a;l/3— 1/2=0 
x^+     xVb^V2=0. 


5.  Stel  vierkantsvergelijkingen  samen,  waarvan  de  wortels  zijn : 
2  en  3;     4  en  —  5;     —  6  en  —  ^;     rt-j-^ena  —  b; 

—  2  +  1/^3  en  3  —  1/3  ;     5  —  1/2  en  7  +  1/2 ; 
a-\-  bi  en  a  —  bi;     ^ -\-  |il/3  en  ^  —  4*1/3. 

6.  Van  welke  vierkantsvergelijkingen  is  één  wortel  altijd  nul  ? 

Van  welke  vierkantsvergelijkingen  zijn  de  wortels  tegengestelde 
getallen  ? 

7.  Welke  waarde  moet  q  hebben,  opdat  de  wortels  van 

hx^—9x-hq  =  ö 
reëel,  imaginair,  gelijk  zijn  ? 

8.  Bepaal    q  zoodanig,  dat  de  eene  wortel  van  de  vergelijking  uit 
N**.  7,  het  dubbele  is  van  den  anderen. 

Ook  dat  de  eene  het  omgekeerde  is  van  den  anderen  wortel. 

9.  Bepaal  onder  dezelfde  voorwaarde  de  grootte  van  p  in: 

x'  -]-  px  —  20  =  0. 

10.  Als  men  de  wortels  van  : 

X'  -r  px  -\-  q  =  0 
door  Xi  en  Xi  voorstelt,  bepaal  dan,  zonder  de  wortels  te  zoeken, 
de  waarde  van: 

/y»  — 1     ■  [,.    /y*  — '  •  ^Y*  — ^       I       /r>  — -  •  /v»  — 3      I /y»  — 3 

*A/\  ^^   tAy  •  tA/j  |~   tA/2  9  «^l  I       *^-l        • 

11.  Bepaal,  zonder  van  ^'^  +  5a; -|- 8  =  O  (1)  de  wortels  te  bepalen, 
een  andere  vergelijking,  die  tot  wortels  heeft: 

a.  De  som  der  wortels  van  (1),  en  de  som  hunner  omgekeerde 
waarden. 

b.  De  som  van  de  vierkanten  der  wortels  van  (1),  en  de  som 
hunner  derdemachten. 

c.  De  som  van  de  omgekeerde  waarden  van  de  vierkanten  en: 
van  de  derdemachten  der  wortels   van  (1). 

12.  Los,   door  gebruik  te  maken  van  de  eigenschappen  der  wortels, 
de  volgende  vergelijkingen  op : 

a;'  +  9a;  +  18  =  0;       oc' -{- ax -{- ab  =  b\ 


136 


13.  Ontbind  in  factoren  van  den  eersten  graad: 

x''-\-bx-]-    7;    x^ -^  2qx  +  g' —  p^ ;  2^' ~  7ic  —  9  ; 

Sc(^-\-6x  —   4 ;    a-  +  (21/3  —  3K2)a  —  6K6 ;  bx'  +  3a;  —  8 ; 

a:-  +  5a;4-14;    ar —abV2  —  ib';  7x'  —  x-^6; 

a^  —  ah  —  2V-  -f  2rtl/3  +  5è]/3  —  9  ; 
a;'  —  2ic  +  icl/"3  —  21  -  111/3 ; 

a;"^  —  2y^  —  08'  4-  xy  —  xz-\-  lyz. 

14.  Voor  welke  waarde  van  a  heeft  de  vergelijking :  x^-\-ax-\-d' — 1=0 
twee  gelijke  wortels  ? 


17"ergelijkingen   samen  te   stellen,  -wrelker  -wortels  afge- 
leid kunnen  worden  uit  de  wortels  eener  gegeven 
vergelijking. 

205.  Zij  gegeven  de  vergelijking: 

x''  —  ^x-  10  =  O  (1) 

en  zij  gevraagd: 

a.    Een    vergelijking   samen   te   stellen,    waarvan  de  wortels  7 
meer  zijn,  dan  die  der  oorspronkelijke  vergelijking. 

Eerste  manier: 

Noem    Xi  en  x.},   de    wortels  van   (1),  en  y  de  onbekende  van 
de  gevraagde  vergelijking ;  dus  de  wortels  y^  en  y-,^  dan  zal : 
X^-\-  Xi  =  ^;  XyX-,  =  —  10. 

Nu  is :  y^=-.  Xi  -\-  7 

y-z  =  x.i-\-7 
2/1  +  ^-2  =  ^1  +  a;,  +  14  =  3  +  14  =  17 
en  y,  X  yi  =  i^i  X  ^z)  +  7  (a:,  +  x.,)  +  49  = 

=  —10  +  7X34-49  =  60. 
De  gevraagde  vergelijking  is  dus : 

y-—  17«/4-60  =  0. 

Tweede  manier: 

Elke  waarde  van  x,  die  aan  (1)  voldoet,  zal  met  7  vermeer- 
derd een  waarde  voor  y  opleveren  in  de  gevraagde  vergelijking; 
tusschen  x  en  y  bestaat  dus  de  betrekking: 

x-]-7=y 
of  x=-y  —  7. 


I 


137 

Verandert  men  dus  in  (1)  de  x  'm  y  —  7,  dan  is  de  komende 
vergelijking  de  gevraagde;  deze  luidt  dus: 

(y- 7)^-30/- 7) -10  =  0, 
of  na  herleiding: 

f  —  17?/  -h  60  =  0. 


206.  b.  Een   vergelijking    te  bepalen,  waarvan  de  wortels  8  minder 
zijn,  dan  die  van  vergelijking  (1). 

Eerste  manier: 

Zij    weer  y  de  onbekende  van  de  gevraagde  vergelijking,  en 
zijn  yi  en  y^  de  wortels,  dan  is: 
yt=Xi  —  8 
y^  =  Xi  —  8 
y^+y,=  [x,  -+-  X,)  —  16  =  3  —  16  =  —  13, 
en  yiXyi=  {x,  —  8)  {x-,  —  8)=XiXxi  —  ^  (^i  +  ^^  + 

H-  64  =  —  10  —  8  X  3  H-  64  =  30. 

De  gevraagde  vergelijking  is  dus  : 

rH-13i/+30  =  0. 

Tweede  manier. 

De    X    van    de    oorspronkelijke    vergelijking  en  de  y  van  de 
gevraagde  vergelijking  zijn  nu  verbonden  door  de  betrekking: 

x  —  S  =  y, 
of  x  =  y-hS. 

Verandert   men  dus  de  x  van  (1)  in  ^  -|-  8,  dan  ontstaat  de 
gevraagde  vergelijking : 

(y  +  8f-3(2/  +  8)-10  =  0, 
of-  herleid :  ƒ  +  13?/  +  30  =  0. 

207.  c.    Een   vergelijking    te    bepalen,  waarvan  de  wortels  viermaal 
zoo  groot  zijn,  als  die  van  vergelijking  (1). 

Eerste  manier. 

Hier  is  weer  :  yi  =  ixi 

y>  =  iXi 
y,Jry,  =  4{x,-\-  ^,)  =  4  .  3  =  1 2 
en        yi .  y-i  =  4iCi .  4:X>  =  16a7i  .x.-=\Q  .  —  10  =  —  160. 

De  gevraagde  vergelijking  is  dus  : 

ƒ  — 'l2«/— 160  =  0. 
De  lezer  bepale  de  vergelijking  zelf  op  de  tweede  manier. 


188 

Opmerking. 

Vergelijkt  men  de  oorspronkelijke  vergelijking : 
x'  -  3a;  —  10  =  O 
met  de  verkregen  vergelijking  : 

/•—  12«/  —  160  =  0; 
dan  blijkt,  dat  de  coëfficiënt  van  de  tweede  macht  van  de  on- 
bekende dezelfde  gebleven  is,  die  van  de  eerste  macht  van  de 
onbekende  met  4  vermenigvuldigd  is,  en  de  bekende  term  met  4". 

Deze  opmerking  stelt  ons  in  staat,  om  van  een  vergelijking, 
waarin  de  coëfficiënt  van  de  eerste  macht  van  de  onbekende 
en  de  bekende  term  breuken  zijn,  een  andere  vergelijking  af  te 
leiden,  welke  geheele  coëfficiënten  bevat. 

Zij  gevraagd  naar  de  wortels  der  vergelijking : 

^'  —  wu^  —  jh  =  0.  {») 

Wij  merken  op,  dat  er  een  vergelijking  met  geheele  coëfficiënten 

ontstaat,    wanneer    men  den  tweeden  term  met  30,  den  derden 

term  met  36"^  vermenigvuldigt. 
De  vergelijking : 

heeft    dus    wortels,    die  30  maal  zoo  groot  zijn,  als  de  wortels 
van  vergelijking  (ex). 

De  wortels  van  vergelijking  (/3)  zijn : 
«/i  =  3  ;     y>  =  —2. 
De  wortels  van  vergelijking  (<sj)  zijn  dus : 

Xi  =  ^-jj  of  ^^ ;     aji  =       ^^  of        y-j. 

208.  d.    Een    vergelijking    samen  te  stellen,  welker  wortels  5  maal 
zoo  klein  zijn,  als  die  van  vergelijking  (1). 

Tweede  manier: 

^n  is  y  =  -, 

dus  by  =  X. 
Verandert  men  x  in  5«/,  dan  gaat  vergelijking  (1)  over  in: 
(5?/)-  —  3  .  5^  —  10  =  0. 
25^'  —  15^  —  10  =  0, 
waarvoor  men  ook  kan  schrijven : 

n,"- 3^. 10  —  o 

Opmerking : 

Vergelijkt  men  de  oorspronkelijke  vergelijking: 
x'  —  3a;  —  10  =  O 


139 
met  de  verkregen  vergelijking : 

dan  blijkt,  dat  de  coëfficiënt  van  de  tweede  macht  van  de  onbe- 
kende dezelfde  gebleven  is,  die  van  de  eerste  macht  van  de 
onbekende  door  5  gedeeld  is,  en  de  bekende  term  door  5". 

Deze  opmerking  stelt  ons  dikwijls  in  staat,  om  v^an  een  ver- 
gelijking, waarin  de  coëfficiënten  van  de  eerste  macht  van  de 
onbekende  en  de  bekende  term  groote  getallen  zijn,  een  andere 
af  te  leiden  met  kleinere  coëfficiënten. 

Zij  gevraagd  naar  de  wortels  der  vergelijking: 

X'  —  60ic  —  2016  =  0.  (öi) 

Wij  merken  op,  dat  de  coëfficiënt  van  x  deelbaar  is  door  12, 
en  de  bekende  term  door  12^. 

Voeren  wij  die  deeling  uit,  dan  zullen  de  wortels  der  ver- 
gelijking: 

r  -  52/  -  14  =  O  (/3) 

12  maal  zoo  klein  zijn,  als  de  wortels  van  vergelijking  («). 
De  wortels  van  vergelijking  (/3)  zijn : 
^.  =  7;     ^2  =  —  2. 
Die  van  vergelijking  (iSj)  zijn  dus  : 

«/,  =  7.12  of  84;     «/,  =  —  2  .  12  =  —  24. 

209.  e.  Een    vergelijking  te  bepalen,  waarvan   de  wortels  de  omge- 
keerden  zijn  van  die  van  (1). 
Eerste  manier: 

Nu  is  yx  = 


X, 

"'^i' 

,           ,             1         1       a;,  H-  iCi          3 

dus   Ui  +  yz  = =  — r-z —  = TTT  = 

^       ^        Xi       Xi       x^y^Xi       —  10 

3 
10 

x/                     i                   1                      1 

^""y'^^y-'    x,xx,    -10      10' 

De  gevraagde  vergelijking  is  dan  : 

/4-A2/-tV  =  0. 

210.    Een    vergelijking    samen    te    stellen,    waarvan    de   wortels  de 
tegengestelden  zijn  van  die  van  (1). 

TAveede  manier. 

Daar  y  —  —  x, 

moet  x=  —  y  zijn. 


140 

Substitueert  men  deze  waarde  van  x  in  vergelijking  (1),  dan 
krijgt  men  de  gevraagde  vergelijking : 

(-yr-3(-2/)-10=0, 
of  herleid  :         «/'  +  3t/  —  10  =  O 

Opmerking. 

Men  zal  opgemerkt  hebben,  dat  de  tweede  manier  telkens  de 
gemakkelijkste  is.  Resumeeren  wij  het  behandelde  in  de  vorige 
§§,  dan  ziet  men : 

Om  van  : 

X-  -\-  -px  A^  q  =^  ^ 

1.  de  wortels  met  a  te  vermeerderen,  verandere  men  x  my  —  a; 

2.  om  ze  met  a  te  verminderen,  verandere  men  x  in  y  -\-  a\ 

3.  om  ze  a  maal  zoo  groot  te  maken,  verandere  men  x  m  -  ; 

a 

4.  om  ze  a  maal  zoo  klein  te  maken,  verandere  men  x  \n  ay  ; 

5.  om  de  omgekeerde  wortels  te  verkrijgen,  verandere  men  xm-  ; 

y 

6.  om  de  tegengestelde  wortels  te  verkrijgen,  verandere  men  x  in  — y. 

Evenzoo  kan  men  verklaren  : 

7.  moeten  de  wortels  de  vierkanten  worden  van  die  der  oorspron- 
kelijke vergelijking,  dan  verandere  men  x  in  Vy  ;  enz. 

Opgaven. 

1.  Stel  zonder  de  wortels  van 

x^-^bx  —  1  =  0 
te  bepalen,  eene  andere  vergelijking  samen,  waarvan  de  wortels 
3    meer,    a    meer;    5    minder;    h    minder   zijn  dan  die  van  de 
opgegeven  vergelijking. 

2.  Vermeerder  de  wortels  van 

X-  -I-  7^  +  9i  =  O 
met  a.  Welke  waarde  moet  a  hebben,  opdat  de  nieuwe  verge- 
lijking een  zuivere  vierkantsvergelijking  zij? 

3.  Los  de  volgende  vergelijkingen  op,  door  ze  eerst  tot  een  zuivere 
vierkantsvergelijking  te  vervormen  : 

x'-\-^x  —  h  =  0',  3a;'+5a;  — 2  =  0; 

x^  -{-  ax  —  6  =  0;  ax"^  -\-  hx  -\-  c  =0. 

4.  Stel  een  vierkantsv^ergelijking  op,  waarvan  de  wortels  de  derde- 
machten  zijn  van  die  van : 

a?'  4-  3a;  —  5  =  0. 


I 


141 


5.  Eu  een  andere,  waarvan  de  wortels  de  derdemachtswortels  zijn 
van  die  van : 

üc' -\- 9x -\- S  =  0. 

6.  Stel    een    vierkantsvergelijking    samen,  waarvan  de  wortels  het 
drievoud  zijn  van  die  in : 

x'  +  7x  —  S  =  0. 

7.  Bepaal  de  wortels  van 

met  behulp  eener  andere  vergelijking  zonder  breuken. 

8.  Los  ax'  -\-  bx -\-  c  =  O 

op,  zonder  vooraf  door  a  te  deelen  (vermenigvuldig  beide  leden 
met  a,  en  bedenk,  dat  aV  =  {ax)'). 

9.  Van  de'  vergelijking  : 

Ax'-rBx-^C  =  0, 
is  een  wortel  1^ ;  bepaal  den  anderen  als  J. :  C  =  3  :  4. 

10.  Van  de  vierkantsvergelijking : 

X'  -\-  px  -\-  q  =  O, 
staan    de    wortels    tot  elkaar    als    (3  +  V2) :  (3  —  V2),  terwijl 
het  verschil  der  wortels  gelijk  is  aan: 
éVS  +  6K2  +  12 
V2-\-V3-\-VQ' 
Bepaal  de  waarden  van  p  en  q. 

11.  Van  de  vergelijking: 

ax^  -\-  bx  -\-  c  =:  O, 
is: 

^ItfI  X  (^ï  -  ^  X  ^^]~^  ^^^  ^°'^^^- 

Bereken  den  anderen  wortel  als  c=  a. 

12.  Stel  een  vierkantsvergelijking  samen,  die  tot  wortels  heeft: 
het    vierkant     van    den    grootsten    en   het    negatieve    vierkant 
van  den  kleinsten  wortel  der  vergelijking: 

x^  —  Sx-\-VS—l=0. 

13.  Voor  welke  waarde  van  p  heeft  de  vergelijking: 

x'  +  {p-\-l)x  +  {p-\-l)  =  0, 
twee  gelijke  wortels? 

14.  Gegeven  de  vergelijking: 

x'-{-3x  —  ^  =  0. 


142 

Telt  men  bij  het  eerste  lid  x"'  -]r  bx  -]r  c  op,  dan  ontstaat 
een  vergelijking,  waarvan  de  wortels  2  maal  zoo  groot  zijn, 
als  die  van  de  oorspronkelijke.  Telt  men  daarentegen  bij  het 
eerste  lid  op  x^-^px-\-q,  dan  ontstaat  een  nieuwe  vergelijking, 
waarvan  de  wortels  2  grooter  zijn,  dan  die  van  de  oorspronkelijke. 

Bepaal  b,  c,  p  en  q,  zonder  de  vergelijking  op  te  lossen. 

15.  Als  twee  vierkantsvergelijkingen  één  wortel  gemeen  hebben,  dan 
is  de  gemeenschappelijke  wortel  ook  een  wortel  van  de  verge- 
lijking, die  door  aftrekking  van  de  eerste  twee  ontstaat.  Bewijs  dit. 

16.  Bepaal  in  x^  —  bx -\- q  =0 

de  waarde  van  q  zoodanig,  dat  de  vergelijking  een  wortel  gemeen 
heeft  met: 

x--\-Sx^2  =  0. 

17.  Van  het  volgend  tweetal  vergelijkingen  weet  men,  dat  ze  één 
wortel  gemeen  hebben,  bepaal  dien  wortel,  zonder  de  vergelij- 
kingen op  te  lossen : 

j  ic'  -f  2:z;  -  15  =  O 

fa;'  — 7a; +12  =  0. 

18.  Van  de  vergelijking 

x^  —  x  —  30  =  0         (1) 
is  één  wortel  tweemaal  zoo  groot  als  een  wortel  van 

re-  4-  a:  —  12  =  O         (2). 
Bepaal  dien  wortel,  zonder  de  vierkantsvergelijking  op  te  lossen. 
N.B.    Leid    uit    de    tweede  vergelijking  eerst  een  andere  af, 
waarvan  de  wortels  2  maal  zoo  groot  zijn,  Zoudt  ge  ook  anders 
te  werk  kunnen  gaan? 

19.  Van  de  vergelijking: 

x^  —  19;r  -f  84  =  O  (1) 

is  één  wortel  5  meer,  dan  een  wortel  van  de  vergelijking: 

x"-  —  Ibx  -}-  56  =  0.  (2) 

Bepaal  dien  wortel  zonder  oplossing  der  vierkantsvergelijking. 

20.  Bepaal  in: 

ix^  —  Ibx  -f  g  =  O 
den  bekenden  term  zoodanig,  dat  de  tweede  wortel  het  vierkant 
is  van  den  eersten. 

21.  Bewijs,  dat,  als  ^  en  g  de  wortels  zijn  van  de  vierkantsverge- 
lijking: 

ax^  -{-  bx-\-  c  =  0 


143 
men  heeft: 

22.  Ontbind  in  twee  factoren,  die  ten  opzichte  van  x  van  den  eersten 
graad  zijn : 

x^  -\-  ax  —  bx-\-  X  -\-2a  —  ab  -]-  b  —  2. 

23.  Bepaal,    zonder    van    ax'  -\-  bx  -\-  c  =  O    de  wortels  te  bepalen, 
de  waarde  van ; 

X[    1^  Xi 
X'i         X\ 

24.  Voor  welke  waarde  van  m  zal  de  vergelijking: 

a;'  +  7  4-  4m'  —  l^mx  +  15m  =  O 
twee  gelijke  wortels  hebben. 

Binomiaal-vergelijkingen. 

211.  Bepaling.  Elke  vergelijking  van  de  gedaante: 

aac"  +  ft  =  O, 
alsmede  elke  vergelijking,  die  zonder  vermeerdering  of  vermiii- 
dering  van  wortels  tot  deze  gedaante  kan  teruggebracht  ivorden, 
heet  binomiaal-vergelijking. 

Deze  vergelijkingen  worden  opgelost,  door  met  behulp  van 
de  merkwaardige  quotiënten  het  eerste  lid  in  factoren  te  ont- 
binden, en  daarna  elk  der  factoren  =  O  te  stellen. 

Voorbeelden. 

1.  x'  +  27  =  0. 

Beschouwen    wij    het  eerste  lid  als  de  som  van  twee  derde- 
machten,  dan  is  dit  te  ontbinden,  waarna  de  vergelijking  wordt : 
{x  4-  3)  {x^  —  3a;  +  9)  =  0. 
Hieruit  volgt: 

ic  +  3  =  O         en        ic'  —  3a;  +  9  =  O 

a;,  =  —  3  ;  a;  =  H  d=  |l/(9  —  36) 

X,  =  1^  +  l|i]/3 
X.,  =  1|  -  ^^V3. 

2.  Welke  zijn  de  drie  derdemachtswortels  uit  1  ? 

Deze  moeten  voldoen  aan  de  vergelijking : 
x^=l, 
of  a;'  —  1  =  O 

(a;— l)(a;--|-a;+l)  =  0, 
waaruit  volgt : 


144 

X  —  l  =  Oena:;^  +  iï;+l  =  0 
a;,  =  -f  1;  X  =-|±|l/(l-4) 

x,^-\-\-\iVZ 

X3  =  T^         •2"*K  o. 

De  derdemachtswortel  uit  1  heeft  dus  één  reëele  en  tvvee 
complexe  waarden. 

Opmerking : 

De  complexe  derdemachtsvvortels  uit  1  bezitten  de  volgende 
eigenschappen : 

(-  i  +  i*K3)^  =  -  i  -  ia^3  of  (x.;)'  =  X, 

(-  i  -  ^y^f  =  -i+  i^'^3  of  {x,y  =  X, 
(-  i +i*K3)  (-  ^  — i*K3)=:  1  of  X,  Xx,  =  X,. 

3.    Welke  zijn  de  4  vierdemachtswortels  uit  1? 

Deze  moeten  wortels  zijn  van  de  vergelijking : 
x'=l, 
of  <  x'—\=Q 

{x'+\){x-r\){x—\)  =  0, 
waaruit  volgt : 

x^-\-l  =  {);     a;H-l  =  Oena;— 1=0 

x^  =  —  1  Xi=^  —  1  Xi=^-\-l 

Xi=^-{-i 
Xi  =  —  i. 

De  vierdemachtswortel  uit  1  heeft  dus  één  reëele  positieve 
waarde,  één  reëele  negatieve  waarde  en  twee  imaginaire  waarden. 

Opmerking. 

In  de  hoogere  algebra  wordt  de  eigenschap  bewezen: 

Ben  vergelijking  van  den  nden  graad  met  één 
onbekende  heeft  n  -wortels. 

Uit  de  behandelde  voorbeelden  blijkt  nu  duidelijk  de  reeds 
in  §  146  genoemde  eigenschap: 

Elk  getal  heeft  n  ni'e-inachtswortels. 

Opgaven. 

Los  ic  op  uit: 

1.  j;3_^8  =  0;       ^'  —  8  =  0. 

2.  Bepaal  de  drie  derdemachts wortels  van  —  1. 

3.  Ook  van  +7  en  —  7  ;     van  +  5  en  —  5. 

4.  Welk  verband  bestaat  er  tusschen  de  drie  derdemachtswortels  van: 


145 


+  len4-5? 

—  len  — 5? 
-I-  1  en  -h  a? 

—  1  en  —  a? 

5.    Bepaal  de  vierderaachtswortels  uit  16 ;  ook  uit   10. 


Invoeren   en   verdrijven    van    wortels    bij    de    oplossing- 
van vergelijkingen  met  één  onbekende. 

212.  Wanneer  men  met  een  vergelijking  een  bewerking  verricht, 
waardoor  aan  de  nieuwe  vergelijking  meer  wortels  voldoen,  dan 
aan  de  oorspronkelijke,  dan  zegt  men,  dat  die  meerdere  wortels 
zijn  ingevoerd.  Voldoen  aan  de  nieuwe  vergelijking  minder 
wortels,  dan  zegt  men,  dat  die  mindere  wortels  zijn  verdreven. 

Let  men  nu  op  de  in  §  211  genoemde  eigenschap  uit  de 
hoogere  algebra : 

Elke   vergelijking   van   den  nden  graad  met  één 
onbekende  heeft  n  wortels, 
dan  volgt  daaruit: 

Heeft  een  bewerking  ten  gevolge,  dat  de  graad  van  de 
vergelijking  hooger  wordt,  dan  zijn  er  wortels  ingevoerd ; 
en  wordt  door  eenige  bewerking  de  graad  der  vergelijking 
lager,  dan  zijn  er  wortels  verdreven. 

Het  verhoogen  van  den  graad  eener  vergelijking  heeft  plaats, 
door  beide  leden  te  vermenigvuldigen  met  een  factor,  die  de 
onbekende  bevat,  of  door  beide  leden  der  vergelijking  tot  een 
zelfde  macht  te  verheffen.  Vermenigvuldiging  en  machts- 
verheffing  kunnen  dus  oorzaak  van  invoeren  zijn. 

Evenzoo  kunnen  de  tegenovergestelde  bewerkingen :  deeling 
door  een  vorm,  die  de  onbekende  bevat  en  worteltrekking 
uit  beide  leden,  oorzaak  van  verdrijven  zijn. 

Wij  zullen  de  reeds  vroeger  behandelde  eigenschappen,  betrek- 
king hebbende  op  het  invoeren  en  verdrijven  van  wortels,  her- 
halen, en  eerst  daarna  nieuwe  eigenschappen  aangeven. 

I.    Invoeren,  |  n.    Verdrijven. 


a.  Door  Vermenigvuldiging. 

213.  Als  men  beide  leden  eener 
vergelijking  vermenigvuldigt  met 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  II. 


a.  Door  Deeling. 

Als  men  beide  leden  eener  ver- 
gelijking deelt  door  een  gemeen- 


10 


146 


een  vorm,  die  de  onbekende  bevat, 
dan  worden  de  wortels  ingevoerd 
van  de  vergelijking: 

vermenigvuldiger  =  O, 
tenzij  de  vermenigvuldiging  beslist 
noodzakelijk     is    ter    verdrijving 
van  breuken. 

h.  Door  Machtsverhefflng. 

1.  Zij  de  gegeven  vergelijking : 
^  —  x  =  h  —  2x.  (1) 

Verheft    men    beide   leden  tot 
de  tweedemacht,  dan  ontstaat: 
9—%x+x'=2b—2Qx-\-ix\    (2) 

Terwijl  aan  verg.  (1),  die  van 
den  eersten  graad  iS;  slechts  één 
wortel  voldoet,  voldoen  er  aan 
verg.  (2),  die  van  den  2'^*^'^  graad 
is,  twee  wortels.  Er  is  dus  één 
wortel  ingevoerd.  Welke  die  wortel 
is,  blijkt  uit  de  volgende  beschou- 
wing: 

Het  eerste  lid  van  (2)  is  de 
tweedemacht  van  3 — x  en  — 3+^'; 
het  tweede  lid  van  (2)  evenzoo  van 
5  —  2x  en  —  5  +  2^:;. 

Vergelijking  (2)  kan  dus  ont- 
staan door  beide  leden  van  de 
volgende  vier  vergelijkingen  tot  de 
tweede  macht  te  verheffen  : 

2>  —  x  =  h  —  2x,  (1) 

3  —  a;  =  —  5  +  2a;,        (3) 

—  ^J^x==^  —  2x,  (4) 

—  3  +  a;  =  —  5  H-  2:z;.        (5) 
Vermenigvuldigt      men     beide 

Teden  van  (4)  met  —  1,  dan  ont- 
staat (3)  ;  vermenigvuldigt  men 
beide  leden  van  (5)  met  —  1, 
dan  ontstaat  (1). 

Er    zijn    dus  slechts  twee  van 


schappelijken  factor,  die  de  onbe- 
kende bevat,  dan  worden  de  wor- 
tels verdreven  van  de  vergelijking : 
Deeler  =  0. 


h.  Door  Worteltrekking. 

1.  Zij  gegeven: 

(5  —  7.^f  =  (9  —  6a;)l     (1) 

Trekt  men  uit  beide  leden  van 
(1)  den  vierkantswortel  slechts  op 
één  manier,  dan  ontstaat: 

5  -  7a;  =  9  —  6ic.        (2) 

Terwijl  aan  de  oorspronkelijke 
vergelijking,  als  zijnde  van  den 
2den  graad,  twee  wortels  voldoen, 
voldoet  er  aan  verg.  (2),  die  van 
den  1*^"  graad  is,  slechts  één  wortel. 
Er  is  dus  één  wortel  verdreven, 
welke  die  is,  blijkt  uit  de  volgende 
beschouwing. 

De  vierkantswortel  uit  het  eerste 
lid     is     zoowel    +  (5  —  lx)    als 

—  (5  —  lx),  en  die  uit  het  tweede 
lid      zoowel     +  (9  —  6a;)     als 

—  (9  —  6a;),  zoodat  men  door  uit 
beide  leden  van  (1)  den  vierkants- 
wortel te  trekken  eigenlijk  komt 
tot  de  volgende  vier  vergelijkingen: 

5  —  7a;  =  9  —  6a;,  (2) 

5  —  7a;  ===  —  9  +  6rr,      (3) 

—  5  -t-  7a;  =  9  —  6a;,  (4) 

_  5  +  7a;  =  —  9  4-  6a;.      (5) 

Het  zal  den  lezer  duidelijk  zijn, 

waarom  (4)  dezelfde  wortels  heeft 

als  (3),  en  (5)  dezelfde  als  (2). 

Er  zijn  dus  slechts  twee  van 
elkaar    verschillende   vergelijkin- 


147 


elkaar  verschillende  vergelijkin- 
gen, n.1.  (1)  en  (3),  die,  door  beide 
leden  in  het  kwadraat  te  brengen, 
vergelijking  (2)  doen  ontstaan.  Nu 
is  (1)  de  oorspronkelijke  verge- 
lijking zelf,  zoodat  men  den  inge- 
voerden  wortel  vindt  door  verg. 
(3)  op  te  lossen. 

Het  eerste  lid  van  (3)  is  het 
zelfde  als  het  overeenkomstige 
van  (1) ;  het  tweede  lid  van  (3) 
is  het  tegengestelde  van  dat 
van  (1). 

Regel.  "Wanneer  men 
beide  leden  eener  vergelij- 
king tot  de  tweedemacht 
verheft,  en  er  worden  wor- 
tels ingevoerd,  dan  voldoen 
die  aan  de  vergelijking,  die 
men  verkrijgt,  door  een  der 
leden  van  de  oorspronke- 
lijke vergelijking  van  tee- 
ken te  veranderen. 

Opmerking. 

Niet  altijd  worden  door  deze 
machtsverheffing  wortels  inge- 
voerd. 

Had  men  bv.  op  te  lossen  : 
V{x  +  4)  =  3 

V 

x-\-4:  =  9 

37=  5 

dan  blijkt,  dat  de  gevonden  wortel 
wel  aan  de  oorspronkelijke  verge- 
lijking voldoet,  dus  niet  is  inge- 
voerd. 

Daar  men  nu  alleen  dan  beide 
leden  eener  vergelijking  tot  de 
tweede  macht  verheft,  als  er  in 
de  vergelijking  een  vierkantswor- 


gen,  n.1.  (2)  en  (3),  welker  wortels 
voldoen  aan  (1).  Beide  hebben 
hetzelfde  eerste  lid,  terwijl  de 
tweede  leden  van  teeken  ver- 
schillen. 

Gaat  men  dus  van  de  oorspron- 
kelijke vergelijking: 

(5  —  7x)-  =  (9  —  6xT     (1) 
over  tot : 

^  —  7x  =  9  —  6x,        (2) 
dan  zijn  de  wortels  van : 

b  —  7x  =  —  9-h6x       (3) 
verdreven. 

Regel.  Wanneer  beide 
leden  eener  vergelijking 
vierkanten  zijn,  kan  men  uit 
deze  twee  andere  vergelij- 
kingen verkrijgen,  door  uit 
het  eene  lid  op  één  manier, 
uit  het  andere  op  twee  ma- 
nieren den  vierkantswortel 
te  trekken, 

m.  a.  w. :  De  vergelijking 
^2  _  jgi  waarin  ^  en  ^  vor- 
men zijn,  die  beide  of  een 
van  beide  de  onbekende 
bevatten,  kan  men  splitsen 
in: 

A  =  B, 
en  A  =  —  B. 


148 


tel  voorkomt  uit  een  vorm,  die 
de  onbekende  bevat,  zoo  volgt 
uit  het  voorgaande,  dat  men  in 
dit  geval  nooit  zeker  is  van  invoe- 
ren, en  men  dus  altijd  de  na 
de  machtsverheffing  gevon- 
den wortels  moet  substi- 
tueeren  in  de  oorspronke- 
lijke vergelijking. 

2.  Zij  de  gegeven  vergelijking : 

a;  — 2  =  5,  (1) 

en    brengt    men    beide  leden  tot 

de  derde  macht,  dan  ontstaat  de 

vergelijking : 

ix  —  2f  =  b\  (2) 

Daar  (1)  van  den  eersten  en 
(2)  van  den  derden  graad  is,  zijn 
twee  wortels  ingevoerd.  Wij  zullen 
die  twee  ingevoerde  wortels  trach- 
ten te  bepalen. 

Bedenken  wij,  dat  er  drie 
vormen  zijn,  die  tot  de  derdemacht 
gebracht  1  opleveren,  nl. ; 
l;-i  +  iïK3en-i-iiK3, 
dan  zien  wij,  dat  (x  —  2)^  de  derde- 
macht  is  van  de  volgende  drie 
vormen : 

x  —  2', 

{x-2)i-i-^iiVS); 
{x-2)i-i-iiV3). 
Evenzoo  zal  5^  de  derdemacht 
zijn  van: 
5; 
^{-i  +  ¥V3); 

Stelt  men  nu  beurtelings  elk 
der  drie  derdemachtswortels  uit 
{x  —  2)^  gelijk  aan  een  der  drie 
derdemachtswortels     uit    5^,    dan 


2.  Uit  het  hiernaast  behandelde 
blijkt,  dat  men  wortels  verdrijft, 
wanneer  men  uit  beide  leden  eener 
vergelijking,  die  beide  derde- 
machten  zijn  slechts  op  één  manier 
den  derdemachtswortel  trekt. 
Men  dient  uit  het  eene  lid 
op  één,  en  uit  het  andere  op 
drie  manieren  den  derde- 
machtswortel te  trekken ; 
m,  a.  w.: 

De  vergelijking 

a'  =  :b' 

moet  gesplitst  worden  in: 
A  =  B, 

A  =  B{-l-iiV3). 


i 


149 

ontstaan  er  negen  vergelijkingen: 

a;— 2=5  (a) 

x-2=5{-^-\-iiVQ)  (b) 

:r-2=5(-i-iiK3)(c) 

(^-2)(-i-fiiV3)=5  (d) 

{x-2)i-i+iiVQ)=H-^-]-itVS)  (e) 

{x-2){-}-^iVS)=h  ig) 

(:c-2)(-i-i^•K3)=5(-i+i^K3)  (A) 
(a:-2)(-i-|iT/3)=5(-i-iil/3)  (i) 

Met  toepassing  van  de  eigen- 
schappen der  complexe  derde- 
machtswortels  uit  1  (zie  §  211  ;  2), 
blijkt,  dat  e  en  *  denzelfden  wor- 
tel hebben  als  «, 

g  en  f  denzelfden  als  6, 

d  en  h  denzelfden  als  c; 
zoodat  (a),  [b)  en  (c)  de  eenige 
verschillende  vergelijkingen  zijn, 
waarvan  beide  leden  tot  de  derde- 
macht  verheven,  verg.  (2)  doen 
ontstaan.  Deze  hebben  alle  drie  het 
zelfde  eerste  lid,  terwijl  de  tweede 
leden  zijn: 

5,  en  5  vermenigvuldigd  met 
de  complexe  derdemachts wortels 
uit  1. 

Deze  laatste  twee  vergelijkingen 
leveren  de  ingevoerde  wortels  op. 

Regel.  Wanneer  men  beide 
leden  der  vergelijking: 

A  =  B 
tot  de  derdemacht  brengt, 
dan  voldoen,  als  er  wortels 
ingevoerd  zijn,  deze  •wortels 
aan  de  vergelijkingen: 

Opmerking.  Het  zal  niet 
moeielijk    vallen    in    te  zien,  dat 


150 


er  niet  altijd  wortels  worden  inge- 
voerd, wanneer  men  beide  leden 
eener  vergelijking  tot  de  derde- 
macht  brengt. 

Dus  ook  nu  weer  is  het  nood- 
zakelijk, na  deze  machtsverheffing, 
de  gevonden  wortels  in  de 
oorspronkelijke  vergelij- 
king te  substitueeren. 

3.  Verheft  men  beide  leden 
der  vergelijking: 

A  =  B 
tot    de    vierdemacht,    en  worden 
er  wortels  ingevoerd,  dan  zullen 
deze   ingevoerde  wortels  voldoen 
aan  de  vergelijkingen: 
A=^  —  B, 
A  =       Bi, 
A  =  —  Bi. 

Dit  blijkt  onmiddellijk,  als  men 
bedenkt,  dat  de  vier  vierdemachts- 
wortels  uit  1  gelijk  zijn  aan: 
-h  1 ;     —  1 ;     -j-  i  en  —  i. 

In  het  algemeen : 

Verheft  men  beide  leden 
eener  vergelijking  tot  de 
ti«#e-niacht,  dan  zullen,  als 
er  wortels  ingevoerd  wor- 
den, deze  voldoen  aan  de 
vergelijkingen,  die  men  ver- 
krijgt, als  men  het  eerste 
lid  gelijk  stelt  aan  het 
tweede  lid,  vermenigvuldigd 
met  de  overige  (n  —  1)  nt^o- 
machtswortels  uit  1. 

Ook  hier  geldt  de  opmerking: 
Dient  de  machtsverheffing 
om  iK'e-machtswortels  uit 
vormen  met  de  onbekende 


3.    Trekt  men  uit  beide  leden 
eener  vergelijking,  die  beide  vier- 
demachten  zijn,  nl.: 
A'  =  B' 
slechts  op  één  manier  den  vierde-^ 
machtswortel  nl. : 

A  =  B, 
dan    verdrijft    men    die  wortels, 
welke  voldoen  aan : 

A  =  —  B, 
A  =       Bi, 
A  =  —  Bi. 


In  het  algemeen. 

Zijn  beide  leden  eener 
vergelijking  nrfe-machten, 
dan  kan  men  deze  splitsen 
in  n  andere  vergelijkingen, 
welke  men  verkrijgt,  door 
uit  het  eene  lid  op  één,  en 
uit  het  andere  op  n  manie- 
ren den  tl  «'e-machts wortel 
te  trekken. 


151 

te  verdrijven,  dan  moet  men 
de  gevonden  wortels  in  de 
oorspronkelijke  vergelij- 
king substitueeren. 

Voorbeelden. 

1.  x  —  y'x  =  6.  (1) 

Brengt  men  direct  beide  leden  tot  de  tweedemacht,  dan  blijft 
in  het  eerste  lid  de  onbekende  nog  onder  het  wortelteeken  staan. 
Daarom  brengt  men  den  term  x  naar  het  tweede  lid  over. 

—  yx  =  (5  —  X, 

en    verheft    men  nu  beide  leden  tot  de  tweedemacht,  dan  ver- 
krijgt men : 

x  =  S6  —  12x-\-  x\ 
of  :  x'  —  12a;  +  36  =  O, 

waaruit  volgt :  iCi  :=:  9  en  x,  =  4. 

Daar  door  de  machts verheffing  wortels  kunnen  ingevoerd  zijn, 
moet  men  beide  wortels  in  de  oorspronkelijke  vergelijking  sub- 
stitueeren. 

Het  blijkt,  dat  x  =  9  voldoet,  en  dat  x  =  4:  ingevoerd  is. 

Daar  —  X^x  =Q  —  x  de  vergelijking  is,  die  tot  de  tweede- 
macht gebracht  werd,  zal  x  =  4:  voldoen  aan  de  vergelijking : 
]yx  =  6  —  X. 

2.  ]y{2-\-x)  —  K(ll  —x)  =  l. 

Verheft  men  beide  leden  der  vergelijking  tot  de  tweedemacht, 
dan  komt  in  het  eerste  lid  een  term : 

—  2K(2  4-^)(ll  — ^), 

die    dus    onder    het    wortelteeken    een    vorm   van  den  tweeden 

graad  bevat.    Brengt  men  echter  eerst  — 1/(11 — x)  naar  het 

tweede    lid,    en    verheft  men  daarna  tot  de  tweede  macht,  dan 

gebeurt  dit  niet: 

K(2+rg)^l-i-K(ll— ^) 

1/ 

2-\-x=l-]-ll—x-{-  2K(11  —  oc). 

Men  laat  nu  alleen  den  wortelvorm  in  het  2'^''  lid  staan: 

2-\-x  —  l  —  n-]-x  =  2K(11  —  x) 

of:  —  10  -^2x  =  2\y{ll  —  x) 

2/  —    5+   a;=   1X(11  —  x) 

K 

2h  —  \0x^x^  =  ll  —  x 
x'  —  9a;  -h  14  =  0. 


152 

Hieruit  volgt :  iC,  =  7  en  a^a  =  2. 

Daar  men  tweemaal  in  het  kwadraat  verheven  heeft,  bestaat 
er  kans,  dat  er  wortels  ingevoerd  zijn.  Bij  onderzoek  blijkt,  dat 
x  =  7  alleen  voldoet. 

De  ingevoerde  wortel  zal  nu  voldoen 
of  aan  :  K(2  +  x)  =  —  1  —  K(ll  —  x), 

öf  aan:  5 — x  =  \y{ll  —  x). 

Hij  voldoet  aan  de  laatste  vergelijking.  J| 

K(2:r -t- 2)  +  K(7  +  6^)  =  K(7x  +  72).  ^ 

Verheft  men  beide  leden  tot  de  tweedemacht,  dan  ontstaat : 

2^  +  2  +  7  -f  6^  +  2\y{2x  +  2)  (7  +  Qx)  =  7a;  +  72. 

Laat    men  den  wortelvorm  alleen  in  het  eerste  lid,  door  alle 

andere  termen  naar  het  tweede  lid  te  brengen,  dan  verkrijgt  men  : 

2\y{2x  +  2)  (7  -\-Qx)  =  —  x-\-  63, 

waaruit  door  tweedemachts verheffing  : 

4.{2x  ^  2)  (7  +  6^)  =  x^—  126^  +  3969  ; 

48a;-  +  104;2;  4-  56  =  a;'  —  126;^  +  3969  ; 

47a;- +  230a;  — 3913  =  0. 

559 
En  hieruit  zal  men  vinden  :  a^i  =  7  en  a;.2  = j=- . 

Bij  substitutie  blijkt,  dat  a^i  =  7  alleen  voldoet.  Niettegen- 
staande tweemaal  tot  de  tweedemacht  verheven  is,  is  toch  slechts 
één  wortel  ingevoerd. 

Vraag :  Als  ge  bedenkt,  dat  lx  -\-  72  zoowel  het  kwadraat 
is  van  : 

K(7a;  +  72), 
als  van  —V\lx  +  12)\ 

en  dat  4(2a;  -f-  2)  (7  -|-  Qx)  zoowel  het  kwadraat  is  van  : 

2K(2a;  +  2)  (7  +  6a;), 
als  van  :  —  2K(2a;  +  2)  (7  +  6;r), 

zoudt  ge  dan  ook  nog  twee  andere  vergelijkingen  uit  de  gegevene 
af  kunnen  leiden,  die  door  machtsverheffing  doen  ontstaan  de 
eindvergelijking  : 

4(2a;  +  2)  (7  +  6a;)  =  a;'-  —  126a;  +  3969. 

^{x  -f-  !/■  2)  —  t^{x  —  V2)  =  V  2.     (Eindex.  H.  B.  S.  1868). 
Door  beide  leden  tot  de  derdemacht  te  verheffen,  verkrijgt  men  : 
X  +  V2  —  3p-{x  H-  V2f  {x  —  V2)  +  3^(a;  -f  V2)  [x  —  V2f  — 
—  x-\-V2  =  21/2, 
of  —  3l^(a;  +  V2f  {x  —  V2)  +  3i^(ic  +  V2)  {x  —  K2)'  =  0. 


153 

Het    eerste    lid    kan  ontbonden  worden,  waardoor  de  verge- 
lijking wordt : 

—  S^{x  +  V2)  (x  —  V2)  X  {^(^  -1-  V2)  —  l^{x  —  1/2)}  =  O, 
en    daar    volgens    de    gegeven    vergelijking,  de  factor  tusschen 
accolades,  gelijk  is  aan  T/"2,  verandert  deze  in  : 
Ql^ix  +  1/2)  {x  —  1/2)  X  1^2  =  O, 
waaraan  alleen  voldaan  kan  worden  door : 
iy{x  +  1/2)  {x  —  1/2)  =  O, 
waaruit  verder  volgt : 

iy{x  +  1/2)  =  O     of     l^ix  -  1/2)  =  O 
a;4- 1/2  =  0  ,      a;  — 1/2  =  0 

Xi  =  —  V2  ,      x,  =  V2. 

Bij  onderzoekt  blijkt,  dat  beide  wortels  voldoen. 

5.  a^  —  3x'  +  3it;  —  1  =  64. 

Daar    beide    leden  dezer  vergelijking  derdemachten  zijn,  kan 
men  schrijven  : 

{x  —  ly  =  4^ 

en  deze  kan  men  splitsen  in  de  volgende  drie  (§  212,  b,  2) : 
a.  x—l=4;  b.  £C— 1=4(— i+iïV3);  c.  a;— 1=4(— i— ^iV  3), 
waaruit  volgt : 

x^  =  hx     iTa  =  —  1  4-  2il/3  ;     x^  =  —l  —  2il/3. 

Opgaven. 

1.  K(^  +  7)  =  K(2^  —  {K5)  ;     K(^  +  2)=lK(10a;-|-ll). 

2.  5  4-K(2a^+l)=2a;;     x  +  K(7  —  a;)  =  5. 

3.  K(a;+l)  =  H-K(^  — 4);     K(^+16)  =  2  +  K^. 

4.  K(5a^  4- 1)  =  —  4  ;     K(2a;  —  7)  = -K(ic+ 1). 

6 


5.  K(4a;+l)=K(7:r+2)-l ;    K(^4-4)-K(5^-24)=j^^^_^^^. 

6.  K(5a;+7)  +  K(^4-l)  =  2K(3:r-f  1). 

7.  K(l  +  4^)  —  K(l  —  4ii;)  =  4K^. 

8.  6  +  K(4ic' —  36)  =  2ta;. 

9.  1/4.  + 1/(3 +  .)  =  p(i^j. 

10.  K(3^' —  479)  4- 31  =  3ic. 

11.  K{^  +  6  —  K(2a;  —  6)}  =  3. 


154 


^^'    X  H-K(2  —  x')  ^  X  — 1X(2  —  x')  ^  ^' 

13.  K(l  +px)  +  K(l  —  p^)  =  ax. 

14.  K(4a;— 3)H-K(5^+l)=K(15a;  +  4). 

4(ï 

15.  |/(^  +  ^)_i^^  ______ 

16.  K(«'  +  a;)  +  K(^''  — ^)  =  a  +  6. 

17.  K(«-f  5)  — K(7+icK2)=— 2  +  K3. 

V^(a  +  èic)  H-  \y{a  —  hx) a 

\y{a-\-bx)  —  iy{a  —  bx)  ~  T' 
N.B.  Vervang    deze    vergelijking    eerst   door  een  meer  eenvoudige, 
door  gebruik  te  maken  van  een  eigenschap  der  evenredigheden. 

12  +  K(3  7}-^)        . 


19 


12  — K(3  +  ^) 


vo     l/(^+5)  +  K(:r-3)_ 
K(^  +  5)  —  K(^  —  3) 

21.    aK(^ -I- 26)  =  &l^(a;  +  2?>). 

Ka^  20 -K^^ 

K^  — 5"^      K^ 

23.    (K6^  —  5)  (15  —  iy2bx)  =  {Ql^x  —  7)  (7  -  2K^). 

OA     ■,  yC'  —  ^      ,   .è  +  ^  ,    ,1  -h  a;'   ,   ,    .1  —  X'      a 

b  -\-x  a  —  x  l  —  x^l-\-x^      b 

25.  iy{x-\-a)  —  l^{x  —  a)  =  l. 

26.  13^(1  +  xf  —  1^(1  —  ^^)  =  -^(1  —  a;)l 

'27.    iy{a  +  ;r)-^  —  K(a-  —  x')  +  ^(a  —  xf  =  2a. 

28.  lK(a;  +  Ka)  —  K(^  —  Ka)  =  Kö. 

29.  K(a  — a;)  +  K(^  — 6)  =  K(a  — 6). 

K(^^  +  3a;  +  2)  +  K(3a;  -  a;^  -  2)  _       , 
K(^'  +  3^  +  2)  —  K(3^  —  x'  —  2)~^ 

5-K(25-^) 
•  K(5  +  K^)-K(5-K^)       • 

oo g     ^ I g  'TT  X ^ 

Ka  +  V{2a  —  x)  "^  1/a  -h  l/(2a  +  ^)  ~  "^  "** 


33. 
34. 

35. 

36. 
37. 
38. 

39. 
40. 
41. 
42. 
43. 

44. 

45. 
46. 

47. 

48. 

49. 

50. 


a;K2 


-f 


155 


-a;K2 


-ê.  =  K10. 


\-\X{\-x')   '    1  +  K(1-^^) 

lX(j>  +  qx)  +  V^O  —  ga;)  __  j? 
\^{p  -h  ga:)  —  V^Ci)  —  qx)~  q' 

p  —  l/x         ,         p  +  l/'a;       2p 

2 


+ 


2  +  K(3'-^)     3-K(r-a:) 

"^{p  ■\-  x)  -h  l^(i)  —  x)  =  f^hp. 

\y[x  +  Ka;'  — lOa^  — 119}  =  1/41. 

Bepaal  de  limiet  van : 

K[2  +  K{2  +  ^2  +  V^24~T:}]  enz. 

K(2a;^  -  f  ^  +  6)  +  l/(2a;'^  _  5^  +  i)  =  i. 

iy{x  4-  6)  -  K(^  +  1)  =  K(^  -  2)  -  l^ix  -  3). 

K(^'  +  a;  4-  6)  —  K(^'  +  5a;  —  1)  =  —  1. 

K(a;  H-  30i)  —  l^fa;  —  30^)  =  1. 

{x  +  K^)'  —  {x  +  ]Xxy  =  1260. 


K(4  +  a;)  '   K(9  — o;)       6' 

(a  —  bx)\^x  =  aV^(a;  +  a)  +  l)x\y{x  -\-  a). 

K(«  +  ^)'  +  l^(a'  —  ic-)  +  K(a  —  ic)'  =  6a. 

a;  Va;  a      )  a 

\^x  =  K{1  +  a;K(16  -f  a;"')}. 

l^(a'  +  g)-K/;V'v 
d\x^  g) 

^{a  -\-x)  =^{x''  +  5aa;  +  h'). 


Vergelijkingen,  die  door  nieuwe  onbekenden  aan  te 

nemen,  als  vierkantsvergelijkingen   kunnen 

opgelost  -worden. 

214.  A.  Algemeene  gedaante:  aa5^'"  +  öjc"' +  c  =  O. 

Men  stelle  x"'  =  y^  en  bedenke,  dat  y  niet  negatief  kan  zijn, 
als  a;'"  een  e venmachts wortel  voorstelt;  b.v.  als  m  =  ^. 


156 

Door  deze  substitutie  wordt  de  vergelijking: 
af  -\-by-\-c  =  Q, 
welke  verder  als  vierkantsvergelijking  wordt  opgelost. 

Voorbeelden: 

1.  a;'  —  Qx^  —  16  ==  0.  (1) 
Stel  x^  =  y,  dan  wordt  de  vergelijking : 

y'^  —  6y  —  16  =  O 
{y-8){y  +  2)  =  0 
yi  =  8;     y,  =  —  2. 
Nu  is  vergelijking  (l)  gesplitst  in  twee  andere;  n.1. 

0(^  =  8  (2) 

x^  =  —  2.  (3) 

Van  beide  vergelijkingen  kunnen  wij,  met  behulp  van  §  212, 
b,  2,  de  wortels  onmiddellijk  opschrijven. 
Vergelijking  (2)  heeft  tot  wortels  : 
Xi  =  2, 

iC2  =  2(-i  +  iiK3)-=-l  +  ïK3, 
x,  =  2{—^  —  }iVS)  =  —1  —  iV^. 
Vergelijking  (3)  heeft  tot  wortels  : 
Xi  =  —  1^2, 
«•5  =  -  (-  i  +  W^)  1^2  =  a  -  iiK3)  1^2, 

2.  Kiezen  wij  nu  de  reeds  vroeger  besproken  vergelijking: 

x  —  Vx=^Q, 
1 
of   a;  —  ic^  =  6. 

Stel  x^  =  y,  dan  wordt  de  vergelijking  : 
ƒ  —  «/  —  6  =  O 
(2/-3)(^  +  2)  =  0 
2/i=3 

2/2  =  —  2,  welke  niet  voldoet,  daar  y  =  Yx 
niet  negatief  kan  zijn. 

We  moeten  dus  nu  oplossen : 

^1  =  3  of  Vx=^ 
x  =  ^. 
Opmerking. 

Het  vierkant  van  den  wortel  —  2,  die  niet  voldoet,  geeft 
den  wortel  x  =  4,,  die  bij  de  vroegere  oplossing  door  machts- 
verheffing  was  ingevoerd  (§  212,  voorbeeld  1). 


157 


215.  B.  Algemeene  gedaante  :  aV'  -\-hV-\-  c=^0. 

Hierin  stelt   V  een  vorm  voor,  die  de  onbekende  bevat.  Men 
stelt  dien  vorm  =  «/,  en  lost  daarna  op  de  vierkantsvergelijking  : 

W  +  è«/  -}-  c  =  0. 

Voorbeelden : 

1.  (4rc- —  12a;  —  15)- +  (2a;  —  3f  =  26.  (1) 

Deze    vergelijking    heeft    nog    niet    de  aangegeven  gedaante. 
Om  haar  daartoe  te  herleiden,  zetten  wij  voor  {2x  —  3)^  in  de 
plaats  :  4a;'  —  12a;  +  9  =  {^x'  —  \2x  —  15)  +  24. 
Vergelijking  (1)  verandert  daardoor  in  : 

(4a;^-  —  \2x  —  15)"-  +  {4rx'  —  I2x  -  15)  +  24  =  26.  (2) 

Stelt  men  nu  4a;^  —  12a; — 15=?/,  dan  verandert  (2)  in: 

r  +  ^-2  =  0.  (3) 

De  wortels  van  vergelijking  (3)  zijn  : 
2/1  = -2 
^•2=1. 
Men  moet  dus  achtereenvolgens  oplossen : 

4a;'  —  12a;  —  15  =  1.  (4) 

4a;'  —  12a;  -  15  =  —  2  (5) 


4ar  —  12a;  —  15  =  1  (4) 

4a;-  —  12a;  —16  =  0 

H  x^—    ^x—    4  =  0 

(a;  —  4)  (a;  +  1)  =  O 

X  —  4  =  0  geeft  Xi  =  4. 
a;  +  1  =  O  geeft  X2  =  — 


4a;'  —  12a;  —  15  =  —  2  (5) 
4a-'  —  12a;  —  13  =  O 
4/  a;'  —    3a;  —  ^  =  O 
X  =|±iK(9+13) 
3  H-  "l/'22 


X3 


Xa 


3  —  1/22 


2.  10a;'  —  4a;  4-  6l/(5a;'  —  2a;  +  1)  —  18  =  0.  (1) 

Voor  lOiö'- 4a;— 18  kan  men  zetten:  10a;'— 4a;  +  2  —  20  == 
=  2(5a;'  —  2a;  +  1)  —  20  =  2{V{hx'  -  2a;  -f-  l)f  —  20. 
Vergelijking  (1)  wordt  dus  : 

2{K(5a;'  —  2a;  +  1)}'  +  6l/(5a;'  —  2a;  +  1)  —  20  =  0.       (2) 
Stelt  men  l/'(5a;'  —  2x  -\-  1)  ==  y,  dan  kan  y  niet  negatief  zijn. 
Verg.  (2)  verandert  nu  in  : 

2tf  4-  62/  —  20  =  O  (3) 

y'-\-3y  —  10  =  0 
iy-\-b){y-2)  =  0 
2/1  =  2 
yi  =  —  5  (voldoet  niet). 


158 

Men  moet  dus  oplossen  de  vergelijking: 
iy{bx'  —  2x-\-  1)  =  2 
bx'  —  2x-\-l  =  4:. 
bx'  —  2a;  —  3  =  O 
x^  —  ^x  —  1  =  0 

a;,  =  1 

X2=  3. 

Deze  wortels  voldoen  beide. 

Opgaven. 

Los  de  volgende  vergelijkingen  op : 

1.  x' —  l^xr -\- 36  =  O  ;     x'  —  6x^^4.  =  0. 

2.  64^;"  —  364a;'-  -  225  =  O  ;     a;' —  2a;' —  3  =  0. 

3.  {x^  —  2x  +  3)'  +  3  {x'  —  2a;  +  3)  =  18. 

4.  5  (ƒ  —  5)-  —7{tf  —  h)  —  b2  =  0. 

5.  £c' 4- 4^  H- 7  +  5K(^' +  4^  4- 7)  =  14. 

6.  K2/ —  81^2/ +  15  =  O  ;     15«  +  6K^  =  13|  —  8K^. 

7.  2/'-22/-9-2K(/-22/-6)-=0. 

8.  3K(a:'  —  8a;  +  20)  +  (^  —  4)'  =  6. 

9.  a;'  —  9^  -f  8  =  O  ;     x'-\-  S^x'  +1=0. 

216.  C.  Wederkeerige  Vergelijkingen. 

In  §  209  hebben  wij  gezien,  hoe  men  uit  een  vergelijking 
van  den  tweeden  graad  een  andere  afleidt,  waarvan  de  wortels 
de    omgekeerden   zijn  van  de  wortels  der  gegeven  vergelijking. 

Men  verandert  dan  x  in  — .  Natuurlijk  gaat  dit  ook  door  voor 

vergelijkingen  van  hoogeren  graad,  dan  den  tweeden.  Blyft  de 
vergelijking  door  die  omkeering  der  wortels  dezelfde^  dan  keet 
ze  een  wederkeerige  vergelijking. 

Dit  nu  heeft  plaats  bij  drie  soorten  van  vergelijkingen: 

I.    als  de  vergelijking  de  gedaante  heeft : 

aoic"  +  aix^"^  -f  a2ic"~'^  +  •    •    •    •  -\-(hX'  +  «lO;  +  «o  =  O    (1), 


159 

onverschillig  of  n  even  of  oneven  is;  m.  a.  tv.  als  het  gerang- 
schikte ee7'ste  lid  van  de  op  nul  herleide  vergelijking  van  links 
71  aar  rechts  dezelfde  coëfficiënten  heef t^  als  van  rechts  naar  links. 

Verandert  men  n.1.  x  in  -,  dan  wordt  verg.  (1) : 

«o   I      öT.  o..  a.       a^  ,  . 

Jy  U/  iAJ  JU  JU 

Vermenigvuldigt  men  beide  leden  van  verg.  (2)  met  x"'  ter 
verdrijving  van  breuken,  waardoor  dus  geen  wortels  ingevoerd 
worden,  dan  ontstaat : 

ao  4-  a\OC  +  a^^cir  +....+  a-iOf'''-  -\-  a,ic"'~'  +  aoa;".  (3} 

Deze  verg.  (3)  is  dezelfde  als  (1). 
n.   als    de    vergelijking  van  even  graad  is,  de  middelste  term  ont- 
breekt, en  de  coëfficiënten  van  links  naar  rechts  tegengesteld  zijn 
aan  die  van  rechts  naar  links;  h.v. 

a^fic^  -\-  axO?  —  üiX^  -\-  a-iX^  —  a\X  —  «0  =  0.  (1) 

Verandert  men  x  in  — ,  dan  wordt  verg.  (1)  : 

öo  ,    ai       a-i       «2       a,  .  . 

x''^^~x''^x'^~x~'^'  ^^^ 

Vermenigvuldigt  men  beide  leden  met  x^,  dan  wordt  verge- 
lijking (2) : 

«o  4-  «1^  —  «2^^  +  a^x''  —  aiX^  —  a^x^  =  O, 
of  aoa:"  -|-  a^a^  —  o-ix"^  +  a^a?  —  a^x  —  «0  =  0, 

welke  vergel.  dezelfde  is  als  (1). 

Aan  deze  soort  van  vergelijkingen  valt  op  te  merken,  dat 
zoowel  +  1,  als  —  ]  een  wortel  is,  hetgeen  blijkt,  als  men  vergel. 
(1)  schrijft,  als  volgt : 

a,  {x^  —  1)  +  a,x  (a;*  —  1)  —  a^x'  (ar  —  1)  =  0.  (3) 

Deelt  men  beide  leden  van  (3)  door  X'  —  1,  dan  worden  de 
wortels  verdreven,  die  voldoen  aan  de  vergelijking: 

re'  —  1  =  O, 
dit  zijn  :  a;  =  1  en  a;  =  —  1. 

De  vergelijking,  die  na  de  deeling  ontstaat,  is  van  de 
eerste  soort,  hetgeen  duidelijk  wordt,  als  men  de  deeling 
uitvoert : 

JU  X      1  oU  X  2  r\  /o 

«o  -2 7  +  «1^  — ï o.»  =  o  (d 

X    —  1  X'  —  1 

ao  (a;*  -\- x-  -\- \) -\-  axX  (ar  +  1)  —  aiX~  =  O 
Ot.x'^  -f  a,ic^  4-  («o  —  di)  x^  +  aiX  +  ao  =  0. 


160 

III.  als  de  vergeli/Jdng  van  oneven  graad  is,  en  de  coëfficiënten  van 
rechts  naar  links  tegengesteld  zijn  aan  die  van  linies  naar 
rechts;  b.v. 

tttix^  —  ttiX^  4-  ctz^  —  «2^^  +  «1^  —  «0  =  0.  (1) 

Verandert  men  hierin  ic  in  -,    dan  blijft  de  vergelijliing  de- 

00 

zelfde  gedaante  behouden. 

Aan  deze  soort  van  vergelijkingen  valt  op  te  merken,  dat 
x=:  1  altijd  een  wortel  is,  hetgeen  blijkt,  als  men  de  vergelijking 
schrijft : 

ao{af  —  1)  —  a,x{x^  —  1)  +  a.zx\x  —  1)  =  0.  (2) 

Deelt  men  beide  leden  van  (2)  door  x  —  1,  dan  wordt  ver- 
dreven de  wortel,  die  voldoet  aan  x  —  1  =  0, 

zijnde  x=  1. 

De  nieuwe  vergelijking  is  van  de  eerste  soort,  hetgeen  uit  de 

deeling  blijkt : 

.    x^—1             x^—1.        .,       .  ,„- 

öo -z ttiX +  üiX'  =  O  (2) 

X  —  1  X  —  1 

ttoix* -f-^  +  ^^  +  ^  +  l)  —  aix(x~ -\-x-\-l)-\-  üiX^  =  O 
«0^"*  +  («o  —  cii)x^  4-  («o  —  «I  +  «i)^'  +  («o  —  «0^  -f-  ao  =  0. 

Daar  de  wederkeerige  vergelijkingen  van  de  tweede  en  derde 
soort  teruggebracht  kunnen  worden  tot  die  van  de  eerste  soort, 
zullen  wij  alleen  deze  verder  bespreken. 

De  wederkeerige  vergelijkingen  van  de  eerste  soort  kan  men 
verdeden  in: 
a.   die  van  even  graad,  b.v. 

1.  x^  4-  4.^x^  -f-  h^x^  +  4^»  +  1  =  0.  (1) 

Vereenigt  men  de  termen  uit  het  eerste  lid,  die  gelijke 
coëfficiënten  hebben,  dan  ontstaat: 

(^^+1)  4-  ^  {x'^x)  4-  5^-  =  0. 
Deelt    men    nu    beide    leden  door  x^,  waardoor  geen  wortels 
verdreven    worden,    daar    x^  geen  gemeenschappelijke  factor  is 
van  beide  leden,  dan  verkrijgt  men  : 

k"'  +  i^)  +  ^^l"^  +  ^)  +  ^^  =  ^-  ^^^ 

Stelt  men  nu :  x  •{ —  =  2/, 

«2/ 


dus:  (^+^j=,/, 


161 


2. 


of; 


dan  wordt : 


a^'  +  2  H-  -^  =  y\ 


^'  +  -^=/-2, 


X 


waardoor  de  vergelijking  (2)  overgaat  in : 
.V^-2  +  4èy  +  5i  =  0 
y•'--\-^y^^  =  0 

{y+\){y^^)=.0 


y,  =  ~-l 
y^  =  ~^. 
Men  moet  dus  nog  oplossen: 

^■+^=- 

1 

^+-i=- 

3è. 

X  ■^~=~  1 

X 

x+\  =  -^^ 

a;'^  +  1  =  —  x\x 
a;-  +  :c  +  1  =  0 

^2  =  -i— iïK3 

x'  ^-1  =  —  3ix\^ 
a:'  +  3^5C  4- 1  =  0 
(^4-3)(.^  +  i)=0 

X^  —         o 

(3) 
(4) 


Xi  —        ^. 

Men  merke  op,  dat  X\  en  jj,.  eikaars  omgekeerden  zijn,  even- 
zoo iC:5  en  Xi. 

Opmerking. 

Was  de  gegeven  vergelijking  van  den  ö*'^"  graad  geweest, 
dan    had    men    beide   leden    moeten  deelen  door  x^.    Had  men 

x-\ —  dan  weer  =  y  gesteld,  dan  was  er  een  vergelijking  ont- 

X 

staan  van  den  derden  graad  naar  y,  die  in  het  algemeen  met 
behulp  der  lagere  algebra  niet  opgelost  kan  worden.  Van  deze 
soort  kan  men  dus  geen  vergelijkingen  oplossen,  die  van  hoo- 
geren  graad  zijn,  dan  den  4'^*"". 

x'  +  hx"  +  10a;-'  +  loo;  +  9  =  0.  (1) 

De  eerste  en  laatste  term  hebben  niet  denzelfden  coëfficiënt. 
Stelt  men  echter  x^  =  9y\  oi  x  =  /yl/3,  dan  gaat  deze  verge- 
lijking over  in : 

9y'  +  15y'K3  +  30/  +  15?/V/3  +9  =  0,  (2) 

welke  van  de  gedaante  is  van  het  eerste  voorbeeld. 

Dorksen  en  de  Laive,  Alg   II.  11 


162 

b.    die  van  oneven  graad,  b.v. : 

X-'  —  ^x'  +  21a;' -^  2^x'  —  3a;  -}-  1  =  0.  (1) 

Schrijft  men  deze  vergelijking  aldus : 

ix^  +  1)  —  3a;  (x'  +  1)  +  2f  a;'  {x  A- 1)  =  O,  (2) 

dan    blijken    beide    leden  deelbaar  te  zijn  door  x  -\-l;  waaruit 
volgt  de 

Eigenschap.    Elke  wederkeerige  vergelijking  van 
de  eerste  soort  van  oneven  graad  heeft  een  "wortel, 
die  voldoet  aan  de  vergelijking: 
öc  + 1  ==  O. 
Deze  wortel  is  x  =  —  1. 

Deelt  men  beide  leden  door  x -\- 1,  dan  ontstaat  een  weder- 
keerige vergelijking  van  den  4*^*="  graad,  waarvan  de  wijze  van 
oplossen  besproken  is. 

217.  Resumeerende,  blijkt  dus,  dat  het  mogelijk  is,  met  behulp  der 
lagere  algebra  op  te  lossen : 

1.  Wederkeerige  vergelijkingen  van  even  graad,  waarvan  de  coëf- 
ficiënten van  links  naar  rechts  tegengesteld  zijn  aan  die  van 
rechts  naar  links,  en  waarvan  de  middelste  term  ontbreekt. 
Deze  mogen  van  geen  hoogeren  graad  zijn,  dan  van  den  zesden. 

2.  Wederkeerige  vergelijkingen  van  oneven  graad,  onverschillig  of 
de  coëfficiënten  van  links  naar  rechts  dezelfde  zijn,  als  die  van 
rechts  naar  links  of  tegengesteld  aan  elkaar.  Deze  mogen  op 
zijn  hoogst  van  den  5'*'^"  graad  zijn. 

3.  Wederkeerige  vergelijkingen  van  even  graad,  waarvan  de  coëffi- 
ciënten van  links  naar  rechts  dezelfde  zijn,  als  die  van  rechts 
naar  links.  Deze  mogen  op  zijn  hoogst  van  den  4'^'^'^  graad  zijn. 

Opmerking : 

De  binomiaal-vergelijkingen  worden  opgelost  met  behulp  van 
wederkeerige  vergelijkingen.  Evenwel  geeft  de  hoogere  algebra 
ons  een  middel  aan  de  hand,  om  de  binomiaal-vergelijkingen 
op  te  lossen,  onafhankelijk  van  de  wederkeerige  vergelijkingen. 

218,  J).  Het  verdient  opmerking,  dat  sommige  vergelijkingen  van 
hoogeren  dan  den  tweeden  graad,  opgelost  kunnen  worden  met 
behulp  van  de  eigenschappen  van  §  72  en  §  73,  Deel  I. 

Zoo  merkt  men  op  aan  de  vergelijking: 

^'  —  21a;  +  20  =  O,  (1) 

dat    de    som    der    coëfficiënten  van  het  eerste  lid  gelijk  is  aan 


163 

nul.  Het  eerste  lid  is  dus  deelbaar  door  x  —  1,  en  Xx-=\  is 
een  wortel  van  verg.  (1).  Voert  men  de  deeling  uit,  dan  ont- 
staat de  vergelijking: 

a;'  +  iK  -  20  =  O  <2) 

(a:+5)(a;  — 4)  =  0 

x-i  =  —  5 

X;i  =   4. 

Deze  zijn  de  twee  andere  wortels  van  verg.  (1). 
Opmerking    Ook  door  ontbinding  had  men  de  drie  wortels 
kunnen  vinden : 

a;'  — 21a: +  20  =  O 
a;'  —  a;  —  20a:  -f  20  =  O 
a-(a:-  -  1)  -  20  (a;  —  1)  =  O 
x{x  +  1)  (a;  -  1)  —  20  (a:  —  1)  =  O 
(a;  —  l){a:(a^  +  1)  -  20}  =  O 
[x  —  1)  {x'  +  a;  —  20)  =  O 
(a;  —  1)  (a;  +  5)  (a;  —  4)  =  0. 
Stelt    men    elk    der    factoren    gelijk    nul,    dan  blijkt,  dat  de 
wortels  van  (1)  zijn: 

Xi  =  l;     x>=  —  5  en  a^s  =  4. 


1. 
2. 

3. 
4. 
5. 
6. 
7. 


Opgaven. 

Los  de  volgende  vergelijkingen  op: 

a;'  +  lx-  +  fa;  +  1  =  0. 

x'  -  Va^'  -\-ifx—l  =  0. 

4ar^  —  3a;'  —  3a:  +  4  =  0. 

x^  -\-  ax'  —  ax  —  1  =  0. 

ar^  +  aa;'  +  aa;  -f-  1  =  0. 

6x*  —  Shx"  +  62a;'  —  35a;  +  6  =  0. 

8a;*  —  54a:=^  +  101a;-  -  54a;  +  8  =  0. 

10a;'  —  77a;'  +  150a;-  -  77a;  +  10  =  0. 


9. 

10. 
11. 


a;'  —  af'  4-  ^^  —  ^  +  1  =  — ^'• 

a 

af'  +  3a:'  +  4ar''  +  4a:-  -f  3a;  -f  1  ^  0. 

x'  +  3a;'  +  2f  ar'  +  2|a:'  +  3a:  +  1  =  0. 

15a:"  -I-  28a;-'  —  245a:'  +  245a:'  —  28a:  -  15  =  0. 


12. 

üoikseii  011  de  Laive,  AI".  II 


161 

13.  a)     x'  +     1  r=  O ;  c)     af' -\-  l  =  O  ; 
b)     x'  -  32  =  O ;                         d)    x'  -1=  0. 

14.  x'  +  2x'  ~2x~l  =  0;     x'  4-  3.T'-  -    6;r  -  -  8  =  0. 

15.  .'T''  —  ax'  -\-  ax  —  1  =  0;       x^  -\-  ix'  -\-  x  —  6  =:  0. 

16.  dx' -\- l\x' —  SSx'  —  33.x-  +  ll:r  +  6  =  0. 

Gemengde  opgaven. 

1.    liyx\+l^x  —  {y=0. 

2.  {x-\-iyxy  —  i3{x-\-iyxy-\-m  =  o. 

""'    ^  ^0-x^^   6  +  x  ~  ^^• 


X 


Hlx'  4-  22|a:'  —  22f.r  +  8^.^  —1=0. 


'         +-_I— ^ 


6     ^  +  K(l  —  a-)  ^  a;  +  1 
x  —  \X{l — ir)       X — r 

7.  5,r"'  —  3.T  +  9  =  fi\y{bx'  —  3rr). 

8.  l^ix  —  1)  (a,-  -  2)  =  1  -K(^  -  3)  (.«■  -  4). 

9.  iJ\  {d'  +  ax)^  .  (a  —  a;)~^  H-  (a-  —  a^r)^'  .  (a  +  a:)~^  j 


l/(a-  —  x') 

X-\-  b 


V^  +  3/ 


24=0. 


x-\-3 

11.  (3^  -  4)  (ic  +  1)  -f-  5K  (3.r-  -  ^  +  5)  =  15. 

12.  aj-' —  2|^' +  a;' -h  2^' -  20^  +  32  =  0. 

^^-    \b-{-x}    ^h-\-x)       ~'^- 

14.    a  {a  +  2.^  —  l/(a-  —  ix^)}  =  bx{a+2x-\-  V{a'  —  ix')}. 

j       V{V{x'-{-a'x)-i-V{x'-a'x)}-\-V{V{x'-]-a'x)-V{x'—a'x)}  _ 
'    V{V{x'-\-d^-^V(x-a'x}}-V{V{x'-Yf/x)-Vix'--a-x)}  ~ 

16.    Als    van    een    op    nul    herleide    4'^''    maclitsvcrgelijking  van  de 
gedaante  : 

x'  +  ax'  +  /;x^  +  r.r  +  ^  =  0. 


165 

Xi  ;  Xi',  x-i  en  x^,  de  wortels  zijn,  clan  is  het  eerste  lid  gelijk  aan  : 
{x  —  x^  {x  —  Xi^  {x  —  Xi\  {x  —  x^. 
Bewijs  dit. 

17.  Ontbind  in  4  factoren  van  den  eersten  graad: 

^x'  —  bx'  —  38aj'  —  5x'  -f  6  ; 

4a'— 153«'-h324; 

x^  +  .y'. 

18.  Los  X  oj)  uit: 

x^  4-  ax'  -\-  bx  -\ — 7  ^^  O . 
a 

19.  x'-{-2x'  —  öx—  6  =  0. 

20.  x'  —  8x-  —  3x  +  90  =  0. 

21.  x"^—  iiax-  +  Ihrx  —  6a'  =  0. 

22.  (^  — 3)'  — 3  (^-  —  60;)  =  31- 

23.  K(12  4-^')-|-K(^  — 3)=K(33  -2a;). 

25.  (a  +  ^p  +  6(a  — 4^  =  5(rt'  — ^-ji 

26.  (^-  —  1)'  +  5  (^  —  1)''  -f  {x  —  1)'  —  16x--  4-  12  (r  -  1)  =  0. 

27.  y-l  +  4K^^-|  =  --?-. 

.y  4- 1     </  +  1 

28.  o;'"  —1  =  0. 

29.  1^(72-^)  — Mlö— ^)  =  2. 

31.  Twee  getallen  te  bepalen,  waarvan  het  eerste  gelijk  is  aan  het 
tweevoud  van  het  andere,  en  zoodanig,  dat  de  met  16  ver- 
meerderde derdemacht  van  het  grootste,  vermenigvuldigd  met  de 
derdemacht  van  het  kleinste,  gelijk  is  aan  6264. 

32.  Iemand  koopt  kalveren  en  betaalt  per  stuk  zooveel  guldens,  als 
hij  kalveren  gekocht  heeft.  Hij  verkoopt  ze  met  zooveel  procent 
winst,  als  één  kalf  guldens  heeft  gekost.  Voegt  men  bij  het 
aantal  guldens  der  winst  het  getal  20,  dan  is  de  vierkantswortel 
uit  deze  som  gelijk  aan  ^  van  de  winst.  Hoeveel  kalveren  heeft 
hij  gekocht? 


166 

33.  Voegt  men  bij  Slmaal  de  negende  macht  van  een  getal,  het 
getal  zelf,  dan  is  de  som  82maal  de  vijfde  macht.  Welk  is  dat 
getal ? 

34.  Los  X  op,  uit : 

^{x  -f-  3000)  -  ^{x  —  904)  =  4. 

a;  H-  K  (18  —  xr)  ^  X  —  K(18  —  'jy)  "^  Ï6' 

36.  a^  +  ^^  =  &^  +  è^f^^-t 

\a  -\-  ex  ) 

37.  x'  —  ax"  ^hoS-  —  ax  -\-  \  ^^, 

38.  oif  H-  3^'  -I-  4^'  +  ix-  +  3^  -I-  1  =  0. 

39.  In  de  vergelijking  : 


(1   -  ^f        ix'    '    (1  +  iC)'^' 

substitueere    men   x  =  — —  ;    tot    welke    vergelijkins:    komt 
c  -\-  y  o    .1      o 

men  dan  ? 

40.    Bepaal  x  uit : 

Vix'-\-4:)-]-V{x--i)      Vjx'  +  4)  -  i/te-^  -  4)  _ 

V{x''  +  4)  -  Vix'  —  4)  "^  K(a!-  +  4)  H-  l/(;r'  -  4)  ~ 

=  iV(2x'—  10^-4-9). 


Algemeene  Herhaling. 


2ab 


1.  Herleid  :^:|^  +  "'|  +  ^J---^|,  als  ^^,_^,. 

2.  Verdeel  2  in  twee  deelen,  die  tot  elkander  staan  als 

K{7  +  K(21  —  12K3)} :  1K(28  -  16K3). 

3.  Los  X,  y  en  z  op  uit : 

^K2+  «/K3-h  z\y6  =  n 

3x\yd  -f  2i/K2  —  4^        =6 
15^        —  7«/K6 -f  2eK3  =  0. 

4.  Substitueer  2ït  =  a;4--  en  2!?  =:  «  H —  in: 

X  y 

2{uv  —  K(w-  +  1)  (r  —  1)}. 


167 

^-    Herleid.         1/(10 +  7K2) * 

6.  Een  getal  bestaat  uit  drie  cijfers  ;  de  som  der  cijfers  is  15, 
terwijl  het  cijfer  der  eenheden  het  drievoud  is  van  dat  der 
honderdtallen.  Voegt  men  396  bij  het  getal,  dan  krijgt  men 
een  ander,  dat  uit  dezelfde  cijfers  bestaat,  maar  in  omgekeerde 
volgorde  geschreven  wordt.  Welk  is  dat  getal  ? 

8.  Ook  :  fy[a-'bl^{a~~h^{a  —  b)  Ka}],  als  a>b. 

9.  De  afstand  van  twee  plaatsen,  A  en  B,  is  130  K.M.  Uit  A  gaat 
een  bode  naar  B  ;  twee  dagen  later  een  bode  uit  B  naar  A 
den  eerste  tegemoet.  Wanneer  de  laatste,  na  5  dagen  geloopen 
te  hebben,  den  eerste  ontmoet  en  per  dag  2  K.M.  meer  aflegt, 
vraagt  men,  hoeveel  dagen  hij  noodig  heeft,  om  den  geheelen 
weg  af  te  leggen. 

]  0.    Herleid  :  K(5  -f  2K3  —  K2)  +  K(5  -  2K3  -f  K2). 

11.  Los  X  op  uit : 

bx-  —  3^  +  2  =  ei^ibx'  —  3x). 

12.  Ook  uit:  ;r*'  —  17;:c*H- 16  =  0. 

13.  Iemand  brengt  bij  een  wijnkooper  twee  kruiken  en  laat  die  met 
wijn  vullen  ;  de  eerste  met  wijn  van  a  et.,  de  tweede  met  wijn 
van  b  et.  den  liter.  Hij  zou  daarvoor  c  et.  betalen,  doch  ont- 
vangt d  et.  terug,  omdat  de  kruiken  verwisseld  waren.  Hoe- 
veel L.  kan  elke  kruik  bevatten  ? 

14.  Bereken  den  middelsten  term  in  de  ontwikkeling  van:  (|«* — éfï"'^)""; 
ook  de  laatste  drie  termen  van :  (1^4^^  -f-  ï^f)"^. 

15.  Wat  wordt  x'  -\-  xi/  ■{-  y',  als  men : 

^  =  i{K(ö  +  2«)+K(ö-2a)} 
en  2/  =  i{K(ö  -f-  2a)  -  K(ö  -  2a)} 
stelt,  als  ö>2a? 

16.  Ontbind  in  factoren : 

(3a5  -  4öc)(5c(2a''  —  ö')  f  bc{2(r  -f  &-)  —  3a"-[öc  —  b{a  -f  c)]} ; 
x'^'  —  x'  —  x'-^-x;     x'^x'^2h\     x'—\^x-^Z\x-Z^', 
^x-  -f  7a;  —  6  —  Zax  +  2a. 


1G8 

17.    Schrijf  als  een  verschil  van  twee  vierkanten  : 

er  +•  dab  -j-  3rtc  -f-  2b'-  ■\-  ibc  -{-  2c' ;     x'  -f-  a^  —  bx  -\-  x  -\- 
-\-2d  —  ab'^b  —  2. 

,«     TT    ,  . .     2Kö  ^_ 

1».  rterieid:  2^^2-f  V^3-f  Kö-fVe  +  KlO- 
lO.    Een    vos,    die  door  een  hond  vervolgd  wordt,  is  den  hond  GO 

sprongen    voor.    De    vos    doet    9    sprongen    tegen  de  hond  6  ; 

maar  3  sprongen  van  den  hond  zijn  gelijk  aan  7  sprongen  van 

den    vos.    Men    vraagt,    hoeveel  sprongen  de  hond  moet  doen, 

om  den  vos  in  te  halen. 

20.  Twee  personen,  A  en  B,  die  op  zekeren  afstand  van  elkander 
wonen,  komen  overeen  om  op  bepaalde  dagen  op  hetzelfde 
oogenblik  van  huis  te  gaan,  elkaar  tegemoet.  Wanneer  nu  beiden 
den  afstand  te  paard  afleggen,  heeft  de  ontmoeting  na  30  minuten 
plaats ;  gaan  beiden  te  voet,  dan  na  60  minuten ;  gaat  A  te 
paard  en  B  te  voet,  dan  na  40  minuten ;  gaat  B  te  paard  en 
A  te  voet,  dan  na  45  minuten.  In  hoeveel  tijd  zou  A  of  B 
alleen  den  weg  te  paard  of  te  voet  kunnen  afleggen,  en  hoe 
lang  is  de  weg? 

21.  Om  zeker  werk  te  voltooien  had  A  alleen  ni  maal  zooveel  tijd 
noodig  als  B  en  C  samen ;  B  alleen  7i  maal  zooveel  tijd  als 
A  en  C  samen ;  C  alleen  p  maal  zooveel  tijd  als  A  en  B  samen 
noodig  hebben  om  dat  werk  af  te  maken.  Men  vraagt  hieruit 
aan  te  toonen  : 


m,-\-l        w  -f-  1       i>  -f-  1 

22.  Los  X  en  y  op  uit : 

\{  x-^2y-^d){  x—\)  =  {) 
l{2x-    ^  +  5)(2/y-f-3)=0 

23.  Herleid: 

\d'\y{d^  —  x-)}~i^  ^  \    oT'^ia  —  xY     \ 
\       a  —  x       \  '  liyx^itrx-'  —  l)i 

OA     ni  lyx'-h^xY  -2iyx\/ 

24.  Ook  noo; : 


25.    Herleid  eveneens: 

\xyz  +  V-  Axz\  \xyz  -f  v'  Axzf 

(       rjv  y  )  (      tjv  y  ) 


161» 

26.  Als  b  =  ]y{2r  —  riy{ir—a')} 

en  a  =  ir  {K(10  +  2K5)  f  1X3  -  K15}, 
hoe  groot  is  dan  />? 

27.  Herleid:  K(14K3  +  6K15). 

28.  Iemand  heeft  drie  vaten  wijn,  elk  bevattende  50  L.  Hij  heeft 
dien  wijn  verkregen,  door  twee  soorten  te  samen  met  water 
te  vermengen  en  wel  zoodanig,  dat  in  het  eerste  vat  op  35  L. 
van  de  eerste  soort,  8  L.  van  de  tweede  soort  en  7  L.  water 
zijn.  In  het  tweede  vat  op  40  L.  van  de  eerste  soort,  6  L.  van 
de  tweede  en  4  L.  water.  In  het  derde  vat  op  38  L.  van  de 
eerste  soort,  5  L.  van  de  tweede  en  7  L.  water.  Hoeveel  L. 
moet  men  uit  elk  vat  nemen  om  100  L.  te  verkrijgen,  waarin 
de  hoeveelheden  wijn  tweede  soort  en  water  gelijk  zijn,  terwijl 
er  zesmaal  zooveel  wijn  eerste  soort  als  water  in  is? 

29.  Herleid:  1/(11  —  5}/ —  3)  ±  1/(11  +  5^  —  3): 
1/(10  —  61/  —  3)  ±1 1/(42  -f  6K  ~  3). 

30.  Herleid  tot  de  eenvoudigste  gedaante : 

f,;  —  f/  _  c-  +  2bc       ja  +  by  —  2c{a-]-b)—  Sc^ 
a'  —  /r  +  2ac  +  c'  ^  (a  +  6)'  —  6c  {a  -}-  b)  -h  9c'  ^ 
{a  +  b  -  Scf  -  {{a  +  bf  -27c'} 
^  V{a-\-2b)  —  Vb 

31.  Eveneens: 

1/6  {a'  -  b'') 


\y  6  {!/'  —  a')  X  1^48  {a  —  b)X  V{ct'  +  b')  {a'  -j-  U')  ' 

:(«■'.+ ai  4- ö'A 
als  a  en  b  positief  zijn,  en  a:>-  b  is. 

32.  Wat  is  de  waarde  van  x  in  : 

V(2x'  —  5:r  +  6)  +  Vi2x'  —  5^  +  1)  =  1. 

33.  Ontbind  in  vier  factoren  van  den  eersten  graad: 

6x'  —  hx'  —  38a;-  —  5x-{-Q. 

34.  Herleid  tot  de  eenvoudigste  gedaante: 

35.  Los  X  op  uit :  K(l  -h  4x)  —  IX(1  —  ix)  =  él^x. 


170 
•36.    Herleid  tot  de  eenvoudigste  gedaante: 

{13  4-  2K6  —  6K(4  +  2K6)P 

37.  Als  u  =  {fyéb^y\a~h)' :  (aV)~t 

vraagt    men   de    vierkants vergelijking    op   te   schrijven     die   to 
wortels  heeft :  w  en  u~\ 

38.  Los  X  op  uit : 

ex'  +  Ux'  —  33a,'  —  33^-  +  11^  +  6  =  0. 

39.  Ook  uit :  l^ibx  +  1)  —  K(3a:  —  5)  =  K(^  —  3). 

40.  Los  X  en  y  op  uit : 


1 


+ =  1 


x-\-ij    '    x—y        *^' 


2(it^  +  ?y)       5(^  —  ?/) 

41.  Ook  uit: 
{ar  —  b')  {bx  -f  3?/)  =  2ab{4a  —  J) 

a^?/ T—r  +  fcc^  =  Z>V  +  «ö(a  +  è 

•^       a-\-b  ./    I       V     I 

42.  Toon  aan,  dat  uit  het  stelsel : 

X  =  by  -\-  cz  -\-  du 
y  =  ax  -\-  cz  -\-  du 
z  -^  ax -\- by -\-  du 
u  =  ax  -\-  by  -f-  cz 

volgen  moet :  — r-— -  +  i — r^  H ; — 7  +    ,   ,    ^  =  1. 

^  a-\-l       b  -\-l       c-\-  l       d-]-l 

43.  Maak  den  noemer  van :^  .  rat  ionaal. 

l^a  ^^b-^a^b 

44.  Los  de  volgende  vergelijkingen  op : 

a;'  —  2  =  O  en  ^'  4-  1  =  0. 

45.  Ook  de  volgende :  K(2u;  +  3)  +  K(5  —  ^x)  =  K(4a;  +  7). 

46.  Maak  den  noemer  der  volgende  breuk  rationaal. 

K(«  +  b)  -V  K(a  -  ^)  +  K(a  +  c)  +  K(«  -  g) 

K(«  -^-b)—  \^{a  -  />)  4-  V^{a  +  c)  -  K(a  —  c)  ' 
als  a:>'  b  en  ook  a>  c 


171 

Los  X,  y  en  z  op  uil : 

^'(^  —  y)  +  ^(2^  i-3y)  -  3  =  0 

m^x  —  y)  —  m{Sx  -f  2^)  +  2  =  O 

Sx-\-2y-^z  —  3  =  0. 

Van    de    vergelijking  x' -\- px -^  1^2  =:  O    is    gegeven,  dat  de 
wortels  zich  verhouden  als  :  ( —  1  -f-  V^5) :  (3  +  V^5).  Bereken^. 

19.  Twee  personen  loopen  elkander  tegemoet  op  een  weg,  die  33 
K.M.  lang  is  ;  de  eerste  doet  over  één  K.M.  2  minuten  minder 
dan  de  tweede.  Zij  ontmoeten  elkaar  na  3  uur.  Hoeveel  K.M. 
doet  elk  per  uur  ? 

50.  Herleid  : 

(K3  +  K2)  K(5  +  2K6)  4-  (K3  -  K2)  K(5  -  2K6). 

51.  Ook  :  K(15  +  K6  +  6K2)  —  K(15  —  K6  -  6K2). 

52.  Ontbind    in    zes    factoren    van    den    eersten  graad  ten  aanzien 

van  X  : 

x'  —  16a;'  +  64. 

53.  Herleid  tot  de  eenvoudigste  gedaante  : 

13>/(Y-4K2);     1K(14  4-8K3);     K(10  -  6K5). 

54.  Welke  waarden  van  x  voldoen  aan  : 

\y{8x  4-  9)  +  K(7iP  +  1)  —  \y{30x  +  19)  =  0. 

55.  Uit  twee  punten,  welker  afstand  1800  M.  bedraagt,  vertrekken 
twee  lichamen  elkaar  tegemoet,  het  eerste  5  seconden  later  dan 
het  tweede  ;  zij  ontmoeten  elkaar  op  het  midden  van  den  weg. 
Indien  nu  het  eerste  in  elke  seconde  6  meter  meer  aflegt  dan 
het  tweede,  vraagt  men  naar  hunne  snelheden. 

56.  Substitueer  x  =  —  K(7  +  4K3)  in  : 

^K3  —  2{x—li)-  (4K3  —  7)x\  en  herleid  dan. 

57.  Iemand  koopt  drie  partijen  linnen  tegen  50  cent,  60  cent  en 
70  cent  den  Meter.  Als  hij  de  drie  partijen  tegen  65  et.  den 
Meter  verkoopt,  wint  hij  5"/,,.  Verkoopt  hij  den  Meter  echter 
met  10  cent  winst,  dan  bedraagt  de  geheele  winst  half  zooveel 
als  de  inkoop  der  tweede  partij.  Als  de  eerste  twee  partijen 
bij  inkoop  40  gld.  meer  kosten  dan  de  derde  partij,  hoe  groot 
is  dan  elke  partij  ? 

58.  Herleid:  [lK(2~^^3~^K2-'«^ö)'T^'XK(8a~'^lK9Z>-'). 

59.  Herleid  :  {(H  —  i  K33  —  2K5)  (H  -f  i  K33  -  2K5)}^. 


172 

60.  Wat  is  de  waarde  van     ,    ,      „  als  : 

X*  -f-  «/" 

x  =  {2-{-  VW  en  ?/  =  (2  —  K3)^? 

61.  Bij  een  wedloop  geeft  A  aan  B  den  eersten  keer  44  M.  voor, 
en  bereikt  51  seconden  eerder  het  einde  der  baan.  Den  tweeden 
keer  geeft  A  aan  B  1  minuut  en  15  seconden  voor,  en  nu  blijft 
A  88  Meter  achter.  In  hoeveel  seconden  legt  ieder  van  hen 
de  baan  af,  die  1670  M.  lang  is? 

2.    Herleid; 

[(^ + 2' -  ^Iföt^  + 1^(1  + -)|  !nr^ + 1|]' + 1' 

als  X  positief  is  en  <Cl. 
63.    Ook: 


64.    Ook:i:J4-^X^  +  4S^Xi*+^l 

c  '^ 

ar     TT    1  -j     «^^  —  2bVa 

o5.    Herleid:  p-—^ tt-t- 

2aVa  —  biyb . 

66.  Vereenvoudig : 

K(7+6K3-f6K-5-t-2K-.  15)+K(7— 6K3  -61/"-5+2l^-15). 

67.  Los  op  op  uit:  7K(|.«  —  5)  —  k(|  + 45j  — |l/(10a;  +  56)  =  0. 

68.  Ook  uit:  {x  —  2K5)^  —  5^  =  f ^ ^^. 

\{b-x)    V 

69.  Twee  boden  vertrekken  gelijktijdig  van  A,  de  eerste  naar  B, 
en  de  tweede  naar  een  12  K.M.  verder  gelegen  plaats  C.  Zij 
bereiken  gelijktijdig,  na  8  uur  namelijk,  de  plaatsen  hunner  bestem- 
ming. Als  de  eerste  over  een  weg  van  18  K.M.  één  uur  langer 
doet  dan  de  tweede,  hoever  ligt  A  dan  van  B,  en  hoeveel  K.M. 
legt  elke  bode  per  uur  af? 

70.  Los  X  op  uit: 

X  {x  +  1)  (^  +  2)  {x-^S)  =  120. 


ANTWOORDEN 


VRAAGSTUKKEN 

VOORKOMENDE    IN    HET 

LEERBOEK   DER  ALGEBRA 

TWEEDE    DEEL 


H.  A.  DERKSEN  en  G.  L.  N.  H.  DE  LAIVE, 

Leeraren  aan  de  Hoogere  Burgerschool  te  Nijmegen. 


^ 


ZUTPHEN, 
W.    J.    THIEME    &    Co., 

1899. 


N.B.  Den  gebruiker  van  dit  leerboek  wordt  verzocht  de  veran- 
deringen aan  te  brengen,  die  wij  bij  de  samenstelling 
der  antwoorden  raadzaam  geacht  hebben. 

De  antwoorden,  welke  de  leerlingen  onmiddellijk  kunnen 
opschrijven,  zijn  weggelaten. 


HOOFDSTUK  I. 

Vergelijkingen  van  den   eersten  graad 
met  twee  onbekenden. 

N.B.    Bfl  vergelijkingen  met  meer  onbekenden  worden  eerst  de 
waarden  van  x  aangegeven,  daarna  die  van  y, «,  ti  enz. 

Bldz.  6.     1.  4,  3.         2.  8,  5.         3.  7,  5.         4.  3,  2. 

Bldz.  7.     1.  8f,  —  2f.         2.  2,  5.         3.  6,  10.         4.  6,  5. 

Bldz.  9.     1.  4,  —f.         2.  8,  -4.         3.  4,  6.         4.  10,  2. 

Bldz.  10.     1.  12,  10.       2.  18,  30.       3.  7,  10.       4.  4,  9.        5.  H,   2|. 

6.  12,  15.         7.  14,   -  4.         8.   17|||i,  128|Hf.  (Verandert  men  in  de 

3^/+50  .     5</  +  60     , 
eerste  vergelijking  de  breuk  -^— k in  — — ^ '>  "f^ïi  voldoen  20  en  100). 

9.  2,  1.  10.   4,   7.    (Verander    in    de   eerste    vergelijking    den    factor 

4t/ +  4  in  3«/ +  4).        11.  2a,  3a.        12.  a-\-b,  a-b.        13.  ^^,  ^^ 

14.  — ,   — .  (Verander  de  tweede  vergelijking  in 1 =  — 2"T~)- 

15.  a  — 1,  &  — 1.  16.  a^—b^,  T — .         17.  -f -, , 

ab  aibi  -—  a^bi 

ï , .         18.  ab,  cd.  (Verander  in  de  tweede  vergelijking  0  in  b). 

ai&2 — azbi  ^  ö    j      ö  / 

,^    a«+a&2— ac2-&(?2    ^2^_^^2+j3^j^2  /  ^      .     ,   ^ 

19-  ^24.^^2 .   ^2_(_^2 •         20.  a,  è.   I  Verander  in  het 

tweede  lid  der  tweede  vergelijking  -^  in  — 1.         21.  —7,    — 7 — • 
22.  15,  9.        23.  2,  3.        24.  4,  6.        25.  2,  6.        26.  8,  2. 

27.  12,  16.         28.  ph^±^  a^h-a^^        ^^^   a  +  b,  a  -  b. 
O2C1  —  O1C2     «201  —  aiC2 

6>  +  fc)^  +  aV— 6)2  6>  +  6)2  +  aV  — 6)2 


2a62((^  +  6)  +  a(a  -  6)»'  2«2è(a  —  ö)  —  &(a  -\-b){a  —  by 


Vraagstukken,   die   aanleiding  geven   tot 

twee   vergelijkingen  met  twee 

onbekenden. 

Bld%  IS  en  vervolgens. 

1.  15  en  10.         2.  9  en  12.         3.  8  en  12.         4.  40  en  52  M. 

5.  180  en  150  gld.         6.  A  200  gld.,  B  700  gld.         7.  3Ö  koeien  en  24 
schapen.         8.  A  30  en  B  28  peren.         9.  4  appels  en  5  peren. 

10.  120  et.  en  90  et.         11.  450  en  750.         12.  dagloon  van  den  raan 

120    et.,    van    de    vrouw    90    et.  13.    4200    gld.    a  7|  7o.  (Verander 

6051,25  gld.  in  6063,75  gld.).         14.  U.         15.  150  M. 

^  ^    ad(b  —  c)  ^,  ^      .,         bd(a  —  c)    ,,  ^ 

17.  -77 r  K.G.  zilver,  -^ j^   K.G.    koper.  18.    1069,2    K.G. 

c{b  —  a)  c{a  —  b)  ^  ' 

koper    en    1084,05    K.G.   tin.         19.  14  M.  en  6  M.         20.  Onmogelijk 

(waarom?).         21.  Eveneens.         22.   1000  manschappen,  60  dagen. 

23.  79  en  85  L.         24.  A  per  dag  4  mijlen,  B  6  mijlen  ;  weg  112  mijlen. 

25.    Elke    man    10,5    gld. ;    elke    vrouw    7  gld.         26.  Lengte  36  D.M., 

breedte  30  D.M.         27.  14,  21,  28. 

00  11,  -A  A         {h-\-ti)a  {t2—ti)a 

28.  a,  snelheid  van  A  ^^-^-^^^^-^^^  M. ;  van  B  (,^  +  ,^),  +  gM,  ^• 

(3^1  —h)a  {2t  +  3^1  —  t2)a 

'  "  "  {k—h)t  n    ;       .       „  (t2—ti)t 

nn    («  +  «i)«?'i  (b -\- bi)aib 

29.  — 7 r-  dg. ;    — j -—  uren.  (Men  onderstelle,  dat  elk  per  uur 

ai  o  —  abi      ^         aib  —  abi  ^  '  ^ 

^        a       ^\  nr,      ^l(&l+&2) 61A2  Al(a+a2)  — «1  ^2 

evenveel  anegt).        oU.  ■ f r —  mannen, 7 r —  vrouwen. 

°  '  ai02  — asbi  0261  — ai02 

q^    {(<*i  +  *i)^2  —  («2  +  62)^1}  («162  —  a^bi) 

2{a\h  —  «2^1)  {bih  —  62^1)  * ' 

{{b\  —  ai)k  —  (&2  —  02)^1}  (ai&2  —  «261 )  „^    100  {/(j9 — pi) -r  api] 

1{a\h — a^tx)  {biU  —  bitx)  ^'  '  p^  —  pi^ 

of  3420  gld. ;   ^^^{^(P^-P^^  —  ^P)  of  2520  gld.         33.  Eerste   dilig.  in 

abi  c(ci  —  c)  cciiabi  —  aib)  n    j     • 

-T 7 —  01  12  uren  ;  tweede  m  — r- v —  01    Ib  uren  ;    derde  m 

abic — aibci  abic  —  aibci 

aibcijci  —  c)  w       •     bbicci{abi  —  aib)  (ci  —  c)     „  ,„  ^    ,, 

-T 7—  of  9  uren  ;     Weg  is  -rr — .    ^o  of  12  G.  M. 

abic  —  aibci  '  °  (abiC  —  aibciy 

HOOFDSTUK  II. 

Oplossing    van    n    vergelijkingen    van    den 
eersten   graad    met   n   onbekenden. 

Bldz.  25  en  vervolgens. 

1.  1,  2,  3^.     2.  6,  —  H,  2.     3.  5,  8,  6.    4.  4^,  2^,  3^.     5.  5,  2,  10. 

6.  12,  16,  -  10.         7.  7-2V,  2|i,  10^.        8.  10,  15,  3.        9.  8,  4,  3. 


10.  -  1,  -  5,  4.         11.  16,  18,  21.         12.  46||,  39^,  SO^SiV 

13.  3,  11,  27.         14.  2|,  2|,  8.    (Verander   in   de  eerste  vergelijking  ^z 

in  ^z.         15.  2^,  3^,  4:^.         16.  12,  16,  5.  (Verander  in  de  tweede  ver- 

,.., .       -,     .     o\          <„     a-^c  —  b       a-\-b  —  c       b-\-c  —  a 
gelijkmg  Iz  in  8z}.        17. g ' 2 '    2 ' 

18.  -  5^,  -  4i,  3^1^.        19.  H,  1|,  30.        20.  91,  87,  63.    . 

21.  i,  h  i'  22.  12,  16,  24.  (Verander  in  de  tweede  vergelijking  het 

tweede  lid  ^^  in  f,  en  voeg  bij  het  eerste  lid  der  derde  vergelijking  — j. 

23.  1,  2,  3,  4.  (Verander  in  de  tweede  vergelijking  -hxm-\-y). 

24.  2^^^,  -  SiU,  H^%,  -  mh        25.  100,  200,'  300,  100. 

26.  Stelt    men  ^  =  a,  ~  =  b,    —  =  c,   — —  =  d,  dan  vindt  men  a  =  ^, 

b  =  ^V>  ^  —  "sV»  ^  =  O  ;  waarbij  behooren  x=  S,  y  =7,  0  =  5,  m  =  cc. 

27.  10,  12,  15,  20,  30.         28.  2,  4,  O,  1,  10.         29.  U^  +  c),  ^{a-\-c), 
Üa  +  b)  en  O,  O,  0.         30.  3,  4,  2,  7,  5,  6.         31.  3,  —2,  1,  5. 

32.  ih  H.  VA,  H-       33.  U,  -  ih  -  ih  i¥t- 

Vraagstukken,   die   aanleiding  geven   tot 

n   vergelijkingen   van   den   eersten 

graad   met   n   onbekenden. 

Bldz.  29  en  vervolyens. 
1.  A  200,  B  300,  C  150,  D  350  gld.         2.  Onbepaald  (waarom?) 
3.  8,  9  en  12.         4.  ^^  ^  "J_^  ^^  =  30  dg.         5.  80,  100  en  150  (Ver- 
ander  in   den  voorlaatsten  regel  van  het  vraagstuk  „meer"  in  „minder"). 
6.  A  24000,  B  30000,  C  12000  gld.         7.  20,  36,  48.         8.  3 :  6 :  10. 
9.  162i,  87|  en  50  gld.       10.  120,  80  en  60  et.       11.  A  48  st.,  B  40  st, 
C  36  st.  per  L.  13.  Oorspr.  snelheid  200  M.  per  min.;  A  viel  25  min. 

na  den  afrit.  (Verander  in  de  opgave  -^\  in  ■^\).        14.  1902. 
15.  100  L.  van  A,  20  L.  van  B,  40  L.  van  C. 

HOOFDSTUK  III. 

WORTELGROOTHEDEN. 

"Wortels  uit  rekenkundige  getallen. 

Bldz.  35  en  vervolyens. 

3.  2aV'ób;     12bV2a;    lhxtjV2y;    abi^2ab^ ;    Qa%'Y2ac;    6m^ny2m', 
Kixhfz^Vhxijz;     ba''b^\/2bc  ;     2xyz^yz''.        4.  iab^'z^^ 2a%z'' -, 
2a%^c^^2ab;     ^b^'c^^bc^ ;     la%^c^^\08b^c^ -,     {a^-b)V{a+b); 

2>a\a+b)Va  •     (a+b)  (a+c)  {b+cf^{a  +  è)  (a  +  c)^ ; 
3m^n\m  +  nY-^m*n\m  +  nf  ;     2a(a  +  b)}^  a(a  +  b). 


Bldz.  38. 

6.  — iKaftc^     -i-iKa&'cc?2  ;     —^y  {a.  +  h)  [a -\- c) ;     ||/3  ;     ^|/15. 

7.  i- ;/a;     4-1^ &;     ^iKa^ftV;     ^i^a*6c^     yl^a^6^         8.   ^a''; 
a;^a;V' ;     I^^y'-         9-  ïï^f^^''  +  26)  (2a  +  h) ;   ^l/2a&(a-+2i/). 

r  11  a;4-l 

Wortels  uit  algebraïsche  getallen. 

Bldz.  44  en  vervolgens. 

11.  +«";     +aV&;     +  aft^cSp^a^g^         12.  +  a^^^a^     +2a-"iKa; 

+  4al/J  ;     —  2a6i^2a&«.         13.  +  ah^'c^Va^^c  ;     —  a^^-^'d'-"-'. 

2a  ,    a        ,    a  ^  .  1  1  . 

15.  -I;    +5ji;    -i;    +^3-;   +-^.       16.  -yi^«;   — pl^«'; 

+  j^8l^«^    -yl^-aè^    +yl^a«W.       17.  -  AK2  ;    -Y^t-ahc^; 

-ylKac^     —  yiKa^èV.        18.  —  ^'ax^ -,    +  y^ï^xY  ;     -Vpq; 

—  ab^ah.         19.  +  iKy^     ^  ^     ^^^'  ^^^  a  >  2&  is  en  — ^J^^«^ 
als  a  <:  2&  is.       20.  —  {^Ui'^ ;     +  ^a««*^«  ;     +  ^«"6*^  en  -  j>«»«62^ 

^^     a-\-l    ^        a-f-1       a— 1,        ,  ,.  1  — «, 

25.   ]/a  ;    ;    Va,  als  a  >  1  is  en  y  aals  «  <  1  is. 

(l  (l  Cl  Oj 

26.  lK625a^cc?'' ;     1/^ ra;  dus  imaginair,  als  a  en /;  beide  positief  zijn. 

27.  -^r-^(aJ  —  y)  {x^y)^ ;    2(iJ— ï)  als  ^  >  ^  is,  en  2(2—^)  als^X  ^  is. 

28.  -  a6iK(a^  +  &^) ;     («  -  6)^1^  (a  —  h).         29.  (&^-a*)|^  (&+«)  (&-«)' 
als  h  >  a  en  (a^  —  ft2)i^(«  +  &)(«  —  ft)'  als  ft  <  a  is  ;     — 1^(^'  —  a;  +  1). 

Optelling   en   aftrekking. 

Bldz.  47  e«  vervolgens. 

1.51/2.         2.  6il/'2.         3.0.         4.  (4a  +  5ft)l/a:.         5.  (6+ 5a;)^aft. 
&.  %Vxy—4:^xy.         7.  l/(«-ft)-6]/(«  +  ft).         8.5^2  —  51/7  — 

—  1/3  +  41/2.        9.  71/3.        10.  7V/6.        11-  2^1/7.        12.  6f^2. 


6 

15.  {ab-\-a  —  b  +  2)Vab.         1^.  (a^b  -  abh-\-b^)\^ac.         15.  3|K6. 

16.  (2a  +  6)l/«.  17.  {-~ab-\-ac  +  bc)^a''bh'.  18.  ^^'^''^^^^~^\/^xij. 
19.  5a^  +  2a«6  +  3a&«-&yg^^^  ^^  _  ^^^^  ^^^  (3a-5c)1/5c. 
23.331^4  —  44^6.         23.173^9.        24.515^3  —  4^47. 

27.     '" 


-^— +    ^.0-3».    )^^a^-&^"+^ 


x'—y' 
30.  +  121^-5.        31.  {bx  +  l)Ma  +  &).        32. -^y^ 

CL 

33.  {-2x^  +  x)\-y-x.        34.  =^^^-^^Ka&. 

'    ^     -25a9c2  +  10a«&2c2  — 6a«6^c  +  46^  ,  ^ 
35.  ^ 2^p^ l?^2aèc.         36.  2y^xy{x  —  y\ 

37.  ^^^^Va^V'^'-         38.  4a;^T/(^  -  y).        39.  —  31/  {a  +  1). 

40.  1&  —  a)Va  +  {b-  a)Vh.         41.    '^^  ~/^  ^/^  V^y. 

42.  31/(1  -  «2).       43.  ^^^l/a6.       44.  ^K3y. 

Vermenigvuldiging. 

^^c?0.  bl  en  vervolgens. 

4.  ai?^5 ;     a&i^-^a ;     abVb ;     abc^c^         5.  61/3  ;    a^bf-^a ;  — ^a^è^^. 

6.  il/2  ;     1^2  ;     1  ;    (a  +  &)^(a  +  6).         7.  a(a  +  6)1/6  ;  («  +  6)l/a6. 

8.  at^-a%c^ ;     — i^^a^c^.         9.  1^45  ;     (a  +  l)^(a  +  1).  10.  i^^a^  ; 

lKa(a+l).         13.  a^(a4-6)^l/a.         14.  |^a»^^+"' ;    |3;iaï'«+-ï"-+?'-. 

15.  +2a62;     +2a6T^3a26l         \^.  -^  abc^ah;     +  a^b\ 
17.  +8^300;   +a-6.        18.  —  ^3^a"6^°;    +lV2^   — 1^5«.  (Ver- 
ander 1/  —  5  in  i^  —  5).         19.  -  ^2^03^ ;     —  2^3^«5^ ;     —  ai^a. 

X* 

2\.a%^t^a%^-     a^fy-ab'';     —^x^yz^         22.-161/2; 

—  243a«68l^a26 ;     +  2^''a^^b^'>^ab^         23.  a'°;     2^V2;     3". 
24.  x^Y^^Y         25.  —  6i*i^a*62.         26.  +a^^b^*^a. 
27.  .r^ic;     —  p^^g-^^i^^jjg'^. 

Bldz.  53  e«  vervolgens. 
1.  21/5  +  1/30  +  51/2  ;    3al/10+51/6a-h2al/15.  (Verander  3al/  in  l/3a). 


2.  1/3+1/2+6;     aVc+bVa-\-cVb.         3.  15+151/2-151/3;     7i/3— 4. 

4.  21^18  +  1^180  +  2^30;     a^c^bc^  +  bc^^ab^ —  c^  ^  a^'bc''. 

5.  i^a3  +  ^«^;     ^a'-a^a\         6.  i?--4  +  1/2  +  ^^^32 ;     a  +  l^a&^ 

al  1 

7.  ^  +  yl^aè  -  p-i<i/a'6.         8.  —  3tt'-2  —  3i?--10  ;     +  abi^a  ~  ab^b. 

9.  +iF«2— 1^6^  +atK2a&2  +  aiK3a6^  10.  +a&i^4a(7+2a6i^6— 
~aèci^2aè.  11.  iK&(a  +  &)-iKa(a  +  6).  12.  — i^^a^+i^a"^— l/a. 
13.  —  a^ab"-^  +  ab^ab*  —  ab]^ ab.         14.  -  a6|Ka&  —  abi^^ab*. 

bldz.  55  ert  vervolyens. 

1.  17  +  81/2 ;  3  -  3^/2  ;  —  5  +  51/2  +  21/5  —  1/10. 
2.24+131/3;  ac  +  6V  +  t{l+c)l/ac;  4+1/10.  3.  2a6  — 8ac  — 
— 2ftc  +  al/6c  +  5cl/aft.  4.  5  —  21/15  +  21/10  +  21/5  +  51/3  —  51/2. 
5.  8aö  +  6ac  —  &c  +  16al/ftc  —  261/ ac  +  cVab.  6.  —  21  +  31/2  + 
+  31/10  —  151/5.  7.  14  —  51/15  —  61/2  +  51/30.  8.  3i^^32  + 
+  3i^6  —  1/6  —  1^243 ;  2iP32  +  1/6  -  6i^6  —  3i5' 243. 
^.  a  —  b+^a%^ —  ^a%'';     4  —  3|>- 8  -  21/2.         10.  4x  —  x^x^  — 

—  x^x  —  2^x^-^{x  +  2)Vx.         l\.  4.-2^2^2^2-     {b^—ab^)\/^a— 

—  (a»  -  a2ö)l/&.         12.  80  -  2^52  -  ^^2^^^h^  —  6i^2^5^  + 
+  6^5*33  +  9i>-2  .  32  _  61K233  .  52  —  Ikri^  2^3  .  52. 

13.  -  8  +  31/6  ;      —  2i^a2j2  _^  f^a%c  +  fx-a^c^ 

14. iKa^fe^gZ  _  1^  „2^2  _   ,^^,2^2  _  ^^^2  4_  1^  J2g  ^_  j^    J2 

15.  Y^'t/  —  20-^ xy  +  ^iKa;^  16.   ^-^^{^pY^^  —  l^ij'^V»). 

17.  2(a  +  &)iK(a  +  è)  —  (3a  +  2)  (a  +  i^  +  3aiK (a  +  6)'- 

18.  ab''c'']/'a  -  ac|^a«&V'  —  aiKè'c  +  b\^a%'c\  19.    —  ai^a&^  — 

—  t^a^bV  —  i^a^b^c^  —  c^a''b\  20.  4  +  f^  24  +  4iVl20  —  1/6  + 
+  i;>48600  +  2iK  15. 

^^(2a  +  1)2  (a  +  2)'  (a  —  2)^"  (2a  —  1)»  (4«''^  —  2a  +  lf{a^  -  2a+  4)» 
■  (a  +  2)  (a  —  2)  (2a  —  1)  (a^  —  2a  +  4)  ' 

22.  x{^x\x—V)^{x  —  2Y.         23.-2;     a-&;     4a  — t. 
24.  9a|Ka&2  —  ^b^a%  ;     a  —  t^a\         2b.  a  -  b  ;     b^a^—a^b^ 
26.  |K4a«&2_«^9a&2,         27.12  +  21/35;     5  +  21/6;     7  —  41/3; 
37  —  201/3.         28.  a;  +  y2;z  —  2«/|/a;^ ;     a^i^a  +  2a  +  i^'a^     «iKaft^— 

—  2ab  +  JiKa^i  ;    a;«/  +  t/2;  +  2yV'xz.         29.  a|^a  —  2a  +  i^'a^ 
4a;l/a;  —  12x]yy  +  9l/;»y  ;     a^iKa  +  2ab^a^b^  +  è^i^^;. 

30.  10 +  2y"6  + 21/10 +  21/15;  11  +  61/2  +  41/3  +  21/6;  a6  +  &c+ 
+ac+26l/ac+2al/&c+2cl/a6.  31.  {a-2b)^^ a+3^^ a%^—{2a-b)iyb. 
18  +  121/2  +  61/5  +  4^/10.  32.  p  +  21/^2  +  2l/jor  +  j  +  21/ ^r  +  r  ; 
(a  —  26)iKa  -  ^  «^^^  +  (ö  +  2a)iK&.  33"  4+21/10  ;  a-b-c+2Vbc 
(verander  c  in  l/c).  34.  —53  —  401/2.  35.  -29— 20i^-6+4t/6. 
36.  2  +  61/2  -  21/10.  37.  a  +  2^a8  -  l/a  -  2^8^'a«  -  ]V«  +  l^a. 
38.   -p2  +  2^ï  +  2^r— 22  +  25r-r^  39.   -  a\i/a2  + 2a6|Ka6  + 


8 

-\-2ac^ac  —  b-^^b''-\-2bc^hc  —  c^^c\         40.  l/(a^  +  a);     3; 
1/(63— 401/2-28]/5+18l/10).      41.  1/(200+401/5) ;    1/(200—401/5). 
42.  1/(2  + 1/8) ;    1/9(4  —  1/7).        43.  a:  -  ^.        44.  l/(a  —  ft) ;    1/5. 
45.  4:;V{a^-J>%       46.  1;5.       47.  Vil',  V{a^—ahVc-¥aVhc—hcVh) 
als  a  >  &l/c  en  1/  (—  a'  +  a&l/c  —  al/&c  +  èc|/&)  als  a  <  &l/c. 
48.  8x.       49.4.        50.  «'  +  «&.        51.  ar.        52.  i?"— M  +  ^'- 
öS.  &2(4è2_  9^2^^       54.  _,^|(a_j^2(|/-^4.|/j)|_       55.  (a  +  3&)l/«  + 

+  (3a  +  h)Vh  ;    (a  +  36)l/a  —  (3a  +  V)Vh  ;    (a;*+3a:ï/«)l/a;+(3:ï«i/+«/*)l/t/. 

56.  ^^—^xY^xy^^^xY^^^'y—xY'^  a''b~Sab^^a%-\-Sab^ab''—ab\ 

57.  961/35.         58.   {6x-^2y)Vy.         59.   pl/a&+p0/a5^ 

60.  (a«  +  10a2&*)iKa2  +  Ba'^fe  +  bab^)^ab  +  (lOa^ft^  +  &6^iK6l 
62.  21a*6*iKa6^  (Verander  den  exponent  5  in  8) ;     —  2^  3  .  5  .  13  .  23  . 
.  29  .  31  .  a^^ft^^I^aft^       63.41/14—101/2.       64.4.       65.-21/21  + 
+  21/35-21/15+41/11. 

D  e  e  1  i  n  g. 

Bld0.  59  en  vervolgens. 

3.1/2;     4»^a^     -^i^a^ö;     ^l^a'-'è^         4.  il/15  ;     t^l/15;     1/2; 
1/3;     l/a;     ^a^.       5.^1^18;     |i^l08 ;     ^^iKaft^.       g.   --^«6^; 
Y^9ab^;-    iM6a&.        7.  yv^aè**;     il^5»;     pi^a&«. 
8.  -^V>a2&V^     4^^"^''         9.  -^|K6V(a  +  &);     -^^bc{a  +  b). 
10.  -^l^a^è^     ai^-aft;     ~i^a&^         H'  3^1>3'^'^"^"• 
12.  ^iKo;  V ;     yj.%"&^».         lS.^^ab\         14.  yK&;    — 1^6V; 
11/2;     TSTr]/"5.         15.11/2;     2|^/9;    4^4;    yiK&^    — ti-a«&c«  (Lees 
bc^yab^'c).      16.  — ^5a  ;  liKSaft.     11.  — -^i^2*a*b'' ■  - —(yxY^^- 
IS.  -^^■^ecd'xY;      ^{>a%'c''d\         19.  -^,^a^^6"c^«(?"; 

y^a'6^«. 

5Zrf2!.  61   en  vervolgens. 
2.  -  12  +  91/2  +  91/5  ;  I-AKIO  +  il/35.      3.  il/15  +  ^1/10  -  |l/5  ; 

yl/c  +  yl/6-yl/a.         4.    yl^^^^ --^K?- yTV?+ylKi>2«. 
5.  tK2  +  ^2-l+ii^2-;     "^^  +  ^^"-'^^        6.|lKa3W  + 


-  tVÉ^BOO  +  iVl^lOO  -  i^50.         10.  —  ^l!^«"*"<^''  +  -^l^«'c2  + 
+  yiKa^è^.         11.  ^2  +  1^-2  +  1.  (Verander  i3-  —  2  in  ^  —  2) ; 

jB/c^z.   69  en   vervolgens. 

1.  2(K3  —  ]/2) ;     3(1/5  -  V^3) ;     -1(5  -  1/10) ;     |(—  1  +  1/3) ; 

al/6  +  &l/a  36-71/15        a  +  6  +  2l/a& 

T — .         &•  4  —  1/  15  ;  ^ ;     v; ; 

a  —  o  DO  a  —  o 

10a+12&  — 23l/a&  17  +  21/10        12-1/6 

25«— 16è         •        ^    ~         12         '  46        ' 

211/30  +  241/6  —  541/2  -  281/10  aè        , 

— 22 '     ^^è^l^«-^^)- 

29  _  17i/"3  T 

4.- 2g-^;     -2  +  1/6-1/3  +  1/2;     ~{V{x^y)^-VA\ 

WVix  +  y)  +  V{x  -  y\         5.  l/(rr  +  2y)  +  l/t/ ;     ^"^(«^  "  *')  - 


2a;2.-l+2a;l/(a;2— 1).         6. 


6 
-  12  +  71/2  +  51/3  -  1/6 


23 

101/3  +  121/5  -  151/6  +  81/10       8  +  41/2  +  161/3  +  61/6 
14  '  23  • 

7.  iK2l/3  +  3K2  +  1/30) ;      ~^^^/^^^  ; 

12(- 26 -31/2 +  101/3 +  121/6)         ^    3  ^  ^^^^  _  ^^^^^  ^  ^^^^  ^ 

1/6  +  1/7-K5;     -6  +  101/3  +  41/5-31/15         ,.  , .  ^  .^^  _ 

l/"7    1/"Q 

-il/10 -il/15;  ^  \    3(1  +  1/5-1/6). 

—  3  -  31/2  -  1/3  +  41/6 
10.  12 5     ^VK114  +  11/3  -  WK19  +  i  + 

+  il/88  -  f  1/6  ;     ^^^  ~  ^>^6.         1 1.  3|/2  -  1/21  -  21/3  +  1/14  ; 

1/15  +  21/6 -2K5- 81/2;     i(38 —271/2  — 221/3- 181/5  +  161/6  + 

+  121/10  +  101/15-71/80).         12.2(1/3+^5-1/6);     1/3+1/6-1/5; 

i(l/5  +  1/7  -  1/6).         13.  1/2  —  1/3  -  1/5  +  1/7  ; 

Vx{a  —  x)-\rVy{a  —  y)  —  Vyja  —  x)  —  Vxia—y) 

y  —  x 

14.  iKa'^  +  l^^aè  +  ^è^.     1^49  +  ,^  14  +  1^4;     i/7 +2|K50  +  2|K20); 

a^ah^  —  a^h''  +  iKa*6*  —  ftlKa"  +  fei^^a^j 

__ ,  15.  ^-^i  _  ,^a:'//  + 


10 

6(.K27  +  ^18  +  rK12  +  ,.-8)/     16.  ^«^^^^^±M1^ 

(g  +  b)  {\^^a  +  i^b)  +  2^a''b''       x  +  ^tyx^'y  +  2l/^^/  +  2|:Ka;t/^  +  y 

a  ~b  '  a;  —  y 

.        «Va  -  a^\^^b-\-  a[ya%*  —  ab -h  b\yaV  —  b^  b"" 
17-  «3  _  j2  ; 

«^  +  2a|Ka&^  +  26iK«'&  +  &' 
a^  — è'"  ' 

67  —  251^1125  +  25|K9  — 15^5  +  15i^  3  —  3i^l0125 
^g ;     41/2  — 4i3^2  + 

+  4^2  — 4  +  2i>-32-2iK4.         18.  1/(1  -  «). 

-o    g"  —  &^  +  2a6l/(a^  -  1)  2(194  +  621/5  +  91/15  -  101/3) 

^^-  a^  — 2a'''6  +  &2          •         -^U.  -^  . 

_,     196  +  381/15  —  161/21  +  221/35      i>  — 2i5^/j«2+21/joö— 2iVw'+9 
ai.  — , ;     . —  . 


59 


p  —  q 


-  4  —  21/3  -  21/5  —  1/15  +  21/2  +  21/6  + 1/10  +  1/80. 

„„    y{a^-x^)+xV (a'-x'){a^-y')  2{]/a+Vc){a-b+c+2Vac 

»«•   /^_!_  ,.\  y„2 Z2^ ^-  öO 


(ic  +  ?/)  («2  _  a;2)  •         '^•'-    «24-^2+^2— 2a&-2ac-2èc" 

24.  -3+1/11+7K2;  5-2K6.       25.  -''-«+2+2(«-l)l/(«'+lX..+l)^ 

a(a  —  2a  —  1) 

(^+1)  {^^+ar^+(a;^+^+2)K(a^^-4)}    /,,        _ 
ao.  (x—l)  {x^-\-4x^+Sx+6) •    lVerandertmenir''uitdenDoemerin 

(a;  +  l)l/(a;^ 4)\ 

x^,  dan  is  de  uitkomst        __  j\A  i   2/)-         37.  /"l/m  —  /yl/Am  —  m. 

gg    l/(g  +  x)  (a -{- y) -\-  V{a  -x){a  —  y)  -  !/(«'  —  a^')  —  l/(a'  —  y') 

a;  +  ?/ 

Worteltrekking  uit  veeltermen. 

A.    Vierkantswortel. 

Bldz.  73. 

1.  a  +  2è  +  c.  2.  2a  +  36  — c.  3.  a'^^  +  a  — 2.  4.  ab  —  ac  +  bc. 
5.  2a&  +  7ac  — 5&C.  6.  3a*'+'+7«-^-'--'*  +  9a""'^-l  7-  x  —  ^y  +  hz-lu. 
8.  iyx'  +  iK«/l  9.  l/«  -  ^'y  +  ii^0.  10.  (a  —  &)a;2  +  (a^  + 

+  a&  +  &>  +  (a^*  —  b^).         11.  a;8  —  a;««/2  +  xY  —  ^'!/'  +  ?/'• 
12.  a;^  +  (a  +  l)j;''^  -  (a  —  \)x  +  a.         13.  ^'o;  +  z{x^  ^  l)  -  x. 

14.  w^  -  2(n  -  1)-  +  {n  —  2>'-.         15.  p^*  -  ph^  +  ^^^^  7  ^\ 

B.    Derdemachtswortel. 

i^/c^^  75. 

1.  2a  — J.  2.a-b-\-c.  3.  2w^  — 3m  +  5.  4.  4a^  —  12a3  +  9a. 
5.  l/a  —  1/&  +  l/c. 


11 

"Wortels   uit   ééntermige  wortelvormen. 

Bldz.  7 6, en  vervolyens. 

3.  i^a^  l/a;  i^-a^;  ^ya\  4.  ^^a^^,  ^'a';  xt^  xt/.  5.  \{^a^b^ ; 
^a' ;     ^a*b^ ;     p^a»'"+»-\  6.  y^aSf^è^a  7     _  ^«asji* . 

—  ^x'Y'        8.  —  ^«^«è.        9.  ^3i»a;»«2/'-        10.  {a-\-b)^a'\a-\rb)^'. 
11.  «li^a^         12.  —{^p^'xY^^- 

Vier  kants  wort  el  s    uit    tweetermen    van 

de    gedaante  ^±  B]/  C,  waarin    A 

positief  is. 

Bldz.  83  en  vervolgens. 

2.  K5  +  1/2;     Vb~V2;     1/13—1/7;     1/10—1/3.         3.2^/3+1/5 

—  34-2K3;     -4  +  31/6.         4.  —  i{l/14a  +  l/2a);     —-^1/2  +  ^^10 

—  il/6-il/2.  5.  i{l/(4a  +  2)  +  l/(4a-2)};  |{|/(2^  +  8)-l/2i?} 
l/a— l/&alsa>6enl/6— l/aalsa<:6is.  7.1/5  +  1/3;  |(l/6±l/2) 
i(l/26±K2);  i(l/14±l/6).  8.  1+1/3;  1+^5.  9.  -V2—VS 
i(l/6  +  l/2).  10.1(1/30-1/10);  1  +  1/2.  11.1^125  +  1^20 
1^27  +  1^12.         12.  iJ-98  +  iV8;     i>-ll3_^44. 

13.  i(iV2700  —  iVSOO) ;     i(i>108  +  iM2).  14.  1^125  —  i5-5  ; 

2i^3  +  iV27.        15.  i^l2  +  i5-3;     i>18-iV2.        16.  iV20  +  i5-5; 
lV24  +  1V6.         17.  i5-8  —  i5^2  ;     1/(1  +  a)  —  1/(1  —  a). 
18.  V{ap  —  a^)  —  a  als  p  z>  2a  en  a  ~  V{ap  —  a^)  als  p  <:2a  is  en 
1/2;?  —  Vq  als  2^  >  ^  en  l/^  —  V2p  als  2^^  <  </  is.         19.  3a  —  2al/6  als 
a  en  &  pos.  zijn  en  è  <:  2^  is,  en  —  3a+2al/&  als  a  en  è  pos.  zijn  en  b>2\  is  ; 

Xy  1008  +  ÏK343.         20.  p  +  2q—Vq{2p  +  ?).         21.  yl/3a6  -  ^1/2 

als  3rf2  >  2a&c='  en  -^  1/2  —  yl/3ai  als  3^^  <  2a6c2  is. 

22.  il/(4&2  __  3^^  +  ,,2^  +  |/^j^         23_  j/22(5  —  1/3) ;     1/3(3  —  1/6) ; 

1/3  +  1/2.  24.  1(1/14  —  1/2) ;     1/5(5  +  2V/5) ;     21/(50  +  10^5). 

ori    7       .,XQ       21  +  51/2        1/13(16 -91/.3)       9  -  4V/2 
^Ö.    /  -  4K  3 ;  j^  ;  ^3       —  ;  ^^        . 

26.  1/5(5  -  2V/5) ;     1/(12  —  6v/2) ;     (1  —  V2)V{h  —  21/3) ; 

—  -Al/(250  -  1101/5).         27.  2  +  1/3.         28.  ^^^^^  ^^^  ' 

1  +  1/2:  ~-^^^.  29.  l/{2  — 1/(4-21/2)};  1/(1 +1/2) +  |^' 2. 
30.  1/15+1/3. 


12 

Herleiding   van   de   som   of  het   verschil   van 

twee    vormen,    ieder    van   de   gedaante 

]/  iA±B]yC),   die    elk   op    zichzelf  al 

of  niet   herleidbaar   zijn. 

Bldz.  86  en  vervolgens. 

I.  1/(3  +  1/6)  +  1/(3-1/  6).        2.  1/(10  +  21/22) ;     1/(10-  6l/2) ; 
21/(6+1/33).      3.  —21/(8—1/59);  21/(5—21/5).      4.  —1/(14-21/17) 
1/(26  —  21/157).         5.  l/{2a  —  2l/(«'  —  a  +  b)].         6.  1/(10  -  41/5) 
-21/5.        7.  V/(12  +  21/2  +  4K3  +  2V/6).       8.1/(12-21/15-21/3) 
9.  -1/2(1/5+1/3-1/(6+21/15)}.        10.  l/2{V/5+l/2-l/(4+2l/10)}. 

II.  1/(14  -  21/47).         12.  l/{8  -  2t/(-  8  +  61/2). 

13.  1/(21/3  +  4K10  -  6).        14.31/14.        15.  —1/2. 

16.  l/(14±2l/37).     17.  l/{12±(2l/15+2l/3) }.     18.  1/(2+41/3+21/5). 

HOOFDSTUK  IV. 
Oneigenlijke  machten. 

Bldz.  96  e»  vervolgens. 

6.  l^a;     v>a;     al/a;     &i!!^a& ;     ~i^a''^b'' ;     —^f^a.         T.b^a**b^; 
hW^^a^^'^cH^  ;     y^i^a^'è'"  ^Lees  den  eersten  factor  iKa%~^*)  ; 

^31,4  1,8  ^,2^8  7  14 

l>a-6-.       8.  ai^a^ft-;     ^i^W;     ^3;     '^^>a%c^.        9.^,; 

ï,2„  ^2  122  1  9 

^,l/-a  a   ,     ^2^3i^ao  c   ,     ^^y  c.         lu.  ^2^2!^^    »    <^     ;      5^1^"'^   5 

14.  -^4{^2^0a";     -^i!>2a*.      15.  ^A>a'hh\     16.  ^^l^-^-      17.  a^a^ 

18.  -4i>«''&'' ;    Til^^'^'-     19.  a'^è^lKa;    — iKa'^è.     20.  16enii^8. 

V^2          oi    al/&  -  &l/a       >^a5(Ka-l/5)M^-&)^        x. 
1/2  en  2V  .        21.       ^,^       ;    ^^^^ ;    -21/^!/. 

(\^2_|.  ^-1    3)  — li\                           ;^                      2 
Verander    de    opgave  in  l-s-j — ö-^,(  I.       22.    — iKa^ riK«*è*  + 

+  ylK5^    ai^a'— «[^a^è^+Sl^a^è^- &l^a^    —^t^a i^b^  + 

b  b^  2a'  1 

+  -2l^a'6  —  —i^a  +  è^^ft.         23.  a  —  5  ;     a  V«  +  tf»^»^'  +  Tö  ? 

tt  .  öt  0  0 


13 
2     r         2c*  ,    1        2c*    .     ,     „        1        2c*  I    ,     o 


^  +  |2l^^^-|6  +  f8Ko-c  +  ,Kci^         24.  -p  +  |,l/a&-y  + 

14                   Q        4                  Ih         ^h  2h^ 

4-  hl^ab  -  —  +  -^Ka&  +  -^ sVah  —  -^.  25.  « W"  —  2a^b'^  + 

+  aft»  _  4  +  J;^  -  ^.      26.  llil^^a^^^  +  8^a'.      27.  ^a;»  -  ^xVx-h 

+  Al^.1-       28.  (a'  -  3a2  +  ^  -  A)k«  ;    a«6«(a+3i^a«6+3i^a&«+6). 
29.2-1/8;     ia  +  K5).         30.  T^^;     |/2.         31.1. 
33.  />4a6è{a  +  6)2V  — &)2«.        34.  1.         35.  ^2^a\ 

HOOFDSTUK  V. 
Imaginaire  Getallen. 

Bldz.  103  en  vervolgens. 
2.  6ïl/2;;  8mV2.        3.  —  |«V3;    C^^+i? -3)il/3.       4.  S^j;    2h'l/5. 
5.  (—  ^xy  +  Ba 2^2  +  40;ri/*)il/2i/.         6.  (—  — K«&  +  yl^*)»- 

7.  (6c  +  ac  — a&)il/a6c.         8.  —  HiT/3.         10.  -  |/6;     -51/2; 

—  181/2  ;     al/6  ;     -  12  ;     -  301/3  ;     a« ;    —  301/2  ;    -  il/15  ;    -  2 
72ï ;     —  a^c  ;     (a  -  6)^- ;     (2/  -  x)iV  {x  +  y).  11.  -  2il/2  ;     4il/2 

—  27  ;     -  atl/«  ;     {h  —  a)HV{b  -  a).         12.  -  21/3  -  3l/2  +  1/30 

—  fl6l/c  —  &cl/a  —  acl/è  ;     —  10  —  101/2  —  21/10.         13.-1  —  1/6 
14  +  1/6;     -2a  +  8ö  +  l/o&;     -  a^ft  +  «6^+ (a^  -  6'')l/a&  ; 
-16—31/6-101/3—151/2.         14.  —a+b;    -5;    — a»— 2a&l/a&-&» ; 
-7  +  21/10;     —27  —  121/2;     -11+21/6  —  41/3  +  61/2; 
-1— iK6  — il/3  — il/2;     6  —  21/15;     —  a  + &  —  2l/&c  f  c  ; 

_  a  _  21/ac  +  6  —  2l/6c  —  c  +  rf.         15.  — (al/a+3al/6+86l/a+6l/6)ï ; 
(—  al/a  +  3al/6  —  3&l/a  +  6l/6)t ;     —  i  +  i^ ;     -  i  —  i*"- 

16.1/2;     1/5;     l/a;     1/6;     2;     il/6 ;     il/10;     yKa&;     yl/a6. 

17.  -tl/2;     —1;     -il/2;     ^1/5;     —in/15.         18.1+1/2; 

i  +  iK3;     ||/8  +  il/2;     |-l/6+-^Ka;     ^K&c  +  ^l/ac  +  ^l/a&. 

19.-5  +  21/6;     -7—31/6;     — I-I/6  ;     i(6 +  51/6+31/10  + 21/15) ; 
i(K21  + 1/30).         20.  Niet  als  a;  >  a,  wel  als  a?  <  a. 

Bldz.  111  ««  vervolgens. 
2.,  =  _«_(i+J^,,_M^^.         3.,4-3.-,     15-U.r2; 


14 

8_10il/5;     (a  +  c  +  e) +  (&  +  (?  +  /•>-.  7.   17  +  2il/2;     7  —  iVQ. 

8.  —  1— 23il/5;     20  +  5J1/2.        9.  a;  +  «/;     5;     35;     —{26a+baVb)— 

—  {ab-{-baVb)i.         10.  x —  y  +  2iVxy ;    x  —  y—2iYxy;     {x—'èij)Vx-^ 

+  {%x-y)iVy',    {x-dy)Vx-{Sx  —  y)iVy;    1-2/^6;    — 15-36/ ;    i. 

11.  —1;     1.         12.  —7—4^1/2;     -7+4iV2.         13.  -3|/6+15jI/3. 

..      ,  .r.        r^     r.       21+20i     a^—l^-\-2abi 

14.  (8a«6-8aft«K         15.  ■|/3-r]/2;    1/3 -2ï;   — 29— ;        ^2.|.^2      • 

20,-]/6  -  8]/ 10       9(1  -  ?V3)       T/15  +  2K6  +  (31/10  -  2)t 
16.  95  ;  2         '  7 

161/3+451/2+12(5— 1/6>'      — 2+l/6+(2|/3+l/2)i      —  l+2ii/2 
1'-  182  '  3  '  3         • 

\S.2[yMy  —  x  +  V^^^^^)i\:  1^.  UV{x^-y^).  20.  ±(1/3-0; 
±(2i  +  1) ;  ±(1/6  +  i) ;  ±(2  —  il/3) :  ±(l/a  —  iK&)  in  beide  gevallen. 
21.  ±(7+il/5);  ±(l/3+tl/5);  ±(1/2-/1/7).  22.  ±i{(-2+l/10)- 
— (2+l/10>-}  en  ±i{ (2  +  1/1 0)+(- ■2+1/10)?;} ;     ±(2-/1/2)  en  ±(1/2+2/). 

23.  ±(1/2 +/1/2)  en  ±(1/2-/1/2);     ±(|l/2+|/l/2)  en  ±(|l/2-|/l/2). 

24.  ±(1  +  /)  en  ±  (il/6  + -1/1/6).         25.  ±4  en  ±2/1/3. 

26.  ±^^^S     ±^~f^^.       27.  il/(15-21/l/5);    il/(15+21/l/5). 

28.  ±  (7  -  2/1/3)  -  2K3.  29.  ^^  +  1^^13 -24^3  -  61/39 

30.  2(1/2  + 1/10)/ ;     (12  + 21/15)  W-1^^         3^_  ^  _,^.^3_ 

/al/c         ^    \  „„        /5aK(?       2a/l/6c?\        „.      ,    ^^  /.  ,  . 

32.  ±  i^-y^+iVcd).       33.  ±  (-f-  -  — |— ).      34.  ±^(1+.); 

±  (1  ±  i)Vcd  ;     ±  i{  1/(10  +  2K26)  —  /  V/(-  10  +  21/26)}. 
35.  ±{ay'  —  a&/l/(a  +  6)}.  (Verander  —  a^ö^  j^  _  ^2^3)_ 

HOOFDSTUK  VI. 

Vergelijkingen  van  den  Tweeden   Graad 
metéénonbekende. 

Bldx.  116  e«  vervolgens. 

1.  ±  5  ;     ±  2i  ;     ±  2iVa.         2.  ±  6  ;     ±  l/(a'  +  h'') ;     ±i>l/2. 

3.  ± i/1/14;     ±Ki)?.        4.  ±10.        5.  ±-|-K(&*-2&'  +  i). 

6.  ±  1/(29  —  31/5). 

jB/c?^.  117  ert  vervolgens. 

1.  O  en  -  3  ;     O  en  ^— ^.         2.  O  en  9  -  21/2.         3.  O  en  '^—^. 
a  a 

Bldz.  121  en  vervolgens. 
1.3  en  4;     3  en  —  1  ;     3  en  1  ;     6i±  il/105;     — 4en  — 2;     8  en— 3; 


15 


-2i±il/"13;     3|±il/13;     l±i',     -li±i/]/ll;     -^±^1]/^; 

«    ^            .  r.          A    71  ±1/3521 
—  rt  en  —  &.         2.  2  en  -  2,  6.         3.  6  en  -  6,  9.         4.  j^ . 

15  ±  31/5 
5.  «2—1  en  1.         6.  6  en  3,15.         7-  — ~Y^—-         8.  6  en  —  4^. 

9.  12en  — 10^2^.  10.  20en  — 18|.  11. ^-^ . 

12.  21  en  —  Si.         13.  2  en  —  t^W^.         14.  y  en  y. 

^2   J2  ]^  ]^ 

15.  1  en  — rs — .  16.  — j/mn  en  — \^mn.         17.  O  en  a  +  6. 

18.  1  ±  il/2.  (Verander  den  noemer  van  het  tweede  lid  in  p^  —  x^). 

19.  -len^^^.         20.  ^^^^^  .         21.  2 +  1/6  en  3- K6. 

22.  1/3  ±  1/2.         23.  2  4- 1/5  en  8  -  K5.         24.  |l/5  en  1  -  \Vh. 

— l/7±(2+l/3) 
25.  a±h.        26.  i(l/6+l/2)enK3l/2-l/6).        27.  — ^^ \ — —^. 

28.  Va  ±  Vb.         29.   ^^"^^^  ±  ïV  K23  (67  —  421/6). 

3^_  -(^  +  2)±K(&-  +  4ac)^         31.  8  en  -  4,  9.         32.  2a+b  en  a+2&. 

33.  2a  +  ^±K(-4a-+^16a6  +  4a  +  9.«-8ft)  3^    ^  ^^  3^ 

„^    2wn             2m^n^ -\- 3m^  +  n^  „_  ,    ,  ,   . 

35.  en  — .         36.  a  —  b-r  c  en  a  +  o  —  c. 

2a  —  Sb       a  +  2b  3a +  26        2a  —  3& 

^^    m  -  2«  ^"^  ;ir=7i-         **-•       4a6      ®"    2a262  • 

„^    2a  +  6  2a -6  ^^     b^        b      Jb""         1\ 

39.  -^en--^.         40.   -3±-l/(^--). 

41.  -I-  en  -  — .         42.  5  ±  a.         43.  6^  en  l/a. 
o  a 

44   4-2l/3+(-3+4l/3)i+l/{146+8l/3-(72+56l/8)i}    45   .^^„.y 3 

5 

46.  11/2  en  -  itl/5.         47.   ~  ^  ^  ^f  ~  ^'"^.         48.  -  1  en  1,6  ; 

^  ^  a  6  ,       2-3a  b        d 

12en-9i;    — 1/5  en  iKö  ;     yen  —  —  ;    —  1  en  — g— ;    -yeny. 

Vraagstukken,    die   door   middel  van  vier- 

kants  ver  gelijkingen  kunnen 

opgelost   worden. 

Bldz.  124  en  vervolgens. 

1.  8  en  17.         2.  91  en  —90.         3.  15  en  —3.         4.  72  en  —  4^. 

5.  Achttallig  stelsel.         6.  42  jr.         7.  10  arbeiders.         8.  20  gld. 


16 

9.  8|  H.L.  van  33^  gld.  en  7|  H.L.  van  50  gld.  per  H.L.  10.  30  K.M. 
11.  8  erfgenamen.  13.  400  en  450  H.A.  13.  75  L.  14.  A  525 
gld.  en  B  105  gld.  15.  10  ponden.  16.  70  gld.  17.  40  gld.  of 
60  gld.         18.  90  okshoofden.         19.  30  eieren.         20.   11  personen. 

21.  80  el.         22.  120  en  80  man.         23.  A  H  K.M.  en  B.  1}  K.M. 
24.  24  wk.  en  18  wk.  25.  32  L.  en  20  L.  26.  i^a(5  +  K5)  en 
iiö«(5  — 1/5).         27.    A  350  gld.,  B  150  gld.         28.  A  100,  B  150  en 

C  200  gld.         29.      \__l        mijlen.         30.  300  L.         31.  15  mnd. 

32.  Ilf.  33.  8.  34.  Is  de  zijde  van  het  vierkant  a,  dan  is  de 
lengte  van  den  rechthoek  a -\- \h -{- ^\/^ {9>ab -\- h^)  en  de  breedte  a  +  |^&  — 
—  il/(8a5  +  &2).  35.  A  480  gld.,  B  320  gld.  36.  180  mijlen  of 
60  mijlen.  37.  Door  de  eerste  kraan  in  10  min.,  de  tweedein  12  min., 
de  derde  in  15  min.  38.  150  K.M.  39.  Eerste  ploeg:  24  man, 
432  gld.,  elk  krijgt  18  gld.  ;  tweede  ploeg :  16  man,  432  gld.,  elk  krijgt 
27  gld.         40.  A  468  K.M.  en  B  520  K.M. 

Eigenschappen   van   de   wortels   eener 

vier  kan  ts  vergelijking   van   de 

gedaante    x^  -]- px -f  g  =  O. 

Blz.  134  en  vervolgens. 

8.  2  =  3f  ;     g  =  5,         9.  p  =  db  3ïl/"10  ;     onmogelijk  (waarom?). 

10.  i.^-22;    -^{v^-%q);    v'-^v^^'^f:    -^\    ^^^^ ; 
_  P^P   ~  ^g\         Il    ^|g^-2  _^  45^  4.  25  =  O  ;     bjx^  _  4a;  -  45  =  O  ; 

cƒ32768a;2  -  4288^:  —  45  =  0.  13.  {x  +  2\  —  |il/3)  (ic  +  2|  +  \iV^)  ; 

{x-\-q~p){x  +  q+p);     (3«  +  3  -  1/21)  (o;  +  1  +  ^1/21) ; 

(a  —  31/2)  (a  +  21/3) ;     {x+2\—  i«l/31)  {x  +  2^  +  i^'l/Sl) ; 

(a  -  2&1/2)  {a  +  &1/2) ;   (2a:  —  9)  (x  +  1) ;  (a  -  26  +  31/3)  (a  +  &  —  1/3) ; 

{x  —  1)  (5a;  +  8) ;      (a;  —  3  —  21/3)  (a;  +  1  +  81/3) ;      (7a;  -  i  —  i^l/167) 

(«  — tï  +  tV^K167);     (a;  —  ^  +  2e)  (a;  +  2:v  —  3;2).         14.  a  =  ±|l/3. 

5?c?0.  140  en  vervolgens. 

1.  2/'—?/— 13  =  0;  J/2  — (2a  — 5)ï/  +  a2  — 5a  — 7  =  0;  2/2  +  15«/-f43=0  ; 
^2  +  (2&  +  5)t/  +  &2  +  5&  -  7  =  0.  2.  3f  4.  i3^«/' +  3i^«/ —  5  =  0. 
5.  i/<*  +  9«/'' +  8  =  0.  6.  2/'  +  21«/-27  =  0.  9.1.  10.  ^^=-61/3; 
^=21.  11.  |(_  1+1/2).  12.  «/^  +  (3  —  61/3)?/ -  4  +  21/3  =  0. 
13.  ^  =  —  1  en  3.  14.0  =  9;  c  =  -  28  ;  ^  =  —  5;  g  =  — 8. 
16.  2  =  —  6  en  -14.       17.  3.       18.  6.      19.  12.     20.  13^  en  —  62^. 

7,2  o 

22.  (a-  +  a  -  1)  (a;  -  6  +  2).        23.   — ^— •        24.  w  =  ^\  ±  ^1/813. 


17 
Biuomiaal-vergeljjkingen. 

Bldz.  144  en  vervolgens. 

1.  —  2  en  1  db  «1/3  ;     2  en  —  1  ±  iVd.         2.  —  1  en  ^  ±  4  i|/3. 

3.  1^7  en  (-  I  ±  i  iVS)  1^7  ;      —  i^7  en  (|  ±  ^  il/3)  1^7  ;      |^5  en 

(—  4  ±  i  iVS)  ^5  ;     —  1^5  en  (I  ±  i  iK3)  1^5.         5.  ±  2  en  ±  2/ ; 

±l/10en±tVlO. 

Invoeren   en   verdrijven  van  wortels  bij  de 

oplossing   van  vergelijkingen  met  één 

onbekende. 

Bldz.  153  en  vervolgens. 

1.  7  +  |/"5  ;     7  en  —  1.         2.  4  ;  3.        3.  8  ;  9.        4.  valsch,  waarom  ?  ; 

valsch,  waarom  ?         5.  2  ;  ±  5.         6.  -^^ .         7.  0.        8.  5  en  3f . 

—  7±2l/13 
9.  3-^^ .         10.  15  en  16.         11.  3  en  5.         12.  O  en  1/3. 

2 
13.  — 2 1/(«^ — p'^)  als  a^<z2p'''  is,  anders  geen   wortel.         14.  3. 

15.  geen    wortel.  16.  O  en  ft ^  —  a'^.  17.  21/6.  (Verander  in  het 

tweede  lid  1/3  in  1/2).         18.   ^g  ■  ^a-         19.  6.         20.  4. 

21.  -  26  en « .         22.  100  en  11-^.         23.  4  en  2^.  (Verander 

i/«     •    i/-ifi  ^         9d    («-^>)(«^  +  4)-(a+;>)cl/(c^-f  4) 
l/6.f  m  1/16:^;).         24.  ^,^s  _|_  ^x     ; 

±  1/  ±  \_^2b  •  ^^-  "^^^  3(8a«+15a^+6a-l).  26.  -i±il/5. 
27.  ±^l/3(8a^+15a''+6a-l).  28.  ±lbVSb{{6b''+8a)Va-\-b{lba—b^)]. 
29.  a  en  i.         30.  1/2.         31.  16.         32.  ±|ai.         33.  |. 

34.     ^y  "■       35.  a'^       36.  ±li>l/5.        37.  25.        38.  2. 

39.  Geen  wortel.       40.  3.       41.  5.       42.  94^.       43.  4,   -1^=^*1^23 


-l±K(l±4il/35)/-'  ^^  ^  ^^  ^_         ^5_  -a^±2ail^ 


2 


46.  =t  ]/{a^  —  (^  —  2a) ^}.    ( Verander  den  tweeden  term  van  het  eerste 
lid  in-iH»'  — ^').)  47.  1^^ .  48.  O  en  3.         49.  —.9  + 

+  7-9-i — rr^ia^-^c)^.  (De  derdemachtswortel  heeft  drie  waarden). 
{a^-rc)a       ^  ^     ^ 

50  ^-=^ 
^"-       Sa      ■ 


18 


Vergelijkingen,   die  door  nieuwe  onbeken- 
den aan  te  nemen,   als  vierkantsvergelij- 
kingen  kunnen  opgelost  worden. 

Bldz.  158. 

1.  ±3en±2;     ±2en±l.         2.  ±  2|  en  ±  f » ,     ±  1  en  ±  i]/3. 

3.  0,2enl±2i]^2.         4.  ±3en±|l/15.         5.  —  1  en  —  3. 

6.  81  en  625;     -i^.         7.  5  en  —  8.         8.   twee  wortels  x  =  4:. 

9.  2,  1,  —  1  i  iVS  en  -  i  ±  iil/3  ;     —  2,  -  |,  1  ±  i\^S  en  ^  ±  iiVS. 

Bldz.  168  en  vervolgens. 

1.  —  len— iitii]/15.         2.  1,  3  en  ^.         3.  —  1  en ^ . 

4.  1  en  — i{a+l±l/(a+3)  (a— 1)}.        5.  —1  en  i{—a+l±V{a—S)  (a+l)}. 
6.  2,  8,  i  en  i.         7.  2,  4,  ^  en  i.         8.  2,  5,  |  en  i 


11.  —1,  —2,  —  i  en  1  ±  1  iKl5.         12-  ±1,  3,  -5,  i  en  —  i.  (Ver- 

l+l/o±il/(10— 21/5) 


9    ^4- J_^|  ji  ±]/r5  +  — )  ■  10.  ±i  en  drie  wortels  —1. 

11.  —1,-2,  --ieni:±iiKl5.         12-  ±1,  3, 

ander  den  vierden  term  in  +  245a; ^).         13-  «/  —  1,  . 

1  -  1/5  ±  il/(10  +  21/5)       ^ ,  ^    -  1  +  V5  db  il/(10  +  21/5) 
en  ^ ;     6/  2,  ^ en 

en^±|«l/3.         14.  4- 1  en  3  wortels  —  1 ;     2,-1  en  — 4.         15.±len 
|a  ±  i  l/(a^  -  4) ;     1,-2  en  — 3.         16.  -  1,  -  3,  -  i,  2  en  |. 

Gemengde  opgaven. 

Bldz.  164  ew  vervolgens. 

7._|/13     -3±il/7         -5±i|/ll 
1.  8  en  -  27.         2.  1,  ^^ ,   2~^  ^"  2 ' 

3.  26i  en  —  H.         4.  1,  3,  i  en  2  ±  i/3.         5.  O  en  5.         6.  0. 

7.  - — ^^-^.         8.  Geen  wortel.         9.  ±ia(-l+|/3). 

10.  —  2f  en   —  8|.         11.   U  en  —  1.         12.   —  2,  twee  wortels  2  en 
8a  — &{c±l/(fi'  — 4)}3  ^^  ", 

i^^^^"^'    13.  8+(;±i/v--4)r-    ^*-  -^^  ^"  '• 

15.  a'  +  8a  +  8.         17.  (^  + 2)(2r  +  l)(a;  -  3)  (3a;  -  1) ;     (2a  +  3)X 

X  (2a  -  3)  (a  +  6)  (a  —  6) ;     {a;  +  i«/(l  +  ï)K2}  {rr  -  iy{l  +  il/2)}  {a;  + 

x-^,        .o          *       6— a2+l/(a*— 2a26— 36^) 
+12/(1-1)1/2}  {o;  -i«/(l-0l/2}.       18.  -  -en '-^ '-. 


19 

19.  2,  -  1  en  -  3.         20.   -  3,  5  en  6.         21.  a,  2a  en  3«. 

22.  5,  1   en  3  ±  /.         23.  4.         24.  |.         25.  la  en  ifa. 

26.  -  1,  3,  -  3  en  i  zb  i  ïV 3.        27.  ±  2l/(3  -  K?).        28.  ±  1, 

±{1  +  v/5)  ±  iVm  -  2K5)  ±(1  -  1/5)  ±  «1/(10  4-  21/5) 

—  en  ;i . 

4  4 

29.  8   en    80.  30.  5    en    —6.  31.  Het    kleinste   getal  kan  zijn: 

3,  8(—  i  +  i  /1/3),  -  1^29  en  (i  ±  I  /l/3;i^29.         32.  20. 

33.  ±  1,  =t  /,  O,  ±  ^  en  ±  fi.    34.  5000  en  —  7096.    35.  O  en  ±  5. 

06.  J=  «<  en  . 

c 

„„  «  +  VV--4ft  +  8)  ±  l/{2a2  _  46  _  8  +  2aV/(a'  —  4è  +8)} 
d/.  I en 

a  —  l/(a^  —  4&  +  8)  ±  ;/{2a^  —  4^  -  8  —  2aV/(«'  -  46  +  8)} 

4  • 

38.  ±  i   en  drie  wortels  —  1.    40.  ±  3  en  ±  1. 

Algemeene  Herhaling. 

Bldz  166  en  vervolgens 

&  +  l+]/(-36^  +  2&  1-1)               3±]/3  4|/3  +  11]/ 2 

1.                       2ft                     *         '^-        3      •        ^'  •'■"  13 

11K3  +  31/2              -174  +  3411/6  ,1  x        y 

y  = ï2 ,      z= 3^2 •         ^-^^^+7  +  ^  + 


-r  —  ±  1?/  —  —  1  1/  yx^  +  ~T  "f"  6)  i>  '"-l  i^^^^'  .'/^  ^.  1  is.    [Verandert  men 

00  v  \ 

den  vorm  in  2{uv  —  l/(»^  —  l)(y^  —  1)},  dan  vindt  men f"      )• 

5.   -It- 1+1/3)1/(58-411/2).         6.  276.         7.  ^a\a-hY''{a+hY''. 
8.  -^{;i««»&*»(a  ---  hy\         9.  lOf  dag.         10.  1/2(5  +  21/2  -  1/3). 
^^"3i:V-(329±120K7)  j2    ^  j_  ^  ^_  ^.^^^  ^. 

^  O     -^  ,     ac  —  hc  +  hd  ^      ^     ,        ,     oc  —  bc  —  ad     ^ 

ld.    üe  eerste  5 r^ —  l^v  de  tweede 5 }-§ L. 

a^  —  52  '  ^2  __  ^2 

14.  -  8064  ;     +  J^  ,3^3,  +  ^^V^,  +  ^f^  i?-9.         15.  a  +  ft. 

16.  a'^ft^^g^  +  4f)(3a  -  4c);     u{x  —  \Y  {x  +  l)^  {x'' +  l)  {x'' —  x -\- \)  X 

Xix^'  +  x^l)  {X*  +  1) ;     [x^  +  3x+5)  {x''—^x  +  5) ;     {x—2)  (ar-3)  (x— 5) ; 

f^^°-^  +  7'-  -  («-±1^7.        18.  (.-  1  +  VmV2  +  VZ-V^). 

X  z=  \    lil     O     I 24 

19.  72.         20.  Onmogelijk,  waarom  ?         22.  rhr\ Tii T- 

?/  =  —  Hl  '  I  —  Hl  —  i 


20 

/p ^^x^y  2  2 

23.  1.         24.  i -■         25.  — Vxzo,  als  xyz>v'^  is  en  — l/?)w 

«t».  i.       «^      ^^_^  V  ^  y 

als  xj/^  <  t;^  is.         26.  />  =  \r  K[8  -  2l/{9  +  1/5  +  1/(30  -  6K5)}]. 
27.  Spi/a  +  t^'TS.        28.  33iL.,  2.5L.,  41|L.        29.  i  51/2  en  ±il/6  ; 
±2l/(25-2tl/3)  en  ±2l/(l+2il/3).        30.  — 9c(o.+ö-c){l/(a+2&)+l/i}. 
31.  _  |,^8(a*  -  «2&'  +  6y  («2  +  aft  +  ft^).         32.  Geen  wortel. 

33.  {x  4-  2)  (2r  4-  1)  (a;  -  3)  (3x  -  1). 

34.  ^y(^.+i_^«+.)  •        ^o-  ^-        ^t>-  -  1/  '^• 

37.  ahx""  -  {a^  +  6^)^  +  ab  =  0.         38.   -  1,  —  3,  2,  -1  en  -  ^. 

« ^                .^                                    y,  ^              <ib                 ab 
39.7.        40.  a;  =  4,  ?/  =  l.        41.  ic=-xi;.  '/  = 1- 

43.  ^ ^ab{a  +  b) •  ^^''  De^§30^ 

—  1  +  1/5  ±  j  KlO  +  21/5       _  1  _  1/5  ±  i  KlO-21/5 
44.1^^2,  1 ■ en ^ ; 

±  i,  ±  -Kl/3  +  i)  en  ±  i(l/3  -  r.         45.  i- 

^^    l/(«'  -  ö^)  +  l/(a-^  -  c^)  +  l/(a  +  &)  («  +  c)  +  1/ (g  —  ?>)  (a  -  c) 
46. ^qr^^  . 

_        1  '^lizl  _  2(3w-l)(m  — 1) 

*"•  ^~  2m—  r  ^~  m{2m  -  ï)'  ^  ~        m{2m  -  1) 

48.  i>=±  1/(21/2 +  21/10).         49.  6  K.M.  en  5  K.M.         50.10. 

61.  1/(6  +  21/3).         52.  (.r+ 1  -il/3)^x  +  l+il/3)2(:c-2)2. 

53.  i(i^54  -  iV27) ;     i(t^72  +  1V8) ;    ï(iV125  -  iV5).        54.  5  en  9. 

55.  36  en  30  M.         56.  5.         57.  500  M,  700  M.  en  900  M. 

bS.  ^  ^S''a''b\        59.  KI/ 10 -1/2).         60.  ïVK6. 

61.  A  in  300  sec,  B  in  360  sec.  (Verander  1670  in  1760).         62.   1/(1  +  x). 
(Verander    den    noemer  der  eerste  breuk  in  1/(1  —  x)  en   zet  tusschen  de 

accoladen  een  deelteeken).  63.   —  ^— r^ — _  m2  t^^^-         64.  ttIiz-c**- 

65. 

{a^b-2b]/a){B2a''Va+16a%^b-\-8a*bhyd^b*+4:a%*+2ab''i^a^b^+b^T^b'') 

Ma^  -  b^ 
66.  ±  6  en  ±  2(1/3  +  il/5).         67.20.         68.6.         69.  AB  =  36  K.M., 
De    eerste  per  uur  4|  K.M.,  de  tweede  6  K.M.  70.  Stel  x  =  i/ —  1|. 

Men  zal  vinden  :  x  =  2,  —  5,  —  H  ^^  i  il/39. 


P.,.  -ar. 


LEERBOEK  DER  ALGEBRA. 


I 


LEERBOEK 


DER 


ALGEBRA 


MET  VRAAGSTUKKEN 


DOOR 


H.  A.  DEEKSEN  en  G.  L.  S.  H.  DE  LAIVE, 

Leeraren  aan  de  Hoogere  Burgerschool  te  Nijmegen. 


DERDE   DEEL. 


ZUTPHEN, 

W.    J.    THIEME    &    Co., 

1899. 


I 


INHOUD. 


Bladz. 

Over    de    oplossing    van    n    vergelijkingen    met    n  onbekenden, 
waarvan    minstens    één    vergelijking    van    den   tweeden  of 

hoogeren  graad  is 1 

Twee    vergelijkingen    met    twee    onbekenden,    beide    van    den 

tweeden  graad 5 

Invoeren    en    verdrijven    van  wortels  bij  de  oplossing  van  ver- 
gelijkingen van  hoogeren  graad  met  twee  of  meer  onbekenden  8 

Vergelijkingen  met  kunstgrepen 10 

Gemengde  opgaven 31 

Vraagstukken,    die    aanleiding    geven    tot    vergelijkingen    van 

hoogeren  graad  met  meer  onbekenden 34 

Ongelijkheden 39 

Onbepaalde  vergelijkingen 46 

Reeksen, 

Rekenkundige  Reeksen 61 

Meetkundige  Reeksen 68 

Logarithmen 81 

Logarithmische  en  Exponentiëele  Vergelijkingen 106 

Gemengde  opgaven 122 

Samengestelde  Interestrekening 124 

Permutaties  en   Combinaties 145 

Rekenkundige  Reeksen  van  hoogere  orde 154 

<  lemengde  opgaven 164 


VERBETERINGEN. 


Bladz,  5  regel  13  v.  o.  staat:  ?/;  lees:  y'. 

„       6       „        l  V.  b.      ,     welks ;  lees :  waarvan  de. 

,;     46       „        9  V.  o.      „     den ;  lees :  dan. 

,     91       ,        4  V.  o.      ,     0,00081;  lees:  0,30081. 

„   109       ,  15  V.  o.      ,     ^;  lees:  ^. 

„   138      „        3  V.  b.      „IV;  lees:  VI. 


HOOFDSTUK    I. 

Over   de    oplossing   van    n   vergelijkingen  met 

n  onbekenden,   waarvan  minstens  één  ver- 

geliijking  van  den  tweeden  of  hoogeren 

graad  is. 


Bén  vergelijking  van  den  tweeden  graad  en  één 
of  meer  vergelijkingen  van  den  eersten  graad. 

219.  Nemen  wij  de  vergelijkingen: 

\  3a;'  —  2xy  -\-  4tf  —  10a;  —  12?/  —  7  =  O  (1) 

/  5a;  —  2^/  —  5  =  O,  (2) 

dan  zullen  wij  nagaan,  welke  der  vroeger  behandelde  methoden 

het  meest    geschikt  is,  om  een  der  onbekenden  te  elimineeren. 

Wanneer  wij  de  methode  van  optelling  en  aftrekking  willen 
volgen,  kunnen  wij  in  de  vergelijkingen  (1)  en  (2)  de  coëffi- 
ciënten van  X  aan  elkaar  gelijk  maken.  Wij  vermenigvuldigen 
daartoe  beide  leden  van  vergelijking  (2)  met  2,  en  tellen  beide 
leden  van  de  komende  vergelijking  op  bij  de  overeenkomstige 
leden  van  vergelijking  (1) : 

3a;*  —  2a;i/ -f  42/' —  10a;  —  12?/ —    7  =  0  (1) 

10a;—    4«/— 10  =  0  (2) 

op 

Sx'' —  2xy  +  4.y^  -16y  —  17  =  0  (3) 

Daar  in  vergelijking  (3)  de  onbekende  x  nog  voorkomt,  is 
deze  manier  niet  geschikt  voor  de  eliminatie  van  x. 

Evenmin  is  het  mogelijk  met  deze  methode  de  onbekende  y 
te  elimineeren. 

De  methode  van  optelling  en  aftrekking  is  dus  in  dit  geval 
niet  geschikt,  om  een  der  onbekenden  te  elimineeren. 

Willen  wij  de  methode  van  gelijkstelling  toepassen,  dan  moeten 
wij  in  beide  vergelijkingen  x  als  eenige  onbekende  beschouwen,  dus 
(1)  rangschikken  naar  de  afdalende  machten  van  x  als  volgt: 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  III.  1 


3^'  —  {2y  -f  10)  a;  +  Ay'  —  \2y  —  l  =  O, 
en  hieruit  x  oplossen : 

.  =  ^_H±iKf-?ï±i«2-4.*l^l^f^{.  (4) 

Deze  twee  waarden  van  x  moeten  nu  beide  gelijk  gesteld 
worden  aan  de  waarde  van  x  uit  vergelijking  (2) : 

Daar  de  vorm  onder  het  wortelteeken  in  (4)  niet  altijd  een 
vierkant  is,  zal  men  in  de  meeste  gevallen  vergelijkingen 
moeten  oplossen,  waarbij  de  onbekende  onder  het  wortelteeken 
voorkomt ;  dus : 

Ofschoon  deze  methode  ons  tot  het  doel  kan  leiden,  is  zij  niet  aan 
te  bevelen,  omdat  de  oplossing  der  vergelijkingen  te  lang  duurt. 

Willen  wij  de  methode  van  substitutie  toepassen,  dan  drukken 
wij  uit  vergelijking  (2)  een  der  onbekenden  uit  in  de  andere, 
en  substitueeren  de  gevonden  waarde  in  vergelijking  (1). 

Omdat  in  vergelijking  (2)  de  onbekende  y  den  kleinsten  coëf- 
ficiënt heeft,  leiden  wij  uit  (2)  af : 

y  =  ^-^.  (6) 

Daar  wij  voor  y  een  vorm  zetten,  die  van  den  eersten  graad 
is  naar  x,  zal  door  die  substitutie  een  vergelijking  ontstaan, 
die  van  den  tweeden  graad  is  naar  x ;  n.1. : 

a^_2^ .  ^JSZlD  +  4  .  25M_io^_.i2 . 5(2^_7=o.  (7) 

Ij  4  a 

Herleiden  wij  deze  tot  de  gewone  gedaante,  dan  ontstaat : 

-<^  Yï*^  ^  ¥TT  ^1 

waaruit  volgt:.  =  H±iK(|-:-f) 

.^  =  |5  ±  ^1^1/(85^  _  23.  192) 

/Y*  •         8  5  — I—  5  3» 

a;i=|f-}-f f  of  3 ;  waarbij  blijkens  (6)  behoort :  «/i= — ^ of  5  ; 

aJa  =  if  ;  waarbij  blijkens  (7)  behoort :  y^  =     ^^^ =  —  ff. 

Aan  het  stelsel  vergelijkingen  (1)  met  (2)  voldoen  dus  de 
stellen  wortels : 


2/  =  5 1  -n- 

Uit  deze  oplossing  blijkt,  dat  de  methode  van  substitu- 
tie moet  toegepast  worden,  indien  men  één  verge- 
Ijjiiing  van  den  eersten  graad  en  één  van  den  tweeden 
graad,   beide  met  twee  onbekenden,  moet  oplossen. 

Opmerking. 
220.   Wij    vonden    hier    twee    stellen   wortels ;  dit  aantal  is  gelijk 
aan   het  produkt  der  graadgetallen  van  de  gegeven 
vergelijkingen. 

Dit  komt,  doordat  de  vergelijking  (7),  die  na  de  eliminatie 
van  y  ontstaan  is  (resulteerende  vergelijking),  van  den 
tweeden  graad  is. 

Het  is  echter  zeer  goed  mogelijk,  dat  de  som  van  de  coëf- 
ficiënten van  de  tweede  macht  van  de  onbekende  in  de  resul- 
teerende vergelijking  nul  is.  Dan  is  deze  vergelijking  van  den 
eersten  graad,  en  dan  voldoet  dus  slechts  een  stel  wortels  aan 
het  gegeven  stelsel. 

Voorbeeld : 

\Sx^  —  22xy  -h  lö^'  =  27  (1) 

\  2a;  —  3i/  =  3  (2) 


Uit  (2)  volgt: 


_3(l  +  y) 


.  =  —2—.  (3) 

Substitueert   men  deze  waarde  in  (1),  dan  ontstaat  de  resul- 
teerende vergelijking : 

8.9il+^^_22,?ü^  +  15,^  =  27 

18(1  4-  yf  -  33y  (1  +  y)  +  15y^  =  27 
3/6(l  +  22/  +  y^)-ll^(l+2/)  +  5r=9 
6H-12y+6y^-lly-ll^  +  5/  =  9 

?/=3, 

en  dus  blijkens  (3):  x  =  ^^^-^^  of  6. 

221.  Heeft  men  een  stelsel  van  drie  vergelijkingen  met  drie  onbe- 
kenden, waarbij  één  vergelijking  van  den  tweeden  graad  en  de 
beide  andere  van  den  eersten  graad,  dan  handelt  men  als  volgt : 
Uit  de  vergelijkingen  van  den  eersten  graad  drukt  men  twee 
der  onbekenden  in  de  derde  uit,  en  substitueert  de  gevonden 
waarden  in  de  vergelijking  van  den  tweeden  graad. 


(1) 

(2) 
(3) 


Voorbeeld : 

Bepaal  drie  getallen,  die  met  gelijke  verschillen  opklimmen, 
zoodanig,  dat  de  som  van  hun  vierJcanten  83  is,  tei'wijl  de 
som  van  Smaal  het  eerste,  2mmil  het  tweede  en  Afmaai  het 
derde  getal  4:1  is. 

Oplossing  : 

Noem  de  getallen  x,  y  en  z,  dan  zal : 

y  —  x=-z  —  y,  of 
x-\-  z^=2y 
3x -^  2y -\- 4.Z  =  47 

We  drukken  uit  (1)  en  (2)  x  en  z  uit  in  y;  daartoe  schrijven 
wij  deze  vergelijkingen  in  de  gedaante : 

\     x-{-z  =  2y  (1) 

I3x -^  4:Z  =  4:7  —  2y,  (2) 

waaruit  volgt :  \x==10y  —  47 

(z  =  4:7  —  8y. 
Substitueeren  wij  deze  waarden  in  (3),  dan  ontstaat : 

(lOy  —  47)'  +  2/'  +  (47  —  Syf  =  83 

100/-  —  940y  4-  2209  +  ƒ  +  2209  —  752^/  +  64?^'  =  83 

165^  —  16922/  -f  4335  =  O 

y—  66  ^^y\  KK-2        n  j 


55"' 


11 


2/  =  W  ±  iV^555  (282'  -  289  .  275) 


^^±-^1/1282' 


y  =  'Tf^-^V  i^ö^-  -  (282  +  7)  (282 
y  =  \-i  ±  -i^V{2S2'  -  282'  +  7"^). 

y^  =  5^,  waarbij  behoort  Xi  =  ^^  —  47  of  5^^, 

en  2:1  =  47  — 
yz  =  5,  waarbij  behoort       x-i  =  50  —  47  of  3, 
en  ^,  =  47  —  40  of  7. 
De  gevraagde  getallen  zijn  dus : 


7)1 


289   /t58  . 

6  5  ^'5'Z  > 


X=b-^\ 

3- 

y  =  Hi 

5. 

0  =  4f| 

7. 

Opgaven. 


-•  / 


4. 


b. 


x-\-y  =  —  6. 
xy  =  —  2592 ; 

x^  -\-  xy  -\- y^  =  63. 
x  —  y=  —  ^; 

x''  +  if  =  500 

x  —  y 

ax -\- by  =  a^  -\-  ö^ 

2  2  "  T," 

X  —  y  —Cl'  —  o  ; 

x^  +  xy  -\-    z'  =  12 
^x  -\-2y—   0=4 
X  —^y-\-4:Z  =7 


^  a;  —  «/  =  24. 
i         a;y  =  4212. 

I  a;-  +  «/'  =  125. 
/     xA-y  =  h. 

{x-^4:y-\-(y-8f^b92 
X — y  =8. 

\  2x-\~Sy  =  5a  —  b 
(  x^  +y-  =2  (a'  +  b% 

xr  -\-xy  —  y'^  -]-  z^  =  —  10 
\   2x  +dy-\-bz         =0 
Sx  —4y  =  18. 


Twee  vergelijkingen  met  tv/ee  onbekenden,  beide  van 
den  tweeden  graad. 

222.  Laat  gegeven  zijn  de  vergelijkingen : 

\        Sx'  —  hxy  +  7r  —  2a;  4-  5«/  —  4  =  O  (1) 

/  —  2oif -\- 2>xy  —  5  ƒ  +  6ri'  H-  2^/  4-  3  =  0.  (2) 

Om    weder  de  methode  van  substitutie  te  kunnen  toepassen, 

zullen  wij  uit  (1)  en  (2)  eerst  een  nieuwe  vergelijking  afleiden, 

die  ten  opzichte  van  één  der  onbekenden  van  den  eersten  graad  is. 

Daar    de    coëfficiënten   van  x'^  gemakkelijker  gelijk  te  maken 

zijn  dan  die  van  «/,"  zullen  wij  beide  leden  van  vergelijking  (1) 

met    2    vermenigvuldigen,    en    beide  leden  van  vergelijking  (2) 

met  3,  en  daarna  optellen : 

Qx'  —  lOxy  +  14/  —    4;^;  -f  10^  —  8  =  0.  (1) 

—  ex^  +    9xy  —  Iby^  +  18^  +    6i/  4-  9  =  O  (2) 

op 

—  xy  —  y"      +  14;r+16^4- 1  =  0.  (3) 

Uit    deze    vergelijking,  die  van  den  eersten  graad  is  naara?, 
lossen  wij  o;  op  : 

—  xy  -\-  lix  =-y'  —  16?/  —  1. 
(_y  +  14)^  =  /_16^-l 
y"  —  16?/  —  1 


2/+ 14 


(4) 


6 

Voor  X  vinden  wij  dus  een  breuk,  welks  teller  van  den 
tweeden  graad  is  naar  y,  terwijl  de  noemer  van  den  eersten 
graad  is  naar  y, 

Substitueeren  wij  in  (1)  voor  x  de  waarde  (4),  dan  ontstaat 
de  vergelijking : 

{U-yf  ^y-       U-y     ^^y      ^-       U-y      +  ^^     ^^^^ 

Vermenigvuldigen    wij,    om    de  breuken  te  verdrijven,  beide 
leden  van  deze  vergelijking  met  (14  —  yY,  dan  ontstaat : 
3(/  —  16y  —  ly  —  by  (ƒ  —  16y  —  1)  (14  —  y)  + 
+  (7/--f5«/-4)(14-^r-2(r-16|/-l).(14-^)  =  0.       (5) 

Deze  vergelijking  is  van  den  vierden  graad  naar  y ;  en  zulke 
vergelijkingen  zijn  in  het  algemeen  met  behulp  der  lagere  algebra 
niet  op  te  lossen.  (Vraag:  Wanneer  wel?) 

De  reeds  in  Deel  II  (§  211)  aangehaalde  eigenschap:  Een 
vergelijking  van  den  n^^'^  graad  mei  één  onbekende^  heeft  n 
wortels,  toont  ons,  dat  vergelijking  (5)  vier  wortels  zal  hebben ; 
wij  zullen  deze  «/i,  ^2,  y-s,  yi  noemen. 

Bij  elke  waarde  van  y  behoort  blijkens  (4)  slechts  één  waarde 
voor  X.  Noemen  wij  de  bij  «/i,  y-zi  2/3,  «/t  behoorende  waarden 
respectievelijk  x^,  x-,,  a?3,  x^,  dan  voldoen  dus  aan  (1)  en  (2) 
de  volgende  stellen  wortels: 

00  —  OOi     OO2     00^    00^ 

y  =  yAyAyAyi' 

Opmerking. 

223.  Uit  deze  oplossing  ziet  men,  dat  aan  twee  vergelijkingen  met 
twee  onbekenden,  beide  van  den  tweeden  graad,  in  den  regel 
vier  stellen  wortels  zullen  voldoen.  Dit  aantal  is  gelijk  aan 
het  produkt  der  graadgetallen  van  de  gegeven  ver- 
gelijkingen. 

Het  is  echter  mogelijk  dat  in  de  resulteerende  vergelijking 
(5)  de  coëfficiënt  van  y'',  soms  zelfs  nog  meer  coëfficiënten  ver- 
dwijnen. Dan  levert  vergelijking  (5)  minder  dan  vier  waarden 
voor  y  op.  Het  aantal  stellen  wortels  bedraagt  dan  ook  minder 
dan  vier. 

Dit  zal  b.v.  het  geval  zijn  bij  de  volgende  vergelijkingen : 
(      Qx^  —  l^xy^    6 ƒ  +  22a;  —  23«/ —  18  =  O  (1) 

\  —éx'  +  Uxy  —  12y'  +    2x -^      y—    7=0.  (2) 

Vermenigvuldigt  men  beide  leden  van  (1)  met  2  en  van  (2) 
met  3,  en  telt  men  op,  dan  wordt  de  coëfficiënt  van  x^  gelijk  nul : 


12ar'  —  26xy  -f-  12/  +  44a;  —  46^  —  36  =  O  (1) 

—12a;-  +  i2xy  —  36^  +    6a;  +    3«/  -  21  =  O  (2) 

op 

Uxy  —  24r  4-  50a;  —  43y  —  57  =  O 

24/  +  43y  4-  57 

a;  = .  (3) 

16ij  +  50 
Substitueert  men  deze  waarde  in  (2),  dan  ontstaat : 
^24/  +  43«/  +  57Y  ,    .,      24/  +  43y-f57 


_      /24/  +  43,  +  57| 

V       16y  +  50       j^'-^y 


16// +  50       y    '       ^*        16^  +  50 
,„  ..  ,   „  "  24/ +  43w  4- 57   ,  ^       ^ 

-1%-  +  ^-        16,  +  50        +^-^-Q' 
of  na  verdrijving  der  breuken : 

-4.(24/+43y-f57r4-(14//4-2.)(24rH-43f/+57)(16y-h50)+ 
+  (-12/4- r-7)(162/+50r=0. 

Ontwikkelt  men  het  eerste  lid  van  deze  vergelijking,  dan 
wordt  de  coëfficiënt  van  /: 

—  4  .  24'  4-  14  .  16  .  24  —  12  .  16'  =  0. 
De  coëfficiënt  van  ?/''  wordt  dus  nul^  zoodat  de  vergelijkingen  (1) 
en  (2)  niet  vier  stellen  wortels  hebben. 

Men  mag  dus  zeggen :  het  aantal  stellen  wortels,  dat  voldoet 
aan  twee  vergelijkingen  met  twee  onbekenden,  beide  van  den 
tweeden  graad,  bedraagt  op  zijn  hoogst  2  X  2  of  vier. 

224.  Met  behulp  der  hoogere  algebra  kan  bewezen  worden,  dat 
het  aantad  stellen  wortels,  die  aan  twee  vergelijkin- 
gen met  twee  onbekenden,  respectievelijk  van  den 
graad  p  en  q,  voldoen,  op  zijn  hoogst  pq  bedraagt. 

Evenzoo  kan  bewezen  worden,  dat  het  aantal  stellen 
wortels,  die  aan  drie  vergelijkingen  met  drie  onbe- 
kenden, respectievelijk  van  den  graad  ?>,  q  en  r^ 
voldoen,  op  zijn  hoogst  pqr  bedraagt. 

225.  De  in  de  voorgaande  §§  behandelde  methode  van  substitutie 
zal  blijken  niet  altijd  de  meest  eenvoudige  te  zijn,  wanneer 
men  vergelijkingen  van  hoogeren  graad  met  meer  onbekenden 
wil  oplossen.  In  vele  gevallen  mag  men  ze  zelfs  niet  eens 
toepassen,  daar  de  resulteerende  vergelijking  met  één  onbekende, 
waartoe  men  na  de  substitutie  geraakt,  dikwijls  van  hoogeren 
graad  is  dan  van  den  tweeden. 

De  meest  voorkomende  methoden,  waarop  vergelijkingen,  van 
hoogeren  graad  met  meer  onbekenden,  of  zoogenaamde  verge- 


Ijjkingen  met  kunstgrepen  opgelost  worden,  zullen  op  de 
volgende  bladzijden  besproken  worden. 

Soms  moet  men  dan  beide  leden  van  twee  vergelijkingen 
met  elkaar  vermenigvuldigen  of  op  elkaar  deelen.  Daar  hierdoor 
wortels  kunnen  ingevoerd  of  verdreven  worden,  zullen  wij  eerst 
behandelen : 


Invoeren  en  verdrijven  van  wortels  bij  de  oplossing 

van  vergelijkingen  van  hoogeren  graad  met 

twee  of  meer  onbekenden. 


I.    Invoeren. 
226.  1.  Vermenigvuldigt  men  de 
overeenkomstige  leden  van: 

\^2x  —  b  =  ^y  —  l  (1) 

/3^  — 2  =  4ic4-6  (2) 

met  elkaar,  dan  ontstaat  een  nieuwe 
vergelijking  (produktvergelij- 
king): 

{2rr-5)(3y-2)=(3^-7)(4a^+6),  (3) 
die  van  den  tweeden  graad  is. 

Lost  men  (3)  op  met  (1),  dan 
voldoen  daaraan  meer  stellen  wor- 
tels, dan  aan  (2)  met  (1). 

Immers,  stelt  men  beide  leden 
van    (1)    gelijk   aan  nul ;  en  lost 
men  deze  vergelijkingen  op: 
2a;  —  5  =  O        en  3^  —  7  =  O 

x  =  2^,  y  =  2i, 

dan  vindt  men  een  stel  wortels, 
die  wel  voldoen  aan  (1)  met  (3) 
maar  niet  aan  (1)  met  (2). 

Dit  stel  wortels  is  dus  ingevoerd. 
Had  men  (3)  met  (2)  opgelost, 
dan  zouden  die  wortels  ingevoerd 
zijn,  welke  men  verkrijgt,  als  men 
beide  leden  van  vergelijking  (2) 
gelijk  nul  stelt ;  dus  : 
3?/  —  2  =  O     en  4a;  -f  6  =  O 


y 


ï» 


II.   Verdrijven. 

1.  Zijn  de  leden  eener  verge- 
lijking deelbaar  door  de  overeen- 
komstige leden  eener  andere  ver- 
gelijking, zooals : 
i(2^-7)(^-2)=(3^-5)(2a;+3)  (1) 
i  x—2  =  ^—b,  (2) 

en  voert  men  de  deeling  uit,  dan 
ontstaat  de  vergelijking  (quo- 
tientvergelijking) : 
2^  +  3y  — 5  =  2rr  — 5«/  +  4,  (3) 
welke  verder  met  de  eenvoudigste 
der  gegeven  vergelijkingen,  dus 
met  vergelijking  (2)  (deeler- 
vergelijking)  wordt  opgelost. 

Men  vindt  dan  echter  minder 
stellen  wortels,  dan  wanneer  men 
(1)  met  (2)  oplost. 

Immers   stelt  men  beide  leden 
der    deelervergelijking    (2)  gelijk 
nul,    en    lost    men  deze  vergelij- 
kingen op: 
x  —  2  =  0      en3?/  —  5==0 

^  =  2  y=H, 

dan  vindt  men  een  stel  wortels, 
die  aan  (1)  met  (2)  wel  voldoen ; 
maar  niet  aan  (2)  met  (3).  Dit 
stel  is  dus  verdreven. 


9 


Regel.  Vermenigvuldigt 
men  beide  leden  van  twee 
vergelijkingen  met  meer 
onbekenden  met  elkaar  en 
lost  men  de  produktverge- 
lijking  op  met  een  der 
gegeven  vergelijkingen, 
dan  voert  men  de  wortels 
in,  die  men  verkrijgt,  als 
men  beide  leden  der  laatste 
vergelijking  gelijk  nul  stelt. 


2.  Bevat  een  der  leden  van 
de  gegeven  vergelijkingen  de  on- 
bekende niet;  b.v. 

^3^4-5  =  8  (1) 

\2x^l  =  y  +  ^,  (2) 
en  lost  men  de  produktvergelij- 
king  : 

(3y  + 5)(2^-h7)  =  8(^  +  9)  (3) 
op  met  vergelijking  (1),  dan  mag 
men  beide  leden  van  (1)  niet 
gelijk  nul  stellen. 

Een  der  vergelijkingen: 
3^ -1-5  =  0     en  8  =  0 
is  immers  valsch. 

Er  worden  dus  geen  wortels 
ingevoerd,  als  men  (8)  oplost  met 
(1),  wel  als  men  (3)  oplost  met  (2). 

Regel.  Lost  men  een  pro- 
duktvergelijking  op  met  die 
vergelijking,  waarin  een  der 
leden  geen  onbekende  be- 
vat, dan  wordt  er  geen  stel 
wortels  ingevoerd. 


Regel.  Zijn  beide  leden 
eener  vergelijking  deelbaar 
door  de  overeenkomstige 
leden  eener  andere  verge- 
lijking, en  voert  men  de 
deeling  uit,  dan  ontstaat 
een  nieuw^e  vergelijking. 
Lost  men  deze  quotiënt- 
vergelijking  op  met  de  dee- 
lervergelijking,  dan  worden 
die  wortels  verdreven,  wel- 
ke men  verkrijgt,  als  men 
beide  leden  der  deelerver- 
geiyking  gelijk  nul  stelt. 

2.  Bevat  een  der  leden  van  de 
deelervergelijking  de  onbekende 
niet ;  b.v. 

(2^-7)(3y-10)  =  6(2^-3)  (1) 
3^-10  =  8,  (2) 

en    lost  men  de  quotientvergelij- 
king  : 

2x-l=l{2y-2,)  (3) 
op  met  de  deelervergelijking  (2), 
dan  mag  men  beide  leden  van 
de  deelervergelijking  niet  gelijk 
nul  stellen. 

Een  der  vergelijkingen  : 
32/  —  10  =  O     en  8  =  O 
is  immers  valsch. 

Er  worden  dus  geen  wortels 
verdreven. 

Regel.  Lost  men  een  quo- 
tientvergelijking  op  met 
een  deelervergelijking,  dan 
wordt  geen  stel  w^ortels 
verdreven,  wanneer  een  der 
leden  van  de  deelerverge- 
lijking geen  onbekende  be- 
vat. 


10 

Opmerking. 

Bij  de  voorgaande  regels  is  ondersteld,  dat  de  beide  verge- 
lijkingen geen  breuken  bevatten.  Bevatten  ze  echter  wel  breuken, 
of  ontstaan  er  breuken,  wanneer  men  beide  leden  eener  ver- 
gelijking deelt  op  de  overeenkomstige  leden  eener  andere 
vergelijking,  dan  gaan  de  bovengenoemde  regels  niet  meer 
onveranderd  door.  Zie  hierover  §  230. 


Vergelijkingen  met  Kunstgrepen. 

227.  Op  de  volgende  bladzijden  worden  eenige  methoden  behandeld, 
volgens  welke  sommige  vergelijkingen  met  kunstgrepen  kunnen 
worden  opgelost.  Doorgaans  gebruikt  men  echter  meer  dan  één 
methode  bij  de  oplossing  van  een  stelsel  vergelijkingen. 

A.  De  methode  van  optellen  en  aftrekken. 

228,  Deze  methode  past  men  toe  : 

a.    Wanneer    er    een    vergelijking    met    slechts    één  onbekende 
ontstaat,    als    men  de  overeenkomstige  leden  der  gegeven  ver- 
gelijkingen bij  elkaar  optelt  of  van  elkaar  aftrekt. 
Voorbeeld : 

\     x'  +  2x1/  -f-  2  ƒ  =  29  (1) 

I  xy  -{-     f-\-    X  =  13.  (2) 

Vermenigvuldigt  men  beide  leden  van  vergelijking  (2)  met 
2  en  trekt  men  af,  dan  ontstaat : 

x^-\-2xi/-\-2f           =29  (1) 
2xy  +  2/  -\-2x  =  26.                            (2) 
af 

•*/  —  ^00  —  Oj 

of :  x'—2x—3=  O,  (3) 

of:  {x  —  S)ix-\-l)   =0, 

waaruit  volgt :  x  —  3=0,  (4) 

;z;  4-  1    =  0.  (5) 

Daar  vergelijking  (3)  met  (2)  of  (1)  moet  opgelost  worden, 
zullen  de  vergelijkingen  (4)  en  (5),  die  beide  zijn  verkregen 
uit  (3),  elk  afzonderlijk  moeten  opgelost  worden  met  (2)  of 
met  (1).  Men  verbindt  (4)  en  (5)  elk  met  (2),  omdat  deze 
kleinere  coëfficiënten  bevat  dan  (1),  en  krijgt  daardoor  twee 
nieuwe  stelsels  vergelijkingen ;  n.1.  : 


11 

^^^-   /  a;y  +  y^  +  :r=13  (2)  ^"  ^^'^-   /  :rz/+/  +  x=13.     (2) 
(I).     Substitueert  men  iC  =  3  in  (2),  dan  ontstaat  de  vergelijking  : 

^y  +  f+  3  =  13 

/  +  3y  —  10  =  o 
(yH-5)(y-2)  =  0; 
dus  :  2/i  =  —  5 

2/2  =  2, 
zoodat  aan  het  stelsel  (I)  voldoen : 


a;  =  3 


3. 


2/  =  — 5 
(ü).  Substitueert  men  a;  =  —  1  in  (2),  dan  ontstaat  de  vergelijking 

—  y-\-y'~  1  =  13. 

zoodat  aan  het  stelsel  (II)  voldoen : 
07  =  —  1 


1  -  ^1^57 


Aan  het  gegeven  stelsel  (1)  met  (2)  voldoen  dus  ; 


x  =  ^ 

3 

—  1              —1 

y  =  -h 

2 

i  +  iV^57   i-iK57 

Wanneer  door  optelling  en  aftrekking  een  vergelijking  van 
lageren  graad  ontstaat.  Om  haar  te  kunnen  toepassen,  moeten 
de  coëfficiënten  der  termen  van  den  hoogsten  graad  in  beide 
vergelijkingen  dezelfde  of  tegengesteld  zijn. 

Voorbeeld : 

o6-  —  hxy  -\-2y-  -\-  Qx  —    y  =  —  5  (1) 

x'  —  bxy  -f  2y'  —  2x-\-9y  =  —  7.  (2) 

Door  aftrekking  ontstaat: 

8x  —  lOy  =  2, 
of  4:X—    by  =  l.  (3) 

Nu  moet  vergelijking  (3)  opgelost  worden  met  (2)  of  met  (1). 
Wij  lossen  haar  op  met  (1).  Daar  vergelijking  (3)  van  den  eersten 
graad  is,  is  de  methode  van  substitutie  de  aangewezene.  We 
schrijven  daartoe  (3)  als  volgt: 

l  +  5y 

en  substitueeren  deze  waarde  in  vergelijking  (1),  waardoor  ontstaat  : 


1. 


4. 


12 

(1  +  52/r  -  20y  (1+5^/)  +  322/'^ -I- 24  (1  +  5y)  -  16«/ =  -  80\16 
l-f  10^+  25r  —  202/  —  1002/'  +  32r  +  24  +120?/— 162/+80=0 
—  431/'  +  942/  +  105  =  0. 

^#2  94^/  105    n 

,„  .   „./94'-  ,   420 
y  =  if±Al^(94^  +  420.43) 

o  ,  1+5.3     ^  , 

2/i  =  3  ;  en  dus  a;,  = of  4, 

4 

^2=  — II;  en  dus  X,  =  ^  ~  ^    of  —  f|. 

Aan  het  stelsel  (1)  en  (2)  voldoen  dus: 
x  =  4:  I  —II 


2/ =3  I  -If      ■ 
Opgaven. 


x^-{-2y-—    x^ij  =  2S       \x--{-y--^x^y=176 
Sx'  —  2y'-^hx—ij=  1;      }x^  -f^a:  —  y  =  iSQ, 

^'  +  r  +  a^  +  2/  =  510  ^  6{x  +  y)  +  ^xy  =  136 

x^-[-y'^  —  x  —  y  =  hiO;  {  7{x  -\- y)  —  2xy  =    32. 

x'  +  xy  —  y'  =  —  Sl  J1352/— 6:z;'=8ir^ 

x^  —  xy -\- y^- =  49 ;  (    4by  —  8^'  =  Qx. 

a^(2/  +  2)  =  25        j(^-«)'  +  (^-«^)(2/-*)  +  (^-^r  =  ^E| 

y{x-4)=     3.  oM-è'    ,  ,    , 

5.   Het  aannemen  van  nieuwe  onbekenden. 

229.  Men  moet  zorgen,  dat  men  evenveel  nieuwe  onbekenden  aan- 
neemt, als  men  oorspronkelijk  had. 

Voorbeeld : 

j                                       \   x'^-2f  =  h9  (1) 

\^x^—    y'=    2.  (2) 
Men    neemt    x^  en  y'    als    nieuwe    onbekenden  aan,  èn  stelt 

X?  =  a  en  2/^  =  J,  waardoor  men  verkrijgt  het  stelsel : 

^    a  -I-  2&  =  59  (1) 

^3a—    6=   2.  (2) 


13 


Dit    selsel    van    twee    vergelijkingen    van    den  eersten  graad 
met  twee  onbekenden  heeft  tot  wortels  : 

U=    9  (3) 

h  =  2b.  (4) 

De  waarden  voor  x,  die  aan  (8)  voldoen,  zijn  x  =  ±S. 
De  waarden  voor  y,  die  aan  (4)  voldoen,  zijn  «/  =  ±  5. 
Elke    wortel  van  (3),  verbonden  met  een  wortel  van  (4),  geeft 
een  stel  wortels,  die  aan  (1)  en  (2)  voldoen. 
Dit  kan  op  vier  manieren  geschieden: 

Xi=      3,  yi=       5; 

X.2  =       3,  y.z  =  —  h 

0^3  =  —  3,  2/3  =       5 

0^4  =  —  3,  «/4  =  —  5. 

De  stellen  wortels,  die  aan  (1)  en  (2)  voldoen  zijn  dus: 

x  =  S  \       3  1—81—3 


«/  =  5  I  —5 


5  I  —5. 


l        yz  -\-    xz  —    xy  =  bxyz  (1) 

2.  )      2yz  —  Sxz  -\-    xy  =  Sxyz  (2) 

f  — Syj5  -\-  éxz  —  2xy  =  —  9xyz.  (3) 

Wij  merken  bij  deze  drie  vergelijkingen  op,  dat  de  termen 
van  de  eerste  leden  produkten  van  twee  der  factoren  x,  y  en 
z  bevatten,  terwijl  de  tweede  leden  het  produkt  xyz  bevatten. 
Men  deelt  nu  beide  leden  van  deze  drie  vergelijkingen  door 
het  produkt  xyz,  dan  ontstaat  het  stelsel : 


(1) 
(2) 
(3) 


xyz 

xyz 

xyz 

-  en   -    als  nieuwe  onbekenden  aan,  dan 

x'   y         z 

heeft    men   drie  vergelijkingen  van  den  eersten  graad  met  drie 
onbekenden. 

Elimineert  men  -  uit  (1)  en  (2),  en  daarna  uit  (2)  en  (3),  dan 


Neemt  men  nu 


ontstaat  het  stelsel: 


14 


X       y 

X  IJ 

Elimineert  men  hieruit  -,  dan  ontstaat : 

y 

-  =  6,  oi  x  =  ^. 

2  2 

Vergelijking  (5)  geeft  dan  :   3 =  7,    of  - 


(4) 
(5) 


waaruit  volgt : 

Vergelijking  (1)  geeft  verder :  3 

waaruit  volgt : 


y 


4, 


2  — i  =  5,   of  i  =  — 4, 

z  z 


Bovendien  zullen  aan  het  oorspronkelijke  stelsel  ook  nog 
voldoen  a;  =  2/  =  2;  =  O,  omdat  in  de  drie  gegeven  vergelij- 
kingen niet  anders  voorkomen,  dan  termen,  die  de  onbekende 
bevatten. 

Aan    het  oorspronkelijke  stelsel  (1),  (2)  en  (3)  voldoen  dus  : 


x  = 

i 

0 

y^ 

1 

0 

z  = 

-i 

0. 

xy  Ar  xz  ^  16  (1) 

3.                                           xy  +  yz  =  l  (2) 

xz-\-yz  — 15.  (3) 
Stel    yz    voor    door  a,  xz  door  &,  xy  door  c,  dan  wordt  het 
stelsel : 

c  +  6  =  16  (1) 

c  +  a  =  7  (2) 

6  +  a  =  15  (3) 


Door  optelling  vindt  men  : 

2{a-\-b-^c)  =  38 
a-\-h-\rc  =19. 


(4) 


Trekt    men    van    vergelijking  (4)    respectievelijk  de  vergelij- 
kingen (1),  (2)  en  (3)  af,  dan  ontstaan  : 


15 


a  =    S  oi  yz  =  S  (5) 

b  •-=  12  of  xz  =  12  (6) 

c  =    A  oi  xy  =  4.  (7) 

Vermenigvuldigt    men    de    vergelijkingen  (5),  (6)  en  (7)  met 
elkaar,  dan  ontstaat: 

xYz'  =  144.  (8) 

Laat    men    vergelijking    (8)  in  de  plaats  treden  van  een  der 

vergelijkingen,  waaruit  (8)  is  afgeleid,  dan  worden  geen  wortels 

ingevoerd,    omdat    de    tweede    leden  geen  onbekende  bevatten. 

(§  226). 

Trekt  men  uit  beide  leden  van  vergelijking  (8)  den  vierkants- 
wortel,  dan  kan  men  haar  splitsen  in : 
xyz  =  12, 
en  xyz  =  —  12. 
Men  moet  dus  nog  oplossen  de  stelsels: 


(I). 


(9) 

'OlG£klc!   ' 

(10) 

yz  = 

3 

(5) 

xz  = 

12 

(6) 

xyz  = 

— 

12 

(10) 

yz=    3     (5) 
xz=12     (6)    en  (II). 
xyz  =  12     (9) 

(I).  Door  deeling  vindt  men  gemakkelijk,  dat  aan  dit  stelsel 
voldoen :  a?  =  4;  y=l',  z  =  d.  Daarbij  zijn  geen  wortels  ver- 
dreven, omdat  de  tweede  leden  der  deelervergelijkingen  geen 
onbekende  bevatten  (§  226). 

(II).  Evenzoo  blijkt,  dat  aan  dit  stelsel  voldoen :  x==  —  4 ; 
y  =  -l;  z==-S. 

De  stellen  wortels,  die  aan  (1),  (2)  en  (3)  voldoen,  zijn  dus : 


X  =  4: 

—  4 

y  =  l 

-1 

z  =  3 

—  3. 

4.  Bij  vraagstukken,  waarin  alle  termen  eener  evenredigheid  onbe- 
kend zijn,  krijgt  men  in  den  regel  eenvoudige  vergelijkingen, 
als  men  de  som  der  uiterste  termen,  de  som  der  middelste 
termen  en  het  produkt  der  uiterste  of  middelste  termen  als 
nieuwe  onbekenden  aanneemt;  b.v. : 

Va?i  welke  evenredigheid  bedraagt  de  som  der  termen  24, 
de  som  hunner  tweedemachten  170  en  de  som  hunner  derde- 
machten  1368? 

Noem  de  evenredigheid : 

X  :  y  =  z  :  u, 


16 

dan  zijn  de  vergelijkingen : 

xu  =yz  (1) 

X  +y  -\-z  -\-u  =24  (2) 

x'-\-y'-]-z'-\-u'  =  nO  (3) 

x'-\-y'  +  :^'-hu'  =  136S.  (4) 

Stel  nu  xu  =  yz  =  a;  x-{-  u  =  b;  y  -}-  z  =  c. 
Vergelijking  (2)  wordt  dan: 

6  +  c  =  24 ;  (5) 

(3)  kan  geschreven  worden  als : 

{x  4-  uf  —2xu-\-{y-i-zY—2yz=170; 
oib'-\-c'  —  4a  =170;  (6) 

(4)  eveneens  als: 

{x-\-u)(x^  —  xu-\-u^)-{-{y-\-z){if  —  yz-\-z~)        =1368, 
of  \x+u){{x-\-uY—^xu]+{y  +  z){{y-\-zf  —  ^z}  =  l^&%, 
b  (6^  —  3a)  +  c  (c'  —  3a)  =  1368. 

}fJ^c^  —  ^a{h  +  c)  =1368. 

{b  +  c)  {y"  —  bc+c^  —  3a)  =  1368. 
of  daar  volgens  (5) :  è  -|-  c  =  24  is : 

&'  — 6c-f  r— 3a  =  57.  (7) 

Men  heeft  dus  nu  op  te  lossen  het  stelsel : 

(  .  è  +  c  =  24  (5) 

6'  +  c'-  — 4a  =170  (6) 

/  5'  —  6c  +  c'  —  3a  =  57.  (7) 

Daar  a  slechts  in  (6)  en  (7)  voorkomt,  en  wel  tot  de  eerste 
macht,  is  het  beste,  dat  men  a  elimineert  uit  deze  twee  verge- 
lijkingen. 

Na  deze  eliminatie  ontstaat  de  vergelijking : 

—  &'  +  4&C  —  &  =  282,  (8) 

die  in  de  plaats  treedt  voor  vergelijking  (7). 
Men  heeft  dus  nu  op  te  lossen  het  stelsel : 

(  &  +  c  =  24.  (5) 

j        W  +  c'  —  4.a   =170.  (6) 

f  —  &'•-!- 4&c  —  c'  =  282.  (8) 

Daar    (5)    en    (8)    een    stelsel    van    twee    vergelijkingen  met 

twee  onbekenden  vormen,  en  (5)  van  den  eersten  graad  is,  past 

men  de  methode  van  substitutie  toe,  ter  berekening  van  h  en  c. 

Uit  (5)  volgt :  ^>  =  24  —  c. 

Substitueert  men  deze  waarde  in  (8),  dan  ontstaat; 


17 


-  (24  -  cf  +  4  (24  —  c)  c  -  c'  =  282 

—  576  -f  48c  —  c'  -f  96c  —  4c'  —  c»  —  282  =  O 

—  6c'  4-  144c  —  858  =  0. 
—  6/         c' —  24c  4- 143  =  0. 
(c  — ll)(c  -  13)  =  0. 
Hieraan  voldoen  : 
c,  =  11;   dus  &,  =  24  — 11  of  13;  en  volgens  (6)  «,  =  30: 
c.,=  13;  dus  6.2  =  24—  13  of  11;  en  volgens  (6)  a,  =  30. 

Men  heeft  dus  op  te  lossen  de  stelsels : 
(   c  of  ?y  +  2:  =  11  (9)  l   c  oi  y  -\-  z  =  l2>   (13) 

]  a  oi  yz        =30  (10)  ]  a  oi  yz        =30    (10) 

>•    U  of  x^u  =  \2.  (11)  «"  W  \h  oi  x^  w=ll    (14) 

{  a  oi  xu       =30  (12)  {  a  oi  xu        =30   (12) 

)    Aan  de  vergelijkingen  (9)  ea  (10)  voldoen  : 
y  =  6  ;  dus  2;  =  5 
en  ?/  =  5  ;  dus  z^=Q. 

Opmerking : 


Dat 


y  =  5 


6 


—  de  stellen  wortels  zijn,  die  aan  de  vergelijkingen 
5 


\  y  +  z=ii 

I         yz  =  SO 
voldoen,    blijkt,  als  men  y  -^  z  beschouwt  als  de  som  en  yz  als 
het  produkt  van  de  wortels  der  vierkantsvergelijking : 
X^-  11X4-30  =  0. 

Aan  (11)  en  (12)  voldoen:  a:  =  10  en  w  =  3, 
of :  o;  =:    3  en  w  =  10. 

Elk  der  stellen  van  (9)  en  (10),  moet  gecombineerd  worden 
met  elk  der  stellen  van  (11)  en  (12),  zoodat  aan  het  stelsel  (I) 
voldoen : 


a;=10 

10  1 

3 

3 

y=    6 

5  1 

6  1 

5 

z=    5  1 

6  1 

5  1 

6 

w=    3  I     3  I  10  I  10 

(II)   Aan  (13)  en  (10)  voldoen :  ^  =  10  ;  dus  «  =    3 

en  ^  =    3  ;  dus  z  =  10. 

Aan  (14)  en  (12)  voldoen:  x=    6;  dus  w=    5 

en  x=    5  ;  dus  w  =    6, 

zoodat  aan  het  stelsel  (II)  voldoen  : 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  III. 


18 


7. 


10. 


x=    ü  \ 

6  1 

5 

5 

y  =  10  \ 

■  3  1 

10  1 

3 

z=    3  1 

10  1 

3  1 

10 

u  =    5  I     5  I     6  I     6 
De  volgende  evenredigheden  voldoen  dus  aan  de  vraag: 


10: 

6=    5: 

3 

10: 

5=    6: 

3 

3: 

6=    5: 

10 

3: 

5=    6: 

10 

6: 

10=    3: 

5 

6: 

3=10: 

5 

5: 

;10=    3: 

:    6 

5: 

:    3  =  10: 

:    6, 

Opmerking.    Dit  zijn  juist  de  acht  manieren,  waarop  men 
de  termen  eener  evenredigheid  kan  schrijven. 

Opgaven. 

U5- 4' +  (12 +  #=657  U:r  +  4r-+(2/-8f  =  592 

K5-a;)  X(12  +  ^)=-216.      '    (  x-y  =8. 

\  x+y-h2Vix-^y)    =12  ^     \x' -{- if  -  x  -  y=7^ 

i  x'^  —  ƒ  =:41.  '    ix  -\-y  -\-xy       =23. 

\x-^y-{-  V{x  +  «/)  =  12  \  x-^y—2Vxy—Vx-\-Vy=2 

lx'-\-f  =45.  ■    /      Vx-\-Vy  =7. 

\  x'  +  bxy  —  24^^  =  O 

/  X  +  8y     =  2{x  —  2y). 

\  ar  +  iy  —  2V{x^  +  4^/  +  28)  =  20 
/  '6x  —2y  =2. 

!y^  z:=XZ 
X  -\-y  -\-z  =37 
^'  +  2/' +  «'  =  481. 

\  X'  +  ï/^  +  xy{x  +  ^)  =  68 

\x^^f        '  =  12  +  3;r'  +  Sy\ 


C.  Het  met  elkaar  vermenigvuldigen  of  op  elkaar 
deelen   van   de    overeenkomstige   leden  van  eenige 
vergelijkingen. 
230.  Men  herleze  daartoe  8  226. 


19 

Voorbeelden. 

Hier  volgt  een  voorbeeld,  waarbij  gedeeld  wordt,  en  tengevolge 
van  die  deeling  wortels  worden  verdreven : 

\x'-iy-  =  2xy  (1) 

\x  -j-  2«/  =^xy.  (2) 

Deelt  men  beide  leden  van  vergelijking  (1)  door  de  overeen- 
komstige leden  van  vergelijking  (2),  dan  ontstaat  de  vergelijking  : 
x-2y  =  2,  (3) 

welke  verder  met  de  deelervergelijking  (2)  wordt  opgelost. 

Maar  nu  worden  de  stellen  wortels  verdreven,  die  men  ver- 
krijgt, als  men  beide  leden  der  deelervergelijking  gelijk  nul  steil. 
Wij  hebben  dus  twee  stelsels  vergelijkingen  op  te  lossen,  n.1. : 
1^-2^  =  2       (3)  i^  +  2y  =  0  (4) 

^^'  \x-[-2y  =  xy     (2)     ^"  ^^^^-  /  xy=:0.  (5) 

(I).  Daar  vergelijking  (3)  van  den  eersten  graad  is,  past  men 
<3e  methode  van  substitutie  toe : 
Uit  (3)  volgt:  ie  =  22/  +  2. 

Substitueert  men  deze  waarde  in  vergelijking  (2),  dan  ontstaat : 
2y-^2  +  2y  =  {2y+2)y 
2+iy  =  2f-^2y 
2y'  —  2y  —  2  =  0 
y'-y- 1  =  0. 
2/i  =  i  +  iK5;dusa;,  =  3-|-K5; 
2/i  =  ^-  —  il/5  ;  dus  x,  =  d  —  1/5 ; 
Aan  het  stelsel  (I)  voldoen  dus: 

x  =  d-\-    K5  I  3  —    K5 

<II.)  Uit  (4)  volgt : 

x  =  —  2y. 
Substitueert  men  deze  waarde  in  (5),  dan  ontstaat: 
-2f  =  0 

2/3  =  0;  dus  X3  ook  =  O 
1/4  =  0;  dus  Xi  ook  =  0. 
Aan  het  stelsel  (ü)  voldoen  dus; 
g;  =  0  I  O 
y=0  1  O   • 
Indien    men    stellen   wortels,    die   dubbel  voorkomen,  slechts 
éénmaal  opgeeft,  dan  voldoen  aan  (1)  en  (2)  dus: 
a;  =  3+    K5|3—    ]X5|0 
2/  =  i  +  4K5  I  4-iK5  I  O' 


20 

2.    Nu  volgt  een  voorbeeld,  waarbij  gedeeld  wordt,  en  geen  wortels 
worden  verdreven: 

x^  _  4  ƒ  4-  iyz  —  z^=        60  (1) 

x^  —  Axtj  4-  4 ƒ  —z^  =  —l2  (2) 

X  +    2y  —  z  =       10  (3) 

Het  eerste  lid  van  vergelijking  (1)  is  te  ontbinden: 

{x  —  2ij  -\- z)  {x -^  2y  —  z)  =  60.  (1) 

Evenzoo  kan  men  voor  vergelijking  (2)  schrijven: 

{x  —  2tj-\-z){x  —  2ij  —  z)  =  —  12.  (2) 

Deelt  men  (3)  op  (1),  dan  ontstaat: 

x  —  2ïj-]-z  =  6.  (4) 

Vergelijking  (4)  treedt  in  de  plaats  van  (1),  en  daar  een  der 
leden  van  de  deelervergelijking  (3)  geen  onbekende  bevat,  wordt 
geen  stel  wortels  verdreven. 

Men    mag    dus    het    stelsel    (1),  (2),  (3)  vervangen  door  het 
gelijkwaardige  (aequivalente)  stelsel :  *)  (4),  (2),  (3). 
Deelt  men  (4)  op  (2),  dan   ontstaat: 

x—2y—z—  —  2.  (5) 

Laat  men  vergelijking  (5)  in  de  plaats  treden  van  (2),  dan 
wordt  evenmin  een  stel  wortels  verdreven,  zoodat  men  het  oor- 
spronkelijke stelsel  vergelijkingen  kan  vervangen  door  het  aequi- 
valente stelsel: 

x  +  2y  —  z=  10  (3) 

\x  —  2y-\-z=     6  (4) 

x  —  2y  —  z  =  ~  2.  (5) 

Dit  stelsel  heeft  tot  wortels  x  =  8;  i/==S;  ^  =  4;  hetwelk 
dus    het  eenige  stel  wortels  is,  dat  aan  (1),  (2)  en  (3)  voldoet. 

Vermenigvuldigen  en  deelen  geschiedt  tegelijk,  wanneer  een  der 
leden  van  de  eerste  vergelijking  het  quotiënt,  en  een  der  leden 
van  de  tweede  vergelijking  het  produkt  is  van  twee  vormen, 
die  de  onbekenden  bevatten  : 


2x  -t-  Sy  _  ^ 
Sx  —  4y~^ 


(1) 


{2x  +  Sy)  (Sx  —  4y)  =  56.  (2) 
Door  vermenigvuldiging  ontstaat: 
{2x  H-  SyY  =  196.  (3) 


*)  Men   noemt   een   stelsel   A  gelijkwaardig  of  aequivalent  met  een  stelsel  B, 
als  alle  stellen  wortels  van  A  ook  voldoen  aan  B,  en  omgekeerd. 


21 

Door  deeling  van  (2)  door  (1)  ontstaat : 

iSx-iyy=l6.  (4) 

Het  stelsel  (1)  met  (2)  mag  vervangen  worden  door  (3)  met  (4). 
Nu  kan  men  vergelijking  (3)  splitsen  in  : 

2x  +  Sy=  U  (5) 

2x-^3i/  =  —  14.  (6) 

Evenzoo  kan  men  vergelijking  (4)  splitsen  in  : 

Sx  —  4y  =  4:  (7) 

Sx  —  4:y  =  —  4:.  (8) 

Nu   moet  men  elk  der  vergelijkingen  (5)  en  (6)  combineeren 

met    één    der    vergelijkingen    (7)    of    (8) ;  echter  zoodanig,  dat 

zoowel  het  produkt  van  2x  -\-  ?>y  en  3a;  —  4y,  als  het  quotiënt 

dier  vormen  positief  wordt. 

Men    combineere    dus  (5)  met  (7),  en  (6)  met  (8),  waardoor 
men  de  volgende  twee  stelsels  verkrijgt : 

^2x+?>y  =  U      (5)  [2x+?>y  =  -U     (6) 

^^•/3a;  — 4^/=    4      (7)  ^    ^'  Hx  —  4.y==—    4.    (8) 

Aan  stelsel  (I)  voldoen  iC  =--  4  en  ?/  =  2. 
Aan  stelsel  (II)  voldoen  x  =  —  4  en  y  =  —  2. 
Aan  het  gegeven  stelsel  (1)  met  (2)  voldoen  dus : 
ic  =  4  I  —  4 
y  =  2\-2. 

4.  Soms  deelt  men  beide  leden  eener  vergelijking  op  de  overeen- 
komstige leden  eener  andere  vergelijking,  ten  einde  een  gemeen- 
schappelijken  factor  weg  te  laten  vallen : 

^      a;^-j-^=35  (1) 

\xy{x  +  y)  =  ?>^.  (2) 

Deelt  men  beide  leden  van  vergelijking  (1)  door  de  overeen- 
komstige leden  van  vergelijking  (2),  dan  ontstaat : 

x^-xy±l^  ■ 

Deze  vergelijking  lost  men  verder  met  (1)  op. 

Nu  kan  men  gemakkelijk  bewijzen,  dat  uit  de  evenredigheid : 

a c 

b~d 
a-\-  Sh       a  —  b 
volgt:  74^M  =  7^d' 


22 

Past  men  deze  eigenschap  toe  op  de  evenredigheid  (3),  dan 
ontstaat : 

X'  —  xy  -\-y^  -\-  2>xy x^  —  ocy  -\-  y-  —  xy 

7  +  3.6      " "~  7  —  6  ' 

of  -W—^Y~'  ^^^ 

Daar  beide  leden  van  vergelijking  (4)  tweedemachten  zijn, 
kan  men  haar  splitsen  in : 

£±^=       ^of^=U2/.  (5) 

—^  = p^  of  2/  =  Hx.  (6) 

De  vergelijkingen  (5)  en  (6)  zijn  beide  afgeleid  uit  (3).  Daar 
(3)  verbonden  is  met  (1),  moet  men  elk  der  vergelijkingen  (5) 
en  (6)  verbinden  met  (1). 

Men  kan  dus  het  oorspronkelijke  stelsel  splitsen  in  de  vol- 
gende twee  stelsels. 

\  X  =  ly     (5)  \  y  =Hx     (6) 

^^'  W-\-y'  =  S^       (1)     ^    ^'   (x'-\-y'  =  3b.      (1) 
(I).  Substitueert  men  (5)  in  (1),  dan  ontstaat  de  vergelijking : 

f=    8, 
waarvan  volgens  §  213,  Deel  II,  de  wortels  zijn: 

2/i  =  2  ;  waarbij  behoort :  ari  =  3 ; 
y,=2{—^-]-^iVS)  of  — l+^K3;  waarbij  behoort:  ^2=— l-|-H-l|i]/"3; 
y,=2{—^—^-iVd)  of  — 1— il/3;  waarbij  behoort:  Xs=—li—l^iVS. 
(II).  Substitueert  men  (6)  in  (1),  dan  ontstaat  de  vergelijking: 

3  6^3  qe 

x'=8; 
waarvan  volgens  §  213,  Deel  II,  de  wortels  zijn : 

a;4  =  2  ;  waarbij  behoort :  y4  =  S; 
x,=2{—:^-]-^iVQ)  of  —  l-f  iV3 ;  waarbij  behoort :  y,z=—l^-\-  l^iVS  • 
Xe=2{—i—iiVS)  of  —  1— iT/3  ;  waarbij  behoort:  i/o=— 11—  UiVS. 
De  stellen  wortels,  die  aan  het  oorspronkelijke  stelsel  voldoen, 
zijn  dus : 

x=3  I  —U-{-UiVd  I  — 1^— l|i]/3  I  2  I  —1  +     iV3 1—1  —     iVS 
y=2  i  —1  +     il/3  I  —1   —     iV3\3\  — li+l^il/S  |— 1|— l|il/3* 

Opmerkingen : 

1".  De    vergelijkingen  (1)    en  (2)  blijven  dezelfde,  als  men  x  in  y, 


23 

en  1/  'm  X  verandert.  Daaruit  mag  men  besluiten :  als  aan  (1) 
en  (2)  voldoen  x  =  a  en  y  =  b,  dan  zullen  aan  datzelfde  stelsel 
ook  voldoen  x  =  b  en  y  =  a.  Vergelijkt  men  de  zes  gevonden 
stellen  wortels  met  elkaar,  dan  ziet  men,  dat  de  laatste  drie 
uit  de  eerste  drie  kunnen  afgeleid  worden,  door  de  waarden 
van  X  en  y  te  verwisselen. 
2^'.  Bij  de  oplossing  van  dit  stelsel  vergelijkingen  (1)  en  (2)  zijn 
geen  wortels  verdreven,  door  de  deeling  van  de  beide  leden  van 
vergelijking  (2)  op  de  overeenkomstige  van  vergelijking  (1),  omdat 
in  beide  vergelijkingen  een  der  leden  de  onbekende  niet  bevat. 

5.  Bevatten  in  beide  vergelijkingen  beide  leden  echter  de  onbe- 
kenden, en  deelt  men  ze  dan  op  elkaar,  ten  einde  een  gemeen- 
schappelijken  factor  weg  te  laten  vallen,  dan  worden  wel  wortels 
verdreven.  De  regel  van  §  226  gaat  dan  echter  niet  geheel 
door;  niet  alle  "wortels,  -welke  men  verkrijgt,  door 
beide  leden  der  deelervergelijking  gelijk  nul  te  stel- 
len, worden  dan  verdreven.  Dit  blijkt  uit  de  oplossing 
van  het  volgende  stelsel  vergelijkingen : 

\        -       {x-S)iy-2)  =  7i2x-'b)  (1) 

/  {y  —  2)  {^x  —  2y-^h)  =  2x—h.  (2) 

Deelt  men  beide  leden  van  vergelijking  (1)  door  de  overeen- 
komstige van  vergelijking  (2),  dan  ontstaat : 

3^_2;y+5  =  ^'  ^^^ 

welke    vergelijking    men  combineert  met  (2).  De  oplossing  van 
dit  stelsel  wordt  aan  den  lezer  overgelaten. 

De    vergelijkingen,    die    men    verkrijgt,    als  men  beide  leden 
der  deelervergelijking  gelijk  nul  stelt,  zijn  : 
\{:y-2)  i^x  -  22/  +  5)  -  O 
/  2a;  —  5  =  0. 

Dit  stelsel  kan  men  splitsen  in  de  volgende  twee  stelsels. 

^^'-  /  2^;  -  5  =  0.  en  (XI).  j  2iC-5  =  0. 

(I).  De  wortels  van  dit  stelsel  worden  verdreven,  omdat  y  —  2  een- 
factor  is  van  het  eerste  lid  van  vergelijking  (1)  en  2x  —  5  een 
factor  van  het  tweede  lid. 

(II).  De  wortels  van  dit  stelsel  zijn  geen  verdreven  wortels.  Ze 
voldoen  niet  aan  vergelijking  (1),  omdat  ^x  —  2y  -^h  geen 
factor  is  van  het  eerste  lid  van  vergelijking  (1). 


24 


Opgaven. 

\  X  -\-y  =&.  '    (  X  —  y  =8. 

\  (x+8f-hiy  +  5f  =  10234  \  x'  +  xy=  150 

/  x-]-y    =21.  i  y^J^xy=lh. 

\  xf-xSj  =  -12  g     ^  (a;  +  5)  (2/ +  3)  =  2f a?V 

/  a;/  +  x'^y  =  84.  *    ^  6(2/  +  3)  =  bxy. 


1. 
3. 

5. 


yzu  =  24.  (  ./         ^ 

^     [  x^    -\-    y"^  =  28  ,  ^  1 .,  y       —  =  ar. 

(  xy  -\-  xy  =  12.  j  ^  ~         ~  ^ 

l{x+V^l^x%y+\yi-\-f)=I)' 

\  {x  —y)  (^'  —  y^)  =  ^xy. 

f  (x'  —  'u^\  (x*  —  v')  =  4:bx''v\ 


(  (^'  —  /)  {x*  —  y')  =  45a;y 


D.  Het  eerste  lid  van  een  op  nul  herleide  verge- 
lijking kan  in  factoren  ontbonden  w^orden. 

231»  Wanneer  het  eerste  lid  van  een  op  nul  herleide  vergelijking 
in  factoren  ontbonden  kan  worden,  kan  deze  vergelijking  gesplitst 
worden  in  twee  of  meer  andere,  die  van  lageren  graad  zijn  dan 
de  oorspronkelijke  vergelijking.  Elk  dezer  moet  dan  verbonden 
worden  met  de  andere  vergelijkingen  van  het  gegeven  stelsel, 
waardoor  men  twee  of  meer  nieuwe  stelsels  verkrijgt,  die  van 
lageren  graad  zijn  dan  het  oorspronkelijke  stelsel. 

Voorbeeld. 

\  x^  —  y'—7x-\-7y  =  0.  (1) 

(  xy  =  2.  [2]  (Eindex.  H.  B.  S.  1887). 

Vergelijking  (1)  schrijft  men  als  volgt : 

{x  —  y)  {x^  +  xy-\-y')—l[x  —  y)  =  O 
{x  —  y)  {x"  -{-xy  -^  y'  —  7)  =0, 

welke  vergelijking  gesplitst  kan  worden  in  : 

x-y  =  ^  (3) 

en  x^  -\-xy-\-  y^  —  1  =  0.  (4) 

Elk  dezer  laatste  twee  vergelijkingen  moet  nu  met  verge- 
lijking (2)  verbonden  worden,  zoodat  men  de  volgende  stelsels 
heeft  op  te  lossen  : 


25 

^     \x-y=^0     (3)  ^  ^^  +  ^^  +  ^-^_7  =  0  (4) 

•    /         xij  =  2     [2)  ^    ^-  \  xy  =  2.         (2) 

(I).    Aan  dit  stelsel  voldoen  : 

a;  =  ]/2  I  —  K2 


y  =  K2  I  -K2. 
(II.)  ïelt  men  de  leden  der  vergelijkingen  bij  elkaar  op  : 

x'-\-    xy-]-y'=l  (4) 

xy         =2,  (2) 


op 


dan  ontstaat :  x^  +  2xy  4-^  =  9,  (5) 

of  {x+yf  =  ^ 

Vermenigvuldigt    men    beide    leden  van  vergelijking  (2)  met 

3,  en  trekt  men  de  komende  vergelijking  af  van  (4),  dan  ontstaat: 

x'+    xy^-y'=l  (4) 

Zxy  =  6,  (2) 

af 


x^  —  2xy  -\-y^  =  l^ 
of  {x-yf=l.  (6) 

Het    stelsel    (II)    wordt    dus    vervangen  door  het  stelsel  (5) 
met  (6). 

Nu  kan  men  vergelijking  (5)  splitsen  in: 

x-\-y=       3,  (7) 

en  x-\-y=  —  S.  (8) 

Evenzoo  kan  men  vergelijking  (6)  splitsen  in ; 

x-y=       1,  (9) 

en  X  —  y=:—l,  (10) 

Elk    der    vergelijkingen,    uit    (5)  afgeleid,  moet  nu  gecombi- 
neerd worden  met  elk  der  vergelijkingen,  uit  (6)  afgeleid,  zoodat 
men  de  volgende  stelsels  heeft  op  te  lossen ; 
.TTn\^+2/  =  3  (7)  \x-\-y=:~S  (8) 

^^^^^'  I  x  —  y=l  (9)  ^^^'  (  x--y=       1  (9) 

(IV)    \^+y=      3  (7)  ^  x-^y  =  -S  (8) 

Door  optelling  en  aftrekking  vindt  men : 

aan  (III)  voldoet :  x=  2  met  y  =  1 
aan  (IV)  voldoet :  x  =  1  met  y  =:  2 
aan  (V)  voldoet :  x  =  —  1  met  y  =  —  2 
aan  (VI)  voldoet :  x=  ~  2  met  y=  —  1 . 

Aan  het  oorspronkelijke  stelsel  (1)  met  (2)  voldoen  dus : 


26 

a;  =  K2|  — |^2|2|  1|  — 1  I  —  2 
^  =  |/2  I  —  K2  I  1  I  2  I  —  2  I  —  1  • 

Opmerking : 

Tot  dezelfde  stelsels  (I)  en  (II)  komt  men  door  de  volgende 
redeneering : 

Men  deelt  beide  leden  van  (1)  door  x  —  y.  Daar  door  die 
deeling  geen  breuken  ontstaan,  zal  men  den  deeler  x  —  y  gelijk 
nul  moeten  stellen,  en  deze  vergelijking  moeten  oplossen  met 
vergelijking  (2). 

De  quotientvergelijking  x^  -\-  xy  -\-  y"^  —  7  =  0  moet  daarna 
ook  nog  opgelost  worden  met  vergelijking  (2),  zoodat  men  tot 
de  volgende  stelsels  komt : 

m    \^-i/  =  o  (3)  pn  an  \^'+ocy-\-f-7=o     (4) 

^'^^'    \  xy        =2  (2)  ^"  ^^^^'  /  xy:=2       (2) 

Opgaven. 

\  xy  —  hx  —  3iï/  +  15  =  O  \  x'  +  hxy  -f  6/  =  O 

'    \  >  +  f  =  34.       '    \  x^^  Qxy  +  <dy-  =  64. 

\  x'-\-2xy^  y^=2—x—y  \  x^ -\- y^  —  Q7x  —  67y  =  O 

(  x'-\-4xy-{-4:y'=4:-^Sx-\-6y.  (  x—2y=h     (H.  B.  S.  1893). 

S  x?-2^x'y-2lxf+f=^  \  x-^y^4.V^^^Ty  =21 

'    i  2x-{-Sy  =  9.  I       2x'-\-    xy-\-y'=74:. 

E.  Worteltrekking. 

232.  Indien  beide  leden  van  een  der  vergelijkingen  w"*"  machten 
zijn,  splitst  men  deze  vergelijking  in  n  andere  vergelijkingen, 
en  lost  elk  van  deze  met  de  overige  vergelijkingen  op. 

Voorbeeld. 

\     x''  —  6xy  -\-  9/  —  6^  +  ISy  =  27  (1) 

(  Sx''  —  2xy  —  5y  =5.  (2) 

Bij  vergelijking  (1)  valt  op  te  merken,  dat  het  eerste  lid  het 

vierkant    zal    worden    van    x  —  3^  —  3,  als  men  er  9  bijvoegt. 

Doet  men  dit  bij  beide  leden,  dan  verandert  vergelijking  (1)  in  : 

{x  —  3y  —  Sf  =  6-, 
welke  men  kan  splitsen  in  : 

x  —  Sy  —  3=      6  oi  x  —  Sy  =  9,  (3) 

en  x  —  Sy  —  S  =  —6oix  —  3y  =  —  3.  (4) 

Elk  dezer  vergelijkingen  moet  gecombineerd  worden  met  (2), 
zoodat  men  heeft  op  te  lossen  de  stelsels  : 


3. 


4. 


27 

U-=3i/-f9  (3)^„.ttM     ^  =  3</-3  (4) 

'^  ^*     /  3a;-  —  2xy—hy  ^  5    (2)        ^  ^'  /  3a;-— 2a;«/— 5</=5.    (2) 

Elk  stelsel  bestaat  uit  één  vergelijking  van  den  eersten  graad 

en  één  vergelijking  van  den  tweeden  graad,  zoodat  men  verder 

de  methode  van  substitutie  kan  toepassen. 

Opmerking. 

Wanneer  men  niet  direct  opmerkt,  dat  het  eerste  lid  van 
vergelijking  (1)  een  kwadraat  wordt,  als  men  er  9  bijvoegt,  kan 
men  ook  op  de  volgende  wijze  tot  de  vergelijkingen  (3)  en  (4) 
komen : 

Men  schrijft  vergelijking  (1)  als  volgt  : 

{x  —  SijY  —  6ix  —  Sy)~27  =  0. 
Deze    vergelijking    is    van    den    tweeden    graad,   en  als  men 
X  —  Si/  als  nieuwe  onbekende  aanneemt,  is  : 
x  —  3y  =  S^  iK(36  +  108). 
x  —  Sy  =  S±6; 
dus :  x  —  Sy  =  9.  (3) 

en  x  —  Sy=  —  S  (4) 

Opgaven. 

}  x'  -f  Sxy  {x-^y)  =  21— f  \  x'  —  3a;'  +  3a;  =  9 

i  a;  +  2«/  =  4.  '    /  ƒ  —  2ft/  +  a;  =  3. 

i  x'  —  'Qxy  +  9.2/'  H-  2(a;  —  3^/)  —  15  =  O 
i  x[y  +1)  =  12. 


i?+i-:+--(^^-^7 


X  —  y^      =  56 
\xy{x-y)  =  \^.  ^-    )  ^_|_y^^'--^' 


l     x'^^y' ^z^^^xy  —  2xz  —  ^iz=\2\ 
6.    j  4a;'  —  20a;?/  -f  25?/'  =  49 

\     x  -\-y  -\-  z  =9. 

F.  Machtsverheffing. 
233.  Soms    verheft    men    beide    leden    eener    vergelijking    tot    een 
zelfde    macht,    ten  einde  met  behulp  van  deze  vergelijking  een 
meer  eenvoudige  af  te  leiden : 

Voorbeeld. 

ic  -f  y  =  5  (1) 

ic^  -f-  y^  =  97.  (2) 

Verheft  men  beide  leden  van  (1)  tot  de  vierdemacht,  en  trekt 
men  er  beide  leden  van  (2)  af,  dan  verkrijgt  men : 


28 


x^  +  ^:0^^J  4-  ^xry'  +  4a; ƒ  +  j'/  =  625  (1) 

x'  +?/*=    97  (2) 


4a;%  +  ^x-y-  +  4a;^'  =  528 


af 


2j2x\j  +  8a;"y  +  2V  =  264 

ic^  {^y?  +  3a;«/  -I-  2/)  =  264 

x\){2{x  ^r  yY  —  xy\  =264, 

of,  daar  x-\-y=-h  is  :  ic^/f^O  —  xy)  =  264 

icy  —  h^xy  +  264  =  0.  (3) 

Deze  vergelijking  (3)  is  van  den  tweeden  graad  naar  xy^  en 
geeft  dus  twee  waarden : 

xy  =  25  ±  -^1/(2500—1056) 
rr^  ==  25  ±  19 

a;?/  =  44,  (4) 

en  xy^=^.  (5) 

Vergelijking  (3)  is  afgeleid  uit  (1)  en  (2) ;  dus  moest  opgelost 

worden    met    de    eenvoudigste    der  gegeven  vergelijkingen,  dus 

met  (1). 

Nu  is  vergelijking  (3)  gesplitst  in  (4)  en  (5).  Elk  dezer  ver- 
gelijkingen moet  dus  nog  met  (1)  opgelost  worden.  Men  heeft 
dus  de  volgende  stelsels  op  te  lossen : 

i^  +  ^  =  5       (1)  \xAry  =  ^       (1) 

^^^'  \       xy  =  Ai     (4)      ^"  ^^^^-  \       xy  =  Q..     (5) 
(I).  Uit  (1)  volgt: 

y  =  5  —  00. 
Substitueert    men    deze    waarde  in  (4),  dan  ontstaat  de  vei- 
gelijking : 

(5  —  x)x  =  44 

x"-  —  5^  +  44  =  0. 

^  =  2i± -^1/(25— 176). 

a?!  =  2^  +  ^iVlbl ;  dus  y,  =  2^  —  ^iVVol 

x^  =  2\  —  iil/151 ;  dus  y.i  =  21+  ^iVlhl. 

Aan  het  stelsel  (I)  voldoen  dus : 

a;  =  2^  +  |^•K151  |  2j  —  |iK151 
^  =  2i-iiK151  I  2i+iiKl51. 

(II),  Uit  (1)  volgt : 

x  =  h  —  y. 

Substitueert  men  deze  waarde  in  (5),  dan  ontstaat  de  verge- 
lijking : 


29 

(5  —  ^)  y  =  6 
/-52/-6  =  0 
y^  =  2',  dusa;3  =  3 
tfi  =  3  ;  dus  Xi  =  2. 
Aan  het  stelsel  (1)  met  (5)  voldoen  dus  : 
rc  =  3  I  2 
y  =  2  I  3. 
Aan  het  gegeven  stelsel  (1)  met  (2)  voldoen  dus  : 
x  =  2i-\-^i\yibl  I  2|  — ^eK151  I  3  I  2 
y  =  2l-iiK151  I  2i^-i^K151  I  2  I  3. 

Opmerkingen. 

1".  Men  zou  geneigd  zijn  te  denken,  dat  er  wortels  ingevoerd  zijn, 
doordat  men  beide  leden  van  vergelijking  (1)  tot  de  vierde- 
macht  heeft  gebracht. 

Wij  hebben  echter  het  stelsel  (1)  met  (2)  vervangen  door 
het  stelsel  (1)  met  (3).  Deze  2  stelsels  nu  geven  volgens  den 
algemeenen  regel  (§  224)  evenveel  stellen  wortels. 

2*^.  Deze  methode  kan  altijd  toegepast  worden,  als  de  som  of  het 
verschil  van  twee  onbekenden  en  de  som  of  het  verschil  van 
hunne  gelijknamige  machten  gegeven  is.  Men  merke  op,  dat 
deze  wijze  van  oplossen  eigenlijk  daarop  neerkomt,  dat  men 
X  -\-  y  {oi  X  —  y)  en  xy  als  nieuwe  onbekenden  aanneemt. 

Opgaven. 

\x-\-y=7  \x'-^y'  =  6b 

'■    (x'-^f=lSd.  '    (x'  +  f  =  b. 


(  X  -\-y  =b.  (       x--]-y^     =  97. 

\  x' -{- xy -\- y-    =  7  1^  x  —  y    =1 

i  x'-^xY-]-y'  =  2l.  i  x^  —  y^  =  2ll. 


G.    Homogene  vergelijkingen. 

234.  Men  noemt  een  vergelijking  homogeen,  als  alle  termen  van 
denzelfden  graad  zijn,  en  de  bekende  term  ontbreekt.  Men  kan 
een  homogene  vergelijking  altijd  splitsen  in  zooveel  vergelij- 
kingen van  den  eersten  graad,  als  de  graad  der  vergelijking 
bedraagt. 

Heeft   men  dus  een  homogene  vergelijking  met  een  of  meer 


30 


andere  op  te  lossen,  dan  moet  men  elk  der  vergelijkingen  van 
den    eersten    ,graad,    waarin  de  homogene  vergelijking  gesplitst 
kan  ^^orden,  combineeren  met  de  overige  vergelijkingen : 
Voorbeeld : 

^  12rr-  —  mxy  -  14^  =  0.  (1) 

/  'óx^  —  hxy  +  6/  —7x^4:y—8  =  0.  (2) 

Deelt  men  beide  leden  van  vergelijking  (1)  door  y\  dan  ont- 
staat de  vergelijking: 

^        -        "  (3) 


12.^ 


13 


14=0. 


y 


Daar  door  deze  deeling  breuken  ontstaan,  worden  geen  wortels 
verdreven,  en  is  vergelijking  (3)  dus  dezelfde  als  vergelijking  (1). 

00 

Beschouwt    men  in  (3)  —  als  onbekende,  dan  blijkt,  dat  de 


waarden  voor  —  ziin  : 

y    ^ 


(4) 
(5) 


(I). 


en  (II). 


Elk  dezer  vergelijkingen  moet  nu  opgelost  worden  met  (2), 
zoodat  men  de  volgende  twee  stelsels  heeft  op  te  lossen. 

-  =  i  (4) 

y 

^oc''  —  ^xy  +  6y'  —  7x -\- iy  —  S  =  0.  (2) 

Sx^  —  6xy  +  6^  -  7^  +  4«/  —  8  =  0.  (2) 

Het  oplossen  van  deze  stelsels,  waarbij  telkens  één  vergelijking 
van  den  eersten  graad  met  één  vergelijking  van  den  tweeden 
graad  gecombineerd  is,  levert  geen  moeilijkheden  op. 

Opmerking : 


(4) 


en 


Tot  de  vergelijkingen 

X 

y  "" 

l  oi  x  = 

iy, 

X  

-^  oi  x  = 

-%y. 

y 


(5) 


had    men    ook    kunnen    komen,    door  in  vergelijking  (1)  x  als 
eenige  onbekende  te  beschouwen : 


31 


13y  14/- 

^         12  12    ~ 


0. 


x=H.±^K|^+^«^'^ 


144     '     12  / 
^  ==M2/±^V^841. 

^.=M2/  of  iy. 

^'2  =  —  M2/  of  —  !«/. 


(1) 


(4) 
(5) 


Opgaven. 


1. 


3. 


5. 


l  x'  +  Sxy-]-2tf  =  0  ^     ix'-bxy-^6f  =  0 

\  r^x  —  ly  =  16.  "'    \  x'  +  ^xy  -{■   f  =  18. 

I     x"  +  2xy  4-  5/  =  25  r     a?'  +  2a^  +  3iy'  =  75 

I  2.r'—    xy+    y'  =  4:.  \  3x'-^f  =9. 

(Leid    uit  deze  twee  vergelijkingen  eerst  een  homogene  ver- 
gelijking af). 


2x^  -\-  xy  —  ƒ  =  5 
x^  —  xy  —  «/^  =  1 1 . 


6. 


X-  —  xy  -]-  2y^  =  7 
3x^  4-  ^y  —  y'  =■  1- 


5. 


7. 


Gemengde  Opgaven. 


r    y 

X  —  y  ==  ^^ 

x_+j__ 
l+xy 

x  —  y  _ 
l—xy 


36 


—  T^- 


—  21 


y     ^ 

3;r'  +  4r  =  91 


(  x^  —  xy—  12/  =  O 
2.    {     ,  ,    4a;         ^ 


240 
X  —  y       X — y 


x^-{-if  =  353.  (H."b.  S.  '730 


x^  —  xy-\-  if 
X'  —  y' 


124 
44 


{x'  +xy  +  f)  K(^*  +  r)  =  185. 
[x'  -xy  +  f)  \y{x'  +  /)  =  65. 


32 


10. 


12. 


14. 


16. 


17. 


18. 


^¥4-/ =  61 


a;j/  =  35 
xz  =  15 
2/2^  =  21. 


iy^  =     9xz 

9z^  =    A:xy, 


11. 


I  ^[x'  +  f)=^l^{x  ^y) 
\  %x' ^  y')  ==  U{x' -\- f). 

x{x -\- y -\- z)  =  27 
y{x  +  y  +  z)  =  l^ 
z{x -{- y  -{- z)  =  36. 


13. 


■^'  +  if 

xyz 
x^  -\-  z' 

xyz 


xyz 


x-\-y 

xyz 
x  -\-  z 

xyz 
y-\-  z' 


2. 


15. 


xyz 


x^  —  yz  =  10 
y~  —  xz  =  — 
z^  —  xy=\. 


^^  +  tf  -\-xy  =  l^ 
X-  -f-  z^  -\-yz  =  28 
y^-hz'  -h  yz  =  37. 

{x-\-2yYX{x—l)~^  = 


6  — 2K5 
K(14  —  6K5)* 


I  (^-l)^  =  l-K(^  +  2^). 


X  -\-y  =z 

x~  -j-  y'  =  z^ 

X'  -\- y^  -\- z"^  =^  8. 


19. 


20.    Elimineer  y  en  z  uit : 

y^  —  z~=  4:X  {a  4-  1) 

y  -{-  z  =  2x 
x^-\-  y^  +  z^=  2d\ 


22. 


I  xlXy  +  y\Xx  =  2640 
I  ^K^-|-?yK2/  =  2728. 


21. 


23. 


z'—2x^—zVS—bx=2VS-\-d 

yV2-\-zV3—x=0 

yVS'\-4.zV2-\-2xVS=0. 


{x'  +  3xy  —  2y'  =  4 
2x'  —  bxy-{-    /  =  13. 


^  +2/  =7 
^  +  ^'  =  9. 


33 


24. 


26. 


30. 


32. 


33. 


35. 


37. 


39. 


41. 


43. 


X  -\-  y  =12 
24éi 


y      ^ 


25. 


\  x^  -]-  y^  =zb{x  —  y). 


{a  —  xf  —  {a  —  x)y-\-  y- 
X  —  y  =  c. 

{x^?>yf{x'-^f)  =  \ 

{x-^f{x'-y^)=l. 


28. 


27. 

29.    cc'  +  if-^z'  =  x^  +  y'^0'  =  x  +  y^z=\. 


\  x^  +  y^  +  xy  [x -]-  y)  =  a 


{x'-^y^xY  =  h. 


K 


2x 


fl^F 


2a? 


X-  —  {y  —  zf^=a 
y'  —  {x  —  zf  =  h. 
z~  —{x~  yf  =  c. 


Sx—2y         31. 

x'~8=2x{2y—S). 

^'  +  («/  —  ^y = a 

y'  -{-{oc  —  zf  =  h 
z-  +  {x  —  yf  =  c. 

Opmerking.  Voor  de  eerste  verg.  kan  men  schrijven 
{x-]ry  —  zY-\-{x-\-  s  —  y)'  =  2a  enz. 

{x  +  y){x'^  +  f)  =  hm 
(x  +  y)xy  =210. 


ix'-]-y'  =  {a-\-b){x-y) 
\  X'  —  xy-\-y'' 


l  +  ^+i±^  =  a 


\-y 

1  +  X 


+ 


1  —  X 


1  —X 


=  b 


14-2/ 

X   -\-  xy^  =  28 
xy  -\-  xy'  =  12. 

x  -\-xy  -\-  xyr-\-  xy^=4tö 
x'-\-xY-\-xy-\-xY=820. 


h' 


y  = 
i_ 

X 

x^ 


{a 


-1)(6+1) 
a'  —  h^ 


(a-l)(ö-l)' 

,2 


+  -,  +  ^  +  ^  =  124 
y^  y   '    X-  '    X 


36. 


38. 


40. 


42. 


44. 


a  —  h 


xf  +  f  =  62 
x^y  -h  X'  =  468. 

81  ƒ  —  64  =  72x^y 

9y  —    8=    Qx'^y^. 

x'^ -]-  y^ -\-  xy  ^  19 
x'-\-z'-\-xz  =  39 
y^  4-  z'  -\-  yz  =  49. 


1 
a 


xr  —  y 


2  '2 

[x-\){jy-lY 


x  =  y-\-2. 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  III. 


8  2 

:^4-y7 

1  1 

^-\-y-^  = 


S^x 


5  /y» 


45. 


46. 


47. 


48. 


34 


X      ^       y 

xy^  —  =  14,85  +  -  +  ^. 
xy  y      ^ 

Neem  se  -\-y  en  Xy  ais  nieuwe  onbekenden  aan. 

cc'  -f  ƒ  +  ^'  =  29 
2^2;  —  7  =y' 
2x  ■=^z. 

{x  —  y-\rz){x^y~z){x^ry-Vz)  =  ^(r{y^z  —  x) 
{y  —  x^-z)yx\-y  —  z){x-\ry^z)  =  W{x-^z  —  y) 
(x  —  y  -r  z)  (y  —  X  -\-  z)  (x  '\o  y  -\-  z)  =  4c^  (^  +  ^  —  ^)- 

X  -\-  y  -\-  z  =21 
x'  +  z''  —  y-  =  117 
xz  =  ƒ . 


49. 


=  2  50. 


x^  —  y^_ 


1  -^^ 


X  :  y  =  z :u 

x-^u=8 
y-\-z  =  7 
x' -\- y' -{- z' -\- u' =  65. 


Vraagstukken,  die  aanleiding  geven  tot  vergelijkingen 
van  hoogeren  graad  met  meer  onbekenden. 

1.  Van  een  balk  zijn  de  oppervlakken  van  grond-  en  boven  vlak 
elk  160  d.M.' ;  de  oppervlakken  der  beide  zijvlakken  elk  3f 
d.M.^ ;  de  oppervlakken  van  voor-  en  achtervlak  elk  96  d.M.' 
Men  vraagt  naar  de  afmetingen  van  den  balk. 

2.  Van  twee  getallen  bedraagt  het  produkt  a  en  het  quotiënt  b. 
Welke  zijn  die  getallen  ? 

3.  Van  twee  getallen  bedraagt  de  som  der  kwadraten  106,  terwijl 
hun  produkt  45  is.  Welke  zijn  die  getallen  ? 

4.  Twee  kuben  hebben  samen  een  inhoud  van  91  d.M.^,  terwijl 
de  som  hunner  lengten  7  d.M.  bedraagt.  Hoe  lang  zijn  de 
ribben  van  die  kuben  ? 

5.  Iemand  heeft  een  stuk  land  in  den  vorm  van  een  rechthoek. 
Hij    beplant    het    met    boomen,  zoodat  de  buitenste  rijen  1  M. 


35 

van  de  randen  komen  te  staan.  Zet  hij  de  boomen  in  de  lengte 
2^  en  in  de  breedte  2^  M.  van  elkaar,  dan  kunnen  er  2385 
staan.  Zet  hij  ze  in  de  lengte  3^  en  in  de  breedte  2f  M.  van 
elkaar,  dan  kunnen  er  1517  staan.  Hoe  lang  en  hoe  breed  is 
dat  stuk  land  ? 

6.  Deelt  men  een  getal  van  twee  cijfers  door  de  som  der  cijfers, 
dan  is  het  quotiënt  6  en  de  rest  8.  Deelt  men  het  getal  door 
het  produkt  der  cijfers,  dan  is  het  quotiënt  2  en  de  rest  18. 
Welk  is  dit  getal  ? 

7.  Het  oppervlak  van  een  rechthoek  bedraagt  a  c.M.^  terwijl  de 
diagonaal  b  c.M.  lang  is.  Men  vraagt  naar  de  lengten  van 
basis  en  hoogte  van  dien  rechthoek. 

8.  Van  een  rechthoekigen  driehoek  bedraagt  de  omtrek  8  d.M. 
en  het  oppervlak  30  c.M.^  Hoe  lang  zijn  de  zijden  van  dien 
rechthoekigen  driehoek  ? 

9.  Van  een  rechthoekigen  driehoek  is  het  oppervlak  6  c.M.^  ter- 
wijl de  hoogtelijn  op  de  hypothenusa  2f  c.M.  bedraagt.  Hoe 
lang  zijn  de  zijden  van  dien  rechthoekigen  driehoek  ? 

10.  Twee  punten  bewegen  zich  met  eenparige  snelheid  in  tegengestelde 
richting  langs  den  omtrek  van  een  rechthoekigen  driehoek  ;  hun 
snelheden  verhouden  zich  als  23  tot  37.  Zij  beginnen  beide 
bij  het  hoekpunt  van  den  rechten  hoek,  en  ontmoeten  elkaar 
voor  de  eerste  maal  op  het  midden  der  schuine  zijde,  en  voor 
de  tweede  maal  op  een  afstand  van  7  d.M.  van  het  hoekpunt 
van  den  rechten  hoek.  Hoe  lang  zijn  de  zijden  van  dien  recht- 
hoekigen driehoek  ? 

1 1 .  Op  een  afstand  van  1100  M.  maakt  het  voorwiel  van  een 
wagen  165  omwentelingen  meer  dan  het  achterwiel.  Maakt  men 
den  omtrek  van  het  voorwiel  \  M.,  dien  van  het  achterwiel 
4  d.M.  langer,  dan  maakt  het  voorwiel  op  dienzelfden  weg 
150  omwentelingen  meer  dan  het  achterwiel.  Men  vraagt  naar 
de  omtrekken  van  voor-  en  achterwiel. 

12.  A  en  B  vertrokken  van  twee  plaatsen  P  en  Q  elkaar  tege- 
moet ;  A  vertrok  1  uur  vroeger  dan  B.  Toen  zij  elkaar  ont- 
moetten, had  A.  4^  K.M.  minder  afgelegd  dan  B.  Zij  vervolgen 
hun  weg,  en  nu  komt  A  2  uren  later  te  Q  aan,  dan  B  te  P. 
Men  vraagt  naar  den  afstand  van  P  tot  Q,  en  naar  de  snel 
heden  van  A  en  B. 

13.  Een  spoortrein  krijgt  48  minuten  na  zijn  vertrek  een  defect 
aan    de    machine,    waardoor  hij  36  minuten  wordt  opgehouden, 


36 

en  zijn  reis  slechts  met  ^  der  oorspronkelijke  snelheid  kan 
voortzetten.  Hij  komt  nu  1  uur  en  24  min.  te  laat  op  de  plaats 
van  bestemming  aan.  Was  het  ongeluk  voorgevallen,  nadat  hij 
80  K.M.  meer  had  afgelegd,  dan  zou  hij  1  uur  te  laat  op  de 
plaats  van  bestemming  zijn  aangekomen.    Hoe  lang  is  de  weg? 

14.  A  en  B  hebben  samen  goed  gekocht,  ASM.  minder  dan  B. 
A  moet  er  3  gld.  minder  dan  B.  voor  betalen.  Had  A  zijn  goed 
gekocht  tegen  den  prijs  per  M.  van  B,  dan  had  hij  40  gld. 
moeten  betalen.  Had  B  zijn  goed  gekocht  tegen  den  prijs  per 
M.  van  A,  dan  had  B  54  gld.  moeten  betalen.  Hoeveel  M. 
heeft  ieder  gekocht? 

15.  Een  belegerde  vesting  heeft  nog  voldoenden  voorraad  om  den 
strijd  10  dagen  vol  te  houden.  Waren  er  200  man  minder,  en 
kreeg  elk  der  overigen  per  dag  -^  K.G.  minder,  dan  zou  de 
vesting  het  nog  8  dagen  kunnen  volhouden.  Dit  zou  ook  het 
geval  zijn,  als  er  100  man  minder  waren,  en  elk  der  overigen 
^  K.G.  per  dag  minder  kreeg.  Hoe  sterk  is  het  garnizoen,  en 
hoeveel  krijgt  elk  per  dag? 

16.  In  een  evenredigheid  bedraagt  de  som  der  uiterste  termen  8, 
de  som  der  middelste  7,  en  de  som  van  de  tweedemachten  der 
uiterste  verminderd  met  de  som  van  de  tweedemachten  der 
middelste  bedraagt  15.  Welke  is  de  evenredigheid? 

17.  In  een  evenredigheid  bedraagt  het  produkt  der  uiterste  termen, 
de  som  van  alle  termen  35,  en  de  som  van  hun  kwadraten 
325.  Welke  is  die  evenredigheid? 

18.  In  een  evenredigheid  is  de  som  der  uiterste  termen  11,  die  der 
middelste  13  ;  de  som  der  derdemachten  van  alle  termen  bedraagt 
1368.  Welke  is  die  evenredigheid? 

19.  Een  vat  kan  door  een  buis  in  zekeren  tijd  gevuld,  door  een 
tweede  buis  in  een  anderen  tijd  geledigd  worden.  Laat  men 
beide  buizen  3  uren  openstaan,  dan  is  het  vat  gevuld.  Maakt 
men  de  openingen  der  buizen  grooter,  zoodat  de  eerste  buis 
15  min.  minder  noodig  heeft,  om  het  vat  te  vullen ;  de  andere 
evenveel  minder  om  het  vat  te  ledigen,  dan  is  het  vat  na  112^ 
min.  gevuld.  In  hoeveel  inin.  kan  de  eerste  buis  het  vat  vullen, 
en  de  tweede  buis  het  vat  ledigen? 

20.  Iemand  heeft  twee  even  groote  partijen  laken  tegen  verschil- 
lende prijzen  voor  500  gld.  gekocht.  Hij  verkoopt  beide  partijen 
met  1  gld.  winst  per  M.,  meet  op  het  eene  stuk  1  M.,  op  het 
andere    2    M.    in,  en  wint  81  gld.    Had  hij  beide  partijen  met 


37 


fO,bO  winst  per  M.  verkocht,  en  op  ieder  stuk  slechts  ^  M. 
ingemeten,  dan  zou  hij  44^  gld.  gewonnen  hebben.  Men  vraagt 
de  lengte  en  den  inkoopsprijs  van  ieder  stuk. 

21.  Wanneer  men  bij  vier  termen  eener  meetkundige  reeks  respec- 
tievelijk de  getallen  7,  9,  8,  1  optelt,  ontstaan  vier  termen 
eener  rekenkundige  reeks.  Welke  zijn  die  reeksen? 

(Eenige  getallen  vormen  een  meetkundige  reeks,  wanneer  het  quotiënt 
van  het  tweede  en  eerste  getal  gelijk  is  aan  het  quotiënt  van  het  derde 
en  tweede  getal,  dit  weer  gelijk  aan  het  quotiënt  van  het  vierde  en 
derde  getal  enz. 

Eenige  getallen  vormen  een  rekenkundige  reeks,  wanneer  zij  met 
gelijke  verschillen  opklimmen). 

22.  Wanneer  men  bij  vier  termen  eener  rekenkundige  reeks  respec- 
tievelijk de  getallen  4,  3,  4,  8  optelt,  ontstaan  vier  termen 
eener  meetkundige  reeks.  Welke  zijn  deze  reeksen? 

23.  Bepaal  vier  getallen  eener  rekenkundige  evenredigheid  zoodanig, 
dat    het    produkt    der    eerste    twee    gelijk    is  aan  126,  dat  der 

^middelste  gelijk  aan  238,  en  dat  der  laatste  twee  gelijk  is  aan  374. 

Vier  getallen  vormen  een  rekenkundige  evenredigheid,  als  hetversohi 
van  het  eerste  en  tweede  gelijk  is  aan  het  verschil  van  het  derde  en  vierde)^ 

24.  Van  vier  getallen,  die  rekenkundig  evenredig  zijn,  is  de  som 
50,  het  produkt  der  uiterste  126  en  dat  der  middelste  156. 
Welke  zijn  die  getallen? 

25.  Van  vier  getallen  eener  meetkundige  evenredigheid  bedraagt 
het  produkt  der  eerste  twee  63,  dat  der  laatste  twee  847  en 
de  som  der  beide  laatste  80.  Welke  is  die  evenredigheid  ? 

26.  Van  vier  getallen,  die  meetkundig  evenredig  zijn,  bedraagt 
de  som  64,  de  som  hunner  vierkanten  1700,  en  hun  produkt 
11025.  Welke  zijn  die  getallen? 

27.  Van  drie  getallen  eener  meetkundige  reeks  bedraagt  de  som 
147  en  de  som  hunner  vierkanten  13377.    Bepaal  die  getallen. 

28.  Het  produkt  van  vier  termen  eener  rekenkundige  reeks  bedraagt 
880.  Als  ze  met  3  opklimmen,  welke  zijn  dan  die  getallen? 

29.  De  som  van  drie  termen  eener  meetkundige  reeks  bedraagt  26, 
en   de   som  van  hun  vierkanten  364.    Welke  zijn  die  getallen? 

30.  Drie  getallen  bezitten  de  volgende  eigenschappen:  Deelt  men 
hun  produkt  door  de  som  van  het  eerste  en  tweede  getal, 
dan  vindt  men  als  quotiënt :  8|.  Deelt  men  hun  produkt 
door    de    som    van    het    eerste    en    derde    getal,  dan  is  7^  het 


38 

quotiënt.  Deelt  men  hun  produkt  door  de  som  van  het  tweede 
en  derde  getal,  dan  vindt  men  als  quotiënt :  6f ,  Welke  zyn 
die  getallen? 

31.  Een  vol  vat  kan  door  twee  kranen  geledigd  worden.  Men  opent 
de  eerste  kraan  alleen  gedurende  ^  van  den  tijd,  waarin  de 
tweede  alleen  het  vat  zou  ledig  maken.  Men  sluit  de  eerste 
kraan,  en  opent  de  tweede,  tot  het  vat  ledig  is.  Had  men  beide 
kranen  tegelijk  opengezet,  dan  was  het  vat  in  2f  uur  minder 
afgetapt ;  maar  door  de  eerste  kraan  was  dan  f  maal  zooveel 
geloopen,  als  nu  door  de  tweede  kraan  wegloopt.  In  hoeveel 
tijd  kan  het  vat  door  elke  kraan  worden  geledigd? 

32.  Iemand  bezit  9000  gld.  en  ontvangt  daarvoor  380  gld.  interest. 
Had  hij  een  gedeelte  uitgezet  tegen  het  procent  van  het  andere 
gedeelte,  dan  zou  hij  daarvan  225  gld.  interest  ontvangen  hebben. 
Het  tweede  gedeelte,  uitgezet  tegen  het  procent  van  het  eerste 
gedeelte,  zou  160  gld.  interest  opgebracht  hebben.  Men  vraagt, 
tegen  welke  procenten  de  twee  gedeelten  uitgezet  zijn. 

33.  Twee  plaatsen,  A  en  B,  zijn  door  een  spoorweg  verbonden, 
waarvan  de  lengte  d  K.M.  bedraagt.  Een  goederentrein  vertrekt 
van  A  naar  B ;  a  min.  later  vertrekt  een  sneltrein  van  B  naar 
A.  Beide  treinen  leggen  met  eenparige  snelheid  den  geheelen 
weg  zonder  oponthoud  af.  De  goederentrein  komt  te  B  aan  b 
min.,  nadat  ze  elkaar  gepasseerd  zijn,  en  Iegelijk  de  sneltrein 
in  A.  Hoeveel  K.M.  legt  elke  trein  per  uur  af? 

Na  de  oplossing  neme  men :  a  =  364,  b  =  120,  d  =  195. 

(Eindex.  H.  B.  S.  1896). 

34.  Twee  punten  bewegen  zich  met  eenparige  snelheden  naar  de 
hoekpunten  van  een  rechten  hoek ;  het  eene  is  daarvan  «,  het 
andere  b  c.M.  verwijderd.  Na  t  sec.  bedraagt  hun  afstand  cM., 
t'  sec.  later  is  hun  afstand  nog  d  M.  Men  vraagt  de  snelheden. 

Na  de  oplossing  neme  men  ;  a=  12;  b  =  19;  ^'  =  6;c=17; 
d  =  lS. 


HOOFDSTUK  II. 
Ongelijkheden, 


235.  Uit    de    bepalingen,  die  in  §  11  van  Deel  I  gegeven  zijn  van 
ongelijke  algebraïsche  getallen,  volgt  onmiddellijk: 

Een  getal  is  grooter  of  kleiner  dan  een  ander^  als  het 
gelyk  is  aan  dit  laatste,  vermeerderd  of  verminderd  met 
een  positief  getal. 

Is  dus  p  een  positief  getal,  dan  zal  a  grooter  zijn  dan  6,  indien : 
a  =  b-\-p; 
daarentegen  zal  a  kleiner  zijn  dan  b,  indien  : 
a  =  b  —  p. 
Uit  deze  bepaling  volgt  dan  weer  omgekeerd : 
1^.  dat  men  nul  moet  beschouwen  als  grooter  dan  elk  nega- 
tief getal,  omdat  nul  gelijk  is  aan  elk  negatief  getal,  vermeer- 
derd   met  zijn  tegengestelde  waarde.  Zoo  is  :  O  =  —  b  -\-  b,  en 
dus  O  >  —  5. 
2".  dat    een    positief   getal  grooter  is  dan  nul,  en  ook  grooter  dan 

elk  negatief  getal. 
3".  dat    een   negatief  getal  grooter  is  dan  een  ander  negatief  getal, 
als    de    absolute    waarde  van  het  eerste  kleiner  is  dan  die  van 
het  tweede  : 

—  5>— 13, 
omdat :  -  5  =  —  13  +  8. 

Bepalingen.  Twee  ongelijke  getallen,  door  de  teekens  „groo- 
ter dan"  of  „kleiner  dan"  verbonden,  vormen  een  onge- 
lijkheid. 

Als  twee  ongelijkheden  het  zelfde  teeken  hebben,  dan 
spreekt  men  van  ongelijkheden  in  den  zelfden  zin; 
zooals :  —  13  >  —  20  en  -4-  9  >  +  7. 

In  het  tegenovergestelde  geval  spreekt  men  van  ongelijkheden 


40 

in  tegengestelden  zin;  zooals:  -|-  12  >  —  5  en  —  7  <;  —  2. 

De  ongel'ijke  getallen,  door  de  teekens  „grooter  dan^  of  „kleiner 
dan"  verbonden,  vormen  de  leden  der  ongelijkheid. 

236.  Eigenschap.  De  ongelijkheden: 

a>b  {1}  en  n  —  bX)  (2) 
volgen  onmiddellijk  uit  elkaar,  welke  ook  de  teekens 
van  a  en  b  zijn. 
Bewijs. 

Uit:  a^>b,  volgt:  a  =  b-\-p,  waarin^  positief  is,  en  uit 
deze  gelijkheid  volgt: 

a  —  b  =p, 
dat  is :      .  a  —  è  >  0. 

Opmerking.  Men  bewijst  evenzoo.  dat  de  ongelijkheden : 
a  <  è  (1)  en  a  —  &  <  O,  (2) 
onmiddellijk  uit  elkaar  volgen. 

237.  Als  men  beide  leden  eener  ongelijkheid  met  een 
zelfde  getal  vermeerdert  of  vermindert,  verkrijgt 
men  een  nieuwe  ongelijkheid  in  denzelfden  zin. 

•  Gegeven :  a  r>  è 

Te  bewijzen :  a±  c:>-b±c. 

Bewijs. 

Uit ;  az>b,  volgt :  a  =  b  -\-p,  (waarin  p  pos.  is)  en  uit  deze 
gelijkheid  door  vermeerdering  of  vermindering  van  beide  leden 
met  c : 

Derhalve  is  : 

a  ±  O  Z>  ±  c, 
omdat    bij    de  grootheid  b  dt  c  een  positief  getal  moet  opgeteld 
worden,  om  a±  c  te  krijgen. 

Opmerking.  Telt  men  bij  beide  leden  der  ongelijkheid : 
a  —  b:>'  c, 
op :  b  =  b, 

dan  ontstaat :  a  >  c  -|-  ^  ; 

waaruit  wij  leeren : 

Men  mag  een  term  van  het  eene  lid  eener  onge- 
lijkheid naar  het  andere  brengen,  en  omgekeerd, 
mits  men  het  teeken  van  dien  term  verandert. 


41 

238.  Eigenschap.  Als  men  beide  leden  eener  ongelijkheid 
met  een  zelfde  getal  vermenigvuldigt,  verkrygt  men 
een  ongelijkheid  in  denzelfden  of  in  tegengestelden 
zin,  naarmate  de  vermenigvuldiger  positief  of  nega- 
tief is. 


Gegeven : 

a>i). 

Te  bewijzen: 

ma>mè,  als  m  positief, 

ma  <  mb,  als  m  negatief  is. 

Bewijs. 

Uit: 

a  >  &,  volgt : 

a  —  6  >  0,  dus  positief, 

en    is    zoowel    o  —  è,    als    m    positief,   dan    is    ook   m  {a  —  h) 
positief,  dus  grooter  dan  nul. 

Is  daarentegen  m  negatief,  dan  is  m{a  —  b)  negatief  en  dus 
kleiner  dan  nul. 

Wij  hebben  derhalve,  indien  m  positief  is  : 

m  {a  —  b)  >  O, 
of  ma   -  mö  >  O, 

of  ma  >  mb ; 

en  als  m  negatief  is  : 

m  {a  —  h)  <C  O, 
of  ma  —  mb<cO^ 

of  ma  <  mb. 

239.  Opmerking.    De    factor  m  kan  een  breuk  zijn,  bv.   ^ ;  der- 
halve heeft  men  ook  de 

Eigenschap:  Als  men  beide  leden  eener  ongelijk- 
heid door  een  zelfde  getal  deelt,  verkrijgt  men  een 
ongelijkheid  in  denzelfden  of  tegengestelden  zin, 
naarmate  de  deeler  positief  of  negatief  is. 

240.  Eigenschap.     Als    men    de    overeenkomstige    leden 
van   eenige    ongelijkheden    in  denzelfden  zin  optelt, 
ontstaat  weer  een  ongelijkheid  in  denzelfden  zin. 
Gegeven :        a  :>  6  ;    a'  '^■b' ;    a"  >  b". 

Te  bewijzen  :    a-\- a'  -^a"  >b  ^b'  -\- b". 

Bewijs. 

Uit  de  gegeven  ongelijkheden  volgt: 

a  —  b>0\     a'  -h'  >{)  en  a"  —  b">  0. 

De  som  van  eenige  positieve  getallen  weer  positief  zijnde, 
heeft  men  dus  ook : 


42 


(a  -  è)  +  (a'  - 

_  b')  +  («''  -  è'0  >  0, 

of 

(a  +  a'  +  a'0  - 

-(^.  +  ^.'  +  5^0     >0, 

of 

a-^a'^a'' 

>  è  +  6'  4-  ö^' 

241.  Als  men  van  de  leden  eener  ongelijkheid  de  over- 
eenkomstige leden  eener  andere  ongelijkheid  in 
tegengestelden  zin  aftrekt,  krijgt  men  een  ongelijk- 
heid van  denzelfden  zin  als  de  eerste. 

Gegeven  :  a  z^- b  en  a^  <z.  b' . 

Te  be"wijzen  :        a  —  a'  :>'b  —  b'. 

Bewijs. 

Uit :  a'  <:b'  volgt :  b'  >  a', 

en  dus  :  a -\- b'  '>- b  -^  a' . 

Brengt  men  den  term  a'  uit  het  tweede  lid  naar  het  eerste, 
en  den  term  b'  uit  het  eerste  lid  naar  het  tweede,  dan  verkrijgt 
men  :  a  —  a'  :>})  —  h'. 

242.  Eigenschap.  Als  men  de  overeenkomstige  leden  van 
twee  of  meer  ongelijkheden  van  denzelfden  zin  met 
elkaar  vermenigvuldigt,  ontstaat  weer  een  ongelijk- 
heid van  denzelfden  zin,  indien  alle  leden  positief  zijn 
Gegeven  :  a  >  a  ;  a^  >-  è'  en  a"  '>  b" .  Alle  leden  zijn  positief. 
Te  bewijzen  :  a  a'a"  >  h  b'b" . 

Bewijs. 

Deelt  men  de  leden  der  gegeven  ongelijkheden  respectievelijk 
door  de  positieve  getallen :  è,  b'  en  b"  (§  239),  dan  krijgt  men : 
a        ,         a'       ^        al'       ^ 

T>''  y^i'  F>'- 

Wanneer  elk  van  deze  drie  getallen  grooter  is  dan  1,  zal  hun 
produkt  zeker  grooter  zijn  dan  1,  derhalve: 


aa'a 


'nll 


1, 


b  b'b" 

waaruit  door  vermenigvuldiging  van  beide  leden  met  het  posi- 
tieve produkt  b  b'b"  volgt : 

a  a'a"  >  b  b'b". 

Gevolg.  Als  men  beide  leden  eener  ongelijkheid 
tot  eenzelfde  macht  verheft,  krijgt  men  weer  een 
ongelijkheid  in  denzelfden  zin,  als  beide  leden  der 
ongelijkheid  positief  zijn. 


243.  Als  men  de  overeenkomstige  leden  van  twee  onge- 
lijkheden in  tegengestelden  zin  op  elkaar  deelt, 
ontstaat  een  ongelijkheid  van  denzelfden  zin  als 
de  deeltal-ongelijkheid,  wanneer  alle  termen  positief 
zijn. 

Gegeven :  a  :>  b  ;     a'<C  b' .  Alle  leden  zijn  positief. 

m     •.        ..  a         b 

Te  bewijzen  :  -7  >>  ^. 

Bewijs. 

Schrijft  men  voor  de  tweede  ongelijkheid  : 
b'  >  a' 
en  vermenigvuldigt  men  de  overeenkomstige  leden  van : 

a  >  è, 
en  b'  :>  a\ 

dan  ontstaat :  ab'  >  a'h^ 

waaruit,    na   deeling  door  het  positieve  produkt  a!b\  verkregen 
wordt : 

a         b 

Toepassingen. 

1.  Welke  geheels  positieve  waardeii  van  x  voldoen  aan  : 

7a;  +  5  >  3^  +  24  ? 

Oplossing. 
Brengt    men    de    termen    met    x    naar    het    eerste  lid  en  de 
bekende  termen  naar  het  tweede,  dan  krijgt  men  : 
lx~Zx->  24  —  5 
4it;>19 

De  geheele  positieve  waarden  van  x^  die  aan  de  ongelijkheid 
voldoen,  zijn  dus  :  5,  6,  7,  8, enz. 

2.  Welke  geheele  ^positieve  waarden  van  x  voldoen  gelijktijdig  aa^i 
de  volgende  twee  ongelijkheden: 

3ic  +  5>a;+19  (1) 

en  7ic  +  8  >  11a;  H-  3  (2) 

Oplossing.  , 

Uit  (1)  volgt :  2a;  >  14 

x>l. 


44 

Uit  (2)  volgt: 

5  >4i3? 
1^  >  X,  oi  x<:  1|. 
X  moet  kleiner  zijn  dan   1^  en  tegelijk  grooter  dan  7,  waaraan 
door  geen  enkele  waarde  van  x  kan  voldaan  worden. 

Welke   geheele  positieve    ivaarden   van  x  en  y  voldoen  aan  de 
volgende  ongelijkheden  : 

^x  +  hy  >  7,  (1) 

en  4:X  —  hy>9?  (2) 

Oplossing. 
Door   samentelling  van  de  overeenkomstige  leden  van  (1)  en 
(2)  verkrijgt  men : 

7x  :>  16 
x>2^. 
De  waarden,  die  x  hebben  kan,  zijn  dus:  3,  4,  5,  6,  7  enz. 
Substitueert  men  elk  dezer  waarden  van  X  in  de  beide  onge- 
lijkheden, dan  krijgt  men : 

voor  x  =  S:  9  +  5^/  >*  7         en  12  —  5«/  >  9, 

of         5«/  >  —  2    en  5«/  <:  3, 

dus:       ^>  — I    en  «/ <  f- 

Hieraan  wordt  door  geen  enkele  positieve  waarde  van  y  voldaan, 
voor  a?  =  4  :  12  +  5y  >  7        en  16  —  5^  >  9, 

of  %  >  —  5  en  hy  <  7, 

dus  :  2/  >  —  1  en  «/  <  If . 

Hieraan  wordt  voldaan  door  y  =  1. 
voor  x  =  b:  15  +  5^  >  7  en  20  —  5«/  >  9, 

of  5?/ >  —  8     en  5«/<:ll, 

dus  :  y^  —  If  en  «/  <  2^. 

Hieraan  wordt  voldaan  door  y  =  1  en  2. 
Zoo    kan    men    verder   gaan  en  onderzoeken,  of  voor  eenige 
waarde  van  x  ook  een  geheele  positieve  waarde  voor  y  bestaat, 
die  aan  beide  ongelijkheden  voldoet. 

Opmerking.  Omdat  de  ongelijkheden  van  denzelfden  zin 
waren,  en  de  coëfficiënten  van  y  gelijk,  maar  verschillend  van 
teeken,  kon  men  door  samentelling  y  elimineeren,  en  dus  een 
grens  voor  x  vinden. 

Waren  de  coëfficiënten  echter  gelijk  geweest,  en  van  hetzelfde 
teeken  voorzien,  dan  zou  men  y  niet  kunnen  elimineeren,  omdat 
men  de  ongelijkheden  niet  mag  aftrekken. 


45 

Betvijs,    dat    a  +  ^  >  2\/'ab,    indien    a    en    b   positief  en  ver- 
schilleiid  xijn. 

Het  gestelde  zal  waar  zijn,  als: 

a  —  2Vah  -|-  6  >  O, 
of  als  :  {Va  —  V  bf  >  0. 

Dit    nu    is    waar,  omdat  het  vierkant  van  Va  —  Vb  steeds 
positief  moet  zijn. 

Gaat  men  nu  omgekeerd  te  werk,  zoo  is : 
(Va  —  !/&)•-  >  O 
a  —  2Vab  -\-b>0 

a  +  6  >  2Vab. 

5.    Bewijs,  dat  : 

{a  +  è)  (6  +  e)  (c  -f-  a)  >  8a6c 
indien  a,  b  en  c  positief  en  verschillend  zijn. 

Uit  vraagstuk  4  volgt: 

a-\-h>  2Vab 
6  +  c  >  2Vbc 
c  +  «  >*  2Vac, 
waaruit  door  vermenigvuldiging  volgt: 

(a  +  è)  (&  4-  c)  {c-\-  a)>  8abc. 

Opgaven. 

1.  Welke    geheele    positieve  waarden  van  de  onbekenden  voldoen 
aan  de  volgende  ongelijkheden: 

5a;+ 17>3a;+20;  6a;  +  15  <  9:z;+ 8  ; 

3^— 12  >  7a;  — 28;  bx  —    9<3ic+2? 

2.  Welke  geheele  positieve  waarden  van  x  voldoen  gelijktijdig  aan : 

3a:  H-  5  >  X  +  11  en  7.'C  -|-  18  <C  4a;  +  6  ? 

3.  Door  welke  waarde  van  x  en  y  wordt  voldaan  aan : 
\  2x-{-3y>28  \      4:X-\-   y>SO 

I  Sx  —  4y>12?  I  —x-\-7y>20? 

4.  Eveneens  aan  : 

\  4x-{-hy>42  i  4a? -4-22/ >  20 

(  dx-{-2y<Sb?  /  3iC+    2/>4? 

5.  Welke  geheele  positieve  waarde  van  x  voldoet  aan : 

4:X*  X^ 


(x-hlf       [x-hiy 


? 


46 


6.  Bewiis,  dat  -i-  -f-  —  >  2  ;  druk  dit  in  woorden  uit. 

ba 

7.  Bewijs  ook,  dat  voor  positieve  waarden  van  a,  ö  en  c : 

ahc  >{b-\-  c  —  a){a-{-  c  —  h){a-\-h  —  c). 

8.  Ook,  dat: 

6a6c  <C  aè  (a  -|-  5)  -j-  ac  {a-\-  c)  -\-  bc  {b  -\-  c), 
en        6róc<c:2(a'+  If -^  c"). 

9.  Bewijs  ook,  dat : 


■m'- 


2 

waarin  m  geheel  is. 
10.    Bewijs,    dat    in    een  rechthoekigen  driehoek  de  som  van  hypo- 
thenusa  en  hoogtelijn  grooter  is  dan  de  halve  omtrek. 


Onbepaalde    Vergelijkingen. 


Eén  Vergelijking  van  den  eersten  graad  met  twee 
onbekenden. 

244.  Indien    er    gegeven  is  één  vergelijking  van  den  eersten  graad 
met  twee  onbekenden,  zooals  : 

2a;  +  3«/  =  44, 
dan  hebben  wij  in  Deel  II,  §  118,  geleerd,  dat  men  aan  een 
der  onbekenden  een  willekeurige  waarde  kan  toekennen,  en 
daarna  de  andere  onbekende  oplossen.  Het  aantal  stellen 
wortels,  dat  men  op  die  wijze  kan  verkrijgen,  is  onbepaald 
groot.  Voegt  men  er  echter  de  beperking  bij,  dat  de  wor- 
tels geheele  getallen  moeten  zijn,  of  binnen  zekere  grenzen 
moeten  liggen,  den  worden  daardoor  de  wortels  beperkt.  Die 
beperking  is  niet  altijd  uitdrukkelijk  vermeld,  maar  ligt  zeer 
vaak  opgesloten  in  het  vraagstuk,  dat  tot  de  vergelijking  aan- 
leiding heeft  gegeven.  Wij  zullen  dit  met  een  voorbeeld  dui- 
delijk maken : 

Iemand   heeft    een    kwartje   en  wil  daarvoor  sigaren  koopen 
van  3  et.  en  van  2  ei.  per  stuk.  Hoe  kan  dit  geschieden? 

Stellen  wij  het  aantal  sigaren  van  3  et.  door  x,  en  het  aantal 
van  2  et.  door  y  voor,  dan  moet  3x  -\-  2y  =  2h  zijn. 


47 

Daar  het  aantal  sigaren,  dat  men  koopen  kan,  geheel  moet 
zijn,  volgt  uit  den  aard  van  het  vraagstuk  reeds,  dat  x  en  y 
geheele  positieve  getallen  moeten  voorstellen. 

Zien  wij  nu,  hoe  wij  die  getallen  kunnen   vinden. 

Uit :  3a;  +  2y  =  25 

volgt :  2?/  =  25  —  'óx, 

25  —  3a;      „  _  ,    \—x 

dus  :  y  = 


—  of  y  =  12  —  X  -\ 


Daar  zoowel  y  als  x  geheele  getallen  moeten  zijn,  zal  de  breuk 


ook  geheel  moeten  zijn. 

Stellen    wij    die    geheele    waarde    voor    door   p,    dan  moet 
1  —  x  =  2p  zijn, 
dus  :  x=^l  —  2/>. 

Substitueeren  wij  de  waarde  van  x  in  : 

//=12-rr+i^, 

dan  krijgen  wij  : 

y=l2-l-^2p-\-p, 
of  y=ll-^3p. 

Uit    x=  l  —  2p    en    y  =  11  -\-  Sp    volgt    nu,    daar   x  en  y 
geheele  positieve  getallen  moeten  zijn,  dat : 
1  —  2^  >  O  en  1 1  +  3p  >  O, 
of:  2p<zl  en  3^>— 11, 

dus  :  ^  <  ^  en  ^  >-  —  3f . 

De  waarden  van  p,  die  hieraan  voldoen  zijn  : 
O,     —  1,     —  2  en  ~  3 
waarbij  behooren  : 

x=    1  I  3  I  5  I  7 
y=n  I  8  I  5  I  2  ' 
Hiermee  is  het  vraagstuk  opgelost. 

245.  Evenals  in  het  vorige  vraagstuk  het  geval  was,  stelt  men  zich 
bij  de  oplossing  van  een  vergelijking  van  den  eersten  graad 
met  twee  onbekenden  meest  altijd  ten  doel,  de  geheele  positieve 
waarden  van  x  en  y  te  bepalen,  die  aan  de  vergelijking  vol- 
doen.    De     wijze     van    oplossing    komt    overeen    met    die    uit 


48 

ons    voorbeeld;    doch  loopt  niet  altijd  zoo  spoedig  af,  hetgeen 
uit  de  volgende  oplossing  blijkt : 

Be  geheele  'positieve  waarden  te  vinden,  die  voldoen  aan: 

Oplossing. 
Uit  7a;— 11^  =  54  volgt:  7x  =  b4: -\- lly,  dus: 

x  =  5i+lL^of,  =  7  +  ,+^.  (1) 

Daar    x    en  y  geheel  moeten  zijn,  is  het  uoodig,  dat  ook 

— =-^  geheel  zij. 

Stellen  wij  die  geheele  waarde  voor  door  p,  dus  : 

7       — ^' 

dan  is  :  4:y  =  7p  —  5 

7p  —  5 
2/  =  -^—. 

of:  y=p-l-^^l^.  (2) 

Daar    y    en  p  geheel  moeten  zijn,  is  het  uoodig,  dat  ook 

-^—1 —  geheel    zij.    Stellen    wij    deze    geheele  waarde  door  q 

voor,  en  dus  : 

3»— 1 

of:  3p  =42  4-1, 

m  wordt :    p  =  -^-x — , 

Een    geheele   waarde  voor  q  zal  ook  een  geheele  waarde 

)or  p  opleveren,  i 
waarde  r,  en  dus  : 


dan  wordt :    p  =  -^-x — ,  oip  =  q  -\-  ^-^ — .  (3) 


q  -\-  1 
voor  p  opleveren,  als  geheel  is.  Noemen  wij  die  geheele 

ö 


+  1 


3 
of  :  q  =  Sr —  1, 

dan  vinden  wij,  door  deze  waarde  van  q  in  (3)  te  substitueeren  : 
p  =  4:r  —  1. 
Deze  waarden  van  p  en  q,  gesubstitueerd  in  (2),  geven  : 

y  =  4r  — 2H-3r— 1,  of  i/=7r  — 3.  (4) 


49 

En  de  waarden  van  p  en  y  in  (1)  gesubstitueerd,  geeft  : 

a;  =  7  +  7r  —  3  +  4r  —  1  of  flc  =  llr  +  3.  (5) 

Nu  weten  wij  reeds,  dat  r  een  geheele  waarde  moet  voor- 
stellen ;  opdat  echter  x  en  y  behalve  geheel,  ook  nog  positief 
zullen    zijn,   moeten    wij  aan  r  zulk  een  waarde  toekennen,  dat 
zoowel  llr -|- 3,  als  ook  Ir  —  3  positief  zijn. 
Derhalve:         llr  +  3  >  O,  en  7r  —  3  >  O, 
of  :  r  >  —  y\  en  r  >  f , 

dus:  r=l,  2,  3,  4,  enz. 

Door    substitutie    dezer   waarden  van  r  in  (5)  en  (4)  vinden 
wij  dan : 

a;=  14  I  25  I  36  I  47,  enz. 
y=    4  I  11  I   18  I  25,  enz. 
Opmerking.    Wij    hebben   x  '\n  y  uitgedrukt,  omdat  x  den 
kleinsten  coëfficiënt  had. 

246.  De  oplossing  der  onbepaalde  vergelijkingen,  zooals  deze  in  de 
vorige  paragraaf  behandeld  is,  kan  somtijds  aanmerkelijk  bekort 
worden.  Wij  zullen  de  voornaamste  bekortingen  toelichten, 
en  kiezen  daartoe  de  vergelijking : 
ax  -{-by  =  c. 
I.  Als  a  -\-  b^>-  c,  dan  is  het  vraagstuk  onmogelijk.  Immers  x 
en  y  moeten  geheele  positieve  waarden  hebben,  en  dus  zal 
ieder   minstens  1  zijn  ;    derhalve  moet  ax  -\-  by  minstens  a-\-  h 

tzijn,    zoodat   ax  -\-  by  nooit  gelijk  kan  worden  aan  een  getal  c, 
dat  kleiner  is  dan  a-\-  b. 
Vergelijk  :  lx-\-^y  ^^%. 

II.  Als    a   en    h   een  factor  gemeen  hebben,  die  niet  in  e 
voorkomt,  dan  is  het  vraagstuk  ook  onmogelijk. 

Vergelijk  :  8^  —  \2y  =  18. 

8a;  bevat  den  factor  4,  evenzoo  12y ;  derhalve  moet  8a;  —  V2,y 
&.  een  viervoud  zijn  ;  18  is  geen  viervoud,  derhalve  kan  door  geen 
^^        geheele  waarden  voor  x  en  y  aan  de  vergelijking  voldaan  worden. 

III.  Als    a    en    c    een    ondeelbaren  factor  bevatten,  die  niet  in  b 
voorkomt,  bevat  y  dien  factor. 

Zij  gegeven : 

lix  —  ^y  =  49. 
Daar    14    en  49  beide  deelbaar  zijn  door  7,  moet  het  eerste 
lid  der  vergelijking  : 

14a;  —  49  =  5«/ 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  III.  ,  * 


50 

een  zevenvoud  zijn,    derhalve  moet  5?/  het  ook  zijn,  en  daar  5 
onderling  ondeelbaar  is  met  7,  moet  y  deelbaar  zijn  door  7. 
Stellen  wij  dus  :  y=7z,  dan  gaat  onze  vergelijking  over  in : 
Ux—h,7z  =  49, 
waaruit  na  deeling  door  7  volgt : 

2^  —  5^  =  7 

2x  =7  +  50 


X 

7  +  50      „           _,^,l  +  0 
=       2        of  ^  =  3  +  20+      ^     . 

1  -\-  z 
Stellen  wij  nu  — ^  =  p,  dus  : 

l  +  0  =  2p, 

of :                    0  =  2^  —  1, 

dan  vinden 

wij  :          y  =  14p  —  7, 

en 

x=   Sp  +  1. 

Nu  moet ; 

, 

Up—7>0  en  5p  +  1  >  0 

14|?  >  7                 bp>  —  l 

p>^                  p>—h 

Hieraan  wordt  voldaan  door: 

^  =  1,  2,  3,  4,.    . 
waaruit  volgt : 

x=Q,    I  11,  I   16,  I  21, 


2/ =  7,  I  21,  I  35,  I  49,  .    .    .    . 

IV.  Als    b    en    c  een  ondeelbaren  factor  gemeen  hebben,  die  niet 
in  a  voorkomt,  moet  x  dien  bevatten. 

V.  Als  a<C.h^  dan  drukke  men  x  in  y  uit : 

ax  =  c  —  hy 

a 

Stellen  wij  het  quotiënt  der  deeling  van  a  op  c  door  c'  voor, 
en  de  rest  door  c" ;  evenzoo  het  quotiënt  der  deeling  van  a 
op    h    door   h',  en  de  rest  door  b",  dan  kunnen  wij  schrijven  : 

/       ./     ,    c"-b'^y 

'^  a 

Als  nu  h'  één  meer  genomen  wordt,  en  dientengevolge  de 
nieuwe  rest  h'"  in  volstrekte  waarde  ■<  h"  wordt,  dan  is  dit  vaak 
een  aanmerkelijke  bekorting,  vooral  wanneer  daardoor  h'"  op  c" 


51 

deelbaar  is.    Immers  dan  kan  de  factor  V"  uit  den  teller  ver- 
wijderd worden,    waardoor  de  coëfficiënt  van  y  gelijk  1  wordt. 

Voorbeelden. 

Welke  geheele  positieve  waarden  van  x  en  y  voldoen  aan  : 
\lx  Ar  33y  =  514. 

Oplossing. 
Daar  X  den  kleinsten  coëfficiënt  heeft,  drukken  wij  xmy  uit : 

17a;  =  514  — 33y,  dus  a;=^^^~^^^,  of: 

Wij    hebben    het    quotiënt  van  —  33«/ :  17  op  —  1y  gesteld, 

waardoor    de    rest    +  y    werd.    Hadden    wij    —  y   tot  quotiënt 

genomen,  dan  zou  de  rest  —  16?/  geworden  zijn. 

4  -\-  tl 
Stel        J^  =p,  dus  y=Vlp  —  4,  dan  wordt : 

ic  =  30  —  34;)  +  8  -f^,  of  öc  =  38  —  33/>. 

Nu  moet :         38  —  33p  >  O       en  17p  —  4  >  O, 
of:  33i?<38     en  17i?>4, 

dus  :  p  <  1/j  en  j?  >  3*^. 

Hieraan  voldoet  alleen  ^9  =  1,  waardoor  ic  =  5en«/  =  13  wordt. 

Bepaal    een  getal,  dat  door  11  gedeeld  tot  rest  3,  en  door  17 
gedeeld  tot  rest  10  geeft. 

Oplossing. 
Noemen  wij  het  eerste  quotiënt  x,  dan  is  : 
getal  =  llic  +  3, 
en  het  tweede  quotiënt  y  noemende : 
getal  =  17?/-}- 10. 
Derhalve  is  : 

llit;-f-3  =  17?/-f  10 
l\x=\ly-^l, 

dus  :         X  =  — Krz . 

Wanneer  wij  11  op  17y  deelen  en  als  quotiënt  y  nemen,  is 
de  rest  6y.  Kunnen  wij  nu  11  zoodanig  op  7  deelen,  dat  er 
een  (positieve  of  negatieve)  rest  overblijft,  die  deelbaar  is  door 
6,  dan  kunnen  wij  dien  factor  6  afzonderen.  Wij  nemen  daarom 
—  1    als  quotiënt  van  de  deeling  van  11  op  7,  dan  is  de  rest 


52 

-|-  18,    welke  rest  deelbaar  is  door  6.  Wij  krijgen  dus  de  vol- 
gende herleiding  : 

x  =  -^ =  y  —  l-\ Yl —  =  «/  — li-6.•^-jY-• 
Stel  nu  ^          =P',  dus  y4-3  =  llj?, 

dan  is  :  y  =  lip  —  3 

waaruit  volgt :  X=llp  —  S  —  1  -{- 6p  =  V7p  —  4. 

Nu  hebben  wij  het  getal  zoowel  voorgesteld  door  11a; +  3, 
als  door  17«/  -f-  10.  Substitueeren  wij  in  deze  vormen  voor  x 
de  waarde  lip  —  4,  en  voor  y  de  waarde  lip  —  3,  dan  ver- 
krijgen wij  in  beide  gevallen: 

187jo  —  41. 
Daar  het  getal  geheel  en  positief  moet  zijn,  is  : 
187p  — 41>0 

p  kan  dus  zijn  1,  2,  3,  4  enz. 

Deze  waarden  gesubstitueerd  in  den  vorm  :  187^  —  41,  die 
het  getal  voorstelt,  leveren  op  : 

146,  333,  520,  707  enz. 
voor  de  gevraagde  getallen. 

247.  Wanneer  men  onmiddellijk  een  stel  geheele  waarden  kan 
opschrijven,  die  aan  één  vergelijking  met  twee  onbekenden 
voldoen,  dan  stelt  ons  de  volgende  eigenschap  in  staat,  direct 
de  algemeene  waarden  op  te  schrijven. 

Eigenschap. 

Zij  x=^2^j  y  =  Q  ©eii  stel  geheele  waarden,  die  aan 
de  vergelijking  ax  -\-hy  =  c  voldoen,  dan  zijn  de 
algemeene  -waarden: 

x-=jy  ±ht 
y  =  qzpat. 

Bewijs. 

Substitueert    men    deze    algemeene    waarden    in    de  gegeven 
vergelijking  ax  -\-  hy  =  c,  dan  ontstaat : 
a{p±bt)  -^b{q=f  at)  =  c 
ap        -\-bq  =  c, 

en  deze  laatste  regel  is  een  gelijkheid.  Immers  x=p  en  y^q 
vormen  een  stel  wortels  van  de  vergelijking  ax  -\-  by  =  c. 


53 

Toepassing. 

Aan  de  vergelijking  bx  -^ly  =  94, 
wordt  voldaan  door  :         x=  16,  y  =2. 

De  algenaeene  waarden  zijn  nu  X^^  i&  —  7# 

y=    2  4-5*. 

Opgaven. 

Welke    geheele    positieve  waarden  voor  x  en  y  voldoen  aan 
de  volgende  vergelijkingen : 
1.    5a; +7^  =  172.  2.    bx-7y  =  n2. 

3.    63^+50^  =  1440.  4.    29a; -f  3%  =  981. 

5.    8a; +  23?/ =  19.  6.    8a;  —  23</ =  20. 

7.    —  44a;  +  13^/ =  27.  8.    19a;  —  89?/ =  —  41. 

9.    21a;  — 38?/ =  209.  10.    5a;  —  4?/ = -- 53. 

11.  Verdeel  het  getal  159  in  twee  deelen,  zoodat  het  eene  dee 
door  8  en  het  andere  door  13  deelbaar  is. 

12.  Bepaal  een  getal,  dat  door  39  gedeeld  16,  en  door  56  gedeeld 
27  tot  rest  overlaat. 

13.  Iemand  verkoopt  twee  soorten  rijst :  van  20  et.  en  van  12  et. 
per  K.G.  Hoeveel  geheele  kilogrammen  kan  hij  van  iedere  waar 
voor  8,40  gld.  geven  ? 

14.  Een  partij  beuke-  en  eikeboomen  werd  verkocht  voor  4775  gld. 
Gemiddeld  kostte  een  beuk  5,40  gld.  en  een  eik  10,20  gld. 
Hoeveel  boomen  werden  van  iedere  soort  verkocht,  als  ge  weet, 
dat  er  van  elke  soort  niet  meer  dan  340  waren  ? 

15.  Op  hoeveel  manieren  kan  men  5,25  gld.  met  dubbeltjes  en 
kwartjes  betalen? 

17.  Het  getal  27  is  geschreven  in  een  vreemd  talstelsel ;  53  in  een 
ander.  Als  de  som  van  beide  getallen  in  het  tientallig  stelsel 
56  bedraagt,  welke  zijn  dan  die  vreemde  talstelsels? 

17.  Welke  getallen  tusschen  2000  en  3000  laten  bij  deeling  door 
17  en  11  respectievelijk  tot  resten  7  en  5? 

18.  Bepaal  twee  getallen,  die  10  verschillen,  en  gelegen  zijn  tusschen 
3000  en  5000,  zoodanig,  dat  het  kleinste  deelbaar  is  door  25 
en  het  grootste  door  19. 

19.  Welke  geheele  positieve  waarden  zal  x  in  de  vormen  : 

3a; +11        7a;— 13         9a;  +  10  ,        ,    ,  ,  .^     „ 

; ; en  = moeten    hebben,    opdat  elke 

5  o  7 

breuk  een  geheel  getal  worde? 

20.  Van  een  opklimmende  rekenkundige  reeks  met  een  even  aantal 


54 

termen  is  de  som  van  de  termen  175.  Als  men  de  som  van 
de  beide  middelste  termen  op  149  deelt,  verkrijgt  men  dezelfde 
uitkomst,  als  wanneer  men  het  verschil  dier  termen  van  27 
aftrekt.  Men  vraagt  die  reeks  te  vinden,  als  nog  gegeven  is, 
dat  alle  termen  geheele  getallen  zijn. 


Twee  Vergelijkingen  van  den  eersten  graad  met  drie 

Onbekenden. 

24Ö.  Zij  gegeven  het  stelsel : 

\  2x -]- hy -\- ^z  =  108 
(  Sx—2y-\-7z  =  9h, 
en    stellen    wij    ons   voor,  de  geheele  positieve  waarden  van  x, 
y  en  z  te  zoeken,  die  aan  beide  vergelijkingen  voldoen. 

Wij    beginnen    één    der    onbekenden    te    elimineeren,  b.v.  x, 
waardoor  wij  verkrijgen  één  vergelijking  met  twee  onbekenden,  nl. : 
19?/  —  bz=  134. 
Lossen  wij  deze  op : 

5.  =  19e,-134;     ,  =  i^i^M  =  42,  -  27  +  i^. 

Stel      ~7^  =  p,  dus  y  =  l  —  5p, 
5 

dan  is  : 

^  =  4:  —  20p  —  27  -\-p  =  —  23  —  19p. 

Substitueeren  wij  de  waarden  van  y  en  z  in  de  eerste  ver- 
gelijking, om  te  zien,  of  wij  dan  ook  een  geheele  waarde  in  p 
voor  X  krijgen  : 

2a;  +  5  —  25p  —  69  —  Ö7p  =  108 

2a;=:172  +  82j?. 
Daar  de  coëfficiënt  van  x  deelbaar  is  op  het  tweede  lid,  vin- 
den wij  hier  toevallig  ook  een  geheele  waarde  in  p  voor  X,  en  wel : 
X  =  QQ-\-  élp. 
De  onbekenden  x,  y  en  z  zijn  dus  nu  ieder  uitgedrukt  door 
een  geheelen  vorm  in  p,  en  daar  die  vormen  geheele  positieve 
waarden  moeten  hebben,  stellen  wij  : 
86  4-  41_p  >  O  ;  1  —  5p  >  O  ;  —  23  —  19;?  >  0. 

41;?  >  —  86  hp<Cl  19p  <  —  23 

De  eenige  waarde  van  p,  die  aan  deze  voorwaarden  voldoet 
is  —  2  ;  daardoor  jvordt : 

x  =  4:;     y  =  ll;     ^=15. 


t9.  Behandelen  we  nu  nog  het  stelsel : 

\     2x-\-Uy  —  lz  =  341 
/  10a;  4-    iy  +  9^  =  473. 
Na  eliminatie  van  x  verkrijgen  wij : 

66y  —  44^  =  1232 
22/  3«/—    2^  =--56     • 
Stel  y  =  2p,  clan  gaat  deze  vergelijking  over  in  : 
3  .  2p  —  20  =  56 
2/      32?—    0  =  28 

;§;  =  3p  —  28 

Substitueert  men  deze  waarden  voor  ^  en  0  in  de  eerste  der 
gegeven  vergelijkingen,  dan  krijgt  men : 

2x  +  28?)  —  21j)  4-  196  =  341, 
of :  2x-\-lp  =  145 

2x  =  145  —  lp 


145  —  lp_ 


72  —  3^  + 


P 


2  ^^    '        2 

Men    ziet  dus,  dat  x  niet  door  een  geheelen  vorm  in  p  kan 
voorgesteld  worden  en  stelt  daarom  : 


1 


p 


p=:2q 

p  =  —  2q  -h  1. 


Daardoor  wordt  dan  : 

x=72-\-6q 


3  -f  g  r=  69  4-  7g 
t/  =  —  4g  H-  2 
^  =  —  25  —  6q. 

Wil  men  nu  voor  x,  y  en  2;geheele  positieve  waarden  hebben, 
dan  moet  men  stellen  : 
694-7^>0;  — 4(7  +  2>0;  — 25  — 6^>0. 

7r/>  — 69  4^<:2  6^<  — 25 

2>-9f  ^<|  q<  —  i\. 

De  eenige  waarden  van  q,  die. hieraan  voldoen,  zijn  : 

~5;     —6;     —7;     —8;     —9. 
Daaraan  beantwoorden  respectievelijk  : 


^  =  34 

1  27 

1  20 

1  13 

1     6. 

y  =  22 

1  26  1 

30  1 

1  34  1 

38. 

11       17      23      29. 


56 

Opmerking.  Op  dezelfde  wijze  handelt  men  altijd  met  een 
stelsel,  waarin  het  aantal  vergelijkingen  één  minder  is,  dan  het 
aantal  onbekenden. 

Opgaven. 

Bepaal  de  geheele  positieve  wortels  van  : 


X 


2y^z^h  ^  3«  +  %  -f  2^  =^  17 


1.    <  ^  2. 

'    \  2x-\-    y  —  z=7  '    (     X  -\-    y  -\-    z  =  6. 

•_     \  10x  —  'dy  =  4:  \  Sx-\-2y  —  bz  =  —  U 

I     hy  —  2s  =  L         '  \  ix  —  ly+^2=hi. 

4a;  +  32/ H- 22^  =  80 
a;  +  2^  +  50  =  48. 

6.  Bepaal  het  kleinste  getal,  dat  bij  deeling  door  6,  8,  15  respec- 
tievelijk tot  resten  4^  4,  13  geeft. 

7.  A,  B  en  C  krijgen  samen  niet  meer  dan  200  gld.  A  en  B  ont- 
vangen samen  10  gld.  minder  dan  het  viervoud  van  C  ;  B  en  C 
ontvangen   samen  30  gld.  meer  dan  A.     Hoeveel  krijgt  ieder  ? 

8.  Bepaal  drie  getallen  zoodanig,  dat  hunne  som  58  is,  en  het 
drievoud  van  het  eerste,  het  tweevoud  van  het  tweede  en  het 
viervoud  van  het  derde  199  tot  som  geeft. 

9.  Welke  drie  op  elkaar  volgende  getallen,  die  tusschen  4000  en 
6000  liggen,  geven  bij  deeling  door  9,  8,  7  respectievelijk 
8,  4,  2  tot  resten? 

10.    Van  de  rekenkundige  reeks  : 

10,  17,  24,  31     ...     . 
drie    opeenvolgende    termen  te  vinden,  die  respectievelijk  door 
3,    11,    13    deelbaar    zijn.    De  getallen  moeten  liggen  tusschen 
5000  en  10000. 


Bén  Vergelijking  van  den  eersten  graad  met  drie 
Onbekenden. 

250.    Om    de  geheele  positieve  waarden  van  x,  y  en  z  te  bepalen, 
die  gelegen  zijn  tusschen .10  en  20  en  voldoen  aan  de  vergelijking: 

3:r  +  4«/  +  5^=153, 
beginnen  wij  weer  met  x  op  te  lossen,  als  zijnde  de  onbekende 
met  den  kleinsten  coëfficiënt : 

153  — 4v  — 5^       ^,  y  +  2z 


57 


02.    Ij.  y  +  22! 

ötelt  men  nu  - — 

ö 


a,  dan  is  : 


yz=3a  —  2z 

en  x^=bl — 3a  +  2^  —  z  —  a  =  51 
Omdat  X,  y  en  z  positief  moeten  zijn,  hebben  wij  : 
da  —  2z>0     en  bl  —  4a-\-z>0, 

bl-hz 


-4:a-\-z. 


of 


■^z  en 


Stelt  men  nu,  daar  z  tusschen  10  en  20  ligt : 
z=ll  ',  dan  vindt  men  : 
a  kan  zijn,  8,  9,  10,  11,  12,  13,  14,  15. 

Onderzoekt    men,  welke  waarden  X  en  y  dan  respectievelijk 
krijgen,  dan  merkt  men  op  : 

bij  a=    S,     9,  10,  13,  14,  15 
behoort:      x=^0,  26,  22,  10,     6,     2, 
welke    waarden    voor  x  niet  voldoen,  daar  ze  niet  tusschen  10 
en  20  liggen. 

Men  onderzoekt  dus  de  waarden,  die  bij  a  =  11  en  12  behooren, 


en  zal  vinden  : 
en  : 

Evenzoo  vindt  men  : 
als  z  =  12  is,  voldoen  : 

a  =  12,  13 

a;=15,  11 

2/  =  12,  15 


iC  =  18  en  14, 
y  =  11  en  14. 


als  z=- 14:  is,  voldoen  : 
a=13 
a;=13 


en 


als  z  =  IS  is,  voldoen  : 
a  =  lS 
x=12 
y=lZ 

Voor  de  waarden  van  z'^-lh 
20  vindt  men  geen  waarden 
voor  X  en  ^,  die  tusschen  10  en 
20  liggen. 

De  stellen  wortels,  die  tusschen  10  en  20  liggen,  zijn  dus: 

a;^  18  I  14  I  15  I  11  I  12  I  13 
y  =  11  I  14  I  12  I  15  I  13  I  11 
^  =  11  I  11  I  12  I  12  I  13  I  14. 

251.  Wanneer  de  onbekenden  in  het  eerste  lid  alle  hetzelfde  teeken 
hebben,  en  de  bekende  term  in  het  tweede  lid  heeft  ook  dat 
teeken,  dan  kan  de  onbepaalde  vergelijking  ook  als  volgt  opge- 
lost worden  : 

Zij  de  vergelijking : 

3a;  +  52/-fll;3=70  (1) 


58 


De  onbekende,  die  den  grootsten  coëfficiënt  heeft,  is  z.  Deze 
bereikt  haar  grootste  waarde,  als  de  andere  onbekenden  zoo 
klein  mogelijk  zijn,  dus  als  a;  =  1  en  ^  =  1  is.  De  onbepaalde 
vergelijking  (1)  wordt  dan  : 

3  +  5  +  11^=70 
112  =  62 


'TT- 


z  kan  dus  zijn  :  1,  2,  3,  4,  5. 


z  =  \. 


(1)  wordt  : 


Dus:  3  + 5a 
5a 
a 
dus  kan  : 
dan  is  : 
en  : 


3a;  +  öz/  =  59 
ac  =    3  +  5a 
2/  =  10  —  3a. 

O        en  10  —  3a  >  — O 

—  8  —  3a  >  —  10 

—  I;  « 

a  =    O,  1,     2,     3  zijn, 

x=   3,  8,  13,  18, 
2/ =10,  7,     4,     1. 


^1  • 


0  =  2. 


0  =  3. 


(1)  wordt 

3^  +  5^  =  48. 

öc=16  — 5& 

y  =  ^b. 

Dus  :  16  - 

-  55  >  0          en  3ö  >  0 

~ 

-5&>— 16          5>0; 

&<3i; 

dus  kan  : 

ö=    1,  2,  3  zijn, 

dan  is  : 

X  =  11,  6,  1, 

en : 

y=   3,  6,  9. 

(1)  wordt 

3a;  +  5«/  =  37 

0?  =  9  —  5c, 

1/  =  2  +  3c. 

Dus:  9  — 

5c  >0          en2  +  3c>0 

— 

5o— 9                  3c>  — 2 

c<lt;                      c>  — 1 

dus  kan  : 

c  =  0,  1  zijn. 

dan  is : 

a;  =  9,  4, 

en  : 

i/  =  2,  5. 

59 


Z  =  4:. 


(1) 

wordt 

y  = 

2,x+  by 
--7  —  5d 
-.  1  +  3d. 

=  26 

Dus 

:  7- 

hd>0 

en  l-\-Sd>Q 

M>—1 

3d>- 

1 

^<1|; 

d>  — 

1  . 
F » 

dus 

kan  : 

d  = 

0,   1  zijn, 

dan 

is  : 

X  = 

7,  2, 

en  : 

y  = 

1,  4. 

0  =  5. 


(1)  wordt  : 


Dus:  5 


Sx-\-by  =  15 
ac  =  5  —  5e 
2/=  3c, 

0  en  3e  >  O 
—  5  3e  >  O 

1  e>0. 

Men  kan  dus  geen  geheele  waarde  vinden  voor 
e,  derhalve  ook  geen  geheele  positieve  waarden 
voor  X  en  y. 

Aan  de  gegeven  vergelijking  voldoen  dus  : 


be 
be 

e- 


x=    3 

8 

13 

18 

11 

6 

1 

9 

4 

7 

2 

?y=10 

7 

4| 

1 

3 

6 

9 

2 

5 

1 

4 

0=  1 


2      2      2      3      3  14      4. 


Opmerkingen. 

1*^.  Wij  hebben  de  grootste  waarde  berekend,  die  de  onbekende 
met  den  grootsten  coëfficiënt  verkrijgen  kan,  omdat  wij  dan  de 
onbepaalde  vergelijking  met  drie  onbekenden  in  het  kleinste 
aantal  onbepaalde  vergelijkingen  met  twee  onbekenden  kunnen 
sphtsen. 

2".  Men  kan  deze  methode  niet  toepassen,  als  de  coëfficiënten 
in  het  eerste  lid  niet  alle  hetzelfde  teeken  hebben  ;  b.v.  bij  de 
vergelijking : 

4:X  —  by+  11^=70; 
want    nu    bereikt    z    haar    grootste    waarde  niet,  als  a?=  1  en 
y  =  1    is.    Voor    a;  =  1   en  y  =  2  toch  bereikt  z  een  grootere 
waarde. 

Opgaven. 

Welke  geheele  positieve  waarden  voldoen  aan  : 
1.      ^x—    32/ +      7^  =  37. 


60 

2.  11^4-25^+104^  =  4000. 

3.  15r»+2l2/+    352!  =  101. 

4.  Hoe  kan  men  de  breuk  yff  verdeelen  in  drie  andere  echte 
breuken,  die  tot  noemers  hebben  de  getallen,  5,  8  en  12  ? 

5.  Een  gezelschap  van  dertig  personen  bestaat  uit  mannen,  vrou- 
wen en  kinderen,  en  heeft  50  gld.  verteerd.  Zoo  ieder  man  3 
gld.,  iedere  vrouw  2,  en  ieder  kind  1  gld.  verteerd  heeft,  vraagt 
men,  hoeveel  mannen,  vrouwen  en  kinderen  er  geweest  zijn. 

6.  In  een  mand  zijn  appels,  peren  en  pruimen,  samen  54  stuks,  ter 
waarde  van  97  cent.  De  appels  kosten  2  et.  per  stuk,  4  peren 
kosten  7  cent  en  3  pruimen  5  cent.  Hoeveel  vruchten  van  iedere 
soort  waren  er? 

7.  Gevraagd  in  de  rekenkundige  reeks :  7,  20,  33,  46,  enz.,  de 
kleinste  twee  op  elkaar  volgende  termen  te  bepalen,  waarvan  de 
eerste  door  23,  en  de  tweede  door  19  deelbaar  is. 

8.  Welke  geheele  positieve  waarden  voldoen  aan: 

(    x-\-2y  —  z-]-u  =  9? 


HOOFDSTUK  III. 
Reeksen. 


Rekenkundige   reeksen. 

252.  Bepaling.  Men  zegt,  dat  een  getal  b  rekenkundig  middel- 
evenredig  is  tusschen  de  getallen  a  en  c,  als  het  verschil 
tusschen  a  en  b  even  groot  is  als  het  verschil  tusschen  b  ene ; 
dus  als  voldaan  wordt  aun  de  gelijkheid: 

a  —  b  =  b  —  c. 
Zoo  is  5  rekenkundig  middelevenredig  tusschen  2  en  8. 

^—T —  is  rekenkundig  middelevenredig  tusschen  p  en  q. 

Vraag.  Is  het  woord  rekenkundig  middelevenredig  wel  goed 
gekozen  ? 

253.  Bepalingen,  ^en  rij  van  getallen  noemt  men  een  veelsis,  als 
elk  der  getallen  (bij  een  bepaald  getal  te  beginnen)  volgens  een 
vaste  wet  uit  een  of  meer  voorgaande  kan  worden  afgeleid. 

Wanneer  nu  in  een  rij  van  getallen  de  middelste  van  elk 
drietal  termen  rekenkundig  middelevenredig  is  tusschen  de  beide 
uiterste,  dan  zegt  men,  dat  die  getallen  een  rekenkundige 
reeks  vormen. 

Zoo  vormen  2,  5,  8,  11,  14,  17,  20  enz.  een  rekenkundige  reeks. 

Evenzoo:  a,  a-\-v,  a -\- 2v,  a-^3v,  a-\-4:V  enz.  (1) 

Geeft  men  in  de  reeks  (1)  aan  a  een  willekeurige  waarde 
en  ook  aan  v,  dan  krijgt  men  een  rekenkundige  reeks. 

(1)  is  daarom  een  algemeene  voorstelling  van  een 
rekenkundige  reeks. 

De  getallen,  die  deel  uitmaken  van  een  reeks,  noemt  men  de 
termen. 

De  eerste  en  tweede  term  eener  rekenkundige  reeks  zijn  wille- 
keurig. De  derde  term  wordt  verkregen,  door  den  tweeden  term  te 


62 

vermeerderen  met  het  verschil  v  der  eerste  twee  termen.  De  vierde 
term  wordt  verkregen,  door  den  derden  term  met  hetzelfde 
verschil  te  vermeerderen,  enz. 

Men  kan  dus  ook  zeggen  : 

Ben  rekenkundige  reeks  is  een  ry  van  getallen^  waarvan 
elke  term  verkregen  ivordt  door  den  voorgaanden  met  eenzelfde 
getal  te  vermeerderen. 

Dit  getal  v  heet  het  verschil  der  reeks. 
<  Eveneens  kan   men  uit  de  algemeene  voorstelling  eener  reken- 

kundige reeks   (1)  afleiden  : 

Men  verkrijgt  een  term  eener  rekenkundige  reeks  uit  den 
volgenden,  door  dezen  met  het  verschil  te  verminderen. 

Noemt  men  den  laatsten  term  nu  l,  dan  is  de  voorlaatste 
l  —  V,  de  daaraan  voorafgaande  l  —  2v,  enz. 

75  V  positief,  dan  worden  de  termen  voortdurend  grooter  ; 
de  reeks  heet  dan  opklimmend. 

Zoo  is  5,  9,  13,  17,  21  ...  .  een  opklimmende  reken- 
kundige reeks,  waarvan  het  verschil  4  is. 

Is  V  negatief,  dan  worden  de  termen  voortdurend  kleiner; 
de  reeks  heet  dari  afdalend. 

Zoo  is  5,  1,  —3,-7,  — 11,  .  .  .  .  een  afdalende 
rekenkundige  reeks,  waarvan  het  verschil  —  4  is. 

254.  Uit  de  schrijfwijze  (1)  blijkt,  dat  b.v.  de  vijfde  term  verkregen 
wordt,  door  den  eersten  term  te  vermeerderen  met  4maal  het 
verschil ;  de  achtste  term  b.v.,  door  den  eersten  term  te  ver- 
meerderen met  7maal  het  verschil ;  of  in  woorden  : 

Elke  term  eener  rekenkundige  reeks  is  gelijk  aan 
den  eersten  term,  vermeerderd  met  zooveel  malen 
het  verschil,  als  het  ranggetal  van  den  term,  ver- 
minderd met  1  bedraagt. 

Bedraagt  het  aantal  termen  der  reeks  n,  dan  zal  de  laatste 
term  <„   oi  l  =  a -\-  {m  —l)v  zijn.  (2) 

255.  Als  gevraagd  wordt,  hoe  groot  de  som  van  alle  termen  eener 
rekenkundige  reeks  is,  dan  schrijft  men  de  reeks  tweemaal  onder 
elkaar  als  volgt : 

8  is  de  som  der  getallen  a^  a -\- v,  a -{- 2v,  .    .  l  —  2v,l  —  v^  l. 
■  Ook  is  S  de  som  van         1,1  —  v,  l  —  2v,  .    .  a  -\-2v,  a  -\-  v,  a. 
Telt  men  nu  op,  dan  vindt  men  : 


63 

2  S  =  {a -]- 1) -\- {a -{■  l) -{-  [a  +  l)  enz.  (n  keeren), 
of :  2S  =  n{a-\-l), 

dus:  S  =  in{a-]-l),  (3) 

of  in  woorden  : 

De  som  van  de  termen  eener  rekenkundige  reeks 
wordt  verkregen,  door  de  som  van  den  eersten  en 
laatsten  term  te  vermenigvuldigen  met  de  helft  van 
het  aantal  termen. 

256.  De  formules  voor  l  en  s  noemt  men  de  hoofdformules. 
Deze  zijn  dus  : 

l  =  a-\-{n  —  l)v,  (2) 

s  =  ^n(a-{-l).  (3) 

In  deze  formules  komen  vijf  grootheden  voor : 

l  (laatste  term), 

a  (eerste  term), 

n  (aantal  termen), 

V  (verschil), 

s  (som  van  n  termen). 
Kent  men  drie  van  die  grootheden,  dan  kan  men  met  behulp 
van  de  twee  hoofdformules  de  andere  twee  bepalen. 
Voorbeelden. 

1.  Zij  gegeven  :  v  =  S,  n  =  9,  s  =  129  ;  en  gevraagd  a  en  l. 

Wanneer  men  de  gegeven  waarden  substitueert  in  de  formules 
(2)  en  (3),  dan  ontstaan  de  vergelijkingen  : 

l  =  a  +  24.  (2) 

126  =  4i  {a  +  l).  (3) 

Uit  deze  twee  vergelijkingen,  met  twee  onbekenden  moeten 
a  en  ^  berekend  worden.  Men  schrijft  ze  daartoe  als  volgt: 

Z  —  a  =  24.  (2) 

l-{-a  =  28.  (3) 

Door  optelling  vindt  men  21  =  52,  of  Z  =  26. 
Door  aftrekking  vindt  men  2a  =  4,  of  a  =  2. 

2,  Zij  gevraagd,  de  grootheden  Z  en  w  uit  te  drukken  in  a,  v  en  s. 

Daartoe  beschouwt  men  l  en  n  als  de  onbekenden  der  ver- 
gelijkingen : 

l  =  a^{n—  l)v  (2) 

s  =  \n{a  +  l).  (3) 

Ten  opzichte  van  deze  letters  is  vergelijking  (2)  van  den 
eersten  graad  en  vergelijking  (3)  van  den  tweeden  graad. 


64 

Men  substitueert  dus  l  =  a-\-{n — l)v  in  vergelijking  (3), 
waardoor  ontstaat : 

s  =  ^n  .{a  -\-  a  -Y  {n  —  l)v] 
s  :=  an-{-  ^fi'v  —  ^  nv. 
Rangschikt  men  deze  vergelijking  naar  de  afdalende  machten 
der  onbekende  w,  dan  ontstaat : 

^n^v  -\-n{a  —  ^v)  —  s  =  O, 

of  :  w  H .n =  0, 

V  V 

v  —  2a    ■     ,    M2a  —  vf  ,    8s/ 
waaruit  volgt :     n  =  —^ —  ±  |1X  j -^ \-  — j, 

„      ,     ,  ...                v-2a±]y{{2a-vY-^8vs]  ... 

01  na  herleidmg :  n  = .  (4j 

Hierbij  valt  op  te  merken,  dat  n  geheel  en  positief  moet 
zijn.  Is  nu  aan  de  eerste  voorwaarde  voldaan,  dan  zal  blijken, 
dat  men  soms  één,  soms  twee  waarden  voor  n  vindt. 

Substitueert  men  de  gevonden  waarden  voor  n  in  vergelijking 
(2)j  dan  vindt  men  : 

,    \v  —  2a±iy{{2a  —  vf-]-8vs]       J 

i  =  a-{-] y. 

\v  —  2a  ±  K{(2a  —  vf  +  8vs]  —  2v\ 


l  =  a-{- 


2v 


/  =  -  -^  ±  lK{(2a  -  vf  -f  8vs]. 

(Li 

Opmerking. 

Het  is  niet  noodig,  dat  drie  van  bovengenoemde  vijf  groot- 
heden gegeven  zijn ;  voldoende  is  het,  dat  er  drie  vergelijkingen 
gegeven  zijn,  welke  betrekkingen  aanduiden  tusschen  deze  drie 
grootheden. 

Men    drukt    dit   uit  door  te  zeggen  :  Een  rekenkundige 
reeks  is  bepaald  door  drie  gegevens. 

Opgaven. 

1.  Van  een  rekenkundige  reeks  van  20  termen  is  de  eerste  term 
3  en  het  verschil  4.  Hoe  groot  is  de  achtste  term?  Hoe  groot 
is  de  (|)-|-3)de  term;  hoe  groot  de  (2p -|- ^)de  term?  Hoo 
groot  is  de  som  van  de  20  termen? 

2.  Van  een  rekenkundige  reeks  is  de  1^^  term  25  en  de  10"^^ 
term  31.  Men  vraagt  den  20^'*^''  term. 

3.  Van    een    rekenkundige    reeks    is  de  som  der  eerste  3  termeril 


65 

30,    de    som    der    laatste  3  bedraagt  93.  Hoe  groot  is  de  som 
van  alle  termen,  als  het  aantal  termen  10  bedraagt? 

4.  Uit  hoeveel  termen  bestaat  een  rekenk.  reeks,  waarvan  de 
tweede  term  10,  de  laatste  37  en  de  vijfde  term  19  bedraagt? 

5.  Men  vraagt  de  som  van  alle  oneven  getallen,  die  kleiner  zijn 
dan   100. 

6.  Een  rekenkundige  reeks  bevat  18  termen.  De  som  der  middelste 
termen  is  31^,  terwijl  het  produkt  van  den  eersten  en  laatsten 
term  85^  is.  Bepaal  die  reeks. 

7.  Van  een  rekenk.  reeks  bedraagt  de  som  der  eerste  4  termen 
46,  de  som  der  laatste  3  is  130,  en  de  som  van  alle  termen 
is  242.  Men  vraagt  die  reeks  te  bepalen. 

8.  Men  vraagt  te  bepalen  de  som  van  alle  getalen  <:  6p  (waarin 
p  een  geheel  getal  voorstelt),  die  deelbaar  zijn  door  3,  maar 
niet  door  6. 

9.  Voor  het  graven  van  een  put  wordt  voor  den  eersten  M.  4  gld. 
betaald,  voor  eiken  volgenden  M.  1,5  gld.  meer  dan  voor  den 
voorgaanden.  Hoeveel  kost  die  put,  als  hij  30  M.  diep  moet 
worden  ? 

10.  Men  vraagt  het  verschil  van  de  termen  eener  rekenkundige 
reeks  te  bepalen,  als  de  eerste  term  7,  de  middelste  22,  en  de 
som  van  alle  termen  242  bedraagt. 

11.  Op  een  der  beenen  van  een  hoek  van  30**  zijn,  te  beginnen  bij 
het  hoekpunt,  naast  elkaar  stukken  afgezet  van  a  M.,  en  uit 
elk  van  die  deelpunten  loodlijnen  op  het  andere  been  neerge- 
laten. Hoeveel  bedraagt  de  som  van  20  van  die  loodlijnen? 

12.  Beantwoord  dezelfde  vraag : 

a.  voor  een  hoek  van  60°. 
&.      »       „        «       ,     45«. 

13.  Een  reeks  heeft  2p  termen ;  de  middelste  termen  zijn  a  en  b. 
Hoe  groot  is  de  som  van  alle  termen  van  die  reeks? 

14.  Bij  een  wedren  werd  bepaald,  dat  de  eerstaankomende  100  gld. 
zou  ontvangen,  en  elke  volgende  mededinger  10  gld.  minder, 
dan  de  voorgaande.  Als  de  anderen  samen  350  gld.  ontvingen, 
hoeveel  mededingers  zijn  er  dan  geweest? 

15.  Elf  soldaten  hebben  een  vijandelijke  versterking  genomen.  Tot 
belooning  mogen  zij  een  som  gelds  verdeelen,  zoodat  hun  aan- 
deelen  een  rekenkundige  reeks  vormen.  De  eerstbinnenkomende 
ontvangt  350  gld. ;  de  4^^®  en  b^'^  samen  595  gld.  Hoe  groot  is 
de  te  verdeelen  som? 

Derksen  en  de  Laivc,  Alg.  III.  5 


66 

16.  Iemand  zeide :  Sedert  ik  in  betrekking  ben,  heb  ik  in  het 
geheel  reeds  4050  gld.  bespaard  ;  in  het  laatste  jaar  alleen  234 
gld.  Elk  jaar  spaarde  ik  6  gld.  meer  over,  dan  het  voorgaande. 
Hoeveel  had  die  man  het  eerste  jaar  bespaard,  en  hoeveel  jaren 
was  hij  reeds  in  betrekking? 

17.  Twee  lichamen  A  en  B  bewegen  zich  langs  een  rechte  lijn  in 
dezelfde  richting ;  A  bevindt  zich  21  M.  voor  B,  en  legt  in 
de  eerste  seconde  11  M.  af,  en  in  elke  volgende  echter  3  M. 
meer,  dan  in  de  voorgaande.  B  legt  in  de  eerste  seconde  8  M. 
af,  en  in  elke  volgende  5  M.  meer  dan  in  de  voorgaande.  Na 
hoeveel  seconden,  en  op  welken  afstand  van  de  plaats  waar  B 
begon,  wordt  A  ingehaald  ? 

18.  Drie  getallen  vormen  een  rekenkundige  reeks.  De  som  van  de 
tweedemachten  van  het  eerste  en  tweede  getal  is  689 ;  de  som 
van  de  tweedemachten  van  hef  tweede  en  derde  getal  bedraagt 
929.  Welke  zijn  die  getallen? 

19.  Twee  regimenten,  A  en  B,  bevinden  zich  in  twee  plaatsen,  die 
103^  K.M.  van  elkander  verwijderd  zijn.  Om  zich  te  vereenigen 
vertrekt  het  regiment  A  3  uren  vroeger  dan  het  regiment  B,  met 
een  snelheid  van  3  K.M.  in  het  eerste,  3^  K.M.  in  het  tweede  uur 
en  zoo  voortgaande  :  elk  volgend  uur  ^  K.M.  meer  afleggende. 
Regiment  B  begint  met  een  snelheid  van  6  K.M.  per  uur,  en 
legt  ieder  volgend  uur  ^  K.M.  minder  af.  Wanneer  zullen  die 
regimenten  elkaar  ontmoeten? 

20.  Hoe  groot  is  het  aantal  termen  van  een  rekenkundige  reeks, 
waarvan  de  eerste  term  —  10  is,  het  verschil  —  2,  en  de  som 
—  28? 

21.  Druk  s  en  n  uit  in  a,  v  en  l. 

22.  Evenzoo  a  en  n  in  v,  l  en  s. 

23.  Welke  is  de  rekenkundige  reeks  van  4  termen,  wier  verschil 
a  is,  en  wier  termen  b  tot  produkt  hebben  ? 

(Eindex.  H.  B.  S.  1867). 

24.  Drie  rekenkundige  reeksen  hebben  samen  60  termen,  waarvan 
de  som  561^  is.  Als  van  de  eerste  reeks  de  eerste  term  2  en 
de  laatste  5  ;  van  de  tweede  reeks  de  eerste  term  1  en  de 
laatste  23  ;  van  de  derde  reeks  de  eerste  3  en  de  laatste  18 
is,  hoe  groot  is  dan  het  aantal  termen  van  elk  der  drie  reeksen  ? 

(Eindex.  H.  B.  S.  1882). 

25.  Van  een  rekenkundige  reeks  is  de  n''"  term  gelijk  aan  het 
vijfde  deel  van  het  met  1  verminderde  viervoud  van  het  rang- 


67 

getal.    Hoe    stelt    ge    nu    7'„  voor;    en  waaraan  is  dan  in  deze 
reeks  T„  7},,  ^,7  gelijk? 

26.  Van  een  rekenkundige  reeks  wordt  T„  voorgesteld  door  2n  +  3. 
Hoeveel  bedraagt  de  som  van  n  termen  van  die  reeks? 

27.  Van  een  andere  rekenkundige  reeks  wordt  T„  voorgesteld  door: 

— - — .  Zet  die  reeks  links  van  den  eersten  term  voort.   (Stel 
daartoe  n  =  0,  —  1,  —  2,  —  3  enz.). 


257.  Men  xegt,  dat  er  p  termen  geïnterpoleerd  of  ingelascht 
worden    tusschen    elk  tiveetal  termen  eener  rekenkimdige  7'eeJcs, 
als  de  ingelaschte  termen  met  die  van  de  oorspronkelijke  reeks 
een  nieuwe  rekenkundige  reeks  vormen. 
Zij  de  oorspronkelijke  reeks  : 

a^  a-\-  V,  a-\-2v^  .    .    .    .  (tx) 

Noemt    men    het  verschil  der  nieuwe  reeks  Vi,  dan  kan  men 

deze  voorstellen  als  volgt : 

«,  a-\-Vi,  a-\-2vi,  .  .  .  a-\-(p—l)vi,  a-\-pvi,  a-\-{p-\-l)v„  ...       (/3) 

Daar  p)  termen  ingelascht  worden  tusschen  a  en  a-\-  v,  is  de 

tweede  term  van  reeks  [x]  dezelfde,  als  de  {p-\-2Y^  term  van 

reeks  (/3) ;  dus  : 

a -\- V  =  a -\- {p -\-  l)t'i 
ip  +  1)^1  =  V 

"■  =  27+1'  (*> 

of  in  woorden  : 

Als  men  p  termen  interpoleert  tusschen  elk  twee- 
tal termen  eener  rekenkundige  reeksj  dan  verkrijgt 
men  het  verschil  der  nieuwe  reeks,  door  het  oor- 
spronkelijke verschil  te  deelen  door  een  getal,  dat 
1  meer  is,  dan  het  aantal  termen,  die  geïnterpoleerd 
moeten  worden. 

Opgaven. 

1 .  Tusschen  de  opeenvolgende  termen  7  en  13  eener  rekenkundige 
reeks  wenscht  men  8  termen  te  inierpoleeren.  Welke  zijn  deze 
termen  ? 

2.  Tusschen  de  opeenvolgende  termen  a  en  b  eener  rekenkundige 
reeks  wil  men  q  termen  interpoleeren.  Hoe  groot  is  het  verschil 
der  nieuwe  reeks? 


68 

3.  Tusschen  elk  tweetal  termen  der  reeks  5,  9,  13,  .  .  .29, 
33,  wenscht  men  3  termen  te  interpoleeren.  Hoe  groot  is  de 
som  der  nieuwe  reeks? 

4.  Hoeveel  termen  moet  men  interpoleeren  tusschen  elk  tweetal 
der  reeks  : 

8,  11,  14     .     .     .  26,  29, 
opdat  de  som  der  nieuwe  reeks  1591  zij? 

5.  Hoeveel  termen  moet  men  tusschen  elk  tweetal  opeenvolgende 
termen  der  reeks  : 

10,  22,  34,  46,  58,  70 
interpoleeren,  opdat  de  som  der  nieuwe  reeks  1680  zij  ? 

6.  Van  een  rekenkundige  reeks  van  20  termen  i.s  de  eerste  term 
10  en  de  laatste  50;  van  een  andere  reeks  van  9  termen  is  de 
eerste  6  en  de  laatste  84.  Hoeveel  termen  moet  men  in  die 
beide  reeksen  tusschen  elke  twee  opeenvolgende  termen  inter- 
poleeren, opdat  na  de  interpolatie  de  som  van  al  de  termen  in 

beide  reeksen  even  groot  zij  ? 

(Eindex.  H.  B.  S.  1876). 


Meetkundige   reeksen. 

258.  Bepaling.    Men   xegt   dat   een  getal  b  meetkundig  mi( 

delevenredig    is    tussche7i    twee    andere  getallen  a  en  c,  al 
het  quotiënt  van  a  en  h  hetzelfde  is,  als  het  quotiënt  van  b  en 
c,  dus  als  voldaan  ivordt  aan  de  gelijkheid: 

a  b 

T~~c' 
Zoo  is  zoowel  +6  als  —  6  meetkundig  middelevenredig  tus- 
schen 4  en  9,  omdat : 

±  — A 
6  ~  9' 

,  4-6 

maar  ook  :  ^  =  —^ — . 

—  o         y 

Zoowel    4-  Vab    als    —  Vab  is  meetkundig  middelevenredig 

tusschen  a  en  b. 

259.  Bepaling.  Wanneer  in  een  rij  van  getallen  de  middelste  vax 
elk  drietal  opeenvolgende  termen  meetkundig  middelevenredig  is 
tusschen  de  beide  uiterste,  dan  xegt  men,  dat  die  getallen  ecu 
meetkundige  reeks  vormen. 


69 

Zoo  vormen  de  getallen  5,  10,  20,  40,  80  enz.  een  meet- 
kundige reeks.  Evenzoo  de  getallen  : 

a,  ar,  ar^,  ar^  enz.  (1) 

Geeft  men  in  deze  reeks  aan  a  een  willekeurige  waarde,  en 
ook  aan  r,  dan  ontstaat  een  meetkundige  reeks  ;  (1)  is  daarom 
een  algemeeue  voorstelling  van  een  meetkundige  reeks. 

De  achtereenvolgende  getallen  heeien  de  termen. 

De  eerste  en  tweede  term  zijn  willekeurig.  De  derde  term 
wordt  verkregen,  door  den  tweeden  term  te  vermenigvuldigen 
met  het  quotiënt  van  den  tweeden  en  eersten  term ;  de  vierde 
term,  door  den  derden  met  hetzelfde  quotiënt  te  vermenigvul- 
digen ;  enz. 

Men  kan  dus  ook  zeggen  : 

Ben  meetkundige  reeks  is  een  ry  van  getallen^  waarvan 
elke  volgende  term.  verkregen  tvordt,  door  den  voorgaanden  met 
een  zelfde  getal  te  vermenigvuldigen. 

Dit  getal  v  heet  de  reden  der  meetkundige  reeks. 

Is  V  in  volstrekte  waarde  >  1,  dan  worden  de  termen 
voortdurend  grooier  in  volstrekte  waarde;  de  reeks  heet  dan 
opklimmend. 

Zoo  zijn: 

5,  10,  20,  40,  80,  160  ...    . 
7,  —  21,  63,  —  189,  567,  .... 
opklimmende    meetkundige  reeksen,  waarvan  de  redens  respec- 
tievelijk 2  en  —  3  zijn. 

Is  r  in  volstrekte  waarde  <<  1,  dan  worden  de  terinen 
voortdurend  kleiner  in  volstrekte  waarde;  de  reeks  heet  dan 
afdalend. 

Zoo  zijn  : 

O      11 1  1 

">  ~2i    ~Si  ^ï»    TO"»   •      •     •     • 

,      afdalende    meetkundige    reeksen,    waarvan  de  redens  respectie- 
velijk ^  en  —  \  zijn. 

260.  Uit  de  schrijfwijze  (1)  blijkt,  dat  de  vierde  term  verkregen 
wordt,  door  den  eersten  term  te  vermenigvuldigen  met  de  derde 
macht  van  de  reden.  De  zesde  term  wordt  verkregen,  door  den 
eersten  term  te  vermenigvuldigen  met  de  vijfde  macht  van  de  reden. 
In  het  algemeen  zal  een  term  van  een  meetkun- 
dige  reeks  verkregen  worden,  door  den  eersten  term 


70 

te  vermenigvuldigen  met  een  macht  van  de  reden, 
welker  exponent  1  minder  is  dan  het  rangnummer 
van  den  term. 

Bedraagt  het  aantal  termen  der  reeks  w,  dan  zal  dus  de  laatste 
term  t„  of  7  =  ar"~'   zijn.  (2) 

261.  Als    gevraagd    wordt    de  som  te  bepalen  van  n  termen  eener 
meetkundige  reeks,  dan  handelt  men  aldus  : 

a.  voor  een  opklimmende  meetkundige  reeks. 

Men  vermenigvuldigt  alle  n  termen  der  reeks  met  r,  en  trekt 

van  die  som  de  som  van  de  n  termen  der  eerste  reeks  af  : 

rS  =         ar  +  ar'  -f  arH- -\-  ar""--  -\-  ar""''  -\-  ar'' 

S  =  a -\- ar -]- ar- -]- +  ffr"-'4-  ar'"'  +  ar'"-' 

rS—S=  —  a  -\-ar'' 

S{r—l)  =  air''—l) 

r"  —  1 

S  =  a -,  (3a) 

t'  —  1 

of  in  woorden  : 

De  som  van  de  termen  eener  opklimmende  meet- 
kundige reeks  wordt  verkregen,  door  den  eersten 
term  te  vermenigvuldigen  met  een  breuk,  waarvan 
de  teller  1  minder  is,  dan  die  macht  van  de  reden, 
welker  exponent  gelijk  is  aan  het  aantal  termen. 
De  noemer  der  breuk  is  1  minder  dan  de  reden. 

Opmerking : 

Bedenkt    men    dat    l  =  ar'^~\  dan  kan  men  de  formule  (3a) 

1       1,  ••        .    «      rl  —  a 

ook  schril  ven  :    >3  = ^. 

J  r  —  1 

De  leerling  brenge  deze  formule  in  woorden. 

b.  voor  een  afdalende  meetkundige  reeks : 

Daartoe    vermindert    men    de    som    van   n  termen  der  reeks| 

met  de  som  der  termen,  nadat  deze  met  r  vermenigvuldigd  zij».] 

S=a-\-ar-\-ar-{- -f  ar"-'  +  ar""-'  +  ar""-' 

rS=         ar  -\-  ar  +  ar^-\- -f-  ar"-'  -f-  ar""'  -|-  ar".| 

S  —  rS=a  —  ar" 

;Sf(l— r)  =  a(l  — r") 

1 r" 

S=a^ — —  {31 

1  —  r 

of  in  woorden  :  1 

De  som  van  de  termen  eener  afdalende  meetkui 


71 

kundige  reeks  wordt  verkregen,  door  den  eersten 
term  te  vermenigvuldigen  met  een  breuk,  w^aarvan 
de  teller  1  is,  verminderd  met  een  macht  van  de  reden, 
welker  exponent  gelijk  is  aan  het  aantal  termen. 
De  noemer  der  breuk  is  1  verminderd  met  de  reden. 
Opmerkingen. 

1."  De    formule    [Sb)    kan   uit  (3a)  afgeleid  worden,  door  teller  en 
noemer  der  breuk  met  —  1  te  vermenigvuldigen. 

2^  De    formules    (3a)    en  (3è)  zouden  ook  als  volgt  kunnen  afge- 
leid worden  : 

S  =  a-^ar-^ar-]- +  ar*^"' +  ar*^"' +  ar""' 

5  =  a  (1  +  r  +  r'  +  .    .  +-  r"~'  +  ^""'  +  »•""')• 

De  vorm  tusschen  haakjes  is  het  quotiënt  der  deelingen  : 

1  —  r"      ^  r'^  —  1 
ot 


1  —  r  r  —  1  ' 

dus:  S=a\~^''\  (Sb) 

1  —  r 

n  -I 

of:  S  =  a- =-.  (3a) 

r  —  1 

262.  De  formules  voor  ^  en  s  noemt  men  de  hoofdformules. 

Deze  zijn  dus  : 

l  =  ar"-*  (2) 

r*" 1  1  —  r" 

S  =  a f,  of>Sf=«^ .  (3) 

r  —  1  1  —  r 

In  deze  formules  komen  vijf  grootheden  voor : 

a  (eerste  term), 

l  (laatste  term), 

n  (aantal  termen), 

r  (reden), 

s  (som  der  termen). 

Kent  men  drie  van  die  grootheden,  dan  kan  men  met  behulp 

van  de  twee  hoofdformules  de  andere  twee  bepalen. 

Voorbeelden : 

1.    Zij  gegeven:         a  =  8,  n  =  b,  1  =  4:0^, 

en  gevraagd  :  r  en  s. 

AVanneer  men  de  gegeven  waarden  in  de  formules  (2)  en  (3) 

substitueert,  dan  ontstaan  de  vergelijkingen  : 

401  =  8r'  (2) 

s  =  8- ^.       .  (3) 


72 


Vergelijking  (2)  bevat  alleen  de  onbekende  r.  Schrijft  men  haai- 
re = -14- 
en    bepaalt    men    zich    tot  de  reëele  wortels  dezer  vergelijking, 
dan  zal  men  vinden : 

r,  =  1| ;     ri  =  —  \\. 
Substitueert  men  r=-\\  in  vergelijking  (3),  dan  wordt  deze : 

s,-8.    ,_j 

„    243  —  32 

s,  =  105^ 
Bij  r  =  —  1^  behoort: 

''-^'  -1-1 

^     243  +  32 
'■'  =  ^'        80 
s,=-27i. 
De  gevonden  waarden  zijn  dus  : 
^ lil  11 


s  =  1054-        27i 


2.    Zij  gevraagd  a  en  l  uit  te  drukken  in  r,  n  en  s. 

Daartoe    beschouwt    men    a  en  Z  als  de  onbekenden  van  de 
vergelijkingen : 

l  =  ar''-'  (2) 

*•■"•  —  1 

s  =  a ;-.  (3) 

r  —  1 

In    vergelijking    (3)  komt  de  onbekende  a  alleen  voor;  men 
berekent  dus  a  daaruit,  en  vindt : 

s  (r  —  1) 

Substitueert  men  deze  waarde  in  vergelijking  (2),  dan  vindt  men  j 
s{r-l)  _gr-^(r-l) 

r   —  1  r   —  1 

Opmerkingen : 

l'*.  Het    is    niet    mogelijk  elke  der  vijf  grootheden  uit  te  drukkeaj 
in    drie    andere.    Dikwijls    zal  men  stuiten  op  een  algebraïsch^ 
vergelijking,    die    niet  op  te  lossen  is,  of  op  een  exponentieeU 
vergelijking    (waarover    later    meer).    Dit    laatste   zal  het  gevf 
zijn,  indien  men  n  in  drie  der  andere  grootheden  wil  uitdrukker 


73 

Het  is  niet  noodzakelijk,  dat  drie  van  bovengenoemde  vijf 
grootheden  gegeven  zijn;  voldoende  is  het,  dat  er  drie  verge- 
lijkingen gegeven  zijn,  welke  betrekkingen  aanduiden  lusschen 
deze  drie  grootheden. 

Men    drukt    dit    uit   door    te  zeggen  :    Ben  meetkundige 
reeks  is  bepaald  door  drie  gegevens. 

Opgaven. 

1.  Welke  is  de  16^*^  term  der  reeks  : 

2,  6,  18,  54 ? 

Welke  is  de  p^^  term  ? 

2.  Van  een  meetkundige  reeks  van  5  termen  is  de  eerste  term  3 
en  de  reden  1^.  Hoe  groot  is  de  som  dezer  5  termen? 

3.  Van  een  meetkundige  reeks  is  de  5*^**  term  250  en  de  3*^®  term 
10,  Hoe  groot  is  de  eerste  term?,  hoe  groot  de  T*^*^ ?,  hoe  groot 
de  (p—  5)"^«  term? 

4.  Welke  is  de  tiende  term  der  reeks : 

3,  —  6,  12,  -  24,  48  .    .    .    .  ? 

5.  Hoe  groot  is  de  som  van  10  termen  der  reeks  : 

in    (^    91     5     5  ï» 

lU,  o,    ^^,  Tl    'S  •     •     '     •     • 

6.  Van  een  afdalende  meetkundige  reeks  van  6  termen  is  de  som 
der  eerste  3  termen  7,  de  som  der  laatste  3  is  ^.  Welke  is  de 
eerste  term  ? 

7.  Uit  hoeveel  termen  bestaat  een  meetkundige  reeks,  als  de  tweede 
term  —  54,  de  laatste  term  —  ^^  en  de  vijfde  term  2  is  ? 

8.  Uit  hoeveel  termen  bestaat  een  meetkundige  reeks,  waarvan  de 
laatste  term  192,  de  middelste  term  24  en  de  som  der  eerste 
twee  termen  9  is  ? 

9.  Van  een  meetk.  reeks  is  de  eerste  term  p,  de  tweede  —  q, 
hoe  groot  is  de  tiende  term?  de  n'^"  term? 

10.  Van  een  meetk.  reeks  is  de  4'^''  term  y^p  en  de  5^*^  terra 
—  V^q.  Hoe  groot  is  de  eerste  term,  de  10*^*^  term? 

11.  Drie  getallen  te  vinden,  die  een  meetkundige  reeks  vormen;  de 
som  is  310,  en  het  produkt  van  het  eerste  en  laatste  getal  is  2500. 

12.  De  eerste  term  van  een  meetkundige  reeks  is  ^^5  ^^  som  der 
eerste  4  termen  is  1  meer  dan  de  reden.  W^elke  zijn  de  vier 
termen? 

13.  Van  een  meetkundige  reeks  is  de  reden  f,  de  middelste  term 
1  en  de  laatste  term  ^^.  Men  vraagt  de  som. 


74 


14.  Vier  kooplieden  drijven  samen  handel  en  verdienen  5%  van 
hun  kapitaal  of  1625  gld.  Als  hun  inleggelden  een  meetkundige 
reeks  vormen,  waarvan  de  reden  f  is,  hoeveel  heeft  elk  dan 
ingelegd  ? 

15.  Men  vraagt  te  berekenen  : 

a,  als  gegeven  is  :  r  =    2,    1  =  480,  s  =  945 
l,    9  „         „  :  a  =  16,  w  =      6,  s  =    56. 

16.  Druk  l  uit  in  a,  r,  s. 

s  in  a,  n,  l. 

17.  Uit  een  vat,  inhoudende  a  L.  alcohol,  neemt  men  b  L.  et 
vult  dit  aan  met  water.  Nadat  deze  vloeistoffen  behoorlijl 
gemengd  zijn,  neemt  men  er  weer  b  L,  uit,  en  vult  weer  aaï 
met  water.  Dit  doet  men  n  keeren.  Van  welk  gehalte  is  m 
de  vloeistof? 


363.  Men  zegt,  dat  er  p  termen  geïnterpoleerd  of  ingelascht 

worden    tusschen    elk    tweetal  termen  eener  meetkundige  reeks~ 
als    de  ingelaschte  termen  met  die  der  oorspronkelijke  7~ceks  een 
nieuive  meetkundige  reeks  vormen. 

Zij  de  oorspronkelijke  reeks  : 

a,  ar,  ar,  ar^  .    .    .    .  {c^) 

Noemt    men    de    reden    der    nieuwe    reeks   r,,  dan  kan  men 
deze  voorstellen  als  volgt : 
a,  ari,  «r,-,  ....  ari^~\  ari^,  ar^^^\  a.r^'^'  ....        (,0) 

Daar  p  termen  ingelascht  worden  tusschen  a  en  ar,  is  de 
tweede  term  van  reeks  (<%)  dezelfde,  als  de  (p  -\-  2Y^  term  van 
reeks  (/3);  dus  : 


ar 


ar^ 


of  in  woorden  : 

Als  men  p  termen  interpoleer  b  tusschen  elk  twee-J 
tal  termen  eener  meetkundige  reeks,  dan  verkrijgt, 
men   de   reden  der  nieuwe  reeks,  door  dien  wortel 
te    trekken    uit    de    oorspronkelijke    reden,    welks 
exponent   één   meer   is,    dan   het    aantal  geïnterpo- 
leerde termen. 

Opmerking. 

Bij    de    berekening    van    ^\^r,    ter   bepaling    van   de  nieuwl 
reden,  neemt  men  in  den  regel  alleen  de  reëele  wortels. 


I 

2. 

3. 

I 


75 

Opgaven. 

Tusschen  de  opeenvolgende  termen  8  en  72  eener  meetkundige 
reeks  wenscht  men  1  term  te  interpoleeren.  Welke  term  is  dat  ? 
Tusschen  de  termen  a  en  6  eener  meetkundige  reeks  wenscht 
men  p  termen  te  interpoleeren.  Hoe  groot  is  de  nieuwe  reden  ? 
Tusschen  elk  tweetal  termen  der  reeks  : 

5,  40,  320,  2560, 
interpoleert    men   2  termen.    Hoe    groot  is  de  som  der  nieuwe 
reeks  ? 

Men  vraagt  den  achtsten  term  der  meetkundige  reeks,  die  men 
verkrijgt,  als  men  tusschen  a  en  h  interpoleert  p  termen. 


Afdalende  meetkundige  reeksen  met  oneindig  veel  termen. 


A  G  D  E       FQB 

264.  Wanneer  men  van  een  lijn  AB,  welker  lengte  wij  a  zullen  noemen, 
eerst  de  helft  neemt:  AC-,  daarbij  voegt  de  helft  van  AC,  of 
CD ;  daarbij  weer  de  helft  van  CD,  of  DE ;  dan  weer  de 
helft  van  DE,  of  EF;  daarbij  weer  de  helft  van  EF,  of  FG, 
enz.  ;  dan  zal  de  som  der  lijnen  : 

AC+CD-\-DE-^EF^FG+ .    .    .    . 
hoe  langer  hoe  meer  naderen  tot  de  lijn  AB  of  a,  en  als  men 
zeer    veel    van    die    lijnen  neemt,  er  ten  slotte  zoo  weinig  van 
verschillen,  als  men  wil. 

Men  noemt  nu  de  lijn  AB,  die  een  bepaalde  lengte  a  heeft, 
de  grens'waarde  of  limiet,  waartoe  de  som  der  lijnen: 

AC^CD^  DE^-EF+FQ  .    .    .    . 
nadert. 

Bepaling.  Onder  een  grenswaarde  o/"  limiet  verstaat  men 
een  standvastige  grootheid,  ivaartoe  een  vei'anderlyke  grootheid 
meer  en  meer  nadert,  zoodat  het  verschil  tusschen  de  standvastige 
en  veranderlijJce  grootheid  ten  slotte  zoo  klein  wordt,  als  men  wil. 

265.  Wanneer  men  een  afdalende  meetkundige  reeks  beschouwt : 

o      2      3        2         2 

^J     ff»    7»    -JTi    "ST»    •      •      •      • 

dan  merkt  men  op,  dat  de  termen  voortdurend  kleiner  worden, 
en  ten  slotte  zoo  klein  als  men  wil.  De  vraag  doet  zich  onwil- 
lekeurig voor  :  nadert  de  som  van  de  termen  dezer  reeks  ook  tot 
een  limiet,  als  men  het  aantal  termen  voortdurend  laat  toenemen  ? 


76 


Eigenschap.  Als  een  afdalende  meetkundige  reeks 
oneindig  veel  termen  bevat,  is  de  limiet,  waartoe  de 
som  nadert,  een  breuk,  welker  teller  de  eerste  term 
is;  de  noemer  is  1,  verminderd  met  de  reden. 

of :  Lim.  s  =  ^ — —  (4| 

1  —  r  ^  * 

Gegeven  :  a,  ar^  ar',  ar^ .... 
is  een  afdalende  meetkundige  reeks  met  oneindig  veel  termen 
dus  r  -^C  1  in  volstrekte  waarde. 

Te  bewijzen : 


a.      dat 
b 


standvastig  is. 


l  —  r 

dat  de  som  van  p  -\-  1  termen  minder  van 
de  som  van  p  termen. 


verschilt,  dan  f 


c.       dat  het  verschil  tusschen 


en  de  som  van  n  termen  zoo 


a. 


1  —  r 
klein  wordt  als  men  wil,  als  n  oneindig  groot  is. 

Bewijs : 
In    elke    afdalende    meetkundige    reeks    heeft    a    een  bepaalde 

standvastig. 


waarde,  evenzoo  r.  Dus  voor  elke  reeks  is 


b.      /Sp_|_i 


1 


.P4-1 


—  ar^+' 


Sp  —  a 


1  —  r 
1  —  r^ 


1  —  r 

ar^+' 
l  —  r 


a  —  ar 


ar 


Het  verschil  tusschen 
Het  verschil  tusschen 


a 


1  —  r 

a 


en  S 


ar 


i-,+\ 


p+i 


IS 


l  —  r' 


r 


en  Sn  is 


ar 


Nu  is 


ar 


,p+i 


in  volstrekte  waarde 


1 


ar 


,    omdat    r   in  vol-' 
a 


c.      S, 


1  —  r  '"            ""'"  ^1 — r 

strekte    waarde  <  1  is ;  dus  Sp^i   verschilt  minder  van             , 

dan  Sp. 

a{l  —  r")       a  —  ar""  a            ar'"' 


l  —  r       1 


Het  verschil  tusschen 


ar" 


en  Sn  is  dus  ü = 


^" 


1  —  r      ~" '"        1  —  r       1  —  r 
Daar    r  <  1  is,    verschilt  r"    zoo  weinig  van  nul  als  men  wil, 


77 


indien  n  oneindig  groot  is.  Daar  z een  standvastig  getal  is, 

zal  het  produkt .  r"  ook  zoo   weinig  van  nul  verschillen, 

als  men  wil. 
Opmerking : 

Dat  r"  zoo  weinig  van  nul  verschilt  als  men  wil,  indien  de 
volstrekte  waarde  van  r  <  1  is,  en  n  oneindig  groot,  kan  men 
als  volgt  aantoonen  : 

De  volstrekte  waarde  van  elk  getal,  dat  kleiner  is  dan  1, 
kan  men  voorstellen  door : 

..  ,  waarin  d  een  bepaald  positief  getal  is. 

Nu  is    :; — ; — -     =  -r. — ; — r— ,  of,  iudicu  mcu  den  noemer  volgens 

het  binomium  van  Newton  ontwikkelt : 

1 

1+W(^+....* 

Daar  d  een  bepaald  getal  is,  terwijl  n  zoo  groot  genomen 
kan  worden  als  men  wil,  zal  nd  eveneens  zoo  groot  gemaakt 
kunnen  worden  als  men  wil,  zoodat  de  noemer  : 

\^nd^-.... 
oneindig   groot   kan  gemaakt  worden,  waardoor  dan  de  waarde 
der  breuk  : 

1  of         1 


\-\-nd^....        {\^df 
oneindig  klein  wordt. 
Voorbeelden : 

1.  Bepaal  de  limiet^  waartoe  de  som  der  termen  van  de  afdalende 
meetkundige  reeks  : 

o      2      2        2         2_ 

nadert. 

In  deze  reeks  is  de  eerste  term  2,  en  de  reden  ^;  dus  vol- 
gens formule  (4) : 

Hm.  ^=-^=3. 

2.  De    limiet    te    bepalen,    waartoe   de   zuiver  repeteerende  breuk 
0,235  nadert. 

0  23:5-^^^-1-2^^4-2^^-1- 


In  deze  reeks  is  de  eerste  term  :rp^  en  de  reden 


Dus :  Lim.  S  = 


235         ..       1 
JqF  en  de  reden  j^ 

235 
10'  235  235 


1         10'  —  1       999' 
10' 


3.    I)e    limiet    ie   bepalen,   waartoe  de  gemengd  repeteerende  breuk 
0,23$U  nadert. 

a9^^^(K      23       516      516,    516, 
0,235510  =  -,+  ^  +  ^+^  +  .... 

De  termen  van  af  den  tweeden  vormen  een  afdalende  meet- 
kundige reeks,  waarvan  de  eerste  term  z-r^-  en  de  reden  — rg  is  ; 


dus  :  Lim.  S  = 


516 
23    .         10' 


10^  '  1  _  A- 
10' 


Tim  o -23      516    _  23(10' -1)4- 516 
10'"^  10-(10'-1)~   10^(10'  — 1)  • 
23000  —  23  +  516  _  23516  -  23 
™'        99900     ~   99900   * 

Opgaven. 

1.  Bepaal  de  limiet,  waartoe  de  zuiver  repeteerende  breuk,  0,41 
nadert. 

2.  Bepaal  de  limiet,  waartoe  de  gemengd  repeteerende  breuk  0,23516 
nadert. 

3.  Van  een  oneindig  voortloopende  afdalende  meetkundige  reeks 
is  de  eerste  term  6  en  de  limiet  der  som  9.  Bepaal  de  reden. 

4.  Bepaal  de  limiet,  waartoe  een  afdalende  meetkundige  reeks 
nadert,  waarvan  de  eerste  term  1/2  is  en  de  tweede  1/2,  als 
men  het  aantal  termen  voortdurend  laat  toenemen. 

5.  Evenzoo  voor  de  reeks : 
K3  ,  K6  ,  2K3 


1/2  +  K3  '    (K2-|-K3r  '  (K2-I-K3)'  '   •   •   • 

6.    Evenzoo  voor  de  rij  van  getallen  : 

11"^  11''"^  11'"^  iv~^  ir"^  11**"^  ir "^  ii«"^  ir"^  11'""^' 


79 

Van  eene  afdalende  meetkundige  reeks  met  oneindig  veel  termen 
is  de  vierde  term  20,  en  de  achtste  is  5.  Men  vraagt  de  limiet, 
waartoe  de  som  nadert. 
Men  vraagt  de  waarde  van  x  in  de  volgende  vergelijking: 

Li„.(,?/.  +  1+^  +  ^+.    .    .)=3. 

Uit  een  punt  gelegen  op  een  der  beenen  van  een  hoek  van  60", 
en  van  het  hoekpunt  verwijderd  op  een  afstand  a,  laat  men 
een  loodlijn  neer  op  het  andere  been ;  uit  het  voetpunt  weer 
een  loodlijn  op  het  eerste  been,  enz.  Hoe  groot  is  de  som  dezer 
loodlijnen  ? 

10.  Doe  hetzelfde  voor  een  hoek  van  45". 

11.  Als  men  de  eerste  3  termen  van  een  meetkundige  reeks,  ver- 
menigvuldigt met  de  eerste  3  termen  van  een  rekenkundige 
reeks,  die  met  3  begint,  verkrijgt  men  in  volgorde  de  produkten 
12,  60  en  252.  Men  vraagt  de  termen  van  die  reeksen. 

12.  Er  is  gegeven  een  rekenkundige  reeks  van  3  termen,  de  eerste 
term  is  12  en  het  verschil  2.  Men  vraagt  den  eersten  term 
van  een  meetkundige  reeks,  welker  reden  2  is,  en  waarvan  de 
som  der  eerste  3  termen  even  groot  is  als  de  som  der  reken- 
kundige reeks. 

13.  Bepaal  de  som  van : 


14.  Van  een  meetkundige  reeks  is  de  som  der  eerste  2  termen  18, 
die  der  volgende  2  is  4^.  Bepaal  den  6'^^'*  term.  Hoe  groot  is 
de  som  van  oneindig  veel  termen  der  reeks? 

15.  Van  een  meetk.  reeks  van  6  termen  is  de  som  der  eerste  4 
termen  225,  die  der  laatste  4  is  56^.    Welke  zijn  die  termen? 

16.  Van  een  meetkundige  reeks  van  3  termen  is  de  som  der  mid- 
delste termen  240  en  de  som  der  uiterste  560.  Welke  zijn  die 
termen  ? 

17.  In  een  cirkel,  met  straal  =  r,  beschrijft  men  een  vierkant; 
in  dit  vierkant  beschrijft  men  een  cirkel ;  in  dezen  cirkel  weer 
een  vierkant  enz.  Hoe  groot  is  de  som  der  oppervl.  van  de 
cirkels,  hoe  groot  de  som  der  oppervl.  van  de  vierkanten  ? 

18.  Hetzelfde,  wanneer  in  den  cirkel  een  gelijkzijdige  driehoek 
beschreven  wordt. 


80 

19.  De  som  van  3  termen  eener  meetkundige  reeks  is  42  en  de 
som  hunner  tweedemachten  is  756.  Welke  termen  zijn  dat  ? 

20.  In  een  gelijkzijdigen  driehoek  wordt  een  cirkel  beschreven.  Men 
trekt  een  raaklijn  //  de  basis  ;  en  in  den  gelijkzijdigen  driehoek, 
die  daardoor  ontstaat,  beschrijft  men  weer  een  cirkel  enz.  tot 
in  het  oneindige.  Men  vraagt  de  som  der  oppervlakken  van  al 
die  cirkels,   als  de  zijde  van  den  gelijkzijdigen  driehoek  =  a  is. 

21.  Doe  hetzelfde  voor  een  gelijkbeenigen  driehoek  met  een  tophoek 
van  36*',  als  de  opstaande  zijde  =  a  is. 

22.  Een  lijn  a  wordt  in  de  uiterste  en  middelste  reden  verdeeld, 
en  men  zondert  het  grootste  stuk  af.  Het  kleinste  stuk  wordt  weer 
in  de  uiterste  en  middelste  reden  verdeeld,  en  daarvan  het 
grootste  stuk  afgezonderd,  enz.  Hoe  groot  is  de  som  van  al  deze 
afgezonderde  grootste  stukken  ? 

23.  Een  grootheid  a  wordt  in  twee  deelen  verdeeld,  zoodanig,  dat 
de  som  van  de  vierkanten  der  deelen  gelijk  is  aan  tweemaal 
het  verschil  der  vierkanten.  Het  grootste  der  verkregen  deelen 
wordt  weder  op  dezelfde  wijze  verdeeld,  en  zoo  gaat  men  voort 
tot  in  het  oneindige.  Bepaal  de  som  van  al  de  grootste  deelen^ 
die  men  aldus  verkregen  heeft,  indien  a  positief  is. 

(Eindex.  H.  B.  S.  1875). 


HOOFDSTUK    IV. 


Logarithmen. 

266.  Bepalingen.  Onder  de  logarithme  van  een  getal  verstaat 
men  den  exponent  van  de  macht,  waartoe  men  een  stand- 
vastig getal  moet  verheffen,  om  het  eerste  te  verkrijgen. 

Dai   standvastige   getal   heet    grondtal    of  basis  van  het 
logarithmenstelsel. 

Logarithmen,  die  hetzelfde  grondtal  hebben,  heeten  gelijknamig. 
Volgens  de  bepaling  van  logarithme  is  : 
3  de  logarithme  van  64  voor  het  grondtal  4,  omdat : 

4'  =  64. 
Men  schrijft  dit  korter  aldus: 

nog.  64=3 
(lees  :  de  vier  logarithme  van  64  is  3). 
Evenzoo  is  : 

*°log.     100  =  2,  omdat  10"  =  100  ; 
Mog.     125  =  3,  omdat  5'  =  125  ; 
'log.  4096  =  4,  omdat  8' =  4096. 
Om  'log.  4  te  bepalen,  bedenke  men,  dat  8  =  2^  en  4  =  2^; 
men  moet  nu  den  exponent  bepalen  van  de  macht,  waartoe  men 
2^  moet  verheifen  om  2^  te  verkrijgen. 

2 

Die  exponent  is  f,  daar  (2^)^  =  2'.  Derhalve  : 

«log.  4  =  f. 
Evenzoo  vindt  men : 

«log.       i=—    I,  omdat  9~^  =  (3')~^  =  3-'  =  ^; 
'"log.    0,1  =  —    1,  omdat  10"'  =  yV  =  0,1  ; 

'•nog  125  =       1|,  omdat  25^^'  =  (5')^^  =  5'  =  125  ; 

nog.K3  =         i,  omdat  9^  =  (3')^  =  3^  =  K3. 
Volgens  de  bepaling  van  logarithme  is  ook  : 
g'log-  15  =  15;     17'°'°g-  "  =  17  ;    /'°g-«  =  «. 

Derksen  en  de  Laivc,  Alg.  III.  6 


82 

Opgaven. 

1.  Schrijf  de  volgende  getallen  als  machten  van  3,  en  bepaal  daarna 
hunne  logarithmen  voor  het  grondtal  3  : 

9;     27;     i;     ^t  ;     1;     243;     K27 ;  1^81  ;     Ki- 

2.  Bepaal  de  logarithmen  der  volgende  getallen  voor  bet  grondtal  4 : 
2;     8;     1;     16 ;  '  32 ;     i ;  y^^ ;     è;     ^16;     1^8;     ^^\. 

3.  Bepaal : 

«log.  4  ;  «log.  16  :     «log.  32  ;       «log.  1^^^  ;     «log.  ^^  128  ; 

«log.  i;^  64;    «log.  2;       «log.  ^ ;         «log.  i ;  «log.  ^ ; 

'log.  -h-^         'log.  36;    '^%g.  125;     "log.  ^V;         'log.  243. 

4.  Herleid :  S'l^g'  ^     h^^^'  ^  ;     7^^^'^^;     12'^^ë^  ^\ 

5.  Eveneens  :  lo'^^S-  «  x  o'^^^'  ^  X  s'^^^'  '. 


Algemeene  Eigenschappen  der  Logarithmen. 

267.  De  getallen,  waarvan  wij  in  de  vorige  paragraaf  de  logarithmen 
voor  een  aangegeven  grondtal  leerden  bepalen,  konden  alle 
geschreven  worden  als  machten  van  het  grondtal  met  geheele, 
gebroken  of  negatieve  exponenten,  in  het  kort  met  meetbare 
exponenten.  Zoo  schreven  wij  : 

i  =  {2y  =  8^, 
waaruit  dan  volgde  :  «log.  4  =  f . 

Al    de    logarithmen,    die  wij  vonden,  waren  geheele  getallen 
of  breuken,  dus  meetbaar. 

Dat  dit  niet  altijd  het  geval  is,  leert: 

268.  Eigenschap  I.  De  logarithme  van  een  getal,  dat  niet 
geschreven  kan  worden  als  een  macht  van  het 
grondtal,  is  onmeetbaar. 

Bewijs. 

Zij   18  het  getal  en  12  het  grondtal  van  het  logarithmenstelsel, 
dan    moeten    wij    aantoonen,  dat  ^^log.  18  niet  voorgesteld  kan 
worden  door  een  geheel  getal,  en  ook  niet  door  een  breuk. 
a.    Het  getal  18  ligt  tusschen  12^  en  12^, 

dus  ^'log.  18  ligt  tusschen  1  en  2, 
en    daar    tusschen  1  en  2  geen  geheel  getal  ligt,  kan  ^"'log.  18 
geen  geheel  getal  zijn. 


83 

b.    Kon    ''log.    18    een    breuk   zijn,  gelegen  tusschen  1  en  2,  b.v. 
If ,  dan  moest  volgens  de  bepaling  : 

12^^=18  zijn, 
of  12«     =18'\ 

dus  :  2''  .^'  =  2\  3'^ 

en  dit  is  onmogelijk,  omdat  de  ondeelbare  factoren  2  en  3, 
waaruit  beide  produkten  bestaan,  in  beide  niet  in  een  gelijk 
aantal  voorkomen. 

Derhalve  is  ^^log.  18  ook  niet  door  een  breuk  voor  te  stellen 
en  dus  onmeetbaar. 

Opmerking.  In  de  volgende  eigenschappen  worden  bewer- 
kingen uitgevoerd  met  machten,  waarvan  de  exponenten  zoo- 
wel meetbaar  als  onmeetbaar  kunnen  zijn.  De  rekenkunde  leert 
ons,  wat  men  onder  machten  met  onmeetbare  exponenten  te 
verstaan  heeft,  alsmede,  dat  alle  eigenschappen,  die  voor  mach- 
ten met  meetbare  exponenten  bewezen  zijn,  ook  doorgaan  voor 
machten  met  onmeetbare  exponenten. 

269.  Eigenschap  II.  De  logarithme  van  een  produkt  is 
gelijk  aan  de  som  van  de  gelijknamige  logarithmen 
der  factoren. 

Bewijs. 

AVij  noemen  g  het  grondtal,  en  zullen  bewijzen,  dat : 

^log.  abc  =  "log.  a  +  "log.  b  -\-  ''log.  c. 
Daartoe  hebben  we  slechts  te  laten  zien,  dat  het  tweede  lid 
voldoet  aan  de  bepaling  van  logarithme,  m.  a.  w.  dat : 
^^^log.a+"log.&+/log.c^^j^^ 

Nu  kan  men  de  macht : 

"log.  a  -\-  ^log.  b  +  "log.  c 

ontstaan  denken  uit  het  produkt : 

"log.  a  V  .     "log.  b  V  /     "log.  c 

9    ^    Xg    ^    Xg    ^  , 

en  dat  is :  abc.  ;. 

270.  Eigenschap  III.  De  logarithme  van  een  quotiënt  is 
gelijk  aan  het  verschil  van  de  gelijknamige  loga- 
rithmen van  deeltal  en  deeler. 

Bewijs. 

"log.  j  =  "log.  a  —  "log.  h. 


84 

Immers  de  macht : 

iog.  a  —  ^log.  b 

kan  men  ontstaan  denken  uit  het  quotiënt : 

^log.  a 
*^^— r  d.  1.  uit  -T-. 

9     ^ 

271.  Eigenschap  IV.  De  logarithme  van  een  macht  is 
gelijk  aan  den  machtsexponent,  vermenigvuldigd 
met  de  gelijknamige  logarithme  van  het  grondtal 
der  macht. 

Bewijs. 

Wij  moeten  bewijzen,  dat : 

nog.  a^  =  p  X 'log.  a, 
en   dus   weer   laten  zien,  dat  het  grondtal  g,  verheven    tot  een 
macht,  die  tot  exponent  heeft  p  X  ^og.  a  gehjk  is  aan  a^. 
Nu  kan  men  de  macht : 

'p  X  ''log.  a 

ontstaan  denken  uit : 

272.  Eigenschap  V.  De  logarithme  van  een  wortel  is 
gelijk  aan  de  gelijknamige  logarithme  van  het  getal 
onder  het  wortelteeken,  gedeeld  door  den  wortel- 
exponent. 

Bewijs. 

Wij  moeten  bewijzen,  dat : 

''log.  Xy  a=^  —  ^og.  a, 

71/ 

en    toonen    maar    weer    aan,    dat  het  grondtal  g,   verheven  tot 
een  macht,  die  tot  exponent  heeft: 

—  ^log.  a,  gelijk  is  aan  Xya. 

Men  kan  de  macht  : 

^nog.  a 

ontstaan  denken  uit  den  wortel  vorm : 

Xyg'^''^-'',  dat  is  uit  Xya. 

Opmerking.  De  vorige  eigenschappen  zijn  alle  rechtstreeks 

bewezen    uit    de  bepaling,  die  van  logarithme  gegeven  is.  Mer 

zou  ook  aldus  te  werk  kunnen  gaan : 


85 

Voor  Eigenschap  II : 

Stel  Hog.a=p,  Hog.b  =  q  en  "log.  c  =  r, 
dan  is:  a  =  g^ ,     b  =  g''  en  c  =  g'\ 
waaruit  volgt : 

abc  =.g^  .gi .  g'  —  5^^+«+'", 
en  (lus  is  : 

^log.  abc  =^  -p -\- q -\-  r  ^  '^Xog.  a  +  ^log.  b  -\-  "log.  c. 

De  lezer  bewijze  evenzoo  de  eigenschappen  :  III,  lY  en  V. 

Opgaven. 

In    de    volgende   opgaven  is  het  grondtal  g  voor  het  gemak 
van  den  leerling  weggelaten. 

1.  Herleid  tot  veeltermen  : 

log.  abcd  ;  log.  3a&  ;  log.  —  ;  log.  — ^  ;  log.  a* ; 

C  C€v 

log.  a'b' ;  log.  -r  ;  log.  '—^  ;  log.       ^  ^3^\ '-  ; 

log.l^a;  log.l^a^  log.l^/aV;  log.l3>^^;  log.^-; 

log  r^-^>  log  1Kg;g^^  log  ^W+jr. 

log.  ia'  -  b') ;  log.  ia'  -  bf  ;  log.  ^(a'  -  bf  (c'  +  2ce;  +  d'-) ; 
log.  l^{alK(a  -f  6)}^ ;  log.  f^ia^bl^ia  +  bfY  ; 

log.K[aM.^(cW)}];log.^^|^ 

2.  Als    ge  weet,  dat  ^%g.  2  =  0,30103  en   '"log.  3  =  0,47712,  be- 
paal dan  : 

'"log.  4;  '%g.  8;  '%g.  9  ;  ^og.  81  ;  '"log.  6  ;  '%g.  12; 
'"log.  18  ;  '"log.  I ;  '"log.  U  ;  '"log.  1,5 ;  '"log.  6| ;  '"log.  4^  ; 
'"log.  5;     '"log.  15  ;  '"log.  i;     ^log.  i  ;       ''log.  ^^  ;  ^%g.  ^. 

3.  Uit  welke  herleidingen  zijn  de  volgende  vormen  ontstaan  : 
log.  3  +  log.  a  ;  log.  a  +  log.  b — log.  c  ;  3  log.  a  ;  2  log.  6+log.  c ; 
log.  a — log.  6-|-31og.  c;  2  log.  (a-\-b)—3  log.(a— &)-f-51og.(a4-c) — 
—  2  log.  (a—c) ;  log.  a  +  i  log.  b  ;  f  log.  a  +  log.  ö  —  |  log.  c  ; 

i  (log.  a  4-  i  log.  ö  —  I  log.  c) ; 
^  (log.  a  +  I  (log.  6  —  i  log.  c)} ; 
a  {log.  a  -|-  «  (log.  a-\-  a  log.  a)} ; 


86 


6 


9. 


4.  Bereken  a;,  als  : 
log.  X  =  log.  12  -\-  log.  5  —  log.  3, 
log.  x  =  2  log.  5  +  3  log.  2  —  log.  20, 
log.  x  =  i  (log.  a-\-i  log.  &)  —  i  log.  c, 
log.  a;  =  1^  log.  15  —  ^  log.  7  -h  log.  21  —  log.  5. 

5.  Bepaal  de  logarithmen  van  : 
—  8;     +4;     — |;^  —  32  voor  het  grondtal  :  —  2, 
+  81 ;  —  9  ;  +  i  ;  ~i;  -f  ^V  ;  +  243  voor  het  grondtal :  —  3, 
^2  ;    1K32  ;    1^4' ;    1^(tV)'  ;    1^0,25'  voor  het  grondtal  F'S. 

Voor  welk  grondtal  is  : 

log.  27  =  3;  log.  36  =  2  ;  log.  27  ==  i  ; 

log.  10  =  2  ;  log.  10  =  i  ;  log.  -^    =  —  2  ; 

log.    4  =  1;  log.l6  =  lf;  log.35  =  f? 

7.    Bereken  ic,  als  : 

log.  x'='3  log.  a-\-^  log.  b  —  f  log.  c  -f-  5  log.  d  ; 

log.  x  =  2  log.  (a  -j-  &)  4-  -g-  log.  (a  —  &)  —  ^  log.  (a'  —  &"'). 

B.  Als  b  meetkundig  middelevenredig  is  tusschen  a  en  c,  dan 
is  log.  b  rekenkundig  middelevenredig  tusschen  log.  a  en  log.  c. ; 
Bewijs  dit. 

Hoeveel  is  : 


lo""'<'g-5xio"'"8-18_io'°l<'g-12. 


10.    Hoeveel  is  x,  als  : 

log.  log.  x  =  S  log.  2  +  log.  (log.  6  —  log.  5) ; 
log.  log.  x  =  S  log.  a  -f-  log.  (2  log.  b 


ilog.c)' 


Eigenschappen  van   het   Briggsche  Logarithmenstelsel. 

273.  Berekent  men  voor  een  eenmaal  aangenomen  grondtal  de  loga- 
rithmen der  getallen,  dan  verkrijgt  men  een  logarithmenstelsel 
voor  dat  grondtal.  Echter  zijn  niet  alle  getallen  geschikt  om 
tot  grondtal  van  een  logarithmenstelsel  gekozen  te  worden.  Zoo  is : 

a.  1  ongeschikt  voor  grondtal ;  want  tot  welke  macht  men  1  ook 
moge  verheffen,  steeds  verkrijgt  men  weer  1.  Het  getal  1  zou 
dus  oneindig  veel  logarithmen  hebben,  terwijl  alle  andere  getallen^ 
er  geen  zouden  hebben. 

b.  Een  negatief  getal,  bv.  —  5,  is  ook  ongeschikt  voor  grondtal.^ 
Immers    voor    het    grondtal    —  5  zouden  niet  alle  getallen  een 


87 

logarithme  hebben ;  25  zou  2  tot  logarithrae  hebben,  omdat 
( —  5)^  =  25  ;  daarentegen  zou  125  geen,  maar  —  125  weer  wel 
een  logarithme  hebben. 

Er  zijn  twee  logarithmenstelsels  in  gebruik;  het  eene  heet 
het  Nepersche  stelsel,  naar  den  ontdekker  der  logarithmen 
Neper,  en  waarvan  het  grondtal  een  onmeetbaar  getal  e  is, 
waarvan  wij  de  beteekenis  hier  niet  zullen  nagaan ;  het  andere 
heet  het  Briggsche  stelsel,  en  heeft  10  tot  grondtal.  In  het 
vervolg  spreken  wij  alleen  over  dit  laatste. 

Beschouwt  men  de  termen  der  schaal  van  ons  talstelsel : 
100000  ;      10000  ;     1000  ;     100  ;     10  ;     1  ;     0,1  ;     0,01  ;  enz. 
waarvoor  men  ook  schrijven  kan  : 

10"' ;     10* ;     10^' ;     10' ;     10'  ;     10" ;     10  "*  ;     10"' ;  enz. 
dan   merkt    men    dadelijk  op,  dat  hunne  logarithmen  respectie- 
velijk zijn  : 

5;     4;     3;     2;     1;     0;     — 1;     — 2  enz. 

Als  onmiddellijk  gevolg  van  de  bepaling  zien  wij  dus,  dat 
in  het  Briggsche  stelsel,  de  logarithme  van  een  term 
der  schaal  van  ons  talstelsel  gelijk  is  aan  het  aantal 
nullen  uit  dien  term,  en  positief,  -wranneer  die  nullen 
rechts,  negatief,  als  ze  links  in  dien  term  staan. 

Bovendien  leert  ons  Eigenschap  I  van  §  268,  dat  in  het 
Briggsche  stelsel  de  logarithme  van  een  ander  getal 
dan  een  term  der  schaal  onmeetbaar  is. 

274.  Beschouwt  men  het  getal  375,  dat  gelegen  is  tusschen  10'  en 
10^  dan  moet  de  logarithme  van  375  gelegen  zijn  tusschen  2 
en  3  ;  dus : 

log.  375  =2-1-  een  onmeetbare  decimale  breuk. 
Neemt    men    echter  het  getal  0,375,  waarvoor  men  schrijven 
mag  ^VA»  <3an  is  : 

log.  0,375  =  log.  tVtfV  =  log.  375  —  log.  1000  = 

=  (2  -|-  een  onmeetbare  dec.  breuk)  —  3  ^ 
=  een  onmeetbare  dec.  breuk  —  1. 
Van    de    getallen,  die  geen  termen  der  schaal  zijn,  kan  men 
de    logarithme    dus    voorstellen   door    een  onmeetbare  decimale 
breuk  plus  of  min  een  geheel  getal. 

Be  onmeetbare  decimale  breuk  heet  mantisse,  het  geheele 
getal  heet  wijzer. 

275.  Eigenschap   I.    Van   de   logarithmen    der    getallen 


grooter   dan   1   is   de  wijzer  positief  en  één  minder 
dan  het  aantal  cijfers  in  de  geheelen  van  dat  getal. 
Bewijs. 

Nemen  we  daartoe  de  getallen  : 

3485 ;     27,965 ;     47869,523. 
3485    is    grooter    dan    10^    en  kleiner  dan  10^ ;  dus  log.  3485 
ligt  tusschen  3  en  4,  en  is  dus  gelijk  aan  3  -|-  een  onmeetbare 
decimale  breuk. 

27,965  is  grooter  dan  10'  en  kleiner  dan  10';  dus  log.  27,965 
ligt  tusschen  1  en  2,  en  is  dus  gelijk  aan  1  +  een  onmeetbare 
decimale  breuk. 

47869,523  ligt  tusschen  10'  en  10' ;  dus  ligt  log.  47869,52:^ 
tusschen  4  en  5,  en  is  dus  gelijk  aan  4  -j-  een  onmeetbare 
decimale  breuk. 

276.  Eigenschap  II,  Van  de  logarithme  eener  decimale 
breuk  kleiner  dan  1  (maar  positief)  is  de  wijzer  nega- 
tief, en  bestaat  uit  zooveel  eenheden,  als  er  nullen 
aan  den  linkerkant  van  de  breuk  staan,  (de  nul  voor 
het  decimaalteeken  meegerekend). 

Bewijs. 

Kiezen  wij  de  getallen  : 

0,78;     0,0027  en  0,05891, 
waarvoor  wij  ook  mogen  schrijven  : 

78.  27         .  5891 

TJi'U  '       Töl5TrTy  »       TÜ'U'UVIJ- 

Dan  is  : 
log.  0,78  =  log.  yY^  =log.  78  —  log.  100  =  (1  H-een  onmeetb.  dec.  br.) 

—  2  =  een  onmeetbare  dec.  breuk  —  1. 
Evenzoo  is  : 

log.  0,0027  =log.r^Vï)ir  =  log-27—log.l0000(l+een onmeetb. dec.  br.] 

—  4  ^  een  onmeetbare  dec.  breuk  —  3. 
En: 

log.  0,05891  =  log.  yfwU  =  log.  5891  —  log.  100000  = 

=  (3-|-een  onmeetb.  dec.  br.) — 5=een  onmeetbare  dec.  breuk — 2., 

277.  Eigenschap  III.  Als  twee  getallen  een  term  dei 
schaal  tot  quotiënt  hebben,  dan  hebben  hun  loga^ 
rithmen  dezelfde  mantisse. 

Bewijs. 

Beschouwen  wij  daartoe  de  getallen : 

1637;     163,7;     163700;     0,01637. 


89 

Zij  log.  1637  =  3,21405,  waarin  de  inantisse  tot  in  5  deci- 
malen nauwkenrig  is  opgeschreven,  dan  zullen  wij  aantoonen, 
dat  van  de  andere  getallen  de  mantisson,  tot  in  5  decimalen 
nauwkeurig,  ook  worden  voorgesteld  door :  0,21405. 

Daar  163,7  =  1637  :  10,  is  : 
log.  163,7  =  log.  1637  —  log.  10  =  3,21405  —  1  =  2,21405. 

Evenzoo  : 
163700  =  1637  X  100,  dus  : 
log.  163700  =  log.  1637  + log.  100  =  3,21405+2  =  5,21405. 

En: 
0,01637  =  1637:  10%  dus: 

log.  0,01637  =  log.  1637  —  log.  10''  =  3,21405  —  5  = 
=  0,21405  —  2.  

278.  Gebruik  der  logarithmen. 

Van  de  rij  der  getallen  1,  2,  3,  4,  5,  6  enz.  heeft  men  de 
Briggsche  logarithmen  berekend  tot  in  4,  5,  7  decimalen 
nauwkeurig  en  deze  vereenigd  in  een  tafel.  Hoe  men  uit  zulk 
een  tafel  de  logarithme  kan  vinden,  die  bij  een  gegeven  getal 
behoort,  en  omgekeerd  het  getal  kan  bepalen,  dat  bij  een  gege- 
ven logarithme  behoort,  zullen  wij  in  het  volgende  omschrijven. 
Wij  bedienen  ons  daarbij  van  een  logarithmentafel  in  5  deci- 
malen, maar  merken  vooreerst  op,  dat  de  nauwkeurigheid  dezer 
logarithmen  zoodanig  gesteld  is,  dat  de  eigenlijke  waarde  der 
logarithme  minder  dan  ^  eenheid  van  de  vijfde  decimaal  met 
de  in  de  tafel  aangegeven  logarithme  verschilt. 

Op  de  eerste  bladzijde  komen  de  getallen  van  1  tot  en  met 
100  voor.  Naast  de  kolom  der  getallen,  waarboven  meestal 
staat :  Num.  (d.  i.  Numerus  of  Getal),  vindt  men  de  kolom 
hunner  logarithmen,  waarboven  Log.  staat.  De  wijzers  zijn 
meestal  hierbij  ook  vermeld. 

Voor  de  getallen  boven  100  is  de  tafel  anders  ingericht. 
De  wijzers  zijn  nu  niet  meer  vermeld  ;  deze  kunnen  trouwens 
voor  ieder  getal  dadelijk  opgeschreven  worden.  Het  zijn  alleen 
de  mantissen,  die  nu  aangegeven  zijn,  en  wel  op  een  eigen- 
aardige wijze.  Men  heeft  namelijk  opgemerkt,  dat  de  logarith- 
men, behalve  in  het  begin  van  de  tafel,  langzaam  veranderen. 
Zoo  heeft  men  door  berekening  gevonden : 
log.  5610  =  3,74896 
log.  5611=3,74904 


90 


log.  5612  =  3,74912 

log.  5613  =  3,74920 

log.  5614  =  3,74927 

log.  5615  =  3,74935 

log.  5616  =  3,74943 

log.  5617  =  3,74950 

log.  5618  =  3,74958 

log.  5619  =  3,74966. 
In    deze    logarithmen    verschillen    de   mantissen  alleen  in  de 
laatste  drie  decimalen.  Men  kan  daarom  de  mantissen  van  deze 
rij  getallen  volkomen  duidelijk  aangeven  door  : 

I  01234        5678        9 

561 174     896    904    912    920    927    935   943    950    958    966 

De  eerste  twee  cijfers  der  mantissen  staan  nu  slechts  één- 
maal aangegeven,  de  volgende  drie  cijfers  vindt  men  door 
die  groep  te  nemen,  welke  zich  bevindt  in  de  rij,  waarvoor 
561  staat,  en  in  de  kolom,  waarboven  het  vierde  cijfer  van  het 
getal  staat. 

Voorbeeld : 

Zij  gevraagd  in  de  tafel  te  zoeken  : 
log.  56,16. 

Aan  het  getal  zien  wij,  dat  de  wijzer  1  is  ;  verder  merken  wij 
op,  dat  van  log.  56,16  de  mantisse  dezelfde  is  als  van  log.  5616. 

Van  log.  561  begint  de  mantisse  met  74,  in  deze  rij  bevindt 

zich  in  de  kolom,  waarboven  het  vierde  cijfer  6  staat,  de  groep 

943  ;  de  mantisse  is  dan  :  0,74943  en  daarom 

log.  56,16  =  1,74943. 

279.  Voor    het    volgende  zie  men  naar  de  uitslaande  tafel  aan  het 
einde  van  het  boek. 

Van  log.  1910  tot  en  met  log.  1949  beginnen  de  mantisst 
met  28  ;  deze  twee  cijfers  zijn  echter  niet  in  iedere  rij  herhaald^ 
men  heeft  dat  slechts  éénmaal  gedaan.  Moet  men  dus  van 
een  daar  tusschen  gelegen  getal,  b.v.  van  1937  de  log.  bepalen, 
dan  ziet  men  in  de  rij,  waarvoor  193  en  in  de  kolom,  waar- 
boven 7  staat,  de  groep  713;  deze  laat  men  nu  voorafgaan 
door  de  twee  cijfers  die  in  de  opengelaten  ruimte  vooraan 
het  eerst  er  boven  staan,  dat  is  het  tweetal  28.  Van  log.  1937 
is  de  mantisse  dus:  0,28713  en  daar  de  wijzer  3  is,  heeft  men  : 
log.  1937  =  3,28713. 


i 


91 

Daar    log.    192    dezelfde    mantisse  heeft  als  log.  1920  vindt 
men  op  dezelfde  wijze  : 

log.  192  =  2,28330. 
Bij  het  getal  1950  gaan  de  eerste  twee  cijfers  van  de  mantisse 
van  28  over  in  29  ;  deze  blijven  29  tot  bij  het  getal  1995  ; 
voor  1996  echter  gaan  de  eerste  twee  cijfers  van  de  mantisse 
weer  over  van  29  in  30.  En  deze  overgang  is  in  de  rij,  waar- 
voor 199  staat,  aangewezen  door  de  groep  der  laatste  cijfers 
met  een  sterretje  aan  te  duiden.  Dus  zal  van  log.  1996  de 
mantisse  zijn  :  0,30016. 

Evenzoo  is  de  mantisse  van  : 

log.  1997  ....  0,30038 
log.  1998  .  .  .  .  0,30060 
log.  1999  ....  0,30081. 


280.  Om    de    logarithme    te    zoeken    van   een  getal  van  vijf  cijfers 
b.v.  van  log.  21657  handelen  wij  aldus  : 

De  wijzer  is  4  ; 
van  log.  2165,  dus  ook  van  log.  21650  is  de  mantisse  0,33546 
van  log.  2166,  dus  ook  van  log.  21660  is  de  mantisse  0,33566 

verschil  0,00020 

Wij  zeggen  nu:  als  het  getal  21650  met  10  toeneemt,  neemt 
de  mantisse  toe  met  20  eenheden  van  de  laatste  decimaal ;  als 
het  getal  met  1  toeneemt,  neemt  de  mantisse  toe  met  2,0  een- 
heden van  de  laatste  decimaal,  en  als  het  getal  met  7  toeneemt, 
en  dus  21657  wordt,  zal  de  mantisse  toenemen  met  7  X  2,0  =  14,0 
eenheden  van  de  laatste  deciniaal ;  wij  dienen  dus  bij  de  5  cijfers 
van  de  mantisse  behooreude  bij  log.  2165  te  voegen  14,  om 
de  mantisse  te  verkrijgen,  die  bij  log.  21657  behoort,  waardoor 
deze  wordt :  0,33560.  Dus  is  :  . 

log.  21567=4,33560. 

Ander  voorbeeld  : 

Om  de  logarithme  van  199,89  te  zoeken,  bepalen  wij  eerst 
den  wijzer,  deze  is  2.  Verder  is  van  log.  199,89  de  mantisse 
dezelfde  als  van  log.  19989. 

Van  log.  1998,  dus  ook  van  log.  19980  is  de  mantisse :  0,30060 
Van  log.  1999,  dus  ook  van  log.  19990  is  de  mantisse:  0.00081 

verschil :  1)~0ÖÖ2Ï 

Als  het  getal  met  10  toeneemt,  neemt  de  mantisse  toe  met 
21  eenheden  van  de  laatste  decimaal;  als  het  getal  met  1  toe- 


92 

neemt,  zal  de  mantissé  met  2,1  toenemen,  en  als  het  getal  met 
9  toeneemt,  en  dus  van  19980  overgaat  in  19989,  zal  de  man- 
tissé toenemen  met  9X2,1  =  18,9.  Wij  moeten  dus  30060 
met  18,9  vermeerderen  om  de  eerste  vijf  decimalen  van  de 
mantissé,  behoorende  bij  log.  19989,  te  verkrijgen.  Nu  heeft  men 
aangenomen  om  een  halve  en  meer  dan  een  halve  eenheid  der 
laatste  decimaal  voor  een  geheele  eenheid  te  rekenen,  en  wat 
minder  is  dan  een  halve  eenheid  der  laatste  decimaal  te  ver- 
waarloozen.  Daardoor  moet  de  vermeerdering  der  mantissé  dus 
met  19  plaats  hebben,  waardoor  deze  wordt :  0,30079. 
Wij  schrijven  deze  interpolalie  aldus  : 
log.  199,a0  =  2,30060 

9 19^ 

log.  199,89  =  2,30079. 
Op    gelijke    wijze    handelt  men,  als  men  de  logarithme  moet 
zoeken  van  een  getal,  dat  uit  zes  cijfers  bestaat. 
Zij  gevraagd  te  bepalen  :  log.  203357. 
De  wijzer  is  5. 
Van  log.  2033,  dus  ook  van  log.  203300  is  de  mantissé :  0,30814 
Van  log.  2034,  dus  ook  van  log.  203400  is  de  mantissé :  0,30835 

verschil :  0,00021 
Als  het  getal  met  100  toeneemt,  neemt  de  mantissé  toe  met 
21  eenheden  der  laatste  decimaal;  als  het  getal  met  10  toeneemt, 
neemt  de  mantissé  met  2,1  toe;  voor  een  toename  van  het 
getal  met  50  krijgen  we  dus  eene  toename  der  mantissé  met 
5  X  2,  1  =  10,5  eenheden  der  laatste  decimaal. 

Voor    een    toename  van  het  getal  met  1,  neemt  de  mantissé 
toe  met  0,21,  en  voor  een  toename  van  het  getal  met  7,  zal  de 
mantissé    toenemen    met  7  X  0j21  =  1,47  eenheden  der  laatste 
decimaal.  Wij  hebben  dus: 
Toename  getal  met  50    ...    .    Toename  mantissé  met  10,5 

Toename  getal  met  57    ...    .    Toename  mantissé  met  11,97 
(wat  gerekend  wordt  voor  12).    De  te  zoeken  mantissé  is  dus: 
0,30814  +  0,00012  =  0,30826. 
Schrijfwijze  :       log.  203300  =  5,30814 

,50=  10,5 

7  =  1,47 

log.  203357  =  5,3082597  ; 
waarvoor  men  schrijft :  log.  203357  =  5,30826. 


93 

Op  gelijke  wijze  kan  men  handelen,  waar  het  geldt,  de 
logarithme  te  zoeken  van  een  getal,  dat  uit  7  cijfers  bestaat ; 
in  zeer  vele  gevallen  zal  echter  het  7'^''  cijfer  weinig  invloed 
op  de  mantisse  hebben. 

281.  De  wijze,  waarop  wij  geinterpoleerd  hebben,  is  echter  nog  al 
tijdroovend;  om  dit  te  verhelpen  heeft  men  aan  den  rechterkant 
van  iedere  bladzijde  hulptafeltjes  aangebracht,  waarboven  P.P. 

|(partes  proportionales  =  evenredige  deelen)  staat.  Deze 
tafeltjes  geven  de  verschillen  aan  van  de  naast  elkaar  staande 
mantissen,  die  op  de  bladzijde  voorkomen,  benevens  de  toename 
van  de  mantisse  voor  het  vijfde  cijfer.  Wil  men  met  behulp 
van  deze  tafehjes  b.v.  bepalen  de  mantisse  van  1923578,  dan 
handelt  men  als  volgt: 
mantisse  van  log.  1923  is  ...  .  0,28398  ; 
verschil  met  de  mantisse  van  log.  1924  is  23  eenheden  van 
de  laatste  decimaal. 

In  het  hulptafeltje  rechts,  waarboven  28  staat,  vindt  men  : 
voor  het  vijfde  cijfer  5  een  toename  van  ....  11,5 
voor  het  zesde  cijfer  7,  het  10**^  deel  van  16,1    .     1,61 
voor  het  zevende  cijfer  8,  het  100^'^  deel  van  18,4    0,184 

samen  13,294  =  13 
De  mantisse  is  dus : 

0,28398  -f  0,00013  =  0,28411. 
Opmerking.    Het    interpoleeren    berust    op    de  niet  geheel 
juiste  stelling:  De  aangroeiingen  der  logarithraen  zijn  evenredig 
met  de  aangroeiingen  der  getallen. 

282.  Wij  zullen  nu  nagaan,  hoe  men  omgekeerd  het  getal  bepaalt, 
waarvan  de  logarithme  gegeven  is. 

Zij  gegeven :  log.  a  =  2,29513. 

In  de  tafel  zoeken  wij  de  mantissen  op,  die  met  29  beginnen, 
en  trachten  de  groep  der  volgende  drie  cijfers  te  vinden,  die 
gelijk  is  aan  513. 

Deze  groep  bevindt  zich  in  de  kolom,  waarboven  3  staat,  en 
in  de  rij,  waarvoor  197  staat,  zoodat  de  mantisse  behoort  bij 
het  getal  1973.  Daar  verder  de  wijzer  van  de  logarithme  2  is, 
moet  het  aantal  cijfers  in  de  geheelen  drie  bedragen,  zoodat 
het  te  zoeken  getal  197,3  is. 

283.  Zij  gegeven  :  log.  a  =  0,32742  —  1. 


94 

Wij  zoeken  in  de  tafel  de  mantissen  op,  die  met  32  beginnen, 
en  trachten  de  groep  der  volgende  drie  cijfers  te  vinden,  die 
gelijk  is  aan  742.  Deze  groep  staat  niet  in  de  tafel,  maar  de 
naastkleinere  groep  is  736.  Boven  de  kolom,  waarin  dieze  groep 
staat,  bevindt  zich  het  cijfer  5,  en  vooraan  de  rij,  waarin  736 
staat,  bevindt  zich  het  getal  212  ;  zoodat  de  mantisse  0,82736 
behoort  bij  het  getal  2125;  maar  dan  behoort: 

bij  het  getal  21250  ook  de  mantisse 0,32736 

terwijl  bij        21260  behoort  de  mantisse 0,32756 

verschil :  0,00020 

Deze  mantissen  verschillen  20  eenh.  van  de  laatste  decimaal, 
terwijl  0,32736  met  de  gegeven  mantisse  0,32742  slechts  6  eenh. 
van  de  laatste  decimaal  verschilt. 

Als  de  mantisse  met  20  toeneemt,  neemt  het  getal  met  10 
toe  ;  als  de  mantisse  met  2,0  toeneemt,  neemt  het  getal  met 
1  toe,  en  als  de  mantisse  met  6  toeneemt,  neemt  het  getal 
met  3  toe.  Om  dus  het  getal  te  verkrijgen,  waarbij  de  mantisse 
0,32742  behoort,  moeten  wij  het  getal  21250  met  3  vermeer- 
deren, en  vinden  dus  :  21253.  Daar  verder  de  wijzer —  1  is,  staat 
aan  den  linkerkant  van  het  getal  één  nul.  Het  te  zoeken 
getal  is  dus  :  0,21253. 

Opmerking.  De  bepaling  van  het  vijfde  cijfer  kan  ook 
geschieden  met  het  hulptafeltje,  waar  20  boven  staat,  zijnde  het 
verschil  van  de  groepen,  waartusschen  de  laatste  drie  cijfers 
van  de  mantisse  inliggen.  In  dat  hulptafeltje  zien  wij,  dat  een 
toename  van  de  mantisse  met  6,0  veroorzaakt  wordt  door  het 
daarvoor  geplaatste  cijfer  3.  Dit  is  het  vijfde  cijfer. 

Zij  gegeven  :  log.  a  ==  1,30874. 

Wij  zoeken  in  de  tafel  de  mantissen  op,  die  met  30  beginnen, 
daarna  de  groep  874  of  de  naastkleinere  groep,  dat  is  856. 
Deze  groep  bevindt  zich  in  de  kolom,  waarboven  5,  en  in  de 
rij,  waarvoor  203  staat,  en  vormt  dus  met  30  er  voor  de 
mantisse,  die  bij  hét  getal  2035  behoort.  Nu  verschilt  de  groep 
856  met  878,  zijnde  de  volgende  groep,  22;  en  met  de  groep 
874  van  onze  mantisse  18. 

In  het  hulptafeltje,  waarboven  22  staat,  zien  wij  de  mantisse 
vermeerderen  met  17,6,  dat  voor  18  telt,  door  het  vijfde  cijfer 
8.  Derhalve  behoort  onze  mantisse  bij  het  getal:  20358,  en 
daar  de  wijzer  1  is,  heeft  het  getal  twee  cijfers  in  de  geheelen 
en  is  dus  20,358. 


95 


1. 


Als  laatste  voorbeeld  zullen  wij  het  getal  a  zoeken,  dat  vol- 
doet aan  : 

log.  a  =  0,28498. 

In  de  tafel  zoeken  wij  weer  eerst  de  mantissen,  die  met  28 
beginnen,  en  de  groep,  die  of  gelijk  is  aan  498  of  de  naastklei- 
nere  groep ;  d.  i.  488,  welke  zich  bevindt  in  de  kolom,  waar- 
boven 7  en  de  rij,  waarvoor  192  staat.  Deze  mantisse  behoort 
dus  bij  1927.  Nu  verschilt  groep  488  met  511,  zijnde  de 
volgende  groep,  23  ;  en  met  de  groep  498  uit  onze  mantisse 
10.  In  het  hulptafeltje,  waar  23  boven  staat,  zien  wij  geen 
vermeerdering  van  mantisse  met  10,  wel  van  9,2  voor  het 
vijfde  cijfer  4.  Nu  moet  er  nog  door  het  zesde  cijfer  een  ver- 
meerdering van  0,8  ontstaan.  Men  kan  het  cijfer  3  kiezen, 
waarvoor  als  zesde  cijfer  eene  vermeerdering  van  0.69  ont- 
staat. 

De  totale  vermeerdering  is  dan  : 

9,2  -f  0,69  =  9,89  of  10. 

Ook  had  men  als  zesde  cijfer  4  kunnen  kiezen,  dat  eene 
vermeerdering  van  0,92  zou  veroorzaken,  waardoor  de  totale 
vermeerdering  zou  geworden  zijn  : 

9,2 +  0,92  =  10,12  of  10. 

Daar  echter  9,89  minder  van  10  verschilt  dan  10,12,  doet 
men  beter  als  zesde  cijfer  3  te  nemen. 

De  gegeven  mantisse  behoort  dus  bij  het  getal :  192743. 

De  wijzer  is  O,  dus  heeft  het  te  zoeken  getal  1  cijfer  in  de 
geheelen  en  is  dus  :  1,92743 

Toepassingen : 

^      .  7,485  X  0,3962 

^''^^^^''  0,49587—' 

Stel  dezen  vorm  gelijk  aan  x,  dan  is  : 

log.  X  =  log.  7,485  +  log.  0,3962  —  log.  0,49587. 
Alvorens  nu  de  logarithmen  op  te  zoeken  schrijven  wij  eerst : 

log.  7,485      = 

log.  0,3962    = 

op 

log.  0,49587  = 

af 

log.  x= 

;  X= 


96 

Dit    noemen    wij    het    schema,  en  als  dit  opgeschreven  is, 
zoeken  wij  de  logarithmen  en  vullen  die  in  het  schema  in. 
Wij  krijgen  dan  : 

log.  7,485      =0,87419 
log.  0,3962    =  0,59791  —  1 


0,47210 
log.  0,49587  =  0,69537  —  1 


op 
af 


log.  ^  =  0,77673 
a;=  5,9804 


Opmerking.  Bij  de  samentelling  moest  de  som  eigenlijk 
zijn  :  1,47210  —  1 ;  de  negatieve  wijzer  valt  nu  echter  tegen 
den  positieven  wijzer  weg. 

Bij  de  aftrekking  moest  van  de  mantisse  0,47210  de  grootere 
mantisse  0,69537  afgetrokken  worden.  Om  die  aftrekking  te 
kunnen  verrichten  zonder  tot  verschil  een  negatieve  mantisse 
te  verkrijgen,  denke  men  zich  het  kleinere  aftrektal  met  1  ver- 
meerderd en  verminderd,  aldus  : 

1  —1 

0,47210 
0,69537  - 


2.    Bereken  :  x  =  'jy 


verschil:  0,77673 
3,742' 


af. 


12,358*" 
Door  logarithmeneming  ontstaat : 

log.  x  =  ^{S  log.  3,742  -  4  log.  12,358) 


log.  ■  3,742  = 
log.  12,358  = 


Schema. 

-X3  = 

-X4  = 


af 

:5 

log.  X  = 
x  = 
Vullen  wij  nu  dit  schema  in,  dan  krijgen  wij  : 


97 

log.    3,742  =  0,57310 


X  3  =  1,71930  (a) 


log.  12,358  =  0,09195 

X  4  =  4,36780 

af 


0,35150  —  3 

2—2  (6) 


log.  a;  =  0,47030  —  1 

a;  =  0,295327. 

Opmerkingen:  1".  Bij  de  aftrekking  (a)  hebben  wij  het 
aftrektal  met  3  vermeerderd  en  ook  met  3  verminderd,  om  in 
het  verschil  een  positieve  mantisse  te  verkrijgen. 

2*^.  Het  verschil  0,35150  —  3  moest  door  5  gedeeld  worden  (&),  en 
om  geen  gebroken  wijzer  te  verkrijgen,  telden  wij  bij  de  mantisse 
2  op,  en  trokken  er  2  meer  af.  Wij  deelden  dus  2,35150  —  5 
door  5. 

3.    Bereken:  a:  =  J!>185,963*^ 
log.  x  =  i^  log.  185,963. 

Nemen  we  van  beide  leden  weer  de  logarithmen  : 
log.  log.  X  =  log.  426  —  log.  712  4-  log.  log.  185,963. 

Schema  en  Berekening. 

1  -  1 

log.  426  =  2,62941 
log.  712  =  2,85248 

af 

0,77693  —  1 
log.  185,963  =  2,26942  ;  log.  log.  185,963  =  0,35591 


op 


log.  log.  X  =  0,13284 
log.  ii;=  1,35780 
a;  =  22,793. 


Opgaven  over  Briggsche  Logarithmen. 

1.  Toon  aan,  dat  log.  75  onmeetbaar  is  ;  evenzoo  log.  80. 

2.  Bepaal  de  wijzers  van  de  logarithmen  der  volgende  getallen 

378  ;  '  25,89  ;     0,795  ;     0,0938  ;     7564,29. 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  III.  7 


98 


Als  de  mantisse  van  log.  2376  gelijk  is  aan  0,37585,  bepaal 
dan :  log.  0,2376 ;  log.  23,76 ;  log.  2376  ;  log.  2,376 ;  log. 
0,002376  ;  log.  23760  ;  log.  0,02376  ;  log.  237600. 


Zoek  in  de  tafel  de  logarithmen  der  volgende  getallen  : 


a. 


14    b. 

7,38 

c.  4836 

d.   802,5 

59 

9,25 

5972 

476,3 

394 

0,47 

6254 

50,09 

486 

83,5 

8976 

3,446 

985 

9,47 

7749 

0,3817 

2957   h. 

5,973 

c.     58379 

d.   952,786 

32,38 

0,982 

48207 

3092,45 

0,1627 

3756 

59,387 

378,496 

0,01028 

4,28 

468,37 

25,8379 

4,3795 

b.     49,283 

0,28576 

7,59346 

49,8379 

0,083759 

582,763 

6,984735. 

6.    a. 


7.  Hoeveel    cijfers    staan  er  in  de  geheelen  van  een  getal,  als  de 
logarithme  er  van  tot  wijzer  heeft:  1,  2,  3,  O,  4? 

En  wat  weet  ge  van  het  getal,  als  de  logarithme  er  van  tot 
wijzer  heeft :  —  1,  —  3,  —  2,  —  5? 

8.  Zoek  de  getallen  op,  die  bij  de  volgende  logarithmen  behooren  : 
a. 


2,40312 

b.     1,54691 

c. 

2,81010 

2,69548 

2,46583 

3,79007 

2,67578 

0,89421  —  1 

0,69044  —  1 

3,61731 

0,90184  —  1 

0,57047  —  2 

4,57136 

0,83289  -  2 

2,49519. 

2,37812 

e.     0,38756 

f 

6,38471 

3,14596 

2,49301 

0,52300  —  1 

0,49387  —  1 

0,59217  —  2 

2,58176 

2,38756 

0,38592 

0,42379  —  3. 

9.    Welke  getallen  hebben  tot  logarithmen:  0,23;  0,01;  0,005? 

10.    Schrijf  de  volgende  logarithmen  met  een  positieve  mantisse 
een  negatieven  wijzer  : 

log.  a=—  1,23785;     log.  c  =  — 4,30876  ; 
log.  b=  —  0,47956  ;     log.  d=  —  2,88576. 


99 


11. 


12. 
13. 

14. 
15. 

16. 

17. 

18. 

19. 
20. 
21. 

22. 

23. 
24. 

25. 

26. 

27. 

28. 


Bepaal    log.  a  —  log.  h    zoo,    dat    de    mantisse    in  h^t    verschil 

positief  blijft  : 

log.  a  =  2,37856  ;     0,31456  ;     1,27856  ;     0,28765  —  1 ; 

log.  b  =  2,48379  ;     2,03758  ;     1,95837  ;     1,93576. 

Kan  de  wijzer  van  een  logarithme  wel  een  breuk  zijn? 

Als     log.  a  =  0,23785  —  2;     bepaal    dan:    |  log.  a  ;     ^  log.  a  ; 
^  log.  a  ;  f  log.  a  (eerst  vermenigvuldigen  met  2) ;  f  log.  a. 

Bereken  de  waaide  van  x  uit  elk  der  volgende  vormen: 

:z;=  3,789X45936; 


_  4.8376X9,584 
^  ~"  6,839 

;z;  z=  1/39,47  ; 
X  =  1X0,2783  ; 

X  =  4,8376'  ; 

_  42,83  X  1,276- 

^~~  3,58*  ' 

1 

x  = 


X  =  5,876  X  0,947  X  38,296. 

_  4,7865  X  19,48 
^^        0,08376 

X  =  1/5,849 ; 
X  =  1/0,028359. 

a;=l,29587^ 

7,263' 


X  = 


x  =  ]y 


3,735' 
457,3' 


K4,786 ' 

1 
2,88  X  0,47^** 

3,851/47,96 


x  = 


987,2' ' 

37,851/29,37 
0,2851/394,7 

497,2 


^==1X 


^58,492   • 
4,231/37,86 


3,851^29,47* 


;r  =  2,7961^- 


K2 


a;  = 


4,583 


1/6,279 


xiy 


47,89' 


X  =  f^ia^b),  als  a  =  4,279  en  b  =  128,375. 

a;  =  l/^K^,  als  «=0,489;  Z>  =  100  en  c  =  32,58. 

Bepaal  log.  log.  47,39  ;     log.  log.  5,9376  ;     log.  log.  log.  5983,6  ; 
log.  log.  4,58392. 

Bepaal  x,  als : 

log.  log.  X  =  0,49376  —  1  ;  log.  log.  x  =  0,42783  —  2. 

log.  log.  a;  =  0,10357    ;  log.  log.  re  =  0,16576. 

a;  =  3,785^''"^  .c  =  5^49,87. 


X  =  ^^"37,94- 


X  =  ^3-^4,837^'''". 


100 

29.  a:==  1^(0,3785' +  4,9376^). 

Stel  0,3785'  =  ?/  en  4,9376' =  0. 

30.  .  =  ^5,36  +  K«|f ). 

31.  Bereken    de    logarithme    van  12  voor  het  grondtal  5  ;    van  37 
voor  het  grondtal  8  en  van  100  voor  het  grondtal  j/'lO. 

32.  Bewijs,  dat  "log.  h  X  "log.  c  =  iog.  c. 

33.  Bepaal,  uit  hoeveel  cijfers  352'°'^  bestaat. 

34.  Hoeveel  nullen  bevinden  zich  aan  den  linkerkant  van  0,385'"? 

35.  Herleid  zonder  van  een  logarithmentafel  gebruik  te  maken: 

lO^^g-  ^  4-  log.  15  +  2  log.  2  —  log.  6  ; 
lO^og  15  _^  2  j^g_  g  _^  ^  ^^g_  2  _  log.  40. 

36.  Bereken  x  zonder  logarithmentafel  uit  : 

il,         log.  X  ^ ,  ,        ,4- 


2  log.  25  +  log.  14  +  4 

37.    Van  twee  getallen  is  de  som  \  en  de  som  hunner  logarithmen 
gelijk  aan  —  2.  Welke  zijn  die  getallen  ? 


Logarithmen  van  Negatieve  Getallen. 

284.  Daar  geen  enkele  macht  van  10  ooit  negatief  kan  zijn,  kan 
ook  omgekeerd  een  negatief  getal  geen  logarithme  hebben.  Toch 
komen  in  berekeningen  met  logarithmen  vaak  negatieve  getallen 
voor ;  wij  zullen  daarom  nu  verklaren,  hoe  men  in  zulke  geval- 
len te  handelen  heeft. 

Voorbeelden. 

,     ^      ,  (— 2,375)^1^— 2,386-' 

1.    Bereken  x  =  ^ 


1K(-  3,487}^ 

De  teller  der  breuk  bestaat  uit  twee  factoren,  waarvan  de 
eerste  factor  (—  2,375)''  positief  en  de  tweede  :  1^  —  2,396" 
negatief  is,  zoodat  de  teller  een  negatieve  waarde  heeft.  De 
noemer  daarentegen  is  positief,  waaruit  nu  volgt,  dat  de  breuk 
zelf  en  dus  ook  x  negatief  is. 

_       2.375^  1^2,386^ 
^~  1^^3,487'      ' 


101 

derhalve  is  : 

_     _  2,375^  1^2,386- 
^~        1^3,487-^ 
log.  [—x)  =  i  log.  2,375  +  -I  log.  2,386  —  §  log.  3,487. 

Schema  en  Berekening, 
log.  2,375  =  0,37566 

X  4  =  1,50264 

log.  2,386  =  0,37767 

X2 

0,75534 

:    5  =  0,15107 


¥ 


1,65371 
log.  3,487  =  0,54245 

X2 

1,08490 
:    3  =  0,36163 


op 


af 

log.  (—;r)  =  1,29208 
—  a;  =  19,592 
x  =  —  19,592. 
Aan    dit    voorbeeld    ziet    men,  dat  men  het  teeken  van  den 
vorm    het    allereerst    moet    bepalen,    en    in    geval    dat    teeken 
min    is,    het    voor    de    x  plaatsen,  waardoor  in  den  vorm  alle 
teekens  kunnen  weggelaten  worden. 

2.    Bereken  :  x  =  f^''0.014965"T 
log.  X  =  -^-11- ff  log.  0,014965 

=  iUU  (0,17508  -  2)  =  nUi  X  -  1,82492. 
Dus:     -  log.  ^  =  i|||fX  1,82492 
log.  (—  log.  x)  =  log.  17694  H-  log.  1,82492  —  log.  85926. 

Schema  en  Berekening, 
log.     17694=      4,24783 
log.  1,82492=       0,26124 

op 

1+4,50907—1 

log.     85926=       4,93412 

af 

log.  (—log.  x)  =       0,57495—  1 

—\og.x=       0,37579 

log.  x  =  —  0,37579. 


102 

De    logarithme    van    x   is  nu  negatief;  daar  in  de  tafel  alle 
mantissen    positief    zijn,    moeten    wij  —  0,37579  zóó  herleiden, 
dat    de    mantisse  positief  wordt.  Dit  kunnen  wij  doen,  door  er 
1  bij  Ie  voegen  en  er  daarna  weer  1  af  te  nemen,   dus  : 
log.  o;  =  (1  —  0,37579)  —  1  =  0,6242 1  -  1 
X  =  0,42093. 

285.  Er  bestaat  echter  nog  een  andere,  meer  rechtstreeksche  wijze 
van  berekening,  waarbij  men  de  minteekens  laat  staan,  zooals 
ze  in  den  vorm  voorkomen.  Wij  dienen  dan  echter  eerst  dui- 
delijk te  maken,  wat  wij  verstaan  onder  de  onbestaanbare 
logarithme  van  een  negatief  getal,  b.v.  van  log.  —  3,  en  wij 
zeggen  : 

Door  de  logarithme  van  een  negatief  getal  verstaan  wy  de 
logarithme  van  de  absolute  ivaarde  van  dat  getal.  Achter  die 
logarithme  zetten  wij  een  minteeken  of  een  n  tusschen  haakjes. 

Is  log.  3  =  0,47712, 
dan  stellen  wij  log.  —3  voor  door  0,47712  (— )  of  door  0,477 12 (w). 

Door  deze  schrijfwijze  is  het  getal,  waarvan  de  logarithme 
gegeven  is,  ondubbelzinnig  bepaald,  daar  het  minteeken  of  de 
w,  tusschen  haakjes  achter  de  logarithme  geplaatst,  aanduidt, 
dat  het  getal,  waarbij  die  logarithme  behoort,  negatief  is. 

Uit  deze  verklaring  volgen  onmiddellijk  de  volgende  regels  : 

1.  De  samentelling  van  een  even  aantal  logarithmen,  waarachter 
(n)  staat,  geeft  tot  som  een  logarithme  zonder  {n)  ;  daar  die 
som  dan  de  logarithme  voorstelt  van  een  produkt  van  een  even 
aantal  negatieve  factoren. 

2.  De  samentelling  van  een  oneven  aantal  logarithmen,  waarachter 
(n)  staat,  geeft  een  logarithme  met  (w).  Waarom  ? 

3.  De  aftrekking  van  twee  logarithmen,  ieder  met  (w),  geeft  een 
logarithme  zonder  (w).  Waarom  ? 

4.  De  aftrekking  van  twee  logarithmen,  waarvan  slechts  één  door  {n) 
gevolgd  is,  geeft  weer  een  logarithme  met  {n).  Waarom  ? 

5.  Wordt  een  logarithme  met  (w)  vermenigvuldigd  met  een  even 
getal,  dan  ontstaat  een  logarithme  zonder  {n)  ;  is  echter  de 
vermenigvuldiger  oneven,  dan  ontstaat  een  logarithme  met  (w). 
Waarom  ? 

6.  Wordt  een  logarithme  met  (n)  gedeeld  door  een  oneven  getal, 
dan  ontstaat  een  logarithme  met  {n).  Waarom  ? 


103 

Vraag :    Wat  moot  men  doen,  als  men  een  logarithme  met 
(n)  moet  deelen  door  een  even  getal  ? 

Wij  zullen  nu  de  vorige  twee  voorbeelden  volgens  deze  wijze 
berekenen. 

_(— 2,375)^1^-2,386' 
^~         1^(— 3,487)-^ 
Wij  merken  op,  dat  1^  —  2,886"'  =  —  1^2,386'  en  we  dus  : 
_  (—  2,375)'  X  —  1^2,386"^ 
^~"  1^(— 3,487f 

kunnen  stellen,  waaruit  volgt  : 

log.  o;  =  4  {log.'  2,375  {n)}  -f  (f  log.  2,386)  (n)  -  f  (log.  3,487(w)}. 
Schema  en  Berekening, 
log.  2,375  (w)  =  0,37566  (w) 

X  4  =         1,50264 


log.  2,386        =  0,37767 

X2 

0,75534 

0,15107  (n) 

op 
1,65371  (n) 

log.  3,487  (n)  =  0,54245  (n) 

X  ^ 

1,08490 

0,36163 

af 
1,29308  {n) 
-  19,592. 

log.a?  = 

x  =  - 

2.    x  =  '^'0,0U96b''"''. 

log.  ^  =  Ufli  log.  0,014965. 

log.  log.  X  =  log.  17694  +  log.  log.  0,014965  —  log.  85926. 
Schema  en  Berekening. 

log.  17694=      4,24783 
log.0,014965=0,17508—2=— 1,82492 

log.  log.  0,014965  =      0,26124  {n) 

op 

4,50907  (n) 

14-  -1 

log.  85926  =       4,93412 

af 

log.  log.  X  =       0,57495  —  1  (n) 

log.  x=  —  0,37579  =  0,62421  —  1 
x=       0,42093. 


104 


Opgaven. 


38.    x  = 


40.    x  = 


Bereken  x  in  : 

14.837F'—  59,47 


—  83,654 
K—  5,847'  X  M—  3,483)'' 


39.    x  = 


3,487'  X  15^349,27 


2,836* 


^  (—  27,83)- 
41.    a;  = 'j^'0,0278.  42.    x  =  {^0,27845''' 

43.    a;  =="^0,2715='''''-. 

45.  a;  =  'P-^0,09132"'^'''. 

46.  a;  =  1^0,94517  — 0,04548. 
^(log.  0,765)'* 


44     :r-ï^-t:i^^ 
^  ^13/- 0,0278' 


47.    ^=1,28074  -^ 


0,31426' 


48.    x=        ,„  >  ;  als  a  =  — 0,04311 


iKc 


49.    Bereken  o:  uit 


50.    Ook  uit 


b  =       0,28168 
c=  -0,00276. 


.1^3 


0,06 
1^0,6" 


\og.x  =  ^^',  als  a  =  — 0,035415 
b  =  —  1,24579. 

51.  Bereken  de  waarde  van  p^x  uit: 

a;  =  ^{d'  —  h') ;  als  a  =  1,22574 
Z)  =  0,91334. 

52.  Bereken : 

X  =  V^{0,0h79S-''''''  —  0,8425''''''). 

53.  Bereken :  «i^0,0025'^'°°«'\ 

54.  Bereken  x  uit : 

a;  =  ^:|^'0,78969. 

55.  Bereken  x  en  ook  ic^,  als  : 

56.  Bereken  x  en  ^x,  als  : 

i;c  =  3^^«0,790084''^'*'-. 


(Breda), 
idem. 

idem. 


idem. 
idem. 

idem. 

idem. 

idem. 
idem. 

(Adelborst). 


4 


105 


0.43-05 

57.  Bereken:  0,56781°'"^'" 

58.  Bereken  :  x  =  (1,47896-''^''  +  0,39749)-'^ 

59.  Bereken  x,  als  : 

_0,82868"'^^^-  — 1^0,18642 
^""ë-^-  0,020109  ~~- 

60.  Bereken  x  uit : 

^—^  +  '|>'  0,46888''*^'«^° 


0,89466 
log.  X  = 


184,83 

61.    Ook  uit: 

10 


_2 


,       ,               ij0,086432 
log.  log.  X  =  ^ 


X  ï^  —  4,83688  —  "^0,414144 


0,132339 

62.    Hoeveel  is  de  logarithme  van  : 

'i^'0,167849,    als  8,6424  het  grondtal  is,  minder  dan  0,80871  i 


HOOFDSTUK  IV.  1^ 


L  ogari  thmisch  e   en   Exp  onen  tiëele 
Vergelijkingen. 


Logarithmische  Vergelijkingen. 

286.  Bepaling:  Onder  een  logarithmische  vergelijking  ver- 
staat men  een  verfielyking,  ivaarin  de  onbekende  onder  liol 
teehen  log.  voorkomt. 

De  oplossing  van  deze  vergelijkingen  berust  op  het  beginsel  : 
Als    twee    logarithmen    gelijk  xyn,   dan  zijn  ook  de  daarbij 
behoorende  getalle?i  gelijk. 

Voorbeelden : 

1.  log.  {x-^l):=—2. 

Daar  —  2  de  logarithme  is  van  10"'^  of  0,01,  volgt  hieruit  : 
x-\-l=      0,01 
a;  =  — 0,99. 

2.  log.  ]y{x  -  1)  +  log.  K(^  +  I)  =  1,5  -  log.  2.  (1) 

Men  kan  het  eerste  lid  als  een  eenterm  schrijven  : 
log.  ly^ix  —  1)  4-  log.  1/  {x  -|-  f)  is  de  som  van  de  logarithmen 
van    twee    getallen  ;    welke    men  vervangen  kan  door  de  logu 
rithme  van  hun  produkt :  log.  l^  {x  —  l){x-\-  f). 

Daarna  schrijft  men  het  tweede  lid  als  een  eenterm  : 

3 

1,5  —  log.  2  of  log  10^  —  log.  2  is  het  verschil  van  de  logarit 
men    van    twee    getallen,    hetwelk    men    vervangen    kan    door 

1    ,        •  ,  ,  .1       KlO' 

de  logarithme  van  hun  quotiënt :  log.  — - — . 

Li 

Voor  vergelijking  (1)  kan  men  dus  schrijven : 


;a- 

I 


107 


log.K(^-l)(^4-|)=log. 


1/10' 


(lus  is  : 


K(^-l)(^+|)== 


KlO' 


Verheft  men  beide  leden  tot  de  tweede  maeht,   dan  ontstaat 
de  vergelijking  : 

{x  —l)ix-\- 1)    =  250 

X   —  g  X        -g         —  ^ou 

x'  —  ix—  250|  =  O, 
waaruit  volgt :  x    =i-±^  K(i  +  4  .  250f) 

of:  ^,    =z:^+^::=16 

en .  x-i  —  ^6  —         »  • 

De  wortel  x>  voldoet  niet  aan  de  gegeven  vergelijking,  omdat 
deze    zoowel    \y^{x  —  1)  als  \y^{x  -\-  f)  imaginair  doet  worden, 
zoodat  log.  1^{x  —  1)  en  log.  l/(a;  +  f)  geen  beteekenis  hebben. 
De  wortel  a?;  =  16  voldoet  dus 'alleen. 

log.-  (x  +  1)  —  2  log.  f^'ix  4-  1)  -  2f  ■=  0.  (1) 

Bedenkt    men,    dat    log.  f^ix  -\- 1)  =  ^  log.  {x  -\-  1),  dan  kan 
men  voor  vergelijking  (1)  pchrijven  : 

log.-^  (;r  +  1)  -  I  log.  (^  +  1)  -  2|  =  0. 
Neemt    men  log.  (a;  4~  1)  als  nieuwe  onbekende  aan,  dan  zijn 
de  wortels  dezer  laatste  vergelijking : 

log.(:r+l)  =  ^±-|K(f  +  4.f) 
log.  {x-\-l)=k±:  f. 
Bij  log.  {x-\-l)=^-\-l-  of  2  behoort :  .r+l=100,  of  a;,=99  ; 
bij  log.  (a;-|-l)=— I  behoort:  ic+l^yJ^^lOO, 
of:  ^,  =  TATr  1^100— 1. 


Bxponentiëele  Vergelijkingen. 


(7.  Ouder  een  exponentiëele  vergelijking  verstaat  men  een 
vergelijking,  waarin  de  onbekende  als  machts-  of  wortelexponent 
voorkomt. 

De  oplossing  van  deze  soort  van  vergelijkingen  berust  op  de 
volgende  beginselen : 
a.   Als    twee    machten    van   een   zelfde  getal  gelijk  zyn,  dan  zijn 
ook  hun  exponenten  gelijk;  uitgezotiderd  als  het  grondtal  lofO  is. 
(Waarom  ?) 


108 

b.  Als  twee  getallen  gelijk  xijn,  dan  zijn  ook  hunne  logarithmen 
gelijk,  en  omgekeerd. 

Bij  de  oplossing  vau  een  exponentiëele  vergelijking  zal  men 
dikwijls  komen  tot  een  logarithmische  vergelijking. 

Niet  alle  exponentiëele  vergelijkingen  kan  men  oplossen.  Die, 
welke  men  kan  oplossen,  behooren  tot  de  volgende  groepen  : 

A.  Beide  leden  eener  exponentiëele  vergelijking  zijn 
machten  van  een  zelfde  grondtal. 
288.  Men  past  dan  het  eerstgenoemde  beginsel  toe,  en  stelt  de 
exponenten  aan  elkaar  gelijk.  Komt  men  zoodoende  tot  een 
vergelijking  van  den  eersten  of  van  den  tweeden  graad,  dan 
kan  men  de  exponentiëele  vergelijking  oplossen. 
1.  5'-^  =  ö'-'+l 

De  exponenten  aan  elkaar  gelijk  stellende,  vindt  men  : 

x  =  6. 

Ofschoon  deze  gelijke  machten  niet  hetzelfde  grondtal  hebben, 
kan  men  ze  gemakkelijk  tot  machten  van  hetzelfde  grondtal 
herleiden  : 

^3x  __  r^i\x  -5 
ASx  __    A2X—U) 

dx  =  2x—  10 

x  =  —  10. 

3.  "^V  =  'p^'a'. 

Welke  waarden  de  exponenten  in  de  wortelteekens  ook  heb- 
ben, men  mag  beide  leden  met  gebroken  exponenten  schrijven : 

_J 5 

ax+z  =  a^^+ï. 

Is  nu  a  verschillend  van  l  of  O,  dan  mag  men  hieruit  besluiten  : 

3      _       5 

ic  +  2  ~  2a;  +  1 

6a;  +  3  =  5a;  4- 10, 

dus:  x  =  7. 

Is  a  echter  1  of  O,  dan  vindt  men  voor  x  oneindig  veel 
waarden. 

4.  3^ +6.  3"+' ==171. 

Het  eerste  lid  is  geen  macht,  maar  een  som  ;  het  tweede  lid  is 
ook  geen  macht.  Men  kan  voor  deze  vergelijking  echter  schrijven : 


109 

3"(l-f  6.3)  =  171 
19.3"=  171 

3-'  =  9 
3^  =  3', 
dus:  x  =  2. 

5.  2-^-^  :  é^-*-**  =\. 

Men  schrijft  eerst  alle  machten  als  machten  van  2  : 

x-t•^       x-\-i 

x-\-l         xA-i 

dus  : =  —  3 

X  —  3       X  —  4 

[x  ^l){x  —  4)  —  [x  4-  4)  [x  —  3)  =  -  3  {x  —  ^){x  —  4) 

X-  +  3;r  —  28  —  {x'  -^x—\2)  =  —  2,{x-—lx-\-  12) 

3a;"'  —  19x  +  20  =  O 

ic'  —  -V^r  +  ^  =  O 

X    ='l    ±  iK121, 

^i    =-6^+  ¥   =  5. 

-r       jL9  11    1  1 

'^i       '6  76       ^1^- 

Opgaven. 

1.    5^*+^  =  5'-^;  2.    43:c+5  _  2^^+27^ 

3.    K9'=K3';  4.    r'-5^+«=l. 

^-    (y)   ="(!)'  ^-    5-'-"-^^  =  0,2. 

7.    5*"  =  625;  8.    10.  10'^-^  =  |+' 1000000. 

x+i  ix~Z 

9.    625^+^ :  15625^^^  =  0,04  ;      10.    8'+--^  =  ^^^''-^^+\ 
11.    3"  — 4.  3"-' =  45;  12.    (5^'+^-')'"'^  =  1 . 


B.  Niet  beide  leden  zyn  machten  van  een  zelfde  getal, 
maar  produkten,  quotiënten^,  machten  en  wortels 
van  verschillende  getallen. 

289.  Kan  men,  door  van  beide  leden  de  logarithmen  te  nemen, 
komen  tot  een  vergelijking  van  den  eersten  of  tweeden  graad, 
dan  is  de  exponentiëele  vergelijking  op  te  lossen. 


110 

Voorbeelden : 

1.  ö'-"  =  30. 

Het  is  gemakkelijk  aan  te  toonen,  dat  men  voor  X  een 
onmeetbaar  getal  zal  vinden.  Daar  echter  voor  onmeetbare 
exponenten,  de  eigenschappen  der  machten,  en  dus  ook  die  der 
logarithmen  doorgaan  (zie  Deel  IV),  zal  men,  het  tweede  beginsel 
in  toepassing  brengende,  van  beide  leden  de  logarithmen  mogen 
nemen :  ^ 

2x  log.  5  ==  log.  30  1 

_  log.  30 
^'~2Iog.5' 

of,    daar  het  verkieslijk  is,  voor  den  noemer  log.  25  te  schrij- 
ven :  (Waarom  ?) 

log.  30 


X  = 


x  = 


log.  25 
1,47712 


1,39794 

log  X  =  log.  1,47712  —  log.  1,39794 
log.  1,47712  =  0,16941 
log.  1,39794  =  0,14549 

log.  ic  =  0,02392  ^ 
rr=  1,05663. 

Men  brengt  de  machten  van  hetzelfde  getal  naar  een  zelfde  lid  : 

Brengt    men  in  het  eerste  lid  d''^^  buiten  haakjes,  en  in  het^ 
tweede  lid  2'^~',  dan  ontstaat : 

1) 


[x 


3" 

-  (3^  -  1) 
8  .  3-'--' 

=  15. 

(2'- 

2^-1 

3^-' 

15 

2^;-! 

"~  8 

— 

1  5"^~' 
1)  log!  1,5 

^       1 

=  1,875; 
=  log.  1,875 
log.  1,875 

X  —  1  = 


log.  1,5 
0,27300 


0,17609 
log.  {x—l}  =  log.  0,27300  —  log.  0,17609 


lil 


log.  0,273  =  0,43616 
log.  0,17609  =  0,24574 
log.  {x 

X 


af 


1)  =  0,19042 
1  =  1,55032 
a;  =  2,55032. 

Men  schrijft  eerst  9"^""  als  een  macht  van  3  : 

Oix       c3.e— 2  cyix—i      ni—x 

Deelt  men  nu  beide  leden  door  3'"""* ;  dan  ontstaat : 
81  .5'-"-'=  7*-", 
waaruit,  door  van  beide  leden  de  logarithmcn  te  nemen,  volgt : 
log.  81  +  (3a;  —  2)  log.  5  =  (1  —  a;)  log.  7 

3ic  log.  5  +  a;  log.  7  =  log.  7  —  log.  81  +  2  log.  5 
X  (3  log.  5  +  log.  7)  =  log.  7  —  log.  81  +  2  log.  5 
_log.  7  — log.  81  +  21og.  5 
^~  31og.  5  +  log.  7 

Nauwkeuriger  en  gemakkelijker  wordt  de  berekening,  wanneer 
men  daarvoor  schrijft : 

_log.  7  — log.  81  +  log.25 
^~        log.  125 -f  log.  7 

_log.  175— log.  81 
^~  log.  875 

2,24304  —  1,90849 


x  = 


2,94201 
0,33455 


log.  x 


2,94201 

log.  0,33455  —  log.  2,94201 
log.  0,33455  =  0,52447  —  1 
log.  2,94201  =  0,46864 


af 


log.  X  =  0,05583  —  1 
a:==  0,113718. 

Opmerking. 

Men  heeft  hier  beide  leden  eener  vergelijking  gedeeld  door 
3'^'^~\  dat  is  een  vorm  die  de  onbekende  bevat.  De  vraag  is, 
of  hierdoor  geen  wortel  verdreven  is. 

Laat  men  de  volstrekte  waarde  van  den  negatieven  exponent 
van  een  macht  van  3  voortdurend  toenemen  : 
3-\  S-\  3-\  S-' 


112 


dan  wordt  de  waarde  van  de  macht  voortdurend  kleiner : 


111       1 
ir»  ¥i  2r?  ïT» 


4. 


Door  de  volstrekte  waarde  van  den  negatieven  exponent 
grooter  en  grooter  te  nemen,  wordt  de  waarde  van  de  macht 
ten  slotte  zoo  klein,  als  men  wil,  en  nadert  dus  hoe  langer  hoe 
meer  tot  nul.  Men  drukt  dit  uit  als  volgt : 

3-^  =  0. 

De  waarde  van  x  dus,  die  van  2x  —  4  een  oneindig  groot 
negatief  getal  maakt,  doet  de  macht  3^'""''  nul  worden. 

Daartoe  dient  men  echter  aan  x  zelf  een  oneindig  groote 
negatieve  waarde  te  geven  ;  a;  =  —  co  zou  dus  de  verdreven 
wortel  zijn;  men  is  echter  overeengekomen,  slechts  eindige 
waarden  als  wortels  eener  vergelijking  te  beschouwen. 

Door  de  overeenkomstige  leden  der  gegeven  vergelijking  door 
g2x-4  ^g  deelen,  is  dus  geen  wortel  verdreven. 

log.  X 


X 


19  16 


Toel.  Ex.  Univ.  1887. 
Neemt  men  van  beide  leden  de  logarithmen,  dan  ontstaat : 
—  log.  X  X  log.  X  =  log.  1916  —  log.  2759, 
—  log.  ^x  =  3,28240  —  3,44075, 
log.  ■^ic  =  0,15835, 
log.  a;=±K0,15835. 


log.a;=  K0,15835 

log.  log.  x=  ^  log.  0,15835 

,      ,             0,19962-1       1,19962 
log.  log.  x= = —- 


log.  log.  ^  =  0,59981 
log.  ic  =  0,39794 

Xi — —  u^O, 


1 


log.  a,-  =  —  KO,  15835 
log.  x  =  —  0,39794 
log.^=l  — 0,39794  — 1 
log.  a;  =  0,60206  —  1 
x.f=  0,4. 


Vraag :  De  twee  waarden  van  x  zijn  eikaars  omgekeerden. 
Kunt  gij  dit  verklaren? 


5. 


(^+l)log.(^+l) 


0,01. 


(Eindex.  H.  B.  S.  1866). 


Neemt  men  van  beide  leden  de  logarithmen,  dan  ontstaat : 
log.  (^+  1)  X  log.  {x-{-l)  -  3  log.  (^+  1)  =  -  2 
log.'  (a;  +  1)  —  3  log.  {x -\- 1) -{- 2  =  O 
{log.  {x^l)-  1}  {log.  {x-^l)-2}  =  O, 


dus 
of: 
dus 


113 


log.  (a;  -f  1)  —  1  =  O  en  log.  (ic  -f  1)  —  2  =  O, 

log.  (a:  +  1)  =  1  en  log.  (^  +  1)  =  2, 
:ï;+  1  =  10  en  x+l  =  100, 

Xi  =  9  x-,  =  99. 


Jog.^a; — 5  log.  x 


1000000  .  x'^^'  -"     "  '"^-  •"  =  1.       (Eindex.  H.  B.  S.). 
Neemt  men  van  beide  leden  de  logarithmen,  dan  ontstaat: 
6  +  (log.  ^x  —  5  log.  x)  log.  x  =  Q 
log.  *x  —  5  log.  -a;  -f-  6  =  O 
(log.-'ic  —  2)  (log.'  x~^)  =  O, 


dus  :  log.'ic  =  2 

log.  x  =  ±  K2 
rr.    Berekenen  we  eerst  de  waarde 
van  07,  die  behoort  bij : 
log.  X  =  K2 
log.  log.  X  =  ^  log.  2 

,       ,                0,30103 
log.  log.  X  = ^— 

log.  log.  ^  =  0,15052 
log.  ic  =  1,41423 
x,=  25,9556. 

c.    Nu  die,  welke  behoort  bij : 

log.  X  =  1/3 

log.  log.  x=^  log.  3 

,       ,               0,47712 
log.  log.  X  == 


en  log.'a;  =  3 

log.  a;  =  ±  K  3. 
b.  Daarna  die,  welke  behoort  bij : 
log.a?  =  -K2; 
dus:  log.  ic  =  —  1,41423 

log.ic=2  —  1,41423  —  2 
log.  ic  =  0,58577  — 2 
x,=  0,038527. 


d.  Ten  slotte  die,  welke  behoort  bij : 

log.a;  =  -K3; 
dus  :  log.  x=^—  1,73204 

log.  x  =  2  —  1,73204  —  2 
log.  X  =  0,26796  —  2 
x,=  0,0185335. 


log.  log.  X  =  0,23856 
log.  ;r=  1,73204 

X:i-=  53,956. 

7.    Zij    gevraagd    n  uit  te  drukken,  in  a,  r  en  s.  (Over  de  betee- 
kenis  dezer  letters  zie  §  262). 
De  formule,  die  de  betrekking  uitdrukt  tusschen  deze  letters  is : 

r"—  1 


s  =a 


r—l 


In  deze  vergelijking  moet  men  den  term  r",  die  de  onbekende 
n  als  exponent  bevat,  afzonderen.  Daartoe  schrijft  men  boven- 
staande vergelijking  als  volgt: 

a 
..n  _s[r  —  \)-\-a 


Derksen  en  de  Laive,  Alg   III. 


114 

Neemt    men    nu    van    beide    leden  de  logarithmen,  dan  ver- 
krijgt men  : 

n  log.  r  =  log.  {s  {r  —  1)  -]-  «}  —  log.  a 

log.  {s  (r  —  1)  -|-  a}  —  log.  a 

log.  r 

Opgaven. 

1.  2^^  =  769;  {sy  =  r^ii, 

2.  x^""^-  ^  =  10"'^'^^"  ;  x~  ^''^'  ^  =  0,50724. 

3.  0,45225~¥  =  67,246.  (Cadet  1890). 

4.  lO^^S'  ^'^  +  log.  35  +  2  log.  2  =  3,2-"-  +  log.  14.  (Cadet  1891). 

5.  Welk  getal  is  de  logarithme  van  7,  als  12  het  grondtal  is  van 
het  logarithmenstelsel? 

y      e^—'ix ^2x+3  __  25'~'''*^~^  4-  2^-"+^. 

8.    (|f)"X(f)^  =  t.  (Eindex.  H.  B.  S.  1867). 

0.    ^i>'2  =  3^+l  Idem. 

10.  100^^^^-  ^  ~  ^^'  =  X.  Idem. 

11.  :r^  +  ^°S-^  =  2.  (Eindex.  H.  B.  S.  1871). 

12.  (1000000  a;)^^^''^~^^''^'-'^=l. 

13.  0,0734^^^^-^  =  0,89752.  (Adelborst  1896). 

14.  e'"'  =73209. 

15.  Men  vraagt  n  uit  te  drukken  in  :  a,  r,  l. 

Evenzoo  in  :  a,  l,  s. 
Ook  in  :  r,  Z,  s. 
(Over  de  beteekenis  dezer  letters  zie  §  262). 


C.  De  beide  leden  eener  exponentiëele  vergelijking  zyn 
sommen  of  verschillen. 

290.  Bij  deze  soort  van  exponentiëele  vergelijkingen  kan  men  soms, 
door    een  nieuwe  onbekende  aan  te  uemen,  een  oplosbare  ver- 


115 

gelijking  verkrijgen.  De  wortels  van  deze  vergelijking  doen  dan 
exponentiëele  vergelijkingen  ontstaan,  die  tot  een  der  voorgaande 
groepen  kunnen  teruggebracht  worden. 
Voorbeelden : 
1.    6^+'  —  6"-'  =  25f .  (Eindex.  H.  B.  S.  1896). 

Men  merke  op,  dat  6'*^~'  kan  geschreven  worden  als  ^ .  6^, 
en  6^+*  als  6  .  6^. 

De  gegeven  vergelijking  wordt  daardoor : 

6  .  6"  —  i  .  6'"-  =  25|. 
Stelt  men  nu  6"^  =  y,  dan  verandert  6*""  in  y"'. 
De  vergelijking  wordt  nu  : 

62/  —  if  =  25f 

/  — 36i/+155  =  0 
(i/-31)(2/-5)  =  0. 
Stelt  men  y — 31  =  0,  dan  ontstaat  de  exponentiëele  verge- 
lijking: 6^  =  31. 

Stelt    men   y  —  5  =  0,  dan  ontstaat  de  exponentiëele  verge- 
lijking:  6^=5. 

Deze  twee  vergelijkingen  worden  opgelost  volgens   Groep  B. 
Men  zal  vinden : 

:r,  =  1,91655 
X,  =  0,83334. 
Opmerking :  De  waarden,  die  men  hierboven  voor  y  heeft 
gevonden,  waren  beide  positief  ;  daardoor  ontstonden  twee  expo- 
nentiëele   vergelijkingen,    die    verder    opgelost   konden  Avorden. 
Een  macht  van  een  positief  getal  kan  echter  niet  negatief  zijn. 
Heeft  dus  de  vergelijking  in  y  een  negatieven  wortel,  dan  kan 
daaruit  geen  waarde  voor  x  afgeleid  worden.    Dit  is  het  geval 
bij  de  volgende  vergelijking : 
2.    5.3'"+^  — 8'"K3  =  18.  (Eindex.  H.  B.  S.  1894). 

Merkt  men  op,  dat  K3  =  3^  ;  dus  3'"- K3  =  3"^^  ^  ^ ;  dan 

3_2;  _1_    1 

zal,  als   men  3  ==  y  stelt,  de  vergelijking  worden : 

5.r  — 2/— 18  =  0 

y  =  tV  ±  tV 
y  =tV±U 


116 


los:. 


Uit  yi  =  —  -^  kan  men  geen  waarde  voor  x  afleiden. 
Uit  y-i  —  2  volgt : 

">  o"^  ~r  Y  — —  o 

Men  zal  vinden  :  x  =  0,04364. 

^2^°g-^-2.^^«g-^-15  =  0. 

Daar    x       ^"       de    tweede    macht    is  van  x    ^'    ,  stelt  men 

X   ^'     =y.  Nu  levert  een  negatieve  waarde  van  y  geen  waarde 
voor  X  op.  (Waarom  niet?) 
De  vergelijking  wordt  dan : 
y'  —  2«/  —  15  =  O, 
(2/-5)(2/  +  3)  =  0, 

2/1  =  5, 

^2  =  —  3  (geeft  geen  waarde  voor  x) . 
Uit  ?/,  :=  5  volgt  nu  : 

log.  X       w 

X     ^         =:  5. 

log.  X  X  log.  X  =  log.  5, 

log.-':r  =  0,69897, 

log.  x  =  ±.  K0,69897. 

log.  x  =  —  K0,69897 
dus  :  log.  x=  —  0,83604 

log.  x=l  —  0,83604  —  1 
log.  X  =  0,16396  —  1 
x,=  0,145867. 


log.  X  =  K0,69897 
log.  a;  =  i  log.  0,69847 

0,84446—1 


log.  log.  X 


log.  X  =  0,92223  —  1 

log.  X  =  0,83604 

X(=  6,8555. 


Opgaven. 

^2  log.  X  _  47^1og.  x_^^^^^  (Eindex.  H.  B.  S.  1891). 

^2  log.  X  _  4^.  log.  X  _  3^  ((.^^^^  lggl)_ 

3'+^  4-  3--^  =  30.  (Eindex.  Gymn.  Zutphen  1892). 

2  —  10'"  =  10".  (Eindex.  H.  B.  S.  1866). 

16"  — 7.  4-"  =  8. 
^2  log.  a;  +  2  _  j2  =  :r^^^-  ^  "^'  1. 


3a; 


1  +  3  log.  x^.^_  2^-1-3  log.  x^ 


117 

D.  Vergelijkingen  met  meer  onbekenden,  waarvan  op 
zijn  minst  één  een  exponentiëele  vergelijking  is. 

291.  Met  behulp  van  de  vroeger  aangegeven  methoden  elimineert 
men  dan  alle  onbekenden  op  één  na.  De  resulteerende  verge- 
lijking is  dan  een  exponentiëele  vergelijking,  die  op  een  der 
vroeger  aangegeven  manieren  kan  opgelost  worden. 

Zijn  de  gegeven  vergelijkingen  echter  alle  exponentiëele  ver- 
gelijkingen, dan  is  het  dikwijls  noodig  er  eerst  vergelijkingen 
uit  af  te  leiden,  waarin  de  onbekenden  niet  meer  in  de  exponen- 
ten voorkomen,  en  dan  eerst  over  te  gaan  tot  elimineeren. 

Voorbeelden: 

l  3"  +  4^  +  5=  =  136  (1) 

1.  (I).     I  8-^  —  5  .  4"      =  —  1  (2) 

f  3^ .  4=^  =18  (3) 

Stelt  men  :       3''  =  a,  4''  =  b,  h'  =  c, 
dan  gaat  het  stelsel  (I)  over  in  : 

l  a+&  +  c=136  (1) 

(II).        « —  5&       =  —  1  (2) 

I  ah  =  18.  (3) 

De  vergelijkingen  (2)  en  (3)  van  dit  stelsel  bevatten  slechts 

de  onbekenden  a  en  h. 

Uit  (2)  leidt  men  af: 

a  =  U  —  \. 
Substitueert  men  deze  waarde  in  (3),  dan  wordt  deze  verge- 
lijking : 

(53  —  1)  6  =  18 
5fc--è— 18  =  0 

^  =  TV±iK(^^3  +  V) 
è  =  TV±TVK361 

h  1     -4-19 

èi=-|;^3  =  2.  (4) 

Daar  h  of  4^  niet  negatief  kan  zijn:  (Waarom  niet?)  behoort 
bij  öi  geen  waarde  voor  «/ ;  dus  kan  men  er  ook  geen  waarden 
voor  X  en  z  uit  afleiden. 

Men  heeft  dus  slechts  op  te  lossen  het  stelsel : 

b  =  2  (4) 

(III).       {  a  —  hh  =  -   l  (2) 

a  -f  6  +  c  =  136.  (1) 


118 

Uit  ö  of  4^  =  2  volgt :  y  =  }. 

Uit  (2)  volgt :  a  of  3^"  =  5ö  —  1  of  9  ;  dus  ic  =  2. 

Uit  (1)  volgt :  c  of  5'  =  136  —  a  —  è  of  125  ;  dus  z  =  d. 

W-    I  ^log.^  +  Iog.y  _^  (2) 

Na  de  oplossing  te  nemen  :  a  =  20,  b  =  ^. 

(Eindex.  Gymn.  Leeuwarden  1889). 
Neemt  men  van  beide  leden  de  logarithmen,  dan  ontstaat  : 

I  (log.  a;4-log.«/)log.  2/=log.  &  (2) 

Stelt  men  :  log.  x=p,  log.  y  =  q, 

dan  wordt  het  stelsel  (II) : 

\  (P -f  2)  P  =  log.  a  (1) 

lip  +  q)q  =  log.  b.  (2) 

Deelt    men    beide    leden    van    (1)    door    de  overeenkomstige 

leden    van    (2),    dan    worden    geen  wortels  verdreven,  daar  de 

tweede  leden  geen  onbekende  bevatten.  De  quotientvergelijking  : 

p log.  a 

q       log.  b' 

in  vergelijking  (2)  gesubstitueerd  geeft  : 

(f  (log.  a  -f-  log.  b)  =  log."  h 

.,  _        log.^  b 

log.  a  -\-  log.  ö' 

of  daar  log.  a  -f-  log.  b  =  log.  ab  is  : 

2 log. '  b 

log.  ab 

log.  b 

^  ~"       Klog.  ab' 

-r^..  lojï-  b     ,    ,  .  ....         .,.,  log.  a 

Bij  g-  =        r—rp behoort  blijkens  {o)  :  p  — 


-D"  lo^-^  /'Q^  log.  a 


\y\og.ah       "  y>       y-)'!-  \y\og.ab' 

Daar  log.  a;=^  en  log.  y  =  q  is,  zullen  de  waarden,  die  men 
voor  X  en  y  vindt,  zijn  : 


119 


10 

log.a 
log.  \y^ab 

lo^.  b 

10 

log.  b 
log.  lyab 

Stelt  men  voor  a  en  b  respectievelijk  20   en  ^  in  de  plaats, 
dan  vindt  men  : 


x=10^^^-^Ki20 

io-i«g-20of,v 

y=10^«g-iof   i 

10  -  '^S-  i  of  2 

^  2''+2    5-'+' =  40000  (1) 

/  5v-i  .  2^--  =  20  (2) 

Deelt    men   beide    leden  van  (2)  op  de  overeenkomstige  van 

(1),    dan    zal    de    exponent    van    de   macht  van  5  niet  meer  y 

bevatten.  Daardoor  ontstaat  : 


(I). 


2^-^  =  2000 
5\2--^--2*5' 
2'^  =  2' 
2a;  =  4 
x  =  2. 
Substitueert  men  deze  waarde  in  (1),  dan  ontstaat : 
2^ .  5''+'  =  2^  5' 

2/+l==4 
^  =  3. 

\  x'  =  f  (1) 

\  c(?  =  y'   (2)  (Eindex.  H.  B.  S.  1872). 
Neemt  men  van  beide  leden  der  vergelijkingen  de  logarithmen, 
dan  ontstaat  het  stelsel : 

\  y  log.  x  =  x  log.  y  (1) 

Ulog.ri;  =  2log.^  .  (2) 

Deelt  men  beide  leden  van  (2)  op  de  overeenkomstige  leden 
van  (1),  dan  ontstaat  de  vergelijking  : 

1=1  <^) 

die  verder  moet  opgelost  worden  met  de  deelervergelijking. 

Ook  zullen  aan  het  oorspronkelijke  stelsel  voldoen  de  wortels,, 
die  men  verkrijgt,  als  men  beide  leden  der  deelervergelijking 
gelijk  nul  stelt.  (Zie  §  226). 


(II). 


120 
Men  heeft  dus  op  te  lossen  de  stelsels  : 

(III).      \     i=Y  ^^^n(IV)    !   ol'^'-''^n 

I     ^.^^  (2)  I   21og.^  =  0 

(III).  Uit  (3)  leidt  men  af:  y  ==  ^x. 

Substitueert  men  deze  waarde  in  (2),  dan  ontstaat : 
x^  =  {^x}' 

x""  —  lx"-  =  o, 
waaraan  voldoen :  a?i  =  O  ;  dus  ^i  =  O, 
a;.,  =  f  ;  dus  yz  —  ^. 
(IV).  Aan  dit  stelsel  voldoet  alleen:  log.  a;  =  0  of  Xs=l, 

en  :  log.  y=0  of  2/3=1. 
Aan  het  oorspronkelijk  stelsel  (I)  voldoen  dus  : 
x  =  0  \  1  \  l 
2/  =  0  I  1  I  ^- 
Opmerking :    De    waarden   x  =  0  en  y  =  0  doen  vergelij-J 
king  (1)  overgaan  in  :  ™ 

O"  =  0\ 
welke  uitdrukkingen  onbepaald  zijn. 

l  a;'-'=  100(1) 

^*  ^^'^*  I  (log.  a;)^°S' ^  =  0,2  (2).    (Eindex.H.B.S.  1898). 

Uit  (1)  volgt :  y  log.  a;  =  2, 

of :  log.  x=  — .  (3) 

Substitueert  men  deze  waarde  in  (2),  dan  ontstaat : 

Neemt  men  van  beide  leden  de  logarithmen,  dan  ontstaat : 

log.  y  (log.  2  —  log.  y)  =  log.  0,2. 
Vervangt    men    nu    log.    0,2   door  —  1  -j-  log.  2,  dan  wordt 
deze  laatste  vergelijking : 

log.  2  .  log.  y  —  log.V  =  —  1  +  log-  2,  waaruit  volgt : 
log.  2  .  log.  y  —  log.  2  =  log.^y  —  1 

log.  2  (log.  y—l)  =  (log.  1/  +  1)  (log.  y  -  1).  (4) 

Deelt    men    beide    leden    dezer   vergelijking  door  log.  y  —  1, 
dan  ontstaat : 

log.  2  =  log.  y  +  1, 
log.  2  —  1  =  log.  ?/,  '^ 


121 


log.  2  —  log.  10  =  log.  y 
log.  0,2  =  log.  y 

y,  =  0,2.  (5) 

Ook  wordt  aan  (4)  voldaan  door  den  wortel  der  vergelijking : 

log-  y  —  1  =  0. 
Deze  is :  log.  y  =  1 

yi=  10.  (6) 

De  vergelijkingen  (5)  en  (6)  moeten  beide  gecombineerd  wor- 
den met  (3),  zoodat  men  heeft  op  te  lossen  de  stelsels  : 


(II). 


^  =  0,2. 

,  2 

log.  x  =  — . 


(5) 
(3) 


en  (III). 


^=10. 

,  2 

log.  x  =  — 

y 


(6) 
(3) 


(II).  Daar  y  =■  0,2  is,  zal  log.  X  =  -^-  zijn, 
of  :         log.  X  =  10, 

dus  :  x,^  W\ 

(III).  Daar  2/=10  is,  zal  log.  .r  =■  y^^  zijn, 
of  :  log.  X  =  0,2, 

Xf=  1,5849. 
Aan  het  gegeven  stelsel  (I)  voldoen  dus  : 
a;=10'"|  1,5849 
^  =  0,2   l'lO        • 

Opgaven. 


1. 


xy  =  10 
x-^«g-y  =  0,01. 

2~^  :  3""^^  =  4. 


2.    ! 


3^'+' .  9"+'  =  81 
32/ +  5 

9^       ^' 
^^  =  32768 
^^  =  1,5. 

I  5^-'  X  4^+'  =  25600 
l  K5"+'  X  ■^4''-'  -=  100. 


122 
Gemengde  opgaven. 

3.  3  .  4"'  4-  -1- .  9^+-  =  6  .  4-^+'  —  1 .  9*^+'.  i 

,       2  log.  a;  I    K    loo;.  ic     ,   ^       ^ 

4.  a       ^      +  5a    *=       -f-  6  =  0. 

5.  2  (log.  3)-"  —  3  (log.  3)"  +1=0.  (K.  M.  A.  1897). 

6.  5:r^^g-^-^2^^^-^=4.  (Cadet  1895). 

7.  Bereken  x  uit  de  vergelijking  0.2'^  =  )/(«■  —  &''), 

als  a  =  273,075  en  6  =  272,985. 

8.  Los  rr  en  «/  op  uit :   j  ^,^_;  ^  g,,_^,  ^  ^^^^^ 

9.  ?-^  =  0,25'^-\  10.    4V^'^+"  =  64a;  X  2V^<'^+". 

i  2-^+3-^  =  11  i  y^a;  =  2 

•    /  2"-'  +  3"     =82.  /  a;.  (0,06)-^' =  0,001728. 

U2  +  log.y_^()Q(^^_  (10*^)(^«g-^^) 

13.      ^       1  r»  14.     zr-, =  1. 

.(^^"S-^-2_o,01.  (10^^)  ^^«g-^ 

(Eindex.  Gymn.  Utrecht  1892).  (Eindex.  H.  B.  S.  1867) 

\  x''  =  16384  ^  2  .  3<^— ^  +4  .  5'-^=  38 

^*    /  i!^2187  =  |a;.  /  3  .  5-^+^—7  .  3°-^-+'=— 192. 

17.  (ff-'  ,^f=(^i;v'9)-^-^-'. 

18.  11 .  4-^+-  +  8326  .  9-— '  =  132  .  9'^+'  ~  8  .  4'-"-^'. 
/  a(2a-+;/)^   ^  ^_^^  (2-^3^     =18 

19     ]  a'^<-^--+'''       ^  20.       2'-^ .  10'' =  500 .  2= 

/  (:.+.v)^'^S-'^^^+^)=KlO.  f  6^ .  7^  =  7\  36. 

(Eindex.  H.  B.  S.   1874). 


21. 


10    ■^"■^X(|=f)=i 


48-' 


123 


24. 
25. 

27. 


28. 


2x-{-Sy  —  z 

52(2a-+j/-.)   _  g  ^  52X+.V-.  _|_  5   ^  Q_ 

Voor  welke  waarde  van  a  is  het  vraagstuk   onbepaald  ? 

(Eindex.  H.  B.  S.   1880). 

log.  l^{12:z;  (3a;  -  1)  -f  5  (o;  —  6)}  —  2  log.  f^(x  —  l)  =  |. 

2,09691  +  log.  (a;  —  3)  =  3  +  log.  x  —  log.  (3  +  ar). 

l  7-'-f--  =  6-"+'  i  2^+-''~-  +  2'+^-^  =  48 

(Cadet  1894). 

Uit  een  vat,  dat  1  H.L.  zuiveren  alcohol  bevat,  worden  5  L. 
genomen  en  vervangen  door  water.  Uit  dit  mengsel  neemt  men 
weer  5  L.  en  vervangt  deze  door  water.  Hoeveel  malen  moet 
men  dit  doen,  om  een  mengsel  te  krijgen,  dat  40  %  alcohol 
bevat  ? 

Uit  een  vat,  dat  250  L.  alcohol  bevat,  worden  eenige  L.  geno- 
men en  vervangen  door  water.  Van  dit  mengsel  neemt  men 
weer  hetzelfde  aantal  L.  en  vervangt  ze  door  water.  Wanneer 
men  deze  bewerking  20  keeren  verricht,  is  er  in  het  vat  nog 
slechts  75  L.  zuivere  alcohol.  Hoeveel  L.  worden  er  telkens 
uitgenomen  ? 


HOOFDSTUK  VI. 
Samengestelde    Interestrekening. 


292.  Wmineer  een  kapitaal  op  interest  uitstaat,  en  na  afloop  van 
eiken  termijn  van  rentebetaling  de  verschenen  rente  niet  in 
ontvangst  genomen,  maar  hij  het  kapitaal  gevoegd  wordt,  dan 
xegl  7nen,  dat  het  kapitaal  op  samengestelden  interest 
is  uitgezet. 

De    termijn    van  rentebetaling  is  meestal  een  jaar,  maar  kan 
ook  ^  jaar,  \  jaar,  een  maand  enz.  zijn. 

Vraagstuk  I. 

293.  Wanneer  eeii  kapitaal  van  1200  gulden  d  4  7o  op  samenge- 
stelden interest  is  uitgezet,  hoe  groot  is  het  dan  geivorden  na 
15  jaren? 

Oplossing. 

100  gld.  brengen  in  1  jaar  op:  4  gld.  rente, 
1  gld.  brengt  in  1  jaar  op :  y^^  gld.  rente, 
en  is  dus  aangegroeid  tot  1  +  i4-(y  of  1,04  gld. 
Het  kapitaal,  groot  1200  gld.,  is  derhalve  na  1  jaar  geworden: 

1200  X  1,04  gld. 
Men  zet  nu  deze  som  het  tweede  jaar  weer  uit  a  4  "/o. 
Elke  gulden,  die  bij  het  begin  van  het  tweede  jaar  op  interest 
is  uitgezet,  is  op  het  einde  van  het  tweede  jaar  geworden :  1,04  gld., 
dus    de    som    van    1200  X  1»04  gld.  zal  op  het  einde  van  het 
tweede  jaar  geworden  zijn : 

1200  X  1,04  X  1,04  gld.  =  1200  X  1,04'^  gld. 
Men    ziet  dus,  dat  op  het  einde  van  zeker  jaar  het  kapitaal 
1,04    maal  zoo  groot  is,  als  bij  het  begin  van  dat  jaar;  dus  is 
het  kapitaal 


125 

op  het  einde  van  het  derde  jaar  geworden  :   1200  X  1,04^  gld. 
„      „         ,        „       „     vierde    „  ,         :   1200  X  1,04*  gld. 

enz. 
,      „        „        „       ,   lö'i'^  jaar  is  het  geworden  :  1200  X  1,04"  gld. 
Opmerking:  Wanneer  een  kapitaal  van  Kgld.  hp  7»  'sjaars 
op  samengestelden  interest  wordt  uitgezet,  dan  is  het  na  verloop 

f         P  Y 
van  n  jaren  {n  is  een  geheel  getal)  geworden :  Jril+.ï^r^i  gld. 

Vraagstuk  II. 

294.  Hoe  groot  wordt  een  kapitaal  van  K  gld.,  dat  a  p  %  per  jour 
uitstaat,  7ia  ^  jaar,  na  1  maand,  na  m  jr.  {m  <Z.  1)  ? 

Oplossing. 
Doorgaans  redeneert  men  als  volgt : 

Een  kapitaal,  dat  h  p  ®/o  per  jaar  uitstaat,  brengt  in  \  jaar 
^p^io;  in  1  md.  y^P^Io',  in  m  jr.  mp  ^fa  op;  dus; 

K  gld.  wordt  na  een  half  jaar:  iTl  1  4- r^  jgld. 
KgV\.       ,        ,      ,     maand:      ^(l+gg)gld. 

^gld.        „        „    mjr.:  ^(l+^)gld. 

Wiskundig  juist  is  deze  redeneering  niet: 

Een  kapitaal  toch,  dat  p  °/o  per  jaar  opbrengt,  is  na  verloop 
van  een  jaar  niet  zoo  groot  geworden,  als  een  kapitaal,  dat 
b. V.  elk  half  jaar  \  p  7o  opbrengt. 

Stelt  men,  dat  p  7o  rente  per  jaar  ontvangen  gelijk  staat  met 
x7o  rente  per  half  jaar,  dan  zal 

K  gld.  na  een  half  jaar  geworden  zijn  :  X  ( 1 -}--Trx)gld. 

en  na  een  heel  jaar:  ^(I+tttt:)    gW. 

Staat  een  kapitaal  h  p  7o  per  jaar  uit,  dan  wordt  het  na  ver- 
loop van  een  jaar  :  Ky  1  "l~  t^)  gJd. 

Dus,.oet:  Jf  (l +  ^)  =if(l  +  J^)  .ij„, 

"'■■     (i+ïlöJ=  0+4) 


126 


1+^    =        l+-^-\^ 


100         V   '  loo; 

Een  kapitaal^  dat  d  p  %  per  jaar  is  uitgezet,  is  dus  7ia  ver- 
loop van  een  half  jaar  geworden '.  K\\  ■\- z~^  gld. 

Stelt  men,  dat  p  "/o  rente  per  jaar  ontvangen  gelijk  staat  met 
y  7o  per  maand,  dan  zal 

K  gld.  na  1  maand  geworden  zijn  :  K[  1  -f-T^j  gld. 
iiTgld.    ,    2  maanden      ,  ,    :^(^l  +  ^Jgld. 


K  gld.  na  1  jaar  zal  geworden  zijn:  üTfl-f-T^T:)  gld 
Na  1  jaar  is  het  echter  ook  geworden  :  Z'fl+v^lg 
Dus  moet:     ir(l  +  ^f  =ir(l  Hh^)  zijn, 


ld. 


«^•-       '^  +  ïoö)="^  +  Ioö 

1  +  ^=0+4)'^- 


100 
I^a  1  maand  moet  dus  het  kapitaal  vermenigvuldigd  ivordcn 

met  den  factor  ( 1  +  Tnn)^^- 


P  VV 


Na  5  mnd.  met  den  factor  f  1  +  f^ ) 

In  het  algemeen  na  m  jaren  (m  <  1)  met  den  factor  1 1  +  ~—  j  . 
Een  kapitaal  van  K  gld.,  dat  a  p  %  per  jaar  is  uitgezet,  is 
dus  na  verloop  van  m  jaren  {m  <;  1)  geivorden  :  Ky  1  -|-  r^-r  )   gld. 


Vraagstuk   III. 

295.  Hoe  groot  ivordt  een  kapitaal  va7i  K gld.,  dat  gedurende  7i -\- m 
jaren  {n  is  geheel  en  m<:l)  ap^JQ  op  samengestelden  interest 
is  uitgezet? 


127 

Eerste  manier: 

Volgens  Vraagstuk  I  wordt  een  kapitaal  van  K  gld.  na  ver- 
loop van  n  jaren:  Kil  -f-  ^^1    gld. 

Staat    het    nu    nog    m    jaren    uit,    dan  wordt  het  volgens  de 
eerstbehandelde  manier  van  Vraagstuk  II  vermenigvuldigd  met 

den  factor  1  +  -r^. 

Dus  wordt  het  kapitaal  na  n-\-  m  jaren  : 

Deze    manier,    hoewel    onnauwkeurig,  wordt  doorgaans  in  de 
praktijk  gevolgd. 

Tweede  manier. 

Volgens  Vraagstuk  I  wordt  een  kapitaal  van  K  gld.  na  ver- 
loop van  n  jaren :  ^(  1  +  t^  j  gld. 

Volgens    de    wiskundig   juiste    berekening  van  Vraagstuk  II 
wordt    dit    kapitaal,   dat  nog  m  jaren  uitstaat,  vermenigvuldigd 

met  den  factor    1 1  +  r^  1     gld. 

Het  kapitaal  wordt  dus  na  verloop  van  n -\-  m  jaar : 

B.^.  =  k{i  +  ^J  (l  +  ^J'  of  k{i  +  ^f.      (2) 

296.  In  de  formules  (1)  en  (2)  komen  voor  de  grootheden : 

K  (beginkapitaal), 
Kn+m  (eindkapitaal), 
p  (percent), 
n  en  m  (tijd). 
Elk  van  deze  grootheden  kan  berekend  worden,  als  de  andere 
drie  gegeven  zijn ;  deze  berekening  geschiedt  met  logarithmen. 

P 
Als    daarbij    de   logarithme  van  den  factor  1  +  t^  Daet  het 

aantal  jaren  vermenigvuldigd  moet  worden,  zou  men  een  onnauw- 
keurigheid   begaan,    indien    men    de  logarithme  van  den  factor 

P 
1  +  i~  in  5  decimalen  opschreef.  Elke  logarithme  toch  is  een 

onnauwkeurig  getal,  dat  op  zijn  hoogst  ^  eenheid  van  de  vijfde 


128 

decimaal  verschilt  met  de  werkelijke  logarithme.  Vermenigvul- 
digt men  dit  onnauwkeurige  getal  met  het  aantal  jaren,  b.v.  12, 
dan  is  het  produkt  op  zijn  hoogst  12  X  i  =  6  eenheden  van 
de  vijfde  orde  te  groot  of  te  klein.  Deze  onnauwkeurigheid  kan 

men    voorkomen,  door  de  log.  van  1  -f"  -^  in  7  decimalen  te 

nemen,  en  na  vermenigvuldiging  de  laatste  2  decimalen  weg 
te  laten. 

De    meest     voorkomende     logarithmen    van    1  -\-  -^  met  7 

decimalen,  zullen  wij  hier  laten  volgen : 

pog.  1,01      =0,0043214.  I  log.  1,05      =0,0211893. 

Mog.  1,015    =0,0064660.  j  log.  1,0525  =  0,0222221. 

\  log.  1,02      =0,0086002.  log.  1,055    =0,0232525. 

\  log.  1,025    =  0,0107239.  f  ^^g-  1'0575  =  0,0242804. 

'  log.  1,03      =  0,0128372.  \  log.  1,06      =  0,0253059. 

)  log.  1,0325  =  0,01 38901.  '  log.  1,065    =  0,0273496. 

log.  1,035    =  0,0149403.  (  log.  i,07      =  0,0293838. 

log.  1,0375  =  0,0159881.  log.  i,075    =  0,0314085. 

log,  1,04      =0,0170333.  Mog- 1,08      =0,0334238. 

log.  1,0425  =  0,0180761. 

log.  1,045   =0,0191163. 

log.  1,0475  =  0.0201540. 

Wij  zullen  het  voorgaande  met  eenige  voorbeelden  toelichten, 
daarbij  echter  alleen  de  wiskundig  juiste  manier  volgen. 

Voorbeelden : 

1.  Iemand,  wiens  zoon  waarschijnlijk  over  ^  jaren  en  10  maanden 
xyn  studiën  aan  de  universiteit  zal  heginnen,  wenscht  op  dat 
tijdstip  in  het  bezit  te  zyn  van  5000  gld.  Hoeveel  moet  hij  nu 
op  samengestelden  interest  uitzetten  bij  een  spaarbank,  die  hem 
^  7ü  rente  geeft  ? 

Oplossing. 
Stel,    dat    hij    x    gld.    op  samengestelden  interest  uitzet,  dan 
heeft  hij  na  8  jaren  : 

X  X  1,035'  gld. 
Nu    zet    hij    zijn   kapitaal    nog  10  maanden  uit ;  in  dien  tijd 

wordt    zijn    kapitaal    vermenigvuldigd    met    den   factor  1,035|l, 


129 

zoodat  hij  dus  bezit : 

X  X  1,035^^  gld. 
Men  heeft  dus  de  vergelijking : 

a;X  1,035^^=^5000 
5000 


X  -■= 


1,035°^ 


log.  X  =  log.  5000  —  8f  log.  1,055 

log.  5000  =  3,69897 

81  log.  1,035  =  ^^X^f^^^^^-  =  '-^^^  =  0,13197 

af 

log.  :z;  =  3,56700 
a;  =  3689,75. 
Dus    hij    moet    nu    3689,75    gld.   op  samengestelden  interest 
uitzetten. 

Na  hoeveel  jaren  is  iemand^  die  4820  gld.  rijk  is,  in  het  bezit 
van  9000  gld.,  als  hij  zijn  geld  a  4  7o  op  samengestelden  inte- 
rent kan  uitzetten  ? 

Oplossing. 

Stel,  dat  hij  na  x  jaren  in  het  bezit  is  van  9000  gld.,  dan 
zullen  de  4820  gld.,  onverschillig  of  x  geheel  of  gebroken  is, 
aangegroeid  zijn  tot : 

4820  X  1,04-^  gld. 
De  vergelijking  is  dus  : 

4820  X  1,04"  =  9000 
log.  4820  +  X  log.  1,04  -=  log.  9000 

X  log.  1,04  =  log.  9000  —  log.  4820 
log.  9000— log.  4820 


X  = 


x^= 


x  = 


log.  1,04 
3,95424—3,68305 

0,0170333 
0,27119 


0,0170333 
log.  X  ^^  log.  0,27119— log.  0,0170333 

log.  0,27119=    0,43327—1 
log.  0,0170333  =    0,23130—2 
log.a;=    1,20197        ^ 
a;  =  15,921. 

Derkscn  en  de  Laive,  Alg.  III.  9 


130 

Dus  na  15,921   jaar  of  15  jaren  en  336  dagen  (als  men  een 
jaar  op  365  dagen  rekent)  is  hij  in  het  bezit  van   9000  gld. 

Opgaven. 

1.  Iemand  heeft  over  5  jaren  te  vorderen  5000  gld.  Men  wil 
hem  nu  betalen.  Met  hoeveel  kan  dit  geschieden  tegen  een 
rentestand  van  5  7o  ?  (De  gevraagde  som  heet  contante 
waarde). 

2.  De  bevolking  van  een  stad  telde  einde  1850  juist  20000  inwoners  ; 
en  op  het  einde  van  1870  bedroeg  dit  aantal  30000.  Hoeveel  7ü 
was  de  gemiddelde  toename  per  jaar  ? 

3.  Iemand  moet  over  1^  jaar  3000  gld.  betalen.  Het  komt  hem 
beter  uit,  dat  over  5  jaren  te  doen.  Hoeveel  moet  hij  dan 
betalen?  Rente  4  7o. 

4.  Een  spaarbank  neemt  van  iemand  10000  gld.  op  samengestelden 
interest  h  3  7o'  Zelf  zet  zij  haar  geld  bij  een  andere  bank  uit 
k  4  7o-  Hoeveel  bedraagt  de  winst  voor  de  spaarbank  na  8  jaar 
en  4  maanden  ? 

5.  Iemand  moet  over  10  jaren  ontvangen  4000  gld.  Na  hoeveel 
jaren  (van  nu  af  gerekend)  is  de  waarde  der  vordering  3500 
gld.  ?  Rente  3^  7o. 

6.  Na  hoeveel  jaren  wordt  de  bevolking  eener  stad  verdubbeld, 
als  de  gemiddelde  jaarlijksche  toename  2^  7o  bedraagt  ? 

7.  Iemand  leent  een  som  van  600  gld.  Hij  teekent  daarvoor  een 
schuldbekentenis  van  850  gld.,  te  betalen  over  5  jaren.  Hoe- 
veel 7o  interest  wordt  hem  in  rekening  gebracht  ? 

8.  Iemand  is  schuldig  1000  gld.  te  betalen  over  10  jaren.  Hij 
wenscht  echter  reeds  te  voldoen  na  4  jaren  en  8  mnd.  Met 
hoeveel  kan  hij  dan  volstaan  ?  Rente  4^  7o- 


Vraagstuk  IV. 

297.  Als    ieinand  hij  het  begin  van  elk  jaar  100  gld.  op  sameiigc- 
stelden  interest  intxet  a  4  7o>  hoeveel  heeft  hij  dan  iia  12  jarcit  f 

Oplossing. 
Na  1  jaar  heeft  hij   100  X  1,04  gld. 
Bij  het  begin  van  het  tweede  jaar  voegt  hij  100  gld.  bij  zijn 


131 

kapitaal  ;  dus  dat  jaar  zet  hij  100  X  ^^'^'^  +  100  gld.  op  interest. 
Deze  zijn  op  het  einde  van  het  tweede  jaar  geworden: 

100  X  1,04^  -h  100  X  1,04  gld. 
Het  derde  jaar  zet  hij  100Xl,04''+100Xl,04+100gld.  op  interest; 
oj)  het  einde  van  het  derde  jaar  zal  hij  dus  hebben  : 
100  X  1,04'  +  100  X  1,04'  +  100  X  1,04  gld.  enz. 


Op  het  einde  van  het  12'^''  jaar  zal  hij  dus  hebben  : 
100X1,04^-4-100X1,04"+  ....  +100Xl,04'+100Xl,04gld. 

Beschouwt  men  deze  rij  van  getallen  als  een  opklimmende 
meetkundige  reeks,  dan  is  100  X  1,04  de  eerste  term  en  1,04  de 
reden;  dus  is  hij  op  het  einde  van  het  12*^'^  jaar  in  het  bezit  van: 

100  X  1,04  X  ^'^f~  ^  gld. 

Opgave.  Wanneer  hij  bij  het  begin  van  elk  jaar  a  gld.  op 
samengestelden  interest  uitzet  ^  ^  7o  I  dan  is  hij  na  n  jaren  in 
het  bezit  van  : 

100 

De  leerling  bewijze  dit. 

Opmerking. 

Had  hij  op  het  einde  van  elk  jaar,  in  plaats  van  bij  het  begin 
a  gld.  op  samengestelden  interest  uitgezet,  dan  had  hij  van  elke 
a  gld.  één  jaar  minder  interest  ontvangen  ;  en  dan  was  : 

.      P 


"  =  «  • ~ — •  (4) 

ÏÖÖ 

298.  In  deze  formules  (3)  en  (4)  komen  de  volgende  grootheden  voor : 
Kn   (eindkapitaal). 
a  (jaarlijksche  bijvoeging). 
n  (tijd). 
p  (percent). 
Omdat  de  grootheid  p  voorkomt  in  de  vormen : 

Tnn)  ^°   uü\^  ^^^"  ^^  "^^^  berekend  worden. 
Er    zijn    dus    drie    verschillende    soorten   van   vraagstukken, 
welke   met  behulp  van  deze  formules  kunnen  opgelost  worden. 


(i+' 


132 


Voorbeelden : 

Een  ambtenaar  sluit  met  een  maatschappij  van  levensverzeke- 
ring een  contract^  dat  zij  10000  gld.  bij  zyn  overlijden  zal 
uitbetalen  aan  zijn  erfgenajuen.  Als  zijn  vermoedelijke  levens- 
duur nog  32  jaren  bedraagt,  welke  premie  moet  hij  dan  bij  het 
begin  van  elk  jaar  betalen,  als  de  maatschappij  4'^! o  berekent? 

Oplossing. 

Stel,  dat  hij  bij  het  begin  van  elk  jaar  x  gld.  betaalt,  dan 
is  de  maatschappij  hem  na  1  jaar  schuldig:  a;  X  1»04  gld. 

Bij  het  begin  van  het  tweede  jaar  betaalt  hij  weer  x  gld., 
dus  bij  de  maatschappij  staat  het  tweede  jaar  ic  X  1»04 -l-a;gld. 
op  interest.  Na  2  jaren  is  de  maatschappij  hem  dus  schuldig: 
a;X  1,04' -1-^X1,04  gld. 

Na  3  jaren  zal  de  maatschappij  hem  schuldig  zijn: 
X  X  1,04'  -\-xX  1,04-  +  ^  X  1,04  gld. 

Na  32  jaren  dus: 
rz;Xl,04'-+a;Xl,04''4- +;z:Xl,04-^+«X  1,04  gld. 

Deze  getallen  vormen  een  meetkundige  reeks,  waarvan  x  X  1,04 
de  eerste  term  is,  en  1,04  de  reden. 

1,04'^— 1 


De  som  is  dus  a;  X  1,04  X 


0,04 


rld. 


De   maatschappij  moet  na  32  jaren  10000  gld.  aan  zijn  erf- 
genamen betalen;  dus: 

1  04'^  —  1 
.   xXhO^X-^^^^. =10000 


x  = 


0,04 
10000  X  0,04 


1,04X(1,04'^ 
Stel  1,04'' =  a 
log.  a  =  32  log.  1 ,04 
log.  a  =  32X0,0170833 
log.  a  =  0,5450656=0,54507 
a  =  3,5081. 


1)' 


Dus  x  = 


10000  X  0,04 
1,04  X  2,5081 

10000 
26X2,5081 
10000 


65,2106 
log.  ^  =  log.  10000 -log.65,2106 
log.l0000  =  4 
log.  65,2106  =  1,81431 
log.  a;=  2,18569 
a;=  153,35. 
Hij  moet  dus  bij  het  begin  van  elk  jaar  153,35  gld.  stortcn.jj 


133 

Na  hoeveel  jaren  zal  men  in  liet  hexit  zijn  va?i  10000  gld., 
als  men  hij  den  aanvang  van  elk  jaar  200  gld.  op  samengestelden 
interest  uitzet  a  5  7o? 

Oplossing. 
Na  1  jaar  bezit  men  200  X  1,05  gld. 

Bij  het  begin  van  het  tweede  jaar  voegt  men  er  200  gld.  bij. 
Men  bezit  dus  op  het  einde  van  het  tweede  jaar : 

200  X  1,05-  +  200  X  1,05  gld. 
Op  het  einde  van  het  derde  jaar  zal  men  in  het  bezit  zijn  van  : 

200  X  1,05'  +  200  X  1,05-  +  200  X  1,05  gld.,  enz. 
Noemt  men  het  gevraagde  aantal  jaren  x,  dan  bezit  men  na 
X  jaren : 

200Xl,05-'H-200Xl,05"-^+ +200X1,05-+200X1,05, 

of:  200  X  1.05  X-^^-. 

Men  heeft  dus  de  vergelijking: 

1    AK,^- 1 

200X1,05X- :-.  n.     =10000 
0,05 

200X1,05(1,05^— 1)=500;  of:  1,05  (1,05-^  —  1)=2,5 

1,05^-^^=2,5-]-   1,05;  of:  l,05"-^'=3,55 

loo-    S  ^^ 

(a;-fl)log.  l,05=log.3,55;    of:    x-^l=.^f^f^ 

log.  {x  -\-  l)=log.  log.  3,55  —  log.  log.  1,05 
log.  log.  3,55=log.  0,55023     =    0,74054—1 
log.  log.  l,05=log.  0,0211893=    0,32612—2 
log.(a;+l)=    1,41442 
a;  +  1=  25,967 
x=  24,967 

Daar  in  de  door  ons  gebruikte  formule  (3)  ondersteld  is,  dat 
n  een  geheel  getal  is,  en  de  voor  x  gevonden  waarde  >  24  is 
en  <C  25,  mag  men  daaruit  besluiten,  dat  men  na  24  jaren  nog 
niet  in  het  bezit  is  van  10000  gld. 

Na  24  jaren  is  men  in  het  bezit  van  een  som : 

1  0^^  —  1 
y  =  200  X  1,05  Xqq^ 

of:  ^  =  4200(1,05"—  1). 

Stel  nu  eerst         1,05'^  =  6,  dan  is  : 
log.  &  =  24  log.'  1,05    =24X0,0211893 
log.  h  =  0,50854 
&=  3,2251, 
waaruit  volgt :  y  =  4200  X  2,2251, 

of :  tj  =  9345,42. 


134 

Bij  het  begin  van  het  25***^  jaar  voegt  men  200  gld.  bij  het 
kapitaal,  en  bezit  dan  dus  951:5, 42  gld.  Noemt  men  z  het  gedeelte 
van  het  jaar,  dat  het  kapitaal  dan  nog  moet  uitstaan  om  tot 
10000  gld.  aan  te  groeien,  dan  zal : 

9545,42X1,05^  =  10000 
log.  9545,42  4-  z  log.  1,05  =  log.  10000 
_  log.  10000  —  log.  9545,42 
^'~  log.  1,05 

__  4  — 3,97980 
^~     0,0211893 
0,02020 


0,0211893 
log.  z  =  log.  0,0202  —  log.  0,0211893 

log.  0,0202        =0,30535—2 
log.  0,0211893  =  0,32612—2 
log.  ^  =  0,97923— 1 
0  =  0,9533 
Dus  na  24,9533  jaar  of  na  24  jaar  en  348  dagen  is  men  in 
het  bezit  van  10000  gld. 

Opgaven. 

1.  Een  beginnend  ambtenaar  neemt  zich  voor,  bij  het  begin  van 
elk  jaar  100  gld.  op  samengestelden  interest  te  plaatsen.  Hoeveel 
bezit  hij  na  verloop  van  20  jaren,  als  hij  3f  7o  rente  van  zijn 
geld  geniet? 

2.  Een  vader  zet  bij  de  geboorte  van  zijn  zoon  200  gld,  op  samen- 
gestelden  interest  rl  3^%:  Dit  doet  hij  elk  jaar  op  diens  ver- 
jaardag, ten  einde  een  fonds  te  vormen,  waaruit  zijn  zoon  later 
studeeren  kan.  Hoeveel  bezit  de  zoon,  als  hij  18  jaren  oud  is? 
(Laatste  storting  op  den  17*^*^"  verjaardag). 

3.  Iemand  plaatst  bij  het  begin  van  elk  jaar  200  gld.  op  samen- 
gestelden  interest  ^  4  7o.    Na  hoeveel  jaren  bezit  hij  3000  gld.  ? 

4.  Hoeveel  moet  iemand  op  het  einde  van  elk  jaar  op  samenge- 
stelden interest  uitzetten  è,  3|-  7o»  om  op  het  einde  van  het 
twaalfde  jaar  4000  gld.  te  bezitten? 

5.  Als  men  5000  gld.  ö,  4  7o  op  samengestelden  interest  uitzet,  en 
behalve  de  rente  op  het  einde  van  elk  jaar  nog  300  gld.  erbij 
voegt,  hoeveel  heeft  men  dan  op  het  einde  van  het  twaalfde  jaar? 

6.  Een  fabrikant  zet  voor  eiken  werkman,  die  een  jaar  bij  hem 
gewerkt  heeft,  10  gld.  op  samengestelden  interest  è  3|-  7o-  Hoeveel 


135 

krijgt  de  werkman,  die  25  jaren  bij  hem  in  dienst  is  geweest  ? 
Als  men  10  jaren  lang  bij  het  begin  van  elk  jaar  100  gld.  op 
samengestelden  interest  uitzet  jt  4  "/o ;  en  daarna  ophoudt  met 
bijstorten,  hoeveel  bezit  men  dan  op  het  einde  van  het  30*'*'  jaar  ? 


Vraagstuk  V. 

299.  Als  men  zijn  kapitaal^  groot  30000  gld.  a  4  7o  op  samenge- 
stelden interest  uitxet,  en  er  op  het  einde  van  elk  jaar  2000 
fjld.  voor  levensonderhoud  afneemt,  hoeveel  bezit  men  dan  nog 
na  10  jaren  ? 

Oplossing. 
Op  het  einde  van  het  eerste  jaar  bezit  men  30000  X  1»04  gld., 
doch  neemt  er  2000  gld.  af,  zoodat  men  dan  heeft : 
30000  X  1,04  —  2000  gld. 
Dit  kapitaal  staat  het  tweede  jaar  uit,  en  groeit  dus  aan  tot 
(30000X1,04— 2000)Xl,04gld.=30000Xl,04'—2000Xl,04gld. 
Men  neemt  er  op  het  einde  2000  gld.  af,  en  bezit  dus  dan : 
30000  X  1,04'^  —  2000  X  1,04  —  2000  gld. 
Op  het  einde  van  het  derde  jaar  zal  men  bezitten  : 
30000  X  1,04'  —  2000  X  1,04-  —  2000  X  1,04  —  2000  gld. 

Op  het  einde  van  het  tiende  jaar  dus  : 
30000  X  1,04'"  —  2000  X  1,04'  —  2000  X  1,04'  —  ...._ 
—  2000  X  1,04  —  2000  gld. 

Alle  termen,  voorzien  van  een  minteeken,  vormen  een  meet- 
kundige reeks,  die  opklimmend  is,  als  men  2000  ais  eersten 
term  beschouwt.  De  reden  is  dan  1,04,  en  het  aantal  termen 
10.  Dus  bezit  men  op  het  einde  van  het  10*^*^  jaar : 

1  04'" 1 

30000  X  1,04"'  —  2000  X      ^  ^^        gld. 

Opgave.  Wanneer  men  een  som  van  A  gld.  op  samenge- 
stelden interest  uitzet  h  p  %,  en  er  op  het  einde  van  elk  jaar 
a  gld.  voor  levensonderhoud  afneemt,  dan  bezit  men  na  n 
jaren  nog : 

^"  =  ^r-^ïööj  -^- — jr — •         (^) 

100 

De  leerling  bewijze  deze  formule. 


136 

300.  In  deze  formule  (5)  komen  de  volgende  grootheden  voor : 
Kn  (eindkapitaal). 
A     (beginkapitaal). 
a      (jaarlijksche  vermindering). 
p      (percent). 

De    grootheid  p  komt  voor  in  de  vormen  '  1  +  —ttt.  \  en  -r-, 

en  kan  dus  niet  berekend  worden,  als  de  andere  vier  grootheden 
gegeven  zijn.  Er  zijn  dus  vier  verschillende  soorten  van  vraag- 
stukken, die  met  behulp  van  deze  formule  kunnen  opgelost 
worden. 

Voorbeeld : 

Iemand  heeft  ziJ7i  vermogen,  groot  40000  gld.,  a  4  7o  op 
samengestelden  interest  uitgezet.  Aan  het  eifide  van  elk  jaar 
neemt  hij  er  3000  gld.  voor  levensonderhoud  af.  Na  hoeveel 
jaren' bezit  hij  nog  10000  gld.? 

Oplossing. 

Na  1  jaar  bezit  hij   nog  40000  X  1,04  —  3000  gld. 

Deze    som  wordt  het  tweede  jaar  op  samengestelden  interest 
uitgezet  en  wordt  dus  : 
(40000X1,04— 3000)Xl,04gld.  of  40000X1,04'- 3000Xl,04gld. 

Dan  wordt  er  weer  3000  gld.  afgenomen,  zoodat  hij  dan  bezit : 
40000  X  1,04'  —  3000  X  1,04  —  3000  gld. 

Evenzoo  blijkt,  dat  hij  op  het  einde  van  het  derde  jaar  bezit : 
40000  X  1,04^  —  3000  X  1,03'  —  3000  X  1,03  —  3000  gld. 

Stelt    men  nu  het  aantal  jaren,  na  welke  hij  nog  10000  gld. 

zal  bezitten  op  x,  dan  heeft  hij  op  het  einde  van  het  x''"  jaar : 

40000  X  1,04"  —  3000  X  1,04""^  —  3000  X  1,04^-'  —  ....— 

—  3000X  1,04  — 3000  gld. 

1  04"  —  1 
of  40000  X  1,04"  —  3000  X    '  q  q^ —  gld. 

Men  heeft  dus  de  volgende  vergelijking: 

1  04"  —  1 
40000  X  1,04"  —    3000  X    '  ^  ^^   -  =  10000, 

of  40  X  1,04"  —  75  X  1,04"  +  75  =  10 
35X1,04"  =  65 
1,04"  =  11 
X  log.  1,04   =  log.  65  —  log.  35 
_  log.  65  —  log.  35  _  1,81291  —  1,54407  _    0,26884 
"^^         log.  1,04        "~         0,0170333         ~  0,0170333 


137 

log.  a;  =  log.  0,26884  —  log.  0,0170333 

log.  0,26884  =0,42949  —  1 

log.  0,0170333  =  0,23130  —  2 

log.a;=  1,19819 

^=15,783 

Daar    in    de    door    ons    gebruikte    formule  (5)  ondersteld  is, 

dat  n  een  geheel  getal  is,  en  de  voor  x  gevonden  waarde  >  15 

en  <:  16    is,    mag   men    daaruit   besluiten,   dat  hij  na  15  jaren 

meer    dan    10000    gld.    bezit,    op    het  einde  van  het  lö*^*^  jaar 

echter   geen    volle  3000  gld.  van  zijn  kapitaal  mag  nemen,  wil 

hij  10000  gld.  overhouden. 

Na  15  jaren  bezit  hij  nog  volgens  form.  (5)  : 

1  04'^ 1 

y  =  40000  X  1,04'^  -  3000  X       ^  q^      . 

of  :  tj  =  75000  —  35000  X  1 ,04'\ 

Stelt  men  nu  1,04'^  =  b,  dan  is  : 

log.  6  =  15  X  0,0170333  =  0,25550, 
en  6  =1,80096. 
Derhalve  is  :  y  =  75000  —  3500  X  1,80096  =  11966,40. 

Zet  hij  deze   11966,40  gld.  h  4  "/o  gedurende  het  16'^*' jaar  op 
interest  uit,  dan  groeit  het  kapitaal  aan  tot : 
11966,4X1,04  =  12445,06. 
Op  het  einde  van  het   16'^''  jaar  mag  hij  dus  slechts  2445,06 
gld.  van  zijn  kapitaal  nemen,  wil  hij   10000  gld.  overhouden. 

Opgaven. 

Iemand  heeft  zijn  vermogen,  groot  50000  gld.,  è  5  7o  op  samen- 
gestelden  interest  uitgezet,  en  neemt  er  op  het  einde  van  elk 
jaar  3500  gld.  voor  levensonderhoud  af.  Hoeveel  bezit  hij  nog 
na  10  jaren? 

Iemand  heeft  een  hypotheek  van  10000  gld.  genomen  op  zijn 
huis  h  5  7o  en  zal  jaarlijks  1000  gld.  terugbetalen.  Op  het  einde 
van  het  6'^'^  jaar  wenscht  hij  het  resteerende  van  de  schuld  in 
eens  af  te  doen.  Hoeveel  moet  hij  dan  betalen? 
Iemand  heeft  een  kapitaal,  groot  A  gld.  op  samengestelden 
interest  uitgezet  h  p  7o  's  jaars.  Hij  ontvangt  de  rente  elk  half 
jaar,  maar  voegt  deze  bij  het  kapitaal,  en  neemt  er  slechts  a  gld. 
voor  levensonderhoud  af.  Hoeveel  bezit  hij  na  n  jaren  ? 
Iemand  heeft  een  som  van  A  gld.  geleend  hp'^jo.  Op  het  einde 
van    de  eerste  5  jaren  lost  hij  a  gld.  af;  op  het  einde  van  de 


138 

volgende  5  jaren  h  gld.  Hoeveel  is  hij  na  10  jaren  nog  schuldig? 
Men  neme  A  =  20000  ;  jö  =  5 ;  a  =  2000  ;  b  =  1500. 


Vraagstuk  IV. 

301.  Men  vraagt,  met  hoeveel  men  nu  een  schuld  kan  afdoen  van 
500  gld.,  die  12  jaren  lang  op  het  einde  van  elk  jaar  beta£ild 
moet  worden.  Interest  Sl^/o. 

Oplossing. 
De  schuld  van  500  gld.,  die  over  1  jaar  betaald  moet  worden, 

kan  men  nu  afdoen  met  gld. ;  want  dit  is  het  bedrag,  dat 

in  1  jaar  aangroeit  tot  500  gld. 

Evenzoo  blijkt,  dat  men  nu  ,  gld.  moet  betalen,  om  de 

schuld    van    500    gld.    af  te  doen,  die  men  over  2  jaren  moet 

betalen.   Om  de  500  gld.,  die  over  12  jaren  vervallen,  contant 

,    .  ,  500       , , 

at  te  doen,  zal  men  nu  moeten  betalen :  j^^  gld. 

l,Uo5 

Men  moet  dus  nu  betalen : 

500  500  500  500 

1,035"^  1,035-^^ "^  1,035^' ^  1,035'-' ^ 

Deze  getallen  vormen  een  meetkundige  reeks,  welke  opklimmend 

is,   als  men   ^  ^^ki.>  als  eersten  term  beschouwt.  De  reden  is  dan 
1,035'^ 

1,035  en  het  aantal  termen  12. 

JU.,  500       1,035^'—  1     ,, 

Men  moet  dus  betalen:  77^;^  •  — nTïöH 8    * 

l,Uoo  U,Uoo 

Opgave.  Wordt  gevraagd  hoe  groot  de  som  jK"  is,  (contante 

■waarde)    waarmede    men    een  schuld  van  a  gld.,  die  n  jaren 

lang  op  het  einde  van  elk  jaar  betaald  moet  worden,  kan  afdoen, 

als  het  percent  p  is,  dan  zal  men  vinden : 

I      P 


K^,       "         >     ^°°-  .  (6) 


'  100/  100 

De  leerling  bewijze  deze  formule. 

Opmerking. 

De    formule    (6)    had    ook    uit    formule    (5)  kunnen  afgeleid  Jl 
worden.    Iemand   toch,  die  de  som  van  JL  gld.  uit  formule  (ö)" 


139 


bezit ;  deze  h  p  "/^  op  samengestelden  interest  uitzet,  en  daar- 
van aan  het  einde  van  elk  jaar  a  gld.  afneemt,  zal  na  n  jaren 
niets  meer  bezitten.  Men  had  dus  in  formule  (5)  het  eindkapitaal 
K„  =  O  kunnen  stellen,  het  beginkapitaal  A  =  K.  Formule  (5) 
verandert  dan  in  : 

P 


^=M^+4j-« — :f — ' 

100 
welke  dezelfde  is  als  formule  (6). 
)2.  Deze  formule  (6)  wordt  bij  de  volgende  berekeningen  gebruikt : 

bij  levensverzekeringen.  Dan  stelt  K  de  koopsom  voor, 
waarvoor  men  zich  gedurende  n  jaren  een  lijfrente  van  a  gld. 
kan  verzekeren,  indien  de  maatschappij  een  rentestandaard  van 
j?  7o  heeft  aangenomen. 

bij  leeningen  Dan  stelt  K  de  geleende  som  voor,  en  a  wijst 
de  annuïteit  aan,  die  men  gedurende  n  jaren  aan  het  einde 
van  elk  jaar  moet  aflossen,  om  de  schuld  te  delgen. 

Voorbeeld  : 

De  gemeente  N.  gaat  voor  het  bouwen  eener  nieuive  hoogere 
burgerschool  een  leening  aan  van  100000  gld.  a  4  "/o,  die  zij 
in  10  jareyi  ivil  aflossen.  Hoe  groot  is  elke  annuïteit  ? 

Oplossing. 

Stel,  dat  de  gemeente  N.  jaarlijks  x  gld.  aflost. 


X  gld.  op  het  einde  van  het  eerste 
X  gld.    „     „         r,       „       „     tweede 


jaar  =  ----  gld.  contant. 


X  gld. 


tiende 


=  Tfi¥'^^'^- 


De    gemeente    zou    de   schuld  dus  kunnen  aflossen  door  een 
contante  betalinsr  van  : 


1,04^  1,04-^ 


of  van : 


X 


1,04'" 


1,04"'^  1,04'*^^^^^'' 


1,04"'""       0,04 
Men  heeft  dus  de  vergelijking : 


gld. 


140 
X  — ^TTT— ^  =  100000 


X  = 


1,04^*''"       0,04 

100000  X  1,04^°  X  0,04  _  4000  X  1,04'" 

1,04'"— 1  "~      1,04^''— 1    •  I 

Stelt  men  nu  1,04'"  =  &,  dan  is:  " 

log.  è  =  10  X  0,0170333  =  0,17038, 
en  6  =1,48023. 
^    ,    ,       .  4000X1,48023  5920,92 

Derhalve  IS    ^-  =  —^^^^^23 ^Ö;48Ö23 

log.  X  =  log.  5920,92  —  log.  0,48023 
log.  5920,92  =  3,77239 
log.  0,48023  =  0,68154  -  1 

af 

log.  X  =  4,09085 
.r=  12326,9 

Op    het  einde  van  elk  jaar  moet  de  gemeente  dus  12326,90 
gld.  betalen. 

Opgaven. 

1.  Iemand  koopt  een  lijfrente  van  3000  gld.  bij  een  levensver- 
zekeringmaatschappij, die  3^  7o  interest  berekent.  Als  zijn  waar- 
schijnlijke levensduur  nog  22  jaren  bedraagt,  hoeveel  moet  hij 
dan  betalen  ? 

2.  Iemand  heeft  een  lijfrente  gekocht  van  a  gld.  's  jaars,  gedu* 
rende  n  jaren  betaalbaar.  Hij  wenscht  deze  te  veranderen  in 
een  andere,  gedurende  w  jaren  betaalbaar.  Hoe  groot  zal  deze 
zijn  ?  Interest  p  %. 

Men  neme  a  =  2000  ;  w  =  20  ;  7n  =  Ih  ;  p  =^  é. 

3.  A.  wordt  bij  testamentaire  beschikking  universeel  erfgenatm ; 
maar  tevens  wordt  in  het  testament  bepaald,  dat  aan  den  bediende 
van  den  erflater  op  het  einde  van  elk  jaar  300  gld.  moet  betaald 
worden.  Voor  hoeveel  kan  A.  deze  verphchting  afkoopen,  als 
de  bediende  waarschijnlijk  nog  15  jaren  zal  leven  ?  Interest  S^  "/o- 

4.  Een  gemeente  moet  voor  het  onderhoud  van  een  weg  jaarlijks 
1000  gld.  betalen.  Voor  welke  som  kan  zij  deze  verplichting 
afkoopen  ?  Rente  4"/o. 

5.  Voor  een  bosch  wordt  20000  gld.  geboden  door  iemand,  die 
5  "/o  van  zijn  geld  wenscht  te  maken.  Voor  hoeveel  gld.  hout 
denkt  hij  jaarlijks  te  kunnen  kappen  ? 


141 

Een  rentenier  bezit  50000  gld.,  waarvan  hij  3^  7o  geniet.  Om 
zijn  inkomen  te  verhoogen,  gebruikt  hij  20000  gld.  tot  aankoop 
van  een  lijfrente.  De  levensverzekering-m'J,  waarbij  zulks 
geschiedt,  berekent  3  7o,  en  de  waarschijnlijke  levensduur  van 
den  rentenier  is  nog  20  jaren.  Hoe  groo^  is  nu  zijn  jaarlijksch 
inkomen  ? 

Hoeveel  moet  men  1  Januari  1900  betalen,  ten  einde  31  Dec. 

1906,  31  Dec.  1907 tot  en  met  31  Dec.  1910  een  jaarlijk- 

sche  lijfrente  van  1000  gid.  te  kunnen  ontvangen?  Rente  4  7o. 

[8.  A.  bezit  een  eeuwigdurende  rente  van  800  gld. ;  hij  wenscht 
deze  te  veranderen  in  een  lijfrente  van  2500  gld.  Hoe  lang  zal 
deze  loopen?  Rente  3^7o. 

A.  heeft  een  lijfrente,  die  n  jaren  duurt  en  op  het  einde  van 
elk  half  jaar  betaalbaar  is ;  hij  wenscht  deze  te  veranderen  in 
een  lijfrente,  die  m  jaren  duurt  en  op  het  einde  van  elk  kwartaal 
betaalbaar  is.  Hoe  groot  is  deze  laatste?  Percent  =p.  Men 
neme  n  =  20 ;  7w  =  15  ;  ^  =  4|. 

iO.  Een  gemeente  heeft  een  schuld  van  150000  gld.  aangegaan  a  4  7o. 
De  eerste  5  jaren  betaalt  zij  geen  rente  en  lost  ook  niet  af. 
Daarna  begint  ze  af  te  lossen.  Hoe  groot  is  elke  annuïteit,  als 
de  geheele  schuld  na  25  jaren  gedelgd  moet  zijn  ? 


J03.  Vraagstukken  over  samengestelden  interest,  welke  niet  tot  de 
vorige  groepen  kunnen  teruggebracht  worden,  lost  men  in  het 
algemeen  als  volgt  op : 

De  bedragen,  die  men  ontvangt  en  die  men  betaalt,  herleidt 
men  tot  denzelfden  datum,  en  stelt  daarna  de  verkregen  sommen 
aan  elkaar  gelijk. 

Voor  dien  datum  kiest  men  doorgaans  den  eersten  of  laatsten 
dag,  die  in  de  opgave  genoemd  wordt. 

Voorbeeld. 

Iemand  wenscht  1  Januari  1900,  1  Jan.  1901.  ...  tol  e?i 
met    1  Jan.  1906  een  som  gelds  te  betalen,  ten  einde  31  Dec. 

1912,  31  Dec.  1913 tot  en  met  31  Dec.  1920  een  som  van 

1000  gld.  te  kunnen  ontvangen.  Hoeveel  moet  hij  daarvoor  bij 
het  begin  van  eerstgenoemde  jaren  sto?'ten  ? 

Oplossing. 

Herleiden  wij  alle  bedragen  tot  den  eersten  datum :  1  Jan.  1900, 
en  noemen  wij  de  premie,  die  hij  betaalt,  x  gld. 


142 


X   gld.  op  1  Jan.  1900  =  x     gld.  op  1  Jan.  1900. 
o^gld.  „  1   „  1901  =^gld.  .    1  r,     1900. 

X   gld.  ,  1  .„  1902  =ï||êgld-  .    1  '.  1900. 


X   gld.  op  1  Jan.  1906 

X 


Som  = 


1,04' 
1,04'  -  1 


]gld.  ,  1 
gld. 


1900. 


1,04''    0,04 

1000  gld.  op  31  Dec.  1912  =:i^^^gld.  op  1  Jan.  1900. 

1000 


{a.) 


1000  gld.  „  31 


1913 


1,04'^ 


rld. 


1900. 


1000  gld.  op  31  Dec.  1920 
Som 


1000 


1,04 
1000  1,04'  —  1 


1,04'^'  •   0,04 
Uit  (^.)  en  (/3)  volgt: 

X       1,04^  —  1    1000  1,04^—1 


gld. 
gld. 


1900. 


(/3) 


1,04'^ '   0,04 


X  = 

Stel  1,04''^  =  ^. 
log.  6  ==  9  log.  1,04 
log.  5  =  9  X  0,0170333 
log.  b  =  0,15330 
0  =  1,42332. 


1,04-'  '      0,04 

1000     1,04"— 1    1,04^X0,0-1 

1,04'^'  ■      0,04       '     1,04^—1 

1000  X  (1,04'^—  1) 
1,04''(1,04'  — 1)   • 

Stel  1,04' =  c. 
log.  c  =  7  log.  1,04 
log.  c  =  7X0,0170333 
log.  c  =  0,11923 
c  =  1,3159. 


Dus  X  = 


1000  X  0,42332 


423,32 


1,04'^  X  0,3159        1,04'^  X  0,3159 ' 
log.  X  =  log.  423,32— (15  log.  1,04  +  log.  0,3159). 

log.  423,32  =  3,62667  —  1 
15  log.  1,04  =  0,25550 
log.  0,3159  =  0,49955  — 1  0,75505—1 

op     = af 

log.  a;=  2,87162 
rr  =  744,08. 


143 


Hij  moet  dus  1  Jan.   1900,   1  Jan.  1901  .    . 
1  Jan.   1906  een  som  van  744,08  gld.  betalen. 


tot  en  met 


Opgaven. 

1.  Een  vader  wensclit  bij  de  geboorte  van  zijn  zoon  een  zekere 
som  op  samengestelden  interest  te  zetten  k  4  7ü,  opdal  deze 
van  af  zijn  19^*^"  verjaardag  gedurende  6  jaren  een  som  van 
1000  gld.  ontvangt  (studieverzekering).  Hoeveel  moet  hij  storten  ? 

2.  Hoeveel  zou  de  vader  jaarlijks  moeten  storten,  indien  hij  dit 
wil  doen  van  af  de  geboorte  tot  en  met  den  18***^"  verjaardag? 

3.  Iemand  heeft  aanspraak  op  een  dadelijk  ingaande  lijfrente  van 
a  gld.  gedurende  n  jaren.  Indien  hij  de  eerste  ontvangst  m  jaren 
uitstelt,  hoe  lang  kan  hij  dan  nog  diezelfde  lijfrente  genieten  ? 
Neem  a  =  800  ;  7i  =  lO  ;  m  =  4. 

4.  Op  een  gemeente  rust  de  verplichting,  om  over  a  jaren  en 
verder  alle  b  jaren  een  som  van  A  gld.  bij  te  dragen  tot  onder- 
houd van  een  weg.  Waarmee  kan  deze  verplichting  afgekocht 
worden  ?  Rente  p  7o.  Men  neme  a=:  i,  h  =  6,  A=  100,  p  =  3-|. 

5.  Iemand  bezit  het  vruchtgebruik  van  nominaal  20000  gld.  Certif. 
N.  W.  S.  2^7o  gedurende  20  jaren.  Met  welk  kapitaal  staat 
dit  gelijk,  als  de  rentestand  4  %  is  ?  (van  de  halfjaarlijksche  coupons 
wordt  1  7o  administratieloon  betaald). 

6.  Hoeveel  kan  iemand,  die  p  7o  van  zijn  geld  wenscht  te  maken, 
bieden  voor  een  bosch,  dat  over  a  jaren  en  verder  alle  b  jaren 
voor  A  gld.  hout  oplevert? 

Men  neme  p  =  ^,  a  =  3,  0  =  5,  A  =  200. 

7.  Iemand  neemt  1  Jan.  1900  een  hypotheek  van  20000  gld.  k 
5  7o  op  zijn  huis,  onder  voorwaarde,  dat  hij  deze  schuld  in  12 
jaren  aflost,  te  beginnen  1  Jan.  1905.  Hoe  groot  is  elke  aflossing? 

8.  Iemand  zet  gedurende  a  jaren,  aan  het  begin  van  elk  jaar,  A 
gld.  op  samengestelden  interest  h  p  7o.  Welke  som  kan  hij  ge- 
durende de  volgende  b  jaren,  bij^  het  begin  van  elk  jaar,  daar- 
voor terug  ontvangen? 

Men  neme  A  =  2000,  a  =  b,  b=^6,  p  =  4. 

(Eindex.H.B.S.  1879). 

9.  Iemand  wil  zorgen,  dat  van  1  Jan.  1878  tot  en  met  1  Jan.  1900 
aan  een  vereeniging  ieder  jaar  240  gld.  wordt  uitgekeerd.  Hij 
stort    te    dien   einde  van  1  Jan.   1853  tot  en  met  1  Jan,  1870 


144 

jaarlijks  een  zelfde  som.  Hoe  groot  is  deze  som?  Interest  4  7o. 

(Eindex.  H.B.  S.  1877). 

10.  Aan  iemand,  die  zijn  huis  wil  verkoopen,  worden  3  aanbiedingen 
gedaan.  A  biedt  48000  gld.,  te  betalen  over  12  jaren.  B  wil 
gedurende  12  jaren  aan  het  einde  van  elk  jaar  3200  gld.  betalen. 
C  biedt  10000  gld.  contant  en  verder  aan  het  einde  van  elk  der 
eerste  7  jaren  3400  gld.  Wie  doet  het  voordeeligste  bod,  als 
men  den  interest  van  het  geld  op  4  %  stelt  ? 

(Eindex.  H.  B.  S.  1869). 

11.  Iemand  betaalt  nu  10000  gld.;  hoe  lang  kan  hij  daarvoor  een 
lijfrente  genieten  van  1500  gld.,  als  de  eerste  storting  plaats 
heeft  na  5  jaren  ? 

12.  Van  een  schuld  betaalt  men  in  de  eerste  5  jaren  3|-  7o,  na 
dien  tijd  echter  4  "/o  interest.  Wanneer  men  van  den  beginne 
af  jaarlijks  6  %  van  het  oorspronkelijke  kapitaal  tot  betaling 
der  rente  en  aflossing  der  schuld  stort,  na  hoeveel  jaren  is  dan 
de  geheele  schuld  gedelgd  ? 

13.  Hoe  groot  is  de  contante  waarde  eener  lijfrente,  die  elk  vol- 
gend jaar  e  maal  zoo  groot  wordt  als  het  voorafgaande,  wan- 
neer zij  n  jaren  bij  het  begin  van  ieder  jaar  genoten  wordt  ? 
Rente  p  %. 

14.  Hoe  groot  is  de  contante  waarde  eener  lijfrente,  die  n  jaren 
genoten  wordt  op  het  einde  van  ieder  jaar,  als  de  eerste  lijf- 
rente r,  de  tweede  2r,  de  derde  8r  enz.,  de  laatste  nr  gld. 
groot  is  ?  Rentestand  p  7o- 


HOOFDSTUK  Vil. 
Permutaties   en   Combinaties. 


304.  Heeft  men  een  groep  van  n  grootheden  (elementen),  dan  kan 
men  zich  die  grootheden  op  verschillende  wijze  gerangschikt 
denken.  Let  men  daarby  niet  op  de  waarde  der  grootheden, 
maar  uitsluitend  op  de  volgorde,  ivaarin  zij  geplaatst  zijn, 
dan  wordt  de  groep  der  n  grootheden  een  permutatie  dezer 
grootheden  genoemd. 

Kiezen  wij  als  voorbeeld  drie  grootheden,  die  wij  door  a,  h,  c 
zullen  aanduiden,  dan  kan  men  van  deze  grootheden  de  volgende 
permutaties  vormen  : 

abc  hca 

ach  bac 

Van  de  vier  grootheden  :  5,  7,  8,  9,  kan  men  de  volgende 
24  permutaties  vormen  : 


cab 
cba 


789 
798 
879 
897 
978 
987 


589 
598 
859 
895 
958 
985 


8  579 
8  597 
8  759 
8  795 
8  957 
8  975 


9  578 
9  587 
9  758 
9  785 
9  857 
9  875 


Het  aantal  permutaties,  die  men  van  n  groothede?i  vormeii 
kan,  zidlen  wij  voorstellen  door  JP^. 

Dit  aantal  kan  gemakkelijk  bepaald  worden.  In  de  eerste 
kolom  van  de  hierboven  opgeschreven  permutaties  van  de 
vier  grootheden  5,  7,  8,  9,  vindt  men  die,  welke  beginnen 
met  de  grootheid  5.  Laat  men  in  die  kolom  de  grootheid  5 
weg,  dan  houdt  men  alle  permutaties  over,  die  met  de  grootheden 
7,  8,  9  gemaakt  kunnen  worden  ;  hun  aantal  is  P3. 

Het  aantal  permutaties,  die  met  5  beginnen,  is  dus  P3 ;  even- 
eens is  het  aantal  permutaties,  die  met  7,  of  8,  of  9  beginnen, 

Dcrksen  en  de  Laive,  Alg.  III.  10 


146 

gelijk    aan   P3,  zoodat  het  geheele  aantal  permutaties  van  de  4 

grootheden  geUjk  is  aan  4  X  -Pa- 
Men  heeft  dus  : 

P4  =  4  X  P3. 
Op  dezelfde  wijze  kan  men  aantoonen : 

Pe  =  6XP5 


P.^wXi'n-.. 

Daar    men    nu  met  1  grootheid  slechts  1  permutatie  vormen 
kan,  heeft  men : 

P,  =  1 

P,  =  2XPi-=2Xl 

P3=:3XP2  =  3X2X1 

P4=-4XP3-=4X3X2X1 
P5  =  5XP4  =  5X4X3X2X1. 
enz. 
jp„  =  nX(**  — l)(w— 2)(w  — 3)  .    .    .    .3X2X1. 

Het  produkt  der  eerste  71  geheele  getallen  ivordt  meestal  voor- 
gesteld door  n!  en  gelezen  n  faculteit. 

Men  heeft  dus  : 

Pn  =  n!  (1) 

Opgaven. 

Hoeveel  verschillende  getallen  van  vijf  cijfers  kan  men  vormen 
met  de  cijfers  :  7,  8,  9,  1  en  3  ? 

Hoeveel    bedraagt    de  som  van  de  getallen  van  zes  cijfers,  die 
men  vormen  kan  met  de  cijfers:  1,  2,  3,  4,  5,  6? 
Op  hoeveel  verschillende  manieren  kan  men  7  personen  te  gelijk 
op  één  bank  doen  plaats  nemen? 


305.  Bevinden  er  zich  onder  de  n  grootheden,  die  wij  willen  per- 
muteeren,  eenige  gelijke,  zooals  bij  de  volgende  vijf  :  a,  6,  &,  b  en  c, 
dan  geven  wij  aan  die  gelijke  grootheden  eerst  verschillende 
indices,  en  duiden  de  drie  gelijke  grootheden  &  aan  door :  h^, 
hl  en  hi. 

Onder  al  de  permutaties,  die  men  dan  met  a,  ^1,  ö^,  ^3  en  c 
kan  vormen,  zal  ook  voorkomen  de  groep  : 
61     hl     hi     a     c 
hl     hi     hi     a     c 


147 

hi     bi     bi     a     c 
bi     bs     bi     a     c 
bi     bi     b>     a     c 
b.)     bi     bi     a     c, 
zijnde  de  groep,  die  gevormd  wordt,  door  achter  alle  permutaties 
van    de    grootheden    b,,    bi   en    63  de  groep  nc  te  voegen.  Het 
aantal  permutaties  in  deze  groep  zal  dus  gelijk  zijn  aan   P3. 

Laat  men  nu  de  indices  weg,  dan  vormen  al  de  permutaties 
in  deze  groep  slechts  één  en  dezelfde  permutatie,  n.1.  bbbac. 

Hieruit  ziet  men,  dat  men  al  de  permutaties  van  a,  b,  b,  h  en  c 
vereenigen  kan  in  groepen  van  P3  permutaties,  die  alle  dezelfde 
permutatie  vormen,  waaruit  dus  blijkt,  dat  het  aantal  permutaties 
van  vijf  grootheden,  waaronder  drie  gelijke  voorkomen,  gelijk 
is  aan  het  aantal  permutaties  van  vijf  verschillende  grootheden 
gedeeld  door  het  aantal  permutaties  van  drie  verschillende  groot- 
heden ;  het  gevraagde  aantal  zal  dus  zijn  : 

5] 
3!' 
Evenzoo  vindt  men  voor  het  aantal  permutaties  van  n  groot- 
heden, waaronder  p  gelijke : 

n  ! 
p  !' 
Zijn  er  bij  de  n  grootheden  p  gelijk  aan  a,  en  bovendien  nog 
q  gelijk  aan  /;,  dan  is  het  aantal  verschillende  permutaties  : 

n  I 

p.'Xq  r 

Opgaven. 

1.  Hoeveel    verschillende    getallen    kunnen  door  omzetting  van  de 
cijfers  gevormd  worden  uit  het  getal :  33445  ? 

2.  Hoeveel    verschillende    letterverbindingen    kan  men  maken  van 
de  woorden  :  Amsterdam  ;  Wilhelmina  ;  Napoleon ;  Mississippi  ? 

3.  Onder    7    letters    komen    eenige  a's  voor,  en  men  kan  er  210 
verschillende  permutaties  van  maken.  Hoeveel  <x's  zijn  er  ? 

306.  Bij    de    groepen,  die  wij  in  de  voorgaande  paragrafen  behan- 
delden, kwamen  steeds  in  elke  groep  alle  grootheden  voor. 

Men  kan  echter  uit  n  grootheden  een  groep  van  in  groot- 
heden   vormen,    die    men    xich  weer  in  eene  bepaalde  volgorde 


148 

gerangschiJd  kan  denken.  Zulk  een  groep  heet  clan  een  variatie 
van  n  grootheden,  7n  aan  m.  Twee  variaties  kunnen  dus 
verschillen  5f  in  de  grootheden,  waaruit  ze  zijn  samengesteld, 
of  in  de  volgorde,  waarin  de  grootheden  geplaatst  zijn. 

Zoo  zijn  acd  en  hac  twee  variaties  van  de  vier  grootheden 
a,  6,  c  en  d  drie  aan  drie,  die  verschillen  in  de  grootheden, 
waaruit  de  variaties  genomen  zijn,  terwijl  acd  en  cad  twee 
variaties  drie  aan  drie  van  dezelfde  vier  grootheden  zijn,  die 
alleen  verschillen  in  de  volgorde  der  grootheden. 

Het  aantal  variaties  van  n  grootheden  m  aan  m  wordt  voor- 
gesteld door  Vn\  en  wij  zullen  aantoonen,  dat  dit  aantal 
gelijk  is  aan: 

n  (n  —  1)  (n  —  2)  (n  —  3) ....  (n  —  m  -\-  1). 

Om  de  variaties  op  te  schrijven  van  n  grootheden  2  aan  2, 
voege  men  achter  de  eerste  grootheid  beurtelings  elk  der  n  —  1 
andere  grootheden.  Er  zijn  dus  n  —  1  variaties,  die  met  de 
eerste  grootheid  beginnen ;  evenzoo  zijn  er  n  —  1  variaties  die 
met  de  tweede,  derde,  ....  n^^"  grootheid  beginnen,  zoodat  het 
geheele  aantal  variaties  van  n  grootheden  2  aan  2  is : 
V^  =  n{n-  1). 

De  variaties  3  aan  3  worden  opgeschreven,  door  achter  elk 
der  variaties  2  aan  2  elk  der  n  —  2  andere  grootheden  te 
plaatsen.  Uit  één  variatie  2  aan  2  vormt  men  dus  n  —  2  varia- 
ties 3  aan  3,  dus  uit  n  {n  —  1)  variaties  2  aan  2  vormt  men 
n{n  —  1)  (w  —  2)  variaties  3  aan  3.  Hieruit  blijkt  dus : 
n  =  {n-2)Vl  =  n{n-l){rt-2). 

Evenzoo  vindt  men : 
F,t  =(«-3)  Vi=nin-l){n—2]in  -3) 
VI  =(w— 4)  F^=n(w— l)(w— 2)(w-3)(w— 4) 

y:^=:(n-m-\-l)  Vr'=ri(n—l){n—2){n—3)....in—ni-{-l)    (2) 

Opgaven. 

.  Op  hoeveel  wijzen  kan  men  het  luiden  van  5  klokken  afwis- 
selen, als  men  te  beschikken  heeft  over  8  klokken? 

1.  Iemand  heeft  15  vrienden  ;  hoe  vaak  kan  hij  een  verschillend 
gezelschap  van  10,  van  12  personen  bij  zich  noodigen? 

1,    Iemand    heeft    5    stukken  doek,  elk  van  een  andere  kleur.  Op 


149 


hoeveel  verschillende  wijzen  kan  hij  daarvan  vlaggen  maken, 
ieder  bestaande  uit  3  kleuren? 

Uit  10  personen  worden  er  door  loting  4  gekozen,  hoeveel  ver- 
schillende groepen  zal  men  kunnen  verkrijgen,  en  hoe  vaak  zal 
ieder  persoon  kunnen  gekozen  worden  ? 


307.  Onder  Combinaties  van  grootheden  verstaat  mende  groepen, 
ivaarbij  op  de  rangschikling  in  de  groep  niet  gelet  wordt, 
zoodat  bv.  ab  en  ba  dezelfde  combinatie  vormen.  Het  aantal 
combinaties  van  n  grootheden  m  aan  m  duidt  7nen  aa?i  door  C^. 
Heeft  men  vijf  grootheden  a,  6,  c,  d  en  e,  en  vormt  men 
daarvan    alle    variaties    3    aan    3,    dan  krijgt  men  de  volgende 


variaties 


abc 
acb 
b  a  c 
b  c  a 
c  ab 
eb  a 


ab  d 
adb 
bad 
b  da 
dab 
db  a 


ab  e 
a  eb 
b  a  e 
b  e  a 
eab 
eb  a 


acd 
adc 
c  ad 
c  d  a 
d  a  c 
de  a 


ace 
a  e  c 
c  a  e 
c  e  a 
e  a  c 
e  c  a 


ade 
aed 
da  e 
d  e  a 
e  ad 
e  da 


bed 
b  de 
eb  d 
c  db 
db  c 
de  b 


boe 
beo 
c  b  e 
c  e  b 
eb  o 
e  eb 


b  de 
bed 
db  e 
deb 
eb  d 
edb 


ede 
eed 
d  e  e 
d  e  e 
eed 
ede 


wier  aantal  gelijk  is  aan :  5X4X3  =  60. 

Deze  60  variaties  kan  men  echter  verdeelen  in  10  groepen 
van  zes,  die  uit  dezelfde  grootheden  bestaan,  en  dus  slechts 
één  enkele  combinatie  vormen,  zoodat  het  aantal  combinaties 
van  vijf  grootheden  drie  aan  drie  gelijk  is  aan  60:6  =  10. 
De  vormen,  die  in  deze  10  groepen  voorkomen,  zijn  de  varia- 
ties van  de  vijf  grootheden  drie  aan  drie ;  en  het  aantal,  waaruit 
elk  der  10  groepen  bestaat,  is  gelijk  aan  't  aantal  permutaties 
van  drie  grootheden. 

Wil  men  nu  in  het  algemeen  het  aantal  combinaties  bepalen 
van  n  grootheden,  m  aan  m,  dan  redeneert  men  aldus : 

Onderstel,  dat  men  1  combinatie  van  n  grootheden  m  aan  m 
gevormd  heeft,  dan  zal  men  uit  de  grootheden  dezer  combinatie 
7n  I  permutaties  van  dezelfde  m  grootheden  kunnen  afleiden, 
en  zoo  telkens  een  variatie  van  n  grootheden  m  aan  fil  ver- 
krijgen, waaruit  dus  volgt : 

,„  ,,„, .  ^«.  —  II-  t^in-V)  (n-2)      .  {n-ni -j- 1) 

'm.  I 


m:      1.2.3.... 

Met  behulp  van  deze  formule  vindt  men : 


m 


(3) 


150 


n 

T 

n{n  —  1) 


1  .    2 

n{n—l){n  —  2) 

1.2      .      8 

M  (w  —  1)  (n  —  2)  (n  - 

-3) 

a[  = 

r<3  — 

^n  

fii  

"  ~  1    .  2       .      3      .      4      • 
^        Hieraan    ziet    men,    dat  het  aantal  combinaties  van  n  groot- 
heden   1    aan    1,    2    aan    2,    3    aan    3    enz.    juist  de  bekende 
binomiaal-coëfflcienten  opleveren  (zie  Deel  I  §  50). 

Dat  dit  zoo  zijn  moet,  zullen  wij  in  het  volgende  bewijzen. 

308.  Ontwikkelt  men  het  produkt  der  n  factoren  : 

{x  4-  a,)  {x  +  a.)  (a?  +  %)  •  •  •  (x -{-  a„), 
dan  ontstaat  een  gelijkslachtige  veelterm  van  den  n'*''"  graad, 
die  slechts  positieve  termen  bevat,  terwijl  de  hoogste  macht  van 
X  uit  dien  veelterm  x'^  is.  Behalve  deze  macht  komen  er  ook 
in  voor  termen  met  a;"~\  x'""^,  x""^,  .  .  .  x^,  x^  en  x^  terwijl  er 
ook  één  term  zal  zijn,  die  x  niet  bevat.  Wanneer  men  nu  slechts 
weet,  waarmee  elk  dezer  verschillende  machten  van  x  nog  ver- 
menigvuldigd moet  worden,  dan  kan  men  het  ontwikkelde 
produkt  onmiddellijk  opschrijven.  Wij  zullen  dit  voor  a;"~"'  trach- 
ten te  bepalen. 

De  term,  waarin  a;'^~"*  voorkomt,  is  van  den  w''"'  graad  ten 
aanzien  der  letterfactoren  x^  «i,  a>^  .  .  .  a^-  Daar  er  ?i  —  m 
factoren  x  in  voorkomen,  zal  hij  nog  vermenigvuldigd  moeten 
worden  met  groepen  van  ni  factoren,  die  men  uit  de  w  waarden 
«1,  «2,  «3  .  .  .  ün  vormen  kan,  en  elke  groep  van  ni  dezer 
factoren  zal  daarbij  voorkomen.  Het  aantal  dezer  groepen  is 
dus  het  aantal  combinaties  van  n  grootheden  m  aan  m  en  dus 
gelijk  aan  CT,  terwijl,  als  de  grootheden  a,,  a^,  «3,  .  .  .  ««, 
onderling  gelijk  zijn  aan  a,  elke  groep  a"'  zal  zijn,  zoodat  de 
term  x'^""'  vermenigvuldigd  moet  worden  met: 

n    "     • 

Het  gedurig  produkt  der  n  factoren  is  echter  door  die  gelijk- 
stelling overgegaan  in  de  n'^'^  macht  van  x  -]-  a. 
Stelt  men  nu  in  : 

n     (*     1 

die  de  coëfficiënt  van  ic"""'  is,  ni  achtereenvolgens  gelijk  aan  • 
O,   1,  2,  3,     .    .    .  n,  dan  krijgt  men:  » 


151 


-I- .  .  .  crVa"-'  +  Gr'ip«"-'  +  c: «". 

309.  De    binomiaal-coëfficienten  hebben  verschillende  merkwaardige 
eigenschappen,  waarvan  wij  er  eenige  zullen  aantoonen. 
Vooreerst  volgt  uit: 


ar'  = 


n{n—l){n  —  2)  . 

.{n- 

-m+1) 

1.2      .      3  .    .    . 
_  w  (w  —  1)  (n  —  2)  . 

.    .{n- 

.  m 
-w  +  2) 

en 


dat 


1    .  2 


M  —  m  +  1  ^,„_, 


m 


8 (m  —  1)' 

6'" 


Hieruit  volgt : 

In  de  ont-wikkeling  van  {x  -\-  a)'  is  iedere  coëfficiënt 
gelijk  aan  den  voorgaanden,  vermenigvuldigd  met 
den  exponent  van  x  in  dezen  voorgaanden  term,  en 
gedeeld  door  den  exponent  van  a  in  den  term,  dien 
men  wil  opschrijven. 

Met  behulp  hiervan  kan  men  zeer  spoedig  de  ontwikkeling 
van  een  bepaalde  macht  van  x  -]-  a  opschrijven.  Zij  b.v.  gevraagd 
te  ontwikkelen  : 

(x-^ay. 

De  eerste  twee  termen  zijn  x"  en  7x% ;  de  derde  term  bevat 


x^d'    en    zijn    coëfficiënt  is 


7X6 


=  21,  zijnde  de  coëfficiënt  7 


van  den  tweeden  term  maal  den  exponent  van  X  in  dien  term, 
gedeeld  door  den  exponent  van  a  in  den  derden  term: 
Wij  krijgen  dus  : 

7      f\ 

x'  4-  Ix'a  +  -^afa  of  x'  +  7x'a  -j-  21;rV 


voor  de  eerste  drie  termen. 

De  vierde  term  zal  zijn : 

de  vijfde  term : 

de  zesde  term: 

de  zevende  term: 

de  achtste  term : 


3 
25X4 


00  0/    —  ót^OO  Cv  . 


21    X   o    _4^,3_  OX^A^f 

xht"  =  85a;^a^ 


35  X  3    ,  ,      ^,   .  , 
— - —  xa  =  21;r  aP, 
5 


.21X2 

6 
7X1 


xa'  =    Ixa!', 


a'     = 


152 

310.  Een  andere  belangrijke  eigenschap  is,  dat  de  coëfficiënten 
van  twee  termen,  die  even  ver  van  de  uiterste  af- 
staan, gelijk  zijn, 

m.  a.  w.,  dat:  CT  =  O,?-"'. 

Heeft  men  b.v.  zes  grootheden  a,  b,  c,  d,  e  en  f,  en  neemt 
men  er  twee  uit  b.v.  a  en  b,  dan  blijven  er  6  —  2  over.  Nu 
kan  men  met  de  twee  grootheden  a  en  6  slechts  één  enkele 
combinatie  ab  vormen,  terwijl  men  met  de  6  —  2  overblijvende 
grootheden  ook  slechts  één  enkele  combinatie  van  4  grootheden 
vormen  kan. 

Naast  de  combinatie  ab  wordt  dus  gevormd  de  combinatie 
cdef.  Neemt  men  2  andere  grootheden  bv.  c  en  f,  dan  zal  de 
daarmee  gevormde  combinatie  cf  één  en  niet  meer  dan  één  van 
4  grootheden  overlaten,  nl.  abde.  Hieruit  blijkt  dus,  dat  het 
aantal  combinaties  van  zes  grootheden,  twee  aan  twee,  gelijk  is 
aan    het    aantal    van    zes  grootheden  (6  —  2)  aan  (6  —  2),  of : 

<^6  ^6       • 

Evenzoo  verklaart  men  : 

/^5    /nrl2— 5  .         /-t28  /n84— 28  . 

Oi2  Oi-)        ,         O34  •  1^34         , 

in  het  algemeen :  Qt  =  C^-'^ 

Opmerking.  Men  kan  deze  eigenschap  ook  uit  de  gevonden 
formule  zelf  afleiden,  aldus: 
rim__n{n—l){n—2)....{n  —  m-\-l)_ 


1.    2.          3.     ... 

m 

_  {n  (n  -  1)  (w  —  2) . . 

..(n  — w-f  1)}X1.2.3.. 

.  .{n  —  m) 

1.2.          3.     .. 

m           XI. 2. 3.. 

..{n  —  m) 

nf               m. 

'  (w  +  1)  (w  4-  2) . . .  .  (w  - 

-l)Xn 

mf  {n  —  m)!       m. 

{n  —  m)  f 

__n{n—l){n—2). 

.   .   .   (m  4-    1)  _    ^n-„^ 

3 {n  —  m) 

Opgaven. 

1.  Schrijf  in  eens  de  ontwikkeling  op  van: 

{x  +  aY' ;     (x  —  ay ;     {x  +  af' ;     {x  -  af. 

2.  Hoeveel   snijpunten  hebben  10  lijnen,  waaronder  geen  evenwij- 
dige voorkomen? 

Als    er  onder  die  tien  4  zijn,  die  evenwijdig  loopen,  hoeveel 
snijpunten  ontstaan  er  dan? 


153 

3.  Hoe  groot  is:  C\;     Cl',     Cl;     Ci?;     C?ó\? 

4.  Hoe  kunt  ge  uit   Fis  verkrijgen  ^^15? 

5.  Hoeveel  verschillende  wachtposten  van  6  man  kan  men  uit  60 
manschappen  samenstellen,  en  hoe  vaak  zal  één  bepaald  persoon 
op  wacht  staan? 

6.  In  hoeveel  punten  kunnen  12  vlakken  elkaar  op  zijn  hoogst 
snijden  ? 

7.  Als  er  onder  die  twaalf  4  zijn,  die  evenwijdig  loopen,  terwijl  3 
andere  een  gemeenschappelijke  snijlijn  hebben,  hoeveel  snijpunten 
zijn  er  dan? 

8.  Het  aantal  combinaties  3  aan  3  van  n  voorwerpen  is  ^-g  van 
het  aantal  combinaties  5  aan  5  van  die  n  voorwerpen  Hoe 
groot  is  w? 

9.  Hoe  groot  is  n,  als: 

Ci+,  =  9XCl 
C\     =  3f  X  C\ 

F^F„^,  =  5:  12 
F^=12XF^    ? 

"2" 

10.    Iemand    heeft    7    broeken,    6    vesten    en  5  jassen.  Op  hoeveel 
verschillende  manieren  kan  hij  zich  kleeden  ? 

H.    Ontwikkel: 

Idb''      4c' f       ,  ,,    .,        j,..        ., 

(^--i^^J'   (i  +  '-^sr;  iiya-biy. 

12.  Bepaal: 

Tg  van  (—  X  -f  2y)'' ;      T,-,  van  {2x  —  SyY' ; 

r,o  van  (a'  —  abf* ;         T,,  van  I- z-'A 

13.  Herleid  :  K(61  +  28V"'3)" ;     K(5  —  2ï\yUf. 


HOOFDSTUK   VIII. 
Rekenkundige    Reeksen   van   hoogere    orde. 


311.    Wanneer  fnen  een  willekeurige  r^'  van  getallen  opschrijft,  h.v.  : 
3,  8,  10,  17,  29,  37, 
en    men    leidt   hieruit  een  tweede  rij  af,  door  achtereenvolgens 
de    verschillen    van    twee  op  elkaar  volgende  termen  der  eerste 
7'ij  neer  te  schrijven : 

5,  2,  7,  12,  8, 
dan  wordt  deze  rij  de  rij  der  eerste  verschillen  genoemd. 
Leidt  men  op  dezelfde  tvijze  hieruit  iveer  een  nieuive  rij  af : 
-3,  5,  5,  -  4, 
dan  ivordt  deze  de  rij  der  tweede  verschillen  ^/moemc?,  m.r . 

Zoo  is  van  de  rij  der  getallen  : 
3  ,  10  ,  20  ,  35    ,  48  ,  59  ,  75  , 

7    ,    10  ,  15   ,    13  ,  11  ,  16  ,     de  rij  der  eerste     verschillen. 
3,5,   —2  ,  —2  ,  5  ,  y,    V     r,  tweede  , 

2,-7,0,7,  „   „      „  derde  „ 

—9,7,7,  »   ,      «  vierde 

313.  Zijn  de  getallen,  die  de  rij  der  eerste  verschillen  vormen,  alle 
gelijk,  dan  is  de  oorspronkelijke  rij  een  geivone  rekenkundige 
reeks,  ook  wel  rekenkundige  reeks  van  de  eerste  orde 
genoemd. 

Schrijft  men  een  rij  op,  zoodat  de  rij  der  eerste  verschillen 
een  rekenkundige  reeks  van  de  eerste  orde  is,  en  de  getallen, 
die  de  rij  der  tweede  verschillen  vormen,  dus  gelijk  zijn,  dan 
heet  deze  rij  een  rekenkundige  reeks  van  de  tweede 
orde. 
Zoo  is  : 

2,  9,  19,  42,  58  een  rekenk.  reeks  der  tweede  orde  ;  .1 


155 


want  de  rij  der  eersle  verschillen  : 

7,  10,   13,  16  is  een  gewone  rekenk.  reeks, 
en  de  rij  der  tweede  verschillen  : 

3,  3,  3,     levert  gelijke  getallen   op. 
7;/  het  algemeen  xal  een  rij  vati  getallen  een  rekenkundige 
reeks    van    de  n*'©  orde  hceten,  als  de  reeks  der  n'^'  ver- 
schillen een  rij  van  gelijke  getallen  oplevert. 

Zoo   is   de  volgende  reeks  van  de  vierde  orde,  omdat  de  rij 
der  vierde  verschillen  gelijke  getallen  oplevert : 

1  ,  16  ,  81   ,   256  ,  625  ,  1296  ,  2401  ,  4096  , 
15  ,  65  ,  175  ,  369  ,  671    ,    1105  ,  1695  , 
50  ,  110  ,  194  ,  302  ,  434    ,    590    , 
60    ,    84  ,    108  ,  132    ,    156     , 
24    ,  24    ,    21     ,     24. 


Den  xlen  term  eener  rekenkundige  reeks  van  hoogere 

orde  te    bepalen,    als    de  eerste  term  dier  reeks,  en 

de   eerste  termen  der  achtereenvolgende  rijen 

van  verschillen  gegeven  zijn. 

313.  Zij  de  eerste  term  a, 

de  eerste  term  van  de  reeks  der  eerste     verschillen  b, 


tweede 

» 

c, 

derde 

» 

d, 

vierde 

» 

e, 

vijfde 

n 

f, 

zesde 

n 

9^ 

enz. 


dan  kunnen  de  tweede  termen  van  al  die  reeksen  gemakkelijk 
gevonden  worden.  Immers  zij  ontstaan,  door  den  eersten  term 
der  reeks  met  den  eersten  term  der  volgende  reeks  te  vermeer- 
deren ;  ze  zijn  dus  : 

h,  b-{-c, 
c,  c-]-  d, 
d,  d-{-  e, 
e,   e  4-/, 


156 

De    derde    term   van  een  der  reeksen  wordt  gevonden,  door 
den  tweeden  term  dier  reeks  te  vermeerderen  met  den  tweeden 
term  der  volgende  reeks: 
«+    h 

h-\-c 
a  -\-  2b  ■\-  c  is  dus  de  derde  term  der  eerste  reeks. 
0+    c 

c-\-d 
h  -\-2c-\-  d    is    dus    de    derde   term   der    tweede  reeks,  enz. 
zoodat  men  heeft : 

a,  a  -h  b,  a  -\-  2b  -{-  c, 
b,  b -\- c,  h -\- 2c -{- d, 
c,  c-\-  d,  c-\-2d-\-  e, 
d,  d-]-e,  cZ-f  2e4-/, 
e,  e  +  f,   e  +  2f+g. 
Daar  de  coëfficiënten  der  vormen,  die  de  derde  termen  voor- 
stellen, ontstaan  door  optelling  der  coëfficiënten: 

1     1 

1     1 
12     1, 

zullen  de  coëfficiënten  dezelfde  zijn,  als  de  binomiaalcoëfficienten 
van  {a  -\-  bf. 

De  vierde  term  van  een  der  reeksen  wordt  gevonden  door 
den  derden  term  dier  reeks  te  vermeerderen  met  den  derden 
term  der  volgende  reeks: 

a  +  2&4-    c 

b-\-2c^d 

a -\- 2>h  ■\- '^c  -\-  d  is  dus  de  vierde  term  der  eerste  reeks  en 
vertoont  de  coëfficiënten  van  (a  -f"  h)^. 

Evenzoo  zal  de  vierde  term  der  tweede  reeks  zijn :  &-|-3c-j-3c?+e. 

Uit  de  wijze,  waarop  de  termen  der  eerste  reeks  zijn  ont- 
staan, blijkt,  dat  de  x'^^  term  zal  bestaan  uit  de  sorn  der  ach- 
tereenvolgende eerste  termen  der  verschilrijen,  respectievelijk 
vermenigvuldigd  met  de  binomiaalcoëfficienten  van  {a  -|-  hy~\ 
Dus  zal : 

rMi  ,   /  ■l^^  ,   (^—1)  (05—2)      ,    (öC— l)(flC— 2)(X— 3)  ,  , 

y.-=«+(ac— 1)&H-^   12       "^    12          3       "^ 
^  (ac_l)  (jg_2)  ipc-Z)  (ag-4)^  ^ ^^^ 


157 

Wanneer  Tj.  den  algemeenen  term  voorstelt  van  een  reken- 
kundige reeks  van  de  vierde  orde,  zullen  de  rijen  der  vijfde, 
zesde  .  . .  verschillen  nullen  opleveren.  Dus  dan  is  f=zg=  . .  .=0. 
Dan  is  T^  een  veelterm,  die  ten  opzichte  van  x  van  den 
vierden  graad  is.  Zulk  een  veelterm  bevat  5  coëfficiënten.  Een 
rekenkundige  reeks  van  de  vierde  orde  is  dus  bepaald  door  5 
gegevens. 

Evenzoo  beredeneert  men,  dat  T,  van  een  rekenkundige 
reeks  van  de  nt/o  orde  zal  voorgesteld  -worden  door 
een  veelterm  van  den  ndlen  graad  naar  x,  en  dat 
zulk  een  reeks  bepaald  is  door  (n  + 1)  gegevens. 

Van  het  bovenstaande  vindt  men  toepassingen  in  de  volgende 

Voorbeelden : 

1.  Bepaal  den  negenden  term  van  de  reeks  der  derde  orde: 
1,  8,  27,  64,  125,  216,  343. 
Oplossing. 
Men  bepaalt  de  achtereenvolgende  rijen  van  verschillen : 
7  ,  19  ,  37  ,  61  ,  91  ,127  , 
12  ,  18  ,  24  ,  30  ,  36  , 
6,6,6,6. 
Dus  in  formule  (1)  moet  ingevuld  worden : 
ic  =  9;  a=l,  6  =  7,  c=12,  (^  =  6,  e  =  /'=  .    .    .=0. 

Dus    Tg  =  1  +  8  .  7  +  ^r^  12  +  ^'\'1  6,  omdat  de  andere 

termen  O  worden. 

T;  =  1  -f  56  +  336  H-  336  =  729. 

2.  Van    een    rekenkundige    reeks    der    tweede   orde  is  de  p^^  term 
i  (j9'  —  hp-\-^).    Welke  is  die  reelis? 

Oplossing. 
Vult  men  in  de  formule  voor  den^''""  term,  die  \  (p'  —  5^  +  6) 
is,    voor    p    respectievelijk  in  1,  2,  3,  4,  5  .    .    .  ,  dan  blijkt, 
dat  de  gevraagde  reeks  is  : 

1,  O,  O,  1,  3  .    .    . 

3.  Van    een    rekenkundige  reeks  van  de  tweede  orde  is  de  tweede 
term  3,  de  vierde  term  \1,  de  vijfde  term  i^.   Welke  is  die  reeJcs  ? 

Eerste  manier.  Noem  de  niet  bekende  termen  respectie- 
velijk A,  B,  C  .  .  .  ,  dan  kan  men  de  onbekende  rekenkundige 
reeks  als  volgt  voorstellen : 


158 


A,  3,  B,  11,  18,  C,  D, 

3  —  A,         B—S,      11— B,  7,         C— 18,         D—C, 

A-\-B—6,      U—2B,      B-4,      C— 25,      D— 2(7+18, 
20— 3B—A,  SB— 18,  C—B— 21,  D— 3C+43. 
Daar  de  rij  der  derde  verschillen  uit  nullen  bestaat,  zal : 
20  —  35  —  ^  =  O 
35  — 18==  O 
C—B— 21  =  0 
D  —  SC-\-4S  =  0, 
waaruit  volgt  B=6,  A  =  2,  C=27,   D  =  SS. 

De  gevraagde  reeks  is  dus  2,  3,  6,  11,  18,  27,  38  .    .    .    . 
Tweede  manier.  De  x"^"  term  van  een  rekenkundige  reeks 
van    de   tweede   orde  is  een  vorm,  die  van  den  tweeden  graad 
naar  x  is.  Men  stelt  daarom  dezen  vorm  =  Px^  -{-  Qx-}-  B. 

Stelt  men  hierin  respectievelijk  x  =  2,  4,  5,  dan  ontstaan  de 
l^egeven  termen  3,   11,  18;  dus  zal: 

4:P+2Q-]-R  =  S 
16P -^  4:Q  +  R  =  11 
25P+5^-f  i2=18, 
waaruit  volgt:  P=l;   Q  =  —  2',  B  =  S. 
De  ic'^"  term  is  dus  :  x^  —  2x  -{-  3. 

Stelt    men    hierin  x  =  1,  3,  6,  dan  ontstaan  de  ontbrekende 
termen  2,  6,  27. 

De  reeks  is  dus  2,  3,  6,  11,   18,  27. 


Opgaven. 

1.  Van  een  rekenkundige  reeks  van  de  vierde  orde  is  de  eerste 
term  8  en  de  eerste  termen  der  achtereenvolgende  verschilrijen 
zijn  6,  44,  60,  24.  Bepaal  hieruit  door  optelling  de  eerste  6  termen. 

2.  Wanneer  de  eerste  term  eener  rekenk.  reeks  van  de  derde  orde 
en  van  de  opvolgende  verschilrijen  respectievelijk  1,  —  3,  5 
en  —  8  zijn,  bepaal  dan  den  zevenden  term. 

3.  Bepaal  T,o  en  Tr^  van  de  reeks,   1,  3,  6,   10,  15  enz. 

4.  Bepaal  de  eerste  zes  termen  der  reeksen,  wier  algemeene  ter- 
men zyn: 

Tx=l  —  2X'^x\ 


159 

Wat  is  de  algeraeene  terra  van  elk  der  volgende  reeksen : 
8,  14,  64,  218,  560  .    .    . 

0,  7,  22,     51,  100  ..    . 

1,  6,  21,     56,  252,  462  .    .    .   ? 

Van    een    rekenkundige    reeks  van  de  derde  orde  is  de  eerste 

term  5 ;  de  eerste  termen  van  de  achtereenvolgende  verschilrijen 

zijn  respectievelijk  2,   1,  2.  Welke  is  de  x''-''  term? 

Van    een    rekenkundige    reeks  van  de  derde  orde  is  de  eerste 

term    1,    de  derde  13,  de  vijfde  121,  de  zesde  241.  Welke  is 

de  f'  term? 

De  eerste  3  termen  van  een  rekenkundige  reeks  van  de  tweede 

orde    zijn    respectievelijk    2,  3,  6.    Welk  rangnummer  heeft  de 

term  51  ? 


De  som  van  x  termen  een  er  rekenkundige  reeks  van 
hoogere  orde  te  bepalen. 

314.  Zijn  de  x  termen,  waarvan  men  de  som  wil  bepalen,  respectievelijk  : 
A,     B,     C,     D,     E  .    .    .  (x) 

dan  kan  men  deze  reeks  beschouwen  als  te  zijn  de  rij  der 
eerste  verschillen,  van  de  volgende  reeks, «die  met  O  begint: 
O,  A,  A-\-B,  A-^B+C,  A-^B-^C+D,  A+B-\-C-\-D-]-K  . .  {(3) 
De  zesde  term  van  reeks  (/3)  is  de  som  van  5  termen  der 
reeks  {<»).  De  iC  +  1^®  term  van  reeks  (/3)  is  de  som  van  x 
termen  der  reeks  (^). 

Past    men    nu    de  in  de  voorgaande  §  gevonden  formule  (1) 
toe,  dan  blijkt  de  a;  -f  l''*^  term  van  reeks  (/3)  te  zijn : 
^  ,       .   ,  x{x  —  l)  ^    ^  x(x  —  l)  (x  —2)      , 
Q  +  ^^  +  1     .    2    ^  +  1.    2      .      3     -^  + 
x(x  —  l){x  —  2)  {X  -  3) 

+  1.2      .      3.4 '^+-    •    •  ^^^ 

waarin  b,  c,  d  .  .  .  respectievelijk  de  eerste  termen  van  de 
rijen  der  tweede,  derde,  vierde  .  .  .  verschillen  van  reeks  (/3) 
voorstellen. 

De  formule  (2)  stelt  dus  ook  voor  de  som  van  x  termen 
van  reeks  (^),  waaruit  volgt  : 

De  som  van  x  termen  eener  rekenkundige  reeks 
van  de  nde  orde  wordt  voorgesteld  door  eene  veel- 
term zonder  bekenden  term,  die  van  den  graad 
n-\-l  is. 


160 

Voorbeelden : 

1.    Bepaal  de   som  vaji  de  derde  machten  der  getallen  1,  2,  3.  .. 
tot  en  met  p. 

Oplossing. 

1  ,  8  ,  27  ,  64  ,  125  ,  216  ,  343, 


rij  der  eerste     verschillen 
„      „     tweede  , 

„      „     derde 


7  ,  19  ,  37  ,  61   ,   91    ,    127  , 
12  ,  18  ,  24  ,  30    ,    36  , 
6,6,6,0. 
Men  moet  dus  in  formule  (2)  substitueeren  : 

^  =  1,  ö  =  7;c=12;(^=6;;r  =  p. 

n.,,  o  _,  ,  V{V~^)n  ,  j)(j)-l)(p-2)        p(j>-l)(p-2)(p-3) 
42?+14/— 14j9+8/— 24p'+16p+p'— 6/+11/— 6/j 

2.  E'en  Icogelstapel  heeft  de  gedaante  van  een  regelmatige  driexy- 
dige  pyramide.  In  elke  ribbe  liggen  10  kogels.  Hoeveel  kogels 
bevat  die  stapel  ? 

Oplossing. 
Er  zijn  10  horizontale  lagen. 

De  bovenste  bevat :  1  kogel. 

„    volgende      „      :  1  -f  2  =    8  kogels. 

„    derde  „      :  1  4- 2 -f  3  =    6       „ 

„    vierde  ,      :  1  +  24-3  +  4  =  10       , 

„    vijfde  „      :l+2  +  3  +  4  +  5  =  15       , 

Men  moet  dus  de  som  van  ]  O  termen  bepalen  der  reeks  : 
1,  3,  6,  10,  15, 

2,  3,  4,  5       is  de  rij  der  eerste    verschillen. 
1,  1,   1  y,     ^      „      „     tweede 

5.0  =  10  +  ^  2  +  ^%^-  .  1  =  10  +  90  +  120  =  220. 

3.  Een  kogelstapel  heeft  de  gedaante  van  een  afgeknot  driezydig 
prisma.  Het  grondvlak  is  een  rechthoek,  die  20  kogels  in  de 
lengte  en  10  kogels  in  de  breedte  telt.  Hoeveel  kogels  bevat  de 
stapel  ? 

Oplossing. 
In  de  onderste  horizontale  laag  zijn  20  X  10  =  200  kogels, 
in  de  volgende  19X9  =  171  kogels, 


161 

in  de  derde        18  X  8  =  144  kogels, 

in  de  bovenste  11X1^=11  » 

Begint    men    van  boven,  dan  moet  men  dus  de  som  van  10 
termen  bepalen  der  reeks  : 

11,  12X2,  13X3,  14X4,  15X5,  16X6,  17X7,... 
of  11  ,  24     ,     39     ,     56     ,     75     ,     96     ,  119, 

13    ,    15     ,     17     ,     19     ,     21     ,     23    ,    rij  der  1«  versch. 
2,2,^,2,2,  „„2°       , 

Dus  S,o  =  10  .  11  +  ^^  13  +  ^^  '^  •  ƒ  2  =  935. 

Opgaven. 

1.  Bepaal  de  som  der  getallen:  10",  11',  12^  13'-,  14',  15'. 

2.  Bepaal  de  som  van  10  termen  der  rekenk.  reeks  van  de  tweede 
orde,  waarvan  de  eerste  term  2,  de  tweede  term  3,  de  vierde 
term  11  is. 

3.  Van  een  rekenkundige  reeks  van  de  tweede  orde  is  de  ^^'^  term 
p'  —  2^  -|-  3.  Hoe  groot  is  de  som  van  p  termen  van  die  reeks  ? 

4.  Van  een  volledigen  vierhoekigen  kogelstapel  bevat  elke  ribbe 
12  kogels.  Hoeveel  kogels  liggen  in  dien  stapel? 

5.  Van  een  onvolledigen  driehoekigen  kogelstapel  bevat  elk  der 
onderste  ribben  13,  elk  der  bovenste  ribben  5  kogels.  Hoeveel 
kogels  liggen  in  dien  stapel? 

6.  In  een  langwerpigen  kogelstapel  (gedaante  van  een  afgeknot 
driezijdig  prisma)  bevat  de  langste  ribbe  van  de  onderste  laag 
16  kogels;  de  rug  bevat  7  kogels.  Hoeveel  kogels  liggen  in 
dien  stapel? 

7.  In  een  onvolledigen  langwerpigen  kogelstapel  liggen  langs  de 
langste  zijde  van  de  onderste  laag  15,  langs  de  kortste  zijde 
12  kogels.  In  het  geheel  zijn  er  6  lagen.  Hoeveel  kogels  bevat 
deze  stapel? 

Het  Interpoleeren  van  termen  in  een  rekenkundige 
reeks  van  hoogere  orde. 

315,  Men  kan,  evenals  bij  reken-  en  meetkundige  reeksen,  ook  bij 
rekenkundige  reeksen  van  hoogere  orde  eenige  termen  inter- 
poleeren tusschen  elk  tweetal  van  de  oorspronkelijke  reeks.  Dan 

Derksen  en  de  Laive,  Alg.  III.  11 


162 

moeten    deze  geïnterpoleerde  termen  met  de  oorspronkelijke  een 
rekenkundige  reeks  van  dezelfde  orde  vormen. 
Noem  de  gegeven  reeks: 

Wanneer  men  lusschen  elk  tweetal  p  termen  interpoleert,  dan 
ontstaat  een  nieuwe  reeks,  die  we  zullen  noemen: 

flj        ^2»        ^3      •  •  •      ty,  (p) 

<       waarin   ^i  van  reeks  (/3)  dezelfde  is  als  Ti  van  reeks  {x\  en 
ty   van  reeks  {(3)  dezelfde  als  T,,  van  reeks  {x). 

Daar  tusschen  Ti  en  T^  p  termen  geïnterpoleerd  worden,  zal 
t,p^2  van  reeks  (/3)  dezelfde  zijn  als   T2  van  reeks  {«). 
Evenzoo  blijkt :  /a^i+s  van  reeks  (/3)  =  T^  van  reeks  {pt), 
^3j)-H     »        »        (p)  =  Ti     „         „      {x). 
De    coëfficiënt    van   p  in  het  rangnummer  van  een  term  der 
reeks    (/3)    is  1  minder  dan  het  rangnummer  van  den  overeen- 
komstigen    term  der  reeks  {x),  terwijl  de  bekende  term  in  het 
rangnummer    van    een    term    der  reeks  (/3)  dezelfde  is  als  het 
rangnummer  van  den  overeenkomstigen  term  der  reeks  {x),  dus : 
t^x-\)v-\-x  van  reeks  (/3)  =  Ty;  van  reeks  {x) 
en  daar  ti^a:-\)v+x  =  tj  is,  zal : 
ix—l)p  +  x  =  ^J  zijn, 

dus  x=^      ,    , . 
jp-f  1 

Nu  is   Tx  van  reeks  (x),  zooals  wij  gezien  hebben  gelijk  aan : 

~   ,  x~l^  ^  (x-1)  ix-2)^   ^    (.r-l)  {x-2)  (x-B)  ^^  ^  ^  ^ 


'      1'      1.2  '        1.2.3 

Dus  zal  ty  van  reeks  (/3)  verkregen  worden,  als  men  voor  x 

y  ~\~  p 

substitueert:       ,  ^,  waardoor  men  verkrijgt: 

p+1  ''^ 


y  +  p_i      (vAlz    Afy-^p 


-\-  -^-— ■ ^— ^— ^ ^-|-...  of  na  herleiding: 

i^  +  1        2>  +  l     2(ï>  +  l) 
,  y  — 1   y  —  p  —  2   y  —  2p  —  3 

waaruit  de  wet  van  voortgang  duidelijk  blijkt. 


168 

Voorbeeld : 

Zij  gegeven  de  reeks  der  derde  orde: 

1  ,    1    ,  28    ,    163, 
rij  der  eerste  verschillen :  O    ,  27  ,  135, 

„      „    tweede     „  27  ,  108, 

„      „    derde       „  81. 

Laat  verder  gevraagd  ivorden  2  termen  te  i7iterpoleeren  tus- 
schen  elk  tweetal  der  gegeven  reeks;  en  xij  in  het  bijzonder 
gevraagd^  welke  de  achtste  term  der  nieuwe  reeks  is. 

Oplossing. 
Men  substitueert  nu  in  de  formule  (3)  : 
a  =  l;  0  =  0;  c  =  27;  6^=81,  e  =  f=...=0;  p  =  2;  g  =  8; 
waardoor  ontstaat : 

^8  =  1+1. |. 27  +  ^. i.i. 81  =  57. 

Opgaven. 

1.  Interpoleer  3  termen  tuschen  elk  tweetal  der  reeks  2,  3,  6,  11,  18. 
Welke  is  de  G*^*"  term  der  nieuwe  reeks  ?  (Daar  er  van  de 
oorspronkelijke  reeks  5  termen  gegeven  zijn,  moet  men  deze 
reeks  beschouwen  als  een  rekenkundige  reeks  van  de  vierde 
orde.  Waarom?) 

2.  Een  thermometer  wees  aan  :  6  uur  's  morgens  GO*'  F. 

7  „  „  67"  F. 

8  „  „  75«  F. 

9  „  ,  80«  F. 
10  „  ,  83"  F. 

Hoe  warm  was  het  waarschijnlijk  te  half  negen? 

3.  In  een  logarithmentafel  met  7  decimalen  vindt  men: 

log.  sin.  50'=  8,1626808  —  10 

„       „     51^  =  8,1712804—10 

„       „     52^  =  8,1797129  —  10 

„       ^     53' =  8,1879848  — 10. 

Men  vraagt  te  berekenen  log.  sin.  51''20". 

4.  Iemand,  die  aan  zijn  erfgenamen  10000  gld.  wil  nalaten,  moet 
de  volgende  jaarlijksche  premies  betalen : 

op  30jarigen  leeftijd  232  gld. 
op  35jarigen  leeftijd  268  gld. 
op  40jarigen  leeftijd  318  gld. 
op  45jarigen  leeftijd  380  gld. 
Hoeveel  moet  hij  ten  naaste  bij  op  33jarigen  leeftijd  betalen? 


164 

Gemengde   Opgaven. 

Eindexamen  Gymnasium. 

1.  Een  rekenkundige  reeks  van  3  termen  verandert  in  een  meet- 
kundige reeks,  als  men  3  bij  den  eersten  term  optelt.  De  som 
van  de  termen  der  meetkundige  reeks  bedraagt  57.  Welke  is 
de  rekenkundige  reeks  ? 

2.  De  35  tanden  van  een  rad  zijn  achtereenvolgens  genummerd, 
evenzoo  de  tusschenruimten  van  de  47  tanden  van  een  ander 
rad.  Indien  nu  de  eerste  tand  van  het  eerste  rad  in  de  eerste 
ruimte  van  het  tweede  rad  grijpt,  hoeveel  omwentelingen  moet 
dan  elk  rad  maken  vóór  de  eerste  tand  van  het  eerste  rad  in 
de  achtste  tnsschenruimte  van  het  tweede  rad  grijpt  ? 

3.  Welke  waarden  van  x  en  y  voldoen  aan  : 

}  x^  +  a^y-  4-  ^y  H-  f  =  280  ? 

4.  Los  a;  en  2/  op  uit : 

\  x--{-y\yxy  =  9 

/  2/^  -j-  a;  lyxy  =  18. 

5.  Een  getal  wordt  in  zeven  deelen  verdeeld,  die  een  meetkundige 
reeks  vormen.  Het  verschil  van  de  eerste  twee  deelen  is  972, 
dat  der  laatste  twee  4.  Welk  is  het  bedoelde  getal  ? 

6.  Bewijs :  +  r =  —; • 

log.  p         log.  p  log.  p 

7.  Ook:  0:  =  a_,  +  CL.. 

8.  Bereken  de  waarde  van  x  uit : 

^2  1og.a;4-4_^50_15^1og.:.  +  2^ 

9.  Van  een  meetkundige  reeks  van  n  termen  is  gegeven  : 

P=het  gedurig  produkt  der  termen, 

S  =  de  som  der  termen, 

Si=  de  som  der  omgekeerde  termen. 

Men  vraagt  te  bewijzen:  P'={-^)  . 

10.    In  elke  meetkundige  reeks  is  : 

S—a 
S-l 
Bewijs  dit. 


165 

Admissie-Examen  Veeartsenijschool. 

11.  Iemand  wil  een  kapitaal  van  12000  gld.  zoodanig  in  twee  deelen 
verdeelen,  dat,  als  hij  het  eene  tegen  3^  en  het  andere  tegen 
4  7o  uitzet,  interest  op  interest  gedurende  10  jaren,  de  alsdan 
verkregen  kapitalen  even  groot  zijn.  Hoe  groot  is  elk  deel  ? 

12.  De  som  van  vijf  termen  eener  rekenkundige  reeks  is  35  en 
hun  produkt  10395.  Bepaal  die  reeks. 

13.  Wanneer  men  een  getal  vermeerdert  met  576  en  vermindert 
met  3176,  zijn  de  beide  uitkomsten  derdemachten,  welker  wor- 
tels 2  verschillen.  AVelk  is  dat  getal  ? 

14.  Los  X  en  y  op  uit : 

2a^  +  2/  +  ^-:16i 


15.    Herleid  tot  de  eenvoudigste  gedaante 


.2  5 


16.    Los  X  op  uit  :  af  —  x~''  =  3  (1  -f-  x'"^). 


Admissie-Examen  Kon.  Mil.  Academie. 

17.  Twee  wielrijders  wonen  in  plaatsen,  die  op  15  K.M.  van  elkaar 
verwijderd  aan  een  weg  AB  gelegen  zijn.  Vertrekken  zij  op 
hetzelfde  oogenblik  ieder  uit  zijn  woonplaats  in  de  richting 
AB,  en  rijdt  elk  zoo  snel  mogelijk,  dan  haalt  de  een  den  ander 
na  3  uren  in.  Vertrekken  zij  een  tweede  maal  weder  op  het- 
zelfde oogenblik  ieder  uit  zijn  woonplaats  in  de  richting  AB, 
doch  besteedt  nu  ieder  over  elke  15  K.M.  afstand  een  kwart 
uur  meer  dan  de  vorige  maal,  dan  heeft  de  eerste  5  uur  noodig 
om  den  ander  in  te  halen.  Hoeveel  K.M.  kan  elk  der  wiel- 
rijders per  uur  afleggen?  (1  uur).  1895. 

18.  Iemand,  oud  40  jaar,  sluit  een  contract  met  een  levensver- 
zekeringmaatschappij, dat  bij  zijn  overlijden  aan  zijne  erven 
10240  gld.  zal  worden  uitgekeerd.  Hij  betaalt  hiervoor  terstond 
1596  gld.,  en  verder  na  verloop  van  ieder  jaar  216  gld.  Als 
de    maatschappij  in   staat  is  voor  de  kapitalen,  die  zij  beheert, 


166 

3  7o  rente  uit  te  keeren,  op  hoeveel  jaren  stelt  zij  dan  den  ver- 
moedelijken  levensduur  van  dien  veertigjarige?  (1^  uur).    1895, 

19.  Van  een  rekenkundige  reeks  is  het  verschil  3,  de  laatste  term 
62  en  de  som  670.  Men  vraagt  het  aantal  termen  en  den  eersten 
term  te  bepalen  ;  vervolgens  de  som  te  vinden  van  de  termen 
der  nieuwe  reeks,  die  men  verkrijgt  door  tusschen  elke  twee  op- 
eenvolgende termen  drie  termen  te  interpoleeren.  (f  uur).    1895. 

20.  Men  verdeelt  de  reeks  van  de  opvolgende  oneven  getallen 
zoodanig  in  groepen,  dat  elke  groep  een  term  meer  bevat  dan 
de  voorafgaande  en  de  eerste  groep  uit  slechts  één  terra  bestaat  ; 
van  iedere  groep  worden  de  termen  samengeteld,  aldus  : 

1,  (3  +  5),  (7  +  9  +  11),  (13  +15  +  17  4- 19),  enz. 

Hoe  groot  is  de  som  van  de  termen  in  de  ii'''''  groep  ? 

Als  men  op  dezelfde  wijze  de  termen  van  de  reeks  1,  4,  9, 
16,  25,  ...  in  groepen  verdeelt,  hoe  groot  is  dan  de  som  van 
de  termen  in  de  eerste  n  groepen?  (1  uur).  1896. 

21.  Los  X  op  uit  de  vergelijking: 

Q^. 4. 

4^  -f-  K  i^x'  —  11 X  +  4)  =  ^ ^.  (f  uur).  1896. 

X  —  u 

22.  Iemand  brengt  een  kapitaal,  groot  5000  gld.  naar  een  bankier, 
die  geld  opneemt  tegen  Sl^/o  'sjaars.  Hij  vraagt  telkens  na 
verloop  van  een  jaar  ^  gedeelte  terug  van  de  som,  die  hij  dan 
bij  den  bankier  te  goed  heeft,  en  bij  het  einde  van  het  25*"^ 
jaar  het  geheele  tegoed,  dat  alsdan  2256,50  gld.  bedraagt.  Hoe 
groot  is  _p?  (1  uur).  1896. 

23.  Tusschen  de  getallen  a  en  6  interpoleert  men  7i  termen  zoo- 
danig, dat  alle  termen  samen  een  meetkundige  reeks  vormen ; 
bereken  de  som  s'  van  de  termen  der  reeks  zonder  den  laatsten 
term  h  mee  te  tellen  ? 

Men  interpoleert  vervolgens  tusschen  elk  paar  termen  der 
gevonden  reeks  nog  een  term,  zoodat  weer  alle  termen  samen 
een  meetkundige  reeks  vormen.  Opnieuw  wordt  de  som  S| 
van  alle  termen,  behalve  den  term  è,  bepaald.  Hoe  groot  is 
s,  :s?  (1  uur).  1897. 

24.  Een  wielrijder  A  rijdt  van  P  naar  Q  met  een  snelheid  van 
15  K.M.  per  uur.  Na  het  f  deel  van  den  weg  te  hebben  afge- 
legd, moet  hij,  wegens  een  defect  aan  zijn  rijwiel,  te  voet  zijn 
weg  vervolgen.  (Snelheid  te  voet  ^^  K.M.  per  minuut).  Een 
tweede  wielrijder  B,  die  zich  insgelijks  van  P  naar  Q  begeeft. 


167 

rijdt  A  voorbij,  nadat  deze  20  minuten  geloopen  heeft,  en 
komt  40  minuten  daarna  A  van  Q  uit  weder  tegemoet.  Als  nu 
gegeven  is,  dat  B  34  minuten  later  dan  A  uit  P  is  vertrokken 
en  zich  slechts  4  minuten  in  Q  heeft  opgehouden,  vraagt  men 
te  berekenen  : 

1*'.  den  afstand  van  P  naar  Q, 

2!\  de  snelheid  van  den  wielrijder  B,  in  de  onderstelling  dat 
deze  standvastig  is.  (1  uur).  1897. 

25.  Voor  welke  meetbare  waarden  van  a  en  6  heeft  de  vergelijking: 

(9  +  41/5)^-  -  (3  -f  \yb)x  -f  (a  +  hVo)  =  O 
twee  gelijke  wortels? 

Voor  de  bedoelde  waarden  van  a  en  b  kan  uit  het  eerste  lid 
de  vierkantswortel  getrokken  worden,  welke  is  die  wortel  ? 
(f  uur).  1898. 

26.  Iemand  houdt  van  zijn  inkomen  maandelijks  10  gld.  over,  welke 
hij  in  een  spaarbank  vvenscht  te  beleggen.  Deze  spaarbank 
schrijft  telkens  na  verloop  van  2  maanden  de  verschenen  rente, 
naar  den  maatstaf  van  3  "/o  's  jaars,  bij  het  tegoed  van  den 
inlegger.  Welk  verschil  maakt  het  nu  voor  den  inlegger  op  zijn 
tegoed  na  een  tijdsverloop  van  5  jaren,  of  hij  bij  het  einde 
van  elke  twee  maanden  20  gld.,  dan  wel  bij  het  einde  van  een 
half  jaar  60  gld.  inbrengt?  (1^  uur).  1898. 

27.  Los  X  en  y  o\)  uit  de  vergelijkingen  : 


Eindexamen  H.  B.  S. 

28.  Een  spoortrein  krijgt  1  uur  na  zijn  vertrek  een  ongeluk,  waar- 
door hij  1  uur  wordt  opgehouden.  Hij  zet  de  reis  voort  met 
^  der  vroegere  snelheid  en  komt  3  uur  te  laat  op  de  plaats 
der  bestemming.  Was  het  ongeluk  voorgevallen,  nadat  50  K.M. 
meer  waren  afgelegd,  dan  zou  de  trein  If  uur  te  laat  zijn  aan- 
gekomen. Hoe  lang  is  de  weg?  1887. 

29.  De  som  van  de  uiterste  termen  eener  meetkundige  reeks  van 
3  termen  is  25 ;  het  gedurig  produkt  der  3  termen  is  1000. 
Bepaal  hieruit  die  reeks.  1888. 


168 

30.  Bereken  a?  en  «/  uit: 

\  x\yy  +  y  =     40 

/      icV  +  r  =  1312.  1889. 

31.  Een  vat  met  een  inhoud  van  300  L.  is  gevuld  met  jenever 
van  50  7o.  Men  tapt  er  een  zeker  aantal  liters  uit  en  vult  het 
met  water  aan.  Daarna  tapt  men  er  13  liters  meer  uit  dan  den 
eersten  keer  en  vult  het  weer  aan  met  water.  Nu  is  de  jenever 
in  het  vat  van  44  7o-  Hoeveel  liters  heeft  men  den  eersten 
keer  afgetapt  ?  1894. 

32.  Herleid  tot  de  eenvoudigste  gedaante  : 

1/(6— 2]/5— 1/2)— l/(6+21/5+l/2)+l/(16—2Kl0).    1895. 

33.  Bepaal  drie  getallen,  waarvan  het  eene  middelevenredig  is  tus- 
schen  de  twee  anderen,  als  hun  som  35  en  de  som  hunner 
tweedemachten  525  is.  1895. 

34.  Bepaal  x  en  y  uit: 

^  x'-\-'!^  =9 

\  x'  +  xy-^f  =  l  {x'  -xy  +  if).  1897. 

35.  Een  vat,  voor  een  vierde  gevuld,  heeft  een  toevoer-  en  een 
afvoerkraan.  Als  de  eerste  1^  uur  alleen  open  staat,  en  daarna 
beide  kranen  10  uur,  is  het  vat  leeg.  Als  echter  beide  kranen 
tegelijk  zoolang  openstaan  van  den  beginne  af,  als  de  eerste 
tijd  noodig  zou  hebben  om  het  vat  verder  alleen  te  vullen,  is 
er  evenveel  weggeloopen,  als  er  door  de  tweede  kraan  in  f  uur 
wordt  weggevoerd.  In  hoeveel  uren  zou  de  eerste  kraan  het 
vat  geheel  kunnen  vullen,  de  tweede  geheel  ledigen  ? 

36.  Een  land  heeft  een  bevolking  van  a  zielen.  Gemiddeld  sterven 
jaarlijks  h  menschen.  Na  hoeveel  jaar  is  de  bevolking  verdub- 
beld, als  het  getal  gestorvenen  tot  dat  der  geborenen  's  jaars 
in  reden  staat  als  p  :  q'^  Na  de  algemeene  oplossing  te  nemen  : 

a  =  3  millioen  ;     h  =  60000  en  p:q=b:6.  1897. 

37.  Men  vraagt  getallen  te  bepalen,  die  door  11,  door  15  en  door 
19  gedeeld  zijnde,  respectievelijk  1,  10  en  5  tot  resten  over- 
laten. 1898. 

38.  Herleid: 

1/(15  —  1/6  —  61/2)  —  1/(15  +  1/6  +  61/2).        1898. 


169 

39.  De  som  der  4  termen  eener  rekenkundige  reeks  is  42  ;  de  som 
hunner  omgekeerde  waarden  is  yV^.  Welke  zijn  die  4  termen  ? 

(Dit    vraagstuk    kan    niet    opgelost  worden,  tenzij  de  termen 
symmetrisch  worden  uitgedrukt). 

40.  Van  een  meetkundige  reeks  is  de  eerste  term  a  en  het  aantal 
termen  n.  Een  andere  meetk.  reeks  heeft  denzelfden  eersten 
term  en  dezelfde  reden  ;  doch  dubbel  zooveel  termen.  De  som 
der  termen  van  de  tweede  reeks  is  m  maal  zoo  groot,  als  de 
som  der  termen  van  de  eerste  reeks.  Welke  zijn  die  reeksen  ? 

41.  Het  verschil  tusschen  de  som  der  termen  op  de  even  plaatsen 
en  die  op  de  oneven  plaatsen  eener  meetkundige  reeks  van 
2n  termen  is  d ;  de  som  van  alle  termen  is  s.  Hoe  groot  is 
de  eerste  term  en  de  reden  ? 

Neem  w  =  4,  cZ=150,  s  =  250. 

42.  De  som  der  termen  van  oneven  rangorde  eener  meetk.  reeks 
van  5  termen  is  364  ;  de  som  der  termen  van  even  rangorde 
is  120.  Welke  is  die  reeks  ? 

43.  Van  5  getallen  vormen  de  eerste  drie  een  meetkundige  reeks, 
de  laatste  vier  een  rekenkundige  reeks.  De  som  der  laatste  vier 
is  60,  en  het  produkt  van  het  tweede  en  vijfde  getal  is  144. 
Welke  zijn  die  5  getallen  ? 

44.  Een  schuld  van  10000  gld.  zal  in  14  jaren  door  jaarlijksche 
aflossingen  worden  betaald.  De  eerste  7  jaren  staat  het  kapitaal 
uit  Ji  4  7o ;  de  volgende  7  jaren  A,  4|-  %  op  samengestelden 
interest.  Hoe  groot  is  elke  aflossing  ? 

45.  Drie  broeders,  van  welke  de  oudste  17,  de  middelste  15,  de 
jongste  13  jaren  is,  hebben  elk,  toen  zij  10  jaren  oud  waren 
2000  gld.  ontvangen  en  è,  4  %  op  samengestelden  interest 
uitgezet.  Zij  zullen  een  zaak  openen,  als  zij  samen  15000  gld. 
bezitten.  Wanneer  zal  dit  plaats  hebben  ? 

46.  Hoeveel  bedraagt  de  som  van  de  n  termen  der  reeks  : 

1  H-  2x  +  3.r"'  + +  (ri  —  1)  a;"-''  +  w  .  x''-'  ? 

47.  Iemand  stort  bij  het  begin  van  zijn  45'^^  jaar  4000  gld.  bij  een 
maatschappij  van  levensverzekering,  om  van  zijn  65®'*^  jaar  af 
aan  het  einde  van  elk  jaar  een  lijfrente  van  630  gld.  te  hebben. 
De    maatschappij  zet  het  geld  A,  3|^  "/o  op  sameng.  interest.  De 


170 

man    leeft    tot    zijn    78*^"'    jaar.    Wint    of  verliest  de  bank,  en 
hoeveel  ? 

48.  Iemand  geniet  n  jaren  lang  een  lijfrente  van  a  gld.  Hoe  lang 
moet  hij  die  missen,  om  t  jaren  lang  een  lijfrente  van  b  gld. 
te  kunnen  genieten  ?  Interest  p  7o' 


Men  neme  n=lh;  a  =  500,  t=  12,  b  =  700  ;  p  =  'ó 


ix  -\-  y  =  z  -\-2  l  xys  =  —  16 

;r-  +  /-==^-^+10  50.    hc+^4-0=         1 
^  x'-^if  =  z'-ir^l^.  I  x'-^y'  +  ^'=         1. 

x:  y  =  z  :  u  ix-\-y-\-z-\-u=      12 


j  ^  —  y  ~^  ^  —  f('=      4  ]  x^  -\-  y"'  -^  z"'  -\-  u^  =      50 

'  x'-^y'-^z''^u'=    50  W' H- 2/' 4- ^' 4- «^' =  1394 

x^  —  y^ -{- z^  —  21^=196.  [  xy  =  zi(. 

53.  Van  een  rekenk.  reeks  van  de  tweede  orde  is  de  derde 
8,  de  achtste  is  78  en  de  tiende  127.  Welke  is  de  15''^  de 
19'^''  term;  hoe  groot  is  de  som  van   19  termen? 

54.  De  derde,  vijfde,  achtste,  negende  term  eener  rekenk.  reeks 
van  de  derde  orde,  zijn  respectievelijk  8,  32,  158,  236.  Welke 
is  de  twintigste  term,  en  hoe  groot  is  de  som  der  eerste  12  termen  ? 

55.  Eenige  kogels  liggen  in  den  vorm  van  een  vierzijdige  pyramide ; 
op  elke  ribbe  liggen  er  15.  Hoeveel  kogels  zijn  er  in  het  geheel  ? 

56.  Hoe  groot  is  de  contante  waarde  eener  lijfrente  van  a  gld.,  die 
elk  jaar  m  keeren  zoo  groot  wordt;  en  gedurende  n  jaren  aan 
het  eind  van  elk  jaar  betaalbaar  is  ?  Kente  p  7o. 

57.  Los  X  op  uit:  -^ .,/..,    ...    ,    ., =  ic  H . 

^  X'  {x  -\-  1)  -^1  X 

58.  Van  de  vergelijkingen : 

ax^  -\- bx -\-  c  =  O  ;     aiX'  -]-  biX  -\-  Ci  =  O  en 
{a  H-  Aa,)^-  4-  (è  +  ^bi)x  +  (c  +  Ac,)  =  O 
wordt  de  som  en  het  produkt  der  wortels  respectievelijk  voor- 
gesteld door: 

s  en  p;     Si  en  pi;  S  en  P. 
Als    gegeven  is,  dat:  P  =  p  -\- pi,  bepaal  dan  A,  en  druk  S 
uit  in  s,  Si,  p  en  pi. 

59.  Los  X  op  uit: 

1  ^  4-7 

3       _-^^-t-d      -  3.,_, -O. 


171 


60. 


Fei. 


62. 


^63. 


[64. 


65. 


Wanneer  men  de  eerste  n  termen  der  rekenk.  reeks  a,  a-\-  t\ 
a-\-2v  enz.,  met  de  overeenkomstige  /^  termen  der  meetk.  reeks 
a,  ar^  ar^^  ar^  enz.  vermenigvuldigt  ontstaat  een  nieuwe  reeks. 
Hoe  groot  is  de  n'^"  term  van  die  reeks? 

Welke  is  de  som  van  n  termen  der  reeks,  die  ontstaat,  als  men 
de  termen  der  meetk.  reeks  a,  dr,  a^  enz.  vermenigvuldigt  met 
de  overeenkomstige  termen  der  reeks  1,  2,  3,  4,  5  enz.  ? 
Van  een  rekenkundige  reeks  van  de  vierde  orde  is  gegeven, 
/,  =  3,  U  =  14,  h  =  128,  to  =  374,  t^  =  882.  Gevraagd  wordt, 
de  eerste  12  termen  op  te  schrijven. 

Bereken  x  en  y  uit : 
l\-l^-»--    /  1  \l/y  1 


66. 


67. 

68. 


L 


37        ■V27/  6561' 

3l^.r    91/y  ^  243. 

Evenzoo  uit: 

Sx  +  l^y  _  3       3a;  —  \Xy 

Sx  —  \yy  ■"  2  "^  3.^  +  \yy 

3^  +  ^  =  34  —  eKSa;  +  ^  +  6. 
Van  een  meetkundige  reeks  van  10  termen  is  de  reden  =  2, 
en  de  som  der  termen  =  93 ;  van  een  rekenkundige  reeks  is 
het  verschil  f.  Als  men  weet,  dat  het  produkt  der  vierde  termen 
van  beide  reeksen  gelijk  is  aan  den  derden  term  der  reken- 
kundige reeks,  hoeveel  termen  moet  deze  laatste  dan  bevatten, 
wil  de  som  van  beide  reeksen  gelijk  zijn? 

Als    a=19    en    6=13,    dan    is   de  som  der  wortels  van  een 
vierkantsvergelijking : 

{a'  +  a'6'  +  h')  (a*  —  d'h'  4-  h')      ' 
en  het  produkt  der  wortels: 

[26i)a2M«-^i«)~^r ']"•'"'  X  5  (a-Héi)"5=^- 
Bepaal  die  vergelijking. 
Bereken  x  uit:  (o;  —  7)'''''''  =  0,070075'''T 
Bereken  de  waarden  van  a,  è  en  c  uit : 

a^^S-  *  =  10" 
,Iog.a_iooO\ 


172 


69.  Van  een  rekenkundige  reeks  is  de  eerste  term  8  en  liet  ver- 
schil 7.  Men  wil  eiken  term  van  deze  reeks  zoodanig  in  drie 
deelen  splitsen,  dat  al  die  deelen  samen  weer  een  rekenkundige 
reeks  vormen.  Gevraagd  den  eersten  term  en  het  verschil  van 
die  nieuwe  reeks  te  bepalen. 

70.  Van  een  meetkundige  reeks  van  6  termen  is  de  eerste  term 
100.  Neemt  men  van  alle  termen  de  logarithmen,  dan  is  de 
som  dier  logarithmen  7.  Welke  is  die  reeks  ?  (Zonder  loga- 
rithmentafel). 

71.  Een  waterleiding,  die  151  M.  lang  moet  worden  zal  gemaakt 
worden  uit  buizen,  die  If,  2^  en  3  M.  lang  zijn.  Hoeveel 
buizen  van  elke  soort  kan  men  nemen  ? 

72.  Bepaal  de  waarde  van  x  uit : 

log.^  (J^  -f  1)  -t-  log.  4  (^'--i)Xlog.  0^4-i)-log.  (^-1)'-  Oc+l)X 
X  log.  (^  -  1)  -f  log.'-  2  4-  log.  {x"'  -  1)  log.  2  =  0. 

73.  Het  verschil  tusschen  de  som  van  de  termen  met  oneven  en 
die  met  even  rangnummer  van  een  meetkundige  reeks  van  8 
termen  bedraagt  150  ;  de  som  van  alle  termen  is  250.  Welke 
is  die  reeks  ? 


75. 


77. 


74.  Los  X  op  uit  de  vergelijking: 


,2a; 


3*      +5.3 

x-{-  ay  -\-  a^z  -f-  «^  =  O 
x-^hy-\-h''z  +  h^  =  0 
X  -\-  cy  -\-  c^z  -\-  c^  =  0. 


42^ -i 


76. 


=  126. 

^  +  ay-\-a^z  -h  a^u  -f-  a''  =  O 
x-^hy-\-h''z-^b^u-\-h'  =  0 
x-{-  cy  -\-  c^z-\-c\  -\-c^  =  0 
x-\-dy-\-d^z  -]-(Pu-\-d^=0. 


Aan    welke    voorwaarde    moeten    de  coëfficiënten  der  volgende 
drie  vergelijkingen  voldoen,  opdat  deze  onderling  afhankelijk  zijn  : 

bz  —  cy  =^  A 

ex  —  az  =  B 

ay  —  bx^=  C? 


Nnm. 

Log.  0 

1 

2 

3 

4 

5 

6 

7 

8 

9 

P.P. 

190 

27 

875 

898 

921 

944 

967 

989 

*012 

*035 

*058 

*081 

191 

28 

103 

126 

149 

171 

194 

217 

240 

262 

285 

307 

1 

'A3 
2,3 

192 

330 

353 

375 

398 

421 

443 

466 

488 

511 

533 

2 
3 
4 

4,6 
6,9 
9,2 

193 

556 

578 

601 

623 

646 

668 

691 

713 

735 

758 

5 

11,5 

194 

780 

803 

825 

847 

870 

892 

914 

937 

959 

981 

6 

13,8 

195 

29 

003 

026 

048 

070 

092 

115 

137 

159 

181 

203 

l 

16,1 
18.4 

196 

226 

248 

270 

292 

314 

336 

358 

380 

403 

425 

9|2Ö,7  1 

197 

447 

469 

491 

513 

535 

557 

579 

601 

623 

645 

22 

2,2 
4,4 
6,6 
8,8 
11,0 

198 

667 

688 

710 

732 

754 

776 

798 

820 

842 

863 

1 

199 

885 

907 

929 

951 

973 

994 

*016 

*038 

*060 

*081 

2 
3 
4 

5 

200 

30 

103 

125 

146 

168 

190 

211 

233 

255 

276 

298 

6 

13,2 

7 

15,4 

201 

320 

341 

363 

384 

406 

428 

449 

471 

492 

514 

8 

0 

17,6 
19,8 

202 

535 

557 

578 

600 

621 

643 

664 

685 

707 

728 

203 

750 

771 

792 

814 

835 

856 

878 

899 

920 

942 

21 

204 

963 

984 

*006 

*027 

*048 

*069 

*091 

*112 

*133 

*154 

1 

2 
3 

2,1 
4,2 
6,3 

205 

31 

175 

197 

218 

239 

260 

281 

302 

323 

345 

366 

,  206 

387 

408 

429 

450 

471 

492 

513 

534 

555 

576 

4 
5 

8,4 
10,5 

207 

597 

618 

639 

660 

681 

702 

723 

744 

765 

785 

6 

7 

12,6 
14,7 

208 

806 

827 

848 

869 

890 

911 

931 

952 

973 

994 

8 

16,8 

209 

32 

015 

035 

056 

077 

098 

118 

139 

160 

181 

201 

y 

1 

2 
3 
4 

18,9 

20 
2,0 
4,0 

6,0 

8,0 

210 

32 

222 

243 

263 

284 

305 

325 

346 

366 

387 

408 

211 

428 

449 

469 

490 

510 

531 

552 

572 

593 

613 

212 

634 

654 

675 

695 

715 

736 

756 

777 

797 

818 

5 

10,0 

213 

838 

858 

879 

899 

919 

940 

960 

980 

*001 

*021 

6 

7 

12,0 
14,0 

'  214 

33 

041 

062 

082 

102 

122 

143 

163 

183 

203 

224 

8 
9 

16,0 
18,0 

215 

244 

264 

284 

304 

325 

345 

365 

385 

405 

425 

1 

216 

445 

465 

486 

506 

526 

546 

566 

586 

606 

626 

19 

217 

646 

666 

686 

706 

726 

746 

766 

786 

806 

826 

1 
2 

1,9 
3,8 

1  218 

846 

866 

"885 

905 

925 

945 

965 

985 

*005 

*025 

8 

5,7 

'  219 

34 

044 

064 

084 

104 

124 

143 

163 

183 

203 

223 

4 
5 
6 

7 

•)0 

9,5 
11,4 
13,8 

220 

34 

242 

262 

282 

301 

321 

341 

361 

380 

400 

420 

8 

15,2 

9 

17,1 

Nnm. 

Log.  0 

1    2 

3 

4 

5 

6 

7 

8 

9 

ANTWOORDEN 


VRAAGSTUKKEN 

VOORKOMENDE    IN    HET 

LEERBOEK   DER   ALGEBRA 

DERDE    DEEL 

BOOR 


H.  A.  DERKSEN  en  G.  L.  N.  H.  DE  LAIVE, 

Leeraren  aan  de  Hoogere  Burgerschool  te  Nijmegen. 


^ 


ZUTPHEN, 

W.    J.    THIEME    &    Co., 

1899. 


N.B.    Den  gebruiker  Tan  dit  leerboek  wordt  verzocht  de  veran- 
deringen aan  te   brengen,  die  wjj  bij  de  samenstelling 
,    der  antwoorden  raadzaam  geacht  hebben. 

De  antwoorden,  welke  de  leerlingen  onmiddellijk  kunnen 
opschreven,  zijn  weggelaten. 


HOOFDSTUK  I. 

Over   de   oplossing   van   n   vergelijkingen 

met   n   onbekenden,   waarvan   minstens 

één   vergelijking   van   den   tweeden 

of  hoogeren   graad   is. 

Één  vergelijking  van  den  tweeden  graad  en  één  of  meer 
vergelijkingen  van  den  eersten  graad. 


-54  1    48      a;=78 


-54 


Bldz.  5. 


x=a 


y=4:8    1—54'  j/=54|  - 
x=S  I  —6     «=10    [  -5 
y=6\  -3'"    tj=—b  I  10  • 
a;=20  I  —20     a;=20  1   ~i 


-78" 


X 


=b 
1 


y=10  I  -10'    ^=12 


16- 


5.  ij=2 


z=S 


a(a2+3&2) 


b{Sa''+by 


x=a-\-h 

la-llb 

13 

y=a—b 

lla+lh' 

13 

b^-a' 


4.5  2.  ^ — 9  I      141 


-7|f;    y=-^  I  -5AV. 
-o^      z=l      I    3i|| 


Vergelijkingen   met   Kunstgrepen. 

A.   De  methode  van  optellen  en  aftrekken. 

Bldz.  12. 


x  =  2 

—  3 

t/  =  3en  —  3| 

—  1  +  1/89; 

4 

a;  =  12|     12 


13 


13 


«=— 7^±2^]/33  x=2\  6 
y=—7^^2iV3r  ^^672- 
ar  =  5  i  10      x  =  2a\  2a    \0 


y  =  4:    I  —  5|      4     I   —  5* 

x=3  I    3    1—3  1—3      x=0  I  3 


3. 

O 


y^8  i  — 5  I    5 


y=0\2\    O 


.y  =  3|  i  '    y  =  2b 


a    O  I  a  +  2&" 


B.   Eet  aannemon  van  nieuwe  onbekenden. 

Dldz.  18. 


a;=-19  1  14 


-4  I  29 


y 


=—21  I  12  I  -36  I  — 3" 


2. 


x=20\  —i 


x=- 


1295—1031/13 


144 


4.  ^-|-'-^.  (Verander  72  in  26).      5 


y=Vl  I  —16" 
ic=6|3 


721-1851/13- 


y-         144 
:r=9  i20i 


2/=5  i  3' 

X-  =  4  I  —  10 
y  =  5  1-16- 


y=3  I  6"  «/=16  I  6^- 


!/=0- 


16 


9.  r/  =  12|12. 

^  =  16i  9 


10. 

a:==^^^-±^l/(4424-1482/l/3) 


3+3^1/3 


±^1/(442 -1482^1/ 3) 


^=-^^^-T^^l/(442-M482él/3) 


3+3ïl/3 


::p^^V'(442-1482il/3) 


C.   Het  met  elkaar  vermenigvuldig'en  of  op  elkaar  deelen  van  de 
overeenkomstig:e  leden  van  eenige  vergelijkingen. 


Bldz.  24. 


1. 


5. 


2. 


3;  =  53  [  —  45 
53" 


y  =  4|2 

2/  =  2  i  4"     ''•  ^  =  45, 

x-^4|    —  2zli2;|/8 
2/  =  3i-H±Hïl/3- 

a;  =  4|3|0 


3 


^=11  I  7 


:r=10 


10 


6. 


?/  =  10l  14"     "'•  «/  =  5    I  —  5' 
y=l  I   —\ ± iïl/3 
a;  =  3|    O 


«/  =  2  I     -  1  ±  ïl/3 


y  =  2 


3' 


2!=3 


li±Hïl/3- 


g.  ?/  =  3  I  4  I  0. 


w  =  4|    —  2  i.  2/1/3 
\±\iV^    I  3|  —  li±li?l/3 


^  =  21210 


-  1 


10. 


2a& 


3  I  —  1-1  ±  l|il/3  I  1  I    —\±  \iV2>  • 

a;  =  0!4|2 


11 


y^ 


y 


0    2  14- 


2a& 


D.    Het  eerste  lid  van  een  op  nul  herleide  vergelyking  kan  in 
factoren  ontbonden  worden. 


Bldz.  26. 


a;  =  3l    3     1-3 


«/  =  5  I  —5 

x=zn     I- 


5    • 
919 


2. 


o;  =16 


16  a;=  —  8 

; — .      O, 


21    3 


y  =  -n\-l\2' 


5. 


a;  =  —  9  I  ^»y  I  3 

y  =  9     |2A|r 


y  =  6 
6. 


a;  =  1  I  3i 

y  =  ^\H' 


E.    Worteltrekking. 
Bldz.  27. 


1. 


a;  =  2|    -7  +  3il/3 

1  —  7  -  3^V3 

y  =  \\.    5i-Htl/3 

a:  =  3  1  3  1            il/3 

|5i+liil/3  • 
1       -  iV^ 

2/  =  2  I  O  I  1  ±  1/(4  -  «1/3)  I  1  db  K(4  +  JK3)* 


a;=6 


4±21/13 


2/  =  l|-3|    \ 


± 
-b 


4a 


2/  = 


(a-&)V  +  6) 


7i 


4a 
1 


VIS 


4. 


4  I  -  2  ifc  2il/3  1  —  21  l±tYS 


{a-by{a  +  b) 


«2- 


4a 


ia  +  bY{a  —  b) 


4a 


1  ±  /!/  3  I  —  4  I  2±2iVS' 
a^  +  ö^ 


/,    ,    ^a^  +  ön 


2i 


6.     y  =  m-l\S\± 


9    |2|    lOf 


F.    Machtsverhefflng'. 

Bldz.  29. 

o;  =  5  I  2  a;  =  2  I     2    |  -  2  [  —  2  |  1  | 

7;^2"|"5"-         '^•i/  =  l|-l|     1    I  — 1|2| 
x  =  ib±V  {36^  +  21/2(6*  +  a)]  \  ^b±V{- 


1 


2    I  -  2  I  -  2" 
362  +  2l/2(&*  +  a)} 


^  =  46  =p  1/  {36^  +  21/2(6*  +  a)}  1 16  t  KI  -  36^  +  21/2(6*  +  a)}' 


a;  =  4|9|  —  31-1  ±  2iil/151 
y  =  9l4l-31iT2iil/15r 
a;  =  3  I  —  2  I    -J  zb  Hil/3 


g;  =  2|l|-2|  -1 
i/  =  1  I  2  I  —  1  I  —  2' 


2/  =  2 


i±Hil/3- 


a;  =  U 


2/  =  -U 

x  =  ±l  I 


5. 


6. 


115 


G.    Homogene  vergelgkingen. 
if/rf^.  81. 


2. 


:±,9^K38|±AK22      _    a;  =  ±l|±/^l/29 


y  =±4|  ±1/19" 
^  =  ±  l|iV5  I  ±  2 
t/  =  ±  l^^•l/5  I  ±  3" 
a;  =  ±  1  I  dr  ^\l/53 
y  =  ±2\^  Ml/53' 


|6-     -  «/  =  ±-j3^]/38|=b^il/22-     "•  ^  =  ±2  I  ±111/29- 
O  (Verander    in    de  eerste  vergelijking  75  in  57  en  in 

de  tweede  vergelijking  9  in  19). 


(Verander  in  de  tweede  vergelijking  11  in  —  11). 


Gemengde    Opgaven. 


Bldz.    31. 


m      x  = 


81     3 


5. 


1 


2. 


a:  =  O  I  7i 


y  =  o|ui  1 


3. 


a:  =  30|  A 


iil/13 


2/  =  ±  2  1  iF  lil/13  • 


6. 


a;  =  ±  12  j  ±411/3 
7/  =  ±10|:f2|1/3- 


7. 


0^=17 

a:  =  Jr4|  j=3 
«/  =  ±3  |±4'    /= 


R    ^ 

:  = 

±3 

^•J 

X- 

±2' 
=  ±3 

11. 

y 

=  ±2. 

z 

X 

=  ±4 
=  ±1 

14. 

1  *i 

«/  =  rfc3. 

^  =  ±6 
x  =  \\ 

9. 


2/  =  0|H^iKll|liTHK2' 
a;  =  0l6|    6    1—61—6  « 

3.     13.  y 


x=±h 
10.  j/  =  ±7. 

2;  =  ±3 

:1|      l       l-ll 


12.  y=0|3|-8|    3 


=2 


—2 


1  ^.^ 


2  =  0|2|- 
a-  =  ±4 


-2|    2 
a;  =  ±2 


15. 


2/ =  ±2.        16.  y  =  ±3 
1^4 


s  =  ±3 
a;  =  0 


z  =  ±A 
O 


;j=3|-3|-3|    3 

(Verander  in  de  tweede 
vergelijking  tjz  in  a;^). 

i  ±1*1/3)^4 


(- 


y  = 


18.  t/  =  ^4|    O    K-jirji]/ 3)0^4 


O 


a;  =  2  4-l/3 


19.  t/  =  4]/2  +  2l/6 


0  =  13/-4  I  ^4  I  (—  -^  ±  ijV3)^4  I  (-  i  ±  iiK3)^4 

1-1/3 

20.  3a;»  +  6a;(a+l)2=2a». 


21/6. 


21. 
22. 

24. 
26. 


z  =  —  S—  21/3  I        3 

~   ,   - — ,  .,  ^,ö-     (Verander  in  de  tweede  vergelijking  13  in  —13). 
?/  =  ±  3  I  =p  -^tV  ló 

a;=  144  i  100  |  72(—  1  ±  il/ 3)  |  50(-  1  ±  il/3)      „^    a:=3i±^VKl5 


=  100  I  144  1  50(-  1  ±  il/3)  I  72(—  1  ±  il/ 3)* 

ab{a  +  ft) 
a:  =  3|9i6±2il/87  '^ 


23. 


y=HT^\Vi^' 


x  =  0 


25. 


«2  +  6^ 


y 


«/  =  9|3!6:f  2il/87' 

(Verander  247  in  246). 

^  3  —  b 
x  =  ^{a-\-  c)±  |(a  —  c)V  3^  _  ^ 

3^=T 


O 


a6(&  —  a)' 
a^  +  b"" 


27.  y  =  0  en  a;=de  5  vijfdemachtswortels  uit  1  ;  ?/=  de  5  vijfdemachts- 
wortelsuit— -^^  en  o:  =  —  yil/3  ;  y  —  de  5  vijfdemachtswortels  uit  ^gg- 

.      ,    b^±bVici^b-\-b^) 
en  x—i/iyS.       28.  Stelt  men  x+y=p  en  xy=q,  dan  is  2^= -g , 


terwijl  p  = 


ag** 


IS. 


a;  =  0|l|0 
29.  y  =  1 1  0 1 0. 

;S  =  0|0|1 


30. 


a;  =  2|4 
y  =  l|2- 


31. 


X 

=  ±   2j^  Vahc 

y 

=  ^   2ac^^^^- 

z  ■ 

—  x  +  y-{-z  =  ±  V2(b  +  c) 
33.       X  —  y  -{-  z  =  ±  y2{aTJ). 
x  +  y  —  z  =  ±  V2ia  +  ft) 


33. 


^=7|7(-  i  +  iJK3)  1 .3  I  3(-  i  ±  iïK3) 


a;=±al/ 


35. 


36. 


38. 


«/  = 

3|3(- 
ab± 

l/"  { (a&  —  a  - 

-by-hiab] 

a  +  & 

a  —  b 
a  +  b 
±6  1 

db   iVS9  1  ±  i|/6(l  ±  iVQ2S) 

34. 


a^— a6+62 


y=±bV- 


-ab-hb'' 


2/ =  ±2  I  ±iïj/39  I  T^K6(1±  il/623) 

(Verander  62  in  52). 
x  =  0\  —  4:  a;  =  l|27. 

2/  =  ||±ti-       '*^-  ^  =  3 


37. 


o;  =11  27 
2/  =  3|i  • 


rr-*      Bovendien 


^     y 


x  =  ±2\±^\/7 
twee  stellen  wortels  voor  x  en  ij  volgen.         40.  2/  =  i3|±    ^1/7. 

^^  ±  5  I  T  2^]/7 


1 


:»  = 


41. 

43. 
45. 


&  +  1 
"6  -  1 


a;  =  3i  — 1 


g  +  l 
«— 1' 
b  +  1 
1±tV 


42. 


1/133 


«/  = 


y  =  l  |  — 8|  — l±-ii5l/133' 
x  =  2  |10|  — ^  I— tVI  10 


44. 


1  +  «&  ±  2« 
1  -  ab 

l  +  ab±2b' 

l~ab 

a;  =  0|9 


y 


018 


-il      2     1-^ 


10 

21 


2  I-tVI  -i 
2    1  —  21  —  2 


—  i      10 


46.  «/  =  3 


3-8, 


47.    Men    zal    vinden    — x-{-i/  -\- z  = 


=  ±  — l/2a&c,    X 

a  ' 

a;=12 


4|— 4 
y  +  z- 
8   I  24:±3iVl7 


zfc  -T-y^2abc,    x-\-  y  —  z  =  ±: 


-V^abc. 


48.  y  =    6  I    6 


27 


49.    y  =  n±iV7. 


z=    3  I  12  I  24T3^■]/17 
a;  =  6l6|2|2|    4+  iK186 


^  =  H±i|/7 
4  —  ^1/186 


50. 


y  =  3|4|3|4|3-|=l=  iiV759  \  3^  db  |it/759 
g  =  4|8|4[3|3|:f  1^1/759  |  3|  zf  |tl/759 
M=2|2j6|6|     4-  il/186    |    4  +  il/186 
(Verander  in  de  laatste  vergelijking  65  in  1649). 


Vraagstukken,   die   aanleiding  geven   tot 

vergelijkingen   van  hoogeren   graad 

met   meer   onbekenden. 


Bldz.  34  en  vervolgens. 

1.   64  d.M,  2i  d.M.,  1^  d.M.  3.    ±  Vah  en  ±-^Vah. 

3.  9  en  5  of  —  9  en  —  5.         4.  4  en  3  d.M.         5.  132  M.  en  101  M. 
6.  74.  7.   Lengte  \{V{h^-V2a)^-V{h''—2a)],   breedte   \{V{h''+2d)— 

—  1/(62  — 2a)}.         3    5^  12  en  13  c.M.         9.  3,  4  en  5  c.M. 

10.  5,  12  en  13  d.M.       11.  2\  M.  en  4  M.      12.  Onbepaald.  Waarom? 
13.  200  K.M.     14.  A  15  M.,  B.  18  M.     15.  600  man,  1|  K.G.  perdag. 
16.    Onbepaald.    Waarom?    Verandert    men  „de  som  der  uiterste  termen 
is   8"    in   „het  verschil  van  den  eersten  en  laatsten  term  is  4",  dan  is  de 
evenredigheid  6:4  =  3:2  of  6:3  =  4:2  of  —  2:4  =  3:  —  6  of  —  2:3  = 
=  4:  — 6).         17.  6:8  =  9:12   op    8  manieren   geschreven.    (Vul  72  in 
na  „uiterste  termen").     18.  6  :  10  =  3  :  5  of  6  :  3  =  10  :  5  of  5  :  10  =  3  :  6 
of  5  :  3  =  10  :  6.         19.  60  en  90  min.     20.  Elk  stuk  50  M.  lang,  1  M. 
eerste  stuk  4  gld.,  1  M.  tweede  stuk  6  gld.         21.  De  meetkundige  reeks 
is    3;   6;    12;   24.         22.   De  rekenkundige   reeks  is  4;   9;    14;    19. 
23.  9;  14;  17;  22.         24.  7  ;  13  ;  12  ;  18.         25.21:3  =  77:11. 
26.  3:21  =  5:35.  (Op  8  manieren  geschreven).         27-  7  ;  28  ;  112. 
28.  2;  5;  8;   11   of  —  2  ;  —5;  —8;  —11  of  —^±^iV'^%', 

—  li  ±  i/K79  ;  li  ±  \iVn  ;  4i  ±  -i*l/79.         29.  2  ;  6  ;  18. 

30.  dr  3,  ±  4  en  ±  5.         31.  Beide  kranen  in  3^  uur.  (Verander  f  in -|). 

30£?{a— 2&  +  l/(a2  +  462)} 


32.  4en4i7o. 


de  goederentrein 


33.  De  sneltrein 

%M{a  +  2&  —  ]/(«'  +  46^)} 
ah 


db 

224  K.M. 


=-^|rK.M.;/r 


34.  Stelt  men 


^  =  8,  dan  vindt  men  voor  beide  snelheden  \  M. 

HOOFDSTUK  II. 
Ongelijkheden. 

Bldz.  45  en  vervolgens. 


1.  .r  =  2,  3,  4  enz. 

2.  Geen  waarden. 


x  =  3,  4,  5  enz. ;     x  =  1.  2  en  3  ;     a;  =  1,  2,  3,  4  en  5. 
„    a;=10     I      11      I        12         lenz. 


"■  y  =  3,  4  I  3,  4,  5  I  2,  3,  4,  5  I  enz.  ' 

^=7  17,  8,  9,  10,  11,  12,  13,  14  lenz.  ^    ic  =  l,  21  1 

71 E i •         4.  ..  ■   I  .,■-  ;  geen  waar- 

y  =  4 1  5  I  enz.  y  =    14  |  15 '  ^ 

den.  (In  de  opgaven  8  en  4  worden  geheele  positieve  waarden  voor  x  en 

y  bedoeld).         5.  x  =  \,  2,  3  enz. 


Onbepaalde   vergelijkingen. 

Een  verg^emking  van  den  eersten  graad  met  twee  onbekenden. 

Bldz.  53  en  vervolgens. 

,    a;  =  33  I  26  1  19  1  12  I  5  „    ar  =  40  I  47  1  54  1  enz.        „    ^ 

1.  -1       g  I  1 1  I  1  r;  I  oi  •         »•  A    I  r>  I  1  ^  I •       t».  Cireen  geheele 

y  =  1    I  6  I  11  I  16  I  21  t/  =  4   I  9  I  14  I  enz.  ^ 

pos.  waarden.         4.      ..  ..         5.  Geen  geheele  pos.  waarden. 

a;  =  14  I  37  I  60  I  enz.  x  =  b  |  18  |  31   |  enz.  a;  =  40|  129 

"•    ï/  =  4  |12|20|enz."         ''  ?/ =  19  |  63  |  107  |  enz.'        ^-t/  =  9\28' 

^    a;  =  19l57     .^  a:  =  3  |  7  1  11  1  enz.    ^^  ,^   ,^„  ^^^^   „^ 

9-  Kiö«-    10. ,„00  07 •   11.  16  en  143  of  120  en  89. 

«/  =  5  I  26  y  =  17  I  22  I  27  I  enz. 

12.  1147,  3331  enz.;     algemeene  gedaante  2184a  — 1037. 

^„     van  20  et.  3  I  6  I  9  1...  139  ^.    ^  ,..,      „, 

ld.  71S — 1.    gg  I  «rv  I  ce  I I   e  •         14-  Onmogelijk.   Waarom?  (Ver- 
van  12  et.  65  I  60  I  55  I  ...  I  5  '^    "^  ^ 

andert  men  10,20  gld.  in  10,30  gld.,  dan  251  eiken  en  332  beuken). 

15.  Op  10  manieren.         16.  Achttallig  en  zestallig  stelsel. 

17.  2183,  2870,  2557,  2744,  2931.         18.  8125  en  8135;    3600  en  3610; 

4075  en  4085;     4550  en  4560.         19.  3  + 5a;     l+6a;     2  +  7a. 

20.  4,  7,  10 . .  .  28,  31.  (Verander  149  in  140  en  27  in  7). 

Twee  vergel^kingen  van  den  eersten  graad  met  drie  onbekenden. 

Bldz.  56. 
a;  =  5  I  6  I  7  I  enz.  a;  =  3  1  1 


a:  =  1  1  4  1  7  1  enz. 

3.  y  =  2  1  12  1  22  1  enz. 

1.  ^  =  3  I  6  I  9  I  enz.         2.    y  =  1  |  2 

2  =  6  I  11  I  16  I  enz.  0  =  2  \~S  ^  =  3  |  28  |  53  |  enz. 

a;  =  6    I  23  I  40  I  enz. 
4.  y  =  9    I  56  I  103  I  enz.  5.  ic=  12,  «/ =  8,  ;?  =  4.         6.28. 

0  =  10  I  89  I  68  I  enz. 

A    5[10[...|80|85gld. 
7.  B  25  I  28  I        I  70  [  73  gld. 

C10|12|        1 40 1 42  gld.  0  =26|27|...|40|41 

(N.B.  De  bedoeling  is,  dat  elk  een 

geheel  aantal  guldens  ontvangt).  9.  Het  kleinste  der  drie  getallen  kan 
zijn  5579,  5075,  4571  en  4067.  10.  Het  kleinste  getal  is  6681  en  9684. 
(Verander  het  getal  7  uit  de  opgave  in  3). 


a;  =  31|  29|...|  3  |  1 

8.  i/  =  l    1  2  |...|15|16. 

Een  vergelijking  van  den  eersten  graad  met  drie  onbekenden. 

Bldz.  59  en  vervolyens. 


x=      1 


enz.     x=  1,  2,  3  enz. 


1.  y  =  2  +  7j?  I  7  +  7j?  I  enz,     y  —  7«— 10  +  bx. 
z  =  b  -\-  3p\6-{-  Bp  I  enz.     z  =  Sa-\- 1  -{- x 
x=    11,  36    ...436  I    22,  47    . . .  322  |  . . 


21 


3.    y  =  lbl,  140...      8  I  142,  131 


10 


1 


z=      l  I  2  I  ...  I  36  I  37 

3.  a;  =  8;     y  =  l;  z  =  1.         4.  |  +  f  +  ^^2  ;     -f  +  i  +  tV 

1|    2    \'...\    8  I    9  mannen  20  |  19  |  . .  .  |  12  |  11  appels 

5.  18  I  lö  I  ...  I 


11  I  12 


4   I    2  vrouwen  . 
18  I  19  kinderen 


36  I  40  peren 


7.  2438  en  2451. 


30  I  27  I  ...  I    6   I     3  pruimen 


x=l 

2 

1  1 

2 

3 

4 

3 

4 

5 

6 

8 

y  =  -^\ 

L 

1  4 

3 

2 

1 

4 

3 

2 

1 

1 

z  =  ^  \ 

5 

4 

4 

4 

4 

3 

3 

8 

3 

2- 

«  =  9  I  10  I  4  i  5  i  6  I  7  I  1  I  2  I  3  I  4  I  1 


HOOFDSTUK  III. 

Reeksen. 

Rekenkundige  reeksen. 

Bldz.  64  en  vervolgens. 

1.81;     4^+11;     8i)  +  4<?  — 1;     820.         2.51.         3.205.        4.11. 
5.  2500.         6.  3,  4i,  . .  . .  27,  28^.         7.  7,  1^0,  13  ... .  31,  34,  37.  (Ver- 
ander het  getal  3  uit  de  opgave  in  4).         8.  Bp^.         9.  772,50  gld. 
10.3.  11.105a.  12.  a/105aK3;     5/  105al/2.         \^.  p{a  +  h). 

14.  6  mededingers.         15.  3025  gld.         16.  90  gld.,  25  jr. 
17.  7sec.l61M.         18.  ±17,±20,±23ofTl8il/2,±l|V/2,±2Hl/2. 
19.  13   uren  na  het  vertrek  van  A.         20.  4  of  7.  (Verander  —  2  in  2). 


21. 


l  -\-  a  t     ,   l  —  a\  l  —  a  , 

=  ^s-    1  + ;    n  = +  1. 

2     \  V    I  V 


(-iy 


2vs\  •  n  =  \  + 


l 


22.  a  =  \v  +  V 

23.  De  eerste  term  is:  —  l\a  ±  W {^a""  ±  AV {a^  +  h)} 
32  of  16,  29  en  15.         26.  w'  +  4n 


^Kv-f 


2s} 


24.  13, 15  en 


Bldz.  67.  3.  551.         4.   11.  (Verander  1591  in  15721).         5.  7.  (Verander 
1680  in  1640).         6.  In  de  eerste  6  +  16a,  in  de  tweede  24  +  57a  termen. 


10 

Meetkundige  Reeksen. 

Bldz.  73  en  vervolgens. 

2.  39t\.         3.  I ;     6250  ;     2  .  o'^-\         4.  —  1536.         5.  6if|. 

6.  4.         7.  8  termen.         8.  7  termen.         9.  —  ^  ;     (—  1)"-'  ^. 

jj  'p 

10.  —^Vq;     ^l/i>.     11.  250,  50  en  10  of  10(18  —  1/299),  -  50  en 

10(18  +  1/299).         12.  i^,  ±A,  ff,  ±Vr  of  -^h,  -^\,  -h,  -  ^■ 
13.  5tV4.         14.  18500,   9000,   6000   en   4000  gld.         15.  a=15;  /  = 
86  of  100.  (Verander  in  deze  opgave  n  =  5  in  w  =  3  en  s  =  56  in  s  =  76). 

n  n 

16.  ;  =  «  +  ('-'>;    .  =  '-!l^»il'.        17 


5/c^^.  75.  3.  5115. 


Bldz.  78  en  vervolgens. 


i5^4 

1        4-1  Q       23281  Q       1  4.      - KI  fi         73 

7.  80  ±801/2.         8.-27.         9.  a|/3.         10.  a(l  +  l/2). 

11.  De    meetk.    reeksen  zijn  4,  12,  36  of  4,  28,  196;  de  rekenk.  reeksen 

zijn  3,  5,  7  of  3,  2|,  If.         13.  6, 12,  24.         13.  Stelt  men  1  +  ïfö  ='*. 


/   r^  — 1         \ 
\    r—l  ) 


dan  is  som  = -, ^r-^ — .  14.   Te  =  ^  of  —  |.   Lim.  s  =  24  in 

beide  gevallen.         15.  120,  60,  30,  15,  7^,  3f  en  360,  —  180,  90,  —  45, 
22|,  —  111.         16.  20,  60,  180,  540.  (Verander  het  getal  3  uit  de  opgave 
in  4).         17.  2m'^;     Ar\         18.  t«r^     rV3.         19.  6,  12,  24. 
20.  ^naK        21.  ^V««V5.         22.  a.         23.  al/8. 

HOOFDSTUK  IV. 

Logarithmen. 

Bldz.  85  ew  vervolgens. 

Q    1       Q        1       *^      1  3      1        ^2        1       «^'      1       (a  +  &)>  +  c)« 

3.  log.  3a;     log.—;     log.  a^;     log.  è^'c;     log. -^;     log- L       ^)3(^  _  ^^2; 

log.ai5-A;     log.^jT^;     log-V-^^^;     log.  ^Jal/— j ;     log.  {a(a  .  a«)«}« ; 


11 

\og.^[a(!y{a(!y{aC>'a)}\.         4.   20;     10;     ^ ;     |i^  77175. 


9.78.        10.  (r;     (^J 


Bldz.  98  e»  vervolgens. 

14.  17,4048;  213,105.  15.  6,7793;  1113,18.  16.  6,2826;  1,80175 
0,52755;  0,30495.  17.113,21;  3,6547.  18.0,42455;  175,133 
19.  0,26774;  4,0469.  20.  144,174;  6,8687.  21.  13,142;  1,4794 
22.  9,031 ;  0,84362.  23.  2,24395.  24.  1,06341.  25.  0,22419 
0,88853-1;  0,76129—1;  0,82035-1.  26.  2,0498;  1,0636;  18,5917 
29,156.  27.  297,55;  3,32985.  28.  1,01686;  1,20658.  29.  1,8963 
30.  3,9136.  31.  1,54393;  1,73644;  4.  33.  Uit  255  cijfers 
34.  5  nullen.         35.  4;     16.         36.  7656,25.         37.  i  en  -^. 

Bldz.  104  en  vervolgens. 

38.  —0,69228.  J39.  2,1142.  40.  —0,95905.  41.  0,97428. 

42.  0,76897.  43.  0,30931.  44.  1,15753.  45.  0,84734.  46.  0,94517. 
47.  1.  48.  —0,78375.  49.  0,217405.  50.  0,87914.  51.  0,91632. 
52.  3,7794.  53.  0,7952.  54.  0,93398.  55.  a;=:0,65828;  ar^=0,75938. 
56.  a:=0,82672;  i5^a;=0,7944.  57.  0,66618.  58.  1.  59.  10^«. 
1 

60.  1,0233.        61.  10^"^    .        62.  1. 

HOOFDSTUK  V. 

Logarithmis  che   en   Exp  oneutiëele 
vergelijkingen, 

Bldz.  109.  1.  0,8.  2.  3,4.  3.  rV  4.  2  en  3.  5.  —5.  6.  5  en  2. 
7.2.     8.  2en— 3.     9.  2  en  i.     10.  2|en-i.     11.4.     12.  3;len-2. 

Bldz.  114.  1.  9,587;  —13,701.  2.  3,64325  en  0,27448 ;  3,491  en  0,28645. 
3.  3,9776.  4.  -1,2338.  5.  0,7831.  6.  5.  7.  — |.  8.  1,27494. 
9.  -2,43858  en -0,56142.         10.  100  en  l/lO.         11.  0,0000087196  en 

1,14684.     12.  1;  j^e;  172,227  en  0,0058063.     13.0,137528.     14.1,1388. 

log,  l  —  log,  a  log,  l  —  log,  a 

15.  n  = 5 hl;      n  =  -. r -. , n"rl; 

log.  r  log.  {s  —  aj  —  log.  {s  —  l) 

log,  l  —  log.{W  —  (r  —  l)s] 

n  = ; r  1 . 

log.  /• 

Bldz.  116.  1.  10  en  0  1.  2.  5,4654  en  0,18297.  3.  ±1.  4.  0. 
5.  1,5.         6.  0,03775  en  2,649.         7.  1  en  0,46416. 


12 

a:^=5,0639  |  -5,0639  a;=8,O057       «    ^       -    "^ï^n  9^     I  n 

*•  ï/=7,793    I  0,12832  "      ^-  2/=7,891  "      **'  ^=4"      ^-  ^~_o  ^25  |  q 

Onbepaald  als  a=l  of  O  is. 

Gemengde    Opgaven. 

Bldz.  122  ew  vervolgens. 

I.  1,15636  en  —2,7413.  2.  100  en  -j-U-  3.  -  \.  (De  laatste 
exponent  is  ic  +  1).         4.     a^°='  *  =  —  2  of  —  8.         5.  O  en  0,9367. 

6.  1;  5,9693  en  0,167527.         7.  -1,20997.        8.  x  =  2;  ij  =  S. 
9.  3  en  —  1.         10.  35.  (Verander  het  tweede  lid  in  64x2^^^^). 

11  o  A  10  Q  K         10    ^=  10  I  10000 

II.  a:==2;y  =  4.         12.  ^  =  8;y  =  5.        13.   ^^^^^  \     ^^^    ■ 

14.  1  ;  5  en  0,0001.         15.  a;  =  4  en  ?/ =  7.         lQ.x  =  i',y=l. 
17.  1  en  -2.  (Verander  \yi  in  i^f).         18.  —6,0143. 

2/  =  9  I     19    I  —  10,8  I  —  0,8  J^S  ^  ~ 

a;=  0,625  |  1    Onbepaald 
22.  y=2,5       |2  voor  a  =  0         23.  2  en  l^V         24.  9. 
0  =  3,75    I  3   ena  =  l. 

_„     a:=  — 2,15846         „^    a;  =  2|  |     20  «,^0 

öO.  TTööTTF-        "o.  j-r-i r5-         37-  18  keeren  ;  den  laat- 

y  =  —  1,17205  y  =  4^  \  —  ld 

sten  keer  slechts  4,32  L.         28.  14,605  L. 

HOOFDSTUK  VI. 

Samengestelde   Interestrekening. 

^/rf^.  130.  1.  3917,60  gld.  2.2,047%.  3.  8441,46  gld.  4. 1072,40  gld. 
5.  6,1182  jr.  =  6  jr.  en  48  dg.  (1  jaar  =  365  dg.).  6.  Na  28  jr.  en 
29  dg.         7.  7,21570.        8.  790,77  gld. 

Bldz.  184  en  135.  1.  3010,55  gld.  2.  5071,50 gld.  3.  Na  12 jaren; 
bij  het  begin  van  het  12^'*^  jaar  behoeft  hij  slechts  194,81  gld.  te  plaatsen. 
4.  273,94  gld.        5.  12518  gld.        6.  389,51  gld.         7.  2735,80  gld. 

/        V  \''         \      ÏÖö)    "" 
Bldz.  137.  1.  87422  gld.     2.  7599  gld.     3.  A    1+.-^     -  a  ) {-, • 

\  "^100/ 
4.  28525,40  gld. 


13 

Bldz.  140.  N.B.  Is  geen  tijd  genoemd,  dan  hebben  de  betalingen  op  het 
einde  van  het  jaar  plaats. 

1.  45501  gld.         2.  -, ^\n-.»,/        ^v^ ï=2445  gld. 

3.  3455,28  gld.        4.  25000  gld.         5.  1000  gld.        6.  2394,30  gld. 
7.    3518,60   gld.         8.    11  jaren  lang;    aan  het  einde  van  het  12'ie  jaar 
533  gld.         9.   Als  de  halfjaurlijksche  lijfrente  A  is,  dan  is  de  kwartaal- 

liifrente    — -^^ =  602,29 

gld.,  als  men  ^=1000  stelt.         10.  13428  gld. 

Bldz.  143  en  vervolgens. 

I.  2587,70  gld.         2.  189,44  gld. 

g    (n  -  m)  log,  (l  +  4)  -  log.  )  (l  +  4)"""  -  (l  +  4)'^  +  l! 

'^^-  {'  +  4) 
Stelt  men  i>  =  4,  dan  12  jaren  lang;   het  dertiende  jaar  krijgt  hij  slechts 

^(1  +  4)'" 

187,28  gld.         4   Met  -^ ^ =  467,27  gld.        5.  6794  gld. 

(1+4)  -' 

(Bepaal  1,04"^  met  worteltrekking  =  1,019804).         6.  1141,55  gld. 

7.  2742,90  g!d.         8.  2066,60  gld.        9.  105,65  gld.       10.  De  contante 

waarden  der  aanbiedingen  zijn:  A  29980,70  gld.,  B.  30032  gld.,  C.  30407  gld. 

II.  Als  de  rente  47o  is,  dan  9  jaren;  den  tienden  keer  ontvangt  hij  slechts 
807,35  gld.  12.  27  jaren  lang  moet  hij  6°/o  betalen,  op  het  einde  van 
het  28»t«  jaar  slechts  4,93%.         13.  Als  de  lijfrente  A  gld.  is,  dan  is  de 

,  .  r^ioo/ 

contante  waarde  A 


Ji*- 


y  ^  100/        y  ^  100/ 

Vi  .    ;.  \  v^  "^  ïöö)  ~  ^  p  I 

l^  +  ïo-oj T -^  Pïööi^ 

f  100  1 


)/.  ,   p  \  r'^ioo)     ^      i    p  (.  ,   p_\ 


14 

HOOFDSTUK  VIL 
Permutaties   en   Combinaties. 

Blds.  146.   1.  120.         2.  279999720.         3.  Op  5040  manieren. 

Bldz.  147.  1.  30.         2.  90720:     907200;     10080;     34650.         3.  4. 

nidz.  148.  1.  Op    56  manieren.        2.  3003  malen;     455  malen.        3.  60 
malen.         4.  210  groepen;     84  malen. 

Bldz.  152    en    153.          2.  45  ;     39.  5.  59  X  58  X  55  X  19  X  14  wacht- 
posten ;     59x58x19X11x7  malen.  6.  220.         7.  59,  als  de  snij  lijn 
niet  //  loopt  met  de  andere  vlakken.  8.  12.         9.  11  ;  6  ;  7  ;  10. 
10.  Op  210  manieren. 

HOOFDSTUK    VIÜ. 
Rekenkundige  Reeksen  van  hoogere  orde. 

Bldz  158  en  vervolgens 

1.  8;    14;    64;    218;    560;    1198.         2.  -102.         3.  210;    120. 
4.  2i  ;    1  ;    i  ;   1  ;  2^  ;  5.        O ;  5  ;    22  ;  57  ;   116  ;  205.        7^  ;  3  ;   —  26-^  ; 
—  111;  -292^;  —625.        h.  T^.  =  x^—6x^+\0.     T^=x^—2x''+6x-b. 
—  419a;^  +  6940:r*  —  41965a;3  +  116600a;^  —  146556^  +  65520 


6. ^ — .         7.  22J^  —  62)^-\-42)  +  l.         8. 


Bldz.  161.   1.  955.         2.  305.         3.  ~ |^J3i>^         ^    ^^^ 

o 

5.  485.         6.  715.         7.  730. 

Bldz.  163.   1.  3-r^         2.  Bijna  78**  (nauwkeurig  77111"). 
3.  8,1741095  -  10.         4.  251,81  gld.      . 

Gemengde   opgaven. 

Bldz.  164  en  vervolgens. 

1.  9,  18,  27  en  24,  18,  12.         2.  15  en  11  omwentelingen. 

3.  ^^LI|Il±i5^.         4.^.         5.2186.         8.2,59556; 

,0,0038527  ;  2,01114  en  0,0049723.     11.  6144,60  gld.  a  3i7o  en  5855,40  gld. 
a  4>.       12.  3,  5,  7,  9, 11  of  7-1/229,  7— |l/229,  7,  74^1/229,  7+^229. 


15 


13.  17000  en  -   14400. 


14. 


sc  =  e 

lOi 

65  ±1/113 

8 

y  =  4 

-i 

—  7=F  1/113- 

8 

15. 


1 

,10" 


16.  2  en  -  1.         17.  15  en  20  K.M.         18.  23  jr.  en  205  dg. 

19.  Aantal  termen  20;  eerste  term  5;  som  der  nieuwe  reeks  2579|. 

««      .         w«  +  3«^  +  6n*  +  7n»4-5w2  +  2«  «^     .      , 

20.  n^  ;   —j^ .         21.  4  ;   J-  en  0. 


22.  15.        23.  s  = 


14 
h  —  a 


—  1 


1^ 


a 


+1.       24.  P^=80K.M.; 


snelheid  5=20  K.M.       25.  a  =  H;  *  =  —  i-  De  wortel  is  (2+l/5)a:— 
—  -^( —  1  +  1/5).         26.  In    het  eerste  geval  heeft  hij  na  5  jaren  646,80 

a;  =  8  I  4 


gld. ;     in    het  tweede  geval  642,60  gld. 
28.  100  K.M.        29.  5,  10,  20.        30 


27. 


a^=18  I   I 


32.  0.       33.  5,  10,  20,       34. 


?y  =  4    I  36* 
1  I  -|±iil/3  I  2 


31.  12  L. 

—  1  ±  il/3 


y  =  2  I  -  1  ±  il/3    I  1  I  —  -^  ±  \iV%' 


35.  In  5  u.  vullen  ;  in  4  u.  ledigen. 


36.  Na  , ,  "^^     ,==250  ir.  Is  het 


aantal  gestorvenen  recht  evenredig  met  de  hevolking,  dan  na 

^^^'  ^  174 jr.     37.  3135a+100.     38.  —1/(6+21/3). 


'««•)>+l(-i+f)! 


39.6,9,12,15.      ^0.  a,  a{^m—l),  a(^m—iy  enz.      4:1.  r 


s+d 


:of4; 


a=- 


2(fo(s-rf)-2 


42.  4,  12,  36,  108,  324.         43.  3,  6,  12, 


18,  24  en  32,  24,  18,  12,  6.       44.  967,92  gld.       45.  na  18  jr.  en  114  dg. 
46. ..  —-, rvg.         47.    Bij  het  begin  van  het  78«  jaar  1941,60  gld. 

gewonnen.         48.  4  jr.  en  248  dg. 

a;  =  l  I  5  I  -2±1/19  x=4:      \    4    |  — 4  1  — 4  j     1     1     1 


49.  //  =  5  I  1  I  -2=Fl/19.         50.  y=-4|     1 


1     I  -4 


4  1  4 


x=Q 


51 


52. 


.y=3  1 

-2| 

3 

-2| 

1 

-6 

1  i 

-6 

^=2  1 

-3| 

2 

-3  1 

6 

-1 

^1 

-1 

M=l 

x=2 


y=3 


w=6 


6 

-1  I  -1 


z=l 

-31-312 


4       —4 


1    1-6.1. 
2  I  3  I  3  1  1 


-6  I  -2  I  -2 
1  |6|6 


3|2|2|6|6|1|1 


(Bovendien  voldoen  nog  de  wortels 
6  j  1  I  e  I  2  I  3  I  2  I  3'  ^^^  vergelijkingen  x  +  y-\rz  +  u  =  \2, 
1I6I1I3I2I3I2       {x-\-y){z+u)=—22%   en   xy=zu=\^d,). 


16 
53.  ri6  =  302;    Ti9=496;  ,S\9  =  3268.       54.  7'2o  =  3272;  ^12  =2039. 

'')"''-('+if-ori 

55.  1240  kogels.       56.  7        zrir^i     7  —y 

(1+4)     (— i-ÏFo) 

,„    l+l/2±l/'(-H-2]/2)        l-l/2±il/(l+2l/2)         _.  a% 

57.  2 en  2 •        58.  X=-^; 


S=^ — ^ifi^         5g_  2,28174.         60.  T„,  =  {a  +  (w  -  1)  v]  ar^-'; 

r— 1  r  —  If  r— 1^ 

61.  ^^W-1— ^^^^zir^^l-      63.  2,  8,  6,  14,  32,  67,  128,  226, 

x=  2  I  i-fr 

374,  587,  882,  1278.         63.  «  =  1 ;     y  =  4.         64.  ,      ,,,   . 

'  '  '  ''  y  =4:  \     11.J 

65.  9  termen.  (Lees  den  laatsten  regel:  „opdat  de  som  van  de  termen  der 
rekenk.  reeks  28  zij'.)        66.  a;^  —  192:r  +  5120  =  0.        67.  7,00049147. 

68.  «=10=*^^;     &  =  10^^;     c:^10^^.       69.  Eerste  term  If;  verschil  5. 

70.  100,  10^100,  10^10,  10,  ^-10^,  13^10. 

86,79 9,2  I  80,73 10,3  | |    5   |    1  buizen  van  If  M. 

71.  2,7  ....  57,62  I  5,10  ....  55,60  I |   2   |    1       „        »    2^M. 

1  !  2  I I  46  I  49      ,        ,    3   M. 

72.  iV2{2±V2).  73.  a=187HH;  r=i.  74.  i-  75.  a;=-a&c; 
y  =  bc  -h  ac -\-  ab ;  z  =  —  (a -\-  b -^  c).  76.  x  =  abcd ;  y  =  —  {abc  + 
+  abd  +  acd  +  bed) ;  z  =  ab -{-  ac -\-  ad -\- bc -\- bd -\-  cd ',  u  =  —  (a  +  i  + 
-\-c^d).         n.  Aa  +  Bb-{-Cc=:  0. 


PLEASE  DO  NOT  REMOVE 
CARDS  OR  SLIPS  FROM  THIS  POCKET 

UNIVERSITY  OF  TORONTO  LIBRARY 


P&A  Sci,