Skip to main content

Full text of "Nederlandsch archievenblad"

See other formats


Google 



This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project 

to make the world's books discoverablc onlinc. 

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 

are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 

publisher to a library and fmally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying. 
We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web 

at |http: //books. google .com/l 



Google 



Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 

doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 

domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land 

verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 

geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 

lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automaüsch zoeken. 
Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 

op het web via |http: //books .google .coml 



B 1.189,087 




Nederlandsch 
ARCHIEVENBLAD. 



ORGAAN 

VAN DL 

Vereeniging van Archivarissen 
in nederland. 



*'******w**S«iw»WTOis 




l 



s 

.N4 






^ ■ 



# 



NEDERLANDSen ARCHIE VENBLAD, 



Nederlandsch 



ARCHIEVENBLAD. 







ORGAAN 



VAN DE 



Vereeniging van Archivarissen 



IN NEDERLAND. 



1892 — 1893. 



GRONINGEN. — ERVEN B. VAN DER KAMP. — 1893. 






Gedrukt bij Erven B. v«in der Kamp, Groningen. 



Inhoudsopgave. 



Bldz. 

Een woord vooraf 1. 

Oud en nieuw archief| door Mr. Ch. M. Dozt 9. 

Oorkondenboek voor Oroningen en Drenthe, door Mr. J. A. Feith 14. 
Iets over de opleiding van het personeel aan de rijksarchieven in 

Beieren, door G. 16. 

Open brief aan het Bestuur der Yereeniging, door A. J. Servaas 

VAN RooiJBK, met antwoord 19. 

Opgaven getrokken uit de staatsbegrooting voor 1892, enz. . . . 21. 
Over exporten benoemd ter onderzoek van valschheid in geschrifte, 

door A. J. Flament, met fac-similé 25. 

De stiohtingsbrief van Thorn, door Dr. P. J. Blok 29. 

Eenige regelen voor ordening en inventarisatie der archieven van 

kleinere steden en waterschappen', door Mr. S. Orataha . 36. 
Iets over do organisatie van het rijksarchiefwezen in Beieren, 

door G 41. 

De inrichting onzer archief-inventarissen, door Mr. S. Muller Fzn. 44. 
Een brandvrij archiefgebouw, door Mr. N. de Roever, met 

teekening 54. 

Het Papieren derzoek , langs mechanischen , microscopischen en che- 

mischen weg 61. 

Het huis-archief der familie van Wassenaar 65. 

Inventaire-sommaire des archives départementales antérieures è, 1790 

Département du Nord, door Mr. Ch. M. Dozy 67. 



428196 



VI. 



Opgaven getrokken uit de staatsbegrooting voor 1893 enz., en be- 
trekkelijk de uitgaven in verschillende gemeenten ten behoeve 

van het archiefwezen 70. 

« 

De begrooting voor den Amsterdamschen Archiefdienst, door 

Mr. N. DB Roever 75. 

Berichten 9, 25, 49, 61. 

Verschenen werken. — Inhoud van Tijdschriften 24, 48. 

Litteratuur-kroniek, door Mr. J. E. Heeres 57, 80. 

Interrogatorium 24, 46, 60. 

Varia 24, 47, 83. 

Advertentiën 48, 60, 84. 




Jlekitljtttkelf 



Irgaan van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland. 

Goedgekeurd bij Kon. besl. van 39 Stpt. i8gi. 



S^.é^/ 



Zoo ÏB dan op den 17en Juni 1891 te Haarlem de Veroeniging van 
arohiyarisseD in Nederland tot etand gekomen. 

Zij, die in dezen het initiatief namen, mochten zich verheugen ia 
de bijna algemeene sympathie bunoer ambtgen 00 ten. Die aympathie^ 
gebleken uit de toetreding van 40 op een getal van 48 archiefambte- 
naren, die voor het lidmaatechap onzer vereeniging in aanmerking konden 
komen, kenteekent haar levenskracht en waarborgt haar voortbeBtaan. 
Zij toont tevens, dat do vereeniging werkelijk in eea lang gevoelde be- 
hoefte voorziet. Ook op ona gebied zijn, evenals op ander arbeidaveld, 
In den tegen woord igen t^d vereeniging en aamenwerking de onmisbare 
Toorwaarden voor vooruitgang. 

Toch, en dit is niet te verwonderen, nu de beildronken van den eer^ 
aten gemeenschappelijk en en gezelligen maaltijd langzamerhand zijn ver- 
geten, nu de opgewekte feestelijke atemming heeft moeten plaats maken 
voor bedaard overleg, doet ook bij hen die daar aanwezig wacen zich de 
vraag voor: Wat nu? Een vraag, die reeds den afwezige, en vooral 
bun, die in het houden van dergelijke bijeenkometen weinig heil zien, 
menigmaal zal zijn op de lippen gekomen. Bij den een in twijfelmoedige 
stemming, bij den ander vergezeld van een scbamperea glimlach. 

Het bestuur meende, dat het op -zij q weg lag een antwoord op die 
vraag te geven. Een antwoord, dat waarschijnlijk niet iedereen zal 
bevredigen. Zeker niet hen, voor wie de beantwoording dier vraag 
gel^k staat met oplossing der quaestiên, die zich hier aan alle zijden 
opdoen, en evenmin hen, die ook in dezen in faun isolement hunne 
kracht zoeken, 



Zij echter, die bij het doen dier vraag Blechts verlangen den koers aan- 
gegeven te zien in welkeQ bet onlangs te water gelaten scheepje zal worden 
geatuurd. dio slechts ia graote lijnen aangeduid wenachen, op welke wijze 
naar het doel, omaohrövea in art. 1 van het reglement onzer vereenigiug, 
de bevordering der bolaagen van het Nederlaadache archiefwezen , zal 
worden gestreefd, zullen naar wij hopen, bet onderataande niet geheel 
onbevredigd neerleggen Mooht bet ben tevens opwekken, bunne gedach- 
ten daarover te laten gaan , en te gelegener tijd eu plaats ze mede te 
deelen , voor zoover zij van de onze afw[jkendo, meer afdoende tot het 
beoogde doel kunnen voeren, dan zal dit eerste nommer van het Neder- 
landsch Arcbievenblad een blijvende waarde hebben, en ook bij voort* 
during heilzamen invloed op het archiefwezen in ods vaderland kunnen 
oefenen. 

Om oDze denkbeelden omtrent hetgeen nu vooreerst aan onze ver- 
eeniging te doen staat, geregeld mede te deelen schiJDt bet het best, de 
orde te volgen , waarin art. 2 de middelen tot bereiking van het doel 
der Vereoniging opgeeft. 

Wij beginnen dus met 

a. het slrf.ven naar een regeling van het archiefwezen bij de wet. 

Dat dit doel nog ver in de toekomst ligt, wie zal het ontkennen? 
Dat te dezen aanzien onze vereeniging zicb tot voorbereiding van die ge- 
wenscbte regeling zal moeten bepalen, springt in het oog. Die voor- 
bereiding zal zich ten eerate bezig hebben te houdon met de vraag : 
Welke zijn eigenlijk, zoowel voor de gemeente als voor de provincies en 
het Ryk, de op bet gebied van het archiefwezen geldende bepalingen? 
En wat betreft de ambtenaren, hunne aanstelling, de waarborgen hunner 
positie, hunne verhouding tot andere autoriteiten enz., èu wat aangaat het 
materieel, de maatregelen met het oog op brandgevaar, bet gebruik door 
het publiek van de archivalia te maken en dergelijke onderwerpen meer. 

Dat dio bepalingen hier te lande weinige zyn en veel geheel onge- 
regeld laten, is een bekende zaak. Dat dientengevolge, o. a. over de 
bescbikkingabevoGgdheid ten aanzien van sommige archieven geschillen zijn 
ontstaun, eveneens. Zoo mogelijk de juiste besllsaing in jure constituto 
aan te geven, of op de leemten in het tegenwoordige regime wijzende die 
voor het jus conetituendum aan de hand te doen, zal eveneens wel mogen 
geacht worden te behooren tot wat volgens punt a op onzen weg ligt, 
Hierdoor zal langzamerhand blijken, wiar de fouten in de bestaande be- 
palingen liggen, wat nader te regelen en te verbeteren valt. 

Bovendien kan in dezen , waar voor den wetgever der toekomst een uit- 
gebreid veld voor zijne werkzaamheid zich opdoet, ten aanzien der vraag 
hoe hij zal moeten optreden, uit wat in het buitenland in dit opzicht is 
geschied, veel worden geleerd. Het bestuur stelt zicb daarom voor een 
zooveel mogelijk volledige verzameling aan te leggen van alles, wat met 



bet oog op het archiefwezeD is bepaald en voorgeschrereD, zoowel binnen 
als buiten onze Inodpalen in wetten, bcaluiten, verordeningen enz. van 
■hoogere en lagere autoriteiten. 

Het is daarinode reeds begoaneo, en heeft inlichtingen ingewon- 
betrekkehjk Frankrijk, Engeland, België, Duitecfaland (Beieren) 
I Italië. Te gelegener tijd zullen overzichten van do in die landen be- 
staande toestanden en regelingen worden gegeven. Met verloop van tijd 
zal deze verzameling, door ailer medewerking meer en meer volledig ge* 
worden, groot nut kunnen afwerpen. 

Zal men op deze wijze hebben verkregen een overzicht van de leemten 
en gebreken in den bestaanden toestand, dan zal de tijd zijn gekomen om, 
na rijp beraad , bepaalde fouten aan te wijzen , verbeteringen aan te geven , 
en ons daarmede te wenden tot de llooge Regeering, opdat ook daar de 
gebreken worden gevoeld, de wijze van herstel gekend. Toch zal hier het 
meerdere niet het mindere mogen in den weg zijn, en zal het streven der 
Vereeniging zich op de aangegeven wijze moeten uiteu, zal het eenige 
vruchten dragen. Niet met holle phrases of groote woorden, noch in 
overijling moeten wij trachten ons doel te bereiken , maar langzaam en 
'eidelijk stap voor stap dient de weg te worden afgelegd, die naar 
boven voert, zullen wij ooit de hoogten betreden, waar nu onzo idealen 
[kweven 

Het tweede punt, dat wij in ons art. vinden, luidt: 
b. het houden van bijeenkomsten , 

Dat deze bijeeukomBten niet uitsluitend zullen moeten dienen tot 
iellige kennismaking en aanknooping van vriendschapabanden onder de 
Jleden — al onderschat het bestuur het belang ook daarvan niet — springt 
in het oog- Dat zij zullen moeten strekken ter bespreking van onder- 
werpen , meer of minder in verband staande met het vak , waaraan wij 
onze krachten wijden, spreekt van zelf. Toch kan het niet overbodig zijn 
een oogenblik etil te staan bij de vraag, boe de behandeling dient plaats 
te vinden, zal van de besprekingen ter algemeene vergadering zooveel 
mogelijk nut worden getrokken. 

Het bestuur stelt zich voor eenige punten ter behandeling vast te 
stellen, en houdt zich aanbevolen dienaangaande wenken der leden te 
ontvangen. Ook zal dit tijdschrift een geschikt middel kunnen wezen om 
de aandacht op het een of ander te vestigen. Natuurlijk staat het voorts 
ieder vrij overeenkomstig art. 14 van het reglement te handelen. 

Zijn eenige punten, wier behandeling het meest geschikt schijnt, 
zoowel met het oog op den aard der vragen zelf, als op de actueele toe- 
standen vastgesteld, dan zal, zoo eenigszins mogelijk, een beknopte inlei- 
Iing — waarvan de plaatsing in ons orgaan is aangewezen — worden 
Bgeven , hetzij door den steller van het vraagpunt, hetzij door iemand 
Uiwege bet bestuur daartoe aangezocht. Het ia overbodig hierbg te 



bo^ 



▼oegeo , dat cle te bebandelen ODderwerpen , met of zonder de Bohriftelgks 
inleiding, tijdig zullen worden bekend gemaakt. 

Ieder 7.al dan ia de gelegenheid sijn vooraf zijne gedachten over de 
zaak te laten gaan , zoo noodig haar vooraf te bostudeeren. De beraad- 
slagingen kunnen er slechts door winnen, de voorgedragen denkbeelden 
zullen niet het uitvloeisel zijn van een invallende gedachte, maar vao 
gezette overweging. De besluiten, leidt het onderwerp er toe, op de 
vergadering genomen, zullen meer waarde hebben, naarmate zij op deze 
wijze met rijper overleg zijn genomen. 

Bovendien zal voor de vergadering eenige tijd gewonnen zijn , daar 
nu de inleiding tot en de algemeene uiteenzetting van het vraagpunt 
schriftelijk zijn geechied, en het debat dus onmiddellijk eo.a aanvang zal 
kunnen nemen , terwijl de prae-adviseur na eerst de denkbeelden van 
anderen, meestal van de zijne meer of minder afwijkende, to hebben 
gehoord, zijne nieeniog tiader ea meer uitvoerig zal kunnen verde- 
digen. 

Zijn wij hier missobien, bij onze uiteenzetting, eenigSKins getreden 
op het terrein van des voorzitters werkzaamheid — ieder onderwerp zal 
zich ook nïet tot deze wijze van behandeling leenen — het echeeo niet 
ondienstig voor meer belangrijke zaken onze denkbeelden omtrent de 
meest vruchtbare wijze yan werken te doen kennen. 

In de derde plaats noemt art 2 : 

c. het uitgeven van gedrukte mededeelingen. 

Over den titel en het formaat behoeft hier niets meer te worden 
gezegd. Dit eerste nummer spreekt, wat dat aangaat, voor zich zelf. 
Dat ons orgaan, op ongeregelde tijden, vooral naarmate er Ktof is, zal i 
verschijnen, zal zeker bij niemand bedenking ondervinden. Evenmin dat, i 
zoo een bijzondere aanleiding mocht bestaan, het bestuur er naar zal 
trachten een afzonderlijk nommer met het oog daarop in het licht te geven. 
Ook dient hierbij natuurlijk rekening to worden gehouden met de voor- 
handen geldmiddelen. Die geringe geldmiddelen zullen het geven van I 
aalaris aan de schrijvers aanvankelijk evenzeer verhinderen als het ver- j 
strekken van een groot aantal overdrukjes. Toch zal in deze richting \ 
gedaan worden wat mogelijk is. 1 

Vraagt men nu welken inhoud wij odb voor het orgaan der vereeni- j 
ging voorstellen, dan zal bij het antwoord slechts een aanduiding kunnen | 
worden gegeven, en moet daarin niet een regel van Meden en Perzen 1 
omtrent al of niet opneming worden gezien. I 

In de eerste plaats staan op do lijst artikelen betrekkelijk het archief- 
wezen in zijn' geheelon omvang, zoowel wat het personeel als het mate- 
rieel betreft. Yoorloopig zullen deze artikelen wel geen verhandelingen 
van eenigszins grooten omvang kunnen zijn, en zullen zij op besoheiden 
Bohaal moeten zijn aangelegd. Mogelijk, dat bij toename van bet aantal 



i 



beam 
lur 

:r 

et 



lezers, aan iets als het Archivalisohe Zeitschrift kan worden gedacht. Ook 
liier zullen de financiën wel het beslieaende woord mede apreken. 

Dat echter te dezen opzichte het Teld nog groot genoeg ia, waar- 
over ooze gedachten, zij het dan ook in kleiner voertuig, zich kunnen be- 
wegen, kan blijken, waaneer wij een oogenblik ons voor den geest bren- 
gen, welke onderwerpen zouden kunnen worden behandeld. Waar wij 
het personeel noemden, daar dachten wij aan de opleiding der toekom- 
stige archivarissen, de toelating tot het archivariaat, de regeling omtrent 
bevordering en bezoldiging, voorts aan het toezicht op de uitoefening van 
het ambt, en last noC least aan de positie en de bevoegdheid der archief- 
beambten in het algemeen, tegenover lie rechterlijke macht, de notarissen 
de ambtenaren bij de verschillende takken van het administratief be- 
En dat zoowel biunen- als buitenslands. 

Nog uitgebreider is het getal der onderwerpen, welke onze aan- 
icht vragen , waar het materieel ter sprake komt, NieC alleen toch is 
de inrichting der tot depïJts bestemde gebouwen nog bij lange na 
ifiet bet laatste woord gesproken, maar ook over do wijze van bewaring 
van charters en kaarten , van loaae stukken en protocollen , zoowel als over 
bet vóórkomen van hunnen ondergang, valt nog wel het een en ander 
te zeggen. En evenzeer omtrent de beste middelen om wat door het 
tegenwoordig geslacht wordt in schrift gesteld, voor de toekomst te be- 
waren, zoo bijv, over de soorten van inkt en papier, etc. Niet minder 
belangrijk is het van gedachten te wisselen zoowel over de inrichting van 
inventarissen en registers, van indices en klappers, als over de wijze van 
Indeeliog en ordening der onderscheidene archieven. 

En is het waar dat over vele dezer onderwerpen uitvoerige verhan- 
delingen ougewenscht zoo niet onmogelijk zijn,, even zeker is het dat 
korte mededeelingen ons welkom zullen zijn. 

Voorts ligt het voor de hand, dat wat hier te lande op het gebied 
van het archiefwezen voorvalt, in ons orgaan ter sprake kan worden ge- 
bracht of eenvoudig vermeld. Zoo sohijnt het ons geweuscht de staats- 
begrooting en die van enkele gemeenten onder deze rubriek na te gaan; 
terwijl berichten omtrent benoemingen en andere voor onze lezers van 
gewicht daar tevens kunnen worden opgenomen. 

Een andere afdeeling zal gewijd zjjn aan de vermelding van wat, 
betrekkelijk het archiefwezen , hier te lande wordt gepubliceerd en voor 
zoover het voor ons belangrijk is en te onzer kennis komt, ook van wat 
in het buitenland het licht ziet, Zoo dus bijv. verslagen, inventarissen 
enz., welke door den druk worden bekend gemaakt. Beoordeelingen 
zullen niet zijn uitgesloten, zoo het werk er zich toe leent, terwijl anti- 

I kritieken in het algemeen zullen worden geweigerd. Een overzicht der 
Ibteratuur, ook van het buitenland, zal hieraan zoo mogelijk worden 
■pgsToegd. Dat zoowel hierbij als voor alles, wat tot het welslagen 



deter uitgare wordt TereUeht, op de medewerkiDg Tan allen wordt ge- 
rekend, is ielB, waarop niet genoeg kan worden gewezen. .Et veetra 
lea agitur" roepen wjj met nadruk onzen medeleden toe. 

Ten slotte wenachen wij voor de leden onzer vereenigiog een rubriek 
te openen, waarin zij zich tot de lezers kunnen wenden tot het inwinnen 
van inlichtingen over onderwerpen betrekking hebbende op het vak , waaraan 
ook ons orgaan zal zijn gewijd. Toch zal in dic opzicht bij het oordeel over 
de plaatsing van vragen en antwoorden eenige vrijheid aan de redactie 
moeten worden gelaten. In geen geval mag deze afdeeling tot een heral- 
disoh- genealogisch informatie-bureau worden bestemd. Daargelaten de 
omstaudigheid , dat daarvoor andere tijdschriften reeds hunne kolommen 
op voldoende wyze openstellen, moot de inhoud van ons orgaan op hooger 
wetenschappol^ker doeleinden zijn gericht niet alleen, maar daarbij ook 
Toor het archiefwezen zoo niogelijk meer practische resultaten afwerpen. 

Zal dus het Nederlandach Archievenblad zich bij voorkeur met het 
archiefwezen in zijnen ruimaten omvang bezighouden, toch zijn daarmede 
andere aanverwante vakken niei uitgesloten. Om een yoorbeeid te noemen 
zal al wat in verband staat met de oorkonden , bepaaldelijk wat ons 
land betreft, in bet bijzonder de vaststelling van data enz. , gaarne worden 
opgenomen. En niet minder zal ons orgaan openstaan voor de bespreking 
Tan de regels voor het uitgeven van oude stukken en handschriften. Zoo 
zoude er nog meer kunnen worden opgesomd, wij dienen ons echter, 
om niet al te uitvoerig en daarmede langwijlig te worden, te beperken. 
Te meer daar een bindende opgave, die alles zoude omvatten en buiten 
welke te gaan, ten strengste zou ztjn verboden, zij het dan niet onmo- 
gelijk, dan toch niet wenscbelijk kan worden geacht. 

En hiermede kunnen wij overgaan tot het vierde punt d, dat, in 
algemeene termen vervat, spreekt van nog ^andere daartoe strekkende 
middelen" en niet tot een bijzondere behandeling aanleiding geeft. Welke 
andere middelen dan de genoemde nog tot het door ons beoogde doel 
kunnen bevorderlijk zijn, zal in vele gevallen van de omstandigheden 
afbaogfn. Zij zullen zich dus van zelf in ieder bijzonder geval aanwij- 
zen, wanneer de aandacht slechta daarop gevestigd blijft. 

Zeker ia het, dat ook in dezen publiciteit niet dan goed kan doen. 
Zij zal belangstelling in het archiefwezen wekken in kringen , welke als 
geheel daar buiten staande, zich overigens zeer weinig daaraan laten ge- 
legen liggen. 

Op onrechtvaardigheden, zoowel als op gebreken in de bestaande toe- 
standen , kan bij gelegenheid in andere bladen worden gewfzen. Ook andere 
redenen kunnen daartoe nopen. Zoo stellen wij ons voor een eventueel 
wetsontwerp op het notarisambt, voor zoover het de bepalingen omtrent 
de oude protokollen dier beambten betreft, niet onbesproken te laten. £a 
dat een projectregeling van bet arcfaiefwezen, zooals er voor ongeveer 



dortig jaren een moet zijn opgemaalvt , tot beaprekiag voor een raimer 
kring van lezers moet leiden , ia duidelijk 

Wij kunnen voorts er naar streven, dat van onze vergaderingen het 
een en ander in de pers wordt bekend gemaakt, dat uit ons orgaan enkele 
artikelen geheel of gedeeltelijk worden overgenomen. Reclame, in den 
goeden zin van het woord, mag ook voor ons vak worden gemaakt. Zij 
kan niet anders dan juistere besohouwingen over de zaak, door de archi- 
varissen te vervullen , meerder waardeering hunner werkzaamheden ten- 
gevolge hebben. Want al is het waar, dat bekend nog niet altijd bemind 
maakt, even zeker ia het dat onbekendheid met het archiefwezen in het 
algemeen de groote klip is, waarop nog vele hoogst noodige verbe- 
teringen zullen schipbreuk lijden. 

Moet het dankbaar worden erkend, dat voor het materieel, voor 
berging en bewaring, vooral van rijkswege in do laatste vijftien jaren veel 
is gedaan, dat ook de positie der ambtenaren is verbeterd, niet minder 
blijft het waar, dat bepaaldeiyk ten aanzien van het personeel nog veel 
te wenschen overblijft. Waar in de Tweede Kamer der Staten-Generaal 
kon worden gesproken, zooals bij de begrootings-discuisie in 1889 door 
de HH. VAN DER Feltz en Koêll over het archiefwezen is geschied, 
daar is het waarlijk niet vreemd, dat in andere kringen, wier leden niet 
met zulk een ruimen blik als die volksvertegenwoordigers zijn begiftigd, 
archivarissen worden beschouwd als een soort merkwaardige wezens, die 
zich in oud papier, stof en schimmel het meest op hun gemak voelenen 
wier monomanie op dit punt slechts ala een onschuldige liefhebberij, die 
weinig onkosten mag medebrengen, kan worden geduld. 

Tegen deze opvatting vooral zat de strijd ook door onze vereeniging 
moeten worden aangebonden. Een strijd, te moeilijker en te vermoeien- 
der, omdat zich geen bepaalde vijanden opdoen, geen tegenstanders zich 
in bet strijdperk wagen. Immers men heeft vooral te doen met groote 
onkunde en grenzenlooze onverschilligheid. Verbergen wij dan ons licht 
niet onder een korenmaat en laten wij het zoo helder mogelijk doen 
schijnen, opdat ook zelfs de blinden in dezen mogen zien, en wekken 
wij de onverschilligen uit hunnen dommel, zij het dan ook souia met de 
groote trom ! 
Het Bestuur ; 

A. J. ENSCHEDE, Voorzitter. 

8EERP GRATAMA, Secretaris. 

N. DE ROEVER, Penningmeester. 

A. C. BONDAM. 

Ch. M. DOZY. 

J. A. FEITH. 



Het tweede nommer zal eyeneens ak proef ter inzage worden 
rondgezonden. 

De abonnementsprgs voor het tgdsohrift, dat op ongeregelde 
tijden in nummers van ongelgken omvang zal versohgnen, bedraagt 
per jaar f9. — , buiten de platen, die het oasu quo kan bevatten. 

Men abonneert zich by den seoretaris der Yereeniging, bg den 
uitgever of bij den gewonen boekhandelaar. 



?W7i^K'ir<-«=fe'rfvte'i^i^iftii?8^- 



&n van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland. 

Gotdgekttird bij Kok. besl. van 39 Sept. i8gi. 



Berichten enz. 
inoemd : 

Mr. J. C, VAV OvKRTOORDE, tot archivaria dor gemeente Dordrerht ; 
Mr. J. G. Ch- J008TIBO, tot rechtskundig ambtenaar aan het archief der 
gemeente Vfvcht ; 

Ie heer M. G. de Boer, leeraar aan de Rijks Hoogere Bargerachool te 
Goes, tot archivaris dier gemeente; 
I hoer J. A. R. Kymuell, tot klerk bij het rijks-archief in de pro- 
vincie Drenthe. 
Tengevolge der benoeming van Dr. I. J, i,e Cosqoiho db Rüsbt tot 
oogleeraar aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam is de be- 
ekking van archivaria der gemeente Deventer vacant. 

Naar wij vernemen zal de zorg voor het archief der gemeente Delft 
t aan een afzonderlijken titularis worden opgedragen. 

l2)e bekende oud-direoteur van het Beiersche Rijks-archief Dr. Fbjlnz 

T&S LöHKR is in den ouderdom van bijna 74 jaren te Miiuchen overleden. 

Hij deed behalve eenige reisbeschrijvingen ook een rechtsgeleerd werk 
het licht zien, getiteld: Das Si/slem des preusiiachen Landrecktn. 

Hier te lande was hij vooral bekend door zyne studiën over Jacoba 
van Beieren en haar' tijd. Op zijne werkzaamheid als het hoofd van het 
Beiersch archiefwezen en zijno beteekeuie als zoodanig, ook voor het 
buitenland , hupen wy later terug te komen. 



OUD EN NIEUW ARCHIEF. 

De vraag welke atukkcn tot het oud, welke tot bet nieuw archief be- 
Htren ia een der eerste, die de archivaris zich stelt bij het ordenon van 



10 

een ontredderd archief. Immers, de beantwoording dier vraag bepaalt 
den omvang zijner werkzaamheid, beslist welke stukken tot zijn ressort 
behooren en welke hij ter zijde kan leggen , of kan toezenden aan hem , wien 
zij wel aangaan. Men kent den toestand hier te lande. In den regel wordt 
hetzij de aanvang der Fransche heerschappij, hetzij de stichting van hot 
Koningrijk der Nederlanden beschouwd als het feit dat het oud archief 
afsluit. De werkzaamheid van den Rijksarchivaris werd in 1802 beperkt 
tot den tijd vóór 1648; in 1814, toen de oude republiek voor goed tot 
het verleden behoorde, werd gelast alle stukken tot 1795 in het Rijks- 
archief bijeentebrengen , later werd ook het tusschentijdvak tot 1814 
opgenomen. 

De Gemeentearchieven, in de beteekenis, die wij aan dat woord 
hechten, dagteekenen over het algemeen pas van het midden dezer eeuw. 
Vóór dien tijd. was de toestand dezelfde als in vroeger eeuwen. Dezen 
kenden geene tegenstelling van oud en nieuw archief met een vast jaar 
van afscheiding. Men mocht voor de handvesten eener stad een afzon- 
derlijke bewaarplaats inrichten; dit geschiedde niet omdat zij tot een 
afgesloten tijdperk behoorden, maar omdat zij voor de stad van bij- 
zonder, groot, praktisch gewigt waren. In de charterkamer werden 
belangrijke stukken ook van het loopende tijdvak gedeponeerd. Overigens 
had iedere administratie haar voorraad oude stukken bewaard voorzoover 
zij noodig waren tot het constateeren van rechten en verplichtingen en 
buiten dien , voorzoover er plaats was en haar bestuur al dan niet neiging 
tot opruimen had. 

De omwenteling van het laatst der vorige eeuw meende bij alle 
rechten en betrekkingen den historischen draad te kunnen verbreken en 
had uittenaard der zaak voor oude documenten weinig ontzag. Gelukkig , 
waar men ze niet zooals in Frankrijk uit beginsel vernietigde en er 
genoeg wetenschappelijke waarde aan hechtte om ze op dien grond te 
bewaren. Niet als administratieve bescheiden, maar als historische ge- 
denkstukken werden zij dan voor den ondergang behoed. Men kwam er 
aldus van zelf toe archieven voornamelijk te beschouwen als verzamelingen 
van geschiedkundige oorkonden en bij het vaststellen van bepalingen er 
omtrent zich te stellen op wetenschappelijk standpunt. 

Toen omstreeks het midden der eeuw de Gemeentearchieven in 
den nieuweren zin des woords gevormd werden door uit de verschillende 
bureaux de oude stukken bijeentehalen , geschiedde dit in den regel niet 
uit een door de Gemeentebesturen gevoelde behoefte die stukken geordend 
te zien; men wilde wel aan dezen of genen zonderling, die daarin wilde 
arbeiden daartoe niet alleen vergunning , maar ook eene aanstelling geven 
met of zonder jaarlijksche gratificatie, omdat tegenover de bureaux, waar 
de bescheiden berustten een mandaat noodig was. Het was meer te 
zgnen gerieve dan uit besef van eigen belang dat men zulk een besluit 



11 

nam. Het was niet meer dan natuurlijk dat de aldus beweldadip^dcn zich 
met hunne perkamenten opsloten en geen aansluiting aan de administratie 
zochten. Deze stelde veelal een der jaren 1812 tot 1815 als slot zijner 
bemoeijingen ; niet omdat zij de latere stukken te veel noodig had, maar 
omdat zij te recent waren om reeds nu historische waarde te hebben; 
men beschouwde, zooals gezegd verkeerdelijk de archieven als weten- 
schappelijke instellingen en niet als bureaux van Ocmeenteadmiuistratie. 

De toestand is zeer veranderd. Langzamerhand worden ook archi- 
varissen beschouwd als ambtenaren , wien even als anderen de behar- 
tiging van een rijks- of gemeentebelang is opgedragen. Zij zijn niet 
langer met hun archief in de achterhoeken der Raadhuizen weggestopt, 
al huizen zij nog vaak op zolders. Hield men langen tijd do archieven 
voor den prullenbak der administratie , zij worden meer en meer met een 
ander oog aangezien. In figuurlijken zin echter zijn zij op zij gezet ge- 
bleven; de verbroken verbinding is niet hersteld. Thans dringt de nood 
daartoe. Sinds de jaren 1812 en 1815 zijn drie vierden van een eeuw 
verloopen en overal hebben zich de bescheiden op onrustbarende wijze 
opgehoopt. Onrustbarend , daar het hoe langer hoe moeilijker zal zijn in 
dien chaos zich intewerken en de stukken van blijvend belang afteseheiden 
en das het gevaar dreigt dat men , om ruimte te verkrijgen zal vernietigen 
zonder sortering en zonder onderscheiding. In later tijd zal dan de kennis 
der plaatselijke geschiedenis een treurige lacune aanwijzen van een twintig, 
dertig jaar terug, tot aan het sluitjaar van het oud archief. Dit gevaar 
dreigt te meer , daar papier en inkt geen hoop geven dat zij , evenals die 
van vroeger eeuwen stand zullen houden , totdat de belangstelling ontwaakt. 
De bier besproken vraag mag m i. eene question brdlante genoemd worden. 
Bg mgne poging haar te beantwoorden, zij het mij vergund mij tot de 
Gemeente-archieven te bepalen. Het beginsel dat ik daarbij zal voorop- 
stellen geldt niet minder voor Rijksarchieven , maar bij do toepassing zou 
ik ten opzichte van dezen allicht hier en daar falen en ik zou niet gaarne 
de bespreking van dat beginsel verdrongen zien door discussie over die toe- 
passing. Zoo eenvoudig en voor de hand liggend mij het eerste toeschijnt, 
zoo gaarne erken ik dat omtrent de laatste verschil van opinie mogelijk is. 

Op den voorgrond moet staan dat verandering van regeeringsvorm , 
een politieke ommekeer dus op zich zelf slechts tot eene willekeurige, 
uitwendige verdeeling van het archief kan leiden. Alleen, waar zij ver- 
andering van wijze van bestuur tengevolge heeft, kan zij eene rationecle 
d.i. eene uit den aard van het archief zelf voortspruitende splitsing aan- 
wijzen. Wat nu is de aard van een archief? Het antwoord kan kort zijn. 

Het archief van elke gemeenschap bestaat uit alle inkomende en uit- 
gaande stukken dier gemeenschap, welke afgehandeld zijn. Het archief 
eener stad bevat volgens deze omschrijving alle brieven, die zijn beant- 
woord, alle aanschrg vingen , waaraan gevolg is gegeven, alle rekesten, 



12 

waarop gedisponeerd ia, nlle rokeningen, die afgesloten, alle notulen die 
goedgekeurd zijn. Deze stukken kunnen voortaan slechts als rotroacta, 
als hulpmiddelen bij de beslissing van latere questie's van dienst Zijn. 
In theorie (in de Belgische steden o. a. is zij in toepassing gebracht) is 
het beheer van deu stads-arcbivariB niet door een bepaald jaar begrensd, 
alle afgedane stukken worden jaarlijks hem toegezonden, zoodat hij 
ook van de stukken der laatst verloopen jaren afschriften geeft en inzage 
verleent. Hoe Juist dit ook theoretisch ia, in de praktijk ia het dunkt 
mij niet aan te bevelen. Zooals gezegd kunnen de afgedane stukken al- 
leen als retroacta dienst doen, ala zoodanig zijn die van den laatsten tijd 
evenwel bij voortduriug noodig. Veelal zyn zij in registers ingeschreven , 
die nog geruimen tijd dienst moeten doen en bijgeschreven worden. De 
loopende administratie kan deze natuurlijk niet afstaan en zou het beheer 
van den archivaris ten opzichte van hen zuiver fictief zijn. Maar ook al 
zouden alle afgedane stukken jaarlijks uit de bureaux kunnen verwijderd 
worden, zou do archivaris, wilde hij ze niet bloot voor ondergang be- 
waren, maar ook beheeren, op de hoogte moeten zijn en blijven van de 
inrichting der verschillende takken van administratie en van het aldaar 
verhandelde; voortdurend zoö hij met hen in betrekking staan en zijn 
arbeidstijd grootendeels worden ingenomen door behandeling van aanvra- 
gen om iDlicbtingen en stukken. 

In de praktijk moet dit stelsel dun ook onvermijdeiyk neerkomen op 
het benoemen van een ambtenaaar onder den archivaris, die feitelijk bet 
archief der laatste jaren beheert, afschriften afgeeft, tot wien de loopende 
dienst zich bij voortduring wendt. In naam zou de archivaris zijn chef 
zijn , maar in werkelijkheid zou hij een ambtenaar der secretarie wezen. 

Waar begint dan nu de taak van don archivaris, met welke stukken 
moet hij zich rechtstreeks bezig houden P 

Het antwoord ligt voor de hand. Alle stukken behooren tot zyo 
resBort, die tot een afgeschaften tak van dienst behooren en bij bestaande 
takken van dienst allen, die aan de laatste ingrijpende verandering van 
inrichting voorafgaan. liet spreekt van zelf dat een tijdperk van over- 
gang daarby iiiet uit het oog mag worden verioren. 

Voor den loopenden dienst hebben de bedoelde stukken een groot 
gedeelte van hunne waarde verloren, er is slechts bij uitzondering, zeker 
niet in den regel behoefte aan ; er wordt dan ook niet verder naar 



De archivaris kan ze onder zijn beheer nemen , daar hij bij de ordening 
alleen rekening behoeft te houden met bet blijvend nut; 

hij moet zich de stukkeu aantrekken, daar zij anders allicht verwaar- 
loosd zouden worden en mogelijk te gronde zouden gaan. 

De jaren 1812 tot 1815 heeft men blijkbaar gekozen op grond van 
den politieken ommekeer dier dagen, voor ieder der vier jaren ie er 





13 



oTerigeDB een sta^s- of rijkearchief, dat er de voorkeur aao gegeven heeft. 
Later heeft men altbaos éen er van willen verdedigen door het aan te 
wijzen ala het tijdstip van de invoering der Franaclie wijze van admini- 
tratie. De vervanging der verschillende cullege's van bestaur door eene 
centrale administratie met een zeker aantal afdeelingen zou de aangewezea 
afechoiding zijn tueschcn do Btukken voor den loopeaden dienst benoodigd 
en de uitgediende bescheiden van niet dagetijksch belang. Allereerst moet 
ik in dezo opmerken dat deze voorstelling volstrekt niet absoluut juist ia, 
te Leiden o.a. vormt 1812 geen keerpunt en heeft de invoering van het 
bestuursreglement van IS24 zeer in de administratie ingegrepen. Maar 
waar die voorstelling opgaat, ei'keu ik gaarne hare waarde. Immers de 
beteekenis, die men er aan hecht ten opzichte van het archief, is eene 
huldiging van het bovengestelde begiueel, 

. Maar dan kan men ook onmogelijk bij gemeld jaar blijven stilstaan, 
en dat beginsel alleen in praktijk brengen in dat eene geval. 

Sinds dien zijn tachtig jaren verloopen en byna alle takken van be- 
stuur hebben ingrijpende wijziging ondergaan van de behandeling der 
onderwerpen en dus ook van inrichting der stukken. liet zou inconsequent 
om niet te zeggen ongerijmd zijn om, ook waar het eertijds juist gekozen 
was, bet thans nog als grens van oud en nieuw archief te handhaven. 

Ook in vroeger eeuwen hebben vaak grooto veranderingen plaats 
gehad; instellingen zijn ingevoerd en opgeheven, er is georganiseerd en 
gereorganiseerd, betrekkingen zijn vereenigd en gesplitst, stads- noch 
landsbestuur zijn altoos op denzelfden voet geregeld. De bescheiden uit 
al die verschillende pbase's en tijdperken volgen elkander in het archief 
op. Waarom het dan in 1812 of daaromtrent af te sluiten? Er is om 
een enkel voorbeeld te noemen geen reden denkbaar, waarom te Leiden 
de registers van het lang afgeschaft lantaarn- en brandspuilgeld van 1820 
of 1S30 minder in bet archief zouden thuis bebooren dan de volkomen 
gelijksoortige registers dier belasting van 1790, waarom voor de quohieren 
der volkssteliing van 1829 nid, voor de registers van dien aard van 1795 
Kei door den archivaris zou worden zorg gedragen. 

Beschouwt men latere wijzigingen van het bestuur miuder ingrijpend 
dan die van 1812, dan geldt dit toch niet voor afgeschafte takken van 
dienst en zou het zeer nuttig zijn te constateeren , hoever de wijziging 
in de administratie moet gaan om bare stukken na zeker tijdsverloop aan 
den archivaris te kunnen doen overgaan. Zou men evenwel zonder eenige 
reden on volkomen willekeurig het oud archief voor altoos met 1812 
willen afsluiten , en zich niet bemoeien met de stukken , waarvoor de 
archivaris de aangewezen deskundige en beheerder is, dan zullen later 
tijden en generatie's, als die stukken te gronde zijn gegaan, met reden 
kunnen vragen, of men in de 19» eeuw meende dat de geschiedenis in 
1312 stilstond en bescheiden van later tijd alleen voor de administratie 



14 

belangrijk waren, niet in een wetenschappelijk archief thuis behoorden. 

Wat nu de praktische toepassing voor Gemeenten betreft, kan voor 
het begin van het nieuw archief uittenaard der zaak niet één enkel jaar- 
tal worden aangewezen. Het hierboven gestelde criterium geeft voor de 
verschillende afdeelingen der administratie niteenloopende data. 

Afgeschaft is de administratie der accijnsen in 1865. Haar archief 
behoort dus in haar geheel in het oud archief thuis. De tegenwoordige 
inrichting dagteekent voor de centrale administratie en de finantiên van 
de invoering der • Qemeentewet in 1852, voor het onderwijs van 1857, 
voor de militie van 1861, voor het armwezen van 1870, voor de schut- 
terij van 1827, voor het toezicht op de bevolking van 1861. 

Het kan natuurlijk wenschelijk zijn enkele registers nog eenigen tijd 
op de bureaux te laten en daarentegen zullen o a. de registers der schut- 
terij vóór 1857 voor den nu loopenden dienst in geen opzicht van nut 
zijn. Maar aan de juistheid van het bovengestelde criterium doen enkele 
exceptie's wat de plaatsing betreft natuurlijk geen afbreuk. 

Door het aannemen van een vast beginsel in plaats van een wille- 
keurig jaartal voor de grens van oud en nieuw archief is deze ook voor 
het vervolg bepaald en houdt het archief voortdurend voeling met de 
administratie. 

Het blijft bij voortduring de bewaarplaats van dat, waarmede het 
praktische leven heeft afgehandeld, maar dat voor de kennis van dat leven 
later onmisbare gegevens verschaft. Moge de archivaris, zooal niet uit- 
sluitend dan toch meer belang stellen in het verleden, hij mag niet ver- 
geten dat het heden ook verleden wordt en dat , dankbaar voor de stukken 
die hem de kennis van dat verleden verschaffen, het zelfzuchtig zou zijn 
niet zijnerzijds voor de toekomst te zorgen. Waar hij streeft naar wet- 
telijke bepaling zijner positie tegenover zijne medeambtenaren, dringe hij 
evenzeer aan op begrenzing van zijn arbeidsveld in den aangeduiden zin. 

Leidbn. Ch. M. DOZT. 



Oorkondenboek voor Groningen en Drenthe. 

Onder de triomfen van den vooruitgang, waarop de 19* eeuw mag bogen, 
is ten opzichte van de beoefening van geschiedenis, oudheidkunde, archief- 
wezen en aanverwante vakken , zeker boven allen te noemen de open- 
baarheid en toegankelijkheid der bronnen. Thorbecke's klassiek geworden 
uitspraak ,de publieke zaak dient publiek te worden behandeld" is ten 
opzichte der archieven , de bronnen der geschiedenis , welke laatste toch 
zeker als eene publieke zaak mag worden beschouwd, een stelregel ge- 
worden. Welk een onderscheid met de 18' en vroegere eeuwen 1 Parti- 
culiere kabinetten, angstvallig gesloten archiefkasten, zorgvuldig wegge- 



15 

borgen registers, indien deze al bestonden, maakten het den geschied- 
Yorscher moeilijk, zoo niet onmogelijk, de waarheid te geven en niets 
dan de waarheid. 

Waarlijk men zoude vergevensgeziud kunnen worden tegenover vele 
geschiedschrijvers van vroegere dagen , die het materieel in de verte ziende 
liggen f waaruit de toorts der waarheid zoude kunnen worden saamgesteld, 
om met rossen gloed de verborgenheden der geschiedenis te verhelderen 
en op te klaren, zich lieten verleiden hunne fantasie vrij baan te ver* 
schaffen en de feiten aan te vullen met de voortbrengselen hunner ver- 
beelding. 

Vandaar ook het groote verschil tusschen de oorkondenboeken der 
vorige eeuw en die van onze dagen. Vroeger veelal saamgeraapt uit 
datgene , wat hier en daar te hooi en te gras werd gevonden , geeft de 
openbaarheid thans het gemak, doch stelt zij tevens den eisch, dat alle 
archieven, openbare, zoowel als particuliere (d. w. z. archieven, welke 
het eigendom zijn van particulieren , doch eveneens toegankelijk) worden 
onderzocht en geraadpleegd Ook in dit opzicht staan de eischen van 
een oorkondenboek hooger dan vroeger. De groote arbeid, aan het 
samenstellen van een dergelijk werk verbonden, kan echter aanmerkelijk 
worden verlicht door de medewerking van velen. Die „velen" zijn in 
dezen de mannen, die dagelijks de aan hunne zorgen toevertrouwde oor- 
konden en registers onder oogen krijgen of kunnen krijgen. De Vereeni- 
ging van archivarissen in Nederland kan door middel van haar orgaan , 
hetwelk onder de oogen komt van alle vakgenooten in den lande, onder 
meer dit groote nut verschaffen, dat de archivarissen bekend kunnen 
worden met elkanders „nooden en behoeften." Het is daarom dat ik als 
medewerker aan het oorkondenboek voor Groningen en Drenthe de vrijheid 
neem een beroep te doen op alle ambtiibroeders in den lande , om bij het 
aantreffen van een oorkonde , betrekking hebbende op een of ander plaats 
of persoon uit het gebied, waarmede zich het ontworpen oorkondenboek 
bemoeit, daarvan met een enkel woord kennis te geven aan een der 
medewerkers. 

Het oorkondenboek voor Groningen en Drenthe, hetwelk als tijd- 
rekenkundige grens heeft gesteld het jaar 1536, is een arbeid op het 
getouw gezet door het Historisch Genootschap te Groningen en aange- 
vangen in 1887. De medewerkers zijn de h.h. Prof. Dr. P. J. Blok te 
Groningen, Mr. J. L. Berns, rijksarchivaris te Leeuwarden, Mr. J. A. 
Peith, commies-chartermeester te Groningen, Mr. Seerp Gratama, 
rijksarchivaris te Assen, Prof. Dr. J. Reitsma, Prof. Dr. C. H. van 
Rhijn en Dr. S. D. van Veen te Groningen, terwijl in de plaats van 
den tot hoogleeraar te Amsterdam benoemden Dr. Jan te Winkel weldra 
een nieuwe medewerker zal worden uitgenoodigd. 

Men meene niet, dat in die deelen van ons vaderland, welke ver 




I 



verwijderd zyn van den noordoostolijkcQ hoek, geooe oorkonden betre 
fendo Groningen en Drenthe zijn te vinden. De ondervinding toch heeft 
het deo samenstellers van het bewuste oorkondonboek reeds geleerd, dat, 
als een gevolg van do uitgebreide handelsbetrekkingen der stad Oroningcn 
en van de geestelijke relatiën der beroemde abdij van Aduard, op ettelijke 
plaatsen, waar men deze waarschijn lijk niet zoude zoeken, bouwsteenen 
zijn te vinden voor het groote gebouw, welks fundamenten door het 
Historisch Oenootachap te Groningen zijn gelegd en welks onderbouw 
zoover is gevorderd, dat in niet al te verre toekomst aan het publiek de 
gelegenheid zal worden verschaft om een oordeel over den aanleg en het 
gebouwde te kunnen vellen. Het spreekwoord : ,Wie aan den weg 
timmert, heeft veel berechts", zal zich dan doen gelden. De collega's 
archivarissen kunnen er wellicht toe medewerken, dat de gaten en gebreken 
in bet gebouw worden aaugevuld en het ,veel berechte" in zijn omvang 
worde beperkt. 

Grohingeit, Maart 1892. Mr. J. A. FEITH. 



Iets over de opleiding van het personeel aan de 
rijksarchieven in Beieren. 



s door 
,Onze 



In de Januari-aBevering van de Gids van het vorige Jaar i 
Prof. Blok er te recht op gewezen , waar hij het een en ander over , 
archieven" mededeelde, dat de opleiding van archivarissen hïor te lande 
nog veel te wcnscbeu overlaat. Eigenlijk mag men zeggen, dat daarvoor 
officieel niets geschiedt, Immers in aanmerking kunnen hier niet komen 
de college's, aan de Rijks- universiteiten gegeven, in vakken, welke voor 
anderen en ook voor den archivaris van belang of onmisbaar zijn. Juist 
echter in de vakken, wier beoefening speciaal voor hen, die zich voorden 
archieven dienst willen bekwamen, wordt vereischt, laat de Staat vrij wel 
alles aan het particulier initiatief over. Ik behoef slechts te wijzen op het 
feit, dat in de palaeographie, de diplomatiek, of de oorkondenleer , aan 
geen onzer universiteiten een cursus wordt gegeven, hetzij dan zooals 
bijv. te Groningen , uit eigen beweging door een der professoren in een 
enkel dier vakken. In het oud-vaderlandsch recht en zijn' geschiedenis 
wordt alleen te Leiden, door een van staatswege aangesteiden hoogleeraar 
onderricht gegeven, en dat nog wel, terwijl de wet op het H. Onderwijs 
zulks voor alle universiteiten verplichtend voorschrijft. ') 

Het ia daarom zeker niet ongewenscht eens na te gaan, hoe elders 
voor die opleiding wordt zorg gedragen, met name in Beieren, een staat, 
die zich bepaaldelijk leent tot vergelijkingen in dit opzicht met den onze!_ 

') Te Amilfrauiii ii een Iciilur voor Jil ruk naiigtsteld. 




17 



E«n rerordening van 3 Maart 1 882, in 1 884 aangevuld, (Arehiv. Zeitechr. 
VII 8. 73 flig. , en X 8. 87 flg.) regelt deze materie in bijzonderheden. 

Hij, die WPnacht aau den rijkB-archiefdienst te worden vorbimden , 
moet verzoeken daartoe te worden toegelaten , welke toelating door de 
Ministers van het Eoninklijk Huïs, van Buitonlandsche Zaken, eu vuu 
Binnenlandache Zaken gezamenlijk wordt verleend, met aanwijzing, aan 
welke afdeeliag de sollicitant zal worden geplaatst. De medewerking der 
drie Ministeries staat in verband met de splitsing in drieën van het 
geheel der rijksarchieven te Miinchen, Daar toch vindt in den regel de 
voorbereiding voor den archievendienst plaats , bij uitzondering aau eeu der 
Kreisarcbive. Slechts doctoren in wat wij bij ons zouden kunnen noe- 
men, de rechts staats weten schap of in do letteren, en voorts zij, die in die 
faculteiten één examen ') hebben afgelegd, dus bij ons candidaten, 
kunnen voor de bovenbedoelde plaatsing in aanmerking komen. Minstens 
drie jaren moeten de laatsten aan den voorbereidingsdienst deel nemen. 
Een tijd, welke voor hen, die hetzij reeds eenigermate de practjjk bij een 
gerecht, ifi de administratie of op een procureurs-kantoor hebben beoefend, 
hetzij reeds als leeraar zyn opgetreden, wordt verkort tot twee jaren; 
voor hen, die zich op dezelfde omstandigheid kunnen beroepen, maar 
reeds de hoogere examens '') bij dezelfde faculteiten hebben afgelegd, 
zelfs tot één jaar. 

De voorbereiding, gedurende de vermelde tijdruimten is zoowel prac- 
tisch als theoretisch. Practisch door de werkzaamheid in het archief 
zelf; den , Arehiv. -praktikanten" toch worden door de ohefs der inrichtingen 
verschillende werkzaamheden opgedragen; zoodanig echter dat deze hun 
voldoende gelegenheid geven zich practisch en wetenschappelijk in de 
verschilJeude takken van het ambt te bekwamen, en de eischen van den 
dienst volledig te leeren kennen. Theoretisch , doordien hun is voorge- 
schreven de collego's in de verschillende vakken, waarin het nader te 
besproken examen wordt afgenomen , te volgen , voor zoover dit niet reeda 
vroeger door hen id geschied. Ten aanzien vun de „archivalische" vak- 
ken, wordt het noodige onderwijs gegeven door den „Reichsarchivdirektor" 
te MüDchen, en aan de universiteit te WUrzburg door den daar aanwezigen 
.Ereisarchivar." Elders schijnen tot nu toe geen „Praktikanten" te zijn 
geplaatst. Bovendien wordt aan de archieven zelve wekelijks een , diplo- 
matisch archivalischea Seminar" gehouden, waar vraagpunten, de bedoelde 
vakken rakende, onder leiding van de hoogere ambtenaren schriftelijk en 
mondeling worden behandeld. 

Op onbepaalde tijden wordt op aanwijzing van den Minister 

Binnenlaodsche Zaken oen examen gehouden. .Sinds bovenbedoelde 

OllicinI hut het: „i]ic erste theoretische Frufung" eu „die Hanpt-Liiliranilt-prüfuBg". 
Offlciml heelea deid: ,die ïwrite Priifuni: (StiiBli-konkuri'T en „die ajipïiil.prufnng in 
ibilologiioh'biiloriichcD Fnchern". 



18 

verordeDingen hebben er vier, althaDs tot 1891, plaats gehad. Daaraan 
namen 17 adspiranten deel, terwijl ons niet is gebleken , hoevelen daarvan 
zijn geslaagd. Om tot het afleggen van het* examen te worden toegelaten 
is noodig, dat men buiten de voor de toelating tot de voorbereidings- 
periode noodige bewijsstukken , ook een goed testimonium met betrekking 
tot den in dien dienst verrichte werkzaamheden kan overleggen. 

Het examen wordt mondeliug en schriftelijk afgenomen en wel in de 
in vier hoofdafdeelingen , gesplitste vakken; A. Archivalische: 1. Palaeogra- 
phie, het lezen en verstaan van het oude schrift, en de geschiedenis er 
van; 2. diplomatiek, 3. archiefleer, omvattende, blijkens de in de Arch. 
Zeitschr, Neue Folge Bd. I medegedeelde vragen, de geschiedenis der 
verschillende archieven, de deelen, waaruit zij zijn samengesteld, ordening 
en inventarisatie, maar bovendien bijv. ook de beteekenis van tijd en 
plaats der bewaring ten aanzien der oorkonden zelve. 

B. Historische: 1. Geschiedenis van Duitschland en Europa, 2. van 
Beieren, 3. middelecuwsche aardrijkskunde van Duitschland. 

C. Juridischi': 1. Duitsche staats- en rechtsgeschiedenis. 2. begin- 
selen van het burgerhjk recht, 3. kerkrecht. 

D. Taalkundige: Fransche taal. 

Het schriftelijk examen bestaat in de beantwoording van een vraagpunt 
uit twee te kiezen, in ieder der vakken van de eerste drie afdeelingen, 
terwijl in de vierde een acte uit het Fransch in het Duitsch moet worden 
overgebracht. Daarenboven nog een „praktische Aufgabe" uit de afdee- 
lingen A en C. Zooals uit de hierboven aangehaalde mededeelingen is 
te zien , bestond die uit A meestal in de behandeling eener oorkonde , 
en het voor de uitgave geschikt maken daarvan, met de noodige ophel- 
deringen. Bij die voor C, moest de beteekenis van een in de middel- 
ecuwsche stukken niet ongewonen rechtsterm of formulier worden ver- 
klaard, en in een gegeven geval worden toegepast, of op een voor- 
gekomene rechtsquestie , uit de daarop betrekkelijke stukken, een bere- 
deneerde oplossing worden gegeven. In verband met de op de laatste 
twee „Aufgaben" gegeven antwoorden, wordt het mondeling examen af- 
genomen over de daarmede in verband staande wetenschappelijke punten. 

Zooals men ziet, de gestelde eischen zijn niet gering, gaat men de 
schriftelijke vragen na, dan wordt die indruk nog versterkt. Zelfs vraagt 
men zich onwillekeurig af, of op sommige der vragen wel van de per- 
sonen, die het hier geldt, een wetenschappelijk voldoend antwoord is te 
eischen. Er zijn er tenminste onder waarop dit, althans onzes inziens, 
in den gestelden tijd van twee-en-een half uur, eenvoudig onmogelijk is, 
tenzij men het met het „voldoende'* en het „wetenschappelijk' wM luchtig 
neme. Misschien bestaat ook hier als elders , waar examens als de 
criteria van kennis en bekwaamheid worden gehuldigd , een soort africh- 
tingssysteem. G. 



19 



Aan 
het Bestuur der Vereeniging txin 
Archivarissen. 

Mei; groote belangafcelling heb ik kennis genomen yan het eerste 
nommer yan het Nederlandsch Archievenblad. 

Ofschoon ik mij in 't algemeen zeer goed kan yereenigen met de 
hoofdgedachte yan het uitvoerig inleidin gs woord , en geest en strekking 
er yan waardeer, en ook gaarne in de hand zal werken, komen er een 
paar punten in ypor , waaromtrent ik meen enkele woorden in het midden 
te mogen brengen. 

Ik heb in de eerste plaats op het oog de zinsnede, yoorkomende op 
bladzijde 5: „Beoordeelingen zullen niet zijn uitgesloten, zoo het werk 
er zich toe leent, terwijl anti-critieken in het algemeen zullen worden 
geweigerd". 

Minstens noem ik dit een gewaagd voornemen. Wie toch zullen 
over de archieven schrijven; wie toch zullen bevoegd zijn tot beoordeelen P 
Immers de leden der Vereeniging van Archivarissen, en ik betwijfel het 
zeer, of, bij gevolg geven aan dit voornemen, „gezellige kennismaking 
en aanknooping van vriendschapsbanden onder de leden", wel in de hand 
zullen worden gewerkt. 

Zeer zeker zou ik die woorden schrappen of terugnemen. 

Het werk der leden onderling moet m. i. alleen kroniekmatig mede- 
gedeeld worden. Alleen beginselen kunnen en mogen ter sprake worden 
gebracht, zoowel naar aanleiding der indceling van inventarissen, als naar 
hetgeen blijkt omtrent de wijze van beschrijven, behandeling en ordening. 

Wil onze vereeniging kracht krijgen , om evenzeer krachtig naar 
buiten op te treden, dan dient alle animositeit onder hare leden verre 
gehouden te worden, en beoordeelingen zijn niet de ware factoren om 
vrede en vriendschap te bevorderen of te bestendigen. 

Meen echter niet, dat ik adoration mutuelle wil prediken, maar elke 
aanval, hoe gering ook, dreigt gevaarlijk te worden, vooral dan, wanneer 
het hoor en wederhoor niet wordt toegepast. 

Moeten heoordeelingen y — wat ik voor het in stand blijven der 
vereeniging niet hoop — behouden blijven, dan moet in elk opzicht het 
droit de réponse worden gehuldigd. Doch wat ik u bidden mag, schrap 
de rubriek beoordeêlingen. Men kan zaken en beginselen van alle kanten 
bekijken, maar laat den persoon buiten sprake. Er wordt helaas te 
veel in ons land beoordeeld, of beter gezegd, men laat de beoordeelingen 
te veel in critiek vervloeien; zij moesten meer referaten zijn. Dit wat 
het uitgeven van gedrukte mededeelingen betreft. 

Daar ik het al of niet opnemen van beoordeelingen in ons tijdschrift 



een levensbeginsel voor onze verecuigïng acht to zijn, heb ik gemeend 
op dat punt in de eerste plaats de aandacht te moeten vestigen. 

Vergun mij, dat ik uu nog evea stil ata bij eene andere zaak, bij 
punt a, het sireven naar e^ne regeling van het arckiefw^ett bij de teel. 

Kct bevreemdt mij zeer, dat bij de omBchrijving van dat punt met 
gneu enkel woord wordt gerept van alinea 2 yan het noodlottige artikel 
103 der gemeentewet. 

Er is daarover al zooveel gesproken en geschreven, dat vooral de 
vele gemeente -archivarissen bet zeker niet anders dan aangenaam zouden 
gevonden hebbon, wanneer de vereonigïng, *— de gemeente-archivarissen 
hebben zeer zeker de meerderheid in de verceniging, — getoond had 
een open oog te hebben voor bunne bolungen. 

Het is waar, uw geacht college van bestuur zal mij toevoegen, dat 
in algomeenen zin gesproken ïs , maar daar het inlnidend woord verder 
slechts spreekt can een vooi- den irelgever DER toekomst uitgebreid veld, 
meen jk daarin iets zoo weinig atelligs te zien, dat het mij vergnnd zij, 
u dit onder de aandacht te brengen. 

Het zou irainers niet de eerste maal zijn , dat de gemeentewet op 
zeker punt werd gewijzigd. Zou dan onze vereeniging al niet dadelijk 
in baar program hebben kunnen spreken van dat gewraakte artikel, in 
zijn 2e alinea? Immers ja, want bewijzen genoeg zijn bij te brengen 
waaruit blijkt, dat die wetgeving op verschillende plaatsen het struikel- 
blok is om tot eene goede regeling te komen. 

Waar de Secretaris volgens de wet do man ia, en Burgemeester en 
Wethouders juist die wet kunnen aangrijpen om te schuilen achter dien titu- 
laris, is het zelfstandig optreden van oen archivaris een ondenkbaar iets. 

Er builen gelaten of secretarissen al of niet bevoegde personen zijn om 
het opperbeatuur te voeren over een gemeente-archief, blijkt het bovendien 
dikwerf, dat zij niet allen de wut in hare autocratische onrechtvaardigheid 
begrijpen of goed interpreteeren. Immers indertijd deed zich, in een vrij 
belangrijke gemeente, waar een archivaris was, de secretaria tot aiiiutf et- 
archivaris benoemen, en in eene andere gemeente (niet Delft) werd de 
secretaris benoemd tot archivaris. 

Miaachien wordt mij geantwoord , ,lees de laatste alinea van punt 
o, op bladz. 3", maar dan antwoord ik: zeer zeker zal de vereeniging 
niet met „holle phrases of grooie troordeit^' behoeven aan te komen. Het 
ligt alles zoo voor de hand, dat teder Minister daaromtrent, in een 
kleine spanne tijds, zijn voorstel tot wijziging van artikel 103 der ge- 
meenti.'wet, met memorie van toelichting, kan indienen. Aan ons leden 
der vereeniging is dan de taak opgelegd om den Volksvertegenwoordigers, 
ieder voor zicb peraoonlijk, tot medegaan gunstig te stemmen. 

De vereeniging moet echter den eeraten atoot geven en er niet lang 
mede wachten j elk verzuim in deze gepleegd komt tot nadeel der be- 



21 

langrijke gemeen te-archieven. Daarom had ik gehoopt, dat uw college 
yan bestuur dit Yoorname onderdeel yan eene regeling van het archief- 
wezen bij de wet hadde voorop gezet. 

Ik heb hiermede u mijne gedachten geopenbaard ; zeer zeker behoef 
ik u niet de verzekering te geven, dat zij voortvloeien uit waarachtige 
belangstelling in onze vereeniging, waarvan ik het mij een eer reken lid 
te zijn, en uit de zucht om haren werkkring in waarheid ten goede te 
doen komen van het Archiefwezen ! 

A. J. 8ERVAA8 VAN ROOIJEN. 

VGravenhagb, 21 Februari 1892. 

Hoewel bij het bestuur het plan bestond het tweede nommer zoo- 
veel mogelijk te doen strekken tot staalkaart van den toekomstigen in- 
boud van het Tijdschrift, heeft de redactie gemeend, vooral met het oog 
op het p. 2 gezegde het bovenstaand schrijven reeds in dit nommer te 
moeten opnemen. Zij kan echter niet nalaten twee opmerkingen er op te 
laten volgen en wel deze: 

1^ Ook de beoordeeling van iemands arbeid kan „zakelijk" worden 
behandeld; en behoeft niet in personaliteiten te vervallen; het droit de 
réponse zal niet zijn uitgesloten , doch slechts in beperkte mate toegelaten , 
om onvruchtbaar twistgeschrijf te voorkomen. 

2^ Ware de schrijver in de vergadering van Juni j.1. aanwezig ge- 
weest, dan zou hij hebben bemerkt, dat wijziging van art. 103 Gem. Wet, 
zeker tot de desiderata onzer vereeniging behoort, en de wenschelijkheid 
daarvan allerminst uit het oog is verloren. Maar met veel anders komt 
bet op onze wenschenlijst voor. Niet juist scheen het daarom dit zoo 
bgzonder op den voorgrond te stellen. Daarenboven in ons inleidend 
woord wordt slechts besproken de wijze, waarop het streven naar een 
regeling bij de wet zich zoude moeten uiten. 

Of bet overigens raadzaam is voorloopig enkel en alleen naar wijzi- 
ging van bedoelde bepaling te trachten, en zoo ja in welken zin, zijn 
vragen, die, als o. i. nog wel der overweging waardig, een onder- 
werp van behandeling op de eerstkomende algemeene vergadering zouden 
kunnen zijn. Red. 

OPGAVEN getrokken uit de staatsbegrooting voor 1892 en den daarbij 
behoorenden uitgewerkten en toelichtenden staat. 

HOOFDSTUK V — VFe Afdeelikg. 
Kunsten en tcetenschappen. 
Art. 148. Jaarwedden en verdere belooningen der ambtenaren en be- 
dienden bij 's Rijks-archieven te 's Gravenhage /* 16250. — 
Volgens den genoemden staat valt onder dezen post: 
a. algemeene Rij ks-archivaris ƒ 4000. — 



22 

h. adjunct-archivaris memorie 

c. vier commiezen , 7200. — 

rf. twee adjunct- commiezen , 2200. — 

e, een klerk , 700. — 

f, conciërge en verdere bedienden . . , 1300. — 

g, belooningen „ 850. — 

Voor 1891 was op dezen post uitgetrokken een bedrag van ƒ 16760. — ; 
hot verschil wordt aldus toegelicht: , wegens het afsterven van een der 
ambtenaren, welke aanspraak hadden op eene personeele belooning voor 
gemis van copieloonen , is het bedrag voor belooningen uitgetrokken , 
verminderd." 

Art. 149. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven , personeele 
hulp , schrijfloonen , reis- en verblijfkosten , inrichting van 
lokalen en aankoopen voor de Rijksarchieven ƒ 7175. — 

Voor 1891 was hetzelfde bedrag op dezen post uitgetrokken. 

Art. 150. Jaarwedden, toelagen en verdere belooningen der amb- 
tenaren en bedienden bij 's Rijks-archieven in de pro- 
vinciën f 29450.— 

Volgens genoemden staat valt onder dezen post: 

a. archivaris in Noord-Brabant . . . / 2000. — 

b. » » Gelderland . . . . „ 2000.— 

c. » » Noord-Holland . . . ^ 1600. — 

d. , , Zeeland , 2000.— 

e. archivaris in Utrecht „ 2500. — 

f. » » Friesland „ 1500. — 

g. ji n Overijsel „ 2000. — 

h. » » Groningen , 2000. — 

i. „ , Drenthe ...... 2000.- 

ƒ. „ , Limburg „ 2000. — 

k, n 7> ^^^ het overkwartier 

van Gelderland . . memorie 
L adjunct-archivarissen , commiezen-char- 

termecsters, klerken, conciërges. . „9850. — 
Voor 1891 was op dezen post uitgetrokken een bedrag van ƒ 28750. — : 
het verschil wordt aldus toegelicht: «De uitgaaf voor een schrijver, die 
bij een der archieven *) voortdurend werkzaamheden verrichtte, doch min 
regelmatig uit den post voor schrijfloonen op het volgend artikel betaald 
werd, is thans op het artikel voor personeel uitgetrokken." 

Art. 151. Kosten van onderhoud , huishoudelijke uitgaven , personeele 
hulp, schrijfloonen, reis- en verblijfkosten, aankoopen, 
meubilair, aankoop stichting en inrichting van lokalen eu 
verdere uitgaven voor de archieven indeprovinoiën /'38000.— 



23 

Voor 1891 was op dezen post uitgetrokken een bedrag van ƒ22500. — ; 
het yerschil wordt aldus toegelicht: 

, Volgens de overeenkomst met de provincie Friesland gesloten en 
waarvan bij de behandeling der vorige staatsbegrooting mededeeling is 
gedaan, behoort thans overgegaan te worden tot de herstelling, verbou- 
wing en inrichting van het Kanselarijgebouw te Leeuwarden, niet slechts 
ten behoeve van 's Rijks archieven, maar ook voor de provinciale biblio- 
theek. Daartoe is thans een eerste termijn ad f 16000. — uitgetrokken 
op een totaal van ongeveer / 50000. — , waarop het geheele werk ge- 
raamd is." 

Recapitulatie : 



Personeel 


1891. 


1892. 


art. 148 


f 16760.— 


f 16250." 


art. 150 


„ 28750.— 


, 29450.- 




/• 45510.— 


f 45700.- 


Materieel *) 






art. 149 


f 7175.— 


f 7175.- 


art. 151 


, 22500.— 


, 38000.- 




/• 29675.- 


ƒ45175.- 


Geheel totaal 


f 75185.— 


f 90875.- 



*) Bedoeld is dat van Drenthe. 

^ Op deze wijze mag de splitsing worden gemaakt, zij het dan ook dat losse personeele 
halp in omschrijving voorkomt. 



Interrogatorium. 



De ondergeteekende , als voorloopig meer bijzonder met de redactie van 
het Tijdschrift belast, neemt bij dezen de vrijheid zich te wenden tot zijne 
ambtgenooten , bepaaldelijk de gemeentelijke, leden en niet leden der 
Vereeniging van Archivarissen, met het verzoek om hem te willen doen 
toekomen : 

1^ een opgave van het bedrag dat jaarlijks ten behoeVe der onder 
hun beheer staande inrichtingen , zoowel wat betreft het materieel als het 
personeel, wordt beschikbaar gesteld; met het doel om daaruit samen 
te stellen een overzicht, zich aansluitend aan dat, hetwelk uit de Staats- 
begrooting getrokken , voorkomt in dit nummer ; 

2^ opgave, liefst echter zoo mogelijk toezending, van de ten opzichte 
der onder hun beheer staande inrichtingen geldende bepalingen en voorschrif- 
ten, zoowel die, welke het personeel als die, welke het materieel betreffen. 

AsSEK. Sebrp Qratama. 



24 

Varia. 

Men leest in Het Vaderland yan 2 Deo. 1891, no. 284: 

^Yoor de betrekking van archivaris te Dordt hebben zich 103 sollicitanten 
aangemeld. De jaarwedde bedraagt ƒ 500. Natuurlijk zijn er onder die 
sollicitanten velen, die alles behalve voor archivaris geschikt zgn. Hun 
maatschappelijke positie varieert van boekbinder tot advocaat/' 

Commentaar overbodig! 

De jaarwedde is sinds op f 1000 gebracht. 

Verschenen werken. — Inhoud van Tijdschriften. 

Qisbertus Brom, BuUarium Trajectense. Fase. III. 

De archieven van het kapittel der hoogadellijke Rijksabdij Thorn, uit- 
gegeven door J. Habets , archivaris in Limburg. I. Charters en Bescheiden 
van 966 tot 1500. 

Inventaris van het oud-archief der heerlijkheid , thans gemeente Zand- 
voort met lijst der Heeren, Schouten, predikanten door P. N. van Door- 
ninck, oud-burgemeester der gemeente Zandvoort. 

Gebrs. van Brederode — Haarlem 1892. ƒ 1. — 

Bestimmungen über die Herausgabe der Qeschiohtsquellen der Provinz 
Sachsen, Halle a. d. 8. 1891. 

Archivalische Zeitschrift, Neue Folge. Bd II. Müncben. 
Th. Ackerman 1891. 
Inhoud : 
I. Siegel der Wittelsbacher in Bayern bis auf Max III Joseph, von 

K, Primbs. 
II. Urkundliohes zur Genealogie der Herzogin Judith von Bayern 
von E. Preiherrn von Oefele. 

III. Vier Handschriften und eiu alter Druck deutscher Rechtsbücher aus 
der Bodmann-Habel-Conradyschen Sammlung von L. von Rockinger. 

IV. Ein Beitrag zur Geschichte der Dechiifrirkunst von H. Weber. 
V. Zur Geschichte des WUrttembergischen Staatsarohivs von E. Schneider. 

VI. Siegel deutscher Eönige und Kaiser von Karl dem Grossen bis 
Friedrich I im allgemeinen Reichsarchive. Aus dem Naohlasse 
des Kreisarchivars. E. Geib in München. 
VII. Zur Eunde von Geheimschriften, von L. von Rockinger. 
XIII. Ubersicht der Mönchsabteien des Benediktiner Ordens in Deutsoh- 
land, Oesterreich, der Schweiz bis zum Anfange dieses Jahrbun- 
derts von P. Gabriel Bucelin. 
IX. Geschichte der pfalz-bayerischen Archive der Wittelsbacher von 

M. J. Neudegger. 
X. Eurze Mittheilungen. — Register, 



^?-55-»fe4 ^?-a^fg"^iy-»»6^agJj^6^ -aË^^-;&^^ i ■, j { -jVjII^ 



Urgaan van de VEREENICING VAN ARCHIVARISSEN In Nederland. 

Goedgekeurd bij Kon. bed. -uaa ag Sept. 1891. 



Berichten, enz. 

ïoor Burgemeeater en Wethouders van Deventer is tot archivarie der 
taeente benoemd dr. J. de IIullu, terwijl de zorg voor de bibliotheek 

1 afzondorlijkeD titularis 19 opgedragen. 

IFeinige weken geleden werd het omvangrijke archief der notarieele 
hotocollen te Amsterdam , dat tot dusverre in eeoige bovenzalen van het 
Paleis van Justitie bewaard werd, overgebracht naar een uiCsluitend 
daarvoor gesticht gebouw in de onmiddellijke nabijheid van het nieuwe 
kantongerecht, gedeeltelijk op het terrein van het huis van arrest en 
bewaring (do voormalige cellulaire gevangenis) bij do Leidache poort. 
Dit gebouw, waaraan niets dan ijzer en steen is gebezigd, geefc in een 
betrekkelijk klein bestek zeer veel bergruimte, eu voldoende zekerheid 
tegen brandgevaar. Evenzeer ia op bevredigende wijze voor licht en 
lucht zorg gedragen. Wij hopen nader in de gelegenheid te zijn uit- 
voeriger op dit gebouw terug te komen. 

De jaarlijkflche algemeens vergadering der Vereoniging zal dit jaar te 
Utrecht op 9 Juli a.s. plaats vinden. 

Bp de agenda komen als punten van behandeling voor: 

Scbeidinj van oud en nieuw archief; 

Algemeene regels omtrent ordening en inventarisatie van archieven 

van kleinere steden en waterschappen. 

Over experten benoemd ter onderzoek van valschheid 
in geschrifte. 

Ik wenschte in dit tijdschrift de aandacht der lezers en in de aller- 
plaats mijner hooggeachte collega's te vragen voor een zaak, 



26 



waarop, voor zoover ik weet, aiemaad nog de naDdaoht heeft gevee^gd 
en die toch van allergrootst belang ia. 

Het geldt de deskundigen die door de reapective rechtBcoUegiea 
worden geraadpleegd in geval er over de echtheid vaa een geachrift 
quaeatie ia, hetzij in een civile, hetzij in een crimineele rechtszaak. In 
België worden in zulk geval, althana dikwijla, die personen geraadpleegd 
die uit den aard van hun ambt het best in de gelegenheid zijn in zulke 
quaestiea uitspraak te doen, namelijk de archivarissen. Wie toch is beter 
in etaat om in zulke gevallen alB expert op te treden dan de archivaria , 
hij die zooveel, zoo duizendwerf verschillend schrift in handen krijgt, 
voor wiens oogen het verleden van gansch een gewest of gemeente in 
geacbrift de revue als passeert en dïe door ondervinding, die trouwe 
leermeeaterea , geleid, vaak ala onwillekeurig aanatonds reeda de gelijkenis 
bemerkt tussehen verschillende geschriften? 

In Nederland acbijnt men er andera over te denken, daar benoemt 
men in zulk een geval als exporten, onderwjjzers en andere personen, 
die soms nooit te voren hun aandacht, tenminste de noodige aandacht 
aan zulke gewichtige onderwerpen als de vergelijking van verschillende 
geschriften hebben geachonken, ja zelfs nooit een handacbrift kritisch 
hebben beachouwd. 

Nog onlangs werd in Limburg ter oploaaing van zulk een vraagstuk, 
niet de archivaris des Rijks ia de provincie, de aangewezen persoon, 
maar werden een paar onderwijzers geraadpleegd. 

En toch het geldt hier zulk een vraag van ontzettend gewicht: de 
schuld of de onschuld van een medemensch. 

Dit gewicht maakte reeda meer dan tweehonderd jaren geleden op 
een beroemden Franachen rechtageleerdo een grooten indruk. Het was 
Philippe de Renusson, advocaat bij het parlement te Parijs (geboren te 
Ie Mans, 11 Sept. 1642 f Augustua 1669), wiens vader en grootvader 
beiden met roem het beroep van advocaat te Le Mana hadden uitgeoefend 
en die zelf voor een der kundigste advocaten te Parijs doorging. Hij, 
die zooveel ondervinding had van al wat in de rechtsgeleerde praktijk at 
kon voorkomen, hij getuigt in een vrij zeldzaam werk getiteld: de Ia 
preuve par comparuison d'écritures par Philippea de Renuaaon advocat du 
Parlement- Paris , 1700. Et se vend k Bruselles chez J.'T. Serstevena 
marchand libraire prèa les pères Dominicuina, ,11 n'ya point d'usage plus 
frequent au palais, que celui de la preuve par comparuison d'écritures; 
et cependant il n'y en a pout-ètre point o(i il se commette de plua grands 
abus et oii noua paroisaona être moins inatruita." 

De RENDasoN nu is zeer sceptisch op het punt van bewijzen, gepnt 
uit de gelykenia van schrift, en komt tot de conclusie, aan het eind van 
z^n werk uitgesproken. , Disons donc que non seulement la comparaison 
d'écritures ne peut jamais faire une demi-preuve en matière criminelle , 



J 




mais qu'elle ne pent pas même être recue, quand o'est pour oombattre 
Ift foi d'uQ acte public parce qu'il ne ae peut jamais faire que lea con- 
jectures que forme la scule diffêrenca ou ressemblance des caractères 
égale la foi que l'on doit il Tattestatioii solemnele de!> pereoDoes publica 
et des ti^moins," 

Ik geloof dat niet ieder het met db Renusson op dit punt geheel 
eens zal wezen, maar toch is ztju werk, dat met veel kennis en duidelijk- 
heid geschreven is, en door tal vao bowijzen versterkt, wel in ataat om 
een oogenblik tot ernstig nadenken te stemmen, en wie het aangaat in 
overweging to geven of het niot noodzakelijk ia in zulk een moeielijk 
geval ook een persoon te benoemen die ondervinding heeft in zake van 
verschil en overeenkomst van geschriften. 

Zal dan een archivaris altijd de zaak kunnen nitmakenF — Juist 
hierin zal hij zich een deskundige toonen, dat hij zich niet zal vermeten 
om uit te maken wat niet uit te maken ia. 

Wat toch I*^ toevallige gelijkpnis of een bestudeerd namaken van een 
geachrift van den oenen kant en 2° een volkomen ongelijkheid tUBschen twee 
geschriften , vooral bandteekeningen;, van een en denzelfden persoon op 
van elkaar verwijderde tydatippen, teweeg kan brengen, hiervan ia hij 
zich bewust. 

Ziehier een enkel voorbeeld van het 2e geval: 

Het geldt twee bandteekeningen van den Regent van België, 
SüRLET DE Chokier, de een uit 1797 toen hij lid waa der Centrale 
.dministratie van het departement der Kedermaas te Maastricht en een 
ander uit 1821 ('). 

Ook in deze wetenschap, namel^k de vergelijking van schriften, is 
men vooruitgegaan, ook deze wetpnschap heeft haar literatuur die men 
bealudeeren moet, want ook hier geldt de uitspraak dat «niet zijn voordeel 
doen, met wat andoren vóór ons hebben gevonden, gelijk staat met altijd 
kind te blijven,'' 

Hebben de deskundigen die ik hier op het oog heb en van wie ik 
in het begin gewaagde daar wel eens aan gedacht? Hebben zij de 
bronnen opgespoord, en zich op de hoogte gesteld van de wetenschap, 
zich aldus voorbereidende eer zij als esperten in zulk een gewichtige 
zaak gingen adviseerenP In het algemeen betwijfel ik het. 

Hebben zij er aan gedacht dat men bij vergelijking van schriften ook 
een ander standpunt kan aannemen dan geschiedt bij eene vergelijking 
van letter voor letter? Ja, dat men vooral dient acht te geven op de 

Izfl, waarop het geachrift werd vervaardigd, waarvan de echtheid moet 
lerzocht worden? Deze wijze draagt diktcijh in zich het ontwijfelbaar 



ds 



1 (') Zie b<t hii^rblj gevoegd biudje. 



e handtnkeBing iiuitlTOT. J'bi 




kenteeken der ralsohheid , dat is : mee kan een poging tot i 
een ander geschrift dadelijk nagaan. Door een voorbeeld wil ik dit toe- 
lichten, men ziet dati tevens die behandeling van een deskuodige. De 
geleerde inspecteur der Luiksche Universiteit, de heer St. Boruaks, 
werd, toen bi) nog Rijks^archivaris in de provincie Namen was, ala eerste 
deskundige benoemd in het bekend proces Jaumart-Paquet d'Acosse in 
appèl voor het hof te Luik. 

Het gold de vraag of een holographisch testament^) door den voor- 
maligen garde-chasae van den overleden baron Jaximabt-paquïtd'Acosbe 
ten zijnen voordeelo aangevoerd en, naar hij beweerde, door den voornoem- 
den baron geschreven, echt was. Toen werd door den heer Bormans op 
meesterlijke wijze die aller bewondering heeft gewekt, vooral uit de manier 
waarop het geschrift werd vervaardigd, de valschheid van het voorgewend 
testament aangetoond. IIij bewees namelijk dat de falsaris, na een brief 
van den baron te hebben bemachtigd en het schrift daarvan zorgvuldig 
bestudeerd, letter voor letter had nagemaakt, maar dat, wijl hij d& letters 
meerendeels elk afzonderlijk had moeten uitzoeken, de verbindingen tus- 
schen de letters onderling, öf niet aanwezig 6f geheel afwijkend waren 
van die in den brief, door den baron zelven geschreven. Door proeven 
op een teekenbord lichtte de heer Bokmaks dit alles toe en liet aldus de 
wijze zien waarop het voorgewend testament was vervaardigd en juist 
hierdoor dat het valsch was. 

Welke hulpmiddelen kunnen onze zoo geperfectionneerde vergroot- 
glazen en vergroote photographische afbeelding bij zulk een vergelijking 
niet aanbieden? Welk een verschil kunnen vooral de trekken gevormd 
door het ophalen van de pen, als men die trekken nog vergroot, niet 
opleveren in een autenthiek geschrift met die van het nagebootst geschrift? 

Bij het ophalen heeft men toch de pen niet zoo zeker in zijn macht, 
vooral als men dan nog angstig en nauwgezet een voorbeeld juist en 
haarfijn moet namaken. 

Over de hulpmiddelen ter herkenning die watermerken en waterlijnen 
(pontuaeaux) aanbieden en de kennis van het papier wil ik hier niet 
spreken , het zou te ver voeren ; ook over de watermerken bestaan 
monographiën, bijv. van C. M. Briqüet te Bern in 18S8 verschenen. 

Dat niet slechts in zake van twijfel over identiteit van geschriften, 
maar zelfs van de nauw daarmede verbonden quaestie over de echtheid 
van een zegel een deskundige dient geraadpleegd, bewijst mede het Lim- 
burgsch proces waarover ik in 't begin met eenige woorden heb gewaagd. 
Verschil in de dikte van de letterkoppen wordt door de deskundigen is dit 
proces geraadpleegd als bewijs van valschheid aangemerkt! 

('J Jd Bclgic geldt uog teu opiii'hlc «nu ceii hulu^riphiith kaUiucnt url. 970 ïïd dBU 
eodo-cÏTil, looala mcD weet: Le testameut olographe ne sera point TsUble, s'il d'cbI ócrit en 
cDlier, Aa,té ei Bignj de la niaiii du teiUleur; il o'eat uuijetti i ancune nutr» (ottne. 



Hebbeo die heeren wel eena een proef genomen, hoe men met één 
en betzelfde stempel afdrukken kan Tervaa,rdi|reu , waarvan juist de koppen 
der lettere merkeljjk verBchillen? Ik bob hier de afdrukken vóór mij van 
het Btempel van ona archief en ik bemerk op dio twee afdrukken letter- 
kopptn die merkelijk onderliug veracbillen bijv.: de kop van een R op 
tien eenen afdruk is veel breeder dan op den anderen Hoe komt dit 
OU? 't la eenvoud!}^: Ala men heel voorziebtig het stempel in het 
warme lak houdt tot dit laatste geheel is afgekoeld en do vormen der 
letters dus niet meer kunnen veranderen, dan verkrijgt men een juialer 
afdruk. Maar neemt men het stempel aanstonds na het afdrukken terug 
uit het Dog gloeiende lak, dan veroorzaakt de koude lucht een neerslag die 
de letters afplat en verbreekt, 't Is een natuurkundig proefje, zeer 
gemakkelijk te verklaren, vooral door iemand, als een onderwyzer, die 
de gronden der natuurkunde zelf aan zijne leerlingen uitlegt. En ala 
men het stempel in schuine richting in het lak drukt, zijn de lettera 
geheel anders dan zij z^n wanneer men dit stempel loodrecht daarin 



^^^ Hieruit volgt dat een zegelafdruk dïo valsck schijnt nog niet valach ia. 

^^^P Ook het tegenovergestelde is waar n.1.: een zegelafdruk die echt 
^^^ aehijnt IS daarom nog niet echt. Een zegel is zeer gemakkelijk in korten 
tijd te verbreken en na te maken. Met boetseerwaa en een weinig olijf- 
olie en lak gelukt het uitmuntend. Zelfs zonder boetseerwas gaat bet 
ook al. Ik wil het recept niet verder verklaren. Maar men probeere 
zelf; intelligenti sat! 

Dit alleen wilde ik betoogen: het wordt tjjd dat men bij zulke ge- 
wichtige 7akeD als het vergelijken van geschriften en zegels, waar er 
zooveel van afhangt, toch eens personen gaat raadplegen die uit de 
oüderviading van hun ambtsbetrekking als geroepen zijn om over zulke 
zaken te kunnen advlseeren en vooral die uit besef van de uiterste nauw- 
gezetheid en juistheid (bij hun dagehjksche beroepsbezigheden gewone 
plichten), van experten in zulke gewichtige aangelegenbeden gevorderd, 

Izioh niet onbeslagen op het gladde ijs der Bcbriftvergelyking zullen wagen. 
I Maastricht. A. J. FLAMENÏ, 

I Commies- chartenneester bij het Rijksarchief 

koi 



De stichtjngsbrief van Thorn. 



In zijn jongste werk , de uitgave der archieven van het kapittel Thorn , 
Jcomt de verdienstelijke archivaris van Limburg, de beer Habets, opnieuw 
te spreken over de echtheid van bovengenoemden atichtingsbrief (gedrukt 
blz. 6 dier uitgave), dien hij reeds vroeger behandelde in de Verslagen 



30 

on Mededeel in gen der Kon. Academie vao Wetenachappen (S''" R. , Dl. TIT). 
Zijn betoog gaf mij aanleiding het bewuste stuk van mijne zijde nog eens 
na te gaan, wel niet mot het booze doel om met ,(lo overdreven kritiek 
onzer dagen" ook dit geschrift uit de rij der historische documenten te 
schrappen, maar toch om, zoo mogelyk, mijn reeds vroeger opgewekten 
twijfel hetzij weg te nemen , betzij tot ongoloot te doen overslaan. 

De heer Habets komt tot de voor het stuk vrij bedenkelijke conclusie 
(blz. ö), dat „de inhoud van het charter waar is" doch het slot der 
oorkonde ^200 niet geheel valsch dan toch op meerdere plaatsen ver- 
valsoht moet heeten." Elders (blz. XXXIV) verklaart hij bet te houden 
voor een dokument, dat men, in weerwil van valsche bijvoegingen aau 
faet slot, als echt kan beschouwen," wat veel gunstiger voor de echtheid 
luidt. Uij zijne bewijsvoering begint hij met het onderzoek, of het in de 
oorkonde medegedeelde waar is of ten minste niet strijdig met het van 
elders bekende; vervolgens gaat hij na, of in den vorm, den stijl, den 
bouw der oorkonde inderdaad bezwaren tegen hare echtheid te vinden 
zijn. De geachte auteur vergunnne mij de laatste vraag het eerst te be- 
handelen. Mijns inziens dient zij het eerst beantwoord te worden. 

En dan moeten wij beginnen met te constateeren , dat eene origineels 
oorkonde van dit charter niet voorbanden is, ja, dat zij niet blijkt ooit 
bestaau te hebben. Het eerste nu is op zich zelf nog geen overwegend 
bezwaar, ook al zijn twee oorkonden van ouderen tijd dan die, waarin 
ons charter gesteld wordt, in het archief van Thorn goed en wel negen 
eeuwen door bewaard: het zou zeer goed mogelijk zijn, dat zulk een 
stuk verloren gegaan was, b.v, bij den inval der Condésche troepen, 
waarvan de kapittelheeren in 1667 spraken, toen de Raad van Brabant 
het origineel verlangde te zien. Minder bemoedigend echter is het feit, 
dat in al die eeuwen niets van het bestaan van zulk een origineel ver- 
nomen wordt. Nog bedenkelijker wordt do zaak , wanneer wij vernemen 
(Habeta, blz. SXV) dat de beide bestaande Thornsche cartularia, waarvan 
het oudste volgens den beer Habets uit de !6''° eeuw, het andere nog 
jonger is, dezen belangrijken brief, den stichllngsbrief der abdij nog -wei , 
niet bevatten. Ik kan niet vinden, dat „dit gemis vergoed wordt door 
meerdere afschriften op papier", zooala do heer Habets opmerkt, uit 
laleren tijd. Over een beweerd derdo carlularium aanatonds nader. Het 
blijkt alleen, dat in 1624, toen Miraeua zijn ,Gedex douationum" uitgaf, 
de oorkonde, ten minste in afschrift, beatoDd('); Butkens vond ± 1640 
een afschrift er van onder de papieren van Piggen , raadsheer van den 
Prina. Sedert werd het stuk herhaaldelijk uitgegeven. 



0) l)B uilgsve in de cditi 
uitgever uit Miraeua overgenoi 
voarkomeu der oorkonde mÏBscti 



s Adljquitslei VBD 1703 i< 
reeJs bij Gramajo ia dien 
: dan 10^ te ttellen. 



BI 



dooi 



m 



Op het einde der 18'* eeuw du verklaart een afBcfarijver, de secre- 
van het kapittel Broeckmeuleu , dat hij zijn exemplaar heeft gecol- 
[ationneerd ,cum antiquissimo libro, ïu tino plurimae authenticae {f) leaar- 
vantur in archivo capitulari Thorensi aaeervato." De heer llabeta etelt 
dit „oude boek" gelijk met ,8eckeren geschreven boeck, gebonden in geel 
horen, in folio", waarvan in aommige tot mijn spijt niet nader aangeduide 

Btukken dor abdij sprake schijnt te zijn maar dat thaoB erenmia 

voorhanden ia ala het „autiquisaimus liber" zelf. Ik laat daar, in hoe- 
verre deze gelijkstelling juist is: bij gemis aan elke nadere aanduiding 
kan ik daarover niet definitief oordeelec, maar ik meen toch, dat, ware 
dit ,aDtiqiiiasimus liber" (men woet, hoe gul men met dergehjke namen 
was in do IS*" eeuw!) inderdaad een oud cartulariura geweeat, ouder 
b.v. dan dat uit de IC" eeuw, het zeer wonderlijk zou zijn, dat èn dit 
laatste en het latere cartularium dit belangrijke stuk daaruit zouden 
len. Vooral is het vreemd, dat de kapittelheeren zich in 1667 niet 
dat jOude boek", een getuige van beteekeuia, beriepen doch op 
, . . ,vele en verscheiden hiatorieschrijvers van onze Nederlanden" 
{n.1. Miraeus, Butkens, enz.) Maar de leeftijd en de aard ook van dit 
,.oude boek" zijn te onzeker') om daarop eenige concluaie te bouwen ten 
nadeele der echtheid - maar dan ook evenzeer ten voordeelo daarvan. 
Nu niet alleen de kapittelheeren maar ook de Thornache kanunnik Stuben 
in 1697 in het geachrift, waarin hij de kapittel rechten verdedigde, en 
even later Knippeubergh, die afschriften uit Thoru gebruikte, nirt van 
dat „oude boek" spreken, maar dit alleen op het einde der IS"" eeuw 
Broeckmeulen wordt genoemd, vóór, met of na wicu niemand het 
lOemt of blijkt te kennen - nu aehijnt ons dit alles mitislens voldoende 
te dezen opzichte een „hands ofT' uit te spreken, wanneer wy ten 
late Broeckmeulen van geen grove leugen willen verdenken. 
Maar het charter zelf geeft ook overigens genoeg reden tot twijfel, 
minder wat deu vorm dan wat den inhoud aangaat. Wat den vorm 
betreft, zie ik (het door den heer llabeta ook en terecht als vervalscht 
verworpen alot daargelaten) alleen bezwaar in de wijze, waarop het 
jaartal en de indictie genoemd worden. De dagteekening wordt namelijk 
opgegeven ala „anno nongentesimo nonageaïmo secundo, kalendia Junii, 
indictioue IV", 1" zonder by voeging bij het jaartal van de gewone for- 
mule ,auno incaruationis domini" of eene daarmede overeenkomende en 
2° met een fout in de indictie, die niet IV maar V moet heeten. Over 
it eerste bezwaar, reeds door den beer Klejn in zijne Geschiedenis 
Breda opgeworpen, springt de heer Habets luchtig heen met de 



de cartuluim, toanil oii 
iraaiJe betrokkrlyk delo kwotlig loudec 



;. 100 de heer flabets ons ieti mee 






opd.t wii over bu 







32 

verklaring, dat zulke fuuten bij afschrijvers meer voorkomen en dat iIub 
het origiaeel wel de gowone formule zal hebben gehad. Wel mogel^k! 
Bedenkelijker is de wijze, waarop de heer Habeta de aangegeven indictie 
tracht te verdedigen: zy zou naar zijne meening volkomen in orde zijn 
volgens den keizerlijken stijl der indictierekening, alleen niet volgena den 
pauselijken! Met eenige verbazing las ik deze bewering of liever dezen 
lapsus, want do belezen beer Habets, die zoo vele oorkonden onder de 
oogcn heeft gehad en heeft uitgegeven, zal even goed als ik weten, dat 
de pauselijke en keizerlijke indictieiekening alleen verschillen voor de 
maanden September — December en voor het overige deel des jaars overeen- 
stemmen , dus ook voor deze op 1 Juni gedateerde oorkonde. De indictie- 
fout blijft dus bestaan maar ik geef gaarne toe, dat ook de in het rekenen 
niet zeer ervaren Middeleeuwache diplomatlci zich dikwijls met de 
indictieberekening hebben vergist. 

En nu de inhoud. Ik zal den heer Habets niet volgen op den door 
hem ingeslagen weg, waarlangs hij op overtuigende gronden met groote 
kennis van zaken bewijst, dat de in het stuk genoemde plaatsen ia 
lateren tyd inderdaad Thornsch bezit geweest zijn. Immers, ia het stuk 
vervalscht, dan is dit blijkbaar juist geschied met het doel om voor dat 
bezit een behoorlijken rechtatitel te scheppen; in het ondergeschoven stuk 
moeten dan natuurlijk de namen dier bezittingen wel worden genoemd. 
Het door den heer Habeta gereleveerde feit, dat de in de 17*" eeuw en 
later zoo belangrijke tiende van Sprundel niet afzonderlijk onder de 
schenkingen is opgenomen, kan gevoegelijk verklaard worden hieruit, 
dat ook onder Gilze enz. de tiende niet uitdrukkelijk is aangegeven maar 
begrepen zijn onder de uitdrukking „cum appendiciis" gelijk die van 
Sprundel ouder de woorden ,cum omni integritate" , cum omni jure." 
Over dat betoog kan ik dus verder zwijgen. 

Maar er zijn andere zaken in deze oorkonde, die twijfel opwekken, 
meer dan het noemen van al die bezittingen. 

Vooreerst de naam „Hilzondis." Volgens den tijdgenoot der in de 
oorkonde vermeide personen, Thietmar van Merseburg (1000), den voor- 
treffelijken zegsman, die onder Hendrik II druk aan het keizerlijke Hof 
verkeerde, in 's Keizers Raad zat en tot de keïzerijke familie behoorde 
en die dus den beroemden en bij den Keizer in booge gunst staanden 
graaf Ansfried, den man der bedoelde gravin, zeer goed moet hebben 
gekend — volgena de handschriften van dezen ook overigens omtrent de 

geschiedenis dezer streken zoo goed ingelichten auteur heette zij 

Hereswit of Hereswint ( '). Thietmar verhaalt vrij uitvoerig het geval 
van haten dood , dat hij vernam van den meier der villa , waar zij overleed (*J. 



<) Hsmwit kkn io mb nuniciipt leer goed o 
1} Thlitmtr in Uod. Girm. Stript. UI. 777: 



^ 



A 



Zou hij sicb in den naam vergiBt hebben? Doch ook in een blijkbaar 
oud handschrift van goeden oorsprong ('), waarin de kerkelijke plichten 
der kloostoriingen waren opgeteekend , heet zij nog bij de beechrijTing der 
plechtigheden, aaii hare tombe te vervullen, met een kleine palaeogra- 
phisch gemakkelijk verklaarbare omzetting van denzeltden naam driemaal 
Hereewindis (Habets, blz, XVIII). De taalkundig goed gevormde naam 
staat dus vast: Ilereswint, latijn HereHwindis. Maar het taalkundig on- 
xinnige Hilzondia! De heer Ilabeta wijst ter verdediging van dien naam 
1°. opCbapuaville'suitgaveder kroniek van den Luiksclien domheer Anselmus 
(1060), waar zij Hilawindis heet. Doch in de weinige regels, daar gemeld 
over den man, wiens naam Anafridus zoo vast staat als een muur, wordt hij 
Anfrediis genoemd ; zijne geschiedenis wordt juist andersom verteld dan zij ge- 
beurd is ; er wordt gesproken van een onbestaanbaar wezen, een ^comes Bra- 
banticus." Bovendien .... is het stukje niet van den ouden Anselmus 
maar eenvoudig eene jongere interpolatie in de IS*' eeuwsche kroniek 
van Gilles van Orval'J, die zelf weder Anselmus interpol eerde. Eene 
swakke traditie dus! — In de tweede plaats wijst de heer Ilabets nog 
op haar grafschrift op het monument te Thorn, waar zij Hilzondis heet. 
Doch .... dit grafschrift is van 1739 en blijkens den geheel onjuisten 
titel van „comes de Teisterbant," aan Anafried toegekend, in allen gevalle 
geen zuiver nfschrift van een ouder, dat, vóór de overbrenging van haar 
lijk in II40, mi'Schien op hot oudste monument stond Ook deze grond 
is dus zeer zwak tegenover de sterke argumenten voor den naam Here- 
swint, Hereswindis. En de luxe van een dubbelen naam is voor eene 
Middeleeuwsche gravin ongehoord. 

Zij heet in het charter bovendien «comitissa terrae de Stryen." De 
heer Ilabets verdedigt terecht den titel ,comitissa", door Kleyn e. a. aan- 
gevallen. Maar er is meer. 

Vooreerst is de term „terra de" volstrekt niet van dezen tijd , voor 
zoover mij bekend is, doch op zijn vroegst van de 13''* eeuw , terwijl de 
.pagus" oudtijds niet Strycn heet maar Strya, ala ten minste de eenïge 
plaats, waarop deze naam voorkomt, ten onrechte voor verdacht gehou- 
den wordt; de beeren heeten in de 12''" eeuw heeren van Strena, Strïene, 
Strien, in 1230 het eerst van Strijen. Ook de naam Thorne schijnt mij 
voor zoo ouden tijd verdacht. 

Zonderling is verder de wijze, waarop do ,glorioBUs rex Zuendibol- 
dus" in de oorkonde optreedt. Deze stierf reeds in 900 en kan dus 
onmogelijk, zooals de beer Habets aanneemt (blz. XIX), aan „Hilzondis" 
,iets uit zijne nalatenschap" hebben vermaakt. Zoa Zwentibold het 



t 



') WEdarom vraag ik : nit welken tijd? 

>} Mon. Germ Script XXI, p. GO Chsiwivill»*! lutgEve i« gebeel onhruikUor , dur hij 

(K, Anielmui, GillsB inn Orval bu dioDs ialerjKilaliu niet tcheidt. 



34 



„alodium" aan een ander gegeven hebben, b.v. aan hare ^parentes", 
ook in de oorkonde genoemd, dan zou toch de uitdrukking .quod in 
terra mea de Strijen gloriosus rex Zueadiboldus olim (aan wie) perdonaverat" 
al zeer zonderling zijn. Maar een vervalscher kan deze cbromologiscbe 
fout hebben begaan. 

Uiterst bedenkelijk ie het feit, dat — weder volgens den goed inge- 
iichten en met de stichters en hunne onderhoorigen bekenden Tbietmar — 
niet Hereswint maar wel deugdelijk Atisfried de stichter is geweest der 
abdij, die bij gevestigd heeft „de baereditate propria", terwijl het charter 
juist alleen de eigen goederen, het ,alodium", van r^üzondia" in het 
Strijenache noemt, waarover sij bij hare stichting beschikt, ja, wel ,de 
consilio domini mei Ansfredï", in overleg met haren man, maar dan toch 
alleen als stichtster optredend. Ik zie niet in, boe deze tastbare tegen- 
etrijdigheid kan worden opgelost. De heer Ilabets denkt hierover gunsti- 
ger en maakt opmerkzaam op de uitdrukking van Tbietmar, dat de stichting 
was een „monaaterium communis laboris", waartoe dus beiden snmen- 
werkten. De samenwerking geef ik toe , maar het charter noemt de vronte als 
eenige stichteres uit hare eigene goedoren. De samenwerking kan ook 
Alleen hierin bestaan hebben , dat Hereswint levendig belang stelde in 
het klooster, waarvan hare dochter, ook blijkens Thietmar, abdis was, 
en van die belangstelling door ^oede zorgen blijken gaf. Uit Thietmar's 
verhaal blijkt verder, dat dezo bij haren dood minstens een der in het 
charter genoemde goederen, n. 1, Gtlze, als „curtis sua" dus nog als /laar 
eigendom en niet dat der nhtiij beschouwde. Blijkt daaruit niet, dat dit 
goed door hem toen nog niet als eigendom der abdy beschouwd werd? 
En kon hij, ingeval het charter waarheid spreekt, het tegendeel niet 
weten van den meier, die hem het bewuste verhaal deedP 

De bepaling omtrent do advocatie op de geschonken goederen ia ook 
zonder voorbeeld in oorkonden van dezen aard. De voorbeelden, die de 
heer Kabets aanhaalt, zijn volstrekt niet overeenstemmend met wat ïn onze 
oorkonde gezegd wordt. ') 

Nog zonderlinger is de aanspraak tot de ,StryenBce dominos" (sic!), 
hare „heredes", die zij bezweert deze hare schenking toch niet te betwisten 
of de abdij te beoorlogen, maar hare dochter en hare congregatie te be- 
sehermen ,in armia et jnatitia." Zou men hier en in de bepaling omtrent 
de voogdij misschien den sleutel der vcrvalaebing hebbenP In den regel 
ontstaan zulke vervalschingen — haar getal is groot — uit de behoefte 
om rechten van abdijen en kloosters tegeu naburige wereldlijke heeren 
te verdedigen. 

Hierover straks nog iets. 

Wekt dit alles gegronden twijfel, nog erger wordt het, wanneer men 

<} Vgl, Man. Germ. Uijil. t No. 318 en 351. 




35 

den datum nauwkeurig beschouwt. Deze heet te zijn 1 Juni 992. Doch 
uit het verhaal van Thietmar blijkt, dat Hereswint bij haren dood nog 
goed en wel met Ansfried gehuwd was '). Van een feitelijk optreden 
als kloosterlinge, waartoe zij volgens het charter genegen was, kan dus 
hier wel geen sprake zijn. De heer Habets antwoordt, dat het charter ook 
yan niets anders spreekt dan van neiging tot een kloosterlijk leven , van 
een ttensch om in een klooster te gaan, waaraan zij misschien niet vol- 
daan heeft. Ik erken het gewicht dezer bedenking, maar heb tegen 
den datum nog een ander gewichtiger bezwaar. De goed ingelichte 
Thietmar zegt, dat Ansfried de abdij stichtte, kort na zijne terugkomst 
(,inde reversus'') van den veldtocht met den Keizer, Otto I , naar Rome. 
De laatste veldtocht van dezen aard onder dien Keizer had plaats in 964 ; 
en de Keizer, bij wien Ansfried als zijn zwaarddrager diende, keerde 
reeds begin 965 terug. Hoe rijmt men dit jaartal of een , dat er dicht 
bij ligt, met de beweerde stichting der abdij in 992, waaromtrent ook geen 
nader bericht tot ons kwamP 

Yan het slot, door den heer Habets zelf als vervalscht, zoo niet 
geheel valsch , beschouwd , spreken wij hier maar niet meer. Doch bg 
al deze niet ,hyperkritische'' bezwaren tegen de echtheid, ten deele door 
den heer Habets toegegeven en aan slordigheid van afschrijvers geweten, 
en de groote zwakheid van het daarvoor aangevoerde — n.1. eigenlijk alleen 
de behoorlijke vorm der oorkonde (met uitzondering van het slot) en de 
overeenkomst der geschonken goederen met die, welke later in het 
bezit der abdij waren — vind ik geen vrijheid om te komen tot de gevolg- 
trekking van den heer Habets, ook hier minder voorzichtig geformuleerd 
(biz. XXXI Y), dat het stuk „geen verdichtsel van lateren tijd'' zou zijn, 
„maar een document, dat men in weerwil van valsche bijvoegingen aan 
het slot, als echt kan beschouwen." Ik houd het stuk voor valsch op 
grond van de vele feitelijke onjuistheden en zonderlingheden , die er in 
voorkomen, en van de zeer zwakke traditie van het stuk zelf. 

Wie de echtheid eener oorkonde bestrijdt, moet echter zoo mogelijk 
ook kunnen aantoonen, waarom het vervalschte charter kan zijn opge- 
maakt. Boven duidde ik met een enkel woord aan, welke naar mijne 
opvatting de reden der vervalsching — eene gewone reden in zulke ge- 
vallen — kan geweest zijn, n.1. de verzekering door middel van eene 
oorkonde van bestaande rechten , die gevaar liepen. Zoeken wij nu voor 
de in het stuk genoemde Brabantsche bezittingen naar zulk eene gelegen- 
heid, dan worden wij als van zelf gewezen op het einde der 16*^® eeuw, 
toen na de inneming van Breda en Geertruidenberg deze bezittingen 
(Habets, blz. XLIX) voor het grootste gedeelte dreigden verloren te 

^) Volgens de aanteekeDing op Gilles van Orval heeft de stichting plaats t^dens Notker 
Tan Luik (971 — 1007) en leefde zU nog in 995, toen Ansfried bisschop van Utrecht werd. 
Maar deze laatste opgave is blykens Thietmar ook foutief. 



gaan. Dan is de ploteelmge versehijiiiiig bij Miracus (IC24) van ons 
charter, waarvan te voren niota wordt gehoord en ook de beide cartu- 
laria nieta weten, maar dat aan de bedreigde rechten een rechtstitel en 
aanspraak op bescherming moest verschafFeo , verklaarbaar. Zoo ]ang 
echter over deze beide cartularia, bun oorsprong, hun tijd, huu onder- 
linge verhouding, huune verhouding tot de bekende en deugdelijk ge- 
waarmerkte origineelen nlels meer bekend is dan de vier weinig hetceke- 
nende regels, die de heer Ilabeta [blz. XVII) aan deze voor onze kwestie 
eoo hoogst belangrijke boeken wijdt, is een oordeel over de wjjze van 
ontstaau der vervalsching my onmogehjk. liet is te verwachten, dat de 
ijverige uitgever in zijn tweede deel dit gemis zal aanvullen op de wijze, 
zooala men van een consciëntieus diplomaticus van onzen tijd mag ver- 
langen ; in de inleiding toch zal daar een overzicht dieneu gegeven te worden 
van den sedert de verovering van Oeertrnidenbi^rg in 1593 ontstanen twist 
en zijne ontwikkeling in de IT'^" eeuw. In de momenten van dien twist 
zal men naar mijue meening de oplossing van het laatste vraagstuk 
moeten zoeken. Het zou mij niet verwonderen, wanneer ook de genoemde 
plaats van Oilles van Orval ïn deze zaak een belangrijke rol bleek gespeeld 
te hebben; maar bij de groote onzekerheid, die ook na de uitgave in 
de Mon, Qerm. nog thans over den tekst van dezen auteur beerscht {vgl. 
Eurth in Buil. Acad. Roy. IV'''^ Serie II) waag ik hier geeue conjectuur. 
Groningen, April 1S92. P. J. BLOK. 

Eenige regelen voor ordening en inventarisatie der archieven 
van kleinere steden en waterschappen. 

Het U vooral met het oog op de a.s. algemeone vergadering, dat ik dit 
punt io ODs Tijdschrift wensch ter sprake te brengen. Mondelinge ge- 
dachtenwisseling daarover schijnt mij ten zeerste gewenscht. Voor die 
gedachteuwisseling eenigermate een leiddraad te geven, zie daar bet doel 
van dit schrijven. 

Hieruit volgt, dat men hier niet zal vinden een reeks voorschrilten , die 
slechts behoeven te worden opgeslagen om bij het werk der ordening en 
beachrijving voor alle voorkomende moeilijkheden een oplossing te geven, 
en evenmin verwachte men liier geheel onbekende waarheden voor het 
eerst in het Hebt gesteld. Het een zoude al even onjuist zijn als het andere. 

Toch kan het zijn nut hebben hier het een en ander, wat reeds vroeger 
— en misschien heter — ia gezegd, maar nog niet als een geheel onder 
de aandacht van belanghebbenden en belangstellenden is gebracht, bijeen 
te voegen, en tot gemak van de eersten in een zoo bruikbaar mogelijken 
Torm op te stellen. Dat nut springt in het oog, als men iuventariasen in- 
ziet, zelfs nog van den laataten tijd dagteekonende , die den goeden wil 




37 

der vervaardigers meer eer aandoen dan hun inzicht in de eiscben, die 
billijkerwijze aan zulk eon arbeid mogeu worden gesteld. 

Voor een goede uiteenzetting van het ia bet opaobrift beloofde acbijnt 
het wenechelijk eerst do ordening te behandelen, om daarna eenige 
oogenblikken bij de beschrijving stil te staan. 

Dat tot recht verstand dor eischen aan de goede ordening van een 
archief te stellen, een juiste voorstelling van wat men eigenlijk in het 
laatate heeft te zien, noodig is, springt in het oog. En nu korat het mij 
voor, dat een goede ordening van een archief onmogelijk is, als men 
niet steeds voor oogen houdt, dat „een archief is een organisch geheel, 
dat uit en met de corporatie, waaraan het behoort, gegroeid is", dat men 
in hot archief eener corporatie den neerslag vindt der handelingen van hare 
vertegenwoordigers of van de haar samenatellende personen '), natuurlijk 
voor zoover ieta daarvan in schrift werd gebracht. 

Ed nu staat het vast, dat, terwijl men oorspronkelijk alles, althans veel 
op het geheugen dor betrokken personen liet aankomen , dit al spoedig 
onmogelijk werd , al bepaalde men zich er aanvankelijk toe van de ver- 
richte handelingen schriftelijke bowijstukken af te geven, Bij uitbreiding 
van den werkkring en toename der functies aan de rechtspersoon verbon- 
den, werd de noodzakelijkheid gevoelt, om zich, zonder voor iedere zaak 
rechts en liuka inlichtingen te moeten inwinnen, van het gebeurde ten 
aanzien van het een of ander bepaald onderwerp op de hoogte te kunnen 
stellen. Men maakte dus zelf aanteekeningen van de verrichte handelin- 
gen en de genomen besluiten, waarvoor om ze in goede volgorde en 
gemakkelijker bij de hand te hebben, protocollen worden aangelegd. 

Uit al het voorgaande volgt, dat wij in de protocollen, in welke de 
handelingen der vertegenwoordigers zyu opgeteekend , het geraamte 
vinden, waaromheen de andero stukken moeten worden gegroepeerd. 
Die groepeering ia bij de eenvoudigst mogelijk georganiseerde corporatie 
niet moeilijk, daar alle stukken, aan haar verzonden of van haar uitgaan- 
de met hare handelingen onmiddellijk in verband kunnen worden ge- 
bracht, en, zijn de protocollen niet te ongeregeld gehouden, met aan- 
teekeningen daarin opgenomen. Twee moeilijkheden doen zich hierbij 
voor. De eerste werd reeds aangeduid, n.1. de onvolledigheid der proto- 
collen ; toch zal deze geen bezwaar kunnen worden geacht, daar uit de 
stukkeu zelf meestal gemakkelijk ia op te maken, of zy met de corporatie 
iets hebben te maken of niet. En dit zal eveneens moeten gelden, waar, 
zooala voor den aanvang bij ieder archief eener eenigszins oudere corporatie 
het geval ia, geen protocollen bestaan. Ook daar zal men uit de stukken 



hel ong vcrlirifi 
bainlen. 



iiiuudiitheiiiihilve al Icon t 
He geiuneulijke lajsn esi 



do eeriile, boeurcl wij tiiat uil 
r rcobUpsraoon lure bnntlclingen 



38 

zelf het besluit moeten trekken, of zij op handelingen, voor of door de 
rechtspersoon verricht betrekking hebben. Dat verder hierbij de chronolo- 
gische volgorde voor de verschillende stukken de aangewezene is , springt 
in het oog. Echter, hierbij dient onmiddellijk een voorbehoud gemaakt. 
Het kan wenschelijk zijn van die volgorde af te wijken om bij elkaar te 
houden stukken, die uit hunnen aard bij elkander behooren Hiervoor 
echter is het onmogelijk nadere regels te geven. Immers men bedenke 
het wel, de ordening dient toch alleen en uitsluitend, om zoo gemakke- 
lijk moge den weg te vinden, in wat ons van de handelingen van het 
voorgeslacht in schrift is overgebleven, door ze te plaatsen, in door den 
aard der zaak voorgeschreven volgorde. Dit zal eenigermate aan het 
subjectief oordeel van den bewerker moeten worden overgelaten, maar 
toch in hoofdzaak worden bepaald door de organisatie der corporatie zelve. 
Een organisatie , die in het archief haar weerspiegeling moet vinden. 
Een eerste vereischte bij de ordening is dus inzicht in de organisatie der 
vereeniging , wier archief men gaat rangschikken. Hiermede hangt samen , 
dat de vroegere ordening moet worden bestudeerd, en, is zij verloren, 
zooveel mogelijk uit inventarissen of andere beseheiden moet worden 
opgespoord. Die vroegere ordening echter behoeft niet noodwendig te wor- 
den hersteld, immers de wijze, waarop de voorzaat zijn' weg vond in de 
schrifturen van vroegeren tijd behoeft niet de juist voor ons aangewezene 
te zijn. Toch zal het dikwijls de meest practische, en de meest spoedige 
wijze van ordening zijn. 

Breidt de omvang der corporatie zich uit, hetzij zij meer en meer 
verschillende onderwerpen binnen haren werkkring trekt, hetzij zij ele- 
menten in zich opneemt die vroeger niet daartoe behoorden , dan zal zich 
langzamerhand in hare functiën een splitsing vertoonen. 

Een splitsing , die , hetzij zich ten gevolge der arbeidsdeeling een nieuw 
orgaan vormt of niet, bij de ordening der archiefstukken moet worden 
gevolgd. 

Als vrij wel algemeen kunnen wij als de eerste van dien aard noemen 
die, welke het financieel beheer betreffen. Deze zullen ook zelfs in kleinere 
archieven een vrij aanzienlijke afdeeling uitmaken. 

Een niet minder belangrijke dient daar te worden aangenomen, waar 
het bestuur der corporatie, hier en daar reeds misschien van haar eerste 
ontstaan af, aandeel heeft in de rechtspraak (vrijwillige en contentieuse) 
over hare leden. Dit zal in de meeste steden het geval zijn. Eindeljjk 
had in vroeger tijd het plaatselijk bestuur dikwijls gezag in kerkelijke 
zaken. De daarmede in verband staande stukken zijn als van zelve aan- 
gewezen tot het vormen eener op zich zelf staande afdeeling. 

En zoo zou men voort kunnen gaan , met verschillende rubrieken , die 
weder onderverdeeld zouden kunnen worden , aan te geven. In de kleinere 
archieven zal men volstaan kunnen met een afdeeling te nemen, voor 



39 

bepaalde onderwerpen van bestuur, waarin de op een zelfde betrekking 
hebbende bijeen worden gehouden. In de grootere, waar zich hetzij bij- 
zondere afdeelingen afscheiden , hetzij afzonderlijke organen in de corporatie 
ontstaan, is de indeeling dienovereenkomstig aangewezen. 

Yoor tot de wijze van beschrijving over te gaan, schijnen nog twee 
opmerkingen niet ongepast. 

1^ De stukken, die voortvloeien nit bepaalde geschillen, waarin de 
rechtspersoon als zoodanig is gewikkeld, vallen onder de eerste der door 
ons aangewezen afdeelingen, maar dienen toch liefst onder een afzonder- 
lijke rubriek in chronologische volgorde te worden geplaatst, in dien zin 
natuurlijk, dat die, welke op een zelfde procedure betrekking hebben, 
worden bijeengehouden. 

En 2^ In het algemeen moet de bestaande ordening blijven gehand- 
haafd, althans nooit dan na de meest nauwgezette overweging worden 
overgegaan van het een tot het ander, wanneer in vroegeren tijd 
duidelijk een keuze is gedaan tusschen wat ik zou willen noemen: het 
dossier-systeem en de chronologische ordening. Onder het eerste versta 
ik, dat stukken op een zelfde zaak betrekking hebbende zorgvuldig bij 
elka&r zijn gehouden, terwijl met de tweede wordt bedoeld de ordening, 
naar mate de onderwerpen ter sprake zijn gekomen en derhalve de stuk- 
ken worden bijeengevoegd op die wijze en in die volgorde, waarin door 
of namens de rechtspersoon het een en ander is verricht of een besluit 
genomen. Sluit het laatste systeem zich meer direct aan de protocollen 
aan , het heeft tegen , dat het veel meer tijd en moeite kost een overzicht 
der retroacta te verkrijgen , wijl daarvoor alles bijeen moet worden gezocht. 
Beide hebben dus hun voor en tegen , overgang van het een tot het ander 
in strijd met het eens aangenomene schijnt dus in het algemeen niet ge- 
wettigd, te meer niet, wijl de verwijzingen en aanhalingen door hen, die 
de stukken voor den toen loopenden dienst gebruikten , of ze later noodig 
hadden, er waardeloos door zouden worden, hetgeen zeker niet het doel 
der ordening in de hand zou werken. 

Het komt mij voor , dat deze wijze van ordening ook voor het nieuwere 
gedeelte kan worden toegepast. Tevens maakt zij, dat de continuïteit in 
de archieven niet willekeurig behoeft te worden verbroken. Immers de 
stukken het bestuur in het algemeen bctreiTcnde loepen door; wordt er 
een geheel nieuwe organisatie getroffen, in het archief zelf zal dit te 
bemerken zijn door van af de nieuwe organisatie een nieuwe groep van 
stukken te doen beginnen. Evenzoo in de verschillende onderafdeelingen , 
voor zoover daar óf een nieuwe werkkring wordt geopend, óf een onder- 
werp, hetwelk reeds onder de zorgen van het bestuur viel, op andere 
wijze wordt geregeld Zoo zullen bijv. om ons te bepalen tot de ge- 
meenten, de stukken, welke gediend hebben bij de uitvoering van be- 
paalde wetten , afzonderlijke rubrieken moeten vormen. 



En nu de beachriJTing. 

Ook hier ga voorop do vraag: wat verlaogt men van eau inventaris? 
Naar mijn inzien zal deze in het algemeen niet meer behoeven te geven 
dan een overzicht van den inhoud van en tevens moeten zijn een be- 
trouwbare wegwijzer in het betrekkehjk archief, dat voor den oningewijde, 
hoe goed geordend het ook zij, aanvankelijk een doolhof blijft. 

Uit dit voorop gestelde volgt, dat een inventaris ons evenmin den inhoud 
van elk etuk behoeft te doen kennen — een onmogelijke eisoh trouwens — 
als dat daaruit moet zijn op te maken, of omtrent een bepaalden persoon 
of een bepaald onderwerp ïn bet archief tets is te vinden. Zulke ge- 
gevens moeten uit de stukken zelf worden opgemaakt, m. a, w. daartoe is 
een onderzoek in het archief zelf noodig. 

Toch, en dit valt evenmin te ontkennen, is het wenscheiijk dit met 
eenigen spoed te kunnen doen. Om dit te bereiken zijn echter andere 
hulpmiddelen aangewezen dan een omschrijving en opneming in een 
inventaris. 

Voor de oudere stukken, die natuurlijk in waarde toenemen, naarmate 
zij oudrr worden, en dus de kennis, die daaruit kan worden geput, van 
elders te moeielijker is to verkrijgen, is het wensohelijk zoo niet het ge- 
heele document dan tocli den inhoud er van bekend te maken Daarvoor 
dienden oorkondenboeken en rogestenlijsten , zooveel mogelijk voorzien 
van de noodige registers. Waar nu de juiste grens zal liggen om met 
zulk een meer nauwkeurige opgave op te houden, is in hot algemeen 
moeilijk te bepalen; mij is het in de practijk het beste voorgekomen dit 
te doen op h<.-t tijdstip waar de protocollen eeu aanvang nemen. Dan 
toch kan men globaal aannemen, dat niet ann ieder stuk op zich zelf 
zulk een hooge waarde toekomt, immers juist in de protocollen zal men 
ook bijzonderheden vinden, terwijl tevens zich een ander mindere om- 
slachtige wijze voordoet om van het in het archief aanwezige zich vol- 
doende op de hoogte te kunnen stellen. 

Daar nu, waar het archief van betrekkelijk gerlugen omvang is, Is er 
zeker geen bezwaar tegen om ten aanzien der oudste stukkon den inventariB 
tevens tot regestenlijst te maken. Echter en dit dient natuurlijk daarbij 
in hot oog te worden gehouden, de stukken worden nader beschreven op de 
plaats, waar zij naar de ordening volgens hunnen aard behooren, Zouden 
echter die stukken te talrijk worden, dan is het maken van een afzon- 
derlijke regestenlijst, die dan zuiver chronologisch kan worden ingericht, 
aangeraden. Ook bij een oorkondonboek zal dit meer de aangewezen 
volgorde zijn dan die, welke bij de inrichting van een archief moet 
worden aangenomen. 

Wat nu betreft de latere stukken, hierbij zal men in verband met de 
protocollen en de daarb^ behoorende registers met een minder uitvoerige 
beschrijving kunnen volstaan, terwijl verwijzing van de losse stukken 




41 



naar ie protocollen en van deze naar gene ontniabaar Ïb. Deze aaiiteeke- 
nÏDgen zullen verBchillend , zoowel in inhoud als in aantal, moeten zijn, 
naar mate mea bet dosBier-systeem of het zich dichter aan de protocollen 
aanBluitende btj de ordening heeft aitngeaoiRen. Ook bier zal voor de 
meest practiacbe inrichting evonalii voor die van de op de prütocollen te 
maken registers aan bet individneele inzicht veel, zoo niet allea moeten 
worden overgelaten. Eo evenzeer is het waar, dat in dezen dikwijls van 
wat de vervaardigers der stukken, toen zij nog voorden loopenden dienst 
noodig waren, of latere gebruikers ten eigen behoeve tot stand bracbten, 
kan worden geprofiteerd. In het algemeen evenwel komt bet mij voor, 
dat daar waar niets van dien aard te vinden ia , een alpbabetiseb regis- 
ter op eigennamen en op zaken, naar „Scblagwörter", in den trant zooals 
door V. Löher in zijn Arehivlehre, s. 396 bedoeld, het meest verkiesl^k 
is. Dut in die registers verwijzingen, zoo nauwkeurig mogelijk, niet 
mogen worden gemist is duidelyk. Mon zou er bijna aan kunnen toe- 
voegen, hoe talrijker hoe beter, in ieder geval hoc gemakkelijker voor 
hen, die ia het archief onderzoekingen willen doen. Zijn de hier boven 
bedoelde regiatera naar behooren ingericht, dan zal men zonder al te veel 
zoeken op goeden grond de verzekering kunnen geven dat ten aanzien 
van een of ander bepaald vraagpunt, in bet betrekkelijk archief niets is 
te vinden. Een antwoord, dat oneindig moeilijker ia te geven, wel te 
verstaan niet voldoende zekerheid, dan het bevestigende. 

Het komt mij voor, dat ook in grootere archieven de bier boven ge- 
stelde regels toepassing zouden kunnen vinden. Echter, en dit zij hier 
ten allen overvloede nog eens herinnerd, er is hier alleen sprake van 
archieven van kleinere steden en waterschappen, mon wnchte zich wel 
ze in hun geheel algemeener bedoeld te achten, en ze te beutrijden door 
bijv. aan te toonen, dat de toepaaaiug o. a. bij de ordening van bet huis- 
archief eener aanzienlijke familie epaak zoude loopen. 

Bij voorbaat zij dit reeds erkend, zelfs zij er bijgevoegd, dat er cor- 
poraties kunnen zijn, bij wier archieven zij ovenzeer minder practisch 
kunnen worden geacht te zijn, dit ontneemt bun echter niet hunne waarde 
voor de gevallen, voor welke zij meer bijzonder bedoeld zijn. Waar- 
schijnlijk zal ieder dit goreedelijk toegeven, toch scheen het nog noodig 
er nog bepaaldelijk de aandacht op te reatigen, gedachtig aan de spreuk: 
Qui bene diBtinguit, bene docet. 

Abskm, Mei 1892. SEERP GRATAMA. 



I 



iets over de organisatie van het rijks-archiefwezen in Beieren. 

In aansluiting aan het 



het vorige nommer medegedeelde houden 
bepaaldelijk met het personeel bezig. 




I 



sorteert, evennle bij ona, het rijka-aroliiefwe^en oodt 
het Ministerie van BiDannl. Zaken. Aao het hoofd van het algei 
njkB-archief te München staat een directeur, die met de oumiddelhjke 
leiding daarvan ia belast. Daar zija onder hem werkzaam drie „liathe", 
drie assessoren en een secretaris voor deu inwendigen dienst, de meer 
weten acli appel ij ke functies, benevens drie ambtenaren en een klerk. De 
laataten voor deu uitweiidigen dienst, zooals men het daar noemt ,dDn 
Kaïizloidienst", waartoe behoort o.a. het registreeren der ingekomen stukken , 
het expodieeren der brieven, de administratie der ontvangen en der uit 
te geven gelden, het verzenden en weder in ontvangst nemen van archi- 
valia enz. Dat ook dit gedeelte van don dienst geen kleinigheid ia, blijkt 
wel daaruit, dat volgens een mij geworden opgave jaarlijks meer dau 
7000 stukken alleen over gebruikmaking van en inlichtingen uit de archieven 
worden gewisseld. Dit betrekkelijk hoog cijfer etaat zonder twijfel in 
verband met de verhouding van het algemeeu rijks-arcfaief tot de ,Kreia- 
archive." 

Immers deze worden niet zoo zeer beschouwd als zelfstandige inrich- 
tingen beheerd door afzonderlijke ambtenareu , onder het oppertoezicbt van 
don chef van bot rijksarchief — zooals bij ons te lande de bestaande 
regeling beoogt — maar als afdeelingen van het archief te München 
wegene bijzondere omstandigheden in een andere plaats bewaard. 

Hieruit volgt, dat ook de „Kreisarchivare" onmiddellijk onder den 
bovenbedoelden directeur staan, eu van bom aanwijzing omtrent himue 
werkzaamheden, de inrichting van inventarissen en registers enz. ontvangen. 
Natuurlijk zal dit in de practijk niet zoo streng worden opgevat, als hot naar 
de woorden der verordening schijnt, maar toch vormt het geheel een veel 
meer gecentraliseerde organisatie dan bier te lande. Van alle inven- 
ttirissen en registers toch moeten afschriften naar het rijks-archief worden 
opgezonden, zoodat daar zooveel mogelijk een overzicht van den inhoud 
der verschillende „Kreisarcbive" is te vinden. Dit tevens met het oog 
daarop, dat de — wij zonden zeggen — atgemeene njka-archivarls, tevens 
optreedt als het hoofd van het geheele archiefwezen van don Beierschen 
staat, zoodat bijv. alle aanvragen om inlichtingen en dergelijke over het 
geboete land aan dien ambtenaar worden gericht. 

Evenals hij nu aan de beambten, ter hoofdplaata onder hem werk- 
zaam het voor het goven daarvan noodig onderzoek opdraagt, -- aan 
ieder van hen is daartoe meer speciaal een deel van het koninkrijk aan- 
gewezen — zoo doet bij dat ook aan de verschillende hoofden der pro- 
vinciale archieven. De antwoorden wordeu bij hem ingezonden, en hetzy 
direct, hetzij na omwerking of verwerking met andere ingekomen berich- 
ten aan de belanghebbenden van wege hot rijks-archief verstrekt. Slechts 
dan als enkel en alleen afgifte of overlegging van eenige stukken wordt 
verlangd , is voor de provinciale besturen (Kreis-regierungen) en de mïnis- 



43 

teries de tusscheDkomst van het rijks-arehief onnoodig. Richt een par- 
ticulier persoon zich onmiddellijk tot een der archivarissen in de gewesten, 
dan moet deze het hoofd van het rijks-archiefwezen daarmede in keunis 
stellen en diens beslissing afwachten. 

Ook op ander gebied is deze organisatie streng volgehouden. De 
financiêele aangelegenheden der ^Kreisarchive'' worden door tusschen- 
komst van den directeur met het betrokken ministerie geregeld. Het 
personeel staat onmiddellijk onder zijn veel omvattend toezicht. Niet 
alleen toch dat hij de werkzaamheden regelt, hij moet ze ook in de ge- 
westelijke archieven jaarlijks nagaan. Hiervoor kan hij echter een der 
hoogere beambten aan het algemeen rijks-archief als plaatsvervanger 
zenden. Tevens doet hij omtrent de bevordering van en de opname in het 
personeel de voordracht aan den betrokken minister, hij verleent verlof 
hoogstens voor den tijd van zes weken, en moet — dit klinkt in Neder- 
landsche ooren zeer vreemd — bijv. vergunning geven tot het aangaan 
yan een huwelijk, of het aannemen van een voogdij. 

Onder den directeur van het algemeen rijks-archief te München res- 
sorteeren op bovenaangeduide wijze acht Ereisarchivare , voor de acht 
onderdeden, waarin Beieren is verdeeld. Merkwaardig is echter dat de 
archieven niet overal in de hoofdplaats van den ^Kreis" zich bevinden, 
waar het gewestelijk bestuur is gevestigd. Dit is wel het geval voor Opper- 
en Nedor-Beieren, de Pfaltz, Neder-Franken, namelijk te München, Landshut, 
Spiers en Wtirzburg, niet voorde „Kreise" Boven-pfaltz en Regensburg, 
Opper- en Middel-Franken en Zwaben , in welke de archieven respectievelijk 
zijn bijeengebracht te Amberg, Bamberg, Neurenberg en Neuberg a/D. 
Daarbij zgn buiten den hoofd-ambtenaar werkzaam een of twee se- 
cretarissen voor den wet^nschappelijken (Referats-) en meestal een amb- 
tenaar voor den uitwendigen (Eanzlei-) dienst. 

Tot besluit een kort overzicht van de bezoldiging der verschillende 
ambtenaren. 

Het tractement van den directeur van het algemeen rijks-archief be- 
draagt minstens 6660 M. en klimt geleidelijk tot 7770 M. bij 20-jarigen 
diensttijd; van een ,Reichsarchivrath'' van 4560 M. tot 5450 M, evenzoo; 
van een assessor van 3540 M, tot 4080 M, , en van een „Ereisarchivar" 
van 8360 M. tot 4360 M. ; de secretaris aan het rijks-archief ontvangt van 
3000 M. tot 3720 M. en die bij de andere archieven van 2280 tot 3180 M. 
Dit cijfer wordt na dat tijdsverloop iedere vijf jaren verhoogd met 
180 M, Hierbij komen nog verhoogingen wegens vergoeding van vrije 
woning, die verschillend zijn en loepen van 180 M. tot 400 M. 

Eindelijk zg nog opgemerkt, dat ook aan de „Praktikanten", naar 
mate van diensttijd en bekwaamheid, kunnen worden toegelegd bedragen 
yerschillende van 900 M. tot 1400 M, , ter beoordeeling van den directeur 
van het algemeen ryks-archief. Q. 




Wil mij niet TcrdenkeQ van ouvreedzame bedoelingen, indien ik het 
waag met nadruk to proteBEeeren tegen de wenacheD, u kenbaar gemaakt 
door den heer Sebvaas van Rooyen. Ik kan u zeggen, dat ik er van 
geschrikt ben. Hoe, an-hiei-ambtenaron ïouderi geen archief-inventarissen 
mogen beoordeelenP Mnar wie anders zou dit noodige werk dan ver- 
richten P Wellicht de buitenstaanden , die tot oordeelen zooveel minder 
bevoegd zijn? Ik ben niet zoo afkeerig van kritiek als de heer S. v. U. , 
maar op die manier zou ik er heusch bang voor worden: het zou voor 
een ordentelijk archivaris niet veilig worden om in het publiek op te 
treden, als hij de kans moest loopen, dat alleen Jan en alleman zijn 
werk gingen bespreken ! 

Maar gij zult wellicht zeggen, dat de persoonlijke weaschen van den 
heer S. v, R. en van den ondergeteekende over kritiek of niet-kritiek 
weinig ter zake doen? Inderdaad, gij hebt gelijk. En daarom ga ik u 
even betoogen, dat kritiek noodzaketijk, on vermij del ijk noodzakelijk, 
noodzakelijker dan iets anders is voor onze jonge vereimiging. 

Voor een paar maanden beeft de Min. v. B. Z. mij uwen inventaris 
van het archief van Coevorden toegezonden. Eenige maanden vroeger 
had ik het 2e stuk van deu inventaris van het archief der stad Utrecht 
gepubliceerd. Üe weet, dat de methode van bewerking bij beide stukken 
geheel verschillend is. Nu heb ik mijne methode na lange overwegingen 
vastgesteld; ook zonder dat iemand mij dit zeide, weet ik, dat gi) niet 
minder zorgvuldig geweest zijt. De laatste weken brachten ona eindelijk 
de bewerking der archieven van Thorn door onzen ambtgenoot Habets, 
die inderdaad evenmin gewoon is achteloos te werk te gaan: nlweder 
geheel iets andera. Het Overijsselsche systeem van inventariBeeren einde- 
lijk ia u bekend. Ik ben overtuigd, dat als wij nog meer voorbeelden 
uit de laatste jaren kouden noemen, wij ook nog meer systemen zouden 
te vermelden hebben. En ik weet dan ook niet, of ik het wel ernstig 
zal betreuren, dat wij betrekkelijk alleen staan met onze publieatiën, 
uu elke nieuwe mij reden geeft tot bekommering. 

Want inderdaad, de zaak wekt mijne ernatigo bekommering. Natuur- 
lijk verwacht ik niet, dat allen over eene zoo belangrijke zaak zullen 
denken juist als ik; het ware al te aanmatigend om zelfs te hopen, dat 
uniformiteit te verkrijgen ware volgens het door mij gegevene recept. 
Maar dat wij tot uniformiteit moeten komen, uniformiteit althans in 
hoofdzaken en in zekere praktische quacBtiën van vorm, staat bij mij vasL 

En toch gaat bet lieve leven b^ ons onbelemmerd zijnen gang. 
Slechts zelden let iemand er op, hoe zijn buurman te werk gant. Elk 



ik 



vogeltje zingt van oit üijn archiefkooi^e zooals het gebekt ïb Van boven 

af scbjjnt geen orde te zullen worden geschapen. Toen de arcbivaris in 
Overijssel voor eenige jaren den Min. v. B, Z. vroeg, of mijn inventaris 
van St. Pieter, de eerate die door het rijk uitgegeven werd, nu ook als 
type mocht gelden van de door de regeering gevreuachte methode, heeft %. 
Exc. verklaard, dat dit mutatis mutandis inderdaad het geval vras. Maar 
later zijn de inventarissen van Coevorden en Thorn to<;h ook door de 
regeering uitgegeven, zoodat zij als oflBcieele modelion niet minder gezag 
hebbeo. Bij de verschijning van denzelfden inventaris van Bt. Pieter heeft 
de Aigemeene Kijks-archivans desgevraagd officieel verklaard, dat hij 
zich behoudens eenige opmerkingen met het systeem van bewerking ver- 
eenigen kon. En thanrt vernomen wij, dat gij in overleg met dienzelfden 
booggeplaatsten ambtenaar uw systeem van bewerking hebt vastgesteld! 

Een leiddraad zal oua dus niet geschonken worden, wy zijn en blijven 
vrij. Misschien is het trouwens beter zoo. Maar toch zeker alleen dan, 
wanneer wij ons zelven helpen en trachten door onderlinge bespreking het 
over de hoofdpunten althans eens te worden. Indien onze vereeniging 
recht vao l>estaan heeft, dan is het m. i. in de allereerste plaats, ik zou 
bijna zeggen uituluitend daarom. Elk archief stelt zijne eigene eischen; 
de eigenaardige inrichting van elk regeeringscollege maakt het onver- 
mijdelijk, dat ook het door elk college uagelatene archief eigenaardig 
ingericht worde. Bovendien, ouderdom en omvang van een archief 
moeten invloed hebben op de uitvoerigheid der beschrijvingen. Zoo zijn 
er meer redenen voor verschil van bewerking. Maar juist daarom is het 
des te moer gewenacht, dat althans in de hoofdbeginselen en ook in alle 
quaestiën van vorm eenstemmigheid heersche tuaachen de bewerkers van 
inventarissen, omdat anders de gebruiker het systeem vao eiken inven- 
taris vooraf zal moeten bestudeeren , wil hij den weg daarin vinden. 

gVariis modis bene fit", zal men wellicht zeggen, , de publicatie van 
een archief-inventaris is geen nutteloos werk, al is hij niet volgens vaste 
regelen bewerkt, en een inventaris is geen prul, omdat hij niet aan ai 
uwe eischen voldoet!" Inderdaad, ook meende ik dit niet te beweren; maar 
ik zie niet in, waarom wij ons bij don bestaanden chaotischen toestand hebben 
neder te leggen, zoolang wij zelf geene poging gewaagd hebben om het 
meerdere en betere te verkrijgen. En geen beter middel daartoe dan het 
bespreken en beoordeelen van eiken nieuw verschenen inventaris door hen, 
die door hunne ambtelijke werkzaamheid weten, waar de voetangels en 
klemmen liggen. Er is geen nood, dat de taak hun over het hoofd zal 
groeien, zoover ik zien kan! 

En de bezwaren, waarvoor de heer S. v. K, zoo erg bevreesd blijktP 
Moet do goede verstandhouding daaronder lijden F Wel, ik kan het zoo 
zwaar niet inzien. AIb de heer S. v. R. onze bovengenoemde inventarissen 
Tan de archieven van Utrecht en Coevorden eens ter hand nam en ons 



46 



na nauwKeurige studie kwam vertellen, hoe zoo ieta du eigenlijk aangflTi 

moet worden , zoudt ^ij u dit nu inderdaad zoo erg aantrekken ? Waarlijk, 
ik geloof niet, dat het mij de nachtrust storen zou! De heer S. v. R, zïn- 
Bpeclt met bedenkelijk hoofdschudden op het jaarlijksche diner. Ik begrijp 
dit niet. Ik vind dit diner in dit geval juist zoo uitnemend. Ziet ge, 
het is voor mij natuurlijk geen vermaak, goregeld alle jaren iemand te 
ontmoeten, met wien men onaangenaamheden gehad heeft, allerminst op 
een diner: dat beneomt den eetlust! Gij vindt dit uatuurlijk ook zoo; 
de heer S. v, R. blijkt er niet anders over te denken, en eigenlijk geloof 
ik, dat wij het allen daarover eens zijn. Welnu! dat ia dus immers 
juist de allerbeste waarborg, dat ieder beoordeelaar zich kalm houden 
zalP En mocht een enkele criticus ondeugend zijn, dan zijt gij er immera 
nog, waarde redacteur! die echt constitutioneel boven de partijen troont 
en hem op de vingers kunt tikkeu door ta dreigen met de straf van 
weigering van plaatsing, die ter uwer beschikking staat? 

Mij dunkt, hot zal dus zulk eene vaart niet loopen. Maar als er 
onverhoopt wat al te veel leven mocht komen in de brouwerij, in 'a hemels 
naam! ik zou het nog liever hebben dan te moeten leven in de druk- 
kende atmosfeer, die het gevolg zou zijn van het verplichte mooi vinden 
van eikaars werk en het verzwijgen van opmerkingen. Als iemand 
b.v. een stuk, dat ik een vidiwns noem, in zijn inventaris omschryft als 
een IratiKsumpt, dan wensch ik het recht en de gelegenheid te hebben 
om hem te zeggen: „Uitnemend, mijn goede heer! uwe benaming is 
onberispelijk, maar Inat ons ter wille van het publiek, dat onze inven- 
tariseen gebruikt, afspreken, voortaan hetzelfde woord te bezigen; dan 
brengen wtj de menschon niet in de war." En als een ander ditzelfde 
stuk eene kopie noemt, dan wensch ik ook het recht te hebben om te 
zeggen: B^it 's verkeerd!" al beloof ik u, dat ik met het oog op het jaar- 
lijksche diner mij zal vergenoegen met het epitheon on na mr keurig. En 
als mijp collega dan «017 boos is over dit epitheton , dan zou ik er 
(moest het zijn !) desnoods liever het diner aan geven dan va» mijn 
recht van sproken afstand te doen. Met zwijgen komt men niet verder 
het leidt tot niets, en niet daarvoor behoefden wij eene vereeuiging 
te richten! 

8. MULLER Pz. 



Interrogatorium. 

Bij de overbrenging van het Amsterd. Weeskamer-archief uit het alge- 
meen depot der Commissie van Liquidatie te 's Gravenhage bevond zich 
daaronder een naamklapper met het opschrift: , Register der Namen 1767," 
half folio, in perkament gebonden, dat iu bedoeld archief niet bleek thuis 
te behooren. Waar het ontbreekt, kan ik niet bepalen. Ik ben bereid. 



I 



^ 



47 



te bewerken dat het op zijne plaate komt. Ter aanwyzing geef ik hier 
eeoige sprekeode namea op, die dunkt mij, iemand met de plaateelijke 
geschiedeniB van de stad, uit wiur archief het register ia verdwenen, bekend, 
ia staat zal Btellen de herkomst aan te wyzen: Boliiijt, Bosveld, Bifs- 
heuvel, Camkoul, Ditros, Engelvaart, Oouiisu-aart , Hengst>teugel, Jenisla, 
Kotvis, KeggSy Moeliker, Oudendijk, Pereslain, Pïpphig, Roggeband^ Sempel, 
Voshol , Verberendsen , Waglho , Zorgen. 
Aanmelding bjj Mr, N. DE ROEVER, arcbivaris van Amsterdam. 



» Varia. 

EEN ARCHIVARIS OP ZIJN POST. 
Ëenigen tijd geleden is te Parijs overleden de oud-directeur der Rijks- 
archieven , de lieer Maury. Het ia niet onbelangrijk om te weten hoe dappor 
hij zich in 1871 gekweten heeft om ziJD archief voor eou mogelyken onder- 
gang te behoeden. UlnUrmMiuire geeft er het relaas van. Oogenachijnlijk 
had het Rijks-archief niets dat de aandacht kou trekken van de toenmalige 
Commune, maar de nabuurschap van de Staatsdrukkerij, van de bank 
van leening en van het etadfauis deden den beheerder het ergste vreezen. 
Hij rekende het dan ook tot z\\a plicht om op zijn post te blijven. Om niet 
den minsten aanstoot te geven , of de aandacht te trekken van de Commune , 
die zich had meester gemaakt van het gezag, sloot hij het archief niet. 
Begrijpelijk is het, dat gedurende deu Communetijd, welke een paar maanden 
duurde , het getal bezoekers , uitgenomen een paar oude trouwe klanten , zeer 
gering was. Niettemin ontving de Directeur drie maal bezoek van per- 
sonen, die namens de Commune inlichtingen vraagden. De ondeii^oekingen 
hadden echter weinig of geen belang, en konden de publieke zaak geen 
schade doen. De noodige gegevens werden dus verstrekt. Hoe voor- 
zichtig meneer Maury overigens ook was, meende hij het aan zich 
zelven verplicht te zijn, zoolang mogelijk de driekleur van het gebouw 
te doen waaien. Den 20" Mei echter, ongeveer tegen den avond, was 
hjj genoodzaakt haar in te nemen. Sommatie en bedreigingen van de 
zijde van de Gedelegeerden van het Centraal Comité dwongen hera 
daartoe. Niettemin bleef hij hardnekkig besloten de oproersvaan er niet 
voor in de plaats stellen. 

Toen den 22'° Mei de troepen van Versailles reeds wederom voor een 
deel bezit hadden genomen van Parijs, werd door het Comité van Algemeen 
Welzijn een gedeelte van het gebouw gerequireerd om er de militaire 
intcndance te vestigen. Meneer Maury wendde het gevaar af, door de 
zalou van de n aas tb ij ge legen école des Chaters daartoe aan te wijzen. 
Reeds den volgenden morgen werden zij in het bezit genomen door een 
twintigtal personen, die na eeuige uren toevens, zich naar den grenier 
*fihondance verplaatsten. Dit gebouw brandde af. 

^Menzelfden dag, omstreeks 7 uur iu den avond, toen het ^Archief' 



afgeacheïdec wm van (ie aodcre wijken , door de barricaden , waarrsii 
er één wae opgeworpen op den boek van de rue du Chaume en de rue 
de liamhuli-ait , ontving Maury bericht, dat het palais Suubise, waar de 
archieven bewaard worden, gevaar liep in brand gestoken te worden, 
zooala zoovele gebouwen reeds ia vuur waren opgegaan, 

OnmiddeUijk begaf' hij zich naar den wachtpoat der ffarde iCationale, 
gevestigd op het voorplein, en gelastte den kommandaat eiken aanval der 
FcdercB af te alaao. Zelfa wapende hij alle bureauklerken en andere 
beambten, die hem over gebleven waren. Die voorzorg bleek niet noodeloos. 
Tot tweemalen toe, zoowel des nachts als den anderen morgen, trachtten 
benden het gebouw binnen te dringen , hetzij om de gardes over te halen zich 
met ben te vereenigen of wel om des te gemakkelijker te kunnen ten^- 
trekken; zij werden door de gardes, met behulp van het gewapende per- 
soneel, teruggeworpen. 

Gelukkig weid Donderdags namiddags 1 uur de barricade genomen door 
het 94e linie-regiment, dat terstond post vatte op het voorplein van het 
archiefgebouw en voorgoed de archieven, zoowel als den moedigen en 
beleidvollen Directeur, vrijwarende voor verder gevaar. 

s'-Gbavekhage, Februari 1802. A, J, S. v. R. 

Verschenen werken. — Inhoud van Tijdschriften. 
Het oudste cartularium van het aticbt Utrecht, door mr. S. Muller Fzn.; 
uitgegeven in de werken van het Historisch Genootschap te Utrecht. 

Acta der provinciale en particuliere synoden , gehouden in de Noorde- 
lijke Nederlanden, gedurende de jaren 1572 — 1620, verzameld en uitge- 
geven door dr. J. Eeitsma en dr. S. D. van Yeon. 

Eerste deel: Noord-Holland, 1572—1608. 

Te Groningen bij J. B. Wolters. 

Manuel de pale'ographie latine et franfaiae du VI* au XVII' siècle 
auivi d'un dictionuaire des abréviations avec 23 fac-aimilés en phototypie 
par Maurice Prou. 

Paris, Alphonse Picard, éditeur. Ruo Bonaparte 82. 12 francs. 

Receuil de fac-similés d'écritures du XII» au XVII" siècle, (Manuscrit 
latins et francais), accompagnés de tranacriptions par Maurice Prou. 

même éditeur, 6 francs. 

Advertentiën. __^ ^ 

BV Men vrm/e bij zij» boekhandelaar 

NEÊLMEIJERS KABINET INKT. 

Eet is een nederlandBch fabrikaat, dat llefhe'taïBn van een goede InktBoort 

ongetwijfeld lal voldoen. 

KEELHËIJËB & Co. Apeldoorn. 



^ 




Orgaan van de VEREENIGINO VAN ARCHIVARISSEN in Nederland. 

Goi^ekturd bij Kon. besl. van 29 Sept. 1891. 



Berichten enz. 

Benoemd : 

IMr. J. A. Feith tot rijksarchivaria in de provincie Groningen , 
ploatB van Mr H. O, Fbitr, die als zoodanig eervol is outslagec. 
DB EGRBTC JaaEVERGADEBIHO , OEHODDËN TE UtRBCBT 
OP 9 JüLi 1892. ') 

op den bepaalden tijd en plaata waren een IT-tal leden der Vereeni- 
ging Yerecheoen. Hoewel heC te betreuren valt, dat niet meerdei-en aan de 
oproeping hadden voldaan, geeft liet getal der opgekomenen toch geen 
etof tot klagen, als men bedenkt, dat ongeveer een derde gedeelte der 
ledeQ aaowezig waa. 

Ten gevolge der ongeateldheid van den Voorzitter mr. A. J. Enschedé, 
opende mr. N. de Roever , iu diena plaats optredeode , de vergadering 
toet een verslag omtrent de lotgevüllen der vereeniging in haar eerste 
levensjaar. Na een woord van welkom tot de aanwezigen te hebben 
gericht, herdacht spr. den afwezigen voorzitter met deze woorden: „Oij 
mist aan deze tafel den nestor van het bestuur, den man, die ten vorigen 
jare met zooveel bemtnnelijko tact onze eerate vergadering leidde. Oij 
miat hem even ongaarne als wtj , en ik mag zeggen, dat bet ook hem 
leed is, dat hij hier niet nogmaals een bewijs van zijn' volle sympathie 
TOor onze vereeniging door zyne tegenwoordigheid kon geven." 

Daarna werd achtereenvolgens gewezen op de erkenning onzer vereeni- 
ging als rechtspersoon en de daarmede in verband ataande formuleering 



') Hst beituur hoeft gsmeenil , in 
der Isdcn, nu hst virhiDdelde een k 
hoeve der ïfneiigen, Eeu oveniFht, 



i bUd t« moeien g 



TsrgideriDg geblek 




^ 



50 

onzer statuten , op het tot stand komen der uitgave yan ^het Nederlandsch 
Archievenblad", zelfstandig orgaan onzer Vereeniging , en de daarbij aan- 
Tankelijk te overwinnen moeilijkheden, maar bovenal op de wenschelgk- 
heid van meerdere publiciteit en van een ruimeren kring van lezers. Het 
bestuur heeft daartoe pogingen in het werk gesteld, maar tot nog toe 
met matig succes. 

Tot bereiking van dat doel is de medewerking van allen noodig, zoo- 
wel door het inzenden van bijdragen , als door het maken van propaganda 
bij autoriteiten en mannen der wetenschap. Immers zoowel voor de 
eersten aan wier zorg de materieele belangen van archieven zijn toever- 
trouwd, als voor de laatsten, voor welke zij de bronnen voor hunne studieên 
bevatten , zal ons Tijdschrift het een of ander wetenswaardigs kunnen en 
moeten bevatten. 

Voorts deelde spr. mede, dat de kosten der uitgave, zijnde ƒ 150. — 
voor 10 vellen druks of naar evenredigheid meer of minder , kunnen wor- 
den bestreden uit de contributies van 48 leden, en de som door 29 
abonnenten, buiten de vereeniging staande, te betalen. 

Na nog even te hebben stilgestaan bij het feit, dat slechtd een zestal 
archiefambtenaren zich van aansluiting aan onze vereeniging hebben 
onthouden, onder welke tot ons leedwezen nog steeds de algemeene ryks- 
archivaris moet worden vermeld, eindigde spr. zijn inleidend woord met 
den wensch, dat de bijeenkomst niet zonder nut voor het archiefwezen 
zoude big ven. 

Nadat de instemming der hoorders door een langdurig applaus was 
gebleken , werd met de huishoudelijke werkzaamheden een begin gemaakt. 
Hieromtrent zij hier het volgende medegedeeld: 

Als buitengewone leden werden aangenomen: dr. I. J. CoSQüiKO DS 
BussT, vroeger archivaris der gemeente Deventer, thans hoogleeraar te 
Amsterdam, en mr. H. O. Feitu, oud-rijksarchivaris in de prov. Qroningen. 
Met het oog daarop, dat mr. A. J. Enschedé had verklaard niet weder 
voor den post van voorzitter in aanmerking te willen komen, werd, in 
verband met de geschiedenis van zijn ontstaan art. 11 van het Regl. in 
dier voege gewijzigd , dat het getal bestuursleden werd bepaald op vijf in 
plaats van op zes. 

Aan het slot der vergadering werden de aftredende herkozen, en werd 
het bestuur na eenige stemmingen dan ook aldus samengesteld: 

mr. N. DE ROEVER, voorzitter. 
mr. 8EERP QRATAMA, secretaris. 
mr. J. A. FEITH, penningmeester. 
mr. A. C. BONDAM, 
mr. Ch. M. DOZT. 



51 

Nog zij hierbij melding gemaakt van een iogekomen missive van eenige 
bibliotheek-ambtenaren, houdende een voorstel om uit hoofde van |,de 
belangen van Archivarissen en Bibliothecarissen, die in sommige opzich- 
ten samengaan", en wijl het oprichten eener afzonderlijke vereeniging ten 
gevolge van hun klein getal bezwaren zoude opleveren, aan de vereeni- 
ging van archivarissen een tweede afdeeling voor bibliothecarissen te 
yerbinden. Ware niet reeds in enkele dagbladen, die een kort relaas 
onzer eerste jaarvergadering inhielden , hiervan mededeeling ge^laan , naar 
het oordeel van het bestuur had deze zaak , als zijnde nog onbeslist voor- 
loopig, ook in ons Tijdschrift, niet publiek .moeten worden gemaakt. 

Nu dit echter geschied is , wenschen wij in dit overzicht daaraan slechts 
toe te voegen, dat na breedvoerige beraadslaging werd aangenomen de 
volgende motie: 

De vergadering, gehoord de discussie gevoerd naar aanleiding van het 
schrijven van eenige bibliothecarissen , draagt het bestuur op om zich met 
deze heeren in verbinding te stellen en met tekenneugeving van de 
bezwaren door de vergadering geopperd tegen onderlinge vereeniging, 
te bespreken , op welke wijze zooveel mogelijk door deze vergadering aan 
hun verlangen zoude kunnen worden tegemoet gekomen en naar aanlei- 
ding dier besprekingen in de eerstvolgende vergadering de noodige voor- 
stellen te doen. 

Het eerste punt van behandeling : Schoiding van oud en nieuw archief, 
door mr. Ch. M. Dozy in no. 2 van het Archievenblad besproken , wordt 
vervolgens door dezen ingeleid: 

Overeenkomstig het aldaar ontwikkelde werd door hem op den voorgrond 
gesteld , dat vroeger eeuwen geene archieven kenden in den zin door ons 
aan dat woord gehecht. Immers deze vormden geen zelfstandig afge- 
zonderd geheel, los van de loopende administratie. Buitengewone maat- 
regelen ter verzekering van enkele archiefstukken werden niet genomen , 
omdat deze aan een zeker tijdstip voorafgingen, maar omdat zij de be- 
wijsstukken waren van gekregen of gekochte rechten. Alle overige 
bescheiden bleven in de bureaux berusten, zoover er aldaar plaats was 
en verhuisden , zoodra die ontbrak , naar zolders en vlieringen , tenzij het 
verscheuren boven het versjouwen werd verkozeq. Een Amsterdamsch 
archie&eglement van 1685 lichtte dit toe. 

De vrees , dat de ingrijpende verandering der regeeringscoUeges na 1 795 
belangrgke historische bescheiden te loor zou doen gaan, leidde in 1802 
tot een centraal depot van archiefbescheiden als historische verzameling, 
ter wille der vaderlandsche geschiedenis. Deze aanleiding tot de oprich- 
ting gaf aan dat depot en aan alle later geformeerde archieven het karakter 
van coUectie's, in het belang der wetenschap aangelegd. Het sluitjaar 
1814, aanvankelgk niet ten onrechte als zoodanig aangenomen bleef be- 
stendigd, omdat men met de oude stukken de handen vol had en men 



52 



üich meer voor het verleden dan voor de hiatoire contemporains i 
Beerde Ook de omstreeka het njidden dezer eeuw gevormde gemeente- 
archieven namen gemeld jaar zonder grond, slaafa en zonder nadenken 
over. Thans dreigt het gevaar dat, waar voor de stukken van vroeger 
eeuwen meer en meer gezorgd wordt, de archieven der 19e eeuw nan 
enelle vernietiging worden prijsgegeven. Gelukkig wordt m<^er dnn vroeger 
ingezien, dat de archieven takken van administratie zijn, waarbij de be- 
langen van deze eu niet die der wetenschap op den voorgrond bebooren 
te staan. 

De archivaris behoort zorg te dragen voor alle afgedane stukken, iiiet 
alleen van hietoiigch belang, maar zoodra zij in het vervolg der loopende 
administratie van eenig nut kunnen zijn. 

DlenovereenkomBtig bepleitte de inleider het overbrengen naar de 
archieven van alle stukken van opgeheven takken van dienst, en ten 
opzichte der voortbestaande, vau voor de laatste ingrijpende wijziging 
daarin. Bovendien zou er een maximum van tijd kunnen gesteld wor- 
den, gedurende welken stukken bij de loopende administratie mogen blijven 
berusten. 

liet aannemen van eeu vast beginsel in plaats van een willekeurig 
j^iartal past volgens den inleider ook volkomen in het stelsel van hand- 
having der organische beetauddeelen vau het archief. 

Bij de hierop gevolgde discussie bleek het denkbeeld van den inleider 
algemeene iDatemniing te vinden , wat betreft de weuschelijkheid van het 
niet meer aannemen van een vast jaar als scheiding tusschen oud eu nieuw 
of loopend archief en do geleidelijke aanvulling der oude archieven uit de 
bureaux der administratie. Zelfs werd er op gewezen, dat in Noord- 
Hrabant reeds een begin met de toepassing was gemaakt, immers daar 
een gedeelte van het provinciaal archief van na 1813 dagteekenende door 
den rijksarchivaris was overgenomen. Toch bleek men, waar het op de 
toepassing aankwam niet eenstemmig. Op dit punt deed zich als tegen- 
stander vooral mr. Gratama kennen, die aan een regeling, als bijv. in 
Italië nangenomen, de voorkeur gaf. In dien zinn.l., dat na een bepaald 
tijdsverloop, in genoemden staat na 10 jaren, de stukken uit de bureaus 
der administratie naar de archieven worden overgebracht. Immers de 
veranderingen in de administratie kunnen öf geen verandering in de 
organisatie der archieven hebben teweeg gebracht, 6f de bestaande rege- 
ling heeft reeds zoolang bestaan, dat de loopende dienst de oudere stukken 
niet of althans niet meer dan het zoogenaamde oud-archief noodig heeft; 
in dat geval toch worden zij bij de administratie licht als hinderlijke last- 
posten en ruimtewegnemers beschouwd, en zijn zij beter op hun' plaats 
en beter bewaard onder het toezicht van den archivaris. Bovendien zal 
men, zooals de inleider ook reeds opmerkte, een overgangstijdperk i 
aannemen bij verandering der organisatie, en daarmede dus wederoi 



perk moeten 
wederom op 1 



Bb- 



een gewichtig punt van het systeem moeten afwijken. Deze overwegingen 
konden echter den inleider en zijne medeBtandera niet overtuigen , zij 
bleven aan het denkbeeld vasthouden, dat wijziging in de organisatie het 
criterium der scheiding tusachen oud en nieuw archief ook bij de toe- 
passing moest blijven, eohter met deze concessie, dat bij langdurige con- 
tinuïteit der organisatie een termijn zoude kunnen worden vastgesteld, na 
verloop waarvan de stukken van de administratie naar de archieven zouden 
kunnen worden overgebracht. 

Na een levendig debat over de vraag, of en op welke wijze dit denk- 
beeld zoude kunnen worden belichaamd in een conclusie — eerst werd 
geaprokcn van een motie, welke term werd los gelaten, omdat daarby 
onmiddellijk feitelijke uitvoering to zeer op den voorgrond zoude worden 
geschoven, en naar mr. T. W. Mulder opmerkte deze, het systeem 
selve daargelaten, niet overal en in ieder geval zoude zijn aan te raden — 
werd deze toestemmend beantwoord, vooral op grond dat anders de be- 
raadslaging zonder duidelijk geformuleerd resultaat weinig of geen vrucht 
zoude dragen, bepaaldelijk niet met het oog op art. 2ii , daar de om- 
schrijving van des archivaris taak toch op den weg van den toekomstigen 
wetgever lag en deze dan een vingerwijzing zoude missen. Ten slotte 
werd dan ook de volgende conclusie voorgesteld : 

De vergadering der Nederlandsche archivarissen spreekt de wensohe- 
lijkheid uit eener geleidelijke aanvulling der oude archieven uit de bureaus 
der administratie. 

AIb beginsel van scheiding behoort aangenomen te worden , dat stukken 
van een bepaaldun tak van administratie worden overgebracht, voor zoover 
die voorafgaan aan de laatste belangrijke verandering van beheer, die 
al of niet door een wet geprovoceerd , beeft plaats gehad. Ook wanneer 
dergelijke verandering sedert 25 jaren niet heeft plaats gehad , worden 
de stukken, die ouder zijn, naar het oud-archief overgebracht; 
< en in twee gedeelten, het eerste met algemeene, het tweede met 14 
Igen 3 stemmen aangenomen. 

' Met het oog op het reeda vrij ver gevorderdo uur kwam de vraag ter 
sprake of het tweede punt: „Algemeene regels omtrent ordening en in- 
ventarisatie van archieven van kleinere steden en waterschappen", alsnog 
in behandeling zoude worden genomen. Naar aanleiding hiervan gaf mr, 
B. UoLLEK Fz». te kennen, dat z. i. het debat over bedoelde hoogst 
gewichtige punten niet zonder bepaalde resultaten, in een of meer con- 
clusies geformuleerd, zoude mogen atioopen , wil de vereeniging haar 
eigenlijke reden viin bestaan niet verlieien , en vroeg of het bestuur reeds 
dienaangaande zijn' houding had bepaald. Mr. Qratama, die in Arohie- 
venblad no. 3 het punt ter sprake bracht, meende, terwijl de zaak niet 
bepaald in de bestuursvergadering was ter sprake gekomen , dat eerst na 
de discussie misschien aanleiding zoude kunnen bestaan , eenige vaste 



54 

regels te stellen , daar z. i. juist met het oog op den Terschillenden aard 
der archieven vaste, algemeen geldende in bijzonderheden tredende voor- 
schriften niet te geven zijn; dat echter, hoe dit zij, het door mr. Müllbb 
gezegde aantoont de wenschelijkheid om het punt niet overhaast te be- 
handelen , maar het in de volgende jaarvergadering wederom aan de orde 
te stellen, terwijl in dien tusschentijd schriftelijke gedachtenwisseling in 
de kolommen van ons Tijdschrift zal kunnen plaats vinden, en dus de 
vragen , die zich hierbij voordoen , van verschillende zijden worden toege- 
licht. Tot uitstel werd dientengevolge dan ook besloten. 

Na nog te hebben opgemerkt, dat als plaats voor de jaarvergadering 
in 1898 werd aangewezen Amsterdam, eindigen wij met de mededeeling, 
dat door de meeste der ter vergadering aanwezige leden , na afioop daar- 
van, werd deelgenomen aan een diner en een rijtoer, die zeker nog aan 
gezelligheid zouden hebben gewonnen , iudien meerderen waren opgekomen. 

Zij die aanwezig waren zullen echter met ons instemmen, als wg be- 
weren: Les absents ont eu tort. 

Een brandvrij archief gebouw. 

Gemeenten , die behoorlijk voor de papieren gedenkstukken van haar 
verleden willen zorgen , zullen er , zoodra de nieuwe archieven door voort- 
durenden aanwas de beschikbare ruimte in beslag nemen, van lieverlede 
toe moeten overgaan om voor haar oud-archief — misschien wel vooroud- 
eu nieuw-archief samen — een speciaal ter opname dier archieven inge- 
richt gebouw te stichten. 

Het bouwen van zulk een depot is altijd eene zaak , waarmede groote 
sommen gemoeid zijn. Waar genoeg belangstelling heerscht zal de geld- 
kwestie vaak zulke belemmeringen in den weg leggen, dat alles bg het 
oude blijft, hetgeen in vele gevallen zeggen wil dat er weinig of niets 
ter verbetering geschiedt. Alles wat alzoo er toe kan bijdragen, om be- 
hoorlijke en veilige bergplaatsen onder het bereik te brengen ook van 
gemeenten van den tweeden, derden of vierden rang, verdient de aan- 
dacht van de lezers van dit blad. 

Daarom wensch ik hier iets te vertellen van een kortelings alhier 
gebouwd archief-depót , dat m. i. voldoet aan de voorwaarden van veilige 
heid en doelmatigheid en dat bovendien goedkoop is. 

Ik ben van meening, dat de bergplaats zelve geen weelde hoege- 
naamd behoeft te zien te geven, noch uit- noch inwendig. Uitwendig 
behoeft het gebouw geen monumentaal karakter te dragen; evenmin be- 
hoeft het in een bepaalden stijl opgetrokken te zijn. Is er geld genoeg 
beschikbaar dan bestede men het aan den voorgevel, aan studiezalen en 
bureelen. Het depot behoeft niets meer te zgn dan een pakhuis, bere- 
kend op de berging van zooveel mogelijk archieven op zoo klein mogelgk 
bestek. Geen weelde, geen plaatsverlies, dat zijn eischen der praktijk. 



56 

Het nieuwe gebouw voor het notarieel archief te Amsterdam , gebouwd 
naar de plannen en onder leiding van den Heer W. C. Metzelaar, 
ingenieur-architect voor de gevangenissen en rechtsgebouwen (Dep^ Tan 
Justitie) te 's Gravenhage, voldoet m. i ten volle aan deze voorwaarden. 

Dit depot, dat binnen zijne zware muren een oppervlakte heeft van 
17^1 bij 11 M., rust op 364 palen en is opgetrokken van baksteen , terwgl 
kap , dakbedekking , vensters en deuren , zoomede de vloeren der galerijen, 
de wenteltrapjes in twee hoeken aangebracht, en de boekenstellingen , ja 
zelfs de klaptafeltjes, geheel van ijzer zijn vervaardigd. Het heeft een hoogte 
van 13 M. en is als het ware ééne localiteit, waarin de boekenstellingen, 
11 in getal, van den grond tot aan de gemetselde zoldering doorloopen. 
Ieder juk dier stellingen is afzonderlijk gefundeerd. Er is op deze stel- 
lingen, die 55 cM. breed zgn en 90 cM. van elkaar verwijderd staan, 
plaats voor 6402 strekkende meters folio registers, die gelijkstraats en 
op ieder der drie verdiepingen of galerijen acht hoog geplaatst kunnen 
worden op platte dunne ijzeren staven aan de jukken vastgeklonken. 

De gzeren vensters , in ieder der vier wanden op elke verdieping aan- 
gebracht, zijn slechts 1.20 M. hoog bij ongeveer gelijke breedte en ver- 
schaffen toch een overvloedig licht door het geheele gebouw. De ge- 
pleisterde muren dragen veel tot de verspreiding van het licht bij. 

Deze vensters zijn van zwaar matglas voorzien aan de buitenzijde door 
stevig ijzervlechtdraad beschermd. Enkele ruiten bestaan uit glasjalou- 
ziên voor de luchtverversching. Bovendien bevindt zich daartoe onder 
ieder raam een gleuf, door een opstaanden rand tegen inregenen beveiligd. 

Dat zich onder het gebouw een groote waterkelder bevindt, die in 
geval van beleg, goede diensten aan de burgerij kan bewijzen, doet hier 
niets ter zake. De kosten hiervan buiten rekening gelaten, kwam het 
gebouw op niet meer dan 35000 gld. te staan. Houdt men in 't oog, dat 
de fundeeringswerken wegens den toestand van den bodem onder Amster- 
dam bijzonder kostbaar waren, dan mag men aannemen, dat hetzelfde 
gebouw in iedere andere stad voor ± 30000 gld. had kunnen gezet worden. 

Ik ben er van overtuigd , dat men voor deze som tot dusverre nog 
nergens hier te lande een volkomen brandvrij gebouw heeft gezet, dat 
6400 M. folianten kan opnemen. Ten einde een denkbeeld van de in- 
wendige inrichting, — waarop het aankomt — te geven, voeg ik een 
paar afbeeldingen in lengte- en breedte doorsnede hierbij. 

Gelijk ik zeide is het gebouw enkel voor depot ingericht. Er zijn 
geen werkkamers bij , omdat het notarieel archief niet voor het onderzoek 
openstaat, en het materiaal er steeds in behoorlijke orde wordt binnen- 
gebracht, zoodat de bewaarder het maar voor 't nederzetten heeft. Toch 
mag gevraagd worden of, met het oog op de eventueele openstelling dier 
archieven, de aanbouw van een werkkamer niet voorzichtig ware ge- 
weest. Wie er thans iets heeft op te zoeken , moet zich met een van de 



56 



klaptafeltjes, ïd de doorgangen aangebracht, behelpen. Men kan «ioh 
evenwel voorstelien, dat eeu dergelijk depot in yerbinding gebracht is 
hetzij met bestaande , hetzij met afzonderlijk daartoe aangebouwde bureelen 
van dnn archiefdienst. 

Het gebouw staat geheel vrij en is wel niet voorzien van bliksem- 
opvangstangen, maar ijzeren kap, kapbedekking , ijzeren stellingen en wat 
dies meer zij , zijn door middel van koperon grondkabels en grondplaten 
zoodanig in verbinding gebracht met het grondwater, dat alle elFect van 
electrische ontladingen geneutraliseerd wordt. 

Hoezeer ik ook ingenocnen ben met de eenvoudige en praktische 
inrichting, moet ik toch een paar opmerkingen maken, waarmede men bij 
den eventueelen bouw naar dit voorbeeld vellicbt rekening zal kunnen 
houden. 

De notariëele archieven bestaan uit folianten , foliopakken en dooien. 
Dit materieel kan uitstekend op de ijzeren latten staan zonder gevaar te 
loopen naar beneden te vallen door de open ruimte. Andere archieven 
bevatten echter boeken en stukken van kleiner formaat, boeken en boek- 
jes in 8" en in 12", waarby men dit wel te duchten zou hebben. 

De berging van boeken van grooter dan folio-formaat zou hier ook 
bezwaar opleveren. 

Bij ieder ander archief dan het notariëele zou het een voortdurende 
last zijn, dat de folianten S hoog op de rekken staan, zoodat men 
zioh voor de beide bovenste rijen immer van een trapje moet bedienen. 
Zelfs met het aanbrengen van eene stijgroede is dit niet te verhelpen. 

Het minat voldeed mij de ventilatie, omdat door de gleuf onder de 
vensters, welke eigenlijk dient, om het condeusatiewater van de ruiten 
naar buiten af te leiden, maar daartoe m. i. overvloedig ruim genomen 
is, met de versche lucht dag aan dag wolken stof naar binnen Jagen. 
Alsof een archief nog niet stofüg genoeg wsre! 

Het zal te bezien staan of in ons waterig klimaat door al die ope- 
ningen ook niet te veel vochtigheid naar binnen komt, die alleen door 
het papier geabsorbeerd kan worden. 

Zelfs de weinige glasjalouziën zouden hier , dunkt mij, genoeg hebben 
gedaan en achtte men ze onvoldoende, vrelke bezwaren bestaan er dan 
tegen een paar luohCkokers uit het dakP 

Ik wil deze aanbeveling van dit ijzeren archief niet eindigen zonder 
een woord van hulde aan den bouwmeester en van dank voor de bereid- 
willigheid, waarmede hij mij in etaat gesteld heeft, om met de 
details van het werk kennis te maken. Aan hem danke de lezer de ge- 
legenheid, door de prenten geboden, om zich eene duidelijke voorstelling 
van de inwendige inrichting te vormen, 

Amsterdam, Juni 1892. Mr. N. DE ROEVER. 




57 



Litteratuurkroniek. 

Onder deze rubriek etelt de Kedactie zich voor in het vervolg op te 
Demen, wat vroeger werr! geplaatst onder het hoofd; Verauhenen werken, 
Inbond van Tijdschrirteii. Echter nu vergezeM van een korie aankondi' 
ging, zoo dit noodig Bchijnt, welke met enkele woorden eenigo inlichting 
geeft omtrent den inhoud, de wijze van behandeling enz. Mr. J. E, 
Heebes, commies aan het rijks-arohief in den Haa^, heeft zich bereid- 
willig met deze taak belast. Overbodig zal het ziju er hier bepaaldelijk 
op te wijzen, dat niet is bedoeld een bibtiographie van historiBche werken 
in het algemeen, maar bepaaldelijk alleen van de zoodanige, waarin over 
het archiefwezen in den ruimsten omvang wordt gehandeld, ot waarin 
archivalia uit Nederlandsche archieven worden gepubliceerd. 

Mocht er iemand zijn , die een van zijn' hand verschenen werk in dit 
tijdachrifl nader besproken wenscht te zien, zoo zonde hij het daartoe bij 
de Redactie (Adres: Mr. S. Gratama, Rijksarchivaris, Assen) in, 
die daarvoor dan de noodige zorg zal dragen. Niettemin behoudt deze 
zich natuurlijk de bevoegdheid voor, zoo zij dit gewenscbt aoht, ook 
andere publicaties uitvoeriger te doen aankondigen, 

A. A. VoRSTERMAN Van Oijen. De Oude Kerkregisters in ons land. 

I ^ Oravenhage, Genealogisch- Heraldisch Archief 1892. {4"), IV, 211 bldzz. 

^^^T Deze „bronnen voor Familiegeschiedenis", vroeger reeds gepu- 

^^^H bliceerd in het Ahjemfen Ntderlandsch Familiebtad, zijn alphabe- 

^^^H tisch geordend en met een „register der plaatsnamen" voorzien. 

^^^H ,De oudste dagteekeningen omtrent huwelijk en doop" dateeren 

^^^H uit het eind der He eeuw. ,Ue begraafregisters zijn van veel 

^^^^ latereu tijd." Napoleou bewerkte, dat de meeste oude kerkregis- 

P tera aan de ambtenaren van den burgerlijken stand werden over- 

gegeven. Nu zjjn nog , slechts weinige registers in handen der 
geestelijken " 
OiSRERTüB Brom. Uullarium Trajectense. Romanorum pontiGoum 
diplomata quntquot olim ittique ad Urbanum papam VI lan. 1378) in 
veterem episcopatum Tmjectenaem distinata reporinntur coltegit ot aus- 

picÜs Societatis historicae Rheno -Traject inae edidit— . Fasciculi 

III, IV. - Haga-Coraitis, Nijholf 1892. IH-); pagg. 241— 4H0. 



Hiermede 

ontleend i 
Parijs , I 
kerkgeschiedenis 
is. Deze b 
Muller Fz. 



Volum 
de E 



/ voltooid van dit belangrijke werk, dat 

hieven van het Vaticaan , aan archieven in 

en ona land, en, vooral van belang voor onze 

toch ook overigens voor onze hiatorie van gewicht 

de fasciciiU loopen van 1312—1347. 

Het archief der biaschoppen van Utrecht, — 's-Gra- 



I 

^^Babage, Algemeene landsdrukkerij, 1892. (S°); 30 bldzz. 

^^^H Na de gexchiedenis van dit, op een groot deel van ons land be- 



58 

trekking hebbend ^ archief te hebben nagegaan , geeft schrg ver den 
inventaris, dus den tegenwoordigen toestand, 

A. C. Bondam. Verslag omtrent de Oude Gemeente- en Burgerlyke 
Stands-Archieven in Noord-Brabant , uitgebracht aan Heeren Gedeputeerde 
Staten dier provincie. — 's Hertogen bosch , Lutkie & Cranenburg, 1892 
(8»); 13 bldzz. 

Over 1891. 

H. Bezem ER. Oude rechtsbronnen der stad Breda. — uitgegeven door 

. {Werken der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het 

oude vaderlandsche rechte gevestigd te Utrecht, (Eerste reeks, No. 14) 
VGravenhage , Nijhoff, 1892. (8°); XIII, 184 bldzz. 

De editor ontleende deze keuren en ordonnantiên aan twe^ 
bronnen. De eerste is het z.g. „Houten Boecxken'', een keurboek, 
uit verschillende eeuwen dagteekenende , welks tekst hij vergeleek 
met het z.g. „Perkamenten-Boek", geschreven vermoedelijk in het 
begin der 17de eeuw. In de tweede plaats heeft hij gebruikt het 
eveneens uit verschillende tijden dateerende „Oud Keurboek'\ 
waaruit hij ontleende onderscheidene ordonnantiên van 1454—1534 
en eenige „ambachtsbrieven" van 1388 — 1589. In zgn „voor- 
woord* spreekt Bezemer nog met een enkel woord over „de heeren 
van Breda" (1039—1584). 

J. H. Hofman. Bescheiden uit het laatst der 15de en begin der 16de 
eeuw. {Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem. 
Achttiende deel, bldz. 294—320). 

Onuitgegeven documenten uit het Rijksarchief in utrecht, „ge- 
schikt om de geschiedenis van het bisdom Haarlem op verschil- 
lende punten toe te lichten*' en dateerende van 1466 — 1506. 

C. H. Bruinvis. Yicarg van Jacob Mathijszoon op het St. Nioolaas- 
altaar in de parochiekerk te Alkmaar {Bijdragen voor de geschiedenis van 
het bisdom van Haarlem. -- Achttiende deel; bldz. 175 — 192), 

Regesten van Alkmaarsche archivalia over de jaren 1452 — 1566. 

J. H. HiNGMAN. Verslag aangaande de oude gemeente- en waterschaps- 
archieven in Zuid-Holland, over 1891, uitgebracht aan Gedeputeerde 
Staten dier provincie. (Afzonderlijke herdruk van bijlage PP^ van het 
Provinciaal Verslag). (8^); 12 bldz. 

Warmond, Bodegraven, Delfland. 

R. Früin Th. Azk. De middeleeuwsche rechtsbronnen der kleine 

steden van het Nedersticht van Utrecht. Uitgegeven door . 

Eerste deel. {Werken der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het 
oude vaderlandsche recht ^ gevestigd te Utrecht. Eerste reeks. No. 13). 
's-Gravenhage , Nijhoff, 1892. (8°) 6, 423 bldzz. 

In dit deel zijn Amersfoort en Renen aan de beurt. Yan 



59 

eerstgenoemde stad worden in chronologische volgorde de volgende 
rechtsbronnen gepubliceerd. Primo: nog onuitgegeven ^excerpten 
uit de Raadsnotulen^ van 1486 — 1523, welke notulen een be- 
langrijke bron zijn voor het middeleeuwsche recht dezer stad en in 
vele opzichten verband houden met het Keurboek. Secundo: het 
,,Keur- en rechtsboek^ van 1523. Er bestaan van dit boek twee 
handschriften, één te Amersfoort, één te utrecht, die, bij veel 
verschil, veel overeenkomst hebben en die beide reeds vroeger 
het licht zagen. Het een kan niet uit het ander zijn ontstaan; 
beide moeten zijn ontleend aan een nu verdwenen redactie van 
1504. Het Amersfoortsche handschrift, dat aan deze uitgave ten 
grondslag ligt, zonder onvoorwaardelijk gevolgd te zijn, dateert 
van 1523 Tertio: bovengenoemde excerpten van 1523 — 1544, 
mede onuitgegeven. Quarfo: de reeds vroeger gepubliceerde «Or- 
donnantie op de administratie der justicie en policie* van 1544, 
die ..de middeleeuwsche rechtsontwikkeling afsluit.^ Quinto: de 
„costumen en usantiên^, waarvan in 1570 „op last van Alva een 
opgave door den magistraat werd ingeleverd^ en die reeds eens 
zijn gepubliceerd. 

De in 1544 aan Amersfoort verleende ordonnantie is in 1546 

grootendeels overgenomen voor Kenen, waar geen keurboek schijnt 

te hebben bestaan, dat tot basis voor de ordonnantie kon dienen. 

Fruin geeft dan ook alleen de afwijkingen op, naar het reeds 

vroeger uitgegeven origineel in 'tarchief der stad. Tevens publiceert 

hg de |,aanteekeningen van de burgerij op de concept-ordonnantie 

op de Administratie der justicie en policie'', waarvan hier sprake is. 

W. F. N. VAN RoOTSBLAAR. Amersfoort. Godsdienst en onderwijs, 

1680 — 1680. {Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht. 

Twintigste deel (1892j; bldz. 64—113). 

Publicatie van Amersfoortsche archivalia. 
Archivalische Zeitschrift. Herausgegeben durch das Bayerische allge- 
meine Reichsnrchiv in Munchen. — Neue Folge. Dritter Band. — Mün- 
chen, Ackermann. 1892 (8°); IV, 310 Ss. 
Deze aflevering bevat: 

I. Edüard Geib: Siegel deutscher Eönige und Eaiser; 
II. LüDWiG VON Rockingbr: Ueber eine bayerische Samm- 
lung von Schlüsseln zu Geheimschriften des sechzehnten 
Jahrhunderts ; 
III. Franz Falk: Die Oertlichkeiten des Pagus Bhenensis; 
lY. H. SiMONSFELD : Ein Freisinger Formelbuoh der Münchener 

Hof- und Staatsbibliothek ; 
y. Earl Primbs: Nachlese zu den Siegeln des Hauses Wit- 
telsbach im allgemeinen Reichsarchive ; 



YI, Idem: Wanderung durch die Siegcïl dsB deutsofaeo and 
namentlich bayerischen Adels aus der Sammlung vod He- 
talIabgÜBsen im all ge me in en Ueichaarcbive; 
VII. Idem: Wanderuog durch die Siegel deutsclier und Tor- 
zugaweiser bayeriacher Stadte und GenoaBensohaften aus 
der Sammlung vod Metall abgSsaen im allgemeioen Reioha- 
archive; JH 

Vlir. Idem: Nachtrag zu V, VI, VII; ■ 

IX. Zuid höheren Archivdienste im Qrosaherzogthum Baden; ^^ 
X. Fhakz Falk: Die Literatur zur Geachicbte der Mainzer 

WeihbiaBchüfe ; 
XT. Eurze MittheiluDgen (waaronder een welkomstgroet aan 
onze vereeniging en aan ona blad). 
Register. 

Interrogatorium. 

De ondergeteekende, als vourlooptg meer bijzonder met de redactie van 
het TijdBcbrift betast, neemt bij dezen de vrijheid zich te wenden tot zjjne 
ambtgenooten, bepaaldelijk de gemeentelijke, leden en uieC leden der 
Vereeniging van Archivarisaen , met het verzoek om hem te willen doen 
toekomen : 

1" een opgave van het bedrag, dat jaarlijks ten behoeve der onder 
hun beheer staande inrichtingen, zoowel wat betreft het materieel aU het 
personeel, wordt beschikbaar gesteld; met het doel om daaruit samen 
te stelten een overzicht, zich aansluitend aan dat, hetwelk uit de Staats- 
begrooting werd getrokken; 

2". opgave, liefst echter zoo mogelijk toezending, van de ten opzichte 
der onder hun beheer staande inrichtingen geldende bepalingen en voorschrif- 
ten, zoowel die, welke het personeel ala die, welke het materieel betreffen. 

Daar slechts de archivarissen van de gemeenten Baam-Eemnes, De- 
venter, Qoes, Leeuwarden, Middelburg en Utrecht aan het gedane ver- 
zoek voldeden, en die van Amsterdam on Leiden mij alleen het sub 2*. 
gevraagde toezonden, ben ik zoo vrij nogmaals op deze wijze de mede- 
werking der heeren, die nog niets of te weinig van zich lieten hoeren , 
in te roepen. 

Assen. Seerp Gratama. 

Advertentiën. 

^ff^ Men vrage hij zijn Boekhandelaar 

NEELMEIJER'S KABtNET INKT. 

Eet Is een Hedarlandaob fabrikaat, dat Itefbeblien van een goede Inkteoort 

ongetvljfeld zal vsldoen. 

NËELMEIJER & Co. Apeldoorn. 





Orgaan van de VEREENICINC VAN ARCHIVARISSEN in Nederland. 

Goedgekeurd bij Kon. besl. van 29 Stpl. ; 



Benoemd : 

Ur. C. f. L. RuTdSRS , tot oommies-ohartenneeBter bij bet Rijks- 
archief in de provincie Oroningen ; 

Mk. J. J. Loepf en de heer A. J. M. Brouwer Avcher tot 
tijdelijke ambtenaren aan het archief der gemeente jltnsfertfam, mot ingang 
, 1* Januari 18 

Aan Mr. W. R. Vedkh, oommiea by gemeld archief, is de persoon- 
lijke titel van adjunct-archivaris verleend. 

Het Papieronderzoek 

langs mechanisctien , microscopischen en chemisctien weg 

Ziedaar een onderwerp dat zeker in de hoogate mate de aandacht van 
de leden onzer Vereeniging verdient. De behandeling daarvan in dit 
Tijdschrift, haar orgaan, ia dus niet alteen gewettigd, maar zonder twijfel 
gewenscht, ja noodzakelijk. 

De heer J. Stüfkebs Lz., te Rotterdam, hield daarover den 19 November 
j.1, in de vergadering der Vereeniging tot bevordering van Fabriek- en 
Hand werkn ij verheid aldaar eens voordracht, welke door hem met teeke- 
ningen en eeo aantal verraBsende proeven op chemisch gebied werd 



Vroeger had spreker reeds de Papierfabricatie behandeld , waarbij hij 
toen duidelijk in het licht stelde, dat het bovenal de linnenvezel, het 
vlas, was, dat de beste qualiteiten papier oplevert, ofschoon hijertevens 
op wees, dat tegenuver de ontzaglijke hoeveelheid papier, welke jaarlijks 
verbruikt wordt, de productie van zuiver linnen lompen op verre na niet 
opwoog, zoodat dau uuk de uitgebreidste onderzoekingen werden ingesteld, 



ft 



62 



welke producten sle surrogaten de linoenTezel zouden kunnen Terrangea. 
Uet hieek daarbij dat tal van producten der plantenwereld in meerdere 
of mindere mate voor de vervaardiging van het papier geschikt kondea 
worden geacht, maar katoen, jute, hoiit en stroo zich daartoe bovenal leenden 

Door de vorderingen in de papierfabricatie slaagde men er in ook de 
uit surrogaten vervaardigde papieren een fraai aanzien te geven, doch 
het bleek al raa dat zij in duurzaamheid verre onderdeden voor de uit 
zuiver linnen vervaardigde atof pn vele soorten reeds binnen zeer korten 
tijd totaal bederven, vooral die waarin zich houtslijp bevindt. Unnoodig 
te zeggen dat dit eene zaak was van bet hoogste gewicht. Hoe beteekenis- 
vol toch is de rol, welke het papier in de beschaafde wereld speelt! Ja 
spr. geloofde niet te ver te gaan, waaneer hij bet den naam gaf van 
gden drager der beschaving". Het papier toch is bestemd om alie 'be- 
langrijke gebeurtenissen, de resultaten van ons wetenschappelijk, maat* 
schappelijk en politiek leven en denken voor bet verste nageslacht te 
bewaren, gelijk het ook ons al het belangrijke uit het donker verleden 
in het helderste zonlicht doet zien. 

Ja waartijk, hadden onze voorouders, gelijk in al hunne induatriën, ook 
niet bij de vervaardiging van bet papier de soliditeit boven alles gesteld , 
hoevele onschatbare zaken zouden thans voor ons onherroepelijk verloren 
zijn geweest. 

Onberekenbaar zouden dan ook de nadeelige gevolgen zijn, wanneer 
men thans dit goede voorbeeld uit het oog ging verliezen en, ook waar 
het zaken van gewicht geldt, minder zorg ging besteden aan de keuze 
van het papier dat men daarvoor bezigt, en toch bleek dit helaas maar 
al te zeer bet geval, ja zoodanig zelfs dat in verschillende rijken de 
regeeringeu het hebben noodig geacht tusschen beiden te komen. Aan- 
vankelijk ging dat met eenige moeilijkheden gepaard wegens den kracbtigeu 
tegenstand der papierfabrikanteu, doch in 18S3 wist de heer Cakl Hofphak, 
uitgever van de Papier-Zeitung , in een schrijven aan den gewezen ryka* 
kanselier y. Bisharck den toestand zoo duidelijk uiteen te zetten en 
dezen zoo te overtuigen van bet nut der zaak, dat hij last gaf volgens 
de aanwijzingen van den voorsteller een inrichting tot papieronderzoek 
daar te stellen, en zoo verrees dan in 1S85 te Charlottenburg bet eerste 
Rijksbureau voor Papieronderzoek, ten einde den staat een waarborg te 
bieden , dat de door hem gebezigde document-papieren niet binnen een 
minimum van tijd zouden vernietigd zijn. 

Hoe noodig zulk een inrichting geworden was, blijkt bijv, hieruit, 
dat van de papiersoorten in het jaar 1889 aldaar onderzocht niet minder 
dan 48'/] pet. niet aan de gegeven voorschriften voldeed. Maar tevens 
bleek ook al spoedig, dat dit de weg tot verbetering zou worden, want 
reeds in 1890 daalde het cijfer der afgekeurde monsters tot 13.1 pet., ea 
in 1891 tot 36.8 pot. 



M 



OfechooD dat cyfer oog geenezius bevredigoud mag geaoemd worden , 
mag inea toch niet ontkeaDea, dat ia deze paar jaren reeds een belangrijke 
verbetering verkregen is en dus alle hoop bestaat op yerderen vooruitgang 
in die richting. 

Intusschen geldt het hier alleen nog staatspapieren en dus kan men 
nagaan, hoe het hiermede in het algemeen is gesteld. 

Zou bleek o.a. uit een te Charlottenburg ingesteld onderzoek naar het 
papier voor 97 tijdschriften gebezigd, dat slechts 6 konden gezegd worden 
op goed papier gedrukt te worden, terwijl al de andere binnen een 
betrekkelijk kort tijdsverloop kouden geacht worden vernietigd te zullen 
zijn, daar zij van 20 tot 60 pet. houtslijp bevntten. 

Niet alleen voor de regeeringen, maar zeker ook voor den boekhandel 
en andere uitgevers is het dus van het hoogste gewicht niet alleen op 
den prijs van het papier, maar vooral ook op de qualiteit te letten. 

Het voorbeeld door v. Bismarcr gegeven vond hetzelfde jaar navolging 
bij de OoBtenrijksche regeering, die te Weenen zulk een bureau voor 
papieronderzoek inrichtte. Denemarken en Finland volgden in 188T, 
ook Leipzig en in 1889 Bremen. 

Dat sedert ook meer en meer de waarde dezer instellingen erkend 
wordt, blijkt tevens uit het laatste jaarverslag van de te Leipzig bestaande 
inrichting, waar in 1891 niet minder dan 644 onderzoekingen voor par- 
ticuliere rekening plaats hadden, waaronder 250 op last van papierfabrikanten, 
wel een bewijs dat de vrees, welke de eerste dier inrichtingen den papier- 
fabrikanten aanjoeg, al spoedig ijdel bleek. 

Een van de eerste punten, welke men bij de oprichting van het staatsbureau 
te Charlottenburg had te regelen, was de vaststelling van normaalstateu , 
volgens welke het papier voor elk voorkomend geval zou worden gekozen 
en waaraan het ook moest beantwoorden. De ondervinding leerde intus- 
Bchen, dat in die eerst vastgestelde normaalstaten verschillende wijzigingen 
wenschelijk waren en zoo zullen dan roet 1 Januari 1893 nieuwe bepa- 
lingen in werking treden. 

In deze nieuwe normaalstaten wordt het papier naar de stof waaruit 
het is samengesteld als volgt in 4 klassen verdeeld: 1* papiersoorten alleen 
uit linnen lompen bestaande en niet meer dan 3 pet asch opleverende; 
2* papiersoorten bestaande uit lompen met een toevoeging tot 25 pet. van 
andere stoffen als cellulose, stroo en esparto, doch vrij van geslepen 
houtstof en niet meer dan 5 pet. asch opleverende; 3* papiersoorten uit 
allerbande stoffen samengesteld , dueh zonder geslepen hout en niet meer 
dan 15 pet. asch opleverende, en 4' alle andere papiersoorten. 

Vóór alles moeten echter alle soorten goed l^jmvast zijn. Voorts bevat 
de wet bepalingen wat betreft de sterkte, waaraan de verschillende papier- 
soorten moeten voldeen, naar hunne verschillende doeleinden, terwijl 
verder ook nog de nieuwe bepaling is opgenomen, dat alle aan het rijk 



64 



te leTeren papier van een watermerk on wel oen zoogenaamd nat water- 
merk moet Toorziea zijn , vermeldende bet woord Normal , dea naam Tan 
den fabrikant en de klasse waaraan het beantwoordt. 

Wat nu het pa p ieronderzo e k zelf betreft, komt het in de eerste plaats 
aan op de duurzaamheid en stevigheid, naast de elasticiteit en het gewicht. 
Ook de vaststelling der minerale substantiën of het aschgehalte is van 
groot gewicht, want waar de zuivere papierstof een buitengewoon laag 
gewichtaprocent asch oplevert, stijgt dit procent aanzienlijk door de 
aanwending van surrogaten. 

Waar papier uit linnenvezels met dierlijke lijm gelijrad bovenaan moet 
worden gesteld , is ook het lijmonderzoek eene zaak van bet hoogste gewicht. 

Ook op de kleur welke het papier heeft, moet men, waar het document- 
papieren betreft, het oog gevestigd houden. Waar toch een eenigezina 
geelachtige of bruinachtige tint meer de eigenscbap van de zuivere 
linnenvezel is, moet men n 1. zijne eischen ten opzichte van een belder 
witte kleur niet te hoog stellen. 

liet papieronderzoek nu geschiedt langs drie verschillende wegen, d.1. 
langs mechanischen , langs microscopischen en langs chemischen weg. 

Langs mechaniscben weg vindt men in de eerste plaats de sterkte en 
rekbaarheid van het papier, waarin voor eeu groot deel ook de duurzaamheid 
gelegen is, waartoe een uitmuntend toestel is uitgevonden door den beer 
Loüis SciioppEK te Leipzig; voorts de bepaling van het aschgehalte, de 
bepaling der dikte van het papier; de zuigkracht van het vloeipapier, 
alsmede de hoedanigheid van het filtreorpapier. 

De verschillende toestellen hiervoor gebezigd , waren door spr. in tee- 
kening gebracht, terwijl hij er eene duidelijke verklaring van gaf. 

Voorts behandelde hij het microscopisch onderzoek. 

Ten einde toch over de duurzaamheid van een papiersoort te kunnen 
oordeelen , moet men in de eerste plaats weten , uit welke bestanddeelen 
bet papier bestaat en daarbij bewijst het microscoop zeer zeker onschat- 
bare diensten , daar het de vezel , waaruit de papierstof vervaardigd is , 
dnideiyk doet zien en waarbij bet kenmerkend onderscheid bijv. tusschen 
de linnen-, katoenen- of ju te vezel duidelijk kenbaar is. Daar het moeïe- 
lijk was in eene vergadering proeven met het microscoop te laten zien , had 
spr. een aantal platen geëxposeerd, waarop het microscopisch beeld van 
verschillende vezelsoorten was afgebeeld , terwijl hij het kenmerkend onder- 
scheid van deze onderling duidelijk verklaarde. 

Voorts toonde hij aan , hoe met veel vrucht bij het microscopisch onder* 
zoek ook gebruik gemaakt kan worden van de chemie. Wanneer men 
toch bijv. het microscopisch beeld met jod. tinctuur drenkt, dan zal de 
boomwolvezel zich blauw, de linnenvezel zich rood of bruin vertoonen. 
Eene behandeling met zoutzuur en phloroglucin kleurt voorts bet hout 
rood, terwyl het de andere vezels ongekleurd laat. 





65 

Hierdoor het chemisch gebied lietreden hebbende, lichtte 8pr. door proe- 
ven toe: het onderzoek op houtbeatanddeeleD ; het onderzoek of het papier 
met plnutuardige of dierlijke lijm is gehjmd en of daarbij ook Btijfsel is 
gebezigd; het onderzoek of het papier goed, voldoeode en gelijkmatig ge- 
lijmd ia; het ooderzoek of zich chloor of vnje zuren in bet papier berin- 
den, terwijl hij ten laatste eene verklaring gaf van den weg, welken men 
te volgen heeft bij het chemisch ouderzoek der aach. 

Met de grootste belangstelling werd deze voordracht, ook door vele 
vakmannen, gevolgd, en het woord van dank, den apreker door den voor- 
zitter gebracht, vond luide instemming bij de vergadering. 



»Het huis-archief der familie van Wassenaer. 
(Overgenomen uit de Sinats-Courant mn 7 Oct. 1892, no. 236.) 

Door den heer J. D. baron van Wa88eN4EE van Rosande, oudzee- 
oScier, kamerheer van wijlen Z.M. den Koning in buitengewonen dienst , 
lid van den gemeenteraad te 'a Gravenhage, ie het huisarchief der familie 
TAN Wasbenaer aan het Rijksarchief in bruikleen afgestaan. 

Behalve de eigenlijke familie- en boedelbeacheiden van de geslachten 
VAN Wabsknaer, van Lieh , TAN WijHE en VAN Bbakell, bevat deze 
collectie tallooze brieven , copieën en aanteekeningen van den meest ver- 
schillenden aard. Vele dezer hangen samen met de ambten en bedieningen 
die door leden , vooral van het eerstgenoemde geslacht , bekleed waren. 

De luitenant-admiraal Willem vak Wassenabb heeft vooral een 
groot aantal papieren nagelaten, Nadat hij in 1756 en 1757 zijne laatste 
zeereizen had gedaan , werd hij over allerlei marinezaken door den Prins 
van Oranje geraadpleegd, tengevolge waarvan eene uitvoerige briefwisseling 
met dien vorst aanwezig ia. Ook werd hij door dezen gedurig tot presi- 
dent van scbeepskrijgsraden benoemd. Vele processtukken, welke toen 
behandeld werden , zijn vervolgens onder zijne berusting gebleven. Tal 
van stukken op marinezaken betrekking hebbende, werden door hem ver- 
zameld. Na den brand, die de admiraliteitsarchieven in 1842 getrofFen 
heeft, kunnen vele dier bescheiden eene niet geringe waarde hebben ver- 
kregen. 

Dank aan de vele ambten en bedieningen , door hem bekleed , heerscbt 
er in de door Früderik Hendrik van Wassenaer nagelaten papieren 
eene groote verscheidenheid. Niet het minat belangrijk zijn de atukken 
betrekkelijk eene commissie, die hij met Mi'. Willem Pauw van den Prins 
van Oranje ontving, om in 1748 en 1T49 de regeering in de Hollandschfl 
steden te veranderen, daar hieromtrent weinig of niets in het Rijksarchief 
te vinden ie. Als gehuwd met eene jonkvrouwe van Wijhe, kwam hij 
ÏD bet bezit van stukken , afkomstig van den griffier der Staten-Generaal , 



CoBRELia MüBOB, waarvan die betreffende de te Turnhout in 1636 
te Breda in 1646 geroerde oDiierhaDdeÜDgen niet het minat de aandacht 
verdienen, 

Wille» Frederik Hendrik van Wasbenaer was lid van de staten 
van Holland, toen de verwikkelingen met den Hertog van Bruoswijk zyn 
ontstaan. Merkwaardig zijn de aanteekeaingen omtrent de wijze, waarop 
in die vergadering geadviseerd en gestemd is over de nota van de stad 
Amsterdam tegen den Hertog in 1782 en over eenen afzonderlijken vrede 
met Engeland in 1782. Zooals bekend is, kunnen de resolutiën der 
staten ons hieromtrent niet inlichten. 

Het gemis van de oudste bescheiden van het geslacht vas Wasbekaer 
wordt eenigszins vergoed door de papieren, welke Willem Lodewijk 
VAH Wassenaeb heeft nagelaten. Deze maakte eene grondige studie van 
de geBchiodenis der burggraven van Leiden en heeren van Wabbehaer 
en DuiTEMVOORDE. Met het oog hierop verzamelde hjj tal van copieen 
en maakte hij vele historische aanteekeningen. De door hem opgestelde 
genealogie wordt door professor Kluit in een brief van 1780 zeer geroemd. 

Ook onder de bescheiden van aanverwante geslachten, die krachtens 
erfrecht in het bezit van de Wabbknaers zijn overgegaan, komt het een 
en ander voor, dat de aandacht verdient. Met behulp van talrijke huwe- 
lijksvoorwaarden, testamenten, boedelscheidingen en familieverdragen kan 
de geachiedenia van de van Wuhe's en vak Brakei.l's min of meer 
volledig en die van de van Lier's, Schaep's en andere familiën gedeeltelgk 
worden nagegaan. Een fraai charter is eene schuldbekentenis door 
Reinoud, Hertog van Gelre, aan de vrouw van Johan yas Wuhe 
in 1349 afgegeven, daar dit stuk door 33 edelen als borgen bezegeld 
werd, van wier zegels meer dan de helfl bewaard gebleven is. Ondet 
deze atdeeling van het archief treft men een gerichtahoek van Neder- 
Betuwe aan, onvolledig, maar loopende van 1476 tot 1478, zoo ook 
een giftboek van Nieuw-Matenesse van 1517 — 1556 en een dergelijk 
van Oud-Matenesse over 1523 — 1560. 

Contracten van correspondentie tussohen de leden van de Ridderschap 
van Neder-Betuwe zijn in afschrift uit de jaren 1710 en 1731 bewaard 
gebleven. Afzonderlijk of in andere registers opgenomen zijn oude inven- 
tarissen voorhanden van de archieven der heerlijkhedeo Echteld, Hemen, 
IJzendoorn , Katwijk , Mathenesse en Oein en van de ridderhofstad Onde- 
gein. Wellicht kunnen die opgaven tot opsporing van tot nog toe onbekend 
gebleven stukken leiden. Door vermaagschapping van de familie vam 
Wabsknaeb met de van Balvbren's verkreeg het archief ook eene 
briefwisseling over binnenlandsche politiek, gevoerd tusschen den Hertoq 
VAK BRDK8WIJK en Walraven van Balveren, lid der ridderschap van 
het kwartier van Nijmegen van 1760 — 1774. 



1 



Inventaire-sommaire des archives dèpartementales antérieures 
a 1790 Département du Nord. 

Vol. I— vn, 1863—1892. 



Voor bespreking van biiitenlandsche archiefpublicatiëD is in ons tijd- 
schrift in den rei;el geeu plaat». I'e uitzondering ligt voor de hand dat 
die uitgaven van K<'wicht zijn voor onze geechiedenis. Het behoeft geen 
botoog dat dit met do bovenstaande het geval is. Den lezers van het 
A rehieveublad is bet belang van het departementaal archief te Rijsael 
voldoende bekend. Iteeda in 1839 vestigde er Mr. tan den Büroh de 
aandacht op en later zijn er verscheidene stukkeu, op ons land betrekking 
hebbende, uit gepubliceerd. In 1841 bracht Gachard er een rapport over 
uit met het oog op België. 

In 1385 droeg Pilips de Stoute den leden der door hem te Rijasel 
opgerichte Kekenkamer op „h visiter les chartres, registres et lettres 
touchant ledict seigneur, pour estre mieulx instruicts de ses faits au 
temps advenir'' en in 1399 benoemde hij een archivaris ^h la garde 
des archives de Flandre, Artois, Kethelois, Limbourg, Oulre Meuse 
et Brabant" met lïiJBsel tot woonplaats en op een tractement van 300 
goudguldens. De uitbreiding der Bourgondische macht had natuurlijk 
voortdurend vergrooting der archieven te Kijssel tengevolge. Bovendiea 
verrijkte men ze herhaaldelijk met totdusver elders bewaarde bescheiden , 
en werden de werkzaainheden der Rekenkamer menigvuldiger, Daarentegen 
werden in 1562 alle registers en stukken op Bourgogne en Charolaia 
betrekkelijk overgebracht naar Dóle. 

Toen Rysael iu 1667 aan Frankrijk kwam, werd het beheer der aldaar 
aanwezige historische schatten toevertrouwd aan Denie Oodefroy. Tot 
1790 volgden zijne deacendonten elkander van vader tot zoon op in een 
reeks van vier generatie'», die volgcos de opvatting van bun tyd uitne- 
mend zorg droegen voor bewaring en inventarisatie 

Mr. V, D. BüRGH heeft de karakteristieke woorden medegedeeld, waarin 
1792 de vernietiging van het geheele archief der liijsaelsche Rekenkamer 
gelast werd. Aan den moedigen tegenstand van den toenmaligen archief- 
beambte is het behoud er van te danken. Een betrekkelijk groot gedeelte 
evenwel was niet te redden. Voor 80,000 francs, zij t ook in assignaten, 
werd aan perkament verkocht en 30Ü wagenvrachten papier strekten tot 
vervaardiging van cartouches. Niet te bepalen ia, hoeveel er wegraakte 
toen de gebouwen der Rekenkamer in 17u7 voor afbraak verkocht en de 
archieven op de zolders van het stadhuis opgestapeld werden. 

in 1807 verving Kijssel als departementale hoofdplaats Douay en dienten- 
gevolge verhuisden naar eerstgenoemde plaats de archieven der departomen- 



68 



tale administratie en daaronder Terscheidene afkomstig van geestelgke instet^ 
lingen. Wel leidde dit tot het beetemmeo vao bet oude lombardgebouw voor 
archief bewaarplaats, maar na den dood in 1817 van den archivaris, die de over- 
brenging bestuurd had, werd tot 1834 volstrekt geen zorg voor het archief 
gedragen en er zelfs niet naar omgezien. In laatstgemeld jaar paa werd 
weder een archivaris aangesteld en wol A. Ie Glay, die het werk der 
Godefroy's voortzette. Zij badden een catalogus nagelaten van vijf folio- 
deeleuj hij vervolgde dezen in zes doelen tot 1390. 

In 1844 werd een groot gebouw opgericht, waardoor eindelijk het rijke 
archief een zijner waardige bewaarplaats kreeg; er wordt thans evenwel 
geklaagd over gebrek aan ruimte, waardoor o.a. het archief van het 
parlement van Vlaanderen te Douai is achtergebleven en andere oude 
rechterlijke archieven slechts gedeeltelijk plaats kunnen vinden. 

De inventaris, waarvan deel VII in den aanvang van dit jaar verschenen, 
tot deze bespreking aanleiding gaf, had zijn oorsprong te danken aan 
eene circulaire van den Minister dn Persigny, die in 1 854 het inventariseeren 
voorschreef van alle departementale archieven. Reeds in 1841 waren 
regelen gesteld voor de wijzo van behandeling dier archieven, een uit- 
vloeisel van de fundamenteele wet van het fransche arcbiefwezen, die 
van 10 Mei 1838. Daarin was ook voor allen eeozelfde ,oadre de 
classement" voorgeschreven. De circulaire van 1854 gaf eveneens uniforme 
voorschriften voor alle mogelijke onderdeelen en schiep daardoor een 
keurfilijf, doodend voor energie en particulier initiatief Gevolg had zij 
wel; reeds in 1861 verschenen de eerste invoDtarissen in druk en tot 
1890 waren niet minder dan 164 kwartynen verschenen. Over bet alge- 
meen schijnen die zootezeggen fabriekmatig geproduceerde inventarissen 
niet te voldoen, hoewel zij niet over éen kam te scheren en de lateren 
veel beter zijn dan de vroegeren. 

De drie eerste doelen van den inventaris van het departementaal archief 
du Nord versebenen 1863, 1872 en 1877, zijn een getrouw résumé van 
de catalogussen der Oodefroy's en van Ie Qlay : zij bevatten de inhouds- 
opgave van tal van cartulaires , registres des chartes en aux placards. 
Deel I, de inventaris du Trósor des Chartes de Flandre is evenwel zoo 
gebrekkig, dat er ernstig sprake is hem te vervangen door een beter 
ge redigeerden. De cartulaires du Hainaut in deel II o.a. , bevatten tal 
van acten , Ilolland en Zeeland betretfende. Het ie echter een groot gemis 
dat alleen de jaren, waarover het betrokken cartularium loopt opgegeven zijn. 
De deelen IV, V, VI, verschenen 1881 , 1885, 1888, bevatten de inhouds- 
opgave der grafelijke rekeningen en der bijbehooreude fioantiëele bescheiden, 
van 1385 af tot aan 1699. Al ware een woordelijke algeheele afdruk 
te verkiezen geweest, zijn in die deelen toch verbazend veel bouwstoffen 
voorhanden , voor de geschiedenis van kunst en beschaving niet het mÏBSt. 
Daarvan hebben trouwens de comte de Laborde en de abbé Dehaïsaes 




1^ 



reeds een vlijtig gebruik gemaakt. Een register op de Toomaamste zaken 
en persoonsnamen is aan ieder deel toegevoegd. 

Het in den aanvang van dit jaar verschenen Vlle deel behelst de inhouds- 
opgave van de rekeningen der hofhouding van verechillende vorsten, die 
elkaar iu Vlaanderen en Henegouwen opvolgden van 1290 tot aan 1554. 
Aan dit deel gaat in onderscheiding dor vorigen een breedvoerige inlei- 
ding vooraf (van 112 blzz.), waarin de inrichting der hofhouding aan de 
hand der betrokken rekeningen wordt geschetst en eeu aantal posten 
daaruit wordt geciteerd en besproken. Ongelukkig is de reeks verre van 
volledig. Vooraf gaan de rekeningen der graven van Vlaanderen, 
De oudsten van 1266 tot 1308 berusten te Gent en zijn door G&cqabd 
bewerkt. Hier vinden wij slechts een 500 bescheiden uit de jaren 1290 — 
1384. Volgen de rekeningen de l'hotel des sires et dames de Cassel et 
de Bar, eene heerlijkheid in 1318 gecreëerd en in 1445 met de grafelïjk- 
lieid hereenigd. De te Rijssel bewaard gebleven ,pièces comptables" 
lomvatten de jaren 1325 — 1413. 

Belangrijker voor ons zyn de rekeningen betrekking hebbende op de 
graven van Henegouwen. Ook daaraan ontbreekt natuurlijk veel. Vooral 
te Mona berust een ander groot gedeelte. Het oudste register te Rijs- 
sel loopt oyer de jaren 1295 — 1304, daarop volgt een vrij volledige 
reeks bescheiden van 1319 — 1336. In dit tijdvak valt o.a. een reisnaar 
Holland iu 1333. Maar daarna is niets voorhanden vóiSr het jaar 1399. 
Twee reeksen rekeningen de la boucherie en de la pêckerte^ waarvan de 
eerste in 1382 een aanvang neemt, mogen hun eigenaardig belang hebben, 
maar dit toch slechts voor een beperkt terrein. 

De rekeningen van de hofhouding der hertogen van Bourgondiê en der 
landaheeren uit het huis van Oostenrijk, zijn vrij uitvoerig. De dagstaten 
van alle uitgaven, bijna volledig van 1404 — 1555 voorhanden en eene 
reeks van inventarissen van weelde- en kunstvoorwerpen zullen deel VIII 
vormen. In deel VII komen de zeer onvolledige rekeningen voor. Van 
1386 tot 1533 zijn er slechts negen , drie vóór 1421 , een fragmentartsoh van 
1475, en vijf na 1501, Evenwel wordt het verlies vergoed door het 
behoud althans van een aantal rekeningen van den penningmeester, den 
maitre de la chambre aitx deniers die de genoemde dagstaten nazag en 
voldeed en daarvan jaarlijks een overzicht gaf. De in dit deel medegedeelde 
stukken gaan tot 1554. Na dien tyd zijn de uitgaven voor de hofhouding 
opgenomen in de rekening van den Ontvanger-Generaal. Het behoeft 
geen betoog, hoeveel belangrijks in al die duizenden posten vervat is. 
Karel V o.a. kan men daardoor van 1506 — 1531 van dag tot dag volgen, 
van zijn eerste reis in 1513 af op zijne tochten door al zijne verschillende 
rijken^ later ook, maar minder geregeld, zoo in 1515, 1539 en 1540 
door Holland ; de plaatsnamen , vaak verknoeid gespeld , zijn in den regel 
door den uitgever juist aangeduid. Een uitzondering vormt Ie chdteau 



70 

d« Cleves, waar gesoupeerd en van waar logies te Haarlem gezocht werd; 
dit huis te Kleef wordt aangeduid als Kleivlet ïq de provincie Utreoht. 
Elders wordt Httesdeti verltlaard ala Huisateden in dezelfde provincie. 
Naar ik vertrouw zal dit korte overzicbt voldoende zijn om een begrip 
te krijgen van hetgeen in den besproken inventaris te vinden is. 

Ch. M. DOZT. 



» 



i 



OPGAVEN getrokken uit de staatsbegrootlng voor 1893 en dec daarb^ 
behoorenden uitgewerkten ea toelichtenden staat 

HOOFDBTUK Y. — DePAKTEUBNT VAN BlNNBNLANDSCHE ZaKBK. 

VI'** AFDBBLma, 

Kvnsteti en wetenschappen. 

Art. 153. Jaarwedden en verdere belooningen der ambtenaren ea 

bedienden bij 's Rijke-archieven te 's Gravenhage / 16450.- 
Yolgens den genoemden staat valt onder dezen post: 

algemeene Rijks-archivaris .... ƒ 4000. — 

adjunct-arcbivaris , 200Ö. — 

drie commiezen , 5400. — 

twee adjunct-commiezen , 2200. — 

een klerk , 700.— 

conciërge en verdere bedienden . . . „ 1300. — 

belooningen , 850.— 

Voor 1891 was op dezen post uitgetrokken een bedrag van ƒ16250. — ; 
het verschil wordt aldus toegelicht: ^Yolgens de organisatie van het 
personeel aan 's Rjjks-archief te 's Gravenhage behooren aldaar drie 
adjunct-archivarissen te zijn. Thans is op een zoodanig ambtenaar ge- 
rekend, terwijl de bedoeling is achtereenvolgens die organisatie te ver- 
wezenlijken. In verband hiermede is het aantal commiezen van vier op 
drie teruggebracht, voor twee van welke een kleine verhooging van 
i uitgetrokken." 



Art. 154. Eoaten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, personeele 
hulp, echrijfloonen, reis- en verblijfkosten, inrichting van 
lokalen en aankoopen voor de RijkB-archieven /7175. — 

Toor 1892 wae hetzelfde bedrag op dezen post uitgetrokken. 

Alt. 155. Jaarwedden, toelagen en verdere belooningen der ambt^ 
naren en bedienden bij 's Rijks-archieven in de pro- 
vinciën / 29450.— 



71 



Yolgens genoemden staat valt onder dezen post: 



b. 
e. 
d. 
e. 

f' 

9- 
h, 

• 

;. 
l. 



arohi 



« 
9 
9 



/ 2000.— 
, 2000.— 
1600.— 



n 



n 



2000.— 
2500.— 
1500.— 



ivaris in Noord-Brabant .... 

Gelderland 

Noord-Holland .... 

Zeeland 

Utrecht 

Friesland 

Oyerijssel , 2000.— 

Groningen ^ 2000. — 

Drenthe , 2000.— 

Limburg , 2000.— 

Tan het oYerkwartier 

van Gelderland • . memorie 
adjanct-archiyarissen , commiezen-char- 

termeesters , klerken , conciërges • • , 9850. — 
Yoor 1892 was hetzelfde bedrag op dezen post uitgetrokken. 

Art 156. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgayen, personeele 
hulp, schrijfloonen, reis- en yerblgf kosten , aankoopen, 
meubilair, aankoop, stichting en inrichting yan lokalen 
en yerdere uitgayen yoor de archieyen in de proyin- 
ciën ƒ34000.— 

Yoor 1892 was op dezen post uitgetrokken een bedrag yan ƒ38000. — ; 
het yersohil wordt niet toegelicht. 

Recapitulatie: 
Personeel 1892. 1893. 

art 153 f 16250.— f 16450.— 

art 155 « 29450.— , 29450.— 



n 



n 



Materieel ^) 
art 154 
art 156 



f 45700.— f 45900.— 

/ 7175.— f 7175.— 
, 38000.— , 34000.— 



f 45175.— 
Geheel totaal f 90875.— 



f 41175.— 
f 87075.— 



Het zg hier de plaats om het een en ander betreffende den stand der 
plannen tot het bouwen yan een nieuw Rijksarchief mede te doelen. In 
yerband met het ontwerp eener «yerbouwing yan het Departement yan 
Binnenlandsche Zaken" was door de Regeering yoorgesteld een wijziging 
yan art. 121 yan Hoofdstuk IX (Waterstaat) der begrooting yoor 1892 
en wel om in plaats yan die omschrijying , welke zich aansloot aan een 



1) Op dezo wQia mag de splitsing worden gemaakt, z\j het dan ook dat losse personeele 
iiolp in de omsohrf|fing voorkomt. 



72 



begrooüng van 1891 Bangebrachte verandermg, te lezen 
Tan archieflokalen, benevens aankoop van torreineo in 1891", en daarvoor 
hetzelfde bedrag ƒ50,000 uit te trekken. 

De aankoop van het terrein , gelegen aan den Bezuidenhoutscben weg 
te 'b Oravenhage, was reeds geschied. En wel met de bedoeling om daar 
ter plaatao een nieuw gebouw te stichten tot opnemiog van de Rijks- 
archieven, nu bewaard in liet gebouw aan het Plein, en tevens om de 
bureaux der verschillende Ministeries te ontlasten van de stukken sinds 
1813 daar opgehoopt, waarmede zij nu meer dan overvuld zijn. Dat 
gebouw zou dan een bergruimte bevatten van 24,000 M. planklengte, 
tegen 9C0O M. in het tegenwoordige, en met de mogelijkheid van uit- 
breiding tot 55,000 M. De kosten werden in bet geheel op ƒ550,000, 
pluB die voot den aankoop van het terrein op ƒ580,000 begroot. In 
het dientengevolge vrij gekomen tegenwoordig Rijksarchief zou dan tijdelijk 
of voor goed — dit blijkt niet met zekerheid — het Departement van 
Binnenl. Zaken worden gehuisvest. 

Tengevolge van het voorloopig verslag over het ontwerp vaa wet uit- 
gebracht wijzigde de Minister het artikel in dier voege, dat voor den 
aankoop van bet bovenbedoelde terreiu alleen een aom van f 30,000 
zoude worden uitgetrokken, terwijl na de beraadslagingen deze som afzon- 
derlijk op de begrooting werd gebracht en dat naast den post voor de verbou- 
wing van het Departement van Binnenl, Zaken. 

Men wenschte zich dus aan het iu 1891 aangenomen plan van die ^Vff 
bouwing te houden; en de Regeering niet in ongelegenheid te brengen door 
den post voor de koopsom van bet reeds aangekochte terrein af te stemmen. 

In verband hiermede werd art. 123, van Hoofdstuk IX (Waterstaat) 
der begrooting voor 1893: ,Bouw van archieflokalen ƒ 150,000", wederom 
vervangen door de omachrijving; 

, Verbouwing van het Departement van Binoenlandsohe Zaken en daar- 
mede in verband staande uitgaven , ƒ 50,000". 

Aldus werd bet art. aangenomen, en daarmede „uitgemaakt dat men 
blijft bij de vroeger genomen beslissing dat het gebouw van het Departement 
van Binnenlandsche Zaken , volgens het toen overgelegde plan ten behoeve 
van dat Departement zal worden verbouwd". Daarmede is het plan der 
stichting van een nieuw gebouw tot opneming der Rijksarchieven voorloopig 
van de baan. 

Niettemin heeft de Minister zich uitdrukkelijk de bevoegdheid voorbe- 
houden ,om . . ■ eene wijziging voor te stellen in den vastgestelden post 
der begrootiug gedurende den loop van bet jaar". 



4 




78 



OPGAVEN betrekkelijk enkele Oemeenteo. 

De volgende opgaven zijn getrokken uit de mededeelingen , die op de 
desbetreffende vraag in dit Tijdschrift, twee malen geplaatst, veerden 
onivana:en. Over de instructies en verordeningen yolgen later eenige 
mededeel in^en. Alleen zij hier in verband met de onderstaande cgfers 
daaruit het Yolgende medegedeeld: 

De archivaris yan Goes „is belast met het in orde houden van het archief 
der gemeente , van de bibliotheek en de verzameling voor geschiedenis en 
oudheidkunde", en verplicht een uur in de vreek (bepaald op Woensdag 
van 11 ^12) yde gelegenheid open (te) stellen om . • . het archief te bezoeken 
en gebruik te maken van de bibliotheek". 

De archivaris van 's Oravenhage „is belast met het in goeden staat 
brengen en houden van het geschiedkundig archief der gemeente , waar- 
onder verstaan worden alle oude oorkonden en verdere staats- en gemeen- 
telijke stukken en papieren van vroegere dagteekening dan 1815, zich 
bevindende op het Raadhuis; en van de bibliotheek in het gemeentemuseum 
aanwezig", en „ verplicht . . . des Maandags, des Woensdags en des 
Yrijdags van des voormiddags 10 uren tot des namiddags 3 uren . . . zich 
op het hem ten Raadhuize aangewezen bureel (te) bevinden". 

De archivaris van Leeuwarden staat den secretaris der gemeente bg 
in diens zorg voor het gemeente-archief en wel door „de stukken, die ter 
secretarie zijn afgehandeld , in ontvangst te nemen , naar volgorde te plaat- 
sen, te registreeren , en te bewaren"; hij is tevens „belast met de zorg 
voor de gemeentebibliotheek", en verplicht „van des voormiddags 9 uur 
tot des namiddags 1 uur, en van des namiddags 2 uur tot 4 uur ten 
gemeentehuize werkzaam" te zijn. 

De archivaris van Middelburg is „belast met het beheer van het oud" 
archief* der gemeente; hieronder worden verstaan de „stukken en regis- 
ters dagteekenende van vóór 5 Mei 1814" en die, welke door 

„het Rgk , andere openbare lichamen of bijzondere personen", ten gebruike 
of in bewaring zijn gegeven; en verplicht om „werkzaam" te zijn in een 
lokaal ten gemeentehuize op Woensdag, Donderdag en Zaterdag van 
10 — 12 en van 2 — 4 uren. 

Den archivaris van Utrecht is „de zorg voor het bewaren en in orde 
houden van het oud-archief* opgedragen. Daartoe worden gerekend alle 
stukken ouder dan 1 Jan. 1814, behalve „de kerkboeken en registers 
van den Burgerlijken Stand", terwijl „de gemeenteboekerij en het gemeente- 
museum worden gerekend in hun geheel tot het oud archief te behooren". 
Hg is verplicht „dagelgks van 9—12^/2 ure op het archief tegenwoordig" 
te zijn. 



74 



o 
H 



o J5 o o 

§ S B g S 

<S 3^3 'S 
^ Ö^ ga 

Q p >> o «s 
S'O >-• 08 o 

i a^ ► 
S $ »< s s 

o rt o _ g: 

>- • S P '^ H 

^ © n-l 




d ^ 

© TJ 
TS a 

'S Ö 
§<§ 

•a-S» 

S o 

es (j 
m 00 



o P Q> k 

o o o o8 

S S;§ ^ 

^■1:2 p 
p bc^ © 

'S *s © © 
p o o 

08 08 0) 2 

2 '^ > 
2 ^ S 

S 'S ^ O 

Il is 



d 

08 



^ bO 

s s 

o O 

P4 




r« * o bc g © 'S . 



^ bO 08 



g p 5-S -g 'S S 3 § 



o 
o 



? e «^ S-« J'S o 

g^.gjp^S g-^ © I 



P 
© 



P 
► 



CU 

O 



p 
© 



c8 
c8 



Cd 



00 



pO «g P M 

p 2 lO 'S CO 



© d 

OD «M 
P ® 

©2 

a te 
"3 .SS 

8 ë 

Wa 
Pg 



J-g 
i I 



00 Od 
•'^ CO 



d 

08 • 
► 

h4 © 
P © 

£ ► 

UA © 

«'S 



■e e- 

d *4 

oS -9 



••* p © © 

S d © g2 

JoB 
08 © ^ © 

► eo -p 






j 

o 

H 



I I I I I I I I 



09 



lO 



00 



00 



«o 1-t 



lO 






d 
© 

© 



lO 




I 

I 

• 

09 



00 



I 

o 

00 



d 



I I I 



lO 



co 

09 



lO 



•s 

08 

'4 



I 
Ö 



I I 



lO 



I 



I I I I 



co 



lO 



p 

s 

p 
© 
© 

a 

© 



© 

p 

a 
© 



U4 

s 
S 

© 



I 

p 



bo 



08 



OD 

s 

o 



S© Ë • 3 
. bp d p ^s 






J© ^g 



© 



76 



De begrooting voor den Amsterdamschen Archiefdienst. 



De kosten yan het Gemeente-archief te Amsterdam voor den diensc 
1893 werden geraamd als Yolgt: 

Art. 1. Salarissen en honen: 



a. salaris yan den archivaris 

h. id. van den adjunct-archiyaris . . . 

c. toetekennen belooning aan twee tijdelijke 
ambtenaren 

d. de loonen yan een bediende , boekbinder- 
deurwaarder en nachtwaker 

e. gratificatiên yoor hulp 



f 3000 
. 1600 



00 
00 



1600 00 ' 



n 



1400 



00 



100 00 



Art. 2. Bureaukosten 

Art. 3. Schoonhouden van gebouw en meubelen . • . • 
Art. 4. Verwarming^ verlichting en brandbluschmiddelen . 
Art. 5. Onderhoud van archivalia en benoodigdheden daar- 

toe (meerendeels bindwerk en portefeuilles) . • 
Art. 6. Aankoopen ter aanvulling van archivalia en der 

verzameling prenten y teekeningen en penningen 
Art. 7. Diverse uitgaven : (onder dit bedrag is begrepen de 

jaarlijksche toelage yan f 800 ter beschikking yan 

den heer Ter Gouw) 

Totaal . • 



ƒ7700 
. 200 



800 
750 



H 



800 



2000 



ft 



950 



00 
00 
00 
00 

00 

00 



00 



/ 12700 00. 



Deze begrooting wees een cgfer aan , dat die yan het yorige dienstjaar 
met ƒ2100. — oyertrof. 

De nieuwe toestanden, geboren uit de afscheiding yan het oud-archief 
en deszelfs oyerplaatsing naar een afzonderlgk gebouw (het Poorthuis yan 
St. Anthonis op de Nieuwmarkt), alwaar in de behoefte van den dienst moest 
worden yoorzien door het aanstellen yan een portier-boekbinder en een 
nachtwaker; de instelling yan een nieuw-archief, loopende oyer de jaren 
1813 — 1870, in de localen ontruimd door het oud-archief ten stadhuize, 
waaryan de regeling door den archivaris , met assistentie van twee nieuw 
aangestelde tgdelijke ambtenaren, werd ter hand genomen, hadden deze 
uiterst bescheiden verhooging van het eindcijfer teweeg gebracht. 

Dit ogfer ware echter hooger geweest, indien, evenals op vroegere 
diensten, de kosten van restauratie der stedelgke schilderijen zoowel, in 
het Rgks-museum, ten Raadhuize als in andere gemeentelijke instellingen 
bewaard, wederom ten laste van het archief waren gebracht. 




De eerlijkheid gebiedt hierbij nog aanteteekenen , dat in Troegere dienst- 
jaren de boschilibare Bom bijna nimnier geheel werd verbruikt. 

De uitkomst zal moetea leeren in hoeverre op de voor ieder artikel 
uitgetrokken sommen kan worden bespaard. 



De zittingen van den gemeenteraad, gebonden onder den druk vaneenen 
slechten fiuantiëelen toestand en met de begeerte om te bezuinigen , waar 
slechts bezuinigd kon worden, leverden volgens het Qemeentoblad de 
volgende disciissiön op omtrent den post voor het archief geraamd. 

N*. 122, waaiirbij behoort de voordracht N", 480. 

De heer Pijnappel wijst er op, dat in deze voordracht wordt voorge-^ 
steld om twee tijdelijke ambtenaren aan te atellou tegen een bedrag van 
ƒ1600. — , ten einde het bestaande Archief te helpen regelen. Daartegen 
heeft hij geen bezwaar, maar, waar aan dien kant eene noodzakelijke 
verhooging van uitgaven wordt gevorderd, meent hij, dat aan den aaderen 
kant iets moet worden bezuinigd. Op de Begroeting nu komt ook voor: 
/"2000, — voor den aankoop van nieuwe voorwerpen voor het Archief, 
en spreker meent, dat, terwijl het bestaande wordt geordend, het aan- 
koopen yan nieuwe zaken wel kau worden gestaakt. Hij stelt daarom 
voor dezen post met / 2000. — te verminderen. 

Dit amendement wordt ondersteund. ■ 

De Voorzitter acht het beter, eerst de voordracht N". 480 te b»^l 
handelen. 

De heer Gerritsen leest in de voordracht, dat Burgemeester en Wet- 
hoaders meenen , dat voortoopuj kan worden volstaan met de aanstelling 
van twee tijdelijke ambtenaren. Hieruit zou men kunnen opmaken, dat 
er later nog meer zullen noodig zijn, en uit het antwoord van Burge- 
meester en Wethouders op eene desbetreffende vraag in het Algemeen 
Verslag blijkt, dat ïy dienaangaande nog niet op de hoogte zijn, want 
Bij zeggen daar; ,het vereischte aantal ambtenaren kan nog niet met 
zekerheid worden vastgesteld." Is het nu voorgestelde aantal dus een 
minimum of een maximum? Spreker meent, dat men dit wel moet 
weten, opdat niet van deze kleine uitgaaf later een groote het gevolg worde. 

De Voorzitter antwoordt, dat men het aanvankelijk met twee ambte- 
naren meent te kunnen doen, en dat de Raad zich door aanneming dezer 
voordracht volstrekt niet verbindt, om er later meer aan te stellen. 

De voordracht N". 480 wordt daarop in stemming gebracht en aange- 
nomen met 23 tegen 9 stemmen. 

Vóór stemden de hoeren: van Eeohen, Noltinq, van Waterschoot 
TA» DER Gracht, ten Brumueler, Lüden, Blooker, Eveewun Lanor, 
TAK Hall, Fabidb, Moltzbr, H. S. van Lennep, Wüstb, Korthals 
ALTE8, De Vries tan Bduren, Gkrbitsbn, W. W. van Lennkp, Pijk- 



iel I 

:en ■ 

r 

M 




7T 



Ë 



APPKi., Dtbebimok, Polak, Cptpbkb, van Ogtrop, Bbreuribb en 
Ankersmit. 

Tiyen atemdeu de heeren: Muller, Vas Vibseb, riBiNEKES, Hovï, 
Geebtseua, Becker, vak Nierop, Daniels en Heemskerk. 

Afwezig de heeren: Altiso Mkes, D. Josepbdb Jitta, Reekers en 
Tredb. 

De Voorzitter zegt, dat thane de poet 122, met het amendement van 
den heer P ij n a p p e l , aan de orde is. 

De heer tan ElKaiiiCN bestrijdt dit amendement. Het bedrag toch, dat 
in deze Gemeente wordt uitgegeven voor archivalia, is betrekkelijk klein 
in verhouding tot de groote waarde , vrelke het Archief hoeft en die voort- 
durend grooter zal worden, wanneer men nu en dan enkele voorwerpen 
op het juiste oogenblik aankoopt. Bovendien moet men niet vergeten, 
dat in dezen post ook begrepen is het bedrag, benoodigd voor het her- 
etellen van schilderijen '), zoodat, wanneer men zich overtuigt van wat 
er al zoo van dat geld gedaan wordt, de post waarlijk niet hoog kan 
worden geacht. Thans wordt slechts voor onderhoud en aaokoop van 
archivalia, waaronder, zooala spreker reeds heeft opgemerkt, ook behoort 
het heratellen van schilderijen, slechts uitgetrokken /■2800. — . In 1891 
18 uitgegeven / 4400.— , in 1890 / 3200. — , in 1889 /"SSOO.— , in 1888 
/'4800.— , zoodat men uiet kan zeggen, dat in 1893 weelde op dit gebied 
-tal heerschen , indien deze post behouden blijft. Spreker zal daarom tegen 
het amendement stemmen. 

De heer Qekritsën' gelooft, dat de heer Pijnappel een bezuiniging 
beoogt, die de Gemeente op den danr buitengewoon zou opbreken. Wan- 
neer men eenmaal zulk een verzameling heeft, kan men zeer zeker voor 
een jaar den 'lankoop van boeken, prenten en platen achterwege laten, 
maar het dairop volgend jaar zal men opeens wéér veel meer moeten 
aankoopen. Spreker zou van vermindering van dezen post dus geen ander 
gevolg zien, dan dat men het volgend jaar in plaats van ƒ2000. — , 
ƒ 4000. — zou moeten uitgeveu, en bovendien /" 1000. — voor de schade, 
die men zich had berokkend door niet op een juist oogenblik aan te 
knopen, zoodat dan voor 1894 de geheele uitgave ƒ 5000.— zou moeten 
bedragen. Spreker kan zich dus met zulk een bezuiniging niet vereeoigen, 
ten ware men het geheele Archief mocht willen opofferen. 

De heer Pijnappel doet opmerken, dat het feit, dat hij geen bezwaar 
maakt, om een bedrag van ƒ1600. — op de Begrooting te brengen voor 
de regeling van het bestaande Archief, bewijst, dat hij volstrekt de hooge 
waarde van dat Archief niet miskent. Het bedrag echter, dat men aan 
een Archief besteden kan, is onbegrensd, en daarom moet men daarbij 
voorzichtig en zuinig zijn. Vroeger kwam deze post op de Begrooting 



'} Deic medsdcBliDg buusll 



Vroeger stecbtii wu dit bet (jcval. 



78 



j er voor het eerst op vermeld 
er zich niet tegen verzet. Thaoa wenscht hij dezen post tijdelijk buiten 
werking te atelleD, ook omdat, waar nog zooveel te onlenen lilijkt te zijn, 
uieuwe aanknopen onnoodig mogen worden genoemij. IliJ erkent, dat bet 
DQ zal kunnen voorkomen , dat men gaarne iets zou willen aankoopen , 
waarvoor dan geen geld beschikbaar is. Maar datzelfde kan voorkomen, 
als men alechta / 200Ö. — beecbikbaar heeft en men iets zou willen aan- 
koopen, dat /'3000. — :"i /^ 4000. — koet. Dan zou men eveneens van 
dien aankoop moeten afzien. Wie liefhebbonj beeft voor dergelijke zaken, 
moet er dan maar uit eigen middelen ieta voor over hebben. 

De heer Blookür meent uit de Memorie van Beantwoording en da 
toelichting op de voordracht N". 480 te mogen opmaken, dat de aanstel 
ling van twee ambtenaren het niouwe .\rchief betreft, terwijl de post van 
ƒ 2000. — beatemd is tot aanvulling van het oude. Zoo dit het geval ia, 
dan vervalt z. i. |jet bezwaar van den heer Pijnappel. 

De heer Ankkrsmit zegt, dat uit die ƒ2000 — ook bestreden worden 
de kosten voor onderhoud van bestaande zaken , voor plaat- en boekwer- 
ken, waarop men geabonneerd is enz. enz., alles uitgaven, die niet ver- 
meden kunnen worden. Men zou dus het Archief niet naar behooren 
kunnen bijhoudeu , en dit ware z. i. al een zi'er verkeerde bezuiniging. 

De heer van Nihrop ondersteunt het amendement van den heer Pijn- 
appet. De aankoop van archivalia kan voor één jaar best achterwege 
blijven, terwijl de aankoop der vervolgwerken , evengoed als het herstellen 
van schilderijen, Ijjsten en harnassen, uit de andere posten kan geschieden. 
Men zie toch niet over het hoofd, dat er nog een post van / 800. — ia 
Toor het «onderhoud van archivalia enz.", en een post van ƒ900.— voor 
(diverse uitgaven", zoodat de post van f 2000. — voor de aankoopen zeer 
goed kan vervallen. 

De heer t&x Eeghen acht de berekening, die de heer van Nieropi< 
maakt, niet juist. Spreker heeft de rekening voor zioh liggen en tiet 
daarin, dat op de posten, die de heer van Nierop thans wïl bestrijden 
met ƒ 1750, — , verleden jaar is uitgegeven ƒ 5600. — . 

De Voorzitter wil er alleen op wijzen, dat ook in den laatsten tijd 
nog een paar hoogst belangrijke verkoopingen hebben plaats gehad, waarin 
enkele zeer zeldzame voorwerpen zijn aangekocht. Nu is het wel gemak- 
kelijk te zeggen, dat men met zulke aankoopen wel een jaar kan wachten, 
doch de veilingen laten zich niet wachten, zoodat spreker het niet ge- 
wenacht zou achten, om alle gelegenheid tot het aankoopen van archivalia 
weg te 

De heer Pijnappbi, doet opmerken, dat er voor archivalia toch nog 
altijd twee poaten, een van ƒ800. — , en een van ƒ950 — blijven uitge- 
trokken. Hij handhaafde dus zijn amendement, om dat nummer der Be- 
graoting met ƒ2000.— te vermindereu. 



H 



4 





T» 



Het amenJemeDt wordt daarop in stemmiDg gebracht en aangenomen 

met 19 tegen 16 stemmen. 

Vóór stemden de heeren: Everwltn Lange, Pabids, Hkineken, Wüste, 
I). J08EPHO8 JiTTA, Korthals Ai-tes, de Vrie8 van Buuren, Hovy, 
Pijsappel, Oeertseua, Beckeb. Treub, van Nierop, Dan:ëlb, IIebhb- 

KBHK, MOLLER, SoLTING, VAM WATERSCHOOT VAN DER ORACHT en TKN 

Brdmueler. 

Tegen stemden de heeren: va5 Hall, Moltzer, H. S. tam I.ennep, 
Vas V/B9ER, Okeritben, Reekkrs, W. W. van Lbnhep, Uybkrinok, 
Polak, Cüvpeus, van Oqtrop, Serrdrier, Ankkrbmit, van ëeohek, 
Lddfn en Blooker. 
^^^ Afwezig de heer Altino Mees. 

n 



Het is bedroevend te beepeuren , welke zonderlinge denkbeelden er nog 
omtrent den aard der archieven in den stedebjken regeeringskring blijken 
te heerschen. 

De heer Pijnappel beschouwde zoo 't schijnt de betrekking van de ge- 
rente tot haar archief als die van een kuuat- of oudheidlievend particulier tot 
zijne verzameling; ofwel a.U die van een huisvader, die met kwade jaren 
te tobben heeft, tot zijn ietwat ouderwetsch ameublement, dat hij onder 
'betere tijdsomstandigheden ongetwijfeld zou verbeterd hebben, maar waar- 
mede bij het nu desnoods nog wel een paar jaren meent te kunnen doen. 
'b Heeren Pumappel's bewering, dat het bedrag voor een archief te 
besteden „onbegrensd" is, berust voorts klaarblijkelijk op het verkeerde 
denkbeeld, dat voor een archief allerlei oude papperasson , kunatvoorwer- 
pen, (zelfs van een waarde van /"SUOO i /4000), en oudheden, (b.v. de 
, lijsten en hnriiaasen" waarvan de heer van Nierop sprak), worden aan- 
gekocht. Integendeel is het juist zeer begrensd door de onmisbare 
voorwaarde van lederen aankoop, dat deze betreffen moet stukken, die 
in het verband der gemeentearchieven op hunne plaats zijn en kwalijk 
daarin kunnen worden gemist. Als vau zelf sluit dit kunstvoorwerpen en 
oudheden uit, waarvoor een archief niet is bestemd. Het bleek echter 
uit de stemming, dat het gevoelen, dat een archief een soort van museum 
van zeldzaamhedon , een depot van prullaria ia, die nergens anders onder 
gebracht kunnen worden, nog te algemeen bestaat. 

Te vergeefs zoek ik naar den logiseben grond voor de woorden: ,dat, 
vaar nog zooveel te ordenen blijkt te zijn, nieuwe aankoopen onnoodig 
mogen worden genoemd.' 

Volkomen afwezig schijnt bij den heer Pijnappel zoowel als bg den 
heer van Nierop bet begrip, dat de archieven, die in den loop der tijden 
al te veel van hunne bestanddeelen hebben verloren of in vreemde 
banden zien overgaan, dit ontbrekeude moeten aanvullen, zoodra zich 



mkoop ÏD publieke veiling of nït de band Sutrtoe 
aanbiedt. 

Het is m^ ook volslagen onbegrijpelijk wiens nsigen middelen" de 
.liefhebberij voor dergelijke zaken" moeten betalen, om deze tocb in 
bezit der gemeente te doen komen. 

De gemeente houdt haar archief niet als een liefhebberij-artikel, maar 
in 't belang harer eigene admiuiatratie . om zoo noodig tegen derden hare 
rechten te bewijzen en bovendien als bron voor ernstige hiBtorische studie. 
Meermalen is het gebleken, dat voor 'teen zoowel ala voor 't ander de 
eigenlijke archivalia niet voldoende zijn , maar dat ook uit boeken en 
prenten en teekeningen en penningen belangrijke aanwijzingen betreffende 
voormalige rechten en toestanden kunnen worden geput. 

Dit is het goede recht der tegenwoordig aan de meeste archieven ver- 
boaden plaatselijke boekerijen, atlassen en dergelijke verzamelingen. 

Had de heer Pijsappel zich slechts de moeite gegeven de portee van 
zijn amendement bevorens natevragen, zonder twijfel bad bij het niet in- 
gediend. 

Het gezegde van den heer van Nierop bewees bovendien, hoe baaslig 
dit raadslid de voordracht gelezen had. De post van /800. — , uitgetrok 
ken voor onderhoud (voornamelijk bindwerk van de mettertijd zeer ge- 
havende archivalia, en het vervaardigen van onmisbare portefeuilles voor 
de loaae stukken) en de poat van fQ50. — , die, verminderd met de 
toelage ad ƒ800. — aan den heer Ter Godw, sleohts een cijfer van 
/150. — zou aanwijzen, beschouwde hij eenvoudig als beschikbaar voor 
asnkoopen. 

Qelukkig dat er nog in den raad stemmen als die van den Voorzitter 
en van de heeren van Eegben, Gerritsen, Blookek en Ankersmit 
opgingen, om voor bet juiste beginsel optekomen, en dat ten slotte het 
amendement slechts de geringe meerderheid van 3 stemmen kon bekomen. 

Dit belooiï althans iets voor do toekomst! 

Amst. Jan. 93. Mr. N. ob Roever. ■ 



Litteratuurkroniek , 

door 

Mr. J. e. Heebbb. 

[Over het doel dezer kroniek zie men bldz. 57 van dezen jaargang. — 

Geschriften, die ik verzuimd heb op te nemen, schoon zij hier te buis 

behoorden, worden in een volgende kroniek opgenomen.] 




XIII. 



'sGra- 



Vrrsl'tgen omtrent 's Rijka oude (trehieven. 
venhage, Nijhotf, 1892. (%■>). 4, 449 bldzz. 
Deze bundel bevat: 

A. ,Het Rijksarchief te 's GraTCDhage" door Th. van Riemsdijk, 
(bidz. 1 — 80). [Hierin wordt geBproken over: I. Het , Archief- 
wezen" (ruiling met België; officiëele bijeenkoniBt d.d, 27 Sep- 
tember 1890 der verschillende ryksarcbivarisaen indeprovinciéD, 
waarvan de , Notulen" in dit deel zijn opgenomen; officieel 
bezoek van den Algemeenen RijksarchiTaris aan het rijksarchief 
te Assen; archivalia onder berusting der militaire autoriteiten ; 
opsporing van oude rechterlijke atnkken in Zuidholland). — 
II. Het „ Rij ksarc hief" (personeel; ordening der archiefver- 
zamelingen, n I. de ordening van de „archieven van bet 
algemeen landsbestuur" van 1795 — 1813, van het Oost- 
Indisch archief, van het West-Indisch archiet, van de reob- 
terhjke archieven, enz.; toestand der arcbiefverzamelingen ; 
aanwinsten (die nauwkeurig zijn opgegeven) en verliezen; af- 
schriften voor het Rijksarchief gemaakt; gebruik van hflt 
Rijksarchief gemaakt en daaruit verstrekte inlichtingen, in 
druk uitgegeven bescheiden; lokalen, meubilair en gereed- 
Bohappen; reddings- en brandbluschmïddelen]. — 
„Het oud provinciaal archief in Noord-Brabant", bldz. 81 — 1 16). 
[Hierin zijn, zij het dan ook in eenigszins andere volgorde, 
de rubrieken van A II opgenomen. Buitendien geeft de 
rijksarchivaris A. C. Bondam eene , Geschiedenis der archieven 
van de voormalige souB-préfecture te Breda" en eene ^Nota 
orer de ordening van het provinciaal archief van Noord- 
Brabant"]. — 

,Het oud provinciaal archief in Gelderland", (bldz. 117 — 125), 
door J. F. BiJLEVELD. [Dit verslag bevat de gewone ru- 
brieken]. — 

,Het oud provinciaal archief in Noord-Holland (bldz. 126—160). 
[Onder de afdeelïng .Werkzaamheden en voortgang der orde- 
ning en inventarisatie van het archief" geeft de rijksarchivaris 
C. H. GoSNET een uitvoerig overzicht van de door hem 
overgenomen .archieven van gemeenten vroeger behoord 
hebbende onder den Rechtsban van Haarlem" en der resul- 
taten van zijne bezoeken in de verschillende gemeente- 
archieven]. — 

,Het oud provinciaal archief in Zeeland", (bldz. 161 — 167), 
door J. P. N. ERMGR1S9, 

,Het oud provinciaal archief in Utrecht", (bldz. 168— 
[Van belang zijn hier de overzichten, die de rijkearchivfuia 



C. 



F. 




9. Hm.LKR Pz, geeft hetrefTeode de Bwerkzaamheden en Toort- 
gaog der inveDtariaatie en der ordening van het archief", 
betrefTende „in druk uitgegevene bescheiden, behoorende tot 
het archiel" en betreffende de .opgHven der aanwinsten en 
verliezen", waarbij ter sprake komen de .te Zwolle berustende 
biaschoppelijke regiaterB", de omvnng van het „BisBchoppelijk 
archief", enz. Als bijlage wordt ons hier geschonken de studie 
over ,Het archief der bisschoppen van Utrecht", reeds in de 
vorige litteratuurkroniek genoemd]. 

,Het oud provinciaal archief in Friesland" (bldz. 227 — 241), 
door J. L. BKRNa. 

„Het oud provinciaal archief in Overijssel" (bldz. 242 — 256), 
door L. TAN Habsglt. 

„Het oud provinciaal archief in Groningen" (bldz. 257 — 269), 
door H, O. Feith 

gHet oud provinciaal archief in Drenthe" (bldz, 270 — 373). 
[Als bijlagen geeft de rijksarchivaris Seerp Grataha den 
, Inventaris van het Schultengerechts-archief van Borger, 
Oaseolte en Gasaelter-Nyeveen", den elnvcntaris van het archief 
der gemeente Meppel", den , Inventaris van het Schulten- 
gerechts-archief van Moppel" en een bericht over ,Kerkel^ke 
archieven"]. 

,Hot oud provinciaal atchief in Limburg" (bldz. 374 — 410). 
[Onder de rubriek , Aanwinsten" geeft de nj ka archivaris 
Joa. Habbts een uitgebreide lijst der aan het rijk geschonken 
archieven , betreffende de familie de Horion als bezitster der 
heerlijkheid Pol en Panheel en van het kasteel te Heel, bij 
Roermond, verder in betrekking tot de heerlijkheid Dalen- 
broek, alsmede tot de heerlijkheid Udenkirchen en betreffende 
den heer de Horion in zijne hoedanigheid van drossaart van 
het land van Hom"]. 
, Ordening en inventarisatie van oude gemeente- en burger- J 
lijke stands archieven in Noord b ra bant", een verslag over« 
1890, door A. C Bondam , uitgebracht aan Gedeputeerdafl 
Staten dier provincie", in 1891 reeds afzonderlijk verschenen,! 
(bldz. 4U — 428). 
„ Verslag aangaande de oude gemeente- en w a te ra c hap B-archieven I 
in Zuid-Holland, over 1890, uitgebracht aan Gedeputeerde^ 
Staten dier provincie" door J, H. HiKaMAN, (bldz. 429— 440). 
.Verslag omtrent oude gemeente- en waterschaps-archieven in 
Utrecht over 1890, uitgebracht aan Gedeputeerde Staten dier 
provincie", door K. Frcin Th.Azn. , reeds vroeger afzonderlijk 
uitgegeven, (bldz. 441 — 449). 



H. J. FocKEMA Ahdreab. Bijdragen tot de NedeHaDdacfac reobtafi;e- 

achiedenis. 3e BuDdel. - Haarlem, Bohu. 1892. (8"). VIII, 176 bldz. 

Id dezen bundel wordt , alleen de hoorigheid" besproken, ,en 

wel vooral met het oog op OverijaBPl en Gelderland , waar zjj de 

grootste beteekeuis had, en vanwaar de meeste on de belangrijkste 

bronnen tot ons zijn gekomen," Juist met het oog op die brounen 

moet dit deel in deze kroniek worden opgenomen. Immers ala 

bijlagen zijn reraubillonde op dit onderwerp betrekking hebbende 

archivalia opgenomen uit het midden der \Q" eeuw, berustende 

in het depot der Kijkaarcbievea te Arnhem. 

P. N. VAN DuoRsiNCK. Inventaris van het oud archief der heerlijkheid 

\ en gemeente Neder-Hemert, met lijsten der Heeren en Predikanten. — 

t Haarlem, Van Urederode 1892. {8'), 4, 192 bldz. 

Deze stukken, chronologisch beschreven , loopen van 121? — 1617. 
Orootendeela berusten zij ,in het Kasteel Neder-Homert" (1217 — 
1789), de burgerlijke stands-archieven (1702— 1817) ten Gemeente- 
huize, de gerechtelijke archieven (1513—1811) in het rijksarchief 
te Arnhem. Een uitvoerig „alphabetisch register" is aan het 
werkje toegevoegd. 

G. A. VORSTBRMAN VAN OiJBN. 

Uitgegeven door 

der bronnen van het oude eadtrlandsche recht, gevestigd te Utrecht. Eerste 
reeks. N". 15). 's Qravenhage , Nijhotf. (1892)". (8"). VIII, 369 bldz. 

Hoofdbron voor de rechtsgeschiedenis van Aardenburg ie het 
in liet archief dezer stad berustende z.g. „Bouc met den Knoop," 
dat, aangelegd vermoedelijk in 132S, in welk jaar deze streken 
na een 40-jarigen strijd tot rust kwamen , bijgehouden is tot iu de 
16''' eeuw. Uoel schijnt te zijn geweest, „daarin alles op te nemeu 
wat aangaande oude keuren, coatumes , wijze van procedeeren 
schriftelijk bestond of bij overlevering bekend was " Dit boek 
wordt hier geheel gepubliceerd, benevens de oudste keur, uit de 
12'''' eeuw, ons bekend uit een document van vermoedelijk 1328; 
de keur van 1330 (volgens een der origineelen, dat, nog onuit- 
gegeven, berust in bet archief van Aardenburgi, die van kracht 
bleef tot de vereeniging niet de Noordelijke Nederlanden in 1604; 
die van 1576, enz. 



Rechtsbronnen der stad Aardenburg. 
{Wei ken der Vereeniging tot uitgave 



Varia. 

EEN GR00T8CH PLAN! 

Voor eenigen tijd kwam in onderscheiden bladen het bericht voor, dat 

in de r^ks- archieven iu eeuige provincies verschillende officieren waren 

werkzaam gesteld tot bet verzamelen van gegevens van militairen aard. 



84 



Voor ie leden onzer vereeniging kan het zijn belang hebben ieta meer 
hieromtrent te weten, I)e zaak is deze : 

Aan den Luitenant-Kolonel F. DE Bas, ia door den Minister van Oorlog 
opgedragen nasporingen te doen op het gebied der „Nederland se he Krijga- 
geschiedenis." Daartoe wordt volgens een door dezen ontworpen tabel, 
aan ofScJeren , welke daarvoor in aanmerking komen , gelast de stukken in 
de verschillende archieven voorhanden en op bet bedoelde onderwerp betrek- 
king hebbende te „ex eer peeren", er de uitkomsten daarvan op te zenden. 

Om den geheelen omvang van het plan goed te vatten, stelle men 
zioh voor, dat het onderzoek zich zal uitstrekken over alle oorlogen en 
krijgsbednjveu in Kuropa, waarbij ons vaderland betrokken was, en dat 
van af ,de opriobtiag der staande legers' tot oogeveer 1835, toen onze 
oorlogsmaatregelen tegenover België een einde hadden geuomen. 

Voor de werkkracht, welke dit materiaal, dat bovendien natuurlijk in 
den meest verschil Ie oden en uiteenloopenden vorm inkomt, zal moeten 
ordenen en schiften , dient men eerbied te hebben. Hij of zij , die bet 
zal of zullen moeten bewerken, zullen daarin een hoogst omvangrijken 
arbeid vinden. Het historisch bruikbaar maken er van zal een werk zyn, 
zoo verdienstelijk, dat het aller bewondering verdient. 

Maar, zonder het laatste is het nut van dat o peen hoepen van gegevens 
van zulk een heterogenen Bard vrij problematiek. Als hier het spreekwoord 
maar niet wordt bewaarheid: Qui trop embrasse, mal étreint! 



In verband met het eerste stuk in dit nummer, zij er op gewezen, dat 
door den heer Ë. G. Volkerbz te Zutphen , een brochure is verspreid, 
waarin hij „eenige toelicbtiog over bet Normaal papier" geeft, en daarbij 
da vereiechten bespreekt, waaraan goed papier, bepaaldelijk voor stukken, 
wier langere bewaring is gewenscht, moet voldoen. Ook wordt een over- 
zicht gegeven van onderzoekingen , verricht aan het proefstation te Char- 
lottenburg, van verschillende papiersoorten. Blijkens do medegedeelde 
cijfers staat te dien aanzien het bekende Hollandsche schrijfpapier niet 
hoog. Het werkje eindigt met de tabellen, voor de verschillende papier- 
soorten in Pruisen vastgesteld, en met 1** Jan. van dit jaar in werking 
getreden. De schryver is tevens agent voor Nederland en koloniën van 
de firma Felix Schöllcr und Bacsch te Neu-Kalias (Mecklenburg), welke 
bedoelde „Normaal -papiersoorten" vervaardigt, overeenkomstig < 
van het Pruisische reglement, 

Adv erten tien. 

Jl^^ Men oiaqe bij zijn Hmkhund'taar 

NEELMEIJER'S KABINET INKT. 

Eet Is esn ITederludich fabrlkut, dit liefhebbart van eac goede Inktaoa 
ongetwijfeld tol voldoen. 
NEELXEIJEK &* Co. Apeldoorn. 



u 



NHDERLANDSCH ARCHIEVENBLAD. 



Nederlandsch 



ARCHIEVENBLAD. 




ORGAAN 



VAN DE 



Vereeniging van Archivarissen 



IN NEDERLAND. 



1893— 1894. 



GRONINGF.N. — F.RVF.N H. VAN DER KAMP, — 1894. 



Nederlandsch 



ARCHIEVENBLAD. 




<r^ 



ORGAAN 



VAN DE 



Vereeniging van Archivarissen 



IN NEDERLAND. 



1893— 1894. 



ORONJNGRN. — F,RVF-N p. VAN DER KAMP. — 1894, 



(lednikt bij Erven 15. van der Kamp, Groninj^cn. 



Inhoudsopgave. 



Bldz. 
In memoriam: 

Mr. Nicolaas de Roever, met portret, door Mr. Ch. M. Dozy 1. 
Het hoofdbeginsel voor de ordening van archieven, door Mr. S. 

Muller Pzn 9. 

Brusselsche archivalia, belangrijk voor Noord-Nederland, uit de 15* 

en 16* eeuw, door Dr. P. J. Blok 21. 

Het tegenwoordige recht voor de archieven en de daarbij werkzame 

ambtenaren, door S. O. 

Inleiding 27. 

I. Positie van den archivaris 127. 

Een nieuw algemeen rijksarchiefgebouw, door Mr. J. E. Heeres 33. 

Chronologisch systeem of dossiersysteem, door Mr. R. Prüin Th. A.zn. 39. 
Naar aanleiding van „Het hoofdbeginsel voor de ordening van Archie- 
ven door Mr. S. Muller Pzn.", door Mr. 8. Qratama ... 43. 
In memoriam: 

Joannes Josephus Habets, met portret, door A. J. Flament 57. 

Bijna drie eeuwen begraven, door Mr. J. A. Feith 73. 

Het nieuw algemeen Rijks-archiefgebouw . . 100. 

Opgaven getrokken uit de staatsbegrooting voor 1894 enz. . . .137. 

Berichten 9, 33, 63, 97. 

Nagekomen bericht 96. 

Boekbespreking: 
Q. A. Yorsterman van Oijen^ Rechtsbronnen der stad Aardenburg, 

door Mr. J. A. Peith 28. 



• 



VI 

Bldz. 

Cb. y. Langlois et H. Stein, Les archives de l'histoire de France, 

door Mr. Ch. M. Dozy 49. 

G. A. Meijer, Het Dominikaner-klooster en statie te Nijmegen, 

door Mr. J. G. Ch. Joosting 78. 

R. Fruin Th.Azn., Verslag omtrent oude gemeente- en water- 
schaps-archieven in de provincie Utrecht, over 1892, door 
Mr. A. Teltinq 84. 

, Catalogus van de archieven der collegiën, die voor 1811 

binnen de tegenwoordige provincie Utrecht rechterlijke func- 
tiên uitgeoefend hebben, met een inleiding van Mr. S. Mul- 
ler FzN, door 8. G 87. 

J. C. Singels , Inventaris van het oud archief der stad Leeuwarden, 

door Mr. R. Fruin Th.A.zn 133. 

J. H. W. Unger, Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam, 
uitgegeven op last van het gemeentebestuur, De regeering 
van Rotterdam 1328—1892, door Mr. Ch. M. Dozy . . .136. 

Literatuurkroniek door Mr. J. E. Heeres .... 30, 55, 91, 139. 

Varia 32. 





Wel ia het een zeer treurig voorrecht geroepen te worden tot 
het schrijven van een In memonEim , waar dit niet alleen zijn 
grond vindt in een veeljarig dagelijksch samenzijn, maar ooii in 
de vriendschap die met den overledene verbond. Maar een voor- 
recht is faqt toch aan die vriendschap uiting te mogen geven en 
de zekerheid te hebben dat men de gevoelens van velen , zij 
't ook op zwakke wijze, vertolkt. Want de Rokver had vele 
vrienden in den lande. Opgegroeid en zijne maatschappelijke 
betrekking vindende in zijne vadorstnd deed zijn gezellige aard 
en zjjn warm hart hem er in vroeger en later tijd tal van vrien- 
den vinden. Maar ook daarbuiten , onder zijue collega's en bij 
hen, met wie zijne uitgebreide studie hem in aanraking bracht — 
een vraagbaak voor velen , een bereldvaardige hulp voor allen , 
die zich tot hem wendden — was hij uittermate bemind. 

Dit was niet alleen het gevolg van zijne joviale natuur; opgewekt 
van aard was bij vrolijk onder de vrolyken, maar toch had hij het 



liart uiet op de tong en zijne hartelijkbeid had geen luidruchtig 
karakter. Een eerate oütmoeting gaf den indruk van veelzijdige 
kennis on degelijkheid, die zich op bescheiden wijze uitte, maar niet 
tot vertrouwelijkheid uitlokte. Maar wie het voorrecht had nader 
en meer tot hem in betrekking te komen, erkende al ras dat hij 
een niet alledaagsch man voor zich had. By het herdenken van 
hem treft het wellicht nog meer dan tijdons zijn leven hoe edel 
hij in Kjjn doen en denken, hoe waar en hoe eerlijk zijn natuur 
was. Maar al waren zijn eenvoud en ongedwongen hartelijkheid 
oorzaak dat men den indruk daarvan zich tijdens z^n leven minder 
bewust werd, men gevoelde onwillekeurig het weldadige van eeii 
omgang met een man als hij. Wie hem vaak ontmoette, moest 
zich wel tot hem aangetrokken gevoelen. 

Begaafd met een zeldzame werkkracht, van heilig vuur bla- 
kende voor zijn studie en zijne betrekking, werd hij nooit geleid 
door streven naar succes of lagere motieven; bij zijn werk zocht 
hij nooit zichzelf, maar alleen dat waarin hij belangstelde. Waar 
zijn kennis de resultaten van de studie van anderen kon aan- 
TuUeu, stond hij die gaarne zonder voorbehoud af. Waar dit 
vrienden ten goede kwam , deed het mededeelen en ten gebrutke 
geven zijner aan teeken in gen hem meer genoegen dan te voren het 
vinden er van. 

Db Roever was dan ook een vriend aan wien niet te twijfelen 
viel ; men wiet dat het niet aan hem zou liggen als die vriend- 
Bchap ooit vóór den dood zou verbroken worden. Zulk een vriend 
te verliezen zal bij velen op den achtergrond schuiven bet verlies 
dat de historische wetenschap en bet archivariaat lijden. 

De eerste had uit den aard der zaak bij hem de oudste brieven. 
Reeds als knaap doorkruiste hij met zijn neef en boezemvriend 
DE Vries straten en stegen van zijn geliefd Amsterdam, zoekende 



^ 



i 



D)tar oude merkwaardige gevels en genietende vttn intereBsaiite, 
ouwerwetsche Btadsgezichten. Geen wonder dat hy er thuis waa 
alB slechts zeer enkelen. Heeft ooit iemand zijne roeping gevon- 
den, dan w&s hij het, toen hij nog vóór volbrachte studie den stads- 
archivaris als adjuDOt werd toegezegd. In de zeven jaren van dat 
adjunctachap werkte hij met grenzenlooze vlijt het archief door. 
Dit was door Dr. Schblteua mot groote volharding en ijver uit 
de bureaux bijoengebraclit, opgesteld, ingedeeld en geïnventari- 
seerd. Hoefeer dit geapprecieerd mocht worden , was het archief 
aiet wetenschappelijk georganbeerd , zooals men dit dan ook pas 
in onzen tijd eischt. Was het aan de Roever natuuriyk niet 
mogelijk tijdens het leven van zijn voorganger diens regeling door 
een andere te vervangen , hij leerde het archief door en door ken- 
nen en dus ook de wijze, waarop eene reorganiaatie zou moeten 
worden aangevangen en voortgezet. Toen hij in 1885 als archi- 
varis optrad, werd aan die reorganiaatie reeds spoedig de hand 
geslagen en werden de hoofdtrekken vastgesteld van het plan , 
volgens welke zij zou geschieden. Dat zij aanvankelijk niet den 
gewonschten voortgang had, was het gevolg van het gebrek aan 
arbeidskrachten en reeds spoedig de aanstaande verhuizing naar 
het nieuwe archiefgebouw, die in vele opzichten tot uitstel dwong. 
De overbrenging naar de nieuwe huizinge lïep in beate orde 
af; het archief werd opgesteld, het personeel werd vermeerderd, 
een staf van vrijwillige medewerkers vormde zich allengs en de 
nieuwe regeling van het Amsterdamach archief kon thans met 
kracht worden ter hand genomen en doorgevoerd. Db Roever 
sprak mij den dag vóór zijn overlijden nog met geestdrift over 
zijne plannen dien aangaande, niet alleen, hoe hij de bundels en 
deelen van zijn archief meende te plaatsen en te inventariseeren, 
maar vooral hoe hij den inhoud vruchtdragend hoopte te maken 



Toor de geschiedenis vau het oude Amsterdam. Hij vertrouwde 
het archiefgebouw tot een middeupunt van historische studie te 
maken en gevoelde zich krachtig om zijn geestdrift medetedeelen 
nan tal van thans nog flauw belangstellenden, maar die door hem 
bezield, van zijn kennis profiterende, aan zijn hand den weg vin- 
dende in het doolhof vfto oude bescheiden met vereende krachten 
het voorgeslflcht weder voor ons zouden doen verrijzen, niet alleen 
in zijn glorie, op het slagveld of 'm de raadkamer, maar in zijn 
dagelijkschen handel en wandel, in z[jn bedr^f binnenshuis en op 
de markt en op de beurs. Dan eerst zou het als van aangezicht 
tot aangezicht voor ons staan, zouden wy het in zijn doen en 
laten, zijne samenleving begrijpen on met die kennis voor onze 
maatschappij oos profyt kunnen doen. 

Met weemoed herinner ik mij thans de Kobver'b geestdrift; als 
op den berg Nebo mocht hij het beloofde land slechts van verre 
zien. Dit geldt ook in wijder kring. De Robver was met hart 
en ziel archivaris. Hij maakte zich niet licht ergens warmer over 
dan over het gebrek aan waardeering , waaraan de bewaarplaatsen 
der bronnen onzer historie en zij die aan het hoofd daarvan zijn 
geplaatst nog zoo vaak bloot staan, niet alleen bij de groote 
menigte, maar ook in vergaderzalen en bij de overigens meest 
ontwikkelden. Hoe kon hy zich ergeren aan het beschouwen 
der archieven ala bewaarplaatsen van stof voor liefhebberijen en 
der archivarissen als handlangers, opperknechts op het gebied 
der wetenschap. Hieraan een einde te maken was eene der be- 
doelingen onzer door hem mede opgerichte archivaris-vereeniging. 
Die oprichting was een lievelingsdenkbeeld van hem sinds tal van 
jaren. Eindelijk kwam zij tot stand en alras zag hij zich het 
voorzitterschap opdragen. Welk eene bezielende kracht zou er 
van hem voor ons zijn uitgegaan! Niet het minst onze vereeni- 



gÏDg, aan wie hij zijne beste krachten beloofde te gevon lijdt 
door zijn heeogaan een zwaar verlies. 

Voor de meeaten zal ia de Roever niet de archivaris, niet 
de geschiedBchryver van Amsterdam, maar de redacteur van Oud- 
Holland zijn overleden. Sprak ik hierboven van niet vervulde 
verwachtingen, dit geldt niet zijn bistoriografiachen arbeid. Oud- 
Holland bevat daarvan slechts een gedeelte, maar het is de kern 
er van. De oprichting van het tijdschrift vras op zich zelve een 
daad van beteekenis. Zij beoogde het dienstbaar maken der 
archieven aan de geschiedenis onzer nationale kunst en letteren. 
Dit was reeda vóór dezen geschied, bronnenstudie was geen nieuw 
woord en begrip , maar waar tot dusver gegrasduind en het edel 
metaal alleen van den bodem opgegaard was , zouden voortaan de 
archieven met volhardenden ijver geëxploreerd worden , totdat zoo 
mogelijk onze kennis van het weleer volkomen zou zijn. Het Album 
aan Bsedero gewijd, dat bet schemerdonker, waarin diens persoon- 
lijkheid totdusver gehuld was, plotseling voor het helderst licht 
deed plaats maken, de reeks van studiën over Rembrandt die 
ook over dezen een ganseh nieuw licht dedon opgaan, ik kon et 
nog vele anderen noemen, maar dezen zijn voldoende om te 
typeeren, zij toonden dat een nieuw tijdperk voor onze nationale 
htstoriogratie , buiten het gebied der staatkundige geschiedenis 
althans, was aangebroken, Zeker allereerst voor de kunstge- 
schiedenis, maar Oud- Holland stond evenzoo open voor de ge- 
schiedenis onzer letteren en de ruime blik van DE Roever zag 
er onzen handel en nijverheid gaarne in geschetst in opkomst en 
ontwikkeling. Hij zelf gaf een goed voorbeeld door zijne bijdragen 
over de plateelbakkerijen , over de boekdrukkers, ovor do koloni- 
satie van Noord-Amerika. 

l!et kenmerkende van Ond-HoUand was niet alleen het streng 



wetenechappelijke, maar teveDs het afgeronde, het afgemaakte 
van zijn inhoud. Gceoe bijdragen yan te hooi en te gras gemaakte 
aanteekeningen , loajea aaneeugeregeu , maar afgewerkte Btudiën , 
zoo mogelijk het laatste woord gevende. 

Bovendien de archieven waren er aan het woord, maar zij 
vooden in DB Roever een tolk, die dén degelijken inhoud in een 
aangenamen vorm wist over te brengen. 

Deze gave van de Roever kwam uit den aard der zaak nog 
meer tot baar recht in andere geachriften van zijne hand , voor 
een grooter publiek bestemd. 

Zijne Kijkjes in onze oude Amstelstad, zijn Amsterdamsch 
Jaarboekje, zijn gelukkige greep Van vrijeD en trouwen, zij 
waren uitnemend geschikt om een breede schare van lezers te 
boeien en hen een andere meening dan de gangbare omtrent 
archieven en hun inhoud te doen krijgen. 

In dat alles blonk uit wat de Roever's persoonlijkheid ver- 
vulde, wat haar mogen wij zeggen adelde, toewijding. Toewijding 
aan waarheid , aan wat hij liefhad, aan wat hij voor goed erkende. 
Afkeer van bedrog en phrases en halfheid. Wnar bij meende 
dat het zijn plicht was ze te bestrijden, uitte zich die afkeer met 
een scherpte en een hartstocht welke hen , die hem niet goed 
kenden verbaasden , gewend als zij waren aan zijn humaniteit en 
goedhartigheid. 

De Roever's laatste levensjaar was er één van zware beproeving. 
Sinds 18S2 gehuwd met Johanna. Louise vks der Qobs ontviel 
zijoe eohtgenoote hem op 't onverwachts in bet voorjaar van ISÖÜ. 
Dat verlies bleef zwaar op hem drukken en al liet hij zich aller- 
minst door zijn droefheid overheerschen , de ware levensvreugde 
scheen voor hem te zijn verdwenen. Bij zijne kinderen in de 
eerste plaats, maar daarnaast ook in zijn werk zocht hij afleiding. 



hk 



i 



Evenwel, wie hem kort voor zijn lieengaan in zijn ar beid 8 ver trek zag, 
overladen met het vele, dat hij op zicli had genomen en toch ver- 
vuld met plannen voor do toekomst, wist dat hij wel gebogen maar 
niet gebroken waa. Ook zijn leed is thans geleden en moest de 
slag vallen dan was liet goed aldus j liij is van ons heengegaan 
onbewust van al wat hy achterliet, onbewust vooral van het ver- 
liee dat zijne kinderen leden. 

Ons laat hij na niet alleen het vele, waarmede hij onze kennis heeft 
verrijkt, maar vooral ook de weldadige herinnering aan zijn persoon. 

Waar men een betrekkelijk jeugdig leven in de volheid van zjja 
werkkracht ziet afgebroken, komt onwillekeur% de vraag waartoe P 
op de lippen. Een onnutte vraag, wanneer daarmede naar de 
bedoeling van bet weggenomen zijn gevorscbt wordt, een vrucht- 
dragende , wanneer zij beduidt : waarop kan dit sterven voor ons 
van invloed zijn P En is dan het aangewezen antwoord: om bet 
bezielend voorbeeld van den overledene voor oogen te houden en 
in zijn geest werkzaam te zyn, dan is dit zeker de beste hulde 
zijner nagedachtenis, de beste waardeering zijner vriendschap. 



NicoljL&b de Roever, zoon vao Andribs de Roever en Ahna 
Maria Looise Elisabeth Klüytenaah, werd 3 December 1850 
te Amsterdam geboren. Na een paar jaar op een notariskantoor 
werkzaam te zijn geweest, werd hij 1871 als student ingeschreven 
in zijne geboortestad. Als zoodanig vervulde hij 1877 het rectoraat 
van het corps. Den 4^" Juli 1878 promoveerde hij te Utrecht 
tot Dr. jur. utr. op eene dissertatie over de Amsterdamache Wees- 
kamer. Reeds 28 September 1877 was hij aangesteld tot adjunct- 
archivaris van Amsterdam ; den 4'^" Maart 1885 volgde hij na het 
overlijden van den archivaris Dr. P. Scheltema dezen op. Sinds 
1 Februari 1882 was hij buitendien lector in het Oud Vaderlandsch 
recht aan de Gemeentelijke Universiteit. 

Bij verscheidene genootschappen had hij zitting in het bestuur. 



Sioda 1886 was hij Becretiiria der Vereeniging Rembrandt, ïd 
18S7 eerste secretaris van bet 20" Taal- en Letterkundig congres 
te Amsterdam gehouden, sinda 1890 secretaris der CoramisBie van 
Toezicht op bet Rjjks-museum te Amsterdam, sinds 1892 Toorzïtter 
der mede door hem in 1891 opgerichte Vereeniging van Nederland- 
sohe arcbivarissen en ainda 1892 conservator van het Genootschap 
voor Munt- en Penningkunde, Hij overleed den Hen Maart 1893. 

Zijne voornaamate geschriften zijn de volgende: 
de afdeelingen zegels en handschriften in Sijthofs üandb. voor 

den verzamelaar 1878/'79. 
Tondel's woning in de Ealveratraat in de Gids Tan 1879. 
de Catalogus der Tentoonstelling van kunstvoorwerpen in vroegere 

eeuwen uit edele metalen vervaardigd 1880 (met Mr. A. D, 

DR VKIES). 

het Album Studiosorum van Amsterdam's Athenaeum en Universiteit. 
tal van studiën in het tijdscbrift Ond-Holland, in 1882 met Mr. A. D. 

DE Vries opgericht en sinds 1885 met Dr. A.Bredius geredigeerd. 
de Gardes d'honneur uit bet departement der Zuiderzee in het 

Alg. Nederl. Familieblad 1886. 
de kroniek van Stants. Eene bladzijde uit de gesehiodenia van 

het fabriekambt der stad Amsterdam in het Jaarverslag van bet 

Oudheidkundig genootschap 1886. 
drie bundels schetsen Dit onze oude Amstelatad 1890J'91. 
een gedeelte van den inhoud van het door hem geredigeerde 

Amsterdamsche Jaarboekje, 4 jaargangen 1888— '91. 
Van vrijen en trouwen 1891. 
Het leven van onze voorouders, aflevering I — VII, 1891 — 1893, 

bovendien tal van kleinere bijdragen in verschillende tijdschriften 
en couranten. 

Ch. M. Dozy. 



b 



Berichten , 

Benoemd : 

Tot adjunct-archivans Mr. A, Tkli 
Rijksarchief te 's Qravenltage. 



i aan het Algemeen 



Den 58", G=" en T"" April heeft te Munchen een vergadering van 
Duiteche hiBtorici plaats gevonden. 

Volgens het programma is daar o.a. ter sprake gekomen de vraag: 

Wie ist Erieicht«rung der Benützung vod Archiven und 
Handsohriftenaammlungea zu erreichen P 
welke werd ingeleid door Dr. K, Th. Heiqel, profeasor te München. 

Door Dr. A. Pribram, privaat-docent aan de Uoiversiteit te Weenen, 
was ter behandeling voorgesteld het vraagpunt: 

Welehe Grundsütze aind bei der Herausgabe von Acten- 
stücken zur neueren Oeschichte zu befolgen ? 
Wij hopen later iets meer hieromtrent te kunnen mededeelen. 

Het hoofdbeginsel voor de ordening van archieven. 

Op den beschrijvingabrief voor onze laatste vergadering kwam als punt 
van behandeling voor de bespreking van .Algemeene regels omtrent 
ordening on inventarisatie van archieven van kleinere steden en water- 
schappen", — eene bespreking, reeds vooraf door Me. S. Gritama in dit 
blad ingeleid door een artikel, dat nagenoeg denzelfden titel droeg, 
alteen met dit onderscheid, dat het niet van ,algemeene regels" doch 
bescheidener van „eenige regelen" sprak, "Voor de besprekiDg van dit 
punt bleek echter geen genoegzame tijd meer ter vergadering beschikbaar 
te zijn: er waa alleen nog gelegenheid voor mij, om eenige bezwaren 
tegen de vooorgestelde methoile van behandeling van dit uiterst gewichtige 
punt te opperen. Ik wil die bezwaren hier even in herinnering brengen. 

Zij waren van verschillenden aard: lo. Ten eerste meende ik voor 
eene'vruchtbare discussie een ernstigen hinderpaal te moeten zien in het 
feit, dat hier tegelijkertijd al de tallooze bijzonderheden, die zich bij de 
ordening en beschrijving van een archief kunnen voordoen, aan de orde 
gesteld werden ; terwijl Mr. Gratama „eenige regelen" besprak, werd de 
bespreking van alle regels aangekondigd, voor zoover ze als „algemeen" 
mochten gelden , terwijl niet eenmaal was bepaald , wat men onder 
,algemeene regels" verstaan wenschte te zien. Het scheen mij toe, dat 
de meest verschillende onderwerpen zoodoende in behandeling gebracht 
zouden kunnen worden, terwijl de bespreking bezwaarlijk grondig zou 
kunnen zijn, wanneer de gelegenheid voor elk der leden bestond, om 
telkens van het een op het ander over te gaan. Want zelfs al bepaalde men 
zich streng tot de door Mr. Gkatama aangestipte onderwerpen, dan scheen 





mg hun getal nog veel te groot voor eene eenigazius eriiBtige diecuBsie. 
2o. Ten tweede was ik van meening, dat inea van eone bloot mondelinge 
, waa zij zoo ernstig ala ik hoopte, te vee! verwachtte. Zulk 
eene discussie kon m.i. alleen dan eenige vrucht dragen, wanneer zij 
niet alleen één bepaald onderdeel betrof, maar dit onderwerp ook vooraf 
voldoende in druk was toegelicht. En dit laatste was, naar het mij 
voorkwam, niet het geval. Alle hulde brengende aan hot betoog van 
Mh. Gratama, waarmede ik mij nagenoeg geheel kon vereenigen, scheen 
het mij toe, dat deze bij het schrijven daarvan het onderwerp te optimis- 
tisch had opgevat Hij had zijne denkbeelden blijkbaar uiteengezet in 
de overtniging, dat de vergadering het althana op de hoofdpunten met 
hem eens was, en hij had daarom geschreven zooals men schrijft voor 
ben, wien men bekende zaken wenscht te herinneren. Ik daarentegen 
achtte hot bepaald noodig, zich op het standpunt te stellen, dat althans 
een deel onzer ambtgenooten het met het besprokene niet eens was; ik 
achtte het een vereischte om te slagen , dat men zioh bij elk onderdeel 
van het omvangrijke onderwerp voorstelde te staan tegenover tegonatandera, 
die men moest trachten met kracht van argumenten te overtuigen. Eerst 
wanneer deze argumenten vooraf aandachtig gewogen on zoo noodig 
sebriftelijk in discussie gebracht waren , meende ik van eene mondelinge 
gedachten wisseling een goed resultaat te mogen verwachten. 3o. In de 
derde plaata meende ik, dat Mn. Qrataua zich scheen tevreden te zullen 
stetlen met een resultaat, dat m.i. de moeite niet beloonen zou, terwijl 
men het meerdere en betere mocht hopen, ja eischen, nu zich eene ver- 
eeniging van archivarissen had gevormd, die in de bespreking van de 
regelen van ordening en beschrijving haar voornaamste boataanareden 
moeat vinden. Eene discussie, zooals ik mij die voorstelde, door de 
aangewezene deskundigen overeen bepaald onderdeel der archiefwetenschap 
zou belangrijke vruchten kunnen dragen; immers die resultaten zouden 
eenig gezag hebben en er zou kans bestaan, dat zij op de gedragslijn 
der Nederlandsche archivarissen voor de toekomst sterken invloed oefende, 
ja die misschien voor goed bepaalde. Doch wilde men dit resiHtaat 
bereiken, dan behoorde men m.i. te beginnen met scherp te formuleeren 
wat men over elk punt wenschte voor te stellen. Eerst dan zou de 
discussie zich boven het peil eener geanimeerde conversatie kunnen ver- 
heffen; maar men zou dan ook kunnen verwachten, dat het resultaat 
daarvan kon belichaamd worden in eene bepaalde conclusie, die zou 
bestaan hetzij uit de formule van den voorsteller, hetzl) uit een even 
duidelijk omschreven, vooraf geateld en liefst vooraf gepubliceerd tegen- 
voorstel. 4o. Eindelijk protesteerde ik tegen het feit, dat het bestuur 
de leiding dezer alierbelaDgrijkste aangelegenheid bljjkbaar niet in handen 
had genomen. Terwijl ik wenschte de bespreking op elke vergadering 
van één of meer bepaalde onderwerpen, kon het, naar mjjne meening, 



11 



I 



1 «i„ 

^K argu 
^H duid 



geenszins onTcrechillig zijn, welk onderwerp het eerst behandeld ■werd. 

Slechts de bespreking van één onderwerp kon het fondament loggen voor 
het gebouw, dat door ons, naar ik mjj voorstelde, kon opgetrokken worden : 
iet uitspreken van het beginsel, waarvan de ordening en beschrijving 
T»n eik archief moot uitgaan. In plaats daarvun was tlians in de eerste 
plaats aan de orde gesteld een voorstel, strekkende tot bet aaudringen 
op de overnemiug van deelen van liet nieuwe archief, — een voorstel, 
dat, hoe verdienstelijk ook toegelicht, mij toescheen juist iu de laatste 
plaats aan de orde te moeten komen, wanneer de oude archieven zelven 
althans ceeds eenigszins geordend waren. 

Mijn betoog vond in de korte discussie, die volgde, in hoofdzaak in- 
stemming bij een ander lid van het bestuur Mr. Bordah, die ten dezen 
niet eenstemmig met zijnen ambtgenoot bleek te denken en myne denk- 
beelden volkomen juist weergaf door te verlangen, dat in de opvolgende 
vergaderingen onzer vereeniging successivelijk verschillende bepaald ge- 
formuleerde stellingen door het bestuur aan de orde gesteld en na dis- 
cussie vastgesteld zouden worden, ten einde zoo langzamerhand tot een 
programma van de vereeniging te komen. Ook ik had daaraan gedaoht; 
ik had mi) zelfs als een verwijderd ideaal voorgesteld, dat uit deze in 
bepaalde orde gebrachte uitspraken van de meerderheid eenmaal van zelf 
eene handleidiug voor den archivaris zou kunnen groeien. Inderdaad, 
in tegenstelling met Mr. Gbatama zou ik bepaald wenschen te bezitten 
,eene reeks voorschriften, die slechts behoeven te worden opgeslagen, om 
bij het werk der ordening en beschrijving voor alle voorkomende moeilijk- 
heden een oplossing te geven." Hot denkbeeld zal misschien onuitvoer- 
baar blijken, doch ik wil niet beginnen met aan de uitvoering te wan- 
hopen. Kan men ook niet „alle voorkomende moeilijkheden" oplossen, 
men kan voor velen de passende solutïe geven ; durft men niet overal stellige 
„voorschriften" te geven, men kan door het geven van wenken althans veel 
nut doen; bestaat er geen regel zonder uitzondering, het vaststellen van 
den hoofdregel zal toch voor vele heginnei's een stevige leiddraad zijn. 

Op mijn betoog, dat ik hier duidelijkheidsfaalve iets uitvoeriger herhaal, 
antwoordde Mr. Grataha, dat hij in eene bestuursvergadering de vraag 
zou ter sprake brengen , in hoeverre het door hem aan de orde gestelde 
onderwerp voor eene behandeling als ik wenachte, in aanmerking scheen 
te kunnen komen; hoewel hij bezwaren had, mocht hij op de beslissing 
van het bestuur ten dezen niet vooruitloopen. Doch omtrent één punt 
van mijn betoog kon hij zich althans duidelijk verklaren: het hoofdbegin- 
sel, dat aan de ordening en beschrijving van een archief ten grondslag 
moet liggen, het behoud der oude organisatie, scheen hem toe „een 

ioma" te zijn; het scheen hem daarom moeielijk voor deze stelling nog 
argumenten aan te brengen en do quaestie dus op de door mij aange- 
duide wijze te behandelen, 



ts 



t lijdzaamheid de beaHaaing Tan bet beatuur 
ik verheug mij, dat Mr. Gratama juist op dit eene punt reeds duidelijk 
zijne meening heeft uitgesproken. Want op dit eeue punt komt m. i. allea 
aan, Hoe het bestuut over andere punten bealissen zal, is mij lang niet 
onverschillig; doch ik verheug mij, dat mij altbaua de gelegenheid niet 
ontnomen ia, om op dit punt eeuo ernstige diacuBsie en naar ik hoop 
de aanneming van eene bepaalde conclusie voor te bereiden, — eene 
conclueie , natuurlijk voor niemand bindend , maar die , vooral indien 
zij met groote meerderheid aangenomeu wordt, niet missen kan eenïgen 
invloed op de verdere ontwikkeling van bet arcbiefwezen hier te lande 
te hebben. Wordt het hoofdbeginsel goed begrepen en aangenomen, dan 
moge de rest nog niet van zelf volgen, het zal toch veel gemakkelijker 
z^n, daarover tot eenstemmigheid te geraken, en al gelukt dit niet, dan 
ÏB de schade in dat geval toch veel kleiner. 

Ik wensch mede te werken om dit doel to bereiken door het hoofd- 
beginsel, dat aan de ordening van een archief m. i. ten grondslag moet 
liggen , uitvoerig te bespreken en de resultaten dier bespreking aan het 
slot duidelijk te formuleeren. Vooraf wil ik mij echter verontschuldigen, 
dat ik mij aangord tot de ondankbare taak om „een axioma" te ver- 
dedigen. Doch althana dit gedeelte van mijne taak is niet moeielijk. 

Ts bet beginsel, bet eerst door mijnen ambtsvoorganger Dr. Vermeulen 
duidelijk uitgesproken, dat ^in den catalogus van een archief eene schets 
van het samenstel der vroegere besturen zichtbaar kan en moet wezen," 
inderdaad een axioma? Ik verheug mij over de bewering; wij zijn dua 
ia dit opzicht een groeten stap gevorderd, want het heugt mij nog goed, 
dat in den tijd, die op mijne aanstelling als gemeente- archivaris volgde, 
het eeu lang en uitvoerig mondeling en schriftelijk overleg tusschen den 
tegenwoordigen Algemeenen rijkaarchi varia en mij heeft gekost, eer wij 
ons zelven de noodzakelijkheid van het stellen van dezen eiach hadden 
duidelijk gemaakt. Het heugt mij nog goed, hoe het mij verraste, in 
de voorrede van Dr. Vermedi.en'b archief-inventaris van 1875 instemming 
met onze denkbeelden te ontmoeten. Doch al verheugt mij deze vooruit- 
gang in de denkbeelden der belangstellenden in bet archiefwezen , ik durf 
daarom de stelling van Dr. Verueulbk nog niet als eeu axioma te he- 
Bchouwen. Laat het waar zijn, dat ieder degelijk archivaris, die eenige 
jaren van ervaring achter zich heeft, van zelf met noodzakelijkheid tot 
dit systeem van ordening komen moet, is het dan niet te betreuren, dat 
menig beginnend archivaris jaren zal moeten tobben en nuttelouzen arbeid 
verrichten, door den verkeerden weg in te slaan, voordat hij zich bewust 
wordt, dat hij zich in andere richting bewegen moet? Laat het zelfa 
waar zijn, dat alle archivarisuen in den lande het over dit punt eens zijn 
(ik kan belaas bet tegendeel met de stukken bewijzen), ia het dan toch 
niet maar al te zeker, dat lang niet allen zich duidelijk rekenschap geven 



13 



van ie conBequenfiën, die uit het aanvaarden van het gestelde beginsel Toort- 
vloeien? Laat oiij aU bewijs (onder toepaasing van de spreuk De visis 
nil tiisi bene) Dr. Vermeulen zelf aauhalen , die het beginsel het eerst 
proclameerde en die het dus wel bet best zou moeten begrepen hebben. 
In den inventaris zelf, waarbij de genoemde voorrede behoort, neemt de 
steller eenc hoofiiafdeeling Kerkelijke zaken aan en vereenigt in die ru- 
briek o. a. de overblijfaelen van het archief der Directiekamer van de 
geestelijke goederen, — enkele stukken uit het biaachoppclijk archief, — 
stukken uit het provinciaal archief betreffende de synoden — en de archie- 
ven der door de Staten en de Ridderschap geannexeerde kloosters. Het 
is duidelijk, dat volgens het door hem zolvcn gestelde beginsel deze vior 
categoriën in vier verschillende hoofdafdeelingen van het archief hadden 
moeten geplaatst worden; twee daarvan, beboorende tot de archieven 
van den bisschop en van verschillende kloosters, waren zelfa beter uit 
den inventaris verwijderd geworden: immers zij behooren niet in ,het 
samenstel van het provinciaal bestuur" onder de Staten van Utrecht, 
wier archief in den inventaris beschreven wordt. Zoo blijkt het, dat zelfe 
aan Dr. Vermeulen zelven, die het beginsel formuleerde, de toepassing 
daarvan niet helder voor den geest stond; kan men het dan aan anderen 
misduiden, zoo zij niet gelukkiger zijn? Inderdaad, ik twijfel niet, of 
het zal spoedig blijken, dat het beginsel niet zoo algemeen aangenomen 
en nageleefd wordt als Mr. Qratama meent, en indien dit het geval is, 
dan mag ik mij ontslagen rekenen van hot bewijs, dat mijne stellingen 
geene aniomata bevatten. Immers al waren het axiomata, dan nog zou 
een betoog niet overbodig geacht mogen worden, dat ten gevolge zou 
hebben, dat de vele twijfelaars tot de gewenschte erkenning daarvan 
kwamen. Maar bovendien, al bleken allen bet, evenals Mr. Gbatama 
en steller dezes, over het gestelde beginsel eens te zijn, dan toch is er 
tusschen dit beginsel en een axioma een kenmerkend verschil: bet laatste 
is uit zijnen aard niet voor bewjjs vatbaar, en ik meen in staat te zijn 
de juistheid van mijn beginsel te betoogen, naar ik hoop zelfs te bewijzen. 
Vergunt mij althans, daarvan de proef te nemen '). 

Op den voorgrond stel ik de definitie, die ik in mijn archiefverslag van 
1879 van een archief heb gegeven en die ik thans met geringe wijziging 
aldus wensch te formulceren: ^een archief i's het geheel der g'schrevene j 
gete:kende en gedrukte bescheiden, ingekomen bij- en uitgegaan tan het 
bestuur eener gemeenschap of een harer beambten ex officio, roorzoover deze 
beacheiden bestemd zijn om onder haar te blijven berusten" *J. 



■) Het Tolgandc ii ontleend un da inleiding van bet ter [lerse gplcgile eecsle stuk vna münen 
inventirii van het Utiochtairlie gimeinie srchief. 

■) Ündcr deia detinitiB lyo niet begrejien laogenumdB ramiliB-ircbicTeti. Deze lenunvlingen 
van stukken . waaraan het otUciöele karakter aiilbriwkt en dis >lle«n toeTsllig b||eenbewaard «ar- 
den, motten geene archieven in eigenlijken tin beelen. 



14 



dennide juist ') , dan volgt daaruit , dat uit een arcliiei a 

ten verwijderd worden alle geschrevene, geteekende of gedrukte stukken, 
die niet bij de betrokkene gemeenschap zijn ingekomen of van haar uit- 
gegaan en die dus niet, zooals het archief, /ure puhlico ma&T jure privato 
aan haar toebehooren. Onder deze omschryving zyn begrepen: 1°, Boe- 
kou of handschriften, door de gemeenschap aangekocht. Yan dien aard 
zijit wetboeken, handleidingen voor de administratie, bijbels en andere 
stukken, door liet bestuur dikwijls aangekocht als hulpmiddelen bij het 
uitoefenen der bestuurstaak, — private handschriften van historischen 
aard, aangekocht als bijdragen voor de geschiedenis der betrokkene ge- 
meenschap, — pakken ongebruikt materieel, formulieren enz. Dit alles 
behoort overgeplaatst te worden naar of gevormd te worden tot eene 
bibliotheek, geheel afgescheiden van het archief; bet ongebruikte mate- 
rieel enz. moet vernietigd worden. 2^ Alle archiefstukken, die niet zijn 
ingekomen b^ het bestuur der gemeenschap of bij enkele harer leden als 
zoodanig '), zooala: waterschaps- en kerkarchieven, dikwijls in de archieven 
van dorpen gedeponeerd, omdat de functiën van schepen, heemraad en 
kerkmeester toevallig in dezelfde personen voreenigd waren, — stuldten 
betreffende grondvergaderingen en andere commiasiën uit den revolutictijd, 
die na hare ontbinding ten slotte dikwijls op het gemeentehuis gedepo- 
neerd zyn, ~ eu verder alle stukken betreffende posten, door de secre- 
tarissen der betrokkene gemeenschap buiten hun eigenlijk ambt bekleed. 
Wil men al de stukken dezer laatste rubriek niet naar andere archieven 
overplaatsen, maar ze in het archief behouden (hetgeen somtijds om 
praktische redenen wenschelijk kan zijn), dan behooren ze in afzonderlijko 
afdeelingen als supplement aan het einde van den inventaris opgenomen 
te worden. 

Bij het ordenen der overgeblevene stukken meen ik, dat het beginsel 
gelden moet, door Dr. Veemeoles uitgesproken in de voorrede van 
zijn inventaris van het Provinciaal archief van Utrecht: ^In een cata- 
logus van een archief kan en moet eene schels van het samenstel der 
vroegere besturen zichtbaar wezen." Ik stel dezen eiach niet, omdat ik 
een volgens dit beginsel ingerichten inventaris zoo bijzonder gemakkelijk 
aoht voor het gebruik: integendeel het gebruik van zulk een inventaris 
eiaoht eenige voorlichting en eenige studie. Doch ik meen, dat een 



') Het il moeiclfjk, de juütheid mÜDdi' dtËDitie t« hetfngea, xoouls ik gwune lou weDachsn 
Ie dosn. Ik kin ïUfen veriekerin, dat ilc ie ilecbti nn rQp benud en na overleg met indercB 
heb vuigeitelJ. 

*) AU loodenig' hvüoM vronlen dui lUeen otliciëele itakken. Durdoor behoaren echler 
niet alle stukken, die niet in oRJciëelen >orm Efjn opgemiakt, te wordeu uitgesloten. Vooral 
in kleine en afgelegene pttatien nam men bet dikwyii met den lorm niet al Ie nauw, eu men 
vindt dna in brieven, door sommige Dmbtenaren in faunne qualileit ontvangen . dikwyU leer 
huiiaiyke b^iondsrheden in Mn Torm, die Tem vin oIHeÏMl is. liet too echter natnarlük 
ondoelmalig lyn, dsts itnkken durom alleen te verw^dgnn nit het arcbief, wurin t^ tbuil- 
bcbooren. 



J 



15 

ernstig en nauwgezet archiraris niet zal kunnen nalaten aan dien eisch 
te Yoldoen. Natmirtijk behoor ik deze bewering te bewijzen. 

Twee BjBtemen komea voor de ordeuing van een archief in aanmerking: 
de chronologiache en de systematische rangncbikking der stukken. De 
chronologische is natuurlijk alleeo volkomen consequent uitvoerbaar voor 
eon uit losse stukkeu bestaand archief; het behoeft geen betoog, dat 
men do talrijke registers en serieëii sleehta daarin zou kuonen dooQ passen 
door ze uiteen te nemen, — iets, wat natuurlijk niemand in de gedachte 
komen zal. Men behoort daarbij te denken aan het bezwaar, dat bij 
chronologiache rangschikking geheel geen overzicht verkregen wordt vau 
den inhoud vau het archief. En de talrijke ongedateerde stukken kunnen 
niet geplaatst worden. Doch het isonnoodig, over dit verouderde systeem 
van indeeling vele woorden te verspillen, sedert het ter laatste vergadering 
van de rijks-arcbivaritisen gebleken Is, dat hot door geen van hen meer 
in bescherming genomen wordt: de gemeeDte-archivanssen zullen gewis 
langzamerhand volgen '). 

Alleen de systematische rangschikking blijft dus over. Deze kan op 
twee wijzen tot stand gebracht worden. Velen wenschen nog eene in- 
deeling volgens bepaalde willekeurig aangenomene rubrieken (^Stedelijk 
bestuur, Finantien, Publieke werken, Kerkelijke zakett enz.), zooals men 
die aanneemt voor de ordening eener bibliotheek. Anderen achtten het 
daarentegen noodig rubrieken aan te nemen , niet willekeurig vastgesteld, 
maar gegeven door het archief zelf. Ik voor mij acht de keuze niet 
moeieiyk. Het eerste systeem maakt op mij altijd denzelfden indruk, 
dien men zou verkrijgen van eene bibliotheek , gerangschikt volgens de 
banden der boeken (boeken in fransche banden, in perkamenten banden, 
in ribben handen enz.) of volgens hunne bewaring (boeken door houtworm, 
door water, door ijzerroest beschadigd enz.) Dergelijke criteria van 
indeeling zouden inderdaad voor de naaporingen van enkele bepaalde - 
personen naar do geschiedenis van het bindwerk of naar de ziektege- 
schiedenis van het papier zeer gemakkelijk zijn, maar zij zouden daar* 
entegen het onderzoek van de eigenlijke atudeerenden in de bibliotheek 
op hopelooze wijze belemmeren, omdat zij vreemd zïJQ aan den inhoud 
en den aard der beschrevene verzameling. Zij moeten dan ook zonder 
aarzeling verworpen worden: de bibliothecaris maif ze niet aannemen. 

Op dezelfde wijze meen ik, dat do archivaris niet vrij is in de keuze 
van het beginsel, dat hij aan de indeeling van zijn inventaris teti grond- 
slag zal leggen. Hij zou daarin niet geheel vr^ zijn, zelfs indien zijn 
archief bestond uitsluitend uit losse papieren. Terwijl toch een boek door 



') Het kan DitanrljjlE om l;yiDi]diirc rcJcoen ntniclielyk liji 
chroDologitcbe l^aleo uit te goeii vdd bepaUe hyiondcr hBliugriJke l 
lyaUn der aorkouden). llaartegeD gil^lt geen Jsr opgsnocnide beiwa 
met zulk ceae publicatie isli sndar) dan met de uitgave van een iiiiei 



I 



t samengestêTd é 

bepaald onderwerp bebandelt of althans eeno zekere eeohcii) vertegen- 
woordigt, komt het telkens voor, dut een archiefstuk (een brief b.v.) twee 
of meer zeer heterogene onderwerpen behaüdelt Maar deze uitzonderin- 
gen buiteo rekeüing latende , zou men toch over het geheel een archief, 
bestaande uit louter losse papieren, Tolgeos de daarin behandelde onder- 
werpen systematisch kumien indeelen in een zeker aantal vakken op de 
wijze eener bibliotheek; een inventaris, op deze wijze ingedeeld, zou zelfs 
zeker voor een deel van het publiek zeer gemakkelijk te gebruiken zijn. 

Maar zulk eene indeeling schijnt nagenoeg ondenkbaar bij een normaal 
archief, dat steeds voor verreweg het grootste deel bestaat uit serieën van 
deelen en liassen, — serieën, door een mijaer ambtgenooten (met eene 
gelukkige uitdrukking, waarvan ik hem het vaderschap benijd) terecht 
,het geraamte van het archief" genoemd ']. Waut werkelijk, deze serieën 
geven de hoofdlijnen aan van den toestand, waarin het archief vroeger 
verkeerd heeft. i 

Nu is het natuurlijk niet mogelijk, deze serieën geheel uit elkander te 
nemen en ze te herleiden tot losse stukken, die men onwillekeurig onder 
zekere rubrieken systematisch zou kunnen rangscbikkeo. Niet mogelijk, 
maar bovendien allerminst wenschelijk: immers er heeft van ouda in het 
archief zeker verband bestaan; de secretarissen, die het hebben gevormd, 
hebben bewust of onbewust zekere regelen voor de bewaring en ordening 
der stukken vastgesteld, en evenals het natuurlijk verkeerd zou zijn, b.v. 
eene lias met quitantiën, die als bijlage bij eene rekening behoort en 
deze dikwijls op zeer gewenachte wijze toelicht, uit elkander te nemen eo 
over bet archief te verspreiden volgens een ander willekeurig systeem van 
rangschikking, even onverantwoordelijk schijnt het mij , b.v. de ingekomene 
stukken bij een college, dïe de notulen van dat college toelichten, wan- 
neer die oudtijds behoorlijk bij elkander gehouden zjjn, uit de oude orde 
te nemen en in den vorm van losse stukken te rangschikken volgens de 
daarin behandelde onderwerpen. Inderdaad, op hoe (volgens onze begrip- 
pen) heterogene wijze het bestuur eener gemeenschap ook gehandeld hebbe 
bij het vereenigen van verschillende onderwerpen in éónzolfde register af 
rekening, het is onmogel^k daarop thans nog terug te komen: de eenheid 
van dat register of die rekening belet ze uiteen te nemen, en die eenheid 
bedingt ook de eenheid van de daarbij beboorende liassen van ingekomene 
stukken en quitantiën. 

Men is dus gebonden aan de oude organisatie van het archief*), die 



') Mr. QBAlAKVtin het Ntdtrlanitch ArchiaitHblad Ho. 
*) Het «preekt i»«l t«Ii «elf, dat het unnoodij; it de on 

tief en abtolnut onvoldoei 
ordening der atnkken binne 



der oude archief beheerders in 
a de lüB eeuw uitent primi- 
3 moei behouden worden, de 
LOEt bepneld lersnderd worden. 




17 



^^ -* 



te herkennen ïb in de aerieën van deelen en liaeeen en die, vanaeermefi 
die serieëo bijeeDgezocht heeft, (hetgeen zonder moeite gescliieden kan) 
althans in hoofdzaak bijna altijd hersteld kao worden. Ook de ordening 
der losse stukken , die vroeger niet io eene bepaalde orde gebracht zijn 
en in wier rangschikking men dus natuurlijk iets vnjer is, moet nood* 
zakeiyk eeoigszina van de hoofdlijnen der oude organisatie afhankelijk 
gemaakt worden. 

Deze oude organisatie nu van het archief wortelt ïn de oude organisatie 
van de gemeeuschap, waarvan het archief is uitgegaan, en is daarvan 
het noodzakelijk gevolg. Die oude organisatie toch ie niet willekeurig 
door de oude archiefbeheerders tot stand gebracht : de vorming der serieën 
heeft integendeel steeds plaats gehad en moeten plaats hebben onder den 
direkteu invloed van de inrichting der gemeenschap zelve. Iedere ge- 
meenschap vau eenig belang toch beeft in het beheer harer zaken, naarmate 
diu ingewikkelder werden , ziikore splitsingen aangebracht, üe voorbereiding 
of zelfs de behartiging van sommige afdei'liugen der bestuurstaak werd 
dikwijls toevertrouwd aan speciale permanente commissiën, die min of 
meer zelfstandig waren, — zelfstandig genoeg althans in vele gevallen 
om ze in staat te stellen een eigen archief te vormen. De archieven 
dezer commiesiëu (hare notulen, de bij haar ingekomene stukken enz.) 
mogen vooral niet met de besclieiden , die bij het hoofdbestuur der 
gemeenschap zijn ingekomen , vermengd worden. Immers zjj zjjn niet van 
dat hoofdbestuur uitgegaan of daarbij ingekomen ; de beide seriën van 
stukken loopen parallel naast elkander voort, hoewel zij toch dikwijls op 
dezelfde onderwerpen betrekking hebben. De archieven van dergelijke 
commissiën moeten derhalve noodzakelijk afzonderlijke afdeelingen in het 
archief der gemeenschap vormen. Het is dus inderdaad, zooals Dr. Vermeulen 
opmerkte: in het archief eener gemeenschap moot — het kan niet 
anders — de samensteliing van haar bestuur worden gereflecteerd. 

Ik meen thans bewezen te hebben, dat het inderdaad onmogelijk is, 
indien men zgn systeem van indeeling consequent wil doorvoeren, den 
inventaris van een archief anders in te richten dan volgens de oude 
organisatie, die vroeger in dat archief bestaan heeft — eene organisatie , 
die uit den aard der zaak verband houdt en verband honden moet met 
de iorichtiag der gemeenschap, waarvan het archief afkomstig is. Tevens 
ligt in het besprokene het bewijs der absolute noodzakelijkheid van den 
eiech, dien ik krachtens mijno deflnitio van oen archief stelde, dat 
namelijk alle stukken, die niet tot het archief behooren en die ik boven 
karakteriseerde, daaruit bij de ordening verwijderd moeten worden. 
Immers indien men de ordening der stukken volgens de hierboven om- 
schrevene beginaelen voltooid heeft, zal men natuurlijk deze boeken en 
handschriften , die in geene der aangeuomene rubrieken kunnen passen , 
overhouden : ze belemmeren de goede ordening van bet archief en moeten 



It 



} 



daarom worden overgebraoht naar andere verzamelingen, waat zg eigen- 
aardig behooreo. | 

Ik verwacht ecbter tegen den gang van mijn betoog en tegen de I 
conclusie daarvan nog eene tegenwerpiog van de zijde van bon, die, de 
chronnlogifche indeeling vao eon archief wegens hare onuitvoerbaarheid j 
verwerpendn, eeno bepaalde voorliefdo hebben voor de bovenaangeduide , 
heldere en gemakkelijk te begrijpen indeeling van het archief in zekere ^ 
willekeurig vastgoelelde bibliotheek-rubrieken, overeenkomende met den j 
inhoud der beschrevene stukken, ^Waartoe", zoo hoor ik dezen zeggen, 
,al deze omhaal van woorden P Uwe argumentatie moge overtuigend | 
zyn, maar zij bewijst niets tegen mij. In den grond der zaak kom ik i 
met wat minder breedsprakige redeneeringen tot hetzelfde resultaat ala 
gij, of althans tot een resultaat, zoozeer met het uwe overeenkomende, 
dat wij beiden, als wij een weinig insehikketijk willen zijn, elkander 
kunnen en moeten verstaan. Uet is mjj toch vrij ouverBchillig , of de 
rubrieken, die ik: Stedelijk hesluur, Finanltën, Armwezen enz. noem, i 
door u betiteld worden: Archief vnn den raad. Archief van de commissie , 
van flnantiën, Archief van de Aalmoezfnierskamer enz.; in den grond der i 
zaak zijn wij bet eens, daar het vaststaat, dat het stedelijk bestuur 
berustte bij den raad, het beheer der finantiên bij de Commissie van 
finantiën on de zorg voor het armwezen by de Aalmoezen ierakamer. 
Laat ons dus eenvoudig afspreken, om voortaan aan de rubrieken, over 
wier vaststelling wij eenstemmig zijn , dezelfde namen te geven (wat mij 
betreft kunnen wij er des nooda om loten) en wij zijn het volkomen eens." 

Aldus mijn concilante bestrijder. Doch met zijn verlof kan ik niet 
treden in deze oplossing van ons geschil , en ik veroorloof mjj te meenen , 
dat mijn bestrijder alechts daarom bereid is ons geschil bij loting uit te 
maken, omdat hij niet inziet, welk een inderdaad diepgaand verschil er 
ook in het wezen der zaak tusschen ons bestaat. De indeeting van een 
archief in cenige thans willekeurig vastgestelde rubrieken leidt inderdaad 
tot geheel andere resultaten dan het behoud of het herstel der oude 
organisatie. En wel om twee redenen. 

lo. De losse archiefstukken zijn van ouds bijna nooit in deelen of 
liassen samengevoegd volgens hun materiëelen inhoud , maar steeds volgens 
hun foimeelen inhoud. Men bestemde een deel voor de opname van de 
lesoluticn of de sententiën van een college, van de transporten, voor dit 
college gepasseerd , — men veroonigde in liassen de ingekomene brieven 
of requesteu, de quitaotiën eener rekening enz. Doch slechts bij groot» 
uitzondering en wanneer bepaalde omstandigheden daartoe aanleiding 
gaven , werden er deelen volgeschreven met verschillende stukken betref- 
fende één bepaald onderwerp. Minder zeldzaam kwam het voor, dat 
men dossiers van dien aard bijeenbracht; maar ook dezen zijn toch te 
zeldzaam en daarom geheel onvoldoende, om op zich zelf als grondalag 



J 



19 

voor ie ordening van het archief te dienen; zij kuncen daarentegen 
meestal gemakkelijk met de serieën in verband gebracht worden ';. 

2o. De organisatie eener gemeenschap en de verdeeliug der bevoegd- 
heden van haar bestuur over verschillende commisaiën was dikwijls niet 
zeer logiacb. Dit was somtijds een gevolg van de verwording der 
oorspronkelijk doelmatige instelling in den loop der eeuwen en onder den 
drang van verschillende omataudigheden. Maar ook zonder verwording 
had de verdeeliug der bestuurstaak dikwijls plaats op eene wijze, dïe 
ons vreemd toeschijnt. Het Utrechtschegemeente-archief levert een sprekend 
voorbeeld van eeno combinatie van heterogene bevoegdheden in de ge- 
schiedenis der Finantiekamer, die gedurende bijna den geheelen tijd van 
haar bestaan niet alleen Commissie van finantiën, maar tevens Commissie 
van fabricage (d.i. van Publieke werken) was, en een tijd lang zelfs 
tegelijk de zaken van de Inkwartiering en kazerneering behandelde, terwijl 
hare werkzaamheid eerst in onze eeuw tot het gebied der tinantiën beperkt 
werd. Terwijl dus ïn den inventaris van ons archief eenerzijds de stukken, 
die in een gewonen syatematischen inventaris onder de rubriek Ftnanliën 
zouden gebracht worden, verdeeld zijn over twee afdeelingen, naarmate 
zij ingekomen zijn bij of uitgegaan van Burgemeesteren en Vroedschap 
of wel van de Finantiekamer, vindt men van den anderen kant in het 
archief der Finantiekamer (waarin men natuurlijk alleen (inantiëele 
stukken zou verwacbteu te vinden) wellicht nog meer stukken over 
publieke werken dan over Qnantiën '). 



') Het ia natuurlijk nogelijk dcrgelü^e doBsiers uitccu te nemcD. Miur dit is zUx onnid- 
tatxn, doir ly ijjn snmengiwteld door pcrBoneti, die geheel o[i ie hoogts der behaiidelde laak 
HBrnn . leer lekcr beter op ds hoogle dan ny laleten Dedoiiierg weiJen gewoanlijk Ijjeongebneht 
dnor commiMiën of personen, belut met bot uitbrengen van een rapport of door den griffler , 
die alle atukken oier eene bepaalde zaak bijeen v erza m cldo , voDrctit hy ie in de vergadering «au 
het betrokkene college ter tafel bracht. Op den ilatum , vau'op het rapport behandeld of hel 
besluit genomen werd, behoort dan ook het dosiler in de bylagen der notulen o( de terie promi- 
stukken ingevoegd te worden. Rukt men het daarentegen uibien, dan verkigi^t men een 
onbevrsdigend reaultait, ook omdnt men in een dooier meeitil vindt zoogenaamde relroaEta 
(pfiGbriflen van oudere ttukkon bDtreleDde de behandelde laak , loma uit andere archieven) en 
aan teeken in gen van den rapporteur of don grifUer, waaraan men geene andere geiohikte plaala 
in bet archief zal kunnen aanwijzen dan in het dosaier, en die ook op zichzelf onbejirypelljk sn 
waardeloos lyn. Slecbts in é^n geval tch\jnt het gcwenicht , den aamenhing van het doaaier te 
verbreken, nam. inilieu de samensteller de relroacta niet in afichrift maar in origlnali beeft 
o^genotiien; aomlyds kan dan daardoor aene lacune in rwne onde aerie outBlaan zijn» dje men 
weder behoort ann ts vullen. 

>) Ëen ander niet minder sprekend voorbeeld levert hetzelfde trehief op bel gebied van het 
armnelen. Do armenziken waren la Utrecht verdeeld over twee cominitiiéa > de Aalmosienier*- 
kamer bd de Ambachtskitmer , die verachïlleade bevoegdheden hadden. Aan de Ambaebtikamer 
iraa door de Vroedacbap afgestaan de opbrengst van verschillMide uitkeeringcn , gedaan door do 
Inj.pen, de parochiekerken, de voerlieden, ds portiers der ilailapoorten en door ben, die bet 
verbod om in de buiteogerechten nering te doen, overtraden. Over al deze uitkeeriogen hield 
de kamer registers of lasten, o( berusten althans in haar archief aanleeken in gen «Cat. v. h. 
archief, IBTT— IT9&. No. ISSR— 1002). Nu zou eene zoiver «falemaliacbe verdeeling der 
stukken, die geene rekening hield met hunnen oorsprong, iDedebrengen , dat de archieven van 
Aalmoeieniersknmer en Ambacfati kamer tereenigd werden in é^ne rubriek Armtcm», lorwyl 
daarent^en al ds genoemde stukken nit hel archief der A mbichtakamer verdeeld zouden worden 
over verschillende afdeeliugon {Sijverheiil , Ktrttlijke lakin , Slidilijk bealimr tra). Maar dit 



20 



Men bespeurt derhalve, dat het Byateem van mijn coucïlianteD beatrijder 
voor mij geheel onaannemelijk ia, want dat het volgen daarvan in de 
werkelijkheid tot geheel andere resultaten zou voeren dan mijne wijze 
van werken. Maar als ik do concessie afwija en zoodoende den achiJQ 
aanueom van onhandelbaar te zijn, behoor ik er op verdacht te zjin, 
dat niiJQ bestrijder mij dit zal euvelduiden en thans zal gaan opzoeken 
betgene tegen mijne wijze van arbeiden pleit en zijne methode gunstig ^ 
daartegen doet afsteken. Indien hy inderdaad zoo boosaardig ia, dan 
durf ik met gerustheid voorspellen, dat hij het allereerst den aanval eal 
richten op de ingewikkeldheid van mjjne inventarissen, die ze voor het 
publiek niet gemakkelijk te gebruiken maakt. Inderdaad, dit ia de zwakke 
plek: de indeeling van een goeilen archiefinventaris kan onmogelijk zuiver | 
rationeel zijn, en zij ia daarom noodzakelijk minder duidelijk dan de | 
inventaris eener bibliotheek; het ia dus inderdaad mogelijk, dat het publiek ■ 
bij het ter hand nemen van zulk een inventaris aanvankelijk eenigszins , 
verlegen staat, hoe daarin den weg te vinden. Ik ben er dan ook reeds { 
op bedacht geweest, dit punt mijner stelliog tegen den aanval te dekken, ' 
en wel door het aanvullen van mijn stelsel met den eisch, dat de steller I 
van den inventaris aan het genoemde bezwaar tegemoet komen en het 1 
publiek bij het gebruik van zijn werk behulpzaam zijn moet. Met deze" 
bedoeling behooren aan het hoofd der verschillende afdeelingen van den 1 
inventaris noten geplaatat te worden, die, waar dit noodïg is, inlicbtiiig . 
geven over het ontstaan en de geBchiedenia der gemeenschap, de inrich- i 
ting en de bevoegdheden van haar bestuur, en die dus den gebruiker ^ 
van den inventaris aankondigen, welke stukken h^ io elke rubriek moet, 
verwachten te vinden '). Het voldoen aan dezen eisch levert weinig i 
bezwaar voor den ernstigen archivaris, die toch, wil hij zjja inventaris! 
goed indeelen, bet raderwerk van de oude administratie moet beetu- 
deeren, — eene atudie, die niet bij elk onderdeel grondig behoeft te 
zijn, maar daarentegen dikwijls in allerlei details moet afdalen. Het 



lou lODdcr twyFel Terkecrd tijU: immirB b1 deie alnkken lichbin de rekeDingen tlor Ambnchti- 
kamer, wuriii si deze uitkEeriagen venntnoord «orüBD , op bevrcdi^Ends wijze [oe: iQ tenpreidaA 
licht oier bst ireieii eo de gcschirdenig dier DitkceringeB , cd moeien du> by oiidsriackinBea 
diaiover geraailplcegil worden. Verdeelt mea ze echter over cericbillDiide ardeeliDgeD, dan doek 
ie geen uut, dui ly niet lijn opgemiukt mei het oog oj) do inricbling der D^Jverheid, der kerk 
em. en daorvBo elechtB een hougit eentydig beeld kuDoen leveren, omdit ly uil hun odnnrlQk 
reibiDd gerukt zijn. 



<r de oudo irchiaieH 



<) Dit is Ib meer noodig , da&r bet d 
tan groots itiutslichiimBn , die door de ■ 

gonoonlijk iugrijpeude vyiigingeD hebben ouderguu, eeue terdeeling vtn 3tu invenlu 
tydvekken noodig ntankt. Ik weDXrh, om niet al te uitvoerig te «orden, dit [luul bier niet nider 
Ifl beaprekeu 1 in hoafdiuk volgt de noodukelykheid der gpütning uil het uDDemen der door 
mij manbeioleoD nctbode van orgauiutie ma het archief, daar tengevolge van de ^enoemdfl 
OQmflnteliDgen lirh onmiddellijk of middelijjk in byua alle groote ataitalichamen niouire organek , 
habbon gevomid, die natuorlyk ook weder eigene archievea hebben •erkregen, of eitbuii aiet 
allean het uïterlyk , miar ook de werking der uude orgiaeu belangrijk gewyiigd ii 



J 




materiaal voor bet Btellen der noten heeft derhalve de archivaria, ale hij 
zijn inventaria voltooid heeft, tuch reede grootendeela bijeen. 

Aaa het slot van mijn betoog zal ik den inhoud daarvan kortelyk 
resumeeren in de volgende concluBlën ; 

1. Een archief is het geheel der geschrevene, geteeltende en gedrukte 
heseheiden , ingezonden bij- en uitgegaan van het bestuur eener gemeenschap 
of een harer beambten ex offieio, voor zoover deze bescheiden bestemd zijn 
om onder kaar te blijven berusten. 

2. a. Een archief moet systematisch ingedeeld worden, 

b. Het systeem van indeeling moet gegrond worden op de oude organi- 
satie van het archief, die overeenstemt met de inrichting der gemeenschap , 
van wie het afkomstig is. 

c. De stukken , die niet tot het archief behooren, moeten daarvan 
afgezonderd worden. Zij moeten worden overgebracht naar eene bibliotheek 
of een ander archief, waar zij behooren , of in eene afzonderlijke afdeeling 
van hel archief, waaruit zij afkomstig zijn , worden geplaatst. 

3. De inventaris moet in hoofdzaak ingericht worden overeenkomstig 
I (hze indeeling van het archief. 

h S. MULLER Fz. 



W^ 



Brusselsche Archivalia, belangrijk voor Noord-Nederland, uit 
de 15de en 16de eeuw. 



De tijd van Earel V is in de boeken over noord-nederlandsche geechie' 
ienis gewoonlijk zeer electit bedeeld; de opkomst van het boucgondUcbe 
rijk vóór, de spaansche oorlog na die periode plegen hier meer de aan- 
dacht te trekken. Ook aan speciale onderzoekingen zijn wij voor dien 
tijd betrekkelijk arm, behalve op bet gebied der kerkgeechiedenis, wier 
beoefenaars zich om licht te bevroeden redenen gaarne met do ver- 
Bchijnseton van godsdienst! gen aard uit dit tijdperk bezighielden. In het 
Zuiden is men in dit opzicht in eenigszins betere conditie : verschillende 
uitgaven van Gachard, het groots werk van Heknb over Karel V, tal 
van kleinere geschriften zijn aan de politieke geschiedenis van dien tijd 
gewijd; misschien vooral hierom, omdat men in het Zuiden zich meer tot 
deze roemrijke dagen van de bourgondische monarchie aangetrokken ge- 
voelde, toen Brussel het middelpunt werd van een aanvankelijk steeds 
krachtiger staatsverband. 

Ook voor het Noorden is evenwel deze tijd van meer belang dan men 
gewoonlijk meent. De organisatie van de onder Karel V door de bonr- 
gondiache macht veroverde gewesten, Friesland, het Sticht, Qelre, en die 
verovering zelve zyn voor de geschiedenis van het Noorden inderdaad 
belangrijk genoeg om in onze noord-nederlandsche historie-boeken eene 



^ 



SS 

grootere pfaaie in te nemen dan zij tot nog toe doen. Deze overweging 
bracht mij bij mijne studiën over onze geechiedeois in de 16^' eeuw er 
toe om eene reis naar Brussel te ondernemen ten einde daar, in het 
middelpunt van de wordende bourgondieohe monarchie, in de stad, dia 
i)e zetel was der centrale regeering van het midden der 16** eeuw, na te 
gaan, wat er te vinden was over de wijze, waarop die noordelijke gewes- 
ten veroverd en daarna door de bruaaelsche regeering georganiseerd waren. 

De welwillende steun van den vriendelijkon rij ka-archivaris te Brussel, 
den heer Charles Piot, en van zijn ijverigen helper, den heer Govaerts» 
maakten mij het onderzoek gemakkelijk. Ik bevond weldra, dat ik mij 
hoofdzakelijk zou hebben bezig te houden met de archieven der ^Audience", 
d. i wat wij zouden kunnen noemen het departement van binnenlandsche 
zaken der toenmalige regeering. Dit departement stond onder de leiding 
van den „audiencier", een soort van staatssecretaris, speciaal belast met 
de binnenlandsche briefwisseling van den Landvoogd. Daarnaast stond 
het departement van den secretaria van staat en oorlog, belast met de 
diplomatieke en militaire correspondentie van den Landvoogd, wiena brief- 
wiBseling met den souverein eu met de collaterale raden hij tevens be- 
zorgde. Het overige, wat ik er vond voor dezen tijd, was wel niet van 
minder belang in het algemeen, doch zeer zeker voor mijn doel niet zoo 
gewichtig. 

Tot die voor mijn doel minder belangrijke maar toch nu en dan zeer 
interessante collectien reken ik: 1°. de nog telkens aangevulde afschriften 
uit de papieren der oude Rekenkamer te Rijssel , waaronder eenige brie- 
ven voorkomen over de moeiiijkbeden met Gelre omstreeks 1510 en 
de verovering van Friesland omatreeka 1520; in aamenbang met andere 
stukken zouden deze brieven over den gelderschen en frieachen krijg 
intuBBchen nog vrij wat kunnen opleveren ; 2". de processen, door bet Hof 
van Holland aanhangig gemaakt voor den Grooten Raad van Mechelen , 
meer dan 700 voor een deel zeer merkwaardige processen van steden ^ 
dorpen, geestelijkheid, adel, gilden, waterschappen enz. enz.; (') S^een 
dergelijke collectie van het Hof van Gelre ; 4". het archief van den Ge- 
heimen Raad, na 1540, tbana nog eene woestenij van stukken, alleen 
cbronologiacb naar het jaar geordend , waarin waarschijnlijk wel veel ook 
voor bet Noorden steekt, doch die voor mijn doel meestal te veel in bij- 
zonderheden zouden gaan; b^. do stukken over de beden, in grooten ge- 
tale aanwezig; 6". het archief van het „office fiscal de Brabant", vooral 
belangrijk voor de zaken van ketterij; 7°. het archief van het brabantache 
leenhof, vooral voor onze provincie Xoord-Brabant belangrijk. 

Ik zag dit alles vluchtig in en besteedde mijn tijd voornamelijk aan het 
onderzoek van de papieren van de gAudience", waarmede die van den 



0) Vlg. V«rsl>gf n omtreut ■> Byk» OnAe ArcliieTeii (iSBl), aö. iSit. v 



iling, bli. 13. 



J 



^Btas 



boTeDgenoemden BbtatB-secretaris verbonden zijn. Bij den inTal der franscbe 
legers in 1748 is een groot deel dezer archieven naar Frankrijk gesleept 
doch in 1769 is het grootste gedeelte der stukkeu weder teruggegeven 
— feiten, die gereedelyk verklaren, waarom het hier gevondene zoo frag- 
mentarisch is, alB het aanstonds zal blijkeu te zijn. 

Het archief, uitvoerig beschreven in den voortreffelijken Inventaire des 
registres, liasses et carions de la colUction dite Papiera d'Elat et de l'AU' 
dience (vier deelen), is verdeeld ia twee boofdafdeelingen : A. gebonden 
regiaters en liassen en B. doozen of kartons. 

Van ieder dezer afdeelingen zal ik thans de voor het Noorden belang- 
rijke stukken nagaan. Uet zal blijken, dat ieder onzer provinciën hier 
wat van hare gading kan vinden. 

A. Registers en liassen. 

N". 31. Etat de la Maison de Marguérite d' Autriche. Eeue uitroerige 
beschrijving van den hofstaat der Landvoogdes in 1525, die geheel ge- 
baseerd blijkt te ziJQ op de oudere InrichtingeD van dien aard, van welke 
die van Philips den Ooode (1426) wel de belangrijkste ia. 

N'. 34. Lettres de Maximilien (f' i^wincAe (1483— 1506), waarin enkele 
brieven over den oorlog in Holland en Oelre. 

N*. 94. Correspondatice du gouverneur de Friae (1624 — 1640). 

Dit zyn de brieven van den veroveraar en stadhouder van het Noorden, 
Georqe Schenk van Tautenbdrg, aan Astonie van Lelainö, Graaf 
VAN Hoogstraten, stadhouder van Holland en Zeeland, en aan de 
Landvoogdes, vooral over militaire zaken en over de inrichting van het 
nieuwe bestuur in Friesland, Groningen, Drenteen Overijsel. De stadhouder 
van Holland, van waar de verovering van deze streken was uitgegaan, 
was de autoriteit, waarmede de stadhouder der noorderlijker gewesten in 
de eerste plaats te maken hadj over Holland kreeg deze aanvankelijk 
zijne versterkingeo en zijne instructiën. 

20 Juni 1524. Klacht, dat de geldersche Drost van Coevorden de 
boeren van Drente belet het beleg van Steenwijk te helpen voortzetten, 

1525. Verscheidene brieven teneinde er op aan te dringen, dat de 
groninger Ommelanden toch niet zullen worden overgelaten aan Gronin- 
gen of Gelre. 

2 Juli 1525. Schenk dringt aan op de benoeming van een president 
en raden voor Friesland, daar alleen Xëmpo Martena daa.r nog voorde 
justitie zorgt. 

10 Oct. 1525. Klachten over een pastoor uit Gaasterland, die sinds 
jaren tegen de bourgondisohe heerschappij ageert en tot de vrijheid oproept. 
Uit Holland is thans meester Cork. Antuoniszoon gezonden, die met 
Kehpo Martena en Tjaard van Bdrmania de friesche zaken regelen zal. 

16 Febr. 1526. Weder over den gaaaterlandschen pastoor, heer Ulcko 
'ks ScHijNDSL, die naar Holland wordt opgezonden. Ylg. 9 Maart. 



34 



4 Ang. 1526. Klnohten over bet optreden van Dr. Pbtbüb KAHHiiroHl- 
op den frieBchen laoddag. 

7 Oct. 1526. Wie moet preaident worden P Niet Mr. JA8PER Lieüwkbz , 

die te veel gemengd is geweeet in de frieache twisten ,die nu all berusten 
ende vergeeten sin." Beter is Mr. Joost Sabboüt. 

fi Aug. 1527. Moeilijkheden over de frieeche munt, die men na de 
verovering vreesde te zien deprecieeren, 

1528. Veel over de verovering van Kampen, het beleg van Hasselt 
en de plannen op Coevorden. 

3 Aug. 1528. Eehpo tan Martbna moet wegens bewezen diensten 
, eerste raad" worden. 

29 Juni 1529. Zeer belangrijke brief over de reorganiaatie van het 
verarmde OverijBel. Uit dezen tijd meer dergelijke brieven ook over de 
dagvaarten daar en in Friesland. 

5 Mei 1 532. Brief over het plan van confederatie van Holland , 
Utrecht, Friesland en Overijsel tegenover Gelre. Hierover ook in andere 
brieven van dien tijd. 

7 Juni 1532. Klachten over de bemoeibjking van den handel der 
Zuiderzeesteden op Hamburg en Lübeck door Amsterdam , telkens herhaald. 

1533. Klachten over de stroopende Gelderachen in Twente, Drente 
en Westerwolde. 

20 Dec. 1537. Brief over de bevestiging van Coevorden, de financiën 
van Drente en de inkomsten van het drostamht. 

No. 98 — 118. Leitres dea seigneurs A Marie de Hongrie. 

Hierin o. a. vele brieven van de stadhouders der verschillende gewesten 
aan de landvoogdes (15'10 — 1555), belangrijk voorde goldersche oorlogen enz. 

No. 385 — 405. Qroote collectie over handelszaken met Engeland, vooral 
over de conferentie van Brugge. 

No, 515 — 529. Papieren van den Bloedraad, naar de verschillende 
gewesten geordend. 

No. 741. Stukken over de heden van Friesland, Onerijsel, Groningen 
en Drente (1539 — 1572), uiterst belangrijk, vol bijzonderheden over de 
onderhandelingen betreffende de grieven dezer gewesten tegen het bour- 
gondische bestuur en over den toestand dier landen in het midden der 
16^* eeuw. 

No. 743. Beden van Holland (1480—1571), dergelijke verzameling. 

No. 773. Beden van Utrecht (1542—1575), „ , 

No. 775. Beden van Zeeland (1539—1569), , , 

No. 778—781. Notules du conaeü d'êtat (na 1559). 

No. 78i~785. Commisaiên van de gouverneurs der IG-io eeuw. 

No. 793. Commissiën van lagere ambtenaren in de noordelijke gewesteOi 
\QAt eeuw. 

No. 1177. Registre sur Ie faist des hêrésies (1429—1566). 



é 



95 



Hinder belangrijk Kijn de liassen met losse stukken , waarvan ik er eenige 
doorliep zonder iets van belang te vinden. Het zijn vooral patenten enz, 

B. Carlons. 

Botte 168. Hierin een aantal stukken over do aanhechting van Jever, 
1532. Verder over Gronfn^ew (1580— 1594), vooral brieven van Rennen- 
berg, Weatendiirp, Verdugo enz. 

Botte 170. Zeer merkwaardige stukken over de toestanden in Friesland 
na 1515, rapporten over de grieven der Friezen, over de friescbe land- 
dagen (vooral in 1537), stukken over de beden, monaterrollen voor den 
landstorm , inricbting der regeering. 

Botte 171. Stukken over de frUschf financiën omstreeks 1550; zeer 
merkwaardige bundels over kloosterzaken en klooaterreformatie in Fries- 
land in dien tijd; rapport van Libdabus aan Violids (1558) over friescbe 
kerkzaken; latere rapporten van Lindanus; Commentarius Litmnlii super 
reformatione cleri Frisiae 1555. Zeer belangrijke gegevens over den toe- 
stand van den godsdienst in Golre en over de daar heeraoheüde politieke 
ontevredenheid (1559), verder over de daartegen te nemen maatregelen 
en over de financiën van het hertogdom, 

Boite 176, Zeer .veel over de gelderscke oorlogen, vooral 1538 en 
volgende jaren. 

Botte 177. Van dergelijken inhoud. 

Botte 178. Stukken en memorien over de inrichting van het bestuur 
in Gelre, het Hof van Gelre, de regeering der geldereche steden, de 
verhouding van de bannerbeeren tot het landsbestuur. 

Boite 183. Rapport over de defensie van de steden in Holland door 
de heeren van Immersrël en van Marschëveel aan den Prins van Oranje 
(1542). Over de bedijking van de Zijpe (1555). Over de verponding van 
1550, waarbij instructiën en voorstellen. Overde beden in Holland (1506 — 
1537). Over den handel in baring en granen. Over den rijkdom der 
geestelijkheid in Holland. Over de rechtspraak van bet Hof van Holland. 

Botte 184. Merkwaardige verzameling stukken over de privilegiën van 
bet Huis van Ef/motid en vau den Prins lan Oranje, vooral betretfendo 
bunne exemptie van de beden. Aantcekeningen over de stedelijke regee- 
ring in Holland (vooral belangrijk voor Delft in 1554, klachten over de 
macht der persionarissen aldaar). 

Botte 185. Inventaris der stukken van de treaorie van Henegoutren , 
die eigenlijk in Holland thuia behooren blijkens een inventaris van 1415. 

Botte 188. Zeer veel over de jurisdictie van lirnhant in Maastricht. 

Boite 190. Belangrijke collectie over Overijsel; de verhouding van 
Almeloo tot Gelre en het Sticht; memorien van den stadhouder over den 
toestand van dit gewest en de nieuwe organisatie, die hij vooral met 
Gerakd Mülart bestuurde; instructie voor den stadhouder (1530) met 
opgave van allerlei punten, die hij hier heeft te onderzoeken; plannen 



tot TCiroTerin^ van OrouiDgea en OoeTorden , beleg van Steenwijk ens. 
(1580-1582) 

Boite 191. Collectie stukken over bet Nedersticht. De rechten dep 
familie Brederode. Zeer belangrijke verzameling over de annexatie Tan 
ütrerfit , de regeling van het bestuur en de justitie aldaar in l^ïll, 
protesten en rapporten dienaangaande. Collectie over de heerlijkheid 
Wedde en Weslencolde en hare lotgevallen in de eerste helft der 16''= 
eeuw. Inriobting van den Raad van Overijsel in 1553. Satisfactie van 
Utrecht 1577. Twiaten met de familie Brederode over de Vaart en oTer 
de weiden om Deventer en in Öelre en Friesland. 

Boite 193. Collectie over de oprichting van het aartsbisdom Utrecht 
en de nieuwe bisdommen in 1560, verder over den afstand der tempora- 
liteit in 1528. Copieèn der oude privilegiën van het Sticht. Aanspraken 
der utrerhtsche kapittelen (1556) tegenover de jurisdictie van het Hof. 
Grensverachilien (1545) tiisschen fh-ente eii ^ollgnhove met speciaal onder- 
zoek in loco dienaangaande. Twisten met Holland over het bezit der 
venen bij de Vecht (1472 en later). Klachten van Zierikzee over achter* 
uitgang (1547), evenzoo van Arneinuiden (1531). 

fio!te 194. Hierin vele stukken over de oprichting der bisdommen 
Haarlem en 's Hertogetihosch. Klooatervisitaties IQ'^* eeuw. 

Bofte 202. Verschillende stukken betreffende het Overmaasscke. 

Men ziet, er is hier zeer veel over het tijdvak van Karel V en Philips 
II. Behalve het aangegevene zij hier nog gewezen op de omvangrijke 
collectie over 's Hertogenhosch ( ') vóór de verovering door Prederik Hen- 
drik, over Grace, Heusden , Deventer (') en andere plaatsen van het 
Oosten, die no<; lang onder spaansch bestuur hebben gestaan. 

Alles ia zeer gemakkelijk te vinden. De uitvoerige inventaris geeft de 
titels op van alle stukken, die voorhanden zijn en in de stoffige, soma 
half vernielde en met grof touw bijeengehouden kartonnen donzen wel 
niet op voorbeeldige wijze worden geconserveerd doch zeer gemakkelijk 
terug gevonden kunnen worden, daar zij er onder dezelfde titels als in 
den inventaris in pakken zijn bijeengevoegd. 

Het ia niet ondenkbaar, (-'*) dat de belgïacbe regeering genegen zou zijn 
een groot deel dezer voor onze geschiedenis belangrijke stukken tegen 
andere uit ons Rijksarchief uit te wisselen. Mocht dit inderdaad het geval 
zijn, dan is afschrijven natuurlijk overbodig. In den tusschentijd zou het 
in allen gevalle aanbeveling verdienen, dat de verachillende provinciale 
archivariasen van ons land zich een afschrift verschaften van die titelayai 
den inventaris, die op hunne respectieve provinciën betrekking hebben. < 

Qroningen, April 1893. P. J. Blok. ] 

[') Deel [ van den Inventaris. 

(!) Fol. 267 «in den InvsnUria. 

(I) Vgl. VeralBgei) amtrent 's RIJ ka Oude Arcbieven \\, 131; X[, 




27 



Het tegenwoordige recht voor de archieven en de daarbij 

werkzame ambtenaren. 
Inleiding. 

ZooalB den lezers tqd dit Tijdschrift bekend is, werd door my in den 
vorigen jaargang tweemalen geplaatst een verzoek ann de genn^ontolijke 
arcbivariaseii gtsrlcht, tot toezending van de io liutine gemeenten geldende 
verordeningen omtrent het gebruik der onder hun beheer staande archieven, 
en van de voor hen zelve van kracht zijnde instructies. 

Daaraan werd voldaan door de archivarissen der gemeenten Amsterdam, 
Qoes, 's Qravonhage, Leeuwarden, Leiden, Middelburg en ütreoht. Voor den 
titularis te Baarn en I^emnea bestaat geen bepaalde instructie, evenmin als voor 
dien van Deïenter. ') In Dordrecht schijnt alleen een reglement ter voorko- 
ming van brand te bcstaaa. ') Van elders vernam ik niets. In do meeste 
gemeenten, waar geon afzonderlijke instructie voor den archivaris bestaat, zal 
waarschijnlijk die van den secretaris iets over het archief bevatten, of zal men 
zich uitsluitend vergenoegen met de bepaling van art 103 der Gemeentewet. 

Al moet worden toegegeven, dat zeker nog door meerderen aan de oproe- 
ping had kunnen worden gevolg gegeven, meende ik toch dat nu, ongeveer 
een jaar na de eerste plaatsing, de tijd gekomen was iets naders van het doel 
dier vraag te doen blijken. Wel geschiedde dit reeds in één opzicht in het 
laatste nommer van den vorigen jaargang, doch ik stol mij voor dit in 
eenige der volgende nommera meer algemeen te doen. En niet alleen met 
betrekking tot do archivarissen der gemeente, maar ook tot die des Rijks. 

liet nut hiervan zal wel niet kunnen worden ontkend; want een eerste 
vereischte tot verbetering ia wel, dat men zich een duidelijke voor- 
stelling van den bestaanden toestand kan maken, en daardoor eerst van 
zijn' leemten en gebreken. 

Uit het ous voorgestelde doel volgt, dat wij niet alle mogeljjke bepa- 
lingen uit de bedoelde reglementen en instructies zullen nagaan. 

Het zoude tamelijk langwijlig worden en bovendien vrij wel een onnut 
werk zijn. Immers er zijn onderwerpen, voor welke het wenschelijk is, 
dat regels bestaan, maar waarbij het er niet op aankomt, dat gelijkvor- 
mige voorschriften worden gegeven. Daarentegen zijn er andere, bij 
welke het uitteraard gewenscht is, eenvormige en gelijkmatige regeling 
te hebben. Onder de eerste rangschikken wij bijv. de bepalingen omtrent 
de voorkoming van en de maatregelen bij brandgevaar, de voofachriften 
voor aankoop en verkrijging van archivalia, het opmaken van begrootin- 
gen en het doen van rekening en verantwoording der gebruikte gelden; 
de regelen over de handhaving der orde, de verplichtingen van conciërges, 
bodes en klerken. Altemaal onderwerpen van meer localen aard. 



') In 1SV2 ahhtai. 

>) Uit b«l Verslag amtrent bet K<!ii>ci!iite-Bri:hiBf o 
1 belunileling i«. 



: isaa blijkl, dat c 



28 



Ifet de tweede soort ia het een ander geval. En wij meenden wel I 
doen hier een onderscheid te maken naar mate van de onderwerpen, welke 
onT.dB inzieDB in bet algemeeu voor een eenvormige en gelijkmatige rege- 
ling in aanmerking komen. Dat dit niet voor alle evenzeer een vereischte 
Ib, moet worden toegegeven; toch kan het zijn nut hebbeu op de s 
danige even de aandacht te vestigen. 
Bij het aannemen der indeeling : 
I. Poaitie van den archivaris; 
II, Taak van den archivaris; 

III. Gebruik en beschikbaars telling der archieven door en voor boI 
riteiten ; 

IV. Hetzelfde door en voor particulieren, 
meenen wij vrij wel alle die oaderwerpen geleidelijk ter sprake te kunnen 
brengen. 

Door in ieder der rubrieken, voor zoover dit pas geeft afzonderlijk de 
voorschriften voor de rijksarchivarissen en voor die der gemeenten te 
bespreken, zullen wij in een tamelijk gemakkel^k overzicht kunnen geven, 
hetgeen wij in den titel beloofden, voor zoover het nl. volgens het boven 
uiteengezette van belang ia. 

De in dit nommer nog beschikbare ruimte gedoogt niet reeds nu met 
I een aanvang te maken , daar de geheelo behandeling van dat punt te 
uitgebreid zoude worden. 

Deze omstandigheid geeft mij aanleiding alsnog bij de archivarisBea 
der gemeenten, welke hunne instructies of de verordeningen omtrent het 
gebruik der archieven mij nog niet hebben toegezonden, daarop aan te 
dringen, of voor zooveel dit mogelijk is, daaromtrent en omtrent de 
finantiêele verhoudingen, zooveel mogelijk iallchtingen te verstrekken. 

Hoe vollediger het overzicht kau zijn, hoe beter het aan het beoogde 
doel kan beantwoorden. Waarom daartoe niet medegewerktP Gevaar 
toch is niet aanwezig! Ü. G. 

Rechtsbronnen der stad Aardenburg. 

Onder de ambtgenooten , die van de hun toevertrouwde papieren en 
perkamenten schatten zoo nu en dan eens iets aan het publiek laten 
zien, behoort de archivaris van het stedeke Aardenbnrg, Ö. A. VoR- 
6TERMAN VAN Oyen. In 18S9 werd door hem uitgegeven: „liet Archief 
van Aardenburg, Beredeneerde Catalogus van de handvesten, rekeningen 
enz., uit het tijdperk der graven van Vlaanderen {1201 — 1604}", thans 
zijn van zijne hand verBchcueu „ Rechts broauen dor stad Aardenburg'' 
Die rechtsbronnen zijn ontleend aan het te Aardenburg bewaarde hoogel 
merkwaardige ,bouc met den knoop", een register met plaatselijke keuren, 
ordonnantien, costumen, vonnissen en eenige verspreide aanteekeningen 
Aangevuld met het ontwerp der oudste keur en met de landsheerlijkekeui 



J 



39 



Tan 1330, vormt de jongste uitgave der Vereeniging tot uitgave der 
bronnen van het vaderlandache recht een lijvig boekdeel, waariu voor den 
beoefenaar van het oud-vaderlandsche recht, voor den geschied vorscher, 
speciaal voor den „cuUurhiBtortkcr", en voor den taalkundige „elk wat 
wils" is te vinden. Is het boek. zelf waarschijnlijk grootendeels uit de 
14* eeuw, de inhoud kan, zooala in do inleiding op kritische wijze wordt 
uiteengezet, voor een groot deel worden teruggebracht tot de 13* eeuw. 
En die 13' eeuweohe piaataelijke keuren, zij geven ons een aardigen kijk 
in het sociale leven dier dagen, zij bevatten die talrijke kleine bepalingen 
thana ouder het begrip , politiezaken" vallende, waaraan de zeden en ge- 
woonten dier tijdeu ton grondslag liggen, Wy vinden in die keuren, 
inzonderheid in die ambachtekeuren , de wetten tot regeling van onder- 
scheidene gilden en worden iu het groot aantal bepalingon betreffende de 
laken fabricage en den lakenhandel aan het nabijgelegen Brugge en den 
roera van Vlaanderen in dezen tak van bedrijf herinnerd. De , Wette- 
lijchede" geven ons de bepalingen over het burgerlijk recht, welke als 
gewoonterecht zijn erkend en aldus ,costumeu" zijn geworden, terwijl 
,Tale en Wedertale" als een formulierbook kan worden beschouwd. 

Met de uitgave dezer Zeeuwsche, of beter gezegd Vlaamsche rechts- 
bronnen is het materiaal voor den toekomstigen schrijver van de rechts- 
geachiedenia der Nederlanden weder mot een boekdeel vermeerderd. De 
vraag mag zeker wel eens worden gedaan, of de studie van het oud-vader- 
lanilsch recht wel gelijken tred houdt met de vermeerdering van dat 
materiaal. Waar de bronnen zich vermeerderen in meotkunstige reeks, 
kan voor de verschijning van studiën over het oud-vaderlandach recht ter 
nauwernood eene rekenkuuatlgo reeks worden aangewezen. Voor dengene , 
die zich zal aangorden om eenmaal de schrijver van Neêrland's recht- 
gescbiedenis te worden, wordt de taak steeds omvangrijker. 

Reeds nu is het te boek stellen der rechtsgeschiedenis van ons vader- 
land met al die landstreken, waarin Frankische, Saksische en Friescbe 
rechten en hunne achakeeringen hebben gegolden, een arbeid, waaraan 
men zich geheel zal moeten en zal moeten kunnen geven, een werk, 
hetwelk een menschenJeven in beslag ueemt en de vraag mag worden 
gesteld of door meer verdeeling van arbeid niet die taak moet worden 
verlicht. Meer directe behandeling der verschenen bronnen, zij het dan 
ook, dat die monograpiiiën daardoor dikwijls gevaar zullen loopen een 
plaatselijk karaktor aan te nemen , meer behandeling van enkele rechts- 
vragen, in den trant als door Prof. Fookeha. Andreae in zijne „Bijdra- 
gen" wordt gedaan, in één woord, meer vóilrarbeid , is m. i. zeer ge- 
wenscht. Zijn de archivarissen meer de aangewezen mannen om het 
materiaal aan te dragen, op den weg der beoefenaars der rechtsgeschie- 
denis ligt het dat materiaal te verwerken. 

Oroninyen. Mr. J. A. Pbith. 



30 



Literatuurkroniek 

door 
Mr. J. e. Heeres. 

(SchrijvF^rs en uitgevers , dio werkeo in dit Tijdschrift wenschea besj 
ken te ziea, getiereD ze te zendea aan de redactie}. 

OlSBERTUS Brom. BuUarium TrnjectenHe. RomaDorum pontificum 
diplomata quotquot olim usque ad Urbunuoi papain VI (an. 1378) in 
Teterem episcopatum Trajecteneem destinata reperiuntur coltegit et auspiciis 

Societatia hiatoricae Rheno-Trajectlnae edidit— ■ . Tomi Secuodi 

Faaciculua I. — Haga Comititi, NijhotT 1892. (S""); pagg. 1 — 12{). 

De in deze afievering uitgegeven n'- 1220 — 1700 loopea over 
de jaren 1347 — 1362. 
J. G. Ch. Joostinq. Geldersche dingtalen. [Versloten en mtdedeelin- 
gen der Vereeniijing tot uitgave der bronven van het oude paderlamteehe 
recht. III (1893), bldz. 20—102.] 

De meeste dezer dingtalen zijn uit het Kwartier vau Xijmegen; 
zij zijn bijeengebracht uit verschillende handschriften en gesplitst 
,naar de verachillcnde onderworpen, die zij behandelen", nl. I 
, dingtalen over doodalag" (uit een hnndscfarift, dat Nijmeegscb 
recht bevat, vermoedelyk ouder dan de 1 5ae eeuw, en dat thans berust 
in het archief te Duaaeldorf); II dingtalen „voornamelijk behande- 
lende klachte om schade en schuld en peinding" (uit een hand- 
schrift in hot Rijksarchief in Gelderland); III dingtalen , hande- 
lende over peinding in Maas en Waal, de Graafschap, het Rijk 
van Nijmegen en Neder-Botuwe" (uit het Dusseldorfer handschrift, 
dat eene betere lezing heeft dan gelijksoortige handschriften in de 
Kon. Bibliotheek te 'sQravenbage en de Utrechtsche Univerai- 
teits-bibliotheek) ; IV dingtalen „betrekking hebbende op dijk- en 
waterrecht" (uit een handschrift te Nijmegen in particulier bezit, 
enz.); V„eene beschrijving van bevaring van een wcerd enz.", dat ,ook 
enkele dingtalen bevat en typisch ia om de in acht te nemen vormen". 
G. A. Meijer. Dominikaner klooster en statie te Nijmegen. Eene 
bijdrage tot de geschiedenis van Nijmegena Katholieken. — Nijmegen, 
Malmberg. 1892. (8"). 4, 244, 52 bldzz. 

Hierin als bijlagen een aantal archiefstukken , extractsgewijze of 
in hun geheel opgenomen, over de jaren 1397 - 1810, o.a. uit het 
Rijksarchief in Gelderland en hot gemeentearchief van Nijmegen. 
A. O. Van Aelst. Schets der staatkundige en kerkelijke geschiedenis 
en van den maatscb appel ij ken toestand der stad Üudewater tot hare inne- 
ming eu gedeeltelijke verwoesting in 1.575. — Volgens authentieke stukken 
en mededeelÏDgen van geloofwaardige schrijvers. — Gouda, 
Johannissen. Z. j. (1892—1893) {8";. Afl. 1-14, bldzz. 1-448. 



Kdauw ea 1 
448. j 



31 



,Eene Kroniekmatige SchetB", waaraan de groote menigte bronnen, 
in extenso of regeategewijze opgenomen, soma het karakter eener 
proeve van een oorkondenboek verleenen. Vooral de afdeeling 
over de staatkundige geecbiedenia geeft geregeld in chronologiacbe 
volgorde archivalia van 1239 — 1575, o.a. afkomstig uit de archie- 
ven der gemeenten Oudewater, Gouda en Hekendorp. — De ver- 
woesting van Oudewater in 1575 door de Spanjaarden ,aloot hare 
oude geacbiedenia af" 
P. N. Van Doorninck, Inventaria van het oud-arcbief der beerlijkbeïd 

en gemeente Bennebroek , met Lijsten der Heeren, Predikanten, enz. van 

Bennebroek en Heemstede. — Haarlem, Van Brederode. 1892. (8"). IV, 

161 bidzz. 

De bier geïnveutariseerde stukken, 343 in getal, loopen van 
1464 tot 1855 en beruaten „in bet buis te Bennebroek" of , in het 
archief der gemeente". Verder strekken zich de burgerlijke-stands- 
archieven van Heemstede uit over de jaren 1638 — 1851, die van 
Berkenrode (thans een gehucht onder Heemstede) over 1694 — 1811, 
die van Bennebroek over 1675 — 1811. Het gerechtelijk archief 
van Heemstede, thans berustende in het depot der Bijks-archieven 
te Haarlem, loopt van 1594 — ISll, dat van Benoebrook, eveneens 
thans te Haarlem, strekt zich uit over 1654 — 1811. Een alpha- 
betiscb register besluit dezen arbeid. 
9. MoLLER F.zs. Inventaris van het archief der provincie Utrecht van 

den vroegsten tijd lot en met het jaar 1813 — Boekdeelen en bundels. 

2' supplement. — Utrecht, Breijer, 1692. (S»]. VIII, 143 bldzz. 

lu 1875 verscheen de inventaris dor boekdeelen en bundels zelf, 
bewerkt door den toenmaligen archivaris Dr. F. J. VeemeoLen, 
in I8ab het eerste supplement door den tegen woordigen titularis. 
De nummera in het nu uitgekomen supplement zijn: óf P. af kom- 
atig ^uit de vroegere zeer volumineuae verzameling zoogenaamde 
Losse stukken poji liet Provinciaal archief, eeue massa loaae papieren 
die vroeger slechts voorloopig ohroaologisch of ayatematisch was 
gerangschikt, doch thans geaorteerd en bijna geheel bij het archief 
is ingedeeld. De stukken, die daarvoor niet vatbaar waren eu 
geschikt bleken om afzonderlijk geïnventariseerd te worden, zijn iu 
dezen inventaris opgenomen"; óf 2". „een aantal stukkoo uit het 
Provinciaal Archief, voor ecnige jaren ontdekt bij de betere orde- 
ning van het archief van het kapittel van St, Marie" en afkomstig 
van de auctie — Mr. P. Van Mosschesbroek (1826); 6f 3". de aan- 
winsten sedert 1885 (Cheltenham eu andere aankoopen; „de op 
machtiging van den Minister van Btnnenlandache Zaken van andere 
archieven overgenomen stukken", b.v. Overijael, Moutfoort; ge- 
schenken b.v. RoiJAARDS, De Pesters). Meest waren dit stukken. 



82 

die vroeger tot het Proyinciaal archief hebben behoord, maar daar- 
uit verdwenen waren. 
S. Qrataha. Overijselsche dingtalen en andere stukken. [Verslagen 

en mededeelingen der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude 

vaderlandsche recht. III, (1893), bldz. 8-19.] 

Hierin: I een „Dingtaal betreffende dijkrecht*' (uit handschriften 
van ± het midden der 16*** eeuw in de Provinciale bibliotheek van 
Overijsel, de bibliotheek der Rijksuniversiteit te Groningen, enz., 
allen misschien afkomstig van het klooster te Albergen; II een 
„Toepassing van het dijkrechf* van 6 November 1485, waarvan 
het origineel berust in het Rijksarchief in Drente; III eene „Be- 
schrijving eener dijkrechtsprocedure*' van ongeveer het midden 
der 15^* eeuw, berustende in het archief der gemeente Deventer; 
IV , Dingtalen en regels van procedure" uit een handschrift van 
+ het midden der 15^^ eeuw te Liitzburg bij Norden, dat Drentsche 
en Overijselsche stukken bevat. 



Varia. 

In het archief der gemeente Dordrecht werden onder andere stukken 
aangetroffen een zestal rekeningen van het St. Pontiaans- of Lakenkoopers- 
gilde te Dordrecht en wel over de jaren 1464, 1468, 1472, 1474, 1492 
en 1495. Tot nog toe waren uit de 15^ eeuw van dit gilde alleen be- 
kend rekeningen van 1449, 1462 en 1467. Daar gilderekeningeo uit die 
eeuw tamelijk zeldzaam zijn is deze vondst niet onbelaogrijk te achten. 
De archivaris der gemeente Mr. J. C. van Ovbrvoorde bereidt een uit- 
gave er van voor. 

In de Staatscourant van 21 Maart 1893 wordt melding gemaakt van 
eene belangrijke schenking , door de erven wijlen Jhr. D. G. Hora 
SiccAMA VAK DE HARKSTEDE te Utrecht aan het Rijk ten behoeve van 
het Rijksarchief in Groningen gedaan. Deze schenking bevat o. m. 1 669 
charters, opklimmende tot in de IS^^eeuw, alsmede merkwaardige nand- 
schriften. Zij werd voorafgegaan door schenking en afstand in bruikleen 
in 1891 en 1892 van 12 kisten met handschriften, charters enz. Al 
deze stukken zijn afkomstig van de bekende geslachten Ripperda en 
Renoers. De rijksarchivaris in Groningen stelt zich voor, in een der 
volgende nummers, wanneer hem de inhoud dezer archieven bekend zal 
zijn, meer bijzonderheden over deze voor de geschiedenis hoogst belang- 
rijke aanwinsten mede te deelen. 



: !i;»MrWllfM?«&-»«ri-ai^ii?»agWs«lttai^ 



Jlêkrliwkelf Jlrclfle 



Orgaan van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland. 

Goedgtkiurd bij Kon. btsl. va» 29 Sept. iBgi. 



Berichten, enz. 

Benoemd tot arcliivarls der gemeente Amaterdam Mr. W. R. Veder , 
adjuDct-archivaris aldaar. 

t' De jaarlijkache algemeene vergadering der Vereeniging zal dit jaar te 
OiBterdam op 14 Juni a.a. plaats viuden. 

Daar zullen blijkena do agenda in behandeling komen de conclusies 
door Mr. 9. Mdl(.eb Fz. gesteld aan het slot van zijn betoog over ^het 
Uoofdbegiusel voor de ordening van areliioven", en voorta , zoo voldoende 
tijd besehikbaar blijkt te zijn, eeiiige zich daaraan aansluitcDdo theses, 
door Mr. S. Orataua. nader toe te licbton en te verdedigen. 



Een nieuw algemeen rijksarchief gebouw. 



Amice redacteur I 

Eindelijk zal ik er dan toch «ens toe komen, om do aanteekeningen 
en vraagteekena , die ik hier en daar in den loop der dagen had geplaatst 
bij wat ik zoo al las over de aticbting van een gebouw tot berging van 
het algemeen rykaarchief, aan elkander te rijgen en aan u ter kennis- 
making toe te zenden. Misachien zijn zij in uwe sohatting een beechei- 
den plaatsje in ons tijdschrift waardig: in dit geval moogt gij ze naar 
de drukkerij zenden j mieachien is dit niet bet geval: welnu, dan zal uw 
papierinand er zich wel over willen ontfermen. Ge zult u nog herinneren , 
boe ik reeds een tijdlang geleden het plan had opgevat (als ik mij niet 



fe 






84 

Tergis, kwam A\t bij luij op vooral naar aanleidiog van het DagbladaiiAkeX 
Btraka door mij te noemen) , om een enkel woordje over deze zaak ia 
't midden te brengen, maar tevens, boe ik toen door gebrek aan tijd in 
de tenuitvoerleggÏDg van dit plan werd verhinderd. Later meende ik, 
dat er geen aanleiding meer bestond, er op terug te komen, omdat ook 
ik begrepen had uit de discuasieB, den 22 December 1892 in de Tweede 
Kamer gehouden, dat vooreerst de stichting van een nieuw archiefge' 
bouw tot de vrome wenschen zou behooren. 

Waarom ik er dan nu nog eens weer over begin? "Wel eenvoudig, 
omdat ik de boop nog niet gebeel laat varen. In de jongste jaarverga- 
dering toch van het Koninklijk Instüuut voor Indische Taal-, Land- en 
Volkenkunde boorde ik uit den mond van iemand , die op de hoogte kaa 
zijn, dat bet nog lang niet zeker is, dat de Regcering haar plan tot die 
stichting heeft opgegeven. In genoemde bijeenkomst tocb werd op de 
weoBchebjkheid gewezen, dat het Instituut een flink terrein aankocht 
om daarop voor bare schatten in boeken en manuscripten een flinke hui 
zing te bouwen. Een der geachte leden wees op de omstandigheid , dat 
de Staat zoo blij als een engeltje zou wezen, als bet Instituut hem het 
ona bekende stuk grond aan bet Bezuiden hout afkocht. Het was op dat 
oogenblik, dat het geachte lid, hetwelk op de hoogte kan zijn, als zijne 
meening te kennen gaf, dat er nog wel degelijk kans bestaat, dat ds 
Begeering het bewuste terrein opnieuw aan de Yolksvertegenwoordigiog 
zal voordragen , als bestemd om het algemeen rijksarchiefgeboaw te 
dragen. 

Uit eene zoo even door mij gebruikte uitdrukking, dat ik nl. de 
hoop op bet tot stand komen daarvan nog niet geheel heb laten varen, 
kunt ge opmaken, geachte boofdopsteller, dat ik gaarne zou zien, dat 
wij van bet Plein naar het Bezuidenhout gingen verhuizen. Ik voeg er , 
echter dadelijk bij: onder i^óne mits; eene mits, waarop ik straks terug- 
kom. Zelfzuchtige bedoelingen koester ik hierby heusch niet: integen- I 
deel, ik ril reeds bij de gedachte, dat ik tegelijk met mijne verhuizing I 
ala Ambtenaar, mij ook als particulier persoon zou moeten verplaatsen, I 
want ik woon circa 40 minuten van het bewuate Bezuidenhoutache 
terrein, zoodat, als ik niet bij die groote verhuispartij ook als particu- 
lier mee ga doen, mijn gezellig koffleuurtje onherroepelijk verloren is, | 
want ik zet het zelfs den in do kunst van het rekken van dit uurtje J 
meest ervaren ambteoaar in tienen, om het zóóver uit te zetten, dat er i 
2 X ^'^ minuten plus een paar broodjes en een paar kopjes koflie uit < 
kunnen worden gemeten. Persoonlijk win ik dus niets, als de Regeering i 
baar zin krijgt, 't Is mtj dan ook alleen om de zaak te doen. En de | 
reden , dat ik het rijksarchief gaarne zag verhuizen , is deze , dat het J 
tegenwoordige gebouw , bij al zijne goede eigenschappen , niet voldoet oaa | 
de oiscben, die men mag stellen aan een behuizing, bestemd om zulke 



i 



groote schatten , als ooa Algemeeu Rijkearchief bevat , te herhergen. 
Welke dan die eischen zijn? Ik zou ze kortheidahalye willen onder- 
scheiden in eischen van plaats, tijd en ruimte. 

Wat 1", de plaatsvraag betreft, niemand zal beweren, dat het tegen- 
woordige Rijksarchief in dit opzicht nïet in zeer gunstige conditie verkeert. 
Het ligt in het centrum der stad, iu de oumiddellijke nabijheid dor ver- 
schillende ministeries, aan de tramlijnen, die leiden naar beide stations, 
die van den Staats- en die van den Hollandachen spoor. 2". Ruimte bevat 
het genoeg, indien er niet al te veel collecties , door acbenking of aankoop 
verkregen, aankloppen ora plaats, en indien geen later jaar dan 1813, 
indien niet b v. 1848, als terminus ad queni wordt aangenomen voor wat 
onder oud-archief moet worden verstaan. 

Wat het derde punt betreft : de tijdeiseh , ik erken , dat de zucht naar 
kortheid mij parten heeft gespeeld en vreea, dat ik menig woordje moet 
gebruiken, om mijne bedoeling te verklaren. Ik meende dit: het gebouw 
moet zóó zijn ingericht, dat de daarin huizende schatten zoo lang moge- 
lijk op dit ondermaansche tranendal aan den bekenden tand des tijds en 
den dito dea verderfs weerstand kunnen bieden. De grootste vijanden nu 
van archiefstukken zijn vlammen en vocht: vlammen, die in oen omme- 
zientje het werk van eeuwen vernietigen; vocht, hetwelk (vergeef me, dat 
ik bij ona prozaïsch onderwerp eens een paar versregeltjes aan den 
man breng) 

, langzaam moordt als sluipend gif 
B maar wis, als 't grievend staal." 

^ Op die beide punten nu ben ik alles behalve gerust. Wat vocht betreft, 
celf zit ik op mijn bureau boog en droog, maar er waart een legende 
door het gebouw rond, dat in een lokaal aan het BUjenburg tot in dan 
zomer wordt gestookt, omdat het daar van wege de vochtigheid niet pluis is. 
Nu mag die legende, evenala alle andere fatsoenlijke legenden, wat over- 
drijven, het feit, dat zij de ronde doet, bewijst, dat er een fonds van 
waarheid aan ton grondslag ligt , want, wezenlijk, een aprookjea- of legen- 
denmaner zou zich aan ons onderwerp niet bezondigen. Ik laat echter 
dit natte onderwerp voor wat het is en kom op mijn tweede bezwaar: 
gevaar voor brand. Allereerst wijs ik op kleine inconveniënten, n.1. 
gevaarlijke buurtui, zij het dan ook nog zulke gezellige buren. Schuins 
tegenover ons gebouw verheft zich de Witte; naast het Rijksarchief heeft 
de heer Mönchbn eene sociëteit voor damea geopend in den vorm van 
een bank et bakkers win kei , of om Nederlandsch te spreken, eener confiserie. 
De „annexe" bakkerij is voor een papierenschat nu juiat geen aanbevelena- 
waard gezelschap. De naburige Hterestraat on bet nabij gelegen Blijen- 
burg mogen zich verheugen in een niet gering getal café's: ook heel gc- 
noegelijk gezeJachap, maar niet geheel zonder gevaar. 

Naaat die kleinere redenen tot ongerustheid plaagt mij een zeer belang- 



rijke: het archief is niet brandvrij gebouwd, 't Ib waar, dat de dikke 
muren een niet gering te achten beletsel zouden zijn voor het yerepreiden 
ran een niet te feilen brand , misschieQ zou de compacte papiermassa een 
niet uitalaanden brand, een smeulpartijtje, lang aan de praat houden, 
zelfs kunnen verstikken; maar een ferme uitslaande brand krijgt, indien 
hy niet in de allereerste oogenblikken van zijn vernielend leven wordt ge- 
stuit, bet gebouw zoo zeker onder de knie, als twee maal twoe vier is. 
Het vuur, niet het smeulend, maar bet vlammen uitzendend vuur, ont- 
vangt in een inrichting als wij hier bespreken, te veel voedsel, dan dat 
aan blusschen valt te denken , tenzij met behulp van zooveel water, dat 
de gevolgen van het bluaschen al even erg zullen blijken als die van 
bet voortwoekeren der vlammen. Maar, zult gy zeggen, er zijn brand- 
blusch middelen in bet gebouw! Zeer zeker zijn er die, maar uit den 
aard der zaak kunnen die slechts van dienst zijn, indien een brand on- 
middellijk ontdekt wordt en indien het dan aanwezige personeel zija 
hoofd bij elkaar houdt. Breekt de brand 's nachts uit, of wordt er een 
oogenblik tijd verloren, dan beeft men aan die zaken niet veel. Het- 
zelfde geldt b.v. van een flinke inrichting om de documenten van de boven- 
verdieping op veilige manier naar beneden te loodsen: uitstekend, indien 
men den tijd aan zich hoeft , maar waardeloos , indien men verrast wordt 
door het verderfbrengeud element. Er is gedaan, wat kon gedaan wor- 
den, in „bestaande gebreken" is nvoor zoover mogelijk, voorzien" {ge 
zult bemerken, amice! dat ik hier plagiaat bedrijf, en wel ten nadeele 
van het verslag des Algemeenen Rijksarchivaris over 1890); maar — wor- 
den wij door den brand verrast („wat God genadig gelieve te verhoe- 
den", staat er in mijn brandpolis), dan mag hij elk stuk, dat gered wordt , 
althans uit de bovenverdiepingen, uitgeroepen worden: „wonder boven 
wonder", „meer geluk dan wijsheid" en dergelyke exclamaties van verba- 
zing meer. Nu zult ge misschien zeggen, en als gij bet niet doet, dan 
misschien een ander, dat het zoo'n vaart niet zal loopen, dat het bijna 
nooit gebeurt, dat zoo'n gebouw in den brand vliegt, enz. Ik zou, als 
ik zoo iets hoorde, vermoedelijk zeggen, dat ik het volmaakt met den 
vorigen spreker eens ben, maar ik zou er bijvoegen, dat, loanneer het 
gebeurde Zou er b.v. vóór den bekenden brand in het Marine- 
archief ook wel niet eens zoo geredeneerd zijuP Ik althans ben het eens 
met professor Blok, waar hij in het Januarinummer van jaargang 1891 
van De Gids zegt: n^"" dikwijls schrijver dezes het Plein te 's Graven- 
hage betreedt, wenden zijne blikken zich met zekere onrust naar het 
schoone gebouw, dat eenmaal Amsterdam'» afgevaardigden ter Staten- 
Generaal placht te herbergen; met onrust bij de gedachte aan de roeke- 
loosheid, waarmede bier het materiaal voor de kennis van ons roemrijk 
verleden blootgesteld is aan de vernietiging door het alles verslindende vuur." 
Uag ik u nog op een paar kleine, maar lastige, gebreken van het 



87 



tegenwoordig gebouw wijzenP Of verveelt u mijne beschouwingf Dan 
maar naar de papiermand! 

Ik noem dan het gemis aan centrale verwarming. Ik erken onmiddel- 
lijk, dat dat soort surrogaat voor de zonnestralen niet bijzonder aange- 
naam ie; maar in ons geval zou het kunnen strekken tot bescherming, 
zoowel van de archiefafukken, als van de doatmmfs kuinains, die ambte- 
naren aan het Rijksarchief heeten. Ik was geen koudklcum , maar ben 
mooi op weg het te worden. Luister eens naar een voorbeeld. In den 
laatsten winter had in het oud-koloniaal archief een onderzoek plaats, 
dat zich gedurende een paar weken moest bepalen bij het naslaan der 
facturen van de uit Ooat-lndie naar patria vertrokken schepen en der 
daarmede verzonden brieven. Gewoonlijk kon pna uit de lectuur van een 
brief of factuur worden nagegaan, welke brief of factuur daarna moest 
gebruikt worden. Hieruit volgde, dat men geen massa folianten tegelgk 
kon laten aanbrengen, maar na elk zeer kort tijdsverloop zich weer uit 
het warme bureau naar de vermaledeid koude archiefkamers mooat he- 
geven, ddiir, gewapend met overjaa en hoed, het benoodigde deel halen, 
om een oogenblik later denzelfden weg weer te gaan. Eon sterk staaltje, 
zult ge zeggen en dat ia waar, maar ook is het waar, dat het een ver- 
bazend groot inconveniënt mag genoemd worden , het groot verschil 
in temperatuur tussehen een verwarmd bureau en ijskoude archiefkamers. 
Ook is zeer laatig de groote afstand tusachen de leeskamer en sommige 
bureaux , b.v. die in 't nevengebouw aan het Blijenbnrg en die boven in 
't hoofdgebouw bij de oud-koloniale documenten. De laatste is circa 70 k 
80 treden van de leeskamer verwijderd, de eerste is daarvan door een 
tuin gescheiden. Hoe laatig deze inrichting is, kunt gij nagaan, ala gij 
u denkt een onderzoek van eon niet geroutineerden archiefbestudeerder , 
een schrijver van een dissertatie b.v., die gaarne zoo voor en na (in den 
beginne vooral) inlichtingen ontvangt. Het gevolg is van zelf, dat men 
hem bij zich op 't bureau neemt: ook al weer geen besliat aan te prijzen 
maatregel. Maar men moet toch zeker als ambtenaar den onderzoeker 
in ataat stellen, het onderzoek te doen, en hoe men dat hij de boven- 
genoemde categorie van studeerenden kan in praktyk brengen, zonder, 
wnar noodig of wenschelijk, de aoodige inlichtingen te geven, zonder hen 
attent te maken op wat men denkt dat voor hen nuttig kan zijn, ook 
al zijn zij van het bestaan van zoo'n stuk of zoo'n collectie niet op de 
hoogte, het is mij een raadsel. 

Summa siimmarum: een nieuw archiefgebouw is geen overtollige weelde, 
is een eiach des tijds. ^Laat" men (ik voer hier professor Bl,OK nog 
eenmaal sprekende in) „laat (men) eindelijk het voorbeeld volgen van 
het arme Beieren, het kleine Saksen, het nog kleinere Sakaen-Weimar , 
om te zwijgen van het machtige Pruisen! Laat (men) ten laatste begrij- 
pen, dat ééne onvoorzichtigheid de herinnering aan ons verleden kan 



vegvageo. Eeae eerste noodzakelijke, hoogstnood zakelijke verbetering 
betreft de inrichtiiig van een ruim, brandvrij gebouw ter bewaring van 
de in het Rijksarchief te 's Qravenhage opeengestapelde eohatten." En 
als men er toe overgaat, waarom dan het terrein aan bet Bezutdenhottt 
niet de eer waardig gekeurd , de schoonste gedenkteekenen onzer historie 
te dragen P 

Er worden daartegen bezwaren geopperd , juist tegen dat terrein. Nog 
een enkel woord daarover. Men zegt — en hier kon ik op mijne boven 
bedoelde mita — , dat het terrein vochtig is. Heeft men hierin gelijk, 
dan zou bet reeds om die reden alleen te verwerpen zijn en dan zou het 
tegenwoordig gebouw besUst de voorkeur verdienen: immers, beter 3e- 
vaar voor brand, dan zekerheid van bederf door vocht, Maar bet is 
niet aan te nemen, dat de Regeering, die het stuk grond heeft laten 
taxeeren en opnemen door „eea deskundige (niet ambtenaar)", dit zou 
hebben aangekocht voor ons doel, zonder op dit punt geheel en al ge- 
rustgesteld te zijn. Een paar andere bezwaren stelt een zaakkundige 
anonymus in het licht in het Dagblad van Zuid-Holland rn 's Gtavtnhage 
van 25 October 1892 (tweede blad). In de eerste plaats wordt op het 
gevaar gewezen, dat sommige oude stukken zouden loepen door de over- 
brenging van het Plein naar het Be^nidenhout , het gevaar van bescha- 
diging der zegels, van beschadiging van stukken, ,die vroeger in vochtige 
bergplaatsen zijn bewaard geweest of gemis aan lucht hebben gehad" en 
zich derhalve in een min of meer ziekelijken toestand bevinden. Ik erken, 
dit gevaar is niet denkbeeldig, maar met goeden wil is bet wel degelijk 
te boven te komen. De genoemde schrijver meent, dat dit gevaar niet 
groot zijn 7.0U, indien ,de plaats van het te stichten gebouw in de on- 
middellijke nabijheid van het oude worde gekozen." Men kan dan ,de 
vereischte voorzichtigheid" in acht nemen, maar dat kan men, als de 
ernstige wil er ia, ook bij de overbrenging over een grooteren afstand. 
De zorg dan maar verdubbeld, de voorzichtigheid dan maar vertienvoud ! 
Nog ziet onze anonymus (in een eenigzins ander verband trouwens) in 
den grooteren afstand , waarop het eventueel aan het Bezuiden hout te 
stichten gebouw van de stad zou komen , een niet gering te schatten be- 
zwaar voor de onderzoekers, vooral voor die categorieën onder hen, die 
met hunne kwartiertjes moeten woekeren. Ook dit bezwaar bestaat , maar 
ook hier zal wel gelden: tckere is a trill, fhere ia a way. Buitendien: 
wat het zwaarste is , moet bet zwaarste wezen. 

En dat zwaarste is (het artikel erkent het zelf): „het tegenwoordige 
archief is niet brandvry" en, als men een nieuw gebouw moet hebben, 
moet er worden gelet „op de keus van een centraal en vrij gelegen punt 
en de inwendig brandvrije inrichting." Nu meent de schrijver, dat men 
een „vrij gelegen punt" zal vinden in den tuin van het tegenwoordig 
gebouw , waar — volgens hem — gbrandgevaar door naburige gebouwen 




sg 

geheel kao voorkomen worden." Was het woordje „geheel" hier op zijn 
plaats, dan zou voor dat plan inderdaad veel te zeggen zijn, maar dit is 
het geval niet. De omgeving van het eventueel in den tuin te stichten 
gebouw ia nïot zonder gevaar, ook al gaan de kleine door den aohrijver 
voorgeslagen verbeteringen door. In elk geval, het terrein op het Bezui- 
denhout staat nog veel vrijer, kan althans veel vrijer komen te staan; 
en op de hoegrootheid der vermindering van brandgevaar komt het 
hier ook wel degelijk aan. 

Ik stem voorloopig nog vóór het Besutdeiihout en hoop u daar nog 
eens bij mij te zien. 

t. t. 

J. E. HEERE3. 



Chronologisch systeem of dossiersysteem ? 

Bij de regeling van het archief der gemeente IJselstein, waarmede ik 
mij in den laatsten tijd heb bezig gehouden, had ik eone ongezochte 
gelegenheid om eenigen der regelen voor de ordening der archieven van 
kleine steden, door mr Oratama in den vorigen jaargang van het Archie- 
venblad (p. 36 vlg.) gesteld, aan de praktijk te toetsen. Ik heb gemeend 
de overwegingen , die er mij toe hebben geleid soms met den heer Qratama 
mode te gaan, soms van zijn gevoelen af te wijken, in ons orgaan te 
moeten inededeelen vooral ook met het oog op het feit, dat de wijze van 
regeling van de archieven van kleine steden in de eerstvolgende jaarver- 
gadering een punt van bespreking zal uitmaken. ( ') 

Ik wensch mij vooral te bepalen tot de vraag, op welko wijze de losse 
stukken uit zulk een archief beschreven moeten worden. Uitgaande van 
het volkomen juiste beginsel, dat de protocollen, d. w. z. de registers, 
waarin de notulen of resotutiën in chronologische volgorde staan opge- 
teekend, het geraamte van het archief uitmaken, waaromheen do losse 
stukken moeten worden gegroepeerd, onderscheidt de heer Gratama voor 
de wijze, waarop die groepeering moet geschieden, tweeërlei systeem: 
het ohronologische systeem en het dosaierBjateem. liet eerste wordt 
toegepast, wanneer de verschillende stukken worden bijeengevoegd in de 
volgorde, waarin zij ïn de vergaderingen van het betrokken bestuur 
behandeld zijn; alle stukken worden dus als het ware tot eene serie 
minuten van en bijlagen tot de notulen of protocollen vereenigd. Het 
andere systeem brengt de stukken bijeen, die op een zelfde onderwerp 

'). Hocnel enkelen der undcntannde opmrr kingen reeils lijn a|igi<nn-iiFn in mijn jurrorslag 
nnn Gerleputeenie Stnten vin Utrerlit, beb ik rehler gemeend ie hier niet Behteroege te mnelen 
laten, niet slleen DiuiUt het JHrverBUg ia een «nderen krïng Mordt renpreid «la het Archiernn- 
lilad, niur ook onJat ik •rtsi. dat het vertltg sent na bet houden der jau-iergaderin;; uiir.cr 
«■rceuiglag vcrtcbünen ui. [Ovie Vre» i> echter niet bsnwrheid). 



40 



betrekHag hebben, zonder zich daarbij om de obroDologÏBche orde te 
bekommeren althnns zonder die op den voorgrond te stellen. Met de 
onderschei ding tuaechen deze beide systemen valt in hoofdzaak samen 
bet onderscheid, dat de heer Mulleb in de laatste aflevering van het 
Archievenblad maakt tusschen eeue beschrijving der stukken naar bun 
formeelen iuhoud en eene naar bun materieelen inhoud. (') TusBcbeo 
beide systemen dient men te kiezen, of liever: men dient de keuze, die 
door het bestuur , welks archief men regelt , eens gedaan is , te eerbiedigen 
en op te volgen. 

IntuBschen kan bij een eenigszins uitgebreid archief geen dier beide 
systemen consequent worden toegepast. De corporatie of liever het bestuur , 
welks archief men regelt — want men regelt niet het archief der stad 
maar het archief van het stadsbestuur — heeft in den loop der tijden 
uit verschillende porsonon bestaan en ia door verschillende secretarissen 
bediend, die een wisselend inzicht in de wijze, waarop zij huune papieren 
meenden te moeten bewaren , kunnen hebben gehad. Bovendien zullen die 
aecrctarigseu in de toepassing van het eene of het andere systeem niet altyd 
even consequent zijn geweest: in hoofdzaak zullen zij vooral in later 
tijd het chronologische syeteem bobben toegepast, maar belangrijke stuk- 
ken zullen zij afzonderlijk hebben bewaard om die zoo noodig later gemak- 
kelijk te kunnen raadplegen. Men heeft dus bijna altijd een gemengd 
stelsel toegepast, en hij, die een archief regelt, beeft zich aan dat 
gemengde stelael te houden. 

Het is echter dikwijls moeilijk met zekerheid uit te maken, welk systeem 
in een bepaald geval door het vroegere bestuur is toegepast. Dat geldt 
vooral dan, als het archief reeds vroeger geïnventariseerd is geweest en 
daarbij met de oude inrichting er van geene rekening is gehouden. Men 
heeft dan uit allerlei kenmerken op te maken, of er oude liassen hebben 
bestaan, en welke papieren er toe hebben behoord. Ontbraken alle andere 
aanwijzingen, dan heb ik getracht mij op bet standpunt van het vroegere 
bestuur te plaatsen en daarnaar do arcbiefregeliug ingericht. letusschen 
is er één criterium, dat m, i. te vaak verwaarloosd wordt. Ik zal trach- 
ten mijne bedoeling door het volgende duidelijk te maken: wanneer de 
ingekomen brieven allen of nagenoeg allen bewaard gebleven zyn, dan is 
dat voor mij eene aanwijzing, dat het vroegere bestuur die brieven bewaard 
heeft, omdat het ingekomen brieven zijn, en dan behooren die brieven 
niet afzonderlijk maar als eene serie beschreven te worden. Zijn 
daarentegen over eene bepaalde periode slechts enkele belangrijke brieven 
bewaard gebleven, en is de rest vernietigd, dan blijkt daaruit, dat de 



'). Hel „cbmnologiach ayslet 
nngachikUng dei- Blukkea", i 
niet beboorl|jk (usichcn origioc 



a den heer Gratima istt dus niet lamea m< 
1 door dea heer Muu,Eit, ui loopt bet e 
D nfichnncii ouilvrie beidt, gevaar in bet 



te ontnardeii. J 



41 



gespaard geblevea brieven niet als zoodanig maar om hun inhoud bewaard 
zijn; zij moeten dua volgens hun inhoud d. w, z. volgens het doasiersya- 
teem bescfareTeo worden. Men heeft daarbij echter te zorgen zich niet 
door laounea, die later ten gevolge van opruimiogen, in het archief ge- 
houden, ontstaan zijn, op een verkeerd epoor te laten leiden. Zoolang 
echter de registers van rosolutiën zelven nog itiet begonnen zijn, kunnen 
ook de eerieën van bijlagen tot de rcsotutiën bezwaarlijk ztja aangelegd. 

Had ik geene enkele redeo om te veronderstellen , dat het vroegere 
bestuur in een bepaald geval het chronologische systeem of het dossier- 
aysteem had toegepast, dan heb ik in den regel de voorkeur aan het 
laatste gegeven. Het dossiersysteem komt mij nl. in vele opzichten 
praktischer voor dan het chronologische reeds om deze reden : dat het 
laatste syatoem, streng toegepast, hierop zou neerkomen, dat men alle 
losse stukken tut éóne serie vereenigde, zoodat een inventaris van zulk 
een archief er zeer mager zou uitzien, en dengene, die hem wilde raad- 
plegen, weinig inlichtingen verschaffen zou. Inderdaad zal iemand, die 
een archief wenscht te raadplegen, wel bijna altijd weten het onderwerp , 
waarover de door hem gezochte papieren handeleu, maar niet altijd den 
tijd, waarop die papieren bij het betrokken collego zijn ingekomen, hij 
zal dus vooral nut trekken van een inventaris, ingericht volgens het 
d oasi era ys teem ; en zoo hij hetgeen hy zookt, chronologisch fixeeren kan, 
dan kan hij in elk geval bij de registers van resolutiön terecht. Maar 
niet slechts in hot belang van hen, die het archief willen raadplegen, ook 
in het belang van deo archivaris komt mij het dossiersysteem verkieselijk 
voor. Terwijl het beschrijven der stukken naar hun materieclen inhoud 
in den regel geene bezwaren kan opleveren , is het niet mogelijk den 
datum van alle stukken vast te stellen. Er blijven in een archief altijd 
tal van losse stukken over, waaromtrent niet met zekerheid te zeggen is, 
wanneer zij bij het college , welks archief geregeld wordt , zijn ingekomen , 
of naar aanleiding van welke vergadering zij zijn opgesteld. Heeft nu de 
archivaris besloten het chronologische systeem te volgen, dan wordt hij 
er licht toe verleid de afschriften, die b.v. als retroacta dienst hebben 
gedaan, te bergen daar, waar alleen de origineelen behooren geplaatst te 
worden , of de grossen der uitgaande stukken (de charters) bij do minuten 
te voegen. Aan dergelijke verzoekingen, waarvoor zelfa de bekwaamste 
wel eens bezwykt, staat men veel miader bloot, als men het dossiemysteem 
toepast en dus deze stukken naar hun materieelen inhoud beschrijft, dan 
als men alle papieren in hot keurslijf van een chronologisch systeem wil 
voegen. Mijne bedoeling is echter geenszins te betoogen , dat men te 
allen tijde het dossiersyateem kiezen mag, alleen wanneer de keuze geheel 
vrij ia, verdient m. i. het dossiersyateem de voorkeur. 

Wanneer in het archief van ouda eene of meer serieöu ingekomen of 
uitgaande stukkeu zijn gevormd, wanneer dus van ouds die stukken om 



42 

iun formeelcn inhoud tot aerieën vereenigd zijn, behoort ra. i. in den 
inventaris ook alleen de formeele inhoud dier serieën beschreven te wor- 
den , terwijl de inveutaiis den materieelen inhoud der tot dossiers vereenïgde 
stukken moet doen kennen. Andera verliest inderdaad de geheele onder- 
Bcbeiding haar grond. De vroegere secretarissen, onder wie het archief 
ia ontstaan, voegden tot dossiers alleen die stukken bijeen, die hun om 
hun inhoud belangrijker voorkwamen dan de andere. Het aanleggen van 
doorloopende eerioën ingekomen of uitgaande stukken had juist ten doel 
de afzonderlijke beschrijving der stukken — die in de oudste tijden, toea 
de verschillende corporatiën nog eenvoudiger waren ingericht, regel ge- 
weest was — overbodig te maken. Men miskent m.i. dan ook de ge- 
maakte onderscheiding, wanneer men de tot eene serie vereenigde loese 
stukken afzonderlijk beschrijft. Wil men dat doen, dan verricht men 
miaachien een zeer nuttig werk , raaar een inventaris maakt men niet. 

Ik kan den heer Grataha dan ook niet toestemmen , dat het wenschelyk 
is „daar, waar het archief van betrekkelijk geringen omvang ia, ten aan- 
zien der oudste stukken den inventaris tevens tot regestenlijst te maken". 
Bij het maken van een inventaris en bij het samenstellen van eene re- 
gestenlijst plaatst men zich op twee verschillende standpunten, die niet te 
vereenigen zijn. Wie een inventaris bewerken wil, moet zich zooveel 
mogelijk plaatsen op het standpunt van het lichaam, welks archief hij 
regelt, en aan dit standpunt zal hij meermalen verplicht zijn het gemak 
van ben , die het archief wenschen te raadplegen en met de oude toestanden 
dikwijls minder nauwkeurig bekend zyn, op te offeren. Bij het samen- 
stellen van regesten lij sten heeft men zich een geheel ander doel voor 
oogen te stellen. Hierbij ataat bet belang van den tegen woordigen on- 
derzoeker op den vooi^roqd. Men vraagt niet, welk belang de corpo- 
ratie, in wier archief het stuk berust, er bij had, maar welk belang 
de geschiedenis bij het stuk hebben kan. Ik heb daarom bij het beschrij- 
ven der stukken steeds hetzelfde systeem gevolgd: een stuk uit de 15* 
eeuw was voor het toenmalige stadsbestuur niet belangrijker dan een 
gelijksoortig document uit de 19' eeuw voor het tegenwoordige gemeente- 
bestuur , en behoort dus , waar men zich bij de regeling op het standpunt van 
den magistraat „in der tijd" plaatst, niet anders beschreven te worden. 
Alleen in zooverre dienen de oudere stukken meer afzonderlijk beschre- 
ven te worden, als blijkt — en meestal zal dat blijken — dat in de 
oudste tijden het dossiersysteem is toegepast. 



R, FRÜIN TH.A.ZK. 



Naar aanleiding van „Het hoofdbeginsel voor de ordening van 
archieven" door NIr. S. Muller Fzn. 

Geachte Collega.' 

Ten zeerste verheug ik mij over het verachijneii van uw stuk: «Het 
loofdbeginsel voor de ordening van archieven". Elaar en duidelijk toch 
ia door u dat hoofdbeginsel uiteengezet. Zoo klaar en duidelijk, dat naar 
ik geloof, do door u aan het slot daarvan genomen concIuBies op de 
hoofdpunten geen tegenspraak meor zullen ontmoeten. 

Ik verheng mij hierover, omdat daarin door u is gevolg gegeven aan 
den wensch tot schrirtelijke gedachten wisseling over dit hoogst belangrijk 
punt, aan het slot der vorige jaarvergadering door mij uitgesproken. Een 
wensch, die door de vergadering gedeeld, zeker mede het zijne bijbracht 
tot het besluit om het door mij aan de orde gestelde punt: „Algemeene 
regels omtrent ordening en inventarisatie van archieven van kleinere 
steden en waterschappen", tot de volgende jaarvergadering uit te stellen. 

Uwe conclusies onderschrijf ik dan ook van ganscher harte. Terecht 
wordt naar mijn oordeel daarin door n gezien het hoofdbeginsel voor de 
ordeniog van archieven; uw betoog daarover is even keurig als afdoende. 

Als ik nu toch, naar aanleiding van uw in het vorig nummer geplaatste 
stuk, de pen opvat, dan ia dat zeker allerminst om een bestrijding 
daarvan te leveren , en evenmin om ,het hoofdbeginsel" nog nader uiteen 
te zotten. 

Waartoe dan wel, vraagt gij misschien reeds bjj u zelve? Hot antwoord 
kan gemakeiyk zijn; 1°. om mijn' figuur te redden en de gedragslijn van 
het bestuur althans te verklaren, zij het dan naar uwe wijze van zien 
niet te rechtvaardigen, en 2". om bij enkele punten in uw schriJTen 
aangeroerd nog een oogenblik stil te staan. 

Om dan met het eerste te beginnen, zooals het behoort. 

Naar uwe wijze van voorstelling heb ik wel een beetje wonderlijk ge- 
daan. Na toch geschreven te hebben over «eenige regelen", zoude ik 
bespreking over alle regels hebben aangekondigd en dan den grondregel, 
welken ik, het is waar, kort maar dan toch even als zoodanig aan- 
wees en besprak, als een axioma hebben gequaliticeerd , dat als „uit 
zijnen aard niet voor bewijs vatbaar" maar eenvoudig diende te worden 
aangenomen , ten gevolge waarvan dan weer aan de daaruit getrokken 
consequenties geen ontsnappen zoude zijn. 

14 u heb ik het niet zoo leuk aangelegd, en het mij niet zoo gemak- 
kelijk gemaakt. 

Het verschil tusschen den titel van mijn betoog in den vorigen jaargang 
en het te bespreken onderwerp is onbetwistbaar, maar dat ik nu even op 
de vergadering een beslissing over atU regels had willen uitlokken, volgde 
daaruit dan ook niet. Zelfs begeerde ik niet een bespreking van alle in 




44 



mijn stuk aangestipte onderwerpen. Integendeel, wae de zaak geloopen 
zooals ik mij had voorgesteld, dan waren wij langs eenigazins anderen weg 
even ver geweest als wij nu zijn. Ja, naar ik meen, nog iets verder. 

Yeroorloof mij dus u te vertellen, hoe dat zou zijn geweest. Miascfaien 
wordt u dan de houding van het bestuur ook eenigazins begrijpelijker. 
Aan de orde was gesteld, ook omdat het onderwerp in het Archievenblad 
was ter sprake gebracht: De scheiding tusscfaen oud en nieuw archief. 
Waarom dit niet had moeten geschieden, is mij uit uw schreven niet 
duidelijk geworden. Immers de aangenomen conclusie spreekt zich klaar 
en duidelijk uit omtrent de taak van den arcliivaris, niet alleen wat betreft 
den tijd, waaruit de stukken moeten dateeren, aan welke hij zijn' arbeid en 
zorgen heeft te wijden, maar bepaaldelijk over aard en wezen dier taak 
zelve. De beslissing toch op dit punt gevallen, geeft aan, dat er geen 
intrinsiek verschil moet worden gezien tusschen de stukken behoorende tot 
oud of nieuw archief, dat de archivaris functiën vervult van administratie- 
ven aard, behoorende tot het bestuur der gemeenschap, wier archief bij 
beheert, en dat zijne taak dus niet slechts van wetenschappelijk faistoriscben 
aard ia. Zoo opgevat laat de behandeling zich zelfs als n". 1 van ons 
programma verdedigen. 

Hoe dit zij, ik kon begrijpen, dat met het overige, hetwelk nog op de 
jaarvergadering moest ter sprake komen, voor punt n'. 2 der agenda, niet 
veel tijd zou overblijven. Ik wilde daarom ook juist „een geanimeerde 
conversatie", zooals u het noemt, uitlokken om eens te hoeren, of argu- 
menten tegen de hoofdstrekking van mijn betoog zouden worden aangevoerd. 
En zoo ja, om deze dan later, naar eisch van zaken schriftelijk te kunnen 
beatrijden. Zoo neen, dan mocht daaruit toch al voorloopig worden 
opgemaakt, dat die hoofd strekking instemming vond, en dat dus van dit 
hoofdboginacl mocht worden uitgegaan. Wij badden dan nu reeds geweten 
of — en zoo ja welke bezwaren daartegen zouden kunnen worden aan- 
gevoerd. Oij hadt in uw betoog nog meer bepaaldelijk daartegen kunnen 
te velde trekken. Iets wat aan het door ons beiden beoogde doel nog 
meer bevorderlijk ware geweest. 

Hiermede in overeenatemming had het bestuur zich geen bepaalde 
gedragslijn gesteld en zich voorbehouden naar den eisch der omstandig- 
heden te handelen. Waarschijnlyk zoude het dan de meer gezette en 
meer in bijzonderheden gaande behandeling van dit, gelijk gij te recht 
zeidet hoogst gewichtig onderwerp hebben uitgesteld , dat dan op de 
volgende vergadering met eenige zekerheid over de denkbeelden omtrent 
het hoofdbeginsel aan de orde ware geweest. Evenals nu zonder die 
zekerheid. 

Oij hadt geen vrede met deze wijze van handelen; ik kan dat begrij- 
pen, al deel ik uw bezwaren niet. Dat bet mijne bedoeling niet was 
de zaak alleen mondeling af te doen, volgt uit bet boveustaajide. 



Uwe twee eerste bezwaren, dïe ïn de dÏBCiissie niet zoo dnidelijk bleken 
— ik constateer dit uitdrukkelijk — zouden in mij geen tegenstander heb- 
ben ontmoet, ware de behandeling doorgegaan. Nu nog het derde; het 
vierde, dat vooral tegen het bestuur ia gericht, bespraken wij reeds. Hier 
wil ik erkennen, dat ik meer dan verleden jaar het nut van het stellen 
van enkele regels inzie; al moet ik er direct bijvoegen, dat ik toen aan 
meer in bijzonderheden tredende dan bijv. uwe conclusieB heb gedacht. 
Ik zal mij dus zeer goed kunnen verecnigen met het aannemen daarvan 
door de vergadering, en wil de betcekenia daarvan niet onderachatten. 
Alleen, er zij nogmaals opgewezen, ook ten vorïgen jare heb ik mij a 
priori daartegen niet verzet '). Maar, en hier kom ik op het punt, 
hetwelk mij vooral do pen deed opvatten, daar ik het hoofdbeginsel be- 
schouwde als in theorie vnj wel algemeen erkend, naar de tegenwoordige 
meening niet meer weèraproken — ik beroep mij op het door u zelf 
medegedeelde omtrent de laatste vergadering der rijksarchivarissen — 
maakte ik daaruit eenige gevolgtrekkingen en lichtte die nader (oe. Als 
een atelllng, tot wier bewijs men in den tegenwoordigen tijd niet veel 
woorden moer gebruikt, van welke men uitgaat als van een gemeen- 
schappelijken grondslag, zoo kwam mij het hoofdbeginsel, door ons beiden 
erkend, voor. Niet als een axioma. Het woord ia door mij niet gebruikt 
ter vergadering, 'a Avonds misschien, toen wy het punt nog eens be- 
spraken, in het vuur van het discours, maar — ge zult het wel met mj) 
eens zijn, gij die toch ook iets voelt voor een diner of een rijtoer na 
afloop der werkzaamheden — op een wat aterke bewering , een niet in 
allen decle juiat gezegde, dan gebruikt, vat men den spreker onmiddellijk, 
niet maanden later, schriftelijk en in het publiek. Vooral omdat gij toch 
wel kondt veronderstellen, dat de feiten, waarop gij u beroept om aan te 
toonen, dat wij bier niet met een axioma te doen hebben, mij niet ge 
heel onbekend waren. 

Nu moet ge niet denken, dat ik niet gaarne nog menig genoegehjk 
uurtje na afloop eener jaarsvergadering met u hoop te zitten praten. 
Maar, waar wij een , ernstige discuaaie" voeren en dat nog wel schriftelijk, 
is het toch wenacheiyk het debat op de vergadering zelf en de geani- 
meerde conversatie van later uiteen te houden. 

Wij kunnen dus vaststellen, dat gij wat minder optimistisch denkt over 
de algemeene erkenning van het hoofdbeginsel, door ons als het juiste 
beschouwd , dan ik. De erkenning in theorie natuurlijk , danrover loopt 
de questie. Dat in de practijk nog veel aan de toepassing ontbreekt 
geef ik toe; maar niet als bewijs tegen den meer en meer algemeeuen 
ingang, dien het beginsel heeft gevonden. Immers die toepassing levert 



') list mr. Hoadam lEcb ia iliicn uildruklitilyk lun uwe 
r juiit. n<:t door U rcmsldii werd door hem B^^^S^ ^ 
d- tn iiieuir-arrlii<r. 



« loude bclibcn gnchnord, is nii 
« diKUuia over ds icheidiog m 




46 



in den aanvang meer moeilijkheden dan de chronologische methode biJT., 
en deze juist zullen miBschien menigeen daarvan afschrikken, die met 
het beginsel als zoodanig instemt. Van de andere zijde wordt het ver- 
Bchil tusschen woorden en daden verklaard door de overweging, dat ver- 
andering van systeem, misschien omverwerping van jarenlangen arbeid 
nog iets geheel anders is dan de bloote erkenning van de juistheid eener 
theorie in het algemeen. 

Toch, en hiervan ben ik overtuigd, is het door u ontwikkelde hoofd- 
beginsel het juiste , en zal het ook in de practyk meer en meer veld 
winnen. Wie dienovereenkomstig bij de ordening van een archief heeft 
gehandeld, en in hoofdzaak aldus zijn' inventaris heeft ingericht, zal onder- 
vonden hebben, dat op die wijze slechts ten slotte de questies, die zich 
voordoen, op bevredigende wyzo kunnen worden opgelost; dat, zoodra er 
sprake is van een werkelijk arcbief niet van enkele losse stukken, het 
de eenige mogelijke methode is voor een juiste ordening. Met name de 
chronologische methode van ordening en beschrijving, en gij kunt o.a. de 
voorbeelden zien in de registers op de archieven van Groningen en Kam* 
pen, hoe verdienstelijk overigens ook, verzaakt, waar de stukken talrijker 
en meer samenhangend worden , haar systeem. En wordt dit niet ten 
slotte op een wijze gedaan, dat van de oorspronkelijke methode niet veel 
meer overblijft, dan kan bij een eenigszins uitgebreid archief de taak 
niet ten einde worden gebracht Of ja, misschien kunnen wèl, maar dan 
ten koste van zooveel geduld, van zooveel nutteloos verspilde arbeids- 
kracht, dat dan het over boord werpen der methode nog maar veel 
wenschclijker is. In ieder geval heeft bij mtjn weten de doorvoering tot 
aan 1795 bijv. en wel consequent zonder transacties, niet plaats gehad. 

Mag ik nog een enkele kantteekening op uw stuk maken P Gij, aller- 
minst, zult daartegen bezwaar hebben. 

Ik heb een kleine grief tegen uw wijze van voorstellen. En wel eene, 
die eigenlyk slechts een uitvloeisel is van de omstandigheid, dat ge arcfat- 
varia to Utrecht zjjt. Blijkbaar hebt gij daar te doen met in onder- 
deelen en bijzonderheden vast georganiseerde gemeenschappen. En ge 
kunt duB uw archief al vrij voldoende indeelen en daarmede voor het 
gebruik geschikt hebben, als gij de organisatie dier gemeensehappen 
volgt. Maar niet overal is dat het geval. Nu ben ik het geheel eene 
met uw antwoord aan den .concilianten bestrijder". Maar daarbij dient 
nog wel eens uitdrukkelijk er op gewezen, dat dat antwoord opgaat, 
voor zoover afzonderlijke vaste organen, met den een of anderen tak van 
bestuur belast aanwezig zijn. Zijn deze er niet, dan laat het zich zeer 
goed verdedigen, dat men de stukken tot een zelfde archief, ook volgens 
uwe definitie behoorende, ordent en indeelt naar de onderwerpen, welke 
zij behandelen. Ik spreek nu als voorbeeld van het archief onder mjjn 
beheer. Cbacun prêche sur sa paroisse, niet waarP 




47 



Eo ik doG dat te liever, omdat daarbij de gelegenheid zal bestaan om 
tegenover een archief ala dat der gemeente Utrecht bijv., waarvan het 
beatuur, wat de ontwikkeliog zijner organisatie betreft niet voor het tegen- 
woordige onderdeed, zoo het dat, wat ingewikkeldheid aangaat, niet 
overtrof, te atellen archieven van , kleine en afgelegen plaatsen", waar 
men het ook „met den vorm niet al te nauw nam", maar voor welke 
desniettemin evenzeer ordening en beschrijving onmisbaar is. 

In Drenthe dan vind ik een collego van Gedeputeerde Staten, dat de 
dagelijksche leiding der zaken in handen heeft; maar toch niut permanent 
zitting houdt, en ook niet steeds terzelfder plaatse. Die dagelijksche 
leiding der zaken omvatte het gcheele bestuur. Er bestaan geen vaste 
commissies, dan alleen voor het nazien der rekeningen en verantwoor- 
dingen Tan de comptabele ambtenaren. Overigens treffen wij hoogstens 
nu en dan commissies ad hoc aan , welke in de plenaire vergadering rap- 
port uitbrengen, en waarop diezelfde vergadering besluiten neemt. De 
werkzaambeden dier commissies strekten zich over een meer of minder 
lang tijdsverloop uit, waren meer of minder uitgebreid, maar toch niet 
van dien aard, dat men hier aan opdracht van een bepaald gedeelte der 
regeeringstaak kan denken, en dus niet aan een afzonderlijk orgaan ter 
voorziening daarin. Van een afzonderlijk archief van zulk een commissie 
kan dus geen sprake zijn. Hoogstens kunnen de stukken, betrekkelijk 
hare werkzaamheid in een afzonderlijk dossier worden vereenigd. 

Onder deze omstandigheden is m. i. een indeeling van hot archief, be- 
paaldelijk der losse stukken, naarmate van de onderwerpen daarin 
behandeld, een indeeling dus naar wat ik in mijn stuk in den vorigen 
jaargang aanduidde met den naam van dossier-systeem , aangewezen. Gy 
zult dan op den duur ook in het oud-archief van Drenthe kunnen vinden 
een afdeeling met den titel: Gewestelijk bestuur, en onderafdcelingen als 
Kerkelijke zaken; Waterstaat enz. Wel te verstaan, ik verbind mij niet 
OU voor alsdan juist deze benamingen te herhalen. En ik zal deze me- 
thode met te meer gerustheid toepassen, omdat, waar iets van oude 
organisatie is te ondekken, deze blijkbaar varieerde naarmate van den 
landschaps-secretaris , den penvoerder bij het bedoelde college. Door den 
een vond ik een dossier stukken over een zelfde onderwerp bijeengehouden; 
door den ander werd een lias over allerlei en naar mate van het tijdstip 
waarop xij ingekomen of behandeld waren, aangelegd. Het eerste waa 
echter in de laatste helft der 18e eeuw meer de gewone wijze van doen. 
Onder deze omstandigheden zult ge het waarschijnlijk met mij eens zijn, 
dat het uiteennemen van laatstbedoelde liassen gerechtvaardigd kan zijn. 

Het is daarom vooral , dat ik nogmaals den nadruk op de organisatie 
der gemeenschap wilde laten vallen, welke organisatie mede kan brengen, 
dat de inrichting van het archief volgens den meer bedoelden „concili- 
auten beatrijder" ia aaogewezen. Ik verbeeld mij , dat dit wel eeniger- 




48 



mate door u uit het oog is verloren in uw betoog. Uwe conclasies 
blijven deaoieliteinin, althans volgens do naar mijne opvatting door u in 2b 
neergelegde bedoeling, volkomen intact. 

Voor ik met eon tot ziens op de algemeene vergadering van u afscheid 
neem, moet mij toch nog één opmerkiog uit de pen over een ia uw betoog 
voorkomoijde zioenede, die mij eigenlijk toeschijat een schreeuwende ketterij 
te zijn, Ed wel die, welke voorkomt op p. 14. Daar toch stelt ge, dat 

„uit een archief moeten verwijderd worden, stukken betreffende 

grondvergaderingen en andere commissien uit den rcvolutietijd , dïe ns 
hare ontbinding ten slotte dikwijls op het gemeentehuis gedeponeerd zijn." 

Ik begin met de vraag: wilt gy verwijderen de stukken, welke krachtecs 
voorschrift van hoogere of lagere , in ieder geval , bevoegde autoriteit asu 
de gemeentebesturen ,als zoodanig" ter bewaring zijn gegeven? Ik kan 
het niet gclooven, dat gij deze vraag bevestigend zult beantwoorden. 
Dat gij bijv. de oude doop- en kerkregistera sinds de Napoleontische be- 
sluiten dienaangaande, niet als bestauddeelen van een gemeentelijk archief 
zoudt beschouwen, wil er bij mij niet in. 

Maar ik kan mij natuurlijk vergissen. 

Ib echter mijne veronderstelling juist, hoe houdt gij dan uw' stelling vol 
— bepaaldelijk met betrekking tot do stukken betreffende de grondverga- 
deringen ; om over die van andere comraissicn te kunnen oordeeleu , zoude 
nadere aanduiding moeten hebben plaats gehad — tegenover de vrij wel 
duidelijke bewoordingen van 

art. 11 van een proclamatie der Constituerende Vergadering, represen- 
terende het Bataarsche volk van 21 Maart 1798 (Utrechtsch Plakkaatboek 
Ie Verv. p. 513); 

van art. 29 van een decreet van het Vertegenwoordigend Ligohaam des 
Bataafachen Volks, van 13 Mei 1799 (1. c, p. 557); welk decreet bij 
publicatie van het Uitvoerend Bewind wederom werd afgekondigd op 8 
Mei 1800 (1. c. p 577); 

en eindelijk van art. 24 der publicatie van het Staatsbewiud der Bataafsche 
Republiek van IS Febr, 1803 (1. c. p, 645); welke alle overgifte, ter 
hand stelling, in bewaring geving aan de besturen der gemeenten van 
bedoelde stukken gelasten P 

En nu moogt gij niet antwoorden, dat de aangehaalde plaatsen niet 
uitdrukkelijk allo mogelijke stukkeu betreffende de grondvergaderingen 
noemen, om de eenvoudige reden, dat gij in uw stuk geen uitzondering 
hebt gemaakt. 

Met den wcnsch dat wtj ons spoedig zullen mogen verbeugen in de 
unanieme aanneming van „het hoofdbeginsel" niet alleen, maar ook in 
de toepassing er van in de practijk, eindig ik, mij teekenende 
Hoogachtend, Uw Dw. 

8EEBP aRATAMA. 



J 



k 



Les archives de Thistoire de France, 



Ch. V. LANGLOIS et H. STEIN. 



Waar wij jaarin, jaaniit archiefstuk keo zien afdrukken en aldus ge- 
reengoed worden, kan er reden zijn tot verwondering dat iemand den 
moed heeft gehad eenige studie te publiceeren over één dor onderworpen, 
waarop die stukken pas het noodige licht werpen, vóórdat deze zijn 
uitgegeïen. 

Men zon geneigd zijn dien moed te betreuren en aller krachten willen 
richten op het uitgeven van archivalia. Toch zou dit verkeerd zijn, 
want het levend maken, het doen spreken van het doode materiaal, om 
het zoo uittedrukken, leidt tot juiste appreciatie wat verdere uitgave 
verdient en bewaart voor een ondoordachte, machinale opeenhooping van 
bouwstoffen , voor de helft ongeschikt of in minder bruikbaren vorm gegoten. 

Bronnenuitgave en bewerking moeten hand in hand gaan, te meer nu 
de bewerker veel minder dan vroeger zich behoeft te bepalen tot de 
uitgegeven bronnen. liet moge hem vaak moeite kosten, in den regel 
kan hij toch thana de wetenschap verkrijgen, waar de voornaamste ge- 
gevens voor de studie, die hem aantrekt, te vinden zijn. 

Maar het ia niet te ontkennen, ook al achroomt hij die moeite niet, 
hij loopt ook nu nog gevaar dat een onverwachte vondst van hem 
onbekend gebleven schrifturen al zijne beschouwingen omverwerpt on zijn 
arbeid vruchteloos maakt. 

Ook nu nog missen wij te veel een beknopt overzicht, zoo volledig 
mogelijk van de bronnen onzer vaderlandsche geschiedenis in binnen> en 
buitenland. Voor ons kleine land doet zich de behoefte daaraan zeker 
minder gevoelen dan elders. Wat het binnenland betreft kan men zich 
de uitgegeven archief-inventarissen gemakkelijk aanschaffeu, de verslagen 
omtrent 'a Rijka-archieveo zijn in aller handen en eigen onderzoek wordt 
niet door groote afstanden bemoeielijkt. Bovendien ia de hulpvaardigheid 
der archivarissen — maar het geeft geen paa daarop in ons eigen tijd- 
schrift te roemen. Voor het buitenland kan men slechts hopen dat het 
Gouvernement op den ingeslagen weg voortga en de wetenschappelijke 
reizen van Rijkswege verveelvuldige, liefst voor een beperkt territoir dat 
echter dan ook z. t. z. uitgeput moet worden. 

Maar wat niettemin ten onzent een desideratum blijft, is voor groote 
landen een vereiBchte. Voor Frankrijk, het klaaaieke land der archief- 
regeling, zijn de schrijvcrB van het hierboven vermelde werk niet de 
eersten, die dit hebben ingezien, maar de wijze, waarop zij de kolossale 
op zich genomen taak hebben volbracht, doet bet de moeite waard zijn 
op hun werk de aandacht te vestigen en hun een en ander natevertelten 
omtrent de archief-regeling in hun vaderland. 



50 



Keeds vóór de groote revolutie werd er de behoefte gevoeld althans de 
hietorische gegevens te verzamelen in de bijna tienduizend archieven van 
het land verspreid. In 1762 werd aan de leden der geestelijke congrogatio 
van St. MaüR opgedragen om in alle archieven dos rijks alle belangr^ke 
acten te oopieeren. Alsof deze onderneming niet reusachtig genoeg waa, 
werden niet veel later naar Londen, naar Rome, naar nriissel en naar 
Luxemburg personen met dezelfde opdracht gezonden. En het bleef niet 
bij woorden, vele duizenden afschriften werden te Parijs bijeengebracht 
o.a. uit Londen 12000, uit Rome 5000. 

Zelfs met dien ijver ondernomen kon dit plan niet slagen. Alle actea 
te copiëeren was eenvoudig ondoenlijk en de taak te beperken tot de 
belangrijken, opende de deur voor een willekeur, te gevaarlijker, naarmate 
zij was opgedragen aan meer personen en dus de kans grooter was dat 
daaronder onbekwamen schuilden. Het sprak ook van zelf, dat waar het 
belangrijkste uit een archief was afgeschreven, niet licht toch nog dit zelf 
werd onderzocht en dus het terzijdelatcn van een gewichtige acte vrijwel 
gelijkstond met het verlies er van. 

De man, die den stoot tot de beweging gegeven had, Mokeatj zag dit 
alras zelf in. Een rapport van 1774 wenscht het fabriekmatig afschrijven 
te vervangen door het samenstellen van een lijst aller archieven met 
omschrijving van hun omvang en bestanddeelen , aanduiding der onder- 
zoekingen daarin tot dusver ingesteld, afschrift der allerbelangrijkste 
stukken en inventarisatie der overigen. Op deze wijze kon men de zaak 
tot een einde brengen. Maar het rapport had geen praktisch resultaat. 
Men bleef in 't wilde copiëereu, totdat de revolutie er een einde aan 
maakte. 

Deze centraliseerde ook het archiefwezen. Het dekreet van 12 Septem- 
ber 1790 gaf aan het archief der Assemblee Constituante den naam van 
Archives Nationales en gelastte do vereeniging daarmede van alle gecoa- 
fïskeerde archieven van opgeheven instellingen. In het jaar VIÏI werden 
zij, onafhankelijk van de Yolksvortegenwoordiging tot eene zelfstandige 
instelling gemaakt en in 1808 werden zij geïnstalleerd in het gebouw, 
waarin zij nu nog berusten , het paleis 3oubise. Toen vonden er ook een 
plaats de staats- archieven uit het departement der Seioe o.a. do Trésor 
des chartes des rois de France. 

Werden dit en anderen in hun geheel overgebracht, eene groote 
menigte onsamenhangende papieren waren er opgehoopt door de beruchte 
commisslon de triage, ingesteld bij de wet van 7 messidor au II. Deze 
moest overal de oude bescheiden sorteren, naar gelang zij waren 
documeuts domaniaux, titres historiquea, papiers inutiles of titres féodaux. 
Alles wat tot de twee laatste afdeelingen behoorde moest vernietigd 
worden; van de twee eersten werd een groot gedeelte naar de Arohivee 
Nationales gezonden om er eene plaats te vinden in eene der twee 



51 



hoof(Iafileelingen, de section domaniale en d« section judiciaïre. Het 
boveDgebrnikte epitheton berucht is niet te eterk; alle onder handen ge- 
nomen archieven werden door deze handelwijze uit elkander gerukt en 
willekeurig geschonden. 

Men kent het reusachtig plan van Napoleon I, alle fransche archieven 
te PariJB te vereenigen. Bij dekreet van 21 Maart 1812 gelastte de Keizer 
de oprichting van een kolossaal archiefgebouw langa de Seine. Maar hoe 
ernstig gemeend dit ook was - alleen uit het Vatikaan kwamen 12.147 
kisten! — werd hetgeen er van was uitgevoerd in 1814 ongedaan gemaakt. 

Toch werden na dien tijd de Archives Nationalea belangrijk uitgebreid. 
In 1847 werden de archives judiciaires er overgebracht en sinda 1855 
loozen verschillende ministerie's er hunne voor den dienst overbodige 
papiermassa's. Evenwel Buitenlandsche Zaken, Finantiën, Oorlog, Marine 
en Koloniën doen dit niet. 

De bescheiden der Archives Nationalea bestaan dus eensdeels uit een 
aantal in hun geheel gebleven archieven, o,a. dat van hovengenoemden 
Trésor, van het Parlement, van de Chambre des comptes enü., anderdeels 
uit een groot aantal collectie's door do bovengemelde commissie van sor- 
tering gevormd uit verschillende daartoe uiteengerukte archieven. Men 
heeft getracht deze laatsten te reconstrueren; immers in Frankrgk was 
reeds lang ons begrip van archief als organisch geheel algemeen aangeno- 
men als pn'vcipe de rfspecl lie" fonds. Maar dit pogen had geen succes. 

En deze collectie's èn do oude archieven zyn te zameu ïn drie hoofd- 
afdcolingen „aections" verdeeld, nl. de historische, do administratieve en 
de wetgevende-rechterlijke. Zij zijn bovendien gesplitst in met letters 
aangeduide seriën, waarvan dus iedere sectie er een zeker aantal telt. 

Het boek in kwestie bespreekt ieder dezer seriün afzonderlijk, deelt 
mede of er een gedrukte of ms. inventaris van bestaat en wat er uit ia 
gepubliceerd. 

De inventarissen staan niet ter beschikking van het publiek, uitgezonderd 
natuurlijk de 19 gedrukte kwartijnen, die evenwel slechts een klein gedeelte 
aanduiden. Vraagt men geene bepaalde stukken, dan muet men het 
onderzoek aan de beambten overlaten. In 1868 werden er 20.160 inlich- 
tingen verstrekt of stukken overgelegd, liet dekreet van 14 Mei 1837, 
dat den inwendigen dienst der Archives Nationales beheeracht, verklaart 
overigens dat een ieder recht beeft op kennisneming aller archiefbesohei- 
den, behoudens enkele uitzonderingen. Het budget bedroeg voor 1891 
fr. 200000, nl. fr. 153.500 voor personeel en fr. 40 500 voor materieel. 

Naast de Archives Nationales heeft men te Parijs de archieven der 
Ministeriën. Hierboven is medegedeeld welke van deze hunne oude, voor 
den dienst niet benoodigde stukken naar het Rijks-arcbief hebben over- 
gebracht. In 1887 zijn de daaromtrent vroeger gegeven voorschriften 
herhaald, maar ook thans zonder algemeen succes. Het boek in kwestie 



52 



geeft ons althans een overzicht van den aard der bescheiden bij de ver- 
Bcbillende departementen van algemeen bestuur te vinden. Van degenen 
die bunne oude archieven hadden behouden, ia dat van Finantiën in 1871 
grootendeels vernield; de koloniale archieven, die nog geheel ongeordend 
schijnen te zijn, moet men bij bet MiDlaterie van Handel en Nijverheid 
en bij Marine zoeken. Binnenlandsche Zakon beeft geregeld, Justitie 
minder consequent bet overbodige geloosd. Zooals voor de hand ligt, 
is er bij al deze archieven bijzondere machtiging noodig tot onderzoekiD- 
gen. Ook daaromtrent en betreffende den tijd van openstelling geeft het 
besproken werk inlichtingen. 

Na de archieven te Parijs komen natuurlijk allereerst de departementale 
archieven ter sprake. Tot 1884 ressorteerden zij onder Binnenlandsche 
Zaken , sinds dat jaar even als de Archives Nationales ouder het Minis- 
terie van onderwijs. Thans berust dus het Fransch archiefwezen in 
één e hand. 

De archieven der departementen vinden hun oorsprong in de wet van 
5 brumaire an V, die het bijeenbrengen in de hoofdplaats gelastte van 
alle archieven binnen het betrokken departement. Zij bestaan dus uit 
1". de bescheiden der departementale administratie sinds 1790; 2". de 
bescheiden van alle vroegere instellingen en corporatie'» binnen elka 
omtrek vóór dat tijdstip. Het beruchte bovengemelde besluit van 7 
messidor an II tot triage, d.i, tot sortering naar aard en belangrijkheid 
kwam in de provincie bijna niet tot uitvoering. Maar al werd er niet 
systematisch vernietigd, tot 1838 waren de archieven in questie tea prooi 
aan rotten en liefhebbers. 

De wet van 10 Mei van dat jaar, geinspireerd door Güizot, regelde 
met de besluiten tot uitvoering er van het departementale arcbiefwezen, 
Op die uitvoering oefende sinds 1841 een archiefcommissie toezicht uit. 

Op den voorgrond staat ook bij de departementale archieven Ie respect 
des fondfi, m. a, w. het intact houden der organische beatanddeelen van 
elk archief. 

Op dit hoofdbeginsel mag geen inbreuk gemaakt worden door de 
classificatie aller bescheiden in een aantal alfabetisch aangcduidde afdee- 
lingen, een vaat kader, voor alle departementen hetzelfde, voorgeschreven 
in 1841 en aangevuld in 1874. Onafhankelijk daarvan is in alle archioven 
het jaar 1790 de afscheiding tusachen oud en nieuw archief. 

Bovengenoemde commissie stelde in 1843 een algemeen reglement van 
dienst voor do archieven in kwestie vast, dat nog van kracht is. Eigen- 
aardig is de aanvulling van 188J dat de archivarissen der departementen 
niet evenals hunne collega's aan de Archives Nationales verplicht zyn do 
hun door het publiek gestelde vragen schriftelijk te beantwoorden of daar- 
toe zelven onderzoekingen in te stellen. 

In 1847/48 deed de commissie twee algemeene catalogussen t 



en 01 aaar- i 
Q het Uobt J 



53 



zien , die een overzicht gaven van den inhoud der departementale 
archieven. 

Zij werd in 1854 ontbonden en vervangen door eene commissie van 
advies, die nog bestaat maar alechta zelden bijeenkomt. 

Als om te toooen dat niet gebrek aan belangstelling in het archief- 
wezen tot die ontbinding bad geleid, gaf de regeering, in casu graaf de 
Peraigny in 1854 last tot een algeineene inventarisatie. Daarvoor werden 
strikte bepalingen gemaakt, die, alle vrije beweging uitsluitende de 
energie verlamden en als een keurslijf werkten; trouwens geen wonder, 
gemaakt als zij waren door ambtenaren buiten het archiefwezen staande. 
Eene doode letter bleven de voorschriften evenwel niet; reeds in 1861 
konden de eerste iuventariaaen worden gedrukt en 1 Juli 1890 waren 
164 deelen verschenen. Vooral de eerst gedrukten schijnen zeer gebrekkig 
te zijn; enkelen zijn zelfs wel ter perse gelegd, maar liggen thans nog 
in vellen op zolders van prefecturen als onbruikbaar. 

De schrijvers van hot besproken werk laten zich in het algemeen zeer 
ongunstig over deze fabriekmatige inventarisatie uit. Men heeft het 
primitieve plan niet willen of kunnen prijsgeven en het schijnt nïet door 
wijzigingen te kunnen worden gered. 

De kosten der departementale archieven bedroegen in 1888 fr. 603462, 
waarvan 47968 voor materieel, daaronder niet gerekend de kosten van 
oprichting en onderhoud der gebouwen. 

Na een inleiding, waaraan dit ontleend is, worden de 86 departementen 
in alfabetische volgorde behandeld ; do bewaarplaats en hoofdbestand- 
deelen aangewezen, de gepubliceerde en manuscript inventarissen opgenoemd 
en evenzoo de voornaamste werken , waartoe zij bijdragen hebben geleverd. 
Vooraf gaat een hoogst nuttige lijat van alle groote instellingen van 
vroeger tijd in Frankrijk, bisdommen , parlementen , intendances , univer- 
siteiten en dgl. met opgave in welk archief hunne bescheiden zijn terecht* 
gekomen. 

De laatste bladzijden van het eerste en het tweede deel zijn gewijd aan de 
bespreking der gemeente-archieven van Frankrijk. Zeer worden geroemd de 
maatregelen door het ancien regime in het belang daarvan genomen. Herhaal- 
delijk werd toen voorgeschreven dat de officiëele bescheiden moesten worden 
geïnventariseerd en de inventarissen worden bijgehouden. De Revolutie, 
al zou men het tegendeel vermoeden, bracht hierin gecne verandering. 
Het verval begon tijdens de Keatauratie, evenals bij ons de jaren van 
1820 tot 1850 noodlottig zijn geweest. Toen zag niemand er naar om 
en veel was reeds verloren, toen in 1842 de bovengenoemde archiefcom- 
missie een ministerieel besluit provoceerde dat goede zorg voorschreef 
en een cadre de classement bevatte. In 1856 en 1879 werden verbeterde 
uitgaven van dat besluit gegeven, respect, voor de tijdvakken vóór en na 
1790. Het ofiGciëele cadre werd daarin niet verplichtend geateld voor die 



54 



arcbleyoD, welke reeda volgena een ander ayateem conaequent waren ge- 
ordend. AI bad zulk eeo bGsluit van den Minister in Frankrijk meer 
beteekenia dan het ten onzent zou hebben, het etfect hing toch ook aldaar 
voor een groot gedeelte af vaa den goeden wil der Gemeentebesturen. 
Sinds 1887 is do Regooring iu staat eenigzins pressie op deze uitteoefenen 
en wordt op de begrooting der departementen een vergoeding van reis- 
en verblijfkosten uitgetrokken voor de inspectiereizen van den departe- 
mentalen archivaris. 

De gemeenten worden door de schrijvers evenals de departementen be- 
sproken, BoniB alecbta in enkele onbeduidende regels, die niet veel licht 
geven, maar in allen gevalle c.q. het bestaan van een inventaria of 
beschrijving constateeron. 

De arcbives hospitalières vormi^ii een volgende afdeeling. Zij zyn 
volgens de Heeren Langloib en Steik over 't algemeen oud, njk, goed 
bewaard en goed geordend, waarlijk eene stoute bewering. Op deze 
archieven heeft de inapecteur der gemeente-archieven een recht van toe- 
zicht. Ook voor ben, zoo zij althans niet reeda geordend waren, is in 
1854 een cadre de claasement voorgeschreven. 

Alle overige archieven worden in éen afdeeling samengevat, zy zijn 
o.s. die der rechtbanken, registratiebureaux , domein besturen, bisdommen 
en andere geestelijke corporaties; zeer veel daarvan behoort thuis in de 
departementale archieven en zou daarheen zyn overgebracht, waren de 
wettelijke voorschriften opgevolgd. 

Dan de notarisprotokollen ; worden deze ten onzent krachtens de wet 
achterbaks gehouden, in Frankrijk is de toestand nog veel treuriger, daar 
de protokoUen niet in eeno bewaarplaats zijn vereenigd maar ook thans 
nog onder de notarissen berusten, die natuurlijk slechts zelden eenig be- 
lang in die oude paperasaen stellen en ze vaak op zolders al of niet in 
kisten laten bederven. 

In de étude, wij zouden zeggen bet kantoor, van lederen notaris hangt 
een borderel, met een lijstje van alle protokoUen van do betrokken ge- 
meente met aanwijzing van den notaris die ze bewaart. Uit is zeker een 
uitstekende maatregel, maar, zooals ik zelf meermalen ondervond tuascheu 
het opdoen dier kennis en het voor zich krijgen van het gewenschte 
register is een groot verachil. Ik zeg register, maar vaak ziet men bij de 
vraag naar een of ander acte een of meer groote kisten openen , waaruit 
een duffe lucht opstijgt en die volgepropt zijn met papieren, wier ontcij> 
fering weken en maanden tijd zou kosten. 

Reeds in 1Ï89 werd officieel de wenach geuit dat in iedere hoofdplaats 
een bewaarplaats zou worden aangewezen voor alle notariëele akten aldaar 
verleden. Maar de toeetand is ook nu nog onveranderd. Slechts in 
enkele steden o.a. Lyon, Rouen, Toulouse zijn de akten i 
eenigd in de Ghambre des uotairea. 




55 



MoeHteo de echrijvers zich bij al deze archieTen nog meer dan bij de 
Troegeren tot enkele aaoduidiDgec bepalen ; nog incompleter zyn zij uit- 
tenaard der zaak, wat betreft de heerlijkheide- en familiearchieTen. Zij 
deelen evenwel ook daaromtrent mede, wat hun bekend is geworden en 
men zal wel algemeen toejuichen dat zij , indachtig aan het bekende Ie 
mieux est l'ennemi du bien zich niet hebben laten afschrikken door het 
noodzakelijk gebrekkige hunner opgaven. 

Niet het minst moeielijke hunner taak is nog onvolbracht. Twee af- 
dcelingen zal het derde deel bevatten: de franache archiefstukken in het 
buitenland en die in binnen- eu buitenlandsobe boekerijen, la ook dit 
voltooid , dan kunnen zij de voldoening hebbeu een onniiabaren gids te 
hebben aamengeateld voor alten die zich met de geachiedenia van Frankrijk 
of van gedeelten van dit land bezighouden. 

Ca. M. DozY, 



kt 

I 



Litteratuurkroniek 

door 
Mr. J. E. HEERES. 

(Schrijvers en uitgevers, die werken in dit Tijdschrifl; wenschen bespro- 
ken te zien , gelieven ze te zenden aan de redactie.) 

Derde supplement op het Repertorium der verhandelingen en bijdragen, 
betreffende de geacbiedenia des vaderlands, in mengelwerken en tijd- 
schriften tot op 1890 verschenen. Door de leden van de Commiaaie voor 
geaohied' en oudheidkunde van de Maatschappij der Nederlandsche Letter- 
kunde te Leiden. — Leiden, Brill. 1893. (B"); XXII, 251 bidzz. 

Uierin o.a. de volgende afdeelingen: „Kronieken" (n'- 164a — 
209gab); , Charters en cartularien" (ui. 220a— 244a/); .Biblio- 
theken" (ni- 26öi— 284e); „Archieven" (n'- 2maaa-40lf)] 
.Diplomatiek. — Tijdrekenkunde" {o}- 402i— 4066); Zegelkunde" 
(416i— 433), enz. 
J. C. Otertoorde. Yeralag omtrent het Gemeen te- Archief van Dord- 
recht, over het jaar 1892. — Dordrecht, Van Elk. 1893. (8"); 15bldzz. ') 
a. Toeatand der Archieflokalen ; b. Toeatand der Archiefstukken; 
c. Bezoeken en inlichtingen; d. Aanwinsten en verliezen [o. a. 
Legaat— Beelaerts: nl. boekwerken, teekeningen, prenten, munten 
W en penningen]. 

A. C. Van Aelst. Schets der staatkundige en kerkelijke geschiedenis 
der stad Oudewater. — Aflevering 15—17. (bldzz. 449—534), 

Archivalia in den tekst verspreid. — Voor volledigen titel, 
enz. zie men bidz. 31 van jaargang 1893 van dit tijdschrift. 




5fi 



J. H. W. TJnoer. De Eegcerïng vaii Botterdam. 1328—1892. — 
I4aamtiJBt van perBonen, die ïd of van wege de regeering ambten 
hebbea bekleed , voorafgegaan door eene geschiedkundigo inleiding over 
den regeeringavorm van Rotterdam. Uitgogeven op last van het ge- 
meentebestuur. (Bromicn voor de geschitdenis van Hoitrrdam, iiifgeffevtn 
op last van het gemeentebestuur. I.) Rotterdani, Van Waeeberge. 1892. 
(4«); 6, CX, 600, XXV bldzz. 

De lezers van dit tijdschrift wijs ik vooral op de XXm platen 

„met afbeeldingen der zegels van de stad", beginnende raet 1351, 

en met afbeeldingen der zegels „van Schepenen" (1335—1668). 

H. De Jaqer. De Remonstranten en CoDtra-Remonstranten in het 

land van Voorno, in 'tbijzonder te Briolle, in de jaren 1612 — 1619- 

[Archief wor Nederlandscfie kerkgeschiedenis. IV. (1893), bldz, 196—220.] 

Dit vervolg eener bijdrage in hetzelfde tijdsehrifl; (III, 337 — 399) 

wordt ingenomen door Bricleche archivalia uit dezen tijd. 

Barth. Pknh Jr. [W. e. Veder.] Het Archief van Amsterdam, 
historisch geschetst. [Eigen Haard. 1893; hldzz. 201—206, 218—222, 
236—238]. 

I. „Het „Stads- Secreet" of de IJzeren Kapel"; II. ,De 
Archieven ten Raadhuize". — Eenige aangenaam geschreven op- 
etellen met portretten en platen. 

Geschiedenis van het Sint Anthony-gasthuis te Leeuwarden. — Leeu- 
warden, Coöperatieve Handelsdrukkerij. 1893. (8°). 170 bldzz. 

In dit boeksken, niet in den handel, worden ook beschreven, 
regestsgewijze, 170 nummers van het archief van dit gasthuis, 
(^documenten van donatiën, permutatiën, koop en verhuringen") 
over de jaren 1406 — 1694; terwijl een 600 tal nummers over 
1500 — 1713 kort zijn aangeduid en een onbepaald aantal boeken 
in handschrift betreffende zijn administratie, (16'*' tot 19**° eeuw), 
als aanwezig worden vermeld. 

Ter bespreking zijn ontvangen de volgende boekwerken: 

Mr. 8. Muller Fz. Openbare verzamelingen der gemeente Utrecht. — 
Catalogus van het Archief. — Eerste Afdeeling. — Utrecht, Beijers. 1893. 

Mr. R. Pruin Th. Az. Catalogus van de archieven dor collegiën , die 
voor 1811 binnen de tegenwoordige prov. Utrecht rechterlijke functiên 
uitgeoefend hebben. Met inleiding door Mr. 8. Muller Fz. — Utrecht, 
C. H. E. Breijer, 1893. 

Mr. R. Fruin Th. Az. Verslag omtrent oude gemeente- en water* 
schapsarchieven in de provincie Utrecht over 1892. — Utrecht, Kemink 
en Zoon. 1893. 



M 




' nraajin v«n rio VERRRNIf.lNr, VAN ARnHIVARTSFN in Nnrf 



Orgaan van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland. 

Goidgekiurd bij Kon. èesl. van 29 Sipt. i8gi. 



IN MEMORIAM. 
JOANNES JOSEPHUS HABETS, 

liijksarchimris in Limburrj. 

Het ia zeer moeilijk om voor hen, die niet bekend zijn met de 
eigenaardige verhouöJDg, waarin zich het tegenwoordig hertogdom 
Limbui^ ten opzichte van de politieke indeeting TÓór 1794 be- 
vindt, onbekend ook met de lotgevallen die de archieven van dit 
gewest gedurende de laatste honderd jaren, vooral in het veel 
bewogen tijdvak 1794 — 1815 hebben ondergaan, de verdiensten 
van den overleden Rijksarchivaris Joannes Josephus IIabets in 
het licht te stellen. Want juist in de overwinning van do be- 
zwaren daaruit ontstaan, zooverre ze zijn taak bomoeiclijkteD, 
ligt zijn hoofdverdienste als archivaris. Hij toch heeft wat 
heinde en ver was verspreid, ea waarvan niemand dan hij 
soms de bewaarplaats kende, bijeengebracht en door zijne ge- 
schriften een leiddraad verstrekt, zonder welken bet in vele 
gevallen uiterst moeilijk, zoo niet bijna onmogelijk was, zelfs 
maar aan een plan tot ordening en betere regeling onzer archieven te 
denken. Geen provincie in ons land, noch ook in België, is zoo 
nieuwcrwotsch in die hoedanigheid als Limburg, wanneer men haar 



4 



d 



als een geheel beschouwt; geen provincie beataat uit zulke hetero- 
gene bestanddeelen , zoowel uit hot oogpunt vrd oen vorige politieke 
indf-oling van haar grondgebied, als ook wat gewoonten, iu dei 
uitgebreidsten zin des woords — daaronder ook rechtsgewoontenJ 
costuiraen, niet op de minste plaats — betreft. Zelfs de naamjj 
waarmede in 1814 of in 1S15 ona gewest werd gedoopt, 
fonkelnieuw voor elk der onderdeden wanritit het toen beatoodj 
geen gehuchtje zelfa, noch van lioderlandsch , noch van Belgiad 
Limburg beeft ooit deel uitgemaakt van het oude hertogdom vai 
dien naam. Meer dan de helft van het grondgebied onzer tegen>J 
woordige provincie behoorde tot de hertogdommen Gulick, Cleveffl 
Gelder — 't overkwartior van Roermond, einds 1 TjSO een afzonderlijlc 
hertogdom onder den Koning van Spanje en in 1713 — 1715 ver- 
snipperd tusschen Pruisen, Oostenrijk, de Staten-Generaal en deal 
hertog van Gulick. — Het overige deel onzer provincie was ver- * 
deeld tuaachen den Prins-bisschop van Luik, de Staten -Generaal 
als hertog van Braband en heer van een deel van Valkenburg, 
Daelbem en 'b Hertogenrade, drie landen in de 13'" en H** 
eenw bij Braband gevoegd en waarvan de Koning van Spanje, 
krachtens het partage-tractaat in 1661, later de keizer van DuiCsch- 
land, de andere helft bezat. Voegt daar nog by, of liever voegt 
er hier en daar tusschen eenige vrije- Rij ksheerj ij kheden en men 
beeft een klein denkbeeld van don ingowikkelden politieken toe- 
stand vóór 1T94. Wat de ieenen betreft was ons grondgebied 
nog meer verbrokkeld: Loonsche, Hornsche, Brabantsche, Gel- 
dersche, Keur-Kculache, Valkenburgsche ea nog andore soorten 
van Ieenen of achterleenen trof men er aan en tal van aanzien- 
lijke abdijen in de Rijnprovincie of in het tegenwoordige Belgisch 
Limburg haddon er haar leen- of laathof. Nog grooter moeilijk- 
heden voor een grondige regeling berokkent do algebeele ver- 
spreiding der archieven tijdens de Frausche heerschappij van 1794 
tot 1314. Verschillende bezitters der vrije-Rijksh eerlij kheden toch, 



namen zo nis hun eigendom mede bij hun vlucht naar Duitsch- 
land; soms ook kwamen die arcbievcu in handen van hun rent- 
meesters en ontvangera; de overigen werden door de Fransohen 
verdeeld ïn historische archieven (Pauselijke-, BisBchops- en 
Keizersdipiomen on cartularia!) die naar Parijs werden gevoerd; 
domaniale archieven die den directeur der domeinen werden toe- 
gewezen, om er geld uit te slaan voor den Staat, door ze dienst- 
baar te maken aan het ontdekken van goederen , kapitalen en 
renten, en in rechterlijke, loen-heeriyke on notariêele archieven, 
die naar de arrondiaseoients-rechtbanken moesten overgebracht 
worden, doch voor een groot deel in 18S3 nog op de raadhuizen 
in een hopelooze wanorde met de gemeente-archieven dooreen 
lagen, (erwijl onder het FranBch bestuur van tijd tot tyd nog 
aanzienlijke hoeveelheden documenten als echeurpapier worden 
verkocht, waardoor natuurlijk, daar dit op de verantwoording van 
onkundige „préposés au iriago" geschiedde, aanzienlijke leemten 
in alle mogelijke categoriet-n van archieven ontstonden. Dat er 
nog van al die archieven zooveel terecht kwam in ona dépót, 
dat onze verzamelingen, die in 1883 in een zevental kasten waren 
geborgen, thans, met inbegrip van de archieven van het Fransch 
departementaal bestuur en de Préfecture meer dan 70 kasten kunnen 
vullen ia grootendeels het werk van Pastoor Rabets. Hij kende 
zoo goed de afstammelingen der oude archiefbezitters : hier een 
kleinzoon van een rentmeester, ginds van een leengriffier of een 
secretaris, een neef van een der laatste capitularissen of ktoos- 
ferlingen; hier wist hij nog archieven te liggen op een ouden 
kerktoren, raadhuis- of pastoriezolder, daar in een schoolgebouw 
of in een oud kasteel. Het was alsof hij de geëmigreerde gees- 
telijken en heerlijkhei ds -bezitters, met hunne archieven vluchtend, 
tot in hun laatste achuilboekeu over den RiJn, in Braband of 
elders gevolgd was. Behalve tal van Limburgscbe gemeenten, 
bezocht hij, om onze oude archieven terug te bekomen of copieën 



É 




regesteu, miuatons een inventaris er van in ons arcliief te kuuuca 
neerleggen: Keulen, Aken, Dusseldorp, Essen, Parijs, Brussel, 
Haaaelt, Luik en Mechelen. 

Hij deed meer dan verzamelen wat verspreid was, en zou er ooit 
een orde komt in dien vreeselijken chaos vnn Insse etukken, zooals 
Lij gekscherend met die vage uitdrukking, ze noemde, dan ia het 
gedeeltelijk nog aan hem te danken, aan zijn geschriften, aan zijn 
zoo helder en bondig overzicht, bijvoorheeld, van de politieke indee- 
ling van Limburg (in dl, I zijner Geschiedenis van het bisdom 
Roermond), zijn werk over de Loonsche leenen in Liraburg, over 
de leenen van Valkenburg, over de gouverneurs van Limburg, en 
over tal van Liraburgsche heerlijkheden, abdijen en kloosters {meestal 
verschenen in de Publications du Limbourg), zijne verzameling van 
Limburgacho wijadommen enz. Voor vele dier werken heeft hij ook ge- 
bruik gemaakt van archieven elders berustende, die leemten in onze 
verzamelingen aanvullen , van mondelinge overleveringen en Tan 
zijne inderdaad bewonderenswaardige topugraphische kennis van dit 
gewest. Van Eyaden tot Weert kende hij nauwkeurig alle wegen, 
kasteelen en merkwaardige gebouwen. Van deze kennis gaf hij 
vooral bewijzen bij zijne talrijke opgravingen van Romeinscho, 
Germaanache en Frankische oudheden, besebrevon grootendeels in de 
, Publications du Limbourg", „Bulletins de la Commission Royale d' 
hiat, et d'aruhéologie de Belgiquo" en de voralagen dor Nederlandsche 
Koninklijke Akademïe van 18S1 tot 1892, Het zou mij echter te ver 
voeren Pastoor Habets in zijn oudheidkundige onderzoekingen en 
bemoeiingen te volgen , ik beschouw hier vooral den arcbivaiis 
en wijs liever nog op wat hij deed voor de kennis van de zoo 
ingewikkelde kerkelijke toestanden van dit gewest, eeu kennis voor 
den archivaris zoo onmisbaar. Het archief van het bisdom Roer- 
mond werd door hem geordend en verstrekte hem stof voor zijne 
uitgebreide geschiedenis van dit bisdom, welke kostbare inlichtingen 
behelat, die, behalve het groote nut dat zij bobben voor de weten- 



acliitp, rechtstreeks kimneii dienen bij de orilening onzer archieven van 
korkclijken aard. Bij al dat werk en zijne zeer omvangrijke corres- 
pondentie, vond hij nog den tijd om bijna twee lijvige octavo-deelen 
van den inventaris der archieven van de abdij Thorn uit te geven. 
Al mogen sominige critici eenige, deels ongegronde, nanmerkingen 
op zijn npprcciatiën van sommige charters hebben gemaakt, zoo 
blijft zijn werk nochtans ontegenzeggelijk at Ier verdienstelijkst voor 
de wetenschap. Ik wil van de mij toegestane ruimte geen misbruik 
maken en spreek dan ook niet van wat hij deed voor de oudheid- 
kunde en de kunst van zijn dierbaar Limburg, van zijne talrijke 
opgravingen to Meorsaen , lieer, Valkenburg, Hocnsbroek en, 
nog eenige maanden geleden, te Voerendael; slechts den menach 
zij het mij veroorloofd hier nog eenige regels te wyden. Een zijner 
vrienden, hij had er zeer vele, noemde hem 1' abbé Constantin ; 
die naam is verdiend: hy waa voor ieder goed, zelfs al te goed 
en volkomen onbaatzuchtig. Reeds zijn nederige kapellaanawoning 
te Bergh-en-ter-Blijt (bij üaastrioht) , meer nog z[jn pastorie te 
Wilre in den Vtoenhof waa een gastvrije rustplaats voor tal van 
Nederlandsche, Dnitsche en Belgische geleerden en oudheidkundi- 
gen; siuda hij archivaris was ging er bijna geen dag voorbij of 
hij ontving gasten. 

Voor ieder was hy minzaam, zelfa voor de vele farailie-genoalo- 
gen en heraldici, die het ongeluk wil dat den naam dragen van 
een Limburgaohe gemeente voorafgegaan door van, de of von en 
die beweren van adel te zijn. Dikwijls heb ik zijn onuitputtelijk 
geduld bewonderd. En toch kon hij heftig en geweldig zijn, 
zoodat men in hem mociclijk den bedaarden archivaris terug zou 
kennen: het was als hij Limburgs oudheden, kunstschatten, monu- 
menten bedreigd zag of meende bedreigd te zien met vernieling, 
verkoop of verkwanseling, en hij achtte zich dan in geweten ver- 
plicht iedereen die zich op dat punt vergreep te bestraffen, ja 
publiek aan de kaak te stellen. Geen hooge rang of waardigheid 
vrijwaarde dan voor zyn geweldige bestraffing en in zijn „Publica- 
tions" hield hij er zelf eon afzon derlij kon schandpaal op na, met 
den titel gvandalismc," 




Zoo heb ik hem tien jaren gekend on met hem gewerkt; hij 
was in mijn oog onafscheidehjk verbonden aan ons archief, een 
eerbiedwaardige gothieko kloosterkerk, die pastoor-archi varia met 
zijne groote gestalte, forach geteekende gelaatstrekken, dat breede 
voorhoofd; in zijn zwarte toga scheen hij mij eea figuur uit lang 
vervlogen tijden, uit de middeleeuwen. 

Nog in enkele rogela eene korte biografie : Joahnks JoaRPUDB 
Habets werd 27 November 1829 te Oirsbeek, waar zijn vader 
hoofdonderwijzer waa, geboren, uit eene familie, die tal van ge- 
leerde en verdienstelijke mannen heeft voortgebracht, onder anderen 
den Akenachen geschiedachrijver Ciiristiaan Quix, H. .T. Beugels, 
hersteller der abdij van Postel, en den Lnikschen kanonik Habets, 
die de lijdende mcnschheid door de stichting cener uitgebreide 
vereenigiug van liefdezusters groote diensten bewees. 

In 1843 begon Josef Habets de humaniora te Rolduc, in 1856 
word hij priester, was tot 1878 achtereenvolgens te Hunsel, Bunde 
en Bergh-en-ter-Blijt kapellaan, van 1878 tot 1881 pastoor te 
■Wilre-Oudvroenhoven, tot dat hy in November 1881 tot Rijks- 
archivaris werd benoemd; den 14 Juni 1880 was hij reeda lid 
geworden der Koninkiyke Akademie te Amsterdam en werd 
daarna no|; door verschillende geleerde genootschappen tot lid be> 
noemd, onder meer tot buiteulandsch lid der Koninklijke Vlaamsche 
Akademie; van het Oudheidkundig Genootschap in Limburg was 
hij president, in welke hoedanigheid hij de „Publications du Lira- 
bourg" redigeerde, die hij grootendeels met eigen bijdragen vulde. 

Met den schrijver dezes gaf hij nog het tydschrift „do Maasgouw" 
uit, aan Limburgsche oudheden, taal en letterkunde gewijd, dat 
twee keer per maand verschijnt. 

Een hartkwaal, die zich de laatste jaren steeds heviger open- 
baarde, was de oorzaak van zijn dood , die voorafgegiian door een 
allersmartelijkst lijden, den 22 Juni laatstleden hem uit zijn werk- 
zaam leven wegrukte. 

Maastricht. A. J. Flament. 



L 



63 



Berichten, enz. 

Benoemd: 

tot adjunct-archivaris aan het gemeente-archief te Amsterdam Mr. J. J. 
LoEFF , tijdehjk ambtenaar aldaar ; 

tot rijks-archivaris in de provincie Limburg de heer A. J. Flament, 
commies-chartermeester ; 

tot archivaris der gemeente Breda de heer J. T. Corsten aldaar. 

Overleden : 
De heer L. Theri, archivaris der gemeente Oostburg. 

Door zijne benoeming tot leeraar te Amsterdam, heeft de heer 
M. G. DE Boer opgehouden archivaris der gemeente Qoes te zijn. 

Opnieuw gesteld: 
ter beschikking van de weeskamer te Batavia voor den tijd van een 
jaar of zooveel korter als zal blijken voldoende te zijn, om te worden 
belast met het overbrengen naar de daarvoor bestemde lokalen in het 
gebouw van genoemd college en het ordenen van het archief der wees- 
kamer en van het voornoemd college van boedelmeesteren te Batavia, 
het laatstgenoemde over de jaren 1640 tot en met 1880, de ambtenaar 
op wachtgeld V. A. L. A. Bloem, laatstelijk ter beschikking van eerst- 
genoemd college. 



De tweede jaarvergadering, gehouden te Amsterdam 

OP 14 Juni 1893. (1) 

Een veertiental leden had aan de oproeping tot het bijwonen der jaar- 
lijksche vergadering gevolg gegeven. Tot ons leedwezen ontbraken alle 
leden uit de plaats zelve, waar de vergadering werd gehouden, om te 
bilhjken ledenen, op het appèl. Onzes inziens kunnen er geen over- 
wegende bezwaren bestaan, om desnoods voor den dag onzer algemeene 
bijeenkomst daar den dienst te doen stilstaan; althans kan worden ge- 
vraagd , dat deze geen hinderpaal, ook voor van elders komenden, oplevere 
voor het bijwonen er van. Immers die dienst zelf zal meer worden 
gebaat dan geschaad door een daardoor veroorzaakte afwezigheid gedu- 
rende eenige uren of zelfs gedurende één enkelen dag. 

Ook nu weder moest de vergadering door een waarnemenden voorzitter 
worden geopend. Mr. Ch. M. Dozt kweet zich van die taak, en hulde 
brengende aan de nagedachtenis van Mr. de Koever, wiens plaats hij 
vervulde, bracht hij verslag uit omtrent de lotgevallan der vereeniging in 
het afgeloopen jaar. 

(1) Vergeiyk de noot op pag. 49 van den vorigen jaargang. 



64 



Tas werkelijke lotgevallen kan echter weinig sprake zijn. Naar buitelt 

trad de vereenlging niet op, maar innerlijk mag het Tijdachrift word«t 
beschouwd als den juiaten aanwijzer van haar levenskracht en geecbiktheid 
tot verdere ontwikkeling. En al verheugen wij ons er in, dat het Neder- 
landsch Archieveoblad niet uitsluitend door de direct belanghebbenden, 
de archlvariaBen, wordt gelezen, toch moet het, zal het aan zijn doel be- 
antwoorden, in de eerste plaats zjjn en blijven een technisch vakblad. Ter 
bevordering van den goeden gang van zaken werd een nieuwe overeenkomst 
met den uitgever getroffen, waardoor de secretaris- redacteur van het 
administratief gedeelte der aan de uitgave van het Tijdschrift verbonden 
werkzaamheden geheel werd ontheven. Niet alleen echter in ona blad, 
maar ook in de jaarvergadering en do daar gevoerde be raad elagio gen 
openbaart zich het leven der vereeuigiDg. Daarom eindigde de Bpr. met 
den wensch, dat ook de dag van heden, al kon het getal der aanwezigen 
grooter zijn, daarvan een schitterend getuigenis mocht geven. 

Dit openingswoord werd door de aanwezigen met instemming begroet^ 
waarop men tot de huishoudelijke bezigheden overging. Nadat de rekening 
en verantwoording van den penningmeester in orde was bevonden en onder 
dankbetuiging voor zijn beheer, goedgekeurd, deelde de voorzitter mede, 
dat geen antwoord was ontvangen op een dezerzijdsch schrijven aan de 
bibliotheek- ambten aren, welke zich ten vorigen jare met een voorstel van 
aansluiting tot onzo vereeniging hadden gewend; welk schrijven strekte 
om tot een nadere bespreking van bedoeld onderwerp te geraken in 
overeenstemming met de p. öl van den vorigen jaargang medegedeelde 
motie, reden waarom hij voorstelde ook van onze zijde de zaak tocht 
afgedaan te houden. De vergadering vereenigde zich hiermede. Evenzoo 
met het voorstel om tot correspondeerend lid onzer Vereeniging te bft- 
noemen den heer Alpiionse Goovaerts, adjunct-archivaris aan het Belgisch 
Staatsarchief, welke benoeming door dezen reeds bereidwillig is aanvaard. 

Daarop werd als plaats der volgende jaarvergadering aangewezen 
's Gravenhago, terwijl aan het einde der vergadering de bestuursverkieziüg 
plaats had, en na eenige stemmingen werden aangewezen 
Mr. S. Mpller Fzn. , tot voorzitter, 
Mr. 3. Gratama, tot secretaris. 
Mr. J. A. Feith, tot penningmeester, 
Mr. Ch, M. Dozy en Mr. A. C. Bondam, als leden, 

De vier eersten, ter vergadering aanwezig, verklaarden onmiddellijk 
do benoeming aan te nemen, terwijl de laatste eenige dagen later te 
kennen gaf, dat h^ zicb de keuze liet welgevallen. 

Hierop kwamen de theses van Mr. S. Mcller Pzn. in behandeling. 

In een korte toelichting der eerste: 

Een archief is het geheel der geschrevene, geteekende en gedrukte 
bescheiden, ingezonden b^ en uitgegaan van het bestuur eener gemeen- 



4 



66 



^^_ leerii 
^H Zo 



Bchap of een harer beambteD ex officio, voor zoover deze bescbeiden be- 
stemd zijn om oudor haar te blijven berusten; 

gaf de inleider, onder verwijzing naar het door hem geplaatste sttik ia 
het eerste oommer van dezen jaargang van het Arcbievenblad , nader aan, 
dat hij onder geteekende stukken verstaat kaarten, dat ook gedrukte 
stukken ia hot archief behooren, ala zij aan bet bestuur zijn toogezouden, 
dat met do bijvoeging ex officio wordt bedoeld de particuliere stukken 
der beambten uit te sluiten, dat de laatste zinsnede o. a. betreft de pakken 
gedrukte plakkaten, die hoewel voor verspreiding bestemd, dus niet 
om daar te blijven berusten, in de bewaarplaatsen van archieven zijn 
«chtergebleveo. 

Achtereen volgens werden door verschillendo aanwezigen opmerkingen 
gemaakt en vragen gedaan. 

Het hoofdbezwaar werd gevonden daarin, dat de stelling de opteeke- 
ningen der handelingen van het bestuur zelve, de notulen-boeken scheen te 
ïgnoreeren, iets wat wederom werd ontkend met er op te wijzen, dat 
«uitgegaan" in dezen niet de feitelijke beteekenis kon bezitten, immers 
zulke stukken zijn niet meer in de archieven aanwezig. Met het oog 
echter op de eeuigszins dubbelzinnige beteekenis van het bedoelde woord, 
wordt dit gewijzigd in „opgemaakt". 

Opmerkingen van minder gewicht betroffen de vraag of ingezonden 
'boeken wel in oen archief dieuden te worden opgenomen, waarop Mr. 
Holler als zijne meeniug te kennen gaf, dat hier slechts de keuze was 
bt ze als ingekomen stukken te beschouwen öf ze uit bet archief te ver- 
wijderen en als een afzonderlijke verzameling te bewaren. Het eerste 
is zuiver consequent, maar het laaate schijnt om practische reden ver- 
kieslijker. 

Voorts de uitdrukking „liet geheel"; de inleider hield vol, dat ook waar 
aleohts zeer weinig was bewaard gebleven, van een geheel sprake kon zijn. 
Iets wat niet zonder bedenking scheen, bepaaldelijk waar men van een 
geheel sprekende, zeer enkele stukken, afkomstig van een bestuur in een 
bepaalde functie optredend , uf van een ambtenaar, reeds als een archief 
beschouwt. 

Eindelijk sericon publicaties en plakkaten; dat deze uit een archief 
zouden moeten worden verwijderd , vond bij enkelen geen instemming ; 
vooral niet, waar van een ofBoiëol aangelegde verzameling sprake is. 

Nadat nog bij de discussie duidehjk in het licht waa gesteld, dat de 
thesis door hare bewoordingen voldoende aangeeft, dat zij niet slaat op 
familie-archieven, meestal zijnde een conglomeraat van papieren en stuk- 
ken, welke de verachillonde ledon als zoodanig, of in verschillende functies, 
in handen kregen en bewaarden, wordt aan het slot ter juistere formu- 
leering nog het woordje „haar" vervangen door ,die gemeenschap". 

Zoo komt de stelling vervolgens in stemming, en wordt alsnu luidende: 



Een archief U het geheet der geschrevene, geteekende en gedrukte 
bescheiden, ingezonden bij of opgemaakt door het bestuur eener ge- 
meenschap of een harer beambten ex officio , voor zoover deze beschei- 
den bestemd zijn om onder die gemeeenschap te blijven berusten; 
met algcmeene stemmen aangeuomen. 

Stelling 2a: 

„Een archief moet systematisch ingedeeld worden." 
wordt, na eenige disGussie, over het punt, of ten slotte toch niet voor 
enkele stukken, de chronologieche iudeeling de meeet wonsclielijke is, iets 
wat door den inleider in hot algemeen wordt ontkend, onveranderd aan- 
genomen. 

Bij de stelling 2h: 

Het sjHtecm van ïndeeling moet gegrond worden op de oude organi- 
satie van het archief, die overeenstemt roet do inrichting der gemeenschap, 
van wie het afkomstig is; 

maakte het hoofdpuut der debatten uit de vraag, of de inrichting der 
gemeenschap dan wel de oude organisatie van het archief den groodstag 
voor de indeeling moet vormen, of afwijking en wijziging dier oude 
organisatie, bijv. het uiteonnomen van liassen nooit of nimmer gerecht* 
vaardigd kan zijn, vooral waar die oude organisatie niet meer afliankeljjk 
is van de inrichting der gemeenschap. Mr, Muller verklaarde zijner- 
zijds liever aap de oude organisatie van het archief, die overeenstemt met 
de inrichting der gemeenschap vaat te houden; een oorspronkelijke orga- 
nisatie, die daarvan zoude afwijken, ia voor hem iets onbestaanbaars. 
Derhalve schijnt verandering van ,oude" door , oorspronkelijke" wensche- 
lijk, daar bovendien onder oude organisatie ook zoude kunnen worden 
begrepen eene, welke door vroegere bewaarders aangebracht, van de 
oorspronkelijke geheel afweek. Met het uiteenoemen vau liassen dient 
men in ieder geval uiterst voorzichtig te zijn, er kunnen misschien bij- 
zondere gevallen bestaan, dat het althans geen kwaad kan, en dat het 
dus niet bepaald moet worden afgekeurd. Maar dit raakt de ordening, 
betreft niet de organisatie van het archief. 

Nadat, met het oog op het laatste gezegde was geconstateerd, dat in 
de stelling met organisatie dus werd bedoeld de globale iudeeling van 
bet archief, niet de in onderdeelen tredende ordening, konden nog enkelen 
der aanwezigen zich niet vereenigen met de formuleering der thesis. De 
mogelijkheid toch van afwijking tusschen de oorspronkelijke organisatie 
van het archief en de inrichting der gemeenschap was niet uitgesloten, 
zelfs werd het bestaan er van op een, zij het dan ondergeschikt, punt door 
oen voorbeeld aangewezen. Om hieraan tegemoet te komen wil de In- 
leider in de thesis invoegen: „in hoofdzaak", maar wijst overigens elke 
andere verandering af, omdat z. i, duidelijk moet uitkomen, dat de oor- 



d 



67 



Bpronkclijke organisatie in het algemeen niet afwijkt van do inrichting 
der gemeenschap, terwijl van de andere zijde niet de laatste als theoretisch 
uitgangspunt, maar Juist de eerste, nog feitelijk herkenbaar en werkelijk 
bestaan hehheud, als richtsnoer den doorslag moet goven. 

Na verwerping van een amendement om te lezen: ,in overeenstemming" 
in plaats van „die overeenstemt", wordt de thesis, na do aangebrachte 
wijzigingen , luidende : 

„Het systeem van iadeeling moet gegrond worden op de oorspron- 
kelijke organisatie van het archief, die in hoofdzaak overeenstemt met 
de inrichting der gemeenschap van wie het afkomstig is." 
aangenomen met elf stemmen voor, en twee tegen. 

Bij stelling Ze: 

„De stukken, die niet tot het archief behooren, moeten daarvan 
afgezonderd worden. Zij moeten worden overgebracht naar een bi- 
bliotheek of een ander archief, waar zij behooren , of in eene afzon- 
derlijke afdeeling van het archief, waaruit zij afkomstig zijn, worden 
geplaatst". 

merkt Mr. Muller op, dat hij zich wenecht te verdedigen op oen z. i. 
on gerecht vaardigden aanval van den heer Gbatama in het jongst ver- 
schenen nommer van het Archie venblad , en wel waar deze hem verwyt 
,een schreeuwende ketterij" te hebben verkondigd. Immers Spr. heeft 
geenszins beweerd, dat de bij de gemeentebesturen ingezonden processen- 
verbaal van grondvergaderingen enz. moesten worden verwijderd, maar 
gedoeld op zulke stukken, welke o.a. de handelingen dier vergaderingen 
bevattende, niet werden verzonden, maar ten slotte ten gemeentehuize 
werden gedeponeerd. De door Mr. G. aangehaalde bepalingen zeggen dan 
ook iets anders, dan deze or in heeft meenen te kunnen lezen. 

Mr. OrataMa repliceerende , meent vooralsnog, dat de vorige spreker 
zich in zijn stuk wel eenigszins anders heeft uitgedrukt dan hij nu doet, 
en dat de bedoelde bepalingen te eng worden opgevat. Spr. althans 
heeft alle stukken betrekkelijk de grondvergaderingen in de archieven 
der gemeenten, die hij heeft geordend, bij elkaar aangetroffen en geen afzon- 
derlijk ingezonden processen-verbaal gevonden. Voorts betwijfelt hy, of men 
wei doet om van het archief van dergelijke commissies als van een geheel 
te spreken, evenmin als dit eigenlijk gezegd het geval is met do zoo- 
genaamde burgerlijke stands-archleveu ; deze dienen toch als afzonderlijke 
onderdeelen van het gemeentelijk archief te worden beschouwd. 

De inleider handhaaft hiertegenover het door hem gesprokene, en 
merkt op, dat z, i. slechts het alternatief mogelijk is of de burgerlijke 
stands-archieven, met name de in 1811 naar de gemeentebesturen over- 
gebrachte registers enz., als op dat tijdstip ingekomen stukken te beschouwen, 
M er zelfstandige serieën afgescheiden van het gemeentelijk archief van te 



L 



*• Jï; * 

maken; vat ie stukken vun ilc grondvergaderingen afkomstig betreft, 
zij worden door het feit, dat zij in de bewnarplaatscn der gemeento-archicven 
zijn geborgen, geen bestanddeel daarvan. 

De Btellïng wordt hierop onveranderd aangenomen; hetzelfde is het 
geval met de volgende: 

„De invent2iris moet in hoofdzaak ingericht worden overeenkomstig 
deze indeeling van het archief." 

Wegens het vergevorderde nur werden met instemming van den heer 
Gratxma diens theses niet meer in behandeling genomen. Misacbien 
zullen zo op een volgende jaarvergadering ter sprake komen. 

Om zoo mogelijk vooraf daarover een schriftelijke gedachten wisseling 
uit te lokken zij het geoorloofd ze hier alsnog in haar geheel te laten 
Tolgen. 

A. 1. Bij de ordening van een archief dient in 't oog te worden ge- 
houden, dat de stukken en protocollen, welke de handelingen der corpo- 
ratie of van baar bestuur behelzen, het geraamte vormen, om hetwelk 
de andere stukken moeten worden gegroepeerd. 

2. Aan het bijzonder oordeel moet worden overgelaten, op welke wijze 
de toepassing moet geschieden, bepaaldelijk; of — en zoo ja — op welke 
wijiio en ten aanzien vau welke stukken afscheiding is gewenscht, on 
bijeenvoeging in scrien is aangeraden; of verder een zuiver ebroaologisch 
dan wel een dossier- systeem moet worden gevolgd. 

B. 1. Bij de beschrijving sta op den voorgrond, dat de inventaris 
slechts als wegwijzer behoeft te dienen, on dus te geven een overzicht 
van den inhoud van het archief. 

2. De meer nauwkeurige beschrijving moet hoofdzakelijk in verband 
worden gebracht met de stukkon, welke de handelingen behelzen, door 
klappers, registers enz. 

3. Voor den tijd, waarin de handelingen niet of nog niet geregeld 
werden opgeteekend, dient de beschrijving uitvoeriger te zijn dan voor 
latere tijden noodig is, bijv. in regestenlijalen. 

Mettegoustaande in de zaal een waarlijk tropische hitte heerschte, waren 
de gevoerde beraadslagingen belangrijk, en mogen de resultaten voor de 
ontwikkeling van het archiefwezen van gewicht worden genoemd. De 
rust na afloop der vergadering was waarlijk wel verdiend; en de ver- 
sterking aan den gezelligen mnaltijd alles behalve overbodig. 

Ten zeerste blijft het te betreuren, dat niet meerdere leden ter ver- 
gadering waren verschenen ; niets toch is doodender voor een verecniging 
als de oDze, dan gebrek aan belangstelling bij de leden zelve. 



«» 

Op liet jongst te Arnhem gehouden Nederlandaoh Taal- ea Letterkuudig 
coDgres bracht de heer Mr. J. E. Heeres , commies aan het Rijksarchief te 
'b Gravenhago, in de 2* afdeeling de noodzakelijkheid ter sprake van den 
hüuw eener meer aan do eischen van den tegen woord igen tijd beant- 
woordende inrichting tot bewaring onzer laods-arcfaieven, ile bladen 
onzer historie, nog op menig punt ondoovzocht en te weinig gekend; en 
wees met klem op het niet te ontkennen en steeds dreigend brandgevaar. 

Hy smaakte de voldoening, zonder dat écn atem zicfi daartegen verhief, 
te zien aangenomen de volgende motie : 

,De Iweede afikeliny van het XXII''' Tnal- en Lederknndig congres^ 
orerttilgd van de hnoije noodzakdijklteid ran lut stichten van een brandvrij 
Algemeen Rijksarchiefgebouw te 's Gravenhage, spreekt den tcensch uit dal 
de Bestendige Commissie van het congres zoo spoedig mogelijk van deze 
overtuiging doe blijken tegenover die autoriteiten , die in deie aangelegenheid 
een vuorloopige of definitieve beslissing hebben te netnen." 

In de algcmoene vergadering ter tafel gebracht mocht zij eveneens de 
algemeene inatemmiug verwerven. 



l In de vereeniging van Burgemeesters en Secrotarissen in Zuid- en 
Noord-Beveland, op 21 April 1893 te Goea gehouden, werd door den 
heer H. G. Hartman Jz. ingeleid de bespreking van liet ambt van 
archivaris der gemeente. 

Eeferent wijst op art. 103 der gemeentewet, hetwelk wil, dat de 
secretaris bij zijne instructie inzonderheid belast worde met do zorg voor 
het archief der gemeente, zulks onder toezicht vau Burg. en Weth. 
Dezo bepaling moge voor kleine gemeenten voldoende schijnen, — in 
waarheid is zij bet niet, en de schromelijke verwarring, die in vele 
archieven heerscht, getuigt er van. Daarom is men in grootere gemeen- 
ten, waar de archieven meer belangr^k zyii, overgegaan tot benoeming 
van een ambtenaar, aan wien die zorg in hot bijzonder wordt toevertrouwd. 
Wil die ambtenaar met eenige vrucht werkzaam zijn, dan wordt in hem 
geëischt eene groote mate van kennis, vooral van taal en geschiedenis, 
liefst ook van bet latijn en van andore wetenschappen. Maar nu doet 
zich het zonderling verschijnsel voor, dat die man, ofschoon vaak de 
meerdere in kennis en op een hoogeren trap van ontwikkeling staande, 
toch de ondergeschikte van den secretaris blijft, — dat hij althans geen 
hoofdambtenaar is. Volgens de letter der wet moet alles door den trech- 
ter van den secretaris het collogo van dagel^ksch bestuur bereiken en 
blijft de archivaris van verre staan, waar hy nabij moet wezen. 

Het is noodig dat hierin verandering komo! Maar hoeP Voor iedere 
gemeente een afzonderlijken archivaris aan te stellen en dezen gelijken 
rang als den accrotaris te geven, zou te kostbaar zija voor de gemeentekas. 



70 

Doch do Knrg voor het archief moet oeno rijkstaak worden. Van rijks- 
wege bezoldigde archivariBsCQ moeten worden aangcBteld, niet voor iedere 
gemeente afzonderlijk, maar, evenala thans bij meerdere kantongerechten 
één ambtenaar van het openbaar ministerie fungeert, zou ook voor meer- 
dere gemeenten één archivaris benoemd en deze bezoldigd moetou worden 
uit 'b rijka schatkist met opdracht, om wat h^' wetenswaardig in de 
archieven viudt, ann Burg. on Weth. mode te deelen en aan deze de 
verplichting opgelegd, om dat wetenswaardige in het jaarverslag der 
gemeente op te nemen of afzonderlijk uit to geven. 

Nadat vele leden over de inleiding het woord gevoerd en inatemming 
daarmede betuigd hadden, sloot de Voorzitter de vergadering. 



Omtrent de op pag. 9 van dezen jaargang aangekondigde vergadering van 
Duitsche historici kunnen wjj ten aanzien der vragen, welke meer bjjzonder 
voor de lezers van dit blad van belang zijn nog het volgende mede- 
deelen, ontleend aan oen door den heer A. J. DoheLA NlKUWKïiHUm 
te Munchen in het Museum , Uaandblad voor philologie en geschiedenis 
no. 7, geplaatst verslag: 

fllSij gelegenheid van eene ongedwongen gezellige samenkomst opperden 
do hoogleeraron Heioel, Loas_BS, Qcidde en Stieve van Münehen en 
ZwiEDiNECK — SüDESHORST van Graz verleden zomer het plan om naar 
het voorbeeld der aardrijkskundigen, juristen, medici en natuurvorschers 
een Duitschen gesehiedvorachersdag in het leven te roepen. De 
Duitsche onderwijs-quaestie, en meer in het bijzonder de stiefmoeder- 
lijke behandeling der geschiedeniB in het leerplan heeft ongetwijfeld 
invloed op het ontstaan van dit plan uitgeoefend. Bij de uitvoering 
echter is er uitsluitend sprake geweest van eene vrije veroeniging ter 
vermeerdering der samenwerking tusschen vakgenooten, die geregeld 
éénmaal 's janrs wetenschappelijke vragen en practische belangen met 
elkander wenscben te bespreken. De eerste uitnoodiging hiertoe vond 
geringen bijval. De Berlijnsehe historici antwoordden in het geheel niet 
en dö meerderheid der oudere school ontkent vooralsDog de behoefte aan 
dergelijke bijeenkomsten. Slechts een veertigtal toezeggingen uit Duitseh- 
land, Oostenrijk en Zwitserland moedigden aan de voorbereidingen voort 
te zetten en na Paseben 1893 was het mogelijk den eersten Duitschen 
geachiedvorschersdag, onder voorzitterschap van A. Huber uit Weenen, 
met 106 vrienden der beweging in het gebouw der Academie van weten- 
schappen te Miinchen te openen. 

Pruisen was zeer zwak vertegenwoordigd. De Leipziger hoogleeraren 
Abndt, Lamprecht en Balda»U8 hopen echter in den loop van dit jaar 
eene vaete brug tusschen hot Noorden en hot Zuiden te slaan en Pasohen 




^ 



1S94 alle gesdiiodkundlgen zonder oiidorscheid van kleur on rang binnen 
Leipzlg te vereeoigea. Ditmaal geldt ale liet ware de eerste proef met 
eene nieuwe onderneiniiig, die zonder hooggespannen verwachtingen het 
levenslicht zag." 

Omtrent de ter sprake gebrachte vraag: Wie ist Erhichlerung der 
lienülzung von Archiven inid Handschr'tftensammlumjea sii en-ekhen? 
lezen wij ter aangehanlder plaatse : 

,De derde en laatste quaestie, die aan de orde kwam, stond in ver- 
band met de toegankelijkheid der arcliievon voor wetenschappelijk gebruik. 
Wat is reeds ter verlichting der gebruikmaking van archieven eo hand- 
schriften bereikt en wat blijft nog te wonschen over? Die vraag beliao- 
delde Heigel in een zeer doorwerkt en belangwekkend referaat. Hij 
herinnerde er aan, hoe nog ïn deze eeuw de bibliotheken uitsluitend 
voor bevoorrechten toegankelijk waren. Staatsdienaren kouden uitsluitend 
op grond van hun rang die schatten raadplegen en geleerden uitsluitend 
op grond van hun beroep, want b.v. in Beieren staat de Iioogleeraar in 
rang nog steeds beneden den regeer ingaraad. Het gebruik van hand- 
schriften was aan de bijzondere vergunning van den vorst vastgeknoopt 
on de verzending buiten de grenzen behoorde tot de uitzonderingen. In 
dien toestand is in onzen tijd verandering gekomen en zelfs de archiva- 
rissen bezitten tegenwoordig eene veel grootore speelruimte. Pruisen 
behandelt op grond der verordening van 8 Januari 1890 het buitenland 
op gelijken voet mot het binnenland, inzoover van bibliotheken en hand- 
schriften sprake is en do vergunning op gelijke liberale wijze wederkeerig 
geschiedt. Ten opzichte van archieven zijn de voorschriften minder gunstig. 
Erhard en met hem de meeste historici wenschen gelijkstelling van 
archief en bibliotheek, daar openbaarheid nog zelden schade veroorzaakt 
heeft. Hoogstens mogen akten, die op de domeinen en de eigendoms- 
rechten van den Staat betrekking liebbon , van de volstrekte archiefvrg- 
heid uitgezonderd worden. In Beieren nam in 1878 de groote meerder- 
heid van het Parlement, naar aanleiding van den strijd met de gemeente 
Poppenreuth, partij ten gunste van het vrije gebruik der archieven. 
Trkitschke raadpleegde voor zijne Deutsche Geschichtö des 19 jahrh. 
de Pruisische archieven. Zou zijn oordeel over do Beiersche politiek niet 
in menig opzicht anders luiden, indien hij ook de Beicrsclie akten had 
kunnen inzien? Inmenging der diplomatie verhindert maar al te dikwerf 
de vrije vorsching en zonder vrijheid der vorBohiog geene waarheid. 
Wordt de vrije vorsching wcnschelijk geacht en in haar belang de gelgk- 
Btelling dor archieven met de bibliotheken ten opzichte van het gebruik 
geëischt dan volgt de vraag naar de vaststelling van oen normaaljaar. 
Volledige openbaarheid is volgens Heigel zonder schade voor eenig land 
en voor eeuige familie mogelijk tot het jaar 1847/48. 

LüHER is in dit opzicht even behoudend als ten opzichte der toelating 



n 



tot de arcliieveii en verdodigt nog ateeda hardnekkig de geheimhouding. 
Slechts hetgeea yóór het jaar IS02 ligt beschouwt hij sla historische 
stof, behoudens eenige uitzonden Dgen. Onder Mktternich was in Oos- 
tenrijk het woord ataatsgeheim de gowono uitvlucht. Met het optredon 
van Arneth ais arehivaris in 1859 verauderde de zienswijze en zijne 
begnnstiging der historische studie door libernliteit heeft op den bloei 
der historisciio wetenschap den gunstigsten invloed uitgeoefend. Hij 
verleende zelfa aan yon Sybkl volledige inzage in de Ooatenrijksche 
oorkonden, hoewel invloedrijke peraonon tegenover de Pruisen die 
liberaliteit afkeurden, en hoewel nog in 1872/73 te Berlijn de scherpste 
contróle gebruik was en alle excerpten nagezieu werden. Later bewees 
Berlijn bij do uitgave der volledige correspondentie van FREDEaK den 
Grootb en der publicatiën van Foschinqer in Arnëth's voetstappen 
te willen treden en voir 8ïbël meent tegenwoordig ala archivaris te 
kunnen zeggen: .Reeda nu heeft de ondervinding bewezen, dat voor 
ona Pruisen hot belang van het staatsverband met dat der wetenschap- 
pelijke beachaviog identiaoh is." 

In Frankrijk wisselt de zienawijze met do regeeriug, maar in den 
regel laat er de liberaliteit niets te wensehen over. In Engeland ztjn de 
akten tot het jaar 1762 vrij en voor eeoig later tijdperk is eene minia- 
leriëele vergunning voorschrift. In Italië ia volgens de archiefwet vau 
27 Mei 1875 het gebruik vrij en voor vertrouwelijke poraoneele akten 
en documenten van politieken aard na 1815 eene ministereele vergunning 
voorschrift. Ala normaaljaar geeft Löher '8 Archivalische Zeitscbrift (1879) 
aan in Wurtemberg: 1700; in Frankrijk: 1789; in Nederland: 1813 en 
in Oostenrijk: 1030. Dit nu is volgens IIkiokl eene taak voor den 
geschiedvorachersdag : naar meer eenheid in die bepalingen te streven en 
voor Duitschland ala normaaljaar het jaar 1847 of 1848 te begeeren, 
tevena in beginsel ter wille der vrije voraching op gelijkstelling der 
archieven met de openbare bibliotheeken aandringende. 

De eerste Duitache geachiedvorschersdag besloot overeenkomstig den 
wenach van Heioei. , nadat ook de aanwezige archief-beambten, WiE- 
GA8D, WiTTMANN en Wetzer , behoudens enkele uitzonderingen, hunne 
instemming met de ontwikkelde gezichtspunten te kennen gegeven hadden. 
Ook werd het wenschelijk geacht er buitendien nog op aan to dringen, 
dat voor verzendingen naar het buitenland niet meer de tuaschenkomst 
der diplomatie vereiachte blijft. Als ambtenaar is de archivaris vetant- 
woordolijk en het moet aan zijn oordeel overgelaten worden, wat in het 
belang der voraching is en waardoor vooral tijdverlies en lastige formali- 
teiten te vermijden zijn." 

Het vraagpunt over de te vol^ett regels hij de uitgaee van ^Actenstücknt 
sur neueren Geschkhte" is nïet in behandeling gekomen. 




Naar nog wordt niodegoiïceld 
drukkeo ineda naar huis, zoodat de 
van historici geslaagd mag heeteo". 



Bijna drie eeuwen begraven. 



In 1853 vorBcheon van do hand mijus vaders Mr. H, O. Pkitiï het eerste 
deol der tien deelen, welko hot Regisier van het archief van Groningen 
vormen, 't Was het openbaar maken van bet resultaat van den arbeid 
in 1824 door Öroningon's eersten art^hivaris Mr. 11. K. Driëëseh hegonnen, 
door mijn grootvader Mr. H. O. Feith Sr. in 1832 voortgezet en waaraan 
van 1838 — 1840 door do naamgonooten Sr. en Jr. was gearbeid, 't Was 
een werk van Jaren geweest, de honderden registers en handschriften 
geheel oF gedeoltcbjk te lezen en to rangschikken, niet minder den inhoud 
der taJrijko doozen en kisten met oorkonden en brieven te onderzoeken, 
welko zich op de Stada-Archicveukamer, op het Provinciehuis, het Om- 
melanderhuia en elders bevonden 

Mr. Driessen kon den lust niet bedwingen reeds aanstonds aan een 
groot deel der merkwaardige charters aan zijne zorgen toevertrouwd pu- 
bliciteit te verschaffen en zoo verscheen zijn voor dien tijd verdienstelijk 
oorkondenboek Monumerüa Groningana. Het in 1853—1877 verschenen 
Hegisler van het archief mti Groningen mogd niot meer voldoen aan de 
eiacfaen der latere, ook door onze Vcreeniging van archivarissen 
gehuldigde arcbiefleer, welke syatematische ordening der archieven wil 
naar hun oorsprong, het chronologisch register van hot Groningach archief 
mag er zich op beroemen het eerste gedrukte archiefregister in ons land 
te zijn geweest en met medewerking van zijn alphahetischen klapper velen 
tot een gemakkelijk te volgen gids te hebben gestrekt. 

Zoowol Mr, Driesben als mijne ascendenten hebben gemeend al wat de 
stad Gronlogen aan charters bezit onder hunne oogen te hebben gehad; 
in dat vertrouwen is men tot do uitgave van het Regisier overgegaan. 
Wel kwamen later nog losse stukken, betrekking hebbende op kfoostera, 
gaathuizen enz. en vooral tal van voor de topographie merkwaardige 
particuliere charters de laden der archiefkasten aanvullen, de eigenlijke 
oorkonden der stad, de verbonden en brieven der stedelijke regeering, 
zij waren, voor zooverre overgebleven, bekend en veilig geborgen. 

In dat vertrouwen leefden mijne drie ambtsvoorgangers, in dat ver- 
trouwen leefde ook ik tot 3 Juli 1893. 

Dien dag ontving ik eene uitnoodiging eens een kijkje to willen nemen 
op de wapen- of rustkamer van do d.d. schutterij te Groningen, om mijn 
oordeel uit te spreken over de al of niet wenschclijkheid dor bewaring in 
het museum van oudheden van cenige oude, reeds lange jaren buiten 



L 



u 



i 



dienst geetelde wapenen , trommen enz. Ik begnf mij naar het mij onbe- 
kende armamentarium der Groninger schutterij, gelegen 97 treden boren den 
beganen grond. De wapenzaal bleek mij te bestaan in een ruim met 
planken afgeschoten en door sloten afgesloten vertrek op den zolder yan 
het raadhuis. Ma voor het museum te hebben uitgezocht, wat mij toe- 
scheen uit een geschiedkundig oogpunt bewaard te moeten blyven, viel 
mijn oog op eene zware oude eikenhouten kist, in een donkeren boek 
geplaatst. Up mijne vraag auu een der ambtenaren , wat die kist bevatte , 
kreeg ik tot antwoord: ,Ik geloof, oude equipementstukken zonder 
waarde." Een ander ambtenaar zeide wel eens gezien te hebben, dat er 
oude papieren in de kiat zaten. Aly vasthoudende aan dit laatste gezegde, 
hetwelk een archivaris terstond de ooren doet spitsen , ala een jachthond , 
die wild beeft geroken, trachtte ik met laatstgenoemden ambtenaar de 
kist te openen. Dit gelukte en een greep in de kist gaf mij direct een 
bestoven handschrift uit het begia der 10° eeuw iu de hand, ook voelde 
ik in het duister zegels, de onmiskenbare en getrouwe metgezellen der 
charters. 

Ik sloot de kist en begaf mij terstond eenige verdiepingen lager naar 
de kamer van den secretaris der gemeente, om dezen met mijne vondst 
in kennis te stellen. Het resultaat der beaprekiügen , welke naar aan- 
leiding van de vondat plaats grepen, was, dat Burgemeester en Wethou- 
ders van Groningen den heer Dr. H. Bruomans (toen nog te Groningen, 
doch thana sedert 1 September te Utrecht) verzochten , een onderzoek 
naar den inhoud van de kist te willen inatoLlen. 

Voor degenen, die wellicht de vraag stellen, waarom ik als archivaris 
van Groningen mij niet met dat zoo aantrekkelijk onderzoek belastte, 
diene het volgende. Te Groningen bestaat een Rijksarchiefdepót, waarbg 
ik de eer heb rijksarchivaris te zijn. In dat depüt is onder meer het 
oud-archief der gemeente Groningen in bruikleen neergelegd. De bezig- 
heden op het rykaarchiefdepöt lieten noch den commies-chartermeeater , 
noch mij toe terstond onafgebroken allen tijd te besteden aan een 
onderzoek naar deu inhoud van voornoemde kist. Bovendien wenechten 
B. en W. den inhoud te kennen alvorens bij don gemeenteraad te komen 
met een voorstel den inhoud der kist bij de andere oude archieven der 
gemeente van het raadhuis naar het rijkearchiefgebouw over te brengen. 
Dr. BruQmanS werd dus uitgenoodigd onder mijn toezicht zich met eene 
globale inventarisatie te belasten. Met een rustigen yver en met eeu 
kennis en bedrevenheid , zooals men die kan verwachten van den jongen 
geleerde, die van rijkswege de voor Nederland belangrijke archiefstukken 
in Engeland onderzocht, arbeidde Dr. Brugmans ruim vjjf weken achtereen 
op het raadhuis om een inventaris van ruim 1300 nummers saam te 
stellen van de duizenden perkamenten en papieren , welke de kist bleek 
te bevatten. 




Tndïen ik mij, in overleg met Dr. BitvoMiKs, thans nederzet om 
Biikelo uiededeelingen betreHeade het gevondene te doea, dnn Hta ik voor 
een .embarras de chois", dan kunnen dis mededeelingeo slechti nexcmpla 
selecta" zijn. 

Vooraf echter nog eenige algemeene mededoelingeu. 

Do kist ie van zwaar eikenhout met ééne door vuur zwart geblakerde 
zijde. Zij is binneuwerks lang 135 cM. , breed 52 cM. en hoog 57 cM. 
en was tot aan boven gevuld met papieren en perkamenten. Dat we 
hier met ,het" of „een atadtscreen" te doen hebben, zooala ik aanvan- 
kelijk een oogenblik meende, geloof ik niet. Het „stadtscreen", dat 
zich nog ten raadhuize bevindt, is van eenigszins andere afmetingen en 
bovendien met drie wapens der tttad beschilderd en van drie sloten voor- 
zien. De nieuw ontdekte kist heeft inwendig twee eigenaardige, kleine, 
opene laden, gelijk men dio aantreft in de oude kleerkisten, welke men 
nog hier en daar in Groningen en Drenthe in gebruik bij de boeren 
aantreft. Ook de afmetingen stemmen volkomen met die van dergelijke 
oude kleerkisten overeen en de inhoud kan bewjjzen , dat de kist waar- 
schijnlijk oorspronkelijk van een particulier afkomstig is. 

Den inhoud der kist kan men n.l, in twee boofdbostanddeelen scheiden, 
1*. het archief van eenige leden der familie van Ewsum, 2". een ge- 
deelte archief der stad Groningen. 

Het geslacht der van Ewsüm's heeft in het gewest van Stad en 
Lande, vooral in de 16' eeuw, eene zeer belangrijke rol gespeeld; 
WiGBOLT, Castar en Johan van EwauM hebben zich als moedige vrij- 
buiters doen kennen, als water- en landgeuzen, die lijf en goed hebben 
opgeofferd voor de zaak der vrijheid van godsdienst. Door de in bruikleen 
geving door Jhr, Mr. J. ^. A. van Panuuijs van het huisarchief van 
de Nienoord aan het Rijksarchiefdepüt in Groningen in 1890 en de daar- 
mede gepaard gaande openstelling van dit huisarchief voor de geschiod- 
vorschers, is de kennis betreffende de heereu van Ewsum, bewoners 
van den Nienoord, aanmerkelijk vergroot. In nog meerdere mate zal 
dit het geval worden door de kennismaking met den inhoud van boven- 
vermelde kist. Hierin toch vindt men een aantal spanen doozen met 
opschriften in 16' eeuwach handschrift, betreffende de stukken in die 
doezen geborgen. Doozen en stukken hebben allen betrekking op de 
van EwaoM'a, terwijl bovendien nog duizenden losse stukken op dat 
geslacht betrekkelijk in de kiat verspreid lagen. 

Die Ewsummer stukken klimmen op tot in de 14' eeuw, (het oudste is 
van 1314) doch eoncentreeren zich voor het grootste deel om Johan van 
Ewsum en Hercules van Ewsum. De geheelo correspondentie van 
JuHAN v. E. ligt hier in eenige honderden brieven aan en van hem voor 
ons, brieven ongeveer tusscheu de jaren 1540 — 1570 over allerlei onder- 
werpen en van allerlei personen. Wij vinden daarbij tal van brieven van 



I 



76 

geestelijken, zoowol ui( ona land iils uit nllorlci streken van Duitscliland, 
brieven van Duitscbe voretoD, van Philips II en Spaanscbgezindea ala 
Granvelle, Barlaymont, den bertog van Aremberg, Joban de Kfepsche 
e. a., van hervormdgezindeu als Maximiliaan de Bousbu, Aggaeus Albada, 
Jaricb van Botnia, den drost van Itentheim enz. Van de vroegere v. 
EwauM's zijn brieven overgebleven van George van Saksen, Earel v. Gelre, 
den bisscbop van Utrecht en andere machtige heeren. 

JoHAif VAN EwsüM woonde op het buis Menslnga te Itoden en kocbt 
o.a. in de 2* helft der 16° eeuw van de Johanaiters de commanderij te 
Bunne (z.w. van Eelde). Daardoor zijn in zijn bezit geraakt oen aantal 
stukken (het oudste vun 1354) betreffende dio commaaderij , welke niet 
worden gevonden ïn bet Oorkondenboek van de Bahje van Utrecht (uitg. 
Jhr. Mr. db Geer vak OroEaEis). 

Als afkomstig van de heeren vak Ewsom moeten, behalve tal vaa 
eigendomsbewijzen van goedoren in allerlei deelen van de prov. Groningen 
OD Drenthe, voorzeker ook worden beschouwd een aantal gedichten, 
zoowel in het latijn en fransch, als in bet duitsch en nederlandacb , 
alle uit de 16° eeuw, sommige met muzieknoten. Ik vermeld daarvan 
o.a. tal van lijkzangen op loden der familie van Ewsum, waaronder 
„Monodia in mortem generoai Ounonis ab Ewszum ab Anabaptistis in 
excidio Monasteriensi intcrempti"; een latijnscb gedicht op Groningen van 
1536; een dito in hexameters op Earel van Qelrej een dito getiteld 
gDe ortu et occaeu solia"; een nederlandsch gedicht, aanvangende: 
Terwanen was gewonnen also eick sach 
In Wedemaent den XXI* dacb ; 
een ander nederlandsch gedicht in elf coupletten elk van 6 regels, beginnende: 
,Eyn nye gedycht begynnen wy an"; een dito getiteld ,van beer Onne 
van Ewazum'a Jerusalcm's reyze"; een dito ,Een schone triumphanto 
Godtycke victorie geschiedt voer de atadt van Lueven tegen Mertten 
van Rosaem", enz. Verder tal van stukken over prebenden in onder- 
Hcheidene kerken der Ommelanden, brieven van en iian Claea en Anna 
van Burmaunia, van en aan Ciaes ten Buir van allerlei historische per- 
sonen , processen der v, Ewaum'a met Barthold Eutens , Jasper van 
Marwijck, de heeren van Rechteren, enz. enz. 

Het gedeelte archief der stad Groningen , hetwelk door deze vondst 
'm aan bet licbt getreden, is van den meest verscheiden aard, doch 
kenmerkt zich door één hoofdeigenschap , bet is in al zijn oudheid geheel 
nieuw. Noch Groningen's beste geschied schrijver UbboEmmius, de man, 
die in het begin der 17= eeuw toegang had tot de stadsarchieven en 
daarvan een ruim en nuttig gebruik beeft gemaakt, noch de achrijvera 
van den Tegenwoordige n Staat v. Stad en Lande, DB Sittek en MoD- 
DEHMAN, nu 100 jaren geloden, om van anderen niet te spreken, geeu 
van allen heeft de stukken gekend , welko in bovengenoemde kiat bijna 



!7 



b 



(Irio eeuwen bcgrnven zijn gowoost. Immera de inlioud van vele dier 
stukken ia van to groot belang, dan dat een geachicilschnjver deze 
onvermeld zonde kunnen laten. Toch kan men niet zeggen, dat de 
stukkoD ouderling eenig nnder verband bezitten, als dat z^ bohooren tot 
het archief der stad Groningen. 

Men treft onder dozo vondst geheel onbekende zaken aan, doch tevens 
stukken, welke kunnen strekken tot aanvulling of opheldering van reeds 
eeuwen laug bekeudo znkc», Vijór alles moeten zeker worden genoemd 
eenige origineele charters uit de I4« oouw van verbonden door de etad 
Groningen met machtige heoren gesloten. Merkwaardig kan ook zijn de 
in het Spaanscb en FranBch gevoerde correspondentie, gericht tot Fernando 
Lopez de Villanova, in 1574—79 als kommandant der bezetting te Gro- 
ningen vertoevende, deze brieven en inatmetien zijn aan hem gericht of 
uit Madrid, of zy» uitgegaan van de Requesens of van den gouverneur 
over de noordelijke goweaten Gaspar de Robles, 

Gevonden werd bovendien eene belangrijke verzameling stukken over 
de zoerooverij in het midden der IC* eeuw en de onderbandelingcn met 
de slad Flensburg, den koning van Denemarken en den hertog van Hol- 
stein daarover gevoerd, alamcdo co r re spon den tien met de regeering van 
Amsterdam in 1432 over de vital ie- broedera. Verder eone zeer groote 
meuigto stukken betreffende de schulden , geldleeningen en schuldvorde- 
ringen der stad Groningen in de 16« eeuw, waaruit o. a. blijkt, dat in 
het begin dor IC" eeuw Groningen hij allerlei kloosters, tot ver in Duitach- 
land, gelden had uitstaan, terwijl ia het laatste gedeelte dier eeuw de 
hulp der bekende bankiers Fugger moest worden ingeroepen. 

Van onderscheidene kloosters in Groningen, als het Jakobijnorklooster 
en het 01de Convent bcvondeu zich eene menigte charters in deze kist, 
evenzoo van de eommanderijen der Johannitera te Warfum en to Wijtwerd. 
Verder stukken betreifendo de Hanze, betreffende geschillen met Bremen, 
Hamburg, den bisschop van Plildesheim , de stad Haarlem, atukkcn be- 
treffende de onderneming van Lodewijk van Nassau in 1568 in Gronin 
gerland, betreffende bet verblijf van Alva in dat jaar te Groningen, nopens 
den Pekelborch in de 2« helft der 15' eeuw, brieven van do landvoogdes 
Maria van ITongarije aan George Schonck van Tautenbur^^h , een ontvangst- 
boek van stedelijke belastingen met vermelding der huizen en hunne be- 
woners in het begin der 16" eeuw, rapporten van reizen doot stadaaf- 
gevaardigden in de 15' eeuw, zoenbrieven van tal van door de stad 
gevangen genomen personen uit de 15" eeuw enz. enz. 

Nogmaals den inhoud der kist in zijn geheel beschouwende, blijkt het, 
dat daarin waren geborgen 23 origineele onbekende charters uit de 14b 
eeuw, 183 dito dito uit de 15" eeuw, 6 h TOO uit de 16« eeuw. Voeg 
daarbij duizenden brieven en loase diverse stukken, 16" eeuwscho staat- en 
rekeningboeken , een 16^ eeuwsche zeekaart, eenige gedrukte boekjes uit 



I 



78 

die eeuw, en men eal moeten erkenoen, dat het waarlijk de moeite loont 
zulk eono vondst te onderzoeken en daarvan een en ander mede te deelen. 

Vraagt men nu ten etotte eene verklaring van het opaehrift „Dijua drie 
eeuwen begraven" en eenige mededeelingen over de gcachiedenia van deze 
kiet, dan kan ik Blecbts door vermoedens geleid het volgende mededeelen: 

De kist is eene oude kleerkiet der van Ewsum's en beeft gediend tot 
berging van de papieren en chartere van JoHiN en Hercules van Ew- 
8UM, Omstreeks 1580 (latere stukken der van Ewsum's en.BuBMAS- 
kia's treft men niet in de kist aan) ie dezo kist, op nog niet met eenige 
zekerheid aan te geven wijze, naar bet raadhuis verhuisd en door den 
een of ander met allerlei stukken uit bet etadsarcbief, zonder eenig sy- 
steem, vermoedelijk enkel tot opruiming en berging, aangevuld. Toen 
de kist omstreeks 1600 vol, was ia zij in een vergeten boek geplaatst, 
misscbien wel door Emmiüh gezien, doeb, ala do kiat met de papierea der 
heeren van Ewsüm aangeduid, niet onderzocht. 

Zoo bleef de kist onaangeroerd staan, ± 1650 wierp een der etads- 
ambtenaren daarin nog eens een paar stukken van weinig belang uit die 
dagen, in 1788 had zulks eveneens plaats, doch welke de verdere inhoud 
der kist was, daaraan stoorde zich niemand. liij de afbreking van het 
oude raadhuis in 't laatst der vorige eeuw, verhuisde ook de kist en in 
het nieuwe raadhuis werd haar een sehuilhoekje aangewezen, waar eerst 
honderd jaren later het toeval mij de kist deed ontdokkeu. De duiaternia 
der gesloten kiat en de droge rustige standplaats op de zolderverdieping 
hebbon inkt, zegela, perkament en papier voor het meereudeel prachtig 
bewaard doen blijven, doch wreedaardig zal de kiat, de trouwe bowaak- 
stcr, van het haar toevertrouwde moeten worden gescheiden. Burge- 
meester en Wethouders der gemeente Groningen hebben een voorstel bij 
den gemeenteraad ingediend om den inhoud der kist te voegen bjj de 
overige in bruikleen afgestane archieven der gemeente Groningen in bet 
Rijksarchief aldaar. 

Groningen, September 1893. Mr. J. A. FEITH. 

Boekbespreking^ __^_ 



Domihikanbr-Kloobtek en Statie tb Nijheosn, 
door 
G. A. Meijer. 
In het vorig jaar vcracheen te Nijmegen een boek ocder bovenstaanden 
titel; ik wist, dat de Schrijver ijverig naar bronnen gezocht had en wae 
duB zeer verlangend het te lezen, vooral omdat het eene bijdrage zou 
zijn voor de geschiedenis van Nijmegen, dat ik zoolang kende. Gaarne 
dan ook wil ik den indruk raededeelen, dien genoemd boek op raij ge- 
maakt heeft. 



^ 



Rpods in d(! inleiding van zijn werk hericlit; ons Ac heer Meijer, dat 
hij Nijmegen's geschiedenis uit een Katholiek oogpunt gnnt beschouwen; 
il( had gehoopt, en meende van een geachiedschrijver te niogen verwachten, 
dat hij de faits et gestes, znoreel mogelijk, onpartydig zou mededoelen. 
Schrijver is echter van eene andere opvatting uitgegaan bij het te boek 
stellen der geschiedenis van zijn klooster, raeenende, dat daardoor ,de 
geschiedenis slechts (kan) worden gebaat." Hij duide het mij niet ten 
kwade, wanneer ik de door hem gehuldigde opvatting, die zich niet in 
zijn bock verloochent, als eene principicele fout ervan beschouw. 

Bladzijde op bladzijde geeft de onweerlegbare getuigenis van zijne 
meening omtrent andersdenkenden. Geene eerbiediging hunner overtuiging, 
geen eerbied voor den moed, waarmede zij die in de, soms voor hen zoo 
hachelijke tijden, verdedigden; ja zelfs, wat meer zegt, uitbundig io allerlei 
ongunstige oordeelvellingen over de wijze, waarop zij voor hun geloof 
streden, terwijl, wanneer hetzelfde gedaan werd door zonen der Roomsche 
kerk. Schrijver aan dezen niets dan lof toozwaait voor hun geloofsmood. 
Een enkel voorbeeld moge dit toelichten: 
^^■^ 1. men vergelijke de krasse uitdrukkingen, waarin de schending der 
^^^H Roomsche kerken en kloosters wordt geschilderd, met het verslag 

^^^1 van de schending der Protestantsche kerk op pag, 87 en 88. 

^^^H 2, men vergelijke des Schrijvers oordeel over de inquisitie en over 
^^^B de poging om de hervorming te onderdrukken met de woorden, 

^^^V waarin hij het verbod van de misviering enz. mededeelt. 

I 3. men vergelijke de verschillende critiek van den heer Meijer over 

! verbanningen door de Roomachen en over die door de Hervormden. 

Soma treedt 's Schrijvers haat tegen do Protestanten zeer scherp in het 
licht; ik wijs slechts op pag. 79, waar bij op de wijze onzer voorvaderen, 
zeggende, wat hij niet zal beschrijven maar aan den roman formeerder 
overlaten, zijne phantasie niet kan bedwingen. Voorzeker, zoo wint het 
verhaal aan levendigheid, maar zijn voor de betrouwbaarheid de geschied- 
romans niet hoogst gevaarljjkP 

Tot de deugden van het boek behoort zeker wel in de eerste plaats 
de aangename vorm, waarin het geheel is gekleed; men leest met genoe- 
gen en vindt, dank zij den ijver van den heer Meijer, uit de Raads- 
signaten van Nijmegen enz. menige belangrijke mededeeling '), Eenige 
bijlagen, aan het werk toegevoegd, en vele extracten, in den tekst of 
in noten opgenomen, verhoogen de waarde ervan. Natuurlijk is het 
mij niet mogelijk in allen deele na te gaan, of do Schrijver a2Z^5 gebruikt 
heeft, wat over zijn onderwerp licht kon verspreiden, en of hij, wat bij 
gebruikte, juist heeft aangewend. 

Een paar opmerkingen mogen volstaan. 



^ 



') Dat ik juiit dae noem, is, nmdat ilc de undicht or nogmnnli op 
bTOO loarsel «eUus"iuriIigi beent, dit Dog stcoils oji b«irbciiliiig ira<?ht, 



»esti)50D , hoe deie 



80 

Het zij mij vergund met 9ezi Iiccr Meijer eenigszins in meening te Ycr- 
schillen omtrent de houding van den raad der stad Nijmegen in de 
troebele tijden der HerYorming. Naar zijn inzicht kenteekenden zich de 
handelingen van den raad door eene onbestendige strooming, nu eens 
ten laste der Roomschen , dan weder ten laste der Hervormden (pag. 72\ 
te wijten aan eene middenpartij in den raad. De tot staving aangehaalde 
feiten (pag. 70 vlg.) geven echter geen recht tot deze conclusie. Meerma- 
len heeft de raad getoond, niet gesteld te zijn op de Jezuieten ^); dat 
hij de schenking van een huis aan die orde verbood, was volstrekt geen 
bewijs van eene minder goede gezindheid tegenover de Katholieken, nog 
minder een bewijs van Hervormingsgezindheid, maar slechts eene uiting 
van zijnen afkeer tegen de Jezuieten, die ondernamen: ^^ettelicke twij- 
spaldige saden te seijen ende oock ettelicke erifgoederen an sich te 
werven, cnde uuijt die ende dergelijcke alreets vastelic twist, erdumb* 
onverstant ende twijspalt ontstaen is, ende men besorcht in vorderen 
tijden dagelix meer ende meer uuijt spruijten ende erwassen sullen.'* 
's Raads optreden tegen Gerrit Hazepoot, zijn deelnemen aan de plechti- 
ge ommegangen op kerkelijke hoogtijden, zijn overdrachten tegen ,heime- 
lijke conventicula" bewijzen genoeg voor zijn afkeer van de Hervorming- 
De houding van Nijmegens raad wordt m. i. opgehelderd , wanneer wij 
letten op het volgende. Gelijk in andere steden, was ook te Nijmegen 
het stadsbestuur zeer gesteld op de erkenning en handhaving van zijne 
privilegiën; hot duldde geene inmenging in zijne zaken, wanneer het die 
eenigszins kon afwijzen. Dit standpunt nam men ook te Nijmegen in en 
dan trad men stoutmoedig op en verschoonde zelfs den koning niet. Een 
merkwaardig voorbeeld uit Nijmegens geschiedenis moge dit ophelderen. 
Yan Charles de Brimeu ontving de raad een placcaat des Konings d.d. 
25 Aug. 1566 met de volgende zinsnede betreffende de ^^Kerckschenders 
off rovers*': „deweicken wij eenen ijegelycken toelaten dood te slaen ; niot 
alleenlijcken vrielijcken ende sonder punitie, maar oick met loff, prijs 
ende eere." Bewust van het hoogst gevaarlijke, dat er in lag zulk een 
voorschrift af te kondigen, schreef de raad den 4 Sept. d. a. v. aan den stad- 
houder onder meer: „'tselve (n.1. „suicke kerckenscheinders bij een ygelick 
te laeten doitslaen'') doch nyemauds noch by den geistilicken noch kei- 
serlicken rechten wurd togelaten, dan sulcke straiffe competert der oeve- 
richeit, ende en willen wij dair die hant aan halden volgens onse gedane 

publicatie ende om allen ongemack to vermieden, dunckt ons 

niet raidsam, hoichgedachten Coninglyke Majesteits placait to laten ende 
doen publicieren." En in do publicatie des raads d.d. 20 Oct 1566 naar 
aanleiding van de ongeregeldheden op 18 Oct. komt dan ook niet de 
door Philips gewen sch te bepaling voor. 

1) Annales Novira. pag. 170. Guedesd.bkn. d.d. 1555, altera Circumcis. Dom.; 1559, 
Quarta post Severini. 



81 

Geenszins waa de raad voornemens om de Hervorming te steunen, maar 
wederom hij wenschte de privilegiën der stad gehandhaafd te zten, Zooals 
beleend is, heeft Philips II Nijmegens privilegiën erkend en bezworen. 
Onder deze was er nu een, in 1442 verleend door keizer Frederik III, 
het privilegiura de non evocimdo, n.l. van Nijmeegsclie burgers voor 
vreemde rechters. Geen wonder dua, dut de raad zocht van de inquisitie 
verHchoond te blijven, maar als vergoeding daarvoor zelf het kettergericht 
apando, zooals blijkt uit de executie van Gerrit Hazepoot e,a. 

Soms echter waa de raad gedwongen, concessies te doen aan de ller- 
TOrmdeo, hetzij om de innerlijko rust in de stad te bewaren, hetzy door 
den invloed des stadhouders. Gevaarlijk toch was het om, waar een 
groot deel der bevolking de „Lntherie" omhelede, deze allen rechteloos 
en vredeloos te verklaren , gevaarlijk zelfs om hen niet toe te staan eene 
kerk te gebruiken. 

Zoo werd dan ook op 27 Februari 1579 aan de Hervormden de Brooren- 
kerk afgestaan, met welk feit Schrijver zijn 3''" hoofdstuk eindigt, zonder 
echter in de bijlagen of tekst de overeenkomst op te nemen, waarbij dit 
gebeurde. Toch zou dit stuk aldaar zeer gewenscht zijn geweest, en 
daar dit vermoedelijk aan de nasporingen van den beer Meijer ontsnapt 
is, deel ik het hieronder in hoofdzaak mede: 



iNachdem sich binnen deser stadt Nymraegen tuschen beiderlcij religiona- 
verwandten, nit allein itzuntz streit und misverstandt van wegen der 
moderklrchen, sondern oeck sonsten; nun ein teit lanck aller handtmisver- 
trowens, twist und unenigheit erhalteu hefft, waeruijt in die lengde nicbtz 
guetz dan voelmeher grote gefahr, unrhadt, jamer und uytterete ver- 
derffeuiflse so woll bemelter atadt Nymmegen ala oeck der gautzen landt- 
schap toe verwachten gewest, dessen endlïch nit weniger die eene als 
dandere partheij swaerlick solde entgelden , beschreyen und beklagen 
moeten ; 

So heft der woUgeborner heerr, here Johan graef tho Nassau — Cat- 
ZËKBLLlffioOEN, stadthelder int furstendnnib Geldercn und grafschap Zutphen 
etc, um aulcken ourhiiet tho vorkommen, frieden und enighcil tuischen 
beiden religions anhengeren tho planten unud tho erhiilden und indtlich 
dieser statt und der goniecner inwhöner bestes und walfart tho bofurderen, 
mit todoiu der burgermeistre, schepen und rhaett deser stadt vorschreven, 
obbemelte beide partheien, tho weten die von der Ueforniierte, eensdeels, 
und die van die Catholische Komische religion, anderdeels, folgeuder gu- 
atalt vergleken und verdragen, oeck ambtzhalven bevolen: 

1. 

Anfencklich eall al hetgene, was hierbevor gehandelt, gesproken und 
gcdaen, daormede eene partbeij van der anderen injunjrt, bcschcdiget 




undo beleidïget tho sin vermeent, doet, te nit und nu und ummermehr 
vergeten eyn nnd blyven, und niemandtz den anderen sulcke handeloogen 
in gelagen , giLsterijen offte anderen bykomp^^ten spreeoken, verwaten noch 
verwerpen. 

Ten tweden sall het exercicium van beiden religionen, so woll van dïe 
Ueformierde ate van die Catholische Romische, frij und opentlick thogelaten 
werden ued sollen jetzgedachte CathoIiBche S'. Stevens-kirch tot oeffeoinge 
haerer religion behalden und dairin nit gehindert werden. 



Ten derden sullen oeck die geestlicken die upkomst van haeren bene- 
fioïen und praebenden vnj und ungemolestiert geniten. 

4. 

Ten viertten: die van der Beformierten religion sullen haer exercitium 
in die kerck van het Predig-cloester hebben, oeck het gautze cloester tot 
wonung und behoiff der ministers mogen gebmicken; beholdende nitto- 
min oeck die andere kercken, hunluiden voer deser tytt ingeruimbt, aU 
8', Jans- mit S'. Thoenis-kerck. Dea heft wolgemelter herr stadthelder 
und mogistratt mit den prior van den Predigeren gehandelt, dat hy int 
Obaervanten-cloester, twelck doch ledig staat, tot trecken willig is. 
5. 

Ten 5"° sullen gemelte Gereformierde nïtthomin haere begrefFenissen in 
berurter S'. Stevens-kerck ofte up den kirchhoff behalden, oeck dairbe- 
neffens, haere gewoenheit, na die begreffnis in der kercken predigen 
mogen, jedoch datt sulckes na negen uhren geschehe, welcke tydt die 
Catholischen hoeren dienst te voleudigen sullen geholden sijn. 



Widera unde ton sesten sollen die Catholische geeoe atgeworpene bilder 
weder oprichten int klein offte groott^ oeck opentlich unde builen oere 
kercke gene umdrachten van heiligen ofte processien mit den sacrameiitea 
halden; noch sonaten mit schellen, uin der oersaecken van twist und zanck 
tho vermijden, langst die straten ghaeo und by nacht und outyden geetie 
kloeken luiden; meer sich des dags in S'. Stevens-kercke mit die twe 
kleine kloeken behelpen, und alle die andere kloeken in macht und gewalt 
des magistraetz btiven laten." 

Bij de volgende artikelen werd verder bepaald ; 

Elkander over en weer op geenerlei wijze te beleedigen, maar eena 
anders overtuiging te eerbiedigen (7); bij het bezoeken van elkanders kerken 
zich behoorlijk te gedragen (8); den magistraat te eerbiedigen en bij te 
staan in het strafTen van overtreders dezer overeenkomst (9); de openbare 



^ 






rust niet tracTiton te vorstoren (10); geene ïerandering hierin trachten te 
brengen dan met goedvinden, al naar gelang, van magistraat, stadhouder 
of landschap (11); 

terwijl de magistraat in art, 12 beloofde de aanhangers ,bo wel die van 

die Reformierten, als van der Itomischer religiën" te zullen beschermen, 

ivertreders dezer overeenkomst to zullen beschouwGn on fitrafTen „als 

itoerer dea gemeinen fredens"; en in art, 13 werd voorgeschreven: 



13 



«Tot meerder bekrefftigung sullea oeck die van den capittell, item gildt- 
und nmbachtineesters miteampt den van don consistorio und prodicanten 
geholdon und schuldig syn, een jeder ao voell hem des angaett, by eede 
to beduiren und to gelaven, deser ordnung getrowelick und ungefehrlich 
na to kommen, updatt a1ao alles misvertruwen , dissidents, twyfTel und 
argwohn uiiytgeroyet und hinweggenomen, daertegen giiet vertrowen, 
eendracht und vrundtschap tuschen burgeren, nabueren und verwandten 
upgericht und ein heilsamen, bestendigen vreden gemaeckt und alle tyt 
erholden werden moge , tot heijl , gedijen , wel?aert und versekertheit 
deser atadt und der gantacher landtschap." ') 

Deze overeenkomst draagt do duidelijke sporen van den veranderden 
toestand: men moest de inaerlijke rust, coute que coAte bewaren om 
sterker to zijn tegenover den buitenlandschen vijand; dat de Hervormden 
meer invloed hadden verkregen en de raad hun invloed bespeurde , dat 
de aanwezigheid van Jan tas Nassau als stadhouder van Gelderland 
(op 10 Maart 1578 als zoodanig door de Landschap gekozen en 2 Juni 
d.a.v. gehuldigd) tot conceasieB aan de Hervormden kan geleid hebbeu , 
wil ik gaarne toegeven. Maar bewijzen, dat de raad reeda in 1554 Her- 
vormingsgezind was, heeft Schrijver niet bijgebracht. 

Op pag. 120 verhaalt de heer Meijer ons, hoe de Protestanten, heb- 
zuchtig geworden door het hun geven der Broerenkerk, nog meer gingen 
eischen en de 8t, Steveus-kerk begeerden. Het verhaal daar gegeven is 
onjuist; die zaken waren geschied vóór het tot stand komen van de boven- 
genoemde overeenkomst van 27 Febr, 1579. Juist als tegemoetkoming 
werd den Hervormden do Broerenkerk ingeruimd. 

Evenzoo werd de weduwe, na wier begrafenis zulke ongeregeldheden 
gepleegd werden, vóór den 27 Febr. 1579 in de Stevens-kerk begraven. 
Jan van Nassad acbrijft naar aanleiding van die zaak in zijn bovenaan- 
gehaaldcn brief van 28 Febr. 1579 aan Aartshertog Matthias: 

gWiewal nun wolermelter here stadthaldter zwiechen beiden partheien 
gehandeH, und aie mit einander zu vergieichen understanden und in 



') Kpj-nrcbicf Ambcm: „llnii.)1iiiiii«n Johanü t 
Felir. 1579, «an J. ï. N. wtu Jen a»rtsliErtO|!; Mii 
dd. 10 Murt (ibid. fol. SU) zjjDe ingeDomenheid' met < 



u" dl. IV, in den brinC d,d. 28 
bS aqq), dis in ign nslwaoi-d 




arbeyt gewesen, aiich dorenthalbon naer Antorff piid ahn andere orttet 
?schrieben und eich raths erholen wolleo, so hat sich doch JamttteleBt 
uber alle zuversicht begebcii, — wie mau eins weduwe, eo diese dage 
alhio gestorbeti und in irem teetameut und letzten willea verordeot uod 
)egert hat, das maa eie in dieselbe (n.1. St. Stevens-) kirch zu iren elteren 
begmben und beij der begrebniB ein evangelische predig thun eolte, wie 
dan auch geschehcu , — das nach dei' predig, da fast jederinan hinaue 
gewesen, nit allein one wiaaea uod willen der predicanten und deren tod 
consistorio (wie sie betheuren und sagen), aonder auch ohn augesehen was 
burgemeister unnd etliche toqi magistrat und cuneistorio dargegoa ge< 
wheret, etiich jung voUiok, under welche sich auch endtlich etliche der 
statt soldaten, in der kirchen alles zu verschlagea und zu verwusten und 
ein solch wirck angefangen, das aucfa ein etarcker jung darinoen Ton einem 
bildt thot gefallen worden." 

Mij dunkt eene lezing, niet geheel oTereenstetnmende met bet phantas- 
tisch verbaal op pag. 113, 114; de gronden voor dit laatste hadden dus 
wol aangegeven mogen worden. 

Doch ik zal eindigen; myn doet was alleen don indruk mede te deelen , 
dien ik gekregen had bij de lezing van bet boek van den heer Meijer. 
Naar mijne meeniag heeft het verdienste door de bronnen, die er in zijn 
meegedeeld. Het mist echter voor een geschiedboek eene der hoofdvoor- 
waarden: onpartijdigheid en daardoor betrouwbaarheid. En al moge hot 
zijn, dat de orde van Dominicus is opgericht tegen de ketterij, in de 6 
eeuwen, die sinds hare geboorte zijn verloopen, heeft de wereld niet stil- 
gestaan. Wij kunnen thans, zonder iets te kort te doen aan den eerbied 
en hulde voor onze voorvaderen, eerlijk zijn, waar wij hunne geschiedenis 
te boek stellen. Wij kunnen met anderen van overtuiging verschillen, 
maar wij kunnen toch een open oog hebben voor de feilen der onzen en 
de deugden van andersdenkenden. Onze zelfstandigheid en onze onpar- 
tijdigheid zullen er door winnen. Naar mijne overtuiging zal dan ook de 
geschiedenis, meer nog dan door eene eenzijdige beschouwing, gebaat 
worden door onpartijdig onderzoek. 

Utrecht, 14 Augustus 1893. JOOSTINO. 



Utrechtschg Gemeente- en WATERscHApgARCHiEYEH. 

Het „Verslag omtrent oude gemeente- en waterschapsarchieven in de 
provincie Utrecht over 1892," bevat een inventaris van het belangrijke 
archief van IJselstein, opgemaakt door Mr. R. Pruin Tii.Azn. Vooraf 
gaat een zeer degelijk bewerkte voorrede, o. m. bevattende de geschiede- 
nis van baronie en stad, alsmede een overzicht van de wijze van bestuur. 



^ 



Om duWolijk te m&kou hoeveel merkwaardigs er in dene archieven te 
vinden moest zijn, meen ik uit die verhandeling het een en ander te 
moeten overnemen. 

De baronie, oorspronkelijk deel uitmakende van het sticht van Utrecht, 
was later aan Holtand leenroerig , maar merkwaardig genoog, kwam 
daardoor het kleine landttcbap niet, zooals men denken zou, moer en meer 
onder Hollandachen invloed, integendeel het ontworstelde zich zoozeer 
aan HoUand's macht, dat het tijdens de republiek bijna zelfstandig was. 
Zoo verzette het zich laag en niet zonder vrucht tegen het doen van leveran- 
ciëa ten dienste van troepen en tegen inkwartieringen , op grond dat het 
noch tot Holland noch tot eenige andere provincie behoorde, en een tijd- 
lang had het zelfs een agent in den Haag, nis ware het een buitenlaod- 
scho mogendheid. 

De groote macht der baronieheeren , na de Egmond's de Prinsen van 
Oranje, waa van dezen merkwaardigen toestand wel de voornaamste 
oorzaak. 

Eigenaardig als de geschiedenis der heerlijkheid was de wijze van be- 
stuur. Hierby valt onderscheid te maken tusscheu stad, schoutambt en 
baronie. De baronie waa nl, in drie schoutambten IJsetstein, Benschop 
en Noord-Polsbroek verdeeld. 

In de stad kwamen naast het oorspronkelijk bestuur, schout en schepe- 
nen, al vroegtijdig burgemeesters voor, twee in getal, de een betast met 
het beheer der stedelijke fiaanciën, de andere met dat der financiën van 
het gemeene land, het schoutambt. 

Eerst later treedt de vroedschap, soms ook de rand gefaeeten, als afzon- 
derlijk college op; politieke macht kreeg deze evenwel niet en reeds in 
de ordonnantie op de poticie en justitie van 1675 is niet langer van 
haar sprake. 

Ook do schepenen vorloi en , tenminste voor geruimen tijd , alle aandeel 
in het stadsbestuur, hun werkkring werd tot de rechtspraak beperkt. 

Nu bestjand de magistraat uit de beide burgemeesters en drie vertegen- 
woordigers van den souverein : de drossaard, de schout en de rentmeester. De 
schout was van ouds de vertegenwoordiger van den heer ia het stadsbe- 
stuur, de drossaard zijn stadhouder over de geheele baronie. De rent- 
meester had het beheer over de domeinen van den souverein en was zijn 
ieengriffier, hij behoorde dus eigenlijk niet tot hot stadsbestuur, maar toch 
woonde hij geregeld de zittingen van den magistraat bij, daar de belan- 
gen van den landsheer meestal samen vielen met dïe der siad. 

Behalve deze beambten , stelde de baron ook jaarlijks nog twee kerk- 
en gasthuismeesters aan, die rekcnplichtig waren aan dea magistraat en 
waarover deze de superintendeiitie had. Een dergelijk toezicht oefende 
het stedelijk ook uit op de voogden en curators van minderjarigen en 
onnoozelen, op den rector der Latjjnsche school en op het schutterijbe- 



li 



^ 



atuur , uit welk toeKJcht zich langzamerhaDd , vooral in den 1 8" eeuw het 

begrip ontwikkelde, dat de leden van den magistraat tevens opperkerk- 
meöBters en opperarmmeeatera, oppervoogden, curatoren der Latijnscbe 
school on opperschutmeostera waren. Op deze wijze deed het bestuur 
zelf ongeveer alles wat op adrainiatratief gebied voor de stad noodig was. 
Geen wonder, dat het archief zeer omvangrijk en belangrijk moest worden. 

Het schoutambt van I.Tselatein omvatte behalve de stad nog het ge- 
ineoneland, d. w. z. wat bij andere steden de vrijheid heet. Dit platte- 
landsdistrict stond in het politieke, evenals in het rechterlijke en kerkelijke 
ondor dezelfde administratie als de stad. Alleen was, gelijk gezegd, eeu 
der beide burgemeesters belast met het doen der uitgaven, die het 
geheele sehoutambt betroffen. Uot platteland was verder nog verdeeld 
in vijf polders, dio alle weder hunne eigene administratie hadden. 

Aan het hoofd der baronie stond de drossaard als vertegenwoordiger 
van don soiiverein, verder behoorden tot het bestuur de rentmeester, de 
schouten der drie schoutambten , de burgemeesters van iJselstein en do 
buurmeesters van Benschop en Noord-Pulsbroek. 

Doch genoeg reeds om te doen zien, dat bet bewerken van een inveu- 
taria der goed bewaarde archieven van landschap en stad een moeïlgke 
maar tevens ook dankbare arbeid moest zijn, 

De heer Fruin past in zijn werk het zoog. dossier-systeem toe, wat 
zeker wel het meest logische en bij archieven van eeuigen omvang feitelijk 
hot eenig mogelijke is. Zich hierby evenwel plaatsend op bet ataudpunt 
van het bestuur iu verschillende tijden, wil hij, m. i. al te consequent, 
genoemd systeem zoo mogelijk ook op de oudste stukken toepassea; in 
dit opzicht moet ik in opvatting van hem verschillen, en liever sluit ik 
mij bjj de meening van Mr. Uratama aan, waar deze ten aanzien der 
oudste stukken den inventaris, als het kan, tot regestenijjst wil maken. 
't Moge theoretisch volkomen waar zijn, dat een stuk uit de 15* eeuw 
voor het toenmalig stadsbestuur niet belangrijker was dan een gelijksoortig 
document nit de 19' eeuw voor bet tegenwoordig gemeentebestuur, van 
dat standpunt mag men niet uitgaan , waar men — en dat toch is het 
geval — met een practisch doel ten nutte van den tegenwoordigen eo 
lateren onderzoeker een inventaris bewerkt, 't Moge inconsequent schijnea 
sommige stukken alteeu om bun ouderdom uitvoeriger dan andere te be- 
handelen, zij verdienen dat toch in de meeste gevallen reeds alleen, 
omdat zij zeldzamer en dus voor ons van hoogere waarde zijn. 

Do bewerker verdeelde zijn stof onder een aantal rubrieken en een zeer 
groot aantal ondcrafdeelingen, doch hoe wenschelijk, ja noodzakelijk het 
ook is, do stukken zorgvuldig systematisch te ordenen, 't zou mij voor- 
komen, dat bij in 'tgoede wel wat te ver is gegaan; een al te groote 
verdeeling in onderdoelen is dikwijls niet bevorderlijk voor de overzich- 
telijkheid. 



^^ 



87 



TegeD het opnemen van êéae afdeeliiig in dcü inventaris zou ik zeker 
bezwaren hebben, ik bedooi die, welke gevormd wordt door de papieren 
van onbekende herkomst, o. a. bevattende eeuige oude gedichten, ook 
ordonnantiën , pliikkateu enz., niet op IJselstein betrekking hebbende. 
Deze behooren niet in het archief te huis en hunne opsomming in eene 
afdeeling ala integreerond deel van den iovcntans is dus niet te verde- 
digen. Wil men toch op de eene ot andere wijze te kennen geven, dat 
do te IJselstein berustende verzameling deze haar vreemde bestanddcolen 
'bevat, dan zou men dat, om iets te noemen, in de voorrede kunnen doen. 
■ A. TELTING. 



Catalogus van de archieven pfr collegién, die voor 1811 binnen 

DK TEQENWOOKDiaE PROVINCIE UtrECKT, RECHTBRI-IJKE FUNCTIÉK 

» UITGEOEFEND HEBBEN, DOOR MR. Th. R. FrUIN Th. AZN., 

HET EENE INLEIDING 
door 
Mr. S. Muller Fzn. 

In de inleiding geeft de S, eerst een verklaring, waarom Mr. Fruin 
dezen arbeid heeft verricht, niettegeustaande hij zelf de rechteriyke ar- 
chieven heeft te zamen gezocht en de verzameling, waarvan de beechrij- 
ving hier wordt gegeven , bijeengobraclit Daarna volgt een overzicht van 
den inhoud, benevens de geschiedenis der lotgevallen van ieder onderdeel 
en de redenen, waarom verschillende archieven zijn opgenomen, terwyl 
andere, die daarvoor ook schenen in aanmerking te komen, werden 
gelaten waar zij waren, of wel werden geplaatst waar zij geacht werden 
te behooren. 

Zoo lezen wij dan het verbaal der uitvoenog van het Keizerlijk Decreet 
van 181 ten aanzien der archieven van de vroegere rechterlijke col- 
lege'a , het Hof, de stedelijke en dorpagerechten , welke uitvoering veel 
te wenachen overliet. Wij vernemen wat door den 8. zelf werd verricht 
ten gevolge van het K. B. van 8 Maart 1879, aangevuld door dat van 
9 Oet. 1883, waarbij de overbrenging der rechterlijke archieven naar de 
rijkadepótH werd gelaat, en hoe bij in twijfelachtige gevallen handelde, 
zoo bijv. waar de omstandigheid zioh voordeed, dat in enkele registers 
rechterlijke en andere stukken bijeen waren geachreven , of wel waar 
het de archieven der wees- en boedelkamers gold. Het resultaat, neer- 
komende op het jUiteenrukken" der archieven, zal zeker weinigen vol- 
doen, evenmin ala de S. zelf er eigenlijk vrede mede heeft; echter 
hij meende zulks aan het voorschrift van het bedoelde K. B. verplicht 
te zijn. Zeker zal het aan de bekwame handen der Utrechtsche 
archief-ambtenaren volkomen zijn toevertrouwd geweest dit op de meest 
juiste en minst nadeelige wijze te doen, maar de vraag mag worden ge- 



m 

steld, of ineD hier het bedoelde besluit uiet to streng heeft toegepAet, 
daar doze afgescheurdo gedeelten van archieven van administratieve ooK 
lege's toch niet wel met dpn term „rechterlijke archieven" kunnen worden 
aangeduid. Hoe dit zij, de goede bewaring zal waardcbij olijk batsr 
zijn gewaarborgd, dan bij de mildere opvatting 

Evenals ten aanzien der Btukken betrekkelijk de wees- en boedelkninora 
do S. tot het resultaat komt, dat zij voor het grootste gedeelte aan do 
gemeen tebeaturen moeten worden teruggegeven, in overeenatemming met 
wat op de laatste bijeenkomst der Rijksarcbivarisaen de meening van 
enkelen der aanwezigen bleek te zijn , zoo komt ook zijne beslissing betref- 
fende de opneming van de notartcele protocollen in de daartoe bij de wet 
van 1842 aangewezen bewaarplaatsen met het oordeel van de meerderheid 
dier vergadering overeen. 

Verder worden de archieven van bijzondere college's ,met reohterlgke 
bevoegdheden van specialen aard" behandeld, welke bevoegdbeden zij ont* 
leenden ^hetzij aan den bijzonderen ataat der terechtstaande peraoneo, 
hetzij aan den ongewonen rechtetoeatand dor in geschil zijnde goederen, 
hetzij eindelijk aan bet speciale karakter der gepleegde misdrijven, l*. 
Ala voorbeelden der eerste categorie noem ik de gecatelijkcu , de leden 
van kapittelen en kloosters, de adellijken, de militairen, de suppoosteu 
van het Hof en de studenten. 2". De tweede categorie omvat de leen- 
roerige, hofhoorige, tiusplichtige, claustrale en andere dergelijke goede- 
ren, met de markegoederen. 3". In de derde categorie eindelijk vinden 
wij geeatelijke miadrijven, dijkzaken, pachtdelicten en belaatingquestiëu." 
(p. SXXIII). 

Iliemand zal het voorzeker wraken, dat ook deze stukken als rechter- 
lijke archieven werden beschouwd en naar het rijkadepot te Utrecht wer- 
den overgebracht. Bepaaldelijk niet, zooala wy zo in de bovenaange- 
haalde zinsnede vinden aangegeven. Maar by de nadere bespreking, welke 
aan ieder der drie categorieën wordt gewijd , zien wij bij de tweede ieta 
geheel anders. Was boven sprake van dea , ongewonen toestand der in 
geschil zijnde goedereu" als criterium voor die afdceling, by de toepaasing 
blijkt, dat van de beperking ,in geschil zijnde" geheel is afgezien. Nu 
zoude dit in het algemeen nog niet aan bedenking onderhevig zijn, daar 
ook de vrijwillige rechtspraak haar deel aan de rechterlijke archieven 
heeft geleverd. En zoo zoudon ook de registers, welke ten aanzien der 
bedoelde goederen die rechtspraak bevatten, moeten worden opgenomen. 
Maar dat hiertoe moeten worden gerekend de leenregistera of de registers 
van overdrachten van hofhoorige goederen enz., is een gevolgtrekking, 
die althans eenige nadere toelichting had verdiend. 

Immers die registers verschillen in aard en doel, zoowel als in inhoud 
geheel van de zoodanige , welke gewone acten van vrijwillige rechtspraak 
bevatten. In aard en doel ; zij werden toch aanvankelijk aangelegd door 



(IcQ belanghebbende bij do goederen zolf, den eigenaar, om van bunno 
ïorscbülende lotgevallen op de hoogte te blijven, en te zorgen dat de hem 
toekomende retributies hem niet ontsiiaptea. En om dezelfde redenen 
werden zij bijgehouden. Zij bevatten dua administratieve acten betrekkelijk 
üijn grondbezit en voorts de zoodanige, waartoe eerat zijne medewerking, 
later zijne toestemming werd vereistbt. Iets geheel anders dus als de 
vrijwillige rechtspraak, waarbij juist degene, voor wien de rechtshandeling 
geschiedt, niet een bij de goederen belanghebbende is, en waarbij het doel 
is bewija, later aanvulling der rechtakracht van de handeling. 

In inhoud: in de registers van vrijwillige rechtspraak komen in het al- 
gemeen geen acten voor, waarbij degene, door of namens wien do 
registers worden gehouden, toestemming of medewerking voor de rechts- 
handeling verleent; evenmin worden diens eigen beecbikkingen over de 
goederen als zoodanig opgenomen. 

Deze tweo redenen zijn m. i. voldoende om de leenregisters enz. niet 
onder arechterlijke archieven" te begrijpen, al mogo het waar zijn, dat in 
tateren tijd (17* en IS* eeuw) hun inhoud tot dien der vrijwillige recht- 
spraak nadert. Aard en doel blijven tocb verschillend. Daaraan kan niets 
afdoen de publicatie van 7 Mei 1799, die bepaalde, dat „allelcenroerigc 
goederen, van leenkamers binnen deze republiek releveerende op do ge- 
wone en gebruikelijke wijze, evenals nllodiaalo en vrije goederen zullen 
kunnen en mogen vrorden vervreemd en bezwaard ," en de inschrijving 
der betrekkelijke acten terzelfder plaatse, als voor de laatstgenoemde goe- 
deren aangewezen, voorschreef. 

Bij de bespreking der laatste categorie wordt er terecht nog op gewezen, 
dat de consequentie medebrengt, dat bet K. B. van 1879 ook op de 
rechterlijke archieven van dijks- en waterschapsbesturen worde uitgebreid, 
als wanneer ook deze naar de njksdepóts zouden kunnen worden over- 
gebracht. Of men echter ter wille van de consequentie nog meer ar- 
chieven uiteen zoude moeten gaan rukken, is een vraag, die in ieder 
geval vooraf overweging verdient. 

Ten slotte vinden wij uiteengezet, waarom de stukken betreffende recht- 
spraak in revisie van de vonnissen van het Hof, de registers afkomstig 
van het Landrecbt, het archief van het Leenhof van het Land van IJsel- 
Btein zijn opgenomen, terwijl breedvoerig wordt aangetoond dat ook dat 
van de Rekenkamer hier moest worden bijgevoegd. 

Wij vinden ons in dezen allerminst bevoegd op te komen togen het wel 
overwogen oordeel van de deskundigen bij uitnemendheid , welke den 
catnIoguH samenstelden, maar wij zouden ons nog één vraag willen ver- 
oorloven. In den aanhef der inleiding lees ik: „Deze inventaris" — de 
titel spreekt van een catalogus') — „is het resultaat van het K. B. 

') I« dit mei bedoaliii^ geschied, dan rüude diarin mi»Fbien ie verklarinK te zoeken 




8 Maart 1879, dat do bewariDg der recliterlijkt: iirchieven op een uieuwea 
voet geregeld heeft," Ia hot uit dit oogpimt beschoutïd niet eenïgBzina 
Treemd, dat het resultaat nu medebrengt, dat waar ter eene zijde ten 
gevolge eener atrengo opvatting van bedoeld beBluit archieven van in 
hoofdzaak adininistratieve college'a , vfelke ook rechtspraak oefenden, 
werden uiteengerukt , ter andere weder worden byeengevoogd stukken, 
zoowel van admiuiBtratieven als van juridieken aard , omdat zij tan een 
zelfde college afkomstig zijn eu daarom als rechterijjke archieven wordeo 
opgevat. Waarom dan ook niet de laatste opvatting gehuldigd bij de 
uitvoering van het Kon. Besluit en de overbrenging naar de njkadepóts? 

Meenden wij naar aanleiding vun de , wording der verzameling" eenige 
bedenkingen in het midden te moeten brengen, onverdeeld mag de lof 
zijn zoowel voor mr. Muller ala voor don vervaardiger van den catalogus, 
wat betreft de duidelijke en toch beknopte wijze van mededecling en 
uiteenzetting, wat de laatste betreft in de zeer te waardeeren inleidingen 
omtrent de college's en ambtenaren , wier archieven opgenomen zijn, 

Ook met de inrichting van den inventaris en de wijze van beachryving 
in het algemeen betuigen wij onze volledige inBlemming. Toch zij Mer 
nog een enkele vraag niet ongepast. 

Ia het wel dienstig om in een inventaris, niet pro memorie of eenvoudig 
ala opgave ten behoeve van een ftlgemoen overzicht, maar met een af- 
zonderlijk nommer voorzien, stukkon of protocollen op te nemen, die ook 
reeds in andere „verzamelingen" voorkomen, en dat ook genommerd? Voor- 
loopig schijnt mij eenvoudige verwijzing meer gewenacht, wil men ver- 
warring voorkomen. 

Mag hot in overeenstemming hoeton met de omschrijving van een archief, 
door Mr- S. Müllkb Fzs. gegeven en in de jongste jaarvergadering met 
algomcene stemmen aangenomen , om nanteekoningen van particulieren 
omtrent een college, of door particulieren vervaardigde formulier-boeken 
voor de rechtspleging bij dat college, in het archief daarvan op te nemen? 
Zonder twijfel zullen hiervoor afdoende redenen hebben bestaan, maar de 
vraagi rijst onwillekeurig, ala men in de toegevoegde aanteekening least, 
dat zulk een stuk of hiindscbrift in den jongatcn tyd door geachenk is 
verkregen en dus lang na de opheffing van het betrekkelijk college. 

En eindelijk schijnt de vraag gewettigd, of het niet wenschelijk is, ook 
de chronologische volgorde eenigermate in het oog te bonden in een 
zelfde afdecling, waar verschillende losse stukken van denzelfden aard 
worden beschreven. Mij is het althans niet duidelijk geworden, om een 
voorbeeld te noemen, waarom n"'. 56, 57 en 58 in die yolgorde zijn 
geplaatst. 

flet wordt tijd deze bespreking, die reeds tamelijk uitgebreid werd, 
te eindigen; echter wil ik dit niet doen zonder de hoop te hebben uitge- 
sproken dat het den zoo vruchtbaren arbeiders te Utrecht nog lang moge 



9t 

gtigeven zijn op het gebied vau liet arcbiofwezeii op even uitatekeudo 
wijze ala tot nu toe, werkzaam te ziju, en duRrbij te hebbou gevoegd, dat 
naar mijoe overtuiging zoo van iets, dan zeker van een arcbiuf-inventaria 
geldt het Fransche gezegde : La critique est aiaée, raaia Tart est difficile. 

S. G. 



F Litteratuurkroniek 

door 
Mr. J. E. HEERES. 

(Schrijvers en uitgevers, die werken in dit tijdBcbrift wenschen beapro- 
ken te zien, gelieven ze te zenden aan de redactie.) 

Verslagen omtrent 'a RijkB oude archieven. XIV, 1891. 'e Gravenhage, 
NijbofF, 1893. (8"). 4,399 bidzz. (/!.—.) 

IA. Het Rijksarchief te 'a Gravenhage (blz. 1 — 10-5). [„I. Ar- 
ohiefwezen." („Voorgenomen ruiling van archieven met België," 
ten opzichte waarvan nog geon „afdoend resultaat" werd verkregen. 
— , Bijeenkomst van de Rijkaarchivariaaen" op 16 Oct. 1891, 
waarvan een uittreksel uit do notulen achter bet verslag van den 
Algemeenen RijkBarchivaris is gevoegd, — „Bf^zoek (van den 
Algeraeenon Rijksarchivaris) aan het archief in NoordhoUantl , dat 
ia eenige vertrekken van het gouvernementsgebouw te Haarlem 
wordt bewaard." — jAtJas" van Jacobua van Deventer. — ..On- 
derzoek van de gemcente-archieveu van Zuid-Holland ter opsporing 
en overneming van do daarin aanwezige reuhterlijke archieven te 
Leerdam, Heukolom, Aspercn, Geervliet, Heenvliet, Abbeubroek, 
Hof van Delft, Berckel en Rodenrijs, Eergscbenhoek, Pijnakker, 
Wateringen, Nootdorp.) „IL Rijksarchief. 1. Personeel. 2. Ordc- 

Ining der archief verzamel ingon." {Civiele processtukken in het 
archief van het Hof van Holland, Oost-Indische Compagnie, West- 
Tndiache Compagnie (nAlle boekdeelen en bundels [zijn] nu op 
loBse blaadjes geïnventariseerd"), huisarchief der familie van Was- 
aenaer, catalogus der bibliotheek). ,3. Toestand der archiefverza- 
melingen, i. Aanwinsten en verliezen." (Een deel der briefwiaae- 
ling van Joan Derck van der Capellen van de Poll; brieven van 
Abraham de Wicquefort, huisarchief der familie van Wastenaer. 
Alle aanwinsten worden in eeno bijlage gespecificeerd ,5. Afschriften 
voor het Rijksarchief gemaakt. 6. Gebruik van liet Rijksarchief 
gemaakt, en daaruit verstrekte inlichtingen." („Van het archief werd 
weder druk gebruik gemaakt"). „7. In druk uitgegeven beschei- 
den." (Vanwege het Rijksarchief werden er geene stukken in het 
licht gegeven"). ,8. Lokalen, meubilair en gereedschappen. 9, Red- 
dings- en brandbluschraiddelen." — ■Hl. Voorstellen" (aan den 



92 

Minister. Geene.) — ^Inventaris van het oudrechteriijk archief in 
bruikleen afgestaan aan de gemeente Leiden, bij beschikking van 
den Minister van Binnenlandsche Zaken van 11 December 1883, 
no. 3298, afdeeling K. en W." („Bescheiden van verschillenden 
aard''; „strafproces"; „burgerlijk proces' ; „civiele niet contentieuse 
zaken"; „desolate boedelkamer"; „gemeene middelen.")] — B. 
„Het oud en nieuw provinciaal archief in Noordbrabant, bldz. 106 
— 136." [„I. De bewaarplaats." Er is „gebrek aan bergruimte'," 
vooral omdat reeds nu „de archieven van het provinciaal bestuur 
(van 1814) tot 15 Juli 1850, van de administratie van 's Rijks 
belastingen in deze provincie tot 1856" aan des Rijksarchivaris' 
beheer zijn toegevoegd). „II. Reddings- en brandbluschmiddelen." 
— „III. De toestand der archiefverzamelingen." (Het overge- 
nomen gedeelte van het „nieuw provinciaal archief' vereischte 
„dadelijk zorg). Over deze overneming is een afzonderlijke 
„Nota" bij het verslag gevoegd. — „IV. De voortzetting der or- 
dening en inventarisatie en verdere werkzaamheden." (Er is te 
weinig personeel. — „Opsporing en overneming van oude rech- 
terlijke archieven." — „Opneming van het provinciaal griflfie-archief 
in het Rijksdepót.") — „V. Uitgaaf van bescheiden uit het archief." 
(Belet door ^gebrek aan voldoend personeel en overmaat van 
werk"). — „VI. Aanwinsten (een „staat" hiervan is aan het ver- 
slag toegevoegd) en verliezen." — ,VII. Verwerving van afschriften 
van elders bewaarde bescheiden." — dVIII. De raadpleging van het 
archief. (De onderwerpen, omtrent welke die raadpleging plaats 
had, zijn „te veel om op te noemen." — „Het is niet te ontveinzen, 
dat een doeltreffend beheer op den duur niet is te voeren zonder 
vermeerdering van personeeV^). — „IX. Bemoeiingen met gemeente- 
en andere archieven."] — C. »Het oud provinciaal archief in Gel- 
derland, blz. 137 — 148. — [Dezelfde rubrieken als in B.] — D. 
„Het oud provinciaal archief in Noordholland," blz. 149 — 176. 
Onder rubriek I wordt gemeld: «Ten behoeve van het archief 
zijn beschikbaar gesteld vier boven- en twee benedenkamers in 
het Provinciaal Gouvernement van Nfoordholland , welke, wat de 
inrichting betreft, voor het doel geschikt mogen geacht worden, 
daar zij vrij ruim en goed verlicht zijn." — Onder rubriek III: 
„Aan eene systematische inventarisatie van het archief is nog weinig 
gedaan , (o. a.) . . . dewijl het ontbreekt aan ruimte om alles uit 
te zetten, te plaatsen en te rangschikken, hetgeen eene behoor- 
lijke beschrijving zeer belemmert." — Onder rubriek IV meldt de 
rijksarchivaris, hoe hij o a. is voortgegaan met „het rangschikken 
en beschrijven van in 's Rijks archiefdepót overgebrachte oude rech- 
terlijke archieven" en dat hij „in de laatste vier maanden van 1891 , 



dB 

tor opsporing van bescheiden der voormalige schepenbanken, 30 
gemeenten" heeft bezocht. Van dat onderzoek worden de resul- 
taten medegedeeld. «Tegen het einde van 1891 was het in Mei 
1888 bevolen onderzoek naar oude rechterlijke archieven over de 
geheele provincie Noordholland afgeloopen." — Onder een rubriek 
X „Maatregelen in het belang van het oud archief te nemen" 
lezen wij: „Met het verschaffen van een ruim archiefgebouw, zou 
de Regeering een maatregel nemen in het belang van het oude 
archief," en wel wegens totaal gebrek aan ruimte.] — D. „Het 
oud provinciaal archief in Zeeland", blz. 177 — 188. Onder rubriek 
I lezen wij : „Op het einde van het jaar is een aanvang gemaakt 
met de reeds lang voorgenomen verbetering en uitbreiding der 
bewaarplaats van het archief." — Onder rubriek VIII: „Het be- 
zoek op het archief was niet druk.'* — Onder rubriek X wordt een 
verzoek gedaan om vergrooting van het personeel , immers „als de 
archieflokalen op het einde van dit jaar in orde zullen zijn ge- 
bracht, en de ordening der archieven eerst goed kan plaats hebben, 
zullen de werkzaamheden zeer vermeerderen-."] — E. „Het oud 
provinciaal archief in Utrecht," bldz. 189 — 220. [Onder rubriek 
V „Werkzaamheden en voortgang der inventarisatie en der orde- 
ning van het archief' wordt uitvoerig gesproken over „de definitieve 
inventarisatie van het omvangrijke en hoogst belangrijke archief 
van den Dom," over „de regeling en beschrijving der rechterlijke 
archieven," enz. — Onder rubriek VI „In druk uitgegeven be- 
scheiden , behoorende tot het archief" wordt gewezen op de bekende 
uitgaven van Mr. 8. Muller Fzn. , enz. — Onder rubriek VII „Aan- 
winsten" wordt o. a. vermeld , hoe het archief der gemeente Vee- 
nendaal en de archieven „van drie bijeenliggende waterschappen 
onder Vreeswijk" in bruikleen werden afgestaan. — Onder rubriek 
IX „Gebruik van het archief gemaakt" maakt Muller de opmerking, 
dat het aantal onderzoekingen mag aangemerkt worden „als een 
bewijs , dat de belangstelling in de historiographie bij ons eindelijk 
schijnt te herleven."] — F. „Het oud provinciaal archief in Fries- 
land," bldz. 221—232. Onder rubriek V „Werkzaamheden'' wordt 
gesproken o. a. over het onderzoek naar rechterlijke archieven in 
de provincie.] — G. „Het oud provinciaal archief in Overijssel," 
bldz. 233 — 247. — H. „Het oud provinciaal archief in Groningen ," 
bldz. 248 — 258. — I. „Het oud provinciaal archief in Drenthe," 
bldz. 259 — 299. [I. „Toestand der bewaarplaats van het archief ' : 
„Hierin kwam geen verandering;" er is een „niet te ontkennen en 
steeds dreigend brandgevaar." — Onder rubriek VII „Aanwinsten'' 
wordt gespecificeerd een verzameling stukken, aangekocht van de 
familie Yken, betreffende de marke van Weerdinge, Roswinkel, 



B4 



Einmen , enz. — Onder rubriek X „Uitkomsten der bemoeiingen 
met gemeoote- , waterschapa- en audere archieven" leest men : 
gOok dit jaar namen deze bemoeiingen bijna mijn' gebeelen tijd in 
beslag. Naar het zich echter laat aanzien, zal het voorloopig wel 
het laiitate jaar zijn geweest, dat ik my met bedoelde archievea 
zoo uitsluitend heb be7.ig te houden." — Verder vindt men bij dit ver- 
slag als bijlagen: l". „Inventaris van het oud archief van Hoogeveen". 
(o. , Algemeen Bestuur"; b. „Pinantiöol beheer"; c. „Kerkelyke en 
armenin richtingen"; d. „Stukken van onderacheiden aard''); 2\ 
jlnventaria van bet Archief van het Schnltesge recht over Zuid- 
wolde— Hoogeveen"; 3". „Inveutarls van het archief van het Bchul- 
teogorecbt ïn de jurisdictie van Echten, Echten — Hoogeveen".] — 
K. „Het oud provinciaat-arcbief in Limburg", bldz. 300—372. 
[Onder rubriek VI „Aanwinsten" wordt gewezen op de collectie 
„kwartierstaten der adellijke atiftdamcs van bet hoogadellijk atift 
Thorn". — Als bylage treft men hier aan een inventaris der 
jArclüeven berustende op het raadhuis te Weert" (n, „Gerechtelijke 
archieven"; b, ^Archieven behoorende aan de gemeente".)], — L. 
Yerelagen omtrent het onderzoek naar oude gemeentü-archieven in 
Noordbrabant, Zuidholland en Utrecht {bldz. 3T3— 399), die gere- 
geld afaonderhjk in deze litteratuurkroniek sijn of worden bespro- 
ken of genoemd. 
GoswiN VON DER Ropp. Hanaerecesae von 1431 —1476. VIL — 

Leipzig, Duncker & Humblot, 1892. (8o.). X, 890 Sa. 

De hier gepubliceerde documenten over de jaren JuU 1473 — 
November 1476, waaronder er zijn uit het rijksarchief te 'b Gra- 
venhage en uit de gemeentelijke archieven van Zierikzee, Utrecht, 
Deventer, Kampen en Zwolle, zijn van veel gewicht voor de Ne* 
derlundsche bandeisgeschiedenis. Veel nieuw licht wordt geworpen 
op de handelsbetrekkingen tusschen de Hanze en Engeland, tusschen 
haar en de Bourgondische gewesten. Steeds duideiyker komt de 
krachtige concurrentie der Nederlanden op den voorgrond , niette- 
genstaande de Uanze een tijd beleefde van rustigen bloei. „Nach- 
trage" loopen over de jaren 1431^]4T3, personen- en plaatsenre- 
giatere maken het gebruik gemakkelijk. 
J. H. Hofman. Huwelijk van Prins Willem van Oranje met Anna van 

Egmond. [Bijdr. en Meded. Hist. Gen. Utrecht. XIV (1893), bldz. 69—88]. 

Kopie van de tot nog toe onuitgegeven „huwelijksvoorwaarden, 

in 1551 tuaachen (den) Prina en zijne bruid opgemaakt", vroeger 

in het archief, thans in het atedelijk museum der gemeente Alkmaar. 

Ö. J. W. KooLEMANS Beijen. Knjgsgesohiedkundige studie over de 

Bataafache Republiek in 1799. [.V(7i(«.>e Spectator, 1892 — Juni 1893, 

passim]. 



Dit vGrvolg van vroegere opstdleii in dit tijdachrlft ia opnieuw 

voor een groot deol gewijd aan de bescbrjJTÏng van den toeatand 

der Bataafaclie armee. Verder worden in deze opstellen verhaald 

de „uitkomende berichten en voorzorgamaatregelou", vernomen en 

getroffen van Januari 1799 tot midden Juni van dat jaar. Een 

groote masaa archiefstukken, ook uit onze openbare verzamelingen, 

worden steeda in den tekat opgenomen. 

i A. C. Bondam. Verslag omtrent de Oude Gemeente- en Burgerlijke 

^tsDds-Archieven in Noord-Brabant , uitgebiacbt aan Heeren Gedeputeerde 

Staten dier provincie. 

Het oud-archief van 8t. Oedenrode, dat gedeponeerd is in 'a rijka 
^^B depot in Noordbrabant, ia nu geheel beschreven. Eene ,beachrijving 

^^^k der perkamenten brieven, octrooien, privilegiën, eigendomatitcU, 

^^^B enz.", wordt in dit verslag aangetroffen. 

^^^ J. H. HoF-iiAN. De Heerlijkheid van Culemborg, verheven tot Graaf- 
Bchap, 21 October 1555. [fiyrfr. en Meded. Hisl. Gen. Utrecht. XIV 
(1893), bidz. 89—93]. 

tDe oorkonde dezer verheffing, thana berustende in bet r^ka- 
arcbief in Gelderland, wordt bier voor bet eerst uitgegeven. 
J. H. W. Unqbr. De Reaolutiön van de Staten van Holland van 
77 en 1678. [Bijdr. en Meded. Hist. Gen. Utrecht. XIV (1893), bldz. 
-68.) 
In de gedrukte reaolutiën der Staten van Holland ontbreken die 
tusschen 2 Sept. 1577 en 21 Aug. 1578 en deze ontbraken reeda, 
toen genoemde reaolntiën ter perse werden gelegd, d. w. z. na 14 
September 1669. Unoer vond onlangs in bet gemeente-archief van 
Rotterdam die van 18 Sept. 1577—8 Oct. 1577 en het rijksarchief 
te 's Gravenhage kwam niet lang geleden in het bezit van die van 
14 Januari 1578-1 Maait 1578. Deze alle worden hier gepu- 
bliceerd. 
J. H, HiNOMAN. Verslag aangaand» de oude gemeente- en waterachapa- 
ihieven in Zuidholland, over 1892 — 1893, uitgebracht aan de Gedepu- 
teerde Staten dier provincie. [Afdruk van bijlage IP van het Provinciaal 
Verslag]. (8o). 15 bldzz. 

Haastrecht, Hof van Delft, Delfland. 
C. II. Peteks, De landagebouwen te 's Gravenhage. — Rapport aan 
Zijne Excellentie den Minister van "Waterataat, Handel en Nijverheid. — 
's Gravenhage , Van Cleef en Van Langenhuijeen, 1891. (8o). 4, 22G 

Ildaz. (/2.-)- 
Het rijksarchiefgebouw en zijne geschiedenis worden beaproken 
op bldz. 143 — 148, terwijl een „Geschiedkundig overzicht van het 
Rijka-archief" (bldz. 199—205) een kort résumé van zijn inhoud 
geeft. 



9è 

Ch. M. Dozy. Stadsrekeningen van Dordrecht. [Bijdr. en Meded, HisL 
Gen. Utrecht. XIV (1893), bldz. 94—113.] 

„Extracten uit rekeningen van 1323, 1367 en 1399", in 1892 
voor het stedelijk archief van Dordrecht aangekocht, en die tot 
aanvulling strekken van Dozy's uitgave der „oudste stadsrekenin- 
gen van Dordrecht 1284—1424." (1891). 
Jaarverslag van de commissie voor het archief der gemeente Rotterdam 
over het jaar 1892 aan Heeren Burgemeester en Wethouders in Maart 
1893 ingediend. — Rotterdam, Van Waesberge, 1893. (8o). 2, 23 bldzz. 
Dit verslag is ingediend door „De Commissie voor het Archief 
en de Bibliotheek" en onderteekend door den Voorzitter F. van 
CiTTERB en den Secretaris J. H. W. Unger. Onder de aanwinsten 
wordt genoemd „de verzameling prenten, portretten, handschriften 
en penningen, op Rotterdam betrekking hebbende, nagelaten door 
wijlen den heer W. Anderson Miltner" aldaar. Er wordt ge- 
klaagd over gebrek aan ruimte. 
S. Muller Fz. Nog eenige stukken betreffende den stryd der bis- 
schoppen van Utrecht met de stad Utrecht over het bezit van heerlijke 
rechten. [Bijdr. Meded. Histor. Oen. Utrecht. XIV (1893), bldz. 227—266]. 
Deze stukken, dateerende van 1477 — 1479 en thans berustende 
in het stadsarchief van Utrecht, „sluiten zich geheel aan bij de 
door (Muller) in het 9' deel (der Bijdragen en Meded. Hist. Gen. 
Utrecht) onder denzelfden titel in het licht gegevene*'. „Bepaald 
nieuwe gezichtspunten over den strijd van de stad met de bisschop- 
pen, bepaaldelijk met David van Bourgondiê, leveren de stukken 
niet; maar zij lichten verschillende détails van het geschil op ge- 
lukkige wijze toe." 
W. O. Brill. Dagverhaal van Jak van Riebeek, Commandeur aan 
de Kaap de Goede Hoop. IIP Deel (1659—1662). (Werken van het 
Historisch Genootschap^ gevestigd te Utrecht^ nieuwe serie, no. 59). — 
's Gravenhage, Nijhoff, 1893. (8o> XI, 755 bldzz. (/'S.—.) 

Dit interessant journaal berust in het archief der voormalige 
Oost-Indische Compagnie in het Algemeen rijksarchief. Het eindigt 
met het vertrek van Van Riebeek uit de Kaap in Mei 1662. 



Nagekomen bericht. 

Benoemd tot commies-chartermeester aan het rijksarchief in de provincie 
Limburg Dr. P. Doppler te Maastricht. 

Gedrukt bij Erven B. van der Kamp te Groningen. 




Orgaan van de VEREENICING VAN ARCHIVARISSEN In Nederland. 

Goedgekeurd bij Kon. besl. van ag Sepl. 1891. 



Berichten, enz. 

Benoemd : 

Tot archivaris der gemeente Qoes, F, Allan, leeraar in het Neder- 
landsch eo de Aardrijkskunde aan de inrichtingen voor M. O., aldaar; 

tot archivaris en bibliothecaris van Maastricht, de beer J. de Ras, 
letterkuadige aldaar; 

tot archivaris der gemeente Gouda, Dr. L. A. Kbspek, aldaar. 



Den 10 Januari 1894 overleed te Dordrecht de heer A. tan de Wes 
J.SzN. , oud-arohivaris dier gemeente. Hij werd den 31 October 1824 
geboren en trad reeds jong in dienst bij de griffie van de arrondissements- 
rechtbank , waar hij meer dan 50 jaar werkzaam bleef en door zijn uit* 
muntend geheugen en gezond verstand langzamerhand een vraagbaak werd 
voor advocaten en rechters. In dezen werkkring mocht h^ aller achting 
verwerven en hij ontving hiervan de oud ubbelz innigste blijken b|j zijn 
50-jartg jubileum. Ook met het Oud-Hollandach recht en de vroegere 
verhoudingen bad hij zich vertrouwd weten te maken, en als verzamelaar 
van oud-vaderlandsche kunst- en zeldzame boekwerken stond hij te Dord- 
recht zeer gunstig bekend. 

Toen in 1884, voornamelijk op aansporing van den heer J. A. Smits 
VAK NiECWERKGRK, be^Iotou werd eeu afzonderlijken archivaris te benoemen 
voor de verzamelingen van het gemeente-archief, waaraan na het vertrek 
van Mr. P. va» den Brandeler minder zorg besteed was, werd Abie 
TAS DE Weo hiertoe gekozen. Hij vervulde zijnen nieuwen werkkring met 
ijver en toewydiug, tot hij wegens voortdurend zwakke gezondheid zich 
in 1H91 genoodzaakt zag een eervol ontslag aan te vragen. 

Eenvoudig van karakter heeft hij niet getracht u^r buiten te schitteren, 




doch Toor elk die zijae hulp inriep stelde hij op de meest we1wï1ten< 

wij7.e zijne zeer gewaardeerde kenais eo werkzaamheid beschikb&ar. 

Ala meaacb stelde hij zich zelf zeer houge eischen , die bij ook in zijnt 
betrekking niet verlooohende . 3. C. O. 



Het rijks-arcfaief in Utrecht heeft in de laatste dagen oene aanwini 
verkregen van het allerhoogate belang. Uit de door den riJkB-arcbiTaiic 
in Utrecht in zijne geschiedenis van Het archief d«r bisschoppen van Utrecht 
gepubliceerde onderzoekingen over dit archief waa bet gebleken, dat da 
biaacboppen naast hun boofd-archiefdopót in den Dom te Utrecht twee 
andere depöta bezaten op de St. Catharijnepoort te Utrecht en ïn de sa- 
oristie der St. Lebuinuakerk te Deventer. Deze depots stonden om on- 
bekende redenen onder toezicht der Staten van het Nederaticht en van 
het Overaticht; doch de beataande inventarisaen van het Doventerschs 
depüt, gevoegd bij hetgene over het Utrechtsche bekend is, bewijzen, 
dat de inhoud dier twee zoogenaamde ,landakiaten" tot het biaachop- 
pelijk archief behoorde. De verzamelingen, ofachoon kleiner dan het 
depot in den Dom, bevatten toch talrijke zeer belangrijke stukken, vooral 
uit de 14" eeuw. De Utrechtsche landskist was op de St. Catharijnepoort 
bij het stedelijk charterdepót geborgen ; de Deventerache kiat werd uit 
vrees voor de beeldstormers uit de St. Lebuinuakerk naar het atadbnis 
ovei^ebracht. Zoo lag het voor de hand , dat de inhoud van beide kdstea 
zich in de stedelijke charter-collectiën van Utrecht en Deventer zou op- 
losaen, en dit ia inderdaad geschied. 

Het Deventerache gemeentebestuur, door den vorigen gemeente-arcbivariB 
op deze omatandigheden atteut gemaakt, heeft dezer dagen uit eige&o 
beweging besloten, om hetgeen van de collectie nog in het gemeente- 
archief aldaar aanwezig ia (de tegenwoordige archivaria heeft de verza- 
meling met zorg bijeengezocht en nog ruim 80 charters teruggevonden) 
in bruikleen af te staan aan het rijks-archief in Utrecht. Het Utrechtsche 
gemeenCebestuur, daarvan in kennis gesteld, heeft niet willen achter- 
blijven en harerzijds de nog aanwezige charters uit de Utrecbtaebe land- 
kiat, die in den onlangs verschenen inventaris van hot gemeen te-arcfaief 
reeds in eeue afzonderlijke afdeeling vereenigd waren, aan hot Utrechtsche. 
rijks-archief in bruikleen afgestaan. Zoo heeft dit depot op de meest onver- 
wachte wijze plotseling niet minder dan ruim 17Ü hoogstbelangrijke bisschop- 
pelijke charters uit de 14" en 15* eeuwen verkregen. Deze aanwinst, op zich 
zelf reeds zoo verblijdend, ontleent een by/onder belang aan de omstandig-' 
beid, dat zij zonder de geringste onaangenaamheden is verkregen. Wg 
zijn in de laatste jaren er inaiir al te zeer aan gewoon geraakt, te hooreo 
van geachillen tusschen het rijk en gemeentebesturen over het recht op 
archiefstukken, — geschillen, dio door hunne hevigheid in omgekeerde 
reden staan tot de belangstelling, overigens door gemeentebesturen io 



99 

archiefzaken getoond, Doch ziehier uu twee gemeentebesturen, die ge- 
heel anderB handelen, die, zoodm zij overtuigd zijn, dat bet recht van 
bet rijk op deze stukken biBtorisch yast staat, niet vragen, of het bew^s 
van deze recbtmatige aanspraken ook juist volgens de tegenwoordige 
bewijsregelen in rechte geleverd kan worden, doch die integendeel, zouder 
een verzoek om afstand af te wachten , zicb haasten om de stukken aan 
het ryk te reatitueereo. Het geval verdient als een zéér verbiedend tee- 
ken des tijds gesignaleerd te worden, 



In den Zwolschen gemeenteraad is voor eenigen tyd behandeld het 
voorstel van B. en W. tot overdracht van de Saaaenpoort aldaar in eigen- 
dom aan het Rijk. Uit hot voorstel bleek, dat het Rijk over bet gebouw 
wenschte te beschikken ten behoeve van de verzameling der Rijksarchieven 
in Overgsel. Indien de gemeente Zwolle bereid gevonden werd voor dat 
doel het gebouw aan het Rijk in eigendom af te staan, zou het Rijk 
Eich verbinden de Sassenpoort in staat en stijl te onderhouden en zoo 
noodig te herstellen buiten bezwaar van de gemeente. B. en W. stelden 
voor daartoe te besluiten, onder voorwaarde intusscben, dat het Rijk 
bereid is ook bet uurwerk op den toren in goeden staat te houden. Met 
dit voorstel heeft de Raad zich vereenigd , zoodat het bestaan van genoemd 
merkwaardig gebouw op den duur is verzekerd, en zal worden voorzien 
in de dringende behoefte aan een voldoende, misschien niet in alle op- 
zichten geschikte, maar in ieder geval zeer gewensohte bergplaats voor 
de gedenkstukken van Overijsels geschiedenis. 

Onder de voor Gelderlands geaohiedenis merkwaardige plaatsen moet 
vooral de Bruggelermark en het daarbinnen gelegen ,Heerenhul" geteld 
worden, zijnde dit de plaats, waar sedert de vroegste tijden tot aan 1620 
de zittingen van het hoogategerechtshof of de .Klaringen" werden gehouden. 

De mark ging bij gedeelten reeda vroeger in particulier bezit over, 
en nu ia door verkoop van het overblijvende de mark ontbonden, terwijl 
men bij meerderheid van stemmen bealoot de bescheiden der mark aan 
het archief van Gelderland op te zenden. 

In den gemeenteraad van 's Qravenhage kwam ter sprake een voorstel 
tot verhooging van een poat der gemeentebegrooting ten einde alphabetiache 
registers van den Burgerlijken Stand te doen vervaardigen. 

De Burgemeester merkte op, dat men te Rotterdam reeds bezig is 
sedert 1867 on dat het werk minstens /'21.500 zal moeten kosten, maar 
/■ 44.000 als men werkte volgens het Parijsche systeem, door den arohiva- 
ris het goede genoemd , terwijl in elk geval met de zaak behoorde te 
worden gewacht, tot men een brandvrij lokaal heeft. Hierop werd het 
voorstel ingetrokken. 




Wat het buitenlaDd betreft 
rijke berichten mede: 

De directie der PruiaiBche staats-archieTea beraamt het plan 
ter betere voorbereiding van archief-ambtenaren , aan de uaiTereiteit ft 
Halle of te Marburg eene bijzondere school te openen. 

Op voorstel van den heer Cléubkt Lyon heeft het historiach 
arcbeologÏBch congres, vergaderd te Brussel, het besluit genomen om a 
bij de regeering op aan te dringen, dat, met zekere beperkende bepaUngei 
voor zooverre dit noodig zal blijken , de notaris-archieven tot het doel 
van historische en andere wetenschappehjke doeleinden zullen vordei 
opengesteld. 

Een gelijksoortige poging om de oude Fransche Dotaria-archieven tol 
wetenschappelijke onderzoekingen open te stellen, in verband daarmedl 
te doen ordenen en beschrijven, en het beheer er van een geheele reop 
ganiaatie te doen ondei^aan , is door den minister van openbaar onderwgi 
in Frankrijk gesteund en schijnt te zullen slagen. De heer Falcimaigi 
directeur der burgerlijke zaken aan het ministerie van justitie, heeft dea 
zaak ter hand genomen, om haar met de daarvoor benoemde commiBsia 
tot een goed einde te brengen. 




Het nieuw algemeen Rijksarchiefgebouw. 

Men zal zich herinneren, dat wij in den vorigen jaargang (p. 72) 
onze mededeelingen omtrent bovenstaand onderwerp eindigden met het dooi 
den Minister van Waterstaat bij de begrootingsdiaouasie gemaakte voorbe* 
houd, om gedurende den loop van het jaar 1893 een wijziging voor té 
stellen in den toen ten alotte aangenomen post: , Verbouwing van het De- 
partemeut van Binnenl. Zaken en daarmede in verband staande uitgaven 
ƒ50.000", nadat die voor ,Bouw van arcbieflokalen," tot een bedrag van 
/■ 150.000 van de begrooting was afgevoerd. 

Aan dit voornemen is door den Minister geen gevolg gegeven, w^ 
echter werden op de begrooting voor 1894 (Hoofdstuk IX, Waterstaat)' 
de volgende posten uitgetrokken : 

Art. 121. Verbouwing van het Departement van Binnenl. Zaken ea 
daarmede in verband staande uitgaven ƒ50.000. 

Art. 122. Bouw van archieflokalen ƒ100.000. 

Dit de in de memorie van toelichting aan deze artt, gewgde para* 
graaf blijkt, dat de bedoeling was hierbij „een krediet" aan te vragea^ 
,oni tot den bouw van eeu nieuw archiefgebouw te kunnen overgaan. 
Den Minister van Waterstaat was het „nog niet mogen gelukken , heh 
een wijze van verbouwing van het tegenwoordig Departement van Bin» 
nenlandache Zaken, hetzij een tijdelijke plaatsing van dat Departement 
gedurende de verbouwing te vinden, welke met het oog op den dienst 
kon worden gevolgd." 



i 



101 



Van daar, in verband met wat vroeger ia geschied '), deze pOBteo 
op de begrooting. De memorie voegt er nog bij: 

„Voor het geval door gemis aan geschikte tijdeiyke huiaveBting de 
verbouwing van bet Departement van Binnen landscbe Zaken, nadat dit 
archief voltooid is, niet mooht plaats gehad hebben, zullen overeoDkom- 
etig het ïn boYengenoemde Memorie van Toelichting genoemde denkbeeld de 
bureaux van dat Departement alsdan tijdelijk, namelijk gedurende die 
verbouwing, in het tegenwoordige archief gehuiaveat kunnen worden." 

De Regeering hield tevena vaat aan haar denkbeeld , om bij de aan- 
neming van art. 122, dien bouw te doen plaats hebben op bet voor twee 
jaren aangekocht terreiu aan den Bezuidenhoutsohen weg te 's Qravenhage, 

In het voorloopig verslag over het ontwerp uitgebracht, lezen w^ 
na een herinnering aan wat ie voorafgegaan het volgende: 

,De meeate leden konden zich met het opnieuw gedane voorstel niet 
vereenigen en wezen op de bezwaren in het voorloopig verslag betref- 
fende genoemd wetsontwerp') tegen het voorstel der Hegeering ingebracht. 
Andermaal werd betoogd, dat het terrein aan het Bezuidenhout , ook 
wegens den verren afstand van de gebouwen der Departementen niet ge- 
schikt 18 voor den bouw van archieflokalen en dat in de behoefte tot 
bewaring van de archiefstukken, die na oordeelkundige schifting zullen 
blijken van blijvend belang te zijn, voldoende kan voorzien worden door 
bijbouw in den tuin van het archiefgebouw op het Plein. 

Kan het terrein op bet Bezuidenhout niet zonder schade van de hand 
gedaan worden en moet daarvoor eene bestemming gevonden worden , 
dan gaf men in overweging daar een eenvoudig gebouw te plaatsen voor 
het Ethnograflsoh Museum, dat thans te Leiden op onvoldoende wijze ia 
geborgen. Het museum zou dan zeker drukker bezocht worden dan nu 
geschiedt. In elk geval , hoe men ook denke over den bouw van archief- 
lokalen, de zaak scheen belangrijk genoeg om haar bij afzonderlijke wets- 
voordracht te behandelen. Aan de Eerste Kamer zou dan tevens gelegen- 
heid gegeven worden daaromtrent eene zelfstandige beslisaing te nemen. 
Men gaf den Miniater derhalve in overweging den post van de begrooting 
te nemen." 

De in ruimeren kring bekend geworden redevoering van Mr. J. E. 
Heeres , op het Taal- en Letterkundig congres te Arnhem gehouden , 
waarbij met klem van redenen de onafwijsbare en oogenblikkelïjk drin- 
gende eiach van een nieuw Rijksarchiefgebouw werd aangetoond, evenals 
de op dat congres aangenomen , (p. 69 hiervoren medegedeelde) motie 
bleken bij de volksvertegenwoordiging, met name bij de commissie van 
rapporteurs al zeer weinig te hebben uitgewerkt. De voorspelling van 
Dr. C, B. Spbütt in zijn verslag over het bedoelde congres , uitgebracht 



ft. 



1) Zfi pag. 71 ïlg. van den vorigCD jurgiug. 
S) Bi. de ODtwerp-begrooting o>er 1808. 



102 



ïn de Letterknodi'ge AfdeelÏDg der Kon. Aoademie raa 'Weteneohsppen 
dat de bereiking Tan het door Mr. Hbebeb beoogde doel zeer tw^felach* 
tig was, scheea dus bowaarbeid te zullen worden. 

De Spreker voegde er echter bij de beperking, .wanneer niet nog 
anderen propagranda maken yoor zijn denkbeeld." 

Diezelfde overweging kwam ook bij het Bestuur onzer Tereeniging' 
op. Zoo ooit dan was er nu aanleiding om naar buiten op te b«den, 
in het belang ran geheel het archiefwezen hier te lande. En wel een. 
zoo dringende, dat bet Bestuur meende zonder nadere raadpleging met 
de leden, in zijne hoedanigheid namens de Vereeniging zijne stem te moe* 
ten laten hooren. Daaraan dankt het volgend adres liJK ontstaan. 

Aan 
de Tieeedt Kamer der Statfn-Generaal, 

Geven met den verscboldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden, 
uitmakende het Bbstdub der TEREENioiira vxh ABOHrvA.siss&M ur Nx- 
debland; 

dat zi) met groot leedwezen hebben gezien, dat ïn bet voorloopig 
verslag omtrent hoofdstuk ÏX. der ontwerp-staatsbegrooting over den post 
,Bouw van archieflokalen", opgenomen onder art. 122, een ongunstig, 
oordeel wordt uitgesproken en in overweging wordt gegeven dien van da 
begrooting af te voeren ; 

dat zij het ten zeerste zouden betreuren , indien wederom de bouw 
van een nieuw Algemeen Rgksarohiefgebouw werd uitgesteld , althans de 
aanvang daarvan wederom — wie weet voor hoe lang? — versohoveti , en 
sulke op de volgende gronden: 

Het ia bekend, dat het tegenwoordige Kijksarchiefgebouw aan het 
Plein te 'sGraveohage, indertijd tot geheel andere doeleinden bestemd 
voor de berging van de kostbare bronnen onzer nationale geBchiedeoi» 
allerminst geschikt is; zooals trouwens niet is te verwonderen, daar het 
is een oorapronkolijk tot opname der afgevaardigden van Amsterdam 
gebouwd huis, dat, boe geschikt ook voor bewouing, aan geen der ver- 
eiscbten voldoet, die men in den tegenwoordigen tijd aan een geboav 
voor de bewaring van ,'s landa historiebladen" moet stellen. 

De steeds aangroeiende massa archieven sinds 1813, die by de ver* 
Bohillende departementen en administraties worden bewaard, beeft Itaig- 
zamerhand zulk een omvang gekregen, dat men ze op de genoemde 
plaatsen nauwelijks meer kan bergen, laat staan in behoorlijke orde, op 
een voor het gebruik geschikte wijze bewaren en zoodoende voor onder- 
gang en vemietigiog behoeden. Het spreekt toch van zelf, dat de be- 
scheiden , die niet meer dagelijks in handen komen , bij overvuUing dar 
bureauz naar de zolders verhuizen en daar aan alle kwade kansen vaa 



L^ 



J 



103 



lekkage, TerruUing, beschadiging door ratten en muizen nïet alleen, 
maar ook en vooral aan ernstig brandgevaar zijn bloot gesteld. De brand 
in het Ministerie van Marine is in dit opzicht een gevoelige — ook onver- 
diende? — iea geweest. Dat de stukken, waaruit onzR gesohiedenis einda 
1813 kan worden gekend, zoodoende govaar loopon binnen een niet lang 
tijdEverloop aan den ondergang te worden prijsgegeven, behoeft dan ook 
geen betoog. 

Overbrenging dezer bescheiden naar een centraal depot, waar ge- 
legenheid tot goede berging en daarmede tot behoorlijke bewaring ia, 
Bchijnt dus een onafwijsbare eiech dea ttjds; en de inrichting van een 
daartoe geschikt gebouw mag naar het oordeel van adreasanten niet langer 
worden uitgesteld. 

Twee wegen ataan hiertoe open , 6f verbouwing en uitbreiding van 
het tegenwoordige Rijksarchiefdepöt, èf oprichting van een geheel nieuw 
gebouw, waar alle Btaatsarchieven zouden kunnen worden geborgen, zoo- 
wel die van vóór als van na 1813. Op den duur toch kan deze grens 
tuaschen de zoogenaamd oude archieven en de latere , zoodra zij niet meer 
bij de adminiatratiea berusten , niet gehandhaafd worden. 

De keuze kan volgena het oordeel van adressanten niet moeilijk zijn. 

Immera het tegenwoordig gebouw in den bestaanden toestand onge- 
sohikt, is met geene mogelijkheid in te richten tot een behoorlijke berg- 
plaats van alle gedenkstukken onzer historie. Het groote brandgevaar 
is niet weg te nemen; het gebouw toch ataat niet geïsoleerd van de na- 
burige panden, tot welke zelfs een bakkerij behoort. Er zal dus altijd 
brandgevaar dreigen, waartegen de voorbehoedmiddelen, in het gebouw 
zelf aanwezig, slechts weinig zekerheid geven. Daarbij komt dat de ge- 
heele inwendige constructie van hout ia, zoodat men, om een behoorlijken 
waarborg tegen brand te verkrijgen , het geheole binnenwerk zou moeten 
uitbreken. 

Zonder zulk een uiterst kostbare en weinig aanbevelenswaardige behan- 
deling is bovendien in het gebouw zelf geen meerdere bergruimte te verkrjj- 
gen , terwijl de kubieke inhoud van het gebouw , ingericht zooals het behoort , 
een viermaal grootere hoeveelheid archieven zoude kunnen bevatten. 

Niet onopgemerkt blijve ook, dat de inrichting voor gebruik door 
het publiek weinig doelmatig is. Immers de ondervinding heeft geleerd, 
dat dit gebruik ook bij voorbeeldige medewerking en telkens herhaalde 
hulp der ambtenaren zeer lastig en ongemakkelijk ia, zoodat de werk- 
zaamheid der bezoekers niet of zeer bezwaarlijk de gewenschte vruchten kan 
afwerpen, tenzij aan het publiek eene vrijheid worde vergund, die zeker 
niet zonder bedenking is te achten. 

In ieder geval zou dus een ander gebouw aan het tegenwoordige 
moeten worden toegevoegd. Dit gebouw zou naar de etsohen dea tijds, 
geheel van ijzer en eteen, kunnen worden ingericht. Maar dan ook blijft 




iet brandgevaar bestaat), ja het wordt Tergroot; immen dat gebonw zal 
moeten worden gcplaatut in den tuin achter het depot aan het Plein. 
Daardoor zal de achterzijde van het tegenwoordige gebouw niet meer vrij 
zijn, terwijl het nieuwe zelf ter weËrszijden aan de naburige perceelen 
zal moeten aansluiten. De voor eenige jaren op de plaats der vroegere 
koninklijke stallen gebouwde bergplaatsen zullen aan de zuidzijde (de zon- 
nekant) veel licht moeten missen, en de daar reeds bestaande vochtig- 
heid zal zonder twijfel toenemen. Het zal bovendien zeer de vraag zijn, 
of dit laatste euvel in het ter aangeduider plaatse eventueel te sticbteB 
gebouw met vrucht zal k unn en worden bestreden. 

Verbouwing noch uitbreiding van het tegenwoordige RijksarchiefdepAt 
zal derhalve op afdoende , of zelfs maar voor enkele jaren voldoende wijze 
tot bet beoogde doel kunnen leiden. Men zal steeds ten koste van veel 
geld verkrijgen een zeer oubevredigendeu toestand , en hoe meer geld men 
allengs aan bet oude gebouw besteedt, hoe moeilijker men bet maken 
zal op den ingeslagen, verkeerden weg terug te komen. 

Daarom kan , naar adressanten moenen , slechts één weg naar hefe 
doel leiden. Stichting van een geheel nieuw , geheel brandvrij , volkomen 
geïsoleerd gebouw is de eenig mogelijke wijze om een bergplaats te ver- 
krijgen voor de gedenkstukken der Nederlandsche historie , die bet excep- 
tioneel belaag dezer documenten waardig is. Men vergete toch niet, dat 
bij een eventueelen brand in het gebouw aan het Plein te 's Oravenhage 
die stukken zoo goed ale verloren zijn. Redding daarvan, althans oit 
de hoogere verdiepingen, behoort tot de onmogelijkheden En mocht dat 
ongeluk plaats hebben, verloren waren dan de grondslagen, waarop ds 
kennis van de daden onzer voorvaderen in den tijd der republiek steunt; 
verloren de documenten, die de nog vnj wel onbekende historie onzer 
vestiging in Oost- en West-Indië bevatten , verloren de stukken , die onza 
groote mannen als Oldenbanieveldt en de Witt nader leeron kennen; 
verloren de bescheiden, waaruit wij onze nadere kennis omtrent de lou- 
teringsperiode van 1T95 — 1813 moeten putten; verloren eindelijk allee 
wat ons rest van de kanselarij der oude graven van Holland en Zeeland ; 
verloren — maar waartoe nog meer op te sommen ? Niemand toch zal de 
hooge waarde van ons Algemeen Rijksarchief voor onze historie , en dus ook 
voor de tegenwoordige generatie, ontkennen. En naarmate de archieven 
meer en meer in deze (zoo men meende, veilige) bergplaats vereenigd! 
zijn en vereenigd zullen worden, vergroot men het gevaar, dat met éénea 
slag alle bronnen der Nederlandsche geschiedenis verloren zullen gaan. 

De vi-aag is, welk offer men voor het behoud van deze unieke col- 
lectie wil brengen. Aan adressanten schijnt het niet twijfelachtig , dat de 
weg waarop door aanneming van den bedoelden post der begrootiug de 
eerste stap zou worden gezet, is de eenige, die op afdoende wijze tofe 
het beoogde doel zou leiden. Moge hij aanvankelijk eenige hoogere finau- 



i 



105 

tiêele eïachen stellen, op den duur zou het Btellig blijlcen, dat ook in 
dezen de zuinigheid de wijsheid zou hebben bedrogen. Bovendien het 
gevraagde offer is toch niet zoo groot, Nederland ie toch nog niet zoo 
arm, zijne finanties verkeeren nog niet in zulk een bedenkelijkeo toestand, 
dat het de bronnen zijner historie aan groote kansen van vernietiging 
langer zoude blootstellen. Al kunnen wij niet zeven miilioon francs uit- 
geven als Frankrijk zal doen voor de uitbreidiog der Bibliothèque natiouale 
te Par|js, noch een som besteden, als Engeland voor de inrichting van 
nieuwe archiefgebouwen bg het Record-office te Londen, wij kunnen een 
voorbeeld nemen aan hetgeen in Beieren en België is geschied. Daar 
zijn 9norme bedragen uitgegeven voor de berging der staatBarchieven in 
geheel brandvrije lokalen in de hoofdsteden des rijke. Ean Nederland 
alleen achterlijk blijven P Zal het voor zijne zuidelijke broedere onderdoen 
in eerbied yoor een roemrijk verleden , voor de grootsche daden van het 
roorgeslacht , dat is ia self-respect ? 

De ondergeteekenden weigeren het te geboren. 

Het is om deze redenen, dat zij de vrijheid nemen zich tot TJwe 
vergadering te wenden met het eerbiedig maar dringend verzoek den 
meergemelden post van hoofdstuk IX der staatsbegrooting voor 1894 wel 
te willen aannemen. 

» 't Welk doende, enz. 

*e Gba.vkhsa.qe , November 1893. 
Ten einde meer algemeene bekendheid te geven , en aan het adres 
zelf, en aan de daarin vervatte argumenten besloot het Bestuur: 

1 °. het stuk to laten drukken , en aan de leden dor 2e Kamer ieder 
een exemplaar te doen geworden , afschriften toe te zenden aan de hoofden 
der Departementen van Binneolandsche Zaken en van Waterstaat, Uandel 
en Nijverheid, en in de dagbladen het zoo mogetijk in zijn geheel en 
andera in uittreksel te doen plaatsen; 

2*. onderscheiden personen en genootschappen, wier werkzaamheid 
zich uitsluitend of ten deele op historisch terrein beweegt en van wie instem- 
ming en medewerking kon worden verwacht, uit te noodigen daarvan 
door adhaesie-betuiging te doen blijken. Die uitnoodigiog werd gericht 
tot het bestuur van 

1. het Priesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde; 

2. der Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch recht en ge- 
iohiedenis ; 

3. van het Historisch Genootschap te Utrecht; 

4. van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en We- 
tenschappen ; 

5. der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het Oud-Vaderland- 
sehe recht te Utrecht; 



b. 



106 

6. der Öeldenche Uaatschappij van geschied- en letterkunde onder de 
róiBpreuk: Prodesee conamur; 

7. van het Koninklijk Oudheidkundig öenootachap, te Amsterdam; 

8. der Maatschappij der Nederlaudsche Letterkunde te Leideu; 

9. vau het Eouiuklijk Instituut voor de taal-, tand- en volkenkunde 
yan Nederlandsch Indi'' te 's Oravenhage; 

10. der Vereenigiog ,die Haghe" ; 

11. van het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen; 

12. van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappaa 
in Noord-Brabant ; 

13. van , Limburg", Provinciaal Genootschap voor GeschiedkoDdtge 
Wetenschappen, Taal en Eunst te Roermond; 

14. van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap in het hertogdom 
Limburg, te Maastricht; 

bovendien tot 

15. de Redactie van het Archief voor de Gesobiedenis van bet aarta- 
bisdom Utrecht, en 

16. die van de Bijdragen voor de geBchiedenis van het bisdom 
Haarlem. 

Yan de bovenbedoelde vereenigingen werd alleen door de onder b.°*- 
1 en 14 genoemde niet aan one verzoek voldaan, van de overige be- 
paalden sommige zich tot eenvoudige adhaeaiebetuiging , terwijl andere 
meer of minder uitvoerig bij afzonderlijk adres op de aanneming van den 
meer bedoelden post aandrongen. 

Toorts werd er door de bemiddeling van dr. P. J. Blok , hoogleeraar te 
Groningen , wien daarvoor een woord van dank onzerzijds toekomt, een adres 
van instemming met dat der Vereeniging, geteekend door de volgende 
hoogleeraren : Drs. R. Prdi», J. G. R. Acqdoy, P. L. Muller, 8. J. 
FocKBHA Andbe£ te Leiden, F. J. L. Erüukb en H. Q. Eletn te 
Utrecht , en H. C. RoaoE te Amsterdam. 

Bij bet adres , uitgegaan van het Prov, Utrechtsch Genootschap van K. 
en W. werd nog een argument op den voorgrond gesteld , waarop in het 
adres onzer Vereeni^ing niet voldoende de aandacht was gevestigd. Het 
zy daarom geoorloofd bedoeld stuk in zijn geheel hier te laten volgen. 

Aan 
de Tweede Kamer der Staten-Getieraal. 

Geeft met verschuld igden eerbied te kennen de Directie van bet Pro- 
vinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, 

dat zij met groote belangatelting heeft kennis genomen van het adres, 
aan Uwe vergadering gericht door de Vereeniging van archivarissen ter 
zake van den bij art. 122 van Hoofdstuk IX der Ontwerp-staatsbegrooting 
voorgestelden bouw van een nieuw Centraal archiefgebouw to 's Gravenhage, 

dat zij van oordeel is, dat, waar reeds de meerderheid der njks-archief- 



107 



depots in de provinciën zich thans mag verheugen in brandTiïje en doel- 
matig, bepaaldelijk voor dit doel ingerichte bergplaatsen, het belangrijkBte 
der rijks-archiefdepöts, bet Algemeen Rijks-archief te 's Gravenhage , niet 
langer van zulk een voordeel verstoken behoort te blijven, 

dat naar het oordeel van adressante het gevaar met ieder jaar grooter 
wordt, naarmate bij de bestaande neiging tot centralisatie en bij de ont- 
waakte belangstelling in het archiefwezen steeds meer kostbare documen- 
ten in het gebouw aan het Plein vereenigd worden, 

dat het belang van het Algemeen Rijks-Archief uit een historisch oog- 
punt in bet adres der Vereeniging uitvoerig betoogd wordt; doch datnaar 
het oordeel van adressante ook overwegingen van praktischen aard het 
verlies der in het Algemeen Rijksarchief geborgene documenten tot een 
waarlijk nationalen ramp zouden maken. Immers in dit depot zijn ge- 
borgen (en zullen na de eerlang te verwachten, dringend noodzaJcel^ke 
overbrenging van archieven na 1813 nog veel meer geborgen worden) de 
reehtatitels van den Staat der Nederlanden: men vindt aldaar den offici- 
ëelen tekst van alle voor 1813 van het centraal bestuur uitgegane veror- 
deningen en resoluttën, — de bewijsstukken der verdragen en contracten, 
gesloten met buitenlandeche mogendheden en Indische vorsten , ^ de con- 
stitutie brie ven en verdere rechtstitels der domeinen van den Staat en vao 
al zijne goederen en rechten , — en verder tal van bescheiden , wier 
verlies zoowel voor den Staat als voor velen zijner onderdanen bij het 
voeren van gedingen van onberekenbaar finantiëel nadeel zou zijn, waar- 
onder het voldoende zal z^n te noemen alle registers van eigendomsover- 
drachten van vaste goederen in de provincie Zuid-Holland voor 1811, 

dat bet naar het oordeel der Directie onverantwoordelijk zou zijn, zoo- 
vele stukken van een geheel eenig belang (wier opsomming het gemakkelijk 
zou zijn nog met velen te vermeerderen) op den duur te bergen in een 
gebouw , dat naar het oordeet van bevoegde deskundigen zoovele gebreken 
aanbiedt, 

dat de regeenng blijkens haar herhaald voorstel tot bet stichten van een 
nieuw gebouw dan ook niet bereid blijkt, de veraot woordelijkheid voor 
den bestaanden toestand langer te dragen, — eene verantwoordelijkheid, 
die trouwens bij een onvoorzienen ramp alleen gedekt zou zijn te achten, 
indien het vaststond, dat a//es gedaan was om zulk een onherstelbaar verlies 
te voorkomen. 

Redenen waarom adressante zich veroorlooft Uwe hooge vergadering 
met allen aandrang in overweging te geven , om den genoemden post op 

I 8 taats begrooting voor 1894 aan te nemen. 
't Welk doende enz. 

De Directie voornoemd, 
P. Vbbloeen vas Themaat, Voorzitter. 
R. Meltil vak Ltvdkn , Secretaris. 




besproken zou blijven. Afgezien van de dag- of veekbl&den , die alleen het 
adres, geheel of gedeeltelijk overnamon zonder verderen commentaar j bepalen 
wij de aandacht bij die, welke de zaak zelf eenigazinauityoeriger bespraken. 

In het nonuner van 9 Dec. 1893 brengt de Amsterdammer, Dagblad 
voor Nederland den bouw van een algemeen njkaarchief ter sprake, in 
een kort artikel: „Uuaea en Arcbier', waarin het grootere belang van 
de stichting van een centraal algemeen rijkarohiefgebouw wordt betoogd. 
De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland (van 16 December) be- 
vatte enkel een aanbeveling van het adres; terwijl dit in den Spectator, 
ran denzefden datum , meer uitvoerig en met een beroep op en een 
eitaat uit de meer vermelde rede van mr. J. E. Hebrb8 , op meer klem- 
mende wijze gesobiedde. 

In het Handelablad van 19 Dec j.1. vinden wij onder het opschrift: 
,Eeu adres van geleerden," evenseer een aanbeveling der aanneming van 
den bewusten post; nu in verband met de inmiddela verschenen memorie 
van antwoord op de in het voorloopig verslag voorkomende bedenkingen. 

Echter ook de oppoaitie ontbrak in de pers niet. Een oppositie, die 
echter niet tegeo het stichten van een nieuw algemeen rijksarchiefgebouw 
opkwam, maar bepaaldelijk zich richtte tegen de plaats, waar dit volgens 
het voorstel der Begeering zoude geschieden , en de voorkeur er aan gaf 
den bouw te doen plaats hebben op bet terrein achter het tegenwoordig 
gebouw aan het Plein. Dit in het denkbeeld, dat men daar goedkooper 
zoude terecht kunnen , en dat dan het tegenwoordige gebouw zijn' waarde 
voor den staat zoude behouden; terwijl men de vochtigheid op het terrein 
aan den Bezuidenhoutschen weg, evenals den verren afstand, een zeer groot 
bezwaar rekende. 

Eet Vaderland van 20 December maakte zich tot tolk van deze beden- 
kingen , met de vraag : .Een noodige uitgaaf?" Toch is de S. daarvan 
een Triendschappelijke bestrijder. Minder is dit het geval met dien van 
een artikel in het Dagblad van Zuidholtand en 's (ïravenhage van 17/18 
Dec. Hierin valt een zekere animositeit niet te miskennen. Echter niet zoozeer 
tegen het plan zelf ala wel tegen besturen van vereenigingen en genoot- 
schappen, die, in dezen zonder een algemeene leden-vergadenng bijeen 
te roepen , zich in de zask hebben gemengd en tot het zenden van een 
adres of adhaesiebetuiging zijn overgegaan. De daar gemaakte bedeo- 
kiiigen zijn geen andere dan de reeda opgegevene, en worden bij het 
hier achter mede te deelen debat in de Tweede Kamer der Staten-Generaal 
voldoende weerlegd. 

De heftigste en zeker ook de best gewapende bestrijder trad op in 
de Haagsche Courant van Maandag 18 Deo. j.1.; onder het pseudoniem 
van p Conservator''. Het artikel verdient in zijn geheel te worden gelezen, 
ook als een voorbeeld hoe meu door heftige polemiek en sterke bowe- 



ringen niet nltijd de juistheid zijner meening bewijst. Na een overaoht 
der feiten- ea een hier zeker niet gemotiveerden Seitenhieb tegen de 
Afdeeliog Kunsten en Wetenschappen Tan het Departement van B. Z., 
wordt de memorie van antwoord , die wij straks in haar geheel mede- 
deelen, afgemaakt ale zich schuldig makende aan , verdraaiing Tan feiten" 
en als blijk gevende van geheele onbekendheid ,met plaatgelijke toestan- 
den". Wij laten dit alles, voor hetgeen het is. Ook heeft de zaak nu 
eenigszins haar belang verloren. Alleen vragen wij iederen onpartijdige, 
of uit het adres onzer Vereeniging kan worden gelezen de aanbeveling 
om alle stukken, bij de adminiatraties opgehoopt, zonder schifting over 
te nemen en in het nieuwe rijkBarchtefgebouw tot in lengte van dagen 
te bewaren. Hier staan wij — wij zouden bijna geneigd zijn de woorden 
van den fltrydlustigen „Conservator" over te nemen — voor een bewering, 
dia alleen iu 's mans heftigen gemoedsaard , welke hem meer doet lezen 
dan er staat, hare verklaring kan vinden. Hetgeen verder volgt over de 
ruimte en de droogheid van het terrein achter het tegenwoordig gebouw 
vindt voldoende wederlegging in de rede van den Minister van Water- 
staat, bij deze gelegenheid ia de 2e Kamer der Staten-Qeneraal ge- 
houden , die dan toch wel niet uit de door den S. ala verdacht gemaakte 
bron afkomstig zal zijn. 

Ter juiste beoordeeling van het voorafgaande en van de argumenten 
voor en tegen laten wij de meer aangehaalde memorie hier iu haar geheel 
volgen , en evenzoo het tamelijk uitgebreide debat in de Tweede Kamer. 



k Memorie tan antwoord. 

H Bouw van archUfhkalen. 

Art. 121 (oud 122). De ondergeteekende herhaalt de reeds iu de toe- 
lichting op de begrooting voorkomende verklaring , dat het niet in de 
bedoeling ligt het Departement van Binnenlandsche Zaken definitief naar 
het tegenwoordig arcbiefgebouw (het oude huis van Amsterdam) op het 
Plein over te brengen , doch dat zulks eventueel slechts tydel^k zoude 



De stichting van een nieuw centraal archiefgebouw , reeds sinds 1890 
in overweging, is noodzakelijk, onafhankelijk van de quaestie van de 
eventueele tijdelijke huisvesting van het Departement van Binnenlandsche 
Zaken. 

Het thans in gebruik zijnde archiefgebouw (oorepronkelgk het woonhuis 
der afgevaardigden van Amsterdam) is niet voor de tegenwoordige be- 
stemming opgetrokken en dan ook ia menig opzicht minder geschikt, 
Het is bovendien thans geheel gevuld, en ofschoon men aan Bleijenburg 
oude stallen tot een archievonbergplaats inrichtte — wat door hare van 
het hoofdgebouw afgezonderde ligging veel ongerief veroorzaakt — is er 
geene mogelijkheid om nog eenigszins omvangrijke ooUectièn op te nemen. 



DBfttiegenoTer staat, dat nsigenoeg alle Departementeo oTervuld Etjn met 
arohieveo , welke tal van kamen , die voor bureaux zeer Doodig zouden 
zgn , innemen en overigens in gangen en op zolders opgeBtapeld liggen. 
De toestand aldaar is onhoudbaar geworden , niet alleen wegens de over- 
vulling der lokalen en de onmogelijkbeid om de archieven in nauwfllijks 
genaakbare , donkere en niet verwarmde lokalen behoorlijk te raadplegen , 
maar ook wegens het dreigend gevaar voor vernietiging dor etaatspapieren 
zoowel door lekkages als door brand. Reeds in 1890 heeft eene oommia- 
ne f speciaal belast met het instellen van een onderzoek naar de maat- 
regelen , Doodig om by brand in 's lands gebouwen de arohieven te redden , 
dien toestand in bijzonderheden blootgelegd en verklaard , dat gdie toe- 
stand dermate onbevredigend is, dat bij een onverhoopt gevaar alle maat- 
regelen en voorzieningen tot redding getroffen, ijdel zulten blijken te 
zijn Thans zijn geheele zolders met archieven overvuld. Voor- 
eerst zijn die verzamelingen daar aan lekken blootgesteld, dan kan er des 
winters , bij gebrek aan stookplaatsen , bezwaarlijk gewerkt worden. Toor 
de gebouwen , welke voor zulk een bovenlaet niet berekend zijn , ie die 
toestand nadeelig. Het ontbreken van behoorlijke toegangen maakt alle 
pogingen tot redding in geval van brand ijdel en levert een wezenlek 
levensgevaar op voor hen, die zulke pogingen zouden willen wagen. Indien 
de oommissie er zich bij bepaalde de materieele hulpmiddelen te noemen 
en de regtementecring aan te wijzen , welke voor bet redden van docn- 
menten aan te bevelen zijn, zou zij een vrijwel nutteloos advies verstrek- 
ken , te nadecliger, wijl er eene gerustheid uit kon voortkomen, welke 
noodlottig zou kunnen blijken. Afdoende maatregelen zijn tot voorkoming 
van onherstelbare rampen dringend noodig." 

Als zoodanigen afdoenden maatregel noemde de commissie de overbren- 
ging van de oudste archieven , van die namelijk , welke in den regel 
weinig voor de loopende admiDistratie gebruikt worden , naar een centraal 
brandvrij archiefgebouw. 

Alleen zoodoende zullen de bureaus der verschillende administratiën van 
den overlast der documenten bevrijd worden en zal aanbouw van nieuwe 
bureaux te vermijden zijn. Ook de restauratie der groote Hofzaal , waarop 
wederom in het Voorloopig Verslag aangedrongen wordt, zal eerst dan 
ter hand genomen kunnen worden , wanneer de archieven die dit hiBtorisoIi 
gebouw vullen , daaruit verwijderd zullen zijn. Men mag veilig zeggen , 
dat zoolang de collectiën etaatspapieren in de lokalen der verschillende 
ad min ÏB tra tien verspreid blijven, tal van verbeteringen aan 's lands ge- 
bouwen achterwege moeten blijven. 

Aan eene overbrenging dier archieven naar het tegenwoordig aohief- 
gebouw op het I'lein valt eohter niet te denken wegons bet gebrek ann 
ruimte. Doch ook wanneer men het bezwaar uit den weg ruimde, zoude 
eene overbrenging daarheen ongeraden zijn , omdat het gebouw aan bet 



i 



Plein geene waarborgen tegen het gevaar van brand opIdTert De aller- 
eerste eisch welken mea verplicht ïb aan een arohiefgebouw te stellen, ia 
echter ongetwijfeld absolute veiligheid voor brand. Dit gebouw toch ie 
niet brandvrij ontworpen ; alle balken , vloeren , kasten , kappen zijn van 
hout, de verwarming geschiedt op gebrekkige wijze, daarin zijn twee 
woningen en ook de dicnstlokalen zijn tuaschen de bewaarplaatsen der 
documenten verspreid. Voorts is het gebouw niet alleen niet geïsoleerd, 
maar belendt het aan eene bakkerij. 

De Regeering acht zich niet verantwoord zulk een toestand zoowel op 
bet Plein als in de gebouwen der Rijksadministratiën te laten voortdu- 
ren, en nog minder eene afdoende verbetering voor goed onmogelijk te 
maken door het bestaande ongeschikte gebouw , ten koste van groote 
uitgaven, in den tuin uit te breiden. De documenten, die het bier geldt 
en welke als het ware de geheele nationale geschiedenis van het land 
bevatten , hebben aanspraak op veilige en behoorlijke bewaring en ver- 
zorging, daargelaten dat ook de administratiën, welke deze documenten te 
raadplegen hebben , daarbij het grootste belang hebben 

Het is op al deze gronden dat de ondergeteekende , na overleg meten 
met instemming van zijn ambtgenoot voor Binnenlandache Zaken , die in 
het bijzonder met de verzorging van 's Rijks archieven is belast, een ge- 
bouw voor deze verzamelingen wenscht te stichten , alwaar zij volkomen 
veilig en brandvrij zullen bewaard worden en gemakkelijk te raadplegen 
zullen zijn. Het terrein aan den Bezuidenhoutschen weg is daartoe uit- 
nemend geschikt. Het dienstgebouw met conciërge-woning, waarin de 
bureaux gevestigd zullen zijn, ligt alleen aan de openbare straat; daar- 
achter en alleen door steenen gangen verbonden , zal het depötgebouw of 
magazijn zich verhcfTen , dat , wijl het geheel aan het gezicht onttrokken 
is , een hoogst eenvoudig uiterlijk aanzien zal verkrijgen ; het zal uitslui- 
tend van steen en ijzer samengesteld zijn, en, daar alles aan alle zijden 
geïsoleerd zal staan , is alle gevaar voor brand uitgesloten. 

Terwijl bot tegenwoordig Rij ka are hiefgebouw aan bet Plein slechts ruim 
8000 meter planklengte biedt , en de thans benoodigde planklengte als 
men ook do Departementen en Rijksadministratiën van hunne weinig ge- 
raadpleegde stukken bevrijdt, ongeveer 23,000 M. zou bedragen, zal het 
nieuwe magazijn 30,600 M. geven , terwyi van het terrein zoodanig partij 
getrokken wordt , dat een volgend geslacht daarop eventueel een tweede 
even groot magazijn kan optrekken. 

De totale bouwkosten , vroeger voor slechts 24.000 M. geraamd op 
ƒ 550,000, zullen ten gevolge van eenige vereenvoudigingen , voor 30,600 
M. iets minder bedragen, namelijk ^545.000. 

Dat bet terrein op te verren afstand van de gebouwen der Departementen 
gelegen zou zijn , is eene opmerking welke door de hoofden der Departe- 
menten DÏet gedeeld wordt. In groote steden is een afstand zooals deze 



112 



en een bouwterrein , dat wegens de bepnalde eischei 
dar veiligheid en de mogelijke uitbreiding in ecne volgende eeuw zeer 
raim moet zyn, zoude in het centrum der bebouwde kom niet te verkrijgea 
zijn dan tegeu een fabelachtigen prijs. 

Na al het voorgaande behoell niet betoogd te worden , dat het bedoelde 
terrein voor het nieuwe archiefgebouw dient bestemd te worden en dat 
er geene termen zijn om bet van de hand te doen, noch om daarop 
ander Rijksgebouw te stichten. Allermiaat zou , alleen om het te benut* 
tigen , daarheen het Ethnographisoh Museum uit Leiden overgebracht 
mogen worden , een maatregel welke , zoo daartoe overgegaan werd 
andere gronden zou moeten steunen , en die overigena niet ter beoordes' 
ling van den ondergeteekeude staat. 

Wat het denkbeeld betreft om de zaak bij afzonderlijke wetsvoordracbt 
te behandelen , meent de ondergeteekende te mogen verwijzen naar het- 
geen in de Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk I reeds gezegd 
is , namelijk dat de Regeering daarmede niet kan medegaan , omdat aup- 
pieteire begrootingen niet bevorderlijk zijn aan een goed 6naQcieeI beheer 
en dua zooveel mogelijk moeten beperkt, oiet zonder volstrekte nood- 
zakelijkheid vermeerderd worden. 

Vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Oeneraal op 21 Dec. 1893. 

Beraadslaging over onderart. 121, luidende: 

,Bouw van archieflokaleu , f 100.000.", 

met het daarop door de Commiaaie van Rapporteure voorgestelde amen- 
dement, strekkende om het onderartikel te verminderen met f 99.000. 

De heer CoNRAD , voorzitter van de Commissie van Rapporteurs , het 
woord ontvangen hebbende tot toelichting van het amendement, zegt: 
Mijnheer de Voorzitter! De Commissie van Rapporteurs heeft in het 
Toorloopig Verslag, behalve de bedenkiugen in de afdeelingen geuit , ook 
tevens daarin opgenomen den kenbaar gemaakten wenscb om den Minis* 
ter in overweging te geven den poat van f 100.000 voor den bouw van 
nieuwe arohieöokalen van de begrooting af te nemen. 

De Minister heeft aan dien wensch niet voldaan en den poat op de 
begrooting behouden. 

De Commiaaie van Rapporteurs heeft , na onderzoek ook van des ' 
localen teestend en na inzage te hebben genomen van bet nieuwe ontwerp 
betreffende het archiefgebouw , dat op haar verzoek aan de Commissie ia 
medegedeeld, gemeend dat ook zij bij haar voorstel moest bljjven volharden. 

De bedoeling van bet amendement ia niet om de oprichting van een 
ook door de Commissie noodig geacht brandvrij archiefgebouw te verhin- 
deren, maar om, /.ooals reeds in de aobriftelijke toelichting is medegedeeld, 
de Regcering in de gelegenheid te stellen eeu nader onderzoek in te stellen 
naar de mogebjkheid om een nieuw archiefgebouw te plaatsen in den 



tuin aohter hnt tegenwoordige archiefgebnuvr , wat Aoot de Commiseie 
eenstemmig beter werd geoordeeld dan oeue plaittaiug aan het Bezuideu- 
hout. De Commissie meent, dat haar amendement voldoende is toegelicht 
en dat zij voor het oogenblik daaraan niets heeft te toe voegen. 

Het amende7nefit , als zjjode voorgesteld door de Commiasie van Rappor- 
teurs, maakt van rechtswege oen onderwerp van beraadslaging uit. 

Da heer tax Alphbn: Mijnheer de Voorzitterl Toen ik het vorige 
jaar zoo vnj wa^i deze zaak in een beeld voor te stellen, schetste ik hoe 
het hoofd van het Departement van Binnenlandsche Zaken door sirenen 
waa gelokt geworden van zijn zonnigen koepol en zich had laten verhui- 
zen naar den hoek van „'s Graven Kooltuin", en zulks ondanks het 
groote brandgevaar, door do nabijheid der fameuse ,bakkorg", — werk- 
plaats voor bruidsuikers en Uaagache hopjes. 

De Minister heeft zich toen aan de verlokkiag weten te onttrekken, en 
het verheugt mij uitermate hem weder veilig op zyn torentje te weten , 
waaruit hij zich nu slechts tijdeljjk behoeft te verplaatsen en waarnaar 
hij weder zal torugkeeren. 

Nu begrijp ik, dat de sirene, nu zij den Minister van Binnenlandache 
Zaken niet blijvend kon verlokken en zich dus haar prooi zag ontrukken, 
een ander voorwerp hoeft gekozen om io haar net te vangen. En die 
ongelukkige — het ia da Rijksarchivaris, wien zij nu zal medeslopen naar 
dat Kikkerland. 

Ware het alleen voor haar zelve geweest , dat zij , uït den Hofvijver 
verdreven, zich had wenschen te begraven in de schaduw van het Haag - 
Bche woud, ik had haar er gaarne de rust gogund, maar nu zij ook den 
Rijksarchivaris daar met zich weusoht op te sluiten, wil ik daartegen na- 
drukkelijk protesteeren. 

Ik weet werkelijk niet waarom het nieuwe arehiefgebouw juist dAir 
zou moeten verrijzen. Met de Commissie van Rapporteurs beu ik het 
volkomen eens, dat daarvoor eene veel betere plaats zou te vinden zya. 
Wil men echter het gebouw niet in het centrum dor stad opgericht zien, 
meu zette het daarom nog niet onder het tommer of in de schemering, 
waar nagenoeg alleen de conciërge een straal van het zonlicht te zien 
krijgt, op een mijns erachtens ten oenonmale ongeschikt, vochtig terrein, 
waar dergelyke kostbare zaken als oude archieveu niet mogen geborgen 
worden. 

Vindt men het beter de drukte der stad te mijden , waarom dan ntet 
Dog liever het nieuwe gebouw gesticht in de Atjehstraat, of, nog verder 
wenschende te gaan, desnoods geplaatst onder de hoede vanSt. Hubertns, 
aan het kanaal naar Scheveningen, waar goed, droog terrein voorhanden ia. 
De heer oe Okkk van J[JTFAAa: Mijnheer de Voorzitter! Het plan 
der Regeering om het archief uit het tegenwoordige gebouw te verwij- 
deren en daarvoor een nieuw gebouw op te richten, een archiefpakhuis. 



114 

heeft mij inderdaad zeer verwonderd. Wanneer wij toch weten, dat te 
Toor een archief van het grootste belang is, dat het bewaard bl^ve i 
een droog gebouw, dat aan alle zijdeD raim en luchtig gelegen eu ingfl 
richt 13, en gelegenheid geeft voor een gemalckeli)k gebruik, dan zou ha 
mij toch werkelijk leed doen, indien het oude gebouw werd verlaten. O 
weet wel, dat het oorspronkelijk niet tot archiefgebouw bestemd wat 
maar ik zou het toch betreuren ; want wij treffen er nu allee aan wa 
voor de bewaring van een archief noodig ia: ruimte, licht en droogt! 
ïfaar het is waar: er wordt te recht over gebrek aan ruimte geklaagd 
het archief wast zoo snel aan , vooral als er alles zal heengebracht worda 
wat nu bij de Departementen in den weg ligt, dat er dringende behoeft 
aan ruimte bestaat, waaraan wel zal moeten worden voldaan. Haar 
wanneer men zich herinnert, dat er achter het oude gebouw voldoendi 
ruimte aanwezig is voor een nieuw gebouw, waarin alles geplaatst zoi 
kunnen worden , wat nu in het ontworpen gebouw eene plaats zal moeten 
vinden, dan herhaal ik nogmaals, dat ik het plan voor het oprichtoa 
van een geheel nieuw gebouw op eene andere plaats blijf betreuren , eei 
gebouw dat ongetwijfeld niet, althans niet spoedig, aan dezelfde eiachei 
van goachiktheid als het oude zal kunnen voldoen. 

Ja maar — zegt men — in het oude gebouw zijn vloeren en kaatol 
van hout, die zullen van ijzer moeten zijn, anders bestaat voortdoreiu 
brandgevaar. 

Maar wanneer men die alle ia het nieuwe gebouw zal moeten makel 
van ijzer, zal het op hetzelfde neerkomen, wanneer men ze van yzeO 
maakt in het gebouw , dat achter het bestaande gebouw kan geplaatsl 
worden en waarbij men bovendien alle voordeelen van het oude geboav 
behoudt. 

Men heeft gewezen op brandgevaar ; maar als men weet , hoe bel 
gebouw gebouwd is, als men weet dat het brandgevels heeft aan beidi 
zyden en dat de muren uit eene vroegere periode dagteekenen , toen mei 
nog geen halfsteensmuron gebruikte, dan zou dat brandgevaar wel wal 
overdreven kunnen zijn. Zou men dan dat brandgevaar, indien het ei 
is, niet kunnen keerenP Zou men daarvoor dan niet een gedeelte dei 
ko3ton kunnen gebruiken, die nu aangevraagd worden voor het nieuwfl 
archiefgebouw? Men ducht brandgevaar van de woning van den ooa- 
cierge en eene andere naburige woning; maar als men het nieuwe gebouw 
in den tuin plaatst, kan men de woning van den conciërge daar buiten 
overbrengen en daar alle waarborgen zoeken, die noodig zijn om vo(H 
dit nieuwe gebouw alle brandgevaar te weren. 

Ik moet zeggen, Mijnheer de Voorzitter, dat het voornemen tot vef 
vanging van het archiefgebouw, waar alles nu eenmaal geordend en ge- 
regeld is, waar ieder en alles zijne plaats en bestemming heeft, mj 
verwonderd beeft. En met de Commissie van Kapportenrs zou ik iei 



J 



116 

Minister nog wel de gelegenheid willen geven , voordat hij tot de uitvoe- 
ring overgaat, nog eens te onderzoeken, waarom niet achter het tegen- 
woordige gebouw het nieuwe verrjjzen kan. Dan zal men genoegzame 
ruimte krijgen voor de verachillends archieven , die nu in de Departe- 
menteo liggen opgehoopt, ruimte genoeg om oud en nieuw arohief be- 
hoorlijk te acheiden en te bewaren, zonder vrees voor nadeelen. 

De heer tan der Feltz: Mijnheer de Voorzitter! Dat er voorzien 
moet worden in ruimte voor de archieven ia in confesao. Wij behoeven 
dua de meerdere of mindere noodzakelijkheid van vergrooting van het 
bestaande of van den bouw van bet nieuwe niet te beapreken. De 
Regoering acht zich — en ik geloof terecht — niet gerechtigd om den 
beataanden toeatand langer te bestendigen. Het veracbil ten aanzien van 
de gewenachte voorzieoing is dua eigenlijk slechta eeue quaeatie van de 
te kiezen plaata, of deze namelijk om deze of gene reden niet te onge- 
schikt is en de ruimte geeft, die men noodig heeft. De Kamer ia geateld 
voor tweeirrlei keus, voor dit dilemma namelijk óf het bestaande te be- 
houden met bijbouwing van nieuwe lokalen aan het Bleijeoburg tot 
aanvulling van de ontbrekende bergruimte, öf het stichten van nieuwe 
lokalen aan het Bi?zuideuhout tot opneming van de archieven uit het tegen- 
woordige Rijksarchief, plus den voorraad aan de Departementen, eu de 
toekomende vermeerdering of verrijking van het archief. 

Indien wij kennis nemen zoowel van de bestaande ruimte bij het tegen- 
woordige Rijkaarchief on van de localiteit aan het Bezuidenhout, waar 
dan een geheel nieuw gebouw zal verrijzen voor het tegenwoordige en 
het toekomstige archief, dan moet men m. i. aan het gebouw aan het 
Bezuidenhout do voorkeur geven. 

Het bestaande wordt zeker aan vele zijden bedreigd door het gevaar 
Tan brand en de voorziening daartegen is niet wel mogelijk. De geachte 
vorige spreker heeft gezegd, dat in het tegenwoordig Kijkaarcbief houten 
vloeren zijn en men die kan vervangen door ateenen, dat men ook de 
andere gebreken, die aan het bestaande kleven, zeker wel eeoigermate 
kan wegnemen of verminderen en men het bestaande kan brengen in een 
toestand, die meer overeenkomt met hetgeen men tegenwoordig aan eeue 
goede bewaarplaats voor archieven stelt. 

Ik zal niet ontkennen, dat waaracbijnlyk aan het bestaande archiefge- 
bouw eenige verbeteringen ziju aan te breugen , maar zal daardoor elk 
bezwaar worden opgeheveu? Het vervangen van de houten vloeren door 
steenen is zeker mogelijk beneden , maar dit kan boven niet geschieden , 
tenzij men eenc geheele andere constructie neemt van balken met gemet- 
selde bogen er tusschen , waarop die steenen vloeren zouden komen te liggen. 

£eo ijzeren vloer, zegt men; zeker, maar deze zou uitgegoten ijzeren 
platen moeten bestaan, men kau er toch geen zoogenaamd «Stort" voor 
nemen en mea zou met die gegoten ijzeren vloereu, muren en balken 





t, woaropl 



Tan het beetaande gebouw mUschïen bolasten met een gewicht, 
deze niet berekend zijn. Or dit evenwel mogelijk ia, zou ik niet durTeq 
beslissen. In ieder geval, wat men aan het gebouw doet, men blijft 
blootgesteld aan de gevaren eeiier enclave van verschillende gebouwen f 
vooral bet gevaar voor brand valt niet te ontkennen. 

Aan het Bezuldenhout is dat gevaar geheel weggenomen. Het geboav 
Btnat alleen en op zich zelf. De binnenplaats bij het tegenwoordig Rijk»- 
archief biedt zeker nog de gelegenheid aan om een gebouw te stichten ^ 
waardoor ~ laat ik zoggen — nog verscheiden jaren plaatsruimte zojl 
wezen tot het bergen van de archieven, maar de Regeering wiJBt er al 
op, dat in de ministerieele Departementen zoo groote voorraad ie, dat 
ook een nieuw gebouw waarsohijulijk al spoedig voor een goed deel zal 
gevuld worden , zoodat men na betrekkelijk niet vele jaren al weer be- 
hoefte aan vergrooting kan krijgen. Op de plaats aan het Bezuidenhoat 
kunnen twee gebouwen gesticht worden van dezelfde grootte, waarvan 
ieder op zich zelf zoo groot zal zijn , dat men er in zou kunnen plaatsen 
het tegenwoordig archief, verzameld in het gebouw op het Plein plus de 
arohieven uit de Departementen. 

Wanneer men deze zal hebben overgebracht, zal er nog aanvankelijk plaat* 
eijn voor de toekomst, en zoo na eenige jaren — gciyk de Regeering ver» 
klaard heeft — ook die gebouwen overvuld zullen zijn, zal men nog plaats 
hebben om een tweede gebouw van gelijke grootte er naast te stichten. 

Uit het oogpunt van ruimte verdient dus het Bezuidenhout zeer zeker 
de voorkeur. 

Maar nu wordt er gezegd door den geachten afgevaardigde uit Ommen, 
dat het Bezuidenhout is een kikkerland ; de geachte afgevaardigde uit 
Sliedrecht noemde het eene plaats zonder zon, licht of lucht. Ik geloof 
dat noch het een, noch het ander waar is. De plaats daar is zeker niet 
een kikkerland. Zij grenst aan den voet van het duin, want lange den 
boschrand aan het Bezuidenhout vindt men hoogten en laagten, een be- 
wijs dat men is aan den binnenrand van het duin; er is dus geen veen- 
grond gelijk men meer bezuiden in de weilanden aantreft; een kikkerland 
ia het dus zeker niet. Doch al ware de grond niet droog, onze voor- 
ouders wisten wel middelen om zelfa in het water droge gebouwen te 
stichten en onze tegenwoordige ingenieurs en bouwkundigen kennen die 
nog. Te dezen aanzien kan dus allerminst bezwaar zijn. 

De zon, het licht en de lucht ontbreken aan het Bezuidenhout. Het 
verwondert raij, dat de geachte afgevaardigde uit Sliedrecht er niet op heeft 
gelet dat het Bosch zal liggen aan de noordzijde van het nieuwe gebouw, 
en tot nog toe scheen de zon nooit uit het noorden. Zij schijnt ten 
zuiden en ten zuidoosten op den gevel, terwijl de oosterzon de oostzijde 
Tan het gebouw verlicht. Dus ook te dezen aanzien is er geen bezwaar. 



117 



Nu stelt do Commiesie Tan Rapporteurs eon nader onderzoek voor, 
maar waartoe zou dat leiden P 

Men weet er alles van, en men heeft alechta te beelisBeD of het ge- 
bouw al dan niet ter aaogeduider plaats zal worden goBteld, Men maakt 
bezwaar tegen de verwijderde ligging, en de geachte afgevaardigde uit 
Ommen, die de plaatsing aan het Bezuidenhout bestrijdt, verwees naar 
de duinzijde langs het Kanaal, doch ook daar zou het bezwaar zijn dat 
het gebouw niet in de stad staat. 

Op grond van het aangevoerde zal ik stemmen tegen het amendement 
der Commissie van Rapporteurs, omdat een nader onderzoek tot geen 
resultaat zou leiden; de Kamer is genoegzaam ingelicht om eene be- 
slissing te nemen. 

De heer Lelt, Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid: In 
enkele opzichten heb ik met genoegen het rapport der Commissie van 
Rapporteurs gelezen: zij ia het met de Regeering eens dat een archief 
moet worden gebouwd ; men mag dus aannemen dat daaromtrent een- 
stemmigheid bestaat. Nu blijft de vraag, hoe groot moet dit gebouw zyn 
en waar zal bet worden geplaatst. 

Do eerste vraag hangt samen met eene beschouwing van den toestand 
van het tegenwoordig archief. Kunnen de kostbare bescheiden in het 
gebouw op het Plein blijven met het oog op brandgevaar? 

De Regeering meent, dat het antwoord op die vraag stellig ontkennend 
moet zyn. Voorts hangt de omvang van het nieuwe gebouw af van de 
vraag , welke archiefstukken uit lateren tijd in het nieuwe gebouw ge- 
borgen moeten worden, eene vraag welker beantwoording meer behoort 
tot den werkkring van mijn ambtgenoot van Binnenlandsohe Zaken, en 
waaromtrent ik dan ook in geen beschouwingen zal treden. Waar evenwel 
eenstemmigheid bestaat omtrent de noodzakelijkheid van een nieuw cen- 
traal arcfaiefgebouw , vlei ik mij dat de Commissie van Rapporteurs haar 
amendement in dien zin zal wijzigen dat, welke de beslissing omtrent 
de plaats ook moge zijn , de gelden toegestaan zullen worden om dien 
bouw te kunnen ondernemen en de zaak niet worde uitgesteld , daar een 
nader onderzoek onuoodig is. 

Nu stelt de Commissie van Rapporteurs voor, om het bestaande gebouw 
op het Plein voor admiuistratiegebouw in te richten; hoewel dit niet 
onmogelijk is, schijnt het mij toch toe, dat het gebouw op het Plein 
voor dergelijk administratiegebouw weinig geschikt is. Bij eene plaatsing 
van het nieuwe archief in den tuin achter het tegenwoordig archief is 
aldaar, met afbraak van de gebouwen op Bleijenburg een ruim archief- 
gebouw, zij het dan ook wat kleiner dan aan het Bezuidenhout, te 
maken. Een nieuw administratiegebouw zal dan tevens noodig zijn. 

De Regeering is echter van oordeel dat bij het bouwen van een archief 
ook moet gerekend worden op de toekomst, en het hoogst wenschelijk 



iia 



ÏB de gelegenheid opeii to houden om later tot «itbreiding oTer te gaan. 
Voorts is ZIJ yan oordeel , dnt voor zulk een archief het vooral wenBchelijk 
is een zoo vr^ mogelijk terrein te kiezen, zoodat licht on lucht onbe- 
lemmerd kunnen toetreden en het gebouw met het oog op brandgevaar 
zoo ver mogelijk van eene dicht bebouwde buurt verwijderd moet btijven. 

Nu vergelijke men voor deze gestelde voorwaarden de beide plaateen, 
Flein en Bezuidenhout , met elkaar, on meu zal erkennen, dat met bet 
oog op deze eischen aan een archiefgebouw te stellen, de plaata aan het 
Bezuidenhout verreweg de voorkeur verdient. 

Ik verschil geheel van meening met de Commlseie van Rapporteon 
omtrent het technische bezwaar door haar geopperd ten opzichte van de 
vochtigheid. Yochtigheid zou zich kunnen voordoen door capillaire werking, 
wanneer het gebouw op vochtigen grond ataat en de fundeering met 
waterdicht is gemaakt, en vochtigheid kan zïeb door hemelwater voordoen. 

Voor het eerste geval van vochtigheid behoeft echter , wanneer de fun- 
deertogen vaB het gebouw uit deugdelijke steen en goede specie zgn 
gemaakt, geen vrees te bestaan. 

Het ligt trouwens in de bedoeling , in het gebouw een sousterreiu te 
maken, waardoor vochtigheid uit den bodem voortkomende geheel kas 
worden ontgaan. Dit nu zoude zoowel aan het Bezuidenhout als aan het 
Plein noodig zijn, daar ook op laatstgenoemde plaats de fundeering niet 
met grondwater in aanraking zal zijn, zoodat er in dit opzicht geen 
onderscheid tusschen beide plaatsen bestaat. 

Tijdelijke vochtigheid door het regenwater is niet te beletten, waar 
men het gebouw ook plaatst. Want als het regent, wordt een gebouw 
op bet Plein evengoed nat als een aan het Bezuidenhout. Maar het ge> 
bouw, dat het meest aan de zon is blootgesteld en de meest vrije ruimte 
heeft, zoodat licht en wind er rrij spel hebben, zal na regen het eerat 
droog zyn. 

Nu vergelijke men op de bier voor mij liggende teekening de twee 
plaatsen, Plein en Bezuidenhout, dan zal men moeten erkennen , dat met 
het oog op de laatstgenoemde omstandigheden , de laatste plaats de voor- 
keur verdient. liet terrein op het Plein ie namelijk op korten afstand 
door andere booge gebouwen , waaronder eene kerk , omgeven. Het 
terrein op het Bezuidenhout daareutegen is r<;ndom door groote tuinen 
omgeven, geheel vrij aan west-, zuid- en oostzijde, zoodat de zon in alle 
richtingen het gebouw zal kunnen bereiken. 

Dit wat de quaeetie van vocht betreft. Ook uit een oogpunt van 
plaatsing komt mij het Bezuidenhout niet bezwarend voor. Een archief, 
dat men bier wenscht te bouwen, wordt niet door velen dagelijks bezocht. 
Voor hen, die van buiten komen, zou het tamelijk onverschillig zijn of 
het archief op het Plein of op het Bezuidenhout staat. Het station der 
Staats spoorwegen is bovendien dichter bij het Bezuidenhout dan het Plein. 



lil 



Toor de Hagenaars, die het archief wenscbeo te bezoeken, is t 
zeker geen bezwaar, dat het gebouw op hot Bezuidenhout geplaatst wordc, 
daar weinigen eeu dergelijk archief geregeld bezoeken. 

BliJTen dus over de ambtenaren. £n nu ligt het in de bedoeling bij 
de overbrenging der archieven van de Departementen naar het nieuwe 
gebouw slechts die te doen overbrengen, welko in den regel niet geraad- 
pleegd behoeven te worden, zoodat alleen in zeldzame gevallen de ambte- 
naren zich naar het nieuwe gebouw zuUeu moeten begeven. Hierin kan 
dus, volgens mijne meening, stellig geene reden zijn gelegen om van het 
bouwen van een archief aan het Bezuidenhout af te zien, en daar uu op 
dat terrein de gelegenheid blijft om later een tweede gebouw er naast te 
plaatsen, geeft de Regeering verre de voorkeur aan de plaatsing aan 
het Bezuidenhout. Maar hoe dit zij, het maken van een archiefgebouw 
is hoofdzaak en zóó noodig, dat de Regeering er zich bij wil nederleggen , 
indien, in atrijd met bare bepaalde meening, de Kamer er de voorkeur 
aan mocht geven om bet gebouw op het Plein te plaatsen, indien alechts 
thans eene besliBsing wordt genomen, en niet verder wordt aangedrongen 
op uitstel en op het instellen van eeu nader onderzoek. 

De heer Tak van Pooetvliet, Minister van Binnenlandscbe Zaken: 
De geachte afgevaardigde uit Ommen heeft bij den aanvang dezer discussie 
de vrees uitgesproken , dat de Minister van Biunenlandsche Zaken zich zoude 
laten veileiden om zijn tegenwoordig verblijf voor goed te verleggen naar 
het Plein. Ik kan den geachten afgevaadigde de verzekering geven, dat 
de tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken niet slechts per- 
soonlijk groeten prijs stelt op de voltooiing van het reeds vele jaren ge- 
leden door hem aangevangen werk, de door de Kamer goedgekeurde ver- 
bouwing van bet Binnenhof, maar dat bij ook buitendien niet de minste 
genegenheid zoude hebben om den zetel van het Departement van Bin- 
nenlandsche Zaken naar een ander gebouw buiten het Binnenhof te ver- 
plaatsen. In dit opzicht kan de geachte spreker rekenen op de meest 
volkomene instemming van den Minister met zijne straks uitgesproken 
meen ing. 

Wat het archiefgebouw betreft, dat ons thans bezighoudt, de taak van 
den Minister van Binnenlandsche Zaken ia door de gevoerde discussie zeer 
gemakkelijk gemaakt; immers niet slechts de Commissie van Rapporteurs , 
maar alle opvolgende sprekers hebben erkend, dat het noodzaketijk is een 
behoorlijk brandvrij gebouw te stichten. Ook de geachte spreker uit 
Sliedrecht, de beer do Geer van Jutfaas, erkende aan bet slot van zijne 
rede die noodzakelijkheid, ofschoon de aanvang zou hebben doen ver- 
moeden, dat hij eene tegenovergestelde meening voorstond. 

De Regeeering is verantwoord el ijk voor eene goede berging en veilige 
bewaring van de archieven van den Staat. Welnu, op dit oogenblik is 
eene boboorlijko berging niet mogelijk en de veiligheid van die kostbure 



I 120 

achatteu, welke in het Pijkearchief worden bt-waard, in geenen deeli 
verzekerd. In alle Departementen van algemeen betHtuur liggen in da 
meeet verspreide lokalen hoepen archiefstukken nauwelijks genaakbaar, 
Terspreid, waarvoor geen bergplaats ia aan te wijzen. Het Rijksarcbid 
op het Plein, het huia van Amsterdam, ie van ulle zijden blootgesteld aaq 
brandgevaar. Acht de heer de Geer dat gevaar niet groot en de nood- 
zakelijkheid tot verplaatsing van de archiefstukken met het oog daarop nlat 
bewezen, tegenover deze meeningen staan de rapporten van deskundigen, 
die sedert lang op dit groote brandgevaar hebben gewezen. Dat Kyksarchiel 
bewaart schatten, welke cenig zijn voor de kennis der geschiedenis van om 
werelddeel, schatteü zooats ze alleen in de archieven van Venetië WOTdea 
gevonden, voor de kennis van onze buitenlandache betrekkingen in tto» 
gere eeuwen , voor de geschiedenis van ons volksbestaan van onBchatbail 
waarde. Het verlies daarvan zoude uog heel wat grooter ramp weznil 
dan die, welke met liet destijds ook door sommigen brandvrij geachte ge- 
bouw van het Departement van Marine de archieven onzer admiraliteiten 
en daarmede de bronnen der geschiedenis van onu zeewezen beeft Yep- 
nietigd. De Regeeriog acht het daarom haren plicht en zij mag op iat 
voorstel niet terugkomen, om het noodige te heramen ten einde in een< 
behoorlijke vuurvrije berging van onze archiefschatten te voorzien. 

Mijn ambtgenoot voor Waterstaat heeft uiteengezet waarom , wanneei 
een brandvr^ archiefgebouw wordt opgericht, gelyk de Kamer dit ong» 
twijfeld zal wenscheu, het terrein aan het Be/.uidenhout daartoe verre dt 
voorkeur verdient. Ik zal aau het door hem geleverde betoog nieta to» 
voegen; ik meen dat daaraan niets meer toe te voegen is en dat dl 
overtuigende redenen, door mijn ambtgenoot aangevoerd, de Kamer tei 
Toordeele van die keuze moeten stemmen, Doch voordat die plaats doa 
de Regeering werd gekozen, zijn ook andere planuen onderzocht om eei 
gebouw voor de berging onzer archieven te stichten , daaronder ook da 
om een archiefgebouw op te trekken achter het tegenwoordige Ryksarchie 
op het Bleijenburg. Dat plan is onderzocht en overwogen, op deze ïafs 
zijn kaarten, plattegronden en opstanden ncdergelegd, waaruit blijkt du 
op dit terrein een gebouw kan worden gesticht, in omvang gelyk asa 
het eerste gebouw dat thans aan het Bezuidenhout kon worden geplaatst, 
dat eveneens een voldoende en eene brandvrije berging aan onze arohtal 
stukken kan schenken , doch waarnevens later geen tweede gebouw mea 
kan worden opgericht. Wanneer dus de Commissie van Rapporteurs wj 
onderzocht zien, of in den tuin van het tegenwoordige Ryksarchief Ml 
nieuw brandvrij archiefgebouw gesticht zou kunnen worden , dan kan da 
denkbeeld worden ter zijde gesteld; want het onderzoek heeft plaate ga 
had en heeft aangetoond, dat het thans ontworpen archiefgebouw evenzee 
aldaar als aan het Bezuidenhout kan worden gesticht. 

De Regeering meent iutusachen op de door mijn ambtgenoot ontwik 



J 



121 



kelde grondon, dat h9t gebouw hef beet ware opgericht op het terrein 
aan het BezuidcDhout. Zij acht die gronden oveTwegend. Meent de 
Kamer echter, dat zij zelve de keuze van het terrein moet doen, dan zal 
de Regeering zich nederleggen bij de aanwijziog ran dat aan het Bleijen- 
burg, want het ia haar alleen om een behoorlijk archiefgebouw ie doen. 
Zij zal zich ten aanzien der plaAtaing aan de Kamer onderwerpen. Maar 
zij dringt er ten zeerste op aan, dat de Kamer haar in ataat stelle door 
het toeataan dor noodige gelden, met de stichting een aanvang te maken , 
welke zoowel voor een geregeld bestuur des landa als voor de beoorening 
onzer geschiedonia zoo dringend noodig is. 

De heer Conrad, voorzitter der Commisne van Rapporteurs: De Com- 
miasie beeft de voorkeur gegeven aan het atichten van een brandvrij ge- 
bouw in den tuin van het tegenwoordig achiefgebouw , om de redenen in 
de toelichting van haar amendemetit medegedeeld. Zij kan daaman toe- 
voegen , dat dan het gebouw midden in de stad zal blijven, terwijl het 
gebouw op het Bezuidenhout 15 minuten gaans van het Plein, het cen- 
trum der miniaterieele Departementen, zoude vorwijderd zijn. Hot be- 
waren van zulke kostbare archieven aan den rand van bet Bosch op 
betrekkelijk groeten afstand buiten de stad, is in vele opzichten niet 
aan bevelens waard ig. 

Het brandgevaar, wat de omgeving betreft, is aan het Bezuidenhout 
niet minder groot dan iu den tuin op het Plein. Immers volgens de tee- 
kening die op de ministerstafel ligt, zal het gebouw op den Bezuidenhout 
aan beide zijden door gebouwen omringd zijn , met tusschenruimteu van 
weinige meters. Plaatst men het nieuwe archiefgebouw in den tuin van 
bet bestaande, dan is het ook door gebouwen omringd, maar de tuaachen- 
ruimten kunnen grooter zijn. 

De Minister heeft toegegeven , dat er in den tuin aan het Plein vol- 
doende ruimte ia om het ontworpen archiefgebouw te plaatsen en dat de 
tot archiefberging ingerichte stal op 't Bleijenburg eene ongeachikte, voch- 
tige bergplaats ie, naar mijne meening zelfs niet goed genoeg om gewoon 
papier te bewaren. 

Do Commissie van Kapporteura , die in loco een onderzoek heeft gedaan, 
ia dan ook van oordeel, dat als het archiefgebouw in dien tuin mocht 
komen, die atal behoort te verdwijnen, en dat de conciërgewoning en de 
twee bureaux, die in het plan vóór het archiefgebouw zijn ontworpen 
moeten overgebracht warden naar het thana bestaande archiefgobuuw. 

Brandgevaar ia er voor dat gebouw in den tuin niet te vreezen, want 
aan alle kanten is bet ruim vrij, 10 tot 15 metera aan de westzijde, en 
6 tot 10 meter aan de lange zijden, uit den ringmuur van den tuin, al 
naar gelang men de plaats bepaalt. Aan licht kan het bij die vrge 

Iimte van zelf niet ontbreken. 
Hen heeft het brandgevaar van die belendende bakkery hoog laten 






122 

len nieuw archiefgebouw gesticht word 
geveer / 540.000 zal kosten en waartoe als eerste post wordt uitgetrokken 
ƒ100.000, dan zal, wanneer de koatea eenigszina regelmatig over eenige 
jaren verdeeld worden , de bouw een jaar of vier duren ; dan zal het 
gebouw nog een of twee jaren moeten uitdrogen om geschikt te zijii voor 
berging van perkam'-ntia , die zoo hoogst subtiel en gevoelig zijn voor 
TOcbt en zoo spoedig beechimmeleu en bederven. Indien men dus zoo 
erg vreest voor brandgevaar in het tegenwoordig archiefgebouw, ten aan- 
zien van de inderdaad groote schatten van historische waarde die het be- 
vat, is de Kegeering dan wel verantwoord om nog gedurende eenige jaren 
dien toestand te bestendigen, en zou het dan niet noodzakelijk zijn, om 
zoo spoedig mogelijk die bakkerij te onteigenen ten algemeenen nutte? 
Die aankoop zou nog niet eenmaal veel verlies behoeven op te leveren , 
bij wederverkoop van het perceel onder zekere bedingen ten aanzien zijner 
toekomstige bestemming. 

De Commissie van Rapporteurs is bovendien van oordeel, dat een 
archiefgebouw gesticht in den bedoelden tuin en ingericht voor het door 
baar omschreven doel, minder zal kosten dan dat volgens bet regeerings- 
plan aan den Bezuidenbout. In dien tuin zou evengoed als aan den Be- 
zuidenhout een gebouw op hooge fundeeringen met souaterrein kunnen 
gesticht worden tot het verkrijgen van droge muren. Wat het regenwater 
betreft , daarvan zouden de gebouwen op beide plaatsen evenveel last hebben. 

De Minister heeft echter nog een factor vergeten, die men tegen een 
gebouw op den Bezuidenbout zou kunnen aanvoeren, dat is de vochtige lucht. 

Wanneer men de fundeeringen goed inricht en eene goede traslaag legt, 
dan kan men een droog gebouw maken zelfs midden in het water. 

Wanneer men zorgt voor eene goede inrichting van daken en goten, be- 
hoeft men geen last van regenwater te hebben , maar men kan geen maat- 
regelen nemen tegen vochtige lucht. Een ieder die op dit punt van den Be- 
zuidenbout het Bosch ingaat zal bemerken hoe duf en vochtig de lucht daar 
is, en biervan heeft men geen last in den tuin van het gebouw op het Plein. 

Nu heeft de Commissie in overweging genomen, dat wanneer er een 
nieuw gebouw in den tuin wordt opgericht, de Regeering nieuwe onl^ 
werpen zal moeten doen opmaken. Het zou mogelijk kunnen zijn, dat 
het wenscbelijk werd geoordeeld om bet ontworpen archiefgebouw, als 
het in den tuin wordt geplaatst, te vergrooten , omdat daartoe gelegen- 
heid bestaat. Om daarvoor en wellicht nog voor andere zaken een onder- 
zoek in te stellen bad de Commissie van Rapporteurs voorgesteld aan de 
Begeering een krediet te verleeoen 

S& al bet geboorde en na de mededeelingen der Regeering neemt de 
Commissie echter eenparig de vrijheid om baar voorstel te wijzigen en 
stelt voor haar amendement nu aldus te doen luiden: „Bouw van archief- 
lokalen op het Bleijcnburg ƒ 100.000". 



12S 



De beer tak Alphen: Slechte enkele woorden, Mijnheer de Yoor- 
eïtter! Evenzeer ala ik mij heb kunnen voegen naar het amen de ment 
vfui de CommisBie vau Rapportoura, zooals het oorsprookehjk luidde, kan 
ik mij nederleggea bij hetgeen thans door haar wordt voorf^esteld. Alleen 
zou ik weoBchen te vragen, of indien het amendemeDt wordt aangenomen, 
ook dan het bouwplan, dat nu op des Uiiiiaters tafel ligt, ongewijzigd 
zal worden uitgevoerd? 

Verder wensch ik nog dit te zeggen: in de vorige week hebben wij 
den bouw van een muBeum voor natuurlijke historie te Leiden geécarCeerd , 
omdat men meende dat eerst cene schifting diende gemaakt te worden in 
do voorhanden voorwerpen, en nu zou ik gaarne willen weten, of bij de 
plannen voor den nieuwen archietbouw iusgelijkH er op gerekend is, dat 
vooraf eene schifting zal gemaakt worden in den voorraad archieven, of 
dat men al het aanwezige zonder onderscheid in de nieuwe gebouwen 
wil plaatsen P Ook met het oog op een ander puut moet daaraan de 
aandacht worden gewijd. 

De Minister van Binnenlandsche Zaken herinnert zich evengoed ale ik, 
dat in het gearresteerd project voor de verbouwing van zijn Departement 
bet gebeele sousterrein werd beschikbaar gesteld voor archief berging , due, 
wanneer er op gerekend wordt dat door de verbouwing van dat Departe- 
ment binnen korten tijd bet geheel sousterrein voor archii'fberging be- 
schikbaar komt, zooals dat ook het geval is bij het Departement van 
Waterstaat, dan meen ik er met het oog daarop te mogen en te moeten 
aandringen, dat nog eens overwogen worde, wat er kan uitgeschift wor- 
den, vrant er kan ongetwijfeld heel wat worden opgeruimd. 

De heer Tak vah Pooetvliet, Minister van Binnenlandsche Zaken; 
Mijnheer de Voorzitter! Slechts een kort woord ter beantwoording van 
de vraag gedaan door den geachten afgevaardigde uit Ommen, den heer 
van Alphen. 

Er zal bij de verplaatsing van de oude archieven na 1813 eeneoordeelkun- 
dige schifting plaats vinden en worden nagegaan, wat kan worden ter zijde 
gelegd. Daaromtrent zijn thans nog geen betrouwbare gegevens aanwezig. 

Met het denkbeeld dat in het sousterrein van het nieuwe gebouw van 
Binnenlandsche Zaken voor archief berging eene goede gelegenheid zoude 
kunnen wezen, kan ik niet instemmen. De ondervinding toch beeft ge- 
leerd, dat archiefberging in sousterreinen aan den kant van den Kofvijver 
geene aanbeveling verdient; de zekerheid vau het behoud der archieven 
ia dan niet voldoende gewaarborgd. De Regeering moet zich dus op dit 
punt hare vrijheid voorbehouden, wanneer het bouwplan van 1891 tot 
uitvoering komt. 

De heer Goehax Borsesiits: Manheer de Voorzitter ! Al weet ik zeer 
dat de tijd kort is, toch meen ik dat bij eene zoo belangrijke 

kak als het hier geldt, geen misverstand behoort te blijven bestaan om- 



124 



trent de bedoeling der Regeering en het dus wenschelijk i 

tjea op de i'a te zetten. 

Ik twijfel er geen oogenblik aan, Mynheer do Voorzitter, dat india 
het nieuwe amendement van de Commissie van Rapporteurs wordt aan- 
genomoD, de Regeering naar haar beste weten het zal uitvaeren ea op 
het Bleijenbui^ eeo g'l'ouw 7,al stichten, zooals zij meent dat dit voor 
eene goede bewaring der kostbare archieven het meest wenschelijk is; 
maar dan mogen wij toch wel eena weten wat voor dat geval de voor- 
nemens der Regeering zijn en of de Kamer er op kan rekenen, dat het 
gebouw, dat thans al» Rijksarchief is ingericht, zal blijven bestaan. 

Verleden jaar heb ik als Voorzitter der Commissie van Rapporteurs 
voor dit hoofdstuk een geheelen morgen in dat gebouw doorgebracht en 
ik heb toen, evenals mijne medeleden, opgemerkt dat er nu ja gebreken 
aan waren te ontdekken, maar dat het toch niet alleen voor administra- 
tieve doeleinden , maar ook voor de berging van een deel der archieven 
nog zeer geschikt was. Intusschen , als de Regeering van eene andere 
meening mocht zijn en bet oude Logement van Amsterdam wilde gaan 
afbreken, dan zou zy na de aanneming van bet amendement van de Com- 
misie van Rapporteurs daartoe volkomen bevoegd zijn. Nu geloof ik wel 
niet, Mijnheer de Voorzitter, dat dit in de bedoeling ligt, maar om alle 
misverstand te voorkomen , wenech ik thans pertinent aan de Regeering 
te vragen , of wij er op kunnen rekenen dat in elk geval het bestaande 
gebouw, verbeterd zoo noodig, zal blijven bestaan P 

In de tweede plaats wensch ik den Minister te vragen; zal, wanneer 
nu besloten wordt op het Bleijenburg te bouwen , het terrein aan het Bezui- 
denhout zoo schielijk mogelijk weer verkocht worden? De Minister her- 
innert zich zeker nog wel, dat ten vorigen jare door de toenmalige Com- 
missie van Rapporteurs met groeten aandrang hetzelfde reeds is gevraagd. 
De Kamer heeft toen wel den aankoop van grond goedgekeurd, omdat 
die nu eenmaal was geschied , maar men heeft tevens tot den Minister 
gezegd: Doe het toch zoo schielijk mogelijk weer van de hand. Daaraan 
ia echter tot heden geen gevolg gegeven, omdat de Minister nog altijd 
de hoop bleef koesteren, dat de Eamer er wel in zou toestemmen, om 
daar een archiefgebouw te stichten, maar als daar nu niets van komt, 
ook omdat men op zoo moerassigen bodem niet bouwen wil, kan er dan 
nog eene enkele reden .zijn, om dien grond in hezit te houden en rente- 
loos te laten liggen, zonder dat men er eene bestemming voor heeft P 

Een derde vraag, mijns inziens, van nog meer gewicht. 

De Regeering heeft gezegd: Wij zullen — en ik vertrouw, dat dit 
gebeuren zal — de archieven oordeelkundig gaan schiften en naar het 
nieuwe gebouw niet overbrengen wat geen waarde heeft en niet bewaard 
behoeft te worden. 

Dit vind ik uitstekend, Mijnheer de Voorzitter. Wordt een zoo groot 



135 



geboav gesticht, <\aTi zal elk Departement gnarne zooreel mogelijk sgne 
vlieriagen en nndere bergplaatden ootlssteo, en dan is het zonder be- 
hoorhjke schiftiDg te vreezen dat er heel veel waardelooze rommel in 
geplaatst zal worden , waarmede men dan later verlegen zit. 

Voor die papieren zonder waarde behoeft geen plaats gemaakt , behoeft 
niet gebouwd te worden. De vorige weelc, bij de behandeling van den 
post voor het nieuwe museum van natitnrlijke bistorie is gezegd, dat 
men niet goed kan oordeelen over het karakter en de noodzakelyke grootte 
Tan het gebouw, voor en aleer men wist welke exemplaren waard waren 
bewaard te worden, en dat dit eerst moest worden onderzocht. 

Datzelfde doet zich in niet mindere mate hier voor. Eerst moet men weten 
voor welke archieven plaats moet gemaakt worden , en daarom vraag ik : 
Zou de Regeering niet geneigd zijn de bouwplannen te laten rusten, totdat 
de oordeelkundige Bchifting zal zijn afgeloopen P Dit zal zeker eenigen 
tijd vorderen, maar het ia, mijns inziens, toch de eenige rationeels weg. 
En eindeiyk eene vierde vraag. Er ligt daar nu een voorloopig plan 
voor een gebouw op het Bleijenburg op de miuiaterstatel , maar niemand 
kan daar zóó over oordeelen. Nu is mijne vraag : is de Minister bereid 
om vóórdat hij tot de aanbesteding van het gebouw overgaat , de plan- 
nen en teekeningen aan de Kamer over te leggen? Daarmede zoude de 
Minister zeker de geheele Kamer verplicbten. 

De heer Lbly, Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid: Mijn- 
heer de Voorzitter 1 Ik kan den geachten afgevaardigde de verzekering 
geven , dat wanneer tot den bouw van een arcbieflokaal aan bet Bezui- 
denhout mocht worden overgegaan , het allerminst in de bedoeling ligt 
om het tegenwoordig arohiellokaal te sloepen. 

De tweede vraag van den geachten afgevaardigde betrof het terrein aan 
het Bezuidenbout. 

Wanneer de Kamer mocht besluiten, dat het archiefgebouw niet aan het 
Bezuidenbout zal worden geplaatst , dan heb ik mijnerzijds geene bestem- 
ming voor dat terrein , en mijn ambtgenoot van Financiën , die bet be- 
heer der domeinen heeft, zal dan moeten besliBsen wat er mede moet 
worden gedaan. 

Eindelijk een kort woord aan den heer Conrad , voorzitter van de 
Commissie van Rapporteurs, welke meent dat een gebouw aan bet Be- 
zuidenbout wat muf zou zijn wegens onfriseohe tucht in de omgeving. 

Ik voor mij meen, dat een gebouw dat aan drie zijden openligt, oit 
den aard der zaak veel minder muf zal zijn dan een gebouw, dat door 
andere gebouwen op korten afstand is omgeven. 

Wanneer men ziet, hoe juist aan bet Bezuidenbout de fraaiste en aan- 
zienlijkste particuliere woonhuizen worden gezet , dan is daarmede toch 
bezwaarlijk te rijmen de naam van Kikkerland , door den heer de Geer 
van Jutfaas aan dat gedeelte van de stad gegeven. 



126 

■Wanneer ten alotte het gewijzigd amendement van de Commissie van 
Rapporteurs mocht worden aaageDooien , dan zal de Regeering zich be- 
ijveren om zoo spoedig mogelijk de deönitieve plannen op te maken voor 
den bouw van het nieuwe archtefgebouw in den tuin op het Bleijeaburg. 
Zij ia ook gaarne bereid de daarvoor vastgestelde ontwerpen aan de Kamer 
ter inzage te verstrekken. 

Doch verklarende , dat de Regeering gevolg zal geven aan den wenscb 
der Kamer om niet aan hot Bezuidenliout te bouwen , kan ik toch niet 
nalaten de Kamer er ernstig op te wijzen om bij hare beslissing ook te 
letten op de toekomst en op de belangen zoo straks door mij uiteengezet. 

Ik ben en blijf overtuigd dat de plaatsing van het nieuwe archiefgebouw 
aan het Bezuïdenhout verre de voorkeur verdient, en op dien grond blijf 
ik de aanneming van het amendement ontraden. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

Het amendement van de Commissie van Rapporteurs wordt in stemming 
gebracht en met 56 tegen 20 stemmen aangenomen. 

Voor hebben gestemd de heeren Haffmans , van Karnebeek , van deo 
Berch van Heemstede, Cremer, Zijlma, Smits van Oijen , Bool , Pytter- 
sen , Tydeman , Goedkoop, de Oeer van Jutfaas, Miehiels van Verduynen, 
Roessingh , 8eret , Smeenge , M. Mackay , Huber, van de Velde , Guyot 
van Lüben Sels, de Kas, Beel^rts van Blokland, A. van Dedem , 
Luoasse , Reokers , Pijnacker Hordijk, van der Kaay , ROell, van Alphen , 
Tijdens, Muteaers , van Bylandt, Dobbelmann, de Meijier, Schimmel- 
penninck van der Oye , van der Borch van Verwolde, van Beuningen , 
Donner, van der Schrieck , T. Mackay, Goeman Borgesius , Borret , van 
Houten, Hintzen, Mees, Plate , Hennequin , Conrad, Heldt, van Kerk- 
wijk, van Vlijmen, E. Smldt , Brantsen van de Zijp, van Gijn, Lam- 
brechts en de Voorzitter. 

Tegen hebben gestemd de heeren Rutgers van Rozenburg , de Beaufort 
(Wijk bij Duurstede), Harte, de Ram , Kolkman, Vrolik, van der Kun , 
Levy, Babimann, Kerdijk, Hartogh, SchaopmaD, de Beaufort (Amsterdam), 
Houwing , Zijp , van Berckei , Everts , van der Feltz , Ferf en Kielstra. 

H.et geuiijsit/donderart. 121 wordt zonder hoof Jelykeatemining goedgekeurd. 



Wat zal nu ons oordeel over dit resultaat zijnP 

Wij kunnen het aldus samenvatten: dankbaar, maar niet voldaan, 

Dankbaar, omdat nu de bouw van eeu nieuw algemeen rijksarchiefge- 
bouw is verzekerd, en zeker op een schaal, die in de eerste jaren in de 
behoefte voorziet. 

Niet voldaan , omdat dat gebouw niet in alle opzichten aan de te atellen 
eiachen zal kunnen voldoen , maar bepaaldelijk niet , omdat voor de toe- 
komst — en hierop diende bij een besluit als het onderhavige toch ook 
gelet — dezelfde vraag zich wederom zal voordoen en dan de beslissing, 



I 



187 

iet het oog op de gemaakte onkoaten eo het dan te besteden bedrag 
I sooveel moeilijker zal zijn. 

Ten slotte kunnen wij met voldoening terugziea op het optreden onzer 
I Vereeniging naar buiten, dat toch iets heeft bijgedragen tot de, in ieder 
\ geval in het belang van het arcbtefwezen , gevallen bealtasing. 

Minder helder h het ons, hoe ook de Hsagsche Courant met ingeno- 
menheid vaa het resultaat melding maakt, en jOonservator" met den 
uitslag van zijn schrijven geluk wenacht. Vooral daar het hieraan gewijde 
artikeltje eindigt met een financiëele beachouwing , waarin geheel ver- 
geten wordt dat de toegestane /' 100.000 slechts zijn de eerste termijn 
van de geheel te verwerken som. 

Daarbij bedenke men, dat by de aanneming van het regeerings- 
voorstel het tegenwoordig gebouw voor andere doeleinden ware vrijge- 
komen, terwijl bovendien de niet lang geleden voor een bedrag van 
/■ 24.000 in archiefbergplaatsen veranderde stallen nu waarschijnlijk zullen 
worden afgebroken Deze som moet derhalve nog gevoegd worden bij 
het op het terrein aan het Bezuidenhout te lijden verlies. 

Ook financieel schijnt dus de beslissing, vooral met het oog op de 
toekomst, niet voord ee lig. 

Het tegenwoordige recht voor de archieven en de daarbij 
werkzame ambtenaren. 

Vervolg van p. 28. 



Positie tait dek ABCHirjiRia. 



Natuurlijk ia ten aanzien dier positie in de eerate plaats beslissend 
de verhouding der publiekrechtelijke lichamon onderling, wier archieven 
hier ter sprake komen. En dat is in dezen het geval met die van hot 
rijk, der provincioa '), der gemeenten en van de waterschappen. Deze 
laatste toch zijn ook als publiekrechtelijke lichamen te beschouwen; de 
omatandigheid echter, dat deze corporaties geen bepaalde archivarissen 
hebben, beeft tengevolge dat wij ons met de bespreking daarvan alechta 
leer kort hebben bezig te houden. 

Dat het archief van het rijk onmiddellijk staat onder bet gezag der 
rijksregeering is even duidelijk als natuurlijk. 

Tengevolge van de sinds 1798 in ons staatsrecht ingedrongen en ook 
in de Grondwet van 1814 en die van 1815 gehuldigde opvatting zijn de 
provincies slechts als administratieve onderdeelen van het rgk te be- 
schouwen , met slechts zeer beperkte zelfstandigheid. Dit denkbeeld heeft 

') Hiermede moet worden gclyk gestold bet arüliief vin het Oierkwartier vBn GelderUnd. 
■tiaug letuitend te Rflcrmund, ea ïoorluoplt; onder bet t^del^k loeiJoJit van den rtikBirchivih* 
In Limfaitfir. te Mwutrirh'. 



r 



128 

ten aanzien van ons onderwerp zijne volledige toepiusing gevonden, sinds 
de provinciiile archivariaBen güworden zijn lijkearchivariesen in de pro- 
vinciën. Daarin ligt de beteelcBnis dat de rijkBregeering zich deze zaalc meer 
onmiddellijk heeft aangetrokken en voor de zorg der archieven een roeer 
direct ingrijpen wenechelijk achtte, boveu de vroeger gewone tusscheu- 
komst der provinciale besturen '), Uit diezelfde opvatting omtrent de ver- 
houding tusschen de provincies en het rijk, en daarmede tuBBchon de 
gewestelijke besturen en de njksregeering, vloeit voort de bevoegdheid 
der laatate tot dat meer direct ingrijpen. Da eerste toch kunnen zich 
tegenover den etaat niet beroepen op eenig eigendomarecht aan die archie- 
ven, bepaaldelijk niet met het oog op de zoogenaamde oude archieven van voor 
1813 dagteekeoend. Twijfel zoude misschien kunnen bestaan ten aanzien 
van die, welke een tak van bestuur raken , die als van zuiver provin- 
cialen aard, zooals bijv. de provinciale waterstaat, aan de gewestelijke 
besturen door de hooge regeering wordt overgelaten, en waarmede deze 
zich niet onmiddellijk bemoeit. Hier toch is een zekere provinciale zelf- 
standigheid niet te ontkennen en zal ten aanzien dier stukken, gevolg 
van het voorafgaand beheer en benoodigd voor de goede vervulling der 
taak voor het vervolg, door de rijksregeering niet geheel op dezelfde 
wijze beschikkingen kunnen worden getroffen , als met betrekking tot 
andere provinciale archieven. 

Echter, en hier zij nog wel de aaadacht op gevestigd, door de macht, 
bevoegd tot het stellen van nieuwe en het veranderen der bestaande 
regelen op dit gebied, zullen evenzeer beschikkingen kunnen worden ge- 
maakt betrekkelijk de bescheiden en archieven, welke daarop betrekking 
hebben. Wat meer bijzonder het door ons genoemde voorbeeld betreft, 
hoewel de wet op den waterstaat van art. 188 Grondwet nog steeds op 
idoh laat wachten, schijnt de tusscheukomst des wetgevers niet noodig 
voor de opdracht der taak van den provincialen waterstaat aan oi^anen 
door of van wege bet rijk aangesteld. 

Iets geheel anders geldt ten aanzien der gemeenten, en daarmede van 
de gemeente-archieven. Juist de betrekkelijke zelfstandigheid dier cor- 
poraties in ons staatsrecht gehuldigd, de autonomie der gemeenten, brengt 
dit mede. De bepalingen in de gemeentewet opgenomen , lateu te dien 
aanzien geen twijfel. Het is zelfs zeer twijfelachtig of de tuaschenkomst 
van den Commissaris der Koningin volgens art. 127, iu dit opzicht wel 
zal kunnen plaats vinden, omdat bet hier toch niet de uitvoering van 
een der in het vorig artikel genoemde wettelijke voorschriften geldt. Van 
de toepassehjkheid van art. 153 der gemeentewet zal wel in het geheet geen 
sprake kunnen zijn, waar eenvoudig ten aanzien der archieven in het ge- 
heel niets wordt gedaan of geregeld. 



■) In NDord-llüllBud ifhljut rl 




len andere vraag is echter, of eea eeDigezinB dwingender toezicht op 
de gemeentebesturen in dezen niet wenachelijii en niet, zoader het ge- 
meeDtelijk zelibestnur aan te tasten, zeer wel uitvoerbaar ia. Een vraag 
echter, waarmede wij oos, als niet bet jus conatitutmn rakende, niet ver- 
der bezig bonden. 

Ten slotte de archieven der waterBohappen, Ook in dit opzicht is alles 
aan de belangstelling en de zorg dor besturen overgelaten. Toezicht 
daarop, tot verzekering van de goede bewaring en ordening bij verre- 
gaande zorgeloosheid, gebruik door andoren dan door degenen die de 
feitelijke heerschappij over stukken en bescheiden in banden hebben; ten 
aanzien van dat alles bestaan geen voorschriften. Eu bij het ontbreken 
van de wet van het meer gemeld artikel der Grondwet, is het zeer twij- 
felachtig, of van overheidswege in dezen wel eenige dwang ten goede 
zoude kunnen worden uitgeoefend. 

Nu kan gereedelijk worden toegegeven, dat bij de grootere waterschap- 
pen het belang der archieven wel eenigermate zal worden ingezien, 
evenals dit in de grootere gemeenten het geval ia j ook zal niet wor- 
den ontkend, dat in der mione een invloed ten goede kan worden ge- 
oefend, en dat dit ook werkelijk geschiedt. Maar met het oog op het 
groote belang der zaak eo de wenscbelijkheid eener algeineene , vaste en 
uniforme regeling, ia dat alles niet voldoende te nebten. Ook in dezen 
zal de wet zich moeten uitspreken, of uitdrukkelijk de bevoegdheid om bij 
algeraeenen maatregel van inwendig bestuur of bij koninklijk besluit deze 
materie te regelen moeten vaststellen. 

Wij zullen nu een overzicht trachten te geven omtrent de positie van 
den archivaris, als ambtenaar, dus zoowel tegenover de autoriteit, welke 
hem heeft aangesteld, als tegenover andere met welke hij in de uitoefe- 
ning van zijn ambt in aanraking komt. De rijksarchivarissen worden 
benoemd door den Koning Aan het boofd van bet Rijksarchief staat, 
ressorteeren de onder den Atinister van Binnenlandsche Zaken, de Algemeene 
liijksarchivaris, zooals tegenwoordig de titel van dien ambtenaar luidt. 
Onder hem zijn werkzaam één adjunct- archivaris en drie commiezen, ter- 
wijl het in de bedoeling ligt op den duur drie adjunct-archivarissen aan 
te stellen Hunne instructie ') is vastgesteld door den Minister van Bin- 
nenlandsche Zaken, aan wien zij overigens ook verantwoordelijk zijn. De 
archivarissen in de provinciën staan voorts onder het toezicht van den 
Algemeenen Rijksarchivaris , door wien de archieven in de onderscheiden 
gewesten op onbepaalde tijden worden geïnspecteerd. Daarvan wordt door 
dezen aan den Minister van Binnenlandsche Zaken verslag gedaan. 

De Commissaris der Koningin in de provincie oefent een zeker toezicht 



') Uis voor iIbu AtjjuiaeanBD KyluBTohiTviB, vutgeatc 
Dt oiidtneiJ4U>iiiltit iit Sfedtrlaiid V i j;. ii)1 <1|£ 



i Hubrechl, 



130 

op de rijksarohivariaeen eveDals op alle ambteoaren in zgn r«BBOrt uit ; 
eu heeft bovcadien de bevoegdheid hun een verlof tot afwezigheid te ver- 
leenen van twee tot acht dagen. 

Kmchtens het K. B. van 8 Maart 1889 (3t. B. no. 40) zgn de oade 
rechterlijke arohieven, die dagteekeneo van vóór de invoering der Frftnsobe 
wetgeving en bij de gereohtsboven , rechtbanken, kantongerechten of 
onder de byp o tb eekbewaarders berustende waren , naar de rijksarohief- 
depóts in de provinciën overgebracht; althans op een enkele uitzooderii^ 
na , gevolg van niet toereikende bergruimte in de daartoe bestemde bewaar- 



Deze maatregel werd bij K. B. van 9 Oot. 1883 (8t. B. no. 141) uit- 
gebreid tot de oude rechterlyke archieven, welke nog bij de gemeente- 
besturen berueteode waren '). Bij bescbikking van den Uinister van 
B. Z echter kan tot wederopzegging worden toegestaan, dat z^ geheel 
of gedeeltelijk in bewaring bij de gemeenten verblijven, zoo voldoende 
waarborg wordt geboden voor goede ordening en bewaring, door een 
eigen arcbivarie en in doelmatige archieflokaten. 

Na de overbrenging ia dus de positie van den rijksarcbivaris dezelfde 
ten aanzien van de rechterlijke bescheiden , als van de andere aan bunne 
zorgen toevertrouwde rijkaarcbieven. 

De gemeen te-arcfaivariasen. Op aller positie ia hier van invloed art. 
103 der gemeentewet luidende: 

De instructie van den secretaris wordt door den Raad vastgesteld 
en aan Gedeputeerde Staton medegedeeld. 

Hij wordt daarbij inzonderheid ook met de zorg voor het archie- 
onder toezicht van Burgemeester en Wethouders belast. 
In die iuatructie kan de zorg voor het archief op verschillende wijze 
worden geregeld ; hetzij door haar aan den secretaris zelf op te dragen , 
hetzij door daarvoor bepaalde ambtenaren aan te wijzen onder het toe- 
zicht van den secretaria. Deze toch moet volgens de aangehaalde wets- 
bepaling de verantwoordelijke man blijven. De archivaris ia daarom dan 
ook in den zin der wet te beschouwen ala een ambtenaar ter plaatselyke 
secretarie. Zijne benoeming dient dua overeenkotnatig art. 179 p. der 
gemeentewet te geschieden door Burgemeester en Wethoudera *). Het^ 
zelfde is ten aanzien van het ontslag en de sohorsiug het geval (verg. 
art. 179 o. p. q.) 

Art. 145 toch ia hier niet van toepassing, nu de zoi^ voor het arohief 
aan den aeoretarls uitdrukkelijk is opgedragen en die zorg derhalve is 

') V«ig. ovu de nettigbeid dier miatregeleu uu, H. U. CabM T«rviert: Nog wbb di uohie- 
TBn-quseBtis, in SacbUgFleeril Matjaiijn 1-'^ i'- S^6 vlg, 

■) Vurg, Loon'i rechlapraik 3e Uruk 1 2i Ue Gomeealewet door mr. Jl. Vos, p. ICl bb de 
dinr ungehulde plaatsen. 




een functie , welke door hem of door aan hem ondergeschikte ambtenaren 
wordt Terricht. Dezulken zijn dan ambtenaren ter secretarie. En liuone 
benoeming ia bij „deze wet" aan Burgemeester en Wethouders opgedragen. 
Ia deze redeneering juLat, dat volgt daaruit dat de instructie voor den 
archivaris door dezelfde autoriteit moet worden vastgesteld , tenzij men 
haar beachouwt als een onderdeel van die voor den secretaris, in welk 
geval z^ natuurlijk aan Gedeputeerde Staten moet worden medegedeeld. 
Dit is van zelve bet geval, als eenige artt. omtrent het archief in die 
instructie worden ingelascht; zelfs zoude zulks misBcbien mogelijk zijn, als 
de instructie voor den archivaris als b^lage bij die voor den secre- 
taris werd gevoegd, ter nadere uitwerking van art. 103, Maar waar de 
instructie voor den arcbivaria geheel op zich zelf staat, zal hare vast- 
stelling tot de bevoegdheid vao B. en W. , althans niet tot' die van den 
Baad behooren. 

Een ander geval is bet natuurlijk met de verordening, welke bijv. het 
gebruik door het publiek van het archief te maken regelt, daar deze 
kan worden geacht te vallen onder die, welke „de huishouding der ge- 
meente Wreffen" (art. 135). Niettemin is regeliog door het dagelijkach 
bestuur ook niet uitgesloten, daar hier evenzeer sprake kan zijn vau , toe- 
zien op het beheer .... van plaatselijke .... eigendommen" (art. 179 g.). 

Zien wij nu in hoeverre de mij bekend geworden iaatructies en ver- 
ordeningen hiermede in overeenstemming zijn. 

Te Amsterdam werden in I8S7 instructies voor den arcbivaria en voor 
den commies aan het archief, met een reglement voor het bezoek en ge- 
bruik van het archief (Gem. BI. Afd. 3, Volgn. 28, 29 en 30), door 
Burgemeester en Wethouders vastgesteld. 

Te Dordrecht eveuzoo in 1893 een reglement ter voorkoming en ter 
redding by brand in de lokalen van het archief en de secretarie dor 
gemeente. 

Te Goes werd een instructie voor den archivaris vastgesteld in 1361, 
door den Raad. 

Te 's Gravenhage een dito door B. en W. In 1884. 

Te Leeuwarden een dito door den Baad in 1880 en gewijzigd bij latere 
raadsbesluiten. 

Te Leiden een dito door den Raad op 17 Dec. 1891. Hier echter 
vinden wij een „Verordening" van denzelfden datum, voor de commiaaie 
voor het oud-archief, welke tevens aan Gedeputeerde Staten van Zuid- 
Holland is medegedeeld. Wij komen hierop nog terug. 

Te Sfiddelburg vinden wij een reglement op het oud-archief door den 
Raad in 1892 vaatgeateld, en een iastructie voor den gemeen te-archi varia 
van hetzellde jaar door B. en W. Te Utrecht eindelijk bestaat een ver- 
ordening op de inrichting en het gebruik vau het archief, in 1873 bij 
raadsbesluit vaatgesteld, en vervolgens laatstei^k in 1890 door besluiten 



l-A L 



132 



TAQ hetzelfde colloge gewijzigd. De instructie voor den archivam werd 
eveneeas bij raadebest uiten vau 1873 en 1879 vaatgesteld; terwijl die voor 
de , ambtenaren" uitging van B. en W. 

Uit hetzelfde art. der gemeentewet volgt ook, dat de secretaris, 
subsidiair de archivaris, , onder toezicht" van B en W. met de zorg Toor 
het archief is belast. Dat toezicht kan direct worden uitgeoefend, zooala 
te Amsterdam, Goes, den Haag, Leeuwarden en Middelburg. In andere 
gemeenten, met name te Leiden en Utrecht, staat nog een commissie B. 
en W. ter zijde in het toezicht op bet oud-archief , waarvan de voorzitter 
behoort tot het dagelijksch bestuur der gemeente in overeenstemming met 
art. 54 Oem. Wet. Te Utrecht schijnt de archivaris volgens de schriftelijka 
bepalingen dienaangaande, eenigszins zelfstandiger tegenover de commissie 
te staan, dan te Leiden. In eerstgenoemde plaats toch worden de maat- 
regelen in het belang van het archief door de commiasie aan B. en W, 
voorgedragen „op vooretel en in overleg met den archivaris". Te Leiden 
heeft daarentegen de archivaris slechts ,eeu raadgevende stem", waar hy 
tot bijwoniüg der commissie- vergadering wordt uitgenoodigd. 

Vrij wel hand in hand met het verschil in autoriteit, welke de ioatructie 
voor den archivaris vaststelt, gaat het onderscheid in de meer of minder sterk 
uitgesproken beschouwing vau den archivaris als een beambte ter secretarie. 

Te Amsterdam wordt alleen naar het bewuste art. der gemeentewet 
verwezen, evenzoo eenigszins uitvoeriger te 's Gravenhage. In de instruc- 
tie voor den archivaris te Leeuwarden, hoewel door den Raad vastgesteld, 
is het beginsel zeer sterk uitgesproken; de regeling zijner werkzaamheden 
13 zelfs aan den secretaris opgedragen. Dit staat zonder twijfel in ver- 
band met de omstandigheid, dat hij daar ook belast is met de zorg voor 
het zoogenaamd nieuw archief. 

Te Middelburg is den archivaris het beheer van het oud-archief op- 
gedragen , onder toezicht van den gemeente-secretaris ; Leiden en 
Utrecht geven ook in dit opzicht groote zelfstandigheid aan den 
archivaris. 

In eerstgenoemde plaats wordt door de boven bedoelde commissie onder 
goedkeuring van B en W. in overleg met den secretaris en den archi- 
varis vastgesteld, „welke stukken geacht moeten worden tot het oud-archief 
te bebooren." Bij de zorg daarvoor, aan den archivaris opgedragen, wordt 
van don secretaris geen molding meer gemaakt. Te Utrecht is de zorg 
voor het oud-archief aan den archivaris even zelfstandig toevertrouwd als 
die voor het nieuwe aan don secretaris , nl. beide „onder toezicht" van 
B. en W,, welke zich iu het eerste geval laten voorlichten door de reeds 
hierboven besproken commissie. Te Goes staat de archivaris onmiddel- 
l^k in hetrekking tot B. en W. ; van den secretaris is in de geheele in- 
structie geen sprake. 

Wat de aan de gemeente-besturen ter bewaring afgestane reohterlgke 



133 



^— )ü. 



«TOhieren betreft, bij een resolutie van den Minister ?an B. Z. van 23 
Mei 1879 zijn dien aangaan de eeoige algemeene bepalingen rastgestetd 
omtrent die bewaring. Ten aanzien dier arcbieven is de gemeente ge- 
houden de gegeven voorschriften na to komen, en hoeft zij natuurlijk niet 
de zelfstandigheid, welko haar teu aanzien harer eigene archieven moet 
worden toegekend. Immers goede bewaring, en dat afgescheiden van anders 
verzamelingen, inventarisatie overeenkomstig een door den Minister van 
B. Z. goedgekeurd plan binnen drie jaren, toegankelijkheid voor de njka- 
archivarissen tot de bewaarplaatsen zelve, en in het algemeen openstelling 
voor het publiek, met kennisgeving aan den meergemelden Minister van de 
veranderingen in de instructies der betrokken ambtenaren en in de ver- 
ordeningen omtrent het (gebruik zijn de eischen, waaraan de gemeenten, 
zullen do bedoelde bescheiden onder hare berusting blyven , moeten vol- 
doen. De gemeentelijke archivarissen zullen hiermede in overeenstemming 
moeten handelen Voor zoover mij bekend, is alleen in de Middelburgscho 
verordening uitdrukkelijk van de bedoelde rechterlijke archieven melding 
gemaakt , hoewel door vele grootere gemeenten een beschikking van don 
" "nister, als in het K. B. van 1879 bedoeld, ia uitgelokt. 

S. G. 



Boekbespreking. 



IbTEBTABIB VAM B£T OUD-ABCHIEF DEB BTAD LlXÜWlBDEK, 

door 

K J, C. SlKOELS. 

P Blijkens het voorbericht is het eerete ontwerp van den inventaris , welks 
titel boven staat afgeschreven , afkomstig van den vroegeren gemeente- 
archivaris W. Eekhoff. Zijn opvolger, de tegenwoordige adjunct-archivaris 
dee rijks, de heer Telting , heeft dezen arbeid, daar hij zich met het 
daarin gehuldigde stelsel niet geheel kon vereonigen, voor een gedeelte 
omgewerkt, en de heer Singels beeft het werk voltooid. t)p deze 
genesis van hot boek dient hier de aandacht gevestigd te wordeu, immers 
er blijkt uit, dat de grondslag tot deze inventarisatie gelegd is door den 
vertegenwoordiger van een vroeger geslacht, en het zijn het systeem en 
de opvatting van die vorige generatie, die in hoofdzaak in dezen inven- 
taris hunne uitdrukking gevonden hebbeu. 

Het systeem, waarnaar de inventaris is ingericht, is dat, wat mr 
MrLLEB in dit tijdschrift (II bl. 15) het chronologische heeft genoemd. 
Alle stukken, die deel van het archief uitmaken, worden in chronologi- 
sche volgorde vermeld en beschreven. Dientengevolge kloven deze uitgave 
ook al de gebreken aan van een stelsel , dat men niet ten onrechte ver- 
ouderd genoemd heeft. Het meest voor de band liggend bezwaar tegen 
het systeem van den Leeuwarder archivaris ia wel dit, dat wen, als men 



k. 



134 



het toepast, geen raad weet met de rcgistera van notulen, rckeningpn en 
andere serieën, die toch in het nrchief eener gemeente ais Leeuwarden 
moeilijk kunnen ontbreken. Dit bezwaar is hier op zeer eigenaardige 
wijze yermeden. Men zoelct in dezeo inventaris tevergeefs naar eene 
opgave der resolutien van deu atedoltjken magistraat, naar rekeningen 
der etedelijke ambtenaren, naar poorterboeken , naar ordonnantieboeken 
en diergelijken meer. Nu is het mogelijk, dat inderdaad het archief vas 
Leeuwarden geen enkel register van dien aard rijk is, maar deze zeer zeker 
anormale toestand had in de inleiding dienen te worden besproken en 
toegelicht. Trouwens hier en daar is in de aanteekeningen sprake van 
het boek Ordonnantiën en politiën, van het polttieboek (p. 18), van het 
stadBresolutieboek (p. 309) e. a. m. Deze registers vormen natuurlek het 
hoofd bestand de el van bet archief: wie wil weten , of hij in het Leeuwar- 
der archief iets van zijne gading vinden kan, zal beginnen met die 
registers op te slaan ; hij zal althans willen weten , over welke jaren zij 
voorhanden ztjn , maar de inventaris van het archief geeft hem daaromtrent 
geen licht , en vermeldt slechts enkelen dezer registers zeer terloops. 
Men kan ook niet zeggen, dat de fout in den titel van het boek schuilt , 
die dan eigenlijk: Hlnventaris der losse stukken van het archief' zou 
moeten luiden , want enkele in den inventaris voorkomende akten zijn 
alleen in afschriften in boekeu voorhenden (zie b. v. de nrs. 13, 20, 195 
etc.) en deze boeken zelf dragen in deu inventaris of een afzonderlijk 
nnmmer, of zij worden in eene noot opzettelijk beschreven (zie p. 115), 
Maar ook eene regesten verzameling kan men dit werk niet noemen, schoon 
het daarop nog het meeste gelijkt, want daar het doorloopt tot 1813i 
badden alle resolutieboeken voor deze regeBteulijst moeten worden geëx- 
cerpeerd, wat begrijpetijker wijze niet is gebeurd. Zoo draagt het boek 
een hybridisch karakter en levert opnieuw hot bewijs, dat men geene 
nieuwe lappen moet zetten op een oud kleed. 

Een tweede bezwaar , aan het chronologische systeem eigen , n.1. dat 
men daarbij geen overzicht knjgt van den inhoud van het archief, doet 
zich ook hier duidelijk gevoelen. Ik althans heb na het doorzien van 
dezen inventaris van de werkzaamheid van den Leeuwarder magistraat, 
wiens archief hierin toch beschreven wordt, slechts een zeer vagen indruk 
gekregen; de hoornen beletten ons hier het woud te zien. Wel hebben 
de bewerkers getracht aan dat bezwaar tegemoet te komen door de stuk- 
ken, die op eene zelfde zaak betrekking hebben, onder een nummer te 
vereenigen '), en zijn zij ter wille daarvan zelfs van de chronologische op- 
eenvolging der stukken afgeweken: zij mogen daardoor de hestudeering 
van een bijzonder geval gemaklijker gemaakt hebben , een overzicht van 



1) Niet iliyd »rbiin<a ly i 
eren gelukkig ta t^D gewoMti b 
vaA opgevn^d au vorkicgeil. 



I hel bUDeDvoegeu ie' i 
« ion bet anden te tc 
terwyl il« on 2011a 



Bracbilleuile itukken Dodir éfa niitniDer 
klaren i|jn, dat nr Wie door bet f^k 
in j in het geroeontewcfaief ijjn blüven 



M 



135 



let geheel verkrijgt men zoodoende niet. In dezen inventaris volgen de 
stukken, ingekomen bij of uitgaande van den magistraat, in bonte rij met 
charters van het Sint-Anthoniegasthuis elkander op, en tUBschen de ongi- 
neele stukken, die bij den magistraat zijn ii^ekomen, bevinden zich allerlei 
afsohriften , wier herkomst uit dezen inventaris niet blijkt, of die (zie p. 
115) eerst in 1857 in het gemeentearchief zijn gedeponeerd en eigenlijk bij 
de handschriften der gemeentebibliotheek hadden moeten worden geborgen. 

Tot mjjn spijt kan ik dus weinig goeds zeggen van de wijze, waarop deze 
inventaris bewerkt is; ik betreur dat te meer, omdat er aan dezen arbeid 
blijkbaar zoo veel moeite is besteed , omdat de besebriJTing der verschilleude 
stukken duidelyk is, uitvoerige registers het werk versieren en met zorg 
telkens is aangegeven , als een stuk reeds gedrukt is. Toch zou ik ook 
in dit opzicht nog wel het een en ander andere hebben geweoËcht. In 
den regel verstaat men onder een charter, meen ik, eene op perkament 
geschreven oorkonde; nu heeft de heer Singels zeker het recht aan dat 
woord eene meer uitgebreide beteekenis te hechten, maar verba valent 
usu, en de heer Sinoels houdt zich zeker niet aan den usub, als hij in 
zijne inleiding schrijft: ,Men zal verder opmerkeu, dat ik begon om (lees : 
met) onder de beschrijving der charters telkens de bijvoeging te plaatsen: 
,op papier". Later heb ik dit ter voorkoming van gedurige herhaling 
nagelaten en alleen vermeld, als bet stuk ,op perkament" geschreven 
was." Ook ware het wenschelijk geweest, zoo bij de afschriften was aan- 
geteekeod , in welken t^d ongeveer zij gemaakt zijn ; opgaven als : .oude 
kopie" of „zeer oude kopie" zijn te algemeen. 

Ten slotte moet mij nog eene opmerking uit de pen. De inrichting 
van dezen inventaris wijkt aanmerkelijk af van de methode, waarvoor 
zich <'.e laatste algemeene vergadering van onze vereenigiog heeft uitge- 
sproken (,Een archief moet syatematiBch ingedeeld worden De 

inventaris moet in hoofdzaak ingericht worden overeenkomstig deze indee- 
ling van het archief). Op zich zelf is dit verschijnsel niet bedenkelijk: 
het bewijst alleen , hoe hoog noodig de oprichting onzer vereeniging was, 
en hoeveel zij nog te doen zal hebben, eer zij zekere algemeen geldende 
beginselen van archiefregeling zal hebben ingevoerd ; maar dat vind ik be- 
denkelijk , dat noch de heer Telting noch de heer Singels hunne afwij- 
kende inzichten over een onderwerp , dat en in dit lijdschriftèn in de jaar- 
vergaderingen onzer vereeniging herhaaldelijk is ter sprake gebracht, met 
een enkel woord hebben verdedigd of toegelicht. Op die wijze wordt 
samenwerking, die tooh het doel onzer vereeniging ia, zeker nooit ver- 
kregen. 

Utrecht, 6 Januari 1894. 

R, PRUm Th. Azk, 




13R 



BbOHKEN voor dr 0EBCHIEDESI6 VAN EoTTEBDAM , CITGEOBTEK ) 
LAST VAN BET GSHEBNTEBBSTUÜS. 

De regeering vaii Rotterdam. 

1328—1892. 

door I. H. W. Unokb. 



Het 



reeds 1 



; mijn 



voornemen ( 



I werk iets i 



te zeggen dan in een, zij 't ook beredeneerde lijat van nieuw verschenen 
boeken geschieden kan. Zoowel het plan &\s de uitvoering geven er 
reden toe. Tan het Gemeentebestuur eener stad, die zulke schatten ten 
koste moet leggen aan hare handelsinrichtingen zou het begrijpelijk zgn 
als het bekrompen was in het toestaan van geldsommen voor zuiver 
wetenschappelijke doeleinden. Maar in het bestuur in kwestie is blijkbaar 
de geest van den mercator sapiens vaardig, en gaat grooto liefde tot de 
stad der inwoning daarmede gepaard. Het is een grootach plan door dea 
Gemeente-archivaris van Botterdam ontworpen en door het stadsbeatunr 
gesanctioneerd, deze uitgave der voornaamste bescheiden , waaruit de stede- 
lijke geschiedenis gekend kan worden, in extenso met korte zakelyke toe- 
liohtiug. Het had den bewerker verleidelijker kunnen toeschijnen dekennis, 
die hij daaromtrent had opgedaan, in aangenamen vorm gekleed in tyd- 
ecbriftartikelen medetedeelen. Juist Rotterdam , waarvoor geen Wagenaar 
of de Kiemer, geen van Mieris of Boitet als historieBchrijrer de pen beeft 
opgevat , ZQU vermoedelijk stof tot tal van monografiën leveren. Een 
kwartijn ala de voor ons liggende wordt allicht minder geapprecieerd en 
ongelezen terzij gezet. De Heer Unoeb heeft ziob door deze overweging 
gelukkig niet laten afschrikken en begrepen dat het, juist omdat zoo 
weinig over Rotterdam geschreven was •) het beter was opbouwend te werk 
te gaan en de bronnen zelven in bruikbaren vorm te doen drukken, 

Tan zelf sprak het niet juist met de regentenlijst te beginnen. Maar 
of dit de reden geweest is weet ik niet, in allen gevalle zal het althans 
bij de oud-RotCerdamacho bestuursleden de onderneming te meer gewild 
maken en de voortzetting te moer assureeren. 

Deze en gene zal wellicht al die namen onnut achten en smalend 
mompelen van genealogische liefhebberijen. Nu is er zeker geene hulp* 
wetenschap der geschiedenis zoozeer in miekrediet als de geslachtkunde 
en daartoe bestaat door het vele liefhebberen juist op dit gebied zeker 
wel eenige aanleiding. Maar bedenkt men hoe vooral de stedelijke ge- 
schiedenis van vroegere dagen vaak op personen- en familiequestie's be- 
rustte, dan zal men het nut dezer wetenschappelijke naamlijst voor de historie 
niet ontkennen en zal de minachting voor waardeering plaats maken. 
Daarbij zijn de zegels een uitnemend middel om de familie vasttestellen, 
waar in de geschreven bronnen alleen de voornaam vermeld wordt. 

•) BcMheidetiheiil weBrhield don Schrgver bij het bEEiprokpn riaarun hel Huttenlanuche Jonrhoclt 



^ 



Het spreekt wel van zelf dat alleen aan authentieke stukken als vroed- 
schapsresolutiën, schepenbiieven en dg), namen en zegels zijn ontleend 
en deze laateten ook niet zijn bijgewerkt, waar zij gescboiiden waren. 
Het spreekt van zelf, maar hoeveel is en wordt nog in dit opzicht gezondigd. 

Niet het minst belangrijke van des Heeren Üngera arbeid rest mij te 
noemen nl. de schets van de inrichting van het stadsbestuur van de 
oudste tijden af tot heden toe. Kort en bondig en met citeering der be- 
woordingen van de betrokken privilogtèu geeft hij een duidelijk overzicht 
van de wijze , waarop het beheer der stad gevoerd werd, van de samen- 
Btelling en de bevoegdheden der verschillende collegiën en functionarisBen. 
Een bijzonder belang boett dit voor het zoo weinig beschreven tydvak 
na 1795 en de 19e eeuw. 

Ia het werk, waaraan dit korte woord gewijd is, in de eerste plaate 
Toor Rotterdam van groot belang , het is dit ook voor andere steden ; 
van het college der Vredemakers wordt uitdrukkelijk verklaard dat het 
naar Leidsch model tvas ingericht, zoo zal ook Rotterdam wel in een 
of ander opzicht nagevolgd zijn en de beteekenia ginds beter begrepen 
worden door de beschouwing er van hier. Maar bovenal zij die uitgave 
voor andere plaateen van gewicht, doordat zij een voorbeeld kan zijn, ea 
moge blijken de koorden der beurs niet gesloten te bonden, wanr het 
geldt de bronnen der stadsgeschiedenis algemeen toegankelijk te maken. 
De archieven voor bederf te vrijwaren is een eerste stap, hun inhoud 
zooveel mogelijk publiek maken is de volgende. 

Ch. M. DOZT. 



I 



OPGAVEN getrokken uit de staatsbegrooting voor 1894 en dea daarb^ 
beboorenden ultgewerkten en toelichtenden staat 
Hoofdstuk V. — Departement van Binneklandsche Zakek. 
VP' Afdeblisg. 
Kunsten en wetenschappen. 
Art. 155. Jaarwedden en verdere belooningen der ambtenaren en 
bedienden bij 's Rijksarchieven te 's Graveuhage / 16750. — 
Tolgeoe den genoemden staat valt onder dezen post: 
a. algemeene Rijks-archivaris . . . . f 4000. — 
h. twee adjunct-archivarissen . . . . „ 4000. — 

c. twee commiezen ^ 3700. — 

d. twee adjunct-commiezen ■ 2200. — 

E e. een klerk 700.— 
f. conciërge en verdere bedienden . . ^ 1300. — 
g. belooningen „ 850. — 
Toor 1893 was op dezen post uitgetrokken ƒ16.450; het verschil 
wordt alduB toegelicht: .Overeenkomstig het ten vorigen jare medegedeelde 
voornemen is tot verdere uitvoering van de bij Koninklijk besluit bepaalde 



Voor 18 
Art. 157. 



archi' 



orgftBieatie Tan 's RijkBarcliïef gerekend op een tweeden otljunct arohÏTMÏB, 
waartoe in verband met de vermindering van het overige personeel ge- 
rekend ie op een hooger bedrag van ƒ 300. — ". 

Art. 156. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, pereooeele 
hulp, scbrijBoonen , reis- en verblijfkosten, inrichting van 
lokalen en aankoopen voor de Rijksarchieven f 7175.- 
\ wftB hetzelfde bedrag op dezen post uitgetrokken. 
Jaarwedden, toelagen en verdere belooningen der am 
naren en bedienden bij 'a Rijksarchieyen in de 

vincièn ƒ 29461 

Volgens genoemden staat valt onder dezen post: 

ivaris in Noord-Brabant .... ƒ 2000.— 

, Gelderland ,2000.— 

Noord-Holland ..... 1600— 

Zeeland , 2000.— 

, Utrecht ,2500.— 

f. , , Friesland , 1500.— 

g. , , Overijssel 2000.— 

Groningen ,2000.— 

Drenthe , 2000.— 

j. , , Limburg ,2000.— 

h. , van het overkwartier van 

Gelderland memorie 

l. adj UDC t-archi va rissen , commiezen-char- 

termeesters, klerken, conciërges . . ,9850. — 
Voor 1)^93 was betzelfde bedrag op dezen post uitgetrokken. 
Art. 158. Kosten van onderhoud, buiBhoudelijke uitgaven, perso- 
neele hulp , schrijfloonen , reis- en verblijfkosten , aan- 
koopen, meubilair; aankoop, stichting en inrichting van 
lokalen en verdere uitgaven voor de archieven in de 

provinciën / 62.500. — 

Voor 1893 was op dezen post uitgetrokken een bedrag van /"S^.OOO. — ; 
het verschil wordt aldus toegelicht: „Verhoogd wegens den tweeden ter- 
mijn der aanbesteding van de verbouwing en inrichting tot archiefgebouw 
van de Kanselarij te Leeuwarden , alsmede wegens huur van een gebouw 
voor 'a R ij ksurchief depot te Haarlem en de uitvoering vaii eenige kleine 
werken tot inrichting van archieSokalen." 
Recapitulatie: 

Personeel 1893. 1894. 

art 155 f\UhO.~ /■16750.— 
art. 157 ,29460.— ,29450.— 



ƒ45900.- 



ƒ 46200.— 




I 



Opgaven betrekkelijk de gemeenten, zooala in den "origen jaargang 
op png. 73 vlg. zullen ia het volgend nommnr worden geplaatst; zoo zij 
daarvoor tijdig worden ingezonden. Het reeds vroeger meermalen (verg. 
p. 2S) gedane verzoek, bepaaldelijk tot de gemeentelijke archivariBBen 
gericht, wordt mitsdien herhaald, zoowol voor hen, die reeds opgaven 
inzonden met het oog op mogelijke wijzigingen, als ten aanzien van hen, 
die er nog geen gevolg aan gaven. 

Literatuurkroniek 
dooi 
ATb. J. K. Heerbs. 
(Scfar^vers en uitgevers , die werken in dit Tijdschrift wenscben bespro- 
ken te zien, gelieven ze te zenden aan de redactie.) 

Fbiedbich Leist. ürkundenlehre. Eatechismus der Dïplomatik, 
Falaeographie, Chronologie und Sphragistik. Zweite, verbesserte Anflage 
mit aechs Tafeln Abbildungen, (Webers Illustrierte Kateck'sinen. No. 
106). Leipzig, Weber. 1893. (8"). XII, 372 Ss., (4 Mark.) 

In deze zeer vermeerderde uitgave van het bekende, in 1882 
verschenen, Tademecum is „ei/te Eeihe von Aenderungen und Ver- 
besaerungen der ersfen Auflage vorgenommen , aotceit solche durck 
den gegetiKÜrtigen Stand der Urkiindetitpissensckafl gehoten schienen". 
Cesare Paoli. Die Abkürzungen in der lateinischen 3cbrift des 
Uittelalters. Ein methodJBch-praktiacher Versuch. — Aua dem Italienischen 
flbersetzt von Karl LosHËijEB. Innsbruck, Wagner. 1892. (8"). IV", 39 Ss, 
Dit boekje van den hoogleeraar aan de universiteit te Florence 
behoort tot een serie handboeken ten bate van het hooger onder- 
wijs aan genoemde instelling en sluit zich aan een ander werk van 
Paoli aan, dat, in 18SK uitgekomen, in 1889 door den Eonings- 
berger professor Lohmeyer is vertaald onder den titel ^örundrtss 
2» Vorlesiivgen iiber lateiniache Palangraphie." 2' Auflage, Inna- 
bruck. De schrijver onderscheidt twee soorten verkortingen in de 
mtddeleeuwBch-latijnsche palaengraphie: 1". , Abkürzungen dureh 
allgemeine Zeicken" (n.l. die, welke alleen aanduiden, dat een 
woord afgekort is, zonder aan te geven, welke bestanddeelen het 
woord mist.); 2", „Abkürzungen durch bexondere Zeichen" {n.l. ile , 



I 



L kmlf il 



') Op dwa 1 



Khr^TiDg Toorkamt. 



; HonluD gemuVt, 



140 



velke bepaalde letters en bepaalde lettergrepeo rerraDgen en daar- 
door nauwkeurig aautoonen , tn-lke beetanddeelen ootbreken en diu 
moeten worden aangevuld). De eerste klasse heeft twee onder- 
afdeeliugen: a. de „Ahkürzungen durck Verslümmelung" (,por 
suspension" drukte Cbassant zich uit), n.1. siglen, het verkorten 
der woorden tir een paar beginlettera , overdekt met een dware- 
streep, b.T, eccl , (ecclesia), het verkorten der woorden tot de be- 
ginletters plus een of meer der middenletters; b. de ^Abkürzungrn 
duich Zusammemiehung" , n I, het verkorten der woorden tot begin- 
plus eind)etter(B) {„reine Zusammemifhungeti"] of tot begin- plus 
eindletter(B) plus nog eenige tusschenlettera [„gemiechle Zusammen- 
ziehungen" .] — De tweede klasse verdeelt Paoli in 3 onderafdeelin- 
gen: a. „dbkürzungeii durch besondtre Zeieken (Btitiili') mit fesU 
sfehmder Bedeutung" ; b, ^Abkürzungen durch beaondere Zeichen 
mit relativer Bedmfung", ,eine solche eben, dit pon dfm Bitch- 
stabeti , 2» welchem die Zeichen gesetzt sind, ahhangig ist , und sich 
Snderty sobald eines uttd dasselbe Zeichen zu einetn anderen Huchstaben 
übertragen wird'" c. gAbkürzungen durch iibergesetzte verkleinerte 
Ruchstaben." Verder gaat de schrijver na de regels , volgens welke 
afkortingen zyn ontstaau en het systeem, daardoor ontwikkeld. 
S. J. FooKEHA ANDaEA.E. De invoering van den Oregoriaanschen 

Kalender in Nederland. [Handelingen en Mededeelingen van de Maal- 

achapp^ der Nederlandsche Letterkunde t&h&iAea, over 1892 — 1893, bladz. 

95—97.] 

De schrijver deelt hieromtrent een paar onbekende feiten mede 
en herinnert aan hetgeen o. a. door S. W. De Grane hieromtrent is 
gepubliceerd. In de stad Groningen werd de nieuwe stijl ingevoerd 
den 10 Februari 1583, waarop dan de 21ste volgde; in Holland 
en Zeeland, evenals in Brabant, den 14 December 1582. De 
Staten van Overijsel voerden hem in in 1700, die van Gelderland den 
1 Juli 1700, die van Utrecht den 30 Nov. 1700, waarop dadelijk 
de 12™ Dec. zou volgen, die van Friesland den 1 Januari 1701. 
Het platte land van Groningen deed meê den 20 Dec. 1700, de 
stad, die na de reductie in 1594 den ouden stijl weer bad inge- 
voerd , volgde in een der jaren tuaacben 1 702 en 4 November 1 723. 
Th. Tan Rikhsdijk. De rijksarchieven. {Qids. 1893. 111 , bladz. 

35—58.] 

Uitgaande van de meening , dat bijzonderheden omtrent „de in- 
richting van ons archiefwezen" welkom zullen zijn , daar die in- 
richting .niet algemeen bekend is", tracht de schrijver ,een over- 
zicht te geven" van de ontwikkeling van dat archiefwezen , dat ,ziob 
hier evenals in andere landen langzamerhand verbeterd" heeft en 
,in den laatstcn tijd cenc beUngnjkc hervorming" onderging. In 



J 



141 

eeo hÏBtoriech overzicht laat Van Kiemedijk den lezer zien , .dat 
het Rijkearchief zich slechts langzamerhand geronnd heeft", met 
de einddatuins, eerst van 1794, later van 1813. «De openbaar- 
heid en toegankelijkfaeid van de archieven van het Hijk", (en 
hiermede werd hun wetenschappelijk karakter gehuldigd) , verden 
voorgeschreven bjj oen reglemeot , vaBtgeeteld door den Minister 
van Biaaenlandsche Zaken , van 4 Aug. 1829 en gewaarborgd door 
een Kon. Bes), van 26 Juni 1856. — , Gelijktijdig met het Rijks- 
archief hebben zich de Provinciale Archieven ook tot wetenschap- 
pelijke verzamelingen ontwikkeld. Het heeft echter lang geduurd , 
voordat die organisatie zich tot alle beeft uitgestrekt." In 1817 
trok zich de Regeering Gelderland aan, in 1824 bemoeide zij zioh 
met Groningen. De regeling der provinciale archieven werd bierbij 
e&ls een Rijkszaak beschouwd doch spoedig werd dit goede stand- 
punt weder door de Regeering verlaten", zoodat de archivaris in 
de provincie werd ,eea provinciaal ambtenaar, die slechts indireot 
met het rijk in betrekking stond", bijna alleen door een rijkstoe- 
lage bij zijn provinciaal tractement (1826 — 1862). ,De openbaar- 
heid en toegankehjkheid" der provinciale archieven werden echter 
.verzekerd door het reglement van 1829." Die provinciale archie- 
ven ontstonden niet langzamerhand, zooals bet Rijksarchief, maar 
zij waren ,tot 1798 bijeen gebleven, en hierbij hadden zich lang- 
zamerhand die tot 1813 gevoegd." De inrichting dier provinciale 
archieven bleef , gebrekkig." De huisvesting der stukken was 
slecht , de bezoldiging , karig", eenheid in de ordening en inven- 
tariseering ontbrak, voortdurend toezigt eveneens. „Thans is in dien 
toestand eene groote verbetering gekomen :" aanstelling der archi- 
varissen door de Regeering, met gelijkluidende instructie, betere be- 
zoldigingen, sommige brandvrije gebouwen, enz. Alles geschiedde 
van 1877 — 1890, volgens een te voren wel beraamd plan, 
uitgegaan van den Referendaris van Kunsten en Wetenschappen aan 
het Min. van Binnenl. Zaken. Ook de besluiten van 1879 en 1883 
over de oude recbterlyke archieven werken goed, al zijn zij „nog 
niet als geheel voldoende te beschouwen." 

Na deze uiteenzetting volgen eenige beschouwingen over de toe- 
komst. In de eerste plaats wordt uiteengezet , wat noo^g en weu- 
schelijk is ten aanzien van de vereeniging der nieuwere archieven 
met de oude; wordt gewezen op het verschil tusschen die beide, 
ook ten aanzien der geschiktheid voor publiciteit ; wordt gewaar- 
schuwd voor overhaasting in dit opzicht. „Wenschebjk zou het zya 
de inlijving van de nieuwe archieven in beginsel vast te stellen en 
dien maatregel langzamerhand overal toe te passen, waar hij naar 
gelang van de omstandigheden goed uitvoerbaar is." Dan wordt de 



142 



güooda^elgkheid van eeae wettelijke regeling vaa ona Brohiefwezea** 
ter sprake gebracht. Hierbij komt ter eprake de wenacbelijkfaeid ,dat 
er zekerheid zij omtrent hetgeen (in de depots) te huie behoort", (o. a. 
met het oog op de oude rechterlijke archieven), datwordeuitgesproken 
,de openbaarheid van de in de depóte aanwezige archieven, befaoa- 
deofi de te maken uitzonderingen", dat worden geregeld ,de verhou- 
ding van het Rijka-archief te 'a Gravenhage tot de deprits in de 
proïineiën", de bevoegdheden en verplichtingen der ambtenaren, 
enz enz. .Indiea (de wettelijke regeling) totstandkomt, beataat 
er zekerheid omtrent de richting , waarin zich het archiefwezen 
zal voortbewegen." 
QiSBERTDB Brou. Bullariuul Trajectense. Tomi Secundi Faeciculus II. 
Hagae-Comitia, Nijhoff. 1893. (8'). P. 121—240. {f 3.—) 

Deze aflevering van dit reeds meer bier genoemd werk loopt 
van 8 November 1362 tot 20 Maart 1373. 
F, De Bis. Brieven van Prins Willem V aan Baron Van Liisdbk 
TAK Blitterswijk, Representant van den Eersten Edele Tan Zeeland. 
Met vergunning van Hare Koninklijke Hoogheid mevrouw de Prinses 
VuN WlKD, Prinses der Nederlanden, uitgegeven onder toezicht van 
(Werken, uitgegeven door het Historisch Genootschap, ge- 
vestigd te Utrecht. Derde Serie. No. 4.) -'s Qravenhage, Nahoff. 1893. (8o.) 
8,259 bdlaz. (/^3.50.) 

De hier gepubliceerde brieven, welke zich nitatrekken over het 
tydperk van 24 Deoember 1778 tot 4 Maart 1805 en waaronder 
ei zich bevinden van Prinsea Wilheluine, de vrouw des Stad- 
houders, berusten onder de nalatenschap van Prins Frederik. Zy 
kunnen strekken ,tot eene juister beoordeeling" van Willem Y, 
,dan hem gemeenlijk ten deel valt ' Zij dragen een vertrouwelijk 
karakter en handelen over alles en nog wat. Vandaar, dat men 
naast veel wetenswaardig», veel onbeduidends verneemt: maar — 
ook kleinigheden kunnen bijdragen leveren tot de ksunis van 
iemands karakter. 
A. C. BoNDAU. Inventaris van bet oud-archief der gemeente Bokstel. 
— '8 Hertogenbosch, Stokvis. 1893. (8"). 39 bidzz. 

„ A. Privilegiën, octrooien, reglementen, aanschrijvingen enz. van 
hoogere autoriteiten. — B. Registratuur en minuten van resolu- 
tien, ordonnansen, verpachtingen en allerlei andere handelingen 
van den magistraat. — C. Stukken gericht aan het gemeentabe- 
ataur, gedeeltelijk met minuut van antwoord. — D. Gedeputeerde 
akten. — E. Rekeningen van het gemeentehuishouden, van arm- 
meesters, van allerlei heffingen enz, — F. Lijst- en Staatwerk. — 
G. Fransch bestuur. — H. Kerkelijke boaclieiden; stukkon van 
het armbestuur. — I. Beacheiden betrekkelijk communaal 



1 van I 
bezit. ] 

d