5
BENEVENS EENIGE VREEMDE
DIEREN :x PLAN TGEWASSEN:
IN ’T ENGELscH NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR
| EN LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD,
| DOOR |
G. EDWARDS EN Me CATESBY:
Phastnakd
VERVOLGENS, TEN OPZIGT VAN DE PLAATEN MERKELY É
VERBETERD, IN °T Hooepurrsen UITGEGEVEN
DOOR
THANS IN *T NEDERDUITSCH VERTAALD EN MET
AANHAALINGEN VAN ANDERE AU THEUREN
VERRYKT, DOOR
M. HOUTTUEN. Mepic. Dn
EEE eere
dieen
Re v FBR DB B. A :N Ds
B EHELZENDE
Her ZEEVENDE en ACHTSTE DEEL
DAM 8 T ER D A M,
Be JAN CHRISTIAAN SEB DP, poe Koopse
MDCCLXXVL
ak ACN
DEN WEL EDELEN GELEERDEN HEERE
DEN HEERE
ABRAHAM KAPPELHOFF,
MEDICINE DOCTOR
GROOT KENNER EN LIEFÉEBBER DER
NATUURLYKE HISTORIE:
WORD MET WAARE HOOGACHTING
bir ZEEVENDE ej ACHEDIE DEEL
DEEZER NEDERDUITSCHE CIIGAVE ”
ER UITLANDSCHE VOGELEN
VAN EDWARDS eN CATESBY,
. EERBIEDIGST OPGEDRAGEN
DOOR
ZYN WEL EDELENS
onderdanig bereidwiliige Dienaar
JAN CHRISTIAAN SEPP.
VERZAMELING
vaN UITHEEMSCHE eN ZELDZAAME
ROG ELEN.
de nt 5 : d e
AVEN DB DEE I
BESSSISSISISISISISSISISISISISISISISEISISISISISISISISISISIS SISI SISIEISIE:
BE AAT nh
_De gekroonde Adelaar (1).
|) eeze is omtrent ee derde part kleiner dan de grootfte Arenden, die wy in
A _J Europa hebben, maar hy fchynt niet minder fterk en dapper te zyn dan de
änderen. | | | |
De Bek, en de Huid, die het oppetfte van de. Bovenkaak bedekt, het Wasch
genaamd, waar in de Neusgaten geplaatít zyn, hebben een donkere Kleur. De hoe-
kèn van den Bek loopen ver agterwaards onder dè Oogen, en zyn geelachtig ,
de Oogkringen roodachtig Oranje-Kleur. Het voorfte van den Kop, de plekken
daar de Ogen in ftaan, ende Keel, zyn gedekt mét witte Vederen, doorzaaid met
kleine zwarte Vlakjes. Her agterfte van den Hals en van den Kop, de Rug en de
Wieken, Zyn donker of zwartachtig bruin, de buitenfte randen der Vederen helder
bruin, de Slagpennen donkerer dan de andere Veders der Wieken. De bovenrand
én detippen van eenigen der kleinfte Dekvederen, zyn wit. De Staart is bruin,
met zwarte Banden overdwars, ván onderen donker en licht graauw., De Borft is
foodachtig bruin, met groote zwarte Vlakken overdwars aan de zyden. Het Lyf
_@n de Dekveders onder aan de Stuit, Zyn wit met zwarte Vlakken. De Bouten, en
de Pooten tot aan de Voeten toe, zyn met witte Vederen gedekt, die een fierlyke_
fprenkeling hebben van ronde zwarte Vlakken. De Voeten en Klaauwen heeft de
Vogel zeer grof en fterk: de Voeten gedekt met Schubben van een heldere Oranje-
Kleur, de Klaauwen zwart. Hy verheft de Veders aan het agterfte van den Kop
in de gedaante van een Kùif of Kroon, en daar van heeft hy zynen naam.
Ik zag deezen Vogel, in ’t jaar 1752, levendig op de Kermis van St. Bartholo-
néus, te Londen, en maakte ‘er een Aftekening van. De Man, die hem hadt;
‚verhaalde my , dat dezelve overgebragt was van de Kuft van Guinée in Afrika :
welk Berigt ik geloof aan (laa, alzo hetzelve my federt beveftigd is door den Heer
PeNwOLD, woonende op Garlick-Hill te Londen , alwaar ik twee anderen van
deeze zelfde Soort van Vogelen zag, die van daar gekomen waren. BARBO'T maakt
in zyne befchryving van Guinée, in Folio te Londen Anno 1746 uitgegeven, pag.
218, gewag van een Vogel, dien hy de Gekroonde Arend noemt, zeggende daar
van alleenlyk: „ Hier ontbreeken geen Arenden: ook verfchillen zy niet van de
> genen, welken men in Europa heeft; hoewel fommigen niet volkomen eveneens
… zyn. De Prent verbeeldt eenen van deeze laatfte Soort; welken men zeer zeld=
| 53 ZaaM
(1) Aquila coronata. Epw. 4v. V.p. 3r. T. 224. coronatus. Linn. Syft. Nat, XIL, Gen, 42. S p. r.
Aquilà Africana criftata. Brrss. dv, 1, p 448. Falco | |
WI. Deel, Á
ä
2 VERZAMELING vAN UITHEEMSCH E
> zaam ergens anders vindt dan in de Provincie van Akra, alwaar dezelve genoemd
… wordt de Gekroonde Arend”. Uit dit zeggen. kan niets opgemaakt worden ;
zonder het Oog te flaan op de Afbeelding, welke hy daar van geeft, alwaar de Vo-
el een Kuif op den Kop heeft, veel naar die van den onzen gelykende: maar
zyne Afbeelding is zeer ruuw en onnaauwkeurig ;, hebbende geen Stippen noch
Vlakken. Asrrey heeft, in zyne Verzameling van Reizen, Vol. Il, p. 722, BAR-
gors befchryving en afbeelding van deezen zelfden Vogel geplaatft; doch alzo uit
geen van beiden. veel kundigheid dienaangaande te haalen is, zo merk ik het aan
als een Voorwerp, dat tot nog toe niet wel is af gebeeld of befchreeven. |
PE A Art Ek
De blauwe Walk en de kleine bruine Haagdis (£).
Deeze Vogel is tot minder dan de helft van zyne weezentlyke grootte, in alle
Af meetingen, verkleind. Zyne Wiek, geflooten zynde, hadt de langte van. 13:
Duimen, daar dezelve, indeeze Afbeelding, weinig meer dan 6 Duimen lang is3
en de andere Lighaams deelen verfchillen in de zelfde evenredigheid; waar uit men.
de Lighaamelyke grootte van den Vogel, ten opzigt van anderen, kan berekenen.
Hy fcheen my omtrent zo groot te zyn als een gemeene Kraay. De Haagdis is in.
de Natuurlyke grootte voorgefteld. Beiden zyn zy, op de Plaat, onmiddelyk naat
*t Voorwerp gegraveerd, |
Deeze Valk heeft een ranke en vlugge Geflalte, gelyk de Sperwer. Zyne Poo-
ten zyn lang en dun, tegenftrydig met het grove Arendachtige poftuur van veele
Vogels onder de Valken. Men moet hem inde Afdeeling der genen, die men
lang-gewiekte noemt, plaatzen. Hy heeft den Bek zwart en een weinig gegolfd
_doch niet getand, aan de zyden of kanten van de Bovenkaak. De Neusgaten ftaan
in het witte Wasch, dat den Grondfteun des Beks, van boven, bekleedt: de Oog=
kringen zyn Oranje-kleur: de Huid aan de hoeken van den Bek, als ook aan de.
OCogleden, is geel. De Kop, Hals, Rug, een gedeelte der Wieken en de Staart,
_zyn van eene licht blaauwe of Aschgraauwe Kleur, hoedanig men in veele Zee-
Meeuwen waarneemt „ loopende een witte ftreek onder de Keel door, van het eene
Cor tot het andere. De buitenfte helft der Slagpennen is zwart, met witachtige pun-
ten ;terwyl de rand vande Wiek en haare binnenfte Dekvederen wit zyn, zo wel als
de Buik , Schenkels, Stuit en Dekveders onder aan de Staart, als ook de buitenfte
Staartvederen. De Pooten zyn tot onder de Kniejen gevederd, hebbende, zo wel
alsde Voeten , een Schubbige Huid , van eene heldere Oranje-kleur „die hun bekleed: ,
en de Klaauwen zyn zwartachtig. | 5 |
__ De kleine bruine Haagdis is over % geheele Lyf van eene blaauwachtige Kleur
uitgenomen twee bruinachtige Streepen, welke zig wederzyds langs de Rug EL
ken. Zy is met zwarte Vlakjes aan de bovenzyde gefprenkeld, en aan den Buik —
lichter bruin, zonder Vlakken. Men vindtze in drooge Heuvels en andere dorre
Gronden; omtrent de Wortels van oude Boomen, alwaar zy zig in de Zon blake-
ren en Vliegen vangen, enz. Ik betrapte eenmaal een van deeze Haagdisfen, zo
als dezelve aan * vegten was met een klein Vogeltje, dat op zyn Neft met Be
lings uitgebroede Jongen in een Wyngaard tegen een Muur zat. Ik onderftel. dat
deeze Haagdis de Jongen tot zyn Prooy gemaakt zou hebben , indien hy ze uit
| het
(2) Accipiter fabcoeruleus. Epw. 4v. V.p.33. T. 225. Falco cyaneus. Linn. Syft. Nat. XII, Gen, 42. Sp. ro.
EN ZELDZAAME VOGELËN. A
het Neft had kunnen haalen. Ik zag het Gevegt eenigen tyd aan, doch, toen ik ’er
zeer naby kwam, liet de Haagdis zig op den Grond vallen en het Vogeltje vloog
van zyn Neft. | |
De Valk was niet ver van Londen gefchooten, en als iets raars aan den Heer
Leman, in het Kollegie der Geneeskundigen te Londen, wegens de zeldzaamheid
van zyne Kleur, vereerd. Toen men hem eerft zag , dwarrelde hy aan den voet
van eenige oude Boomen, en fcheen, geduurig aan % vliegen blyvende , nu en dan
met zyne Bek en Pooten tegen de Stammen dier Boomen te kloppen. Men kon de
reden hier van niet gisfen;, voor dat hy gefchooten was, wanneer men by de twin-
tig der boven befchreevene Haagdisfen in zyne Krop vondt, die hy liftig gevangen
hadt, door dezelven gezwind te verrasfen, Hierom oordeelde ik het niet oneigen;,
zulk een Haagdis by hem af te beelden. Die men in zyne Krop vondt, waren ie-
der in twee of drie ftukken gefcheurd of gebeeten. en |
Doktor Saw heeft, in zyne Reizen door Barbarie en de Levant, een Valk of
Havik befchreeven, door hem Karaburno genoemd, welke, zo ik meen, veel
overeenkomft heeft met deezen, en waar omtrent hy de volgende Aanmerkingen
— mededeelt. „ De Karaburno is een Aschgraauwe Havik, van grootte als onze Bu-
» toor of Roerdomp, hebbende een zwarten Bek, roode Oogkringen, korte geele
3» Pooten, de Rug vuil Aschgraauw of blaauw, de Pennen der Wieken zwart,
„» doch het Onderlyf en de Staart witachtig ©. Ik geloof dat die van Doktor Sraw
de zelfde Vogel is, als ik befchreeven heb, en dat dezelve geen Inboorling van En-
geland, maar by toeval herwaards overgevloogen zy. Ik denk dat Doktor Snaw de
eerfte melding daar van gemaakt, en ik de eerfte Afbeelding daar van aan % licht
gegeven hebbe, |
P L Aak Eb
De Vrugt van den tammen Sorben-Boom (3).
_ Deeze Vrugt is hier in zyne Natuurlyke grootte vertoond. Zy groeit by Tros-
Ten of Bosfen, van drie tot zeven of agt fluks. leder afzonderlyke Vrugt komt
voort als een klein geelachtig groen Appeltje, aan de zyde, die naar de Zon gekeerd
geweeft is, rood gekleurd. De geheele Huid is doorzaaid met kleine bruine Puk-
keltjes , en het Oog is ingedrukt, gelyk in de Appelen, maar de Steeltjes zyn wat
hoekig en niet volkomen rond, gelyk ook de Takken van den Boom. De Vrugt,
onryp zynde, heeft eenen zeer wrangen Smaak, doch ryp zynde wordt hy zagt als
een Mispel, en krygt de zelfde Kleur, zynde dan zeer aangenaam van Smaak. Dee-
ze Sorben waren op ’t end van September in volkomenheid, en hadden vyf Zaaden
of Pitten in zig, gelyk de Appelen. Een doorgefneeden Vrugt en een enkele
Zaadkorrel zyn om laag op de Plaat afgebeeld, alwaar die Vrugt zig van binnen als
een Appel vertoont, uitgenomen dat het Vleesch een weinig naar den geelen trekt,
Anderen zyn van figuur als Peeren, en van deeze heb ik ’er ook een afgebeeld, om
het verfchil aan te toonen: dezelven worden zelden zo groot als de anderen, hoe-
wel zy, in alle andere opzigten, de zelfde Soort van Vrugt fchynen te zyn. De
grootíte der Sorben van de eerfte Soort , die ik heb kunnen vinden, was twee
_ Loot zwaar. |
Juffr.
(3) Sorbus maxima f. Pomifera, Epw.4v. V.p. 1. 313. Sorbus Foliis pinnatis fubtus villofis. Linn. SyfZ
T, err. Sorbus fativa. C. B. Pin, 415. Sorbus legitima. ‚Nat. XII. Tom. II. Gen. 623. Sp, 3. Tamme Sorben-
Crus, Hijt, 1. p. zo. Dop. Pempt. 803. Touanr. In/t, boom. Nat. Hift. IL, D. IL, Stuk, bladz. 598.
A 2
4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
oft. Brackwerw heeft de afbeelding van de Peerachtige Sorben-Vrugt ; iû
haàr Kruidboek, 1. Deel, Pl. 174, gegeven. | |
Deeze Sorben kwamen van Hammerfinith, een Dorp naby Londen, van waar
men een menigte derzelven op de Markt van Covent-Garden bragt, ID den jaare
1752; alwaar ikze kogt. Zy waren, niettemin, diestyds nog niet bekend; by onze
voornaamfte Tuinlieden en Boomkweekers; noch ook by onze keurigfte K ruidkun-
digen omftreeks Londen , die ’er federt alles wat Zy krygen konden van opkogten; -
om het Zaad te hebben. | |
De Boom, die deeze Sorben draagt, wordt van de Franfchen Cormier of Sorbier;
in ’t Latyn Sorbus, geheten. Hy is hoog, regt, fraay getakt en bevallig voor it
gezigt. Zyn Baft is ruuw en witachtig: het Hout ziet uit den rooden, is fyn van
Draad, taay en zeer goed voor de Draaijers, die 'er Weevers Spoelen en’ andere
dingen van maaken. De Bladen zyn langwerpig; {mal , aan den rand gekarteld, van
boven groen- van onderen witachtig, en gelyk die van den Esfchenboom weder-
zyds aan een Steel geplaatft, die in een enkeld Blad uitloopt. De Bloemen Zyn klein
en wit, verfcheidene by elkander gevoegd, en ieder uit vyf Blaadjes; die als een
Roos gefchikt zyn, beftaande. Deeze Boom, een nieuweling in dit Land, is, naar
ik verneem, zeer gemeen op zekere plaat{en van Vrankryk , onder anderen om-
ftreeks Angers, daar hy van zelf groeit en men er verfcheide Soorten van heeft: -
De Vrugt van de eene Soort wordt in Latyn Sorbum pyriforme ‚ en die van de an-
dere Sorbum pomiforme getyteld. De meeften onzer Kruidkundigen fpreeken van
de kragten deezer Vrugten. Zy zyn fterk famentrekkende, inzonderheid voor dat
_zy haare rypheid bereikt hebben, en alsdan zeer bekwaam om t braaken en den
Buikloop te ftempen. Men heeft my gezegd, dat dezelven met voerdeel in de Zuis
_delyke deelen van Vrankryk worden voorgefchreeven, aan de genen, die zig in %
eeten van Druiven of ’t drinken van Moft of nieuwen Wyn te buiten gegaan heb-
ben. Wy hebben een kleine Vrugt in Engeland, waar van de Boom in « wilde
groeit, geheel in Soort van deeze verfchillende, welke van GERARD genoemd wordt
Sorbus torminalis, en by ons the Common fervice-Tree, Van deeze vindt men, met
het Loof, de afbeelding op de naafte Plaat.
SISSI SSSESE SSS
PT AAST IV.
De Vrugt van den Wilden Sorben-Boom (4), in de Hand ban een Jongen; die
| | een zonderlinge Huidkwaal hadt. |
In den jaate 1731 werdt aan de Koninglyke Societeit vari Londen een Jongeù
vertoond, wiens Huid door eene Kwaal was aangetaft, welke men nergens vondt
befchreeven: wordende toen een Berigt daar van, met de Afbeelding, van een zy-
ner Handen enz., in de Verhandelingen van de Koninglyke Societeit van Londen
N. 424, aan't licht gegeven. Die zelfde Perfoon liet zig nog in % jaar 1755 te
Londen kyken, onder den naam van de Stekelvarken- Mun, hebbende een Zoon van
_hem by zig, in de zelfde ftaat. Ik zagze toen beiden, en onderzogtze zeer zorgvul-
dig. De Vader, wiens naam EDUARD LAMBERT is, was te en ‚ in de Provin-
cie van Sufolk , gebooren , zynde thans omtrent veertig Jaaren oud. Het is een
welgemaakt Man , het Aangezigt wel gefteld en bloozend hebbende; zo dat , wan-
| neer
(4) Sorbus vulgaris five Torminalis. Epw. 4v. V. _eordatis feptangulis, lobig infimis divaricatis. Linn.
. 3e 5 Ee 212. Mefpilus Api folio Cc. CG: B. Pin. 454. Sy/l Nat, XII. Tom. HI G ô a
Sorbus Torminalis. Dop. Pempt. 803. Crategus Foliis Sorbenboom. Nat. Hit. IL D.I Ge da ns
Ae 2 ile e
EN ZELDZAAME VOGELEN %
heer zyne Handen én Lighaam bedekt waren, hy niet van andere Menfchen fchiéent
te verfchillen: maar, buiten het Aangezicht én het Hoofd, het binnenfte zyner Han-
den, de zyden en toppen der Vingeren, en de Zoolen zyner Voeten, was zyn ge-
heele Lighaam begroeid met ontelbaare dunne Wrattig uitpuilende verhevenheden,
fommigen van boven platachtig;, anderen hol, eenigen puntig als een Kegel, ande-
ren onregelmaatig gefarzoeneerd. Zy ftonden byna zo digt aan elkander , als de
Borftels in een Schuijer, en werden onderfteld eene verlanging te zyn van de Te-
pelen der Huid; tot de dikte van gemeen tweedraads Touw gezwollen; ’% welk zy-
ne Huid zeer ruuw maakte. Deeze Uitwasfen hadden een donker bruine Kleur, of
waren Roeftig zwart, zynde zo ftyf en Veerkragtig, dat het ftryken met de Hand
daar overeen fchor geluid maakte. Op fommige plaatfen waren zy meer dan een
half Duim lang, en de algemeene Oppervlakte vertoonde zig redelyk egaal, hoe-
wel zy trapswyze in langte afnamen naar de enden der Vingeren en Toonen toe,
alwaar zy geheel verdweenen. S | En
By zyne Geboorte was deeze Man gelyk andere Kinderen geweeft , tiaar na
. Verloop van agt of negen Weeken was zyne Huid geel, vervolgens zwartachtig ge-
worden; en deeze uitpuilingen kwamen eerlang te voorfchyn. Toen ik hem zag,
vielen zy op eenige plaatfen af; en haar plaats werdt vervuld door anderen van een
bieeker Kleur: ’t welk, zo hy my verhaalde, Jaarlyks plaats grypt, ín eene van de
Wintermaanden, en dan is hy genoodzaakt zig eenig Bloed te doeù aftappen; om
eene Ziekte te voorkomen, die anders het afvallen derzelven vergezelt. Op andere
tjden doen Zy hem zeer weinig Ongemak aan, dan * gene uit de drukking van zy-
ne Kleederen op dezelven ontftaat, wanneer zy haaren vollen wasdom bereikt heb-
ben. Hy hadt ook de Kinderziekte gehad en men hadt hem tweemaal de Kwyl-
kuur doën üitftaan, om te zien, of men hem dus van deeze Huidkwaal verlosfen
zou kunnen. Geduurende de Kinderziekte én onder deeze Operatiën , wierd zyn
Vel blank en effen, gelyk dat van andere Menfchen; dewyl de ruuwheid ’er afging,
maar, op Zyhe herftelling, kwam de Huidkwaal weder als te vooren. Buitendien
is hy altoos redelyk gezond geweeft. id
De wonderbaarlyk{te byzonderheid in dit Geval is, dat deeze Man zes Kin-
deren gehad heeft, die altémaal met deeze zelfde Kwaal behebt waren; en in
welken zig de eerfte tekenen daar vän, insgelyks, op den Ouderdom van omtrent
negen Weeken geopenbaard bebben. Een derzelven is thans nog maar in Leven;
een aartige Jongen van agt Jaarén, die zig naauwkeurig in de zelfde toeftand bevindt
als zyn Vader. Hy heeft ook de Kinderziekte gehad, en is, geduurende dien
tyd, van deeze Kwaal bevryd geweeft. De Hand, op deeze Plaat afgebeeld, is
van deezen Jongen naarde Natuur ontleend. Ik vertoon hiet birinenfte van de Hand,
Zo om het andere te meer te doen uitmunten, als om eenige verandering te mäaken,
alzo men in de Philofophifche Tranfa@iën de Rug van de Hand naar ’ Oog geplaatít
heeft. Myne Afbeelding vertoont beter de effene Huid binnen in de Hand, en het
ruuwe Vel aan de buiterizyde der Vingeren en aan de Vuift. Beneden op de Plaat
ziet men eenigen van de Uitwasfén door * Mikroskoop vergroot.
_ Hert fchynt my ontwyfelbaar, dat van deezen Man een ras van Menfchen voort:
komen Zou kunnen, ’ welk even zodanige ruuwe Bekleedzels had, en, wanneer
dit gebeurde, en men kwam te vergeeten wie de Vader was geweeft, zo is * niet
onwaarfchynlyk dat men dezelven voor een byzondere Soort van Menfchen houden
zou. Deeze aanmerking zou bykans voet kunnen geeven tot het denkbeeld, dat,
indien de Menfchen altemaal uit één Geflagt gefprooten zyn, de zwarte Huiden der
Mooren , enz. misfchien aan een dergelyke Toevallige oirzaak toe te {chryven waren (*),
Ik
(*) [ik weet niet, dat hier nog van eene Toevalli- eene Kwaal, den Vader overgekomen, en op deszelfs
ge Oirzaak is gefproken. Zo men het aanmerkt als … Zoon voortgeplant ; dan is de Vraag, of die Kwaal ook
v/4 1. Deel, B | niet
6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
IK moet hier bekennen, dat dit Berigt grootendeels, hoewel met de vrywillige
toeftemminge van den Autheur, den Heer HeNRY BAKER; mynen verpligtenden
Vriend, ontleend is uit een Brief die aangebooden werdt aan, en voorgelezen in de
in % jaar 1755; welken ik bevond een zo volkomene ber
Koninglyke Societeit, 1 nd een, |
fchryving van het gemelde Onderwerp te behelzen, dat ik niet in {taat was dezelve
te verbeteren of noodig vond iets daar by te voegen Ck k de
Den Tak van den Wilden Sorbenboom heb ik hier hiet alleen bygevoegd, tot
verfiering en opvulling van de Plaat, maar ook om een misflag te verbeteren, dien
men in ’t Kruidboek van Juffr. BrackWELL vindt; alwaar zy, den Lyfterbeziën-
boom afbeeldende, denzelven voor deezen Sorbenboom hadt uitgevent. Zie haar
Werk, in’ IL Deen, pag. 173. Deeze is de Sorbus Torminalis van Gerard (1):
de Afbeelding heb ik in dé Natuurlyke gtootte gemaakt. De Bladen zyn mm den
Zomer groen, en worden tegen den Herfft roodachtig. Hunne gedaante Is door
de Afbeelding beter uitgedrukt, dan ik door befchryving zou kunnen doen , zynde
dit Takje met de Vrugt naar % Leven getekend. GERARD heeft de Bloemen vyf-
bladig vertoond, en zegt dat dezelven wit zyn; ik hebze niet gezien. De vrugt is
in * eerft groenachtig, dan ros, en wordt, ryp en murw zynde, van eene bruin-
roode Kleur. Ieder Vrugt, dwars doorgefneeden , vertoont vier Pitten of Zaadkor-
rels, die van binnen wit zyn, met een donker roode Schil, Deeze Boom groeit
van zelf in de Zuidelyke deelen van Engeland.
SESSIES SEE LELELELEESESCSCS IEN
Pv
De zwart en witte Klaauwier (5).
De Afbeelding vertoont den Vogel naauwkeurig in zyne Natuurlyke grootte. Hy
heeft den Bek naar den Kop toe taamelyk dik, en naar de Punt verdunnende, van
een donkere Kleur. De Bovenkaak is een weinig nederwaards geboogen, hangen-
de met haare Punt over de Onderkaak heen. ‘Yer wederzyde van de Bovenkaak
js een kleine inkeeping , by de Punt. De Vederen aan het Grondítuk van den Bek
fteeken voorwaards uit, bedekkende ten deele de Neusgaten. De Pluimagie over
den Kop; het Lighaam, de Wieken en Staart, is met dwarfe Baaren zwart en wit
getekend; zynde de Dekveders, aan de binnenzyde der Wieken, byna geheel wit ,
met een weinig zwart verwardelyk daar onder gemengd. De inwaardfe baarden der
Slagpennen hebben witte Vlakken, De binnenzyde derzelven,; zo wel als de onder-
zyde vande Staart; is byna zo zwart als de bovenzyde, en het getal der Staartvede=
ren istien. De uitwaardfe Vinger van den Voer is by de Poot gehecht aan den mid«
delften. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donkerbruin. leder enkele Pluim,
over ’t geheele Lighaam, is met dwarfe baaren, zwart en Wit, getekend: doch lie
van de Rug hebben naar evenredigheid meer zwart en die van den Buik meer wit,
Zie zodanig een Vedertje in een hoek beneden op de Plaat afgebeeld. zn
Deeze Vogel is in bezitting van den Heer LEMAN, Lid van het Kollegie der
| | Ge-
niet weder evalli ij i ì
en
Ziekte.plaats heeft. En dusfchynt de Zwartheid der Sec hìs Herbal by J | |
Negeren e nen der Wilden , waarfchynlyk _ p. GO PEEL RERON Jonen,
niet toevallig, ter mede-niet te ftrooken. '] | (5) Lanius ive Collurio Suri ú i
EDE Vertoog vindt men in de Pbhilof. Tranfa&. gro variegatus. Epw. Av, En
A at zelfde Jaar, bladz, ar, zynde deeze Afbeel- Cayanenfis ftriatus. Berss, Av. II. p. 187. T 29 fas
ding van-den Heer Epwarps, daar nevens, gecopi- Lanius doliatus, Linn. Sy/t, Nat. XII G 7 Se
eerd, in Plaat ‚gebragt. Dus moet men weldetten, Sp. 26, j à B ak
EN ZELDZAAME VOGELEN. :
Geneeskundigen te Londen. Hy was Zeer wel opgezet bewaard, en hem gegeven
als een inboorling van Suriname, in Zuid-Amerika. ik had hem onder % bewer.
ken van deeze Plaat in handen, om hem met de grootfte naauwkeurigheid te kun-
hen in Afbeelding brengen. |
Een fraaije Chineeftbe Kapel.
De kleine zwart en witte Kapel, daar by gevoegd , is uit Chima af komftig, en
maakt een gedeelte van myn kleine V erzameling uit. Haar Wieken zyn van boven
twart of zeer donker bruin, {chuins van de eene naar de andere zyde getekend met
Roomkleurige Banden. - De Kop en * Borftftuk is zeer fchoon rood; zynde het
overige des Lighaams, tot aan het uiterfte end, Hemelschblaauw. Dit Blaauw
loopt een weinig wegs in het Zwart der langfte Wieken, ter plaatfe daar dezelven
aan het Lyf gewricht zyn. Van onderen is deeze Kapel eveneens getekend als van
boven, uitgenomen dat de Kleuren wat flaauwer zyn. |
Po AA P.L
De groote Hoorn-Uil van Athene (6).
Deeze Afbeelding is getekend naar den leevenden Vogel, dien ik genoodzaakt was
zeer veel te verkleinen, om hem in *t beftek van myne Plaat te kunnen brengen,
Het Origineel is van de tweede grootte, als kleiner zynde dan de groote Arend-
Uil, die te Londen verfcheide Jaaren in Leven gehouden is door Sir HANS SLOA=
NE, en aan de Natuurbeminnaars van dien tyd zeer wel bekend was ; van den Jaare
1730 naamelyk tot 1740. Hen Maatftok regt overend naby den Vogel op zyn Stok
zeltende, zo als dezelve in het hier afgebeelde poftuur zat, bevond ik dat zyne
hoogte over de zeventien Duimen ware. Daar uit kan de Leezer opmaaken, hoe
veel dezelve hier in Afbeelding is verkleind. _
De Bek is zeer haakig en aan het Grondftuk ten deele gedekt met kleine graauw=
achtige Vederen, gelyk Haair, die voorwaards uitfteeken. Dezelve heeft, zo wel
als de ÍSlaauwen, eene donkere of Zwartachtige Hoornkleur. De Oogen zyn, (ge-
lyk in alle de Soorten van Hoorn-Uilen, welken ik gezien heb; ) van een fierlyke
Goudkleur, met zwarte Appelen. Het Aangezigt is plat, gelyk in * geheele Geflagt
der Uilen; en van eene witachtig graauwe Kleur; in den geheelen omtrek bepaald door
donkere of zwarte Streepen en Vlakken. De Hoornen of Ooren beftaan alleen uit Ve-
deren, welken de Vogel naar believen kan overend zetten of byna plat nederleggen.
Zy zyn bruin aan de bovenzyde, en van onderen zwart, welke zwartheid onmid-
delyk boven de Oogen valt, welke bovendien met eene donkere Streep omringd zyn,
even of de Natuur dus derzelver luifter meer had willen doen uitfteeken. De Plui-
magie van den geheelen Vogel is vaal bruin, met zwarte Vlakken. Dit Bruin is
lichter aan den Borften Buik, dan op de Rug, en verfmelt in een Alaauw Asch-
graauwe of witte Kleur aan het onderfte van den Buik. Van de groote Vlakken
op den Kop, de Rug en Wieken, zyn fommigen dwars, anderen nederwaards ge-
rekt, op eene gebrokene verwarde manier: die aan de Borft zyn zeer breed, vers
fmallende allengs aan den Buik. Behalve deeze groote Vlakken is de geheele Plui-
magie met zeer fyne donkere dwars-Streepjesgetekend. De Dekveders aan de bin-
B nens
{£6) Baho magnus coronatus Athenienfis five Avis Gen. 43. ep. T Syfl. Nat. X. Gen. 42, Sp. 1, Nae
Minerve. Epw. 4v. V. p. 37. T. 227. Ars. Av, III, tuurl. Hift, 1, D. IV. Stuk, bl188,
Ì. 6. Strix Bubo. Varietas @. Linn. Syft, Nat. XII, | |
B 2
8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
nenzyde der Wieken zyn licht Aschgraauw, met {malle donkere en
De inwaard(e zyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart; 25 ee fi
graauw, met de dwars-Streepjes flaauwer, De Pooten en Voeten zyn van he a
gelyk in andere Uilen , en tot de enden der Vingeren toe bekleed met zagte Lotls-
achtige Veertjes. | | | |
Deeze Vogel was van Athene gebragt , en wordt onderfteld de geen te Zn;
dien de oude Atheners hielden voor toegewyd aan haare Godin Minerva. Tegen-
woordig, in ‘tjaar 1755, leeft hy te Londen, en is in bezitting van mynen vers
pligtenden Vriend, Doktor Jory Fornercirr, Lid van het Kollegie der Genees:
kundigen, die ‘er my kennis van gaf, en my vriendelyk verzogt ten zynen huize
te komen, om hem naar *t leven af te tekenen.
wellevendheid deet henend enkesehieenchtaschtaievert dae ert die Rent Rent eldknBnt derd
por AR vi
De Sater of Bosch-Mensch (}).
Die Dier, dat een der eerften is in het Geflagt der Aapen, wordt geoordeeld het
naafte, in de uitwendige Geftalte, te komen aan den Mensch. Veelen van onze
Reizigers naat Afrika eù Indie verhaalen, dat de Ouden ongevaar zes Voeten hoog
Zyn, wanneer zy ftaan of overend loopen. __ nn |
Het voorwerp, naat het welke deeze Afbeelding getekend is, wordt in het ver»
maarde Kabinet, dat men het Brittish Mufeum noemt, te Londen, bewaard. Het
was een Jonge, van omtrent derdhalf Voet hoog, wanneer hy ftierf. Men hadt
hem eerft een poos in Koornwyn gehouden, vervolgens gedroogd; en in dat poftuur
opgezet, daar ik hem in heb afgebeeld; zynde de Tekening daar van gemaakt;
voor dat deszelfs deelen te veel gedroogd of ingevallen waren: In Geftalte ges
leek hy naar de meeften van het Aapen-Geflagt, als ook wat de Handen en Voes
ter aangaat, doch hy verfchilde van het algemeen derzelven door geen Staart, noch
een Eeltachtige Huid van agteren te hebben, om op te zitten, gelyk de Aapen; en
verder, doordien zyn Hoofd ronder en Menfchelyker was. Hy hadt het Voorhoofd.
hoog, de Neus plat, de Tanden meeft miet die der Menfchen overeenkomttig.
Het Haair uit de Nek ftrekte opwaards naar het Voorhoofd, en hing een weinig
over *t zelve en de zyden van *t Aangezigt, dat geheel kaal was, heen. De Ooren
waren ook Hairloos, en geleeken veel naar Menfchen Ooren. In de zydeling&
Tekening van den Kop ziet men deeze groeijing van het Haair zeer duidelyk. Hy
hadt twee Tepels, eveneens geplaat{t als in de Menfchen. Het Aangezigt en de
kaale deelen der Pooten waren van eene zwartachtige Vleesch-kleur , zynde het Lig-
haam en de Leden gedekt met een luchtig, ruig, roodachtig bruin Haair, dikker
van agteren dan van vooren, ef aan den Onder-Arm opwaards geftrekt. |
Voor omtrent vyftig Jaaren was, door Epwarp Tyson, Med. Doktor, een Ont-
leedkundige befchryving uitgegeven van dit zelfde Dier, ’t welk hy een Pigmy
noemt, voegende de Af beelding van hetzelve daar nevens. Sedert werdt, in den
jaare 1739, eene Afbeelding aan * licht gebracht van een Dier, dat men van Afri-
ka hadt overgevoerd, Chimpanzee getiaamd, °% welk in Londen te kyken was: zynde
die Print aan Sir HANs SLOANE opgedragen. Geen van beiden, echter, woldeede
my, die het hier befchreeven Schepzel gezien had, dateen Wyfje was, als ook een
EkL de
(7) Homo Sylveftris five Satyrus vel Orang-Outang. De Sater of Bosch-Mensch. Nat, Hit, TI. D, IL.
Ebw. Av. V. p. 6. T. 213. Simia Satyrüs. Linn. Syl. _ bladz.. 345. Pl V. Fig: 2.
Nat. XIL Gen. 2. Sp. r. Syft. Nas. X, Gen. z. Ee 345 8
STUK;
EN ZELUDZAAME VOEELEN” 5
ânder, zynde een Männetje, welk ik thans in handen heb, en daar mede in allé
opzigten, uitgenomen de Teeldeelen, overeenkomftig is. Daarom heb ik deeze
Afbeelding uitgegeven, welke met veel zorgvuldigheid door my gemaakt was, om
bewaard te worden order de Tekeningen van Dieren, in het Muféam van wylen
den Heer SLOANE, thans éen gedeelte van het Brittannisch Kabinet uitmaakende,
Ik geloof dat zy allen Inboorlingen van Afrika zyù, {choon fómmige; die naar In-
die gereisd hebben, iets befchryven dat naar dezelven gelykt. In een Boek van
Printen by Fan der Aa, Boekverkooper te Leiden (welk ik denk uit Reisbefchry-
vingen by een verzâmeld te zyn,) komen twee Plaaten voor, de 11de naamelyk er
zie, van het gene men aldaar Saers of Orang-Outing noemt. Kapitein Breck-
MAN heeft; in zyne Reiftocht úaar *t Eiland Borneo, Londen 1718; eene aan deeze
nabykomende Soort afgebeeld; doch dit is de zelfde niet. Hy heeft den eerften
naam ontleend, doch anders heeft hy dien gefchreeven Oran-Ootan, * welk , zo
hy Zegt, in de Landtaal betekent een Bosch-Mensch. Hy zegt, dat zy geen Haair
hebben, dan op die Deelen, daar hetzelve aan Meníchelyke Lighaamen groeit; en;
dit waar Zynde, zo komen zy nader aan de Menfchen dan de hier afgebeelde Sater.
SSS TSS SISSI SSS SES SIS sss SEE:
Bl AA Re VEL
_De dap met de Parkens-Staart, van Sumatra (8).
_ Deeze Aap is, in °% Jaar 1752, uit Ooftindie overgebragt , door een van onze
Oorlogfchepen , dat aldaar gebruikt was, om den Handel van onze Ooftindifche
Kompagnie te befchutten, tegen het indringen der Franíchen in die deelen des Aard-
kloots. Hy was ongemeen levendig en vol van Atie. Hy hadt ongevaar de
grootte van een gewoone Huis-Kat. De Kop was zo rond niet als in eenige Soor-
ten van Aapen, doch evenwel ook niet langwerpig, Men ziet denzelven afzonder-
Iyk op zyde afgefchetft. Op * Aangezigt hadt hy geen of zeer weinig Haair, zyn-
e de Kleur van ‘t zelve byna als die van een zwartachtig of door de Zon verbrand
Mensch. De Ooren geleeken veel naar Menfchen Ooren: de Neus was taamelyk
plat: de Oogen Hazelnooten Kleur met zwarte Oogappelen, waar in men geen Wit;
gelyk in die der Menfchen, zag. De Mond, geflooten zynde, vertoonde geen
EEn uitwendig; maar was, boven en beneden, dunnetjes bezet met eenige kor-
te zwarte Haairen. De Tanden waren als Menfchen Tanden. De Kop was ge-
dekt met bruin Haair, van eerie lichtachtige Kleur, uitgenomen dat hetzelve bover
de Oogen, en van het Voorhoofd langs de Kruin, veel donkerer was. Het ge-
heele Lighaam was ook gedekt met bruin Haair, op de Rug donkerer en lichter
aan de onderzyde des Lighaams, alwaar het zeer dun wierdt of byna verdween.
Naar de Voeten toe wierdt hetzelve ook langs hoe dunner. Een Streek van donker
Haair liep, van boven op den Kop agterwaards, langs de Ruggegraat en Staart, ternì
ende uit. De Staart was klein en kort, tegenftrydig met de meefte Soorten van
Aapen: want dezelven hebben in °% algemeen of lange Staarten , of natuurlyk in %
geheel geen Staart. Hy droeg zyn Staartje doorgaans zo, als het hier in de Afbeel-
ding is vertoond, en daar onder bevonden zig twee ronde, Eeltachtige, kaale Plek-
ken van de Huid, waar op hy zat, wanneer hy fliep of buiten Atie was. De Pal-
men, zo wel van zyne Voor- als Agterpooten, geleeken naar Menfchen Handen,
| gaen en heb-
(8) Simia brevicandata. Edw. do. V.p. 8. T. 214: _wyzer. NB. De benaaming van Cercopitheeus en Inf
Simia Nemeftrina. Linn. Sy/E. Nat. XIL Gen. 2.Sp. 4. la St. Jago, hier op de Plaat gefneeden , is fout, en
Varkens Staartje. Nat, Hijt, Î D. XVIIL, Srux. Blad- ziet op een andere ‚ die ftraks volgt.
VI Deel.
1Ô VERZAMELING van UITHEEMSCHE
n verfchilden van Menfchen Handen
hebbende platte Nagelen. Die der Voorpoote Eeken. doch
ten opzigt van de Duimen, welke naar evenredigheid korter en
die der Agterpooten hadden de Duimen grooter. | te
Dit is by ons een ongewoone Soort van Aapen , zynde het de eerfte dien “t rr
heugt gezien te hebben. Het was een Mannetje, maar f@dert ik deezen kogt ie
een Jaar by my leefde, heb ik een Wyfje van de zelfde Soort gezien, t welk op
de Kermis van St. Bartholomeus te Londen te kyken was. Het was de helft groo-
ter dan de myne, dien ik derwaards bragt om met elkander te vergelyken, en het
fcheen dat zy veel vermaäk in elkanders gezelfchap hadden, fchoon dit hunne eerfte
byeenkomft ware, Ik kan geen befchryving, in voorige Autheuren der Natuurly-
ke Hiftorie, vinden, die hier mede overeenkomt ; alzo door dezelven geen bekwaa-
_me onderfcheiding gemaakt is tusíchen de Soorten van Aapen; die zeer talryk zyn.
Men vindtze in byna alle Landen tusfchen de Keerkringen. Koude Geweften ftry=
_den tegen hunne Natuur. Ik weet niet dat ‘er eenig Dier op hooge Breedten natuur:
Jvk voortkomt, ’ welk eenigszins {trookt met het Geflagt der Aapen.
EE AA T IX.
De kleine Kat-Uil (9)
Deeze hadt ongevaar de grootte van een Merel of Zwarte Lyfter. De Afbeel:
ding is een weinig vérkleind, zynde een Schets van den Kop op zyde, in de Nas
tuurlyke grootte, daar nevens gevoegd, Dat het een Wyfje was blykt daar uit; dat
men % zelve openeride veel Bijeren daar in vondt. De Kop was rond en vry groot
naar %* Lighaam, gelyk in alle Vogels van * Uilen Geflagt. Het voorfte deel of
Aangezigt is van het agterfte door een breede Streep afgefcheiden; en Hartvormig;
van een witte Kleur met eenige langwerpige donkere Vlakjes. De Bek is in 't mid-
den daar van geplaatft, en haakig krom, gelyk die der Valken, zynde de Opper _
kaak ten deele met Wasch gedekt, waar in de Neusgaten geplaatft zyn. Hy heeft
een Hoornkleur, zynde aan de Punt een weinig geel, Zo wel als de Oogkringen.
_Hert Grondftuk des Beks is in de geheele rondte omringd met langdchtige Haairen.
De Kruin en het agterfte van den Kop is. met donker bruine Vederen gedekt, die
witachtige merken beneden haar midden hebben. De Rug, Wieken en Staart, zyn
ook donker bruin , gefprenkeld met lichter bruine en witachtige Vlakken, die rond
zyn op de kleine Dekveders der Wieken; langwerpig op de buitenfte Baarden der
Slagpennen ; halfrmaanswyze en groot tusfchende Rug en Wieken en opde Stuit. Over
de Staart loopen dwarfe Streepen, van donker en licht bruin, beurt om beurt. De
rand der Wieken is wit: de binnenfte Dekveders hebben een kleine mengeling van
Zwarten Wit: de binnenzyden der Slagpennen zyn Aschgraauw , met witte Vlake
ken zo wel op de in- als uitwaardfe Baarden. De onderzyde van den Vogel is , van de
Keel tot aan de Dekveders van de Staart, geheel wit, met groote zwarte Vlakken
op de Borft en aan de Zyden; zynde de Pooten en Voeten, tot aan de Klaauwen
toe, met witte Vederen gedekt, die zig als Haair vertoonen, De Klaauwen zyn
_grof, haakig krom en Zwart. | |
_Deeze Uil, door een Schoorfteen nedergevallen in de Parochie van Sinte Katryn,
by den Tower van Londen, werdt onderfteld een vreemde Vogel te zyn, uit het
| | | | eer
(9) Noftua minima. Epw Av. V.p.39. T.228. Gesn. Brrss, Av, I. p. 514. Strix Pasferina, Linn. Syft. Nat.
Av. 620. Arpr, Ornith. IL. p. 543. Ì. 544. Wirr. Or= XII. Gen. 43. Sp. 12. Syf?. Nat. X. Gen. 42. Sp. rr.
nith. p. 69. T. 13. Raz. 4u. 26. N. 6. Ars. Zo. II, Klein Kat-Uiltje, Nat. Hijf, IL. D. IV. ln fn
p: 12. T, 12, Frise. 4u, T. zoo. Noêtua minor. De at. Hift V. Stuk, bl, 207.
EN ZELDZAAME VOOREN. 4
een of andere Schip op de Theems ontfnapt: maar, na dat ’er deeze Aftekening
van door my vervaardigd was, werd ik onderrigt van den Schildknaap Perer Turo-
BALD , van Lambeth , dat een dergelyk Kat-Uiltje door een van zyne Schoorftee-
hen was ingekomen. Sedert heb ik my verbeeld, dat het een Ínboorling van En-
geland ware, hoewel weinig bekend : want; fchoon WirroucHsr twee of drie
Soorten van Kat-Uilen befchreeven heeft, komt echter geene derzelven hier mede
volmaakt overeen. Derhalve achtte ik het niet ondienftig, daar van de Afbeelding
en befchryving aan ’t licht te geeven. Alzo deze Vogel in leven was, toen ik
myne Waarneemingen daar omtrent in * werk ftelde, kon ik ’er de befchryvingte
naauwkeuriger van maaken. Ik onderftel dat het Mannetje van deeze Soort fchooner
zal Zyn dan het Wyfje. Hy kwam in eigendom toe, aan een Heer in gedapgre
Parochie, die een Buurmaán was van mynen goeden Vrind, den Heer Joseru Ames ì
_„Sekretaris van het Genootíchap der Oudheidkundigen te Londen, door wien my ge-
degenheid bezorgd werdt om hem te zien. |
vososssssesresssrrsrssssssesssTssssÏ
EA At %
De groene Brafiliaanfche Pappegaay (ro).
Deeze Vogel is van grootte als een tamme Duif ‚ of als de Aschgraauwe Pappe-
gaay met een roode Staart, hoedanigen men van de Kuft van Guinee in Afrika,
overbrengt. Hy heeft een taamelyk fterken Bek met een haak en hoeken aan de
zyden van de Bovenkaak, zynde de Neusgaten in het witte Wasch, dat het Grond-
{luk van den Bek bekleedt, geplaatft, Ter wederzyde van den Kop heeft hy een
breede; kaale Plek der Huid, van eene witachtige Kleur, dunnetjes befprengd met
zeer kleine zwarte Veertjes. In deeze Plekken zyn de Oogen geplaatft, welke
hoog geele of Goudkleurige Kringen hebben, met zwarte Oogappelen. De Ve
ders op het Voorhoofd, naaft aan het Grondftuk van den Bek, zyn zwart: de Kruin
des Kops is blaauw , t welk allengs groen wordt in de Nek. Hy heeft ook een zware
te Vlak aan ieder zyde van de Onderkaak, welke opwaards puntig uitloopt. De
Hals en het geheele Lighaam, zo wel van onderen als van boven, is groen. De
Wieken zyn aan de buitenzyde ook groen; uitgenomen de groote Slagpennen, en
eenigen van de eerfte ry der Dekvederen, over dezelven leggende, die fchoon He-
melschblaauw zyn. De Slagpennen; naaft aan de Rug , hebben eene geelachtig;
groene Kleur. De rand van de Wiek, in het bovenfte gedeelte, rondom het Ge.
wricht, is rood, gelyk ook de binnenzyden der Wieken, uitgenomen een klei-
ne fprenkeling van Groen in de kleinfte Dekvederen, De Stuurpennen van de
Staart hebben, aan de bovenzyde, haare Baarden groen, die allengs blaauw wor-
den aan de Tippen, maar de buitenfte Baarden van de twee buitenfte Vederen zyn
over de geheele langte blaauw. Daar is een weinig roodheid naaft aan de Schaften in
alle de Vederen. Geheel rood is de onderzyde van de Staart, die uit twaalf Pen-
nen beftaar, allen aan de enden final, de middelften langft, de buitenften kort{t, Len
dit maakt de Staart zeer puntig. | Een zwarte (chubbige Huid bekleedt de Pooten en
Voeten, waar van de Vingeren twee voorwaards en twee agterwaards ftaan, gelyk
in anderen van het Geflagt der Pappegaaijen , waar dit een Soort van is. De Klaau-
wen Zyn zwart en fterk, Tusfchen de groene Veders aan de Schenkelen en de
ZWate
(ro) Pfittacus five Macao viridis Brafilienfis, Epw. Nat. XIL Gen. 45. Sp. 6. Sy/t. Nat. X. Gen. 445
#v. V.p.ar. T. 229. Plitcacus Ara Brafilienfis viridis. Sp. 5. Groene van Brafil, Nat, Hift, L, D, IV. STUK,
te
Briss. Áo. IV. p. 198. Pfittacus Severus. Linn, Syft. - DG 24Ï.
| De 2
12 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE
gwarte Huid der Pooten, zyn Ringen geplaatft van Scharlakenroode Vederen; wel
ken het poftuur, waar in de Vogel hier afgebeeld is, niet toeliet te vertoonen.
Tot nog toe was deeze niet in Af beelding gebragt, fchoon redelyk wel befchree-
ven zynde door MARCGRAAF. (Zie GUIL. Prso’s Natuurlyke. Hiftorie van Brafil,
p. 207.) Hy zegt» dat deszelfs gefchreeuw is Oe, Oe; Oe. Onze Landsgenoot;
_WILLOUGHBY, heeft in zyne Ornithologie, p- 112, ODS een Engelfche vertaaling
der befchryvinge van den Heer MARCGRAAF ; wiens tweede Maracana het is, ge-
te) « . ® 5 5 ED ; 4 8 va 5 j
Myn Origineel is naar de Natuur; en Levensgrootte, getekend , hoewel het
werkleind heeft moeten worden, om op de Plaat te kunnen komen. De Vogel
was, in’ jaar 1752, in bezitting van den Hoog Edelen Lord CARPENTER, die
zo goed was van hem my te leenen, om er een Afbeelding van te maaken. Sir
_HANs SLOANE fchynt te willen, dat de kleine Macao, daar door hem in zyne Hijtó-
rie van Jamaika, Vor. Il. p. 297, melding van gemaakt is, de zelfde Vogel als
de boven befchreeven zy: maar ik denk, dat wy, zo het een Inboorling van dat
Eiland ware, hem gemeener in Engeland zouden zien, alwaar hy zeer zeldzaam 1.
Ae is de eenigfte, dien ik, in al myn zoeken naar vreemde Dieren; heb aange
trommen. ee ‘ À À
SESSIES SSS SESSIES SISSI SSS SE: SSS B
Plon Adel
De gròene Aap van St. Jago (ri).
__Men geeft doorgaans aan dit Dier den naam van Groene Aap, en het is ons by
dien naam bekend : doch onze Zeelieden noemenze gewoonlyk St. Jago-Aapen, om
dat zy van dat Eiland komen, % welk tot die van Kaap Verde behoort, leggende
op de hoogte van deeze Kaap, aan de Weftkuft van Afrika, in den Atlanufchen
Qceaan, van vyftien tot agttien Graaden Noorder Breedte.
Het had de grootte van de kleinfte Soort van Huiskatten. De Kop is zo rond
als die van een Mensch: het Áangezigt Haairloos , en de Huid, die %* zelve be-
dekt, van Kleur als het bleekfte Soort der Afrikaanfche Negeren. De Oogen zyn.
helder. Hazelnooten-Kleur , met zwarte Oogappelen, die niets Wits vertoonen: de
__Neusis plat. Dikwils grynsde dit Dier, vertoonende zyne witte Tanden. Het Was ,
naar ik geloove, toen ik het eerft had zeer Jong; om dat het alle zyne Tanden;
den een na den anderen , (gelyk in Kinderen plaats heeft,) kwyt raakte; doch die
het weldra wederkreeg. Zyne Ooren geleeken, in plaatzing en figuur Da veel
naar Menfchen Ooren, doch waren zwart van Vel. Aan de Zyden van het Aange-
'zigt hadt het redelyk lange licht gekleurde of donker wirte Haairen, die agterwaards
over de Ooren vallen, en dezelven ten deele bedekken. Boven de Oogen, op de
plaats der Wenkbraauwen , hadt het eenige weinige lange zwarte Haairen. De
Kruin van den Kop, de Nek, Rug en buitenkant der Leden, was van eene geel-
achtig groene Kleur, De enden van het Haair, naamelyk, groen zynde e de
Wortels donker Aschgraauw, maakte dit een mengzel, waar in het Groen de over-
hand hadt. Het Lighaam aan de onderzyde , en de Lieden aan de binnenzyde, waren
gedekt met wit of Zilverkleurig Haair, dat korter was en dunner ftondt an op de
Rug. Deeze verfchillende Kleur ging voort tot aan het end van de Staart Aten
de bovenzyde groenachtig hadt, de onderzyde wit. Alle de Pooten geleeken eel a
oa one | ° naar
A ame be.
EN ZELDZAAME VOGELEN, dà
‘naar Menfchen Handen en hadden platte Nagelen. Ik geloof dat alle de Soorten
van Aapen flegts twee Tepels hebben, nagenoeg als die aan de Borften der Vrou-
wen geplaatft: hetwelk voor my een fterk bewys is , dat zy maar één of twee Jon-
gen teener dragt voortbrengen. a re
…— Ik had eens gelegenheid, om ten huize van wylen dén Hertog van Richmond, te
Whitehall, een oude Wyfjes Aap te zien, welke met Jong naar Engeland was
overgebragt, en deeze wierp maar één Aapje, voor * welk zy groote tederheid hadt.
Vermaakelyk was het te befchouwens, hoe zy het in Baar Armen hieldt en liet zui-
gen: haar Gebaarden zweemden grootelyks naar die van een Moeder, welke haar
Zuigeling lief kooft. -Alzo nu dit {lag van Aapen zeer gemeen wordt overgebragt
in de meefte Handeldryvende Zee-Plaatfen van Europa, zal het waarfchynlyk reeds
befchreeven zyn, doch ik heb gene Afbeelding kunnen vinden, dië meer met het-
zelve dan met veele andere Soorten van Aapjes ftrookte. Ei
voosrsesssssssscsesrssssrsstsrssssssÏÏN
B AA te CH.
Het Diertje Mongooz genaamd (12).
_ Deeze Dieren worden van Madagaskar overgebragt, en komen ook van veelen
der kleinere Eilanden, die tusfchen ’t zelve en de Ooftindiën zig bevinden. Zy
fchynen eene af wyking te zyn van het Geflagt der Aápen. De Maucauco, in my-
ne Hiftorie der Vogelen p. 197, befchreeven (*), is een andere Soort van dit Ge-
ilagt, maar veel chooner dan deeze. De Mongooz is kleiner dan een kleine Kat.
Dit was een Wyfje. | | | |
De Kop van dit Diertje gelykt taamelyk naar dien van een Vos, en is geheel
tnet Haair bedekt : de Oogen zyn zwart, met Oranjekleurige Kringen; zo ook het
Haair, waarin Zy ftaan, dat naar de Neus toe, die ook zwart is, puntig loopt, maar
tusfchen de Oogen en Neus is een witte plek , die zig wederzyds naar de Ooren
uitftrekt. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Staart en Leden, zyn met
Wollig Haair gedekt, van eehe donker bruine Aschkleur. De onderzyde des Lig-
“_haams is wit. De Palmen der Pooten zyn van maakzel als in de Aapen, mer platte
_Nagelen; uitgenomen de tweede Vinger der Agterpooten, die met eene fpitspuntige
Nagel of Klaauw gewapendis. Alle de Palmen zyn gedekt met kort licht Asch-
graauw Haair. De Staart is lang: het Haair taamelyk dik en zagt, en fchynt over
% geheel eene mengeling te hebben van lichte en donkere deelen. In poftuurmaa-
king geleek dit Diertje volkomen naat een Aap.
__Ìk zag hetzelve, in ’% jaar 1752, levendig, ten huize van de verpligtende Juf:
frouw Keînon, toen Vroedvrouw van haare Koninglyke Hoogheid de Princesfe van
Wales, die my aanporde om ‘er een Aftekening van te maaken, en berigtte, dat het-
zelve aasde op Vrugteh, Kruiden en byna allerley dingen, die men hetzelve aan-
boodt, zelfs op leevende Visfchen, en dat het geduurig zig toeleid, om de Vogels
in haare Kouwen te vatten. Sedert het maaken van deeze Tekening, heb ik meef
van dit Geflagt gezien; onder anderen een, die gezegd werdt uit Ooftindie over-
gebragt te zyn, de grootte hebbende van een groote Huiskat, met de Oogen als
Hen befchreeven is, maar het Aangezigt en de Palmen geheel zwart, en de ge-
heele Pels, voor * overige, donker bruin. Ik zag ook, op de Kermis van St.
| | Baär-
__(z2) Cynocephalus Capite Vulpino „Mongooz dictus. (*) [Dit is de Inkhoorn-Aap van Madägaskar : zie
Epw. 4v. V. p. 12. T. 216. Lemur Mongoz. Linn. ons VL Deer. p. 96. Pl, XCII}
&y/t. Nat. XII, Gen. 3. Sp. 2, | | Rr |
WIL. Deel, An D
4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
Bartholoméus te Londens drie of vier van deeze Dieren, die alle nagenoeg van
wamen, vers
dan eenig die
rootte als een Huiskac waren, en ‘met elkander in geftale overeenk
_ fchillende hoofdzaakelyk in Kleur. Ken derzelven hadt de Staart ruiger
ik had gezien, en van taamelyk egaale dikte over de geheele langte.
zis PTA A Tee
De Pappegaay met blaauwe Vangen (43).
_Deeze Vogel heeft de grootte van een klein Hoen of Kuikeû. De Bek is. Hoorn»
kleurig of Aschgraauw, met eene Oranjekleurige Vlak aän ieder zyde van de Boven=
kaak, welke taamelyk haakig is, hebbende een hoek aan ieder zyde. De Neusga-
tén (laan in het Wasch; dat den Bek gedeeltelyk bedekt. Het voorfte van den
Kop, of het Aangezicht, rondom den Bek, is gedekt met blaauwe Vederen, en
hier in zyn de Oogen geplaatft , omringd met fmalle Kringen van een kaale Vleesch-
kleurige Huid, en rondom den Oogappel Oranjekleurig. Aan den Keel, onder het
Blaauw, is een plek van roode Vederen. Het agterfte van den Kop, de Nek;
Rug en Dekveders der Wieken, de Borft, Buik en Dyën, zyn allen van een be-
vallig Groen, % welk op de Rug donkerer en aan de onderzyde lichter is. De groot»
_fteSlagpennen zyn blaauw ; die daar aan volgen blaauw getipt en rood aan de Schaf=
ten: de overigen, die de Rug bedekken , groen. De binnenzyden der Slagpen-
nen zyn licht blaauw; een weinig naar °t Groenetrekkende. De Staart, van boven 3
is aan het end; tef halver langte; geel; het overige donker groen, en de onderzyz
de bleek geelachtig groen; fomimigen van de inwaardfe Baarden de r buiten RER ds
ren ‘naar baar Wortels toë rood zynde. De Pooten, Voeten en Klaauwen; die gé-
Iyk in"de’ anderen van het Pappegaaijeh-Geflagt ftaan, hebben eene Vleeschkleurs
De’ Vogel behoorde aan den Heer LEHMAN, in Bisfchops-Pooft Straat te Lon:
den, en is, naar ik geloove, nooit te vooren afgebeeld of befchreeven: alzo het dé
eenigfte van dit (lag is, dien ik immer heb gezien. Myn Tekening was naar het Let
ven gemaakt deren a |
SES SSS SSS SISSI ES SISI SISI SS ESSE SIE
B LoerAsBe XIV,
De groene en roode Pappegaay uit China (i4).
__Ditisech van de grootfte Soorten van Pappegaaijen; hebbende de grootte var
eén middelmaatig Hoen. „De Bovenkaak van den Bek is rood, doch trekt naar %
Geele aan de, Punt „die, taamelyk, krom is, hebbende een hoek aan ieder zyde
De Onderkaak is zwart. De Neusgaten ftaan tusfchen de Veders van den Kop ai
het Grondítuk van den Bek, alwaar deeze geen Wasch heeft, gelyk de meefte
Pappegaaijen hebben. Hy is ook daar in byzonder, dat ’er geene kaale Huid plaats
heeft rondom de Oogen; wier Kringen helder Oranjekleurig zyn. De Kop, Hals
Rug; Dekveders der Wieken; de Borft, Buik en bovenzyde van de Gtaart an
âlle van een {choone donker groene Kleur. De zyden des Lighaams onder de Wie
ken en de binnenfte Dekveders derzelven, zyn rood: welke roodheid zig vikwaards
langs de zyden van de Borft en Buik vertoont. De grootfte Slagpennen der Wie-
aib se | _ieken -
4 Cn viridis Fronte coeruleâ, Epw. ge v. | ee 5 en Sa ruber & viridis, Epw. 4.
CCEN ZELDZAAME VOGELEN. B)
ken zyn Hemelschblaauw, gelyk die van de eerfte ry van Dekvederen daar boven;
en de rand van de Wiek, die op de Borft valt, heeft even de zelfde Kleur ‚ terwyl
de binnenzyde der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, donker bruin of
zwartachtig zyn. De tippen van de Staartveders, aan de onderzyde , zyn geelach-
tig bruin: de Dyên, en Dekveders onder aan de Staart, groen; de Pooten, Voe-
tenen ÍSlaauwen, zwart. Van de Vingeren ftaan twee voorwaards en twee agter-
waards, gelyk in alle andere Pappegaaijen.
Deeze Vogel is thans, in * jaar 1754, in ’t Leven en behoort an Mejuff. Ken-
non, Vroedvrouw van haare Koninglyke Hoogheid, de Princesfe van Wales. Ik
oordeel dezelve zo zeldzaam te zyn; als eenige Pappegaay my voorgekomen; zyn-
de het de eenigfte dien ik ooit van dit lag gezien heb. Ik geloove dat hy tot nog
toe nimmer afgebeeld of befchreeven zy. ln |
HEP EDE NEEDE EERE Et RAE
ns Ant Poa EV.
df
_ De zwarte Inkboorn-Aap (13).
„Dit Dier ván grootte als het kleinfte {lag van Huiskatten; is zeer gemeenzaam,
zagtzionig en_onfchadelyk, zonder iets van de flimheid of kwaadaartigheid der Aa-
pen te hebben. De Afbeelding is op de Plaat gefchetft naar het leevende Dier.
… De Kop heeft een fpitfe Snuit en gelykt veel naar dien van een Vos. De Oo.
__Ben zyn van eene helder roodachtig geele of Oranje-Kleur, met zwarte Oogappe.
en. De Ooren zyn aan de tippen rond, en zeer veel bedekt door het lange Haair,
_dat op derzelver Randen groeit; loopende; langs de zyden van den Kop, op- en
hederwaards, voort ; en dus dé vertooning tnaakende van een ruighaairige Kraag
rondom het Aangezigt. Het heeft zes {chraapende of Gudsachtige Tanden voor in
den Mond beneden ; maar aan:de bovenzyde kond ik geene daar op fluitende vinden:
daar vertoonde zig alleen een holligheid om ze in te neemen. Het heeft vier Honds-
tanden, twee boven twee beneden, en die verder in den Mond ftonden waren zeer
oneffen. „Het Haair aan het Lighaam en de Leden was taamelyk lang, dik én zage,
ftaande byna regt overend op de Huid. De Handen waren van figuur als die van
Meníchen of Aapen; hebbende platte Nagelen: de Voeten waren als in de Aapen
_gefatfoeneerd; uitgenomen dat de groote Toon of Duim grooter was, en de daar
aan volgende Vinger een Honds of fcherpe Klaauw had, zynde de vier overigen _
plat genageld, De Agterpooten waren langer dan de Voorpooten : de Staart langer
dan her geheele Lighaam, taamelyk ruig en byna van egaale dikte over de geheele
langte. „De geheele Pels, zo wel als-de ‘kaale deelen van de Neus en de binnenzy-
den der Palmen, was donker zwart. - ki en
_ Dir Dier was;‚van Madagaskar af komftig. Men wilt my te verhaalen, dat het een
Wyfje was; maar, wegens de dikte van het Haair, en om dat deeze Dieren van
de Aapen in de Teeldeelen verfchillen , welken zy meer inwaards hebben, kon ik my
van deszelfs Sexe niet nader verzekeren; Het bevindt zig thans, in ’ jaar 1755,
indeven, enja bezitting van den Heer CRÍTINGTON, Klerk van het Genootfchap der _
Heelkundigen te Londen; die my de vryheid gaf om het eens aan Huis te hebben,
ten einde ‘er;“op myn gemak, eene Aftekening van te maaken. Het fcheen my
van Klantgewasfenteleeven. Terwyl ik het had, at het Gebak, Brood en Boter,
witik 4 | : _€n
(15) Cynocephalus ex Infulà Madagafcar, Maucau- Corpore fufco. Gron. Zooph. 22, Lemur Macaco, LINN,
co niger diêtus. Epw. 4v. V. p. 13. T. 217. Profi- Syft. Nat. XII, Gen. 3. Sp. 3.
‚mia fufea Briss. Quadr. ‘220, Lemur Caudâ floccofg
| Ds
6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
en Zomer-Vrugten. Het was toen in July. Met Vleesch daar aan te geeven heb ik
de proef niet genomen. Het zit als een Aap of Inkhoorn op, wanneer het eet;
houdende de Spyze in zyne Handen of Voorpooten.
SSCSSESSSSSSSSSSSSSSSESSSSSSS SSS
Pp A AT XVL
Het Aapje Sagouin genaamd (16):
_ Dit is een Diertje uit het Aapen-Geflagt, dat naar de Inkhoornen zweemt. Dè
Afbeelding is naar *t Leven gemaakt, in dé Natuurlyke grootte. Men heeftze be-
vonden te weegen van vier en een half tot zes en een vierde Once, Avoirdupois Ge-
wigt. Het was een Mannetje. en za ze |
De Kop is zeer rond, en op de Kruin gedekt met zwart Haair. Aan de zyden
van den Kop, en rondom de Ooren, heeft het länge witte Haairen, die op een
zonderlinge manier als twee Kwaften uitfteeken. De Ooren zyn niet Zigtbadr in dat
poftuur , zo als het hier getekend is; maar op zyde vertoonen zig dezelven: zy ge=
Iyken naar Menfchen Ooren, zyn kaal en van eene donkere Vleeschkleur. Het
Aangezigt beeft weinig of geen Haair: de Huid is Vleeschkleurig ; ten deele dòn-
ker, uitgenomen het boveníte des Voorhoofds;, dat wit is. De Oogen zyn van.
een roodachtige Hazelnooten Kleur, met zwarte Oogappelen: het Aangezigt zweemt
naar dat vaneen Aap, gelyk de Afbeelding beter uitdrukt; dan de befchryving zou
kunnen doen. Het geheele Lighaam was gedekt met Haair van eene donker bruins
achtige Aschkleur, en van een zagte Wollige natuur: zynde dat op de Rug een wei
nig flyver ; en ieder enkeld Haairtje van verfcheiderley Kleuren: te weeten om
laag donker, in ’t midden roodachtig en aan ’t end graauw; t welk eene mengeling
maakte op de Rug. De Palmen der Pooten waren uitwendig met kort Haair gedekt:
Het hadt vyf Vingers aan ieder Poot, van maakzel als die der Ínkhoornen, met (pits
fe Klaauwen, uitgenomen de twee groote Toonen of Duimen van de Agterpooten 3
die plat genageld waren. De Staart, zeer lang naar maate van het Lighaam, hadt
een dik Dons, licht Aschkleurig en zwart; Ringswyze elkander vervangende; over
de geheele langte.
By Prso, in zyne Natuurlyke Hiflorie van Brafil; is dit Diertje, hoewel zeef
flegt, afgebeeld; en daar uit door Rav befchreeven (*). Het fchynt ook de Sagoui
van CLustus te zyn (f). JoHNs TON heeft, in zyne Hiflorie der iervoetige Die-
ren, de Afbeeldingen van beiden uitgegeven , als byzondere en onderfcheiderie
Dieren. Zyne Afbeelding van Piso noemt hy, by misvatting, Cutaia, welke
naam, in % werk van dien Aurtheur, nader by de Afbeelding van de Cagui ftaat ,
dan derzelver eigen naam. J. LuporrPHus heeft, in zyne Hiflorie van Ethiopie of
Abyfinie, twee Af beeldingen gegeven van dit Schepzel ‚ welken pag: 58, in de
Engelfche Vertaaling van dat Werk, befchreeven worden. Hy noemt hetzelde
Fonkes of Guereza, maar zyne befchryving komt in geenen deele met de Afbeel- |
dingen overeen: des ik my verbeeld, dat men, dit in Holland gevonden hebbende
onderfteld heeft het kleine Aapje, door Luporemus befchreeven, te zvn (Ehooù
het weezenlyk uit Brafil gekomen was, daar de Hollanders, ten tyde van het uitgees
ven dier Hiftorie, in bezitting van waren. Krein heeft, in zyn Werk ov 8 de
Viervoetige Dieren, Leipzig 1751, eene Af beelding Tei 4 | Ee En
| | > de grootte , op de derde
| Plaat
(16) Cercopithecus “parvus, Cagui minor Brafilien- _S |
RE en dee red | ne yft. Nat. XII. Gen. 2. Sp. 24. Sy/t. | AE
jn Lus. Exot, T, (*) Synops. es PA |
EN ZELDZAAME VOGELEN 17
Flaât gegeven, welke p. 87 befchreeven is, en daar heeft hy de Staart dikker afge-
beeld dan ik die ooit heb waargenomen te zyn, fchoon ik vyf of zes van deeze
Diertjes levendig heb gezien. en beenen | |
‚ De laatfte Autheur, die ook de volkomenfte en befte befchryving van de Cagui aan
*t licht gebragt heeft, is James PARsoNs, Med, Door en Lid van de Koninglyke
Societeit, door wien zo veel daar van gezegd is, en zo wel met de Natuur overeen.
komftig (°) dat zyn Ed. my de moeite heeft befpaard van eenige dingen dienaan-
gaande te berde te brengen, die ik anders zou gemeld hebben: maar de Doktor hade
__ her geluk niet van een Voorwerp aan te treffen; dat zo frifch en vlug, en zo wel.
in ’ Bont was, als eenigen die ik naderhand heb gezien. Dat van Lord KincsTon
was het kleinfte en ziekelykfte van allen die ik heb gezien. Dat van den Heer Hypr
bevondt zig ook, toen ik het zag, zeer zwak, en zonder de natuurlyke dikheid van
Haair. Vervolgens kwamen ’er my twee of drie voor; die geheel andere Dieren
fcheenen te zyn, wegens hunne gezondheid en volheid van Bont. Dat; daar ik
de Afbeelding naar maakte , behoorde aan de zeer verpligtende Juffr. Kennon,
weleer Vroedvrouw van de Koninglyke Familie, die my verhaalde hoe het ver-
fcheiderley dingen at; gelyk Biskuit. Vrugten, Groente, Infekten, Slakken; enz.
ook dat het eenmaal, los zynde, (chielyk een Chineesch Goudvischje uit een. Kom
met Water haalde, dat het dood beet en gretig opvrat; waarna men ?er kleine lee-
vende Aaltjes aan gaf, welken hem in % eerft verfchrikten , door het flingeren om
zyn Hals, doch die hy weldra meefter wierd, dezelven opvreetende.
___Een fraay Diertje van dit flag zag ik ten huize van den Heer Jorn Coor, Koop-
man te Londen. Deeze Heer hadt weleer zyn verblyf te Liflabon gehouden, al
_ waar Zyne Huisvrouw, tot haar vermaak, de proef nam om de Sang/in, gelyk men
dit kleine Schepzeltje aldaar noemt, voort te teelen. Door de gunftigheid van het
Klimaat, gelukte het haar, Jongen daar van te krygen, die gantsch niet mooy wa-
ren by de geboorte, kleevende zeer vaft aan de Borften van haar Moer, en hangen-
de vervolgens, wat grooter wordende, op haar Rug, zo dat zy eindelyk, de laft
moede geworden, zig daar van ont{loeg door de Rug tegen den Muur of iets an-
ders tè wfyven; maar dán nam aanftonds- het Mannetje de bezorging van deeze Jon-
_gen op zig, gedoogende dat zy eenigen tyd op zyre Rug hingen, als ware om
hef Wyf je te verligten, |
PD AvA Devils
De roodborflige Parkiet ( 1)
Ik heb twée derde deelen van de Natuurlyke Afmetingen van deezen Vogel ge.
__nomen, om hem tot eene grootte te brengen bekwaam voor deeze Plaat: zo dat de
zigtbaare Oppervlakte van deeze Afbeelding in evenrediglieid, tot myne Tekening
in de Natuurlyke grootte, ftaat als 4 tot g; en indien de Lighaamelyke Inhoud van
een Vogel van deeze grootte vergeleeken werde met dien van zodanig eenen in de
Nátuurlyke grootte, dan zou de evenredigheid zyn als 8 tot. 27. e
__De Bek is geelachtig wit, met een {mal ftrookje Wasch over het bovenfte ge-
deelte; waar in de Neusgaren geplaatft zyn. De Bovenkaak is redelyk Haakig
krom, aan de kanten. golfswyze geboogen. Alle de Pluimpjes rondom den Bek
zyn blaauw, en trekken zig een weinig over de Kruin uit. De zyden van den
(*) Phil, Tranfatt. Vor. XLVIL pr4óe bro, Eow. 4v. V. p. 45. T. 233. |
_ (17) Pûttacus minor Indie Orientalis Peêtore ru- Gn |
WIL Deel. EE
A
18 VERZAMELING” van /UITHEEMSCHE
Kop, daâr de Oogen flaan, zyn groen; zo wel áls *t Agterhoofd. Om de Nék
heeft hy een geelen Band en daar onder is de geheele Hals groen: De Rug ‚ Stuit;
benevens de bovenzyden van de Wieken en Staart, zyn âllen van een fchoon groe-
ne Kieur, welke zig hier, wegens het poftuur dat ik aan den Vogel gegeven heb,
niet vertoont.» Ik: verkdos; veeleer „de binnenzyden der Wieken en de Borft voor
% Oog te brengen, alwaar hy een grooter Verfcheidenheid heeft van Kleuren: De
Borft, naamelyk; is pragtig Oranjesrood; het Luyf daar onder , en de Zyden ónder
de Wieken, zyn donker groen, met eenig Rood vermengd: de Bouten, het On-
derlyf en de Dekveders onder aan de Staart, Zyn geel met eene mengeling van groen:
de onderzyde van de Stdartveders vuil geel. De kleine Veders op den rad by
het Gewricht; aan de binnenzyde van de Wiek; zyn geel en de Dekveders;, die
daar aan volgen; rood. De binnenzyden van alle de Slagpennen hebben haare Tip-
en en Grondftukken van eene donkere Kleur; terwyl de inwaard{e Baarden der lang-
fte Slagpennen in *t midden geel zyn, en die der kortere, naaft aan het Lighaam,
rood, De Pooten; Voeten en Klaauwen, die in maakzel en: plaatzing met de an=
deren van dit Geflagt overeenkomen, zyn donker of zwartachtig; j
De opgezette Huid van deezen Vogel, taamelyk wel geconferveerd, dien ik
thans in myne Handen heb , was gekogt in een Porfelein- Winkel te Londen, waar
van de Patroon my verhaalde, dat dezelve met éen van onze Ooftindifche Schepen
overgebragt ware. Het is een Soort van Parkiet , niet minder fchoon dan eenige ;
die ik immer heb gezien, en, zo ik geloove, door niemand tot nog toe in Af beel-
ding gebragt of befchreeven.
SISSI SISSI SSI SIS SSS SSISISISISI SISI SISSI SES ESIS
PART AVL
| De Roozekleurig gekapte Ring-Parkiet (18).
Dit is een Vogel van eene zonderlinge choonheid. De Afbeelding vertoont hem
omtrent Levensgrootte of een weinig Kleiner, zo 'er verfchil in plaats heeft. |
De Bovenkaak des Beks is van een Zeem-Kleur;, aan de Punt haakig en aan dé
gyden gehoekt: de Onderkaak donker of zwartachtig. Het bovenfte des Beks is
gedekt met een {mal ftrookje van donker Wasch, waar in de Neusgaten ftaan. De
Kop is voorwaards; en rondom de Oogen; van eene roodachtige of Roozekleur,
welke naar agteren verfmelt in ’ Hemelsblaauw. De Veertjes onder den Bek z ze
ongevaar een Duimbreed zwart, en van daar loopt wederzyds een zwarte {tree =
terwaards, die een foort van Ring of Halsband formeert , fcheidende den Ko Ee |
het Lighaam, dat, zo wel als de Wieken, geheel groen is, donkerer aan e b 5
venzyde, van onderen lichter en naar °t Geele trekkende; Op de Wiek zyn shi.
gen van de kleinfte Dekveders van eene dof roode Kleur, maakende een Ben
Vlak. De binnenfte Dekveders der: Wieken zyn bleek geelachtig groen, en de
binnenzyden der Slagpennen donker, die eenigen der uitwaardí@ Baarden heler
geelachtig groen hebben. - De Staart is famengefteld uit Hemelschblaauwe Vedere pe
die puntig uitloopen en waar van de middelften taamelyk lang zyn, verkortende dé
Ee gh naar de zyden. ak onderen is de Staart donker geel. De Bin. |
oeten en ISlaauwen, zyn Aschgraauw , en de Vinger | 5 er d
baseerde mer nbedadd gr > Vingers ftaan gelyk in anderen van
Deeze fierlyke Vogel was, opgezet en op een Stokje zitten in
Ooftindie gezonden aan wylen de Heer Dette in ME z gede
b)
die
(18) Pfittacus minor torquatus Capite rofeo, Epw. Av. V.p.47. T. À 33,
EN ZELDZAAME VOGRLEN. EN
die hem aan my leende om ‘er een Af tekening van te maaken. De Indiaanen noe:
men hem ridytutab. Aurin hadt, in zyne Hiflorie der Wi ogelen, Vol. Ip. 143,
reeds een Afbeelding gegeven van dit eigenfte Voorwerp; maar zyne befchryving
met den Vogel vergelykende, oordeelde ik die beiden eenigzins te kunnen verbete.
re. Hy hadt verzuimd gewag te maaken van de roode- Vlakken op de Wieken;
en de bovenzyde van de Staart Grasgroen geheten, daar dezelve weezentlyk blaauw
is, hebbende maar éene boven verbeelding kleine kleuring van Groen by de
Wortels der Vederen. Hy zegt, dat de Staart beftaat uit vier Pennen, % welk tegen
de natuur is van alle Vogelen, die ik ooit gezien'heb. Geen Vogel heeft ‘er minder
dan tien, en, naar ik geloove, geen van het Pappegaaijen:Geflagt minder dan twaalf;
maar de Staart was in deeze wat orivolmaakt, en, de Vogel in Glas beflooten zynde,
kon de Heer AupiN de Veders niet van elkander fcheiden, om dezelven te tellen. Ik
had de vryheid, om de Glazen Kas te openen, ten einde hem naauwkeuriger te
kunnen onderzoeken. Hy was, geloof ik, ons onbekend; voor dat Arin er de
Afbeelding en befchryving van aan ’ licht gegeven hadt. | |
| SISSI SSS SSS SSS sss sE SIS SSS Ss sssIE
De Eoyptifche Springmuis (19).
‚De Plaat vertoont dit Dier in Zyne Natuurlyke grootte. Deszelft gedaante, in
% algemeen, is als die van een Rot, uitgenomen dat de Neus en de Voorpooten
korter en de Agterpooten veel langer zyn. | |
De Kop gelykt veel naar dien vaneen Konyn, maar de Ooren zyn korter en de
Oogen puilen zeer veel buiten den Kop uit. De Neus is kaal en Vleeschkleurig ;
de Tanden hebben veel overeenkomft met die der Konynen. De Huid is, op den
Kop en langs de Rug; gedekt met bruinachtig Haair, van Kleur als dat der Wilde
Konynen, De onderzyde van den Kop, de Keel; Buik en de binnenzyden der
Dyên; zyn met wit Haair bekleed. Aan het laagte van de Rug is een Halve
Maan, uit zwart Haair beftaande, waar van de Hoornen zydewaards naar den Kop
gekeerd zyn. De Voorpooten hebben’ vier Vingers met Klaauwen en een ftompje
van een Vinger zonder Klaauw. Zy zyn Haairloos, zo wel als die der agterfte Poo-
ten; en Vleeschkleurig. Gemeenlyk verbergt het Diertje zyne Voorpooten in zyn
Vagt, zo dat het alleenlyk twee Agterpooten fchynt te hebben; flegts met drie
Vingeren; en deeze zyn tot boven de K niejen kaal, zo dat zy zig als de Pooten
van de Vogels, die men Steltloopers noemt, vertoonen. De voortgang is huppe-
lende; * welk het zeer vlug kan doën, drie of vier Voeten wegs afleggende in
Eén {prong: De Staart is lang ; en van Kleur als de Rug, uitgenomen naar * End
toe , alwaar dezelve zwart en Kwaftig ruig word, hebbende den tip wit. Zyne
Voorpooten raaken nooit den Grond, maar hy hoüdt ’er zyn Voedzel mede, ge-
lykerwys een Inkhoorn. | ge | | Ee Sob
_ ALDROVANDUS heeft een taamelyk goede Afbeelding gegeven van dit Schep-
zel, ’et welk van hem het Zndifëhe Konyu of Haas genoemd wordt. Men vindt het in
Egypte en aan de Barbaryfche Kuft. MoNconv tytelt het de Berg-Slaapmuis (*). Het.
nin en | | | Is
(19) Mus gyptiacus, Pedibus pofticís longisfimis; 218, 249: Gerbo. Lr Brun ltin, 287. T. ero. Mus
Caudâ elongatâ, Gerbua dittus. Epw. 4v. V. p. 18. Jaculus. Linn. Sy/f, Nat. XIL Gen. 24. Sp. 20. Syt.
T. 219, Mus Paculus Pedibus pofticis longiffimis, Sf. Nat. X, Gen. 26. Sp. 15: Springer. Nat. Hit, I,
Caudâ extremo villosâ. Hasse. Jrin, 198. A, Stokh. D.I. Stur, bl, 488. Pl.XX. Fig. 2,
… 1752. p. 123. T. 4. f, 1, Cuniculus minor Candatus (*) Voyage d' Egypte. Ed. Germ, p. 288. Monconys
Dauricus. Mus Petrop, 1, p. 344. N. í23. Lepus Indi- Rejzen.
cus Utiasdiëtus, Arpr, Quadr. 395. Jerbua. Stam. lin. E |
20 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE
is inde Brittannifche Schatkamer van den Romein HaMmy, afgebeeld en befchree:
ven onder den din van Jerbua (*. Ook vindt men de Afbeelding by DE BRUIN;
die het Gerho noemt in deszelfs Levantfche Reizen (}). | |
Dit Dier behoorde aan Mr. ScarreT; Glazen Slyper, by St. Anne Kerk, in
Weftmunfter, die my vryheid gaf om ‘er een Afbeelding van te maaken. Mr.
Brew , Bibliothekaris van het Kollegie der Inner Temple, hadt ‘er ook voor eenigen
tyd een gehad, dat hy my opgezet ter onderzoeking leende. Men zegt dat dit
Dier maar ééne Opening of Leg van onderen heeft, gelykerwys de Vogelen;, doch
zulks kan ik niet verzekeren, alzo ik het leevende Dier niet genoegzaam behande-
len kon, % welk byten wilde wanneer men het vaft hield. Hert fcheen my, anders;
een zeer zagtzinnig Schepzel te zyn, ° welk op dergelyke manier aaft als de Kony-
nen en Haazen, eetende Graan en verfcheiderley Kruiden. Het is fchuuwer, en
blyft meer in zyn Hokje over dag, dan in het fchemeren van den Avond, wanneer
het te voorfchyn komt en onbefchroomder door de. Kamer huppelt, waar men het
houdt. Dit doet my denken, dat het een Dier zy, ’t welk van Natuur de duifter-
nis tot zyne bedryven verkieft. Het heeft, zo ik meen, twee of drie Jaaren by
Mr. ScArLET geleefd, eer het ftierf. Zyn Bont was zeer zagt, ef de Huid
uitermaate dun. Doktor SrAw noemt dit Dier Yerboa of Terboa. Men vindt
er een omftandig Bericht van in zyne Reizen naar Barbarie en de Levant (6). Hy
fchynt daar in mis te hebben, dat hy alleenlyk drie Vingers aan de Voorpooten en
vier aan de Agterpooten geeft, waar van ik het tegendeel heb bevonden. De Spoo-
ren of kleine Vingers aan de Agterpooten kon ik niet ontdekken in ’t een of andere
der twee Voorwerpen , welke ik onderzogt heb, fchoon ik veel moeite daar toe
aanwendde. Hy zegt, dat deeze Springmuizen aan de Kuft van Barbarie gemeen
zyn, en ìn holen onder den Grond neftelen.
SSS SSSESSSSSSSSESSSSEËS SSSSESESSSESSSSSSESS
ESD A AE XxX,
De kleine Mieren-Eèter (20;
De Afbeelding vertoont denzelven weinig kleiner dan Natuurlyk ; alzo hy ongevaat
de grootte van een Engelsch Inkhoorntje heeft. De origineele Tekening van deeze
Plaat was naar *t Leven gemaakt. |
Het Diertje is bekleed met een dikke Vagt van zagt Haair, glanzig als Zyde, en
op de Rug een weinig gekruld of gegolfd. Het heeft een donkere Streep, die
langs de Rug van de Nek tot aan het begin van de Staart loopt, en langs den Buik
een andere, die wat breeder is, aan de eerfte evenwydig. Het Haair van den
Kop, het Lighaam en de Staart, is licht roodachtig bruin: dat van de Pooten en het
dikfte der Staart, trekt naar Aschgraauw. Zyn Haair is overal, zelfs tot aan de
Klaauwen toe, nagenoeg van de zelfde langte. De binnenzyde van de Staart, naar
de Punt toe, is Haairloos, en fchynt Natuurlyk naar beneden om te krullen: ° welk
my doet denken, dat het zig met de Staart kan ophangen aan de Takken van Boomen.
„miek zonderlingfte in dit Dier is, dat het niet meer dan twee Klaauwen aan ieder
Voorpoot of Hand, (gelyk fommigen die noemen.) heeft. De Vingers of Too-
nen, uit welken deeze Klaauwen fpruiten , hebben geen kennelyke verdeeling. De
penn büi-
B) Teéfsro Britanico, delineate € deftritte da Nico- 20) Myrm ae
sle any Koman: Vol p. 109, 105: Tro. Keman an Cn Amert Ve
($) Zie fa oirfprongelyke Eng. Uitgaave, p. 248, Sf. Nat. Ki Et a a eee
249. Sp. 1. Nat.Hift. LD. L Stuk, p. 487. PL X.f.r.
COEN ZELDZAAME VOGELEN:: a
buitenfte Klaauw; aan ieder Hand; is aanmerkelyk groot, en de binnenfte, met de-
zelve te vergelyken, zeer klein. De Agtervoeten hebben ieder vier Klaauwen,
welke nagenoeg van egaale grootte zyn. , Omtrent de Voeten zo wel als de Handen
is’ aanmerkelyk, dat zy niets hebben 't welk naar een Duim gelykt, als veele
Viervoetige Dieren, maar in plaats van dien. dikke Belrachtige Knobbels des Hielen,
tusfchen welken en de Klaauwen de Voeten hol zyn: waar door het in ftaat is om
dunne Takjes van Boomen te vatten of aan te grypen. De Ooren zyn klein en
rond, vertoonende zig naauwlyks boven het Haâir: de Agterpooten langer dan de
Voorpooten. Ennn EE
‚_ De Tekening was gemaakt naar een opgevulde Huid van dit Diertje ‚ wel geconfen-
veerd, die zig in bezitting bevondt van zyne Excellentie den Graaf PERRON, Am-
basfadeur van den Koning ván Sardinie, welke verftaan hadt, dat het van de Spaan:
{che Kuft in Amerika was gekomen. Een ander dergelyk Diertje , in Spiritus be-
waard, kogt ik by kommisfie voor wylen Sir HaNs SLOANE, uit de Verzameling
van wylen den Hertog van Richmond, in welker Catalogus het een Soort van Lui-
aard genoemd was. Dit zal in het Brittannisch Kabinet blyven, alwaar het onder«
gogt kan worden door de Liefhebbers der Natuur. Door behulp van deeze twee is
hier een volmaakter Afbeelding aan °t licht gebragt, dan van een derzelven alleen
zou hebben kunnen gefchieden: want het eerfte was alleenlyk een opgezette Huid,
en het andere digt beflooten in de Flesch met Liqueur, welke ik geen permisfie
had te openen. Dus kon ik den Bek niet onderzoeken , die volgens LiNNzus
Tandeloos is, Men zie zyn Syffema Nature Lips. 1748. p. 8. Ord. 3. AGRIe,
Dentes null, Lingua longisfpna Cylindrica. Gen. 15. MyrMrCOPHAGA. Corpus pi-
lofum , Aures fübrotunde, Lyne Tweede Soort fchynt my te zyn het hier afge-
beelde en befchreevene Dier. 2. MyYRMECOPHAGA Meanibus didallylis, Plantis tetra-
daêlylis: ® welk mien vertaalen kan Mreren-Eerer (een Geflagt van den Rang
der Peld- Dieren, waar van LiNNZ&us deeze zyne Tweede Soort maakt, ) met twees
wingerige Handen en viervingerige Voeten (*). Van dit Dier vind ik geen Afbeelding
of eenig Bericht, meer dán LINNZEUs daar van, als gemeld is, gegeven heeft, dat
byna maar een enkele benaaming is: zo dat deeze Afbeelding, naar ik geloove,
de eerfte is, welke daar van het licht gezien heeft (f). |
ET
Pl AAP AKI:
De groene Parkiet met geele Vangen (21).
…_ De hier afgebeelde Vogel is van Natuurlyke grootte, zynde vän dat flag, die een
lange en puntige Staart hebben. Het was een vlugge levendige Vogel, die veel
kakelde, doch weinig verftaanbaare Woorden uitbragt. | en |
…_ De Bek is Aschgraauw, aanmerkelyk haakig en gehoekt of gegolfd aan de kan-
ten. Het Wasch, daar de Neusgaten in ftaan, heeft die zelfde Kleur. De Oog-
kring is Oranje, en is omringd door een ftrookje van een kaale witte Huid. Het
Grondítuk van den Bek, en de zyden des Kops rondom de Oogen, zyn gedekt mer
(*) [Ik volg de Woorden vanì den'Heer Epwarps. Iú (21) Pfttacus minor Fronte luteâ. Eow. 40, V. p.
volgende Uitgaaven van het Samenftel der Natuur heeft 49. T. 234. Pfittacus minor viridis Cândâ longâ &
de Ridder de Mieren-Eeters verplaat{t, en deeze is de __Malis croceis, Friscu. Ao, IV, T. 54. Pfittacus perti-
Eerfte Soort geworden: zie myne Natuurlyke Hiftorie, nax. Linn. Syt. Nat. XII, Gen. 45. Sp. 15. Syft. Nat.
als boven. J ek JE ___… _X-Gen. 44, Sp. ro. Geel-Wang Parkiet. Nat. Hift, I,
‚…_{t) [Indien de door Linneus aangehaalde dezelfde D. IV. STUK , bladz. 246.
is,zo vondt men ’er reeds de Afbeelding van by Sraa. |
WIL Deel, Ent ad
52 VERZAMELING vAN UITHEEMSCHE
geele of Oränjekleurige Vederen, die nader naar den Bek toe rooder ; en lichtef
geel zyn hoe zy verder agterwaards ftaan. Het boveníte van den Kop; de Nek;
Rug, Wieken, Stuit ef Staart, zyn altemaal van een hooge Grasgroene Kleur,
uitgenomen de grootfte Slagpennen en eenigen van derzelver Dekvederen; die aan
de uitwaardfe Baarden met blaauw gerand zyn. Het voorfte van den Hals; de Borft;
Buik, Dyên en Dekveders onder aan de Staart, zyn lichter of geeler groen; ED het
onderfte van den Buik geheelenal geel. De binnenzyden der Slagpennen en de on-
derzyde van de Staart, Zyn donker groenachtig van Kleur. De Pooten en Voeten
zyn van figuur als gewoonlyk en Aschgraauw. S | |
Deeze Vogel was in eigendoin van de eerfte Gemaalin van den Hoogedeler
Heer, RorerT WALPOLr, die naderhand Graaf van Orford wierd, Haar Edele
onderrichte my, hoe dezelve was overgebragt uit de Weftindiën , waaï van ik na-
derhand ben verzekerd geworden, door zes of meer van even die zelfde Soort in
een Kouw by elkander te zien, ten huize van den Hoogedelen Heer CHARLES Wa:
GER, toen Kerften Lord van de Adrniraaliteit; wiens Vrouw my vertelde; dat de-
gelven uit de Weftindiën kwamen. Ik kan geen befchryving van eenige Soort van
Pappegaay met deeze overeenkomftig vinden : des ik befluit; dat het een nog
niet befchreeven Zy:
sesevesEÏSSSCSSSSsssSsEEsSSSS SSS ESSE
Palen Aerle elle
De Goudkruinige Parkiet (22)
_Deeze, die de grootfte Afbeelding op de Plaat uiernaakt, is rndar eén weinig
kleiner dan Levensgrootte getekend; zynde deeze Vogel even zo groot of liever
“ruim zo groot, als een Merel. | | | |
_ De Bek is zwart; de Bovenkaak haakig aan haar Punt en heeft hoeken aan de Zy«
den, met een {mal ftrookje van blaauwachtig Vleeschkleur Wasch rondom het
Grondftuk, waar in de Neusgaten geplaatft zyn. Het Oog ftaat in een plek var
kaale Huid, van even de zelfde Kleur. De Oogkringen, zo wel als een plek van
Vederen, zig van het opperfte des Beks uitftrekkende tot aan het midden van de
Kruin des Hoofds , zyn van een heldere Oranjekleur. Het overige van den Kop, de
Nek, Rug, de bovenzyden van de Wieken en Staart, zyn van een hooge donker
groene Kleur. De Keel is geelachtig groen met een roodachtig bruinen Glans; De
Borft, Buik, de Zyden onder de Wieken, de Dyën en Dekveders onder aan de
Staart, zyn licht geelachtig groen. HEenige weinigen der Slagpennen, tusfchen de
Jangften en kortften , naaft aan het Lighaam, zyn uitwaards blaauw. Zulken van
de eerfte ry der Dekvederen, als op deeze blaauwe Slagpennen vallen, zyn ook
blaauw , maakende het een en andere een blaauwe baar langs de Wiek neder.
Haar binnenzyden, en de onderzyden van de Staart, zyn vuil geelachtig groen En
van Kleur als gepekelde Olyven: de Pooten en Voeten van eene roodachtige.
Vleeschkleur, van figuur en plaatzing gelyk in anderen van dit Geflagt: de Klaau-
wen donker. …_ en | ; |
_ Deeze Vogel behoorde, toen hy in Leven was, aan een jonge Juffroux ter
van wylen Doktor JuRiN,die als Prefident van het Kollegie en Of
Londen, in’ jaar 175o ftierf. Men berigttemy , dat dezelve van Lisfabon was gekomen |
«en onderfteld werdt een Inboorling te zyn van Brafil. Hy hade in Engeland veertien
Jaaren geleefd, … Geduurende de eerfte drie of vier Jaaren na zyne aankomft, leid?’
| | hy
(22) Pûttacus minor Vertice Aureo, Edw, 4e, V. p. so. T. 235. |
EN ZELDZAAME VOGELEN. 23
by vyf of zes kleine witte Eytjés, waar uit blykt, dat het een Wyf je ware, en ik
denk, dat het wel de gade van den laat{t befchreevenen kon zyn: alzo de overeen-
komft van die beiden zeer aanmerkelyk is,
De Groen- en blaamwe Mosch- Parkiet (is
De kleinfte Afbeelding op de Plaat vertoont deeze, in Natuurlyke grootte, zò
_naauwkeurig als ik het treffen kon.
De Bek en het Wasch, daar de Neusgaten in geplaatft Zyn, hebben eene Goud-
kleur. De Bovenkaak is Haakig, aan de kanten gegolfd. Het Vel rondom de Oo-
gen, de Pooten, Voeten eú Klaauwen, zyn allen van eéne Goud- of Oranje-Kleur,
De figuur van den Bek en de Voeten toont, dat dit Vogeltje, hoe klein ook zynde;,
van het Pappegaaijen-Geflagt is. De Kop, Nek, Rug, en de geheele onderzyde,
hebben eene hooge Grasgroene Kleur. De Wieken zyn ook groen, uitgenomen
de eerfte ry der Dekvederen boven de Slagpennen, die fierlyk hoog blaauw zyn,
en de buitenfte randen van dezelven licht geelachtig groen. Het laagte van de Rug
en de Dekveders aan de boven zyde van de Staart, zyn Hemelschblaauw : de bin.
nenzyden der Wieken van eene groen-achtige Aschkleur; ‘hebbende eenige weinige
fchoon blaauwe Vederen gemengd onder de kleinere Dekvederen, rondom het Ge-
Wricht van de Wiek. De Staart is groen, aan de bovenzyde fterker en flaauwer
aan de onderzyde, RO j | |
_ Dit Parkietje was; in % jaar 1753, in bezitting van Mr. Jorn MiLran, Boeke
handelaar, naby het Admiraaliteits-Kantoor. Het woog, toen het uit de Wyi-.
geeft genomen was en gedroogd, flegts drie Vierendeel Loots , ordinair Gewigt.
De Heer MirLaN was zo beleefd, van my dit en eenige andere Vogeltjes mede
haar Huis te laaten neemen, om dezelven af te tekenen. Hy verhaalde my , dat
deeze kleine Parkiet gekogt ware uit het Kabinet van wylen den Hertog van Rich-
mond, doch daar was geen bericht te krygen, uit welk Land dezelve af komftig ware.
ISIS SSS SSS SSS SSS SEE SSS SSS SESSIE
oi PolreAa Aerdt sc XEkL
De Olypbant (23),
_ De Olyphant wordt gezegd het grootfte te zyn van alle Viervoetige Land-Dieren:
hoewel het leevende Voorwerp; naar * welke decze Aftekening , maar weinige _
Jaaren geleden, in Londen gemaakt werdt; niet meer hoogte had dan een ge-
meene Koe. | | ge | ee rd
De Kop, koewel groot, is het niet naar de grootte des Lighaams te rekenen.
Dewyl dit een Jonge was, zo hadt hy geene Tanden, welken ik ’er derhalve byge-
daan heb om de Afbeelding te voltooijen. Het Voorhoofd is zeer verheven en
bultig: de Ooren zyn naar evenredigheid van den Kop groot en hangen nederwaards:
de Oogen zyn klein: de Snuit of Tromp is lang, verdunnende allengs van den Kop
naar het End toe, dat plat is en aldaar twee Openingen of Neusgaten heeft. Het
Dier kan zyne Tromp naar believen verkorten of verlangen ; alzo-dezelve vol Kreu-
kels of Ringen is, die Per in ronde als ingefneeden zyn; hebbende de onderzyde
| | eenis
…(*) Púttacus minimus viridi ceeruleoque varius. Epw. Quadt. 131. Sen, Kab. 1. D. Pl. II, £. t. Berss. Quadr;
Ao. V. p. sx. T. 235. Plttacula Brafilienfis. Briss; 4x. Elephantus. Gesn. Quadr. 377. Arpr. Quadr. Libr.
Áo, IV, p. 384. Pfittacus Pafferinus. Linn. Syft. Nat. IT. Jonnsr. Quadr. 30. T. 7, 8,9. Flephas mam
XII Gen. 45, Sp; 47. Syf?. Nat. X. Gen. 44. Sp. 37. _Ximus. Linn. Syt. Nat. XII. Gen. 5. Sp. 1. Sy/ë. Nat.
Nat. Hift, I, D. IV. Stur, bladz. 270. … X Gen. 5. Sp, 1, Nat. Hil. LD. LSrur, Bladz. 419.
(23) Elephas, Epw. Av, V. p. 22, T, 221. Rays d Dee RED AT
F 2
24 VERZAMELING ván UITHEEMSC HE
eenigermaate plat en de bovenzyde rond. Ook het allerkleinfte Hee Bee. le
den Grond opraapen met zyne Tromp , door middel van een_ ie oe re
het daar om kan draaijen. Terwyl ik in zyne Stal was om €f de SC RE
maaken, zogt het naar Appelen in myne Zakken, lichtende met zyne ie Pe
Kleppen zeer vaardig op, €n dan dezelve nederwaards daar in en en k
Lyf is rond endik: de Rug verheft zig ronder en meer uitpuilende dan if de Varkens
of eenig ander Viervoetig Dier, my bekend. Het geheele Schepzel is naar ds
hoogte kort, maar de Pooten zyn taamelyk lang ; de Voeten rond, en niet veel
breder dan de Pooten. leder Voet heeft vyf platte Hoornige Verhevenheden, wel:
ke de Enden fchynen te zyn der Toonen , hoewel zig uitwendig geen fcheiding
openbaart. Men zou het veeleer Stompvoetig mogen noemen; hoewel het Geraam-
te van den Olyphant, door de Koninglyke Akademie van Parys in Afbeelding ge
bragt, vyf afgezonderde Toonen aan ieder Voet of Poot vertoont. Zie de Memorien
wan de Akademie der Weetenfchappen, Tom. III. Part: III p. 91; alwaar Gy vin-
den zult zes Pläaten van den Olyphant en deszelfs deelen, De Staart gelykt naar die
wan een Varken. De Huid fcheen zeer dik, Hoornachtig en ruuw te Zyn, met
veele verheffingen en laagtens,. hangende, op veele plaat{en van het Lighaam en de
Leden, los met kreuken; gelyk in de Afbeelding is uitgedrukt.
Over % geheel hade dit Dier een donker bruine Kleur, zynde dunnetjes over?
fpreid met korte zwarte Haairen. De Liefhebbers kunnen deszelfs Ontleedkundige
Hiftorie nagaan in een klein Werkje, genaamd Ontleedkundig Berigt aangaande den
Olyphant, die by toeval, in ’ jaar 1681, te Dublin verbrandde; zynde een Brief
aan den Prefident van de Koninglyke Societeit, door den Heer A. MorLINrux Dok-
tor van Trinity-Kollegie by Dublin, te Londen gedrukt in % jaar 1682. Men kan
dit Werkje vinden in de Bibliotheek van het Kollegie der Geneeskundigen te Lon-
Ee
al fs: heeft, in zyne Hiftorie van Ethiopie of Abysfinie, (bladz. 544
55. van de Engelfche Vertaaling,) een lang Verhaal gegeven van de manier op wel-
ke de Olyphanten aazen (% welk geheel op Plantgewasfen is, ) benevens het nadeel
en de verwoefting, welke zy hier door maaken in de Plantagiën der Inboorlingen.
Hy zegt, dat de Mannetjes alleen die länge Tanden hebben in de Opperkaak. Uit
de meefte Reisbefchryvingen naar de Kuften van Afrika en Indie, kan men ook Be:
rigten aangaande de Olyphanten bekomen. J. T. Krein heeft, in zyn Werk over
de Wiervoetige Dieren, dat te Leipzig in °* jaar 1751 aan ’t licht gegeven Is, Pp. 36
tot 38 van den Olyphant gehandeld, doch geen Afbeelding daar van gegeven. Jorn-
STON heeft ’er verfcheidene in zyn Werk gevoegd, die zeer goed zyn. kene befchry=
ving van deszelfs Gebeente en Natuurlyke Hiftorie, met een Afbeelding , vindt men
inde Phil. Transatliën, Nomm. 326 (f). |
De Rhinoceros (9):
__Men rekent dit gemeenlyk het naaft in grootte aan den Olyphant komende Vier:
voetig Dier te zyn. Deszelfs hoogte tot aan den Schouder; in de Loodlyn geme-
5 ten,
…(*) [De Heer Lannsus zal dit op ’t Oog hebber,
wanneer zyn Ed.; by de algemeene befchryving van
den Olyphant, Syf?. Nat. loc. cit‚ zegt. Anatome in Bi-
__Bliotheca Medica, Dublin 168r,. De vermaarde Hoog-
leeraar P. Camrer heeft onlangs, in de Vaderlandfche
Letter-oefeningen „ verfcheide Ontleedkundige Waar-
neemingen op eenen Jongen Olyphant, welken zyn Wel
Ed. in de voorgaande Winter, uit de Stadhouderlyke
Menagerie ‚dood bekomen hadt , tot opheldering en ver=
betering van het gene dienaangaande door de Autheus.
sen gezegd was, aan ’t licht gegeven. ]
(1) [Geheel omftandig heb ik het gene den Oly+
_phant betreft befchreeven, in myne Natuurlyke Hifto-
rie, als boven. Gedagte Hoogleeraar P. Caurer zal
eenige nieuwe Afbeeldingen van een Jongen Olyphant
uitgeeven, om die der Ouden te verbeteren, ]
—_($) Rhinoceros. Epw. 4v. V. p. 24. T. 22r. GüsN.
Quadr. 342. Arprov. Bifulc. 878. Jomnst. Quadr. 98.
1. 38. Bont. Jav. so. Isr. BERGEN Orat. 1746. T. re
Raj. Quadr, 122. Rhinoceros uriüicornis. Linn. Sy/ë.
Nat. XII. Gen. 36. Sp. rt. Syt. Nat, X, Gen. 22, Sp.-
zr. Nat. Hift, I, D. IL, Stuk, bl, 327. }
EN ZEEDZAAME-:VOGELEN:” 25
ten, was ongevaar vyf Voeten agt Duimen , volgens myn eigen langte, welke het
“maar twee Duimen overtrof. Het is vry lang naar zyne hoogte, hebbende, naar
% berigt-van den Eigenèar, meer dan veertien Voeten langte van de Neus tot aan
‘het end der. Staart, wanneer die volkomen werdt uitgerekt. En
De Kop is van een lang maakzel, hebbende eene holte tusfchen het Voorhoofd en
de Hoorn; welke voortkómt-uit het bövenfte deel van de Snuit, alwaar geen ander
bekend Dier een Hoorn heeft. . De Snuit fchynt gevormd te zyn om de Aarde op
te wroeten, tot aazing op de, Wortels van Planten: want dezelve is zeer buigzaam,
en loopt in een Punt uit, welke het Dier, opwaards, nederwaards en zydewaards;,
kan draaijen;, zynde de.Neusgaten ter wederzyden. daar van geplaatft. De onderfte
Lip is byna vierkant, platächtig van vooren, met de twee hoeken zig aan de zyden
vertoonende, vân eene leevendige Vleeschkleur. . De Oogen zyn klein, redelyk
voorwaards aan ieder zyde van den Kop geplaatft. Hy. heeft groote Ooren , die
_regtoverend op ‘t bovenfte van den Kop ftaan.. Het geheele Dier is gedekt met een
geer dikke, ruuwe, barftige Huid, Aschgraauw van Kleur, hebbende Plooijen en
Kreuken op alle de plaat{en daar zulks noodig was, voor de beweeging van het Dier,
en vallende agterwaards over malkander;, gelyk de Afbeelding beter uitdrukt dan ik
met Woorden zou kunnen doen. | Nen sd
Ik tekende dit naar een Wyfje, dat zig, in’ jaar 1752,te Londen bevondt; doch
‘Eon-geëné verhevene Knobbels over de Huid van het geheele Lighaam ontdekken;
die op een regelmaatige manier geplaatft waren; gelyk in eenige onlangfe Afbeel-
‘dingen is vertoond. Het Vel kwam my flests zeer ruuw en barftig voor, uitgeno=
men aan de Zyden van het Agterkwartier, welke de geheele zwaarte van het Lig-
haam draagen als het Dier gaat nederleggen ; want daar waren deeze verhevene Knob-
bels op de Huid zeer groot. De Staart hadt eenige weinige zwarte Haairen aan het
End: de Ooren, ook, hadden eenige dun verfpreide Haairen op Zig: in andere dee-
len des Lighaafns vond ik geên teken van Haair. De Rug is hol en de Buik zakt
haar beneden: de Pooten zyn kort en dik naar evenredigheid. De Voeten Zyn vari
agteren rond met Hoeven voorwaards, welke in drieën zyn verdeeld, door twee in-
Ínydingen, aan ieder Voet: maar Zy hebben die kleine Hoefjes niet aan ’ agterfte
van den Voet, welke men vindt in de Runders, Harten, Schaapen, enz. De Hoorn
was in dit Dier maar klein; zynde hetzelve op ver naa nog niet gekomen tot zy+
ne volle groote. | Hen |
Daar komen fômtyds Rhinocerosfên voor, die op den Snuit ee dubbelen Hoorn ;
of twee Hoornen agtet elkander hebben: döch of ’er zulk een Ras zy, dan of dee-
ze Voortbrengzeleh toevallige Speelingen zyn van de Natuur, kan ik niet bepaa-
len. {Men kan een Medaille, tnet deri dübbel-Hoornigen Rhinoceros daar op ge
flagen , in de Phil. Tran/aét. N. 490; als ook den dübbelen Hoofn zelf vinden in
het Kabinet van SLOANE, en een anderen in de Verzameling van wylen Doktor
Mep.) In de Poil. Tran/att. Vor. XLI, N. 523 heeft men drie GeZigten van
dit Beeft, benevens een Plaat van eenige afgezonderde deelen , raauwkeurig be-
fchreeveri door J. PARsons, Lid der Koninglyke Societeit en van het Kollegie
der Geneeskundigen te Londeri. Krein handelt, in zyn Werk over de Wiervoeti-
ze Dieren, van pag. 26 tot 34, over den Rhinoceros, en geeft drie keurlyke Af.
beeldingen var een dubbelen Hoorn. Ik heb thans voor my leggen de Af beelding:
van zulk een Dier, gemdakt door gen Heer, die een Officier was aan boord van de
Shaftsbury , een:Ooftindifche Kompagnie Schip, onder Kapitein Mar rHEw Boo-
KEY, in den jaare 1737: welke Afbeelding zeer naby met de myne ftrookt, Het
ftierf op den Overtogt van Indië naat Engeland, De aantekening van dien Heer;
onder: de Afbeelding , is als volgt. „ De hoogte van de Rug was omtrent zeven
‚„ Voeten boven den Grond. In Kleur geleek het naar een Varken dat begint te
„„ droogen, nadat het zig in de Drek heeft gewenteld. Drie Hoornige Hoeven
Vl, Deel, Ban © j _s heeft
26 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
„… heeft het Dier aan ieder Voer. De Plooijen van de Huid vallen agterwaards over
… elkander, en in deeze Plooijen huisveften Duizendbeenen ; Scorpioenen, kleine
Slangetjes en ander Ongediert. Het was nog geen drie Jaaren oud, toen het af:
> getekend werdt. De Schaft, gefpannen zynde, {preidt aan het end gelyk een
> Franfche Lelie. | | Ee f
De Schaft heb ik, in een hoek van de Plaat, naar de Tekening van gedagten
Heer, in Afbeelding gebragt. Alzo deeze Tekening my door de Handen van
Doktor R. Tyson toegekomen was, had ik geen gelegenheid om dien Heer te
vraagen, of hy zodanige befchadigende Infekten had waargenomen in de Plooijen
van de Huid te leggen; dan of dit Berigt van de Indiaanen overgenomen ware. Ik
moet bekennen, dat het my zeer vreemd voorkomt. In T. AsrTrrrys erzá-
meling van Reisen, enz. in Quarto, Lond. 1745» kan men den Olyphant en Rhi
noceros , beiden, breedvoerig befchreeven vinden. ( Zie t Regiftér aan *t end van
IV. Deel.) Oude Autheuren hebben onderfteld, dat “er eene groote vyandfchap
tusfchen deeze Dieren plaats hebbe, en gezegd, dat zy zelden elkandef ontmoeten
gonder te vegten. Zie de Werken van St. AMBROSIUS, Paris 153Ó, pag. 51;
alwaar men een Print enz. van derzelver Gevegten vindt , welke daar over nage-
zien kan worden, En | |
SesesEsEIsSSSESSEsSSSSESSESS SSS SSS SEIESEIS
Pada A Ams IV
De Kline rood gewiekte Parkiet (24).
Deeze Vogel, hier in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld ; is aanrnerkelyk als
de kleinfte zynde van de lang geftaarte Pappegaaijen, welken ik tot nog toe heb ges.
zien. De Bek komt veel met dien van anderen overeen, zZynde van een lichte
Vleeschkleur. De Oogkring is zeer donker Hazelnoot, zo dat hy zig byna zwart
vertoont: terwyl de Pappegaaijen dien gemeenlyk Goudkleurig of geel hebben. Het
Oog is in een Plek kaale Huid van witachtige Kleur geplaat{t. Digt onder den Bek
bevindt zig een kleine Vlak van fierlyk fcharlakenroode Vederen. Het overige van
den Kop en Hals is, zo wel als de Rug, Stuiten Staart, van eene hoog Grasgfoe=
ne Kleur. De grootfte Slagpennen zyn donker groen; en alle de Dekveders def
Wieken roodachtig , uitgenomen de kleine Veertjes aan derzelver Randen; die
groen zyn. De Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn lich-
ter groen, meer naar geel trekkende , dan die aan de bovenzyde van den Vogel. De
Pooten en Voeten zyn van een lichte Vleeschkleur: de Vingeren eveneens geplaatft
als in andere Pappegdaijen.
In % Jaar 1733 behoorde deeze Parkiet in eigendom aan mynen goedgunítigen Pa-
troon, wylen Sir HANs SLOANE, Baronet, ten wiens Huize, in Londen, ik den=
zelven voor hem aftekende , en met zyn verlof er ook een Afbeelding van maakte
tot myn eigen gebruik. Ik kan geene befchryving vinden , welke met deezen Vo:
el overeenkomt, en derhalve geloof ik dat dezelve niet befchreeven zy. Il wil ech=
ter niet volftrekt verzekeren, dat de Autheuren, die over Vogelen gefchreeven heb= —
ben, nooit een eenigen van de Pappegaaijen , welken ik onderftel zzez befchreevenen
te zyn, hebben gezien: want hunne befchryvingen zyn dikwils niet genoegzaam
volkomen, en eene uitlaating van het minfte belang kan misflagen veroirzaaken,
wanneer het Onderwerpen zyn die veel naar elkander gelyken. Nadat ik den bo-
ven gemelden afgetekend had; heb ik een anderen van die zelfde Soort gezien, een
Jongman toehoorende, die zeid’ dat hy denzelven uit Ooftindie hadt medegebragr.
sane PLAAT
(24) Pfittacus minor Caudâ longisfimâ, viridis & ruber. Edw. Av. V. p. 53. T. 236, Ë
EN ZELDZAAME VOGELEN, 27
sessnssssssssssssssss NS ssnsessssssssssn ISIS:
KAAT eV,
Hei kleine Parkictje ‚ de Guineefche Mosch genaamd (23).
_ De Kleine Roodkoppige Parkiët, die de bovenfte Figuur op de Plaat vertoont, is
hier in haare Natuurlyke grootte afgebeeld. De Staart is kort ‚ en heeft de Ve:
ders van gelyke langte. Ik heb alleenlyk drie Soorten van kleine Pappegaaitjes met -
korte Staarten gezien: want de ‘middelfte Veders van derzelver Staarten zyn doors
gaans taamelyk lang „en verkorten trapswyze tot aan de buitenfte Veders op de zyden,
De Bek ís Oranjekleurig, haakig aan de Punt van de Bovenkaak; maar heeft
geen hoeken aan de kanten, gelyk gemeen is in de meeftén van het Pappegaaijen=
Geflagt. De Neusgaten ftaan niet in een Huid, die zig overhet Grondítuk van de
Bovenkaak uitftrekt , maâr tusfchen de Veders van het Voorhoofd en den Bek, die
in de geheele rondte, zo wel boven als beneden, omringd is met heldere toode of
Scharlakenkleurige Veertjes, welken het geheele voorfte deel van den Kop, of dat men
het Aangezigt zou kunnen noemen , beflaan. De Oogen vertoonen zig geheel
zwart, hebbende geêne gekoleurde Kringen, gelyk in de meefte Pappegaaijen , en
zyn omringd met kaale Plekjes van een lichte Aschkleur. Het agterfte van den
Kop, de Rug ‘en bovenzyden der Wieken ‚ Zyn van een fchoon groene Kleur: de
Keel, Borft, Buik, en Dekveders onder de Staart, zyn lichter groen , en meer
naar % geele trekkende, dan die van de bovenzyde. De binnenzyden der Slagpen=
nen van de Wieken zyn donker Aschgraauw, zo wel als derzelver Tippen uit-
waards: de kleinfte Dekveders, binnen de Wiek, zyn zwart en de ränd van de
Wiek; omtrent het Gewricht, ís blaâuw. De Stuit is met Hemelschblaauwe Ve-
deren gedekt. De Dekveders aan de bovenzyde van de Staart zyn, zo wel als der=
zelver twee middelfte Veders;, groen; maar de overige tien, vyf aan ieder zyde ;
zyn eerft, by haaren oirfprong of Wortel, groën; dan volgt een dwarfe Baar; var
Scharlakenroode Kleur: dan een fmaller Stréep die zwart is, en de Tippen der Ve-
deren, eindelyk, zyn groen. De Dekveders van de Staart, boven en beneden, zyri
zo lang, dat de Kleuren der Vederen niet gezien kúnnen worden; ten zy men de
Staart een weinig uitfpreide. Zy zyn derhalve in de Afbeelding een Wwelnig korter
gemaakt, om de fchoonheid van de Staart té vertoonen. De Pootèn, Voeten en
KSlaauwen ; waren in deeze van éen donkere Kleur, gelyk die van andere Pappe-
gaaijen. Het was een Mannetje: in de Wyfjes is de Kop bleeker rood, eén de rand
van de Wiek , omtrent het Gewricht, geel van Kleur. Ik heb eenigen van deeze ;
die opgezet zyù. | Ie ie Rn Ee Ee
Men brengt deeze Parkietjes van Guinee, aan de Kuft vän Afrika, en Zy zyn
by ons geimeener dan eenige andere Soort van Parkieten. WirtouGusy heeft eeri
lange befchryving van deezen Vogel uit Crusius gegeven, en zegt, dat het eerì
Inboorling is van Ethiopie. Zie zyne Ornitbolagie, p. 119. BaRBOT geeft in
_zyne Hiftorie van Guinee, in ’ Engelsch, p. 220, een Afbeelding en redelyk
volkomene befchryving daar van, zeggende, dat het veel fchade doet aan de Koorn:
landen. ArgiN heeft dit Parkietje in zyne Hiftorie der Vi ogelen, Vol. IIL Pp. 15, be:
fchreeven en afgebeeld, zeggende; zonder eenig gezag, dat -het uit Ooftindie af.
komftig is. SEBA noemt hetzelve; Vol. p. 4o, de Kleine Parkiet van Amerika, die
met
(25) Púttacús minirhus Capite tubro, vulgö Pasfer 387. Píittacus püllarius. Linn. Syft. Nat. XII Gen, 45.
Guineënfis diëtus. Eow. Av. V. p. 54. T. 237. f. r. Sp. 45. Syf?. Nat, X, Gen. 44. Sp. 35. Guineesch Pars
Píittacus parvus viridis ex Indiâ Orientali. Ars. 4v. III, kietje. Nat, Hill, I, D, IV. Stuk, bladz, 469.
TE. 15. p. 15. Plttacula Guineënfis. Briss. Av, IV. p. G
23 VERZAMELING VAN UITHEEMSCH E
met verfcheide Kleuren is getekend. Anderen geeven Brafil voor zyne Geboorte:
plaatsop. De reden vän deeze verfchillendheid der Berigten is, dat deeze Parkiet-
jes gemeenlyk overgebragt worden door Schepen, wier laatfte Vertrekplaats 1s uit
de Weftindiën: want, die op Guinee vaafen, komen zelden regtftreeks van daar
terug naar Europ? , maar zeilen, ingevolge van hunnen verfoeielyken en onnatuur-
Iyken Koopharrdel in Menfchen, met Leadingen và Negers nar de Amerikaaníche
Volkplantingen, alwaar zy die ongelukkige Schepzels verkoopen, even als gectvi-
tizeërd Volk de Beeften; keerende vervolgens met hunne fnood verkreegene Win-
flen naar Europa te rug(f). Hierom wordt het gene ons door dit Kanaal toekomt fom-
tyds gehouden voor eef voortbrengzel van Amerika, terwyl het inderdaad uit Afri-
ka afkomftig is. Zodanig is geval met dit Vogeltje, het welk ik verzekerd bef
gen Inboorling van Afrika en niet van Amerika te zyn.
De Geel-Redl van Maryland .
_ De onderfte Figuur op de Plaat vertoont deezen Vogel in de Natuurlyke grootte
Hy fchynt van het Gellagt dier Vogelen te zyn, welken men gemeenlyk Vliegen-
vangers tytelt. se cf En Re | sel
_ De Bek is regt, dun; fcherp gepunt en bruin van Kleur. Rondom de Bovenkaak
zyn zwarte Veertjes, die ter wederzyde van den Kop pasfeeren, en nederwaards
loopen naar den Hals, en in dezelven zyn de Oogen geplaatft. De Kruin van den
Kop is roodachtig bruin: de Rug, Stuit en bovenzyden van de Staart en Wieken;
zyn van eene groenachtig, bruine of donkere Olyfkleur. De randen van de Wieken
en de Staartveders zyn lichter geelachtig, zo wel als de Staart en de Wieken aan de
ondérzyde. De Keel en Borft zyn helder geel, *t welk allengs witachtig « geel
wordt aan den Buik en de Dyën. De Dekveders, onder aan de Staart, zyn geel:
er; de Pooten en Voeten even als in andere kleine Vogeltjes, en van een donkere
Vleeschkleur. eht del ab mies Ee se
Deeze Vogel was in eigendom van den Heer ErLLIoT, Koopman, in Broad:
Îlreet te Londen, die denzelven, benevens anderen , in Spiritus, van Karolina in
Noord-Amerika hadt ontvangen; en de beleefdheid hadt, van ze my allen te leenen;
om ‘er Aftekeningen van te maaken. J. Prrtver heeft, in zyn Gazopbylactum ;
op de VL. Plaat, de Afbeelding gegeven van een Vogel ; dien ik geloof de zelfde
te zyn met deezen ‚ en daarom heb ik den naam behouden, dien hy ’er aan geeft,
Al wat hy ‘er van zegt is. > „Avis Marylandica Gutture Iuteó: de Geelkeel van Má-
„ ryland, Deezeis my door den Eerwaarden Heer H. Jones van Maryland toe-
gezonden ”. Perivers Afbeelding is van de zelfde grootte als de myne, en
heeft dergelyke zwarte Streep van het Voorhoofd over ’ Oog loopende. . Dé Vogel
is, zo ik geloove, tot nog toe nooit befchreeven, hebbende PeTiveRr ’er alleenlyk
een. Naam aan gegeven. | | | eden
Sedert het fchryven van het bovenftaande ‚ heb ik den Geelkeel ontvangen ‚ en
tevens een zeer netjes en naauwkeurig uitgevoerde Tekening daar van, door den
Heer W. BARTRAM van Penfylvanie, die my in ftaat gefteld heeft om eenig verder
Berigt te geeven van deezen Vogel: want hy zegt: „ dezelve bezoekt veel het
„ Kreupelbosch en laag Geboomte, by Loopen, (van Water denk ik dat hy meent;)
; en laage Landsdouwen. Hy verlaat Peníylvanie by ’ aannaderen van den Winter
„> en wordt als dan onderfteld naar een warmer Klimaat te vertrekken ”
(4) ['t Is een onbarmhartig oordeel geveld over
Luiden, die zulks alleen in een trein van Negotie doen,
en aan den eenen kant de Slaaven koopen, volgens
’s Lauds gebruik , aan den anderen kant geen deel heb-
bèn in de {legte Behandeling, welke die Slaaven nader-
hand mogt wedervaaren, Mooglyk hadden zy ’t niet
beter gehad in hun eigen Land.]
(*) Muscicapa Marylandica Gutture luteo. Epw.
Av. IV. p. 56. T. 237. f. 2. Ficedula Marilandica,
Beiss. 4v. III. p. 506. Avis Marilandica Gutture Iu-
teo. Per. Gaz. T. 6. f, 1. Turdus Frichas. Linn
Syft. Nat. XII Gen. 107. Sp. 7-
PLAAT
EN ZELDZAAME VOGELEN 59
B Bu Ade XML
Het Mannetje van den Kaapfen Ezel (26).
_ Dit Dier heeft omtrent de groòtte vân eên Muil-Ezel, of van een mMiddelmaâtig
Rypaard, en deszelfs algemeene Geftalte is als die van een welgemaakt Paard. De
Kop heeft er ook de gedaante van, uitgenomen dat de Ooten een weinig langer
Zyn, maar op ver naa zo lang niet , zo *t my voorkomt, als die van een Ezel,
De Maanen zyn kort, niet nederhangende gelyk die van eén Paard, maar overènd
ftaande: de Smoel is van donkere Kleur. De Kop is met fyne Streepen zwart enì
wit getekend, die op zekere manie? voof op den Kop als ín eén middelpunt famen-
loopen. De Ooren zyn ook wit en bruin gemengeld. Rondom den Hals loopen
breede donker bruine Streepen, zelfs over de Maanen heen, met fimalle witte
Streepen daar tusfchen in. Het Lighaam is ook, over de Rug; met dergelyke bree:
de Baaren geftreept, die fmaller witte Streepen tusfchen zig hebben, en puntig ein=
digen aan de zyden van den Buik, welke wit is, uitgenomen een zwarte Streep, ‘ter
wederzyde gekamd, welke van tusfchen de Voorpooten zig, langs hét midden varì
den Buik, tot twee derden van deszelfs langte uitftrekt. Daar is eene Streep vän
af{cheiding tusfchen het Lighaam en de Billen, waar agter, op het Gât, een vlakte
is van {malle Streepen, welke te famen gevoegd zyn door een Stréep, die langs het
midden voortloopt tot aan het end van de Staart, maakende dus de figúuùr van eene
Vischgraat. De Kwaft aan het end van de Staart is donker bruin. Over de buiten-
zyde van ieder Bil loopen drie breede bruine Baaren fchuins; éindigende rondachtig
aan beide Enden. De Staart gelykt meer naar die van een Ezel dan van een Paard;
zynde bezet met kott Haair, uitgenomen de Kwaft aan het end, en de Onderzyde
is wit. De Pooten zyn allen met wit en bruin, beurtlings, geringd, op een onre-
gelmaatige en gebrokene manier. Het Dier is als een Paard gehoefd, en de Voeten
zyn eeh klein end wegs boven de Hoeven bruin. Alle de Streepen of Banden; in
t algemeen , zyn donker zwartachtig bruin en de tusfchenruimten wit.
Deeze Afbeelding was gemaakt naar een opgevulden Huid, die thans in het Ko-
ninglyk Kollegie der Geneeskundigen te Londen bewaard wordt. Ik heb veelen
van deeze Huiden gezien , die altemaal eenvormig waren in T ekening en Kleu-
ren. ’t Gene door Reizigers aangaande dit Dier gezegd is, verfchilt in eenige op-
zigten van myne befchryving, en, alo geen hunner eené taämelyk goede Afbeel-
ding daar van gegeven heeft, hope ik, dat deeze nieuwe Af beelding en befthfyving
aan de Liefhebbers aangenaam zal Zyn. Men moet aanmerken, dat de Afbecl
ding een veel beter befchryving daar van is, dan iemtand met woorden Zou kun-
nen maaken. |
Het zien van één deeZer Dieten levendig, by het Paleis van tylen zyne Ko-
ninglyke Hoogheid Frrperik, Prins van Wales, te Kew, hielp my zeer veel
om inyne eêrfte Tekening, die flegts naar een gevulden Huid gemaakt ‘was; te ver-
beteren. | |
Onze oude Natuurlyke Hiftoriekündigeh hebben allen gewag gemaakt van die
Dier, en fommigen derzelven befchryven een Geffreept Paard, doch ik ber verze-
kerd, dat hetzelve en de Zebra, verzameld door ALpROvaNpus en GESNERUS
Ean | en
„2
__ (26) Zebra mas. Ebw. 4v. V, p.25.'T. 322, Ze: XI Gen. 33. Sp. 3. Syft. Nat. X. Gen. 34. Sp. 3.
bra, Ray. Quadr. 69. Jornsr. sait. T.s.f.r. Arpr, Nat. Hijt 1, D, III, Stuk, bladz goo.
Quadr. Libr. L Cap. 8. Eqùus Zebra. Linn, Sy/?. Nat.
VII, Deel, H
er
30 VERZAMELINGT van UITHEEMSCH E
en gekopieerd door een talryke Schaar van derzelver Navolgers ' niets zyn dan de
vedagre. Kaapfe Ezel „welken fommigen van de oude ‘Reizigers rend nn
hebben, uit hoofde van 2yne grootte, anderen een Wilde of Woud-Ezel, in
gens de gelykenis van Zyne Ooren, Maanen en- Staart, naar die van dat Schepze A
EEE SISSI SISI SIENSISI SESSIE EREN
| Pele A hk
Het IWifje van. den Kaapfên Ezel (27).
Dit fraaije Dier was levendig ‚met het Mannetje; overgebragt van de Kaap der
Goede Hope; doch „alzo het Mannetje , voor dat zy te Londen kwamen ‚geftorven
was, heb ik hetzelve. niet gezien. Dit Wyfje, heeft verfcheide Jaaren ten huize
van zyne Koninglyke Hoogheid, den Prins van Wales, te Kew, geleefd, |
In grootte en geftalte zweemt het véel naarden voorgaanden. Om van deszelfs
algemeene Kleur te fpreeken; (de Streepen uitgezonderd, die altemaal zwart zyn: )
de Kop „de Hals, „het bovenfte des Lighaams en. de. Dyên ; hebben eene geelach-
tige licht bruine „Kleur:‚de Buik, Pooten;-en het end van, de. Staart, zyn. wit.
Aan de Leden der Pooten heeft het zulke Doorens, als wy-in Paarden zien: de Hoe-
ven zyn zwartachtig: de Kop is een weinig anders-dan in-de laatftbefchreevene. ge-
_ftreept: de Maanen zyn zwart en‚wit: de Ooren van de zelfde Kleur als het Lyf,
Op * Voorhoofd is een weinig wit: het-heeft verfcheide breede Streepen rondom den
Hals , die aan deszelfs onderzyde fmal worden. Een zwarte Streep loopt langs de
Ruggegraat en een gedeelte. van de Staart „ en een andere langs het midden. van-den
Buik heen. De Streepen op het, Lyf:komen van de Ruggeftreep af, en fomtnigen
derzelven loopen Vorkswyze aan, de zyden van het Lyf, anderen inenkelde Spitfen
_uit, en daar tusfchen zyn eenige langwerpige Vlakken. Het Kruis is op eene meer
verwarde onregelmaatige, manier gevlakt; De twee zyden van dit Dier, zo wel als
van het hier voor befchreeven Mannetje „ waren zeer eenvormig getekend.
Het Geluid, °% welk dit Dier maakte, was zeer van dat van. een Ezel verfchile.
lende, en geleek meer naar het verwarde geblaf van een Bulhond. „Het fcheen van:
een wilden aart en zeer koppig te zyn: niemand durfde het naderen uitgenomen een
Tuinier in °% Prinfen dienft, die gewoon was ’er Voeder aan te geeven, en dees’ kon.
het beryden. Ik zag hetzelve een groot Peperhuis vol Tabak, met Papier en al,
opeeten, en men verhaalde my ‚dat het Vleesch zou eeten en allerley foort van.
Voedzel „ welk men ’er aan wilde. geeven. Ik onderftel, dat zulks van noodzaaklyk-.
heid of van gewoonte kwam „ :in:deszelfs lange Reis op Zee: want het zal ontwy-
felbaar natuurlyk Gras. of „Kruideneeten , gelyk een Paard of Ezel. Nooit zag ik
een Huid gelyk deeze overgebragt ; ’t welk maakt dat het veel grooter zeldzaamheid
is dan het Mannetje. Ik onderftel dat de Huiden der Wyfjes niet zo fraay geacht
worden te zyn als die der‘ Mannetjes, en-dat menze om die reden niet. overbrengt. -
Het Wyfje.is tot nog, toe niet afgebeeld of befchreeven geweeft. |
Jor Luporpuus befchryft; in zyne Hiftorie van Ethiopie of Abysfinie, (Eng.
_Vertaaling p. 56) den Zebra, en zegt, dat dit Dier in de Bosfchen van dat Land ge-
vangen wordt „maar aldaar zo zeldzaam is „ dat men het, tam gemaakt zynde, tot
een hoogen Prys verkoopt; achtende het een bekwaam prefent te zyn voor een
Souverein Vorft, „In de Verzameling van Reizen, te Londen, in Quarto, door
AsTHLEY uitgegeven in ’t jaar 1745 , kan men by een verzameld vinden, wat vee-
le Hiftorie-Schryvers en Reizigers gezegd hebben van den Wilden Ezel of Zebra.
d See (Zie
(27) Zebra foemina. Eow. 4v. V. p. 29. T. 223. Zebra Authorum, Linn. -Syft. Nat. XI, utfupra.
EN ZELDZAAME VOGELENN. ze
(Zie het gemelde Werk, Vòl. III; p. 320 en 378.) Ik kan geen zeker Berigt -vin-
den, dat men Zebraas aangetroffen heeft in eenig ander Wereldsdeel dan Afrika; al-
waar dit Dier een Inboorling {chynt te zyn , van de Zuidelykfte tot aan de Noor-
delykfte deelen. | | |
NSS SISSI:
De roodbekkige Toukan (28).
Deeze Vogel is van grootte als een middelmaatige tamme Duif en van geflalte
als een Kraay. De Bek is, naar reden van het Lighaam, zeer groot, zo wel als
de Kop, om den Bek te kunnen voeren. De Bek heeft, van de hoeken der Gaa-
ping tot aan zyn Punt, de langte van zes en een half Duim: deszelfs hoogte of
wydte is, in het dikfte deel, een weinig meer dan twee Duimen: de dikte by den
__ Kop is vyf Kwartier Duims. De rand van de Bovenkaak is rond; tegenftrydig met
een andere Soort van Toukan, door my in myne Hiftorie der Vogelen, p. 64, be-
fchreeven, die den rand van de Bovenkaak redelyk fcherp hadt. De onderzyde is
ook rond. De Bovenkaak is rondom haar Grondftuk, of by den Kop, en in het
bovenfte gedeelte, geheel tot aan de Punttoe, van eene helder geele Kleur: haare
zyden zyn íchoon rood tot aan de Punt, zo wel als de Onderkaak , uitgenomen
dat die het Grondftuk paarschagtig heeft. Het Roode, zo wel aan het bovenfte als
aan het onderfte van den Bek, is op verftheide plaatfen meer of min zwart gewolkt :
zelfs is de Punt van de Onderkaak zwart. Een zwarte Lytt gaat byna rondom den _
Bek digt aan deszelfs Grondfteun, fcheidende het Roode van de andere Kleuren a£
Ook loopt tusfchen den Kop en Bek een zwarte Streep van afzondering geheel rond-
om, en in het bovenfie gedeelte van die Streep ftaan de Neusgaten , welke zig niet
vertoonen, als byna geheel met Vederen bedekt zynde. Dit heeft onze oude Na-
tuurlyke Hiftorie befchryvers doen zeggen, dat deeze Vogel geen Neusgaten had,
__en hunne Zinnen {lypen om dat gebrek op eene andere manier vervuld te krygen.
_ Rondom de Oogen, ter wederzyde van den Kop, is eené geheel Vederlooze Plek
van eene blaauwachtige Huid, waar boven de Kop zwart. Is, uitgenomen een witte
Vlak aan jeder zyde, tegen het Grondftuk van de Bovenkaak aan. De Nek, Rug,
Wieken, Staart, het Onderlyf en de Dyën, zyn zwart. De onderzyde van den
Kop, de Keel en het begin van de Borft, is wit. Tusfthen het Witte van de Borft
en het Zwarte aan het Lyf, is een halfmaanswyze Plek van roode Vederen ‚ met
de Punten opwaards gekeerd. De Dekveders onder aan de Staart zyn rood, en die.
boven op de Staart geel: de Pooten, Voeten en Klaauwen, Aschkleurig: terwyl de
Vingers gelyk die der Pappegaaijen , twee voorwaards en twee agterwaards , ge-
RL Zn | en |
8 Deeze fchoone, Vogel wordt opgezet bewaard in Salters Koffyhuis, te Chelfea by
Londen. „Zyne Bek, Kop, Lighaam en Wieken, zyn volkomen, doch de Staart
en Pooten ontbreeken, Denzelven vergelykende met de Aftekeningen van Surinaam-
fe Vogelen,:door Anna Maria Merian , in het Kabinet van wylen Sir HANs Sr.oA-
NE, vond ik een Afbeelding daar van Levensgrootte, welke naäuwkeurig overeen
kwam met de overblyfzels van den gedroogden Vogel, en my in ftaat ftelde om
myne Figuur te voltooijen. |. Perrver heeft van den zelfden Vogel, zo ik geloo-
ve, in zyn Gazopbylacium , Pl, XLIV. Fig. 13, een Afbeelding gegeven: want
hy
(23) Pica Toucan dita Roftro tubro. Epw. Av. V. Linn. Syt. Nat. XIL Gen. 46. Sp. 5. Ramphaftos
p. 58. L. 238. Tucana Brafilienfis Gutture luteo, Briss. Roftro rubro Carinâ obtufà albidâ.-Sy/?, Nat, X. p. 103.
dv. IV. p. 419. T. 32. f, 1. Ramphaftos Tucanus. Gekraagde Toukan. Nat, Hift 1, DIV, Stuk, bl, 276,
EL -2
d
32 VERZAMELING vAn UITHEEMSCHE
hy zegt ’er van: … Jonan Surinamenfis nigers ex albo, flavo, rubro, der Ge:
„ maakt naar een Hollandíche gekleurde Tekening, die zig, bevondt in de erza-
meling van Heer CLARKE. Deeze komt niet naauwkeurig overeen, met EenIg
… Autheur, dien ik gelezen heb ®, | |
De Heer DE LA CONDAMINE vondt deeze zelfde Soort van Toukan, op zynen
Togt langs de Rivier der Amazoonen nederwaards. Hy zegt: „» de T oukan, wiens
„ rood en geele Bek monftreus is naar evenredigheid van het Lighaam, en wiens
… Tong, gelykende naar een fyn Veertje, gerekend wordt van zonderlinge kragten
„ te zyn, isaan het Land, waar van ik fpreek, in % byzonder eigen ”, Zie het
Kort Begrip van zynen Reiftogt door de binnenfte deelen van Zuid-Amerika, té
Londen uitgegeven in jaar 1747» P- 86.
SSS EELESOEES SES ESSESSSSS KES
PAAL KLIK
De blaauwe Kuif-Gaay van Karolina (29).
Deeze Vogel wordt in de bovenfte Figuur van de Plaat vertoond. Hy is tot op
twee derden van zZyne Natuurlyke grootte verkleind, zo wel als het daar onder ftaan-
de Zomervogeltje. | | | |
Deeze Gaay heeft omtrent de geftalte van den Europifchen Gâay , uitgenomen
dat de Staart langer is, én de Veders van ongelyke langte;, zynde de middelften dé
langften en de anderen allengs verkortende tot aan de buitenften , die de kortfte zyn.
De Bek is zwart: de Neusgaten zyn gedekt met kleine witte Haairtjes, voorwaards
omgeboogen. De blaauwe Veders op de Kruin van den Kop Zyn lang én de Vogel
kan ze als een Kuif opzetten of nederlaaten naar believen. Hy heeft zwarte Veert-
jes rondom het Grondftuk van de Bovenkaak, welke om de Oogen heen agterwaards
voortloopen, en zig op den Kop, agterde Kuif, famenvoegen, maakènde dus een
Ringswyzen Band, die zig wederom voorwaards ombuigt en langs de zyden van den
Hals voortgaat, tot dat de beiden Enden op de Borft famenkomen, en aldaar, zig
verbreedende, een halfmaanswyze Bef maaken, met de Puriten opwaards gekeerd,
De zyden van den Kop eneen gedeelte van de Keel, door deezen zwarten Band
omvangen, zyn wit. De Vogel heeft boven ieder Oog ook een witte Plek. Het
Onderfte van den Hals, van agteren, en de Rug, Zyn van eene paarschachtig blaau-
we Kleur: de bovenzyden der Wieken en Staart zyn ook zeer fchoon blaauw; Zo
wel als het laagfte van de Rug en de Stuit. De Staartvederen, uitgenomen de twee
mniddelften, zyn wit getipt, en allen overdwars met {malle zwarte Baaren getekend,
uitgenomen de twee buitenflen wederzyds. De buitenften van de groote Wiekve:
ders of Slagpennen hebben alleenlyk een flaauwe Tekening van donker blaauw aan
haare randen. De overigen van de Slagpennen naaft aan de Rug, en de eerfte-
_ry van Vederen boven dezelven, zyn wit getipt en overdwars zeer ffaay geftreept.
De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn zwartachrig: de binnenzyden
der Slagpennen en de onderzyden van de Staart Aschkleurig: de Borft, onder de zwar-
te Bef, van eene bruinroodachtige Appelbloefemkleur, die allengs verdwynt en in
wit verandert aan den Buik , welke geheel wit is „zo welals de Dy&n en Dekveders on-
der aan de Staart. De Pooten, Voeten en Klaauwen , hebben de gewoone figuur
en zyn donker bruin. | |
Het
(29) Pica Glandaria Carolinenfis coerulea, Epw. 4v IL p. 54. T. 4, f‚ 2. Corvus criftatus, Linn. Sy/Z. Nat
VE. 239. £. 1. Pica Glandaria coerulea criftata. Carrss. XII. Gen. zn 8. Syft. Nar. nn 3,
Car. LT. 15. Garrulus Canadenfis coeruleus, Brrss, dv, Kuif.Gaay. Nat, Nijf, IL. D. IV. Stuk, bl. sró,
EN ZELDZAAME VOGELEN. 32
_ Het eerfte Bericht, dat ik van deezen Gaay vind, is in een Stel Plaaten te Pa-
rys uitgegeven omtrent den jaare 1676, getekend en in het Koper gebragt door N.
Roger, Kabinet-Schilder van Koning Lopewyr den XIV. Dezelven bevatten
geldzaame Vogels, uit de Koninglyke Menagerie te Verfailles. Ik oordeel dat het
deeze Gaay is, welken hy Garrulüús Indicus coeruleus noemt: hy kon er Oceidentalis
bygevoegd hebben; want het is een Vogel uit Karolina in Noord-Amerika, hoeda-
nig een onlangs van daar gezonden werdt aan den Heer Error, Koopman, in het
Oude Zuidzee-Huis te Londen, tevens met den Rooden Zomer-Vogel, ftraks te be-
fchryven, en aan deezen Heer ben ik verpligt voor het gebruik derzelven om myne
Vormen be EE
De naafte Autheur, die van deezen Vogel gefproken heeft, is de Heer CATES-
BY, in deszelfs Natuurlyke Hiftorie van Karolina, die in % jaar 1731 uitgegeven is,
Vor. l. p. 15. Die Heer zegt, dat zy de zelfde poftuurmaaking hebben als onze
Gaaijen, doch dat hun Geluid aangenaamer is, en dat het Wyfje niet zo levendig
is van Kleur, zynde ‘er anders geen verfchil in te befpeuren. De reden, dat ik ’er
deeze nieuwe Afbeelding van geef, is om dat de Vogel, fchoon dood zynde, my
veel fchooner voorkwam dan die, welken de Heer CaTrsBy befchreeven heeft, Men
kan het onderfcheid zien, door zyne befchryving met de myne te vergelyken. Ik on-
derftel, dat de myne mooglyk een ouder Vogel zal zyn: want veele Vogels komen
in *t eerfte Jaar tot hunne volle fchoonheid niet (*).
De Roodt Zomer-Vigel (}).
_Ín de onderfté Afbeelding op de Plaat komt deeze voor. Hy heeft den Bek taa-
_melyk dik en fterk, van eene geele Kleur, maar langer naar evenredigheid dan in
de Graan-cetende Dikbekken. De Veders van den geheelen Vogel zyn fchoon hoog
rood fcharlaken Kleur, uitgenomen de Tippen van de grootfte Slagpennen; die don-
ker rood zyn, en de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken helder rood, De
binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, hebben eene roodach-
tige Aschkleur. De Pooten en Voeten zyn donker bruinachtig en van *t gewoone
maakzel, g À > |
Deeze Vogel was; met den laatftbefthreevenen ; van Karolina overgebragt. Hy
is, inde Natuurlyke grootte, door CATESBY, in deszelfs Narede Hilo van
Karolina; Vol. IL. p. 56, voorgefteld. Myn Onderwerp droog zynde, kon ik des-
zelfs Oogen niet befchryven. CATESBY zegt, dat dezelven groot en zwart zyn: dat
hy Virginie en Karolina verlaat, by “t aankomén van den Winter, en dat de Wyf.
jes bruin zyn, met geel gemengeld. Ik denk dat die Heer zal bevonden hebben;
dat zy op Vliegen dazen, aangezien hy ’er den Latynfchen naam MZufcicapa rubra ;
dat is Roode Vliegenvanger, aan geeft (Ì). |
SSS SSSSISSSSIS ES SSS EIS SIS ESSE SS SS SISSI SI SSS SIS:
| Bh A A JD KK.
De Nootenkraaker (30):
Deeze Vogel is; wederom, kleiner dan Natuurlyk afgebeeld; alzo hy omtrent
| | | de
_(*) [De Afbeelding van Heer Caresby en deszelfs (30) Caryocataftes vel Nuücifrägä: Enw. 4. T.
befchryving van deezen Vogel, vindt men in den Eerss T.V.p. 63. T. 240. Gesn. dw, 245. Wirr. Orn. go.
ten Band van dit Werk, Pl. XXX, bladz, 24] T, 20. Ray. Av. 42. Merula faxatilis, Arpr. Orn, IL
(G) Avicula eltivalis rubra Carolinenfis. Epw. Av. _p. 630. Pica Abierum nigra gùttata, Eriscm, 4ò, T,
V.p. 63. T. 239. f. 2. Mufcicapa rubra. Caressa. Car. 56. Nucifraga Briss, do. Ip. 59, Te Eft. Cor-
: N
Ip. T. 56. Briss. Av. II, p. 433. | | vus Caryocataêtes. Linn. Syf?. Nat. XII, Gen. so. Sp.
(1) Men kan hier omtrent PL: XIL,in den Tweeden to. Syft. Nat, X. Gen. 48. Sp. 9. Nootekraaker. Nas,
Band van dit Werk, bladz. ro. nazien. Le L, D, IV, Stuk, bl, 417. Pl, XXXIV. £. 4.
Wil, Deel,
34 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
_de grootte heeft van onze Bontekraaijen. De Wiek, geflooten zynde, Is by de ze
ven Duimen lang: de Bek, van zyne Punt tot aan de hoeken der gaapmg, twee
Duimen. | enn,
Hy heeft den Bek wat langer dan die gewoonlyk is in de Aakfters en Gaaijen , in-
dien ren hem van boven ziet rond getipt en zwart van Kleur. De Neusgaten zyn
met witachtige Vederen gedekt, die wederzyds een witte Streep maaken, van het
Grondftuk des Beks tot by de Oogen. De Veders over den geheelen Kop, den
Hals ent Lighaam, zyn van eene donker bruine Kleur, welke een weinig naar het
Toode trekt: die aan de Keel, den Hals van onderen, de Borft en het beginzel van
de Rug, hebben ieder aan haare tip een driehoekige witte Vlak, met de fcherpfte
Punt opwaards geftrekt. De Wieken zyn zwart, met driehoekige witte Vlakjes
op de kleinfte Dekvederen alleen. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken
zyn zo ver met Wit getipt, dat men van het donkere derzelven byna niets kan
zien. In de Wiek hebben drie of vier van de middelfte Slagpennen ieder een lang-
werpige witte Vlak omtrent het midden van haare binhenfte Baarden. De Staart is
famengefteld uit ewaalf zwarte Vederen, die allen witte Tippen hebben, in de mid-
delften kleinft en allengs vergrootende in de buitenften, welke een weinig korter dan
de middelften zyn. De Dekveders onder aan de Staart zyn wit: de Pooten, Voe-
ten en Klaauwen, zwart. ” |
Deeze Vogel is in bezitting van den Heer Mirran, Boekverkooper by W hite-
hall, die hem my tot het maaken van deeze Afbeelding leende. Hy is de oplettend-
heid van den Heer ALBIN ontfnapt. WirLouguHgY heeft, in zyne Ornithologie,
Tab. XX. p. 132, deezen Vogel befchreeven en afgebeeld, dien hy noemt Caryo-
chtattes GESN. & TuRN. Gesner heeft ‘er den naam van Aucifraga by gezet, in
zyne Nomenclator, p. 25; de Avibus, alwaar hy een Afbeelding gegeven heeft van
deezen Vogel. WirLouGHBy zegt, dat dezelve op Nooten aaft, en een Geluid
heeft, eenigzins naar dat van een Aakfter gelykende, en dat men hem vindt in de
Bergagtige deelen van Ooftenryk. Myne befchryving verfchilt een weinig van die
van Wirroueungys Vogel, welke de middelfte Veders van de Staart geheel zwart
“hadt, en het gant{che Lighaam wit gevlakt ; terwyl het laagfte deel van de Rug en de
Onderbuik in de myne zonder Vlakken waren, en alle de Staartveders wit getipt.
SS vesesssessssssssssssssssssssss sn |
ì Bb AAT LAX
De blaauwe Mees met de purpere Borft (31).
Hier is dit Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte afgebeeld. Het is, wegens zyne
glanzige Kleuren, een van de fraaiften,, die ik federt eenigen tyd heb aangetroffen.
De Bek is eer dun dan dik, een weinig krom, met de Punt wat nederwaards hel. _
lende, zwart van Kleur. De Kruinen zyden van den Kop, de Nek, Rug, Stuit,
Dyén, het Onderlyf en de Dekveders, zo wel boven als onder aan de Staart, zyn
van het fchoonfte blaauw dat men zig verbeelden kan, met een weinig zwart ge-
wolkt'op.de Kruin van den Kop, in ’t midden van de. Rug, als ook op de Vede-
‘ren tusfchen de Rug en Wieken. Daar is insgelyks een kleine zwarte Zoom, rond-
om de Bovenkaak.- Alle de fchoon blaauwe Veders hebben haare Grondftukken van
eene zwarte of donkere Kleur, De Keel ende Borft zyn uitermaaten {choon rood-
achtig: purper, hebbende deeze Veders haar onderfte of Donsachtige deel gantsch
| wit.
… (31) Parus coeruleus Peétore purpureo. Epw. Av. 34. fr. A vrt rs id kn
V.p. ós. T. 24r. Cotinga. Briss, dv. IL -p. 340. T. Sn Sp. es Cotinga, Linn. Sy/?, Nat, XII, Gen.
EN ZEEDZAAME VOGEBLEN 4
wit. De Wieken zyn zwart , uitgenomen de kleinfte Dekveders , die Blaauw Zyn,
en de binnenfte Dekveders derzelven zyn zwart; de binnenzyden van de Slagpennen
donker zwart. De Staart is geheel zwart, zo wel als de Pooten, Voeten en Klaau-
wen. Men vondt den buitenften Vinger van ieder Voet met den middelften fa=
mengewebd, even als in de Ysvogelen. | zi |
Deeze Vogel was my, tot het maaken: van: deszelfs Aftekening, geleend, door
mynen verpligrenden Vriend, den Schildknaap James Turosarp , die my. verhaal.
de, dat dezelve naar Engeland overgebragt was door den Vlootvoogd Mrrcuer, wel
ke met den tegenwoordigen Lord ANsoN op deszelfs Tocht rondom de Wereld is
geweelt. En, alzo ik een Vogel vande zelfde grootte en Geflagt, hoewel in Kleur
verfchillende, heb, welke van Suriname afkomftig was, dien men afgebeeld. kan
zien in myne Miflorie der Vogelen, Plaat 39 (*), zo verbeeld ik my, dat deeze-zal
gevangen zyn op zekere Hemelsbreedte in Zuid-Amerika, nagenoeg overeenkom:-
Ítig met die van Suriname, Ik heb verfcheide Vogels van deeze Familie, hoewel
kleiner, in myne voorigen zo wel als in dit Deel van myne Natuurlyke Hiftorie af.
gebeeld, waar van de meeften hunne afkomft hadden van Suriname.
BEDEELDEN JEDE MILE ADEHACHE INTER ELAEEH RN EA DEE
BLA Al XXXL
De Karohnifcbe Gaay of Beemer (32).
Men ziet hier de Natuurlyke grootte van deezen Vogel. Hy was op de Plaat on=
middelyk naar het Voorwerp ge-etft, zo wel als de Plant met de Bloemen, daar ne-
vens voorkomende. | |
_De Bek is kort, hebbende de Bovenkaak een weinig krom, en van eene zwart-
achtige Kleur zynde. Rondom het Grondftuk van de Bovenkaak zyn kleine zwarte
Vedertjes, die een breede Streep formeeren, welke zig om en voorby de Oogen —
uitftrekt, zynde, zo wel onder als boven, met Wit gezoomd. Op de Kruin van
__ den Kop zynlange Veertjes, welken de Vogel naar believen kan opzetten of laaten
_ zakken. De Kop en Hals zyn bruinachtig rood of Kaftanje-bruin: de Bortt bykans
wit: de Buik en. Dyén bleek geel: de Dekveders onder aan de Staart witachtig. De
Rug is- donker bruin; de Stuit en Dekveders aan de bovenzyde der Staart licht Asch-
graauw,. zo wel als de Wieken aan haare bovenzyden ; maar de grootfte Slagpen-
__nen donkerer, hoewel de Randen van derzelver buitenfte Baarden licht Aschgraauw
_zyn. De drie binnenfte Slagpennen van ieder Wiek, naaft aan de Rug, hebben haa-
re inwaardfe Baarden tot aan de Tippen wit. Zeven of agt der middelfte Slagpen-
nen van ieder Wiek, hebben kleine langwerpige platte dingetjes hangen aan haare
Tippen „ welke van zelfftandigheid en Kleur fchynen te zyn als rood Zegel-Lak.
De Staart: is donker Aschgraauw, hebbende de Tippen der Vederen fchoon Goud-
geel. De Pooten, Voeren en Klaauwen, zyn zwart, en van figuur als gewoonlyk.
__Deeze Vogel was my geleend door mynen waarden Vriend, Dokter Jorn Fo-
THERGILL. Het was een zeer compleet Stuk, hem uit Karolina toegezonden. Ca-
TESBY heeft denzelven afgebeeld en befchreeven (+): maar alzo hy zyne Afbeel-
ding gefchikt heeft om eene uitgefpreide Wiek te vertoonen, is daar door het geele
On-
_(*) [Zie Pl LXXVII, in den Eerften Band van Nat. XIL Gen. ro8. Sp. rt. Lanius Garrulus, Syft,
dit Vogelen Werk, bladz, 62. J Nat. X. Gen, 43. Sp. zo. Nat, Hift. IL D. IV, Srux,
_(32) Garrulus Carolinenfis. Epw. 4v. V.p. 66. T. bladz. 223.
242. CaresB. Car, L p. T, 46. Avis Americana cris- (f) [See his Natural Hiftory of Carolina. Vor. L p.
tata. Sen. Kap, IL. T. ós. f. 5. Caquantototl, HerN. 46: en dit Vogelen Werk. I, Bano. Pl. XCII, en de
Mem. 55e Ray. Av. 174, Ampelis Garrulus, Linn. Sy/t. _befchryving, bladz, NN | |
l 2
36 VERZAMELING van UiTHEEMSCHE
Onderly£, dat een van deszelfs grootfte fchoonheden uitmaakt, ln EN Ik heb
_ derhalve deeze nieuwe Afbeelding en befchryving daarvan gegeven „ welke in de
_ Tekening en Kleuren een weinig van de zyne verfchilt. Myn Vrind Doktor Broo-
KE Heelmeefter in Maryland geweeft, verhaalde my, op hét zien van deezen Vo=
gel, dat de Wyfjes van deeze Soort niet zo helder gekleurd zyn als de Mannetjes;
en dat aan dezelven die roode Druppen aan het end der Wiek-Vederen ontbreeken,
‚welken in de Mannetjes zo opzigtelyk zyn: des hy verzekerde, dat deeze een Man-
netjes Vogel ware. | Ae Hike
. Pe kleine blaauwe Klokjes-Winde (Convolvulus), hier alleen tot fieraad byge-
voegd, is nogthans naauwkeurig naar de Natuur,gemaakt. De gedaante der Bladen
en Bloemen vertoont zig in de Afbeelding duidelyker , dan ik door befchryving die
gou kunnen voorftellen. De Kleur der Bloemen is in den Omtrek Hemelsblaauw, in
% midden geel, als een Straalend Zonnetje. By veele Autheuren vind men er goe-
de Kruidkundige befchryvingen van, dochde meefte Afbeeldingen; die my daar van
voorgekomen zyn, meen ik met de myne te hebben verbeterd:
SSS SSS SS SSS SSS SSS SSS SSS SISSI SSS
Pr AT WX
De kleine Banannen-V ogel (33):
De Afbeelding vertoont deezen Vogel in de Natuurlyke grootte. Uit W yngeeft
genomen zynde en maatig gedroogd, woog hy zeven Vierendeel Loots, van Óns
gemeene Gewigt. ten ; |
De Bek, die aan °t Grondftuk by den Kop redelyk dik is, buigt zig een weinid
krom naar beneden, hebbende een fcherpe Punt. Hy is van een donkere of zwart-
achtige Kleur, het Grondftuk van de Onderkaak uitgezonderd „ dat Vleeschkleurig
is. Van boven heeft hy een fmal Zoompje van zwarte Vedertjes, die zydewaards
tot aan de Oogen reiken, maar zig nederwaards wel een Duim breed langs de Keel
uitftrekken. De Kopen een gedeelte van den Hals zyn groenachtig geel of Olyf kleur;
doch het geheele Lighaam, zo wel boven als onder, de Dyën; als ook de opper:
en onder-Dekveders van de Staart, zyn fchoon helder geel. De kleine: Dekveders
der Wieken, zo binnen als buiten, zyn ook geel. Van dery der Dekvederen, on:
middelyk boven de Slagpennen, zyn de meeften wit aan de buitenfte Baarden; for-
meerende een witte Vlak in % midden van de Wiek. De Slagpennen zyn zwart;
uitgenomen drie of vier van de naaften aan de Rug, welken haare uitwaardíe Baars
den wit gerand hebben. Daar is een klein mengzel van Zwart onder de kleine Dek-
veders van de Wiek, naby het Gewricht. De binnenzyden der Slagpennen zyn
donker Aschgraauw; maar de randen van derzelver Baarden by de Wortels ligter,
De Staart heeft twaalf zwarte Pennen van ongelyke langte, verkortende trapswyze
naar de kanten. De Pooten, Voeten en Klaauwen, op de gewoone manier, met
drie Vingeren voorwaards en één agterwaards geplaatft, zyn altemaal zwart. |
_Deeze Vogel, een Inboorling van ’ Eiland Jamaika, was, met andere Natuurlyke
Zeldzaamheden, van daar overgebragt door den Heer P. BrowNe , Med, Door;
wien
(33) Avis Bonance minor, five Iéterus Nidum fuf-
péndens. Epw. 4v. V. p 68. T. 243. Briss. Av. IL. p.
118. T. rr. £. 2. Avis Aijoquantotot!. Ses. Kah. IL.
p.1o02. T. 96.f. 4. HeRrN. Mex. 54. Rag. Av. 171.
Oriolus Mexicanus, Linn. Syf?. Nat. XII, Gen. 52. Sp.
13. [Ik heb ’er, in myne SyfZematifche Bladwyzer der
Dieren, in het 1. Drers XVIIE Srux der Natuurlyke
Hiftorie, den Soortnaam aan gegeven van Xanthornus,
noemd wordt.
Nat. Hiflorie , bladz, 335. }
om hem van de Agtíte Soort, welke ook Mevicanus
heet, te onderfcheiden. De Soortnaam Bonana zou, be-
ter Banana gefpeld zyn; alzo de Vrugt de Mufa of
Pifang, onder welker Bladen de grootere Bananneni-
Vogel zyn Neft ophangt, niet Bonana maar Banana of
Banannen-Boom, ten minfte van de Hollanders, ge:
Vergelyk het L, D, IV. Stuk van myne
EN ZELDZAAME VOGELEN: 33
wien het behaagde my te begunftigen met het gebruik van denzelven en van des:
zelfs Neft, als ook van verfcheide andere Vogelen, om Aftekeningen daar van té
maaken, Ik vind geene be{chryving aan ’ licht gegeven, welke volmaakt met
deezen Vogel ftrookt. De genen, die ’er naaft by komen, zyn die van den Ale:
vus minor Nidum fufpendens [of kleinen Geelvogel die een Hangneft maakt] in
SLOANES Matuurlyke Hiftorie van Jamaika(*), en die van den Mlerus minor of
Bafterd-Baltimore Vogel, in CaTEsBYs Natuurlyke Hiftorie van Karolina (f): maar
deeze beiden worden befchreeven als kleiner zynde dan onze Banannen-Vogel, en
een weinig verfchillende van Kleur: nogthans geloof ik dat zy de zelfden of zeer na-
by daar aan vermaagíchapt zyn; want het Neft van onzen Vogel komt nagenoeg:
overeen, met het gene Sir HANS SLOANE aan den zynen toefchryft, met de vol-
gende woorden. … Zy maaken hunne Neften van de Steelen of het binnenfte Haair
»> van die Soort van 'ifcum, Herba parafitica , Mos of Kruid, welk men Oud Mans
„> Baard noemt. Deeze weeven zy zorgvuldig onder elkander, aan de uiterfte en-
„> den der Twygen van hooge Boomen, Zakswyze, op de manier van Hangneften;
» waar in Zy hunne Kijeren leggen, om de Slangen enz. te ontgaan. Deeze Steelen
„of Draaden houdt men gemeenlyk, hoewel ten onregte, voor Paarden-Haair ”,
Het Neft, dat met den Vogel overgebragt was door Doktor BBowNe , {chynt in dert
eerften opflag van Paarden-Haair gemaakt te zyn. CamresBy heeft aan zyn Ilerus
minor een Wyfje gegeven, dat my eer fchynt te behooren tot zynen Baltimore Bird
op de naaftvoorgaande Plaat (1). Daar is een andere Vogel, onder deezen Naam;
aan ‘t licht gebragt en befchreeven , die gezegd wordt een Inboorling van Jamaika
te zyn; doch deeze is, volgens het Berigt van Dr. BROWNE, af komftig van het
Vafte Land van Mexiko of Nieuw Spanje, wordende op dat Eiland niet gevonden.
Zie ArBiNs #'ogel-Hiftorie, Vol. Il. PL. 4o, alwaar hy dien den Banannen-Vogel
tytelt. CATESBY noemt denzelfden Vogel de Geel en zwarte Aakfter. Zie zyne
„Appendix , p. 5. SLOANE heeft ’er dien zelfden naam aan gegeven (6). Deeze
verfchilt van onzen Vogel daariri, dat hy eeù weinig grooter is; den Kop geheel
zwart, den Bek in evenredigheid langer heeft, en een zwarte Baar dwars over het
bovenfte.van de Rug. De Heeren Ray en SLOANE merken den Jupujuba of Fabú
van MARCGRAAF als denzelfden met den. Iéterus minor, enz. aan. Ik heb de be-
fchryvingen van beide deeze Vogels zorgvuldig vergeleeken , en geen overeen:
komft tusfchen dezelven gevonden. Doktor BROWNE zegt in zyne Natuurlykè
_Hiftorie van Famaika, dat de Kleine Banannen-Vogel zyn Nett maakt van het Vez
zelig gedeelte der Renealmia. Zie aldaar; p. 477. (**).
sesssssssssrsHteeHsessssetesesssssrrrs
BEAR XIV |
De Specht van Pamáika (34).
Deeze Vogel is een weinig kleiner dan hèt Leven getekend. De Wiek, gefloo:
ten zynde, is vyf Duimen lang: de Bek, van zyne Punt tot aan de hoeken der Gaá:
| Ping;
(*) Natur. Hiflory of Jamáika. Vor. Il, p. 30. J&erus vân Linnaeus. Syf?. Nat. XIL Gen. 52. Sp. 4.
‘Tab. 258. f. 3. ‘ | ___Vergelyk „myne Nár. Hijt. L. D. IV. Stur, bl, 336.)
(1) Natur. Hiftory of Carolina. Vor. I. p: 49. [Zie (34) Picus Jamaicenfis. Edw. Av. V. eik.
den 1, Band van diet Vogelen-Werk, Pl, XCVIII, Bladz. Picus varius Jamaicenfis. Briss. Av. IV. p. 59. Picus
STO ERZ | varius medius, Sroan. Jam. II, p. 299. T. 255. Picus
(1) Plaat XCVI. in de I. Band van dit Werk. __Ventre rubro, Caress. Car. I. p. 19. É. 19. E 2, Picus
_ (©) Natur. Hiflory of JFamaika, Vor. IL p» 301. Carolinus. Linn, Sy/7, Nat. XIL. Gen. 5ö. Sp. zo. Syft.
Tab, CCLIX, Fig. 4. | Nat. X, Gen. 54. Sp. 6. Roodbuik van Karolina; Nat:
(**) [Men vindt deeze aangehaald op den Oriolus Hift. 1, D. IV. bl, 379. |
WIL, Deel, _K
8 VERZAMELING vn UITHEEMSCHE
ping, anderhalf Duim. Ik telde in de Wiek negentien Slagpennen „en agt Vederö
in de Staart, die my fcheen volkomen te zyn; hoewel WiLLOUGHBY zegt, dat de
Spechten tien Veders in hunne Staarten hebben.
_ … De Bek is regt. taamelyk fcherp gepunt en mit. De Vogel kan Zyne Tong |
_ een goede langte uitftrekken; die puntig en hoornig is aan % end, bekwaam om In:
{ekten te treffen. Het voorfte deel des Kops, geheel rondom het Grondítuk van
den Bek, en voorby de Oogen heen, is geelachtig wit: het agterfte van den Kop -
en Hals, fehoon rood Scharlaken: de Keel en Borft vuil Olyfkleurig; % welk traps:
wyze roodachtig wordt aan den Buik, met donkere dwars-Streepen. aan den On-
derbuik-en Dyën. De Dekveders onder aan de Staart zyn met donkere en witachti=
ge gebrokene dwars-Streepen getekend. De Rug, de bovenzyde-der Wieken, de
Stuit en Staart, zyn zwart, met fmalle licht bruine Streepen dwars over de Rug; op
de Wieken witter; breeder en wit op de Stuit. De twee buitenfte Pennen van de
Staart hebben witte Vlakken op haare buitenfte Baarden. De binnenfte Dekveders
van de Wiek zyn donker, met een kleine mengeling van Wit overdwars, De on-
derzyde van de Staart en binnenzyden van de Slagpennen zyn zeer donker Asch-
graauw. De inwaard{e- Baarden der Slagpennen zyn overdwars met Wit geftreepts _
De Pooten en Voeten zyn van maakzel gelyk in andere Spechteri, met fterke IS laau=
_ wen, alles van eene zwarte of donkere Kleur. en
Int jaar 1753 werdt deeze Vogel van het Eiland Jamaika overgebragt door Doétot
Pamrrick BROWNE, die de beleefdheid hadt, hem aan my te leenen, om ‘er een
Afbeelding van te maaken. Het is de zelfde die befchreeven wordt en afgebeeld
door Sir HANS SLOANE, Natuurlyke Hiftorie van Jamaika (*); doch; alzo die Heet
het ongeluk gehad heeft, van op dat Eiland een zeer flegten Tekenaar in ’t {tuk van —
Vogelen aan te treffen, deugen de Afbeeldingen van dezelven weinig. Om die
reden heb ik het dienftig geoordeeld deeze tweede Aftekening daar van te maaken;
welke beter overeenkomt met de opregte befchryving ‚ door wylen myn goede
Vrind en begunftiger van deezen Vogel gegeven. Dit is de eenigfte Specht, (eigen-
yk zogenaamd ,) welke op Jamaika gevonden werdt, zo door SLOANE als door De,
Browne, die kortlings het geheele Eiland door gereisd heeft, om de Natuurlyke
_ Voortbrengzels van hetzelve op te fpooren: fchoon ‘er een goed getal Spechten op
% Vafte Land van Amerika zyn. CaresBy heeft ‘er omtrent agt verfchillende
Soorten van befchreeven. De geen, die naaft aan deezen Jamaikafchen komt ; hoe-
wel een weinig daar van verfchillende, is zyne Roodbuikige Specht (f). Zo iemand
zeer naauwkeurige W aarneemingen aangaande de beweeging, enz. van de Tong der
_Spechten , begeert, hy kan de Memoriën der Koninglyke Akademie van Parys; voor
_ % jaar 1709, of het Kort Begrip daar van in * Engelsch door MARTYN €en CHAM-
_BERS, Vol. III. p. 183. Pl. 3; nazien. De Afbeeldingen, zo wel in * Origineel als
in de Vertaling, zyn zeer fraay. Daar is ook een Ontleedkundig Berigt “van den <
zelven, in N. 350 van de Phil, Trans, te vinden. Zie insgelyks een Afbeelding _
van den Kop en Tong, in Wi rovens'ys Ornithologie, Tab. XXL Het zelfde
_maakzel van de Tong heeft in t geheele Geflagt der Spechten plaats. De boven-
gemelde Doétor BrowNe heeft ’er een befchryving van gegeven (1), imaar zonder
“Afbeelding , wyzende zyne Leezers tot myne Natuurlyke Hiftorie, ten opzigt van
de Afbeeldingen van verfcheide Vogelen , door hem befchreeven.
(*) Natur, Hijt. of Jamaika. Vor. IL. p. 209. T. den:I. Band van dit Vogelen-Werk, bladz, 29, Pl. 38.
255. fig. 2. | dn | eN ER ha. Be de
Ó) Natur. tif. of Carolina. Vol. L°p. 19. Zie 8 arur | it, of Jamaika. Lond. 1759; Pag. 474
PLAAT
EN ZELDZAAME VOGELEN. _ 39
sssssass SS SSSISSISSISSSISISISISIS SISI SSS SISI SISSI
BR AN XEKW
Het groen en Oranjekleurig Tsoogeltje (35).
Dit Ysvogeltje is in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Het heeft de Staart in
evenredigheid een weinig langer dan de gewoone Ysvogel. De Bek is van eene
zwartachtige of donkere Kleur, uitgenomen de Onderkaak , ‘die by den Kop rood-
achtig is. De Keel is Oranjekleurig en een Streep van die zelfde Kleur loopt van
het Grondftuk des Beks boven de Oogen. De Kop, Nek, Rug, Staart en de
Dekveders der Wieken, zyn heerlyk Pappegaay-groen. Het heeft ook een bree
den Band van die zelfde IKleur dwars overde Borft. De zyden onder de Wieken,
en de zyden van den Buik, zyn helder roodachtig Oranje. Het midden des Buiks;
de Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De Staart heeft twaalf Pen-
nen, waar van de middelften een weinig langer dan de anderen zyn. De inwaardf&
Baarden der Staartpennen zyn wit gevlakt: de binnenfte Dekveders @n randen der
Wieken licht Oranjekleur; de Slagpennen donker bruin, met een lichte-Kley-Kleur
op haare buitenfte en binnenfte Baarden gevlakt, uitgenomen eenige weinigen van
de buitenfte Pennen, die geen Vlakken hebben. De Pooten en Voeten zyn klein
en de Vingers aan elkander gehecht , even als in alle andere Ysvogelen , en van
eene Vleeschkleur. en | | | | Een
Dit Vogeltje was, in een Glas met Spiritus bewaard zynde; op de Veiling van
wylen den Hertog van Ricnmonps Verzameling gekogt door CHARLEs CHAUN-=
cy „ Med, Doétor , die het my leende om een Aftekening daar van tè maaken;
doch wy konden niet ontdekken, van waar het was gekomen. | Pe
De Blaarwe Haagdis van Nevis (*.
De Blaauwe Haagdis der onderfte Afbeelding is zeer byzonder wêgens het maak-
‘gel zyner Vingeren, die kleine Webbetjes hebben zig van de zyden uitfpreidende;
niet op de wyze der Vogelen met gevliesde Pooten; maar eer gelyk zeker Soort van
Vliegen. … Deeze Webbetjes begryp ik een foort van Zuigers te zyn, die het Diet
_in flaat ftellen om te loopen langs de gladde Oppervlakten der groote Bladen van
Boomen en Planten. Het heeft een fmalle {cherpte op de Rug, welke zig langs het
midden derzelve uitftrekt tot op de Staart; alwaar die hakkelig of getand wordt. Dè
geheele bovenzyde is blaauwachtig; overdwars gewolkt met donkerer en lichter Scha-
duwen: de onderzyde heeft eene lichte Vleeschkleur, | 7 |
Deeze Tekening is onmiddelyk naar * Voorwerp, en Levensgrootte, op * Ko:
per gefneeden. De Haagdis was van het Kiland Nevis, in de Weftindiën, gebragt
door een Jong Heer, die Opvoedings halve te Londen kwam, en my dezelve, in
Liqueur bewaard, vereerde, De
ks) Ispida minof ‚ viridi Aurantioque Colore và: __ (*) Lacerta coerülea ex Ín(ulâ Nevis. ow. Zo:
tia, Epw. 4v. V. p. 73. Ï. 245. Ispida Americana V.p. 74. T. 245. f. 2. Lacerta Calotes, Linn. Syft;
viridis. Briss. Zw, IV. p.490: Alcedo fupereiliofa, Binn: Nat, XIR Gen. 122. Sp. 22;
Syt. Nat, XIL, Gen. 62. Sp. 6. ; |
Ke PLAAT
4e VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE
ISES EI Sisie See
Ph A AT AAAVL
| De Francolyn (36)
SSS ESISISISISISISISISISISISISE
_Deeze Afbeelding: is aanmerkelyk verkleind ten opzigt van de Natuurlyke grootte
van den Vogel, welke die van onze Patryzen een weinig overtreft. Sommigen
van zyne Afmeetingen waren als volgt. De Wiek geflooten zynde hadt zes Dui-
_men: de Poot van de Knie tot aan het onderfte van den Voet, twee en een vierde
Duims: de Bek, van den hoek der Gaaping tot aan de Punt, iets meer dan een
Duim langte. Ae Ó
_De Bek is zwart en van gedaante byna als die van éen Hen. De Neusgâten zyn
in een kleine verhevenheid geplaatft. De Tong en binnenzyde van den Bek zyn
Vleeschkleur : de Oogkringen Hazelnooten-Kleur. De Kop is gedekt met zwarte
Vederen, uitgenomen een witte Plek onder ieder Oog, een weinig mengzel van
Rood op de Kruin, en een reeks van witte Vlakjes, die van boven de Oogen ne-
_derwaards gaat, zig ämenvoegende in de Nek. Alle de Vederen, rondom den
Hals, zyn van eene roodachtige Oranje-Kleur, en onder deeze Halskraag zyn de
Veders in de geheele rondte zwart, van agteren met kleine ronde witte Vlakjes ge-
{prenkeld, tusfchen de Nek en Rug. De Buik is zwart, zo wel als de Borft, die
aan de zyden zeer regelmaatige, ronde, witte Vlakken heeft. Aan den Buik en op
de Dyën bevinden zig ook witte Vlakken, doch die zyn meer gebroken, en met
een weinig roodachtigs gemengd. Onder aan de Staart zyn. de Dekveders geheel _
_ roodachtig Oranje-Kleur. De Rug is gedekt met Vederen, die ín *t midden zwatt
en roodachtig bruin gezoomd zyn: terwyl die aan de zyden vande Rug , ten deele
over de Wieken vallende, het Zwart en Bruin Tandswyze in elkander fluitende heb-
ben. Van de Wieken zyn zo wel de Slagpennen als Dekveders donker, en regel.
maatig gemerkt met ronde licht bruinachtige Vlakken. De binnenzyden der Wie
ken zyn even als van buiten gekleurd, maar hebben de Vlakken meer gebroken en
op Streepen overdwars. Her laagfte deel van de Rug en Stuit is met Vederen ge-
dekt, die zwart en wit getekend zyn door fmalle dwars-Streepen. De Staartpennen
_zyn eveneens gemerkt, uitgenomen aan haare lippen, welken een Duim breed lang
geheel zwart waren. De Pooten en Voeten waren met roode Schubben gedekt,
van Kleur als Duiven-Pooten, en de drie voor-Vingers by hunnen Wortel famen-
_gevoegd door Vliezen, hebbende derzelver Klaauwen eene Hoornkleur. Ik geloof
dat het een Haan was, om dat hy Spooren hadt. |
Deeze Vogel was levendig in Engeland overgebragt van % Eiland Cyprus in de
Middellandfche Zee, en prefent gedaan aan den Heer JAMES LEMAN, die hem my
leende om een Aftekening van te maaken , maar niet voor dat hy dood was, hoewel
niettemin frisch, behoudende zyne Oogen en Voeten nog hunne levendige Kleur.
De Heer Wirroucugy heeft, in zyne Ornithologie, eene befchryving gegeven
van den Francolyn, maar de zyne fcheen een geheel verfchillende Vogel te zyn van
den mynen, dien ik houd voor den echten en eigentlyk Francolino der Îtaliaanen.
OriNa heeft, in zyn Boek van de natuur der Vogelen, te Rome Anno 1622 ge-
drukt, pag. 33» een Afbeelding van den Francolyn gegeven, maar dat is een van
den hier vertoonden t'eenemaal verfchillende Vogel. Door TOURNEFORT is; in
deszelfs Levantfchbe Reize, Vol. Il. p. 97, tegenover zyne befchryving der Voge-
Ja | Ee | len
(36) Attagen f. verus Francolino Italorum. Edw, 43. Tetrao Francolinus. Linn. Sy/f. Nat. XII, Gen.
Av. V. p. 75. T. 246. Gesn. Av. 228. ‘TourNr, Ztin. 103. Sp. ro. T. Orientalis. Sy/f. Nar. X, Ge
, ì js a d 6 S 5 . OVL. 1E. À,. n. Ors
L Tí p. r58. Tetrao Orientalis. Hasserg, Zr. 278. N. Sp. 12. Francolyn. Nat. Zijt, L Dv. STUK , bladz. A
CEN ZELDZAAME VOGELEN) út
den van * Eiland Samos, een Afbeelding geplaat{t van mynen Vogel, dien hy op
de Plaat noemt, Francolyn, een Soort van Vogelen die zig weel odbouden in Moeras.
Jen (*. In de Text heeft hy geen woord van den Francolyn gefproken, taar alleen
gewag gemaäkt van Hazelhoenders; die men aldaar Veld-Patryzen noemde: nogthans
denk ik dat de Vogel, door hem afgebeeld, een derzelven geacht moet worden te
“zyn. Myne Francolyn is ook eèn inboorling van Bengâle, in Ooftindie : want ik
Vind hem zeer naauwkeurig afgebeeld in een Stél Tekeningen naar de Natuur, daar
te Lande gemaakt, óp % verzoek van wylèn Do@tor Meap, en aan hem te Lon-
den, omtrent twintig faaren voor zyn dood, door een Vriend, dien de Do&tor in
Indië hadt, toegezonden. TourNeFoRTSs Afbeelding îs dé eenigfte welke ik tot
nog toe weet vandeezen Vogel aan ’% licht gegeven te zyn, maar daar aan ont-
breekt, als gezegd is , de befchryving, en dus mag deeze wel gehouden worden
voor de eerfte Hiftorie van den Francolyú. |
Be AT REKVIL
De Chineefcbe Kwartel Bi
\
_ geerft. Ik houd hem voor een Mannetjes-Vogel.
De Bek is zwart; het voorfte deel des Kops, de Borft, Zyden en binnenzyden
der Wieken, zyn blaauwachtig Aschgraauw. De Buik , Dyën en Dekveders onder
aan de Staart, zyn van eene donkere roodachtige Oranje-Kleur, zo wel als de Staart-
veders, die door de Dekveders voor * Oog verborgen zyn. Hy heeft een donker
witte Streep langs het midden van de Buik. De Zyden van de Borft zyn zwart
gevlakt. De Keel heeft een zwarte Vlak, die met Wit gezoomd is, en buitendien
een zwaärte Streep van ieder hoek des Beks; welke Streepen zig famenvoegen tot
een zwarte Bef , aan het voorfte van den Hals, beter uit de Afbeelding na te gaan;
__dan door befchryving te begrypen. Het agterfte van den Kop, de Nek, Rug;
_ Wieken en Dekveders van de Staart, zyn bruin. Het middelfte der Vederen op
de Rug en Stuit is licht bruin of Oranje-Kleur, met zwarte Streepen wederzyds, eni
eenig ftrooizel van Zwart in de tusfchenruimten. De Wieken zyn ook onregel.
_maatig gebaard met donkere dwars-Streepen. De Pooten en Voeten heeft de Vo.
gel als die van onzen gewoonen Kwartel, van eene heldere geel Oranje-Kleur.
__Deeze Kwartel verfchilt hoofdzaakelyk van de onzen, in de zwarte merken aan
zyne Keel, in de roodheid van onderen, en dat hy ’er niet meer dan de halve grootte
van heeft. Hy was levendig: van Nanquin in China overgebragt door een Kapitein
in dienft van de Ooftindifche Koiïpagnie, die denzelven prefent deedt aan Mr. Lr-
MAN, in het Kollegie der Geneeskundigen te Londen. Deeze Heer heeft den Vo-
gel, na dat die geftorven was, in een Glazen Kasje zeer netjes opgezet, en my
geleend tot het maaken van de Afbeelding. De Kapitein, die hem aan Mr. LEMAN
gaf, wift te verhaalen , dat deeze Vogels in China opgebragt worden om tegen
elkander te vegten, én dat men ’er groote Weddeníchappen op doet , even als
gefchiedt met onze Haanen-Gevegten, hier in Engeland. Ik geloof, dat dit de eerfte
Afbeelding en befchryving zy van deezen Chineefchen Kwartel. Dat de Chineezen
ook
Deeze, hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld, is naar % Voorwerp op de Plaat
(*) [Zie de Nederduitfche Vertaaling van zyne Rei. (37) Coturnix Chinenfis. Ebw. Av. V. p. 77. Tab,
ze naar de Levant, Amft. 1737 , in Quarto, L, Deer, 247. Coturnix Philippenfis. Bgiss. 4v. 1. p. 254 2e.
bladz. 192, alwaar men echter, op de Plaát, die Aan- f. 7. Tetrao Chinenfis. Linn. Syf?. Nat. XII, Gen,
merking niet vinde, J | ___103.Sp. 19. Naf. zijt. 1. D, V. Stuk, blagz. 426,
VL Deel. el |
42 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
ook ia hun Länd den gemeenen Kwartel, met onzen Europifchen overeenkomtftig, °
hebben ; is uit hunne Afbeeldingen blykbaar. | |
De Haagdis van Guernfdy (5.
De Haagdis der onderfte “Afbeelding is ook in de Natuurlyke grootte voorgefteld. …
Hy heeft de bovenzyde bruin met zwarte Vlakken, en een Streek van lichter bruin
langs ieder zyde van het midden der Rug. De onderzyde-des Lighaams is groen
met kleine donkere Vlakken. Dit was een Mannetje. Het Wyfje verfchilt ’er
van, daar in, dat hetzelve den Buik licht geelachtig , met donkere Vlakjes gete-
kend, heeft. _— sent Re |
_— Een paar van deeze Haagdisjes werdt my leevendig gebragt, door een Perfoon;
die zyn werk maakte van Adders enz. te vangen. Deez’ verhaalde my; dat dezel.
ven op St. Georges Heuvel, by Cobham , in Surry „ gegreepen waren; zynde al.
daar voortgeteeld uit eenigen van de zelfde Soort, welken een Heer , weinige Jaaren
geleeden, mer zig gebragt had van ’ Eiland Guernfey aan de Franfche Kuít.
GSSECSTCESEESESCEEESSSTSSSESSELSESSCSEL
PK Tr KKEVEL
Het Penfyloanifche gekraagde Bilde (38)
__Deeze Vogel is bykans van gemiddelde grootte tusfchen eên Faifant en Patrys
Hy is hier, inalle Afmeetingen, tot de helft verkleind. Ed
‘De Bek, van maakzel als die van een Hoen, heeft een bruinachtige Hoornkteur
De Veders buigen voorwaards zig over de Neusgaten heen; en bedekken dezelven.
Die op de Kruin zyn taamelyk lang, en hy kan dezelven, zo ik geloof, als een
_Kuif overend zetten, of laatenze vallen, naar zyn believen, Hy heeft ook lange
Veders aan den Hals, welken hy kan uitfpannen als een Kraag, of laaten die plat
neerhangen ; om welke reden ik ‘er den bovenftaanden Naam aan gegeven heb. De
Kop, Hals, Rug, Wieken en Staart, zyn fchoon gemengeld met donker en licht
bruin, en zwart daar onder: het end van de Staart is Aschgraauw, en heeft daar
binnen een breede zwarte Baar, overdwars. De onderzyde van de Staart is even
als de bovenzyde, maar flaauwer, gekleurd. De binnenfte Dekveders der Wieken
zyn licht bruin en wit: de binnenzyden der Wieken Aschgraauw : de Veders tus- |
{chen de Rug en Wieken Oranjekleur en zwart met witte Tippen. Kort onder den
Bek zyn de Veders wit: de Keel is helder bruin naar Oranjekleur trekkende. De
Borft, Buik en Dyên, zyn wit, met een flaauwen weerfchyn van Oranje , en half-
maanswyze zwarte Vlakken op de Borft en Zyden. De Dekveders onder aan de
Staart zyn van een flaauwe onzuivere Oranje-Kleur, met witte Vlakken. De Pooten
zynytotaan de Voeten toe, met witte Veertjes gedekt, die zig als Haair vertoonen.
__De Voeten hebben ieder vier Vingeren van Vleesch-kleur, die op de zyden gekamd
zyn, en aan den wortel door een Vlies famengevoegd. ze ER
He Dies Vogel was, door den Heer JoHN BARTRAM, uit Penfylvanie, gezonden
aan den Schildknaap PETER COLLINSON, Lid van de Koninglyke Societeit. Men
noemt hem aldaar een Muifant. Gedagte Heer voegde daar nevens een zeer keurig
| ge en ln ; Be.
(*) Lacerta ex Infulâ Sarnid, Edw. 4v, V. p. 78. ollari i
Tp fz Lacerta, viridis. Sea. Aob. II. Dr oe PNG ee, De ro
‚4, 5. Lacerta agilis. Linn. Sy/t. Nat, XII. Gen, Av. Ip. 214. Tetrao umbellus, LinN. Sy/2. Nat, XIL
122. Sp. 15. Syft. Nat. X. Gen. ros. Sp. 15. Nat. Gen. 103, Sp. 6, Faifant van Penfylvani if
Hi D. VL STUK; bladz, Ee L D. V. Stuk, bladz, 409. PL, KEVILE sg Hijs.
\
EN ZELDZAAME VOGELEN. 43
Berigt, in een Brief aan den Heer COLLINSON, * welk ik verlof kreeg te kopiee-
ren, luidende hetzelve als volgt. | |
‚… Het is ‘een fclioone Vogel, wanneer hy zig in zyne pragt vertoont, dat is,
'» Wanneer hy zyne Staart als die van een Kalkoen úitfpreidt, en een Krans van Ve-
» deren rondom zyn Hals uitfpant gelyk een Kraag , wandelende zeer Staatelyk
' met een gelyken tred, en een Geluid maakende , % welk eenigermaate naar dat
“ van eerie Kalkoen gelykt. Op dat oogenblik moet de Jaäger Vuur op hem gee-
„ ven, anders vliegt hy „ eensklaps, wel twee of driehonderd Schreeden ver, eer
> hy weder op den Grond gaat zitten. Daar is iets zeer aanmerkelyks in * gene wy
„ alsdan Kloppen noemen , ’t welk zy met hunne Wieken doen, door met dezel-
» ven tegen hunne Zyden te {laan, gelyk de Jaagers zeggen. Zy flaan op den.
„Stam van een omgevallen Boom, die veele Jaaren op den Grond gelegen heeft,
„ en beginnen hunne Kloppingen trapswyze, met een tusíchentyd van omtrent twee
… Sekonden „ herhaalende dezelven al fchielyker, tot dat zy een Geluid van verre
maaken of het donderde. Dit duurt van het begin af omtrent een Minuut, dan
…„ houdt het omtrent zes of agt Minuuten op, en begint van nieuws af aan. De
‚ Klank is bykans een Kwartier gaans ver hoorbaar, en hier aan worden zy door
„ de Jaagers ontdekt, en veelen van hun gedood. Ik heb ‘er menig een in dit pos-
„ tuur-gefchooten , maar dezelven nooit zien Kloppen; dewyl ze my doorgaans
> eerft zagen, en dus daar mede ophielden. In ’ Voorjaar en Najaar doen zy dit
gemeenlyk, des morgens omtrent te negen of tien Uuren, en s° namiddags om
„ vier of vyf Vuren. Hun Voedzel is voornaamelyk Besfen en Zaaden, die op’
„ Land voorkomen: hun Vleesch is wit en zeer Smaakelyk. Ik geloof dat zy maar
„ eens in * Jaar, en wel in Voorjaar, broeden, brengende twaalf of veertien Kui-
„ kens op, die zig tot in °t volgende Voorjaar by elkander houden, Veelen hebben
… hun beft gedaan, om de Jongen op te voeden en tam te maaken, doch dit is hun
‚niet gelukt. Als men de Eijeren door een Hen laat uitbroeden, neemen zy wel
… haaft de wyk naar de Bosfchagie, alwaar zy of middelen vinden om van te lee.
ven of omkomen”. De Brief, waar uit dit getrokken is, was gedateerd Penfyl-
vanie, den 15 July 1750. Dn |
Om verder de Hiftorie van deezen Vogel op te helderen, fchreef ik aan den Heer
Brooke van Maryland in Noord-Amerika, zig thans (in Mey 1752) te Londen
bevindende, of hy de goedheid wilde hebben, van my zo veel Berigt, als hy in
ftaat was, te geeven aangaande den Vogel, die Faifant genoemd wordt in de Pro-
vinciën van Penfylvanie, Maryland, enz. Zyn Éd. verpligtte my met een voldoe=
nend Antwoord, in een Brief , waar van ik her volgende Uittrekzel gemaakt heb, tot
_de Hiftorie van dit Gekraagde Veldhoen betrekkelyk. |
_ De Faifant broedt in alle deelen van Maryland, eenige Landfchappen aan de
> Ooftelyke Kuft uitgezonderd. Zy leggen haar Eijeren in Neften, welken zy van
„ afgevallen Bladen maaken, *t zy aan de zyde van omgevallen of by de Wortels van
„ nog overend ftaande Boomen. Zy leggen van twaalf tot zeftien Eijeren. De
… tyd dat zy broeden is in ’t Voorjaar, maar hoe lang weer ik niet: waarfchynlyk
„ drie Weeken, om dat de Hoenders zo lang zitten. Een Jongen zynde vond ik
‚haar Neften, en poogde de oude Faifant te grypen doch dit gelukte my nooit. Zy
„ liet my byna de Hand op haar leggen, eer zy het Neft verlaaten wilde, en toen,
„alsof zy my door lift van het Neft wilde aftrekken, flodderde zy een honderd
… Schreeden, of wat meer, voor my uit: zo dat ik geduurig haar meende te zullen
… kunnen vatten. De Kuikentjes verlaaten het Neft zo dra zy uitgekomen zyn , en
„leeven, naar ik geloof’, in ° eerft van Mieren, kleine Wormpjes en dergelyke zaa-
„ken. Wanneer zy ettelyke Dagen oud zyn, weeten zy zig zo flim onder de Bla-
3 den te verbergen, dat het zeer moeielyk is hun te vinden. Verder aangroeijende
„> aazen zy op Besfen, Vrugten en Graanen of ander Zaad. Druiven geluften haar
| Ee en » ook,
4e VERZAMELING van UITHEEMSCHE
„ook, als % het Saizoen is; Zeer wel; maar de Faifânt is in byzonder een lief heb:
„ber van Klim-op Besíen. Ik ken geen ander Dier dat op dezelven aaft, en weet,
„… dat die een Vergift voor veelen zyn. Schoon zy veele Jongen teffens én dikwils
» tweemaal in % Jaar broeden, belet nogthans de groote menigte en verfcheidenheid
» van Havikken en Valken in Maryland: die er Jagt op maaken, hasre fterké ver.
‚_s menigvuldiging. Het kloppen van den Faifânt, gelyk wy dat noemen, is een Ge-
„‚ raas dat voornaamelyk in ® Voorjaar gemaakt wordt doot den Haan. Men kan het-
„zelve, op een ftillen Dag, duidelyk een Kwartier gaans ver hooren. Zy zetten
„ haar Borft uit gelyk een Kropper-Duif, en {laan met de Wieken, * welk een Geraas
„‚ maakt dat veel naar trommelen gelykt; maar de Faifant verkort allengs den tuflentyd
5 van ieder flag, tot dat de Slagen ongewaarwordelyk famen {melten , even als wan-
„> neer men twee ledige Bottels tegen elkander klopt ”. de
Om, zo veel my doenlyk is, de Hiftorie van deezen Vogel te voltooijén , zal ik
hier een aanhaaling doen uit de Reizen van den Baton de la Hontan naar Noord-A-
merika; in *t Engelsch uitgegeven (Vol. IL. p. 67) alwaar hy fpreekt van een Vo-
gel, by de Meiren van Kanada bevindelyk, welke ik denk geen ander te kunnen
zyn dan die hier befchreeven is, hoewel de benaaming verfchilt. Hy zegt: „ Ik
> Sing in gezelfchap met eenige Kanadiers, om deezen Vogel te zien Kloppen met
»s zyne Wieken. Geloof my: dit Gezigt is een der grootftê aardigheden in de We-
„ reld: want haar Geklop maakt een Geraas gelykeride veel naar dat vaneen Trom-
»s mel, een Minuut lang; dan houdt het omtrent een half Kwartier Uurs op; en
_„, neemt op nieuws weder aanvang. Door dit Geraas werden wy beftuurd naat de
___„ plaats, alwaar het ongelukkige Veldhoen zat , en vonden het op rottige met Mos-
‚begroeide Boomen. Door de eene Wiek dus tegen de andere te kloppen, willen
> zy haar makkers tot zig roepen, en het dommelend Geraas dat’erop volgt; kan men
„een half Kwartier gaans ver hooren. Zy doen dit alleen in de Maanden April
‚Mey, September en Oktober, en, °% gene zeer aanmerkelyk is, het Veldhoen
_s klopt nooit op deeze manier dan op eenen Boom. Het begint met het aanibreeken
van den Dag en houdt te negen Vuren ’s morgens op, tot omtrent een Uur voor.
der Zonne Ondergang: dan begint het wederom te Klapperwieken, en gaat daar:
‘… mede voort, tot aan den donker toe”.
Ik meen dat deeze Berigten, gegeven door twee leevende Getuigen van Agting;
en een overleeden Schryver van Goeden naam, die niets van elkander wiften, het
gene ’er van gemeld is beveftigen moet. Zy ftemmen zo naby overeen, als iemand
_ met reden zou kunnen vorderen in Berigten, die door verfchillende Menfchen gege.
ven zyn. Ik geloof dat deeze de eerfte Afbeelding en befchryving zy van den ge-
dagten Vogel. DE | |
BEBOSTE HRT EN EE BE Benen Mandrake order erna aned ed
EAA Boxer
Het kleine Hazelboen van Aleppo (39)
Deeze Vogel is hier kleiner dan Levensgtootte vertoond. Hy heeft omtrent de
grootte van een Patrys, hoewel hy in geftalte veel meer naar een Duif gelyke , door
de langte zyner Wieken, die, geflooten zynde, bykans agt Duimen haalen; daar
zy in de graauwe Patrys niet boven de zes Duimen lang zyn. Dit is de Haan of
Mannetjes-Vogel, | Ze
De
(39) Lagopus minor f. Kata ex Aleppo, Caudâ duz- Pyrenaica, Beiss. Ao. I. p. 195. T. 19. Tetrao Alcha-®
bus Plumis elongatâ. Epw. 4v. V Pp. 84. T. 249. Rus ta. LINN. Syft. Nat. XIL Ge ger
Le J, Kd © e e . hed . » e . ps Jap ige) =, Ss p 5 N £
SEL Alepp. 64. 'É, 9, Cranz. Onom. T, P. 77. Bonafia I,D.V, See bladz. 412, 8 ee En di
EN ZELDZAAME VOGELEN, 48
De Bek heeft een bruine of Hoornkleur , donkerft aan de Punt, zynde van maak=
zel omtrent als in onze gewoone Hoenderen. De Neusgaten ftaan op het Grond-
ftuk van de Bovenkaak, digt tegen de Veders van het Voorhoofd aan. De Kop is
Aschgraauw , maar aan de zyden, rondom de Oogen, Oranjekleur. Boven de
Oogen is een zwarte Streep, De Keel is, tot meer dan een Duim afftands van den
Bek, naar beneden, insgelyks zwart, gelyk in de Mannetjes Mosch. Aan het be:
gin van de Borft heeft hy een Oranjekleurige Vlak, van halfmaanswyze figuur,
welke boven en onder met {malle zwarte Streepen gezoomd is. De punten van dee-
ze Vlak ftrekken opwaards naar de Nek. Het overige van den Borft en Buik; de
Dyën, het voorfte van de Pooten en het onderfte van de Staart, is gedekt met wit-
te Vederen; hoewel het Donsachtige, naaft aan het Vleesch, donker is en de Nek=
veders, onder aan de Staart uitwaards, gemengeld zyn met een weinig Zwart en
roodachtig bruin. De Nek en Rug zyn gedekt met bruinachtige Vederen , die haare
Tippen geeler en lichter en de middelfte deelen verdonkerd hebben door donkere
dwars-Streepen. De Stuit en bovenzyde van de Staart zyn regelmaatiger getekend
mèt dwars-Streepen van Oranjekleur en zwart. De zyd-Veders van de Staart zyn
wit getipt en verkorten allengs tot de buitenften aan ieder zyde; maarde twee mid-
delftèn zyn een groot end langer dan de overigen, en ruim zo {mal als menze in Af-
beelding heeft gebragt, hebbende eene donkere Kleur. De Dekveders van de Wie=
ken zyn fchoon getekend met geboogen Streepjes van Oranje en Koffykleur, heb-
bende haare Tippen wit. De Slagpennen naaft aan de Rug zyn van de zelfde Kleur
als de Rug. De overige Slagpennen zyn donker Aschgraauw , wordende allengs by-
na zwart aan haare Tippen. De zyden des Lighaams onder de Wieken, en derzel
ver binneníte Deksels. zyn wit. De Pooten zyn, aan de voorzyde, met witte
Vederen als Haair gedekt: de Voeten kaal en Aschgraauw: de voorwaardfe Vingers
by haaren Wortel met Vliezen famengehecht, even als in veele andere Vogelen;
maar de agter-Vinger is hier zeer klein. | |
Hen fraaije Aftekening van deezen Vogel , Levensgrootte, wordt in een Lyft be:
waard in het Brittannifche Kabinet. Hy was van Aleppo, wel geconferveerd zynde,
opgezet overgebragt door Doktor Russe, die veele Jaaren in die Stad gewoond
hadt, en na zyne terugkomft te Londen zyne Waarneemingen, dat Land betreffende,
aan % licht gaf; ineen Werk, waar in hy de Af beeldingen gebragt heeft van dee=
zen en andere Vogelen. De Doktor gaf my verlof, om deeze Print , zo wel als
verfcheide anderen, te maaken naar de Natuurlyke Voorwerpen, die hy in bezitting
hadt. Inde Turkfche Taal noemt men den Vogel Kata. De Doktor ziegt, dat
het Wyfje van dezelfde grootte is , doch een weinig verfchillende in Kleur, op ver
na zo fchoon niet Zynde en de Puntige Veders in de Staart een weinig korter heb-
bende. Men vindtze in de Wildernillen ‚niet ver van Áléppo, het grootfte deel des
__Jaars, maar in Mey en Juny komen zy nader aan de Stad, dewyl zy in die Maan-
den aldaar een grooter overvloed van Water aantreffen dan in de Wilderniflen. In
dat Sayzoen worden zy menigvuldig gevangen, en zeer goedkoop verkogt op de
Markten te Aleppo. Doktor SHaw heeft, in zyne Reizen en Waarneemingen in
Barbarye, pag. 253, eén flegte Af beelding eri korte befchryving gegeven van eeneri
Vogel, die ik denk de zelfde te zyn, hoewel hy ’er maar drie Vingers aan toefchryft.
Ik onderftel, dat de kleine agter-Vinger door hem over * hoofd zal zyn gezien: al-
zo de Pooten bekleed zyn met Veders die hem verbergen, Hy noemt denzelven
Kittawia op zyne Plaat en Kittawiah in de befchryving. Die het Berigt, ’* welk
‘er Doktor Saw van geeft, met het myne vergelyken willen , kunnen hem raad:
_pleegen. Doktor Russer is, zo ik geloof, de eerfte, die ons een goede Hiftorie
gegeven heeft van dit Hazelhoen. |
VII, Deel en He EE PLAAD
46 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
De Ooflindifcbe Trapgans (40).
Zyne hoogte is gerekend ongevaar twintig Duimen te zyn in het Poftuur , waarin
hy hier is getekend. Hetiseen ranker Vogel, inzonderheid wegens de langte zy-
ner Pooten, dan eenig ander van dit Geflagt die ik tot nog toe heb gezien.
_ De Bek is langer dan in onze Engelfche Trapganzen en van eene witachtige
Kleur. De Oogen zyn groot; de Oogkringen Hazelnooten-Kleur;, de Oogleden
Aschgraauw. De zyden van den Kop, geheel rondom de Oogen; zyn helder
bruin: de Kruin en de geheele Hals gedekt met zwarte Vederen, die wat los han-
gen, hebbende {malle Puntjes: de Rug , Stuit en Staart, helder bruin. De Veders op
de Rug zyn in t midden zwart, met een weinig Strooizel van die zeifde Kleur op
haare bruine deelen. De Staart heeft dwarfe Baaren van Zwart, metdergelyk Strooizel
op de bruine Baaren daar tuflchen. Van het bovenfte der Rugge gaat het Bruin, met
Zwart gevlakt, geheel rondom het laagte van den Hals van vooren. Alle de Dek-
veders der Wieken zyn wit, uitgenomen dat de kleinfte Veders, by het Gewricht
of aan den Schouder, met Zwart gerand zyn. De Slagpennen der Wieken; naaft
_aan de Rug, zyn bruinachtig met zwarte Vlakken: de middelfte Slagpennen met dwar-
_ fe Baaren en Strooizel van Zwart: de grootfte of buitenfte hebben haare uitwaardfé
Baarden wit, en de Tippen worden allengs donker Aschgraauw. De geheele onder-
_ zyde, van de dwarfe bruine Baar op de Bor(t tot aan de Dekveders onder aan de Staart,
is gedekt met zwarte Vederen. De Pooten zyn lang, maar de Vingers naar dezel-
ven te rekenen kort. Zy zyn een goed end boven de Kniejen Vederloos. Maar
drie Vingers heeft deeze Vogel, allen voorwaards taande , gelyk in het gantíche
Geflagt der Trapganzen plaats heeft. Dezelven zyn bekleed met Schubben van eene
witachtige Kleur, en hebben de Klaauwen donker. - En j
__Deeze Vogel is een Inboorling van Bengale, in Ooftindie , alwaar men hem Chur
ge noemt. Onze Afbeelding is gemaakt naar een Tekening, welke zig in de Ver:
zameling bevondt van wylen den waardigen Heer Dr. Mrap , ’% Konings Lyf-
Arts. Het is de eenigfte Afbeelding, welke ik my verftout heb in deeze Natuurly-
ke Hiftorie te brengen, zonder. dat ik het Voorwerp of in * geheel, of in zyne
voornaamfte deelen , in Natuur gezien had. Ik geloof dat dit een zo echt Stuk zy,
_als of ik het zelf naar ’t Leven had getekend. De Af beelding; naamelyk , was ge-
maakt door de bezorging van den Heer Core, te Bengale woonachtig, die by-
zondere verpligtingen hadt aan Doktor Mrap , en aan denzelven, tot vergelding
van ontvangen Gunftbewyzen, omtrent twintig Tekeningen zondt van verfchillen:
de Vogelen van dat Land, die verklaard werden naauwkeurig naar ’t Leven gemaakt
te zyn. Ik geloof, dat wy tot nog toe geen Berigt van deezen Vogel hebben,
fchoon het een der eerften fchynt te zyn, die de oplettendheid van een keurig Waar
neemer naar zig trekken zouden. | | ee
(40) Otis Bengalenfis ibi Churge diétus. Epw. do. V: p. 87. T. 250,
PLAAT
_L Ds V. Stuk, bladz, 297:
EN ZELDZAAME VOGBLEN 42
Pb A At EL
_ De kleine Trapgans (41).
_ De Afbeelding vertoont den Vogel tot de helft in alle Afmeetingen verkleind.
Hy fchynt ongevaar de grootte te hebben van een Faifant; maar is volmaakt van het
Geflagt der Trapganzen. WiLLouGHBY noemt hem de Veld-Eend.
_ De Bek is, daar hy aan den Kop paalt; Vleeschkleürig en zwart aan de Punt.
De Kruin en zyden van den Kop , het agterfte van den Hals; de Rug en Dekveders
der Wieken, zyn bruin; met gebroken onregelmaatige Zwarte Vlakken en Merken,
De Keel; digt onder den Bek, is wit: het voorfte van den Hals licht bruin; met don-
ker gemengeld: de Dekveders aan de binnenzyden der Wieken en derzelver randen
zyn wit: de buitenfte Slagpennen aan * begin wit, aan de tippen zwart; die ‘er aan
volgen wit met een kleine mengeling van Zwart: de binnenfte Slagpennen , naaft aan
de Rug; bruin, met dwarfe zwarte Vlakken, gelyk de Rug. De Borft en Zyden
zyn wit, met zwarte Vlakken; de Buik en Dyên geheel wit: de Stuit en Dekveders
onder aan de Staart wit, met een kleine mengeling van Zwart: de Staartveders bruin;
__met donkere Vlakjes gefprenkeld, en gebandeerd met breede zwarte dwars-Stree-
pen. Het Dons onder de Vederen is Roozekleur, gelyk in de grootere Trapgans.
De Pooten zyn tot een weinig boven de Kniejen Vederloos. Hy heeft aan ieder
Poot drie Vingers, die allen voorwaards flaan , en aan den Wortel door een Vlies
een weinig famengevoegd zyn. De Kleur der Schubben aan de Pooten en Voeten
is donker geel. ie | | he |
Deeze Vogel was gevangen in het Graaffchap Cornwall, en aan de Koninglyke
Societeit van Londen in ° jaar 175 1 vertoond: maar, alzo 'er dies-tyds onder de te-
genwoordige Leden niemand was die hem kende; behaagde het de Societeit hem
door haaren Dienaar aan my te zenden, om myn Gevoelen daar omtrent te weeten, -
Ik gaf, naar-myn vermogen; een Antwoord, behelzende een Berigt aangaande dee-
zen Vogel, met en benevens een korte Hiftorie van een zeer zeldzaam Veldhoen
van Penfylvanie , dat aldaar een Faifant geheten wordt (*): welk Antwoord het de
Societeit behaagde aan ° lichtte geeven in de Phil. Tranfalliën, voor ’t jaar 1754. °
Is op die manier nu eerft ontdekt, dat deeze. Vogel een Ínboorling zy van knge-
land (f); hebbende de overige Autheuren, die ’er van fpraken ; hem tot Vrankryk be-
paald. BELLONIUS noemt hem Canne Petiére , pag. 2375 238; ván Zyne Hiflorie
der Vogelen. Veele laatere Autheuren hebben denzelven uit zyn Werk befchree-
. 41) Otis minor, Anas Campeftris f. Tetrax Autho- (*) [Deeze is hier voor, Plaat XXXVIIL, afgebeeld
tum. Ebw. Av. V. p. 89. T. 2sr. Briss. 4v. V. p. en befchreeven. | /
24 Ti asefers 2x Ars. Zo lllk:p. 33 TH. ar. Otis — (). (Ik kan echter niet zien, dat dit daar ùit blyke.
Tetrax. Linn. Sy/t, Nat. XII Gen. 95. Sp. 3. Syt. Kon hy niet vit Vrankryk in Cornwall overgevlogen
Nat. X, Gen. 85-Sp. 3. Kleine Trapgans. Nat. Hijt. zyn? | | | | |
M a
8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
Srraw heeft, in zyne Reizen naar Barbarie en de Levant, p. 252, een Afbeelding
en befchryving gegeven van deezen Vogel, dien de Barbaryfche Volkeren (zegt hy)
noemen ‚> Rhaad of Saf-Saf Rhaad, *t welk Donder betekent in de Landtaal, en
„> dien naam onderftelt men aan deezen Vogel te zyn gegeven, wegens het Ge-
… luid dat dezelve maakt in het fpringen van den Grond; gelyk Saf=Saf, de ande-
te naam, zeer natuurlyk uitdrukt het {laan van de Lugt met zyne Wieken,
„> wanneer hy vliegt *.
SSSSSSSSSSSSSSSSSESSSSSSSESSS SES SSSSSSS SS:
Ph AA Tes kle:
De Goudkoppige Lyfter (42).
De beide Vogeltjes op deeze Plaat zyn in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Uit
de:geftalte van hunne Bekken befluit ik, dat zy of op Vliegen en andere Infekten,
_of op Besfen en Vrugten moeten aazen. E
De Lyfter, die de onderfte Afbeelding uitmaakt, heeft zynen Bek van eene don-
kere Kleur, uitgenomen het Grondftuk van de Onderkaak, dat Vleeschkleurig is.
De Kruin van den Kop heeft een fchoone Goudkleur. Boven ieder Oog loopteen _
zwarte Streep. De Nek, Rug, Wieken en Staart, zyn altemeal groenachtig bruin
en Olyfkleurig: de binnenzyde der Slagpennen en de onderzyde van de Staart
Aschgraauw. De Keel, Borft en Zyden , hebben eene witte Kleur, met langwer-
pige zwarte Vlakken langs het midden der Vederen; maar het midden des Buiks, de
Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn zuiver wit: de Pooten en Voeten van
het gewoone maakzel en geelachtig bruin van Kleur.
De Blaauwe liegenvanger (5).
Deeze wordt in de bovenfte Afbeelding voorgefteld. Hy heeft den Bek zwart, _
De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit en Dekveders der Wieken trekken
naar blaauwe Ley-kleur. De Staart en de Slagpennen zyn zwartachtig of donker,
hebbende de buitenfte Slagpennen het onderfte wit, en de binnen Dekveders der Wie-
ken zyn witachtig. De Keelen de zyden van den Kop zyn zwart, en dit Zwart
loopt langs den Hals voort tot onder de Wieken. De Borft, Buik , Dyën en Dek-
veders onder aan de Staart, zyn geheel wit: de Pooten en Voeten van ‘de gewoone
form en donkerbruin. | | |
In November des Jaars 1751, waren deze Vogeltjes, beiden, op Zee gevangen
__door wylen Th. Srack, Med. Do@tor en Lid van de Kon. Societeit, op Zyn Reis-
togt naar famaika, terwyl het Schip door Stilte bezet was, op omtrent agt of tien
Mylen afftands van Hifpanjola. Hy heeft my deeze en verfcheide anderen prefent —
gedaan. Ik geloof dat geen van beiden tot nog toe was afgebeeld of befchreeven.
Ik houdze voor Trekvogelen, welke toen van het Vafte Land van Noord-Arnerika
overtoogen, om hun W'inter-verblyf te neemen in de warme Eilanden tuflchen de
Keerkringen. De Kaap van Florida {chynt als door de Voorzienigheid gefchikt „
om den Overtogt der Vogelen van de Weftzyde van Noord-Amerika naar Hifpan-
jola, Kuba en Jamaika, en de geheele ry der Karibifche Eilanden , tot aan de Noor-
delyke Kuften van Zuid-Amerika toe, te begunftigen. Die van de Ooftelyke Oe-
Vers
(42) Turdus Vertice Aureo. Epw. Av Vp. or: (*) Mafcicapa ceerulea. Epw. Av. V |
} ii 25 ee HA a ople En Av. Ficedula Canadenfis cinerea major. Hse Se en 3
„P: 504. Motacilla Aurocapilla. Linn. S/% Nat. 527. T. 27. f. 6. Motacilla Canadenfis, Tann. S an
__XIL Gen, 154. Sp, 29. Nat, XII. Gen. 114. Sp. 42 sd dl |
EN ZELDZAAME VOGELEN. ‘48
vers mag men onderftellen Zuidooftwaards te trekken, over de Land-engte van. dat
Wereldsdeel (*). |
__ Sedert het maaken van deeze befchryvingen, heb ik twee van deeze zelfde Vo-
geltjes ontvangen van mynen, goeden Vriend , den Heer W. BARTRAM van Penfyl-
vânie; *t welk myn denkbeeld beveftigt, dat zy Trekvogelen zyn: want hy zegt,
dat zy aldaar in April komen en blyven ‘er den geheelen Zomer. De Goudkoppi-
ge Lyfter, zegt hy, maakt zyn Neft op den Grond, en verkieft altyd de Zuidzyde
van een Heuvel; maakende een hol in de Bladen, gelyk een klein Oventje, dat z
met Hooy bekleedt, en legt daar in vyf witte Eytjes met bruine Vlakken. Ik ont-
ving van den Heer BARTRAM, te gelyk met deezen en eenige anderen, den klei-
nen Lyíter, die door CaresBY, in deszelfs Natuurlyke Hiftorie van Karolina, afge-
beeld is en befchreevef (}), maar de hier door my afgebeelde is kleiner , en de klein
fte van het Lyfteren-Geflagt die ik ken. in:
sssssssssssssrsssscesdsssessdsessrssse
PD AAT XLI |
De Ohf kleurige Vliegenvanger (43).
Deeze Vogel, zo wel als de bygevoegde Vlinder, zyn beiden ontniddelyk naar %
Voorwerp ge-etft, en hier vertoond in de Natuurlyke grootte. |
De Vogel heeft een dunnen Bek; doch die wat dikker en fterker is dan in eenige
_andere Vogels van deeze Familie, De Punt van de Bovenkaak buigt naar beneden, en
hangt een weinig over de andere heen, De Bek is van boven donker , van onderen
Vleeschkleurig. Fen donkere Streep loopt van het Grondftuk om het Oog heen;
waar boven een witachtige Streep is, zynde de Kruin van den Kop, de bovenzyde
vanden Hals, de geheele Rug, Wieken en Staart, bruinachtig groen , of donker
Olyf kleur. De geheele onderzyde , van den Bek tot aan de Dekveders onder aan
de Staart, is van een witachtige Kleur, een weinig met licht Olyfkleur gewolkt ,
zynde de binnenfte Dekveders en randen der Wieken witachtig; de binnenzyde der
Slagpennen en de onderzyde van de Staart Aschkleurig, de binnenfte Baarden der Ve-
deren met Wit gerand. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de meefte
andere kleine Vogeltjes en van eene zwartachtige of donkere ISleur,
De Kapel heeft den Kop roodachtig , het Lyf donker, alle de Wieken helder
geel, onregelmaatig met Zwart gezoomd: zynde de onderzyde, zo van het Lyf als
van de Wieken, geheelenal geel. Ik heb dezelve in myne kleine Verzameling.
Zy kwam van China en was, met verfcheide anderen, in een Laadje, dat ik kogt
van iemand, die zig in dienft van de Ooftindifche Kompagnie bevond. _
De boven befchreeven Vogel was van Jamaika in Spiritus overgebragt door Doc-
tor BROWNE, die hem my, met andere Vogels van dat Eiland, prefent deedt, Men
_ kent hem daar by den naam van ZZ’hip-Tom-Kelly, welke woorden, zo men ver-
zaalt, zyn Gezang byna uitdrukken. De Natuurlyke Hiftorie van Karolina van den —
Heer CATESBY naziende, vind ik daar in de Afbeelding en befchryving van een
Vogel, dien ik geloof denzelfden te zyn met deezen (}) Hy noemt dien de Rood-
Oogige Vliegenvanger, welke , zo hy zegt, in Karolina broedt, en Zuidwaarts
vertrekt in den Winter; zo dat, indien het een Trekvogel is, Karolina deszelfs Zo-
| mere
(*) [Ik twyfel niet of Ooftelyke zal hief Weftelyke Linn. Syf?. Nat. XII. Gen. tr3. Sp. 14.
en bevoorens Wetftzyde de Ooftzyde moeten zyn. (1) Nat. Hifl. of Carolina. Vor. Lp. 3r. [Zie den
_ (48) Mufcicapa fubfufco viridis five Oivacei colo- 1. Banp van dit Vogelen-Werk , bladz, so. Pl. LXILJ
ris. Eow. 4v. V. p. 93. T. 253. Mufcicapa Jamai- (&) Natur. Hift. of Carolina. Vor. IL. p. 54. [Zie
cenfis. Briss. 4v. IL. p. gro. Mufcicapa Olivacea. den Il. Banp van dit Vogelen-Werk, bladz. 7. PL Vil}
Wil Deel,
s0 VERZAMELING van UITHBEMSCHE
jer: en Jamaika het Winter-verblyf mag zyn. Deeze Vogel, geloof ik, is de opa
_lettendheid van Sir HANS SLOANE ont{napt. Ík kan?er niets, in zyne Hiftorie vart
-famaika, mede overeenkomftig vinden. Doftor BROWNE meent dat het een Trek:
vogel is, op Jamaika overkomende, en zegt, dat dezelve niet veel Nooten op zy
Zang heeft, maar luid en aangenaam. Zie het Berigt daar van in deszelfs Natuur:
lyke Hiftorie van Jamaika, p. 476.
SSSISTSSSI SIS SISSI SISI SIS ES SISI SISISISISISI SISSI ESES GES
El Ae
Twee Penfylvanifcbe G oudbaantjes. (44).
_Deeze Vogeltjes zyn hier in de Natuurlyke grootte vertoond. De zivaarte vätt
het bovenfte op de Plaat was , als elf drooge witte Erwten; en die van het onderfte
als agt zodanige Erwten; waar uit men eenigzins hunne verfchillende Lighaams
grootte kan opmaaken. Zy waren beiden droog bewaard. __ | |
__Hert bovenfte kan men Robynkoppig noemen. Deszelfs Bek is zwart: de Kop;
de \ek, Rug en Stuit, van eene donkere Olyfgroene Kleur; die donkerft aan den
_ Kop is en lichter op de Stuit. Het heeft op den Kop een Vlak van eene uitermaate
_fchoon roode of fchitterende kleur. De geheele onderzyde, van den Bek tot äan de
Staart, is licht geel of Roomkleurig; een weinig donkerer aan de Keel en Borft dar
aan den Buik. De Dekveders der Wieken zyn Olyf kleur, met Roomkleurige
Tippen, ’% welk twee witachtige Streepen tnaakt, dwars over ieder Wiek. De drie
Slagpennen, naaft aan de Rug, zyn zwart of donker, met Roofnkleürige kanten;
de overige, ook zwartachtig , hebben {malle groenachtig geele kanten: maar de onder.
enden der Slagpennen, daar de lichte tippen der Dekvederen op dezelven vallen;
zyn geheel zwart. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Roomkleurig ei de
binnenzyden der Slagpennen Aschgraauw, miet fmalle lichte randjes aan haare bin-
nenfte Baarden. De Staart is zwartachtig, hebbende de Veders geel groen gerand; enì
van onderen Aschgraauw. De Pooten , Voeten en Klaauwen, zyn donker: Dee-
ze befchryving raakt het Mannetje. Het Wyfje van de zelfde Soort, ook inede-
gebragt, verfchilt ‘er in minfte niet van, dan daar in, dat het geene roode Vlak
op den Kop heeft. Het was even zwaar als het Mannetje. en
… Her onderfte Vogeltje, dat men Goudkoppig noemen kan, werfchilt wederom in
% allerminfte hiet van het andere, dan daar in, dat het kleiner is, hebbende de Vlak
“op den Kop langer en van eene Oranje geele Kleur; met zwart gezoomd; en een
wit Streepje aan het Grondítuk van de Bowenkaak. | | |
Deeze Vogeltjes waren, door mynen Vriend den Heer Wirmram BARTRAM ;
van Penfylvanie overgezonden. Hert bovenfte oordeel ik, wegens deszelfs overtreffen:
_de grootte , en de Vlak, die het op zyn Kop heeft, een verfchillende Soort te Zyn;
_nooit te vooren afgebeeld of befchreeven en onderfcheiden van het Goudkoppige, dat
men by veele Aurheuren vindt. Ik heb ontdekt, dat dit een Inwooner is van A mes
rika, van Jamaika tot in onze Noorder Volkplantingen op het Vafte Land zen var
Bengale in Ooftindie tot in Engeland, in het oudtyds bekende gedeelte des Aards-
_ kloots (*)e | |
| De
(44) Regulus Vertice Rubini coloris : Regalus cris- willen geeven ‚dat hetielvé- het gewoone Erpe
tatus five ‘Yrochilus antiquorum, Epw. dv. V. p. os.” fché Goudhaantje „ de Reeulus- criftatus der Autheus
T. 254 Calendula Penfylvanica. Brrss Av III. p. 584. ren, zy. Caresny verzekert ook van zyn Rood gez
Calendula Id, p. 579. Motacilla Calendula & Regulus. _kuifde Winterkoningje , dat hetzelve zo wel in En |
Linn. Syft. Nat, XII. Gen. 114. Sp. 47, 48. Goud-” land voorkomt als in Amerika, Zie de IL Band. van
_ haantje. Nat. Hij. 1, D. V. Srur, bladz. 58g. _dit Werk, p. zor. PL CX. 1 ; » Vä!
(*) De Heer Epwarps {chynt hier te kernen te B
EN ZELDZAAME VOGELEN-
ST
De Wesp; ‚hier op de Plaat vertoond, komt uit Virginie, . Zy heeft den Kop
food, het boven- en onder-Lyf donker blaauw;
len des Lighaams famenhecht, geel.
achtig gelyk in de meefte Wespen (*.
de Pooten en geen de twee dee-
De Wieken zyn doorfchynende en bruin-
BERIBERI DPO innemende eben deden dense deer aen eben ei |
PD AAD KLV
RE De V liegenvanger met de geele Stuit (45).
De Vogel, hier afgebeeld, komt in Natuurlyke grootte te voorfchyü.
aan de Punt een weinig nederwaards geboogen,
kere Kleur, doch een weinig lichter aan het Grondítuk van de Onderkaak,
een dunnen Bek,
Hy heeft
en van eene don=
De
Kruin van den Kop en deszelfs Zyden rondom de Oogen ; zyn Aschgraauw; welke
Kleur allengs in Olyfgroen verandert in de Nek en op de
Rug ; die met zwarte
Vlakken is gefprenkeld: De Keel; Borft en Stuit zyn helder geel, De Borft is met
zwarte Vlakken; als Drop-Paarlen, getekend. De Dyën; het Lyf, en de Dekveders
onder aan de Staart, zyn wit: de Wieken zeer donker Aschgraauw; De tippen vari
de eerfte en tweede ry der Dekvederen zyn wir,
dwars over ieder Wiek: De Slagpennen naaft
eh maaken twee fchuinfe Baaren
aan de Rug zyn ook met Wit ge:
rand, en de Dekveders, an de binnenzyde der Wieken ‚ Wit, De binnenzyden der
Slagpenhen zyn Aschgraauw, met fmalle witte tandjes aan de inwaard{e Baarden. De
Staartveders, uitgenomen de twee middelften; die zwart
van haare inwaardfe Baarden wit, de tippen en gron
boven op de Staart zwart:
Zyn, hebben ’ middelfte
den zwartachtig : de Dekveders
De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de meefte
andere kleine Vogeltjes, en van eeriì donkere Kleur.
_Ik kreeg deezen Vogel, droog bewaard, van den Heer
van Penfylvanie , met eene enkele Aftekening van de Gent
bygevoegd heb tot fieraad; dan als
Niettemin zal ik den Heer
WitLiam BARTRAM
ana, welke ik hier eer
een gedeelte van deeze Natuürlyke Hiftorie.
BARTRAMS Berigt daar van mededeelen.
„zelve de Overblyvende Herfjf- Gentiaan van de Wildernis,
Hy noemt de-
en zegt; dat zy drie of
‘wier Steelen uit eenen Wortel voortbrengt; iedef van omttent een Voet hoog en dat
{ominige Steelen twee Bloemen draagen:
Bloemen van eene fchoone blaauwe K leur;
veele Jaaren. Men vindtze weinig in Penfy
De Steelen en Bladen Zyn groen; de.
en lang van duur; leevende de Plant ook
lvanie, CATESBY heeft; in zyne MNatuur=
byke Hiftorie van Karolina, Vor. Ip. fo, eene verfchillende Soort van Amerikaan-
Íche Gentiaan vertoond (f).
4 î
Het Schytifch Lam; in een hoek van de Plaat afgebeeld, is ontleend uit de Phij
Trans. N. 390; zynde een Soort van
Mos dat aan en om de Wortels van Varen
groeit en fomtyds de Vertooning maakt van éen Viervoetig Dier. Mrs.
BLACKWELL
heeft; in haar Kruidboek, Vor: IL PI. 360, een verfchillende Af beelding daar van
gegeven. Die ‘er meer van weeten willen;
_(*) [De Heer Epwarps heeft hier Vliegen en noëmt
het afgebeelde Infekt een lieg daar het zekerlyk een
Wesp of Baflerd-Wesp is , eenigermaate naar. die vari
CATESBY, in de IL, Band van dit Vogelen Werk ; op
Plaat CVL, vertoond „en bladz 96 breedvoerig be-
fchreeven , of naar die van Pl, CX. gelykende en tot de
Sphes cerulea van’ Lannaus behoorende. Dergelyke
| Nieuwiorkfe en Surinaamfe Bafterd-Wespen, doch in
Kleur verfchillende, zyn in Fig. to en 12, Op Plaat
XCVE,inhee 5 Darrs XIL Stuk myner Natuurlyke
—
N 2
kunnen de gemelde Werken inzien,
Hiftorie ; afgebeeld. J eee
(45) Mufcicapa Uropygio lateo. Enw. dv. V: p:
HA 2
(f) Dezelve is de Gentiana Sapondria of Gentiand met
Seepkruids-Bladen „ zie bladz_ Sole KLE, in delle
Band van dit Vogelen-Werk. Deeze verfchilt ook van
die, welke de Heer Kara in Penfvlvanie waargenomen
heeft, guinguefolia (lege guingueflora) wan LinNays
genaamd. óp, PL p. 333. Is
PLAAT
52 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
SSS SS ESSE SESSIES HES
Pe KR TEV
De geèle Roodkop wan Penfylvame (46.)
De beide Afbeeldingen, op deeze Plaat, zyn in‚de Natuurlyke grootte naar opge:
vêtte Vogeltjes getekend. De onderfte is de Roodkop. Dezelve heeft den Bek dun,
{cherp gepunt en zwart van Kleur; de Kruin van den Kop rood; de bovenzyde, van
den Kop tot aande Staart, Olyfgroen; de onderzyde, van de Oogen en Bek tot aant
de Staart, helder geel, maar de Borft en Buik zyn met rood gevlakt, langs de Schaf
ten der Vederen. De Wieken en Staart zyn donker, hebbende alle de Vederen met
Geel gerand, uitgenomen eenigen der langfte Slagpennen, die geheelenal zwartach-
tig zyn. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn geel, en de inwaardfe Baarden
van de Slagpennen donker, met Geel gerand. De onderzyde van de Staart is geel.
De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de meefte andere kleine Vogeltjes
ên donker Vleeschkleur. gt 7 den |
Dit Vogeltje behoorde aan wylen Mejuffrouw Sidney Kennon;, Wroedvrouw vän de
Koninglyke Familie, % Is niet bekend van waar het kwam; maar ik heb deszelfs
Vaderlärid ontdekt. ’t Gene ik vaftftel daar van het Wyfje te zyn, (dewyl het in
grootte, maakzel en Kleuren, volmaakt daar mede {trookt, hebbende de Kleur
flegts wat bleeker,)) werdt my door gedagten Heer BAR TRAM uit Penfylvanie toe:
„gezonden, met het volgende Berigt. „ Het bezoekt ons in Maart, en is een zeef
„ eenzaam Vogeltje, onthoudende zig altoos in digte Boschjes, en aazende op In:
‚ fekten, welken het op het laage Geboomte vindt. Zelden komt het in hooge
‚‚ Boomen. Zy broeden in Penfylvanie niet, maar trekken verder Noordwaards %_
___ Het witflaartige Kofibrietje (*).
_ De bovenfte Afbeelding ftelt hetzelve voor. Het heeft den Bek lang en dun, naat
beneden geboogen ;, zwart van Sleur aan de Punt en aan °t Grondítuk lichter. De
geheele Kop, de Nek, Rug, de kleinfte Dekveders der Wieken en de Borft, zyn
van eene groenachtig bruine Kleur, welke, door de verfchillende af kaatzingen van
het Licht, in een Koper- of Goudkleur verwisfelt. De twee middelfte Veders van
de Staart zyn eveneens gekleurd, maar de overige agt, (want het hadt ’er tien)
zyn wit; uitgenomen dat de twee buitenften, aan ieder zyde, met donker een
weinig gewolkt zyn aan haare Tippen. Het heeft een horizonraale Baar, van licht
roodachtige Kleur, dwars over de Keel. De Buik en Dekveders onder aan de Staart
zyn donker witachtig; de Wieken van eene donker paarfche Kleur, zo wel van bine
nen als van buiten + de Pooten en Voeten zeer klein en witachtig. a
Dit Vogeltje werdt gezegd een Inboorling te zyn van Suriname. Het was my door
_mynen Vriend, den Heer JAMES LeMaN, geleend. Doktor BROWNE zegt, in zyne
Natuurlyke Hiftorie van Jamaika, dat de Kolibrietjes aazen op den Honig der Bloe-
men; welken zy al vliegende inzuigen; begeevende zig van de eene Bloem of Boom _
op den anderen met een onbegrypelyke vlugheid. Ik geloof, dat geen van deeze
beide Vogeltjes tot nog toe afgebeeld of befchreeven ware.
SSS SSS SS ESS SS SSS Ss SS SSS SSS SELS
| B BEE ASA NEVI
De Geelffaartige en gevlakte geele Vliegenvanger (47).
Deeze Vogeltjes zyn beiden ook in de Natuurlyke grootte afgebeeld. Ik oordeel,
uit de figuur van hunne Bekken, dat zy op Infekten aazen. | B
(46) Avicula lutea Vertice rubro, Enw. Ao. V. p.
99. E. 256. Ficedula Penfylvanica erychrocephalos,
Berss. 4v II p. 488. Motacilla petechia. Linn. Syft.
Nar XIL Gen. rr4. Sp. 30.
(*) Mellivora Caudâ albâ, Epw, 4v. V. p. roo. T.
256. Polytmus Surinamenfis. Briss. Av. IIL p. 674.
‘Frochilus leucuras, Lin. Sy/E. Nat, XII, Gen. 66. Sp. 6.
(47) Mufcicapa Cavdâluteà & lutea maculata, Eow.
dv. p. zor. T. 257,
EN ZELDZAAM E :V-O GE L:EEN 7 53:
_ De Geelftaartige is de bovenfte op de Plaat. Hy heeft den Bek van eene bruine
Kleur, en plat gedrukt gelyk die van een Endvogel; zo dat dezelve van boven ge-
zien zig veel breeder dan van de zyden vertoont. Omtrent de hoeken van den Bek
heeft het Haairtjes; die voorwaards geftrekt zyn met de Punten. De Kruin van den
Kop is, zo wel als de Dekveders boven op de Staart, Aschgraauw. De Nek, Rug;
en Dekveders der Wieken, zyn Olyfkleurig groen. (In een ander Vogeltje van de
zelfde Soort, dat gelyk met dit was overgebragt, bevond ik den Kop en Stuit na-
genoeg van leur als de Rug.) De Slagpennen zyn donker bruin of zwartachtig,
met een, Olyf kleurige weerfchyn; zynde het onderfte der middelfte Slagpennen geel
van binnen en van buiten. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn geel.
achtig wit, ende Staartveders geel met vuil bruine Tippen ; uitgenomen de twee mid-
delften, die geheel donker bruin zyn. De gantfche onderzyde, van den Bek tot aande
Staart; is witachtig ‚ met een flaauwe fchaduwing van roodachtig bruin aan de zyden
van de Borft. De Zyden onder de Wieken zyn geel ; de Pooten en Voeten donker bruin.
De gevlakte geele Vliegenvanger; die de onderfte Af beelding uitmaakt, heeft
den Bek zwartachtig of donker bruin; de Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Wieken
en Staart, van eene donker groenachtige Olyfkleur, zynde de groot{te Pennen don-
kerft. De binnenfte Baarden van de zyd-Vederen der Staart zyn in de halve langte ,
naaft aan de Tippen, wit: de Dekveders der Wieken, van de tweede ry , hebben
witte Tippén, welken een witte Vlak maaken op het bovenfte van ieder Wiek, De
Keel, Borft, Zyden; en binnenfte Dekveders van de Wieken; zyn geel, met klei-
ne zwarte Vlakjes langs het midden van de Vederen. De Buik en Dyën zyn flaauwer
geel zonder Vlakken. Ook gaan ’er geele Streepen van den Bek boven ieder Oog.
De Dekveders onder aan de Staart zyn wit: de Pooten en Voeten donker bruin.
__Deeze Vogeltjes waren my; te gelyk met de genen die op de Plaat XLII zyn
vertoond; door mynen goeden en verpligtenden Vriend, wylen Doktor STACK, toes —
gezonden; als op de zelfde tyd en plaats gevangen zynde. Het Wyfje van het
laatft befchreevene was mede overgebragt, hebbende de Borft vuil geel wit, met
donkere Vlakken, en was een weinig minder glanzig op de Rug : voor ’ overige
komt de Tekening vry wel overeen. Ik geloof dat deeze Vogeltjes tot nog toe niet
afgebeeld noch befchreeven waren. | |
SSSSsesss esse
Bb ATA TFS KLV
De Geele ater-Küikflaart (48). -
_ De Vogel en % Inf@kt op deeze Plaat zyn Levensgroottë getekend; maar de Steen;
dien ik ‘er alleen tot Sieraad bygevoegd heb, is veel verkleind: want dezelven zyn
doorgaans twee Voeten, meer of min, over % kruis. — :
Men onderftelt deezen het Mannetje te Zyn: alzo het- Wyfje van deeze Soort geen
zwarte Tekening onder aan den Keel heeft. De Bek is regt, fcherppuntig en zwart,
uitgenomen aan het Grondítuk van de Onderkaak , hetwelke naar Vleeschkleur trekt.
De Oogen zyn Hazelnootenkleurig. De bovenzyde des Vogels; van den Kop tot
aan de Staart , is donker Olyfgroen, uitgenomen dat de Tippen der Dekvederen van
de Staart geelachtig zyn. Een geele Streep loopt van den Bek over % Oog heen, en
een donkere van den hoek des Beks omvangt hetzelve. De onderzyde, van den Bek
tot aande Staart; is geel; uitgenomen eenige zwatte Merken aan den Keel, die in
df de
(4) Motäcilla lutea. Epw. 4v. V. p. rod, T, 258. _X. Gen; 99, Sp. 13. Geele Kwikftaart; Nat. Hifi. LD.
Motacilla verna. Briss. Av, IL, p. 468. Motacilla flas V. Stuk, bladz, 575; zel
va. Linn. Sy/f. Nat, XII, Gen. 114. Sp. t2. Syf?. Nat. — pen E sehe 4
WIL Deel, ©,
54 VERZAMELING wan UITHEEMSCHLE
| ine uitgedrukt zyn; en eenige fyne donkere dwars-Streepjes effen boven,
zi bide De Wièken ew Start zin donker of zwart; hebbende haard Vederen
met geelachtig Wit gerand, uitgenomen eenigen van de buitenfte een en
geheel zwart zyn, en de twee buitenfte Veders , aan ieder zyde van ‘de’ mar) ess.
zo ver als zy zig. buiten de Dekvéders vertoonen. De derde rade 7 tug
af, ftrekt zig, de Wiek geflooten zynde,zo ver als de langfte Uit, ’ wel een byzons
der Kenmerk is vande Water-K wikftaarten. De Klaauw van den agterften Vinger is
taamelyk lang, naar die der Leeuwrikken gelykende. De Pooten en Voeren zyn
donker van Kleur. WiLLOUGHBY zegt, dat. deeze Vogel op den Grond, in het
Koorn, zyn Neft maakt van Riet en Steelen van Gras met Haair gedekt, waarop hy
Pelken broed vier of vyf Eijeren legt, welke met donkere Vlakken en Streepen ons
regelmaatig getekend zyn. JD É G6 1aafe 8 D--IorlE
ted Vogel, Hoewel in Engeland en door gantsch Buropagémeen; is tot nog
toe, zo veel ik weet , niet afgebeeld. WirrouGuBr’s befchryving van de Geele
Kwikftaart is van het Wyfje alleen. ArriN heeft, in zyne Hiftorie der Vögelen,
Vor. II. p. 54, eene befchryving gegeven van den Graauwen Water-Kwikftaart
met Afbeeldingen daarvan , en noemt die de Geele.
_Het Wandelende Blad (*).
Het Infekt, daar onder afgebeeld, zegt men uit de Spaanfche Wettindiën af kont
flis te zyn. Het is zeer plat Lyf‚ en heeft de roode. Kleur van (ommige drooge,
Bladen; terwyl de Wieken wat geeler zyn’, trekkende. in fommigen naar Groen. Ik,
zou gelooven dat zy van groen inroodachtig: bruin: veranderen: even ais de Bladen,
der Boomen in zekere Saizoenen des Jaars ‚om dus beter de Vogels en ander Gedierte.
te bedriegen, die ’er op aazen.… | Het wordt „om: die reden „het Wandelende Blad
genoemd; dewyl een Mensch zelf het naauwlyks voor seen Dier zou aanzien: | De
Agterpooten zyn volmaakt, maar ik geloof dat de uiterfte Leden van de vier andere.
Pooten afgebroken waren , en het gelufte my niet dezelven by gisfing te voltooijen (Es
De Afbeeldingen zyn naar de Infekten zelf, die thans in hee Brittannisch ISabinet te
Londen bewaard worden, gemaakt. | ‚pt a |
Alzo ik een Steen van den Reuzen-Dyk in Ierland hier in Afbeelding gebragt
heb, zal men mooglyk dienaangaande Berigt van my verwagten. Die Dyk is; ont
kort te gaan, een Samenftel van Steenen Kolommen of Kantzuilen, dige tegen el-
kander aangevoegd. Men kan ieder Kolom in byzondere Steenen fcheiden, die niet
zeer dik zyn, leggende regelmaatig op elkander en in elkander fluicende , dewyl ie-
der Steen aan de eene zyde een ronde verhevenheid en aan de andere zyde een der-
gelyke indrukking of holte heeft. De: Kolommen verfchillen in hoekigheid, heb-
bende van vier tot agt Kanten. Dit verbaazende Gevaarte bedekt een groote Streek
Gronds, inhet Graaffchap Antrim, in %t Noordelyk gedeelte van lerland,, In't Jaar
1744 zyn ’er twee fraaije Gezigten van gedrukt en uitgegeven door S. Drury. Die
meer van deszelfs Hiftorie weeten wil, kan-de Phil. Transfaét. N. 212, 235 en 241,
nazien. Doktor Hir heeft ook de Hiftorie daar van byeen vergaderd, in zyn
Werk over de Delfftoffen, en waarfchynlyk zullen wy ‘er een volmaakte befchry-
ving
ij
(*) Infeltum Indie Occidentalis Folium ambulans alleen, maar ik bezit 'er thans één, ’t welk veel naar
diëtum. Epw. 4v. V.p. rog. T. 258. Rors. Zn/. IL
_Gryll. Tab. 17. f. 4, 5. Mantis ficcifolja. Linn. Sy/t.
Nat. XL. Gen. 220. Sp. 3. Sy/t. Nat. X. Gen. 194.
Sp. 3. Nas. Hift.I. D, X. Stuk, bladz, rar. Pl 29. f. 2,
(}) [Dat de Heer Epwarps hier in gelyk heeft,
blykt uit de Afbeelding van zulk een volmaakt Wan-
delend Blad, door my als boven in Plaat gebragt, niet
die Afbeelding gelykt, geelachtig is, en de Voorpoo-
ten ‘als ook het Lyf veel fterker gevliesd heeft. Is
deeze Afbeelding van Epwarps natuurlyk , dan moet.
’er, misfchien door Verhuiding, een groote Verande-
ring, van Kleur en Geftalte, in deeze: Infekten plaats
grypen „ of misfchien zyn 'er van dezelven zeer vers
fchillende Soorten.’ 7
EN ZELDZAAME VOGELEN” 3e
ving van vinden in: Mr. Da Cosra's-Hiflarie dip Delffboffen, welke de Wereld
verlangt tot voltooijing gebragt te zien (*). | |
Be Fais! Ac Ar T oor KLIK,
De Aschgraauwe WP uter-Kwikflaart (46).
De Afbeelding ftelt de Natuurlyke grootte van deezen Vogel voor. Wy hebbe
‘er maar drie in Engeland van dit Gellagt, den Witten, Geelen en Graauwen, naa=
melyk, die niet aanmerkelyk in grootte verfchillen. Zie wat ‘er WiLLoucuBt
van zegt in zyne Vogel-Hiftorie, pag. 237, 238. mac |
De Bek is regt en dun, van eene donkere Kleur en heeft een {pitfe Punt. De
Kruin en Zyden van den Kop, de Nek en Rug, zyn gedekt met Aschgraauwe Ve-
deren, die aan de randen eenigzins groenachtig geel gekleurd zyn. Een Streep: van
licht Aschgraauwe Kleur loopt boven de Oogen heen. De Keel is; van den Bek af,
omtrent ter langte van een Duim, zwart, gelyk in de Afbeelding. Boven deeze
zwarte Plek loopt eene witte Streek. onder-ieder Oog. De geheele onderzyde- des
Lighaams is helder geel, uitgenomen een weinig Wits aan de zyden van de Borft,
dat over een gedeelte der Wieken valt, wanneer dezelven geflooten zyn. Dezelven
zyn donker of zwartachtig. De drie kortfte Slagpennen , naaft aan de Rug; hebben
geele Randen en de grootfte Slagpennen witte onderftukken, die niet geheel door
de Dekveders verborgen worden, maar een fimalle witte Streep , dwars over de
Wiek, zigtbaar laaten. De twee buitenfte Veders aan ieder zyde van de Staart zyn
wit en alle de overigen zwart. In alle de Kwikftaarten zyn de Staartveders zeef
“Jang, maar in deeze munten zy in langte boven die der anderen: uit. De Staarten be-
ftaan in allen uit twaalf Vederen, en de derde Slagpen; van-de Rug af, reikt tot aan
het end van de Wiek, wanneer die is geflooten. De Dekveders boven en beneden
de Staart zyn geel: de Pooten, Voeten en Klaauwen; donker. WiLLoucusy zegt»
dat Zy de Steenige Rivieren veel bezoeken, aazende op Water-Infekten. Het Wyf
je van deeze Soort alleen is door hem befchreeven. coaehleattA |
Dit was een Mannetje, zynde tot nog toe niet in befthryving of Af beelding voor
gefteld. Het was by Londen gefchooten, en my «ter Aftekening gegeven. Het
Wyfje verfchilt ‘er van, doordien zy het Zwart aan de Keel mift en de andere Kleus
ren niet zo levendig heeft. ALBIN geeft twee Afbeeldingen, die hy, by rmis(lag, de
Mannetjes en Wyfjes Geele Water-Kwikflaart tytelt ; doch ik meen dat die beiden
Wyfjes van den Graauwen zyn, van verfchillenden Ouderdom; alzo zy geen van
beiden eenig Zwart aan de Keel hebben. Schoon hy het de Geele noemt, is doch
zyn befchryving geen andere dan die van den Graauwen, van WiLLouguey door
hem overgenomen. |
De Water-Haagdis (P. À
Onder op de Plaat is hier, tot fieraad, de Af beelding bygevoegd van een Watere
Haagdis, naar het Voorwerp getekend, Levensgrootte. Ik geloof dat menze in En-
geland vindt, hebbende haar in Liqueur gekogt op de Veiling der Lief hebberyén
| van
… (*) [Men vindt dezelve in het Werk van dien Heer, (49) Motacilla Cineria. Epw. do, V. p. tos. T. 259.
Anno 1757, te Londen, in Quarto,.aan ’t licht gege* _Ars.4v. IL T. 54. Pp. 58. Wizz. Orn, 172, Ray. 4v. 75.
ven, met een Afbeelding in profil, als ook in Vol, (f) Lacerta aquatica. Epw. 4v. V, p. ro6. T, 259
XLVII[ der Phil, Tranfaä. for 1753, Lond, 1754, p. Salamandra aquatica, Raj. Quadr. 273. Lacerta paluss
226, met een Afbeelding vande Kut, daarzig die tris. Linn. Sv/?. Nat. XI Gen. 122. Sp, 44. Nat, Hift,
wonderbaare Dyk bevindt. } LD, VL Stuk, bladz. ror. PI, LI £‚ 3.
O 2
46 VERZAMELING van VOGELEN.
van wylen Mejuffr. Kennon. Het bovenfte des Lighaams is bruin; het onderfte metf
Koperkleurig, met donkere Vlakjes zo aan het Lyf als aan de Pooten. De voorften
hebben ieder vier Vingers en de agrerften vyf; % welk geheel tegenftrydig is met
den Krokodil, dien men ook als een Water-Haagdis kan aanmerken: alzo deeze
vyf Vingers aan ieder Voorpoot en maar vier aan de Agterpooten heeft. Dit Haag-
disje heeft een enkele Vin, zig van den Kop langs dé Rug tot aan de Punt der -
Staart uitftrekkende, en een andere, die van de Leg reikt tot aan de Punt der Staart
van onderen. Za
De zwartkoppige én witkóppige Manakyr (so)
_ Deeze Vogeltjes zyn beiden it de Natüurlyke grootte getekend. De bovenfte Af
beelding vertoont de Zwartkoppige Manakyn. _Deeze heeft den Bek zwart, en dé
geheele onderzyde, van de Keel tot aan de Staart, wit. Een zwarte Kraag of Hals.
band loopt ook om de Nek heen. De kleinfte Dekveders van de Wieken, zo wel
binnén als buiten, zyn wit: de Ktuin en het agterfte vän den Kop is zwart, zo wel.
als de Rug, Wieken en Staart. De binnenzyden der Slagpennen en de oniderzyde
van de Staart zyn donker Aschgraauw , naar welke Kleur ook de Stuit trok in eef
ander Vogeltje vari deeze Soort, dat mede overgebragt was, De Pooten en Voeten
zyn van maakzel als in de Ysvogeltjes en van Oranje-IKleur. an
De WW itkoppige Manakyú, in de onderfte Afbeelding voofgefteld , heeft dert
Bek donker bruin: het Grondftuk van de Bovenkaak met een {mal Randje van zwat-
te Vederen, zynde verder de Kop tot aan de Oogen en de geheele Kruin wit; maat
“alle de overige Vederen zwart. * De Pooten en Voeten Zyn van maakzel als in de
andere Manakyns, en van een zwarte Kleur. |
Myn Vrind, de Heer MirLaN, Boekverkooper, verpligte my mét het gebruik van
deeze Vogeltjes om naar te tekenen. Zy waren droog in hunne Vederen en in eer
veer goede orde geconferveerd, en werden onderfteld Ínboorlingen te zyn van Su:
riname. Afbeeldingen van dezelven zyn, zo ik geloove, tot nog toe niet uitgege:
ven geweeft, of eenig Berigt of befchryving van dezelven, Ik heb anderen van dee-
_ge Soort in de Verzameling van den Hoog Ed. Lord CARPENTER gezien. |
De kleine Klokjes-Winde (*) die overvloedig groeit aan de Haagen en D ykjés,
welke tot afperking der Landeryën rondom de Stad Londen ftrekken, is hier allee
“maar tot verfiering bygevoegd. De Bloem beftaat uit een enkel Blad, hoewel de:
gelve, door een foort van Star, in vyven is gedeeld; Gemeenlyk heeft zy een
roodachtige of purperkleur , doch zo flaauw, dat die zig bykans wit vertoont;
zynde de Meeldraadjes geel. Ik ben zeer zorgvuldig geweeft; om deeze kleine _
Plant naauwkeurig voor te tellen, volgens haare Natuurlyke manier van groejing en
winding van haar Steel om alles wat voorkomt, met de draay van haare Bloemen _
voor dat zy open gaan, en de gedaante van een Zaadhuisje, kort na dat de Bloem
is afgevallen,
_ _(5o) Parus Surinamenfis Vertice nigro. Idem Verti- Witkopje. Nat. Hift.1. D. V. Stur, bladz. 6oô.
ce âlbo. Eow. 4v. V. p. 1o7. Pl, 260. Manacus. Briss. (*) Smilax levis minor. Dop. Ger. Convolvulus mi-
Av, IV. p. 442. Manacus albo-Capillus, Briss. dv. nor Arvenfis. C. B. Pin. 294. Convolvulus Foliis fagit-
V. p. 446. T. 35. £. 2. Pipra Manacus & Leuco- tatis utrinque acutis. Hort. Cliff. 66. Convolvulus ar
cilla. LinN: Sy/?. Nat. XII. Gen. rrs. Sp. 9, 12. Pa- venfis. Linn. Sp. Plant. 218. Sy/t. Nar. Veg. XIIL
rus Pipra, Sy/?, Nat, X, Gens zoo. Sp. 9. Manakyn Gen. 215. Sp. L. | À
VER
KA 5 Ears ad wer. eg
Aqwila aurita, f. coronafe
Guineensis.
TM Stigma gei 6
Com Bir. Sac Cas. Mafeskuts
„NL MISES bed.
4} ab ,
ol J PGA hel ed gp
Fok NS, CORSE KEES dd CLE 5
7 4 /
c/
Ek, ) Aigle JEE P P Ee
Rs ene
Era nds na hr
NM
? —
Cere A: Sz Caas. Aajarketis . | Ze
eepster swbeeeruleus Ni VAL Thed. tie Fatwcon Bleu, ef le pefif
| Lezaxrd Brum.
ten
E
EN ENNE RE
AA. ScÂgrrarers gecicdt. JokSehgfk Gebaar flas Dn
| | | Oe |
Sorbus maxima, ponmifera Ns“ Teil En
La Corme ow Sorbe.
Manus
Sorbus
/
1e NVord emres Fmaben > er ie fond ech are
WD eir B
weg vor der KEMTENWenr
ZE Ee J.M. Selirrarer stadse.
Caere Pri. Seo. ‚Caas. Marerterdig
Jwvenis Cum cufe morbofà ‚N° AVL. Mein d Wi
vulg aris forminalis en we Maladie
gees 5 mite _ Tab.1v.
ng
efif Gargon, UA avorf
Ede la: En de
de Cormier Commu
A5
0
(Pp
eN
en,
07e
5
eed
Na
440
OOP ITTO
pares BAK
(ij,
*
SN
SITAN
NEUS
ien
sit
Hit
Uit
NSANNENINNNN
B
PE
Hil
|
te, 4
Nete
£
oimpre ee
Tok SebgfbLritaer foacfprs
Blanche. -
che N
e Grie
La Pt
ojestatis
SJheil.
CELLE.
En
Gratie
-Saerer. MM,
Ns
.
4
IM. Se
Curt Por
alia
®
urn aam en
afws .
Pr.
rio 9
Mero Vartee
Call
ius,
a ef
OE
Lan
alb
an
NN NEN SOR \
wt oft ANN IR
brand) rt ’ AN
sar
(7 :
°
ID my
\
lers alij zalt
4 eek
Tat hardd
nd \
Ld
He Ô
hoi
‘
5 ’
De ENEN nen
sn nc Ki
Dn Nn Ne en nt
’ NEN n Amten n
ri if
1
et
«
\
(Ie
8
E
5
5
Vee
Z,
WZ
AM, Sabiprraree emaalt.
JohuSebart Laker Gu
Bubo maenws co | NR 5e ee
PAI nagius corus Afhenienlis N° GV Mel. Le Grand Hibou Cornu d'Afhenes.
re Dm a
Tab:Vir.
Ld
\
/
1
‘
\ KN Ar’
Ni :
| NN ï
iN
. \ SAN
1
Hos
1
„Hy
ur
Gêrs nd vin. den ook. Sebo Leiter flaps
Homo Svlvesfris,C Sabyrus vel ON Ve. | Tie Homme Sauvage.
Out ng-Oufan Là Chimp MIRE | | À Ee 5
ee dee
Ise,
erc opifhecus varidis £
Tago
ien \ clrmaarb ras der G EN Shmatra Ee | ab: vllL
Sm ee Heer en |
he,
NIEVL STel. Te Singe àQveve de Cochon,det rÚie
| de Sumafra,dans la Mer des Tmdes. —
SD
Wmm
es
ee
5
DE
Pan
£
L
EA
5
il
\
Lab
Ghia B.
Noecfua minima .
„Â
(/ onhN, KLAN
N Ì iN \ Ni ij 1 BN v, Ì .
N EN \ A He À
-
yr : en
te en Sie ee
en *
)
| 4
| í
5
/
Kij AAN biet
| ARI ij Ki
Ve
he
Win 4510
li
il ) K \ jj ee A 2 m
ON
NEONNMAE Eee \
ï ht Mn
Kd
NM |
\
1
:
A1 AN
Atkwl3
A,
\
WN
Á
Ah
Mm
}
\
î
U
MN N en Ùy
Ni A3
ij NA MK
Min iN
th Ne
Vim
> À 5 pe Ze _
| IM Seligrrarr Het 5
Crerre Poyr, Se LaardMarerntads .
@
N°g VI“ Meil
Me
A
we A
oe
Un
bed
NITE
De ERROR
Ù,
G. Eran PSS Eg 5 Te EN Een AA Saligrraren credit. JohSehaft Liter Jeufos.
| Ceerre Pew. Sac daardMajartatis 5 EEN
Phiffacus, Gve Macao viridis Brafilien fs. Nuvi eig. OI ArasVerd du Bresil. k
> mr
Cercopifheeus mmltde, E Jago
{ Cercopitheens viridis. d
Di)
hi d RAAD
BAN’
IN Seligmarn geadit, —
Crerre Fars. Pat: B
Nu ZL Heil
Le Simge de 1? ‘fte de S-Taques.
OOS. | | Tab Xr. |
Í
-
À *
4 .
'
5 U sf,
HSH
1
Jit
„1
N
\
‘
ENE k 5 5 d EE - en , Pek es = sE : . , . \ atd
UI NN ki me i : e
en MD A
ee
% ‚
et = ed id
De
Ne Ee … k
ie a: Sn
Ee rd) RS 2
II Rn TN d Kn El pe oe oel kens SE Ie
IN ee TN NA, _ gie’ E EE DE ed il = S 5
al Ee ER Id Sed ES = A5 K rs ES REN à IN
Ac 5 y 8 \ en EN Ee eik ì ; hin 5
- 5 N
î SEN $
N r
/ „
kt à
Pr 4 d -
\ :
N
C vephalms capife virlpino;Mo sooz ‚N?z2.VI[.
chictbugs. n |
8 Le Mongoùs 5
NS
Der gere Pap egey wf Dee ariten Bache.
”
A (
Kie
WE
PS
BRE rte
Tab. XI.
Elfacus viridis fonte coerulea. Nus VES Jheil. te Perroquef verd Lfaoê de ble.
à
G. Ebeardhe ad vir, Ee „7
Pliffacus Chinenls ruber ef viridis.
ES
B
Crerrr Pip. Sar. Caasr.JH apestaris Á
Nu VIE“ Thezl . Le Perro
SINDS
A \
es 5
TEN
15
De
eN,
pi SS
DI mn Sen
4 Ne
/
Zer,
,
queffouge eEVerd de la Chine
1, ih
if
Cynoce Ell niger, ex salida
agalcar,Macouco nieer dictus .
de)
5
EVEN NNS
Nn}
NEN
RON
En
RN
TAN
Crerre Prins Fat. laar. Hajootatin.
Nus VILT Heil,
B EN
ASNENS
WSANN
Tab.XV.
NS
SNN
ost
Johtrbafb: Leitner fluos
Le Mavdavce Noir.
/
xivere 9,
Ed
we EL
te, oder D
Le
we)
EN Jeen
DIENT,
en
en
_
mn
maa
er feulos /
EC
Dn
pe
FKEON
nd
Ld
.
6
agu M
re)
SNR
S a
ke 2
DN? A
NR:
à KS, Ean
KN
ed)
Al
=
Ke |
D-
KN
N
Dee
er. Marestats
je
EROS
V
HSN
\ Alt
“
SSN
\ Ninke
EE
SS 4
OS Hee
EE
N ©
N'
zi Mi
lofii.
Cao
e
vS win
jj}
AAVrvS
@ Cruys
1twm (CS
G 5 Leser za vv. LS
ih
da
…Cerco
Bral]
Jab en Ln
pectore rubro
Par
clise Orientalis
Cura Bip Saetaardgjartidis.
Ne VI heil.
L a Perruche ea Rouge
wenn
hd
s | on ae En
| j ok DE:
if Ò %
2 Ù
— N 5
kn
SO
| EE:
8
Ù
IE
®)
E
| ns
e en :
zÒ E AU ik IJ 3 SAE Ar
8 | DN E
torqwatus. dapife
minor
Pita
Mus &,
lonei
<
SJP
mis
Giacus;p
cauda
enk
| Gen Bir Saer Majartadss.
edibus poficis Ng VESSheil.
elongafa, Gerber cbs s En
End
en \
. Senn
=
ny NEEN
Le ale ren ZN
EN . Ac
JohaSohaft. Leiter foufao
F
Le Gerbuva.
G PEA, BE dolby,
Myrmec ophaga minor.
bal
Mantin.
je ease
zj
z MSelegrrarern pede | | en JohSehafbLerkrerfrujfoe.
Cere Bir. Sac laar Meg aeharie. Sn ‘ |
Nao VIE Theil. Le Mangeur de Fourmis Minor.
> Dide Ow
MINI eg
FIP
Í; À
iN
bn
Kr 1 ip
LPP:
d y
{
ú
menens N
An
d HT
&
fn
lener Beregen mf gelben acter. | | abt.
-
JM. Pehgrrmar Seat.
Caz Forgr Size. iear. Marardadg
Piacus minor fronfe Iufea. Nar Vr Theil.
Zok, Pehafé. Gator forefrs
La Perruche fagee de J ame.
En
'
& Bol 5 gefroa One ta Gape ae ie
Der „Eleimelke oe oe Fe ope ge.
‘
ID,
Als
PE UIN
4 d
GZ. Edeardp ad, vivere, iN A.M.S ehgrra FLrt
meed.
c Berre Ieip. Ss LLC
_Effacus minor verfiee aureo.
ef 2 Sed a/d Leklertrrer Jeu
„CC zeeer Majerbetie.
Maa WFT heil.
mam tarus viridi Waele a que Vaart uns
J,
=
La Perruche douronnee jar,
Ta plus pefife des Perrudheg, verbe ef bless
al NAT:
er Slepbhant Und Das Khemo Leros.
A Ar
ë Hont
herl Ais
EE nnn
Ea henna nn 4
G- Edward ad vir. dedinr ek M Sekgroareer peut :
NVI Theil.
Tb XT.
6
SELL,
Llig
JE
nd
we S
of „Shafb Gta) flufjps 5
id
| plephanf, ef Rhino ceros.
Pliffacus minor cauda 1 ongilma MOENS Iik
viridis ek ruber.
È arg Bl Eee Tab NEVE
‘ ie j \ % ‚
La p efife Perruche a Vaile r ouge.
| | Der eime Bappaaei)- aaf vofljen Bopf, oder berperling a aus
| | | | | Das ele (elen ew mis, coenploard
Cn"
AN
x
Hi
Ant
f Ren rd
N TEE
Uispans : vi
N
ik
DAA
zekerdndn,l
AD
JM. LET Feed 8 vekef ed. Ze, Lertreer ep C
Pliffaous
Paller ne on Sapife uho svulgo- Ni25 VIETAeil Dun efife Perrwche a
Moineau de ben
Mufèicapa de Bp gwlture Iwfeo eek La Gorge VLC de zand
(ete Ee) „ow le
ie,
AS
N
Ni
IM. Sedigmarar geedit.
Zebra mag .
pe pe
en | ok, DE fujps.
Neae vrt Theil. al
| | zebre Male.
c&
ä
CG
Gl
jy}
>
Z
1%
4
UE,
geet.
Zebre Femelle.
ER
dà
3
Ns
DEN
£ les
î
Se
an
5
bra foenai
Zet
B ee
Pica Toucan dieta,roftro
IM. Sechgrnarna epeudif.
rubro.N' 28 VIE" Jheil.
Der Verea muf voten Sehr a
5 D
RN
7) Zj
RE dà
yy in
Rd
tn Ml5af
(pf
PRIN
tl
kred eh
RAE
pee zn
Ds, Í Ki
N
Ki
Tok. Schaf Laiton frcfps
sn en
Le Toucan a Bec rouge.
d id PI
AML
g
Ò
DES:
KES:
A
chr
ken
5
EE
ESE
(DS
È K:
eN w
DEE
5
;
Carolineults coerulea.N
Ei
capa rubra, Avicula zeftival
viv
Sed IS
Pio Gland,
Mu [ei
4
"8
Srl
ant lien “tn
aad
PE
Le Caffe Noix.
Jo Shad. Lerbrer fes ie
SENITEENNNENNS
5
Si
LPA
Le.
o
pet
50 VIET he
Ô
Re
«
.
ZV «
.
G.Edardn ad) p
eafwotes „vel Nucí aga. _N
Pet
EED
s
den
Svsttrgdpigrn
En
G
+
SLS …
ae
OLNE Teil Tie Manakin Blwe
B,
Creer Bir Saa. Cees.
nele pecfore pwrpureco …N
(rine POD 8
a pot
EN
*
9
de Ge Sor Ceeolivift eye Seide fefpoanf.
pe De
AAN Uijj 4)
4 f
Ld
Ò
at
AE
CurrnPov. Seze. Caers. Mazertatir 5
Gearrwhus Carolinenlis: N52 VIE Theil.
Beet
rie
nd
et
Johs febafbkeitaen "fudge :
Le 5 afeur dela Caroline
he
mee
Arin ier HN
7
Ser Ee Bo gel
Cee
rus
Ben
mv Pr. Saer. Caen.
ane Minor.
(eaw Bon
i
‚N° 55.
„Tete
S
mImor,
Avis Bonane
MInor 11
dhr Su{p endens.
/
wr re ende rn
Tab XXXTV.
7
EN 4 IED
, 4 p | OJ
’ 4 7
/ Ag
7 jj
Hi iN
(Nn zin B
ALVA
Je ON in |
Nl VN
adik fa (
Nip ik
Vi pit Á Ha
oi
/ IN
\
A
Glare ad vir der AM. SeBgrnarr ccdk Ook. Seha/be Liao fluos.
Cerva Ber. Sao Caan Hag ares.
Eieus Jumaicenfis. N°? 4g. UE. Ge sehe Piverbde la Jaamaique.
à ge Ser Êleirve grëme tad Prourgenficbe Sisvo gef 5 Tab. XXXV.
EEE
An Pen
IT
G.Edarde ad DV IM. Sedigrrarsn Speudt. Tok. Seda. Leiter fluos.
Ifpida minor viridi awranfio qwe _N?54. VILS zJheil le Pel Marfin-Pecherer verd ef orange
colore varia, Lacerfa coerulea ex infula Nevis | eé Le Lezard Bleu.
As 3 \ ì E , 7
Tab. XXXVE. |
ee
PT
EE
En Pannen ee
Er nnn
Een
re De Sen
EN BEEN
Joik Seha/b Greer Jeu, er .
7 x cf agrar GECHAEE. |
GC. Edearun ad vir. Arne
Cerva Privy. Far Caar. Mazerzates.
Affagen,verus Francolino alorwm. N56: VILT Teil. Le Franc olin.
GLdards ad viv. deli. | A IM Sedigmann peul, ze | JohuPebafbe Later > Jeugrs.
| A Cw Pr. Saer Cas Mgrertatig. : | ee
Cofurnig Chinenlis. Nap. VILT heil. Tia Caille de la tje „ef lalsezard
Lacerta er infwle Sarnia. | Gwernefey.
Die Ôrime Erehe Waelrkel tard Die Kardeelrs Tab.XXXVIL.
if Ne ar on | | en
mennen
Tab. XXXVII
ev itechaln mf ener 5) afsfeaife |
À a w
ard Nd ia
ROT
(N h vi
hm \ DAN Nt
° k
ALTE,
EEE
PIN
UI
EAN
Na nd
SAAN
dr
Ars
…\ N
Vaan NER
iN ON NR
ne,
45)
Eil
lrrj
dns ys
pe htig®
mp Fer
6 MH 5 aprreertrt 5 Join S. ehafk: Ledger > Jeeejos
Cee. Fre. Suze. Car. Maarten : E
G EIA ad vir. dalirr SL LLaEL.
Uro gallus eollari egten{o Pen Alvaniews N° 58 MIIS" Theil. Le Coq de Bruyere a Fraild.
8
n a
8
ie:
Berhabu mit der Bodelfrnrigen Bedern Tab.XNXIX-
cav Deur 5 KD.
HAPT
LTD
HI
Ed
DN
NN
ij:
N ik PAD.
Nij Hi: fs hl il
y
‚big
5)
jj
7 ,
Jh
/
w/
Minn”, hij
Crezee Bro. dze. daar. Majsshats 5 4
ex Aleppo 9 N zj MIE" Jheil. Lie Pefié Coq de Bruyere aux deux
aes - N
alg les KD la qu ewe.
G- Eduard B BED.
Lagopus minor, Kafa
duwde draws pl wands elo neafa.
Ber Jroieifel E Bvopp Ee. eeen
.
Hrjd
PÀ
Z
ms
ded
ES
Mn
Otis Pengalenfissibi Churge dictus. N07 Lr En _ EW Owfarde des Indes.
RN
en
EE
ALONE MN
ENEN
TN Naad
ERAAN EN \
MEN KO
ON
Tee
\,
\N
Tan,
ave
EN
me
et
: Ee
Ee
Jg. Ela. Beas BEEN | IM. Scigervarenr FAALT. JoAr PeZgfekeisrer feups.
| ee Crere Bio. Pao laas Mayertatisr, |
… Os minor. Arms caat etris,C. Nog VI Meil. Le Pefite Outarde. /
Tefrax Awfhorum.
Turbws verbide vwreo.
Mufvio pa coerwlea.
IM. Pedigree ereu dit.
Deed
OR “fluos. ‘
La Grive cowronnee d'or,
ef la Mowcherolle bleuë.
Der OGverforbe L gem Ee Der gelbe Tab DEKKEN
| bevel erdng. | | | |
GS: Cirvin ec Iezrr A IMS LAPP as ZED. Joke dedafbeLiger Cune.
TdS fan Zaar. Marartadsg. |
Mulvicapa Gbfiulto viridis live _N ASMI Shell Le Moucherolle Olive 3
olivacei coloris. Papilio Chinen(Ès 1wfeus. eb Le Papillon Jaune.
e dont OI.
OE JS grad
Cere Prerr. Sao dean. Hazartats
rum. NG4MLE" The zl.
_Reeutus criftabus alter verbice rwbini colors.
Velpe Tolhmemmon Värginida, À
PE ad vi ali
Regulus eriftatus,C. Troehilws anti
er BoldgefronteS atart’d big, Tad Der itbiüngeBönte Tab. XXXxuv. |
Le Roitelet couronne d or, ef
Le Roifelef courouné de rubis.
Der Gegen drger urif gebe el td der Brier Tab XXXXV.
| mis Dev Á) v[fe. |
ACEENINNNENE
en
J. Eiamn ad vir. dair.
TM B GEAÊL. Jolan Schade Ladan Jlagr
C2errr ie Ia Laar „Brass e
_Muléic vpa wtopy, io lwfeo. N° 45 MI" Jheil Lw Moncherolle aw Crowpion Jaune ,
Genfianw eufwmnalis Delèrú. Agnus iS eybnieus ef La Genfiamre dw Delert.
(VL.
£ wer
606
8 er Sotblopf Riad, gelb ey &
> w ard ee
1 ad
ws, 1421 ))
C3/L:
TE
%
2
„
Ke
ENA) n 3
EE NNN
LN \
ij
‚
goh. tehaft.Leitaer foudoe.
dl
Cera SVr. Pas aar
JUNE ;
anche.
d
rp
Ewe
Pr Uw Co:
ri & Qu
OL
hi
Trets de
ef Tie Co
Zaetsn .
NEVE Theil.
LVP.
Avieula lwfea ve ide rwbro.
Mellivors cmwde alba.
Podm.
Miufcic up a cuwda Le k
Mufeie apa Lwfe a meacwlafa.
er mif gelb er Gemand, id der
eb Tab XXV
te Plien J Ex. 5 5
Carr Pri. Saen Caan. Haertaris,
‚N$ we NIE Jheil Le Moucherdlle & qweuë
Ta Moucherolle fachefée
Johsdbefk. Lisrer frufos.
aune ;eb
„6
| Jie aelbe Brchfkelse ii das Eeterhende Pakt Tab KK
Bnr rigger
ì :
N
Ee en É Gan Priùr Fac. Ciaar -Hazartater :
5 Mofacilla ufea. | Ni 48 Vvifrdheil. La B ergeronneffe June, ef la
Tmleetaum Indie Oedidenfalis ‚Foliwm aam bwlams diebwm. Feuille ambulanfe,efc.
Lapis oe Via Gigantwm in Hibernia.
Ke
emd Á
de EE - Beignn
EE ee
ET Reen EE
nt
EE den
5 ed
Ln nn
KE Edcor ad rvór PRS
Mofadilla cimere a
Taderfa awe Ca À
JES
heee
.
ed
Nuanthd
TANS
Eee NS
me En end = d =
EE SCEELLEEE LG mig zn enk
Ek peo
kr ner A _—_— PA
ez Len EET en bern ETET
SAREL GAGE Eik ee gk ban Een en DAT
SEEEERE Ter Pe Sn SLEE Ce en en mn ei
- ‚ de
, | Te oma a Tof Sebafd. Lederen Gefps. $
N49 VE Jheil. Lay Ber geronnetfe Kal Le,
e6 Le Lézard d eauw.
Der fefreo ard gekonpfe Bfoaralin, ward der weil acfoppte Piamvaki. Tab L.
BEAC gen é
ï stg
ND
2 RUS (,
Sr
A
erts & en
Guzre Drzo. Pae. Caar. Hajartatr :
Parus Swrinamen(is verfide niero. N°#0 ViLerdheil. Le Manan chaperonné de noir,
Parus Swrinamen (is verfide DO | ef Tie Maaagwn. chaperonnd de blano
kk
_ van UITHEEMSCHE en ZELDZAAME
EVO GELEEN
44 (4
en
mes ! \
AGE SRD rn
SSSSSSISSSSSSSSSSSSSSSSSISSSSSSISISSSSss SST
PDA
De Manakyn met een blaauwe Rug en de rood en zwarte Manakyn.
_FNIeeze beide Vogeltjes zyn in de Natuurlyke grootte afgetekend. De blaauw.
DD gerugde Manakyn (*) is de Bovenfte op de Plaat. Zy heeft den Bek don-
ker bruin, aan de Punt zwartachtig: de Vedertjes rondom het Grondíftuk van de
Bovenkaak zyn zwart: de Kruin is, van Oog tot Oog, gedekt met hoog of Schar-
lakenroode Veertjes die langachtig zyn, en welken het Vogeltje als eén Kuif kan
overend zetten. De Rug is van een hoog blaauwe Kleur; al het overige der Pluint-
agie zwart met een weerfchyn: de Pooten en Voeten zyn donker, uitgenomen de
buitenzyden der Pooten ; want die zyngeel. De Voeten zyn als in alle de overigen
van dit Geflagt, hebbende den buitenften en middelften Vinger van ieder Voet ag-
terwáards famengevoegd. ’t Getal der Staartpennen is twaalf, |
De onderfte Afbeelding vertoont de Rood en Zwarte Manakyn (f). Van deeze
is de Bek witachtig; de geheele Kop, Hals, Borft, een gedeelte van den Buik en
_de Schenkels fchoon Scharlaken of rood van Kleur. De Rug, Wieken en Staart
_gyn zwart, met eenen purperen glans: de Onderbuik, benevens de Dekveders on-
der de Staart, van eene donkerzwarte Kleur, die zig indringt en vermengt met het _
roode aan den Buik en Dyën. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de
boven befchreeverie en roodachtig bruin. De binnenfte Dekveders der Wieken
en de inwaardfe Baarden van de Slagpennen , naar detzelver Schaften toe, zyn
van eene bleek Oranje-Kleur.
:
EN
Het laatft befchreevene houd ik voor een Mannetje en onderftel dat het gene
reeds, in myne Vogel-Hiftorie, Pl. 83, afgebeeld is, door my de Zwart en Geele
Manakyn genaamd, het Wyt je zy van deeze Soort. Prerriver heeft, in zyn Ga-
zopbylacium, Plaat 46. fig. 12, een Afbeelding gegeven van myn Rood en Zwarte
Manakyn, die hy noemt een Wogelije, miffchien van Suriname, dát rood en zwart
gemengeld is (1). De Blaauw Gerugde Manakyn is in bezitting van myn Goeden
Vrind, den Heer James LrMAN, die dezelve zeer fraay opgezet heeft in een
Kasje met Glas daar voor, en de goedheid hadt, vän het my ter Aftekening te lee-
nen, De Heer MircaN heeft my het andere Vogeltje , daar nevens afgebeeld,
de | ge-
(*) Parus Dorfo ccéruleo. Epw. Av. If. p. 109. T. 34. f. 3. Pipra Aureola. Linn. weese
261. f. 1. Manacus criftatus niger. Briss. 4v IV.p. 115. Sp. 7. Parus Aureola. Syft. Nat. X, Gen. 100,
459. T.35.£. 1. Pipra pareola. Linn. Syt. Nat. XU, Sp. 1r,Roodkopje. Nas. Hit. 1. D. V. Stuk, bl, 6or.
Gen. 115 Sp. 2. : ee lig, 5: : i
’_(f) Parus ruber & niger. Epw. 4v. II. p. 109. T. (4) Avicula , forte Surinamenfis , rubro nigroque
261.f. 2. Manacus ruber. Brass. 4v. IV. p. 452. Ì. mixta.
ill Deel. Ee A
ie) VERZAMELING van UITHEEMSCH ú
gefchonken. Men ònderftelt, dat zy beiden van Suriname af komftig zyn, en ik
geloof dar van het bovenfte Vogeltje nog geen, Afbeelding uitgegeven ware. Mei
vindt gekleurde Aftekeningen van beide deeze Vogeltjes in de- Verzameling van wy-
len den Ridder SLOANE, thans in het Groot Brittannifch Kabinet. Ik heb dezelven,
onmiddelyk naar ’ Voorwerp, op de Plaat ge-erft. f
PenBErrA Aspe EE
De gevlakte Groene Mees, benevens. de graauw en geele KI Tiegenvanger,
Deeze Vogeltjes zyn oök in de Nätuurlyke grootte afgebeeld. Het bovenfte
heeft volmaakt een Bek als de Meezen: het onderfte heeft den Bék van een byzon:
der maakzel, hoedanig men dien in weinig anderen vindt; want dezelve is eeniz
germaâré als die van een Endvogel famengedrukt , gelyk de bovenzyde daarvan
in een Onderhoek van de Plaat aanwy{t. : ee
De Mies (*) heeft den Bek kort en blaauwachtig zwait. De Veertjes van den
geheelen Vogel zyn zeer fchoon Pappegaay-groen, maar, het middelfte van ieder
Veertje zwatt zynde, doet dit dezelve zig fraay gevlakt vertoonen. Aan den Keel
en Borft Zyn de Veertjes een weinig lichter en trekken naar bleek blaauw. De Dek.
veders aan de binnenzyde der Wieken zyn helder groen, maar de binnenzyde der «
Slagpennen; en de onderzyde van de Staart, zyn donker Aschgraauw: de Pooter
en Voeten donker bruin.
De onderfte Afbeelding is dé Pliegenvanger (f). Deet’ heeft dén Bek taame:
lyk lang en breed en fàmengedrukt als die van een Endvogel, met eert Ruggetje in
t bovenfte gedeelte, voortloopende van ’ eene tot het andere end. Hy is zwarte «
he 8 E) y Ô
achtig aan de Punt en wordt allengs roodachtig naar zyn Grondftuk, dat omringd is
met ftyve Haairen of Borftels, voorwaards met de pünten geftrekt. Het voorfte
van den Kop is zwart; het agterfte; zo wel als de Nek; Rug ett Stuit, donker
Aschgraauw. Van onderen is de geheele Vogel, zelfs tot onder de Wieken; hel
der geel. De Wieken zyn donker of zwart, thaar hebben alle de Vederen geel ge-
rand, De binnenfte Dekveders der Wieken zyn geel ; de Slagpennen inwaards -
Aschkleurig ‚ met de randen der \binnenfte Baarden witachtig. De Staart ‘heeft
twaalf Vederen, waar van de middelften langft zyn, eh de overigen allengs verkor-
ten, tot aan de uiterfte ter wederzyde. De middelfte Veders zyn geheel zwart of «
donker; de anderen donker met witte Tippen: De Pooten en Voeten zyn van maak
zel even als in het meefte klein Gevogelte en van een donkere Vleefchkleur.
Deeze Vogeltjes behooren tot de Verzameling van den Heer Jamtes LEMAN;
die my berigtte, dat zy van Suriname afkomftig waren. Myn Afbeeldingen en
derzelver befchryvingen, van de weezentlyke Vogels ontleend, zyn geloof ik
de eerften, die daarvan het licht gezien hebben. :
PL AA TENT
De Goudkleurige Mees em. de blauwe Manakyn.
Deeze Vogeltjes zyn ook in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Het bovenfte
fchyne, wegens zynen korten doch fterken Bek , tot. de Meezen te behooren. Het
blaaur
(*) Parus viridis maculatus. Enw, 4, IE. p. 110. (f) Mufcicapa cinerea & lutea. Epw. Av. Il p. 119:
262. fs 1. Tangara viridis Indica punQata. Brrss. T. 262. f. 2. Todus cinereus. Brus. 4op. 134. LINK,
Av, IL p. 19. T. 4. £. 2. Tanagra punêtata, h v
Syfl. Nat, XII, Gen. ttr. Sp. EE punctata, Lan. Syt, Nar, XIL, Gen, Gu, Sp. 2,
Hiftorie, die ik in 'e jaar 1751 voleindigd. heb
‚_ De Goudsleurige . dar e. Afbeëlding uitmäkt, heeft den
Hok zwart; het agterfie en de zyden van den Kop, de Nek, Keel, Rug en Wie-
et-een paarfchen weerfchyn. ‘ Het
de buitenfte Slagpennen der Wieken, zyn donker
erbru | geltje was een ander van de
zelfde Soort overgebragt, * welk in geenen deele daarvan ver(childe, uitgenomen,
dat het mâar.de helft der grootte en de Gouden Vlak op % Voorhoofd in evenredig=
| Oog | ‘ Het was volmaakt in zyn
Pluimagie;, zo dât het geen Piep-Jong Vogeltje kon zyn; ’ welk uit de grootte ook
2 | | Jongen, zo dra als zy vliegen
kunnen, byna even zo groot als de Ouden.
__De Blaauwe Monakyn, zynde de onderfte AF beelding;, heeft den Bek witachtig:
of Vleeschkleur; den Kop, Hals, Stuit en de geheele onderzyde, zyn blaauw ;
de Rug, de bovenzyde der Wieken en Staart, zwart, maar de Veders hebben een
blauwe Franje. Zy heeft ook, aan den Keel, een zwarte Vlak, beginnende on=
der aan het Grondftuk van den Bek: Een zwarte Streep loopt van Oog tot Oog;
over ’t Grondftuk van de Bovenkaak heen, De binnenzyden van de Wieken en on-
derzyde var de Staart, zyn donker Aschgraauw; de Pooten en Voeten donker bruin.
De Kenmerken van de Monakyas Zyn, dat zy den Bek niet zo lang en dun heb=
_ben’als-in het Geflagt der Vliegenvangeren (Mufcicapa), noch zo kort en lomp als
in dat der Meezen (Pari); maar als ’ ware tuflchen beiden, en een klein weinigje
nederwaards geboogen. Zy verfchillen ook daarvan, in den buitenften Vinger aan
ieder Voet, naar agteren, een weinig met den middelften ämengevoegd te hebben;
't welk op de Plaaten L en Ll, beter vertoond is dan op deeze , en dat zy de
Staarteh naar evenredigheid korter hebben dan veele andere kleine Vogeltjes.
Deeze Vogeltjes waren in Spiritus overgebragt van Suriname , en-zyn thans,
in tjaar 1753, in bezitting van den verpligtenden Heer MiLLan, Boekhandelaar
by het Admiraaliteits Huis, die my dezelven tot de Aftekening goedgunftig heeft
geleend. Ik geloof dat ’er tot nog toe geen Afbeeldingen of befchryvingen van
deeze Vogelen aan % licht gegeven zyn. en den
SISSI SS SIS SISSI SIS SIS SSS SISSI SS SS SISSI IEEE
Ae B LAA ENV En | |
_ Het zwart en blaauwe Boomkruipertje en de WP eflindifche Hoppe. —
Deeze zyn ook in de Natuurlyke grootte getekend, maar de Hop is onvolkomen,
dewyl ik ‘er niet meer van had dan den Kop en zo veel van den Hals, als in de
nn,
Afbeelding zig vertoont. oa | en |
Het bovenfte Vogeltje is de zwart en blaauwe Boomkruiper (ft). Dezelve heeft
| den
(*) Parus Aureus. Epw Av. II, p. 112. T. 263. £, r. p. rr4. T. 264. f. 1. Certhia Brafilienfis coerulea, Brrsd,
Tangara Brafilienfis nigro-latea. Briss. Av. Ill. p.3r. Av. Lil. p, 628. T. 31. f. 5. Avicula e Cuba. Sr, Kap,
TT 2.f. 2,3. Tanagraviolacea. Linn. Syf?. Nat. XL Lp. 96, T. 6o. f. 5. Certhia cyanea. Linn. Syf?, Nat.
Gen. ïrr. Sp. 5. Fringilla violacea. Sy/t. Nat. X, Gen. XI, Gen. ós. Sp. 24. Nat, Hift. 5. D. IV, Srux;,
98.Sp 25. Teitei, Nat Hift, 1. D. V, Stur, bladz, 553. _bladz. 429. |
(f) Certhia nigro coeruleogue varia. Epw. div. Ïl. AN
| 3.
Be VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE
den Bek zwart en redelyk lang; dun, fcherp en zo wel aan de boven: als Ondetzydd
krom. _ De Onderkaak is een weinig korter dan de Bovenkaak. De Tong is aan
end verdeeld in Draaden. De Kruin van den Kop is bleekgroen. Rondom het
Grondftuk van de Bovenkaak zyn zwarte Veertjes , die met zwarte Streepen aan
de zyden van den Kop voortloopen, en zwarte Plekjes maaken, waar in de Ogen
zyn geplaatft. De Zyden van den Kop, de Nek; het laagfte van de Rug; de Stuit
en Dekveders van de Staart, een Baar dwars over het bovenfte van de Wiek, bez
nevens de geheele onderzyde van het Vogeltje, Zyn zeer fchoon Ultramat yn blaauw
gekleurd. Het heeft een breede zwarte Streep onder in de Nek, of aan het bovenfté
van de Rug, overdwars: de Staart is zwart, gelyk ook de buirenzyden der Wie:
ken, uitgenomen een blaauwe Baar, van welke ieder Wiek fchuins gekruift
wordt, De binnenzyden der Wieken zyn van eene {Choon geele Kleur, uinge-
zonderd de rand van de Wiek en de tippen der Slagpernen, die donker zyn,
de Pooten en Voeten Oranje. d
Dit Vogeltje houd ik voorde Guira Cereba van Marceraaf (zie zyne Hiftorie
van Brafil, pag. 212. en WinLouaugy’s Ornithologie, pag. 239.) Ik geloof dit
er, door voorige Autheuren; nog geene Afbeelding van gegeven ware, PrTiver
heeft een Afbeelding aan ’ licht gebragt van een Vogeltje van deezen aart; dat hy
noemt Fomineo Capenfis major, Capite Iuteo.
De Weftindiche Hoppe (*), waarvan de Kop en Hals in % onderfte vän de
Plaat vertoond is, heeft den Bek witachtig en byna van maakzel als in onze Hoen-
deren. De Kop en. Hals zyn bekleed met Veders van een heldere Oranje of
Goudkleur. _ Hy heeft een Kuif als een Waaijer uitgefpreid; die zeer plat is, zyn:
de de Veders daarvan getekend met zwarte dwars-Streepen; een weinig binnen haa:
re Tippen, die dikker zyn boven dan onder deeze zwarte Merken.
Dit is al de befchryving; welke ik van den Vogel geeven kan; maat met’ dert
Kop is van Amerika een Berigt overgekomen; ’ welk, uit de oirfprongelyke
Franíche Taal overgezet zynde; dus luidt. , Dé Hop is een geele Vogel, die bo»
ven op de Rug, aan de Keel en den Kop, naar Oranje trekt. Zyne Kam;
ss uitermaate fchoon en van de zelfde Kleur, is gedekt met een bruin Kransje. ‘Het
» onderfte van de Keel en den Buik is wit en fomtyds bleek graauw: de Pooten zyn
» bruin en hebben drie Vingers, ‘benevens een Spoor van agteren, gelykeer
s Haan: Hy flinke zeer naar Moskeljaat. Men vindt deezen Vogel in Amer
» rika, op % Vafte Land, inzonderheid te Suriname, maar hy komt zelden voor
»» en is zeer (chuuw.”
Hert Boomkruipertje was my geleend door den Heer MirLans die hetzelve, ir
% jaar 1753, zeer compleet bewaard zynde, bezat, en wien ik derhalve de Afbeel:
ding te dankeri heb. De Kop van den Hop werdt my gefchonken door den Heer
Schildknaap Epwarp Bram van Enfield, die denzelven met het gedagte Berigt
uit de Weftindiën ontvangen hadt. Ik onderftel dat de Hollanders te Suriname, van.
waar hy afkomftig zoude zyn, ’er den naam van Hoppe aan geeven, om dat de
Kuif van deezen Amerikaanfchen Vogel zo zeer gelykt naar die van de Upupa, een
Europeaanfchen Vogel „welken men in Duitschland, IP bidebopf, in Holland Happe
noemt. Ik geloof niet dat iemand tot heden nog eenig Berigt of. Af beelding vaa
deezen zeldzaamen Vogel gegeven hadt. Ik oordeel dat dezelve ofigevaar de groot
te hebben moet van een gemeene Hen. Het Kapelletje daar boven is naar % lee
ven getekend. Men hade het op* Veld by Loriden gevangen. Het heefteene —
oomen, uitgenomen aan den Kop en het agterfte van het Lyf, daar het
ruin IS,
(*) Rupicola, Enw. 4o. IL p.'t1s. T. 164. £. 2. lis. Barr. Movin. 1 i i Lins. Sf.
/ T É2. . ‚ Zguin. 132. Pipra Rupicola. Linn. 6%
Bass. 4v. IV. p. 437. F. 34. £. 1. Gallus ferus Saxati- Nat, XII, Gen. 115. Sp. En E
PLAAT
RN
E N ZELDZAAME VOGELEN.- È
HEER Dn ind oant ande amd aantasten bam atman
| PL KAT Tv
De Purperkleurige Indifche Boomkruipertjes.
Deeze Vogeltjes zyn ook in de Natuürlyke grootte op de Plaat gebragt, zynde
Onmiddelyk naar 't Voorwerp gegraveerd. Uit hunne groote gelykheid naar elkan-
der acht ikze Mannetje en Wyt je te zyn van de zelfde Soort Graas
Het bovenfte Vogeltje, dat ik voor ‘t Mannetje houde, heeft den Bek zwart en
van taamelyke langte. Dezelve is Boogswyze gekromd en van Grondftuk af, naar
de Punt toe, zeer weinig verdunnende, maar {lerker dan die van ’ laagfte Vogeltje,
De Kop, Hals, Rug, Stuit en de Dekveders der Wieken zyn donkerpaarfch naar
blaauwe trekkende. De Staart is zwart. De Buik, Dyèn, de Dekveders onder de
Staart en de Slagpennen, zyn donkerbruin. De binnenzyde der Wieken en de on-
derzyde vân de Staart, Zyn donker Aschkleur. De Borft is groen en heeft aan ie-
der zyde een Vlak geele of Goudkleurige Vederen, die ten deele over de Wieken
vallen, wanneer dezelven geflooten zyn. De Pooten en Voeten zyn zwarte
Het onderfte Vogeltje, dat het kleinfte is, verfchilt nergens in van het bovenfte
ten opzigt van de Pluimagie, dan dat de Buik ‚ Dyên en Dekveders onder de. Staart
van de zelfde blaauwachtig paarfche Kleur zyn, als de bovenzyde , en dat ’er de
groene Vlak, dwars over de Borft, aan ONEDECEK
__Deeze Vogeltjes zyn van een byzonder Geflagt, verfchillende van de Kolibrie-
tjes daar in, dat zy de Bekken fterk krom geboogen hebben en de Pooten veel
langer; niaar zy hebben het zelfde flag van Tong, die zig aan °t end in verfcheide
Drâaden verdeelt. Dus onderftelik, dat zy op de zelfde manier leeven, {lurpende
de Honig of het Vogt uit de Bloemen mer huúnne lange Tongetjes, die tot dat ein-
de zo wel gefchikt zyn. De eigentlyk zogenaamde Kolibrietjes vindt men alleenlyk
in Amerika, maar dit Geflagt komt: zo wel voor in de Ooft-als in de Weftindiën.
Hert blauwe Boomkruipertje, op Plaat 2ì , van myne Vogel- Hiftorie, afgebeeld,
is van dit Gellagt, zo wel als dat van de hier naaft voorgaande Plaar. Deeze Vogel-
tjes zyn in de Verzameling van den Heer |. LEmAN, in % Kollegie der Genees-
heeren te Londen. Dat zy Inboorlingen van Bengâle in Ooftindie zyn, heb ik
Ontdekt uit eenige Tekeningen van gekleurde Vogelen, die van daar door.een En-
gelsch Heer, aldaar zyn verblyf hebbende, aan wylen den Geleerden en waardigen
Patroon der Weetenfchäppen, den Heer Doktor RICHARD Meap, gezonden waren,
ssdtesssssssssesssssstosssHsscHsedssdesssss
Bale A AD svn
De Roodborflige Kolibriet en de Groenkeelige, benevens de Hazehnuis.
Deeze allen zyn in de Natuurlyke grootte getekend; doch ik geloof dat de Ha:
_ zelmuis een Jong ware, of nog niet tot zyn volkomen grootte gegroeid, hoewel
maar weinig daar van verfchillende. | en
___Het Roodborftige Kolibrietje (}) wordt door de bovenfte Af beelding voor
Oog gebragt. Het heeft den Bek zwärt en meer nederwaards geboogen dan ge-
woonlyk in dit Geflagt. Het gelykt daar in zelfs taamelyk veel naar het laatft be-
fchreeven Boomkruipertje. De zyden van den Kop en de Keel, Zo ver als de
| | _ Borft
(*) Certhia purpurea Indica. Epw. 4v. II. P 116. ‘_(f) Mellivora Peétore rubro Eow. 4v. II, p. 118,
E. 265. Certhia viridis nitens, Petore rubro, Fafciâ T. 266. £. t. Polytmus Cayânenfis violaceus. Brissi
anticà Chalybeâ. Burss, 4e. IL p. 643. T. 32.1. Ao, 1{I p. 683. T. 35. f. 3. Trochilus Jugularië. Linn:
Certhia Chalybea, Linn. Syyt, Nas, XII, Gen.65.Sp.10. Syt. Nar. Xil, Gen. 66. Sp. 7.
VII, Deel. | | 5
6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
Borft reikt, zyn van eene fchoonroade of karmyn- Kleur, De Kruin des. Kops,
de Nek, de Buik, Dyën en Sraart, zyn donker bruin of zwart, getmengeld met
eenige Franje van blaauw aan de kanten der Vederen. De Stuit en Dekveders van
de Staart, zo wel boven als berieden; zyn:van- eene: {choon’ blaauwe Kleur; de
Wieken fehoon donker groen, mét een glans als van gepoly{t Goud, wanneer het-
zelve in de Zonnefchyn geplaatft is. De binnenzyden der Wieken zyn ook groen;
rnaar niet zo glanzig als de buirenzyden: de Pooten, naar t Lyf te rekenen, kort,
In alle die van dit Geflagt zyn de Pooten donker of zwartachtig
Het Groenkeelige Kolibrietje, in de onderfte Afbeelding; heeft den Bek regt en
zwart. De Kop van boven, de Nek en * laagfte van de Rug, de Wieken % Lyf
en de Stdârt , Zyn van een donker bruine Kleur. Het onderfte van den Hals of de
‘Keel is choon groen met eenen Goudglans. Het donker bruine der Wieken heeft
ook een Gouden weerfchyn en rondom het Lighaam is een Gordel of Band van een
fchoon blaauwe Kleur, die de Borft, de Zyden en het bovenfte van de Rug be.
flaat. By de Leg heeft het een witte Vlak. De binnenfte Dekveders der Wieken
zyn groen met eene mengeling van blaauw; de Pooten en Voeten donker.
De Hazelmuis of Relmuis (*), op den Grond van de Plaat vertoond, is roodachtig
bruin of Voskleurig aan zyne bovenzyde en Staart, wir aan den Keel en Buik. Hy
heeft vier Vingers aan ieder Voorpoot en vyf aan ieder Agterpoot. Zyne Tanden
zyn als die vaneen Inkhoorn en ik acht hem een Soort van dat Geflagt te zyn. In
Engeland is hy gemeen, komende voor in Bosfchen en Haagen daar veele Hazel-
nooten zyn; die zyn voornaamfte Voedtel uitmaaken. Hy flaapt verftheide Maan=
den in de Winter. By ons worden ze veel gehouden in kleine Hokjes, met ge-
vlogten Draad Kouwetjes daar aan gevoegd. Slaapende hebben zy geen kenbaard
beweeging van Ademhaaling, Polsflag, noch gevoelbaare Warmte:
De twee befchreeven Vogeltjes waren van Suriname gedroogd overgebragt, eù
zyn thans in bezitting vanden Heer Mirran; die my met derzelver gebruik, om
‘er Aftekeningen van te maaken, verpligtte. Doktor Browne, een Heer die lang
in Jamaika geweeft is, en kortlings een Natuurlyke Hiftorie van dat Eiland aan
licht gegeven heeft, berigttee my, dat de Kolibrietjes alle de Vogelen , die haar
Nestjes genaaken, zelfs de grootften en verfchrikkelyk{ten, weeten weg te jaagen
door een {nelle beweeging naby derzelver Oogen , % welk hun in zulk een vreeze
en verwarring brengt, dat zy ylings weg vliegen, om dic Ongemak te ontgaan:
Als de Kolibrietjes van deeze Schermutzelingen te rug keeren, is hunne beweeging
zo vlug; dat men ’er geen Oog op kan houden, ontdekkende flegts hunnen Koers
aan het fhorrend Geluid, dat zy. met de Wieken maaken in het fchieten door de
Lugt. Hunne Nestjes ftellen zy fimen van fyn Mos; Katoen en het Dons van
Planten, hechtende die aan dunne Takjes van Oranje, Limoen-of andere Boomen;
alwaar zy door het Bladerloof wel befchut zyn. Geen van deeze beide Vogeltjes
is tot nog toe, zo veel ik weet, afgebeeld of befchreeven geweeft,
Dee AN ARD EVA
De Roodborflige Merel ().
Deeze is getekend naar een Vogel, die gedroogd van Suriname vas overgebragts
en op de Plaat komt hy voor in de Natuurlyke grootte. Hy is zeer ongemeen, ten
(*) Mus Avellanarum minor. Epw. Av, IL p. r19. (f) Merula Pettore rabro. Enw. 41. II. p. 120,
T. 266. Raj. Quadr. 220. Arprov. Digit, 440. Mus _T, 267. Mufcicapa Cayanenfìs nigra major. Biss. 4v.
Avellanarius. Linn. Syft. Nat. XII. Gen, 24, Sp. 14. IL p. 387. T. 38. f. 3. Lanius Carbo, Parr. Adumbr,
Syft. Nat. X. Gen. 26. Sp. 11. Hazelmuis of Relmuis, 114. ‘Ìanagra Jacapa. Linn. Syt. N, L IK
Nat, Hift. LD. IL Srox, bladz, 485. Sen NGS
EN ZELDZAAME VOGBLEN” 5
opzigt van het maäkzel vän zyn Bek, wiens Onderkaak zig zeer ver langs de zyden
des Kops uitftrekt, zynde breeder en dikker dan het Grondítuk van de Bovenkaak.
… De Bek is van onderen in een hoek van de Plaat vertoond. Hy heeft een redely-
ke dikte en breêdte naar de Lighaams-groorte, en is van een zwarte of donkere
Kleur, uitgenomen de breede Grondftukken van de Onderkaak, welke blaauwachtie
Aschgraauw zyn. De Neusgaren flaan in *t Grondftuk. der Bovenkaak ‚ naaft aan
de Vederen van het Voorhoofd. De geheele Vogel is gedekt met donker zwarte
Vederen zonder eenigen Glans, uitgenomen aan *t voorfte van den Kop, aân de
Keel en het begin van de Borft, alwaar de Veders een Franje hebben van een fchoo-
ne Roode W yn of Karmozyn-kleur, die van buiten zig geheel rood vertoont; maar
aan de zyden van de Borft en aan den Buik allengs verflaauwt, tot dat zy in het
‘Zwart geheel verdwyne. De binnenzyden der Wieken zyn ook zwart. De Staart
is van middelmaatige langte, famengefteld úit twaalf Vederen, waar van de middel-
ften een weinig langer dan de viterflen aan ieder zyde zyn. De Pooten en Voeten
zyn van t gemeene maakzel en van een ziwartachtige Kleur. | An
De Vogel wordt opgezet in de V erzameling van den Heer LemaN bewaard.
Ik ftaâ in twyfel waar toe hy behoore; kennende geen Geflagt van Vogelen, dat
met hem overeenkomt in het mêakzel van den Bek. Ik geloof, dat hy te vooren
nooit afgebeeld of befthreeven zy, maar iets naar hem gelykende komt voor in
MARCGRAAFS Hiftorie van Brafil, onder den naam van Jacapu. H y geeft daar de
grootte van een Leeuwrik aan, en zegt, dat die over *t geheel glanzig zwart is,
maar dat onder aan de Keel eenige Vlakken van Vermiljoen-Kleur met het Zwart
gemengd zyn; hebbende de Vogel den Bek een weinig krom en zwart, een half
Duim lang. Wirrovcusr heeft dit Berigt gevoegd in zyne Ornithologie, pag.
194 van de Engelfche Uitgaave; Londen 1678. |
NEEN S:SISISISIS NSISISIS SSS SES sss Ss:
Pol. As A Te LML s
De Leeiwrik genûamd Calandra en de Gevlakte Mol.
_ De Vogel is op deeze Plaat in de Natüurlyke Grootte afgebeeld. Hy fchynt te
behooren tot het Geflagt der Leeuwrikken, aangemerkt zyne algemeene Kleur en
de langte van zyne agterfte Klaauwen of Spooren; maar de Bek is dikker dan in
veelen van het Leeuwrikken-Geflagt (*) en
_ De Bek is van eene geelachtig bruine Kleur en donker langs de Bovenkaak van -
boven. De Oogen zyn van een donkere Kleur. Van het bovenfte des Beks, door
het Oog, loopt een zwarte of donkere Streep, die wederzyds eenige Witheid heeft.
Aan de zyden van den Kop, onder de Oogen, zyn ook eenige gebroken zwart=
achtige Streepen, en aan * begin van de Borft heeft hy een aanmerkelyken zware
_ ten Halsband, De Keel en voorfte van den Hals zyn witachtig, met licht bruin
gemengd, De Kop; Nek, Rug, Wieken en Staart, zyn roodachtig bruin, maat
het middelfte der Vederen zwart. De Borft onder den Halsband is licht bruin, met
donkerer bruin gevlakt: de Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart zyn wits
de Pooten, Vingers en Klaauwen, Vleeschkleur;. de agterfte Klaauwen vry lang;
gelykerwys in de Leeuwrikken. De binnenzyden der. Wieken en onderzyde
van de Staart trekken naar °t- Aschgraauwe. he eenn
De Gevlakte Mol is een weinig kleiner dan Natuurlyk afgebeeld. Dewyl dit Dier
| | | | Zo
_(*) Calandra. Epw. 40, II. p. rè2. T. 268, Gesn. p: 252. T. zo. f‚ 2. Alauda Calandra, Lian, Syt Nat,
Atpr. Wir. &c. Alauda non criftata major, Gesn. XIL, Gen, 165. Sp. 9. :
lc. zo. Alauda major five Calandra, Brass. Av, IL, B
2
8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
zo bekend is, behoef ik er maar dit weinige vante zeggen; naamelyk, dat zy ji
van de gewoone zwartachtige Kleur, toevallig gefprenkeld met licht KK leykleurige
Vlakken en Merken, gelyk de Afbeelding vertoont. De geftalte van haare Poo-
ten en Tanden zal, denk ik, beter uit de Afbeelding gezien, dan met Woorden uits,
gedrukt kunnen worden. Het Dier heeft een ry van zeer kleine Tandjes, zo wel.
boven als beneden, voor in de Mond, tusfchen de lange fcherpe T anden, Honds-
Tanden genaamd, die digt aan * end van den Snoet zyn. Men vinde fomtyds Mol.
len die geheel wit of Roomkleurig zyn. _Deeze Mol was by Londen gevangen en
aan Doktor Fornerairr gegeven. Krein befchryft, in zyn Werk over de
Viervoetige Dieren, verfcheide Soorten. van Mollen 5).
De Calandra is in bezitting van den Heer Brooks te Holborn, een groot Han-
delaar in vreemde Vogels en fraay Pluimgedierte, die dezelve thans, in % jaar 175,
in % leven heeft. Hy zegt, dat zy van Karolina in Noord-Amerika overgebragt
ware. Het iseen Wyfjes Vogel, volgens zyne manier van onderfcheiding. Hy
legtze met de Rug op % vlakke van de Hand, en dan, met den Mond op den Borít
blaazende, zullen de Veertjes, zegt hy, zo * een Wyfje is, van elkander gaan,
laatende den geheelen Borft bloot: doch deeze Proef gelukt alleenlyk in de Broed:
tyd van het klein’ Gevogelte. 7
Schoon deeze Vogel uit Noord-Amerika was overgebragt, komt dezelve, in al.
le opzigten, zo naauwkeurig met de Calandra van G. P. Orrva overeen (f), en
derzelver ‘Afbeelding en befchryving gelyken zo zeer naar de mynen;, dat ik verkoo-
zen heb’er den zelfden naam aan te geeven; oordeelende dat de Amerikaanfché
Calandra volftrekt in Soort de zelfde zy als die van Europa. Weleer heb ik ver
fcheide Soorten van Vogelen ontdekt aan Europa en Amerika gemeen tezyn, en
dagelyks komen my nog meer dergelyken voor. Onze Landsman Wirroucusy
heeft, in zyne Ornithologie, p. 208 van de Engelfche Uitgaave, een Vertaaling aan
’%licht gegeven van de befchryvingen der Calandra door Ortva en BerLoniuss
maar hy fchyntze de zelfde te achten met onze Bunting (1); hoewel, zo ik denk,
zonder eenige reden: want Orrva heeft de Afbeelding gegeven van de Calandra
en van de Srrillozzo, welke laatfte de Bunting is. De Calandra is wel eens zo groot
als dezelve , en ik oordeel het overduidelyk , dat deeze Vogels van verfchillendé
Soort zyn. Doktor Russe heeft my verhaald, dat de Calandra zeer gemeen is
in de nabuurfchap van Aleppo.
RENNEN
bal AAS IX
De Berg-Mosch, Mannetje en Wfje (GO):
Deeze Vogeltjes zyn ook in de Natuurlyke grootte getekend, en verfchillen zeer
weinig van de gewoone Huis-Mos{chen, hoewel zy in Bergachtige en eenzaame
plaatfen zig onthouden.
Het bovenfte, dar ik onderftel de Man te zyn, heeft den Bek even als die van de
gewoone Mosfchen, maar zwart van Kleur. -De Kruin en het agterfte van den Kop
is gedekt met donker-roode Vederen. De Keel is, van den Bek af, een Dau
of
(*) [Krein heeft , behalve de Gewoone Zwarte eri (1) [Zie Nat, Hiftorie. 1. D. V. Stuk, bladz. 520.
Witte, niet anders dan een Roode en de Siberifche met (9) Paffer montanus. Epw. Av. IL. p. 124. T. 269.
een groenen weerfchyn, allen van Sraa, I. D. Pl. 32, Briss. Av, IIL. Pp. 79. Arpr Orn. IL. p. 560, T, 560.
ontleend , en verder de Bonte Mol uit Ooftvriesland, Ray. Av. 87. Ars. 4v. III, T. 66. Wir. Orn, 185. Te
Pl. 4.t. van dien zelfden Autheur, doch welke aanmer- _ 45. Fringilla montana, Linn. Syft. Nar. XIL, Gen.
kelyk van deeze verfchilde,} 112, Sp, 37,
(1) Uvcelliera, p, zo. Rome, 1622,
EN DELDZAAMENOGRELEN 9
DE verder rederwaards, Ì zwart, En daar is een-zwarte Vlak, ter wederzyde van den
_Kop; naar agteren of ten deele onder de Oogen, alwaar de zyden van den Kop en
als, voor ’t overige, Wit Zyn. Ook loopt “een witte'Ring om het agterfte van
den Hals. De Borft „Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn insgelyks
wit, maar een weinig met een donkere Kleur gewolkt aan het onderfte van den Buik,
De Rug en Wieken zyn gedekt met roodachtig bruine Vederen, in midden zwart
De eerfte ry der Dekvederen is donker met witte gr ippen: de tweedery heeft dezel-
ven-ook en dit maakt twee witte Streeken dwars over de Wieken. De zyden van
het Lyfen de binnenzyden der Wieken zyn licht Aschgraauw , met Aaauw rood
een “weinig. gewolkt: de Staartpennen donker , gerand met licht bruin » dat naar °%
Aschgraauwe trekt. De Stuit en Dekveders van de Staart zyn van de zelfde Kleur.
de Pooten en Voeten Vleeschkleurig. Te | wal
Het onderfte Vogeltje, dat ik het Wyfje onderftel te Zyù van deeze Soort, vers
fchilt naauwlyks in eenig opzigt van het andere, dan dat het de zwarte Plekken aan
de Keel ende zyden van den Kop, als ook den witten Ring rondom den Hals, niet
heeft. Het onderfte van deszelfs Bek is aan het Grondítuk geel, en van daar loopt
wederzyds een rood Streekje. De Kopen Hals zyn hier licht Aschgraauw, daar zy
in ‘t-aridere wit waren, en de onderzyde is donkerer wit. De kanten der Staartve-
deren zyn ook lichter. In alle ‘andere opzigten komen zy, ten naaften by, overeen.
‘Het bovenfteVogeltje was my „doof mynen goeden Vrind, M. Tromas KNowr-
TON, van Landesburg in Yorkshire, gezonden. Het onderfte ontving ik van Mr.
BARTRAM, die in Penfylvanie, en dus in Noord-Arnerika , woonachtig is. Ik
denk derhalve dat zy tot die Vogelen behooren, welke zo wel in de oude als in de
nieuwe Wereld huisveften. Het Mannetje is-befchreeven door WirrLoucner, Pag.
252, die zegt, dat menze in Stirie en Carinthie vindt, doch níet geweten fchynt te
hebben, dat het Ínboorlingen van Engeland zyn. Dit ontdekt hebbende, en dat Zy
tevens ook in Amerika woonden ; oordeelde ikze een plaats in dit Werk te verdie-
nen, ALBIN heefteen Vogeltje „dat hy de Berg-Mosch tytelt, in Af beelding gebragt,
_doch dit is de Aiet Mosch , door WirLoveunsy, pag. 269, befchreeven , welke ik
ook ontdekt heb een Atnerikaanfche'te zyn, als hebbend ’er zo een ontvangen van
de Hudfons-Baay. | |
AE Et nnb ant a a aen bent ate nd tesamen
bb A AW _LX.
De lang flaartige Mosch en de bruine W laschvink.
Deeze Vogeltjes zyn insgelyks in de Natuurlyke grootte voorgefteld. De lang-
ftaartige Mosch (*) heeft den Bek van eene helder roode Kleur en korter dan die
der gewoone Mosfchen is. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit en Wiee
ken, zyn helder bruin, naar Oranje trekkende, maar het middelfte der Vederen is
zwart. De Borft is van de zelfde Kleur, maar bleeker en zonder zwarte Vlakken;,
tot aan het midden toe. De zyden van den Kop, de kleine Dekveders der Wie-
«ken, de Buik, Dyén en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De kort{te
Veders van de Staart zyn donker, met een weinig bruin aan derzelver buitenfte en
witte Vlakken op de binnenfte Baarden. Over deeze Veders heen vallen vier an-
deren van zeer groote langte , naar het Lighaam te rekenen van den Vogel; zynde
de twee middelfte derzelven omtrent een Duim langer dan de zydelingfe, en En
ie | a an —_dee-
(*) Paffer Caudâ longifimâ. Eow. Av. II. p. 126. Principalis, Linn. Sy/?, Nat, XII, Gen. zzo, Sp. 32,
L. r7o, Vidua Angolenfis, Briss. Zop. 80. Emberiza
VIIL Deel, | C
ge) VERZAMELING van UITHEBMSCHE
deeze vier lange Veders hebben eene diep zwarte Kleur. De Pooten en Voeten zyn
Vleeschkleurig. Na ’% ruijen groeijen deeze lange Veders weder chielyk aan; ge.
heel anders dan in de Langftaartige Vink, in myne Vogel-Hiftorie p. 86, befchree-
ven, die een half Jaar of langer, na het ruien, ontbloot is van zyne lange Staart.
vederen (*).
De Bruine Vlasch-Wink , het Vogeltje met de kortere Staart, daarnaaft ge-
plaatft, heeft den Bek Aschgraauw, en deszelfs geheele Pluimagie. is byna eenkleu-
rig vuilbruin of zwartachtig , hoewel de Borft en Stuit een weinig naar % Asch-
graauwe trekken. ‘Alle de Veders hebben haare Tippen en Randen van een lichter
Kleur; % welk eene Marmering voortbrengt ; waar in nogthans het donkere de
overhand heeft: De Pooten en Voeten zyn graauwachtig.
Deeze Vogeltjes bevonden zig, in *t Jaar 1751, in bezitting van de verpligtende
Mejuffrouw CraYTON, van Flower in Surrey; een Dame van groote Liefhebbery
in Vogelen, die my zeer vrindelyk ten haaren Huize, in Londen, alwaar deeze,
en veele andere raare uitlandfe Vogeltjes, levendig in Kouwtjes gehouden werden,
noodigde, om daar van Aftekeningen te maaken. De twee befchreevene waren
van Lisfâbon overgebragt, en, zo men onderftelde, Inboorlingen,, of van Angola in
Afrika , of van Brazil in Zuid-Amerika: want de Schepen, die dezelven te Lisbon
brengen, handelen op deeze beide plaatfên, in het beloop van hunnen Reistocht.
Periver, WarLoueusy en andere befchryvers der Natuurlyke Hiftorie, hebben
Afbeeldingen gegeven, die veel naar den gemelden Langftaartigen Vogel gelyken,
maar hunne befchryvingen verfchillen zo zeer van de myne, dat ik geloof dat deeze
een nog onbefchreevene Vogel is. Wy mogen, uit de geftalte van den Bek in bei-
den, wel befluiten, dat zy zodanigen zyn àls wy Perk gebekte Vogeltjes noemen;
waar door zy in flaat zyn om veelerley Soorten van Zaaden en Graanen klein te
‘breeken. }
Bb A Aal
De zwart en geele Kriel-Mosch en de Mosch van Brazil.
De twee Vogeltjes en het Kapelletje, mede op deeze Plaat vertoond, zyn allen
in de Natuurlyke grootte getekend,
De gefrizeerde of Kriel-Mosch (}) heeft den Bek wit, den Kop en Hals zwart;
de Rug, Wieken, Stuit en Staart, altemaal zwartachtig geel-groen of donker Olyf-
kleur. De Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder de Staart, zyn geel ; de Pooten
en Voeten donker. De Portugeezen noemen hem Beco de Prata. Veelen van zyne
An zyn, [even als in de Hoenders die men Krieltjes noemt} gekruld of ge-
rizeerd.
De Brafiliaanfche Mosch van de onderfte Afbeelding heeft een taamelyk fterken
Bek van een zeer fchoone roode Kleur; de Oogleden zyn ook rood, maar de Oo-
gen zwart. Een groote zwarte Vlak omringt het Grondftuk van den Bek, omvan-
gende de Oogen en zig een end wegs langs den Keel uitftrekkende. De Kruin van
den Kop is Kleykleurig en het overige der Pluimagie van den geheelen Vogel helder
bruin; zynde het midden van ieder Veder bruin of zwartachtig: doch de onderzyde
/ en
(*) [Dezelve is, zo wel als deeze, onder den naam IL p. ror. T. 271. Fringilla criff a. Briss. App. 86.
van Weeuwtje bekend, en in het IV, Drer van dit Fringilla crifj Li Vent RLR
Werk, op Plaat LXVIL,. naar ’t Leven afgebeeld} 3 „Sp. SE es
(4) Paffer crifpus, € nigro & luteo varius. Epw. dv.
EN ZELDZAAME VOGELEN, rt
_en Stuit veel lichter dan de andere deelen; het onderfte van den Buik en de Dekveders
onder aan de Staart bykans wit. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in an-
der klein Gevogelte en roodachtig Oranje-kleur.
Het kleine zwart en roode Kapelletje (*) is by Londen gevangen. Hetzelve heeft
het Lyf donker ; de bovenfte Wieken zwart, ieder een lange Streek en twee Vlak-
ken rood hebbende. De onderfte Wieken zyn geheel rood, maar hebben de uiter-
fte Randen zwart. De | dn j | |
__De boven befchreeven Vogels waren in bezitting van Mejufft. Crayron. Zy
zyn naar *t Leven getekend en, zo ik geloove, noch nooit afgebeeld of befchree.
ven geweefl. Het zyn Ínboorlingen van Angola of Brazil, doch van welk van bei
den kan ik niet bepaalen; verbeeldende my ook niet , dat alle van ’ Ras van dien
gefrizeerden Vogel eveneens zyn; alzo ik toevallige Frizeeringen gezien heb in (om -
mige Soorten van Vogelen, die in % algemeen een glad Pluimagie hebben.
sesssssssrsesrssssssssssrsssTsssTs
PLAAT el
De gekraagde Vink en de groene Diftelvink.,
Deeze beiden zyn, wederom, Levensgrootte getekend. De Gekraagde Vink is
de bovenfte Afbeelding: deeze heeft een taamelyk fterken zwarten Bek : de Kop is
ook zwart, behalve een witte Plek rondom de Oogen en het Grondftuk van den
Bek. De Keel is wit en van dezelve loopt een witte Streek, die als een Halsband
_fmaakt; waar onder hy, aan % laag{te van den Hals, van vooren, een zwarte Baar
heeft, die meer dan den halven Hals ontvangt. De Rug en Staart zyn donker Asch-
kleurig bruin: de Dekveders van. de Staart een weinig lichter: de Wiekveders in *
midden Zwart, met helder roodachtig bruin gezoomd: de groote Slagpennen zwart,
De Borft , Buik, Dyên en Dekveders onder aan de Staart , zyn wit; met een
flaauwe Oranjekleur gefchaduwd of gewolkt: de Pooten en Voeten van maakzel als
in °t meefte klein Gevogelte en van een donkere Kleur. Van de Portugeezen
wordt dit Vogeltje Colbeirinbo geheten. | Aaen ie |
De Groene Diftelvink (f), van de onderfte Afbeelding, heeft den Bek zeer veel
naar dien van onzen Diftelvink gelykende „ helder roodachtig Vleeschkleur, omringd
met Scharlakenroode Vedertjes, welke het voorfte van den Kop beflaan , gaande
een weinig agter de Oogen heen, Een klein Plekje van de kaale Aschgraauwe H uid
_loopt van den Bek wederzyds naar de Oogen, die zig donker of zwartachtig vere
toonen, even als in de meefte kleine Vogeltjes. Ik heb in veelen. van myne be-
Áchryvingen de Kleur der Oogen niet gemeld, wanneer dezelven zodanig zyn, doch
altoos, wanneer zig eenige ongewoone Kleur daar in openbaarde. Het agterfte van
den Kopen Hals en de Rug zyn geelachtig groen: de Staart en haare Dekveders
aan de bovenzyde helder rood, maar Aschkleurig van onderen. De Wieken zyn
groenachtig met een rooden weerfchyn, fterkft op de kleine Dekvederen. De groo
te Slagpennen zyn donker of zwart. De Borft is Olyfkleurig groen, dat wit wordt
aan den Buik als ook aan de Dekveders die de Staart van onderen bekleeden. De ge-
heele onderzyde is met gebroken donkere dwarsftreepjes gefprenkeld ; maar de Pooten
en Voeten zyn bleek bruin. Hy voert den naam van Maracaxao by de Portugeezen.
Dee-
… €) [Men noemt dit gemeenlyk het St. Jakobs-Kapel- _bladz, Gar] |
lerje. Het is de Phalena Noflua Jacobeasvan Linnös, __ (f) Carduelis viridis, Epw. dv. IL. p. r3o. T. 274,
(Syt. Nar XII, Gen. 233. Sp. rex. Ziedebefchry- Carduelis viridis, Briss. App. zo. Fringilla Meiba. Linn.
_ving in myne Natuurlyke Hiftorie) L, D. XI, Stuk, Sy? Nas, XII Gen. zra, Sp.8.
A02
12 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
rDeeze' Vogeltjes waren: ook in bezitting van. Mejuffrs CrayToN. ‘Het eerfteider.
zelven,„…geloof ik, zal nooit te vooren zyn afgebeeld vof befchreeven. Van den
Diftelvink heb ik de Afbeelding in myne Vogel-Hiftorie, -bladz. 128, „gegeven (#);
maar, alzo die gemaakt was naar een dooden „en deezevnaar een pringleevenden
Vogel, «denk vik, dat de Afbeelding hier zal verbeterd -zyn. «Het: kleine “bruine”
Uiltje ,„met:donkere Streepen of Vlakken, was in de Velden: by: Londen gevangen
en is hier alleen tot vulling van de Plaat bygevoegd.
AAA,
De Gefchilderde Vink, Mannetje en P)yfije (f).
Om de vermenigvuldiging van Naamen te vermyden heb ik: CATESBY’s benaa-
ming van deezen Vogel behouden, niettegenftaande hy, onder de Liefhebbers in
Londen, algemeener bekend.is by den Naam van Monpareil-en Maripofâ. „Zy zyn
op de Plaat onmiddelyk naar % Leven, in de Natuurlyke grootte, geverft.
De bovenfte Afbeelding ,-die her Mannetje-vertoont, heeft den Bek kort, dik
_aan den Grondíteun, in een Punt uitloopende en donker. De Oogen zyn Hazel-
nooten-Kleur; de Kop-en Nek zeer {choon Hemelsblaauw ; de. Keel en Borft rood,
Dit Rood wordt trapswyze Oranjekleur aan den Buik en nog geeler aan de Dekve-
ders onder de ‘Staart. De Rug is licht geelachtig groen. ;De'Stuit-of ‘Dekveders
van de Staart zyn-rood; deWieken en Staart zelf, van boven: blaauwachtig groen
van onderen Aschkleurig, uitgenomen eenige weinigen van de grootfte ‘Slagpen-
nen die donker-zyn ; de Pooten en Veeten ‘Vleeschkleurig. }
De onderfte Afbeelding , welke ik onderftel het Wyfje van den boven befchreeve:
nen te zyn; is geheel Pappegaay-groen; maar de bovenzyde, de Wieken en Staart,
zyn blaauwachtiger groen, de onderzyde is lichter en meer naar % geele trekkende,
In alle andere opzigten komt zy met de bovenfte Afbeelding overeen,
Deeze beide befchryvingen zyn opgemaakt naar Vogeltjes, die levendig in Kooït-
jes gehouden werden, en dus niet volkomen de Schoonheid hadden , welken zy
hebben ‘in de Bosfchen , daar zy natuurlyk woonen. Ik heb reeds het. Mannetje
befchreeven, naar Eén dat in Karolina was gefchooten en droog herwaards gebragt.
Die befehryving verfchilt hier een weinig van (zie myne Vogel-Hiftorie, Pi 130.)
Een groote menigte van deeze Vogeltjes worden uit Noord-Amerika te Londen ges ”
bragt, en aan de Liefhebbers prefent gedaan of verkogt. Indien men ?er wel op
paft, leeven zy eenige Jaaren alhier. Ik heb ?er een, twee of drie Jaaren, in '
Leven gehouden. Hert Mannetje heeft een zagte Zangtoon met eenige verandering.
De beide Sexen hebben eenige Jaaren werk, eer zy de volmaaktheid van Kleur be
reiken: zynde een of twee Jaaren zo gemeen van Kleur als een Wyfjes-Mosch, en
niet van elkander te onderfcheiden (4). é
Par Dr cAmtAn DeelxIVs
De Amerikaanfebe Diflelvink, Man en IP) (6).
Deeze Vogeltjes zyn beiden in de Natuurlyke grootte getekend, en onmiddelyk
naar
C°) Zie dit Vogelen-Werk, V. Deer Plaat XXIIL netje en Wyfje elk tot
() Fringilla tricolor Mas & Femina, Epw. 4v,1L, noemende De Ed si oen
Pp. zin de 173 £ EE Chloris Ludoviciana valgoPa- 110. Sp. 24: het andere Tanagra En Gen, zrr.
LD Cardieis Amerkan mas Gld Ee Pre Gele Fehn, inderdaad, arimerkeljk te
8 » , Epw, 4v. en. Verge le Dri Ï iftelvi
He el br Loa St 143: ed, a Pp. Pt: 18 gn de Heise Wafthink BIS En eid
X - Syft. Nat, XIL Gen. 112, Sp, 12. eel de el ing: iekleuri
(S) [De Heer Liynzus heeft dic zogenaamde Maan: ge Vins PL E me VED pr ee
EN ZELDZAAME VOGELEN., 13
naar % Leven op de Plaat ge-erft. De bovenfte, die her Mannetje is, heeft den
Bek veel naar dien van onze Diftelvinken, zo wel in figuur, als dat. dezelve van
lichte Vleeschkleur is, gelykende. De Oogen zyn van eene donker Hazelnooten-
„Kleur. Het voorfte van den Kop is met zwarte Vederen gedekt ; het overige, ZO
wel als de Hals, Borft en Rug, met helder geele Vederen. De Dyén: het onder=
fte van den Buik en de Dekvederen, zo wel boven als beneden de Staart, zyn geel-
achtig wit; de kleinfte Dekveders der Wieken aan de buitenzyde geel, aan de —
_ binnenzyde witachtig. De overige Pluimen van de Wiek zyn Zwart , maar de eerfte
en tweede ry der Dekvederen heeft witte Lippen, die met bruin een weinig ge-
fchaduwd zyn. , Een gedeelte der Slagpennen, naaft aan de Rug, heeft lichte Tip-
pen en Randen. De Staart heeft twaalf Veders, van byna gelyke langte, die zwart
van Kleur zyn, maar de binnenftc Baarden der buitenfte Vederen zyn naar de T ip-
pen wit. De binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart zyn
donker Aschgraauw ; de Pooten en Voeten Vleeschkleurig. In de Jongheid is
het Mannetje van het Wyfje niet, dan aan de zwarte Plek op den Kop, te onder- _
{cheiden. einen
Het Wyfje, zynde de onderfte Afbeelding, heeft den Bek en Pooten van even
de zelfde Kleur als het Mannetje; maar de zwarte Plek op den Kop ontbreekt. De
Kruin van den Kop, de Nek en Rug, zyn Olyfgroen; de Keel, Borften Stuit,
zyn bleek geel; de Buik en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De Wieken
en Staart komen met die van het Mannetje overeen, maar het zwart is donkerer en_
het heldere bruinachtig. Zo wel de Slagpennen; als de Dekveders, aan de binnen-
zyde der Wieken, zyn Aschgraauw. en | | 5
Deeze Vogeltjes waren van Nieuw Jork uit Noord Amerika overgebragt. Ik hield
het Wyfje in een Kouwtje van het Mannetje afgezonderd, en dit leid, in de Maand
Auguftus 1755, een Paarlkleurig Eytje zonder eenige Vlakken, % welk door my op
den Voorgrond is afgebeeld, Het Wyfje heeft tweemaal in een Jaar geruid, ter-
wylik het hield; naamelyk in Maart en September. In de Winter-Maanden was
haar Lyf geheel bruin, maar de Kop, Wieken en Staart, van dezelfde Kleur als
in de Zomer. Het Mannetje, kort na dat ik hem gekreegen had, ftervende, zo kan
ik niet berigten, of die op de zelfde manier ruide of niet ; fchoon ik denk dat het hun,
beiden gemeen zy. De alwyze Schepper heeft waarfchynlyk beoogd, deeze Vogelt-
jes geduurig byna in % zelfde Gewaad te fteeken, alsde Kleur is van de Heefters en
_ Boomen, waar zy zig op onthouden, om hun te beter te verbergen en te befchutten
voor de Roofvogels en ander Gedierte dat op Vogelen aaft. en
Van het Mannetje was reeds door CaTrsny, op de Drie-en-veertigfte Plaat van zyn
Eerfte Deel, de Af beelding gegeven (*), maar, alzo ik in ftaat was om het Wyf.
__jeen haar Ey er by te voegen , en ook eenige verbetering in de Af beelding van
her Mannetje meen gemaakt te hebben , verftoutte ik my, deeze Plaat onder %
Oog der Liefhebberen te brengen.
_SSSSSSIS SSS SSS SSS SISSI SESSIES SEE.
| | EL AAR LXV.
De kleine bruine Butoor GA
De grootfte Vogel, op deeze Plaat afgebeeld, zal ik hier befchryven. De-
| | zel
(*) Zie het IL, Deer, van dit Vogelen-Werk , Plaat T. 275. Ardeola neevia, Briss. 4v, V. p. 5oo. T. 40.
86
, _f, 2, Ardea minuta. Linn. Sy/ö Nat, XIL Gen,
(}) Ardea Stellaris parva fulca. Epw, dv. IL p.135., 84. Sp. 26,
VI Deel, B D
r4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
“zelve is kleiner vertoond dan Levens grootte ; als hebbende ongevaar, de grootte van
een Kievit of Plevier. De Wiek, geflooten zynde, heeft zes Duimen, de Poor
byna twee Duimen langte, en de Vingers waren lang, hebbende de middelfte om. —
trent de langte van de Poot. De Sneb is, van de hoeken des Beks rot aan de Punr,
twee en een half Duim. dn
De Sneb is, gelyk in anderen van het Reiger-Gellagt, regt en loopt uit in een
fcherpe Punt; bruinachtig van boven en lichter van onderen: doch zal waarfchyn-
Iyk, toen de Vogel leefde , groenachtig zyn geweeft. Tusfchen de Sneb en de
Oogen is de Huid kaal, gelyk in de gewoone Butoor. De Kruin van den Ko
is zwart, en hy heeft ook een zwarte Streep ter wederzyde , die van de hoeken
des Beks afkomt. De Hals is gedekt met lange, losfë, roodachtig bruine Vederen,
van vooren lichter, van agteren donkerer ; zynde de zyd-Vederen, langs het mid.
den heen, met zwart getekend. He Rug is gedekt met roodachtig bruine Vedes:
ren, waar van de middelfte deelen zwart zyn; de Buik en Dyën met licht bruine
Vederen van een los geweefzel, hebbende lange zwarte Vlakken langs het midden
heen. De Wieken zyn roodachtig bruin, lichter dan de Rug : derzelver kleinfte
Dekveders zyn gevlakt even als op de Rug, maar de naafte Dekveders boven de
Slagpennen, en de Slagpennen naaft aan de Rug, zyn bruin, met weinig of geen
zwart. De grootfte Slagpennen en de Staartveders zyn zwart. Het Dons, dat de
onder-enden van de grootfte Slagpennen bedekt, is ook zwart. De Dekveders aan
de binnenzyde der Wieken, de Buik en de Dekveders onder aan de Staart, zyn
wit. De Slagpennen aan de binnenzyde en de Staartveders van onderen zyn Asche
kleurig. De Pooten en Voeten zyn van eene groenachtige Kleur. De buitenfte
Vinger is aan den middelften door een Vliesje verknogt, De middelfte Klaauw van
ieder Voet is aan de eene zyde Kamswyze getand.
Deeze Vogel was van Aleppo gebragt door Do@tor Russen, die my Vryheid
„ verleende om ’er een Afbeelding van te maaken. Door Doêtor Saw is, in des-
zelfs Reíize naar Barbarie en de Levant, pag. 255, een kleine Butoor befchreeven,
die in Barbarie Boo-onk, dat is Langhals, geheten wordt. Hy zegt, „ dat dezelve
„ wat kleiner dan een Kievit zy, den Hals, Borft en Buik, licht geel hebbende ,
» maar de Rug en het bovenfte der Wieken gitzwart. De Staart is kort; de Ver
ders van den Hals zyn lang en geftreept met wit of licht geel. De Sneb is drie
„„ Duimen lang, groen, en van maakzel als die van een Oijevaar. De Pooten,
„» die hy kort en dan heeft, zyn groen. In % loopen en Aas opzoeken, ftrekt hy
zyn Hals zeven of agt Duimen uit”. Zie de kleine Afbeelding op de Plaat,
welke van Door Saws Tekening ontleend is en naar zyne befchryving gekleurd,
Hy zegt niets van het Zwart op den Kop, maar zyne Afbeelding drukt hetzelve
kragtig uit. De Schildknaap Tarror Warre toonde my de Tekening van den
Vogel, zeer naby overeenkomende met dien, welken Doêtor Sraw afgebeeld en
befchreeven heeft, hebbende ook de Kruin van den Kop zwart: welke Vogel hy, zo
ik meen, gezegd heeft, dat in ’ Land van Wales was gefchooten. Waarfchyn-
lyk zullen Doêtor Saws en Doêtor Russer, Vogels, alleen in Sexe of Ouder-
dom verfchillen. De Soort was ons onbekend, tor dat zy door den laatft genoemden,
in Jaar 1755, werdt aan ’% licht gebragt.
PLAAT
EN ZELDZAAME VOGELENS
SSS SSS SSS SSS sss Ess SEE
EN TAS Kek
we 2 De Canuts-Wogel (C°)
Deeze is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy heeft de Seb van ag
teren taamelyk dik en naar de Punt verdannende , die niet fcherp maar rondachtig is
en donker Aschgraauw, zynde de Oogen Hazelnooten-Kleur: Van den Bek tot
aan het Oog loopt een donkere Streep ,-en daarboven een witte, De Kruin van
den Kop, de Nek of % agterfte van den Hals, de Rug en Wieken, zyn Asch-
graauw, de Veders een weinig helderer aan den rând dan in ’ midden. De Dekve-
ders der Wieken, naaft boven de Slagpennen; zyn wit aan’ de tippen en een wei-
nig opwaards langs den rand, maakende een witte Streep dwars over de Wiek. De
Slagpennen naaft aan de Rug hebben lichte randen. De grootfte of buitenfte Slag-
pehnen zyn donkerer dan de overigen en hebben witte Schaften. Hert laagfte van
de Rug en de bovenfte Dekveders van de Staart zyn donker Aschgraauw en wit ge-
mengeld, maakende Vlakken als Halvemaantjes. De Staart is Aschgraauw; De
onderzyde, van den Keel tot aan de Staart, is wit, met donkere Vlakjes aan den
Keelen Borft. De Zyden onder de Wieken, de Buik, Dyën en Dekveders onder
de Staart, zyn met donkere dwarsftreepjes getekend: De Rand van de Wiek is
wit. De Pooten zyn, tot een weinig boven de Kniejen, Vederloos. De Schen-
kels, Voeten en Klaauwen, zyn donker blaauwachtig Aschgraauw : de Vingers t'ee-
nemaal van elkander afgefcheiden, Le de |
Ik vond deezen Vogel op de Markten te Londen, in een Winter dat het zeet
fterk vroor; ik geloove in *t Jaar 1739 of 1740. Wir Loucust verhaalt, hoe men
__ zegt; dat zy in ’t Graaf{chap Lincoln aankomen in ’t voorfte van den Winter, bly-
_Vende aldaar twee of drie Maanden omtrent de Zee-ftranden, en dan verdwynende.
Zy vliegen by Schoolen. Men heeftze ook aan de Kuft van Lancaftershire, by
Liverpool, in het Winter-Saizoen gezien, Zie Wirr. Ornitbol. p. 302 T. 56.
__Myn oogmerk was nier, om eenigen Engelfchen Vogel, die reeds afgebeeld en
befchreeven was, in Afbeelding te brengen of te befthryven: maar; alzo deeze Vo-
gel zeldzaam is in de Zuidelyke deelen van Engeland, en de Af beelding van Wirs
LOUGHBY niet te beftig, hebbende ArgriN hein geheel overgeflagen ; zo dagt ik
dat een volmaakter Afbeelding, in Natuurlyke grootte, de Lief hebbers niet onaan-
genaam zou zyn. Myne befchryving , naar een versch gedooden Vogel, verfchilt een
weinig van die van WirLoucuay; % welk altoos * geval zal zyn, als twee Perfoo-
nen de befchryving haar verfchillende, of zelfs naar % zelfde Dier opmaaken.
SSS SSS SSS SSS SSS SSS SSS SSS Sese sI ss
Peelo do Re Valdes
De Gevlakte Strandlooper (}) en bet Denne Boomkruipertje.
_Deeze Vogels zyn beiden ook gefchetft in de Natuurlyke grootte. Men heeft ze
op de Plaat, onmiddelyk naar de opgezette Voorwerpen , getekend en geverft.
oe De
(*) Canutus. Epw. Aw. II p. 13%. T. 276. Brtss. Sp. rö. Zaagpen. Nat. Hift. 1. D. V. Stuk, b'. 280.
dv. V. p. 258. Ra. Av. ro8. Knot Agri Lincolnien- GR rihga maculata, Epw. 4v. Il. p. 139. T. 277.
fis. Wirr. Orn, 224. T. C6. Tringa Canutus. Linn. Turdus Aquaticus, Briss. Av. V. p. 255. Tringa mas
Syt. Nat, XIL Gen, 87. Sp, 15. Syt, Nat, X, Gen 78. De LiNN, Syft, Nat. XII, Gen, 87. Sp. 7.
2 |
16 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
De grootfte is de Strandlooper. Deez’ heeft de Snebregt donker naar de Punt en
paar den Kop toe Vleeschkleurig. De Bovenkaak is wederzyds gefleufd: de Neus
gaten zyn lang. Hy heeft een witte Streep boven ieder Oog. De Kop, het ag
terfte van den Hals, de Rug, Stuit en Dekveders der Wieken, zyn bruinachtig,
een weinig naar Olyfkleur trekkende, met een flaauwen glans op de Wieken, De
middelfte Veders van de Staart en de kleinfte Slagpennen naaft aan de Rug, zyn
van de zelfde bruinachtige Kleur. De Kop is met kleine langwerpige donkere Vlak.
ken, langs de Schaften van zyne Vederen , gevlakt. Aan den Hals vergrooten die
Vlakken naar de Rug toe, waar zy groot{t zyn; maar de Stuit is gantsch ongevlake,
De Veders op de Schouders en de Wieken zyn getekend met donkere dwarfe Vlak.
ken, wier figuur men beft begrypen zal uit de Afbeelding. De grootfte Slagpennen
zyn donker, hebbende ommige van de kortften witte Tippen. De ry der Dekve-
deren naaft hier boven is ook donker met witte Tippen; waar uit twee fchuine wit-
te Streepen, dwars over de Wiek, ontftaan. De rand en binnenfte Dekveders der
Wieken zyn insgelyks wit; uitgenomen een regelmaatige donkere Streep, die dwars
over dezelven loopt. De binnenzyden van de Slagpennen zyn Aschgraauw met wit-
achtige Onderftukken ; behalve dat drie of vier van de buiteníte Slagpennen geen wit
hebben. De middelfte Veders van de Staart hebben een donkere Baar overdwars by
haare Tippen; de buitenfte Veders worden allengs korter, en zyn wit met donkere
dwars-Streepen. Van den Keel tot aan de Staart toe is de Vogel witachtig, gefpren-
keld met donkere Vlakjes, die aan de Borft grooter zyn, en van eene byzondere
figuur, gelyk de Afbeelding uitdrukt. Aan den Buik, Dyën en Dekveders onder
de Staart, zyn deeze donkere Vlakken niet zo regelmaatig als aan den Borft. De
Pooten zyn, tot een weinig boven de Kniejen, Vederloos: de Vingers plat naar
“_agteren, alwaar de buiten{te en middelfte Vinger van ieder Voet met een Vliesjé
gewebd zyn. De Pooten en Voeten zyn donkerachtig Vleeschkleur, de KKlaau-
wen zwart.
De kleinfte Vogel op de Plaat ís een Denne Boomkruiper (*). Deeze heeft der
Bek zwart, een weinig dik van Grondftuk doch in een fcherpe Punt uitloopende.
Van den Bek tot aan het Oog loopt wederzyds een zwarte Streep. De Kruin en
Zyden van den. Kop, de Borft, Buik en Dyën, zyn van een helder geele Kleur;
de Kruin eén weinig hooger geel. Over de Nek en Rug, tot aan de Staart toe, is het
Vogeltje fchoon geelachtig groen, naar Olyfkleur trekkende, en helderft aan de
Stuit. De Wieken en Staart zyn blaauwachtig graauw: De Dekveders van de Wie-
ken hebben witte tippen, maakende dus twee witte Streepen dwars over ieder Wiek,
De binnenfte Dekveders van de Wieken zyn wit, de binnenzyden der Slagpennen
graauw en derzelver inwaard(e Baarden hebben witachtige randen. De buitenfte
Veders van de Staart hebben witte Baarden inwaards, en de Dekveders onder de Staart
zyn ook wit. De Pooten en Voeten zyn van eene geelachtig bruine Kleur en van
maakzel als in de meefte andere kleinfte Vogeltjes.
Deeze Vogels waren, met en benevens veele anderen, by Philadelphia in Pen(yl-
vaniegefchooten door mynen Vriend, den Heer Wir.Lram BARTRAM , die dezelven
ten mynen dienfte naar Londen zondt, op dat ik ’er de Afbeelding en Natuurlyke
Hiftoire van zoude uitgeeven. Den kleinen Vogel acht ik de Pynboomkruiper te
zyn van CATESBY (f), hoewel de myne helderer van Kleur is. De zyne mag wel
een Mannetje zyn van het eerfte Jaar. * Voornaamfte verfchil tusfchen dezelven is,
î dat
(*) Certhia Pinus. Epw. 4o, II. p. 140. T, 277. teren zy, op de manier van de Boomkruipertjes „langs
Parus Americanus lutescens. Caressa, Car, Lp.46.T. de Pyn-en Denneboomen. Zie ’t Denpe Deer van
46, Bass. do, HIL p. 576. Certhia Pinus, Linn. Syt. dit Werk, Plaat 22. Men maakt hier, in ’t Hoog:
Nat. XIL Gen. 6s. Sp. 16. duitsch, verkeerdelyk een Tannen-Baumbacker van. De
(1) Caresn. Carol, L FT. 6r. [Hy noemtze Parus _Boomhakkers zyn Spechten; een veel grooter en ge-
Americanus lutescens: die ik genoemd heb, de Geel. heel ander flag van Vogelen. By nader onderzoek acht
achtige Dennen- Mees : want volgens zyn Verhaal klau- Epwars de zyne in Soort van Carzsay verfchillen.]
EN-ZELDZAAME VOGELEN.
dat de Wieken en Staart in de zyne bruin waren, en
blaauwe trekkende. Hy zegt, dat de W yfjes allen
derlooze Boomen, in de Winter, hun Voedzel zi
zegt, dat zy in Penfylvanie van % Zuiden komen in April, en aazen op de Infekten,
welke zy vinden op de Bladen en Knoppen der Boomen, gaande daar mede het
grootfte deel van den Zomer voort, en hy gelooft dat zy aldaar broeden, hoewel
hy nooit eenigen van derzelver Neften vond. Volgens CaresBy kunnen zy den
Winter doorftaan in Karolina, % welk veel Zuidelyker gelegen is dan Penfylvanie,
| De grootfte Vogel of Strandlooper komt ook, zegt de Heer BaRTRAM, van ’
Zuiden, indie zelfde Maand, in Penfylvanie. Hy opende het Wyfje, en vondt
er taamelyk groote Éijeren in, maar by toeval verloor hy hetzelve, zo dat de Vo-
gel, aan my gezonden , een Mannetje is, Zy blyven , zegt hy, het grootfte
deel van den Zomer in dat Land. Ik geloof dat deeze Vogels zo wel in Europa
zyn als in Amerika; want in ’ Jaar 1743 werdt my ‘er een gezonden door wylen
mynen Vriend, den Heer Baronet ROBERT ABDY , welken hy naby zyne Luft-
plaats ALBINS, in Esfex, hadt gefchooten. Deezen bevond ik een Wyfje te zyn,
en het verfchilde in geenen deele van den Amerikaanfchen Strandlooper, dan daar
in, dat het geene Vlakken van onderen hadt, uitgenomen aan den Keel, alwaar
eenige kleine langwerpige Vlakjes van dien aart waren, langs de Schaften der Ve-
deren. „Uit myne aanmerkingen by de Tekening van het Wyfje blykt, dat het my
in de Mey-Maand gezonden was, en ik geloof dat het een Trekvogel zy, die zeer
zelden voorkomt in Engeland. | |
re
graauw zyn in de myne, naar °%
bruin zyn, en dat menze op Bla-
et zoeken. De Heer BARTRAM
CAE WOO OMEN Hent td bb eaten ee Ed aan daten daens
ble As A Tau |
De binfle Vater Hen (*) en bet Geele WV interkoningje.
Deeze Vogels zyn ook op de Plaat onmiddelyk naar ’ Voorwerp ge-etft, en
beiden in de Natuurlyke grootte afgebeeld. De onderfte is het Warterhennetje , ’%
welke den Bek of Sneb zwart heeft, uitgenomen het Grondftuk van de Onderkaak,
't welk roodachtig is, zynde de Kop t' eenemaal zwart. Het agterfte van den Hals,
de Rug, Wieken en Staart, zyn bruin, aan den Hals wat uit den rooden gemar-
merd: op de Rug en Stuit met witachtige dwars-Streepen, doch de Wieken en
Staartveders gefprenkeld met ronde witte Vlakken. De binnenfte Dekveders der
Wieken zyn Aschgraauw, overdwars met wit getekend. De rand van de Wiek is
ook wit. De binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart zyn Asch-
graauw. Het voorfte van den Hals en Borft is blaauwachtig Aschgraauw of Ley-
kleurig. De Buik en Dyën zyn gedekt met donker bruine of zwartachtige Vede-
ren, overdwars gemengeld met eene witachtige Aschkleur. De Dekveders onder
aan de Staart zyn wit: de Vingers lang gelyk in alle Waterhoentjes , en hebben
{malle Vliesjes op zyde, gelyk de grootfte Soort derzelven. De Pooten en Voe-
ten zyn bruin. | | ds | |
De bovenfte Afbeelding vertoont het Geele Winterkoningje (4). De Bek, Poo-
tenen Voeten van hetzelve zyn zwart. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug,
Stuit,
(&) Gallinula Chloropus minima. Eow. 4v. IL. p. Oenanthe fufcolutea minor. SLoan. Jam. IL, p. 3ro,
142. Ì. 278. [An pertinet ad Tringam pufillam. Linn. Ray, 4v. 186, Catesn. Car, 1. p. 63. T. 63. Mora.
Sy/t, Nat. XIL Gen. 87. Sp. 20, que Colore parum _cilla acredula. Faun. Suec. IN, 237. Varietas Mota
differt, magnitudine fere convenit & habitat in Indiâ _cille Trochili. Linn. Sy/t. Nat. XIL, Gen. 114. Sp, 4
Occidentali? Vid, Briss. 4v.V.p. 222. T.25.f.2.] Zie Nat. Hift. 1. D, V. Stuk, blad, 24de 299
(1) Regulus lateus, Epw. Av. IL p. 143. T. 278
ll. Dee. | E
18 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
Stuit, Wieken en Staart, zyn van eene groenachtig bruine of donkere Olyfkleur,
maar de tippen der Dekvederen zyn ligter, en maaken twee fchuinfe Merken dwars
over ieder Wiek. De binnenzyden der Slagpennen zyn Aschgraauw; de binnen-
fte Dekveders der Wieken helder geel, gelyk de geheele onderzyde van het Vo-
geltje van den Bek tot aan de Staart. Het heeft een donker Streepje dat over’ Oo
loopt, zynde daar boven en beneden geel. Een ander dergelyk Streepje ftreke zig
van den Hoek des Beks langs de zyde van den Kop uit.
Deeze beide Vogels waren van het Eiland Jamaika overgebragt door. Doktor
Browne. Hét Waterhoentje wordt, door de Ingezetenen des ilands, uit aan-
merking van zyn Geluid , Bidy-Bidy geheten. Ik geloof dat het tot nu toe onbe-
kend zy geweelt: want in SLoaNes Hiftorie van Jamaika komt niets dergelyks
_ voor (*). Her geele Winterkoningje is, verbeeld -ik my, door verfcheiderley
Autheuren onder verfhillende Naamen afgebeeld en befchreeven. Zie de Regulus
won criftatus van WirLoueusY, p. 228 en de Geele Mees van CATESBY, Vor. I,
p. 63 (})._Hy-zegt dat zy in Karolina broeden, en van daar vertrekken tegen %
aankomen van den Winter. Ik heb een gekleurde Afbeelding daar van uit Holland
of Duitschland, die de Fluiter genoemd wordt. Ik heb ook, zo ik meen, het zelfs
de Vogeltje van Bengale uic Ooftindie ontvangen: zo dat deeze Soort my toefchynt
over % grootfte gedeelte van den bekenden Aardbodem verfpreid te zyn, zynde
overal een Trekvogel. Ik geloof, dat het zy, de Oenanthe fufco-lutea minor van
SLOANE. Alzo de Heer Wirroueugy ’er geenen Engelfchen naam aan gegeven
hadt, verkoos ik het den gedagten naam te geeven; daar CaTrsBy het onder de
Meezen plaatft: % welk ik niet eigen vind: want het heeft den Bek lang en dun,
terwyl dezelve korter en zo fpits niet is in de Meezen. E
BAL AA TE KI.
De Amerikaanfibe Water-Rall (1).
Deeze Vogel is hier ook in de Natuurlyke grootte afgebeeld, zynde onmiddelyk
naar Voorwerp op *t Koper gebragt. Hy heeft de Sneb een weinig nederwaards
geboogen, met Sleuven aan de zyden van de Bovenkaak, in welken de Neusgaten
geplaatft zyn. De Sneb is van een donkere Kleur, maar roodachtig aan % Grond:
ftuk vande Onderkaak; maakende dit Grondftuk, voor aan den Kop, eenige kaal-
heid, gelyk in de Koet en Waterhoen. De Kruin van den Kop is zwart of don-
ker; de zyden Aschgraauw, maar boven ieder Oog, en aan den Keel „ís een witte
Streek. De Nek en Rug hebben in % midden zwarte en aan de kanten bruine Ve-
deren. De Keel en Borft zyn bruinachtig Oranje-Kleur ; de Dekveders der Wie-
„ken roodachtig bruin: de Slagpennen naaft aan de Rug en de Staartveders donker,
met bruine tippen, gelykerwys de Veders van de Rug, zynde de grootfte Slag-
pennen geheel donker of zwart. De Wieken hebben witte randen, maar de on-
derfte Dekveders zyn donker met Sneeuw-witte tippen, zo dat zy zig uitwaards wit
vertoonen. De binnenzyden der Slagpennen zyn Aschgraauw; de Veders aan de
zyden onder de Wieken, aan het onderfte des Lighaams en de Dyën, donker met
witte dwars-Streepen; de Dekveders , onder aan de Staart, wit, zwart en Oranje-
kleur.
C°) [Men kan daar omtrent nazien, wat D. Browne _XXVLJ
van het Kleine Waterhoentje zegt, in zyne Nat. Hit, (H) [Zie de befchryving van den Europifchen Water-
van Jamaika, p. 409 4 “ Rall, daar deeze mooglyk een Verfcheidenheid van
(1) [Zie het UL Dezer van dit Werk, bladz, 21. Pl. ‘zal zyn, Nat. Hib, 1. D. Stuk, bladz, 281]
EN ZELDZAAME NVOGELEN. 19
kleur. De Pooten zyn Vederloos tot boven de Kniejen. De middelfte Vinger
komt den Schenkel in langte gelyk, die, zo wel als de Voet, een donkere Vleesche
kleur heeft. — EO | el
Deeze Vogel was uit Penfylvanie gezonden door den Heer BaRTRAM. Hy is
paauwkeurig van de zelfde grootte en figuur als onze Water-Rall ‚en verfchilt daar
van naauwlyks in eenig opzigt, dan dat hy den Keel en Borft roodachtig heeft, ter-
wyl deonze op die plaatfen blaauwachtig Aschgraauw of Ley-kleurig is. Hy was nog
riet afgebeeld of befchreeven; hoewel ik naauwlyks kan denken , dat hy in Soort ver-
chille van den Engelfchen Water-Rall, niettegenftaande het onderfcheid van Kleur,
P j Es Ä Â T EL X Kk |
De Lang flaartige Eend van Terrenenf () en de Plevier met gefboorde Wieken, —
De eerfigemelde heeft byna de grootte van onze Talingen. Zy is hier verkleind,
om haar in ‘t beftek van de Plaat te kunnen brengen. Haare voornaamfte Afimees
tingen zyn als volgt. Van de Punt der Snebbe tot aan de hoeken van den Bek, een
weinig meer dan anderhalf Duim; zynde de geflooten Wieken agt Duimen; de
Pooten beneden de Kniejen niet volkomen anderhalf Duim ; de middelfte Vinger
een weinig meer dan twee Duimen, de Staartveders in ’ midden byna agt Dui-
men lang. | sa | | |
De Sneb is zwart , doch heeft een roode Streek, dwars over de Onderkaak, tuss
fchen de Neusgaten en de tip. Zy is diep getand aan de kanten en van geftalte als
in de meefte andere Fendvogels. Het voorfte deel en de zyden van den Kop, be-
nevens de zyden van den Hals, zyn licht bruin, naar Vleeschkleur trekkende. Het
agterfle van den Kop en Hals, de Keel en het bovenfte van de Borft, zyn wit.
__Hy heeft een groote zwarte Vlak aan teder zyde van den Kop of het begin van den
Hals. De Rug en Dekveders der Wieken zyn glanzig zwart: de groorfte Slagpen-
nen en de vier middelfte of langfte Staartveders zwart of donker: de andere Slag.
_ pennen, naaft aande Rug, donker roodachtig bruin. De binnenzyden der Wieken
‚zyn geheel van eene donker bruine Kleur, zo wel als de Borft, en deeze Kleur
voegt zig door een Ring of Kraag famen met het Zwart vande Rug. De zyden
onder de Wieken, de Dyën, Buik en Dekveders beneden de Staart, zyn wit, zo
wel als de buitenfte Veders van de Staart aan ieder zyde, met derzelver bovenfte
_ Dekveders. Van de Schouders komen breede Streeken van lange fmalle witte Ve-
deren af, die zig tusfchen de Rug en Wieken, aan ieder zyde, bykans tot aan het
begin van de Staart uitftrekken.. De Pooten en Vingers zyn donker rood; de Vlie-
__zen der Voeten zwart. Zy heeft een klein Webbetje aan de binnenzyde van ieder
inwaardfen Vinger, als ook aan de onderzyde van den kleinen agter-Vinger van
ieder Poot. | Seen Se
Deeze Eendvogel was op de Vischbanken van Newfoundland of Terreneuf, in
Noord-Amerika, gevangen, en bevindt zig thans, in dex Jaare 1754, opgezet in
_de Verzameling van den Heer FARZER, van New-Inn, te Londen, die my ver-
pligt heeft mer dezelve aan my teleenen. De Afbeelding is op de Plaat onmidde-
_lyk naar t Voorwerp ge-etft. Ik twyfel of het niet de zelfde Vogel zy als de lang-
ltaartige Eendvogel van de Hudfons-Baay, in myne Vogel-Hiftorie, Plaat 156, uit-
gegeven (f). By vergelyking ftel ik het mooglyk, dat zy Mannetje en Wyfje
| | Zy0s
* oi m Et ialis, .Syft. Nat. XIL Gen. 67. Sp, 30. _
AOM pe r46 Ta Do ant aad RO Die ine P Daar vande Wel EEL
„3
20 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
zyn, alzo hiaare Afmeetingen, en de Figuuren van haare Snebben en Voeten , zeer
naa overeenkomen: maar ik laat dit denkbeeld ter nadere onderzoeking van de Na-
tuur-lief hebbers over. De myne, geloof ik, zal de eerfte Afbeelding en befchry-
ving van deeze Eend zyn.
De Plevier met gefpoorde Wieken (*) is van de Natuurlyke grootte byna tot den
zelfden trap verkleind als de Eendvogel. Hy heeft de grootte van onze Kievit;
maar de Pooten zyn langer, van de Knie tot aan het onderfte van den Hiel drie
Duimen, en de Wiek, geflooten zynde, zeven Duim haalende,
De Bek is zwart: de Kruin van den Kop gedekt met glanzig zwarte Vederen,
die taamelyk lang zyn, en welken hy, zo ik geloof, als een Kuif kan opzetten.
De Keel is ook zwart, maar de zyden van den Kop en de Hals in % ronde wit. De
Rug en alle de Dekveders der Wieken hebben, aan haare bovenzyde, een Muis-
vaale Kleur, die donkerer is op de Rug en lichter op de Wieken, en allerlicht{t aan
de randen der Vederen by de kanten der Wieken daar die op de Borft leggen, en
boven de groote Slagpennen , welke zwart zyn. De kleinfte Slagpennen , naaft
aan de Rug, zyn daar mede eenkleurig. De Dekveders aan de binnenzyde der Wie-
ken en de Zyden onder de Wieken, zyn wit. Ieder Wiek heeft, een weinig be-
neden het Knop-Gewricht, een fcherpe Hoornige Spoor. Het Lyf is, tot aande
Pooten, zwart, doch laager, zo wel als de Dyén, en de Dekveders van de Staart,
boven en beneden, wit. De Staartveders hebben haare bovenfte helften, naaft aan
den Wortel, wit, maar het overige zwart, uitgenomen dat de buitenfte Veders,
aan ieder zyde, wit getipt zyn. De Pooten zyn, tot boven de Kniejen, Veder-
loos, en, zo wel als de Voeten en Klaauwen, geheel zwart, zynde de middelfte
Vinger door een Vliesje aan den buitenften gevoegd. Hy heeft geen agter-Vinger.
Doktor Russrr, een Heer die veele Jaaren zyn verblyf gehad heeft te Aleppo,
thans in Londen woonachtig, bragt deezen Vogel van daar mede in ’ Jaar 1754,
en hadt de goedheid van my hem te laaten aftekenen. Ik acht het de zelfde Soort
te zyn, als de gene, die ik in myne Vogel-Hiftorie, onder den naam van Zwart-
borftige Indiaanfche Plevier, Plaat XLVII, aan % licht gegeven heb (#). Ik had
toen de Spooren van de Wieken niet ontdekt, fchoon ik niet twyfel of hy zal de-
zelven gehad hebben: want ik zou ze ook in deeze niet hebben gevonden, indien
?er my geen Bericht van gegeven was, eerik de Aftekening maakte. Myn voori-
ge Afbeelding verfchilt een weinig van deeze , daarin , dat het zwarte Merk aan
den Keel was famengevoegd met het Zwarte aan de Borft, en in % hebben van een -
helderen weêrfchyn op het Zwart, te weeten groenachtig op den Kop en paarsch
aan de Borft, % welk my doet denken, dat de eerfte een Mannetje ware en deeze
het Wyfje. Ik zou ’er geen tweede Afbeelding van gemaakt hebben, indien ik
de Spooren niet had ontdekt, die eveneens waren op de beide Wieken. Deeze
Vogel is aan de Rivier, by Aleppo, gemeen.
P. Lucas geeft, in zyn Reistogt naar de Levant (1), een zeer zonderling Be-_
richt van een Vogel, dien men‘op de Nyl vindt, fchynende my dit zelfde flag van
Vogelen te zyn. Derhalve zal ik, ten pleiziere van den Leezer, % gene hy daar
van gezegd heeft hier invoegen. „ Deeze Vogel geleek naar een Plevier en was by-
» na van die grootte; hy vloog in ’% ronde en ging in den gaapenden Bek der Kro-
» kodillen, die toen opt Water uitgeftrekt lagen, in Opper-Egypte; zynde regt
» voor het Vaartuig van onzen Autheur. Na dat zy ?er een weinig in waren ge-
» weeft, flooten de Krokodillen hunne Bekken, en openden ze kort daarna weder-
» OM;
Eben ae {be Dee vnd Vegen
P. 84. Lapwing. Ru]. Alepp. 12. T. rt. Varietas (1) In drie Deeltjes in Duodeci tte
Charadrii Spinofi, Linn. Sy/?. Nar. XIL Gen. 88. Sp. 12. KR 1719. Tom, IL EE zn sss se
EN ZELDZAAME VOGELEN. ar
om, als om de Vogels uit te laaten. Het Volk verhaalde my , dat deeze Vogels,
… van welken ‘er een groote menigte was, hun Aas zoeken op het gene tusfchen de
‚, Landen van deeze Montters is bly ven zitten, pikkende hetzelve daar uit. En, met
„ de fcherpe Doorntjes, als een Soort van Spooren, die Zy op den top van hunne
‚, Wieken hebben zitten, prikken zy den Krokodil, en plaagen hein zo lang, tot dat _
, hy den Bek, dien hy geflooten had, weder open doet, om ze uit te laaten: be-
… vrydende dus zig zelf van ‘t gevaar, waar in zy zig bevonden. Waarfchynlyk
„ zyn dit de Vogels, die van Prrnrus Frochiki geheten worden. Beitar, een Ara-
„ bisch Autheur, verhaalt dergelyke Hiftorie van een Vogel , doch geeft ‘er den
. b } e 14 ° e e 7
„ naam niet vanop ”. Alzo ik één deezer Vogelen uit Ooftindie ontvangen heb,
is het gantsch niet ongeloof baar, dat dezelve een Inboorlin
| | | g kan zyn van Opper-
Egypte, ’t welk byna op de zelfde Hemelsbreedte legt. E | En
59
| PEA Ane Xr |
Wier Snebben van zeer weinig bekende Vogelen.
Deeze Vogelbekken zyn allen van een zeer ongewoon maakzel. De bovenfte
Afbeelding, A, is Levensgrootte; de drie anderen, B, C‚, D zyn in Afmeetin-
_ gen tot de helft verkleind, en dus gebragt tot het agtíte deel van hunne Natuur-
lyke grootte. | Dn Ee 5 |
De Bek A is, omtrent de hoeken van de Gaaping, zo breed als hoog , maar wordt
zeer fchielyk aan de zyden famengedrukt, en is aan de Punt zeer dun, in * byzon-
der de Onderkaak, welke zo doorfchynend is, dat men, als hy op Papier legt, het
Schrift daar door kan leezen. Zy is aan beide kanten fcherp, en buigzaam als een
Schilders Mes. De Bovenkaak is korter dan de Onderkaak, en heeft een klein Sleuf-
je, waar van dezelve, even als het Lemmer van een Scheermes van het Hecht,
wordt ingenomen. De geheele Bek was van een lichte Hoornkleur. __
Deeze geheele Vogel is afgebeeld en befchreeven door den Heer CATESBY, in
deszelfs Natuurlyke Hiftorie van Karolina (*), alwaar hy denzelven noemt Groote
Meeuw met een ongelyke Snebbe, in’ Engelsch Cutwater, in °% Fransch Coupeur
P Eau, dat is Waterfnyder. Hy is van boven zwart, van onderen wit, hebbende
de Pooten en Voeten rood, en de Sneb ook by den Kop rood, maar zwart aan
de Punt. PeriveR heeft ook een Af beelding gegeven van den Bek van deezen
Vogel (}), doch hy zegt 'er niets van, dan dat hy 'er den naam aan geeft van Ka-
rolinifche Vogel met een Mesgelykende Snuit, de Scheermes-Snabel van Karolina;
_zie zyne Catalogus, p. 541. Het is dezelfde Vogel, als welke Ray genoemd heeft
de Zee-Kraay van Madrafs (1). _ | on |
De tweede Sneb, B, behoort tot de Geboornde Ooftindifche Raaf of Rhinoce-
ros-Vogel, welke ik nergens wel afgebeeld heb gevonden. Wat de Geftalte be.
_langt, daar van behoef ik niets te zeggen, alzo ik dezelve hier, onmiddelyk naar
x Voorwerp, in Tekening gebragt heb. Zy is van eene geelachtige Hoornkleur,
zynde het Grondftuk van de Bovenkaak en de Hoorn of Knobbel , naar den Kop
toe, met rood gewolkt. Het Grondftuk van beiden is omringd met zwart, ge-
lyk ook de Hoorn een zwarte Streep ter wederzyde heeft, en de getande kanten
van den Bek zyn insgelyks zwart. Zelden fluiten deeze Bekken digt, % welk ik
| | on-
(*)- Vor. I. p. go. Zie het IV. Deer van dit Werk, (f) Gazoph, Plaat 76. Fig. 2.
Pl. LXXX. en myne-befchryving Nat. Hit. I, D.V. (1) Synops. Avium p. 194. Tab, L Fig, 5.
Stuk, bladz, 159. | | |
WII Deel, gE
22 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
onderftel, van derzelver-krimping- in ’ droogen voort te komen. De Neusgaten
{laan in het Grondftuk van de Bovenkaak, naby de Ooghollen, en de Hoorn is,
aan zyn Grond{tuk, zo dik als hoog. Ik heb by my twee deezer Bekken van de zelf.
de Soort, De ander verfchilt van den hier afgebeelden daarin; dat de Hoorn alleen.
" lyk een weinig opwaards draait , zonder eenige buiging agterover’, en dat hy den
top van de Hoorn zydelings meer famengedrukt heeft. Daar aan ontbreeken ook —
de zwarte Streepen.op de zyden van de Hoorn, en het zwart aan de gehakkelde kan-
ten van den Bek, Ik neemze voor Snebben van Mannetje en Wyfje. Zy zyn
naar de grootte by. uitftek ligt, hebbende haare holligheid gevuld met dunne Bee-
nige Hokjes, opde manier van een Honigraat, doeh onregelmatig: Deeze Bek
ken waren van ?t Eiland Sumatra gebragt en werden my prefent gedaan door my-
nen Vriend Kapitein Isaak WoRrTH, nu eenige Jaaren geleeden. Daar zyn, by
veele befchryvers der Natuurlyke Hiftorie, korte en duiftere Berigten aangaande dee.
ze Vogels, die door den tyd moeten opgehelderd worden (*). j
De Bek D behoort tot een anderen Vogel van het zelfde Geflagt, maar kleiner
en van een verfchillende Soort (f). De Hoorn of Knobbel boven den Bek is » ge-
lyk de boven befchreevene, licht en Spongieus; naar den Kop «toe breed. en dik,
maar uitloopende in een dunnen Wigswyzen rand , naar de Punt van den Bek. Over
% geheel is de Bek bleek Hoornkleur, maar heeft het Grondítuk van de Onderkaak
een weinig met rood getekend, terwyl dat van de Hoorn en Bovenkaak, beiden,
zwart is, zo wel als de gehakkelde randen der Kaaken. De Punt van de Boven-
kaak, en het end van de Hoorn naaft daar aan, is ook zwart. De Neusgaten zyn
tusfthen den Bek en Hoorn, digt aan het Grondftuk des Beks geplaatft. Hy is
taamelyk dik, naar agteren, doch op zyde famengedrukt naar de Punt.
Prriver heeft, in zyn Gazopbylacium, de Afbeelding gegeven van de Boven-
kaak en Hoorn van deezen Vogel, zie Pl, 31. F ig. 1. Hy zegt dar Pater Kamrr-
rrhemdeeze Aftekening, met en benevens zyne befchryving van Philippynche
Vogels zond, dat nu gedrukt te vinden is in de Verhandelingen der Koninglyke
Societeit, N. 285, Perrver heeft ook een Afbeelding, die‘ echter niet zeer naauw-
keurig is, van den geheelen Vogel aan * licht gegeven in *t zelfde Werk, Plaat
28, Fig. 6. De Bek, hier door my vertoond, is naar Voorwerp getekend. Ik vind
in de Boeken der Natuurlyke Hiftorie een groote Verfcheidenheid van Bekken van
dit Ras van Vogelen, fchoon Wy naauwlyks iers van de Beeften zelf weeten. Myn
Vriend, de Heer Henry Baker, Lid der Koninglyke Societeit, leende my den
laatft befchreevenen.
G is de Bek van een Vogel , ons geheel onbekend. Hy was, my geleend door
den verpligtenden Heer Furzer, van New-I[nn te Londen, die my. verhaalde, dat
dezelve van * Eiland Sumatra was gebragt, alwaar men ’er een Indiaanfchen naam
aan gaf, betekenende de Zriendelyke Bosch-Pogel : om dat hy de Menfchen voor ge-
vaar befchutte, wanneer zy in de Bosfehen flaapen. Deeze fchynt tot een ander
Geflagt van Vogelen te behooren, dan de twee latten: want de Knobbel, boven
den Bek, is van eene plarachtige verhevenronde gedaante naar vooren > en aldaar
5 wite
€#) [Ik heb deezen Vogel, die de Buceras Rhinoce- of wel te Batavia, geheten, en aat op Krengen. De
ros van LINNus is, in myne Natuuriyke Hiflorie, E,_ Bek moet van een levendig gefchooten of Versch ge-
Deer, IV, Stuk, blads, 287, befchreeven en federt dooden Vogel zyn genomen; anders is dezelve geheel
een Sneb of Bek ontyangen van de laat{tgemelde Ge- _doodsch van Kleur, en dit kan misfchien de reden
ftalte, die. naamelyk de Hoorn regt uitgeftrekt, niet zyn, datde Bek A geen rood heeft, ’t welk anders
Qmgekromd heeft, doch dezelve is „van binnen geheel ook natuurlyk is aan den Waterfnyder.}
hol en van buiten zeer fchoon Oranjekleur. De wyd- (H) [Hy worde betrokken tot ‘den Buceros bicornis
te tusfchen de Kaaken geloof ik niee, door. uitdroo- _ van Linyzeus, Syt. Nat, XI, Gen. 47. Sp. 1: of Ca-
Sing en inkrimping veroirzaakt te zyn, om dat dezel- _lao der Philippynfche Eilanden, ook in China voorko=
ven aan de Pant volmaakt ín malkander fluiten. Dee- mende: zie myne Natuurlyke Hiftorie I, D. VI, Sruu,
ze Vogel wordt Faarvogel of Jaar-Vogel in Ooftindie, _bladz, 283, ende Afbeelding Pl, XXXIIL Fig. 3.1
EN ZELDZAAME VOGELEN. 23
“witachtig: voor °t overige rood, De geheele Bek is zeer zwaar, {chynende de
Knobbel vaft Been te zyn. Men ziet het Neusgat in de Afbeeldins agter den
Knobbel. De Bek is van eene vuil witachtige Kleur naar de Pant : ee ernie
donkere Vlakken, en een weinig gerand aan den top van de Bovenkaak. Het dikke
deel van den Bek, wordt van witachtig, naar den Kop toe, allengs rood, zynde al-
daar taamelyk dik , en met Sleuven uitgegroefd„ gelyk de Afbeelding aanwy{t. Ik
acht deezen Bek zeer zeldzaam te zyn, als hebbende nooit de wedergaa daar van
gezien, en ik geloof dat dit de eerfte Af beelding zy , welke ’er ooic van is aan %
licht gegeven. _ en Ë
SSS SISSI SISSI ISS SEEN
Pr
De Spoorvisch en de Indifche Gattorugine.
_… Deeze Visfchen zyn hier in de Natuurlyke grootte getekend, en geen van beiden
is nog ooit, zo ik geloove, in Afbeelding gebragt of befchreeven geweefl. Den
grootften noem ik de Spoorvisch, om dat hy twee zonderling gekamde. fcherppunti-
ge Beendertjes of Spooren aan zyne boven-en onderzyde heeft. Na dat ik die
Vischje, dat gedroogd was , in Water had laaten weeken, om het eenigermaate
tot de Kleur te brengen, welke hetzelve in Leven zynde hadt, vertoonde het zig
bykans van Kleur als een Haring, te weeten groenachtig langs de Rug en blaauwach
tig bleek paarsch aan de onderzyde. De Spooren kon men, terwyl het Vischje nat
was, regtftandig opzettenaande Rug en Buik, of byna evenwydig met dezelven
nederdrukken. Het heeft aan ieder Zyde een Streep, welke op de Schubben van
den Kop tot aan de Staart getekend is. Het voorfte van den Kop puilt aanmerke-
lyk uit: de Bek draait een weinig opwaards: de Neusgaten zyn wat boven den Bek
geplaatft. Agter de Oogen, aan ieder Zyde, heeft het een groote Beenige Schub,
| welke zig als een Oor vertoont, fchoon zy met de onderzyde aan den Kop is vaft-
gehecht. Derzelver figuur en Straalswyze Tekening, kan men in de Afbeelding
uitgedrukt zien. Hert heeft over het geheele Lighaam breede vafte Schubben, die „
met een Vergrootglas gezien, zig allen op dergelyke manier geftraald vertoonen.
De Afbeelding wyft de Kieuwen aan, welke roodachtig zyn. Van den bovenften
Spoor , bykans tot aan de Staart toe, loopt, langs het midden van de Rug, een Vin van
dergelyke Kleur. De Staart was, door de droogte, een weinig afgebroken, % welk
ik ’er by gifling heb aangevoegd , toonende de fchuinfë Streep overdwars , war ik
er bygedaan heb. Naby de Kieuwen, aan de onderzyde, heeft het twee lange
fimalle Vinnen; aan °t midden des Buiks een paar anderen, die nog een weinigje fmal
ler zyn; en naby de Leg is de laagfte Spoor geplaatft, van welke een enkele Vin,
_byna tot aan de Staartvin loopt. De Staart en onderfte Vinnen zyn ook roodachtig;
Het is een taamelyk dikbuikig Vischje. | Han
_ Het kleinfte Vischje wordt van my Gattorugine Indica geheten, alzo het veel
naar een Vischje gelykt, dat afgebeeld is by WrirLoucmBy de Fifcibus, Tab. H,
2 (*), en genoemd wordt Gattorngine Wenetiis (f)-. Het heeft de Rug boogswys’
krom , met een enkele Vin, langs derzelver midden loopende van den Koptot aan
de
doch ‚om de waarheid te zeggen, fchynt het hier afge=
beelde lang zo veel niet daar mede over een te komen,
als de naaftvolgende Soort „ BLENNIUS Supercilinfus ge.
naamd, door my aldaar ook in Fig. 2, uit het Werk
van den Heer Gronovius, in. Afbeelding gebragt, en
dat was een: Indisch, Vischje; zo zyn Éd, melde}
F0
[Int Werk van Epwarps ftaat Tab. IL, 2.
welk men ook in ’: Hoogduitsch nagefchreeven heeft ;
doch het moet dus zyn. |
+ (P)-[Hier van heb ik in de Natuurlyke Hifborie, VIT.
STUK ‚Plaat LX Fig. 1, de Afbeelding uit, Wiouad-
By medegedeeld en hetzelve bladz. 230, befchreeven ;
VERZAMELING van UITHEEMSCHE
de Staart. Aan de onderzyde is het hol of inwaards geboogen.. Het heeft geene
of maar zeer kleine Tanden. De onderzyde van den Kop, en de Kieuwen, zyn
getekend met donkere rondachtige Vlakken. De Kieuwen zyn aan de kanten ge-
kamd „en digt agter dezelven, aan de onderzyde, vindt men een paar byhangende
Koordjes, ieder van welken zig in twee andere verdeelt, die puntig uitlopen. Van
omftreeks het midden des Buiks tot aan de Staart, heeft het een enkele Vin, in
maakzel van de Rugvin verfchillende, gelyk uit de Afbeelding beft zal blyken. De
Staart-Vin gelyke naar die-van de Rug. Het heeft ook een langachtige Vin aan
jeder zyde, digt agter de Kieuwen. De zyd-Streepen zyn hoekig gebroken en de
Schubben zo klein, dat men die naauwlyks zien kan met het bloote Oog ; maar op
de zyden vertoont zig een flaauwe intanding met gegolfde Streepen, als in de Af:
beelding. Dit Vischje isop de zyden zeer plat, uitgenomen by den Kop, waar
het meer dikte heeft. Het was in Spiritus bewaard, en had: een verfleeten Vleesch
‘kleur.
De Spoorvisch was my geleend door mynen Vriend, den Heer Josep Amas,
die my verhaalde; dat dezelve kwam uit de Verzameling van wylen den Schild-
knaap Grorer Hormes, in zyn Leven Regifterbewaarder van den Tower te Lon-
den: maar ik kon geen berigt krygen aangaande de plaats waar hy van daan geko-
men was. De kleinfte Visch behoorde wylen den Heer Doktor MORTIMER, Se-
kretaris van de Koninglyke Societeit, die hem my leende, en verhaalde, dat hy
uit Ooftindie afkomftig ware. «Dezelve verfchilt een weinig van de Venetiaaníche
Gattorugine , voorgemeld, gelyk men door vergelyking der Afbeeldingen kan
ontdekken,
24
Piel An Ansel
De Zee-Vledermuis en de gevlakte „Acarauna van Brafil.
Deeze Vischjes zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld. De bovenfte Figuuren
{tellen de Zee-Wiedermuis in drie poftuuren voor (°). Dezelve vertoonde zig my,
in Spiritus bewaard zynde, over % geheel van eene donker bruine of graauwe Kleur.
Ik acht het Schepzel van * Geflagt der Rochen te zyn: want het komt my Kraak-
beenig voor. Fig. 1 geeft ‘er een Gezigt op zyde van, vertoonende de Staart in
haare waare Strekking en de Vinnetjes aan derzelver boven- en onderzyde: als ook
den Bek , met de Snuit of Hoorn daar boven. Mig. 2 vertoont de Rug van
het Vischje en ig. 3 ftelt hetzelve van de Buikzyde voor, alwaar het een paar Vin-
nen heeft, die nagenoeg geplaatft zyn als de Voorpooten in de Viervoetige Dieren.
In allen komen de twee groote Agtervinnen te voorfchyn, die eenigermaate naar de
Agterpooten der Viervoetige Dieren gelyken. De Huid op de Rug, en in de gee
heele rondte der zyden, is ruuw als Sagryn, met eenige grootere puntige oneffen-
heden; doch aan den Buik is dezelve gladder en zagter dan boven. Het is de Gua-
cucuja van Piso en Wir LoUuGHBY, en de Zee-Vledermuis van Browne (f). De
Afbeelding van P1so is (legt , en geeft valschelyk een Horifontaale Staart aan dit Vischje. «
De Acarauna, zynde het onderfte Vischje op de Plaat (J), is op de zyden zeer
plat;
‚ (*) [Het is de Lopbius Vefpertilio van Linnzvus,
door my genoemd Kikvorsch-Visch en befchreeven
Nat. Hiftorie IL. D. VL Stuk , bladz. 537. Zie Syft,
Nat. XL. GE Kr id z
Zie deszelfs Nat. Hijt. van Famaika, pag. ks
nOva Tig ele
(4) [Dit Vischje behoort zekerlyk tot het Geflagt van
Chaetodon by Linnaus, en fchynt eene verandering te
zyn van de Zeftiende Soort, als waarmede het in % ge=
tal der Doorntjes van de Vinnen overeenkomt, en te-
vens in de Kleur, die zwart en wit bont is, volgens
Akrtepr, hoewel niet geftreept zynde : doch in deeze
Soort komen aanmerkelyke veranderingen voor, gelyk
ik opgemerkt heb, Nas. Hift. L, Deer Vil, Stu,
bladz. 366. J :
EN ZELDZAAME VOGELEN. 5
plat inzonderheid naar de Staarttoe, Zynde de Kop een weinig dikker. De Bek
is klein; de Tanden zyn lang en zeer dun, de Neusgaten by de Oogen geplaatft
De Kieuwen, aan ieder zyde, hebben een fcherpen Spoor en een getanden za
Het heeft twee Vinnen aan de zyden agter de Kieuwen en een paar kleinere re
den Buik. Van den Kop tot aan de Staart heeft het een Vin, die in een hoek uit=
loopt, op t midden van de Rug. Hert heeft ook een enkele Vin van ’ midden des
Buiks tot aan de Staart, insgelyks hoekig bepaald. Deeze Vinnen zyn van ver-
{chillend maakzel, en fterker naar den Kop toe dan meer agterwaards, gelyk in de
Afbeelding is uitgedrukt. Het heeft een maatige Staart, die zo wel als de Kop en
% voorfte van het Lyf, met en benevens de twee paar kleine Vinnen, wit zyn, en
de onderfte Vin is wit gerand, de bovenfte van vooren en van agteren wit. Het
agterfte des Lighaams en de Vinnen is van een donker paarsch zwartachtige Kleur:
Om laag, in Fig. 5, is een enkele Schub van dit Vischje by vergrooting voorge
fteld, zynde het bovenfte daar van de Wortel, waarmede zy in de Huid vaft ge-
weten heeft. De Schubben zyn zeer ftevig. Het Vischje behoort tot het Geflagt
der genen, welken Prso en WirrLouarHsy Acarauna heeten : hoewel een andere
Soort daar van dan zy befchreeven hebben, Daar vertoont zig op hetzelve geene
Zydftreeps. | | dE | | he
De Zee-Vledermuis was my door den Heer Josepn Ames geleend: het andere
Vischje bezit ik in myne kleine Verzameling. Beiden onthouden zy zig aan de
Kuft van Brafil en omftreeks de Weftindifche Eilanden. |
Pat A Ad LXXIV.
De Geboornde Visch en de Zee-Knorbaan.
_ Deeze Vischjes zyn beiden Levensgrootte naar *t Voorwerp getekend. Het Gè-
hoornde was in Spiritus bewaard, het andere versch toen men het tekende. Het
eerftgemelde (*) heeft eene langwerpig vierkante figuur, zynde aan de Rug fmalft
en breedft aan den Buik. Het is over zyn geheel bekleed mert een dikke ftyve Huid,
zo hard als Hoorn, dien men niet kan buigen. De buitenfte Oppervlakte is door
Streepen verdeeld in zes hoekige Perkjes, die ieder een Sterretje in ’t midden heb-
ben: zynde overal vaneen donkere Kleur, maar de Oogkringen Oranje. De Bek
is klein, met lange dunne Tanden. Boven de Oogen ftrekken twee Hoornen voor-
aards, en onder aan den Buik twee anderen agterwaards. De verkleinde Afbeel-
dingen A en B, vertoonen het van de Rug- en Buikzyde, om deeze befchryving
{meer op te helderen. Aan ieder Zyde heeft het een Vin; op het agterfte van de
_ Rug ook eene, en een vierde aan de onderzyde , agter de Navel. ‘De Staart is ook
taamelyk lang gevind, zynde dezelve, zo wel als alle de andere Vinnen, beweeg-
Iyk in de holligheden van het Hoornige bekleedzel. Dit Vischje openende , vond
jk ’er geene Ruggegraat in, gelyk in andere Visfchen, noch eenig ander Gebeente,
maar in plaats van dien eenige Kraakbeenige zelfftandigheden, met de Vinnen ge-
meenfchap hebbende en met de Staart, om diete beweegen. Daar is een groote Ver-
fcheidenheid van dit flag van Visfchen.
De onderfte Afbeelding is de Zee-Knorbaan (f). Deez’ heeft den Bek taamelyk
| wyd,
(*) [Hetzelve behoort tot het Geflagt van Oftracion, Pl. LXVIIL Fig. 4. |
dat thans door Linneus mede onder de Ampbibia gee (f) [Cottus Scorpius, Linn. Syt. Nat. XIL Gen.
plaatft is: zie Sy/d, Nat. XIL. p. 409. Het voert by zóo, Sp. 5. Zie dezelve befchreeven in myne Natuur:
zyn Ed. den naam van Quadricornis, wegens zyne vier Lyke Hiftorie, 1, D. VII Stuk, bl. 298, en naar een_
Hoornen, in ’t Nederduitsch dien van Koekkoekvisch, Voorwerp van myne Verzameling afgebeeld, PI, LXI,
zynde door my niet alleen befchreeven maar ookin Af- fig. 5, komende zeer. wel met deeze Afbgzelding as
beelding gebragt: Nat. Hijt, 1. D, VIIL Sr. bl, 4j2.] vereen.] | |
_ WIL Deel, G
26 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
wyds en zonder Tanden: de Oogen zyn fchoon: rood, gekringd: de. Neusgaten eén
weinig voorlyker dan dezelven geplaat{t. De Kop is in *t midden plattig, maar bo.
ven ieder Oog heeft hy een ry van ‘Tandjes of Verheffingen. De Kieuwen. zyn
van agteren gewapend met fcherpe Hoornige punten, °% welk ik onderftel de reden
te zyn vân den Latyn{chen naam Scorpius of Zee-Scorpioen. Het Lighaam zal byna zo
breed als hoog zyn: want het is een dikke Visch. De onderzyde heeft eene Zilver.
kleur, trekkende een weinig naar % roode: de bovenzyde is donkerbruin, met zwar:
te Vlakjes gefprenkeld en gewolkt met grooter zwarte Vlakken, Het donkere op de
Rug voegt zig verwardelyk, en als Kamswyze, (amen, met de lichte Kleur aan
den Buik. Hert heeft een zydftreep van den Kop tot aan de Staart, als ook twee
Vinnen op de Rug, en eene aan den Buik agter de Navel. Deeze beftaan, zo wel
als de Staartvin, uiet doorfchynende Vliezen , die geftevigd worden en. uitgefpreid
door Graaten, welke Oranjekleurig en zwart zyn. Zo zyn ook de Vinnen agter
de Kieuwen Oranjekleurig en derzelver Graaten zwart gevlakt. Daar is een paar
{inalle Vinnen of Voelers onder aan het voorfte van den Buik, van eene witachtige
Kleur, welke ieder maar drie Beentjes hebben. Hert Vischje was versch toen ik
het aftekende en bezig aan + Kuit fchieten, waar van de Korreltjes of Lijertjes de
grootte van Raapzaad hadden, zeer rood van Kleur. Het was in de Maand Janua-
ry gevangen. Â ; î
Myn verpligtende Vriend, Jorn Fornrreir, Med. Dofor, begunftigde my
met het Gehoornde Vischje, * welk gebragt was van * Eiland Madagaskar. Ik heb
tot nog toe niets daar mede overeenkomftig uitgegeven gevonden. Wirtoueusy
ftelt wel, in zyn Werk van de Visfchen, een Afbeelding voor, welke veel naar
de myne gelykt, doch eene geheel verfchillende Oppervlakte heeft, zynde onregel-
maatig gevlakt. Hy noemt herzelve ‘Pifticulus cornutus. De Zee-Knorhaan was
versch te Londen gebragt, zynde by den Mond van de Rivier de Theems onder
de Sprot gevangen. Hy fchynt iets te verfchillen van het gene door WirrouGnay
onder den naam van Scorpaena en Scorpius is afgebeeld (*). Ik heb ?er de Afbeels
ding van ook aangetroffen in een Stel Printen, daar men het Porcellus noemt,
BaebisAs Aa Tee EXeXiVe
,
De Groote Kakkerlak en de Gedoornde Krekel of bet Fluit-Infokt,
Deeze beide Infekten zyn naar % Voorwerp getekend en Levensgrootte in Plaat
gebragt. De Kakkerlak maakt de twee bovenfte Afbeeldingen uit (f), zynde al
daar van de boven en onderzyde vertoond. De Kop is gedekt met.cen Soort van
Schild, dat aan den rand licht bruin gezoomd is, in’ midden zwart. Hier van ko«
men twee anderen voort, die aan de kanten ook licht bruin zyn, in ’% midden don-
ker bruin. Deeze hebben de gedaante van korte Wieken en dekken een gedeche
des Lighaams aan de bovenzyde. Het Liyf of agterfte Deel is roodachtig bruin, en
beftaat uit omtrent agt Ringen, doch is zeer plat, aan de zyden als een Zaag getand,
De Kop die, uitgenomen de bruine Oogen, zwart is, ziet men alleenlyk aan den
onderkant. De Hoorntjes zyn byna twee Duimen lang, Het Dier heeft zes rood-
achtig bruine Pooten, ieder van drie Leden, van welken die naaft aan het Lighaam
effen
C°) [Tab H. 4. en Tab. X. 12, 13, 15 van Wir- naamd, aanmerkelyk daar van verfchilt.}
zoucnBY zyn hier door Epwaros aangehaald, waar * (4) [Het is weezentlyk een Kakkerlak, behoorende
van de eerfte, onder den naam van Scorpena, eenigs- tot het Geflagt van Blatta by Linnaus, hoewel men
zins gelyke, doch zo wel als de anderen, Scorpius ge. hem 'er als onvolmaakt zynde niet aangehaald. vinde, }
nnn ad ante dksand
EN ZELDZA AME VOGELEÉN.
ëffen zyn, de middelften met fcherpe Stekels bezet;
of Haairig „ aan ‘t end tet twee fcherpe Klaauwen. |
Het Mluit-In/ekt G) 5; in drie verfchillende poftüuren, laagef op de Plaat ver-
vertoond. De Kop is Van figuur als die van een Spriokhaan; zynde het Bovenlyf
of het Borft{tuk omringd met veele fcherpe Punten; het agterfte of Agterlyf lamen-
gefteld uit omtrent tien Ringen, en twee Prikkels hebbende aan zyn end, Het Dier
heeft zes Pooten, ieder van drie Leden: het bovenfte Lid glad en effen; het mid-
delfte met eenige kleine Puntjes, terwyl de Voeten of uiterite Leden uit rondachti-
ge platte Stukjes beftaan > die dezelven buigzaam maaken, hebbende ieder Voet aan
% end twee Klaauwtjes. Het Lighaam is aan de bovenzyde zwart met Oranje-
kleurige Vlakken; aan de onderzyde Oranje, zo wel als de Pooten, ‘die echter een
weinig zwarts aan de Gewrichten hebben. De Hoorntjes zyn bruin (}).
De Groote Kakkerlak was van Karolina medegebragt door wylen den Heer Ca:
pesBY, die in het Aanhangzel van zyn Natuurlyke Hiftorie van Karolina, p. 10; de-
gelve noemt Blatta maxima fufca peltata, De reden , dat ik hem op nieuws afgebeeld
heb; is de zeldzaamheid van dic Infekt;, en dat de Heer Carressy in deszelis Afte:
kening niet alte wel geflaagd is, *t welk ik getracht heb te verbeteren, Het kwam
2?
de uiterfle of de Voeten, ruig
my, nat overlyden van dien Heer, in handen (4). |
Het Fluit-Infekt was van Santa Cruz in Barbarie mede gebragt door mynen goë-
den Vriend, Kapt. JorN Dorson, die ’ zelve my prefent deedt. Ik heb het dien
naain gegeven ‚om dat het veel gelykt haar een ander Ínfekt, dat men in Afrika vindt;
en waar van de Ingezetenen Fluitjes maaken, om hun Vee by malkander te roepen.
Deeze beftaan uit het geheele uitwendige bekleedzel van % Infekt, na dat ’er de Kop;
Pooten, en ‘t end van de Staart, afgenomen zyn, en het binnenfte daar uit gehaald;
Zodanige Baften , ten dien einde gedroogd en hard gemaakt, heeft men vinden han:
gen om de Halzen der Inboorlingen van de Kuft van Afrika, tegenover Madagas=
kar; Ik heb daar van de Af beeldingen in myne Vogel Hiftorie, Plaat 178, medege-
deeld (6). Ik weet niet tot wat Geflagt van Infekten ik dit laatfte zal t?huis brengen,
Ik geloof dat herzelve tot nog toe niet afgebeeld zy noch befchreeven.
& -
Behaumednkenent AHEEEMBADE DIE zeearend eenn enn aandeden ant
Een A Aer reen
| De WW alvisch-Pok met Polypen; de Zee-Slak, de Haairige Krab en, bet Ko-
rallyn van gedaante als Haring-Graaten.
_ De Letter A, op deeze Plaat, wyft de Walvisch Pok aan , met een Soort van
Polypen daarop vaft zittende; alles in de Natuurlyke grootte: Figuur B vertoont het
Onderfte vande Pok, dat een weinig holrond is: C het Hoofd van een der Polypen
doorgefneeden, om de inwendige deelen van ’ zelve voor % Oog te brengen (66).
De Schulp van de Pok is zeshoekig, en heeft op de hoeken een Soort ue Py-
| | alters
0 Cnfeêtum Fiftula dum. Eow. Av.ll. p. tér, heeft die Heet hetzelve inderdaad wat fober getekend
4.285. £.3, 4,5. Dit Infekt heeft Linngus betrok. en gekleurd. ]
ken tot het Geflagt van Gryllus. en het is by zyn Ed, (6) [Dit zyn zekerlyk een Soort van Torren. Zië
thans Gryllus Tin Soins” Syft. Nat. XII, Gen. bladz, 77, in het VL Deel van dit Werk en de Af-
221, Sp. 59. Ik noem het derhalve Gedoornde Krekel.] « beeldingen aldaar Plaat LXXII ] | balen
(1) [Fen opzigt van de Kleur is, in deeze beide _({9) [Deeze Walvisch-Pok is door den Heer Lin-
laf, eenig verfchil tusftheri de befchryvingenge- _N&us een toe Ere Geflagt en : el Ea
leurde Afbeeldi i hryving moe- daar van, onder den bynaam van, Diademna, de Der-
ten vols nes hep de elorgeilg tiende Soort dit, gelyk ik gezie He RE se
(HD) Dt Gedaste « | SATESBY kan menin in Afbeelding gebragt in myne Natuurly e Hiftorie, 1.
el bis vin EN Wat in Hig.6. op Plaat CVIII, Deels XV. Stuk, bladz, III enz. Plaat CXVL, Fig, 5.
afgebeeld vinden, Indien dit het zelfde Infekt is , dan G
28 VERZAMELING vaN UIT HEEMSCHE
lafters, die elk beftaan uit vier Pypen nevens elkander, van boven naauw en teh
deele open, van onderen allengs verdikkende, zo dat zy zig, aldaar famenvoegen;
“ Ieder Pypje is omgeven met een groot getal Ringetjes of Groeí jes, gelyk in de Af-
beelding blykt, en de ruimte tusfchen deeze Pylafters is wel effener , doch niet Zon-
der zigtbaare Streepjes, in die ftrekking als de Plaat vertoont. De Schaal is van
eene vuil witachtige Kleur, aan % Grondftuk breedít en fmaller aan den Top,
alwaar een Opening is, in welker midden zig een Soort van Polypus, laat zien, zy-
ne Klaauwen voortbrengende uit het midden van een Lederachtige zelfftandig-
heid, die de gedaante van de Lub aan een Hembds-Mouw heeft. Daar zyn, behal,
ve deezen Polypus, omtrent zeven anderen , oogfchynlyk in Soort verfchillende; die
ieder met zynen Voer vaft zitten rondom de Opening, aan het bovenfte van de
Schaal. Deeze hebben Eyronde Hoofden, met iets dat naar Ooren gelykt , wier
Holligheden doorgaan tot in het Hoofd. De Hoofden zyn aan de Schaal vat, met
langachtige Steelen of Halzen. By de doorfnyding van zulk een Hoofd, als C aan
wyft, ontdekte ik % gene ik denk eigentlyk het Dier te zyn, dat niet fchynt te klee-
ven aan de binnenwand van zyn Hokje, % welk aan de eene zyde een Opening heeft,
waar door de Polypus zyne Klaauwen, Nypers of Voelers, uitbrengt. Deeze Poly-
pen waren van eene donker roodachtige Kleur (*).
De Zee-Slak, by D vertoond, is de Schulp van een Zee-lnfkt, % welk wy niet
kennen in een meer volmaakte ftaat (f). Deeze Schulp of Schaal beftaat uit agt
Deelen of Leden, zo fyn van Werk als of zy gegraveerd waren. Van buiten is zy
verheven, van binnen hol, en wanneer het Dier leeft, zo ik denk, in ftaat om zig
tot een ronde figuur op te rollen. Uitgeftrekt zynde heeft de Schaal de gedaante en
grootte van deeze Afbeelding. De buitenzyde is donker bruin-van Kleur, naar ®e
groene trekkende; de binnenzyde witachtig , gedeeltelyk blaauwachtig groen ge-
kleurd (4).
De Geftalte van het Haairige Krabbetje, by E vertoond, heeft niets ongereens.
Ik heb de Staart, die gewoonlyk omgekromd onder * Lyf legt, uitgeftrekt. Het
heeft, behalve zyne groote Klaauwen of Nypers, vier kleiner Pooten aan ieder zy-
de. Zyne Nypers hebben de beide deelen, waar mede zy iets kunnen aanvatten ,
gehakkeld, en vertoonen zig gelyk de voorfte Tanden in de Mond. Het is geheel
bedekt mer eene zelfftandigheid als fyn Haair of Mos, van eene donkere geelachtig
groene Kleur : maar de tippen van alle de Pooten zyn wit. Dit Krabberje verfchilt
hier door in gedaante zo weinig van het Mosfige bekleedzel der Rotfen en Steenen,
die op den Zee-Oever leggen, dat zulks, naar ik my verbeeld, dienen kan, om het
te gemakkelyker te doen aazen op de Wormen en Infekten, die in het Zee-Wier
huisveften, zonder dat zy het gewaar worden of tyd hebben om te ontvlugten.
__Her Takje Korallyn, by F afgebeeld, {pruit wederzyds van den Hoofdrak uit;
„byna gelyk een Haring-Graat, daar het den naam van heeft. Het verfchynt hier
in de Natuurlyke grootte en geftalte. De Kleur is bruin. Men heeft het van * Ei
land van St. Heleen, in de Atlantiche Zee, medegebragt (6).
Ais de Balanus Balene van Lister (zie deszelfs Hifloria Conchyliorum , Tab.
4453)
(!) [Zy zyn door den Heer Linnmus aangehaald, van die grootte, doch ik heb Yer naderhand een beko-
onder den Soortnaam van Lepas durita, Syft. Nat. XIl, men, die ongelyk grooter is en door haare omkromming
Gen. zor. Sp. 19, en door my; onder den naam van het denkbeeld van Epwarps, dat het Dier zig daar
Geoorde LangMals, niet alleen in *t zelfde Stuk, bladz, mede rond kan maaken, beveftigt. Deeze Schaal be-
127, befchreeven, maar ook in Fig. 9, op de zelfde {taat ook, gelyk alle de mynen, uit agt ftukken, zyn-
Plaat, en in dergelyke plaatzìng, volgens Erus, afge- de by de vyf Duimen Jang en anderhalf Duim breed.]
celd. } 5 (S)_[ Het fchynt overeente komen met het Haring
(GH) CChiton aculeatús, Linn. Syft. Nat. XII, Gen. _graat-Korallyn van den Heer Erzzs, Sertularia Haleci-
goo. Sp. 3. Zie myne Afbeelding op de zelfde Plaac na. Linn. Syf?. Nar. XII Gen. 347. Sp 8: door my
Fig. 1, 2. hoewel mooglyk een andere Soort. J befchreeven, Nat. Hit. L. Deens XVI Srux, blade.
(1) [ Gemeenlyk vallen deeze Schaalen wel Omtrent 541]
EN ZELDZAAME VOGELEN, 29
45 ,) en de Pedieulus Cetì &c. van SrmearD (Zie Pbikof al
de van deeze Autheuren heeft ‘er de Af Keine van Te
ik, hadt alleenlyk de ledige Schaal gezien en SIBBALD fchynt dezelve gezien ie heb-=
ben, met twee van de Polypen gedroogd daar op, De Oorgelykende deelen nam;
hy, verkeerdelyk voor Klaauwen, en onderftelde dat de Balanus aan de Huid van den
Walvisch gehecht was met deeze Klaauwen; maar ik geloof, dat al dit flas van
Schaalen aankleeven met haar Grond{teun. Het Origineel, naar ’t welke myne AF
beelding was getekend, bevindt zig thans in de keurige Verzameling van den Schild=
Knaap ISAAK RoMILLY, Lid van de Kon. Societeit, die my met deszelfs gebruik
verpligt heeft. Het iseen fraay Stuk, in Spiritus geconferveerd. Gedagte Heer
heeft ‘er een keurlyke Plaat van doen graveeren, welke, zo ik hope, met de naauws
keurige befchryving , daar van gemaakt, uitgegeven zal worden, en , het geen ik
hier daar van kortelyk gezegd heb, verre zal te boven gaan.
„Het Voorwerp -D heb ik in myne kleine Verzameling. Rumetius heeft de Af.
beelding daar van gegeven; zie zyne Tiende Plaat, Fig. 4. Hy noemt het Lmax
marina, in’t Neerduitsch Zee-Slekke, en geeft ’er verder eenige Indische naamen
aan, waar uit ik onderftel, dat men het by de Eilanden van Ooftindie vindt (*®, De
myne was op eene Veiling te Londen gekogt. SrgA heeft 'er twee Afbeeldingen-
van, die men vindt in zyn Kabinet, Il. Deer Plaat LXI, N. 3 en 4.
. EN E À
__Hert Krabbetje E was gebragt van de Kaap der Goede Hope, en beruft nu ide
_keurlyke en koftbaare Verzameling van myn verpligtenden Vriend, JorN ForHer-_
GiLL, Med. Door, die het my leende om ‘er een Aftekening van te maaken. Het
is, zo ik geloove, nog niet befchreeven geweeft. | de | n
| SCOSS EEL ESSEN SSS
RED AAT UVH.
wa Dé Kleine Moeras-Schildpad,
Deeze Schildpad is in drie-poftuuren, en in de Natuurlyke grootte , op de Plaat:
_ afgebeeld, zynde onmiddelyk naar ’t Leven op ’t Koper getekend en ge-erft, De’
___Kopis, in de geheele Omtrek der Kaaken en Oogen, van eene roodachtig geele
ee
Kleur; deszelfs Kruin, de Keel en Hals, donker. De Voorpooten hebben ieder vyf
Vingers, die fcherp genageld zyn, de Agterpooten niet meer dan vier. Ik acht het
Dier van een tweeflagtigen aart te zyn, alzo het Vinswyze byhangzels heeft aard
alle de Pooten, die over *t geheel, ten ende toe, bedekt zyn met een ruuwe don= _
kere Huid. De bovenzyde van de Schaal is verdeeld in dertien fchilden, díe allen
ook van eene donkere Kleur zyn. De Omrtrek beftaat uit kleine Schildjes, waar
wan die naaft aan. den Kop en Staart insgelyks donker, die aan de zyderì roodachtig
geel zyn. Het onderfte van de Schaa! is verfcheidelyk van het bovenfte afgefchei=
den, gelyk men uit de Afbeelding beft zal begrypen; zynde daar mede aan de zy-
den famengevoegd , en hebbende twee Leden of Scharnieren; zo dat de Schaal door
dit gedeelte digt geflooten wordt, wanneer de Kop, Pooten en Staart, ingetrokken
zyn. Het onderfte der Schaal is ook donkerachtig van Kleur, doch aan den Om-
trek , overal , met roodachtig geel gewolkt. Het Dier heeft een klein donker
Staartje, met een {cherp Hoornig Puntje, waar van het zelve, zo ik geloove , ges
bruik maakt, om „ wanneer het langs de fchuinte van Slykerige Banken loopt, zjkp
| en De-
| (*) [Zy vallen ook in d Wettindiën en aan de afrukt, gelykerwys de Piffebedden : des men ze ook
Franfche Kuft, erde Rotfen gelyk de Le- _gemeenlyk Lee: Pisfebedden noemt} |
paden of Patellen, en zig, omkrommende als menze 'er De tie ZN:
II, Deel
30 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
/
beweéging naar believen te maatigen, en zig tegen te houden, door het Staartje
met de Punt naar om laag te keeren. Men zegt dat het, leevende, zeer fterk naat
Moskeljaat ruikt. Ik verbeeld my, dat het een Jong kan zyn, en dat men ’er van
deeze Soort heeft van meer grootte.
„Die Schildpadje was, zo ik geloof, tot nog toe niet afgebeeld of befchreeven, _
uitgenomen in het Gentlemans Magazyn van January 1758, alwaar een zeer gebrek-
kelyke Afbeelding daar van gegeven is, welke ik hope dat in myne Figuuren een
weinig zal zyn verbeterd. Het was, uit Penfylvanie, door den Heer BarTram,
gezonden aan mynen waarden Vriend den Schildknaap Peter COLLINSON , Lid der
Kon. Societeit , die by alle gelegenheden vaardig en gewillig is my te verpligten;
met het gene hem uit vreemde Geweften toegezonden wordt, wanneer het een
Voorwerp is, niet gemeen bekend (*). E
PA Ashe AVL
De Gedoornde Haay (}) en de Scherminkel.
De vier Afbeeldingen op deeze Plaat zyn allen in de Natuurlyke grootte naar %
Voorwerp ge-etft. De drie bovenften vertoonen den Gedoornden of Doorn:Haay:
in drie poftuuren;, de eerfte van onderen , de tweede van de zyde, en de derde van
boventgeziënsst en k
Het is een Soort van Haay, en; zo ik onderftel, maar pas gebooren, dewyl een
gedeelte. van de Navelftreng nog aan den Buik zit. De Oogen zyn groot en puilen:
zodanig uit, dat het Schepzel daar mede naar alle kanten heen kan zien. Deszelís
gedaante in % algemeen kan beter uit de gezegde Afbeeldingen begreepen worden,
dan uit een Schriftelyke verklaaring. De Rug of bovenzyde is van een blaauwach-
tige of Leykleur, met ronde witachtige Vlakken; de onderzyde eenigszins uit den
rooden wit. Hy heeft zyd-Streepen , die zig van de zyden des Kops tot aan den
Staart uitftrekken , en dubbelde Neusgaten. De Bek is, gelyk in alle de Haaijen ,
onder aan den Kop. Zo heeft hy ook vyf Spleeten, ter wederzyden van’ den
Hals, die voor Kieuwen verftrekken, en kleine Openingen agter de Oogen, zig
als Oorgaten vertoonende. Aan den Buik heeft hy twee paar Vinnen, tu{lchen wel:
ken, voorwaards, de Navelftreng is geplaatft, en tufichen de agterften, die de
kleinften zyn, het Aarsgar. Twee enkelde Vinnen zyn ’er op de Rug, de grootíte
op %t midden, de kleinfte een weinig agterlyker, by wier Grondftuk, aan de zyde
paar den Kop toe, twee kleine Prikkels voortkomen , die , naar de Vinnen gere:
kend, in de oude Viflthen veel grooter vallen, gelyk men in Wirvouausy’s His,
torie der Viflchen , “lab, B 5, kan zien. Van deeze Doornen, die hem inzon=
derheid van andere Haaijen onderfcheiden, ontleent deeze Vifch zynen naam. De
Huid fcheen zeer glad te zyn, op % Gevoel, doch mer een Vergrootglas kon ik’er
kleine Korreltjes in zien, welke in voortgroeijen daar eene ruuwheid aan kunnen
geeven. De Tanden kon men niet voelen , maar met een Glas waren derzelver
beginzelen, zo wel in de Kaaken als aan * Gehemelte » zigtbaar. Het end. van
de Staart is, gelyk in andere Haaïjen, van een byzondere figuur. De Vinnen van
de Rug en Staart zyn blaauwachug met witte Randen. Deeze en alle andere Vis:
“ (@&) [Dit Schildpadje fchynt van- alle Soorten van (1) Mauttelas fpinax. Enw. Av. T. 288. Galeus
den Ridder Lans te verfchillen en is evenwel door _ Acanthias five Spinaxfufcus.. Wir. Zohth. 57. „Raj.
zyn Bd, niet tot een byzondere Soort gemaakt , waar: Pifc. ar. Squalas fpinax. Linn. Syff, Nat. XIL Gems
fchynlyk, om dat de Heer Epwarps-twyfelde, of het 131. Sp. 3. Speerhaay. Nat. Hit. L, D. VL Sruk,
ook een Jong ware.] : bladz. 4or. - di
aÀ N
et
EN ZELDZAAME VOGELEN. zt
chen van het Haay-Geflagt zegt men (niet Beênig maar) Kraakbeeitig te zyn; ge-
Iykerwys de Roch. 8
…— De onderfte Afbeelding, op deeze zelfde Plaât, vertoont den Scherminkèl (*).
Deeze gelykt zo zeer naar een dor Takje, dat men onderftelt hier door Vogels en
andere Gedierten „ die op Infekten aazen; mifleid te worden. Het dikfte Deel.
naaft aan den Kop; waar de zes Pooten geplaatft zyn; is vol van kleine Prikkeltjes
of Doorhen;, gelyk men aan de Takken van veelerley Heefters eù Boomen waars
neemt. De Kop gelykt naar “dien van een Sprinkhaatì, hebbende twee Hoornen.
Het is; over de geheele langte des Lighaams, in Leden verdeeld, maar hét teer-
{te Lid, zynde de Staart, is alleenlyk halfrond en hol, vertoonende zic als een
gefchild Takje. Het Dier was van eene groenachtig bruine Kleur, fchoon ik denk
dar zy eerft groener zyn „ veranderende allengs met den Oùderdom en Saizoenen R
zo dat zy altoos byna de Kleur hebben van de Aarde; het Gras of de Heefters , op
welken 29 leeven. | vn |
Van deeze Infekten zyn veele verfchillènde Söortén , Zo wel in de van ouds be-
kende Wereld als in Amerika. PeTiver heeft, in zyn Gazopbylacium, Tab. LX.,
een Afbeelding gegeven die van de myne verfchilt, van een Dier, dat hy noemt
een Kleine Brafihhaanfcbe Pennefchaft:Sprinkbaan, aldaar Arúmatia genaamd, Deen
ze was groenachtig, met gevlakte Pooten; het Lyf als een Berken-Twygje, lang
en dun. Ook heeft MARCGRAVIUS, in zyne Nat. Hliflorie van Brafil, twee ver-
fchillende Soorten van dit Infekt uitgegeven; Zie p. 25 ï. |
ri A 7 se :
ded
De origineele Onderwerpen, naar welken de Af beeldingen op deeze Piaat ge-
maakt zyn, waren in Wyngeeft overgebragt van de Kaap der Goede Hope en wor:
den thans bewaard in het Kabinet van den waardigen Heer Jorn ForrerouL;
Geneesheer te Londe. Shan}
soessesessesatendsssesssseeass
ne dee bee
jk Jongen van den Grooten Zee-Hond of bonte Haay (#). Se Ho
; De Af Boellneen zyn op de Plaat onmiddelyk naar % Voorwerp gefiieeden en
in de Natuurlyke grootte aan ’t licht gebragt. De twee bovenften onderftelt men
de grootte van den Vifch te zyn, wanneer hy flegts weinige Dagen oud is: de on-_
derften vertoonen het Schepzel by °t uitkomen uit het Ey, van welks inwendige dee:
Ten nog een gedeelte-door de Navelftreng daar aan vaft zit.
… De Zee-Hond is een kleiner Soort van Haaijen. Ik meen hem in % Britfche Ka- |
naal, alwaar onze Zeelieden hem Sea-Dog heeten, gezien te hebben. De Huid
_fchynt die te zyn, welken onze Kaftemaakers en anderen gebruiken om hun Werk,
in %* polyften, den laatften eifch te geeven. De bovenzyde of Rug is van een
bruinachtige Kleur, bont gemaakt door zwartachtige Baaren overdwars ‚ die onre-
gelmaatig zyn gebroken: de Buikzyde is geheel wit. Hy heeft van de Oogen tot
de Staart zydftreepen , welken men echter niet zeer duidelyk kan zien. De Oogen
Een niet uit, gelyk in de laatft befchreevene, ook is de Bek zo ver niiet onder den
Kop geplaatft. De Neusgaten loopen tot in den Bek door, en vyf Spleeten aan
ieder zyde van den Kop ftrekken voor Kieuwen. Op de Rug heeft het Schepzel
ï | HEER j fer 5 | | twee
| LEME Lea (A Catalus major vulearis. Elw. Ao IL. Tab. :
De bet lijk rh OE DE a
KE mede boort, mre de OE Cate Liss, Gij Bar HL Gel at B
Sal Maskers te zyn vaa de men Bogee Has Nat. ik LD, VL St blade, 505.
32 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
twee enkelde Vinnen, de. eene agter de andere: aan den Buik zyn tweet paar Vin-
nen; tùflchen de agterfteh van welken het Aarsgat geplaatft is. Bovendien heeft
het een enkelde Vin aan de onderzyde, naby de Staart, welke Vin van een byzon-
‘der maakzel is, beft uit de Afbeelding te kennen. Alle de Vinnen hebben donkere
Vlakken. . Het Ey is met een daar uit komend Vifchje afgebeeld. Het heeft een
Hoornachtige Zelfftandigheid en is bruinrood van Kleur, naar een Beurs gelykende,
platachtig en aan de kanten fcherp. Hert tegenwoordige fchynt eenigen.tyd in Zee
gezworven te hebben, als bezet zynde met witte Koraalachtige. Korftjes. De
Huiden van de kleinften deezer Vifchjes waren kennelyk ruuw op *t-Gevoel hunne
Tandjes zeer fcherp , beftaande uit verfcheide ryen „ gelyk die der Haaijen. Het is
een Kraakbeenige Vifch (*). 3 3 , kj
_ Deeze Vifchjes waren overgebragt van de ÏKaap der Goede Hope, en bevinden
zig thans, in Liqueur gezet, inde Verzameling van Dr. Jorn ForTHeRGiLL. Het
is de Catulus” major vulgaris van WirLovansy , waar van men een Afbeelding
vindt. in deszelfs Hiftorie der Viflchen; “Tab. B.-4. Maar, alzo ik Ser verfcheider.
ley Gezigten van gegeven heb, benevens het Ey en Jorge Vifchje , hope ik tot:
deszelfs Hiftorie iets te zullen bygevoegd hebben. Alzo men dit Schepzel aan de
Brittifche Kuften , zo wel als aan de Kaap der Goede Hope vindt, mogen wy on:
derftellen, dat hetzelve ook voorkomt in de meefte Zeeën ‚van de-heete en koude.
Lugtftreeken. Ô
aa
Bebe KEEN pee
De zwarte gekroonde of gekapte Gier (4).
Dit is een zeer groôte Vogël overtreffende de grootte van defi gemeenen Arend
ongevaar een derde deel. Hy heeft den Bek langer dan de Arend, zonder hoeken
aan de kanten van de Bovenkaak en naar de Punt toe van een zwartachtige of don-
‘kere Kleur. Deszelfs Grondftuk is met eene licht blaauwachtige Huid, het Wafch
genaamd, bekleed,’ en daar in ffaan de Neusgaten. De Kop en een gedeelte van
den Hals, zyn dunnetjes gedekt met ‘korte Donfächtige Veeren, Afchgraauw van
Kleur, doch wit rondom de Oogen en aan de Kaaken. De Oogkring is van een
donkere Hazelnooten kleur. Hy heeft een rondachtig Toupet of Kuif, af komende
‘van het agterfte des Kops. Het laagfte van den Hals is omringd met lange loffë
Veeren, die Afchgraäuw zyn, maakende een foort van Kraag , waar in de Vogel
zyn Kop terugtrekt wanneer hy in rufte is of flaapt: zo dat men alsdan den Kop
naauwlyks kan zien. ‚De overige Pluimagie, die het geheele Lighaam bedekt, is
van een donkerbruine of zwartachtige Kleur, uitgenomen eenige weinigen der klein:
fte Dekvederen van de Wiek, die witte Tippen hebben; zynde de onderzyde lich;
ter gefchaduwd dan dè Rug en Wieken; de Pooten en Voeten gedekt met blaauw4
achtige Schubben; de Vingers, die zwarte Nagels of Klaauwen hebben, aan %.
Grondftuk met een Huid vereenigd. De Veders der Schenkelen zyn lang en los;
en bedekken fomtyds de Pooten teenemaal. Re 4
De Zwart en wit bonte Indifche Slang „ daar onder bygevoegd, is omtrent veer
| ee j dk
(*). [Meer Soorten van Haaijen zyn ‘er wier Jongen hangen, is in de Uitgezogte Verband. IX , Deel,
zulk een Byhangzel hebben, dat zekerlyk het Dooi- bladz, 485, Plaat. 62, een frazije Afbeelding aan 't
jer is vanhet Ey, waar door zy gevoed wordens“ge- licht gebragt.) TE ei ‚
Iyk in een der mynen blykt, weinig „meer grootte (f) Vultur niger criftatus. Epw. Av, II, Tab, 290.
„hebbende, roodachtig van boven, daar het zo groot p. 171. Vultur Arabicus. Briss. Av, App. 29. Val
is als een redelyk Hoender-Ey. Van de Haaijen- tur Monachus. Linn. Syft- Nat,-XIl, Gen. 4x
Tasjes en hoe zy in de. Zee Boompses aan de Kaap Sp, 4. © EEn, ie
EN ZELDZAAME VOGELEN.
tie Duimen lang. Hy heeft een donker witte of Roomkleur, en i Zi
zesendertig zwartachtige Ringen of Banden om het Lyf, bena He
ken op den Kop. Zyn middellyn is, opt dikfte, anderhalf Duim. Op de Rue
heeft hy een aanmerkelyke fcherpte overlangs. De Staart is flomp en rondachti 7
‚met het end vier Duimen van de Navel af. Hy heeft kleine Schubben aan de be
venzyde, zynde die aan den Buik halfcirkel-vormig. |
… De Gier werdt te Londen, in * jaar 1757, onder andere Beeften en Roofdie-
ren „ publiek vertoond. Ik kon van de Plaats zyner afkomft geen Berigt kry-
gen, dan van den Man, die hem vertoonde, en deez? zeid’, dat hy uit de Woefty-
nen van Arabie kwam; doch op hun zeggen is geen ftaat te maaken. Het fchynt
my een tot nog toe onbefchreeven Vogel te zyn. Ik meen er een van deeze Soort,
nu twee of drie Jaaren geleeden, by den Hertog van Cumberland in Windfor-Park,
gezien te hebben. In GESNers Nomenclator , in de eerfte Rang der Vogelen,
pag. 4» is onder de Arenden een Vogel afgebeeld, die een Kuif heeft op het ag-
terfte van den Kop ; doch in andere opzigten van den mynen verfchillende is.
_ De Slang was uit de Ooftindiën overgebragt, maar ik kan niet zeggen van welke
byzondere plaats of Landftreek. Hy behoort den Heer ScLATER , Drogift, in
Newgate:Straat, te Londen, die my met het gebruik van deezen en andere Indifche
Slangen, welke in Wyngeeft geconferveerd waren, verpligt heeft. In SEBA’s Na-
tuurlyke Hiftorie vind ik drie Afbeeldingen van Slangen, na genoeg van °% zelfde
Soort; ziel. Deer, Pl. LIL £. 4. en Il. Deer PL IX. £. 3. Pl. LVIIL £ 2,
33
. 5 Y EA N 5 \ 7 5
ADHD DEE DREDD NTA NEEDE HRE HAD DAELE
BDA AT rex
De Moeras-Havik (*) en Rietvogehs.
De Afbeelding van den Havik is zeer verkleind: want zyne Wieken, uitgefpreid,
hadden drie en een half Voeten vlugts , en van de punt des Beks tot aan het end van
de Staart was de langte twee Voeten. — | | | |
De Bek is van een blaauwachtige Kleur, zynde de kanten van de Bovenkaak op
de zyden gegolfd. Hy heeft aan * Grondftuk Oranjekleurig Wafch , waar in de-
__Neusgaten geplaatft zyn. De Oogen zyn ook met een Oranjekleurigen Huid om-
ringd. By de Neusgaten en aan de hoeken van den Bek, heeft hy zwarte Haairen
of Borftels. Van den Bek door de Oogen loopt een zwarte Streep, die by den Kop
wat blauwachtig is. Van de Neusgaten komen witte Streepen af, die langs de
zyden van den Kop nederbuigen, en zig onder den Keel vereenigen. Onder ieder
Oog heeft de Vogel ook een wit Plekje. Het overige van den Kop, de Hals en
Borft, zyn van een donker bruine Kleur, met eenig mengzel van wit op de Kruin
van den Kop. De Rug, Wieken en Staart, zyn ook donker bruin. De Staart
heeft vier dwarfe Baaren van een zwartachtige Kleur; maar de Stuit en de Dekve-
ders aan de bovenzyde zyn wit. Een gedeelte van den Borft, Buik, Schenkels en-
Dekveders onder aan de Staart , hebben eene roodachtig geele Kleur. De Pooten
en Voeten zyn gedekt met Oranjekleurige Schubben ; doch de Klaauwen zyn
zwart (f). zen a RE
De Mannetjes Rietvogel, die op den Boom vertoond wordt, is zwart, uitgeno-
men een geelachtig roode Vlak in de Nek en dat de Dekveders van de Wiee en
ben | tuit -
€ 5 | rus thuis ge- | fchil; dat men Zo hier als elders tus-
De d Heer LinNeus thuis ge (1) [Het verfchil; da
be) Ee de Oe (Syf1. Nat. är fchen de Kleuring en de befchryving vindt, is den
P. 129.) waar van de befchryving in myne Nat. Hijt. Duitfchen Afzetter te wyten, Ik volg den Engelfchen
LD, IV, Srux, bl, 421] | Text van den Autheur.}
VII Deel.
34 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
Stuit wit zyn. De Bek is Loodkleurig en de Pooten zyn bruin, Het Wyfje, on-
der des Haviks Pooten afgebeeld, is aan de bovenzyde bruin, en van onderen wit
achtig met geel gekleurd, hebbende den Bek Vleefchkleurig en de Pooten bruin.
De Moeras-Havik is gegraveerd naar eene Tekening, die ’er in Penfylvanie naar
% leven van gemaakt was, en my door mynen verpligtenden Vriend „den Heer
Wirrram BARTRAM, een’ Inboorling van dat Land, toegezonden. De Rietvo-
gels zyn even de zelfden, als die CaresBy Byffvogels noemt, welken men afge-
beelden befthreeven kan vinden, in het IL Deel zyner Hiftorie van Karolina, p,
14. (*). De Heer BARTRAM zegt, dat de Havik de Moeraflen in ’ Zomer-Sai-
zoen veel bezoekt, en aldaar aaft op Rietvogels, Kikvorfchen Slangen, Haagdis-
fen, en wat dies meer is. Zy vertrekken van Penfylvanie in % aankomen van den
“Winter. Vindende deezen Havik niet door CATESBY of eenig ander Autheur be-
fchreeven; wilde ik de gelegenheid niet laaten voorbygaan , om ‘er de Afbeelding
‘van te geeven. Hoewel ik den Vogel zelf niet gezien heb, meen ik groote reden
te hebben om te denken, dat de Heer BARTRAM zeer naauwkeurig in zyne After
kening zo wel als in zyne Kleuring zy. Ik heb veelen van zyne ‘Tekeningen met
de Natuurlyke Voorwerpen vergeleeken, en die met dezelven zeer overeenkomftig
‘bevonden. De Ryftvogels zyn tot fieraad in de Plaat gebragt, en in % klein geko-
pieerd naar de Af! beeldingen van CamesBY, hoewel zy in poftuur daar van verfchil:
len. Zy zyn een weinig grooter dan een Leeurik. ERE
NEE
PED ANA Te OXXXIL
De Geringde Paes) er de Blaauwkoppize (f)-
De eerftgemelde maakt de bovenfte, de laatfte de onderfte Afbeelding op de Plaat
uit. Beiden zyn zy, in alle opzigten „ van een zelfde gedaante en maakzel, en zou;
den miffchien wel Mannetje en Wyfje kunnen zyn (6). De grootte is als die van een
Wilde Duif. Zy hebben beiden de Bekken geheel rood; de Oogkringen Oranje-
kleurig, en een {mal Vleefchkleurig Wafch aan het Grondítuk van den Bek , waar
in de Neusgaten geplaatft zyn. Rondom de Oogen hebben zy ieder ook een klein
Plekje van Vleefchkleurig Vel. De Pooten en Voeten zyn in beiden Afchkleurig.
1 De Ring-Pappegaay heeft de Kruin en zyden des Kops groen. Een zwarte Streep
loopt by hem van de Onderkaak-een weinig nederwaards, verdeelende zig dan in
twee Streepen, die, agterwaards om den Hals draaijende, een zwarten Ring rond-
om denzelven maaken, welke van agteren bykans gellooten is, Aan het agterfte van,
den Hals; ofinde Nek , boven deeze zwarten Ring „ zyn de Veeren Hemelfch-,
blaauw „ en daar onder loopt een baar of Band van roode Vederen. Her Lighaam is,
zo wel boven als beneden Groen, hoewel van onderen wat lichter als van boven.
doch de Rug en bovenzyde der Wieken zyn donkerer en wat blaauwer groen. De
Slagpennen en Dekveders naaft daar bovén , aan de binnenzyde der Wieken , zyn.
‘Muisvaal; de kleinfte Dekveders licht blaauwachtig-groen. Hy heeft een roode
Vlak op de kleinfte Dekveders, aan de buitenzyde der Wieken. De bovenzyde,
van de Staart is blaauwgroen, de onderzyde donker geel of Olyfkleur, De mid-
‘ , 5 é EE delfte
(*) [Das is dan, zo wel het Mannetje als het Wyf- _D. IV. Stur, bladz. 244. ‘Zy zyn door den Heer ä
je; ook afgebeeld in ’t Eerfte Deel van dit Werk Pl, _ Linneus ook daar t'huis gebragt. Deeze Soort is aan-
XXVIII. onder den naam van Karolinifchen Ortolaan of __merkelyke verandering onderhevig. zj
Ryftvogel, en aldaar zeer omftandig befchreeven. ] (9) [Dit zou ik echter naauwlyks denken, alzo ìk,
(t) [Deeze beiden fchynen_te “behooren tot: den‘ het Wyfje van een Ceylonfchen groenen Ring-Pappe-
Pfittacus Alexandrì, Linn. Syfi.:Nat. XII. Gen, 45. _ gaay, thans levendig bezit, dat geen het minfte He- |
Sp. 143 door my de Gekraagde geheten, Nat. Hift.-1. melfchblaauw op den Kop heeft} * :
E N. Z ELDZAAME VOGELEN.-
delfte Veders waren dertien Duim
HU ea | |
_ De Blaauwkoppige Pappegaay heeft den Kop geheel en al van een fchoone He-
melfchblaauwe Kleur. In andere opzigten komt hy met den befchreevenen over-
een, zynde geheel groen. Daar die een roode Vlak op de Wiek heeft, heeft dee-
ze een geele. Ook is de bovenzyde van de Staart blaauwer, en de kanten der groo-
te Slagpennen trekken naar % blaauwe. - | |
Dt,
35
en lang. Zy worden trapswyze korter naar de
_… Beide deeze Vogels waren, met een der Schepen van onze Ooftindifche Kom-
pagnie, levendig te Londen gebragt. De eerfte, zegt WiLLoucHay, is de Pap-
pegaay (Pfttacus) der Ouden, en de eenigfte dien men in Europa gekend heeft,
van den Leeftyd van Alexander den Grooten tot aan dien van Nero: zie zyne Vo-
gelbefchryving, p‚ 115. De Blaauwkoppige is de eenigfte, dien ik van dit Soort
ooit heb gezien, en daar is, zo ik geloove, te vooren geen Afbeelding of befchry-
ving van gegeven. Beiden heb ik ze naar de leevende Vogels afgetekend, Daar
_komt dikwils uit Indie een andere Soort van Geringde Pappegaay , welke naauwlyks
jn eenig opzigt van de hier befchreevenen, dan alleen in grootte, verfchilt. Zyne
grootte, naamelyk, gaat die van een Merel niet te boven. Ook ontbreekt hem de
roode Vlak opde Wiek, Een deezer laatften zag ik ten huize van den Schildknaap
GEORGE SHELVOCKE, te Greenwich. | a |
veescsesesssssessssrcossrssssrssssÏsSSSss
PEEL A ATS EXXXITL
De blaauw gekruinde en de Goudwiek-Parkiet (*).
Deeze Vogeltjes zyn beiden in de Natuurlyke grootte afgebeeld en onmiddelyk
naar *t Leven op de Plaat gegraveerd.
De bovenfte Afbeelding vertoont de Blaauw gekruinde Parkiet. Deszelfs Bek en _
het Walch, dat het Grondftuk bekleedt, is zwart: de randen van de Bovenkaak
gehoekt. Het heeft een klein Plekje naakte Huid rondom de Oogen. De Kop en
Hals zyn groen, en op de Kruin van-den Kop is een ronde Vlak , van eene fchoon
blaauwe of Sáphier-Kleur. In ’% laagfte van de Nek heeft het een Oranjekleurig,
__Maantje; waar door de Hals van de Rug wordt afgefcheiden. De Rug, Wieken ,
Borft, Buik, Schenkels, de Dekveders onder de Staart en de Staart zelf, zyn
_groen. De Slagpennen zyn aan haare Tippen, zo wel van buiten als van binnen „
donker; de inwaardfe Baarden derzelven Hemelfchblaauw; de Dekveders der Wie-
ken aan de binnenzyde licht groen. De Keel is fchoon rood of Bloedkleurig, zo
wel als de Stuit en Dekveders van de Staart. Op ’t midden van de Rug is een geele
_ Vlak, De Pooten en Voeten, die van figuur zyn als in andere Soorten van het
Pappegaaijen-Geflagt, zyn van een zwarte of donkere Kleur. De Staart beftaat uit
twaalf Veders van gelyke langte. Zy is aan de onderzyde blaauwachtig en van bo-_
ven door de roode Dekveders byna geheel bedekt.
De Goudwieh- Parkiet van de onderfte Afbeelding heeft den Bek, zo wel als den. |
„Huid rondom het Oog, witachtig, en een aanmerkelyken hoek ter wederzyde van
de Bovenkaak. Deszelfs Pluimagie , uitgenomen eenige Veders der Wieken, is.
geheel groen ; doch aan de onderzyde lichter en donkerer op de Rug: het welk, ee
A ik
> UE 5 ie % 7 ee EDwaArps in het TL Deer.
@ TD ( TEA den Heer LinNaus be- Ridder het Parkietje van ; 5
den tor gymen Pfiitaons Galgulus (Sy, Nat, KIL, van dit Vogelwerk , PL, XI, afgebeeld. beteke. De
Gen.4s. S 46,) dien ik in de Natuurlyke Hiftorie, _andereis zyne Pfistacus Chryfopterus (bi pe 44.) hg
beds an à heb befchreeven , en waar toe-ook de ee Brisson Pfittacula Alis deauratis getyteld.} zh
en De f p LE En
36 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
ik geloove, in alle groene Pappegazijen en andere Vogelen. plaats heeft. Omtrent
vier van de Slagpennen, die op de vier buitenften volgen , zyn van een fchoone
Goud- of Oranje-Kleur , zo wel als de eer{te ry der Dekvederen boven deeze Pen.
nen, en eenigen, ter wederzyde van de Goudkleurigen , hebben haare buitenfte
Baarden fierlyk donker blaauw. De Tippen der grootfte Pennen zyn donker. De
binnenzyden der Slagpennen zyn donker blaauw , uitgenomen die der Gouden, wel
ke geel zyn. De eerfte ry der binnenfte Dekvederen is donkerer blaauw, en de
kleinfte Dekveders zyn donker: de Pooten , Voeten en Klaauwen, van een lichte
Vleefchkleur.
De eerft befchreeven deezer Vogelen kwam van het Eiland Sumatra in Ooftindie,
en werdt my, wel gedroogd zynde , prefent gedaan , door een Heer , die myn
Vrind was, welke hem van daar hadt medegebragt. Het is een der kleinfte en
fraaifte Vogelen van het Pappegaaijen-Gellagt, die my ooit voorgekomen zyn. Ik
heb het thans in myn kleine Verzameling. Zekerlyk was het nog nooit befchree.
ven. Her andere Vogeltje behoorde aan een der Heeren van de Admiraaliteit, die
hetzelve, geftorven zynde , door een Knegt my thuis zondt. Ik denk dat het ook
uit Ooftindie afkomftig zy; doch ik kon daar geen zeker Berigt van krygen. Het
is, zo ik geloove , tot nog toe door geen Autheur afgebeeld of befchreeven. De
Huid daar van heb ik bewaard.
Beli A Ap Te SLXXXIV:
De Vogel Dodo genaamd (*) en de Guineefthe Big.
De Dodo is een groote Vogel, naar ik denk van de derde grootte; als men den
Struisvogel neemt voor een van de eerfte en den Kafuaris voor een van de tweede
grootte. Deeze Afbeelding is in ’ klein gekopieerd naar een Schildery met Olie-
verw van de natuurlyke grootte. ‘In * Origineel is hy omtrent dertig Duimen hoog:
de Bek, in zyne grootfte langte, negen Duimen, De Oogen zyn in ’ Grondftuk
van de Bovenkaak geplaatft.
De Bek, die krom is aan ’ end gelyk een Pappegaays-Bek, heeft eene zwartach-
tige Kleur, doch met een weinig Roods boven den tip aan deszelfs kromte. Om.
trent de Neusgaten heeft hy verheffingen. De helft, naaft aan den Kop, is van
een lichte Afchkleur en de Oogkring witachtig. De Vedertjes op de Kruin van den
Kop loopen amen en voegen zig aan den Bek in een hoek, dus de vertooning van een
Kalot maakende. De geheele Vogel, uitgenomen de Wieken en Staart, is Afch-
graauw, aan de bovenzyde donkerer, aan de onderzyde lichter. De Borft is bykans
wit, en de Veders omtrent de buiging der Schenkelen zyn byna zwart. De Staart
is zeer hoog geplaatft, en de Veders daar van, die witachtig zyn, verheffen zig.
De grootfte Pennen of Veders der Wieken zyn geelachtig wit; de Dekveders wit
met zwarte Tippen en de kleinfte Dekveders, op den rand der Wieken , Afchkleu-
rig. De Pooten en Voeten, die dik en fterk zyn, vindt men gedekt met een Schub-
bige geele Huid. Ieder Voet heeft drie Vingers die voorwaards {taan en eenen ag-
terwaards gekeerd, allen met zwarte Klaauwen. Tot vliegen, geloof ik, is hy on-
bekwaam (f).
De
(*) Dodo Avis. Epw, 4v. IL T. 294. p. 179. Ra- blad. 320. Didus ineptus. Sy/?. Nat. XII, Gen, 97
phus. Briss 4v. V.p- 14. Cygnus cucullatus. Nieren, P.I. ,
Nat. a3r. Waz. Ornith. 107. T.27. Raj. do. 37. (1) [Zie de uitvoerige befchryving van deezen Vo,
Gallus Gallinaceus peregrinus. Crus. Exot. 99. T. ro. gel, op de aangehaalde plaats van myne Natuurlyke
Oreur. Muf. 23. T. 13. p. 5. Struthio cucullatus. Syf?. _ Hiftorie.)
Nat, X. p. 155. Dod- Aars, Nat. Hift. IL, D, V. Stuk,
P 5 P TÀ 2 en ie 7 j a En gn ee s 7 : id
EN ZELDZAAME VOGRLEN:
5 242 0D ' den (% be : d a
__De Gwmeefehe Big (*), iets grooter dan onze EagelfChe Inkhoorn , heeft Tans
den als van een Konyn en kleine ronde Oortjes
van haare Voorpooten en drie aan ieder Agterpoot. Zy heeft in % geheel geen
Staart. De Kleur Is meeft wit; doch Zy zyn meer of min met een Wortel geele
Kleuren Zwait, in eene groote verfcheidenheid , getekend, komende geen twee
derzelven in Tekening overeen: Zy worden tam omtrent Londen geteeld en opge-
…_ Daar zyn vier Vingers aan ieder
voed als de Konynen. |
De Origineele Tekening; naar welke deeze Print van
was in Holland gefchilderd naar een leevenden V ogel , dien men van ° Eiland Mau-
ritius in Beropa gebragt had, in de tyden van den vroegften Vaart op de Ooftindiën,
overde Kaap der Goede Hope. Deeze Tekening was in bezitting van wylen Sir
_HANS SLOANE ; tot aan Zyn dood ; en vervolgens my in handen gekomen zynde;
heb ik die, als een groote zeldzaamheid, overgegeven in het Brittannifch Kabinet,
De gedagte Hiftorie van de Tekening had ik van dien Heer en van wylen Dr. More
TIMER ; Sekretaris der Koninglyke Societeit. Prso heeft, in zyn Werk (de Indie
ntrinfgue Re Naturali,) twee Af beeldingen van den Dodo; die naar deeze zelfde
Tekening gemaakt zyn. Zie een kleine Figuur , op Koper gegraveerd; in * mid-
den van zyn Ïytelprint; en een grootere, in Hour gefneeden, in *t V. Boek, p.
71. Hy noemt hen Dronte of Dod- Aars. CHARLETON geeft ‘er, in zyn Onos
maflicum ‚ den naam aan van de Monnik-Swaan van ’t Eiland Mauritius, [nu Je de
Prance) Het is de Gallus Gallinaceus peregrinus , of Uitheemfche Kalkoen van
Crusius en de Cyguus cucullatus of gekapte Zwaan van NrerEMBERG;, welke Au-
theuren een en ’t zelfde Houtínee-Plaatje in hunne Werken gebruikt hebben. Wir-
_LOUGHBY, door wien de Print van Prso gekopieerd is; noemt hem de Dodo. Hy
is door HerBeRT in zyne Reizen; die te Londen in % jaar 1677 gedrukt zyn; op.
_bladz. 282, 283 afgebeeld en befchreeven. Dewyl myn Afbeelding veel grooter dan,
EE te vooren uitgegevene is, heb ik de kleine deelen duidelyker kunnen uit-
rukken, ; |
Met Guineefch Biggetje, dat by ons een zeer bekend Diertje is; heb ik (legts by
den Vogel gevoegd, om een regt denkbeeld te geeven van deszelfs grootte. Het
is naar t Leven getekend. Het wordt door MARCGRAAF de Cavía Cobaya van Bra-
fil genoemd. Zie zyne Afbeelding p. 225. % Is twyfelachtig of Guinée in Afrika
den Braûl de plaats van deszelfs natuurlyke af komft zy; |
den Dodo gegraveerd is;
SSSSSSISISSISS SI SISI SIS SIS SIS SISSI SISSI SSS ESS SISSI SSL
Pl AAT EKV
De Kuraflaufcbe Paauwies en die, welke mer Cufto noemt.
Deeze Vogels zyn zeer veel kleinder dan natuurlyk afgebeeld, dls byria met een
Kalkoenfe Hen in grootte overeenkomende. Naar ’t Leven zynze getekend; de
Kurafufche, Pig. 1, door my zelven; de Cufco, Fig. 2, door eeri Heer; die it
dienft was van den Hertog van Portland, | | en in
Alzo de eerftgemelde (f) in de meefte opzigten gelyk is aan de andere,
zal ik alleenlyk melden, waar in zy daar van verfchille. De Bek is aan de Punt
Zwart en heeft een geel Walch. Boven den Bek, tuffchen de Neusgaten, heeft
’ | | il en zy
AN le Hee ) Avis Curaffso dicta. Eow. do, IÌ. p. 181. T.
MS Omis Ansi Kay, Goch mad: aps fh Glide Gala Índios, Ais
Jonsr. Ouadr. 161. T. 63. f, 6. Mas Porcellas. Linn. Ornitb. p. 332, 333- Ars. do. IL. p. 31, 32. Crax
Syfl, Nat. Gen. 24. Sp. r. Guinee!ch Biggetje. Nat. _Caraflous. Brrss. 4v. goo. Crax globicera, Lran. Sybe
Hift,1. D. 1. Stuk, Wiede. 439. Nat. XII. Gen. zoo, Sp. 4: j
VI Dee K
VERZAMELING vaN, UITHEEMSCHE
iden Knobbel, die geel van kleur is, en op den Kop een Kuit
Jeeren , welke met de Punten voorwaards gekeerd zyn. . Zie
tuurlyke grootte, op den Voorgrond van de Plaat,
De Staart is niet met Wit getipt. In andere opzigten komen deeze Vogels overeen;
De Hen van deeze foort verfchilt van den Haan daar in; dat Per de Knobbel op den
Bek aan ontbreekt en dat zy de Veders bruin,. zwart en Afchkleurig bont heeft;
met dwarfe Streepen: anderen zyn geheel roodachtig bruin met veele Verfcheiden:
heden, gelyk gemeen is in Huifelyke. Vogelen. Sloane heeft, ín zyne befchryving
“van Jamaika, Vol. II. p. 302, Tab. 260, deezen Vogel, dien hy noemt Gallus Jy
dicus &c. Hy zegt daar, dat de Staart niet meer dan twee Duimen lang zy: indien
men tien Duimen leeft, zal het nader aan de waarheid komen. … (Zie de Ontleed:
kundige befchryving van deezen Vogel in de Vertoogen vän de Koninglyke Aka.
demie van Parys, Tom. III, het 1. Deel, pag; 223.) Sir HANS SLOANE heeft allé
de Autheuren opgeteld, die voor zyn tyd over deezen Vogel hebben gefchreeven,
Ik tekende hem naar * Leven, ten huize van wylen den Heer Crarres Waer;
te Chelfea. Men moet in aanmerking neemen, dat geen van deeze beide Vogelen
de -Knobbels op hunne Koppen hebben in het eerfte Jaar.
De Cufto (°) heeft zyn naam van den Knobbel boven den Bek, welke veel naat
een Amerikaanfche Noot van dien naam gelykt (f). [Ook noemt men hem de Paau:
zwies smet den Steen: want] deeze Knobbel is vän eene fchoon blaauwe Kleur, [, ge:
lyk een Saphier,} zo wel als het Grondítuk van de Bovenkaak des Beks, die
voor *t overige rood is en de Oogen hebben roodachtig bruine Kringen: De ge-
heele Vogel is glanzig git zwart, met een blaauwen en purperkleurigen weerfchyn,
uitgenomen het onderfte van den Buik, de Dekveders onder de Staart en de tippen
der Staartvederen, die allen wit zyn. Hy heeft de Pooten en Voeten gedekt mee
_een Schubbige Huid, van eene donkere Vleefchkleur. 5
Of deeze laatft befthreevene in Soort de zelfde zy met den voorgaanden Vogels:
kan ik niet volftrekt bepaalen. Ik weet dat hy by ons zeer zeldzaam is in vergely-
king met den Kurafläufthen, die gemeen. voorkomt- in de Menageriën van onzen
Adel, Liefhebbers zynde van Vogelen. Ik heb maar een enkelen Cufto- Vogel,
in alle myne nafpooringen, gezien, en wegens het verfchil der Iknobbelen, zo wel
in grootte als in figuur en Kleur, zo wel als om dar de een zo aanmerklyk gekuifd is
en de ander in ’ geheel geen Kuif heeft, denk ik eer, dat zy in Soort verfchillen.
De Cufco is de Pauxi van NieRENBERG, de ander is de Mituporanga van Marc:
Graar. De luatfte is by verfcheide Autheuren afgebeeld, maar die, welke den
Cufco befchryven , geeven Yer geene Afl beelding van. Dus denk ik, dat deeze de
eerfte zy, die daar van aan ’% licht komt. Hy is in bezitting van den Hertog van
Portland, maar, dewyl hy zig op een Luftplaats van zyne Genade, ver afftandig
van Londen, bevondt, gedoogden myne bezigheden niet, dat ik ’er zelf een Af-
35
-zy een hard en ro
‘van lange zwarte \
een der Kuif- Vederen, in de N
tekening van maakte.
ward dentenneent aen g O4 EED
arie REEN en EYN
PL A A T “LXXXVL
„De kleine Lyfler.
Deeze Vogel is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld. De Bovenkaak is
don-
(@*)_ Avis Acajou. Epw. dv. IL. p. 18r. T. 295. wel eenigszins naar Cachou of. Catsjou te gelyken ,
. 2. Pauxi Heen. Mexic. 56, Nier, Nat. 234. Wir. welken naam men in ’t Nederduitfch aan. de Acajou-
Orn, 114. Gallina, Indica alia. Arprov. uts. Phafianus Appelen geeft, naar wier Noor dit Uitwas eeniger-
Crax Mexicanus. Briss. dv. IL. p. 303. Crax Pauxi,. maate zweemt; te meer, om dat dezelve: buiten aart ,
Linn. Syt. Nar. XIL Gen. zoo. Sp. 5. den Appel zit, gelyk bekend is. Zie myne Nat, Hit.
(f) Lin’t Engelfch Cushew- Bird, Dat woord fchjne IL, D, II, Stuk, Pr. IX.) in
CEN ZELDZAAME VOEBDLEEN: 4
donker of | zwartachtig ; de Onderkaak donker aan de Punt en naar den Kop toe geel.
Omtrent de hoeken van den Bek heeft hy eenige korte Haairtjes en eenì lichtachti-
gen Ring rondom het Oog. De Kop, de bovenzyde van den Hals, de Rug
Wieken en Staart, zyn allên van een roodachtig bruine of Tegelkleur veranderen:
de in t geheel niet in de Schaduwen der Vederen; gelyk zv doen in ot se FR |
| 3 B } G&F VEACrEN; gelyk Zy doen in onze Engelfche
Lyfters. De onderzyden van de Wieken en Staart zyn Afchgraauw, uitgenomen
dat de inwaardfe Baarden der Slagpennen naar de Schaften toe witachtig zyn De
Keel, digt onder den Bek; is witachtig en de Borft geelachtig met donkere Vlak=
ken. De Buik, Dyén en Dekveders onder aan de Staart, Zyn wit, met Afchgraäuw
eer weinig gefchaduwd: de Pooten, Voeten en Klaauwen, Vleefchkleur.
… Jk ontving deezen Vogel, te gelyk met een kleiner foort van Lyfters dien ik be-
_yóorens reeds aan ’t licht gegeven heb (*), van myn goeden Vriend den Heet
Wir. BARTRAM van Philadelphia in Penfylvanie; mer Berigt, dat zy ‘er in
April komen en den geheelen Zomer blyven, aldaar broedende en de Jongen op-
brengende. CaTesBy heeft hem in Zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, Vor. I.
p- 31, afgebeeld, doch ‘er geene befchryving van gegeven. Hy zegt alleenlyk ,
dat dezelve, in geftalte en Kleur, overeenkomt met den Zing-Lyfter, en ’er flegts
in grootte van verfchilt ; weegende niet meer dan twee en een half Loot; hoe-
wel ik, denzelven daar mede vergelykende, rêden vondt om ‘er een geheel vers
fchillende befchryving van te geeven. Volgens dien Autheur blyven zy in Karolina _
het geheele Jaar, huishoùdende in digte Boffchen en Savaanen: maar zy zingen
niet. Sir HANS SLOÂNE noemt deezen Vogel eenvoudiglyk een Lifter; en zegt
dat zy zig onthouden in de Boflchen op de Gebergten, enz. Of het een Trekvo=
gel zy dan niet; daar maakt hy geene melding van. (Zie zyne Natúurlyke Hifto-
nie van Jamaika, Vor. Il. p. 305.) Die ver daar van Noordwaards gaan zyn Trek-
_ vogelen. Dewyl Penfylvanie zeer koude Winters heeft, kunnen zy het daar niet
houden; imzar in ’% Klimaat van Karolina, veel verder Zuidwaards, zyn de W inters
zagt genoeg voor dat Gevogelte; om ’er te kunnen blyven. | in
SSS vessesssssssssn SSS SSHrEeSSE
HL AA F LREKVEL
De Penfylvanifche Leeurik en de bruine Chineefche Paauw-Oog Kapel.
“De Leeurik en de Kapel zy beiden Levensgrootte getekend en op de Plaat ots
fniddelyk naar de Natuurlyke Voorwerpen gegraveerd. | Be
_De Bek van den Leeurik is fcherp gepunt en dun, en van een zwartachtige Kleur,
uitgenomen een weinig Geel aan ’% Grondftuk van de Onderkaak. De Kop, Nek
en Rug; zyn van eene vuil donker bruine Kleur. Een zwartachtige Streep loopt door
het Oog en een Tegelkleurige daar boven: de Oogleden zyn ook licht gekleurd en’
het Oog is donker. De Wieken en Staart zyû donker bruin; doch de Veders heb=
ben licht bruine rariden en tippen, en de binrienzyden der Wieken zyn Afchgraauw,
De buitenfte Veders, aan ieder zyde van de Staart, zyn wit: de twee naaft daar aan
hebben witte Tippen. De onderzyde des Vogels, van den Bek tot aan de Staart; is
licht roodachtig bruin, met donkere Vlakken; gelyk de Afbeelding doet zien. De
Pooten, Voeten en Klaauwen ; zyn donker bruin. Hy heeft een langachtige
Klaauw of Spoor vanagteren , maar korter, zo ik meen; dan in de gewoone Leeurik. Het
byzondere in deeze Vogels, dat, de Wieken digt geflooten zynde, de derde Slag-
B” en ; in | pen:
€) Zie Praar XLIL pag: 48, in het VIL Deet Ees Werk,
E 2
40 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
pen, van het Lighaam af gerekend, tot aan den tip van de Wiek reikt; % well,
een beftendig Kenmerk is van het Geflagt der Kwikftaarten. Hoewel deeze Vogel
zo veel gelykt naar eenigen der bekende Leeurikken, ben ik nogthans; by naauw-
keurig onderzoek, verzekerd geworden, dat het een Soort is, nooit te vooren af:
gebeeld of befchreeven. Hy is aan Europa en Noord-Amerika gemeen. Ik heb
hem in de nabuurfchap van Londen aangetroffen. Be
„De Bruine Chincefche Paauw-Oog-Kapel (*), heeft de bovenzyde fterk donker-
bruin. De bovenfte Wieken hebben ieder een groote zwarte Vlak of Oog, bevat-
tende twee kleine witte Vlakjes en ten deele omringd zynde met Oranjekleur. De;
Onderwieken hebben kleine zwarte Vlakken aan den omtrek van den Rand met liche,
en: witachtige plekjes in 2% midden. De onderzyde van de Kapel is donker, trekken-
de-naar Roozekleur en gemengeld met helderer en donkerer deelen ; hebbende ook
eenige kleine donkere Ringetjes.
Ik ontving den boven befchreeven Vogel van den Heer Wir. BARTRAM van
Penfylvanie, die my berigt gaf, dat zy zig aldaar het eerfte in de Maand Maart, op
haar vertrek Noordwaards, vertoonen en dat men ?er in ’t end van Mey geene meer
gewaar wordt.
P L AA T LXXXVIIL
De Goudkruinige Vliegenvangers , Mannetje en IP yfjje (f):
Deeze Vogeltjes zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld, en onmiddelyk naar
Leven op de Plaat gegraveerd. __
‚ Het bovenfte, dat ik onderftel het Mannetje te zyn, heeft een dunnen Bek, die
zwartachtig is of donker van Kleur. Daar loopt van den Bek door het Oog cen
breede zwarte Streek en daar boven is een fmal wit Streepje. De zyden van den
Kop en Keel, beneden die Streek, zyn wit. Her agterfte vanden Kop, de Nek
Rug en Dekveders boven de Staart, zyn blaauw of Leykleur, met donkere of zwar-
tachtige Vlakken langs het midden der Vederen heen. De Borft is zwart, mer een
kleine mengeling van Graauw. Op de Kruin des Kops is een helder geele Vlak.
De zyden der Borft, onder de zwarte Baar, en-de Stuit, zyn insgelyks geel; de
Veders der Wieken zwart met graauwachtige randen. De binnen zyden der Wie-
ken zyn graauw. De tippen der Dekvederen en de Slagpennen naaft aan de Rug,
zyn wit. - De Staart, die zwart is van boven, beftaat uit twaalf Pennen, gelyk in _
alle Vogeltjes van dit Geflagt, voor zo ver ik ze waargenomen heb: zynde de bin-
nenfte Baarden van de drie buiteníte Vederen wederzyds met witte Vlakken gete-
kend. De Buik , Schenkels en. Dekveders onder aan de Staart, zyn wit; doch
met Zwart geplekt aan de zyden van Borft en Buik, De Pooten, Voeten en Klaau-,
wen, zyn donker of zwartachtig. Brsf
Het Wyfje verfchilt van het Mannetje daar in, dat het bruinachtig is op de Rug,
Wieken en Staart, daar het Mannetje blaauw is of zwart, en dat ’er de zwarte
Streek door het Oog aan ontbreekt, zo wel als het zwarte Merk op de Borft.
In-alle andere opzigten komen zy overeen, Daar de Vederen van deeze Vogeltjes
uitwaards wit zyn, Zyn zy zwart aan haare Donsachtige deelen, binnenwaards, by.
de Schaften. :
ie Zy
«C° [Papilio Nymphalis Leda heeft de Ridder Lin- G}) Mufcicapa Aureo vertice, Mas & Foemina. Eow.
NEUS deeze Kapel „genoemd en het onderfcheid van _4v. p. IL, p. 187. T. 298. Motacilla Coronata. LiNN.
Mannetje en Wyfje, zyns oordeels, aangetoond. Zie Syt. Nat, XII, Gen, 114, Sp. 21, à
Syt. Nat, XII. Gen. 23r, Sp. 15r.] dn
__Penfylvanie toegezonden; die zegt, dat zy aldaar
paar warmer Klimaaten te rug. Hy
od én es d x i on î is ' 5
EN ZELDZAAME VOGELEN 4E
ry rar 4 1 E hed Pd d N à A
Zy waren my insgelyks door mynen Vriend, den Heer Wirr. BARTRAM; uik
Ne SE ee d daar, in % Voorjaar, Zuidwaards van
daan omen, en 28 maar drie of Vier Dagén lasten ‘zien, aazende op Infekten:
gaande dan verder Noordwaards voort, alwaar hy onderftelt dat zy hunne Zomer-
wooning veftigen, om hun Geflagt voort te planten: keerende voor den Winter
a hadt eenigen van de Wyfjes geopend
daar in Knobbeltjes van Éijeren; iets grooter dan Raapzaad, Evean Tik dat
dat menze, zonder fchroom;, voor tot nog toe niet befchreeven Vogeltjes mag
houden. 5
_ SSSSSSSSSSSSSSSSISSESSSEST SSS SSS EES SSS
PL ANT IKK
_De Goud- gewiekte 4 liegenwanger & ) ef de Chineefobe Schildpad- Kapel, j
| | die gevlakt is. |
Deeze Vogel en Vlinder zyn beiden onmiddelyk naar ’ Leven op %* Koper gete-
kend en ge-etft, in de Natuurlyke grootte. 5 | B de
De Vogel heeft den Bek zeer regt, fcherp gepunt en zwart van Kleur. Van den
hoek des Beks, om het Oog heen; loopt een breede zwarte Streek, waar boven
_en beneden witte Streepen zyn. De Keel, van den Bek tot aan de Borft, is zwart
De Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder de Staart , zyn wit. De Kruin van
den Kop is helder geel. De Nek, Rug, Stuit, en de kleine Dekveders der Wies
ken, zyn van een licht blaauwachtige Ley- Kleur. De Slagpennen en bovenzyde
van de Staart; zyn donker Afchgraauw. De uitwaardfe Baarden van de eerfte ry
der buitenfte Dekvederen van de Wieken; zyn geel; zo wel als de tippen der Vede-
ren naaft daar boven; welke te famen eene fchoon geele Plek maaken op ieder Wiek:
De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit en de Slagpennen van binnen licht Afch-
graauw, met witachtige randen. Van onderen is de Staart Afchgraauw ;, met witte
Vlakken op de inwaardfe Baarden der buitenfte Vederen aan ieder zydes De Pooten
en Voeten zyn donker. | Ee |
De Chineefche gevlakte Schildpad-Kapel, daar nevens afgebeeld, heeft in % alge-
_meen een roodachtige Oranjekleur, met geel en zwarte Slingers aan den rand uit=
gemonfterd. Door het midden van ieder Wiek loopt een zwarte Bedding, gevuld
met witte Vlakken van een ovaale figuur. Daar zyn ook eenige andere Vlakken en
Schaduwingen van Zwart op de Wieken, beft in de Afbeelding na te gaan. Alzo
de onderzyde van deeze Kapel weinig verfchilt van de bovenzyde, dan dat zy flaau-
AME 4
Voorwerp nog niet befchreeven te zyn.
}
ver gekleurd is, heb ik nagelaten daar een Afbeelding vante geeven. Ik acht het
Den boven gemelden Vogel heb ik ontvangen van mynen Vriend, den Heer
Wir. BARTRAM, die verhaalt, dat zy in de Maand April in Penfylvanie verfchy-
nen, doch alleenlyk op hunne paflägie naar het Noorden, blyvende ‘er maar weinig
tje, zo veel ik weet, niet afgebeeld of befchreeven.
Dagen. Men neemt waar, dat zy op Infekten agzen. Tot nog toe was dit Vogel
PLAAT
(*) Mafcicapa Alis Aureis. Eow. 4v. IL, p. 189. PL
E 299. Motacilla Chryfoptera. Linn. Syt Nat XII, Gen. 114. Sp. 20
VII. Deel Se ob
4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
Ss S À $ SI
Palos As cAnd ie XC:
De swart gekeelde Groene Vliegenvanger en de swart en witte Boomkruiper.
Deeze Vogeltjes zyn beiden ook op de Plaat onmiddelyk naart Voorwerp, en in
de Nartuurlyke grootte, gegraveerd, :
_De bovenfte Afbeelding vertoont den Groenen Pliegenvanger (*). _Deeze heeft
den Bek dun, zeer puntig en zwart: de zyden van den Kop en een gedeelte van den
Hals, zyn fchoon helder geel. De Keel, van den Bek tot aan de Borft, is zwart,
De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit, en de kleine Dekveders der Wieken,
zyn Olyfkleurig groen: de Wieken en Staartveders donker Afchkleur of zwartachtig
graauw. Alzo de tippen der twee voornaamfte ryën van Dekvederen wit zyn, ont-
{laan daar uit twee witte Baaren dwars over de Wiek. De Slagpennen naaft het
Lighaam zyn; witachtig gerand; de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken wit,
De Slagpennen hebben ook de kanten van haare inwaardfe Baarden wit. Drie der
buitenfte Staartvederen, aan ieder zyde, hebben witte Vlakken op haare inwaardfe
Baarden. De Borft, onder den zwarten Keel, is geelachtig. De Buik, Schenkels
en Dekveders beneden aan de Staart, zyn wit. Het Vogeltje heeft donker bruine
of zwartachtige Veders onder de Wieken, gemengeld met' het Wit aan de zyden
van het Lyf. De Pooten en Voeten zyn donker.
De Zwart en witte Boomkruiper (f), die de onderfte Afbeelding op de Plaat ís;
heeft den Bek, Pooten en Voeten, zwart. Van den hoek des Beks, beneden het
Oog, ftrekt zig een breede zwarte Plek Vederen uit, die boven en onder omringd
is met een witte Streep, loopende boven het Qog en daar boven is wederom een
zwarte Streek, De Kruin des Kops is wit, de Keel zwart; de Nek, Rug en
Stuit, wie, met groote zwarte Vlakken langs het midden der Vederen heen. De
Wieken zyn zwart, doch hebben de tippen van de twee voornaamfte ryen der
Dekvederen wit, % welk Baaren dwars overde Wiek maakt. De Slagpennen naaft
aan de Rug zyn ook met Wit gerand; de overigen Afchgraauw met de kanten der
inwaard(e Baarden wit, zo wel als de binnenfte Dekveders der Wieken. De Onder:
zyde, van de Borft tot aan de Dekveders beneden aan de Staart, is wit, doch op de
Borft en aan de zyden des Lighaams met Zwart gevlakt. De Staart is zwart, met
de kanten der Vederen graauw en aan de eed Afchgraauw; hebbende de
binnenfte Baarden der buiten(te Vederen witte Vlakken.
De Heer Wirr. BARTPRAM, van wien ik deeze Vogeltjes ontving, zegt, dat
de Groene Vliegenvangers door de Provincie van Penfylvanie, maar eenige wei-
nige Dagen in de Maand April, Noordwaards trekken en in hunne voortgang op In-
fekten aazen. De Zwarten Witte Boomkruiper komt ’er ook in April, doch blyft
Per den geheelen Zomer, en fchynt ?er dus te broeden. Hy aaft op Vliegen,
Spinnekoppen, Rupfen en andere Infekten, vertrekkende Zuidwaards tegen % aanko-
men van den Winter. 3
«_Deeze twee zeldzaame en fierlyke Vogeltjes, die ik geloof nog niet befchreeven
te zyn, waren my geheel onbekend, tot dar ik het pleizier had, dezelven vanden
Heer BArRTRAM te ontvangen, die my op den zelfden tyd verpligtte met veertien
Amerikaanfche Vogels meeftal niet befchreevenen, voegende-daar by eenige korte
Berigten en Waarneemingen dezelven betreffende, in een Brief gedagtekend Pen(yl-
vanie, Juny 1756. Alle deeze Vogelen zyn in dit Tweede Deel van myne Nalee-
zingen in Plaat gebragt. 5 PLAAT
(8) Aep viridis Gutture nigro, Epw. /o, II, CH Certhia nigra & alba. Epw.. Av, Jbidem,
Pp. 190,
wer inwaardfe Baarden licht of witachtig. De twee buitenfte Veders, aan ieder zyde
ÊN ZELDZAAME VOGELEN, 43
soossssnsssnsesssesssssssssnsE es eÏsssen
RO Ar AH REK Ende
De Roodkselige V liagenvangers É Mannetje en fie (*).
| Deeze beide a beeldingen > waar van de boverifte het Mannetje is, zyn ook, ir
de Natuurlyke grootte, naar °% Voorwerp op de Plaat gegraveerd. | Ee
Het Mannetje heeft een dunnen zwarten Bek; de Kruin van den Kop is seel.
Daar is een zwarte Plek, gaande van den hoek des Beks onder het Oog. ers 5
zerfte van den Kop of de Nek is zwart. De zyden des Kops, van den Keel af; als
ook de Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zvn wit. Het laate
van den Keel of begin van de Borft, is van eene donker roodachtige Kleur, welke
zig verdeelt en onder ieder. Wiek voortloopt (f). De Rug, Stuit en bovenzyde der
Wieken, zyn van een zwarte of donkere Kleur, de Veders met licht geelachtig:
groen gerand, uitgenomen de kleine Dekveders der Wieken; die geheel donker
zyn. De twee voornaaimfte ryen der Dekvederen zyn fterk witachtig getipt, maa-
kende dus twee lichte Baaren dwars over ieder Wiek. Aan de binnenzyde der Wie-
ken zyn de Dekveders wit, en de Slagpennen Afchgraauw. De Staart is zwartach-
tig van boven, hebbende de buiteníte Veders witte Vlakken op haare binnenfte Baar-
den. De Pooten en Voeten zyn zwart. B Re
Het Wyfje verfchilt van het Mannetje daar in, dat het geen Zwart agter aan den -
Kop, geen donkere Vlakken op de Rug en naauwlyks eenig Rood aan de Borft ;
heeft. In andere opzigten zyn zy nagenoeg even eens gekleurd. a
_ Deeze Vogeltjes heb ik ook van den Heer BARTRAM ontvangen, die zegt, dat
_zy Penfylvanie in de Maand April bezoeken, doch aldaar niet broeden, maar eeni-
ge weinige Dagen op Vliegen, Spinnekoppen en andere Inf@kten geaaft hebbende,
hunne vlugt Noordwaards neemen en dat menze dan den geheelen Zomer niet meer
ziet. Ik {tel valt, dat zy nog niet befehreeven waren. |
_ GECSSEESSES SESSIES ESTE ISES LES
Plekker TK
De Kleine blaauw graauwe Vliegenangers, Mannetje £S Wafje (9).
__Deeze zyn ook in Levensgrootte met hun Neft, alles naar de Natuur in Plaat ge-
bragt. De bovenfte Afbeelding is het Mannetje. Die heeft den Bek zwart, uitge-
nomen de Onderkaak , die roodachtig is aan zyn Grondftuk, De Kruin en zyden
van den Kop, de Nek, Rug, Stuit ‘en bovenzyde van de Staart, zyn allen Ley-
kleurig blaauw , Van de Neusgaten , boven de Oogen tot aan het agterfte des Kops,
loopt een geboogene zwarte Streek, en de Oogleden zyn wit. De buitenzyde der
Wiek is bruinachtig Afchgraauw , hebbende drie of vier van de kleinfte Slagpennen,
naaft aan de Rug, witachtige Randen. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn
witachtig; de Slagpennen aan de binnenzyde Afchgraauw;, de Randen van derzel-
van
_ (® Mufcicapa Gutture rubro, Mas & Femina. kleurige Zyden aan dit Vogeltje toefchryft aal
En Av. UI. il 193. T. zor. Motacilla Penfylvanica.- ($) Mafcicapa parva fubceerulea, Mas & Femina,
Lin. Syf?. Nar. Xil. Gen. 114. Sp. 19- Epw. Av. IL p. 194. T. go2. Motacilla coerulea, LiNN.
(f) [De Heer Linnaus is zekerlyk door afgezette Syt. Nat. KIL Gen, 114. SP. 4:
Plaaten bedroogen geweeft, wanneer hy flegts Bloed- 15
44 VERZAMELING van UITHEEMSEHE
van de Staart, zyn wit, de derde heeft alleenlyk een witte Tip. De geheele onder:
‘zyde, van Bek tot Staart, is wit: de Pooten en Voeten zyn zwart.
Het Wyfje, dat de onderfte Afbeelding is, verfchilt van het Mannetje daar in,
dat ’er de zwarte Plek boven’ Oog aan ontbreekt; dat het de bovenzyde der Staart
even zo graauw als de Wieken heeft en de Randen der Slagpennen; naaft aan dè
Rug, donkerer dan het Mannetje. Voorts komen zy in alle opzigten overeen, _
Deeze Vogeltjes met hunne Neften ontving ik van mynen verpligtenden Vriend,
den Heer Wir. BARTRAM, die zegt, dat zy in Maart in Penfylvanie van %
Zuiden komen, en in April hunne Neften beginnen te maaken, van Knoppen of.
Spruiten van Boomen ‚ Dons van Planten „ en wat dies meer is. De buiten{le Rok
van dit Neft is een plat graauwachtig Mos, dat zy van de Rotfen vergaderen, en de
binnenfte Voering is Paardehaair. Zy blyven ’er den geheelen Zomer, doch ver.
dwynen tegen ’ aankomen van den Winter. De onderwerpen van deeze Plaat acht
ik nieuw te-zyn; alzo ik geene Afbeeldingen of befchryvingen, die met dezelven
overeenkwamen, heb kunnen vinden.
PA ACI
De Kruisbekken, Mannetje en WW )fje (3).
Deeze Vogels zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld, De Tekeningen zyn
Origineel en op de Plaat onmidelyk naar % Leven gemaakt. De Bovenkaak loopt aan
de Punt kruislings over de Onderkaak, in fommigen aan de regter, in anderen aan
de flinkerzyde. … « Ee e, den
De bovenfte Afbeelding ftelt het Mannetje voor, welks Bek, die redelyk dik en
fterk is, een donkere of zwartachtige Kleur heeft. Het Oog is van een donker
Hazelnooten-Kleur. De Kop, Hals, Bor{t, Rug en Stuit, zyn volkomen rood:
de bovenzyde van de Staart en Wieken geheel donker of zwartachtig; doch de
randen der Slagpennen en Staartvederen trekken een weinig naar ’ roode. De bin:
nenzyde der Wieken en de onderzyde van de Staart, zyn Afchgraauw. De Schen-
kels, het Onderlyf en de Dekveders beneden aan de Staart, zyn witachtig , met ce-
nige donkere Vlakken: de Pooten en Voeten van eene bruine Vleefchkleur.
In het Wyfje, dat de onderfte Afbeelding vertoont, zyn de Bek, Oogen, Poo-
ten en Voeten, volmaakt in gedaante en Kleur met die van het Mannetje overeen-
komftig. De Kop, Hals en * Lighaam, zo wel onder als boven, zyn geelachtig
groen, gelyk dat van den Groenling (Chloris): de Stuit is hoog geel, naar *t Oran-
je trekkende: de Zyden van den Kop en de Keel zyn Afchgraauw; het Onderlyf en
de Dekveders aan de Staart, van eene witachtig Afchgraauwe Kleur, met donkere
Vlakken: de. Wieken en Staart aan de buitenzyde donker Afchgraauw, doch van
onderen wat bleeker. È
Deeze Vogels hebben zig onlangs, in de Jaaren 1756 en 1757 naamelyk;
groote Vlugten in de nabuurfchap van ine eee, Zy Keen rte el
gelmaatig en beftendig, in bepaalde Saizoenen, maar veel eer toevallig, om rede-
nen die wy niet weeten. Somtyds ziet of hoort men ’er niet van, verfcheide Jaaren
agtereen. Onlangs ontving ik ’er een uit Groenland, die door de Walvisviilthers
was gevangen. Hier uit onderftel ik, dat het een Vogel is, aan Noord-Amerika zo
wel als Europa gemeen: want ik heb waargenomen, dat de meefte zo wel Land- als
Water-
C) Loxia Mas & Femina. Enw. 4o. II p. 106. rog. Sp. r. Kruisbek Kernbyter, Nar, Hill. I
T. 303. Loxia Authorum, Linn. Sy/?, Nar, XII, Gen, Stuk, blads. 498. Je BD, %
eeh
Watervogels „die deeze hooge Noorder Breedte ezoeken: zi rerfchillie ov
minder Noordelyke deelen oe Europa treo oe EE
dat hy drie Loot weegt. Fen , dien ik levendig in een Kouwtje hield Et rd
van vier Loot en een half vierendeel Loots. Tegenftrydig met de meefte d he
Vogelen verfchillen zy met elkanderen in Kleur: want ik heb ‘er veelen azie: En
bevonden , dat de befchryving van den eenen niet voltrekt zou oen,
die van een anderen. Zy hebben wel de zelfde Kleren; groen, rood, donker en
Afchgraauw , maar op verfchillende wyzen mert elkander gemengeld En dit maakt
de algemeene Hoofdkleur uit. Uit een groot getal van deeze Vogelen heb ik hier
twee gekoozen, die ik oordeelde beft het oogmerk der leuring te Zullëh uitdruk-
ken; alzo zy dé grootfte uiterften van verfchil vertoonen. By ons komen zy véêl
op de Pynboomen en aazen op het Zaad der Pyn-Appelen. Over eenige Jaaren ont-
ving.ik een Brief, van wylen den Hertog van Richmond, met den Vogel Dikbek:
genaamd: hoewel ik nu twyfel of deeze laatfte, (die in het Vierde Deel van myne
_ Vogel-Hiftorie, p. 228, ingevoegd is,) niet veeleer tot de Loxia of Kruisvink be-
hoore (*). Zy zyn door de meefte Autheuren , die van de Vogelen gehandeld
hebben, befchreeven en afgebeeld, j oe |
45
SSS SSS SISSI SSS SE SESSIES SEE
| PA Tei
De Witkeelige Mofth en de gedle Kápel niet Zilvervlakjes.
__ Zy zyn beiden Levensgrootté afgebeeld. De Vogel is gemaakt naar een nette
Tekening in Kleuren, door den meergemelden Wir.r. BARTRAM vän Philadelphia _
in Penfylvanie, my bezorgd: de Kapel kwam van Karolina. … en |
De Mofchì (f) heeft een korten dikken Bek, (gelyk de Graan-eetende Vogels ge-
meenlyk hebben,) van een zwartachtige of donkere Kleur. Van den Hoek des
Beks door het Oog, (dat van Hatelnoote-Kleur is) loopt een donkere Streep. Bo-
ven het Oog is een Boog, vari Oranjekleur naaft aan den Bek, maar die, naar het
agterfte van den Kop, allengs wit wordt. De Keel, effen onder den Bek, is wit,
daar hy zwart is in dé gemeene Mofch. De geheele bovenzyde , Kop, Nek, Rug,
Staart en Wieken, is van eerie roodachtig bruine Kleur, doch de miiddelfte deelen
der Vederen zyn donker, ’% welk een aängeriaame vetfcheidenheid in de Schaduwing
der Vedeten veroirzaakt. De rand van het bovenfte der Wieken, ndaft dan den
Borft, is licht geel gekleurd. De zyden van den Kop, de Borft, Buik, Schenkels -
en de Dekveders onder aan de Staart, Zyn licht of witachtig Afchgraauw, zonder
Vlakken: de Pooten en Voeten roodachtig Vleefchkleur. 5 |
De Kapel (Q) heeft den Kop rood, het Lighaam bruin, het onderfte of de Staart
geel, met een donkere ftreep langs de bovenzyde; de algemeene Kleur van al de
Wieken, zo wel boven als beneden, is geel. De boveníte hebben, ín ’ midden
van haare bovenzyden, ieder een roode Vlak met een donker Kringetje, en agt
donkere Vlakken aan den uiterften Rand, De kortfte of onder- Wieken zyn, rondom
den Rand, met donkere Vlakken, die naar de Lettef V gelyken, getekend. en
| | | e
*) [Het i Voccot es der Autheuren, behoo- 6) [Deeze Kapel heeft de Heer Linneus van des
B, Gie oe Gete, df Loxia, en door my ag- ae Senna, daar dezelve zeer naar gelykt, door gen
ter den voorgaanden omftandig befchreeven.] Dezelve naam van Eubule onderfcheiden. Zie $y/t. Nat. X ip
is op Plaat LXXXIII, in t Zesde Deel van dit Voge- Gen. 23r. Sp. 102. Dat zyn Ed. dezelve ook tot de
len:Werk , in Afbeelding gebragt. Oranje-Kapel (Hyale) Sp. 100. betrekt, moet zekerlyk
(f) Paffer Gurture albo. Epw. dv. II, P198. een misflag zyn. ]
VIII, Deel, | M
df
2
ad 5
46 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
de onderzyde zyn alle de Wieken een weinig gewolkt met donkere Vläkjes en ieder
Wiek heeft in % midden twee witte Vlakken, met een roodachtig boordzel, d
… Myn verpligtende Vriend, de Heer HerNRY Baker, Lid der Kon. Societeit,
voorzag my „met deeze, benevens de kleine Geel en. Zwarte Kapel, die op Plaat
XCVI. zal volgen. Hy zeid, dat zy uit Zuid-Karolina overgebragt waren, Ik heb
den Vogel nooit gezien, maar oordeelde de Tekening van den Heer BARTRAM
zeer fraai, en kon aan derzelver naauwkeurigheid en echtheid geen twyfel (laan. Ik
geloof dat geen der Onderwerpen van deeze Plaat ons tot nog toe oolt Zyn bekend _
„geweeft,
bid 4 vont rote VE PE VR ERE en
PRRP Dr En Ee: WEER ET DER HIE
PA Ar Tee CV:
De Wârm-Eeter (*) van Penfjlvanie en bet Wirginifch Boktorretje.
De beide Afbeeldingen, op de Plaat; zyn onmiddelyk naar de Voorwerpen, Le-
vensgrootte, getekend en gegraveerd. De Vogel fchynt een middelflag te zyn;
tuffehen de Dunbekkigen en de Dikbekkigen, die Graanen eeten; als hebbende den
Bek dikker dan de’ eerften maar dunner dan de laatften, 8 :
Zyn Bek is taamelyk {cherp gepunt, aan de bovenzyde donker, maar Vleefch-
kleurig aan de onderzyde. Van den hoek des Beks, door het Oog, loopt eene
{malle zwarte Streep. Effen boven * zelve iseen. geelachtig en daar boven een
zwart Boogje. Het overige van den Kop, Keel en Borft, is roodachtig geel ;
welke Kleur allengs witachtig wordt en dus blyft, tot aan de onderzyde van de Staart,
De geheele bovenzyde, Rug, Wieken en Staart; zyn van een donkere Olyfgroes
ne Kleur; de binnenfte Dekveders van de Wieken geelachtig wit; de binnen.
zyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, ‘Afchgraauw: de Pooten en
Voeten Vleefchkleurig. el jen î
De geftalte van het Boktorrerje is uit de Afbeelding kenbaar. Het ís van een _
donkerbruine Kleur en heeft zyn naam van zyne twee lange Hoornen, die agter-
waards ftrekken, gelyk die van een Bok. Het was gevonden door een Kuiper in
Londen onder ’ klooven van een Stuk Virginifch Eikenhout, tot Pypeduigen. Het
Stuk Houts, met het Infekt daar in leevende, werdt my in April 1758, door mynen
verpligtenden Vriend, Joseen Amzrs, Lid der Kon. Societeit, gegeven. Het
was toen eetende en maakte zynen voortgang door het Hout, waar uit het in July
van * zelfde faar voortkwam door een Gaatje, dat het aan % end daar van hadt
doorgeknaagd, gelyk op de Plaat is afgebeeld; alwaar ook, op zyde van het Stuk,
de holligheid vertoond wordt, welke het in de vafte Eik gemaakt hadt. De opening,
daar het in gekomen was, bevondt zig in het andere gedeelte des Houts en ftrookte
“met de afgebeelde. Dit Torretje knaauwt het Hout in zyn volmaakte ftaat. Her
Stof, dar ik in de holligheid vondt, vertoonde zig niet als Excrementen, maar als
fyn Zaagzel of Gruis van Hout. Daar zyn veele verfchillende Soorten van dit Ge-
flagt van Torretjes of Bokjes, die, zo ik geloof, allen Hout vreeten ({).
De Heer James LEHMAN toonde my een Soort van Bokje, grooter dan dit, en
van zeer fchoone Kleuren, ’ welk gevonden was in een vaft Stuk Mahony-Hout.
Doktor Prr, van Mile-end, heeft de zelfde Soort als de myne, die levendig, in de
ftaat
C°) Vermivora. Epw. dv. II. p. 200. T. go. Diertje, dat niet aangroeit, zulke vafte Spyze te nut-
> (1) [En ik geloof, dat zy geen van allen Hout ee- _tigen. Ook zyn de holligheden in het Hout grooten-
ten, maar dat zy flegts het vermogen hebben, om deels niet door hun, maar door den Worm daar zy uit
het Hout af te knaagen, tot dat zy een uitgang heb-, voortkomen , gemaakt.
ben gevonden. Het ftrydt tegen de natuur van een
EN ZELDZAAME VOGELEN. 43
ftaat van Worm, gevonden was in een Stuk hard Hout, uit Nieuw Engeland over-
gebragt s en in die (taat, zo hy zeide, het Hout knaagde, De Worm,tot volwas-
fenheid gekomen; verandert in een Popje, daar men het Torretje volkomen ge-
vormd in kon zien; bewonden in een dun doorfcliynend Huidje, waarvan de Dok-
tor my een Tekening vertoonde. Na dat het in die Staat eenigen tyd gebleeven
was, kwam ‘er een volmaakt Boktorretje uit voort; van de zelfde Soort als door my
js befchreeven. En e j aen
De Worm. Eeter ontving ik van det Heer Wir. BARTRAM, die zeet, dat
het een Lrekvogel is en dat hy waargenomen heeft, hoe al de Dunbekkige Vogels
van Penfylvanie van dien aart zyn. Deeze Vogel vertoont zig het eerfte in July
en gaat dan Nootdwaards voort, doch hoe verre is onzeker. Men heeft de Vogels,
die in ‘ Voorjaar Noordwaards door dat Land pafleeren , nooit den zelfden weg zien
te rug keeren; De Heer BARTRAM onderftelt, dat zv in de Herfft Zuidwaards
gaan, doot eenige andere Pallagie, agter hunne inlandfche Bergen. Ik geloof dat
dit de eerfte Afbeelding en befchryving zy van den Worm-eeter: ook {taat het my
niet voor, dar de Boktorren tot nog toe ontdekt waren kaauwers of eeters te zyn in
het Hout (*). |
ceoesssssssssssssssssrssss sesesssssssn
Pet AAR KEV
_De Dikbek van Malakka en de Jacarini , met een kleine geele Kapel.
— Deeze Vogels ef de Kapel zyn allen in de Natuurlyke grootte getekend. Die
Van lig: î. en Fig. 3. lagen voor my, terwyl zy op de Plaat gebragt werden.
__ De Dikbek van Malakka (}) (Fig. t.), heeft den Bek van eene blaauwe Kleur,
dik eû Sterk naar de grootte van den Vogel. De Kop en onderzyden der Wieken _
zyn licht Afchgraauw; de Rug; Wieken; Stuit en Staart; roodachtig of Kaftanje-
bruin: de Borít, Buik en de geheele onderzyde, donker of zwartachtig : de Deke
veders onder aan de Staart een weinig lichter: de Pooten en Voeren Vleefchkleur.
De Afbeelding (lig. 2.) vertoont den Jacarini van MARCGRAAF ({); wiens bee
Schryving WiLoueusy in zyn Werk; p. 258, overgenomen heeft. Hy komt
voor in deszelfs Hiflorie van Brafil, p. 210. Maar, alzo de gedagte Autheuren ’er
geen Afbeelding van gegeven hadden, was het my aangenaam, gelegenheid te
hebben om denzelven te tekenen. De Portugeezen noemen hen Megritto. Het is
een Graaneetende Vogel, die een middelmaatig dikken korten Bek heeft, van een
donkere Kleur. Zyn Pluimagie is geheel zwart, met een uitneemend fraay gepo-
Iyfte Oppervlakte, als gebruineerd Staal, en, in een bekwaam Licht gefteld „ een
weerfchyn hebbegde van zeer fchoon donker blaauw over het Lighaam, en fomtyds
een groenachtige Kleur aan den Hals en Wieken. De Pooten en Voeten zyn van ’
gewoone maakzel en van een bruine Vleefchkleur. MARCGRAAF zegt, dat de bin-
nenzyden der Wieken wit zyn. De zyd-Veders der Staart draaijen buitenwaards, ge-
lk in de Afbeelding is uitgedrukt.
(*) [De waarfchynlykheid was evenwel groot : want
hoe zouden anders, die in ’ Hout veranderen, daar
uit komen. Rorsrr hadt een aanmerkelyke twyfeling
… Over dit Stuk, of zy ook Hout aten, om dat men ze
zo veel op Stammen van Boomen en Hout aantreft ;
doch hy fchynt niet bedagt te hebben, dat zy daar op
moeten zyn, om hunne Kijeren in Scheuren of Gaat-
ES te leggen, ten einde de uitkomende Wormpjes in
t Hout kunnen booren. Inf. U, Scar. Up. 16. f hans
is het blykbaar dat zy hetzelve afknaagen of kaauwen
… Deeze.
kunnen: doch indien het Bokje van April tot July
Hout tot voedzel hadt: gebruikt, moeft het ook Ex-
crementen hebben afgelegd. } en
(®) Coccothrauftes Malaccenfis. Epw. dv. IL p. 204
T. 306. f.-r. Maja Sinenfis. Briss. Av. III, p. 212,
TT, 9. £. 1. Loxia Maja. Linn. Sy? Nat. XIL Gen.
zog. Sp. Il, |
(4) Jacarini, Epw. Av. II, p. 204. T. 306. f. 2,
Tangara Brafilienfis nigra. Briss. Av. III p. 28. Ta-
nagra Jacarina. Linn. $y/t. Nat. XIL, Gen, zit. Sp. 4
M 2
48 VERZAMELING var UITHEEMSCHE
Deeze twee Vogels waren in bezitting van den verpligtenden Liefhebber, Tay:
“roR Warre, Schildknaap van Lincolns-Inn, die my met het Gezigt derzelven be-
gunttigde. De eerfte was gedroogd uit Indië overgebragt onder den naam van het *
Malakfe VW inter-Koningje , doch welken ik verkoozen heb te veranderen, als heb-
bende de Vogel niets daarvan dan de grootte. De andere Vogel leefde in een
Kouwtje, dat ik niet met my naar Huis kon neemen: zo dat ik hem alleen by ge:
heugenis tekende en kleurde, maar vervolgens myn Tekening met den Vogel ver
geleek, die ik nagenoeg bevondt overeen te komen. AE
Het kleine geele en zwarte Kapelletje (fig. 3.) heeft zyn Kop, Lighaam; Poo-
ten, enz. van eene donkere Kleur. Alle de Wieken aan beide zyden zyn geel
doch aan de bovenzyden zeer diep met zwartachtig of donker gezoomd. Ook heeft
ieder der boven -Wieken een klein zwart Vlakje: de onder-Wieken een rond rood
Vlakje, by den uiterften Rand, benevens een weinigje Rood. Hert was uit Zuid-
Karolina af komttig. k
Pael sAnlse CVT:
De Kleine Pulp, Corlieu genaamd (*) en bet Papier-Mos.
Deeze is kleiner dan de gemeene Wulp, Evenwel is deeze Afbeelding in Afmee-
tingen omttent de helft verkleind: zo dat hy in Oppervlakte hier maar een vierde en
in Lighaamelyke grootte niet meer dan een agtfte van de Natuurlyke grootte heeft.
e Kop, in ’% onderfte van de Plaat, komt voor in de laat{tgemelde grootte. Voorts
zyn beide deeze Voorwerpen orimiddelyk naar de Natuur gegraveerd.
De Bek is, aan ieder zyde van de Bovenkaak, met Sleuven, waar in de Neus-
gaten hunne plaats hebben. De Kleur des Beks is van boven donker, van onde-
ren roodachtig naby den Kop. De Afbeelding vertoont de Geftalte, beter dan de
befchryving zou kunnen doen. Op zyde is hy een weinig famengedrukt. De Kop
en Hals, tot aan de Borft, zyn gedekt met roodachtig bruine Vederen, hebbende
ieder Veder een donker Merk langs het midden heen. Rondom de Oogen zyn zy
lichtachtig, ende Keel, onmiddelyk onder den Bek, is een klein end wegs wit.
De helft van de Rug naaft aan den Kop, de bovenfte Dekveders der Wieken, eni
de Slagpennen die naaft aan de Rug komen, wanneer de Wieken geflooten zyn ;
Vindt men ook met roodachtig bruine. Vederen gedekt, die donkere Streepen langs
haare Schaften hebben, aan ieder zyde getand. De groote Slagpennen zyn uitwaards
geheel zwart of donker, met witte Schaften. Na de vierde volgen ’er omtrent tien:
van eene donkere Kleur, met halfronde witte Vlakken op de buitenfte Baarden gete-
kend. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn wit, met flaauwe don-
kere Vlakjes. De binnenzyden der Slagpennen zyn licht Afchgraauw, mee witte
Streepen overdwars. De Borft, Buik, Schenkels, Zyden, de Dekveders beneden
aan de Staart, zyn wit, zo wel als de agterfte helft van de Rug. De zyden onder
de Wieken, evenwel, zyn met flaauw Afchgraauwe Vlakjes gefprenkeld; De Staart
beftaat uit twaalf Vederen, waarvan de middelften wel zo lang zyn als de anderen.
Hy is, zo wel als de bovenfte Dekveders, witachtig, met eenige bruinheid ge:
mengd, en heeft van boven zwartachtige Streepen overdwars. De Pooten zyn
naakt boven de Kniejen, die een aanmerkelyke dikte hebben, De drie voorfte Vin-
gers
(®) [Deeze Vogel is door den Heer Linnmus be- 86. Sp. 4., door my befchree Hift. LD.
trokken tot den Scylopax Pheopus, Syft. Nat. XII. Ger V. ta ’bladz. BEN ven seh
ten en Voeten met een groenachtige gefchubde Huid bekleed.
EN ZELDZAAME VOGELEN
ers zyn aan hun begin famengevoegd met een (le | :
Zoomen, die breedte en dn Ee de oe se) en
beter in ftaat om te loopen op Zandige en Modderige Stranden. dat hunne Nar ie:
Iyke Weiden zyn, om Aas te zoeken. De Klaauwen zvn En en donk 3 ee
van de middelfte Vingers aan de binnenzyden kantig verdund. Zy hebben e pag.
49
De Huid van deezen Vogel was door myn zeer goeden Vri |
Mas BorToN, Bloemift van Werley - Clough in Volle ee De
was gefchooten, my toegezonden. Ik verbeeld my dat het die zelfde Vo el z e
welke door Wirroucusy befchreeven is, pag. 294. van zyne Obd le, EL
waar hy, wat andere Autheuren daar van gezegd hadden, by een dan Lee
Jk vind er geen Afbeelding van, dan een flegte by GESNERUS (es Zie z Ee
Phaeopus alter , Arquata minor. Nomencl. Av. Ord. 8. P. 103. Sn
_ Het Papier- Mos is in de Natuurlyke grootte getekend. De Bladen daar van zyn
zeer dun, en getakt, als de Afbeelding vertoont, hebbende hunne Oppervlakten
bedekt met kleine Nopjes of Stippen. De Kleur is licht bruinachtig geel. Het was
door een Ooftindifch Schip van St. Heleen medegebragt. De Heer Eris heeft
in zyne Natuurlyke Hiflorie der Korallynen, twee verfchillende Soorten opgegeven,
die veel naar het tegenwoordige gelyken (f). | | | 5
sosssssssssssssssrsTSssssssssssssssss
LA As De XCYML |
De Tzergraauwe Strandlooper of Koet -Pleviër , een Soort van Snep (6).
5
Deeze Vogel is op de Plaat in de Natuurlyke grootte vertoond, en onmiddelyk
naar * Voorwerp gegraveerd, De kleine Afbeelding ftelt hem met uitgefpreide.
Vlerken voor. |
De Bek, die eene zwarte of donkere Kleur heeft, heeft een Sleuf aan ieder zyde
van de Bovenkaak, in welke Sleuven de Neusgaren zyn. De Oogen vind ik aan
de zyden van den Kop, verder agterwaards dan gewoonlyk, geplaatft. Hy heeft
een donkere Vlak op de Kruin; terwyl het overige van den Kop, de onderzyde
van den Hals en het geheele Lyf tot aan de Dekveders beneden aan de Staart, wie
zyn. De bovenzyde van den Hals is licht graauw: de Rug en Stuit zyn: blaauwach=
tig of Leykleur, met donkere Vlakken langs het midden der Vederen, en een wei-
nig bruin, daarin fpeelende. De Staart heeft twaalf Veäders, die fcherpachtig aan de
tippen zyn, van eene zwarte of donkere Kleur, met finalle licht Afchgraauwe ran-
den. De Wiek is uitwaards ook zwartachtig. De binnenfte Slagpennen, die naaft
aan de Rug vallen, zyn zwart, met {cherpe punten, hebbende de kanten licht van
Kleur of wit. Eenigen der middelfte Pennen zyn geheel wit; de volgende hebben
witte Tippen en de agt uiterften of buitenften zyn zwart, met witte Schaften. De
eerfte ry van Dekveders boven de Slagpennen, heeft zeer witte Tippen; in de twee-
de zyn dezelven flaauwer (**); de kleine zyn geheel zwart, en de binnenfte of is
| ; | | waardfe
(*) [Men windt ’er echter, onder den naam van
Phaopus minor, ook eene by Atprovanpus en thans,
na het fchryven van Epwarps, by BrissoN dv. V.
P. 317. T. 17. f, 1] |
(f) [Onder den naam van Smalbladig Hoornweer,
Pl, 28., en van Papíer- Mos, Pl. 38., Fig. 8. Deeze
beiden behooren tot de Fluftra truncata van den Heer
Linneus, welke ik, onder de Zeegewaflen, by den
Naam van Beitelwormig Korflgewas, heb. befchreeven.
Zie Nat. Hift, 1, D. XVIL. Srux. bladz. 477. De laatft-
gemelde Plaat isin de Eerfte Uitgave van Eris niet. ]
9) [Het is, by den Heer LinNUs ‚thans de agtfte
VII Deel,
“Soort van Strandloopers, onder den naam van Zringa
lobata; en is,door my, by dien van Koet- Plevier om=
ftandig befchreeven, Nat. Hit. 1. D, V. Sruk, bladz.
245. Doch de zelfde Afbeelding als deeze, welke ik
verkleind overgenomen heb, Praar XLIV, Fig. 3.3
js door den Heer Epwarps gebragt in de Phil. Tran=
faftiën. en aldaar bladz. 247. befchreeven. ]
(**) [De Franfche Vertaaler, door den Hoogduits
fchen gevolgd, zegt hier, dat de Tippen der eerfte
ry langer, die der tweede korter zyn; ’t welk wel
waar kan zyn; doch ik meen dat Epwanps met deep
white tips zulks niee bedoeld heeft,
te) VERZAMELING van UITHEEMSCHE
waarde wit met éen weinig graauw. De Slagpennen zyn, aan de binnenzydej
licht: Afchgraauw. De Pooten en Voeten trekken naar Loodkleur.
Het buitengewoonfte van deezen Vogel, zyn de Vinnen of Lobben, aan de zy:
den van zyne Vingers, dat Vliezen zyn, by de Gewrichten uirgegulpt, zo dat zy
die aanwyzen. Beft ziet men zulks in: een Voert, die een weinig vergroot in een
hoek der Plaat is gefchetft;, waar ook blykt, dat deeze Vliezen, aan de kanten,
Kamswyze fyn ingefneeden [of als mer Franje] zyn. De Bek is platachtig gelyk die
van een Endvogel, en dus breeder dan hoog. Zie een Afbeelding van deszelfs
bovenzyde, aan den grooteren Kop, diein de andere hoek is getekend, met een klei
ner Kop, die-een fmaller Bek heeft, daar nevens: Hier mede heb ik het verfchil
tuflchen den hier befthreevenen Vogel en een van hetzelfde Geflagt van Arnerika;
meteen fmallen Bek, te vooren door my. uitgegeven, willen aanwyzen (5. 5
Deeze Strandlooper is, zo ik geloof , nog niet afgebeeld of befchreeven geweeft;
voor dat hy uitkwam in de Werbandelingen der Koninglyke Sôcieteit , Vor. L. Part;
Lp. 255. op’ Jaar 1757: Maar in de Afbeelding van dat Werk was hy niet ge-
kleurd, en een naauwkeurige Kleuring oordeel ik een voornaame zaak te zyn in de
-_Natuurlyke. Hiftorie. Ik geef hem dan hier wederom aan % licht. Hy werdt my
bezorgd door myn verpligtenden Vriend, den Heer Tomas BortToN, Bloemift
van Worley-clough in Yorkshire, by welke plaats hy in January 1757 was ge-
fchooten. De Heer Ray zegt, in een Werk door hem in % Jaar 1674 te Londen
uitgegeven ({), na het noemen van den Koet, in zyne Verzameling van Vogeleni,
p. 92, dat de Heer Jotnson van Brigna, by Grotabridge in Yorkshire, hem een
Vogel van het Koet-Geflagt vertoonde, met gelobde Voeteri, niet veel grooter
dan een Merel of zwarte Lyfter zynde. Daar zo weinig, ten dien opzigte, door
Ray gezegd wordt; kan men niets bepaalen aangaande dien Vogel; maar mer. mag
veilig befluiten, dat her onze boven befchreevene niet geweelt zy: want de Lyfter:
weegt, volgens dien Autheur, vier Oncen; en de Heer Botrons die. my deezen
Vogel zondt, zegt in zyn Brief, dat dezelve; nieuwlings gedood, maar één Once
woog.
Ed ndr daned
ED) KEER EEE K E
ERI AAD XC
De Fregatvagel (6), een Chineeftb Wifsbje, en bet roode Hoormïer.
De Vogel, van deeze Plaat, is zeer veel kleiner dan Levensgrootte, in welke
de Kop en regter Voet om laag zyn afgefchetft. Het Origineel was een opgevulde
Huid, en dus opgezet hadt hy, van de Punt des, Beks tot aan het end der Staart, de
langte van zes-en-dertig Duimen. De Wiek, geflooten zynde, was drie-en-twin-
tig Duimen lang, en de tippen der Wieken bevonden zig, uitgebreid zynde, meer
dan zes Voeten van elkander. De Staart, die gevorkt is, heeft de buitenfte Veders
dertien Duimen lang en de eerfte of grootfte Slagpen zeftien Duimen.
De Bek heeft twee Sleuven, loopende langs de geheele Bovenkaak, in welker
begin, by den Kop, de Neusgaten geplaat{t zyn. Hy is rood van Kleur en worde
wyder naar den Keel, zynde de hoeken des Beks byna twee Duim van elkander.
De geheele Vogel, uitgenomen de Hals en Bor{t, is met Veders van een Roeftig-
bruinachtige of zwarte Kleur gedekt. De Buik, de binnenzyden der Wieken, en
_de onderzyde van de Staart, zyn een weinig lichter dan de Rug. Op de Borft is een
5 5 wit
(€) Eow. 4o. T. 46, [Zie het IL, Deer van dit Vo. Nat. XII, Gen. 72. Sp. 2. [Hy is doorim in de
gelen-Werk bladz, 71. Pl. gr. Nat. Hift. IL. D. V. Stuk bladz. xrr. OE be-
(0) 4 Colletion of English Words Ec. witha Catalo- _fchreeven en Plaat XXXVII Fig. 2, als vliegende in
gue of Englisb Birds and Fishes &c. Afbeelding gebragt; waar men de aanhaalingen der.
($) Avis Rabhorcados vel Navis Bellica difta. pw. _Authe ka je
do. IL p. 209. T, zog. Pelecanus Aquilus. Luann. Syt. ee
B erokirBBaliedekiant
wit Bed van Vederen;, van bynà Hattvormiec ok a
toond) welks Pant naar den Keel remie guur » \afzonderlyk op de Plaat ver-
de Wieken. Deeze hebben ie nn Ee Ope hoeken gaan onder
cerften rang op eene: fy De Staart beftaat rees oi Vele wen den
middelften de helft korter dan de zydelingfen zyn. 1 ok eren, waar van de twee
gevederd, zyn de kortften, naar de Hg Kn t Footen, tot de Kniejen toe
feb zangerroffie in de Vogelen. Zy hadden aan de buitenzy ien Heins forane Va
dertjes geheel tot de Voeten toe, gelyk aangeweer uitenzyden kleine ftompe Ve-
vaneen Poot. De vier Vingers zyn allen Gen oto. es SS Afbeelding
Kormorân of Water-Raaf , Jan van Gent De ie Sven als in de Pellikaan,
ze Vogel een Soort is. De Vingers zyn hiet tot EL deden Bn Gellagt deë-
Iyk gemeen is in de meefte Watervogelen, maar het uiterfte Lid e : Ee oe
fen vry gelaten, om bever zyne Prooy,(Vifthen naamelyk, die fipperig zyn.) te
kre 4 afthouden. De Pooten en Voeten zyn van Ze aad geelachti- |
_Het Chineefche Wifchje, dat ik twintig Maanden lente schonen En
| Bekken met Water, is in de. Natuurlyke grootte naar ’% en Het hadt |
geene Vinnen op de Rug, maar kleine Bultjes, ter plaatf& daar de Rugvinnen ge-
_woonlyk ftaan. Aan de onderzyde hadt het drie paar Vinnen, het EN on
Kieuwen, het tweede in ’t midden des Buiks, en het derde BAE, den de ï
_tuflchen welke laatften de Navel geplaatft was, _ Onderdelen 5 3 En
dat eenigen enkelde; anderen dubbelde Staarten hebben, maar aan den denkt
fimengevoegd. De hier afgebeelde hadt de Staart ten deele dabbeld, gelyk o d l
_ Plaat is uitgedrukt. De Vinnen en Staart waren rood van Kleur Het dr i
vige Schubben gedekt en hadt aan ieder zyde een Zydftreep. De Rug was donl De
trekkeide naar groen, welk näar de onderzyde trapswyze veranderde 6 ee En
of Goud-Kleur (*). nn k id Ed aren
_ Het #oode Zee Wier, tot fieraad hier mede bygebragt, is ook in de Natuurlyke
grootte getekend, Het is plat en zo dun als het balie Linnen fierlyk geno tof
gekorreld; en van een fchoone Karmyn Kleur. Het was my gegeven door AE,
zeer geachten Vriend, wylen den waardigen Liefhebber, den Heer ARTHUR
Ponp ‚ Lid van de Koninglyke Societeit, die hetzelve, met en benevens andere
Zeegewaflen, van de Kaap der Goede Hope ontvangen hadt. Het fchynt my nage-
noeg overeen te komen, met het Breedbladerig Hoornwier van den Heer ELus, |
die een Mikroskoopifche befchryving uitgegeven heeft van deszelfs kleine deelen.
Zie zyn Werk over de Koraalgewaflen, Pl. XXIX, p. zo. (1). ge een
_ De Vogel, op deeze Plaat vertoond, was my, droog wel geconferveerd zynde,
door mynen verpligtenden Vriend, den Schildknaap IsaaK Romirry, Lid van de
Koninglyke Societeit, prefent gedaan. Men vindtze alleenlyk in warme Landen,
en ziet ze in de Zee vliegen op een verren af{tand van ' Land. Hy fcheen my de
zelfde te zyn als de Rabiborcado of Raboforcado van WirLOUGHBY, waarvan het
Berigt en de Afbeelding, p. 395; Tab. LXXVII; van deszelfs Werk iste vinden.
_Periver geeft, in Zyn Gazopbylacium, even de zelfde Afbeelding. Hy noemt
het de Indiaanfche Workflaart. De Afbeeldingen van deeze Autheuren (welke zy;
om dit in % voorbygaan te zeggen, van NIEREMBERG ontleend hebben: zie des=
zelfs Hit. Nat. p. 221.) zyn zeer onvolkomen en kunnen geen denkbeeld geeven van
den Vogel. Geen zy daarvan zeggen, komt op niets anders uit, dan dat dezelve
j een
__ (® [Kan dit Vifchje tot de Chineefche Goudvis- op. Plaat CIV. in *t Zesde Deel afgebeeld zyn, dan
fchen behooren, onder welken men, zo ten opzigt &6En gewag? Ik vind het door den Ridder Linus
_ Vande figuur des Lighaams als van de Kleur en Vin- _ niet aangehaald. ] | |
_ Hen, inzonderheid in de hier te Land geteelde, zo (4) Van het fmalbladige vindt men hier voor, Op
veel veranderingen ontmoet? Waarom maakt Epwarps Plaat XCVIL, een Af beelding. Zie verder de Aan:
van de zynen, die by hem Plaat 209, en in dit Werk tete aldaar, — en st |
2
52 VERZAMELING van UITHEEMSCHE
een Gevorkte Staart heeft (*). -Do TerTrr geeft, in zyne Natuurbyke Hiflorie
der Woor-Eilanden van Amerika, eene befchryving van deezen Vogel, onder den
naam van Ja Fregate, met een Berigt van zyne lange vlugt van Land over de Zee,
en. zyn vegten met andere Zee-Vogels om den Roof, enz. Ray heeft in zyn S-
nopfis Avium of Kort Begrip der Vogelen, pag. 153» 154: de befchryving van
pu Terrre gebruikt, waar van een gedeelte overgenomen is in ALBINS Fogel.
Hiflorie, Vor. III. pag. 75; en ik verbeeld my, dat die Autheur zyne Afbeelding
van den Fregatvogel alleenlyk uit de befchryving van pu TerrRe heeft opge
maakt: want dezelve is zeer vitieus, byzonderlyk ten opzigt van de Kieuwen, ge-
Iyk hy ze noemt, en van de Voeten, die in myne Afbeelding zyn verbeterd. Du
TeRTRE zegt, dat de Mannetjes geheel zwart als Ravens zyn. Ik geloof dat de
tegenwoordige ver de echt{te Afbeelding en naauwkeurigfte befchryving is, welke
men ’er tot nog toe van heeft: maar ik onderftel dat dit het Wyfje zou kunnen zyn.
Na dat ik deezen Vogel getekend en gekleurd had, naamelyk, heeft een Heer, die
verfcheide Tochten naar Ooftindie gedaan hadt, my verhaald, dat de Vederen der
Mannetjes van deeze Soort geheel zwart zyn (f).
Pal ASS AT. C.
Het Dier dat men de Luijaard noemt.
Het heeft ongevaar de grootte van een groote Huiskat. Ik heb het getekend naat
een Huid, die opgezet was in het nevensgaande poftuur. Het Velom den Bek was
zo digt en hard, dat ik de Tanden niet kon ontdekken. De Ooren zyn klein ,
rondachtig en geheel bedekt door het lange Haair op den Kop. Uitwendig vertoont
er zig geen Staart aan. De regter Voorvoet of Hand is in de Natuurlyke grootte
onder op de Plaat voorgefteld Ö
De Kop is redelyk rond, gelyk men ziet in de zydelingfe Tekening daar van. Hy_
is, van boven, op zyde en van agteren, gedekt mer lang Haair, % welk over den
Hals heen hangt, gelyk in de Menfchen. Ook heeft het Aangezigt van vooren iets
naar dat van een Man gelykende, [als met een Staatie- Pruik, wier enden wederzyds
op de Borft hangen, verfierd.] Het is met kort Haair gedekt, dat in de geheele
rondte uitwaards trekt, en, het Haair van den Kop. in andere Streeken ontmoeten-
de, een kleine verheffing rondom het Aangezigt maakt, zich als een Masker ver-
toonende. Het Vel was om den Bek kaal en van eene roodachtige Sleur, zynde
ook om de Oogen roodachtig. De Voeten [en Handen] zyn ook met een kaale
roode Huid gedekt, [als had het Dier een Soort van Polsjes of Handfchoenen zon-
der Vingers aan.| leder heeft drie zeer fterke witte Nagels of Klaauwen, van taa-
melyke langte en maatig geboogen. Zy zyn platachtig en niet in Vingers verdeeld,
maar de Nagels of Klaauwen komen onmiddelyk voort uit den onverdeelden Voer (**),
De Armen of Voorpooten zyn langer dan de Agterpooten.. Of het Tepels op de
Borften had, gelyk de Aapen, verhinderde my de dikte van het Dons en de droog-
de: te
(*) [Hy wordt, zo Nieremsrre aantekent, [van
de Spaanfchen denk ik,} Rabohorcado geheten , om
dat zyn Staart gelyken zou naar eens Snyders Schaar
en van de Portugeezen Rabiforcado, [waarfchynlyk
om dat dezelve naar een Vork gelykt.] Dit is de re-
den van ’% verfchil dier benaamingen,]
(f) [Van het Mannetje heb ik, uit Brisson, de
voorgemelde Afbeelding gegeven, die in Indie door
zeker Heer was getekend, met byvoeging , dat die
Vogel bykans veertien Voeten afftands van ’t end der
eene Wiek tot dat der andere had; zo dat zy in groot-
te ontzaglyk zouden verfchillen. ’tIs, zou men zeg-
gen, byna ongelooflyk. }
(9) [Dit Dier fchynt, wegens de Drievingerigheid,
te behooren tot den Weftindifchen Luijaard, door my
in het L Deers IL. Stuk der Natuurlyke Hiftorie, bladz,
488, enz. befchreeven, en uit Sraa Pl, IX. Fig. 1,
aldaar, doch wat in een andere Geftalte, afgebeeld, «
Linneus heeft deeze Afbeelding van Epwarps, on-
der het getal van Pl. 220., aangehaald; dat mis is:
zie ons VII, Deel p. 20.
(**) [De Heer LinNaus noemt dat gedeelte, daar
de Klaauwen in geworteld zyn, hier famengevoegde
Vingers (Digiti combinati) en dus kan zyn Ed. uitdruk-
king van (Pedibus tridaëlylis) , met Drie-Vingerige
Voeten, beftaan. Het fchynt wel met onze Agter-
hand (Metacarpus) overeen te komen]
DO OCENEELDEKAML VOGETEN
te der Huid, waar te nêemen. Het is over %« geheel bekleed met cen dik grof
Haair, van een donkerbruine Kleur, % welk zi ebroke (pleet
_ _gelyk verweerde Hennip, en fcheen lang Gal de Zonnen. ‘Wind Rn
53
bloot gefteld te zyn geweeft. | |
_… ‘Dit Dier was uit de Honduras, een Gewelt van Amerika,
_woont, Zo ik geloof, in alle de Landftreeken der Nieuwe Wereld, die niet veele
4 Graaden van de Evennagtslyn zyn afgelegen. Het was in bezitting van wylen
_ Lord Perer. De eerfte Autheur, dien ik tegenwoordig vinden kan , by wien
daarvan gewag wordt gemaakt, is GESNERUS, welke ’er een Af beelding van gege-
ven heeft, volmaakt als een Beer, met eens Menfchen Hoofd (Oe De volgende
is CLUSIUS, wiens Afbeelding beter gelykt, onder den naam van Jenavus Gb
NIEREMBERG heeft deeze beide Af beeldingen gekopieerd, en ’er een van zig zel-
ven bygevoegd (6). Prso vertoont het Geraamte van dit Dier, met een Afbeel-
_ding daar van, gelyk eén Pad kruipende, en op de Tyrelplaat van zyn Werk heeft hy
'er een, die by een Boom opklautert. Hy noemt het Dier Ay of Ignavus, en
maakt ‘er een grooter en kleiner Soort van (**). Damprer zegt. (Ff): de Lui
‚ jaard aaft op de Bladen van Boomen, eetende eerft een Boom kaal, voor dat hy
„ er weder af klimt, en is zo traag van voortgang, dat hy byna van Honger fterft,
… voor dat hy een anderen kan beklimmen, hoewel de Boomen digt by elkander
flaan.” DoN ÂNTONio D'UrLoa zegt, „ dat ’er, in 't Land omftreeks Por-
_» to Bello, een Dier is, (zo ik onderttel onze Luijaard,) genaamd Perico Ligero
of de Plugge Pieter, een Spotnaam daar aan gegeven wegens. zyne overmaatige
„ traagheid van Gang en Lutheid. Het is zo log, dat het geen Ketting of Hok
„ behoeft: want het gaat van zyn plaats niet, tot dat het door Honger zy gedron-
» gen, hebbende ook geen vreez’ voor Menfchen of Wilde Beeften (99). Zyn
„ Voedzel zyn, in %t algemeen, Wilde Vrugten, en wanneer hy ’er geene op den _
„ Grond kan vinden, dan zoekt hy een Boom uit, die wel beladen is, beklimt dien
‚„ met veel moeite, en, om zig een tweede opklimming te befpaaren, plukt hy alle
de Vrugten af, (mytende die op den Grond: dan verder de moeite willende uit-
> winnen van ‘er af te klimmen, maakt hy zig tot een Kloot en rolt langs de Tak=
„> ken nederwaards. Aan den Voet van deezen Boom blyft hy, tot alle de Vrug=
» ten verteerd zyn, gaande nooit van zyn plaats, voor dät de Honger hem dwingt
_s Anderen op te zoeken” (***). Krein heeft, in zyn Hifborie der Viéroetige Die-
ven (fÌt), de laatfte Origineele Afbeelding daarvan gegeven, buiten deeze my-
ne, welke van alle de voorgaande verfchilt, en, zo ik geloof, naauwkeuriger zal
bevonden worden dan de meeften. Aldie ik gezien heb, ftrekken het Haair der
_… Pooten tot de Nagelen uit, *t welk ftrydig is met de natuur vaän dit Dier (999).
oe | | re a O Re
, WISTEN | YS (HH) [Ik vind, dat die Autheur hem drie Vingers
en aa esi Galat zi A Voet toefchryft. Ziep. 43, Lipf. 1751.
nd pie GIN Cova uit wylen de Heer Epwarps dit opge-
ie Hit, Nat. p. 163, 164. [Zyn bovenfte Af- maakt hebbe, en wat hem Grond gaf, om zn jan
beelding, welke die van Crusius is, was hier te Am- te tellen, begryp ik geheel Haen, Was hem, Ae Gen
Îlerdam naar een opgezetten Huid gemaakt, en isze- een Vogelkenner, onbekend L Sl men SO : EE
__ kerlyk de flegtfte nier. Daar onder heeft hy een ver le Huid der Dieren, inzonderhei He hee oe nt
beterde Afbeelding van Crusius, zo hy zegt, geplaatft.] zyn, konftig kleure OE met Verwebe rvk eenen by
/ zn iet bezeffen, dat men, om de Afbeelding op te
| ze 00 de Indie utriufque Re naturali, Sc Pp fehikken. Een den en Voeten al
batons À | an Kampêche. en rood kon maaken, zo wel als aan den Bek, om het
| di Pe w er en Heer je Dier te meer naar een Menfchje te don ge Ds |
SON, door den Heer ENDE vertaald , Baak, » El Een lenen en ee
se . an, - pd ° ,
5 Lu ie jede hoe 5 cen Aa vi alle Die- _ over de Klaauwen valt, even als in de Afbeelding van
HEERE EKSE WIZG MEL VECEBACHUIË Le 2 1 Srna, voorgemeld, die natuurlyker fchynt te zyn,
Onee 40.) ‚or, Het ftryde derhalve niet tegen de Natuur van den Lui-
ae ve jaard, het Haair tot aan de Nagelen uitgeltrekt te
telyks van die door anderen aan hem toegefchreeven hebben.
Wordt, verfchitlende J | | Oo
MIL Deel. |
ovêrgebragt ,/en
KORTE INHOUD
DER
VIERDE HONDERD PLAATEN VAN DIT WERK.
SSS
LYST ver VOGELEN, ENZ
Die afgebeeld en befchreeven zyn in het
ZOESVEEIN D En sDube B Le
Tab. BL
D: Gekroonde Adelaar. E - Leti
De blaauwe Valk en de kleine bruine Haags, = - U 2
Byzondere Huidkwaal in de Hand, - - - IME 4:
De zwarteen witte Klaauwier. Ae. 5 és Vv 6
Een fraaije Ghineefthe Kapel. - - 5 5 — 7
De groote: Hoorn-“Oil van Athene, el = = - VL —
De Sater of Bofch- Menftb. « = - VII, 8
De Aap met de Varkens- SL van Samarra. - - - VIN 9
De kleine Kat -Ùil, . = « - IX to
De groene Brafiliaanfche Pappegaa - - = pe
De groene Zap van S 5 Jago zi rehee - - - NIEL
Het Diertje Mongooz genaamd, E = = - UT
De Pappegaay met blaauwe Wangen. Eene - XI 14
De groen en roode Pappegaay uit China. - - - NN
De zwarte Inkboorn- Aap. - - - - XV. rs
Het Aapje Sagouin gevaamd. - - Di - XVI 16
De roodborflige Parkiet.“ - - - XVIL 17
De Roozekleurig gekapte Ring- Parkie. - - - XVII 18
De Egyptifche Springuuis. = - - XIX. 19
De kleine Mieren- Eeter. - = = XX zo
De groene Parkiet met geele Wangen - - = XXL. ar
De Goudkruinige Parkiet. ; = - - - XXI 22
De groen en blaauwe ojee Parkiet. - - « —_ 23
De Olyphant. - - = - XXII —
De Rhinoceros. - = - - = 24
De kleine rood Benlieke Parkiet, - = XXIV. 26
Het kleine Parkietje, de Guineefche Mofch geraamd. - - XXV, 27
De Geel- Keel van Maryland, - - - = —_ 28
\ Het Mannetje van den Kaapfen Ezel, - - - - XXVI 29
Het WWyfje van den Kaapfen Ezel. -. = - = XXVIL. 30
De Roodbekkige Toukan. - - - XXVIII 3
De blaauwe Kuif-Gaay van Karolina Aere - "id = XXIX. 32
De roode Zomer- Vogel. - - 5 = 33
De Nootenkraaker. e 5 - 5 XXX. TT
De blaanwe Mees met de pn Borf. - - - - KNN ZA
De. Karolinifche Gaay of Beemer, - = - - e KITS)
De kleine Banannen-Vogel. - - - = 5 XXXIIL — 36
Ds Specht van Famaika. GN a 5 5 XXXIV. 37
et groen en Oranjekleurig Tsvo gelij €. = - - - >
De He Hasidis van Avis se - - 6 > eN kb
De Francolyn, - - = - /
De Chineefche Kr ariel - - - - = HRRVIL Z
De Haagdis van Guernfiy. . - Ee je ne Ze 0
KOR Tek hNH ou D
_ Het Penfylvanifche gekraagde Veldhoen, hd Be
Het kleine Hazelhoen van Aleppo, e 2 ze z
De Ooflindifthe Trapgans. Ge Ee en
De kleine Trapgans. 5 E en
De Goudkoppige Lofler. e d 5 5 é
_De blaauwe Vliegenvanger. en 5 Rae
De Obyf kleurige Vliegenvanger. 5 a E 6
Een Ghineefth Kapelletje. ee  2 e
Twee Penfylvaztfche Goudhaantjes. zen £ Ee
Een Virgintfche: Wesp. | ze 5 A
Het Scytifch Lam, zogenaamd. > à EE
De geele Roodkop van ‘Penfylvante. - E aen
Het Witflaartige Kolibrietge. Eu de ee De
De geelflaartige en gevlakte geele Vliegenvanger. & &
De geele Water -Kwikffaart. - - dn
Het Wandelende Blad. _ Be 5
Steen van den Reuzen- Dyk in ferland, _—_ « EE Ee
De Aftbgraauwe Water - Kwikftaart. > - 5
De Water- Haagdis. Dn -
De zwarthoppige en witkoppige Manakyn. = > -
de,
De Vliegenvanger met de geele Stuit. . Se en
55
Tab; Bl.
XXXVIIL ár
Xl 46.
Malil an
XLI 48
XLIII 49
XLIV. so
ee 4 DR
XLV. —
XLVI —
KLIK, 4 534
Th
SSS SESSIE
LYS T “per VO GE Loeke Ns eng |
Die afgebeeld en befchreeven zyn in het
Aa Ts The Dekekek
De Manakyn met een blaanwe Rug. es mk 5
De rond en zwarte Manakyn. = en i e
De gevlakte groene Mees, - Ge S En 5
De graauw en geele Vliegenvanger. - à ge n
De Gondkleurige Mees. = - ae = a
De blaanwe Manakyn. Ek = -
Het swart en blaauwe Boomkruipertje. a a =
De Weflindfebe Hoppe. - ‚5 2 À
De Purperkleurige Indifche Boomkruipertjes. in 5 8
Het Roodborflige Kolibrietje. > en ee «
Het Groenkeelige dito. - = e al -
De Hazelmuis of Relmuts. > = … -
De roodborftige Merel - = - =
De Leeuwrik genaamd Calandra. HEE - -
De gevlakte Mol, = zion - - 5 :
De Berg- Mosch, Mannetje en Woyfpe. en 5 5
De langflaartige Mosch. = Zen = 2 *
De bruine Vlafchvink. Da : 5 7
De zwart en geele Kriel- Mofth. Ann E e =
De Mofth van Brazil. - het Sen 7 5
Het St. Jakobs Kapelletje. Eee 8 € 5 5
De gekraagde Vink en groene Diftelvink. > - > |
De gefthilderde Vink, Mannetje €n Woyfje. ee s À
_De Amerikaanfche Diflebuink, Man en Woyf. Te ;
De kleine bruine Butoor, 5 5 Be 3 5
De Canuts- Vogel. - 5 3 ed À
De gevlakte Strandlooper : ee : 5
Het Dennen Boomkruiperije: en 3
De kleinfle Waterhen. 5 ze ee nn
Het geele Winterkoningje. - > en n
De Amerikaanfche W ater - Rall. ek en jn
_ De lang flaartige Eend van Terreneuf. a 5 E e
De Plevier met gefpoorde W scken, 7 Ön
: El /
| oee |l 1 Talma LKSN Í {_n | Det
55
Zier Snebben van zeer weinig-bekende Vygelen.
De Spoorvifth en de Indifche Gattorugine.
De Zee-Vledermuis en gevlakte Acarauna.
De gehoornde Vifch en Lee- Kuorhaan.
De
De gedoornde Krekel of het Fluit- fokt
De Walvifch-Pok met Polypen.
De Zee- Slak en Haairige Krab.
Kee OmsRs ole
Groote Kakkerlak.
Het Korallyn als Haring- Graaten.
De kleine Moeras- Gap
BDE
De Scherminkel, een Info ke ret
Jongen van den Grooten Zee- Hond of bonten Haay.
De zwarte gekroonde of’ gekapte Gier.
gedoornde Haay.
De Moeras- Havik en Rietvogels.
De
De
De
De kleine blaauw graauwe Vliegenvangers, dito.
De Kruisbekken, Mannetje en Horjeg
Geringde groene ‘Pappegaay en de Blaauwkoppige.
blaauw gekruinde en de Goudwiek Parkiet.
Vogel Dodo genaamd,
Guineeftbe Big.
Kuraffaufche Paaurwies en Bd Euicos
kleine Lyfler.
Penfjlvanifche Tri
bruine Chineefche Paauw- Oog Kapit.
Goudkruinige Vliegeinvangers, Man en nllaje
Goudzewiekte Vliegenvanger. —
De Ghineefche Schildpad Kapel.
De zwart gekeelde groene Vi Bnr
De zwart en witte Boomkruiper.
gers, NEL en Wft
db
7 ig lieg
De Witkeelige Mofih.
De geele Kapel met Zitvervlakjes.
De Worm- Eeter van Penfylvanie.
Het Wirginifch Boktorretje.
De Dikbek van Malakka en de acar
Een geel en zwart Kapelletje uit Karolina.
De kleine Wulp, Corlieu genaad,
Het Papier- Mos.
De Yzergraauwe Strandloper of. Koet. Plevier.
De Fregatvogel.
Een Chineefch Goudoiftbje.
Het roode Hoornwier.
Het Dier dat men de Luijaard noemt.
DE TE A
:
Ho wt t
VDE Ad EAR DLD GE ADD rs
Tab. Bl
LXX. ar
LXXII « “23
LXXII 24
LXXIV. 25
LXXV. 26
ace Ni)
LXXVI, —
es 28
LXXVIL 29
LXXVIIL 30
gaans EN
LXXIX%
EXXR
LXXXI. 33
LXXXII. 34
LXXXIIL 3#
LXXXIV. 56
Ten 37
LXXXV. —
_LXXXVI, 38°
LXXXVII. « 39
ne 40
LXXXVIIL —
LXXXIX. 41
XC. «42
NC vi
XCII, —
XCII 44
XCIVA SS
XGCV. 46
XCVI. 47
XGCVIL —
XCVIII
XCIX. so
St
GC. 52
eN
De Vrugt van den tammen Sorbenboom.
De Vrugt van den wilden Sorbenboorn.
LYST DER BOO M- EN PLANTGEWASSEN,
De kleine blaauwe Klokjes- Winde.
De Gentiaan met Zeepkruids- Bladen.
De kleine gemeene Klokjes- Winde.
die in het Zevende Deel voorkomen.
Tab. BIJ
TITS
IV.
XXXII 36
DIL At
lbs 0
8 er Bj arrnin Ee a Bick ei, | Tab.LI.
Ber roff Tad Tepe Bfoverkin.
| A Cu ALE IM „Scigrrarr geedit. MA Staf te Lrtreer figs.
} | nk Curl DPir. Sar. Cas. MAJLLLAAS d
j 4 La = pe e \ è
_Prrws dorfo deerwleo. 051. VII heil. Le Mamaqwn a dos blews ef
Le Managwin rouge eEMmoir.
Parus twber e£ niger.
Eer ge Lecfte Dreife, rabat
Ser or wi TD Bd iegem[iager. 2
Nee
5 ENEN EEAN
Glan ad viv. delier. ML. Saligrrvarsr geedit. Jofer Seharb Lrtrer Safps.
Aar Pir. Sac. laar. Majestatis. |
Parus viridis maculabugs, BE NSA a VILT Jheil. Tie Melange verfe fachefeée TEE
Mulaig apa cinerea ef lwfea. La Moucherolle ardoife ef j ame.
lie wergold efp Preife Hard Der bleke ovation | Tab. LUT.
Yi)
be)
ATA
G-Cdaaridr TM tE AM Seliger geet. Jole SehafeLztrer Sefo.
aur Pri. Pae. Caar. Majartatis. |
$ Vr a,
Paars wwrews eb ‚N° #5.VZZ. Jheil. La Melange doree gee
Parus coeruleus … he Megan
| Dee ehoase tad blaie Satter bjevefer Tab rmv.
| Der Briebehopf- |
9
C-Edvardr ad pirelli. A.F. clie edt. Fok Sehardlrdor SGS:
Grover Lore. Saen. Caar. Majertlatss s
145 . À der 8 5 : ° fel
Geréhria, coerulea eb NLG TA : EN Sg VI. Therl lie Grmmpere mw noir ef bleus
Upup Av eG Le Wi ddehop Ô
Tab. Liv:
er ek xr bebe SrePtanrif e Ge 8 ava we
ef J &
69
PV
Á Á ()
”
Se
SES
ES
APS
kanse”
NS
ER
|
SSS
Ó Vi
N
A
oen Se EEN
Jor Shaft Lerdrrer Sape.
Cuerrr Pra. Saa Caes. Marertatis
G-Odvardin EEK Ak e:
N° 44 VIE Theil 3 Grimp erearmx pourpre des Tudes
Cerfhriae Tmdice purpurese
er Solbet uik vofher Belt der Rolle rf geumersrilf valve
Ee, 8 Eh breef en
} ir CN
LA: Te,
Ait Kak eN
/,
ij
af
ES
U
r
PIII
d
weej
Á UAA N vur
Gn
ld
Hil
i
ili;
acernd
Ki
GEZ TCE s A en ae Zes SDE geit. Jokse Liter feefee
gr Ek E arr Pr. Sea. Zaar. Mgjerlas. L
oib es, POUPG le dol Pi
0 Er Lesli CC
jecfore rúbro. NG: VII Thet S Zorge ver „ef le Lioiv.
vellivore T Mws Avellanarum minor.
Mellivora, gwome virida.
mm
Merula peefore rwbro.
JMH Sedigrrnarm gesl.
Czevrr P LE SE AAS » Marantarir 8
N° Sr:VIISReil.
mb: VIE:
Jol Schaffelaar flap.
Le Merle 5 gorge TOuge.
te Aro Be Serre e Had Der flecft Baitlroirf: | Tab Tvr.
Gerre Prior, Saer Gaas, Hazarlatg 4
Bd 5 Talpa maculafw. N°se VILTheil LaCalaadresef Une Taupe fachefée.
mnd
heden bemin
G. Edsardk ed vir GD IM Segers Scud.
Guerre Br. Sae. Czar. Ha grater.
Faller. morrfarus zmas eb foemminw. Ne VIT eit.
OEE SchafBikror fears.
Moineaux de Monta nes
Mâle ef, Féme le.
Ser Sperling mf (angen Se par, umd der brode
| Ee lomp Vr
Tab LX
GEduarde att Sn en a IM. wad geendid. Johs Pobafd Lzder Jeugps.
| Oor Stir. Sars Caers Hagastads 5
Paller emwwda ee N° go „VAL Jkeil ie Moineau à lon e qweuês
Linwria fwlea
ef La Dicke TWNe.
Best
fie _gel6 td Ie
id 5 worde
orde Spe erltug î
mg B
rab.
EE
PIE
At
gans
xs
Oris
RN
Nen
PC
Cr?
erifpus Ee
eo
ant
hd Ee zon MF
en e vari sid
NP man geac ne
. ee E à mi |
Te es
TW
eG Fri (2 / Ja
TL E ' en Ei
5 en ef on
v dr nom
vBr £ 5
efil f
e Te
ef
É.
5
ef ver
Collier.
WD
ms 1
5) ij
\
a,
Lie Chardonner
JAiË
Le Pinlo
Zes
WES KN
ML
En
aart
‘ je 5
Cure Pri Faern Caear.
°62: ó
&
UZI EE
als freif dd Der gewe ieali6. Pab. LT.
| cali5 nf pi
il td il
RE
Nn A8
AD, Ô ETEN S E
À ki, Sin
GEdarde ad viv. deler.
Aviewla for a
Cardiwelis
Der gente Sad, err Er to ete Gier.
UNI vee zzai —
NIKE
ús
/s
bi,
W/, VOREN WD: AG 2 MH. Saprrarrr geadd MA. Shaft Leiber ffe
ze Frar. Bae. Cas: Haartatrs
Fringilla tetedlene uee ef Ee N65 VIT zeil. Tie Pinson Peinf, Mâle ef Pámelle.
Tab TXIV
ideeen
Carduelis Americana ,mas ef N°: VEE" Jhel. Le dhardonneret Ameriquamn,
Loermina | Male eb Eémelle.
Creer Bei. Sao: CaarMagastedes
Ardea Belle parva Fwleas.
Bd
£
‚
DE greet.
N° 65. VIE Merl .
A
e É Ee Bed Rolo ome. | A Taub.LXV.
DONEREN
eije
RE" Ge DSR
5 ir
Joh edafde Liteon Saas 5
Tie Pe Biwfor Brun.
Hi eN
dn
iS
p ei Leder e.
Edu asus vi Lel. | IMS” geeuddt: Se daf LLe JE
4 Ae | Gure Prio. Saa Caer «<Majeshais. s 5 Ee
Ne GEVE" leit. e Caawf.
Avis Canwfi :
te geflecfte B afferd-ro Bel dad D er Semvertbrianhjnefer. TabTcVIL |
af
ed
in TT = N Stuer era
mid = tE
SOES” ee
Kn AL SEE
ELENN "ea Zj A ATAAN AN zi
pe
Bn, ES
Ps Sd
vat Pass
TM. Pedaprruerers gridbe.
Gre Pir Pae daar: Marastade.
N° 67 Val Metil ;
Î | Lie Grimp erve arr
volk sedan Lztrzer Jufos 2
Lie Tringa fachete 5 ef
Spin.
; Dus Llerme AB ol eej Yad d er welb E Sotenkonig. Tab. LUXVII
RE
SEE INT
NZ
vn
ne
Eed
md
nr
Re
| 5 Cura Bio. Sao. daar Harestalis.
Gallizvuda chloropus mivima. N° Ge VIET Teil.
Re gulus Lwbews . |
La Pefife Poule deaws
ef Lie Roifelef j vue .
Der Amrertvantfelje Balt er|e | f over? S ovefrbelfönig, Pab TOG
e
EP E,
D
fi
ESSEN s
pr s
ee Eeen En DE A ed 5
TR EE EEE.
en, DER NONNEN es = En TEEKA A ne esn
Û Ke 5 =r mn a ee nT el dE
5 Mn, vi) EN Ree TR rk SEN ae ES 5 EES 7
AEN! N \ SOE ARRA INES SAERSNS SSN = NN TE
Rare : Te REEN Ee Bs é H Ne A,
ë RTT = 0 As Ee SEN SENSERS '
pe nnn
" mA AN Teer : ES
3 en Ass De ER RN en AN: DE nn ee TS
SD EEE EA PE Ee
ne A N *
5 ‘
rj Ea AE A H.S eAgrrcartrt gear 5 Jofk, Peta Lezmer Jeufo en
Rallws aqwatiens Knerroenie Ne 69. hars he Râle d evu dAmérique.
poundige Srfe ais Heifordland, boe,
va Ee | welt mf gefporutert Grgelr.
8
1
|
|
b
N
IN
Y
=
OTM ‘ à kl
\ SAAN KN EN
KAAN SAL \ N SEN 9 5 N
EEN etn AN ES ó dk
NN SANT \ l ij
AN AEN
BAIN ON IN. Ì
\ NNS AAN N
ee
Ne
NNEESSERENSANS
RESTEN en E
NR
DONS 4 a
SAS Rt
5 En een S 5
As SSA ERN
S AN S dom NN
en
rd Ss: ne hee ISS .
SEEN EES ANSA OET Se NAT Sn
nk ee nn Ee ln TSN ANNEN DID E = NT zi
EEN AERNEARSSN > 5
NN De he en AN En
= S }
me SES SEN
Geland DR Si IM Sakgrrvarerr gred. | Joh schaf. Lrtrer fougos :
| Cuerre Lein. Sao. Crezer. Hayertater 5
/ 5 \ Den
0 JOVI TJhetl. lie Cana u e-
New- N° 70. Ee Ze Canard, alongue TE de Terr
5 eperonnees.
Anas cauda longi him ex ij
neuwe. ef Tie Pluvier a aale
_foundland. Pluvialis atis caleare donafis.
| Beer Selndh el oor [ebr tie Hard toewig befonmder Tab. XXL
2
B.
>
k,
EES
SS s
ee
Ne en he
GEdards STEE EE G. Mescliisruardr j made Jokssehafde Leben fes.
Currie Bei. Saer Caashajssteige.
Rolta duabwor cwriofw Aviwmy N° VI” Jheil. Quatre Beef d Ozsearpe pew COrmauS.
ct qwodannmo do adhue ine ogifa ?
| Der Dpoenftleh „And Der Prdtanifehe Battortiguin. Tab. ESL
Sa lied
vega
Bron
RL
AN Ie
SNr al
ie
AAV?
Pi
NT il dk dens en 4 \
E Ws ús Hi ú LA
is RDD
NW \
4
ger Ny,
NN eten sar)
NN Nd ì bark
bt
vi
PINS PIII AHS
/
Ss
oe,
G. Edrards ad wir. dean. J.M. gea. Joh Sebaft. Lezbzer: Jeufps 5
EEn Carre Zi. Saze. Caar. Mayarleti.
Gattorugima Indiews; et N72 VIS Jheil. Le Poillon eperonnes ef
Bifeis calcaribus preditus .
Lie Gattorugina des Indes
G-Edwarde ad sriv. dekker.
ATD geaudit. e
Bifcig Vefpertilio merinug dietug. N°75: VUIL STheil Tie Ch
Acarmunv maculata. | |
Ee (ouris de Mers et
T? Acarwwna noir et blanc.
pes
Der Joefifeh Amd Der Fee-Sroepton. Tab Da
GZ. Edkramdln ad vir. der, T.MU.S edgar crd.
Czar Pei. Se: Caers. MayerliiËës À
Bifeieuwus corrruiuws … | ‚N77 Veil. Ee Poilfon cornw5 et
Scorpius marinus. | Le Seorpion de Mer.
+
Der groe GirfehBifer Loet das pfeiffendeFufecE Tab LAAN
t
Blaffa maehna .
Infeetum Fibula ee
JM. Sehgrmarmr greet.
Carr Sri. Saze. Caers Mayartatis
N° 75 VIE Jheil.
5 Joh.tehaft.Letrer fruipe p
Le Grand Cerf-volaaf 5
et Lie Scarabée ifflant.
dn
de
Belamus oel ew. Polyp
hans
ke
„ot
Dre aA fele Geen e mf Boh yer die Seef! ecfe, Tab XXVI.
der awrielgte Gre Stad Die Koralle ir geffa- £ eimes
Gerräg oves. |
AD
‘ GCdvarde Albre. TM SPeigrmmarnre AAL: Jot, Peerd: Le Jeugps
18 wis. NS ENE Theil „ LeBalanug de la Baleine aA des
Trimare Marimws. Cancer hirfwius. Ten Re, Ge ze
delle offa, Halecwra semudans. 5 ; ve De En orme
Ì
‘
Die Plpiave Doraff Sehiloliöte. Tab za Ee
GZ Lrvarde ad wvir. GE TM. Sadigrrearer:. meid, JoAsehgfbleitrern Joure.
Kk Cere Brio. S. zodaaer. Majertadris s
Te fludo parva lwfola. | NS NIET Teil. Ta Petite Torfvë de Maré cage.
ue
$ ex aefp ore Se eid ze ft hj) var! w/ eef Fo der Tab XXVI.
Spadier[fo ef gemert wird.
ha N
| a a
Ng
Ene
ANEEINNN NEER. +
Zen neen
Rä Edwards wel viv. delen. IM.Sedigrrarmr gront. en an Ee En
Crerre Pri. So. Caan. AM. zj estate
Galeus Acaafdrias, five Spina Pilais. N° 78 vut Jheil. LG e Chien de Mer e erommne avec
Tulectiwm Virgulfum. ambudaus dichum. \’ Inlecfe app Ie le Bafon Marchant.
had
Dn
ni
,
Je „Satigrrarre Z GL. Jeen Seerde. Lezer A veegoe É
Arre Pra Saer. caar. Miarastatis.
Cafulws maj or Pilcag. SEND 70 vrei Le Chaf de Mer Major.
G. Edwards ad viv. det
fel
8 er 3 gevo xe oder mit eier
J x Ne Ee EE *
wad Òre fe wor UD 1D Ex ee Fot vavÂl|
G- Easviartb adrie. lin. J W. oreeaÊl, Joh. S ehaf Leteern fufos.
| Over Pir Sz. Cass. Hezzardag :
Ar zen ee / je /
Val fur niger criftetus . N° 80. VAL" Jherl. he Vautour Noir Cowronne,ow
Serp ens Tadáows miger ef albus. Chaperanne,efle SerpenfNoir ef Bland des Indes.
: | Der Borat Falef wnd der Kohr Bogd, … Tab LXXXL
| oder Sarofmifehe Smering, 5
ad
G Cr ad vin dehin. ni ennn : zi nn | | IMS; atd excudt
Cum Priv. Sac. Caes. Mes: /
| | N° az. VIT“ Jhedl | |
Accipiter Paludarius | le Faucon de Marais
A Ee etl Ortolan de la Caroline.
| Der Papy age) mit einen Pals Greif. oe, table
| und der blau Konfige Bap age …
| | | | |
/
EAI
kar,
IAM Seligmarn excut
$
ELT
| Cum Frio, Sac Caes Nayestatis
N° sz. vII® Theil
N 8
P(ttacus minor Torquatus le Perroquet a collier et
Pûttacus munor capite coeruleo. le Perroquet a tete bleue.
Der mit < apbier gefrónter Bapvage, a Tab. LXXXTIL
| appage mit Dofd Stege. 5
N
Ee nen nd aren,
RE AS ek
NING
NESS Sn
SEA SRRREENNS EN
RN NEN SN N SS
ANAMNESE
N
Al
\
III
Lif
Er
/
OE
LIE
CED
Sd
N° 55. vre TJ heil | en |
Plittacus minor vertice Sapplarino. __LaPerrique couronnee de Saphire,
Pfittacus minor alis aureis. et la Perrique aux ailes d or
| Tab. LXXKIN
a
NES
NE td, Ne
AN
&
N
R A \
TAM. Jeeligmanr evcudtt
G Edrards adm zi. del. De ee ED JE Caes Mij es
SeeNe BM VI heid
| Le Dodo et le Cochon d' Inde.
C
Dodo avis
Maus Africanus
Porecellus Guineenfis dictus
ej
Á
hi
‘
N
A
Re
Lea
ë
ed
ek EN
/ DS NSE
kie ASENNNN\
NE AN NSONTDN Nr
5
ä > En 5 S 5 ik 3 5e ANALE
Ss KEREN,
NSS =
mrs NE)
Led Esvarde adri. En
Pe
IM. Set EGITLATITE CELLAET.
MA. Sehg/tekhedrer Jeugps.
Zer For. SAL. CAAS. Aeg) SEP ES
Avis Civra{ao
diefa. Avis Aaa) ow. N° 86. vrterMerl. TD Oiseaw de Curassauw, eble Cusco.
Wbs
LN /y Dj
fj)
ww
14
je
Hi
LH \
AS
5
\
Á |
et
G Edmarcl wat wi. dedrsy Cere Sai. Saer. Geas. Mzyasrtatds 5 IH Sedigprarr gemd
N°EEVUE PRET, … Pefile Grive.
Ad
Eur dus Pp UUVAMË .
IN
ze Benfilvanifelje Gerdje tard der brite Sipmefterlrg. Tab OOM
G Edwards ER vir. dean. Cure PriD. Faceless. Agjastatis. Ze
Alaude Penfilvamica. Nerf Mel. — HD Alouefte de Pen(ilvaunie,ef
Papilio Lulcus. | Ek Te Papillon brun.
ward ad viv. debar |
2 Ls ze
Joh. Seb. Nes Je
Swen Lieg endfehjeir
| pper nik golderer Browen
| Euv S |
a, Fab. LXXXVIIL
iv
| D erve Ate
EENS se
DARE
ee
gen
TES lr RE
Cze: ‚< ) « MJ, Pd Ze
Multi
j 0,
d 4
N Dn TJheiÂ. Mo h Ì
RGL
| - Gs
+
Tab.LXXXIX.
Î
'
Í
Ì
|
Der tegen-Schnápper mit gofdenen Slagen,
mb der Klee tate chilòfróe a chymefterling
\
' f Á i
6 Eduard ad viv dehan. ze | a
5 Cum Pri. Sac. Caes Mayestatis
A | E ogg. VIT Theil
Mufeicapa alis aureis e 9 3 } Moucherole aux Ailes.
Papilio testudinarius maculatus, dorees Papillon To rtuê marguete,
hs |
| EE Orne liegen. Schnápper mit Behiwarser Frit é lab. LXXXX.
| _ Amd der Zehmmarde ünd werde Jatmbhacter.
ame
RA
A
/h ac! Sk
\ ERN Anr dl
pr m\ (7 A #
Orr rh TND
ain NN
G, Eduara ad vr / ji Mi, EN as EE 2 is EO, ak Ek Mn it
Cum Sriv. Jac. Caes. Mays iztis
Mufcicapa viridis eutture nivo NS go. VIE: heil La Moucherole Verte a Gorge Noire,
Certhia nigra et alba | | et le Grimpereau Noir et Blanc
Tab. LXXXXL
dwe Sliegen Sebnápper mit Kother Stift, ein Sr ûmd eine Ste 5
1
En
t
t
: 5 \
8
in Sl OZ
: ==
, E
K
8
e SS
2 \:
ae
\
t
|
Ee
G Elias s
N° O1. NET hela | Menthesoles a Gorge Rouge,
Mufeicapa qutture trubro e [ |
_Mâle et Femelle,
mas et foemina. He
Kleine Sfengrate Sliegenfänger, cin Sr, wd etne Fie.
:
Tab. LXXXXII
G, Eduardr ad vir. delin. 5 aren 7 IAM. Seligmann excudt.
: Cum Prù. Sac. Cacs. Myeftatis.
N° ge. VIE Theil |
Mufcicapa parva (ubeeerulea Petites Moucheroles gris de fer,
mas et Femina - 5 Maâle et Femelle.
Der Krúmfehnabel cin Sr novemer ef Tab. LXXXXIIL
G. Eduard ET: à ei EN Liefs exc.
, Cum Frb. Sac. Caes Majeftatis. :
N° 5. VIT Thl.
Bees Croifes, Mâle
Loxia, mas et Femina et Femelle.
Der ‘Operling mif weifder Grift nebft einen Tab. LXXXXIV
Delben Demetterfing .
Eid ad zr, Lln 5 TN Len exe:
Cum Pb. Jac. Cac. Majeftatis.
BEENS 94 VIF, heil. \
Moineau à Gorge Blanche,
avec un Papillon Jaune.
Faller gutture albo.
Tab. XCV.
Der Mrmfeefder úmd der Biegenfäfer.
G Edvard ad vó: ED TN: Sliamann excud.
Cum Fri. Sac. Cacs.Mgjeftatis.
ed N° 93 Vrt Theil
Le Mangeur de Vers, et le 4 Vermivora Scarabeus
Scarabee Chevre. capricornis.
S - Tab. XCVI
Der Kernbeiter oder Dieffchnabler ats Mkatacca td der 5
acarini nebft einem Életnen Febmetterling.
Á 0 Een
eeen ee
LAM. dehomana ezcudit.
ad vir del. 5
ó 5 lajeflatie.
N° 96 VII Theil.
Le Gros-bec de Malacca, et le Jacarini, Coccothrauftes Malaccensis, Jacarini
avec un Petit Papillon Jaune Papilio parvus luteus.
Der Mimbre{l oder fleire Sraacher dad Das Berrier Srook. wabXCvir
g-Cdvardr ad vin. ain FM Seigmarar geler. Johgehafkkider Joppe.
Care Bi Sao. Gran Hafartatie. f
Arquafa minor,nofbafibus Witimbrel N 77 VIET Theil. Le Wimbrel „ow Pefif Corliew;
icfa. Mufeus papyraceus. ef la Moulle de Papier.
Die Cifdengratie Diaferdrofel mit Maferbifner Woten, Tab XOVii |
|
eme Art von Becafinen.
: ZA. Seligmann ezcudit
Cum Priy, Sac. Caes, Maseftatis :
N° gs. Vals Jheil
Tringa grifea lobatis inftar, ö E Tringa gris de Fer au pied de Poul,
Fulices digitis. de Fau efpece de Becafline.
DieFergatte ein Beevogel ind. ein Steffen. TabXCDX,
A
AN
9-Ldwardb ad viv deln. FM Felipreaner gecubr Josca /bLitren frufas.
Car Bir. Sao laar grartaiis.
» Avis Rabihore ados vel Navis bellica N°gg VULSJheil. La Fregafe ; Poiflon de la Chine.
dieta. Pilves Chinenles. 5
Das Fatillhiee oder Der fi 5 Tab.c. N
ian,
lijk LA
G Edward al riv. dele. IM. Segrare geedit. JohSehafikssre fps.
Coor Liv Sao Caartugjertatis.
Tgnavus. : Noo. VUIL Teil, Le Paresseux.