Google
This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project
to make the world's books discoverablc onlinc.
It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and fmally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web
at |http: //books. google .com/l
Google
Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automaüsch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via |http: //books .google .coml
B 1.189,087
Nederlandsch
ARCHIEVENBLAD.
ORGAAN
VAN DL
Vereeniging van Archivarissen
in nederland.
*'******w**S«iw»WTOis
l
s
.N4
^ ■
#
NEDERLANDSen ARCHIE VENBLAD,
Nederlandsch
ARCHIEVENBLAD.
ORGAAN
VAN DE
Vereeniging van Archivarissen
IN NEDERLAND.
1892 — 1893.
GRONINGEN. — ERVEN B. VAN DER KAMP. — 1893.
Gedrukt bij Erven B. v«in der Kamp, Groningen.
Inhoudsopgave.
Bldz.
Een woord vooraf 1.
Oud en nieuw archief| door Mr. Ch. M. Dozt 9.
Oorkondenboek voor Oroningen en Drenthe, door Mr. J. A. Feith 14.
Iets over de opleiding van het personeel aan de rijksarchieven in
Beieren, door G. 16.
Open brief aan het Bestuur der Yereeniging, door A. J. Servaas
VAN RooiJBK, met antwoord 19.
Opgaven getrokken uit de staatsbegrooting voor 1892, enz. . . . 21.
Over exporten benoemd ter onderzoek van valschheid in geschrifte,
door A. J. Flament, met fac-similé 25.
De stiohtingsbrief van Thorn, door Dr. P. J. Blok 29.
Eenige regelen voor ordening en inventarisatie der archieven van
kleinere steden en waterschappen', door Mr. S. Orataha . 36.
Iets over do organisatie van het rijksarchiefwezen in Beieren,
door G 41.
De inrichting onzer archief-inventarissen, door Mr. S. Muller Fzn. 44.
Een brandvrij archiefgebouw, door Mr. N. de Roever, met
teekening 54.
Het Papieren derzoek , langs mechanischen , microscopischen en che-
mischen weg 61.
Het huis-archief der familie van Wassenaar 65.
Inventaire-sommaire des archives départementales antérieures è, 1790
Département du Nord, door Mr. Ch. M. Dozy 67.
428196
VI.
Opgaven getrokken uit de staatsbegrooting voor 1893 enz., en be-
trekkelijk de uitgaven in verschillende gemeenten ten behoeve
van het archiefwezen 70.
«
De begrooting voor den Amsterdamschen Archiefdienst, door
Mr. N. DB Roever 75.
Berichten 9, 25, 49, 61.
Verschenen werken. — Inhoud van Tijdschriften 24, 48.
Litteratuur-kroniek, door Mr. J. E. Heeres 57, 80.
Interrogatorium 24, 46, 60.
Varia 24, 47, 83.
Advertentiën 48, 60, 84.
Jlekitljtttkelf
Irgaan van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
Goedgekeurd bij Kon. besl. van 39 Stpt. i8gi.
S^.é^/
Zoo ÏB dan op den 17en Juni 1891 te Haarlem de Veroeniging van
arohiyarisseD in Nederland tot etand gekomen.
Zij, die in dezen het initiatief namen, mochten zich verheugen ia
de bijna algemeene sympathie bunoer ambtgen 00 ten. Die aympathie^
gebleken uit de toetreding van 40 op een getal van 48 archiefambte-
naren, die voor het lidmaatechap onzer vereeniging in aanmerking konden
komen, kenteekent haar levenskracht en waarborgt haar voortbeBtaan.
Zij toont tevens, dat do vereeniging werkelijk in eea lang gevoelde be-
hoefte voorziet. Ook op ona gebied zijn, evenals op ander arbeidaveld,
In den tegen woord igen t^d vereeniging en aamenwerking de onmisbare
Toorwaarden voor vooruitgang.
Toch, en dit is niet te verwonderen, nu de beildronken van den eer^
aten gemeenschappelijk en en gezelligen maaltijd langzamerhand zijn ver-
geten, nu de opgewekte feestelijke atemming heeft moeten plaats maken
voor bedaard overleg, doet ook bij hen die daar aanwezig wacen zich de
vraag voor: Wat nu? Een vraag, die reeds den afwezige, en vooral
bun, die in het houden van dergelijke bijeenkometen weinig heil zien,
menigmaal zal zijn op de lippen gekomen. Bij den een in twijfelmoedige
stemming, bij den ander vergezeld van een scbamperea glimlach.
Het bestuur meende, dat het op -zij q weg lag een antwoord op die
vraag te geven. Een antwoord, dat waarschijnlijk niet iedereen zal
bevredigen. Zeker niet hen, voor wie de beantwoording dier vraag
gel^k staat met oplossing der quaestiên, die zich hier aan alle zijden
opdoen, en evenmin hen, die ook in dezen in faun isolement hunne
kracht zoeken,
Zij echter, die bij het doen dier vraag Blechts verlangen den koers aan-
gegeven te zien in welkeQ bet onlangs te water gelaten scheepje zal worden
geatuurd. dio slechts ia graote lijnen aangeduid wenachen, op welke wijze
naar het doel, omaohrövea in art. 1 van het reglement onzer vereenigiug,
de bevordering der bolaagen van het Nederlaadache archiefwezen , zal
worden gestreefd, zullen naar wij hopen, bet onderataande niet geheel
onbevredigd neerleggen Mooht bet ben tevens opwekken, bunne gedach-
ten daarover te laten gaan , en te gelegener tijd eu plaats ze mede te
deelen , voor zoover zij van de onze afw[jkendo, meer afdoende tot het
beoogde doel kunnen voeren, dan zal dit eerste nommer van het Neder-
landsch Arcbievenblad een blijvende waarde hebben, en ook bij voort*
during heilzamen invloed op het archiefwezen in ods vaderland kunnen
oefenen.
Om oDze denkbeelden omtrent hetgeen nu vooreerst aan onze ver-
eeniging te doen staat, geregeld mede te deelen schiJDt bet het best, de
orde te volgen , waarin art. 2 de middelen tot bereiking van het doel
der Vereoniging opgeeft.
Wij beginnen dus met
a. het slrf.ven naar een regeling van het archiefwezen bij de wet.
Dat dit doel nog ver in de toekomst ligt, wie zal het ontkennen?
Dat te dezen aanzien onze vereeniging zicb tot voorbereiding van die ge-
wenscbte regeling zal moeten bepalen, springt in het oog. Die voor-
bereiding zal zich ten eerate bezig hebben te houdon met de vraag :
Welke zijn eigenlijk, zoowel voor de gemeente als voor de provincies en
het Ryk, de op bet gebied van het archiefwezen geldende bepalingen?
En wat betreft de ambtenaren, hunne aanstelling, de waarborgen hunner
positie, hunne verhouding tot andere autoriteiten enz., èu wat aangaat het
materieel, de maatregelen met het oog op brandgevaar, bet gebruik door
het publiek van de archivalia te maken en dergelijke onderwerpen meer.
Dat dio bepalingen hier te lande weinige zyn en veel geheel onge-
regeld laten, is een bekende zaak. Dat dientengevolge, o. a. over de
bescbikkingabevoGgdheid ten aanzien van sommige archieven geschillen zijn
ontstaun, eveneens. Zoo mogelijk de juiste besllsaing in jure constituto
aan te geven, of op de leemten in het tegenwoordige regime wijzende die
voor het jus conetituendum aan de hand te doen, zal eveneens wel mogen
geacht worden te behooren tot wat volgens punt a op onzen weg ligt,
Hierdoor zal langzamerhand blijken, wiar de fouten in de bestaande be-
palingen liggen, wat nader te regelen en te verbeteren valt.
Bovendien kan in dezen , waar voor den wetgever der toekomst een uit-
gebreid veld voor zijne werkzaamheid zich opdoet, ten aanzien der vraag
hoe hij zal moeten optreden, uit wat in het buitenland in dit opzicht is
geschied, veel worden geleerd. Het bestuur stelt zicb daarom voor een
zooveel mogelijk volledige verzameling aan te leggen van alles, wat met
bet oog op het archiefwezeD is bepaald en voorgeschrereD, zoowel binnen
als buiten onze Inodpalen in wetten, bcaluiten, verordeningen enz. van
■hoogere en lagere autoriteiten.
Het is daarinode reeds begoaneo, en heeft inlichtingen ingewon-
betrekkehjk Frankrijk, Engeland, België, Duitecfaland (Beieren)
I Italië. Te gelegener tijd zullen overzichten van do in die landen be-
staande toestanden en regelingen worden gegeven. Met verloop van tijd
zal deze verzameling, door ailer medewerking meer en meer volledig ge*
worden, groot nut kunnen afwerpen.
Zal men op deze wijze hebben verkregen een overzicht van de leemten
en gebreken in den bestaanden toestand, dan zal de tijd zijn gekomen om,
na rijp beraad , bepaalde fouten aan te wijzen , verbeteringen aan te geven ,
en ons daarmede te wenden tot de llooge Regeering, opdat ook daar de
gebreken worden gevoeld, de wijze van herstel gekend. Toch zal hier het
meerdere niet het mindere mogen in den weg zijn, en zal het streven der
Vereeniging zich op de aangegeven wijze moeten uiteu, zal het eenige
vruchten dragen. Niet met holle phrases of groote woorden, noch in
overijling moeten wij trachten ons doel te bereiken , maar langzaam en
'eidelijk stap voor stap dient de weg te worden afgelegd, die naar
boven voert, zullen wij ooit de hoogten betreden, waar nu onzo idealen
[kweven
Het tweede punt, dat wij in ons art. vinden, luidt:
b. het houden van bijeenkomsten ,
Dat deze bijeeukomBten niet uitsluitend zullen moeten dienen tot
iellige kennismaking en aanknooping van vriendschapabanden onder de
Jleden — al onderschat het bestuur het belang ook daarvan niet — springt
in het oog- Dat zij zullen moeten strekken ter bespreking van onder-
werpen , meer of minder in verband staande met het vak , waaraan wij
onze krachten wijden, spreekt van zelf. Toch kan het niet overbodig zijn
een oogenblik etil te staan bij de vraag, boe de behandeling dient plaats
te vinden, zal van de besprekingen ter algemeene vergadering zooveel
mogelijk nut worden getrokken.
Het bestuur stelt zich voor eenige punten ter behandeling vast te
stellen, en houdt zich aanbevolen dienaangaande wenken der leden te
ontvangen. Ook zal dit tijdschrift een geschikt middel kunnen wezen om
de aandacht op het een of ander te vestigen. Natuurlijk staat het voorts
ieder vrij overeenkomstig art. 14 van het reglement te handelen.
Zijn eenige punten, wier behandeling het meest geschikt schijnt,
zoowel met het oog op den aard der vragen zelf, als op de actueele toe-
standen vastgesteld, dan zal, zoo eenigszins mogelijk, een beknopte inlei-
Iing — waarvan de plaatsing in ons orgaan is aangewezen — worden
Bgeven , hetzij door den steller van het vraagpunt, hetzij door iemand
Uiwege bet bestuur daartoe aangezocht. Het ia overbodig hierbg te
bo^
▼oegeo , dat cle te bebandelen ODderwerpen , met of zonder de Bohriftelgks
inleiding, tijdig zullen worden bekend gemaakt.
Ieder 7.al dan ia de gelegenheid sijn vooraf zijne gedachten over de
zaak te laten gaan , zoo noodig haar vooraf te bostudeeren. De beraad-
slagingen kunnen er slechts door winnen, de voorgedragen denkbeelden
zullen niet het uitvloeisel zijn van een invallende gedachte, maar vao
gezette overweging. De besluiten, leidt het onderwerp er toe, op de
vergadering genomen, zullen meer waarde hebben, naarmate zij op deze
wijze met rijper overleg zijn genomen.
Bovendien zal voor de vergadering eenige tijd gewonnen zijn , daar
nu de inleiding tot en de algemeene uiteenzetting van het vraagpunt
schriftelijk zijn geechied, en het debat dus onmiddellijk eo.a aanvang zal
kunnen nemen , terwijl de prae-adviseur na eerst de denkbeelden van
anderen, meestal van de zijne meer of minder afwijkende, to hebben
gehoord, zijne nieeniog tiader ea meer uitvoerig zal kunnen verde-
digen.
Zijn wij hier missobien, bij onze uiteenzetting, eenigSKins getreden
op het terrein van des voorzitters werkzaamheid — ieder onderwerp zal
zich ook nïet tot deze wijze van behandeling leenen — het echeeo niet
ondienstig voor meer belangrijke zaken onze denkbeelden omtrent de
meest vruchtbare wijze yan werken te doen kennen.
In de derde plaats noemt art 2 :
c. het uitgeven van gedrukte mededeelingen.
Over den titel en het formaat behoeft hier niets meer te worden
gezegd. Dit eerste nummer spreekt, wat dat aangaat, voor zich zelf.
Dat ons orgaan, op ongeregelde tijden, vooral naarmate er Ktof is, zal i
verschijnen, zal zeker bij niemand bedenking ondervinden. Evenmin dat, i
zoo een bijzondere aanleiding mocht bestaan, het bestuur er naar zal
trachten een afzonderlijk nommer met het oog daarop in het licht te geven.
Ook dient hierbij natuurlijk rekening to worden gehouden met de voor-
handen geldmiddelen. Die geringe geldmiddelen zullen het geven van I
aalaris aan de schrijvers aanvankelijk evenzeer verhinderen als het ver- j
strekken van een groot aantal overdrukjes. Toch zal in deze richting \
gedaan worden wat mogelijk is. 1
Vraagt men nu welken inhoud wij odb voor het orgaan der vereeni- j
ging voorstellen, dan zal bij het antwoord slechts een aanduiding kunnen |
worden gegeven, en moet daarin niet een regel van Meden en Perzen 1
omtrent al of niet opneming worden gezien. I
In de eerste plaats staan op do lijst artikelen betrekkelijk het archief-
wezen in zijn' geheelon omvang, zoowel wat het personeel als het mate-
rieel betreft. Yoorloopig zullen deze artikelen wel geen verhandelingen
van eenigszins grooten omvang kunnen zijn, en zullen zij op besoheiden
Bohaal moeten zijn aangelegd. Mogelijk, dat bij toename van bet aantal
i
beam
lur
:r
et
lezers, aan iets als het Archivalisohe Zeitschrift kan worden gedacht. Ook
liier zullen de financiën wel het beslieaende woord mede apreken.
Dat echter te dezen opzichte het Teld nog groot genoeg ia, waar-
over ooze gedachten, zij het dan ook in kleiner voertuig, zich kunnen be-
wegen, kan blijken, waaneer wij een oogenblik ons voor den geest bren-
gen, welke onderwerpen zouden kunnen worden behandeld. Waar wij
het personeel noemden, daar dachten wij aan de opleiding der toekom-
stige archivarissen, de toelating tot het archivariaat, de regeling omtrent
bevordering en bezoldiging, voorts aan het toezicht op de uitoefening van
het ambt, en last noC least aan de positie en de bevoegdheid der archief-
beambten in het algemeen, tegenover lie rechterlijke macht, de notarissen
de ambtenaren bij de verschillende takken van het administratief be-
En dat zoowel biunen- als buitenslands.
Nog uitgebreider is het getal der onderwerpen, welke onze aan-
icht vragen , waar het materieel ter sprake komt, NieC alleen toch is
de inrichting der tot depïJts bestemde gebouwen nog bij lange na
ifiet bet laatste woord gesproken, maar ook over do wijze van bewaring
van charters en kaarten , van loaae stukken en protocollen , zoowel als over
bet vóórkomen van hunnen ondergang, valt nog wel het een en ander
te zeggen. En evenzeer omtrent de beste middelen om wat door het
tegenwoordig geslacht wordt in schrift gesteld, voor de toekomst te be-
waren, zoo bijv, over de soorten van inkt en papier, etc. Niet minder
belangrijk is het van gedachten te wisselen zoowel over de inrichting van
inventarissen en registers, van indices en klappers, als over de wijze van
Indeeliog en ordening der onderscheidene archieven.
En is het waar dat over vele dezer onderwerpen uitvoerige verhan-
delingen ougewenscht zoo niet onmogelijk zijn,, even zeker is het dat
korte mededeelingen ons welkom zullen zijn.
Voorts ligt het voor de hand, dat wat hier te lande op het gebied
van het archiefwezen voorvalt, in ons orgaan ter sprake kan worden ge-
bracht of eenvoudig vermeld. Zoo sohijnt het ons geweuscht de staats-
begrooting en die van enkele gemeenten onder deze rubriek na te gaan;
terwijl berichten omtrent benoemingen en andere voor onze lezers van
gewicht daar tevens kunnen worden opgenomen.
Een andere afdeeling zal gewijd zjjn aan de vermelding van wat,
betrekkelijk het archiefwezen , hier te lande wordt gepubliceerd en voor
zoover het voor ons belangrijk is en te onzer kennis komt, ook van wat
in het buitenland het licht ziet, Zoo dus bijv. verslagen, inventarissen
enz., welke door den druk worden bekend gemaakt. Beoordeelingen
zullen niet zijn uitgesloten, zoo het werk er zich toe leent, terwijl anti-
I kritieken in het algemeen zullen worden geweigerd. Een overzicht der
Ibteratuur, ook van het buitenland, zal hieraan zoo mogelijk worden
■pgsToegd. Dat zoowel hierbij als voor alles, wat tot het welslagen
deter uitgare wordt TereUeht, op de medewerkiDg Tan allen wordt ge-
rekend, is ielB, waarop niet genoeg kan worden gewezen. .Et veetra
lea agitur" roepen wjj met nadruk onzen medeleden toe.
Ten slotte wenachen wij voor de leden onzer vereenigiog een rubriek
te openen, waarin zij zich tot de lezers kunnen wenden tot het inwinnen
van inlichtingen over onderwerpen betrekking hebbende op het vak , waaraan
ook ons orgaan zal zijn gewijd. Toch zal in dic opzicht bij het oordeel over
de plaatsing van vragen en antwoorden eenige vrijheid aan de redactie
moeten worden gelaten. In geen geval mag deze afdeeling tot een heral-
disoh- genealogisch informatie-bureau worden bestemd. Daargelaten de
omstaudigheid , dat daarvoor andere tijdschriften reeds hunne kolommen
op voldoende wyze openstellen, moot de inhoud van ons orgaan op hooger
wetenschappol^ker doeleinden zijn gericht niet alleen, maar daarbij ook
Toor het archiefwezen zoo niogelijk meer practische resultaten afwerpen.
Zal dus het Nederlandach Archievenblad zich bij voorkeur met het
archiefwezen in zijnen ruimaten omvang bezighouden, toch zijn daarmede
andere aanverwante vakken niei uitgesloten. Om een yoorbeeid te noemen
zal al wat in verband staat met de oorkonden , bepaaldelijk wat ons
land betreft, in bet bijzonder de vaststelling van data enz. , gaarne worden
opgenomen. En niet minder zal ons orgaan openstaan voor de bespreking
Tan de regels voor het uitgeven van oude stukken en handschriften. Zoo
zoude er nog meer kunnen worden opgesomd, wij dienen ons echter,
om niet al te uitvoerig en daarmede langwijlig te worden, te beperken.
Te meer daar een bindende opgave, die alles zoude omvatten en buiten
welke te gaan, ten strengste zou ztjn verboden, zij het dan niet onmo-
gelijk, dan toch niet wenscbelijk kan worden geacht.
En hiermede kunnen wij overgaan tot het vierde punt d, dat, in
algemeene termen vervat, spreekt van nog ^andere daartoe strekkende
middelen" en niet tot een bijzondere behandeling aanleiding geeft. Welke
andere middelen dan de genoemde nog tot het door ons beoogde doel
kunnen bevorderlijk zijn, zal in vele gevallen van de omstandigheden
afbaogfn. Zij zullen zich dus van zelf in ieder bijzonder geval aanwij-
zen, wanneer de aandacht slechta daarop gevestigd blijft.
Zeker ia het, dat ook in dezen publiciteit niet dan goed kan doen.
Zij zal belangstelling in het archiefwezen wekken in kringen , welke als
geheel daar buiten staande, zich overigens zeer weinig daaraan laten ge-
legen liggen.
Op onrechtvaardigheden, zoowel als op gebreken in de bestaande toe-
standen , kan bij gelegenheid in andere bladen worden gewfzen. Ook andere
redenen kunnen daartoe nopen. Zoo stellen wij ons voor een eventueel
wetsontwerp op het notarisambt, voor zoover het de bepalingen omtrent
de oude protokollen dier beambten betreft, niet onbesproken te laten. £a
dat een projectregeling van bet arcfaiefwezen, zooals er voor ongeveer
dortig jaren een moet zijn opgemaalvt , tot beaprekiag voor een raimer
kring van lezers moet leiden , ia duidelijk
Wij kunnen voorts er naar streven, dat van onze vergaderingen het
een en ander in de pers wordt bekend gemaakt, dat uit ons orgaan enkele
artikelen geheel of gedeeltelijk worden overgenomen. Reclame, in den
goeden zin van het woord, mag ook voor ons vak worden gemaakt. Zij
kan niet anders dan juistere besohouwingen over de zaak, door de archi-
varissen te vervullen , meerder waardeering hunner werkzaamheden ten-
gevolge hebben. Want al is het waar, dat bekend nog niet altijd bemind
maakt, even zeker ia het dat onbekendheid met het archiefwezen in het
algemeen de groote klip is, waarop nog vele hoogst noodige verbe-
teringen zullen schipbreuk lijden.
Moet het dankbaar worden erkend, dat voor het materieel, voor
berging en bewaring, vooral van rijkswege in do laatste vijftien jaren veel
is gedaan, dat ook de positie der ambtenaren is verbeterd, niet minder
blijft het waar, dat bepaaldeiyk ten aanzien van het personeel nog veel
te wenschen overblijft. Waar in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
kon worden gesproken, zooals bij de begrootings-discuisie in 1889 door
de HH. VAN DER Feltz en Koêll over het archiefwezen is geschied,
daar is het waarlijk niet vreemd, dat in andere kringen, wier leden niet
met zulk een ruimen blik als die volksvertegenwoordigers zijn begiftigd,
archivarissen worden beschouwd als een soort merkwaardige wezens, die
zich in oud papier, stof en schimmel het meest op hun gemak voelenen
wier monomanie op dit punt slechts ala een onschuldige liefhebberij, die
weinig onkosten mag medebrengen, kan worden geduld.
Tegen deze opvatting vooral zat de strijd ook door onze vereeniging
moeten worden aangebonden. Een strijd, te moeilijker en te vermoeien-
der, omdat zich geen bepaalde vijanden opdoen, geen tegenstanders zich
in bet strijdperk wagen. Immers men heeft vooral te doen met groote
onkunde en grenzenlooze onverschilligheid. Verbergen wij dan ons licht
niet onder een korenmaat en laten wij het zoo helder mogelijk doen
schijnen, opdat ook zelfs de blinden in dezen mogen zien, en wekken
wij de onverschilligen uit hunnen dommel, zij het dan ook souia met de
groote trom !
Het Bestuur ;
A. J. ENSCHEDE, Voorzitter.
8EERP GRATAMA, Secretaris.
N. DE ROEVER, Penningmeester.
A. C. BONDAM.
Ch. M. DOZY.
J. A. FEITH.
Het tweede nommer zal eyeneens ak proef ter inzage worden
rondgezonden.
De abonnementsprgs voor het tgdsohrift, dat op ongeregelde
tijden in nummers van ongelgken omvang zal versohgnen, bedraagt
per jaar f9. — , buiten de platen, die het oasu quo kan bevatten.
Men abonneert zich by den seoretaris der Yereeniging, bg den
uitgever of bij den gewonen boekhandelaar.
?W7i^K'ir<-«=fe'rfvte'i^i^iftii?8^-
&n van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
Gotdgekttird bij Kok. besl. van 39 Sept. i8gi.
Berichten enz.
inoemd :
Mr. J. C, VAV OvKRTOORDE, tot archivaria dor gemeente Dordrerht ;
Mr. J. G. Ch- J008TIBO, tot rechtskundig ambtenaar aan het archief der
gemeente Vfvcht ;
Ie heer M. G. de Boer, leeraar aan de Rijks Hoogere Bargerachool te
Goes, tot archivaris dier gemeente;
I hoer J. A. R. Kymuell, tot klerk bij het rijks-archief in de pro-
vincie Drenthe.
Tengevolge der benoeming van Dr. I. J, i,e Cosqoiho db Rüsbt tot
oogleeraar aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam is de be-
ekking van archivaria der gemeente Deventer vacant.
Naar wij vernemen zal de zorg voor het archief der gemeente Delft
t aan een afzonderlijken titularis worden opgedragen.
l2)e bekende oud-direoteur van het Beiersche Rijks-archief Dr. Fbjlnz
T&S LöHKR is in den ouderdom van bijna 74 jaren te Miiuchen overleden.
Hij deed behalve eenige reisbeschrijvingen ook een rechtsgeleerd werk
het licht zien, getiteld: Das Si/slem des preusiiachen Landrecktn.
Hier te lande was hij vooral bekend door zyne studiën over Jacoba
van Beieren en haar' tijd. Op zijne werkzaamheid als het hoofd van het
Beiersch archiefwezen en zijno beteekeuie als zoodanig, ook voor het
buitenland , hupen wy later terug te komen.
OUD EN NIEUW ARCHIEF.
De vraag welke atukkcn tot het oud, welke tot bet nieuw archief be-
Htren ia een der eerste, die de archivaris zich stelt bij het ordenon van
10
een ontredderd archief. Immers, de beantwoording dier vraag bepaalt
den omvang zijner werkzaamheid, beslist welke stukken tot zijn ressort
behooren en welke hij ter zijde kan leggen , of kan toezenden aan hem , wien
zij wel aangaan. Men kent den toestand hier te lande. In den regel wordt
hetzij de aanvang der Fransche heerschappij, hetzij de stichting van hot
Koningrijk der Nederlanden beschouwd als het feit dat het oud archief
afsluit. De werkzaamheid van den Rijksarchivaris werd in 1802 beperkt
tot den tijd vóór 1648; in 1814, toen de oude republiek voor goed tot
het verleden behoorde, werd gelast alle stukken tot 1795 in het Rijks-
archief bijeentebrengen , later werd ook het tusschentijdvak tot 1814
opgenomen.
De Gemeentearchieven, in de beteekenis, die wij aan dat woord
hechten, dagteekenen over het algemeen pas van het midden dezer eeuw.
Vóór dien tijd. was de toestand dezelfde als in vroeger eeuwen. Dezen
kenden geene tegenstelling van oud en nieuw archief met een vast jaar
van afscheiding. Men mocht voor de handvesten eener stad een afzon-
derlijke bewaarplaats inrichten; dit geschiedde niet omdat zij tot een
afgesloten tijdperk behoorden, maar omdat zij voor de stad van bij-
zonder, groot, praktisch gewigt waren. In de charterkamer werden
belangrijke stukken ook van het loopende tijdvak gedeponeerd. Overigens
had iedere administratie haar voorraad oude stukken bewaard voorzoover
zij noodig waren tot het constateeren van rechten en verplichtingen en
buiten dien , voorzoover er plaats was en haar bestuur al dan niet neiging
tot opruimen had.
De omwenteling van het laatst der vorige eeuw meende bij alle
rechten en betrekkingen den historischen draad te kunnen verbreken en
had uittenaard der zaak voor oude documenten weinig ontzag. Gelukkig ,
waar men ze niet zooals in Frankrijk uit beginsel vernietigde en er
genoeg wetenschappelijke waarde aan hechtte om ze op dien grond te
bewaren. Niet als administratieve bescheiden, maar als historische ge-
denkstukken werden zij dan voor den ondergang behoed. Men kwam er
aldus van zelf toe archieven voornamelijk te beschouwen als verzamelingen
van geschiedkundige oorkonden en bij het vaststellen van bepalingen er
omtrent zich te stellen op wetenschappelijk standpunt.
Toen omstreeks het midden der eeuw de Gemeentearchieven in
den nieuweren zin des woords gevormd werden door uit de verschillende
bureaux de oude stukken bijeentehalen , geschiedde dit in den regel niet
uit een door de Gemeentebesturen gevoelde behoefte die stukken geordend
te zien; men wilde wel aan dezen of genen zonderling, die daarin wilde
arbeiden daartoe niet alleen vergunning , maar ook eene aanstelling geven
met of zonder jaarlijksche gratificatie, omdat tegenover de bureaux, waar
de bescheiden berustten een mandaat noodig was. Het was meer te
zgnen gerieve dan uit besef van eigen belang dat men zulk een besluit
11
nam. Het was niet meer dan natuurlijk dat de aldus beweldadip^dcn zich
met hunne perkamenten opsloten en geen aansluiting aan de administratie
zochten. Deze stelde veelal een der jaren 1812 tot 1815 als slot zijner
bemoeijingen ; niet omdat zij de latere stukken te veel noodig had, maar
omdat zij te recent waren om reeds nu historische waarde te hebben;
men beschouwde, zooals gezegd verkeerdelijk de archieven als weten-
schappelijke instellingen en niet als bureaux van Ocmeenteadmiuistratie.
De toestand is zeer veranderd. Langzamerhand worden ook archi-
varissen beschouwd als ambtenaren , wien even als anderen de behar-
tiging van een rijks- of gemeentebelang is opgedragen. Zij zijn niet
langer met hun archief in de achterhoeken der Raadhuizen weggestopt,
al huizen zij nog vaak op zolders. Hield men langen tijd do archieven
voor den prullenbak der administratie , zij worden meer en meer met een
ander oog aangezien. In figuurlijken zin echter zijn zij op zij gezet ge-
bleven; de verbroken verbinding is niet hersteld. Thans dringt de nood
daartoe. Sinds de jaren 1812 en 1815 zijn drie vierden van een eeuw
verloopen en overal hebben zich de bescheiden op onrustbarende wijze
opgehoopt. Onrustbarend , daar het hoe langer hoe moeilijker zal zijn in
dien chaos zich intewerken en de stukken van blijvend belang afteseheiden
en das het gevaar dreigt dat men , om ruimte te verkrijgen zal vernietigen
zonder sortering en zonder onderscheiding. In later tijd zal dan de kennis
der plaatselijke geschiedenis een treurige lacune aanwijzen van een twintig,
dertig jaar terug, tot aan het sluitjaar van het oud archief. Dit gevaar
dreigt te meer , daar papier en inkt geen hoop geven dat zij , evenals die
van vroeger eeuwen stand zullen houden , totdat de belangstelling ontwaakt.
De bier besproken vraag mag m i. eene question brdlante genoemd worden.
Bg mgne poging haar te beantwoorden, zij het mij vergund mij tot de
Gemeente-archieven te bepalen. Het beginsel dat ik daarbij zal voorop-
stellen geldt niet minder voor Rijksarchieven , maar bij do toepassing zou
ik ten opzichte van dezen allicht hier en daar falen en ik zou niet gaarne
de bespreking van dat beginsel verdrongen zien door discussie over die toe-
passing. Zoo eenvoudig en voor de hand liggend mij het eerste toeschijnt,
zoo gaarne erken ik dat omtrent de laatste verschil van opinie mogelijk is.
Op den voorgrond moet staan dat verandering van regeeringsvorm ,
een politieke ommekeer dus op zich zelf slechts tot eene willekeurige,
uitwendige verdeeling van het archief kan leiden. Alleen, waar zij ver-
andering van wijze van bestuur tengevolge heeft, kan zij eene rationecle
d.i. eene uit den aard van het archief zelf voortspruitende splitsing aan-
wijzen. Wat nu is de aard van een archief? Het antwoord kan kort zijn.
Het archief van elke gemeenschap bestaat uit alle inkomende en uit-
gaande stukken dier gemeenschap, welke afgehandeld zijn. Het archief
eener stad bevat volgens deze omschrijving alle brieven, die zijn beant-
woord, alle aanschrg vingen , waaraan gevolg is gegeven, alle rekesten,
12
waarop gedisponeerd ia, nlle rokeningen, die afgesloten, alle notulen die
goedgekeurd zijn. Deze stukken kunnen voortaan slechts als rotroacta,
als hulpmiddelen bij de beslissing van latere questie's van dienst Zijn.
In theorie (in de Belgische steden o. a. is zij in toepassing gebracht) is
het beheer van deu stads-arcbivariB niet door een bepaald jaar begrensd,
alle afgedane stukken worden jaarlijks hem toegezonden, zoodat hij
ook van de stukken der laatst verloopen jaren afschriften geeft en inzage
verleent. Hoe Juist dit ook theoretisch ia, in de praktijk ia het dunkt
mij niet aan te bevelen. Zooals gezegd kunnen de afgedane stukken al-
leen als retroacta dienst doen, ala zoodanig zijn die van den laatsten tijd
evenwel bij voortduriug noodig. Veelal zyn zij in registers ingeschreven ,
die nog geruimen tijd dienst moeten doen en bijgeschreven worden. De
loopende administratie kan deze natuurlijk niet afstaan en zou het beheer
van den archivaris ten opzichte van hen zuiver fictief zijn. Maar ook al
zouden alle afgedane stukken jaarlijks uit de bureaux kunnen verwijderd
worden, zou do archivaris, wilde hij ze niet bloot voor ondergang be-
waren, maar ook beheeren, op de hoogte moeten zijn en blijven van de
inrichting der verschillende takken van administratie en van het aldaar
verhandelde; voortdurend zoö hij met hen in betrekking staan en zijn
arbeidstijd grootendeels worden ingenomen door behandeling van aanvra-
gen om iDlicbtingen en stukken.
In de praktijk moet dit stelsel dun ook onvermijdeiyk neerkomen op
het benoemen van een ambtenaaar onder den archivaris, die feitelijk bet
archief der laatste jaren beheert, afschriften afgeeft, tot wien de loopende
dienst zich bij voortduring wendt. In naam zou de archivaris zijn chef
zijn , maar in werkelijkheid zou hij een ambtenaar der secretarie wezen.
Waar begint dan nu de taak van don archivaris, met welke stukken
moet hij zich rechtstreeks bezig houden P
Het antwoord ligt voor de hand. Alle stukken behooren tot zyo
resBort, die tot een afgeschaften tak van dienst behooren en bij bestaande
takken van dienst allen, die aan de laatste ingrijpende verandering van
inrichting voorafgaan. liet spreekt van zelf dat een tijdperk van over-
gang daarby iiiet uit het oog mag worden verioren.
Voor den loopenden dienst hebben de bedoelde stukken een groot
gedeelte van hunne waarde verloren, er is slechts bij uitzondering, zeker
niet in den regel behoefte aan ; er wordt dan ook niet verder naar
De archivaris kan ze onder zijn beheer nemen , daar hij bij de ordening
alleen rekening behoeft te houden met bet blijvend nut;
hij moet zich de stukkeu aantrekken, daar zij anders allicht verwaar-
loosd zouden worden en mogelijk te gronde zouden gaan.
De jaren 1812 tot 1815 heeft men blijkbaar gekozen op grond van
den politieken ommekeer dier dagen, voor ieder der vier jaren ie er
13
oTerigeDB een sta^s- of rijkearchief, dat er de voorkeur aao gegeven heeft.
Later heeft men altbaos éen er van willen verdedigen door het aan te
wijzen ala het tijdstip van de invoering der Franaclie wijze van admini-
tratie. De vervanging der verschillende cullege's van bestaur door eene
centrale administratie met een zeker aantal afdeelingen zou de aangewezea
afechoiding zijn tueschcn do Btukken voor den loopeaden dienst benoodigd
en de uitgediende bescheiden van niet dagetijksch belang. Allereerst moet
ik in dezo opmerken dat deze voorstelling volstrekt niet absoluut juist ia,
te Leiden o.a. vormt 1812 geen keerpunt en heeft de invoering van het
bestuursreglement van IS24 zeer in de administratie ingegrepen. Maar
waar die voorstelling opgaat, ei'keu ik gaarne hare waarde. Immers de
beteekenis, die men er aan hecht ten opzichte van het archief, is eene
huldiging van het bovengestelde begiueel,
. Maar dan kan men ook onmogelijk bij gemeld jaar blijven stilstaan,
en dat beginsel alleen in praktijk brengen in dat eene geval.
Sinds dien zijn tachtig jaren verloopen en byna alle takken van be-
stuur hebben ingrijpende wijziging ondergaan van de behandeling der
onderwerpen en dus ook van inrichting der stukken. liet zou inconsequent
om niet te zeggen ongerijmd zijn om, ook waar het eertijds juist gekozen
was, bet thans nog als grens van oud en nieuw archief te handhaven.
Ook in vroeger eeuwen hebben vaak grooto veranderingen plaats
gehad; instellingen zijn ingevoerd en opgeheven, er is georganiseerd en
gereorganiseerd, betrekkingen zijn vereenigd en gesplitst, stads- noch
landsbestuur zijn altoos op denzelfden voet geregeld. De bescheiden uit
al die verschillende pbase's en tijdperken volgen elkander in het archief
op. Waarom het dan in 1812 of daaromtrent af te sluiten? Er is om
een enkel voorbeeld te noemen geen reden denkbaar, waarom te Leiden
de registers van het lang afgeschaft lantaarn- en brandspuilgeld van 1820
of 1S30 minder in bet archief zouden thuis bebooren dan de volkomen
gelijksoortige registers dier belasting van 1790, waarom voor de quohieren
der volkssteliing van 1829 nid, voor de registers van dien aard van 1795
Kei door den archivaris zou worden zorg gedragen.
Beschouwt men latere wijzigingen van het bestuur miuder ingrijpend
dan die van 1812, dan geldt dit toch niet voor afgeschafte takken van
dienst en zou het zeer nuttig zijn te constateeren , hoever de wijziging
in de administratie moet gaan om bare stukken na zeker tijdsverloop aan
den archivaris te kunnen doen overgaan. Zou men evenwel zonder eenige
reden on volkomen willekeurig het oud archief voor altoos met 1812
willen afsluiten , en zich niet bemoeien met de stukken , waarvoor de
archivaris de aangewezen deskundige en beheerder is, dan zullen later
tijden en generatie's, als die stukken te gronde zijn gegaan, met reden
kunnen vragen, of men in de 19» eeuw meende dat de geschiedenis in
1312 stilstond en bescheiden van later tijd alleen voor de administratie
14
belangrijk waren, niet in een wetenschappelijk archief thuis behoorden.
Wat nu de praktische toepassing voor Gemeenten betreft, kan voor
het begin van het nieuw archief uittenaard der zaak niet één enkel jaar-
tal worden aangewezen. Het hierboven gestelde criterium geeft voor de
verschillende afdeelingen der administratie niteenloopende data.
Afgeschaft is de administratie der accijnsen in 1865. Haar archief
behoort dus in haar geheel in het oud archief thuis. De tegenwoordige
inrichting dagteekent voor de centrale administratie en de finantiên van
de invoering der • Qemeentewet in 1852, voor het onderwijs van 1857,
voor de militie van 1861, voor het armwezen van 1870, voor de schut-
terij van 1827, voor het toezicht op de bevolking van 1861.
Het kan natuurlijk wenschelijk zijn enkele registers nog eenigen tijd
op de bureaux te laten en daarentegen zullen o a. de registers der schut-
terij vóór 1857 voor den nu loopenden dienst in geen opzicht van nut
zijn. Maar aan de juistheid van het bovengestelde criterium doen enkele
exceptie's wat de plaatsing betreft natuurlijk geen afbreuk.
Door het aannemen van een vast beginsel in plaats van een wille-
keurig jaartal voor de grens van oud en nieuw archief is deze ook voor
het vervolg bepaald en houdt het archief voortdurend voeling met de
administratie.
Het blijft bij voortduring de bewaarplaats van dat, waarmede het
praktische leven heeft afgehandeld, maar dat voor de kennis van dat leven
later onmisbare gegevens verschaft. Moge de archivaris, zooal niet uit-
sluitend dan toch meer belang stellen in het verleden, hij mag niet ver-
geten dat het heden ook verleden wordt en dat , dankbaar voor de stukken
die hem de kennis van dat verleden verschaffen, het zelfzuchtig zou zijn
niet zijnerzijds voor de toekomst te zorgen. Waar hij streeft naar wet-
telijke bepaling zijner positie tegenover zijne medeambtenaren, dringe hij
evenzeer aan op begrenzing van zijn arbeidsveld in den aangeduiden zin.
Leidbn. Ch. M. DOZT.
Oorkondenboek voor Groningen en Drenthe.
Onder de triomfen van den vooruitgang, waarop de 19* eeuw mag bogen,
is ten opzichte van de beoefening van geschiedenis, oudheidkunde, archief-
wezen en aanverwante vakken , zeker boven allen te noemen de open-
baarheid en toegankelijkheid der bronnen. Thorbecke's klassiek geworden
uitspraak ,de publieke zaak dient publiek te worden behandeld" is ten
opzichte der archieven , de bronnen der geschiedenis , welke laatste toch
zeker als eene publieke zaak mag worden beschouwd, een stelregel ge-
worden. Welk een onderscheid met de 18' en vroegere eeuwen 1 Parti-
culiere kabinetten, angstvallig gesloten archiefkasten, zorgvuldig wegge-
15
borgen registers, indien deze al bestonden, maakten het den geschied-
Yorscher moeilijk, zoo niet onmogelijk, de waarheid te geven en niets
dan de waarheid.
Waarlijk men zoude vergevensgeziud kunnen worden tegenover vele
geschiedschrijvers van vroegere dagen , die het materieel in de verte ziende
liggen f waaruit de toorts der waarheid zoude kunnen worden saamgesteld,
om met rossen gloed de verborgenheden der geschiedenis te verhelderen
en op te klaren, zich lieten verleiden hunne fantasie vrij baan te ver*
schaffen en de feiten aan te vullen met de voortbrengselen hunner ver-
beelding.
Vandaar ook het groote verschil tusschen de oorkondenboeken der
vorige eeuw en die van onze dagen. Vroeger veelal saamgeraapt uit
datgene , wat hier en daar te hooi en te gras werd gevonden , geeft de
openbaarheid thans het gemak, doch stelt zij tevens den eisch, dat alle
archieven, openbare, zoowel als particuliere (d. w. z. archieven, welke
het eigendom zijn van particulieren , doch eveneens toegankelijk) worden
onderzocht en geraadpleegd Ook in dit opzicht staan de eischen van
een oorkondenboek hooger dan vroeger. De groote arbeid, aan het
samenstellen van een dergelijk werk verbonden, kan echter aanmerkelijk
worden verlicht door de medewerking van velen. Die „velen" zijn in
dezen de mannen, die dagelijks de aan hunne zorgen toevertrouwde oor-
konden en registers onder oogen krijgen of kunnen krijgen. De Vereeni-
ging van archivarissen in Nederland kan door middel van haar orgaan ,
hetwelk onder de oogen komt van alle vakgenooten in den lande, onder
meer dit groote nut verschaffen, dat de archivarissen bekend kunnen
worden met elkanders „nooden en behoeften." Het is daarom dat ik als
medewerker aan het oorkondenboek voor Groningen en Drenthe de vrijheid
neem een beroep te doen op alle ambtiibroeders in den lande , om bij het
aantreffen van een oorkonde , betrekking hebbende op een of ander plaats
of persoon uit het gebied, waarmede zich het ontworpen oorkondenboek
bemoeit, daarvan met een enkel woord kennis te geven aan een der
medewerkers.
Het oorkondenboek voor Groningen en Drenthe, hetwelk als tijd-
rekenkundige grens heeft gesteld het jaar 1536, is een arbeid op het
getouw gezet door het Historisch Genootschap te Groningen en aange-
vangen in 1887. De medewerkers zijn de h.h. Prof. Dr. P. J. Blok te
Groningen, Mr. J. L. Berns, rijksarchivaris te Leeuwarden, Mr. J. A.
Peith, commies-chartermeester te Groningen, Mr. Seerp Gratama,
rijksarchivaris te Assen, Prof. Dr. J. Reitsma, Prof. Dr. C. H. van
Rhijn en Dr. S. D. van Veen te Groningen, terwijl in de plaats van
den tot hoogleeraar te Amsterdam benoemden Dr. Jan te Winkel weldra
een nieuwe medewerker zal worden uitgenoodigd.
Men meene niet, dat in die deelen van ons vaderland, welke ver
I
verwijderd zyn van den noordoostolijkcQ hoek, geooe oorkonden betre
fendo Groningen en Drenthe zijn te vinden. De ondervinding toch heeft
het deo samenstellers van het bewuste oorkondonboek reeds geleerd, dat,
als een gevolg van do uitgebreide handelsbetrekkingen der stad Oroningcn
en van de geestelijke relatiën der beroemde abdij van Aduard, op ettelijke
plaatsen, waar men deze waarschijn lijk niet zoude zoeken, bouwsteenen
zijn te vinden voor het groote gebouw, welks fundamenten door het
Historisch Oenootachap te Groningen zijn gelegd en welks onderbouw
zoover is gevorderd, dat in niet al te verre toekomst aan het publiek de
gelegenheid zal worden verschaft om een oordeel over den aanleg en het
gebouwde te kunnen vellen. Het spreekwoord : ,Wie aan den weg
timmert, heeft veel berechts", zal zich dan doen gelden. De collega's
archivarissen kunnen er wellicht toe medewerken, dat de gaten en gebreken
in bet gebouw worden aaugevuld en het ,veel berechte" in zijn omvang
worde beperkt.
Grohingeit, Maart 1892. Mr. J. A. FEITH.
Iets over de opleiding van het personeel aan de
rijksarchieven in Beieren.
s door
,Onze
In de Januari-aBevering van de Gids van het vorige Jaar i
Prof. Blok er te recht op gewezen , waar hij het een en ander over ,
archieven" mededeelde, dat de opleiding van archivarissen hïor te lande
nog veel te wcnscbeu overlaat. Eigenlijk mag men zeggen, dat daarvoor
officieel niets geschiedt, Immers in aanmerking kunnen hier niet komen
de college's, aan de Rijks- universiteiten gegeven, in vakken, welke voor
anderen en ook voor den archivaris van belang of onmisbaar zijn. Juist
echter in de vakken, wier beoefening speciaal voor hen, die zich voorden
archieven dienst willen bekwamen, wordt vereischt, laat de Staat vrij wel
alles aan het particulier initiatief over. Ik behoef slechts te wijzen op het
feit, dat in de palaeographie, de diplomatiek, of de oorkondenleer , aan
geen onzer universiteiten een cursus wordt gegeven, hetzij dan zooals
bijv. te Groningen , uit eigen beweging door een der professoren in een
enkel dier vakken. In het oud-vaderlandsch recht en zijn' geschiedenis
wordt alleen te Leiden, door een van staatswege aangesteiden hoogleeraar
onderricht gegeven, en dat nog wel, terwijl de wet op het H. Onderwijs
zulks voor alle universiteiten verplichtend voorschrijft. ')
Het ia daarom zeker niet ongewenscht eens na te gaan, hoe elders
voor die opleiding wordt zorg gedragen, met name in Beieren, een staat,
die zich bepaaldelijk leent tot vergelijkingen in dit opzicht met den onze!_
') Te Amilfrauiii ii een Iciilur voor Jil ruk naiigtsteld.
17
E«n rerordening van 3 Maart 1 882, in 1 884 aangevuld, (Arehiv. Zeitechr.
VII 8. 73 flig. , en X 8. 87 flg.) regelt deze materie in bijzonderheden.
Hij, die WPnacht aau den rijkB-archiefdienst te worden vorbimden ,
moet verzoeken daartoe te worden toegelaten , welke toelating door de
Ministers van het Eoninklijk Huïs, van Buitonlandsche Zaken, eu vuu
Binnenlandache Zaken gezamenlijk wordt verleend, met aanwijzing, aan
welke afdeeliag de sollicitant zal worden geplaatst. De medewerking der
drie Ministeries staat in verband met de splitsing in drieën van het
geheel der rijksarchieven te Miinchen, Daar toch vindt in den regel de
voorbereiding voor den archievendienst plaats , bij uitzondering aau eeu der
Kreisarcbive. Slechts doctoren in wat wij bij ons zouden kunnen noe-
men, de rechts staats weten schap of in do letteren, en voorts zij, die in die
faculteiten één examen ') hebben afgelegd, dus bij ons candidaten,
kunnen voor de bovenbedoelde plaatsing in aanmerking komen. Minstens
drie jaren moeten de laatsten aan den voorbereidingsdienst deel nemen.
Een tijd, welke voor hen, die hetzij reeds eenigermate de practjjk bij een
gerecht, ifi de administratie of op een procureurs-kantoor hebben beoefend,
hetzij reeds als leeraar zyn opgetreden, wordt verkort tot twee jaren;
voor hen, die zich op dezelfde omstandigheid kunnen beroepen, maar
reeds de hoogere examens '') bij dezelfde faculteiten hebben afgelegd,
zelfs tot één jaar.
De voorbereiding, gedurende de vermelde tijdruimten is zoowel prac-
tisch als theoretisch. Practisch door de werkzaamheid in het archief
zelf; den , Arehiv. -praktikanten" toch worden door de ohefs der inrichtingen
verschillende werkzaamheden opgedragen; zoodanig echter dat deze hun
voldoende gelegenheid geven zich practisch en wetenschappelijk in de
verschilJeude takken van het ambt te bekwamen, en de eischen van den
dienst volledig te leeren kennen. Theoretisch , doordien hun is voorge-
schreven de collego's in de verschillende vakken, waarin het nader te
besproken examen wordt afgenomen , te volgen , voor zoover dit niet reeda
vroeger door hen id geschied. Ten aanzien vun de „archivalische" vak-
ken, wordt het noodige onderwijs gegeven door den „Reichsarchivdirektor"
te MüDchen, en aan de universiteit te WUrzburg door den daar aanwezigen
.Ereisarchivar." Elders schijnen tot nu toe geen „Praktikanten" te zijn
geplaatst. Bovendien wordt aan de archieven zelve wekelijks een , diplo-
matisch archivalischea Seminar" gehouden, waar vraagpunten, de bedoelde
vakken rakende, onder leiding van de hoogere ambtenaren schriftelijk en
mondeling worden behandeld.
Op onbepaalde tijden wordt op aanwijzing van den Minister
Binnenlaodsche Zaken oen examen gehouden. .Sinds bovenbedoelde
OllicinI hut het: „i]ic erste theoretische Frufung" eu „die Hanpt-Liiliranilt-prüfuBg".
Offlciml heelea deid: ,die ïwrite Priifuni: (StiiBli-konkuri'T en „die ajipïiil.prufnng in
ibilologiioh'biiloriichcD Fnchern".
18
verordeDingen hebben er vier, althaDs tot 1891, plaats gehad. Daaraan
namen 17 adspiranten deel, terwijl ons niet is gebleken , hoevelen daarvan
zijn geslaagd. Om tot het afleggen van het* examen te worden toegelaten
is noodig, dat men buiten de voor de toelating tot de voorbereidings-
periode noodige bewijsstukken , ook een goed testimonium met betrekking
tot den in dien dienst verrichte werkzaamheden kan overleggen.
Het examen wordt mondeliug en schriftelijk afgenomen en wel in de
in vier hoofdafdeelingen , gesplitste vakken; A. Archivalische: 1. Palaeogra-
phie, het lezen en verstaan van het oude schrift, en de geschiedenis er
van; 2. diplomatiek, 3. archiefleer, omvattende, blijkens de in de Arch.
Zeitschr, Neue Folge Bd. I medegedeelde vragen, de geschiedenis der
verschillende archieven, de deelen, waaruit zij zijn samengesteld, ordening
en inventarisatie, maar bovendien bijv. ook de beteekenis van tijd en
plaats der bewaring ten aanzien der oorkonden zelve.
B. Historische: 1. Geschiedenis van Duitschland en Europa, 2. van
Beieren, 3. middelecuwsche aardrijkskunde van Duitschland.
C. Juridischi': 1. Duitsche staats- en rechtsgeschiedenis. 2. begin-
selen van het burgerhjk recht, 3. kerkrecht.
D. Taalkundige: Fransche taal.
Het schriftelijk examen bestaat in de beantwoording van een vraagpunt
uit twee te kiezen, in ieder der vakken van de eerste drie afdeelingen,
terwijl in de vierde een acte uit het Fransch in het Duitsch moet worden
overgebracht. Daarenboven nog een „praktische Aufgabe" uit de afdee-
lingen A en C. Zooals uit de hierboven aangehaalde mededeelingen is
te zien , bestond die uit A meestal in de behandeling eener oorkonde ,
en het voor de uitgave geschikt maken daarvan, met de noodige ophel-
deringen. Bij die voor C, moest de beteekenis van een in de middel-
ecuwsche stukken niet ongewonen rechtsterm of formulier worden ver-
klaard, en in een gegeven geval worden toegepast, of op een voor-
gekomene rechtsquestie , uit de daarop betrekkelijke stukken, een bere-
deneerde oplossing worden gegeven. In verband met de op de laatste
twee „Aufgaben" gegeven antwoorden, wordt het mondeling examen af-
genomen over de daarmede in verband staande wetenschappelijke punten.
Zooals men ziet, de gestelde eischen zijn niet gering, gaat men de
schriftelijke vragen na, dan wordt die indruk nog versterkt. Zelfs vraagt
men zich onwillekeurig af, of op sommige der vragen wel van de per-
sonen, die het hier geldt, een wetenschappelijk voldoend antwoord is te
eischen. Er zijn er tenminste onder waarop dit, althans onzes inziens,
in den gestelden tijd van twee-en-een half uur, eenvoudig onmogelijk is,
tenzij men het met het „voldoende'* en het „wetenschappelijk' wM luchtig
neme. Misschien bestaat ook hier als elders , waar examens als de
criteria van kennis en bekwaamheid worden gehuldigd , een soort africh-
tingssysteem. G.
19
Aan
het Bestuur der Vereeniging txin
Archivarissen.
Mei; groote belangafcelling heb ik kennis genomen yan het eerste
nommer yan het Nederlandsch Archievenblad.
Ofschoon ik mij in 't algemeen zeer goed kan yereenigen met de
hoofdgedachte yan het uitvoerig inleidin gs woord , en geest en strekking
er yan waardeer, en ook gaarne in de hand zal werken, komen er een
paar punten in ypor , waaromtrent ik meen enkele woorden in het midden
te mogen brengen.
Ik heb in de eerste plaats op het oog de zinsnede, yoorkomende op
bladzijde 5: „Beoordeelingen zullen niet zijn uitgesloten, zoo het werk
er zich toe leent, terwijl anti-critieken in het algemeen zullen worden
geweigerd".
Minstens noem ik dit een gewaagd voornemen. Wie toch zullen
over de archieven schrijven; wie toch zullen bevoegd zijn tot beoordeelen P
Immers de leden der Vereeniging van Archivarissen, en ik betwijfel het
zeer, of, bij gevolg geven aan dit voornemen, „gezellige kennismaking
en aanknooping van vriendschapsbanden onder de leden", wel in de hand
zullen worden gewerkt.
Zeer zeker zou ik die woorden schrappen of terugnemen.
Het werk der leden onderling moet m. i. alleen kroniekmatig mede-
gedeeld worden. Alleen beginselen kunnen en mogen ter sprake worden
gebracht, zoowel naar aanleiding der indceling van inventarissen, als naar
hetgeen blijkt omtrent de wijze van beschrijven, behandeling en ordening.
Wil onze vereeniging kracht krijgen , om evenzeer krachtig naar
buiten op te treden, dan dient alle animositeit onder hare leden verre
gehouden te worden, en beoordeelingen zijn niet de ware factoren om
vrede en vriendschap te bevorderen of te bestendigen.
Meen echter niet, dat ik adoration mutuelle wil prediken, maar elke
aanval, hoe gering ook, dreigt gevaarlijk te worden, vooral dan, wanneer
het hoor en wederhoor niet wordt toegepast.
Moeten heoordeelingen y — wat ik voor het in stand blijven der
vereeniging niet hoop — behouden blijven, dan moet in elk opzicht het
droit de réponse worden gehuldigd. Doch wat ik u bidden mag, schrap
de rubriek beoordeêlingen. Men kan zaken en beginselen van alle kanten
bekijken, maar laat den persoon buiten sprake. Er wordt helaas te
veel in ons land beoordeeld, of beter gezegd, men laat de beoordeelingen
te veel in critiek vervloeien; zij moesten meer referaten zijn. Dit wat
het uitgeven van gedrukte mededeelingen betreft.
Daar ik het al of niet opnemen van beoordeelingen in ons tijdschrift
een levensbeginsel voor onze verecuigïng acht to zijn, heb ik gemeend
op dat punt in de eerste plaats de aandacht te moeten vestigen.
Vergun mij, dat ik uu nog evea stil ata bij eene andere zaak, bij
punt a, het sireven naar e^ne regeling van het arckiefw^ett bij de teel.
Kct bevreemdt mij zeer, dat bij de omBchrijving van dat punt met
gneu enkel woord wordt gerept van alinea 2 yan het noodlottige artikel
103 der gemeentewet.
Er is daarover al zooveel gesproken en geschreven, dat vooral de
vele gemeente -archivarissen bet zeker niet anders dan aangenaam zouden
gevonden hebbon, wanneer de vereonigïng, *— de gemeente-archivarissen
hebben zeer zeker de meerderheid in de verceniging, — getoond had
een open oog te hebben voor bunne bolungen.
Het is waar, uw geacht college van bestuur zal mij toevoegen, dat
in algomeenen zin gesproken ïs , maar daar het inlnidend woord verder
slechts spreekt can een vooi- den irelgever DER toekomst uitgebreid veld,
meen jk daarin iets zoo weinig atelligs te zien, dat het mij vergnnd zij,
u dit onder de aandacht te brengen.
Het zou irainers niet de eerste maal zijn , dat de gemeentewet op
zeker punt werd gewijzigd. Zou dan onze vereeniging al niet dadelijk
in baar program hebben kunnen spreken van dat gewraakte artikel, in
zijn 2e alinea? Immers ja, want bewijzen genoeg zijn bij te brengen
waaruit blijkt, dat die wetgeving op verschillende plaatsen het struikel-
blok is om tot eene goede regeling te komen.
Waar de Secretaris volgens de wet do man ia, en Burgemeester en
Wethouders juist die wet kunnen aangrijpen om te schuilen achter dien titu-
laris, is het zelfstandig optreden van oen archivaris een ondenkbaar iets.
Er builen gelaten of secretarissen al of niet bevoegde personen zijn om
het opperbeatuur te voeren over een gemeente-archief, blijkt het bovendien
dikwerf, dat zij niet allen de wut in hare autocratische onrechtvaardigheid
begrijpen of goed interpreteeren. Immers indertijd deed zich, in een vrij
belangrijke gemeente, waar een archivaris was, de secretaria tot aiiiutf et-
archivaris benoemen, en in eene andere gemeente (niet Delft) werd de
secretaris benoemd tot archivaris.
Miaachien wordt mij geantwoord , ,lees de laatste alinea van punt
o, op bladz. 3", maar dan antwoord ik: zeer zeker zal de vereeniging
niet met „holle phrases of grooie troordeit^' behoeven aan te komen. Het
ligt alles zoo voor de hand, dat teder Minister daaromtrent, in een
kleine spanne tijds, zijn voorstel tot wijziging van artikel 103 der ge-
meenti.'wet, met memorie van toelichting, kan indienen. Aan ons leden
der vereeniging is dan de taak opgelegd om den Volksvertegenwoordigers,
ieder voor zicb peraoonlijk, tot medegaan gunstig te stemmen.
De vereeniging moet echter den eeraten atoot geven en er niet lang
mede wachten j elk verzuim in deze gepleegd komt tot nadeel der be-
21
langrijke gemeen te-archieven. Daarom had ik gehoopt, dat uw college
yan bestuur dit Yoorname onderdeel yan eene regeling van het archief-
wezen bij de wet hadde voorop gezet.
Ik heb hiermede u mijne gedachten geopenbaard ; zeer zeker behoef
ik u niet de verzekering te geven, dat zij voortvloeien uit waarachtige
belangstelling in onze vereeniging, waarvan ik het mij een eer reken lid
te zijn, en uit de zucht om haren werkkring in waarheid ten goede te
doen komen van het Archiefwezen !
A. J. 8ERVAA8 VAN ROOIJEN.
VGravenhagb, 21 Februari 1892.
Hoewel bij het bestuur het plan bestond het tweede nommer zoo-
veel mogelijk te doen strekken tot staalkaart van den toekomstigen in-
boud van het Tijdschrift, heeft de redactie gemeend, vooral met het oog
op het p. 2 gezegde het bovenstaand schrijven reeds in dit nommer te
moeten opnemen. Zij kan echter niet nalaten twee opmerkingen er op te
laten volgen en wel deze:
1^ Ook de beoordeeling van iemands arbeid kan „zakelijk" worden
behandeld; en behoeft niet in personaliteiten te vervallen; het droit de
réponse zal niet zijn uitgesloten , doch slechts in beperkte mate toegelaten ,
om onvruchtbaar twistgeschrijf te voorkomen.
2^ Ware de schrijver in de vergadering van Juni j.1. aanwezig ge-
weest, dan zou hij hebben bemerkt, dat wijziging van art. 103 Gem. Wet,
zeker tot de desiderata onzer vereeniging behoort, en de wenschelijkheid
daarvan allerminst uit het oog is verloren. Maar met veel anders komt
bet op onze wenschenlijst voor. Niet juist scheen het daarom dit zoo
bgzonder op den voorgrond te stellen. Daarenboven in ons inleidend
woord wordt slechts besproken de wijze, waarop het streven naar een
regeling bij de wet zich zoude moeten uiten.
Of bet overigens raadzaam is voorloopig enkel en alleen naar wijzi-
ging van bedoelde bepaling te trachten, en zoo ja in welken zin, zijn
vragen, die, als o. i. nog wel der overweging waardig, een onder-
werp van behandeling op de eerstkomende algemeene vergadering zouden
kunnen zijn. Red.
OPGAVEN getrokken uit de staatsbegrooting voor 1892 en den daarbij
behoorenden uitgewerkten en toelichtenden staat.
HOOFDSTUK V — VFe Afdeelikg.
Kunsten en tcetenschappen.
Art. 148. Jaarwedden en verdere belooningen der ambtenaren en be-
dienden bij 's Rijks-archieven te 's Gravenhage /* 16250. —
Volgens den genoemden staat valt onder dezen post:
a. algemeene Rij ks-archivaris ƒ 4000. —
22
h. adjunct-archivaris memorie
c. vier commiezen , 7200. —
rf. twee adjunct- commiezen , 2200. —
e, een klerk , 700. —
f, conciërge en verdere bedienden . . , 1300. —
g, belooningen „ 850. —
Voor 1891 was op dezen post uitgetrokken een bedrag van ƒ 16760. — ;
hot verschil wordt aldus toegelicht: , wegens het afsterven van een der
ambtenaren, welke aanspraak hadden op eene personeele belooning voor
gemis van copieloonen , is het bedrag voor belooningen uitgetrokken ,
verminderd."
Art. 149. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven , personeele
hulp , schrijfloonen , reis- en verblijfkosten , inrichting van
lokalen en aankoopen voor de Rijksarchieven ƒ 7175. —
Voor 1891 was hetzelfde bedrag op dezen post uitgetrokken.
Art. 150. Jaarwedden, toelagen en verdere belooningen der amb-
tenaren en bedienden bij 's Rijks-archieven in de pro-
vinciën f 29450.—
Volgens genoemden staat valt onder dezen post:
a. archivaris in Noord-Brabant . . . / 2000. —
b. » » Gelderland . . . . „ 2000.—
c. » » Noord-Holland . . . ^ 1600. —
d. , , Zeeland , 2000.—
e. archivaris in Utrecht „ 2500. —
f. » » Friesland „ 1500. —
g. ji n Overijsel „ 2000. —
h. » » Groningen , 2000. —
i. „ , Drenthe ...... 2000.-
ƒ. „ , Limburg „ 2000. —
k, n 7> ^^^ het overkwartier
van Gelderland . . memorie
L adjunct-archivarissen , commiezen-char-
termecsters, klerken, conciërges. . „9850. —
Voor 1891 was op dezen post uitgetrokken een bedrag van ƒ 28750. — :
het verschil wordt aldus toegelicht: «De uitgaaf voor een schrijver, die
bij een der archieven *) voortdurend werkzaamheden verrichtte, doch min
regelmatig uit den post voor schrijfloonen op het volgend artikel betaald
werd, is thans op het artikel voor personeel uitgetrokken."
Art. 151. Kosten van onderhoud , huishoudelijke uitgaven , personeele
hulp, schrijfloonen, reis- en verblijfkosten, aankoopen,
meubilair, aankoop stichting en inrichting van lokalen eu
verdere uitgaven voor de archieven indeprovinoiën /'38000.—
23
Voor 1891 was op dezen post uitgetrokken een bedrag van ƒ22500. — ;
het yerschil wordt aldus toegelicht:
, Volgens de overeenkomst met de provincie Friesland gesloten en
waarvan bij de behandeling der vorige staatsbegrooting mededeeling is
gedaan, behoort thans overgegaan te worden tot de herstelling, verbou-
wing en inrichting van het Kanselarijgebouw te Leeuwarden, niet slechts
ten behoeve van 's Rijks archieven, maar ook voor de provinciale biblio-
theek. Daartoe is thans een eerste termijn ad f 16000. — uitgetrokken
op een totaal van ongeveer / 50000. — , waarop het geheele werk ge-
raamd is."
Recapitulatie :
Personeel
1891.
1892.
art. 148
f 16760.—
f 16250."
art. 150
„ 28750.—
, 29450.-
/• 45510.—
f 45700.-
Materieel *)
art. 149
f 7175.—
f 7175.-
art. 151
, 22500.—
, 38000.-
/• 29675.-
ƒ45175.-
Geheel totaal
f 75185.—
f 90875.-
*) Bedoeld is dat van Drenthe.
^ Op deze wijze mag de splitsing worden gemaakt, zij het dan ook dat losse personeele
halp in omschrijving voorkomt.
Interrogatorium.
De ondergeteekende , als voorloopig meer bijzonder met de redactie van
het Tijdschrift belast, neemt bij dezen de vrijheid zich te wenden tot zijne
ambtgenooten , bepaaldelijk de gemeentelijke, leden en niet leden der
Vereeniging van Archivarissen, met het verzoek om hem te willen doen
toekomen :
1^ een opgave van het bedrag dat jaarlijks ten behoeVe der onder
hun beheer staande inrichtingen , zoowel wat betreft het materieel als het
personeel, wordt beschikbaar gesteld; met het doel om daaruit samen
te stellen een overzicht, zich aansluitend aan dat, hetwelk uit de Staats-
begrooting getrokken , voorkomt in dit nummer ;
2^ opgave, liefst echter zoo mogelijk toezending, van de ten opzichte
der onder hun beheer staande inrichtingen geldende bepalingen en voorschrif-
ten, zoowel die, welke het personeel als die, welke het materieel betreffen.
AsSEK. Sebrp Qratama.
24
Varia.
Men leest in Het Vaderland yan 2 Deo. 1891, no. 284:
^Yoor de betrekking van archivaris te Dordt hebben zich 103 sollicitanten
aangemeld. De jaarwedde bedraagt ƒ 500. Natuurlijk zijn er onder die
sollicitanten velen, die alles behalve voor archivaris geschikt zgn. Hun
maatschappelijke positie varieert van boekbinder tot advocaat/'
Commentaar overbodig!
De jaarwedde is sinds op f 1000 gebracht.
Verschenen werken. — Inhoud van Tijdschriften.
Qisbertus Brom, BuUarium Trajectense. Fase. III.
De archieven van het kapittel der hoogadellijke Rijksabdij Thorn, uit-
gegeven door J. Habets , archivaris in Limburg. I. Charters en Bescheiden
van 966 tot 1500.
Inventaris van het oud-archief der heerlijkheid , thans gemeente Zand-
voort met lijst der Heeren, Schouten, predikanten door P. N. van Door-
ninck, oud-burgemeester der gemeente Zandvoort.
Gebrs. van Brederode — Haarlem 1892. ƒ 1. —
Bestimmungen über die Herausgabe der Qeschiohtsquellen der Provinz
Sachsen, Halle a. d. 8. 1891.
Archivalische Zeitschrift, Neue Folge. Bd II. Müncben.
Th. Ackerman 1891.
Inhoud :
I. Siegel der Wittelsbacher in Bayern bis auf Max III Joseph, von
K, Primbs.
II. Urkundliohes zur Genealogie der Herzogin Judith von Bayern
von E. Preiherrn von Oefele.
III. Vier Handschriften und eiu alter Druck deutscher Rechtsbücher aus
der Bodmann-Habel-Conradyschen Sammlung von L. von Rockinger.
IV. Ein Beitrag zur Geschichte der Dechiifrirkunst von H. Weber.
V. Zur Geschichte des WUrttembergischen Staatsarohivs von E. Schneider.
VI. Siegel deutscher Eönige und Kaiser von Karl dem Grossen bis
Friedrich I im allgemeinen Reichsarchive. Aus dem Naohlasse
des Kreisarchivars. E. Geib in München.
VII. Zur Eunde von Geheimschriften, von L. von Rockinger.
XIII. Ubersicht der Mönchsabteien des Benediktiner Ordens in Deutsoh-
land, Oesterreich, der Schweiz bis zum Anfange dieses Jahrbun-
derts von P. Gabriel Bucelin.
IX. Geschichte der pfalz-bayerischen Archive der Wittelsbacher von
M. J. Neudegger.
X. Eurze Mittheilungen. — Register,
^?-55-»fe4 ^?-a^fg"^iy-»»6^agJj^6^ -aË^^-;&^^ i ■, j { -jVjII^
Urgaan van de VEREENICING VAN ARCHIVARISSEN In Nederland.
Goedgekeurd bij Kon. bed. -uaa ag Sept. 1891.
Berichten, enz.
ïoor Burgemeeater en Wethouders van Deventer is tot archivarie der
taeente benoemd dr. J. de IIullu, terwijl de zorg voor de bibliotheek
1 afzondorlijkeD titularis 19 opgedragen.
IFeinige weken geleden werd het omvangrijke archief der notarieele
hotocollen te Amsterdam , dat tot dusverre in eeoige bovenzalen van het
Paleis van Justitie bewaard werd, overgebracht naar een uiCsluitend
daarvoor gesticht gebouw in de onmiddellijke nabijheid van het nieuwe
kantongerecht, gedeeltelijk op het terrein van het huis van arrest en
bewaring (do voormalige cellulaire gevangenis) bij do Leidache poort.
Dit gebouw, waaraan niets dan ijzer en steen is gebezigd, geefc in een
betrekkelijk klein bestek zeer veel bergruimte, eu voldoende zekerheid
tegen brandgevaar. Evenzeer ia op bevredigende wijze voor licht en
lucht zorg gedragen. Wij hopen nader in de gelegenheid te zijn uit-
voeriger op dit gebouw terug te komen.
De jaarlijkflche algemeens vergadering der Vereoniging zal dit jaar te
Utrecht op 9 Juli a.s. plaats vinden.
Bp de agenda komen als punten van behandeling voor:
Scbeidinj van oud en nieuw archief;
Algemeene regels omtrent ordening en inventarisatie van archieven
van kleinere steden en waterschappen.
Over experten benoemd ter onderzoek van valschheid
in geschrifte.
Ik wenschte in dit tijdschrift de aandacht der lezers en in de aller-
plaats mijner hooggeachte collega's te vragen voor een zaak,
26
waarop, voor zoover ik weet, aiemaad nog de naDdaoht heeft gevee^gd
en die toch van allergrootst belang ia.
Het geldt de deskundigen die door de reapective rechtBcoUegiea
worden geraadpleegd in geval er over de echtheid vaa een geachrift
quaeatie ia, hetzij in een civile, hetzij in een crimineele rechtszaak. In
België worden in zulk geval, althana dikwijla, die personen geraadpleegd
die uit den aard van hun ambt het best in de gelegenheid zijn in zulke
quaestiea uitspraak te doen, namelijk de archivarissen. Wie toch is beter
in etaat om in zulke gevallen alB expert op te treden dan de archivaria ,
hij die zooveel, zoo duizendwerf verschillend schrift in handen krijgt,
voor wiens oogen het verleden van gansch een gewest of gemeente in
geacbrift de revue als passeert en dïe door ondervinding, die trouwe
leermeeaterea , geleid, vaak ala onwillekeurig aanatonds reeda de gelijkenis
bemerkt tussehen verschillende geschriften?
In Nederland acbijnt men er andera over te denken, daar benoemt
men in zulk een geval als exporten, onderwjjzers en andere personen,
die soms nooit te voren hun aandacht, tenminste de noodige aandacht
aan zulke gewichtige onderwerpen als de vergelijking van verschillende
geschriften hebben geachonken, ja zelfs nooit een handacbrift kritisch
hebben beachouwd.
Nog onlangs werd in Limburg ter oploaaing van zulk een vraagstuk,
niet de archivaris des Rijks ia de provincie, de aangewezen persoon,
maar werden een paar onderwijzers geraadpleegd.
En toch het geldt hier zulk een vraag van ontzettend gewicht: de
schuld of de onschuld van een medemensch.
Dit gewicht maakte reeda meer dan tweehonderd jaren geleden op
een beroemden Franachen rechtageleerdo een grooten indruk. Het was
Philippe de Renusson, advocaat bij het parlement te Parijs (geboren te
Ie Mans, 11 Sept. 1642 f Augustua 1669), wiens vader en grootvader
beiden met roem het beroep van advocaat te Le Mana hadden uitgeoefend
en die zelf voor een der kundigste advocaten te Parijs doorging. Hij,
die zooveel ondervinding had van al wat in de rechtsgeleerde praktijk at
kon voorkomen, hij getuigt in een vrij zeldzaam werk getiteld: de Ia
preuve par comparuison d'écritures par Philippea de Renuaaon advocat du
Parlement- Paris , 1700. Et se vend k Bruselles chez J.'T. Serstevena
marchand libraire prèa les pères Dominicuina, ,11 n'ya point d'usage plus
frequent au palais, que celui de la preuve par comparuison d'écritures;
et cependant il n'y en a pout-ètre point o(i il se commette de plua grands
abus et oii noua paroisaona être moins inatruita."
De RENDasoN nu is zeer sceptisch op het punt van bewijzen, gepnt
uit de gelykenia van schrift, en komt tot de conclusie, aan het eind van
z^n werk uitgesproken. , Disons donc que non seulement la comparaison
d'écritures ne peut jamais faire une demi-preuve en matière criminelle ,
J
mais qu'elle ne pent pas même être recue, quand o'est pour oombattre
Ift foi d'uQ acte public parce qu'il ne ae peut jamais faire que lea con-
jectures que forme la scule diffêrenca ou ressemblance des caractères
égale la foi que l'on doit il Tattestatioii solemnele de!> pereoDoes publica
et des ti^moins,"
Ik geloof dat niet ieder het met db Renusson op dit punt geheel
eens zal wezen, maar toch is ztju werk, dat met veel kennis en duidelijk-
heid geschreven is, en door tal vao bowijzen versterkt, wel in ataat om
een oogenblik tot ernstig nadenken te stemmen, en wie het aangaat in
overweging to geven of het niot noodzakelijk ia in zulk een moeielijk
geval ook een persoon te benoemen die ondervinding heeft in zake van
verschil en overeenkomst van geschriften.
Zal dan een archivaris altijd de zaak kunnen nitmakenF — Juist
hierin zal hij zich een deskundige toonen, dat hij zich niet zal vermeten
om uit te maken wat niet uit te maken ia.
Wat toch I*^ toevallige gelijkpnis of een bestudeerd namaken van een
geachrift van den oenen kant en 2° een volkomen ongelijkheid tUBschen twee
geschriften , vooral bandteekeningen;, van een en denzelfden persoon op
van elkaar verwijderde tydatippen, teweeg kan brengen, hiervan ia hij
zich bewust.
Ziehier een enkel voorbeeld van het 2e geval:
Het geldt twee bandteekeningen van den Regent van België,
SüRLET DE Chokier, de een uit 1797 toen hij lid waa der Centrale
.dministratie van het departement der Kedermaas te Maastricht en een
ander uit 1821 (').
Ook in deze wetenschap, namel^k de vergelijking van schriften, is
men vooruitgegaan, ook deze wetpnschap heeft haar literatuur die men
bealudeeren moet, want ook hier geldt de uitspraak dat «niet zijn voordeel
doen, met wat andoren vóór ons hebben gevonden, gelijk staat met altijd
kind te blijven,''
Hebben de deskundigen die ik hier op het oog heb en van wie ik
in het begin gewaagde daar wel eens aan gedacht? Hebben zij de
bronnen opgespoord, en zich op de hoogte gesteld van de wetenschap,
zich aldus voorbereidende eer zij als esperten in zulk een gewichtige
zaak gingen adviseerenP In het algemeen betwijfel ik het.
Hebben zij er aan gedacht dat men bij vergelijking van schriften ook
een ander standpunt kan aannemen dan geschiedt bij eene vergelijking
van letter voor letter? Ja, dat men vooral dient acht te geven op de
Izfl, waarop het geachrift werd vervaardigd, waarvan de echtheid moet
lerzocht worden? Deze wijze draagt diktcijh in zich het ontwijfelbaar
ds
1 (') Zie b<t hii^rblj gevoegd biudje.
e handtnkeBing iiuitlTOT. J'bi
kenteeken der ralsohheid , dat is : mee kan een poging tot i
een ander geschrift dadelijk nagaan. Door een voorbeeld wil ik dit toe-
lichten, men ziet dati tevens die behandeling van een deskuodige. De
geleerde inspecteur der Luiksche Universiteit, de heer St. Boruaks,
werd, toen bi) nog Rijks^archivaris in de provincie Namen was, ala eerste
deskundige benoemd in het bekend proces Jaumart-Paquet d'Acosse in
appèl voor het hof te Luik.
Het gold de vraag of een holographisch testament^) door den voor-
maligen garde-chasae van den overleden baron Jaximabt-paquïtd'Acosbe
ten zijnen voordeelo aangevoerd en, naar hij beweerde, door den voornoem-
den baron geschreven, echt was. Toen werd door den heer Bormans op
meesterlijke wijze die aller bewondering heeft gewekt, vooral uit de manier
waarop het geschrift werd vervaardigd, de valschheid van het voorgewend
testament aangetoond. IIij bewees namelijk dat de falsaris, na een brief
van den baron te hebben bemachtigd en het schrift daarvan zorgvuldig
bestudeerd, letter voor letter had nagemaakt, maar dat, wijl hij d& letters
meerendeels elk afzonderlijk had moeten uitzoeken, de verbindingen tus-
schen de letters onderling, öf niet aanwezig 6f geheel afwijkend waren
van die in den brief, door den baron zelven geschreven. Door proeven
op een teekenbord lichtte de heer Bokmaks dit alles toe en liet aldus de
wijze zien waarop het voorgewend testament was vervaardigd en juist
hierdoor dat het valsch was.
Welke hulpmiddelen kunnen onze zoo geperfectionneerde vergroot-
glazen en vergroote photographische afbeelding bij zulk een vergelijking
niet aanbieden? Welk een verschil kunnen vooral de trekken gevormd
door het ophalen van de pen, als men die trekken nog vergroot, niet
opleveren in een autenthiek geschrift met die van het nagebootst geschrift?
Bij het ophalen heeft men toch de pen niet zoo zeker in zijn macht,
vooral als men dan nog angstig en nauwgezet een voorbeeld juist en
haarfijn moet namaken.
Over de hulpmiddelen ter herkenning die watermerken en waterlijnen
(pontuaeaux) aanbieden en de kennis van het papier wil ik hier niet
spreken , het zou te ver voeren ; ook over de watermerken bestaan
monographiën, bijv. van C. M. Briqüet te Bern in 18S8 verschenen.
Dat niet slechts in zake van twijfel over identiteit van geschriften,
maar zelfs van de nauw daarmede verbonden quaestie over de echtheid
van een zegel een deskundige dient geraadpleegd, bewijst mede het Lim-
burgsch proces waarover ik in 't begin met eenige woorden heb gewaagd.
Verschil in de dikte van de letterkoppen wordt door de deskundigen is dit
proces geraadpleegd als bewijs van valschheid aangemerkt!
('J Jd Bclgic geldt uog teu opiii'hlc «nu ceii hulu^riphiith kaUiucnt url. 970 ïïd dBU
eodo-cÏTil, looala mcD weet: Le testameut olographe ne sera point TsUble, s'il d'cbI ócrit en
cDlier, Aa,té ei Bignj de la niaiii du teiUleur; il o'eat uuijetti i ancune nutr» (ottne.
Hebbeo die heeren wel eena een proef genomen, hoe men met één
en betzelfde stempel afdrukken kan Tervaa,rdi|reu , waarvan juist de koppen
der lettere merkeljjk verBchillen? Ik bob hier de afdrukken vóór mij van
het Btempel van ona archief en ik bemerk op dio twee afdrukken letter-
kopptn die merkelijk onderliug veracbillen bijv.: de kop van een R op
tien eenen afdruk is veel breeder dan op den anderen Hoe komt dit
OU? 't la eenvoud!}^: Ala men heel voorziebtig het stempel in het
warme lak houdt tot dit laatste geheel is afgekoeld en do vormen der
letters dus niet meer kunnen veranderen, dan verkrijgt men een juialer
afdruk. Maar neemt men het stempel aanstonds na het afdrukken terug
uit het Dog gloeiende lak, dan veroorzaakt de koude lucht een neerslag die
de letters afplat en verbreekt, 't Is een natuurkundig proefje, zeer
gemakkelijk te verklaren, vooral door iemand, als een onderwyzer, die
de gronden der natuurkunde zelf aan zijne leerlingen uitlegt. En ala
men het stempel in schuine richting in het lak drukt, zijn de lettera
geheel anders dan zij z^n wanneer men dit stempel loodrecht daarin
^^^ Hieruit volgt dat een zegelafdruk dïo valsck schijnt nog niet valach ia.
^^^P Ook het tegenovergestelde is waar n.1.: een zegelafdruk die echt
^^^ aehijnt IS daarom nog niet echt. Een zegel is zeer gemakkelijk in korten
tijd te verbreken en na te maken. Met boetseerwaa en een weinig olijf-
olie en lak gelukt het uitmuntend. Zelfs zonder boetseerwas gaat bet
ook al. Ik wil het recept niet verder verklaren. Maar men probeere
zelf; intelligenti sat!
Dit alleen wilde ik betoogen: het wordt tjjd dat men bij zulke ge-
wichtige 7akeD als het vergelijken van geschriften en zegels, waar er
zooveel van afhangt, toch eens personen gaat raadplegen die uit de
oüderviading van hun ambtsbetrekking als geroepen zijn om over zulke
zaken te kunnen advlseeren en vooral die uit besef van de uiterste nauw-
gezetheid en juistheid (bij hun dagehjksche beroepsbezigheden gewone
plichten), van experten in zulke gewichtige aangelegenbeden gevorderd,
Izioh niet onbeslagen op het gladde ijs der Bcbriftvergelyking zullen wagen.
I Maastricht. A. J. FLAMENÏ,
I Commies- chartenneester bij het Rijksarchief
koi
De stichtjngsbrief van Thorn.
In zijn jongste werk , de uitgave der archieven van het kapittel Thorn ,
Jcomt de verdienstelijke archivaris van Limburg, de beer Habets, opnieuw
te spreken over de echtheid van bovengenoemden atichtingsbrief (gedrukt
blz. 6 dier uitgave), dien hij reeds vroeger behandelde in de Verslagen
30
on Mededeel in gen der Kon. Academie vao Wetenachappen (S''" R. , Dl. TIT).
Zijn betoog gaf mij aanleiding het bewuste stuk van mijne zijde nog eens
na te gaan, wel niet mot het booze doel om met ,(lo overdreven kritiek
onzer dagen" ook dit geschrift uit de rij der historische documenten te
schrappen, maar toch om, zoo mogelyk, mijn reeds vroeger opgewekten
twijfel hetzij weg te nemen , betzij tot ongoloot te doen overslaan.
De heer Habets komt tot de voor het stuk vrij bedenkelijke conclusie
(blz. ö), dat „de inhoud van het charter waar is" doch het slot der
oorkonde ^200 niet geheel valsch dan toch op meerdere plaatsen ver-
valsoht moet heeten." Elders (blz. XXXIV) verklaart hij bet te houden
voor een dokument, dat men, in weerwil van valsche bijvoegingen aau
faet slot, als echt kan beschouwen," wat veel gunstiger voor de echtheid
luidt. Uij zijne bewijsvoering begint hij met het onderzoek, of het in de
oorkonde medegedeelde waar is of ten minste niet strijdig met het van
elders bekende; vervolgens gaat hij na, of in den vorm, den stijl, den
bouw der oorkonde inderdaad bezwaren tegen hare echtheid te vinden
zijn. De geachte auteur vergunnne mij de laatste vraag het eerst te be-
handelen. Mijns inziens dient zij het eerst beantwoord te worden.
En dan moeten wij beginnen met te constateeren , dat eene origineels
oorkonde van dit charter niet voorbanden is, ja, dat zij niet blijkt ooit
bestaau te hebben. Het eerste nu is op zich zelf nog geen overwegend
bezwaar, ook al zijn twee oorkonden van ouderen tijd dan die, waarin
ons charter gesteld wordt, in het archief van Thorn goed en wel negen
eeuwen door bewaard: het zou zeer goed mogelijk zijn, dat zulk een
stuk verloren gegaan was, b.v, bij den inval der Condésche troepen,
waarvan de kapittelheeren in 1667 spraken, toen de Raad van Brabant
het origineel verlangde te zien. Minder bemoedigend echter is het feit,
dat in al die eeuwen niets van het bestaan van zulk een origineel ver-
nomen wordt. Nog bedenkelijker wordt do zaak , wanneer wij vernemen
(Habeta, blz. SXV) dat de beide bestaande Thornsche cartularia, waarvan
het oudste volgens den beer Habets uit de !6''° eeuw, het andere nog
jonger is, dezen belangrijken brief, den stichllngsbrief der abdij nog -wei ,
niet bevatten. Ik kan niet vinden, dat „dit gemis vergoed wordt door
meerdere afschriften op papier", zooala do heer Habets opmerkt, uit
laleren tijd. Over een beweerd derdo carlularium aanatonds nader. Het
blijkt alleen, dat in 1624, toen Miraeua zijn ,Gedex douationum" uitgaf,
de oorkonde, ten minste in afschrift, beatoDd('); Butkens vond ± 1640
een afschrift er van onder de papieren van Piggen , raadsheer van den
Prina. Sedert werd het stuk herhaaldelijk uitgegeven.
0) l)B uilgsve in de cditi
uitgever uit Miraeua overgenoi
voarkomeu der oorkonde mÏBscti
s Adljquitslei VBD 1703 i<
reeJs bij Gramajo ia dien
: dan 10^ te ttellen.
BI
dooi
m
Op het einde der 18'* eeuw du verklaart een afBcfarijver, de secre-
van het kapittel Broeckmeuleu , dat hij zijn exemplaar heeft gecol-
[ationneerd ,cum antiquissimo libro, ïu tino plurimae authenticae {f) leaar-
vantur in archivo capitulari Thorensi aaeervato." De heer llabeta etelt
dit „oude boek" gelijk met ,8eckeren geschreven boeck, gebonden in geel
horen, in folio", waarvan in aommige tot mijn spijt niet nader aangeduide
Btukken dor abdij sprake schijnt te zijn maar dat thaoB erenmia
voorhanden ia ala het „autiquisaimus liber" zelf. Ik laat daar, in hoe-
verre deze gelijkstelling juist is: bij gemis aan elke nadere aanduiding
kan ik daarover niet definitief oordeelec, maar ik meen toch, dat, ware
dit ,aDtiqiiiasimus liber" (men woet, hoe gul men met dergehjke namen
was in do IS*" eeuw!) inderdaad een oud cartulariura geweeat, ouder
b.v. dan dat uit de IC" eeuw, het zeer wonderlijk zou zijn, dat èn dit
laatste en het latere cartularium dit belangrijke stuk daaruit zouden
len. Vooral is het vreemd, dat de kapittelheeren zich in 1667 niet
dat jOude boek", een getuige van beteekeuia, beriepen doch op
, . . ,vele en verscheiden hiatorieschrijvers van onze Nederlanden"
{n.1. Miraeus, Butkens, enz.) Maar de leeftijd en de aard ook van dit
,.oude boek" zijn te onzeker') om daarop eenige concluaie te bouwen ten
nadeele der echtheid - maar dan ook evenzeer ten voordeelo daarvan.
Nu niet alleen de kapittelheeren maar ook de Thornache kanunnik Stuben
in 1697 in het geachrift, waarin hij de kapittel rechten verdedigde, en
even later Knippeubergh, die afschriften uit Thoru gebruikte, nirt van
dat „oude boek" spreken, maar dit alleen op het einde der IS"" eeuw
Broeckmeulen wordt genoemd, vóór, met of na wicu niemand het
lOemt of blijkt te kennen - nu aehijnt ons dit alles mitislens voldoende
te dezen opzichte een „hands ofT' uit te spreken, wanneer wy ten
late Broeckmeulen van geen grove leugen willen verdenken.
Maar het charter zelf geeft ook overigens genoeg reden tot twijfel,
minder wat deu vorm dan wat den inhoud aangaat. Wat den vorm
betreft, zie ik (het door den heer llabeta ook en terecht als vervalscht
verworpen alot daargelaten) alleen bezwaar in de wijze, waarop het
jaartal en de indictie genoemd worden. De dagteekening wordt namelijk
opgegeven ala „anno nongentesimo nonageaïmo secundo, kalendia Junii,
indictioue IV", 1" zonder by voeging bij het jaartal van de gewone for-
mule ,auno incaruationis domini" of eene daarmede overeenkomende en
2° met een fout in de indictie, die niet IV maar V moet heeten. Over
it eerste bezwaar, reeds door den beer Klejn in zijne Geschiedenis
Breda opgeworpen, springt de heer Habets luchtig heen met de
de cartuluim, toanil oii
iraaiJe betrokkrlyk delo kwotlig loudec
;. 100 de heer flabets ons ieti mee
opd.t wii over bu
32
verklaring, dat zulke fuuten bij afschrijvers meer voorkomen en dat iIub
het origiaeel wel de gowone formule zal hebben gehad. Wel mogel^k!
Bedenkelijker is de wijze, waarop de heer Habeta de aangegeven indictie
tracht te verdedigen: zy zou naar zijne meening volkomen in orde zijn
volgens den keizerlijken stijl der indictierekening, alleen niet volgena den
pauselijken! Met eenige verbazing las ik deze bewering of liever dezen
lapsus, want do belezen beer Habets, die zoo vele oorkonden onder de
oogcn heeft gehad en heeft uitgegeven, zal even goed als ik weten, dat
de pauselijke en keizerlijke indictieiekening alleen verschillen voor de
maanden September — December en voor het overige deel des jaars overeen-
stemmen , dus ook voor deze op 1 Juni gedateerde oorkonde. De indictie-
fout blijft dus bestaan maar ik geef gaarne toe, dat ook de in het rekenen
niet zeer ervaren Middeleeuwache diplomatlci zich dikwijls met de
indictieberekening hebben vergist.
En nu de inhoud. Ik zal den heer Habets niet volgen op den door
hem ingeslagen weg, waarlangs hij op overtuigende gronden met groote
kennis van zaken bewijst, dat de in het stuk genoemde plaatsen ia
lateren tyd inderdaad Thornsch bezit geweest zijn. Immers, ia het stuk
vervalscht, dan is dit blijkbaar juist geschied met het doel om voor dat
bezit een behoorlijken rechtatitel te scheppen; in het ondergeschoven stuk
moeten dan natuurlijk de namen dier bezittingen wel worden genoemd.
Het door den heer Habeta gereleveerde feit, dat de in de 17*" eeuw en
later zoo belangrijke tiende van Sprundel niet afzonderlijk onder de
schenkingen is opgenomen, kan gevoegelijk verklaard worden hieruit,
dat ook onder Gilze enz. de tiende niet uitdrukkelijk is aangegeven maar
begrepen zijn onder de uitdrukking „cum appendiciis" gelijk die van
Sprundel ouder de woorden ,cum omni integritate" , cum omni jure."
Over dat betoog kan ik dus verder zwijgen.
Maar er zijn andere zaken in deze oorkonde, die twijfel opwekken,
meer dan het noemen van al die bezittingen.
Vooreerst de naam „Hilzondis." Volgens den tijdgenoot der in de
oorkonde vermeide personen, Thietmar van Merseburg (1000), den voor-
treffelijken zegsman, die onder Hendrik II druk aan het keizerlijke Hof
verkeerde, in 's Keizers Raad zat en tot de keïzerijke familie behoorde
en die dus den beroemden en bij den Keizer in booge gunst staanden
graaf Ansfried, den man der bedoelde gravin, zeer goed moet hebben
gekend — volgena de handschriften van dezen ook overigens omtrent de
geschiedenis dezer streken zoo goed ingelichten auteur heette zij
Hereswit of Hereswint ( '). Thietmar verhaalt vrij uitvoerig het geval
van haten dood , dat hij vernam van den meier der villa , waar zij overleed (*J.
<) Hsmwit kkn io mb nuniciipt leer goed o
1} Thlitmtr in Uod. Girm. Stript. UI. 777:
^
A
Zou hij sicb in den naam vergiBt hebben? Doch ook in een blijkbaar
oud handschrift van goeden oorsprong ('), waarin de kerkelijke plichten
der kloostoriingen waren opgeteekend , heet zij nog bij de beechrijTing der
plechtigheden, aaii hare tombe te vervullen, met een kleine palaeogra-
phisch gemakkelijk verklaarbare omzetting van denzeltden naam driemaal
Hereewindis (Habets, blz, XVIII). De taalkundig goed gevormde naam
staat dus vast: Ilereswint, latijn HereHwindis. Maar het taalkundig on-
xinnige Hilzondia! De heer Ilabeta wijst ter verdediging van dien naam
1°. opCbapuaville'suitgaveder kroniek van den Luiksclien domheer Anselmus
(1060), waar zij Hilawindis heet. Doch in de weinige regels, daar gemeld
over den man, wiens naam Anafridus zoo vast staat als een muur, wordt hij
Anfrediis genoemd ; zijne geschiedenis wordt juist andersom verteld dan zij ge-
beurd is ; er wordt gesproken van een onbestaanbaar wezen, een ^comes Bra-
banticus." Bovendien .... is het stukje niet van den ouden Anselmus
maar eenvoudig eene jongere interpolatie in de IS*' eeuwsche kroniek
van Gilles van Orval'J, die zelf weder Anselmus interpol eerde. Eene
swakke traditie dus! — In de tweede plaats wijst de heer Ilabets nog
op haar grafschrift op het monument te Thorn, waar zij Hilzondis heet.
Doch .... dit grafschrift is van 1739 en blijkens den geheel onjuisten
titel van „comes de Teisterbant," aan Anafried toegekend, in allen gevalle
geen zuiver nfschrift van een ouder, dat, vóór de overbrenging van haar
lijk in II40, mi'Schien op hot oudste monument stond Ook deze grond
is dus zeer zwak tegenover de sterke argumenten voor den naam Here-
swint, Hereswindis. En de luxe van een dubbelen naam is voor eene
Middeleeuwsche gravin ongehoord.
Zij heet in het charter bovendien «comitissa terrae de Stryen." De
heer Ilabets verdedigt terecht den titel ,comitissa", door Kleyn e. a. aan-
gevallen. Maar er is meer.
Vooreerst is de term „terra de" volstrekt niet van dezen tijd , voor
zoover mij bekend is, doch op zijn vroegst van de 13''* eeuw , terwijl de
.pagus" oudtijds niet Strycn heet maar Strya, ala ten minste de eenïge
plaats, waarop deze naam voorkomt, ten onrechte voor verdacht gehou-
den wordt; de beeren heeten in de 12''" eeuw heeren van Strena, Strïene,
Strien, in 1230 het eerst van Strijen. Ook de naam Thorne schijnt mij
voor zoo ouden tijd verdacht.
Zonderling is verder de wijze, waarop do ,glorioBUs rex Zuendibol-
dus" in de oorkonde optreedt. Deze stierf reeds in 900 en kan dus
onmogelijk, zooals de beer Habets aanneemt (blz. XIX), aan „Hilzondis"
,iets uit zijne nalatenschap" hebben vermaakt. Zoa Zwentibold het
t
') WEdarom vraag ik : nit welken tijd?
>} Mon. Germ Script XXI, p. GO Chsiwivill»*! lutgEve i« gebeel onhruikUor , dur hij
(K, Anielmui, GillsB inn Orval bu dioDs ialerjKilaliu niet tcheidt.
34
„alodium" aan een ander gegeven hebben, b.v. aan hare ^parentes",
ook in de oorkonde genoemd, dan zou toch de uitdrukking .quod in
terra mea de Strijen gloriosus rex Zueadiboldus olim (aan wie) perdonaverat"
al zeer zonderling zijn. Maar een vervalscher kan deze cbromologiscbe
fout hebben begaan.
Uiterst bedenkelijk ie het feit, dat — weder volgens den goed inge-
iichten en met de stichters en hunne onderhoorigen bekenden Tbietmar —
niet Hereswint maar wel deugdelijk Atisfried de stichter is geweest der
abdij, die bij gevestigd heeft „de baereditate propria", terwijl het charter
juist alleen de eigen goederen, het ,alodium", van r^üzondia" in het
Strijenache noemt, waarover sij bij hare stichting beschikt, ja, wel ,de
consilio domini mei Ansfredï", in overleg met haren man, maar dan toch
alleen als stichtster optredend. Ik zie niet in, boe deze tastbare tegen-
etrijdigheid kan worden opgelost. De heer Ilabets denkt hierover gunsti-
ger en maakt opmerkzaam op de uitdrukking van Tbietmar, dat de stichting
was een „monaaterium communis laboris", waartoe dus beiden snmen-
werkten. De samenwerking geef ik toe , maar het charter noemt de vronte als
eenige stichteres uit hare eigene goedoren. De samenwerking kan ook
Alleen hierin bestaan hebben , dat Hereswint levendig belang stelde in
het klooster, waarvan hare dochter, ook blijkens Thietmar, abdis was,
en van die belangstelling door ^oede zorgen blijken gaf. Uit Thietmar's
verhaal blijkt verder, dat dezo bij haren dood minstens een der in het
charter genoemde goederen, n. 1, Gtlze, als „curtis sua" dus nog als /laar
eigendom en niet dat der nhtiij beschouwde. Blijkt daaruit niet, dat dit
goed door hem toen nog niet als eigendom der abdy beschouwd werd?
En kon hij, ingeval het charter waarheid spreekt, het tegendeel niet
weten van den meier, die hem het bewuste verhaal deedP
De bepaling omtrent do advocatie op de geschonken goederen ia ook
zonder voorbeeld in oorkonden van dezen aard. De voorbeelden, die de
heer Kabets aanhaalt, zijn volstrekt niet overeenstemmend met wat ïn onze
oorkonde gezegd wordt. ')
Nog zonderlinger is de aanspraak tot de ,StryenBce dominos" (sic!),
hare „heredes", die zij bezweert deze hare schenking toch niet te betwisten
of de abdij te beoorlogen, maar hare dochter en hare congregatie te be-
sehermen ,in armia et jnatitia." Zou men hier en in de bepaling omtrent
de voogdij misschien den sleutel der vcrvalaebing hebbenP In den regel
ontstaan zulke vervalschingen — haar getal is groot — uit de behoefte
om rechten van abdijen en kloosters tegeu naburige wereldlijke heeren
te verdedigen.
Hierover straks nog iets.
Wekt dit alles gegronden twijfel, nog erger wordt het, wanneer men
<} Vgl, Man. Germ. Uijil. t No. 318 en 351.
35
den datum nauwkeurig beschouwt. Deze heet te zijn 1 Juni 992. Doch
uit het verhaal van Thietmar blijkt, dat Hereswint bij haren dood nog
goed en wel met Ansfried gehuwd was '). Van een feitelijk optreden
als kloosterlinge, waartoe zij volgens het charter genegen was, kan dus
hier wel geen sprake zijn. De heer Habets antwoordt, dat het charter ook
yan niets anders spreekt dan van neiging tot een kloosterlijk leven , van
een ttensch om in een klooster te gaan, waaraan zij misschien niet vol-
daan heeft. Ik erken het gewicht dezer bedenking, maar heb tegen
den datum nog een ander gewichtiger bezwaar. De goed ingelichte
Thietmar zegt, dat Ansfried de abdij stichtte, kort na zijne terugkomst
(,inde reversus'') van den veldtocht met den Keizer, Otto I , naar Rome.
De laatste veldtocht van dezen aard onder dien Keizer had plaats in 964 ;
en de Keizer, bij wien Ansfried als zijn zwaarddrager diende, keerde
reeds begin 965 terug. Hoe rijmt men dit jaartal of een , dat er dicht
bij ligt, met de beweerde stichting der abdij in 992, waaromtrent ook geen
nader bericht tot ons kwamP
Yan het slot, door den heer Habets zelf als vervalscht, zoo niet
geheel valsch , beschouwd , spreken wij hier maar niet meer. Doch bg
al deze niet ,hyperkritische'' bezwaren tegen de echtheid, ten deele door
den heer Habets toegegeven en aan slordigheid van afschrijvers geweten,
en de groote zwakheid van het daarvoor aangevoerde — n.1. eigenlijk alleen
de behoorlijke vorm der oorkonde (met uitzondering van het slot) en de
overeenkomst der geschonken goederen met die, welke later in het
bezit der abdij waren — vind ik geen vrijheid om te komen tot de gevolg-
trekking van den heer Habets, ook hier minder voorzichtig geformuleerd
(biz. XXXI Y), dat het stuk „geen verdichtsel van lateren tijd'' zou zijn,
„maar een document, dat men in weerwil van valsche bijvoegingen aan
het slot, als echt kan beschouwen." Ik houd het stuk voor valsch op
grond van de vele feitelijke onjuistheden en zonderlingheden , die er in
voorkomen, en van de zeer zwakke traditie van het stuk zelf.
Wie de echtheid eener oorkonde bestrijdt, moet echter zoo mogelijk
ook kunnen aantoonen, waarom het vervalschte charter kan zijn opge-
maakt. Boven duidde ik met een enkel woord aan, welke naar mijne
opvatting de reden der vervalsching — eene gewone reden in zulke ge-
vallen — kan geweest zijn, n.1. de verzekering door middel van eene
oorkonde van bestaande rechten , die gevaar liepen. Zoeken wij nu voor
de in het stuk genoemde Brabantsche bezittingen naar zulk eene gelegen-
heid, dan worden wij als van zelf gewezen op het einde der 16*^® eeuw,
toen na de inneming van Breda en Geertruidenberg deze bezittingen
(Habets, blz. XLIX) voor het grootste gedeelte dreigden verloren te
^) Volgens de aanteekeDing op Gilles van Orval heeft de stichting plaats t^dens Notker
Tan Luik (971 — 1007) en leefde zU nog in 995, toen Ansfried bisschop van Utrecht werd.
Maar deze laatste opgave is blykens Thietmar ook foutief.
gaan. Dan is de ploteelmge versehijiiiiig bij Miracus (IC24) van ons
charter, waarvan te voren niota wordt gehoord en ook de beide cartu-
laria nieta weten, maar dat aan de bedreigde rechten een rechtstitel en
aanspraak op bescherming moest verschafFeo , verklaarbaar. Zoo ]ang
echter over deze beide cartularia, bun oorsprong, hun tijd, huu onder-
linge verhouding, huune verhouding tot de bekende en deugdelijk ge-
waarmerkte origineelen nlels meer bekend is dan de vier weinig hetceke-
nende regels, die de heer Ilabeta [blz. XVII) aan deze voor onze kwestie
eoo hoogst belangrijke boeken wijdt, is een oordeel over de wjjze van
ontstaau der vervalsching my onmogehjk. liet is te verwachten, dat de
ijverige uitgever in zijn tweede deel dit gemis zal aanvullen op de wijze,
zooala men van een consciëntieus diplomaticus van onzen tijd mag ver-
langen ; in de inleiding toch zal daar een overzicht dieneu gegeven te worden
van den sedert de verovering van Oeertrnidenbi^rg in 1593 ontstanen twist
en zijne ontwikkeling in de IT'^" eeuw. In de momenten van dien twist
zal men naar mijue meening de oplossing van het laatste vraagstuk
moeten zoeken. Het zou mij niet verwonderen, wanneer ook de genoemde
plaats van Oilles van Orval ïn deze zaak een belangrijke rol bleek gespeeld
te hebben; maar bij de groote onzekerheid, die ook na de uitgave in
de Mon, Qerm. nog thans over den tekst van dezen auteur beerscht {vgl.
Eurth in Buil. Acad. Roy. IV'''^ Serie II) waag ik hier geeue conjectuur.
Groningen, April 1S92. P. J. BLOK.
Eenige regelen voor ordening en inventarisatie der archieven
van kleinere steden en waterschappen.
Het U vooral met het oog op de a.s. algemeone vergadering, dat ik dit
punt io ODs Tijdschrift wensch ter sprake te brengen. Mondelinge ge-
dachtenwisseling daarover schijnt mij ten zeerste gewenscht. Voor die
gedachteuwisseling eenigermate een leiddraad te geven, zie daar bet doel
van dit schrijven.
Hieruit volgt, dat men hier niet zal vinden een reeks voorschrilten , die
slechts behoeven te worden opgeslagen om bij het werk der ordening en
beachrijving voor alle voorkomende moeilijkheden een oplossing te geven,
en evenmin verwachte men liier geheel onbekende waarheden voor het
eerst in het Hebt gesteld. Het een zoude al even onjuist zijn als het andere.
Toch kan het zijn nut hebben hier het een en ander, wat reeds vroeger
— en misschien heter — ia gezegd, maar nog niet als een geheel onder
de aandacht van belanghebbenden en belangstellenden is gebracht, bijeen
te voegen, en tot gemak van de eersten in een zoo bruikbaar mogelijken
Torm op te stellen. Dat nut springt in het oog, als men iuventariasen in-
ziet, zelfs nog van den laataten tijd dagteekonende , die den goeden wil
37
der vervaardigers meer eer aandoen dan hun inzicht in de eiscben, die
billijkerwijze aan zulk eon arbeid mogeu worden gesteld.
Voor een goede uiteenzetting van het ia bet opaobrift beloofde acbijnt
het wenechelijk eerst do ordening te behandelen, om daarna eenige
oogenblikken bij de beschrijving stil te staan.
Dat tot recht verstand dor eischen aan de goede ordening van een
archief te stellen, een juiste voorstelling van wat men eigenlijk in het
laatate heeft te zien, noodig is, springt in het oog. En nu korat het mij
voor, dat een goede ordening van een archief onmogelijk is, als men
niet steeds voor oogen houdt, dat „een archief is een organisch geheel,
dat uit en met de corporatie, waaraan het behoort, gegroeid is", dat men
in hot archief eener corporatie den neerslag vindt der handelingen van hare
vertegenwoordigers of van de haar samenatellende personen '), natuurlijk
voor zoover ieta daarvan in schrift werd gebracht.
Ed nu staat het vast, dat, terwijl men oorspronkelijk alles, althans veel
op het geheugen dor betrokken personen liet aankomen , dit al spoedig
onmogelijk werd , al bepaalde men zich er aanvankelijk toe van de ver-
richte handelingen schriftelijke bowijstukken af te geven, Bij uitbreiding
van den werkkring en toename der functies aan de rechtspersoon verbon-
den, werd de noodzakelijkheid gevoelt, om zich, zonder voor iedere zaak
rechts en liuka inlichtingen te moeten inwinnen, van het gebeurde ten
aanzien van het een of ander bepaald onderwerp op de hoogte te kunnen
stellen. Men maakte dus zelf aanteekeningen van de verrichte handelin-
gen en de genomen besluiten, waarvoor om ze in goede volgorde en
gemakkelijker bij de hand te hebben, protocollen worden aangelegd.
Uit al het voorgaande volgt, dat wij in de protocollen, in welke de
handelingen der vertegenwoordigers zyu opgeteekend , het geraamte
vinden, waaromheen de andero stukken moeten worden gegroepeerd.
Die groepeering ia bij de eenvoudigst mogelijk georganiseerde corporatie
niet moeilijk, daar alle stukken, aan haar verzonden of van haar uitgaan-
de met hare handelingen onmiddellijk in verband kunnen worden ge-
bracht, en, zijn de protocollen niet te ongeregeld gehouden, met aan-
teekeningen daarin opgenomen. Twee moeilijkheden doen zich hierbij
voor. De eerste werd reeds aangeduid, n.1. de onvolledigheid der proto-
collen ; toch zal deze geen bezwaar kunnen worden geacht, daar uit de
stukkeu zelf meestal gemakkelijk ia op te maken, of zy met de corporatie
iets hebben te maken of niet. En dit zal eveneens moeten gelden, waar,
zooala voor den aanvang bij ieder archief eener eenigszins oudere corporatie
het geval ia, geen protocollen bestaan. Ook daar zal men uit de stukken
hel ong vcrlirifi
bainlen.
iiiuudiitheiiiihilve al Icon t
He geiuneulijke lajsn esi
do eeriile, boeurcl wij tiiat uil
r rcobUpsraoon lure bnntlclingen
38
zelf het besluit moeten trekken, of zij op handelingen, voor of door de
rechtspersoon verricht betrekking hebben. Dat verder hierbij de chronolo-
gische volgorde voor de verschillende stukken de aangewezene is , springt
in het oog. Echter, hierbij dient onmiddellijk een voorbehoud gemaakt.
Het kan wenschelijk zijn van die volgorde af te wijken om bij elkaar te
houden stukken, die uit hunnen aard bij elkander behooren Hiervoor
echter is het onmogelijk nadere regels te geven. Immers men bedenke
het wel, de ordening dient toch alleen en uitsluitend, om zoo gemakke-
lijk moge den weg te vinden, in wat ons van de handelingen van het
voorgeslacht in schrift is overgebleven, door ze te plaatsen, in door den
aard der zaak voorgeschreven volgorde. Dit zal eenigermate aan het
subjectief oordeel van den bewerker moeten worden overgelaten, maar
toch in hoofdzaak worden bepaald door de organisatie der corporatie zelve.
Een organisatie , die in het archief haar weerspiegeling moet vinden.
Een eerste vereischte bij de ordening is dus inzicht in de organisatie der
vereeniging , wier archief men gaat rangschikken. Hiermede hangt samen ,
dat de vroegere ordening moet worden bestudeerd, en, is zij verloren,
zooveel mogelijk uit inventarissen of andere beseheiden moet worden
opgespoord. Die vroegere ordening echter behoeft niet noodwendig te wor-
den hersteld, immers de wijze, waarop de voorzaat zijn' weg vond in de
schrifturen van vroegeren tijd behoeft niet de juist voor ons aangewezene
te zijn. Toch zal het dikwijls de meest practische, en de meest spoedige
wijze van ordening zijn.
Breidt de omvang der corporatie zich uit, hetzij zij meer en meer
verschillende onderwerpen binnen haren werkkring trekt, hetzij zij ele-
menten in zich opneemt die vroeger niet daartoe behoorden , dan zal zich
langzamerhand in hare functiën een splitsing vertoonen.
Een splitsing , die , hetzij zich ten gevolge der arbeidsdeeling een nieuw
orgaan vormt of niet, bij de ordening der archiefstukken moet worden
gevolgd.
Als vrij wel algemeen kunnen wij als de eerste van dien aard noemen
die, welke het financieel beheer betreffen. Deze zullen ook zelfs in kleinere
archieven een vrij aanzienlijke afdeeling uitmaken.
Een niet minder belangrijke dient daar te worden aangenomen, waar
het bestuur der corporatie, hier en daar reeds misschien van haar eerste
ontstaan af, aandeel heeft in de rechtspraak (vrijwillige en contentieuse)
over hare leden. Dit zal in de meeste steden het geval zijn. Eindeljjk
had in vroeger tijd het plaatselijk bestuur dikwijls gezag in kerkelijke
zaken. De daarmede in verband staande stukken zijn als van zelve aan-
gewezen tot het vormen eener op zich zelf staande afdeeling.
En zoo zou men voort kunnen gaan , met verschillende rubrieken , die
weder onderverdeeld zouden kunnen worden , aan te geven. In de kleinere
archieven zal men volstaan kunnen met een afdeeling te nemen, voor
39
bepaalde onderwerpen van bestuur, waarin de op een zelfde betrekking
hebbende bijeen worden gehouden. In de grootere, waar zich hetzij bij-
zondere afdeelingen afscheiden , hetzij afzonderlijke organen in de corporatie
ontstaan, is de indeeling dienovereenkomstig aangewezen.
Yoor tot de wijze van beschrijving over te gaan, schijnen nog twee
opmerkingen niet ongepast.
1^ De stukken, die voortvloeien nit bepaalde geschillen, waarin de
rechtspersoon als zoodanig is gewikkeld, vallen onder de eerste der door
ons aangewezen afdeelingen, maar dienen toch liefst onder een afzonder-
lijke rubriek in chronologische volgorde te worden geplaatst, in dien zin
natuurlijk, dat die, welke op een zelfde procedure betrekking hebben,
worden bijeengehouden.
En 2^ In het algemeen moet de bestaande ordening blijven gehand-
haafd, althans nooit dan na de meest nauwgezette overweging worden
overgegaan van het een tot het ander, wanneer in vroegeren tijd
duidelijk een keuze is gedaan tusschen wat ik zou willen noemen: het
dossier-systeem en de chronologische ordening. Onder het eerste versta
ik, dat stukken op een zelfde zaak betrekking hebbende zorgvuldig bij
elka&r zijn gehouden, terwijl met de tweede wordt bedoeld de ordening,
naar mate de onderwerpen ter sprake zijn gekomen en derhalve de stuk-
ken worden bijeengevoegd op die wijze en in die volgorde, waarin door
of namens de rechtspersoon het een en ander is verricht of een besluit
genomen. Sluit het laatste systeem zich meer direct aan de protocollen
aan , het heeft tegen , dat het veel meer tijd en moeite kost een overzicht
der retroacta te verkrijgen , wijl daarvoor alles bijeen moet worden gezocht.
Beide hebben dus hun voor en tegen , overgang van het een tot het ander
in strijd met het eens aangenomene schijnt dus in het algemeen niet ge-
wettigd, te meer niet, wijl de verwijzingen en aanhalingen door hen, die
de stukken voor den toen loopenden dienst gebruikten , of ze later noodig
hadden, er waardeloos door zouden worden, hetgeen zeker niet het doel
der ordening in de hand zou werken.
Het komt mij voor , dat deze wijze van ordening ook voor het nieuwere
gedeelte kan worden toegepast. Tevens maakt zij, dat de continuïteit in
de archieven niet willekeurig behoeft te worden verbroken. Immers de
stukken het bestuur in het algemeen bctreiTcnde loepen door; wordt er
een geheel nieuwe organisatie getroffen, in het archief zelf zal dit te
bemerken zijn door van af de nieuwe organisatie een nieuwe groep van
stukken te doen beginnen. Evenzoo in de verschillende onderafdeelingen ,
voor zoover daar óf een nieuwe werkkring wordt geopend, óf een onder-
werp, hetwelk reeds onder de zorgen van het bestuur viel, op andere
wijze wordt geregeld Zoo zullen bijv. om ons te bepalen tot de ge-
meenten, de stukken, welke gediend hebben bij de uitvoering van be-
paalde wetten , afzonderlijke rubrieken moeten vormen.
En nu de beachriJTing.
Ook hier ga voorop do vraag: wat verlaogt men van eau inventaris?
Naar mijn inzien zal deze in het algemeen niet meer behoeven te geven
dan een overzicht van den inhoud van en tevens moeten zijn een be-
trouwbare wegwijzer in het betrekkehjk archief, dat voor den oningewijde,
hoe goed geordend het ook zij, aanvankelijk een doolhof blijft.
Uit dit voorop gestelde volgt, dat een inventaris ons evenmin den inhoud
van elk etuk behoeft te doen kennen — een onmogelijke eisoh trouwens —
als dat daaruit moet zijn op te maken, of omtrent een bepaalden persoon
of een bepaald onderwerp ïn bet archief tets is te vinden. Zulke ge-
gevens moeten uit de stukken zelf worden opgemaakt, m. a, w. daartoe is
een onderzoek in het archief zelf noodig.
Toch, en dit valt evenmin te ontkennen, is het wenscheiijk dit met
eenigen spoed te kunnen doen. Om dit te bereiken zijn echter andere
hulpmiddelen aangewezen dan een omschrijving en opneming in een
inventaris.
Voor de oudere stukken, die natuurlijk in waarde toenemen, naarmate
zij oudrr worden, en dus de kennis, die daaruit kan worden geput, van
elders te moeielijker is to verkrijgen, is het wensohelijk zoo niet het ge-
heele document dan tocli den inhoud er van bekend te maken Daarvoor
dienden oorkondenboeken en rogestenlijsten , zooveel mogelijk voorzien
van de noodige registers. Waar nu de juiste grens zal liggen om met
zulk een meer nauwkeurige opgave op te houden, is in hot algemeen
moeilijk te bepalen; mij is het in de practijk het beste voorgekomen dit
te doen op h<.-t tijdstip waar de protocollen eeu aanvang nemen. Dan
toch kan men globaal aannemen, dat niet ann ieder stuk op zich zelf
zulk een hooge waarde toekomt, immers juist in de protocollen zal men
ook bijzonderheden vinden, terwijl tevens zich een ander mindere om-
slachtige wijze voordoet om van het in het archief aanwezige zich vol-
doende op de hoogte te kunnen stellen.
Daar nu, waar het archief van betrekkelijk gerlugen omvang is, Is er
zeker geen bezwaar tegen om ten aanzien der oudste stukkon den inventariB
tevens tot regestenlijst te maken. Echter en dit dient natuurlijk daarbij
in hot oog te worden gehouden, de stukken worden nader beschreven op de
plaats, waar zij naar de ordening volgens hunnen aard behooren, Zouden
echter die stukken te talrijk worden, dan is het maken van een afzon-
derlijke regestenlijst, die dan zuiver chronologisch kan worden ingericht,
aangeraden. Ook bij een oorkondonboek zal dit meer de aangewezen
volgorde zijn dan die, welke bij de inrichting van een archief moet
worden aangenomen.
Wat nu betreft de latere stukken, hierbij zal men in verband met de
protocollen en de daarb^ behoorende registers met een minder uitvoerige
beschrijving kunnen volstaan, terwijl verwijzing van de losse stukken
41
naar ie protocollen en van deze naar gene ontniabaar Ïb. Deze aaiiteeke-
nÏDgen zullen verBchillend , zoowel in inhoud als in aantal, moeten zijn,
naar mate mea bet dosBier-systeem of het zich dichter aan de protocollen
aanBluitende btj de ordening heeft aitngeaoiRen. Ook bier zal voor de
meest practiacbe inrichting evonalii voor die van de op de prütocollen te
maken registers aan bet individneele inzicht veel, zoo niet allea moeten
worden overgelaten. Eo evenzeer is het waar, dat in dezen dikwijls van
wat de vervaardigers der stukken, toen zij nog voorden loopenden dienst
noodig waren, of latere gebruikers ten eigen behoeve tot stand bracbten,
kan worden geprofiteerd. In het algemeen evenwel komt bet mij voor,
dat daar waar niets van dien aard te vinden ia , een alpbabetiseb regis-
ter op eigennamen en op zaken, naar „Scblagwörter", in den trant zooals
door V. Löher in zijn Arehivlehre, s. 396 bedoeld, het meest verkiesl^k
is. Dut in die registers verwijzingen, zoo nauwkeurig mogelijk, niet
mogen worden gemist is duidelyk. Mon zou er bijna aan kunnen toe-
voegen, hoe talrijker hoe beter, in ieder geval hoc gemakkelijker voor
hen, die ia het archief onderzoekingen willen doen. Zijn de hier boven
bedoelde regiatera naar behooren ingericht, dan zal men zonder al te veel
zoeken op goeden grond de verzekering kunnen geven dat ten aanzien
van een of ander bepaald vraagpunt, in bet betrekkelijk archief niets is
te vinden. Een antwoord, dat oneindig moeilijker ia te geven, wel te
verstaan niet voldoende zekerheid, dan het bevestigende.
Het komt mij voor, dat ook in grootere archieven de bier boven ge-
stelde regels toepassing zouden kunnen vinden. Echter, en dit zij hier
ten allen overvloede nog eens herinnerd, er is hier alleen sprake van
archieven van kleinere steden en waterschappen, mon wnchte zich wel
ze in hun geheel algemeener bedoeld te achten, en ze te beutrijden door
bijv. aan te toonen, dat de toepaaaiug o. a. bij de ordening van bet huis-
archief eener aanzienlijke familie epaak zoude loopen.
Bij voorbaat zij dit reeds erkend, zelfs zij er bijgevoegd, dat er cor-
poraties kunnen zijn, bij wier archieven zij ovenzeer minder practisch
kunnen worden geacht te zijn, dit ontneemt bun echter niet hunne waarde
voor de gevallen, voor welke zij meer bijzonder bedoeld zijn. Waar-
schijnlijk zal ieder dit goreedelijk toegeven, toch scheen het nog noodig
er nog bepaaldelijk de aandacht op te reatigen, gedachtig aan de spreuk:
Qui bene diBtinguit, bene docet.
Abskm, Mei 1892. SEERP GRATAMA.
I
iets over de organisatie van het rijks-archiefwezen in Beieren.
In aansluiting aan het
het vorige nommer medegedeelde houden
bepaaldelijk met het personeel bezig.
I
sorteert, evennle bij ona, het rijka-aroliiefwe^en oodt
het Ministerie van BiDannl. Zaken. Aao het hoofd van het algei
njkB-archief te München staat een directeur, die met de oumiddelhjke
leiding daarvan ia belast. Daar zija onder hem werkzaam drie „liathe",
drie assessoren en een secretaris voor deu inwendigen dienst, de meer
weten acli appel ij ke functies, benevens drie ambtenaren en een klerk. De
laataten voor deu uitweiidigen dienst, zooals men het daar noemt ,dDn
Kaïizloidienst", waartoe behoort o.a. het registreeren der ingekomen stukken ,
het expodieeren der brieven, de administratie der ontvangen en der uit
te geven gelden, het verzenden en weder in ontvangst nemen van archi-
valia enz. Dat ook dit gedeelte van don dienst geen kleinigheid ia, blijkt
wel daaruit, dat volgens een mij geworden opgave jaarlijks meer dau
7000 stukken alleen over gebruikmaking van en inlichtingen uit de archieven
worden gewisseld. Dit betrekkelijk hoog cijfer etaat zonder twijfel in
verband met de verhouding van het algemeeu rijks-arcfaief tot de ,Kreia-
archive."
Immers deze worden niet zoo zeer beschouwd als zelfstandige inrich-
tingen beheerd door afzonderlijke ambtenareu , onder het oppertoezicbt van
don chef van bot rijksarchief — zooals bij ons te lande de bestaande
regeling beoogt — maar als afdeelingen van het archief te München
wegene bijzondere omstandigheden in een andere plaats bewaard.
Hieruit volgt, dat ook de „Kreisarchivare" onmiddellijk onder den
bovenbedoelden directeur staan, eu van bom aanwijzing omtrent himue
werkzaamheden, de inrichting van inventarissen en registers enz. ontvangen.
Natuurlijk zal dit in de practijk niet zoo streng worden opgevat, als hot naar
de woorden der verordening schijnt, maar toch vormt het geheel een veel
meer gecentraliseerde organisatie dan bier te lande. Van alle inven-
ttirissen en registers toch moeten afschriften naar het rijks-archief worden
opgezonden, zoodat daar zooveel mogelijk een overzicht van den inhoud
der verschillende „Kreisarcbive" is te vinden. Dit tevens met het oog
daarop, dat de — wij zonden zeggen — atgemeene njka-archivarls, tevens
optreedt als het hoofd van het geheele archiefwezen van don Beierschen
staat, zoodat bijv. alle aanvragen om inlichtingen en dergelijke over het
geboete land aan dien ambtenaar worden gericht.
Evenals hij nu aan de beambten, ter hoofdplaata onder hem werk-
zaam het voor het goven daarvan noodig onderzoek opdraagt, -- aan
ieder van hen is daartoe meer speciaal een deel van het koninkrijk aan-
gewezen — zoo doet bij dat ook aan de verschillende hoofden der pro-
vinciale archieven. De antwoorden wordeu bij hem ingezonden, en hetzy
direct, hetzij na omwerking of verwerking met andere ingekomen berich-
ten aan de belanghebbenden van wege hot rijks-archief verstrekt. Slechts
dan als enkel en alleen afgifte of overlegging van eenige stukken wordt
verlangd , is voor de provinciale besturen (Kreis-regierungen) en de mïnis-
43
teries de tusscheDkomst van het rijks-arehief onnoodig. Richt een par-
ticulier persoon zich onmiddellijk tot een der archivarissen in de gewesten,
dan moet deze het hoofd van het rijks-archiefwezen daarmede in keunis
stellen en diens beslissing afwachten.
Ook op ander gebied is deze organisatie streng volgehouden. De
financiêele aangelegenheden der ^Kreisarchive'' worden door tusschen-
komst van den directeur met het betrokken ministerie geregeld. Het
personeel staat onmiddellijk onder zijn veel omvattend toezicht. Niet
alleen toch dat hij de werkzaamheden regelt, hij moet ze ook in de ge-
westelijke archieven jaarlijks nagaan. Hiervoor kan hij echter een der
hoogere beambten aan het algemeen rijks-archief als plaatsvervanger
zenden. Tevens doet hij omtrent de bevordering van en de opname in het
personeel de voordracht aan den betrokken minister, hij verleent verlof
hoogstens voor den tijd van zes weken, en moet — dit klinkt in Neder-
landsche ooren zeer vreemd — bijv. vergunning geven tot het aangaan
yan een huwelijk, of het aannemen van een voogdij.
Onder den directeur van het algemeen rijks-archief te München res-
sorteeren op bovenaangeduide wijze acht Ereisarchivare , voor de acht
onderdeden, waarin Beieren is verdeeld. Merkwaardig is echter dat de
archieven niet overal in de hoofdplaats van den ^Kreis" zich bevinden,
waar het gewestelijk bestuur is gevestigd. Dit is wel het geval voor Opper-
en Nedor-Beieren, de Pfaltz, Neder-Franken, namelijk te München, Landshut,
Spiers en Wtirzburg, niet voorde „Kreise" Boven-pfaltz en Regensburg,
Opper- en Middel-Franken en Zwaben , in welke de archieven respectievelijk
zijn bijeengebracht te Amberg, Bamberg, Neurenberg en Neuberg a/D.
Daarbij zgn buiten den hoofd-ambtenaar werkzaam een of twee se-
cretarissen voor den wet^nschappelijken (Referats-) en meestal een amb-
tenaar voor den uitwendigen (Eanzlei-) dienst.
Tot besluit een kort overzicht van de bezoldiging der verschillende
ambtenaren.
Het tractement van den directeur van het algemeen rijks-archief be-
draagt minstens 6660 M. en klimt geleidelijk tot 7770 M. bij 20-jarigen
diensttijd; van een ,Reichsarchivrath'' van 4560 M. tot 5450 M, evenzoo;
van een assessor van 3540 M, tot 4080 M, , en van een „Ereisarchivar"
van 8360 M. tot 4360 M. ; de secretaris aan het rijks-archief ontvangt van
3000 M. tot 3720 M. en die bij de andere archieven van 2280 tot 3180 M.
Dit cijfer wordt na dat tijdsverloop iedere vijf jaren verhoogd met
180 M, Hierbij komen nog verhoogingen wegens vergoeding van vrije
woning, die verschillend zijn en loepen van 180 M. tot 400 M.
Eindelijk zg nog opgemerkt, dat ook aan de „Praktikanten", naar
mate van diensttijd en bekwaamheid, kunnen worden toegelegd bedragen
yerschillende van 900 M. tot 1400 M, , ter beoordeeling van den directeur
van het algemeen ryks-archief. Q.
Wil mij niet TcrdenkeQ van ouvreedzame bedoelingen, indien ik het
waag met nadruk to proteBEeeren tegen de wenacheD, u kenbaar gemaakt
door den heer Sebvaas van Rooyen. Ik kan u zeggen, dat ik er van
geschrikt ben. Hoe, an-hiei-ambtenaron ïouderi geen archief-inventarissen
mogen beoordeelenP Mnar wie anders zou dit noodige werk dan ver-
richten P Wellicht de buitenstaanden , die tot oordeelen zooveel minder
bevoegd zijn? Ik ben niet zoo afkeerig van kritiek als de heer S. v. U. ,
maar op die manier zou ik er heusch bang voor worden: het zou voor
een ordentelijk archivaris niet veilig worden om in het publiek op te
treden, als hij de kans moest loopen, dat alleen Jan en alleman zijn
werk gingen bespreken !
Maar gij zult wellicht zeggen, dat de persoonlijke weaschen van den
heer S. v, R. en van den ondergeteekende over kritiek of niet-kritiek
weinig ter zake doen? Inderdaad, gij hebt gelijk. En daarom ga ik u
even betoogen, dat kritiek noodzaketijk, on vermij del ijk noodzakelijk,
noodzakelijker dan iets anders is voor onze jonge vereimiging.
Voor een paar maanden beeft de Min. v. B. Z. mij uwen inventaris
van het archief van Coevorden toegezonden. Eenige maanden vroeger
had ik het 2e stuk van deu inventaris van het archief der stad Utrecht
gepubliceerd. Üe weet, dat de methode van bewerking bij beide stukken
geheel verschillend is. Nu heb ik mijne methode na lange overwegingen
vastgesteld; ook zonder dat iemand mij dit zeide, weet ik, dat gi) niet
minder zorgvuldig geweest zijt. De laatste weken brachten ona eindelijk
de bewerking der archieven van Thorn door onzen ambtgenoot Habets,
die inderdaad evenmin gewoon is achteloos te werk te gaan: nlweder
geheel iets andera. Het Overijsselsche systeem van inventariBeeren einde-
lijk ia u bekend. Ik ben overtuigd, dat als wij nog meer voorbeelden
uit de laatste jaren kouden noemen, wij ook nog meer systemen zouden
te vermelden hebben. En ik weet dan ook niet, of ik het wel ernstig
zal betreuren, dat wij betrekkelijk alleen staan met onze publieatiën,
uu elke nieuwe mij reden geeft tot bekommering.
Want inderdaad, de zaak wekt mijne ernatigo bekommering. Natuur-
lijk verwacht ik niet, dat allen over eene zoo belangrijke zaak zullen
denken juist als ik; het ware al te aanmatigend om zelfs te hopen, dat
uniformiteit te verkrijgen ware volgens het door mij gegevene recept.
Maar dat wij tot uniformiteit moeten komen, uniformiteit althans in
hoofdzaken en in zekere praktische quacBtiën van vorm, staat bij mij vasL
En toch gaat bet lieve leven b^ ons onbelemmerd zijnen gang.
Slechts zelden let iemand er op, hoe zijn buurman te werk gant. Elk
ik
vogeltje zingt van oit üijn archiefkooi^e zooals het gebekt ïb Van boven
af scbjjnt geen orde te zullen worden geschapen. Toen de arcbivaris in
Overijssel voor eenige jaren den Min. v. B, Z. vroeg, of mijn inventaris
van St. Pieter, de eerate die door het rijk uitgegeven werd, nu ook als
type mocht gelden van de door de regeering gevreuachte methode, heeft %.
Exc. verklaard, dat dit mutatis mutandis inderdaad het geval vras. Maar
later zijn de inventarissen van Coevorden en Thorn to<;h ook door de
regeering uitgegeven, zoodat zij als oflBcieele modelion niet minder gezag
hebbeo. Bij de verschijning van denzelfden inventaris van Bt. Pieter heeft
de Aigemeene Kijks-archivans desgevraagd officieel verklaard, dat hij
zich behoudens eenige opmerkingen met het systeem van bewerking ver-
eenigen kon. En thanrt vernomen wij, dat gij in overleg met dienzelfden
booggeplaatsten ambtenaar uw systeem van bewerking hebt vastgesteld!
Een leiddraad zal oua dus niet geschonken worden, wy zijn en blijven
vrij. Misschien is het trouwens beter zoo. Maar toch zeker alleen dan,
wanneer wij ons zelven helpen en trachten door onderlinge bespreking het
over de hoofdpunten althans eens te worden. Indien onze vereeniging
recht vao l>estaan heeft, dan is het m. i. in de allereerste plaats, ik zou
bijna zeggen uituluitend daarom. Elk archief stelt zijne eigene eischen;
de eigenaardige inrichting van elk regeeringscollege maakt het onver-
mijdelijk, dat ook het door elk college uagelatene archief eigenaardig
ingericht worde. Bovendien, ouderdom en omvang van een archief
moeten invloed hebben op de uitvoerigheid der beschrijvingen. Zoo zijn
er meer redenen voor verschil van bewerking. Maar juist daarom is het
des te moer gewenacht, dat althans in de hoofdbeginselen en ook in alle
quaestiën van vorm eenstemmigheid heersche tuaachen de bewerkers van
inventarissen, omdat anders de gebruiker het systeem vao eiken inven-
taris vooraf zal moeten bestudeeren , wil hij den weg daarin vinden.
gVariis modis bene fit", zal men wellicht zeggen, , de publicatie van
een archief-inventaris is geen nutteloos werk, al is hij niet volgens vaste
regelen bewerkt, en een inventaris is geen prul, omdat hij niet aan ai
uwe eischen voldoet!" Inderdaad, ook meende ik dit niet te beweren; maar
ik zie niet in, waarom wij ons bij don bestaanden chaotischen toestand hebben
neder te leggen, zoolang wij zelf geene poging gewaagd hebben om het
meerdere en betere te verkrijgen. En geen beter middel daartoe dan het
bespreken en beoordeelen van eiken nieuw verschenen inventaris door hen,
die door hunne ambtelijke werkzaamheid weten, waar de voetangels en
klemmen liggen. Er is geen nood, dat de taak hun over het hoofd zal
groeien, zoover ik zien kan!
En de bezwaren, waarvoor de heer S. v. K, zoo erg bevreesd blijktP
Moet do goede verstandhouding daaronder lijden F Wel, ik kan het zoo
zwaar niet inzien. AIb de heer S. v. R. onze bovengenoemde inventarissen
Tan de archieven van Utrecht en Coevorden eens ter hand nam en ons
46
na nauwKeurige studie kwam vertellen, hoe zoo ieta du eigenlijk aangflTi
moet worden , zoudt ^ij u dit nu inderdaad zoo erg aantrekken ? Waarlijk,
ik geloof niet, dat het mij de nachtrust storen zou! De heer S. v. R, zïn-
Bpeclt met bedenkelijk hoofdschudden op het jaarlijksche diner. Ik begrijp
dit niet. Ik vind dit diner in dit geval juist zoo uitnemend. Ziet ge,
het is voor mij natuurlijk geen vermaak, goregeld alle jaren iemand te
ontmoeten, met wien men onaangenaamheden gehad heeft, allerminst op
een diner: dat beneomt den eetlust! Gij vindt dit uatuurlijk ook zoo;
de heer S. v, R. blijkt er niet anders over te denken, en eigenlijk geloof
ik, dat wij het allen daarover eens zijn. Welnu! dat ia dus immers
juist de allerbeste waarborg, dat ieder beoordeelaar zich kalm houden
zalP En mocht een enkele criticus ondeugend zijn, dan zijt gij er immera
nog, waarde redacteur! die echt constitutioneel boven de partijen troont
en hem op de vingers kunt tikkeu door ta dreigen met de straf van
weigering van plaatsing, die ter uwer beschikking staat?
Mij dunkt, hot zal dus zulk eene vaart niet loopen. Maar als er
onverhoopt wat al te veel leven mocht komen in de brouwerij, in 'a hemels
naam! ik zou het nog liever hebben dan te moeten leven in de druk-
kende atmosfeer, die het gevolg zou zijn van het verplichte mooi vinden
van eikaars werk en het verzwijgen van opmerkingen. Als iemand
b.v. een stuk, dat ik een vidiwns noem, in zijn inventaris omschryft als
een IratiKsumpt, dan wensch ik het recht en de gelegenheid te hebben
om hem te zeggen: „Uitnemend, mijn goede heer! uwe benaming is
onberispelijk, maar Inat ons ter wille van het publiek, dat onze inven-
tariseen gebruikt, afspreken, voortaan hetzelfde woord te bezigen; dan
brengen wtj de menschon niet in de war." En als een ander ditzelfde
stuk eene kopie noemt, dan wensch ik ook het recht te hebben om te
zeggen: B^it 's verkeerd!" al beloof ik u, dat ik met het oog op het jaar-
lijksche diner mij zal vergenoegen met het epitheon on na mr keurig. En
als mijp collega dan «017 boos is over dit epitheton , dan zou ik er
(moest het zijn !) desnoods liever het diner aan geven dan va» mijn
recht van sproken afstand te doen. Met zwijgen komt men niet verder
het leidt tot niets, en niet daarvoor behoefden wij eene vereeuiging
te richten!
8. MULLER Pz.
Interrogatorium.
Bij de overbrenging van het Amsterd. Weeskamer-archief uit het alge-
meen depot der Commissie van Liquidatie te 's Gravenhage bevond zich
daaronder een naamklapper met het opschrift: , Register der Namen 1767,"
half folio, in perkament gebonden, dat iu bedoeld archief niet bleek thuis
te behooren. Waar het ontbreekt, kan ik niet bepalen. Ik ben bereid.
I
^
47
te bewerken dat het op zijne plaate komt. Ter aanwyzing geef ik hier
eeoige sprekeode namea op, die dunkt mij, iemand met de plaateelijke
geschiedeniB van de stad, uit wiur archief het register ia verdwenen, bekend,
ia staat zal Btellen de herkomst aan te wyzen: Boliiijt, Bosveld, Bifs-
heuvel, Camkoul, Ditros, Engelvaart, Oouiisu-aart , Hengst>teugel, Jenisla,
Kotvis, KeggSy Moeliker, Oudendijk, Pereslain, Pïpphig, Roggeband^ Sempel,
Voshol , Verberendsen , Waglho , Zorgen.
Aanmelding bjj Mr, N. DE ROEVER, arcbivaris van Amsterdam.
» Varia.
EEN ARCHIVARIS OP ZIJN POST.
Ëenigen tijd geleden is te Parijs overleden de oud-directeur der Rijks-
archieven , de lieer Maury. Het ia niet onbelangrijk om te weten hoe dappor
hij zich in 1871 gekweten heeft om ziJD archief voor eou mogelyken onder-
gang te behoeden. UlnUrmMiuire geeft er het relaas van. Oogenachijnlijk
had het Rijks-archief niets dat de aandacht kou trekken van de toenmalige
Commune, maar de nabuurschap van de Staatsdrukkerij, van de bank
van leening en van het etadfauis deden den beheerder het ergste vreezen.
Hij rekende het dan ook tot z\\a plicht om op zijn post te blijven. Om niet
den minsten aanstoot te geven , of de aandacht te trekken van de Commune ,
die zich had meester gemaakt van het gezag, sloot hij het archief niet.
Begrijpelijk is het, dat gedurende deu Communetijd, welke een paar maanden
duurde , het getal bezoekers , uitgenomen een paar oude trouwe klanten , zeer
gering was. Niettemin ontving de Directeur drie maal bezoek van per-
sonen, die namens de Commune inlichtingen vraagden. De ondeii^oekingen
hadden echter weinig of geen belang, en konden de publieke zaak geen
schade doen. De noodige gegevens werden dus verstrekt. Hoe voor-
zichtig meneer Maury overigens ook was, meende hij het aan zich
zelven verplicht te zijn, zoolang mogelijk de driekleur van het gebouw
te doen waaien. Den 20" Mei echter, ongeveer tegen den avond, was
hjj genoodzaakt haar in te nemen. Sommatie en bedreigingen van de
zijde van de Gedelegeerden van het Centraal Comité dwongen hera
daartoe. Niettemin bleef hij hardnekkig besloten de oproersvaan er niet
voor in de plaats stellen.
Toen den 22'° Mei de troepen van Versailles reeds wederom voor een
deel bezit hadden genomen van Parijs, werd door het Comité van Algemeen
Welzijn een gedeelte van het gebouw gerequireerd om er de militaire
intcndance te vestigen. Meneer Maury wendde het gevaar af, door de
zalou van de n aas tb ij ge legen école des Chaters daartoe aan te wijzen.
Reeds den volgenden morgen werden zij in het bezit genomen door een
twintigtal personen, die na eeuige uren toevens, zich naar den grenier
*fihondance verplaatsten. Dit gebouw brandde af.
^Menzelfden dag, omstreeks 7 uur iu den avond, toen het ^Archief'
afgeacheïdec wm van (ie aodcre wijken , door de barricaden , waarrsii
er één wae opgeworpen op den boek van de rue du Chaume en de rue
de liamhuli-ait , ontving Maury bericht, dat het palais Suubise, waar de
archieven bewaard worden, gevaar liep in brand gestoken te worden,
zooala zoovele gebouwen reeds ia vuur waren opgegaan,
OnmiddeUijk begaf' hij zich naar den wachtpoat der ffarde iCationale,
gevestigd op het voorplein, en gelastte den kommandaat eiken aanval der
FcdercB af te alaao. Zelfa wapende hij alle bureauklerken en andere
beambten, die hem over gebleven waren. Die voorzorg bleek niet noodeloos.
Tot tweemalen toe, zoowel des nachts als den anderen morgen, trachtten
benden het gebouw binnen te dringen , hetzij om de gardes over te halen zich
met ben te vereenigen of wel om des te gemakkelijker te kunnen ten^-
trekken; zij werden door de gardes, met behulp van het gewapende per-
soneel, teruggeworpen.
Gelukkig weid Donderdags namiddags 1 uur de barricade genomen door
het 94e linie-regiment, dat terstond post vatte op het voorplein van het
archiefgebouw en voorgoed de archieven, zoowel als den moedigen en
beleidvollen Directeur, vrijwarende voor verder gevaar.
s'-Gbavekhage, Februari 1802. A, J, S. v. R.
Verschenen werken. — Inhoud van Tijdschriften.
Het oudste cartularium van het aticbt Utrecht, door mr. S. Muller Fzn.;
uitgegeven in de werken van het Historisch Genootschap te Utrecht.
Acta der provinciale en particuliere synoden , gehouden in de Noorde-
lijke Nederlanden, gedurende de jaren 1572 — 1620, verzameld en uitge-
geven door dr. J. Eeitsma en dr. S. D. van Yeon.
Eerste deel: Noord-Holland, 1572—1608.
Te Groningen bij J. B. Wolters.
Manuel de pale'ographie latine et franfaiae du VI* au XVII' siècle
auivi d'un dictionuaire des abréviations avec 23 fac-aimilés en phototypie
par Maurice Prou.
Paris, Alphonse Picard, éditeur. Ruo Bonaparte 82. 12 francs.
Receuil de fac-similés d'écritures du XII» au XVII" siècle, (Manuscrit
latins et francais), accompagnés de tranacriptions par Maurice Prou.
même éditeur, 6 francs.
Advertentiën. __^ ^
BV Men vrm/e bij zij» boekhandelaar
NEÊLMEIJERS KABINET INKT.
Eet is een nederlandBch fabrikaat, dat llefhe'taïBn van een goede InktBoort
ongetwijfeld lal voldoen.
KEELHËIJËB & Co. Apeldoorn.
^
Orgaan van de VEREENIGINO VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
Goi^ekturd bij Kon. besl. van 29 Sept. 1891.
Berichten enz.
Benoemd :
IMr. J. A. Feith tot rijksarchivaria in de provincie Groningen ,
ploatB van Mr H. O, Fbitr, die als zoodanig eervol is outslagec.
DB EGRBTC JaaEVERGADEBIHO , OEHODDËN TE UtRBCBT
OP 9 JüLi 1892. ')
op den bepaalden tijd en plaata waren een IT-tal leden der Vereeni-
ging Yerecheoen. Hoewel heC te betreuren valt, dat niet meerdei-en aan de
oproeping hadden voldaan, geeft liet getal der opgekomenen toch geen
etof tot klagen, als men bedenkt, dat ongeveer een derde gedeelte der
ledeQ aaowezig waa.
Ten gevolge der ongeateldheid van den Voorzitter mr. A. J. Enschedé,
opende mr. N. de Roever , iu diena plaats optredeode , de vergadering
toet een verslag omtrent de lotgevüllen der vereeniging in haar eerste
levensjaar. Na een woord van welkom tot de aanwezigen te hebben
gericht, herdacht spr. den afwezigen voorzitter met deze woorden: „Oij
mist aan deze tafel den nestor van het bestuur, den man, die ten vorigen
jare met zooveel bemtnnelijko tact onze eerate vergadering leidde. Oij
miat hem even ongaarne als wtj , en ik mag zeggen, dat bet ook hem
leed is, dat hij hier niet nogmaals een bewijs van zijn' volle sympathie
TOor onze vereeniging door zyne tegenwoordigheid kon geven."
Daarna werd achtereenvolgens gewezen op de erkenning onzer vereeni-
ging als rechtspersoon en de daarmede in verband ataande formuleering
') Hst beituur hoeft gsmeenil , in
der Isdcn, nu hst virhiDdelde een k
hoeve der ïfneiigen, Eeu oveniFht,
i bUd t« moeien g
TsrgideriDg geblek
^
50
onzer statuten , op het tot stand komen der uitgave yan ^het Nederlandsch
Archievenblad", zelfstandig orgaan onzer Vereeniging , en de daarbij aan-
Tankelijk te overwinnen moeilijkheden, maar bovenal op de wenschelgk-
heid van meerdere publiciteit en van een ruimeren kring van lezers. Het
bestuur heeft daartoe pogingen in het werk gesteld, maar tot nog toe
met matig succes.
Tot bereiking van dat doel is de medewerking van allen noodig, zoo-
wel door het inzenden van bijdragen , als door het maken van propaganda
bij autoriteiten en mannen der wetenschap. Immers zoowel voor de
eersten aan wier zorg de materieele belangen van archieven zijn toever-
trouwd, als voor de laatsten, voor welke zij de bronnen voor hunne studieên
bevatten , zal ons Tijdschrift het een of ander wetenswaardigs kunnen en
moeten bevatten.
Voorts deelde spr. mede, dat de kosten der uitgave, zijnde ƒ 150. —
voor 10 vellen druks of naar evenredigheid meer of minder , kunnen wor-
den bestreden uit de contributies van 48 leden, en de som door 29
abonnenten, buiten de vereeniging staande, te betalen.
Na nog even te hebben stilgestaan bij het feit, dat slechtd een zestal
archiefambtenaren zich van aansluiting aan onze vereeniging hebben
onthouden, onder welke tot ons leedwezen nog steeds de algemeene ryks-
archivaris moet worden vermeld, eindigde spr. zijn inleidend woord met
den wensch, dat de bijeenkomst niet zonder nut voor het archiefwezen
zoude big ven.
Nadat de instemming der hoorders door een langdurig applaus was
gebleken , werd met de huishoudelijke werkzaamheden een begin gemaakt.
Hieromtrent zij hier het volgende medegedeeld:
Als buitengewone leden werden aangenomen: dr. I. J. CoSQüiKO DS
BussT, vroeger archivaris der gemeente Deventer, thans hoogleeraar te
Amsterdam, en mr. H. O. Feitu, oud-rijksarchivaris in de prov. Qroningen.
Met het oog daarop, dat mr. A. J. Enschedé had verklaard niet weder
voor den post van voorzitter in aanmerking te willen komen, werd, in
verband met de geschiedenis van zijn ontstaan art. 11 van het Regl. in
dier voege gewijzigd , dat het getal bestuursleden werd bepaald op vijf in
plaats van op zes.
Aan het slot der vergadering werden de aftredende herkozen, en werd
het bestuur na eenige stemmingen dan ook aldus samengesteld:
mr. N. DE ROEVER, voorzitter.
mr. 8EERP QRATAMA, secretaris.
mr. J. A. FEITH, penningmeester.
mr. A. C. BONDAM,
mr. Ch. M. DOZT.
51
Nog zij hierbij melding gemaakt van een iogekomen missive van eenige
bibliotheek-ambtenaren, houdende een voorstel om uit hoofde van |,de
belangen van Archivarissen en Bibliothecarissen, die in sommige opzich-
ten samengaan", en wijl het oprichten eener afzonderlijke vereeniging ten
gevolge van hun klein getal bezwaren zoude opleveren, aan de vereeni-
ging van archivarissen een tweede afdeeling voor bibliothecarissen te
yerbinden. Ware niet reeds in enkele dagbladen, die een kort relaas
onzer eerste jaarvergadering inhielden , hiervan mededeeling ge^laan , naar
het oordeel van het bestuur had deze zaak , als zijnde nog onbeslist voor-
loopig, ook in ons Tijdschrift, niet publiek .moeten worden gemaakt.
Nu dit echter geschied is , wenschen wij in dit overzicht daaraan slechts
toe te voegen, dat na breedvoerige beraadslaging werd aangenomen de
volgende motie:
De vergadering, gehoord de discussie gevoerd naar aanleiding van het
schrijven van eenige bibliothecarissen , draagt het bestuur op om zich met
deze heeren in verbinding te stellen en met tekenneugeving van de
bezwaren door de vergadering geopperd tegen onderlinge vereeniging,
te bespreken , op welke wijze zooveel mogelijk door deze vergadering aan
hun verlangen zoude kunnen worden tegemoet gekomen en naar aanlei-
ding dier besprekingen in de eerstvolgende vergadering de noodige voor-
stellen te doen.
Het eerste punt van behandeling : Schoiding van oud en nieuw archief,
door mr. Ch. M. Dozy in no. 2 van het Archievenblad besproken , wordt
vervolgens door dezen ingeleid:
Overeenkomstig het aldaar ontwikkelde werd door hem op den voorgrond
gesteld , dat vroeger eeuwen geene archieven kenden in den zin door ons
aan dat woord gehecht. Immers deze vormden geen zelfstandig afge-
zonderd geheel, los van de loopende administratie. Buitengewone maat-
regelen ter verzekering van enkele archiefstukken werden niet genomen ,
omdat deze aan een zeker tijdstip voorafgingen, maar omdat zij de be-
wijsstukken waren van gekregen of gekochte rechten. Alle overige
bescheiden bleven in de bureaux berusten, zoover er aldaar plaats was
en verhuisden , zoodra die ontbrak , naar zolders en vlieringen , tenzij het
verscheuren boven het versjouwen werd verkozeq. Een Amsterdamsch
archie&eglement van 1685 lichtte dit toe.
De vrees , dat de ingrijpende verandering der regeeringscoUeges na 1 795
belangrgke historische bescheiden te loor zou doen gaan, leidde in 1802
tot een centraal depot van archiefbescheiden als historische verzameling,
ter wille der vaderlandsche geschiedenis. Deze aanleiding tot de oprich-
ting gaf aan dat depot en aan alle later geformeerde archieven het karakter
van coUectie's, in het belang der wetenschap aangelegd. Het sluitjaar
1814, aanvankelgk niet ten onrechte als zoodanig aangenomen bleef be-
stendigd, omdat men met de oude stukken de handen vol had en men
52
üich meer voor het verleden dan voor de hiatoire contemporains i
Beerde Ook de omstreeka het njidden dezer eeuw gevormde gemeente-
archieven namen gemeld jaar zonder grond, slaafa en zonder nadenken
over. Thans dreigt het gevaar dat, waar voor de stukken van vroeger
eeuwen meer en meer gezorgd wordt, de archieven der 19e eeuw nan
enelle vernietiging worden prijsgegeven. Gelukkig wordt m<^er dnn vroeger
ingezien, dat de archieven takken van administratie zijn, waarbij de be-
langen van deze eu niet die der wetenschap op den voorgrond bebooren
te staan.
De archivaris behoort zorg te dragen voor alle afgedane stukken, iiiet
alleen van hietoiigch belang, maar zoodra zij in het vervolg der loopende
administratie van eenig nut kunnen zijn.
DlenovereenkomBtig bepleitte de inleider het overbrengen naar de
archieven van alle stukken van opgeheven takken van dienst, en ten
opzichte der voortbestaande, vau voor de laatste ingrijpende wijziging
daarin. Bovendien zou er een maximum van tijd kunnen gesteld wor-
den, gedurende welken stukken bij de loopende administratie mogen blijven
berusten.
liet aannemen van eeu vast beginsel in plaats van een willekeurig
j^iartal past volgens den inleider ook volkomen in het stelsel van hand-
having der organische beetauddeelen vau het archief.
Bij de hierop gevolgde discussie bleek het denkbeeld van den inleider
algemeene iDatemniing te vinden , wat betreft de weuschelijkheid van het
niet meer aannemen van een vast jaar als scheiding tusschen oud eu nieuw
of loopend archief en do geleidelijke aanvulling der oude archieven uit de
bureaux der administratie. Zelfs werd er op gewezen, dat in Noord-
Hrabant reeds een begin met de toepassing was gemaakt, immers daar
een gedeelte van het provinciaal archief van na 1813 dagteekenende door
den rijksarchivaris was overgenomen. Toch bleek men, waar het op de
toepassing aankwam niet eenstemmig. Op dit punt deed zich als tegen-
stander vooral mr. Gratama kennen, die aan een regeling, als bijv. in
Italië nangenomen, de voorkeur gaf. In dien zinn.l., dat na een bepaald
tijdsverloop, in genoemden staat na 10 jaren, de stukken uit de bureaus
der administratie naar de archieven worden overgebracht. Immers de
veranderingen in de administratie kunnen öf geen verandering in de
organisatie der archieven hebben teweeg gebracht, 6f de bestaande rege-
ling heeft reeds zoolang bestaan, dat de loopende dienst de oudere stukken
niet of althans niet meer dan het zoogenaamde oud-archief noodig heeft;
in dat geval toch worden zij bij de administratie licht als hinderlijke last-
posten en ruimtewegnemers beschouwd, en zijn zij beter op hun' plaats
en beter bewaard onder het toezicht van den archivaris. Bovendien zal
men, zooals de inleider ook reeds opmerkte, een overgangstijdperk i
aannemen bij verandering der organisatie, en daarmede dus wederoi
perk moeten
wederom op 1
Bb-
een gewichtig punt van het systeem moeten afwijken. Deze overwegingen
konden echter den inleider en zijne medeBtandera niet overtuigen , zij
bleven aan het denkbeeld vasthouden, dat wijziging in de organisatie het
criterium der scheiding tusachen oud en nieuw archief ook bij de toe-
passing moest blijven, eohter met deze concessie, dat bij langdurige con-
tinuïteit der organisatie een termijn zoude kunnen worden vastgesteld, na
verloop waarvan de stukken van de administratie naar de archieven zouden
kunnen worden overgebracht.
Na een levendig debat over de vraag, of en op welke wijze dit denk-
beeld zoude kunnen worden belichaamd in een conclusie — eerst werd
geaprokcn van een motie, welke term werd los gelaten, omdat daarby
onmiddellijk feitelijke uitvoering to zeer op den voorgrond zoude worden
geschoven, en naar mr. T. W. Mulder opmerkte deze, het systeem
selve daargelaten, niet overal en in ieder geval zoude zijn aan te raden —
werd deze toestemmend beantwoord, vooral op grond dat anders de be-
raadslaging zonder duidelijk geformuleerd resultaat weinig of geen vrucht
zoude dragen, bepaaldelijk niet met het oog op art. 2ii , daar de om-
schrijving van des archivaris taak toch op den weg van den toekomstigen
wetgever lag en deze dan een vingerwijzing zoude missen. Ten slotte
werd dan ook de volgende conclusie voorgesteld :
De vergadering der Nederlandsche archivarissen spreekt de wensohe-
lijkheid uit eener geleidelijke aanvulling der oude archieven uit de bureaus
der administratie.
AIb beginsel van scheiding behoort aangenomen te worden , dat stukken
van een bepaaldun tak van administratie worden overgebracht, voor zoover
die voorafgaan aan de laatste belangrijke verandering van beheer, die
al of niet door een wet geprovoceerd , beeft plaats gehad. Ook wanneer
dergelijke verandering sedert 25 jaren niet heeft plaats gehad , worden
de stukken, die ouder zijn, naar het oud-archief overgebracht;
< en in twee gedeelten, het eerste met algemeene, het tweede met 14
Igen 3 stemmen aangenomen.
' Met het oog op het reeda vrij ver gevorderdo uur kwam de vraag ter
sprake of het tweede punt: „Algemeene regels omtrent ordening en in-
ventarisatie van archieven van kleinere steden en waterschappen", alsnog
in behandeling zoude worden genomen. Naar aanleiding hiervan gaf mr,
B. UoLLEK Fz». te kennen, dat z. i. het debat over bedoelde hoogst
gewichtige punten niet zonder bepaalde resultaten, in een of meer con-
clusies geformuleerd, zoude mogen atioopen , wil de vereeniging haar
eigenlijke reden viin bestaan niet verlieien , en vroeg of het bestuur reeds
dienaangaande zijn' houding had bepaald. Mr. Qratama, die in Arohie-
venblad no. 3 het punt ter sprake bracht, meende, terwijl de zaak niet
bepaald in de bestuursvergadering was ter sprake gekomen , dat eerst na
de discussie misschien aanleiding zoude kunnen bestaan , eenige vaste
54
regels te stellen , daar z. i. juist met het oog op den Terschillenden aard
der archieven vaste, algemeen geldende in bijzonderheden tredende voor-
schriften niet te geven zijn; dat echter, hoe dit zij, het door mr. Müllbb
gezegde aantoont de wenschelijkheid om het punt niet overhaast te be-
handelen , maar het in de volgende jaarvergadering wederom aan de orde
te stellen, terwijl in dien tusschentijd schriftelijke gedachtenwisseling in
de kolommen van ons Tijdschrift zal kunnen plaats vinden, en dus de
vragen , die zich hierbij voordoen , van verschillende zijden worden toege-
licht. Tot uitstel werd dientengevolge dan ook besloten.
Na nog te hebben opgemerkt, dat als plaats voor de jaarvergadering
in 1898 werd aangewezen Amsterdam, eindigen wij met de mededeeling,
dat door de meeste der ter vergadering aanwezige leden , na afioop daar-
van, werd deelgenomen aan een diner en een rijtoer, die zeker nog aan
gezelligheid zouden hebben gewonnen , iudien meerderen waren opgekomen.
Zij die aanwezig waren zullen echter met ons instemmen, als wg be-
weren: Les absents ont eu tort.
Een brandvrij archief gebouw.
Gemeenten , die behoorlijk voor de papieren gedenkstukken van haar
verleden willen zorgen , zullen er , zoodra de nieuwe archieven door voort-
durenden aanwas de beschikbare ruimte in beslag nemen, van lieverlede
toe moeten overgaan om voor haar oud-archief — misschien wel vooroud-
eu nieuw-archief samen — een speciaal ter opname dier archieven inge-
richt gebouw te stichten.
Het bouwen van zulk een depot is altijd eene zaak , waarmede groote
sommen gemoeid zijn. Waar genoeg belangstelling heerscht zal de geld-
kwestie vaak zulke belemmeringen in den weg leggen, dat alles bg het
oude blijft, hetgeen in vele gevallen zeggen wil dat er weinig of niets
ter verbetering geschiedt. Alles wat alzoo er toe kan bijdragen, om be-
hoorlijke en veilige bergplaatsen onder het bereik te brengen ook van
gemeenten van den tweeden, derden of vierden rang, verdient de aan-
dacht van de lezers van dit blad.
Daarom wensch ik hier iets te vertellen van een kortelings alhier
gebouwd archief-depót , dat m. i. voldoet aan de voorwaarden van veilige
heid en doelmatigheid en dat bovendien goedkoop is.
Ik ben van meening, dat de bergplaats zelve geen weelde hoege-
naamd behoeft te zien te geven, noch uit- noch inwendig. Uitwendig
behoeft het gebouw geen monumentaal karakter te dragen; evenmin be-
hoeft het in een bepaalden stijl opgetrokken te zijn. Is er geld genoeg
beschikbaar dan bestede men het aan den voorgevel, aan studiezalen en
bureelen. Het depot behoeft niets meer te zgn dan een pakhuis, bere-
kend op de berging van zooveel mogelijk archieven op zoo klein mogelgk
bestek. Geen weelde, geen plaatsverlies, dat zijn eischen der praktijk.
56
Het nieuwe gebouw voor het notarieel archief te Amsterdam , gebouwd
naar de plannen en onder leiding van den Heer W. C. Metzelaar,
ingenieur-architect voor de gevangenissen en rechtsgebouwen (Dep^ Tan
Justitie) te 's Gravenhage, voldoet m. i ten volle aan deze voorwaarden.
Dit depot, dat binnen zijne zware muren een oppervlakte heeft van
17^1 bij 11 M., rust op 364 palen en is opgetrokken van baksteen , terwgl
kap , dakbedekking , vensters en deuren , zoomede de vloeren der galerijen,
de wenteltrapjes in twee hoeken aangebracht, en de boekenstellingen , ja
zelfs de klaptafeltjes, geheel van ijzer zijn vervaardigd. Het heeft een hoogte
van 13 M. en is als het ware ééne localiteit, waarin de boekenstellingen,
11 in getal, van den grond tot aan de gemetselde zoldering doorloopen.
Ieder juk dier stellingen is afzonderlijk gefundeerd. Er is op deze stel-
lingen, die 55 cM. breed zgn en 90 cM. van elkaar verwijderd staan,
plaats voor 6402 strekkende meters folio registers, die gelijkstraats en
op ieder der drie verdiepingen of galerijen acht hoog geplaatst kunnen
worden op platte dunne ijzeren staven aan de jukken vastgeklonken.
De gzeren vensters , in ieder der vier wanden op elke verdieping aan-
gebracht, zijn slechts 1.20 M. hoog bij ongeveer gelijke breedte en ver-
schaffen toch een overvloedig licht door het geheele gebouw. De ge-
pleisterde muren dragen veel tot de verspreiding van het licht bij.
Deze vensters zijn van zwaar matglas voorzien aan de buitenzijde door
stevig ijzervlechtdraad beschermd. Enkele ruiten bestaan uit glasjalou-
ziên voor de luchtverversching. Bovendien bevindt zich daartoe onder
ieder raam een gleuf, door een opstaanden rand tegen inregenen beveiligd.
Dat zich onder het gebouw een groote waterkelder bevindt, die in
geval van beleg, goede diensten aan de burgerij kan bewijzen, doet hier
niets ter zake. De kosten hiervan buiten rekening gelaten, kwam het
gebouw op niet meer dan 35000 gld. te staan. Houdt men in 't oog, dat
de fundeeringswerken wegens den toestand van den bodem onder Amster-
dam bijzonder kostbaar waren, dan mag men aannemen, dat hetzelfde
gebouw in iedere andere stad voor ± 30000 gld. had kunnen gezet worden.
Ik ben er van overtuigd , dat men voor deze som tot dusverre nog
nergens hier te lande een volkomen brandvrij gebouw heeft gezet, dat
6400 M. folianten kan opnemen. Ten einde een denkbeeld van de in-
wendige inrichting, — waarop het aankomt — te geven, voeg ik een
paar afbeeldingen in lengte- en breedte doorsnede hierbij.
Gelijk ik zeide is het gebouw enkel voor depot ingericht. Er zijn
geen werkkamers bij , omdat het notarieel archief niet voor het onderzoek
openstaat, en het materiaal er steeds in behoorlijke orde wordt binnen-
gebracht, zoodat de bewaarder het maar voor 't nederzetten heeft. Toch
mag gevraagd worden of, met het oog op de eventueele openstelling dier
archieven, de aanbouw van een werkkamer niet voorzichtig ware ge-
weest. Wie er thans iets heeft op te zoeken , moet zich met een van de
56
klaptafeltjes, ïd de doorgangen aangebracht, behelpen. Men kan «ioh
evenwel voorstelien, dat eeu dergelijk depot in yerbinding gebracht is
hetzij met bestaande , hetzij met afzonderlijk daartoe aangebouwde bureelen
van dnn archiefdienst.
Het gebouw staat geheel vrij en is wel niet voorzien van bliksem-
opvangstangen, maar ijzeren kap, kapbedekking , ijzeren stellingen en wat
dies meer zij , zijn door middel van koperon grondkabels en grondplaten
zoodanig in verbinding gebracht met het grondwater, dat alle elFect van
electrische ontladingen geneutraliseerd wordt.
Hoezeer ik ook ingenocnen ben met de eenvoudige en praktische
inrichting, moet ik toch een paar opmerkingen maken, waarmede men bij
den eventueelen bouw naar dit voorbeeld vellicbt rekening zal kunnen
houden.
De notariëele archieven bestaan uit folianten , foliopakken en dooien.
Dit materieel kan uitstekend op de ijzeren latten staan zonder gevaar te
loopen naar beneden te vallen door de open ruimte. Andere archieven
bevatten echter boeken en stukken van kleiner formaat, boeken en boek-
jes in 8" en in 12", waarby men dit wel te duchten zou hebben.
De berging van boeken van grooter dan folio-formaat zou hier ook
bezwaar opleveren.
Bij ieder ander archief dan het notariëele zou het een voortdurende
last zijn, dat de folianten S hoog op de rekken staan, zoodat men
zioh voor de beide bovenste rijen immer van een trapje moet bedienen.
Zelfs met het aanbrengen van eene stijgroede is dit niet te verhelpen.
Het minat voldeed mij de ventilatie, omdat door de gleuf onder de
vensters, welke eigenlijk dient, om het condeusatiewater van de ruiten
naar buiten af te leiden, maar daartoe m. i. overvloedig ruim genomen
is, met de versche lucht dag aan dag wolken stof naar binnen Jagen.
Alsof een archief nog niet stofüg genoeg wsre!
Het zal te bezien staan of in ons waterig klimaat door al die ope-
ningen ook niet te veel vochtigheid naar binnen komt, die alleen door
het papier geabsorbeerd kan worden.
Zelfs de weinige glasjalouziën zouden hier , dunkt mij, genoeg hebben
gedaan en achtte men ze onvoldoende, vrelke bezwaren bestaan er dan
tegen een paar luohCkokers uit het dakP
Ik wil deze aanbeveling van dit ijzeren archief niet eindigen zonder
een woord van hulde aan den bouwmeester en van dank voor de bereid-
willigheid, waarmede hij mij in etaat gesteld heeft, om met de
details van het werk kennis te maken. Aan hem danke de lezer de ge-
legenheid, door de prenten geboden, om zich eene duidelijke voorstelling
van de inwendige inrichting te vormen,
Amsterdam, Juni 1892. Mr. N. DE ROEVER.
57
Litteratuurkroniek.
Onder deze rubriek etelt de Kedactie zich voor in het vervolg op te
Demen, wat vroeger werr! geplaatst onder het hoofd; Verauhenen werken,
Inbond van Tijdschrirteii. Echter nu vergezeM van een korie aankondi'
ging, zoo dit noodig Bchijnt, welke met enkele woorden eenigo inlichting
geeft omtrent den inhoud, de wijze van behandeling enz. Mr. J. E,
Heebes, commies aan het rijks-arohief in den Haa^, heeft zich bereid-
willig met deze taak belast. Overbodig zal het ziju er hier bepaaldelijk
op te wijzen, dat niet is bedoeld een bibtiographie van historiBche werken
in het algemeen, maar bepaaldelijk alleen van de zoodanige, waarin over
het archiefwezen in den ruimsten omvang wordt gehandeld, ot waarin
archivalia uit Nederlandsche archieven worden gepubliceerd.
Mocht er iemand zijn , die een van zijn' hand verschenen werk in dit
tijdachrifl nader besproken wenscht te zien, zoo zonde hij het daartoe bij
de Redactie (Adres: Mr. S. Gratama, Rijksarchivaris, Assen) in,
die daarvoor dan de noodige zorg zal dragen. Niettemin behoudt deze
zich natuurlijk de bevoegdheid voor, zoo zij dit gewenscbt aoht, ook
andere publicaties uitvoeriger te doen aankondigen,
A. A. VoRSTERMAN Van Oijen. De Oude Kerkregisters in ons land.
I ^ Oravenhage, Genealogisch- Heraldisch Archief 1892. {4"), IV, 211 bldzz.
^^^T Deze „bronnen voor Familiegeschiedenis", vroeger reeds gepu-
^^^H bliceerd in het Ahjemfen Ntderlandsch Familiebtad, zijn alphabe-
^^^H tisch geordend en met een „register der plaatsnamen" voorzien.
^^^H ,De oudste dagteekeningen omtrent huwelijk en doop" dateeren
^^^H uit het eind der He eeuw. ,Ue begraafregisters zijn van veel
^^^^ latereu tijd." Napoleou bewerkte, dat de meeste oude kerkregis-
P tera aan de ambtenaren van den burgerlijken stand werden over-
gegeven. Nu zjjn nog , slechts weinige registers in handen der
geestelijken "
OiSRERTüB Brom. Uullarium Trajectense. Romanorum pontiGoum
diplomata quntquot olim ittique ad Urbanum papam VI lan. 1378) in
veterem episcopatum Tmjectenaem distinata reporinntur coltegit ot aus-
picÜs Societatis historicae Rheno -Traject inae edidit— . Fasciculi
III, IV. - Haga-Coraitis, Nijholf 1892. IH-); pagg. 241— 4H0.
Hiermede
ontleend i
Parijs , I
kerkgeschiedenis
is. Deze b
Muller Fz.
Volum
de E
/ voltooid van dit belangrijke werk, dat
hieven van het Vaticaan , aan archieven in
en ona land, en, vooral van belang voor onze
toch ook overigens voor onze hiatorie van gewicht
de fasciciiU loopen van 1312—1347.
Het archief der biaschoppen van Utrecht, — 's-Gra-
I
^^Babage, Algemeene landsdrukkerij, 1892. (S°); 30 bldzz.
^^^H Na de gexchiedenis van dit, op een groot deel van ons land be-
58
trekking hebbend ^ archief te hebben nagegaan , geeft schrg ver den
inventaris, dus den tegenwoordigen toestand,
A. C. Bondam. Verslag omtrent de Oude Gemeente- en Burgerlyke
Stands-Archieven in Noord-Brabant , uitgebracht aan Heeren Gedeputeerde
Staten dier provincie. — 's Hertogen bosch , Lutkie & Cranenburg, 1892
(8»); 13 bldzz.
Over 1891.
H. Bezem ER. Oude rechtsbronnen der stad Breda. — uitgegeven door
. {Werken der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het
oude vaderlandsche rechte gevestigd te Utrecht, (Eerste reeks, No. 14)
VGravenhage , Nijhoff, 1892. (8°); XIII, 184 bldzz.
De editor ontleende deze keuren en ordonnantiên aan twe^
bronnen. De eerste is het z.g. „Houten Boecxken'', een keurboek,
uit verschillende eeuwen dagteekenende , welks tekst hij vergeleek
met het z.g. „Perkamenten-Boek", geschreven vermoedelijk in het
begin der 17de eeuw. In de tweede plaats heeft hij gebruikt het
eveneens uit verschillende tijden dateerende „Oud Keurboek'\
waaruit hij ontleende onderscheidene ordonnantiên van 1454—1534
en eenige „ambachtsbrieven" van 1388 — 1589. In zgn „voor-
woord* spreekt Bezemer nog met een enkel woord over „de heeren
van Breda" (1039—1584).
J. H. Hofman. Bescheiden uit het laatst der 15de en begin der 16de
eeuw. {Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem.
Achttiende deel, bldz. 294—320).
Onuitgegeven documenten uit het Rijksarchief in utrecht, „ge-
schikt om de geschiedenis van het bisdom Haarlem op verschil-
lende punten toe te lichten*' en dateerende van 1466 — 1506.
C. H. Bruinvis. Yicarg van Jacob Mathijszoon op het St. Nioolaas-
altaar in de parochiekerk te Alkmaar {Bijdragen voor de geschiedenis van
het bisdom van Haarlem. -- Achttiende deel; bldz. 175 — 192),
Regesten van Alkmaarsche archivalia over de jaren 1452 — 1566.
J. H. HiNGMAN. Verslag aangaande de oude gemeente- en waterschaps-
archieven in Zuid-Holland, over 1891, uitgebracht aan Gedeputeerde
Staten dier provincie. (Afzonderlijke herdruk van bijlage PP^ van het
Provinciaal Verslag). (8^); 12 bldz.
Warmond, Bodegraven, Delfland.
R. Früin Th. Azk. De middeleeuwsche rechtsbronnen der kleine
steden van het Nedersticht van Utrecht. Uitgegeven door .
Eerste deel. {Werken der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het
oude vaderlandsche recht ^ gevestigd te Utrecht. Eerste reeks. No. 13).
's-Gravenhage , Nijhoff, 1892. (8°) 6, 423 bldzz.
In dit deel zijn Amersfoort en Renen aan de beurt. Yan
59
eerstgenoemde stad worden in chronologische volgorde de volgende
rechtsbronnen gepubliceerd. Primo: nog onuitgegeven ^excerpten
uit de Raadsnotulen^ van 1486 — 1523, welke notulen een be-
langrijke bron zijn voor het middeleeuwsche recht dezer stad en in
vele opzichten verband houden met het Keurboek. Secundo: het
,,Keur- en rechtsboek^ van 1523. Er bestaan van dit boek twee
handschriften, één te Amersfoort, één te utrecht, die, bij veel
verschil, veel overeenkomst hebben en die beide reeds vroeger
het licht zagen. Het een kan niet uit het ander zijn ontstaan;
beide moeten zijn ontleend aan een nu verdwenen redactie van
1504. Het Amersfoortsche handschrift, dat aan deze uitgave ten
grondslag ligt, zonder onvoorwaardelijk gevolgd te zijn, dateert
van 1523 Tertio: bovengenoemde excerpten van 1523 — 1544,
mede onuitgegeven. Quarfo: de reeds vroeger gepubliceerde «Or-
donnantie op de administratie der justicie en policie* van 1544,
die ..de middeleeuwsche rechtsontwikkeling afsluit.^ Quinto: de
„costumen en usantiên^, waarvan in 1570 „op last van Alva een
opgave door den magistraat werd ingeleverd^ en die reeds eens
zijn gepubliceerd.
De in 1544 aan Amersfoort verleende ordonnantie is in 1546
grootendeels overgenomen voor Kenen, waar geen keurboek schijnt
te hebben bestaan, dat tot basis voor de ordonnantie kon dienen.
Fruin geeft dan ook alleen de afwijkingen op, naar het reeds
vroeger uitgegeven origineel in 'tarchief der stad. Tevens publiceert
hg de |,aanteekeningen van de burgerij op de concept-ordonnantie
op de Administratie der justicie en policie'', waarvan hier sprake is.
W. F. N. VAN RoOTSBLAAR. Amersfoort. Godsdienst en onderwijs,
1680 — 1680. {Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht.
Twintigste deel (1892j; bldz. 64—113).
Publicatie van Amersfoortsche archivalia.
Archivalische Zeitschrift. Herausgegeben durch das Bayerische allge-
meine Reichsnrchiv in Munchen. — Neue Folge. Dritter Band. — Mün-
chen, Ackermann. 1892 (8°); IV, 310 Ss.
Deze aflevering bevat:
I. Edüard Geib: Siegel deutscher Eönige und Eaiser;
II. LüDWiG VON Rockingbr: Ueber eine bayerische Samm-
lung von Schlüsseln zu Geheimschriften des sechzehnten
Jahrhunderts ;
III. Franz Falk: Die Oertlichkeiten des Pagus Bhenensis;
lY. H. SiMONSFELD : Ein Freisinger Formelbuoh der Münchener
Hof- und Staatsbibliothek ;
y. Earl Primbs: Nachlese zu den Siegeln des Hauses Wit-
telsbach im allgemeinen Reichsarchive ;
YI, Idem: Wanderung durch die Siegcïl dsB deutsofaeo and
namentlich bayerischen Adels aus der Sammlung vod He-
talIabgÜBsen im all ge me in en Ueichaarcbive;
VII. Idem: Wanderuog durch die Siegel deutsclier und Tor-
zugaweiser bayeriacher Stadte und GenoaBensohaften aus
der Sammlung vod Metall abgSsaen im allgemeioen Reioha-
archive; JH
Vlir. Idem: Nachtrag zu V, VI, VII; ■
IX. Zuid höheren Archivdienste im Qrosaherzogthum Baden; ^^
X. Fhakz Falk: Die Literatur zur Geachicbte der Mainzer
WeihbiaBchüfe ;
XT. Eurze MittheiluDgen (waaronder een welkomstgroet aan
onze vereeniging en aan ona blad).
Register.
Interrogatorium.
De ondergeteekende, als vourlooptg meer bijzonder met de redactie van
het TijdBcbrift betast, neemt bij dezen de vrijheid zich te wenden tot zjjne
ambtgenooten, bepaaldelijk de gemeentelijke, leden en uieC leden der
Vereeniging van Archivarisaen , met het verzoek om hem te willen doen
toekomen :
1" een opgave van het bedrag, dat jaarlijks ten behoeve der onder
hun beheer staande inrichtingen, zoowel wat betreft het materieel aU het
personeel, wordt beschikbaar gesteld; met het doel om daaruit samen
te stelten een overzicht, zich aansluitend aan dat, hetwelk uit de Staats-
begrooting werd getrokken;
2". opgave, liefst echter zoo mogelijk toezending, van de ten opzichte
der onder hun beheer staande inrichtingen geldende bepalingen en voorschrif-
ten, zoowel die, welke het personeel ala die, welke het materieel betreffen.
Daar slechts de archivarissen van de gemeenten Baam-Eemnes, De-
venter, Qoes, Leeuwarden, Middelburg en Utrecht aan het gedane ver-
zoek voldeden, en die van Amsterdam on Leiden mij alleen het sub 2*.
gevraagde toezonden, ben ik zoo vrij nogmaals op deze wijze de mede-
werking der heeren, die nog niets of te weinig van zich lieten hoeren ,
in te roepen.
Assen. Seerp Gratama.
Advertentiën.
^ff^ Men vrage hij zijn Boekhandelaar
NEELMEIJER'S KABtNET INKT.
Eet Is een Hedarlandaob fabrikaat, dat Itefbeblien van een goede Inkteoort
ongetvljfeld zal vsldoen.
NËELMEIJER & Co. Apeldoorn.
Orgaan van de VEREENICINC VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
Goedgekeurd bij Kon. besl. van 29 Stpl. ;
Benoemd :
Ur. C. f. L. RuTdSRS , tot oommies-ohartenneeBter bij bet Rijks-
archief in de provincie Oroningen ;
Mk. J. J. Loepf en de heer A. J. M. Brouwer Avcher tot
tijdelijke ambtenaren aan het archief der gemeente jltnsfertfam, mot ingang
, 1* Januari 18
Aan Mr. W. R. Vedkh, oommiea by gemeld archief, is de persoon-
lijke titel van adjunct-archivaris verleend.
Het Papieronderzoek
langs mechanisctien , microscopischen en chemisctien weg
Ziedaar een onderwerp dat zeker in de hoogate mate de aandacht van
de leden onzer Vereeniging verdient. De behandeling daarvan in dit
Tijdschrift, haar orgaan, ia dus niet alteen gewettigd, maar zonder twijfel
gewenscht, ja noodzakelijk.
De heer J. Stüfkebs Lz., te Rotterdam, hield daarover den 19 November
j.1, in de vergadering der Vereeniging tot bevordering van Fabriek- en
Hand werkn ij verheid aldaar eens voordracht, welke door hem met teeke-
ningen en eeo aantal verraBsende proeven op chemisch gebied werd
Vroeger had spreker reeds de Papierfabricatie behandeld , waarbij hij
toen duidelijk in het licht stelde, dat het bovenal de linnenvezel, het
vlas, was, dat de beste qualiteiten papier oplevert, ofschoon hijertevens
op wees, dat tegenuver de ontzaglijke hoeveelheid papier, welke jaarlijks
verbruikt wordt, de productie van zuiver linnen lompen op verre na niet
opwoog, zoodat dau uuk de uitgebreidste onderzoekingen werden ingesteld,
ft
62
welke producten sle surrogaten de linoenTezel zouden kunnen Terrangea.
Uet hieek daarbij dat tal van producten der plantenwereld in meerdere
of mindere mate voor de vervaardiging van het papier geschikt kondea
worden geacht, maar katoen, jute, hoiit en stroo zich daartoe bovenal leenden
Door de vorderingen in de papierfabricatie slaagde men er in ook de
uit surrogaten vervaardigde papieren een fraai aanzien te geven, doch
het bleek al raa dat zij in duurzaamheid verre onderdeden voor de uit
zuiver linnen vervaardigde atof pn vele soorten reeds binnen zeer korten
tijd totaal bederven, vooral die waarin zich houtslijp bevindt. Unnoodig
te zeggen dat dit eene zaak was van bet hoogste gewicht. Hoe beteekenis-
vol toch is de rol, welke het papier in de beschaafde wereld speelt! Ja
spr. geloofde niet te ver te gaan, waaneer hij bet den naam gaf van
gden drager der beschaving". Het papier toch is bestemd om alie 'be-
langrijke gebeurtenissen, de resultaten van ons wetenschappelijk, maat*
schappelijk en politiek leven en denken voor bet verste nageslacht te
bewaren, gelijk het ook ons al het belangrijke uit het donker verleden
in het helderste zonlicht doet zien.
Ja waartijk, hadden onze voorouders, gelijk in al hunne induatriën, ook
niet bij de vervaardiging van bet papier de soliditeit boven alles gesteld ,
hoevele onschatbare zaken zouden thans voor ons onherroepelijk verloren
zijn geweest.
Onberekenbaar zouden dan ook de nadeelige gevolgen zijn, wanneer
men thans dit goede voorbeeld uit het oog ging verliezen en, ook waar
het zaken van gewicht geldt, minder zorg ging besteden aan de keuze
van het papier dat men daarvoor bezigt, en toch bleek dit helaas maar
al te zeer bet geval, ja zoodanig zelfs dat in verschillende rijken de
regeeringeu het hebben noodig geacht tusschen beiden te komen. Aan-
vankelijk ging dat met eenige moeilijkheden gepaard wegens den kracbtigeu
tegenstand der papierfabrikanteu, doch in 18S3 wist de heer Cakl Hofphak,
uitgever van de Papier-Zeitung , in een schrijven aan den gewezen ryka*
kanselier y. Bisharck den toestand zoo duidelijk uiteen te zetten en
dezen zoo te overtuigen van bet nut der zaak, dat hij last gaf volgens
de aanwijzingen van den voorsteller een inrichting tot papieronderzoek
daar te stellen, en zoo verrees dan in 1S85 te Charlottenburg bet eerste
Rijksbureau voor Papieronderzoek, ten einde den staat een waarborg te
bieden , dat de door hem gebezigde document-papieren niet binnen een
minimum van tijd zouden vernietigd zijn.
Hoe noodig zulk een inrichting geworden was, blijkt bijv, hieruit,
dat van de papiersoorten in het jaar 1889 aldaar onderzocht niet minder
dan 48'/] pet. niet aan de gegeven voorschriften voldeed. Maar tevens
bleek ook al spoedig, dat dit de weg tot verbetering zou worden, want
reeds in 1890 daalde het cijfer der afgekeurde monsters tot 13.1 pet., ea
in 1891 tot 36.8 pot.
M
OfechooD dat cyfer oog geenezius bevredigoud mag geaoemd worden ,
mag inea toch niet ontkeaDea, dat ia deze paar jaren reeds een belangrijke
verbetering verkregen is en dus alle hoop bestaat op yerderen vooruitgang
in die richting.
Intusschen geldt het hier alleen nog staatspapieren en dus kan men
nagaan, hoe het hiermede in het algemeen is gesteld.
Zou bleek o.a. uit een te Charlottenburg ingesteld onderzoek naar het
papier voor 97 tijdschriften gebezigd, dat slechts 6 konden gezegd worden
op goed papier gedrukt te worden, terwijl al de andere binnen een
betrekkelijk kort tijdsverloop kouden geacht worden vernietigd te zullen
zijn, daar zij van 20 tot 60 pet. houtslijp bevntten.
Niet alleen voor de regeeringen, maar zeker ook voor den boekhandel
en andere uitgevers is het dus van het hoogste gewicht niet alleen op
den prijs van het papier, maar vooral ook op de qualiteit te letten.
Het voorbeeld door v. Bismarcr gegeven vond hetzelfde jaar navolging
bij de OoBtenrijksche regeering, die te Weenen zulk een bureau voor
papieronderzoek inrichtte. Denemarken en Finland volgden in 188T,
ook Leipzig en in 1889 Bremen.
Dat sedert ook meer en meer de waarde dezer instellingen erkend
wordt, blijkt tevens uit het laatste jaarverslag van de te Leipzig bestaande
inrichting, waar in 1891 niet minder dan 644 onderzoekingen voor par-
ticuliere rekening plaats hadden, waaronder 250 op last van papierfabrikanten,
wel een bewijs dat de vrees, welke de eerste dier inrichtingen den papier-
fabrikanten aanjoeg, al spoedig ijdel bleek.
Een van de eerste punten, welke men bij de oprichting van het staatsbureau
te Charlottenburg had te regelen, was de vaststelling van normaalstateu ,
volgens welke het papier voor elk voorkomend geval zou worden gekozen
en waaraan het ook moest beantwoorden. De ondervinding leerde intus-
Bchen, dat in die eerst vastgestelde normaalstaten verschillende wijzigingen
wenschelijk waren en zoo zullen dan roet 1 Januari 1893 nieuwe bepa-
lingen in werking treden.
In deze nieuwe normaalstaten wordt het papier naar de stof waaruit
het is samengesteld als volgt in 4 klassen verdeeld: 1* papiersoorten alleen
uit linnen lompen bestaande en niet meer dan 3 pet asch opleverende;
2* papiersoorten bestaande uit lompen met een toevoeging tot 25 pet. van
andere stoffen als cellulose, stroo en esparto, doch vrij van geslepen
houtstof en niet meer dan 5 pet. asch opleverende; 3* papiersoorten uit
allerbande stoffen samengesteld , dueh zonder geslepen hout en niet meer
dan 15 pet. asch opleverende, en 4' alle andere papiersoorten.
Vóór alles moeten echter alle soorten goed l^jmvast zijn. Voorts bevat
de wet bepalingen wat betreft de sterkte, waaraan de verschillende papier-
soorten moeten voldeen, naar hunne verschillende doeleinden, terwijl
verder ook nog de nieuwe bepaling is opgenomen, dat alle aan het rijk
64
te leTeren papier van een watermerk on wel oen zoogenaamd nat water-
merk moet Toorziea zijn , vermeldende bet woord Normal , dea naam Tan
den fabrikant en de klasse waaraan het beantwoordt.
Wat nu het pa p ieronderzo e k zelf betreft, komt het in de eerste plaats
aan op de duurzaamheid en stevigheid, naast de elasticiteit en het gewicht.
Ook de vaststelling der minerale substantiën of het aschgehalte is van
groot gewicht, want waar de zuivere papierstof een buitengewoon laag
gewichtaprocent asch oplevert, stijgt dit procent aanzienlijk door de
aanwending van surrogaten.
Waar papier uit linnenvezels met dierlijke lijm gelijrad bovenaan moet
worden gesteld , is ook het lijmonderzoek eene zaak van bet hoogste gewicht.
Ook op de kleur welke het papier heeft, moet men, waar het document-
papieren betreft, het oog gevestigd houden. Waar toch een eenigezina
geelachtige of bruinachtige tint meer de eigenscbap van de zuivere
linnenvezel is, moet men n 1. zijne eischen ten opzichte van een belder
witte kleur niet te hoog stellen.
liet papieronderzoek nu geschiedt langs drie verschillende wegen, d.1.
langs mechanischen , langs microscopischen en langs chemischen weg.
Langs mechaniscben weg vindt men in de eerste plaats de sterkte en
rekbaarheid van het papier, waarin voor eeu groot deel ook de duurzaamheid
gelegen is, waartoe een uitmuntend toestel is uitgevonden door den beer
Loüis SciioppEK te Leipzig; voorts de bepaling van het aschgehalte, de
bepaling der dikte van het papier; de zuigkracht van het vloeipapier,
alsmede de hoedanigheid van het filtreorpapier.
De verschillende toestellen hiervoor gebezigd , waren door spr. in tee-
kening gebracht, terwijl hij er eene duidelijke verklaring van gaf.
Voorts behandelde hij het microscopisch onderzoek.
Ten einde toch over de duurzaamheid van een papiersoort te kunnen
oordeelen , moet men in de eerste plaats weten , uit welke bestanddeelen
bet papier bestaat en daarbij bewijst het microscoop zeer zeker onschat-
bare diensten , daar het de vezel , waaruit de papierstof vervaardigd is ,
dnideiyk doet zien en waarbij bet kenmerkend onderscheid bijv. tusschen
de linnen-, katoenen- of ju te vezel duidelijk kenbaar is. Daar het moeïe-
lijk was in eene vergadering proeven met het microscoop te laten zien , had
spr. een aantal platen geëxposeerd, waarop het microscopisch beeld van
verschillende vezelsoorten was afgebeeld , terwijl hij het kenmerkend onder-
scheid van deze onderling duidelijk verklaarde.
Voorts toonde hij aan , hoe met veel vrucht bij het microscopisch onder*
zoek ook gebruik gemaakt kan worden van de chemie. Wanneer men
toch bijv. het microscopisch beeld met jod. tinctuur drenkt, dan zal de
boomwolvezel zich blauw, de linnenvezel zich rood of bruin vertoonen.
Eene behandeling met zoutzuur en phloroglucin kleurt voorts bet hout
rood, terwyl het de andere vezels ongekleurd laat.
65
Hierdoor het chemisch gebied lietreden hebbende, lichtte 8pr. door proe-
ven toe: het onderzoek op houtbeatanddeeleD ; het onderzoek of het papier
met plnutuardige of dierlijke lijm is gehjmd en of daarbij ook Btijfsel is
gebezigd; het onderzoek of het papier goed, voldoeode en gelijkmatig ge-
lijmd ia; het ooderzoek of zich chloor of vnje zuren in bet papier berin-
den, terwijl hij ten laatste eene verklaring gaf van den weg, welken men
te volgen heeft bij het chemisch ouderzoek der aach.
Met de grootste belangstelling werd deze voordracht, ook door vele
vakmannen, gevolgd, en het woord van dank, den apreker door den voor-
zitter gebracht, vond luide instemming bij de vergadering.
»Het huis-archief der familie van Wassenaer.
(Overgenomen uit de Sinats-Courant mn 7 Oct. 1892, no. 236.)
Door den heer J. D. baron van Wa88eN4EE van Rosande, oudzee-
oScier, kamerheer van wijlen Z.M. den Koning in buitengewonen dienst ,
lid van den gemeenteraad te 'a Gravenhage, ie het huisarchief der familie
TAN Wasbenaer aan het Rijksarchief in bruikleen afgestaan.
Behalve de eigenlijke familie- en boedelbeacheiden van de geslachten
VAN Wabsknaer, van Lieh , TAN WijHE en VAN Bbakell, bevat deze
collectie tallooze brieven , copieën en aanteekeningen van den meest ver-
schillenden aard. Vele dezer hangen samen met de ambten en bedieningen
die door leden , vooral van het eerstgenoemde geslacht , bekleed waren.
De luitenant-admiraal Willem vak Wassenabb heeft vooral een
groot aantal papieren nagelaten, Nadat hij in 1756 en 1757 zijne laatste
zeereizen had gedaan , werd hij over allerlei marinezaken door den Prins
van Oranje geraadpleegd, tengevolge waarvan eene uitvoerige briefwisseling
met dien vorst aanwezig ia. Ook werd hij door dezen gedurig tot presi-
dent van scbeepskrijgsraden benoemd. Vele processtukken, welke toen
behandeld werden , zijn vervolgens onder zijne berusting gebleven. Tal
van stukken op marinezaken betrekking hebbende, werden door hem ver-
zameld. Na den brand, die de admiraliteitsarchieven in 1842 getrofFen
heeft, kunnen vele dier bescheiden eene niet geringe waarde hebben ver-
kregen.
Dank aan de vele ambten en bedieningen , door hem bekleed , heerscbt
er in de door Früderik Hendrik van Wassenaer nagelaten papieren
eene groote verscheidenheid. Niet het minat belangrijk zijn de atukken
betrekkelijk eene commissie, die hij met Mi'. Willem Pauw van den Prins
van Oranje ontving, om in 1748 en 1T49 de regeering in de Hollandschfl
steden te veranderen, daar hieromtrent weinig of niets in het Rijksarchief
te vinden ie. Als gehuwd met eene jonkvrouwe van Wijhe, kwam hij
ÏD bet bezit van stukken , afkomstig van den griffier der Staten-Generaal ,
CoBRELia MüBOB, waarvan die betreffende de te Turnhout in 1636
te Breda in 1646 geroerde oDiierhaDdeÜDgen niet het minat de aandacht
verdienen,
Wille» Frederik Hendrik van Wasbenaer was lid van de staten
van Holland, toen de verwikkelingen met den Hertog van Bruoswijk zyn
ontstaan. Merkwaardig zijn de aanteekeaingen omtrent de wijze, waarop
in die vergadering geadviseerd en gestemd is over de nota van de stad
Amsterdam tegen den Hertog in 1782 en over eenen afzonderlijken vrede
met Engeland in 1782. Zooals bekend is, kunnen de resolutiën der
staten ons hieromtrent niet inlichten.
Het gemis van de oudste bescheiden van het geslacht vas Wasbekaer
wordt eenigszins vergoed door de papieren, welke Willem Lodewijk
VAH Wassenaeb heeft nagelaten. Deze maakte eene grondige studie van
de geBchiodenis der burggraven van Leiden en heeren van Wabbehaer
en DuiTEMVOORDE. Met het oog hierop verzamelde hjj tal van copieen
en maakte hij vele historische aanteekeningen. De door hem opgestelde
genealogie wordt door professor Kluit in een brief van 1780 zeer geroemd.
Ook onder de bescheiden van aanverwante geslachten, die krachtens
erfrecht in het bezit van de Wabbknaers zijn overgegaan, komt het een
en ander voor, dat de aandacht verdient. Met behulp van talrijke huwe-
lijksvoorwaarden, testamenten, boedelscheidingen en familieverdragen kan
de geachiedenia van de van Wuhe's en vak Brakei.l's min of meer
volledig en die van de van Lier's, Schaep's en andere familiën gedeeltelgk
worden nagegaan. Een fraai charter is eene schuldbekentenis door
Reinoud, Hertog van Gelre, aan de vrouw van Johan yas Wuhe
in 1349 afgegeven, daar dit stuk door 33 edelen als borgen bezegeld
werd, van wier zegels meer dan de helfl bewaard gebleven is. Ondet
deze atdeeling van het archief treft men een gerichtahoek van Neder-
Betuwe aan, onvolledig, maar loopende van 1476 tot 1478, zoo ook
een giftboek van Nieuw-Matenesse van 1517 — 1556 en een dergelijk
van Oud-Matenesse over 1523 — 1560.
Contracten van correspondentie tussohen de leden van de Ridderschap
van Neder-Betuwe zijn in afschrift uit de jaren 1710 en 1731 bewaard
gebleven. Afzonderlijk of in andere registers opgenomen zijn oude inven-
tarissen voorhanden van de archieven der heerlijkhedeo Echteld, Hemen,
IJzendoorn , Katwijk , Mathenesse en Oein en van de ridderhofstad Onde-
gein. Wellicht kunnen die opgaven tot opsporing van tot nog toe onbekend
gebleven stukken leiden. Door vermaagschapping van de familie vam
Wabsknaeb met de van Balvbren's verkreeg het archief ook eene
briefwisseling over binnenlandsche politiek, gevoerd tusschen den Hertoq
VAK BRDK8WIJK en Walraven van Balveren, lid der ridderschap van
het kwartier van Nijmegen van 1760 — 1774.
1
Inventaire-sommaire des archives dèpartementales antérieures
a 1790 Département du Nord.
Vol. I— vn, 1863—1892.
Voor bespreking van biiitenlandsche archiefpublicatiëD is in ons tijd-
schrift in den rei;el geeu plaat». I'e uitzondering ligt voor de hand dat
die uitgaven van K<'wicht zijn voor onze geechiedenis. Het behoeft geen
botoog dat dit met do bovenstaande het geval is. Den lezers van het
A rehieveublad is bet belang van het departementaal archief te Rijsael
voldoende bekend. Iteeda in 1839 vestigde er Mr. tan den Büroh de
aandacht op en later zijn er verscheidene stukkeu, op ons land betrekking
hebbende, uit gepubliceerd. In 1841 bracht Gachard er een rapport over
uit met het oog op België.
In 1385 droeg Pilips de Stoute den leden der door hem te Rijasel
opgerichte Kekenkamer op „h visiter les chartres, registres et lettres
touchant ledict seigneur, pour estre mieulx instruicts de ses faits au
temps advenir'' en in 1399 benoemde hij een archivaris ^h la garde
des archives de Flandre, Artois, Kethelois, Limbourg, Oulre Meuse
et Brabant" met lïiJBsel tot woonplaats en op een tractement van 300
goudguldens. De uitbreiding der Bourgondische macht had natuurlijk
voortdurend vergrooting der archieven te Kijssel tengevolge. Bovendiea
verrijkte men ze herhaaldelijk met totdusver elders bewaarde bescheiden ,
en werden de werkzaainheden der Rekenkamer menigvuldiger, Daarentegen
werden in 1562 alle registers en stukken op Bourgogne en Charolaia
betrekkelijk overgebracht naar Dóle.
Toen Rysael iu 1667 aan Frankrijk kwam, werd het beheer der aldaar
aanwezige historische schatten toevertrouwd aan Denie Oodefroy. Tot
1790 volgden zijne deacendonten elkander van vader tot zoon op in een
reeks van vier generatie'», die volgcos de opvatting van bun tyd uitne-
mend zorg droegen voor bewaring en inventarisatie
Mr. V, D. BüRGH heeft de karakteristieke woorden medegedeeld, waarin
1792 de vernietiging van het geheele archief der liijsaelsche Rekenkamer
gelast werd. Aan den moedigen tegenstand van den toenmaligen archief-
beambte is het behoud er van te danken. Een betrekkelijk groot gedeelte
evenwel was niet te redden. Voor 80,000 francs, zij t ook in assignaten,
werd aan perkament verkocht en 30Ü wagenvrachten papier strekten tot
vervaardiging van cartouches. Niet te bepalen ia, hoeveel er wegraakte
toen de gebouwen der Rekenkamer in 17u7 voor afbraak verkocht en de
archieven op de zolders van het stadhuis opgestapeld werden.
in 1807 verving Kijssel als departementale hoofdplaats Douay en dienten-
gevolge verhuisden naar eerstgenoemde plaats de archieven der departomen-
68
tale administratie en daaronder Terscheidene afkomstig van geestelgke instet^
lingen. Wel leidde dit tot het beetemmeo vao bet oude lombardgebouw voor
archief bewaarplaats, maar na den dood in 1817 van den archivaris, die de over-
brenging bestuurd had, werd tot 1834 volstrekt geen zorg voor het archief
gedragen en er zelfs niet naar omgezien. In laatstgemeld jaar paa werd
weder een archivaris aangesteld en wol A. Ie Glay, die het werk der
Godefroy's voortzette. Zij badden een catalogus nagelaten van vijf folio-
deeleuj hij vervolgde dezen in zes doelen tot 1390.
In 1844 werd een groot gebouw opgericht, waardoor eindelijk het rijke
archief een zijner waardige bewaarplaats kreeg; er wordt thans evenwel
geklaagd over gebrek aan ruimte, waardoor o.a. het archief van het
parlement van Vlaanderen te Douai is achtergebleven en andere oude
rechterlijke archieven slechts gedeeltelijk plaats kunnen vinden.
De inventaris, waarvan deel VII in den aanvang van dit jaar verschenen,
tot deze bespreking aanleiding gaf, had zijn oorsprong te danken aan
eene circulaire van den Minister dn Persigny, die in 1 854 het inventariseeren
voorschreef van alle departementale archieven. Reeds in 1841 waren
regelen gesteld voor de wijzo van behandeling dier archieven, een uit-
vloeisel van de fundamenteele wet van het fransche arcbiefwezen, die
van 10 Mei 1838. Daarin was ook voor allen eeozelfde ,oadre de
classement" voorgeschreven. De circulaire van 1854 gaf eveneens uniforme
voorschriften voor alle mogelijke onderdeelen en schiep daardoor een
keurfilijf, doodend voor energie en particulier initiatief Gevolg had zij
wel; reeds in 1861 verschenen de eerste invoDtarissen in druk en tot
1890 waren niet minder dan 164 kwartynen verschenen. Over bet alge-
meen schijnen die zootezeggen fabriekmatig geproduceerde inventarissen
niet te voldoen, hoewel zij niet over éen kam te scheren en de lateren
veel beter zijn dan de vroegeren.
De drie eerste doelen van den inventaris van het departementaal archief
du Nord versebenen 1863, 1872 en 1877, zijn een getrouw résumé van
de catalogussen der Oodefroy's en van Ie Qlay : zij bevatten de inhouds-
opgave van tal van cartulaires , registres des chartes en aux placards.
Deel I, de inventaris du Trósor des Chartes de Flandre is evenwel zoo
gebrekkig, dat er ernstig sprake is hem te vervangen door een beter
ge redigeerden. De cartulaires du Hainaut in deel II o.a. , bevatten tal
van acten , Ilolland en Zeeland betretfende. Het ie echter een groot gemis
dat alleen de jaren, waarover het betrokken cartularium loopt opgegeven zijn.
De deelen IV, V, VI, verschenen 1881 , 1885, 1888, bevatten de inhouds-
opgave der grafelijke rekeningen en der bijbehooreude fioantiëele bescheiden,
van 1385 af tot aan 1699. Al ware een woordelijke algeheele afdruk
te verkiezen geweest, zijn in die deelen toch verbazend veel bouwstoffen
voorhanden , voor de geschiedenis van kunst en beschaving niet het mÏBSt.
Daarvan hebben trouwens de comte de Laborde en de abbé Dehaïsaes
1^
reeds een vlijtig gebruik gemaakt. Een register op de Toomaamste zaken
en persoonsnamen is aan ieder deel toegevoegd.
Het in den aanvang van dit jaar verschenen Vlle deel behelst de inhouds-
opgave van de rekeningen der hofhouding van verechillende vorsten, die
elkaar iu Vlaanderen en Henegouwen opvolgden van 1290 tot aan 1554.
Aan dit deel gaat in onderscheiding dor vorigen een breedvoerige inlei-
ding vooraf (van 112 blzz.), waarin de inrichting der hofhouding aan de
hand der betrokken rekeningen wordt geschetst en eeu aantal posten
daaruit wordt geciteerd en besproken. Ongelukkig is de reeks verre van
volledig. Vooraf gaan de rekeningen der graven van Vlaanderen,
De oudsten van 1266 tot 1308 berusten te Gent en zijn door G&cqabd
bewerkt. Hier vinden wij slechts een 500 bescheiden uit de jaren 1290 —
1384. Volgen de rekeningen de l'hotel des sires et dames de Cassel et
de Bar, eene heerlijkheid in 1318 gecreëerd en in 1445 met de grafelïjk-
lieid hereenigd. De te Rijssel bewaard gebleven ,pièces comptables"
lomvatten de jaren 1325 — 1413.
Belangrijker voor ons zyn de rekeningen betrekking hebbende op de
graven van Henegouwen. Ook daaraan ontbreekt natuurlijk veel. Vooral
te Mona berust een ander groot gedeelte. Het oudste register te Rijs-
sel loopt oyer de jaren 1295 — 1304, daarop volgt een vrij volledige
reeks bescheiden van 1319 — 1336. In dit tijdvak valt o.a. een reisnaar
Holland iu 1333. Maar daarna is niets voorhanden vóiSr het jaar 1399.
Twee reeksen rekeningen de la boucherie en de la pêckerte^ waarvan de
eerste in 1382 een aanvang neemt, mogen hun eigenaardig belang hebben,
maar dit toch slechts voor een beperkt terrein.
De rekeningen van de hofhouding der hertogen van Bourgondiê en der
landaheeren uit het huis van Oostenrijk, zijn vrij uitvoerig. De dagstaten
van alle uitgaven, bijna volledig van 1404 — 1555 voorhanden en eene
reeks van inventarissen van weelde- en kunstvoorwerpen zullen deel VIII
vormen. In deel VII komen de zeer onvolledige rekeningen voor. Van
1386 tot 1533 zijn er slechts negen , drie vóór 1421 , een fragmentartsoh van
1475, en vijf na 1501, Evenwel wordt het verlies vergoed door het
behoud althans van een aantal rekeningen van den penningmeester, den
maitre de la chambre aitx deniers die de genoemde dagstaten nazag en
voldeed en daarvan jaarlijks een overzicht gaf. De in dit deel medegedeelde
stukken gaan tot 1554. Na dien tyd zijn de uitgaven voor de hofhouding
opgenomen in de rekening van den Ontvanger-Generaal. Het behoeft
geen betoog, hoeveel belangrijks in al die duizenden posten vervat is.
Karel V o.a. kan men daardoor van 1506 — 1531 van dag tot dag volgen,
van zijn eerste reis in 1513 af op zijne tochten door al zijne verschillende
rijken^ later ook, maar minder geregeld, zoo in 1515, 1539 en 1540
door Holland ; de plaatsnamen , vaak verknoeid gespeld , zijn in den regel
door den uitgever juist aangeduid. Een uitzondering vormt Ie chdteau
70
d« Cleves, waar gesoupeerd en van waar logies te Haarlem gezocht werd;
dit huis te Kleef wordt aangeduid als Kleivlet ïq de provincie Utreoht.
Elders wordt Httesdeti verltlaard ala Huisateden in dezelfde provincie.
Naar ik vertrouw zal dit korte overzicbt voldoende zijn om een begrip
te krijgen van hetgeen in den besproken inventaris te vinden is.
Ch. M. DOZT.
»
i
OPGAVEN getrokken uit de staatsbegrootlng voor 1893 en dec daarb^
behoorenden uitgewerkten ea toelichtenden staat
HOOFDBTUK Y. — DePAKTEUBNT VAN BlNNBNLANDSCHE ZaKBK.
VI'** AFDBBLma,
Kvnsteti en wetenschappen.
Art. 153. Jaarwedden en verdere belooningen der ambtenaren ea
bedienden bij 's Rijke-archieven te 's Gravenhage / 16450.-
Yolgens den genoemden staat valt onder dezen post:
algemeene Rijks-archivaris .... ƒ 4000. —
adjunct-arcbivaris , 200Ö. —
drie commiezen , 5400. —
twee adjunct-commiezen , 2200. —
een klerk , 700.—
conciërge en verdere bedienden . . . „ 1300. —
belooningen , 850.—
Voor 1891 was op dezen post uitgetrokken een bedrag van ƒ16250. — ;
het verschil wordt aldus toegelicht: ^Yolgens de organisatie van het
personeel aan 's Rjjks-archief te 's Gravenhage behooren aldaar drie
adjunct-archivarissen te zijn. Thans is op een zoodanig ambtenaar ge-
rekend, terwijl de bedoeling is achtereenvolgens die organisatie te ver-
wezenlijken. In verband hiermede is het aantal commiezen van vier op
drie teruggebracht, voor twee van welke een kleine verhooging van
i uitgetrokken."
Art. 154. Eoaten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, personeele
hulp, echrijfloonen, reis- en verblijfkosten, inrichting van
lokalen en aankoopen voor de RijkB-archieven /7175. —
Toor 1892 wae hetzelfde bedrag op dezen post uitgetrokken.
Alt. 155. Jaarwedden, toelagen en verdere belooningen der ambt^
naren en bedienden bij 's Rijks-archieven in de pro-
vinciën / 29450.—
71
Yolgens genoemden staat valt onder dezen post:
b.
e.
d.
e.
f'
9-
h,
•
;.
l.
arohi
«
9
9
/ 2000.—
, 2000.—
1600.—
n
n
2000.—
2500.—
1500.—
ivaris in Noord-Brabant ....
Gelderland
Noord-Holland ....
Zeeland
Utrecht
Friesland
Oyerijssel , 2000.—
Groningen ^ 2000. —
Drenthe , 2000.—
Limburg , 2000.—
Tan het oYerkwartier
van Gelderland • . memorie
adjanct-archiyarissen , commiezen-char-
termeesters , klerken , conciërges • • , 9850. —
Yoor 1892 was hetzelfde bedrag op dezen post uitgetrokken.
Art 156. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgayen, personeele
hulp, schrijfloonen, reis- en yerblgf kosten , aankoopen,
meubilair, aankoop, stichting en inrichting yan lokalen
en yerdere uitgayen yoor de archieyen in de proyin-
ciën ƒ34000.—
Yoor 1892 was op dezen post uitgetrokken een bedrag yan ƒ38000. — ;
het yersohil wordt niet toegelicht.
Recapitulatie:
Personeel 1892. 1893.
art 153 f 16250.— f 16450.—
art 155 « 29450.— , 29450.—
n
n
Materieel ^)
art 154
art 156
f 45700.— f 45900.—
/ 7175.— f 7175.—
, 38000.— , 34000.—
f 45175.—
Geheel totaal f 90875.—
f 41175.—
f 87075.—
Het zg hier de plaats om het een en ander betreffende den stand der
plannen tot het bouwen yan een nieuw Rijksarchief mede te doelen. In
yerband met het ontwerp eener «yerbouwing yan het Departement yan
Binnenlandsche Zaken" was door de Regeering yoorgesteld een wijziging
yan art. 121 yan Hoofdstuk IX (Waterstaat) der begrooting yoor 1892
en wel om in plaats yan die omschrijying , welke zich aansloot aan een
1) Op dezo wQia mag de splitsing worden gemaakt, z\j het dan ook dat losse personeele
iiolp in de omsohrf|fing voorkomt.
72
begrooüng van 1891 Bangebrachte verandermg, te lezen
Tan archieflokalen, benevens aankoop van torreineo in 1891", en daarvoor
hetzelfde bedrag ƒ50,000 uit te trekken.
De aankoop van het terrein , gelegen aan den Bezuidenhoutscben weg
te 'b Oravenhage, was reeds geschied. En wel met de bedoeling om daar
ter plaatao een nieuw gebouw te stichten tot opnemiog van de Rijks-
archieven, nu bewaard in liet gebouw aan het Plein, en tevens om de
bureaux der verschillende Ministeries te ontlasten van de stukken sinds
1813 daar opgehoopt, waarmede zij nu meer dan overvuld zijn. Dat
gebouw zou dan een bergruimte bevatten van 24,000 M. planklengte,
tegen 9C0O M. in het tegenwoordige, en met de mogelijkheid van uit-
breiding tot 55,000 M. De kosten werden in bet geheel op ƒ550,000,
pluB die voot den aankoop van het terrein op ƒ580,000 begroot. In
het dientengevolge vrij gekomen tegenwoordig Rijksarchief zou dan tijdelijk
of voor goed — dit blijkt niet met zekerheid — het Departement van
Binnenl. Zaken worden gehuisvest.
Tengevolge van het voorloopig verslag over het ontwerp vaa wet uit-
gebracht wijzigde de Minister het artikel in dier voege, dat voor den
aankoop van bet bovenbedoelde terreiu alleen een aom van f 30,000
zoude worden uitgetrokken, terwijl na de beraadslagingen deze som afzon-
derlijk op de begrooting werd gebracht en dat naast den post voor de verbou-
wing van het Departement van Binnenl, Zaken.
Men wenschte zich dus aan het iu 1891 aangenomen plan van die ^Vff
bouwing te houden; en de Regeering niet in ongelegenheid te brengen door
den post voor de koopsom van bet reeds aangekochte terrein af te stemmen.
In verband hiermede werd art. 123, van Hoofdstuk IX (Waterstaat)
der begrooting voor 1893: ,Bouw van archieflokalen ƒ 150,000", wederom
vervangen door de omachrijving;
, Verbouwing van het Departement van Binoenlandsohe Zaken en daar-
mede in verband staande uitgaven , ƒ 50,000".
Aldus werd bet art. aangenomen, en daarmede „uitgemaakt dat men
blijft bij de vroeger genomen beslissing dat het gebouw van het Departement
van Binnenlandsche Zaken , volgens het toen overgelegde plan ten behoeve
van dat Departement zal worden verbouwd". Daarmede is het plan der
stichting van een nieuw gebouw tot opneming der Rijksarchieven voorloopig
van de baan.
Niettemin heeft de Minister zich uitdrukkelijk de bevoegdheid voorbe-
houden ,om . . ■ eene wijziging voor te stellen in den vastgestelden post
der begrootiug gedurende den loop van bet jaar".
4
78
OPGAVEN betrekkelijk enkele Oemeenteo.
De volgende opgaven zijn getrokken uit de mededeelingen , die op de
desbetreffende vraag in dit Tijdschrift, twee malen geplaatst, veerden
onivana:en. Over de instructies en verordeningen yolgen later eenige
mededeel in^en. Alleen zij hier in verband met de onderstaande cgfers
daaruit het Yolgende medegedeeld:
De archivaris yan Goes „is belast met het in orde houden van het archief
der gemeente , van de bibliotheek en de verzameling voor geschiedenis en
oudheidkunde", en verplicht een uur in de vreek (bepaald op Woensdag
van 11 ^12) yde gelegenheid open (te) stellen om . • . het archief te bezoeken
en gebruik te maken van de bibliotheek".
De archivaris van 's Oravenhage „is belast met het in goeden staat
brengen en houden van het geschiedkundig archief der gemeente , waar-
onder verstaan worden alle oude oorkonden en verdere staats- en gemeen-
telijke stukken en papieren van vroegere dagteekening dan 1815, zich
bevindende op het Raadhuis; en van de bibliotheek in het gemeentemuseum
aanwezig", en „ verplicht . . . des Maandags, des Woensdags en des
Yrijdags van des voormiddags 10 uren tot des namiddags 3 uren . . . zich
op het hem ten Raadhuize aangewezen bureel (te) bevinden".
De archivaris van Leeuwarden staat den secretaris der gemeente bg
in diens zorg voor het gemeente-archief en wel door „de stukken, die ter
secretarie zijn afgehandeld , in ontvangst te nemen , naar volgorde te plaat-
sen, te registreeren , en te bewaren"; hij is tevens „belast met de zorg
voor de gemeentebibliotheek", en verplicht „van des voormiddags 9 uur
tot des namiddags 1 uur, en van des namiddags 2 uur tot 4 uur ten
gemeentehuize werkzaam" te zijn.
De archivaris van Middelburg is „belast met het beheer van het oud"
archief* der gemeente; hieronder worden verstaan de „stukken en regis-
ters dagteekenende van vóór 5 Mei 1814" en die, welke door
„het Rgk , andere openbare lichamen of bijzondere personen", ten gebruike
of in bewaring zijn gegeven; en verplicht om „werkzaam" te zijn in een
lokaal ten gemeentehuize op Woensdag, Donderdag en Zaterdag van
10 — 12 en van 2 — 4 uren.
Den archivaris van Utrecht is „de zorg voor het bewaren en in orde
houden van het oud-archief* opgedragen. Daartoe worden gerekend alle
stukken ouder dan 1 Jan. 1814, behalve „de kerkboeken en registers
van den Burgerlijken Stand", terwijl „de gemeenteboekerij en het gemeente-
museum worden gerekend in hun geheel tot het oud archief te behooren".
Hg is verplicht „dagelgks van 9—12^/2 ure op het archief tegenwoordig"
te zijn.
74
o
H
o J5 o o
§ S B g S
<S 3^3 'S
^ Ö^ ga
Q p >> o «s
S'O >-• 08 o
i a^ ►
S $ »< s s
o rt o _ g:
>- • S P '^ H
^ © n-l
d ^
© TJ
TS a
'S Ö
§<§
•a-S»
S o
es (j
m 00
o P Q> k
o o o o8
S S;§ ^
^■1:2 p
p bc^ ©
'S *s © ©
p o o
08 08 0) 2
2 '^ >
2 ^ S
S 'S ^ O
Il is
d
08
^ bO
s s
o O
P4
r« * o bc g © 'S .
^ bO 08
g p 5-S -g 'S S 3 §
o
o
? e «^ S-« J'S o
g^.gjp^S g-^ © I
P
©
P
►
CU
O
p
©
c8
c8
Cd
00
pO «g P M
p 2 lO 'S CO
© d
OD «M
P ®
©2
a te
"3 .SS
8 ë
Wa
Pg
J-g
i I
00 Od
•'^ CO
d
08 •
►
h4 ©
P ©
£ ►
UA ©
«'S
■e e-
d *4
oS -9
••* p © ©
S d © g2
JoB
08 © ^ ©
► eo -p
j
o
H
I I I I I I I I
09
lO
00
00
«o 1-t
lO
d
©
©
lO
I
I
•
09
00
I
o
00
d
I I I
lO
co
09
lO
•s
08
'4
I
Ö
I I
lO
I
I I I I
co
lO
p
s
p
©
©
a
©
©
p
a
©
U4
s
S
©
I
p
bo
08
OD
s
o
S© Ë • 3
. bp d p ^s
J© ^g
©
76
De begrooting voor den Amsterdamschen Archiefdienst.
De kosten yan het Gemeente-archief te Amsterdam voor den diensc
1893 werden geraamd als Yolgt:
Art. 1. Salarissen en honen:
a. salaris yan den archivaris
h. id. van den adjunct-archiyaris . . .
c. toetekennen belooning aan twee tijdelijke
ambtenaren
d. de loonen yan een bediende , boekbinder-
deurwaarder en nachtwaker
e. gratificatiên yoor hulp
f 3000
. 1600
00
00
1600 00 '
n
1400
00
100 00
Art. 2. Bureaukosten
Art. 3. Schoonhouden van gebouw en meubelen . • . •
Art. 4. Verwarming^ verlichting en brandbluschmiddelen .
Art. 5. Onderhoud van archivalia en benoodigdheden daar-
toe (meerendeels bindwerk en portefeuilles) . •
Art. 6. Aankoopen ter aanvulling van archivalia en der
verzameling prenten y teekeningen en penningen
Art. 7. Diverse uitgaven : (onder dit bedrag is begrepen de
jaarlijksche toelage yan f 800 ter beschikking yan
den heer Ter Gouw)
Totaal . •
ƒ7700
. 200
800
750
H
800
2000
ft
950
00
00
00
00
00
00
00
/ 12700 00.
Deze begrooting wees een cgfer aan , dat die yan het yorige dienstjaar
met ƒ2100. — oyertrof.
De nieuwe toestanden, geboren uit de afscheiding yan het oud-archief
en deszelfs oyerplaatsing naar een afzonderlgk gebouw (het Poorthuis yan
St. Anthonis op de Nieuwmarkt), alwaar in de behoefte van den dienst moest
worden yoorzien door het aanstellen yan een portier-boekbinder en een
nachtwaker; de instelling yan een nieuw-archief, loopende oyer de jaren
1813 — 1870, in de localen ontruimd door het oud-archief ten stadhuize,
waaryan de regeling door den archivaris , met assistentie van twee nieuw
aangestelde tgdelijke ambtenaren, werd ter hand genomen, hadden deze
uiterst bescheiden verhooging van het eindcijfer teweeg gebracht.
Dit ogfer ware echter hooger geweest, indien, evenals op vroegere
diensten, de kosten van restauratie der stedelgke schilderijen zoowel, in
het Rgks-museum, ten Raadhuize als in andere gemeentelijke instellingen
bewaard, wederom ten laste van het archief waren gebracht.
De eerlijkheid gebiedt hierbij nog aanteteekenen , dat in Troegere dienst-
jaren de boschilibare Bom bijna nimnier geheel werd verbruikt.
De uitkomst zal moetea leeren in hoeverre op de voor ieder artikel
uitgetrokken sommen kan worden bespaard.
De zittingen van den gemeenteraad, gebonden onder den druk vaneenen
slechten fiuantiëelen toestand en met de begeerte om te bezuinigen , waar
slechts bezuinigd kon worden, leverden volgens het Qemeentoblad de
volgende disciissiön op omtrent den post voor het archief geraamd.
N*. 122, waaiirbij behoort de voordracht N", 480.
De heer Pijnappel wijst er op, dat in deze voordracht wordt voorge-^
steld om twee tijdelijke ambtenaren aan te atellou tegen een bedrag van
ƒ1600. — , ten einde het bestaande Archief te helpen regelen. Daartegen
heeft hij geen bezwaar, maar, waar aan dien kant eene noodzakelijke
verhooging van uitgaven wordt gevorderd, meent hij, dat aan den aaderen
kant iets moet worden bezuinigd. Op de Begroeting nu komt ook voor:
/"2000, — voor den aankoop van nieuwe voorwerpen voor het Archief,
en spreker meent, dat, terwijl het bestaande wordt geordend, het aan-
koopen yan nieuwe zaken wel kau worden gestaakt. Hij stelt daarom
voor dezen post met / 2000. — te verminderen.
Dit amendement wordt ondersteund. ■
De Voorzitter acht het beter, eerst de voordracht N". 480 te b»^l
handelen.
De heer Gerritsen leest in de voordracht, dat Burgemeester en Wet-
hoaders meenen , dat voortoopuj kan worden volstaan met de aanstelling
van twee tijdelijke ambtenaren. Hieruit zou men kunnen opmaken, dat
er later nog meer zullen noodig zijn, en uit het antwoord van Burge-
meester en Wethouders op eene desbetreffende vraag in het Algemeen
Verslag blijkt, dat ïy dienaangaande nog niet op de hoogte zijn, want
Bij zeggen daar; ,het vereischte aantal ambtenaren kan nog niet met
zekerheid worden vastgesteld." Is het nu voorgestelde aantal dus een
minimum of een maximum? Spreker meent, dat men dit wel moet
weten, opdat niet van deze kleine uitgaaf later een groote het gevolg worde.
De Voorzitter antwoordt, dat men het aanvankelijk met twee ambte-
naren meent te kunnen doen, en dat de Raad zich door aanneming dezer
voordracht volstrekt niet verbindt, om er later meer aan te stellen.
De voordracht N". 480 wordt daarop in stemming gebracht en aange-
nomen met 23 tegen 9 stemmen.
Vóór stemden de hoeren: van Eeohen, Noltinq, van Waterschoot
TA» DER Gracht, ten Brumueler, Lüden, Blooker, Eveewun Lanor,
TAK Hall, Fabidb, Moltzbr, H. S. van Lennep, Wüstb, Korthals
ALTE8, De Vries tan Bduren, Gkrbitsbn, W. W. van Lennkp, Pijk-
iel I
:en ■
r
M
7T
Ë
APPKi., Dtbebimok, Polak, Cptpbkb, van Ogtrop, Bbreuribb en
Ankersmit.
Tiyen atemdeu de heeren: Muller, Vas Vibseb, riBiNEKES, Hovï,
Geebtseua, Becker, vak Nierop, Daniels en Heemskerk.
Afwezig de heeren: Altiso Mkes, D. Josepbdb Jitta, Reekers en
Tredb.
De Voorzitter zegt, dat thane de poet 122, met het amendement van
den heer P ij n a p p e l , aan de orde is.
De heer tan ElKaiiiCN bestrijdt dit amendement. Het bedrag toch, dat
in deze Gemeente wordt uitgegeven voor archivalia, is betrekkelijk klein
in verhouding tot de groote waarde , vrelke het Archief hoeft en die voort-
durend grooter zal worden, wanneer men nu en dan enkele voorwerpen
op het juiste oogenblik aankoopt. Bovendien moet men niet vergeten,
dat in dezen post ook begrepen is het bedrag, benoodigd voor het her-
etellen van schilderijen '), zoodat, wanneer men zich overtuigt van wat
er al zoo van dat geld gedaan wordt, de post waarlijk niet hoog kan
worden geacht. Thans wordt slechts voor onderhoud en aaokoop van
archivalia, waaronder, zooala spreker reeds heeft opgemerkt, ook behoort
het heratellen van schilderijen, slechts uitgetrokken /■2800. — . In 1891
18 uitgegeven / 4400.— , in 1890 / 3200. — , in 1889 /"SSOO.— , in 1888
/'4800.— , zoodat men uiet kan zeggen, dat in 1893 weelde op dit gebied
-tal heerschen , indien deze post behouden blijft. Spreker zal daarom tegen
het amendement stemmen.
De heer Qekritsën' gelooft, dat de heer Pijnappel een bezuiniging
beoogt, die de Gemeente op den danr buitengewoon zou opbreken. Wan-
neer men eenmaal zulk een verzameling heeft, kan men zeer zeker voor
een jaar den 'lankoop van boeken, prenten en platen achterwege laten,
maar het dairop volgend jaar zal men opeens wéér veel meer moeten
aankoopen. Spreker zou van vermindering van dezen post dus geen ander
gevolg zien, dan dat men het volgend jaar in plaats van ƒ2000. — ,
ƒ 4000. — zou moeten uitgeveu, en bovendien /" 1000. — voor de schade,
die men zich had berokkend door niet op een juist oogenblik aan te
knopen, zoodat dan voor 1894 de geheele uitgave ƒ 5000.— zou moeten
bedragen. Spreker kan zich dus met zulk een bezuiniging niet vereeoigen,
ten ware men het geheele Archief mocht willen opofferen.
De heer Pijnappel doet opmerken, dat het feit, dat hij geen bezwaar
maakt, om een bedrag van ƒ1600. — op de Begrooting te brengen voor
de regeling van het bestaande Archief, bewijst, dat hij volstrekt de hooge
waarde van dat Archief niet miskent. Het bedrag echter, dat men aan
een Archief besteden kan, is onbegrensd, en daarom moet men daarbij
voorzichtig en zuinig zijn. Vroeger kwam deze post op de Begrooting
'} Deic medsdcBliDg buusll
Vroeger stecbtii wu dit bet (jcval.
78
j er voor het eerst op vermeld
er zich niet tegen verzet. Thaoa wenscht hij dezen post tijdelijk buiten
werking te atelleD, ook omdat, waar nog zooveel te onlenen lilijkt te zijn,
uieuwe aanknopen onnoodig mogen worden genoemij. IliJ erkent, dat bet
DQ zal kunnen voorkomen , dat men gaarne iets zou willen aankoopen ,
waarvoor dan geen geld beschikbaar is. Maar datzelfde kan voorkomen,
als men alechta / 200Ö. — beecbikbaar heeft en men iets zou willen aan-
koopen, dat /'3000. — :"i /^ 4000. — koet. Dan zou men eveneens van
dien aankoop moeten afzien. Wie liefhebbonj beeft voor dergelijke zaken,
moet er dan maar uit eigen middelen ieta voor over hebben.
De heer Blookür meent uit de Memorie van Beantwoording en da
toelichting op de voordracht N". 480 te mogen opmaken, dat de aanstel
ling van twee ambtenaren het niouwe .\rchief betreft, terwijl de post van
ƒ 2000. — beatemd is tot aanvulling van het oude. Zoo dit het geval ia,
dan vervalt z. i. |jet bezwaar van den heer Pijnappel.
De heer Ankkrsmit zegt, dat uit die ƒ2000 — ook bestreden worden
de kosten voor onderhoud van bestaande zaken , voor plaat- en boekwer-
ken, waarop men geabonneerd is enz. enz., alles uitgaven, die niet ver-
meden kunnen worden. Men zou dus het Archief niet naar behooren
kunnen bijhoudeu , en dit ware z. i. al een zi'er verkeerde bezuiniging.
De heer van Nihrop ondersteunt het amendement van den heer Pijn-
appet. De aankoop van archivalia kan voor één jaar best achterwege
blijven, terwijl de aankoop der vervolgwerken , evengoed als het herstellen
van schilderijen, Ijjsten en harnassen, uit de andere posten kan geschieden.
Men zie toch niet over het hoofd, dat er nog een post van / 800. — ia
Toor het «onderhoud van archivalia enz.", en een post van ƒ900.— voor
(diverse uitgaven", zoodat de post van f 2000. — voor de aankoopen zeer
goed kan vervallen.
De heer t&x Eeghen acht de berekening, die de heer van Nieropi<
maakt, niet juist. Spreker heeft de rekening voor zioh liggen en tiet
daarin, dat op de posten, die de heer van Nierop thans wïl bestrijden
met ƒ 1750, — , verleden jaar is uitgegeven ƒ 5600. — .
De Voorzitter wil er alleen op wijzen, dat ook in den laatsten tijd
nog een paar hoogst belangrijke verkoopingen hebben plaats gehad, waarin
enkele zeer zeldzame voorwerpen zijn aangekocht. Nu is het wel gemak-
kelijk te zeggen, dat men met zulke aankoopen wel een jaar kan wachten,
doch de veilingen laten zich niet wachten, zoodat spreker het niet ge-
wenacht zou achten, om alle gelegenheid tot het aankoopen van archivalia
weg te
De heer Pijnappbi, doet opmerken, dat er voor archivalia toch nog
altijd twee poaten, een van ƒ800. — , en een van ƒ950 — blijven uitge-
trokken. Hij handhaafde dus zijn amendement, om dat nummer der Be-
graoting met ƒ2000.— te vermindereu.
H
4
T»
Het amenJemeDt wordt daarop in stemmiDg gebracht en aangenomen
met 19 tegen 16 stemmen.
Vóór stemden de heeren: Everwltn Lange, Pabids, Hkineken, Wüste,
I). J08EPHO8 JiTTA, Korthals Ai-tes, de Vrie8 van Buuren, Hovy,
Pijsappel, Oeertseua, Beckeb. Treub, van Nierop, Dan:ëlb, IIebhb-
KBHK, MOLLER, SoLTING, VAM WATERSCHOOT VAN DER ORACHT en TKN
Brdmueler.
Tegen stemden de heeren: va5 Hall, Moltzer, H. S. tam I.ennep,
Vas V/B9ER, Okeritben, Reekkrs, W. W. van Lbnhep, Uybkrinok,
Polak, Cüvpeus, van Oqtrop, Serrdrier, Ankkrbmit, van ëeohek,
Lddfn en Blooker.
^^^ Afwezig de heer Altino Mees.
n
Het is bedroevend te beepeuren , welke zonderlinge denkbeelden er nog
omtrent den aard der archieven in den stedebjken regeeringskring blijken
te heerschen.
De heer Pijnappel beschouwde zoo 't schijnt de betrekking van de ge-
rente tot haar archief als die van een kuuat- of oudheidlievend particulier tot
zijne verzameling; ofwel a.U die van een huisvader, die met kwade jaren
te tobben heeft, tot zijn ietwat ouderwetsch ameublement, dat hij onder
'betere tijdsomstandigheden ongetwijfeld zou verbeterd hebben, maar waar-
mede bij het nu desnoods nog wel een paar jaren meent te kunnen doen.
'b Heeren Pumappel's bewering, dat het bedrag voor een archief te
besteden „onbegrensd" is, berust voorts klaarblijkelijk op het verkeerde
denkbeeld, dat voor een archief allerlei oude papperasson , kunatvoorwer-
pen, (zelfs van een waarde van /"SUOO i /4000), en oudheden, (b.v. de
, lijsten en hnriiaasen" waarvan de heer van Nierop sprak), worden aan-
gekocht. Integendeel is het juist zeer begrensd door de onmisbare
voorwaarde van lederen aankoop, dat deze betreffen moet stukken, die
in het verband der gemeentearchieven op hunne plaats zijn en kwalijk
daarin kunnen worden gemist. Als vau zelf sluit dit kunstvoorwerpen en
oudheden uit, waarvoor een archief niet is bestemd. Het bleek echter
uit de stemming, dat het gevoelen, dat een archief een soort van museum
van zeldzaamhedon , een depot van prullaria ia, die nergens anders onder
gebracht kunnen worden, nog te algemeen bestaat.
Te vergeefs zoek ik naar den logiseben grond voor de woorden: ,dat,
vaar nog zooveel te ordenen blijkt te zijn, nieuwe aankoopen onnoodig
mogen worden genoemd.'
Volkomen afwezig schijnt bij den heer Pijnappel zoowel als bg den
heer van Nierop bet begrip, dat de archieven, die in den loop der tijden
al te veel van hunne bestanddeelen hebben verloren of in vreemde
banden zien overgaan, dit ontbrekeude moeten aanvullen, zoodra zich
mkoop ÏD publieke veiling of nït de band Sutrtoe
aanbiedt.
Het is m^ ook volslagen onbegrijpelijk wiens nsigen middelen" de
.liefhebberij voor dergelijke zaken" moeten betalen, om deze tocb in
bezit der gemeente te doen komen.
De gemeente houdt haar archief niet als een liefhebberij-artikel, maar
in 't belang harer eigene admiuiatratie . om zoo noodig tegen derden hare
rechten te bewijzen en bovendien als bron voor ernstige hiBtorische studie.
Meermalen is het gebleken, dat voor 'teen zoowel ala voor 't ander de
eigenlijke archivalia niet voldoende zijn , maar dat ook uit boeken en
prenten en teekeningen en penningen belangrijke aanwijzingen betreffende
voormalige rechten en toestanden kunnen worden geput.
Dit is het goede recht der tegenwoordig aan de meeste archieven ver-
boaden plaatselijke boekerijen, atlassen en dergelijke verzamelingen.
Had de heer Pijsappel zich slechts de moeite gegeven de portee van
zijn amendement bevorens natevragen, zonder twijfel bad bij het niet in-
gediend.
Het gezegde van den heer van Nierop bewees bovendien, hoe baaslig
dit raadslid de voordracht gelezen had. De post van /800. — , uitgetrok
ken voor onderhoud (voornamelijk bindwerk van de mettertijd zeer ge-
havende archivalia, en het vervaardigen van onmisbare portefeuilles voor
de loaae stukken) en de poat van fQ50. — , die, verminderd met de
toelage ad ƒ800. — aan den heer Ter Godw, sleohts een cijfer van
/150. — zou aanwijzen, beschouwde hij eenvoudig als beschikbaar voor
asnkoopen.
Qelukkig dat er nog in den raad stemmen als die van den Voorzitter
en van de heeren van Eegben, Gerritsen, Blookek en Ankersmit
opgingen, om voor bet juiste beginsel optekomen, en dat ten slotte het
amendement slechts de geringe meerderheid van 3 stemmen kon bekomen.
Dit belooiï althans iets voor do toekomst!
Amst. Jan. 93. Mr. N. ob Roever. ■
Litteratuurkroniek ,
door
Mr. J. e. Heebbb.
[Over het doel dezer kroniek zie men bldz. 57 van dezen jaargang. —
Geschriften, die ik verzuimd heb op te nemen, schoon zij hier te buis
behoorden, worden in een volgende kroniek opgenomen.]
XIII.
'sGra-
Vrrsl'tgen omtrent 's Rijka oude (trehieven.
venhage, Nijhotf, 1892. (%■>). 4, 449 bldzz.
Deze bundel bevat:
A. ,Het Rijksarchief te 's GraTCDhage" door Th. van Riemsdijk,
(bidz. 1 — 80). [Hierin wordt geBproken over: I. Het , Archief-
wezen" (ruiling met België; officiëele bijeenkoniBt d.d, 27 Sep-
tember 1890 der verschillende ryksarcbivarisaen indeprovinciéD,
waarvan de , Notulen" in dit deel zijn opgenomen; officieel
bezoek van den Algemeenen RijksarchiTaris aan het rijksarchief
te Assen; archivalia onder berusting der militaire autoriteiten ;
opsporing van oude rechterlijke atnkken in Zuidholland). —
II. Het „ Rij ksarc hief" (personeel; ordening der archiefver-
zamelingen, n I. de ordening van de „archieven van bet
algemeen landsbestuur" van 1795 — 1813, van het Oost-
Indisch archief, van het West-Indisch archiet, van de reob-
terhjke archieven, enz.; toestand der arcbiefverzamelingen ;
aanwinsten (die nauwkeurig zijn opgegeven) en verliezen; af-
schriften voor het Rijksarchief gemaakt; gebruik van hflt
Rijksarchief gemaakt en daaruit verstrekte inlichtingen, in
druk uitgegeven bescheiden; lokalen, meubilair en gereed-
Bohappen; reddings- en brandbluschmïddelen]. —
„Het oud provinciaal archief in Noord-Brabant", bldz. 81 — 1 16).
[Hierin zijn, zij het dan ook in eenigszins andere volgorde,
de rubrieken van A II opgenomen. Buitendien geeft de
rijksarchivaris A. C. Bondam eene , Geschiedenis der archieven
van de voormalige souB-préfecture te Breda" en eene ^Nota
orer de ordening van het provinciaal archief van Noord-
Brabant"]. —
,Het oud provinciaal archief in Gelderland", (bldz. 117 — 125),
door J. F. BiJLEVELD. [Dit verslag bevat de gewone ru-
brieken]. —
,Het oud provinciaal archief in Noord-Holland (bldz. 126—160).
[Onder de afdeelïng .Werkzaamheden en voortgang der orde-
ning en inventarisatie van het archief" geeft de rijksarchivaris
C. H. GoSNET een uitvoerig overzicht van de door hem
overgenomen .archieven van gemeenten vroeger behoord
hebbende onder den Rechtsban van Haarlem" en der resul-
taten van zijne bezoeken in de verschillende gemeente-
archieven]. —
,Het oud provinciaal archief in Zeeland", (bldz. 161 — 167),
door J. P. N. ERMGR1S9,
,Het oud provinciaal archief in Utrecht", (bldz. 168—
[Van belang zijn hier de overzichten, die de rijkearchivfuia
C.
F.
9. Hm.LKR Pz, geeft hetrefTeode de Bwerkzaamheden en Toort-
gaog der inveDtariaatie en der ordening van het archief",
betrefTende „in druk uitgegevene bescheiden, behoorende tot
het archiel" en betreffende de .opgHven der aanwinsten en
verliezen", waarbij ter sprake komen de .te Zwolle berustende
biaschoppelijke regiaterB", de omvnng van het „BisBchoppelijk
archief", enz. Als bijlage wordt ons hier geschonken de studie
over ,Het archief der bisschoppen van Utrecht", reeds in de
vorige litteratuurkroniek genoemd].
,Het oud provinciaal archief in Friesland" (bldz. 227 — 241),
door J. L. BKRNa.
„Het oud provinciaal archief in Overijssel" (bldz. 242 — 256),
door L. TAN Habsglt.
„Het oud provinciaal archief in Groningen" (bldz. 257 — 269),
door H, O. Feith
gHet oud provinciaal archief in Drenthe" (bldz, 270 — 373).
[Als bijlagen geeft de rijksarchivaris Seerp Grataha den
, Inventaris van het Schultengerechts-archief van Borger,
Oaseolte en Gasaelter-Nyeveen", den elnvcntaris van het archief
der gemeente Meppel", den , Inventaris van het Schulten-
gerechts-archief van Moppel" en een bericht over ,Kerkel^ke
archieven"].
,Hot oud provinciaal atchief in Limburg" (bldz. 374 — 410).
[Onder de rubriek , Aanwinsten" geeft de nj ka archivaris
Joa. Habbts een uitgebreide lijst der aan het rijk geschonken
archieven , betreffende de familie de Horion als bezitster der
heerlijkheid Pol en Panheel en van het kasteel te Heel, bij
Roermond, verder in betrekking tot de heerlijkheid Dalen-
broek, alsmede tot de heerlijkheid Udenkirchen en betreffende
den heer de Horion in zijne hoedanigheid van drossaart van
het land van Hom"].
, Ordening en inventarisatie van oude gemeente- en burger- J
lijke stands archieven in Noord b ra bant", een verslag over«
1890, door A. C Bondam , uitgebracht aan Gedeputeerdafl
Staten dier provincie", in 1891 reeds afzonderlijk verschenen,!
(bldz. 4U — 428).
„ Verslag aangaande de oude gemeente- en w a te ra c hap B-archieven I
in Zuid-Holland, over 1890, uitgebracht aan Gedeputeerde^
Staten dier provincie" door J, H. HiKaMAN, (bldz. 429— 440).
.Verslag omtrent oude gemeente- en waterschaps-archieven in
Utrecht over 1890, uitgebracht aan Gedeputeerde Staten dier
provincie", door K. Frcin Th.Azn. , reeds vroeger afzonderlijk
uitgegeven, (bldz. 441 — 449).
H. J. FocKEMA Ahdreab. Bijdragen tot de NedeHaDdacfac reobtafi;e-
achiedenis. 3e BuDdel. - Haarlem, Bohu. 1892. (8"). VIII, 176 bldz.
Id dezen bundel wordt , alleen de hoorigheid" besproken, ,en
wel vooral met het oog op OverijaBPl en Gelderland , waar zjj de
grootste beteekeuis had, en vanwaar de meeste on de belangrijkste
bronnen tot ons zijn gekomen," Juist met het oog op die brounen
moet dit deel in deze kroniek worden opgenomen. Immers ala
bijlagen zijn reraubillonde op dit onderwerp betrekking hebbende
archivalia opgenomen uit het midden der \Q" eeuw, berustende
in het depot der Kijkaarcbievea te Arnhem.
P. N. VAN DuoRsiNCK. Inventaris van het oud archief der heerlijkheid
\ en gemeente Neder-Hemert, met lijsten der Heeren en Predikanten. —
t Haarlem, Van Urederode 1892. {8'), 4, 192 bldz.
Deze stukken, chronologisch beschreven , loopen van 121? — 1617.
Orootendeela berusten zij ,in het Kasteel Neder-Homert" (1217 —
1789), de burgerlijke stands-archieven (1702— 1817) ten Gemeente-
huize, de gerechtelijke archieven (1513—1811) in het rijksarchief
te Arnhem. Een uitvoerig „alphabetisch register" is aan het
werkje toegevoegd.
G. A. VORSTBRMAN VAN OiJBN.
Uitgegeven door
der bronnen van het oude eadtrlandsche recht, gevestigd te Utrecht. Eerste
reeks. N". 15). 's Qravenhage , Nijhotf. (1892)". (8"). VIII, 369 bldz.
Hoofdbron voor de rechtsgeschiedenis van Aardenburg ie het
in liet archief dezer stad berustende z.g. „Bouc met den Knoop,"
dat, aangelegd vermoedelijk in 132S, in welk jaar deze streken
na een 40-jarigen strijd tot rust kwamen , bijgehouden is tot iu de
16''' eeuw. Uoel schijnt te zijn geweest, „daarin alles op te nemeu
wat aangaande oude keuren, coatumes , wijze van procedeeren
schriftelijk bestond of bij overlevering bekend was " Dit boek
wordt hier geheel gepubliceerd, benevens de oudste keur, uit de
12'''' eeuw, ons bekend uit een document van vermoedelijk 1328;
de keur van 1330 (volgens een der origineelen, dat, nog onuit-
gegeven, berust in bet archief van Aardenburgi, die van kracht
bleef tot de vereeniging niet de Noordelijke Nederlanden in 1604;
die van 1576, enz.
Rechtsbronnen der stad Aardenburg.
{Wei ken der Vereeniging tot uitgave
Varia.
EEN GR00T8CH PLAN!
Voor eenigen tijd kwam in onderscheiden bladen het bericht voor, dat
in de r^ks- archieven iu eeuige provincies verschillende officieren waren
werkzaam gesteld tot bet verzamelen van gegevens van militairen aard.
84
Voor ie leden onzer vereeniging kan het zijn belang hebben ieta meer
hieromtrent te weten, I)e zaak is deze :
Aan den Luitenant-Kolonel F. DE Bas, ia door den Minister van Oorlog
opgedragen nasporingen te doen op het gebied der „Nederland se he Krijga-
geschiedenis." Daartoe wordt volgens een door dezen ontworpen tabel,
aan ofScJeren , welke daarvoor in aanmerking komen , gelast de stukken in
de verschillende archieven voorhanden en op bet bedoelde onderwerp betrek-
king hebbende te „ex eer peeren", er de uitkomsten daarvan op te zenden.
Om den geheelen omvang van het plan goed te vatten, stelle men
zioh voor, dat het onderzoek zich zal uitstrekken over alle oorlogen en
krijgsbednjveu in Kuropa, waarbij ons vaderland betrokken was, en dat
van af ,de opriobtiag der staande legers' tot oogeveer 1835, toen onze
oorlogsmaatregelen tegenover België een einde hadden geuomen.
Voor de werkkracht, welke dit materiaal, dat bovendien natuurlijk in
den meest verschil Ie oden en uiteenloopenden vorm inkomt, zal moeten
ordenen en schiften , dient men eerbied te hebben. Hij of zij , die bet
zal of zullen moeten bewerken, zullen daarin een hoogst omvangrijken
arbeid vinden. Het historisch bruikbaar maken er van zal een werk zyn,
zoo verdienstelijk, dat het aller bewondering verdient.
Maar, zonder het laatste is het nut van dat o peen hoepen van gegevens
van zulk een heterogenen Bard vrij problematiek. Als hier het spreekwoord
maar niet wordt bewaarheid: Qui trop embrasse, mal étreint!
In verband met het eerste stuk in dit nummer, zij er op gewezen, dat
door den heer Ë. G. Volkerbz te Zutphen , een brochure is verspreid,
waarin hij „eenige toelicbtiog over bet Normaal papier" geeft, en daarbij
da vereiechten bespreekt, waaraan goed papier, bepaaldelijk voor stukken,
wier langere bewaring is gewenscht, moet voldoen. Ook wordt een over-
zicht gegeven van onderzoekingen , verricht aan het proefstation te Char-
lottenburg, van verschillende papiersoorten. Blijkens do medegedeelde
cijfers staat te dien aanzien het bekende Hollandsche schrijfpapier niet
hoog. Het werkje eindigt met de tabellen, voor de verschillende papier-
soorten in Pruisen vastgesteld, en met 1** Jan. van dit jaar in werking
getreden. De schryver is tevens agent voor Nederland en koloniën van
de firma Felix Schöllcr und Bacsch te Neu-Kalias (Mecklenburg), welke
bedoelde „Normaal -papiersoorten" vervaardigt, overeenkomstig <
van het Pruisische reglement,
Adv erten tien.
Jl^^ Men oiaqe bij zijn Hmkhund'taar
NEELMEIJER'S KABINET INKT.
Eet Is esn ITederludich fabrlkut, dit liefhebbart van eac goede Inktaoa
ongetwijfeld tol voldoen.
NEELXEIJEK &* Co. Apeldoorn.
u
NHDERLANDSCH ARCHIEVENBLAD.
Nederlandsch
ARCHIEVENBLAD.
ORGAAN
VAN DE
Vereeniging van Archivarissen
IN NEDERLAND.
1893— 1894.
GRONINGF.N. — F.RVF.N H. VAN DER KAMP, — 1894.
Nederlandsch
ARCHIEVENBLAD.
<r^
ORGAAN
VAN DE
Vereeniging van Archivarissen
IN NEDERLAND.
1893— 1894.
ORONJNGRN. — F,RVF-N p. VAN DER KAMP. — 1894,
(lednikt bij Erven 15. van der Kamp, Groninj^cn.
Inhoudsopgave.
Bldz.
In memoriam:
Mr. Nicolaas de Roever, met portret, door Mr. Ch. M. Dozy 1.
Het hoofdbeginsel voor de ordening van archieven, door Mr. S.
Muller Pzn 9.
Brusselsche archivalia, belangrijk voor Noord-Nederland, uit de 15*
en 16* eeuw, door Dr. P. J. Blok 21.
Het tegenwoordige recht voor de archieven en de daarbij werkzame
ambtenaren, door S. O.
Inleiding 27.
I. Positie van den archivaris 127.
Een nieuw algemeen rijksarchiefgebouw, door Mr. J. E. Heeres 33.
Chronologisch systeem of dossiersysteem, door Mr. R. Prüin Th. A.zn. 39.
Naar aanleiding van „Het hoofdbeginsel voor de ordening van Archie-
ven door Mr. S. Muller Pzn.", door Mr. 8. Qratama ... 43.
In memoriam:
Joannes Josephus Habets, met portret, door A. J. Flament 57.
Bijna drie eeuwen begraven, door Mr. J. A. Feith 73.
Het nieuw algemeen Rijks-archiefgebouw . . 100.
Opgaven getrokken uit de staatsbegrooting voor 1894 enz. . . .137.
Berichten 9, 33, 63, 97.
Nagekomen bericht 96.
Boekbespreking:
Q. A. Yorsterman van Oijen^ Rechtsbronnen der stad Aardenburg,
door Mr. J. A. Peith 28.
•
VI
Bldz.
Cb. y. Langlois et H. Stein, Les archives de l'histoire de France,
door Mr. Ch. M. Dozy 49.
G. A. Meijer, Het Dominikaner-klooster en statie te Nijmegen,
door Mr. J. G. Ch. Joosting 78.
R. Fruin Th.Azn., Verslag omtrent oude gemeente- en water-
schaps-archieven in de provincie Utrecht, over 1892, door
Mr. A. Teltinq 84.
, Catalogus van de archieven der collegiën, die voor 1811
binnen de tegenwoordige provincie Utrecht rechterlijke func-
tiên uitgeoefend hebben, met een inleiding van Mr. S. Mul-
ler FzN, door 8. G 87.
J. C. Singels , Inventaris van het oud archief der stad Leeuwarden,
door Mr. R. Fruin Th.A.zn 133.
J. H. W. Unger, Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam,
uitgegeven op last van het gemeentebestuur, De regeering
van Rotterdam 1328—1892, door Mr. Ch. M. Dozy . . .136.
Literatuurkroniek door Mr. J. E. Heeres .... 30, 55, 91, 139.
Varia 32.
Wel ia het een zeer treurig voorrecht geroepen te worden tot
het schrijven van een In memonEim , waar dit niet alleen zijn
grond vindt in een veeljarig dagelijksch samenzijn, maar ooii in
de vriendschap die met den overledene verbond. Maar een voor-
recht is faqt toch aan die vriendschap uiting te mogen geven en
de zekerheid te hebben dat men de gevoelens van velen , zij
't ook op zwakke wijze, vertolkt. Want de Rokver had vele
vrienden in den lande. Opgegroeid en zijne maatschappelijke
betrekking vindende in zijne vadorstnd deed zijn gezellige aard
en zjjn warm hart hem er in vroeger en later tijd tal van vrien-
den vinden. Maar ook daarbuiten , onder zijue collega's en bij
hen, met wie zijne uitgebreide studie hem in aanraking bracht —
een vraagbaak voor velen , een bereldvaardige hulp voor allen ,
die zich tot hem wendden — was hij uittermate bemind.
Dit was niet alleen het gevolg van zijne joviale natuur; opgewekt
van aard was bij vrolijk onder de vrolyken, maar toch had hij het
liart uiet op de tong en zijne hartelijkbeid had geen luidruchtig
karakter. Een eerate oütmoeting gaf den indruk van veelzijdige
kennis on degelijkheid, die zich op bescheiden wijze uitte, maar niet
tot vertrouwelijkheid uitlokte. Maar wie het voorrecht had nader
en meer tot hem in betrekking te komen, erkende al ras dat hij
een niet alledaagsch man voor zich had. By het herdenken van
hem treft het wellicht nog meer dan tijdons zijn leven hoe edel
hij in Kjjn doen en denken, hoe waar en hoe eerlijk zijn natuur
was. Maar al waren zijn eenvoud en ongedwongen hartelijkheid
oorzaak dat men den indruk daarvan zich tijdens z^n leven minder
bewust werd, men gevoelde onwillekeurig het weldadige van eeii
omgang met een man als hij. Wie hem vaak ontmoette, moest
zich wel tot hem aangetrokken gevoelen.
Begaafd met een zeldzame werkkracht, van heilig vuur bla-
kende voor zijn studie en zijne betrekking, werd hij nooit geleid
door streven naar succes of lagere motieven; bij zijn werk zocht
hij nooit zichzelf, maar alleen dat waarin hij belangstelde. Waar
zijn kennis de resultaten van de studie van anderen kon aan-
TuUeu, stond hij die gaarne zonder voorbehoud af. Waar dit
vrienden ten goede kwam , deed het mededeelen en ten gebrutke
geven zijner aan teeken in gen hem meer genoegen dan te voren het
vinden er van.
Db Roever was dan ook een vriend aan wien niet te twijfelen
viel ; men wiet dat het niet aan hem zou liggen als die vriend-
Bchap ooit vóór den dood zou verbroken worden. Zulk een vriend
te verliezen zal bij velen op den achtergrond schuiven bet verlies
dat de historische wetenschap en bet archivariaat lijden.
De eerste had uit den aard der zaak bij hem de oudste brieven.
Reeds als knaap doorkruiste hij met zijn neef en boezemvriend
DE Vries straten en stegen van zijn geliefd Amsterdam, zoekende
^
i
D)tar oude merkwaardige gevels en genietende vttn intereBsaiite,
ouwerwetsche Btadsgezichten. Geen wonder dat hy er thuis waa
alB slechts zeer enkelen. Heeft ooit iemand zijne roeping gevon-
den, dan w&s hij het, toen hij nog vóór volbrachte studie den stads-
archivaris als adjuDOt werd toegezegd. In de zeven jaren van dat
adjunctachap werkte hij met grenzenlooze vlijt het archief door.
Dit was door Dr. Schblteua mot groote volharding en ijver uit
de bureaux bijoengebraclit, opgesteld, ingedeeld en geïnventari-
seerd. Hoefeer dit geapprecieerd mocht worden , was het archief
aiet wetenschappelijk georganbeerd , zooals men dit dan ook pas
in onzen tijd eischt. Was het aan de Roever natuuriyk niet
mogelijk tijdens het leven van zijn voorganger diens regeling door
een andere te vervangen , hij leerde het archief door en door ken-
nen en dus ook de wijze, waarop eene reorganiaatie zou moeten
worden aangevangen en voortgezet. Toen hij in 1885 als archi-
varis optrad, werd aan die reorganiaatie reeds spoedig de hand
geslagen en werden de hoofdtrekken vastgesteld van het plan ,
volgens welke zij zou geschieden. Dat zij aanvankelijk niet den
gewonschten voortgang had, was het gevolg van het gebrek aan
arbeidskrachten en reeds spoedig de aanstaande verhuizing naar
het nieuwe archiefgebouw, die in vele opzichten tot uitstel dwong.
De overbrenging naar de nieuwe huizinge lïep in beate orde
af; het archief werd opgesteld, het personeel werd vermeerderd,
een staf van vrijwillige medewerkers vormde zich allengs en de
nieuwe regeling van het Amsterdamach archief kon thans met
kracht worden ter hand genomen en doorgevoerd. Db Roever
sprak mij den dag vóór zijn overlijden nog met geestdrift over
zijne plannen dien aangaande, niet alleen, hoe hij de bundels en
deelen van zijn archief meende te plaatsen en te inventariseeren,
maar vooral hoe hij den inhoud vruchtdragend hoopte te maken
Toor de geschiedenis vau het oude Amsterdam. Hij vertrouwde
het archiefgebouw tot een middeupunt van historische studie te
maken en gevoelde zich krachtig om zijn geestdrift medetedeelen
nan tal van thans nog flauw belangstellenden, maar die door hem
bezield, van zijn kennis profiterende, aan zijn hand den weg vin-
dende in het doolhof vfto oude bescheiden met vereende krachten
het voorgeslflcht weder voor ons zouden doen verrijzen, niet alleen
in zijn glorie, op het slagveld of 'm de raadkamer, maar in zijn
dagelijkschen handel en wandel, in z[jn bedr^f binnenshuis en op
de markt en op de beurs. Dan eerst zou het als van aangezicht
tot aangezicht voor ons staan, zouden wy het in zijn doen en
laten, zijne samenleving begrijpen on met die kennis voor onze
maatschappij oos profyt kunnen doen.
Met weemoed herinner ik mij thans de Kobver'b geestdrift; als
op den berg Nebo mocht hij het beloofde land slechts van verre
zien. Dit geldt ook in wijder kring. De Robver was met hart
en ziel archivaris. Hij maakte zich niet licht ergens warmer over
dan over het gebrek aan waardeering , waaraan de bewaarplaatsen
der bronnen onzer historie en zij die aan het hoofd daarvan zijn
geplaatst nog zoo vaak bloot staan, niet alleen bij de groote
menigte, maar ook in vergaderzalen en bij de overigens meest
ontwikkelden. Hoe kon hy zich ergeren aan het beschouwen
der archieven ala bewaarplaatsen van stof voor liefhebberijen en
der archivarissen als handlangers, opperknechts op het gebied
der wetenschap. Hieraan een einde te maken was eene der be-
doelingen onzer door hem mede opgerichte archivaris-vereeniging.
Die oprichting was een lievelingsdenkbeeld van hem sinds tal van
jaren. Eindelijk kwam zij tot stand en alras zag hij zich het
voorzitterschap opdragen. Welk eene bezielende kracht zou er
van hem voor ons zijn uitgegaan! Niet het minst onze vereeni-
gÏDg, aan wie hij zijne beste krachten beloofde te gevon lijdt
door zijn heeogaan een zwaar verlies.
Voor de meeaten zal ia de Roever niet de archivaris, niet
de geschiedBchryver van Amsterdam, maar de redacteur van Oud-
Holland zijn overleden. Sprak ik hierboven van niet vervulde
verwachtingen, dit geldt niet zijn bistoriografiachen arbeid. Oud-
Holland bevat daarvan slechts een gedeelte, maar het is de kern
er van. De oprichting van het tijdschrift vras op zich zelve een
daad van beteekenis. Zij beoogde het dienstbaar maken der
archieven aan de geschiedenis onzer nationale kunst en letteren.
Dit was reeda vóór dezen geschied, bronnenstudie was geen nieuw
woord en begrip , maar waar tot dusver gegrasduind en het edel
metaal alleen van den bodem opgegaard was , zouden voortaan de
archieven met volhardenden ijver geëxploreerd worden , totdat zoo
mogelijk onze kennis van het weleer volkomen zou zijn. Het Album
aan Bsedero gewijd, dat bet schemerdonker, waarin diens persoon-
lijkheid totdusver gehuld was, plotseling voor het helderst licht
deed plaats maken, de reeks van studiën over Rembrandt die
ook over dezen een ganseh nieuw licht dedon opgaan, ik kon et
nog vele anderen noemen, maar dezen zijn voldoende om te
typeeren, zij toonden dat een nieuw tijdperk voor onze nationale
htstoriogratie , buiten het gebied der staatkundige geschiedenis
althans, was aangebroken, Zeker allereerst voor de kunstge-
schiedenis, maar Oud- Holland stond evenzoo open voor de ge-
schiedenis onzer letteren en de ruime blik van DE Roever zag
er onzen handel en nijverheid gaarne in geschetst in opkomst en
ontwikkeling. Hij zelf gaf een goed voorbeeld door zijne bijdragen
over de plateelbakkerijen , over de boekdrukkers, ovor do koloni-
satie van Noord-Amerika.
l!et kenmerkende van Ond-HoUand was niet alleen het streng
wetenechappelijke, maar teveDs het afgeronde, het afgemaakte
van zijn inhoud. Gceoe bijdragen yan te hooi en te gras gemaakte
aanteekeningen , loajea aaneeugeregeu , maar afgewerkte Btudiën ,
zoo mogelijk het laatste woord gevende.
Bovendien de archieven waren er aan het woord, maar zij
vooden in DB Roever een tolk, die dén degelijken inhoud in een
aangenamen vorm wist over te brengen.
Deze gave van de Roever kwam uit den aard der zaak nog
meer tot baar recht in andere geachriften van zijne hand , voor
een grooter publiek bestemd.
Zijne Kijkjes in onze oude Amstelstad, zijn Amsterdamsch
Jaarboekje, zijn gelukkige greep Van vrijeD en trouwen, zij
waren uitnemend geschikt om een breede schare van lezers te
boeien en hen een andere meening dan de gangbare omtrent
archieven en hun inhoud te doen krijgen.
In dat alles blonk uit wat de Roever's persoonlijkheid ver-
vulde, wat haar mogen wij zeggen adelde, toewijding. Toewijding
aan waarheid , aan wat hij liefhad, aan wat hij voor goed erkende.
Afkeer van bedrog en phrases en halfheid. Wnar bij meende
dat het zijn plicht was ze te bestrijden, uitte zich die afkeer met
een scherpte en een hartstocht welke hen , die hem niet goed
kenden verbaasden , gewend als zij waren aan zijn humaniteit en
goedhartigheid.
De Roever's laatste levensjaar was er één van zware beproeving.
Sinds 18S2 gehuwd met Johanna. Louise vks der Qobs ontviel
zijoe eohtgenoote hem op 't onverwachts in bet voorjaar van ISÖÜ.
Dat verlies bleef zwaar op hem drukken en al liet hij zich aller-
minst door zijn droefheid overheerschen , de ware levensvreugde
scheen voor hem te zijn verdwenen. Bij zijne kinderen in de
eerste plaats, maar daarnaast ook in zijn werk zocht hij afleiding.
hk
i
Evenwel, wie hem kort voor zijn lieengaan in zijn ar beid 8 ver trek zag,
overladen met het vele, dat hij op zicli had genomen en toch ver-
vuld met plannen voor do toekomst, wist dat hij wel gebogen maar
niet gebroken waa. Ook zijn leed is thans geleden en moest de
slag vallen dan was liet goed aldus j liij is van ons heengegaan
onbewust van al wat hy achterliet, onbewust vooral van het ver-
liee dat zijne kinderen leden.
Ons laat hij na niet alleen het vele, waarmede hij onze kennis heeft
verrijkt, maar vooral ook de weldadige herinnering aan zijn persoon.
Waar men een betrekkelijk jeugdig leven in de volheid van zjja
werkkracht ziet afgebroken, komt onwillekeur% de vraag waartoe P
op de lippen. Een onnutte vraag, wanneer daarmede naar de
bedoeling van bet weggenomen zijn gevorscbt wordt, een vrucht-
dragende , wanneer zij beduidt : waarop kan dit sterven voor ons
van invloed zijn P En is dan het aangewezen antwoord: om bet
bezielend voorbeeld van den overledene voor oogen te houden en
in zijn geest werkzaam te zyn, dan is dit zeker de beste hulde
zijner nagedachtenis, de beste waardeering zijner vriendschap.
NicoljL&b de Roever, zoon vao Andribs de Roever en Ahna
Maria Looise Elisabeth Klüytenaah, werd 3 December 1850
te Amsterdam geboren. Na een paar jaar op een notariskantoor
werkzaam te zijn geweest, werd hij 1871 als student ingeschreven
in zijne geboortestad. Als zoodanig vervulde hij 1877 het rectoraat
van het corps. Den 4^" Juli 1878 promoveerde hij te Utrecht
tot Dr. jur. utr. op eene dissertatie over de Amsterdamache Wees-
kamer. Reeds 28 September 1877 was hij aangesteld tot adjunct-
archivaris van Amsterdam ; den 4'^" Maart 1885 volgde hij na het
overlijden van den archivaris Dr. P. Scheltema dezen op. Sinds
1 Februari 1882 was hij buitendien lector in het Oud Vaderlandsch
recht aan de Gemeentelijke Universiteit.
Bij verscheidene genootschappen had hij zitting in het bestuur.
Sioda 1886 was hij Becretiiria der Vereeniging Rembrandt, ïd
18S7 eerste secretaris van bet 20" Taal- en Letterkundig congres
te Amsterdam gehouden, sinda 1890 secretaris der CoramisBie van
Toezicht op bet Rjjks-museum te Amsterdam, sinds 1892 Toorzïtter
der mede door hem in 1891 opgerichte Vereeniging van Nederland-
sohe arcbivarissen en ainda 1892 conservator van het Genootschap
voor Munt- en Penningkunde, Hij overleed den Hen Maart 1893.
Zijne voornaamate geschriften zijn de volgende:
de afdeelingen zegels en handschriften in Sijthofs üandb. voor
den verzamelaar 1878/'79.
Tondel's woning in de Ealveratraat in de Gids Tan 1879.
de Catalogus der Tentoonstelling van kunstvoorwerpen in vroegere
eeuwen uit edele metalen vervaardigd 1880 (met Mr. A. D,
DR VKIES).
het Album Studiosorum van Amsterdam's Athenaeum en Universiteit.
tal van studiën in het tijdscbrift Ond-Holland, in 1882 met Mr. A. D.
DE Vries opgericht en sinds 1885 met Dr. A.Bredius geredigeerd.
de Gardes d'honneur uit bet departement der Zuiderzee in het
Alg. Nederl. Familieblad 1886.
de kroniek van Stants. Eene bladzijde uit de gesehiodenia van
het fabriekambt der stad Amsterdam in het Jaarverslag van bet
Oudheidkundig genootschap 1886.
drie bundels schetsen Dit onze oude Amstelatad 1890J'91.
een gedeelte van den inhoud van het door hem geredigeerde
Amsterdamsche Jaarboekje, 4 jaargangen 1888— '91.
Van vrijen en trouwen 1891.
Het leven van onze voorouders, aflevering I — VII, 1891 — 1893,
bovendien tal van kleinere bijdragen in verschillende tijdschriften
en couranten.
Ch. M. Dozy.
b
Berichten ,
Benoemd :
Tot adjunct-archivans Mr. A, Tkli
Rijksarchief te 's Qravenltage.
i aan het Algemeen
Den 58", G=" en T"" April heeft te Munchen een vergadering van
Duiteche hiBtorici plaats gevonden.
Volgens het programma is daar o.a. ter sprake gekomen de vraag:
Wie ist Erieicht«rung der Benützung vod Archiven und
Handsohriftenaammlungea zu erreichen P
welke werd ingeleid door Dr. K, Th. Heiqel, profeasor te München.
Door Dr. A. Pribram, privaat-docent aan de Uoiversiteit te Weenen,
was ter behandeling voorgesteld het vraagpunt:
Welehe Grundsütze aind bei der Herausgabe von Acten-
stücken zur neueren Oeschichte zu befolgen ?
Wij hopen later iets meer hieromtrent te kunnen mededeelen.
Het hoofdbeginsel voor de ordening van archieven.
Op den beschrijvingabrief voor onze laatste vergadering kwam als punt
van behandeling voor de bespreking van .Algemeene regels omtrent
ordening on inventarisatie van archieven van kleinere steden en water-
schappen", — eene bespreking, reeds vooraf door Me. S. Gritama in dit
blad ingeleid door een artikel, dat nagenoeg denzelfden titel droeg,
alteen met dit onderscheid, dat het niet van ,algemeene regels" doch
bescheidener van „eenige regelen" sprak, "Voor de besprekiDg van dit
punt bleek echter geen genoegzame tijd meer ter vergadering beschikbaar
te zijn: er waa alleen nog gelegenheid voor mij, om eenige bezwaren
tegen de vooorgestelde methoile van behandeling van dit uiterst gewichtige
punt te opperen. Ik wil die bezwaren hier even in herinnering brengen.
Zij waren van verschillenden aard: lo. Ten eerste meende ik voor
eene'vruchtbare discussie een ernstigen hinderpaal te moeten zien in het
feit, dat hier tegelijkertijd al de tallooze bijzonderheden, die zich bij de
ordening en beschrijving van een archief kunnen voordoen, aan de orde
gesteld werden ; terwijl Mr. Gratama „eenige regelen" besprak, werd de
bespreking van alle regels aangekondigd, voor zoover ze als „algemeen"
mochten gelden , terwijl niet eenmaal was bepaald , wat men onder
,algemeene regels" verstaan wenschte te zien. Het scheen mij toe, dat
de meest verschillende onderwerpen zoodoende in behandeling gebracht
zouden kunnen worden, terwijl de bespreking bezwaarlijk grondig zou
kunnen zijn, wanneer de gelegenheid voor elk der leden bestond, om
telkens van het een op het ander over te gaan. Want zelfs al bepaalde men
zich streng tot de door Mr. Gkatama aangestipte onderwerpen, dan scheen
mg hun getal nog veel te groot voor eene eenigazius eriiBtige diecuBsie.
2o. Ten tweede was ik van meening, dat inea van eone bloot mondelinge
, waa zij zoo ernstig ala ik hoopte, te vee! verwachtte. Zulk
eene discussie kon m.i. alleen dan eenige vrucht dragen, wanneer zij
niet alleen één bepaald onderdeel betrof, maar dit onderwerp ook vooraf
voldoende in druk was toegelicht. En dit laatste was, naar het mij
voorkwam, niet het geval. Alle hulde brengende aan hot betoog van
Mh. Gratama, waarmede ik mij nagenoeg geheel kon vereenigen, scheen
het mij toe, dat deze bij het schrijven daarvan het onderwerp te optimis-
tisch had opgevat Hij had zijne denkbeelden blijkbaar uiteengezet in
de overtniging, dat de vergadering het althana op de hoofdpunten met
hem eens was, en hij had daarom geschreven zooals men schrijft voor
ben, wien men bekende zaken wenscht te herinneren. Ik daarentegen
achtte hot bepaald noodig, zich op het standpunt te stellen, dat althans
een deel onzer ambtgenooten het met het besprokene niet eens was; ik
achtte het een vereischte om te slagen , dat men zioh bij elk onderdeel
van het omvangrijke onderwerp voorstelde te staan tegenover tegonatandera,
die men moest trachten met kracht van argumenten te overtuigen. Eerst
wanneer deze argumenten vooraf aandachtig gewogen on zoo noodig
sebriftelijk in discussie gebracht waren , meende ik van eene mondelinge
gedachten wisseling een goed resultaat te mogen verwachten. 3o. In de
derde plaata meende ik, dat Mn. Qrataua zich scheen tevreden te zullen
stetlen met een resultaat, dat m.i. de moeite niet beloonen zou, terwijl
men het meerdere en betere mocht hopen, ja eischen, nu zich eene ver-
eeniging van archivarissen had gevormd, die in de bespreking van de
regelen van ordening en beschrijving haar voornaamste boataanareden
moeat vinden. Eene discussie, zooals ik mij die voorstelde, door de
aangewezene deskundigen overeen bepaald onderdeel der archiefwetenschap
zou belangrijke vruchten kunnen dragen; immers die resultaten zouden
eenig gezag hebben en er zou kans bestaan, dat zij op de gedragslijn
der Nederlandsche archivarissen voor de toekomst sterken invloed oefende,
ja die misschien voor goed bepaalde. Doch wilde men dit resiHtaat
bereiken, dan behoorde men m.i. te beginnen met scherp te formuleeren
wat men over elk punt wenschte voor te stellen. Eerst dan zou de
discussie zich boven het peil eener geanimeerde conversatie kunnen ver-
heffen; maar men zou dan ook kunnen verwachten, dat het resultaat
daarvan kon belichaamd worden in eene bepaalde conclusie, die zou
bestaan hetzij uit de formule van den voorsteller, hetzl) uit een even
duidelijk omschreven, vooraf geateld en liefst vooraf gepubliceerd tegen-
voorstel. 4o. Eindelijk protesteerde ik tegen het feit, dat het bestuur
de leiding dezer alierbelaDgrijkste aangelegenheid bljjkbaar niet in handen
had genomen. Terwijl ik wenschte de bespreking op elke vergadering
van één of meer bepaalde onderwerpen, kon het, naar mjjne meening,
11
I
1 «i„
^K argu
^H duid
geenszins onTcrechillig zijn, welk onderwerp het eerst behandeld ■werd.
Slechts de bespreking van één onderwerp kon het fondament loggen voor
het gebouw, dat door ons, naar ik mjj voorstelde, kon opgetrokken worden :
iet uitspreken van het beginsel, waarvan de ordening en beschrijving
T»n eik archief moot uitgaan. In plaats daarvun was tlians in de eerste
plaats aan de orde gesteld een voorstel, strekkende tot bet aaudringen
op de overnemiug van deelen van liet nieuwe archief, — een voorstel,
dat, hoe verdienstelijk ook toegelicht, mij toescheen juist iu de laatste
plaats aan de orde te moeten komen, wanneer de oude archieven zelven
althans ceeds eenigszins geordend waren.
Mijn betoog vond in de korte discussie, die volgde, in hoofdzaak in-
stemming bij een ander lid van het bestuur Mr. Bordah, die ten dezen
niet eenstemmig met zijnen ambtgenoot bleek te denken en myne denk-
beelden volkomen juist weergaf door te verlangen, dat in de opvolgende
vergaderingen onzer vereeniging successivelijk verschillende bepaald ge-
formuleerde stellingen door het bestuur aan de orde gesteld en na dis-
cussie vastgesteld zouden worden, ten einde zoo langzamerhand tot een
programma van de vereeniging te komen. Ook ik had daaraan gedaoht;
ik had mi) zelfs als een verwijderd ideaal voorgesteld, dat uit deze in
bepaalde orde gebrachte uitspraken van de meerderheid eenmaal van zelf
eene handleidiug voor den archivaris zou kunnen groeien. Inderdaad,
in tegenstelling met Mr. Gbatama zou ik bepaald wenschen te bezitten
,eene reeks voorschriften, die slechts behoeven te worden opgeslagen, om
bij het werk der ordening en beschrijving voor alle voorkomende moeilijk-
heden een oplossing te geven." Hot denkbeeld zal misschien onuitvoer-
baar blijken, doch ik wil niet beginnen met aan de uitvoering te wan-
hopen. Kan men ook niet „alle voorkomende moeilijkheden" oplossen,
men kan voor velen de passende solutïe geven ; durft men niet overal stellige
„voorschriften" te geven, men kan door het geven van wenken althans veel
nut doen; bestaat er geen regel zonder uitzondering, het vaststellen van
den hoofdregel zal toch voor vele heginnei's een stevige leiddraad zijn.
Op mijn betoog, dat ik hier duidelijkheidsfaalve iets uitvoeriger herhaal,
antwoordde Mr. Grataha, dat hij in eene bestuursvergadering de vraag
zou ter sprake brengen , in hoeverre het door hem aan de orde gestelde
onderwerp voor eene behandeling als ik wenachte, in aanmerking scheen
te kunnen komen; hoewel hij bezwaren had, mocht hij op de beslissing
van het bestuur ten dezen niet vooruitloopen. Doch omtrent één punt
van mijn betoog kon hij zich althans duidelijk verklaren: het hoofdbegin-
sel, dat aan de ordening en beschrijving van een archief ten grondslag
moet liggen, het behoud der oude organisatie, scheen hem toe „een
ioma" te zijn; het scheen hem daarom moeielijk voor deze stelling nog
argumenten aan te brengen en do quaestie dus op de door mij aange-
duide wijze te behandelen,
ts
t lijdzaamheid de beaHaaing Tan bet beatuur
ik verheug mij, dat Mr. Gratama juist op dit eene punt reeds duidelijk
zijne meening heeft uitgesproken. Want op dit eeue punt komt m. i. allea
aan, Hoe het bestuut over andere punten bealissen zal, is mij lang niet
onverschillig; doch ik verheug mij, dat mij altbaua de gelegenheid niet
ontnomen ia, om op dit punt eeuo ernstige diacuBsie en naar ik hoop
de aanneming van eene bepaalde conclusie voor te bereiden, — eene
conclueie , natuurlijk voor niemand bindend , maar die , vooral indien
zij met groote meerderheid aangenomeu wordt, niet missen kan eenïgen
invloed op de verdere ontwikkeling van bet arcbiefwezen hier te lande
te hebben. Wordt het hoofdbeginsel goed begrepen en aangenomen, dan
moge de rest nog niet van zelf volgen, het zal toch veel gemakkelijker
z^n, daarover tot eenstemmigheid te geraken, en al gelukt dit niet, dan
ÏB de schade in dat geval toch veel kleiner.
Ik wensch mede te werken om dit doel to bereiken door het hoofd-
beginsel, dat aan de ordening van een archief m. i. ten grondslag moet
liggen , uitvoerig te bespreken en de resultaten dier bespreking aan het
slot duidelijk te formuleeren. Vooraf wil ik mij echter verontschuldigen,
dat ik mij aangord tot de ondankbare taak om „een axioma" te ver-
dedigen. Doch althana dit gedeelte van mijne taak is niet moeielijk.
Ts bet beginsel, bet eerst door mijnen ambtsvoorganger Dr. Vermeulen
duidelijk uitgesproken, dat ^in den catalogus van een archief eene schets
van het samenstel der vroegere besturen zichtbaar kan en moet wezen,"
inderdaad een axioma? Ik verheug mij over de bewering; wij zijn dua
ia dit opzicht een groeten stap gevorderd, want het heugt mij nog goed,
dat in den tijd, die op mijne aanstelling als gemeente- archivaris volgde,
het eeu lang en uitvoerig mondeling en schriftelijk overleg tusschen den
tegenwoordigen Algemeenen rijkaarchi varia en mij heeft gekost, eer wij
ons zelven de noodzakelijkheid van het stellen van dezen eiach hadden
duidelijk gemaakt. Het heugt mij nog goed, hoe het mij verraste, in
de voorrede van Dr. Vermedi.en'b archief-inventaris van 1875 instemming
met onze denkbeelden te ontmoeten. Doch al verheugt mij deze vooruit-
gang in de denkbeelden der belangstellenden in bet archiefwezen , ik durf
daarom de stelling van Dr. Verueulbk nog niet als eeu axioma te he-
Bchouwen. Laat het waar zijn, dat ieder degelijk archivaris, die eenige
jaren van ervaring achter zich heeft, van zelf met noodzakelijkheid tot
dit systeem van ordening komen moet, is het dan niet te betreuren, dat
menig beginnend archivaris jaren zal moeten tobben en nuttelouzen arbeid
verrichten, door den verkeerden weg in te slaan, voordat hij zich bewust
wordt, dat hij zich in andere richting bewegen moet? Laat het zelfa
waar zijn, dat alle archivarisuen in den lande het over dit punt eens zijn
(ik kan belaas bet tegendeel met de stukken bewijzen), ia het dan toch
niet maar al te zeker, dat lang niet allen zich duidelijk rekenschap geven
13
van ie conBequenfiën, die uit het aanvaarden van het gestelde beginsel Toort-
vloeien? Laat oiij aU bewijs (onder toepaasing van de spreuk De visis
nil tiisi bene) Dr. Vermeulen zelf aauhalen , die het beginsel het eerst
proclameerde en die het dus wel bet best zou moeten begrepen hebben.
In den inventaris zelf, waarbij de genoemde voorrede behoort, neemt de
steller eenc hoofiiafdeeling Kerkelijke zaken aan en vereenigt in die ru-
briek o. a. de overblijfaelen van het archief der Directiekamer van de
geestelijke goederen, — enkele stukken uit het biaachoppclijk archief, —
stukken uit het provinciaal archief betreffende de synoden — en de archie-
ven der door de Staten en de Ridderschap geannexeerde kloosters. Het
is duidelijk, dat volgens het door hem zolvcn gestelde beginsel deze vior
categoriën in vier verschillende hoofdafdeelingen van het archief hadden
moeten geplaatst worden; twee daarvan, beboorende tot de archieven
van den bisschop en van verschillende kloosters, waren zelfa beter uit
den inventaris verwijderd geworden: immers zij behooren niet in ,het
samenstel van het provinciaal bestuur" onder de Staten van Utrecht,
wier archief in den inventaris beschreven wordt. Zoo blijkt het, dat zelfe
aan Dr. Vermeulen zelven, die het beginsel formuleerde, de toepassing
daarvan niet helder voor den geest stond; kan men het dan aan anderen
misduiden, zoo zij niet gelukkiger zijn? Inderdaad, ik twijfel niet, of
het zal spoedig blijken, dat het beginsel niet zoo algemeen aangenomen
en nageleefd wordt als Mr. Qratama meent, en indien dit het geval is,
dan mag ik mij ontslagen rekenen van hot bewijs, dat mijne stellingen
geene aniomata bevatten. Immers al waren het axiomata, dan nog zou
een betoog niet overbodig geacht mogen worden, dat ten gevolge zou
hebben, dat de vele twijfelaars tot de gewenschte erkenning daarvan
kwamen. Maar bovendien, al bleken allen bet, evenals Mr. Gbatama
en steller dezes, over het gestelde beginsel eens te zijn, dan toch is er
tusschen dit beginsel en een axioma een kenmerkend verschil: bet laatste
is uit zijnen aard niet voor bewjjs vatbaar, en ik meen in staat te zijn
de juistheid van mijn beginsel te betoogen, naar ik hoop zelfs te bewijzen.
Vergunt mij althans, daarvan de proef te nemen ').
Op den voorgrond stel ik de definitie, die ik in mijn archiefverslag van
1879 van een archief heb gegeven en die ik thans met geringe wijziging
aldus wensch te formulceren: ^een archief i's het geheel der g'schrevene j
gete:kende en gedrukte bescheiden, ingekomen bij- en uitgegaan tan het
bestuur eener gemeenschap of een harer beambten ex officio, roorzoover deze
beacheiden bestemd zijn om onder haar te blijven berusten" *J.
■) Het Tolgandc ii ontleend un da inleiding van bet ter [lerse gplcgile eecsle stuk vna münen
inventirii van het Utiochtairlie gimeinie srchief.
■) Ündcr deia detinitiB lyo niet begrejien laogenumdB ramiliB-ircbicTeti. Deze lenunvlingen
van stukken . waaraan het otUciöele karakter aiilbriwkt en dis >lle«n toeTsllig b||eenbewaard «ar-
den, motten geene archieven in eigenlijken tin beelen.
14
dennide juist ') , dan volgt daaruit , dat uit een arcliiei a
ten verwijderd worden alle geschrevene, geteekende of gedrukte stukken,
die niet bij de betrokkene gemeenschap zijn ingekomen of van haar uit-
gegaan en die dus niet, zooals het archief, /ure puhlico ma&T jure privato
aan haar toebehooren. Onder deze omschryving zyn begrepen: 1°, Boe-
kou of handschriften, door de gemeenschap aangekocht. Yan dien aard
zijit wetboeken, handleidingen voor de administratie, bijbels en andere
stukken, door liet bestuur dikwijls aangekocht als hulpmiddelen bij het
uitoefenen der bestuurstaak, — private handschriften van historischen
aard, aangekocht als bijdragen voor de geschiedenis der betrokkene ge-
meenschap, — pakken ongebruikt materieel, formulieren enz. Dit alles
behoort overgeplaatst te worden naar of gevormd te worden tot eene
bibliotheek, geheel afgescheiden van het archief; bet ongebruikte mate-
rieel enz. moet vernietigd worden. 2^ Alle archiefstukken, die niet zijn
ingekomen b^ het bestuur der gemeenschap of bij enkele harer leden als
zoodanig '), zooala: waterschaps- en kerkarchieven, dikwijls in de archieven
van dorpen gedeponeerd, omdat de functiën van schepen, heemraad en
kerkmeester toevallig in dezelfde personen voreenigd waren, — stuldten
betreffende grondvergaderingen en andere commiasiën uit den revolutictijd,
die na hare ontbinding ten slotte dikwijls op het gemeentehuis gedepo-
neerd zyn, ~ eu verder alle stukken betreffende posten, door de secre-
tarissen der betrokkene gemeenschap buiten hun eigenlijk ambt bekleed.
Wil men al de stukken dezer laatste rubriek niet naar andere archieven
overplaatsen, maar ze in het archief behouden (hetgeen somtijds om
praktische redenen wenschelijk kan zijn), dan behooren ze in afzonderlijko
afdeelingen als supplement aan het einde van den inventaris opgenomen
te worden.
Bij het ordenen der overgeblevene stukken meen ik, dat het beginsel
gelden moet, door Dr. Veemeoles uitgesproken in de voorrede van
zijn inventaris van het Provinciaal archief van Utrecht: ^In een cata-
logus van een archief kan en moet eene schels van het samenstel der
vroegere besturen zichtbaar wezen." Ik stel dezen eiach niet, omdat ik
een volgens dit beginsel ingerichten inventaris zoo bijzonder gemakkelijk
aoht voor het gebruik: integendeel het gebruik van zulk een inventaris
eiaoht eenige voorlichting en eenige studie. Doch ik meen, dat een
') Het il moeiclfjk, de juütheid mÜDdi' dtËDitie t« hetfngea, xoouls ik gwune lou weDachsn
Ie dosn. Ik kin ïUfen veriekerin, dat ilc ie ilecbti nn rQp benud en na overleg met indercB
heb vuigeitelJ.
*) AU loodenig' hvüoM vronlen dui lUeen otliciëele itakken. Durdoor behoaren echler
niet alle stukken, die niet in oRJciëelen >orm Efjn opgemiakt, te wordeu uitgesloten. Vooral
in kleine en afgelegene pttatien nam men bet dikwyii met den lorm niet al Ie nauw, eu men
vindt dna in brieven, door sommige Dmbtenaren in faunne qualileit ontvangen . dikwyU leer
huiiaiyke b^iondsrheden in Mn Torm, die Tem vin oIHeÏMl is. liet too echter natnarlük
ondoelmalig lyn, dsts itnkken durom alleen te verw^dgnn nit het arcbief, wurin t^ tbuil-
bcbooren.
J
15
ernstig en nauwgezet archiraris niet zal kunnen nalaten aan dien eisch
te Yoldoen. Natmirtijk behoor ik deze bewering te bewijzen.
Twee BjBtemen komea voor de ordeuing van een archief in aanmerking:
de chronologiache en de systematische rangncbikking der stukken. De
chronologische is natuurlijk alleeo volkomen consequent uitvoerbaar voor
eon uit losse stukkeu bestaand archief; het behoeft geen betoog, dat
men do talrijke registers en serieëii sleehta daarin zou kuonen dooQ passen
door ze uiteen te nemen, — iets, wat natuurlijk niemand in de gedachte
komen zal. Men behoort daarbij te denken aan het bezwaar, dat bij
chronologiache rangschikking geheel geen overzicht verkregen wordt vau
den inhoud vau het archief. En de talrijke ongedateerde stukken kunnen
niet geplaatst worden. Doch het isonnoodig, over dit verouderde systeem
van indeeling vele woorden te verspillen, sedert het ter laatste vergadering
van de rijks-arcbivaritisen gebleken Is, dat hot door geen van hen meer
in bescherming genomen wordt: de gemeeDte-archivanssen zullen gewis
langzamerhand volgen ').
Alleen de systematische rangschikking blijft dus over. Deze kan op
twee wijzen tot stand gebracht worden. Velen wenschen nog eene in-
deeling volgens bepaalde willekeurig aangenomene rubrieken (^Stedelijk
bestuur, Finantien, Publieke werken, Kerkelijke zakett enz.), zooals men
die aanneemt voor de ordening eener bibliotheek. Anderen achtten het
daarentegen noodig rubrieken aan te nemen , niet willekeurig vastgesteld,
maar gegeven door het archief zelf. Ik voor mij acht de keuze niet
moeieiyk. Het eerste systeem maakt op mij altijd denzelfden indruk,
dien men zou verkrijgen van eene bibliotheek , gerangschikt volgens de
banden der boeken (boeken in fransche banden, in perkamenten banden,
in ribben handen enz.) of volgens hunne bewaring (boeken door houtworm,
door water, door ijzerroest beschadigd enz.) Dergelijke criteria van
indeeling zouden inderdaad voor de naaporingen van enkele bepaalde -
personen naar do geschiedenis van het bindwerk of naar de ziektege-
schiedenis van het papier zeer gemakkelijk zijn, maar zij zouden daar*
entegen het onderzoek van de eigenlijke atudeerenden in de bibliotheek
op hopelooze wijze belemmeren, omdat zij vreemd zïJQ aan den inhoud
en den aard der beschrevene verzameling. Zij moeten dan ook zonder
aarzeling verworpen worden: de bibliothecaris maif ze niet aannemen.
Op dezelfde wijze meen ik, dat do archivaris niet vrij is in de keuze
van het beginsel, dat hij aan de indeeling van zijn inventaris teti grond-
slag zal leggen. Hij zou daarin niet geheel vr^ zijn, zelfs indien zijn
archief bestond uitsluitend uit losse papieren. Terwijl toch een boek door
') Het kan DitanrljjlE om l;yiDi]diirc rcJcoen ntniclielyk liji
chroDologitcbe l^aleo uit te goeii vdd bepaUe hyiondcr hBliugriJke l
lyaUn der aorkouden). llaartegeD gil^lt geen Jsr opgsnocnide beiwa
met zulk ceae publicatie isli sndar) dan met de uitgave van een iiiiei
I
t samengestêTd é
bepaald onderwerp bebandelt of althans eeno zekere eeohcii) vertegen-
woordigt, komt het telkens voor, dut een archiefstuk (een brief b.v.) twee
of meer zeer heterogene onderwerpen behaüdelt Maar deze uitzonderin-
gen buiteo rekeüing latende , zou men toch over het geheel een archief,
bestaande uit louter losse papieren, Tolgeos de daarin behandelde onder-
werpen systematisch kumien indeelen in een zeker aantal vakken op de
wijze eener bibliotheek; een inventaris, op deze wijze ingedeeld, zou zelfs
zeker voor een deel van het publiek zeer gemakkelijk te gebruiken zijn.
Maar zulk eene indeeling schijnt nagenoeg ondenkbaar bij een normaal
archief, dat steeds voor verreweg het grootste deel bestaat uit serieën van
deelen en liassen, — serieën, door een mijaer ambtgenooten (met eene
gelukkige uitdrukking, waarvan ik hem het vaderschap benijd) terecht
,het geraamte van het archief" genoemd ']. Waut werkelijk, deze serieën
geven de hoofdlijnen aan van den toestand, waarin het archief vroeger
verkeerd heeft. i
Nu is het natuurlijk niet mogelijk, deze serieën geheel uit elkander te
nemen en ze te herleiden tot losse stukken, die men onwillekeurig onder
zekere rubrieken systematisch zou kunnen rangscbikkeo. Niet mogelijk,
maar bovendien allerminst wenschelijk: immers er heeft van ouda in het
archief zeker verband bestaan; de secretarissen, die het hebben gevormd,
hebben bewust of onbewust zekere regelen voor de bewaring en ordening
der stukken vastgesteld, en evenals het natuurlijk verkeerd zou zijn, b.v.
eene lias met quitantiën, die als bijlage bij eene rekening behoort en
deze dikwijls op zeer gewenachte wijze toelicht, uit elkander te nemen eo
over bet archief te verspreiden volgens een ander willekeurig systeem van
rangschikking, even onverantwoordelijk schijnt het mij , b.v. de ingekomene
stukken bij een college, dïe de notulen van dat college toelichten, wan-
neer die oudtijds behoorlijk bij elkander gehouden zjjn, uit de oude orde
te nemen en in den vorm van losse stukken te rangschikken volgens de
daarin behandelde onderwerpen. Inderdaad, op hoe (volgens onze begrip-
pen) heterogene wijze het bestuur eener gemeenschap ook gehandeld hebbe
bij het vereenigen van verschillende onderwerpen in éónzolfde register af
rekening, het is onmogel^k daarop thans nog terug te komen: de eenheid
van dat register of die rekening belet ze uiteen te nemen, en die eenheid
bedingt ook de eenheid van de daarbij beboorende liassen van ingekomene
stukken en quitantiën.
Men is dus gebonden aan de oude organisatie van het archief*), die
') Mr. QBAlAKVtin het Ntdtrlanitch ArchiaitHblad Ho.
*) Het «preekt i»«l t«Ii «elf, dat het unnoodij; it de on
tief en abtolnut onvoldoei
ordening der atnkken binne
der oude archief beheerders in
a de lüB eeuw uitent primi-
3 moei behouden worden, de
LOEt bepneld lersnderd worden.
17
^^ -*
te herkennen ïb in de aerieën van deelen en liaeeen en die, vanaeermefi
die serieëo bijeeDgezocht heeft, (hetgeen zonder moeite gescliieden kan)
althans in hoofdzaak bijna altijd hersteld kao worden. Ook de ordening
der losse stukken , die vroeger niet io eene bepaalde orde gebracht zijn
en in wier rangschikking men dus natuurlijk iets vnjer is, moet nood*
zakeiyk eeoigszina van de hoofdlijnen der oude organisatie afhankelijk
gemaakt worden.
Deze oude organisatie nu van het archief wortelt ïn de oude organisatie
van de gemeeuschap, waarvan het archief is uitgegaan, en is daarvan
het noodzakelijk gevolg. Die oude organisatie toch ie niet willekeurig
door de oude archiefbeheerders tot stand gebracht : de vorming der serieën
heeft integendeel steeds plaats gehad en moeten plaats hebben onder den
direkteu invloed van de inrichting der gemeenschap zelve. Iedere ge-
meenschap vau eenig belang toch beeft in het beheer harer zaken, naarmate
diu ingewikkelder werden , ziikore splitsingen aangebracht, üe voorbereiding
of zelfs de behartiging van sommige afdei'liugen der bestuurstaak werd
dikwijls toevertrouwd aan speciale permanente commissiën, die min of
meer zelfstandig waren, — zelfstandig genoeg althans in vele gevallen
om ze in staat te stellen een eigen archief te vormen. De archieven
dezer commiesiëu (hare notulen, de bij haar ingekomene stukken enz.)
mogen vooral niet met de besclieiden , die bij het hoofdbestuur der
gemeenschap zijn ingekomen , vermengd worden. Immers zjj zjjn niet van
dat hoofdbestuur uitgegaan of daarbij ingekomen ; de beide seriën van
stukken loopen parallel naast elkander voort, hoewel zij toch dikwijls op
dezelfde onderwerpen betrekking hebben. De archieven van dergelijke
commissiën moeten derhalve noodzakelijk afzonderlijke afdeelingen in het
archief der gemeenschap vormen. Het is dus inderdaad, zooals Dr. Vermeulen
opmerkte: in het archief eener gemeenschap moot — het kan niet
anders — de samensteliing van haar bestuur worden gereflecteerd.
Ik meen thans bewezen te hebben, dat het inderdaad onmogelijk is,
indien men zgn systeem van indeeling consequent wil doorvoeren, den
inventaris van een archief anders in te richten dan volgens de oude
organisatie, die vroeger in dat archief bestaan heeft — eene organisatie ,
die uit den aard der zaak verband houdt en verband honden moet met
de iorichtiag der gemeenschap, waarvan het archief afkomstig is. Tevens
ligt in het besprokene het bewijs der absolute noodzakelijkheid van den
eiech, dien ik krachtens mijno deflnitio van oen archief stelde, dat
namelijk alle stukken, die niet tot het archief behooren en die ik boven
karakteriseerde, daaruit bij de ordening verwijderd moeten worden.
Immers indien men de ordening der stukken volgens de hierboven om-
schrevene beginaelen voltooid heeft, zal men natuurlijk deze boeken en
handschriften , die in geene der aangeuomene rubrieken kunnen passen ,
overhouden : ze belemmeren de goede ordening van bet archief en moeten
It
}
daarom worden overgebraoht naar andere verzamelingen, waat zg eigen-
aardig behooreo. |
Ik verwacht ecbter tegen den gang van mijn betoog en tegen de I
conclusie daarvan nog eene tegenwerpiog van de zijde van bon, die, de
chronnlogifche indeeling vao eon archief wegens hare onuitvoerbaarheid j
verwerpendn, eeno bepaalde voorliefdo hebben voor de bovenaangeduide ,
heldere en gemakkelijk te begrijpen indeeling van het archief in zekere ^
willekeurig vastgoelelde bibliotheek-rubrieken, overeenkomende met den j
inhoud der beschrevene stukken, ^Waartoe", zoo hoor ik dezen zeggen,
,al deze omhaal van woorden P Uwe argumentatie moge overtuigend |
zyn, maar zij bewijst niets tegen mij. In den grond der zaak kom ik i
met wat minder breedsprakige redeneeringen tot hetzelfde resultaat ala
gij, of althans tot een resultaat, zoozeer met het uwe overeenkomende,
dat wij beiden, als wij een weinig insehikketijk willen zijn, elkander
kunnen en moeten verstaan. Uet is mjj toch vrij ouverBchillig , of de
rubrieken, die ik: Stedelijk hesluur, Finanltën, Armwezen enz. noem, i
door u betiteld worden: Archief vnn den raad. Archief van de commissie ,
van flnantiën, Archief van de Aalmoezfnierskamer enz.; in den grond der i
zaak zijn wij bet eens, daar het vaststaat, dat het stedelijk bestuur
berustte bij den raad, het beheer der finantiên bij de Commissie van
finantiën on de zorg voor het armwezen by de Aalmoezen ierakamer.
Laat ons dus eenvoudig afspreken, om voortaan aan de rubrieken, over
wier vaststelling wij eenstemmig zijn , dezelfde namen te geven (wat mij
betreft kunnen wij er des nooda om loten) en wij zijn het volkomen eens."
Aldus mijn concilante bestrijder. Doch met zijn verlof kan ik niet
treden in deze oplossing van ons geschil , en ik veroorloof mjj te meenen ,
dat mijn bestrijder alechts daarom bereid is ons geschil bij loting uit te
maken, omdat hij niet inziet, welk een inderdaad diepgaand verschil er
ook in het wezen der zaak tusschen ons bestaat. De indeeting van een
archief in cenige thans willekeurig vastgestelde rubrieken leidt inderdaad
tot geheel andere resultaten dan het behoud of het herstel der oude
organisatie. En wel om twee redenen.
lo. De losse archiefstukken zijn van ouds bijna nooit in deelen of
liassen samengevoegd volgens hun materiëelen inhoud , maar steeds volgens
hun foimeelen inhoud. Men bestemde een deel voor de opname van de
lesoluticn of de sententiën van een college, van de transporten, voor dit
college gepasseerd , — men veroonigde in liassen de ingekomene brieven
of requesteu, de quitaotiën eener rekening enz. Doch slechts bij groot»
uitzondering en wanneer bepaalde omstandigheden daartoe aanleiding
gaven , werden er deelen volgeschreven met verschillende stukken betref-
fende één bepaald onderwerp. Minder zeldzaam kwam het voor, dat
men dossiers van dien aard bijeenbracht; maar ook dezen zijn toch te
zeldzaam en daarom geheel onvoldoende, om op zich zelf als grondalag
J
19
voor ie ordening van het archief te dienen; zij kuncen daarentegen
meestal gemakkelijk met de serieën in verband gebracht worden ';.
2o. De organisatie eener gemeenschap en de verdeeliug der bevoegd-
heden van haar bestuur over verschillende commisaiën was dikwijls niet
zeer logiacb. Dit was somtijds een gevolg van de verwording der
oorspronkelijk doelmatige instelling in den loop der eeuwen en onder den
drang van verschillende omataudigheden. Maar ook zonder verwording
had de verdeeliug der bestuurstaak dikwijls plaats op eene wijze, dïe
ons vreemd toeschijnt. Het Utrechtschegemeente-archief levert een sprekend
voorbeeld van eeno combinatie van heterogene bevoegdheden in de ge-
schiedenis der Finantiekamer, die gedurende bijna den geheelen tijd van
haar bestaan niet alleen Commissie van finantiën, maar tevens Commissie
van fabricage (d.i. van Publieke werken) was, en een tijd lang zelfs
tegelijk de zaken van de Inkwartiering en kazerneering behandelde, terwijl
hare werkzaamheid eerst in onze eeuw tot het gebied der tinantiën beperkt
werd. Terwijl dus ïn den inventaris van ons archief eenerzijds de stukken,
die in een gewonen syatematischen inventaris onder de rubriek Ftnanliën
zouden gebracht worden, verdeeld zijn over twee afdeelingen, naarmate
zij ingekomen zijn bij of uitgegaan van Burgemeesteren en Vroedschap
of wel van de Finantiekamer, vindt men van den anderen kant in het
archief der Finantiekamer (waarin men natuurlijk alleen (inantiëele
stukken zou verwacbteu te vinden) wellicht nog meer stukken over
publieke werken dan over Qnantiën ').
') Het ia natuurlijk nogelijk dcrgelü^e doBsiers uitccu te nemcD. Miur dit is zUx onnid-
tatxn, doir ly ijjn snmengiwteld door pcrBoneti, die geheel o[i ie hoogts der behaiidelde laak
HBrnn . leer lekcr beter op ds hoogle dan ny laleten Dedoiiierg weiJen gewoanlijk Ijjeongebneht
dnor commiMiën of personen, belut met bot uitbrengen van een rapport of door den griffler ,
die alle atukken oier eene bepaalde zaak bijeen v erza m cldo , voDrctit hy ie in de vergadering «au
het betrokkene college ter tafel bracht. Op den ilatum , vau'op het rapport behandeld of hel
besluit genomen werd, behoort dan ook het dosiler in de bylagen der notulen o( de terie promi-
stukken ingevoegd te worden. Rukt men het daarentegen uibien, dan verkigi^t men een
onbevrsdigend reaultait, ook omdnt men in een dooier meeitil vindt zoogenaamde relroaEta
(pfiGbriflen van oudere ttukkon bDtreleDde de behandelde laak , loma uit andere archieven) en
aan teeken in gen van den rapporteur of don grifUer, waaraan men geene andere geiohikte plaala
in bet archief zal kunnen aanwijzen dan in het dosaier, en die ook op zichzelf onbejirypelljk sn
waardeloos lyn. Slecbts in é^n geval tch\jnt het gcwenicht , den aamenhing van het doaaier te
verbreken, nam. inilieu de samensteller de relroacta niet in afichrift maar in origlnali beeft
o^genotiien; aomlyds kan dan daardoor aene lacune in rwne onde aerie outBlaan zijn» dje men
weder behoort ann ts vullen.
>) Ëen ander niet minder sprekend voorbeeld levert hetzelfde trehief op bel gebied van het
armnelen. Do armenziken waren la Utrecht verdeeld over twee cominitiiéa > de Aalmosienier*-
kamer bd de Ambachtskitmer , die verachïlleade bevoegdheden hadden. Aan de Ambaebtikamer
iraa door de Vroedacbap afgestaan de opbrengst van verschillMide uitkeeringcn , gedaan door do
Inj.pen, de parochiekerken, de voerlieden, ds portiers der ilailapoorten en door ben, die bet
verbod om in de buiteogerechten nering te doen, overtraden. Over al deze uitkeeriogen hield
de kamer registers of lasten, o( berusten althans in haar archief aanleeken in gen «Cat. v. h.
archief, IBTT— IT9&. No. ISSR— 1002). Nu zou eene zoiver «falemaliacbe verdeeling der
stukken, die geene rekening hield met hunnen oorsprong, iDedebrengen , dat de archieven van
Aalmoeieniersknmer en Ambacfati kamer tereenigd werden in é^ne rubriek Armtcm», lorwyl
daarent^en al ds genoemde stukken nit hel archief der A mbichtakamer verdeeld zouden worden
over verschillende afdeeliugon {Sijverheiil , Ktrttlijke lakin , Slidilijk bealimr tra). Maar dit
20
Men bespeurt derhalve, dat het Byateem van mijn coucïlianteD beatrijder
voor mij geheel onaannemelijk ia, want dat het volgen daarvan in de
werkelijkheid tot geheel andere resultaten zou voeren dan mijne wijze
van werken. Maar als ik do concessie afwija en zoodoende den achiJQ
aanueom van onhandelbaar te zijn, behoor ik er op verdacht te zjin,
dat niiJQ bestrijder mij dit zal euvelduiden en thans zal gaan opzoeken
betgene tegen mijne wijze van arbeiden pleit en zijne methode gunstig ^
daartegen doet afsteken. Indien hy inderdaad zoo boosaardig ia, dan
durf ik met gerustheid voorspellen, dat hij het allereerst den aanval eal
richten op de ingewikkeldheid van mjjne inventarissen, die ze voor het
publiek niet gemakkelijk te gebruiken maakt. Inderdaad, dit ia de zwakke
plek: de indeeling van een goeilen archiefinventaris kan onmogelijk zuiver |
rationeel zijn, en zij ia daarom noodzakelijk minder duidelijk dan de |
inventaris eener bibliotheek; het ia dus inderdaad mogelijk, dat het publiek ■
bij het ter hand nemen van zulk een inventaris aanvankelijk eenigszins ,
verlegen staat, hoe daarin den weg te vinden. Ik ben er dan ook reeds {
op bedacht geweest, dit punt mijner stelliog tegen den aanval te dekken, '
en wel door het aanvullen van mijn stelsel met den eisch, dat de steller I
van den inventaris aan het genoemde bezwaar tegemoet komen en het 1
publiek bij het gebruik van zijn werk behulpzaam zijn moet. Met deze"
bedoeling behooren aan het hoofd der verschillende afdeelingen van den 1
inventaris noten geplaatat te worden, die, waar dit noodïg is, inlicbtiiig .
geven over het ontstaan en de geBchiedenia der gemeenschap, de inrich- i
ting en de bevoegdheden van haar bestuur, en die dus den gebruiker ^
van den inventaris aankondigen, welke stukken h^ io elke rubriek moet,
verwachten te vinden '). Het voldoen aan dezen eisch levert weinig i
bezwaar voor den ernstigen archivaris, die toch, wil hij zjja inventaris!
goed indeelen, bet raderwerk van de oude administratie moet beetu-
deeren, — eene atudie, die niet bij elk onderdeel grondig behoeft te
zijn, maar daarentegen dikwijls in allerlei details moet afdalen. Het
lou lODdcr twyFel Terkecrd tijU: immirB b1 deie alnkken lichbin de rekeDingen tlor Ambnchti-
kamer, wuriii si deze uitkEeriagen venntnoord «orüBD , op bevrcdi^Ends wijze [oe: iQ tenpreidaA
licht oier bst ireieii eo de gcschirdenig dier DitkceringeB , cd moeien du> by oiidsriackinBea
diaiover geraailplcegil worden. Verdeelt mea ze echter over cericbillDiide ardeeliDgeD, dan doek
ie geen uut, dui ly niet lijn opgemiukt mei het oog oj) do inricbling der D^Jverheid, der kerk
em. en daorvBo elechtB een hougit eentydig beeld kuDoen leveren, omdit ly uil hun odnnrlQk
reibiDd gerukt zijn.
<r de oudo irchiaieH
<) Dit is Ib meer noodig , da&r bet d
tan groots itiutslichiimBn , die door de ■
gonoonlijk iugrijpeude vyiigingeD hebben ouderguu, eeue terdeeling vtn 3tu invenlu
tydvekken noodig ntankt. Ik weDXrh, om niet al te uitvoerig te «orden, dit [luul bier niet nider
Ifl beaprekeu 1 in hoafdiuk volgt de noodukelykheid der gpütning uil het uDDemen der door
mij manbeioleoD nctbode van orgauiutie ma het archief, daar tengevolge van de ^enoemdfl
OQmflnteliDgen lirh onmiddellijk of middelijjk in byua alle groote ataitalichamen niouire organek ,
habbon gevomid, die natuorlyk ook weder eigene archievea hebben •erkregen, of eitbuii aiet
allean het uïterlyk , miar ook de werking der uude orgiaeu belangrijk gewyiigd ii
J
materiaal voor bet Btellen der noten heeft derhalve de archivaria, ale hij
zijn inventaria voltooid heeft, tuch reede grootendeela bijeen.
Aaa het slot van mijn betoog zal ik den inhoud daarvan kortelyk
resumeeren in de volgende concluBlën ;
1. Een archief is het geheel der geschrevene, geteeltende en gedrukte
heseheiden , ingezonden bij- en uitgegaan van het bestuur eener gemeenschap
of een harer beambten ex offieio, voor zoover deze bescheiden bestemd zijn
om onder kaar te blijven berusten.
2. a. Een archief moet systematisch ingedeeld worden,
b. Het systeem van indeeling moet gegrond worden op de oude organi-
satie van het archief, die overeenstemt met de inrichting der gemeenschap ,
van wie het afkomstig is.
c. De stukken , die niet tot het archief behooren, moeten daarvan
afgezonderd worden. Zij moeten worden overgebracht naar eene bibliotheek
of een ander archief, waar zij behooren , of in eene afzonderlijke afdeeling
van hel archief, waaruit zij afkomstig zijn , worden geplaatst.
3. De inventaris moet in hoofdzaak ingericht worden overeenkomstig
I (hze indeeling van het archief.
h S. MULLER Fz.
W^
Brusselsche Archivalia, belangrijk voor Noord-Nederland, uit
de 15de en 16de eeuw.
De tijd van Earel V is in de boeken over noord-nederlandsche geechie'
ienis gewoonlijk zeer electit bedeeld; de opkomst van het boucgondUcbe
rijk vóór, de spaansche oorlog na die periode plegen hier meer de aan-
dacht te trekken. Ook aan speciale onderzoekingen zijn wij voor dien
tijd betrekkelijk arm, behalve op bet gebied der kerkgeechiedenis, wier
beoefenaars zich om licht te bevroeden redenen gaarne met do ver-
Bchijnseton van godsdienst! gen aard uit dit tijdperk bezighielden. In het
Zuiden is men in dit opzicht in eenigszins betere conditie : verschillende
uitgaven van Gachard, het groots werk van Heknb over Karel V, tal
van kleinere geschriften zijn aan de politieke geschiedenis van dien tijd
gewijd; misschien vooral hierom, omdat men in het Zuiden zich meer tot
deze roemrijke dagen van de bourgondische monarchie aangetrokken ge-
voelde, toen Brussel het middelpunt werd van een aanvankelijk steeds
krachtiger staatsverband.
Ook voor het Noorden is evenwel deze tijd van meer belang dan men
gewoonlijk meent. De organisatie van de onder Karel V door de bonr-
gondiache macht veroverde gewesten, Friesland, het Sticht, Qelre, en die
verovering zelve zyn voor de geschiedenis van het Noorden inderdaad
belangrijk genoeg om in onze noord-nederlandsche historie-boeken eene
^
SS
grootere pfaaie in te nemen dan zij tot nog toe doen. Deze overweging
bracht mij bij mijne studiën over onze geechiedeois in de 16^' eeuw er
toe om eene reis naar Brussel te ondernemen ten einde daar, in het
middelpunt van de wordende bourgondieohe monarchie, in de stad, dia
i)e zetel was der centrale regeering van het midden der 16** eeuw, na te
gaan, wat er te vinden was over de wijze, waarop die noordelijke gewes-
ten veroverd en daarna door de bruaaelsche regeering georganiseerd waren.
De welwillende steun van den vriendelijkon rij ka-archivaris te Brussel,
den heer Charles Piot, en van zijn ijverigen helper, den heer Govaerts»
maakten mij het onderzoek gemakkelijk. Ik bevond weldra, dat ik mij
hoofdzakelijk zou hebben bezig te houden met de archieven der ^Audience",
d. i wat wij zouden kunnen noemen het departement van binnenlandsche
zaken der toenmalige regeering. Dit departement stond onder de leiding
van den „audiencier", een soort van staatssecretaris, speciaal belast met
de binnenlandsche briefwisseling van den Landvoogd. Daarnaast stond
het departement van den secretaria van staat en oorlog, belast met de
diplomatieke en militaire correspondentie van den Landvoogd, wiena brief-
wiBseling met den souverein eu met de collaterale raden hij tevens be-
zorgde. Het overige, wat ik er vond voor dezen tijd, was wel niet van
minder belang in het algemeen, doch zeer zeker voor mijn doel niet zoo
gewichtig.
Tot die voor mijn doel minder belangrijke maar toch nu en dan zeer
interessante collectien reken ik: 1°. de nog telkens aangevulde afschriften
uit de papieren der oude Rekenkamer te Rijssel , waaronder eenige brie-
ven voorkomen over de moeiiijkbeden met Gelre omstreeks 1510 en
de verovering van Friesland omatreeka 1520; in aamenbang met andere
stukken zouden deze brieven over den gelderschen en frieachen krijg
intuBBchen nog vrij wat kunnen opleveren ; 2". de processen, door bet Hof
van Holland aanhangig gemaakt voor den Grooten Raad van Mechelen ,
meer dan 700 voor een deel zeer merkwaardige processen van steden ^
dorpen, geestelijkheid, adel, gilden, waterschappen enz. enz.; (') S^een
dergelijke collectie van het Hof van Gelre ; 4". het archief van den Ge-
heimen Raad, na 1540, tbana nog eene woestenij van stukken, alleen
cbronologiacb naar het jaar geordend , waarin waarschijnlijk wel veel ook
voor bet Noorden steekt, doch die voor mijn doel meestal te veel in bij-
zonderheden zouden gaan; b^. do stukken over de beden, in grooten ge-
tale aanwezig; 6". het archief van het „office fiscal de Brabant", vooral
belangrijk voor de zaken van ketterij; 7°. het archief van het brabantache
leenhof, vooral voor onze provincie Xoord-Brabant belangrijk.
Ik zag dit alles vluchtig in en besteedde mijn tijd voornamelijk aan het
onderzoek van de papieren van de gAudience", waarmede die van den
0) Vlg. V«rsl>gf n omtreut ■> Byk» OnAe ArcliieTeii (iSBl), aö. iSit. v
iling, bli. 13.
J
^Btas
boTeDgenoemden BbtatB-secretaris verbonden zijn. Bij den inTal der franscbe
legers in 1748 is een groot deel dezer archieven naar Frankrijk gesleept
doch in 1769 is het grootste gedeelte der stukkeu weder teruggegeven
— feiten, die gereedelyk verklaren, waarom het hier gevondene zoo frag-
mentarisch is, alB het aanstonds zal blijkeu te zijn.
Het archief, uitvoerig beschreven in den voortreffelijken Inventaire des
registres, liasses et carions de la colUction dite Papiera d'Elat et de l'AU'
dience (vier deelen), is verdeeld ia twee boofdafdeelingen : A. gebonden
regiaters en liassen en B. doozen of kartons.
Van ieder dezer afdeelingen zal ik thans de voor het Noorden belang-
rijke stukken nagaan. Uet zal blijken, dat ieder onzer provinciën hier
wat van hare gading kan vinden.
A. Registers en liassen.
N". 31. Etat de la Maison de Marguérite d' Autriche. Eeue uitroerige
beschrijving van den hofstaat der Landvoogdes in 1525, die geheel ge-
baseerd blijkt te ziJQ op de oudere InrichtingeD van dien aard, van welke
die van Philips den Ooode (1426) wel de belangrijkste ia.
N'. 34. Lettres de Maximilien (f' i^wincAe (1483— 1506), waarin enkele
brieven over den oorlog in Holland en Oelre.
N*. 94. Correspondatice du gouverneur de Friae (1624 — 1640).
Dit zyn de brieven van den veroveraar en stadhouder van het Noorden,
Georqe Schenk van Tautenbdrg, aan Astonie van Lelainö, Graaf
VAN Hoogstraten, stadhouder van Holland en Zeeland, en aan de
Landvoogdes, vooral over militaire zaken en over de inrichting van het
nieuwe bestuur in Friesland, Groningen, Drenteen Overijsel. De stadhouder
van Holland, van waar de verovering van deze streken was uitgegaan,
was de autoriteit, waarmede de stadhouder der noorderlijker gewesten in
de eerste plaats te maken hadj over Holland kreeg deze aanvankelijk
zijne versterkingeo en zijne instructiën.
20 Juni 1524. Klacht, dat de geldersche Drost van Coevorden de
boeren van Drente belet het beleg van Steenwijk te helpen voortzetten,
1525. Verscheidene brieven teneinde er op aan te dringen, dat de
groninger Ommelanden toch niet zullen worden overgelaten aan Gronin-
gen of Gelre.
2 Juli 1525. Schenk dringt aan op de benoeming van een president
en raden voor Friesland, daar alleen Xëmpo Martena daa.r nog voorde
justitie zorgt.
10 Oct. 1525. Klachten over een pastoor uit Gaasterland, die sinds
jaren tegen de bourgondisohe heerschappij ageert en tot de vrijheid oproept.
Uit Holland is thans meester Cork. Antuoniszoon gezonden, die met
Kehpo Martena en Tjaard van Bdrmania de friesche zaken regelen zal.
16 Febr. 1526. Weder over den gaaaterlandschen pastoor, heer Ulcko
'ks ScHijNDSL, die naar Holland wordt opgezonden. Ylg. 9 Maart.
34
4 Ang. 1526. Klnohten over bet optreden van Dr. Pbtbüb KAHHiiroHl-
op den frieBchen laoddag.
7 Oct. 1526. Wie moet preaident worden P Niet Mr. JA8PER Lieüwkbz ,
die te veel gemengd is geweeet in de frieache twisten ,die nu all berusten
ende vergeeten sin." Beter is Mr. Joost Sabboüt.
fi Aug. 1527. Moeilijkheden over de frieeche munt, die men na de
verovering vreesde te zien deprecieeren,
1528. Veel over de verovering van Kampen, het beleg van Hasselt
en de plannen op Coevorden.
3 Aug. 1528. Eehpo tan Martbna moet wegens bewezen diensten
, eerste raad" worden.
29 Juni 1529. Zeer belangrijke brief over de reorganiaatie van het
verarmde OverijBel. Uit dezen tijd meer dergelijke brieven ook over de
dagvaarten daar en in Friesland.
5 Mei 1 532. Brief over het plan van confederatie van Holland ,
Utrecht, Friesland en Overijsel tegenover Gelre. Hierover ook in andere
brieven van dien tijd.
7 Juni 1532. Klachten over de bemoeibjking van den handel der
Zuiderzeesteden op Hamburg en Lübeck door Amsterdam , telkens herhaald.
1533. Klachten over de stroopende Gelderachen in Twente, Drente
en Westerwolde.
20 Dec. 1537. Brief over de bevestiging van Coevorden, de financiën
van Drente en de inkomsten van het drostamht.
No. 98 — 118. Leitres dea seigneurs A Marie de Hongrie.
Hierin o. a. vele brieven van de stadhouders der verschillende gewesten
aan de landvoogdes (15'10 — 1555), belangrijk voorde goldersche oorlogen enz.
No. 385 — 405. Qroote collectie over handelszaken met Engeland, vooral
over de conferentie van Brugge.
No, 515 — 529. Papieren van den Bloedraad, naar de verschillende
gewesten geordend.
No. 741. Stukken over de heden van Friesland, Onerijsel, Groningen
en Drente (1539 — 1572), uiterst belangrijk, vol bijzonderheden over de
onderhandelingen betreffende de grieven dezer gewesten tegen het bour-
gondische bestuur en over den toestand dier landen in het midden der
16^* eeuw.
No. 743. Beden van Holland (1480—1571), dergelijke verzameling.
No. 773. Beden van Utrecht (1542—1575), „ ,
No. 775. Beden van Zeeland (1539—1569), , ,
No. 778—781. Notules du conaeü d'êtat (na 1559).
No. 78i~785. Commisaiên van de gouverneurs der IG-io eeuw.
No. 793. Commissiën van lagere ambtenaren in de noordelijke gewesteOi
\QAt eeuw.
No. 1177. Registre sur Ie faist des hêrésies (1429—1566).
é
95
Hinder belangrijk Kijn de liassen met losse stukken , waarvan ik er eenige
doorliep zonder iets van belang te vinden. Het zijn vooral patenten enz,
B. Carlons.
Botte 168. Hierin een aantal stukken over do aanhechting van Jever,
1532. Verder over Gronfn^ew (1580— 1594), vooral brieven van Rennen-
berg, Weatendiirp, Verdugo enz.
Botte 170. Zeer merkwaardige stukken over de toestanden in Friesland
na 1515, rapporten over de grieven der Friezen, over de friescbe land-
dagen (vooral in 1537), stukken over de beden, monaterrollen voor den
landstorm , inricbting der regeering.
Botte 171. Stukken over de frUschf financiën omstreeks 1550; zeer
merkwaardige bundels over kloosterzaken en klooaterreformatie in Fries-
land in dien tijd; rapport van Libdabus aan Violids (1558) over friescbe
kerkzaken; latere rapporten van Lindanus; Commentarius Litmnlii super
reformatione cleri Frisiae 1555. Zeer belangrijke gegevens over den toe-
stand van den godsdienst in Golre en over de daar heeraoheüde politieke
ontevredenheid (1559), verder over de daartegen te nemen maatregelen
en over de financiën van het hertogdom,
Boite 176, Zeer .veel over de gelderscke oorlogen, vooral 1538 en
volgende jaren.
Botte 177. Van dergelijken inhoud.
Botte 178. Stukken en memorien over de inrichting van het bestuur
in Gelre, het Hof van Gelre, de regeering der geldereche steden, de
verhouding van de bannerbeeren tot het landsbestuur.
Boite 183. Rapport over de defensie van de steden in Holland door
de heeren van Immersrël en van Marschëveel aan den Prins van Oranje
(1542). Over de bedijking van de Zijpe (1555). Over de verponding van
1550, waarbij instructiën en voorstellen. Overde beden in Holland (1506 —
1537). Over den handel in baring en granen. Over den rijkdom der
geestelijkheid in Holland. Over de rechtspraak van bet Hof van Holland.
Botte 184. Merkwaardige verzameling stukken over de privilegiën van
bet Huis van Ef/motid en vau den Prins lan Oranje, vooral betretfendo
bunne exemptie van de beden. Aantcekeningen over de stedelijke regee-
ring in Holland (vooral belangrijk voor Delft in 1554, klachten over de
macht der persionarissen aldaar).
Botte 185. Inventaris der stukken van de treaorie van Henegoutren ,
die eigenlijk in Holland thuia behooren blijkens een inventaris van 1415.
Botte 188. Zeer veel over de jurisdictie van lirnhant in Maastricht.
Boite 190. Belangrijke collectie over Overijsel; de verhouding van
Almeloo tot Gelre en het Sticht; memorien van den stadhouder over den
toestand van dit gewest en de nieuwe organisatie, die hij vooral met
Gerakd Mülart bestuurde; instructie voor den stadhouder (1530) met
opgave van allerlei punten, die hij hier heeft te onderzoeken; plannen
tot TCiroTerin^ van OrouiDgea en OoeTorden , beleg van Steenwijk ens.
(1580-1582)
Boite 191. Collectie stukken over bet Nedersticht. De rechten dep
familie Brederode. Zeer belangrijke verzameling over de annexatie Tan
ütrerfit , de regeling van het bestuur en de justitie aldaar in l^ïll,
protesten en rapporten dienaangaande. Collectie over de heerlijkheid
Wedde en Weslencolde en hare lotgevallen in de eerste helft der 16''=
eeuw. Inriobting van den Raad van Overijsel in 1553. Satisfactie van
Utrecht 1577. Twiaten met de familie Brederode over de Vaart en oTer
de weiden om Deventer en in Öelre en Friesland.
Boite 193. Collectie over de oprichting van het aartsbisdom Utrecht
en de nieuwe bisdommen in 1560, verder over den afstand der tempora-
liteit in 1528. Copieèn der oude privilegiën van het Sticht. Aanspraken
der utrerhtsche kapittelen (1556) tegenover de jurisdictie van het Hof.
Grensverachilien (1545) tiisschen fh-ente eii ^ollgnhove met speciaal onder-
zoek in loco dienaangaande. Twisten met Holland over het bezit der
venen bij de Vecht (1472 en later). Klachten van Zierikzee over achter*
uitgang (1547), evenzoo van Arneinuiden (1531).
fio!te 194. Hierin vele stukken over de oprichting der bisdommen
Haarlem en 's Hertogetihosch. Klooatervisitaties IQ'^* eeuw.
Bofte 202. Verschillende stukken betreffende het Overmaasscke.
Men ziet, er is hier zeer veel over het tijdvak van Karel V en Philips
II. Behalve het aangegevene zij hier nog gewezen op de omvangrijke
collectie over 's Hertogenhosch ( ') vóór de verovering door Prederik Hen-
drik, over Grace, Heusden , Deventer (') en andere plaatsen van het
Oosten, die no<; lang onder spaansch bestuur hebben gestaan.
Alles ia zeer gemakkelijk te vinden. De uitvoerige inventaris geeft de
titels op van alle stukken, die voorhanden zijn en in de stoffige, soma
half vernielde en met grof touw bijeengehouden kartonnen donzen wel
niet op voorbeeldige wijze worden geconserveerd doch zeer gemakkelijk
terug gevonden kunnen worden, daar zij er onder dezelfde titels als in
den inventaris in pakken zijn bijeengevoegd.
Het ia niet ondenkbaar, (-'*) dat de belgïacbe regeering genegen zou zijn
een groot deel dezer voor onze geschiedenis belangrijke stukken tegen
andere uit ons Rijksarchief uit te wisselen. Mocht dit inderdaad het geval
zijn, dan is afschrijven natuurlijk overbodig. In den tusschentijd zou het
in allen gevalle aanbeveling verdienen, dat de verachillende provinciale
archivariasen van ons land zich een afschrift verschaften van die titelayai
den inventaris, die op hunne respectieve provinciën betrekking hebben. <
Qroningen, April 1893. P. J. Blok. ]
[') Deel [ van den Inventaris.
(!) Fol. 267 «in den InvsnUria.
(I) Vgl. VeralBgei) amtrent 's RIJ ka Oude Arcbieven \\, 131; X[,
27
Het tegenwoordige recht voor de archieven en de daarbij
werkzame ambtenaren.
Inleiding.
ZooalB den lezers tqd dit Tijdschrift bekend is, werd door my in den
vorigen jaargang tweemalen geplaatst een verzoek ann de genn^ontolijke
arcbivariaseii gtsrlcht, tot toezending van de io liutine gemeenten geldende
verordeningen omtrent het gebruik der onder hun beheer staande archieven,
en van de voor hen zelve van kracht zijnde instructies.
Daaraan werd voldaan door de archivarissen der gemeenten Amsterdam,
Qoes, 's Qravonhage, Leeuwarden, Leiden, Middelburg en ütreoht. Voor den
titularis te Baarn en I^emnea bestaat geen bepaalde instructie, evenmin als voor
dien van Deïenter. ') In Dordrecht schijnt alleen een reglement ter voorko-
ming van brand te bcstaaa. ') Van elders vernam ik niets. In do meeste
gemeenten, waar geon afzonderlijke instructie voor den archivaris bestaat, zal
waarschijnlijk die van den secretaris iets over het archief bevatten, of zal men
zich uitsluitend vergenoegen met de bepaling van art 103 der Gemeentewet.
Al moet worden toegegeven, dat zeker nog door meerderen aan de oproe-
ping had kunnen worden gevolg gegeven, meende ik toch dat nu, ongeveer
een jaar na de eerste plaatsing, de tijd gekomen was iets naders van het doel
dier vraag te doen blijken. Wel geschiedde dit reeds in één opzicht in het
laatste nommer van den vorigen jaargang, doch ik stol mij voor dit in
eenige der volgende nommera meer algemeen te doen. En niet alleen met
betrekking tot do archivarissen der gemeente, maar ook tot die des Rijks.
liet nut hiervan zal wel niet kunnen worden ontkend; want een eerste
vereischte tot verbetering ia wel, dat men zich een duidelijke voor-
stelling van den bestaanden toestand kan maken, en daardoor eerst van
zijn' leemten en gebreken.
Uit het ous voorgestelde doel volgt, dat wij niet alle mogeljjke bepa-
lingen uit de bedoelde reglementen en instructies zullen nagaan.
Het zoude tamelijk langwijlig worden en bovendien vrij wel een onnut
werk zijn. Immers er zijn onderwerpen, voor welke het wenschelijk is,
dat regels bestaan, maar waarbij het er niet op aankomt, dat gelijkvor-
mige voorschriften worden gegeven. Daarentegen zijn er andere, bij
welke het uitteraard gewenscht is, eenvormige en gelijkmatige regeling
te hebben. Onder de eerste rangschikken wij bijv. de bepalingen omtrent
de voorkoming van en de maatregelen bij brandgevaar, de voofachriften
voor aankoop en verkrijging van archivalia, het opmaken van begrootin-
gen en het doen van rekening en verantwoording der gebruikte gelden;
de regelen over de handhaving der orde, de verplichtingen van conciërges,
bodes en klerken. Altemaal onderwerpen van meer localen aard.
') In 1SV2 ahhtai.
>) Uit b«l Verslag amtrent bet K<!ii>ci!iite-Bri:hiBf o
1 belunileling i«.
: isaa blijkl, dat c
28
Ifet de tweede soort ia het een ander geval. En wij meenden wel I
doen hier een onderscheid te maken naar mate van de onderwerpen, welke
onT.dB inzieDB in bet algemeeu voor een eenvormige en gelijkmatige rege-
ling in aanmerking komen. Dat dit niet voor alle evenzeer een vereischte
Ib, moet worden toegegeven; toch kan het zijn nut hebbeu op de s
danige even de aandacht te vestigen.
Bij het aannemen der indeeling :
I. Poaitie van den archivaris;
II, Taak van den archivaris;
III. Gebruik en beschikbaars telling der archieven door en voor boI
riteiten ;
IV. Hetzelfde door en voor particulieren,
meenen wij vrij wel alle die oaderwerpen geleidelijk ter sprake te kunnen
brengen.
Door in ieder der rubrieken, voor zoover dit pas geeft afzonderlijk de
voorschriften voor de rijksarchivarissen en voor die der gemeenten te
bespreken, zullen wij in een tamelijk gemakkel^k overzicht kunnen geven,
hetgeen wij in den titel beloofden, voor zoover het nl. volgens het boven
uiteengezette van belang ia.
De in dit nommer nog beschikbare ruimte gedoogt niet reeds nu met
I een aanvang te maken , daar de geheelo behandeling van dat punt te
uitgebreid zoude worden.
Deze omstandigheid geeft mij aanleiding alsnog bij de archivarisBea
der gemeenten, welke hunne instructies of de verordeningen omtrent het
gebruik der archieven mij nog niet hebben toegezonden, daarop aan te
dringen, of voor zooveel dit mogelijk is, daaromtrent en omtrent de
finantiêele verhoudingen, zooveel mogelijk iallchtingen te verstrekken.
Hoe vollediger het overzicht kau zijn, hoe beter het aan het beoogde
doel kan beantwoorden. Waarom daartoe niet medegewerktP Gevaar
toch is niet aanwezig! Ü. G.
Rechtsbronnen der stad Aardenburg.
Onder de ambtgenooten , die van de hun toevertrouwde papieren en
perkamenten schatten zoo nu en dan eens iets aan het publiek laten
zien, behoort de archivaris van het stedeke Aardenbnrg, Ö. A. VoR-
6TERMAN VAN Oyen. In 18S9 werd door hem uitgegeven: „liet Archief
van Aardenburg, Beredeneerde Catalogus van de handvesten, rekeningen
enz., uit het tijdperk der graven van Vlaanderen {1201 — 1604}", thans
zijn van zijne hand verBchcueu „ Rechts broauen dor stad Aardenburg''
Die rechtsbronnen zijn ontleend aan het te Aardenburg bewaarde hoogel
merkwaardige ,bouc met den knoop", een register met plaatselijke keuren,
ordonnantien, costumen, vonnissen en eenige verspreide aanteekeningen
Aangevuld met het ontwerp der oudste keur en met de landsheerlijkekeui
J
39
Tan 1330, vormt de jongste uitgave der Vereeniging tot uitgave der
bronnen van het vaderlandache recht een lijvig boekdeel, waariu voor den
beoefenaar van het oud-vaderlandsche recht, voor den geschied vorscher,
speciaal voor den „cuUurhiBtortkcr", en voor den taalkundige „elk wat
wils" is te vinden. Is het boek. zelf waarschijnlijk grootendeels uit de
14* eeuw, de inhoud kan, zooala in do inleiding op kritische wijze wordt
uiteengezet, voor een groot deel worden teruggebracht tot de 13* eeuw.
En die 13' eeuweohe piaataelijke keuren, zij geven ons een aardigen kijk
in het sociale leven dier dagen, zij bevatten die talrijke kleine bepalingen
thana ouder het begrip , politiezaken" vallende, waaraan de zeden en ge-
woonten dier tijdeu ton grondslag liggen, Wy vinden in die keuren,
inzonderheid in die ambachtekeuren , de wetten tot regeling van onder-
scheidene gilden en worden iu het groot aantal bepalingon betreffende de
laken fabricage en den lakenhandel aan het nabijgelegen Brugge en den
roera van Vlaanderen in dezen tak van bedrijf herinnerd. De , Wette-
lijchede" geven ons de bepalingen over het burgerlijk recht, welke als
gewoonterecht zijn erkend en aldus ,costumeu" zijn geworden, terwijl
,Tale en Wedertale" als een formulierbook kan worden beschouwd.
Met de uitgave dezer Zeeuwsche, of beter gezegd Vlaamsche rechts-
bronnen is het materiaal voor den toekomstigen schrijver van de rechts-
geachiedenia der Nederlanden weder mot een boekdeel vermeerderd. De
vraag mag zeker wel eens worden gedaan, of de studie van het oud-vader-
lanilsch recht wel gelijken tred houdt met de vermeerdering van dat
materiaal. Waar de bronnen zich vermeerderen in meotkunstige reeks,
kan voor de verschijning van studiën over het oud-vaderlandach recht ter
nauwernood eene rekenkuuatlgo reeks worden aangewezen. Voor dengene ,
die zich zal aangorden om eenmaal de schrijver van Neêrland's recht-
gescbiedenis te worden, wordt de taak steeds omvangrijker.
Reeds nu is het te boek stellen der rechtsgeschiedenis van ons vader-
land met al die landstreken, waarin Frankische, Saksische en Friescbe
rechten en hunne achakeeringen hebben gegolden, een arbeid, waaraan
men zich geheel zal moeten en zal moeten kunnen geven, een werk,
hetwelk een menschenJeven in beslag ueemt en de vraag mag worden
gesteld of door meer verdeeling van arbeid niet die taak moet worden
verlicht. Meer directe behandeling der verschenen bronnen, zij het dan
ook, dat die monograpiiiën daardoor dikwijls gevaar zullen loopen een
plaatselijk karaktor aan te nemen , meer behandeling van enkele rechts-
vragen, in den trant als door Prof. Fookeha. Andreae in zijne „Bijdra-
gen" wordt gedaan, in één woord, meer vóilrarbeid , is m. i. zeer ge-
wenscht. Zijn de archivarissen meer de aangewezen mannen om het
materiaal aan te dragen, op den weg der beoefenaars der rechtsgeschie-
denis ligt het dat materiaal te verwerken.
Oroninyen. Mr. J. A. Pbith.
30
Literatuurkroniek
door
Mr. J. e. Heeres.
(SchrijvF^rs en uitgevers , dio werkeo in dit Tijdschrift wenschea besj
ken te ziea, getiereD ze te zendea aan de redactie}.
OlSBERTUS Brom. BuUarium TrnjectenHe. RomaDorum pontificum
diplomata quotquot olim usque ad Urbunuoi papain VI (an. 1378) in
Teterem episcopatum Trajecteneem destinata reperiuntur coltegit et auspiciis
Societatia hiatoricae Rheno-Trajectlnae edidit— ■ . Tomi Secuodi
Faaciculua I. — Haga Comititi, NijhotT 1892. (S""); pagg. 1 — 12{).
De in deze afievering uitgegeven n'- 1220 — 1700 loopea over
de jaren 1347 — 1362.
J. G. Ch. Joostinq. Geldersche dingtalen. [Versloten en mtdedeelin-
gen der Vereeniijing tot uitgave der bronven van het oude paderlamteehe
recht. III (1893), bldz. 20—102.]
De meeste dezer dingtalen zijn uit het Kwartier vau Xijmegen;
zij zijn bijeengebracht uit verschillende handschriften en gesplitst
,naar de verachillcnde onderworpen, die zij behandelen", nl. I
, dingtalen over doodalag" (uit een hnndscfarift, dat Nijmeegscb
recht bevat, vermoedelyk ouder dan de 1 5ae eeuw, en dat thans berust
in het archief te Duaaeldorf); II dingtalen „voornamelijk behande-
lende klachte om schade en schuld en peinding" (uit een hand-
schrift in hot Rijksarchief in Gelderland); III dingtalen , hande-
lende over peinding in Maas en Waal, de Graafschap, het Rijk
van Nijmegen en Neder-Botuwe" (uit het Dusseldorfer handschrift,
dat eene betere lezing heeft dan gelijksoortige handschriften in de
Kon. Bibliotheek te 'sQravenbage en de Utrechtsche Univerai-
teits-bibliotheek) ; IV dingtalen „betrekking hebbende op dijk- en
waterrecht" (uit een handschrift te Nijmegen in particulier bezit,
enz.); V„eene beschrijving van bevaring van een wcerd enz.", dat ,ook
enkele dingtalen bevat en typisch ia om de in acht te nemen vormen".
G. A. Meijer. Dominikaner klooster en statie te Nijmegen. Eene
bijdrage tot de geschiedenis van Nijmegena Katholieken. — Nijmegen,
Malmberg. 1892. (8"). 4, 244, 52 bldzz.
Hierin als bijlagen een aantal archiefstukken , extractsgewijze of
in hun geheel opgenomen, over de jaren 1397 - 1810, o.a. uit het
Rijksarchief in Gelderland en hot gemeentearchief van Nijmegen.
A. O. Van Aelst. Schets der staatkundige en kerkelijke geschiedenis
en van den maatscb appel ij ken toestand der stad Üudewater tot hare inne-
ming eu gedeeltelijke verwoesting in 1.575. — Volgens authentieke stukken
en mededeelÏDgen van geloofwaardige schrijvers. — Gouda,
Johannissen. Z. j. (1892—1893) {8";. Afl. 1-14, bldzz. 1-448.
Kdauw ea 1
448. j
31
,Eene Kroniekmatige SchetB", waaraan de groote menigte bronnen,
in extenso of regeategewijze opgenomen, soma het karakter eener
proeve van een oorkondenboek verleenen. Vooral de afdeeling
over de staatkundige geecbiedenia geeft geregeld in chronologiacbe
volgorde archivalia van 1239 — 1575, o.a. afkomstig uit de archie-
ven der gemeenten Oudewater, Gouda en Hekendorp. — De ver-
woesting van Oudewater in 1575 door de Spanjaarden ,aloot hare
oude geacbiedenia af"
P. N. Van Doorninck, Inventaria van het oud-arcbief der beerlijkbeïd
en gemeente Bennebroek , met Lijsten der Heeren, Predikanten, enz. van
Bennebroek en Heemstede. — Haarlem, Van Brederode. 1892. (8"). IV,
161 bidzz.
De bier geïnveutariseerde stukken, 343 in getal, loopen van
1464 tot 1855 en beruaten „in bet buis te Bennebroek" of , in het
archief der gemeente". Verder strekken zich de burgerlijke-stands-
archieven van Heemstede uit over de jaren 1638 — 1851, die van
Berkenrode (thans een gehucht onder Heemstede) over 1694 — 1811,
die van Bennebroek over 1675 — 1811. Het gerechtelijk archief
van Heemstede, thans berustende in het depot der Bijks-archieven
te Haarlem, loopt van 1594 — ISll, dat van Benoebrook, eveneens
thans te Haarlem, strekt zich uit over 1654 — 1811. Een alpha-
betiscb register besluit dezen arbeid.
9. MoLLER F.zs. Inventaris van het archief der provincie Utrecht van
den vroegsten tijd lot en met het jaar 1813 — Boekdeelen en bundels.
2' supplement. — Utrecht, Breijer, 1692. (S»]. VIII, 143 bldzz.
lu 1875 verscheen de inventaris dor boekdeelen en bundels zelf,
bewerkt door den toenmaligen archivaris Dr. F. J. VeemeoLen,
in I8ab het eerste supplement door den tegen woordigen titularis.
De nummera in het nu uitgekomen supplement zijn: óf P. af kom-
atig ^uit de vroegere zeer volumineuae verzameling zoogenaamde
Losse stukken poji liet Provinciaal archief, eeue massa loaae papieren
die vroeger slechts voorloopig ohroaologisch of ayatematisch was
gerangschikt, doch thans geaorteerd en bijna geheel bij het archief
is ingedeeld. De stukken, die daarvoor niet vatbaar waren eu
geschikt bleken om afzonderlijk geïnventariseerd te worden, zijn iu
dezen inventaris opgenomen"; óf 2". „een aantal stukkoo uit het
Provinciaal Archief, voor ecnige jaren ontdekt bij de betere orde-
ning van het archief van het kapittel van St, Marie" en afkomstig
van de auctie — Mr. P. Van Mosschesbroek (1826); 6f 3". de aan-
winsten sedert 1885 (Cheltenham eu andere aankoopen; „de op
machtiging van den Minister van Btnnenlandache Zaken van andere
archieven overgenomen stukken", b.v. Overijael, Moutfoort; ge-
schenken b.v. RoiJAARDS, De Pesters). Meest waren dit stukken.
82
die vroeger tot het Proyinciaal archief hebben behoord, maar daar-
uit verdwenen waren.
S. Qrataha. Overijselsche dingtalen en andere stukken. [Verslagen
en mededeelingen der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude
vaderlandsche recht. III, (1893), bldz. 8-19.]
Hierin: I een „Dingtaal betreffende dijkrecht*' (uit handschriften
van ± het midden der 16*** eeuw in de Provinciale bibliotheek van
Overijsel, de bibliotheek der Rijksuniversiteit te Groningen, enz.,
allen misschien afkomstig van het klooster te Albergen; II een
„Toepassing van het dijkrechf* van 6 November 1485, waarvan
het origineel berust in het Rijksarchief in Drente; III eene „Be-
schrijving eener dijkrechtsprocedure*' van ongeveer het midden
der 15^* eeuw, berustende in het archief der gemeente Deventer;
IV , Dingtalen en regels van procedure" uit een handschrift van
+ het midden der 15^^ eeuw te Liitzburg bij Norden, dat Drentsche
en Overijselsche stukken bevat.
Varia.
In het archief der gemeente Dordrecht werden onder andere stukken
aangetroffen een zestal rekeningen van het St. Pontiaans- of Lakenkoopers-
gilde te Dordrecht en wel over de jaren 1464, 1468, 1472, 1474, 1492
en 1495. Tot nog toe waren uit de 15^ eeuw van dit gilde alleen be-
kend rekeningen van 1449, 1462 en 1467. Daar gilderekeningeo uit die
eeuw tamelijk zeldzaam zijn is deze vondst niet onbelaogrijk te achten.
De archivaris der gemeente Mr. J. C. van Ovbrvoorde bereidt een uit-
gave er van voor.
In de Staatscourant van 21 Maart 1893 wordt melding gemaakt van
eene belangrijke schenking , door de erven wijlen Jhr. D. G. Hora
SiccAMA VAK DE HARKSTEDE te Utrecht aan het Rijk ten behoeve van
het Rijksarchief in Groningen gedaan. Deze schenking bevat o. m. 1 669
charters, opklimmende tot in de IS^^eeuw, alsmede merkwaardige nand-
schriften. Zij werd voorafgegaan door schenking en afstand in bruikleen
in 1891 en 1892 van 12 kisten met handschriften, charters enz. Al
deze stukken zijn afkomstig van de bekende geslachten Ripperda en
Renoers. De rijksarchivaris in Groningen stelt zich voor, in een der
volgende nummers, wanneer hem de inhoud dezer archieven bekend zal
zijn, meer bijzonderheden over deze voor de geschiedenis hoogst belang-
rijke aanwinsten mede te deelen.
: !i;»MrWllfM?«&-»«ri-ai^ii?»agWs«lttai^
Jlêkrliwkelf Jlrclfle
Orgaan van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
Goedgtkiurd bij Kon. btsl. va» 29 Sept. iBgi.
Berichten, enz.
Benoemd tot arcliivarls der gemeente Amaterdam Mr. W. R. Veder ,
adjuDct-archivaris aldaar.
t' De jaarlijkache algemeene vergadering der Vereeniging zal dit jaar te
OiBterdam op 14 Juni a.a. plaats viuden.
Daar zullen blijkena do agenda in behandeling komen de conclusies
door Mr. 9. Mdl(.eb Fz. gesteld aan het slot van zijn betoog over ^het
Uoofdbegiusel voor de ordening van areliioven", en voorta , zoo voldoende
tijd besehikbaar blijkt te zijn, eeiiige zich daaraan aansluitcDdo theses,
door Mr. S. Orataua. nader toe te licbton en te verdedigen.
Een nieuw algemeen rijksarchief gebouw.
Amice redacteur I
Eindelijk zal ik er dan toch «ens toe komen, om do aanteekeningen
en vraagteekena , die ik hier en daar in den loop der dagen had geplaatst
bij wat ik zoo al las over de aticbting van een gebouw tot berging van
het algemeen rykaarchief, aan elkander te rijgen en aan u ter kennis-
making toe te zenden. Misachien zijn zij in uwe sohatting een beechei-
den plaatsje in ons tijdschrift waardig: in dit geval moogt gij ze naar
de drukkerij zenden j mieachien is dit niet bet geval: welnu, dan zal uw
papierinand er zich wel over willen ontfermen. Ge zult u nog herinneren ,
boe ik reeds een tijdlang geleden het plan had opgevat (als ik mij niet
fe
84
Tergis, kwam A\t bij luij op vooral naar aanleidiog van het DagbladaiiAkeX
Btraka door mij te noemen) , om een enkel woordje over deze zaak ia
't midden te brengen, maar tevens, boe ik toen door gebrek aan tijd in
de tenuitvoerleggÏDg van dit plan werd verhinderd. Later meende ik,
dat er geen aanleiding meer bestond, er op terug te komen, omdat ook
ik begrepen had uit de discuasieB, den 22 December 1892 in de Tweede
Kamer gehouden, dat vooreerst de stichting van een nieuw archiefge'
bouw tot de vrome wenschen zou behooren.
Waarom ik er dan nu nog eens weer over begin? "Wel eenvoudig,
omdat ik de boop nog niet gebeel laat varen. In de jongste jaarverga-
dering toch van het Koninklijk Instüuut voor Indische Taal-, Land- en
Volkenkunde boorde ik uit den mond van iemand , die op de hoogte kaa
zijn, dat bet nog lang niet zeker is, dat de Regcering haar plan tot die
stichting heeft opgegeven. In genoemde bijeenkomst tocb werd op de
weoBchebjkheid gewezen, dat het Instituut een flink terrein aankocht
om daarop voor bare schatten in boeken en manuscripten een flinke hui
zing te bouwen. Een der geachte leden wees op de omstandigheid , dat
de Staat zoo blij als een engeltje zou wezen, als bet Instituut hem het
ona bekende stuk grond aan bet Bezuiden hout afkocht. Het was op dat
oogenblik, dat het geachte lid, hetwelk op de hoogte kan zijn, als zijne
meening te kennen gaf, dat er nog wel degelijk kans bestaat, dat ds
Begeering het bewuste terrein opnieuw aan de Yolksvertegenwoordigiog
zal voordragen , als bestemd om het algemeen rijksarchiefgeboaw te
dragen.
Uit eene zoo even door mij gebruikte uitdrukking, dat ik nl. de
hoop op bet tot stand komen daarvan nog niet geheel heb laten varen,
kunt ge opmaken, geachte boofdopsteller, dat ik gaarne zou zien, dat
wij van bet Plein naar het Bezuidenhout gingen verhuizen. Ik voeg er ,
echter dadelijk bij: onder i^óne mits; eene mits, waarop ik straks terug-
kom. Zelfzuchtige bedoelingen koester ik hierby heusch niet: integen- I
deel, ik ril reeds bij de gedachte, dat ik tegelijk met mijne verhuizing I
ala Ambtenaar, mij ook als particulier persoon zou moeten verplaatsen, I
want ik woon circa 40 minuten van het bewuate Bezuidenhoutache
terrein, zoodat, als ik niet bij die groote verhuispartij ook als particu-
lier mee ga doen, mijn gezellig koffleuurtje onherroepelijk verloren is, |
want ik zet het zelfs den in do kunst van het rekken van dit uurtje J
meest ervaren ambteoaar in tienen, om het zóóver uit te zetten, dat er i
2 X ^'^ minuten plus een paar broodjes en een paar kopjes koflie uit <
kunnen worden gemeten. Persoonlijk win ik dus niets, als de Regeering i
baar zin krijgt, 't Is mtj dan ook alleen om de zaak te doen. En de |
reden , dat ik het rijksarchief gaarne zag verhuizen , is deze , dat het J
tegenwoordige gebouw , bij al zijne goede eigenschappen , niet voldoet oaa |
de oiscben, die men mag stellen aan een behuizing, bestemd om zulke
i
groote schatten , als ooa Algemeeu Rijkearchief bevat , te herhergen.
Welke dan die eischen zijn? Ik zou ze kortheidahalye willen onder-
scheiden in eischen van plaats, tijd en ruimte.
Wat 1", de plaatsvraag betreft, niemand zal beweren, dat het tegen-
woordige Rijksarchief in dit opzicht nïet in zeer gunstige conditie verkeert.
Het ligt in het centrum der stad, iu de oumiddellijke nabijheid dor ver-
schillende ministeries, aan de tramlijnen, die leiden naar beide stations,
die van den Staats- en die van den Hollandachen spoor. 2". Ruimte bevat
het genoeg, indien er niet al te veel collecties , door acbenking of aankoop
verkregen, aankloppen ora plaats, en indien geen later jaar dan 1813,
indien niet b v. 1848, als terminus ad queni wordt aangenomen voor wat
onder oud-archief moet worden verstaan.
Wat het derde punt betreft : de tijdeiseh , ik erken , dat de zucht naar
kortheid mij parten heeft gespeeld en vreea, dat ik menig woordje moet
gebruiken, om mijne bedoeling te verklaren. Ik meende dit: het gebouw
moet zóó zijn ingericht, dat de daarin huizende schatten zoo lang moge-
lijk op dit ondermaansche tranendal aan den bekenden tand des tijds en
den dito dea verderfs weerstand kunnen bieden. De grootste vijanden nu
van archiefstukken zijn vlammen en vocht: vlammen, die in oen omme-
zientje het werk van eeuwen vernietigen; vocht, hetwelk (vergeef me, dat
ik bij ona prozaïsch onderwerp eens een paar versregeltjes aan den
man breng)
, langzaam moordt als sluipend gif
B maar wis, als 't grievend staal."
^ Op die beide punten nu ben ik alles behalve gerust. Wat vocht betreft,
celf zit ik op mijn bureau boog en droog, maar er waart een legende
door het gebouw rond, dat in een lokaal aan het BUjenburg tot in dan
zomer wordt gestookt, omdat het daar van wege de vochtigheid niet pluis is.
Nu mag die legende, evenala alle andere fatsoenlijke legenden, wat over-
drijven, het feit, dat zij de ronde doet, bewijst, dat er een fonds van
waarheid aan ton grondslag ligt , want, wezenlijk, een aprookjea- of legen-
denmaner zou zich aan ons onderwerp niet bezondigen. Ik laat echter
dit natte onderwerp voor wat het is en kom op mijn tweede bezwaar:
gevaar voor brand. Allereerst wijs ik op kleine inconveniënten, n.1.
gevaarlijke buurtui, zij het dan ook nog zulke gezellige buren. Schuins
tegenover ons gebouw verheft zich de Witte; naast het Rijksarchief heeft
de heer Mönchbn eene sociëteit voor damea geopend in den vorm van
een bank et bakkers win kei , of om Nederlandsch te spreken, eener confiserie.
De „annexe" bakkerij is voor een papierenschat nu juiat geen aanbevelena-
waard gezelschap. De naburige Hterestraat on bet nabij gelegen Blijen-
burg mogen zich verheugen in een niet gering getal café's: ook heel gc-
noegelijk gezeJachap, maar niet geheel zonder gevaar.
Naaat die kleinere redenen tot ongerustheid plaagt mij een zeer belang-
rijke: het archief is niet brandvrij gebouwd, 't Ib waar, dat de dikke
muren een niet gering te achten beletsel zouden zijn voor het yerepreiden
ran een niet te feilen brand , misschieQ zou de compacte papiermassa een
niet uitalaanden brand, een smeulpartijtje, lang aan de praat houden,
zelfs kunnen verstikken; maar een ferme uitslaande brand krijgt, indien
hy niet in de allereerste oogenblikken van zijn vernielend leven wordt ge-
stuit, bet gebouw zoo zeker onder de knie, als twee maal twoe vier is.
Het vuur, niet het smeulend, maar bet vlammen uitzendend vuur, ont-
vangt in een inrichting als wij hier bespreken, te veel voedsel, dan dat
aan blusschen valt te denken , tenzij met behulp van zooveel water, dat
de gevolgen van het bluaschen al even erg zullen blijken als die van
bet voortwoekeren der vlammen. Maar, zult gy zeggen, er zijn brand-
blusch middelen in bet gebouw! Zeer zeker zijn er die, maar uit den
aard der zaak kunnen die slechts van dienst zijn, indien een brand on-
middellijk ontdekt wordt en indien het dan aanwezige personeel zija
hoofd bij elkaar houdt. Breekt de brand 's nachts uit, of wordt er een
oogenblik tijd verloren, dan beeft men aan die zaken niet veel. Het-
zelfde geldt b.v. van een flinke inrichting om de documenten van de boven-
verdieping op veilige manier naar beneden te loodsen: uitstekend, indien
men den tijd aan zich hoeft , maar waardeloos , indien men verrast wordt
door het verderfbrengeud element. Er is gedaan, wat kon gedaan wor-
den, in „bestaande gebreken" is nvoor zoover mogelijk, voorzien" {ge
zult bemerken, amice! dat ik hier plagiaat bedrijf, en wel ten nadeele
van het verslag des Algemeenen Rijksarchivaris over 1890); maar — wor-
den wij door den brand verrast („wat God genadig gelieve te verhoe-
den", staat er in mijn brandpolis), dan mag hij elk stuk, dat gered wordt ,
althans uit de bovenverdiepingen, uitgeroepen worden: „wonder boven
wonder", „meer geluk dan wijsheid" en dergelyke exclamaties van verba-
zing meer. Nu zult ge misschien zeggen, en als gij bet niet doet, dan
misschien een ander, dat het zoo'n vaart niet zal loopen, dat het bijna
nooit gebeurt, dat zoo'n gebouw in den brand vliegt, enz. Ik zou, als
ik zoo iets hoorde, vermoedelijk zeggen, dat ik het volmaakt met den
vorigen spreker eens ben, maar ik zou er bijvoegen, dat, loanneer het
gebeurde Zou er b.v. vóór den bekenden brand in het Marine-
archief ook wel niet eens zoo geredeneerd zijuP Ik althans ben het eens
met professor Blok, waar hij in het Januarinummer van jaargang 1891
van De Gids zegt: n^"" dikwijls schrijver dezes het Plein te 's Graven-
hage betreedt, wenden zijne blikken zich met zekere onrust naar het
schoone gebouw, dat eenmaal Amsterdam'» afgevaardigden ter Staten-
Generaal placht te herbergen; met onrust bij de gedachte aan de roeke-
loosheid, waarmede bier het materiaal voor de kennis van ons roemrijk
verleden blootgesteld is aan de vernietiging door het alles verslindende vuur."
Uag ik u nog op een paar kleine, maar lastige, gebreken van het
87
tegenwoordig gebouw wijzenP Of verveelt u mijne beschouwingf Dan
maar naar de papiermand!
Ik noem dan het gemis aan centrale verwarming. Ik erken onmiddel-
lijk, dat dat soort surrogaat voor de zonnestralen niet bijzonder aange-
naam ie; maar in ons geval zou het kunnen strekken tot bescherming,
zoowel van de archiefafukken, als van de doatmmfs kuinains, die ambte-
naren aan het Rijksarchief heeten. Ik was geen koudklcum , maar ben
mooi op weg het te worden. Luister eens naar een voorbeeld. In den
laatsten winter had in het oud-koloniaal archief een onderzoek plaats,
dat zich gedurende een paar weken moest bepalen bij het naslaan der
facturen van de uit Ooat-lndie naar patria vertrokken schepen en der
daarmede verzonden brieven. Gewoonlijk kon pna uit de lectuur van een
brief of factuur worden nagegaan, welke brief of factuur daarna moest
gebruikt worden. Hieruit volgde, dat men geen massa folianten tegelgk
kon laten aanbrengen, maar na elk zeer kort tijdsverloop zich weer uit
het warme bureau naar de vermaledeid koude archiefkamers mooat he-
geven, ddiir, gewapend met overjaa en hoed, het benoodigde deel halen,
om een oogenblik later denzelfden weg weer te gaan. Eon sterk staaltje,
zult ge zeggen en dat ia waar, maar ook is het waar, dat het een ver-
bazend groot inconveniënt mag genoemd worden , het groot verschil
in temperatuur tussehen een verwarmd bureau en ijskoude archiefkamers.
Ook is zeer laatig de groote afstand tusachen de leeskamer en sommige
bureaux , b.v. die in 't nevengebouw aan het Blijenbnrg en die boven in
't hoofdgebouw bij de oud-koloniale documenten. De laatste is circa 70 k
80 treden van de leeskamer verwijderd, de eerste is daarvan door een
tuin gescheiden. Hoe laatig deze inrichting is, kunt gij nagaan, ala gij
u denkt een onderzoek van eon niet geroutineerden archiefbestudeerder ,
een schrijver van een dissertatie b.v., die gaarne zoo voor en na (in den
beginne vooral) inlichtingen ontvangt. Het gevolg is van zelf, dat men
hem bij zich op 't bureau neemt: ook al weer geen besliat aan te prijzen
maatregel. Maar men moet toch zeker als ambtenaar den onderzoeker
in ataat stellen, het onderzoek te doen, en hoe men dat hij de boven-
genoemde categorie van studeerenden kan in praktyk brengen, zonder,
wnar noodig of wenschelijk, de aoodige inlichtingen te geven, zonder hen
attent te maken op wat men denkt dat voor hen nuttig kan zijn, ook
al zijn zij van het bestaan van zoo'n stuk of zoo'n collectie niet op de
hoogte, het is mij een raadsel.
Summa siimmarum: een nieuw archiefgebouw is geen overtollige weelde,
is een eiach des tijds. ^Laat" men (ik voer hier professor Bl,OK nog
eenmaal sprekende in) „laat (men) eindelijk het voorbeeld volgen van
het arme Beieren, het kleine Saksen, het nog kleinere Sakaen-Weimar ,
om te zwijgen van het machtige Pruisen! Laat (men) ten laatste begrij-
pen, dat ééne onvoorzichtigheid de herinnering aan ons verleden kan
vegvageo. Eeae eerste noodzakelijke, hoogstnood zakelijke verbetering
betreft de inrichtiiig van een ruim, brandvrij gebouw ter bewaring van
de in het Rijksarchief te 's Qravenhage opeengestapelde eohatten." En
als men er toe overgaat, waarom dan het terrein aan bet Bezutdenhottt
niet de eer waardig gekeurd , de schoonste gedenkteekenen onzer historie
te dragen P
Er worden daartegen bezwaren geopperd , juist tegen dat terrein. Nog
een enkel woord daarover. Men zegt — en hier kon ik op mijne boven
bedoelde mita — , dat het terrein vochtig is. Heeft men hierin gelijk,
dan zou bet reeds om die reden alleen te verwerpen zijn en dan zou het
tegenwoordig gebouw besUst de voorkeur verdienen: immers, beter 3e-
vaar voor brand, dan zekerheid van bederf door vocht, Maar bet is
niet aan te nemen, dat de Regeering, die het stuk grond heeft laten
taxeeren en opnemen door „eea deskundige (niet ambtenaar)", dit zou
hebben aangekocht voor ons doel, zonder op dit punt geheel en al ge-
rustgesteld te zijn. Een paar andere bezwaren stelt een zaakkundige
anonymus in het licht in het Dagblad van Zuid-Holland rn 's Gtavtnhage
van 25 October 1892 (tweede blad). In de eerste plaats wordt op het
gevaar gewezen, dat sommige oude stukken zouden loepen door de over-
brenging van het Plein naar het Be^nidenhout , het gevaar van bescha-
diging der zegels, van beschadiging van stukken, ,die vroeger in vochtige
bergplaatsen zijn bewaard geweest of gemis aan lucht hebben gehad" en
zich derhalve in een min of meer ziekelijken toestand bevinden. Ik erken,
dit gevaar is niet denkbeeldig, maar met goeden wil is bet wel degelijk
te boven te komen. De genoemde schrijver meent, dat dit gevaar niet
groot zijn 7.0U, indien ,de plaats van het te stichten gebouw in de on-
middellijke nabijheid van het oude worde gekozen." Men kan dan ,de
vereischte voorzichtigheid" in acht nemen, maar dat kan men, als de
ernstige wil er ia, ook bij de overbrenging over een grooteren afstand.
De zorg dan maar verdubbeld, de voorzichtigheid dan maar vertienvoud !
Nog ziet onze anonymus (in een eenigzins ander verband trouwens) in
den grooteren afstand , waarop het eventueel aan het Bezuiden hout te
stichten gebouw van de stad zou komen , een niet gering te schatten be-
zwaar voor de onderzoekers, vooral voor die categorieën onder hen, die
met hunne kwartiertjes moeten woekeren. Ook dit bezwaar bestaat , maar
ook hier zal wel gelden: tckere is a trill, fhere ia a way. Buitendien:
wat het zwaarste is , moet bet zwaarste wezen.
En dat zwaarste is (het artikel erkent het zelf): „het tegenwoordige
archief is niet brandvry" en, als men een nieuw gebouw moet hebben,
moet er worden gelet „op de keus van een centraal en vrij gelegen punt
en de inwendig brandvrije inrichting." Nu meent de schrijver, dat men
een „vrij gelegen punt" zal vinden in den tuin van het tegenwoordig
gebouw , waar — volgens hem — gbrandgevaar door naburige gebouwen
sg
geheel kao voorkomen worden." Was het woordje „geheel" hier op zijn
plaats, dan zou voor dat plan inderdaad veel te zeggen zijn, maar dit is
het geval niet. De omgeving van het eventueel in den tuin te stichten
gebouw ia nïot zonder gevaar, ook al gaan de kleine door den aohrijver
voorgeslagen verbeteringen door. In elk geval, het terrein op het Bezui-
denhout staat nog veel vrijer, kan althans veel vrijer komen te staan;
en op de hoegrootheid der vermindering van brandgevaar komt het
hier ook wel degelijk aan.
Ik stem voorloopig nog vóór het Besutdeiihout en hoop u daar nog
eens bij mij te zien.
t. t.
J. E. HEERE3.
Chronologisch systeem of dossiersysteem ?
Bij de regeling van het archief der gemeente IJselstein, waarmede ik
mij in den laatsten tijd heb bezig gehouden, had ik eone ongezochte
gelegenheid om eenigen der regelen voor de ordening der archieven van
kleine steden, door mr Oratama in den vorigen jaargang van het Archie-
venblad (p. 36 vlg.) gesteld, aan de praktijk te toetsen. Ik heb gemeend
de overwegingen , die er mij toe hebben geleid soms met den heer Qratama
mode te gaan, soms van zijn gevoelen af te wijken, in ons orgaan te
moeten inededeelen vooral ook met het oog op het feit, dat de wijze van
regeling van de archieven van kleine steden in de eerstvolgende jaarver-
gadering een punt van bespreking zal uitmaken. ( ')
Ik wensch mij vooral te bepalen tot de vraag, op welko wijze de losse
stukken uit zulk een archief beschreven moeten worden. Uitgaande van
het volkomen juiste beginsel, dat de protocollen, d. w. z. de registers,
waarin de notulen of resotutiën in chronologische volgorde staan opge-
teekend, het geraamte van het archief uitmaken, waaromheen do losse
stukken moeten worden gegroepeerd, onderscheidt de heer Gratama voor
de wijze, waarop die groepeering moet geschieden, tweeërlei systeem:
het ohronologische systeem en het dosaierBjateem. liet eerste wordt
toegepast, wanneer de verschillende stukken worden bijeengevoegd in de
volgorde, waarin zij ïn de vergaderingen van het betrokken bestuur
behandeld zijn; alle stukken worden dus als het ware tot eene serie
minuten van en bijlagen tot de notulen of protocollen vereenigd. Het
andere systeem brengt de stukken bijeen, die op een zelfde onderwerp
'). Hocnel enkelen der undcntannde opmrr kingen reeils lijn a|igi<nn-iiFn in mijn jurrorslag
nnn Gerleputeenie Stnten vin Utrerlit, beb ik rehler gemeend ie hier niet Behteroege te mnelen
laten, niet slleen DiuiUt het JHrverBUg ia een «nderen krïng Mordt renpreid «la het Archiernn-
lilad, niur ook onJat ik •rtsi. dat het vertltg sent na bet houden der jau-iergaderin;; uiir.cr
«■rceuiglag vcrtcbünen ui. [Ovie Vre» i> echter niet bsnwrheid).
40
betrekHag hebben, zonder zich daarbij om de obroDologÏBche orde te
bekommeren althnns zonder die op den voorgrond te stellen. Met de
onderschei ding tuaechen deze beide systemen valt in hoofdzaak samen
bet onderscheid, dat de heer Mulleb in de laatste aflevering van het
Archievenblad maakt tusschen eeue beschrijving der stukken naar bun
formeelen iuhoud en eene naar bun materieelen inhoud. (') TusBcbeo
beide systemen dient men te kiezen, of liever: men dient de keuze, die
door het bestuur , welks archief men regelt , eens gedaan is , te eerbiedigen
en op te volgen.
IntuBschen kan bij een eenigszins uitgebreid archief geen dier beide
systemen consequent worden toegepast. De corporatie of liever het bestuur ,
welks archief men regelt — want men regelt niet het archief der stad
maar het archief van het stadsbestuur — heeft in den loop der tijden
uit verschillende porsonon bestaan en ia door verschillende secretarissen
bediend, die een wisselend inzicht in de wijze, waarop zij huune papieren
meenden te moeten bewaren , kunnen hebben gehad. Bovendien zullen die
aecrctarigseu in de toepassing van het eene of het andere systeem niet altyd
even consequent zijn geweest: in hoofdzaak zullen zij vooral in later
tijd het chronologische syeteem bobben toegepast, maar belangrijke stuk-
ken zullen zij afzonderlijk hebben bewaard om die zoo noodig later gemak-
kelijk te kunnen raadplegen. Men heeft dus bijna altijd een gemengd
stelsel toegepast, en hij, die een archief regelt, beeft zich aan dat
gemengde stelael te houden.
Het is echter dikwijls moeilijk met zekerheid uit te maken, welk systeem
in een bepaald geval door het vroegere bestuur is toegepast. Dat geldt
vooral dan, als het archief reeds vroeger geïnventariseerd is geweest en
daarbij met de oude inrichting er van geene rekening is gehouden. Men
heeft dan uit allerlei kenmerken op te maken, of er oude liassen hebben
bestaan, en welke papieren er toe hebben behoord. Ontbraken alle andere
aanwijzingen, dan heb ik getracht mij op bet standpunt van het vroegere
bestuur te plaatsen en daarnaar do arcbiefregeliug ingericht. letusschen
is er één criterium, dat m, i. te vaak verwaarloosd wordt. Ik zal trach-
ten mijne bedoeling door het volgende duidelijk te maken: wanneer de
ingekomen brieven allen of nagenoeg allen bewaard gebleven zyn, dan is
dat voor mij eene aanwijzing, dat het vroegere bestuur die brieven bewaard
heeft, omdat het ingekomen brieven zijn, en dan behooren die brieven
niet afzonderlijk maar als eene serie beschreven te worden. Zijn
daarentegen over eene bepaalde periode slechts enkele belangrijke brieven
bewaard gebleven, en is de rest vernietigd, dan blijkt daaruit, dat de
'). Hel „cbmnologiach ayslet
nngachikUng dei- Blukkea", i
niet beboorl|jk (usichcn origioc
a den heer Gratima istt dus niet lamea m<
1 door dea heer Muu,Eit, ui loopt bet e
D nfichnncii ouilvrie beidt, gevaar in bet
te ontnardeii. J
41
gespaard geblevea brieven niet als zoodanig maar om hun inhoud bewaard
zijn; zij moeten dua volgens hun inhoud d. w, z. volgens het doasiersya-
teem bescfareTeo worden. Men heeft daarbij echter te zorgen zich niet
door laounea, die later ten gevolge van opruimiogen, in het archief ge-
houden, ontstaan zijn, op een verkeerd epoor te laten leiden. Zoolang
echter de registers van rosolutiën zelven nog itiet begonnen zijn, kunnen
ook de eerieën van bijlagen tot de rcsotutiën bezwaarlijk ztja aangelegd.
Had ik geene enkele redeo om te veronderstellen , dat het vroegere
bestuur in een bepaald geval het chronologische systeem of het dossier-
aysteem had toegepast, dan heb ik in den regel de voorkeur aan het
laatste gegeven. Het dossiersysteem komt mij nl. in vele opzichten
praktischer voor dan het chronologische reeds om deze reden : dat het
laatste syatoem, streng toegepast, hierop zou neerkomen, dat men alle
losse stukken tut éóne serie vereenigde, zoodat een inventaris van zulk
een archief er zeer mager zou uitzien, en dengene, die hem wilde raad-
plegen, weinig inlichtingen verschaffen zou. Inderdaad zal iemand, die
een archief wenscht te raadplegen, wel bijna altijd weten het onderwerp ,
waarover de door hem gezochte papieren handeleu, maar niet altijd den
tijd, waarop die papieren bij het betrokken collego zijn ingekomen, hij
zal dus vooral nut trekken van een inventaris, ingericht volgens het
d oasi era ys teem ; en zoo hij hetgeen hy zookt, chronologisch fixeeren kan,
dan kan hij in elk geval bij de registers van resolutiön terecht. Maar
niet slechts in hot belang van hen, die het archief willen raadplegen, ook
in het belang van deo archivaris komt mij het dossiersysteem verkieselijk
voor. Terwijl het beschrijven der stukken naar hun materieclen inhoud
in den regel geene bezwaren kan opleveren , is het niet mogelijk den
datum van alle stukken vast te stellen. Er blijven in een archief altijd
tal van losse stukken over, waaromtrent niet met zekerheid te zeggen is,
wanneer zij bij het college , welks archief geregeld wordt , zijn ingekomen ,
of naar aanleiding van welke vergadering zij zijn opgesteld. Heeft nu de
archivaris besloten het chronologische systeem te volgen, dan wordt hij
er licht toe verleid de afschriften, die b.v. als retroacta dienst hebben
gedaan, te bergen daar, waar alleen de origineelen behooren geplaatst te
worden , of de grossen der uitgaande stukken (de charters) bij do minuten
te voegen. Aan dergelijke verzoekingen, waarvoor zelfa de bekwaamste
wel eens bezwykt, staat men veel miader bloot, als men het dossiemysteem
toepast en dus deze stukken naar hun materieelen inhoud beschrijft, dan
als men alle papieren in hot keurslijf van een chronologisch systeem wil
voegen. Mijne bedoeling is echter geenszins te betoogen , dat men te
allen tijde het dossiersyateem kiezen mag, alleen wanneer de keuze geheel
vrij ia, verdient m. i. het dossiersyateem de voorkeur.
Wanneer in het archief van ouda eene of meer serieöu ingekomen of
uitgaande stukkeu zijn gevormd, wanneer dus van ouds die stukken om
42
iun formeelcn inhoud tot aerieën vereenigd zijn, behoort ra. i. in den
inventaris ook alleen de formeele inhoud dier serieën beschreven te wor-
den , terwijl de inveutaiis den materieelen inhoud der tot dossiers vereenïgde
stukken moet doen kennen. Andera verliest inderdaad de geheele onder-
Bcbeiding haar grond. De vroegere secretarissen, onder wie het archief
ia ontstaan, voegden tot dossiers alleen die stukken bijeen, die hun om
hun inhoud belangrijker voorkwamen dan de andere. Het aanleggen van
doorloopende eerioën ingekomen of uitgaande stukken had juist ten doel
de afzonderlijke beschrijving der stukken — die in de oudste tijden, toea
de verschillende corporatiën nog eenvoudiger waren ingericht, regel ge-
weest was — overbodig te maken. Men miskent m.i. dan ook de ge-
maakte onderscheiding, wanneer men de tot eene serie vereenigde loese
stukken afzonderlijk beschrijft. Wil men dat doen, dan verricht men
miaachien een zeer nuttig werk , raaar een inventaris maakt men niet.
Ik kan den heer Grataha dan ook niet toestemmen , dat het wenschelyk
is „daar, waar het archief van betrekkelijk geringen omvang ia, ten aan-
zien der oudste stukken den inventaris tevens tot regestenlijst te maken".
Bij het maken van een inventaris en bij het samenstellen van eene re-
gestenlijst plaatst men zich op twee verschillende standpunten, die niet te
vereenigen zijn. Wie een inventaris bewerken wil, moet zich zooveel
mogelijk plaatsen op het standpunt van het lichaam, welks archief hij
regelt, en aan dit standpunt zal hij meermalen verplicht zijn het gemak
van ben , die het archief wenschen te raadplegen en met de oude toestanden
dikwijls minder nauwkeurig bekend zyn, op te offeren. Bij het samen-
stellen van regesten lij sten heeft men zich een geheel ander doel voor
oogen te stellen. Hierbij ataat bet belang van den tegen woordigen on-
derzoeker op den vooi^roqd. Men vraagt niet, welk belang de corpo-
ratie, in wier archief het stuk berust, er bij had, maar welk belang
de geschiedenis bij het stuk hebben kan. Ik heb daarom bij het beschrij-
ven der stukken steeds hetzelfde systeem gevolgd: een stuk uit de 15*
eeuw was voor het toenmalige stadsbestuur niet belangrijker dan een
gelijksoortig document uit de 19' eeuw voor het tegenwoordige gemeente-
bestuur , en behoort dus , waar men zich bij de regeling op het standpunt van
den magistraat „in der tijd" plaatst, niet anders beschreven te worden.
Alleen in zooverre dienen de oudere stukken meer afzonderlijk beschre-
ven te worden, als blijkt — en meestal zal dat blijken — dat in de
oudste tijden het dossiersysteem is toegepast.
R, FRÜIN TH.A.ZK.
Naar aanleiding van „Het hoofdbeginsel voor de ordening van
archieven" door NIr. S. Muller Fzn.
Geachte Collega.'
Ten zeerste verheug ik mij over het verachijneii van uw stuk: «Het
loofdbeginsel voor de ordening van archieven". Elaar en duidelijk toch
ia door u dat hoofdbeginsel uiteengezet. Zoo klaar en duidelijk, dat naar
ik geloof, do door u aan het slot daarvan genomen concIuBies op de
hoofdpunten geen tegenspraak meor zullen ontmoeten.
Ik verheng mij hierover, omdat daarin door u is gevolg gegeven aan
den wensch tot schrirtelijke gedachten wisseling over dit hoogst belangrijk
punt, aan het slot der vorige jaarvergadering door mij uitgesproken. Een
wensch, die door de vergadering gedeeld, zeker mede het zijne bijbracht
tot het besluit om het door mij aan de orde gestelde punt: „Algemeene
regels omtrent ordening en inventarisatie van archieven van kleinere
steden en waterschappen", tot de volgende jaarvergadering uit te stellen.
Uwe conclusies onderschrijf ik dan ook van ganscher harte. Terecht
wordt naar mijn oordeel daarin door n gezien het hoofdbeginsel voor de
ordeniog van archieven; uw betoog daarover is even keurig als afdoende.
Als ik nu toch, naar aanleiding van uw in het vorig nummer geplaatste
stuk, de pen opvat, dan ia dat zeker allerminst om een bestrijding
daarvan te leveren , en evenmin om ,het hoofdbeginsel" nog nader uiteen
te zotten.
Waartoe dan wel, vraagt gij misschien reeds bjj u zelve? Hot antwoord
kan gemakeiyk zijn; 1°. om mijn' figuur te redden en de gedragslijn van
het bestuur althans te verklaren, zij het dan naar uwe wijze van zien
niet te rechtvaardigen, en 2". om bij enkele punten in uw schriJTen
aangeroerd nog een oogenblik stil te staan.
Om dan met het eerste te beginnen, zooals het behoort.
Naar uwe wijze van voorstelling heb ik wel een beetje wonderlijk ge-
daan. Na toch geschreven te hebben over «eenige regelen", zoude ik
bespreking over alle regels hebben aangekondigd en dan den grondregel,
welken ik, het is waar, kort maar dan toch even als zoodanig aan-
wees en besprak, als een axioma hebben gequaliticeerd , dat als „uit
zijnen aard niet voor bewijs vatbaar" maar eenvoudig diende te worden
aangenomen , ten gevolge waarvan dan weer aan de daaruit getrokken
consequenties geen ontsnappen zoude zijn.
14 u heb ik het niet zoo leuk aangelegd, en het mij niet zoo gemak-
kelijk gemaakt.
Het verschil tusschen den titel van mijn betoog in den vorigen jaargang
en het te bespreken onderwerp is onbetwistbaar, maar dat ik nu even op
de vergadering een beslissing over atU regels had willen uitlokken, volgde
daaruit dan ook niet. Zelfs begeerde ik niet een bespreking van alle in
44
mijn stuk aangestipte onderwerpen. Integendeel, wae de zaak geloopen
zooals ik mij had voorgesteld, dan waren wij langs eenigazins anderen weg
even ver geweest als wij nu zijn. Ja, naar ik meen, nog iets verder.
Yeroorloof mij dus u te vertellen, hoe dat zou zijn geweest. Miascfaien
wordt u dan de houding van het bestuur ook eenigazins begrijpelijker.
Aan de orde was gesteld, ook omdat het onderwerp in het Archievenblad
was ter sprake gebracht: De scheiding tusscfaen oud en nieuw archief.
Waarom dit niet had moeten geschieden, is mij uit uw schreven niet
duidelijk geworden. Immers de aangenomen conclusie spreekt zich klaar
en duidelijk uit omtrent de taak van den arcliivaris, niet alleen wat betreft
den tijd, waaruit de stukken moeten dateeren, aan welke hij zijn' arbeid en
zorgen heeft te wijden, maar bepaaldelijk over aard en wezen dier taak
zelve. De beslissing toch op dit punt gevallen, geeft aan, dat er geen
intrinsiek verschil moet worden gezien tusschen de stukken behoorende tot
oud of nieuw archief, dat de archivaris functiën vervult van administratie-
ven aard, behoorende tot het bestuur der gemeenschap, wier archief bij
beheert, en dat zijne taak dus niet slechts van wetenschappelijk faistoriscben
aard ia. Zoo opgevat laat de behandeling zich zelfs als n". 1 van ons
programma verdedigen.
Hoe dit zij, ik kon begrijpen, dat met het overige, hetwelk nog op de
jaarvergadering moest ter sprake komen, voor punt n'. 2 der agenda, niet
veel tijd zou overblijven. Ik wilde daarom ook juist „een geanimeerde
conversatie", zooals u het noemt, uitlokken om eens te hoeren, of argu-
menten tegen de hoofdstrekking van mijn betoog zouden worden aangevoerd.
En zoo ja, om deze dan later, naar eisch van zaken schriftelijk te kunnen
beatrijden. Zoo neen, dan mocht daaruit toch al voorloopig worden
opgemaakt, dat die hoofd strekking instemming vond, en dat dus van dit
hoofdboginacl mocht worden uitgegaan. Wij badden dan nu reeds geweten
of — en zoo ja welke bezwaren daartegen zouden kunnen worden aan-
gevoerd. Oij hadt in uw betoog nog meer bepaaldelijk daartegen kunnen
te velde trekken. Iets wat aan het door ons beiden beoogde doel nog
meer bevorderlijk ware geweest.
Hiermede in overeenatemming had het bestuur zich geen bepaalde
gedragslijn gesteld en zich voorbehouden naar den eisch der omstandig-
heden te handelen. Waarschijnlyk zoude het dan de meer gezette en
meer in bijzonderheden gaande behandeling van dit, gelijk gij te recht
zeidet hoogst gewichtig onderwerp hebben uitgesteld , dat dan op de
volgende vergadering met eenige zekerheid over de denkbeelden omtrent
het hoofdbeginsel aan de orde ware geweest. Evenals nu zonder die
zekerheid.
Oij hadt geen vrede met deze wijze van handelen; ik kan dat begrij-
pen, al deel ik uw bezwaren niet. Dat bet mijne bedoeling niet was
de zaak alleen mondeling af te doen, volgt uit bet boveustaajide.
Uwe twee eerste bezwaren, dïe ïn de dÏBCiissie niet zoo dnidelijk bleken
— ik constateer dit uitdrukkelijk — zouden in mij geen tegenstander heb-
ben ontmoet, ware de behandeling doorgegaan. Nu nog het derde; het
vierde, dat vooral tegen het bestuur ia gericht, bespraken wij reeds. Hier
wil ik erkennen, dat ik meer dan verleden jaar het nut van het stellen
van enkele regels inzie; al moet ik er direct bijvoegen, dat ik toen aan
meer in bijzonderheden tredende dan bijv. uwe conclusieB heb gedacht.
Ik zal mij dus zeer goed kunnen verecnigen met het aannemen daarvan
door de vergadering, en wil de betcekenia daarvan niet onderachatten.
Alleen, er zij nogmaals opgewezen, ook ten vorïgen jare heb ik mij a
priori daartegen niet verzet '). Maar, en hier kom ik op het punt,
hetwelk mij vooral do pen deed opvatten, daar ik het hoofdbeginsel be-
schouwde als in theorie vnj wel algemeen erkend, naar de tegenwoordige
meening niet meer weèraproken — ik beroep mij op het door u zelf
medegedeelde omtrent de laatste vergadering der rijksarchivarissen —
maakte ik daaruit eenige gevolgtrekkingen en lichtte die nader (oe. Als
een atelllng, tot wier bewijs men in den tegenwoordigen tijd niet veel
woorden moer gebruikt, van welke men uitgaat als van een gemeen-
schappelijken grondslag, zoo kwam mij het hoofdbeginsel, door ons beiden
erkend, voor. Niet als een axioma. Het woord ia door mij niet gebruikt
ter vergadering, 'a Avonds misschien, toen wy het punt nog eens be-
spraken, in het vuur van het discours, maar — ge zult het wel met mj)
eens zijn, gij die toch ook iets voelt voor een diner of een rijtoer na
afloop der werkzaamheden — op een wat aterke bewering , een niet in
allen decle juiat gezegde, dan gebruikt, vat men den spreker onmiddellijk,
niet maanden later, schriftelijk en in het publiek. Vooral omdat gij toch
wel kondt veronderstellen, dat de feiten, waarop gij u beroept om aan te
toonen, dat wij bier niet met een axioma te doen hebben, mij niet ge
heel onbekend waren.
Nu moet ge niet denken, dat ik niet gaarne nog menig genoegehjk
uurtje na afloop eener jaarsvergadering met u hoop te zitten praten.
Maar, waar wij een , ernstige discuaaie" voeren en dat nog wel schriftelijk,
is het toch wenacheiyk het debat op de vergadering zelf en de geani-
meerde conversatie van later uiteen te houden.
Wij kunnen dus vaststellen, dat gij wat minder optimistisch denkt over
de algemeene erkenning van het hoofdbeginsel, door ons als het juiste
beschouwd , dan ik. De erkenning in theorie natuurlijk , danrover loopt
de questie. Dat in de practijk nog veel aan de toepassing ontbreekt
geef ik toe; maar niet als bewijs tegen den meer en meer algemeeuen
ingang, dien het beginsel heeft gevonden. Immers die toepassing levert
') list mr. Hoadam lEcb ia iliicn uildruklitilyk lun uwe
r juiit. n<:t door U rcmsldii werd door hem B^^^S^ ^
d- tn iiieuir-arrlii<r.
« loude bclibcn gnchnord, is nii
« diKUuia over ds icheidiog m
46
in den aanvang meer moeilijkheden dan de chronologische methode biJT.,
en deze juist zullen miBschien menigeen daarvan afschrikken, die met
het beginsel als zoodanig instemt. Van de andere zijde wordt het ver-
Bchil tusschen woorden en daden verklaard door de overweging, dat ver-
andering van systeem, misschien omverwerping van jarenlangen arbeid
nog iets geheel anders is dan de bloote erkenning van de juistheid eener
theorie in het algemeen.
Toch, en hiervan ben ik overtuigd, is het door u ontwikkelde hoofd-
beginsel het juiste , en zal het ook in de practyk meer en meer veld
winnen. Wie dienovereenkomstig bij de ordening van een archief heeft
gehandeld, en in hoofdzaak aldus zijn' inventaris heeft ingericht, zal onder-
vonden hebben, dat op die wijze slechts ten slotte de questies, die zich
voordoen, op bevredigende wyzo kunnen worden opgelost; dat, zoodra er
sprake is van een werkelijk arcbief niet van enkele losse stukken, het
de eenige mogelijke methode is voor een juiste ordening. Met name de
chronologische methode van ordening en beschrijving, en gij kunt o.a. de
voorbeelden zien in de registers op de archieven van Groningen en Kam*
pen, hoe verdienstelijk overigens ook, verzaakt, waar de stukken talrijker
en meer samenhangend worden , haar systeem. En wordt dit niet ten
slotte op een wijze gedaan, dat van de oorspronkelijke methode niet veel
meer overblijft, dan kan bij een eenigszins uitgebreid archief de taak
niet ten einde worden gebracht Of ja, misschien kunnen wèl, maar dan
ten koste van zooveel geduld, van zooveel nutteloos verspilde arbeids-
kracht, dat dan het over boord werpen der methode nog maar veel
wenschclijker is. In ieder geval heeft bij mtjn weten de doorvoering tot
aan 1795 bijv. en wel consequent zonder transacties, niet plaats gehad.
Mag ik nog een enkele kantteekening op uw stuk maken P Gij, aller-
minst, zult daartegen bezwaar hebben.
Ik heb een kleine grief tegen uw wijze van voorstellen. En wel eene,
die eigenlyk slechts een uitvloeisel is van de omstandigheid, dat ge arcfat-
varia to Utrecht zjjt. Blijkbaar hebt gij daar te doen met in onder-
deelen en bijzonderheden vast georganiseerde gemeenschappen. En ge
kunt duB uw archief al vrij voldoende indeelen en daarmede voor het
gebruik geschikt hebben, als gij de organisatie dier gemeensehappen
volgt. Maar niet overal is dat het geval. Nu ben ik het geheel eene
met uw antwoord aan den .concilianten bestrijder". Maar daarbij dient
nog wel eens uitdrukkelijk er op gewezen, dat dat antwoord opgaat,
voor zoover afzonderlijke vaste organen, met den een of anderen tak van
bestuur belast aanwezig zijn. Zijn deze er niet, dan laat het zich zeer
goed verdedigen, dat men de stukken tot een zelfde archief, ook volgens
uwe definitie behoorende, ordent en indeelt naar de onderwerpen, welke
zij behandelen. Ik spreek nu als voorbeeld van het archief onder mjjn
beheer. Cbacun prêche sur sa paroisse, niet waarP
47
Eo ik doG dat te liever, omdat daarbij de gelegenheid zal bestaan om
tegenover een archief ala dat der gemeente Utrecht bijv., waarvan het
beatuur, wat de ontwikkeliog zijner organisatie betreft niet voor het tegen-
woordige onderdeed, zoo het dat, wat ingewikkeldheid aangaat, niet
overtrof, te atellen archieven van , kleine en afgelegen plaatsen", waar
men het ook „met den vorm niet al te nauw nam", maar voor welke
desniettemin evenzeer ordening en beschrijving onmisbaar is.
In Drenthe dan vind ik een collego van Gedeputeerde Staten, dat de
dagelijksche leiding der zaken in handen heeft; maar toch niut permanent
zitting houdt, en ook niet steeds terzelfder plaatse. Die dagelijksche
leiding der zaken omvatte het gcheele bestuur. Er bestaan geen vaste
commissies, dan alleen voor het nazien der rekeningen en verantwoor-
dingen Tan de comptabele ambtenaren. Overigens treffen wij hoogstens
nu en dan commissies ad hoc aan , welke in de plenaire vergadering rap-
port uitbrengen, en waarop diezelfde vergadering besluiten neemt. De
werkzaambeden dier commissies strekten zich over een meer of minder
lang tijdsverloop uit, waren meer of minder uitgebreid, maar toch niet
van dien aard, dat men hier aan opdracht van een bepaald gedeelte der
regeeringstaak kan denken, en dus niet aan een afzonderlijk orgaan ter
voorziening daarin. Van een afzonderlijk archief van zulk een commissie
kan dus geen sprake zijn. Hoogstens kunnen de stukken, betrekkelijk
hare werkzaamheid in een afzonderlijk dossier worden vereenigd.
Onder deze omstandigheden is m. i. een indeeling van hot archief, be-
paaldelijk der losse stukken, naarmate van de onderwerpen daarin
behandeld, een indeeling dus naar wat ik in mijn stuk in den vorigen
jaargang aanduidde met den naam van dossier-systeem , aangewezen. Gy
zult dan op den duur ook in het oud-archief van Drenthe kunnen vinden
een afdeeling met den titel: Gewestelijk bestuur, en onderafdcelingen als
Kerkelijke zaken; Waterstaat enz. Wel te verstaan, ik verbind mij niet
OU voor alsdan juist deze benamingen te herhalen. En ik zal deze me-
thode met te meer gerustheid toepassen, omdat, waar iets van oude
organisatie is te ondekken, deze blijkbaar varieerde naarmate van den
landschaps-secretaris , den penvoerder bij het bedoelde college. Door den
een vond ik een dossier stukken over een zelfde onderwerp bijeengehouden;
door den ander werd een lias over allerlei en naar mate van het tijdstip
waarop xij ingekomen of behandeld waren, aangelegd. Het eerste waa
echter in de laatste helft der 18e eeuw meer de gewone wijze van doen.
Onder deze omstandigheden zult ge het waarschijnlijk met mij eens zijn,
dat het uiteennemen van laatstbedoelde liassen gerechtvaardigd kan zijn.
Het is daarom vooral , dat ik nogmaals den nadruk op de organisatie
der gemeenschap wilde laten vallen, welke organisatie mede kan brengen,
dat de inrichting van het archief volgens den meer bedoelden „concili-
auten beatrijder" ia aaogewezen. Ik verbeeld mij , dat dit wel eeniger-
48
mate door u uit het oog is verloren in uw betoog. Uwe conclasies
blijven deaoieliteinin, althans volgens do naar mijne opvatting door u in 2b
neergelegde bedoeling, volkomen intact.
Voor ik met eon tot ziens op de algemeene vergadering van u afscheid
neem, moet mij toch nog één opmerkiog uit de pen over een ia uw betoog
voorkomoijde zioenede, die mij eigenlijk toeschijat een schreeuwende ketterij
te zijn, Ed wel die, welke voorkomt op p. 14. Daar toch stelt ge, dat
„uit een archief moeten verwijderd worden, stukken betreffende
grondvergaderingen en andere commissien uit den rcvolutietijd , dïe ns
hare ontbinding ten slotte dikwijls op het gemeentehuis gedeponeerd zijn."
Ik begin met de vraag: wilt gy verwijderen de stukken, welke krachtecs
voorschrift van hoogere of lagere , in ieder geval , bevoegde autoriteit asu
de gemeentebesturen ,als zoodanig" ter bewaring zijn gegeven? Ik kan
het niet gclooven, dat gij deze vraag bevestigend zult beantwoorden.
Dat gij bijv. de oude doop- en kerkregistera sinds de Napoleontische be-
sluiten dienaangaande, niet als bestauddeelen van een gemeentelijk archief
zoudt beschouwen, wil er bij mij niet in.
Maar ik kan mij natuurlijk vergissen.
Ib echter mijne veronderstelling juist, hoe houdt gij dan uw' stelling vol
— bepaaldelijk met betrekking tot do stukken betreffende de grondverga-
deringen ; om over die van andere comraissicn te kunnen oordeeleu , zoude
nadere aanduiding moeten hebben plaats gehad — tegenover de vrij wel
duidelijke bewoordingen van
art. 11 van een proclamatie der Constituerende Vergadering, represen-
terende het Bataarsche volk van 21 Maart 1798 (Utrechtsch Plakkaatboek
Ie Verv. p. 513);
van art. 29 van een decreet van het Vertegenwoordigend Ligohaam des
Bataafachen Volks, van 13 Mei 1799 (1. c, p. 557); welk decreet bij
publicatie van het Uitvoerend Bewind wederom werd afgekondigd op 8
Mei 1800 (1. c. p 577);
en eindelijk van art. 24 der publicatie van het Staatsbewiud der Bataafsche
Republiek van IS Febr, 1803 (1. c. p, 645); welke alle overgifte, ter
hand stelling, in bewaring geving aan de besturen der gemeenten van
bedoelde stukken gelasten P
En nu moogt gij niet antwoorden, dat de aangehaalde plaatsen niet
uitdrukkelijk allo mogelijke stukkeu betreffende de grondvergaderingen
noemen, om de eenvoudige reden, dat gij in uw stuk geen uitzondering
hebt gemaakt.
Met den wcnsch dat wtj ons spoedig zullen mogen verbeugen in de
unanieme aanneming van „het hoofdbeginsel" niet alleen, maar ook in
de toepassing er van in de practijk, eindig ik, mij teekenende
Hoogachtend, Uw Dw.
8EEBP aRATAMA.
J
k
Les archives de Thistoire de France,
Ch. V. LANGLOIS et H. STEIN.
Waar wij jaarin, jaaniit archiefstuk keo zien afdrukken en aldus ge-
reengoed worden, kan er reden zijn tot verwondering dat iemand den
moed heeft gehad eenige studie te publiceeren over één dor onderworpen,
waarop die stukken pas het noodige licht werpen, vóórdat deze zijn
uitgegeïen.
Men zon geneigd zijn dien moed te betreuren en aller krachten willen
richten op het uitgeven van archivalia. Toch zou dit verkeerd zijn,
want het levend maken, het doen spreken van het doode materiaal, om
het zoo uittedrukken, leidt tot juiste appreciatie wat verdere uitgave
verdient en bewaart voor een ondoordachte, machinale opeenhooping van
bouwstoffen , voor de helft ongeschikt of in minder bruikbaren vorm gegoten.
Bronnenuitgave en bewerking moeten hand in hand gaan, te meer nu
de bewerker veel minder dan vroeger zich behoeft te bepalen tot de
uitgegeven bronnen. liet moge hem vaak moeite kosten, in den regel
kan hij toch thana de wetenschap verkrijgen, waar de voornaamste ge-
gevens voor de studie, die hem aantrekt, te vinden zijn.
Maar het ia niet te ontkennen, ook al achroomt hij die moeite niet,
hij loopt ook nu nog gevaar dat een onverwachte vondst van hem
onbekend gebleven schrifturen al zijne beschouwingen omverwerpt on zijn
arbeid vruchteloos maakt.
Ook nu nog missen wij te veel een beknopt overzicht, zoo volledig
mogelijk van de bronnen onzer vaderlandsche geschiedenis in binnen> en
buitenland. Voor ons kleine land doet zich de behoefte daaraan zeker
minder gevoelen dan elders. Wat het binnenland betreft kan men zich
de uitgegeven archief-inventarissen gemakkelijk aanschaffeu, de verslagen
omtrent 'a Rijka-archieveo zijn in aller handen en eigen onderzoek wordt
niet door groote afstanden bemoeielijkt. Bovendien ia de hulpvaardigheid
der archivarissen — maar het geeft geen paa daarop in ons eigen tijd-
schrift te roemen. Voor het buitenland kan men slechts hopen dat het
Gouvernement op den ingeslagen weg voortga en de wetenschappelijke
reizen van Rijkswege verveelvuldige, liefst voor een beperkt territoir dat
echter dan ook z. t. z. uitgeput moet worden.
Maar wat niettemin ten onzent een desideratum blijft, is voor groote
landen een vereiBchte. Voor Frankrijk, het klaaaieke land der archief-
regeling, zijn de schrijvcrB van het hierboven vermelde werk niet de
eersten, die dit hebben ingezien, maar de wijze, waarop zij de kolossale
op zich genomen taak hebben volbracht, doet bet de moeite waard zijn
op hun werk de aandacht te vestigen en hun een en ander natevertelten
omtrent de archief-regeling in hun vaderland.
50
Keeds vóór de groote revolutie werd er de behoefte gevoeld althans de
hietorische gegevens te verzamelen in de bijna tienduizend archieven van
het land verspreid. In 1762 werd aan de leden der geestelijke congrogatio
van St. MaüR opgedragen om in alle archieven dos rijks alle belangr^ke
acten te oopieeren. Alsof deze onderneming niet reusachtig genoeg waa,
werden niet veel later naar Londen, naar Rome, naar nriissel en naar
Luxemburg personen met dezelfde opdracht gezonden. En het bleef niet
bij woorden, vele duizenden afschriften werden te Parijs bijeengebracht
o.a. uit Londen 12000, uit Rome 5000.
Zelfs met dien ijver ondernomen kon dit plan niet slagen. Alle actea
te copiëeren was eenvoudig ondoenlijk en de taak te beperken tot de
belangrijken, opende de deur voor een willekeur, te gevaarlijker, naarmate
zij was opgedragen aan meer personen en dus de kans grooter was dat
daaronder onbekwamen schuilden. Het sprak ook van zelf, dat waar het
belangrijkste uit een archief was afgeschreven, niet licht toch nog dit zelf
werd onderzocht en dus het terzijdelatcn van een gewichtige acte vrijwel
gelijkstond met het verlies er van.
De man, die den stoot tot de beweging gegeven had, Mokeatj zag dit
alras zelf in. Een rapport van 1774 wenscht het fabriekmatig afschrijven
te vervangen door het samenstellen van een lijst aller archieven met
omschrijving van hun omvang en bestanddeelen , aanduiding der onder-
zoekingen daarin tot dusver ingesteld, afschrift der allerbelangrijkste
stukken en inventarisatie der overigen. Op deze wijze kon men de zaak
tot een einde brengen. Maar het rapport had geen praktisch resultaat.
Men bleef in 't wilde copiëereu, totdat de revolutie er een einde aan
maakte.
Deze centraliseerde ook het archiefwezen. Het dekreet van 12 Septem-
ber 1790 gaf aan het archief der Assemblee Constituante den naam van
Archives Nationales en gelastte do vereeniging daarmede van alle gecoa-
fïskeerde archieven van opgeheven instellingen. In het jaar VIÏI werden
zij, onafhankelijk van de Yolksvortegenwoordiging tot eene zelfstandige
instelling gemaakt en in 1808 werden zij geïnstalleerd in het gebouw,
waarin zij nu nog berusten , het paleis 3oubise. Toen vonden er ook een
plaats de staats- archieven uit het departement der Seioe o.a. do Trésor
des chartes des rois de France.
Werden dit en anderen in hun geheel overgebracht, eene groote
menigte onsamenhangende papieren waren er opgehoopt door de beruchte
commisslon de triage, ingesteld bij de wet van 7 messidor au II. Deze
moest overal de oude bescheiden sorteren, naar gelang zij waren
documeuts domaniaux, titres historiquea, papiers inutiles of titres féodaux.
Alles wat tot de twee laatste afdeelingen behoorde moest vernietigd
worden; van de twee eersten werd een groot gedeelte naar de Arohivee
Nationales gezonden om er eene plaats te vinden in eene der twee
51
hoof(Iafileelingen, de section domaniale en d« section judiciaïre. Het
boveDgebrnikte epitheton berucht is niet te eterk; alle onder handen ge-
nomen archieven werden door deze handelwijze uit elkander gerukt en
willekeurig geschonden.
Men kent het reusachtig plan van Napoleon I, alle fransche archieven
te PariJB te vereenigen. Bij dekreet van 21 Maart 1812 gelastte de Keizer
de oprichting van een kolossaal archiefgebouw langa de Seine. Maar hoe
ernstig gemeend dit ook was - alleen uit het Vatikaan kwamen 12.147
kisten! — werd hetgeen er van was uitgevoerd in 1814 ongedaan gemaakt.
Toch werden na dien tijd de Archives Nationalea belangrijk uitgebreid.
In 1847 werden de archives judiciaires er overgebracht en sinda 1855
loozen verschillende ministerie's er hunne voor den dienst overbodige
papiermassa's. Evenwel Buitenlandsche Zaken, Finantiën, Oorlog, Marine
en Koloniën doen dit niet.
De bescheiden der Archives Nationalea bestaan dus eensdeels uit een
aantal in hun geheel gebleven archieven, o,a. dat van hovengenoemden
Trésor, van het Parlement, van de Chambre des comptes enü., anderdeels
uit een groot aantal collectie's door do bovengemelde commissie van sor-
tering gevormd uit verschillende daartoe uiteengerukte archieven. Men
heeft getracht deze laatsten te reconstrueren; immers in Frankrgk was
reeds lang ons begrip van archief als organisch geheel algemeen aangeno-
men als pn'vcipe de rfspecl lie" fonds. Maar dit pogen had geen succes.
En deze collectie's èn do oude archieven zyn te zameu ïn drie hoofd-
afdcolingen „aections" verdeeld, nl. de historische, do administratieve en
de wetgevende-rechterlijke. Zij zijn bovendien gesplitst in met letters
aangeduide seriën, waarvan dus iedere sectie er een zeker aantal telt.
Het boek in kwestie bespreekt ieder dezer seriün afzonderlijk, deelt
mede of er een gedrukte of ms. inventaris van bestaat en wat er uit ia
gepubliceerd.
De inventarissen staan niet ter beschikking van het publiek, uitgezonderd
natuurlijk de 19 gedrukte kwartijnen, die evenwel slechts een klein gedeelte
aanduiden. Vraagt men geene bepaalde stukken, dan muet men het
onderzoek aan de beambten overlaten. In 1868 werden er 20.160 inlich-
tingen verstrekt of stukken overgelegd, liet dekreet van 14 Mei 1837,
dat den inwendigen dienst der Archives Nationales beheeracht, verklaart
overigens dat een ieder recht beeft op kennisneming aller archiefbesohei-
den, behoudens enkele uitzonderingen. Het budget bedroeg voor 1891
fr. 200000, nl. fr. 153.500 voor personeel en fr. 40 500 voor materieel.
Naast de Archives Nationales heeft men te Parijs de archieven der
Ministeriën. Hierboven is medegedeeld welke van deze hunne oude, voor
den dienst niet benoodigde stukken naar het Rijks-arcbief hebben over-
gebracht. In 1887 zijn de daaromtrent vroeger gegeven voorschriften
herhaald, maar ook thans zonder algemeen succes. Het boek in kwestie
52
geeft ons althans een overzicht van den aard der bescheiden bij de ver-
Bcbillende departementen van algemeen bestuur te vinden. Van degenen
die bunne oude archieven hadden behouden, ia dat van Finantiën in 1871
grootendeels vernield; de koloniale archieven, die nog geheel ongeordend
schijnen te zijn, moet men bij bet MiDlaterie van Handel en Nijverheid
en bij Marine zoeken. Binnenlandsche Zakon beeft geregeld, Justitie
minder consequent bet overbodige geloosd. Zooals voor de hand ligt,
is er bij al deze archieven bijzondere machtiging noodig tot onderzoekiD-
gen. Ook daaromtrent en betreffende den tijd van openstelling geeft het
besproken werk inlichtingen.
Na de archieven te Parijs komen natuurlijk allereerst de departementale
archieven ter sprake. Tot 1884 ressorteerden zij onder Binnenlandsche
Zaken , sinds dat jaar even als de Archives Nationales ouder het Minis-
terie van onderwijs. Thans berust dus het Fransch archiefwezen in
één e hand.
De archieven der departementen vinden hun oorsprong in de wet van
5 brumaire an V, die het bijeenbrengen in de hoofdplaats gelastte van
alle archieven binnen het betrokken departement. Zij bestaan dus uit
1". de bescheiden der departementale administratie sinds 1790; 2". de
bescheiden van alle vroegere instellingen en corporatie'» binnen elka
omtrek vóór dat tijdstip. Het beruchte bovengemelde besluit van 7
messidor an II tot triage, d.i, tot sortering naar aard en belangrijkheid
kwam in de provincie bijna niet tot uitvoering. Maar al werd er niet
systematisch vernietigd, tot 1838 waren de archieven in questie tea prooi
aan rotten en liefhebbers.
De wet van 10 Mei van dat jaar, geinspireerd door Güizot, regelde
met de besluiten tot uitvoering er van het departementale arcbiefwezen,
Op die uitvoering oefende sinds 1841 een archiefcommissie toezicht uit.
Op den voorgrond staat ook bij de departementale archieven Ie respect
des fondfi, m. a, w. het intact houden der organische beatanddeelen van
elk archief.
Op dit hoofdbeginsel mag geen inbreuk gemaakt worden door de
classificatie aller bescheiden in een aantal alfabetisch aangcduidde afdee-
lingen, een vaat kader, voor alle departementen hetzelfde, voorgeschreven
in 1841 en aangevuld in 1874. Onafhankelijk daarvan is in alle archioven
het jaar 1790 de afscheiding tusachen oud en nieuw archief.
Bovengenoemde commissie stelde in 1843 een algemeen reglement van
dienst voor do archieven in kwestie vast, dat nog van kracht is. Eigen-
aardig is de aanvulling van 188J dat de archivarissen der departementen
niet evenals hunne collega's aan de Archives Nationales verplicht zyn do
hun door het publiek gestelde vragen schriftelijk te beantwoorden of daar-
toe zelven onderzoekingen in te stellen.
In 1847/48 deed de commissie twee algemeene catalogussen t
en 01 aaar- i
Q het Uobt J
53
zien , die een overzicht gaven van den inhoud der departementale
archieven.
Zij werd in 1854 ontbonden en vervangen door eene commissie van
advies, die nog bestaat maar alechta zelden bijeenkomt.
Als om te toooen dat niet gebrek aan belangstelling in het archief-
wezen tot die ontbinding bad geleid, gaf de regeering, in casu graaf de
Peraigny in 1854 last tot een algeineene inventarisatie. Daarvoor werden
strikte bepalingen gemaakt, die, alle vrije beweging uitsluitende de
energie verlamden en als een keurslijf werkten; trouwens geen wonder,
gemaakt als zij waren door ambtenaren buiten het archiefwezen staande.
Eene doode letter bleven de voorschriften evenwel niet; reeds in 1861
konden de eerste iuventariaaen worden gedrukt en 1 Juli 1890 waren
164 deelen verschenen. Vooral de eerst gedrukten schijnen zeer gebrekkig
te zijn; enkelen zijn zelfs wel ter perse gelegd, maar liggen thans nog
in vellen op zolders van prefecturen als onbruikbaar.
De schrijvers van hot besproken werk laten zich in het algemeen zeer
ongunstig over deze fabriekmatige inventarisatie uit. Men heeft het
primitieve plan niet willen of kunnen prijsgeven en het schijnt nïet door
wijzigingen te kunnen worden gered.
De kosten der departementale archieven bedroegen in 1888 fr. 603462,
waarvan 47968 voor materieel, daaronder niet gerekend de kosten van
oprichting en onderhoud der gebouwen.
Na een inleiding, waaraan dit ontleend is, worden de 86 departementen
in alfabetische volgorde behandeld ; do bewaarplaats en hoofdbestand-
deelen aangewezen, de gepubliceerde en manuscript inventarissen opgenoemd
en evenzoo de voornaamste werken , waartoe zij bijdragen hebben geleverd.
Vooraf gaat een hoogst nuttige lijat van alle groote instellingen van
vroeger tijd in Frankrijk, bisdommen , parlementen , intendances , univer-
siteiten en dgl. met opgave in welk archief hunne bescheiden zijn terecht*
gekomen.
De laatste bladzijden van het eerste en het tweede deel zijn gewijd aan de
bespreking der gemeente-archieven van Frankrijk. Zeer worden geroemd de
maatregelen door het ancien regime in het belang daarvan genomen. Herhaal-
delijk werd toen voorgeschreven dat de officiëele bescheiden moesten worden
geïnventariseerd en de inventarissen worden bijgehouden. De Revolutie,
al zou men het tegendeel vermoeden, bracht hierin gecne verandering.
Het verval begon tijdens de Keatauratie, evenals bij ons de jaren van
1820 tot 1850 noodlottig zijn geweest. Toen zag niemand er naar om
en veel was reeds verloren, toen in 1842 de bovengenoemde archiefcom-
missie een ministerieel besluit provoceerde dat goede zorg voorschreef
en een cadre de classement bevatte. In 1856 en 1879 werden verbeterde
uitgaven van dat besluit gegeven, respect, voor de tijdvakken vóór en na
1790. Het ofiGciëele cadre werd daarin niet verplichtend geateld voor die
54
arcbleyoD, welke reeda volgena een ander ayateem conaequent waren ge-
ordend. AI bad zulk eeo bGsluit van den Minister in Frankrijk meer
beteekenia dan het ten onzent zou hebben, het etfect hing toch ook aldaar
voor een groot gedeelte af vaa den goeden wil der Gemeentebesturen.
Sinds 1887 is do Regooring iu staat eenigzins pressie op deze uitteoefenen
en wordt op de begrooting der departementen een vergoeding van reis-
en verblijfkosten uitgetrokken voor de inspectiereizen van den departe-
mentalen archivaris.
De gemeenten worden door de schrijvers evenals de departementen be-
sproken, BoniB alecbta in enkele onbeduidende regels, die niet veel licht
geven, maar in allen gevalle c.q. het bestaan van een inventaria of
beschrijving constateeron.
De arcbives hospitalières vormi^ii een volgende afdeeling. Zij zyn
volgens de Heeren Langloib en Steik over 't algemeen oud, njk, goed
bewaard en goed geordend, waarlijk eene stoute bewering. Op deze
archieven heeft de inapecteur der gemeente-archieven een recht van toe-
zicht. Ook voor ben, zoo zij althans niet reeda geordend waren, is in
1854 een cadre de claasement voorgeschreven.
Alle overige archieven worden in éen afdeeling samengevat, zy zijn
o.s. die der rechtbanken, registratiebureaux , domein besturen, bisdommen
en andere geestelijke corporaties; zeer veel daarvan behoort thuis in de
departementale archieven en zou daarheen zyn overgebracht, waren de
wettelijke voorschriften opgevolgd.
Dan de notarisprotokollen ; worden deze ten onzent krachtens de wet
achterbaks gehouden, in Frankrijk is de toestand nog veel treuriger, daar
de protokoUen niet in eeno bewaarplaats zijn vereenigd maar ook thans
nog onder de notarissen berusten, die natuurlijk slechts zelden eenig be-
lang in die oude paperasaen stellen en ze vaak op zolders al of niet in
kisten laten bederven.
In de étude, wij zouden zeggen bet kantoor, van lederen notaris hangt
een borderel, met een lijstje van alle protokoUen van do betrokken ge-
meente met aanwijzing van den notaris die ze bewaart. Uit is zeker een
uitstekende maatregel, maar, zooals ik zelf meermalen ondervond tuascheu
het opdoen dier kennis en het voor zich krijgen van het gewenschte
register is een groot verachil. Ik zeg register, maar vaak ziet men bij de
vraag naar een of ander acte een of meer groote kisten openen , waaruit
een duffe lucht opstijgt en die volgepropt zijn met papieren, wier ontcij>
fering weken en maanden tijd zou kosten.
Reeds in 1Ï89 werd officieel de wenach geuit dat in iedere hoofdplaats
een bewaarplaats zou worden aangewezen voor alle notariëele akten aldaar
verleden. Maar de toeetand is ook nu nog onveranderd. Slechts in
enkele steden o.a. Lyon, Rouen, Toulouse zijn de akten i
eenigd in de Ghambre des uotairea.
55
MoeHteo de echrijvers zich bij al deze archieTen nog meer dan bij de
Troegeren tot enkele aaoduidiDgec bepalen ; nog incompleter zyn zij uit-
tenaard der zaak, wat betreft de heerlijkheide- en familiearchieTen. Zij
deelen evenwel ook daaromtrent mede, wat hun bekend is geworden en
men zal wel algemeen toejuichen dat zij , indachtig aan het bekende Ie
mieux est l'ennemi du bien zich niet hebben laten afschrikken door het
noodzakelijk gebrekkige hunner opgaven.
Niet het minst moeielijke hunner taak is nog onvolbracht. Twee af-
dcelingen zal het derde deel bevatten: de franache archiefstukken in het
buitenland en die in binnen- eu buitenlandsobe boekerijen, la ook dit
voltooid , dan kunnen zij de voldoening hebbeu een onniiabaren gids te
hebben aamengeateld voor alten die zich met de geachiedenia van Frankrijk
of van gedeelten van dit land bezighouden.
Ca. M. DozY,
kt
I
Litteratuurkroniek
door
Mr. J. E. HEERES.
(Schrijvers en uitgevers, die werken in dit Tijdschrifl; wenschen bespro-
ken te zien , gelieven ze te zenden aan de redactie.)
Derde supplement op het Repertorium der verhandelingen en bijdragen,
betreffende de geacbiedenia des vaderlands, in mengelwerken en tijd-
schriften tot op 1890 verschenen. Door de leden van de Commiaaie voor
geaohied' en oudheidkunde van de Maatschappij der Nederlandsche Letter-
kunde te Leiden. — Leiden, Brill. 1893. (B"); XXII, 251 bidzz.
Uierin o.a. de volgende afdeelingen: „Kronieken" (n'- 164a —
209gab); , Charters en cartularien" (ui. 220a— 244a/); .Biblio-
theken" (ni- 26öi— 284e); „Archieven" (n'- 2maaa-40lf)]
.Diplomatiek. — Tijdrekenkunde" {o}- 402i— 4066); Zegelkunde"
(416i— 433), enz.
J. C. Otertoorde. Yeralag omtrent het Gemeen te- Archief van Dord-
recht, over het jaar 1892. — Dordrecht, Van Elk. 1893. (8"); 15bldzz. ')
a. Toeatand der Archieflokalen ; b. Toeatand der Archiefstukken;
c. Bezoeken en inlichtingen; d. Aanwinsten en verliezen [o. a.
Legaat— Beelaerts: nl. boekwerken, teekeningen, prenten, munten
W en penningen].
A. C. Van Aelst. Schets der staatkundige en kerkelijke geschiedenis
der stad Oudewater. — Aflevering 15—17. (bldzz. 449—534),
Archivalia in den tekst verspreid. — Voor volledigen titel,
enz. zie men bidz. 31 van jaargang 1893 van dit tijdschrift.
5fi
J. H. W. TJnoer. De Eegcerïng vaii Botterdam. 1328—1892. —
I4aamtiJBt van perBonen, die ïd of van wege de regeering ambten
hebbea bekleed , voorafgegaan door eene geschiedkundigo inleiding over
den regeeringavorm van Rotterdam. Uitgogeven op last van het ge-
meentebestuur. (Bromicn voor de geschitdenis van Hoitrrdam, iiifgeffevtn
op last van het gemeentebestuur. I.) Rotterdani, Van Waeeberge. 1892.
(4«); 6, CX, 600, XXV bldzz.
De lezers van dit tijdschrift wijs ik vooral op de XXm platen
„met afbeeldingen der zegels van de stad", beginnende raet 1351,
en met afbeeldingen der zegels „van Schepenen" (1335—1668).
H. De Jaqer. De Remonstranten en CoDtra-Remonstranten in het
land van Voorno, in 'tbijzonder te Briolle, in de jaren 1612 — 1619-
[Archief wor Nederlandscfie kerkgeschiedenis. IV. (1893), bldz, 196—220.]
Dit vervolg eener bijdrage in hetzelfde tijdsehrifl; (III, 337 — 399)
wordt ingenomen door Bricleche archivalia uit dezen tijd.
Barth. Pknh Jr. [W. e. Veder.] Het Archief van Amsterdam,
historisch geschetst. [Eigen Haard. 1893; hldzz. 201—206, 218—222,
236—238].
I. „Het „Stads- Secreet" of de IJzeren Kapel"; II. ,De
Archieven ten Raadhuize". — Eenige aangenaam geschreven op-
etellen met portretten en platen.
Geschiedenis van het Sint Anthony-gasthuis te Leeuwarden. — Leeu-
warden, Coöperatieve Handelsdrukkerij. 1893. (8°). 170 bldzz.
In dit boeksken, niet in den handel, worden ook beschreven,
regestsgewijze, 170 nummers van het archief van dit gasthuis,
(^documenten van donatiën, permutatiën, koop en verhuringen")
over de jaren 1406 — 1694; terwijl een 600 tal nummers over
1500 — 1713 kort zijn aangeduid en een onbepaald aantal boeken
in handschrift betreffende zijn administratie, (16'*' tot 19**° eeuw),
als aanwezig worden vermeld.
Ter bespreking zijn ontvangen de volgende boekwerken:
Mr. 8. Muller Fz. Openbare verzamelingen der gemeente Utrecht. —
Catalogus van het Archief. — Eerste Afdeeling. — Utrecht, Beijers. 1893.
Mr. R. Pruin Th. Az. Catalogus van de archieven dor collegiën , die
voor 1811 binnen de tegenwoordige prov. Utrecht rechterlijke functiên
uitgeoefend hebben. Met inleiding door Mr. 8. Muller Fz. — Utrecht,
C. H. E. Breijer, 1893.
Mr. R. Fruin Th. Az. Verslag omtrent oude gemeente- en water*
schapsarchieven in de provincie Utrecht over 1892. — Utrecht, Kemink
en Zoon. 1893.
M
' nraajin v«n rio VERRRNIf.lNr, VAN ARnHIVARTSFN in Nnrf
Orgaan van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
Goidgekiurd bij Kon. èesl. van 29 Sipt. i8gi.
IN MEMORIAM.
JOANNES JOSEPHUS HABETS,
liijksarchimris in Limburrj.
Het ia zeer moeilijk om voor hen, die niet bekend zijn met de
eigenaardige verhouöJDg, waarin zich het tegenwoordig hertogdom
Limbui^ ten opzichte van de politieke indeeting TÓór 1794 be-
vindt, onbekend ook met de lotgevallen die de archieven van dit
gewest gedurende de laatste honderd jaren, vooral in het veel
bewogen tijdvak 1794 — 1815 hebben ondergaan, de verdiensten
van den overleden Rijksarchivaris Joannes Josephus IIabets in
het licht te stellen. Want juist in de overwinning van do be-
zwaren daaruit ontstaan, zooverre ze zijn taak bomoeiclijkteD,
ligt zijn hoofdverdienste als archivaris. Hij toch heeft wat
heinde en ver was verspreid, ea waarvan niemand dan hij
soms de bewaarplaats kende, bijeengebracht en door zijne ge-
schriften een leiddraad verstrekt, zonder welken bet in vele
gevallen uiterst moeilijk, zoo niet bijna onmogelijk was, zelfs
maar aan een plan tot ordening en betere regeling onzer archieven te
denken. Geen provincie in ons land, noch ook in België, is zoo
nieuwcrwotsch in die hoedanigheid als Limburg, wanneer men haar
4
d
als een geheel beschouwt; geen provincie beataat uit zulke hetero-
gene bestanddeelen , zoowel uit hot oogpunt vrd oen vorige politieke
indf-oling van haar grondgebied, als ook wat gewoonten, iu dei
uitgebreidsten zin des woords — daaronder ook rechtsgewoontenJ
costuiraen, niet op de minste plaats — betreft. Zelfs de naamjj
waarmede in 1814 of in 1S15 ona gewest werd gedoopt,
fonkelnieuw voor elk der onderdeden wanritit het toen beatoodj
geen gehuchtje zelfa, noch van lioderlandsch , noch van Belgiad
Limburg beeft ooit deel uitgemaakt van het oude hertogdom vai
dien naam. Meer dan de helft van het grondgebied onzer tegen>J
woordige provincie behoorde tot de hertogdommen Gulick, Cleveffl
Gelder — 't overkwartior van Roermond, einds 1 TjSO een afzonderlijlc
hertogdom onder den Koning van Spanje en in 1713 — 1715 ver-
snipperd tusschen Pruisen, Oostenrijk, de Staten-Generaal en deal
hertog van Gulick. — Het overige deel onzer provincie was ver- *
deeld tuaachen den Prins-bisschop van Luik, de Staten -Generaal
als hertog van Braband en heer van een deel van Valkenburg,
Daelbem en 'b Hertogenrade, drie landen in de 13'" en H**
eenw bij Braband gevoegd en waarvan de Koning van Spanje,
krachtens het partage-tractaat in 1661, later de keizer van DuiCsch-
land, de andere helft bezat. Voegt daar nog by, of liever voegt
er hier en daar tusschen eenige vrije- Rij ksheerj ij kheden en men
beeft een klein denkbeeld van don ingowikkelden politieken toe-
stand vóór 1T94. Wat de ieenen betreft was ons grondgebied
nog meer verbrokkeld: Loonsche, Hornsche, Brabantsche, Gel-
dersche, Keur-Kculache, Valkenburgsche ea nog andore soorten
van Ieenen of achterleenen trof men er aan en tal van aanzien-
lijke abdijen in de Rijnprovincie of in het tegenwoordige Belgisch
Limburg haddon er haar leen- of laathof. Nog grooter moeilijk-
heden voor een grondige regeling berokkent do algebeele ver-
spreiding der archieven tijdens de Frausche heerschappij van 1794
tot 1314. Verschillende bezitters der vrije-Rijksh eerlij kheden toch,
namen zo nis hun eigendom mede bij hun vlucht naar Duitsch-
land; soms ook kwamen die arcbievcu in handen van hun rent-
meesters en ontvangera; de overigen werden door de Fransohen
verdeeld ïn historische archieven (Pauselijke-, BisBchops- en
Keizersdipiomen on cartularia!) die naar Parijs werden gevoerd;
domaniale archieven die den directeur der domeinen werden toe-
gewezen, om er geld uit te slaan voor den Staat, door ze dienst-
baar te maken aan het ontdekken van goederen , kapitalen en
renten, en in rechterlijke, loen-heeriyke on notariêele archieven,
die naar de arrondiaseoients-rechtbanken moesten overgebracht
worden, doch voor een groot deel in 18S3 nog op de raadhuizen
in een hopelooze wanorde met de gemeente-archieven dooreen
lagen, (erwijl onder het FranBch bestuur van tijd tot tyd nog
aanzienlijke hoeveelheden documenten als echeurpapier worden
verkocht, waardoor natuurlijk, daar dit op de verantwoording van
onkundige „préposés au iriago" geschiedde, aanzienlijke leemten
in alle mogelijke categoriet-n van archieven ontstonden. Dat er
nog van al die archieven zooveel terecht kwam in ona dépót,
dat onze verzamelingen, die in 1883 in een zevental kasten waren
geborgen, thans, met inbegrip van de archieven van het Fransch
departementaal bestuur en de Préfecture meer dan 70 kasten kunnen
vullen ia grootendeels het werk van Pastoor Rabets. Hij kende
zoo goed de afstammelingen der oude archiefbezitters : hier een
kleinzoon van een rentmeester, ginds van een leengriffier of een
secretaris, een neef van een der laatste capitularissen of ktoos-
ferlingen; hier wist hij nog archieven te liggen op een ouden
kerktoren, raadhuis- of pastoriezolder, daar in een schoolgebouw
of in een oud kasteel. Het was alsof hij de geëmigreerde gees-
telijken en heerlijkhei ds -bezitters, met hunne archieven vluchtend,
tot in hun laatste achuilboekeu over den RiJn, in Braband of
elders gevolgd was. Behalve tal van Limburgscbe gemeenten,
bezocht hij, om onze oude archieven terug te bekomen of copieën
É
regesteu, miuatons een inventaris er van in ons arcliief te kuuuca
neerleggen: Keulen, Aken, Dusseldorp, Essen, Parijs, Brussel,
Haaaelt, Luik en Mechelen.
Hij deed meer dan verzamelen wat verspreid was, en zou er ooit
een orde komt in dien vreeselijken chaos vnn Insse etukken, zooals
Lij gekscherend met die vage uitdrukking, ze noemde, dan ia het
gedeeltelijk nog aan hem te danken, aan zijn geschriften, aan zijn
zoo helder en bondig overzicht, bijvoorheeld, van de politieke indee-
ling van Limburg (in dl, I zijner Geschiedenis van het bisdom
Roermond), zijn werk over de Loonsche leenen in Liraburg, over
de leenen van Valkenburg, over de gouverneurs van Limburg, en
over tal van Liraburgsche heerlijkheden, abdijen en kloosters {meestal
verschenen in de Publications du Limbourg), zijne verzameling van
Limburgacho wijadommen enz. Voor vele dier werken heeft hij ook ge-
bruik gemaakt van archieven elders berustende, die leemten in onze
verzamelingen aanvullen , van mondelinge overleveringen en Tan
zijne inderdaad bewonderenswaardige topugraphische kennis van dit
gewest. Van Eyaden tot Weert kende hij nauwkeurig alle wegen,
kasteelen en merkwaardige gebouwen. Van deze kennis gaf hij
vooral bewijzen bij zijne talrijke opgravingen van Romeinscho,
Germaanache en Frankische oudheden, besebrevon grootendeels in de
, Publications du Limbourg", „Bulletins de la Commission Royale d'
hiat, et d'aruhéologie de Belgiquo" en de voralagen dor Nederlandsche
Koninklijke Akademïe van 18S1 tot 1892, Het zou mij echter te ver
voeren Pastoor Habets in zijn oudheidkundige onderzoekingen en
bemoeiingen te volgen , ik beschouw hier vooral den arcbivaiis
en wijs liever nog op wat hij deed voor de kennis van de zoo
ingewikkelde kerkelijke toestanden van dit gewest, eeu kennis voor
den archivaris zoo onmisbaar. Het archief van het bisdom Roer-
mond werd door hem geordend en verstrekte hem stof voor zijne
uitgebreide geschiedenis van dit bisdom, welke kostbare inlichtingen
behelat, die, behalve het groote nut dat zij bobben voor de weten-
acliitp, rechtstreeks kimneii dienen bij de orilening onzer archieven van
korkclijken aard. Bij al dat werk en zijne zeer omvangrijke corres-
pondentie, vond hij nog den tijd om bijna twee lijvige octavo-deelen
van den inventaris der archieven van de abdij Thorn uit te geven.
Al mogen sominige critici eenige, deels ongegronde, nanmerkingen
op zijn npprcciatiën van sommige charters hebben gemaakt, zoo
blijft zijn werk nochtans ontegenzeggelijk at Ier verdienstelijkst voor
de wetenschap. Ik wil van de mij toegestane ruimte geen misbruik
maken en spreek dan ook niet van wat hij deed voor de oudheid-
kunde en de kunst van zijn dierbaar Limburg, van zijne talrijke
opgravingen to Meorsaen , lieer, Valkenburg, Hocnsbroek en,
nog eenige maanden geleden, te Voerendael; slechts den menach
zij het mij veroorloofd hier nog eenige regels te wyden. Een zijner
vrienden, hij had er zeer vele, noemde hem 1' abbé Constantin ;
die naam is verdiend: hy waa voor ieder goed, zelfs al te goed
en volkomen onbaatzuchtig. Reeds zijn nederige kapellaanawoning
te Bergh-en-ter-Blijt (bij üaastrioht) , meer nog z[jn pastorie te
Wilre in den Vtoenhof waa een gastvrije rustplaats voor tal van
Nederlandsche, Dnitsche en Belgische geleerden en oudheidkundi-
gen; siuda hij archivaris was ging er bijna geen dag voorbij of
hij ontving gasten.
Voor ieder was hy minzaam, zelfa voor de vele farailie-genoalo-
gen en heraldici, die het ongeluk wil dat den naam dragen van
een Limburgaohe gemeente voorafgegaan door van, de of von en
die beweren van adel te zijn. Dikwijls heb ik zijn onuitputtelijk
geduld bewonderd. En toch kon hij heftig en geweldig zijn,
zoodat men in hem mociclijk den bedaarden archivaris terug zou
kennen: het was als hij Limburgs oudheden, kunstschatten, monu-
menten bedreigd zag of meende bedreigd te zien met vernieling,
verkoop of verkwanseling, en hij achtte zich dan in geweten ver-
plicht iedereen die zich op dat punt vergreep te bestraffen, ja
publiek aan de kaak te stellen. Geen hooge rang of waardigheid
vrijwaarde dan voor zyn geweldige bestraffing en in zijn „Publica-
tions" hield hij er zelf eon afzon derlij kon schandpaal op na, met
den titel gvandalismc,"
Zoo heb ik hem tien jaren gekend on met hem gewerkt; hij
was in mijn oog onafscheidehjk verbonden aan ons archief, een
eerbiedwaardige gothieko kloosterkerk, die pastoor-archi varia met
zijne groote gestalte, forach geteekende gelaatstrekken, dat breede
voorhoofd; in zijn zwarte toga scheen hij mij eea figuur uit lang
vervlogen tijden, uit de middeleeuwen.
Nog in enkele rogela eene korte biografie : Joahnks JoaRPUDB
Habets werd 27 November 1829 te Oirsbeek, waar zijn vader
hoofdonderwijzer waa, geboren, uit eene familie, die tal van ge-
leerde en verdienstelijke mannen heeft voortgebracht, onder anderen
den Akenachen geschiedachrijver Ciiristiaan Quix, H. .T. Beugels,
hersteller der abdij van Postel, en den Lnikschen kanonik Habets,
die de lijdende mcnschheid door de stichting cener uitgebreide
vereenigiug van liefdezusters groote diensten bewees.
In 1843 begon Josef Habets de humaniora te Rolduc, in 1856
word hij priester, was tot 1878 achtereenvolgens te Hunsel, Bunde
en Bergh-en-ter-Blijt kapellaan, van 1878 tot 1881 pastoor te
■Wilre-Oudvroenhoven, tot dat hy in November 1881 tot Rijks-
archivaris werd benoemd; den 14 Juni 1880 was hij reeda lid
geworden der Koninkiyke Akademie te Amsterdam en werd
daarna no|; door verschillende geleerde genootschappen tot lid be>
noemd, onder meer tot buiteulandsch lid der Koninklijke Vlaamsche
Akademie; van het Oudheidkundig Genootschap in Limburg was
hij president, in welke hoedanigheid hij de „Publications du Lira-
bourg" redigeerde, die hij grootendeels met eigen bijdragen vulde.
Met den schrijver dezes gaf hij nog het tydschrift „do Maasgouw"
uit, aan Limburgsche oudheden, taal en letterkunde gewijd, dat
twee keer per maand verschijnt.
Een hartkwaal, die zich de laatste jaren steeds heviger open-
baarde, was de oorzaak van zijn dood , die voorafgegiian door een
allersmartelijkst lijden, den 22 Juni laatstleden hem uit zijn werk-
zaam leven wegrukte.
Maastricht. A. J. Flament.
L
63
Berichten, enz.
Benoemd:
tot adjunct-archivaris aan het gemeente-archief te Amsterdam Mr. J. J.
LoEFF , tijdehjk ambtenaar aldaar ;
tot rijks-archivaris in de provincie Limburg de heer A. J. Flament,
commies-chartermeester ;
tot archivaris der gemeente Breda de heer J. T. Corsten aldaar.
Overleden :
De heer L. Theri, archivaris der gemeente Oostburg.
Door zijne benoeming tot leeraar te Amsterdam, heeft de heer
M. G. DE Boer opgehouden archivaris der gemeente Qoes te zijn.
Opnieuw gesteld:
ter beschikking van de weeskamer te Batavia voor den tijd van een
jaar of zooveel korter als zal blijken voldoende te zijn, om te worden
belast met het overbrengen naar de daarvoor bestemde lokalen in het
gebouw van genoemd college en het ordenen van het archief der wees-
kamer en van het voornoemd college van boedelmeesteren te Batavia,
het laatstgenoemde over de jaren 1640 tot en met 1880, de ambtenaar
op wachtgeld V. A. L. A. Bloem, laatstelijk ter beschikking van eerst-
genoemd college.
De tweede jaarvergadering, gehouden te Amsterdam
OP 14 Juni 1893. (1)
Een veertiental leden had aan de oproeping tot het bijwonen der jaar-
lijksche vergadering gevolg gegeven. Tot ons leedwezen ontbraken alle
leden uit de plaats zelve, waar de vergadering werd gehouden, om te
bilhjken ledenen, op het appèl. Onzes inziens kunnen er geen over-
wegende bezwaren bestaan, om desnoods voor den dag onzer algemeene
bijeenkomst daar den dienst te doen stilstaan; althans kan worden ge-
vraagd , dat deze geen hinderpaal, ook voor van elders komenden, oplevere
voor het bijwonen er van. Immers die dienst zelf zal meer worden
gebaat dan geschaad door een daardoor veroorzaakte afwezigheid gedu-
rende eenige uren of zelfs gedurende één enkelen dag.
Ook nu weder moest de vergadering door een waarnemenden voorzitter
worden geopend. Mr. Ch. M. Dozt kweet zich van die taak, en hulde
brengende aan de nagedachtenis van Mr. de Koever, wiens plaats hij
vervulde, bracht hij verslag uit omtrent de lotgevallan der vereeniging in
het afgeloopen jaar.
(1) Vergeiyk de noot op pag. 49 van den vorigen jaargang.
64
Tas werkelijke lotgevallen kan echter weinig sprake zijn. Naar buitelt
trad de vereenlging niet op, maar innerlijk mag het Tijdachrift word«t
beschouwd als den juiaten aanwijzer van haar levenskracht en geecbiktheid
tot verdere ontwikkeling. En al verheugen wij ons er in, dat het Neder-
landsch Archieveoblad niet uitsluitend door de direct belanghebbenden,
de archlvariaBen, wordt gelezen, toch moet het, zal het aan zijn doel be-
antwoorden, in de eerste plaats zjjn en blijven een technisch vakblad. Ter
bevordering van den goeden gang van zaken werd een nieuwe overeenkomst
met den uitgever getroffen, waardoor de secretaris- redacteur van het
administratief gedeelte der aan de uitgave van het Tijdschrift verbonden
werkzaamheden geheel werd ontheven. Niet alleen echter in ona blad,
maar ook in de jaarvergadering en do daar gevoerde be raad elagio gen
openbaart zich het leven der vereeuigiDg. Daarom eindigde de Bpr. met
den wensch, dat ook de dag van heden, al kon het getal der aanwezigen
grooter zijn, daarvan een schitterend getuigenis mocht geven.
Dit openingswoord werd door de aanwezigen met instemming begroet^
waarop men tot de huishoudelijke bezigheden overging. Nadat de rekening
en verantwoording van den penningmeester in orde was bevonden en onder
dankbetuiging voor zijn beheer, goedgekeurd, deelde de voorzitter mede,
dat geen antwoord was ontvangen op een dezerzijdsch schrijven aan de
bibliotheek- ambten aren, welke zich ten vorigen jare met een voorstel van
aansluiting tot onzo vereeniging hadden gewend; welk schrijven strekte
om tot een nadere bespreking van bedoeld onderwerp te geraken in
overeenstemming met de p. öl van den vorigen jaargang medegedeelde
motie, reden waarom hij voorstelde ook van onze zijde de zaak tocht
afgedaan te houden. De vergadering vereenigde zich hiermede. Evenzoo
met het voorstel om tot correspondeerend lid onzer Vereeniging te bft-
noemen den heer Alpiionse Goovaerts, adjunct-archivaris aan het Belgisch
Staatsarchief, welke benoeming door dezen reeds bereidwillig is aanvaard.
Daarop werd als plaats der volgende jaarvergadering aangewezen
's Gravenhago, terwijl aan het einde der vergadering de bestuursverkieziüg
plaats had, en na eenige stemmingen werden aangewezen
Mr. S. Mpller Fzn. , tot voorzitter,
Mr. 3. Gratama, tot secretaris.
Mr. J. A. Feith, tot penningmeester,
Mr. Ch, M. Dozy en Mr. A. C. Bondam, als leden,
De vier eersten, ter vergadering aanwezig, verklaarden onmiddellijk
do benoeming aan te nemen, terwijl de laatste eenige dagen later te
kennen gaf, dat h^ zicb de keuze liet welgevallen.
Hierop kwamen de theses van Mr. S. Mcller Pzn. in behandeling.
In een korte toelichting der eerste:
Een archief is het geheel der geschrevene, geteekende en gedrukte
bescheiden, ingezonden b^ en uitgegaan van het bestuur eener gemeen-
4
66
^^_ leerii
^H Zo
Bchap of een harer beambteD ex officio, voor zoover deze bescbeiden be-
stemd zijn om oudor haar te blijven berusten;
gaf de inleider, onder verwijzing naar het door hem geplaatste sttik ia
het eerste oommer van dezen jaargang van het Arcbievenblad , nader aan,
dat hij onder geteekende stukken verstaat kaarten, dat ook gedrukte
stukken ia hot archief behooren, ala zij aan bet bestuur zijn toogezouden,
dat met do bijvoeging ex officio wordt bedoeld de particuliere stukken
der beambten uit te sluiten, dat de laatste zinsnede o. a. betreft de pakken
gedrukte plakkaten, die hoewel voor verspreiding bestemd, dus niet
om daar te blijven berusten, in de bewaarplaatsen van archieven zijn
«chtergebleveo.
Achtereen volgens werden door verschillendo aanwezigen opmerkingen
gemaakt en vragen gedaan.
Het hoofdbezwaar werd gevonden daarin, dat de stelling de opteeke-
ningen der handelingen van het bestuur zelve, de notulen-boeken scheen te
ïgnoreeren, iets wat wederom werd ontkend met er op te wijzen, dat
«uitgegaan" in dezen niet de feitelijke beteekenis kon bezitten, immers
zulke stukken zijn niet meer in de archieven aanwezig. Met het oog
echter op de eeuigszins dubbelzinnige beteekenis van het bedoelde woord,
wordt dit gewijzigd in „opgemaakt".
Opmerkingen van minder gewicht betroffen de vraag of ingezonden
'boeken wel in oen archief dieuden te worden opgenomen, waarop Mr.
Holler als zijne meeniug te kennen gaf, dat hier slechts de keuze was
bt ze als ingekomen stukken te beschouwen öf ze uit bet archief te ver-
wijderen en als een afzonderlijke verzameling te bewaren. Het eerste
is zuiver consequent, maar het laaate schijnt om practische reden ver-
kieslijker.
Voorts de uitdrukking „liet geheel"; de inleider hield vol, dat ook waar
aleohts zeer weinig was bewaard gebleven, van een geheel sprake kon zijn.
Iets wat niet zonder bedenking scheen, bepaaldelijk waar men van een
geheel sprekende, zeer enkele stukken, afkomstig van een bestuur in een
bepaalde functie optredend , uf van een ambtenaar, reeds als een archief
beschouwt.
Eindelijk sericon publicaties en plakkaten; dat deze uit een archief
zouden moeten worden verwijderd , vond bij enkelen geen instemming ;
vooral niet, waar van een ofBoiëol aangelegde verzameling sprake is.
Nadat nog bij de discussie duidehjk in het licht waa gesteld, dat de
thesis door hare bewoordingen voldoende aangeeft, dat zij niet slaat op
familie-archieven, meestal zijnde een conglomeraat van papieren en stuk-
ken, welke de verachillonde ledon als zoodanig, of in verschillende functies,
in handen kregen en bewaarden, wordt aan het slot ter juistere formu-
leering nog het woordje „haar" vervangen door ,die gemeenschap".
Zoo komt de stelling vervolgens in stemming, en wordt alsnu luidende:
Een archief U het geheet der geschrevene, geteekende en gedrukte
bescheiden, ingezonden bij of opgemaakt door het bestuur eener ge-
meenschap of een harer beambten ex officio , voor zoover deze beschei-
den bestemd zijn om onder die gemeeenschap te blijven berusten;
met algcmeene stemmen aangeuomen.
Stelling 2a:
„Een archief moet systematisch ingedeeld worden."
wordt, na eenige disGussie, over het punt, of ten slotte toch niet voor
enkele stukken, de chronologieche iudeeling de meeet wonsclielijke is, iets
wat door den inleider in hot algemeen wordt ontkend, onveranderd aan-
genomen.
Bij de stelling 2h:
Het sjHtecm van ïndeeling moet gegrond worden op de oude organi-
satie van het archief, die overeenstemt roet do inrichting der gemeenschap,
van wie het afkomstig is;
maakte het hoofdpuut der debatten uit de vraag, of de inrichting der
gemeenschap dan wel de oude organisatie van het archief den groodstag
voor de indeeling moet vormen, of afwijking en wijziging dier oude
organisatie, bijv. het uiteonnomen van liassen nooit of nimmer gerecht*
vaardigd kan zijn, vooral waar die oude organisatie niet meer afliankeljjk
is van de inrichting der gemeenschap. Mr, Muller verklaarde zijner-
zijds liever aap de oude organisatie van het archief, die overeenstemt met
de inrichting der gemeenschap vaat te houden; een oorspronkelijke orga-
nisatie, die daarvan zoude afwijken, ia voor hem iets onbestaanbaars.
Derhalve schijnt verandering van ,oude" door , oorspronkelijke" wensche-
lijk, daar bovendien onder oude organisatie ook zoude kunnen worden
begrepen eene, welke door vroegere bewaarders aangebracht, van de
oorspronkelijke geheel afweek. Met het uiteenoemen vau liassen dient
men in ieder geval uiterst voorzichtig te zijn, er kunnen misschien bij-
zondere gevallen bestaan, dat het althans geen kwaad kan, en dat het
dus niet bepaald moet worden afgekeurd. Maar dit raakt de ordening,
betreft niet de organisatie van het archief.
Nadat, met het oog op het laatste gezegde was geconstateerd, dat in
de stelling met organisatie dus werd bedoeld de globale iudeeling van
bet archief, niet de in onderdeelen tredende ordening, konden nog enkelen
der aanwezigen zich niet vereenigen met de formuleering der thesis. De
mogelijkheid toch van afwijking tusschen de oorspronkelijke organisatie
van het archief en de inrichting der gemeenschap was niet uitgesloten,
zelfs werd het bestaan er van op een, zij het dan ondergeschikt, punt door
oen voorbeeld aangewezen. Om hieraan tegemoet te komen wil de In-
leider in de thesis invoegen: „in hoofdzaak", maar wijst overigens elke
andere verandering af, omdat z. i, duidelijk moet uitkomen, dat de oor-
d
67
Bpronkclijke organisatie in het algemeen niet afwijkt van do inrichting
der gemeenschap, terwijl van de andere zijde niet de laatste als theoretisch
uitgangspunt, maar Juist de eerste, nog feitelijk herkenbaar en werkelijk
bestaan hehheud, als richtsnoer den doorslag moet goven.
Na verwerping van een amendement om te lezen: ,in overeenstemming"
in plaats van „die overeenstemt", wordt de thesis, na do aangebrachte
wijzigingen , luidende :
„Het systeem van iadeeling moet gegrond worden op de oorspron-
kelijke organisatie van het archief, die in hoofdzaak overeenstemt met
de inrichting der gemeenschap van wie het afkomstig is."
aangenomen met elf stemmen voor, en twee tegen.
Bij stelling Ze:
„De stukken, die niet tot het archief behooren, moeten daarvan
afgezonderd worden. Zij moeten worden overgebracht naar een bi-
bliotheek of een ander archief, waar zij behooren , of in eene afzon-
derlijke afdeeling van het archief, waaruit zij afkomstig zijn, worden
geplaatst".
merkt Mr. Muller op, dat hij zich wenecht te verdedigen op oen z. i.
on gerecht vaardigden aanval van den heer Gbatama in het jongst ver-
schenen nommer van het Archie venblad , en wel waar deze hem verwyt
,een schreeuwende ketterij" te hebben verkondigd. Immers Spr. heeft
geenszins beweerd, dat de bij de gemeentebesturen ingezonden processen-
verbaal van grondvergaderingen enz. moesten worden verwijderd, maar
gedoeld op zulke stukken, welke o.a. de handelingen dier vergaderingen
bevattende, niet werden verzonden, maar ten slotte ten gemeentehuize
werden gedeponeerd. De door Mr. G. aangehaalde bepalingen zeggen dan
ook iets anders, dan deze or in heeft meenen te kunnen lezen.
Mr. OrataMa repliceerende , meent vooralsnog, dat de vorige spreker
zich in zijn stuk wel eenigszins anders heeft uitgedrukt dan hij nu doet,
en dat de bedoelde bepalingen te eng worden opgevat. Spr. althans
heeft alle stukken betrekkelijk de grondvergaderingen in de archieven
der gemeenten, die hij heeft geordend, bij elkaar aangetroffen en geen afzon-
derlijk ingezonden processen-verbaal gevonden. Voorts betwijfelt hy, of men
wei doet om van het archief van dergelijke commissies als van een geheel
te spreken, evenmin als dit eigenlijk gezegd het geval is met do zoo-
genaamde burgerlijke stands-archleveu ; deze dienen toch als afzonderlijke
onderdeelen van het gemeentelijk archief te worden beschouwd.
De inleider handhaaft hiertegenover het door hem gesprokene, en
merkt op, dat z, i. slechts het alternatief mogelijk is of de burgerlijke
stands-archieven, met name de in 1811 naar de gemeentebesturen over-
gebrachte registers enz., als op dat tijdstip ingekomen stukken te beschouwen,
M er zelfstandige serieën afgescheiden van het gemeentelijk archief van te
L
*• Jï; *
maken; vat ie stukken vun ilc grondvergaderingen afkomstig betreft,
zij worden door het feit, dat zij in de bewnarplaatscn der gemeento-archicven
zijn geborgen, geen bestanddeel daarvan.
De Btellïng wordt hierop onveranderd aangenomen; hetzelfde is het
geval met de volgende:
„De invent2iris moet in hoofdzaak ingericht worden overeenkomstig
deze indeeling van het archief."
Wegens het vergevorderde nur werden met instemming van den heer
Gratxma diens theses niet meer in behandeling genomen. Misacbien
zullen zo op een volgende jaarvergadering ter sprake komen.
Om zoo mogelijk vooraf daarover een schriftelijke gedachten wisseling
uit te lokken zij het geoorloofd ze hier alsnog in haar geheel te laten
Tolgen.
A. 1. Bij de ordening van een archief dient in 't oog te worden ge-
houden, dat de stukken en protocollen, welke de handelingen der corpo-
ratie of van baar bestuur behelzen, het geraamte vormen, om hetwelk
de andere stukken moeten worden gegroepeerd.
2. Aan het bijzonder oordeel moet worden overgelaten, op welke wijze
de toepassing moet geschieden, bepaaldelijk; of — en zoo ja — op welke
wijiio en ten aanzien vau welke stukken afscheiding is gewenscht, on
bijeenvoeging in scrien is aangeraden; of verder een zuiver ebroaologisch
dan wel een dossier- systeem moet worden gevolgd.
B. 1. Bij de beschrijving sta op den voorgrond, dat de inventaris
slechts als wegwijzer behoeft te dienen, on dus te geven een overzicht
van den inhoud van het archief.
2. De meer nauwkeurige beschrijving moet hoofdzakelijk in verband
worden gebracht met de stukkon, welke de handelingen behelzen, door
klappers, registers enz.
3. Voor den tijd, waarin de handelingen niet of nog niet geregeld
werden opgeteekend, dient de beschrijving uitvoeriger te zijn dan voor
latere tijden noodig is, bijv. in regestenlijalen.
Mettegoustaande in de zaal een waarlijk tropische hitte heerschte, waren
de gevoerde beraadslagingen belangrijk, en mogen de resultaten voor de
ontwikkeling van het archiefwezen van gewicht worden genoemd. De
rust na afloop der vergadering was waarlijk wel verdiend; en de ver-
sterking aan den gezelligen mnaltijd alles behalve overbodig.
Ten zeerste blijft het te betreuren, dat niet meerdere leden ter ver-
gadering waren verschenen ; niets toch is doodender voor een verecniging
als de oDze, dan gebrek aan belangstelling bij de leden zelve.
«»
Op liet jongst te Arnhem gehouden Nederlandaoh Taal- ea Letterkuudig
coDgres bracht de heer Mr. J. E. Heeres , commies aan het Rijksarchief te
'b Gravenhago, in de 2* afdeeling de noodzakelijkheid ter sprake van den
hüuw eener meer aan do eischen van den tegen woord igen tijd beant-
woordende inrichting tot bewaring onzer laods-arcfaieven, ile bladen
onzer historie, nog op menig punt ondoovzocht en te weinig gekend; en
wees met klem op het niet te ontkennen en steeds dreigend brandgevaar.
Hy smaakte de voldoening, zonder dat écn atem zicfi daartegen verhief,
te zien aangenomen de volgende motie :
,De Iweede afikeliny van het XXII''' Tnal- en Lederknndig congres^
orerttilgd van de hnoije noodzakdijklteid ran lut stichten van een brandvrij
Algemeen Rijksarchiefgebouw te 's Gravenhage, spreekt den tcensch uit dal
de Bestendige Commissie van het congres zoo spoedig mogelijk van deze
overtuiging doe blijken tegenover die autoriteiten , die in deie aangelegenheid
een vuorloopige of definitieve beslissing hebben te netnen."
In de algcmoene vergadering ter tafel gebracht mocht zij eveneens de
algemeene inatemmiug verwerven.
l In de vereeniging van Burgemeesters en Secrotarissen in Zuid- en
Noord-Beveland, op 21 April 1893 te Goea gehouden, werd door den
heer H. G. Hartman Jz. ingeleid de bespreking van liet ambt van
archivaris der gemeente.
Eeferent wijst op art. 103 der gemeentewet, hetwelk wil, dat de
secretaris bij zijne instructie inzonderheid belast worde met do zorg voor
het archief der gemeente, zulks onder toezicht vau Burg. en Weth.
Dezo bepaling moge voor kleine gemeenten voldoende schijnen, — in
waarheid is zij bet niet, en de schromelijke verwarring, die in vele
archieven heerscht, getuigt er van. Daarom is men in grootere gemeen-
ten, waar de archieven meer belangr^k zyii, overgegaan tot benoeming
van een ambtenaar, aan wien die zorg in hot bijzonder wordt toevertrouwd.
Wil die ambtenaar met eenige vrucht werkzaam zijn, dan wordt in hem
geëischt eene groote mate van kennis, vooral van taal en geschiedenis,
liefst ook van bet latijn en van andore wetenschappen. Maar nu doet
zich het zonderling verschijnsel voor, dat die man, ofschoon vaak de
meerdere in kennis en op een hoogeren trap van ontwikkeling staande,
toch de ondergeschikte van den secretaris blijft, — dat hij althans geen
hoofdambtenaar is. Volgens de letter der wet moet alles door den trech-
ter van den secretaris het collogo van dagel^ksch bestuur bereiken en
blijft de archivaris van verre staan, waar hy nabij moet wezen.
Het is noodig dat hierin verandering komo! Maar hoeP Voor iedere
gemeente een afzonderlijken archivaris aan te stellen en dezen gelijken
rang als den accrotaris te geven, zou te kostbaar zija voor de gemeentekas.
70
Doch do Knrg voor het archief moet oeno rijkstaak worden. Van rijks-
wege bezoldigde archivariBsCQ moeten worden aangcBteld, niet voor iedere
gemeente afzonderlijk, maar, evenala thans bij meerdere kantongerechten
één ambtenaar van het openbaar ministerie fungeert, zou ook voor meer-
dere gemeenten één archivaris benoemd en deze bezoldigd moetou worden
uit 'b rijka schatkist met opdracht, om wat h^' wetenswaardig in de
archieven viudt, ann Burg. on Weth. mode te deelen en aan deze de
verplichting opgelegd, om dat wetenswaardige in het jaarverslag der
gemeente op te nemen of afzonderlijk uit to geven.
Nadat vele leden over de inleiding het woord gevoerd en inatemming
daarmede betuigd hadden, sloot de Voorzitter de vergadering.
Omtrent de op pag. 9 van dezen jaargang aangekondigde vergadering van
Duitsche historici kunnen wjj ten aanzien der vragen, welke meer bjjzonder
voor de lezers van dit blad van belang zijn nog het volgende mede-
deelen, ontleend aan oen door den heer A. J. DoheLA NlKUWKïiHUm
te Munchen in het Museum , Uaandblad voor philologie en geschiedenis
no. 7, geplaatst verslag:
fllSij gelegenheid van eene ongedwongen gezellige samenkomst opperden
do hoogleeraron Heioel, Loas_BS, Qcidde en Stieve van Münehen en
ZwiEDiNECK — SüDESHORST van Graz verleden zomer het plan om naar
het voorbeeld der aardrijkskundigen, juristen, medici en natuurvorschers
een Duitschen gesehiedvorachersdag in het leven te roepen. De
Duitsche onderwijs-quaestie, en meer in het bijzonder de stiefmoeder-
lijke behandeling der geschiedeniB in het leerplan heeft ongetwijfeld
invloed op het ontstaan van dit plan uitgeoefend. Bij de uitvoering
echter is er uitsluitend sprake geweest van eene vrije veroeniging ter
vermeerdering der samenwerking tusschen vakgenooten, die geregeld
éénmaal 's janrs wetenschappelijke vragen en practische belangen met
elkander wenscben te bespreken. De eerste uitnoodiging hiertoe vond
geringen bijval. De Berlijnsehe historici antwoordden in het geheel niet
en dö meerderheid der oudere school ontkent vooralsDog de behoefte aan
dergelijke bijeenkomsten. Slechts een veertigtal toezeggingen uit Duitseh-
land, Oostenrijk en Zwitserland moedigden aan de voorbereidingen voort
te zetten en na Paseben 1893 was het mogelijk den eersten Duitschen
geachiedvorschersdag, onder voorzitterschap van A. Huber uit Weenen,
met 106 vrienden der beweging in het gebouw der Academie van weten-
schappen te Miinchen te openen.
Pruisen was zeer zwak vertegenwoordigd. De Leipziger hoogleeraren
Abndt, Lamprecht en Balda»U8 hopen echter in den loop van dit jaar
eene vaete brug tusschen hot Noorden en hot Zuiden te slaan en Pasohen
^
1S94 alle gesdiiodkundlgen zonder oiidorscheid van kleur on rang binnen
Leipzlg te vereeoigea. Ditmaal geldt ale liet ware de eerste proef met
eene nieuwe onderneiniiig, die zonder hooggespannen verwachtingen het
levenslicht zag."
Omtrent de ter sprake gebrachte vraag: Wie ist Erhichlerung der
lienülzung von Archiven inid Handschr'tftensammlumjea sii en-ekhen?
lezen wij ter aangehanlder plaatse :
,De derde en laatste quaestie, die aan de orde kwam, stond in ver-
band met de toegankelijkheid der arcliievon voor wetenschappelijk gebruik.
Wat is reeds ter verlichting der gebruikmaking van archieven eo hand-
schriften bereikt en wat blijft nog te wonschen over? Die vraag beliao-
delde Heigel in een zeer doorwerkt en belangwekkend referaat. Hij
herinnerde er aan, hoe nog ïn deze eeuw de bibliotheken uitsluitend
voor bevoorrechten toegankelijk waren. Staatsdienaren kouden uitsluitend
op grond van hun rang die schatten raadplegen en geleerden uitsluitend
op grond van hun beroep, want b.v. in Beieren staat de Iioogleeraar in
rang nog steeds beneden den regeer ingaraad. Het gebruik van hand-
schriften was aan de bijzondere vergunning van den vorst vastgeknoopt
on de verzending buiten de grenzen behoorde tot de uitzonderingen. In
dien toestand is in onzen tijd verandering gekomen en zelfs de archiva-
rissen bezitten tegenwoordig eene veel grootore speelruimte. Pruisen
behandelt op grond der verordening van 8 Januari 1890 het buitenland
op gelijken voet mot het binnenland, inzoover van bibliotheken en hand-
schriften sprake is en do vergunning op gelijke liberale wijze wederkeerig
geschiedt. Ten opzichte van archieven zijn de voorschriften minder gunstig.
Erhard en met hem de meeste historici wenschen gelijkstelling van
archief en bibliotheek, daar openbaarheid nog zelden schade veroorzaakt
heeft. Hoogstens mogen akten, die op de domeinen en de eigendoms-
rechten van den Staat betrekking liebbon , van de volstrekte archiefvrg-
heid uitgezonderd worden. In Beieren nam in 1878 de groote meerder-
heid van het Parlement, naar aanleiding van den strijd met de gemeente
Poppenreuth, partij ten gunste van het vrije gebruik der archieven.
Trkitschke raadpleegde voor zijne Deutsche Geschichtö des 19 jahrh.
de Pruisische archieven. Zou zijn oordeel over do Beiersche politiek niet
in menig opzicht anders luiden, indien hij ook de Beicrsclie akten had
kunnen inzien? Inmenging der diplomatie verhindert maar al te dikwerf
de vrije vorsching en zonder vrijheid der vorBohiog geene waarheid.
Wordt de vrije vorsching wcnschelijk geacht en in haar belang de gelgk-
Btelling dor archieven met de bibliotheken ten opzichte van het gebruik
geëischt dan volgt de vraag naar de vaststelling van oen normaaljaar.
Volledige openbaarheid is volgens Heigel zonder schade voor eenig land
en voor eeuige familie mogelijk tot het jaar 1847/48.
LüHER is in dit opzicht even behoudend als ten opzichte der toelating
n
tot de arcliieveii en verdodigt nog ateeda hardnekkig de geheimhouding.
Slechts hetgeea yóór het jaar IS02 ligt beschouwt hij sla historische
stof, behoudens eenige uitzonden Dgen. Onder Mktternich was in Oos-
tenrijk het woord ataatsgeheim de gowono uitvlucht. Met het optredon
van Arneth ais arehivaris in 1859 verauderde de zienswijze en zijne
begnnstiging der historische studie door libernliteit heeft op den bloei
der historisciio wetenschap den gunstigsten invloed uitgeoefend. Hij
verleende zelfa aan yon Sybkl volledige inzage in de Ooatenrijksche
oorkonden, hoewel invloedrijke peraonon tegenover de Pruisen die
liberaliteit afkeurden, en hoewel nog in 1872/73 te Berlijn de scherpste
contróle gebruik was en alle excerpten nagezieu werden. Later bewees
Berlijn bij do uitgave der volledige correspondentie van FREDEaK den
Grootb en der publicatiën van Foschinqer in Arnëth's voetstappen
te willen treden en voir 8ïbël meent tegenwoordig ala archivaris te
kunnen zeggen: .Reeda nu heeft de ondervinding bewezen, dat voor
ona Pruisen hot belang van het staatsverband met dat der wetenschap-
pelijke beachaviog identiaoh is."
In Frankrijk wisselt de zienawijze met do regeeriug, maar in den
regel laat er de liberaliteit niets te wensehen over. In Engeland ztjn de
akten tot het jaar 1762 vrij en voor eeoig later tijdperk is eene minia-
leriëele vergunning voorschrift. In Italië ia volgens de archiefwet vau
27 Mei 1875 het gebruik vrij en voor vertrouwelijke poraoneele akten
en documenten van politieken aard na 1815 eene ministereele vergunning
voorschrift. Ala normaaljaar geeft Löher '8 Archivalische Zeitscbrift (1879)
aan in Wurtemberg: 1700; in Frankrijk: 1789; in Nederland: 1813 en
in Oostenrijk: 1030. Dit nu is volgens IIkiokl eene taak voor den
geschiedvorachersdag : naar meer eenheid in die bepalingen te streven en
voor Duitschland ala normaaljaar het jaar 1847 of 1848 te begeeren,
tevena in beginsel ter wille der vrije voraching op gelijkstelling der
archieven met de openbare bibliotheeken aandringende.
De eerste Duitache geachiedvorschersdag besloot overeenkomstig den
wenach van Heioei. , nadat ook de aanwezige archief-beambten, WiE-
GA8D, WiTTMANN en Wetzer , behoudens enkele uitzonderingen, hunne
instemming met de ontwikkelde gezichtspunten te kennen gegeven hadden.
Ook werd het wenschelijk geacht er buitendien nog op aan to dringen,
dat voor verzendingen naar het buitenland niet meer de tuaschenkomst
der diplomatie vereiachte blijft. Als ambtenaar is de archivaris vetant-
woordolijk en het moet aan zijn oordeel overgelaten worden, wat in het
belang der voraching is en waardoor vooral tijdverlies en lastige formali-
teiten te vermijden zijn."
Het vraagpunt over de te vol^ett regels hij de uitgaee van ^Actenstücknt
sur neueren Geschkhte" is nïet in behandeling gekomen.
Naar nog wordt niodegoiïceld
drukkeo ineda naar huis, zoodat de
van historici geslaagd mag heeteo".
Bijna drie eeuwen begraven.
In 1853 vorBcheon van do hand mijus vaders Mr. H, O. Pkitiï het eerste
deol der tien deelen, welko hot Regisier van het archief van Groningen
vormen, 't Was het openbaar maken van bet resultaat van den arbeid
in 1824 door Öroningon's eersten art^hivaris Mr. 11. K. Driëëseh hegonnen,
door mijn grootvader Mr. H. O. Feith Sr. in 1832 voortgezet en waaraan
van 1838 — 1840 door do naamgonooten Sr. en Jr. was gearbeid, 't Was
een werk van Jaren geweest, de honderden registers en handschriften
geheel oF gedeoltcbjk te lezen en to rangschikken, niet minder den inhoud
der taJrijko doozen en kisten met oorkonden en brieven te onderzoeken,
welko zich op de Stada-Archicveukamer, op het Provinciehuis, het Om-
melanderhuia en elders bevonden
Mr. Driessen kon den lust niet bedwingen reeds aanstonds aan een
groot deel der merkwaardige charters aan zijne zorgen toevertrouwd pu-
bliciteit te verschaffen en zoo verscheen zijn voor dien tijd verdienstelijk
oorkondenboek Monumerüa Groningana. Het in 1853—1877 verschenen
Hegisler van het archief mti Groningen mogd niot meer voldoen aan de
eiacfaen der latere, ook door onze Vcreeniging van archivarissen
gehuldigde arcbiefleer, welke syatematische ordening der archieven wil
naar hun oorsprong, het chronologisch register van hot Groningach archief
mag er zich op beroemen het eerste gedrukte archiefregister in ons land
te zijn geweest en met medewerking van zijn alphahetischen klapper velen
tot een gemakkelijk te volgen gids te hebben gestrekt.
Zoowol Mr, Driesben als mijne ascendenten hebben gemeend al wat de
stad Gronlogen aan charters bezit onder hunne oogen te hebben gehad;
in dat vertrouwen is men tot do uitgave van het Regisier overgegaan.
Wel kwamen later nog losse stukken, betrekking hebbende op kfoostera,
gaathuizen enz. en vooral tal van voor de topographie merkwaardige
particuliere charters de laden der archiefkasten aanvullen, de eigenlijke
oorkonden der stad, de verbonden en brieven der stedelijke regeering,
zij waren, voor zooverre overgebleven, bekend en veilig geborgen.
In dat vertrouwen leefden mijne drie ambtsvoorgangers, in dat ver-
trouwen leefde ook ik tot 3 Juli 1893.
Dien dag ontving ik eene uitnoodiging eens een kijkje to willen nemen
op de wapen- of rustkamer van do d.d. schutterij te Groningen, om mijn
oordeel uit te spreken over de al of niet wenschclijkheid dor bewaring in
het museum van oudheden van cenige oude, reeds lange jaren buiten
L
u
i
dienst geetelde wapenen , trommen enz. Ik begnf mij naar het mij onbe-
kende armamentarium der Groninger schutterij, gelegen 97 treden boren den
beganen grond. De wapenzaal bleek mij te bestaan in een ruim met
planken afgeschoten en door sloten afgesloten vertrek op den zolder yan
het raadhuis. Ma voor het museum te hebben uitgezocht, wat mij toe-
scheen uit een geschiedkundig oogpunt bewaard te moeten blyven, viel
mijn oog op eene zware oude eikenhouten kist, in een donkeren boek
geplaatst. Up mijne vraag auu een der ambtenaren , wat die kist bevatte ,
kreeg ik tot antwoord: ,Ik geloof, oude equipementstukken zonder
waarde." Een ander ambtenaar zeide wel eens gezien te hebben, dat er
oude papieren in de kiat zaten. Aly vasthoudende aan dit laatste gezegde,
hetwelk een archivaris terstond de ooren doet spitsen , ala een jachthond ,
die wild beeft geroken, trachtte ik met laatstgenoemden ambtenaar de
kist te openen. Dit gelukte en een greep in de kist gaf mij direct een
bestoven handschrift uit het begia der 10° eeuw iu de hand, ook voelde
ik in het duister zegels, de onmiskenbare en getrouwe metgezellen der
charters.
Ik sloot de kist en begaf mij terstond eenige verdiepingen lager naar
de kamer van den secretaris der gemeente, om dezen met mijne vondst
in kennis te stellen. Het resultaat der beaprekiügen , welke naar aan-
leiding van de vondat plaats grepen, was, dat Burgemeester en Wethou-
ders van Groningen den heer Dr. H. Bruomans (toen nog te Groningen,
doch thana sedert 1 September te Utrecht) verzochten , een onderzoek
naar den inhoud van de kist te willen inatoLlen.
Voor degenen, die wellicht de vraag stellen, waarom ik als archivaris
van Groningen mij niet met dat zoo aantrekkelijk onderzoek belastte,
diene het volgende. Te Groningen bestaat een Rijksarchiefdepót, waarbg
ik de eer heb rijksarchivaris te zijn. In dat depüt is onder meer het
oud-archief der gemeente Groningen in bruikleen neergelegd. De bezig-
heden op het rykaarchiefdepöt lieten noch den commies-chartermeeater ,
noch mij toe terstond onafgebroken allen tijd te besteden aan een
onderzoek naar deu inhoud van voornoemde kist. Bovendien wenechten
B. en W. den inhoud te kennen alvorens bij don gemeenteraad te komen
met een voorstel den inhoud der kist bij de andere oude archieven der
gemeente van het raadhuis naar het rijkearchiefgebouw over te brengen.
Dr. BruQmanS werd dus uitgenoodigd onder mijn toezicht zich met eene
globale inventarisatie te belasten. Met een rustigen yver en met eeu
kennis en bedrevenheid , zooals men die kan verwachten van den jongen
geleerde, die van rijkswege de voor Nederland belangrijke archiefstukken
in Engeland onderzocht, arbeidde Dr. Brugmans ruim vjjf weken achtereen
op het raadhuis om een inventaris van ruim 1300 nummers saam te
stellen van de duizenden perkamenten en papieren , welke de kist bleek
te bevatten.
Tndïen ik mij, in overleg met Dr. BitvoMiKs, thans nederzet om
Biikelo uiededeelingen betreHeade het gevondene te doea, dnn Hta ik voor
een .embarras de chois", dan kunnen dis mededeelingeo slechti nexcmpla
selecta" zijn.
Vooraf echter nog eenige algemeene mededoelingeu.
Do kist ie van zwaar eikenhout met ééne door vuur zwart geblakerde
zijde. Zij is binneuwerks lang 135 cM. , breed 52 cM. en hoog 57 cM.
en was tot aan boven gevuld met papieren en perkamenten. Dat we
hier met ,het" of „een atadtscreen" te doen hebben, zooala ik aanvan-
kelijk een oogenblik meende, geloof ik niet. Het „stadtscreen", dat
zich nog ten raadhuize bevindt, is van eenigszins andere afmetingen en
bovendien met drie wapens der tttad beschilderd en van drie sloten voor-
zien. De nieuw ontdekte kist heeft inwendig twee eigenaardige, kleine,
opene laden, gelijk men dio aantreft in de oude kleerkisten, welke men
nog hier en daar in Groningen en Drenthe in gebruik bij de boeren
aantreft. Ook de afmetingen stemmen volkomen met die van dergelijke
oude kleerkisten overeen en de inhoud kan bewjjzen , dat de kist waar-
schijnlijk oorspronkelijk van een particulier afkomstig is.
Den inhoud der kist kan men n.l, in twee boofdbostanddeelen scheiden,
1*. het archief van eenige leden der familie van Ewsum, 2". een ge-
deelte archief der stad Groningen.
Het geslacht der van Ewsüm's heeft in het gewest van Stad en
Lande, vooral in de 16' eeuw, eene zeer belangrijke rol gespeeld;
WiGBOLT, Castar en Johan van EwauM hebben zich als moedige vrij-
buiters doen kennen, als water- en landgeuzen, die lijf en goed hebben
opgeofferd voor de zaak der vrijheid van godsdienst. Door de in bruikleen
geving door Jhr, Mr. J. ^. A. van Panuuijs van het huisarchief van
de Nienoord aan het Rijksarchiefdepüt in Groningen in 1890 en de daar-
mede gepaard gaande openstelling van dit huisarchief voor de geschiod-
vorschers, is de kennis betreffende de heereu van Ewsum, bewoners
van den Nienoord, aanmerkelijk vergroot. In nog meerdere mate zal
dit het geval worden door de kennismaking met den inhoud van boven-
vermelde kist. Hierin toch vindt men een aantal spanen doozen met
opschriften in 16' eeuwach handschrift, betreffende de stukken in die
doezen geborgen. Doozen en stukken hebben allen betrekking op de
van EwaoM'a, terwijl bovendien nog duizenden losse stukken op dat
geslacht betrekkelijk in de kiat verspreid lagen.
Die Ewsummer stukken klimmen op tot in de 14' eeuw, (het oudste is
van 1314) doch eoncentreeren zich voor het grootste deel om Johan van
Ewsum en Hercules van Ewsum. De geheelo correspondentie van
JuHAN v. E. ligt hier in eenige honderden brieven aan en van hem voor
ons, brieven ongeveer tusscheu de jaren 1540 — 1570 over allerlei onder-
werpen en van allerlei personen. Wij vinden daarbij tal van brieven van
I
76
geestelijken, zoowol ui( ona land iils uit nllorlci streken van Duitscliland,
brieven van Duitscbe voretoD, van Philips II en Spaanscbgezindea ala
Granvelle, Barlaymont, den bertog van Aremberg, Joban de Kfepsche
e. a., van hervormdgezindeu als Maximiliaan de Bousbu, Aggaeus Albada,
Jaricb van Botnia, den drost van Itentheim enz. Van de vroegere v.
EwauM's zijn brieven overgebleven van George van Saksen, Earel v. Gelre,
den bisscbop van Utrecht en andere machtige heeren.
JoHAif VAN EwsüM woonde op het buis Menslnga te Itoden en kocbt
o.a. in de 2* helft der 16° eeuw van de Johanaiters de commanderij te
Bunne (z.w. van Eelde). Daardoor zijn in zijn bezit geraakt oen aantal
stukken (het oudste vun 1354) betreffende dio commaaderij , welke niet
worden gevonden ïn bet Oorkondenboek van de Bahje van Utrecht (uitg.
Jhr. Mr. db Geer vak OroEaEis).
Als afkomstig van de heeren vak Ewsom moeten, behalve tal vaa
eigendomsbewijzen van goedoren in allerlei deelen van de prov. Groningen
OD Drenthe, voorzeker ook worden beschouwd een aantal gedichten,
zoowel in het latijn en fransch, als in bet duitsch en nederlandacb ,
alle uit de 16° eeuw, sommige met muzieknoten. Ik vermeld daarvan
o.a. tal van lijkzangen op loden der familie van Ewsum, waaronder
„Monodia in mortem generoai Ounonis ab Ewszum ab Anabaptistis in
excidio Monasteriensi intcrempti"; een latijnscb gedicht op Groningen van
1536; een dito in hexameters op Earel van Qelrej een dito getiteld
gDe ortu et occaeu solia"; een nederlandsch gedicht, aanvangende:
Terwanen was gewonnen also eick sach
In Wedemaent den XXI* dacb ;
een ander nederlandsch gedicht in elf coupletten elk van 6 regels, beginnende:
,Eyn nye gedycht begynnen wy an"; een dito getiteld ,van beer Onne
van Ewazum'a Jerusalcm's reyze"; een dito ,Een schone triumphanto
Godtycke victorie geschiedt voer de atadt van Lueven tegen Mertten
van Rosaem", enz. Verder tal van stukken over prebenden in onder-
Hcheidene kerken der Ommelanden, brieven van en iian Claea en Anna
van Burmaunia, van en aan Ciaes ten Buir van allerlei historische per-
sonen , processen der v, Ewaum'a met Barthold Eutens , Jasper van
Marwijck, de heeren van Rechteren, enz. enz.
Het gedeelte archief der stad Groningen , hetwelk door deze vondst
'm aan bet licbt getreden, is van den meest verscheiden aard, doch
kenmerkt zich door één hoofdeigenschap , bet is in al zijn oudheid geheel
nieuw. Noch Groningen's beste geschied schrijver UbboEmmius, de man,
die in het begin der 17= eeuw toegang had tot de stadsarchieven en
daarvan een ruim en nuttig gebruik beeft gemaakt, noch de achrijvera
van den Tegenwoordige n Staat v. Stad en Lande, DB Sittek en MoD-
DEHMAN, nu 100 jaren geloden, om van anderen niet te spreken, geeu
van allen heeft de stukken gekend , welko in bovengenoemde kiat bijna
!7
b
(Irio eeuwen bcgrnven zijn gowoost. Immera de inlioud van vele dier
stukken ia van to groot belang, dan dat een geachicilschnjver deze
onvermeld zonde kunnen laten. Toch kan men niet zeggen, dat de
stukkoD ouderling eenig nnder verband bezitten, als dat z^ bohooren tot
het archief der stad Groningen.
Men treft onder dozo vondst geheel onbekende zaken aan, doch tevens
stukken, welke kunnen strekken tot aanvulling of opheldering van reeds
eeuwen laug bekeudo znkc», Vijór alles moeten zeker worden genoemd
eenige origineele charters uit de I4« oouw van verbonden door de etad
Groningen met machtige heoren gesloten. Merkwaardig kan ook zijn de
in het Spaanscb en FranBch gevoerde correspondentie, gericht tot Fernando
Lopez de Villanova, in 1574—79 als kommandant der bezetting te Gro-
ningen vertoevende, deze brieven en inatmetien zijn aan hem gericht of
uit Madrid, of zy» uitgegaan van de Requesens of van den gouverneur
over de noordelijke goweaten Gaspar de Robles,
Gevonden werd bovendien eene belangrijke verzameling stukken over
de zoerooverij in het midden der IC* eeuw en de onderbandelingcn met
de slad Flensburg, den koning van Denemarken en den hertog van Hol-
stein daarover gevoerd, alamcdo co r re spon den tien met de regeering van
Amsterdam in 1432 over de vital ie- broedera. Verder eone zeer groote
meuigto stukken betreffende de schulden , geldleeningen en schuldvorde-
ringen der stad Groningen in de 16« eeuw, waaruit o. a. blijkt, dat in
het begin dor IC" eeuw Groningen hij allerlei kloosters, tot ver in Duitach-
land, gelden had uitstaan, terwijl ia het laatste gedeelte dier eeuw de
hulp der bekende bankiers Fugger moest worden ingeroepen.
Van onderscheidene kloosters in Groningen, als het Jakobijnorklooster
en het 01de Convent bcvondeu zich eene menigte charters in deze kist,
evenzoo van de eommanderijen der Johannitera te Warfum en to Wijtwerd.
Verder stukken betreifendo de Hanze, betreffende geschillen met Bremen,
Hamburg, den bisschop van Plildesheim , de stad Haarlem, atukkcn be-
treffende de onderneming van Lodewijk van Nassau in 1568 in Gronin
gerland, betreffende bet verblijf van Alva in dat jaar te Groningen, nopens
den Pekelborch in de 2« helft der 15' eeuw, brieven van do landvoogdes
Maria van ITongarije aan George Schonck van Tautenbur^^h , een ontvangst-
boek van stedelijke belastingen met vermelding der huizen en hunne be-
woners in het begin der 16" eeuw, rapporten van reizen doot stadaaf-
gevaardigden in de 15' eeuw, zoenbrieven van tal van door de stad
gevangen genomen personen uit de 15" eeuw enz. enz.
Nogmaals den inhoud der kist in zijn geheel beschouwende, blijkt het,
dat daarin waren geborgen 23 origineele onbekende charters uit de 14b
eeuw, 183 dito dito uit de 15" eeuw, 6 h TOO uit de 16« eeuw. Voeg
daarbij duizenden brieven en loase diverse stukken, 16" eeuwscho staat- en
rekeningboeken , een 16^ eeuwsche zeekaart, eenige gedrukte boekjes uit
I
78
die eeuw, en men eal moeten erkenoen, dat het waarlijk de moeite loont
zulk eono vondst te onderzoeken en daarvan een en ander mede te deelen.
Vraagt men nu ten etotte eene verklaring van het opaehrift „Dijua drie
eeuwen begraven" en eenige mededeelingen over de gcachiedenia van deze
kiet, dan kan ik Blecbts door vermoedens geleid het volgende mededeelen:
De kist is eene oude kleerkiet der van Ewsum's en beeft gediend tot
berging van de papieren en chartere van JoHiN en Hercules van Ew-
8UM, Omstreeks 1580 (latere stukken der van Ewsum's en.BuBMAS-
kia's treft men niet in de kist aan) ie dezo kist, op nog niet met eenige
zekerheid aan te geven wijze, naar bet raadhuis verhuisd en door den
een of ander met allerlei stukken uit bet etadsarcbief, zonder eenig sy-
steem, vermoedelijk enkel tot opruiming en berging, aangevuld. Toen
de kist omstreeks 1600 vol, was ia zij in een vergeten boek geplaatst,
misscbien wel door Emmiüh gezien, doeb, ala do kiat met de papierea der
heeren van Ewsüm aangeduid, niet onderzocht.
Zoo bleef de kist onaangeroerd staan, ± 1650 wierp een der etads-
ambtenaren daarin nog eens een paar stukken van weinig belang uit die
dagen, in 1788 had zulks eveneens plaats, doch welke de verdere inhoud
der kist was, daaraan stoorde zich niemand. liij de afbreking van het
oude raadhuis in 't laatst der vorige eeuw, verhuisde ook de kist en in
het nieuwe raadhuis werd haar een sehuilhoekje aangewezen, waar eerst
honderd jaren later het toeval mij de kist deed ontdokkeu. De duiaternia
der gesloten kiat en de droge rustige standplaats op de zolderverdieping
hebbon inkt, zegela, perkament en papier voor het meereudeel prachtig
bewaard doen blijven, doch wreedaardig zal de kiat, de trouwe bowaak-
stcr, van het haar toevertrouwde moeten worden gescheiden. Burge-
meester en Wethouders der gemeente Groningen hebben een voorstel bij
den gemeenteraad ingediend om den inhoud der kist te voegen bjj de
overige in bruikleen afgestane archieven der gemeente Groningen in bet
Rijksarchief aldaar.
Groningen, September 1893. Mr. J. A. FEITH.
Boekbespreking^ __^_
Domihikanbr-Kloobtek en Statie tb Nijheosn,
door
G. A. Meijer.
In het vorig jaar vcracheen te Nijmegen een boek ocder bovenstaanden
titel; ik wist, dat de Schrijver ijverig naar bronnen gezocht had en wae
duB zeer verlangend het te lezen, vooral omdat het eene bijdrage zou
zijn voor de geschiedenis van Nijmegen, dat ik zoolang kende. Gaarne
dan ook wil ik den indruk raededeelen, dien genoemd boek op raij ge-
maakt heeft.
^
Rpods in d(! inleiding van zijn werk hericlit; ons Ac heer Meijer, dat
hij Nijmegen's geschiedenis uit een Katholiek oogpunt gnnt beschouwen;
il( had gehoopt, en meende van een geachiedschrijver te niogen verwachten,
dat hij de faits et gestes, znoreel mogelijk, onpartydig zou mededoelen.
Schrijver is echter van eene andere opvatting uitgegaan bij het te boek
stellen der geschiedenis van zijn klooster, raeenende, dat daardoor ,de
geschiedenis slechts (kan) worden gebaat." Hij duide het mij niet ten
kwade, wanneer ik de door hem gehuldigde opvatting, die zich niet in
zijn bock verloochent, als eene principicele fout ervan beschouw.
Bladzijde op bladzijde geeft de onweerlegbare getuigenis van zijne
meening omtrent andersdenkenden. Geene eerbiediging hunner overtuiging,
geen eerbied voor den moed, waarmede zij die in de, soms voor hen zoo
hachelijke tijden, verdedigden; ja zelfs, wat meer zegt, uitbundig io allerlei
ongunstige oordeelvellingen over de wijze, waarop zij voor hun geloof
streden, terwijl, wanneer hetzelfde gedaan werd door zonen der Roomsche
kerk. Schrijver aan dezen niets dan lof toozwaait voor hun geloofsmood.
Een enkel voorbeeld moge dit toelichten:
^^■^ 1. men vergelijke de krasse uitdrukkingen, waarin de schending der
^^^H Roomsche kerken en kloosters wordt geschilderd, met het verslag
^^^1 van de schending der Protestantsche kerk op pag, 87 en 88.
^^^H 2, men vergelijke des Schrijvers oordeel over de inquisitie en over
^^^B de poging om de hervorming te onderdrukken met de woorden,
^^^V waarin hij het verbod van de misviering enz. mededeelt.
I 3. men vergelijke de verschillende critiek van den heer Meijer over
! verbanningen door de Roomachen en over die door de Hervormden.
Soma treedt 's Schrijvers haat tegen do Protestanten zeer scherp in het
licht; ik wijs slechts op pag. 79, waar bij op de wijze onzer voorvaderen,
zeggende, wat hij niet zal beschrijven maar aan den roman formeerder
overlaten, zijne phantasie niet kan bedwingen. Voorzeker, zoo wint het
verhaal aan levendigheid, maar zijn voor de betrouwbaarheid de geschied-
romans niet hoogst gevaarljjkP
Tot de deugden van het boek behoort zeker wel in de eerste plaats
de aangename vorm, waarin het geheel is gekleed; men leest met genoe-
gen en vindt, dank zij den ijver van den heer Meijer, uit de Raads-
signaten van Nijmegen enz. menige belangrijke mededeeling '), Eenige
bijlagen, aan het werk toegevoegd, en vele extracten, in den tekst of
in noten opgenomen, verhoogen de waarde ervan. Natuurlijk is het
mij niet mogelijk in allen deele na te gaan, of do Schrijver a2Z^5 gebruikt
heeft, wat over zijn onderwerp licht kon verspreiden, en of hij, wat bij
gebruikte, juist heeft aangewend.
Een paar opmerkingen mogen volstaan.
^
') Dat ik juiit dae noem, is, nmdat ilc de undicht or nogmnnli op
bTOO loarsel «eUus"iuriIigi beent, dit Dog stcoils oji b«irbciiliiig ira<?ht,
»esti)50D , hoe deie
80
Het zij mij vergund met 9ezi Iiccr Meijer eenigszins in meening te Ycr-
schillen omtrent de houding van den raad der stad Nijmegen in de
troebele tijden der HerYorming. Naar zijn inzicht kenteekenden zich de
handelingen van den raad door eene onbestendige strooming, nu eens
ten laste der Roomschen , dan weder ten laste der Hervormden (pag. 72\
te wijten aan eene middenpartij in den raad. De tot staving aangehaalde
feiten (pag. 70 vlg.) geven echter geen recht tot deze conclusie. Meerma-
len heeft de raad getoond, niet gesteld te zijn op de Jezuieten ^); dat
hij de schenking van een huis aan die orde verbood, was volstrekt geen
bewijs van eene minder goede gezindheid tegenover de Katholieken, nog
minder een bewijs van Hervormingsgezindheid, maar slechts eene uiting
van zijnen afkeer tegen de Jezuieten, die ondernamen: ^^ettelicke twij-
spaldige saden te seijen ende oock ettelicke erifgoederen an sich te
werven, cnde uuijt die ende dergelijcke alreets vastelic twist, erdumb*
onverstant ende twijspalt ontstaen is, ende men besorcht in vorderen
tijden dagelix meer ende meer uuijt spruijten ende erwassen sullen.'*
's Raads optreden tegen Gerrit Hazepoot, zijn deelnemen aan de plechti-
ge ommegangen op kerkelijke hoogtijden, zijn overdrachten tegen ,heime-
lijke conventicula" bewijzen genoeg voor zijn afkeer van de Hervorming-
De houding van Nijmegens raad wordt m. i. opgehelderd , wanneer wij
letten op het volgende. Gelijk in andere steden, was ook te Nijmegen
het stadsbestuur zeer gesteld op de erkenning en handhaving van zijne
privilegiën; hot duldde geene inmenging in zijne zaken, wanneer het die
eenigszins kon afwijzen. Dit standpunt nam men ook te Nijmegen in en
dan trad men stoutmoedig op en verschoonde zelfs den koning niet. Een
merkwaardig voorbeeld uit Nijmegens geschiedenis moge dit ophelderen.
Yan Charles de Brimeu ontving de raad een placcaat des Konings d.d.
25 Aug. 1566 met de volgende zinsnede betreffende de ^^Kerckschenders
off rovers*': „deweicken wij eenen ijegelycken toelaten dood te slaen ; niot
alleenlijcken vrielijcken ende sonder punitie, maar oick met loff, prijs
ende eere." Bewust van het hoogst gevaarlijke, dat er in lag zulk een
voorschrift af te kondigen, schreef de raad den 4 Sept. d. a. v. aan den stad-
houder onder meer: „'tselve (n.1. „suicke kerckenscheinders bij een ygelick
te laeten doitslaen'') doch nyemauds noch by den geistilicken noch kei-
serlicken rechten wurd togelaten, dan sulcke straiffe competert der oeve-
richeit, ende en willen wij dair die hant aan halden volgens onse gedane
publicatie ende om allen ongemack to vermieden, dunckt ons
niet raidsam, hoichgedachten Coninglyke Majesteits placait to laten ende
doen publicieren." En in do publicatie des raads d.d. 20 Oct 1566 naar
aanleiding van de ongeregeldheden op 18 Oct. komt dan ook niet de
door Philips gewen sch te bepaling voor.
1) Annales Novira. pag. 170. Guedesd.bkn. d.d. 1555, altera Circumcis. Dom.; 1559,
Quarta post Severini.
81
Geenszins waa de raad voornemens om de Hervorming te steunen, maar
wederom hij wenschte de privilegiën der stad gehandhaafd te zten, Zooals
beleend is, heeft Philips II Nijmegens privilegiën erkend en bezworen.
Onder deze was er nu een, in 1442 verleend door keizer Frederik III,
het privilegiura de non evocimdo, n.l. van Nijmeegsclie burgers voor
vreemde rechters. Geen wonder dua, dut de raad zocht van de inquisitie
verHchoond te blijven, maar als vergoeding daarvoor zelf het kettergericht
apando, zooals blijkt uit de executie van Gerrit Hazepoot e,a.
Soms echter waa de raad gedwongen, concessies te doen aan de ller-
TOrmdeo, hetzij om de innerlijko rust in de stad te bewaren, hetzy door
den invloed des stadhouders. Gevaarlijk toch was het om, waar een
groot deel der bevolking de „Lntherie" omhelede, deze allen rechteloos
en vredeloos te verklaren , gevaarlijk zelfs om hen niet toe te staan eene
kerk te gebruiken.
Zoo werd dan ook op 27 Februari 1579 aan de Hervormden de Brooren-
kerk afgestaan, met welk feit Schrijver zijn 3''" hoofdstuk eindigt, zonder
echter in de bijlagen of tekst de overeenkomst op te nemen, waarbij dit
gebeurde. Toch zou dit stuk aldaar zeer gewenscht zijn geweest, en
daar dit vermoedelijk aan de nasporingen van den beer Meijer ontsnapt
is, deel ik het hieronder in hoofdzaak mede:
iNachdem sich binnen deser stadt Nymraegen tuschen beiderlcij religiona-
verwandten, nit allein itzuntz streit und misverstandt van wegen der
moderklrchen, sondern oeck sonsten; nun ein teit lanck aller handtmisver-
trowens, twist und unenigheit erhalteu hefft, waeruijt in die lengde nicbtz
guetz dan voelmeher grote gefahr, unrhadt, jamer und uytterete ver-
derffeuiflse so woll bemelter atadt Nymmegen ala oeck der gautzen landt-
schap toe verwachten gewest, dessen endlïch nit weniger die eene als
dandere partheij swaerlick solde entgelden , beschreyen und beklagen
moeten ;
So heft der woUgeborner heerr, here Johan graef tho Nassau — Cat-
ZËKBLLlffioOEN, stadthelder int furstendnnib Geldercn und grafschap Zutphen
etc, um aulcken ourhiiet tho vorkommen, frieden und enighcil tuischen
beiden religions anhengeren tho planten unud tho erhiilden und indtlich
dieser statt und der goniecner inwhöner bestes und walfart tho bofurderen,
mit todoiu der burgermeistre, schepen und rhaett deser stadt vorschreven,
obbemelte beide partheien, tho weten die von der Ueforniierte, eensdeels,
und die van die Catholische Komische religion, anderdeels, folgeuder gu-
atalt vergleken und verdragen, oeck ambtzhalven bevolen:
1.
Anfencklich eall al hetgene, was hierbevor gehandelt, gesproken und
gcdaen, daormede eene partbeij van der anderen injunjrt, bcschcdiget
undo beleidïget tho sin vermeent, doet, te nit und nu und ummermehr
vergeten eyn nnd blyven, und niemandtz den anderen sulcke handeloogen
in gelagen , giLsterijen offte anderen bykomp^^ten spreeoken, verwaten noch
verwerpen.
Ten tweden sall het exercicium van beiden religionen, so woll van dïe
Ueformierde ate van die Catholische Romische, frij und opentlick thogelaten
werden ued sollen jetzgedachte CathoIiBche S'. Stevens-kirch tot oeffeoinge
haerer religion behalden und dairin nit gehindert werden.
Ten derden sullen oeck die geestlicken die upkomst van haeren bene-
fioïen und praebenden vnj und ungemolestiert geniten.
4.
Ten viertten: die van der Beformierten religion sullen haer exercitium
in die kerck van het Predig-cloester hebben, oeck het gautze cloester tot
wonung und behoiff der ministers mogen gebmicken; beholdende nitto-
min oeck die andere kercken, hunluiden voer deser tytt ingeruimbt, aU
8', Jans- mit S'. Thoenis-kerck. Dea heft wolgemelter herr stadthelder
und mogistratt mit den prior van den Predigeren gehandelt, dat hy int
Obaervanten-cloester, twelck doch ledig staat, tot trecken willig is.
5.
Ten 5"° sullen gemelte Gereformierde nïtthomin haere begrefFenissen in
berurter S'. Stevens-kerck ofte up den kirchhoff behalden, oeck dairbe-
neffens, haere gewoenheit, na die begreffnis in der kercken predigen
mogen, jedoch datt sulckes na negen uhren geschehe, welcke tydt die
Catholischen hoeren dienst te voleudigen sullen geholden sijn.
Widera unde ton sesten sollen die Catholische geeoe atgeworpene bilder
weder oprichten int klein offte groott^ oeck opentlich unde builen oere
kercke gene umdrachten van heiligen ofte processien mit den sacrameiitea
halden; noch sonaten mit schellen, uin der oersaecken van twist und zanck
tho vermijden, langst die straten ghaeo und by nacht und outyden geetie
kloeken luiden; meer sich des dags in S'. Stevens-kercke mit die twe
kleine kloeken behelpen, und alle die andere kloeken in macht und gewalt
des magistraetz btiven laten."
Bij de volgende artikelen werd verder bepaald ;
Elkander over en weer op geenerlei wijze te beleedigen, maar eena
anders overtuiging te eerbiedigen (7); bij het bezoeken van elkanders kerken
zich behoorlijk te gedragen (8); den magistraat te eerbiedigen en bij te
staan in het strafTen van overtreders dezer overeenkomst (9); de openbare
^
rust niet tracTiton te vorstoren (10); geene ïerandering hierin trachten te
brengen dan met goedvinden, al naar gelang, van magistraat, stadhouder
of landschap (11);
terwijl de magistraat in art, 12 beloofde de aanhangers ,bo wel die van
die Reformierten, als van der Itomischer religiën" te zullen beschermen,
ivertreders dezer overeenkomst to zullen beschouwGn on fitrafTen „als
itoerer dea gemeinen fredens"; en in art, 13 werd voorgeschreven:
13
«Tot meerder bekrefftigung sullea oeck die van den capittell, item gildt-
und nmbachtineesters miteampt den van don consistorio und prodicanten
geholdon und schuldig syn, een jeder ao voell hem des angaett, by eede
to beduiren und to gelaven, deser ordnung getrowelick und ungefehrlich
na to kommen, updatt a1ao alles misvertruwen , dissidents, twyfTel und
argwohn uiiytgeroyet und hinweggenomen, daertegen giiet vertrowen,
eendracht und vrundtschap tuschen burgeren, nabueren und verwandten
upgericht und ein heilsamen, bestendigen vreden gemaeckt und alle tyt
erholden werden moge , tot heijl , gedijen , wel?aert und versekertheit
deser atadt und der gantacher landtschap." ')
Deze overeenkomst draagt do duidelijke sporen van den veranderden
toestand: men moest de inaerlijke rust, coute que coAte bewaren om
sterker to zijn tegenover den buitenlandschen vijand; dat de Hervormden
meer invloed hadden verkregen en de raad hun invloed bespeurde , dat
de aanwezigheid van Jan tas Nassau als stadhouder van Gelderland
(op 10 Maart 1578 als zoodanig door de Landschap gekozen en 2 Juni
d.a.v. gehuldigd) tot conceasieB aan de Hervormden kan geleid hebbeu ,
wil ik gaarne toegeven. Maar bewijzen, dat de raad reeda in 1554 Her-
vormingsgezind was, heeft Schrijver niet bijgebracht.
Op pag. 120 verhaalt de heer Meijer ons, hoe de Protestanten, heb-
zuchtig geworden door het hun geven der Broerenkerk, nog meer gingen
eischen en de 8t, Steveus-kerk begeerden. Het verhaal daar gegeven is
onjuist; die zaken waren geschied vóór het tot stand komen van de boven-
genoemde overeenkomst van 27 Febr, 1579. Juist als tegemoetkoming
werd den Hervormden do Broerenkerk ingeruimd.
Evenzoo werd de weduwe, na wier begrafenis zulke ongeregeldheden
gepleegd werden, vóór den 27 Febr. 1579 in de Stevens-kerk begraven.
Jan van Nassad acbrijft naar aanleiding van die zaak in zijn bovenaan-
gehaaldcn brief van 28 Febr. 1579 aan Aartshertog Matthias:
gWiewal nun wolermelter here stadthaldter zwiechen beiden partheien
gehandeH, und aie mit einander zu vergieichen understanden und in
') Kpj-nrcbicf Ambcm: „llnii.)1iiiiii«n Johanü t
Felir. 1579, «an J. ï. N. wtu Jen a»rtsliErtO|!; Mii
dd. 10 Murt (ibid. fol. SU) zjjDe ingeDomenheid' met <
u" dl. IV, in den brinC d,d. 28
bS aqq), dis in ign nslwaoi-d
arbeyt gewesen, aiich dorenthalbon naer Antorff piid ahn andere orttet
?schrieben und eich raths erholen wolleo, so hat sich doch JamttteleBt
uber alle zuversicht begebcii, — wie mau eins weduwe, eo diese dage
alhio gestorbeti und in irem teetameut und letzten willea verordeot uod
)egert hat, das maa eie in dieselbe (n.1. St. Stevens-) kirch zu iren elteren
begmben und beij der begrebniB ein evangelische predig thun eolte, wie
dan auch geschehcu , — das nach dei' predig, da fast jederinan hinaue
gewesen, nit allein one wiaaea uod willen der predicanten und deren tod
consistorio (wie sie betheuren und sagen), aonder auch ohn augesehen was
burgemeister unnd etliche toqi magistrat und cuneistorio dargegoa ge<
wheret, etiich jung voUiok, under welche sich auch endtlich etliche der
statt soldaten, in der kirchen alles zu verschlagea und zu verwusten und
ein solch wirck angefangen, das aucfa ein etarcker jung darinoen Ton einem
bildt thot gefallen worden."
Mij dunkt eene lezing, niet geheel oTereenstetnmende met bet phantas-
tisch verbaal op pag. 113, 114; de gronden voor dit laatste hadden dus
wol aangegeven mogen worden.
Doch ik zal eindigen; myn doet was alleen don indruk mede te deelen ,
dien ik gekregen had bij de lezing van bet boek van den heer Meijer.
Naar mijne meeniag heeft het verdienste door de bronnen, die er in zijn
meegedeeld. Het mist echter voor een geschiedboek eene der hoofdvoor-
waarden: onpartijdigheid en daardoor betrouwbaarheid. En al moge hot
zijn, dat de orde van Dominicus is opgericht tegen de ketterij, in de 6
eeuwen, die sinds hare geboorte zijn verloopen, heeft de wereld niet stil-
gestaan. Wij kunnen thans, zonder iets te kort te doen aan den eerbied
en hulde voor onze voorvaderen, eerlijk zijn, waar wij hunne geschiedenis
te boek stellen. Wij kunnen met anderen van overtuiging verschillen,
maar wij kunnen toch een open oog hebben voor de feilen der onzen en
de deugden van andersdenkenden. Onze zelfstandigheid en onze onpar-
tijdigheid zullen er door winnen. Naar mijne overtuiging zal dan ook de
geschiedenis, meer nog dan door eene eenzijdige beschouwing, gebaat
worden door onpartijdig onderzoek.
Utrecht, 14 Augustus 1893. JOOSTINO.
Utrechtschg Gemeente- en WATERscHApgARCHiEYEH.
Het „Verslag omtrent oude gemeente- en waterschapsarchieven in de
provincie Utrecht over 1892," bevat een inventaris van het belangrijke
archief van IJselstein, opgemaakt door Mr. R. Pruin Tii.Azn. Vooraf
gaat een zeer degelijk bewerkte voorrede, o. m. bevattende de geschiede-
nis van baronie en stad, alsmede een overzicht van de wijze van bestuur.
^
Om duWolijk te m&kou hoeveel merkwaardigs er in dene archieven te
vinden moest zijn, meen ik uit die verhandeling het een en ander te
moeten overnemen.
De baronie, oorspronkelijk deel uitmakende van het sticht van Utrecht,
was later aan Holtand leenroerig , maar merkwaardig genoog, kwam
daardoor het kleine landttcbap niet, zooals men denken zou, moer en meer
onder Hollandachen invloed, integendeel het ontworstelde zich zoozeer
aan HoUand's macht, dat het tijdens de republiek bijna zelfstandig was.
Zoo verzette het zich laag en niet zonder vrucht tegen het doen van leveran-
ciëa ten dienste van troepen en tegen inkwartieringen , op grond dat het
noch tot Holland noch tot eenige andere provincie behoorde, en een tijd-
lang had het zelfs een agent in den Haag, nis ware het een buitenlaod-
scho mogendheid.
De groote macht der baronieheeren , na de Egmond's de Prinsen van
Oranje, waa van dezen merkwaardigen toestand wel de voornaamste
oorzaak.
Eigenaardig als de geschiedenis der heerlijkheid was de wijze van be-
stuur. Hierby valt onderscheid te maken tusscheu stad, schoutambt en
baronie. De baronie waa nl, in drie schoutambten IJsetstein, Benschop
en Noord-Polsbroek verdeeld.
In de stad kwamen naast het oorspronkelijk bestuur, schout en schepe-
nen, al vroegtijdig burgemeesters voor, twee in getal, de een betast met
het beheer der stedelijke fiaanciën, de andere met dat der financiën van
het gemeene land, het schoutambt.
Eerst later treedt de vroedschap, soms ook de rand gefaeeten, als afzon-
derlijk college op; politieke macht kreeg deze evenwel niet en reeds in
de ordonnantie op de poticie en justitie van 1675 is niet langer van
haar sprake.
Ook do schepenen vorloi en , tenminste voor geruimen tijd , alle aandeel
in het stadsbestuur, hun werkkring werd tot de rechtspraak beperkt.
Nu bestjand de magistraat uit de beide burgemeesters en drie vertegen-
woordigers van den souverein : de drossaard, de schout en de rentmeester. De
schout was van ouds de vertegenwoordiger van den heer ia het stadsbe-
stuur, de drossaard zijn stadhouder over de geheele baronie. De rent-
meester had het beheer over de domeinen van den souverein en was zijn
ieengriffier, hij behoorde dus eigenlijk niet tot hot stadsbestuur, maar toch
woonde hij geregeld de zittingen van den magistraat bij, daar de belan-
gen van den landsheer meestal samen vielen met dïe der siad.
Behalve deze beambten , stelde de baron ook jaarlijks nog twee kerk-
en gasthuismeesters aan, die rekcnplichtig waren aan dea magistraat en
waarover deze de superintendeiitie had. Een dergelijk toezicht oefende
het stedelijk ook uit op de voogden en curators van minderjarigen en
onnoozelen, op den rector der Latjjnsche school en op het schutterijbe-
li
^
atuur , uit welk toeKJcht zich langzamerhaDd , vooral in den 1 8" eeuw het
begrip ontwikkelde, dat de leden van den magistraat tevens opperkerk-
meöBters en opperarmmeeatera, oppervoogden, curatoren der Latijnscbe
school on opperschutmeostera waren. Op deze wijze deed het bestuur
zelf ongeveer alles wat op adrainiatratief gebied voor de stad noodig was.
Geen wonder, dat het archief zeer omvangrijk en belangrijk moest worden.
Het schoutambt van I.Tselatein omvatte behalve de stad nog het ge-
ineoneland, d. w. z. wat bij andere steden de vrijheid heet. Dit platte-
landsdistrict stond in het politieke, evenals in het rechterlijke en kerkelijke
ondor dezelfde administratie als de stad. Alleen was, gelijk gezegd, eeu
der beide burgemeesters belast met het doen der uitgaven, die het
geheele sehoutambt betroffen. Uot platteland was verder nog verdeeld
in vijf polders, dio alle weder hunne eigene administratie hadden.
Aan het hoofd der baronie stond de drossaard als vertegenwoordiger
van don soiiverein, verder behoorden tot het bestuur de rentmeester, de
schouten der drie schoutambten , de burgemeesters van iJselstein en do
buurmeesters van Benschop en Noord-Pulsbroek.
Doch genoeg reeds om te doen zien, dat bet bewerken van een inveu-
taria der goed bewaarde archieven van landschap en stad een moeïlgke
maar tevens ook dankbare arbeid moest zijn,
De heer Fruin past in zijn werk het zoog. dossier-systeem toe, wat
zeker wel het meest logische en bij archieven van eeuigen omvang feitelijk
hot eenig mogelijke is. Zich hierby evenwel plaatsend op bet ataudpunt
van het bestuur iu verschillende tijden, wil hij, m. i. al te consequent,
genoemd systeem zoo mogelijk ook op de oudste stukken toepassea; in
dit opzicht moet ik in opvatting van hem verschillen, en liever sluit ik
mij bjj de meening van Mr. Uratama aan, waar deze ten aanzien der
oudste stukken den inventaris, als het kan, tot regestenijjst wil maken.
't Moge theoretisch volkomen waar zijn, dat een stuk uit de 15* eeuw
voor het toenmalig stadsbestuur niet belangrijker was dan een gelijksoortig
document nit de 19' eeuw voor bet tegenwoordig gemeentebestuur, van
dat standpunt mag men niet uitgaan , waar men — en dat toch is het
geval — met een practisch doel ten nutte van den tegenwoordigen eo
lateren onderzoeker een inventaris bewerkt, 't Moge inconsequent schijnea
sommige stukken alteeu om bun ouderdom uitvoeriger dan andere te be-
handelen, zij verdienen dat toch in de meeste gevallen reeds alleen,
omdat zij zeldzamer en dus voor ons van hoogere waarde zijn.
Do bewerker verdeelde zijn stof onder een aantal rubrieken en een zeer
groot aantal ondcrafdeelingen, doch hoe wenschelijk, ja noodzakelijk het
ook is, do stukken zorgvuldig systematisch te ordenen, 't zou mij voor-
komen, dat bij in 'tgoede wel wat te ver is gegaan; een al te groote
verdeeling in onderdoelen is dikwijls niet bevorderlijk voor de overzich-
telijkheid.
^^
87
TegeD het opnemen van êéae afdeeliiig in dcü inventaris zou ik zeker
bezwaren hebben, ik bedooi die, welke gevormd wordt door de papieren
van onbekende herkomst, o. a. bevattende eeuige oude gedichten, ook
ordonnantiën , pliikkateu enz., niet op IJselstein betrekking hebbende.
Deze behooren niet in het archief te huis en hunne opsomming in eene
afdeeling ala integreerond deel van den iovcntans is dus niet te verde-
digen. Wil men toch op de eene ot andere wijze te kennen geven, dat
do te IJselstein berustende verzameling deze haar vreemde bestanddcolen
'bevat, dan zou men dat, om iets te noemen, in de voorrede kunnen doen.
■ A. TELTING.
Catalogus van de archieven pfr collegién, die voor 1811 binnen
DK TEQENWOOKDiaE PROVINCIE UtrECKT, RECHTBRI-IJKE FUNCTIÉK
» UITGEOEFEND HEBBEN, DOOR MR. Th. R. FrUIN Th. AZN.,
HET EENE INLEIDING
door
Mr. S. Muller Fzn.
In de inleiding geeft de S, eerst een verklaring, waarom Mr. Fruin
dezen arbeid heeft verricht, niettegeustaande hij zelf de rechteriyke ar-
chieven heeft te zamen gezocht en de verzameling, waarvan de beechrij-
ving hier wordt gegeven , bijeengobraclit Daarna volgt een overzicht van
den inhoud, benevens de geschiedenis der lotgevallen van ieder onderdeel
en de redenen, waarom verschillende archieven zijn opgenomen, terwyl
andere, die daarvoor ook schenen in aanmerking te komen, werden
gelaten waar zij waren, of wel werden geplaatst waar zij geacht werden
te behooren.
Zoo lezen wij dan het verbaal der uitvoenog van het Keizerlijk Decreet
van 181 ten aanzien der archieven van de vroegere rechterlijke col-
lege'a , het Hof, de stedelijke en dorpagerechten , welke uitvoering veel
te wenachen overliet. Wij vernemen wat door den 8. zelf werd verricht
ten gevolge van het K. B. van 8 Maart 1879, aangevuld door dat van
9 Oet. 1883, waarbij de overbrenging der rechterlijke archieven naar de
rijkadepótH werd gelaat, en hoe bij in twijfelachtige gevallen handelde,
zoo bijv. waar de omstandigheid zioh voordeed, dat in enkele registers
rechterlijke en andere stukken bijeen waren geachreven , of wel waar
het de archieven der wees- en boedelkamers gold. Het resultaat, neer-
komende op het jUiteenrukken" der archieven, zal zeker weinigen vol-
doen, evenmin ala de S. zelf er eigenlijk vrede mede heeft; echter
hij meende zulks aan het voorschrift van het bedoelde K. B. verplicht
te zijn. Zeker zal het aan de bekwame handen der Utrechtsche
archief-ambtenaren volkomen zijn toevertrouwd geweest dit op de meest
juiste en minst nadeelige wijze te doen, maar de vraag mag worden ge-
m
steld, of ineD hier het bedoelde besluit uiet to streng heeft toegepAet,
daar doze afgescheurdo gedeelten van archieven van administratieve ooK
lege's toch niet wel met dpn term „rechterlijke archieven" kunnen worden
aangeduid. Hoe dit zij, de goede bewaring zal waardcbij olijk batsr
zijn gewaarborgd, dan bij de mildere opvatting
Evenals ten aanzien der Btukken betrekkelijk de wees- en boedelkninora
do S. tot het resultaat komt, dat zij voor het grootste gedeelte aan do
gemeen tebeaturen moeten worden teruggegeven, in overeenatemming met
wat op de laatste bijeenkomst der Rijksarcbivarisaen de meening van
enkelen der aanwezigen bleek te zijn , zoo komt ook zijne beslissing betref-
fende de opneming van de notartcele protocollen in de daartoe bij de wet
van 1842 aangewezen bewaarplaatsen met het oordeel van de meerderheid
dier vergadering overeen.
Verder worden de archieven van bijzondere college's ,met reohterlgke
bevoegdheden van specialen aard" behandeld, welke bevoegdbeden zij ont*
leenden ^hetzij aan den bijzonderen ataat der terechtstaande peraoneo,
hetzij aan den ongewonen rechtetoeatand dor in geschil zijnde goederen,
hetzij eindelijk aan bet speciale karakter der gepleegde misdrijven, l*.
Ala voorbeelden der eerste categorie noem ik de gecatelijkcu , de leden
van kapittelen en kloosters, de adellijken, de militairen, de suppoosteu
van het Hof en de studenten. 2". De tweede categorie omvat de leen-
roerige, hofhoorige, tiusplichtige, claustrale en andere dergelijke goede-
ren, met de markegoederen. 3". In de derde categorie eindelijk vinden
wij geeatelijke miadrijven, dijkzaken, pachtdelicten en belaatingquestiëu."
(p. SXXIII).
Iliemand zal het voorzeker wraken, dat ook deze stukken als rechter-
lijke archieven werden beschouwd en naar het rijkadepot te Utrecht wer-
den overgebracht. Bepaaldelijk niet, zooala wy zo in de bovenaange-
haalde zinsnede vinden aangegeven. Maar by de nadere bespreking, welke
aan ieder der drie categorieën wordt gewijd , zien wij bij de tweede ieta
geheel anders. Was boven sprake van dea , ongewonen toestand der in
geschil zijnde goedereu" als criterium voor die afdceling, by de toepaasing
blijkt, dat van de beperking ,in geschil zijnde" geheel is afgezien. Nu
zoude dit in het algemeen nog niet aan bedenking onderhevig zijn, daar
ook de vrijwillige rechtspraak haar deel aan de rechterlijke archieven
heeft geleverd. En zoo zoudon ook de registers, welke ten aanzien der
bedoelde goederen die rechtspraak bevatten, moeten worden opgenomen.
Maar dat hiertoe moeten worden gerekend de leenregistera of de registers
van overdrachten van hofhoorige goederen enz., is een gevolgtrekking,
die althans eenige nadere toelichting had verdiend.
Immers die registers verschillen in aard en doel, zoowel als in inhoud
geheel van de zoodanige , welke gewone acten van vrijwillige rechtspraak
bevatten. In aard en doel ; zij werden toch aanvankelijk aangelegd door
(IcQ belanghebbende bij do goederen zolf, den eigenaar, om van bunno
ïorscbülende lotgevallen op de hoogte te blijven, en te zorgen dat de hem
toekomende retributies hem niet ontsiiaptea. En om dezelfde redenen
werden zij bijgehouden. Zij bevatten dua administratieve acten betrekkelijk
üijn grondbezit en voorts de zoodanige, waartoe eerat zijne medewerking,
later zijne toestemming werd vereistbt. Iets geheel anders dus als de
vrijwillige rechtspraak, waarbij juist degene, voor wien de rechtshandeling
geschiedt, niet een bij de goederen belanghebbende is, en waarbij het doel
is bewija, later aanvulling der rechtakracht van de handeling.
In inhoud: in de registers van vrijwillige rechtspraak komen in het al-
gemeen geen acten voor, waarbij degene, door of namens wien do
registers worden gehouden, toestemming of medewerking voor de rechts-
handeling verleent; evenmin worden diens eigen beecbikkingen over de
goederen als zoodanig opgenomen.
Deze tweo redenen zijn m. i. voldoende om de leenregisters enz. niet
onder arechterlijke archieven" te begrijpen, al mogo het waar zijn, dat in
tateren tijd (17* en IS* eeuw) hun inhoud tot dien der vrijwillige recht-
spraak nadert. Aard en doel blijven tocb verschillend. Daaraan kan niets
afdoen de publicatie van 7 Mei 1799, die bepaalde, dat „allelcenroerigc
goederen, van leenkamers binnen deze republiek releveerende op do ge-
wone en gebruikelijke wijze, evenals nllodiaalo en vrije goederen zullen
kunnen en mogen vrorden vervreemd en bezwaard ," en de inschrijving
der betrekkelijke acten terzelfder plaatse, als voor de laatstgenoemde goe-
deren aangewezen, voorschreef.
Bij de bespreking der laatste categorie wordt er terecht nog op gewezen,
dat de consequentie medebrengt, dat bet K. B. van 1879 ook op de
rechterlijke archieven van dijks- en waterschapsbesturen worde uitgebreid,
als wanneer ook deze naar de njksdepóts zouden kunnen worden over-
gebracht. Of men echter ter wille van de consequentie nog meer ar-
chieven uiteen zoude moeten gaan rukken, is een vraag, die in ieder
geval vooraf overweging verdient.
Ten slotte vinden wij uiteengezet, waarom de stukken betreffende recht-
spraak in revisie van de vonnissen van het Hof, de registers afkomstig
van het Landrecbt, het archief van het Leenhof van het Land van IJsel-
Btein zijn opgenomen, terwijl breedvoerig wordt aangetoond dat ook dat
van de Rekenkamer hier moest worden bijgevoegd.
Wij vinden ons in dezen allerminst bevoegd op te komen togen het wel
overwogen oordeel van de deskundigen bij uitnemendheid , welke den
catnIoguH samenstelden, maar wij zouden ons nog één vraag willen ver-
oorloven. In den aanhef der inleiding lees ik: „Deze inventaris" — de
titel spreekt van een catalogus') — „is het resultaat van het K. B.
') I« dit mei bedoaliii^ geschied, dan rüude diarin mi»Fbien ie verklarinK te zoeken
8 Maart 1879, dat do bewariDg der recliterlijkt: iirchieven op een uieuwea
voet geregeld heeft," Ia hot uit dit oogpimt beschoutïd niet eenïgBzina
Treemd, dat het resultaat nu medebrengt, dat waar ter eene zijde ten
gevolge eener atrengo opvatting van bedoeld beBluit archieven van in
hoofdzaak adininistratieve college'a , vfelke ook rechtspraak oefenden,
werden uiteengerukt , ter andere weder worden byeengevoogd stukken,
zoowel van admiuiBtratieven als van juridieken aard , omdat zij tan een
zelfde college afkomstig zijn eu daarom als rechterijjke archieven wordeo
opgevat. Waarom dan ook niet de laatste opvatting gehuldigd bij de
uitvoering van het Kon. Besluit en de overbrenging naar de njkadepóts?
Meenden wij naar aanleiding vun de , wording der verzameling" eenige
bedenkingen in het midden te moeten brengen, onverdeeld mag de lof
zijn zoowel voor mr. Muller ala voor don vervaardiger van den catalogus,
wat betreft de duidelijke en toch beknopte wijze van mededecling en
uiteenzetting, wat de laatste betreft in de zeer te waardeeren inleidingen
omtrent de college's en ambtenaren , wier archieven opgenomen zijn,
Ook met de inrichting van den inventaris en de wijze van beachryving
in het algemeen betuigen wij onze volledige inBlemming. Toch zij Mer
nog een enkele vraag niet ongepast.
Ia het wel dienstig om in een inventaris, niet pro memorie of eenvoudig
ala opgave ten behoeve van een ftlgemoen overzicht, maar met een af-
zonderlijk nommer voorzien, stukkon of protocollen op te nemen, die ook
reeds in andere „verzamelingen" voorkomen, en dat ook genommerd? Voor-
loopig schijnt mij eenvoudige verwijzing meer gewenacht, wil men ver-
warring voorkomen.
Mag hot in overeenstemming hoeton met de omschrijving van een archief,
door Mr- S. Müllkb Fzs. gegeven en in de jongste jaarvergadering met
algomcene stemmen aangenomen , om nanteekoningen van particulieren
omtrent een college, of door particulieren vervaardigde formulier-boeken
voor de rechtspleging bij dat college, in het archief daarvan op te nemen?
Zonder twijfel zullen hiervoor afdoende redenen hebben bestaan, maar de
vraagi rijst onwillekeurig, ala men in de toegevoegde aanteekening least,
dat zulk een stuk of hiindscbrift in den jongatcn tyd door geachenk is
verkregen en dus lang na de opheffing van het betrekkelijk college.
En eindelijk schijnt de vraag gewettigd, of het niet wenschelijk is, ook
de chronologische volgorde eenigermate in het oog te bonden in een
zelfde afdecling, waar verschillende losse stukken van denzelfden aard
worden beschreven. Mij is het althans niet duidelijk geworden, om een
voorbeeld te noemen, waarom n"'. 56, 57 en 58 in die yolgorde zijn
geplaatst.
flet wordt tijd deze bespreking, die reeds tamelijk uitgebreid werd,
te eindigen; echter wil ik dit niet doen zonder de hoop te hebben uitge-
sproken dat het den zoo vruchtbaren arbeiders te Utrecht nog lang moge
9t
gtigeven zijn op het gebied vau liet arcbiofwezeii op even uitatekeudo
wijze ala tot nu toe, werkzaam te ziju, en duRrbij te hebbou gevoegd, dat
naar mijoe overtuiging zoo van iets, dan zeker van een arcbiuf-inventaria
geldt het Fransche gezegde : La critique est aiaée, raaia Tart est difficile.
S. G.
F Litteratuurkroniek
door
Mr. J. E. HEERES.
(Schrijvers en uitgevers, die werken in dit tijdBcbrift wenschen beapro-
ken te zien, gelieven ze te zenden aan de redactie.)
Verslagen omtrent 'a RijkB oude archieven. XIV, 1891. 'e Gravenhage,
NijbofF, 1893. (8"). 4,399 bidzz. (/!.—.)
IA. Het Rijksarchief te 'a Gravenhage (blz. 1 — 10-5). [„I. Ar-
ohiefwezen." („Voorgenomen ruiling van archieven met België,"
ten opzichte waarvan nog geon „afdoend resultaat" werd verkregen.
— , Bijeenkomst van de Rijkaarchivariaaen" op 16 Oct. 1891,
waarvan een uittreksel uit do notulen achter bet verslag van den
Algemeenen RijkBarchivaris is gevoegd, — „Bf^zoek (van den
Algeraeenon Rijksarchivaris) aan het archief in NoordhoUantl , dat
ia eenige vertrekken van het gouvernementsgebouw te Haarlem
wordt bewaard." — jAtJas" van Jacobua van Deventer. — ..On-
derzoek van de gemcente-archieveu van Zuid-Holland ter opsporing
en overneming van do daarin aanwezige reuhterlijke archieven te
Leerdam, Heukolom, Aspercn, Geervliet, Heenvliet, Abbeubroek,
Hof van Delft, Berckel en Rodenrijs, Eergscbenhoek, Pijnakker,
Wateringen, Nootdorp.) „IL Rijksarchief. 1. Personeel. 2. Ordc-
Ining der archief verzamel ingon." {Civiele processtukken in het
archief van het Hof van Holland, Oost-Indische Compagnie, West-
Tndiache Compagnie (nAlle boekdeelen en bundels [zijn] nu op
loBse blaadjes geïnventariseerd"), huisarchief der familie van Was-
aenaer, catalogus der bibliotheek). ,3. Toestand der archiefverza-
melingen, i. Aanwinsten en verliezen." (Een deel der briefwiaae-
ling van Joan Derck van der Capellen van de Poll; brieven van
Abraham de Wicquefort, huisarchief der familie van Wastenaer.
Alle aanwinsten worden in eeno bijlage gespecificeerd ,5. Afschriften
voor het Rijksarchief gemaakt. 6. Gebruik van liet Rijksarchief
gemaakt, en daaruit verstrekte inlichtingen." („Van het archief werd
weder druk gebruik gemaakt"). „7. In druk uitgegeven beschei-
den." (Vanwege het Rijksarchief werden er geene stukken in het
licht gegeven"). ,8. Lokalen, meubilair en gereedschappen. 9, Red-
dings- en brandbluschraiddelen." — ■Hl. Voorstellen" (aan den
92
Minister. Geene.) — ^Inventaris van het oudrechteriijk archief in
bruikleen afgestaan aan de gemeente Leiden, bij beschikking van
den Minister van Binnenlandsche Zaken van 11 December 1883,
no. 3298, afdeeling K. en W." („Bescheiden van verschillenden
aard''; „strafproces"; „burgerlijk proces' ; „civiele niet contentieuse
zaken"; „desolate boedelkamer"; „gemeene middelen.")] — B.
„Het oud en nieuw provinciaal archief in Noordbrabant, bldz. 106
— 136." [„I. De bewaarplaats." Er is „gebrek aan bergruimte',"
vooral omdat reeds nu „de archieven van het provinciaal bestuur
(van 1814) tot 15 Juli 1850, van de administratie van 's Rijks
belastingen in deze provincie tot 1856" aan des Rijksarchivaris'
beheer zijn toegevoegd). „II. Reddings- en brandbluschmiddelen."
— „III. De toestand der archiefverzamelingen." (Het overge-
nomen gedeelte van het „nieuw provinciaal archief' vereischte
„dadelijk zorg). Over deze overneming is een afzonderlijke
„Nota" bij het verslag gevoegd. — „IV. De voortzetting der or-
dening en inventarisatie en verdere werkzaamheden." (Er is te
weinig personeel. — „Opsporing en overneming van oude rech-
terlijke archieven." — „Opneming van het provinciaal griflfie-archief
in het Rijksdepót.") — „V. Uitgaaf van bescheiden uit het archief."
(Belet door ^gebrek aan voldoend personeel en overmaat van
werk"). — „VI. Aanwinsten (een „staat" hiervan is aan het ver-
slag toegevoegd) en verliezen." — ,VII. Verwerving van afschriften
van elders bewaarde bescheiden." — dVIII. De raadpleging van het
archief. (De onderwerpen, omtrent welke die raadpleging plaats
had, zijn „te veel om op te noemen." — „Het is niet te ontveinzen,
dat een doeltreffend beheer op den duur niet is te voeren zonder
vermeerdering van personeeV^). — „IX. Bemoeiingen met gemeente-
en andere archieven."] — C. »Het oud provinciaal archief in Gel-
derland, blz. 137 — 148. — [Dezelfde rubrieken als in B.] — D.
„Het oud provinciaal archief in Noordholland," blz. 149 — 176.
Onder rubriek I wordt gemeld: «Ten behoeve van het archief
zijn beschikbaar gesteld vier boven- en twee benedenkamers in
het Provinciaal Gouvernement van Nfoordholland , welke, wat de
inrichting betreft, voor het doel geschikt mogen geacht worden,
daar zij vrij ruim en goed verlicht zijn." — Onder rubriek III:
„Aan eene systematische inventarisatie van het archief is nog weinig
gedaan , (o. a.) . . . dewijl het ontbreekt aan ruimte om alles uit
te zetten, te plaatsen en te rangschikken, hetgeen eene behoor-
lijke beschrijving zeer belemmert." — Onder rubriek IV meldt de
rijksarchivaris, hoe hij o a. is voortgegaan met „het rangschikken
en beschrijven van in 's Rijks archiefdepót overgebrachte oude rech-
terlijke archieven" en dat hij „in de laatste vier maanden van 1891 ,
dB
tor opsporing van bescheiden der voormalige schepenbanken, 30
gemeenten" heeft bezocht. Van dat onderzoek worden de resul-
taten medegedeeld. «Tegen het einde van 1891 was het in Mei
1888 bevolen onderzoek naar oude rechterlijke archieven over de
geheele provincie Noordholland afgeloopen." — Onder een rubriek
X „Maatregelen in het belang van het oud archief te nemen"
lezen wij: „Met het verschaffen van een ruim archiefgebouw, zou
de Regeering een maatregel nemen in het belang van het oude
archief," en wel wegens totaal gebrek aan ruimte.] — D. „Het
oud provinciaal archief in Zeeland", blz. 177 — 188. Onder rubriek
I lezen wij : „Op het einde van het jaar is een aanvang gemaakt
met de reeds lang voorgenomen verbetering en uitbreiding der
bewaarplaats van het archief." — Onder rubriek VIII: „Het be-
zoek op het archief was niet druk.'* — Onder rubriek X wordt een
verzoek gedaan om vergrooting van het personeel , immers „als de
archieflokalen op het einde van dit jaar in orde zullen zijn ge-
bracht, en de ordening der archieven eerst goed kan plaats hebben,
zullen de werkzaamheden zeer vermeerderen-."] — E. „Het oud
provinciaal archief in Utrecht," bldz. 189 — 220. [Onder rubriek
V „Werkzaamheden en voortgang der inventarisatie en der orde-
ning van het archief' wordt uitvoerig gesproken over „de definitieve
inventarisatie van het omvangrijke en hoogst belangrijke archief
van den Dom," over „de regeling en beschrijving der rechterlijke
archieven," enz. — Onder rubriek VI „In druk uitgegeven be-
scheiden , behoorende tot het archief" wordt gewezen op de bekende
uitgaven van Mr. 8. Muller Fzn. , enz. — Onder rubriek VII „Aan-
winsten" wordt o. a. vermeld , hoe het archief der gemeente Vee-
nendaal en de archieven „van drie bijeenliggende waterschappen
onder Vreeswijk" in bruikleen werden afgestaan. — Onder rubriek
IX „Gebruik van het archief gemaakt" maakt Muller de opmerking,
dat het aantal onderzoekingen mag aangemerkt worden „als een
bewijs , dat de belangstelling in de historiographie bij ons eindelijk
schijnt te herleven."] — F. „Het oud provinciaal archief in Fries-
land," bldz. 221—232. Onder rubriek V „Werkzaamheden'' wordt
gesproken o. a. over het onderzoek naar rechterlijke archieven in
de provincie.] — G. „Het oud provinciaal archief in Overijssel,"
bldz. 233 — 247. — H. „Het oud provinciaal archief in Groningen ,"
bldz. 248 — 258. — I. „Het oud provinciaal archief in Drenthe,"
bldz. 259 — 299. [I. „Toestand der bewaarplaats van het archief ' :
„Hierin kwam geen verandering;" er is een „niet te ontkennen en
steeds dreigend brandgevaar." — Onder rubriek VII „Aanwinsten''
wordt gespecificeerd een verzameling stukken, aangekocht van de
familie Yken, betreffende de marke van Weerdinge, Roswinkel,
B4
Einmen , enz. — Onder rubriek X „Uitkomsten der bemoeiingen
met gemeoote- , waterschapa- en audere archieven" leest men :
gOok dit jaar namen deze bemoeiingen bijna mijn' gebeelen tijd in
beslag. Naar het zich echter laat aanzien, zal het voorloopig wel
het laiitate jaar zijn geweest, dat ik my met bedoelde archievea
zoo uitsluitend heb be7.ig te houden." — Verder vindt men bij dit ver-
slag als bijlagen: l". „Inventaris van het oud archief van Hoogeveen".
(o. , Algemeen Bestuur"; b. „Pinantiöol beheer"; c. „Kerkelyke en
armenin richtingen"; d. „Stukken van onderacheiden aard''); 2\
jlnventaria van bet Archief van het Schnltesge recht over Zuid-
wolde— Hoogeveen"; 3". „Inveutarls van het archief van het Bchul-
teogorecbt ïn de jurisdictie van Echten, Echten — Hoogeveen".] —
K. „Het oud provinciaat-arcbief in Limburg", bldz. 300—372.
[Onder rubriek VI „Aanwinsten" wordt gewezen op de collectie
„kwartierstaten der adellijke atiftdamcs van bet hoogadellijk atift
Thorn". — Als bylage treft men hier aan een inventaris der
jArclüeven berustende op het raadhuis te Weert" (n, „Gerechtelijke
archieven"; b, ^Archieven behoorende aan de gemeente".)], — L.
Yerelagen omtrent het onderzoek naar oude gemeentü-archieven in
Noordbrabant, Zuidholland en Utrecht {bldz. 3T3— 399), die gere-
geld afaonderhjk in deze litteratuurkroniek sijn of worden bespro-
ken of genoemd.
GoswiN VON DER Ropp. Hanaerecesae von 1431 —1476. VIL —
Leipzig, Duncker & Humblot, 1892. (8o.). X, 890 Sa.
De hier gepubliceerde documenten over de jaren JuU 1473 —
November 1476, waaronder er zijn uit het rijksarchief te 'b Gra-
venhage en uit de gemeentelijke archieven van Zierikzee, Utrecht,
Deventer, Kampen en Zwolle, zijn van veel gewicht voor de Ne*
derlundsche bandeisgeschiedenis. Veel nieuw licht wordt geworpen
op de handelsbetrekkingen tusschen de Hanze en Engeland, tusschen
haar en de Bourgondische gewesten. Steeds duideiyker komt de
krachtige concurrentie der Nederlanden op den voorgrond , niette-
genstaande de Uanze een tijd beleefde van rustigen bloei. „Nach-
trage" loopen over de jaren 1431^]4T3, personen- en plaatsenre-
giatere maken het gebruik gemakkelijk.
J. H. Hofman. Huwelijk van Prins Willem van Oranje met Anna van
Egmond. [Bijdr. en Meded. Hist. Gen. Utrecht. XIV (1893), bldz. 69—88].
Kopie van de tot nog toe onuitgegeven „huwelijksvoorwaarden,
in 1551 tuaachen (den) Prina en zijne bruid opgemaakt", vroeger
in het archief, thans in het atedelijk museum der gemeente Alkmaar.
Ö. J. W. KooLEMANS Beijen. Knjgsgesohiedkundige studie over de
Bataafache Republiek in 1799. [.V(7i(«.>e Spectator, 1892 — Juni 1893,
passim].
Dit vGrvolg van vroegere opstdleii in dit tijdachrlft ia opnieuw
voor een groot deol gewijd aan de bescbrjJTÏng van den toeatand
der Bataafaclie armee. Verder worden in deze opstellen verhaald
de „uitkomende berichten en voorzorgamaatregelou", vernomen en
getroffen van Januari 1799 tot midden Juni van dat jaar. Een
groote masaa archiefstukken, ook uit onze openbare verzamelingen,
worden steeda in den tekat opgenomen.
i A. C. Bondam. Verslag omtrent de Oude Gemeente- en Burgerlijke
^tsDds-Archieven in Noord-Brabant , uitgebiacbt aan Heeren Gedeputeerde
Staten dier provincie.
Het oud-archief van 8t. Oedenrode, dat gedeponeerd is in 'a rijka
^^B depot in Noordbrabant, ia nu geheel beschreven. Eene ,beachrijving
^^^k der perkamenten brieven, octrooien, privilegiën, eigendomatitcU,
^^^B enz.", wordt in dit verslag aangetroffen.
^^^ J. H. HoF-iiAN. De Heerlijkheid van Culemborg, verheven tot Graaf-
Bchap, 21 October 1555. [fiyrfr. en Meded. Hisl. Gen. Utrecht. XIV
(1893), bidz. 89—93].
tDe oorkonde dezer verheffing, thana berustende in bet r^ka-
arcbief in Gelderland, wordt bier voor bet eerst uitgegeven.
J. H. W. Unqbr. De Reaolutiön van de Staten van Holland van
77 en 1678. [Bijdr. en Meded. Hist. Gen. Utrecht. XIV (1893), bldz.
-68.)
In de gedrukte reaolutiën der Staten van Holland ontbreken die
tusschen 2 Sept. 1577 en 21 Aug. 1578 en deze ontbraken reeda,
toen genoemde reaolntiën ter perse werden gelegd, d. w. z. na 14
September 1669. Unoer vond onlangs in bet gemeente-archief van
Rotterdam die van 18 Sept. 1577—8 Oct. 1577 en het rijksarchief
te 's Gravenhage kwam niet lang geleden in het bezit van die van
14 Januari 1578-1 Maait 1578. Deze alle worden hier gepu-
bliceerd.
J. H, HiNOMAN. Verslag aangaand» de oude gemeente- en waterachapa-
ihieven in Zuidholland, over 1892 — 1893, uitgebracht aan de Gedepu-
teerde Staten dier provincie. [Afdruk van bijlage IP van het Provinciaal
Verslag]. (8o). 15 bldzz.
Haastrecht, Hof van Delft, Delfland.
C. II. Peteks, De landagebouwen te 's Gravenhage. — Rapport aan
Zijne Excellentie den Minister van "Waterataat, Handel en Nijverheid. —
's Gravenhage , Van Cleef en Van Langenhuijeen, 1891. (8o). 4, 22G
Ildaz. (/2.-)-
Het rijksarchiefgebouw en zijne geschiedenis worden beaproken
op bldz. 143 — 148, terwijl een „Geschiedkundig overzicht van het
Rijka-archief" (bldz. 199—205) een kort résumé van zijn inhoud
geeft.
9è
Ch. M. Dozy. Stadsrekeningen van Dordrecht. [Bijdr. en Meded, HisL
Gen. Utrecht. XIV (1893), bldz. 94—113.]
„Extracten uit rekeningen van 1323, 1367 en 1399", in 1892
voor het stedelijk archief van Dordrecht aangekocht, en die tot
aanvulling strekken van Dozy's uitgave der „oudste stadsrekenin-
gen van Dordrecht 1284—1424." (1891).
Jaarverslag van de commissie voor het archief der gemeente Rotterdam
over het jaar 1892 aan Heeren Burgemeester en Wethouders in Maart
1893 ingediend. — Rotterdam, Van Waesberge, 1893. (8o). 2, 23 bldzz.
Dit verslag is ingediend door „De Commissie voor het Archief
en de Bibliotheek" en onderteekend door den Voorzitter F. van
CiTTERB en den Secretaris J. H. W. Unger. Onder de aanwinsten
wordt genoemd „de verzameling prenten, portretten, handschriften
en penningen, op Rotterdam betrekking hebbende, nagelaten door
wijlen den heer W. Anderson Miltner" aldaar. Er wordt ge-
klaagd over gebrek aan ruimte.
S. Muller Fz. Nog eenige stukken betreffende den stryd der bis-
schoppen van Utrecht met de stad Utrecht over het bezit van heerlijke
rechten. [Bijdr. Meded. Histor. Oen. Utrecht. XIV (1893), bldz. 227—266].
Deze stukken, dateerende van 1477 — 1479 en thans berustende
in het stadsarchief van Utrecht, „sluiten zich geheel aan bij de
door (Muller) in het 9' deel (der Bijdragen en Meded. Hist. Gen.
Utrecht) onder denzelfden titel in het licht gegevene*'. „Bepaald
nieuwe gezichtspunten over den strijd van de stad met de bisschop-
pen, bepaaldelijk met David van Bourgondiê, leveren de stukken
niet; maar zij lichten verschillende détails van het geschil op ge-
lukkige wijze toe."
W. O. Brill. Dagverhaal van Jak van Riebeek, Commandeur aan
de Kaap de Goede Hoop. IIP Deel (1659—1662). (Werken van het
Historisch Genootschap^ gevestigd te Utrecht^ nieuwe serie, no. 59). —
's Gravenhage, Nijhoff, 1893. (8o> XI, 755 bldzz. (/'S.—.)
Dit interessant journaal berust in het archief der voormalige
Oost-Indische Compagnie in het Algemeen rijksarchief. Het eindigt
met het vertrek van Van Riebeek uit de Kaap in Mei 1662.
Nagekomen bericht.
Benoemd tot commies-chartermeester aan het rijksarchief in de provincie
Limburg Dr. P. Doppler te Maastricht.
Gedrukt bij Erven B. van der Kamp te Groningen.
Orgaan van de VEREENICING VAN ARCHIVARISSEN In Nederland.
Goedgekeurd bij Kon. besl. van ag Sepl. 1891.
Berichten, enz.
Benoemd :
Tot archivaris der gemeente Qoes, F, Allan, leeraar in het Neder-
landsch eo de Aardrijkskunde aan de inrichtingen voor M. O., aldaar;
tot archivaris en bibliothecaris van Maastricht, de beer J. de Ras,
letterkuadige aldaar;
tot archivaris der gemeente Gouda, Dr. L. A. Kbspek, aldaar.
Den 10 Januari 1894 overleed te Dordrecht de heer A. tan de Wes
J.SzN. , oud-arohivaris dier gemeente. Hij werd den 31 October 1824
geboren en trad reeds jong in dienst bij de griffie van de arrondissements-
rechtbank , waar hij meer dan 50 jaar werkzaam bleef en door zijn uit*
muntend geheugen en gezond verstand langzamerhand een vraagbaak werd
voor advocaten en rechters. In dezen werkkring mocht h^ aller achting
verwerven en hij ontving hiervan de oud ubbelz innigste blijken b|j zijn
50-jartg jubileum. Ook met het Oud-Hollandach recht en de vroegere
verhoudingen bad hij zich vertrouwd weten te maken, en als verzamelaar
van oud-vaderlandsche kunst- en zeldzame boekwerken stond hij te Dord-
recht zeer gunstig bekend.
Toen in 1884, voornamelijk op aansporing van den heer J. A. Smits
VAK NiECWERKGRK, be^Iotou werd eeu afzonderlijken archivaris te benoemen
voor de verzamelingen van het gemeente-archief, waaraan na het vertrek
van Mr. P. va» den Brandeler minder zorg besteed was, werd Abie
TAS DE Weo hiertoe gekozen. Hij vervulde zijnen nieuwen werkkring met
ijver en toewydiug, tot hij wegens voortdurend zwakke gezondheid zich
in 1H91 genoodzaakt zag een eervol ontslag aan te vragen.
Eenvoudig van karakter heeft hij niet getracht u^r buiten te schitteren,
doch Toor elk die zijae hulp inriep stelde hij op de meest we1wï1ten<
wij7.e zijne zeer gewaardeerde kenais eo werkzaamheid beschikb&ar.
Ala meaacb stelde hij zich zelf zeer houge eischen , die bij ook in zijnt
betrekking niet verlooohende . 3. C. O.
Het rijks-arcfaief in Utrecht heeft in de laatste dagen oene aanwini
verkregen van het allerhoogate belang. Uit de door den riJkB-arcbiTaiic
in Utrecht in zijne geschiedenis van Het archief d«r bisschoppen van Utrecht
gepubliceerde onderzoekingen over dit archief waa bet gebleken, dat da
biaacboppen naast hun boofd-archiefdopót in den Dom te Utrecht twee
andere depöta bezaten op de St. Catharijnepoort te Utrecht en ïn de sa-
oristie der St. Lebuinuakerk te Deventer. Deze depots stonden om on-
bekende redenen onder toezicht der Staten van het Nederaticht en van
het Overaticht; doch de beataande inventarisaen van het Doventerschs
depüt, gevoegd bij hetgene over het Utrechtsche bekend is, bewijzen,
dat de inhoud dier twee zoogenaamde ,landakiaten" tot het biaachop-
pelijk archief behoorde. De verzamelingen, ofachoon kleiner dan het
depot in den Dom, bevatten toch talrijke zeer belangrijke stukken, vooral
uit de 14" eeuw. De Utrechtsche landskist was op de St. Catharijnepoort
bij het stedelijk charterdepót geborgen ; de Deventerache kiat werd uit
vrees voor de beeldstormers uit de St. Lebuinuakerk naar het atadbnis
ovei^ebracht. Zoo lag het voor de hand , dat de inhoud van beide kdstea
zich in de stedelijke charter-collectiën van Utrecht en Deventer zou op-
losaen, en dit ia inderdaad geschied.
Het Deventerache gemeentebestuur, door den vorigen gemeente-arcbivariB
op deze omatandigheden atteut gemaakt, heeft dezer dagen uit eige&o
beweging besloten, om hetgeen van de collectie nog in het gemeente-
archief aldaar aanwezig ia (de tegenwoordige archivaria heeft de verza-
meling met zorg bijeengezocht en nog ruim 80 charters teruggevonden)
in bruikleen af te staan aan het rijks-archief in Utrecht. Het Utrechtsche
gemeenCebestuur, daarvan in kennis gesteld, heeft niet willen achter-
blijven en harerzijds de nog aanwezige charters uit de Utrecbtaebe land-
kiat, die in den onlangs verschenen inventaris van hot gemeen te-arcfaief
reeds in eeue afzonderlijke afdeeling vereenigd waren, aan hot Utrechtsche.
rijks-archief in bruikleen afgestaan. Zoo heeft dit depot op de meest onver-
wachte wijze plotseling niet minder dan ruim 17Ü hoogstbelangrijke bisschop-
pelijke charters uit de 14" en 15* eeuwen verkregen. Deze aanwinst, op zich
zelf reeds zoo verblijdend, ontleent een by/onder belang aan de omstandig-'
beid, dat zij zonder de geringste onaangenaamheden is verkregen. Wg
zijn in de laatste jaren er inaiir al te zeer aan gewoon geraakt, te hooreo
van geachillen tusschen het rijk en gemeentebesturen over het recht op
archiefstukken, — geschillen, dio door hunne hevigheid in omgekeerde
reden staan tot de belangstelling, overigens door gemeentebesturen io
99
archiefzaken getoond, Doch ziehier uu twee gemeentebesturen, die ge-
heel anderB handelen, die, zoodm zij overtuigd zijn, dat bet recht van
bet rijk op deze stukken biBtorisch yast staat, niet vragen, of het bew^s
van deze recbtmatige aanspraken ook juist volgens de tegenwoordige
bewijsregelen in rechte geleverd kan worden, doch die integendeel, zouder
een verzoek om afstand af te wachten , zicb haasten om de stukken aan
het ryk te reatitueereo. Het geval verdient als een zéér verbiedend tee-
ken des tijds gesignaleerd te worden,
In den Zwolschen gemeenteraad is voor eenigen tyd behandeld het
voorstel van B. en W. tot overdracht van de Saaaenpoort aldaar in eigen-
dom aan het Rijk. Uit hot voorstel bleek, dat het Rijk over bet gebouw
wenschte te beschikken ten behoeve van de verzameling der Rijksarchieven
in Overgsel. Indien de gemeente Zwolle bereid gevonden werd voor dat
doel het gebouw aan het Rijk in eigendom af te staan, zou het Rijk
Eich verbinden de Sassenpoort in staat en stijl te onderhouden en zoo
noodig te herstellen buiten bezwaar van de gemeente. B. en W. stelden
voor daartoe te besluiten, onder voorwaarde intusscben, dat het Rijk
bereid is ook bet uurwerk op den toren in goeden staat te houden. Met
dit voorstel heeft de Raad zich vereenigd , zoodat het bestaan van genoemd
merkwaardig gebouw op den duur is verzekerd, en zal worden voorzien
in de dringende behoefte aan een voldoende, misschien niet in alle op-
zichten geschikte, maar in ieder geval zeer gewensohte bergplaats voor
de gedenkstukken van Overijsels geschiedenis.
Onder de voor Gelderlands geaohiedenis merkwaardige plaatsen moet
vooral de Bruggelermark en het daarbinnen gelegen ,Heerenhul" geteld
worden, zijnde dit de plaats, waar sedert de vroegste tijden tot aan 1620
de zittingen van het hoogategerechtshof of de .Klaringen" werden gehouden.
De mark ging bij gedeelten reeda vroeger in particulier bezit over,
en nu ia door verkoop van het overblijvende de mark ontbonden, terwijl
men bij meerderheid van stemmen bealoot de bescheiden der mark aan
het archief van Gelderland op te zenden.
In den gemeenteraad van 's Qravenhage kwam ter sprake een voorstel
tot verhooging van een poat der gemeentebegrooting ten einde alphabetiache
registers van den Burgerlijken Stand te doen vervaardigen.
De Burgemeester merkte op, dat men te Rotterdam reeds bezig is
sedert 1867 on dat het werk minstens /'21.500 zal moeten kosten, maar
/■ 44.000 als men werkte volgens het Parijsche systeem, door den arohiva-
ris het goede genoemd , terwijl in elk geval met de zaak behoorde te
worden gewacht, tot men een brandvrij lokaal heeft. Hierop werd het
voorstel ingetrokken.
Wat het buitenlaDd betreft
rijke berichten mede:
De directie der PruiaiBche staats-archieTea beraamt het plan
ter betere voorbereiding van archief-ambtenaren , aan de uaiTereiteit ft
Halle of te Marburg eene bijzondere school te openen.
Op voorstel van den heer Cléubkt Lyon heeft het historiach
arcbeologÏBch congres, vergaderd te Brussel, het besluit genomen om a
bij de regeering op aan te dringen, dat, met zekere beperkende bepaUngei
voor zooverre dit noodig zal blijken , de notaris-archieven tot het doel
van historische en andere wetenschappehjke doeleinden zullen vordei
opengesteld.
Een gelijksoortige poging om de oude Fransche Dotaria-archieven tol
wetenschappelijke onderzoekingen open te stellen, in verband daarmedl
te doen ordenen en beschrijven, en het beheer er van een geheele reop
ganiaatie te doen ondei^aan , is door den minister van openbaar onderwgi
in Frankrijk gesteund en schijnt te zullen slagen. De heer Falcimaigi
directeur der burgerlijke zaken aan het ministerie van justitie, heeft dea
zaak ter hand genomen, om haar met de daarvoor benoemde commiBsia
tot een goed einde te brengen.
Het nieuw algemeen Rijksarchiefgebouw.
Men zal zich herinneren, dat wij in den vorigen jaargang (p. 72)
onze mededeelingen omtrent bovenstaand onderwerp eindigden met het dooi
den Minister van Waterstaat bij de begrootingsdiaouasie gemaakte voorbe*
houd, om gedurende den loop van het jaar 1893 een wijziging voor té
stellen in den toen ten alotte aangenomen post: , Verbouwing van het De-
partemeut van Binnenl. Zaken en daarmede in verband staande uitgaven
ƒ50.000", nadat die voor ,Bouw van arcbieflokalen," tot een bedrag van
/■ 150.000 van de begrooting was afgevoerd.
Aan dit voornemen is door den Minister geen gevolg gegeven, w^
echter werden op de begrooting voor 1894 (Hoofdstuk IX, Waterstaat)'
de volgende posten uitgetrokken :
Art. 121. Verbouwing van het Departement van Binnenl. Zaken ea
daarmede in verband staande uitgaven ƒ50.000.
Art. 122. Bouw van archieflokalen ƒ100.000.
Dit de in de memorie van toelichting aan deze artt, gewgde para*
graaf blijkt, dat de bedoeling was hierbij „een krediet" aan te vragea^
,oni tot den bouw van eeu nieuw archiefgebouw te kunnen overgaan.
Den Minister van Waterstaat was het „nog niet mogen gelukken , heh
een wijze van verbouwing van het tegenwoordig Departement van Bin»
nenlandache Zaken, hetzij een tijdelijke plaatsing van dat Departement
gedurende de verbouwing te vinden, welke met het oog op den dienst
kon worden gevolgd."
i
101
Van daar, in verband met wat vroeger ia geschied '), deze pOBteo
op de begrooting. De memorie voegt er nog bij:
„Voor het geval door gemis aan geschikte tijdeiyke huiaveBting de
verbouwing van bet Departement van Binnen landscbe Zaken, nadat dit
archief voltooid is, niet mooht plaats gehad hebben, zullen overeoDkom-
etig het ïn boYengenoemde Memorie van Toelichting genoemde denkbeeld de
bureaux van dat Departement alsdan tijdelijk, namelijk gedurende die
verbouwing, in het tegenwoordige archief gehuiaveat kunnen worden."
De Regeering hield tevena vaat aan haar denkbeeld , om bij de aan-
neming van art. 122, dien bouw te doen plaats hebben op bet voor twee
jaren aangekocht terreiu aan den Bezuidenhoutsohen weg te 's Qravenhage,
In het voorloopig verslag over het ontwerp uitgebracht, lezen w^
na een herinnering aan wat ie voorafgegaan het volgende:
,De meeate leden konden zich met het opnieuw gedane voorstel niet
vereenigen en wezen op de bezwaren in het voorloopig verslag betref-
fende genoemd wetsontwerp') tegen het voorstel der Hegeering ingebracht.
Andermaal werd betoogd, dat het terrein aan het Bezuidenhout , ook
wegens den verren afstand van de gebouwen der Departementen niet ge-
schikt 18 voor den bouw van archieflokalen en dat in de behoefte tot
bewaring van de archiefstukken, die na oordeelkundige schifting zullen
blijken van blijvend belang te zijn, voldoende kan voorzien worden door
bijbouw in den tuin van het archiefgebouw op het Plein.
Kan het terrein op bet Bezuidenhout niet zonder schade van de hand
gedaan worden en moet daarvoor eene bestemming gevonden worden ,
dan gaf men in overweging daar een eenvoudig gebouw te plaatsen voor
het Ethnograflsoh Museum, dat thans te Leiden op onvoldoende wijze ia
geborgen. Het museum zou dan zeker drukker bezocht worden dan nu
geschiedt. In elk geval , hoe men ook denke over den bouw van archief-
lokalen, de zaak scheen belangrijk genoeg om haar bij afzonderlijke wets-
voordracht te behandelen. Aan de Eerste Kamer zou dan tevens gelegen-
heid gegeven worden daaromtrent eene zelfstandige beslisaing te nemen.
Men gaf den Miniater derhalve in overweging den post van de begrooting
te nemen."
De in ruimeren kring bekend geworden redevoering van Mr. J. E.
Heeres , op het Taal- en Letterkundig congres te Arnhem gehouden ,
waarbij met klem van redenen de onafwijsbare en oogenblikkelïjk drin-
gende eiach van een nieuw Rijksarchiefgebouw werd aangetoond, evenals
de op dat congres aangenomen , (p. 69 hiervoren medegedeelde) motie
bleken bij de volksvertegenwoordiging, met name bij de commissie van
rapporteurs al zeer weinig te hebben uitgewerkt. De voorspelling van
Dr. C, B. Spbütt in zijn verslag over het bedoelde congres , uitgebracht
ft.
1) Zfi pag. 71 ïlg. van den vorigCD jurgiug.
S) Bi. de ODtwerp-begrooting o>er 1808.
102
ïn de Letterknodi'ge AfdeelÏDg der Kon. Aoademie raa 'Weteneohsppen
dat de bereiking Tan het door Mr. Hbebeb beoogde doel zeer tw^felach*
tig was, scheea dus bowaarbeid te zullen worden.
De Spreker voegde er echter bij de beperking, .wanneer niet nog
anderen propagranda maken yoor zijn denkbeeld."
Diezelfde overweging kwam ook bij het Bestuur onzer Tereeniging'
op. Zoo ooit dan was er nu aanleiding om naar buiten op te b«den,
in het belang ran geheel het archiefwezen hier te lande. En wel een.
zoo dringende, dat bet Bestuur meende zonder nadere raadpleging met
de leden, in zijne hoedanigheid namens de Vereeniging zijne stem te moe*
ten laten hooren. Daaraan dankt het volgend adres liJK ontstaan.
Aan
de Tieeedt Kamer der Statfn-Generaal,
Geven met den verscboldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden,
uitmakende het Bbstdub der TEREENioiira vxh ABOHrvA.siss&M ur Nx-
debland;
dat zi) met groot leedwezen hebben gezien, dat ïn bet voorloopig
verslag omtrent hoofdstuk ÏX. der ontwerp-staatsbegrooting over den post
,Bouw van archieflokalen", opgenomen onder art. 122, een ongunstig,
oordeel wordt uitgesproken en in overweging wordt gegeven dien van da
begrooting af te voeren ;
dat zij het ten zeerste zouden betreuren , indien wederom de bouw
van een nieuw Algemeen Rgksarohiefgebouw werd uitgesteld , althans de
aanvang daarvan wederom — wie weet voor hoe lang? — versohoveti , en
sulke op de volgende gronden:
Het ia bekend, dat het tegenwoordige Kijksarchiefgebouw aan het
Plein te 'sGraveohage, indertijd tot geheel andere doeleinden bestemd
voor de berging van de kostbare bronnen onzer nationale geBchiedeoi»
allerminst geschikt is; zooals trouwens niet is te verwonderen, daar het
is een oorapronkolijk tot opname der afgevaardigden van Amsterdam
gebouwd huis, dat, boe geschikt ook voor bewouing, aan geen der ver-
eiscbten voldoet, die men in den tegenwoordigen tijd aan een geboav
voor de bewaring van ,'s landa historiebladen" moet stellen.
De steeds aangroeiende massa archieven sinds 1813, die by de ver*
Bohillende departementen en administraties worden bewaard, beeft Itaig-
zamerhand zulk een omvang gekregen, dat men ze op de genoemde
plaatsen nauwelijks meer kan bergen, laat staan in behoorlijke orde, op
een voor het gebruik geschikte wijze bewaren en zoodoende voor onder-
gang en vemietigiog behoeden. Het spreekt toch van zelf, dat de be-
scheiden , die niet meer dagelijks in handen komen , bij overvuUing dar
bureauz naar de zolders verhuizen en daar aan alle kwade kansen vaa
L^
J
103
lekkage, TerruUing, beschadiging door ratten en muizen nïet alleen,
maar ook en vooral aan ernstig brandgevaar zijn bloot gesteld. De brand
in het Ministerie van Marine is in dit opzicht een gevoelige — ook onver-
diende? — iea geweest. Dat de stukken, waaruit onzR gesohiedenis einda
1813 kan worden gekend, zoodoende govaar loopon binnen een niet lang
tijdEverloop aan den ondergang te worden prijsgegeven, behoeft dan ook
geen betoog.
Overbrenging dezer bescheiden naar een centraal depot, waar ge-
legenheid tot goede berging en daarmede tot behoorlijke bewaring ia,
Bchijnt dus een onafwijsbare eiech dea ttjds; en de inrichting van een
daartoe geschikt gebouw mag naar het oordeel van adreasanten niet langer
worden uitgesteld.
Twee wegen ataan hiertoe open , 6f verbouwing en uitbreiding van
het tegenwoordige Rijksarchiefdepöt, èf oprichting van een geheel nieuw
gebouw, waar alle Btaatsarchieven zouden kunnen worden geborgen, zoo-
wel die van vóór als van na 1813. Op den duur toch kan deze grens
tuaschen de zoogenaamd oude archieven en de latere , zoodra zij niet meer
bij de adminiatratiea berusten , niet gehandhaafd worden.
De keuze kan volgena het oordeel van adressanten niet moeilijk zijn.
Immera het tegenwoordig gebouw in den bestaanden toestand onge-
sohikt, is met geene mogelijkheid in te richten tot een behoorlijke berg-
plaats van alle gedenkstukken onzer historie. Het groote brandgevaar
is niet weg te nemen; het gebouw toch ataat niet geïsoleerd van de na-
burige panden, tot welke zelfs een bakkerij behoort. Er zal dus altijd
brandgevaar dreigen, waartegen de voorbehoedmiddelen, in het gebouw
zelf aanwezig, slechts weinig zekerheid geven. Daarbij komt dat de ge-
heele inwendige constructie van hout ia, zoodat men, om een behoorlijken
waarborg tegen brand te verkrijgen , het geheole binnenwerk zou moeten
uitbreken.
Zonder zulk een uiterst kostbare en weinig aanbevelenswaardige behan-
deling is bovendien in het gebouw zelf geen meerdere bergruimte te verkrjj-
gen , terwijl de kubieke inhoud van het gebouw , ingericht zooals het behoort ,
een viermaal grootere hoeveelheid archieven zoude kunnen bevatten.
Niet onopgemerkt blijve ook, dat de inrichting voor gebruik door
het publiek weinig doelmatig is. Immers de ondervinding heeft geleerd,
dat dit gebruik ook bij voorbeeldige medewerking en telkens herhaalde
hulp der ambtenaren zeer lastig en ongemakkelijk ia, zoodat de werk-
zaamheid der bezoekers niet of zeer bezwaarlijk de gewenschte vruchten kan
afwerpen, tenzij aan het publiek eene vrijheid worde vergund, die zeker
niet zonder bedenking is te achten.
In ieder geval zou dus een ander gebouw aan het tegenwoordige
moeten worden toegevoegd. Dit gebouw zou naar de etsohen dea tijds,
geheel van ijzer en eteen, kunnen worden ingericht. Maar dan ook blijft
iet brandgevaar bestaat), ja het wordt Tergroot; immen dat gebonw zal
moeten worden gcplaatut in den tuin achter het depot aan het Plein.
Daardoor zal de achterzijde van het tegenwoordige gebouw niet meer vrij
zijn, terwijl het nieuwe zelf ter weËrszijden aan de naburige perceelen
zal moeten aansluiten. De voor eenige jaren op de plaats der vroegere
koninklijke stallen gebouwde bergplaatsen zullen aan de zuidzijde (de zon-
nekant) veel licht moeten missen, en de daar reeds bestaande vochtig-
heid zal zonder twijfel toenemen. Het zal bovendien zeer de vraag zijn,
of dit laatste euvel in het ter aangeduider plaatse eventueel te sticbteB
gebouw met vrucht zal k unn en worden bestreden.
Verbouwing noch uitbreiding van het tegenwoordige RijksarchiefdepAt
zal derhalve op afdoende , of zelfs maar voor enkele jaren voldoende wijze
tot bet beoogde doel kunnen leiden. Men zal steeds ten koste van veel
geld verkrijgen een zeer oubevredigendeu toestand , en hoe meer geld men
allengs aan bet oude gebouw besteedt, hoe moeilijker men bet maken
zal op den ingeslagen, verkeerden weg terug te komen.
Daarom kan , naar adressanten moenen , slechts één weg naar hefe
doel leiden. Stichting van een geheel nieuw , geheel brandvrij , volkomen
geïsoleerd gebouw is de eenig mogelijke wijze om een bergplaats te ver-
krijgen voor de gedenkstukken der Nederlandsche historie , die bet excep-
tioneel belaag dezer documenten waardig is. Men vergete toch niet, dat
bij een eventueelen brand in het gebouw aan het Plein te 's Oravenhage
die stukken zoo goed ale verloren zijn. Redding daarvan, althans oit
de hoogere verdiepingen, behoort tot de onmogelijkheden En mocht dat
ongeluk plaats hebben, verloren waren dan de grondslagen, waarop ds
kennis van de daden onzer voorvaderen in den tijd der republiek steunt;
verloren de documenten, die de nog vnj wel onbekende historie onzer
vestiging in Oost- en West-Indië bevatten , verloren de stukken , die onza
groote mannen als Oldenbanieveldt en de Witt nader leeron kennen;
verloren de bescheiden, waaruit wij onze nadere kennis omtrent de lou-
teringsperiode van 1T95 — 1813 moeten putten; verloren eindelijk allee
wat ons rest van de kanselarij der oude graven van Holland en Zeeland ;
verloren — maar waartoe nog meer op te sommen ? Niemand toch zal de
hooge waarde van ons Algemeen Rijksarchief voor onze historie , en dus ook
voor de tegenwoordige generatie, ontkennen. En naarmate de archieven
meer en meer in deze (zoo men meende, veilige) bergplaats vereenigd!
zijn en vereenigd zullen worden, vergroot men het gevaar, dat met éénea
slag alle bronnen der Nederlandsche geschiedenis verloren zullen gaan.
De vi-aag is, welk offer men voor het behoud van deze unieke col-
lectie wil brengen. Aan adressanten schijnt het niet twijfelachtig , dat de
weg waarop door aanneming van den bedoelden post der begrootiug de
eerste stap zou worden gezet, is de eenige, die op afdoende wijze tofe
het beoogde doel zou leiden. Moge hij aanvankelijk eenige hoogere finau-
i
105
tiêele eïachen stellen, op den duur zou het Btellig blijlcen, dat ook in
dezen de zuinigheid de wijsheid zou hebben bedrogen. Bovendien het
gevraagde offer is toch niet zoo groot, Nederland ie toch nog niet zoo
arm, zijne finanties verkeeren nog niet in zulk een bedenkelijkeo toestand,
dat het de bronnen zijner historie aan groote kansen van vernietiging
langer zoude blootstellen. Al kunnen wij niet zeven miilioon francs uit-
geven als Frankrijk zal doen voor de uitbreidiog der Bibliothèque natiouale
te Par|js, noch een som besteden, als Engeland voor de inrichting van
nieuwe archiefgebouwen bg het Record-office te Londen, wij kunnen een
voorbeeld nemen aan hetgeen in Beieren en België is geschied. Daar
zijn 9norme bedragen uitgegeven voor de berging der staatBarchieven in
geheel brandvrije lokalen in de hoofdsteden des rijke. Ean Nederland
alleen achterlijk blijven P Zal het voor zijne zuidelijke broedere onderdoen
in eerbied yoor een roemrijk verleden , voor de grootsche daden van het
roorgeslacht , dat is ia self-respect ?
De ondergeteekenden weigeren het te geboren.
Het is om deze redenen, dat zij de vrijheid nemen zich tot TJwe
vergadering te wenden met het eerbiedig maar dringend verzoek den
meergemelden post van hoofdstuk IX der staatsbegrooting voor 1894 wel
te willen aannemen.
» 't Welk doende, enz.
*e Gba.vkhsa.qe , November 1893.
Ten einde meer algemeene bekendheid te geven , en aan het adres
zelf, en aan de daarin vervatte argumenten besloot het Bestuur:
1 °. het stuk to laten drukken , en aan de leden dor 2e Kamer ieder
een exemplaar te doen geworden , afschriften toe te zenden aan de hoofden
der Departementen van Binneolandsche Zaken en van Waterstaat, Uandel
en Nijverheid, en in de dagbladen het zoo mogetijk in zijn geheel en
andera in uittreksel te doen plaatsen;
2*. onderscheiden personen en genootschappen, wier werkzaamheid
zich uitsluitend of ten deele op historisch terrein beweegt en van wie instem-
ming en medewerking kon worden verwacht, uit te noodigen daarvan
door adhaesie-betuiging te doen blijken. Die uitnoodigiog werd gericht
tot het bestuur van
1. het Priesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde;
2. der Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch recht en ge-
iohiedenis ;
3. van het Historisch Genootschap te Utrecht;
4. van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en We-
tenschappen ;
5. der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het Oud-Vaderland-
sehe recht te Utrecht;
b.
106
6. der Öeldenche Uaatschappij van geschied- en letterkunde onder de
róiBpreuk: Prodesee conamur;
7. van het Koninklijk Oudheidkundig öenootachap, te Amsterdam;
8. der Maatschappij der Nederlaudsche Letterkunde te Leideu;
9. vau het Eouiuklijk Instituut voor de taal-, tand- en volkenkunde
yan Nederlandsch Indi'' te 's Oravenhage;
10. der Vereenigiog ,die Haghe" ;
11. van het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen;
12. van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappaa
in Noord-Brabant ;
13. van , Limburg", Provinciaal Genootschap voor GeschiedkoDdtge
Wetenschappen, Taal en Eunst te Roermond;
14. van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap in het hertogdom
Limburg, te Maastricht;
bovendien tot
15. de Redactie van het Archief voor de Gesobiedenis van bet aarta-
bisdom Utrecht, en
16. die van de Bijdragen voor de geBchiedenis van het bisdom
Haarlem.
Yan de bovenbedoelde vereenigingen werd alleen door de onder b.°*-
1 en 14 genoemde niet aan one verzoek voldaan, van de overige be-
paalden sommige zich tot eenvoudige adhaeaiebetuiging , terwijl andere
meer of minder uitvoerig bij afzonderlijk adres op de aanneming van den
meer bedoelden post aandrongen.
Toorts werd er door de bemiddeling van dr. P. J. Blok , hoogleeraar te
Groningen , wien daarvoor een woord van dank onzerzijds toekomt, een adres
van instemming met dat der Vereeniging, geteekend door de volgende
hoogleeraren : Drs. R. Prdi», J. G. R. Acqdoy, P. L. Muller, 8. J.
FocKBHA Andbe£ te Leiden, F. J. L. Erüukb en H. Q. Eletn te
Utrecht , en H. C. RoaoE te Amsterdam.
Bij bet adres , uitgegaan van het Prov, Utrechtsch Genootschap van K.
en W. werd nog een argument op den voorgrond gesteld , waarop in het
adres onzer Vereeni^ing niet voldoende de aandacht was gevestigd. Het
zy daarom geoorloofd bedoeld stuk in zijn geheel hier te laten volgen.
Aan
de Tweede Kamer der Staten-Getieraal.
Geeft met verschuld igden eerbied te kennen de Directie van bet Pro-
vinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen,
dat zij met groote belangatelting heeft kennis genomen van het adres,
aan Uwe vergadering gericht door de Vereeniging van archivarissen ter
zake van den bij art. 122 van Hoofdstuk IX der Ontwerp-staatsbegrooting
voorgestelden bouw van een nieuw Centraal archiefgebouw to 's Gravenhage,
dat zij van oordeel is, dat, waar reeds de meerderheid der njks-archief-
107
depots in de provinciën zich thans mag verheugen in brandTiïje en doel-
matig, bepaaldelijk voor dit doel ingerichte bergplaatsen, het belangrijkBte
der rijks-archiefdepöts, bet Algemeen Rijks-archief te 's Gravenhage , niet
langer van zulk een voordeel verstoken behoort te blijven,
dat naar het oordeel van adressante het gevaar met ieder jaar grooter
wordt, naarmate bij de bestaande neiging tot centralisatie en bij de ont-
waakte belangstelling in het archiefwezen steeds meer kostbare documen-
ten in het gebouw aan het Plein vereenigd worden,
dat het belang van het Algemeen Rijks-Archief uit een historisch oog-
punt in bet adres der Vereeniging uitvoerig betoogd wordt; doch datnaar
het oordeel van adressante ook overwegingen van praktischen aard het
verlies der in het Algemeen Rijksarchief geborgene documenten tot een
waarlijk nationalen ramp zouden maken. Immers in dit depot zijn ge-
borgen (en zullen na de eerlang te verwachten, dringend noodzaJcel^ke
overbrenging van archieven na 1813 nog veel meer geborgen worden) de
reehtatitels van den Staat der Nederlanden: men vindt aldaar den offici-
ëelen tekst van alle voor 1813 van het centraal bestuur uitgegane veror-
deningen en resoluttën, — de bewijsstukken der verdragen en contracten,
gesloten met buitenlandeche mogendheden en Indische vorsten , ^ de con-
stitutie brie ven en verdere rechtstitels der domeinen van den Staat en vao
al zijne goederen en rechten , — en verder tal van bescheiden , wier
verlies zoowel voor den Staat als voor velen zijner onderdanen bij het
voeren van gedingen van onberekenbaar finantiëel nadeel zou zijn, waar-
onder het voldoende zal z^n te noemen alle registers van eigendomsover-
drachten van vaste goederen in de provincie Zuid-Holland voor 1811,
dat bet naar het oordeel der Directie onverantwoordelijk zou zijn, zoo-
vele stukken van een geheel eenig belang (wier opsomming het gemakkelijk
zou zijn nog met velen te vermeerderen) op den duur te bergen in een
gebouw , dat naar het oordeet van bevoegde deskundigen zoovele gebreken
aanbiedt,
dat de regeenng blijkens haar herhaald voorstel tot bet stichten van een
nieuw gebouw dan ook niet bereid blijkt, de veraot woordelijkheid voor
den bestaanden toestand langer te dragen, — eene verantwoordelijkheid,
die trouwens bij een onvoorzienen ramp alleen gedekt zou zijn te achten,
indien het vaststond, dat a//es gedaan was om zulk een onherstelbaar verlies
te voorkomen.
Redenen waarom adressante zich veroorlooft Uwe hooge vergadering
met allen aandrang in overweging te geven , om den genoemden post op
I 8 taats begrooting voor 1894 aan te nemen.
't Welk doende enz.
De Directie voornoemd,
P. Vbbloeen vas Themaat, Voorzitter.
R. Meltil vak Ltvdkn , Secretaris.
besproken zou blijven. Afgezien van de dag- of veekbl&den , die alleen het
adres, geheel of gedeeltelijk overnamon zonder verderen commentaar j bepalen
wij de aandacht bij die, welke de zaak zelf eenigazinauityoeriger bespraken.
In het nonuner van 9 Dec. 1893 brengt de Amsterdammer, Dagblad
voor Nederland den bouw van een algemeen njkaarchief ter sprake, in
een kort artikel: „Uuaea en Arcbier', waarin het grootere belang van
de stichting van een centraal algemeen rijkarohiefgebouw wordt betoogd.
De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland (van 16 December) be-
vatte enkel een aanbeveling van het adres; terwijl dit in den Spectator,
ran denzefden datum , meer uitvoerig en met een beroep op en een
eitaat uit de meer vermelde rede van mr. J. E. Hebrb8 , op meer klem-
mende wijze gesobiedde.
In het Handelablad van 19 Dec j.1. vinden wij onder het opschrift:
,Eeu adres van geleerden," evenseer een aanbeveling der aanneming van
den bewusten post; nu in verband met de inmiddela verschenen memorie
van antwoord op de in het voorloopig verslag voorkomende bedenkingen.
Echter ook de oppoaitie ontbrak in de pers niet. Een oppositie, die
echter niet tegeo het stichten van een nieuw algemeen rijksarchiefgebouw
opkwam, maar bepaaldelijk zich richtte tegen de plaats, waar dit volgens
het voorstel der Begeering zoude geschieden , en de voorkeur er aan gaf
den bouw te doen plaats hebben op bet terrein achter het tegenwoordig
gebouw aan het Plein. Dit in het denkbeeld, dat men daar goedkooper
zoude terecht kunnen , en dat dan het tegenwoordige gebouw zijn' waarde
voor den staat zoude behouden; terwijl men de vochtigheid op het terrein
aan den Bezuidenhoutschen weg, evenals den verren afstand, een zeer groot
bezwaar rekende.
Eet Vaderland van 20 December maakte zich tot tolk van deze beden-
kingen , met de vraag : .Een noodige uitgaaf?" Toch is de S. daarvan
een Triendschappelijke bestrijder. Minder is dit het geval met dien van
een artikel in het Dagblad van Zuidholtand en 's (ïravenhage van 17/18
Dec. Hierin valt een zekere animositeit niet te miskennen. Echter niet zoozeer
tegen het plan zelf ala wel tegen besturen van vereenigingen en genoot-
schappen, die, in dezen zonder een algemeene leden-vergadenng bijeen
te roepen , zich in de zask hebben gemengd en tot het zenden van een
adres of adhaesiebetuiging zijn overgegaan. De daar gemaakte bedeo-
kiiigen zijn geen andere dan de reeda opgegevene, en worden bij het
hier achter mede te deelen debat in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
voldoende weerlegd.
De heftigste en zeker ook de best gewapende bestrijder trad op in
de Haagsche Courant van Maandag 18 Deo. j.1.; onder het pseudoniem
van p Conservator''. Het artikel verdient in zijn geheel te worden gelezen,
ook als een voorbeeld hoe meu door heftige polemiek en sterke bowe-
ringen niet nltijd de juistheid zijner meening bewijst. Na een overaoht
der feiten- ea een hier zeker niet gemotiveerden Seitenhieb tegen de
Afdeeliog Kunsten en Wetenschappen Tan het Departement van B. Z.,
wordt de memorie van antwoord , die wij straks in haar geheel mede-
deelen, afgemaakt ale zich schuldig makende aan , verdraaiing Tan feiten"
en als blijk gevende van geheele onbekendheid ,met plaatgelijke toestan-
den". Wij laten dit alles, voor hetgeen het is. Ook heeft de zaak nu
eenigszins haar belang verloren. Alleen vragen wij iederen onpartijdige,
of uit het adres onzer Vereeniging kan worden gelezen de aanbeveling
om alle stukken, bij de adminiatraties opgehoopt, zonder schifting over
te nemen en in het nieuwe rijkBarchtefgebouw tot in lengte van dagen
te bewaren. Hier staan wij — wij zouden bijna geneigd zijn de woorden
van den fltrydlustigen „Conservator" over te nemen — voor een bewering,
dia alleen iu 's mans heftigen gemoedsaard , welke hem meer doet lezen
dan er staat, hare verklaring kan vinden. Hetgeen verder volgt over de
ruimte en de droogheid van het terrein achter het tegenwoordig gebouw
vindt voldoende wederlegging in de rede van den Minister van Water-
staat, bij deze gelegenheid ia de 2e Kamer der Staten-Qeneraal ge-
houden , die dan toch wel niet uit de door den S. ala verdacht gemaakte
bron afkomstig zal zijn.
Ter juiste beoordeeling van het voorafgaande en van de argumenten
voor en tegen laten wij de meer aangehaalde memorie hier iu haar geheel
volgen , en evenzoo het tamelijk uitgebreide debat in de Tweede Kamer.
k Memorie tan antwoord.
H Bouw van archUfhkalen.
Art. 121 (oud 122). De ondergeteekende herhaalt de reeds iu de toe-
lichting op de begrooting voorkomende verklaring , dat het niet in de
bedoeling ligt het Departement van Binnenlandsche Zaken definitief naar
het tegenwoordig arcbiefgebouw (het oude huis van Amsterdam) op het
Plein over te brengen , doch dat zulks eventueel slechts tydel^k zoude
De stichting van een nieuw centraal archiefgebouw , reeds sinds 1890
in overweging, is noodzakelijk, onafhankelijk van de quaestie van de
eventueele tijdelijke huisvesting van het Departement van Binnenlandsche
Zaken.
Het thans in gebruik zijnde archiefgebouw (oorepronkelgk het woonhuis
der afgevaardigden van Amsterdam) is niet voor de tegenwoordige be-
stemming opgetrokken en dan ook ia menig opzicht minder geschikt,
Het is bovendien thans geheel gevuld, en ofschoon men aan Bleijenburg
oude stallen tot een archievonbergplaats inrichtte — wat door hare van
het hoofdgebouw afgezonderde ligging veel ongerief veroorzaakt — is er
geene mogelijkheid om nog eenigszins omvangrijke ooUectièn op te nemen.
DBfttiegenoTer staat, dat nsigenoeg alle Departementeo oTervuld Etjn met
arohieveo , welke tal van kamen , die voor bureaux zeer Doodig zouden
zgn , innemen en overigens in gangen en op zolders opgeBtapeld liggen.
De toestand aldaar is onhoudbaar geworden , niet alleen wegens de over-
vulling der lokalen en de onmogelijkbeid om de archieven in nauwfllijks
genaakbare , donkere en niet verwarmde lokalen behoorlijk te raadplegen ,
maar ook wegens het dreigend gevaar voor vernietiging dor etaatspapieren
zoowel door lekkages als door brand. Reeds in 1890 heeft eene oommia-
ne f speciaal belast met het instellen van een onderzoek naar de maat-
regelen , Doodig om by brand in 's lands gebouwen de arohieven te redden ,
dien toestand in bijzonderheden blootgelegd en verklaard , dat gdie toe-
stand dermate onbevredigend is, dat bij een onverhoopt gevaar alle maat-
regelen en voorzieningen tot redding getroffen, ijdel zulten blijken te
zijn Thans zijn geheele zolders met archieven overvuld. Voor-
eerst zijn die verzamelingen daar aan lekken blootgesteld, dan kan er des
winters , bij gebrek aan stookplaatsen , bezwaarlijk gewerkt worden. Toor
de gebouwen , welke voor zulk een bovenlaet niet berekend zijn , ie die
toestand nadeelig. Het ontbreken van behoorlijke toegangen maakt alle
pogingen tot redding in geval van brand ijdel en levert een wezenlek
levensgevaar op voor hen, die zulke pogingen zouden willen wagen. Indien
de oommissie er zich bij bepaalde de materieele hulpmiddelen te noemen
en de regtementecring aan te wijzen , welke voor bet redden van docn-
menten aan te bevelen zijn, zou zij een vrijwel nutteloos advies verstrek-
ken , te nadecliger, wijl er eene gerustheid uit kon voortkomen, welke
noodlottig zou kunnen blijken. Afdoende maatregelen zijn tot voorkoming
van onherstelbare rampen dringend noodig."
Als zoodanigen afdoenden maatregel noemde de commissie de overbren-
ging van de oudste archieven , van die namelijk , welke in den regel
weinig voor de loopende admiDistratie gebruikt worden , naar een centraal
brandvrij archiefgebouw.
Alleen zoodoende zullen de bureaus der verschillende administratiën van
den overlast der documenten bevrijd worden en zal aanbouw van nieuwe
bureaux te vermijden zijn. Ook de restauratie der groote Hofzaal , waarop
wederom in het Voorloopig Verslag aangedrongen wordt, zal eerst dan
ter hand genomen kunnen worden , wanneer de archieven die dit hiBtorisoIi
gebouw vullen , daaruit verwijderd zullen zijn. Men mag veilig zeggen ,
dat zoolang de collectiën etaatspapieren in de lokalen der verschillende
ad min ÏB tra tien verspreid blijven, tal van verbeteringen aan 's lands ge-
bouwen achterwege moeten blijven.
Aan eene overbrenging dier archieven naar het tegenwoordig aohief-
gebouw op het I'lein valt eohter niet te denken wegons bet gebrek ann
ruimte. Doch ook wanneer men het bezwaar uit den weg ruimde, zoude
eene overbrenging daarheen ongeraden zijn , omdat het gebouw aan bet
i
Plein geene waarborgen tegen het gevaar van brand opIdTert De aller-
eerste eisch welken mea verplicht ïb aan een arohiefgebouw te stellen, ia
echter ongetwijfeld absolute veiligheid voor brand. Dit gebouw toch ie
niet brandvrij ontworpen ; alle balken , vloeren , kasten , kappen zijn van
hout, de verwarming geschiedt op gebrekkige wijze, daarin zijn twee
woningen en ook de dicnstlokalen zijn tuaschen de bewaarplaatsen der
documenten verspreid. Voorts is het gebouw niet alleen niet geïsoleerd,
maar belendt het aan eene bakkerij.
De Regeering acht zich niet verantwoord zulk een toestand zoowel op
bet Plein als in de gebouwen der Rijksadministratiën te laten voortdu-
ren, en nog minder eene afdoende verbetering voor goed onmogelijk te
maken door het bestaande ongeschikte gebouw , ten koste van groote
uitgaven, in den tuin uit te breiden. De documenten, die het bier geldt
en welke als het ware de geheele nationale geschiedenis van het land
bevatten , hebben aanspraak op veilige en behoorlijke bewaring en ver-
zorging, daargelaten dat ook de administratiën, welke deze documenten te
raadplegen hebben , daarbij het grootste belang hebben
Het is op al deze gronden dat de ondergeteekende , na overleg meten
met instemming van zijn ambtgenoot voor Binnenlandache Zaken , die in
het bijzonder met de verzorging van 's Rijks archieven is belast, een ge-
bouw voor deze verzamelingen wenscht te stichten , alwaar zij volkomen
veilig en brandvrij zullen bewaard worden en gemakkelijk te raadplegen
zullen zijn. Het terrein aan den Bezuidenhoutschen weg is daartoe uit-
nemend geschikt. Het dienstgebouw met conciërge-woning, waarin de
bureaux gevestigd zullen zijn, ligt alleen aan de openbare straat; daar-
achter en alleen door steenen gangen verbonden , zal het depötgebouw of
magazijn zich verhcfTen , dat , wijl het geheel aan het gezicht onttrokken
is , een hoogst eenvoudig uiterlijk aanzien zal verkrijgen ; het zal uitslui-
tend van steen en ijzer samengesteld zijn, en, daar alles aan alle zijden
geïsoleerd zal staan , is alle gevaar voor brand uitgesloten.
Terwijl bot tegenwoordig Rij ka are hiefgebouw aan bet Plein slechts ruim
8000 meter planklengte biedt , en de thans benoodigde planklengte als
men ook do Departementen en Rijksadministratiën van hunne weinig ge-
raadpleegde stukken bevrijdt, ongeveer 23,000 M. zou bedragen, zal het
nieuwe magazijn 30,600 M. geven , terwyi van het terrein zoodanig partij
getrokken wordt , dat een volgend geslacht daarop eventueel een tweede
even groot magazijn kan optrekken.
De totale bouwkosten , vroeger voor slechts 24.000 M. geraamd op
ƒ 550,000, zullen ten gevolge van eenige vereenvoudigingen , voor 30,600
M. iets minder bedragen, namelijk ^545.000.
Dat bet terrein op te verren afstand van de gebouwen der Departementen
gelegen zou zijn , is eene opmerking welke door de hoofden der Departe-
menten DÏet gedeeld wordt. In groote steden is een afstand zooals deze
112
en een bouwterrein , dat wegens de bepnalde eischei
dar veiligheid en de mogelijke uitbreiding in ecne volgende eeuw zeer
raim moet zyn, zoude in het centrum der bebouwde kom niet te verkrijgea
zijn dan tegeu een fabelachtigen prijs.
Na al het voorgaande behoell niet betoogd te worden , dat het bedoelde
terrein voor het nieuwe archiefgebouw dient bestemd te worden en dat
er geene termen zijn om bet van de hand te doen, noch om daarop
ander Rijksgebouw te stichten. Allermiaat zou , alleen om het te benut*
tigen , daarheen het Ethnographisoh Museum uit Leiden overgebracht
mogen worden , een maatregel welke , zoo daartoe overgegaan werd
andere gronden zou moeten steunen , en die overigena niet ter beoordes'
ling van den ondergeteekeude staat.
Wat het denkbeeld betreft om de zaak bij afzonderlijke wetsvoordracbt
te behandelen , meent de ondergeteekende te mogen verwijzen naar het-
geen in de Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk I reeds gezegd
is , namelijk dat de Regeering daarmede niet kan medegaan , omdat aup-
pieteire begrootingen niet bevorderlijk zijn aan een goed 6naQcieeI beheer
en dua zooveel mogelijk moeten beperkt, oiet zonder volstrekte nood-
zakelijkheid vermeerderd worden.
Vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Oeneraal op 21 Dec. 1893.
Beraadslaging over onderart. 121, luidende:
,Bouw van archieflokaleu , f 100.000.",
met het daarop door de Commiaaie van Rapporteure voorgestelde amen-
dement, strekkende om het onderartikel te verminderen met f 99.000.
De heer CoNRAD , voorzitter van de Commissie van Rapporteurs , het
woord ontvangen hebbende tot toelichting van het amendement, zegt:
Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van Rapporteurs heeft in het
Toorloopig Verslag, behalve de bedenkiugen in de afdeelingen geuit , ook
tevens daarin opgenomen den kenbaar gemaakten wenscb om den Minis*
ter in overweging te geven den poat van f 100.000 voor den bouw van
nieuwe arohieöokalen van de begrooting af te nemen.
De Minister heeft aan dien wensch niet voldaan en den poat op de
begrooting behouden.
De Commiaaie van Rapporteurs heeft , na onderzoek ook van des '
localen teestend en na inzage te hebben genomen van bet nieuwe ontwerp
betreffende het archiefgebouw , dat op haar verzoek aan de Commissie ia
medegedeeld, gemeend dat ook zij bij haar voorstel moest bljjven volharden.
De bedoeling van bet amendement ia niet om de oprichting van een
ook door de Commissie noodig geacht brandvrij archiefgebouw te verhin-
deren, maar om, /.ooals reeds in de aobriftelijke toelichting is medegedeeld,
de Regcering in de gelegenheid te stellen eeu nader onderzoek in te stellen
naar de mogebjkheid om een nieuw archiefgebouw te plaatsen in den
tuin aohter hnt tegenwoordige archiefgebnuvr , wat Aoot de Commiseie
eenstemmig beter werd geoordeeld dan oeue plaittaiug aan het Bezuideu-
hout. De Commissie meent, dat haar amendement voldoende is toegelicht
en dat zij voor het oogenblik daaraan niets heeft te toe voegen.
Het amende7nefit , als zjjode voorgesteld door de Commiasie van Rappor-
teurs, maakt van rechtswege oen onderwerp van beraadslaging uit.
Da heer tax Alphbn: Mijnheer de Voorzitterl Toen ik het vorige
jaar zoo vnj wa^i deze zaak in een beeld voor te stellen, schetste ik hoe
het hoofd van het Departement van Binnenlandsche Zaken door sirenen
waa gelokt geworden van zijn zonnigen koepol en zich had laten verhui-
zen naar den hoek van „'s Graven Kooltuin", en zulks ondanks het
groote brandgevaar, door do nabijheid der fameuse ,bakkorg", — werk-
plaats voor bruidsuikers en Uaagache hopjes.
De Minister heeft zich toen aan de verlokkiag weten te onttrekken, en
het verheugt mij uitermate hem weder veilig op zyn torentje te weten ,
waaruit hij zich nu slechts tijdeljjk behoeft te verplaatsen en waarnaar
hij weder zal torugkeeren.
Nu begrijp ik, dat de sirene, nu zij den Minister van Binnenlandache
Zaken niet blijvend kon verlokken en zich dus haar prooi zag ontrukken,
een ander voorwerp hoeft gekozen om io haar net te vangen. En die
ongelukkige — het ia da Rijksarchivaris, wien zij nu zal medeslopen naar
dat Kikkerland.
Ware het alleen voor haar zelve geweest , dat zij , uït den Hofvijver
verdreven, zich had wenschen te begraven in de schaduw van het Haag -
Bche woud, ik had haar er gaarne de rust gogund, maar nu zij ook den
Rijksarchivaris daar met zich weusoht op te sluiten, wil ik daartegen na-
drukkelijk protesteeren.
Ik weet werkelijk niet waarom het nieuwe arehiefgebouw juist dAir
zou moeten verrijzen. Met de Commissie van Rapporteurs beu ik het
volkomen eens, dat daarvoor eene veel betere plaats zou te vinden zya.
Wil men echter het gebouw niet in het centrum dor stad opgericht zien,
meu zette het daarom nog niet onder het tommer of in de schemering,
waar nagenoeg alleen de conciërge een straal van het zonlicht te zien
krijgt, op een mijns erachtens ten oenonmale ongeschikt, vochtig terrein,
waar dergelyke kostbare zaken als oude archieveu niet mogen geborgen
worden.
Vindt men het beter de drukte der stad te mijden , waarom dan ntet
Dog liever het nieuwe gebouw gesticht in de Atjehstraat, of, nog verder
wenschende te gaan, desnoods geplaatst onder de hoede vanSt. Hubertns,
aan het kanaal naar Scheveningen, waar goed, droog terrein voorhanden ia.
De heer oe Okkk van J[JTFAAa: Mijnheer de Voorzitter! Het plan
der Regeering om het archief uit het tegenwoordige gebouw te verwij-
deren en daarvoor een nieuw gebouw op te richten, een archiefpakhuis.
114
heeft mij inderdaad zeer verwonderd. Wanneer wij toch weten, dat te
Toor een archief van het grootste belang is, dat het bewaard bl^ve i
een droog gebouw, dat aan alle zijdeD raim en luchtig gelegen eu ingfl
richt 13, en gelegenheid geeft voor een gemalckeli)k gebruik, dan zou ha
mij toch werkelijk leed doen, indien het oude gebouw werd verlaten. O
weet wel, dat het oorspronkelijk niet tot archiefgebouw bestemd wat
maar ik zou het toch betreuren ; want wij treffen er nu allee aan wa
voor de bewaring van een archief noodig ia: ruimte, licht en droogt!
ïfaar het is waar: er wordt te recht over gebrek aan ruimte geklaagd
het archief wast zoo snel aan , vooral als er alles zal heengebracht worda
wat nu bij de Departementen in den weg ligt, dat er dringende behoeft
aan ruimte bestaat, waaraan wel zal moeten worden voldaan. Haar
wanneer men zich herinnert, dat er achter het oude gebouw voldoendi
ruimte aanwezig is voor een nieuw gebouw, waarin alles geplaatst zoi
kunnen worden , wat nu in het ontworpen gebouw eene plaats zal moeten
vinden, dan herhaal ik nogmaals, dat ik het plan voor het oprichtoa
van een geheel nieuw gebouw op eene andere plaats blijf betreuren , eei
gebouw dat ongetwijfeld niet, althans niet spoedig, aan dezelfde eiachei
van goachiktheid als het oude zal kunnen voldoen.
Ja maar — zegt men — in het oude gebouw zijn vloeren en kaatol
van hout, die zullen van ijzer moeten zijn, anders bestaat voortdoreiu
brandgevaar.
Maar wanneer men die alle ia het nieuwe gebouw zal moeten makel
van ijzer, zal het op hetzelfde neerkomen, wanneer men ze van yzeO
maakt in het gebouw , dat achter het bestaande gebouw kan geplaatsl
worden en waarbij men bovendien alle voordeelen van het oude geboav
behoudt.
Men heeft gewezen op brandgevaar ; maar als men weet , hoe bel
gebouw gebouwd is, als men weet dat het brandgevels heeft aan beidi
zyden en dat de muren uit eene vroegere periode dagteekenen , toen mei
nog geen halfsteensmuron gebruikte, dan zou dat brandgevaar wel wal
overdreven kunnen zijn. Zou men dan dat brandgevaar, indien het ei
is, niet kunnen keerenP Zou men daarvoor dan niet een gedeelte dei
ko3ton kunnen gebruiken, die nu aangevraagd worden voor het nieuwfl
archiefgebouw? Men ducht brandgevaar van de woning van den ooa-
cierge en eene andere naburige woning; maar als men het nieuwe gebouw
in den tuin plaatst, kan men de woning van den conciërge daar buiten
overbrengen en daar alle waarborgen zoeken, die noodig zijn om vo(H
dit nieuwe gebouw alle brandgevaar te weren.
Ik moet zeggen, Mijnheer de Voorzitter, dat het voornemen tot vef
vanging van het archiefgebouw, waar alles nu eenmaal geordend en ge-
regeld is, waar ieder en alles zijne plaats en bestemming heeft, mj
verwonderd beeft. En met de Commissie van Kapportenrs zou ik iei
J
116
Minister nog wel de gelegenheid willen geven , voordat hij tot de uitvoe-
ring overgaat, nog eens te onderzoeken, waarom niet achter het tegen-
woordige gebouw het nieuwe verrjjzen kan. Dan zal men genoegzame
ruimte krijgen voor de verachillends archieven , die nu in de Departe-
menteo liggen opgehoopt, ruimte genoeg om oud en nieuw arohief be-
hoorlijk te acheiden en te bewaren, zonder vrees voor nadeelen.
De heer tan der Feltz: Mijnheer de Voorzitter! Dat er voorzien
moet worden in ruimte voor de archieven ia in confesao. Wij behoeven
dua de meerdere of mindere noodzakelijkheid van vergrooting van het
bestaande of van den bouw van bet nieuwe niet te beapreken. De
Regoering acht zich — en ik geloof terecht — niet gerechtigd om den
beataanden toeatand langer te bestendigen. Het veracbil ten aanzien van
de gewenachte voorzieoing is dua eigenlijk slechta eeue quaeatie van de
te kiezen plaata, of deze namelijk om deze of gene reden niet te onge-
schikt is en de ruimte geeft, die men noodig heeft. De Kamer ia geateld
voor tweeirrlei keus, voor dit dilemma namelijk óf het bestaande te be-
houden met bijbouwing van nieuwe lokalen aan het Bleijeoburg tot
aanvulling van de ontbrekende bergruimte, öf het stichten van nieuwe
lokalen aan het Bi?zuideuhout tot opneming van de archieven uit het tegen-
woordige Rijksarchief, plus den voorraad aan de Departementen, eu de
toekomende vermeerdering of verrijking van het archief.
Indien wij kennis nemen zoowel van de bestaande ruimte bij het tegen-
woordige Rijkaarchief on van de localiteit aan het Bezuidenhout, waar
dan een geheel nieuw gebouw zal verrijzen voor het tegenwoordige en
het toekomstige archief, dan moet men m. i. aan het gebouw aan het
Bezuidenhout do voorkeur geven.
Het bestaande wordt zeker aan vele zijden bedreigd door het gevaar
Tan brand en de voorziening daartegen is niet wel mogelijk. De geachte
vorige spreker heeft gezegd, dat in het tegenwoordig Kijkaarcbief houten
vloeren zijn en men die kan vervangen door ateenen, dat men ook de
andere gebreken, die aan het bestaande kleven, zeker wel eeoigermate
kan wegnemen of verminderen en men het bestaande kan brengen in een
toestand, die meer overeenkomt met hetgeen men tegenwoordig aan eeue
goede bewaarplaats voor archieven stelt.
Ik zal niet ontkennen, dat waaracbijnlyk aan het bestaande archiefge-
bouw eenige verbeteringen ziju aan te breugen , maar zal daardoor elk
bezwaar worden opgeheveu? Het vervangen van de houten vloeren door
steenen is zeker mogelijk beneden , maar dit kan boven niet geschieden ,
tenzij men eenc geheele andere constructie neemt van balken met gemet-
selde bogen er tusschen , waarop die steenen vloeren zouden komen te liggen.
£eo ijzeren vloer, zegt men; zeker, maar deze zou uitgegoten ijzeren
platen moeten bestaan, men kau er toch geen zoogenaamd «Stort" voor
nemen en mea zou met die gegoten ijzeren vloereu, muren en balken
t, woaropl
Tan het beetaande gebouw mUschïen bolasten met een gewicht,
deze niet berekend zijn. Or dit evenwel mogelijk ia, zou ik niet durTeq
beslissen. In ieder geval, wat men aan het gebouw doet, men blijft
blootgesteld aan de gevaren eeiier enclave van verschillende gebouwen f
vooral bet gevaar voor brand valt niet te ontkennen.
Aan het Bezuldenhout is dat gevaar geheel weggenomen. Het geboav
Btnat alleen en op zich zelf. De binnenplaats bij het tegenwoordig Rijk»-
archief biedt zeker nog de gelegenheid aan om een gebouw te stichten ^
waardoor ~ laat ik zoggen — nog verscheiden jaren plaatsruimte zojl
wezen tot het bergen van de archieven, maar de Regeering wiJBt er al
op, dat in de ministerieele Departementen zoo groote voorraad ie, dat
ook een nieuw gebouw waarsohijulijk al spoedig voor een goed deel zal
gevuld worden , zoodat men na betrekkelijk niet vele jaren al weer be-
hoefte aan vergrooting kan krijgen. Op de plaats aan het Bezuidenhoat
kunnen twee gebouwen gesticht worden van dezelfde grootte, waarvan
ieder op zich zelf zoo groot zal zijn , dat men er in zou kunnen plaatsen
het tegenwoordig archief, verzameld in het gebouw op het Plein plus de
arohieven uit de Departementen.
Wanneer men deze zal hebben overgebracht, zal er nog aanvankelijk plaat*
eijn voor de toekomst, en zoo na eenige jaren — gciyk de Regeering ver»
klaard heeft — ook die gebouwen overvuld zullen zijn, zal men nog plaats
hebben om een tweede gebouw van gelijke grootte er naast te stichten.
Uit het oogpunt van ruimte verdient dus het Bezuidenhout zeer zeker
de voorkeur.
Maar nu wordt er gezegd door den geachten afgevaardigde uit Ommen,
dat het Bezuidenhout is een kikkerland ; de geachte afgevaardigde uit
Sliedrecht noemde het eene plaats zonder zon, licht of lucht. Ik geloof
dat noch het een, noch het ander waar is. De plaats daar is zeker niet
een kikkerland. Zij grenst aan den voet van het duin, want lange den
boschrand aan het Bezuidenhout vindt men hoogten en laagten, een be-
wijs dat men is aan den binnenrand van het duin; er is dus geen veen-
grond gelijk men meer bezuiden in de weilanden aantreft; een kikkerland
ia het dus zeker niet. Doch al ware de grond niet droog, onze voor-
ouders wisten wel middelen om zelfa in het water droge gebouwen te
stichten en onze tegenwoordige ingenieurs en bouwkundigen kennen die
nog. Te dezen aanzien kan dus allerminst bezwaar zijn.
De zon, het licht en de lucht ontbreken aan het Bezuidenhout. Het
verwondert raij, dat de geachte afgevaardigde uit Sliedrecht er niet op heeft
gelet dat het Bosch zal liggen aan de noordzijde van het nieuwe gebouw,
en tot nog toe scheen de zon nooit uit het noorden. Zij schijnt ten
zuiden en ten zuidoosten op den gevel, terwijl de oosterzon de oostzijde
Tan het gebouw verlicht. Dus ook te dezen aanzien is er geen bezwaar.
117
Nu stelt do Commiesie Tan Rapporteurs eon nader onderzoek voor,
maar waartoe zou dat leiden P
Men weet er alles van, en men heeft alechta te beelisBeD of het ge-
bouw al dan niet ter aaogeduider plaats zal worden goBteld, Men maakt
bezwaar tegen de verwijderde ligging, en de geachte afgevaardigde uit
Ommen, die de plaatsing aan het Bezuidenhout bestrijdt, verwees naar
de duinzijde langs het Kanaal, doch ook daar zou het bezwaar zijn dat
het gebouw niet in de stad staat.
Op grond van het aangevoerde zal ik stemmen tegen het amendement
der Commissie van Rapporteurs, omdat een nader onderzoek tot geen
resultaat zou leiden; de Kamer is genoegzaam ingelicht om eene be-
slissing te nemen.
De heer Lelt, Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid: In
enkele opzichten heb ik met genoegen het rapport der Commissie van
Rapporteurs gelezen: zij ia het met de Regeering eens dat een archief
moet worden gebouwd ; men mag dus aannemen dat daaromtrent een-
stemmigheid bestaat. Nu blijft de vraag, hoe groot moet dit gebouw zyn
en waar zal bet worden geplaatst.
Do eerste vraag hangt samen met eene beschouwing van den toestand
van het tegenwoordig archief. Kunnen de kostbare bescheiden in het
gebouw op het Plein blijven met het oog op brandgevaar?
De Regeering meent, dat het antwoord op die vraag stellig ontkennend
moet zyn. Voorts hangt de omvang van het nieuwe gebouw af van de
vraag , welke archiefstukken uit lateren tijd in het nieuwe gebouw ge-
borgen moeten worden, eene vraag welker beantwoording meer behoort
tot den werkkring van mijn ambtgenoot van Binnenlandsohe Zaken, en
waaromtrent ik dan ook in geen beschouwingen zal treden. Waar evenwel
eenstemmigheid bestaat omtrent de noodzakelijkheid van een nieuw cen-
traal arcfaiefgebouw , vlei ik mij dat de Commissie van Rapporteurs haar
amendement in dien zin zal wijzigen dat, welke de beslissing omtrent
de plaats ook moge zijn , de gelden toegestaan zullen worden om dien
bouw te kunnen ondernemen en de zaak niet worde uitgesteld , daar een
nader onderzoek onuoodig is.
Nu stelt de Commissie van Rapporteurs voor, om het bestaande gebouw
op het Plein voor admiuistratiegebouw in te richten; hoewel dit niet
onmogelijk is, schijnt het mij toch toe, dat het gebouw op het Plein
voor dergelijk administratiegebouw weinig geschikt is. Bij eene plaatsing
van het nieuwe archief in den tuin achter het tegenwoordig archief is
aldaar, met afbraak van de gebouwen op Bleijenburg een ruim archief-
gebouw, zij het dan ook wat kleiner dan aan het Bezuidenhout, te
maken. Een nieuw administratiegebouw zal dan tevens noodig zijn.
De Regeering is echter van oordeel dat bij het bouwen van een archief
ook moet gerekend worden op de toekomst, en het hoogst wenschelijk
iia
ÏB de gelegenheid opeii to houden om later tot «itbreiding oTer te gaan.
Voorts is ZIJ yan oordeel , dnt voor zulk een archief het vooral wenBchelijk
is een zoo vr^ mogelijk terrein te kiezen, zoodat licht on lucht onbe-
lemmerd kunnen toetreden en het gebouw met het oog op brandgevaar
zoo ver mogelijk van eene dicht bebouwde buurt verwijderd moet btijven.
Nu vergelijke men voor deze gestelde voorwaarden de beide plaateen,
Flein en Bezuidenhout , met elkaar, on meu zal erkennen, dat met bet
oog op deze eischen aan een archiefgebouw te stellen, de plaata aan het
Bezuidenhout verreweg de voorkeur verdient.
Ik verschil geheel van meening met de Commlseie van Rapporteon
omtrent het technische bezwaar door haar geopperd ten opzichte van de
vochtigheid. Yochtigheid zou zich kunnen voordoen door capillaire werking,
wanneer het gebouw op vochtigen grond ataat en de fundeering met
waterdicht is gemaakt, en vochtigheid kan zïeb door hemelwater voordoen.
Voor het eerste geval van vochtigheid behoeft echter , wanneer de fun-
deertogen vaB het gebouw uit deugdelijke steen en goede specie zgn
gemaakt, geen vrees te bestaan.
Het ligt trouwens in de bedoeling , in het gebouw een sousterreiu te
maken, waardoor vochtigheid uit den bodem voortkomende geheel kas
worden ontgaan. Dit nu zoude zoowel aan het Bezuidenhout als aan het
Plein noodig zijn, daar ook op laatstgenoemde plaats de fundeering niet
met grondwater in aanraking zal zijn, zoodat er in dit opzicht geen
onderscheid tusschen beide plaatsen bestaat.
Tijdelijke vochtigheid door het regenwater is niet te beletten, waar
men het gebouw ook plaatst. Want als het regent, wordt een gebouw
op bet Plein evengoed nat als een aan het Bezuidenhout. Maar het ge>
bouw, dat het meest aan de zon is blootgesteld en de meest vrije ruimte
heeft, zoodat licht en wind er rrij spel hebben, zal na regen het eerat
droog zyn.
Nu vergelijke men op de bier voor mij liggende teekening de twee
plaatsen, Plein en Bezuidenhout, dan zal men moeten erkennen , dat met
het oog op de laatstgenoemde omstandigheden , de laatste plaats de voor-
keur verdient. liet terrein op het Plein ie namelijk op korten afstand
door andere booge gebouwen , waaronder eene kerk , omgeven. Het
terrein op het Bezuidenhout daareutegen is r<;ndom door groote tuinen
omgeven, geheel vrij aan west-, zuid- en oostzijde, zoodat de zon in alle
richtingen het gebouw zal kunnen bereiken.
Dit wat de quaeetie van vocht betreft. Ook uit een oogpunt van
plaatsing komt mij het Bezuidenhout niet bezwarend voor. Een archief,
dat men bier wenscht te bouwen, wordt niet door velen dagelijks bezocht.
Voor hen, die van buiten komen, zou het tamelijk onverschillig zijn of
het archief op het Plein of op het Bezuidenhout staat. Het station der
Staats spoorwegen is bovendien dichter bij het Bezuidenhout dan het Plein.
lil
Toor de Hagenaars, die het archief wenscbeo te bezoeken, is t
zeker geen bezwaar, dat het gebouw op hot Bezuidenhout geplaatst wordc,
daar weinigen eeu dergelijk archief geregeld bezoeken.
BliJTen dus over de ambtenaren. £n nu ligt het in de bedoeling bij
de overbrenging der archieven van de Departementen naar het nieuwe
gebouw slechts die te doen overbrengen, welko in den regel niet geraad-
pleegd behoeven te worden, zoodat alleen in zeldzame gevallen de ambte-
naren zich naar het nieuwe gebouw zuUeu moeten begeven. Hierin kan
dus, volgens mijne meening, stellig geene reden zijn gelegen om van het
bouwen van een archief aan het Bezuidenhout af te zien, en daar uu op
dat terrein de gelegenheid blijft om later een tweede gebouw er naast te
plaatsen, geeft de Regeering verre de voorkeur aan de plaatsing aan
het Bezuidenhout. Maar hoe dit zij, het maken van een archiefgebouw
is hoofdzaak en zóó noodig, dat de Regeering er zich bij wil nederleggen ,
indien, in atrijd met bare bepaalde meening, de Kamer er de voorkeur
aan mocht geven om bet gebouw op het Plein te plaatsen, indien alechts
thans eene besliBsing wordt genomen, en niet verder wordt aangedrongen
op uitstel en op het instellen van eeu nader onderzoek.
De heer Tak van Pooetvliet, Minister van Binnenlandscbe Zaken:
De geachte afgevaardigde uit Ommen heeft bij den aanvang dezer discussie
de vrees uitgesproken , dat de Minister van Biunenlandsche Zaken zich zoude
laten veileiden om zijn tegenwoordig verblijf voor goed te verleggen naar
het Plein. Ik kan den geachten afgevaadigde de verzekering geven, dat
de tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken niet slechts per-
soonlijk groeten prijs stelt op de voltooiing van het reeds vele jaren ge-
leden door hem aangevangen werk, de door de Kamer goedgekeurde ver-
bouwing van bet Binnenhof, maar dat bij ook buitendien niet de minste
genegenheid zoude hebben om den zetel van het Departement van Bin-
nenlandsche Zaken naar een ander gebouw buiten het Binnenhof te ver-
plaatsen. In dit opzicht kan de geachte spreker rekenen op de meest
volkomene instemming van den Minister met zijne straks uitgesproken
meen ing.
Wat het archiefgebouw betreft, dat ons thans bezighoudt, de taak van
den Minister van Binnenlandsche Zaken ia door de gevoerde discussie zeer
gemakkelijk gemaakt; immers niet slechts de Commissie van Rapporteurs ,
maar alle opvolgende sprekers hebben erkend, dat het noodzaketijk is een
behoorlijk brandvrij gebouw te stichten. Ook de geachte spreker uit
Sliedrecht, de beer do Geer van Jutfaas, erkende aan bet slot van zijne
rede die noodzakelijkheid, ofschoon de aanvang zou hebben doen ver-
moeden, dat hij eene tegenovergestelde meening voorstond.
De Regeeering is verantwoord el ijk voor eene goede berging en veilige
bewaring van de archieven van den Staat. Welnu, op dit oogenblik is
eene boboorlijko berging niet mogelijk en de veiligheid van die kostbure
I 120
achatteu, welke in het Pijkearchief worden bt-waard, in geenen deeli
verzekerd. In alle Departementen van algemeen betHtuur liggen in da
meeet verspreide lokalen hoepen archiefstukken nauwelijks genaakbaar,
Terspreid, waarvoor geen bergplaats ia aan te wijzen. Het Rijksarcbid
op het Plein, het huia van Amsterdam, ie van ulle zijden blootgesteld aaq
brandgevaar. Acht de heer de Geer dat gevaar niet groot en de nood-
zakelijkheid tot verplaatsing van de archiefstukken met het oog daarop nlat
bewezen, tegenover deze meeningen staan de rapporten van deskundigen,
die sedert lang op dit groote brandgevaar hebben gewezen. Dat Kyksarchiel
bewaart schatten, welke cenig zijn voor de kennis der geschiedenis van om
werelddeel, schatteü zooats ze alleen in de archieven van Venetië WOTdea
gevonden, voor de kennis van onze buitenlandache betrekkingen in tto»
gere eeuwen , voor de geschiedenis van ons volksbestaan van onBchatbail
waarde. Het verlies daarvan zoude uog heel wat grooter ramp weznil
dan die, welke met liet destijds ook door sommigen brandvrij geachte ge-
bouw van het Departement van Marine de archieven onzer admiraliteiten
en daarmede de bronnen der geschiedenis van onu zeewezen beeft Yep-
nietigd. De Regeeriog acht het daarom haren plicht en zij mag op iat
voorstel niet terugkomen, om het noodige te heramen ten einde in een<
behoorlijke vuurvrije berging van onze archiefschatten te voorzien.
Mijn ambtgenoot voor Waterstaat heeft uiteengezet waarom , wanneei
een brandvr^ archiefgebouw wordt opgericht, gelyk de Kamer dit ong»
twijfeld zal wenscheu, het terrein aan het Be/.uidenhout daartoe verre dt
voorkeur verdient. Ik zal aau het door hem geleverde betoog nieta to»
voegen; ik meen dat daaraan niets meer toe te voegen is en dat dl
overtuigende redenen, door mijn ambtgenoot aangevoerd, de Kamer tei
Toordeele van die keuze moeten stemmen, Doch voordat die plaats doa
de Regeering werd gekozen, zijn ook andere planuen onderzocht om eei
gebouw voor de berging onzer archieven te stichten , daaronder ook da
om een archiefgebouw op te trekken achter het tegenwoordige Ryksarchie
op het Bleijenburg. Dat plan is onderzocht en overwogen, op deze ïafs
zijn kaarten, plattegronden en opstanden ncdergelegd, waaruit blijkt du
op dit terrein een gebouw kan worden gesticht, in omvang gelyk asa
het eerste gebouw dat thans aan het Bezuidenhout kon worden geplaatst,
dat eveneens een voldoende en eene brandvrije berging aan onze arohtal
stukken kan schenken , doch waarnevens later geen tweede gebouw mea
kan worden opgericht. Wanneer dus de Commissie van Rapporteurs wj
onderzocht zien, of in den tuin van het tegenwoordige Ryksarchief Ml
nieuw brandvrij archiefgebouw gesticht zou kunnen worden , dan kan da
denkbeeld worden ter zijde gesteld; want het onderzoek heeft plaate ga
had en heeft aangetoond, dat het thans ontworpen archiefgebouw evenzee
aldaar als aan het Bezuidenhout kan worden gesticht.
De Regeering meent iutusachen op de door mijn ambtgenoot ontwik
J
121
kelde grondon, dat h9t gebouw hef beet ware opgericht op het terrein
aan het BezuidcDhout. Zij acht die gronden oveTwegend. Meent de
Kamer echter, dat zij zelve de keuze van het terrein moet doen, dan zal
de Regeering zich nederleggen bij de aanwijziog ran dat aan het Bleijen-
burg, want het ia haar alleen om een behoorlijk archiefgebouw ie doen.
Zij zal zich ten aanzien der plaAtaing aan de Kamer onderwerpen. Maar
zij dringt er ten zeerste op aan, dat de Kamer haar in ataat stelle door
het toeataan dor noodige gelden, met de stichting een aanvang te maken ,
welke zoowel voor een geregeld bestuur des landa als voor de beoorening
onzer geschiedonia zoo dringend noodig is.
De heer Conrad, voorzitter der Commisne van Rapporteurs: De Com-
miasie beeft de voorkeur gegeven aan het atichten van een brandvrij ge-
bouw in den tuin van het tegenwoordig achiefgebouw , om de redenen in
de toelichting van haar amendemetit medegedeeld. Zij kan daaman toe-
voegen , dat dan het gebouw midden in de stad zal blijven, terwijl het
gebouw op het Bezuidenhout 15 minuten gaans van het Plein, het cen-
trum der miniaterieele Departementen, zoude vorwijderd zijn. Hot be-
waren van zulke kostbare archieven aan den rand van bet Bosch op
betrekkelijk groeten afstand buiten de stad, is in vele opzichten niet
aan bevelens waard ig.
Het brandgevaar, wat de omgeving betreft, is aan het Bezuidenhout
niet minder groot dan iu den tuin op het Plein. Immers volgens de tee-
kening die op de ministerstafel ligt, zal het gebouw op den Bezuidenhout
aan beide zijden door gebouwen omringd zijn , met tusschenruimteu van
weinige meters. Plaatst men het nieuwe archiefgebouw in den tuin van
bet bestaande, dan is het ook door gebouwen omringd, maar de tuaachen-
ruimten kunnen grooter zijn.
De Minister heeft toegegeven , dat er in den tuin aan het Plein vol-
doende ruimte ia om het ontworpen archiefgebouw te plaatsen en dat de
tot archiefberging ingerichte stal op 't Bleijenburg eene ongeachikte, voch-
tige bergplaats ie, naar mijne meening zelfs niet goed genoeg om gewoon
papier te bewaren.
Do Commissie van Kapporteura , die in loco een onderzoek heeft gedaan,
ia dan ook van oordeel, dat als het archiefgebouw in dien tuin mocht
komen, die atal behoort te verdwijnen, en dat de conciërgewoning en de
twee bureaux, die in het plan vóór het archiefgebouw zijn ontworpen
moeten overgebracht warden naar het thana bestaande archiefgobuuw.
Brandgevaar ia er voor dat gebouw in den tuin niet te vreezen, want
aan alle kanten is bet ruim vrij, 10 tot 15 metera aan de westzijde, en
6 tot 10 meter aan de lange zijden, uit den ringmuur van den tuin, al
naar gelang men de plaats bepaalt. Aan licht kan het bij die vrge
Iimte van zelf niet ontbreken.
Hen heeft het brandgevaar van die belendende bakkery hoog laten
122
len nieuw archiefgebouw gesticht word
geveer / 540.000 zal kosten en waartoe als eerste post wordt uitgetrokken
ƒ100.000, dan zal, wanneer de koatea eenigszina regelmatig over eenige
jaren verdeeld worden , de bouw een jaar of vier duren ; dan zal het
gebouw nog een of twee jaren moeten uitdrogen om geschikt te zijii voor
berging van perkam'-ntia , die zoo hoogst subtiel en gevoelig zijn voor
TOcbt en zoo spoedig beechimmeleu en bederven. Indien men dus zoo
erg vreest voor brandgevaar in het tegenwoordig archiefgebouw, ten aan-
zien van de inderdaad groote schatten van historische waarde die het be-
vat, is de Kegeering dan wel verantwoord om nog gedurende eenige jaren
dien toestand te bestendigen, en zou het dan niet noodzakelijk zijn, om
zoo spoedig mogelijk die bakkerij te onteigenen ten algemeenen nutte?
Die aankoop zou nog niet eenmaal veel verlies behoeven op te leveren ,
bij wederverkoop van het perceel onder zekere bedingen ten aanzien zijner
toekomstige bestemming.
De Commissie van Rapporteurs is bovendien van oordeel, dat een
archiefgebouw gesticht in den bedoelden tuin en ingericht voor het door
baar omschreven doel, minder zal kosten dan dat volgens bet regeerings-
plan aan den Bezuidenbout. In dien tuin zou evengoed als aan den Be-
zuidenhout een gebouw op hooge fundeeringen met souaterrein kunnen
gesticht worden tot het verkrijgen van droge muren. Wat het regenwater
betreft , daarvan zouden de gebouwen op beide plaatsen evenveel last hebben.
De Minister heeft echter nog een factor vergeten, die men tegen een
gebouw op den Bezuidenbout zou kunnen aanvoeren, dat is de vochtige lucht.
Wanneer men de fundeeringen goed inricht en eene goede traslaag legt,
dan kan men een droog gebouw maken zelfs midden in het water.
Wanneer men zorgt voor eene goede inrichting van daken en goten, be-
hoeft men geen last van regenwater te hebben , maar men kan geen maat-
regelen nemen tegen vochtige lucht. Een ieder die op dit punt van den Be-
zuidenbout het Bosch ingaat zal bemerken hoe duf en vochtig de lucht daar
is, en biervan heeft men geen last in den tuin van het gebouw op het Plein.
Nu heeft de Commissie in overweging genomen, dat wanneer er een
nieuw gebouw in den tuin wordt opgericht, de Regeering nieuwe onl^
werpen zal moeten doen opmaken. Het zou mogelijk kunnen zijn, dat
het wenscbelijk werd geoordeeld om bet ontworpen archiefgebouw, als
het in den tuin wordt geplaatst, te vergrooten , omdat daartoe gelegen-
heid bestaat. Om daarvoor en wellicht nog voor andere zaken een onder-
zoek in te stellen bad de Commissie van Rapporteurs voorgesteld aan de
Begeering een krediet te verleeoen
S& al bet geboorde en na de mededeelingen der Regeering neemt de
Commissie echter eenparig de vrijheid om baar voorstel te wijzigen en
stelt voor haar amendement nu aldus te doen luiden: „Bouw van archief-
lokalen op het Bleijcnburg ƒ 100.000".
12S
De beer tak Alphen: Slechte enkele woorden, Mijnheer de Yoor-
eïtter! Evenzeer ala ik mij heb kunnen voegen naar het amen de ment
vfui de CommisBie vau Rapportoura, zooals het oorsprookehjk luidde, kan
ik mij nederleggea bij hetgeen thans door haar wordt voorf^esteld. Alleen
zou ik weoBchen te vragen, of indien het amendemeDt wordt aangenomen,
ook dan het bouwplan, dat nu op des Uiiiiaters tafel ligt, ongewijzigd
zal worden uitgevoerd?
Verder wensch ik nog dit te zeggen: in de vorige week hebben wij
den bouw van een muBeum voor natuurlijke historie te Leiden geécarCeerd ,
omdat men meende dat eerst cene schifting diende gemaakt te worden in
do voorhanden voorwerpen, en nu zou ik gaarne willen weten, of bij de
plannen voor den nieuwen archietbouw iusgelijkH er op gerekend is, dat
vooraf eene schifting zal gemaakt worden in den voorraad archieven, of
dat men al het aanwezige zonder onderscheid in de nieuwe gebouwen
wil plaatsen P Ook met het oog op een ander puut moet daaraan de
aandacht worden gewijd.
De Minister van Binnenlandsche Zaken herinnert zich evengoed ale ik,
dat in het gearresteerd project voor de verbouwing van zijn Departement
bet gebeele sousterrein werd beschikbaar gesteld voor archief berging , due,
wanneer er op gerekend wordt dat door de verbouwing van dat Departe-
ment binnen korten tijd bet geheel sousterrein voor archii'fberging be-
schikbaar komt, zooals dat ook het geval is bij het Departement van
Waterstaat, dan meen ik er met het oog daarop te mogen en te moeten
aandringen, dat nog eens overwogen worde, wat er kan uitgeschift wor-
den, vrant er kan ongetwijfeld heel wat worden opgeruimd.
De heer Tak vah Pooetvliet, Minister van Binnenlandsche Zaken;
Mijnheer de Voorzitter! Slechts een kort woord ter beantwoording van
de vraag gedaan door den geachten afgevaardigde uit Ommen, den heer
van Alphen.
Er zal bij de verplaatsing van de oude archieven na 1813 eeneoordeelkun-
dige schifting plaats vinden en worden nagegaan, wat kan worden ter zijde
gelegd. Daaromtrent zijn thans nog geen betrouwbare gegevens aanwezig.
Met het denkbeeld dat in het sousterrein van het nieuwe gebouw van
Binnenlandsche Zaken voor archief berging eene goede gelegenheid zoude
kunnen wezen, kan ik niet instemmen. De ondervinding toch beeft ge-
leerd, dat archiefberging in sousterreinen aan den kant van den Kofvijver
geene aanbeveling verdient; de zekerheid vau het behoud der archieven
ia dan niet voldoende gewaarborgd. De Regeering moet zich dus op dit
punt hare vrijheid voorbehouden, wanneer het bouwplan van 1891 tot
uitvoering komt.
De heer Goehax Borsesiits: Manheer de Voorzitter ! Al weet ik zeer
dat de tijd kort is, toch meen ik dat bij eene zoo belangrijke
kak als het hier geldt, geen misverstand behoort te blijven bestaan om-
124
trent de bedoeling der Regeering en het dus wenschelijk i
tjea op de i'a te zetten.
Ik twijfel er geen oogenblik aan, Mynheer do Voorzitter, dat india
het nieuwe amendement van de Commissie van Rapporteurs wordt aan-
genomoD, de Regeering naar haar beste weten het zal uitvaeren ea op
het Bleijenbui^ eeo g'l'ouw 7,al stichten, zooals zij meent dat dit voor
eene goede bewaring der kostbare archieven het meest wenschelijk is;
maar dan mogen wij toch wel eena weten wat voor dat geval de voor-
nemens der Regeering zijn en of de Kamer er op kan rekenen, dat het
gebouw, dat thans al» Rijksarchief is ingericht, zal blijven bestaan.
Verleden jaar heb ik als Voorzitter der Commissie van Rapporteurs
voor dit hoofdstuk een geheelen morgen in dat gebouw doorgebracht en
ik heb toen, evenals mijne medeleden, opgemerkt dat er nu ja gebreken
aan waren te ontdekken, maar dat het toch niet alleen voor administra-
tieve doeleinden , maar ook voor de berging van een deel der archieven
nog zeer geschikt was. Intusschen , als de Regeering van eene andere
meening mocht zijn en bet oude Logement van Amsterdam wilde gaan
afbreken, dan zou zy na de aanneming van bet amendement van de Com-
misie van Rapporteurs daartoe volkomen bevoegd zijn. Nu geloof ik wel
niet, Mijnheer de Voorzitter, dat dit in de bedoeling ligt, maar om alle
misverstand te voorkomen , wenech ik thans pertinent aan de Regeering
te vragen , of wij er op kunnen rekenen dat in elk geval het bestaande
gebouw, verbeterd zoo noodig, zal blijven bestaan P
In de tweede plaats wensch ik den Minister te vragen; zal, wanneer
nu besloten wordt op het Bleijenburg te bouwen , het terrein aan het Bezui-
denhout zoo schielijk mogelijk weer verkocht worden? De Minister her-
innert zich zeker nog wel, dat ten vorigen jare door de toenmalige Com-
missie van Rapporteurs met groeten aandrang hetzelfde reeds is gevraagd.
De Kamer heeft toen wel den aankoop van grond goedgekeurd, omdat
die nu eenmaal was geschied , maar men heeft tevens tot den Minister
gezegd: Doe het toch zoo schielijk mogelijk weer van de hand. Daaraan
ia echter tot heden geen gevolg gegeven, omdat de Minister nog altijd
de hoop bleef koesteren, dat de Eamer er wel in zou toestemmen, om
daar een archiefgebouw te stichten, maar als daar nu niets van komt,
ook omdat men op zoo moerassigen bodem niet bouwen wil, kan er dan
nog eene enkele reden .zijn, om dien grond in hezit te houden en rente-
loos te laten liggen, zonder dat men er eene bestemming voor heeft P
Een derde vraag, mijns inziens, van nog meer gewicht.
De Regeering heeft gezegd: Wij zullen — en ik vertrouw, dat dit
gebeuren zal — de archieven oordeelkundig gaan schiften en naar het
nieuwe gebouw niet overbrengen wat geen waarde heeft en niet bewaard
behoeft te worden.
Dit vind ik uitstekend, Mijnheer de Voorzitter. Wordt een zoo groot
135
geboav gesticht, <\aTi zal elk Departement gnarne zooreel mogelijk sgne
vlieriagen en nndere bergplaatden ootlssteo, en dan is het zonder be-
hoorhjke schiftiDg te vreezen dat er heel veel waardelooze rommel in
geplaatst zal worden , waarmede men dan later verlegen zit.
Voor die papieren zonder waarde behoeft geen plaats gemaakt , behoeft
niet gebouwd te worden. De vorige weelc, bij de behandeling van den
post voor het nieuwe museum van natitnrlijke bistorie is gezegd, dat
men niet goed kan oordeelen over het karakter en de noodzakelyke grootte
Tan het gebouw, voor en aleer men wist welke exemplaren waard waren
bewaard te worden, en dat dit eerst moest worden onderzocht.
Datzelfde doet zich in niet mindere mate hier voor. Eerst moet men weten
voor welke archieven plaats moet gemaakt worden , en daarom vraag ik :
Zou de Regeering niet geneigd zijn de bouwplannen te laten rusten, totdat
de oordeelkundige Bchifting zal zijn afgeloopen P Dit zal zeker eenigen
tijd vorderen, maar het ia, mijns inziens, toch de eenige rationeels weg.
En eindeiyk eene vierde vraag. Er ligt daar nu een voorloopig plan
voor een gebouw op het Bleijenburg op de miuiaterstatel , maar niemand
kan daar zóó over oordeelen. Nu is mijne vraag : is de Minister bereid
om vóórdat hij tot de aanbesteding van het gebouw overgaat , de plan-
nen en teekeningen aan de Kamer over te leggen? Daarmede zoude de
Minister zeker de geheele Kamer verplicbten.
De heer Lbly, Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid: Mijn-
heer de Voorzitter 1 Ik kan den geachten afgevaardigde de verzekering
geven , dat wanneer tot den bouw van een arcbieflokaal aan bet Bezui-
denhout mocht worden overgegaan , het allerminst in de bedoeling ligt
om het tegenwoordig arohiellokaal te sloepen.
De tweede vraag van den geachten afgevaardigde betrof het terrein aan
het Bezuidenbout.
Wanneer de Kamer mocht besluiten, dat het archiefgebouw niet aan het
Bezuidenbout zal worden geplaatst , dan heb ik mijnerzijds geene bestem-
ming voor dat terrein , en mijn ambtgenoot van Financiën , die bet be-
heer der domeinen heeft, zal dan moeten besliBsen wat er mede moet
worden gedaan.
Eindelijk een kort woord aan den heer Conrad , voorzitter van de
Commissie van Rapporteurs, welke meent dat een gebouw aan bet Be-
zuidenbout wat muf zou zijn wegens onfriseohe tucht in de omgeving.
Ik voor mij meen, dat een gebouw dat aan drie zijden openligt, oit
den aard der zaak veel minder muf zal zijn dan een gebouw, dat door
andere gebouwen op korten afstand is omgeven.
Wanneer men ziet, hoe juist aan bet Bezuidenbout de fraaiste en aan-
zienlijkste particuliere woonhuizen worden gezet , dan is daarmede toch
bezwaarlijk te rijmen de naam van Kikkerland , door den heer de Geer
van Jutfaas aan dat gedeelte van de stad gegeven.
126
■Wanneer ten alotte het gewijzigd amendement van de Commissie van
Rapporteurs mocht worden aaageDooien , dan zal de Regeering zich be-
ijveren om zoo spoedig mogelijk de deönitieve plannen op te maken voor
den bouw van het nieuwe archtefgebouw in den tuin op het Bleijeaburg.
Zij ia ook gaarne bereid de daarvoor vastgestelde ontwerpen aan de Kamer
ter inzage te verstrekken.
Doch verklarende , dat de Regeering gevolg zal geven aan den wenscb
der Kamer om niet aan hot Bezuidenliout te bouwen , kan ik toch niet
nalaten de Kamer er ernstig op te wijzen om bij hare beslissing ook te
letten op de toekomst en op de belangen zoo straks door mij uiteengezet.
Ik ben en blijf overtuigd dat de plaatsing van het nieuwe archiefgebouw
aan het Bezuïdenhout verre de voorkeur verdient, en op dien grond blijf
ik de aanneming van het amendement ontraden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van de Commissie van Rapporteurs wordt in stemming
gebracht en met 56 tegen 20 stemmen aangenomen.
Voor hebben gestemd de heeren Haffmans , van Karnebeek , van deo
Berch van Heemstede, Cremer, Zijlma, Smits van Oijen , Bool , Pytter-
sen , Tydeman , Goedkoop, de Oeer van Jutfaas, Miehiels van Verduynen,
Roessingh , 8eret , Smeenge , M. Mackay , Huber, van de Velde , Guyot
van Lüben Sels, de Kas, Beel^rts van Blokland, A. van Dedem ,
Luoasse , Reokers , Pijnacker Hordijk, van der Kaay , ROell, van Alphen ,
Tijdens, Muteaers , van Bylandt, Dobbelmann, de Meijier, Schimmel-
penninck van der Oye , van der Borch van Verwolde, van Beuningen ,
Donner, van der Schrieck , T. Mackay, Goeman Borgesius , Borret , van
Houten, Hintzen, Mees, Plate , Hennequin , Conrad, Heldt, van Kerk-
wijk, van Vlijmen, E. Smldt , Brantsen van de Zijp, van Gijn, Lam-
brechts en de Voorzitter.
Tegen hebben gestemd de heeren Rutgers van Rozenburg , de Beaufort
(Wijk bij Duurstede), Harte, de Ram , Kolkman, Vrolik, van der Kun ,
Levy, Babimann, Kerdijk, Hartogh, SchaopmaD, de Beaufort (Amsterdam),
Houwing , Zijp , van Berckei , Everts , van der Feltz , Ferf en Kielstra.
H.et geuiijsit/donderart. 121 wordt zonder hoof Jelykeatemining goedgekeurd.
Wat zal nu ons oordeel over dit resultaat zijnP
Wij kunnen het aldus samenvatten: dankbaar, maar niet voldaan,
Dankbaar, omdat nu de bouw van eeu nieuw algemeen rijksarchiefge-
bouw is verzekerd, en zeker op een schaal, die in de eerste jaren in de
behoefte voorziet.
Niet voldaan , omdat dat gebouw niet in alle opzichten aan de te atellen
eiachen zal kunnen voldoen , maar bepaaldelijk niet , omdat voor de toe-
komst — en hierop diende bij een besluit als het onderhavige toch ook
gelet — dezelfde vraag zich wederom zal voordoen en dan de beslissing,
I
187
iet het oog op de gemaakte onkoaten eo het dan te besteden bedrag
I sooveel moeilijker zal zijn.
Ten slotte kunnen wij met voldoening terugziea op het optreden onzer
I Vereeniging naar buiten, dat toch iets heeft bijgedragen tot de, in ieder
\ geval in het belang van het arcbtefwezen , gevallen bealtasing.
Minder helder h het ons, hoe ook de Hsagsche Courant met ingeno-
menheid vaa het resultaat melding maakt, en jOonservator" met den
uitslag van zijn schrijven geluk wenacht. Vooral daar het hieraan gewijde
artikeltje eindigt met een financiëele beachouwing , waarin geheel ver-
geten wordt dat de toegestane /' 100.000 slechts zijn de eerste termijn
van de geheel te verwerken som.
Daarbij bedenke men, dat by de aanneming van het regeerings-
voorstel het tegenwoordig gebouw voor andere doeleinden ware vrijge-
komen, terwijl bovendien de niet lang geleden voor een bedrag van
/■ 24.000 in archiefbergplaatsen veranderde stallen nu waarschijnlijk zullen
worden afgebroken Deze som moet derhalve nog gevoegd worden bij
het op het terrein aan het Bezuidenhout te lijden verlies.
Ook financieel schijnt dus de beslissing, vooral met het oog op de
toekomst, niet voord ee lig.
Het tegenwoordige recht voor de archieven en de daarbij
werkzame ambtenaren.
Vervolg van p. 28.
Positie tait dek ABCHirjiRia.
Natuurlijk ia ten aanzien dier positie in de eerate plaats beslissend
de verhouding der publiekrechtelijke lichamon onderling, wier archieven
hier ter sprake komen. En dat is in dezen het geval met die van hot
rijk, der provincioa '), der gemeenten en van de waterschappen. Deze
laatste toch zijn ook als publiekrechtelijke lichamen te beschouwen; de
omatandigheid echter, dat deze corporaties geen bepaalde archivarissen
hebben, beeft tengevolge dat wij ons met de bespreking daarvan alechta
leer kort hebben bezig te houden.
Dat het archief van het rijk onmiddellijk staat onder bet gezag der
rijksregeering is even duidelijk als natuurlijk.
Tengevolge van de sinds 1798 in ons staatsrecht ingedrongen en ook
in de Grondwet van 1814 en die van 1815 gehuldigde opvatting zijn de
provincies slechts als administratieve onderdeelen van het rgk te be-
schouwen , met slechts zeer beperkte zelfstandigheid. Dit denkbeeld heeft
') Hiermede moet worden gclyk gestold bet arüliief vin het Oierkwartier vBn GelderUnd.
■tiaug letuitend te Rflcrmund, ea ïoorluoplt; onder bet t^del^k loeiJoJit van den rtikBirchivih*
In Limfaitfir. te Mwutrirh'.
r
128
ten aanzien van ons onderwerp zijne volledige toepiusing gevonden, sinds
de provinciiile archivariaBen güworden zijn lijkearchivariesen in de pro-
vinciën. Daarin ligt de beteelcBnis dat de rijkBregeering zich deze zaalc meer
onmiddellijk heeft aangetrokken en voor de zorg der archieven een roeer
direct ingrijpen wenechelijk achtte, boveu de vroeger gewone tusscheu-
komst der provinciale besturen '), Uit diezelfde opvatting omtrent de ver-
houding tusschen de provincies en het rijk, en daarmede tuBBchon de
gewestelijke besturen en de njksregeering, vloeit voort de bevoegdheid
der laatate tot dat meer direct ingrijpen. Da eerste toch kunnen zich
tegenover den etaat niet beroepen op eenig eigendomarecht aan die archie-
ven, bepaaldelijk niet met het oog op de zoogenaamde oude archieven van voor
1813 dagteekeoend. Twijfel zoude misschien kunnen bestaan ten aanzien
van die, welke een tak van bestuur raken , die als van zuiver provin-
cialen aard, zooals bijv. de provinciale waterstaat, aan de gewestelijke
besturen door de hooge regeering wordt overgelaten, en waarmede deze
zich niet onmiddellijk bemoeit. Hier toch is een zekere provinciale zelf-
standigheid niet te ontkennen en zal ten aanzien dier stukken, gevolg
van het voorafgaand beheer en benoodigd voor de goede vervulling der
taak voor het vervolg, door de rijksregeering niet geheel op dezelfde
wijze beschikkingen kunnen worden getroffen , als met betrekking tot
andere provinciale archieven.
Echter, en hier zij nog wel de aaadacht op gevestigd, door de macht,
bevoegd tot het stellen van nieuwe en het veranderen der bestaande
regelen op dit gebied, zullen evenzeer beschikkingen kunnen worden ge-
maakt betrekkelijk de bescheiden en archieven, welke daarop betrekking
hebben. Wat meer bijzonder het door ons genoemde voorbeeld betreft,
hoewel de wet op den waterstaat van art. 188 Grondwet nog steeds op
idoh laat wachten, schijnt de tusscheukomst des wetgevers niet noodig
voor de opdracht der taak van den provincialen waterstaat aan oi^anen
door of van wege bet rijk aangesteld.
Iets geheel anders geldt ten aanzien der gemeenten, en daarmede van
de gemeente-archieven. Juist de betrekkelijke zelfstandigheid dier cor-
poraties in ons staatsrecht gehuldigd, de autonomie der gemeenten, brengt
dit mede. De bepalingen in de gemeentewet opgenomen , lateu te dien
aanzien geen twijfel. Het is zelfs zeer twijfelachtig of de tuaschenkomst
van den Commissaris der Koningin volgens art. 127, iu dit opzicht wel
zal kunnen plaats vinden, omdat bet hier toch niet de uitvoering van
een der in het vorig artikel genoemde wettelijke voorschriften geldt. Van
de toepassehjkheid van art. 153 der gemeentewet zal wel in het geheet geen
sprake kunnen zijn, waar eenvoudig ten aanzien der archieven in het ge-
heel niets wordt gedaan of geregeld.
■) In NDord-llüllBud ifhljut rl
len andere vraag is echter, of eea eeDigezinB dwingender toezicht op
de gemeentebesturen in dezen niet wenachelijii en niet, zoader het ge-
meeDtelijk zelibestnur aan te tasten, zeer wel uitvoerbaar ia. Een vraag
echter, waarmede wij oos, als niet bet jus conatitutmn rakende, niet ver-
der bezig bonden.
Ten slotte de archieven der waterBohappen, Ook in dit opzicht is alles
aan de belangstelling en de zorg dor besturen overgelaten. Toezicht
daarop, tot verzekering van de goede bewaring en ordening bij verre-
gaande zorgeloosheid, gebruik door andoren dan door degenen die de
feitelijke heerschappij over stukken en bescheiden in banden hebben; ten
aanzien van dat alles bestaan geen voorschriften. Eu bij het ontbreken
van de wet van het meer gemeld artikel der Grondwet, is het zeer twij-
felachtig, of van overheidswege in dezen wel eenige dwang ten goede
zoude kunnen worden uitgeoefend.
Nu kan gereedelijk worden toegegeven, dat bij de grootere waterschap-
pen het belang der archieven wel eenigermate zal worden ingezien,
evenals dit in de grootere gemeenten het geval ia j ook zal niet wor-
den ontkend, dat in der mione een invloed ten goede kan worden ge-
oefend, en dat dit ook werkelijk geschiedt. Maar met het oog op het
groote belang der zaak eo de wenscbelijkheid eener algeineene , vaste en
uniforme regeling, ia dat alles niet voldoende te nebten. Ook in dezen
zal de wet zich moeten uitspreken, of uitdrukkelijk de bevoegdheid om bij
algeraeenen maatregel van inwendig bestuur of bij koninklijk besluit deze
materie te regelen moeten vaststellen.
Wij zullen nu een overzicht trachten te geven omtrent de positie van
den archivaris, als ambtenaar, dus zoowel tegenover de autoriteit, welke
hem heeft aangesteld, als tegenover andere met welke hij in de uitoefe-
ning van zijn ambt in aanraking komt. De rijksarchivarissen worden
benoemd door den Koning Aan het boofd van bet Rijksarchief staat,
ressorteeren de onder den Atinister van Binnenlandsche Zaken, de Algemeene
liijksarchivaris, zooals tegenwoordig de titel van dien ambtenaar luidt.
Onder hem zijn werkzaam één adjunct- archivaris en drie commiezen, ter-
wijl het in de bedoeling ligt op den duur drie adjunct-archivarissen aan
te stellen Hunne instructie ') is vastgesteld door den Minister van Bin-
nenlandsche Zaken, aan wien zij overigens ook verantwoordelijk zijn. De
archivarissen in de provinciën staan voorts onder het toezicht van den
Algemeenen Rijksarchivaris , door wien de archieven in de onderscheiden
gewesten op onbepaalde tijden worden geïnspecteerd. Daarvan wordt door
dezen aan den Minister van Binnenlandsche Zaken verslag gedaan.
De Commissaris der Koningin in de provincie oefent een zeker toezicht
') Uis voor iIbu AtjjuiaeanBD KyluBTohiTviB, vutgeatc
Dt oiidtneiJ4U>iiiltit iit Sfedtrlaiid V i j;. ii)1 <1|£
i Hubrechl,
130
op de rijksarohivariaeen eveDals op alle ambteoaren in zgn r«BBOrt uit ;
eu heeft bovcadien de bevoegdheid hun een verlof tot afwezigheid te ver-
leenen van twee tot acht dagen.
Kmchtens het K. B. van 8 Maart 1889 (3t. B. no. 40) zgn de oade
rechterlijke arohieven, die dagteekeneo van vóór de invoering der Frftnsobe
wetgeving en bij de gereohtsboven , rechtbanken, kantongerechten of
onder de byp o tb eekbewaarders berustende waren , naar de rijksarohief-
depóts in de provinciën overgebracht; althans op een enkele uitzooderii^
na , gevolg van niet toereikende bergruimte in de daartoe bestemde bewaar-
Deze maatregel werd bij K. B. van 9 Oot. 1883 (8t. B. no. 141) uit-
gebreid tot de oude rechterlyke archieven, welke nog bij de gemeente-
besturen berueteode waren '). Bij bescbikking van den Uinister van
B. Z echter kan tot wederopzegging worden toegestaan, dat z^ geheel
of gedeeltelijk in bewaring bij de gemeenten verblijven, zoo voldoende
waarborg wordt geboden voor goede ordening en bewaring, door een
eigen arcbivarie en in doelmatige archieflokaten.
Na de overbrenging ia dus de positie van den rijksarcbivaris dezelfde
ten aanzien van de rechterlijke bescheiden , als van de andere aan bunne
zorgen toevertrouwde rijkaarcbieven.
De gemeen te-arcfaivariasen. Op aller positie ia hier van invloed art.
103 der gemeentewet luidende:
De instructie van den secretaris wordt door den Raad vastgesteld
en aan Gedeputeerde Staton medegedeeld.
Hij wordt daarbij inzonderheid ook met de zorg voor het archie-
onder toezicht van Burgemeester en Wethouders belast.
In die iuatructie kan de zorg voor het archief op verschillende wijze
worden geregeld ; hetzij door haar aan den secretaris zelf op te dragen ,
hetzij door daarvoor bepaalde ambtenaren aan te wijzen onder het toe-
zicht van den secretaria. Deze toch moet volgens de aangehaalde wets-
bepaling de verantwoordelijke man blijven. De archivaris ia daarom dan
ook in den zin der wet te beschouwen ala een ambtenaar ter plaatselyke
secretarie. Zijne benoeming dient dua overeenkotnatig art. 179 p. der
gemeentewet te geschieden door Burgemeester en Wethoudera *). Het^
zelfde is ten aanzien van het ontslag en de sohorsiug het geval (verg.
art. 179 o. p. q.)
Art. 145 toch ia hier niet van toepassing, nu de zoi^ voor het arohief
aan den aeoretarls uitdrukkelijk is opgedragen en die zorg derhalve is
') V«ig. ovu de nettigbeid dier miatregeleu uu, H. U. CabM T«rviert: Nog wbb di uohie-
TBn-quseBtis, in SacbUgFleeril Matjaiijn 1-'^ i'- S^6 vlg,
■) Vurg, Loon'i rechlapraik 3e Uruk 1 2i Ue Gomeealewet door mr. Jl. Vos, p. ICl bb de
dinr ungehulde plaatsen.
een functie , welke door hem of door aan hem ondergeschikte ambtenaren
wordt Terricht. Dezulken zijn dan ambtenaren ter secretarie. En liuone
benoeming ia bij „deze wet" aan Burgemeester en Wethouders opgedragen.
Ia deze redeneering juLat, dat volgt daaruit dat de instructie voor den
archivaris door dezelfde autoriteit moet worden vastgesteld , tenzij men
haar beachouwt als een onderdeel van die voor den secretaris, in welk
geval z^ natuurlijk aan Gedeputeerde Staten moet worden medegedeeld.
Dit is van zelve bet geval, als eenige artt. omtrent het archief in die
instructie worden ingelascht; zelfs zoude zulks misBcbien mogelijk zijn, als
de instructie voor den archivaris als b^lage bij die voor den secre-
taris werd gevoegd, ter nadere uitwerking van art. 103, Maar waar de
instructie voor den arcbivaria geheel op zich zelf staat, zal hare vast-
stelling tot de bevoegdheid vao B. en W. , althans niet tot' die van den
Baad behooren.
Een ander geval is bet natuurlijk met de verordening, welke bijv. het
gebruik door het publiek van het archief te maken regelt, daar deze
kan worden geacht te vallen onder die, welke „de huishouding der ge-
meente Wreffen" (art. 135). Niettemin is regeliog door het dagelijkach
bestuur ook niet uitgesloten, daar hier evenzeer sprake kan zijn vau , toe-
zien op het beheer .... van plaatselijke .... eigendommen" (art. 179 g.).
Zien wij nu in hoeverre de mij bekend geworden iaatructies en ver-
ordeningen hiermede in overeenstemming zijn.
Te Amsterdam werden in I8S7 instructies voor den arcbivaria en voor
den commies aan het archief, met een reglement voor het bezoek en ge-
bruik van het archief (Gem. BI. Afd. 3, Volgn. 28, 29 en 30), door
Burgemeester en Wethouders vastgesteld.
Te Dordrecht eveuzoo in 1893 een reglement ter voorkoming en ter
redding by brand in de lokalen van het archief en de secretarie dor
gemeente.
Te Goes werd een instructie voor den archivaris vastgesteld in 1361,
door den Raad.
Te 's Gravenhage een dito door B. en W. In 1884.
Te Leeuwarden een dito door den Baad in 1880 en gewijzigd bij latere
raadsbesluiten.
Te Leiden een dito door den Raad op 17 Dec. 1891. Hier echter
vinden wij een „Verordening" van denzelfden datum, voor de commiaaie
voor het oud-archief, welke tevens aan Gedeputeerde Staten van Zuid-
Holland is medegedeeld. Wij komen hierop nog terug.
Te Sfiddelburg vinden wij een reglement op het oud-archief door den
Raad in 1892 vaatgeateld, en een iastructie voor den gemeen te-archi varia
van hetzellde jaar door B. en W. Te Utrecht eindelijk bestaat een ver-
ordening op de inrichting en het gebruik vau het archief, in 1873 bij
raadsbesluit vaatgesteld, en vervolgens laatstei^k in 1890 door besluiten
l-A L
132
TAQ hetzelfde colloge gewijzigd. De instructie voor den archivam werd
eveneeas bij raadebest uiten vau 1873 en 1879 vaatgesteld; terwijl die voor
de , ambtenaren" uitging van B. en W.
Uit hetzelfde art. der gemeentewet volgt ook, dat de secretaris,
subsidiair de archivaris, , onder toezicht" van B en W. met de zorg Toor
het archief is belast. Dat toezicht kan direct worden uitgeoefend, zooala
te Amsterdam, Goes, den Haag, Leeuwarden en Middelburg. In andere
gemeenten, met name te Leiden en Utrecht, staat nog een commissie B.
en W. ter zijde in het toezicht op bet oud-archief , waarvan de voorzitter
behoort tot het dagelijksch bestuur der gemeente in overeenstemming met
art. 54 Oem. Wet. Te Utrecht schijnt de archivaris volgens de schriftelijka
bepalingen dienaangaande, eenigszins zelfstandiger tegenover de commissie
te staan, dan te Leiden. In eerstgenoemde plaats toch worden de maat-
regelen in het belang van het archief door de commiasie aan B. en W,
voorgedragen „op vooretel en in overleg met den archivaris". Te Leiden
heeft daarentegen de archivaris slechts ,eeu raadgevende stem", waar hy
tot bijwoniüg der commissie- vergadering wordt uitgenoodigd.
Vrij wel hand in hand met het verschil in autoriteit, welke de ioatructie
voor den archivaris vaststelt, gaat het onderscheid in de meer of minder sterk
uitgesproken beschouwing vau den archivaris als een beambte ter secretarie.
Te Amsterdam wordt alleen naar het bewuste art. der gemeentewet
verwezen, evenzoo eenigszins uitvoeriger te 's Gravenhage. In de instruc-
tie voor den archivaris te Leeuwarden, hoewel door den Raad vastgesteld,
is het beginsel zeer sterk uitgesproken; de regeling zijner werkzaamheden
13 zelfs aan den secretaris opgedragen. Dit staat zonder twijfel in ver-
band met de omstandigheid, dat hij daar ook belast is met de zorg voor
het zoogenaamd nieuw archief.
Te Middelburg is den archivaris het beheer van het oud-archief op-
gedragen , onder toezicht van den gemeente-secretaris ; Leiden en
Utrecht geven ook in dit opzicht groote zelfstandigheid aan den
archivaris.
In eerstgenoemde plaats wordt door de boven bedoelde commissie onder
goedkeuring van B en W. in overleg met den secretaris en den archi-
varis vastgesteld, „welke stukken geacht moeten worden tot het oud-archief
te bebooren." Bij de zorg daarvoor, aan den archivaris opgedragen, wordt
van don secretaris geen molding meer gemaakt. Te Utrecht is de zorg
voor het oud-archief aan den archivaris even zelfstandig toevertrouwd als
die voor het nieuwe aan don secretaris , nl. beide „onder toezicht" van
B. en W,, welke zich iu het eerste geval laten voorlichten door de reeds
hierboven besproken commissie. Te Goes staat de archivaris onmiddel-
l^k in hetrekking tot B. en W. ; van den secretaris is in de geheele in-
structie geen sprake.
Wat de aan de gemeente-besturen ter bewaring afgestane reohterlgke
133
^— )ü.
«TOhieren betreft, bij een resolutie van den Minister ?an B. Z. van 23
Mei 1879 zijn dien aangaan de eeoige algemeene bepalingen rastgestetd
omtrent die bewaring. Ten aanzien dier arcbieven is de gemeente ge-
houden de gegeven voorschriften na to komen, en hoeft zij natuurlijk niet
de zelfstandigheid, welko haar teu aanzien harer eigene archieven moet
worden toegekend. Immers goede bewaring, en dat afgescheiden van anders
verzamelingen, inventarisatie overeenkomstig een door den Minister van
B. Z. goedgekeurd plan binnen drie jaren, toegankelijkheid voor de njka-
archivarissen tot de bewaarplaatsen zelve, en in het algemeen openstelling
voor het publiek, met kennisgeving aan den meergemelden Minister van de
veranderingen in de instructies der betrokken ambtenaren en in de ver-
ordeningen omtrent het (gebruik zijn de eischen, waaraan de gemeenten,
zullen do bedoelde bescheiden onder hare berusting blyven , moeten vol-
doen. De gemeentelijke archivarissen zullen hiermede in overeenstemming
moeten handelen Voor zoover mij bekend, is alleen in de Middelburgscho
verordening uitdrukkelijk van de bedoelde rechterlijke archieven melding
gemaakt , hoewel door vele grootere gemeenten een beschikking van don
" "nister, als in het K. B. van 1879 bedoeld, ia uitgelokt.
S. G.
Boekbespreking.
IbTEBTABIB VAM B£T OUD-ABCHIEF DEB BTAD LlXÜWlBDEK,
door
K J, C. SlKOELS.
P Blijkens het voorbericht is het eerete ontwerp van den inventaris , welks
titel boven staat afgeschreven , afkomstig van den vroegeren gemeente-
archivaris W. Eekhoff. Zijn opvolger, de tegenwoordige adjunct-archivaris
dee rijks, de heer Telting , heeft dezen arbeid, daar hij zich met het
daarin gehuldigde stelsel niet geheel kon vereonigen, voor een gedeelte
omgewerkt, en de heer Singels beeft het werk voltooid. t)p deze
genesis van hot boek dient hier de aandacht gevestigd te wordeu, immers
er blijkt uit, dat de grondslag tot deze inventarisatie gelegd is door den
vertegenwoordiger van een vroeger geslacht, en het zijn het systeem en
de opvatting van die vorige generatie, die in hoofdzaak in dezen inven-
taris hunne uitdrukking gevonden hebbeu.
Het systeem, waarnaar de inventaris is ingericht, is dat, wat mr
MrLLEB in dit tijdschrift (II bl. 15) het chronologische heeft genoemd.
Alle stukken, die deel van het archief uitmaken, worden in chronologi-
sche volgorde vermeld en beschreven. Dientengevolge kloven deze uitgave
ook al de gebreken aan van een stelsel , dat men niet ten onrechte ver-
ouderd genoemd heeft. Het meest voor de band liggend bezwaar tegen
het systeem van den Leeuwarder archivaris ia wel dit, dat wen, als men
k.
134
het toepast, geen raad weet met de rcgistera van notulen, rckeningpn en
andere serieën, die toch in het nrchief eener gemeente ais Leeuwarden
moeilijk kunnen ontbreken. Dit bezwaar is hier op zeer eigenaardige
wijze yermeden. Men zoelct in dezeo inventaris tevergeefs naar eene
opgave der resolutien van deu atedoltjken magistraat, naar rekeningen
der etedelijke ambtenaren, naar poorterboeken , naar ordonnantieboeken
en diergelijken meer. Nu is het mogelijk, dat inderdaad het archief vas
Leeuwarden geen enkel register van dien aard rijk is, maar deze zeer zeker
anormale toestand had in de inleiding dienen te worden besproken en
toegelicht. Trouwens hier en daar is in de aanteekeningen sprake van
het boek Ordonnantiën en politiën, van het polttieboek (p. 18), van het
stadBresolutieboek (p. 309) e. a. m. Deze registers vormen natuurlek het
hoofd bestand de el van bet archief: wie wil weten , of hij in het Leeuwar-
der archief iets van zijne gading vinden kan, zal beginnen met die
registers op te slaan ; hij zal althans willen weten , over welke jaren zij
voorhanden ztjn , maar de inventaris van het archief geeft hem daaromtrent
geen licht , en vermeldt slechts enkelen dezer registers zeer terloops.
Men kan ook niet zeggen, dat de fout in den titel van het boek schuilt ,
die dan eigenlijk: Hlnventaris der losse stukken van het archief' zou
moeten luiden , want enkele in den inventaris voorkomende akten zijn
alleen in afschriften in boekeu voorhenden (zie b. v. de nrs. 13, 20, 195
etc.) en deze boeken zelf dragen in deu inventaris of een afzonderlijk
nnmmer, of zij worden in eene noot opzettelijk beschreven (zie p. 115),
Maar ook eene regesten verzameling kan men dit werk niet noemen, schoon
het daarop nog het meeste gelijkt, want daar het doorloopt tot 1813i
badden alle resolutieboeken voor deze regeBteulijst moeten worden geëx-
cerpeerd, wat begrijpetijker wijze niet is gebeurd. Zoo draagt het boek
een hybridisch karakter en levert opnieuw hot bewijs, dat men geene
nieuwe lappen moet zetten op een oud kleed.
Een tweede bezwaar , aan het chronologische systeem eigen , n.1. dat
men daarbij geen overzicht knjgt van den inhoud van het archief, doet
zich ook hier duidelijk gevoelen. Ik althans heb na het doorzien van
dezen inventaris van de werkzaamheid van den Leeuwarder magistraat,
wiens archief hierin toch beschreven wordt, slechts een zeer vagen indruk
gekregen; de hoornen beletten ons hier het woud te zien. Wel hebben
de bewerkers getracht aan dat bezwaar tegemoet te komen door de stuk-
ken, die op eene zelfde zaak betrekking hebben, onder een nummer te
vereenigen '), en zijn zij ter wille daarvan zelfs van de chronologische op-
eenvolging der stukken afgeweken: zij mogen daardoor de hestudeering
van een bijzonder geval gemaklijker gemaakt hebben , een overzicht van
1) Niet iliyd »rbiin<a ly i
eren gelukkig ta t^D gewoMti b
vaA opgevn^d au vorkicgeil.
I hel bUDeDvoegeu ie' i
« ion bet anden te tc
terwyl il« on 2011a
Bracbilleuile itukken Dodir éfa niitniDer
klaren i|jn, dat nr Wie door bet f^k
in j in het geroeontewcfaief ijjn blüven
M
135
let geheel verkrijgt men zoodoende niet. In dezen inventaris volgen de
stukken, ingekomen bij of uitgaande van den magistraat, in bonte rij met
charters van het Sint-Anthoniegasthuis elkander op, en tUBschen de ongi-
neele stukken, die bij den magistraat zijn ii^ekomen, bevinden zich allerlei
afsohriften , wier herkomst uit dezen inventaris niet blijkt, of die (zie p.
115) eerst in 1857 in het gemeentearchief zijn gedeponeerd en eigenlijk bij
de handschriften der gemeentebibliotheek hadden moeten worden geborgen.
Tot mjjn spijt kan ik dus weinig goeds zeggen van de wijze, waarop deze
inventaris bewerkt is; ik betreur dat te meer, omdat er aan dezen arbeid
blijkbaar zoo veel moeite is besteed , omdat de besebriJTing der verschilleude
stukken duidelyk is, uitvoerige registers het werk versieren en met zorg
telkens is aangegeven , als een stuk reeds gedrukt is. Toch zou ik ook
in dit opzicht nog wel het een en ander andere hebben geweoËcht. In
den regel verstaat men onder een charter, meen ik, eene op perkament
geschreven oorkonde; nu heeft de heer Singels zeker het recht aan dat
woord eene meer uitgebreide beteekenis te hechten, maar verba valent
usu, en de heer Sinoels houdt zich zeker niet aan den usub, als hij in
zijne inleiding schrijft: ,Men zal verder opmerkeu, dat ik begon om (lees :
met) onder de beschrijving der charters telkens de bijvoeging te plaatsen:
,op papier". Later heb ik dit ter voorkoming van gedurige herhaling
nagelaten en alleen vermeld, als bet stuk ,op perkament" geschreven
was." Ook ware het wenschelijk geweest, zoo bij de afschriften was aan-
geteekeod , in welken t^d ongeveer zij gemaakt zijn ; opgaven als : .oude
kopie" of „zeer oude kopie" zijn te algemeen.
Ten slotte moet mij nog eene opmerking uit de pen. De inrichting
van dezen inventaris wijkt aanmerkelijk af van de methode, waarvoor
zich <'.e laatste algemeene vergadering van onze vereenigiog heeft uitge-
sproken (,Een archief moet syatematiBch ingedeeld worden De
inventaris moet in hoofdzaak ingericht worden overeenkomstig deze indee-
ling van het archief). Op zich zelf is dit verschijnsel niet bedenkelijk:
het bewijst alleen , hoe hoog noodig de oprichting onzer vereeniging was,
en hoeveel zij nog te doen zal hebben, eer zij zekere algemeen geldende
beginselen van archiefregeling zal hebben ingevoerd ; maar dat vind ik be-
denkelijk , dat noch de heer Telting noch de heer Singels hunne afwij-
kende inzichten over een onderwerp , dat en in dit lijdschriftèn in de jaar-
vergaderingen onzer vereeniging herhaaldelijk is ter sprake gebracht, met
een enkel woord hebben verdedigd of toegelicht. Op die wijze wordt
samenwerking, die tooh het doel onzer vereeniging ia, zeker nooit ver-
kregen.
Utrecht, 6 Januari 1894.
R, PRUm Th. Azk,
13R
BbOHKEN voor dr 0EBCHIEDESI6 VAN EoTTEBDAM , CITGEOBTEK )
LAST VAN BET GSHEBNTEBBSTUÜS.
De regeering vaii Rotterdam.
1328—1892.
door I. H. W. Unokb.
Het
reeds 1
; mijn
voornemen (
I werk iets i
te zeggen dan in een, zij 't ook beredeneerde lijat van nieuw verschenen
boeken geschieden kan. Zoowel het plan &\s de uitvoering geven er
reden toe. Tan het Gemeentebestuur eener stad, die zulke schatten ten
koste moet leggen aan hare handelsinrichtingen zou het begrijpelijk zgn
als het bekrompen was in het toestaan van geldsommen voor zuiver
wetenschappelijke doeleinden. Maar in het bestuur in kwestie is blijkbaar
de geest van den mercator sapiens vaardig, en gaat grooto liefde tot de
stad der inwoning daarmede gepaard. Het is een grootach plan door dea
Gemeente-archivaris van Botterdam ontworpen en door het stadsbeatunr
gesanctioneerd, deze uitgave der voornaamste bescheiden , waaruit de stede-
lijke geschiedenis gekend kan worden, in extenso met korte zakelyke toe-
liohtiug. Het had den bewerker verleidelijker kunnen toeschijnen dekennis,
die hij daaromtrent had opgedaan, in aangenamen vorm gekleed in tyd-
ecbriftartikelen medetedeelen. Juist Rotterdam , waarvoor geen Wagenaar
of de Kiemer, geen van Mieris of Boitet als historieBchrijrer de pen beeft
opgevat , ZQU vermoedelijk stof tot tal van monografiën leveren. Een
kwartijn ala de voor ons liggende wordt allicht minder geapprecieerd en
ongelezen terzij gezet. De Heer Unoeb heeft ziob door deze overweging
gelukkig niet laten afschrikken en begrepen dat het, juist omdat zoo
weinig over Rotterdam geschreven was •) het beter was opbouwend te werk
te gaan en de bronnen zelven in bruikbaren vorm te doen drukken,
Tan zelf sprak het niet juist met de regentenlijst te beginnen. Maar
of dit de reden geweest is weet ik niet, in allen gevalle zal het althans
bij de oud-RotCerdamacho bestuursleden de onderneming te meer gewild
maken en de voortzetting te moer assureeren.
Deze en gene zal wellicht al die namen onnut achten en smalend
mompelen van genealogische liefhebberijen. Nu is er zeker geene hulp*
wetenschap der geschiedenis zoozeer in miekrediet als de geslachtkunde
en daartoe bestaat door het vele liefhebberen juist op dit gebied zeker
wel eenige aanleiding. Maar bedenkt men hoe vooral de stedelijke ge-
schiedenis van vroegere dagen vaak op personen- en familiequestie's be-
rustte, dan zal men het nut dezer wetenschappelijke naamlijst voor de historie
niet ontkennen en zal de minachting voor waardeering plaats maken.
Daarbij zijn de zegels een uitnemend middel om de familie vasttestellen,
waar in de geschreven bronnen alleen de voornaam vermeld wordt.
•) BcMheidetiheiil weBrhield don Schrgver bij het bEEiprokpn riaarun hel Huttenlanuche Jonrhoclt
^
Het spreekt wel van zelf dat alleen aan authentieke stukken als vroed-
schapsresolutiën, schepenbiieven en dg), namen en zegels zijn ontleend
en deze laateten ook niet zijn bijgewerkt, waar zij gescboiiden waren.
Het spreekt van zelf, maar hoeveel is en wordt nog in dit opzicht gezondigd.
Niet het minst belangrijke van des Heeren Üngera arbeid rest mij te
noemen nl. de schets van de inrichting van het stadsbestuur van de
oudste tijden af tot heden toe. Kort en bondig en met citeering der be-
woordingen van de betrokken privilogtèu geeft hij een duidelijk overzicht
van de wijze , waarop het beheer der stad gevoerd werd, van de samen-
Btelling en de bevoegdheden der verschillende collegiën en functionarisBen.
Een bijzonder belang boett dit voor het zoo weinig beschreven tydvak
na 1795 en de 19e eeuw.
Ia het werk, waaraan dit korte woord gewijd is, in de eerste plaate
Toor Rotterdam van groot belang , het is dit ook voor andere steden ;
van het college der Vredemakers wordt uitdrukkelijk verklaard dat het
naar Leidsch model tvas ingericht, zoo zal ook Rotterdam wel in een
of ander opzicht nagevolgd zijn en de beteekenia ginds beter begrepen
worden door de beschouwing er van hier. Maar bovenal zij die uitgave
voor andere plaateen van gewicht, doordat zij een voorbeeld kan zijn, ea
moge blijken de koorden der beurs niet gesloten te bonden, wanr het
geldt de bronnen der stadsgeschiedenis algemeen toegankelijk te maken.
De archieven voor bederf te vrijwaren is een eerste stap, hun inhoud
zooveel mogelijk publiek maken is de volgende.
Ch. M. DOZT.
I
OPGAVEN getrokken uit de staatsbegrooting voor 1894 en dea daarb^
beboorenden ultgewerkten en toelichtenden staat
Hoofdstuk V. — Departement van Binneklandsche Zakek.
VP' Afdeblisg.
Kunsten en wetenschappen.
Art. 155. Jaarwedden en verdere belooningen der ambtenaren en
bedienden bij 's Rijksarchieven te 's Graveuhage / 16750. —
Tolgeoe den genoemden staat valt onder dezen post:
a. algemeene Rijks-archivaris . . . . f 4000. —
h. twee adjunct-archivarissen . . . . „ 4000. —
c. twee commiezen ^ 3700. —
d. twee adjunct-commiezen ■ 2200. —
E e. een klerk 700.—
f. conciërge en verdere bedienden . . ^ 1300. —
g. belooningen „ 850. —
Toor 1893 was op dezen post uitgetrokken ƒ16.450; het verschil
wordt alduB toegelicht: .Overeenkomstig het ten vorigen jare medegedeelde
voornemen is tot verdere uitvoering van de bij Koninklijk besluit bepaalde
Voor 18
Art. 157.
archi'
orgftBieatie Tan 's RijkBarcliïef gerekend op een tweeden otljunct arohÏTMÏB,
waartoe in verband met de vermindering van het overige personeel ge-
rekend ie op een hooger bedrag van ƒ 300. — ".
Art. 156. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, pereooeele
hulp, scbrijBoonen , reis- en verblijfkosten, inrichting van
lokalen en aankoopen voor de Rijksarchieven f 7175.-
\ wftB hetzelfde bedrag op dezen post uitgetrokken.
Jaarwedden, toelagen en verdere belooningen der am
naren en bedienden bij 'a Rijksarchieyen in de
vincièn ƒ 29461
Volgens genoemden staat valt onder dezen post:
ivaris in Noord-Brabant .... ƒ 2000.—
, Gelderland ,2000.—
Noord-Holland ..... 1600—
Zeeland , 2000.—
, Utrecht ,2500.—
f. , , Friesland , 1500.—
g. , , Overijssel 2000.—
Groningen ,2000.—
Drenthe , 2000.—
j. , , Limburg ,2000.—
h. , van het overkwartier van
Gelderland memorie
l. adj UDC t-archi va rissen , commiezen-char-
termeesters, klerken, conciërges . . ,9850. —
Voor 1)^93 was betzelfde bedrag op dezen post uitgetrokken.
Art. 158. Kosten van onderhoud, buiBhoudelijke uitgaven, perso-
neele hulp , schrijfloonen , reis- en verblijfkosten , aan-
koopen, meubilair; aankoop, stichting en inrichting van
lokalen en verdere uitgaven voor de archieven in de
provinciën / 62.500. —
Voor 1893 was op dezen post uitgetrokken een bedrag van /"S^.OOO. — ;
het verschil wordt aldus toegelicht: „Verhoogd wegens den tweeden ter-
mijn der aanbesteding van de verbouwing en inrichting tot archiefgebouw
van de Kanselarij te Leeuwarden , alsmede wegens huur van een gebouw
voor 'a R ij ksurchief depot te Haarlem en de uitvoering vaii eenige kleine
werken tot inrichting van archieSokalen."
Recapitulatie:
Personeel 1893. 1894.
art 155 f\UhO.~ /■16750.—
art. 157 ,29460.— ,29450.—
ƒ45900.-
ƒ 46200.—
I
Opgaven betrekkelijk de gemeenten, zooala in den "origen jaargang
op png. 73 vlg. zullen ia het volgend nommnr worden geplaatst; zoo zij
daarvoor tijdig worden ingezonden. Het reeds vroeger meermalen (verg.
p. 2S) gedane verzoek, bepaaldelijk tot de gemeentelijke archivariBBen
gericht, wordt mitsdien herhaald, zoowol voor hen, die reeds opgaven
inzonden met het oog op mogelijke wijzigingen, als ten aanzien van hen,
die er nog geen gevolg aan gaven.
Literatuurkroniek
dooi
ATb. J. K. Heerbs.
(Scfar^vers en uitgevers , die werken in dit Tijdschrift wenscben bespro-
ken te zien, gelieven ze te zenden aan de redactie.)
Fbiedbich Leist. ürkundenlehre. Eatechismus der Dïplomatik,
Falaeographie, Chronologie und Sphragistik. Zweite, verbesserte Anflage
mit aechs Tafeln Abbildungen, (Webers Illustrierte Kateck'sinen. No.
106). Leipzig, Weber. 1893. (8"). XII, 372 Ss., (4 Mark.)
In deze zeer vermeerderde uitgave van het bekende, in 1882
verschenen, Tademecum is „ei/te Eeihe von Aenderungen und Ver-
besaerungen der ersfen Auflage vorgenommen , aotceit solche durck
den gegetiKÜrtigen Stand der Urkiindetitpissensckafl gehoten schienen".
Cesare Paoli. Die Abkürzungen in der lateinischen 3cbrift des
Uittelalters. Ein methodJBch-praktiacher Versuch. — Aua dem Italienischen
flbersetzt von Karl LosHËijEB. Innsbruck, Wagner. 1892. (8"). IV", 39 Ss,
Dit boekje van den hoogleeraar aan de universiteit te Florence
behoort tot een serie handboeken ten bate van het hooger onder-
wijs aan genoemde instelling en sluit zich aan een ander werk van
Paoli aan, dat, in 18SK uitgekomen, in 1889 door den Eonings-
berger professor Lohmeyer is vertaald onder den titel ^örundrtss
2» Vorlesiivgen iiber lateiniache Palangraphie." 2' Auflage, Inna-
bruck. De schrijver onderscheidt twee soorten verkortingen in de
mtddeleeuwBch-latijnsche palaengraphie: 1". , Abkürzungen dureh
allgemeine Zeicken" (n.l. die, welke alleen aanduiden, dat een
woord afgekort is, zonder aan te geven, welke bestanddeelen het
woord mist.); 2", „Abkürzungen durch bexondere Zeichen" {n.l. ile ,
I
L kmlf il
') Op dwa 1
Khr^TiDg Toorkamt.
; HonluD gemuVt,
140
velke bepaalde letters en bepaalde lettergrepeo rerraDgen en daar-
door nauwkeurig aautoonen , tn-lke beetanddeelen ootbreken en diu
moeten worden aangevuld). De eerste klasse heeft twee onder-
afdeeliugen: a. de „Ahkürzungen durck Verslümmelung" (,por
suspension" drukte Cbassant zich uit), n.1. siglen, het verkorten
der woorden tir een paar beginlettera , overdekt met een dware-
streep, b.T, eccl , (ecclesia), het verkorten der woorden tot de be-
ginletters plus een of meer der middenletters; b. de ^Abkürzungrn
duich Zusammemiehung" , n I, het verkorten der woorden tot begin-
plus eind)etter(B) {„reine Zusammemifhungeti"] of tot begin- plus
eindletter(B) plus nog eenige tusschenlettera [„gemiechle Zusammen-
ziehungen" .] — De tweede klasse verdeelt Paoli in 3 onderafdeelin-
gen: a. „dbkürzungeii durch besondtre Zeieken (Btitiili') mit fesU
sfehmder Bedeutung" ; b, ^Abkürzungen durch beaondere Zeichen
mit relativer Bedmfung", ,eine solche eben, dit pon dfm Bitch-
stabeti , 2» welchem die Zeichen gesetzt sind, ahhangig ist , und sich
Snderty sobald eines uttd dasselbe Zeichen zu einetn anderen Huchstaben
übertragen wird'" c. gAbkürzungen durch iibergesetzte verkleinerte
Ruchstaben." Verder gaat de schrijver na de regels , volgens welke
afkortingen zyn ontstaau en het systeem, daardoor ontwikkeld.
S. J. FooKEHA ANDaEA.E. De invoering van den Oregoriaanschen
Kalender in Nederland. [Handelingen en Mededeelingen van de Maal-
achapp^ der Nederlandsche Letterkunde t&h&iAea, over 1892 — 1893, bladz.
95—97.]
De schrijver deelt hieromtrent een paar onbekende feiten mede
en herinnert aan hetgeen o. a. door S. W. De Grane hieromtrent is
gepubliceerd. In de stad Groningen werd de nieuwe stijl ingevoerd
den 10 Februari 1583, waarop dan de 21ste volgde; in Holland
en Zeeland, evenals in Brabant, den 14 December 1582. De
Staten van Overijsel voerden hem in in 1700, die van Gelderland den
1 Juli 1700, die van Utrecht den 30 Nov. 1700, waarop dadelijk
de 12™ Dec. zou volgen, die van Friesland den 1 Januari 1701.
Het platte land van Groningen deed meê den 20 Dec. 1700, de
stad, die na de reductie in 1594 den ouden stijl weer bad inge-
voerd , volgde in een der jaren tuaacben 1 702 en 4 November 1 723.
Th. Tan Rikhsdijk. De rijksarchieven. {Qids. 1893. 111 , bladz.
35—58.]
Uitgaande van de meening , dat bijzonderheden omtrent „de in-
richting van ons archiefwezen" welkom zullen zijn , daar die in-
richting .niet algemeen bekend is", tracht de schrijver ,een over-
zicht te geven" van de ontwikkeling van dat archiefwezen , dat ,ziob
hier evenals in andere landen langzamerhand verbeterd" heeft en
,in den laatstcn tijd cenc beUngnjkc hervorming" onderging. In
J
141
eeo hÏBtoriech overzicht laat Van Kiemedijk den lezer zien , .dat
het Rijkearchief zich slechts langzamerhand geronnd heeft", met
de einddatuins, eerst van 1794, later van 1813. «De openbaar-
heid en toegankelijkfaeid van de archieven van het Hijk", (en
hiermede werd hun wetenschappelijk karakter gehuldigd) , verden
voorgeschreven bjj oen reglemeot , vaBtgeeteld door den Minister
van Biaaenlandsche Zaken , van 4 Aug. 1829 en gewaarborgd door
een Kon. Bes), van 26 Juni 1856. — , Gelijktijdig met het Rijks-
archief hebben zich de Provinciale Archieven ook tot wetenschap-
pelijke verzamelingen ontwikkeld. Het heeft echter lang geduurd ,
voordat die organisatie zich tot alle beeft uitgestrekt." In 1817
trok zich de Regeering Gelderland aan, in 1824 bemoeide zij zioh
met Groningen. De regeling der provinciale archieven werd bierbij
e&ls een Rijkszaak beschouwd doch spoedig werd dit goede stand-
punt weder door de Regeering verlaten", zoodat de archivaris in
de provincie werd ,eea provinciaal ambtenaar, die slechts indireot
met het rijk in betrekking stond", bijna alleen door een rijkstoe-
lage bij zijn provinciaal tractement (1826 — 1862). ,De openbaar-
heid en toegankehjkheid" der provinciale archieven werden echter
.verzekerd door het reglement van 1829." Die provinciale archie-
ven ontstonden niet langzamerhand, zooals bet Rijksarchief, maar
zij waren ,tot 1798 bijeen gebleven, en hierbij hadden zich lang-
zamerhand die tot 1813 gevoegd." De inrichting dier provinciale
archieven bleef , gebrekkig." De huisvesting der stukken was
slecht , de bezoldiging , karig", eenheid in de ordening en inven-
tariseering ontbrak, voortdurend toezigt eveneens. „Thans is in dien
toestand eene groote verbetering gekomen :" aanstelling der archi-
varissen door de Regeering, met gelijkluidende instructie, betere be-
zoldigingen, sommige brandvrije gebouwen, enz. Alles geschiedde
van 1877 — 1890, volgens een te voren wel beraamd plan,
uitgegaan van den Referendaris van Kunsten en Wetenschappen aan
het Min. van Binnenl. Zaken. Ook de besluiten van 1879 en 1883
over de oude recbterlyke archieven werken goed, al zijn zij „nog
niet als geheel voldoende te beschouwen."
Na deze uiteenzetting volgen eenige beschouwingen over de toe-
komst. In de eerste plaats wordt uiteengezet , wat noo^g en weu-
schelijk is ten aanzien van de vereeniging der nieuwere archieven
met de oude; wordt gewezen op het verschil tusschen die beide,
ook ten aanzien der geschiktheid voor publiciteit ; wordt gewaar-
schuwd voor overhaasting in dit opzicht. „Wenschebjk zou het zya
de inlijving van de nieuwe archieven in beginsel vast te stellen en
dien maatregel langzamerhand overal toe te passen, waar hij naar
gelang van de omstandigheden goed uitvoerbaar is." Dan wordt de
142
güooda^elgkheid van eeae wettelijke regeling vaa ona Brohiefwezea**
ter sprake gebracht. Hierbij komt ter eprake de wenacbelijkfaeid ,dat
er zekerheid zij omtrent hetgeen (in de depots) te huie behoort", (o. a.
met het oog op de oude rechterlijke archieven), datwordeuitgesproken
,de openbaarheid van de in de depóte aanwezige archieven, befaoa-
deofi de te maken uitzonderingen", dat worden geregeld ,de verhou-
ding van het Rijka-archief te 'a Gravenhage tot de deprits in de
proïineiën", de bevoegdheden en verplichtingen der ambtenaren,
enz enz. .Indiea (de wettelijke regeling) totstandkomt, beataat
er zekerheid omtrent de richting , waarin zich het archiefwezen
zal voortbewegen."
QiSBERTDB Brou. Bullariuul Trajectense. Tomi Secundi Faeciculus II.
Hagae-Comitia, Nijhoff. 1893. (8'). P. 121—240. {f 3.—)
Deze aflevering van dit reeds meer bier genoemd werk loopt
van 8 November 1362 tot 20 Maart 1373.
F, De Bis. Brieven van Prins Willem V aan Baron Van Liisdbk
TAK Blitterswijk, Representant van den Eersten Edele Tan Zeeland.
Met vergunning van Hare Koninklijke Hoogheid mevrouw de Prinses
VuN WlKD, Prinses der Nederlanden, uitgegeven onder toezicht van
(Werken, uitgegeven door het Historisch Genootschap, ge-
vestigd te Utrecht. Derde Serie. No. 4.) -'s Qravenhage, Nahoff. 1893. (8o.)
8,259 bdlaz. (/^3.50.)
De hier gepubliceerde brieven, welke zich nitatrekken over het
tydperk van 24 Deoember 1778 tot 4 Maart 1805 en waaronder
ei zich bevinden van Prinsea Wilheluine, de vrouw des Stad-
houders, berusten onder de nalatenschap van Prins Frederik. Zy
kunnen strekken ,tot eene juister beoordeeling" van Willem Y,
,dan hem gemeenlijk ten deel valt ' Zij dragen een vertrouwelijk
karakter en handelen over alles en nog wat. Vandaar, dat men
naast veel wetenswaardig», veel onbeduidends verneemt: maar —
ook kleinigheden kunnen bijdragen leveren tot de ksunis van
iemands karakter.
A. C. BoNDAU. Inventaris van bet oud-archief der gemeente Bokstel.
— '8 Hertogenbosch, Stokvis. 1893. (8"). 39 bidzz.
„ A. Privilegiën, octrooien, reglementen, aanschrijvingen enz. van
hoogere autoriteiten. — B. Registratuur en minuten van resolu-
tien, ordonnansen, verpachtingen en allerlei andere handelingen
van den magistraat. — C. Stukken gericht aan het gemeentabe-
ataur, gedeeltelijk met minuut van antwoord. — D. Gedeputeerde
akten. — E. Rekeningen van het gemeentehuishouden, van arm-
meesters, van allerlei heffingen enz, — F. Lijst- en Staatwerk. —
G. Fransch bestuur. — H. Kerkelijke boaclieiden; stukkon van
het armbestuur. — I. Beacheiden betrekkelijk communaal
1 van I
bezit. ]
d