Skip to main content

Full text of "Afbeeldingen der fraaiste, meest uitheemsche boomen en heesters ?die tot versiering van Engelsche bosschen en tuinen, op onzen grond, kunnen geplant en gekweekt worden ? benevens de beschrijving van derzelver kenmerken, voortkweeking, nuttigheden en andere bijzonderheden, ingericht om aan de liefhebbers van zodanige bosschen of tuinen de kennis van dezelve zo aangenaam als nuttig te maken /door J.C. Krauss."

See other formats


$ 


AFBEELDINGEN 


DER 


FRAAISTEN\ MEEST UITHEEMSCHE 


Jee OO M EN EN HEES TER GS: 
| DIE TOT VERSIERING VAN | 
ENGELSCHE BOSSCHEN EN TUINEN, 
OP ONZEN GROND, KUNNEN GEPLANT EN GEKWEEKT WORDEN; 
BENEVENS DE 
BESCHRIJVING VAN DERZELVER KENMERKEN, 
VOORTKWEEKING, NUTTIGHEDEN EN ANDERE 


BIJZONDERHEDEN, INGERICHT OM AAN DE LIEFHEBBERS 


ge ae 


VAN ZODANIGE BOSSCHEN OF TUINEN DE KENNIS 
VAN DEZELVE ZO AANGENAAM ALS NUTTIG TE MAKEN. 
en DOOR 
: 
J.C.KRAUSS. Med.Doctor 


TE AMSTERDAM, BIJ 


JOHANNES ALLART. 


MPDCCCH.- 


CONTENTS OF FASCICLES * 
oF 
VERZAMELING 
VAN 
BOOMEN en HEESTERS, 
TER VERSIERING VAN 


ENGELSCHE BOSSCHEN EN TUINEN. 
Val. Noe 


No plates 


l = Bignonia Catalpa 


Kad 


DONEWNH  OONUELWNE  NUEWNE ONUEWNE OVEWDE NUEWNE OVEN 
| 


Amorpha Fruticosa 

Robinia Pseudo Acaeia 

Robinia Hispiel A, 

Acer Pseudo Platanus 

Acer Pseudo Platanus, Foliis Variegatis 


Cornus Florida 

Cornus Mascula 

Lonicera Caprifolium 
Lonicera Capfifolium Italíicum 
Cercis Canadensis 

Spirata Levigata 


Cornus Alba 

Lonicera Periclymenum 
Evonymus Europoeus 
Clethra Alnifolia 
Spiraea Tomentosa 
Cytisus Laburnum 


Aesculus Hippocastanum 
Syringa Persica 
Syringa Vulgaris Purp. 
Lonicera Media 
Spiraea Salicifolia 
Daphne Mezfreum 


Evonymus Verrucosus 
Lonicera Nigra 

Daphne Laureola 
Spiraea Chamaedrifolia 
Liriodendron Tulipiferga 
Cytisus Nigricans 


Cornus Sericea 
Evonymus Atro Purpureus 
Ribes Nigrum 
Periploca Graega 
Spiraea Opulifolia 
Robinia Caragana 
“This list copied from the 


Cornus Sanguinea original fascicle covers, 
Lonicera Diervilla which, cut down, are preser- 
Aesculus Flava ved in a separate folder 
Colutea Arborescens (See catalogue). 


Acer Platanoides 
Acer Platanoides fol. Variegat,. mete 


CONTENTS OF FASCICLES Page 2 
OF 
VERZAMELING 


BOOMEN en HEESTERS (Cont,) 
Vole Noe 


= Ribes Rubrum 

= Ribes Cynosbati 
Evonymus Latifolius 

= Daphne Cneorum 

- Mespilus Germanica 

= Cytisus Sessilifolius 


VIET Lon 
Ì 


= Lonicera Tartarica 

—_ Aesculus Pavia _ 
= Mespilus Canadensis 

— Spiraea Media 

= Robinia Halodendron 

- Cytisus Sessilifolius 


_ Lonicera Alpigena 

- Ribes Floridum 

= Staphylea Pinnata 

= Mespilus Amelanchier 
- Spiraea Crenata 

= Acer Sacharinum 


„ Ptelea Trifoliata 

— Evonyms Americanus 

—- Daphne Alpina 

— Mespilus Chamae-mespilus 
= Robinia Pygmaea 

Acer Crispum 


—_ Cornus Stricta 

— Cornus Circinata 

= Lonicera Symphoricarpos 
= Ribes Petraeum 

— Rhododendron Ponticum 
— Mespilus Pyracantha 


— Ribes Diacantha 

— Mespilus Arbutifolia 
„- Calycanthus Floridus 
„ Cytisus Supinus 

… Aristolochia Sipho 

= Acer Tartaricum 


= Ribes Glandulosum 

— Rhododendron Chamaecistus 
— Mespilus Pumila 

= Robinia Frutescens 

- Cytisus Capitatus 

— Acer Striatum 


ONIN OVL wo NH DVIES ONVIET Lo NH OVIEW NH OOMEN ON 
1 


l = Cephalantus Occidentalis 
2 «= Lonicera Xylosteum 
> 


6: = Spiraea Sorbifolia 


CONTENTS OF FASCICLES Page 3 
OF 
VERZAMELING 


VAN 
BOOMEN en HEESTERS (Cont.) 
Vol, Noe 


— Rhododendron Ferrugineum 
= Spiraea Hypericifolia 

= Spiraea Hypericifolia var, 
= Mespilus Cotoneaster 

- Comptonia Asplenifolíia 

— Acer Monspessulanum 


= Cornus Paniculata 

—_ Rhododendron Maxinmum 

=_ Colutea Pocockii 

— Colutea Aperta 

= Bacharis Halimifolia 
er Ne ei: 


Ribes Alpinum 

—„ Staphylea Trifoliata 

= Rhododendron Hirsutum 

— Philadelphus Coronarius Nanus 
= Cytisus Austriacus 

= Acer Montanum 


= Cornus Alternifolia 
— Aralia Spinosa 

=— Araliae Foliúm 

- Colutea Orientalis 
„ Acer Dasycarpum 

— Acer Rubrum 


= Acer Creticum 
= Acer Campestre 
3 » Cytisus Alpinus 
h = Ribes Grossularia 
Je Ribes Uva Crispa 
= Ceanothus Americanus 


PH OOUELNDE AUF N HNE NE ONU NH 
] } 


ACOT CEMPERUNE ELEN desiere. LTO hiriodendron tulipifera...:; 
t aedtioud vermeer AET Lonicera hont MORREN 
0 nd Genet Ent en en ed ER GEPTITOLEUB seas 
TETE ee dee ve LEN n à italicum …… 


coerulea …s. 
el ve MRE 


ssulanum . se. ee 
WH montanwun 


„ monspe 


mrt Use 6 8-6 vs Kk 


TT HORNE enen ns neve 116 ie media „sees 

W ps eudo-pla vanus hen vt IEN id TE tn kad 

se fol. var.: 118 " per "de lymenun EERE 

ij plava HOR OOB Henverseese 119 ik serotina … 

ik tolils var.... 12 n Semper-virens …….. 
BEBUDEUN vermeer  1B1 ” symphoricarpog er. 
ORE ENE enb meri  198 jh tartatieca vie eenn 
TRR wenn kes is 158 xylosteum seen dt 
EERE sees eecevers 1RA Mespilus amela er pre vee seseee 
AeBculus MANEN avm aess 48 gede EE 
hippoecastanum «…... 49 „ ana wedn en nete den 
" DAVIEN blekere ss 50 Ù hentai eva ien 
amorpha Trutioos . es aise. 91 ij PUOLIG aaan nes 
aralia spinosa iks dais se 46-4 u chamae-mespilus …s« 
Aristolochia « sipho need DE „ ootoneaster «disse. ,% 
Bacharie halimifelia ses. -107 B Pyracantha ….. si: « 
Bignonie Gatalpa «…seeses.« 84 Feriploca graetae ….…. Waak: 
TROTOBRN Uiterst a Phäladelphus coronariug „we 
3 VREE ew i 86487 nanus « 
Calycambhus floridus .….... 4 PVGRWU EFT TOL TEEN eer eeen 
CeanotHis americanus .…...s 14 Rhododendron chamaocistus .……. 
Cephalantkus occidentalis « bj dj ferrugino CUM dek 


Gerda. eanadensás aw... 55 " RAPE ee 
ie BidBdnastrum se... 56 u Wk SEN eten 
Glethra alnifdlia ….....…. Br a: PONEEORE ee en da 


COTUSGS HREMEN ies oee ee. 89 Ribes alpinum «eha dine. 
k, ARDDPEBGENB …...... 90 vo aynostabl nnen 
„ oraarbalie ., EEn 02 u AERERAENA 
en DONEER senses. 95 ed TN evans 


Comptonia asplenifolia .….…. SEGOSBUIAFT8 ss..es.act 
1 


Cornus & „neee. es eee 4 e nigrum EEEN et ek 
8 a ternifolia hese 5 2 erk ek venen en 
id eireinata RN Re ene ss je) s arsepe ene dn 
n floriaus sshsraarenn sd Robinia rde SCENS seavanse. 
" mascula eeens een 8 GETAEANR asen sss sem 
” pantordaetus vs 9 id hatodendson sets 
n sanguinea ease e 10 ek f hispida ch dh dea 
n add Benen an sid be Pseudo acacia 
x riecta es. .se ese es 18 , Pygmea kde Ark BL AK Od 
oytisue hehe Eeten tk 94 5 BPNOB8 ssseseaess.. 
RORE venarsers OB …_Spireea chamaedrifolia ..... 
ie GADTBAUUR dese... a 96 ee GEBNRER sens srese... 
ie ERDNEDNN eeersseees 97 ee hyperieifolie heksen 
5 sessilifolius …. ee 98 ” VAL esse 
5 nigricans Eend lk Te ie bate hte en 
Ee BOONE SUB teeessveek GB Se MEUL avosenansnes 
RUN nd een 99 he norbifolja .. EEn 
Daplne ainins EN DD. k 51 mu tomentosn ne Ad ke 
eet RNR eet bees je ie opulifolia EKE 
nez et. pe) saliei bna. 
Evonymò BEE nk Sternen Es, 
a Fo „ee s Uri Òlia en 
je Stropurpureus Ae # Syringa ee 
RD en : Ee ; (5 ii Vul Ae 


DEN HEERE 


MAR TINUS van MARUM, 


A. L. M. PHILOS. EN MED. DOCT., DIRECTEUR VAN DE PHYSISCHE EN NATURAL N 


EN-KABINETTEN EN BIBLIOTHECARIS VAN TEYLER'S MUSEUM, SECRETARIS 
VAN DE BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ DER WEETENSCHAPPEN TE HAARLEM 


LID VAN VERSCHEIDE GELEERDE GENOOTSCHAPPENs 


wonrRDtT DIT 


MET 


Den Ge ee oe onde en NE Oe kn de | 
ee MET DE MEESTE HOOGACHTING en 


z < re REEN ON ete ren er ee ills 
Gt me eeen, ee as Se Sin me en 


t, 


Ne MEM Keek DH 


Sedert de fmaak in de Nederlandfche Tuinkunde, volgens een verhevener doel werkende, een 
geheel andere wending heeft genomen, en daar door meer en meer de voetfpooren der Natur 
heeft opgevolgd; federt zijn ook de hiertoe noodige verëischten, zo wel de aanlegging als de 
beplanting betreffende, talrijker geworden. -— Welëer voldeed, tot het aanleggen van groot- 
fche en lommerijke Laanen, de altoos uitmuntende Fruitboomen uitgezonderd, alleen de Zaxis en 
ander bladrijk geboomte. De Zwinkunst bepaalde zich bij flechts weinige foorten en afwisfelingen. 
Thans heeft alles een geheel ander aanzien ontvangen; eene geduurig afwisfelende menigvuldig- 
heid van groenende Sieraaden zijn nu de bouwftoffen voor onze Engelfche Tuinen geworden; 
weelig bloeijende en vruchtdraagende Boomen en Heestergewasfen vervangen het voorig fomber 
groen geboomte; en alle zoodanige gewasfen, welke, uit andere luchtftreeken op den Va- 
derlandfchen bodem overgebragt, weelig tieren en opgroeïjen , zijn de geliefkoosde voorwer- 
pen voor het kunstminnend oog van de hedendaagfche Tuinkundigen geworden, waardoor het 
derhalve duidelijk blijkt, in hoe ver de tegenwoordige Tuinkunde zich luisterrijk onderfcheide 
van de te voore gefchoren groene hagen en flijve berceaux, en hoe zeer zij hierdoor derhalven 
meer aanfpraak maakt op eene gelukkiger nabootfing der Natuur. 

Het nabootfen der Natuur, haare fraaije en fchilderachtige partijen, zodanig sk: zij die al fpeelen- 
de in het wilde verfpreidt, in onze Lusthoven, vooral van eenige uitgeftrektheid, overtebren- 
gen, is toch den arbeid der Kunst overwaardig. De beroemde Tuinen van Verfailles, naar den 
aanleg van LE NoTRE, mogen, gelijk men verhaalt, tweehonderd millioenen gekost hebben, 
hun roem moet gewisfelijk zwichten voor honderd Engelfche Parks en heerlijke Buitengoederen, 
in alle deelen, zelfs der Noordelijke Rijken, van Europas zij zullen, daarom, ook vergeeten 
worden, terwijl een beter fmaak, welke de Natuur getrouwelijk volgt, altoos zal blijven be- 
haagen. 

Nog bevalliger worden onze tegenwoordige Tuinen door de in dezelven plaats hebbende evene 


redige famenttelling der grocijende bouwftoffen, zoowel met betrekking tot derzelver gedaante, 


als voortbrengfels van Bloemen en Vruchten. Geheel de kunst &er groenende Archite@uur is 
krachtloos, zo niet eene regelmaatige famenftelling van gewasfen, de onderfcheiden tijden van 
bloeijen, en eene ftreelende fchakeering van kleurige bloemen, haar onderfteunen, en het gree- 
tig oog niet verrascht wordt door eene geduurige afwisfeling en derhalven door elkander opvol- 
gende aangenaame gewaarwordingen. — ‘*t Iszeker dat Neêrlands van ouds beroemde 7uiz- Ar 
chiteêten veel fimaak, overëenftemming en regelmaatigheid hebben weeten te verenigen, en dat zij 
het nabootfen der Natuur, zoo wel als het famenbrengen van Oost- en West-indifche planten 

met die van ons Werelddeel, met een kiesch oordeel verricht hebben; evenwel zal men des- 
niettegenftaande gereedelijk toeftemmen, dat het denkbeeld van die volmaaktheid, naar welke de 
Tuinkunde met andere kuntften wedijvert, alleenlijk dan bereikt kan worden ‚ wanneer de Zuinvriend 

En | p met 


ete 


Iv EEN RNR eN B 


met den Kunstenaar vereenigd, verdubbelde poogingen aanwendt, om de daartoe noodige dee- 
len te leeren kennen, en derzelver voortplanting op onzen grond te beproeven, of, daar het 
noodig is, te verbeteren. 

De verdienftelijke Zwin- Architect G. VAN LAAR, te Alkmaar, heeft dienaangaande reeds een 
begin gemaakt, door eene uitgaave van fraaje Twinfieraaden; welke mede bij den Drukker 
deezes in het licht komt. Deeze pooging zal echter ongetwijfeld van meer vruchts weezen, zo 
dezelve opgevolgd wordt van afbeeldingen en befchrijvingen dier groenende voorwerpen, welken 
tot bouwftoffen van de aangelegde partijen moeten dienen. Om dan den Beminnaaren van Tuinen 
ook in deezen te gemoet te komen, heb ik beflooten , zodanige af beeldingen en befchrijviùgen 
van eenigen der fraaifte en nuttigfte zoo in- als uit-landfche Boomen en Heesters ,te vervaardigen; 
en men zal daardoor, vleie ik mij niet te vergeefs, eene juiste evenredigheid in de fchakeeringen , 
in de hoogte en laagte der gemelde gewasfen, en de beste voorfchriften ter aankweekinge verkrijgen. 

Het oog verlangt altoos, (dit is eene onbetwistbaare waarheid „) naar eene geduurig afwisfclende 
evenredigheid, en deeze kan niet anders dáárgefteld worden , dan door eene gegronde kennis van de 
planten. Afwisfelende kleuren ftreelen het oog gewislijk veel meer dan de eentoonigheid van tel- 
kens hetzelfde gewas en de zelfde bloemen te zien. Bloeijen, bovendien, alle planten in een’ tuin 


gelijktijdig, dan verdwijnt het bedoeld genoegen weldra geheel enal, en wij houden, naa een_ 


kort tijdsverloop, niet overig dan bloemlooze bladeren en ftammen, of takken: alleen de afwis- 
feling van elkander opvolgende bloemen, van het vroege voorjaar af tot den laaten zomer toc, 
moet in deezen het doel van onze Tuinkunde zijn. Hebben de voorjaarsbloemen uitgebloeid , dan 
vermengen zig, de dikwijls nog fchooner vruchten , met de laater bloeijende bloempjes, en fchen- 
ken ons in het afloopende jaar het laatfte kleurtooneel der groenende fcheppinge: doch, dar ge- 
noegen kunnen wij nietten vollen (maaken, zonder kennis van de planten en van derzelver bloeitijden 
te bezitten; door die kennis alleen kan men zijnen Lusthof aangenaam en verrasfchend maaken. 

Die kennis nu wordt ongetwijfeld niet verkregen, dan door de natuur zelve, of door cene 
bondige befchrijving, en getrouwe afbeeldingen van de voornaamfte boomen en planten; daar- 
door leert men niet alleen hugne bloemen, vruchten, zaaden en veranderingen, hunne geheele 
famenftelling kennen, maar ook de beste wijze om ze voorttekweeken. 

In dit Werk zullen alle mogelijke vercischten van dien aart in t oog gehouden worden; zoo 
wel ten aanzien der prachtigfte Boomen en Heesters, als omtrent dezulken welke zullen kunnen 


dienen ter verfiering en opluistering van grootere en Boschachtige Partijën , en der Vruchtfoor- 


ten welken bij uieneemendheid verdienen voortgekweekt te worden , zoo wegens derzelver vrucht- 
baarheid, fmaaklijkheid als zeldzaamheid. Het famenpaaren van het nuttige en aangenaame, is 
toch eene der prijsfelijkfte doeleinden van onze verbeterde Zwinkunst; en men behoeft alleen met 
betrekking tot het bevallige, flechts in het voorjaar ééne van onze wel-aangelegde Plantfoenen 
te zien, om het verrukkendst tooneel van fraai- bloeijende vruchtboomen, tusfchen ander boom» 
gewas verfpreid, waarteneemen en te gevoelen, , 


' | Aan- 


AN En 


denkt de ben G deltae og wi 


P 


Ee ae Yv 


Aangaande de wijze van uitgaave heb ik de volgende bepaalingen verkozen. — Om de 
twee maanden zal een Cahier van zes, naar de Natuur getekende en gekleurde, afbeeldingen 
van Boomen of Heesters, met de befchrijvingen derzelven, het licht zien. Bij dit eerste 
zestal wordt, (zonder ‘er smeer voor te betaalen) gevoegd een gegraveerden tijtel, en een 
toepasfelijk gekleurd vignet. — Het getal der plaaten, voor zo verre dit het geheele plan bertreft, 
kan voorloopig niet juist bepaald worden , echter durf ik den Lief hebberen verzekeren , dat het- 
zelve niet bezwaarend zal weezen. 

De befchrijving van ieder bijzonder -geflacht zal voorgegaan worden van de geflachtskenmerken 
van hetzelve, en wel telkens op eene bijzondere bladzijde: deeze zullen gevolgd worden van 
„de foorten en de voornaamfte verfcheidenheden. 

Daar het ondertusfchen onmogelijk is,om in zulk een uitgebreid werk „alle geflachten en foorten 
van planten, in eene clasficaale en fystematifche orde te laaten volgen, en Kenners en Bemin- 
naars evenwel zulk eene rangfchikking verkiezen, heb ik, in navolginge van de meeste werken 
van dien aart, getracht eene inrichting te treffen , naar welke ieder, het werk voltooid zijnde, 
eene rangfchikking kan dáárftellen, die hij voor de gemaklijkfte houdt. Om evenwel aan de be- 
doelde inrichting eenen leidraadte geeven,is op iedere plaat de clasfe en orde, naar het fystema 
Van LINNEUS gegraveerd, met ‘bijvoeging van zijn’ ngam: ingevolge daar van is de 
befchrijving van iedere plaat, (één of twee bladzijden druks, in groot quarto, beflaande „) 
naar hetzelfde fystema ingericht; en naa afloop des werks zal een, ook op dien vaet vervaardigd, 
clasficaal fystematisch register gegeven worden. ” 

Op iedere plaat zal afgebeeld weezen een groote bloejende tak van Te plant, over welke worde 
gehindeld; tevens met takken van onrijpe en van rijpe vruchten, zaaden , en fomtijds ook van bijzon- 
dere bladen ; dit alles zal voorts verrijkt worden met de af beeldingen van de niet bloeijende ftammen 
of takken, iets dat men in dergelijke werken maar zeldzaam aantreft, en echter zijne bijzondere » 
nuttigheid heeft; immers kan men daardoor in het voor- of na-jaar de niet bloeijende boomen en 
heesters onderfcheiden, het geen bij de verplantingen een uitneemend voordeel geeft. In de be- 
fchrijvingen zal vervolgens gehandeld worden over het Vaderland van ieder gewas, over des- 
zelfs ftandplaats, vereischten en grond; over de uicbotting, den bloeitijd, en langer of korter 
duur van dezelve;s over den tijd der rijpheid van vrucht en zaad; over de voordkweeking , 
en de nuttigheid in ’% gebruik, hetwelk men, omtrent elke plant , van dezelve zoude kunnen 
maaken. — De bijzondere deelen op de plaaten, met ae letters a. b. enz. getekend, zullen in 
den tekst nge Wezen worden. 

Bij den naam van den grooten LINNEUS zal nog gevoegd worden dien van den 
oenen HOUTTUIJN, voor de Nederduitfche benaamingen; ook zal bij iede- 
re befchrijving, bovendien aangetroffen worden de benaaming in de Franfche; Engelfche 


en Hoogduitfche vaalen : voords is de fystematifche charakterfchets van den Heere WILL- 
m4 và - DE- 


vi Kk Oe RK ER 


DENOW ; (voor zooverre dezelve gevorderd is) gevolgd, en daar deeze zwijct, de charak- 
terfchets van REICHARDs, en in ’t Nederduitsch die van mourTTUIJN gebezigd, 

Alleenlijk is het bij groote plamtfoenen en breede verzamelingen van planten, mogelijk, 
de Natuür naauwkeuriglijk te doen volgen; en daar mij, de gelegenheid in deezen, nog 
eenigzins ontbreekt, zal ik gedeeltelijk mijn toevlugt neemen tot de beste voorhanden zijnde 
afbeeldingen in andere werken; als daar zijn, wat de boomen en heesters betreft, die van 
den Heere Fr. scHMIDT, en het nog niet afgelopen werk van den Heere Du HAMEL; 
alle welke afbeeldingen, wegens derzelver zuiverheid en naauwkeurigheid, bij de kenners in 
hooge achting ftaan; waar verder die voorraad niet voldoende is, zal de Natuur gevolgd 
worden: de Heer j. MOONEN, Bloemist te Haarlem, heeft zig vriendelijk aangeboden om 
mij de noodige voorwerpen daartoe te verfchafen. 

Daar al verder de voormelde afbeeldingen van drooge takken niet zeer nn zijn, en 
echter alle mogelijke oplettendheid verdienen, zal het den Leezer gewislijk aangenaam weezen, dat 
hij in mijn werk zal ontmoeten eene korte redeneering over de foortelijke kennis dier voorwerpen, 
alsmede over de aankweeking van allerleie boom- en heester -gewasfen, gefchoeid op de leest 
van den gemelden Heere r. scumipT, wiens werk onzen aandacht hoogst waardig is, daar het 
voornaamlijk ten oogmerk heeft, eene opgaave van de kentekenen en de cultuur der voor- 
noemde gewasfen. 

Tot heden toe bepaalt de kruidkundige kennis van beomen en heesters, zig alleenlijk bij 
den tijd van derzelver bloei; doch die kennis is voor de boomkweekerij niet toereikende, aan= 


gezien men in het jaargetijde als men in deeze werkzaam is, noch bladen noch bloemen kan on= 


derfcheiden , het geen dikwijls oorzaak wordt van onaangenaame misvattingen bij het verplan= 
ten, dewijl ’t, in deezen voornaamlijk aankomt op het kennen van de jonge planten, takken of fte= 
kels; om defhalven die gebrek mede te vergoeden, zal ik, in mijn tegenwoordig plan , ook het 
kenmerkend onderfcheid tusfchen alle dorre takken leeren kennen, in hoop dat eene naauwkeu- 
rigere oplettendheid op deeze zelfde jonge looten, op hunne knoppen, klawieren, ftand, ge- 
ftalte, oppervlakte, bedekkingen, dóórfueden en inwendige hoedanigheden , bovendien nog 
aanleiding zal geeven tot het maaken van nadere bepaalingen en onderfcheidstekenen van en 
tusfchea nog twijfelachtige houtfoorten. 

De dóórlnede van de Bignonia eruciata, in den midden een kruisje pad de voor 
beelden van de planten Mespilus en Crategus, fchijnen de gisfingen, om nog duidelijker kenmerken: 
door deze oplettenheid te zullen verkrijgen, te bevestigen. Bij die geenen wier zaaden in: 
een harde {chil befloten zijn, verfchijnen , meestal, de vrucht- en bloesfem- knoppen 
aan de tweejaarige takken, en zijn, even als de bladknoppen, rond en afgeftompt; daar- 
entegen draagen de zoodanigen , wier zaaden door een zacht kapfel omvat zijn , hunne 
bloeiknoppen niet alleenlijk aan het einde der jonge fcheuten van den laatst voorgaan- 


den 


Tis 


Ra 


TE te 


ER en ne 


vr talkback à artan 


Ee 


Biot iii’! 4 lei Li mene sch od ME dn A is ina. Ml nd ee a Ee A df 
Fe Á 


Ve RBD Rm | vil 


den zomer, maar zijn ook aan het bovenfte gedeelte geplaatst, terwijl de bladknoppen 
aan het benedenfte der fcheuten voortkomen, en beiden, blad- en bloemknoppen, lang en 
fpits zijn. 

Deeze kennis wordt te noodzaakelijker, daar de uitheemfche gewasfen bij ons niet ligtlijk 
rijpe zaaden geeven, en de voortkweeking flechts bereikt kan worden door inënting, door 
ftekken , uitloopers „enz. — Deeze kunstige aankweeking, welke wel bij het aanleggen van groote 
houtvesterijen niet altoos plaats kan hebben, dient ondertusfchen, in enkele gevallen, tot 
vermeerdering der vrucht- en -zaadboomen, en is, ten aanzien van uitheemsch geboomte, 
volftrekt noodzaakelijk; want daardoor gewent hetzelve, allengskens, aan onze luchtftreek , en 
zoude ten laatften nog wel eens rijpe zaaden kunnen voordbrengen, gefchike ter plantinge. 
Reeds zien wij zulks, bij voorbeeld, aan de foorten der Robinia. 

Daar de gezegde kunftige voortkweeking dan, in veele opzichten, en met betrekking tot mijn 
oogmerk, van groot belang is, zal het den minkundigen Leezer almede niet onaangenaam zijn, 
dat ik mij thans eenige oogenblikken met dezelve bezig houde; breed er over uitteweiden, zal 
geene plaats kunnen hebben; want het voortkweeken door zuiging, of het infteeken van 
looten in boomftammen voorbij gaande, zal ik mij alleenlijk bepaalen bij het zoogenaamd en 
bekend afleggen, en bij de wijze van ftekken te planten, hetwelk bij de uitheemfche gewas- 
fen meestal aangewend kan worden. 

De takken welken men wil afleggen, zoodanig, dat zij nog eenig voedfel van de moeder- 

plant kunnen trekken, moeten zeer laag aan den flam zijn; of deeze moet, tegen de Natuur, 
gebogen, en zoodanig in de aarde bevestigd kunnen worden, dat de takken met dezelve be- 
dekt zijn. Ondertusfchen is deeze wijze van afleggen dikwijls van groote moeite vergezeld: de 
zekerfte en minst moejelijke aftegging gefchiedt, door de hooggtamde boomen, in de maand 
Maart, kort aan den grond aftehouwen, de wond met entwasch of klei te bedekken, de wor- 
têlen eenigzins te ontblooten, en de aarde rondsom dezelven los te houden: op die wijze 
zal men, in den volgenden zomer, eene menigte van jonge fcheuten te voorfchijn zien ko- 
men, alle welken, in het eerstkomend voorjaar, zonder moeite afgelegd kunnen worden. 
… De ftammen die men tot voortkweeking wil doen verftrekken, moeten uit zaad, of Tooten 
voortgeteeld worden, en aan den grond, van drie tot zes duimen, in de doorfnede , dik zijn. — 
Wil men voorts het wortelfchieten bevorderen , kan men in de deelen, onder de aar- 
de, eenige dwarsfe infnijdingen maaken; of, en heg geen nog beter is, dezelven met 
een dik ijzerdraad famenbinden: deeze wijze is gewislijk de beste, ook in die hout-foorten „ 
wier takken bij de hiaten aflegging, eenige jaaren lang, zonder wortelen te fchiecen, in de 
aarde liggen. 

Binnen korten tijd kan men, door het ín den grond fteeken van geheel afgefcheidene takken 
of fcheuten, van eenige ligtlijk wortelmaakende gewasfen , eene groote menigte van derzelver foort 

5 / doen 


VII NRR BB Be 


doen voortkomen. Daartoe gebruikt men jonge takken, die ten minften een fpan lang zijn; men 
fteekt dezelven; op ecne fchaduwächtige plaats, in den grond: hierbij heeft men voor- 
naamlijk, te letten, dat de bast niet gekwetst zij, en, ten hoogften, één of twee botten, of 
oogen, boven den grond uitfteeken: voorts moeten deeze kweekelingetjes voor de hette der 
zonne, en voor het uiedroogen beveiligd worden. 


In alle boomkweeking komt het voornaamlijk aan op de verkiczing van den grond: hoogst 
nadeelig ís ’ als men zijne jonge plantfocnen zet, alwaar zij niet vrolijk kunnen groejen; daar- 
tos hebben zij, even als de jonge dieren, een zeer zacht voedfel ten uirerften noodig. — 
Men vergist zig geweldiglijk, als men ftelt dat boomen, op een flechten grond geteeld of ge- 
kweekte, en in beteren grond verplant, als Wonderboomen zullen bloejen. Bij dic alles 
moet nog aángemerkt worden, dat men, een’ flechten grond willende beplanten, zeer jonge 
gewasfen moet verkiezan; de ftammen eenigzins gevorderd zijnde, moet men derzelver 
zuid- of noord- zijde zorgvuldiglijk met krijt, of een touwetje, maar vooral niet door eene in(hij- 
ding tekenen, ten einde den jongen boom, naar den zelfden ftreek, te kunnen verplanten: 
deeze omzichtigheid kan indedaad niet genoeg aangeprezen worden: even noodig is het aan- 
tetekenen, dat men de wortels van een jongen te verplanten boom, met eene evenredige me- 
nigte losfe tuinaarde moet omgeeven; want ook daarvan, naamlijk van de bedekking der wor- 
telen met goede losfe tuinaarde, hangt veelal den goeden tier van. eenig jong plantfoen af. 

Alle de tot dus verre bekende wijzen van boomkweeking, kan men, met goed gevolg, bij fom- 
migen aanwenden; bij eenigen geldt {lechts ééne, bij anderen meerdere wijzen: de Heeren pu 
HAMEL) VAN MUNCHHAUSEN € VAN BURGSDORF, hebben de vereischten daarbij noo- 
dig, onvoorbeeldig duidelijk befchreven, indiervoegen, dat de weetgierige met alle MORT 
vertrouwen hun geleide kan volgen. 

Het zoude overtollig weezen iets te zeggen wegens de verdere werktuigelijke uitvoering mijns 


werks: de eerfte aflevering der plaaten zal desaangaande ter proeve verftrekken, en alle de vol- 


genden zullen daaraan gelijk weezen, zo ten aanzien van de behandeling der kunst als de overëen- 
komst met de Natuur. Het is op deezen grond dat ik mij durf vleijen, door deeze mijne Bijdraage 
tot de Nederlandfche Boomkweekerij, de goedkeuring van den Beminnaar van £ mi, zoo wel, 

als van den Kunstkenner « te zullen _wegdraagen. 


& 


Els Ee ge 


en Ke 0e B Me 
HA Clasfe- A Rang, 
| Syringa 
8 ( | Sijring. 
k | | Flieder oder Syring. 
Lilas. 
| The Lilac. 

De oorfprong van het woord Syringa is niet ligt op te geven, aangezien eenigen hetzelve als van het 
Afrikaansch afkomftig, anderen van de roedevormige Takken, en weder anderen hetzelve van de holle 
Mergpijpen der Takken afleiden, 

Onder de Voorjaarsbloemen is de Syring even zo uitftekende als de Roos onder de Zomerbloemen. 
Offchoon de oude Dichters haar niet zo algemeen bezongen hebben, als de nieuweren, heeft echter de al- 
gemeene voortplanting haar genoegzaam vereerd, en men ziet haar, even als de Roozen, met dezelfde be« 
valligheid zo wel de laage Woning van den Landbouwer als de Bosquetten van den Rijken verfierem. 


5 Het-vaderland- van deze Heester is het Oosten „en — hoogstwaarfchijnlijk Chinag rt dik- 


Je wijls van dezelve op Chineefche gefchilderde papieren, {toffen en gaazen. Van re ales de las naaf 


Perfië, Klein Afi en Turkyë, van waar voor tweehonderd jaaren de eerfte plant der gewoone Syring 
aan den beroemden MATTHIOLUS wierd gezonden. | 
- Volgens het Geflachtsfysthema Van LINN meus komt de ones in de tweede Clasfe ve laan en onderfcheidt 
zich voornamelijk door de volgende kenmerken st sao mld a Aen 5 0 EN 
‚oe _éénbladige gepijpte voortdurende Kelk is zeer klein, met een’  vierandigen. rechtflaande mond. De 
éénbladige trechtervormige Bloem heeft eene zeer lange rolronde Pijp, wier vierdelige openftaande Bloemrand 
weder omgebogen is, en lineaale ftompe lappen heeft, De twee zeer korte Meeldrandjes zijn met de Bloempijp 
famengegroeid, zijnde met hunne Meelknopjes niet langer dan de Bloempijp. Het langwerpig, op de Kelk 
rustend vruchtbeginfel draagt een” draadvormigen met de Meeldraaden even langen Stijl, die met een twzefpletig 
dikachtig Merk begroeid is, De langwerpige, famengedrukte , toegepunte , tweehokkige, tweekleppige, 
Kapfelvrucht, heeft een overdwars middenrif > en bevat in elk hokje twee enkele langwerpige „famengedrukte , 
_aan weêrskanten toegepunte , met eea” finallen hidigen vid omvatte Zaaden, | 


d 


ie 


De 


Dé foorten der Syring, die wij in onze Lusthoven voortkweken, verduren zo wel in Europa als in Aff 
de ftrengfte Winterkoude. Beiden foorten leveren verfcheiden afwisfelingen , die zo wel ten opzigte van de 
kleur der Bloemen, als de gedaante der Bladen van elkander afwijken. Allen verdienen ecne plaats onder de 
fchoone Bloemgewasfen, die wij tot onze Voorjaarsplantingen verkiezen , vooral ín niet te digte en ophoopte 
groepen, of enkel of onder elkander geplant , benevens nog andere bloeijende gewasfen, inzonderheid met de 
Cyti/us- foorten vermengd. Zodanig eene beplanting is bij vóórkeur gefchikt om eene geurige fchaduwe te 
geven aan Wandelpaden ‚die zich om Lusthuizen met Grasvóórpleinen heenflingeren, en dezelven als omfinge- 
ling een bevallig aanzien bijzetten; ook in de nabijheid van Rustplaatfen, Tempels, e.z. v. zullen deze 
groepen ín den bloeitijd het oog des wandelaars telkens aangenaam ftrelen. 

De voortkweking door Wortelfpruiten „ Afleggers of verdeling der met opgehoopte aarde diepgeplante Wortel 
ftammen „ is allergemaklijkst en zeer voordelig, en bezorgt ons daardoor eene minder kostbaare verfiering van 
Veldwegen , die des te fraaijer worden, wanneer zij hier en daar met nuttige Ooftboomen vermengd zijn. Ook 
door het in het Najaar gezaaide Zaad kan de vermenigvuldiging gefchieden. Deze wijze van woortteling , ofs 
fchoon langzaamer en minder voordelig, verdient echter onze aandacht , aangezien men daardoor verfcheiden 


varieteiten te wachten heeft. 


Enkel uit de einden der Voorjarige Takken komen de Bloeiknoppen ten pp _de _Syringetoon 


mag dus niet gefnoeid wordenrz-zo men hem miet var Zijn” Bloetem wil beroven 

Het is door het wegnemen der benedenfte Takken, dat de jonge gewoone Syring tot een’ Boom kan opge= 
voerd werden; echter is dezelve niet duurzaam. Het Hout is aan de jonge Boomen geelachtig , aar de ouden 
rood gevlamd, en kan in plaats van Olijfhout tot kleine gereedfchappen gebezigd worden; hetzelve néemt 
door koud fterkwater eene duurzaame roode kleur aan. Kleine, witte, doorzigtige, kleverige lichtjes, die 
aan de nieuw fpruitende Takken en Bladfteelen op Steeltjes, op de Bladen echter zonder Steelen zitten , heb« 
ben dezelfde ‘balfemieke hoedanigheid als het Hout, Het geraspte Hout geeft ook eene Amberachtige bruine 
Thee, s 


meer 


Ee kee rr Horse 
HI Clasfe, Ie Rang. 
Syringa Perfica. 
Laage Sijring. 
Den Perfijche: Flieder 
Zilas de Perfe. 
The Pêrfian Jasmine. 
SYRINGA PERSICA, foliis Janceolatis. 
LAAGE SIJRING, met lancetvormige Bladen. 

Eene-eeuw vroeger dan de voorgaande ,.hebben.de Buropifche tuinen deze fchoone Heester , hoogstwaar- 
féhijnlijk uit Chira door Perf®t naar Conffantinopolen- gebragt, tot fieraad bekomen. Door de bizarre, ge- 
waande kunst der voormalige tijden verminkt, was het gewas buiten {taat om deszelfs luister ten toon 
te fpreiden5 en het was alleen voor‘onzen tijd bewaard om- hetzelve in onze de Natuur naarbootfende 
Plautfoenen in deszelfs natuurlijken toeftand te doen voorkomen. Thans- bezigt de Tuinliefhebber deze 
Heester, benevens de laagere foorten van. den. Cytifus, de Coronilla, Amygdalus nana en pumila; de 


Heesterachtige en geele Jasmyn, den Philadelphus en de Alpenrovs tot een bloeijend perk. voor gcoe- 


pen van hoogere Heesterss of hij beplant: met dezelve de: met roozen en: andere blocijende Struiken 


‚omringde grasachtige rustplaatfen , in de boschjes-aan de Godin van Pafos toegewijd; die door: Gleditfehia’s, 


Robinia’s,. Sophora’s: en Cercis- zagt befchaduwd zijn. Ook bij grooter partijën, of in ARMIDA’s 
tovertuinen, waarin alle de fchoonheden van r1 or A’ heiligdom bijgéngebragt zijn. is-deze. Hester. cen 
der voornaamfte fieraaden. EE EE 

In eenen middenmatig goeden tuingrond” groeit het gewas im zijn’ natuurlijken ftaat, tot eene uit 
meerder dunne Stammen famengeftelde. veeltakkige Heester, die van 5 tot 7 voeten hoogte bereikt. 


__ Perzelver veelvuldige tegenover: elkander ftaande famengeftelde Bloemtrosfen (a a) worden: dikwijls twee 


voeten lang, en bekleden. de- dunne: buigzaame Takken dér Scheuten van ‘het voorgaânde jaar, hebbende 
derzelver Bloemfceltjes aan hunnen bais twee finalle voortdurende lovertjes (2). De fchubben der Bloems 
knoppen blijven met de- Bloem voortduren, omvatten den: Bloemfteng:, @n hebben eene bruinroode- 
Kiéur-(c).. Laugwerpige, lancetvormige „. gefteelde „ geheel tegenover. elkander. fraande,-op- beide vlakten: 

| | glad. 


gladde Bladen (ff), benevens groote, ro 4 r4 dagen laterbloeijende, bijna doorgaans vierfpletige Bloe= 
men, (aa) onderfcheiden deze Sijring van eene bijfoort of variëteit, welke kleiner is, en meer naar het 
blaauwe hellende drie- of vijffpletige Bloemen, en drie- tot zevendelige Bladen heeft. Sommige aan 
het benedenfte deel der Takken (taande Bladen zijn geheel lancetvormig, en gelijken veel naar die der 
laage Syring, welke ook dikwijls twee- en driedeligen ontwikkelt. Deze bijfoort wordt door den naam 
van Syringa laciniata onderfcheiden, en zij verandert dezelven bovendien even als de voorgaande met de 
witte Bloemen, die echter zeer zeldzaam is. Ì 

Het langwerpige in bijna rolronde Kapfelen (d) befloten Zaad moet vóór het openbarsten van dezelven 
in het begin van October vergaderd worden. Wanneer men hetzelve voorts na zijne rijpheid zaait, dan 
kiemt het in den navolgenden Zomer, en deze dus gekweekte Planten bloeijen in het vierde of vijfde jaar. 

Even als bij de -voorgaande, zitten de Bloeifemknoppen aan het boventinde der jorefte Takken, ge« 
meenlijk drie in getal (e)5 zij zijn vierkantig, uit ovaal fpitfe fchubben famengefteld, omtücr welken de 
Bloemtros verborgen ligt. Zeer zelden worden de kiemen der toekomende Takken aan dezelven bemerkt , 
die telkens aan het onderfte gedeelte der jongfte Scheuten in kleine Knoppen ten voorfchijn komen (%)5 
beiden ftaan, gedurende den Winter, aan de met eene bruine fchors bekleede en- heen-en weder met 
wratjes bezaaide jonge Scheuten (#) tegen over elkander, in denzelfden ftand als de Takken ftaan, eu, 


die, ouder wordende , in eene grijze gefcheurde fchors veranderen. 


hd 


need - » N ie Na AEN, 


NS 


9 


Arre Ferre 
4 2 


z 
Laaee S ì . 
aag Syriung. 


ET en nk OE er 
II* Clasft. IP Rang. 
Syringa Vulgaris Purpurea. 
Gemeene Syring. 
Der gemeine oder fpanifche Flieder, 
Le Lilas commun. 


The common blue Lilac, 


SYRINGA VULGARIS, Poliis avato - cordatis. 


GEMEENE SYRINGs met hartvormige ovaale Bladen. 


Offchoon men deze Heester in bijna geheel Europa overvloedig ziet groeien, is het nogthans gefchied- 
kundig zeker dat dezelve uit het Oosten, en wel zeer waarfchijnlijk uit China afkomttig is. Derzelver menig- 
vuldige aankweking, zo wel in de Tuinen der rijken en aanzienlijken als naast de Hutten der nijvere Lande 
lieden, is etn ontegenfpreeklijk bewijs van derzelver uitnemendheid; en de fchoonheid van haare Bloemen 4 
zo wel als derzelver aangertdame geur in den avondf{tond, hebben haar het algemeen burgerrecht in onze 
Teusthoven doen verkrijgen; zodat zij, fchoon bij de oudere dichters onbekend , tegenwoordig des te meer 
een voorwerp van den tof der hedendaagfchen geworden is, daar alles wat aangeraam , bevallig en fierlijk heet 
met haare Bloemen is bekroond. s 
De Bloemen komen aan het bovenfte einde der Takken van het voorgaande Jaar gelijk met de uitbottende _ 
Bladen ten voorfchijn, zijnde op bijna rechtop ftaande , famengeftelde trosfen (a) vergaêrd. Zij ontwikkelen 
zich dan eerst volkomen, wanneer de Stam geheel met Loof bedekt is. Zij hebben eene blaauwe , witte 
of paarfche kleur, De jonge Landbouwer verfiert met dezelven zijn’ hoed, het Landmeisje haaren boezem 
en de vroome Matrone het altaar, De hier afgebeelde paars-roode foort is de fchoonfte, bereikt de 
groot{te hoogte en heeft de grootfte Bloemtrosfen. Sommigen der Bloemen hebben een’ vijf- of zesfpletigen 
Bloemkrans (55), hebbende in dit geval een driefpletig Merk, en een driehokkigs driekleppig Zaadhuisje 
(O3 zelfs ziet men bij dezen drie Meeldraadjes, wier Meelknopjes dikwijls in fimalle gekleurde Bloem- 
blaadjes veranderen; ook befpeurt men, hoewel zeldzaamer, agt{pletige Bloemkroonen. Niettemin geven 
deze afwijkingen vruchtbaare Zaaden ‚ waaruit men, indien men de moeite wilde nemen van ze te vergaderen 
en te zaaijen , eene verfcheidenheid met dubbele Bloemen zou zien voortkomen, die den Liefhebber niet al 
feen zo aangenaam zou zijn als de dubbele Jasmijnen, sE en ee maar ok tevens den Na- 


tuur= 


tuuronderzoeker eene nieuwe gelegenheid zou aanbieden om de verwantífchappen en den voortgang van de 
zich tot Bloemen ontwikkelende deelen der Planten nader te kunnen naarfporen. 

De paarsgewijze, als in het kruis ftaande, gefteelde, efen Bladen hebben eene hartvormige ovaale ge 
daante (e), die in eene punt toeloopt, van boven fchoon en aangenaam en van onder grijs groen van: 

kleur (4), en leveren met de over dezelven zwevende Bloemtrosfen een ftrelend gezigt op. Derzelver weeftel 
ìs vrij digt, en dient de Spaanfche Vliegen zo wel als de Ligusterrups tot voedfel, 

De vruchten worden in O&ober rijp 9 als wanneer zij openbarsten , wordende derzelver langwerpig, vlak 
gedrukt , met een’ bruinen doorfchijnenden rand omringd Zaad (f°) daarna door den wind verfpreid; uit dien 
hoofde moet ook het Zaad in September, bevorens hetzelve volkomen droog is, ter voortplanting ver= 
en worden. ek 

_De Sijring groeit in den mini ftaat op ieder” grond; het weligst op Leem met Zand gemengd. De 
veeltakkige kruipende wortelen fchieten verfcheiden Stammen van 12 a eo voeten hoogte en 6 duimen dike 
dé. Zelfs in de digtfte fchaduwe var Boomen tiert deeze Heester, het best die met witte Bloemen, díe 
echter in de fchaduw zelden bloeit, De paarsroode foort op de ae ingeënt geeft eene tot afwisfe- 
mee uitftekende Bizarrerie, 

De geelgroene Knoppen C 2) onderfcheiden ín den Winter de witbloemige {oort van de blaauwe en Red 
de (@), welken roodbruin en de laatfte veel grooter zijn. Deze onderfcheidingskentekenen zijn ten tijde: 
der verplanting van veel belang, om de regelmatige fchakering te kunnen i in acht nemen. 

De Takken van het voorgaande jaar eiadigen meestal met twee Bloeifemknoppen3 echter komen ’er ook 
eenige tegenover elkander ftaande aan de zijden der Takken ten voorfchijn (gh). Altijd zitten zij aan ‘het 
boveneinde der Takken; 3 zij zijn dik, vierkantig, ovaalfpits , en verbergen onder hunne gefchaliede fchub- 
ben het Bloemtrosje. Aan hunner bafis liggen tegenover elkander, onder een meer breed dan lang fchub= 
je, de kiemen der aanftaande Bloeitakken verborgen, die bij hunne ontwikkeling de volwasfen Bloem het 
zanzien geven alsof zij uit dezelven ware voortgekomen. Daarentegen heeft de Natuur de kleine afgeronde 
Bladknoppen aan het benedenfle gedeelte der Takken tegenoverftaande gehecht. De Täkken, welken uit dezen” 


voortkomen, krijgen erst na het tweede jaar Bloentiragende Knoppen, 


Niet alleen in onze Zomerplantfoenen geniet deze Heester eene vóórkeur, maar ook in onze Bloemister ze 
zijn bekleedt zi cene voornaame plaats, vermits zij , in eene gematigde trekkas in potten geplant, de {choon- 


fte Bloemen geeft, onder welken de verfcheidenheden voornamelijk uitmunten. Wijders kan men bij de 


eerstbeginnende vorst in de maand November en later derzelver Takken aflnijden , en in een warm vertrek, 


zan het zonlicht in het water zetten, als wanneer dezen, offchoon geen geheel volkomen, echter maar hes 
“Wifoen dee fchoone Bloemen zullen dragen, 


nes ES 


| >, 


Cé Pe 2 ord. Ee / 


P 4 


ee Wed r p 
«A Lirgd / ulgarus Pur: 
it dd Pz LE 


Gemeene Svr Ing. 
ES 


nor dd iden ee al a 
„ 


Cr BMR RARE AN LEN ee 
We Clasfe. Pe Rang. 
Het Geflacht. 


Cephalantus. 
Kogelboons. 
Knopf baum. 
Bauntonier, 


Button -TVood, 


De benaming Cephalantus is uit het Grieksch afgeleid, en betekend woordlik, volgens die Taal, 
Hoofdbloem. Hoe het ook zij, ik kan deze benaming, vermits zij het beeld van een Hoofd zal 
uitdrukken,tniet gantsch met de gedaante der Bloem zelve ovweréénbrengen. Het is waar dat men in 
de Kruidkunde zodanige Bloemen Hoofdjesbloemen noemt, doch dan zijn zij niet zo geheel kogel- 
kond als dezen. Maar LiNNseus heeft in de benaming van deze Heester zijne cigen opgeftelde wet 
overtreden, van namelijk het geflacht zo weel mogelijk naauwkeurig naar de uitwendige gedaante te 
‘benoemen; in dit geval ware de kogelvormige gedaante de meest in het oog vallende, en de benaming 


Spherocephalus ongelijk beter en pasfender geweest. Hour T UyN fchijnt zulks ook bemerkt te hebben , 


en heeft daarom met oordeel de Nederduitfche benaming in die van Kogelboom veranderd. 


Tot keden is ’er flechts ééne foort, welke in Noord-Amerika groeit, bekend en op onzen bodem 
verplant; LINNZus heeft haar onder de vierde Clasfe gerangfchikt, gelijk wij hierna zullen zien. 


De Geflachtskenmerken zijn de volgenden: | 
Eene menigte Bloemtjes is op een’ kogelronden Bloemzetel , zondet algemeen omwindfel of Bloembedek- 


king gegaêrd ; ieder Bloemtje ftaat met het ondereinde in een trechtervormig kuiltje, met een” vierfple- 


tigen rand, het welk voor de bijzondere Bloembedekking of Kelk, of liever voor eene zaadkroon is te 
houden, naardien dit ondereinde niets dan het vruchtbeginfel zelf is. De algemeene Bloemzetel is don- 
zig en de bijzondere Bloembedekking van onderen hairig. De algemeene of famengegaêrde Kloemen 
zijn, als de bijzondere , regelmatig , in vier of vijf deelen ftarvormig gedeeld, trechtervormig en fpits. 

De vier Meeldraaden zijn bijna in den Bloemrand ingevoegd, korter dan de Bloemrand, en de Meel. 
knopjes vastzittende , eerst rond, voorts {pits en geel. 

Het Vruchtbeginf:l is benedenftaande , de Stijl langer dan de Bloem, het Merk rond en knodsvor= 
mig. Eene algemeene Vruchtbedekking ontbreekt maar deze is over de kogelvormige oppervlakte in 


vierhokkige verdiepingen verdeeld, welke enkele. lange, aan den bafis verdunde pijramidaale gewolde- 


Kapfelen bevat, die meest vier, of bij vre bike in tweehokkige verdelingen zittende 


Zaaden bevat. eend 
A > en 
ë 8 End ie: 
Ee 5 make hee N 
ï 
Pad ek e, EE, En 
8 he meh é 
se = Ë 
: RS ee 5 ® 
e nd at 
e, EN | 
es n° 
vaks F. 
Kee Ea. Á 5 
5 ie, el SN 
ie 
in htss wf 
z < 
Mes À î 
hema se hanen ed hed af ne Ee 
Ô T hes ke ie he wepe Ee ef Dt 
4 - vie anale al in a had mal en Nd 
Ek kel 
ke ee mn n 
A ie: nee * Ed he gat k: 
5 ie ge Er u s het eze man pen werst Nd 
N mr : © 
zr haa an, lb ies el 
rige: Nn + ne Wm, a dediin 
‘ va ie tend 
wer > 2 
Ò ee dk mas 
» gs a EN ween dh ame mas 
4 en 
dn 5 
Je , 
zl C 
rn Me a Mn Tr amine amd on 
ENE eng eme me „ 
ms = S ae U, = 
- 8 am, ter hd Me Pre 
edi 
« « Ed 8 bee 
eG koe 0E 5 en 
Ma nere tbe ee À S 
É me. MME Sennie rech eelde eme N 
ij en he } EN eN gene dna d 
' 5 ma penmite Îee a k eo 
p 5 4 ear NE emee: Nm” menten smsen 
egte SE: me : 5 ' * 
kite, NE ee sd - 
sie ENE dee p 
; Nm in he RE Mtr ee nine À 
3 Ent : € ì s emee mm ener 
ee 5 nn d ke 
si = > > an en ener mn 
är N 2 Sinte we le? me ef 
es a ’ à SN à 5 ae: 
à k 5 À 
k Ne De 
N 
. 
+ 
“ . 
EN 
” 
hi 


ek rs EV em am TL 


Wie Clasfe. Je Rang. 
Cephalantus Occidentalis. 
Amerikaanfthe Kogelboom. 
Der Virginifche Knopfbaum. 
Le Boutonnier de Virginie, 
The Button- wood, 
CEPHALANTUS OCCIDENTALIS, foliis oppofitis ternisque. 


AMERIKAANSCHE KOGELBOOM, met tegenover elkander flaande en drievouwdige Bladen. 


In het Noordijk Amerika, Caroîna en New-York, groeit deze Heester aan laage digtbefchaduwde 
oevers van Beeken en Rivieren in een’ vochtigen grond, tot eene hoogte van drie tot vijf voeten. 
Het is nog niet zeer lang geleden dat deze Heester bij ons algemeen is geworden; en zij is ons deste- 
meer welkom om haaren laaten Bloeitijd, alzo zij onder het Herfstbloeifel gantsch niet onaangenaam 
en de bloeiwijze zelve zeer bevallig is. 

De Hoofdjesbloemen verfchijnen eerst in Augustus of September aan het einde der Takken van 
denzelfden Zomer op lange Steelen , zes of zeven bij elkander ftaande (a)5 zij verfpreiden een’ aange- 
naamen reuk, en vormen uit veele kleine witte Bloemen famengeftelde kogels, De rand van iedere 
bijzondere langgepijpte Bloemkroon is in vier ovaale “uitgebreide infnijdingen gedeeld, gelijk fig. 5 van 
de vergroote Bloem aanwijst; zij bevat vervolgens vir Meeldraadjes , een’ zeer langen boven de Bloem 


uitftekende Stijl, met een afgeftompt knodsvormig Merk (c), het welk eenigen tijd na de uitbloeijing 


aanwezig is (d). 
Het Vruchtbeginfel > op het welk de éénbladige , vierdelige, aan den grond met fijne Hairen voorziene 
Bloembedekking rust (e) , ís aan den algemeene Vruchtzetel (f) ingevoegd, 
De 


De Vruchten (g) worden bij ons niet ligt rijp; zij beftaan uit veele omgekeerd kegelvormige met 
de Bloembedekking gekroonde twee-of vierhokkige kapfelen (%), van welken ieder hokje een langwerpig 
Zaad bevat, het welk uit, zijn Vaderland overgebragt, zeer wel tot voortplanting bij ons is gefchikt. 

De Bladen zijn ovaal langwerpig toegepunt, digt en effen van rand en donkergroen van kleur , ftaande 
over elkander gepaard (#) of ook in drieën. 

De uic het Zaad voortgeteelde Gewasfen vereisfchen in hunne jeugd en ’sZomers fchaduwe en 
herhaalde bevochtiging, maar in den Winter befcherming voor de Vorst. 

Deze Heester laat zich ook zeer wel door Afleggers en Stekken voortkweken; bij de laatften wordt: 


het wortelfchieten verhaast, zo men ze op een runbed fteckt , het welke met ten minsten $ duimen 


he ua A" . 


Ì goede Tuinaarde verhoogd is. 
De geheele Heester groeit ftruikachiig, de oude Takken zijn bruin @ en de jongen met eene rood- 
Ae Schors en en 


\ 2% st ve f c À EE, le EE. « 
RNN ede » vet ne  m 'à ad Be tens 
BE) ha hens Et ren wees En A ne Een 4 4 à 4 an N Z5 d 
R id = 1e oe Nais ee eme en getal EE er 


mers Pp 


4 « 
dt nk rp 
5 ijd DRE 
en, .- 


Ed nn „ e » 
Pias De Pet . pe 8 Lid en » 
det AREN Ve hk eere 
nde je 


ns 7 Mr e LA ven ve ie ë ok en a 
nd Ne Bte 5 mien dr Sen Bai Ce 2 he Reale ie gr prs 
. n ale " 


eme. ke n 
ee akk EE oml 


ad î É | 
Ct JV. ordd. 


/ 


IÌ 


ANN Ne 


' Z. 
C shed ride bg ted 
Amerikaanfche Kogelbaom. 


hen nla 


EN A 
Wie Clasfe. Pe Rang. 
Het Geflacht. 


Cornus. 
Kornoeljeboom. 

Die Korneelkirfche, und der Hartriegel. 
Cornouiller. 

The Cornel, or Dog Berry-Tree. 

Volgends printus komt de naam Cornus van het Latijnfche woord Cornu, omdat het hout van 
deezen boom zoo hard is als hoorn: naar gemelde Latijnfche benaaming hebben ook andere taalen zig ge- 
voegd, en den geflachtsnaam bepaald. 

De Kornoeljeboom wast zoowel onder een koud als onder een gemaatigd climaat; zuidelyk, groeit het 
geflacht tot boomen; die welken meer noordelijk gevonden worden, zijn min of meer heesterachtig, en naar 
maate zij meer den Noordpool naderen, neemen zij ook meer de gedaante van een’ Heester; of eene Kruid. 
achtige gedaarite aan3 voor ’t minst zijn deezen altoos flechts kleene gewasfen. 

_Prrnrus, en meer andere Schrijvers over het Rijk der Planten, hebben reeds de Europafche, en die in 
de naastbij gelegene deelen van dzia voordkomen, tot een zelfd geflacht verëenigd, onder welken de 
Duitfthers , de Korneelkirfche en de Hartriegel onderfcheiden. 

De foorten welken wij door laatere ontdekkingen hebben leeren kennen, groejen in ’t Noorden van 
America; het zuidelijk gedeelte van dat werelddeel, en ook Azia, brengen dezelven niet voord: zelfs heeft 
LHERITIER waargenomen dat tusfchen de Keerkringen van de oude en nieuwe wereld dit gewas niet 
te vinden ís. ‚ a | 

LinNszus rangfchikt het geflacht van den Kornoeljeboom onder zijne vierde Clasfe, en verdeelt de- 
zelve in twee afdeelingen; naamlijk 1.) in , Zevolucrate umbellate dat is, Tot eenen fcherm vergaêrde bloe- 
men, met een omwindfel, en, 2.) in Nude Cymofe , dat is, Topbloemen „ of Bloeitrosfen zonder emwindfel: 
de bloemen van die welken onder de eerfte afdeeling behooren zijn menigvuldig, en groejen bij wijze van eenen 
fcherm, door een vierbladig omwindfel onderfteund, brengende ovaale vleesachtige vruchten voord , met cen 
eirond langwerpig zaad: van deezen zijn het de Cornus mascula , florida, canadenf?s, en, herbacea ‚ welken 


door de Duitfchers, Korneelkirfche genoemd worden: — de bloemen van die geenen welke onder de tweede 
af. 


afdeeling behooren, hebben geen omwindfel; maar de vruchten zijn fappig, en het zaad is bijna rond: de 
foorten van deezen zijn de Cornus fericea „alba, fanguinea, flrita, panicula a, circinnata en afternifolia ; 
alle welken, door de Duitfchers „ met den naam van Hurtriegel genoemd worden, 

De geflachtskenmerken zijn de volgende: 

De bloemen zijn in omwondene fchermen „ of naakte topbloemen vergaderd: bij de omwondenen bevat het 
uitgebreid, gekleurd, vierbladig omwindfel veele bloemen; hetzelve beftaat voords uit vier tegen elkander 
over ftaànde, ovaale , meêr of minder uitgebreide, gekleurde, afvallende blaadjens , en elke bloem ftaat op 
een bijzonder kleen bloemfteeltjen: de bloemkroon heeft vier lancetvormige fpitfe, vastzittende , uitgebreide, 
tegen elkander over ftaande bloembladen , welken kleener zijn dan het omwindfel: van binnen ziet men vier 
priemswijze rechtopftaande meeldraaden , welken het vruchtbed ingeplant, en langer dan de bloemen zijn , 
hebbende voords eironde, fchildswijze, tweehokkige meelknoppen: de kleene viertandige bloembedekking, 
of kelk, rust op een @ivormig, ftomp vruchtbeginfel, dat bekroond is met een vlak honigvat, 
hetwelk een vruchtbed evenaart: uit dat vruchtbeginfel komt een lange ftijl voord, die een afgeftompt 
merk heeft, draadvormig, en met de meeldraaden gelijk is. 


De Arent is eene fteenvrucht, zijnde voor *t overige fappig , ten halven rond „en van eenen navel voors: 


__ ziens zij omvat eene tweehokkige, overlangs geftreepte noot, welke in iedere cel eene mer of minder 


ronde hartswijze of langwerpige pit befluit: de bladen zijn effenrandig met kringswijze aderen ‚ welken aan 
het ondereinde verheven zijn, maar aan den top famenloopen : zij fan op korte fteelen, tegenover cl 
___kander, behalven bij de Cornus alternifoliu , wiens bladen langgefteeld, en afwisfelend En 
Alle foorten van den Kornoeljeboom kunnen door zaad voordgeplant worden ; van de meesten echter blijft 
hetzelve twee jaar lang in de aarde zonder te kiemen , althands zekerlijk zo men het niet terftolid naa het rijp 
is geworden zaait; men kan de voordplanting ook doen door afleggers , wortelfpruiten of ftekken 5 raadzaamst 
| evenwel is % de zeldzaamfte foorten , door zooging op de gemeencre foorten, voordtekweeken. 
… Tedere foort. van den Kolnoeljeboom is, in elk plantfoen, eene plaats waardig , niet Zoo zeer bi sen 
fchoone ‘bloemen s (fommigen zijn zelfs niet zeer uitfieekend | maar om zijne overheerelijke vruchten , 
om dat hij, volwasfen zijnde, zonder bedekking kan voordduuren: kamini Kornoeljeboomen brengen door 
hun hout en vracht veel voordeels aan; andere vreemde foorten worden. in hun vaderland. hooglijk 


geacht, dewijl zij geneesmiddelen verfchaffen , en tot veelerlei huishoudelijk gebruik dienen; het hout van, 
deezen geeft mede rijke voordeelen, » ee EE 


AP Pre 


Ch RPR EB Mie Ak k 
me Clasft. P'* Rans. - 
Tweede Afdeeling, of met naakte bloeitrosfen. 
Cornus Alba, 
Witte Kornoelje- Boom. 
Der weifsbeerigte Hartriege!. 
‘Cornouiller à fruits blancs. 
New- Foundland - Dog-wood. 
GCORNUS ALBAs racemis recurvatis , foliis ovatis fubtus canis, cymis depresfis. 


WITTE KORNOELJE=-BOOM, de trosfen wederöm gekromd; de bladen zijn breed eivormig , van 
buiten grijs ,en de bhoeitrosfèn nedergedrukt. 


Deze foort wordt, wegens haare witte Vruchten, de Witte genoemd; van alle foorten wordt deze het 
meest in de Noordlijke ftreeken van fia en Noord- America gevonden ; «eok groeit zij in Siberiën, van de 
Uralinfifche Vóór- Alpen, totaan den Oostlijken Oceäan, ja, zelfs tot Kamtfchatka, alsmede in Ameri- 
es „en bijzonder in de Provintiën New-York, Canada , en New -Foundland. Deze Boom bloeit , daar hij aan 
dit Noordlijke » Climaat gewoon is, in mr vaderland ééns, in eene ‘gematigde ftreek tweemaalen , en bij 
ons driemaalen in één’ Zomer. Bij ons bloeijende eer{te Bloemen in de maand Mai, de tweede in het 
midden van de maand Jury, en de derde in ’t laatst van Augustus5 welken ook, bij een gunstig Saí- 
foen, in de helft van de maand O&ober rijpe Vruchten kunnen voortbrengen. De Vruchten zijn van 

gedaante en kleur aan de paerlen gelijk, en geven, bij het fchoone rood der Bladen en Takken 
| van de Heester afltekende, in den Herfst een verrukkelijk aanzien. 2 | 

In een’ goeden Tuingrond fchieten uit den veeltakkigen Wortel veele Spruïten 3 die Spruiten zijn tot 
de aande orange bop, en worden vervolgens opgerichte Stammen, die zelden meer dan 3 duimen 
dik, en van 8 tot 12 voeten hoog zijn, en die, vrijftaande, zich in een” omtrek van 12 tot 20 voeten 
uitbreiden. De eerfte Bloémen ontwikkelen zich in de mäand Mai, en komen, aan het einde der voorjaa- 
fige Scheuten op een” vijfdeeligen bloeitros, of bloemtuil voort (a). De witte Bloenibladen zijn korter } 
dan de Meeldraadjens, die wit, en met geelachtige Meelknoppen gekroond zijn. Na de bevruchting 


wordt het geele Honigvaatjen roozenrood vân kleür, en nooit purperkleurig; %o als bij de Cormar 
fre 


a 


_frricea plaats heeft; het wordt bij de Bloemen van Juny geel, en bij die van de maand Augustus wit var 


kleur. De Maibloemen geven weinig vruchten; die van Juny geven ’er meer, en worden reeds bij het derde 


loeifel rijp: als men de daarvan voortkomende Zaaden in den Herfst zaait, geven zij in den volgenden 4 
Zomer planten, die dan overgezet kunnen worden; evenwel kan men deze Heester ook door Stekken en 
Afleggers voorttelen. De paerlkleurige Zaaden zijn, even als de Bloemen, op een’ tuil vergatrd (4). | 
De enkele zaaden zijn paars-wit geftreept (c). Bi 

De Bladen, die van boven glad, op de helft met eene roode rib getekend (Cf), en van onderen met id 
fijne, witte hairtjens bedekt zijn (e), verfchillen, (gelijk op de Plaat is afgebeeld,) in gedaante en 
grootte van elkander. 

De ongefteelde, ovaal - foie en aangedrukte ng die met eene éénbladige, bruingewolde, 
en van boven gefpouwen knopbedekking omvat zijn, ftaan aan de Takken tegen elkander 
over; daar integendeel de gefteelde Bloemknoppen, of enkel aan * eìnde der jongen Scheuten , of ook zij 
delings, en tegenover elkander voortkomen: die Knoppen bevatten derf” groeijenden Bloemtuil, die in een” 


ronden , kleinen Knop gedrongen is; deze is met een viertal zes-geribde famengevouwen,en gefteelde Bladen 


emvangen, die met de punt naar binnen gebogen en ovaal-lancetvormig zijns zij ontwikkelen zich 


in het voorjaar, en zijn allen met eene bruine wol bekleed. In den Zomer zijn de fcheuten van het voor- ä 
gaande jaar met kleine, geele punten bezaaid, die, in vervolg van tijd, tot ovaale, of ronde 
De bonte Wariëteit (@), die hier nevens op de Plaat is afgebeeld, behoudt flechts op een’ mage= 
Ten, droogen grond, haare fchoone fchakerings als zij weelderig groeit, verandert dezelve in nietsbe- 
duidende groen-gecle vlekken. Daar zij vit het Zaad van den witten Kornoelje = boom voortkomt , kan men 
haar op de Stammen van dien boom inënten, of haar ook door Afleggers voorttelen. Op de Eilander 
van de Baikal. zee vindt men nog eene andere Variëteit; de Takken van deze liggen als een nest op de 
aarde uitgebreid, ‚en flan flechts met de punten omhoog. | 
In den Winter verheft zich de hoogroode kleur der j jonge Takken , alsmede der twee-tot vier-jaarige Scheu- 
ten3 als men ‘dierhalven deze foort in groepen plant, zal dezelve ontwijfelbaar op de met fneeuw bedel 
te aarde des Winters boven alle andere planten uitfteken 5 en is uit dien hoofde ter plaatfing bij 
woonhuizen , in een’ Wintertuin ; bij uitftek dienstig. — De roode kleur, welke zo even Oe é 
merke} en verandert i in het Voorjaar in eene groen-geele kleur, 


Er 41 Been L 
It Clasfe. P° Rang. 

Tweede Afdeling, of met naakte Bloemtrosfen; 
Cornus alternifolia. 
Wisfelbladige £ ornoeljeboom, 
Der Hartriegel mit wechfelsweis Plehenden Blätterm:. 
Cornouiller à feuilles placdes alternativement. 


The alterned -leaved Dog-wood, 


\ 


CORNUS ALTERNIFOLIA, foliis alternis. 


WISSELBLADIGE KORNOELJE BOOM, met afgewisfelendftaande Bladen. 


s 


Deze Kornoeljefoort wierd van Penfylranië naar Frankrijk overgebragt, en van daar door het overië 
Europa verfpreid, Zij is eene der hoogfte foorten en de éénige met lange afwisfelende Bladfteelen, die „ 
even als de bloei en overige Takken afwisfelend ftaan. 

De wortel ís even -eens als 'die- der andere foortenz en uit dezen fchiet een Stam met uitgebreide 
ronde, gedeelde Takken, die met eene grijze Schors bekleed zijn. De Boom: groeït op: een’ vruchtbaar 
zandigen niet te zagten grond, wordt 1e: a oo voeten hoog: en 3 a 6 duimen dik, 

Aan het einde der fcheuten van het vorige jaar ontvouwen zich tegen het einde van Junij vlakke: 
Tuiltrosfen, wier afwisfelend ftaande Bloemtakken: fijnhairig zijn, en veele met witte draadvormige 
Meeldraaden en een wit Honigvaatje voorziene Bloemen onderfteunen (a). Aan den bafis van den ins- 
geliks haïrigen algemeenen-. Bloeitak: ontvouwt zich: gedurende den Bloeitijd uit denzelven Bladhoek een: 
Tak (5), aan wiens zijde de naderhand verlengde: Bloemtuil fchijnt voortgekomen te zijn, en uit des» 
zelfs boveneinde tusfchen- twee bijna tegenover bevestigde Bladen: twee gladde groene Scheuten ()- 
voertgroeijen, waar van de eene telkens langer is dan de andere. (d) , die beiden echter flechts. kortge- 

j fiechs- 


fteclde Bladen hebben, tusfchien welken zich nog eens twee fcheuten ontwikkelen, in alle opzigten ge 
lijkvormig aan die uit welken zij voortgekomen zijn (e). 


De Boom geeft flechts weinige Vruchten , die in September rijp worden 3 zij zijn donker paars, bij 


OS ek 
Ee de volle rijpheid roodbruin (f), en bevatten in een groen fap eene rondachtige noot (g), welke de 
groorfte van alle Kofhoeljefoorten, en even als die van de Cornus florida, ter voortkweking gefchikt is. 
| _ Deze voorikweking kan wijders door zoging op den gemeenen Kornoeljeboom bewerkftelligd worden; 
d B n maar: hee enten wordt daardoor bezwaarlijk, dat de bijzondere ontvouwing der Takken zulks niet 
gedoog: 
AI De Bladfleelen zijn, hanger dan de ongelijk ovaal fpitfe, van boven groet, van onder witachtig (4) ia 
de jeugd finhaidge rootuine (6) Bladen. 
4 | De Schors dêr, en idrige jonge Scheuten is in den zomer groen en met weinige witte punten bezaaid; 
pe dit fchoone groen verandert in den winter in eene donkerbruine glanzende kleur (#), en de witte pun- 
ten worden za B aiseije Takken tot grijze wratten, welken de Schors der oude Stammen digt over 
trekken. De Doen: En Bladknoppén zijn ongefteeld „ taan chr islene „ en zijn in den winter aan die 
van „den witten” ‘Kornoeljeboom reien à 
ne Ld 
1 5 e n Pe} . 
$ be En Tal 
$ ks à min nahe: 
Ù RES zi 3 
pe kg EE ‘ en mes met dod ne A. 
ee Er ® den Kade: 8 É î : 
p wi ande Retie in a Ee ND 
ee We > pe ee Rette fs: alens ee k n ms tn ans nd 5 zet | 
ez Ei Eese 5 nee = Be, Gen ned Besl itn ek 
PE BRK DE ME % EE NE | 
7 hs $ „8 _ CE hntenget, Keek ei AREN edad ectieds de eht matten, ze bnshendhed jm 5 ED, 
EE wenona mcd « | 
. Peas hs ed vn £ k je ere ret nn ed éen we NR Lans hhm A ze 
nk iin nn ee. et Anti ee Chine ese rde andes hit Po OE 


Ee 


bit 


geha 
vel 


Mayen 


Wisfelblad: ge Korn 


ler ZELCS 


boom. 


le 


Ed nd des AVD KD k 
Ape Chüsje, A __ Ramp. 
Tweede Afdeling, of met naakte Bloeicrosfen. 


Cornus Circinata, 
Rondbladige Kornoelfeboom. 
Der rundblättrige Hartriegel. 
Cornouiller à feuilles rondes. 
Round leaved Dog - wood. 


CORNUS CIRCINATA, ramis verucofis, foltis orbiculatis fubtus tomentofis canis , cymis depresfis. 


RONDBLADIGE KORNOELJEBOOM, met wrattige Takken, ronde, van buiten donzig grijze 
Bladen en nedergedrukte Bloemtuilen. 


hdd 


Deze niet onbevallige Kornoeljefoort is uit Pennfylvanië in onze Tuinen verplant; zij is niet zeer alge- 
meen, en ook bij HourTTIN niet bekend. Haar ftam bereikt eene hoogte van vijf tot zes voeten, en de 
dikte van een’ arm, en fpruit uit een’ witachtigen getakten wortel omhoog. De ftammen zijn in veele te- 
genoverelkander {taande uitgebreide takken verdeeld, dikker dan die der overige foorten, en met bruinach- 
tige wratten bezet (%). . 

Aan het eind der purperkleurige met ftreepvormige vlakken getekende Takken van hetzelfde jaar ontvou- 
wen zich de Bloemen op rechtopftaande , drie tot viif geärmde Bloeïtrosfen (a) die, even als die van den 
zijdeächtigen Kornoeljeboom (Cornus fericea), vóór de volkomen omwikkelicg met afvallende dekblaadjes 
voorzien zijn. Iedere Bloem wast op een afzonderlijk kort Bloemfteeltje, hetwelk met een klein priemvor- 
mig dekblaadje aan den bafis bezet en eenigzins harig is. 

De Bloembladen zijn wit, en de evenkleurige Meeldraaden , die laager zijn dan die der overige foorten, | 
Onderfteunen geele Meelknoppen. Het witte Honigvat rust op een groen, eenigermate harig Vruchtbe- 
Sinfel, en fchijnt ná de bevruchting eenigzins purperkleurig, De blaauwachtige in October rijp wordende 

: Vruch- 


Vruchten (2) worden door de vorst wit, en bevatten in een groen fap eene platgedrukte tweehokkige Noot 
(c). Naardien dezen zelden ten voorfchijn komen, is men in de noodzaaklijkheid om de voortkweking van 
deze Heester, door zoging of enting op de zijdeächtigen Kornoeljeboom (Cornus sericea) te bewerkftel- 
figen. 

De op korte gevlakte Bladfteelen zittende cirkelronde Bladen (d) zijn van voren flakkenhuisvormig toe- 
gerold (e)5 zij zijn van boven groen, en van onder zagthairig grijsgroen, jeugdig zijnde , wollig. 

De bladlooze jonge Takken evenaarden die van den roodachtigen Kornoeljeboom (Cornus Sanguine) 4 
en onderfcheiden zich flechts daardoor dat zij dikker en met langwerpige wratten bezet zijn (f)3 alleen aan 
de naar de zon gekende zijde zijn zij purperkleurig (2), en geen Bloemknoppen , uit hoofde der laate 
ontwikkeling , gelijk bij de andere foorten te befpeuren. | 

De menigvuldige wratten , waarmede de jonge Takken zijn bezet , zijn genoegzaame reden dat de ouder 
Schors grijs en fcheurig wordt. 


ee 


Ë en AS Es zalde : 
Roudbladige Korzoclje — boom. 


£ 


C 


P/ 4 D, # 
ZV ed. Z. 


{ 


ERR rede EW orde ef ok 
1% Clasfe. Ie. Rang. 
Eerfte Afdeeling; of met omwondene Schermbloemen. 
Cornus Florida, 
Bloemrijke Kornoeljeboom. 
- Die Korneelkirfthe mit grofèer Blumhulle. 
Cornouiller de Virginie. 
Great flowering Dog- wood. 
EORNUS FLORIDA arborea, involucro maximo: foliolìs obcordatis. 
BLOEMRIJKE KORNOELJEBOOM, hebbende het omwindfel zeer groot, van hartvormige blaadjens. 
Deeze fchoone boom, welke thans fommige Europafche plantfoenen zoo aanmerkelijk verfiert „ is een voord- 
brengfel van de gemaatigde Provinciën van Noerd-america , Wirginitn en Penfylyaniën : niettegenftaande hij ons 


climaat ook zeer wel kan verduuren, wordt hij echter gog maar fchaars in onze tuinen gevonden: in zijn 


Vaderland groeit hij , alhoewel zeer langzaam , aan laage en afhellende plaatfen, in een’ droogen , met zand 
en leem vermengden, grond; hij wordt van tien tot twintig voeten hoog „en van zes tot tien duimen dik: zijn 
hout is bruinachtig, taai en vast: als het droog gehouden wordt is het ongemeen duurzaam ; maar in nattig- 
heid verrot het fpoedig: men vervaardigt van hetzelve weversfpoelen ,. wiggen, fchaaven, en andere timmer- 


mans gereedfchappen; ook gebruikt men het tot molen- en andere kunst- werken, 


} 
ik 
jk 


In de laatfte helft van April komen de bloemen ten voorfchijn; naamlijk aan het einde van de voors 
jaarstakken , en wel alvoorens de bladen zig ontwikkeld hebben: die ontwikkeling gefchiedt zeer langzaain, 
in diervoegen, dat de blader reeds bijna hunne grootte bereikt hebben, alvoorens zij geheel ontrold zijn: de 
bloemen , die kleen, maar veeltalig „ zijn , witte helmdraadjens en geele meelknopjens hebben , ftaan in eene 
fchermswijze gedaante bijten, op een’ bijzonderen bloemfteel, ter lengte van anderhalf duim (a); allen ech- 


— ter zijn omvangen van een uitmuntend omwindfel, evenaartende aan de bloemen der gemeene roozen; het is 


EE Tei aar EE edn kde Én ad 
ek wil 


groot, vierbladig, wit, groen, of geelachtig van kleur, foms echter ook roosverwig, en zet den boom cen 
È verrukkelijk aanzien bij € D. De bladen van het om windt zijn tegen elkander over flaande; twee van 
| dezelven zijn fmaller en langer da an d overigen. | 

De vruchten zijn in de maand September rijp5 zij zijn ovaal van gedaante, rood van kleur, bitter van 
fmaak, en ftaan van drie tot zes ftuks bijten, die ook door een’ afzonderlijken feel onderfteund worden Cc): 
zij zijn voords van dien zeldzaamen aart „ dat zij , taande den geheelen winter , dat is „tot het voorjaar toe, aan 


DEE EN EE pl hd 
> tie ai 


den boom blijvensen alzo denzelven tot een bevallig winterfteraad verftrekken; maar bovendien geeft zulks 
dat voordeel, dat het gevederd zangerig choor van dat gewest, gedaurende ’t gemeld ruw faifoen, geen 
voedfel ontbreekt; van de bedoelde vogelen verdient in de eerfte plaats gefteld te worde, de zoo uitmun- 
tende melodieufe zangeres , genaamd , „Ainericaanfche Lijster, of kleene Spotvogel , (Turdus Orpheus , LINN.) 
De vrucht van deeze foort van Kornoeljeboom heeft, gelijk reeds gezegd ís, eene ovaale, of eivormige, aan 
beide einden fpits toeloopende „gedaante. bevattende eene twechokkige noot, zijnde in ieder hokjen eene lang= 
werpige bittere pit: meestal komt alleenlijk één dier pitten tot volkomerheid, 

De bladen (c) zijn als die van den Cornus mascula; behalven dat zij fchooner en grooter zijn. 

Deeze prachtige boom zoude alleen ftaande groepen van voorjaars-boschjens , op het nieuwlings ontfproten 
…_grastapijt aanmerkelijke fchoonheid bijzettens althans zo hij vergezeld ware van den gelijktijdig bloejenden 
Prunus pen)ylvaneia, den Cytisfus fupinus , den Mespilus canadenfis, van de beide foorten der Cercis , dmyg- 
dalus nana, den Perficâ flore pleno, en meer anderen, allen omgeven met den Zris pumila, den Adonis 
vernalis „de onterfcheidene foorten van Primula ‚ enz.: hij zoude odk zeer gefchikt zijn tot partijen voor den 
treurigen herfst, óf voor den noffen winter, ware ‘het te hoopen dat hij ook ‘bij ons, naa volbragten bloei, 
geduurende hiet ‘bar faifoen , nog met het purper van Zijne menigvuldige vruchten zoude prijken. 

Tet zekerst midd om ‘hem voorätekweeken îs door zijne vruchten, uït Wirginiën tot ens overgebragt: 
den zaäit dezelven in platte, met zandige tuinaarde gevulde, potten , die met mosch bedekt worden, om het 
uitdroogen voortekomen: in den zomer moeten zij van tijd tot tijd bevochtigd, en ’s winters op eene ge- 
noegzaam luwe plaats gebragt worden; dit is te noodiger, daar het zaad meestal twee, ja foms zelfs drie 
jaaren lang ín den grond blijft, zonder te kiemen; in ’t algemeen wen het niet voor ’t laatst van den zomer 
te voorfchijns 5 Awaarom de jonge planten dan ook te teër zijn, om , zonder bedekking, den vorst te kunnen 
verduuren : de voordtceling kan ook door ’t afleggen, maar vooral van de ak looten, gefchieden: men 
kan den boom ook op den Cornus smascula laaten zoogen; echter alleenlijk in * midden van Augustus, 
en dan blijft de Hitkomst tog NOg onzeker. | 

pe knoppen en takken hebben ‚in den bladerloozen. ftaat, veel overeenkomst met den Cornus mascula 
voornoemd ; doch de takken zijn meer bruin-rood „ en de benedenfte knoppen zeer kleen (f°). 

*T is merkwaardig dat men in geene der bekende plantfoenen van Engeland oude boomen van deezé 
foort vindt, welken aanmerkelijk hoog zijn; daar dezelven aldaar eerder gekweekt zijn geworden dan in 
‘eenig ander deel van Europa: men ontmoet er ook elders niet Jigtlijk die eene aanzienlijke grootte bereikt 
hebben: eene befchaduwde ftandplaats is hun zeer gunftig. | 
| De heer scnorpr heeft, în'zijn Dat. Med. Amer. „ verzekerd , dat de bewooners van Carolina eni rginiën 
den bast en den wortel vaa dezen Kornoeljeboom, in de plaats van den koortsbast, gebruiken, 


ed 


, 
op: 
td 


Zed 


» 


rr 
/ 


S AL 


* 
Cornus 


on 


Raam ; 


yi 
4 
or 


ze 


etn 
e Aarnoeire 


* 
Hd 


VVE 


ed 


x 


oen 


Le 


& 
« 


Ì 


Ä 


eN kn ek dank Aa ak RE 4 
W* Clasfe. Pe Rang. 
Eerfte Afdeeling; of met omwondene Schermbloemen. 
Cornus Mascula. 
Gewoone Kornoeljebooin. 
Der gelbe Korneelkirfchenbaum. 
Le Cornier. 
The Cornelian Cherry- tree, 

CORNUS MASCULA arborea, floribus wmbellis involucrum eguantibus. 

GEWOONE KORNOELJEBOOM, die de bloemkroontjens van gelijke grootte met het omwinrlfel heef? jp 

Bijna alle de gemaatigde Provinciën, en zelfs ook het aangrenzend gedeelte , van dzia, brengen deezen 
boom voord : weligst groeit hij op de bergen , ook. inde kreupelbosfchen :- in de Boheemfche wouden ontmoet 
men er, die zoo groot en flerk zijn als Pruimboomen. 

In de maand February komen aldaar de geele bloemen voor den dag, alvoorens nog één eenig blad zig 
ontrold. heeft: deeze bloemen hebben geclachtige helmdraadjens, en meelknopjens, van dezelfde 
kleur: zij ftaan, van tien tot vijftien fluks, op korte en eenigzins hairige bloemfteelen , in eene fchermse 
wijze gedaante (a a); zijnde bevat in een omwindfel, famengefteld uit vier ovaale, holle, geelachtige blaad- 
jens: die omwindfels zijn korter dan de bloemfteeltjens , en met roestverwige hairen bezet (2 5): de ho- 
nigvaten bevatten een’ rijken voorraad van honig, die zig, in den zonnefchijn, als paerldroppen verza- 
melt: op dien voet zoude men gereedlijk kunnen ftellen , dat de moederlijke zorgvuldighgid der Natuur, 
de Beitjens, naa % wintergebrek doorgeftaan te hebben, in de eerfte Bloeifems van deezen boom, een 
verkwikkend en verfterkend voedfel aanbood, hadde men niet waargenomen, dat, integendeel , het gebruik 
van dienzelfden honig, de gemelde infeêten zeer nadeelig is. 

De. veelvuldige bloemen, van welken de bladerlooze takken van den gewoonen Kornoeljeboom voorzien 
zijn, geeven intusfchen zeer weïnige @®ruchten; men ontmoet zeldzaam meer dan vijf fluks, doorgaands 
flechts één eenige op elke Scherm (c): deeze vrucht is donker-rood , langwerpig -rond, en valt af, zoo- 
dra zij ten vollen rijp is; zij beftaat voords uit eer zuurachtig vleesch, hetwelk eene ovaale, var 
onderen fpitfe, noot omvat, die tweehokkig is, en vier overlangs liggende fleuven heeft (d): in ieder 
dier hokken is een langwerpig zaad befloten, van welke zaaden flechts één tot volkomenheid komt, gelijk 
zulks bij de meeste foorten van den Kornoeljeboom ’*t geval is; om die reden heeft de noot ook het 


vaorkomeu van flechis éénhokkig te wezen: de vruchten zijn in de maând Augustus rijp. 


De 


De bladen van den gewoonen Kornoeljeboom zijn ovaal, en hebben aan ’t einde eene punt, bijna als de 
bladen van den Peerenboom; echter zijn zij ongefteeld, en met ribben geaderd (ee); derzelver kleur is van 
boven donker-, doch van onderen bleek-groen: de-takken zijn knobbelig, met eene ruwe fchors omge- 


ven, en digt met korte hairen bezet (g): het hout is ongemeen hard en vast: de knoppen ftaan, tegen | 


elkander over, aan de takken (#4 A5 als dezelven, in den bladerloozen ftaat, naar de zon gekeerd ftaan, 


zijn zij paarschverwig (f): bloemen eu lootknoppen komen uit de hoeken der bladfteelen woord, en zijn 
omvangen van twee ovaale knopbedekkingen , die éénbladig zijn, ongelijk van grootte, van boven, tot 
op de helft, gefpouwen , en met roestkleurige korte hairen bezet: die omwindfelen welken de gefteelde 
blocifemkroppen bevatten, en de benedenfte plaats van de laagere looten bezetten, dekken, des winters, 
den korten gemeenfchaplijken fchermfteel, welke reeds in de maand Augustus gevormd is, en ftaande 
het behal ruw w jaargetijde met het bloem -omwindfel is omvangen. 

Er zijn in % wild verfcheidenheden van deezen boom, die grooter zijn en ook gecle vruchten draagen ls 
deezen laaten zig voordplanten „even als die met bonte bladen, door zooging op de gemeenere foorten , welken _ 
uit het zaad geteeld kunnen worden. Deeze foort maakt in groepen, naast andere boomen en heesters , 
eene zeer ‘bevallige vertooning; ook ‘zoude dezelve 3 zonder van eenig ander geboomte vergezeld te din. 
wegens haare menigvuldige bloemen , in de laatfte winterdagen, zoowel als wegens haarc Èhöon -roode vruchten, 
in t najaar, onze lastpartijen ten aangenaam fieraad verftrekken ; het bevallig aanzien van die partijen zoude 
berde; in den naatijd, nog opgeluisterd kunnen worden , zoo men de Kornoelje- foorten , welke 
geel- bonte bladen, en geele vruchten hebben, 6) tusfchen de gewoonen in plaatfte. | À 

De vruchten, wrangachtig, zuur van fmaak, zijn verkoelend en famentrekkends zij worden raauw 
gedroogd s of ook met fuiker gekookt, gebruikt; in diervoegen toebereid, worden zij met nadruk aange 
prezen als een verkoelend middel in heete koortfen, of als. en ter ftremminge van den buikloop, 
en andere te flerke ontlastingen. | 

ee onrijpe echter volwasfene vruchten, in azijn gekookt B > En in eer” matigen. peel, met lauw si 
daden peperkruid en andere fpecerijen , gelegd eben kunnen de plaats van ingelegde olijven, 5 
vervangen. Elders is in % midden gebragt, om de jonge tedere bladen, in de fchaduw gedroogd, als E 
thee te gebruiken dit zoude ook ligtlijk te beproeven zijn, zo in Europa « een bloeifem voorhanden ware die 
voor *t minst in de plaats zoude kunnen komen van de Okea fragrans, 3 met welke de reerd hunne 
Thee-boei en Groene Thee eenen aangenaamen reuk geeven. 5 ie 

Daar het hout van den gewoonen Kornoeljeboom ongemeen ‘hard en zwaar is, wordt het gebruikt ot 8 
het vervaardigen van verfcheïidene werktuigen, tot den Landbouw dienende; ook tot molenwerken , enz.3 54 de 
de Ouden hebben-er zig reeds van bediend, tot het vervaardigen van lanfen , _ flokken, mer en wig 


gn; zij maakten er boogen van, ook werpfpietfen, enz. 


5 e 
Certis Mid. CHC 
Kaamd 


rt hel | d 
Gewsgane HOTURGElre-- 1500. 


eta es ti IV ens KR 
Ip* Clasfe, Pe Rang. 
Cornus Paniculata. 


Pluimbloemige Karnocifeboom. 


Der Hartriegel mit rispenformigen Blumen. 


Cornouiller à fleurs en Bouguet. 
Panicled Dogwogd. 
CORNUS PANICULATASs famis erectis, foliis ovatis fubtus canis, cymis paniculatis. 


PLUIMBLOEMIGE KORNOELJEBOOM, met rechtopflaande Takken, ovaale van buiten grijze 


Bladen en pluimvormige Bloemfteelen. 


De oppervlakkige overéénkomst van dezen met den ftijven Kornoeljeboom en dat hij hetzelfde Va- 
derland heeft, zou deze beiden welligt met elkander doen verwisfelen, ín geval men nief fommige 
voornaame kentekenen tusfchen beiden waarnam. De ongelijktakkige Bloempluimen hebben aanleiding 
gegeven tot de benaming van deze nog zeldzaame Heester. 

__ Uit den vierdeligen witachtigen wortel, groeijen verfcheiden 5 a 6 voeten hooge Stammen , die de 
dikte van een’ arm bereiken, en in veele rechtop tegenover elkander overftaande Takken zija verdeeld. 

In het begin van Junij, en dus laater dan de overige foorten , bloeit deze Heester. De kleine witte 
Bloemen verfchijnen ten zelfden tijde met de Takken van de tweede Scheut (a a). De Bloemen be- 
vatten korte draadvormige Meeldraaden, geele Meelknopjes en een wit Honigvat, het welk het groene 
Vruchtbeginfel kroont (bj. De wite Vruchten worden in October rijp, en bevatten groeae rondach- 
tige Zaaden (e), door welke de Heester, zo wel als door Afleggers of inenting wordt voortgekweekt. 

De ovaale of ovaal lancetswijze Bladen (d) zijn in het eerst roodachtig, en aan wederzijden glanzig, 
het 


het geen derzelver fehoonheid slui de eerfte weeken van Mai aanmerklijk vermeerdert. Zij vallen 
gerst laat in den Herfst af, en verfieren, in geval eene vroege vorst dezelven niet vernielt, de Heester 
nog met een helder groen, wanneer het reeds geel wordende Gras zijne kracht heeft verloren en de 
_ Thujas, de Puniperus en meer andere altoos groene gewasfén in hun bruinachtig winterkleed de nabij. 
heid van het bar fFrifoen verkondigen. Om deze reden ware deze Kornoeljeboom in niet te digte 
groepen te plaatfen, nevens de laatgroenende Bacharis halimifolia , Lonicera periclimenum, italicum 
de Genista sibirica, tusfchen welken de laatrijpende Vruchten van den Mespilus pyracantha en den 
dex aquifolium uitfteken, ftaande op een glanzig tapijt van Finca major en minor; omflingerd van 
de Hedera helin, die allen alsdan nog fchoonheden opleveren, wanneer de Asters en Solidago’s reeds 
uitgebloeid zijn, en de afgevallen Bladen van andere Boomen reeds onder den voet fchuifelen. Ook de 
Pulmonaria officinalis, het Cyclamen europaeum met hunne fchoongefchakeerde Bladen, de Zumaria. 
sapnoides verdienen eene plaats nabij het pad dezer groepen van den fchaarsgroenen November. 

De jonge Takken zijn bij de aannadering van den Herfst op de zonzijde eenigzins purperkleurig (e) 
doch aan de andere geelgroen (f); in den Winter zijn zij glanzig rood, hetwelk in het Voorjaar in 
geelgroen verandert „ met kleine bruine glanzige puntjes bezet, die in gevorderden ouderdom de Schors. 
der Stammen overtrekt , en dezelve Brijs en fcheurig doet worden. 


In (ommige Boomcatalogusfen wordt deze Heester Cornus novae Belgiae genoemd. 


Á 
Í { | 


CIV. ond I, 


7% » 
Cyò TR ze 
bs e Ze aécttlatd 


EE Dg En Yr ee” 
AUM OIO ein 8 e Aorno eueHoom. 
DD | 


CROS Bert Vi ado Kk 
WW Clasfe. IP° Rang. 
Eerfte Afdeling, of met naakte Bloemtrosfen. 


Cornus Sanguinea, > 
Roodtakkige Kornoeljeboom. 
Der gemeine Hartriegel. 


Cornouiller funguin. 

Common Dog -wood , or Bloody-Twig. 
GORNUS SANGUINEA, ramis reêis, foliis ovatis concoloribus , cymis depresfis. 
ROODTAKKIGE KORNOE LJERBOOM; met de Bloemtuiltjes bloot. 


“ Niet zo zeer flechts wegens de uitmuntende fchoonheid, maar ook om aan de éénheid getrouw te blijver, 
heb ik het nodig geächt om-deze en andere foorten onder.de.Tuinheesters op te nemen ;te meer daar de Boom 
in alle welgeregelde Plantfoenen niët alleen eene plâats windt „ maar ook door eenige uitftekende hoedanighe- 
den , verfcheidenheid en afwisfeling- oplevert | 

Niet alleen in het Zuidelijk gedeelte van Rwsfisch Afie, en Siberië, maar ook in het Noordlijk Amerika en 
een gedeelte van Europa, als in Duitschland, Zweden, omftrecks Parijs en in de Nederlanden, vindt men 
dezen Boom in Kreupelbosfchen wild groeïjende. De vwerfchillende hoogte die hij bereikt hangt af van de 
hoedanigheid van den grond:. zo blijft hij bij voorbeeld in een’ droogen fteenächtigen grond laag en onaan- 
zienlijk doch in een’ vochtigen bodem bereikt hij eene hoogte van ro tot 18 voeten» 

De Stam rust op een” zwarten fijntakkigen Wortel , doch wordt bij dén besten groei nooit dikker dan 6 duie 
men in de doorfhede ; maar. desniettegenftaande kan het Hout „met fijne aderen doorweven , wegens deszelfs- 
vastheid en digtheid, zo wel van den Kunstenaar als den- Landman gebezigd worden, 

De Bloemen verfchijnen in het voorjaar aan het einde der Takken op, Bloemtuilen (a); dezelven zijn 
telkens door ns zijdelingfche fcheuten verzeld, of ftaan in het midden van dezelven (5%). Dikwijls ge- 
beurt het zelfs-.dat zich in de maand September voor-de tweedemaal Bloemen aan deze beide fcheuten vere 


‘Oe 


tonen. Van alle Bloemen der Koenoeljeheesters „ hebben dezen de grootfte Bloembiaden, die lancetvormig, 
van binnen wit en vóór de ontwikkeling van buiten geelgroen zijn. Haare witte Meeldraadjes hebben gecle 
Meelknopjes. De groene knodsvormige Stijl is door een op het Vruchtbeginfel zittend geel Honigvaatje om- 
vangen. 

De aanvanglijk groene, naderhand zwarte met de uïtgedroogde Kelk genavelde Vruchten of Beziën , wor- 
den in den Herfst rijp. Zij bevatten een groenächtig, fmaakloos, olijächtig fap, een hartvormig, geelächtig 
geftreept Zaad (d), en blijven tot in het Voorjaar aan de Takken hangen. Uitdeze Vruchten kan men het 
zesde gedeelte van hun gewigt, brandbaare Olij persfen: 

De Bladen zijn eivormig, toegepunt, geheel ‚ fomwijten is de ränd golvende, aan wederzijden zijn zij 
zagthairig, op de benedenvlakte met fchuinfche verheven ribben bedekt en de punt iets teruggebogen , 
rustende op gladde van boven gefleufde Bladfteelen (€). 


De tegenoverftaande Takken ftaan rechtop. Gedurende den Winter komen de Blad- en Bloemknoppen, 
ten aanzien van hunne gedaante , plaatfing en richting „ ten vollen met den witten, Kornoeljeboom overéén; 
De jonge Takken zijn bloedrood Cf)» met witte Hairen bezet, en alleen op die zijde , die in de fchaduwe 
ftaat, en groengeel is , zijn zij met glanzend roode punten bezaaid3 dezen veranderen aan de andere Takken 
in langwerpige » grijze wratten, en bedekken de Schors zodanig, dat de glanzend roode kleur op flechts _ 
weinig plaatfen doorfchijnt (2). | 

De bekende verfcheidenheid met geel gevlakte Bladen 03) heeft dezelfde hoedanigheden als de witte Kor- 
noeljefoort , en wordt door inënting op de Moederfoort voortgeteeld. Men kweekt deze foort door Zaad en 
Wortelfpruiten , zonder moeite voort, Dikwijls gefnoeid wordende , kunnen de Heggen onder de fchaduwe 
van hooge Boomen vrij wel voortduren, en men wast alleenlijk te En ‚ dat zij gen sigs aan vochtig | 
heid hebben. 5 | | Ee 


oe am 


Ee Waer 


jd 
NT ke Tel Ë 


he Ae VEEEDE CL 


{0 


B KM Bece RK eN ok 
Vee Clasfe. Pe Rang. 
Tweede Afdeling, of met naakte Bloemtuilen, 


Cornus Sericca. 
Zijdeächtige Kornoeljeboom. 
Der blaubeerigte Hartriegel. 
Cornouiller à fruit bleu. 
| The blue berried Dog- wood. 
CORNUS SERICEA, ramis patulis, foliis ovatis fubtus ferrugineo-fericeis, cymis depresfis, 
ZIJDEÄCHTIGE KORNOELJEBOOM, met uitgebreide Takken, ovaale Bladen, die van buiten 


zijdeächtig roestkleurig zijn, en nedergedrukte Bloemtuilen. 


Carolina, Virginië, New-York, Penfylvanië en het Zuidelijk Kanada zijn het Vaderland van deze 
. Heester. Zij groeit van zes tot zeven voeten hoogte, en heeft zeer veel overéénkomst met onzen 
roodtakkigen Kornoeljeboom. De Bloemen komen in het midden van Junij aan het einde der nieuwe 
Scheuten in drie- of vierdelige Bloemtuilen ten voorfchijn (a). Het is een vreemd verfchijnfel dat eene 
enkele gefteelde Bloem in het midden van den Bloemtuil uitfteekt, en bovendien van alle de andere Bloc- 
men wezenlijk onderfcheiden is, zo door de infnijdingen der Kelk, als het tweedelig Merk en de dubbele 
Nooten, die van buiten rond, maar aan de aanrakende zijde vlak gedrukt zijn, gelijk 4 en c‚ als vergroo- 
te afbeeldingen van dezelve, benevens het vruchtbodemachtig Honigvat , het welk né de bevruchting 
bruin wordt en op het vruchtbeginfel zit, dit onderfcheid voorftelt. 

De Bloemfteelen der nog niet ten vollen ontwikkelde Bloemtuilen, hebben aan hun verdelingspunt 
een priemvormig groen Lovertje (d), het welk aan de bovenfte meer korte Bloemfteelen korter wordt (e) 
en doorgaans ná de ontwikkeling der Bloemen afvalt. 

De Bloemen hebben witte Bloembladen, en even zo gekleurde Meeldraaden en Meelknoppen. Kelk en 
Vruchtbeginfel zijn hairig en groen, en het kopvormig Merk is wit (e). De eivormige blaauwe 
Vruchten (f) worden in September rijp, en bevatten in een groen fap eene rondachtige Noot. Deze 
Vruchten geven de Heester in den Herfst een zeer aangenaam aanzien, en dienen tevens ter voortkwe= 
king, die ook even goed door Stekken en Afleggers kan gefchieden. Men zaait het Zaad ftraks ná de 
rijpwording, hetwelk in den volgenden Herfst reeds plantbaare Gewasfen voortbrengt. 

De 


De afftaande Takken, welken zich ten gêlijken tijde met den Bloemtuil oren. doen vermoeden 
dat deze aan het einde en tus{chen dezelven ftaande Bloemtuil uit dezelven is voortgekomen. 

Fijne zijdeächtige Hairen bedekken de oppervlakte der eivormige tegenoverftaande Bladen (@). De bee 
nedenvlakte der korte Bladfteelen is roestkleurig (4), echter ziet men dikwijls deze kleur flechts aan de 
Bladribben, en enkel bij fommigen aan de Bladfteeien, op ‘het einde van den Zomer. De Inboorlingen 
van Noord- Amerika mengen de gedroogde Bladen onder hunnen Tábák. 

De zwartpaarskleurige jonge Takken (%) zijn aan hunnen oorfprong met langwerpig dunne wratten 
bezaaid, die bij de ouder Takken grooter worden en eindelijk geheel inéénlopen. Een roestkleurig dons 
bedekt en befchermt tegen de Vorst niet-alleen het bovenfte einde „der jonge Scheuten, dat niet uitge 
groeit fchijnt (#), maar ook de éenbladige van boven : ‘gefpouwen knopbedekking, die de ovaalpuntige 
tegenoverftaande ongefteelde Takknoppen bevat. a Reen zijd aan deze Heester, die de flrengtte 


koude Rn niet aanwezig. 


, 


Ed 


CC. IV 


e ord. E 


yr 


tr en 


eLrvcea . 


ne Korno e 


Corn LES 
Zvde acht 


e/ 


leboom n 


Et 
oo 


1 


Er ar Oe BEP 


Ar ste sn Vaer Öl Le 
IW Clasfe, IP* Rang. 
Tweede Afdeling, of met naakte Bloemtrosfen. 


Cornus Stricta. 
Stijve Kornoeljehoom. 
Der Hartriegel , mit aufrechten Zweigen. 
Cornouille Stricte. 
The upright Dog - wood. 
CORNUS STRICTA, ramis ffrictis , foliis ovatis concoloribus nudiusculis, cymis paniculatis. 


STIJVE KORNOELJEBOOM, met rechtopflaande Takken, ovaale evenkleurige naakte Bladen en. 
| gepluimde Bleemtuilens 

In Zuidelijk gelegen Noord- Amerikaanfche Provintiën groeit deze van agt tot tien voeten hooge Hees-- 
ter , als inboorling van dezelven3 zij fchiet uit een’ veelgetakten wortel , veele rechtopgaande ftijf(akkige- 
Stammen, die twee á drie duimen dik zijn, en eene feheurige roestkleurige Schors hebben. Deze Hees- 
ter is nog niet zeer algemeen, en ook bij mourTTuiN niet aangetekend; zij bemint eene voor de- 
winterkoude befchermde ftandplaats-en een? vruchtbaaren. met zand vermengden bodem 

De Bloemen verfchijnen tegen het: einde van Junij, op naakte pluimvormige , vijf- tot zevendelige 
Bloeitrosfen (a). Iedere Bloem rust, even als. bij: de overige foorten, op een bijzonder , eenigermate 
hairig bloemfteeltje3 zij bevat priemvormige witte Meeldraaden, met blaauwachtige Meelknopjes en een 
roodachtig honigvat, waarmede het Vruchtbeginfel gekroond is. 


De Bloemen worden door flechts weinig Vruchten vervangens deze worden in den Herfst rijp , en 


8 zijn blaauw (B); zij berken in een wit walgachtig fap eene rondachitige Noot (c), die tot het voort 


kweken even zo zeer is als het Afleggen. 
Het Zaad wordt in vlakke Bloempotten, in goede zandachtige Aarde gezaaid, en kiemt in het: 


tweede jaar; maar de jonge Plantjes willen in fet begin wel’ voor de vorst bewaard zijn. Ook. 


kan deze amen door zoging met Takjes bewerkfielligd worden , bijaldien men dezelven op de 


Cornus: 


Cornus fanguinea (roodachtige), of liever fericea (zijdeächtige) aanwendt, en hoe digter zulks bij den 
grond gefchiedt, hoe gemaklijker hét afleggen naderhand is. 
De op korte Bladfteelen tegenover elkander zittende Bladen zijn op beiden vlakten glad , beneden 


witachtig, en hebben eene verheven rib. 


De jonge Takken evenaren eenigermate, bekalven dat de kleur meer roodachtig is, die van den ge. 
woonen Kornoeljeboom (Cornus mascula), aleen ontbreken aan dezen de Bloeiknoppen , die zich op het 
einde van het Voorjaar eerst in de jonge fcheuten ontwikkelen en in den Zomer ontvouwen, en uit 
dien hoofde in den Winter aan den Stam niet zìjn waar te nemen, fchoon de Bladknoppen zich duide« | 
lijk vertonen (€). | | 


Deze Heester geen bijzonder uitftekende fchoonheid hebbende, dient dezelve alleen tot verandering. 


| 
voornamelijk naast de Coruus circinata en fericea is het verfchil aanmerklijk, 


C.AV. od IL. 


NE EN 


°e 


en US ide e 


_ 


Kornoelje _ beom . 


5 yre 
e/ 


CC LAS SIS EV GK KE 
We Clasfe, De Rang. 
Het Geflacht. 
Ptelea; 


Lederbloem. 
Lederblume. 


La Ptelea. 
Trefoil. 


Prelea is een uit het Gricksch overgenomen woord, het welk in die taal Vleugel betekent, en met 
recht op de Vrucht van deze en welke door eene vliezige hûid zich als gevleugeld voordoet , 
toepaslijk, Drioscorrivers heeft deze benaming aan onzen Ypenbòom, wiens vrucht insgelijks gevleu- 
geld is, gegeven. De Nederduitfche benaming van Zederbloem is van de lederachtige Bloembladen afge- 
leid, even als een Hoogduitfche naam Gewürzffaude van den aangenaamen geur der Bloemen , die ’s avonds. 
de lucht doordringt. | | 

Men heeft tot dus verre flechts de éénige hierna te befthrijven foort Prelea trifoliata ontdekt 3 althans 
zo men dezelve van het Geflacht Dodonea, onder het welk zij door LiNNaus in het eerst gerang- 
fchikt wierd, weder affcheide, en bijzonder ftelt. Dat deze Heester onder de . Dodonea, en wel in de 
Villfte Clasfe was geplaatst, kon men onmogelijk goedkeuren , want het gebeurt flechts zeer zeldzaam 
dat men’ agt Meeldraaden vindt; maar meestal vier, en met dit al wordt zij nog ten onrechte onder 
de IVde gerekend, wermits zij in den naauwften zin onder de Polycamia (veelflachtige) of XXiIllfte 
Clasfe behoort, als hebbende tweeflachtige vruchtbaar vrouwlijke en onvruchtbaar manlijke Bloemen op 
één’ Stam, welken echter meestal vier manlijke Meeldraaden hebben, en onderfcheiden worden als volgt z. 

De Kelk ‚zo wel der manlijke als der vrouwlijke Bloem, is vierdelig , klein, fpits, en voorts. afval 
lende, De manlijke en vrouwlijke Bloem heeft wier Bloembladen, die langwerpig, hol openftaande „ 
grooter dan de Kelk en lederachtig zijn, De Meeldraaden der manlijke Bloemen zijn vier, fomtijds vijf. 

4 ZES» 


r 


, 


zes- of zeventallig, elspuntig „ rechtopflaande, met eene omgekromde punt, breede aan den van binnen 
vlakkigen bafis, bijna zo lang als de Bloem, en ten halva ronde Meelknopjes, daartegen vindt men 
dezelven in de vrouwlijke Bloem korter en onvruchtbaar. Het Vruchtbeginfel der manlijke Bloem is 
ovaal, klein en onvruchtbaar, de Stijl zeer kort, aan de punt tweedelig, en de Merken verflenst; het 
Vruchtbeginfel der vrouwlijke Bloem is mede ovaal, doch famengedrukt en grooter, De Stijl is kort en 
famengedrukt, en de twee Merken ftomp en afftaande,. De Vrucht is eene halve ronde tweehokkige 
drooge Bezie, en groeit famengedrukt met een’ huidigen gevleugelden rand. De enkele Zaaden zijn 
langwerpig , naar boven verdund, 

Somwijlen zijn de Meelknopjes, der vrouwlijke Bloemen met vruchtbaar ftuifmeel bedekt, en om die 
reden het Gewas onder de XXlllfte Clasíe te zege 


ganger 


rd De nne Là 
Ee rá 


Ee 


ú 


ren hete | Pe 


Orr MADE HA Oren L 
Wte Clasfe, IP° Rang. 
Ptelea Trifoliata, 
Driebladige Lederbloem. 
Di Dreiliättrige Lederblume. 
La Prelea & trois feuilles, 
The fhrubby Trefoil. 
PTELEA TRIFOLIATA, foliis termatis. 
DRIEBLADIGE LEDERBLOEM, met drievouwdige Bladen. 


De eerfte Zaaden van deze Heester, die uit Carolina en Wirginië naar Engeland gebragt zijn, 


wierden door felle vorst vernield, Beter flaagden de door cATESBY in het jaar 1724 aangebragten , 


en wierden federt veelvuldig in de Europifthe Tuinen verplant. Thans verdraagt deze Heester de winter- 


vorst, doch de overmaat van dezelve befchadigt de jongfte Scheuten. In een” met leem en Zand ver- 
mengden niet te vochtigen grond, groeit zij van twaalf tot twintig voeten hoogte, en vier tot zeven 
duimen middenlijn. De Takken groecijen gered, en de kroonen geven een digte lommer. 

Aan het einde der jongfte Scheuten ontwikkelen zich in de maand Junij vijf tot tientakkige fchermtros- 
fen met Bloemen die even ‚als de droevige Damastbloem (Hesperis tristis) van reuk zijn (a). Ieder 
Bloem rust op een bijzonder Bloemfteettje , het welk, even als de Kelk en buitenvlakte der Bloem, met 
aanliggende hairen bekleed ís. De Bloemen zijn of ftijlloos tweeflachtig, of zodanigen wier Meelknopjes 
zonder ftuifmeel zijn, en op bijzondere Stammen groeijen. De eerften zijn gelijk de vergroote figuur (5) 
aanwijst, en onvruchtbaar, hebbende een’ drie, vier- of vijffpletigen Kelk, drie, vier of vijf Bloembla- 
den en evenveel met den Bloemkrans even lange priemvormige Meeldraaden, die wan beneden tot op de 
helft alleen aan de binnenzijde met witte afftaande Haïren bedekt zijn (c), en geele, tweehokkige Mecl- 
knopjes dragen. Diergelijk eene bekleding hebben de korte, pijlvormige , bladachtige onvruchtbaare 
Meelknoppen dragende Meeldraadjes der vruchtdragende Bloem (d). De Bloemen hebben meestal cen* 


vierfpletigen Kelk, vier Bloembladen en even zo veel Meeldraaden. Het vlakgedrukt Vruchtbeginfel 
heeft 


heeft cen” met twee ftompe Merken gekroonde Stijl (ò. Zij an veel Zaad, en zelfs op enkelftaane 
de Stammen, zonder invloeijing van anderen, De vleugelvruchten zijn meestal tweehiokkig /) „en door 
een doorzichtigen vleugelrand omvangen (@). Somtijds is de Vfucht driehokkig, en dienvolgens driee 
hoekig en driegevleugeld, Het in ieder hokje voorhanden zwartbrùin klein zaadje wordt in Augustus rijp. 

De Bladen zijn uit drie ovaale boven en beneden toegepunte , ongetande op beide vlakten gladde 
Blaadjes famengefteld OE zij ftaan afwisfelend op ronde Bladfteelen, die met het middenblaädie om=- 
trent even lang zijn, en-hun bafis bedekt de aanftaande knoopen. 

In den Winter, en reeds in de maand Augustus worden de jonge Scheuten bruin, en in het midden: 
van het merkteken der afgevallen Bladen ziet men het voorftekend merk der aanftaande knoopen ) 

De zangenaame geur, dien de Bloemen °dvonds uitwaasfemen, en tevens het aangenaam levendig: 
groen, hetwelk met de halfrijpe geelgroene Vruchten, een bekoorlijk gezigt oplevert , verfchaft. deze- 
Heester met zecht eene plaats in onze Plantfoenen. Haar fchielijke groei ö gemaklijke voortkweeking: 
door het Zaad, en het witte goed brandende Hout maakt dit gewas ook voor Houtpläntaadjën be 
Hp, De ee in Kanada gebruiken de verfche Bladen tot het helen van- wonden envals. 


‚Eee ‘verfeheidenteid met vijf Bladen, e. z. v. moet door inenting voortgekweekt worden , aangezien. j 
het Zoad aleen de | oor fpronglijke vierbladige voor Prenger we en Oni 
EE Een et 
| me win el wist en 
em eri dash sel bnn, be Ge Gr elk IEEE me abi 


és 
Ad 
$ PE 
Ee et 
ze, 7 TE 


APA Q 
Ed 
(AW 


nd 
EEN 
12 

\ 


ü, 
NC 
SD 


GEE il en ik 
3 Klar Onfokatar. 


& :) _ m md p 
Drie blade: € & & ec de rb lo em , 


Deenik Aphrvted 


Ee 


Ea vr We RR weL 
Ve Clasfè. PF _ Rang. 
Het Geflacht, 
Cemóthus. 


Ceanot hus. 
Ceanothus. 


Céanothee 
Ceanothus. 


Het Griekfche woord, waarvan de benaming van dit Geflacht is afgeleid , betekent in die Taal een’ 
Doorn , en deze benaming is door THEOFRASTUS aan eene Plant (welke ís ons onbekend) gegeven. 
Welke betrekking deze benaming op eenig gedeelte van het Geflacht heeft , dat wij te befchrijven heb- 
ben, kan ik nel zo weinig bevroeden; en het fchijnt mij dat dit Geflacht flechts zodanig genoemd is 
om dat het toch genoemd moest zijn. 

Het Geflacht Ceanothius bewoont oorfpronglijk de heete Gewesten van Afië, Afrika , Amerika en 
Nieuw- Holland, en de meesten moeten bij ons in de Orangehuizen gehouden worden. De éénige foort 
Ceanothus americanus, die wij hier te befchrijven hebberf, verdraagt onder eene goede bedekking , ons 


Winterfaifoen. 


Fen aanzien der Geflachtskenmerken komt deze foort zeer veel overéén met den Rhammus phrylica 


en Casfine , maar onderfcheide zich door de volgende kentekenen : 


De, Bladbedekking of Kelk is tol- of peervormig en éénbladig , de rand vijfdelig fpits, deze fpif: in- 


fnijdingen naderen elkander met hunne naar binnen gebogen punten; dezelve is voortdurende. De vijf 


Bloembladen zijn gelijk, ten ‘halven rond, zakvormig hol, famengedrukt, zeer flomp , openftaande , 


klei- 


kleiner dan de Kelk, zitten op dezen , verlengde nagelen, dig zo lang als het Bloemblad zijn, fteken 


uit de infnijdingen van den kelk. 

Vijf elsvormige, rechtop tegenover ftaande Bloembladen van gelijke lengte met de Bloem fut oa # 
den grond van ieder Bloemblad, die den halven ronde Meelknopjes dragen. Op het driehoekig vrucht= | 
beginfel rust een rolronde ten halven driedelige Stijl, die zo lang is als de Meeldraadjes, met ftom- 


pe Merken, 


Het Vruchtbeginfel verandert in eene met eene vleefchige zelfftandigheid omvangen Vruchtkapfel , die 


flomp, terug gedrukt en met Knopjes onderfcheiden is, en bevat in elk hokje een enkel ovaal Zaad. 


Cie NR Bikes NTR 
Vie Clasfe. IF Rang. 
Ceanothus Americanus. 
Amerikaanfche Ceanothus. 
Amerikanifcher Ceapothus oder Sekelbaums. 


Ceanote d’ Amêrigue. 


American Ceanothus. 


CEANOTHUS AMERICANUS, fuliis cordato-ovatis karen 3 triplinerviis ‚ paniculis axilla- 


ribus elongatis. 


AMERIKAANSCHE CEANOTUHUS, met drieribhige Bladen. 


De warmere Provintiën van Noord- Amerika , inzonderheid Zirginië en Carolina , zijn het Geboor- 
teland van deze drie a vier voeten hooge Heester. Zij groeit in de gedaante van eene uit verfcheiden 
dunne ftammetjes famengeftelde ftruik in een’ met fijn zand vermengden frisfchen niet te vochtigen Grond. 


De Bloemen verfchijnen afwisfelend van Junij tot September aan het bovenfte gedeelte der ftammen in 


veelbloemige, langgefteelde en in de Bladhoeken ingevoegde lange Pluimen (a). Iedere enkele Bloem, 


zo als dezelve hier vergroot wordt voorgeflleld , rust op een Bloemfteeltje , het welk , even als de Kelk, 


Bloembladen en Meeldraaden, wit is (5). 


wt ik ale 


AEee VA 


De cerst bloeijende Bloemen brengen reeds in de maand Augustus bij ons rijpe en volkomen vruch» 


die 


ten; van deze vertoont de fig. c de Vruchtkapfel in haare natuurlijke , d in eene vergroote gedaante , € 
het drievouwdige Zaad in de drie hokjes eveneens vergroot, f de natuurlijke grootte van ieder enkel 


ce Zaad, g hetzelve vergroot, A het met de Zaadíchil doorgefneden vergroote Zaad, 


De in de nabijheid der Bloemen ingevoegde Bladen zijn ovaal ftomp toegepunt (#), maar verder af. 
ftaan- 


ffaande aan den Bladfteel hartvormig uitgefneden (£), aan den rand fijn en ongelijk getand, aan de op- 
pervlakte glad, aan de benedenzijde, inzonderhand aan de riboen, met korte zaste hairen bezet , en 


voorts in den Flerfst afvallende, 


De takken hebben eene groote Mergpijp, de jongften zijn. met eene geelachtige Sc! ors bekleed, die 
in den Winter eene helderroode kleur aanneemt (/,, en aan het ouder Hout bruin is (mm). De Knóppen 
zijn klein, ovaal rond, en met gladde van buïten roodachtige Schubben bedekt, 

De in de lucht gedroogde jonge Bladen worden door dz Inboorlingen als eene zeer aangenaame zi 


gezonde Thee gebruikt, die zij New -Jerfey. Thee noemen. 


Hoewel aan de Bloemen van deze Heester het voorrecht van een” “aangenaamen geur ontbreekt, heeft 
de Natuur dit rijklijk vergoed door in de roode Schors van den wortel eene geneeskracht te plaatfen, 


eon eene vernielende* kwaal, die bij de natuurlijke Inwoners van, deze ftreeken even zo weinig. ve 
kend is als bij de Zuid- -Zee-Eilanders, namelijk de weeen 


4 ke 
Da U Js es: 
sl Pel , 
ee) ak N 
EN IS V 
TEE iN 


Fr. An 


i 
Ki 


a 
LN 


Gedtridaar -Preervcarnus. 
Amerikaanfche Ce anothaus 8 


cin 


an 


SE Ark 28 BK OM Blk 
Vie Clasft. Pe Rang. 
Het Geflacht, 
| Evonymus. 


Paapenhout. 

Der Spindelbaum. 
Fufain. 

Spindle- tree. 

Offchoon, naar den Griekfchen grondtext, het woord Evyonymus eene gunftige betekenis heeft, 
beweert, desniettegenftaande, ToURNEFORT dat deze benoeming als fpotswijze aan te merken is; 
dewijl eenige foorten van dit geflacht voor de Dieren nadelig zijn. | 
} Die foorten van Paapenhoutboomen, díe ons Climaat kunnen verdraagen , groeïjen in het gematigde gedeelte 
van Europa , of ook in Noord- America, Men vindt dezen Boom, in de Bosfchen, met Loof hout , aan de 
Haagen en aan hooge vruchtbaare oevers van Rivieren en Beeken. ’Er worden ook fommige foorten gevon- 
den, die vier- à vyf-mannige Bloemen , en zelfs op bijzondere Stammen, hebben; anderen weder, die twee- 
flachtig zijn. De Bloemkelk is éénbladig , vijfdeelig, voortdurend, en vlak , met holle, ten halven ronde lap- 
pen. De Bloemkrans heeft 4 of 5 ovaale Bloembladen , die vlak , uitgebreid, en langer dan de Kelk zijn. 
Het regelmaatige getal der Meeldraaden is vijf, en dezen zijn elsvormig, korter dan de Bloem, op» 
ftaande, en, even op het vruchtbeginfel als hun zetel, ingeplant ; hebbende gedeelde Meelknopjens. Het 
getal van deeze Meeldraadjens is foortlijk veranderlijk, en het getal der infnijdingen bepaalt zich naar hee- 
zelve; zo wel bij de éénbladige Kelk, als dat der Bloembladen, die met den vruchtzetel famengegroeid 
zijn; gelijk ook de hokken van de op de Kelk rustende vruchtbeginfelen, welken toegepunt zijn. De 
Sul is eenvouwdig ‚ kort, en het merk is ftomp, Het vruchtbeginfel groeit tot een lederachtig vrucht- 
kapfel, dat hoekig, gekleurd, meer of minder Kleppig, en hokkig is,en in ieder hok één tot 3 cironde , 
of eirond -{picfe Zaaden bevat, die met eene kleurige en fappige zaadbedekking omvangen zijn; die Zaaden 
zijn, aan het veréénigingspunt der vakken, met den vruchtfteel bevestigd, hetgeen door middel van 


ten draadjen gefchiedt, aan hetwelk zij afhangen, als de vrucht rijp is, en openfpringt. Sommige PaaÉ- 


_penhoutboomen hebben geen andere Helmdraadjens dan de punten van den vruchtzetel. 


Behalven de zo even opgenoemde kentekenen , komen deze Boomen ook nog daarin overéén, dat namelijk 
5 hun- 


e ft Me B Wat dS Ji ie hin vl le sn 
se 


hunne. ronde, of vierkantige Takken , en de kortgefteelde Bladen, tegen elkander overftaande zijn; dat hun- 
ne Zaâad- of Kiemblaadjens ovaal worden. bevonden ; dat hunne Wortels , die zich in menigvuidige, tedere 
witte takken verdelen, met eene bleekgeele, gefcheurde fchors omgeven zijn, en eindelijk, dat alle hun- 
ne deelen , als zij versch gewreven worden, een’ onaangenaamen , walgelijken reuk. van zich geven, die hun 
eigenaartig is, en die, bij zwakke Menfchen, zeer ligtlijk fläauwten en: walging kan veroorzaken; iets: 
waardoor zij zich van veele andere gewasfen doen onderfchieiden. De zo even befchreven overéénkomst, 
heeft ook LINNmus-tot eene reden verftrekt, om alle de foorten van Paapenhoutboomen onder de: 
de Clasfe te plaatfen; offchoon zij, naar het getal der. Meeldraadjens , in onderfcheiden Clasfen gerang- 
fchikt dienden te worden: 


De voortteling wordt door het Zaad bewerkftelligd 5; de gemreenfte foorten worden” op zaadbedden. ge= 


zaaïd; in welke. bedden men voren graaft, die twee duimen diep zijn. 5 de vreemde foorten daarentegen „ 
zaait: menin vlakke bloempotten , die met goede, verfche aarde gevuld móeten worden; en na de zaaï- 
jing bedekt men het bovenop, geftrooide Zaad met een duim hoog aarde. De Planten beginnen fr 
het tweede, of ook wel in het derde j jaar eerst te kiemen: zij groeijen, nog jong zijnde „ zeer langzaam, en 
kunnen vóór het derde jaar niet verplant worden, De voortteling door Afleggers gefchiedt fchielijker an 


kunnen. dan zelfs wel in eén” Zomer wortel vatten , mits men ze wèl bevochtige, Ook kunnen de Wortel-- 


fpruiten dikwijls nog genoeg. eren Planten verfchaffen. Men kan de fijnere. foorten. ook. zeer wèl: - 


door Zooging op, de flammen, van de gemeenere foort voortkweken. … 


De Pagpenhoutboomen. verdienen althans eene plaats in onze Lustbosfchen, minder om derzelver Bloei 


fem, dan wel wegens het fchoone groen der Bladen, en_de nog fchoouere Vruchten; tot Houtplantfoen 4 
komt alleenlijk de gemeene en_de, breedbladige foort in, aanmerking. | 


CE rAnbiein®: Va Orne 
ye Clasfe, IP Rang. 


Evonymus Americanus. 

dw Paapenhout. | ' 
Der Nordamerikanifche Spindelbaum, 

Lo Fufain de Virginie. 

The evergreen Spindle- Tree, 


EVONYMUS AMERICANUS, Dedunculis fubtrifloris , foliis elliptico-lanceolatis — ferratis , ramis laevibus. 
x » 
AMERIKAANSCH PAAPENHOUT, met alle Bloemen in vijven gedeeld en ongefteelde Bladen. 


‚In Virginië en de warme ftreeken van Noord- America groeit deze Heester van zes tot twaalf voeten 
hoogte. Men heeft dezelve ook in New-York, in een’ droogen zandigen, luchtigen , met goede aarde 
gemengden grond, en aan de ftenige ftranden van den Rivier Schuylkill, omftreeks Philadelphia , gezien. 
Zij is altijd groen, maar bereikt in onze Plantfoenen, bij een’ goed befchermden ftand, en met bedek- 
king der wortelen in den Winter, flechts vier tot zes voeten hoogte. 

-_ De Bloemen komen aan het einde (a), ook aan zijfcheuten (4) van hetzelfde jaar in de maand Junij 
‚ten voorfchijn 3 gemeenlijk ftaan twee derzelver op een” algemeenen , rechtopftaande, korten, rooden (teel, 
of elk weder op een afzonderlijk Bloemfteeltje gefteund (c\ De Bloem zelve heeft eene vlakke, vijf. 
fpletige, geelgroene Kelk, vijf roodachtige Bloembladen, even zoveel witte Meeldraden , met gecle 
Meelknoppen en een bijna ftijlachtig merk. De Bloem zelve kan geenszins fraai genaamd worden, dótn 
wel de Vrucht, die uit het Vruchtbeginfet voortkomt; dit verandert namelijk in eene vijfkante’, 
rondachtige, aan den Bafis verdunde, van buiten met kegelvormige, bijna houtachtige flekels bezette, 
“paarsrode, vijfhokkige Vrucht (de) of Zaadbedekking, die in elk hokje één of twee door de byzon- 
dere Zaadbedekking omvangen, ovaalfpit geele Zaaden bevat (fg). Zelden worden dezelve bij ons 
rip, en de Voortplanting gefchiedt het best door zoging op het gewoone Paapenhout, 

Vier verheven lijnen geven de jonge La een vierkant aanzien (A). De ligtgetande , gladde, bijna 
| ë one 


Pa 


cgeiecidé Bladen zijn vrij digts die, welken aan de Vruchttakken werfchijnen, hebben veel overéénkomst 
met den altoos groenen gedoornden Mispelboom, Mfespilus Pyracantha (@)3 e€n zijn zo wel ten aanzien 
der grootte als der gedaante van die onderfcheiden waarmede de groote Takken bezet zijne In den Herfst 
worden zij eerst aan den rand , daarna geheel rood (#), en vallen allengs af, 

De jonge Takken blijven gedurende den Winter groen (/) en hunne uitgerekte, afftaande Knoopen , zijn 
uit kleine ovaalfpitfe roodachtige Schubben famengefteld (xm). De Schors der oude Takken is grijs en 
de oudfte fcheurig. Het Hout is vast en geel, maar kan bij ons om de zwakheid en geringen omvang 


tot geen voordeel aangewend worden, zo als in het Vaderland van deze Heester. 


2) 


Rs Onweer LES 


PALAS 


y 


C 
— 


p 
2 A Pa Pp 


Ce 


s 
Le 


apenhou Gr 


Be Ard ek Ri Mere B Miek 
Vie Clasfe. P's Rang. | : 
Evonymus atro purpurcus. | 
Donkerrood Paapenhout. 
Der purpurrothe Spindelbaum. 


Le Fufain à fleurs noirdtres, 


The dark-purple Spindle- Tree. 


on EVONYMUS ATRO PURPUREUS,» floribus tetrandis, pedunculis compresfis maltiflorls , Pigmatibur 


tetragonis truncatis. 


DONKERROOD PAAPENHOUT, met viermannige Bloemen, famengedrukte veelbloemige Bloemfteelt« 


jes en vierhoekige afgefompte Merken, 


Het Zuidelijk gedeelte van Noord- Amerika is het Vaderland van dit Paapenhout , naar de donkerroode 
kleur der Bloemen dus bygenaamd, en voor als nog in onze tuinen niet overvloedig ; ook heeft Hou T- 
TUYN deze Heester nog niet opgeteld, offchoon dezelve reeds in 1756 in Engeland is geplant. Zij ver 
Ei draagt ons klimaat vrij wel, wordt van 5 tot 8 voeter hoog, en komt, behalven in den Bloeitijd, 
meer het breedbladig dan het Europisch Paapenhout naby. Tegen het einde van Juny ontwikkelen zich 
de Bloemen, de jongfte op ronde, gladde, met vier lijnen uitgediepte Looten in de bladhoeken of op 
bijzondere tegen elkander overftaande Bloemknoppen (a.) De groene, ronde, draadvormige algemeene 
Bloemfteelen zijn van boven tweedelig (B), en dragen twee, drie of vier op paarsroode Bloemfteeltjes rus- 
tende donkerroode Bloemen (ce), die in vier ronde infnijdingen gedeeld zijn. De Kelk is van kleur 
als de Bloemfteeltjes , maar het vruchtbeginfel “als de Bloembladen. Het Merk is zeer kort, en 
- door vier korte geele Meelknopjes dragende Meeldraadjes omringd. Daar, waar de algemeene Bloemfteelen 
Î zich verdelen, zo wel als van den Bafis der Bloemfteeltjes , ziet men kleine priemvormige tegenoverftaan- 
de Lovertjes, die echter fpoedig afvallen , en de plaats alwaar de kleiner Bloemfteeltjes oprijzen als gewrigt 
doen aanzien. 

De vierhokkige en in de lengte gefleufde vruchten hebben veel overéénkomst met het Europisch Paa- 
penhout (4). Zelden ziet men de Heester bij ons vruchten zetten, en dezen worden by ons ook nooit 
Eyp „ wegens den laten bloeitijd. 

Het rijpe zaad is met eene oranjegeele Zaadfchil bedekt (€); in dezen ftaat heeft « mad eene eivore 
mie 


mige gedaante, die aan de eene zijde in een Helmdekfel is uitgerekt , waardoor hetzelve ín de Zaadbuis bee 
vestigd is. Het befloten Zaad is groen van kleur en heeft eene ovaale gedaante Ce 

De langwerpig lancetsgewijze fijngetande op beide vlakten gladde Bladen rusten op roode Bladfteelen (g). 
Jeugdig zijn dezelven donker paarsrood, worden vervolgens groen en in den Herfst rood (%). 

De ovaalpuntige aangedrukte knoppen zijn vóór de ontwikkeling der Bladen roodbruin(d) , en uitfehieiende 
geelrood (5); ook worden deze in den Winter groene jonge Takken bij het aannaderend voorjaar rood. 

Aan de fchors der tweejarige Takken verfchijnen vlakke langwerpige wratten, die aan de wader Takken 
tot fijne Scheuren.overgaan (£). 

De Heester wordt, aangezien haare zaaden niet rijp worden , door Amerikaansch zaad, of door inenting 
of zoging op de ftammen van het breedbladig Paapenhout voortgekweekt , en zij verdient wegens de don. 
‘kerroode Bloemen in onze lustplantfoenen onder de zeldzaame Gewasfen geplaatst te worden; maar meer 


Ed 


fraaïheid geven in het Najaar de fchoonkleurige Vruchten, en, als dezen zijn afgevallen , de rood wordende 


& 


CÔV, ord. IL le 


Crongmus Aro aje LEDELLS … 
C 
Donkerrood Paap enhout. 


nn renate 


on dn te ee 
. 


CE RSE Eri ER REK 
Vie Clasfe. PF Rang. 
Evonymus Europzus. 
Europisch Paapenhout. 
Der gemeine Spindelbaum. 
Le Fufain des Bois. 
The Common Spindle- tree. 


EVONYMUS EUROPZUS, floribus plerisgue tetrandris, pedunculis compresfis multifloris fligmatibus 
Jubulatis , foliis glabris. 


EUROPISCH PAAPENHOUT, meê de meeste bloemen in vieren gedeeld, en ongefteelde bladen. 

Dit Paapenhout groeit meestal in het gematigd gedeelte van Europa, en men kan, dewijl het zeer 
welig wil groeijen, telkens op een’ voor houtgewas gefchikten grond gisfen 5 in onze Republiek ‘tiert het 
op verfcheiden plaatfen zeer wèl, en heeft, volgens De GoORTER, verfcheiden naamen, als ab, ei 
tuts, Paapenhoed, Kardinaalsmuts ’ enz. | Ë 

De Zuropifche Paapenhoutboom wordt, als men hem, nog jong zijnde, van zijne benedenfte Takkex 
beroofd, 18, ja wel eens 28 voeten hoog, en van 4, tot 8 duimen dik. De veele, uitgebreide Takken 
vormen eene vrij regelmatige kroon, die, met het fchoone groen der Bladen, en met de roozenroode , ia 
het Najaar rijp wordende vruchten ‘verfierd „ een uitmuntend fchoon gezigt geeft ; evenwel. is dit niet op 
alle plaatfen zo; want op fteenachtige , drooge , of al te vochtige Sf gronden is deze anders zo. fchoone eene 
onaanzienlyke Heester, Deze, Selk mede de wrattige Paapenhoutboom. (die hierna befefireverr zal worden.) 
behoort onder de vroeg groenende Gewasfen 3 beiden evenwel worden , kort na het groen worden » 


‘een prooi van zekere in een gemeenfchappelijk weeffel huisvestende Rups , (Phal. Evonymella sLINN.) die 


niet alleen de Bladen havent, maar ook de geheele plant met haar weeflel overtrekt, zo men niet oogen= 
bliklijk na het ontdekken van dit weeffel alle de jonge Rupfen verdelgt. 

De Bloemen zijn onaanzienlijk „ en komen in de maand Maij ten voorfchijn, uit de benedenfte Bladhoeker 
der nieuw gefchoten Loten, of ook uit de Bloeiknopppen van die Loten, welken uit de Takken van het voor 
gaande jaar voortgekomen ziju: zij zitten op een’ langen gemeenfchaplijken Bloemfteel, welke zich weder in 
twee of drie Takken verdeelt ; elk dier Takken draagt meestal drie Bloemen , die aan den Bafii der Bloem 
fleeltjens twee draadvormige kleine Dekhlaadjens hebben (aa.).- De voortdurende Bloembedekking is 
groen » vier- enkel vijffpletigs de afgeronde infnijdingen uitgebreid „ en, wanneer het vruchtbeginfel mee 


anne 


Dd 


aangegroeid is, te rug gebogen; vijf, meestal vier ovaale, uitgebreide , geelgroene Bloembladen, tusfchen 
welken gemeenlijk vier witachtige met geele Meelknopjes gekroonde en in het vruchtbeginfel gevoegde Helme 
draadjes ftaan, omvatten het ten halven balvormige vruchtbeginfel, hetwelk een Stijl met een ftomp fpons- 
achtig Merk osfderfteunt. De uit deze voortkomende vrucht is vier- of vijfkantig (#) , met even veel Hoke 
ken „ bevattende ieder Cel twee ovaale aan een’ oranjckleurigen draad bevestigde Zaaden (c), gelijk men 
dezelven in (A) enkel en (@) derzelver-Pit ziet. 

De fijne zaagtandige, op beide kanten gladde Bladen ftaan op min of meer korte Bladfteelen over el- 
kander (f). Zij worden in den Herfst rood, en vallen met de Vruchten af. De geärmde takken zijn rond , en 
worden vervolgens vierhoekig; dit gefchiedt wanneer in de uitgediepte lijnen , die aan de groene fchors der 
jonge Looten van den Bafis der Bladfteelen tot de niaastvolgende aflopen, langwerpige wratten voortkomen , | 
welken, zich allengs meer. uitrekken” en tot eène roodbruine, ftreepvormige „ kurkachtige verhevenheid aan- 
groeijen., die men aan de Takken van vijf tot zes jaaren waarneemt „ en met het fijngeäderde bleckgecle taaije Hout 
geen de minfte verééniging hebben (g)- 

Het Hout wordt van de Draaijers tot verfcheïiden voorwerpen gebezigd , en de jonge rechte Looten gebruikt 
men tot Tabakspijpfteclen , of andere fierlijke dingen. Het Hout geeft goede Koolen, het zij tot Buskruid:, 
ef, volgens de bereidingswijze van D-u rammer, om te tekenen. 

„ De Knoppen beftaan uit veele kleine ovaale fpitfe, als dakpannen op elkander fluitende fchubben, die „ bene 
wens de jonge Looten, tegen het einde van den Winter eene roodachtige kleur aannemen. 

° Heefters van deze foorten, tot Boomen opgekweekt, en verfpreid op- eene afwisfelend verheven grasplaats 
nn zouden in het Najaar eene hinne fchoonheid opleveren. 
„ Herhaalde proefnemt hebben bewezer dat de Zaad! pfelen , En-waarfchijnlijk ook de oranjekleurige 


4 . Led 


gen, cen Bematigd bruingeel Vocht geven , het welk met Alvin gistende, in een zwavelgeel vers 


andert. Dè Pitten geven cene brandende of. Hoewel de vruchten niet rechtftreeks tot de Plantvergiften 
behoren , veroorzaken zij echter Braking en Loop, Het Poeder der Zaadbedekkingen verdelgt de Wandluizen ; 
het Loof is een dodelijk vergif voor de Schaapen. Over het algemeen dient men dit Geflacht onder de ver: 
dachte Boomen te flellen; te meer, dewijl de Draaijers gedurende de bewerking van het Hout dikwijls aan 
Brakingen en Walging onderhevig zijn. Ten | ' 5 
_ Van deze foort zijn nog eenige verfcheidenheden bekend , namelijk eene met witbonte Bladen, eene met gele 


Vrachten en eene met lange finalle Bladen, bij fommigen onder den naam van Eponyms Jongifolivs bekend, 


De Kruidkenner verwondert zich met recht dat LINNm US dezen Boom onder de le vijfde Clasft georg: heeft, é 


an hij in de vierde behoorde gerangtchike te worden. 


pe 


EV GEN 1 


€ Ò 
C sent its d UIP CDLEUS. 
hor Pi 


pe RD: : 
Avurepisen Zaartenhout. 
Ä Ne 3 


Buus: 


CL. AS SS Ve ONRe nk: 
Vé Clasft. IP Rang. 
Evonymus Latifolius. 
Breedbladig Paapenhout. . 
Der breitblätterige Spindelbaum. 
Le Fufain à larges feuilles. 
Br-:d leav’d Spindle-Tree. SN 

EVONYMUS LATIFOLIUS, foribus plerisgue pentandris , cortice laevi, Pedunculis fliformibus 

teretribus multifloris. 

BREEDBLADIG PAAPENHOUT, de Bloemen meest vijfimannig, de fchors glad en veelbloemige 

| ronde Bloemfteeltjes 

Verfcheiden Kruidkundigen, en zelfs LINNE Us, waren van gevoelen dat deze Meester &en af kome. 
ling of verfcheidenheid van het Ewropisch Paapenhout was; ondertusfchen hebben nader waarnemingen en 
onderzoek doen blijken, dat dezelve wel degelijk als eene bijzondere foort aan te merken is3 bewijzen 
hiervan zijn niet alleen haare grooter Bladén en Vruchten, maar ook de Bloemen, die op denzelfden Stam 
vier= of vijfmannig zijn , zonder bovendien de Bloemfteelen en hunne verdeling voor als nog in aanmer- 
king te neemen. Bij nourTTuijN wordt zij nog vermist. 

In Siberië, Boheme, Oostenrijk, Karinthië , het Bannaat, Stiermark , Zwitferland en in eenige oor- 
den van Frankrijk wordt dezelve wild groeijend gevonden. In het wild wordt deze Heester van tien 
tot twaalf, maar in een’ goeden Tuingrond gekweekt, altijd tot twaalf voeten hoog; doch blijft in 
een’ fteenachtigen ‚ mageren ern laag en fchraal. De welgevoede Stam bereikt van drie tot vijf duimen 
in de doorfnede. _ 7 

Aan de jongfte Looten, die uit de groote Knoopen voortípruiten, ziet men ín de Maand Maij de 
Bloemen uit de Bladhoeken aan hangende à draadvormige, aan het einde in vier- meervouwdig gedeelde 
Steeltjes van den grooteren algemeenen Bloemfteel verfchijnen (a). De algemeene Bloemfteeltjes zijn zo 
lang, en langer als de Bladen; hunne verdeling is overéénkomftig met die van den Bloemtuil ; twee der- 


_‚ Zelven zijn kort en eenvouwdig, de overigen in drieën gedeeld, Ieder Bloemtje rust op een bijzonder 
| Steeltje, 


k 
Steeltje, hebbende eene vier- of vijffpletige geelgroene Kelk3 vier of vijf eirond langwerpige uitgebreide 
roodachtige Bloemblaadjes (&. h.) Het getal der zeer korte Meeldraadjes is geëvenredigd aan het getal 
der Bloembladen, en het groene hoekige Vruchtbeginfel is met een geelachtig kort Merk gekroond. 
Dit Vruchtbeginfel verandert in eene onregelmatige vier- of vijfhoekige , vier- of vijf hokkige Vruchtkapfel „ 
met uitflekende Vleugelen , die fchoon rood, en ín de Maand Augustus rijp wordt (ce). Deze Kapfel 
bevat in elk hokje van één tot drie. ovaale met eene groene Schil bedekte zaaden (d), welken in eene 
oranjekleurige gefleufde Huid zijn befloten (e). De voortdurende Kelk blijft aan de Zaadkapfel bevestigd. 

De tegenoverftaande, breede, ovaalpuntige; zeer fijn getande Bladen zijn op de beide vlakten glad. 
en rusten op tegenoverftaande korte Bladfteelen (f). Zonderling is het dat de Bladen der benedenfte 
Takken ovaalpuntig, en die der bovenften ovaal lancetvormig en naar ééne zijde gekeerd zijn. 

‚De Stam is vast, deszelfs Takken zijn rond, glad, groen, met kleine witte naauwlijks zigtbaare 
punten bezaaid, De verfcheidenheid in grootte, gedaante, fland en richting der Knoopen vertoont de 
afbeelding van den droogen Tak (e). De groote Knoopen bevatten de vruchtdragende Knoopen (Ds 
en de kleiner (5) die, welken eerst in het volgende jaar Vrucht dragen. ki 
‚ In Plantfoenen is deze Heester tot Najaarsbosquetten om de uitnemend fchoone roode Vruchten bijzon 
der gefchikt. Het Hout kan, even als dat van de Europifche foort, gebruikt worden ‚ en de voort= 
planting zowel door het Zaad „als door Afleggers gemaklijk gefchieden, daar het Gewas ieder’ Grond verdraagt 


j 


: | 
| it jk 
PC zoen ttr ef atifol HS. 


Breedblaa da Ss Pa ap enhout . 


Es CTU. 


IO NE EE Î 


Vie Clasfe. IP Rang. 


Evonymus Verrucofus. 


Wrartig Paapenhout. 
Der warzigte Spindelbaum. 


Le Fufain galeux. 
The warty -Spindle-tree. 


EVONYMUS VERRUCOSUS, foribus tetrandis, cortice verrucofo, pedunculis fslìformibus teretribus 
Jub trifloris. 

WRATTIG PAAPENHOUT) met viermannige Bloemen, de fchors wrattig, de draadvormige Bloems 
Pleeltjes rond en fomtijds driebloemig. 

In de fchaduwrijke Bosfchen van Oostenryk, Hongaryë , Carinshië en eenige andere Provintiën groeit de- 
ze Heester vrij algemeen. Zij bemint een’ fteenachtigen , met Leem vermengden Grond , en bij voorkeur 
de Eikenbosfchen. Doorgaans wordt zij van twee tot vier voeten hoog, maar fomwijlen bereikt zij ook 
wel eene hoogte van agt tot twaalf voeten De Stam is zwak en takkig , en de dunne takken ftaan ten aan- 
zien der overige foorten bijna waterpas uitgebreid, Ten zelfden tijde als de bladen zich ontwikkelen fchieten_ 
ook uit de oxelen derzelven de dunne hairvormige waterpas uitgebreide Bloemfteelen , welken van boven 
in twee of drie bijzondere Bloemfteeltjes zijn verdeeld (a a), waarvan ieder flechts ééne Bloem draagt , ook 
gebeurt het dat ieder van deze Bloemfteeltjes nog eens in driën is gedeeld , waarvan elk ook flechts ééne Bloem 
anderfteunt, Daar, waar de Bloemfteelen gedeeld zijn, zitten, even als aan den bafis der Bloemfteeltjes, 
twee korte, priemvormige afvallende dekblaadjes, die tegenover elkander ftaan (5). | 

Tegen het einde van Maij ontwikkelen zich de roodbruine Bloemen; zij worden door eenen vlakken, 
uitgebreiden , vierfpletigen voortdurende Kelk onderfteund c). De Bloem heeft vier ronde roodbruine Bloem- 
bladen (d d), zeer korte Meeldraadjes , en de ftijl is naauwelijks zigtbaar. Het Merk heeft de gedaante 
van een Blaasje, het welk op het vierkante, groene, vlakke vwruchtbeginfel rust, en tot eene vierkan- 
tige, vierhokkige, roodachtige afhangende Vrucht (e €) uitgroeit en in de maand Julij rijp wordt. Deze 
Vrucht bevat in elk hok van één tot vier ovaalfpitfe , witte, aan een” langen , geclachtigen draad bevestig- 

5 de 


de Zaaden (f), welken door eene oranjekleurige Zaadbedekking omvangen zijn, en die „ wanneer de vruch=- 
ten openfpringen haare zwartpaarskleurige ovaale vlakte door eene in-de zaadbedekking voorftaande opening: 
duidelijk doen zien (g 2). 

De kortgefteelde, ovaal lancetsgewijze, zeer fijngetande, tegenover elkander ftaande Bladen (%) zijn op- 
beide vlakten glad, en worden in den Herfst rood. 

. De jonge Takken zijn naar dezelfde bij het gewoone Paapenhout opgegeven wetten hoekig. Veele ovaale 
bruine en witte Wratten bedekken de Schors, en worden in het vervolg meer breed dan lang; zij bedeke- 
ken bijna de geheele Schors van den ouden Staar, en geven denzelven het aanzien alsof hij met witachtig 
geletterd Schurftmos (Lichen fèriptus) overdekt ware. Deze Wratten hebben ook aanleiding gegeven tot de: | 
foortelijke benoeming der Heester, en daardoor kan mên de drooge fleng zo uitftekend boven anderen in 
den Winter onderfcheiden ON 

De Vruchten, die in Augustus volkomen rijp worden, geven dit Paapenhout een bevallig aanzien, en 
“vermits deze Heester flechts in de fchaduwe welig groeit, kan men dezelve met veel voordeel in de nabijs 
heid van fchaduwachtige Wandelwegen plaatfen., waar. andere laage Heesters niet kunnen tieren „en aes 
ot verdinighig van Boomen in digte groepen bij wooeheuk gebezigd worden. 


bt 


bemid, od Bed Cr 


Ii 


w 


er B sE ae ne enne 


CEËLLCOSHS 


Ee 
VOP PLUS 


_ 


Pa ap enhoaut. 


Wratti B 


den Br Sen dd et verdes 


ve 


Cn 
oe 
> 
wa 
wo 
he 
u 


Vr Ô KR Dn EL 
pee Clasfe, Pre Rang, 
Het Geflacht. 
; | Lonicera. 
Kamperfielie 
- Geisblatt, 
Chevre Feuille. 


dloneyfuckle. 


… Het Geflacht, dat men thans Zonicera noemt, was eertijds, door verfcheiden Schrijvers, in verfchillëte 
hd } 


de Gellachten verdeeld: van daar de zelfftandige benaamingen van Periclymenum  Chamaecerafiss , Xylofteum , 


Caprifolium » Symphoricarpos en Diervilla. — LiINNgzus vertenigde alle deeze geflachten onder den en- 


kelden Geflachtsnaam van Zonicera, en wel ter eere van den Plantkundigen ADAM LONICERS, in leven 


beroemd Geneesheer te Frankfort , welke tusfchen de Vijftiende en Zestiende Eeuw geleefd heeft. 


Daar echter de foorten nog eenigzins verfchillen, heeft LINNdus dezelven onder drie bijzondere 


‘hoofdfoorten gebragt, als Periclymena Caule volubili, (of , rankend flingerende,) Chamaecerafä pedunculis 


bifloris , (of , kersdraagende met eg bloemfteeltjens ‚ die lang zijn , maar rechtop ftaan ,) en Caule 
erecio, Peduncalis maltiflortss (of S rechtop (taande, met veelbioemige bloemfteeltjens;) alle deezen draa. 
gen ondertusfchen de volgende hoofdkenmerken van het geflacht. 


De Kelk, die op het vruchtbeginft zit, is kleen en vijfdeelig ; de bloemkrans éénbladig, gepijpd,; lang- 


| werpig ; gebuld; de bloemkrans is gedeeld in wit infnijdingen, die, meerder of minder gelijk, en allen terug 


gebogen zijn 3 één van derehves is iets dieper afgefcheiden: binnen de bloempijp vindt men vijf elsvor- | 


mige helmdraadjens „ welken zoo lang zijn als de bloem, En langwerpige meelknopjens draagen: de ftijl, 


boven den bloemkrans uitfteekende, draagt een ftomp, hoofdig, rond merk, en rust op een rondächtig 


| vruchtbeginfsl, dat van eenen navel voorzien is, en tot cen tweehokkige , meerzaadige búzie, met ronde . 


___famengedrukte zaaden, verandert. 


Al- 


ed 


Alle die foorten, van welken wij hier de afbeeldingen zuilen geeven, zijn Heestergewasfen , met flinge- 
rende of rechtop ftaande ftengen, aan welken de eenvouwige bladen zoo wel, als de fcheuten en knoo- 
pen , tegen elkander over ftaan: de bloemen komen voord aan het cinde der takken van * zelfde jaar , 
of in de oxelen der bladen. 

Deeze gewasfen behooren mede tot de voornaamfte Tuincieraadien; de flingerende foorten van dezele 
ven, kunnen, met andere flingerende planten vermengd, zeer voordeelig, dienen tot uitmuntende bedek- 
kingen; aan rotfen, muuren, fteenhoopen, heremitzges, nisfen, moshuisjens „ kunstruïnen, geplant, en 
ook gebezigd worden, om eene wildernis digter te maaken > en kleene hutjens, of bedekte gangen daar 


te ftellen. — Daarêntegen gebruikt men de rechtop ftaande Kamperfoelie tot het omringen van hoogere gee 


_wasfen „ in voorjaars Bosquetten 3 daar zij „ ten gelijke tijde, met anderen bloeijende , in dat ftreelend faifoen 


_ hunne rijke en overvloedige bloemen omhoog heffen. 


Dewijl men deeze foorten van Kamperfoelie door zaaden “zoowel, als door afleggers en ftekken, zeer 
Rn kan 


ig ns kunnen zij ook gebruikt worden, tot laage kreupelboschjens voor faifanten, 


sa, POREN Eet 


CE A8 SEW Me: Oem Md 
Pe Clasfe, JI Rang. 
Tweede Afdeling, of rechtopftaande, met twee Bloemfteeltjes. 


Lonicera Alpigena. 
Alpifche Kamperfoely. 


Alpen Hecken- Kirfche, 
Chèvre-feuille des Alpes. 


Red berried upright Honey- Suckle. 


LONICERA ALPIGENA» pedunculis bifloris , baccis coadunatis didymis; foliis ovali- lanceolatis. 


ALPISCHE KAMPERFOEL js, » met twee Bloemfteeltjes en amaai deeg gepaarde beziën; He 


Bladen lancetswijze ovaal. 


Het hooge Gebergte van het gematigd Europa is de natuurlijke groeiplaats van deze drie à vijf voeten 
hooge ; korttakkige en zeer duurzaame , aangenaame Heester , welke zich zowel door haare levendig groene 
glanzende Bladen, als bruinroode Bloemen tot Voorjaarsplantfoenen aanbeveelt, en door haare roode kers- 
achtige Vruchten de Zomerbosquetten vetrfiert. 

De Bloemen ontwikkelen zìch tegen het einde van April of in het begin van Mai op een’ langen hoofd. 
fteel. De Bloemkrans heeft eene zeer korte, beneden bultige Bloempijp ‚ en bekvormig verzengden rand, 
wiens benedenlip {mal en naar beneden gebogen, en de bovenfte breed en viertandig is (a). De Meel- 
draaden zijn zowel beneden als aan haare invoeging fijnbehaird. De eenvouwdige Stijl is van gelijke lengte 
met de Meeldraadjes, die op het van boven getande Vruchtbeginfel zitten, en het Merk fchaalvormig (4). 

De beïde naast elkander ftaande Vruchtbeginfelen zijn of aan hunnen bais, of geheel famengegroeid @5 
zij hebben flechts vier lovertjes ‚ waarvan de twee binnenften eirond en groen, en de buitenften lineaal 
lancetvormig , roodachtig , en , even als de kleineren, met gefteelde „klieren bezet zijn (d). De Vruchten 


zijn glanzend rood, meer of min famengegroeid (ee); zij rijpen in Julij en Augustus, hebbende veelal 
E | de 


de gedaante van Spaanfthe Kersfen, wanneer, het geersechter zelden gebeurt, beide volkomen voortkomen. 
Jeder bevat één of twee volkomen zaaden (f). 

De tegenoverftaande Bladen zijn onder de rechtopftaande Kamperfoelijen de grootften; zij zijn ovaal, 
langwerpig toegepunt, aan den bafis {mal toelopende, aan den rand en de benedenpijp fijn behaird, op 
beide vlakten glad en glanzend, zitten op korte Bladfteelen (g) en vallen in den Herfst af, 

De Takken zijn kort, rond en dik; de jongften hebben, gelijk het oude Hout, eene aschgrijze, met 
een dun eveneens gekleurd huidje omvangen Schors (%) , hetwelk zich van de onder dezelve langs lopende 
draaden ligt affchilt, en zich naderhand allengs van de nieuwe fchil affcheidt (£). De Knoopen zijn 
groot , ovaal vierkant, aan de Takken afftaande, hebbende ovaalfpitfe in vier rijën ftaande fpitfe fchub- 


ben, waarvan de twee buitenfte kleinften glanzend grijs, en de grooteren grijsbruin zijn. 


aline 


hk 


ir np TEN EE 1 


ELCA UL 


e B 


ZAAN BErkoeine 


Á 


Ck? AETR Ter Skeet 


Wie Clasfe, F* Rane 
Eerfte Afdeeling, met flingerende ranken. 
Lonicera caprifolium. 
Îtaliaanfthe Kemperfseiie. 
Durchwachfenes Geisblatt. 
Chevre feuille d'Italie précoce. 
dtalien early white Honeyfuckte. 
LONICERA CAPRIFOLIUM , foribus ringentibus verticillatis terminalibus „ foliis deciduis, fumimis con- 
nato per foliatis. 
ÎTALIAANSCHE KAMPERFOELIE » met gekranste, ongeffeelde eindbloeimen, de bovenfte doerbladig famen- 
gegroeid. 


Deeze Kamperfoclie munt boven veele andere foorten uit ‚zoo door de fchoonheid als de welriekendheid van 


_haare bloemen : zij verfiert niet alleenlijk de heggen en wouden in ’t Oostenrijkfche, en in ’t zuidelijk gedeel 


te van Zuropa; maar zij wast ook in de valeien der Púór-aipen, en aan den Caucafus : zij klimt tot eene 
onvoorbeeldige hoogte; des avonds verfpreiden haare bloemen den aangenaamften geur , alwaarom zij med 
de avondfchemering , de Nachtcapellen tot zig trekt. 

De Latijnfche naam Cuprifolium , betekent in ’t Nederduitsch Geitenblad, waarmede de Franche naam van 
dit gewas rechtftrecks overëenkomt: de Nederlanders echter noemen het Kamperfoelie , welk woord ‚ door de 
veelvermogende klankverbastering, gemaakt is van het oneigenlijk Latijnfche woord Caprifolium: ik waag 
niet te beflisfen, waarom dit gewas den naam van Caprifolium, (Geiteblad,) is gegeven; waarfchijnelijk 
echter is het gedaan, daarom „ dat de geiten hetzelve, bij voorkeur , gaarne ecten. | 

_De bloemen van de Kamperfoelie ontwikkelen zig in de maand Mei; zij zijn geplaatst in twee of drieeenig- 
zins van elkander afftaande kransjeus (a a); ieder kransjen beftaat uit zes bloemen, en wordt onderfteund 
van één min of meer bordvormig omwindfel, hetwelk echter veelter den naam van doorboord blad zoude kun- 
nen draagen (#5). 

De bloemkroon van elke afzonderlijke bloem, beftaat uit eene lange pijp die van boven verwijd ís (5); 
van buiten is dezelve roodachtig, met fijue hairen bezet; van binnen is zij zeer wit; doch kort naa de 

be- 


aar 


bevruchting doet zij zig ecenigzins geelachtig voor: de rand dier pijp is in twee ongelijke lippen gedeeld, 
de bovenfte van welken breed, teruggerold, en in vier ongelijke, ftompe tanden ingedecld is (B); daar- 
entegen is de onderfte lip lijnvormig, en benedenwaards gebogen (c): de helmdraadjens zijn langer dan de 
bloempijp, en de flijl fteekt boven dezelven uit (d): de vrucht beftaat in eene ovaalronde bézie , die 
oranjekleurig , en met den kelk bekroond is (ff); zij bevat ovaal ftompe, vlakke, en geelkleurige zaas 
den (e). 

De gedaante der bladen is elliptisch, aan beïden zijden eenigzins fpits (%) : nog jong zijnde, zijn zij 
hairig, maar in den ftaat van volwasfenheid, glad; hunne bovenvlakte is donker ; doch van onderen zijn 
zij bleek- groen: de onderfte bladen rusten op korte bladfteelen: de clliptifche, eenigzins langwerpige bladen 
der bloejende takken, hebben geenen fteelz maar aan hunnen bafis eene hartswijze uitfnijding, en zijn die 
geenen welken ’t naast om den bloemkrans famengegróeid zijn (eg): dewijl de bladen eerst laat in den 
herfst afvallen ‚kan men het vermaak der befchouwiege van derzelver fchoon groen langen tijd genieten. 

De looten en takken van de Kamperfoelie zijn rond (#); en, als zij nog jong zijn, hairig : geduurende 
den winter hebben de jongíte takken een ‘geel-bruine, glanzende, en met hairen bezette fchors: die 
haïrtjens rusten op ronde wratjens van welken de takken in grooten overvloed voorzien zijn, alwaarom zij ook 
ruig genoemd mogen worden : de fchors der onderfte ranken is bruin, en die der oudften graauw „ meestal met 
fcheuren: de knoppen ftaan eenigzins opwaards , zijn eivormig fpits, en omgeven met eirond fpitfe fchubben , 
die in vier rijen ftaan; de grootfte van deezen vertoont zig aan de binnenzijde graauw-groen van kleur, met 
rood gefchakeerd (7). | 

Daar deeze heester, gelijk gezegd is , buitengewoon hoog klimt, en zig zeer bevallig rondsom boomen, 
en langs muuren flingert, verftrekt bij, (en niet alleenlijk daarom ; maar ook wegens zijn fchoon en welig 
groen, en niet minder wegens zijne ongemeen welriekende bloemen ,) tot een voornaam fieraad van onze va- 
derlandfche tuiten: men plant hem gemeenlijk tegen muuren , huizen, aan ruïnen, en boomen 3 maar voor- 


naamlijk is hij zeer gefchikt ter dekkinge van hermitages, kluisjens, en zulke berceaux, in welken men naa 


afloop van eenen heeten zomerdag, en naa wèl volbragten arbeid, in de aangenaam fombere ftilte van den 


avond, den balfemgeur der bloemen , tevens met de verkwikkelijke avondkoeltjens , wenscht inteademen. —_— 

De voordkwecking gefchiedt, even als omtrent alle de andere foorten plaats heeft, door middel van in- 
leggers ; daar ondertusfchen dit gewas onder eene warme luchtftreek t’ huis behoort, heeft het, in gevalle 
van een ftrengen winter, veel te lijden, en moet derhalven op eene uwe plaats gezet , of, ten minften; als 
de koude zig iaat gevoelen, zorgvuldigtijk bedekt worden. | - sn 


Nt f Í 


à ” er ee 8 3 BEN A ms re als, Ee e, 
ge BITE ES ENE ARR IN KEES 


hikt nie > os than zn Taka eer hat ed 
5 AET eel v Ee 


al menin 


> . Ee | tie zie 
JLenveera Caorfilum. 


Fah aantehe Ba mp erfa ete Á 


d 
Gt V. ord. 1, 


LELGLA-S SEIS- SNOR De. oh 


V* Clasft. P* Rang. 
Eerfte Afdeeling, met flingerende ranken. 
Lonicera Caprifolium, Italicum , Zar. rub. dit, 
Roode Italiaanfche Kamperfoelie. 
Durchwachfenes lralienifches Geisblatt. 
Chevrefeuille d'Italie. 
dtalien early, Red Honeyfuckle. 


Ld 


Alle Kruidkundigen houden decze Zonicera voor eene variëtcit van de voormelde Kamperfoelie; indien 
men dezelve echter naauwkeuriglijk betracht , zal men welligt niet aarsfelen om haar voor eene bijzondere 
foort aanteneemen 3 immers, heeft zij daartoe alle eigendomlijke hoedanigheden, van welken geene der gering- 
ften is dat haar zaad telkens , onveranderd „ dezelfde foort voordbrengt : de Deer noUTTUYN heeft deeze 
foort van Kamperfoelie niet afzonderlijk aangetekend , deswegens heb ik mij, volgends Arron, Hort. Ang!. 
veroorloofd haar den naam te geeven van, Roode ltaliganfche Kamperfoelie. 

Het vaderland van dit foortlijk gewas is het zuidelijk gedeelte van Europa, bepaaldlijk aan de MZ dden- 
landfthe Zee, en het mag, wegens deszelfs fchoonheid , met recht uitmuntend genoemd worden. 

De bloemen van deeze foort komen, weinigftens, drie weeken laater ten woorfchijn dan die van de 
voormelde; zij zijn vergaderd in twee tot vier, digt opten volgende zesbloemige kransjens (aa); het bene- 
denst kransjen alleen heeft cen omwindfel , ’twelk bladvormig , bordrond is , en in twee punten uitloopt (5) s 
dat der overige kransjens beftaat in twee liniaal- lancetswijze , en vastzittende blaadjens: behalven deeze 
omwindfclen hebben «de bloemen nog bijzondere kleene paarskleurige lovertjens , welken eirond, en met 
dezelven afwisfelende zijns ziij-weranderen, aan de vruchten met den hoofdfteel, in dikke, vleesachtige 
oranjekleurige zelfftandigheden (7). 

De bloemkroon is paarschrood en glads vóór de bevruchting is dezelve wit, naderhand geelachtig : 
derzelver pijp is verwijd, en de rand tweevouwig gelipt: de bovenlip is breed, in vier ftompe tanden 
gedeeld , en flaat rechtop , de benedenlip is, integendeel, fmal, lancetvormig , en nederwaards gebogen : 
omtrent de helmdraaden , ftijl en ’t merk, heeft geene verandering plaats. 

De vruchten van deeze Kamperfoelie worden in de maand September rijp: als een aantal van dezelven te 
gelijk volkomen rijp wordt, ftaan zij als opgehoopt bijten (€); zij zijn oranjekleurig, en bevatten van 
zes tot tien zaaden, die ovaal, vlak, geel, en met een bruinen rand geboord zijn @). 

De 


De bladen zijn kort gefteeld (f), ovaal, aan beide einden toegepunt, glad , van boven donker- en en 
onderen griijs- groen (g): het bovenfte paar bladen is famengegrocid, en wordt van den fteng doorboord 
(O): in den herfst vallen zij af. 

De looten zijn rond5 in den zomer hebben de jonge looten een paarschkleurigen; maar in den winter 
eenen bruinen fchors 0) ‚ die digt met hairen en wratjens bezet is; het overige hout ís fcheurig 
en graauw: de knoppen flaan dikwijls, in eene waterpasfe richting met de takken, rechtop; zij zijn voords | 
vierkant, langwerpig toegepunt, zijnde met fmalle lancetswijze fpitfe fchubben omvangen, welken in wier 
rijen ftaan, en overlangs ingebogen zijn; derzelver buitenzijde is groen van kleur, met paarsch gemengd. (#) 

In fommige jaaren worden de bloemen van deeze Kamperfoelie zoo geweldig van de bladluizen geteisterd, 
dat derzelver fchoone kleur fpoedig in een morfig rood verandert; alsdan doen zig, aan de bloempijp , bulti- 
ge uitwasfen op , terwijl de aangenaame reuk der bloem geheel verdwijnt. 

_De hier nevens afgebeelde variëteit (&£), met boogswijs uitgefnedene , gekromde, en geelachtige vlekken 
en ftreepen, getekende bladen , is van deeze Laliaanfche Lonicera afkomftig, en geenzins van de Lonicera 
Perichymenum, die geene famengegroeide bladen heeft , offchoon de gezegde variëteit in de meeste Werken , des= 
aangaande voorhanden zijnde, tot die Lonicera geteld worde, 


hed 


ED A 


Aj enne 


| 


/ 


| e a PN pe „ 
ml PEC UE let dn eSetecare d 


le 
es 


4 
j Rs 
Raede Ralmnanfche Kamverf 


} oehie . 


ane 


8 5 


nne Aanmmmtittd. 


EE ATR VONK 6 AL 
Vie Clasfe, I'* Rang. 
Tweede Afdeling, of met rechtopftaande tweebloemige Stecltjes, 
Lonicera Coerulca. 
Blaauwe Hondsbeziën. 
Blaubeerige Heckenkirfthe. 


Chevre-feuille à fruits bleus. 


Blue. berried upright Honey- fuckles 


LONICERA COERULEA, pedunculis bifloris, baccis coadunatis- globofis , flylis indivifis, 


BLAAUWE HONDSBEZIËN, met tweebloemige Steeltjes, en famengegroeide Beziën, de Sviflen 

onverdeeld. 

Deeze Alpenheester van ket Zuidelijk ZEwropa- groeit ook: in A/ë op het hooge Altaifthe Gebergte , 
in bergachtige wouden, in het Oostlijk Siberië en in Kamtfchatka; fommigen willen haar ook op: 
Amerikaanfche Eilanden gezien hebben. Zij wordt in onze Plantfoenen van vier tot zeven voeten: 
hoog, en bloeit van alle Kamperfoelijfoorten het eerst. 

De Bloemen komen tegen het einde van April, of in het begin van May, op korte Bloemfteeltjes- 
ten voorfchijn (44)3 zij zijn geelachtig wit van buiten, eenigzins hairig aan den bafis der Pijp, en- 
aan den rand in vijf infnijdingen gedeeld. De  Meeldraaden zijn langer dan de Bloem (d), en korter 
dan de met een holrond Merk gekroonde Stil (ee). Deze Hondsbezie is van alle de overige met: 
twee Bloemfteeltjes. voorziene forten daardoor onderfcheiden, dat op iederen Bloemfteel fechts één: 
ovaal Vruchtbeginfel (/), met twee Stijlen (£) en twee Bloemkroonen (a a) voorkomt; overigens. 
heeft het Vruchtbeginfel twee lineaale, hairige Dekblaadjes (%), en verandert in eene ovaale blaauwe: 
Bezie (#), naar welke de Heester genoemd is, en die van voren met twee kleine ronde met wit ovale: - 


holligheden (#) betekend ís. De Vrucht wordt in Junij rijp, en bevat in een paarsrood fap negen tot 


“ twaalf bruinroode Zaaden. 
De Bladen zijn ovaal, of ovaal langwerpig, van voren rond , jeugdig fijnhairig, meer oud op beiden 
_ vlakten glad, en flechts aan den rand hairigs zij {taan op korte Bladfteeltjes , welken op weelderige Schieu- 
ten aan de invoeging door een ovaal , de Takken omvattend nevenblad famengegroeid zijn (/). 
De uitgebreid ftaande Takken zijn rond, jeugdig behaird, maar gedurende den Winter rood of paars. 
bruin (wm). Aan de zonzijde is de kleur Aschbruin, en aan het oude Hout is de Schors fcheurig (#). 
De Knoppen ftaan getweed, en aan de welige Scheuten drievouwdig boven elkander, op iedere zijden der 
Scheuten waterpas, en door het overige der Bladfteelen onderfteund (o p); zij zijn ovaal ftomp, van klei- 
ne Schubben omvangen, in twee bijzondere lederachtige grijze famengebogen fpitíe Schubben gerold, wel. 
“ken hen geheel omvangen en voor de Wintervorst befchermen, 


dee 


ee 


> mene 


0, k „ PV, 
nn Crezuter 


bt dl 4 
Bla uwe Houd SS 


Í 


EN . 


GLA SE SENT Oe Deed. 
pie Clasft. Ie Rans. 
Derde Afdeeling, met rechtopftaanden Steng en veelbloemige Bloemtfteeltjes. 
Lonicera Diervilla. 
Akadifche Kamperfoelie, 
Staudige Dierville. 
Chèvre - feuille dAcadie. 
The Diervilla. 
LONICERA DIERVILLAs facemis terminalibus , foliis ferratis. 
AKADISCHE K amrkknEn: mat zijdelingfche Trosfen en getande Bladen. 


Zonder twijfel kan men deze Akadifche Kamperfoelie tot de fchoonfte foorten van dit geflacht rekenen , en 
haar onder de fijne Heesters in uitftekende partijen plaatfen. TourNerorr rangfchikt haar tot een bijzonder 
geflacht, Diervilla genaamd , naar den Franfchen Heelmeester DIERVILLE „ die haar op Akadië of Nieuw. 
Schotland het eerst heeft ontdekt. Ná hem heeft de Heer mr. G. cassreraonr dezelve op hoog gelegen berg- 
achtige plaatfen in Noord-Amerika , insgelijks in het wild groeiende, gevonden. — 

Deze Heester wordt van twee tot drie voeten hoog , ís uit verfcheiden ftammen famengefteld, welken eene 


groote met een rood Merg opgevulde Mergpijp hebben , en wordt ligtelijk door de Uitlopers der kruipende 


_ Wortelen voortgeplant. 


In de maand Mai of Junij komen aan de punt der jonge Takken, of in de Bladhocken der boven vast. 
zittende Bladen, de Bloemen woort. In het algemeen ftaan zij drievouwdig op een’ Hoofdfteel ‚ van welken 
de middenfte bijna ongefteeld en aan den bafis met twee lincaal lancetsgewijze Lovertjes voorzien is (a). De 
Bloemkrans is geel , heeft eene trechtervormige pijp, en de rand is in vijf gelijke {malle infnijdingen gedeeld 3 
de benedenfte infnijding is breeder dan de overigen, van voren afgerond, van binnen met oranjekleurige vlak- 
ken verfierd en digt met korte witte hairen bezaaid (4). De Meeldraaden zijn met den Bloemkrans evenlang , 


en 


' gt 
p | | | di 
en ter plaatfe van hunne invoeging behaird. De Stijl fteekt boven dezen uit, en is van beneden tot in het ä 
midden met afftaande Hairen bezet (ce); hij rust op een langwerpig toegepunt Vruchtbeginfel , het welk aan | 
Ne de eene zijde meer uitgebogen is, en door eene in vijf draadvormige fpitfe lang ingefneden Bloembedekking 8 
wordt gekroond (d.e.), welke in een éénhokkig veelzadig Kapfel verandert; iets waardoor deze Heester- 4 
van alle andere Kamperfocliefoorten afwijkt, en waardoor de uitzondering van TOURNEFORT alzins te recht= 
vaardigen is. an _ 3 
De Bladen zijn ovaal langwerpig , lang toegepunt , aan beide vlakten glad; hun rand is getand, zij rusten jk 
op korte fteelen en vallen in den Herfst af (f). | 
De oorfprong der Bladfteelen is in den beginne groen; daar, waar hij in de middenrib van het blad overe 
gaat, wordt hij „ even als de jonge Scheutén , rood. -- 
De jongfte Scheuten zijn vierkantig, waarvan de fchors-aan-de zijde die naar de Zon gekeerd is rood (@) | 
in den Winter geelachtig bruin (%) en aan het oude Hout grijs is (#). De Knoopen zijn ovaal, langwerpig toe= col 
___gepunt, aan de buitenzijde meer uitgebogen, met de punten naarde Takken gekeerd; zij zijn door lancêts= 5 f 
We Ae 4 - N Pp 5 we : ptn GRE NR . . e n | E 
gewijze {pitfe Schubben omvangen , welke in vier-rijen ftaan, die aan de buitenzijde behaird en met roede- 4 
es ì 4 
wrs bezi zijn CO) | 
ante $ £ 4 
EE EEE EN he nde erkend ’ Mi boek ' wei eek aneinendn he a oet E ú 
OO | | 
ENEN Kle úke 7 ene : 
En: 7 5 P RR riten ned ee, 
AE ds lan eist zi hik Re En 5 , Rf ree ERZ Ee ss 
la À 3 sten DE 0) K ve 4 Kes ie in: À en je e ie Js er  od 
& GA Ka 8 Pi ak dre ë Ei ie it 2 id En 4 de 5 ij, 5 En 5e 
é tE RT aus dale mees és di k ie EE „4 & dS En Faa 7 5 4 
kl rr en Sne rn Sn Ée Ds Est Krant DE à dea add 
Isass 
Gr tkn er ae + de oe bi, wel me men ere ied oe Ee e: zit 
5 eN 


jn 
ENE Eee WE st Zu 
Edin Eed, EE A 


aad eg ho 


) 


ct IE Coke Tas 
dende Seer ECA”: 
an 


Arka di feh e K anp erfo eh € CE 


GRENS 8 BD MeeE 
Pe Clasfe. Pe Rang. 
Eerfte Afdeeling, met flingerende ranken. 

Lonicera Media. 
Middelbaare Kamperfoelie. 
Meergrünes Geifsblatt. 
Chèvre-feuille de Canada. 
Glaucous Honey-fuckle. 


LONICERA MEDIA, Capitulis verticillatis aphyllis terminalibus corolla brevi , gibbho baseos didymo , 
foliis fummis connato perfoliatis. 

MIDDELBAARE KAMPERFOELIE, met bladerlopze eindkransjes, alle de Bladen famengegroeid= 

doorboord hebbende. 


Zo uitftekend fchoon de Firginifche Kamperfoelie zich voordoet ;-zo-aamgenaam fchoon is deze middel- 
baare Kamperfoelie , en ten dezen aanzien aanmerkelijk van de eerste onderfcheïden: geene fchittert van 


verre „ deze is in de nabijheid bekoorlijk; en wel zo, dat zij bij voorkeur eene plaats in onze Lusthoven 
verdient. Canada is haar waderland, en zij is op onzen grond ook vrij duurzaam bevonden, Zij wordt van — 
8 tot ro voeten lang, is wel flingerend , maar minder dan de andere foorten, bloeit onder alle dezel- 
wen het vroegst, en komt, ten aanzien der Bloemen en Bladen, ten vollen overéén met de Kamperfoelie- 
foorten 

In de maand April of Mai verfchijnen de Bloemen op een’ korten Hoofdfteel in 2 tot 6 digt boven el- 
kander ftaande kransjes (4). Ieder kransje heeft aan den bafis twee tegenover elkander ftaande vastzittende 
driclappige Dekblaadjes. De Bloemkrans is rood, met roodgeele ftreepen, veel kleiner dan de andere foor- 
ten, hebbende eene kortes van boven verwijde pijp ‚welke van onder eene tweedelige bult heeft. De rand 
der Bloemlip is twee gelipt, waarvan de rechtftaande Bovenlip in vier infmijdingen gedeeld is3 zijnde de on- 
derlip langwerpig, met eene ronde punt, en naar omlaag gebogen. De Medldraaden, die aan hunne in- 
voeging met hairen zijn bezet , zijn, even als de uitftekende Stijl, geel. De Vruchten, of Beziën (4), wor- 
den in de maand Junij rijp, en bevatten vier vlakke oranjekleurige Zaaden (c), die echter zelden volkomen 
Eijp worden, De Bladen (de) zijn lancetvormig, aan de punt afgerond, en aan den Bafis hartvormig uit- 


EN ge 


gefneden , hebbende een’ golvend bogtigen rand , derzelver oppervlakte is helder groen, en de benedenvlakte 
is, even als de jonge Looten en het Vruchtbeginfel, grijsgroen Cf). Zij zijn ongefteeld , en vallen in 
‘den Herfst af. Twee of drie paar Bladen, die het naast aan de Bloemen ftaan, zijn famengegroeid en heb- 
ben eene elliptifche gedaante, De Takken zijn rond, de jongften worden gedurende den Winter met eene 
geelbruine gladde fchors bedekt (@), terwijl die van het oude hout donker grijs en fcheurig is. De Knop 
pen zijn ovaal toegepunt , vierkantig , door finalle fpitfche fchubben omvangen; de grootften hiervan heb- 
ben aan de buitenvlakte eene grijsgroene kleur, en dit is een zeker kenteken om de Heester in den bladere IE 
foozen ftaat te onderfcheiden. | RE 
Deze Heester kan bij ons niet dan door Afleggers of Wortelfpruiten voortgeplant worden. / 
De Kruidkundigen verfchillen in de benaming. LiNNsus noemt haar Zenicera dioica; deze benaming 4 
hebben verfcheiden , zelfs nieuwere Kruidkundigen aangenomen; ook ftaat zij dus bij HouT TUIN ge- | 
boekt. Anderen noemen haar Lonicera glauca,onder welke benaming vAN BRAKEL haar ook in zijne Ca« 
talogus heeft aangenomen, Murray noemt haar Zexicera Media; dan bij naauwkeurig onderzoek is mij 
duidelijk - gebleken dat de Bloemen volmaakt tweeflachtig en geenszins tweehuizig waren, en deze Kamper- 
foelie dus met geen mogelijkheid tweehuizig of dioica En genaamd worden; zodat zelfs de benamingen Ee 
Van LAMARK Lonicera Parviflora, en die van BurResporrr Lonicera Glauca » nog veel eigenaartiger | 


zijn dan die van Media, onder welke benaming zij echter meer bekend is, 


7 


d é 
ne 
dente Mekka 
mn 


Maddelb aare Kamp erfoelse. 


[25 


GG Pe ord l. 


rde he 


CL NAR Vo REL 
Vie Clasfe. F° Rang. 
Twede Afdeling, of rechtopftaande met tweebloemige fteeltjes. 
Lonicera Nigra. 
Zwarte Hondsbeziën. 
Schwarzbeerige Heckenkirfchen. 
Chèvre- feuille à fruits noirs. 
Black-berried opright Honey-fuckle. 


LONICERA NIGRA, Pedunculis bifloris, baccis diftin&is foliis ellipticis integerrimis. 


EWARTE HONDSBEZIEN, met tweebloemige fheeltjes en afgezonderde Beziën; de bladen ovaal en 


uiet gekarteld. 


De Kreupelbosfchen in de bergachtige ftreeken van Oostenryk, Bohemen, Moravië, Silefië , Zwitferland, 
het zuidelijke Frankryk en het geheele warmer gedeelte van Europa brengen deze in alle opzigten fraaïje 
Heester voort. Dezelve wordt van drie tot zes voeten hoog, en het jonge bruingroene Loof heeft bij het 


opkomen een vreemd aanzien. 
Tegen het einde van de maand April of het begin van Mai ontwikkelen zich de Bloemen op een’ langen 


hoofdfteel , hebbende aan den bafis, waar de ovaale Vruchtbeginfeten bij elkander ftaan „ een dubbel Dekblaad- 
je (aa). Het binnenfte is éénbladig vierdelig. Het buitenfte beftaat uit twee lancetswijze roode blaadjes (a), 


die kleiner dan het binnenfte zijn. De bloemkrans is witachtig roozenrood, en heeft aan den bafis van de 


‚zeer korte pijp een’ bult (4), en de rand is in twee ongelijke lippen gedeeld. Van binnen is de Bloem fchoon 


wit, zijnde de bovenlip in vier ftompe tanden gedeeld, (ce), en de fmalle onderlip naar beneden gebogen (d). 
De Meeldraaden , die hier langer zijn dan de Stijl ‚ zijn bij de invoegingen aan het benedengedeelte fijn behaird 5 
ook is de Stijl met eenige Hairen bezet (e). Het Vruchtbeginfel, dat met vijf roodachtige Honigblaadjes 
is voorzien, is in het eerst groen (f), en beide van de twee naast elkander ftaande Bloemen zijn zeer 


8 B 
nabij elkander ftaande, gelijk de vergroote figuur () aanwijst, De Vrucht rijp wordende, het geen ín 


Junij en Julij gefchiedt, zijn beide van onder meer of min famengegroeid (%) , vertonende de gedaante van 
eené zwarte Kers, die een paarsrood fap bevat, waarin zich veele bruine, ovaale, vlakke ‚ met kleine 


werhevenheden bezaaide zaaden bevinden. 
De 


De elliptifhe Bladen zijn kortgefteeld , aanvanglijk bruingroen, fijn gehaird en.dun , meer gevorderd zijn 
zij van boven donker groen (Dz en de Hoofdrib is flechts heen en weder behaird, 

De jongfte drooge Scheuten zijn digt beneden de knoopen rwestindig overigens rond (4. De kleur der 
Schors is bruii,en van onderen met lange fcheuren, daar die van het oude Hout grijs en gefcheurd is (/.). 
De Knoopen aan de weelderige Scheuten zijn bijna waterpas afftaande, maar bij te zwakkere foorten ftaat 
de punt rechtop. In de bovenfte hoeken dêr OUpert is nog een kleiner bevestigd (m) , die zich later, in 
het geheel niet, of flechts dan Eiwit. wanneer de grooter befchadigd is. Alle de Knoopen zijn 
vierkantig, met lancetsgewijze , bruine ò in viervouwdige kringen ftaande fchubben omgeven. 

De fchoonheid der Bloemen, in het vroege Voorjaar, benevens het bijzonder groen in het later, de 
rijpe Vruchten op verfcheiden tijdperken zijn redenen genoeg om deze-Heester tot werfiering van Bosquêt- 
ten aan te wenden , het geen des te ligter kan gefchieden , daar zij zich als van zelve door veele wortel 


Scheuten in een’ goede grond niet alleen voortplant, maar bi ina Dn be tiert. 


PN / 
eg V. ord Ì 


# 


ge, 4 d 
el OPECCCI CL ZEG ZTL 
vn ) 


PF 


£ 
£ hl 5 a | 5 , 
Zrwarle Honds--WBesien. 


CELSATS BAE Be VOR DB 
 Clasfé. P* Rang. 

Eerfte Afdeeling, met flingerende ranken. 
Lonicera Periclymenum. 
Gewoone Kamperfoelie. 
Gemeines wildes eige stig 
Chèvre -feuille de bais be 
Common Wood-bine , or Honey firckle. 

LONICERA-PERIELVMENUM, foribus ringentibus capitatis terminalibus , foliis deciduis, omsibus 

distinctis. 

GEWOONE KAMPERFOELIE' meiseivonde eindknopjens, die"als gefthubd zijn; de bladen zijn ten 

| | eenenmaale onderfcheider. 

Onder de veele foorten van Kamperfoelie is dit de &énigfte, die in Nederland wild’ grocijende 
wordt gevonden. Men ziet deze Heester overal, zowel aan de wegens als aan de heggen, en in de 
kreupelbosfchen, ja, in alle ftrecken der Republiek; doorgaans groeit zij in % middenfte gedeelte van 
Erop: Haare- Bloemen. duren van Juny tot September, en verfpreiden des avonds de aangenaamfte 
geuren; de plant groeit laager dán de Haliaanfche- Kamperfoelie, en zij onderfcheidt zich van: deze” voor: 
namelijk daardoor, dat de bovenfte Bladen niet famengegroeid: zijn, en-dat de Blóemen geenszins met 


een bladächtig omwindfel zijn voorzien. 
De Blöemnbundii- vertoont een” ronden kop (a), welke op een” korten” Steel rust3 hij heeft „bij zijnen: 


oorfprongs. twee kleine, eironde Bladen, die langwerpig en ongefteeld zijn, en tegen elkander overzit- 


ten: men bemerkt aan de Bafis van her vruchtbeginfel- eironde met dezelve afwisfelend- ingevoegde lo- 

vertjens „ die klein, en paarskleurig zijn. 

_De Bloemkrans-dezer-in het wild groeijende Heester is van buiten bleekrood” van Kleur, en” met gefteelde 

klieren bezaaid; hij is van binnen wit„.en na-de bevruchting geel (a. 5.) Hij heeft eene korte pijp, en 

een’ rand, die twee - gelipt is. De boven-lipis breed, teruggebogen, en in vier (tompe tanden ge 

deeld... De beneden-lip is langwerpig en teruggerold… De Meeldraadjens zijn. langer dan de Bloemkrans , 
en: 


en korter dan de Stijl. De Vruchten ftaan, als een grooter gedeelte volkomen rijp wordt, in een hoofdjen 
getroopt (ec). Zij zijn rood van kleur en rond, met kleverige, kliertjens bezaaid, en bevatten, eik 
in het bijzonder, flechts twee cironde, fpitfe, vlakke Zaaden, die geel van kleur zijn (d). De Bladen zijn 
eirond aan beide zijden toegepunt, en hebben zeer korte Stcelen (f), jeugdig zijnde geheel, doch in 
een” volkomen ftaat flechts van onderen hairig (e), vallende in het Najaar af. ie 

De jonge Scheuten zijn, zowel in den Zomer, als in den Winter, met wratjens digt bezaaid, op wel- 
ke wratjens ftijve haïren zittenz de fchors van deeze Scheuten is, als het Loof afgevallen is, van boven 
paarskleurig, van onderen grijsachtig bruin (eg), en flechts aan het oudfte Hout geheel grijs. De knop- 
pen zijn eenigzins afftaande , vierhoekig „ eirond toegepunt , en met lancetsgewijze fchubjens bedekt , waarvan 
de grootfte, aan de buitenfte zijde, groen en rood gefchakeerd-zijn (%). 
| Men meent dat de Bloemen tot een goed Oogwater kunnen dienen; de Vruchten doen hevig Purgeeren s 
en kunnen ook wel fterke brakingen veroorzaken. 

Men plant deze foort van Kamperfoelie even als alle de overige foorten voort, 

Deze foort is zó wèl gefchikt tot Berceaux , Hutjens, Hermitages, tot bedekking van Muuren en 
Steenrotfen, tot het omflingeren van Boschjens, tot ftoffeering van Kreupelbosfchen , en tot Faifanten- en 
Hoenderbeschjens , dat men haar niet gaarne mist, zo wel ten dezen opzigte, als tot afwisfcling ìn 
groote Plantfoenen. | 5 

De Variëteit hiervan, die bekend is onder den naam van Zon. perichym. ferotina, is eene der fchoon- 
Sten die bekend zijn. 


a A] 


ES 
_Äe 


PF. ord. 


El 
CL. 


re 


” 
7 
aelte. 


CILCUBPILEIL AIDE 
ge el 
Aan P eerie 


J 


5 
€ 


ie 
es 
ke 
‘ 
" 
Ed: 
NI 
as 
& 
NJ 


fs 
ï 


Lrewa ane 


é É A : s EEM 6: REDE ZK 
pie Clasfe, Ie Rang. 
Eerfte Afdeeling, met flingerende ranken. 
Kolias Periclymenum /érotina. 
Laatbloeijende , gewoone Kamperfoelie, 
- | Gemeines fpetes Geisblatt. 


Chevre -feuille de bois gladre. 


Late Red Honeyfuckle, 


LONICERA PERICLYMENUM Serotina, flore rubello. AITON. 


LAATBLOEIJENDE GEWOONE KAMPERFOELIE, met roodachtige bloemen. 
| 


Deeze zeer bevallige foort is eene afftammeling, of verfcheidenheid van de gewoone Kamperfoelie: in 


de maanden Julij en Augustus verfiert zij de Zwitferfche bosfchen en heggen met haare welriekende en 

fchoone bloemen: in onze plantfoenen is zij ongemeen gefchikt voor zoodanige partijen, waar men zig des 
… on : " © x 

zomers verlustigt, ’t zij om de verkwikkende ochtendkoelte in te ademen, of om de fombere ftilte van den 


avond te genieten. 
Ld 


Men kan deeze foort van de Moeder- of Hoofd-foort onderfcheiden , door de laater bloeijende roodachtige 
bloemen 3 (die van de Moeder-foort zijn bleek-rood, en, uitgebloeid hebbende , geelachtig :) als mede door 
haare gladde bladen en takken 3 de laatstgemelden zijn flechts aan ’t bovenëinde hairig. 


De bloembundel (a) heeft langwerpige hoofden; de bloemkrans is grooter, foms donker, paarsch = rood, 


_ vol kleurige gefteelde klieren : de meelknopjens zijn orange - kleurig. 


De vruchten, even als bij de gewoone Kamperfoelie „ in een hoofdjen verzameld,ftaan in deeze foort krans. 


wijs, even als een -air, rondom den bloemfteng: (4.) ieder kransje heeft bijna zes vruchten, van welken 
niet allen tot volle rijpheid komen: de Bladknoopen hebben zeer groote paarsch-blaauwe fchubben tot 
onderfcheidend kenmerk ; (c.) zijnde die fchubben zoo vast en duurzaam, dat zij ook tot een uitfteekend 


ken. 


kenmerk van den droogen fteng dienens en alzoo-kan men deeze foort, ook in den ftaat van bladerloosheid 5 
van alle rankende Kamperfoelie- foorten onderfcheiden. en 


Be: e is de vergrootte afbeelding van den kelk3 f de ovaal- ronde geheele vrucht; @ en h de gedeelde 
“vrucht, met de zaaden en zaadhokjens; # het zaad. p 

Nog cene verandering in deeze forten is de Lonicera guercifolia , foliis nae naamlijk die, welker bladen 
de eiken- bladen. evenaaren „ gelijk Ag. d op deeze Plaat vertoont. Ware de gedaante van die bladen , zon- 
“der verwisfeling , altijd jd dezelfde, zoo zoude deeze foort van Eutee, ter bevordering der verfcheidenheid 
in onze tuinen, aanteprijzen zijn, 


- 
* 
n Nl 
À - 
ES 5 
ae 
d "e 
k aad 
» „ 
ad 
3 
LJ Td 
ls, 
En : 
. Ken 
f .: pe - hemd 
< 
pn 
m e ad 
- 
N N 
. 
. ee 
. . 
ine A Vd 
Wed « 
an 
ls. N 
IES 4 
khen iig ter - 
« 
Ld 
… 
8 „ 
A - - 
d en ie EE. \ t » DN 
ho ee b À vis - 
wilde. wd - … 
® El 
dé 


el 2 
he ° Ee 
5 : gee resin he dd 
„ 
Beeri ls 
‚ -rean di ” Ô : 
na ens es ves £ En Ws nen EN rf 
= ed ent ed En eg niee we „8 Ke lee hel Ie jn egen pg 
« her À Re Te ver Ef es sopt ed Mers ee ig Le ad 
ed nn á ie 3 
É nl be de id, 5 
en pn ” te e 
id a ik dea le } ap, 
ee nanne cheate Sn ccd 
we pn 
£ pe re , y le, Se 
nrd 
, en a pn  
Be zo + Vet zeom Mate boem a TE ge gemert anger k 
he ek - ì 
Rih “ if” Ee ° en 
je à Ke te A dl Wi ale RAE e “: Kd Gen an vrome, dn ER natke ed wei male fe perd ie 
„e „ ä 
Ed p ’ 
8 „4 P ie 
: ha tk ' x ld a mn 8 
e pn ze hen na rn ere rde zi hp eer nemer, amina meren rde apnteabe ep 
se kon 7 
Âe: 


cÂVord. I. 


aatblee 


kontcera Peerd 


IC. 


gewoone Kamp erfoel 


Hende 
us 


ad 
en 


EA Re hen A 
’ En Vie Clasfe, Ie Rang. 
Eerfte Afdeeling, met flingerende ranken. 


Lonicera Semper - Virens. 
Virginifche Kamperfoelie. 
Virginifches Geisblatt. 
Chevre-feuille de Virginie. | 
Trumpet Honeyfuckle. 


LONICERA SEMPER=VIRENS» fpicis fubnudis terminalibus , foliis oblongis , fummis connato -perfo- 
liatis , corroilis fubegualibus , tubo fuperne ventricofv. 


Vieiniscne KAMPERFOELIE, met bladerlooze’ eindkransjens, de bovenfie bladen doorbladig 


Ë 


Jamen gegroeid. 


Deeze prachtige Kamperfoelie groeit in de wouden van Carolina en Virginiën in ’t wild, en flingert 
zich om de hattande boomen heen, wel twaalf of vijftien voeten hoog: zij brengt fchitterend coraal- 
roode bloemen voord , die echter geene reuk hebben. Haar bloeitijd duurt van Mei tot September. 

De fchoone bloemen prijken, Kranswijze „ rondsom een langen gladden hoofdfteel, van drie tot vijf 
kransjens , boven elkander, en verbeelden een pluim of panas, (a) hebbende aan den bafis zes, met de 
bloemen afwisfelende , lancetvormige lovertjens: de bloempijp is lang, van onderen zeer dun. en van ge 


daante als eene fluit, waaruit men oudtijds plagt te drinken: aan den rand is zij in bijnaa vijf infnijdingen 


gedeeld, die voor het uitgaan van binnen geel zijn, doch daarnaa den bloemkleur aanneemen. De ftijk 


fleekt boven de helmdraaden uit, welke helmdraaden met de bloempijp even lang zijn. De vruchten (4.) 


welke in Augustus rijp worden, zijn ovaal rond; zij worden van de lovertjens, die alsdan een oranje- 


kleur en vleezige zelfltandigheid hebben aangenomen , onderfteund , en bevatten, in een ‘roodächtige fap, 


eenige ovaal ronde vlakgeftreepte zaaden, (c.) De ‘bladen hebben korte ftijlen, zijn ovaalrond , of ovaak 
| lang- 


ER ae 7 
5 taks: 

pH 

El 


A 


langwerpig, van vooren ftomp , en van cen kruidigen {tekel voorzien; hunne bovenfte zijde is donker-, en de 
tegenzijde grijs-groen: de twee bovenfte bladen alleen zijn famengegroeid, aan den rand terug gerold, en 
van den bloemfteel doorboord: in koude gewesten vallen, in ’ najaar, de bladen af 5 Maar in warmer, of 
in een ftookhuis hernieuwen dezelven, hetwelk, met recht aanleiding heeft gegeven tot de Latijnfche bee 
naaming van Semper- Virens. 

De takken van den Heester zijn rond, en de jonge fcheuten hebben, zoo lang zij zonder loof zijn , 
een gladden fchors, die van boven paarsch-bruin, en met vlekken getekend is; verder naar beneden is hij 
donker en geelbruin gevlekt. (d) ì 

De fchors van den meerderjaarigen {tam heeft ook fcheuren; want dezelve fcheidt zich jaarlijks, even 
als in meer foorten plaats vindt, van den ftam af : de bladknoppen zijn lancetvormig, vierkantachtig, en 
van de takken afftaande; zij worden omvat van niet even groote fchubben, die in vier kringen ftaan, lan- 
cetswijze, fpits, en een weinig famengebogen zijns de buitenfte oppervlakte van dezelven is met paarfche 
flippen vercierd. Es | en | 

De oudfte ranken worden anderhalf duim dik, en derzelver hout is geelachtig, taai en hard. 

Men vindt van dent foort ook andere verfcheidenheden, met ten halve ronde, en ten halve langwerpige 
bladen. Arron verdeelt deezen in de groote en de kleene Virginifche Kamperfoelie, en volgends dien 
Schrijver zoude de bloemtak op de Plaat afgebeeld, Zon. Semper Vir. major én de vruchttak Zon. Sem 


Per Var. min. genoemd weezen; fommigen noemen den laatstgemelden ook Jonicera Caroliniana, 


Ei 


CÁV ord X. 


eee Dan 
LA EN 


am 
pr 


Lecrteera 


Je mer Vorens. 


amp erfoehie. 


K 


ginis che 


Var 


ez Rss No RD Tj , 
Vie Clasfe. Pe Rang. 
| Eerfte Afdeling, of rechtopftaande en veelbloemige Bloemfteeltjes. 
Lonicera Symphoricarpos. 
Karolinifche Kamperfoely. 
Amerikanifthe niedrige Symphoricarpos. 
Chèvre-feuille à petites feuilles. 
Shrubby St. Peters wort. 


LONICERA SYMPHORICARPOS, capitulis lateralibus pedunculatis , foliis petiolatis, 


KAROLINISCHE KAMPERFOELY, met zijdelingfche gefteelde Hoofdjes en gefteelde Bladen. 


In de gematigde Provintiën van Noord-Amerika, Virginië , Carolina en Kanada groeit deze laage 
Heester met zeer dunne Takken; zij wordt ten hoogften vier voeten hoog, en behoort onder het gering 
geral dier gewasfen, die zo wel in de fchaduwe als ín de zon even goed groeïjen, 

De Bloemen, die tegen het einde van Augustus of ín het begin van September zich ontwikkelen , zijn 
klein en klokvormig, ftaande in digte veelbloemige trosfen op een’ korten hoofdfteel gegaêrd, wordende 
door de Bladen , die, tegenoverftaande , den bogtigen dunnen tak eene gevinde gedaante geven, bedekt, 
of ftaan onder de Bladen (2); zij zijn ongefteeld, en hebben aan den bafis van het eironde verlengde 
Vruchtbeginfel twee tegenoverftaande dekblaadjes, en een’ klokvormigen, roodachtigen, in vijf ovaale, 
gelijke infnijdingen gedeelden Bloemkrans, die zolang als de Meeldraaden en de haírige met een geel ten 
halven kogelvormig merk gekroonde Stijl is, gelijk de vergroote figuuren h en c aanwijzen. 

De Vruchten worden in October rijp » en vormen paarsroode geknopte trosfen, (d), en verfieren ge- 
durende de helft van den Winter de Takken. In elke tros worden meest twee of drie, of geen der 
Vruchten ten vollen rijp5 zij zijn met de overblijvende Kelktanden gekroond, en hebben vier hokken s 
waarvan flechts de twee grootften ieder een ovaal Zaad bevatten, en de twee kleinen ledig zijn. 
e.f is de vergrootte en g de natuurlijke. gedaante van het Zaad, 

De 


De Bladen rusten op korte Steelen , zijnde ovaal, van voren met een’ kruidachtigen ftekel bezet, op-dé- 
bovenvlakte glad en donkergroen (#%), op de benedenvlakte grijsgroen, en eenigermate met korte 
Hairen bezet. | 

De Takken en Scheuten zijn rond; de jongften hebben eene met korte hairen digt bezette Schors, 
waardoor deze een grijs aanzien bekomt , doch dezelve wordt aan het ouder Hout glad, roodachtig 
bruin en fcheurig. Tak en Stam hebben aan de afdelingen en geledingen, en ook waar de jongfte- 
Scheuten zijn ingevoegd , bultige witgroeiftIs Gi. De Knoppen zijn klein en ovaal, met ovaalfpitft- 
fchubben , waarvan de vier buitenften bruin en de binnenften: helder rood zijn. 

Deze Heester is merklijk van de overige Kamperfoelijs daardoor onderfcheiden , dat zij in den 
droogen (taat zich als geftorven voordoet. De lange, dunne op den grond kruipende looten, die dige - 
boven den wortel voor:komen en in den zomer ligt wortel fchieten , bevorderen de vermeerdering van 
deze voor Najaarsbosquetten zeer gefchikte Heester. 

CasTreLioNi merkt aan dat in zijn Vaderland de Wortels en de Takken als een zeker middel 


tegen de tusfchenpozende koorts door de Inboorlingen gebruikt worden. 


= 


| | 3D 


Pp, 
ZV ol I. 


ES se Aomhorveagpes k 
es y, 
Karolinafche Kamp erfoehe . 


eek ENE Re Ee 
Wie Clasfe, I** Rang. 
Lonicera Tartarica. 


Tartaarfche Kamperfvely. 4 
Tartarifche Hechenkirfche. 
 Chèvre -feuille de Tartarie. 


Tartarian upright Honey- fuckle. 
LONICERA TARTARICAs pedunculis bifloris, baccis diffinctis, foliis cordatis obtufis. 


TARTAARSCHE KAMPERFOELY, met Zweebloemige fleeltjes en afgezonderde Beziën „ de Bladen 


Plomp hartvormig. 


Op het eerfte gezigt zou men misleid kunnen worden, om deze met de zwarte Kamperfoely te vere 
wisfelen; doch deze dwaling kan niet langer duren, wanneer men beide foorten onderling met elkan- 
der vergelijkt. Het hoofdonderfcheid bepaalt zich tot de infnijdingen der Bloempijp, het getal en 
de gedaante der Dekblaadjes, de Vruchten, en zelfs bij de Bladen. Het geen de navolgende Befchrij Û 
ving nader verklaren zal, 

De warmer Provintiën van Afiatisch Rusland , voornamelijk de heuvelen en afdalingen van het 
Altaifche Gebergte, de haagen aan de Oevers der Wolga, van den Samar en Rhymnus, tegenwoordig 
Ural genaamd , zijn de geboorteplaatfen van deze fraaije Kamperfoely, welke van vijf tot agt voeten 
hoog wordt „en een uitftekend fieraad voor onze Voorjaarsbosquetten verftrekt. 

De Bloemen komen in de Maand May, even als die der zwarte Kamperfoely , alleen op iets kore 
ter Bloemfteelen ten voorfchijn, hebbende aan den bafis van het Vruchtbeginfel, zes, ín plaats van 
wier Dekblaadjes. De twee buitenften dier blaadjes zijn lineäal lancetsgewijze, en langer dan het 
Vruchtbeginfel (4); de binnenften zijn ovaal, hel en korter dan de eerften. De Bloemkrans is rood« 
achtig, de Pijp aan den grond gebult, en de Rand tweegelipt. De Dovenlip is in vier ongelijk diepe 


ig 


infnijdingen gedeeld, en rechtopftaande; ‘de Benedenlip is langwerpig, van voren ftomp en naar bene- 
den gebogen. De Meeldraaden zijn glad en met den hairigen fliijl (4) van gelijke lengte met den 
Bloemkrans (c). | 

De Vruchten worden in July rijp, dezelven zijn glanzend rood, en nog met de lange Dekblaadjes 
voorzien (d), en bevatten eenige vlakke, ovaale, geele Zaaden (e). De Bladen rusten op korte Blad. 
fteelen , zijnde ovaal langwerpig, aan de punt iets rond, en aan den bafis fomtijds hartvormig CA. 
Zij zijn op de bovenvlakte donker groen , doch aan de benedenvlakte helderer. 

De Takken zijn rond; de jongften hebhen gedurende den Winter eene geel of grijsbruine fchors (£) 3 
maar die van het oude Hout is geelgrijs , met grijze vlakken DD, terwijl die van het oudfte Hout 
fcheurig is. De Knoopen zijn waterpas afftaande (#£) en ovaal vierkantig , door bruine, korte, ovaal 
fpitfe ; boven aan den rand witbehairde in vier rijen ftaande fchubben omvangen. De in De boven= 
hoek zittende Knoop is kogelvormig. makes 
_De jonge rechte Scheuten leveren fchoone Tabakspijpenfteelen „ en de oude Stammen , van twee tot 
vier duimen dikte goede Laadftokken en Rottingen. De gebrande Koolen evenaren in hoedanigheid die 
van. het Paapenhout ter bereiding van Buskruid, en in Rusland worden , volgens het getuigenis van 
den Heer PALLAS, de Spaanfche vliegen op de Bladen, die zij zeer beminnen, gevangen. | ER 


_ Eene verfcheidenheid met witte Bloemen en Barnfteenkleurige- Vruchten vertoont de figuur zo 


a. e= KS) 
/ 


E) Eene, 
Zontcerd Sartarwca 
zer 


Eens 


rn bg a ze De 
Tartarifche Kamperfoehe . 


EE AE 7 
y 


A ae 
peen Clasft. pe Rang. 
7 weede Afdeling, of rechtopftaande met tweebloemige Steeltjes. 

Be Lonicera Xylostcum. 
Roode Hanhleien 
Gemeine Heckenkirfche. 
Chevre-feuille des Buisfons.. 
Fly Honey -fuckle. 

LONICERA XYLOSTEUM , Pedunculis bifloris , baccis distinctis , foliis integerrijnis pubescentibus. 


ROODE HONDSBEZIËN, met tweebloemige Steeltjes, en afgezonderde Beziën; de Bladen niet 


gekarteld, ruig. 


In de meeste ftreeken van Zuropa groeit deze Kamperfoclij, tot eene hoogte van vier tot zeven. 
voeten, in de Bosfchen en Heggen overvloedig in het wild. 

De Bloemen (@) ontvouwen zich in de- maand Maij op een kort Hoofdfteeltje, het welk, even als 
de jongfte Scheuten en Bladfteelen, met korte Hairen bedekt ís. De Bloemkrans is geelachtig wit (d) 
van buiten met korte Hairen bezet en aan. den bafis van de Pijp gebult… De Bloemrand is ín twee 
lippen gedeeld, waarvan de bovenlip breed is met vier ftompe tanden; maar de benedenlip is fmal, 
langwerpig en naar beneden gebogen (%). De nevens elkander ftaande vergroote Vruchtbeginfelen Cc) 
hebben aan hunnen. bafis zes dekblaadjes, waarvan de vier binnenften ovaal en korter zijn dan het 
Vruchtbeginfel „en even als dit met klieren bezet, de twee buitenften- langer, läncetswijze- en hairig CAD) 
Deze Vruchten worden in Julij en Augustus rijp, hebben eene donkerroode glanzige kleur Ce), en: 
bevatten. weinige ovaale vlakke zaaden (f). Men moet met deze Beziën omzigtig zijn, daar zij 
veelvuldig gegeten, hevige’ brakingen veroorzaken. d | 

De Bladen zijn gefteeld, ovaal, kort toegepunt, aan den baefis rondachtig, bij de Vlakten met 


aanliggende fijne Hairen en aan de benedenvlakte digter bezer (2). 
De: 


& A Ru nt ‘ 
nen En 


De Looten zijn rond en dun; de jongften hebben eene grijze met wratjes bezette Schors , welke in 
« het oude Hout niet van kleur verandert, maar fcheurig wordt (%). De Knoppen ftaan bijna waterpas 
uitgebreid (£); zij zijn rolvormig toegepunt, dun en lang, van ovaale Schubben omvangen, waarvan 
de buitenften klein, bruin en glad, doch de binnenften grooter en aan de beiden vlakten met witte 
Hairen bezet zijn, 
Het Hout is geelachtig wit, vast,.taaî en zeer hard: uit dien hoofde, en wegens de naar de 
lengte lopende fchilferende tweede Schors zo wel als om de breekbaare pipvormige Takken, hebben 
de Ouden het Gewas den naam van Xylosteurms „ of Beenhout gegeven. | 


í Pod : & A 
_Leniwcera  Aylosteant. 


2 Ld 
Roode Hounds „Besfen. 


had 


enaar rs KL Baan £ 
& Clasfe. De IRang. 


Het Geflacht. 
Rhododendron. 


Roozelaar. 
Rofen- lorbeer. 
Rofaye. 

, Rhododendron. 


Het uit het Grieksch famengeftelde woord Rhododendron betekent het begrip van Roozenboom in de tegen: 
woordige levende Taalen. Offchoon de Bloemen van dit te befchrijven geflacht eene met de roozen eeniger= 
mate overéénkomstige gedaante hebben, is het echter verre dat men dezelven Roozen, maar wel roosachtige 
Bloemen zou kunnen heten. Dit gevoelde men in alle taalen: van daar de Nederduitfche benaming Rooze 
laar , de Hoogduitfche Rof/en-lorbeer en de Franfche Rofaye. De Hoogduitfche verdient eenige voorkeur, 
vermits zij, met betrekking tot de lauwrierachtige Bladen, het geheele Gewas naar den omtrek bepaalt. 

Men telt reeds tien bekende foorten van dit Geflacht, die allen in fchoonheid uitmunten , en als verheven 
fieraaden van het Plantrijk aangemerkt kunnen worden. De meeste foorten zijn heesterachtigen , met altoos 
groene onregelmatig verftrooide Bladen. De Bloemen verfpreiden zich aan de punt der voorjarige Takken , uit 
bijzondere Bloeiknoppen, die men reeds in de maand Augustus van de Houtknoppen kan onderfcheiden. 

De Geflachtskenmerken zijn de volgenden : 

De Kelk í is vijfdelig of vijffpletig en voortdurend. De tente is éénbladig , rader- of trechtervor- 
mig, aan den rand uitgebreid , met fomtijds rondachtige Knoppen. De tien draadvormige naar buiten ne- 
_ dergebogen Meeldraaden zijn zo lang als de Bloem, en dragen ovaale, eenvouwdige, van boven open Meel- 
knopjes. De draadvormige, even lange, met een ftomp Merk gekroonde Stijl rust op een vijf hoekig 
Vruchtbeginfel, hetwelk in eene ovaale, hoekige, vijfhokkige, vijfdelige Zaadkapfel verandert, die, van 
boven openfpringende, in elk Hokje veele kleine Zaaden bevat. 

De 


De voortkweking vah deze fchoone Gewasftn vereischt eerie bijzondere zórgwuldigheid, en wordt door het 
Zaad of door het afleggen der Takken bewerkftelligd. De jonge Plantjes kunnen zonder gevaar niet voor 
het tweede jaar verplaat worden. De voortteling door het Zaad is ook niet zeer ligt, ten minsten op 
onzen bodem, om dat de Zaailingen over het algemeen zeer zwak en teder zijnde , zwakke Gewasfen ople. 
veren. Het Gewas vereischt eene ligt befchaduwde ftandplaats, turfaarde of loofaarde met een derde 
fijn zand; ook moeten de Plantjes flechts onder de fchaduw van zodanige Bloemen ftaan, die diep in den 
grond wortelen , zonder wortelfpruiten te fchieten 3 hiertoe zijn gefchikt de Gleditfchias, Sophoras de klein- 
bladige Esch, Siberifche Robinia de breed- en fmalbladige Cytifus ; daarentegen is de nabijheid der 
volgende en andere zeldzaame Gewasfen ‚als Ypen, Populieren , Moerbeziën , Robinias , Syringen ‚ Sumak , 


Lycium, Doorns, Braamboozen , Braamen, Roozenboom, €. z, v. ten hoogften nadelig. …— 


< w » 


| 
| 
| 


ree dere re MEE KT EN EG 1e 


EER B ST FN EDT 
Ate Clasfe. I* Rang. 


Rhododendron Chamecistus. 


Laage Roozelaar. 
Niedriger Rofenlorbeer.. 


pl nn Chaméciste. 


The Bm 


RHODODENDRON CHAMBACISTUSSs foliis elkipticis acutiusculis glandulofo-ciliatis nudis , corollis 


rotatis , petalis obtufis. 
LAAGE ROOZELAAR, met gehairde Bladen en raderachtige Bloemen, 


De overige op vrijen grond bij ons gekweekte foorten van Roozelaaren mogen in fchitterende pracht … 
uitmunten , en alle aandacht tot zich trekken, niet minder verrukkelijk te aanfchouwen is deze kleine „ 
bijna op den grond onder het kreupelhout kruipende laage foort, wegens de zagte, inéénfmeltende- 
fchoonheid der kleuren; geeft men daarbij acht op het gehecle famenftel der deelen, dan zal men inde- 
daad in ieder eene nieuwe fchoonheid opmerken. 

Op de hoogfte, het geheele jaar door met fneeuw bedekte toppen der Alpen groeit deze Heester in. 
de rotsklooven, waarin zij met haare menigvuldig vezelige wortelen vastgehecht is. 

De fchoon lichtpaarfche zagt in wit overgaande Bloemen (a) zijn radervormig, en van die der andere- 
foorten aanmerklijk onderfcheiden; zij komen gepaard. of enkel , zelden in driën te voorfchijn , en ftaan. 
op de eindknoppen der voorjarige Takken, aan lange, roode, met gefteelde klieren digt bezaaide Bloem- 
fteeltjes (5) welken zn hun am van ovaale uitgeholde Schubjes bij wijze wan lovertjes om- 
vangen zijn. 

De tot op den grond gedeelde Kelk is egels aan den kant der infnijding en op de buitenvlakte zeer 
fchoon met roode gefleufde klieren verfierd (d). De fchoone uitgebreide wite op een’ paarfchen grond’ 

Eg 


Tiggende bogtige Meeldraaden , met roodbruine op wit liggende Meelknopjes (e) en de ftompe, bogtige, ë 
bijna doorzigtige Stijl D verfraaijen de Bloem te meer. 

De kleine ovaal lancetswijze, op beiden vlakten groene aan den rand met hairen bezette Bladen (2) 
en die welken alleen aan de jongfte éénjarige Takken zitten, vallen in het tweede jaar af, maar 
nemen op beiden zijden eerst eene roestkleur aan, welke nogthans vrij ooglijk is, 

Het is overvloedig bewezen dat Amerikaanfche en zelfs Oost-Indifche planten zich ligter aan onzen 
grond gewennen dan zodanigen die op hemelhooge rotfen, tusfchen de klooven en als in een’ eeuwig 
durende winter groeijen; dit ís ook de reden dat deze Heester ín onze Plantfoenen nog eene zeldzaam. 
heid of geheel niet te vinden iss maar men plaatfe dezelve in digte fchaduwe, onder het laage hout 
en vooral tusfchen fteenen ruïnen, het geen de vefelige , overal "uitfpruitende en tusfchen alles indrin 
gende wortelen fchijnen te vereifchen , en deze oplettendheid zalk ook in onze landftreek met den 
wasdom en bloei dezer fchoone Heester beloond worden. 


. 
N 8 é ee ae aes die a men > ad annet ann ed mend inj 
ne hea hei mee hase in SE Ad ij et : NE asf de me _ = 5 


35 


CCK ord L. 


 Â 3 
fee PPE EDT EAN se 08 Í 
Liaage RKoozelaar. 


eu kts KD amd 
A“ Clasjé,. PP Rang, 
Rhododendron Ponticum. 
Levantfche Roozglaar. 
" Pontifcher Rofen-Jorbeer. 
Rofaye Pontiguee 
Purple Rhododendron. 


RHODODENDRON PONTICUM, foliis oblongis glabris , utringue concoloribus, corymbis terminali- 


bus , corollis companulato-rotatis „ petalis lanceolatis, 


LEVANTSCHE ROOZELAAR, met glanzige, lancetvormige, wederzijds gladde Bladen, en einde- 
mn merz dingfche Bloemtrosjes. 


De fchitterende pracht, zowel als de verruklijke fchoonheid van deze Heester , zal ieder roemen , die 
dezelve in haare vollen luister gezien heeft; en wien is thans dit zo algemeen bemind gewas onbekend 
gebleven ? Om hetzelve in zijne volkomen fchoonheid te fchilderen, wordt het penfeel van den dichter 
vereischt; terwijl de Kruidkundige enkel met bewondering bij deszelfs famenftel vertoeft. 

De met Beuken en Elst begroeide fteenachtige ftranden van het gematigd Morgenland en de vrucht- 
baare flreeken van het Zuidelijk Spanje , in de nabijheid van Gibraltar , voeden deze prachtige vier a vijf 
voeten hooge Heester, die door de thans minder moeilijke aankweking tegenwoordig zulk een uitftekend 
fieraad voor onze tuinen is, | 

De Bloemen, die zich in de maand Junij, fomwijlen in de maand Mai, aan het bovenfte einde der 
takken van het vorige jaar ontwikkelen, bloeijen tot tegen het einde der maand Julij in eene groote hoe- 
veelheid; zij zijn paarsrood en op uitgebreide fchermtrosfen vergaêrd (a). De Kelk is zeer klein, heeft 
flompe , „ naauwlijks zigtbaare infnijdingen, en is, even als de jonge nog niet ontwikkelde Bladen, Blad- 
fleelen en jonge Scheuten met groene vastzittende Kliertjes digt bezet. De bloem is in vijf ongelijke , 
langwerpig lancetvormige , zeer uitgebreide infnijdingen gedeeld, waarvan de bovenften breeder dan de ove 
rigen zijn (£). Op de binnenzijde der Bloemlappen tegen den bafis is eene goudgeele vlek, die als met 

Goud. 


7 


Goudzand geftippeld is. Aan het begin der infnijding vindt men eene plooi <e), zonder dat dezelve în 
eene Klier eindigt, als bij de Rhodod. max., het geen als een onderfcheidend kenmerk kan aangezien 
worden. De Meeldraadjes zijn bogtig , neder- en opwaarts gebogen, en dragen langwerpige dubbel faam- 
gegroeide, gladde, paarfche, van boven opene Meelknopjes , die het ftuifmeel als in een balg bevatten. 
Het in vijf deelen epenfpringend Vruchtbeginfel (d) bevat veele kleine Zaaden. ‚De voortdurende op beiden 
vlakten gladde op kleine fteeltjes {taande ; rijp zijnde lederachtige Bladen verie fpits, van boven 
ke glanzend, van onderen grijs groen (e). De Bloeiknoppen zijn groot, en van gelijk vormige Schubjesache 
tige bruine dekblaadjes omvangen (f), welken die der Houtknoppenevenarems De Takken en Looten 
zijn gelijk aan ‘de overige foorten. De bewooners van Aff zijn în den waan dat de uitwaasfeming van 
deze Heester nadelig is ‚en verbannen dezelve uit hunne Tuinen. 

Op het Landgoed Boekenrode, aan de Leijdfche Vaart, zo uitmuntend wegens deszelfs Plantfoen , waar 
van men op het eene gedeelte onder Magnolias Kalmias Araleas Andromedas en andere vreemde Hees- 
ters, onder cer” vreemden Hemel gelooft te wandelen, en aan de andere zijde zich van een” aan volkomen- 
heid grenzefide Vaderlandfchen Landbouw omringd ziet, als onder het beftuur van den zo kundigen als 
gullen menschlievende zeer geächten bezitter. den Heer N. vAN EYS, mogelijk is, zag ik zodanig een’ 
Roozelaar, die, in het twaalfde jaar ftaande, de haogte van negen en een’ halven voet, en in den omtrek 
der Takken in het midden gemeten 42 voeten bereikt, gelijk ik zelf heb gemeten bij het vriendelijk onthaal 
van den geächten bezitter. Wanneer men deze Heester van verre of van nabij voor het eerst ziet , van 


onder tot boven met eene menigte fchoonbloeïjende Bloemen bedekt, dan ftaat men verbaasd, en vraagt 
niet ten onrechte: is ’er wel iets fchooner ? 


REE 


EI en. 
eeens 


Pp 


ijij 
5 SAE Aj POLL DO, Leco 5 
aen 


ee evantfeh e Roefel aar … 


Re NM OE 
pee Clasfe. Pe Rang. | 
Het Geflacht. 
Ribes. 
Aalbeziënboom. 
Johannisbeere. 
Grofseiller. 
Courrant. 
5 „Ribes is-een Arabisch woord ,en‘betekent in die taal iets dat fcherp en zuur is. Volgens het uiterlijk aan- 


zien fchijnen de foorten in twee verfchillende geflachten verdeeld te zijn , het geen echter een nader kruid- 


kundig onderzoek niet toelaat. De Aal- en Kruisbeziënboom zijn ten aanzien der Bevruchtingswerktnigen 


niet onderfcheiden „ maar enkel door het natuurlijk kenmerk der wapenen, Door dit kenmerk worden de Ge- 
flachtfoorten ook in zuurbezieïge ongewapenden-en in grofbezieïge gedoornden verdeeld. 

Ziehier de Geflachtskenmerken : 

De Kelk is éénbladig , ten halven vijffpletig of getand en buikig 3; de lappen zijn langwerpig, hol, 
gekleurd, te rug gebogen en voortdurendes de Bloemkrans is vijf bladig, de Bloembladen klein, ftomp „ 
echtop aan den kelkrand ingevoegd. Vijf elsvormige rechtopftaande Meeldraadjes zijn , even als de Bloem- 
bladen , in de Kelk gevoegd, dragende opliggende, famengedrukte , aan den rand opengefpleten Meelknopjes. 
Het ten halven ronde Vruchtbeginfel is beneden de Kelk tweefpletig en het Merk ftomp. De Vrucht is eene 
kogelronde, genavelde ‚ Éénhokkige , veelzadige, fappige Bezie, die met de infnijdingen der voortdurende 
Bloemkelk bekroond, en van twee zijdelingfche tegenoverftaande langwerpige vruchtzetels voorzien is. De 
menigvuldige Zaaden zijn ten halven rond en iets famengedrukt. 

De overéénkomst der Bloemdeelen en de bijna onmerkbaare overgang van de Aal- tot de Kruisbeziën 
wettigt de verééniging dezer twee foorten, welke LINNz us, in weêrwil van fommige zo oude als nieuwere 
Kruidkundigen heeft vastgefteld. Alle tot dus verre bekende foorten zijn bewoners der Noordelijke gewesten 
zo wel van de nieuwe als van de oude waereld. 

Sommige foorten worden van vier tot zeven voeten hoog. Zij groenen vroeg in het voorjaar. De Bloei 

fem 


fem is van andere Bloemen zeer onderfcheiden, vermits de ftompe kleine Blcembladen Minder kleurig zijn 
dan die der infnijdingen van de Kelk. A 

De opperhuid der Heester gaat, gelijk bij meer Heesters en Boomen, jaarlijks los. De Takken ftaan, gelijkde 
Bladen, afwisfelende verftrooid en de huidige rand is aan den bafis van de Bladfteelen met ongelijk lange „ 
doorzigtige , dikwijls met klieren gekroonde wenkbraauwen bezet. De Bloemen fpruiten uit de voorjarige 
fcheuten , of uit bijzondere aan het oude Hout groeijende Vruchtlooten, 

Bijna elke grond en ftandplaats is voor deze Heester dienstig , echter duurt zij onder al te digte fchadus 
we niet lang. Door verdeling der Wortelplanten , Wortelfcheuten , Afleggers en Stekken gefchiedt de voorte 
telg het gemaklijkst. Langzaamer gaat die uit het Zaad, waarvan men flechts gebruik maakt om nieue 
we verfcheidenheden te winnen, of zodanige vreemde foorten voort te kweken , waarvan men uit verre af- 
gelegen plaatfen geen Planten kan overbrengen. De pogingen der Goosberri focicteit in Engeland hebben 
reeds verfcheiden foorten uit het Zaad voortgebragt. 

… De Vruchten zijn in het huishoudelijk gebruik, mitsgaders voor Faifanteriën zeer nuttig. De geelen 
zwart gevlakte Rups (Phalgna grosfwlaria Linn.) benadeelt in de Maand May de Bladen, 


GEEA RN ORD L 
pie Clasfe. IP: Rang. 
Eerfte Afdeling, of zuurachtige ongewapenden. 
Ribes Alpinum. 
Alpifthe Beziënboom. 
Alpen Yohannis- Beere. 


Grosfeiller des Alpes. 
Alpen Currant. 


RIBES ALPINUM, inerme, racemis erectis, bracteis flore longioribus.…. 


ALPISCHE Of BERGBEZIËN BOOM, die ongedoornd is, met rechtopftaande Trosfin, de Blikjes 


langer dan de Bloem, 


Deze ongewapende Heester behoort tot die gewasfen welken op het Noordlijk gedeelte van onzen 
Aardbol eene uitgebreide ftandplaats van de natuur ontfangen hebben. Zij bewoont de bergach- 
tige flreeken van Zweden tot Frankrijk , en van Schotland tot Kamtfchatka. In fommige oorden 
is zij tweehuizig 3 zij wordt gemeenlijk flechts drie of vier voeten hoog, maar in de fahaduwe en op 
“_een’ goeden grond kan zij wel de hoogte van agt voeten bereiken. 

De Bloemen ontvouwen zich in de maand May, en zijn in eenvouwdige rechtopftaande Trosfen 
gegaêrd, Volkomen en onvruchtbaare tweeflachtige Bloemen. De eerfte (a) en de laatfte (c) zijn in 
vergroote (B) en natuurlijke (d) gedaante voorgefteld. Deze laatften , hoewel zij geen vruchten dragen , 
geven de Heester door haare geele kleur een fleurig aanzien, om deze reden geeft men in de Plante 
foenen aan deze de voorkeur boven de vruchtdragende ftammen, die gedurende den bloeitijd min- 
der fchoon zijn. 

Roode vastzittende klieren verfieren den algemeenen Bloemfieel, even als het Bloemfteeltje (©), 

het 


het welk aan zijn” bafis vastzit, eên wit, ovaal lancetswijs voortdurend Blikje heeft (#), hetwelk tane 
ger dan de Bloem en aan den rand met gefteelde Klieren bezet is (£). 

De Vruchten worden in Augustus jp: zij zijn helderrood, klein (4) en bevatten in een zuur 
achtig laf vocht flechts weinige zeiden. | 

Onder de ongewapende Beziënboomen heeft deze Heester de kleinfte Bladen, die reeds eenige over= 
éénkomst met de Aalbezien hebbens zij zijn drie- of. vijfkwabbig, ongelijk groot, en ftomp ge- 
tand (#), in de jeugd op de oppervlakte met eenige hairen bezet, op de benedenvlakte glad, De 


Bladfteelen zijn fijnbehaird , hoog en mede van ongelijk lange en klieren bonne. die ook aan 


den huidigen rand te voorfchijn komen. 

De jongfte Takken hebben in den Bladloozên fiaat eene geelbruine gladde Sehors (m), die aan 
het oude Hout grijs wordt. (). De Knoppen zijn, in vergelijking met de overige foorten, dun, 
langs (pits, Gaan rechtop (@), en ongelijk groote , witachtige, van boven met eene korter een weinig 
van de punt afftaande Schubben omvangen.dezelven. | 


Pr E N 
Ache 5 // LILLI 


Alpafche Be sfenb eol. 


La} 


a dt SN ir de de Kende eet 


EEL es Neen a ke 
VE Clasft. IP Rang. 
Tweede Afdeling, of grofbezicïge ftekeligen. 


{ 


Ribes Cynosbati. 
Stekelbeezige Besfenboom. B > 
Amerikanifthe Stachelbeere. 
Grosftilles à fruits piguans. 
Prikly-fruited Goesberry. 
RIBES CYNASBATI, aculeis fub -axillaribus , baccis aculeatis racemofis. 
STEKELBEZIEÏGE BEZIJNBOOMs met doornen onder de Oxelen der Bladen: en fiekelige geritfle 
Beziën.. 

THuNBERG en KALM hebben dze Hester in Noord-Amerika en Srapan ontdekt. Zij bereikt een” 
mans hoogte , heeft dunne uitgebreide Takken, welkenvaan de invoeging der Bladfteelen met eene priemvor- 
mige waterpas rechte Stekel zijn gewapend. De Bloemen verfchijnen in de Maand Maij, en zijn van eenige 
Bladen omringd £2); zij vormen overhangende, eenvouwdige Trosfen, die uit twee tot vijf Bloemen be- 
ftaan , hebbende aan den oorfprong van hun Bloemfteeltje een derzelven-een bijkans intwee of vijf lappen ge- 
deeld Dekblaadje (5), hetwelk aan de Bloem, die aam het einde van den gemeenfchaplijken Bloemfteel zit „ 
tot aan den grond in twee:deelen gedeeld , en aan den rand met gefteelde kliertjes verfierd (c) is, welken 
men eveneens, zo aan de gemeenfchappelijke als aan de bijzondere Bloemfteeltjes waarneemt (d).- 

De ovaale Kelk is eenigermate opgeblazen, en de korte infnijdingen der lappen naar vooren behaird (e)3; 
dezen buigen zich, terwijl de bevruchting voortgaat, te rug, en na. derzelver voleinding fluiten zij weder 
op elkander (fg). De Meeldraaden zijn langer dan de Kroonbladen (%), en de Stijlen in twee draadvor- 
mige deelen gedeeld, welken door eene kleverige ftof verbonden en met een hoofdjesvormig Merk bekroond 
zijn. Nu en dan ziet men ook Bloemen met een’ driedeligen Stijl. Zeer merkwaardig ishet Vruchtbeginfel 
en de opvolgende Vrucht, welken de vergroote figuur naauwkeurig: daarftelt. Ovaal en vee hoekig bij des- 
zelfs oorfprong, is hetzelve met zagt flekelige priemvormige Stekels bezet (#) ‚ welken met dein de Maand 
Augustus rijp wordende paarskleurige Vrucht meer beftand krijgen (4). Deze Vruchten bevatten , in een geele 
achtig fap, eenige harde en-bruine Zaaden (@). 


De 


De Bladen rusten op digt behaïrde Bladfteelen, wier huidige rand met ongelijk lange gebaarde wenk braau- 
wen bezet is (mm). De bladen zijn bijna vijflappig ftomp en grof getand, en aan den rand naauwlijks en fijn 
behaird, zijnde de punten der tanden met ronde vastzittende Kliertjes bezet (#). Hun bast is vlak, de 
bloemen omvangende van dezelven verwijderd, maar aan welige looten grooter met grooter Koppen en aan 
den bladfteel hartvormig uitgefneden. 

De jongfte Looten zijn in den Winter met eene bruine fchors bedekt (o), daar de fchors van het oude 
Hout bruin en fijngefcheurd is (p). De Knoopen zijn enigermate afftaande ; zij zijn door ongelijk groote 
bruine van boven ftompe-en aan den rand witbehairde fchubben bedekt (4), en aan hunne invoeging met 
één, bij welige fcheuten met twee, zelden met drie harde Stekels gewapend (+) ; echter ontbreken dezen 


aan het boveneinde der Ee en de zwenken takken zijn ee en verftoken. 


Ë 
E 


}. di . 
A hes Oynasbett 


& 


Steekelbe ezige Besfenboom p 


B AAB EAT NV ORDE 
pie Clasfe, P* Rang. 
Tweede Afdeling, of grofbezige Stekeligen. 
Ribes Diacantha. 
Tweeftekelige Beziënboom. 
Zwesftachelichte Stachelbeere. 
Grosfeiller à deux épines. 
Two-fpin’d Goos- berry. 
RIBES DIACANTHA» aculeis geminatis fBipularibus , foliis cuneiformi=tripartitis dentatis , floribus 
racemofis. 


TWEESTEKRELIGE BEZIËNBOOMs met dubbele Lovertjesftekelen, wigvormige driedelig getande 


Bladen en troswyze Bloemen. 


Deze Heester heeft de opmerklijke hoedanigheid dat zij áls middenfoort tusfchen de ongewapende en 
„grofbeziëge of ftekelige gerangfchikt en als de overgang van de eene tot de andere afdeling kan aangemerkt 
worden. Ten aanzien der Bloemen en Vruchten is zij aan de eerfte gelijkvormig, maar wegens de Bladen 
en ftekels evenaart zij de tweede, en vertoont in alle opzigten , een aanmerkelijk in de Kruidkunde vrij 
„zeldzaam verfchijnfel. Dit bekrachtigt ook het vermoeden dat deze foort enkel door vermenging met fteke- 
chgen en ongewapenden voertgebragt en dus voortdurend is. 
In een’ leem- en fteenachtigen eenigzins zouten bodem, aan de Rivieren van Tuurië en Siberië grocit deze 
„nog niet algemeen, oek bij nouTTUIN niet bekende Heester in het wild, en wordt van drie tot vijf 
„voeten hoog. Haare Takken ftaan rechtop, en worden in ‘het Voorjaar groen. De Bloemen verfchijnen 


eerst in de maand Mai, wanneer het loof reeds volkomen is; zij zijn op rechtopftaande eenvouwdige 


nt 


strosfen gegaêrd (a), en hebben aan den grond van haar bafis een lineaal lancetswijs Dekblaadje, hetwelk voor 
aan den rand kort en fijn behaird (45) en voortdurend is. Op verfcheiden Bloeitakken windt men vol- 


ke- 


Or GEN EEn tee in 
Bed BA 


er HEE 


komen tweeflachtige Bloemen, en weder onvolkomen zonder Vruchtbeginfel, De vergroote figuur (e} 


en de in natuurlijke grootte op den Tak (d) verbeelden de eerfte (e) en Cf) de tweede, zijnde de onvol-- 
komen fraaijer dan de anderen, De eivormige, Vruchten worden op het einde van den Zomer rijp , zijn- 


rood p en bevatten in een zuurachtig fap vier Zaaden, die grooter dan die der ongewapende zijn (g). De- 
Bladen zijn driekwabbig , wigvormig (%), ongelijk groot en ftomp getand, op beide vlakten glad, en aan: 


den bijna oumerkbaaren huidigen rand der Bladíteelen met ongelijk laage priemvormige met kleine gekroonde 


wenkbraauwen voorzien, die fomtijds ook aan de nabij den Bladfteel zittende tanden der Bladen voorkomen. 


bij de jonge onvruchtbaare Struiken zijn de Bladen minder wigvormig, aan den Bladfteel ingefneden en 


onvolmaakt driekwabbig. 


Van twee aan de invoeging der Bladfteelen ftaande priemvormige ftijve Stekels-(#) heeft" het Gewas zijw 


naam ontleend, In den Winter zijn de jongtte Takken met eene okerbruine fchors bedekt , die aan de oude 
donkerer en grijs gevlakt is. De Knoppen zijn aangedrukt (£). Ovaal fpits, met lichtbruine Schubben, 
“die in- eene zagte afftaande ftekel eindigen. Ank dé invoeging der Knoppen ftaan tegen over elkander twee 
iets naar beneden gebogen bruine flijve Stekels (m), met dezen zijn ook de ticrigfte Takken onregelmatig en: 
rijklijk voorzien „ even gelijk men zulks bij alle andere. foorten der ftekelige Beziënboomen bemerkt. 


Te 


cy 


Jk GO 


4) 


kt 


Ry, ee Ae ziha. 


af * . u 
Twee Beekeligre Besfen baom. 


GNS Bek Ni ri Mok 
Ve Clasfe, P* Rang. 
Eerfte Afdeling, of Ongewapenden. 


Ribes floridum. 
Penfylvaanfche Beziënboom: 
Amerikanifche oder Penfylvanifche Fohannis- Beere, 
Grosfeiller de Penfylvanie. 


American black- Courrant. 
RIBES FLORIDUM, fnerme, foliis utringue punctatis, racemis pendulis, floribus cylindraceis 


braêeis germine longioribus. 


PENSYLVAANSCHE BEZIËNBOOM, die ongewapend is, de Bladen aan weërskanten geffippeld, de 


Trosfen hangende, de Bloemen rolvormig, en de Lovertjes langer dan de Dekblaadjes. 


In Penfylyanië en New-York groeit deze Heester op vruchtbaare vochtige plaatfen in het wild, Haare 
bogtige, ongedoornde en uitgebreide Takken groeijen zo door elkander, dat het Gewas zich eenigzins 
haveloos voordoet; hetzelve wordt vier à vijf voeten hoog. 

De Bloemen ontwikkelen zich in de maand Mai, en zitten op withairige Bloemfteelen van twee tot vier 
duimen lang , waarop dezelven in eenvouwdige hangende Trosfen zijn vergaêrd (a), en zelden ziet men 
twee Trosfen uit één’ Knop fpruiten. De Bloemen zijn rolvormig en iets buikig, haare kleur is groen=- 
achtig geel, en de infnijdingen der Bloembedekking zijn te rug gebogen. leder hangt aan een bijzonder 
Bloemfteeltje , hetwelk zich nà de bevruchting met de gefloten bloem boogvormig opricht, en aan den 
grond een voortdurend fmal, lancetvormig boven den kelk uitftekend dekblaadje heeft (4). 

De ronde zwarte Vruchten worden met het einde van Julij rijp, en bevatten ín een groen laf vocht 
veele kleine zaaden (c). 

De langgefteelde Bladen hebben in de nabijheid der Bloemen flechts drie lappen (d) „ zijnde aan den 
bafis vrij recht afgefneden 3 de verder afftaande zijn grooter, en hebben eene vijflappige, fpitfeen aan den 

Ba- 


Bafis hartvormige gedaante ©. Derzelver rand is pits, ongelijk zaagtandig, op beide vlakten, echter 
aan de benedenvlakte met geele, doorzigtige „ vastzittende ronde Kliertjes bezaaid, die men ook aan de 
fijnhairige Bladfteelen en jonge Scheuten waarneemt. Van de priemvormige withairige wenkbraauwen „ 
waarmede de huidige zoom der Bladfteelen bezet is, ziet men ook eenigen op de Biden der Bladfteelen 
zelven. 

De jongfte Scheuren zijn in den Winter met eene lichtbruine Schors bekleed ({), die het ouder Hout 
met grijze Vlakken doet voorkomen (@), en met in wratjes veranderde kliertjes bezaaid is. De ovaale 
Knoppen zijn in rondachtig grijze aan den rand behairde, met geele Eliksen verfierde fchubben befloten. 
| Twee van den bafis der Knoppen aflopende verheven lijnen geven de Takken eene hoekige gedaante, 


nt 


á 
n / 8 
CL. Y. Cr & pa 


Py Ns 
eLEP ES Ld FA IP CAL IPL : 


en IE hi B & : 
Penivivamiche ABCSEEN - OGO . 
u 


Ek SS AB Ve OK T 
pee Clasft. Ie Ran. 
Eerfte Afdeling, of zuurachtig ongewapenden. 


__Ribes Glandulofum. 
Geklierde Beziënboom. 


Drufigte Fohannisbeere, 
Grosfeiller Couché. 


Glandulous Courrant. | 
RIBES GLANDULOSUMSs #nerme, racemis erectis pilofo- glandulofis, floribus planiusculis, foliis 


acuminato-lobatis dentatis , caule adftendente radicante. 


GEKLIERDE BEZIENBOOM, die ongewapend is, met rechtopftaande hairig=klierige Trosfen, de 
Bloemen vlak, fpitsgekwabt getande Bladen, en de opklimmende fleng 


wortel fchietende. 


Deze Beziënboom is zeer verfchillende van alle de-anderen, die ongewapend zijn, voornamelijk ten 
aanzien der hairige Vruchten (c), gelijk mede wegens de kruipende wortelfchietende Stengen , waardoor 
de voortkweking ongemeen fpoedig kan bewerkftelligd worden. Met dit al is dit Heestertje nog niet 
zeer gemeen; hetzelve fchijnt niet overäl te willen tieren, zelfs niet in die flreeken welken met zijn 
Vaderland, Zerra nova of New-foundland, een ciland ten oosten van Noord- Amerika, op dezelfde 
breedte liggen, 

Het gewas is eene laage langs den grond uitgebreide Heester, met wortelfchietende Stengen. De 
Bloemen verfchijnen ten gelijken tijde met de ontwikkeling der Bladen, op rechtopftaande eenvouwdige 
Trosfen (a). Uit ieder knop komt flechts ééne Tros. Tedere Bloem heeft een bijzonder Bloemfteeltje, 
het welk van onderen met een voortdurend kort lineaal lancetswijs dekblaadje voorzien is (2), het welk , 
even als de algemeene Trosfteel,- met paarskleurige ftijve hairen bezet is. De kringvormige infnijdin- 


gen van den Kelk op deszelfs buitenvlakte, gelijk mede het Vruchtbeginfel, zijn van geftelde klieren 
over- 


overdekt. De paarsroade Bloembladen em de met dezelven verbonden Meeldraaden omvangen twee van 
boven vanééngebogen Stijlen, rustende op een kegelvormig afgeftompt Vruchtbeginfel, De rijpe Vruch= 
ten, op hangende Trosfen vergaêrd, zijn rond en rood, met drooge hairen bezet (ce); zij worden in 
Julij rijp , en bevatten in een zuurachtig vocht eenige vlakke bruine Zaaden. 

De Bladen zijn lang gefteeld, meest vijf kwabbig toegepunt (d) hartvormig uitgefneden, jeugdig fijn 
behaird , maar votwasfen glad, en aan den kant ongelijk en groftandig , ftaande aan de huidige bekle- 
ding van de Bladfteelen ongelijk lange priemvormige , met klieren bezette wenkbraauwen. . 

De ronde Takken hebben eene bruine met verfpreide klieren bezette Schors (e), welke aan het ouder: 
hout fcheurig en bruingrys gevlakt is ({)- De mer de punten eenigzins afftaande Knoppen (@) zijn 
ovaal toegepunt, en in ovaalfpitfe aan den rand behairde roode fchubben gewikkeld. De jonge gekwetste 
of ingefneden Takken hebben een? aangenaamen--metdienvan- den 


zwarten Aalbeziënhoom overéénkoe= 
mende reuk; doch de wortels zijn zeer lieflijk van geur, 


* 
ë n pn … 4e Es 5 h | x Kd … 
Keng Atie eeen, dre iS a ee hann maken On nt eas, V he ne en Zeeuwen en e _ on mn aes EN ede á, 
. - - en pe 
Enten eee ee tene tn ne he meren Nete asian 
' 
% pn 
Et E med 
Nen, tee en Ma nde Sai, Ie ng mie jr me ei de mn te DE dm en la Sen 


Min var 


mieren eN hen ne he in inde 
en _ ine a mi. 
# 
ar dente ee 5 we $ ' me had we pe wien 
« wand 
Pee mt vi el eem 
EN 
& ie Re etend age 
Nene 8. re erdee nd ket eend _ - 
- ard 
e = % 
men Jen weren er” weten > wepe 4 
Ee 
had a À dend act 
pe 
£ ie, need Seelen se me ke Et pe - am Ene 
le. ke 
N À 
gee ok Be En en 
e 
lo: , Ln 4 
ae pa EN Se RDE 5 ne 
A, si 
lj get 


CLA SS ASM EON IKL. 
Vie Clasft. IP Rang. 
Tweede Afdeling, of Grofbezicige ftekeligen. 

Ribes Geóstilaid. 

Ruige Kruisbeziënhoom. 

Gemeine Stachelbeere, 

A Grofseiller Epineux ordinaire, 
Common Goosberry. 


RIBES GROSSULARIA, ramis aculeatis , petiolorum cilicis pilofis , baccis hirfutis. 


RUIGE KRUISBEZIENBOOM, met gedoornde Takken, de Bladfleeltjes op de kanten hairig ‚ at 


Vruchten ruig. 


Deze en de gladde kruisbeziënboom worden dikwijls met elkander verwisfeld , alzo beiden verfcheiden 


„ aanmerklijke kentekenen met elkander gemeen hebben, die nogthans zeer wel te onderfcheiden zijn; ook 


verfchillen beiden zeer veel ten aanzien van hunne oorfpronglijke groeiplaats, Deze groeit voornamelijk 
in de hoogere bergachtige ftreeken van de Voor Alpen van het Noordlijk Europa, maar geenszins in de 
gewoone wouden, 

Een der voornaamfte kentekenen van deze foort, en waardoor zij van de Grosfularia uva cr'spa on- 


derfcheiden is, zijn de geïteelde klieren, waarmede het Vruchtbeginfel (a) en de Vruchtfteel bezet zijn, 


doch die geenszins aan de roodkleurige fijnbehairde Bloembladen (4) gevonden warden. Dit kenteken 


„ blijft aan de rijpe Cc), zelfs aan de verdroogde Vrucht voortduren, en laat zich ook met behoorlijke 


Oplettendheid waarnemen, maar met een vlugtig overzigt welligt met gemeene hairen verwisfelen, Deze 


gefteelde klieren, welken aan de Lovertjes en Vruchtfteelen voortkomen , blijven ook aan de Vruchten 


van deze foort afkomstige verfcheidenheden , onveranderlijk , niettegenftaande zij zelden ten voorfchijn komen, 
5 De 


dn : 


p e & EN + 
«r = - E 3 ds : À, 


wen voorzien, 


De Takken zijn rond, met waterpas faande ftekels gewapend, die enkel C PD of drietallig @ aan de 


_invoegingen der Knoppen , maar fomwijlen bij een’ weelderigen groei aan de Takken tusfchen de Knop. 
pen zonder regelmatigheid ftaan. 
ge S die van de andere Takken is asch- 


wratjes bezet. De Knoppen zijn rolvormig toegepunt „ en-in roodbruine „ fmalle, aan. 


dt et dn 


Ep, : dE wd wd a 
A zóer Grofrel AIA … 


* eee 
Ruige Kruis Besfenboom. 


ge n 


5 pff Nn 


et Ars Ns. eL 
Vie Clasft. Pe Rans. 
Eerfte Afdeling, of Zuurachtige Ongewapenden. 
Ribes Nigrum. 
Zwarte Beziënboom. 
Schwarze Johannisbeere. 
Grosfeiller noir. 
The Common Black-courrant. 


RIDES NIGCRUM » Înerme, foliis fubtus punctatis , racemis laxis, lin companulatis „ bracteis 
pedicellis brevioribus. 


ZWARTE BEZIËNBOOM, die ongedoornd is, met hairige Trosjes en langwerpige Bloemen. 

De onaangenaame geur, welken alle de deelen van deze Heester uitwaasfemen, onderfcheidt deze 
foort reeds van alle anderen, en voornamelijk van de Penfylvanifche, welke haar volgens het uiterlijk 
aanzien zeer naby komt. Zij groeit in Europa in fchaduwachtige Bosfchen, in het Noordelijk Rusland, 
Siberië en voornamelijk aan de Poor- Alpen. Om de Vruchten plant men haar in onze tuinen, alwaar 
zij eene Heester van vijf tot zes voeten hoogte wordt, wier Takken rechtop ftaan. 

De Bloemen bloeijen in de Maand May; zy verbeelden hangende eenvouwdige losfe trosfen; één tot 
vier of vijf ontwikkelen zich uit één’ knop; zy zyn klokvormig, en de rondachtige fafniAingen der Kelk 
zijn te rug gebogen (aa)* leder Bloem hangt aan een bijzonder Bloemfteeltje, het welk aan den Bafis met 
een enkel of dubbel lancetvormig, zeer klein, voortdurend Lovertje is voorzien (44), het welk zich 
na de bevruchting met de gefloten Bloem boogvormig opricht. De bolronde glanzig zwarte Vruchten (c) 
worden in de Maand Julij rijp , bevattende in een donkerrood fap veele kleine ronde Zaaden. De reuk en 
en fmaak der Vruchten is even onaangenaam als die der geheele Heester, en zijn flechts van weinige 
liefhebbers bemind. 

De langgefteelde Bladen zijn vijfkwabbig fpits, aan den Bafis hartvormig diep uitgefneden (d), maar 
nabij den bloeifem kleiner, minder hartvormig en driekwabbig (e). De Rand is ongelijk, groot en ftomp 
getand, de oppervlakte bezadigd groen, de benedenvlakte helder groen , met vastzittende , ronde door- 
zigtige geele klieren bezaaid ; dezen vindt men ook aan de jongfte groene Scheuten, fomtijds echter zeld- 

zaam 


zaam aan de Bladfteclen, De Wenkbraauwen, gelijk men aan de huidige bekleding der Bladfteelen waar 
neemt, zijn priemvormig, fijn withairig (f). De fchors der jonge Scheuten is gedurende den winter lichte 
bruin, maar verandert, ouder wordende, in het grijze, of grijsbruine, De doorzigtige klieren gelijk 
men aan de jonge groene fcheuten bemerkt, zijn thans in enkele ronde wratjes veranderd (e). De knoopen 
zijn ovaal uit ronde aan den rand hairige fchubben beftaande , die met eenige vastzittende geele klieren zijn 
bezet; zij flaan, gelijk bij alle foorten , overhocks (A). 

Niet alleen verftrekt deeze Heester onder de lagere nuttigbaare Vruchtboomen en bloeijende Heesters tot 
afwisfeling , maar haare Vruchten zijn ook tot huishoudelijk gebruik dienstig. Zo worden bij voorbeeld 
de Bladen en jonge Looten als pisdrijvend geroemd; en zelfs meent men dat de daarvan getrokken Thee 
een onfchadelijk aanprikkelingsmiddel is ter opwakkering van verhtinderfende aangenaame aandoeningen. 
Van de Vruchten bereidt men met Rum en Suiker aangenaame Ratafia. In Rusland vervaardigt men 
wit dezelven door gisting met of zonder Honig , of eenig geestrijk bijmengfel, een’ geestrijken Drank. Onze 
Zwarte Beziëngelei is genoegzaam bekend, even als de Genever op Zwarte Beziën, welke een uitmuntend 

pisdrijvend middel is > En fomtijds, matig gebruikt , alle: andere Geneesmiddeien in de Waterzucht over- 

weft. De Beeren beminnen de Vrucht als eene kostelijke verfnapering. 


‘ 
Ri 


De, 


Zwarte Besfen-boom : 


Ct MBE BVO rm E 
pe Clasft. Pe IRang. 
Eerfte Afdeling, of ongewapende. 


Ribes Petraeum. 

Rotfen Beziën- boom, 

Pelfen Pohannis- Beere. | is 
Grosfrilier de roche. 

Rock - Courrent. 


‘RIBES PETRAEUM, inerme, racemis pilofiuftülis erectis, floribus planiufculis, foliis acuminato- 


lobatis incifo- dentatis, caule erecto. 


ROTSEN BEZIENBOOMS, die ongedoornd is, met iets hairige rechtopftaande Trosjes, bijna platte 
Bloemen , met toegepunt -kwabbige ingefneden getande Bladen, de Stam 
rechtopflaande. ' 


In Bohemen, op het Reuzengebergte en op den Mont d'or is deze natuurlijke Alpenheester zo wel te 
vinden, als op de met fneeuw bedekte Alpen, alat haare korte, zich weinig verheffende Takken haar 
tegen de drukking van het fneeuwgewigt, beveiligen, het welk haar op haare natuurlijke ftandplaats , 
alwaar de Winter lang duurt, gedurende het graotfte gedeelte van het jaar drukt; deze haar zo na- 
tuurlijk eigenaartige Alpengedaante wordt door de cultuur in geenen deele verminderd; en het gematigd 
rood, waarmede de Natuur haare bloemen tekende, doet haar onder haare medefoorten op eene bevalli- 
ge wijze uitfteken; daarenboven is het eene bijzonderheid dat deze Heester in onze Tuinen, waar zij 
drie à vier voeten hoog wordt, tégen de eigenaartige hoedanigheid der Alpgewasfen , ook op eene zonni- 
ge ftandplaats welig en tierig groeit. 

De Dioeniën komen in de maand Mei op eenvouwdige rechtopftaande Trosfen, van één tot drie in 
getal, uit één’ knop voort (a 5). Iedere Bloem rust op een kort Bloemfteeltje, hetwelk beneden met een 


voortdurend ovaal ftomp dekblaadje voorzien is (zie de vergroote figuur c). De kringvormige infnij= 
din- 


dingen der bloembedekkigg zijn uitgebreid, aäm de binnenvlakte rood, en met evenéénsgekleurde zeer” 
korte Hairen digt bezaaid (d), De omgekeerd hartvormige Bloembladen (e) zijn met de Meeldraaden van- 
gelijke lengte, en omvangen een’ ten halven tweedeligen rôoden op een’ tolvormigen gladden vruchtbo- 
dem rustende Stijl. De Vruchten worden bij ons in Julij rijp, maar op de natuurlijke groeiplaats in 
Augustus; zij zijn rond en rood, ‘grooter dan de gewoone Aalbezie zittende aan zwaare nederhangende 
Trosfen (f) en bevatten in een wrang zuur fap eenige kleine bruine Zaaden. 

De Bladen, die ten aanzien van grootte en gedaante aanmerklijk van elkander verfchillen (g A) , hebe- 
ben eene vaste zelfftandigheid, zijn drie of wijfkwabbig, meer of min hartvormig uitgefneden, aan den 
rand fijnbehaird, groot en ongelijk getand, op de beide vlakten glad , rustende op lange Bladfteelen , 
die flechts weinig huidig en met ongelijk lange wenkbraauwen bezet zijn, waar tusfchen kortgefteelde 
klieren ftaan. Gin e 


De jongfte Looten zijn rond, in den Winter in eene bruine zich affchillende fchil gewikkeld, terwijl 


de onder deze {chil liggende fchil grijs is, en aan het oude Hout eene donkerbruine kleur aanneemt 4). 


De van de looten eenigzins afftaande Knoppen (4) zijn met ongelijke zwarte ovaalfpitfe fchubben om- 
vangen, 


| 
| 


a ide TE od nae tende 


GEEA SEELTE lime 

pie Clasfe. P* Rans. 
Eèrfte Afdeling, of Bezieächtige ongewapenden. 

‘Ribes Rubrum. 

Roode. Aalbesfenboom. 

Gemeine Fohannisbeere, 

Grosfeiller commun. 

Red Courrants 

RIBES RUBRUMs; inerme, racemis glabris floribus planis, foliis obtufe quinguelobis caule erectos 

ROODE AALBEZIËNBOOM, die ongedoornd is , met hangende gladde Trosjes van platachtige Bisemen: 

Veele rruchtdragende Heesters munten enkel door haare fchoonheid uit; deze echter zowel door: 
muttigheid als door fchoonheid. Niemant zal. de. fchoonheid der roode. Vruchten , onder het niet minder: 
aangenaam groen uitftekende, betwisten en hoe verkwikkend en voor de gezondheid voordelig ‘de rin- 
fehe Vrucht is in het heete Jaargetijde is iedereen’ bekend;.ten bewijze hier van. {trekt het-menigvuldig- 
aankweken van deze Heester in alle Tuinen. 

In de Noordelijke Bosfchen van Zweden » Siberië en Zwitferland wordt deze Heester wild groeijende 
gevonden. Even alsof de Natuur deze ftreeken, voor het gemis van den Wijnftok fchadeloos wilde 
ftellen. De kunst heeft in onze Tuinen door het Zaad verfcheidenheden met verfchillend kleurige 
Vruchten voortgebragt, als-donker- of helderrooden, geel- of paerlkleurigen, of met fierlijke witte en 
roode flreepen. Groote faprijke Vruchten groeïjen aan welig groeijende Takken. Om die reden dient 
men deze Heester in een’ goeden grond alleen (taande en niet als Heggen te planten, Daarbij moeten 


zij jaarlijks van het dorre Hout- ontlast, en zelfs de al te welige Takken van het voorgaande. jaar , vóór - 


_ het uitbotten der Bladen, 5 à 7 duimen ingekort worden. 


De Bloemen ziet men bij warm Voorjaarsweder fomwijlen reeds in de Maand April „op hangende 
eenvouwdige- Trosfen vergaêrd, openbreken (4). Zij zijn geelachtig groen, plat, met infnijdingen der 


Kelk terug gebogen. Ieder hangt aan een bijzonder Bloemfteeltje, het welk aan den grond met een 


ovaal, puntig „ voortdurend lovertje is voorzien, het welk na de voleindigde bevruchting naar beneden: 


buigt (4). De Vruchten worden in de Maand Julij rijp , en bevatten , in cen aangenaam zuurachtig vocht. 
Heine geelbruine Zaaden (c)- 


„ 


De Bladen zijn vijflappig,aan den grond hartvormig uitgefneden, op de bowenvlakte glad , aan de benee 
denvlakte, voornaamlijk op de aderen , fijnhairig, en aan den rand ongelijk groot en ftomp getand dd. e.). 
De wenkbraauwen, die aan den huidigen rand der Bladfteelen zitten, zijn weinig asen: en tusfchen 
dezen bemerkt men, even” als aan de Bladfteelen, kortgefteelde Klieren, 

De jongfte Scheuten hebben in den Winter eene geelachtig bruine Schors (f), zijnde die wan het 
oude Hout donker, met grijze vlakken getekend, met weinig wratjes en fcheurige fchorsfen. De Knoo- 
pen zijn ovaal puntig en met zwartbruine ovaalpuntige Schubben bedekt. (%). 

Het gebruik der Vruchten is te bekend om hierover uit te weiden. Alleen is aan te mérken dât de 


werfcheidenheden met geel, of ook wit en groenkleurige Bladen {#) eene fchaduwachtige Standplaats 


wereisfchen. 
Geelkleurige Vruchten vertoont de Af beelding a) 


Y. C J P 
ek Á de Eej LE PAL IPL 


ME CEE 0 


: dé GREEN Nek tk 
Vé Clasft, P* Rang. | 
Tweede Afdeling, of grofbezieige Stekeligen. 
Ribes Uva crispa. 
Gladde Kruisbteitabsem, 
Glatte Stachelbeere, 
Grofieiller épineux des jardins. 
Smoath-fruitet Goosberry. 
RIBES UVA CRISPA, ramis aculeatis, baccis glabris, pedicellis bractea monophylla. 
GLADDE KRUIS te Lik NBOOM, met gedoornde Takken en gladde Beziën , de fleeltjes d24- 
= bladig geblikt. Û 


Men heeft van deze zeer bekende in het Noordlijk gedeelte van Europa en het naast aan liggende 
Afië in Bosfchen en Haagen wildgroeijende Struik zeer veel verfcheidenheden ‚die zo wel ten aanzien 
vän de kleur en grootte der Vruchten als van de meerdere of mindere bewapening der Takken allen ver- 
fchillend zijn. 

Deze Struik blijft altijd laager dan de Ruige Bezi'nboom , en onderfcheidt zich van denzelven daar: 
door dat het Vruchtbeginfel en de buitenfte vlakten van de Bloembedekking flechts fijnbehaird zijn (4) 
en niet met gefteelde kliertjes zijn bezet , gelijk de beiden vergroote Bloemen op de Plaaten aantonen. 

De Bladen zijn flechts dun behaitd, aan den rand groot eu ftomp getand, en aan de Bladfteelen mee 
ongelijk lange wenkbraauwen behaird (5). De Vruchten zijn van flechts weinige Hairen voorzien, fom- 
migen zijn geheel glad; zij zijn rood (ec), groen (d) of geelachtig (e) en bevatten in een aangenaam 


zuurachtig vocht eenige bruine harde Zaaden. 
In 


In den Winter hebben de jongfle eenigermate hoekige Takken eene geelgrijze Schors, die aan het on- 4 
der Hout donkergrijs wordt. De ovaal fpitfe Knoppen zijn met bruine aan den rand eenigzins omgerol. 
de Schubben bedekt, en aan hunnen bafis meestal met drie waterpas uitgebreide harde doorns voorzien (f). 

Ten aanzien van aangenaame afwisfeling in laage Vruchttuinen , en meer nog ten aanzien van het 
huis houdelijk gebruik is deze Struik van veel belang. Volgens de Procfnemingen zo wel hier reeds bekend 
als in Engeland verder voortgezet , wordt uit de Vruchten een zeer goede Wijn geperst. Naardien het 
infamelen der Vruchten wegens de Doorns eenigszins bezwaarlijk valt , befteden de Engelfchen aan de 
uit het Zaad gewonnnen minder ftekelige verfcheidenheden veel zorgvuldigheid, 

Ingeval deze Proefnemingen geheel aan haar doel beäntwoorden „ dan verkrijgen daardoor de Noord« 
lijke landen van Europa, waar de Wijnftok net voortkomt cen zeer nuttig Surrogaat , en Tien ware als 
zo te wenfchen dat men in deze ftreeken meer acht op deze wijngevende Plant floeg. 


Met de Knoppen, die men in een Jang zakje in een vat met Wijn hangt, meent men eene geringe 


foort een’ RE te kunnen geven. 


| 


LNV, od I. Ee 


5 a, 
4 


ENA Û (Sr 
AN Pi EET ” 
FS, ZR 


”. Ee 


OH Us 2 crt DA. 
en # 
Gladde Krmus Besfenboom. 


al RE ak den ek CI 
pie Clasfe. II Rang. 

Het Geflacht. 

Periploca. 

Slingerplant. 

Rebe oder Schlinge. 

L'Apocin. 

Virginian Silk. 

De Latijnfche benaming van dit Gewas is uit het Grieksch famengefteld , en betekent iets hetwelk zich om 
iets anders als aangehecht heenflingert. Deze Slingerplanten behoren in den ftriktften zin onder de Krui- 
den, en niet onder de Heesters , en flechts zodanigen kunnen onder de Heesters geplaatst worden, welken , 
ten aanzien van haaren eenigermate heesterachtigen Stam, en dat zij zich om de Heesters en Boomen 
heenflingeren, deze uitzondering toelaten. De Kruidkunde teit thans elf foorten, die onder verfcheiden 
Luchtftreeken groeien ; en hoewel de Bloemen en het Groen van allen voor het oog niet recht{treeks fchoon 
genoemd kunnen worden, hebben zij nogthans een vreemd en uitftekend aanzien, zodat fommigen we- 
zenlijk fchoon zijn, en, naauwkeurig. befchouwd, kan men allen met recht een fchoon famenftel toe- 
kennen. : 

Van alle foorten kan alleen de hierna te befchrijven foort van Periploca greca in onze Gewesten voort- 
duren , en dezelve verftrekt in onze Tuinen, vooral wegens derzelver fchielijke groei en het levendig groen 
der Bladen, tot bedekking van Muuren en andere voórwerpen als Slingerplant tot wezenlijk voordeel. 

De Geflachtsdeelen zijn zo uitftekende dat zij zeer ligt kunnen onderkend worden, 

Vooreerst behoort de Bloem onder de famengedraaiden , of zodanigen die vóór hunne ontwikkeling zijn fae 
mengedraaid. De Kelk is vijfdelig , klein, en de lancetsgewijze lappen zijn voortdurende. De Bloemkrans 
iss vlak , éénbladig en raderwormig tot bijna op den grond in vijf lappen gedeeld. Dezen zijn langwerpig li 
niaal , afgeftompt en uitgerand 5 aan de zijde zijn zij met een” rand te rug gebogen, vertonende eene golven- 
de draaijing. Vijfdelige Honigkliertjes omfingelen de bevruchtingswerktuigen „ welken vijf ingekromde Draa- 


den 


den voortbrengen, die korter dan de Bloembladen zijn «en met dezelven afwisfelen. De zeer korte Meel. 


draadjes zijn ingekromd, elkander aanrakende en vlokkig. De Meelknopjes zijn dubbel » over het Merk el. 
kander aanrakende; zij hebben zijdelingfche Hokjes , en de vijf Meelknopjes zijn even als gefteeld aan de 
Honigdraadjes gehecht. Het Vruchtbeginfel is dubbel gefpleten, eivormig, zich aanrakende , en eindigt in 
de vijf voornoemde Honigkliertjes van onderen en van boven in twee veréénigde Stijlen. Het Merk is hoofd= 
vormig holrond, vijf kantig, met gekartelde hoeken, door fommigen als kliertjes befchouwd. De Vrucht 
beftaat in twee Blaasjes of Beursjes , welken groot, langwerpig , buikig, éénhokkig, Eénkleppig en aan de 
punt famengekleefd zijn. De kleine veelvuldige gefchaliede Zaaden zijn met een hairig pluis bekroond , en 
de langwerpige Zaadzetel is draadvormig. 

_ Het melkachtig vocht, het welk uit de gekwetfte Bladen en jonge Ranken druipt, is voor fommige dieren 
dodelijk. De in het Najaar afgefneden Ranken kan men tot aanbinden en aanhechten gebruiken. 


En 


ern egg, 


ie eek af 


Nn kk ES 
Vie Clasfe. II“ Rang. 

Periploca grecca. 

Syrifche Slingerplant. 

Die indianifche Rebe oder Schlinge. 
L'Apocin grimpant, 

The Virginian Silk. 

PERIPLOCA GRALCAs foribus interne hirfutis terminalib — 


SYRISCHE SLINGERPLANTs met de Bloemen van binnen ruig en aan het einde de Takken. 


Siberië, Syrië en de warme gewesten van het Morgenland voeden dit Slingergewas , hetwelk zich aan 
de nabij ftaande Boomen hecht en van zo tot go voeten langs dezelven omhoog klimt. De £chielijke groei , 
het levendige groen der Bladen en het vreemde fchoone aanzien der Bloemen. hebben hetzelve eene plaats 
in onze lusttuinen toegeftaan. 

In de maanden Junij en Julij bloeijen de Bloemen op uitgebreide bundelerr vergaêrd (aa); haar in vijven 


gedeelde Bloembedekking is zeer klein en voortdurende, en de radervormige Bloem in vijven gedeeld, wel- 


5 ke, langwerpig golvende „ op zijde te rug gebogen, nog het aanzien heeft van vóór haare ontwikkeling fa- 


mengedraaid te zijn (). De Bloemlappen zijn van binnen paars, met witte Hairen bezet, hebbende clk 
van dem grond één of meer groene ftreepen. Het uitgerande boveneinde is bleekgroen (ec), even als de 
rugzijde (d). Een bijzonder aanzien hebbende de vijf paarsroode Honigdraaden (ee), welken tegen elkan- 
der gebogen tusfchen de Meeldraadjes ftaan , en aan welken de Meelknopjes zijn aangehecht. De Bloem- 
fteelen komen als geärmd uit de Hoofdftengen , hebbende telkens cene enkele Bloem in hun midden, zijnde 
elke arm telkens door twee lichtgroene lancetsgewijze tegenoverftaande Lovertjes onderfteund. 

De lichtgroene Bladen der Ranken en Hoofdfteclen zijn ovaal (f), die der Bloemtakken lancetsgewij. 
ze (2), en de Ranken komen voort uit knoppen, dig in den droogen ftaat naauwlijks- zigtbaar zijn (4), 
of uit de Hoofdbloemtakken , (#), zijnde de Stengen kronkelend gewonden en flingerende. 


Het Gewas wordt laat in het Voorjaar groen, maar groeit dan ook fchielijk voort, De Plant verdraagt 
in 


in ons Climaat onbedekt de ftrengfte koude , en ieder grond, uirgenomeu een al te vochtige, is haar aan 
genaam. Dewijl de Zaaden bij ons niet rijp worden, moeten wij dit Gewas door Afleggers woorttelen, 
Uit de jonge Takken vloeit als zij gewond zijn een bitter Melkvocht, hetwelk Honden , Wolven en an- 
dere dieren doodt. 

De fchors van den droogen Tak (#) is blaauwachtig bruin, heeft tegenoverftaande kleine knoppen (4), 
waaruit de voornoemde Takken voortkomen, en die bij hun begin met een dubbel half kringvormig uit 
groeifel bekleed zijn (7). 

Tot bekleding van Muuren en diergelijken is dit Gewas bijzonder geëigend. Bij een’ uitgebreiden aan- 
leg is hetzelve met andere Slingerplanten te vermengen, als Bignonia radicans, Hedera helix, en guin- 
guefolia Witis labrusca en vulpina met de foorten van Clematis, Celastrus feandens , Menifpermum canaden« 
Je » Glycine frutescens en apios, Rubus fruticofss met dubbele witte en roode Bloemen. Ook flingeren de Lue 
pulus humulus , Bignonia en Convolvulus fepium hunne ranken met de veel geïrmde Takken van dit Gewas, 
Indiervoegen gebruikt men hetzelve tot bedekking van Rotfén, Muuren » Steenhoopen , Grotten , Heremitaad- 


jen, hutjes e. z. v.‚ tot bekleding van kunstige Ruïnen, om Wildernisfen digter te maken, tot Priëclte 
jes, gewelfde Laanen, e. d. g. 


mmm 


en 

EN 

LCI ORO 
/ hm 


rj 


X Sid 
Pyriehe Si 
t 


gd 


CEMEAER EBA 1 oee oo zn cl, UL 
| pie Clasfe , HIF* Rang. 
Het Geflacht. 

_Staphylea. 

Pimpernoote, 

Pimpernufs. 

Faux Pistachier. 

Bladdernut. 


De Geflachtnaam Staphylea, eene verkorting van Staphylodendron, betekent naar het laatfte woord 
Druivenboom, zeker om de trotschachtige famenftelling der hangende Bloemen, | 

In eene gematigde Noordelijke luchtftreek windt men de twee alhier bekende foorten van deze eenvouw- 
dig fchoone Meester, aan vruchtbaare Beekjes, Rivieren, Meiren en op laage vochtige plaatfen. Zij 
bieden den Tuinliefhebber eene vermeerdering van -menigvuldigheid voor Voorjaarspartijen aan, daar zij 
om het fchoone groen der famengeftelde Bladen zoveel als de hangende Bloemtrosfen , geen onaangenaam 
fieraad opleveren. 5 

De kentekenen van het Geflacht, het welk thans bijna onder den derden Rang der vyfde Clasfe bepaald 
wordt, zijn eene vijfdelige, fchoon gekleurde holle, den Bloemkrans evenaardende Kelk , bevattende het 
Vruchtbeginfel. De Bloemkrans heeft vijf langwerpige rechtopftaande Bladen, even als de Kelk. Uit het 
Vruchtbeginfel ziet men vijf langwerpige, holle honigdraaden verfchijnen; die tusfchen vijf langwerpige 
met eenvouwdige Meelknopjes gekroonde Helmdraadjes ftaan, en tusfchen de Bloem en den Kelk zijn 
ingevoegd. Het dikachtige twee- of driedelige Vruchtbeginfel onderfteunt twee of drie eenvouwdige 
naauwlijks langer dan de Helmdraadjes zijnde Stijlen , met ftompe, holle, aanrakende Merken. De Vruch- 
ten zijn twee of drie opgeblazen flappe met een’ zijden naad famengegroeide huidige, geäderde Vruchten, 
die door een fchotvlies in twee vakken gedeeld zijn, en aan de punt naar binnen openbarsten. De 
twee Zaaden zijn beenachtig rond, met eene fchuin afgeftompte punt, die zijdelings aan de punt eene 


fchuinfche groef voorftelt, 
De 


De Voortplanting gefchiedt het best door Afleggers, en de in Maart afgelegde Takken hebben in het 
volgende Voorjaar ter verplanting toereikende wortelen. Langzaamer gefchiedt zulks door het Zaad, het 
welk eerst in het tweede jaar kiemt, en langzaam groeïjende Planten levert. Die door Stekken is zo 
onzeker als onnodig, daar het Gewas wortelfpruiten in overvloed geeft. 

Wil men de Heester tot een wezenlijk fieraad plaatfen, dan moet zij onder ten gelijke tijden met 
“ afhangende Bloemen bloeijende Gewasfen vermengd worden, als b. v. de Robinia Pfèudo- acacia, 
Cytifus laburnum , Acer penfylvanicum, Berberis, Ribes floridum, Halefia en Sophora tetraptera. Deze 
fchoonheid wordt vermeerderd door het tusfchenmengen van Gewasfen met opftaande Bloemen, als 
Rofa bicolor, Spirea chamedrifolia, Syringa laciniata, Rhododendron ponticum , benevens eenige foorten 
van „Amerikaanfche Doorns en Mispelen. Het contrast vermeerdert, even als de fchoonheid, door de 
flingerende met fchoone blaauwe ten zelfden tijde bloeijende Atragene alpina, deze zal de Heester allen 
Juister bijzetten > zo zij haare veelvuldige ranken om dezelve heen flingerende, en van de bovenfte 


Takken haare fchoonheid, om zo te fpreken op de benedenfte uitftort, 


% 


B Em te haf ed ar Serik nd tn Vedat | 


CL REEL Ti VETO KE B MH 

Vi Clasfe, 1IF* Rang. 
Staphylea Pinnata. 
Gevinde Pimpernoote. 
Die funfblättrige Pimpernufs. 
Nez coupé, ou faux Pistache. 
The common Bladdernut. 

STAPHYLEA PINNATA, foliis pinnatis. 

GEVINDE PIMPERNOOTE, met gevinde Bladen. 


Deze zo eenvouwdig fchoone Ilcester wast in geheel het gematigd Zuropa. ParrLas vond haar ook 
in Georgie, alwaar de half geöpende Bloemen in Azijn gelegd en als Kappers gegeten worden, 

De uitgebreide Wortel ftrekt tot bàfis van verfcheiden Stammen, welken in een’ goeden grond van 
twaalf tot agttien voeten hoog en twee of drie duimen dik worden, De Stammen zijn rechtopgaande, 
en, even als de gevinde Bladen, tegenover elkander ftaande. De jongfte Takken hebben eene groote 
met wit merg gevulde Mergpijp, op welken zich de Bloeitakken ontwikkelen , omringd door vier 
gevinde Bladen, uit vijf ovaal fpitfe fijngetande, kortgefteelde Blaadjes famengefteld (a a), welken aan 
den bafis van den algemeenen Dladfteel twee fimalle, lineaale, witte, afvallende Dekblaadjes hebben (45), 
en veelal kleiner zijn dan die der Houttakken (c). Aan het einde van deze Bloeitakken, waarvan 
telkens twee den groei van het voorgaande jaar beperken (d), komen de nederhangende Bloeitrosfen „ 
die in haare volkomenheid uit één tot vijfentwintig Bloemen zijn famengefteld, welken drietalig op 
een bijzonder Bloemfteektje en eenigermate van elkander (taande op den algemeenen Bloemfleel zijn 
ingevoegd, terwijl elk op een afzonderlijk Bloemfteeltje rust (e e); aan den bafis der Dloemftecitjes 
zijn vier lineaale afvallende Dekblaadjes, waarvan ‘er één aan den grond des algemeenen Bloemfteels zit. 
De Bloemen ontwikkelen zich in de Maand Maij met de Bladen tevens. De Bloembedekking is, even 
als de kleur der Bloembladen, wit, aan de zonzijde van buiten rood gefchakeerd; de infnijdingen zijn 
uitgebreid met de punt naar binnen gebogen, breeder dan de Bloembladen, die zich niet meer openen 

can 


dan dat men de geele meelknopjes der draadvormige, witte, gladde, met de Dloem even lange Meel- 
draadjes kan vernemen. 

Het opgeblazen gladde Vruchtbeginfel rust op een vijfkantigen Vruchtzetel, en onderfteunt even 
‚veel draadvormige witre met de Meeldraaden even lange Stijlen als bevruchte Kapfelen, welken, gelijk de 
vergroote figuuren aanwijzen, in het midden uitgebogen en van boven met {lompe Merken zijn veréé- 
nigd (ff). De Kapfelen, meest ten getale van twee of drie, groeijen naderhand tot huidig opgebla« 
zen ovaale geäïderde Vruchten, die zich aan de punt naar binnen openen, en in Augustus rijp wor- 
den (ge). leder Kapfel is in twee vakken verdeeld, bevattende van zes tot tien Zaaden , waarvan 
flechts één of twee volkomen worden; zij zijn hard, glad, bruin, aan den bafis ftomp (4) en worden 
door eenige Kerkgenootfchappen tot Roozenkransjes gebezigd; zij hebben een” onaangenaam zoeten fmaak, 
en eene pistachekleurige, eenigzins olijachtige zelfftandigheid > en veroorzaken bij kinderen hevige 
brakingen. | 8 

De ovaalfpitfe , ongelijk groot gefchabde: Knoopen, ftaan op de jonge Takken tegen over elkander, 
en bevatten de Bloemtakken gedurende den Winter. Eene gladde Schors bekleedt de jonge Takken, 
waarvan de éénjarigen met veele verheven bultjes en de anderen met witte ftreepen bezet zijn, die 
naderhand tot verdiepte fcleuren groeijen (1) 


re oden Si 


Le = & 
e harkjdn rte 


Gevan de Poup erneete 


Û V: ord IL. 


SL Pl 
. 


CAE Es Me Beken 
: Ve Clasfe. III* Rang, 
Staphylea Trifolias 
Driebladige Pimpernoot. 
Die Dreiblütterige Beds 
Nez=coupd de Virginie, 
The three= leaved Bladder-nut. 


STAPHYLEA PRIFOLIA, foliis ternatis. 


DRIEBLADIGE PIMPERNOOT , met drievouwdige Bladen. 


Aan de oevers van het Meir Champlain in de Noordlijke ftreeken van New- Tork , bereikt deze Hees- 


ter, in het wild groeijende, de hoogte van 8 a. ro voeten. Zij bloeit in haar Vaderland even als bij 


ons in de Maand May, of bij eene laate Lente in het begin van Junij. 
De Bloemen komen aan de Takken van de jonge Scheuten ten voorfchijn , en formeren afhangende 


Trosfen (a), echter zijn dezelven korter en uit minder Bloemen famengefteld dan bij de andere 
foort. Dezelve ftaan drievouwdig, ieder op een bijzonder Bloemfteeltje, ieder is weder met een lang 
hairig Bloemfteeltje op den algemeenen Bloemfteel ingevoegd, en bij hunnen oorfprong met twee witte 
lineaale. hairige dekblaadjes voorzien (5). 

De voortdurende witte, in vijf fmalle infnijdingen gedeelde Bloembedekking is hier korter dan de met 
hunne punten uitgebreide Bloembladen; deze Bloembladen bevatten vijf draadvormige van- beneden tot de 
helft van derzelver lengte naar buiten toe hairige witte geele Meelknopjes, hier vergroot voorge- 
fteld (dj; deze onvangen weder een’ vijfkantigen Vruchtzetel, rustende op een met witte hairen, 
bezet Vruchtbeginfel (e), het welk weder drie draadvormige aan: elkander gedrukte ftijlen draagt (/ 
waarvan de grele Merken eene afgelftompte gedaante hebben, gelijk de vergroote figuur (g) aanwijst. 


Dit Vruchtbeginfel verandert in Augustus in eene rijpe Vrucht, in de gedaante van eene twee- of drie= 
hok- 


hokkige, opgeblazen „: huidachtige „puntig (amengegroeide Kapfel (4), en bevât in ieder hokje zes of 
zeven aan die der andere foort gelijkvormige, hoewel kleiner , maar harder en Bee Zaaden £), 
waarvan echter in ieder hokje flechts één of twee tot volkomenheid geraken, 

De uit de Takken tegenover elkander {taande Bladen (#) zijn uit drie ovaal fpitfe, getande en jeug. 
dig iets hairige Blaadjes famengefteld , van welken de tegenover elkander ftaande aan den algemeenen Blad- 
fteel ingevoegd en bijna ongefteeld zijn, en het enkel fade alleen gefteeld is. Deze Bladen hebben 
aan den bafis van den algemeenen Bladfteel twee (malle , witte, hairige Lovertjes (1) en derzelver drie- 
vouwdige gedaante is de reden der foortlijke benaming. 

De jongfte ronde Takken, aan welke de ovaale, uit vier ovaale holle fchubben gevormde Knoppen in 
tweeën (m1), fomwijlen in drieën (#) tegenover elkander voortkomen , hebben eene groote Mergpijp (o) , 
en eene geelbruine glanzig gladde Schors; die der twee jarige takken is bruin, digt met witte verken 
wratjes bezet, die naderhand in lange witte ftreepen verouderen, en aan de zwarte {chors van het ouder 
Hout , hetwelk wit en taai is, fÈtiëirten veroorzaken. 

De voortplanting en plaatfing gefchiedt even eens als van de andere foort, behalven dat de Planten uit | 


het Zaad in hunue jeugd gevoeliger voor de koude zijn dan die der Staphylea pinnata, 


5 


EÁ KR ord HI. 


4 


pp ded eld mT oe de nd 
did edi te dE den edna a and nn nen nr dE ine ad 


GZ d err | 
5 lapt yi Lrijelae 


Ld £ Ld . 
Dmeblad: ge Prurp erneote 
 


er AE SNE 0 KEK AM 
Vie Clasfi Ve Rang 
Derde Afdeling, of met veelvouwdige en dubbel famengeftelde Bladen. 
| Het Geflacht, 
Aralia, 
Aralia, 
raties oder Angdikvabues. 


Aralie. 
Aralia or, Angelica - Tree, 


Dèn oorfpronglijken Naam van dit Geflacht kan ik niet opgeven; ook is dezelve aan geen fchrijver 
bekend, en het is te onzeker dien te willen afléiden van Akker ter beploeging gefchikt, het geen, vol- 
gENS BECKMANN, eene geheel andere betekenis heeft. Intusfchen is- deze Naam door het gebruik in 
alle Taalen gewettigd. ; 

In Europa groeit geen foort van dit Geflacht; in China, Japan, op eenigen van de Antillifche Eilan- 
den en in eenige gematigde provintiën van het vaste land van Amerika zijn de foorten alleen verfpreid, 
Zij hebben cenige overéénkomst met de feliermplanten , maar verfchillen van dezelven daarin , dat het 
Zaad niet naakt, maar in eene fappige Vrucht befloten is. ; 

De Geflachts-kenmerken zijn de volgenden :: 


Het kleine of bijzondere Schermtje heeft een klein-omwindfel. Offchöon de algemeene Scherm aan de 


_Aralia fpinofa ook een groot omwindfel heeft, is zulks echter flechrs famengefteld uit de Doorns van: 


den algemeenen Bloemfteng, die zich daar zelfs {chijnen te veréénigen.- 
De Kelk is vijftandig, klein en bovenftaande. 
De Bloemkrans heeft. vijf ovaale, (pitfe vastzittende terug gebogen Bloembladen,: 
\ Hét: 


Het getal der Meelknoppen is vòf, die elsvormig en zo lang als de Bloemkrans zijn , en ten halve 
ronde Meelknopjes dragen. 

Het Vruchtbeginfel is ten halven rond, en zit beneden den Kelk; de vijf korte Stijlen zijn voortdaren- 
de, zitten op het Vruchtbeginfel , en hebben eenvouwdige Merken. 

Het Vruchtbeginfel verandert in een ten balven ronde, geftreepte , gekroonde vijfhokkige Bezie, die 
in ieder hokje een hard langwerpig Zaad bevat, 

De Aralia Jpinofa, die wij hier te befchrijven hebben, verdient zo ten aanzien van haaren fteng als 
van haare Bladen onder alle Boom-en Heesterachtige Gewasfen in onze Plantfoenen eene bijzondere op- 
lettendheid, en even als Cornus alternifolia , dilanthus glandulofa, Gingo biloba, Fraxinus pendula 

voelruiteria paniculata, Pinus pendula en Gymnocladus canadenfis, die allen ten aanzien van hunne 
gedaante van de bij ons voortdurende Boomen me: klijk verfchillen, en op kleine met Zooden bedekte 
Hoogten eukel ‘dienen geplant te worden. 

Deze Aralia wórdt ligt door wortels vermenigvuldigd , die zonder eenig nadeel in de laatfte helft van 
April van den {tam kunnen genomen worden. Men fnijdt dezelven in ftukken van eene fpan lengte, 
plant ze in goede Tuinaarde en beftrooit ze een” halven duim hoog met fija zand. Zo lang men geen 
fpoor van de opkomende Scheuten ziet, moeten de wortelen bevochtigd, doch voor aanhoudende regen 
zorgvuldig bewaard worden. Zodra men ondertusfchen ziet dat de Scheuten opkomen , is deze zorg- 
vu!digheid niet meer nodig. el nikies 

De Stammetj:s worden tot tegen den winter 5 tot 10 duîmen hooz, en-zijn in het volgend voorjaa 
ter verplanting gefchikt. De voortkweking doer het Zaad is langwijlig en onzeker ‚doordien -het zaad 


bij ons zelden rijp wordt, en uit het gebcorteland komende meestal het kiemvermogen heeft verloren. — 


waidndeneenenennend idee: | 


Cr aA MN PR Y, 
Vie Clasfe. V* Rang. 
Derde Afdeling, of met veelvouwdig dubbel famengeftelde Bladen. 

Aralia fpinofa. 

Geoornde Aralia, 

Stachelige Aralia , oder Angelikenbaum. 

- Aralie, ou Angdligue épineufz. 
Thorny Aralia or, Angelica -Tree, 


ARALIA SPINOSA, arborescerts , caule foliisgue aculeatis. 

GEDOORNDE ARALIA, die boomachtig is, de Stam zo wel als de Bladen gedoornd. 

Meestal in Virginië, zelden in Penfylvanië en de Bahamifche Eilanden wordt deze Aralia foort 
in het wild groeijende gevonden, Matig bedekt kan zij ons klimaat zeer wel verdragen. Uit een’ fponsach- 
tigen; onregelmatig uitgebreiden wortel rijst de 8a 12 voeten hooge ftam „die met korte Doorns bezet (a) 
en met kringvormige van de Bladfteelen overgebleven lidtekens betzkend is (#). De Boom wordt 3 a 5 
duimen dik , heeft eene groote Mergpijp , en verdeelt zich in flechts weinige onregelmatige Takken, aaa 
wier boveneinde de Bladen Cc) zich omtvouwen. 

De Bloemen komen in September aan het einde der Scheuten van hetzelfde Jaar in eene zeer takkige 
pluimachtige gedaante gegaêrd ten voorfchijn. De Hoofdtakken , gelijk hier een afgebeeld is, zijn ga 15 
Duimen lang, aan hunne Punt, en aan de zijden verdelen zij zich in kleinere Takjss van 2 a 5 dumen 
lengte, waarasn de Schermtjes veifchijnen, en een ten halven kegelvormig eenvouwdig Schermtje dra- 
gen, het welk door een uit veele kleine lancatswijze fmaîle Blaadjes beftaand omwindfel aan den bafis van 
de behairde Bloemfteeltjes omvangen is (d). Alle verdelingen van deze Bloeitakken zijn even eens met 
enkele bruine dronge Lovertjes bezet. De Bloemkrans is geelachtig wit (e) ‚en valt voorts met de ovaa- 


le 


le Meelknopjes dragende Me ecldraadjes „onmiddelijk na het bloeijen af, „De Stilen zijn gedurende den 
bloei digt aan elkander gevoegd Cf), maar breiden zich uit, zodra het Vruchtbeginfel zich vergroot , 
het welk van boven met den vijftandigen kelk famengegroeid is (ff). Het Vruchtbeginfel verandert in eene 
Ovaale vijfkantige, met de ftijlen en den kelk gekroonden (@ tweede Plaat) vijfhokkige (A) , fappige» 
paarsbruine Bezie, die bij aanhoudend warm weder op het einde van October rijp wordt , en in ieder 
hokje één ovaal vlak hard Zaad bevat (£). À 

De uitgebreide Bladen zijn dikwijls drie voeten lang, dubbel en drievouwdig gevind, en aan kur 


hoofd. en bijzondere fteelen met enkele Doorns bezet (£). Wanneer zich nogthans aan deze Takken 


‚Bloemen ontvouwen, dan worden deze Bladen-Kleiner, zijn uit minder Blaadjes famengefteld , en heb- 


ben zo min’ aan de bijzondere als aan de algemeene Bladfteelen Doorns (J eerfte pl.) De gevinde Bla- 
den taan aân de Hoofdfteelen, even” als de Blaadjes „ tegenover elkander (mm), en zijn uit 3 a 15: Kort- 


gefleelde ovaale, fpitfe „ fiompgetande , op beiden vlakken gladde Bladen famengefteld, waarvan het 


laatfte enkel flaande op een’ aanmerklijk laager Bladfteel rust C). Bij de invoegingen van deze gevinde 
laden zijn aan den Hoofdfteel enkele Bladen bevestigd „aan de dje Wetend (0); en die EBD 

een? weelderigen groeï-even” eens gevind zijn. 

Stam en. Takken. zijn boven dikker dan beneden, en zijn daar door van den gewoonen vorm van 

älle andere Boomen onderfcheiden. Zij zijn met eene groenbruine Schors bedekt, die met ovaale wratjes 

bezaaid, en met flijve, priemvormige doorns , voornamelijk aan den benedenrand van den Bladfteel, over 

gebleven merken bezet is, “De jongfte Takken eindigen in een’ grooten kegelvormigen Knop, die in 


fpiife „ bruine, Ongelijk groote Schubben geroldis, wier punten, even als die van de kleine vlakke aan: 


gedrukte zijknoppen ingefneden zijn. (Zie p. c. eerfle plaat). 


ze 


hsl ict ak nn 


6 


GED 
DARTEN PA) 
te Si 


LEV. ord. V. 
ANDA 


S 
me rn 
DP 


af | - 
alg Cet 
q 5 NE 
AUK En 
Ze) 
aen. > 


Aal Auiava A 
Gedoornde Avaha. 


A 5 a 
Ee 5 ie Aer arat 
Pand 


de Vrucht en het Blad 


Pai a Ze 
Sruecttrs el rete pt. 


ht de Gedoornde Ara 


: 
| 


. 
Lel. 


Er: 


DE 


CE ASS rs VETO: KR ».-L 
VIP Clasfe. Ie Rang. 
ZEsculus. 


Paardenkastengeboom. 

Der Rofskastanienbaum. 

Le Marronnier. 

The Horfe -chesnut. 
De betekenis van den Zotijnfchen naam, aan dit Geflacht gegeven, is onzeker. Eenigen willen dat het 
woord Esculus moet gefchreven worden, het welk, afgeleid van Zsca, fpijze betekent, en wel om re- 


den dat de ouden de Vrucht tot fpijze hebben gebruikt, Hierbij heeft waarfchijnlijk een misverftand plaats; 


want, deze bij de oude volkeren als fpüjze genuttigde vrücht, kan geen ander zijn dan de vrucht van de 


Eikenboom ‚dien wij thans Quercus esculits noemen; ook die escu/as, welken virerrius dusdanig noemt, 
is flechts de bij ons bekende OQzercus robur. Meer betekenis heeft het woord Hippocastanum, waat- 
mede dit Geflacht weleer benoemd--geweest is,en van dit woord is de benaming in alle Taalen overge= 


nomen, namelijk Paardenkastengeboom, omdat de Vruchten als geneesmiddel voor de Paarden gebezigd 


wierden , wanneer deze Dieren met hoest of kolijk gekweld waren; 5 men Gene VIE AE Vrucht tot ie 
fel voor het Gevogelte 3 maar voor den Mensch ís deidve niet te nuttigen ‚ om derzelver fcherp fimer 
trekkenden onaangenaamen fmaak, die tot dus verre door geen kunét of Biimenging te veranderen was. 
Zo wel ten opzigte van haare uit- als inwendige gedaante , heeft deze Vrucht veel overéénkomst met 
de Kasteng, en de benaming Paardenkasteng is dus vrij eigenaartig. 

Wil men deze vrucht tot een en ander huishoudelijk gebruik aanwenden, dan zullen verdere näarfpo= 
ringen geenszins nutteloos zijn, te meer, daar de reeds gedaanen verfcheiden voordeelen opgeleverd 
hebben. Men gebruikt haar tot kleverige zelfltandigheden, Stijffel, Hairpoeder, Zeep, Volflof in de 
Lakenfabricken , tot Brandewijn en Olijachtige ftoffen, Men heeft de foort door dikwijls herhaalde inèn- 
tingen getracht te verbeterenz maar de proefnemingen zijn niet geflaagd. Zodanige wijze van verbete 
ring kan ook „ volgens de natuurlijke gefteldheid der Planten, niet (lagen. Alleen zou deze verbetering 


plaats kunnen hebben, wanneer men de Meeldraadjes uit de Bloem nam, en de vrouwlijke bevruchtings= 
5 werk. 


werktuigen met ftuifmeel vân andere gelijkfoortige Planten bezwangerde; iets het geen echter flechts 
in het klein kan bewerkftelligd worden. 

De Geflachtskenmerken zijn de volgenden: 

De Kelk is éénbladig, gebuikt, war gelang zeer klein en vijftandig. De vijf Bloembladen zijn ten hal- 
ve rond, hebbende een’ gevouwen golvenden rand, zijnde vlak en openftaande, met vijf naauwe, in de 
Kelk ftaande, ongelijk gekleurde Nagelen. Zeven of agt elsvormige Meeldraaden, die zo lang als de 
Bloembladen opwaart gekromd en met opftaande Meelknopjes gekroond zijn, omvangen het ten halve 
ronde Vruchtbeginfel , hetwelk in een’ elsvormigen Stijl en een fpits Merk elndit, De Vruchtkapfel is 
lederachtig, ten halve rond, driehokkig , driekleppig , hetwelk in drie deelen openfpringt, bevattende twee, 
ook wel drie ten halve kogelvormige Nooten. Over het algemeen vindt men flechts ééne Noot in 
Seder Kapfel; doch wanneer men den oorfprong der Zaaden naarfpoort, zal men telkens zien dat het waare 
getal der Nooten altijd dubbel is. 

VAN ROYEN en MILLER hebben zo wel tweellachtige als enkel manlijke Bloemen op denzelfden 
Stam waargenomen; op welke gronden ook fommige Kruidkundigen het Geflacht in de XXIIIfe Clasfe ge- 
plaatst hebben, het geen echter, naardien zulks niet doorgaans wordt waargenomen » geenszins als een 
ftelregel kan vastgefteld worden, 


Het is aanmerkel jk, dat na het opfchieten van het Loof de groei der jonge Scheuten binnen den 
wan drie weeken voor het geheele jaar voltooid is. 


De afvallende Bladen tonen van allen het naauwkeurigst dat het levenseinde door het verfterven der be- 


werktuiging en voedingsgebrek, en geenszins door het opfchieten van den volgenden Knop veroorzaakt 
wordt. | 


CLA SS Ts VI a LL 
VII Clasfe. [Fe Rang, 


ZEsculus Flava. 


Geele Paardenkastengenboom. 


Die -gelbblühende Roskastanie. 


Pavie à fleurs jaunes, 
The yellow = flowering Horfe -chesnut. : 
ESCULUS FLAVA, foliis guinatis fibtus ad, Costam pubescentibus egualiter ferrulatis, corollis tetrae 
petalis „peralorum-conntventì î ongtoribus. 


GEELE PAARDENKASTENGENBOOM, met vijfvouwdige Bladen, die aan de buitenrib zagthairig, 
en effe zaagtandig zijn, de Bloemen vierbladig, met de nagelen der aans 
rakende Bloembladen langer dan de Kelk. 


* Het Noordelijk gedeelte van Caro/ina wordt voor het Vaderland van deze Paarderkastengenfoort gehou- 
den; zulks betwisten echter de Heeren VON WANGENHEIM €n BREDEMEYER die beide op hunne reizen 
door deze Gewesten ondanks de zorgvuldigfte naarfporingen dezen boom niet hebben kunnen ontdekken, 
terwijl zij den roodbloeijende in groote menigte hebben zien voortkomten. De meeste Zuropeäanfthe Tanen 
hebben dezen Boom uit Engeland ontfangen, zonder dat men verder zijn geboorteland weet. De onders 
ftelling van den heer Fr, scHMIT verdient ten dezen aanzien zekerlijk eenige opmerking. Hij meent dat deze 
Boom door wederkerige bevruchting van den gemeenen en roodbloeijende Kastengenboom uit het warme 
_Jralië afkomstig is, alwaar ook de vruchten rijp worden. De gevolgtrekking hiervan is van LINNZEUS Ont- 
leend , die eveneens de afkomst van den Sorbus Aybrida, van den Sorbus aucuparia en Crategus aria 
‘heeft aangenomen. Hierbij kan ik de vraag niet onaangeroerd laten, of deze en de roodbloeijende wel met 
recht onder het geflacht der Paardenkastengen kunnen gerangfchikt worden ? Wat mij betreft , ik ben van ge- 


voelen dat dezen volftrekt een bijzonder geflacht verdienen, vermits het afwijkende der zich aanrakende in 
plaats 


nl 57 


plaats van uitgebreide gölvende Bloembladen, de uitftekende Rngte der nagelen en eindelijk het grooter getaf? 
van Meeldraaden geheel de verfcheidenheid der Geflachtsdeelen zulks ten vollen doen billijken. E 

De Boom verduurt onze ftrengfte koude beter dan de roodbloeïjende, zo deszelfs flandplaats niet te voch= 
tig is. Hij groeit van 11 tot eo voeten hoogte en drijft fterke Takken, die meest in twee groote knoppen. 
eindigen , welken toegepunte fchubben hebben , zonder kleverig te zijn. 

De Bloemen komen in het begin van Junij ten voorfchijns zij hebben ten aanzien van de invoeging en: 
richting der zijdelingfche Steelen „op welken de kortgefteelde Bloemen in eene reeks naast elkander ftaan (aa), 
veel overéénkomst met de gemeenen 3 ook is de Kelk, welke het derde gedeelte van de Bloem uitmaakt, ten: 
aanzien van den vorm eveneens, maar het getal der Bloembladen. is vier , en dezelven zijn uitgerand elkander 
_aanrakende, zodat de Bloem zich als gefloten voordoet B). De Meeldraaden worden nu zeven dan agt in 
getal waargenomen ; ook willen fommigen de veelwijverij opgemerkt hebben zoveel is althans zeker dat de: 
men dikwijls ontbreken, het welk welig: de oorzaak kan Zijn dat wij geen” rijpe Vruchten zien. 


zm 


De “De Vruchten zij zijn ten aanzien van vorm, kleur en grootte , gelijk aan die van het geflacht ‘c). Het heere 
lijk aanzien, het welk de knoppen bij hunne ontwikkeling « door de helderroode kleur van hunne fchubben 
bekomens woördt bij de doorbrekende Bladen merkelijk veranderd 3 dezen hunne volkomenheid bercikende , 
worden Tevendig groen ‚ ftaande aan de Takken vijftallig op-lange Steelen, zijnde ovaal eben, en fyn 
getand (d). 


„De voortplanting gefchiedt door zoging op de gémeene Stammen. De a Tak Ce) anderfcheidt Zes 


van den gemeenen door de effen kleur, en niet kleverige knoopen van den rooden door zijne grootere 
dikte. 


Wegens het bijzonder aanzien en de ontwikkeling der Knoppen zo wel als wegens de fchoone groene Bla 


den en geringe hoogte , is de Boom zeer gefchikt tot Voorjaarsplantingen. 


45 


(ey 5) CC. VT. end. 1. 
Halt \ 5 


A ii FA 

ele scatdls SAVA 
Ge 

1 


Geele Paarden -karften genbo our. 


f 
: 
| 


Bass MAS KS NE ome Kk 
VII Clasft. Pe Rang. 

ZEsculus Hippocastanum. 

Paardenkastengenboom. 

Der gemeinen Rofskastanienbaum. | n 

_Le Maronnier d Inde. 

The Horfe-Chesnut. 
ESCULUS HIPPOCASTANUM, foliis digitatis feptennis, corollis pentapetalis patulis. 
PAARDENKASTENGENBOOM, met zevenmannige Bloemen. 

Het Noordelijk Afra is het oorfprorglijk vaderland van dezen grooten Boom , dien de vermaarde Plant- 
kundige crLusrus in het Jaar 1588 het eerst te Weenen heeft geplant. Vandaar heeft men hem wegens 
zijne menigvuldige fchoone Bloemen, die in het vroege vóórjaar dezen Boom zo prachtig verfieren , door geheel 
Eúripa verfpreid, en wel zodanig, dat men hem tegenwoordig bijna algemeen voor een” inlandfchen Boom 
aanziet, iets hetwelk door zijne gemaklijke woortteling des te ligter bij den minderkundigen geloof vindt. 

Niettegenftaande de geringe nuttigheid van dezen Boom, ziet men hem echter zo menigvuldig , als men 
menig ander nuttig geboomte mist; en het is waarfchijnlijk zijne fchoone en trotfche geftalte, zijn lommer 
en zijne prachtige Bloempanasfen , die hem overal zowel in Plantfoenen als aan Wandelwegen , eene plaats 
vergunnen. nn EE ] pe 

In de maand Mai ziet men uit te veelvuldige voorjaarsfcheuten der talrijke Takken piramidaal overeind. 
ftzande Bloempanasfen opfchieten (a), aan wier Hoofdfteelen overhoeks, naar alle kanten uitgebreide, bijna 
waterpas ftaande zijdelingfche Steeltjes voortkomen: dezen dragen drie tot negen in eene lijn naast elkander 
grocijende opwaart gerichte kortgefteelde Bloemen. De helder witte Bloembladen zijn bij derzelver opkomst 
met eene licht geele vlak van binnen verfierd, die naderhand in eene oranje „en laatftelijk in eene helder roo- 
de kleur verandert. Deze Bloembladen zijn zeer uitgebreid, iets terug gebogen, en derzelver zagt golvende 
rand is met fijne Hairtjes omzoomd. De fchoonheid van deze Bloem wordt nog vermeerderd door 6 of 7 
doorfchijnend wirte opwaart gekromde Meeldraaden , die op dezelve uitgefpreid liggen, en met uitftekend 
fchoone bruingeele Meelknopjes gekroond zijn. Niet minder fchoon fteekt de bogtige priemvormige Stijl … 
met het toegepunte Merk boven de Meeldraaden uit. Deze zit op een ten halve rond vruchtbeginfel , en 
blijft zo zelfs eenigzins op hetzelve voortduren. De Vruchtbedekking is een ftekelig Kapfel (B) ‚ dat van zelf open 

é fpringt , 


fpringt, en twee of drie rondachtige met eene bruine lederachtige Schil overtrokken Vrucht Cc) bevat. 

De Vingervormige Bladen ffaan op lange fteelen tegen. over elkander, zijnde famengefteld uit 5 groote en: 
7 kleine, doch meestal 5 groote en 2 kleine Bladen, wier grootte verfchillènde iss zij zijn boven breeder- 
dan beneden (7) en de rand is dubbel ingezaagd. De Tladen benevens de: Bloemen, komen uit een’ groo= 
ten gefchubden knop (e) voort, die met eene taaïje harstachtige ftof. is overtrokken, In de maand Mai 
wordt deze Boom door den Maikever, Scarabeus- Melalonta ‚en in Junij door. de Ahornrups, Larva- Phalgn- 
na aceris, dikwijls deerlijk geteisterd 

De drooge jonge Scheuten (%), als ook de Bloeitakken (e) , zijn bruin glanzig met verfcheiden kringen: en? 
figuuren verfierd; aan het boveneinde zijn zij griijsblaauw (f). De groote Bloeiknoppen aan het einde der: 
Scheut (e) zijn bruin gefchubt en harstachtig kleverig ; de zijdelingfche meer enkele Bladknoppen zijn afs 
flaande.. 

Niettegenftaande de fchoonheid en het rijkelijk: lommer-van dezen Boom, is dezelve echter. niet zeer voor 
Wandelwegen gefchikt, vermits de veelvuldig afvallende Bladen de Paden te zeer bedekken. Hij is beter.ge- 
fchikt tot het beplanten van Straatwegen , maar het bevalligst flaat hij afgezonderd op eene grasplek. Zo: 
doende valt deszelfs fetioone groeï en aanmerkelijke hoogte meer in het oog, en zijne lommerrijke kruin ,, 
op welke dè Bloeifem bijna regelmatig verdeeld’ is, levert: een verrukkelijk gezigt op. 

De foorten met bonte, wit of geel gevlakte Bläden zijn. voor: Plântfoenen, die eene uitftekende verfchef- 
denheid vorderen, gefchikt3- zij vereisfchen. zo. wel’ een’ goeden grond als {chaduwe , en worden :door:inen-- 
ting op de gewoone foort voortgekweekt. 

Aangaande de-voortteling: die uit het zaad is zo bekend als gemaklijk; maar van meer belang is het bedoeld’ 
huishoudelijk gebruik:van-het geheele Gewas. Hoeveel moeite men ook hebbe aangewend ‚ men heeft echter nog. 
niët kunnen (lagen om de wrangheid dér Vrucht te- verbeteren, ten eindé dezelve als voedfél"te gebruiken. 
Ondertusfchen Kan mer het Hoornvec daaraan allengs gewennen „ door Raat te (lampen en met zout te MER 

gen, het geen vooral voor-de Koeijen een melk- en boterrijk voedfel oplevert. In Turkijë: heeft. mende 
Vrucht als- een: Geneesmiddel: voor de- Paarden gebruikt, en men: gebruikt dezelve bij ons-nogals zodanig 
waardoor zij den-naam van Paardenkasteng-draagt:. Voorts kan men haar ook-nog tot klevende zelfftandig- 
heden, Stijffel, Hairpoeder, Zeep, e. zv. aanwenden. Ook heeft men de Schors met de Koortsbast willen ges- 
lijk flellen, doch zonder. veel voordeel. Het Hout is noch tot Brand- noch tot Timmerhout. gefthikt.- 


z 


wenn dei ern ie A on an RN deni inn ak aenema. … Eco onddindcadesncann 


de Ed dr n a 
te dbescatleas ct Hebbocastlärvaeme 
an Z Ge 


n Ee h, 
Paar de nn Aarsen Sen 
Li 


CC VU end 


eee ma . 


41 


has 


GDS DS TAS ENE! MLO en Et 
VIE Clasfe ,I* Rang. 


FEsculus Pavia. 


Paauws Paardenkastengenboom. 
Die rothblähende Rofskastanie. | 
Pavie à fleurs rouges: 

Scarlet - flowering Horfe-Chesnut. 


ESCULUS PAVIA » foliis guinatis glabris inequaliter dentatis, corollis tetrapetalis, Petaloruar 


coniventium unguibus longitudine calycis. 


PAAUWS PAARRENKASTENGENBOPM; met agimannige Bloemers, 


Carolina is het Vaderland van dezen fchoonen,-doch bij ons tederen Boom, die ín zijn Vaderland 
boven de vijftien voeten , maar bij ons zo hoog niet. wordt. 

BoERHAVE, en zelfs LINNzees, hebben hem voor een bijzonder geflacht gehouden, en de Boomt 
is door den eersten, naar den Zeydfihen Hoogleeraar pauw, Pavia genoemd, en heeft, naderhand | 
onder het geflacht ZEsculus gerangfchikt zijnde, (lechts dezen naam als bijnaam behouden. 

Uit den top der looten fpruiten vijf tot agt duimen lange, rechtopftaande DBloempanaches, wier hoofde 
fleel rond en met fijne Hairen bezet is (@); de, zijtakjes van dezelve ftaan opwaart, en hebben ter 
plaatft van hunne invoeging in den Hoofdfteel groene afvallende Dekblaadjes (5) 3 zij dragen aan hun buiten= 
fte einde twee tot vier Biemes „ waarvan ieder op een bijzonder Bloemfteeltje rust, ftaande de zich openende- 
Bloem telkens waterpas (c). De éénbladige, roode, vijftandige Kelk is meer dan de helft langer dan de 
geheele Bloem (4), beftaande de Bloem zelve uit vier ongelijk geel en rood geffreepte Bloembladen (e) „ 
welken zich echter, wegens de gedaante des Kelks niet geheel kunnen ontvouwen, Zeven, veelvuldiger- 


agt ongelijk lange met fijne hairen bezette iets opgekromde Meeldraaden, omringen het langwerpig: 
Vruchibeginfel „ hetwelk ingeene fchuinfche richting op den Vruchtzetel zit, en een’ boven de Bloem 


uit 


uitftekende opgebogen Stijf onderfteunt (f). De Vruchtbedekking is glad, bruin, zwart en groen ge 
flippeld (g) „ en bevat één of drie geelbruine Vruchten (#2). Deze Vruchten zijn wegens het groot getal 
flijllooze Bloemen (iets hetwelk de plaats der rangfchikking onder de zevende Clasfe meer betwist, dan 
het veranderlijk getal der Meeldigsde) zeer zeldzaam, en worden ook niet bij ons, gelijk in Zra/ië en 
Prankrijk, ten vollen rijp. 

De Bladen zijn uit vijf iricetswijze aan den rand fijn getande glanzige blaadjes famengefteld; twee 
van dezen, die het naast aan het middenfte ftaan, hebben aan het benedeneinde ongelijk lange 
bladvlakten £ #). 

De Knoopen zijn kleiner dan die der andere foorten, niet kleverig, en hebben afgeronde Schubjes (%). 

De voortkweking gefchiedt het best door Zaad, als men hetzelve bekomen kan. De Stam wordt onge. 
lijk fteviger en duurzaamer dan die welke op de gewoone Paardenkästeng geënt of gezoogd is, 

De Boom vereischt in zomerbosquetten eene fchaduwachtige plaats, en bloeit als dan in de maand 
Junij. In kleiner beplantingen ‘kan hij tot bedekking van Westlijke Muuren dienen, en benevens «de 
Rokinia hispidafen Halodendron, de Calycanthus forides, Cephalantus occidentalis, Cornus floridus , 
fricta en circenata, Spirea alpina en tomentofa gebezigd worden. In dezen ftand kan hij, even als 
tedere Alp- of Zomer gewasfen, welken de zon benadeelt, voortduren, vermits de winterzon hem dan 


flechts weinig uuren in den namiddag beftraalt, en het vroegtijdig nadelig kiemen belet wordt. 


C , 4 Vi. Cu gp 


‚ at pen Pi 
Pe Ps B er ; en 
ir AP A ’ 
ji dd Peil Pel 


ne. 
Pa a, 
Ee 


Eemmeer 
ef Pn, 
Mn, 


tf e d 1 ês 
wl je e 
Tij de die Sent 


Paauws Paarden Karftengsenb oom. 


Br Abi A ND Re oh 
VIII Clasfe, Me Rang. 
Eerfte Afdeling, of met zijdelingfche Bloemen. 

Daphne Alpina. 

Aipifche Daphie. 

Der Alpen Kellerhals. 

Frymelée des dlpess 

Alpine Wood- Laurel. 


DAPHNE ALPINA, foribus fesflibus aggregatis lateralibus , foliis lanceolatis , obtusiuftulis fubius: 


tomentofis.. 


ALPISCHE DAPHNE, met engefteeld famengegaêrde zijdelingfche Bloemen, en Vancetvormige flomp- 


achtige Bladen, die van onderen wollig zijn. 


Dit fraaije rechttakkige Heestertje groeit tot eene el hoogte en een vinger dikte op de naar Zalië of 
ten Zuiden afhellende laagere Alpen, doch mede omftreeks Piume, van eenige voeten hoogte en een 


duim middenlijn. In dit oord bloeit hetzelve reeds in April, doch op de Alpen eerst in: Maij of Junij. 


Sommige beweren dat hetzelve ook: omftrecks Geneve gevonden wordt. 

De witte, eenigzins paarfche Bloemen ftaan aan het einde der Takken (2) vijf of meer, zelden minder’ 
in getal, en wel in eene fchermvormige famengaêring; zij hebben in rolvormige met aanliggende vlokken: 
bezette Bloempijpen en eene in vier ovaale infnijdingen gedeelde opening. 

Gedurende den Bloeitijd of gemeenlijk ná denzelven, fpruiten uit den gemeenfchaplijken knop meest: 
twee tegen over elkander ftäande Scheuten, waarvan de Bladen afwisfelend, van boven donker-, maar” 
op de benedenvlakte lichtgroen zijn, Door dezen groeitrant gefchiedt het dat de Bloemen, die in het 
eerst aan het einde der Takken geftaan hebben, thans uitgebloeid zijnde, als Vruchten ter zijde - 
ftaan, en in ovaal langwerpige, rijp zijnde, roode, fappige, in de lengte met eene ftreep getekende: 

t Bezie veranderen (4), welke een ovaal fpits Zaad (c) bevat. 


ade 


De aan het einde der Takken met de Bloemen ten gelijken tijde voortfpruitende , en om dezen in 
een’ kring ftaánde Bladen (d) zijn ovaal elliptisch kortftelig, aan het boveneinde afgeftompt, of (pits 
met een’ gladden rand; zij zijn, even als de Bloemen, met aanliggende vlekken, van boven bleek- 


van onderen lichtgroen , en vallen ná den bloeitijd af, . 


De Schors der oude Takken is aschkleurig, en die der jongeren in den bladloozen ftaat bruin, en 
en met zwarte verheven punten bezet (e). De Knoppen zijn groenbladig (f). 
De Voortkweking gefchiedt door het Zaad; doch vermits dit zeldzaam is, moet het afleggen ge. 


bezigd worden. 


Gedurende den dag zijn de Bloemen zonder reuk, maar tegen den avond en ’s nachts verfpreiden 
zij cen” zeer aangenaamen geur, welke dien der Orchis odoratisfima , welriekend Standelkruid , nabij komt, 
Deze uitmuntende hoedanigheid wijst deze Heester in plantfoenen haare plaats aan op wandelingen, 
die in de kelk zomeravonden bezocht worden en met andere welriekende gewasfen een’ aangenaamen _ 
_Balzemgeur verfpreiden. Men plant haar op eene voor zon en koude veilige plaats. 


Eene variëteit onder den naam van Chamelea fabaudica, met geheel grijze Bladen en witte Bloemen, 
dient tot afwisfeling, 


CC VI. ord 1. 


SLlaphner 4 bena 
Alpafche Daphne À 


. \ 
CLA PA Es VEL or nn KE 
VID® Clasfe. IP Rang. 

Daphne. 

Daphné. 

Kellerhals. 

Garou. 

‚ The Daphne. 

Eertijds was dit Geflacht onder de benaming van Zaureola bekend; echter heeft Linneus goedgevone 
den om hetzelve met den thans algemeen aangenomen naam van Daphne te beftempelen. Deze naam 
is ontleend uit de gefchiedenis der Heidenfche Goden, van eene zekere nijmph, DAPHNE genaamd, en 
de dochter van den Stroomgod PeNEUus, die, om haar aan de verliefde vervolgingen van Arorto 
te onttrekken , volgens ovipius, haar in een’ Laurierboom veranderde. Daar dit Geflacht zulk eene 
lieflijke en bevallige gedaante heeft, is het geen wonder dat men hetzelve een’ bij de Dichters der Oud- 
heid hooggefchatten vrouwlijken naam te geven. 

Van dit Geflacht tellen de Kruidkundigen thans dertig bekende foorten, waarvan de meesten in Europa, 
eenigen weinigen in Oost-Zudië en Siberië, maar geene op het vaste land van Amerika grocijen. 

De Bloemen van dit Geflacht hebben geen Kelk; fommigen houden den gekleurden Bloemkrans daarvoor5 
maar zo doende zou men geen Bloemkrans kunnen aannemen, het geen niet wel ís toeteftaan. De één- 
bladige, trechtervormige en ligtverfkensfende Bloemkrans is ín vier infnijdingen gedeeld, welke infnijdingen 
ovaal , fpits, vlak en openftaande zijn. De holronde, vin onder gefloten Pijp is langer dan de Bloem- 
rand, en bevat agt korte Meeldraadjes , van welke vier aan het bovenfte en vier aan het onderfte gedeelte 
der Bloempijp zijn ingevoegd, dragende ten halve ronde , openftaande tweekleppige Meelknopjes; de zeer 
korte Stijl zit op het ovaal Vruchtbeginfel, en heeft een gekopt, vlak nedergedrukt Merk. 

De. Vrucht is eene ten halve ronde , éénhokkige Bezie „die een enkel, bijna rond en vleeschig Zaad vevar. 

Aangezien de Daphnefoorten meestal laage Heesters zijn, dienen zij gevoeglijkst tot het beplanten van 
Kleine partijfn, of tot omfingeling van hooger Heesters; bij Bosquetten of Wandelplaatfen , op Heuveltje: , 
nabij rustplaatfen, of hier en daar enkel, kunnen zij met voordeel gebezigd worden ;ook kan men voorna- 
melijk de vroegblocijende en welriekende bij Voorjaarspartijen en in Bloemperken onder Hyacinthen en 

| Nars 


detktienn: plaaten, vermits haare fchoone Bloemen in het groenende Voorjaar ons oog op het aangenaamst 
bekoren. | 8 
De voortplanting gefchiedt of door het Zaad, het welk onmiddelijk na de rijpwording op eene fchaduw.= 
achtige plaats geftrooid, en oppervlakkig met losfe aarde bedekt wordt, of door Afleggers en Stekken. 
Het Zaad kiemt dikwijls eerst in het tweede jaar, en vereischt herhaalde zuiveringen en bevochtigingen. 
Het afleggen kan zo wel in het Voor- als in het Najaar met voordeel gefchieden. Het flekken der jonge 
met iets van het oude Hout voorziene Looten , moet in de laatfte dagen van den Winter, op eene be- 


fchaduwde plaats gefchieden. Om deze Stekken des te beter voor de vorst en het uitdrogen te bewa- 


Jens moet men de uit de aarde ftekende deelen met losfe aarde op zodanig eene wijze bedekken, dat op 


bere ere 


ieder plant e cen kegelvormig hoopje aarde te ftaan kome, zodat de bovenfte punt van den kwekeling met 


n | en: eze wijze van Beed heeft al alle mogelij ike voordeel bi de Dti 
| deze gewest t ten gevölge. | 


Cin ze. ed < 5 t 
Denen En nt NE sti KC Ste End ee K: df eh, 1 


wete geen 


A EE di vg 4 ee ksa | 
| 


had 


RE Mo Sy EET 2-MEDer vra Oh: 
Vull -Clasfe. Ie Rans. 
Derde Afdeling, of met eindelingfchen {tam en opgaande Bloemen, 
| Daphne Cneorum. 
ad - Berg- Peperdaphne. 
Der wohlriechende Kellerhals. 
Garau à fleurs odorantes, 
Narrow lead Wood - Laurel. 
DAPHNE CNEORUM, foribus fasciculatis terminalibus fesfilibus, foliis lanceolatis nudis-mucronatis. 
BERCG-PEPERDAPHNE, met ongefleelde Bloemhoofdjes aan het einde der Takken, en lancetvormige 


kaale gefpitfle Bladen, 


Eene der. fchoonfte niet flechts onder de Daphnefoorten , maar ook van alle laagbloeijende Heesters 
is voorzeker deze foort, nier alten wegens derzelver over den grond verfpreide menigvuldige fchoone 
roode bloemen , maar ook om derzelver aangenaamen reuk. Het vaderland van deze voortdurende Heester is 
Zwitferland, Hongaryë , Oostenryk , het Pyreneefche en Appenynfche Gebergte, Duitschland en Frankryk. 
In den natuurftaat zo wel als gekweekt bereikt deze Heester de hoogte van twee fpannen ; maar zorgvuldig 
„gekweekt heb ik haar ook wel twee voeten en hooger zien worden. 

De veelvuldige, van zeven tot twaalf aan de punten der Takken in een’ bundel vergaêrde fchoonroode 
Bloemen (a) verfieren het gewas van het begin tot het einde der Maand Mai , en overdekken den grond als | 
met een welriekend purper tapijt. 

Op de Bloemen volgen kleine langwerpige, ovaale kopies Beziën „ die ais de helft van Junij rijp 
worden , en geel (B) of roodachtig gefchakéerd zijn (c), zijnde een deel der Bloemen eenigen tijd vas 
zittende, doch veranderen bij de volle rijpheid in een’ navel Dit gefchiedt uit hoofde dat de Bezie binnen 
de Bloempijp voortgroeit. De vruchten vallen voorts na haare rijpheid af, en zijn om die reden niet ligt 
te vinden. Het Zaad (d) is ovaal , puntig, en in het langs met eene geele ftreep getekend. Zowel door dit 
als door Afleggers wordt deze fchoone Plant het zekerst voortgekweekt, en kan zo wel in het vóór- als in 
het najaar verplant worden. ; 

| De 


De lancetsgewijze zagt flekelige naakte vastzittende Bladen zijn van boven. gedeelteli jk donker, gedeelte 
lijk ligt, en van onder grijsgroen. : 

Aangezien deze Heester voortdurend groen en “kan men deze in den Winter even ligt daaraan als 
aan de lichtbruine ftengen onderkennen. 

Eene verfcheidenheid met aan den rand bonte of geel getekende Bladen (e) geeft eene zeer aangenaam: 
afwisfeling. 

Wil men deze Heester volgens de regelen der aangenaame Tuinkunst voordelig plaatfen , dan dient 
men een’ kleinen heuvel met ten gelijken tijde bloerjende Planten, die allen ingevolge haaren aart op den 
grond liggen , daarmede te bedekken, dan zou zulks in de nabijheid van eene eenzaame rust- of grasplaats 
eene aangenaame afwisfcling opleveren. De Planten hiertoe gefchikt zijn de volgenden: Daphne Calon 
benevens de verfcheïdenheid met bonte bladen, Polygala chamaebuzus en amara, Cytifus Purpureusen fipi- 
pus > Genista pilofs, Anthyllis montana ‚ Veronica prostrata , Iris Pumila, met geele en blaauwe verfcheie 
denheden. Wil men zodanige plaatfen met fimaak omfingelen , dan zijn hiertoe de Spirea incifa , Anypericie 
folia, Lonicera alpigena en zartarica, met witte en roode Bloemen, Coronilla emerusy dAmygdalus nana 
Dictamus albus Veronica teucrium en Scorzonera Porpurem het meest gefchikt. 


Te 


ef Lr 
CC. VOX. ord. X. 


CH Ze 
Loe Gfdbne Jpecoremte 
a 


Berg: Peper Daphne. 


Net BE te 


-$ ed ET. Bn te ES 
en. Sman 


e-karw str VIE es -Aeh: bh 


VII: Clasfe. IP Rang. 
Eerfte Afdeling, of met zijdelingfche Bloemen. 


Daphne Laurcola. 


Zwarte Daphne. 
a Zmmergrünender Kellerhals. 
Laureole. 
| The Spurg- Laurel. 
D A PHNE LAUREOLAs facemis axillaribus guinguefloris, foliis lanceolatis glabrise 


ZWARTE DAPHNE, mef vyf bloemige oxeltrosfen , de bladen lancetvormig glad. 


Zo uitmuntend fchoon de voorgaande en overige foorten der Daphne zijn, zulk eene treurige weinig be: 
vallige gedaante heeft deze; maar zij is voor Winterpartijen en afwisfeling bijzonder gefchikt , voornamelijk 
wegens het voortdurend groen der Bladen, die den geheelen Winter door even frisch zijn, en met andere 
groenende Winterplanten ten minften het oog voor een’ korten tijd verkwikken. 

Even als de Peperachtige Daphne, groeit deze foort in dezelfde ftrecken, fchoon ze in Nederland nog 
niet wild groeijende is gevonden. Zij heeft, als de voorgemelde, eene gelijke fcherpheid in haare 
deelen, die, als zij flechts gewreven worden, zich door een’ onaangenaamen reuk kenfchetst. Daar deze 
Heester onder de minder talrijke , altijd groenende , voorts in het voorjaar bloeijende Planten behoort , is zij , 
als gelijkfoortige , van te meer waardij, en wel voornamelijk omdat zij in het digtfte lommer der Boomen 
even welig voortgroeit. 

Wanneer de Plant in een’ goeden vochtigen grond gekweekt wordt, kan dezeive wel de hoogte van 6 of 7 
woeten bereiken. Door het Zaad (c) zowel als door Afleggers wordt zij gemeenlijk voortgeplant, doch 
niet zo ligt door Stekken. De verplanting gefchiedt het zekerst in het laatst van den Winter. 

De Bloemen hebben eene treurige groene kler, en dus weinig bevalligs ; maar zij doet andere fchoone 
foorten in derzelver nabijheid des te meer affteken. Zij komen zijdelings aan den Tak tusfchen de Blad. 
oxelen opfchieten , telkens 5 in getal, in eene fchuinfche richting, zijnde flechts de vijf éénlingfchen meer 
gechtop (taande (a) „ door holle witte Dekblaadjes onderfteund. De Vruchten zijn ovaale , eerst groene en _na- 

dere 


derhand, in het begin van den Zomer rijp wordende , zwarte Bezi'n (B; bevattende een hartvormig , toe 

gepunt zijdelings gefleufd bruin Zaad (c). De overhock{che, bijna gefteelde , lancetsgewijze , geheel gladde 
Bladen (d) zijn lederachtig glanzend ‚ waterpas (taande of dikwijls nederhangende. Aan het boveneinde zijn 
dezelven in een’ bundel faamvergaêrd, hebbende eene donkergroene kleur , en blijven het geheele jaar 
groen aan den Stam zitten. De ftam is rechtop ftaande, rolrond, naakt, en heeft weinig takken, en de 
lichtgrijze fchors is met halve kransfen of wratten bezet (©. 

Als Wintergewas verdient dit Heestertje althans eene plaats in onze Tuinen , voornamelijk zo hetzelve in 
gefchikte groepen van andere groenende Wirterplanten wordt geplaatst, hiertoe zijn voornamelijk gefchikts 
Daphne Mezereum , Hedera helix, Ilex aquifolium, Prunus lufitanica, Funiperus communis, Vinca major 
&° minor, Hypericum ascyron, tPolygala chamaebuxus , Helleborus niger, Hyemalis nivalis, Galanthus nie 
valis , Narcisfus pfeudo Narcisfus ; Hyacinthus orientalis , Tulipa odorata, Pyrola feeunda, votundefolia, 
Linnaea borealis, Cyclamen europaeum, Anemone hepatica, Gaultheria procumbens, Erica herbaceag 


Epigaca repens. 


JD 


C C . VZ, eerd. Pp 


/ 


(7 } F4 » d 
Mn / AAA TCE deter 
PP had 
4 
Ed 


warte Da p hee. 


EE ArBkers:VIL- ok DE 
VII Clasfe. PP Rang. 
Eerfte Afdeeling, of met zijdelingfche Bloemen. 


Daphne Mezereum. 
Peperachtige Daphne. 
Der gemeine Kellerhals, 
Garou, ou Bois gentil. 
The Mezereon. 
DAPHNE MEZEREUM, #oribus fesfilibus ternis caulinis , foliis lanceolatis deciduis. 
PEPERACHTIGE DAPHNE met ongefteelde Bloemen, drie bij elkander aan den Peng, en lancete 
vormige afvallende Bladen. el 
Deze rechtopftaande, veeltakkige Hester groeit menigvuldig in Gelderland, en voornamelijk in het Graaf. 
fchap Zwiphen, even als in de meeste landen van het Noordelijk Europa, op fchaduwachtige , vochtige 
plaatfen „in digte bergachtige wouden. Naauwlijks verdwijnt de barre Winter, of de Bloemen komen, hoe- 
wel zonder Bladen , aan het boveneinde der Stengen met eene uitmuntende fchoonheid ten voorfchijn , zijnde 
flechts het boveneinde met weinige niet ontvouwde Bladen bekroond, die voorts na de ontwikkeling weder 
afvallen. Somtijds is de grond nog met Voorjaarsfneeuw bedekt, wanneer de Bloemen desniettegenftaan 
de met dezelfde fchoonheid voortbloeijen , als wilden zy het guure Jaargetijde trotferen , om ons de aannadering 


van het aangenaamer te verkondigen. 


De fchoone bleekroode nagelvormige Bloemen, bloeijen twee-, drie- en viertallig zán den bijna dorren 
Steng (a), zijnde vastzittende, door eenige geelbruine, eenigzins holle ovaale Dekblaadjes of Schubjes (5) 
omvangen. De Bloemen verfpreiden reeds van verre een’ buitengemeen aangenaamen reuk , díe in de nabijheid 
het hoofd bedwelmt. De Bloeitijd duurt drie weeken , waarbij echter de eerste Bloemtjes weldra verwelken, 
De Vruchten, in de gedaante van koraalronde, met een’ kleinen navel toegepunte Beziën (c), worden in 
de maand Julij rijp , als wanneer zij met derzelver ten halve rond vleeschachtig bruin Zaad (d) ter voortkwe= 
king gefchikt zijn. Wijders komen na het voleindigen van den Bloeifem de lancetvormige, ftompe , vaste 
zittende, verfpreide, fchoone heldergroene Bladen (e) ten voorfchijn, die echter telkens boven de afge 
bloeide plaatfen uitgrocijen, en de Knoppen van den aanftaanden Bloeifem in hunne Oxelen dragen, 


De drooge Gen BD zijn lichtbruin of geelachtig , met verfcheiden knopkringen en uitgroeïfels bezet 3 
maar het meest onderfcheidt men deze Heester aan de blaauwachtige openbrekende Knoppen (2). 

De Vruchten en alle de deelen der Heester zijn ongemeen fcherp , en de Schors verwekt op de huid blaf 
ren , welken door dezelfde Schors in eene aanhoudende vloeijing worden gehouden, en uit dien hoofde met 
zeer veel voordeel in de Geneeskunde worden gebruikt. De Vruchten verwekken brakingen, pijn en ontfte- 
king in de ingewanden, en, in groote hoeveelheid genuttigd, de dood, Waarom de voorzigtigheid gebiedt 
om kinderen en onkundigen, die ligt door derzelver koraalroode kleur misleid kunnen worden , voor derzel- 
ver gevaarlijke eigenfchappen te waarfchouwen. Het fchadelijk bedrog om den Brandewijn en Azijn met deze 
Beziën flerk te maken, verdient de ernstigfte opmerkzaamheid van de Overigheid, te meer, daar LINNz US 
aanmerkt dat zes dezer Beziën vermogend zijn om een’ Wolf te doden , waartoe zij in de Noordelijke Lan. 
den, onder vleesch gehakt „ zigd worden. Het inwendig gebruik der Schors wierd weleer tegen Jichtpijs 
HS j doch tegenwoord ig gebruikt men AIC MIA miet mers dan uitwendig als blaêrtrekkende. 


“De overvloed van Wasch en Honig in de Bloemen trekt de Honigbijen zeerfterk aan, nogthans houdt 


« 


GLEDITSCH denzelven nadeiïïg voor de Bijen. 

In het wild groeijende, zijn de Stammen zwak en flechts’ één” voet hoog ; op eene goede vochtige van 
Boomen befechaduwde plaats wordt deze Meester wel 12 a 16 voeten hoog. | 

De voortteling gefchiedt door het Zaad, Afleggers en Stekken. De Zaadplanten zijn de vóordetigften men 
moet ze telkens in het Najaar verplanten; ook vatten de jonge planten het best wortel, | 
| De foorten met witte Bloemen en geele Vruchten, en eene andere met bonte Bladen, zijn verfcheïdentie- 


den. Daar deze Heester zo vroegtijdig bloeit en zo aangenaam riekt, is dezelve het meest tot Voorjaars- 


patijen gefchike 


ge 


ee 


7 ee » 
CC. VIT. ori. 1. 


Ee p 
abhne « Berten ; 
FP . en 


Pep er achtige Daph ne. 


Ld 


Eee be Br Le EE EE 


Kie Clasfe, IF Rang. 
Het Geflacht. 


Cercis. 
Judas - boom. 
Judas -baum. 
Arbre de Puddle, ou Gainier. 
Judas -trde, 


Men kan met geene zekerheid bepaalen wat de oorfprong van den naam deezes booms zij; zoo weinig van 
de Latijnfche als van de Nederduitfche en andere: de Latijnfche is van het Grieksch afgeleid , en betekent in 
die taale een weverskam, het welk misfchien zoude kunnen zinfpeelen op de bloembundelen des booms: wee 
gens de zogenaamde levende taalen is het te vermoeden , dar dewijl de eerfte bekende foort van den Judas- 
boom, in het Beloofde Land veelvuldiglijk wast , men hem dien naam zal gegeven hebben , daarom dat hij van 
buiten bevallig is , maar zeer weinig inwendige deugd bezit; anderen , die *t beter meenen te weeten , zeggen 
dat men heit Higentiks wegens zijn welig tieren in het land voornoemd, Poodfche boom genoemd heeft. 

Tot heden toe zijn bij de Kruidkundigen flechts twee foorten van dit geflacht bekend; hetzelve is gêfteld 
onder de tiende Clasfe , of tienmannige éénwijvige. | 

De Geflachts kenmerken zijn deezen: De vijfbladige vlinderwijze bloem rust in cen bloemkelk, die ln 
bladig kleen, vijftandig „ klokvormig , van onderen gebult is, en honing bevat: het kleene bloem vendel, 
ten halve rond, en met eene nagel voorzien, is verborgen onder twee opwaards gebogen vleugels, die lange 
nagels hebben: de twee bloembladen van den Kiel zijn in eene hartswijze gedaante vereenigd, en omvatten 
de teeldeelen , welken aan de nagelen aangehecht zijn: het honigvat zit, in de gedaante van een flijlvormigen 
klier, onder het vruchtbeginfel: tien van elkander gefcheiden „ elswijze, benedenwaards gebogene helmdraade 


jens, de vier langften van welken bedekt zijn, draagen langwerpige opliggende, en opwaards ftaande meel- 


__knoopen, zijade de ftijl, die van lengte als de helmdraadenis, van een {lomp opftaand merk voorzien , en zit 


op 


op een lijnvormig, langwerpig , gefteeld vruchtbeginfel: deeze wordt tot eene langwerpige , fchuinpuntige, 
éénhokkige peul, met zaaden, die ten halve rond, in de bovenfte naad gehecht zijn. 

De beide bekende foorten worden door het zaad voordgekweekt: alhoewel wij dat zaad terftond na de rijp» 
wording, ftrooijen op eenen grond die voor den Noordenwind befchermd is, en hetzelve vervolgends met, een 
duim hoog, aarde bedekken, blijft het echter onwerkzaam leggen tot het tweede voorjaar daarna: nu door 
de aarde boorende, vorderen de jonge fpruiten andermaal befcherming zoowel tegen hette als tegen koude: 
De voordkweeking kan, wel is waar, ook door aflegging gefchieden, dan de takken maaken bezwaarlijk wor- 

s de ftekken zijn minder duurzaam. 

Zo dit gewas als een boom groeit , valt de winterkoude hetzelve meer bezwaarlijk , dan als men het inde 
gedaante van een’ heester kweekt. Het kan zoowel i in het voorjaar „als in het naajaar , vind worden „ maar in 
het laatfte geval moet de vorst zorgvuldig vermijd worden , door evenredige dekkingen van de wortelen met 
droog loof , of run, en van de ftam-takken met ftro: oude-planten kunnen het verplaatfen niet wel lijden. 


De bloemen komen langs de geheele langte der takken, en zelfs uit de ftam voord, hebbende de Judas- 


boom zulks gemeen met den Kakauw - boom die onder de Keerkringen wast; 5 zij vercieren den fteng zelfs nog vóór 


het uitbotten der bladen, welke bladen van geenen der, tot heden toe bekende, infeten befchadigd worden. 

Beide foorten van den Cercis worden met recht gefteld onder de voornaamfte fchoonheden met welken de 
jeugdige zomer zich tooit: hier en daar verfpreid, vermeerderen zij de cierlijkheid van het tedere groen der 
eerst ontfpruitende zaaden , en in groepeeringen voor Boschjens , aan het voorjaar toegewijd , hebben zij geê= 
ne mindere bevalligheden. 


Het geelachtige vaste hout der oude ftammen , is met groene aderen doorweven ; het laat zig zeer goed 


polijsten, en kan den Schrijnwerker en Kunstdraaijers dienen tot het vervaardigen van onderfcheiden cie- 


raadjes , en kleene aartigheden; 


tl ad 


Pr Rt ee Te LE ORK T 


A% Clasfe. re Rang. 
Cercis Canadenfis. 
Canadifthe Judasboom, 
Der Canadafthe Fudasbaumn. 
Gainier du Canade. 
The Fudas-Tree of Canada, 
“ CERCIS CANADENSIS, foliis cordatis acuminatis. 


CANADASCHE JUDASBOOM, met hartvormige wollige bladen. 


Op het eerfte gezicht ontdekt men weinig onderfcheid tusfchen den Zuropafthen en den Cenadafthen Su- 


dasboom; de laatstgemelde is niet zoo zeer te onderfcheiden wegens zijn Vaderland , dan wel wegens zijne 


foortlijke kenmerken. 

Het Vaderland van deezen boom ís Pirginiën, Penfylvaniën, en andere Provinciën van het 
nöordlijk Americas -de Heer von WANGENmerm heeft denzelwen in Penfylvaniën gevonden, aan den kant 
der rivieren, in een goeden, vochtigen, met zand en vette aarde gemengden grond; deezen hadden cene 
hoogte van twintig tot vier-en-twintig voeten bereikt; by ons worden zij flechts van tien tot vijftien 
voeten hoog. id 

De bloemen van deeze foort van Judasboom komen, zoowel in gedaante, als ten opzichte van de 
Bloembundels , met de voorgaanden overten (a a) 3 dezelven komen mede uit de takken voord ; maar zijn klce- 
ner, en de takken zelven uitgebreider. De Canadafche Pudasboom bloeit ook alvoorens de bladen zig 
ontwikkelen; in ’t algemeen echter veertien dagen vroeger dan de voormelde, 

De vruchten zijn lange haauwen (5), met een platachtig zaad (c.) , ’t welk in den herfst rijp wordt. 

Het hoofdönderfcheid bepaalt zig hier bij de bladens die van deezen zijn hartswijze rond en toege-_ 
punt (d d)3 terwijl geenen bordrond en hartvormig zijn: zij zijn voords niet famengerold, of famenge- 
bogen,-maar overal even vlak, en hunne kleur is zeer verfchillende; zij zijn glad en handvormig geribd ; 
de bovenste worden, even als zulks bij de voormelde plaats heeft, in *t vervolg roestkleurig: ook hebben 
zij tegen elkander overftaande lancetswijze, fpitfe, geaderde , afvallende lovertjens, 

HourrurN, en vóór hem LinNseus hebben de benedenzijden der bladen als gewold opgegeven; maar 
de Heer pu ror fpreekt zulks tegen „ beweerende dat dezelven glad zijn. 

De 


De (lam is met eene grijsachtige fchors bedeke (f), en de takken, welken overhoeks zeer uitgebreid 
zijn, hebben geene regelmaatige richting, meestal {taan zij rechtop; het benedenfte gedeelte der bladftee- 
len bedekt de fpitfe knoppen, die in den winter ook kleen en onzichtbaar blijven. 

Men kan den Canadafthen Pudasboom uit het zaad voordkweeken , als men hetzelve, in ’% voorjaar , 
in eenen goeden grond zaait, en eenigzins vochtig houdt; hij teelt ook voörd door ftekken, inleggers, en 
door zooging; hij kan fterkeren graad van koude doorftaan dan de Zwropafthe; doch: de te gronte voch- 
gheid is hem nadeelig; wel kan hij onze winters verduuren; maar niet te min is alsdan eene bedeke 


te ftandplaats hem voordeeliger dan eene opene: als hij de middagzon kan genieten bloeit hij veertien 


dagen vroeger dan anders: de noordelijke climaaten verdraagt hij beter dan de vwoornoemden, alhoewel een 


koude luchtftreek de zaadwording bij hem verhindere, 

Deeze Judasboom heeft} even als de voorgaande, witte bloemen, die ondertusfchen geen zeer bevallig 
aanzien hebben: over ’t geheel is deeze boom niet zoo aangenaam voor ’t oog als de voorgaande, en 
wordt daarom ook zoo hoog niet gefchat als die: intusfchen ‘kan hij dienen tot eene contrasteering en 


afwisfeling , in die partijen in welken de voorgaande geplaatst is, 


Het hout van den Canadafthen Pudasboom is met groene en zwarte aderen doorweven; ’t is voords zoo 


hard dat men het kan polijsten, waardoor het een fraai aanzien bekomt, evenwel bereikt de boom zeer 


zeldzaam zulk eene hoogte en dikte, dat men het, even als ’t hout van den Europafthen, zoowel tot het. 


vervaardigen van kunstwerktuigen „ als tot het inleggen kan gebruiken. 


ë ee SEE a 


wen eni an vr ee RE 
TR ni RG 


re ME 


AN ' ; 
C CT CLS Larad CALISCS 
pe 


ì 1 Pp 1 7 H 
Aanadtaaiehe J Urs 


1 
eoom. 


HIE KOR BE 
Kee Clasfe, Fe Rang. 
e | Cercis Siliquastrum. 
Europifche Bidlaelaaas 
Der gemeine Fudasbaum. 
Arbre de Fudde, ou Gainiera 
Eastern Sidoti 
Crrcrs SILIQUASTRUMs foliis orbiculatis cordatis. 
EurorPisCHE JUDASBOOM, de hartvormig ronde, gladde bladen. | S 


_De Zuidelijke Landen van Europa zijn het Vaderland van deezen Boom: op onzen grond tiert dezelve ook 
zeer weelig, zo hij flechts goede aarde heeft, en voor de Noorden winden beveiligd ftaat. Hij draagt 
eene menigte bloemen, die hem, omtrend het midden van de maand Maij, geduurende vier weeken 
verfieren : deeze bloemen zijn een bijzonder geliefd voedfel wan de Groote Meefen, (Parus major) hetwelk 
ook de reden is, dat zij zoo zeldzaam peulen zetten. Zij komen voord als trogjens , aan den fleng , beneden 
de bladen, en vóór het uitbotten derzelven; (a a) zij zijn vlinderächtig, even als de bloemen der Turk- 
fche Boonen, maar op eene eigenäartiger wijze, gelijk bij haar Geflachts- Kenmerk is aangewezen. 

De Kelk is gekleurd; de peulen of vruchten (5) zijn ruim een vinger lang, en een duim breed , be- 
vattende ronde, bruine „ breede zaaden, (c) iets grooter dan Linzen; zij worden tegen het einde van de 
maand Augustus rijp. | 

Dit gewas groeit in tuinen of op bebouwde plaatfen, tot een tamelijken boom 3 maar op eer flechten 
grond blijft het heesterachtig. 

_Uit den flam , die niet zeer dik is, fchieten eenige takken met een donker- paarfchen fchors, (e> 
bezet met groote, bijna ronde , lang- gefteelde bladen, (4d gelijkende naar die der Mansooren, maar blee 
ker van kleurz van boven zijn zij helder-, en van onderen grijs-groen: — fommigen geeven paarfche, 


andere witte bloemen; 


NN WE hee 


De boom groeit door geheel Spangen en Ztaliën, zonder dat men eenig nut van hem trekt: in Turkyèn 


Vindt men hem aan bijna alle begraafplaatfen geplant, even als bij de Romeinen de Cypres, in het Oosten 
de Treurwilg, en op de Eilanden van de Zwidzee de Cafuarina. 

Bij ons vereischt hij, even als alle boomen uit warmer climaaten, eene plaats , befchermd door gebou= 
wen of geboomten, als wanneer hij wel twaalf of vijftien voeten hoog wast. 

Hij onderfcheidt zich van den Canadafthen , niet alleenlijk door de gedaante en de kleur der telkens fa- 
| mengerolde , of famengebogene bladen; (zie fi d) maar ook daardoor, dat zijne kóppen ‚ in den bla. 
ete ftand, veel langer zijn. 


Ee ki 
7 = #5 
EE 
we 
oe: % 
Bars ar 
pad - 
t 
en er 
N r x 
ar 
: $ 
g de 
De 
u nd Se 
Ld 
* 
“ 
pen 
Z 
Ld 
Vr 
Nye di 
eme " 0e 20. 
3 ai ls se daer ani 
EER N 
ks eend mn A ir” p 5 
EE ene ie si tn de ” s 
ke sihoe tai ig hbe ele 
ï 
ras ” en, iù it 
MED FI Hent meeer et ” en nt , 
E Een ® zi Dn Ne Ed miet EI LE An 
hd SE DS) hihi * Ne ME ee kel 
z - * 
hak 2 
K hen - oi) 
Ne + 
% N É 
ke Ä he br ki : Ets 
! nti ti Et 4 = 
s ee d bad NN a 7 } 
5 ES wt lide” mes wid Del 
8 : » 
- . 
= ed * 
eed 4 as Se wieg, 
rr * ess 
Eend : es : 
je ER WA gode hd ed Een wen, 
ie Br ja oan ih 
« Het ie . 
ed at de ee 
ds 
DN tn ane ae Odd 
° 


NEEN. nn oe eden er Ar 


VE nv ee 


gu astrurm 


Cervir JL 


Europifche Judasboom. 


enk RE dh Re ot Pnt aaier Ster oe” A GE 


At er en ber St at oi ee EAT zin de mend 


CERA WINE RIN IE 
X* Clasfe. I* Rans. 
Clethra. 
Clethra. 
Clethra. 
L'Aune. 
Clethra. 


, 


Het woord Clethra komt oorfpronglijk van het Grieksch af, ’t welk Breeken betekent; bij TEO« 


- PHRASTUS beduidt dit woord (Clethra,) “tgeen wij EJst noemen; naar welken naam deeze Plant fchijnt ge« 


noemd „ en als zeer breekbaar befchreven te weezen, 

Dit Heester- gewas groeit natuurlijk in Pirginiën 2 Penfylvaniën en Carolina; in de bosfchen, bij Charfes- 
town, wordt hetzelve menigvuldig gevonden; vooräl op vochtige , en fchaduwächtige plaatfen, veengron- 
den, enz. en zijn dan onder de Azaleas „de Kalmias en de Andromedas gemengd ; zij wordt, in de bovengenoem- 
de, haare vader-landen, van ro tot 14 voeten hoog; doch bij ons bereikt zij nooit eene dusdanige hoogte. 

De kenmerken van dit Geflacht zijn de volgenden : 

De kelk ís Eénbladig, in vijf deelen verdeeld, met ovaale, holle, opgerichtte, en voordduurende 
blaadjens voorzien: de bloem beftaat uit vijf bloemblaadjens; dezelven zijn langwerpig, baitenwaards meer 
breed, opgericht, uitgebreid, en een weinig langer dan de kelk; het bovenfte is echter meer breed; zij 
bevat ro meeldraadjens; dezelven zijn elsvormig van gedaante, en derzelver lengte is gelijk aan die der 
bloembladen: de meelknopjens zijn langwerpig, opgericht , en aan de punt vanéén gefpleten: het Yruchtbe- 
ginfel is ten halven rond: de ftijl is draadvormig , opgericht, en langer dan de meeldraadjens: het merk 
is driefpleetig: de vruchtbedekking is-eene kapfel , die ten halven rond, en met de kelk bedekt is; dezelve 
is driekleppig, driehokkig, en voorzien van overdwarsfe middenriffen; en de meervoudige zaaden zijn 
hoekig. | : ; 
Men heeft deeze Heester in Engeland het eerst op den Europeaanfthen grond beproefd; zij kan onze 
winterkoude zeer wèl, zonder verderf , verdraagen : zij bloeit eerst in de warmer faifoenen ; ’t geen ook de reden 


is, 


' 


is, dat het zaad niet ligtlijk kan rijp worden 5 daarom moet de voordkweeking dan door Wortelfpruiten 
of Afeggers bewerkftelligd worden: als de zaaden uit America tot ons overgebragt worden, duurt het 
fomtijds wel 2 à 3 jaaren, eer dezelven beginnen te kiemen. — 

Dewijl deeze Heester noch eene hooge, noch eene dikke fam verkrijgt, zoo kan men het hout tot niets 
anders gebruiken ‚ dan om ter vercieringe van onze lust lantfoenen te verftrekken. 

Er zjn tot dus verre vier foorten van dit Geflacht bekend, van welken de Clethra Alnifdlia en Panieu= 


N 5 ad 
rdnr rin Ml gender Ve kn > Ek Se ha 


nn Sa mg WT AS 


4 


ee 
n en FS 
mee En mes 


at zeen pe: 


k j hee 


mv 


wa 
4 ZE 5 
Lene 


ee ne AE en a  E * 
RA st e 
he oe p 


CLE A80 Arde kn 

Ke Clasft, IP: Rang. ai 
_ Clechra Alnifolia. 

Elsbladige Clethra. — ie - 

Die Erlenblettrige Clethra, N 

L'dune Pleurisfante. 
/ Alder - Leawed Clethra. 

CLETHRA ALNIFOLIAs foliis obovatis ferratis fubtus fubpubescentibus, racemo frmpüci - braceate. 
ELSBLADIGE CLETHRAs met omgekeerd-ovaale, zaagtandige , van buiten bijna zagthairige 


bladen, en eene eenvowwig=geloverde tros. 


maar vooril nabij Charlestown, in Vir- 


Deeze cierlijke Heester groeit in de wouden van Carolina; 
meestäl grocit dit 


giniën en Penfylvaniën, op vochtige en fchaduwächtige plaatfen, en op veengronden : 
gewas in de nabijheid van de Azaleas, Kalmias en Andromedas; in zijn Vaderland bereikt het eene 
tamelijke hoogtes dat is, het wördt meestäl van ro tot 14 voet hoog; ’t geen echter bif ons geen 
plaats heeft. 

De bloemen komen eerst in ’t midden van den Zomer, of ín het warme jaargetij ten voorfchijn; de 
Liefhebbers vergunnen haar eene plaats in hunne Plantfoenens om hunnen aangenaamen Reuk, en de 
menigte van bloemen, die zij voordbrengen. | 

De bladen, die aan weêrskanten glad, en zaagtandig zijn, zitten aan“de wert Tae takken , 
en aan het einde derzelven , of veel meer uit die van dezelfde voordfpruitende Looten , komen bloemiiren voord, 
die 4 À 5 duimen lang zijns deezen zijn uit veele kleene, witte bloemtjens famengefteld , welken op een 
bijzonder fteeltjen zitten, en aan de hoofdfteel ingevoegd zijn; ook hebben deeze fteeltjens een bijzonder 
dek-blaadjen (a). Wart de kelk der bloemen betreft, deeze is trend éénbladig, vijfdeelig, wit 
en gewold; de bloembladen zijn uitgebreid 3 zij zijn langer dan de kelk , en “omvatten vijf lange, en even- 
veel korte meeldraadjens,die van langwerpige, en van bowen tweedeelige meelknopjens voorzien zijn: de 
ftijl heeft een driefpleetig merk, en is langer dan de meeldraden. 

De vergroote bloem (4), die hier nevens op de Plaat afgebeeld. i is, zal de juiste gedaante zooveel te 


naauwkeuriger doen zien. 
De bloem- bedekking bevat eene kapfel; die driehokkig is (c), en welke zes- tot agt- hoekige zaaden 
me ig 


in elk hokjen befluit (dZ): de takken zijn rood-, en de jonge fcheuten ligt- bruin; de overhoekfche blade 
en looten-knopjens hebben groene blaadjens, die gefchubd, en 3 in getal zijn. 

Het zaad van dit gewas wordt bij ons niet rijp, hetgeen de laate verfchijning der bloemen veroorzaakt; 
mfen kan, als men het onbedorven zaad van de Elsbladige C/ethra uit zijn Vaderland doet overkomen, hete 
zelve op eene fchaduwächtige plaats zaajen , in. een’ grond, die met zand en aarde vermengd is5 als wan- 
neer men in het volgende Voorjaar eenige Planten zal zien opkomen; evenwel kiemen zij meestäl eerst in 
het tweede en derde jaar; men moet de Planten, en zo zij nog jong zijn voornaamlijk, geduuren- 
„de den Zomer, wèl befchaduwen , en herhaalde reizen bevochtigen; en in den Winter befchermt men ze 
tegen de koude: — men kan de C/ethra ook door Afleggers voordkweeken ; evenwel duurt het wel 3 of 4 jaaren , 
eer dezelve alsdan de toereikende wortels verkregen heeft; de zekerfte voordteeling deezer Heester gefchiedt 
door de wortelfpruitens en deezen komen in overvloed voord, indien men flechts den flam tot digt 
aan den grond affnijdt. ; 

Behalven dat men deeze Clethra tot afwisfeling in onze Lust-plantfoenen gebruikt, geeft dezelve geene an« 
dere voordeelen men kan haar evenwel met vrucht ín kleene Boschjens plaatzen; zij is, door 
baare menigvuldige , welriekende bloemen, zeer gefchikt, om nabij Priëelen en Schaduwzetels, aan den 

rand van loopende Beekjens, geplant te worden; en dewijl zij in wrme Jaargetij ijden bloeit, en onder de 

fchaduw van Tulpen en Bignonia-Boomen zeer weelig wil groejen, zoo veraangenaamt zij den 


wandelaar nog boven dien, door haaren lieflijken reuk, 


stige PD 


Wte ee ne 


 


d 


es 


 Ì eg #77 


- 


2 
CLetÂra 


Elsbladigre 


Ciethra. 


A), 


Ysbergen voor onze Tuinen aangewonnen. 


in MAA AAE de eh 


bead 


Kie Clasfe. Ie Rang. 
Rhododendron F errugineum, 
ie 5 ___Roesthleurige Roozelaar. - 


Rostfärbiger Rofenlorbeer. 
Rofaye ferrugineuft. 
Rusti- lean’d Rhododendron. 


_RHODODEN nf ON FERRUGINEUM, foliis glabris » fubtus leprofis; eorollis infundibaliformibus, 


ROESTKLEURIGE ROOZELAAR, met gladde, van onderen fchurftachtige Bladen; de Bloens 


EE strechterachtig. ge 


Hoog boven de oppervlakte der Zee, aan het uiterfte grenspunt van alle vegetatie, op de Oostenrykfche 
en Zwitferfche Alpen, op de Pyreneën en op de Karpatifthe Gebergten heeft de Natuut ook _voor deze 
fchoone Heester eene plaats beftemd in de nabijheid van nog andere Planten, de de zufere. TA lu cht op de 
hoogte beminnen, Hier ter plaatfe en onder den invloed van de haar omvloetende Berglacha, is zij zij dig 


wijls het éénige Heesterachtige Gewas, het welk zich boven zijne mindere nabuuren verheft. De Heester 


bereikt de hoogte van twee tot drie voeten , en niettegenf{taande alle aangewende vlijt zal zij in onze Tuinen 


deze hoogte niet bereiken; ja, het is zelfs moeilijk genoeg om het Gewas, onmiddelijk van zijne geboorte. 
plaats overgebragt, te behouden. Maar men kan ook beter daarin flagen , wanneer men hetzelve niet 
meer rechtftreeks uit zijn vaderland overbrengt, maar de Heester door het herhaald Zaaïjen van bij ons rijp 
geworden of overgebragte Zaaden allengs aan onze min zuivere lucht en minder vasten grond gewend, 
niettegenftaande de Planten telkens in de fchaduwe van andere Boomen dienen te flaan, Langs dezen 


weg ‘worden niet alleen veele Gewasfen van warmer Gewesten, maar ook menig fchoone Inboorling der 


Siet 


Het ware overtollig iets tot roem vân de fchoonheid der Bloempracht te zeggen, die op het eerfte gezigt 
„den Befchouwer verrukt, en het Genks met recht eene der eerfte plaatfen onder onze bloeïjende Heesters 
aanwijst. 

Ten zelfden tijde dat de arne Roozelaar zijne hoogere Bloempracht ontvouwt, bloeit ook deze 
‘laager geftamde Heester. Ë 

In het Jaatst van Mai of het begin van Junö ontvouwen zich de fchoone hoogroode, ongelijke, nedergebo« 
gen Trechterbloemen ‚ wier twee benedenfte Bloembladen fmaller dan de overigen zijn , in korte eenvouwdige 
f Tuiltrosfen aan het einde der jonge Takken gegaêrd (a). De Bloemkroon, de Bloemfteelen (B), Kelk en 
Vruchtbeginfel Cé d), de nieuw ontvouwen Bladen (e f) zijn aan weêrskanten met geele , doorzigtige , 
vlakke, ronde Kliertjes bezaaid; zodra ondertusfchen de Bladen hunne volkomenheid bereikt hebben, vere 
dwijnen deze Klieren van de oppervlakte en veranderen op de benedenvlakte in roestkleurige Schubben (2) 
welken deze vlakte bedekken er aan dezelven een roestkleurig aanzien, zowel als de bijnaam, geven. 
| Tig. h vertoond dusdanig fchubbig Blad vergroot. 
De Bladen zn overigens glad en ovaal. De Bloemknoppen zijn aan et: einde der Takken ín n groote 
gelgfoene en bruine Schubben gerold; de Schors der Stengen is ten halven grijs en bruin. Somwijlen, 
echter zeldzaam, vindt men verfcheidenheden met witte Bloemen. 

Men wil dat het nuttigen van deze Heester voor de Lastdieren dodelijk is „ maar dat integendeel de 
freeuwhoenders (Tesrao Lagopus) de uitgepikte groote RS als een aangenaam wintervoedfel 
“gretig verteren - hd bonte Rmanidh- W Ee di 


- 


Taken Su © ee lars NS 
Pai: E ee heit deit ano dee he wl atd ie 
> ij 7 & we 4 3 eh, 

® : . jn 

hd % . Ld 
hj ; 3 8 5 
ë t 7 
* 


ÁX od I. 


EP TENS" OEREN 


C 
RL ode nds Xe me 
-AArecdedendronm Lerrugeneum. 


. £ 
Roest Kleurig: e Roozelaar. 


DE ed Ai ORD L 
X% Clasfe. pe Rang. 
NE Rhododendron Hirfutum. 
Ruige Roozelaar. 
Haariger Rofenlorbeer. 
Rofaye vels. 
Hairy Rhododendron. 


RHODODENDRON HIRSUTUMs foliis ellipticis acutinsculis fubtus punctatis , corollis infundibu- 
liformibus. 


RUIGE ROOZELAAR, met korte op den rand gehairde Bladen en trechterachtige Bloemen. 


Op het eerfte gezigt zou men dezen en den roestkleurigen Roozelaar voor één en hetzelfde Gewas hou- 
den, maar deze fchijnbaare overéénkomst houdt op, zodra men beiden naauwkeurig onderzoekt, zonder 
ze zelfs eens met elkander te vergelijken. De Bloemen en Bladen van den eenen hebben roestkleurige 
vlakken , doch die des anderen zijn wit, en bovendien met veele hairen bezet, die aan deze deels een 
geheel ruig voorkomen geven. n 

Deze Roozelaar is een inboorling der Zwitferfche , Pyreneefche, Oostenrijkfche en Karpathifche Al- 
pen. Hij verkiest eene laager ftandplaats dan de Roestkleurige , en wordt aldaar ook in zeer groote 
menigte gevonden. | 

De roode Bloemen ftaan, even als bij den Roestkleurigen Rhododendron, op eenvouwdige Tuiltrosfen 
_gegaêrd (a), maar zij onderfcheiden zich daardoor dat zij zich laater ontvouwen , een” aangenaamen 
geur verfpreiden, (waârom zij ook Alpenbalfem genaamd worden) en eene tot den grond gefpouwen 
Bloembedekking hebben; daarënboven zijn de Bloemen witter en de buite bladen met witte (tippels 


en hairen bezet (2), zelfs zijn dezen op den Bloemfteel , het Vruchtbeginfel en vee aan- 
we- 


wezig, gelijk de vergroote figuur (c) , die daarenboven met een droog , bruis langwerpig ovaal loverte 
je aan den Bloemfteel (d) voorzien is, aanwijst. 

De Elliptilche Bladen zijn aan den rand met hairen bezet (e@), en in den jeugdigen (taat op beiden 
vlakten , echter meer op de benedenzijde, met witte, doorfchijnende vlakke klieren als bezaaid, die noge 
thans verdwijnen bij volkomen en meer uitgegroeide Bladen, en op beïden vlakte in een gematigd groen 
veranderen. Fig. f vertoont een ftuk van een vergroot blad met de voorn. klieren en hairen bezet. 

Op de Alpen groeit dit Heestertje zeer menigvuldig , maar belet overal den groei van andere Gewas- 
fen; ook zou hetzelve voor de lastdragende dieren zeer nadelig zijn. Nogthans bemerkte de Graaf 
VAN WALDSTEIN op zijne Reizen dat de Bewoners omftreeks den Etna en van het Karpathifche Gee 
bergte het zeer kleine zaad zorgvuldig vergaderen, en hetzelve als fpecerij in plaats van Peper in hun 


ne eenvouwdige fpijze zonder eenig nadeel gebruiken. 


de 


« 
en EE Net Les ern ee 


ál 


CR SE 


vrg, 
DE 

AN 
NN ' 


{ 


\ 


LÀ 

( e 

0) VA 
IN Adie Strain E 


Rape Roozelaar. 


ee 4 WE 


Kite. Clasfe, Ï'° Rang. 


- 


Rhododendron Maximum. 
_Pirginifche Roozelaar. 
Virginifther Roozen/orbeer. 
Rofare à grandes feuilles. 
Broad lead Rhododendron. 


RHODODENDRON MAXIMUM, flits oblongis glabris fiubtus discoloribus umbellis terminal;gus 


corollis rotatis, petalis fubrctundis. 


VIRGINISCHE ROOZELAAR, met g/anzige ovaale flampe geaderde Bladen, dia een’ fpit/en 


omgebogen rand en dénbloemige Steeltjes hebben. 


Zo wel de pracht der Bloemen, als het aanhoudend groene Loof, waar mede deze vijf d zes voeten 
hooge Heester de vochtige vruchtbaare ftreeken van Penn/ylvanië, Virginië en Carolina verfiert , heb- 
_ben haar door de Tuinliefhebbers in Europa doen ontfangen; en zij verfiert niet alleen onze, maar ook 
de bloemrijke Tuinen der Japanneezen, van wier Eiland men zelfs meent dat zij eene inboortling is. 
In onze Tuinen is zij voornamelijk gefchikt voor eene Noordelijk afhangende plaats, die tot een fchoon 
gezigt beftemd is, of wel op een” heuvel tot een aangenaam voorwerp. De Gewasfen, ii wier gezel 
fchap zij voornamelijk uitmunt , zijn Andromedas , Kalmias., de Rodora, Clethra , Chionanthus , Cephalantus 
Ceanotus, tea, Fòthergilja, welken allen dezelfde zorgvuldigheid en bedekking tegen de flrenge vorst 
in den Winter, en de middaghitte in den Zomer vereifchen, of nabij de oevers van vijvers en beeken, 
in de fchaduwe van Gleditfchia’s Sophora’s, Robinia’s, Cytifus, doch zij moeten geenszins in de nabij 
heid van Olmen, Populieren, Moerbeziën, Syringen, Sumak, Lycium, Braamboozen en Roozen ge- 
en , De 


klandestien en man ” vann mee 


De Bloeien ontwikkelen zich in het begin van Julij op den een’ of twee duimen langen Bloemfteel, 
in de gedaante van rechtopftaande Tuiltrosfen (a), doch niet gelijk de Heer wiLDENOW meent in 
de geftalte van eenvouwdig vastzittende Tuilen, hetgeen enkel bij de nog niet geheel ontvouwen Bloemen 
plaats heeft. De Bloemkelk is klein en in rondachtige infnijdingen gedeeld (hj. De Bloemkrans is zeer 
uitgebreid , deszelfs infnijdingen zijn langwerpig rond, hebbende aan de gronden eene plooi, die van 
weêrskanten met eene roode kortgefleelde klier. is voorzien’ (ce). De bovenfte infnijding is breeder dan 
de overigen , en op de binnenzijde met groenachtig geele fchaduwen getekend. De Zaadkapfel (4) 
bevat in haare doorfnede (e) het langwerpige Zaad (f). 

De jongfte ontwikkelde Takken, de Bloem- en Bladfteclen, de Kelk en de jonge Bladen zijn met vast- 
zittende roode klieren digt bezaaid. De lederachtig glanzende geaderde, op de benedenzijde misklen- 
rige, aan de punt omgekeerde Bladen ( 5 zijn jeugdig aan de benedenzijde met een digte vilt bedekt, 
‚die bij hunne volkomenheid in kleine aangedrukte bruine Schubben verandert, waardoor deze vlakte de 
roestkleur aanneemt. De Takken zijn rond, de j jongeren hebben eene donkergroene, de ouden eene geel. 
achtig bruine, en het oudfte hout eene grijze Schors. De Bloemknoppen zijn groot en ovaal toege- 
punt, door langwerpig ronde, de lovertjes evenarende Schubjes omvangen, De veele kleine Houtknop- 
pen zijn ovaal rond , langwerpig in finale ovaal lancetswijze Schubjes gewikkeld. 

“Ook deze fchoone Heester bevindt zich in een’ zeer weelderigen groei op den vrijen grond, op het. 
Buitenverblijf van den Heer y. n. vAN Eys, bij de Rhod. Pont. nader vermeld. 


haten, 


1 
Lei HAI. 


R 0 


. ge 1 
uichHe 


Varen 
ad Ì 


WL 


4 Bt etek er Dek EV 
d Ie a 
A“ Clasft. IV“ Rang. 


Cytifus nigricans. 
Zwartachtige Cytifus. 

Der fehwärzliche Bohnenbaum. 
Cytife à feuilles d'un verd foncé. 


The Black -Cytifus. 


CYTISUS NIGRICANS » facemis terminalibus erectis, calycibus pilofis denticulis minutis , foliolis ellipticis 

pilofis. 

ZWARTACHTIGE CYTISUS, mef enkele opfPaande Trosfen, de Bladen langwerpig eirond. 

Het Zuidelijk Duitschland , voornamelijk Oostenryk, Hongoryë, Boheme en Jtafië, zijn het Vaderland 
van deze bevallige Cytifusfoort. „Dezelve groeit in drooge magere ftreeken , inzonderheid aan den kant der 
Bergwouden van Oostenryk , bereikende eene hoogte van één’ tot vijf voeten. 

Gelijk alle Cytifusfoorten , heeft ook deze zeer veel foortlijke bevalligheid, en offchoon de Heester niet 
zeer lang wordt , is zij echter tor omfingeling van laage bosquctten van te meer aanbelang „ inzonderheid daar 
de uitftekende geele Bloemen op den voorgrond van hooger groen en Heesters ongemeen veel fchoonheid 
aanbrengen. 

De geele Vlinderbloemen prijken aan lange opftaande trosfen der éénlingfche takken , en zodapig eene tros 
bereikt fomtijds de lengte van 3 tot 9 duimen (a a a). Tusfchen de Bloemen ziet men geen bladen, echter 
komen fomwijlen aan het einde der trosfen eenige bladen ten voorfchijn (4). De Bloemen zijn afwisfelende „ 
naar eene zijde neigende; haare Kelk is hairig. 

De Bloemen rieken vrij aangenaam, en daar zij zulk eene menigte Honig bevatten, trekt derzelver geur naar 
het honigachtige. In het begin van Juny bloeijende, behoudt deze Heester niet alleen de geheele maand 
haare Bloemen, maar dikwijls ook veel langer, hetgeen dezelve voor de Lusthoven des te belangrijker 
maakt. | 
Het Vruchtbeginfel (c), het welk na het afbloeijen vérder aangroeit, en in dien (taat met zwarte Hairen 
bezet is, behoudt in het eerst nog den opgekromden Stijl, maar volgroeid zijnde , heeft de Peul flechts eene 
punt. De volgroeide meer of min bogtige Peul heeft lichtbruine kleppen, die met zwarte Hairen bezet 

zijn, 


zijn, en uit dien hoofde draagt het gewas ook den naam van zwartachtig (d d). Opmerkelijk ís het ‘dat de 
Meeldraaden hier voortduren, en; ín eene bruinhuidige gedaante uit den Kelk voortkomende (e), met de Peut 
eene paralelle lijn houden (ff). De Peul bevat van vier tot zes bruine ronde Zaaden, die in Augustus rijp 
worden. 

De elliptifche drietalige Bladen, die afwisfelend op Dladfteeltjes aan de takken ftaan, en waarvan het 
mildenfte het grootfte is, hebben eene groene oppervlakte (%), daartegen is de benedenzijde grijsgroen (5, 
done fijne, naauwlijks zigtbaare hairtjes veroorzaakt. 

De drooge Takken zijn eenigzins roodbruin (&), maar de Scheuten grijsachtig , eenigermate kantig, met 
afwisflende Bladknoppen (5). 

In het huishoudelijk Gebruik zijn de Bloemen een uitnemend goed voedfel voor de Bijën. In die Landen, 
“waar de Wijnbouw den Landman zeer bezig houdt, gebruikt men de Bladen als een bijzonder goed voedfl 
voor het vee; uit dien hoofde noemt men deze Heester ook nog Geitenklaver (Geisklee). 
| Tot omfingeling van Bosfchaadjen in Lusthoven bijzonder gefchikt zijnde, munt deze Heester voornamelijk 
uit in de nabijheid van den Ceanothus americanus, Ttea virginiana, Rubus odoratus , de verfcheiden foor- 
ten van Clemathis en de later bloeijende Roozen, voornamelijk als tusfchen deze kleiner Planten bloeijen , bij 
voorbeeld, Lathyrus latifolius en tuberofus, Lychnis calcedonica , Rudbeckia purpurea , Hemerocalis fulva 
en Aava, adiolus communis Us VarBavas. ‚ Leljën, e. z. v. welken 
hier niet zonder een goed uitwerkfel te plaatfen zijn. 


ó kde PEREN A Tan 
a: Ta « 


EDR RS ds OR: Derde 
XIIe Clasfe. Pe Rang 
Het Geflacht. 
Philadelphus. 
Yasmin. 
Syringa. 
Syringa. 


Ten onrechte leidt men de benaming van dit geflacht af van den Egyptifchen Koning PriLapeLPItus. Zeer 
waarfchijnlijk heeft daartoe de Befchrijving van ArHeNeus, de éénige die onder deze bena ning van eene 
Heester melding maakt, welke bij de Parthen Philadelphus genoemd wierd , aanleiding gegeven ; om reden 
dat de Takken willekeurig als leverd zich tegen eikanderen voegden, en weder vanéén weken, ontfin= 
gen en baarden, dat de dunste Takken. zodanig netswijze waren famengevoegd, en zodanig famenge- 
fteld dat dezelven ondoordringbaare haagen voor de Tuinen uitleverden,. Deze Befchrijving laat ons meer 
op de famenftelling van het Grigkfche woord Philadelphus, het welk bij ons (@aader®iz) broederliefde 
betekent, befluiten, dan de eerfte reden, waarvan ons geen andere toereikende grond bekend is, 

Twijfelachtig is het verder of de bij ons zogenoemde Heester dezelfde is welke de Parthen dusdanig noem- 
den, naardien wij geen der kentekenen aan dezelve waarnemen, die door den voornoemden Schrijver 
worden opgegeven. Dat dezelve als Haagen gebezigd en in bijna iederen Boerentuin gevonden 
wordt, is aan haare fchoonheid en algemeen beminde keurlijk fchoone en welriekende Bloemen toe 
te fchrijven. 

Gemeenlijk noemt men deze Heester Sasmijn, ook wel witte Syring , maar beiden deze benamingen 
zijn oneigen, alzo Jasmijn en Sijring geheel andere Plantgeflachten bij ons betekenen … 

De Geflachtsdeelen en Kenmerken zijn de navolgenden, hebbende LINNmus het Geflacht onder 


de Xlfde Clasfe gerangfchikt. 
| ‘ De 


De Kelk of Bleembedekking is &énbladig vier-of vijfdelig, toegepunt en voortdurende, De Bloem. 
bladen zijn vier of vijftallig, ten halven rond, vlak, groot en uitgebreid. Twintig of vijfëntwintig 
elsvormige Meeldraadjes van gelijke lengte met den Kelk, zijn op denzelven ingevoegd, en dragen 


rechtopftaande vier gefleufde Meelknopjes. Het Vruchtbeginfl ftaat beneden de Bloem en Kelk , en 


draagt een’ draadvormigen drie-of vierdeligen Stijl, met eenvouwdige Merken. De Vruchtkapfel is beneden 
ovaal en van boven toegepunt, beneden aan den Kelk bedekt, van boven onbedekt, viers of vijfhoke 
kig, vier- of vijfkleppig , met overdwarfche middenriffen. De veeltalige Zaaden zijn langwerpig , klein, 
nederliggende, met een Zaadvlies en aan den rand van het verharde middenrif gehecht. De Zaad- 


vliezen zijn knodsvormig toegepunt, aân deo grond getand, 


| 


tu laat vormen, 


AE Ee Se Dg . 


KIF: Clasfe. JP° Rang. 
Philadeiphus Coronarius. 
Welriekende Philadelphus. 

Der wilde ‘Fasmin. 

La Syringa à fleurs d'orange, 
The whute Syringa, or Block - Orange. Nr 
PHILADELPHUS CORONARIUSs foliis fubdentatis. , 
WELRIEKENDE PHILAD en PHUS» met eenigzins getande Bladen. 


In het Zuidlijk Europa, in alle Tuinen vindt men deze nitmuntend fchoone Heesters:  LiNNmus 
geeft Verona, in Jtalië, als haare oorfpronglijke grocipiaats op, volgens DopoNsus is zij uit 
Spanje afkomftig. Doch daartegen verzekert cLusius, die het grootfië gedeelte van Europa heeft 


doorgereisd, dat hij haar nergens in het wild groeijende heeft gevonden. Waarfchijnlijk is het Zuid: 


B 
lijk gedeelte van Europa haar Vaderland, dewijl haare Zaaden bij ons niet ligt rijp worden, 


De bekoorlijke fchoonheid der Bloemen, en derzelver vooral in den avond verre uitgebreide -en dèn 
Oranjebloeifem evenarende Geur, maken deze Heester tot cen” lieveling in de prachtigfte Hoffteden 
zowel als in de geringe Tuintjes der mindere clasfen. É 
à Deze Hester bloeit ten gelijken tijde met de Robinia hispida, en bij de befchrijving van die 
Heester hebben wij opgegeven op welk eene wijze ook deze in fraaie en aangenaame Groepen kan 


geplant worden. 
Ik kan hier niet voorbij aan te merken dat de Heester door het fnoeijen zich ín allerhande gedaan- 
maar vok daardoor, wordt zij tevens van haare Wocifems beroofd, alzo de jonge 
Bloeis 


Bloeitakken afgeneden worden en dus geen bloeifem kunnen dragen. Men moet dierhalven om deze 
reden bedacht zijn dat, ingeval men in het eene jaar de Heester haare gedaante gegeven heeft, hair 


in het volgende jaar niet te fnoeijen hebbe, en dan eerst zal het gewas welig bloeijen. 


De fchoone witte Bloemen groeijen: aan het einde der. jonge Scheuten van hetzelfde Jaar, zijnde br 


de zomerbloemen met de zon omgerold. In de hoeken der bovenaan ftaande Bladen ftaan twee kort- 


‘gefleelde Bloemen (a a). Tusfchen dezen fpruit de jonge Bloeitak, die boven van één tot vier paar 


tegen elkander overftaande Bloemen draagt, en met eene enkele eindigt (5). Tedere Bloem heeft aan 
den grond van haaren Bloemfteel, een fmal Dekblaadje “(c) het welk , even als de jonge Luooten, met 
ftijve korte hairen bezet is. De Kelk is in vier ovaalfpitfe infnijdingen gedeeld {d) en de Dloem 
vierbladigz is de Kelk vijfdelig, dan ís de Bloem ook vijfbladig, het geen meestal bij de jonge Bloe- 
men plaats heeft. De bloem is veelvouwdig dubbel, of liever twee- of drievouwdig. De Stijl naar, 
evenredigheid vier= of vijfdelig, en bij de Vrucht tot in den grond des Kelks gefpouwen. Dezelfde 
evenredigheid heeft de vier- of vijfhokkige Vruchtkapfel (e ©) 3 ieder hokje bevat veele kleine Zaa- 
den DD die echter zelden rijp worden en ter voortplanting ongefchikt zijn, en waartoe men zich met 
goed gevolg van Afleggers, Stekken en de veelvouwdige Wortelfpruiten bedient. 

De Stam wordt zes voeten hoog, met tegenoverftaande Takken en Bladen; de laatften zijn ovaal 
langwerpig „ getand, toegepunt, glad en kortgefteeld (£). | | 
‚ De Schors van den Stam is aschgrijs, die der jonge Takken roodbruin (5). De Takken en Steng 


zijn zeer knoppig, hol en vol merg. 


Np 


El 


«- 


W) 


sd EE 


EE OSS ten. 2 4 
‘ 


end EE VET er NE TE 
5 7 G 


Re CEES B Ui eh: 0 Bm Le 
Xlle Clasfe. IP Rang. 
Philadelphus Coronarius nanus. 
_ Laaggroeijende Philadelphus, 
MNiedriger Jasmin. 
ET een CORONARIUS NANUSs ramis didhinatits 


LAAGGROEIJENDE PHILADELPHUS, met nedergebogen Takken, 


_ deze laaggroeijende Philadelphus wordt voor eene verfcheidenheid van den reeds befchreven gehou- 
den. Dit zou men uit de hier na op: te. geven verfchijnfelen kunnen opmaken, fchoon het Gewas 
weder anderen oplevert die dit vermoeden: twijfelachtig maken, en dit zijn voornamelijk de aanhoudend 
laagblijvende gedaante van het: Gewas aan den eenen, en het nederbuigen der Stengen aan den ande- 
ren kant. Wat hiervan met zekerheid te houden zij ís niet te beflisfchen voor men door de 
voortteeling uit het Zaad het onderfcheid kan. bevestigen. In hoe verre Proefnemingen hierover 
eenig licht verfpreiden, kan ik niet verzekeren, vermits ’er geen Proefnemingen- van anderen bekend. 
zijn, en ik nog niet in de gelegenheid geweest heb om zelf waarnemingen te doen.. Dat de Plant 
niet ligt bloeit is bekend, en dit is welligt de reden van. de nog niet genomen. proeven, en. tevens » 
van de onzekerheid der onderfcheidingen. 

Naardien het Gewas niet hoog wordt en beftendig zijne dwergachtige gedaante beltoudt „is hetzelve 
zeer gefchikt ie beplanting van Bloemperken , tusfchen andere bloeijende Heesters , als laage Roozen, 
Cytifus parpavelrs Robinia pigmea, Spirea felicifsliag en moet onder. zodanigen. een» goede uitwer- 
king doen. 

De geheele Heester wordt naauwlijks- anderhalven voet hoog; zij heeft nederg 
en. aan het einde vaa dezelven ftaan enkele zeldzaam. bloeijende Bloemen. van agt tot zestien Bloem 

bla<- 


shogén Takken (4) > 


bladen, en deze vermenigvuldigde Bloembladen laten zeker eene werfcheidenheid van eene andere 
foort en onvruchtbaarheid vermoeden, hoewel anderszins gewasfen met vermenigvuldigde Bloembladen 
niet altijd onvruchtbaar zijn. 

De Bladen zijn, in vergelijking met die van den Philadelphus fmaller, op de bovenvlakte met witte 
nederliggende, naar de punt Punt van het blad toelopende ftijve hairen bezet Ce). 

De Plant wordt door Afleggers en Stekken voortgekweekt. De Planten van deze Heester bloeijen 


zelden , en behouden telkens de dwergachtige gedaante, zonder eenige verandering. 


Rene 


ond LL 


d 


Een 


Tala delk us. 


Gedbuar Cervnaris. nanus. 


pg 
sf 
"5 
Kal 
pe 
Gr 
8 pesten, 
EE 
Se 
er 
df 
pl 
bel 
N hd 
NNI ie 
AN ce 
AK % 
\ E 
han 
e 


cm se 1 SN orn De IV, 
XII* Clasft. IV* Rang. 
Het Geflacht. 
Mespilus. 
BZspelboonts 
Mispel. 
Neflier. — 
Medar. 
De Mispelboom was onder den naam van Mespilus by de Grieken en Romeinen bekend, en de afkomst 


uit het Grieksch is by THrROPHRASTUS en DIOSCORIDES te zicn. 

De onderfcheidingskenmerken zijn vrij wisfelvallig, en lopen dikwijls met die der Crataegus, Sorbus, en 
Pyrus inéén; het geen ook wel de reden zijn kan, dat nieuwere Krüidkendigen nu de eene foort onder 
dit, dan de andere weder onder een ander geflacht rangfchikken. Dan voor hóe verre zy hiertoe grond 
hebben 3 ftaat hier niet te beflisfchen} te meer daar het onderfcheidingskenmerk veelal flechts door het ge- 
tal der Stijlen bepaald wordt, het geen in dit opzigt niet zeer flandvastig is, Dikwijls heeft een Boom 
Bloemen met één tot vijf Stijlen, en deze wisfelvalligheid der Bioemdeelen , die als een ontoereikend onder= 
fcheidingsteken by deze geflachten wordt aangenomen, heeft naderhand dikwijls aanleiding tot verande= 
ringen gegeven. Hierdoor was het dat of enkele foorten onder onzekere geflachten gefteld „of geheele ge- 
flachten met anderen zijn veréénigd geworden. Door waarneming wordt het intusfchen klaarblijkelijk dat 
het bepalend onderfcheid het naauwkeurigfte niet is. wil men by deze onzekerheid den beheorlijken mid 
denweg bewandelen, dan fchijnt het voor als nog meer zeker zich flechts naar van LINNZUS voorge. 
ftelde foorten te bepalen, en de twijfelachtige onderfcheidingen by andere geflachten, voornaamlijk by 
dat van de Crategus aan te flippen. 

De Geflachtskenmerken zyn de volgenden. De Kelk is éénbladig, hol uitgebreid, vyfdelig en voortdu 
rende, . De Bloemkrans heeft vyf Bloembladen, welken ten halven rond en in de Kelk zijn ingevoegd , 
en dragen eenvouwdige Mfeclknopjes, Het vruchtbeginfel „ beneden aan den Bloemkrans taande , draagt 
vijf éénvouwdige opgerichte Stijlen en hoofdjesvormige Merken. De vrucht ís eene kogelvormige gena- 

veh 


velde Bezie, die met tegen elkander aanrakende Kelkbladen als gefloten is; echter is de navel doorboord, 


De Vrucht draagt vijf beenachtige bultige Zaaden,. 

De Bladen der Mespilusfoorten worden bovendien als geheel opgegeven , terwijl die der /orbus effen, en 
die der Crategus hoekig zijn; nogthans bepaalt dit niets dat tot een Geflachtskenmerk behoort, zijnde dit 
flechts foortlijke onderfcheidingstekenen. Over het overige heeft de Lezer, om zekerer te gaan , flechts de 


de Geflachten der Crategus en Sorbus te befchouwen. 


eb :A es 2E AEO RB CV: 
XIF* Clasfe, V* Rang. 
Mespilus Amelanchicr. 


Oostenrijkfche Mispelboom. 

Quentelbeer -Strauch. 

Amelanchier, ou Alifer à feuilles rondes. 
The Amelanchier 


MESPILUS AMELANCHIER , inermis, foliis ferratis fubtus hirfutis. 


PYR, AMELANCHIER, foliis fubretundo - ellipticis acutis, fubtus pubeftentibus s floribus racemofis , petalis lanceolatie, 
germinibus fubvillofis , calycinis fegmentis glabris. WILD, 


OOSTENRIJKSCHE MISPELBOOM, die ongedoornd is, en de Bladen ovaal zaagswijze getand en 
van onderen ruig heeft. 


Ook deze Mispelfoort wordt door wrrpeNow onder het geflacht der Peeren geplaatst, enkel om de 
peerachtige veelzadige Vruchten. Dezelve groeit in Duitschland, Oostenrijk , Zwitferland „ Frankrijk en 
in de meeste Zuidelyke landen van ZEwropa, op drooge fteenachtige hoogten. De Heester bereikt eene 
hoogte van drie tot vijf voeten, en heeft veel overéénkomst met den Kanadifchen Mispelboom, behalven 
dat deze, uitgenomen de Bloemen en Vruchten, in veele opzigten kleiner is, 

De Bloemen ontwikkelen zich ook laater dan die der voornoemde foort, en de Bloemtrosfen zijn ook 
flechts uit vier of zeven Bloemen famengefteld (a 5), de Bloembladen lineaal lancetswijs en ftomp, 
en vijf Stülen, zijnde de gearmde Bloemfteeltjes van elspuntig draadvormige donzige afvallende 
lovertjes omvangen. De zwartachtige blaauwe Vruchten, die zo groot als eene Aalbezie worden, zijn 
rechtopftaande, en worden in Augustus rijp (c) 3 zij zijn vijfhokkig, fappig en zoet van fmaak, en be- 
watten in elk hokje twee langwerpige Zaaden (d). 

De Bladen zijn ovaal, ftomp, zaagtandig, jeugdig van buiten donzig, ouder zijnde kaal, naauwlijks 
een’ duim lang ,en met twee zijdelingfche aan den Bladfteel gegroeide elsvormige dekblaadjes (e) voorzien. 

Ge & 


Gedurende den Winter zijn de jongfte Looten licht geelbruinz aan het boveneinde verfchijnen de 
korte vierkante Bloeifemknoppen ({), laager de kleiner vlakke aangedrukte Bladknoopen (%), zijnde 
beide uit lichtroode fchubben famengefteld, 

De Voortplanting gefchiedt beter door zoging op Haagappelboomen dan door het Zaad, alzo dan de 
Stammen langzaam en minder welig groeijen, 


ei di nn 


heee ande 


WE \ 5 
le: a WE, ke | 
Etn ® 


r 
bj Pd ( /, J Pt 
ee hoop ella NN Fmetanttter. 


Oostenrrkfehe Masp elboom. 


À 


„… 


ELST XL onm V. 
KII* Clasfe. Vie Rang, 
Mespilus Arbutifolia, 
Virginifche Mispelboom. 
Erdbeerbanmblätterige Mispel. 
Alifier à feuilles d’ Arboufier. 
Arbutus lean” d Medar. 
MESPILUS ARB UTIFO Lia, inermis , foliis lanceolatis crenatis fubtus tomentofis. 


PYRUS ARSUTIFOLIA, foliis obevatis acuminatis ferratis, fubtus tomentofis, rachi fupra glandulofa 


floribus corymbofis, WILD. 


VIRGINISCHE MISPELBOOM, die ongedoornd is, met lancetswijze gekartelde van onderen 


wollige Bladen. 


Meer in de vochtige ftreeken van Pirginië dan in het gematigde Noord- Amerika wordt deze fchoone 
‘heesterachtige Boom in het wild groeijende aangetroffen. 


Menigvuldige witte Bloemen met purperroode Meelknoppen verfieren denzelven in de tend Mai, en 
deze fchoonheid wordt nog verhoogd door glanzend groene Bladen, die zich met de Bloemen ten zelfden 
tijde ontwikkelen en het Gewas voor onze bloeijende Voorjaarsbosquetten des te belangrijker maken, ter 
wijl de rijpe roode vruchten en de rood wordende Bladen het Najaarsgroen aangenaam fchakeren. 

De Bloemen verfchijven op de eindtakken van het voorgaande Jaar, op fchermtrosfen van twaalf tot 
twintig vergaêrd (@). Ieder rust op een bijzonder Bloemfteeltje en heeft een’ gladden in vijf gekleurde 
infnijdingen gedeelden Kelk Ee die met het Vruchtbeginfel famengegroeid iss de overige Bloemdeelen zijn 
vijf holle witte Bloembladen, meest twintig draadvormige, met purperroode Meelknopjes , gekroonde en 
aan den Kelk ingevoegde Meeldraaden , en van twee tot vijf groene van onderen met eene witte wollige 
zelfftandigheid omvangen Stijlen. Op de Bloemen volgen in Augustus ronde roode rijpe Vruchten (5), 

dis 


dis naar het getal der Stijlen ewen zo veel lederachtigesllokken. hebben en jn elk derzelven twee bfuine - 


glanzige Zaaden bevatten (dJ), die met de kromme punt naar den Vruchtfteel gekeerd zijn, Deze on 


middelijk na de rijpwording gezaaid, kiemen in het Voorjaar, en geven binnen drie Jaaren verplantbaare 
Stammetjes- van drie tot vier voeten hoogte „waartegen de op den Haagappelboom gepropten van zes tot 
tien voeten hoog worden. 


De ovaal lancetfpiefe of lancetswijze Bladen ftaan op korte gootvormige Bladfteeien, jong aan de be= 


nedenvlakte gewold. uitgegroeid op beide vlakten glad en de rand fijn gekarteld (e). - De tanden der- 


kartelingen zijn, even als-die van de middenrib, op de hovenvlakte met langwerpige , ongefteelde, jong 
doorfchijnende naderhand gekleurde klieren bêzet. 

De jongfté Looten zijn in den Winter door-eene geelbruine met geele vlakken bezette’ Schil omvangen, 
die aan de ouder Takken grijs en aan het oude Hout zwartachtig en iets fcheurig is. De Bloemknoppen 
zijn aan de bovenfte, de Bladknoppen aan de benedenfte deelen der jongfte f:heuten ingevoegd; de cerfte 
zijn langwerpig rond, met-de- punt-naar het Hout gebogen (f) en grooter dan: de Bladknoppen. Beide 

zijn met paarsroode van binnen gladde, aan den rand “met langwerpige Klieren voorziene Schubben 
bedekt 

Van het witte taaije Hout kân men geen” voordeel trekken, vermits hetzelve niet dik is. - De Beziën 
blijven, zo zij van de vogels niet opgegeten worden , lang in den Winter hangen. 

Van deze foort kent men verfcheiden varieteiten; als*eene met-groote breede Bladenven zwarte Vruch- 
ten (c) en eene andere met geelachtige witte Vrachten. … 


Ld 
H 
é 
Î 
É 
ï 
Á 


dirkk ob antennen en nd rd nnn deer a a id 


, ef & ig pe ae 
(ie ee) ‚de ‘ T A 


7 S " mert 10 
- GO Ke Á eedt Ze Üeet ” 
en Ge Ten / 


Yi « P a 9. df 11 
en ene _Jirs y eisoarn. 


Lass tse AL 0 RD CV, 
AI Clasft, pee Rang. 
Mespilus Canadenfis. 

Kanadifthe Mispelboom. 
Canadifthe Mispel. 
Alifier du Canada. 
Canada - Medlar. 


MESPILUS CANADENSIS, inermis, foliis ovato oblongis glabris ferratis acutiusculis. 

PYR. BOTRYAPIUM Joliis oblongo-ellipticis cuspidatis glabris, floribus racemofis, petolis lineari lanceolatis, 
germinibus pubescentibus, calycinis fegmentis glabris. WILD, 

KANADISCHE MISPELBOOM, die ongedoornd is, met langwerpig eironde, gladde , getande 

fpitsachtige Bladen. 

Deze Mispelfoort is eene dier geenen, welke ten aanzien van haare Geflachtskenmerken door de 
Kruidkundigen in twijfel worden getrokken. LiNNzeus rangíchikt dezelve onder de Mispelen , wir 
DENOW, volgens EHRHARD, onderde Peeren (zie hier boven), anderen plaatfen haar onder de Cra- 
segus, en laatftelijk wordt zij als een bijzonder geflacht onder den naam van Awmelanchier opgegeven. 
Daar wij de Geflachtskenmerken hier boven volgens LiNNmus opgegeven hebben, kunnen wij hier 
niet in de gefchillen treden , maar oordelen het gevoeglijk deze foort met LINNszus onder de 


Mispelen te tellen. 


Menigvuldige witte Bloemen verfieren dezen inboorling van draoge laagten ín het Noordelijk Amerika , 
tevens met de ontwikkeling der Bladen, die, jeugdig, digt met eene witte wol bekleed zijn. Het 
Gewas is een voornaam fieraad van voorjaarsbosquetten, hetwelk zelfs in het najaar door de menigte 


hoogroode half rijpe Vruchten, die allengs donker paars worden, nog vermeerderd wordt. 
De 


De Bloemen formeren Aan het bovenfte einde der voorjarige Scheuten rechtopftaande Bloemtrosfen (a). 


Elk rust op een bijzonder, van een afvallend Dekblaadje voorzien Bloemfteeltje, en ge Kelk heeft vijf 
fpitfe infnijdingen, vijf langwerpige ftompe Bloembladen , en vijftien tot twintig draadgewijze witach- 
tige Meelknopjes dragende Meeldraadjes zijn in den binnenften rand van den Kelk ingevoegd. De 
van boven vijfdelige, maar beneden geheele Stijl rust op een uit den Kelk eenigzins voor ftekend Vrucht. 
beginfel, het welk in de Maand Juny in eene rijpende hoogroode (4), daarna donkerpaarfche tienhok- 
kige Vrucht verandert, die in ieder hokje één ovaal langwerpig bruin Zaad bevat, hetwelk met de 
punt naar den Vruchtzetel gekeerd is (c). 

De ovaale, of hartvormig ovaal gefteelde Bladen flaan afwisfelend, zijnde getand, en, ten voller 
uitgegroeid, op beide vlakten glad en donkergroen (d). In den Herfst worden zij rood, vervolgens 
geel en vallen af. ed! 
„De Knoopen zijn langwerpig, met de punt naar den Tak gebogen (e), en mer zeven of agt on- 
gelijk groote, roodbruine „ op de binnenvlakte fijnhairige Schubben bezet. De dikker Bloeiknoopen ftaar 
aan de punt der zwakke Scheuten (f), aan de flerkeren van den laatften Zomer afwisfelend, en de 
Bladknoopen onder dezen. Eene roodbruine fchors met grijze vlakken bedekt de jonge Looten, ge= 
durende den Winter; die van het oude Hout is donkerer, zonder veel fcheuren. De tweede Bast 


Ímaakt en riekt naar Amandelen. 


… Het Zaad, ftraks na de rijpheid gezaaid, kiemt in het volgende Voorjaar, en de Heester draagt dik» 
wijls reeds in het derde jaar Bloemen. Zij drijft veele Wortelfpruiten, maar wordt niet hoog, daar die ; 
welken op de Crategus zijn geënt, van vijftien tot twintig voeten hoog worden. rs 

_ Het Hout is wit en taai ‚ en kan tot kleine gereedfchappen gebezigd worden. De menigvuldige Vruchs 
ten voeden het gevogelte, en deze Heester is voor Faifanderiën zeer nuttig, door het Zaad ligt voort te 


kweken en door haare Wortelfpruiten. ligt te vermenigvuldigen 


enn es 
RENE Arte RE 


ne 


tgeen Er a 


+ 


Cz nader CS 


4 
# 


SR 
e Hesel 
/ 


Dl 


a In | 


rs nej 


Ee, 1 


î 


1 


hal 
ERN 


Ar 


aoom . 


AC, 


AN are it 


Yv: 


Ab. 


x 


EPE erven 
. 


CEA SSI1Is--XH. oRrD. IV, 
AII* Clasfe. IW* Rans, 
« mt Mespilus Germanica. 
Gewoone Mlispelboom. 
Gemeine Mispel. 
Neffier cultivé. 
„Dutch Medlar. 
MESP rus GERMANICA, inermis foliis lanceolatis fubtus tomentafis, Poribus Jesftlibus foligariis. 
GEWOONE MISPELBOOM, die ongedoornd is > met. lancasgevijze van onderen wollige Bladen, de 


Bloemen enkel en ongefteeld. 


In het Zuidelijk Duitschland groeit deze Mispelfoort in het wild , en wordt in de Europifche Tuinen, 
zo wel als in Perfië, door aankweking verbeterd. De Boom is niet alleen door zijne grooter Bladen, Bloe- 
men en ‘Vruchten ‚ mraar ook: door deszelfs ongewapend eindigende Looten te onderfcheiden. ì 

De hier voorgeftelde dubbele foorten van Vruchten zijn niet alleen om haare grootte geächt, maar ook om 
dat zij geen Zaaden hebben (@ 4 ce), gelijk de.doorfnede (c) aanwijst. 

In de Maand Junij ziet men aan het einde der nieuw gefchoten Looten meest enkele fchoone witte Bloe- 
men (d).. Haare Bloembedekking, of Kelk, die naderhand in Vrucht verandert, heeft vijf infnijdingen, 
die langer zijn dan de witte, van boven gekartelde Bloembladen (e). Behalven deze Kelkinfnijdingen zijn 
aan den bafis derzelven, vier lancetsgewijze. van boven ftompe, van onder fcherpe, fpitsgetande Dekblaadjes 
geplaatst, waarvan twee zeer lang boven de Bloem en Kelk uitfteken (fff). De overigen zijn onvol- 
maakt en kleiner onder de Bloemdeelen verborgen , echter aan de Vrucht voortdurend (e.)- 

De Nagel der Bloembladen is zo wel als’ de agttien- of tweeëntwintigtallige priemvormige , met geele 
Meelknopjes gekroonde Meeldraadjes aan den binnenftén rand der Kelk ingevoegd ; de laatften omringen vijf 
van elkander afltaande ronde Merken, dragende draadvormige Stijlen. De kogelvormige met eene vleesch- 
achtige ftof befloten Vruchten zijn van boven vlak, en met naar binnen gebogen infnijdingen der Kelk 
voorzien Ch h.) Zij bevatten vijf onmiddelijk door het vleesch omvatte Zaadén, wier punten naar den 
Vruchtfteel gekeerd en in eene houtachtige gebulte Schil befloten zijn (#). Deze Vruchten worden in de 
Maand Otober rijp, en vallen gemeenlijk met de Bladen af. Men nuttigt dezelven , even als die van den 
tammen Sorbenboom (Sorbas Domestica) of den Piegiifthen basterd Lotus (Diospyros Virginiana), 

niet 


niet voor dat zij murw zijn, het zij rauw of gekonfijt. Zeer wrang zijnde, verminderen zij den loops 


doch onmatig gegeten, veroorzaken zij verftopping en ftuiptrekkingen. 


De jeugdige , met wol bedekte Bladen ftaan afwisfelende op korte fteelen, en hebben aan de Houttake- 


ken twee afvallende Dekblaadjes , gelijk ook fommige Bloemtakken. De rand der Bladen is van de punt: 


af twee derden der lengte of ook wel geheel getand (#) en van onderen gewold (5). 
De kleine , uit weinig fchubben beftaande Knoopen ftaan afwisfelend aan de drooge Takken (») , 


zijnde de Loof- en Bloemknoppen naauwelijks te onderfcheiden. De jongfte Takken zijn glanzig bruin , met 


eenige ronde, ongefteelde klieren bezet, en aan het boveneinde „ zo wel als in de nabijheid der Knoopen „ 


met eene‚wol overdekt. De fchors van ‘het oude Hout ís helder van kleur-en gefcheurd. Even ais, dat. 
„der Peerenboomen--ware het Hout ter beärbeiding gefchikt, bijaldien de Stammen dikker waren. za 
Het Zaad, kort na de rijpheid gezaaid, kiemt zelden vóór het derde jaar. Het best is de voortplanting 
door zoging op wild groeïjende Stammen , of op die der Haagappelboomen , maar minder duurzaam op 
_Pecren- of Kweeboomftammen. De hoogte hangt af van den Grond. Laage heesterachtige (tammen komen 


alleen i in een” droogen Grond voort, en fchoon derzelver Vruchten kleiner zijn,zij zijn des te (maeklijker 


e] 


yr 
As 


#/Â 27 . 


EK! 
Goorm . 


A 


CPPI PEEC A 
spel} 


Z 
M 


Us 


had , 0 


Nes 


rx 
Är eweogn es 


. zie - 7 en me Ws 
Er Nc nn eg menen. 


rade ek 


EER AAE T OAK SH AYE 


AI Clasfè. ye Rang. 
Mespilus Pumila, | 
Laage wrpdlsdem: 
Zwerg - Mispel. 
Alifier à feuilles de Poirier. 
- Dwarf Medlars 
MESPILUS PUMILA, inermis, foliis oblongo -ovatis crenatis , fubrus argentiis. Loprieres Cars 


= KAGE MISPELBOOM, die ongedoornd is, met langwerpig ovaale gekartelde Bladen, die van on= 


deren zilverachtig wit zijn. 


Met veel waarfchijnlijkheid zou men deze Heester voor eene varieteit van de MZespilus arburifolia of 
Virginifchen Miispelboom kunnen houden, bijaldien zij niet zulke aanmerklijk. onderfcheidende kenmerken. 
had , en men uit dien hoofde niet eenigermate gerechtigd fcheen om haar als eene bijzondere foort aan te mer- 
ken, ten minften zolang , tot men door herhaalde proefnemingen overtuigd ware dat de kenmerken aanhou- 
dend en altoos dezelfden waren. Deze proefnemingen zelf te doen had ik nog geen gelegenheid ‚maar niet te 
min fetroomt ik geenszins deze onzekerheid op te geven, en andere Tuinliefhebbers aan te moedigen om de- 
vereischte proefnemingen te doen. 

Bij de vroegere Kruidkundigen was deze Heester niet bekend; zij ís niet bij LINN&us en HouT- 
TUIN, zelfs niet bij wrirpeNow aangetekend. LAMARK, LODIGES , MARSHALL, 
F. SCHMIDT zijns voor zo verre mij bekend is, de éénigen die melding wan dit fchoone kruipende 
Heestertje maken, De vergelijking met de Mespilus arbutifolia zal de best befchrijvende opheldering geven. 

H& gewas groeit, even als het laatstgenoemde, in Virginië , kruipende, en wordt flechts eenige {pan- 
nen hoog. Hetzelve onderfcheidt zich vooreerst daardoor dat het veel laager is dan het andere; de Tuiltrce. 
fen der Bloemen zijn meer lang (a); de platjes der Bloembladen rusten op langer nagelen , en de Meelknop- 
pen zijn hoogrood. Aanmerklijker is de Kelk (4), die, even als de bruinroode en witte Vruchten EPE. 
met een fijn dons bekleed is, en dat het Zaad geen gebogen punt heeft (d>. 


De Bladen zijn van boven rondachtiger , van onder zilverachtig grijs , fcherp getand (e) en van die det 
voornoemde verfchillend. 

De Stammen en Takken hebben veelvuldige bruine ringen, zijn, van den grond oprijzende, bogtig 
(2), en door lange voortkruipende met veele Wortels voorziene vefelen (f) zeer aanmerklijk, Even 


door deze veelvuldige Wortelen, welker uitlopers g) met Bloemen verfierd zijn, wordt het gewas het 
best voortgekweekt, Hetzelve bemint een’ vochtigen verfchen grond en fchaduw , maar {choon onder de 
fchaduw niet ligt eenig gewas tierd, is dit Gewas des te voordeliger, vermits hetzelve zo doende tot de 
laagfte verdiepingen en tot omfingeling van blozijende voorjaarsgroepen kan gebezigd worden, 

De Takken en Knoppen zijn in den bladloozen ftaat volftrekt aan die der Mespilus arbutifolia gelijke 
vormig, zijnde derzelver jarige Schors ligtbruin (4) en die der anderen grijsachtig. 


° ° Ô 
Kn ee Se meten Bi ot Vm, Vr rie nen hen len des man Gereden Boetes Mima en \ N on 


ee eld, N hee « nn - me em mm an ern 


1 
edn neee en gi iermekdh pin dn hund 
et 
bin. “ = - 
ES « « 
he El ES w… 
Pee ' 
hat Se B Ad ag — 
e, 
ie ie at 
en wi va ef be gia ie eL 
Ee eed we nd ind ae _ ind 
Je we er WOE &. 


p ie 52 ee, 
é Hespe Cats er ent. 


à 1 
Jiaa ge Masvelbaam. 
Á 


CCAKII. 07 


en VE 4 KE 0 Â-m - Wt 
AI CJasft, Vie Rang. 
Mespilus Chamae - mespilus. 
Aipifche Mispelboom. 
Berg - Mispelffrauch. 
® | Alifier Nain. 


Bastard Quinces 
 MESPIDUS CHAMAE-MESPILUS, inermis; foliis ovalibus- acute ferratis glabris, foribus corymbofò 


2 capitatis. 


ALPISCHE MISPELBOOM, die ongedoornd is, met ovaale fpissgetande gladde Bladen , en trosachtige 


Bloemhoofdjes. 


De Natuur heeft dé Alpen van het- gematigd Europa tot eene groeiglaats beftemd van deze twee à* 
drie voeten hooge Heester. Derzelver donkergroene , glanzige vaste Bladen,en roozenroode fchermtrosfen; 
die de eindtakken van het voorgaande jaar verfieren, geven haar eene plaats onder de bloeijende Heesters, 
welken het oog des wandelaars, wanneer zij hoogere bloeijende bosquetten omfingelen, of nabij wandel 
wegen geplaatst zijn „zoo. wel: in. het voorjaar. door de. Bloemen, als in het najaar door: de Vruchten; 
ftrelen. 

De afwisfelend ftâande Bladen hebben korte Bladftêelen, die längwerpig ovaal, fcherp getand, ens 
volkomen uitgegroeid, op de beiden vlakten glad zijn (a). Aan de Houttakken ziet men witte afvallen=- 
de Stippeltjes ‚ en fomwijlen kliertjes, De Bloemen zijn in gedraaide Schermtrosfen vergaêrd, elk op 
een bijzonder Bloemfteeltje, hetwelk door een afvallend rood lovertje onderfteund is (5). De met het: 
Vruchtbeginfel famengegroeide Kelk heeft vijf infnijdingen, en is met eene fijne wol bedekt. De vijf- 
Bloembladen zijn ovaal, openen zich niet ten vollen, en vallen ligt af; zij omvatten veertien tot twin-- 
tig aan den rand des Kelks ingevoegde Meeldraden , die rondachtige Meelknopjes dragen. Één tot drie. 
meest twee korte fliflen, met ftompe Merken, rusten op het beflóten Vruchtbeginfel „en-zija bij hunne: 


invoeging met eene witte wol overtogens. 
Dé: 


De fchoone roode Vruchten, die in het Najaar onze Tuinen zo verruklijk verfieren (e), rijpen in haar 
vaderland in September, maar in onze Tuinen eene Maand vroeger; zij zijn vijfkantig, en, ten vollen 
rijp, geelroodkleurig, zij bevatten ín een zoetachtig geel vleesch flechts twee lederachtige vakken , die, 
door een middenrif van elkander gefcheiden, ieder een glad, bruin, met de kromme punt naar den 
Vruchtfteel gekeerd Zaad bevatten (d), waar van echter zelden meer dan één rijp wordt. Dit Zaad, 


wanneer hetzelve in den Herfst gezaaid wordt, kiemt in het volgend Voorjaar. Op zodanig eene wijze 


geplant, blijft de Heester, gelijk op de Alpen, flechts eene laage Sruik, doch bij de kunstige woortplan- 


ting door zoging op Haagappelboomen wordt zij vier à vijf voeten hoog. 

Gedurende den Winter zijn de jongfte Takken met de Bloeiknoppen aan hun einde (©) en de zijde- 
lingfche Bladknoppen (f) met een grijs gevlakte fchors bedekt (@), die aan het oude Hout kleurig wordt. 
De Blad- en Blogiknoppen zijn ovaalpuntig met geelgroene fchubben. Men moet in het oog honden dat 
deze Alpifche Mispelboom altijd eene befchaduwde plaats vereischt. 


datalink As ee 


ál 


den grond worden gelegd, ter voortteling dienen, en geven Plantjes, die echter in de eerfte twee jaaren 


flechts langzaam groeijen. 


De Bladen hebben korte Steelen, hun Rand is effen , maar gewenkbraauwd; de bovenvlakte is donker- 
groen (e), doch de benedenvlakte, gelijk de Blad- en Bloemfteelen , de jonge Takken, Knoppen en 
Vruchten, met eene Wol bezet (f). In de nabijheid der Bloemen zijn dezelven klein en rond, maar aan 
de Houttakken groot en eirond; in den Herfst worden zij {choon rood , en vallen eerst laat af. 

In den bladloozen ftaat zijn de jonge Takken met eene bruine, met dunne Wol overrrokken Schors (£) 
bedekt, welke aan de ouder Takken minder gewold, grijsgevlakt (%) en aan het oude Hout fcheurig 
wordt (#£). De fchubben der Knoppen zijn bruin, en ftaan aan de grootere met Wol bekleede Bloeiknop= 
pen uitgebreid (#). Á 

De voortkweking kan, bebalven door het Zaad, ook door Zoging, Afleggers en Stekken verricht wor- 
den. Liefhebbers die treffende verfcheidenheden in hunne aanlage beminnen, kunnen deze Heester in een 
fchoon Boomtje herfcheppen, wanneer zij derzelver jonge Takken op 5 a 7 voeten hooge Stammen van 
Haagappelboomen of Doorus (Crategus) laten zogen, het zij nevens de natuurlijke Bloeitakken of enkel. : 

Nog wordt eene andere foort in ra: en voornamelijk omftrecks Weenen wild groeijende opgegeven, 
welke dezen ruigbladige Mispelboom zeer nabij komt, maar hooger van groei en grooter van Bladen is, 


en fchermvormige Bloemen draagt. Naar alle waarfchijnlijkheid zal dit de Mespilus orientalis van 
AMMAN zijn, 


/ oer 
JMH. ord. IV. 1d 


d 
É d Pd Kd 
: Hes hetis ( etcnecastér . 
iP 
Ruig;bladige Mispelboom. 
> 0 ij 3 
B 


ete en MAC "MEE re Aer schinnen tn EL co ai Mien tate Arke rr ted Ai ar iid Asi ha nd masih Ee rt RE nt Arie de AK: 


CBA Bobet ak Al 0 RD Me 
XIF: Clasft, Ve Rang. 
Mespilus Pyracantha. 
Grdsormde Mispelboom. 
Zmmer - grune Mispel’ 
Buisfon ardent: 
Pyracantha, or Ever- green Thorns 
MESPILUS PYRACANTHA, fpinofa , foliis lanceolato- ovatis crenatis, calycibus fructus obtufis. 


GEDOORNDE MISPELBOOM, die gedoornd is, met lancetswijze eivormige gekartelde Bladen en 
Pompe Vruchtkelken. 


Hoe mistder het getal der in den barren Winter groenende Gewasfen is-, hoe aangenaamer en ver- 
ruklijker het oog geftreeld wordt, wanneer hetzelve onder de met fneeuw bedekte Gewasfen groene en- 
“andere kleuren zien uitfteken en den treurigen Winter verlevendigen. Onder de weinige Gewasfen, 
welken de weldadige Natuur ons ten- dien einde aanbiedt, is- onze: gedoornde Mispelboom een der 
uitmuntendften, omdat hij niet alleen met zijne fchoone hoogroode Vruchten, maar ook, eenigzins in de- 
fehaduwe fraande , door zijne glanfend groene Bladen, even als de Palm en Hulst, bij het ééntonig wit 
der fneeuw in de bevrozen Natuur verrasfend affteekt. Dat zulk een Gewas, offchoon in de Bosfchen- 
van het Zuidelijk Europa, omftreeks den Olympus en den Caucafys wild groeijende , eene plaats in onze 
Tuinen verdient, zal niemant betwisten, die deszelfs overrijke Bloeifems in de maand Junij en deszelfs-. 
Vruchten onder het fomber en afvallend groen zijner medebroederen heeft waargenomen 

De Bloemen ontvouwen zich in de maand Jùnij aan de einden der korte Bloeifemtakken in zulk eene- 


groote menigte, dat zij dikwijls de geheele Heester bedekken. Zij ftaan in ovaalbloemige fchermtrosfen” 


vergaêrd, elk op een bijzonder fteeltje, dat aan den bafis met een dekblaadje bezet is (a a). De Bloem- 


bedekking of Kelk heeft ‘vijf korte uitgebreide tanden, en op het bovenfte gedeelte zijn de Bloembladen en- 
go of 24 geele Meelknopjes dragende Meeldraaden ingevoegd. Vijf korte ftomp gemerkte ftijlen zijn» 


Ste. 


aan de" binnenzijde met het “Zaad veréénigd. ‘De wermillioenroode Vruchten (5. 5) worden in ‘de 
maand September rijp, en bevatten in eene meelachtige zelfftandigheid vijf ovaalrond hoekige hard. 
Gchiïlige Zaaden (c), die van binnenin den Kelk uitfteken en ter voortplanting zeer gefchikt zijn, zo 
zij voorts in den Herfst gezaaid worden. 

De Takken zijn zwak en buigzaam, en veèreifchen onderfteuning, zo zij niet aan paalen gehecht 
worden. De jongfte looten eindigen in eeh’ ftekel, die in het volgende jaar, wanneer de aan dezelve 
ftaande Knop zich tot een takje ontwikkeld heeft, zich voordoet als aan deszelfs zijde voortgekomen 
te zijn (dd). De Bladen ftaan overhoeks op korte Bladfteelen, zijnde aan den rand fijn gekarteld Ce), 
‚maar welig groeijende getand ({), jong zagthairig, meer uitgegroeid digt en flerk gebaard, Zij vallen 
in den Winter niet af, maar memen later en bij felle vorst eene. zwartbruinachtige glanzende kleur aan. 

De voortplanting gefchied door het Zaad „ hetwelk gemakliijjk kiemt. Jonge in de aarde- gebogen 
Takken, geven in het volgende jaar plantbaare Stammetjes; ook wortelen de ftekken zeer gaarne op 
eene vochtige ftandplaats in de fchaduwe. «Het Hoût is wit „ maar in vergelijking met andere foorten 
we: Het gevogelte, en vooral de Musfchen , zoeken de Vruchten flechts in den hoogften nood, 


„het geen deze Heester, bij toenemende vorst in winteftuinen al haar fiecraad doet behouden, 


® 
CG XM. ord. V. 


Lyra cantha 


C 


Misp elb eom . 


de 


hep an 
Gedoorn 


Ke 


CEA AS BE eN. -0o rum TV: 4 
AI[% chi e. Be Rang. | 


_Spirsea. 
Spirea. 
Spierftaude. | Ë 

_Spirea. 
Spirea. 

De naam Spirea, dit Heestergeflacht toegekend, is, volgends de meening van de meeste Kruidkundigen, 
van het Grieksch afkomftig; TmroPnrasTus heeft denzelven alzoo gebruikt, en zelfs wordt dit gewas , 
Äoor PLINIUS, Spireon genoemd: men kan geen’ anderen grond voor deeze benaaming opgeeven, dan 
de buigzaamheid der, toen ten tijde, nog maar alleen bekende foorten, welken zig, naar welgevallen „ laaten 
buigen en wenden. 

De foorten van geheel het geflacht zijn of Feester- of Kruid-achtige planten; derzelver bladen zijn enkcl- 
of drie-vouwig; de ftoppeltjens zijn aan de bladfteelen aangegroeid; zij zijn fomtijds zeer kleen, of ont- 
breeken geheel; de bloemen komen uit de oxelen der takken voord, meestal uit het uiterfte einde derzelven, 
Zijnde vergaderd in fchermen, pluimen of trosfen; doch zeldzaam in bundelen. 

De geflachtskentekenen van den Spirea zijn de volgenden: de kelk &énbladig, vijffpleetig , van onderen 
vlak , met voordduurende fpitfe lappen ; de bloemkrans beftaat uit vijf langwerpig afgeronde, en den kelk 
ingevoegde, bloembladen; twintig en meer draadvormige helmdraaden, welken korter dan de bloemkrans 


zijn, zitten op den kelk vast; als zijnde het hoofdkenmerk van de rade Clasfe van LINNsEUS , heb- 


bende ten halven ronde meelknopjens. 


Kad 


Het vruchtbeginfel is drie-, wier-, meestal vijf-, en ook nog meerder-vouwig: naar het getal der 
wvruchtbeginfelen bepaalen zig de draadvormige ftijlen, die zoo lang zijn als de meeldraaden, en gelhioofde 
merken hebben: de vruchten zijn langwerpige, toegepunte, famengedrukte, tweekleppige kapfelen, die 
eenige kleene zaden bevatten, welken toegepunt, en aan de binnennaaden der kapfelen bevestigd zijn: het 
getal der zaaden evenaar: dat der vruchtbeginfelen. 

De onderfcheidene foorten van de Spirea groejen in verfchillende gewesten; die alleen, welken wij voor- 
aeemens zijn in dit Werk aftebeelden, wasfen deels in het noordwestlijk gedeelte van Azia , en deels in 
Noord-America ‚welke beide werelddeelen , gemeenfchaplijk , verfcheidene Plantgewasfen voordbrengen : anderen 
zijn uit de zuidwestlijke gedeelten van Zurgpa, tot tuinfieraaden, in onze plantfoenen aangenomen :- alle 
deen 


deezen volgen elkander zoodanig in bloeitijd op, dat men „ van de maand April af, tot September toe, tel- 
kens bloejende Spirea’f heeft; iets, indedaad „ hetwelk nn den Beminnaaren van fraaje Tuinen ten flerke 
ften aanbeveelt, ter verfieringe van de bosquetten, zoo in Voorjaars- als Zomer- partijen, 

De Spirza heeft geenen reuk, en is ook ongefchikt tot houtplantingen. 

Dewijl niet alle de foorten van dit gewas volkomen en rijp zaad voordbrengen , moeten zij door ftekken „ 
afleggers, of wortelfpruiten voordgekweekt worden, en dit wordt niet alleenlijk. vrij zeker, maar ook vrij 


kde | Ween ade and en EE ns hd 


eironde Zaaden (f), die bij ons ten vollen rijp worden, 


ee NR nn IV. 


AL Clasfe, IW“ Rang. 
Eerfte Afdeling, of Heesterachtigen. 
Spirsea Chameedrifolia, 
Gamanderlynbladige Spirea. 
é Die Sibirifthe oder mss pierflaude, 
Spirde de Sibérie. 
Siberian Spirea. 
SPIRZA CHAMZDRIFOLIAs folijs obovatis apice incifò-dentatis, corymbis pedunculatis, 


"GAMANDERLYNBLADIGE SPIREA, met eironde diepe zaagsgewijze ingefneden Bladen, en 
gefteelde Kroontjes, 


Taurië, in Siberië, is de natuurlijke groeiplaats van deze Heester , alwaar zij overvloedig in de wouden 
en bosfchen in het wild groeit; ook vindt men dezelve in ftreeken van ongaryë, en de Tuinkunst 
heeft haar in onze Plantfoenen eene plaats vergund, zo wel wegens het bevallig groen der Bladen , als om 
de menigte van witte Bloemen, waarmede deze bloeijende Heester bedekt is. , 

Deze Heester wordt van vier tot zes voeten hoog, en draagt aan het einde der jonge fcheuten van het 
zelfde jaar digt getropte bijna fcherm- echter meer bloemtu'lachtige Bloeitrosfen (4.) 

De Bloemen hebben een’ zwakken reuk, en worden ieuer van een bijzonder Bloemfteeltje gedragen, het 
welk vóór de ontwikkeling der Bloemen bijna in het midden een Dekblaadje heeft, dat, naderhand afval- 
fende, door het nabliijvend lidteken den fteel bijna knievormig daarftelt (4). De Kelk of Bloembedekking 
is teruggebogen (c), en de fneeuwwitte, bijna ronde Bloemblaadjes zijn uitgebreid (d.) Tien kleine, uitge 
holde geele Schubben, en veele witte Meeldraaden met geele Meelknopjes zijn op den rand van den Kelk 


ingevoegd, en vijf Vruchtbeginfels met derzelver Stijlen, die een’ gefleufden kogel verbeelden, groeïjen tot 


kleine, bijna ovaale gladde Kapfelen, met hunne punt omhoog flekende en )s en bevatten de zo veele 


De 


De Bladen, die aan veele veranderingen onderhevig zijn, zijn nu flechts ovaal, dan omgekeerd eivormig 5 
zij (taan afwisfelende op korte fteelen, welker infnijdingen echter flechts het bovenfte gedeelte van het 
blad bezetten (gg) zijnde aanvanglijk glad, van onderen fijnhairig. Wil men hunne gedaante, grootte 
en zaagtanden naauwkeurig naarfporen, dan is dit aan de bloemdragende takken het duidelijkst waar 
te nemen. 

De jonge Takken zijn hoekig, met eene grijze Schors bedekt, welke zich echter in den Winter af. 
fchilt (2), als wanneer de takken rond en roodbruin worden. 

Deze Spirea, als zij in enkele groepen of op Grasheuveltjes geplant wordt, levert, gedurende eenige- 
dagen in de maand Junij een zeer aangenaam afwisfelend gezigt op door de menigte van witte bloemen, 


als wanneer deze niet zeer hooge Heester zich als met fneeuw- bedekt voordoet. 


CT Erik TE 25 XIL ek sf 
AHS Clas, IP Kang 
Bist Eerfte Afdeling, of Heesterachtigen, 
Spirzea Crena. 


Gekartelde Spirea. 
Die fpanifthe Spierftaude. 
Spirde crenelde, 


The white Spanish Spirea. 


SPIRZA CRENATA , foliis obovatis acutis apice dentatis trinerviis : corymbis confertis pedunculatis. 


GEKARTELDE SPIREA, met langwerpige aan de punt gekartelde Bladen en zijdelingfche 
Bloemfteeltjes. 


De groeiplaats van deze Spireafoort wordt opgegeven in Siberië en Hongaryë. Ondertusfchen heeft 
BAELIER eene geliijkfoortige in Spanje ontdekt; evenwel fchijnt ‘er eenig verfchil tusfchen beide te 
zijn, het welk ten minften eenige onzekerheid baart; dat zij intusfchen zeer veel overéénkomst heeft met 
de St, Janskruidbladige is niet te ontkennen. 

De Bloemen verfchijnen bijna aan de geheele lengte der Voorjarige Scheuten, op ongefteelde fchermen 
vergaêrd, die door eenige Bladen zijn verzeld, fpruitende uit de afwisfelend ftaande knoopen (a). 
leder Bloemfteel draagt flechts eene enkele Bloem, welke kleine, in vergelijking met de overige foorten , 
fmalle, aan de punt gekartelde Bloembladen heeft, welker zijden elkander niet aanraken, en tusfchen: 
welken de kelktanden omhoog ftaan. De Meeldraaden zijn in den Kelk ingevoegd, en met de Bloembladen 
van gelijke lengte. De Zaadkapfelen, welken het kleine groene Vruchtbeginfel omvangen, ftaan omhoog, 
zijn langwerpig en bevatten kleine ovaal langwerpige Zaaden (4), die echter bij ons niet geheel rijp 
worden. | 

De Bladen ftaan afwisfelend aan de fterker Scheuten; zij zijn langwerpig, ongetand, of aan de punt 
één. (c) of drievouwdig (d) gekarteld , aan de zijde geheel tegen den Bafis fmal, bijna ongefteeld, op 
| de 


de beïde vlakten glad, en met drie bijna gelijk lopende Ribben voorzien; die welken aan de zwakker 
| fcheuten voortkomen, formeren een’ afwisfelend ftaande bundel van vier tot zeven fmalle aan de punt 
naauwlijks gekartelde Bladen (e.) 
Gedurende den Winter is de Schors der andere Takken bruin (f); die der jonge grijs (g), welken 
zich affchillende den Tak bloedrood doet voorkomen (%). Van alle foorten heeft deze de naauwfte 
Mergpijp ; zij bloeit het vroegst van allen, en is zelfs nog eenigermate zeldzaam. 
In Voorjaarspartijen dient zij met de St. Janskruidbladige om kleine groepen te formeren, welken de 
veelvuldige boogvormige uitgebreide en in de lengte met bloemen bedekte fijne Takken een fchilderach- 
tig aanzien geven. De Heester bemint eene eenigzins fchaduwachtige ftandplaats, wordt van drie tot 


vijf voeten hoog, en beflaat, vrijftaande, een’ omtrek van vier of vijf voeten, 


hera Orenata > 
Gekartelde Spirea Ô 


CLE EE Ne On ke DW. 
AIT Clasfe. IV Rang. 
Eerfte Afdeling, of Heesterachtigen, 
Spiraea Hypericifolia. 
St. Yanskruidbladige Spirea. 
Die Fohannis- Kraurblätsrige Spierflaude. 
Spirde à feuilles de Millepertuis. 
Hipericum leaved Spirea, 
SPIRZEA HYPERICIFOLIAs foliis obovatis integerrimis, umbellis fesfslibus. 


ST. JANSKRUIDBLADIGE S&PIREA, mét flomp eironde effenrandige Bladen en ongefteelde 


kroontjes. 


Deze St, Janskruidbladige Spirea is uit Canada afkomttig, en thans eene verfierende afwisfeling in bijva 


alle Europifche Tuinen, alzo zij ons klimaat niet alleen bijzonder wel verdraagt, ook in den voorgrond en 


tot omfingeling van Bosquetten, benevens andere Heesters, zo wel als tusfchen Bloempartijen, bij uitftek 
gefchikt is. Haar vroege en eenigzins aanhoudende Ploeitijd gerechtigt haar niet flechts, maar zelfs de 
geheele gefteldheid der Heester vereischt eene tot afwisfeling gefchikte ftandplaats, Zij bereikt eene hoogte 
van vier voeten, en de zich uitbreidende omtrek heeft dezelfde maat. 

De Bloeitijd is gemeenlijk het midden der maand Mai. De fchoone witte groote Bloemen, met omge= 
keerd, ovaale Bloembladen zijn niet te rug gebogen, en worden door op dezelve uitgebreide Meeldraaden 
en geele Meelknoppen niet alleen, maar ook door de hooger geele Merken op den grond der Bloemen aan- 
merklijk verfierd, In fchermen vergaêrd zijn zij langs de eene wijde van het boveneinde der Steng (4) 
naast elkander geplaatst, en hebben dus een zo wel fraai als ongewoon aanzien. De Bloemen, ieder 
op een” bijzonderen langen Bloemfteel zittende, komen voort uit gefchubde enkcl {taande Bloemknoppen, en 


deze Bloemfchermen zijn van onderen met Kleine Blaadjes omvangen, 
De 


RTT EENN 


he dart achte 


meenlijk zonder Zaad te geven; doch het gemis van dit voorttelingsmiddel wordt door de veele Uitdagen 


FS _ 


‘ 5 D 


rijklijk vergoed. omen A en | | 
De omgekeerde eironde Bladen ftaan elden zi} en lopen in cen” ftecl uit (c) » zijnde aan de benedentake 


ken groot en doorzigtig, aan het “boveneinde op uitftekende ” Takjes gegaûrd, kleine, bijna langwerpig en. 
veelvuldig (d). Somtijds fchieten tusfchen deze nog Bloemfchermen of enkele Bloemtjes op (e). | 


De voortkweking door het Zaad bij ons onmogelijk zijnde, wordt dezelve door de menigvuldige uit de 


Worteler opfchietende jonge Stammetjes vervangen, welken nogthans fomwijlen merklijk verfchillen, en 
waarvan de rte rd Ee n Belchrijvig eene d eene der  voornaamfte  verfcheidenheden opgeeft 


de Binnenfchors goudgee En “Gedurende 
ce Afbeelding op de volgende Plaat. 


an 


iis herl 


Me Lr 


LEM. ora, AV. 


/ Ei Mrs Á 

.  . . 
, PE dr Ú „Iro mr artnr et 
e__” SELTVEA ELECT ECE EL . 


5 RG sl 
Stans Aruid-biadwe Apen. 
& ik: 


Cr 4 Sos s AR O R HK IV 
NIF: Cas. WV Rang. 

Eerfte Afdeling , of Heesterachtigen. 
_Spiraca Hypericifolia, varjeras. 

St. Yanskruidbladige Spirea , verfcheidenheid. 

Die Fohannis- Kraut-blättrige Spierftaude, varictit. 
Spirde à feuilles de Wlillepertuis , varicté. 
Hypericum leaved Spirea , variety. 


SPIRZA HYPERICIFOLIA, varietas , foliis obovatis „ fuperne crenatis , umbellis fesfilibus fparfis. 


ST. JANSKRUIDBLADIGE SPIREA verfcheidenheid, met omgekeerd ovaale van Dovengekartelde 
Bladen en vastzittende verfpreide Bloemfthermen. 


Het is den Kruidkundigen , en zelfs den enkelen Bloemkenner genoegzaam bekend dat Bloemzaaden , van 
de eene of andere foort uitgefpreid zijnde, fomtijds veele van de Moederplant zeer verfchillende foorten 
voortbrengen: van daar, bij voorbeeld , de menigvuldige afwisfelingen bij de Tulpen , Hyacinthen , Auricu- 
Mss Angelieren, e‚ Z. v. zonder dat echter derzelver Zaad dezelfde verfcheidenheid weder voortbrengt , 
maar telkens de Moederplant weder nadert. Zodanige verfcheidenheden hebben wij ‘er reeds eenigen in dít werk 
tot afwisfeling opgegeven. Het gebeurt ook wel dat door Stekken zich verfcheidenheden voordoen, doch 
zeldzaam dat uit den Moederftam of wortelen zich ten zelfden tijde verfcheidenheden opdoen, gelijk zulks 


bij de'Spirea hypericifolìa plaats heeft, en waarvan wij hier eene van de meest ftandvastig blijvenden tot 


voorbeeld voorftellen. 
Deze Heester althans fchiet uit de Wortelen als Spruiten op ; van dezelven afgenomen en verplant zijnde, 


heeft zij de volgende gedaante: À 


et aren the DEE AE 
ed nd 


De Bloemen en Bloeitijd zijn met de Moeskerplant gelijkvormig en gelijktijdig; maar de Cchermen der eerfte 
gegaêrd, maar afwisfelende om denzelven 


zijn niet als die der voornoemde langs de eene zijde van den fteng g 
verfpreid (aa), doch eveneens aan het einde der Bloeitakken van boven met eenige Bladen beperkt, en 


met kleinere effenrandige Blaadjes omvangen. 
De Vruchtknoppen en Zaaden zijn ten vollen overéénftemmende. 
Meer aanmerklijks is ’er in de Bladen ; offchoon omgekeerd eirond, zijn dezelven van boven aanmerklijk 
gekarteld (4) , en behouden aanhoudend dezelfde gedaante. 
Gedurende den Winter is de drooge fteng met de Moederplant gelijk vormig; en ik bedoel flechts de wegens 


gebrek aan ruimte op deze plaat geplaatfte afbeelding , namelijk de kleine naauwlijks merkbaare Bloeiknop- 


pen (£), de grijze zich affchillende Bovenfchors (d) „en de goudgecele tweede Schors, 


‚ 
, 
: yr IT. 
CU AAE. CPU . . 


ale Muthert etta Varietas. 
rr Á ts 


tin He Ba chien sn ' 0 RR oe 

eh Lis: rt ei re Sane . Ietttà 

Za Para er ers Th sPEIAA Erde /C/ JE LEE 
Ke Ë : 


hennen: nonsmmnnt 


ae aen ae nrd ed a htm a id raken te le dd ov “Skant iS St ii etek vanochtend Kk dk 5 


Dr nein a ia 


CLASssISsS XII o kr D. IV, 
XIFe Clasft. I* Rang. 
Eerfte Afdeeling, of Heesterfoorten. 
_Spirzea Leevigata. 
Gladbladige Spirea. 
Die glatblättrige Spierftaude. 
Spirea à feuilles glisfantes. 
Smooth -leawd Spiraa. ah 
SPIRZA LEVIGATAs foliis lanceolatis “integerrimis fesfilibus , racemis compofitis. 


GLADBLADIGE SPIRZA5 met lancetvormige , effenrandige , ongefteelde bladen, en famengeftelde trosfen. 


De Heer PaLLAS noemt, in zijne Flor. rosf., dit gewas, Spirea altaica, om dat hij hetzelve in 
% wilde groejende, heeft gevonden, in dorre waleien, aan den voet van de Aktaifthe fneeuwgebergten; 
maar voornaamlijk omftreeks de Rivieren Bejelajaen Tigerik: ook befchouwt de Heer LAXMAN, (Nov. 
„Act. Petrop.) hetzelve als eene Siberifche plant. 

Deeze Spirea fchiet veele rechte fcheuten uit, ieder ter lengte van twee tot drie voeten, en welken aan 
het bovenfte einde bijna kruidachtig zijn: in de maand Mei geeven deeze takken rechtopftaande bloem- 
trosfen , welken , opklimmende, aan den hoofdfteng eene pluim voorftellen. 

De bloemen zelven zijn voorzien van eene uitgebreide , fcherp ingefnedene, bloembedekking of kelk , en 
van vijf eironde witte bloembladen (5) : de bloemfteelen zijn langer dan de bloem, en de trosfteelen worden 
door lovertjens onderfteund: dertig hairvormige witte meeldraaden fteeken boven de bloembladen uit , en 
hebben ovaale, geele meelknoppen: vier of vijf draadvormige flijlen ftaan op even zoo veele vruchtbe- 
ginfels, en deezen groejen tot een gelijk getal van rondachtige kapfelen (c), ieder van welken vier lang- 
werpige draaden (d) bevat. 

De vruchten worden in Augustus rijp; tusfchen dezelven ziet men alsdan nog enkelde bloemtrosfen , 
uit de weinige zijdtakken , aan derzelver fnelgroejende looten , voordkomen. 

De bladen ftaan aan de jonge looten overhoeks; maar aan de andere takken van vijf tot negen in ge- 
tal, in bundelen , verzameld: te vlakte is zeer glad, fchoon lichtgroen, ftomp toeloopende, en in ’% 
midden in eene, fpitfe punt eindigende (e); zij zijn Jancetswijs, geheel, en vastzittende. 

De 


De fchors der eenjaarige takken is, in den bladertoozen ftaat, blaauwachtig groen, en fchilt, in den naa 
winter, van ’t hout af (f). 

De fchors van den fteng is licht rood-bruin van kleur, met fchoone witte ftreepen, 

Deeze Heester is zeer wel beftand tegen ons climaat en de koude van onze winters; doch men moet: 
ze vooral in geen’ al te vochtigen grond plaatfen: hij laat zig zoowel door afleggers:, als door het zaad. 
voordplanten. hac | | 

De bloeitijd van de Spirea is het voorjaar; zijnde dezelve, wegens zijne fchoone, gladde, groenc bláe 
den, als wegens zijne ongemeen fraai famengeftelde bloempluim, geen onaangenaam fieraad , ter fchakeeringe 
van hooger gekleurde bloemen, zoowel in laage Zomer-bosquetten, als in de omtuiningen van hoogere: 
Basfchaadjen, of op den voorgrond van de zoodanigen , waar men, trapswijze van laagbloejende Heesters he 
vot. hooger bloejenden opklimt, en, 


7 Pd st 
Abtraa …Latigala 
Pea 


€ 
KR Oe 1 nes 
binaadree PIree a 
5 4 Â 


€ KAS B Are: „Alk 0 RCA TE 
KII® Clasfe, PP Rang. 
Eerfte Afdeling, of Heesterachtigen, 
Spirsea Media. 
Middelbaare Spirea. 
Die mittelbare Spierftaude, 


8 
SPIRZA MEDIA, foliis ovato = Janceolatis alternis , fuperioribus apice @gqualiter „inferioribus inegualiter 


Jerratis , floribus umbellato -racemofis lateralibus. 


MIDDELBAARE SPIRMA, met ovaal langwerpige of overhoekfche aan de bovenfte punt gelijk, 


beneden ongelijk zaagtandige Bladen, de fchermvormige Bloemtrosjes zijdelings voortkomende. 


Deze bijzondere foort van het geflacht Spirea fchijnt het oog der Rangfchikkers, ontglipt te zijn, 
want men vindt dezelve niet aangetekend. | Het gon dus gewaagd fchijnen dat men haar hier afzone 
derlijk doet voorkomen , bijaldien niet haare onveranderlijke en bijzonder uitftekende kenmerken, gelijk 
mede het gevoelen van den Heer r. SCHMIDT; die haar het eerst als zodanig opgeeft, zulks ten 
_ vollen billijkte. De foortlijke benaming van de voornoemde Kruidkenner heb ik niet willen veranderen 3 
maar bedoeld de kenmerken, naar het mij best voorkwam, op te geven, en laat de zekerer bepaling 
aan het oordeel van den bevoegden Kenner ter verbetering over. 

GMELIN heeft deze Heester het eerst in Siberië aan de Rivier Artis gevonden, en zij fchijnt 
dezelfde te zijn, welke AMMON Spirea foliis variis hirfutis noemt. 

Deze Heester komt “het meest de Gamanderlijnbladige nabij; evenwel zijn de volgende kenmerken te 
opmerklijk om haar niet te kunnen onderfcheiden. De Bloemen zijn zonder reuk; op de Takken van 
hetzelfde jaar voortkomende , formeren zij bijna fchermvormige Bloemtrosfen (a); maar zo dezelven aan 
de zijden der Takken van den voorgaande Zomer voortkomen, zijn zi losfer , min of meer langwer= 
pige nederhangende eenvouwdige Trosfen , waaraan de Bloemen doorgaans grooter zijn dan de eerstge- 
melden (5). leder Bloem heeft aan haar eigen Bloemfteel nabij den Kelk een bijzonder blikje. De 

| 4 Kelk 


Kelk, de Bloembladen, de Meeldraaden, mitsgaders de voor dezelven ftaande Schubjes komen met de 
Gamanderlijnbladige ten vollen overéén, doch haare vijf vruchtbeginfelen zijn hairig en de Stijl uitgebreid; 
zij groeïjen tot ovaal hairige kapfelen, met van één ftaande naar buiten gerichte punten (c 5). leder 
Kapfel bevat vier tot zeven langwerpige aan beide &inden toegepunte bruine Zaaden (d d). 

De jonge Takken, die bij de Gamanderlijnbladige Spirea hoekig zijn, zijn bij deze rond en met 
eironde, lancetvormige, bijna ongefteelde overhoekfche Bladen bezet (e), zijnde die der Bloemtakken 
klein, fijn getand, en, zeer jeugdig, aan den rand fijn behaird (f), terwijl die, welken aan takkén. 
ftaan die eerst in het volgende jaar Bloemen dragen, niet alleen grooter zijn, maar ook aan den omtrek 
der punt ongelijk zaagtandig zijn ingefneden, en’, jong, op beide vlakten met fijne hairen. bedekt zijn. 

In de eerfte dagen van Junij worden de Takken bijna twee voeten Îang, met Bloemen geheel overdekt, 
die aan de nederhangende Takken omhoog ftaan , en op deze wijze het aanzien hebben als of zij van ter 
zijde waren opgefchoten. 

De Knoppen aan den droogen Tak zijn klein (2), en, even als de Schors der jonger Takken, die 
veel van de vorst lijden, bijna roestkleurig. 

‚ Dikwijls wordt deze Heester, met de door THUNBERG in Yapan ontdekte en Spirea incija ge 
waamde verwisfeld , doch ten onrechte, daar die ons klimaat niet eens doorftaat. 


hd 


CCZ. or. V. 


p 


4 $ EREN 
À, 


Mn Lats 
gam) 


dai: 
Spireea . 


Pd 


Meraa é 
Middelbaare 


à 


Cr dB RED SE KT NG 
AIJ* Clasfe. V# Rang. 

Eerfte Afdeling, of Heesterachtigen. 

| Spirzea Opulifolia 
Gelderfche-Roosbladige Spirea. 
Die fchneebaliblättrige Spierftaude. 
spirde à feuilles d'Obier , ou bois à fept écorces. 
Virginian Gilder-rofe. 

SPIRMA OPULIFOLIA, folijs ovatis trilobis corymbis pedunculatis. 

GELDERSCHE-ROOSBLADIGE SPIREA, met gekwabde getande Bladen en Tuiltjes aan het einde 

| der Takken 

Onder de menigvuldige Spireafoorten, welken onze Plantfoenen verfieren, is deze voorzeker eene der 
meestuitftekenden; niet alleen wegens de hoogte die zij bereikt, maar ook wegens de menigte van 
Bloemen , die haar als het ware bedekken, en ook vooral wegens haare {choone Vruchten, die in den 
Nazomer haar nog fraaijer maken. De Noord- Amerikaanftche Provintiën Kanada en Virginië zijn haar 
geboorteland , van waar zij in onze Plantfoenen is overgebragt… 

Deze Heester is zeer gefchikt tot geïfoleerde groepen op eene bloemrijke Grasplaats ín zomerboschjcs. 
In de maanden May en Junij bekoort zij het oog door haare groote menigte fneeuwwitte Bloemen, en 
in de maanden Tul en Augustus door haare rooskleurige Vruchten (@), die de halfrijpe Zaaden van 
den Tartaarfchen Ahorn zeer nabij komen, en die, tusfchen de uitgegroeide Bladen uitftekende, een 
prachtig en verruklijk gezigt opleveren. 

De Bloemen vormen aan het einde der jonge jarige Takken bijna fchermvormige Bloembundelen (5). De 
benedenftaande bloemfteeltjes zijn met Lovertjes voorzien, die in twee of drie deelên zijn gedeeld (ce). De 
witte Bloembladen zijn aan den rand eenigzins uitgegulpt en de Kelktanden uitgebreid (d). De draadvor- 
mige Meeldraadjes hebben donkerroode Meelknopjes:, het geen de witte kleur der Bloemen te meer ver- 
heft. Meestal zijn er flechts drie Vruchtbeginfels aanwezig , welken een gelijk aantal Vruchtkapfelen voort 


brengen (€), die van twee tot vier kleine ovaale bij ons rijp wordende Zaaden ( f) bevatten. 
De 


De gedaante en grootte der ovaale driekwabbige Bladen is verfchillend (g A); ziij zijn verzeld van 
twee fmalle fyngetande in den grond van de Bladfteelen gevoegde Lovertjes (#). 

Gedurende den Winter zijn de Knoppen zwart (#), en de hoekige jonge Takken (2) worden rond, 
wanneer zich in den Nawinter de bruine fchors affchilt (m #). In het geboorteland van deze Heester 


maakt men van de Bast Zeeven, en noemt dezelve Sievebark (Zeevenbast), van waar zekerlijk de Fran 


d 


fche benaming à/öpt écorces (met zeven basten) door een kwalijk verftaan verkeerdelijk is afgeleid, 


TENEN EL 


amen 


ENE EEEN TEE 


Enk 
df 


CE ASN AT REENER OD, AV 
NIF: Clasfe. IV* Roms. 
Spireea Sorbifolia, 
Sorbenbladige Sprrea. 
Die Spierlingbaumblättrige Spierffaude. 
Spirde à feuilles de Sorbier, 
Service-tree-leaved Spirea. 


SPIRZEA SORBIFOLIA, foliis pinnatis, foliolis uniformibus ferratis, caule fruticofo, floribus 


Paniculatis. 


SORBENBLADIGE SPIREA, met gevinde Bladen; de Blaadjes getand, de Steng heesterachtig, 


de Bloemen gepluimd. 


Siberië, aan het welk wij zo veele fchoone Gewasfen , waarmede thans onze Tuinen verijkt zijn „te dan- 
ken hebben, is ook het Vaderland van deze fchoone Heester , welke onze Plantfoenen zo veel luister bij- 
zet. Zij groeit in vochtige, moerasfige Wouden van het Oostlijk Siberië, en is voor ons van des te meer 
waarde , daar zij eerst in Augustus bloeit, een tijdftip dat zo veele andere Gewasfen reeds uitgebloeid zijn, 
en het afnemend fchoone Jaargetijde niet veel bloeijende Heesters meer oplevert. ; 

Deze Heester bereikt bijna een manshoogte en de dikte van eeu’ arm, In de fchaduwe en in een’ voch- 
tigen losfen grond drijft zij veele Scheuten, welken evenredig dik zijn, en eene groote met bruin merg Cf} 
opgevulde Mergpijp hebben. Aan het einde van de bijna kruidachtige Stengen verfchijnen de witte Dloe- 
men, in eene Pluim vergatrd van omtrent een fpan lengte (a). leder Bloemje ftaat op een’ bijzonderen 
Bloemfteel, die aan den grond met een lovertje bezet is. De Bloem bevat bijna dertig Meeldraaden, die 
langer zijn dan de Bloembladen. Vier of vijf geele Vruchtbeginfelen , met draadvormige Stijlen en gekopte 
Merken, veranderen in vier of vijf Vruchtkapfelen, die echter uit hoofde van den laaten Bloeitijd bij ons 


niet ten vollen rijp worden, 3 
E f De 


te ae or ne AT voi re Pd Bd 


De Bladen ftaan overhoeks, zijn ongelijk gevind, en uit negen tot dertien bijna ongefteelde zaagswijze 
Blaadjes famengefteld (5), welken op beiden kanten vlak zijn en aan den grond van den algemeenen Blad. 
fteel twee lancetswijze ongetande tegen elkander overftaande Stoppeltjes hebben (c). 

Gemeenlijk lijden de Toppen der Vruchtdragende Takken van de Wintervorst, De voortplanting gen 
fchiedt door menigvuldige Uitlopers. 

De fchors van de oude Takken is rood en wit geftreept (d), en fchilt zich op enkele plaatfen van 
den Stam. De Knoppen zijn groot, en groeijen reeds in den Vóórwinter aanmerklijk (e). 

Deze Heester zou op afdalende grasoevers van Vijvers en Beeken in groote Plantfoenen door haare bij- 
zondere uitftekende gevinde Bladen in groepen gegaêrd eene bijzonder goede afwisfeling maken; doch 
zij moet niet in de nabijheid van tedere of zeldzaame Planten geplaatst worden, welken door de veele 


uitlopers ligtlijk benadeeld of vernield konden worden, — 


76 


“ZN. erd IV; 


hd a ae <a keen estheet aleen lk 


ES deb, Àq Prop 


4 APL { 
Ke 


©) 
Aurea Serhifcla 


Sorbenbladige Spurt Ap 


CLASSES Al: 0 RR H- IV. 


NIF Clasft. IV* Rang. 
Eerfte Afleeting, of Heesterfoorten. 

Spirzea Tomentofà. 

Wolbladige Spirea. | 

Wollige Spier -flaude, 

La Spirea à feuilles blanches. 

Scarlet Spirea. 

SPIRZEA T of NTOSA, foliis lanrenlntis inegualiter ferratis , fMithtus tamentofiss florihus dupli 

cato=racemofis. - 


WOLBLADIGE SPIRMAAs, met lancetvormige » ongelijk getande, van onderen wollige bladen, en 


dubbeld getroste bloemen. 


De fchoonheid van dit Heester-gewas gaat boven die van alle de andere Spirea-foorten; zoowel ten 
opzichte der bladen, als der bloemen; die getrost, en, op eene prachtig - fchoone wijze, op eene pluim 
wergaêrd zijn (aaa). 

De wolbladige Spirea groeit oorfprongliijjk in Virginiën en Penfylvaniën ; hij wil onder ons climaat tame- 
lijk wèl tieren, en wordt van 3 tot 4voeten hoog; mits men hem wèl bevochtige , en hem een’ vochtigen 
grond en eene befchaduwde plaats geeve. 

Deeze fchoone Heester begint in de Maand July reeds te bloejen, en houdt daarmede tot in de Maand 
Augustus aans de bloemen, die zij voordbrengt, gelijken zeer veel naar die van de Wilgbladige Spirea ; 
behalven dat % punten der bloembladen zeer fijn getand, en ook dat zij hooger rood van kleur zijn (4). 
Dit onderfcheid te naauwkeuriger te onderkennen, zal de vergroote bloem (c), zoowel tot voorftelling der 
menigvuldize meeldraadjens , als der vier ftiijlen, van geen gering voordeel zija: de kelk, de bloemfteelen , 
de jonge takken, en de beneden-vlakten der bladen, zijn met eene zachte wol bedekt, die roestkleurig, 
doch meestäl paansdehig is,en het Ileester- gewas eene zeer fraaje luister bijzet (e). Wat de bloem- 
trosfen betreft, deezen EN zig nict alleenlijk bij de eindelingfche pluim; neen, zij komen zelfs nog 
menigvuldiger, als getroste, kleene pluimen, uit de bladhoeken ten voorfchijn. | 4 


De bladen (d) zijn ovaal-lancetvormig, en hebben eene wederom gerolde rand, die ongelijk getand is3 
dezelven ftaan, op korte fleelen, afwisfclend aan de takken; welken eene ruime mergpijp hebben 
en in den Winter zijn zij wollig , even als de kleene knoppen; de takken en de oude ftammen worden 
alsdan ook met eenc bruine fchors bedekt ({). 

Als de wolbladige Spirea geplant wordt, moet men haar vooräl zóó plaatfen, dat zij voor de middag- 
zon befchermd is; wart als deeze en dergelijke Heesters aan de Zon blootgefteld zijn, en, in de laatfte 
dagen van den Winter, eenige uuren in den naamiddag het zonlicht genieten, groenen zij te vroeg; 
waarvan zij onmiddelijk bederven, als zij, naa een” warmen dag, eenigen vorst of koude nachten moeten 
doorftaan; ook verandert de fchoone, roode kleur zeer ligtlijk in eene onäangenaame, geele kleur, als dé 
Zon de bloem aanhoudend beftraalt. | 


De wolbladige Spirea moet {taande den bloeitijd , voornaamlijk in zomer-aanlagen gefteld worden „en kan 


het ingelen en verfraajen van fchaduwächtige plaatfen of Bosquets gebruikt worden. De Heesters 
en Planten, die deeze Spirea zouden kunnen vergezellen, worden bij verfcheidene andere gewâsfen opgege- 


ven; zoodat wij het onnodig achten dezelven hier te herhraalen. 


| Men kan deeze Heester door Stekken en Afleggers woordteelen. — Bij eene heete; goede Zomer geeft 
dezelve goed, en rijp zaad, en de, uit het zaad gekweekte Planten, worden veel fraajer en fterker, dan 


die, welken men door Afleggers of Uitloopers heeft voordgeteeld, 


En je 
Eel EN EE GE 


11 


CC. KH. ord. XV: 


- 


Surda. 


4 


Woelblad: ge 


CE LAS Safi AUD NK AMG 
AI Clasfe. W# Rang. 
Eerfte Afdeling, of Heesterachtigen. 

Spirsea Opulifolia 

Gelderfche-Roosbladige Spirea. 

Die-fchneeballblättrige Spierftaude. 

wpirde à feuilles d'Obier , ou bois à fept écorces. 

Virginian Gilder -roft. 

SPIRMA OPULIFOLIA, foliis ovatis trilobis corymbis pedunculatis. 

GELDERSCHE-ROOSBLADIGE SPIREA, met gekwabde getande Bladen en Tuiltjes aan het einde 

der Takken 

Onder de menigvuldige Spireafoorten, welken onze Plantfoenen verfieren, is deze voorzeker eene der 
meestuitftekenden; niet alleen wegens de hoogte die zij bereikt, maar ook wegens de merigte van 
Bloemen , die haar als het ware bedekken 7 en ook vooral wegens haare fchoone Vruchten, die in den 
Nazomer haar nog fraaijer maken. De Noord- Amerikaanfthe Provintiën Kanada en Virginië zijn haar 
geboorteland , van waar zij in onze Plantfoenen is overgebragt. | 

Deze Heester is zeer gefchikt tot geïfoleerde groepen op eene bloemrijke Grasplaats in zomerboschjes. 
In de maanden May en Junij bekoort zij het oog door haare groote menigte fneeuwwitte Bloemen, en 
in de maanden Juli en Augustus door haare rooskleurige Vruchten (a), die de halfrijpe Zaaden van 
den Tartaarfchen Ahorn zeer nabij komen, en die, tusfchen de uitgegroeide Bladen uitftekende, cen 
prachtig en verruklijk gezigt opleveren. 

De Bloemen vormen aan het einde der jonge jarige Takken bijna fchermvormige Bloembundelen (5). De 
benedenftaande bloemfteeltjes zijn met Lovertjes voorzien, die in twee of drie deelen zijn gedeeld (cc). De 
witte Bloembladen zijn aan den rand eenigzins uitgegulpt en de Kelktanden uitgebreid (4). De draadvor- 
mige Meeldraadjes hebben donkerroode Meelknopjes, het geen de witte kleur der Bloemen te meer vers 
heft. Meestal zijn ’er flechts drie Vruchtbeginfels aanwezig welken een gelijk aantal Vruchtkapfelen voort- 


brengen (e), die van twee tot vier kleine ovaale bij ons rijp wordende Zaaden (f) bevatten. 
De 


De gedaante en grootte der ovaale driekwabbige Bladen is verfchillend (e 4)s zij zijn verzeld van 
twee fmalle fyngetande in den grond van de Bladfteelen gevoegde Lovertjes (#). 

Gedurende den Winter zijn de Knoppen zvart (#), en de hoekige jonge Takken (D worden rond, 
wanneer zich in den Nawinter de bruine fchors affchilt (en #2). In het geboorteland van deze Heester 
maakt men van de-Bast Zeeven, en noemt dezelve Sievehark (Zeevenbast), van waar zekerlijk de Fran= 


fche benaming à /2p# dcorces (met zeven basten) door een kwalijk verftaan verkeerdelijk is afgeleid, 


, 
CC A. ord. V. 


| 


sik 


Fe 


Vl 
Pen 
EN A Ee) ie, 
B 


bn p NI 
| rj 
ke , 
N Z 


9 


>», 3 EK 
e A Ë wi deg / 
4 Ea / 


/ / 
Gelder sch ileo sbì a dige Spur a. 


€ LA Rr Kr oat A Va 

AIP Clasft. Vé Rang. 

Eerfte Afdeeling, of Heesterachtigen. 
Spirzea Salcifolia. 
Wilgebladige Spiréa. 
Weidenblättrige Spierftaude, 
Spirde à feuilles de faule, 
Willowleaved Spirea 7 

SPIRZA SALCIFOLIA, follis oblongis ferratis glabris , racemis decompofitis. 

WILGEBLADIGE SPIRÉA, met flompe, enkelvormige, zaagswijs getande Bladen en dubbel ge- 

troste Bloemen. 

Deze Heester , die tot een’ mans hoogte opfchiet, groeit in Siberië en Turtaryë, als mede ín een 
gedeelte van Oostenrijk en in Noord - Amerika Mer telt vier-bijfvorten —of variëteiten? van dezelve , als 
de carnea, alpestris, paniculata en latifolia, welke laatfte inzonderheid in Noord-Amerika groeit. 

Hoe menigvuldig deze Heester, bij ons gemeenlijk Druifjeswilg of Theeboomtje genaamd, ook zijn 
hoge, is dezelve desniettegenftaande des Zomers een aangenaam fieraad van onze tuinen, en plant zich 
van zelve, zonder hinder nn het klimaat, voort. 

Op fchaduwrijke plaatfen, alwaar de grond niet te vochtig of te zandig is, groeit deze Wilgenbladige 
Spirda ligt en fchielijk; door wortelfpruitjes breidt zij zich verre uit, en fchiet veele enkele Looten, 
die eene ruime Mergpijp hebben, aan het einde derzelve komen in de maand Julij of Augustus de Bloe- 
men in famengeftelde Bloemtrosfen (a). De Bloembladen zijn wel eenigermate uitgerand, maar geenszins 
met zulke fijne tandjes uitgefnipperd als die der Wolbladige Spirla; ook zijn zij meer bleekrood van 
kleur, gelijk de vergroote figuur (4) aantoont. De bovenften ontvouwen zich het eerst, en zijn gemeen 
lijk reeds uitgebloeid , wanneer de onderften zich beginnen te openen (c). Zij zitten aan de Bloeiftengen 
op korte, met een van buiten hairig Dekblaadje voorziene Bloemfteeltjes (d), in eene onregelmaatige orde, 
De Bloembedekking, of Kelk , ís klein, uitgebreid, de Bloembladen uitgehold, en de boven dezelven uit- 
ftekende Meeldraadjes hebben roodachtige Meelknopjes (4). Vier, doch meestal vijf kleine Kapfelen (e) 
volgen op de aan de punt roode vruchtbeginfelen, die echter bij ons zelden behoorlijk rijp worden, en , 
sijp zijnde, flechts weinige toegepunte kleine Zaaden bevatten. De bijna ongelteelde , lancetvormige, fijn- 

| ge 


getande en tedere Bladen ftaan afwisfelend aan de Looten (z), welken in den bladerloozen ftaat met eene 
lichtbruine fchors (%) bedekt zijn, welke zich flechts hier en daar van het hout affchilt. 

De Witbloemigen en breedbladigen komen, even als de Spirea tomentofa en forbifolia, uit Noord- Ame. 
rika. Allen beminnen eene befchaduwde plaats, indien haare geftalte en bloeifem derzelver volkomenheid 
zullen bereiken ; daar zij, integendeel , aan de zon bloot gefteld, geel van bloem en onbevallig blijven. 

Het voornaamfte gebruik, het welk men van deze opgenoemde Spirea-foorten maakt, is, gemengd met 
de Spirea tomentofa en forbifvlia, tot omheining van Zomerbosquetten; of befchaduwde Slingerpaadjes. 
Deze beplanting wordt fierlijker , wanneer de voorfte rand der peden met laager planten, als de Aster 
alpinus , Astragalus montanus, Dianthus alpinus, Antirrhinum alpinum, Campanula pulla, Androface 
carnea, Silene acaulis , guadrifida en alpestris, Achillea clavenne en atrata bezet, en bovendien door 
iets langer ten gelijken tijde in de fchaduwe bloeijende Gewasfen met derzelver variteiten, als zijnde een 
twaede of volgende kring tusfchen de heester en deze planten, vervangen wordt. Hiertoe fchijnen het meest 


gefchikt de Astrantia major, Campanula barbata, Carpatica, grandiflora , Gentiana asclepiadea ‚ Daucus 


grandiflorus, Erigeron alpinum, Hieraceum pyrenaicum, & Z,ve Meestal Zwitferfche Alpengewassen, 


welken in onze Lusthoven het burgerrecht verkregen hebben. 


6) 


DE trans Maartens « 
El Ata ent DN a es 
ere "bf : 
a nl … 
Ow L nea p, 


Aab sim N 
Mi sle Rene 
\ ener if 


X 


p d - 
CN. or. AV. 


£ ed 
vit 
S pir ea. 


Ee 

rr b 
/ | 
ise 


ZCA 


Je 
Wilg bla d 


en, 
k | 
, 
Ke 


eN ee TA en NEN, lef A AE EN EE pn 


EA & MERA OR aken VER 


AI Clasf?. VIIe Rang. el ad 


_ Het Geflacht. - heit ill 
Calycanthus. 
Kelkbloem. 
Kelchblume. 
Calycanthe. 
All-fpice. 


De uit het Grieksch famengeftelde Latijnfche benaming Calycanthus betekent het begrip dat men zich 
wan de Kelkbloem vormt. Kelkbloemen zijn zodanigen bij welken zich noch de hoedanigheid des Kelks 
en der Bloemkroonbladen noch de kleur van beide onderfcheidt, zodat beide ééne en dezelfde gedaante 
daarftellen’, terwijl bij alle anderen zich beïde deelen genoegzaam onderfcheiden , behalven echter die ‚ bij 
welken de Kelk geheel ontbreekt, en bij de Bloem alleen , doch volkomen, de Bloembladen aanwezig zijn, 
en integendeel bij anderen in den naauwften zin de zogenaamde Bloemkransbladen ontbreken , en de Kelkbla- 
den alleen zich vertonen. 

Onze hier te befchrijven Kelkbloem heeft nogthans eenige verfcheidenheden , die haar als onderfcheïdend 
kenmerk toekomen , gelijk de foortbefchrijving dezelve in ’t bijzonder en genoegzaam doet kenner, 

Onder de twaalfde klasfe gerangfchikt zijnde, heeft dit geflacht een’ éénbladigen , bekervormigen, ge= 
fchubden Kelk , met gefleufde lancetswijze Blaadjes, van welke de bovenften allengs grooter wordende, en 
eenigermate met de Bloembladen zijn overéénkomende, 

Strikt genomen zijn ’er geen Bloembladen aanweezig, zo men de veelvuldige binnenfte Bladen niet als 
zodanig wil aanmerken ‚ die echter foortlijk verfchillen. 

Menigvuldige elsvormige Meeldraadjes zijn aan den hals der Kelk ingevoegd, en aan de punt van dezen 
fangwerpige gefleufde Meelknopjes vastgehecht „ deze vergezellen veele in elsvormige harige Stijlen eindigende, 
Camengedrukte met de Meeldraadjes even lange Vruchtbeginfelen, wier Merk klierachtig ftomp is, 

De 


De drooge peerachtige, omgekeerd ovaale Kelk wordt veranderd in de gedaante der Vrucht, en bevar 
veele door den uitgedroogden Stijl ftaartvormige Zaaden. 
Tot heden telt men flechts twee foorten van dit geflacht , welken echter zelfs ten aanzien der Bloem: 


foortlijk verfchillen , waarvan de befchrijving der Ca/ycanthus floridus de kentekenen opgeeft. 


E Ein df ENE ONK Fig: 
Al* Clasfè, VIII Rang. 
Calycanthus Floridus. 
Karolinifche rd 
Carolinifche Kelchbluine. 


Calycanthe de Ja Caroline. 
Caroline AIl- Spice. 


CALYCANTHUS FLORIDUS, Jaciatis Calycinis interioribus lancevlatis. 

KAROLINIscHr KerreroeM, de hinnenfie Bloemblaadjes langer. 

Georgië en Karolina zijn het natuurlijk Vaderland van dit onze Tuinen verfierend Gewas, het- walk 
van vier tot vijf voeten hoogte in de fchaduwe aan de oevers van Beeken en Rivieren of op vochtige Wei- 
landen groeit, en ín ons klimaat op eene wel befchermde plaats ook zonder bedekking zeer wel 


voortkomt. 


De takken flaan zonder veel Bladen uitgebreid tegen over elkander , en de Bloemen „ die in de. 


maand Junij alleen aan het einde der jonge Takken verfchijnen (a a), verfpreiden ’savonds een” haar 
eigenaartigen aangenaamen reuk. De naar benedengebogen Bloembladen zijn even lang als de evenkleurige 
Kelkbladen en daardoor onderfcheiden zij zich van de Culycanthus precox (Chineefche Kelkbloem), wier 
Bloembladen ook korter zijn dan de Kelkbladen; deze laatfte is ook als Japansch Gewas gevoeliger voor 
ons klimaaat , en verduurt hetzelve niet ligt. De eerfte wordt ook dikwijls met de laatfte verwisfeld, 
en door Bloemisten aan onkundigeu als zodanig uitgevent. De donkerbruine kleur der Bloemen ís ver- 
ruklijk fchoon „ en dezelve wordt nog verhoogd door de menigvuldige fchoon geele langwerpige Meel- 
knoppen , die op de elspuntige Meeldraadjes zitten, (zie de vergroote fig. 5.) binnen dezen zict men 
eene menigte Vruchtbeginfelen , die in elsvormige famengedrukte met de Meeldraadjes even lange Stijlen 
Eindigen en geklierde Merken hebben (c). De Vrucht wordt in September rijp, dezelve is geen eigenlijke 


Vrucht , 


Vrucht, maar de opgedroogde omgekeerd eivormige bezieächtige Kelk (d); die van buiten met kleverige 
klieren bezet ís} hij bevat naarmate van zijne grootte drie tot dertig onmerkbaar behairde ftaartvormige 
Zaaden (ef), en heeft, even als de fchors, denzelfden ‘kruideächtigen reuk. 

De kortgefteelde ovaal fpitfe Bladen zijn wel aan de oppervlakte glad, maar te rug geftreken ruw, 
aan de benedenzijde met witte fijne Hairen digt bezet (g A), zij vallen in den Herfst af en zijn dikwijls 
rimpelig. 

De Takken hebben eene groote Mergpijp, de jongften zijn vierkant met eene zwartbruine Schors, die 
met langwerpige wratjes bezaaid (#), en oud wordende fcheurig is. De lidtekens der afgevallen Bladen 
zijn voorftaande, en onderfteunen een’ kleine ftompen met korte lovers digtbezetten Knop (4). 

De voortkweking gefchiedt door bewortelde in het Voorjaar afgelegde jonge Takken , die een vol jaar 
vereifchen , alvorens zij van de moederplant afgenomen kunnen worden. Die door het zaad vereischt fijne 
Zand- en Houtaarde ; in de fchaduwe ftraks na de rijpwording in potten gezaaid , kunnen nogthans de 
jonge plantjes niet voor het derde of vierde jaar in de open lucht geplaatst worden. 

Het afkookfel der Takken zal aan deer Wisman wOebererde Wor eene AUUrzaaae Kaltanjebruine deur 


geven. 


DP 4 7 
À al CO aritec 


t 


rr kn al ee 
Karohmuúici 


ende tn 


Une et ARE 0 KD: EML 
AIII* Clasfe. W* Rang. 
Het Geflacht. 


Liriodendron. 
Tulpenboom. 

Der Tulpenbaumns 
Le Tulipier… 

Fhe Tuiip-tree. 


Eene der fchoonfte aanwinsten voor de Europifche Tuinkunst is engetwijfeld de Tulpenboom uit het 
gematigd Noord-Amerika, Als een hooggefchatte lieveling pronkt hij in onze Plantfoenen, niet alleen 
wegens zijne fchoone grootfche gedaante, maar ook wegens het vreemd aanzien der Bladen en Bloemen. 
Daar hij onzen winter zo ligt doorftaat, en: zijn groen zich zo vroegtijdig ontwikkelt, is hij by dem 
Tuinvrind des te meer geächt, 

De Benaming Liriodendron, in die van Tulpenboom vertaald, is niet voldoende, vermits het Griek{che 
grondwoord veeleer Lisboom betekent, en de tegenwoordige benaming kan flechts met betrekking tot de 
eenigzins naar Tulpen zwemende bloemen gebezigd worden. 

De Kruidkunde telt thans vier forten. van dit Geflacht, waarvan drie in China en een vierde op: 
Amboina groeïjen, welken, aangezien zij in ons climaat niet kunnen voortgekweekt worden, geen voor- 
werpen van onze aandacht zullen zijn, maar wij zullen dezelve flechts tot de bij ons groeijende vierde 
foort bepalen. | 
_De Geflachtkentekenen zijn de volgenden =- En ; 

De Kelk heeft een bijzonder tweebladig omwindfel, beftaande in driehoekige vlakke Blaadjes, die nader- 
hand afvallen. De eigenlijke Kelk of Bloembedekking is driebladig, zijnde de blaadjes langwerpig, hol 
en bloembladachtig, even als de voorgaanden, vroeg afvallende. De Bloembladen zijn fpatölvormig , flomp, 
aan den bafis gefleufd, en de drie buitenften vallen. vroeg af. Talrijke lijnrechte , korter dan de Bloem: 
zijnde Meeldraadjes, vullen de geheele Bloem, en zijn in den Vruchtzetel gevoegd; langs de zijden van de 
Meeldraadjes zijn talrijke lijnrechte Meelknopjes aangegroeid. De Vruchtbeginfelen zijn menigvuldig in een” 
kegel vergaêrd , zonder Stijlen, flechts. eenigen hebben een bolrond Merk. De Vruchtkapfel ontbreekt, 


raar. 


maar de gefchaliede Zaaden vertonen de gedaante van een’ kegel. De weelvuidige Zaaden eindigen in 
eene lancetsgewijze fchub, hebbende aan hunnen bafis op de binnenzijde een’ fpitlen hoek; de bafis zelf 
is famengedrukt en fpits. % 

Omftreeks Philadelphia, aan de Rivier Schullkill, is deze Boom zeer gemeen, en groeit in een’ 
vochtigen pee grond nevens de Platanus occidentalis , Quercus rubra en prinos als het voore 
naamfte fieraad der Bosfchen. Men rekent dat de Boom in zijn Vaderland de hoogte van tagtig en de 
dikte van veertien voeten bereikt, en houdt hem voor den hoogften der Amerikaanfche Boomen, 

Het Hout is ligt en witachtig, en wordt van de Drazijers en Schrijnwerkers gebruikt; maar de Wilden 
hebben reeds vóór de komst der Zwropeaanen de groote dikke ‘ftammen uitgehold en daarvan hunne Ka 
no’s gemaakt. Het heeft wijders, even als ons Vuurenhout, de eigenfchap, dat hetzelve zich bij droog 
weder famentrekt en door de vochtigheid opzwelt, het geen hetzelve in dit opzigt minder nuttig maakt; 
maar desniettegenftaande gebruikt men echter hetzelve als Timmerhout. CATEsBIJj verhaalt dat hij 
eene matige Korenfchuur heeft gezien, die geheel uit een’ enkelen Tulpenboom was gebouwd. Ook als 
Brandhout is hetzelve minder voordelig dan andere Houtfoorten, en de Boom kan dus in onze Houte 
plantfoenen enkel tot vermaak gekweekt worden. 

De Wortelen zijn dik , breekbaar, en hebben, even als de Schors en de jonge Scheuten, een’ terpen- 
tijnachtigen reuk, zijnde daarenboven peperachtig fcherp, en het is mogelijk uit dien hoofde dat men 
daaraan cene Koortsbastachtige hoedanigheid toefchrijft. | 

De voortplanting gefchiedt door Stekken en Afleggers, maar het best door Zaad3 ook is het niet nodig 
dat hetzelve uit Amerika overgebragt worde, vermits hetzelve bij ons rijp genoeg wordt. Weinige Zaaden, 
zo wel van Amerikaanfche als Europifche Vrucht, hebben kiemvermogen, en uit dien hoofde moet herzel-” 
ve digt gezaaid, met zand ligt beftrooid en met Takken overdekt worden. Schaduwe en herhaalde bes 
vochtiging bevordert het kiemen, het geen eerst in het tweede Voorjaar plaats heeft. De Zaaden moeten 
‘voor de Vorst en de Muizen beveiligd worden. Vochtige, zandachtige met Leem vermengde grond en 
fchaduwe bevorderen den duurzaamen groeij maar men bemerke dat reeds gevorderde Stammen niet zoü- 


EB AES Nees Alor mw ML 
IIP Clasfe. VI* Ram. 


Liriodendron Tulipifera. 
of uipdragende Tulpenboom, 
Pirginifcher Tulpenbaum. 

Le Tulipier de Virginie. 

The Tulip -tree. 


LIRIODENDRON TULIPIFERA5s foliis tridobis"truncatis , calyce triphylin 


TULPDRAGENDE TULPENBOOMs; met gekwabde bladen. 


De Tulpen- of Geeleboom, de koning der Amerikaanfthe bosfchen , verheft zijne trotfche kruin boven de 
hoogtte Eiken , en zijne uïtgebreide Takken verfpreiden hunne fchaduwe wijd en zijd. De Tulp, de Iuisters 
rijke Bloem , bekoort bij duizenden op dezen boom het oog des Amerikaans ‚en vervult met haare aangenaame 
geuren de lucht, die hij onder deszelfs lommer inademt. Hoe veele fchoonheden de Natuur ook ‘dagelijks 
oplevert, is ’'er onder de boomen geen die den Tulpenboom evenaart, of zo veel fchoonheden famenpaart 5 
Bloem en Bladen, Stam en Steng- zijn evenredig fraai maar de trotfche groei van deszelfs majestueuft kruin 
overtreft alle fchoonheid,— Met recht heeft-de-Zuropeäöan hem alseen voornaam fieraad gekozen, en hij is 
de beminde voedfterling van onze Tuinen. De Graaf pr TErRBoroven plantte-hem het cerstin Engeland; 


Ô * - . PE . . » 
de Hoogleeraar HER MANNUS BOERHAVE in den Akademietuin te Leijden, en nog heden ziet men ’er een 


door den grooten LINNzeus zelven geplant op de bij de Kruidkenners zo bekende Buitenplams De Harten- 


kamp, de Kweekfchool-der hedendaagfche Kruidkunde, 


De menigte van groote bladen , waarmede zijne kruin zo rijkelijk voorzien is, verfchaft eene werkwikkende 


befcherming tegen de drukkende hitte, en dè pracht der tulpenvormige Bloemen, die hem gedurende eenige 


weeken in de maand Juny verfieren en een” dangenaamen geur verfpreiden, zetten hem nog-des te meer 


luister bij. 


De Bloemen verfchijnen aan korte jonge Scheuten (4), aan welken vier tot zes gefteclde bladen afwistelend * 
ffaan, en waarvan dat het welk het naast aan de Bloem ftaat in gedaante van de overigen verfchilt (4). In 
den hoek van dit, of in dien van het volgende blad fchieten weder jonge Scheuten (c), die, verder gevorderd - 


mad het aanzien hebben. dat de volgende -Zaadkapfelen-zijdelings aan de takken ten voorfthijn komen. De 
Bloem” 


Bloem zelve met haare eigenlijke kelk is ‚ vóór het opengaan „in tweehoekige bladen of omwindfelen gerold , welken 
voorts weder afvallen; maar de Bloem zelve is van eene driebladige Bloembedekking omringd , wier bladen hol 
en gedurende den bieetijd te rug gebogen zijn (d) , doch na verloop van dezen weder afvallen. Zes, zelden 
negen, witgroene, met rood en geel gemengde Bloembladen vormen de tulp- en klokvormige Bloem (@), en 
omvangen menigvuldige op den vruchtbodem zittende Meeldraadjes , welken aan hunne zijdelingfche lengte 
finale Meelknopjes dragen (f). De Bloemen ftaan enkel op de éénlingfche Scheuten. De menigvuldige vrucht- 
beginfelen rusten op een’ gemeenfehaplijken kegelvormigen Vruchtbodem , hebbende ftijllooze kogelvormige Mer- 
ken. De veele over elkander liggende lancetsgewijze vleugelen, waarmede de driehokkige Zaadbedekkingen 
eindigen, vormen kegelvormige Vruchten (eg). De bedekkingen, of gevleugelde, van onderen driehoekige 
Zaaden (%) van het bovenfte gedeelte der vrucht bevatten flechts één, maar de benedenfte twee kleine 
ovaale, famengedrukte, bultige Zaaden, 

De Bladen zijn zo wel aanzien hunner gedaante als ontwikkeling merkwaardig. Vóór hunne ontwikkeling 
zijn zij flakkenvormig naar binnen gerold, en van twee ovaale dekbladen omvangen, die ftraks na de ontwik=’ 
keling afvallen , zijnde de Bladfteel fpiraalsgewijze gerold , en elk blad tegen het dekblaadje van het andere ge= 
bogen. De driegeligte bladen zijn van boven licht 6) van onderen witgroen (#), zijnde van onderen ovaal, 
van boven als uitgefneden en afgeftompt „ hebbende in hun midden een’ zeer fijnen, naauwlijks zigtbaaren zag- 
ten ftekel. 

De menigvuldige ronde Telgen zijn grijsgroen, en de meeste Takken grijsbruin , die, zonder bladen , zeer 
veel. overéénkomst hebben dt de Takken der Elst. eri 
_ Hert Gebruik van het Hout komt tot dus verre bij onsin geen aanmerking 3 naardien het getal der Tulpenboomen 
zich flechts tot de Lusthoven bepaalt. Meer aandacht verdient de boom om vrijë Groepen op Grasplaatfen te 
verfieren , of dezelve als fchaduw gevende bosquetten te omfingelen. In zodanige plaatfing zijn de Bignonia 
cataulpa, Quercus rubra, Tilia americana en caroliniana, Platanus orientalis en.occidentalis ‚ deer 
rubrum en faccharinum; voorzeker boomen » die door eigen fehoonheid de zijne doen uitfteken ; doch zo hij 


enkel op eene Grasplaats geplant wordt, dan valt deszelfs hoogte en fchoón te meer in het oog. 


3 
Vz. 


XI. ord. 


, 
 / 


CU. 


OT AT 


vozsa 


Dj EE 


en 
DIK Zen Een s 


Nd 


en 


ERE 
EN Laan 
e N en | 
ik * jee) 
N 
ed eef 
heh WEET, 
\} hed 
IN kes 
es 
„7 
es 
N 
lan Gel 
9 ed 
hd =| 
NN 
N Ss 
oe kif 
Nee 
N : 
£ pd 
EE) rg 
hl l 
‚Nb Pe 


9, 


ef C 
Tul 


CLAAS ELLE: MBE mn NM 


AIV* Clasfe, IIF** Rang. 
Het Geflacht. 


Bignonia. 
Bignonia. 
TFrompetenbaum. 
Bignone,. 

The Trumpet- flower, 


Alle de foorten ger Bignonia zijn een bijzonder eigendom van Zmerica, immers worden dezelven în 
geen ander werelddeel , als inlandfche gewasfen , gevonden. Wanneer de Natuur, bijna overal , haar bloem- 
feest heeft gevierd, begint de Bignonia zijne bloemen eerst te ontrollen, dat is, niet vóór het 
warmer jaargetijde. — TourNerorT heeft aan dit geflacht den naam van Bignonia gegeven, naar 
BIGNON, in zijn leven Boekbewaarer van den Franfchen Koning, LODEWIJK DEN XIV. 

Sommigen, en voornaamlijk yussteu, verdeelen de foorten in verfcheiden geflachten, of verplaatfên ze 
onder anderen; iets, dat goedkeuring verdient, wegens de verfcheiden gedaante der teeldeelen van eenige 
foorten. 

Volgends LINNdus zijn de geflachtskenmerken , een bekervormige, éénbladige, vijffpleetige , recht ope 
ftaande , (foms gekleurde ) bloemkelk ; eene klokswijze, éénbladige bloemkroon ‚ welker kleene pijp niet lan- 
ger is dan de kelk5 de kelk daaröntegen is zeer lang, van buiten buikig, en mede klokvormig; de rand 
is in vijven gedeeld, zijnde de twee bovenfte lappen terug gebogen, en de benedenfte uitgebreid s de 
meeldraaden zijn priemswijs, vier in getal, waarvan twee kort en twee lang zijn : de meelknoppen zijn 
terug gebogen, langwerpig, en fchijnen dubbeld te wezen; de flijl heeft de lengte van de meeldraaden 4 
is draadswijs, en het merk is gekopt: het langwerpige , puntige vruchtbeginfel groeit tot eenen tweeklep— 
pigen en tweehokkigen hauw , wiens middenfchot huidig, gelijkloopend, en aan de naaden verdikt is 5 
de zaaden zijn veelvuldig, zitten aan elkander, zijn famengedrukt aan wederzijden, en gewiekt 


Dezelfde Natuutkenner , de beroemde LiNNeus, plaatst het geflacht onder de veertiende Clasfe, in den 
d 
twee- 


tweeden Rang3 of, onder de Schuiizaadigea; bovendien verdeelt hij de foorten in die met eenvouwige, ge 


paarde, drievouwige, gevingerde, gevinde , verdubbelde , en met dubbel gevinde bladen. 


De bloemen zijn van onderfcheidene gedaante; foms klokvormig , foms pijp-, anderen trechter « vormig, 
jets dat, benevens de plaatshebbende afwijking der gefteltenis, en gelijke lengte der meeldraden, fommigen 
genoegfaame reden fchijnt te zijn, om het geflacht te verdeelen. — Heden zijn vier- en- vijftig zoo boom 
als heester- achtige foorten in de Kruidkunde bekend. 

Meestal zijn de foorten der Bignonia zoo opmerkenswaardig als bevallig, wegens hunne fchoone en 
groote bloemen. Hunne ftammen zijn nu en dan kruidachtig; doch , meestäl, als die der Boomen en Hees- 
ters, met aanmerklijk verfchillende bladen. | ' 

De Bloemen vindt men zomwijlen in de blad -oxelen zitten; doch zeer dikwijls in een pluim of tuiltjen, 


aan de punt der takken verzameld, 


VOETEN IS Er BERNE ED ok ook 
KIV* Clasfe. IF Rang. 
Eerfte afdeeling, of, met eenvouwige bladen. 
Bignonia Catalpa. 
Catalpa-boom. 
Der Trompeten-baum. 
Catalpa d’ Amerigue. 
The trumpet-flower , with fimple heart fchaped leawes. 
BIGNONIA CATALPA foliis fimplicibus cordatis ternis, caule erecto , foribus diandris. 
CATALPABOOM; of, BIGNONIA, met enkeld hartvormige, drievouwige bladen, de fleel 


recht op flaande , de bloemen tweemannig. 


Florida, Carolina en Japan zijn het vaderland van deezen boom; van daar is hij in de noordlijke provin- 
ciën van America, en verder in Europa overgebragt: binnen weinige jaaren bereikt hij eene vrij aanzienlijke 
grootte, en is zeer wel beftand tegen onze winter-koude, alhoewel , bij fterke vorst , en op geene luwe plaats 
ftaände , de toppen van het oude hout bevriezen; dit gebeurt voornaamlijk aan de jonge boomen en plan- 
ten, welke derhalven altoos met ftro bedekt 5 en buiten den noorde-wind geplaatst moeten worden: als de 
boom uit inlaudsch zaad gekweekt is geworden, is hij fterker en kan alzoo veel meer verdraagen : er zijn 
bewijzen voorhanden dat van zulke boomen „ bij eene winter-koude van 18% graad onder het vriespunt, 
volgends den warmtemeeter van REAUMUR, de jongfte looten befchadigd werden , terwijl de boom ten behoore= 
lijken tijde prachtig bloeide en rijp zaad gaf: ongetwijfeld heeft de fneeuw, welke toenmaals 2£ voet hoog 
lag, veel tot het behoud van den boom bijgedragen, waaruit wij tevens kunnen befluiten , dat bij eene min 
dere hoeveelheid van fneeuw, de reeds volgroeide ftam van menig teder Res alleenlijk door eene dekking 
van de wortelen met mos, boomloof , of met run „ voor de koude beveiligd kan worden. 

Hier te Lande teelt men den Catalpaboom door zaad, uit America tot ons overgezonden , of door uit- 
loopers, welke aan den ftam voordkomen3 deeze worden, naa ajoorens ingefneden te zijn, met aarde be- 
dekt ; want wegens de hardheid van hout kan het niet wel gebogen worden. 

In de maand Junij fchieten de bloemen uit de punten der jonge looten voord, in de gedaante van rechtop 
ftaande pluimen , gemeenlijk van agt tot agttien duimen lang, en van vijf tot vijftien duimen breed; de 
bloemen ftaan voords aan den hoofdfteel op zijdelingfche fleelen , drievouwig tegen elkander, zijnde de eene 

tel. 


ed 


telkens korter dan de overigen: aan den hoofdfteel zoowel als aan het bloemfteeltjen en de zijftengen zijn, op 
een ongelijken afftand , fmalle en afvallende ftoppeltjens. | 

Voords zijn de bloemen in fommige opzichten van gedaante als de Vingerhoed (Digitatis a. bh. b.), en 
hebben een aangenaamen geur: zij verfchillen van de andere foorten zoowel door de gemelde haare gedaante, 
als door haaren kelk, die in twee holle deelen gefpleeten is (c. ce.) : verder hebben zij flechts twee 
vruchtbaare meeldraadjens, en „ ten minften voor zoo veel ik heb kunnen waarneemen, allen evenlang , alzoo 
dat dees boom noch onder deeze Clasfe , noch onder dit Geflacht behoort te (taan, en de onervarene groote 

moeite heeft om hem onder die Clasfe en dat Geflacht te vinden. 

De kleur van de bloem is donker-witachtig , met blaauwe paarfche vlekken , en fchoone geele zijde- 
lingfche ftreepen voorzien, welken de aan den rand gegolfde bloemen Ca.) een fchoon aanzien geeven. Het 
langwerpig rond vruchtbeginfel, met een „boven de bloem uitfteekenden ftijl, verandert in een langen dunnen 
hauw (d), die veel gevleugeld zaad bevat: de bedoelde vleugelen eindigen in verlengde gefcheurde 
punten (e.). 

De bladen ftaan op lange fteclen, drie tegen elkander over: zij zijn langwerpig ; hebben een gladden rand 
‚en loopen fpits toe (f.)5 voords zijn zij zeer gevoelig, en worden ligtlijk door den wind befchadigd ; ook 
„Zijn zij van verfchillende grootte; men ontmoet er die een voet lang en breed zijn: van boven zijn zij helder 
ven fchoon groen (£.), en van onderen ehs groen (2). Eeen 

De hauwen worden in den herfst rijp, en moeten tot aan den vorst „ zonder dat zij bevriezen, aan den 
boom gelaten wordenz verder bewaart men het zaad in den hauw op eene luchtige plaats ; in *t voorjaar 
Beemt men tuit denzelven, en zaait het in ecnen befchaduwden grond, in gelijk wijde voorens en digt 
op-elkander; daarnaa bedekt men het metfijne aarde, ter hoogte van een’ vinger lang : aldra kiemt het : tegen 
‚ „den winter zija de planten wel een voet hoog: flaande de eerfte jaaren moeten zij, gelijk reeds gezegd is, 

tegen ‘de koude gedekt worden. | | 

De jonge takken hebben wijde mergpijpen (4), en kunnen ook in den winter gekend worden , naamlijk 
“aan de vooruitfteekende lidtekenen van de afgevallene bladen. 

De pracht der bloemen en het overheerglijk fchoone groen der bladen geeven den boom groote waarde voor 
zomer-plant{oenen, te meer daar hij in allen grond, zo dezelve maar niet te nat is „ wel wil groejen : het 
onaangenaame dat de bladen war laat ten voorfchijn komen, heeft dit gewas met meer anderen gemeen , 
‘en behoort, wegens deszelfs andere hoedanigheden, in geene aanmerking te komen. 
— De werplanting in ’tvoorjaar is zekerder dan die in den herfst gefchiede. 

; 5e 


> - C S 5 2 
Á WG HROMEL RLRCSL 
li ad / 


é 
Cata Ip a—-Beem. 


EA ehs AN, on ps AL 


KIV* Clasfe, IF* Rang. 
. Vijfde Afdeeling, of, met gevinde Bladen, 

Bignonia radicans, 

Bignonia radicans. 

Wortelende Bignonia. 

Der Wurtzelende Trompettenbaum. 
Le fabrun de Virginie. 

The Scarlet Trumpet - Flower. 


BiGNONIA RADICANS, foliis pinnatis  foliolis acuminatis dentatis , corymbo terminal 


tubo corollae calyce triplo longiore. 


WoRTELENDE BiGNONIA, met gevinde bladen; de blaadjens ingefneden ‚de fleng mes 


gewortelde knietfens. 


« ___ _Deeze plant groeit in Virginië, Carolina en Florida, klimmende foms vijftig voeten hoog tegen de naast- 
ftaande boomen op, door middel van de wortelen, voordkomende aan de knietjens of leedjens van haare 
ranken. De bladen ftaan aan de jonge loten van % zelfde jaar, tegen elkander over, zijnde ongelijk ge- 
vind , en uit vijf of negen wijd getande Blaadjes famengefteld. In het Vaderland deezer Plant verfchijnen „in de 
maand Augustus „aan het einde der ranken, fchoone, langgepijpte , orangekleurige hloemen , die tot omtrent het 
midden van September doorbloeijen. De foort over welke ik thans fpreek , geeft verfcheidene afwisfelingen : 
de merkwaardigfte van dezelve zullen, op bijzondere plaaten , hier bijgevoegd worden. 

Alhoewel ik den bloeitijd der Plant op haar’ Vaderlandfchen bodem en in warmer climaaten, bepaald heb 
op de maand Augustus, kan men echter bij ons haaren bloei niet verwachten vóór de maand September; 
en daar, gevolglijk , de zaaden niet rijp kunnen worden, is het voor ons onmogelijk haar door het zaad 


voordtekweeken ; te gemaklijker is ondertusfchen de voordkweeking door ftekken van versch afgefneden jone, 


ge 


ge ranken „ mids men zorge dat dezelven niet, door den vorst, befchadigd, en op een fchaduwachtige 
plaats geplant worden: dan, ook deeze wijze van voordkweeking kan men ontbeeren, (is het flechts dat 
men niet eene geheel groote voorraad van planten wil hebben) want door de uitloopende wortelen teelen 
zij overvloedig van zelven voord. Offchoon voords de geplante ftekken weeliger wasfen, en vroeger blocijen, 
dan het zaad, verdient dit echter, zo men t uit het moederland kan bekomen , verre den voorkeur, de- 
wijl de Bloemenvriend uit de voordteeling door zaad de aangenaamfte verfcheidenheden kan verwachten: al- 
hoewel verder de plant ons winter -faifoen zeer wel verduurt, is men echter verpligt haar tegen warme muu- 
‚ren te zetten, of ’swinters te bedekken, anders belet de koude haar het bloeijen, of zo zij al bloemknop- 
pen fchiet, vallen dezelven af. 

Deeze rankrijke Heesters zijn bijzonderlijk gefchikt ter bekleedinge van zamer-priëelen, van muuren, enz. - 
aan welken de ranken zich kunnen hechten. Behalven dat gebruiken de Inwooners van Virginië dezelven, om 
hunne huizen fchaduw toetebrengen , en dit verfchaft hun dan nog het ftreelend genoegen , dat zij voor hunne 
vengfters zittende, de Co/ibris met de hand kunnen vangen, want die vogeltjens worden derwaards gelokt 
door de uitwaasfeming en de honig van de bloemen der Bignonia; als zij nu met hunne lange dunne nebben, 
tot op den grond der bloemen ingedrongen, en bezig zijn met den honig te zuigen, knijpt men, met twee 
vingeren de bloem fnellijk toe, en houdt alzoo het vogeltje aan zijne nebben gevangen. 

Deeze foorten van de Bignonia, geeft, bij middenmaatig hooge boomen geplant, en tot aan de takken 
derzelver opgeklommen zijnde, geduurende den bloeitijd, een zonderling aanzien, dat voornaamlijk .gefchikt 
is voor zodanige tafreclen , welken een vreemd of romanescq gezicht vercifchen, of door iets tegenftrijdigs 
een verrasfchend indrukfel moeten verwekken. 

Door de Geneeskunde onder de vergiftige gewasfen geteld wordende, vereischt zij omzichtigheid zoo in 
haar gebruik als behandeling bij het planten. ‘ 

Terwijl ik bezig ben met deeze bladen ter persfe te bezorgen, wordt mij van mijnen zeer geleerden en 
waardigen vriend, de Heer ReinwarD Tt, Hoogleeraar inde Kruidkundete Harderwijk bericht, dat thans , 
(in Augustus) deeze fchoone Heesters in‘ den Adademifchen Kruidtuin, ter dier flede, in vollen bloei ftaan; 
dat dezelve federt eenige jaaren niet gebloeid had, en dat zijn Ed. van gevoelen is, dat de tegenwoordige 
bloei toegefchreeven moet worden daaraan, dat men dit gewas, voor deeze keer, zonder eenige fnoejing, 
waar zijne natuur, had laaten groeijen. | 


ES 


E J 
L xr ord IL. 


C 


SE: 


B 


ortel ende 


Wi 


duuren: ik heb haar alleenlijk doen afbeelden, om haar, vergunt het geval zulks, te kunnen onderken. 
nen, en nader met haar bekend te worden. De bloemen zijn, van binnen en buiten, meer hoog rood, 
en vertoonen eenen grooteren afftand van de moederplant; ook zijn de bladen, offchoon dezelfde gedaante 


hebbende, ongelijk veel grooter, en groeijen weeliger dan de voorgaanden. 


DS 


9 
do 


Ci 5 XIV ord. HI. 


5 


heridenh: I. 


ignonia Verse 


Wort elende B 


COXIV: ord AX. 


Bignonia Radeams Var. 2. 


Wortelende Bignonia verfohad. 2. 


CLASS 15 AVEK 0 Rr DN 
AVIF® Clasfe, IIF* Rans. 
Cytifus Purpureus. 
Paarsroode Cytifiss. 
Der Purpurrothe Bohnenbaum, 
Cytife à fleurs rouges. 
Red flowering Cytifus. 


CYTISUS PURPUREUS», Aoribus axillaribus folitariis peduneulatis, caulibus procumbentibus 


foliolis obovatis leguminibusque linearibus fisbrepandis. 


_ PAARSROODE CYTISUS ‚ met enkele gefteelde oxelbloemen, nederliggende Stengen, de Blaadjes 


… omgekeerd eirond en de Peul lineaal en iets uitgebogen. 


Strelen de andere Cytifusfoorten op hoogere Stammen door derzelver ryke Bloemenpracht het oog 
deze doet zulks niet minder, offchoon laager bij den grond kruipende, en op het eerfte gezigt niet bij- 
zonder, maar in de nabyheid des te uitftekender fraai zijnde, Even deze hoedanigheid maakt haar ook 
bij uitftek gefchikt ter fchakering van onderfcheiden kleuren in een levend bloemtapijt ‚ gelijk zulks 
reeds elders en inzonderheid bij de befchouwing der Daphne, e. z. v. is aangemerkt, 

De tamelijk hooge Bergen van Karinthië, de Ukraine en Kroatië zijn de geboorteplaatfen van deze 
Heester , alwaar zij op fommige woeste en kruiden dragende plaatfen groeit. De Heester laag zijnde, 
wordt niet hooger dan één of twee voeten, en verfpreidt haare liggende takken langs den grond, Uit 
de hoeken der Bladen ziet men in « 


ek, aand May van één tot drie paarsroode welriekende Bloemen 
voortkomen (a a), welke het Gewas geduntende drie weeken het verruklijkst aanzien geven. Niet 


flechts de Bloemen hebben het aangenaame der kleuren tot haar voordeel, maar zelfs de Kelken zijn 


_met roode en groene ftreepen gefchakeerd. 


Eveneens zijn de op de Bloemen volgende Peulen gekleurd (#), doch zij worden bij derzelver rijp= 


wore 


za 


wording zwart (c), en bevatten van één tot zes Zaaden (d). Delineaale, van boven bogtige en als 
het ware iets cirkelvormige gedaante der Peulen is een voornaam kenmerk van dezelven, 

De langwerpige omgekeerd eivormige gefpitste bladen zijn fomwijlen zagthairig s van boven donkere 
en van onderen grijsgroen (e €), zijnde overigens de geheele - Plant glad, 

Gedurende den Winter zijn de drooge Takken zeer ligt daaraan te onderfcheiden, dat van den 
grond van elken Knop twee verheven lijnen tot de volgenden daar beneden {taande aflopen (f)s 


en dusdoende dezelven eenigzins hoekig doen worden. 


8 
De voortkweking gefchiedt door Zaad of Afleggers, en gedurende den eerften Winter vereischt de 


„jonge Plant eenige bedekking. 


arran de aadkijnd 


REDEN IAS RENEE bs ere adi De 


Colias kare: 


z k 
Paersroode Cvualus. 


ELK 8 STE NVIE S=: Ó RD IV 

AVIE Clasfe. IW Rang. 

Colutea Aperta. MÖNCH, 

Colutea Cruenta. AITON. 

Openftaande Colutea. 

Ofenffehender Blafenbaum, 

Baguenaudier fanguin. 

_Blood- Powering Bladder- Senna. 

VCOLUTEA APERTA. Mönch. Zoliolis cordatis, leguminibus antice apertis. 
OPENSTAANDE COLUTEA. met hartvormige Blaadjes, de Peulen van voren geïöpend. 


COLUTEA CRUENTA. Aiton. Foliolis cuneiformi-obcordatis, vexilli gibbis obtufis minimis. 


BLOEDROODE COLUTEA, met wigvormig-omgekeerd hartvormige Blaadjes, de Vaandelbuit 
zeer klein en flompe 


__Het is moeilijk te beflisfechen wie der Schrijvers deze Heester naauwkeurig befchreven en benoemd 


heeft, naardien ieder niet alleen zuivere kenmerken, maar ook toepaslijke Naamen aan dezelve heeft 
gegeven, zo dat men door deze twijfelachtige bepaling in ket onzekere is, of 'er twee zodanige ge- 
wasfén beftaan, dan wel één met eene dubbele benaming. Ik voor mij, zo ik kiezen moest, zou 
telkens de benaming afleiden van een uieftekend kenmerk, en hiertoe is, naar mijn oordeel, {de 
charakteristieke opening van de Peul meer gefchikt dan ds kleur. Schoon wiLpeNow dit kenmerk 
in zijn Befchrijving opgeeft, noemt hij echter de Heester Colutea cruenta,en plaatst die welke hier 
Colutea aperta wordt genoemd, als. eene varieteit van scoroLt. Ondertusfchen geloof ik dat dit 


ver. 


ie dent A art a ln t En B ie ee ae 


verfchit alleen daarin te zoeken is , dat de twee foorten , namelijk die, welke wij als Colute orientalis 
en Colutea aperta opgegeven hebben, hier verwisfeld zijn, en dat de Colutea orientalis die geen is, 
welke bij ons als Colutea Cruenta bekend ftaat, maar dat de Co/wtea aperta minder bekend of niet 
genoegzaam onderfcheiden is: 

De hier bedoelde foort groeit op de Bergen en in de Bosfchen van het zuidelijk gedeelte van het 
Schiereiland de Krim, of aan de afhangende rotfen van het zuidelijk gedeelte van den Kaukafus. Zij 
vormt eene drie à vier voeten hooge, en wegens de veele uitlopers zeer uitgebreide Struik. 

De Bloedkleurige Bloemen verfchijnen voor de eerfte maal in Mai, en voor de tweede in Augustus 
zij zijn in eenvouwdige twee- of vierbloeniige trosfen op eer’ bijna gladden Hoofdfteel gegaêrd. De 
Bloemkrans is de kleinfte van de hier opgegeven foorten, hebbende een rond van boven uitgegulpt en 
van onder met twee verhevenheden voorzien Vaandel (c). De Vleugelen (d) zijn van voren ftomp, 
en korter dan de Kiel (e e) wier uit{nijding aan den bafis klein en het uitfteekfel afgeftompt is. De 


Peul heeft, zodra zij zich formeert, boven aan de punt eene zich uitftekend voordoende opening (£) » 


welke naarmate van den groei in evenredigheid toeneemt, en bevat zwartachtige niervormige. Zaa- 


den (©). 


De Bladen hebben aan den Bafis twee zeer kleine ftoppeltjes , en zijn uit zeven à negen grijsgroene, — 


vleesachtige, rondachtige , aan den bafis toegepunte, van boven meer of min .uitgegulpte Blaadjes 
famengefteld (#4). EE 5 | 

‚ De Takken zijn rond en kort; de jongften hebben in den Winter eene grijze met zwarte vlakken en 
klieren bezette Schors, en zijn rechtopftaande. De Knoppen zijn even als die der Boomachtige 
Colutea, maar de aan den Bafis (taande Lidtekenen (4) aan de afgevallen Bladen hebben zeer kleine 
Stoppeltjes, 


E 
EE MNT Rd 


Kr 


AVI. ord. AV. 


DA 


f ‘ 
// pe N 
si) 


A 
‚A 


Óltsa fe rid. 


Op enltaande Colutea. 


CARR ES ANW OD AV 


r 


AVI Clasfe. IV Rang. 
Eerfte Afdeling, of Heesterachtigen. 
Colutea Arborescens. 
Boomachtige Colutea. 
Gemeiner Blafenbaum. 
Bagueriandier COmmIin, 


1 


Common Bladder-Senna. . 
COLUTEA ARBORESCENSs foliolis ellipticis retufis, vexillo gibbis abbreviatis, caule fruticofd. 
BOOMACHTIGE COLUTEA, die boomachtig is, met flompe hartvormige Bladen, 


In het Zuidelijk Europa, Engeland, Frankrijk, Italië, voornaamelijk aan den Vefuvius, groeit deze 


Heester vrij overvloedig. Die, welken men in Duitschland wild groeïjende vindt, zijn waarfchijnlijk van 


verftrooide Zaaden afkomstig. Zij wordt gemeenlijk zes of agt, en in een’ goeden grond wel twaalf of 
vijftien voeten hoog. Vermits zij een’ fteenachtigen grond bemint, is zij inzonderheid gefchikt om fteen- 
achtige Woestenijen met geringe kosten in nuttige Bosfchaadjes te herfcheppen, in welken de Haazen , 
die de jonge Scheutjes bij uitftek beminnen, in den Winter eene goede fchuilplaats vinden, en andere 
nuttige Gewasfen dusdoende niet befchadigen. 

Wanneer het Voorjaarsfaifoen gunstig is , dat aanhoudende droogte en koude het groen worden niet be- 
letten, dan verfchijnen reeds ín de maand May de Bloemen aan deze Heester, en bloeïjen tot aan het 
begin der wederkerende vorst. Zij vormen op laage fijnhairige Hoofdfteelen eenvouwdige drie of agtbloe- 
bloemige Trosfen (a). Tedere Bloem heeft een bijzonder Bloemfteeltje , hetwelk aan deszelfs invoeging 
een lancetsgewijs Lovertje heeft. De Bloemkrans is geel. Het Vaandel heeft aan den bafis twee 
ftompe verhevenheden, welken met hetzelve allengs naar boven inééngroeïjen. De vieirgelen zijn met 
het Scheepje of Kiel van gelijke lengte, zijnde de uitfnijding aan den bafis der vleugelen klein en het 
witfteekfel afgerond. De Vruchtpeulen zijn geelachtig groen, en fommige verfcheïdenheden iets rood geftip- 

| peld; 


ON Rt NEN 
Ene nel 
pl 


peld; aan de benedenzijde zijn dezelven boogvormig, en vormen met den Vruchtfteel een’ bijna rechten 
hoek, in de gedaante van doorfchijnende blaazen met den voortdurenden Stijl. Zij worden van de 
Maand Junij tot in den Herfst rijp , en bevatten zwarte niervormige Zaaden. Deze worden in fommige 
jaaren door de Oorwormtjes (Porficula auricularis), welke in de Peulen nestelen, dikwijls vernield, 

De Bladen zijn famengefteld uit negen tot dertien ongelijkparige tegenoverftaande langwerpige eivormige 
dunne Blaadjes, die op Eeen’ eigen Bladfteel rusten, boven uitgerond en met een° fijnen zagten ftekel 
voorzien (4). Hunne bovenvlakte is grasgroen, de benedenvlakte fijnhairig. 

De Takken en Scheuten zijn rond en jeugdig met witte hairen bezet; in den Winter is de Schors 
grijs, zwart gevlakt en met zwarte klieren bezaaid (e). Aan het oude Hout is de Schors gefcheurd: 
en donker, 

De Knoppen zijn eivormig, ftomp en vlak gedrukt wordende door de voorftaande met lovertjes voor 
ziene lidtekenen der afgevallen Bladen onderfteund. Hunne korte van onder breed en van boven ftom- 
pe fchuübben, zijn aan de benedenvlakte en aan den rand fijn bchaird. Dikwijls ziet men naast de 
groote Knoppen twee kleineren , bevattende den eerften Bloeifem, die zich echter zelden ontwikkelt. - 

Het Hout is geel, vast en taai, hebbende eene roode houtachtige Mergpijp; maar vermits de Stam 

ze dl 


men dun zijn , kan hetzelve niet dan tot kleine voorwerpen gebezigd worden. 


4. Ed 
Cetlutea Ë en AI. 
en 


Boomachtige Colutea. 


zake 


cl XVI. erd. IV, 


gn Ns 


orassris XV oro DV 
AVII* Clasfe. IV* Räng oe 
Het Gefacht 
Amorpha.. 
Amorpha 
Amorphau 


The bastard Indigo. 


Het woord Amorpha is van de Griekfche taale af komftig , en betekent iets het welk geene gedaante heeft; - 
„deeze betekenis ken echter miet rrallerr- deale op den Heester, over welken wij thans zullen handelen „ toe- 
gepast worden; zooveel is waar, dat de bloem van den Amorpha eene onderfcheidene gedaante heeft 
welke volftrektlijk van alle anderen afwijkt, en wel voornaamlijk van de Vlinderbloemen , onder welken zij, - 
volgends haaren natuurlijken rang, te ftaan komt: alhoewel men haar niet, in den ftriktften zin, fchoon kan 
noemen, kan men echter van haar zeggen-dat zij vreemd. en wonderbaar is. . 

Haare kelk is éénbladig, gepijpt, rolrond. en peervormig; de mond ftaat recht op , 15 vijftandig, ftomp 
ert-voordduurend; de twee bovenfte tanden zijn de grootften. . 

Alle de Vlinderbloemen zijn famengefteld uit het vendel, de vleugelen „ en ‘den-kiel ; maar aan deêze- z00 
merkwaardige bloem ziet ren flechts een ovaal, hol, rechtöpftaand bloemblad, hetwelk naauwlijks grooter 
dan de kelk, en zijdelings tusfchen de twee bovenfte en grootfte tanden van denzelven ingeleed is: voords 
is dit bloemblad van beven ecnigzins fleufswijze uitgegulpt, door welke uitgulping de meeldraaden opftijgem : 
vleugels en kiel ontbreeken, gelijk reeds gezegd is. 

De tien meeldraaden , flechts eenigzins aan den bafis verëenigd, zijn rechtöpftaande, van ongelyke lengte, 


echter langer dan.de bloem zelve, ende meelknopjens zijn eenvouwig. … 
Het 


Het vruchtbeginfel is. ten haelven rond, de flil elsvormig, van gelijke langte met de meeldraaden, en het 
merk is mede eenvouwig. 

De peul is eenigzins maanvormig, teruggebogen, grooter dan de kelk, famengedrukt, aan de punt nog 
verder terug gebogen, éénhokkig, bultig, en bevat twee langwerpige niervormige zaaden, 

De Amorpha maakt, onder andere en kleene partijen gemengd, een allerfraaifte, ja verrukkelijke vertoo= 


ming, zoowel wegens zijne fierlijke bloemtrosfen , als wegens zijn fchoon en leevendig, groen. 


CLA sf 6- AVI Oe 1 D--1Ve 
AVI Clasfe, DW Rans. 
Amorpha Fruticofa. 
Heesterachtige Amorpha. 
Die Staudige Amorpha. 
Amorpha d Amerigue. 
, The Bastard Indigo. 
AMORPIA FRUTICOSA foliis pinnatis cum imparì, foribus fpicatis „ corrollis corruleis, Paminibus exfertis. MOENCI. 
Heesten ACHTIGE AMORPHA.met ongelijk gevinde bladen, airen met blaauwe bloemen, en voor- 
| witfleekende meeldraaden. 
SAlhoawel LINNEus deezen fchoonen „heester zeer fraai, in den Clifvrifchen tuin, hebbe doen afb: velden 
en ook anderen reeds afbeeldingen van denzelven hebben gegeven, zal ’ echter cen vriend van bloemen denkes 


lijk voldoen dat gewas ook in deeze verzameling te zien voorkomen ; te meer daar het alleen nog maar alge. 
En 


„meen bekend is; de Heer MOENCH is, zo veel mij bekend is, de eenigfte die het, foortlijk, bepaald heeft. — On- 


„der de nieuwfte ontdekkingen vindt men wel nog van eene andere foort gefproken, naamlijk van den 4xor- 


Pha pubescens; dan ik heb, ondanks alle aangewende moeite, denzelven tot heden toe noch gezien, noch 
befchteven gevonden, ook is hij bij mijne Kruidkundige vrienden onbekend , en de Heer WILDENOW „ van wicn 
ik gewislijk nadere inlichting deezen aangaande verwacht, is met zijnen} arbeid tot zoo verre nog niet gevorderd 
„Het Vaderland van deezen Amorpha, dien men ook , niet ongepast, Ongedaante zoude kunnen noemen; 
is Zuid- Carolina , echter kan hij, op een befchutte plaats, en wèl gedekt, onze winterkoude verdraagen; 


en de weliger groei vergoedt aldra de weinige fchade, welke de jonge footen foms door de koude lijden. 


en 


Het gewas bereikt wel eens een mans hoogte en meerder; uit den wortel fchieten vecle uitloopers voord, 


DE gemeenlijk zoo dik als eene fchrifpen, buigfaam en nederliggende zijn: de takken zijn aschgraauw , of 


enigzins Ss paarschachtig van kleur, bijnaa tot boven toe naakt, en niet zeer bladrijk ; (de jonge takken 


echter zijn groen, lichtgroen geftreept, en worden niet zelden vlekkig …) zij zijn verfierd met prachtige 


Schoone bloementrosfarf Ca. a) van twee tot zeven duimen lang, welken, telkens drie in n getal, aan de ein- 
den der takken ‚ uit den oxel van een n blad, ten voorfchijn komen ‚en in de miand Mei, als mede, voor 
de tweedemaal, in de maand September, met haate fchoortie paars-blaäuwe bloemen pronken. 

Dit gewas geeft, door zijne menigvuldige groene takken , en fchoon-groene, gevinde blader, met ZEE 
veele fraaje pluimen verfierd, in kleene boschjens, tusfchen andere heesters geplant, een ongemeen verruke 
kelijk gezicht; en kan , wegens zijn jaarlijkfchen tweevouwigen bloei, zoowel voor zomer- als ren tja 


met veel voordeels es worden. 
De 


De bloem van deezen Amorpha is, gelijk ik bij de befchrijving van vdeszels geflacht gezegd heb, eene 
Ongedaantige vlinderbloem, van onderen pijpvormig, zijnde met een korten nagel bevestigd aan de twee 
korte infnijdingen van den vijftandigen ‚ Eenigzins buitenwaards gebogenen kelk: tien borftelvormige, witte, 
van onderen naauwlijks verëenigde meeldraadjens e die tweemaal zoo lang als de bloem zijn „ fteeken met 
hunne prachuige oranje- geele meelknopjens, en als met de geheele kracht van hun bevruchtingsvermogen, 
op eene grootíche wijze uit. 

Het vrachtbeginfl verandert in eene builtige peul (5.), welke meestal twee zaaden (c.) bevat: als het 
jaargetijde gunstig is, worden dezelven in de maand O&ober tjp, en zijn zeer gefchikt ter voordkweekinge. 
De ongelijk gevinde afwisfclende bladen, hebben aan de jaarige takken zeven of agt, aân de anderen dertien 
of vijftien vinblaadieris 3 de bovenften ftaan rechtop , evenwijdig van elkander; de benedenften zijn terug ge- 


bogen. De jaarige fleng (d.) is geftreept, en de bloemftengen hebben mede helder- bruine doorzichtige lo= 


vertjens.” De gemeenfchaplijke bladfteel is zeer ftiijf, vàn boven gefleufd, van buiten verheven rond „aan den 


knop eenigzins dik, ter wederzijde van Tiniaalswijze korte floppeltjens voorzien (e). Agt of negen paar vin- 
blaadjens worden van oneffene en effene blaadjens beperkt; het effene is voorzien van een enkeld elsvormig 
ftoppeljen uit den bladfteel voordkomendes * oneffen heeft hetzelve dubbeld: de vinblaadjens zitten op 
eigene bladfteclrjens, zijn ovaal- “langwerpig, van- buiten eenigzins gewold met kleene puntjens ‚ (door fom- 
migen voor gaatjens aangezien,) tegen de zon wetens: uitgebreid, een weinig terug gebogen, en ’s nachts 
hangende 

De drooge takken ED zijn licht paarschachtie, en kenbaar aan hunne bruin - geele gefchubde botten. 

8 Bj ons wast nog eene andere foort van Amorpha , die fchoone bruine bloemen heeft, en eene verfcheidenheid 
fijn te weezen: volgends deskundige Boomkweekers , is deeze beter beftand tegen de winterkoude en de 
voorgemelden: mogelijk is ’ die Amorpha welke elders Pubescens genoemd wordt. 

“In ons Land vordert deeze heester tegen de koude gedekt te worden , dan offchoon dezelve ook tot den 
grond toe bevrieze komen aldra uit den wortel een groot aantal loôten voord, die fpoedig opgroejen : 
bi ons wordt hij best voordgekweckt door afleggers3 doch zo men ’t zaad uit Charlestown kan bekomen, 
kan men hetzelve in den open grond zaajen, op eene warme eme of, in ademen Ne eene 
plas an zetten, alijd zorgende, dat de jonge planten van denr vorst 8 

Deez Hester, in % Engelsch Bastaard Indigo genoemd, wi rdt to 
aïhoewel dezelve dan van gene flechte foort zij j 


dori AN derde 


d 


CC. XV. ord’. IV. 


_% 
be PS Bk LEN 
eb ve UE add ; 


44 EP. 


BL KEE 83 XVII. GTR BENN, 
AVI Clasft, IV* Rang, 

Het Geflacht. 
Colutca. 
Colutea, 
B'afenbaum- 
Brew, 
Bladder - Senna. 


Colutea is een door Theophrastus uit het Grieksch gevormd woord, en betekent zoveel als verminken. 
De bekende foorten groeijen in het Zuidelijk Europa „ Afië en Afrika, in cen’ fleenachtigen droogen grond, 
zijnde ’er in Amerika nog geen ontdekt. Men onderfcheidt dezelven in Retfid. of Heesterachtigen. Opper- 
vlakkig kenmerken zij zich door afwisfelend ongelijk gevinde Bladen en Vlinderbloemen, welken op een’ tus- 
fchen de Bladhoeken ftaande Hoofdfteel enkele trosfen wormen. De Geflachtsdeelen zijn de volgende. 

De éénbladige Teker of Klokvormige Kelk is in vijf korte „ongelijke „ fpitfe „ rechtopftaande tanden gedeeld 

en voortdurende. De Vlinderbloem heeft een terug gebogen of rechtopftaand Vaandel, de lancetvormige 
vleugel aangedrukt , en de Kiel naar bovengekromd. Ondertusfchen zijn deze deelen dikwijls zeer verander- 
lijk, de twee broederige Meeldraadjes zijn of cenvouwdig of negendelig ‚waarvan het tiende rechopftaat 3 zij 
zijn naar boven gebogen met eenvouwdige Meelknopjes, en omvangen als eene fchede het langwerpig fa- 
mengedrukt van boven en onder verdunde vruchtbeginfel, het welk een’ opklimmende Stijl heeft , dragende 
een ingerold merk , het welk met korte Hairen geboord, van het midden van den Stijl tot aan de punt is 
uitgezet, en zich colomvormig als een hoofdkenmerk voordoet. Meer kenmerkt zich de groote „breede „op- 
geblazen, huidige doorzigtige Vruchtpeul, wier bovennaad recht en de benedenfte gebult is; zijnde dezelve . 
éénkokkig , en aan het benedeneinde de hovenfte naad openfpringende, De veelvouwdige niervormige Zaas 
den zijn aan de benedenfte naad in twee rijtn afwisfelende vastgehecht. Deze vrucht is het hoofdzakelijk 
kenfchetfend Kenmerk van dit Geflacht en hetgeen hetzelve van alle anderen onderfcheidt. 


Al- 


Alle de foorten der Colutea hebben gedurende haaren Bloeitijd eene zeer groote fchoonheid „ welke echter 
bij fommigen door de fchielijk groeijende vruchten verminderd wordt, Dit kan men nogthans vóórkomen „ en den 
bloei langer rekken , wanneer men een groot gedeelte der Peulen vóór derzelver rijpheid afplukt. In het 
Zuiden van Frankrijk, alwaar de boomachtige Heester ín het wild groeit, bezigt men dezelve tot voedfel 
voor Koejen, Geiten en Schaapen; en men wil opmerken , dat dit voedfel het vet en de Melk der laatften 
vermeerdert. 

_ De foorten, welken wij zullen optellen, worden door in het voorjaar in de fchaduw gezaaîd Zaad voort 
gekweekt, ook is het afleggen dienstig: hiertoe bezigt men de voorjarige Takken , of de jongfte Scheuten 
van hetzelfde jaar. Dezen worden in de maand Julij, geenen in April afgelegd „en beide vatten tot tegen den 
tijd der bevruchting genoegzaame Wortelen. Niet minder vatten Stekken van het éénjarig Hout, en zo zij 


stie bevochtigd worden, geven zij in den Herfst plantbaare Planten, 


EE Ve SG MN AL Ord AN 
AVE: Clasfe. IV Rang. 


Colutea orientalis. 
Oosterfche Colutea. MÖNC rt, 
Orientalifcher Blafenhaum. 


Baguenaudier du Levant. 
man me Oriental Bladder - Senna. 


COLUTEA ORIENTALIS, Mönch. fruticofa, foliolis obcordatis , vexulis gibbis adftendentibus, 


leguminikus apice claufis. 


hand 


OOSTERSCHE COLUTEA, die heesterachtig is met omgekeerd hartvormige Blaadjes, de 
bülten van het vaandel opklimniende en de Peuten aan de 


punt gefloten. 


De “benaming Coutea cruenta, orientalis , fanguinea fchijnt van veelen voor dezelfde Plant aangeno- 
men te worden. Arron heeft die, welke door Möncn beter aperta genoemd is, als cruenta op- 
gegeven; maar nu is deze van de Janguinea te onderfcheiden , en deze fchijnt mij níet dezelfde ‚ Waar 
veeleer eene varieteit te zijn, en uit dien hoofde, als ook om dat möncH de Plant veel naauwkeuriger 
opgeeft dan wiLDENOW, zo Onder de benaming van Cruenta, als ook LAMARK En CAVANIL- 
LES onder die van ortentalis „ meen ik reden genoeg te hebben om dan de benaming en befchrijving van 
MÖNCH de voorkeur te geven en dit zelfs door zijne gronden te ftaven. Hij neemt namelijk dat r rn- 
Neus met deze foort en 'die der Colutea aperta bekend is geweest toen hij de Colutea arborescens be- 


Schreef; want even deze Heester, wier Peulen telkens van voren gefloten zijn, heeft met het Grondge- 
flacht 


ie i , Ë 
Het N he En 
Rij A MES SK 1E RSie eN 


facht van LINNZUS dezelfde evenredigheid, blijft ook uit het zaad gekweekt, teïkens onveranderd, 
fchóon hetzelve van zodanige Stammen is gekozen, die onder de anderen ftaan. 

Het Zuidelijk Duitschland, Ltalië, Taurië en de Levant zijn het Vaderland van deze Heester. Zij bloeit 
van de maand Maij af tot bijna den geheelen zomer door. [aar (tam bereikt eene hoogte van 6 a 8 
voeten „ en drijft gemeenlijk lange uitgebreide Takken. 

De in Maij zich ontvouwende Bloemen formeren op een” naauwlijks behairden Bloemfteng , die flechts 
de helft van de lengte der Bladen bereikt, eene uit twee tot zeven famengeftelde eenvouwdige Bloemtros 
(a 5). Tedere Bloem rust op een bijzonder Bloemftceltje, het welk aan de invoeging met een klein fpits 
dekblaadje voorzien is De Bloemkrans heeft eene bruinroodachtige kleur (c), die kort vóór het afbloeie 
jen in een onzuiver bleek geel (d)) overgaat. Het Vaandel (e) heeft aan den bafis twee vrij in de 
hoogte flaande vlakke toegepunte geele bulten. De vleugels (f) zijn {mal en lancetvormig, zo lang 
als het Scheepje (£), welks uitfneiding klein is, terwijl de uitfteekféls haakswijze naar den nagel ge- 
“bogen zijn. De Peulen van den eerften bloeifëm worden in Julij rijp, en vormen met den vruchtfteel 
een’ eenigzins fpitfen hoek; de benedenzijde is niet volkomen boogvormig, maar recht tegen de punt 
aanlopende, en de vlakte met roode punten digt bezaaide (4). ftaande peulen, die telkens van vooren 
geopend zijn en blijven. | 

De Bladen hebben aan den bafis twee lancetswijze voortdürende dekblaadjes, en zijn famengefteld 
uit 11 a 15 dunne omgekeerd hartvormige kortgefteelde Blaadjes (#) „die van voren een? kleinen ftekel heb- 
ben, en aan de oppervlakte grijsgroen „ maar aan, de benedenvlakte bleeker zijne. 

De Takken en Knoppen zijn gelijkvormig aan die van de Colutea arboreftens , alleen zijn de Knoppen 
der eerfte uitgebreider en bij deze korter bij één, hebbende bij hunne ontwikkeling eene paarsgroene kleur. 


De Schors &) is aan de jonge Scheuten donker grijs en met enkele klieren bezet, 


e | mie el 


he ende ie 


& 


AVA. er IV; 


wm nn nd ar arn 


& 
ad 


nn 


fe , k ) 
Ps 2 
{ lut É PLCHLLE CS. 


nen ren en 


Oosterfehe Coluien. 


BE EER EEE NE HCE od 


are sir es XVI 0 We EV. 
XVIF* Clasfe, IV* Rang. 
Colutea Pocockii, AIToN & wiLDENOw. 


Colutea Procumbens. L'HERITIER. 
Pococks Colutea.. 
Pococks Blafenbaum. 
Baguenaudier d’ Alep. 
__ _Pocoek’s Bladder- Senna. 


coruTRA Pococxin Wild. Foliolis fubrotundo-ellipticis obtufisfimis _mucronatis , vezilie. 
gibbis elongatis adfcendentibus , caule fruticofo: 


POCOCKS COLUTEA, met ten halve rond-elliptifche, zeer flompe zagt frekelige Blaadjes, de 
Vaandel bulten verlengd opklimmende, en de Stam heesteracht ig. 


Pocock, die de Heester het eerst in het Oosten ontdekt, en: omftreeks -Aléppo-veelvuldig gevons- 
den heeft, bragt haar naar Ewpgeland over. Zij onderfcheidt zich voornaamliijk daardoor: dat haare 
Takken zeer ongelijk boven den grond zijn uitgebreid, waardoor zij het. meest. van de. overige : 
Oolutea’s verfchilt. Zij vereischt in onze Plantfoenen gedurende den Winter eene. matige bedekking, - 

De Bloemen verfchijnen voor- de eerfte maal in de maand Mai, en voorde tweede in Augustus en“ ” 
September ; zij ftaan of enkel (a), of dubbel, (4), of ook wel in drieën Cc), opveen’ Hoofdfteel , die : 
wit de oxelen der Bladen voorkomt, en zijn.de grootiten van alle - Coluteafoorten,. Teder-rust: op een: 
bijzonder Bloemfteeltje, hetwelk bij deszelfs-invoeging iù den Hoofdfteel én of. twee zeer kleine -Luc=- 
vertjes heeft, welken ook. aan den bafis van den Kelk zigtbaar worden. De Bloemkrans heeft eene= 
levendig. geele. kleur;,het Vaandel.is groot, en heeft aan den grond twee vrijltaande- omhoog: ge- 


rige 


EE 
Rn Ee S 


vichte vlakke bulten (d). De vleugels zijn lancetswijze en (pits, en hebben aan de benedenzijde 
zen min of meer voorftaande tand (€); zij zijn langer dan het Schubje, welks uitfnijding in dem 
bafis groot en het uitfteekfel daartegen kort en fpits is (f). De Peulen, zo zij op den Maibloeifem 
volgen, worden reeds in Juliij rijp; zij zijn aan den benedenzijde gebogen, op beiden vlakten met 
roode punten digt bezaaid , en befchrijven met den vruchtfteel een” fftompen hoek (@). 

De Bladen hebben aan den grond twee lancetswijze hairige ftoppeltjes , en zijn uit dertien tot negen. 
tien omgekeerd ovaale, aan beïden einden toegepunte Blaadjes famengefteld (*), die op korte Steeltjes — 
rusten, op de oppervlakte groen en glad, maar aan de benedenzijde met witte opliggende hairen 
bezet zijn (A 7). 

De Takken zijn lang, rond en fijn behaird, en zelfs ten aanzien der Knoppen gelijkfoortig met de 


boomachtige Colutea, zijnde alleen door den bocktigen groeî en richting van denzelven onder 


fcheiden (5). 


(5) Nita. Dege betekening der Blaadjes is veel toepasfelijker dan die van den Heee WrLDENOW, boven vermelde 


CCV ord IV; 


tt Bini omtd 


Kan 


nan veen annkknn steden 
er „ : 


Luatea Oe be fl 


s 
CO 


/ 


— 


Po C oks 


pe 
C oiutea. 


CRAS Er st RVE ORK BDE 
AVI Clasfe. IV Rang. 

Het Geflacht. 

Cytifus. 

Citifus. 

Bohnenbaum, 

Fausfe Ebene-Cytife. 

| The Lion. 

Deeze Doom heeft, naar fommigen, zijnen naam ontvangen van het Eiland Cythno, dat in den Archipel 
ligt, en om zijne Kaas bij de Oudheid beroemd is; of, volgends anderen, om de menigte van het 
voordgebragte zaad der Heefter : bijalle oude Schrijvers vindt men den naam van Cyzifius. Het is onzeker of de 
Heester der Ouden hetzelfde Geflacht is, t welk thans de Nieuweren Cytifus noemen. Hour Tuyn heeft 
dien naam, uit het Latijn, in het Nederduitsch overgedragen; dan, ik oordeel, dat, als men denzelven 
liever uit het Hoogduitsch (Bohnen- Baum,) in Boonenboom vertaalde, die vertaaling veel beter met den 
klank onzer Nederduitfche Taal , en de gedaante der Peulvrucht zoude overëenkomen. 

Offchoon de Planten - befchrijving der Ouden in veele gevallen twijfelächtig moge weezen, fchijnt zij 
echter ten opzichte van deezen Boom eenigfints overtenteftemmen, met de aantekeningen van vir r- 
LIUS, PLINIUS en COLUMELLA; voornaamlijk daar, waar zij dit Geflacht hoog roemen; wegens 
het voedfel, dat zij het Vee en den Honigbeiën verfchaft. 

De Cytifus, alsmede de Colutea, of Blaazen-boom, en eenige foorten der Robinia’s zijn van zeer veel 
nut voor den Landbouw; voorterst, om dat zij zoo fchielijk aangroejen , en, ten tweeden, om de voed. 


zaame beftanddeelen van hunne jaarlijkfche fcheuten; die fcheuten hebben veel ovwertenkomst met de 


Klaver, ‘en leveren, bij een’ vochtigen Zomer, eenen drievouwigen oogst op; dan, nicttegen{taande 
alle deeze nuttigheden, zijn zij, tot heden toe, flechts tot Tuincieraaden gebruikt geworden: het zaad, 


dat veelvuldig aan deeze Boom komt, en nutloos afvalt, kan tot voeding van het Pluimgedierte gebruikt 


worden , en de Honigbakjens der bloemen voeden de Beitjens met een’ rijken voorraad van Honigfap. 


De Geflachts - Kenmerken zijn als volgt ; 
De kelk is Eénbladig, klokvormig , kort, en aan den grond ftomp; zij heeft twee lippen; de bovenlip 


daarvan is tweefpleetig -toegepunt, en de benedenlip drietandig. De vlinderbloem heeft een ovaal, aan de 


zijden teruggcbogen, en oprijzend vaandel; de vleugels, die zoo lang als het vaandel zijn, zijn (lomp: 


de 


de kiel is toegepunt en bochtig; de meeldraadjens zijn meestäl tien in getal, famengegrocid en opftaande, 
en de meelknopjens zijn eenvouwig: het vruchtbeginfel, dat vast zit, is langwerpig: de ftijl ftaat één- 
vouwig opwaards, en het merk is ftomp: de vrucht heeft de gedaante van eene langwerpige peuls zij is 
ftomp , van onderen verdund, en flijf: — de zaaden zijn niervormig famengedrukt. 

Men teelt alle foorten van de Cytifus zeer gemaklijk voord door *t zaad : dit moet men in ’ naajaar zaajen , op 
een” goeden grond „die met zand gemengd is ; het begint reeds in het voorjaar te kiemen; kunnende de Planten 
in t daaröp volgende naajaar verplant worden; want de Cptifus groeit zeer fpoedig voord: zij beminnen 
alle gronden , bebalven de natten: ook grasjen zij op drooge en zandächtige plaatfen vrij wèls als ook op 
plaatfen, (bij voorbeeld onze Duinen.) alwaar andere Heesters en Boomen fterven ; men ‘kan derhalven met de Cytifis 
onvruchtbaare plaatfen , met weinige kosten, beplanten, en aan dezelven een fchoon aanzien geeven; vooräl als men , 
bij dit gewas, de Colutea, de Robinia, de, in ’t wild groejende Roozen-foorten ‚en de Vlier nog bijvoegt. 

Ook is de Cyrifus, benevens de zoo evengenoemde Planten, in Lustboschjens bij uitftek gefchikt, tot 
aantenfchakeling der Boomgroepen, en tot een cieraad der wandelwegen 5 of tot Voorjaars- en Zo- 
mer-partijën. — Zij maaken eene fraaje afdaaling van den Boom, tot aan de laagfte 
Heester;—en-verfpreiden tune fraaje kleurtjens en geurtjens, (waarmede onzer aller moeder, Natuur, hun 
zoo rijklijk begiftigd heeft.) wijd en zijd in het fonds van de helft der Maand Mei, tot aan het einde 
van July toe. 

Het blad en de fchors van den Cyti/us is, bij voorkeur, eene aangename lekkernij voor Schaapen en 
Haazen; hij is, als hij met andere Peul- en Beziën-draagende vruchten vermengd is, tot eene fchuil- 
plaats voor Faifanten zeer gefchìkt; want, als men ze dikmaals fnoeit, grocjen ze zdfs ondoordringbaar 
digt in elkanderen; niet alleen, maar geeven tevons een voedfel, dat zeer gefchikt is voor deeze Piuim- 


gedierten. 


— 


Emoe Ks RL Ön ane zl Vo 
XVII* Clasfe. IV% Rang. 


Cytifus Alpinus. 
Smalbladige Cyrifus. 
Schmalbiänrige Bohnenbaum. 
Faufte Ebene der Alpes. 
Alpine Laburnum. 
ESTISUS ALPINUS, racemis laxis, foltis ovatis lanceolatis, 
SMALBLADIGE | CYTISUS, met Josfe Bloemtrosfèn, ets ovaal lancstswijze Bladen. 


Ter onderfcheiding van den voormaals door den Heer nou TTuiN in het Nederduitsch zogenoem- 
ë Zen Alpifchen Cytifus heb ík dezen naar de Hoogduitfche benaming den fmalbladigen genoemd. Naar- 
dien de natuurlijke Groeiplaats- van den Cytifws Laburnum niet in Zwitferland , maar in de Dergwou- 
den tusfchen Oostenrijk en Hongarijë is, komt hem de benaming van Alpifchen niet toe , welken flechts 
die geen kan dragen, welken in de Midden- Alpen van Zwitferland zijne woonplaats heeft. Behalven 
dit onderfcheid zijn ’er nog anderen Kerftekenen ‚ welken dezen als eene bijzondere foort kunnen doen 
befhonwen, Geen der nieuwere fchrijvers tot op wriLDENow maakt gewag van denzelven , behal- 
van MILEER in zijn Woordenboek van SUCKOW in zijne angewandte Botanik. 

Deze Heester heeft zeker zeer veel overéénkomst met den Cytifws laburnum , doch zij bereikt onder 
denzelfden invloed zijne hoogte niet, 

De Bloemen verfchijnen veertien dagen laater dan die van den Cytifus Jaburnum ; zij formeren, uit 
kleiner Bloemtjes. beftaande , zeer lange Bloemtrosfen (a); het voornaamfte kenmerk van dezen is een 
klein teder Lovertje , hetwelk op de gladde Bloembedekking zit, maar dadelijk afvalt, zodra de Bloem- 
3 knop sÁ opricht. 


Bloem: 


he ale or ee an or ok in SS ie ordt el er ille. RE Ce ere el de 


N Burn a For ti nn a EE zi de ode oe aen oer en A Ee nr DN Fa ger dn KE NKT TEE ET 
En ns NEEN Seen mv en 


Bloem en Bladfteel zijn glad, en de Bladen naauwkeurig ovaal lancetswijze en fmal (5), en op beï- 
den vlakten even glad. Er | 

De Peulen beftaan vit zeer dunne fchillen (c) Het Zaad is roodbruin (d). De glanzige aan de zon. 
zijde paarsbrum in den Winter fletschgroene keer de jonge ‘Scheuten (e) is insgelijks een kenteken, 


hetwelk zelfs de mingeöefende Kruidkenner opmerkt. 


Geen bijzondere waarnemingen aangaande de voortteeling van deze foort door het Zaad kunnende op. 


geven , vertrouw ik op de waarnemingen van den Heer Fr, scnMITT, die verzekert dat hij eene en dee 
zelfde foort uit het Zaad dat zorgvuldig voor alle vreemde vermenging bewaard was, heeft zien voort- 
komen, welke Planten even als alle Alpengewasfen, in de jeugd zeer gevoelig voor de heete zon was 
ren en dat de volgroeide Stammen ook în de fchaduwe beter tierden dan op door de zon fterk befche- 
nen plaatfen, Deze Heester ware dus zeer voordelig op zodanige plaatfen van Plantfoenen waar gebrek 


aan licht groei en fleurigheid belet. 


bd 


LIES. 
e 


„NTISUS. 


A 
C 


Ame 
@ 


Lanseie 
Smalblad 


ENE TAT NORDIN, 
pee Clasfe. IV* Rans. 
Cytifus Auftriacus. 
Oostenrijkfche Cytifius. 
Der Oestreichifche Bohnenbaunm, 
Cytife d' Autriche, 
Siberian Cyrifus. 


CYTISUS AUSTRIACUS, fhribus wenbellatis terminalibus, caulibus erectis, foliolis lanceolatis 


utringue attenuatis flrigofo -pubescentibus. 


OOSTENRIJKSCHE CYTISUS, met Kroontjesbloemen aan het einde, de Stengen opfFaande, de 


Bladen lancetvormig. 


In Siberië, lealië, Hongaryë en Oostenrijk groeit deze Cytilus, hoewel hij in het land , waar naar 
hij genoemd is niet zeer menigvuldig is. j 
| Het lichtgrijze groen, veroorzaekt door de veeie digt aanliggende witte hairen, waarmede de jonge 
Scheuten, de Bladen en Bloemkelken als met zijde bedekt zijn, geven deze Heester een zilverkleurig 
voorkomen, wier Takken, aan het einde met fchoone lichtgeele Bloemen bekroond, een bevallig aanzien 
hebben, vooral wanneer de Heester tusfchen donkergroene Gewasfen in laage Bosquetten geplaatst is. 
Daar zij flechts eene hoogte van 4 of 5 voeten bereikt, en haare veelvuldige Takken eene vrij digte 
kruin uitmaken, kan zij met voordeel in den voorgrond. van hooger Bosquetten en in enkele partijen , 
zelfs in Bloemperken geplaatst worden. 

De Bloemen verfchijnen in Julij, en doordien de onderftemr later ten voorfchijn komen , bloeit de 
Heester bijna den geheelen Zomer door. De Takken groeijen rechtop, en eindigen in een uit negen tot 
dertien Bloemen beftaande tuil (a). De weelderig groeijende Takken drijven uit de bovenvenfte blad- 


hoeken meer Scheuten, waarvan ieder een Bloemtuil draagt. 
/ De 


De Meeldraaden zijn allen famengegroeid. De Bfoembedekking ig aan de benedenlip tweelancäg (4), 
en aan den grond met drie kleine voortdurende Lovertjes bezet (c). 

De Peulen zijn paarsrood, met lange witte fijne Blanzige naar de punt toelopende hairen bezet @, 
die de Vrucht een fraai aanzien geven5 zij bevatten het Zaad (e), het welk in September rijp wordt, 

De Bladen zijn drievouwdig grijsgroen, hairig, gelijk het geheele Gewas , lancetvormig (f), en niet 
ecvaal, waardoor zij zich van den Cyfi/us capitatis onderfcheiden. Na het afvallen der Bladen blijven 


| ds van de Vorst niet befchadigde jonge Takken den geheelen }Winter door groen (2). 


q5 


ordt. JV. 


RE le, amedee" el es ie in ate TE Tin 


Pe ID 


RESTERSEL EE kn EEE EES TTE PREP se 


RET 


RTS 


pan rd ä . 
EDT! WITSE LD MEER 


ef 1 


VACHT. 
I8US. 


7 


LS ED ZAP 


Ct 
Pee 


klche 


steur v; 


{ ist 


Oo 


sf 


e/ 


nd nerd A andes nde ane B vn 
h ” ” 


C LA WV VS RVE son De EW 
XVII* Clasft. IP Rang. 
Cytifus Capitatus. 
Hoofdjesvormige Cytifus. 
De geküpfte Bohnenbaum. 
Cytife Capité. 
Pollbearing Cytifus. 


CYTISUS CAPITATUSs floribus capitatis , ramis erectis flrictis teretribus- villofis, foliolis ovato=ekt 

lipticis villofis, bractea lineari fubcalycina, 

MOOFDJESVORMIGE exrisu Ss, met hoofdjesvarmige Bloemen, rechtopftaande , rechte , ronde,» 

ke vlokkige Stengen, ovaal-langwerpige vlokkige Blaadjes en een. 
langwerpig Kelklovertje, 

Men heeft deze Heester eertijds met den hurkenden Cytifus verwisfeld , gelijk dezelve ook als zodanig bij: 
HOUTTUIN is aangetekend, doch bij eene naauwkeurige vergelijking, verfchillen beiden aanmerklijk, 
Meer overéénkomst fchijnt zij te hebben met den Cytifws hirfutus, die van veelen als eene varieteit der- 
Capitatus aangemerkt wordt; ook hebben beide zo veel uiterlijke gelijkvormigheid, dat het overtollig ware- 
van den eerften eene Afbeelding te geven. 

Deze Heester groeit in Oostenryk, Jtalië, Sicilrë en Duitschland op boschrijke. bergen; in Tuinen tiert 
zij bijna op iederen grond, en wordt alleen aan de bovendeelen door hevige worst befchadigd „ terwijl de- 
wortelfpruiten des te weliger drijven en bloeijen. 

De Bloemen komen in Junij en Julij aan de punten der Takken ten voorfchijn (a 5 e), zijnde geel, met 
gepijpte , buikige, tweegelipte hairige Kelken (d),en ftaan van 9 tot 12 in getal bijéén. Nabij onder de 
Bloemknoppen komen vier of zes, meer of minder, jonge Takken ten voorfchijn, die rondofn den Stam. 
eene fchermvormige gedaante uitmaken, en aan wier punten telkens nieuwe Bloemknoppen verfchijnen- 
(B), en dus de Heester in een’ beftendigen bloei houden, zodat men naden eerften bloei de Heester den 
geheelen Zomer door ziet bloeijen en vrucht dragen (5 €). Het is opmerklijk dat de welige Takken (4) la» 
ter bloeijen dan de minder fleurigen (a b), zodat men Mai Bloemen, in Julij Bloemen en rijpe Vruchten, 
maar in Augustus alleen Bloemen ziet. 

De: 


De bruingehairde Peulen (e) bevatten een bruin genaveld. Zaad (f). 

De Heester heeft ftijve ronde vlokkige takken , en drietallige, langwerpig ovaale blaadjes , welken op vlok- 
kige bijna gootvormige fteeltjes (taan; deze Blaadjes zijn kortgefteeld of vastzittende, van boven donkere 
groen, beneden bleek, vlokkig, aan den grond teruggegebogen , hebbende aan den grond van het Blad. 
fteeltje een drietandig Blaadje. 

De Schors der jonge jarige Scheuten is groen (e), die der ouden helderbruin. 

De jongften „en ook wel de ouderen, worden door felle vorst vernield ‚maar drijven van onder weder op3 
en vooral de wortelfpruiten hebben in Julij zulke fchoone Bloemen als de voor de vorst befchermde Hees- 
ters. Vermits de Takken zich te zeer uitbreiden , moet de Heester zodanig geplaatst worden dat de groei 
van andere gewasfen door dezelve niet belet worde; ook kan het oudere Gewas het verplanten niet wel 
verdragen. | | 

De voortteling gefchiedt door het Zaad en de Wortelfpruiten. De plaatfing tusfchen andere gewasfen is 


reeds verfcheiden maalen opgegevens en ik wijs den lezer derwaarts, zo hij evenredigheid en fchoonheid 
in zijn Plantfoen verlangt, … 


Een 
mdr indd ian 
de ET TE NE dp 


76 


CCAVIE end IV; 


À ° 
lestas Candtadasr. 
Hoofdjes Vormig:e Cytafus. 


GL A S St-s KVMS OR cmt Mis 
AVII* Clasfe. IV* Ranz. 
Cytifus Laburnum. 
Alpifche Cytifus. 
‚ Der breitblättrige Bohnenbaum. 
Fausfe Ebène. 
The Laburnum, 

CYTISUS LABURNUM, racemis ffmplicibus pendulis, foliolis ovato- oblongis. 

ALPISCHE CYTISUS, met enkele, hangende Trosfen en langwerpig -eironde bladen. 

Niet ten onrechte heeft men dezen Boom, in de wandeling „den naam van Gouden Regen gegeven; want de 
Nederlandfche Bloemisten gaven hem denzelven, zowel wegens zijne zo prachtig nederhangende geele 
Bloemtrosfen „ die met eene zwevende buiging, over het zagte groen fchijnen neder te dalen, als om dat 
zij in de zon met zulk eene fchitterende gouden kleur prijken. Ieder, die eenig gevoel heeft, ieder, die het 
bloeijende Voorjaar met aandoening geniet, kan dezen Boom niet voorbijgaan, zonder ten vollen 
Over denzelven opgetogen te zijns in het kort, het is onnodig verder over deszelfs uitftekende pracht 
uit te wijden. tkn 

De Bergwouden , die enter Gand it Bordo liggen, zijn de natuurlijke Groeiplaatfen van 
dezen Boom; deszelfs Stam wordt van 8 tot 15 voeten hoog; en zo dik als een arm; men kweekt 
hem ook, federt een’ geruimen tijd, in de Tuinen, alwaar hij dan ook zó welig groeit, dat hij van 2o 
tot 24 voeten hoog wordt: zijne Takken, die opftaan, zijn digt met Loof begroeid, en prijken , van de 
‘helft van Mai af, bijna vier weeken lang , met goudgeele , nederhangende Bloemtrosfen, welken van 6 tot 
Ia duimen lang worden (a). | 

nen deze fchoone Bôomen in Zomertuinen, op het zagte, lieflijk groene grastapijt enkel, of, 
hetgeen nog beter is, in groepen geplant worden, ftrelen zij het oog met een bevallig voorkomen; 
en deze fchoonheid zal zich niet weinig verheffen, als de Boom vermengd ftaat onder de prachtige 
fchakeringen van Keuren, die zich aan de Bloemen van verfcheiden Boomen, Heesters en Planten verto- 
nen, welken als oogenftrelende voortbrensftlen der Natuur, gedurende den lieflijken bloeifeesttijd, 
met zoveele afwisfelingen, in den heiligen Tempel der Natuur, ten gelijken tijde bloeijen. 

In de naburigheid van zijne ftandplaats kan men, ter verfraaiing van dezelve , de navolgende 


Hees- 


* 


ë 


Heesters platten, als de Robinia hispida, fpinofa en fruteftens, Besftitius paria en flava, Crategus 
monogyna, met dubbele roozenkleurige bloemen, de Cytifus fesfilifolins, Spirea chamedrifvlia, Dictamus 
albus, Dracecephalum auftriacum , Verbascum pheniceum, lris germanica, variegata, fibirica, fpuria, 
graminea en Peonia officinalis, met alle derzelver verfcheidenheden. 

Verder: eene ruime groep, welke met dezen Cytif/us en met de Syringa vulgaris is beplant, geeft cen 
bijzonder goed aanzien; voornamelijk als de rand van die groepen door de lagere Syringa perfica, en de 
Viburnum opulus rofeum is gezoomd. | 

De jonge Looten zijn, zelfs bladerloos, met digte, fijne, zilverachtige Hairtjens: bedekt; alsmede 
de Dloem- en Bladfteelens de ‘benedenvlakten der Bladen; de ‘Peul, vóór dezelve rijp ‘is, en de 
voortdurende Dekblaadjens , die aan den grond van de Bloemkélk geplaatst zijn. 

De Zaaden worden in den Herfst rijp , en zijn van één tot-7 in getal (e)5 zij zijn in peulen geplaatst, 
die, rijp zijnde, met kleine, verheven punten als beftrooid zijn (4). 

‘De Stam, de Takken en de Looten hebben eene groene fchors.3 die fchors is ‘met wratjens bedekt, 
welken grijs-wit en verheven zijn. 

De Bladen zijn drievouwdig; de langwerpig-ovaale biaadjens zijn gewenkbraauwd; en het middenfte is 
Yer het grootftë van? zij ftaan-drie- of viertallig, afwisfclend, komen uit één’ Bladknop voort; 
ên alle dezen zijn van een verdroogd, bruin Dekblaadjen omgeven: de Bloemtros fchuilt in het mid- 
den van de jonge Scheut , en heeft mede een Dekblaadjen en kleinder mn hij is om- 
geven. | 
__De Boom groeit fchielijk, en kan zelfs’in zulk een’ grond geplaatst worden, die voór alle Boomen 
en Heesters volftrektlijk onbekwaam ter voortteling iss het vaste Hout verkrijgt eere geclächtige kleur 
afs hetzelve oud wordt; ook is het-van breede, zwarte aderen voorzien, die ‘hetzelve doorlopen, en 
waarin deze Boom het Amerikaanfche IJzerhout, en de Diofpyros ebenus evenïart; voorzeker alie 
„zulke aanmerkelijke cigenfchappen „ dat hij, in groote’ Houtplantfoenen gebezigd wordende, aile aandacht , 
vot.verdere voortkweking , tot zieh zal trekken. 


he 


à DR 


re dl vern en de KM em jee Mij AD “ sé 


crLASSIS XVI. orp. IV, 
AVP Clasfe. IV. Rang. 
Cytifus Sesfilifolius. 
Ong efteelde Cytifis. 
De Klicllofe Bohnenbaum. 
Cyrife des Fardiniers, 
| Smooth. round leay’d Cytifus. | 
CYTISUS SESSILIFOLIUS, facemis ere@is , calycibus bratea triplici , foliis Poralibus fesfclibuse nd 
ONGESTEEL DE CYTISUS, mei op/laande Trosfen , de elken een driedubbel Blikje hebbende; de 
Bladen bij de Bloemen ongefteeld. 

De zwartachtige Cytilus fchijnt op het eerfte aanzien niet veel te verfchillen van den ongefteelden ; 
beide worden ook dikwijls met elkander verwisfeld ; evenwel verdwijnt deze onzekerheid bij eene onder 
linge vergelijking, en het onderfcheid openbaart zich niet alleen ten opzigte der Bloemen en Bladen , maar 
zelfs bij den droogen Steng van beide Heesters, 


“at 
Deze ongefteelde Cytitus groeit in kalië, Spanje en het Zuiden van Frankrijk, alwaar dezelve menig- 


vuldig tot Heggen in de Tuinen gebezigd , en door het Snoeimes in regelmacge gedaanten gevormd wordt. 


‚In onze Luchtftreek is het Gewas vrij duurzaam, en bereikt eene hoogte van drie tot vijf voeten. 


De Bloemtakken, welken in de Maand Janij Bloemen dragen, zijn meest met ongeftectde, kleine , hart» 


vormige , ronde , toegepunte Bladen bezet (a) 3 dikwijls echter ftaan dezelven ook op korte fteelen (5) » 


althans dit heeft altijd bij de Bladen van de Hoofdftengen en de gebladerde Takken plaats, welken telkens 
op lange Bloemfteelen rusten (c), terwijl die der Bloemftengen vastzittend zijn , iets dat gewis als een 
Onderfcheidend Hoofdkenmerk kan aangenomen worden. 

Een of twee merkelijse onderfcheiden heeft de Bloem zelve; onaangezien zij, en wel Frofttannerijk het 
Vaandel , grooter is (A), kan dit echter voor geen uitftekend kenmerk aangenomen worden; doch meer 
uitflekend zijn de drie Dekblaadjes aan den grond der Kelk bevestigd-(e), terwijl de zwartachtige Cytifus 
flechts een enkél aan het Bloemfteeltje heeft. Wijders heeft deze veelvuldige Bloemen op een” dangen Tros 


vergaêrd, maar de ongefteelde flechts ééne tot zevén in getal. 


In de Maand Augustus worden de breede geelbruine cenigzins gefpikkelde Peulen (f) rijp, en bevatten 
van 


ENEN EVEL, DRE UAE MA 
Pa 


wan één tot zeven bruine ten halve ronde aan den bovennaad der bogtige Peul gehechte Zaaden (©). De 


Peul opent zich veêrkrachtig , en ftrooit de Zaaden bij hunne rijpwording: dierhalven moet men bij deze, | 

zo wel als bij de andere foorten, het Zaad vóór de volkomen rijpheid trachten te vergaderen. 

In den Bloem- en Bladloozen ftaat is dend ook zeer ligt van de andere foorten te onderfcheiden. In | 

den Zomer is de zijde die naar de zon gekeerd is paarsrood uitftekend (#) zijnde de punten der Bladen je Ë 

‚ té rug gebogen ; daarentegen zijn in den Winter de drooge Takken vuurachtig rood (#). è K 
Het plaatfen van deze Heester in eene regelmatige Tuinverfiering is reeds elders opgegeven , en ftaat | : 


gelijk met de andere laage foorten op den voorgrond van hooger gewasfen. Alleen heeft men op te mer- 


ken dat de Bloeitijd zeer kort en het nodig is dezelve fpoedig door een ander Gewas te doen vervangen. 


e 
- S= 


CC. XV. ord. IV. 


di ek de 
lt EOS 


Lek 
Cvtufus . 


te 


2 
C 


Z 


De 


Les ets 


gE 
Ongelft eelde 


C 


Ce UA 8 5 Es AVI 0 mm IV. D 


AVIFe Clasfe. IV Rang. 
Cyutus. Supinus. 
Hurkende Cytifus. 
De kriechende Bohnenbaum. 
Cyrife rampant. 
Trailing Cytifus. 


CYTISUS SUPINUSs Aoribus pedunculatis fnbhivatis axillaribtss, caule decumbente, foliolis obevate 
…_ obtufis. 


HURKENDE CYTISUS, met. Kroontjesbloemen aan het einde, zelden opflaande, de Bladen eirond. 


Oostenryk hèt Bannaat, Siberië en ook Zralië, voeden deze kruipende Heester op drooge heuvels ; 
akkers en aan de wegen in aanmerklijken overvloed. - Alleen wegens-de verfcheidenheid en tot afwisfeling 
wordt zij in Plantfoenen geplaatst; en fchoon zij zeer veel overéénkomst hebbe met-den zwartachtigen en - 
hoofdvormigen Cytifus; heeft zij niettemin onderfcheidende kentekenen. - 

Uit een’ duim-dikken Wortel drijft deze Heester Één à twee voeten lange Täkken, waarvan de jongften 
alleen Bloemen en Bladen dragen (ag) Bij deze jongfté Takken zijn de drievouwdige Bladen zeer klein 
GG, even als bij den zwartachtigen Cytifus, maar onder worden dezelven grooter (c). 

De in April bloeijende Bloemen ftaan meestal getweed (d),-en telkens ‘tusfchen de oxclen der ‘dubbele 
Bladen, die alüjd uit één’ knop voortkomen.- Somwijlen ziet men ook meer dan twee, echter nooit meer 
dan vier Bloemen uit één’ Knóp verfchijnen, het geen een zeer-onderfcheidend kenmerk is. 

Even gelijk alle de deelen van deze Heester met fijne digte, korte, witte Hairen bezet zijn, en die 


men ook aan de jonge Takken gedurende den Winter waarneemt, zijn de Peulen insgelijks -daarmede>- 


bee 


bezet, die daardoor een grijszwart, niet onaangenaam aanzien hebben (e), en een geelachtig ín Juni) 
rijp wordend Zaad bevatten (f), het welk in een’ goeden grond twee tot drie voeten hooge en even 
zo breede Bosfchen geeft. | 

De in den Winter drooge Takken zijn door hunne roodachtige met hairen bezette roedevormige gedaante 
te onderfcheiden (2). 


in a jd: 
C Y | 
N \ \ 
> k 


e LIV. ord IN; 


E 


zz $ N 
Dee af 
al z Sm, hen 


Go Bas 
Hurkende Cyhafus. 


CE Al BANDS RK TE 
AVIL® Clasfe. IV“ Rang. 
Het Geflacht. 
Robinia. 
Robinia. 
Der Schotendorn. 
Robinia. 


Robinia. 


ol Dit fraai geflacht draagt den naam van Rahinia, ter eerà van wijlen RAN RORIN , omtrent het begin van 
de zeventiende eeuw Hoogleeraar in de Kruidkunde, te Parys: in andere leevende taalen wordt meestai ie- 
dere foort een byzonderen naam gegeven: twee foorten , naamlyk de Robinia hispida, en de Robinia 
Pftudo-acacia ‚ zyn inborelingen van het zuidelijk gedeelte van Noord-America ; dan , alle de anderen wasfen in 
de uitgeftrekte Landen van het Rusfifche Ryk, en in het noordwestlyk gedeelte van Azia. 

De bloemkelk is &énbladig , kleen, klokvormig, «en in vieren gedeeld: de drie benedenfte tandjens zyn 
fimaller dan de vierde bovenfte , welk dubbeld breed, en ook naauwlyks uitgegulpd is; doch allen zijn 
even lang. 3 

De vlinderbloem heeft een groot, uitgebreid en ftomp vaandel, hetwelk tevens ten halven rond is: de 
vleugels zyn langwerpig „ ovaal en vrij, meteen kort, ftomp uitfteckfel: de kiel is bijna ten halven bord. 
rond, famengedrukt, flomp , en zoo lang als de vleugels. 

De tien tweebroederige meeldraaden zyn opklimmende, en de meelknopjens ten halven rond : het vrucht- 
beginfel is rolvormig en langwerpig: de ftijl draadvormig opwaards gebogen , en het merk voorwaards 
aan den ftyl gevoegd. | 

De peul, als vrucht , is groot, famengedrukt, bultig-lang, en bevat weinige niervormige zaaden. 

De geflachten, Dalbergia en Garagana genaamd , hebben met dit geflacht veel overëenkomst, zijn echter 


van hetzelve onderfcheiden door gedaante en bouwwijs van de peul, 
Men 


Men telt thans agttien foorten van het geflacht van den Robinia: dezelve is één van de fraaifte voord- 
brengfelen van het Plantenrijk, en tevens één van de nuttigften voor den landbouw en ter houtplantinge: ’% 
fchijnt dat de Voorzienigheid dezelven, elk in zijn vaderland , voornaamlijk beftemd heeft tot onderhoud 
van menigerleie fchepfelen , welken in die oorden huisvesten. 

Het menigvuldige zaad van den Zoethoutboom of Bastaart-acacia, het welk in de opengebarste peulen „ 


geduurende den winter, aan de boomen blijft zitten , zonder dat het uitvalt, dient ten overvloedig woedfel 


voor de Trekduiven , die in groote menigte uit het noordlijk America naar een gemaatigder luchtftreek 


verhuizen , en wel op een’ tijd dat het aardrijk hoog met fneeuw bedekt is. Die foorten welken in Siberiën 
en groot Tartaryen wasfen voeden de talrijke kudden met welken de bewconers van die Landen, van ouds, 
tot onzen tijd toe, in hunne uitgeftrekte gehuchten heen en weder trekken : over ’t algemeen is er geen 
Land hetwelk zooveel peuldraagende voedingsplanten en foorten van klaver voordbrengt, als de woesten 
nijen welken door de Nomaadfche volken bewoond worden, alwaar ook de grond en climaat den land-. 
bouw en andere verbeteringen fchijnen te verhinderen: op gelijke wijze heeft de Natuur de verzengde zand» 
woestijnen „var TET Dee van Aftee van ACM ZPmofr of Sratpenboum voorziemg ten einde aan de Kamee- 
fen en Gazellen, die bijna de eenige inborelingen van de gemelde onvruchtbaare kringen zijn , ten voedzel 
te verftrekken. 

De gevinde bladen welken , over ’t algemeen, een goede fpys voor de dieren zijn, ftaan afwisfelende aan 


de rib, maar de foorten welken in America groejen zijn ongelijk, terwijl de overigen kleener en naauw- 


lijks gevind zijn. 


minre, 


C L A Ss rs XVID ORD “AV: 
AVI Clasfe, IVi Rang. 
Robinia Frutescens. 


Heesterachtige Robinia. 


Der vierblättrige Erbfenffranch. 
Faux Acacia de Siberie à quatre feuilles. 


The fhrubby Acacia. 


ROBINIA FRUTESCENS, Pedunculis fimplicibus (geniculatis), foliis quaternatis, fub petiolatis , 


terminatis fpina inermi. 
HEESTERACHTIGE ROBINIA, met enkele (gekniede) Bloemfteeltjes, de Bladen im vieren, 


kortgefteeld , en in een’ flappen doorn uitlopende. 


De oevers van de Wolga, in Siherië, maar inzonderheid de Heuvels en Vóór-Alpen van het 
Tyrolsch gebergte voeden deze Heester; in onze Tuinen wordt zij zes voeten hoog. 

In het laatst van de maand Mai, drijven de voorjarige Scheuten volgens haare geheele lengte tus- 
fchen de Bladen ééne of twee naast elkander ftaande groote fchoone geele Vlinderbloemen (aa), ftaande 
ieder op eer” bijzonderen langen gladden, in het midden afgeknikten of geknieden Steel (4). Op deze 
Steelen volgen even gelijk afhangende Peulen (c), die in Augustus rijp worden, openfpringen en het Zaad 
uitffrooijen; om die reden moet hetzelve vóór het volkomen rijp worden vergaêrd en door het liggen 
rijp worden om te zaaïjen. | 

De uit vier heldergroene glanzige Blaadjes famengeftelde Bladen (f) zitten afwisfelende op een 


gemeenfchaplijk kort Steeltje zij zijn aan het boveneinde van een’ zagten Stekel voorzien, en aan den 
| grond 


EE 
PME E 


grond van twee Stekelige Bijblaadjes, die in verband met den algemeenen Bladfteel, de Takken een 


eenigzins drieftekelig aanzien geven , en enkel aan den droogen Tak onder de nieuwe Knoppen 
voortduren. | ‚ 

De Zaaiplanten zijn in het tweede jaar ter verplanting nog niet fterk genoeg; maar deze Heester 
kan ook door Stekken en Afleggers voortgekweekt worden. 


Deze Heester groeit zo fchielijk niet als de Robinia caragana, waarmede deze echter in duur en hoe- 
danigheid zeer veel overéénkomst heeft, en als zodanig kan geplaatst worden, 


De jonge fcheuten zijn tederer, en flechts daardoor kunnen beiden foorten in den droogen ftaat van el. 
‘kander onderfcheiden worden. 


8e 


d 


x 


Ps 5 pn 
Olla Srutescens. 


Heesterachtge Robmua. 


Û LEVU ord. IE 


cre re BE orto AV 
AVII* Clasfe. IV* Rans. 


Robinia Caragana, LINN. Robinia Altagana, PALL. 
Siberifche Robinia. 
Der fibirifche Erbfenbaum. 
Faux Acacia de Sibérie. 
The Caragana. 
ROBINIA CARAGANA, Peduneulis fimplicibus plurimiss foliis abrupte pinnatis fub guadrijngis, 
| Petiolis inermibus, leguminibus cylindricis. 


SIBERISCHE ROBINIA, met enkele Bloemfteeltjes , afgebroken Vinbladen en ongedoornde Bladfteelen. 


Aan de Rivieren en in de Bosfchen van het gematigd Siberië en Taurië groeït deze Robinia van twaalf 
tot veertien voeten hoogte, en de Stam heeft de dikte van een’ arm. Eene gelijke hoogte bereikt hij 
in onze Tuinen. In het begin van May fchieten uit de vòorjarige gefchalied gefchubde Knoppen de 
geele reuklooze Vlinderbloemen „ benevens de Bladen op (a), ftaande ieder op een bijzonder Bloemfteeltje, 


hetwelk, even als de Bladfteelen, in zijne jeugd hairig is. In de maand Julij of Augustus worden de 


__geele ronde Zaaden (B) in de rolronde, eenig zins knievormige Peulen (c) rijp > die weldra openfpringen 


en het Zaad uitftorten , indien zij niet vóór de volkomen rijpheid geplukt worden. 

De afgebroken vier-, vijf- of zesparige Bladen hebben, even als de algemeene Bladfteel, aan het dâde 
zagte ftekels (d) en flekelige ftoppeltjes. | | 

De drooge Takken zijn groen met roode ftreepen (e), de jonge Scheuten bruin en kantig, de kegel- 
vormig gefchubde gefchaliëde Bladknoppen groot en de fchubjes geel met een’ bruinen rand. | 

De voortkweking gefchiedt door het rijpe ‘Zaad, het welk het kiemvermogen tot in het derde jaar be- 


houdt, In de Lente gezaaid zijnde kiemt hetzelve dadelijk, en de jonge Planten hebben reeds in den 


Herfst zo veele fterkte, dat zij ín de kwekerij. op haare beftemde ftandplaats kunnen geplant worden. 
Het Gewas verdraagt geen natten of moerasfigen grond , maar groeit te weliger ín een’ droogen zandigen 
bodem, zonder door de ftrengfte koude benadeeld te wörden. 

Niet alleen verfiert deze Heester Plantfoenen, en verlevendigt onvruchtbaare plaatfen, maar zij kan ook 


fot levendige Heggen en ander nuttig gebruik gebezigd worden; de Bladen en jonge Looten zijn een 
keure 


keurlijk voedfel voor Koejen en Schaapen. Daar zij tot Heggen gebezigd, dikwijls dient gefnoeid te 
worden, om dezelven digt te honden, wint men daardoor des te meer voedfel. De Schors dient tot 
Bastfteunen en de jonge Looten tot aanhechten. Van het Hout, dat met roode aderen doorweven is, 
vervaardigt men fierlijke Gereedfchappen. Het Zaad dient tot voedfel voor het Pluimgedierte , voornaam. 
lijk voor Duiven, en kan des noods door den mensch genuttigd worden. | 

Parr as acht deze Robinia voornamelijk nuttig ter afwering van het ftuifzand. In de Zandwoestijnen 
van Silenza vond hij de in het Zand gegraven Stammen Takken fchieten, fchoon zij van de Schaapen 
afgegeten en door de Taurifche Nomaden door het vuur befchadigd waren, waarmede zij het dorre 
hooge gras jaarlijks afbranden, om het jonge lucht te geven, fchoten echter de Stammen telkens weder 
uit, waardoor de Heester dwergachtig wordt gevormd. Zou dit Gewas niet als zodanig tot eene Helm 
plant tegen het verftuiven op onze Duinen gebruikt kunnen worden ? 


Tr ES as 
he 2 chrtd Caragerna 
ze / 


Siberifche - Roba. 


hd 


CO Ke AAA ES ANR 207 0 eK Oek 
VIE Clasfe, IIE Rang. 


Robinia Halodendron. 


Gryze Robinia. 
Der fikige Schotendorn. 
Faux Acacia à feuilles argentdes. 


The Haludendron. 


ROBINIA HALODENDRON, Pedunculis trifloris, foliis abrupte pinnatis bijugis fericeis, petiolis 


Jbinescentibus perfiftentibus , leguminibus veficariis. 


GRIJZE ROBINIA, met driebloemige Bloemffeeltjes, ongelijk gevinde paarige fluweelachtige Blaadjes s | 


doornachtige voortdurende Bladfteeltjes en opgeblazen Peulen. 


We ee emee 


De bijnaam van iedere Plamtfoort zal doorgaans een onderfcheidend kenmerk berekenen; evenwel kan men 
zich wel eenige afwijking van deze wet veroorloven, In dit opzigt kan men ook de benaming van 
Halodendron, Zoutboom, aan deze foort toeftaan, vermits zij op zoutachtige plaatfen groeit. Intusfchen 
heb ik beter geöordeeld haar ín onze taal, in navolging van andere taalen, met den naam van Grijze 
Robinia te beftempelen, wegens de zilverkleur der Bladen; en te meer nog, daar dezelve bij nouTTUIJN 
niet flaat aangetekend. | 

In SiZerië, meest aan de Rivier de Zrtís, groeit dezelve op naakte drooge veldenz alwaar men veele 


enten vindt, en verfpreidt zich tot in het oostelijk Zuartarijë. 
‚Met het begin van Junij verfchijnen aangenaam riekende Bloemen aan de Takken van het voorgaande 


Jaar, twee-, zelden drietallig (a a), op een’ gemeenfchaplijken Bloemfteel , in de hoeken der ftekelige 


Bladfteelen van het voorgaande jaar (B). Tedere Bloem heeft een bijzonder kort Steeltje , maar dezelven 


vallen ligt voorts naar het boden af, en dragen in onze luchtftreek zelden Zaad, denkelijk uit oorzaak dat 


in onzen Grond het oorfpronglijk zoutachtig gedeelte ontbreekt, waardoor het Gewas in flaat gefteld 


wordt om het Zaad (c) voort te brengen , hetwelk in eene korte opgeblazen Peul (d) zit, en in het 
Geboorteland van den Herfst, wanneer het rijp wordt, tot in het Voorjaar blijft zitten. 


Ten gelijken tijde met entop dezelfde plaats als de Bloemen komen drie ongelijk Tange Bladfteclen, 
wel- 


à | 


welken ieder twee langwerpig ovaale Blaadjes dragen, die aan het boveneinde eenê frerke ftekel heb- 
ben, en, even als de vijftandige Kelk, de jonge Scheuten, Dlad- en Bloemfteelen, met een fijn dons 
bedekt zijn, iets, hetwelk het Gewas buiten den bloeitijd een treurig aanzien geeft. 

De Looten, die gedeeltelijk zo aan het einde der Takken als zijdelings voortkomen, zijn afwisfelend, 
en met vier golvend bogtige langwerpig ovaale Blaadjes bezet, welken flechts op de benedenvlakte met 
een fijn dons bedekt zijn (f) Zij ftaan op een’ gemeenfchaplijken Steel, tegenover elkander, hebben eene 
fcherpe ftekel, en aan den grond twee dekblaadjes, welken naderhand tot ftijve ftekels groeijen (g 4): 
van daar hebben de Looten eene drieftekelige gedaante (#) als onderfcheidend kenmerk in den bladloozen 
ftaat, Aan de zwakkere Looten, die in het volgend Jaar bloeijen, zijn de dekblaadjes kort en teder, 
echter flerk genoeg om ftekels te zijn. | 

Daar het Zaad zo lais, gefchiedt de voortkweking door zoging op de Robinia Caragana » 
Afleggers of, Wortelfpruiten. | 


Wegens de zeldzaamheid en den fchiclijken groeî kan dit Gewas ter vermeerdering van afwisfeling 


gebruikt worden. Hetzelve vereischt eene fchaduwachtige plaats, —tusfctien de Alpgewasfen Kalmias 


- Azaleas en Magnolia's, en een? Westlijk gedekten ftand, 


an 


AE OE en 
in * kr en hehe Be Pen 4E 


TET TET NET VNT LN 
Á Wi 


Ck A E-net ND es aem IV 
AVI Clasfe. IVE Rang. 


Robinia Hispida. 
Steekelige Robinia. 

Der rothblüende Schotendorn. 
Acacia rofe. 


The Scarlet Acacia. 


RoBiNIA HisPpIiDA racemis axillaribus, foliis impari pinnatis, caule inermi hispida. 
STEEKELIGE ROBINIA, met bladen welke oneffen gevind zijn, trosfen in de owels hebben : 
en wiens flam niet gedoornd , maar fleekelig is. 
ë r 
Deeze prachtige heester wast în het zuidelijke gedeelte van Noord-America, voornaamlijk in Carolina , ook 


te Carthagena; voords wordt hij, om zijn bijzondere pracht „in Penfijlaniën , Newyork, en Virginiën, 
veelvuldig tot fieraad geplant: de Spanjaarden van Carthagena bezigen denzelven tot het maaken van omtuinin- 
gen5 doch als men de takken niet jaarlijks afkapt, wordt door ’t wegfpringen van het zaad, de geheele 
grond op welke hij “wast tot een boschaadje: de afgekapte ftruik fchiet in een jaar tijds weder takken uit 
van twaalf voeten lang , en welken geheel met bloemen beladen zijn: de Ingezetenen noemen dit gewas JZata- 
Reton, dat is Rotten-dooder, om dat zij met de takken van hetzelve dat ongedierte dood{laan. 

De roozenroode bloemen, die langen tijd bloejen, en geen’ reuk hebben, grocjen op enkelvouwige trosfen 
(a.a.), uit de hoeken der bladen voordkomende : zij bedekken „ vier weeken lang , bijnaa den geheelen hees- 
ter, en als het faifoen gunstig is, bloeit dezelve has in “tnaajaar nog eens: de roodgekleurde kelk (4. 5.) 
is, even als de jonge looten (e. f), met digte , (lijve mede roodkleurige hairen bezet; welke hairen fomtijds 
nog aan de peulen gevonden worden (ec. d.). De bladen beftaan uit vijftien of dertien ongelijke , eenvormige vin- 
blaadjes , iedër vas welken in een puntig fpits eindigt, zijnde het ongelijke ’tgrootfte: ook zijn de gezegde 
blaadjens meer eivormig of ovaal dan die van den Robinia pfeudo atetia : de jonge drooge takken (g.) zijn 
fchoon rood-bruin en glanzig van kleur, vol van botten, eenigzins bogtig, en van boven ftekelig. 


De weinige peulen weiken ‚ in ons Land „ zeer zeldzaam op de bloemen. volgen, vallen bovendien af 
al- 


alvoorens zij rijp worden „en zulks heeft zelfs plaats bij die geenen , welke men in het noordelijk America voord- 
plan: „ het geen de reden ís dat men bijnaa nooit goed zaad van dezelven kan bekomen , alwaarom de woord. 
kweeking moet gefchieden door afleggers , of door zooging in een fpleet of fchors, als mede door het enten op 
ftammen van den Robinia pfeudo accacia: ftaat de heester ondertusfchen op een moerasachtigen grond, dan 
loopen zijne wortels zoodanig voord, dat men een genoegzaam aantal jonge planten van dezelven kan 
afncemen. 

De jonge ftamimetjens groejen, in het eerfte jaar, ongemeen {poedig, en bloejen echter bijna den geheelen 
zomer door; daarnaa groejen zij langzaamer , en bereiken gemeenlijk een hoogte van twaalf tot vijftien voeten 3 
offchooa zij in hun vaderland wel dertig voeten hoog worden. j 

Weligst groeit deeze heester in een goede , drooge ‚ met zand gemengde aarde; hij kan de ftrengfte koude 
verduurén 3 volgt echter eene zwaarc vorst op een voorjaarswarmte, dan hebben de jonge planten , zoo wel als 
de andere takken, veel te lijden; de eerstgemelden vorderen derhalven veelëer omtrent zulk een faifoen eene 
maatige bedekking, dan bij de ftrengfte koude, 

Het leevendig groen der bladen , en de menigvuldige prachtige bloemen , maaken deezen heester verkiesbaar 


boven alle plantfoenen: boschjens, van denzelven in digte groupeeringen , met eene afwisfeling van de gelijke 


tijdig bloejende Alpifthe Cytisfys , zouden op een verheven grasheuvel, door haagen enz. voor de noorde- 


winden befchermd , eene verrukkelijke vertooning geeven; te meer wanneer de pracht van deeze bloem zon 


derreuk, verlevendigd wierd door den reuk van fommige tusfchen beide geftelde vroege roozen „ of van de 


Calycanthus floridus , en Philadelphus coronarius: in zulk een boschjen de marmeren beeldtenis te zien van 
eene beminde Gade, onder de gedaante der Bloemgodinne, geplaatst op een laag postament ; in de fchaduw 
van den bastaart Accacia; de achtergrond van deezen bloejenden tempel geftofteerd met gelijkeijdie bloejende 
bloemen 5 de voorgrond verfierd met de WMorarda , de Hesperis tristis, en Matronalis, de enkelde en de dub- 
belde Jonguille ‚de Tacettas, witte Lelie en de gepluimde Anfelier, zoude ongetwijfeld zeer treffend 
weezen 5 verkoze men in deezen echter bloemen zonder-reuk „ zoo konde men zig voornaamlijk bedienen v van 
ie Ranunkels, de aoe de Jris ‚ de Peloniën enz. 

Dew het hout van deezen Robinia ongemeen broos, en dende tegen de ftormwinden niet Hanh ies 
moet men de takken zorgvuldig aanbinden; of - men kan hem in kleine tuinen „ als fpalier , „ tegen een weste 


lijken muur uitbreiden, 
. , B 


1v3 


aL XV end IV: 


Ee Ee Br 
id ee BER 


ftek elige Robima. 


GC 4e MSS KeS tE Ora. IV: 
AVI Clasfe, IVE Rang. 
Robinia Pfeudo - Acacia. 


Zoethoutboom. 
Der Americaanfche Schotendorn. 
Les faux Acacia. 
The Locust-Tree, or , Falfe Acacia. 
RoniNrA Pfeudo- Acacia, racemis pedicellis unifloris , foliis impari -pinnatis, Jlipulis fpinofis. 


ZOETHOUTBOOM,ROBINIA, waarvan de trosfen éénbloemige fleeltjens hebben, en de bladen onèven 
ger vind zijn, met doornachtige ffoppeltjes. 


Deeze foort van Robinia ‚ in * huishoudelijke zoo nuttig, als voor tuinfieraaden bemind, draagt ondere 

fcheiden benaamingen; bij ons dien van Onëchte, of Bastaart Acacia, en in Duitschland dien van On- 
ëchte-Acaoion- Dram Deeze naamen zijn afkomstig van de Latijnfche „ Pfeudo-acacia , als eenigzins 
overëenkomende met den Stwipenboom „ of Mimofx , zoo aangtande de gedaante als gevoeligheid der bladen : 
HOUTTUYN noemt hem, naar ’t Engelsch, Zoethoutboom,, om den fmaak van den binnenften bast. 
_ Zijn Vaderland is Virginia en Carolina, echter heeft hij zig door kweeking, wegens zijn goed hout, in 
het overige America ongemeen fterk vermenigvuldigd: zijne vlinderbloemen wasfen, in Junij, op ecenvou- 
wiglijk nederhangende trosfen (ad, en zijn veelen : de tros komt uit de oxelen der bladen voord: de bloe 
men ftaan ieder op een bijzonder bloemfteeltjen , zijn wit van kleur, en verfpreiden eenen aangenaamen 
reuk : de beiën aazen er zeer gretig op. | 

In de maand October wordt de peul, die famengedrukt, drie of vier duimen lang en ligt-bruin is (5)s 

rijp; zij bevat verfcheïden niervormige zaaden (c.). 
De ongelijk gevinde bladen (d.), ftaan afwisfelenide ‚en zijn uit vijftien tot zeventien ovaale blaadjens 
famengefteld : des nachts en als E regent zijn zij, als flaapende, benedenwaards gekeerd, en tot elkander ge- 
voegd » waaruit hunne Bevoeligheid niet onduidelijk bijte Zij zijn een goede fpijs voor rundvee en fchaa- 
pen, en worden ook van de Spaanfche vliegen gegeten: de jonge takken (+), die zeer flerk groejen , zijn 
met twee of drie, naar onderen breede, fltekels (f-) bezet; deczen echter eden aan de jonge looten 
van volwasfene boomen niet gevonden. 

De Robinia wordt, wegens zijn ongemeen nn wasdom, niet meer zoo zeer tot fieraad geplant, als 
wel tot bedekking van huizen en muuren, afgezonderd ftaande capellen , of tot het verbergen van eenig on- 


hen zal zien verfieren. 
\stnaam gezicht : ’tis te hoopen dat men za in ’t vervolg ‚ tot nuttiger einde onze bosfc C 
Her 


Het zaad wordt in de maand October rijp, en is foms zeer menigvuldig: als men het terftond naa de 
rijpwording zaait, fpruit het in ’t eerstvolgend voorjaar uit, en de jonge planten worden , in een goeden 
grond, zes voeten hoog, kunnende ten naastkomenden jaare verplant worden; maar bewaart men * tot 
het voorjaar, zoo vereischt het dezelfde bezorging als de Ahornboom: hier te Lande gebruikt men liefst 
zaad uit America overgekomen: de verplanting in *t voorjaar is allezins raadzaam. 

Als de flam bij den grond afgekapt wordt, kan de voordkweeking mede, zeer gemaklijk , door de looten, 
alsdan in menigte voorhanden, gefchieden : deeze looten groejen , in een vochtigen grond, zoo welig, 
dat zij reeds in het derde jaar tot boonftokken, in ’t vijfde tot ftengen , en in het tiende tot brandhout ge- 
bruikt kunnen worden: in zandachtige of. drooge gronden kan men zig, met voordeel , van dezelven bedie- 
nen tot leevendige heggen , die ook, door oppasfing en fnoejing jaarlijks veel brandhout geeven. 

Digt bij elkander geplant , bereiken zij, tusfchen hun veertigfte en zestigfte jaar, eene hoogte van zestig 
tot tagtig voeten „, en twee of twee en een halve voet in de doorfnede. Van alle de voordduurende boomen, 
zo in- ‘als uit-landfchen , tot heden toe bekend, is de Robinia de eenigfte die, bij eenen angemeen -weligen 
wasdoi., cen hout geeft, % welk zeer nabij tr Aar van Meere gewest Komt hetzelve is licht-geel, met 
roode of bruine aderen doorweven, gelijkt zeer veel naar ’t magahoniehout „laat zig fraai polijsten en is zeer 
dienftig voor allerleie kunstwerken; doch wegens deszelfs zwaarte niet tot het bouwen van huizen, enz. : 
als brand =-en kool- hout overtreft het, in hitte, alle andere houten, alwaarom het ook in fterkftookende 
fabricken met voordeel gebruikt kan worden: de {nelle groei van *t zelve geeft alle negen of tien jaaren nieuwe 
voorraad: als men flechts eenige boomen laat ftaan om zaad te geeven ‚kan het gewas niet ligtlijk uitgeroeid worden. 

Ter aankweeking van deeze Robinia dienen, bij voorkeur, niet de hooge bergen, tegen het Zuiden of Zuid- 
westen. gelegen , dewijl het broofe hout alsdan minder van de ftormwinden lijdt: om de jonge ftammen de hun 
d hoogstnoodige vochtigheid te geeven, graaft men , rondsom elke plant, een langwerpige kuil, één voet diep, 
drie voeten breed, en vijf voeten lang , waarin het regen-en fneeuw-water zig verzamelt, en daar de afval- 
nde, bladen in die greppels blijven liggen, befchermen zij de jonge wortels des winters tegen den vorst, 
| des zomers tegen de hitte , en worden ten laatften eene goede bemesting. 

Se De Heeren VAN. BURGSDORT , REICHARD en vooral MEDICUS, verdienen over dit gewas gelezen te worden; 

de rastgemende heeft dien boom cen afzonderlijk tijdfchrift waardig beki En 

In de naabijheid van Amfteldam wil het niet wèl tieren 3 te weliger groeit het op andere plaatfen: ik 

_ wenschte dat de Houtvesters en Boomkweekers daardoor aargefpoord wierden om op onze heiden enz. , proef” 

veemingen te ht ten einde te ‘beproeven in hoe verre ook wij eenig voordeel van den Robinia kunnen 


ot 


ETE 


5” - * 
« sa Ver Z / 


C Á, rel rk / 
AL OPLZEEL ACHAE 
_ Ps koi 


Zoethout Boom. 


CLASS EE AVL 0 mi Wo 
AVIE Clasfe, IV%& Rang. 
Robinia Pygmaeca. 
Dwergachtige Robinia. 
Der Zwerg -Schotendorn. 
Faux Acacia Nain. 
The Dwarf. Acacia. 
MOBINIA PYGMMA pedynculis fimplicibus , foliis guaternatis fesfilibus. 
DWERGACHTIGE ROBINIA, met enkele Bloemfdeeltjes, de Bladen bij vieren en ongefteeld. 


Dit nog niet zeer menigvuldig Heestertje groeit zeer welig in Siberië, aan geene zijde van het 
meir Baikal, Niettegenftaande hetzelve jaarlijks door het afbranden van het gras vernield wordt, 
Schiet hetzelve toch telkens weder nieuwe goudkleurige takken ter lengte van eene el, die van de Inwoo- 
ners tot vliegenwaaïjers vergaêrd en in de Siberifche Steden ter markt gebragt worden. Op plaatfen 
alwaar het vuur deze Heester niet deert, of door het vee niet wordt opgegeten, groeit zij tot eene 
hoogte van vier of vijf voeten. Dat zulk eene bevallige duurzaame Heester tot omfingeling van hoo- 
ger plantfoenen, of tot afwisfeling in laager Bloembosquetten bij uitftek gefchikt is, zal de Tuinlicf- 
hebber niet ontkennen; en tusfchen de Spirea tomentofu, Cytifus purpureus, capitatus en eenige laager 
‘Spireafoorten niet ongaarne geplaatst zien. . 

De Bloemen komen in de Maand Junij enkel tusfchen de Bladhoeken (a) ten voorfchijn. Dezen zija 
uitftekend onderfcheiden door haare niet zeer lange gladde Bloemfteelen, welken omftreeks het midden 
door een gewricht geleed en omvangen zijn door twee bijna ongefteelde Bladen , die ieder uit vier of zes 
blaadjes zijn famengefteld. De Peulen, die in de maand Augustus rijp worden, zijn bruin (4), fprin- 
Ben van zelven open en ftrooijen haar eveneens gekleurd zaad (£). 

Aan de jonger Scheuten ftaan de bladen enkel (d) en afwisfelende , hebbende dezelfde gedaante als die, 
welken de Bloemen vergezellen „ zijnde allen ftomp en fmal, met bladerige lancetswijze ftoppeltjes voorzien. 

Uit 


Uit een” wortel die in den grond kruipt, en bijna van finaak is als Zoethout, fpruit dit Heestertje in 
pinkdikke Stammetjes omhoog, die ecenè groenachtig goudglanzige Schors hebben (f) , en zich in dunne 
zijsjes verdelen. Door de twee aan den bafis naauwliijjks merkbaare overblijvende Bladfteeltjes en Stop= 
peltjes worden de jonge Scheuten in den bladloozen ftaat eenigermate fijnftekelig. ©. 

Deze Heester fchijnt in het klein te zijn het geen de Robinia frutescens in het groot is, en kan 


even als deze voortgeteeld, geplant en gebezigd worden. 


oe 


| Je “an 


CCXTK. ord. AT. 


en Ak — 
Kan 


Tk Ee 


En EE 


a Ee Dwergachtge Robrnza . 


C LL A-s sr 8 RVE org cit ot 
AVII* Clasfe, IV“ Rang. 
Robinia Spinofa, LiNN. Rob. ferox. PALLAs. 
Gedoornde Robinia, 
Der Stachlichte Schotendern. 
Faux Acacia épineus, 
The thorn’d falfe Acacia. 


ROBINIA SPINOSA, Peduneulis fimplicibus , foltis abrupte- pinnatis , fab guadrijugis, foliolis cunean 


tis glabris, flipulis petiolisgue fpinescentibus. 


GEDOORNDE ROBINIA, met enkele Bloemfteeltjes, afgebroken Vinbladen; de Stoppeltjes en 


Bladfreelen doornachtig. 


Aan den Westlijken oever van het Meir Selenga in Siberië wast deze in veele opzigten fraaije en bij 
zonder gevormde Heester overvloedig in de leem van zoute valeijen, en is de éénige der in Siberië groei 
jende foorten, welke leem en een’ vochtigen grond bemint. Men meent dat deze foort omftreeks Peking 
ook niet zeldzaam is, en dat de Chineezen de lange drooge Takken in bosfchen gebonden tot beveiliging 
van hunne Heiningen en Schuttingen bezigen, om door de doorns de nieuwsgierigen en dieven te weren. 

In het begin der maand Junij verfchijnen bij ons de bijna ongefteelde Bloemen in de hoeken van fleken- 
de Bladfteelen (@)5 telkens zijn dezelven van drie tot vijf kortgefteelde Bladfteelen omvangen, van 
welken ieder vier even breede lancetswijze blaadjes draagt (4). 

Het gebeurt fomwijlen dat ’er meer Bloemen uit één’ Bladhoek voortkomen , en wel voornamelijk aan de 
benedenfte deelen der bloeijende Takken ; (©); in dit geval ontvouwen dezelven zich op elkander volgende, 
en wel zodanig dat de Heester bijna den geheelen Zomer met Bloemen , rijpe en onrijpe Vruchten bezet 
Îs, (d,e „f); zodat men in September „ fomtijds nog in Oâober , het gewas met enkele Dloemen verfierd 

ziet 


Kd 


ziet; en de Peulen, die. op de in Augustus bloeijende Bloemen volgen , blijven niet-alleen tot in het vote 
gend voorjrar aan de Struik hangen , maar behouden ook het daarin zijnde lichtbruine Zaad (@). Het is 
wijders opmerklijk dat waar meer ‘Bloemen uit een’ Bladhoek komen, telkens ééne alleen en niet meer ten 
gelijken tijde bloeijen. | k 

De Bladen aan de jonge Scheuten flaan afwisfelend op een’ voortdurende aan het einde (tekeliger ge 
meenfchaplijken Bladfteel, welke weder vier (2) zes (%)- of agt (é) tegenoverelkanderftaande evenbreede 
lancetswijze Blaadjes draagt; bovendien is de gemeenfchaplijke Bladfteel nog onderfteund door twee fte 
kende Stoppeltjes Ck) ‚ welken echter in-den Winter hunne ftijfheid verliezen (1). 

De drooge Stam is in den Winter groen met bruine verheven ftreepen geftreept (m) ; de kleur der Tak- 
ken is licht- en donkerbruin, De bladfteelen veranderen in fpitfe voortdurende Doorns (#) , tusfchen 
welker Hoeken en de drooge Stoppeltjes de lichtgeele Knoppen voor het volgende Jaar uitbotten (o). 

De voortplanting en plaatfing is evenredig aan die der Robinia frutescens, omtrent de bijzondere 
plaatfing is alleen nog aan te merken dat vrijftaande Gewasfen met hunne door elkander liggende Take 


ken tot vier voeten hooge kogelvormige kruinen groeijen… 


E 


De 


GCV ord. IV, 


Gede ornde Robuma . 


Ek ADM Re Zoe dk Me ie 
ALX* Clasfe. IL Rang. 
Het Geflacht. 
Bacharis. 


Roerkruid. 


Bacharis. 


Bachante. 


Grundfel- Tree. 


_ Welke verklaring men naar de mening der Ouden aan den oorfpronglijken naam van het geflacht 
Bacharis geven moet, is onzeker. Volgens proscoRiprss bij wien men hetzelve het meest vindt 
aangetekend , fchijnt het een wijn- of drinkvat te zijn, even als of de Plant aan BACCHUS ware toe- 
gewijd. In het Grieksch betekent Bacharis een welriekend Kruid, het geen ook door de Latijnen zo 
verftaan wordt, hoewel hetzelve door vireiLIus voor een kruid genomen wordt, dat het vermogen 
had om toverij krachtloos te maken. 

De Kruidkunde telt tegenwoordig veertien foorten der Bacharis; doch het zijn alle uitheemfche 
of buiten Europa groeiijende gewasfen, ten zij men de Bacharis Dioscoridis , of Levantfche, als eene 
Europeaanfche wilde aanmerken 3 het is desniettegenftaande waarfchijnlijkst dat zij uit Egypte afkomtftig 
en door verplanting in de Levant overgebragt is. Eenigen , en vooral de Levantfche, zijn zeer 
welriekend , inzonderheid de wortel, waarom zij ook van fymmigen Kaneel-, Hazel- en Vrouwenwortel 
genoemd wordt. Zodanigen die in Europa zijn overgebragt, moeten in aan het klimaat van hun 
Vaderland evenredig warme huizen gehouden worden; en het is flechts de Bacharis halimifolia, die 
Onder eenige bedekking, gedurende den Winter onzen grond en ons klimaat kan verdragen. 

„De Geflachtskenmerken zijn de volgenden: 
e De 


Edd 


De gemeenfchaplijka Kelk ie rolrond, doormengd met fweeflachtige en Vrouwlijke bloemen. De bij. 
zondere Bloemkrans der tweeflachtige Bloem is trechtervormig en vijfteligs maar die der vrouwlijke 
naauwlijks zigtbaar, of ontbreekt geheel. De tweeflachtige Bloemtjes hebben wyf zeer kleine hairvor- 
mige Meeldraadjes , en rolronde gepijpte Meelknopjes. Het Vruchtheginfel, zowel van de tweeflachtige 
als vrouwlijke Bloem is eivormig, de Stijl draadvormig, zo lang als de Bloem, en het Merk tweedelie, 

De eigenaartige Vruchtbedekking ontbreekt, en wordt door den voortdurende onveranderden Kelk ver. 
vangen. De tweeflachtige en vrouwlijke Zaaden, zijn enkelftaande, kort en langwerpig, het Pluis 
hairvormig, en de Vruchtzetel naakt. 

Bij fommige foorten is het Pluis zeer lang; bij anderen bereikt hetzetve naauwlijks de lengte van 
den Kelk, 


CTA ERR PRAK TUREN 
AIX* Clasfe, II* Rang. 


Bacharis Halimifolia. 


Breedbladig Roerkruid. 
Meldenblâtterige Bacharis. 
Bachante de Virginie. 


Virginian Grundfel - Tree. 


BACHARIS HALIMIFOLIA, foliis obovatis fuperne emarginato crenatis. 


BREEDULADIG ROERKRUID, met flomp eironde Bladen, die aan het einde met uitrandingen 


gekarteld zijn. 


In Europa wordt geen Bacharisfoort gevonden; en het is deze alleen, die in de open lucht ondeg 
eene matige bedekking niet flechts kan behouden worden, maar zelfs op eene voor de ftrengfte vorst 
beveiligde plaats beftendig groen blijft. In haar Vaderland, Zuid-Carolina en Virginië, bereikt zij 
eene hoogte van twaalf voeten, en vormt zich tot een vrij uitgebreid gewas, welks takken geftreept 
zijn, en zich aan het einde in veele bloemtakjes verdelen. De Bloemen op deze Heester komen 
voort uit de oxelen der ovaal lancetswijze Bladen, in eene rolvormige gedaante, meestal getweed (a), 
aan het einde der Blcemfteelen fomtijds drie (5) en wiervouwdig (c), behoudende voor het overige de 
bij het Geflacht opgegeven gedaante, enkel met deze verandering, dat de witte dunne draadvormige 
Stijl, een rood tweedelig Merk (d) heeft, op een naar de lengte gefleufd Vruchtbeginfel rust, en met 
het pluis tevens de lengte der Bloemen overtreft, het geen de vergroote figuur (e) aanwijst. 

De Bladen ftaan afwisftlend, en verfchillen ten aanzien van hunne gedaante aanmerklijk; aan de 
Sterker Takken zijn zij ruitvormig, en derzelver rand is van de punt tot in het midden met weinige 
maar groote tanden gekorven (f°); naar de Bloemtakken trekt hun omtrek allengs inéén, en dan zijn 


Kad 


zi 


KEE Lee WREE 
Rn ® erde 


rss Fel eel Med Ba A te! ok HIN VIRE OE 2 Ee ne Pe, 
KEE eN TE ON Te ARCEN ADDED Me GATT ne = ee EE EE an Tegen 
ve in en 5 ane Bere ate % bee ie in co ien nend — ae 
PRO 5, En wee, ke x mig - 

Ber vnd 8 pl pn 4 n 
ee FE ) sE 
» ‚ Ì 

- 


zij omgekeerd ovaal , óf ovaal lancetvormig (£), en aan de Dloeitakken nog fmaller en ongetand CI). 

Allen zijn zij aan wederzijden met witte klieren digt bezaaid, het geen hunne kleur grijsgroen doet 
voorkomen. | Ee: | 

Het Zaad wordt bij ons zelden” volkomen rijp, en tot de voortteling bekwaam; doch naardien de 
Stekken der Heester zeer ligt wortel fchieten , wordt dit gebrek daardoor vergoed; zelfs wanneer zij in 
April op eene fchaduwachtige plaats in goede met zand vermengde Aarde gelegd worden , bloeijen zij 
reeds in den Herfst van hetzelfde jaar. 

De grijze Schors, die de jonge Takken in den Winter bedekt, is, even als de Bladen, voornamelijk 
aan het boveneinde, digt met klieren bezet CG), terwijl de fchors van het ouder hout ruïgachtig don- 


kerbruin geftreept is (4). De Knoppen zijn niet gefchubd, maar worden door eene geclachtige door- 


fchijnende harst tegen de wintervorst befchermd. 
Offchoon deze Heester geenszins wegens haaren fraaijen bloeifem eene plaats in onze -bloeibosquetten 
verlangt, is zij nogthans om haaren laaten-bloei en voortdurend groen niet te verwerpen. De laatfte 
in bloei zijnde verfiert zij den wijkende Zomer, en herinnert dat de ouderdom niet gantschlijk van alle 
bevalligheid verftoken is; tevens bereidt zij ons vóór tot de winterrust der groenende Natuur. 
Deze Heester en andere diergelijke laate Gewasfen „ als Solidago , Coreopfis Chrysfocoma , Rofa moschata, 
_ Helianthus giganteus ‚ mitsgaders de met: hooggekleurde Vruchten pronkende. Heesters, als Mespilus 
pyracantha;, Des aquifolium, Buxus femper virens, Taxus baccata, Prunus lufitanica, en Laure 
eerafias, Sorbus aucuparia, Virburnum opalús en lantana, Berberis vulgaris, Evonymus europeus, 
Crataegus oxyacantha, cordata, crus galli, en de meeste Roozen, verfieren- de bosquetten in de 
„nabijheid van tot de jagt of vogelvangst beftemde met of op Hanen. waar men in het laaië 
-Saifoen de warme zonneltzaalen nog wil genieten. F 


ES 


Psn 


A Halimijcla 


Bree bladzie; Roerkmuad. 


CE ASS ST 3 AEL c0 Er VI 
AA Clasft. VI Rang. 

Het Geflacht. 
= Aristolochia. 
Osterlucie. 
Osterluzeg. 
Aristolocnie. 
. Birth- wort. 


\ . al N mi -. . 
Droscoripes heeft eene foort van dit Geflacht Aristolochia genaamd, omdat hetzelve zich bij 


eenige toevallen in het Kraambed , naar zijne waarneming, bijzonder werkzaam heeft getoond; en tot dus 


verre is deze benaming door de Kruidkundigen niet alleen aangenomen, maar ook aan dit geheele 
Geflacht toegekend. 

Alle foorten van dit Geflacht kenmerken zich door eene zonderlinge gedaante der Bloemen. Grootendeels 
zijn dezelven flingerende Gewasfen , met Hout- of Kruideachtige Stengen, groeïjende meest in eene warme 
of gematigde Tucht{treek. Linneus plaatst dit Gewas in de twintigfte Clasfe, welke zodanige Gewas- 
len bevat, wier Meeldraaden met den Stijl famengegroeid zijn. Nieuwere Kruidkundigen , die het getal 
der Clasfen verminderen » plaatfen hetzelve in de zesde , en wel onder de navolgende voorwaarden: 

De Bloemkrans is éénbladig, pijpvormig, aan den grond buikig, aan den rand meestal fcheef , tong- 
vormig verlengd, rustende op een hoekig Vruchtbeginfel , hetwelk een zeer korte met een zesdelig Merk 
gekroonde Stijl onderfteunt „en aan welken zes vastzittende vierhokkige Meelknopjes zijn vastgegroeid. De 
Vrucht is eene zeskante zeshokkige Kapfel, welke in ieder hokje verfcheiden vlakke famengedrukte Zaaden 
bevat. _— | | 

Ziehier daarentegen de bepaling van LinNmzus: | 

De Kelk ontbreekt. De Bloemkrans is éénbladig pijpvormig en ongelijk, aan den grond buikig, ter 
Naastenbij balvormig en opgezwollen; de Pijp is langwerpig, zeshoekig rolrond, de rand verwijd, bene- 


den 


5 


den uitgerekt, in eene tongvormige gedaante, De Meeldraaden ontbreekens daarentegen zijn zes vie 
hokkige Meelknopjes op de Merken vastgegroeid. 
Het Vruchtbeginfel is langwerp'g benedenzittende en hoekig. De Stijl is naauwlijks zigtbaar, en het 


Merk bijna balrond, zesdelig uitgehold. De Vruchtkapfel is groot, zeskant, zeshokkig, en bevat veele 
nedergedrukte opliggende Zaaden. 


Bij fommigen is de Vrucht veranderlijk, nu ten halven rond, dan lang. ” 


EL ASO Mk OR a VL 
Ke Clasfo. VIe Rang. 


Eerfte Afdeling, of met een” rankende heesterachtigen Steng 
Aristolochia Sipho. 
Spuitvormige Osterlucie. 
Grófsblättrige Osterluzey. 


Aristolochie à grandes feuilles. 


Large leaved Birth-wort. 


ARISTOLOC ot IA SIPHO; foliis cordatis, di volubili , pedunculis wniftoris „ bractea ovata aerggd DN 


_corollie adrendentihus, limbo trifido iten 


SPUIEVURMIGE OSTe KLU c r E, met narraize toegepunte B Bladen » de Seng rankende, de 
éenbloemige Bloemfteel met een eivormig Dekblaadje voorzien, 


en de randen der omkoogrijzende Bloemen driedelig gelijk. 


De Bosfchen van Virginië en Pennfylvanië voeden dit fchoone grootbladige rankende heesterächtige gewas, 
hetwelk zich van twintig tot dertig voeten hoogte om boomen als anderszins heenflingert. 

Aan den bundelachtig famengeftelden wortel verdeelt zich de Stam in verfcheiden ftengen, van welken wer 
der afwisfelende ronde dunne, zich flingerende Scheuten voorkomen (a), die met afwisfelende hartvormig 
toegepunte gefteelde Bladen bezet zijn (5), waarvan de rand golvend is , de beide vlakten glad zijn, de 
lengte agt tot tien en de breedte zes tot agt duimen beflaat. 

De Bloemen van de maand Jany komen aan de ranken van het voorgaande jaar, boven elkander 
flaande 6) „en die van July tot September in de Bladhoëken der jonge fcheuten (d) op bijzondere Bloemfteeljes 
voort, het welk aan den oorfprong met een herzelve omvattend fchubje (e) en in het midden ecn hartvor- 
mig afvallend dekblaadje heeft Cf) 

De in den avond vergis riekende bloem zelve ís eene groene zwart bruin geäderde pijp (g), welke 


__xond en in drie gelijke rondachtige, iets {pitte vlak uitgebreide kwabben gedeeld is, die vóór gesehen 
onte 


na le Mn B a Ter, irinae ade a ee mb NE AET 


ontvouwing een’ driekanteu hoed gelijken (2). Het Merk is rond, driekleppig 5 driepuntig, en de Mecle 
knoppen tweehokkig (@). De rolvormige zeshoekige , zeshokkige Vruchtkapfel wordt drie tot vijf duimen 
lang en wordt bij een’ warmen nazomer bij ons rijp (£) en fpringt naar de lengte zelfs met een gedeelte van 
den vruchtfteel in zes deelen; zij bevat veele ovaale vlakgedrukte Zaaden, die getweed digt op elkander lig. 
gen, met een’ huidig doorzigtigen zaadhuid aan den rand digt omvangen en dooreen’ draad aan de tus- 
fchenruimten aan den rug der kapfel bevestigd zijns ook is die van de twee zaaden die het verst van den 
vruchttteeel af is alleen vruchtbaar, 

De jongfte tot laat in den Herfst groene ranken hebben eene groene zwart purperkleurige gladde Schors 
(a); de tweejarigen zijn groen met langwerpige wratten, en de anderen gefcheurd (/). Aan van de Bla- 
den overblijvende Merken ftaan in eene loodrechte lijn drie kegelvormige ftompe knoppen , waarop, de 
bovenefte den rank van het toekomende jaar en de twee anderen de Bladen bevatten (m), zijnde met wit- 
te zijdeächtige korte Hairen digt bezet, 

Het geelgroene Hout is als de fchors week en fponsachtig, heeft een’ hartsachtigen ‘biteren Terpentijn. 
fmaak en een’ fterken Campherreùk 3 die in den Wortel nog Ilerker Is, zodat men dit Gewas niet alleen 
als een fieraad van onze Euiren bezigt „mer ook wellfgt tot eene nuttige Artfenij zou kunnen gebruiken. 

De voortplanting voor het zaad is onzeker, beter wortelen de jonge ranken in het voorjaar in den grond 
gelegd, ook fchieten de oude flammen aan of boven den grond ranken „ die ligt wortel vatten en dus gee 
maklijk opkomen. Over het algemeen vereischt dit Gewas een’ goeden vruchtbaaren grond, maar kan in 

zand niet voorkomen. | | 5; 


A 


| | 
KR % 


TTS Fe 
8 eN Sy Ee. 
oee ) 


\ 
RAT P, 
de Zloeha €. Arko : 
7 6 Be, . 3 « 
ypvormge Osteriuncie. 


EC rk Aike Te AKD R ps IE 


XXI: Clasfe. IT. Rans. 


Het Geflacht. 
Comptonia, | 
Comptonia. 
Comptonie, 
Comptonie. 
Comptonta, 


De Heesterfoort, eertijds door LiNNsus onder het Geflacht Ziguidambar gebragt, wierd naderhand 
door ArTON, ter eere van een’ Engelfchen Bisfchop te Londen, die groot belang ftelde in het bevorderen 
der Kruidkunde, met den geflachtsnaam Comptonia benoemd, en alzo van de voormaals onder den naam 
van Liguidambar asplenifolium of peregrinum bekende Heester het nieuwe geflacht gevormd. 

Zeker is het dat de Geflachtsdeelen van beiden zeer verfchillende zijn, en het is gevolglijk ook niet ten 
onrechte dat men ze van elkander fcheidt, ten einde langs dezen weg meer zekerheid in het onderzoeken te 
bekomen en dwalingen te vermijden. WiLDeNow heeft ook deze verandering reeds aangenomen , en in 
zijn’ Species Plantarum dit nieuwe Geflacht als foortlijk voormaals onder den naam wan Ligwidambar pe- 
vegrinum LINN., of asplenifolium naar DumAMEL als Comptonia asplenifolia gefteld. Hetzelfde heb- 
ben GAERTNER, SCHREBER Cl VEN TENAT rêeds vóór hem gedaan , en dezen hebben genoegzaam 
gezag bij mij om ook dit voorbeeld te volgen. 

De Geflachtskenmerken van deze onder de XXIfie of éénhuizige Clasfe gerangfchikte Heester zijn de 
volgenden : : 
Manlijke Bloemen. 
een rolrond Katje, het welk doorgaans 
met 


De algemeene Kelk, of Bloembedekking heeft de gedaante van 


met holle, niervormige, toegepunte, afvallende, en losfe Schubjes gefchalied is, Daarentegen is de bij 
zondere Bloembedekking tweebladig , met gelijke fchubsgewijze Blaadjes, en korter dan de Katjesfchubjes, 
De eigenlijke Bloemkrans ontbrekende, wordt deze-vervangen door drie Meeldraadjes, die korter dan de 


tweekleppig. 


Kelken gegaveld zijn. De Meelknopjes zijn zestallig en 
Vrouwlijke Bloemen. 
Dezen ftaan op een ovaal Katje, hetwelk overal digt met éénbloemige Schubjes gefchalied is , etn als 


de manlijke. De bijzondere Bloembedekking is zeshladig, met parige, tegenoverftaande, draadvormige , 


van onderen huidige Blaadjes , die langer zijn dan de Schubjes van het Katje, en de plaats van den onte 


gd: 


il 
8 
Ë 
E 
SE d 
5 
É. 
Î 
E) 


brekende Bloemkrans vervangen. Het Vruchtbeginfel is ten halven rond, en heeft twee hairvormige Stijs 


len. De Vruchtbedekking ontbreekt, en het Zaad is eene ovaale éénhokkige Noot zonder klepjes, 


Nee er 


. 
- 
mite me 
ge Sunn, 2 ed a ae vd 
ren warmde nd K 
SS 
or oer stem ee he ae sir ae 5 am en - ns 
- iii: hooien meente: dameesininbe vhs deka Gedaan hs mn ed — 
Noesten zeef de in en Ae DE eh Led # ie Z. 
sn Ee at : 
{ f : ' eren 
ete nan Or mah. 4 ed » e me ed ee 
Ne e el 
Se Ee worn, geen zr a he 
as ei Nemen A ene w wp vm Âe ad 
U AS 
5 en 
ke nd Beet wann ls: wt rte en he had 
belet : : À n NL n z 
Mtedatard Samnieten enn ed rd Wte - erm us nn ed Ed - - 
heen E be ne ee RE ien kan eh T & 
weken en B nt : ke ed ; 
n: Rn Sente neme Armee der me og mee dr Mennen od een iele Kk wf IJ 
ee % he pn pe 
ik En 
á x « : : 
hd an Mat k in en had ae PN ele \ E hol « È 
ze 4 : en 3 à " he, pe 3 EP Ep ee zé £ 
Ee Kn Dn naer en me ee veen ie Mete Mn mn den ved En nk 4 Ee f 
Rr za a: Se een e 
RRRS NEE = id ad 
dt EN 5 
Gd 
N ' ek kk, 
Ei Vin mea, mr at Kakirhe 
# 
% E a er 
DEE en hit he me — denn ze n a ei " 
— 
He 
Nd 
- ze 
pe ee 
_ 
RE 
nn 
De 
EN 
ok 
le 


CL AS ENE ZX en Ah 
KALF: Clasfe. III Rang. 
Comptonia Asplenifolia. A 1 TON. 
Liquidambar Asplenifolium, LIN N. 

Varenkruidbladiee Amberboom. 

Der Farrenkrautblättrige Storaxbaun, 
Comptonie à feuilles de Cêterach. 
Pern- lean’ d Comptonia. 


COMPTONIA ASPLENIFOLIA, Vel LIQUIDAMBAR ASPLENIFOLEUM, foliis oblongis 


alternatim finuatis. 
VARENKRUIDBLADIGE AMBERBOOM, met Jangwerpige, overhoeks gegolfde Bladen. 


Even als op onze Heiden de Boschbeziën en Vâren, groeitedeze Weester in de Wouden van New- 
Lork, New-Gernfey en Noord-Carolina, ter hoogte van omtrent twee voeten, in zulk eene groote 
menigte, dat aiij zelfs den groei der Houtzaaden belet, Desniettegenftaande, en vermits deze weligheid in 
onze ftfeeken geen nadeel doet, is deze Heester, om haare fraaïje Bladvorming, en tot afwisfeling in onze 
Plantfoenen , nabij flingerende wandelwegen, in kleine Groepen a orbal ine 
voomamelijk in de nabijheid van Zzafeas, Andromeda’s , Wactinia's Rhododendrons, Dyrica's en Calicant hus. 
Alleen heeft men te zorgen dat zij, even als deze opgenoemde Heesters, op eene eniging Ng 
ruwe winden befchermde en eenzaame ae ftaat , sar de Winterzon niet befchijnt ; ook moet zij s Win- 
ters eenigzins bedekt worden. 

De manlijke en vrouwlijke Bloemen openen zich ten gelijken tijde met het uitbottend ietab 
Takken van het vorige Jaar ontvouwen zich de manlijke Bloemen in de bovenfte Bladhoeken (a a) , en 


eeds in den Herfst ziet men dezelven in den bladloozen ftaat (a) y als rolvormige Katjes , die in het Voor- 
jaar 


aar verlengd afhangen (5) en uit niervormige lang to@g gepönte, afvallende „-balwe en heele los gefchaliede 
Schubjes zijn famengefteld, van welken ieder flechts ééne Bloem zonder Bloemkrans , met naauwlijks be- 
merkbaare, uit twee evenlange fchubswijze blaadjes. beftaande Bloembedekking. bevat, en drie zeer korte, 
| tweegevorkte Meeldraadjes onderfteunen zes wenden met een et ann ftuifmeel gevulde Meelknop- 
jes. (Zie de vergroote figuur c). 

De vrouwlijke Bloemen komen uit den Knop die het naast bij de Manlijken ftaat uit een klein ovaal digte 
fchubbig Katje ten voorfchijn ; de fchubben gelijken de Manlijke , maar zijn aan den grond meer afgerond (d) 5 
zij bevatten, als deze, flechts ééne Bloem, die geen kroom, maar eene uit veele draadvormige, hairige aan 
den rand withuidige Blaadjes gevormde Bloembedekking heeft , die gedurenderden Bloeitijd naauwlijks merkbaar is , 
maar zich allengs verwijdert en de Schub in lengte overtreft Ce). Iedere “chub omvat niet alleen het rond- 
achtig van twee evenbreede, roodgekleurde Stijlen voorzien “Vruchtbeginfel (f°) , maar ook de daaropvol- 
gende kleine , harde, gladde, glanzige , met vijf ftreepen in de lengte getekende Eénhokkige, éénzadige 
Vrucht (zie de vergroote figuur 4), en waaraan vijf tot veen ftukken eene foort van kogelvormige kortge- 
Heelde Vrucht famenftellen, cie in Augustus rijp wordt ‘afvalt en dádelijk ipgefameld moet worden, 

De miltkruidachtige Bladen zijn op beïden-vlakten. glad, ftäan op korte, van twee afvallende Stoppeltjes 
voorziene Bladfteelen 5 afwisfelend aan de jonge bruinbairige Takken (£), zijnde derzelver matie omgerold 
®; zij bevatten eene wezenlijke ol, en de jonge Bladen geven, gewreven wordende , een’ balfamieken 
reuk, die zelfs de gedroogde Bladen oBk nog op gloeiende koolen verfbreiden. 

…— In den Winter ‘zijn de jonge Takken evenéénshairig (@) maar worden glad ais de uitgebotte Takken 
hunne volkomenheid hebben (Cm). De Katjes vertonen zich reeds in den Vóórwinter aan de punt der 
Takken (0). | | 

pe voortplanting gefchiedt door het onmiddelijk na de rijpwording in vlakke met Hout en Bladèren 
gevulde Potten geftrooide Zaad, aöör Afleggers en Uitlopers. De jonge Planten moeten „ even als de ou- 
den. voor de vorst bewaard worden; s de Taatffen worden op de Aarde nedergebogen, en met Mosch of 


Loof bedekt, en wanneer daarop nog veel heeuw gehoopt wordt, is zulks zeer nuttig. 


L. 8 
Ö omfloma + Cler pita Aat: 
Varen ee Amberboou 


jo 4 


RE ord Ii 


Caster: BRR DR RT 
AAD Clasfe. Pe Rang. 


Het Geflacht. 
Acer, 
Ahornboom. 
Ahornbaum. 
Erabie, 
| The | Maple Tree. 
LinNdzus plaatst het fchoone geflacht van den AmorNBooMm onder de drie- en- twingfte Clasfe, of 


Polygamia, om dat op een zelfden ftàm manlijke en tevens tweeflachtige bloemen groejen; maar ook manlije 


ke , vrouwlijke en tweeflachtige op bijzondere ftammèn. 


De fchijfronde tweeflachtige bloem heeft eenen éénbladigen , meestal in vijven gedeelden, fpitfen , gekleurden, van 


ed 


onderen platten, vuordduuscuden kelk, met vijf ovaale Öloeablatten s die naar buiten meer breed, ftomp, 
fiäauwlijks grooter dan de kelk zijn, en open taan: deeze bladen zijn , bij fommige foorten , zoodanig met den 
kelk famengegroeid , dat mên heh niet gemaklijk van denzelven kan onderfcheiden; ja zelfs ontbreeken zij foms 
geheel, waärvan de Acer pseudo platanus , Czie de vergroote figuuren b. en c.) ten voorbeelde verftrekt. 

De bloemen bevätten van vir tot tien , meestal agt elsvormige , korte meeldraaden , met eenvouwige meel. 
knopjens, wier ftuifmeel eene kruiswijze gedaante heeft: men vindt op den grond der bloem, op herromseze 9 
groote, doorboorde _vruchtbed zi het famengedrukt vruchtbeginfel ingeplant, hetwelk eenen draadswij- 
zen , voordgroejenden ftijl, met twee toegepunte, dunne, enteruggebogene merkendoet voordkomen : ingevolge 
* getal van deeze merken komen twee ‚ zeldzaam drie, zaadkapfels ten voorfchijn, die van onderen vereenigd , 
ten halven rond, famengedrukt zijn, en in eene groote, gevleugelde huid eindigen ; elk van deeze zaadkapfels 
bevat, ten halven ronde, meêr of ander famengedrukte zaaden. 

De enkel vrouwlijke, zoowel als de manlijke bloemen zijn van denzelfden bouwtrant als de vweeflachtigen ; ; 
Met dat onderfcheid evenwel dat bij geenen de meeldraadjens ontbreeken , en bij deezen het vruchtbeginfel en de ftijl. 

Hierbij komt nóg in aaùmerking dat bij de tweeflachtige bloem , terftond naa het ontwikkelen der bloembla- 


den, hét vruchtbeginfel eerder aanweezig is dan de ftijl, die eerst eenige dagen daarna opfchiets woords zijn 
de 


In Spanje groeit eene verfcheidenheid van deze foort, bi de fchrijvers onder den naam van Meer higa 
pPanicum campestre bekend ; deze fort is tederer dan de onze ; ook vindt men eenige bontbladigen , Gie zeer gee 
fchikt zijn tot eene aangenaame fchakering en afwisfeling in Plantfoenen. 

Op vochtige plaatfen groeit de Boom zeer weelderig, en vooral op zodanigen die dikwijls rene. 
worden. Om die reden is het zeer voordelig, deze benevens andere foorten , die een” vochtigen bodem 


beminren op zodanige plaatfen te planten, alzo het Hout meer voordeel aanbrengt dan het minder goede 
van de witte Populieren, 


ID 


CNI. ord 


| 
| 
Ì 
E 
E 
Ì 
| 


Veer Campert) HE. 
Kleine Akorunbaom. 


NN Me ak a HN OH eN Ì 
AXIII=* Clasft. PF: Rang. 


Acer Creticum. 


Leran:fche Ahornboom, 


Der Kretifche Ahorn, 
Erable de Crète. 


Cretan Maple, 


ACER CRETICUM, foliis perennantibus cuneatis trilobis integerrimis lobis lateralibus brevioribur, 


corymbis paucifioris erectis. 


LEVANTSCHE AHORNBOOM, met driekwabbige omgetande ruigachtige Bladen, die nies 


afvallen. 


Deze foort heeft veel overéénkomst met den Kleinen Ahornboom; en het geen ten aanzien der 
Bladen gezegd is, geldt ook hier3 alleen zijn dezelventen aanzien van gedaante (a 5) onderfcheiden ; ook 
komen zij laater ten voorfchijn, en blijven bij een’ gunstigen Herfst tot in November groen. 

Deze Boom wordt door cenige Schrijvers , waaronder WILDENOw, met den naam van Acer Semper 


virens genoemd. Het is eene zeer langzaam groeïjende kleine Struik, die men meent uit Canada afkom- 


fig te zijn. Ik twijfel zeer of zij ons klimaat wel verdraagt en zo al,dan is zij van weinig belang voor 


Plantfoenen, alzo men bemerkt heeft dat zij gedurende agt jaaren flechts twee voeten gegroeid is. De 
Wortel onder den grond groeît meer dan de Stam boven denzelven. 
Aan 


pre de jonge Scheuten (D is geen. ander onderfcheid te bemerken dan dat äle van den 
Abom langer en dunner zijn. | | 

Daar wij geen Zaad van denzelven kunnen vergaderen is de inénting op de flammen van den ds 
campestre ter voortkweking aan te prijzen | 


E ant mee 


| & dk 5 7 8 
5 : “ 5 
_ Ee 


tarmt 
4e > 


rt Re Van pd gs 
. 3 « 5 * EN SR ee Ke 
hep et Rak LF KEREN hint el enen es nch 


ER . pn 4 
vrm ienie meet Vti 


- aen 
Ö ed oen de Ze 
meed ee 

5 nd B p 


ml jn 
s bet 


% à N den Bf Ge ee) 
En Bens 

Ee nee Sg 

En eh " zn tee ENT en 


dà | Hdd, 


&. XXI. ord L 


. … 


e 


| . 
| 
| 
| 
| 
4 ' Meer Eron 
Lievautfche Aharnbaom. 


e CL A S s‚r ss XXL ok 0 


KXIIe Clasfe Fe Rang. __—__\ 


Ô st Acer Dafycarpum. 
Ruige Ahornboom. 
Rauter Ahorn. 

| Erabl rouge. 

Silvery or, Jattin Blaple, 


ACER DASYCARPUM, flis pen guinguelobis acuminatis ferratis fubtus pubeftentibus alho- 


3 | glaucis , floribus Capitato umbellatis , germinibus tomentofis. Wildenow. 


RUIGE AHO RNGOOM, met handvormige Vijfkwabbige, zaagtandige van onderen zagthairig wit 
grijze Bladen; de Bloemen in Hoofdjesvormize Schermen gegaérd; het 
ie std ie 


HourTuin heeft ook de wendt van dezen Boom opgemerkt, en noemt hem met anderen 
den Manlijken Ahorn, Naauwkeurige naarfporingen hebben geleerd dat hier een misflag plaats had, en 
deze wel degelijk eene bijzondere foort uitmaakt, het geen niet alleen de Bladen , maar ook de Bloemen 


en nog meer het ruige Vruchtbeginfel genoegzaam aantonen. -Ook deze Boom is, zo wel als gene, een 


inboorling van de moerasfige en vochtige Bosfchen van Pennfylvanië en Carolina, wordt aldaar 53 a Óo 
“voeten hoog, heeft zo ten aanzien der hoogte als wijze van groeijen en de Bladen, de meeste overéén- 
komst met den rooden, het geen tot de voornoemde dwaling aanleiding heeft gegeven. 

De eertijds zogenaamde Mannetjes bloemen zijn ongefteeld , in hoofdjesvormige kopjes in de Bladhoe- 
ken vergaêrd,en eveneens rood van kleur (a). Zij verfchijnen agt a twaalf dagen vroeger, maar wor- 
den ligt door de vorst aangedaan en vallen vroegti ijdig af, Het Vruchtbeginfel is gewold , de Vleugelen 
om 


u 
$ 


omhocg flaande, Het Zaad heeft zo ten aanzien van rijp worden als voorteling veel overéénkomst met 


dat van den Rooden Ahorn. 
De Bladen ftaan op tengere groene of roode fteelen gepaard tegenover elkander , zij zijn handvormig, 


vijfkwabbig, zaagtandig, diep ingefneden van boven blaauwachtig groen, beneden fraai wit en vil. 
tig, (4 c). De Kwabben zijn lancetswijze fcherp toegepunt. | 
De Takken zijn wan onder met eene aschgrijze Schors (d) bedekt, maar die der jongeren is helder 


grijsgroen , iets roodachtig (e) , voor het overige met den rooden gelijkvormig. 
Bij gebrek van Zaad worden beïden Boomen op den Acer Pfeudo- Platanus geënt of in de aarde af- 


gelegd 3 nogthans is de voordeligfte voortkweeking die door het Zaad, 
Wat de: plaatfiug bétreft, zullen de Groepen van den Rooden Ahorn met ten zelfden tijde bloeijende 


Gewasfchen 5 als ‘Cornus mas. Salix caprea mas. Daphne mezereum en Jaureola , die zonder Bladen 
bloeijen , gemengd met de altoos groenende foorten de Thuya orientalis , Mespilus pyracantha , Ilex agui- 
folium ; Hedera Hues €‚ Z. v. op een’ grond, beplant met Maartviooltjes, Maagdeliefjes , Primulaveris 
en Hepatica’s in de eert dagen van het voorjaar geen onaangenaam aanzien hebben. Is het dat men 
nog Crocus vernus Scilla bifvlia en Ranumeuks ficaria , tusfchen beiden plant, dan wordt het Bloem- 
E tapijt, des te fraaijer. Ook in den Herfst is deze groep nog fchoon , vermits de Bladen van dit gewas 
eene ‘rood kleur aannemen , maar ‘voornamelijk zo men de laatfte Bloemen van October daarmede ver« 


trg, al als bij voorbeeld Colchirum antumnale; ‘Aster amelleus , Solidage virga aurea, Cyclamen, €. Z Va 


+ , 


Dn n 
- « 
: ’ \ Ù 
anr 


| 112 


ry rr 


Cisal AA. O7 L. 


d En Garyeaypun A 
5 | | Ruige Akherubeom. 


F: 


had 


EL AS Er KKK 0 Rm 
XXIID: Clasfe, IF Rang. 
Acer Laciniatum, Du Roi, 
Acer crispum, Zauth. 
Acer Platanoides-Laciniatum , ditton. 


Scheurbladige Ahornhoom. 


Der Krausblätterige Ahorn. 
Erable à Feuilles laciniëes. 


The Cut-Jeaved Mople, 


ACER LACINIATUM, foliis guinguelobis laciniatis argute dentatis, retrolexo-crispatis. 


ACER LACINIATUM, foliis Jaciniatis, GMELIN. 


SCHEURBLADIGE AHORNBOOM, met vyfkwabbige geftheurde , fcherpgetande , teruggebogen, 


gekruide Bladen. 


5 

Deze is eene in alle opzigten twijfelachtige foort van Ahornboom , die alle oplettendheid verdient, zo 
men in de bepaling van dezelve niet wil misfen. Duror fchijnt hem het eerst als foortlijk te hebben op- 
gegeven; ná hem heeft ArrTrToN gemeend hem als varieteit te moeten befchouwen van den Zweedfthen 
Ahorn; WILDENow, van wien wij eene naauwkeurige bepaling te gemoet zien, is zo verre nog niet ge- 
vorderd om hem als varieteit, foort of bijzonder geflacht aan te merken, en HouTTUIN heeft hem ook 
niet aangerekend. Wat mij aangaat, ik meen door „vergelijking met de overige foorten hem volftrekt voor 
als nog als eene bijzondere foort te moeten befchouwen, althans zo lang tot mij door ondervinding zal ge- 
bleken zijn dat het Zaad van dezelve of eene andere oorfpronglijke foort voortbrengt, het geen ik nog niet 
heb kunnen waarnemen, of door de gedaane waarnemingen van anderen heb kunnen ervaren, naardien de 


-_ voortplanting door onze Boomkwekers meest door inenting of zoging verricht wordt. Intusíchen fchijnen 


{ 


de uitftekende onderfcheidingstekens zodanig te zijn, dat men meer gerechtigd is om hem voor eene bijzon- 
di 


dere foort dan voor eêne verfcheidenheid te houden. Dit gen en ander is de reden dat ik mij veroorlof van 
denzelven eêne foortlijke befchrijving te geven, die , voor zo verre ik weet , nog niet voorhanden is. 

De Bloemen verfchijnen in de faand Maij, met of vóór de opkomende Bladen , in losfe bloembundee 
len (a). De Bloemen hebben althans eene verfcheidenheid, zo. wel ten aanzien des in vijf deelen ingefne. 
den kelks, welken tegen den bafis draadvormig toelopen (zie de vergroote Bloem 5.), als de te rug gebo- 
gen Bloembladen (c.), in de hier afgebeelde famenflachtige Bloem , maar ook het Vruchtbeginfel, het welk: 
vier wezenlijke en vier onechte Stijlen heeft , doet deze verfcheidenheid te veel uitfleken (d. e.) en een bij 
zonder geflacht erkenner. Ondertusfchen is mij bij onderzoek aan verfcheiden Bloemen gebleken, dat: 
deze laatfte foort van Bloemen vruchtbaar en de overige onvruchtbaar zijn , en in de laatíte het Vruchtbegine 
fel zelfs, zodanig en als het ware afgefneden gevormd, de Stijlen niet eens opfchieten en voor geen be- 


vruchting vatbaar fchijnen. 


De vijfkwabbig fcherpgetande Bladen zijn omgebogen, op de heldergroene bovenvlakte als golvende „ 


gekruld en op de geelgroene benedenvlakte als hol „ftaande op lange roodachtige fteelen tegen over elkander (f) 


Zeer fraai zijn de eerst opkomende Bladen der Bloembundelen, eerst naar binnen gedraaid paarsrood (£), 
meer ontwikkeld helder- of roozenrood (#), en de binnenzyde van den knop vermillioenrood (&): 
De drooge Takken fchijnen wel eenige overéénkomst met den Zweedfchen Ahorn te hebben; echter 


verfchillen de eind- of Bloeiknoppen , wier buitenfchubben eenigermate ruig zijn (D. 


“De hoogte der Heester is naar gefteldheid van den grond onderfcheiden, en het gewas overéénkomstig 


de bedoelde verfcheidenheid te plaatfen. 


teid EE 


ae iid 


' î EE ie " Bid heen die à 
3 pnitrid mr aen Bie. bain 
EAS NOEL A sina Beg e 


dg Ee 
ar en eden E 
Scheurbladigse Akornboom 


rn 


t 
neat 


CLA AAR AA B RM -Bel 
XXIIFe Clasfe. Ie Rane. 
Acer Monspesfulanum. 
Montpellierfche Ararnboom. 
Der franz fifche Ahorn. 
Erable de Montpellier. 
_Monspellier map!e. 


ACER MONSPESSULANUM, foliis trilobis integerrimis glabris annuis. 


MONTPELLIERSCHE AHORNBOOM, met driekwabbige ongedoornde Bladen, die jaarlijks afvallen. 


De benaming wijse reeds genoegzaam aan in welke nikk deze Ahornboom bij voorkeur te vinder 
is, te weten omftreeks Montpellier, en wijders door geheel Frankryk. Desniettegenftaande groeit hij ook 
in alle zuidelijke gewesten van Europa, als Jralië en Zstrië, alsmede in Duitschland, doch hij wordt in 
die flreeken niet zeer hoog , maar meer ftruikachtig, en eene Heester van omtrent de tweede of derde hoog- 
te, anders wordt de Boom tamelijk hoog. Gedurende den bloeitijd verfchaffen de fchoone afhangende 
Bloembundels een verruklijk aanzien, en de Boom zou-alleen daarom eene plaats in onze Plantfoenen ver- 
dienen > ingevalle geen andere hoedanigheden hem daartoe bevoegd maakten. 

In de maanden April en Mei komen uit de boveneinde der Takken de Bloemen ten gelijken tijde met de 
jonge Bladen ten voorfchijn. De Bloemen ftaan bij haaren oorfprong tusfchen twee en drie Bladen, die op 
een’ gemeenfchaplijken Bladfteel uit de Knoppen opfchieten , en door de nog aanwezige Schubhen zijn om» 
vangen, maar zich weder in twee of drie bijzondere bladfteelen verdelen (aa). Eveneens {laan zowel de 
tweeflachtige als vrouwlijke Bloemen op een” gemeenfchaplijken nedergebogen Bloemfteel gegaêrd (4), die 
zich. naderhand in verfcheiden kleinere Bloemfteelen verdeelt, van welken ieder een bijzonder Bloemtje draagt , 


en zodoende in het geheel genomen nederhangende Bloembundelen in den vorm van Kwasten verbeelden. 


Som= 


ai 


- 


Somwijlen zijn deze Bloemfteeltjes nog eens verdeeld , en op de eene zijde van haare verdeling met een — 
_Stoppeltje betekend (c). De manlijke , Bloemen hebben vi ijf tot agt boven dezelven uitftekende Meeldraaden (4); 
inde vergroote figuur (©), daartegen, ‚ zijn die der tweeflachtige etn kort (Cf) en met langwerpige , korte, En 
dubbele Meelknopjes voorzien (vergroot fig. f) ‚ welken geen ter eind bekwaam Stuifmeel bevatten, | 
en met zodanige tweeflachtige Bloemen evenaarden ten opzist der onvruchtbaare Meelknopjes die van den 
gemeenen , den Suiker gevende en den geftreepten Ahornboom. 


Het Zaad (e), het welk in zijn Vaderland in September rijp wordt, rijpt niet ligt bij ons , en dierhalven 
_ dient men de voortkweking door Stekken en Afleggers te bewerkftelligen. De eerfte voorjaarsbladen zijn onge- 
tand; maar die welken bij de tweede uitbotting of Stengbladen, of die welken , nadat de eerften door de 
dnfeten zijn afgegeten, opkomen, zijn diep ingelneden „ fomwijlen drie en vijfkwabbig aan wederzijden 


glad, en zijn niet alleen ten dien aanzien, maar ook in de geheele gedaante verfcheiden (%). | 
De © jnge S Scheuten z zijn bruin en itame 0. De kleine inert zwarte agt zitten ge 


wrd ® B, 
Atema ane 
Ed ka 


| 

AS 

WE 

\ zK Te 5 IN \ 

f / aA \W/ HS N A 
DOM {m4 Ik NN AN 
HI ABSERZIRD 

AIR! | l 


(OUR ln 
rad N40 : HIN gs D 
je IN 


Zi) 
ZN 


5 | 
Ah UL 

(CS AG Ny AAN 

bs Bark hv /0 


En en 


Ae Et ee Monypefiacanan 


M ontp elter{ ke ke Ahernb eom . 


h 


Eke nn nn 
AX Clase, Ie Rang. 
Acer Montanum. Wirp. Mort. Kew, | 
Acer Penfylvanicum. DuRrRo1, 
Berg - Ahornboom. 
Nord - Amerikanifcher Berg - Ahorn. 
Erable de la Montagne. 
Mountain - Muple. 


ACER MONTANUM, foliis fubguingue lobis acutis ferratis fubtus pubescentibus, racemis 


compofitis erectis. 


BERG=-AHORNBOOM, met bijna vijf kwabbige fpitfe zaagswijze van buiten zagthairige Bladen, 


en famengeftelde opftaande Trosfen. 


In Noord. Amerika, in Canada, op de hooge Aleguanfche Gebergten tot in Plorida, vindt men 


dezen Boom, VAN WANGEN HEIM heeft hem op de gebergten van Pennfylvanië gevonden. Daar de 


ontdekking van dezen Boom onder de nieuweren behoort, kon dezelve aan HouTTUIN nog niet 


bekend zijn, en dus wordt ook de Befchrijving van denzelven bij hem niet gevonden. 

De Boom bereikt in zijn Vaderland eene hoogte van 16 of 20 voeten , echter moet de grond niet 
al te droog zijn; althans de hoogte is onderfcheiden naar den grond waarin de Boom ftaat. Over 
het algemeen wordt hij in onze Luchtftreek een Boom van de tweede hoogte. 

De Stam is rechtopgaande, en de witgroene langwerpige Bloemtrosfen komen tegen het einde van 
May ten voorfchijn „en ftaan aan de punt der Takken (a); het Zaad (5) wordt in Augustus rijp. 

De Bladen (©) zijn rondachtig, voor het grootfte gedeelte driekwabbig, lang toegepunt aan den rand 


in- 


x 


ingezaagd, op de bovenfte vlakte glad en donkergroen, en van onder bleek, met fijne Hairtjes bezet, 
ftaande afwisfelend tegenover elkander op lange paarsroode Steelen, en verfchillen onderling in. 
grootte, | ee 

De jonge Takken en Scheuten (d) zijn aan de punt met eene bruine Schors bezet , en hebben eenige 
overéfnkomst met die van den geftreepten Ahorn, De voortkweking en plaatfing zijn dezelfde als bij 
den even genoemden, 

De Variëteit met bonte Bladen (e), kan even zo geplaatst worden, als bij de doer pfeudo-platanus 
var. en Platanoides) var. is opgegeven, 


EN walen hind, & zien va 
- 
3 Ì „ 
etn e n 
mi ad 
Ì - 
5 ken ie 
She € 
a 
s 
het - 
„ e md 
Ì Ex 
honen enen Ene + e 
° - 
G … 
gen En ins e 
È an a nd ar se à 
De 
& te nd 
end ik 
% e 
Wm ee” “cr 
_ 6 4. 
Ës MeT Neb EN nk 
vr ge s ab > 2 b 
Mae bn deb, in Ben Pe ke % omt wendiigerk steek NE, 
6 a en kie ze 
Leen rd Hr dn 6 ch Eee 
ele Mike Sraa = - = En ze * Ee nr 
kn BEE pete a 
Stet Mtd ne ve D 
ve k ie % Om ie me, aal ie es het Mn” an mee … 
me 3 = 
hed 
ah 
pa 


ik 


EL EEUL ordt 


-Hentènium 


er a 
vd 


Ber 


8 


Aueru-boom. 


<> 


vab ot Sn 


CE MEEK AR ns orka 
AKKI Clasfe. IP’ Rang. 


Acer Negundo. 
Virginifche Ahornboom. 
Der Esfchenblätrige Ahorn. 
Erable à feuilles de Fréne. 
Afh-leaved Muple, 

ACER NEGUNDO; foliis compofitis, Poribus racemofis. 


VIRGINISCHE AHORNBOOMs Mei fumengeflelde Bladen en troswijze Bloemen. 


Virginië voedt op moerasachtige plaatfen en aan de oevers van Beeken en Rivieren dezen bijzonder 
fchoonen en wegens zijne fraai groene Bladen van alle andere foorten zeer onderfcheiden Ahornboom. 


De Stam gaat recht op, is beneden eenigzins fcheurig, hooger is kij, zo wel als de Takken, glad, 
en de kleur der Schors aschgrijs. en 


De lange, eenigermate groene Bloemen komen bondelsgewijze uit de zijden der Takken „en hangen aan 
lange, zwakke roodachtige Steelen naar beneden (a). De aranfijke Bloemen verfchijnen in het begin 
van de maand April, alvorens de Bladen uitkomen (4), maar de vrouwlijke komen agt of tien dagen: 
later op bijzondere flammen tem voorfchijn Cc). Mepicus heeft aan de vrouwlijke kapfel drie, en 
drie à vier Stampers, en in den manliijken Stam de Bloemkroon outbrekende met vier of vijf Meel 
draaden waargenomen. 

Het Zaad (d) wordt tegen het einde van September rijp; zo het gebeurt dat manlijke en vrouw 
lijke Stammen verre van elkander afftaan, dan. wordt het Zaad ledig en onvruchtbaar. Dat men zo- 
danige Stammen niet bij elkander geplaatst had was zekerlijk de reden en eenige oorzaak waarom. 
in fommige ftreeken het Zaad ter voortplanting onveuchtbaar was, Ondertusfchen is. deze woorzigtig- 


Beids- 


heidsmaatregel des te minder nodig, aangezien door het Mekken der jong: Looten deze boom ligt 
wenigvuldig wordt voortgebragt. 

De ongelijk gevinde Bladen beftaan uit drie of vijf famengeftelde, met of zonder infnijdingen voorziene, 
lancetswijze aan den rand getande Blaadjes Ce). De twee tegenover elkander (taande roodachtige 
Bladíteclen zijn aan hunnen bafis met elkander verbomden , en omvangen den Tak, zo dat men geen 
knoppen kan zien zonder den Bladiteel af te” breken (Cf) Gedurende den Winter vormen de Blad- 
flecllidtekens eene bruine verhevenheid, of eene zoom die een helder groen fchildje omvangt (£). 

De Schors der jonge Takken is glanzig groen (A) fomtijds met eene witte wol bedekt; ook zijn de 
jonge knoppen wit en gewold. 

Deze Ahornboom verduurt onzen Winter zeer goed, en bereikt eene aanmerklijke hoogte, Van 
WANGENHEIM heeft ’er van zo tot 80 voeten hoogte en 2 a 3 voeten doorfnede gezien, Hij groeit 
in een’ vochtigen grond buitengemeen fnel en levert in weinig jaaren een overheerlijk hout voor 
Schrijnwerkers en Wagenmakers, dat in Amerika boven het Esfenhout wordt geacht. Ook is hete 
zelve tot brandítof en koolen zeer bruikbaar, en verdient in alle opzigten ook bij ons veelvuldig aan- 
geplant te worden, Alleen vereischt de Boom eene voor den wind befchermde ftandplaats , om zijne 

fchoone gedaante, het fraai en levendig groen der Bladen, verdient hij eene voornaame plaats in onze 
Lustbosfchen. zn 

In Amsrika bereidt men ook Suiker van dezen Boom. 


ze Fa 


Ak 


Kle sue en 


gede 


(o% 


EN ed 
a ele NE 
a ee 


Var gamdeh e Ahornboom. 


{le 


, ‚ 
LEEN 00E 


| 
| 
| 


Wee A 


Eee 


ee nen nn ne EE Ce rn A EEE ee a a 
s il en 7 ú " il ek 
Pa 4 ng EP 


boom, Sphiendomnos genoemd heeft. je 


OC: KA od ERD MADE Ok MDB 
AAI Clasft. PP Rang, 
Acer Pfeudo- Platanus, 
Gewoone Ahornboont. 
Der gemeine weil Ahortt. 
L'Erable blanc de Montagne: 
Greater MaDi, or Sycamore 
ACER PSEUDO=PLATANUS, foliis guinguelobis inequaliter ferratis, poribus bacow aft 
GEWOONE AHORNBOOM, met vijfkwabbige, ongelijk getande bladen en troswijze bloemen. 


Deeze zeer aangenaam groene boom is tamelijk hoog, en alhoewel deszelfs kroon niet prachtig fchoon 
Benoemd moge worden. zijn de blâden echter van een fierlijk tmaakfel, en van een aangenaam groene kleur, 
De boom is éen inboreling ‘vän Onderfcheidén Fopalche gewesten, voornaainlijk van Frankrijk , Oosten- 
rijk , Zwitferland en Duitschland 3 ook groeit hij in verfcheiden Nederlandfche bosfchen em plentoener Vrij 
weelig; evenwel kan niet met zekerd bepaald wórden , of hij oorfprongliijk in ons Land behoore, dan 
of hj zig door voofdplanting genationalifeerd hebbe: ondertusfchen vindt men bij den Heer pr corTER 
verfcheidene Nederduitfche benaamingen van dit gewas aangetekend ; 5 als Zsch- doorn, Luiten- boon 3 

Pioolenkoutiron en Gettin Ltrden boum; echter is de benaaming van Mhornbeom algemeen in gebruik. 

“Wat voords aangaat derr Latynfcher maan zeer-of Actis, welke ook aan het geheele geflacht wordt ge- 
geven, fommigen begeeren denzelven afteleiden wan het woord Arcus, om dat de takken ‚ wegens derzel. 
zelver taaiheid , zeer gefchikt zijn- tot het vervaardigen van boogen: anderen zijn van gevoelen dat de gezeg- 
de benaaming häaren ooffprong van het Grieksch heeft, waarfchijnelijk wegens de duurzaamheid en fijndraa- 


digheid van het hout 5 met dat ‘alles í is op ee grond te vermoeden, dat rrropnrastus den Abord- 


_Deeze boom bloeit in de ntaand Mei: : zijne bloëmen zijn bleek-groen, en ftaân ais druiftrosfen op een 
gemeenfchaplijken fteel 5 (a.) zij zijn van verre naauwlijks zichtbaar, echter zeer menigvuldig, en verfpreiden 


Sen aangenaamen geur. a 
aan mnd ers ed De 


De manlijke bloemen, (J.) Als mede de tweellachtige (c.) welke hier vergroot voorgefteld zijn , groejen , 
onder elkander „, op een zelfden ftecl. Het zaad, (d.) alhier in zijne natuurlijke grootte afgebeeld , is ligt- 
bruin en gevleugeld, vertoonende zig, dewijl er veele kapfelen bij elkander zitten, als bosjens van gevleu- 
gelde infecten: het wordt in de maand O&ober rijp, en kan vergaêrd worden alvoorens de bladen afvallen. 

De gemeenfchaplijke fteel fchiet uit het einde der jonge looten voord, en is van onderen omgeven van 
drie ligt-bruine , omgekeerd -eironde lovertjens. (e‚) 

De volkomen uitgegroeide bladen, (/£) zijn op de beneden- vlakten met een fijn dons bedekt, (£.) en 
zijn, fierlijk, in vijf ongelijk’ ingezaagde kwabben gedeeld, bijna als wijngaardbladen, echter zijn zij 
een weinig donkerder groen, ook fmaller of breeder, meêr of minder ingefneden en donkerder of lichter van 
kleur: offchoon de bladen voords behaageliijk groen zijn, is *t echter vrij onaangenaam dat zij vroeg af- 
vallen À waardoor derhalven de laanen en alléën zeer ontfierd worden. 

De drooge jonge takken (%) hebben een min of meer vast merg , en de jonge knoppen „ welken nog niet onte 
wikkeld zijn, (#.) zijn meestal groen-geel van kleur, met eenigzins roode einden aan de fchubben. 

Men bedient gig van deezen boom , benevens andere foorten van zijnen naam , tot tuinfieraadjen , op zulke 
plaatfen welken door fchoonheid van gedaante, regelmaatigheid en grootschheid , eene zekere waardigheid moe- 
ten verkrijgen; voords tot alléén , Iustbos{chen, Ed 
tot feestlijke partijan. —— — 

Wanneer de knoppen Tt voorjrar zwellen „ OOK Oms tr-den herfst, ja, bij ease vorst, den ge- 
heelen winter door , fypelt uit den boom, als dezelve ergens gekwetst is, een zoet, drinkbaar fap ‚ even als 
| uit de laatgefhoeide wijngaardranken, en eenige andere boomen: als men, zelfs bij zwaare vorst, in de fler- 
ke ftammen gaten boort, druipt uit dezelven een fap, waarvan men tamelijk goede fuiker hereidts volgends 


hr 


den beroer den Natuuronderzoek ‚ Scororr, leveren agt kannen van dat fap, een pond gecriftalifeerde fui- 


ker uit: $ sidie: Der Grepirseu heeft waargenomen dat als de winter zacht is ‚ het gemelde fap minder 
fuïkerftof bevat en weldra begint te gisten: waaruit men zoude kunnen befluiten dat uit dit fap met meer, 
voordeels goede azijn, of brandewijn bereid zoude kunnen worden, Volgends DU HAMEL, geeven de 
jude Boomen minder maar fuikerrijker fap3 volgends anderen is dat van den Duitfchen boom het zoetfle 

“Prinrus roemt den gekneusden wortel, uitwendig opgelegd, tegen pijn in delever, en SER. ‚ SAMMONICUS 
zegt dat dezelve, in wijn getrokken, zeer dienstig is tegen het zijdewee. De hedendaagfche ‘Geneeskunde 
heeft, deezen aangaande » geene proefneemingen Entes? 


& eg 


1 


CE. TOE wid 


je pd d 

/ F3 8 , 

_Q Her ARLEUAC — at LIE dS 
en 


Gewoone Ahornbaam. 


Ì 
Ö 
à 
d 
- 4 


CLA LBAES Ars KAUE Om mT 
KAIIIS: Clasft. Ir. Rang. 


Acer Pfeudo- Platanus , Polis Variegatis. 
Gewoone Alornboom , met bonte bladen. 
Der gemeine Ahorn, met fcheckigen blättern. 
Erable à feuilles pannachtes. | 


Maple wish frreped leaves. 


ACER PsEUDO=PLATANUS, foliis variegatis guinguelobis, inegualiter ferratis , floribus 
En, wd si p gort gn anne miri rn - 
racemofis. wl 


ane : mi . - _ 


GEWOoonr atrom menne. mer bonte vijf. kwabbige ongelijk getande bladen , en sroswijze bloemen. 
—Deeze Ahornboom is allezins aan den voorgaanden gelijk, zijnde alleenlijk wegens de kleur der bladen , 
eene verfcheidenheid ; dezelven zijn foms wonderbaarlijk en dikwijls even als marmer gevlekt en geaderd. 


De bloemen flaan op nikkende bloemtrosfen „ Ca.) en bloejen in het zelfde jaargetijde als de voorgaan- 


de, maar draagen minder getal van tweeflachtige Bloemen , en hun gevleugeld zaad (5.) is minder krachtig. — 
De lovertjens (c.) verfchillen daarin van ken  voorgemelden, dat dn in men van an omgekeerd ovaal, lancetvor. 
mig en rood geftreept zijn. be 
De ‘bovenfle vlakte der bladen, (4. Di is ‘wit gevlekt, met bleek- of helder- groene vlekken tusfchen bei 
den; De benedenvlakte () is, even als van de voorbefchrevene bladen ; gcheel wit donsachtig. 


seer va 


Hout en ftam_ zijn van denzelfden aart. „ alleenlijk zijn de jonge looten C f) in den winter kenbaar aan hun- 


De paarsch- eind wit ee et en aan hunne groote botten, (g.) die een fchoon = bruinen 


rand hebben. 


Deeze verfcheidenheid van bladen kan aan niets anders worden toegekend , dan aan eene bijzondere afwij- 


p king van het organismus van derzelver dean, uit krachte van welke die deelen gefchikt zijn om een groo- 


tere hoeveelheid van zuurftof aftezonderen, dan bij de voormelde oorfpronglijke foort plaats heeft; zulks 
wordt niet alleenlijk bewezen door de kweeking; maar ook door de ftandplaats van den boom; want flaat 
dezelve bij aanhoudendheid voor den heeten zonnefchijn bloot, dan vallen de bonte bladen af, en worden 
| door 


EN 
sj 

: 
5 


door geheel groene vervangen; maar zijn de boomen, integendeel , in de fchadaw geplaatst, zoo behouden 
de bladen hunne bonte fchakeeringen. 

Wegens het kleen aantal der tweeflachtige bloemen is het zaad fchaars, maar zeldzaam bekwaam ter 
voordkweekinge; en zo ’t al eens gebeure dat van de honderd jonge planten, uit zaad geteeld , flechts zes 
bonte voordkomen , zullen dezelven echter zeer flecht weezen, aldra veranderen, en alleenliijjk tot groen 
overgaan: het beste voordkweekingsmiddel is derhalven dezelven , door zooging , op andere ftammen van 


den gewoonen Ahornboom overtebrengen. 


à 


Deeze Ahorn kan, benevens werfcheidene andere foorten, bij voorbeeld den Zweedfchen, en Americaan- 


‚fchen Berg- of Geftreepten Ahorn, met veel voordeels, datis tot een aangenaam fieraad , gebruikt worden 
tot plantfoenen van groepeeringen „ alwaar men eene treffende verfcheidenheid wil doen plaats hebben ; ook 
aan romanesque rivieren , waarbij een vreemd en wonderbaar aanzien vereischt wordt, 

Dewijt deeze Ahorn flechts eene verfeheidenheid van den voorgaanden is, oordeel ik alhier voegelijk te kun- 
nen aantekenen „ het geen ik, bij het handel wer er ergemlden, heb achtergelaaten 3 wind het 
volgende: _ a 5 En 


ee 


De boom Krea: een hoogen ouderdom „ wordt, gelijk an is, tamelijk groot, wast fpoedig , heeft 
een fierlijken ftam, die met eenen witachtigen fchors bedekt is: het hout van de takken is zeer broosch, $ 
alzoo dat dezelve door den ftormwind ligtlijk gebroken worden; dat van den ftam is wit, voornaamlijk van 
die boomen welken in in geen vochügen grond ftaan; het krimpt weinig en wordt ook maar zeldzaam van 
de wormen aangetast: Draajers én andere Kunstenaars vervaardigen van hetzelve veelerleie kunstftukken, 
\ÔOR maake men uit hee Ahorn - hout muzijk-inftrumenten , als mede huislijke gereedfchappen , mik be 
kel, tafelborden , CAEEKOPes allerlei fpeelgoed voor kinderen; die bekende bekertjens , van welken veelen, 


‘daar zij zoo dun als papier zijn, in een’ beker van niet meer dat twee duim diameters bevat worden, 


de enz. 3 5 voor ’ dent is took zeer seed end en wordt in de koolenbranderi siz veel gebruikt. 


degadlls 


ACLELL ll 


vd 


GE 0 id { É) 
EEL ATC — € C 
Eend E 4 


„ir 


e ts is Ll. OEI od, 
KAI Clasfe. JP Rang. ee | 4 
Acer Platanoïdes. 


Zweedfche Ahornhoom. 
Die Lenne. 
Le Platane. 
Norway Mapple. 
ACER PLATANOÏDES, foliis guinguelobis acuminatis acute dentatis glabris ; floribus corymbofss. 


ZWEEDSCHE AHORNBOOM, met vijftandige gefbiefte fpitsgetante gladde Bladen; de Bloemen in 


Kroontjes. 


In het Noordelijk Europa, Zweden , Zwitferland » Stiermark , Savoije, op het Gebergte , fn Bosfchen 
en Valeijen, en in Zweden aan het ftrand , groeit deze Boom menigvuldig , zo wel ín een’ droogen als 
vochtigen grond; en men vindt hem overvloedig aan de oevers van Woudrivieren. Hij heeft eene gelijke 
hoogte met den gewoonen Ahornboom; en vermits zijne Bladen eenige overéénkomst hebben met den Platanus, 
wordt hem de bijnaam Platanoïdes gegeven. 

De geelachtig groene Bloemen komen reeds in de maand April, nog ‘eer zich de Bladen ontvouwen , ten 
voorfchijn, Zij zijn in: rechtopftaande Bloembundelen vergaêrd , welken opeen” gemeenfchaplijken Bloemfteet, 
uit het bovenfte einde der takken, tusfchen veelvuldige roodbruine fehubben en jonge verfcheiden kleurige 
Bladen uit de Bloeiknoppen opfchieten , (a 4) „ hebben geen reuk , maar geven reeds in het beginnende Voor- 
jaar den Boom een zeer fraai aanzien, en de afvallende Mannetjesbloemen verfpreiden zich op den grond als 
een geele fneeuw. Manlijke , zo wel als tweellachtige Bloemen, groeijen op één” en denzelfden Bloembundel , 
im eene fchermvormige gedaante onder elkander ; ook zin zij grooter dan bij den gewoonen Ahornboom, 
Deze zo wel grooter als fchermvormig ftaande Bloemen , kunnen inzonderheid als een onderfcheidend kene 
merk tusfchen den gewoonen en dezen Zweedfeher- Ahorn aangezien worden. 


Het 


_ Het Zaad wordt in het begin van O&ober rijp, en.hetzelwe moet vóór het afvallen -der Bladen werfameld 
worden, wanneer de voortplanting het best en zekerst daardoor gefchieden zal. Hetzelve is in gedaante van 
de gewoone foort daardoor onderfcheiden dat het niet alleen geelachtig:is, maar dat het ook verre uitgerekte 
Vleugelen heeft, die hetzelve van gedaante eene Nachtkapel doen gelijken (2). 

De Bladen zijn glad en teder, en meer ten aanzien van hunne grootte dan van gedaante onderfcheiden 3 
fommigen, en voornamelijk de zodanigen die bij gen tweeden groei opfchieten, hebben, jong zijnde, eene 
roode kleur Cc). Zij ftaan op-lange fleelen , in vijf of zeven lappen gedeeld, en onderfcheiden zich van den 


gewoonen Ahorn daardoor niet alleen dat de lappen in fcherpe punten uitlopen, maar ook dat hun rand van 


fcherpe punten is voorzien , en dat dezelven diep zijn uitgefneden (4). Van boven hebben de Bladen eene | 


fchoone lichtgroene kleur, van onder zijn zij witgroen en met verfcheiden ribben doorweven. Sommigen der, 
oude Bladfteelen zijn eveneens rood. De Rups, Phal. Difpar. Linn., en de Maikever , Scarabeus mela= 
lontha, zouden de jonge Bladen eveneens benadelen âls de andere Ahornùboomen , indien zij niet door het 
melkvocht , het welk bij de minfte kwetfing er uitvloeit, teraggehouden wierden, 

Dè groei en het gebruik zijn eveneens als van de gewoone Ahornboomen ; doch het Hout minder digt zijnde 
kan hetzelve wel tot Brandhout, maar niet tot fijne Gereedfchappen en Muziekinftrumenten gebruikt wor- 
den , niettegenttiande de Knoesten en Wortelen fraai gemarmerd zijn. 

In Zweden en Noarwegen gebruikt men de ‘jonge Bladen als Agurkjes ingelegd, en de grooteren als Moes3 
droog zijnde ‚ kunnen zij als Stro gebruikt worden, en geven zeer goede mist. | 

Uit het Sap kan, even als uit dat van de andere Ahornfoorten , Suiker bereid worden. 

De voortplanting gefchiedt bij ons meest door zoging op de ftammen der gewoone foort. Schoon de Boom 
in een koud Climaat groeit, heeft men toch voorbeelden dat hij bij zeer ftrenge koude geleden , maar uit den 
Wortel en het benedenfte des Stams jonge fcheuten gedreven heeft. | 

In den Winter onderfcheiden de Knoopen , inzonderheid, die welken, zo zij aan den Zon zijn blootge- 
steld, donkerrood rood zijn „den droogen Tak van de andere foorten. 


Das eek En Ss ree) ed at 9 4 
it lem 0 rik za id Eene me 
à eben Kaap hei. 
GE are ne 


B 


Ahornboom. 


Sweedieche 


EME ZA Ot ESS EE eV 
AIP Clasfe. Pe Rang. 
Acer Platanoïdes fo/iis variegatis. 
Zweedfche Ahornboom , met bonte Bladen. 
Die Lenne mit fcheckigen Blättern. 
Platane à feuilles panachees. 
The flriped Norway Mapple. 
ACER PLATANOÏDES, folijs fariegatis, foliis guinguelobis, acute dentatis glabriss foribus 
corymbofis. 
ZWEEDSCHE AHORNBOOMgs met bonte Bladen, met vijftandige gefpitfte, fpitsgetande Bladen; de 
Bloemen in Kroontjes. 
“ Men kan niet bepalen of deze verfcheidenheid door het gezaaide Zaad voortgeteeld is; maar men wect alleen 
dat deze foort in Duitschland fomwijlen wild groeïjende is aangetroffen, en, de jonge Looten overgebragt 
zijnde op andere Stammen, door den onvermoeiden ijver der Kweekkunst is vermenigvuldigd. Aan de 
ongevlekte foort ziet men aan de Bladen van den tweeden groei reeds den overgang tot de bontrooden , zodat 


men zeer ligt op den aanleg tot deze verandering kan befluiten, 
De Bloemen (a),de Zaaden (4), de drooge Stammen (c), zelfs de gedaante en omtrek der Bladen (4) zijn 


in alle opzigten met den Zweedfchen Ahorn gelijkvormig; en het onderfcheid beftaat alleen in de kleur der 
bonte Bladen » die, fchoon niet altijd eveneens „ echter telkens met verfcheiden kleuren gemarmerd zijn. 


De Bladen van verfcheiden Ahornfoorten willen wel meer in het bonte overgaan; maar boven allen bezit 
deze eene uitnemende fchoonheid. Dit zal men zeer ligt moeten toeftemmen, als men het fchoone marmer en 
het inéénlopen der roode en bruine kleuren, verhoogd door een groenachtig geel als op een lichtgroen tapijt 
gefchilderd ziet, en zodanig dat deze kleuren tot op de benedenvlakte doordringen , zo dat zelfs deze als fraai 


h 


kan aangemerkt worden, 
Voor 


Voor den Tuinliefhebber moet deze basterdfoort althans zeêr aangenaam zijn, vermits hij de buitengedeel 


ten van digtbelommerde in het gezigt vallende Boschjes, Groeperingen , romaneske plaatfen , Beekjes , e. d, Ze 


zodanig daar mede kan ftofferen , dat hier en daar een enkele tusfchen deze en andere bonte foorten geplaatst, 


den groenen wand een gefchilderd tapijt doet gelijken, en het oplettend oog der liefhebbers aangenaam. 
verrast. 


Het Zaad wordt flechts enkel en onvolkomen , en is tot de voortkweking niet dienstig , waartoe men dierhal- 


ven de zoging op andere ftammen moet aanwenden. Voor het overige verwijs Ik den Lezer naar het geen bij. 


den gewoonen Ahorn met bonte bladen is opgegeven, als zijnde deze verfcheidenheid in alle opzigten daar- 


mede overéénkomstig, 


ie er bef 


CC XXI. verd. I. 


A 

D 
er 
\ 


E Nn 
il N 
k rd 
Pe L, @ Ù 
Î CS d 
Ke A WS AN 
() an 
ND \ \\ 
a k NZ 
AN \ 
/ 


er NED 
| S/ SI tone @f) 
Ee 3 


K/ 
N a, 5 


bs 


5 8 
: CA EE 5 Ps 4 DA n 
Ee len: bedenotder Holes arvegalis . e 


Mee dteke Ahern boom. met ha Bladen. 


hele > alemde ie 


CL A 8-8 At XE 6 a DP E 


XXIII Clasfe. Pe Rang. 
Acer Rubrum, 
' - Roode Ahornboom. 
Der rothblühende Ahorn. 
Erable rouge d’Amérique, 
Scarlet fiover'd Maple. 


ACER RUBRUM, foliis fwbguinguelobis, acutis ferratis fubtus glaucefventibus , floribus ambellatis 


erectis, germinibus glabris, Wildenow. 


ROODE AHORNBOOM, met vijfkwabbige, eenigermate getande, van onderen blaauwachtige Blas 


den, en enkele bijdengegadrde Bloemfteeltjes, 


hal 


In vroeger tijden heeft men gemeend dat deze Ahornfoort haare Bloemen op verfcheiden Searmen 


voortbragt, en om die reden de eene foort Acer rubrum masculinum of manlijke genaamd. Laatere ml. 


nemingen hebben bewezen dat de laatfte eene bijzondere foort en van de eerfte wel degelijk onderfchei- 


den is. Deze roode Ahornboom groeit in de vochtige moerasfige Bosfchen van Penn/ylyanië en Virgi- 
nië, wordt vrij hoog, doch niet zeer dik. | 

De Bloeiknoppen zijn in maand Januarij reeds tamelijk groot , de Bladknoppen daartegen kleiner , helder 
rood, ftomp met hunne punten van de roodachtige Takken afftaande. De tweellachtige en manlijke 
Bloemen komen dikwijls in de helft van de maand fran „ Maart en zeker in April ten voorfchijn 3 zij 
zijn fchoon roodachtig (a 5) en verfieren den Boom daar door eenige weeken vroeger dan de Bladen ten voor- 
íchijn te komen. De Bloemen zijn recl htopftaande, in fchermen gegaêrd, en het Vruchtbeginfel ís glad. 
Het Zaad (c) wordt reeds tegen het einde van Maij rijp. Hetzelve is zo ligt aan zijnen zetel ge= 
hecht , 


zecht, dat de minfta wind het doet afvallen om die reden moet men hetzelve vóór de volle rijpheid 
infamelen , op eene fchaduwachtige plaats in losfe aarde zaaijen,en een’ duim hoog met aarde bedekken a 

dan kan men zerr ligt nog in hetzelfde jaar veelvuldige jonge ftammetjes opkweken, die van zeer veel: 
belang en nut zijn , aangezien het Hout tot allerhande werktuigen gebruikt en dat de Boom , op moe- 
rasfige en andere nietswaardige plaatfen zeer Ïgt voorkomend? , in Houtarme ftreeken voordelig kan worden. 

Het onderfcheid tusfchen de Bladen van beiden Boomen word: zeer ligt bemerkt aan de Bladen van: 

de Taken van den ‘zogenaamden manlijken boom, die in het volgend voorjaar bloeijen 3 hetzelfde is ook 


“aan de flerkere_ 5 maar raauwlijks zigtbaare fel hêuten bemerkbaar. 


De Bladen van “dezen. boom zijn drie of vijlkwabbig, ongelijk fcherp zaagtandig , van boven helder- 
groen en glad, en van’ onder grijsgroenachtig met eene witte vilt overtrokken (d). 
In den winter is derd Boom bijzonder aan zijne Bloeiknoppen kenbaar. De jonge Takken zijn alsdan: 
| spocgchtig bruin, 5 met. gecle, % vrtije beftrooid;. de Knoppen rood. Wegens: gebrek aan ruimte heeft 
ES | men SE: de Plaar de A Afbeelding der drooge Takken niet kunnen plaatfen. 
_Nog is ‘aan te merken dat deze Boom niet zo hoog wordt als de zogenaamde manlijke, maar dat het 
Hout vóor) ‚ Kunstenaars en Hd weiter beter gefchikt is. Men vervaardigt van hetzelve Borden, Spin- 
wielen, Rollen , Pooten voor” “Stoelen” en Ledikanten, e‚ d. g. Wegens de fchoone marmering wordt: 


hetzelve zeer gezocht tot Kastenmakersverk, en boven het Kersfen- en Nootenboomen hout geächg ook. 


ie 4 
id 


: TE | kan men met de Bast 2 zo wel Linnen ts Jroen ftoffen donkerblaauw verwen. 


> de has s 


De AP krin 
Roode Akornboom. 


EkdArs.r s KRUL oo nonr B 


XXIII Clasfe, Ie Rans. 


Acer Saccharinum. 
À Suikergevende Hira = boom. 
Der Zucker - Ahorn, 
‘ | ae ne PErable à Sucre, 
The dere Maple. 
ACER SACCHAR INUM, foliis guing uepartito-palmatis acuminato. dentatis, fub:us pubesftentibus. 
SUIKERGEVENDE AHO 5 N BOOM d de Bladen vingerswijze in vijven gedeeld, met fpitfe tandjes. 


Op Bergen en*in tusfchen dezelven. gelegen vlakten, aan de oevers van Beeken en Rivieren, groeit 
ineen’ goeden, vlakken, vochtigen, echter niet moerasfigen grond deze Ahornfoort in Kanada, 
Maryland en Penfylvanië in het wild, 5 

De niet rickende, zowel manlijke als tweeflachtige Bloemen zijn klein en niet zeer fraai (a), flaan op 
dezelfde tros onder elkander en komen met de Bladen tevens te voorfchijn. De gemeenfchaplijke- 
Bloemfteel is met eenige kleine Bladen en geelbruine dekblaadjes (4) voozien. 

Het Zaad (ce) wordt hij ons in October rijp, en door middel van hetzelve gefchiedt de voortplanting 
het zekerst. Het Zaad, dat onmiddelijk wit Zmerika overkomt, en niet bedorven is, wordt hiertoe 
het. best geöordeeld, De inënting gefchiedt wel op den gewoonen Ahornboom, mèar men wil dat 
deze boomen weinig of geen Saïkerfap geven, 

Door de | Bladen (d e) is dez foort van den Acer Pfeudo- Platanus, rubrum , dafycarpum bezwaarlyk 
te onderfcheiden, dewijl dezen, even als andere vijflappigen, uitgerekte punten hebbens intusfchen zyn 
de bogten van den Suiker-Ahorn tusfchen de lappen zeer wijd, bijna even, ten minften zeer fpaarzaam. 
met groote Tanden bezet. De grondvlakte der jonge Bladen is hartvormig uitgerond, en 
die der ouden gelijk daarenboven is de benedenvlakte met zeer fijne witgrijze hairtjes bezet (e)=s, 
terwijl die van anderen fterkhairig is. 

| Tet 


Het zekerfte kenteken is aan de jonge Looten (g), die eene glanzend geelbruine Schors en zwart. 


bruine fpitfe knoopen hebben (f), terwijl die van den Acer pftudo-platanus en dafyearpum afgerond zijn, 

In plantfoenen vindt de Boom op vrijë plaatfen, in Balmkerde groepen, zijne plaats, De fchielijke 
groei in koude ftreeken, op vochtige Weilanden „ eenigzins befchaduwd, levert binnen twintig jaaren 
een zeêr goed brandhout, eene genoegzaame reden om de voortplanting in het groot aan te bevelen, 
d Neemt men daarbij in aanmerking dat uit het fap met weinig moeite een Suiker kan bereid worden, 
ga, die, offchoon niet ten vollen dien uit het Suikerriet evenaardende, echter vrij goed is, dan zal deszelfs 
aankweking nog zo veel nuttiger zijn. In Europa zijn reeds onderfcheiden proefnemingen nopens het 
" halte Voortbrengfel gedaan, en wel in Harbke, alwaar de oudfte Boomen van Duitschland zijn. In 
Aimnerika gefchiedt zulks als gewoone Landbezigheid, gelijk men in de Befchrijving van de Heeren 


RUSCH, KALM, SCHOEPF en anderen de behandeling kan vinden, 


5 - hd a 
EI 4 in . à DN . ed 
Ed ei : 

- zh 

4 + Re r ® 1A 

k vale - 
Ik : 
4 

dE k 
PE 
En 

% + 1 5 » 

w 
3 
e 
z& — * 
nd * a 2 a 
ies - 
EN en 
n + gedaen s 
% Ö \ 
wd rn hen in ad 


ma LI 


lj 


al 
/ Pd + 
ob Ke Habermas PI 


wker geevende Ahorn beom. 


voeten hoog, doch bij ons zelden hooger dan 16 tot zo voeten. Linneus noemde hem voormaals 


CEES EA KK tor WEG WL al SR 
NE PR 

Acer ftriatum, DU ROL ERHARD. 
Acer Pennfylvanicum, LINN. € HORT. KEW, 
Geftreepte Ahornboom. 
Der Gefireifte rme Ahorn, 
Erable à feuilles de Tilleul. 
Pennfylvanian Maple. 


ACER STRIATICUM, DU ROI: foliis fub guinguelobis inegualiter ferrulatìs, forum racemo com- 
pofito erectos pedicellis fubdivifis. 


GESTREEPTE AHORNBOOM, met bijna vijfkwabbige, ongelijk zaagachtige Bladen, de famen- 


…__geflelde Bloemtros rechtop flaaande, en ten halven gedeelde Bloemfteeltjes., 
ACER PENNSYLVANICUM, LINN: prik trilobis acuminatis ferrulatis , floribus wanen 


PENNS IJLVANISCHE AHORNBOOM, met tee pits gekartelde Bladen en sien 
Bloemen. iid 


Deze uitmuntend fchoone Ahornboom, die niet zo zeer wegen zijne hoogte en kruin vitmunt, heeft 
eene aangenaame bevalligheid, zo wel uit hoofde van het zagte groen als het eigenaartige van zijne bij 
zondere deelen. Om die reden is hij ook meer gefehikt tot fierlijke , vrolijke en aandoenlijke groepen, ” 
dan tot zodanigen, die grootfche gewaarwordingen moeten inboezemen. Hij is oorfprongliijk uit de 
Noord - Amerikaanfche Provintiën Kanada, Maryland en Pennfylvanië, hebbende aldaar eene door 
gebergte befehermde ftandplaats en een” vechtigen grond. In zijn vaderland wordt hij van 30 tot 40 


Aer Pennfylvanicum. Du ror en ErHaARD hebben echter beter geöordeeld den boom naar zijne 


uitftekende kentekenen, der geftreepte Schors Acer flriatum te noemen, alzo het kenmerk daardoor dui- 


delijker wordt. 


In 


+ 


In de maand Mai verfchijnen d: Bloemen op beneden rechtovftaande, van boven woorover hangende 
fchoone losfe trosfen, zijnde afwisfelend met een ovaal dekblaadje aan den grond van het bijzonder 
Bloemfteeltje voorzien (a). Het Blad, het welk het naast aan de Bloemtros zit, heeft een fchoon 
fchedevormig ‘paarsrood omwindfel, Vruchtbaare en onvruchtbaare Bloemen zitten dikwijls op dezelfde 
tros, fomwijlen verfcheiden. Het Zaad (e), dat in September rijp wordt, heeft dezelfde gedaante als 
dat der overige Ahornfoorten. 

De Bladen zijn ín verfcheiden infnijdingen verdeeld , fomtijds in vijf () , meestal in drie (d). Op 
welige Scheuten vindt men Bladen van zeven duimen breed en negen lang, bereikende telkens de middens 


fte kwab de helft der lengte; zij zijn aan den rand dubbel fcherp getand, jeugdig, aan de beneden- 


zijde met geele Hairen uitgegroeid, op de beiden vlakten even glad, echter door de bladribben beneden 


eenigermate rimpelig. De Bladfteelen, die tegenover elkander ftaan, zijn bruinrood, aan den grond 
gootvormig uitgehold. 

De Bladlooze jonge Scheuten zijn in den Winter rood (e), en de langwerpige Knoppen helderrood (£). 
De Schors van de jonge Takken is naar de zon gekeerd wit en rood (@) en aan de ouderen wit en 
groen geftreept; het geen den Boom niet alleen de bijzondere benaming, maar denzelven ook in den 
winter een aangenaam aanzien geeft. 

De Boom kan door het Zaad voortgekweekt worden, ‘maar gemeenlijk gefchiedt zulks door zoging op 
den gewoonen Ahornboom. Deze zoging is echter nier zeer voordelig , want vermits flechts het beneden- 
fte gedeelte des Booms zijne oorfpronglijke gedaante houd , is de Stam niet tot den grond, maar alleen tot 
aan de plaats der zoging geftreept, eu verdient in dit opzigt de voortkweking door Zaad de voorkeur. 


- 


| 
| 
| 
| 
| 
| 


« 


zealblrant 


Al 


Ji) 


< 


Gef reepte 


1 


20rnbsom. 


EL A-ErBI EE AKN DRR 
XXIIP: Clasfe. 1 Rang. 
Acer Tartaricum. 
Tartaarfche Ahornboom.. 
Tartarifcher Ahorn. 
Erable de Ja Tartarie. 
Tartarian Maple, 


ACER TARTARICUM) foliis cordatis, indivifis ferratis, lobis obfoletis , flòrum racemo compofitv- 


ercclOa- 


TARTAARKSCHE AHORNBOOM, met hartvormige onverdeelde getande Bladen , die flaauw gekwabd 


zijns de Bloemen troswijze hebbende. 


Aan de oevers van de Wolga en in Croatië groeit deze Ahornfoort , naar haar Vaderland genoemd 
Ih onze Tuinen en Houtplantfoenen bereikt zij eene hoogte van twintig en meer voeten; althans ik heb- 
’er gezien die zo hoog waren als deandere foorten. Niet zo zeer om de fchoonheid der Bloemen als wel 
om de verfcheidenheid der Bladen, maar meest om de fchoone helderroode doorfchijnende Vruchten in het 
begin van den Herfst is deze Boom een- wezenlijk fieraad onder de andere groene Boomen, bij welken hij 
daardoor te meer affteekt… 

De Bloemen zijn uit drie of vijf bundelen famengefteld', zittende opeen” rechtopftaande Steel (a) en ko- 
men in de maand Junij ten voorfchijn. Ieder vereeniging der drie Bloemfteelen is met twee lancetswijze 
tegenoverftaande na het uitbloeijen afvallende Dekblaadjes- bezet (4). | 

Voorts volgen op: de Bloemen, zelfs wanneer zij nog niet geheel uitgebloeid zijn, de fchoone door- 
zìgtige Vruchten (c)} die zo lang zij groeijen deze roode kleur behouden, maar tegen October rijp wor- 
dende, verandert dezelve in eene bruine (4). 

De tegenoverftaande Bladen zijn aîlen hartvormig getand, maar de eene rond (e), de andere gekwabd 
0E weder een andere golvende ingebogen (£). 

De 


ik “$ 


ETD De jonge Scheuten zijn roodbruin (£) , en de Knoppen aan de punt bruin. 
Het Zaad is ter woortkweking- het best gefchikt, en beter dan alle andere handelwijze daaromtrent, 
Het gezigt van dezen Boom doet den Tuinlief hebber dadelijk befluiten om denzelven tot afwisfeling en 
wel zeer dikwijls tusfchen anderen te plaatfen, alzo door derzelver verfcheidenheid de afwislcling op het 
aangenaamst wordt onderhouden, | | - 5 


DIEDE ride nee diene 


EN 


hed Le ie : d 
Ewe Aen ed nde 
Bie. we À " eme a dd he , 
a: * mer 8 e .t, ee en ij men ame 
me ke el 3 imm Nn ren / he mi iin ferm meer ee 
k a 


* 
Ee arne re mee ne gE 


ke JN. end pf 


Cl 


„ 


URI LCHI 


Ee 


fe 
Tartaarfche Ahornboom k