J*
lr * "S* A*r* jJ&AM!!p:Mb£
1 A -mm- *
2
HIBLMSCII TUDSGWUFT
VO'OR
JAGTKUNDE EN VISSCHERIJ.
INHOUD
VAN DEN TWEEDEN JAARGANG.
BLADZ.
Bijzonderheden omlrent Mr. Gerardt Boot , Luitenant
Houtvester in het Noorder-kwartier van Holland. 1
door V. v. W.
Over de jagt in de Steppen van Rusland .... 12
Morgan, eene ware gebeurtenis • . •£<;... 2!
Jagt-herinneringen nit Rusland. ..'..... 35
Kinderlijke eenvoudigheid 42
Allerlei 43
Boekbeschouwing 45
De dieren in de Steppen van het Zuidelijke Rusland ,
door Kohl 49
Over het kunstmatig aanfokken van Visschen . . . 74
Allerlei 78
De ridder , de dame en het hert. ...... 79
Eene Jagt bij Parijs 87
De Buffel van Zuid-Afrika 92
De Jagers-taal. . . 96
De School-vos —
Eene bijdrage tot de kennis van het jagtveld en het
vischwater in de Provincie Noord-Brabant ; door Mr.
H. Sassen 97 en 196
Beschouwingen over het teekenen van groot en klein
hairwild , in het bijzonder van het hert ; door L.
Voigt 102
lets over de punt-kogels 105
lets over het staan der jagthonden ; door Mr. V. E. 0. 108
Beschrijving van den Hooglands- of Schotschen her-
lonhond en van eene hitsjagt 413
Over de jagt in Afrika ; door E. Daumas 126
Een misverstand 144
Schelsen uit Amerika 145
St. Hubert 169 en 208
Over den oorsprong van het vogelsclrieten . . . . 174
De helsche jagt in den Adventstijd ; door C. Ledhui. 177
Eene buffel-jagt op Java, door V. v. W. . . . . 194
Eenige opmerkingen over het Veldhoen of Patrijs , als-
mede omtrent de behandeling van eene patrijzenjagt. 206
De Gerazen-Jagt 215
Eduard Wildman , de schoone jager 221
Fragment uit het dagboek van een hengelaar , behan-
delende de vraag ; waar de visch gebleven is , bij
het droograaken van het Haarlemmer Meer . . . 241
Een Haas is maar een slecht eten 277
Het openen der Jagt 280
Slotwoord , , . 286
I
Bijzonderheden omtrent Mr. GERARDT BOOT, Lui-
tenant Houtvester in het Noorder-kwartier
van Holland.
In de Hoogduitsche jagt-litteratuur vinden wij dikwerf ge-
Ii-eele levensbeschrijvingen of enkele bijzonderheden uit het
leven van raannen , welke zich door uitgebreide kennis van
het jagtvak of buitengewonen ijver voor de instandhouding
der jagt hebben onderscheiden , en de lezer verwijlt gaarne
bij die bladzijden , welke het nederige leven en het onver-
moeid streven van die mannen vermelden.
Ofschoon ook hier te lande , vroeger en later , zooda-
nige geweest zijn , welke aanspraak op dergelijke vermelding
konden maken , is er evenwel niels of zoo weinig omtrent
hen aangeteekend geworden en overgebleven , dat het on-
doenlijk is , iets zamenhangends daaromtrent mede te deelen.
Toevallig is dit het tegenovergesteld geval met Mr. Ge-
rardt Boot , van wien eenige eigenhandige opteekeningen
zijn bewaard gebleven , waaruit het , in verband met an-
dere schrifturen en boekwerken , mogelijk geworden is ,
eenige bijzonderheden omtrent een* man te verzamelen , ge-
durende wiens ijverig toezigt en beheer de wildstand in
Noord-Holland lot eene aanmerkelijke hoogte was opgevoerd.
Gesproten uit het aanzienlijk Nederlandsch geslacht Booth
of Boot , ten wapen voerende een schild van goud , beladen
met een springend hert van sabel en reeds in de XHde
eeuw bekend , was hij eerst gehuwd met Geertruid van
TWEEDE JAARGANG. 1
Kouwenhoven , later met Cornelia van Teijlingen , en vin-
den wij hem in 1572 vermeld als rentmeester der Abdij
van Egmond , in welke betrckking bij zijnen bebuwdvader
Dierick van Teijlingen was opgevolgd. — Den 16den Febru-
arij 1582 werd bij door de Staten van Holland en West-
friesland ontslagen en later , ter zake van acbterstand in hct
uitbetalen der alimentatie aan de Conventualen van Eg-
mond , in regten vervolgd , docb de executie en de gijse-
ling bij appointement van den Hove van Holland d. d.
Isten Maart 1585 gescborst. — In February 1589 scbijnt bij
zicb in armoedigen toestand te bebben bevonden en verzocht
bij aan de gemelde Staten om »m aansieninge van syn uijter^
lerste miserfe" met eene jaarlijkscbe toelage van tweebon-
derd ponden uit de inkomsten der Abdij van Egmond of
met een tractement in de Compagnie van zijnen zwager , den
Kapitein Willem van Zuijlen van Nijvelt, te word en begun-
stigd , tot dat hij met eenig ambt zoude bekleed zijn ; ten
gevolge van welk verzoek bij als Adelborst bij die Com-
pagnie werd aangesteld , op een maandelijkscb tractement
van acbttien Gulden, welke som later tot veertig gulden is
verboogd , toen hem zijn verzoek om als » Gecommitteerde tot
opsicht van de Wildernisse" op bet buis van Sevenbergen of
Arentsbergen te mogen wonen , werd afgeslagen. — Om-
streeks bet jaar 1591 scbijnt bij zijn verblijf te Weesp ge-
bouden te bebben , zonder dat evenwel blijkt , dat bij aldaar
eenig ambt bekleedde.
In 1594 werd hij aangesteld tot Luitenant Houtvester in
bet Noorder-kwartier van Holland , zonder dat de dagteeke-
ning zijner aanstelling is gebleken ; docb in zekere acte , ge-
passeerd te Camp , den 23sten Augustus van dat jaar, komt bij
voor onder den titel van Luitenant Houtvester en was zijne
woonplaats toen te Alkmaar gevestigd , alwaar hij omstreeks
bet begin der XVIde eeuw scbijnt te zijn overleden , altbans
wij vinden, onder stukken van het jaar 1000, een verzock-
schrift van zekcren Splinter van Manen , kastelein van het
huis te Heemskerk , aan Prins Maurits , strekkende om in
plaats van den overledenen Boot als Luitenant Houtvester
te worden aangesteld.
Na deze korte schets, willen wij trachten , Gerardt Boot
in zijne belrekking van Luitenant-Houtvester te doen kennen ,
althans voor zoo ver zulks de voorhanden bouwstoffen mo-
gelijk maken , en waarbij ons zijne eigenhandige aan-
teekeningen hoofdzakelijk ten leiddraad zullen strekken.
Het zal wel geen betoog behoeven , dat door de inlegering
van krijgsvolk , in de streken langs den duinkant, gedurende
den Spaanschen oorlog , vooral tijdens het beleg van Alkmaar
en de vervvoesting der Abdij van Egmond , het grof wild
in Noord-Holland , zoo niet bijna uitgeroeid , althans zeer
sterk moet zijn venninderd geworden, en dat het herstel
van den wildstand , waarvan wij nader zullen gewagen , wel
grootendeels aan den onbezweken ijvcr en het gestadig toezigt
van Boot zal zijn toe te schrijven, en wij meenen dan ook
te mogen opmaken , dat de vroegere commissie, hem in het
opzigt over de Wildernissen opgedragen , door hare gunstige
uitkomsten , niet weinig tot zijne latere aanstelling als Lui-
tenant Houtvester heeft toegebragt.
De van hem , in deze betrekking , overgeblevene eigen-
handige aanteekeningen , welke van den 4den Augustus
1594 tot den 11 den Maart 1596 loopen , geluigen zoo zeer
van 's mans onvermoeiden dienstijver , dat men zich dik-
werf moet verwonderen, hoe door een enkel persoon, zooveel
heeft kunnen verrigt worden. — In stede van het toezigt
aan de toenmalige Dienaars der Wildernissen en Duinmeijers
over te laten , vinden wij hem , bijna dagelijks, des morgens
vroeg uitrijdendc, te paard de duinen en bosschcn doorkrui-
-sende , soms ook des nachts daar vertoevende ; dan ecns
tegen het rooven van helm en vernielen van houtgewas ,
dan weder tegen strooperijen en voor het behoud van het
grof wild wakende. Dikwerf ontmoeten wij hem blootge-
steld aan beschimpingen en bedreigingen , soms aan hand-
dadigheden , welke laatste zelfs eenmaal in zijn eigen huis
tegen hem gepleegd werden. — Meestal des avonds laat
van zijnen togt terugkeerende , vond hij nog den lijd ore
het gebeurde van den dag , in den geest van zijnen tijd vrij
breedvoerig , ter neder te schrijven en , zoo noodig , zijn
rapport aan den Houtvester van Holland en Westfriesland
op te maken. — Onder zoodanig beheer kon het dan ook
niet falen of de wildstand in het Noorder-kwartier moest
spoedig in ruime mate toenemen en tot eene aanzienlijke
hoogte stijgen , waarvan dan ook het bewijs genoegzaam
in eene door hem , op den 27sten October 1596 , gehou-
dene inspectie van het grof wild voorhanden is.
Doch wij willen den Luitenant Houtvester liever zelven
doen spreken en hier eenige uittreksels zijner aanteekeningen
laten volgen , daarbij aanvangende met eenen brief aan den
Houtvester Johan van Duvenvoirden , Heer van Warmond en
Woude , waaruit onder anderen, van zijne zorg voor het
grof wild kan blijken.
Edkle Eerentfeste Vrome Zeer Wyse en
Discrete Hlere , Myn Heer.
U. E. missive in dafo den XIII Jden decembris
hebbe ick vuyter wildernisse comen op fen XV den
daeraan volgende savons te vyff ure binnen Alcmaer
onffangen , het inhonden van dien houde ick U. E
indachtigh.
Voege voor anfwoort dat ick op den XUden de-
cembris alhadde doen by fen in alle die somer city-
ten ofte waetercuylen in de Wildernisse leggen ?
Principalyck daer het groff wilt hem meest es ont-
houden , en werden alle daechs , die byten opge-
houden die ick oick gevisiteert habbe.
Ick hebbe mede op ten XVlden decembris goede
order gesielt in de wildernisse tot iwaelf plaetsen
alwaer men het grof wilt spy sen sal , daer hetselve
wilt hem meest onthouden es , doch en hebbe als-
noch nyet doen spy sen , alsoe het van sneeuwen
ophyelt, en sail van als sorch draegen, off U. E
selfs present waere.
Ick hebbe maer twee Ruyven by provisie doen
maecken, om geen onnutte cos fen fe maecken wandt
het te sorgen es dat het jonck wilt dat omme de
C in getaele es daer nyet aen soude dnrven comen.
Aengaende dat U. E. schryft dat ick goede re-
gister houden soude, van alle die geinsinueerde
personen , etc. en dat ick met nyemandl conniveren
sonde , Anders doen , soude tselve tender en tot lesie
tan my Eere naem en faeme.
Edele Neere ick seynde U. E. by de dienaers
van wildernisse nyet alleen Register van geinsinu-
eerde personen , maer oick alles daer inne gestelt ,
wes ick alhier in myn t/uarfyer gebesogneerl en
op een goede voet gebracht hebbe , sulcx dat ick ge-
noechsaem geperficieert en volmaect hebbe , dat ick
voor my genomen hadden tenderende tot een goede
order en groot voordeel van wildernisse als een
vroom dienaer schuldich es en behoordt te doenen.
Waer vuyt U. E. claerlycken bevinden sail, dat
ick met nyemandt geconiveert en hebbe, en alsnoch
6
nyet coniveren sal , en indyen daer eenighe valscfte
detaleurs by U. E. mochten comen , U. E. sail ge-
lieven my die selve te laten gyselen, watidt ick
myn Eedt {U. E. gedaeii) betrachten sail,
Ende alsoe ick nu verhope een goede order ge-
stett te hebben in myn (/nattier, die U E. wel be-
haegen sail, soe moet men die oick met vromicheyt
onderhouden , daer toe ick my miyterste ditigen en
devoir doen sail, doch {U. E. secret elqck geschre-
ven) hebbe sorch , voor drie dienaers , versoecken
aen U. E. die dienaers scherpelyck te willen be-
lasten en bevelen, dat zyi. met nyemaudt symule-
ren het %y icye hy zy , maar dat zyl. die over-
treders sullen ghyseleu en met nyemandt coposeren ,
op privafie van heurl. officie.
Edele Heere U. E. sail gelieven te behartygen
by Zyner Ex*™ £1) die saecken van wildernisse
van het noorderyuartier , dat U. E. daer mede
comissie off mochte obtineren, wandt het schande
es dal alle die boeren en schouten daer soe
vyteynich jaegen zyn , daer es nyemandt gequali-
ficeert dan alleen die ffeeren van Schaegen , die
ongequalificeerde van Alcmaer, die gebruyken daer
mede haer personagie , en hebben dese voorleden
somer daer geweldich geraecht meenen dese toeco-
men soomer , die meester daer te maecken , als
vrye jacht daer hebben, Uoepen, heefl die Heere
van Warmondt , het velt nu ons doen verbieden
deur zyn Coddebeyer Boot , hy heeft geen macht
1) Piins 3Iauiuts.
benoorden Alcmaer , twelck ick ver/iope dat by
Uwer E. beletten sail warden , om Zyne Extie.
Edele He ere ick bidde myn lang schryven ten
best en fe willen nemen ick verhope van alles myn
best gedaen te hebben, en noch voortaen fe doene
naer behoren, hiermee Godt U» E. met U. E,
uaerde hnysvr. ivill verleenen een tang salich
voorspoedich lev en*
U Edele Heer onderdaenen dienaer.
GHERARDT BOOT.
Omtrcnt de mishandeling jegens hem, in 1595, ten zijnen
huize gepleegd , vinden wij het volgende door hem opge-
schreven.
Op ten XXYIIJsten July omlrent een lire nae
die middach gegyselt Pieter hendricxz Groll tot
Alcmaer van dat die zoon van Boot naer ryep op
overstraet U vaeder es een schell en een codde-
bcyer , in pre sen fie van Jan adriacnsz. Smit en
noch drve burgeren.
Op ten XXVIIJsten July die gyseling alsoe ge-
daen zynde es de voorsz Groll ten huyse van Boot
gecomen seggen jegens Boot ghy schelm ghy codde-
beyer ghy dyeff , hebt ghy my doen gyselen, daerop
Boot zryde jae by soe waer ghy u woorden staet
myn zoon sfracx op straef nae geroepen, daer op
zeyde hy jae ick stae my woordt en segge noch
dat ghy een schelm een dyeff en een coddebyer en
een stouer bendt daerop hebbe ick hem weeder ge-
gyselt , toe dreychde hy myn te slaen , en ick seyde
slaet ghy my in myn hnys ick salt den schoudt clae-
yen , en het sail u wel swaeren cost en , stracx dronge
hy die taeffel daer ick aen sadt en hy voorsfondt
op myn buyck ?neenen myn voor myn cop te slaen
en ick myn hooft wycken sloech myn aen myn rech-
ter oor en op my ruch en schoer , daer op ick
seyde dat slaen sail boven de gyseling U qualyck
becomen , en ick gyselde hem weeder , wandt ick
sail u beclaegen an scholtus van cracht en gewelt ,
d'U es geschyet yn myn huys fer presentie van my
hvysvr, myn drie keynderen en Pieter Ypges dienaer
en myn meyt die Hep om die buyren in te haelen en
daer quam in huys jonge Symon paep waegenaer die
hulp hem mede vuyten huys trecken.
Met de meeste naauwkeurigheid teekende hij ook alle an-
dere voorvallen , tot zijn ambt betrekking hebbende , op en
hield tevens aanteekeningen van het geschoten grof wild ,
waarvan wij er eene , ten voorbeeld , hier overnemen.
Yerclaeringhe van het Gr off will V welck geschoo-
fen es by Zynder Extie , en andere Heerenbeginnen
van eersten July Ano XVCXCIIIJ en eyndende den
XV I J jufy ano XCV , beginn in my quartier van
Haerlem aff.
Eerst by Zyn Ex'ie ? geschoten in per-
soon achter Baccum J Hardt
By den Hoochgeboren Heere den Heer
van Brederode Ill J Harten
By de princesse van Gavre Graeffinne
van Egmondl IIIJ Harten
Jonkheer Aelbert van Egmondt voor
die Heeren van Amsterdam ... / Hardt
9
Den Houfvesfer Treslon , in Zyn leven II J Harten
Ben Heere van Warmondt Hondfvester I J Harten
Die Schout van Sint Maerten een cleyne I Hin
De H. van Assendetft Jf Hardt
De H, van Schaegen / Hardt
Soma XVIIJ Harten.
Ook in betrekking tot de geschiedenis van het jagtwezen
zijn de aanteekeningen van Boot belangrijk ; althans zien
wij er , onder anderen uit , dat in 1597 nog lontgeweren
op de jagt gebruikt werden.
Op ten naestlaesten January ano XCYIJ naer den
middach omfrent drie uren gegyselt Jan Symonsz
Stot leepelmaker en burger hitmen Alcmaer van dat
hy met een lanck roer met een barnende londt Hep
schieten op Heyloorgeest nae. duyven twelck die
luy tenant gesyen heeft.
Zoo vermeldt kij mede eene soort van houtsnippenvangst
» kueckeleri" (1) genaamd , welker aard wij niet hebben kun-
nen opsporen.
Op fen XlXden octobris ryden tusschen Lis en Sas
aldaer gevonden een kueckelaer die een snip ghe-
cueckelt hadde , en hem betaelt drie sluvers voor
die snip, en hebbe hem gegyselt by naeme gerrit
Cornelisz iconen by zyn vaeder.
(1) In andere stukken van dien tijd ook »keukelen" ge-
noemd. — Welligt kan een der lexers van het lijdschrift hier-
omtrent cenijre inlichtinjr verschaffen.
10
De door hem gehouden opneming van den staat van hot
grof wild , waarvan wij hier boven melding maakten , is ook
te belangrijk om dezelve niet in haar gelieel over te nemen.
Op den XXVIJ Octobris (i596) gereden in de
wildernisse van smorgens acht uren tot tsavons ten
ses uren, alsoe het es int hart gen van dat het Groff
wilt genereert en van baccum achter het vogele-
waeter tot wyck op Zee toe gete/d XX VI II J gecroode
Harten behalven die opte geest mogten wesen,
well gecroont en oude stucken met vyer vyff en ses
tacken , item twee hondert XXX VI J oude hinnen
item XXVIIJ jonge hinnen die het jaer voorleden
calven geweest zyn met ses jonge hartgas item noch
gevonden en gesyen en gefelt in de voorsz wilder-*
nisse XL1IIJ jonge calveren van dit jaer. Alles
in duynen en die wildernisse voorsz, behalve die op
te geest mochten en mogen geweest zyn, te saemen
in geheel IIJcXLIM.
Het laatste voorhanden stuk van Boot is eene memo-
Tie , bevattende eene opsomming der verschillende diensten ,
door hem in zijne betrekking, van 1594 tot 1599 , be-
wezen , waaruit onder anderen blijkt , dat behalve de ver-
meerdering van het grofwild , ook de patrijzen en ha-
zen in het Noorder-kwartier zoodanig waren toegenomen ,
tals bij menschen memorie oit geweest ofte gesyen is en dit ler
mrsaecke der goede ordre die over 'tselve gestelt es" — Voorts
verklaart hij in hetzelve , de voor dien tijd niet onaanzien-
lijke som van drie honderd gulden ten aehteren te zijn aan
kostcn van het onderhoud zijner paarden. — Uit dit stuk
Millcn wij , als een staaltje der overtuiging, waarmede hij in
11
dligefcuhstelderi siijl van zijnc eigcne vcrdienslcn spreekt ,
het volgende overneraen.
Edele Heere , nu gheeff ick U E. in bedencken ,
ja refer ere myn an Zynder Ex*™ , off an die Edele
Heeren , myn Heeren , die Slaeten ran Hollandt en
Wes t fries landt , off an die drie Edele Heeren* die
drie Mr. knaepen, off soedaenyglie besogne meilen
gevolge van dyen, gheen besogne rati een vroom
Luylenandl en rnoge veistrecken ,
Er blijkt niet , dat hem , boven zijne gewone jaarwedde
van ecn honderd vijftig gulden en zijn aandeel in de boeten ,
eenige bijzondere toelage is geworden, dan alleenlijk dat
hem in 1596 door de » Luyden van de Reeckeninge van Hol-
land'* voor zijne buitengewone diensten in het toezigt op het
grofvvild , op aanbeveling van Prins Maurits, eene som van
36 ponden is toegelegd , » zonder consequentie voor het vervolg."
Al mogten wij hieruit kunnen opmaken , dat de ijverige
Boot niet naar verdicnsten beloond werd , kunnen wij ons
troosten met het denkbeeld , dat zulks ten alien tijde het
geval geweest is , en meestal zij , die in eenen beperkten
kring , met inspanning van alle krachten werkzaam zijn ,
maar al te dikwerf in de overtuiging van hunnen ambtspligt
getrouw vervuld te hebben , hunne belooning vinden moe-
ten. — Intusschen kwam het ons gepast voor, de verdien-
sten van Mr. Gerardt Boot , Luitcnant Houtvester in het
Noorder-kwartier van Holland , in een Nederlandsch jagt-
tijdschrift te huldigen en in deszelfs bladzijden zijnen naam
aan de vergetenheid te onttrekken.
Ten bewijze hoe spoedig de wildstand , na het overlijden
van Boot en het outbroken van diens ijverig toezigt, in
12
verval geraakte , kan het volgende , naar het oorspronkelijk
afgeschreven , strekken.
Op ten XV Septemb. 1608, heeft Arte Cornelisz
dienaer van den houtvesfer van Hollandt hem ge-
transporteert en gevonden in de Graeffelykheyts
Wildernisse beginnende van de jurisdictie van Bre-
derode tot Egmondt op Zee toe en aldaer met hen
thien persoonen wel scherpelicken gesocht, en ver*
claert in als nyet meer gevonden te hebben dan ses
en tsestich oude stucken Wilts en negen jonge cat-
veren maecken tsamen vyff en tseventich stucken.
Moge het voorbeeld van Boot ten prikkel strekken aan alien ,
die met eenige ambtsbetrekking bij het jagtbestuur bekleed
zijn, en de aangehaalde daadzaken de overtuiging levendig
houden, dat evenzeer als een aanhoudend en ijverig toezigt
den staat van een jagtveld spoedig kan verbeteren en in
stand houden , het gemis daarvan het nog spoediger doet
afnemen en te gronde gaan.
V. v. W.
-** \ ©•^*9-
Over de jagt in de Steppen van Rusland.
(Hit het Hoogduitsch overgezet.)
De reiziger , welke de Steppen van Rusland bezoekt ,
treft op alle stations, in Panski's gelegen (dat wil zeggen,
in dorpen , die eenen heer toebehooren) , eene menigte
windhonden , Barsi genoemd , aan , welke door hunne
grootte en schoonheid in het oog vallen.
Deze Barsi zijn de honden, welke men bijkans uitsluitend
tot de jagt in de woestijn gebruikt. De jagt intusschen ,
die met behulp dezer honden wordt uitgeoefend , is een
eigenaardig en woest vermaak , aangezicn zij zich bepaalt
tot het jagen van het wild , hetgeen zich voor hunne oogen
op het veld vertoont. Het wild opzoeken , zoo als onze
jagthonden doen , kunnen zij niet , omdat hun neus niet
bijzonder scherp is. Hun gezigt is daarentegen buitenge-
woon scherp, en hunne snelheid in het loopen, waartoe
hun de Steppen eene voortreffelijke oefenschool aanbieden,
zeer groot. Men moet deze honden uit die reden als een
ras beschouwen , hetgeen voor de Steppen meer dan eenig
ander geschikt is. Zoo als reeds gezegd is, bepaalt zich
deze jagt tot het vervolgen van het wild, hetwelk deze hon-
den op de vlakte in het gezigt krijgen. Zoodra zij dit ach-
terhaald hebben , pakken zij het , dooden het , en blijven
zoolang daarbij dewacht houden, tot dat de jager , die hun
u
te paard tracht te volgen , genaderd is ; want zij vinden
hunnen meester sleclits terug , wannecr zij hem zieu , en
het gcbeurt derhalve niet zelden, dat zij verdvvalen.
De groote landcigenaars in de Steppen bezitten intusschen
eene menigte andere rassen van jagthonden , welke zij uit
andere landen lalen komen. De raeest grootsche jagten
op wolven , vossen , hazen , trapganzen en andere wild-
soorten worden gehouden door den rijken Scarzynski , die
voor den grootsten grondbezitter in de , lusschen den Dniester
en Dnieper gelegene Steppen gehouden wordt. Hij woont
in de nabijheid van Wossnesenks op het kasteel Trikatri.
Van hier trekt hij jaarlijks , in de maand October , met
tvvintig en dertig zijner naburen en hunne onderhoorigen ,
welke hij tot dien grooten jagttogt uitnoodigt , naar de Steppen.
De togt wordt , behalve deze personen , vcrgezeld door
twee tot drie honderd andere jagers en boeren , door
eene menigte honden van allerlei rassen , bestemd voor
de jagt op de verschillende wildsoorten ; en er wordt
zelfs een muzijkcorps medegenomen, bestaande uit de dertig
man sterke muzijkbende des landheeren , onder directie van
eenige muzijkmeesters uit Petersburg. De levensmiddelen ,
ketels , potten en pannen en diergelijken , de tenten enz.
worden door vijf en twintig kameelen gedragen , welke die-
ren in het zuidelijke gedeelte der Steppen, op sommige
hoeven gehouden worden. De togt wordt door de dienst-
boden , vergezeld van de lastdieren , geopend. Zij begeven
zich regtstreeks naar eene vooraf bepaalde plaats , alwaar zij
de tenten opslaan. De heeren jagen gedurende den geheelen
dag , en vereenigen zich slechts des avonds in de tenten ,
waar, in het midden der Steppen, onder muzijk en zang,
het diner plaats heeft , en de rest van den avond met
kaartspel en het drinken van champagne-wijn doorgebragt
wordt. Op deze wijze doortrekken zij , van de eene leer-
d5
plaats tot de andere , al jagende en feest houdende , gelijk
een volk van Nomaden, de Steppen , tot zij aan eene
plaats , Beisbairak genoemd , en in de omslreken van Jelisa-
wethgrod liggende , gekomen zijn. In de nabuurschap van
deze plaats begint eene groote , boschachtige vlakte , welke
noch door regenkloven , noch door eenig beekje of rivier
doorsneden wordt, waar zich echter zeer veel wild op-
boudt. Bijna gelijktijdig met dezen togt komen in die
streek nog andere diergelijke groote jagtgezelschappen uit
verschillende slreken aan , die alien nu bunne legers ver-
eenigen , ten einde gemeenscbappelijk te jagen , feesten te
bouden , en de concerten aan te hooren , welke bunne
vereenigde muzijkbenden ten uitvoer brengen. Na eene week
lang op deze wijze doorgebragt te hebben , wordt de laatste
algemeene jagt met een algemeen groot jagersfeest beslo-
ten , en iedere partij trekt nu op dezelfde wijze , als zij
gekomen was , huiswaarts.
De wolfsjagien , welke men in de Steppen boudt , bieden
menigvuldige eigenaardigbeden aan. Deze dieren bouden
zicb over dag meestal in boscbjes op , om welke men ,
wanneer er daarin bespeurd worden, netten opstelt. De
jagers plaalscn zicb , met geweren gewapend , langs den
binnenkant der netten , en achter ben worden de boeren
geposteerd , die met spiesen en bouten vorken , gelijkende
op booivorken , voorzien zijn. Zoodra alles gereed is , be-
geven zich de drijvers in bet boscb , en jagen de wolven
door middel van een gebeel eigenaardig geschreeuw naar de
netten. De wolven , welke niet door bet scbietgevveer ter
neder geveld worden , blijven in de netten verward , en
worden door de boeren met spiesen afgemaakt , nadat zij
ze met de hooivorken om den nek gevat, en als bet warey
op den grond vastgebecbt hebben. Men zegt , dat de boe-
ren niet zelden de vrijloopende wolven met bunne hooivor-
46
ken vangen en levend naar liuis brengen. De echte Kosak-
ken der Steppen behoeven iutusschen geen dier wapenen ,
en zelfs het geweer niet , om wolven te vangen. Zij ver-
volgen den wolf te paard , en dooden hem door herhaalde
slagen met hunne voortreffelijk gevloehtene Nagaika (Kant-
schoe of Knoet).
De wolven zijn zeer graag op de veulens der halfwilde
paarden, welke, in tamelijk groote troepen (taboen ge-
noemd , door de rijke grondeigenaren , onder het toezigt van
eigene , daartoe aangestelde lieden opgevoed worden. Beroemd
zijn in dit opzigt de veelvuldige gevechten , welke in het
voorjaar tusschen de wolven en paarden , in de Steppen ,
plaats hebben , waarbij de list en vraatzucht der eerstge-
noemden evenzeer uitblinken als de moed en de vlugheid
dier paarden.
De wolven , als de zwakkere , maar aanvallende partij ,
zoeken voornamelijk hun doel door allerlei listen en sluip-
wegen te bereiken ; de paarden daarentegen , gedurig door
eenen listigen vijand omringd , en de aangevallene partij
uitmakende, vinden vooral hun heil in hunne voorzigtigheid
en wederkeerig hulpbetoon. De zin voor het gemeenschap-
pelijk behoud is derhalve bij hen even sterk ontwikkeld ,
als de zin van sluwheid bij den wolf. Er zijn geene voor-
beelden , dat een of meer wolven over dag de troepen van
paarden naderen , met het doel , om er een te vangen.
Dit zoude inderdaad een waagstuk zijn , want zij zouden
steeds door de paarden vertrapt worden. Daarentegen ge-
beurt het somtijds , bij nacht en onder bijzondere omslan-
digheden , b. v. wanneer de wolven zeer talrijk zijn , het
aangevallene gedeelte des Taboens daarentegen zwak is, dat
eene menigte wolven midden onder den geheelen troep paar-
den geraakt. In dit geval heeft het gevecht op de vol-
gende wijze plaats. De in de eerste plaats aangevallene
paarden beginnen, zoodra zij de wolvefl spcuren of humie
oogen op de Steppen zien blinken , te hinncken , te nie-
zen , en stooten fluitende toonen door de neusgaten , welke
men tot op groote afstanden liooren kan. Op het eerste teeken
van alarm haasten zich oogenblikkelijk alle naburige paarden ,
zonder onderscheid van sekse , naar het slagveld , en storten
regtstreeks op de wolven los. Deze dcinzen bij den eersten
woedenden aanval der paarden terug , en retireren zachljes
een weinig. De paarden intusschcn gaan voort met leven
te maken , en weldra is de geheele Tabocn aan den vleugel ,
waar de aanval plaats had , vereenigd. Gedurende het loo-
pen roepen de merrien hare jongen , terwijl deze , tusschen
den digten hoop der jongen draven en op deze wijze vei-
ligheid en bescherming zoeken. Wanneer de wolven zeer
hongerig en talrijk zijn , dan wijken zij niet geheel
en al. Zij zoeken integendeel den troep te naderen , waar
zij kunnen , en het gelukt hun alsdan somtijds , een veulen
te overmeesteren , hetgeen onbehouden en schreeuwende
aan de zijde zijner moeder draaft , die misschien zelve nog
niet goed weet , van welke zijde de aanval eigenlijk plaats
heeft. Zoodra het veulen weggesleept wordt , stort de be-
angstigde moeder zonder aarzelen midden onder de wolven ,
om haar kind te redden. Maar dit is te vergeefs. Zij
zelve wordt aangevallen en door herhaalde beeten in den
hals ter nedergeveld. Zoodra zich de geheele Taboen ver-
eenigd heeft , worden de veulens op eenen hoop geplaatst ,
die het centrum van het quarre uitmaakt, hetgeen door de
merrien en ruinen gevormd wordt. De hengsten , als
aanvoerders , blijven buiten om dit quarre , briezende ,
met golvende manen en opgeligten staart , galoppe-
ren , terwijl het quarre den aanval op de wolven doet.
Zoodra de hengsten eenen enkelen wolf in het gras zien
rondkruipen , storten zij op hem , vellen hem met de voor-
TWEEDE JAARGANG. 2
18
pooten tcr neder (de achterpooten gebruiken zij slechts,
wanneer zij zich vcrdedigen) , pakken hem met de tanden
bij den nek , en slingeren hem onder de merrien , welke
hem weldra zoo vertrappen , dat er geen hairlje in zijne
vacht ovcrblijft. Intusschen is de wolf bij den aanval van
den hengst zeer op zijne hoede , en scheurt hem gewoonlijk
wanneer liij den eersten slag mist , den hals open. Niet-
tegenstaande deze overvvinning , heeft hij 1111 nog geen buit
gemaakt ; want de Taboen , zijne dooden willende vvieken,
laat niet na de wolven onophoudelijk te vcrvolgen , tot dat
zij en de onaangename lucht , die hen vergezelt , geheel en
al van de Steppen , van welke zij toch de eigenlijke bezit-
ters zijn , zijn geweken. Gedurcnde de vlugt wordt noch
wolf gedood of gewond , maar er keert daarentegen van die
vervolging menig paard terug , hetgeen in de lenden of
pooten gebeten zijnde , voor altijd kreupel is geworden.
Die groote batailles der wolven en paarden hebben intus-
schen slechts zeldzaam en waarschijnlijk steeds tegen den
zin der wolven plaats. Hunne wijze van oorlogvoeren be-
staat eigenlijk in eene soort van voorposten- of kosakken-
gevechten. Het is nooit oorspronkelijk hun plan , bra alge-
meenen aanval te maken ; zij trachten slechts den een of
anderen geisoleerden post van paarden door list te over-
meesteren. Zij gaan daarbij niet minder sluw te werk dan
de vos. De wolf , welke een veulen wil vangen , kruipt ,
tegen den wind, want hij wcet zeer goed hoe onaangenaam
zijne lucht aan de paarden is , langzaam en voorzigtig door
het hooge gras , ten einde den Taboen in zijne positie te
bespieden. Zoodra hij eene merrie gewaar wordt , welke
met haar veulen eenigzins vervvijderd van de overige paar-
den is , tracht hij haar onbemerkt en zachtjes te naderen.
In stede van nu het dier plolseling te overvallen , blijft hij
op den loer liggen, slaat alle bewegingen van kind en
49
moeder gade , en tracht zelfs zijn slagtofler na te bootsen,
Wordt b. v. het veulen moede en gaat in bet gras liggen ,
zoo doet hij betzelfde , en stelt zich geheel onnoozel aan.
De moeder intusschen wordt weldra gewaar , dat er onraad
in de nabuurschap is ; zij schrikt en springt op. De wolf ,
in slede van te ontvlugten of eenen aanval te wagen , gaat
als een bond , met den neus op de voorpooten rustende ,
leggen , zet gebeel onschuldigc oogen , en kwispelt met den
staart. Nu nadert bet beslissend oogenblik, welks ailoop
eebter zeer versclnllend is. Wanneer bet gebeurt , dat de
oude merrie weinig ondervinding beeft en onvoorzigtig den
wolf nadert , zoo springt deze met onbegrijpelijke vlugbeid
op haar , bijt baar de strot stuk , pakt bet veulen en loopt
daarmede weg. Wanneer bet oude paard daarentegen on-
dervinding heeft en even voorzigtig als moedig is , zoo
maakt bet dadelijk alarm , en jaagt den wolf , in gemeen-
scbap met eenige andere , op dit teeken loeschietende paar-
den , op de vlugt. Het gebeurt ook niet zelden , dat bet
oude paard den wolf , die rustig en kwispelstaartende blijft
liggen , voor een dier talrijke bonden aanziet , welke in de
Steppen ronddvvalen , en veel uiterlijke overeenkomst met
de wolven hebben. Het oude paard gaat in dit geval, met
zijn veulen een weinig uit den weg , en de wolf beproeft
nu eene andere wijze om zijn doel te bereiken. Indien de
moeder nog eenige blijken van onrust geeft , kruipt de wolf
een weinig acbteruit en doet als bad hij geene boodschap
aan baar of baar veulen. Hij maakt nu eenige omwegen ,
wacbt tot bet veulen is gaan liggen slapen , tracht nu eene
plaats te bereiken, van welke een direkte weg tot het
veulen voert. Hier gaat hij nu op de loer liggen; maar hij
haast zich volstrekt niet , het slapende dier , hetgeen nu
volmaakt in zijn bereik is , te bespringen , want hij wil het
niet slechts hebben , hij wil het ook wegslepen en op zijn
gemak vertsren , en om dit te kunnen volbrcngen , hin-
dert hem nog steeds de groote nabijheid der mocder. Het
jong aanhoudend bespiedcnde , luistert hij tevens op de
stappen der moeder , welke , geen gevaar meer duchtende
en op haar gemak grazende , zieh allengskens vervvijdert en
tusschen den lioogen plantengroei der Steppen voor hem
otizigtlmr wordt. Dit gunslig oogenblik waarnemend , is
hij met eenen sprong bij het veulen , hetwelk hij de keel
afbijt en wegsleept , of , wanneer het door eenen oogen-
blikkelijken dood verhinderd wordt , eenig leven te maken ,
gedeeltelijk of gcheel op de plaats zelve verteert. Gewoon-
lijk echter ontwaart de moeder wat er gebeurt , en hare
alarmkreten verwittigen weldra den geheelen Taboen van
het schelmstuk van den roover. Wanneer het gebeurt , dat
de opzigter van den Taboen in de nabijheid is y zoo is de
wolf gewoonlijk verloren. De opzigter namelijk springt
oogenblikkelijk op zijn paard , hetgeen voor het beste en-
gelsche renpaard niet onderdoet , en met zijne sabel en
knots gewapend , haalt hij den wolf weldra in , en velt hem
steeds op den eersten slag met den knots ter neder, want
deze lieden schijnen nooit te missen. Indien de wolf aan
de steile oevers eener regenkloof komt , zoo laat hij zieh ,
den neus tusschen de voorpooten stekende en het ligchaam
ineengekromd , naar beneden rollen. De opzigter kan hem
natuurlijk hier niet volgen , en genaakt nu den wolf , die
meestal door den hoogen val , den laatsten zucht geeft ?
langs omwegen , ten einde hem het vel af te trekken ,
voor hetwelk hij overal de som van lien roebels kan maken.
Morgan.
EEiNE WARE GEBEURTENIS.
( Vertaald nil het Hoogduitsch , Magazin in Gebiete der
Jiigerei 4841 , bldz. 406 en vervolg).
Het Lad den geheelen nacht door hevig gestortregend , en
de hemel was nog met donkere wolken bedekt , toen , op
den yroegen morgen van eenen zondag , de deur van een
eenzaam liggend jagerhuis geopend werd , en zijn stevige
inwoner , in een groenen jas gekleed en met eene groene
pet op het hoofd , te voorschijn kwam , en zijne blikken
vorschende naar den hemel wierp.
» Gij wilt dus gaan , Notte ," klonk van binnen , op
den toon eener vriendelijke berisping de zorgvolle stem der
huisvrouw. » Gij doet niet wel daaraan. Geloof mij , lieve
man , vertoef nog een weinig hier. Het is , behalve dat ,
niet geheel veilig , de bladeren der boomen zijn overal met
waterdruppels bedekt , en , wanneer gij nu heengaat , zult
gij voorzeker door en door nat te huis komen.,,
» Al gebeurt dit ," hervatte de jager , die voorzigtigheids-
halve nog een blaauwen kiel aantrok ; tik zou reeds lang
onderweg hebben moeten zijn. Gij schijnt te vergeten ,
dat het heden zondag is , en dat derhalve de slroopers nog
vroeger op de been zijn dan gewoonlijk. Uwe bezorgdheid
en hersenschimmen zijn kindcrachlig. Goeden dag, Marie,
C)Cf
gocden dag, Leentje; weest zoet, kinderljes ; ik kom tegen
half twaalf ure ten eten , en ik zal u eenen jongen
haas medebrengen.1'
Tenvijl liij dit zeide , opende hij de deur , van den , het
huis omgevenden tuin, en sloeg den weg naar het digtbij
liggende woud in , zonder op de luidruchtige vriendschapsbe-
tuigingen van zijncn hond te letten , die kwispelstaartende r
tegen hem opsprong en, als het ware smeekle, hem mede
te nemen.
i> Uw heer wil u dus niet medenemen , arme Morgan ?**
zeide dezelfde vrouwelijke stem, welke vroeger gesproken
had. » Het gaat U , zoo als mij. Gij ziet het niet gaarne r
dat hij alleen uitgaat , vooral zoo vroeg in den morgen ,
waar hem op zijne sluipwegen zoo gemakkelijk een ongeluk
kan overkomen.... Wees echter maar rustig , mijn brave
hond , kruip in uw hok ; want het is heden een weder T
dat men niet eens eenen hond zou willen bnitenlaten."
Deze opmerking was zeer juist ; maar zij kwam in het
geheel niet overeen met de wenschen van den hond. Be-
lial ve dat klonk ook het gezegde meer als een goede raad
dan een bevel , en de hond , in stede van te gehoorzamen
en rustig te zijn, werd nog ongeduldiger dan vroeger, juist
als een bedroeld kind , hctgeen , wanneer men het zijn me-
delijden betoont , nog harder begint te schreijen. De ge-
baarden van het arme dier waren zelfs van builengewonen
aard. Het toonde zich als woedend , en deed een luid en
klagend gehuil hooren , op hetwelk weldra meer dan vijftig
stemmen uit den naburige hondenstal antwoordden.
j> Dit is in der daad , eene vrij onaangename muzijk voor
de teedcre ooren der meesteres van het huis ," dacht een
oudc herder, die op dit oogenblik aan het hoofd zijner kudde
merinos-schapen uit het park* te voorschijn trad. » Ik raad
u derhalvo , mejufvrouw Notte " zeide hij tot de vrouw
van den jager , die aan het raam stond , » dat gij uw en
hond minder streng behandelt. Wanneer een bond zoo op
deze wijze zonder eenige oorzaak built , zoo is dit meestal
een kwaad teeken. Dit weet gij even goed als ik. Zonder
bijgeloovig te zijn , is zoo iets steeds het voorteeken van
den dood van iemand uit de familie of hare vrienden."
De oude herder , die het reeds sedert langen tijd op
Morgan gemunt had , omdat deze eens een' haas in zijnen
zak had gespeurd , verheugde zich , nu eene goede gelegen-
heid te vinden, zich op het trouwe dier te wreken. Hij
nam derhalve zijnen stok op en verbrijzelde hem , met
eenen slag, op den rug van dezen hond. Deze deed, bij
den onverwachten aanval , eenen geduchten sprong achter-
uit, en verbrak den ring van zijnen halsband. De herder,
dit ziende , en te regt vreezende, dat zijn bevrijde vijand
hem nu op zijne beurt zou aanvallen , maakte zich gereed te
ontvlugten. Tot zijne groote verwondering echter vond
hij , dat zijne vrees ongegrond was. De hond ontwa-
rende , dat hij van zijne banden bevrijd was , vergat
uit vreugde zijne pijn , sprong over het hek , hetgeen
den tuin insloot , haastte zich , zijnen weg midden door
eene kudde schapen nemende , die wild uiteenvlogen , in
regie lijn in het vrije. »Waarheen loopt toch die hond zoo
schielijk , als of de duivel achter hem was ?" zeide de her-
der , nadat hij een weinig van zijnen schrik bekomen
was. » Hij volgt het spoor van zijnen heer , waarover ik
in het geheel niet boos ben," zeide de vrouw van den
jager. > Voor het overige moet ik u bekennen , dat gij
een oude vlegel zijt , en dat ik u aanrade , u in de toe-
komst wel te wachten van den hond eenig leed toe te
voegen."
Er waren omstreeks twee uren na deze kleine gebeurte-
nis verloopen , en vrouw Notte was juist bczig , eene barer
24
koeijen le melkeu , terwijl Marie , liet jongste van hare
kinderen, op den grond speelde , toen er plotseling een
man aan het hek verscheen , en hevig aan de bel trok.
» Binnen ," riep de vrouw , zonder zich om te keeren , » bin-
nen , waarom maakt gij zoo veel complimenten , wanneer
de deur geheel open staat." De man trad binnen. Het
was een armzalige boer , wiens kleeding uit een slechten
linnen kiel , in een trijpen broek en versletene schoenen
bestond. » Verontschuldig mij , wanneer ik U store," zeide
tiij met eene weifelendo stem , terwijl liij , als in gedachte ,
zijne vroeger rood en blaanw gestreepte pet , door de
fingers draaide. »Ach, gij zijt het, Polette ," hervatte de
vrouw , over hare sehouder zicnde , om hem , die aehter
haar stond , naauwkeurig in oogenschouw te nemen. » Wat
ziet gij er bleek uit " voegde zij er bij , » zijt gij misschien
ziek ?" — »In het geheel niet ," antwoordde de boer, ter-
wijl liij zijn best deed , om een* fermen toon aan te ne-
men , die echter met de verwarring , welke de uitdrukking
van zijn gelaat te kennen gaf, in tegenstrijd was. »Met
niijne gezondheid ging het , God dank , tot hcden goed ; maar
in de beurs ziet het er slecht uit. Er valt , zoo als gij
wect , van dit jaar weinig te verdienen , het brood is
(hiur , en daar uw man den pachter den raad heeft gege-
ven , mij niet in zijne dienst te nemen , zoo is dit voor
mij zecr noodlottig , en ik ben naauwelijks in staat , het
noodige tot behoud van mijn ellendig levcn bijeen te
brengen."
» Wie is dan daaraan schuld ?" hervatte de vrouw , > toeh
niemand andcrs als gij zelve. Gij hcrinnert u immers , dat
gij voorleden jaar , toen er in het park gras gemaaid werd ,
in stede van bij uw werk te blijven , u slcchts bczig hicld
met het zoeken naar fazanten- en patrijzen-cijeren. Later ,
in de niauiid Augustus , hebt gij , toen het graan ingeoogst
werd , met uwen waardigen makker Bertram , onze jonge
kippen weggchaald , die alsdan door uvve vrouwen in de
stad gebragt en verkocht werden. De eenigzins strenge
maatregelen , die men ten uwen opzigte genomen heeft ,
zijn aan deze misdrijven toe te schrijven. Maar, zeg mij
eens , wat \s ilt gij eigenlijk hier , Polette ?" » Ik wenschte
uwen man te spreken," hervatle hij. » Het is u bekend ,
dat ik voor het geregt moet staan, omdat men mij be-
schuldigt , gestroopt en op een jager des konings geschoten
te hebben. Dit berust echter op eene dwaling , en nu
morgen deze zaak voor de regtbank behandeld wordt , heb
ik mij op de beenen gemaakt , en den verren weg tot u
niet ontzien , ten einde uwen man te verzoeken , een goed
woordje voor mij te doen, want , indien ik veroordeeld
wordt , zijn mijne vrouw en vier kinderen voor altijd onge-
lukkig." — »Mijn man is niet te huis," zeide vrouw Notte,
>en hij keert niet voor etenslijd terug. Dit zelfs is nog
onzeker , want het is hedcn zondag , en dan kon hij on-
derweg den eenen of anderen goeden vriend ontmoeten ,
die hem wel eens kon ophouden." — » Niet te huis !" her-
haalde de boer op eenen toon , die zoo natuurlijk zijne
verwondering hierover uitdrukte, dat ook de sluwste reg-
ter geen wantrouwen bij dit gezcgde zou opgevat hebben.
»Het schijrit, dat al het mogelijke ongeluk op mij neder-
komt ,'* voegde hij er bij , i want ik kan niet op hem waeh-
ten , daar mijne vrouw te bed ligt en de kinderen niets te
eten hebben."
Met tranen in de oogen op hare kleine Marie ziende,
beloofde vrouw Notte , bij haren man voorspraak voor hem
te zullen doen , en gaf hem een klein gesehenk aan geld.
De wilddief stak zijne hand uit , om het aan te nemen.
Tocn onlwaarde de vrouw groote yersche bloedvlekken aan
zijne hemdsinouw. »A1 wcderom een moord," zeide zij
20
glimlachende ; »ik Legrijp wel, vvaar deze vlckkeu van
komen. Ga heen , alvorens miju man naar huis komt ; bet
konde u anders slecht bekomen. Gij zijt onverbeterlijk."
Dit was voor geene doove ooren gezegd. De wilddief,
die zijn bleek gelaat en zijne verwarring angstig trachtte
te verbergen , haaslte zich naar bet bek , en wilde juist de
deur openen , toen bij plotseling en met geweld op den
grond werd geworpen. Het was Morgan , de bond van den
jager , die , bijgende en van woede scbuimende , den
boer aangevallen en zoo stevig bij de keel had gevat, dat
bij bem stellig zou gewurgd bebben , bad hem niet zijn dikke
balsdoek hiervoor gevrijvvaard. Op bet luide gekerm van
den boer kwamen verscheidene lieden aanzetten , maar de
bond was noch door de stem zijner meesteres , noch door
tie bedreigingen der aanwezigen tot bedarcn te brengen , en
bij zou den boer stellig verscbeurd hebben , indien het niet
eenen der omstanders gelukt ware , hem den muii met een
ijzeren staf open te breken.
Polette werd , van de aanvallen des bonds bevrijd , in
veiligbeid gebragt; maar bij kon naauwelijks een woord
uiten. De bond , ofschoon aan zijne keten gelegd , hield
echter niet op met razen , tieren en huilen , zoodat de om-
standers, vreezende , dat hij zijne keten zou verscbeuren ,
om den boer , op wien bij het alleen seheen gemunt te
bebben , op nieuw aan te vallcn , dezen aanrieden , dade-
lijk been te gaan , om den bond niet langer te tergen.
Deze werd inderdaad ook , zoodra Polette zich verwijderd
bad , bedaarder.
De vrouw van den jager bad iniusscben eene zweep ge-
baald, om den bond te bestraffen. Een blik van haar was
echter toereikende , om het arme dier gerust te stellen.
Zoodra zij hem naderde , ging de bond op den grond lig-
gen , gaf door kwispclstaarten zijne vreugde te kennen ,
27
en toen zij digt bij hem kwam , likte liij hare voeten , en
liet een klagend stenen hooren. Dit waren echter niet de
gewone toonen van den rouvvigen hond , die om vergiffenis
zijner begane fouten smeekt. Deze klagende stem scheen,
als bet ware , znchten uit te stooten ; de oogen , die kort
te voren nog van woede gevonkeld hadden , schenen van
smart vochtig te zijn, en het dier keek zijne meesteres met
eenen zoo zonderlingen blik , eene zoo sprekende uitdruk-
king van wanhoop en tevens van teederheid aan , dat zij
zich niet konde onthouden van hem te streelen en liefkoo-
zen , in stede van horn te bestraffen , wat in het begin
hare bedoeling was.
De hond kroop nu weder in zijn hok ; toen hij echter
bemerkte , dat zijne meesteres zich verwijderen wilde ,
kwam hij dadelijk weder te voorschijn , en vatte den
zoom van haar kleed. Hij scheen haar te smeeken, hem
niet te verlaten , en, zijne meesteres weemoedig aanziende,
scheen hem niets te ontbreken als de taal , om zijne ge-
dachten uit te drukken. Eerst nadat alle pogingen om het
dier gerust te stellen , te vergeefs waren , kreeg de jonge
vrouw plotseling een voorgevoel , dat er een ongeluk kon
gebeurd zijn. De vreeselijke droomen , die zij gehad heeft ,
en waar zij haren man vermoord en bloedende had gezien ,
kwamen haar weder voor den geest , . . . zij stiet een
kreet van jammer uit , want nu had zij de overtuiging ,
dat er eene verschrikkelijke gebeurlenis plaats moest gehad
hebben. Nu echter vatte zij plotseling moed , en zonder
een oogenblik te verliezen , liet zij Morgan los , die da-
delijk vooruit sprong , gedurig van de tuindeur op den weg
liep , en zijne meesteres scheen uit te noodigen , hem te vol-
gen. De laatste twijfel verdween nu bij de ongelukkige vrouw*
Met tranen in de oogen volgde zij den trouwen hond ,
en weldra vereenigden zich met haar een twintigtal inwoners
28
van liet naburige dorp , zoowel mannen als vrouwen. Zoo
trokken zij alien , onder de leiding van Antonius Notte ,
den broeder van haren man, naar het bosch. Men behoefde
geen anderen gids als den bond , die , vol ongeduld , zich
baastte , den weg , door zijnen beer genomen , te vervolgen.
Men bad reeds een goed eind wegs geloopen , en kwam
nu aan eene plaats , waar men vernam , dat Notte drie
uren geleden , geweest was , ten einde den jongen baas ,
dien bij aan zijne kinderen beloofd had, te halen. Van
daar leidde de weg in eene woeste , eenzame streek. In
die wildernis aangekomen , deed de bond plotseling eenen
geweldigen sprong, en zich van de lijn, die Antonius in de
band bad , losscbeurende , verdween bij op een smal voet-
pad, betgeen tot eenen diepen afgrond leidde. iWacht
alien bier , mijne vrienden ," riep Antonius , » doet geene
moeite om naar beneden te klimmen." De vrouw des jagers
ecbter bad reeds , toen bij nog sprak , bet steile en ge-
vaarlijke pad betreden , en alvorens de overigen baar vol-
gen konden , vernamen zij haren jammerkreet , die uit de
diepte des afgronds in bunne ooren weergalmde.
Notte was gevonden , . . . maar in welken toestand ! Een
op den grond liggend lijk , drijvende in zijn bloed. Hij
was gedood door twee kogels , van welke de eene door den
regter schouder , de andere door het hart gegaan was. Zijn
geweer was verdwenen , en de jonge haas , dien bij in
zijne weitasch had gestoken, was er niet meer in,... Zijne
vrouw werd bijkans voor dood weggedragen. Morgan , over
bet lijk van zijnen meester liggende , wilde dit niet meer
verlaten , en toen eenige uren later de regters op bet too-
neel van den moord kwamen , vond men den bond nog op
zijnen post , het bloed van de wonden zijns meeslers likkende.
Het lijk werd met de gebruikclijke formaliteiten wcgge-
bragt , en de reglcrlijke onderzoeking dadelijk in bet werk
29
gesteld. Er deed zicli echter geene verdenking voor ; men
vond niets hetgeen dienen kon ora den moordenaar op het
spoor te komen. Het eenige voorwerp , hetgeen als be-
wijsstuk kon dienen , was een papieren prop , dien men
bij het lijk had opgeraapt. Ofschoon half verbrand en zwart
van het kruid , bleek dit stuk papier een blad van eenen
zak-almanak te zijn , op hetvvelk nog duidelijk de getallen
van de bladzijden 443 en 144 te lezen waren.
De ontroostbare weduwe kon zicli niet herinneren , dat
haar man eenen vijand had gehad. Zij moest derhalve op
de gedachte komen , dat die moord door den eenen of
anderen wilddief gepleegd was. In gedachten al degenen , die
haar als zulke bekend waren , monsterende , kwam haar
voornamelijk Polette, wiens bezoek zij des morgens gehad
had, als verdacht voor. Het was een mensch van sleehten
naam , die over dag in de kroegen te vinden was , en des
nachts stroopen ging. Hij was op dit bedrijf herhaaldelijk
betrapt geworden. Zijne verwarring , toen hij haar kwam
opzoeken , het bloed aan zijn hemd , de woede , met welke
hem de anders zoo zachtmoedige hond had aangevallen: dit
alles bevestigde hare verdenking en zettede haar aan, die
den volgenden dag aan den regter mede te deelen.
Polette werd nu gedagvaard voor het geregt te verschijnen
en er werd bij hem huiszoeking gedaan , aan welke ook
Antomus Notte , de broeder van den vermoorde , deel nam.
Toen men echter aan zijn huis kwam , was hij afwezig.
Er werd nu alles ten zijnen huize zorgvuldig onderzocht,
maar er werd niets gevonden, wat verdenking kon opwekken ,
en men was reeds op het punt van heen te gaan , toen Morgan
eensklaps eene ontdekking deed , welke , ofschoon in den
beginne blijkbaar zonder beteekenis , later echter tot de
ontdekking van den raisdadiger leide. Terwijl men namelijk
bezig was, alle hoeken van het huis te doorzoeken , en
50
de vrouw van den wilddief weenende en snikkende voor
de onschuld van haren man pleitte , doorsnuffelde Morgan,
zoo als alle honden te doen plegen, op zijne wijze het ge-
heele huis. Hij was daarmede nog bezig, toen de geregts-
dienaar N., het huis het laatst willendc verlaten , opmerkte,
dat de bond met zijne pooten aan de deur van eenen klei-
nen kelder krabde , die zich onder den trap bevond. Dit
ziende , keerde hij terug , om dit nog niet onderzochte
hoekje te bezigtigen. Zoodra het deurlje geopend was,
slak de bond er zijnen kop in , en haalde een versch ha-
zenvel voor den dag. Antonius Notte had dit vel naauwelijks
gezien, of hij verhaalde tot verbazing van alle omstaan-
ders , dat dit het vel was van den jongen haas , dien zijn
broeder in de weitasch had medegenomen. Hij bevestigde
deze uitspraak voornamelijk door de verzekering , dat hij
zelf, toen het diertje gevangen werd , een stuk van zijn
linker lepel had afgesneden , ten einde het te teekeuen ,
in geval het mogt ontsnappen.
Polette werd nog dienzelfden avond , op grond van de
bewijskracht der aangehaalde omslandigheid , in eenen kroeg
gepakt en onder bewaring gebragt ; de huiszoeking werd
herhaald, en men ontdekte weldra een ander , niet minder
gewigtig bewijsstuk dan het eerstgenoemde. Er werd een
almanak gevonden, uit welken verscheidene bladen ge-
scheurd waren , en onder deze ook die bladzijde , welke ge-
diend had tot den prop , dien men bij het lijk had opgeraapt.
Bij het vertoonen dezer overtuigende bewijsstukken aarzelde
de misdadiger niet langer, zijn afschuwelijk moordbedrijf
te bekennen. Een punt echter bleef duister bij de zaak.
Hij hield nameiijk vol , dat hij slechts , om zich te verdedi-
gen , en nadat Notte eerst op hem had vuur gegeven ,
dezen met zijne schoten ter neder geveld had. Om te be-
slissen , in hoe ver deze opgaaf juist of valsch was , was
31
het nu vooral noodig , het gevvcer des vermoorden terug
te hebben , hetgeen , even als de haas uit zijnen jagtzak ,
verdwenen was. Polette maakte er geon gehehn uit , dat
hij het geweer onder struiken had verborgen , ten einde ,
zoo als hij geheel naif er bijvoegde , het nog denzelfden avond
of daags daarop le gebruiken om le jagen. Men begaf zich
naar de plaats in het bosch , waar hij het volgens zijne op-
gaaf verborgen had , en het werd er in der daad ook gevon-
den. Beide loopen waren nog geladen. Toen men dit aan den
beschuldigde mededeelde, scheen hij over deze omstandig-
heid Yolstrekt niet verlegen ; hij antwoordde eenvoudig ,
dat hij het geweer , ten einde kruid en lood te sparen ,
dadelijk na het bedrijf met het kruid en lood des ver-
moorden had geladen. Hij werd toen gevraagd , den inhoud
der lading naauwkeurig op te geven. Volgens zijn gezegde
had hij helzelve met gewoon kruid , en den eenen loop met
hagel no. 6 , den anderen met no. 4 geladen ; de proppen
waren , volgens hem , van gewoon papier geweest , maar
hij zeide zich niet te kunnen herinneren , of dit papier wit
of grijs , of het beschreven of bedrukt was geweest. Nadat
dit alles opgeschrevcn was , werden de schoten uit het
geweer getrokken. Het bleek nu , dat de regter loop
met twee kogels , de linker met vijf loopers en een stukje
lood geladen was , en dat de proppen van kurk waren. Het
kruid werd bevonden , reeds een weinig van den roest aan-
gedaan te zijn ; en dientengevolge beweerden de deskun-
digen , dat het geweer ten minste veertien dagen vroeger
moest geladen geweest zijn.
Dit bewijs was te overtuigend , als dat de aangeklaagde nog
langer bij zijne opgaaf had kunnen volharden. Hij herriep
deze , en in de hoop van het medelijden der regters op te
wekken , beloofde hij nu , naar waarheid te beriglcn , hoe
zich het geheele voorval had toegedragen.
52
Hij verhaalde nu , dat liij op den zondag , toen de moord
liad plaats geliad , zich in eenen schuilhoek verborgen had ,
om op wild te loeren, en dat hij plotseling Notte op hem
zag afkomen. Deze had den jagtzak in de hand, het ge-
weer in den arm en werd van Morgan vergezeld. Hij had
intusschen zijn geweer opgenomen , en , toen Notte hem
tot op tien passen afstand was genaderd, onwillekeurig op
hem geschoten. Het schot had den schouder verbrijzeld ,
en Notte, buiten staat zich te verdedigen , had gesmeekt ,
hem het leven te laten ; maar uit vrees , dat hij zijne
daad zou bekend maken , had hij hem met het tweede
schot van het leven beroofd. Hij verhaalde nu verder, hoe
hij van Morgan met woede aangevallen, genoodzaakt was
geweest , ten einde zijn leven te redden , op een eikenboom
te klimmen , en hoe de hond , wankelende tusschen de vrees ,
zijnen heer te verlaten en tusschen den wensch , zich aan
hem te wreken , onophoudelijk heen en weder was geloo-
pen , dan eens het lijk belikkende , dan weder aan den
boom , waarop hij gezeten was , bijtende , — dat het hem
eindelijk en wel met veel moeite was gelukt , zachtjes te
ontsnappen , en zich alstoen dadelijk naar de woning van den
vermoorde had begeven , ten einde zijn Alibi te kunnen be-
wijzen , in het geval , dat de verdenking op hem zou vallen.
De verdere Instructie was nu zeer gemakkelijk, en de
misdadiger, schuldig aan den met voorbedacht gepleegden
moord van eenen koninklijken ambtenaar, werd ter dood
veroordeeld. De verstokte zondaar werd , zonder dat zijn
geweten knaagde en zonder berouw over zijne misdaad te
gevoelen , ter strafplaats geleid. Met de ongevoeligheid van
eenen mensch zonder godsdienst, beklom hij het schavot,
en zijne brandende pijp ontviel zijnen mond eerst , toen de
bijl zijn hoofd van den romp gescheiden had.
Jagt-Herioneriiigeii uit Rusland.
(Verlaald).
-*K*®&-«»-
De eland (Cervus alces) is het hert van Europa's noord-
oostelijk gedeelte. Aan deze zijde van de Niemen komt
het nog slechts spaarzaam voor. ZijV gang en gestalte zijn
niet zoo sierlijk als die van het edelhert (Cervus elaphus) ,
doch hij is veel grooter en sterker. — Zijn gewei is min-
der hoog en meer gcbogen, doch het bedekt met zijne
breede bladvormige enden , den sterken kop en reusachti-
gen hals , onder welken een vleeschachtig uitwas , in de ge-
daante van dat , welk men bij de geiten aantreft , hangt. —
Het wildbraad is zeer smakelijk, wel niet zoo malsch als
dat van het ree , doch fijner van smaak en van draden dan
dat der herten. Het heeft veel overeenkomst met malsch
ossenvleesch , behalve dat het eenen wildsmaak bezit. —
De huid is zoo zacht en buigzaam als die der damherten t
doch eenmaal dikker en sterker. Eene goed bereide elands-
huid , verschaft , wanneer men ze op reis over het bed
uilspreid , eene zindelijke en gemakkelijke ligging.
Men jaagt niet het geheele jaar op dit wild ; vermits het
zeldzaam in het regerings- district van St. Petersburg voor-
komt , en derhalve ten dien einde verre reizen moelen on-
dernomen worden, wacht men den winter af, om hunne
sporen behoorlijk te kunnen volgen en de troepen elanden
TWEEDE JAARGANG. 3
34
alzoo in te sluiten. la de te midden der uitgestrekte wou-
den gelegene dorpen vindt men onder de boeren steeds
eenige jagers — welke evenwel geene slroopers zijn ; want
in Rusland is de jagt aan een ieder , zelfs aan de lijfeige-
nen , geoorloofd. Waimccr deze liedcn de vaste standplaats
van een beer of eland hebben opgespoord , begeven zij zich
naar de hoofdstad om den jagtliefhebbers zulks te berigten ;
want dit geeft bun meer voordeel dan dat zij er zelve jagt
op maken , daar men ben voor een beer 75 en voor eene
eland 50 roebels betaalt , bebalve de fooijen en kleine ge-
schenken.
In bet begin van December kwam een inwoner van bet
dorp Lipowski , Dmitri genaamd , den beer R. T. , mijnen
gewonen jagtmakker , bet verblijf van twee troepen elanden
aanduiden. Die beer is een der voornaamste , voorko-
mendste en vrijgevigste mannen , in een land waar tot ver-
kwisting toe gedrevene vrijgevigheid een in bet oog val-
lende nationale karakterlrek is , en bierdoor beeft bij zicb
de genegenbeid van alien , die bem kennen , weten te ver-
zekeren. — Dmitri was onder degenen , welke wild voor
hem opspoorden , de voorzigtigste en meest vertrouwde.
Derhalve aarzelde bij geen oogenblik zijne vrienden uit te
noodigen en spoedig waren wij ten afreis gereed : acht ja-
gers in vier sleden.
Het dorp Lipowski is omstreeks 112 werst van St. Pe-
tersburg verwijderd. — Desniettemin reisden wij eerst des
avonds voor den bepaalden jagtdag , omstreeks lien uren ,
af. — « Nadat wij eerst den spoorweg tot Tzarsko-selo (een
keizerlijk lust-slot) en vervolgens den groolen weg naar
Moskou gebouden badden , bevonden wij ons , in minder
dan 6 uren , voor bet posthuis le Pomerange , 91 werst
van St. Petersburg. Deze bijna ongeloofelijke snelbeid is
des te opmerkelijker , als men weet dat wij slecbts eenmaal
van paarden liadden gewisseld. — Het eerste span had
ons , zonder rusten tot Forna , 54 worst , gebragt — zoo
vlug en volhoudend zijn de Russische paarden voor hunne
ligte sleden , en het is gewis dat , na de spoorwegen , de
sleden het snelste en zekerste vervoermiddel zijn. Diegene
waarvan men zich tot reizen bedient , zijn niet ongelijk
aan de voorste helft eener boot ; twee lederen schooten ,
welke vleugelvormig gesneden zijn , beschntten de reizi-
gers voor de sneeuw , welke door de hoeven der paarden
wordt opgeworpen.
Terwijl onze voerman overeind stond en met uitgebreide
armen zijne drie nevens elkander gespannen paarden (waar-
van het middelste draaft , terwijl de andere galopperen)
mende , ruslten wij , in onze pelzen gewikkeld , meer lig-
gend dan zittend, als op eene canape en konden op ons
gemak slapen. De sneeuw , welke elders alle gemeenschap
moeijelijk maakt , bevordert dezelve in Rusland , alwaar ge-
durende de vier maanden , welke den zomer en den herfst
uilmaken , de gewone wegen bijna onbruikbaar zijn. Men
verlangt aldaar eenen droogen , strengen en langen winter.
Invallende dooi brengt vele bezwaren aan , niet alleen wijl
er soms ziekten door ontstaan, maar omdat hij de hoofd-
stad met hongersnood bedreigt , vermits alle middelen van
toevoer eensklaps worden afgesneden. In den winter wordt
uit de afgelegensle provincien en zelfs van de uiterste gren-
zen des rijks, alle behoeften toegevoerd. Bij invallend
dooiweder blijven de vrachten onder weg liggen en wat
aan bederf onderhevig is, gaat verloren. Ook behalve deze
voordeelen , levert het besneeuwde landschap , bij de ver-
schillende afwisselingen van het licht, een onbeschrijfelijk
schilderachtig tafereel op , waaraan zich het oog van den
reiziger onophoudelijk kan verlustigen.
Het was vier uur des morgens , toen wij het post-
36
huis te Pomerange bereikten. — Het is een der ruimste en
best ingerigte dergene , welke op alle de groote wegen
van bet rijk gebouwd zijn en tevens tot herberg en wissel-
plaats dienen. In ieder derzelve moet eene goed ver-
warmde zaal met bedden voor de reizigers voorhanden zijn ,
welke voor bet logement niets te betalen bebben.
Naauwelijks bad een bediende ons eenige koppen beerlijke
karavanen-tbee voorgezet , of wij moesten weder afreizen.
Om de plaats, waar de jagt zoude aanvangen, te bereiken,
badden wij 42 iverst dwars door velden en bossehen af te
leggen en wij moesten daarom onze reis-sleden aan de her-
berg terug laten , om die tegen kleine dorpsleden te vervvis-
selen , welke , met een paard bespannen , door een grijs-
aard of een' knaap bestuurd worden.
Met deze kleine sleden vaart men door beggen, over
struiken , over vlieten en dikwerf nog grootere hindernissen.
Hoe groot ook de beletselen van bet terrein wezen mogen ,
toch komt men ze met deze sleden te boven. Wanneer
men eenen blik op den weg voor zicb en op den reeds af-
gelegden werpt , geraakt men in verzoeking van te geloo-
ven , dat men door de hand eens toovenaars gevoerd wordt ;
evenwel mag ik niet verzwijgen, dat veelvuldige schokken
en stooten , de gespannen verbeelding van het tegendeel
overtuigen.
Even voor bet aanbreken van den dag, ontmoetten wij
een hoop van 150 drijvers , welke ons aan eenen kruisweg
in het woud afwacbtten. Het uiterlijke dezer lieden over-
tuigde mij dat wij de grenzen van Finland bereikt hadden.
De vrouwen nemen hier deel aan alle bezigheden der man-
nen , zelfs de drijfjagt niet uitgezonderd , en een derde deel
der drijvers bestond uit eerstgemelde. Zij dragen groote
laarzen , even als de mannen , of sandalen van berken-
schors , die met lederen riemen bevestigd worden ; ook
laarzen van vilt , uit een enkel stuk zonder naad , welkc
tot over de knie reiken -• de warmste voetbekleeding te-
gen de sneeuw en waarin mon tevens zeer gemakkelijk gaat.
Het was eerst ten negen uur dat de zon opkwam. Even-
wel begon men de drijvers aan le stellen , welke het geheele
bosch, met uitzondering der schutters-lijn bezetten. In het
bosch had , volgens het zeggen van onzen aanvoerder , een
troep elanden zijnen stand. — Bij het trekken voor de plaat-
sen was mij het lot niet gunstig: ik trok nommer-een. Op
het gegeven teeken begon het drijven en duurde met een zoo
vreeselijk geluid van schreeuwen, kloppen en trommelen
voort , dat ik geene woorden vinden kan om het schrikke-
lijk geraas te beschrijven. Maar het was hier ook geene
drijfjagt op hazen ; want vermits er met kogels geladen was ,
konden de drijvers niet tot in de nabijheid der schutters
doordringen en het wild moest ons dus door het maken
van geraas toegedreven worden. Dan ook daardoor duurde
het lang eer het ingesloten wild het besluit nam om naar
de zijde der jagers uit te breken , en ik ontveins niet , dat het
mij op mijnen post begon te vervelen en ik onverduldig
werd , tot dat ik eindelijk een schot hoorde ; het werd van
een tweede en derde gevolgd : het vuren was begonnen.
Ik telde tot twaalf schoten. — Vijf elanden waren op
eene weide uitgekomen , hoogstens vijftien passen van een
der schutters , welke alleen vier schoten had gedaan ; zijne
buren deden de overige. De elanden waren door de lijn
been gegaan en si edits twee derzelve waren aangeschoten.
Een boer , die belast werd het spoor , op het zweet te
vervolgen , bragt er des avonds , juist loen wij wilden af-
reizen , een van mede , welke liij lang vervolgd en eindelijk
doodgeschoten had.
De voormiddag-jagt was afgeloopen. Wij keerden naar
L'powski terug , waar ons ten onlbijt de nationale socp van
58
zuurkool wachtte. Men denke evenwel niet dat deze de
hoofdschotel was. Eene Straatburgsche ganzenlever-pastei
en een aantal flesschen champagne- en madera-wijn , vulden
de ruimte van den disch aan , terwijl de kok van ouzen
gullen gastlieer ons cotlelettes a la minute gereed maakte. In
Rusland is alles op eenen grootschen voet ingerigt. Men
rekent eerst na als er niets meer te berekenen valt : » Als
gij nog een copeke bezit ," zegt het spreekwoord , » tracht
hem kwijt te worden." De rijksten zelfs zitten in de
schulden en worden dikwijls de prooi der woekeraars. —
Gewoonlijk treedt de Kroon tusschenbeide , welke tegen
hypothecair verband de groote heeren te hulp komt — in-
dedaad eene goede berekening , zoowel financieel als staat-
kundig. Doch stappen wij hiervan af.
Onze disch was in de boerenhut van Dmitri aangerigt.
Wij zaten in eenen hoek van het pronk-vertrek , waar be-
stendig eene kleine lamp voor een heilgen-beeld der Ooser-
sche kerk brandt. — Deze gewoonte is algemeen in Rus-
land. Men vindt zulks evenzeer in het keizerlijk paleis ,
waar in geene gang, in geene kamer dit godsdienstig ver-
toon ontbreekt , als in de hut van den geringsten lijfeigene.
Ons vertrek bovenmate verwarmd , geleek meer eene bad-
kamer; zoodanig dat wij onze bovenkleederen moesten af-
leggen.
Juist tocn wij de laatste flesch champagnewijn wiiden
aanspreken , deed onze waard den voorslag om eenen wolf,
welke eenige dagen vroeger in eenen wolfskuil gevangen
en nu in eene dorschvloer opgesloten was , te dooden.
Eenigen van ons grepen dadelijk hunne geweren. Doch
de wolf, welke buitengewoon groot was, had het touw ,
waarmede men hem had vastgebonden , verbroken en Hep
nu vrij op den dorschvloer rond. Een boer , die noch bij
uitslek groot was , noch slerk scheen , ging moedig op den
wolf af , welke in ecnen lioek gekropen was , sprong Iiem
op den rug en vatte zijne beide ooren , waarop hij hem
eene lijn door den muil trok en dezelve twee- of driemalen
daarom wikkelde, zoodat de wolf letterlijk gemuilband
was. — Toen nam hij hem op den schouder , gelijk men
soms wel een lam draagt , en droeg hem tot op het vlakke
veld bij het dorp , door ons alien gevolgd. Toen eenige
van ons zich schietvaardig maakten , deed hij den muilband
af , doch de wolf scheen afgemat of vreesachtig en bleef op
de sneeuw zitten. De boer beproefde toen hem door stoo-
ten en slagen met de vuist aan het loopen te krijgen , doch
de wolf , zich vrij gevoelende , hernam den moed en sprong
met vlammeuden blik en opgesperden muil op hem aan,
terwijl de boer zich van angst op den buik in de sneeuw
wierp. — De beer S. en ik trokken onze Circassische
dolken en spoedden ter hulp. Een stoot welke ik in den
geopenden muil , en een welke mijn makker in de zijde
aanbragt , maakten een einde aan het leven van den wolf.
Dit tusschenbedrijf evenwel , gaf aanleiding tot tijdverlies.
De tweede door Dmitri aangekondigde troep elanden had
zijnen stand d5 werst van het dorp en er bleven noch
slechts drie uren van den dag over. Onze drijvers moes^
ten nog met vijftig vermeerderd , en alle de sleden uit het
dorp bij elkander gehaald worden. Intusschen schikte
zich alles zoo goed mogelijk en 12 werst waren spoedig
afgelegd ; doch de grond werd nu zoo oneffen en zoo
boschrijk , dat wij van de sleden moesten stappen en de rest
van den afstand te voet afieggen. Vermits dit met den
meesten spoed moest geschieden i zetten wij de drijvers
aan en het vrouwelijk gedeelte daarvan was genoodzaakt
zich de rokken , om spoedig voorttekomen , tot aan
de knieen op te schorten. Doch het leven door dit
alles , bij het naderen van een digt mastbosch , ver-
40
oorzaakt , maakte de elanden onrustig en wij zagen er een
troep van veertien stuks hetzelve verlaten , eer wij het omzet
hadden. Intusschen was de aanwijzing van Dmitri geheel
juist geweest, doch ons bleef nu het treurig vooruitzigt
over , van zonder wild naar huis te keeren. — Wij gaven
evenwel den moed niet verloren en bezetten het bosch
zoo spoedig doenlijk. Nu viel mij het laaste nommer ten
deel, zoodat ik aan den linkervleugel post vatte en onze
vriendelijke gastheer de Heer R. T. was mijn nevenman.
Het teeken werd gegeven en onze drijvers deden bun
best ; inzonderheid lieten de vrouwen hunne stemmen
hooren. Doch de eene minuut verliep na de andere en
niets kwam uit het bosch te voorschijn. Het wachten werd
mij zuur en met een treurig gevoel zag ik de zon aan
de kirn dalcn. Daar ontstond op eenmaal bij den Heer
R. T. het denkbeeld om , zijn vermaak aan het onze op-
offerende , zich in de lijn der drijvers te begeven en deze
zelf aan te voeren en tevens de herdershonden , welke
wij aan lijnen medevoerden , in het drijven los te laten.
Spoedig viel aan den regter vleugel een schot , 'twelk door
vele anderen gevolgd werd. — Eensklaps zie ik een eland
op 60 passen afstand naderen. Hij was buitengewoon groot
en liep in gestrekten draf met de snelheid van een En-
gelsch paard. — Ik schoot en hij brak van voren te zamen ,
viel op de knieen in de sneeuw en bleef liggen. Op het-
zelfde oogenblik kwam nog een tweede eland in dezelfde
rigting, doch iets verder, voorbij en ook dezen velde
mijn kogel op de plaals ter neder : de eerste was een
weinig hoog , de tweede iets te kort , op het schouderblad
getroflen. Toen ik deze twee reusachlige dieren beide voor
mij in de sneeuw zag liggen , klopte mij het hart hoor-
baar en ik werd door een onuitsprekelijk gevoel overmees-
terd : ieder ware jagcr zal mij begrijpcu. — Het was
il
mijne eerste jagt op elanden en ik was niet weinig te vre-
den over mijne nieuwe dubbele buks.
Op het vreugde gejuich mijner naburen kwamen de
jagers spoedig bij ons. Ook de drijvers kwamen spoedig
opdagen en hieuwen twee stangen af , aan welke de elanden
met touwen vastgebonden en alzoo uit het bosch gesleept
werden , waartoe voor elk omstreeks vijftien personen
noodig waren. Dmitri ontweidde dezelve en schatte het
gewigt van iedere eland op omstreeks 40 pnd.
Inmiddels was het donker geworden. — Wij haastten
ons om de sleden te bereiken en spoedden naar Pomerange ,
waar ons het avondmaal wachtte. Het was ten vier uur
des morgens eer wij St. Petersburg bereikten en in een
warm bed van de vermoeijenissen der jagt konden uitrusten.
— Zoo hadden wij in een tijdsbestek van dertig uren 260
wersl afgelegd , twee drijfjagfen gehouden , 80 paarden ver-
moeid , 250 menschen op de been gebragt en i 500 roebels
verteerd. — Dat was eene Russische jagt.
ie®&*«<
Kinderlijke eenvoudigheid.
(Vertaald).
» <as>i8>*««« —
In ecne Grond-heerlijkheid , waar het wild zorgvuldig ge~
spaard werd en aan alle onderhoorigen het jagen ten streng-
sten verboden was , schonk de Heer , na den afloop eener
drijfjagt , aan ieder derzelven eenig wild. — De tienjarige
knaap van eenen boschwachter aanschouwde deze uitdeeling
en werd van den Heer bemerkt : » kom bier , kleine ,"
zeide bij vneem dezen twee bazen voor uwe moeder
mede." — »Ik bedank U zeer ," antwoordde de knaap,1*
»want daarmede zoude ik mijne moeder weinig genoegen
doen , wij zijn de bazen lang tegen gegeten." - — »Ei, ei,M
zeide de Heer , » maar scbiet uw vader dan bazen ?" —
> Hij scbiet die nooit , want dat hoort men te veel , zegt
bij ; maar bij vangt ze met strikken."
A 1 1 c r 1 e i.
«K83iB:«-
Ilet is bekend , dat Duitscbland bij uitslek hot land is ,
waar de jagt en al hetgeen daartoe behoort , op eencn we-
tenschappelijken voet en naar slrenge , op de praklijk rus-
tende beginselen , geregeld is. De voortreffelijke Duilsche
Forst-Akademien hebben dan ook sedert eene eeuw eene
menigte der uitstekendste mannen voortgebragt , mannen ,
die met een wijs beraad de bun toeverlrouwde jagt-distric-
ten bestuurden , en eenen onverbiddelijken oorlog voerden
tegen wilddieven en roofdieren. Hunne bemoeijingen wer-
den dan ook met dat gevolg bekroond , dat de grootere
roofdieren , zoo als beeren , wolven , lynxen en wilde
katten gebeel of zoo goed als geheel uitgeroeid werden , en
dat bet getal der vossen , marters en ander scbadelijk ge-
dierte zoo veel als mogelijk verminderd werd. En dit bleef
zelfs bet geval in de laatste twintig of dertig jaren , niet-
tegenstaande de houtvesters gedurende dien tijd, bijkans
algemeen , in slede van bet jagtroer , den maatstok moesten
banteren , ofinandere woorden , zich meer met de bosscben
dan met het daarin levende wild moesten bemoeijen. Het
jaar 1848 met zijne omwenteling verbrak , als met eenen
tooverslag , in vele streken van Duitscbland de gedurende
eene eeuw met zoo veel motite en inspanning verkregene
orde van zaken. Daar in dezen tijd alles vrij moest zijn ,
werd ook bet wild door de menigte als vrij , dat wil zeg-
u
gen , als vogelvrij , verklaard. De Yoortreffelijkste jagten
werden in korten tijd letterlijk vernield , en de wildstand ,
wat de hooge jagt betreft , zoo aehteruit gezet, dat de ge-
ledene verliezen letterlijk onherstelbaar zijn. In dien tijd en
nu nog beoefenen duizenden van menschen de jagt, die
slechts met eene gedachte bezield zijn, namelijk die: te
hebben. Zonder te weten, wat er tot instandhouding eener
jagt behoort , schijnen zij niet te begrijpen , dat op deze
wijze den met zoo veel zorg daargestelden wildstand in wei-
nige jaren moet vernield zijn , dat alsdan het jagen van
zelfs ophoudt, en bet schadelijk gedierte zich in korten tijd
zoo zeer vermeerderen zal , dat het , met zoo veel beleid ,
gedurende meer dan eene eeuw daargestelde werk , op nieuw
moet worden begonnen.
Ter staving van het gezegde kan strekken de volgende
aanhaling uit eenen brief van den prins Maximiliaan van
Wied , te Neuwied , den beroemden natuurkundige en rei-
ziger en niet minder kundigen en geoefenden jager :
» In het begin van den afgeloopen winter , werdeu in onze
bosschen, toen de eerste sneeuw gevallen was, in de korte
tijdruimte van veerticn dagen , tien stuks wiide katten ge-
schoten , onder welke er verscheidene van buitengewone
grootte en zwaarte waren. Dit is een bewijs , hoe zeer
zich de roofdieren in de laalste jaren vermeerderd hebben.
Pogingen om die vermeerdering te beteugelen , zijn onvol-
doende , zoo lang niet iedereen , die de jagt uitoefent , be-
zield is met de beginselen , welke den waren jager ken-
schetsen."
Dat dit , helaas ! in Duitschland het geval in het alge-
meen niet meer is , behoefl geene verder betoog.
De Redacteur.
Boek-beschouwing.
— *»&& «:#«« —
Handleiding voor den jager , of jagt-cursus , inhoudende
de wijzen om het wild overal op te sporen en te
schieten, het dresseren der honden en alles wat ver-
der op de jagt betrekhing heeft ; benevens de wet
tot regeling der jagt en visscherij , door H. E. G.
Smitshuyzen, isten Luit. der Infanterie. Gorinchem
bij J. Noorduyn en Zoon , 1852. kl. 8vo , 86 bl.
Bij ied er , die waarlijk belang in de jagt-wetenschap stelt,
behoort elke poging om onze oorspronkelijke lilteratuur
in dat vak uit te breiden , onverdeelden bijval te vinden f
en bet zal dus niemand bevreeraden , dat wij bet werkje
van den Heer Smitshuyzen met belangstelling ter hand na-
man ; doch wij moeten tot ons leedwezen bekennen , dat ons
oordeel over hetzelve, in bet algemeen, niet zoo gunstig
kan zijn, als wij wel zouden wenschen.
In den aanhef toch van het tvoorwoord" stuiten wij al
dadelijk op eene stelling. welke wij maar niet zoo gaaf
kunnen toestemmen , als zij door den S. wordt voor-
uitgezet : » In geene der tot heden in onze taal uitgegeven
werken over de jagt is" zegt bij \>de wijze aangeduid , wat
(sic) men eigenlijk doen moet om goed te leer en schieten,"'' en
dit is de bijzondere reden , waarom de S. besloten heeft ,
dezen jagt-cursus uit te geven.
40
Bij iemand , die zoo stellig spreekt , mogen wij geene onbe-
kendheid met onze Nederlandsclie jagt-litteratuur veronder-
stellen , en wij moeten het er dus voor houden , dat de S.
alles, wat over dit onderwerp gesclireven is (1), geheel ea
al afkeurt niet alleen , maar ons iets beters en meer vol-
komen over hetzelve zal leveren. — Het spreekt dus van
zelve , dat wij onze beschouwing met dit punt aanvangen.
Wij vinden betzelve behandeld in het Vde hoofdstuk ,
alwaar alles , wat de oefening in het sehieten , de lading en
het schoonmaken van het geweer betreft , in drie bladzijden
wordt afgehandeld. — Wij mogen niet ontveinzen , dat wij
hier evenwel iets oorspronMijks aantreffen; want wij herin-
neren ons niet in eenig jagtwerk iets gelezen te hebben
over hetgeen de S. onder den naam van » kamerjagt" bedoelt.
Het bestaat namelijk , in het bevestigen van twee papieren
kapellen (?) op den wand eener kamer en het mikken op
dezelve , achtervolgens met beide de loopen , daarbij telkens
een slaghoedje afbrandende; later herhale men deze oefe-
ning in de opene lucht met los kruid. — Voorts geeft de
S. den raad om zich in het sehieten naar eenen opgehan-
gen , in beweging gebragten , houten bal te oefenen , welke
men later in verschillende rigtingen voorbij zich laat wer-
pen. — Behalve de kapellen , hebben wij hier alzoo niets
nieuws gevonden.
Behoudens beter oordeel , zijn wij van gevoelen , dat de
kunst van sehieten alleen door de practische oefening op
het wild zelf kan verkregen worden. — De hoofd-oorzaak
(1) Jagers-taal. Arnhem bij J. G. Meijer, 1838; bl. 91 en
volg. Jagt-handboekje voor Noord-Nederland , door Verster van
Wulverhorst, Leiden bij C. C. van den Hoek, 1838; bl. 7 en
8. Proeve eener haudleiding tot de jagten met den staauden
bond enz. door Mr- II. Sassew. 's Hertogenbosch bij P. R D.
Mcller, 1843; bl. 83 en volg.
47
toch van het misschieten is meestal te zoeken in de itmoHe ,
welke het opvliegen of oploopen van het wild bij den jager
te wreeg brengt ; alvorens deze overwonneii en door koel-
bloedige bedaardheid vervangen is , baten , naar ons inzien ,
alle theoretische oefeningen weinig.
Nog meenen wij de aanrnerking niet te mogen terughou-
den , dat hij , die een goed , een kundig jager wil zijn , dat
is , die zich van den gewonen hoop wil onderscheiden , ook
noodwendig eenige algemeene zoologische kennis behoort te
bezitten en niet tegen alle vogelkunde mag zondigen, door
(bl. 6d) den ligchaamsbouw van een plevier met dien der
patrijs te vergelijken. — Wij zagen dit bier met te groo-
tere verwondering , vermits de S. zich met ornithologische
waarnemingen schijnt onledig te houden ; immers , wij zien
hem (bl. 48) de Europesche watersnippen met twee soor-
ten , namelijk de rietsnep en de befsnep , vermeerderen ,
welke soorten tot nog toe aan de aandacht der Natuurkun-
digen schijnen ontsnapt te zijn , en de beer Smitshuyzen zal
derhalve aan de wetenschap eenc gewiglige dienst bewij-
zen door , in dit tijdschrift of elders , de kenteekenen de-
zer beide nieuwe soorten naauwkeurig mede te deelen.
In het XVIIIde hoofdsluk, over de afrigting der honden
handelende , zochten wij te vergeefsch naar eenige handlei-
ding voor de veld-dressuur , naar ons gevoelen de hoofdzaak
om eenen goeden , fermen staanden bond te vormen.
Wat het XlXde hoofdstuk , de jagt-termen bevattende ,
betreft , hadden wij gaarne achter : »kijkers" gelezen : i of
spiegeti\ en achter •vlugt1' de bijvoeging gewenscht : i>of
kluchi" , terwijl de definitie beter uitgedrukt zoude zijn door :
een broedsel patrijzen." — De uitdrukking : tkomkommer ,"
om patrijzen gewei aan te duiden , is ons nimmer voorge-
komen ; terwijl: r>blafr en nblaflende" , in plaats van;
taanslaat" en r> aanslaande" , in jagers ooren vreemd klinkt.
48
Eindelijk schijnt de S. , bij de zamenstelling vau zijn
boekske , het geestig werk van E. Blaze , la chasse au chien
d 'arret , voor den geest gehad te hebben ; men vergelijke ,
onder anderen , b. v. bl. 20 en 21 , met bl. 96, 97 en
98 der Parijscbe 2de uitgave van 1837 , in 8vo.
Deze aanmerkingen zullen genoegzaam ten bewijze strek-
ken , dat wij bet werkje van den heer Smitshuyzen met
aandacht gelezen hebben. Wij leeren hem daaruit als eenen
ijverigen jagtliefhebber kennen en mogen dus de hoop voe-
den , dat hij of door het uitgeven van eenig ander oor-
spronkelijk geschrift over de jagtkunde , of door het leveren
van bijdragen tot dit tijdschrift , gaarne het zijne tot de
aanvulling onzer jagt-litteratuur en de uitbreiding der Ne-
derlandsche jagtkunde zal bijdragen.
Wij kunnen overigens dit werkje, waarin wij ook veel
goeds en menigen nuttigen wenk aantroffen, den jagtlief-
hebbers aanbevelen; terwijl voorts op de uitvoering en
correctie weinig valt aan te merken. — Wij wenschen der-
halve den uitgever een goed debiet.
-»<8{&<h-
De dieren in de Steppen van het Zuidelijke Rusland.
Door Kohl.
{Hit het Hoogduitsch vertaald).
Wanneer men de levende wezens in die streken der aarde
gadeslaat, vvelke mindere of meerdere afwisseling van grond
aanbieden , zoo ontwaart men weldra , dat in het algemeen
bijkans iedere soort van boomen of planten , eigenaardige
soorten van dieren voedt of haar tot verblijfplaats strekt ;
dat er in moerassen andere soorten leven dan in bos-
schen ; dat weer andere slechts in het gebergte voorkomen ;
in een woord , dat ook de levende wezens van zulke stre-
ken , even als die streken zelven , eene groote verscheiden-
heid aanbieden. Anders is het gelegen met de Steppen.
De verbazend uitgebreide vlakten , welke in Rusland onder
dien naam begrepen worden , worden voornamelijk gekenschetst
door hare grootsche eentoonigheid. Boomen en heesters
ontbreken hier bijkans ten eenemale. De grond wordt
overal geheel eenvormig bedekt door eeue vette zwarte
aarde, die met gras begroeid is. Men ontwaart er nergens
bronnen , meren of moerassen ; nergens sporen van vulka-
nische werkingen. Alle gedeelten dier oneindig schij-
nende vlakten worden , wanneer er zware stormwinden waai-
jen , gelijkmatig door hunne woede geteisterd. In den
zomer aanhoudende droogte , en ten gevolge daarvan gebrek
TWEEDE JAARGANG. 4
50
aan water , waardoor de levende wezens geyaar loopen ,
van dorst te verkwijnen. Reeds in den voorwinter is
felle koude voor dieren en planten even nadeelig , als
aanhoudende droogte. Nergens ontwaart men schuilplaat-
sen , waar de dieren in veiligheid kunnen zijn voor de
woede der elementen ; nergens schijnt de Schepper gezorgd
te hebben voor die verborgene bronnen, welke tot bewaring
en voeding der teedere levenskiemen kunnen strekken. —
Het zal toereikende zijn , deze groote trekken , welke de Step-
pen over het algemeen kenschetsen , in het oog te houden ,
ten einde tot het besluit te komen, dat de volmaakte een-
vormigheid dier streken eene groote armoede aan planten ,
en deze wederom eene groote armoede aan dieren ten
gevolge moet hebben. Het volgt tevens uit die omstandig-
heden , dat er geene andere diersoorten geschikt zijn , deze
Steppen te bevolken , dan het kleine getal dergenen , welke
onder die voorwaarden leven kunnen. De Fauna der Step-
pen is derhalve , in vergelijk met andere , meer bcvoorregte
streken van den aardbol, even arm aan geslachten en soor-
ten, als de Flora van die vlakten.
Hoe klein ook het getal der geslachten en soorten
van hoenderen, welke men in deze streken vindt, we-
zen moge , dat der individu's van iedere dier soorten is
daarenlegen te grooter ; en dit verschijnsel is even gemak-
kelijk te verklaren , als dat waarvan wij reeds gesproken
hebben,
De Steppen zijn nog weinig met menschen bevolkt en het be-
bouwen van den grond staat de vermeerdering der dieren nog
weinig in den weg , zoodat de geslachten , die in de Steppen te
huis behooren en zich in dezelve vermenigvuldigd hebben ,
des te onbeperkter heerschappij uitoefenen. Het is dus al-
leen de natuuronderzoeker , die de Steppen arm aan dieren
vindt , wanneer hij vergelijkenderwijze het aantal der ver-
51
schillende soorten optelt , lerwijl de reiziger, die de Steppen
bezoekt , door een van de meest met dieren bevolkte streken
deraarde meent te trekken. Vooral in het voorjaar, wanneer
alles groen wordt en begint te bloeijen en hier de inlandsche
dieren zich vol leven en kracht bewegen , ginds vreemde
pelgrims in de Steppen zich vertoonen , die zich nader-
band , gedurende de zomerhitle in verwijderde landen versprei-
den , dan ziet men vogels , die zich in Midden-Europa
slechts in klein aantal vertoonen , als arenden , gie-
ren en havikken , in bonte mengeling met groote vlug-
ten trapganzen ; lerwijl cenden , ganzen en pelikanen ,
de rietvelden in groote menigte bezoeken.
Overal in het gras spelen de aardhaasjes (Cylillus vulgaris)
in het Russisch (Soeslik) en groote benden van wolven
zwerven rond. Leeuwrikken , kieviten , duiven , lijsters en
kerkkouwen vertoonen zich , door elkaar gemengd , en
zelfs insekten ziet men in groote menigte.
Weinige van deze dieren zijn uitsluitend eigen aan de
Steppen : de meesten vindt men ook in andere streken der
aarde en de levenswijze van deze is derhalve genoeg be-
kend. Maar het leven van ieder dier komt onder iedere he-
melstreek in andere betrekkingen en is aan andere voorwaar-
den onderworpen. De levensverrigtingen van het dier
worden daardoor telkens gewijzigd , en hoewel de natuur
der dieren zich niet zoo gemakkelijk als die van den
mensch , aan alle veranderingen kan gewennen , en wellte
daardoor ook meer verscheidenheden aanbiedt, zoo ver-
schilt evenwel de levenswijze van een en hetzelfde dier
op bergen en in vlakten , evenzeer als in boschrijke en kale
streken.
Wij zullen nu eenige onzer opmerkingen , over de levens-
wijze van de dieren in de Steppen mededeelen , belangrijk
door het eigendommelijke van de Steppen zelven ; voorts hoe
4'
52
die dieren limine levenswijze in deze uitgestrekte grasvlak-
ten inrigten, en wij hopen de liefhebbers van tie jagt
d&arbij veel belangrijks aan te bieden.
ZOOGD1EREBT.
Zoodra men den Dnieper bij de stad Krementclioug over-
gestoken en aan gene zijde door de granietblokken in de
hoog liggende , kale en vlakke Steppen gekomen is , ziet
men overal langs en zelfs op den weg een klein dier in
het gras kruipen , door de Russen Soeslik , door de Duit-
sche kolonisten aardhaasje , en door de natuurkundigen
Cytillus vulgaris genoemd. Dit kleine , schoone en vlugge
knaagdiertje schijnt bepaald aan deze streken eigen te
zijn , want in de boschachtige grenslanden der Steppen ziet
men het zeer zelden.
Door de droogheid en zachtheid van den grond der
Steppen , en door de menigte tot de voeding van dit dier-
tje geschikte bolgewassen en grassoorten , vermenigvuldigt het
hier zeer sterk. Het heeft in zijn voorkomen en zijne pot-
sierlijke bewegingen zeer veel overeenkomst met de mar-
motten en eekhoorns , en staat in zeker opzigt tusschen
beiden in.
Men zou de marmot aanmerkelijk kleiner en slanker
moeten maken , en aan het cekhoorntje den staart verkor-
ten en zijne huid bespikkelen , om uit beiden een' Soeslik te
vormen. De naam van »eekhoorntje van den vlakken
Steppengrond" zou vrij goed aan den Soeslik passcn. Hij
gelijkt ook veel op een jong haasje , wanneer men aan
het laatste de lepels afsnijdt en in plaats van het pluimpje
een langeren staart geeft.
De holen , die de Soeslik in den grond maakt , gaan
eerst schuins naar beneden en dan weder naar boven, tot
55
in het nest ; zij hebben twee uitgangen en , behalve het
nest, is er nog eene voorraadkamer aanwezig. Men drijft de
diertjes gemakkelijk uit die holen , door bet ingieten van
water in dezelve , om ze op die wijze te vangen , want
zij kunnen volstrekt niet tegen het water ; zoodat zij in
drooge jaren buitengemeen vermenigvuldigen en in vochtige
jaren bun aantal sterk vermindert. Het liefst houden zij
zich op aan de glooijing van een dal , waar het water
bij regen snel wegloopt. Evenwel zijn zij ook in de vlak-
ke gedeelten der Steppen nog zoo menigvuldig , dat, al
reist men mijlen ver , zich ieder oogenblik een Soeslik in
bet gras vertoont; nu eens terwijl bij in zijn nest sluipt,
dan terwijl bij voor zijn hoi zit , nieuwsgierig rondziende ,
dan als bij zich gretig aan bet gras te goed doet. In de
diepe dalen ecbter, waar de padden in menigte rondkruipen ,
ziet men nooit een Soeslik.
De Soesliks scbijnen dikwerf allerlei vrolijke luimen te
hebben, die met bun vlug en aardig uiterlijk overeenstem-
men. Zij scbertsen en spelen met elkaar even als de mar-
motten ; zij bijten en rennen door het gras gelijk de
wezels. Zij zijn zeer nieuwsgierig. Wanneer een menscb
of iets anders , dat bun vreemd is , hen nadert , rigten zij
zich eerst een weinig in bet gras op; komt men nu digter
bij , dan heffen zij zich bij iedere schrede al meer en
meer in de hoogte , tot dat zij eindelijk volkomen regt en
ongeloofelijk lang uitgerekt in het gras staan , over alle
halmen en bloemen heenziende en het kopje , even als een
vogel , dan naar de eene , dan naar de andere zijde draai-
jende. Dit verheffen gescbiedt langzamerhand en als het
ware met rukken. Het is even als of het diertje van bin-
nen, gelijk een verrekijker, uit in elkander geschovene dee-
len zamengesteld is , welke het een na het ander door
sterke veeren worden uitgeschoven. Wanneer men nu nog
54
digter bij hen komt , verandert hunne nieuwsgierigheid spoc-
dig in ongerustheid ; zij zakken op dezelfde wijze ineen ,
worden angslig, en springen tot aan den ingang van het
hoi , waar zij gaan zitten , rondzien en de grootte van het
gevaar berekenen. Zoodra men zich verwijdert , toont hij
zich weer en komt op zijn gemak. Ingeval men hem
nu nog meer nadert , overvallen hem schrik en angst , en
hij verbergt zich ijlings in zijn nest. De Soesliks brengen
een zeer treurig geluid voort. Men kan het vergelijken
met het gezang der krekels , behalve dat het scherper
en meer uitgerekt is , en op het einde een halve toon hoo-
ger wordt. Het is een klagentl en aandoenlijk geluid , a!s
van een1 zieltogende , en levert daardoor een sterk contrast
op met de levendigheid van het dierlje. Hunne vreugde
onder elkaar en hun lust tot gezelligheid duidt wel aan ,
dat er aan de Soesliks niets zwaarmoedigs is, dan alleen
het geluid (even als alle geluiden in de Steppen).
Op de plaatsen , waar men Soesliks vindt , zijn ze allijd
in groote troepen aanwezig ; er zijn zelfs enkele streken ,
waar de grond mijlen ver ondermijnd is , en waar , in alle
rigtingen , het eene hoi op het aadere volgt.
Zij eten zoo wel het gras als de zilverzaadjes , bollen en
wortels , waardoor zij ook schadelijk zijn voor de akkers ,
hoewel minder dan de muizen , omdat zij zich niet even
als de laalstgenoemden , in den weeken akkergrond of op
de zolders nestelen , maar liever vrij in de woeste Steppen
wonen en de al te weeke akkers alleen wegens het gemak-
kelijke indringen van den regen schuwen. Zij zijn even-
wel voor eene soort van cultuur zeer schadelijk , na-
melijk , voor de meloenen en vruchttuinen in het zuide-
lijke Rusland. Zij beminnen de zoete pit van deze vruch-
ten buitengemeen en krabben dezelve uit den grond op ;
de bewoners van Kleiu-Rusland en de Bulgaren omriugen
dan ook in den zaaitijd hunne tuinen met vallen, waarin
menige gulzige Soeslik zijn dood vindt. Hunne huiden wor-
den door hen , die ze in groote menigte vangen , bewaard ,
en de vrouwen gebruiken ze om er hare kleederen mede
te boorden. Somtijds maakt men geheele pelzen en slaap-
rokken daarvan.
De Soeslik is de meest algemeen verspreide soort van
zoogdieren van de Steppen. Hij kan dus aan de meeste
andere dieren der Steppen tot voedsel verstrekken. De
wolf , de vos , de arend , de havik , in een woord , alien ,
die meer kracht hebben dan de Soeslik , maken jagt op
hem. Voornamelijk is dit bet geval met eenige soorten
van roofvogels: want men ziet deze gedurig boven de Step-
pen zweven en opde voor hunne holen spelende aardhaasjes
nederschieten. Het grootste gedeelte der honden , die in de
Steppen leven , voeden zich alleen met den Soeslik.
Er zijn in de Steppen , behalve de Soeslik , nog andere
dieren , die in holen wonen , want daar moet alles , zelfs
de mensch troglodyt worden. Onder alle die dieren is er
geen , die met den mensch in nadere aanraking komt , dan
de muis, die zich dikwijls in de koornmagazijnen der Step-
pen in ongeloofelijke menigte vermenigvuldigt. De sprook-
jes van rijstenbrijbergen hebben zich hier voor de jonge
muisjes verwezenlijkt ; want de wallen der groote koorn-
hoopen (Skirten) , waarin zij zich gangen en nesten maken ,
bestaan geheel uit koorn, hetgeen voor hen de plaats van
rijst en suiker vervult. In de oude koornhoopen , die
somtijds jaren lang blijven staan , vermenigvuldigen zrj zich
natuurlijk op eene ongehoorde wijze , en laten dikwerf
naauwelijks de helft van het graan over. De Scytische
landman gaat daarom niet zelden tot den huishoudelij-
ken maatregel over , om geheele koornmagazijnen in den
brand te steken, ten einde alle de muizen mede te vcr-
56
branden. Na vochtige jaren , meent men , dat zij zich
altijd in grooter aantal vertoonen dan in drooge jaren ;
de oorzaak hiervan zal wel minder in den meer overvloedi-
gen regen, dan in den meer gezegenden oogst der vochtige
jaren gelegen zijn. Men beweert , dat de wolf, die in de
Steppen leeft , minder hoog en daarbij langer is , dan de
wolf, die de bosschen bewoont. Merkwaardig is het , dat
ook liij in de Steppen een holbewoner geworden is. Ja zelfs,
hij huist niet in door de natuur voorbereide holen , gelijk
elders mogelijk ware , maar even als de vos , graaft hij
zich zelven groote gaten, niet slechts langs de ruwe kanten
der door den regen ontstane valleijen en meeroevers , maar
ook midden in de vlakke Steppen , wel eene roede diep in
den grond.
Uit de omstreken van Odessa zijn de wolven, ler oorzake
van de meerdere bebouwing van den grond, aanmerkelijk
teruggetrokken , en in het algemeen kan men aannemen ,
dat zij van het noordelijk Klein-Rusland af, tot aan de
Zwarte Zee al minder en minder voorkomen. Want de
dorre Steppen staan hun niet zoo aan , als de boschrijke
velden van Ukraine en Klein-Rusland. Ik geloof, dat de
wolf in geen deel van Rusland en ook van de geheele
wereld zoo menigvuldig is , als in deze noordelijke grens-
landen der Steppen. Daar is hun eigenlijk vaderland; want
terwijl de veeteelt even menigvuldig is als in de Step-
pen , is het echter meer boschachtig ; daarenboven hebben
de bosschen minder hoog bout , maar meer struiken dan
in Polen , hetgeen de wolf bijzonder bemint ; en eindelijk
is de nalatigheid en traagheid van de menschen ten op-
zigte van de uitroeijing der wolven grooter , dan overal
elders. In Ukraine en Klein-Rusland is iedere woning en
iedere werf tot eene vestiug ingerigt voor de wolven ; alles
is daar met 12 tot 14voeten hooge heiningen, uit doornen
57
gevlochten, omringd. Ik sprak eens met ecnige vrouwen
uit Oeman , een stadje van den graaf Potocki , in Rlet-
oschen, over de menigte van wolven in liaar land. »0 ja,"
antwoordden zij , » er zijn er zeer velen bij ons ; zij komen
in het dorp , loopen even als de honden rond , en balen
de kinderen uit hunne wiegen weg."
De bond is bun ergste vijand, en bet groote aantal der
wolven in de Steppen en in bet bijzonder in de grenslanden
der Steppen, beantwoordt aan de menigte van deze bunne
voornaamste vervolgers , die de Scbepper , te oordeelen
naar de groote overeenkomst in bunne natuur, tot bunne
broederen bestemde, maar die den mensch van ben verwij-
derde en tot hunne onverzoenlijkste vijanden maakte. —
Op den gebeelen aardbodem is, geloof ik, geen hondach-
tiger scbepsel te vinden, dan de steppenbond der Kozakken
en Tartaren. Veel is hiervan te zeggen , het land en de
bewoners kenscbetsend ; ik geloof dus , dat het leven van
den bond in het Zuidelijke Rusland eene bijzondere be-
schrijving waardig is , die zoo ver ik weet , nog door nie-
mand is gegeven.
Het hondenras van de Steppen van het Zuidelijke Rus-
land is zeker het meest normale en deugdelijkste van alle
hondenrassen op aarde. Men moet hierbij niet denken aan
onze trouwe Phijlaxen , onze kracbtige dubbelneuzige foloed-
honden , onze levendige keezen en moppen. Deze geslach-
ten zijn in de Semlanken en Chaten der Steppen niet aanwe-
zig, en hunne goedige en beschaafde physionomien , die
een gevolg zijn van duizendjarige menschelijke verpleging
en veredeling , zoekt men te vergeefs in de wilde ruigha-
rige honden der Steppen. Door geheel Zuidelijk Rusland ,
van Ukraine tot aan de grenzen van Turkije , en nog tot
in bet binnenste van Bulgarije en Thracie, heeft de hond
dat zelfde wilde uilerlijke. Het is overal een groot lang-
58
harig dier , met langen snuit , pooten en staart , dat on-
der zijne voorouders meer wolven dan honden schijnt te
tellen , en met zoo weinig soortverscheidenheden , dat zelfs
naauwelijks een verschil van kleur bij hen plaats vindt. De
heerschende kleur is vuil grijsbruin. Zij kunnen in het
Turksche rijk niet meer verwilderd en in grooter aan-
tal zijn , dan in deze voormalige grensprovincien van
Turkije. Want ofschoon de bewoners van Klein-Rusland
den bond niet liefhebben en hem geene aandacht waardig
rekenen , hem zelfs overal uit hunne woning verdrijven en
nooit met hunnen hond in dezelfde kamer zouden eten ,
niettegenstaande zij hunne katten en hanen altijd bij slecht
weder zorgvuldig in hunne eigene kamer opnemen en hun
de beste plaats aan den haard inruimen , zoo omringen zij
zich echter altijd met eene menigte van deze wakers , ge-
deeltelijk tegen de wolven , gedeeltelijk door dat zij te
achteloos zijn om de vermeerdering der honden tegen te
gaan. Bij iedere Chaie in de Steppen springeu een half
dozijn ruigharige blaifers de vreemden te gemoet. Men
vindt zelfs niet zelden tien tot twaalf groote honden , niet
op eene groote werf , in eene uitgebreide huishouding , maar
bij de armzaligste aardenhut , waar men moeijelijk iets te
bewaken zou vinden. Zij voeden de honden niet ; deze
moeten hun voedsel uit de Steppen gaan rooven; zij leeren
hen niets , zij geven hun geene andere namen dan scheld-
woorden. Zij laten hen paren en voorttelen naar welgeval-
len, en nooit vvorden hunne talrijke jongen gedood.
In het voorjaar , wanneer alles , wat in de Steppen is , in
eene soort van wildheid verkeert , en alles naar de vrije
Steppen hunkert , de paarden in de Taboenen , de ossen in
Tscheredas zelfs niet uitgesloten , worden ook de honden niet
zelden wild. De teven gaan dan naar de hooggelegene
Steppen , graven zich een hoi , en werpen , even als de wol-
59
vinnen , ver van de menschelijke woningen. Deze in de
Steppen geborene jonge honden zijn in den zomer volslagen
wild , schuwen de menschen en laten zich niet vangen. In
den winter echter, wanneer alles door de jagtsneeuw tarn
wordt en zelfs de wilde dieren door den honger en de
koude mak zijn ; wanneer de wolven in de dorpen ko-
men , — even als in het voorjaar met zijnen overvloed ,
zelfs de tamme dieren wild worden en de honden naar de
wolven gaan, — in den kouden winter der Steppen , zeg ik ,
herinneren zich de wilde honden eerst weder hunne oude
meesters en keeren tot hunne voormalige woningen terug.
In den zomer maken zij jagt op de muizen , ratten en Soes-
liks , ledigen de eijeren uit de vogelnesten en leeren zelfs
jonge vogels in den loop grijpen. Maar des winters komen
zij in de dorpen , en daarop verder in de steden , waar
men dan overal schuwe , uitgehongerde , aan niemand toebe-
hoorende honden met hangenden staart ziet rondzwerven-
Zij vullen dan voomamelijk die plaatsen buiten de steden ,
waarop de inwoners de uitwerpsels en vuilnis bijeenwerpen ,
en zij doorloopen de regenkloven , waarin men het gestor-
vene vee nederwerpt. Hier ziet men ze dikwijls met nog
grooleren ijver dan de wormen , aan de bevrorene spieren
van een kreng , bij dozijnen met knagen bezig. De policie
over de honden is natuurlijk , even als vele andere zaken
in de Steppen , nog in hare kindschheid. Er gaan , wel is
waar, in eenige steden , zoo als in Odessa , beamblen rond ,
die steeds een bloedbad aanrigten onder de honden , die
geene meesters hebben. Dat helpt echter weinig, daar
men de bron van het kwaad in de dorpen en in de Steppen
niet kan aantasten. In een zeker opzigt oefenen echter de
honden zelven eene soort van weldadige gezondheidspolicie
uit , even als in Turkije. Want even als daar , verslinden
zij alle doode en rottende dierlijke zelfstandigheden , die op
60
de stralen geworpen worden , en veranderen daardoor h«t
rolte in levend vleesch , waardoor de nadeelige uitwerk-
selen worden voorgekomen.
Men kan de honden in de Steppen, wegens hun groot
aantal , eerder eene landplaag , dan eene weldaad noe-
men. Alie menschen zijn zij tot last , de tuinlieden niet
uitgezonderd. Want zij zijn aartsliefhebbers van vruchten ,
en zwerven gedurig door de boomgaarden rond om drui-
ven te eten. Zij beklimmen zelfs de boomen, even als
de beeren , om pruimen en peeren te snoepen. Hoe meer
vleesch zij gevreten hebben, des te meer vruchten eten
zij naderhand ; volgens de inwoners dient dit tot verminde-
ring van de door het gebruik van vleesch te weeg gebragte
verhitling. Zeer gevaarlijk zijn ze ook bij vee-besmetlingen ,
want eensdeels verspreiden zij de smetstof in de huizen
en stallen; anderdeels breekt meestal na eene groote sterfte
van vee , de hondsdolheid in den hevigsten graad uit.
Eenige jaren geleden was er aan den Dniester eene groote
sterfte onder het vee , en in het volgende voorjaar ver-
toonde zich de watervrees onder de honden van die land-
streek , in zulk eenen graad , dat de troepen paarden zich
niet in de Steppen durfden wagen, en dat de postboden al-
tijd met twee of drie gewapende mannen vergezeld waren ,
om zich des te beter tcgen de vreeselijke aanvallen der
honden te kunnen verdedigen.
De honden maken zich holen in de Steppen , gelijk de
wolven ; deze holen zijn geene kleine en ondiepe gaten ,
maar wijde diepe ruimten, met eenen naauwen uitgang,
waarin zij zich bij hitte verkoelen, en in de winterkoude
verwarmen. De bond vermengt zich met den wolf; in de
halve wildheid van den eerstgenoemden zal wel de oorzaak
daarvan gezocht mocten worden. Dat deze vermenging plaats
grijpt , wordt in de Steppen en in Ukraine als eene uii-
61
gemaakte zaak beschouwd. Het volgende wordt daarvan
verhaald :
De bond veraiengt zich nooit zoodanig met den wolf,
dat hij als het ware een burger onder ben wordt en met
hen leeft ; dit verbindert de nog veel wilder aard der
wolven. De wolven zijn zoo ijverzuchtig op de zuiverbeid
van hunne soort , dat eene wolvin hare jongcn na de ge-
boorte naar bet water brengt, ze laat drinken , en diegenen
op de plaats zelve verscbeurt , welke op de wijze der bon-
den het water met de tong naar boven slabben , in plaats
van , even als de wolf , met den gebeelen bek in het water
te happen. Het wolvenras blijft dus in de Steppen en in
de bossehen steeds zuiver.
Soms gebeurt bet ecbter dat eene wolvin, welke of door
de andere wolven verjaagd of door eene jagt van hen afge-
scheiden is , ver van haren geboortegrond verwijderd wordt ,
en zoo in streken van de Steppen komt , waar geene wolven
zijn. Indien zij nu bier eenen of anderen eenloopenden bond
aantreft , gebeuit bet soms dat zij met elkaar paren ,
waaruit dan een hondacbtig wolvengeslacbt voortkomt. De
Duitscbers noemen de op deze wijze door de wolvin ter
wereld gebragte jongen Wolfsbonden. Die wolfshonden blij-
ven nu wel is waar bij de moeder , zoolang zij met haren
hondachtigen ecbtgenoot leeft ; maar wanneer zij dezen
vreedzamen eebtgenoot weder met eenen wolf verruilt ,
neemt zij de jongen niet met zich , en deze sluiten zich
dan bij de honden aan.
Deze wolfshonden komen , wat hunnen dikken kop , pun-
tige ooren , sterk gebit en hairen betreft , grootelijks met
den wolf overeen. Hunne buid wordt bijna tot denzelfden prijs
betaald als die van eenen ecbten wolf. Hoewel zij niet zoo
veel blaffen en minder bijten dan de honden , legt men ze
toch aan de ketting, omdat menigmalen de bloedige nei-
62
gingen van hunne moeder weder boven komen, Sommige
menschen geven voor , dat tot in het derde geslacht de spo-
ren van de moeder-wolvin overblijven , en dat ze eerst ge-
heel verdwijnen bij den achterkleinzoon , die dus weder
een zuivere bond is. De wolfshond wordt beweerd de erg-
ste vijand van den wolf te zijn en bem met nog grootere
woede dan de bond te vervolgen ; wegens deze hoogge-
schatte eigenschap wordt de wolfshond dan ook allijd opge-
voed , en ora bet voordeel van zijne buid , niet dan voor
dat bij oud geworden is , gedood.
VOGELS.
Wanneer de reiziger voornamelijk in het voorjaar de
Steppen bezoekt , zullen de vogels het meest zijne opmerk-
zaamheid trekken. De weinig talrijke land-zoogdieren zijn
troglodyten , even als de Steppenbewoners , en komen op
weinige uitzonderingen na , slecbts zelden te voorschijn ;
wat de insekten en andere lagere dieren betreft , deze zijn
te klein , om door den voorttrekkenden reiziger als stoffe-
ring van bet landschap aangezien te kunnen worden , en de
in het water levende dieren verbergen zich zoo goed , dat
de reiziger deze nooit in het oog krijgt. Het zijn dus de
vogels , die zich het meest vertoonen , en door hunnen
vorm , kleur en grootte , overal de aandacbt trekken. Soms
is het een duivenpaartje , dat u de gedachte aan liefde en
vriendschap te binnen brengt ; dan is bet een schoongeve-
derde valk , die in sierlijke kringen boven het gras zweeft ,
en een onscbuldig aardhaasje voor zijn leven doet vreezen.
Hier zijn het troepen van kievitten, die spelende en schreeu-
wende door de lucht trekken ; daar zijn het kraanvogels ,
die in geregelde phalanx reizende , aan verre landen doen
denken. Elders is het een arend , die zijne jongen met
63
moederliefde verzorgende , buit meesleept , terwijl d« onge-
lukkige moeder van Iiet weggevoerde lam te vergeefs blaat.
Voor den wagen des reizigers uit loopt steeds de kleine
witgevlekte Podrosnik , en achter hem vliegen steeds de
spreeuwen , in de mist der paarden hun voedsel zoekende.
Het gebeurt ook wel , dat men eene vlugt groote trapganzen
in het veld ziet weiden, en hier en daar voeren de beval-
lige Numidische Juffers op de grasvelden hare gezellige
dansen uit. En hc-og in de lucht , ver boven het geiier en
de beweging van al die vogels , zweeft onophoudelijk al
zingende het leeuwrikje der Steppen , met zijnen zang ,
vreugde en dood , liefde en moord begeleidende. Men moet
echter niet denken , dat wij hier in het kort , eene bonte
schilderij ophingen , en in dat kort bestek terug gaven ,
wat zich daar aan ons in grootsche trekken vertoonde.
Neen , bijna bij iedere schrede wisselen de voorstellingen
af, en voortdurend betreden nieuwe vogel-aeteurs in nieuwe
toestanden en nieuwe groepen het tooneel. Maar bijzonder
rijk aan vogels zijn de noordelijke Steppen; voorts dw
plaatsen, waar de boschachtige Steppenlanden weinig bosch
bezitten, en daar, waar in de volstrekt kale Steppen
breede rietbosschen langs de rivieren zich uitstrekken. In
genoemde boschjes hoort men steeds het kirren der duiven ,
het krassen der uilen , het tjilpen der muschachtige vogels
en het fluiten van andere gevleugelde boschbewoners , welke
hier , zelden door menschen verstoord wordende , neste-
len , broeijen en vermenigvuldigen , naarmate het hunne
eigene vriend- en vijandschappen toelaten. In genoemde
rietbosschen wemelen en paren eenden , ganzen en pelika-
nen in ongeloofelijke groote menigte.
Wanneer wij nu , op goed geluk af , eene vogelsoort tot
beschouwing uitkiezen , zoo is het al aanstonds de trapgans ,
een der door den jager meest gezochte Steppenvogels. De Rus-
<H
sen noemen hem Drachwa. Het is een eclite Steppenvogel ,
die zich niet in de riet- en doornbosschen verschuilt , maar
sleehls op de hooge en kale Steppen leeft en altijd op de
dorste grasveldennestelt , alwaar hij overal voorkomt. Zijn
vorm , grootle en yoedsel is hier even als elders , doeh hij
schijnt meer gras in de Steppen dan elders te eten , daar
men hem bestendig ziet weiden. De trapganzen zijn er in
veel grooter aantal dan in Duitschland , en men maakt zel-
den eene wandeling hoe klein ook , zonder dat men eenige
van hen te zien krijgt. In het zuiden zijn zij echter me-
nigvuldiger dan in het noorden , en in Klein Rusland en
Ukraine worden zij aanmerkelijk zeldzamer. Uit deze land-
streken trekken zij in den winter voor eenigen tijd weg,
van half November tot Maart namelijk, maar aan den zuide-
lijken Dniester en Dnieper rondom Odessa , blijven zij
den geheelen winter. Gewoonlijk ziet men ze in vlugten van
twaalf tot twintig. In den winter echter, wanneer zij zich
meer vereenigen , ziet men ook wel troepen van tachtig tot
honderd bij elkaar , waarschijnlijk omdat dan hun voedsel
slechts op enkele plaatsen te vinden is. Want hunne tal-
rijke verzamelingen schijnen geene andere bijzondere oor-
zaak te hebben , dan alleen dat zij op eene en dezelfde
plaals hun gemeenschappelijk voedsel vinden. Wanneer men
deze groote troepen van tachtig tot honderd stuks opjaagt ,
verdeelen zij zich spoedig in drie of vier kleine troepjes van
twintig tot dertig , welke in verschillende rigtingen uiteen
vliegen , en waarvan ieder troepje uit diegenen beslaat ,
welke ongeveer in dezelfde streek huizen. Zij wonen voor
het overige slechts bij paren en zeer verstrooid. Indien men
nu die kleine troep van twintig of dertig vogels vervolgt ,
ziet men ook deze niet bij elkander blijven , maar zich
weldra in geheel op zich zelven staande familien verdeelen.
Bij deze geringe neiging tot gezelligheid doen zij weinig
63
vijandelijke gevoelens blijken , en nooit ziet men ze gelijk
de korhanen , ooijevaars en andere vogels onder elkaar
vechten. De mannetjes zelfs strijden niet om de wijfjes ,
met welke zij altijd in strenge monogamie leven. Even als
bij de menschen , nemen ook bij de trapganzen de mannetjes
boofdzakelijk de zorg voor de bescherming der jongen op
zich. Wanneer men in Junij en Julij de ouden met hunne
jongen ziet eten (want eerst in Augustus en September
scheiden zij zich van elkaar af) ziet men den haan , ter-
wijl zich zijn wijfje en kinderen zorgeloos voeden , gedurig
in alle riglingen opkijken en rondzien , en bij naderend ge-
vaar het teeken tot den aftogt geven. Het is ongeloofelijk
moeijelijk hen nabij te komen , daar de haan met de grool-
ste opmerkzaamheid de wacht houdt en zeer goed weet ,
hoe ver het jagtgeweer draagt , hetwelk hij altijd ter reg-
ter tijd ontvliegl. Het gelukt evenwel den mensch toch
op verschillende wijzen , om hen door list meester le wor-
den. Gedeellelijk bekruipen de steppenjagers, dekozakken,
hen even als de slangen door het hooge gras , en zenden
bun, die ruslig bezig zijn met weiden , korrels toe, die
zij nimmer kunnen verteren ; gedeeltelijk lokken zij het
mannetje , door het geluid van het wijfje volmaakt gelijkend
op een instrument na te bootsen , hetwelk uit de strot van
een os gemaakt is. Soms naderen de jagers met een vreed-
zaam ossenspan , als of zij onschadelijke landlieden waren ,
geknield liggende op een met raderen voorzien voetstuk , dat
zij benevens zich zelven met hooi bedekken , en schuiven
dan dezen wandelenden kooiberg al digter en digter lot bij
den niets kwaad vermoedenden vogel , die dan op eene
vreeselijke wijze met kruid en lood begroet wordt.
De belangrijkste jagt op de trapganzen heeft in de zui-
delijke Steppen in den winter plaats. Vele van deze vogels
verschuilen zich dan in groote menigte in de Burianvelden
TWEEftE JJLARGANG. 5
M
en in doornbossclien , waarin zij zicli ten minste eenig-
zins legen de ruwheid van het jaargetijde kunnen be-
schutten.
Hier overkomt hun soms iets zeer eigenaardigs , te we-
ten : dat hunne vleugels bij felle vorst zoo zeer met ijzel
bedekt worden , dat zij niet meer in staat zijn te vliegen.
Het geschiedt op de volgende wijze : zoolang de vogel in
het bosch zit , is hij tamelijk veilig , maar wanneer bij zeer
felle vorst zijne vcderen neergedrukt worden, door de zwaarte
van de sneeuw , dan moeten de arnie trapganzen opene
plaatsen opzoeken, waar zij zich dapper tegen den nederval-
lenden ijzel in de weer stellen, en gedurig de vederen door
hunnen bek halen. Gewoonlijk blijven zij dan vlug. Houdt
echter de nevelachtige vorst een geheelen dag of den daar-
opvolgenden nacht aan , dan worden zij afgcmat , en het
noodlottige kristal overdekt hunne vleugels en vervult de
tusschenruimten van hunne veeren. In dezen toestand wor-
den zij een gemakkelijke buit der vossen , wolven en men-
schen en van alles , wat jagt op hen maakt. De jagers
wachten vooral zulke ongelukkige oogenblikken af. Op
scherpbeslagene paarden rennen twee of drie kozakken naar
de doornbossclien , over den met ijzel bedekten grond der
Steppen , met eene lange zweep als eenig wapen. De
sehuehtere vogels , hunne vijanden reeds van verre ziende
aankomen , loopen met lamme en laag neerliangende vleu-
gels in het rond , sehreeuwende en te vergeefs beproe-
vende om hunne vleugels , die hun geen dienst meer kunnen
doen, op te ligten. De jagers verspreiden zich dan midden
onder hen , slaan den een met eenen krachligen slag tegen
den grond, werpen een ander den noodlotligen slangaclitigen
lederen strik om den hals , en worgen hem , door hem in
de snelste rea van het paard mee te slepen.
Wanneer de jagers hunnen tijd en de felle nachtvor-
67
sten goed vveten te kiezen , dan levert deze jagt , door de
groote menigte troepen , waarin de trapganzen bij elkander
zitten , ongeloofelijk veel op. Er zijn lieden in de Steppen ,
die hunneii welstand aan een paar van die gunstige jagten
op trapganzen te danken hebben. Ik beb een boer gekend ,
die in een' morgen met zijne zweep bonderd vijftig trap-
ganzen doodsloeg , waarvan bij in Odessa meer dan vijf
bonderd roebels maakte.
In Odessa is gewoonlijk een trapgans drie roebels waard.
Men laat daar de in bet laatst van den herfst geschotenen
bevriezen en bevvaart ze voor de booge winterprijzen.
Het is opmerkenswaardig , dat bijna bij geen anderen vo-
gel dit ijzelen der vleugels plaats vindt. Misschien is er
de oorzaak van te zoeken bij dezen vogel , in het gemis van
de door klieren afgescbeidene olieacbtige stof, die zich bij
sonmiige watervogels over de vederen verspreidt. De eenden
zijn de eenigen , waarbij iets dergelijks gevonden wordt. Wan-
neer zij namelijk door de vorst uit de laatste nog open zijnde
■waterplassen zijn verdreven , en op bet ijs zelf gaan zit-
ten , vriezen bunne pooten en buikvederen des nacbts aan
bet ijs , waarop zij dan met stokken en zweepen , even als
de trapganzen , doodgeslagen worden.
Opmerkelijk is bet , dat bet kor- of berkhoen in de Step-
pen voorkomt. Deze vogel , welke zich in het noorden al-
leen met de sierlijke berken voedt , en die van deze boo-
men zijnen naam ontleend heeft , welke - nergens in de
Steppen te vinden zijn , vertoont zich midden in de Steppen
en voegt zich naar derzelver voortbrengselen. Deze opmer-
king is nog van verdere toepassing , en men kan in het
algemeen aannemen, dat vele vogels de Steppen ontwijken,
omdat de aard barer oppervlakte , hare vegetatie enz. hen
niet aanstaat ; dat velen de Steppen bij voorkeur opzoeken ,
uithoofde dezelve ben bijzonder passen , dat daarentegen an-
5*
68
deren de Stcppen om zoo te zeggen voor lief nemea , bunne
levenswijze naar derzelver natuur inrigten en daardoor hier
eene geheele andere voeren , op eene andere wijze hunne
nesten bouwen, zich anders voeden enz. , als wanneer zij
in andere slreken waren geplaatst , waar bun de keus van
bet voor ben passende gelaten is. Wanneer men slechis
bedenkt , boe zelden een vogel in de bronnenlooze Steppen
drinken kan , aan boeveel hitte en koude bij zicb gewennen
moet , boe vele insekten en ander voedsel hem bier ont-
breken , zoo blijkt reeds hieruit voldoende , boezeer aard en
levenswijze van alle vogels bier anders moeten zijn , als in
andere landen, en wel in veel sterker verbouding als met
de bier uit vreemde landen geacclimateerde menschen bet
geval is ; daar deze tocb nog altijd door kunst bet zoo ver
weten te brengen , dat zij bunne oude gewoonten gedeel-
telijk weder kunnen aannemen.
Arenden zijn in de Steppen ongetwijfeld in even groote
boeveelheid aanwezig, als op de Alpen. Zij zoeken ook
bier de rotsen, die zij in de meeste dalen vinden , daar de
rivieren gedeelten van het onderste kalksteen en granietla-
gen ontblooten en vaneen rijten. Op deze plaatsen nestelen
zij en voeren beerscbappij over de hooge Steppen, welke zij
onder elkaar in even zoo vele distrikten verdeelen, als zij in
de dalen nesten gemaakt hebben.
Ik geloof, dat er geen gedeelte in de Steppen te vinden
is , dat niet tot het gebied van eenen of anderen arend
beboort. Want men ziet ze bijna altijd en overal in alle
streken rondzwerven , terwijl zij op hazen, lammeren, trap-
ganzen en zelfs op vossen , jagt maken ; deze laatsten vallen
zij evenwel nooit alleen aan. Zij dulden in het grondge-
bied , waar zij heer en meester zijn , geenen anderen arend ;
valken , bavikken , van krengen levende gieren en eene rae-
nigte andere kleine roofvogels , vinden ecbter in dat gebied
weer hunne kleinere afdeelingen. Krengen ziju er overal in
de Sleppen. Op alle wegen blijven er lijken genoeg liggen ,
welke door de , jaar in jaar uit , rondzwervende kudden
achtergelaten worden. Overal is hier dus voor de gieren ,
hunne walgelijken disch aangeregt. Zij vertoonen zich voor-
namelijk in de Steppen van Bess-Arabie in groote vlugten.
flier vechten zij met de vossen, wolven en halfwilde hon-
den , om het doode vee, dat hun bij vele gelegenheden op
zulk eene ruime schaal en in zulk eene menigte aangeboden
wordt , als zelden in andere landen plaats heeft ; bijv.
wanneer honderden paarden door stormen in de moerassen
en rivieren gejaagd worden , of wanneer geheele schapen-
of ossenkudden in regenkloven omkomen.
De groote veekudden lokken niet slechts door hare lij-
ken eene menigte van zich met krengen voedende vogels ,
maar reeds bij haar leven voeden zij vele andere vogels met
de larven en poppen der horzels , waarmede hare huid
bedekt is , zonder welke omstandigheid zij zelven bijna het
voedsel dezer dieren zouden worden. In het voorjaar wor-
den hier de runderen vooral door de horzels zeer sterk ge-
kweld , welke overal door hunne huid heenboren en hunne
eijeren dan onder dezelve leggen. Wanneer het ei van den
horzel uitgekomen is, en de larve grooter is geworden,
begint de huid wel op honderd plaatsen op te zwellen ; de
larve doorboort eindelijk de huid , leeft als pop nog een
tijd lang in de hairen van het dier en vliegt daarna als vol-
komen insect weg. De huid van het vee der Steppen is ter
oorzake van deze talrijke gaatjes in het voorjaar niets waard.
In den zomer groeijen zij alien toe , en in den herfst is de
huid weer in den besten staat.
Trocpen van hoppen , kerkkouwen en spreeuwen vervolgen
en vliegen zonder ophouden boven de kudden vee ; om
deze larven en poppen magtig te worden , zetten zij zich op
70
hunnen rug neder en timmeren met hunnen bek op dezelve,
even als de spcchten op de boomslammen. De paarden zijn
te ongeduldig, ora deze weldadige vogels te verdragen; an-
dere vogels , zooals de zwaluvven , volgen ook de Taboenen
na, om op de muggen jagt te maken , waarvan geheele
zvvermen om het vee heen gonzen.
Er zijn verscheidene soorten van spreeuwen in de Steppen ,
die ten deele zeer schoon gevederd zijn en zich met allerlei
voedsel generen ; zoo heeft men er , de bontgekleurde spreeuw,
de goudspreeuw , de rozenspreeuw. De laatstgenoemde wijdt
zich voornamelijk aan de sprinkhanen toe , welke hij ruste-
loos vervolgt. Men kan begrijpen hoe hoog hij daarom geschat
wordt door de inwoners van het land , en hoe dringend deze
God bidden om zijne verschijning. Doch lalen wij deze
dieren daar en keeren wij ons hever tot de vlugge , slechts
de fijnste tarwe pikkende Juffer van Numidie (Grus Virgo) ,
welke het sieraad en de trots der Steppen is. Men ziet dit
sierlijke dier dikwijls in de Steppen wandelen , met twee
vederkuiven achter de ooren voorzien, zooals bij haar steeds
eene overoude onveranderlijke mode is geweest , met fijne ,
liefelijk gekleurde en zacht geschaduwde vederen, met eenen
slanken zwanenhals , terwijl zij met hooge en voorziglige
stappen voorttreden. Deze vogel is zeer geliefd bij de in-
woners, en gewent zich gemakkelijk aan den mensch; men
vindt hem dan ook dikwijls in gevangenschap , waar hij al-
tijd vreedzaam met de tamme vogels van de werf leeft.
De Juffer van Numidie is eene liefhebster van dansen , even
als alle meisjes en denkt ook : de philosophic mag iets
zijn , maar de dans gaat daar boven. Men zegt , dat zij in
de Steppen in groote troepen te zamen komen en vroliike
dansen uitvoeren , vooral des nachts bij het heldere maan-
licht. De muzijk , die hare dansen begeleidt, zal helaas ,
zeer slecht zijn , indien zij geene anderc als hare eigene
7t
keel daartoe gebruiken, want haar geluid is evenzeer in strijd
met haar uiterlijk , als de stem van den paauw met zijn veel-
kleurigen staart. Er zijn echter tocli oogenblikken , waarin
men aan de Numidische Juffer haar onaangenaam geluid gaarne
vergeefi en het zelf's liefelijk vindt , en dat is, wanneer
zij tot hare dierbare zusteren roept , als zij, uit hare gevan-
genis, haar in de vrije lucht zwevende , ziet overtrekken.
Deze Numidische maagden dansen sedert onheuchelijke
jaren in de Sleppen, even als de gieren reeds het vee ver-
slonden der Hunuen , Gothen , Mongolen , Petschenegers en
Tartaren. De kievitten , valken , kerkkouwen en andere
vogels zullen ook wel oude bewoners der Steppen zijn. Er
zijn echter nu eene menigte vogels in de Steppen , die er
zich eerst met den sedert vijftig jaren geleden ingevoerden
tuinbosch- en akkerbouw zijn begonnen te verspreiden.
De spechten zijn ook eerst omstreeks vijftig jaren gele-
den in de omstreken van Odessa gekomen.
Alle zaadetende vogels, musschen enz. zijn na dien tijd
zeer in aantal toegenomen of hebben er zich eerst ge-
vestigd. Ook nu nog zija echter de roof vogels de meest
heerschenden. Men vinit van dezelve zeer schoone soorten ,
vooral de blaauvve kuikendief (Circus cyaneus) , die een ware
wolf in schaapskleeren is, want zijn uiterlijk gelijkt volko-
men naar dat van het onschuldigste duifje , terwijl zijne in-
borst ten hoogste bloeddorslig is ; verder den bruincn kuiken-
dief (Circus rufus) , die in Rusland alleen aan de Steppen-
landen eigen is. Op zijne vederen ziet men alle kleurscha-
keringen van bruin en ros glinsteren , en hij vermaakt zich
steeds om deze kleurenpracht voor den beschouwer ten toon
te spreiden. Wanneer men bij geval in de nabijheid van
zijn nest in het gras gaat zitten , begint hij een spel van
Aeronauten-kunsten , dat deszelfs wederga met heeft ; ver-
heft zich en daalt dan weder , schiet met een sierlijk ge-
n
kromden boog op den bezoeker neer, als wilde hij hem
verschrikken , werpt zich weder om en beschrijft kleine en
groote cirkels , gelijk een meetkundige , stijgt loodregt in
de hoogte , als wilde hij van de aarde vlieden , daalt kort
daarop pijlsnel neer , alsof hem plotseling groote angst voor
zijne jongen bekroop.
De valken en havikken nestelen voornamelijk in kleine ga-
ten aan de rotsachtige kanten van de zeekust en in de re-
genkloven.
Bij deze roofvogels komen ook nog de uilen in aanmerking.
Want zelfs het helle licht der Steppen heeft dezen vogel
niet kunnen verhinderen , zich ook onder het vrolijke gezel-
schap der overige vogels te mengen. Zij moeten zich den
korten nacht sneller ten nutte maken dan onze uilen , daar
hen hier bij dag nergens de duisternis van het woud te hulp
konit , en zij in het algemeen genomen in de heldere seha-
duwlooze Steppen meer lijden dan bij ons. De kleine bos-
schen van de noordelijk gelegene Steppen , lagchen hun des
te meer toe. Er zijn daar dan ook allerlei uilensoorten in
menigte , en zij bedienen zich hiervan als hun rustpunt , van
waar zij hunne nachtelijke slrooperijeri in de vlakten begin-
nen. Men ziet geheele troepen krijschende uilen in de wou-
den ; hun droefgeestig gezucht en dat van de padden zijn er
des nachts de eenige heerschende toonen. — De Steppenwereld
is overigens arm aan klanken. Want de eenige ware zang-
vogel , die hier voorkomt, is de leeuwerik (Alauda calandra)f
die overal zingt en kweelt, en wiens gezang in het voorjaar
over de geheele groene Steppen tot in het rijk der Mongo-
len klinkt. Men zegt , dat in de rietbosschen aan den Dnie-
per sedert overoude tijden ook nachtegalen , doch door wolfs-
ooren beluisterd, hebben gezongen. Nu pas beginnen zij
zich ook in de tuinen van Odessa en in de omstreken
der Duitsche kolonicn te vcrspreiden. Van de zwanen
73
van de pelikanen , waarvan men er twee soorten vindt en
van de lepelaars , die alle in de rietbosschen van den Dnies-
ter en Dnieper voorkomen, is niets anders der vermelding
waardig , als dat de Pelikanen soms in troepen van twee tot
drie honderd zich vertoonen, dat de noordsche zwaan daar
te lande niet blijft, maar het in het voorjaar slechts bezoekt,
in gezelschap van andere trekvogels , die alle over de onher-
bergzame Steppen , als over eene voortzetting van de zee
trekkende , hunnen koers ncmen naar de noordelijk gelegene
wouden. De meeste van deze trekvogels reizen van Kon-
stantinopel langs de kusten der Zwarte Zee. Midden over
de Zwarte zee , waar deze het naauwste is , heeft een tweede
groote trek plaats , tusschen de Krira en Klein-Azie.
Over lie t kunstmalig aanfokken van Visschen.
In eenige dagbladen en tijdschriften zijn , sedert eenige
weken , rain of meer uitgebreide mededeelingen omtrent dit
onderwerp opgenomen ; derhalve zal het niet ongepast zijn ,
in een tijdschrift aan de belangen der Jagt en Visscherij
gewijd , ook deze aangelegenheid ter sprake te brengen.
Ofschoon het denkbeeld om de kuit der visschen kunst-
matig te bevruchten niet nieuw en reeds door eenige Na-
tuuronderzoekers in de vorige eeuw met goed gevolg be-
proefd is , zijn wij evenwel het denkbeeld om deze han-
dehvijze in het groot en ten algemeenen nutte toe te passen ,
aan twee eenvoudige Fransche visschers , Gehin en Remu
uit het departement der Vogesen , verschuldigd. — Door
de Regering ondersteund , hebben zij limine pogingen reeds
met den besten uitslag bekroond gezien ; terwijl tevens ook
in de nabijlieid van Huningen , sedert het laatsle gedeelte
van het vorige jaar , eene inrigling op eene zeer uitgebreide
schaal is daargesteld , van welke men op goede gronden den
besten uitslag mag te gemoet zien.
Doch vermils de gemelde inrigtingen zich vooreerst tot
de voorlbrenging van zalm en forellen beperken, willen wij
onze lezers daaromtrent liever aan het stukje van den
Hoogleeraar Harting , in den eersten jaargang van het Al-
bum der Natuur , verwijzen en ons hier bepalen tot de
75
wijze waarop , naar ons inzien , door grondeigenaars en
liefbebbers der Visscherij , welke [vijvcrs bezitten , op de
eenvoudigste wijze voorloopig ecnige proeven zouden kun-
nen genomen worden , ten opzigte van eenige visch-soorten,
die overal bij de band zijn , in vijvers spoedig groeijen
en een goed voedsel opleveren.
De snoek is , ons inziens , een der visscben , welke in
deze het minste in aanmerking kan komen. Wat de vos
voor bet jaglveld is , is bij voor de viscbwateren , en zijne
verregaande roofzucbt is genoegzaam bekend. — Zij , die
evenwel ook bet stelsel op deze soort zouden willen toe-
passen , dienen daartoe eeuen afzonderiijken vijver te be-
stemmen ; maar men beboort steeds in bet oog te bouden ,
dat men haar altijd ten kosten der , ten aanzien van an-
dere soorten , verkregen uitkomslen zal moeten voeden.
Bijna betzelfde geval bestaat ten opzigte van den baars ,
evenwel voedt zich deze ook met andere voorwerpen , als :
wormen , insekten , maskers van walernymfen , waterslakken
enz. en bij verslindt op verre na zooveel visch niet als de
snoek. Maar vermits bij zicb liefst met zeer kleine viscbjes
voedt, is bij bet vischbroed boogst scbadelijk , en in alle ge-
val zoude dus ook deze soort , in eenen afzonderiijken vij-
ver bebooren te worden aangekweekt.
Anders is bet gesteld met die soorten van bet groote Cij~
prf/iMs-geslaebt , welke wij bet meest gesebikt oordeelen
om bet onderwerp van aanvankelijke proeven uit te maken.
Het zijn : de karper , de brasem , de steenkarper of steen-
kroes , de zeelt en de blanke voorn. Allen leven van de-
zelfde soorten van voedsel en groeijen en tieren zeer goed
in afgeslotene wateren op gemengden grond ; tervvijl de
steenkarper de zeldzame eigenschap bezit van, zelfs op den
modderacbtigsten bodem . geen zoogenaamden grondigeu smaak
aan te ncmen en zeer spoedig groeit.
76
Tot het nemeu van proeven met de bedoelde soorten is,
ons inziens , een vijver van eenen halven bunder oppervlakte
ruim genoeg ; mits men zich vooraf verzekere , dat er geen
snoek of baars in voorhanden zij , en boe meer men de aan-
wezige paling kan verminderen , des te beter. Men schaffe
zich in de lente eenige kuiters en hommers, van de soorten ,
welke men wenscht voort te fokken , aan en plaatse die,
liefst elke soort afzonderlijk , in vischhouders. Tegen den
tijd dat men meent, dat de kuit en de hom tot rijpheid zijn
gekomen, neme men eene wel gereinigde , diepe aarden scho-
tel , met vlakken bodem , en doe daarin eene pint zuiver
water uit den vijver. Een kuiter uit den viscbhouder geno-
men hebbende , aan de uitzetting van wiens onderlijf men
vermoedt, dat de kuit rijp is, houdt men hem aan den kop
en de borstvinnen in de linker hand , terwijl men met de
regter , de duim rustende op de vlakte van den onderbuik
en de overige vingers op de rugstreek , eene soort van ring
vormt, waarmede men zachtjes vau boven naar beneden
strijkt , ten einde de eijeren naar den anus te doen afdalen.
Wanneer de eijeren tot hunne rijpheid gekomen zijn , zullen
zij op de minste drukking te voorschijn komen en in den
scholel vallen ; terwijl de visch geen het minste letsel door
deze ontlasting zal ondergaan. Merkt men echter, dat de eije-
ren niet bij de eerste drukking uitvloeijen , dan zet men den
visch weder in den houder en beproeft eenen anderen. Ver-
mits er steeds eenig slijm , door de drukking der opperhuid
van den visch, mede in het water valt, laat men hetzelve
weder van de eijeren afloopen en doet er versch water op.
Nu neemt men een' hommer en behandelt hem op dezelfde
wijze. — Wanneer de hom rijp is, zal hij in de gedaante
van room in het water vloeijen en men ga voort tot dat het
eene lichte melkkleur heeft aangenomen. Dan roere men het
water met de hand of met den staart van den hommer ,
77
zachtkens om, en na het water gedurende vijf minuten in
rust gelaten te hebben , is de bevruchting gescbied.
De bommers lijden evenmin als de kuiters door deze be-
handeling. Het is noodig hier nog op te merken, dat de
kuiters somtijds zicb niet ten bekwamen tijde van de kuit
kunnen ontlasten en deze bierdoor in eenen toestand ge-
raakt , welke baar ter bevrucbting ongescbikt maakt , liet-
welk zich door het gelijktijdig uitvloeijen eener etteracbtige
stof met de eijeren , welke bet water troebel maakt en door
het wit worden der eijeren , zoodra zij met het water in
aanraking komen , kenmerkt. Zoodanige kuit beboort te
worden weggeworpen. Indien men de bierboven bedoelde
bandelwijze bij groote visscben wil aanwenden , moet een
persoon zijne vingers onder de kieuwdeksels steken en hem
zoo, in eenen verticalen stand, boven bet water houden , ter-
wijl een ander , met zijne beide handen , de drukking naar
beneden verrigt. Vooraf moet men in gereedheid hebben
platte vierkante borden of bennen van digt gevlocbten man-
dewerk , ter grootte van ruim £ vierkante el met eenen
opstaandcn rand van \\ palm , en op den bodem van deze
wordt de bevruchte kuit van elken visch nedergelegd. Daar-
na worden deze bennen aan de oevers van den vijver zoo-
danig bevestigd , dat bet water met den bovenrand gelijk
staat. Van tijd tot tijd behoort men de bennen na te zien
en wanneer men bemerkt, dat zich eenige plantaardige stof-
fen op de eijeren bechten, moet men deze voorzigtig met
een groot penseel wegnemen. Wanneer men ontwaart , dat
al de eijeren zijn uitgekomen , en de jouge vischjes in de
ben rondzwemmen, behoeft men deze slecbts zoo diep onder
water te doen zakken, dat zij over de randen heen in den
vijver kunnen geraken.
Men meent het nemen dezer eenvoudige kostelooze proef
aan alle eigenaars van visch-wateren te moeten aanbevelen.
TS
Op deze wijze toch kan de eerste grondslag gelegd wor-
den tot het daarstellen van eene rijke bron voor de voeding
der mindere klasse niet alleen, maar tevens tot uitbreiding
der nijverheid in ons Vaderland , waarvan de vissclierij ee-
nen niet onbelangrijken tak uitmaakt ; terwijl het aanvan-
kelijk slagen dezer proeven , ongetwijfeld den verderen
grondslag leggen zal tot de uitbreiding der visch-fokkerij
op eene ruirae schaal , waardoor aan het sedert lang be-
speurd verval der visscherijen krachtdadig zal kunnen wor-
den te gemoet gekomen.
V. v. W.
— mmmm*
Allerlei.
Bij den doortrek in het voorjaar , die bier te lande ge-
woonlijk in het begin van Maart invalt , bezoeken slechts
zeer enkele houtsnippen de streken langs den Hollandschen
duinkant ; zoodat het tot de zeldzaamheden behoort er al-
daar , in dien tijd , eene te zien. Het was dus een vreernd
verschijnsel, dat er tusschen den 22 en 25e February in de
bosschen van het landgoed Leeuvvenhorst, tusschen Noordwijk
en Noordwijkerhout gelegen , een aantal van dit trekwild voor-
banden was, zoodanig dat er op een dezer dagen meer dan
twaalf stuks gezien zijn. Het is waarsehijnlijk, dat deze snip-
pen , uilhoofde van den zachten winter , den terugtogt
eenige dagen vroeger dan gewoonlijk hebben aangenomen,
en door de hevige storm- en sneeuwvlagen zijn verdwaald
geraakt.
V. v. W.
De ridder, de dame en het liert.
EeNE DuiTSCHE VOLKS-SAGE.
(VerlaaldJ.
MK»»&®& MM"
De nacht werd allengs duisterder. Een dikke nevel , die
uit den grond opsteeg, vormde in het verschiet de zonder-
lingste geslalten. Van zijne jagtmakkers afgedwaald , trachtte
de ridder van Kocherstein den regtcn weg te \inden : het
was hem ondoenlijk een pad op te sporen , dat hem uit het
bosch voerde. Toen zetle hij den jaglhoorn aan den mond
en sliet eenen langen , doordringenden toon uit. Wei
hoorde hij de echo dien toon klagend herhalen , doch
op het antwoord zijner makkers wachtte hij te vergeefs.
» Zoo kom ik niet verder ," sprak hij en legde den teugel
op den hals \an zijn jagtros , de trouvve en vlugge Irene ;
»ik wU beproeven of gij den weg beter kunt vinden dan
uw meester." Het dier scheen zijn^n heer te vcrstaan.
Hinnekende strekte het den neus in de koele nacliilucht
en spitste de ooren. Aan zich zelf overge aten , sloeg het
in gestrekten draf eenen weg in , die aanvankelijk wel
gebaand scheen en door een bosch met hoog opgaande ei-
ken heen liep, doch eensklaps in het midden van het bosch
eindigde. »Ei, ei , Irene" zeide de teleurgestelde ridder
»dat ziet er nog slechter uit". Hij blikle naar den hemel ,
doch geene enkele ster vertoonde zich. — Verwonderd
80
van in een bekend woud zoo geheel te zijn verdwaald ,
reed hij rond zonder ergens eenen uitweg te vinden. Op
eer.s meende hij door de boomen in de verte een licht te
zien , hetwelk echter even spoedig weder verdwenen was.
> Wacht , daar is het weder" en tevens liet hij den hoorn
schallen ; doch te vergeefs , niemand antwoordde , en het
licht bleef op zijne plaats. Hij diende een besluit te ne-
men : den nacht toch kon hij , hongerig en koud als hij
was , niet in het bosch doorbrengen ; zoude hij Irene hier
vastbinden en zich , door de slruiken been , een" weg naar
het licht banen? — Na eenig beraad nam hij zijn besluit,
bevcstigde den teugel aan eenen tak en drong door het
digte bosch heen in de rigting van het licht. Dit gelukte
niet zonder veel inspanning en moeile ; want hier zonk hij
in den moerassigen bodem en daar verwarde hij zich in
doornstruiken. Het was hem bijna onmogelijk voort te komen
en het scheen , dat alles , in dezen duisteren nacht , tegen
hem zamenspande. Het koude zvveet parelde op zijn voor-
hoofd. Na lang pogen bereikle hij eene plaats , waar het
bosch minder digt werd en eensklaps zag hij eene kleine hei-
devlakte voor hem. Nog weinige schreden , en daar zag
hij op een' kleinen afstand het huis , waaruit het licht
slraalde. Na eenige inspanning had hij de vlakle bereikt;
spoedig bevond hij zich aan het oude , kleine , steenen
gebouw , waarvan de vensters te hoog geplaalst waren , om
er te kunnen inzien. Hij klopte zachtjes aan , doch alles
bleef stil. Nu begon hij sterker op de deur te slaan, Hij
luisterde weder , doch er volgde geen antwoord. » Het is
vreemd" zeide hij in zich zelven, »bewoond zal het toch
wel zijn , want hoe zoude er anders licht branden ! Ik heb
immers hard genoeg geklopt om zelfs een mormeldier te doen
ontwaken. — Wij willen iets anders beproeven." Dit zeg_
gende nam hij den jagthoorn te baat en de klanken weer-
81
galmden treurig iu het hosch. — »God zij geloofd , Jaar
boor ik wat !"; doch Iiij bedroog zich , want een raaf ,
door dea toon verschrikt , vloog krassend uit. een' boom.
Ongeduldig wordende, verlangde de ridder ingelaten te
worden , en dreigde met geweld te zullen inbreken. Een luid
gelach , als van eenige manneKstemmen , was bet antwoord.
Nu nam de ridder een1 jongen eikenstam , die daar lag ,
en stootte , om aan zijne bedreiging klem te geven ,
met geweld tegen de deur. Toen bij gereed stond,
eenen tweeden aanval te beproeven , riep men bem ,
naar bet scbeen , uit een der vensters toe : » Verwijder
u, of ik zal den bond aanhitsen !" — »Ik sleek den bond
overhoop" riep de ridder verstoord uit , > en zijn mees-
ler zal ook met mijnen hertsvanger kennis maken. Is
dit eene handelwijze jegens eenen verdwaalden jager? Doe
open , en wel oogenblikkelijk !" — Het scbeen nu , dat de be-
woner zijne bedreiging stond te vervullen , want bet brom-
mend gebuil van een' grooten bond deed zicb booren. De
ridder trok den bertsvanger en maakte zich gereed , het
dier te ontvangen. — Er verliep een weinig tijds , doch
alles bleef slil. Nu greep bij weder naar den boomstam.
De deur kraakte en scheen te zullen wijken. — Toen liet
zich de stem weder booren : » Kom binnen , wanneer gij bet
dan volstrekt wilt. Dwaas! gij loopt bet noodlot te ge-
moet !" — De grendels werden terug geschoven en de
woorden : » doe de deur slecbts open ," klonken hem in de
ooren. Zonder zich aan de geheimzinnige waarschuwing
te storen , volgde bij de aanwijzing en trad binnen. Oogen-
blikkelijk bevond bij zich in een ruim vertrek , hetwelk
het gansche gebouw scheen in te nemen. Naar alle kanten
wierp de Ridder zijne blikken been , om bet vijandige
wezen , dat hem bedreigd had , te ontdekken , en met de
grootste verbazing bespeurde bij niets anders , dan eene
TWEEDE JAARGANG. C
dame , van welke hij niet wist of de scho3nheid , dan wel
de rijkc en glansrijke kleeding , de meeste bewondering
verdiende. Een wit zijden gewaad omsloot hare ranke
en sierlijke gestalte en was op de borst vastgehecht door
een eigenaardig gevormd slot van scbitterende diamanten ,
waarop een liggend hert was afgebeeld ; terwijl een dergelijk
versiersel de lange liairvlechten zamenliield , waarvan bet
glanzend zwart , bet blanke voorhoofd des te beter deed
uitkomen. Zij zag er eenigzins bleek en zwaarmoedig uit ,
docb was van eene onuitsprekelijke scboonheid. Toen de
ridder binnen trad , verbief zij zieh van baren fluweelen zetel
en wenkte hem , vriendelijk lagcbend , aan den met spijzen
voorzienen discb , nevens baar plaats te nemen. Hij begon
met de oorzaak , die hem derwaarts gevoerd bad, te verkla-
ren , en zieh deswege te verontschuldigen. »Gij zijt wel-
kom !" was bet eenige antwoord , en de dame wees ander •
maal op den ledigen zetel. Er was wel niets eenvoudiger
dan dit gezegde , en toch drongen de woorden , door den
toon , waarop zij uitgesproken werden , den ridder door
merg en been. Zij ging zitten ; baar gast volgde baar
voorbeeld , terwijl hij , rondziende , ontwaarde , dat zij ge-
heel alleen waren. Hij was verbaasd. Van waar was dan
de stem gekomen? wie badden zoo luid gelagcben? waar
was de hond , die zoo dreigend gebromd bad ? Deze vragen
verdrongcn zieh bij hem ; want bet vertrek , waar hij zieh
bevond , besloeg bet kleine gebouw. — Inmiddels was de
ridder te veel jager , om zieh verder in deze bespiegelingen
te verdiepen en geen gebruik te maken van bet heerlijk
opgedischt maal , waartoe de dame hem uitnoodigde , zon-
der er evenwel zelve deel aan te nemen. Hij liet zieh de
spijs en den wijn goed smaken ; doch nu viel hem de arme
Irene in. » Gij moet er voor boeten , arm dier ," dacht hij ,
» dat uw meester bier warm en wel ter neder zit ! — Een
83
warme stal en eene goede maat haver zouden u beter be-
vallen , dan met een ledigen buik, daar buiten in de koude
le staan." Aan den haard flikkerde een knappend vuur en
aan den zolder hing eene helder brandende lamp.
Toen de ridder verzadigd was , herleefde zijne nieuwsgie-
righeid. Hij waagde het twee- of driemaal , zijne schoone
gastvrouw in de zwarte oogen te zien ; doch hoe schoon zij
ook waren , deed hun glans hem telkens den blik neder-
slaan. Er lag iets verschrikkelijks in die schoone oogen ,
dat hem onverklaarbaar was. Hij vulde den beker en ledig-
de hem beleefdelijk op hare gezondheid. Zij bedankte hem
met eenen hoofdknik en reikle hem eenen kleinen , gouden,
rijk versierden beker toe , welken hij vulde en dien zij , hem
bescheid doende , even met de lippen aanroerde ; daarna
rees zij op. » Dit vertrek ," zeide zij » moet u tot nacht-
verblijf verstrekken. Ik kan u geen ander aanwijzen.
slaap wel !" — De ridder wilde spreken ; zij viel hem in
de rede: »Ik weet, wat gij zeggen wilt. Wij zullen elkan-
der wederzien ! Neem deze bloem." Zij nam eene der rozen
die , schoon het herfst was , hare haren versierden.
» Neem aan ," vervolgde zij , » en den dag , waarop zij ver-
welkt , ziet gij mij weder !" In den wand opende zich eene
deur , die de ridder niet bemerkt had, en voor hij kon anl-
woorden was de dame verdvvenen , en de deur sloot zich
achter haar.
De ridder voelde nog geene neiging tot slapen. Hij wan-
delde , de gebeurtenissen van den avond overdenkende , het
vertrek op en neder. De stilte van den nacht begunstigde
deze overpeinzingen en door de dikte van het vloertapijt,
kon hij zelfs zijne eigene voetstappen niet hooren. — Hij
trachtte zijne gedachten af te leiden en begon het fraaije ,
ofschoon zeer oude huisraad in oogenschouw te nemen, toen
eensklaps zijne opmerkzaamheid door de toonen eener harp
6*
84
werd afgeleid, Na een paar accoorden , jflarde zich daarrnede
de zoctste en bevalligsle stem, welke liij ooit lioorde. De
woorden van het lied betroffen te zeer hemzelven , om aan
zijne ooren te kunnen ontgaan :
»Wee! die den vermeetlen voet
In mijn stil verblijf durft zetten!
Wee hem , dat aan d'euvlen moed
Niets den ingang kon beletten !
Wee den stouten onverlaat ,
Die mij hiikte in 't gelaat !
Niets kan u gena verwerven,
Gij moot op de heide sterven!"
Het gezang en de harp verstomden gelijklijdig , en de
ridder werd door ongewone vrces bevangen. Hij gevoelde
eene koortsachtige rilling. — Eindelijk werd hij van ver-
raoeidheid overwonnen en de natuur eischte hare regten.
Hij sliep op den leuningstoel in. — Toen hij ontwaakte ,
scheen de morgenzon reeds door het venster. Met verba-
zing zag hij de deur , waardoor de dame verdwenen was ,
geopend. Hij slond op , ging been en wedcr , hoestte een
paar malen om zich te doen opmerken. Niets bewoog zich ,
en met zijne nieuwsgierigheid wies zijn moed ; zoodat hij
het waagde naar binnen te zien. Het kleine vertrek was
ledig. — »Welaan" dacht de ridder izij sprak toch van
een spoedig wederzien ! Wat zal ik dan langer blijven?1' —
Hij ging den hoofdingang uit, en, zie! daar vond hij zijne
achtergelatene Irene vastgebonden , en , naar alien schijn ,
uitmuntend verzorgd. »Dame of tooveres!" riep hij uit »ik
ben u grooten dank schuldig , en nu , Irene voorwaarts!"
Hij sprong in den zadel en spoedig vond hij een pad , het-
welk hem naar zijn kasteel voerde.
Zijne eerste zorg was , de roos in helder water te zetten.
Dagelijks beschouwde hij haar en hare schoonheid bleef on-
85
vcrandcrd. Zoo waren drie maanden verloopen. Reeds be
gon liij haar met onvcrschilligheid te beschouwen en de her-
innering aan de gebeurtenissen van dien geheimvollen nacht
begon meer en meer op den achlergrond te treden. Hij ver-
haalde de geschiedenis der roos aan zijne vertrouwelingen
en ook aan zijne eenige dochter , wier geboorte het leven
aan hare moedcr kostte. Het meisje telde negen jaren , en
binnen weinige dagen zoude zij haren geboortedag vieren.
Zij had hem zoo dikwerf om de roos gebeden , dat hij be-
loofde , ze op dien dag aan haar te zullen schenken. Het
kind was hierover buitengemeen verheugd; want de altijd
blocijende roos was menigmaal het onderwerp der gesprek-
ken van de slotbewoners. Eindelijk was de lang gewenschtc
dag daar, en — de roos verwelkte. De ridder, hoewel een
moedig man van twee en dertig jaren , gevoelde eenen he-
vigen schrik en verbleekte. Zonder een woord te spreken ,
besteeg hij Irene en rende het woud in. Waarom hij zulks
deed en werwaarts hij been wilde , was hem zelven niet dui-
delijk. Toen hij een half uur het bosch doorkruist had ,
ontwaarde hij een hert , het schoonsle , dat hij immer zag.
Het aasde in het woud en verhicf van tijd tot tijd het
prachtige gewei , en zoodra het den ridder ontdekte , werd
bet vlugtig. Enkel om het angstig gevoel , dat hem bemees-
terd bad , te vcrzetten en zich te verstrooijen , joeg hij , zon-
der eenen bond bij zich te hebben , het hert in vollcn ren
na. Irene deed haren pligt en bet ging over struiken en
rotsklompen , over berg en dal. Eindelijk bleef het ver-
moeide ros op eene kleine heidevlakte bij eenen belderen
vijver staan, in welks midden eene bron hoog opborrel-
de. Ook bet hert bleef staan en zag zijnen vervolger
strak in de oogen. Nu spoorde de ridder Irene en trok den
bertsvanger, doch tegelijkeriijd slortte het paard over eenen
steen. In hetzelflle oogenblik sprong het hert toe en woelde ,
86
met hct spitse gewei, in de borst van den ridder. Iresb
steigerde en nam de vlugt. Krampachtig omklemde de han-
den des ridders het gewei van het hert , doch te vergeeis.
Spoedig ontving hij eenen doodelijken stoot, en met dezen
scheen de woede van het hert verdwenen. Nog eenmaal
zag het zijn slagtoffer met heldere groote oogen aan , sprong
in den vijver en verdween. Hoe verzwakt ook door den
bloedstroom , die uit zijne borst vloeide , rigtte de ridder zich
toch eenigzins op , om naar den vijver te zien ; want in de
oogen van het hert lag iets, dat hem aan den geheimzinni-
gen nacht herinnerde. Terwijl hij bijna bewusteloos voor
zich been staarde, scheidde zich het water der bron en uit
haar midden kwam eene vrouwelijke gedaante te voorschijn,
die over den vijver naar den ridder zweefde , tot zij voor
hem stond. Zij droeg een wit gewaad en een krans van
verwelkte rozen omgaf hare lokken. Op haar voorhoofd lag
een versche bloeddroppel. De ridder zeeg neder. Hij hcr-
kende liaren blik en hare stem :
»Ja , ik hield getrouw inija woord ,
Ik verschijn -weer aan dit oord ;
Zie de roos is reeds verkwijnd,
En uw levenslicht verdwijnt.
Wijd aan 't noodlot nwe klagt ,
Dat u in mljn' woning bragt,
Niets kan u gena verwerven ,
Gij moet op de heide sterven !"
Bij de laatste toonen borrelde het water hoog op. De
dame zweefde over den vijver en verdween in de bron.
Doch de ridder zag daarvan niets ; met de laatste woorden
van het gezang , had hij het leven uitgeademd.
Nog vele jaren daarna verhaalde men op het slot Kochbr-
steln , van den ridder , de dame en het hert.
Ecne Jagt bij Parijs.
(UIT HET DAGB0EK VAN BEN' DUITSCHEK.)
Gewoonlijk wordt in Frankrijk de jagt op den eersten
September geopend. Dan trekt alles, wat schietgeweer bezit
le velde , vele met, vele zonder port ef amies; evenwel
worden de laatste , vroeger of later, door Gens-d'armes of door
veldwachters betrapt en voor de correctionele regtbanken
getrokken. De eerste September is een vreugdendag voor
alles , wat zich jager noemt , een voordeeligen voor de veld-
wachters en jagtopzieners ; een treurigen voor bet wild ,
allerlei vogels, de honden en dikwerf voor de schietlustigen
zelven. Lang tc voren worden de noodige toebereidselen
gemaakt , port-d' 'amies genomen , geweren gekocht , geruild ,
geleend en schoon gemaakt , het jagttuig nagezien , honden
gedresseerd en verhandcld ; schoenen, slobkousen en mut-
sen aangeschaft , terwijl de hagel- en kruidwinkels , enz.
druk bezocht worden. Naauwelijks is de eerste jagtdag aan-
gebroken of de menigte stroomt naar buiten , overdekt veld,
bosch , berg en dal , schiet , schreeuwt en tiert van alle
kanten, loopt zich moede en verjaagt het weinige wild.
Natuurlijk heerscht de groctste drukte in de nabijheid van
Parijs. Hier toch is de hoofdzetel van alle kunsten , weten-
schappen , uitspanningen en vermaken. — Zouden daar de
jagers ontbreken?
In vroegere jaren was de jagt mijne geliefkoosde uitspan-
ning , en geen wonder , want vele mijner bloedverwanten
88
wares bartstoglelijkc jagers. Al/oo word ik ook spoedig
door de jagtpassie bekropen, en deelde met genoegen de
vrolijke jagtpartijen en de daaropvolgende dischvreugden ;
doch een goed schulter werd ik nimmer, en hieraan is
het toe tc sclirijven , dat niijne pas&ie met den tijd af-
koelde.
Gedurende mijn verblijf in Parijs ontving ze nieuw voed-
sel door de gesprekken van mijnen vriend Adolihi , welke
zijn jagttuig medegevoerd en zich een port cTarmes aange-
scbafl bad , en met de Fran&che hazen en patrijzen hoopte
kennis te maken. Hij wakkerde mijne ingesluimerde liefheb-
berij weder aan en bepraatte mij om ook een port- d'armes
te nemen , gevveer en toebeliooren te leenen en op den
eersten September met liem ter jagt te gaan.
Een jong advocaat leende mij zijn port- d' 'amies y en eon
kanloorbediende zijn geweer, en mijn portier zijnen Azor ;
want ik diende toch een bond te bebben ; de poedel kon
immers apporteren en dat was voldoende?
Mijn vriend bad zich, voor vijf franken daags, een' bond,
dien men voor nun chien d'arret parfaitement Men dressf uitgaf,
gebuurd : want in Parijs kan men alles buren , maar bet is
dan ook meestal echt buurgoedje.
Beboorlijk gecostumeerd , met booge slobkousen , en van
dubbele geweren met bet noodigc toebeliooren voorzien,
stapten wij moedig , met den poedelhond acbter ons ,
vroegtijdig naar een naburig wijuhuis, waarvan wij den
waard kenden , die wijd en zijd als een aarts-jager be-
roemd was.
Wij troffen daar ongeveer een dozijn jagers aan , welke
onder zijne leiding hunne beldendaden zonden verriglen ,
en die inderdaad een vreemd scbouwspel oplevcrden. —
De meesten baddcn bunne scbultcrsgcwercn medegebragt ;
broodzakken vcrvingcn de weilasscben, en allerlei rassen vau
80
honden , slaande uitgezonderd , waren aanwezig. Hocwel
deze bonte, vreemdsoortig tocgetakclde hoop onze lach-
spieren opwekte, kwam cr tevens een gcvoel van schaamte
bij ons op, van aan zoodanig gezelschap deel te ncmen;
want behalve dc waard en wij , was er geen enkcle bij ,
die er slechls eenigzins jagerachtig uitzag; dc overigen ge-
leken meer naar eene bende vrijbuiters.
Terwijl onze aanvoerder met eene zekere soort van pe-
danten ernst , met de weitasch en het geweer omhangen ,
op en neder wandelde, bragien wij een goed uur door met
eenige glazen op onze tgoede jagt1' te ledigen en stapten
vervolgens , van onze blaffende honden omgeven , naar bui-
ten. Eer wij nog het einde der voorstad bereikten , had
Rich ons getal bijna verdubbekl ; want liefhebbers met en
zonder gewercn haddcn zich van aile kanten aangesloten ,
om de heldendaden te deelen of te zien eener bende , die
door eenen algemecn bekenden Nimrod werd aangevoerd. —
Builen de barriere gekomen, trok ons gezelschap langs den
oever der Seine naar Charenton, alwaar de vlakte van gi-
bier (zoo noemt de parijzenaar alies , wat loopt of vliegl)
moest wemelen. Bij dit dorp vermeerderde zicli ons gezel-
schap alwcder met eenige liefhebbers, die er, zoo moge-
lijk , nog koddiger uitzagen.
Wij lieten het bekende gekkenhuis links liggen en gingen
over de brug der Marne. Zoo kwamen wij tot Alfort , waar
wij alweder eene versterking ontvingen. Achter Alforl zoude
dan eindelijk de jagt beginnen ; wij waren nu bijna tot de
sterkte eener compagnie aangegroeid en van minstens vijftig
honden voorzien. Nu trachtten wij eenige orde daar te stellen
en de jagers op het terrein te verdeelen , doch daaraan was
geen denken. Allen blcven op een' hoop , en wanneer een
der jagers, die een dubbel geweer droeg en daardoor toch
eenigzins eenen jagcr geleek , zich van den troep verwij-
90
derde , volgde hem de geheele hoop. De waard vloekte ,
mijn vriend en ik lachten. Intusschen vermaakte ik mij met
den troep te monsteren , die door jagllust en schietwoede als
bezeten scheen. Hier waren allerlei soort van kleederdrag-
ten , van de hemdsmouwen en de slaapmuts af tot den lan-
gen jas en den ronden hoed toe , voorhanden ; deze droeg
een dubbel- , gene een soldatengeweer ; de eene voerde
eene karabijn, de andere een pistool. Die een percussie-ge-
weer droeg , spotte met de vuursteensloten , terwijl de andere
verzekerde alleen daarmede zeker te schieten. — Inmiddels
renden de honden naar alle zijden been en weder ; terwijl
de spits muizen opzocht , de bullenbijters vochten en de
weinige jagthonden bet veld afjoegen. — Een echte jager
had zich wanbopend de baren uitgetrokken !
Ten laatste was bet gelukt eenige orde daar te stel-
len en eene soort van linie te vormen ; maar ook nu
weder ging de eene in den stap en de andere liep. Nu
en dan ging een geweer bij ongeluk af, en dan werd er
hevig getierd en gevloekt. Op eenmaal onlstond het alge-
meen geroep: »wh Uevre, un Havre!"; vijftig geweren gaven
vuur; de getroffene honden huildcn erbarmelijk : een grijze
kat was uit een stuk knollen geloopen en vlugtte naar Al-
port. Algemeen gelach en spotternij wisselden bet geliuil der
getroffene honden en het vloeken van een* lief hebber , die
in zijne kuiten geschoten was, af.
Intusschen ging de massa voorwaarts. — Op eenmaal
hoorde men : » voila la pcrdrix /" en onder een soort van pe~
letons vuur stortte eene torlelduif neder , welke een vijftig
tal sehutters zich wilden toeeigenen. — Een, wiens geweer
afgebrand had , maakte er even zeer aanspraak op als een
ander, die ten minste op hondcrd passen afstand geschoten
had , want zoo ver , zeide bij , droeg zijn geweer.
Mijn vriend wildc zich verwijderen , maar ik ovcrrecdde
91
hem om bet einde der grap, die mij niet weinig vermaakte,
af te wachten ; misschien liep de troep van zelfs uit e lkan-
der en dan konden wij misschien nog wat jagen. — Doch
er kwam niets van en de hoop bleef te zamen.
Eindelijk liep er een haas op , dilmaal een wezenlijke
haas. De arme lepeldrager had , reeds van verre , het aan-
rukken zijner vijanden van alle kanten vernomen. In doods-
angst rent hij tusschen de jagers en honden door en ont-
komt den dood , niettegenstaande een geweldig vuur , waar-
bij eenige honden gedood of gekwetst en eenige der schut-
ters proefondervindelijk van de werking des bagels overtuigd
werden.
Volgens het gebluf der schutters, nam de haas ten
minste eenige ponden lood mede. — Intusschen zagen wij
hem vrolijk en heelhuids ontkomcn. — Wij hadden nu ons
genoegen van die jagtpartij , en ik verwijderde mij met mij-
nen vriend , zeer te vreden , dat wij er ongedeerd afkwamen.
Bij eene aardige waardin te Alfort , die eene even aar-
dige zuster had , herstelden wij ons , onder een goed ontbijt
en eene flesch wijn , van de ergernis , die ons die fraaije
jagtpartij veroorzaakt had. De waardin beklaagde ons , dat
wij platzak huiswaarts keerden en wilde hier aan gaarne te
gemoet komen , vermits baar man altijd wild , ten dienste
der ongelukkige jagers, voorhanden had. Zijbragt ons in
een scbuur , waar eenige hazen in een hok treurig rondom
een hoop koolbladeren zaten , en een dozijn hongerige pa-
trijzen in eene kooi besloten waren. — Om baar niet af te
wijzen kochten wij eenig wild en keerden naar Parijs te-
rug , met het vaste voornemen om Dimmer weder aan zoo-
danige jaglpartijen deel te nemen.
De Mel van Zuid Afrika.
(Vertaald.)
Dit dier, hetwelk vroeger aan de Kaap de Goede Hoop in
zulke menigte voorkwam , dat verschillende plaatsen , b. v.
de Buffels-kloof, de Buffels-boek, bunnen naam er aan ont-
leenen , is ibans , ten minste in de nabijheid der kaap , meer
zeldzaam geworden. De volgende bijzonderbeden zijn door
de bewoners van de binnenlanden medegedeeld,
De Buffel is een buitengewoon sterk en vreeselijk dier ,
welks voorhoofd, door de reusachtige wortelen zijne hoor-
nen, als bet ware met eenen belm bedekt en voor elken
bouw bescbermd wordt.
Met geweren van gevvoon kaliber is liij moeijeiijk te doo-
den en men behoort de kogels met tin te vermengen , om
er meerdere bardbeid aan te geven en voor te komen , dat
ze niet op de dikke en barde buid plat slaan. Zijn aard is,
gelijk trouvvens ook gebecl bet uiterlijk aanduidt , ontem-
baar, boosaardig en wild. Ook dan wanneer liij niet door
vcrwonding of door najagen aangeprikkeld wordt , valt bij
dikvverf zijnen gebaten vijand , den mcnscb , wanneer bij
bem ontvvaart, met woede aan. Bijzonder gevaarlijk is bij
voor reizcndcn , door zijne gewoonte om zicb , wanneer liij
deze ziet naderen , in de roigte als bet ware in binder-
laag te leggen en ben , als zij binncn zijn bereik zijn , on-
vcrboeds aan te vallen.
Deze opgaven evenwel , gelijk eenige anderen wegens
95
zijne builengewone wreedheid, mag men als eenigzins over-
dreven bcscliouwen , en de voorvallen , waarop zij gegrond
zijn , behooren eerder als uitzonderingen , dan als gewone re-
gel beschouwd te worden. Want ofsclioon de bufFel veel on-
tembaarder en krachliger is dan de gewone stier , en tevens
moeds genoeg bezit om zich onverschrokken legen den Ieeuw
te verdedigen, schijnt bij eene aangeboren wees voor den
mensch te koesleren en mag men aannemen dat, wanneer
bij niet door de eene of andere oorzaak aangevuurd of ge-
sard is , de buffel niet zoo gevaarlijk is , als men gewoon-
lijk voorgecft. De daadzaken , welke men als bewijzen zij-
ner verregaande boosaardigbeid aanvoert , berusten op de
volgende omstandigbeden : De stieren van elke kudde plc-
gen , in eenen zekeren tijd van bet jaar , onderling om bet
bespringen der koeijen te kampen en de jongste of zwakste
worden als dan , door de overwinnaars , voor eenen gerui-
men tijd verdroven. De verdrevcne stieren zijn alsdan ,
even gelijk andere wilde dieren onder dezelfde omstandig-
beden , bijzonder woedend en gevaarlijk , en daar zij dan
gebeel alleen door de wildernissen omdwalen , plegen zij
bunne woede aan elk levend voorwerp, dat zicb vertoont,
le koelen ; en van daar die gevaarlijke en wreede inborst ,
welke men bun over bet algemeen toescbrijft. Intusschen
blijft het eene uitgemaakte zaak, dat de jagt op deze buf-
fels steeds eene hoogst gevaarlijke is, want wanneer zij of
gewond of in de engte gedreven worden , wenden zij zich
eensklaps om en storlen op bunnen vervolger, die dan zijn
eenig heil in de snelheid van zijn paard moet zoeken. De
bottentot ecbter die , snel en buigzaam in zijne bewegingen
gelijk eene antilope , door de dikste struiken weet heen
te dringen, vervolgt dit wild liefst te voet. Even gelijk
alle ligchaamsoefeningen , waaraan gevaar of handigbeid
verbonden zijn , b. v. de sliergevechten in Spanje , den-
91
genen, die er zich aan overgeven, eene zekere hartstogtelijk-
lieid iuboezemen , zoo is dit ook bij de buffel-jagt het ge-
val, die door hare liefhebbers , niettegenstaande het ge-
waagde en gevaarlijke , dat haar vergezelt , boven alle an-
dere jagten verkozen wordt. Het gevolg daarvan is dan
ook , dat de buffel in de gansche Kaap-kolonie bijna geheel
is uitgeroeid, en nog alleen in de groote wouden en wil-
dernissen der zuidelijke kust en de oostelijke distrikten
voorkomt , waar hij vooreerst , nevens den olifant , eene
vcilige schuilplaats vinden kan.
Het volgende voorval, hetwelk bij eene buffel-jagt in
de Kaap-kolonie plaats had , moge ten bewijze strekken ,
hoezeer de grootste onverschrokkenheid daarbij vereischt
wordt :
Eene bende kaapsche boeren was te paard uitgetogen om
jagt te maken op eene kudde buffels, welke op eenen met
rmmosa-struiken begroeiden raoerasachtigen grond graasden.
Vermits zij de kudde niet op behoorlijken afstand , om
hunne schoten goed aan te brengen , konden naderen , zonder
over een gedeelte van den moerasgrond te trekken , en zulks
niet wel te paard konde geschieden, lieten zij hunne paar-
den onder het opzigt van eenige hottentotten achter en
gingen voorwaarts in de meening, dat zij, wanneer een der
buffels hun aantastte , gemakkelijk door het moeras ontwij-
ken konden.
Zoo gezegd , zoo gedaan : zij bekropen , door de struiken
gedekt , de kudde zoo nabij , dat op de eerste voile laag
hunner geweren drie buffels nederstortten en de grootste
stier der kudde zoodanig gewond werd, dat hij brullend
op de knien in elkander zonk. Vermits zij hem voor doo-
delijk gewond hidden, waagde zich de voorste jager buiten
de struikgewassen en ging , terwijl hij zijn geweer laadde ,
op den stier los, om hem het genade-schot te geven.
95
De van woede snuivendc buffel zag evcnwel zijnen vijand
niet voor zicli , of even spoedig sprong hij op en ging op
hem los. De jager wierp zijn geweer weg en vlugtte
in het moeras ; de stier was hem evenwel zoo na op de
hielen , dat hij de hoop van op deze wijze te ontkomen ,
moest opgeven , en daarom , ijlings om eenen struik wen-
dende , eenen nabij staanden boom trachtte te beklimmen.
Het woedende dier was evenwel te digt op hem en
stortte , met een gebrul , volgens een der ooggetuigen het
vervaarlijkste , dat men zicli kan voorstellen , op den boom-
stam los , bereikte den jager , voor hij hoog genoeg ge-
klommen was , met zijne hoornen en slingerde hem met
zulk eene kracht in de lucht, dat hij bijna geheel verbrij-
zeld naar beneden storlte en in de takkcn van den boom
hangen bleef.
De stier ging eenige malen rond om den stam , om te
zien, waar zijn slagtoffer gebleven was , tot hij eindelijk ,
ten gevolge zijner wonden , door bloedverlies uitgcput , we-
der op de knien nederzonk. De overige jagers , die intus-
schen van den schrik bekomen waren , traden nu voor-
waarts en doodden hem; lerwijl hnn makker levenloos in
de lakken hing.
>&mM&^~
De Jagers-taal.
Dc kleinkinderen van cenen aarst-jager speelden in zij-
ne kamer en braken , onder het stoeijen , de vermolmde
voorpooten van den grootvaderlijken zctel. — Daar hebben
die verduivelde jongens, » riep de naauwgezettejagt-termino-
loog in zijne gramscbap ait," de voorloopers van mijnen
stoel gebroken !"
De School-vos.
Een conrector , die ook eens wilde jagen , woonde eene
vossenjagt bij en zag , dat een vos zijnen nevenman naderde ,
zonder dat deze het gewaar werd.
Wat nu gedaan? — Roept hij, dan hoort het de vos
en maakt regts-om-kecrt. — Doch , daar valt hem in ,
dat zijn nevenman een regtsgeleerde is en dat Reintje , hoe
slim ook , toch wel geen latijn zal verstaan ; en hij roept
derhalve zijnen makker toe vvulpes adest" (daar is de
vos). — Tot zijne groote verwondering was de vos even
snel verdwenen , en hij heeft na dien tijd steeds geloofd :
dat de vossen latijn verstaan.
Bene bijdrage tot de kennis van liet jaglveld m het
visclwater in de Provineic Noord-Brabant.
Onaangezien vele andere hoedanigheden , roemt de pro-
vincie Noord-Brabant op haar uitnemend jaglveld. Te regt
wordt zij de bakermat van den jager, de oefenschool van
het jagtvermaak genoemd.
Er ligt niets overdrevens in deze woorden opgesloten. Hij,
die hare onafzienbare weiden, polders, en slechts voor den
jager toegankelijke moerassen, afgewisseld door hare met
groene hagen omzoomde akkers , hare eeuwig donkergroene
dennen- en statige eikenbosschen , welke ruwe, maar trot-
sche en schoone gezigten aanbieden , heeft doorkruist , zal
dit gereedelijk toestemmen. Zij biedt hem, die haar met
den blik van den jagtliefhebber beschouwt , een jagtveld
aan , waar al de onder ons klimaat bekend zijnde wildsoor-
len, het korhoen uitgezonderd , uitmuntende in hoedanigheid
van wildbraad , in menigte leven en tieren. De vlugge ge-
spierde heidehaas , het onrustige konijn, de gezellige pa-
trijs , de sniakelijke houtsnip , de vrolijke lijster , de
leeuwrik , de lieflijke zanger ook van de eenzame heide, de
vink, zonder te spreken van de tallooze menigte waterwild ,
schitterend door de bonte kleuren van zijnen vederendos ,
okken den jager , tuk op jagtgenot, onweerstaanbaar uit.
Het is dan ook niet te verwonderen , dat deze Provin-
cie , wier krachtige bevolking met hartelust aan het jagt-
vermaak is geboeid , kundige jagers , maar vooral vaardige
schulters voortbrengt,
TWEEDE JAARGANG. 7
98
Het kan mede ook niet ontkeud worden , dat de bekwaam-
heid des Noord-Brabantschcn jagers , de vrucht van velc en
vermoeijende togten , beproefd op een terrein , waar de biii-
derpalen dikwerf even talrijk zijn als bet wild , haren alou-
den roem waardig heeft gehandhaafd. Verhard tegen de ver-
moeijenis , afkeerig van al die petite soins , die souimigen
in hooge mate belagehelijk maken , doorkruist bij even vaar-
dig» de voor anderen ontoegankelijke moerassen , als den
mullen zandgrond en de ruwste beide. Met dezelfde vaste
band velt bij den baas en de watersnip , den patrijs en de
boutsnip.
Intusschen lokt dit wildrijk jagtveld in vele oorden het
laadvolk tot verscbillende strooperijen uit. Tuk op jagtge-
not , is bet stroopen eene aangenarne verpoozing van den
harden, noeslen arbcid , die een ondankbare grond hen. op -
legt. Bewust van de overlreding der wet , bespied en ach-
tervolgd, vol vertrouwen op zijn niet te berkennen spoor
in een houtrijk terrein of op de vlakle, waar bij elken bc-
ambte , vlugtig opgemcrkt , gerecdclijk ontvliedt , ontwijkt
de strooper veelal eene welverdicnde straf.
List aan bckwaamheid parende , is de strooper liier y hoc
slecht ook toegerust , een vaste schutter , die het jagtveld
veel nadcel tocbrengt ; daargelaten de velerlei andere midde-
len , welke bij naar tijd en gelegcniieid aanwendt.
Om zich een altijd oppervlakkig denkbeeld te vormen van
den aard van het jagtveld in dit gewest , kan hctzelve ge-
voegelijk in vicr deelen gesplitst worden.
Het noordelijk gedeelte , door de rivier de Maas en de
Merwcde bespoeld, is de lange smalle uitgestrektheid gronds ,
welke is gelegen ten noorden van Ravenstein , Oss , 's Her-
togenboseb en Geertruidenberg. Door jaarlijkscbc overslroo-
ming , welke op de boogte van 's Herlogenbosch verre land-
waarls indringt, getcisierd, is dczc streck rijk aan waterwikl ;
90
tcrwijl daardoor dc voorttcling van andcr wild bclet , de
jagt op klcin wild van goring bclang is.
De bontc mcnigtc ccndvogels , van velerici soorten , die als
donkere wolkcn in hot luchtruim opsiijgen; de gans , opmer-
kenswaardig door hare gcordendc vlugt en bchoudsmiddelcn
in haar nachtlegcr; daarbij gevoogd de sclioone en vredelic-
vende zwaan , die dit tafercel verrassend afsvisselt , en in
hare vlugt eene opmerkelijke , witte glanzige streep tcgen den
donkergrijzen hemel afteekent , boeijen de aandacht des ja-
gors on wekken de verwondering op van hem , die , aan dit
gejoel en gewoel gowoon , niet ongevoelig , niet onverschillig
is voor eon schouwspel , waar zich de geheime krachten van
bet instinct , hot schepsel ingestort , nadrukkelijk openbaren
en aanscliouwelijk maken. ilet gedruisch , aan den wind gc-
lijk , van de zich afwisselcnde vliegende drommen, vcreenigt
zich met hot raauwe en schorre geluid der ganzen en de
zachtc en welluidende galmen der zwanen.
De in dit gedeelte aangewende jagtbedrijven zijn : bet van-
gon van eenden, door middel van eendenkooijen, welke in groot
golal over de uitgcstrekte polders verspreid , zich op bet
ecrste gozigt , door eon groep boutgewas in de onmelelijke
vlakte , doen kennen. Hot schieten van waterwild des daags,
en des nacbts op den trek. Het vangen van waterwild met
slagnetten , welk bier hoofdzakelijk worden gebezigd op zoo-
genaamde duikers , door geenc a^idere middelen te bemagti-
gen. Onder doze bedrijven bekleedt het schieten van wa-
tersnippen met den staanden bond de ecrste plaats. Dit
bedrijf, altijd op moerassigen grond uitgeoefend , vordcrt
buitengewone inspanning , buitengewone vaardighcid , en ecu
vlug en scherp oog. Hot is de oefenschool van den jager ,
bet vormt den bond, dien doze jagt bijzoader boeit.
Het tweede gedeelte, ten oosten door de rivier dc Maas,
ten westen door do wocstc uitgobreide Peel begronsd , bet
400
land van Kuik van oudsher genaamd , is , hoc klein in
onivang , eene der schoonste en vruchibaarste landstreken
dezcr Provincie , en beroemd door eene uitnemende patrij-
zenjagt.
Moeijelijk kan men zich een terrein afschilderen , waar
de patrijs een veiliger en aangenamer verblijf vindt. Door-
sneden met eindelooze korenakkers, aardappelen , onder
de schaduw van welker loof hvj rustig leeft en tiert, levert
daar de broeitijd , in den regel , gewenschte uitkomsten op.
Het terrein zelf vereenigt in zich de twee eigenschappen ,
die het jagtgenot verhoogen , zonder het ligchaam te ver-
moeijen. Een ver, ruim gezigt, hetgeen het vervolgen
der patrijzen vergemakkelijkt, paart zicli aan eenen ge-
lijkvormingen grond , die noch hinderpalen oplevert , noch
met grachten of sloolen doorsneden is.
Het overrige gedeelte van het arrondissement 's Hertogen-
bosch en Eindhoven omvat onze derde verdeeling, waar de
haas, onder het klein wild, de voornaamste plaais bekleedt.
Dit gedeelte van het arrondissement 's Hertogenbosch ,
hetgeen zich door eene groote mate van landontginning
kenmerkt , is doorsneden en met bosschen overdekt , waar
de hoiilsnip ook eene veilige aangename schuilplaats vindt.
Het arrondissement Eindhoven daarentegen is , hoewel hier
en daar rijk aan dennenbosschen , gelijk aan eene uitge-
strekte heide, met vruchtbare steppen, bezaaid met zoovele
dorpen , welke met een hoogen , statigen , als uit de
naakte vlakte oprijzenden toren , als gedenkteenen van den
godsdiensfzin onzer voorvaderen, prijken.
In deze uitgestrekte en afwisselende landstreek , waar alle
jagtbedrijven in hunnen verschillenden vorm toepasselijk zijn,
kan de jagtliefhebber in de ruimste mate zijnen jagtlust
hot viercn. De jagt wisselt zich hier, naar den aaro1 van het
jaargflijde , aangcnaam af. Naar willekcur geniet de jager
401
alleen , de vrij ademende natuu.r , of het gezellig verkecr van
den jagtvriend , die zich door jok en luim en puntige
gezegden kenmerkt. Het laatste valt echter, in het alge-
meen, meer in den smaak van den Noord- Brabantsclien
jager.
In laatstgenoemd arrondissemeut ligt Valkenswaard , be-
roemd door zijne valkeniers. Valkenswaard heeft de moeije-
lijke kunst van het afrigten der jagtvalken , toen zij der ver-
getelheid scheen prijs gegeven te zijn, ongeschonden be-
waard.
Aan die schijnbare vergetelheid onlrukt , treedt de val-
kerij door Z. M. den Koning ondersteund , weder in haren
vorigenbloei en luister te voorschijn. Het nederige Valkens-
waard bewaarde de kunst , welke koningen en vorsten be-
oefenen.
In het voorbijgaan zij opgemerkt , dat de valk , sedert
lang , hoofdzakelijk op den reiger wordt afgerigt.
Het arrondissement Breda , hoezeer ten zuiden voor een
klein gedeelte gelijk aan het vorige , omvat het laatste en
vierde gedeelte, en biedt overigens eenen vruchtbaren, heer-
lijken landzoom aan , doorsneden met uitmuntende wegen ,
bekroond met prachtige steden en dorpen. Het mag met
regt de tuin van Noord-Brabant genoemd worden ; terwijl het
als jagtveld uitmunt en beroemd is door zijne houtsnippen-
In weerwil dat in dit gewest een veertigtal uitgestrekte ge-
meenlen , als heerlijke jagten, en in dit laalsle gedeelte de
uitgestrekte domeinen van Prins Frederik van het gewone
jagtveld afgezonderd , aan velen de gelegenheid van het uit-
oefenen der jagt ontneemt , telt Diana niettemin hier een
overgroot getal hartstogtelijke vereerders.
(wordt vervolgd.J
Beschoiiwingen over hcl tcckcncii van groot en klcia
hairwild, im lict bijzondcr van hct licit
(In hct Hoogd. medegededd door L> Voigt.)
4 . Gaat do kogel bij het dwarsstaandc hcrt door ecn der
liartkamers , of wordt dc groote hartader verscheurd , dan
rigt het zich bliksemsnel in de hoogte , stort of oogen-
blikkelijk daarna op de plaats neder, of gaat hoogstens nog
100 schreden weg , valt dan dood neder.
2. Gaat de kogel boven het blad , alzoo ook over het hart
heen , dan vindt hij zijnen weg door de milt, Het hert
buigt zich even als wilde het knielen , gaat niet ver voort ,
maar behoudt nog lang het leven. Uit den hals konit een
zwartachtig zweet te voorschijn, dat eene weiwonds reuk
afgeeft.
5. Schiet men vlak achter het blad, dan gaat de kogcl
juist door de long; het wild rogchelt een schuimend zweet
uit , rigt zich met kracht in de hoogte , rent over allcs
heen en eindigt spoedig zijn leven.
4. Schiet men hct hert als het in cene schuine rigting
staat , van voren achter het blad , van onder naar boven ,
dan springt het hoog op , rent overal over heen , maar voelt
zich spoedig afgemat en wordt zeer ziek. — Hct wordt dan
dadelijk afgevangen. Bij dit schot gaat de kogel door de
long, raakt de liartkamers en ncemt de rigting opwaarts
door het lijf.
105
5. Stual hct hert sehuins , en schiet men twee haodon
breed achter het blad , dan vindt men op het spoor eon
slerk witachlig zweet. Het wild gaat niet verder dan 100
sehreden van de plaats weg. — De kogel doorboort dc
long en het bovenste van het hart en komt aan den voor-
looper weder uit,
6. Wordt het hert echter iets hooger achter het blad
getroffen , dan neemt de kogel zijn loop door de milt en
buik en beschadigt de klcinc.
Op dit sehot gaat het wild terug. Op het spoor vindt
men zeer weinig zweet ; maar desniettemin wordt hel wild
al spoedig zeer ziek.
7. Treft men het hert onder de lenden, daa raakt de
kogel gcen ingewanden, maar gaat bloot door het holle lig-
chaam. Door dit holschot stort het hert nedcr; is men er
dan niet vlug bij , om het af tc maken, dan springt hct
weer op en vlugt verre weg. — Deze wonde geneest
zeer spoedig.
8. Bij het weiwondschot van een hert heeft de kogel do
buiks ingewanden doorboord. Het weinige zweet , dat men op
het spoor ontdekt , is vermengd met half verteeixl voedsel.
Dikwijls gebeurt het ook, dat het wild in het geheel
geen zweet geeft. Het hert gaat vlugtig door, echter als
het niet achtervolgd wordt , met een te zamengetrokken rug
van tijd tot tijd langzamer , en valt in eenig verborgen digt
struikgewas ziekelijk neder.
9. Wordt het hert een voorlooper verbrijzeld, dan stort
het oogenblikkelijk voorover , herstel zich echter weer en
vlugt hinkend voort. Bij een achterlooper is het even
zoo , met dit onderscheid , dat het natuurlijk van achteren
ter neer slaat.
■
Na alle deze schoten moet men het wild , cer men het met
104
den zweethond nazet , 2 to( 3 uren tijd laten , ten eiude
het zich kunne nederzetten en ziek worde. — Want wil
men het wild oogenblikkelijk na bet schot vervolgen, dan
vlugt het zoo lang en zoo \er mogelijk , tot dat alle krach-
ten ziju uitgeput , en zoo gaat dan menig stuk verloren.
Wordt echter het aangeschotene wild eerst regt ziek, dan
behoeft de jager hetzelve niet zoo ver na te speuren en de
lionden kunnen het gemakkelijk overmeesteren.
Alle hairwild , hetwelk met het schot wegloopt , ligt ,
wanneer men het eenige rust vergunt , altijd op die zijde ,
waar het doodelijk schot is aangekomen. Dit kan men als
zeker aannemen en hij alle wild opmerken, wat met de
buks geschoten is , maar niet zoo stellig bij het met hagel
geschotene, gcwone klein wild.
lets over de punl-kogels.
Omdat hier te lande de vraag onitrent de voorkeur van
den puntigen of ronden vorm der bukskogels nog niet be-
slist, ten minsle niet algemeen aangenomen is, meenen we
onzen lczers geene ondienst te doen, met een uit de Times
van 1850 geplaatst artikel letterlijk over tenemen, hetwelk
op grond van door deskundigen gedane proefnemingen , aan
den puntkogel den voorrang doet loekennen.
leder jagtliefhebber beeft bijna zijn lievelings-geweer- of
buksenfabriek ; er zijn er dan ook onderscbeidene, die in dit
vak uitmunten ; zoo kunnen wij thans daarvoor ook de fa-
briek van Mr. Lancaster aanbevelen.
Het artikel luidt als volgt :
Eene menigte bekende en door den ouderdom hnnner
namen beroemde edellieden , met Z K. H. Prins Albert
aan het boofd , waren op het exercitie-plein te Woolwich
verzameld tot bijwoning van proeven , die met \\ oncen
zware bukskogels , in den vorm van een suikerbrood , zou-
den genomen worden , en welke naar berekening van 500
tot GOO ruime schreden afstands nog zooveel kracht zouden
behouden , om een plank van eenige duimen dikte te door-
boren ; onderscheidene dier kogels werden zelfs meerdere
duimen diep uit den grond opgegraven , nadat zij de plank
reeds doorboord hadden.
Mr. Lancaster en diens zoon hadden bij vele proefnemin-
100
gen de ontdekking gemaakt , dat cen bukskogel in eea' pun-
tigen vorm meer kracht uiloefende, dan volmaakt rond ge-
vonnden , die een groot gedeelte hunner kracht moeten vcr-
liezen , door het draaijen om hunne eigene as, bij het door-
klieven der lucht. Deze bevinding van Mr. Lancaster is ,
door de proeven op het exercitie-plein te Woolwich geno-
men , volkomen bevestigd en bewezen. Op eenen afstand
van 300 tot 600 schredeo dreef liij den puntkogel , die vier-
niaal kleiner is dan een gewone musketkogel , door eene 2
duims dikke plank , waarna dezelve nog diep den aardwal
indrong , zonder iets van zijnea vorm te verliezen.
Bijzonder opmerkelijk was nog de omstandigheid , dat de
weersgesteldheid op den dag der proefneming zeer ongunstig
was, want het is bekend, dat een kogel, die een grooten
afstand zal doorloopen , altijd eenige drukking van den wind
ontmoet.
De uitkomsten bekroonden echter de stoutste verwachtin-
gen en dvvongen hen , die er tot hiertoe geene voorstanders
van waren , de praktische waarde van den puntkogel te er-
kennen.
Bij de zoo even vermelde proeven was de afstand van het
mikpunt 300 tot 600 6chreden; maar nu willen we verder
«ien , welke uitkomsten Mr. Lancaster op 900 schreden ver-
kreeg. In een brief van Mr. Lancaster zelven sehrijft hij : » Bij
»eene weddingschap, welke ik met Mr. Graham aanging, trof
*ik van de 9 schoten 6 maal de schijf, die 8 duim in door-
»snede was, op 900 schreden afstands; ik heb alzoo met
» mijne puntkogels eene betere uitkomst verkregen , dan met
»een ronden kogel op 600 schreden kan verkregen worden."
» Ilierbij gaat eene ruwe schets van den vorm, eenspunt-
»kogels in doorsnedc. Van A tot B is de kogel cilinder-
» vormig rond ; het bencdeneinde van den kogel is cen wei-
» nig rond afgesneden , met weinig verheven ring C D , voor
407
»lwec gleuven ingcrigt , en op dezc wijze voor elke luks,
t die twee of nicer gleuven hecft."
I>
V>
li
Do buksloopen van Mr, Lancaster zijn van 3 voet lengte,
't welk ons hcriuncrt aan clcn langen Indiaanscbcn Karabijn
van Cooper.
lets over hot staan dor jaglliendcn.
De tot nu toe algemeen aangeaomene oaderstelling , dat
het staan der jagthonden blootelijk een geyolg zoude zijn
van het dresseeren , en dat zelfs het staan van den jongen
jagthond uit een goed ras , als hij de eerste maal voor wild
komt, mede het gevolg zoude zijn van de sedert eeuwen
voortgezette dressuur , behoort bij mij tot die zaken , die niet
grondig genoeg zijn onderzocht , waaromtrent de eene schrij-
ver den anderen naschrijft , en daardoor terstond 25 authori-
leiten kan aanhalen ; of, ook dat de meeste schrijvers niet te-
gen dit algemeen aangenomen gevoelen durven opkomen , uit
vreeze dat men dadelijk » het steenigt hem" over hun gevoe-
len en geschrift zoude uitroepen. Ik mag dus niet denken , dat
mijn geschrijf veel zal toebrengen tot verandering van het be-
staande gevoelen , doch als het slechts dient om de jagtlief-
hebbers, die kunnen en willen opmerken, hierop aandachtig te
maken , zal er geen langen lijd verloopen , of eene grootere
authoriteit dan de mijne zal de qusestie stellen en later op-
lossen , en dan zal men als uit eenen mond zeggen : » wat
heeft men toch vroeger eene eenvoudige en zoo natuurlijke
reden over het hoofd gezien en allerlei spitsvondigheden ge-
zocht, om iets te verklaren, dat zeer natuurlijk is".
Doch zoo gaat het dikwerf in de wereld ; waarheden ,
groote waarheden en hare oorzaken worden door het gros
der menschen over het hoofd gezien , juist alleen omdat
de solutie zoo uiterst eenvoudig is.
I Het tegenwoordig menschdom schijnt mij toe hicrtoc gelijk
109
te zijn aan sommlge plulosophen iiit den oudeu tjjd , die
bijster veel redeneerden over oorzaken , die zij niet begre-
pen; die niet onderzochten of de stelling, waarvan zij uit-
gingcn , waar en juist was , doch de stelling aangenomen
hebbende, slechts redeneerden over de sequelae en onderstel-
ling op onderstelling hoopten.
Het resultaat , dat ik verkregen heb, gedurende eene twin-
tigjarige opmerking, bij vier staande jagthonden, ieder van
versehillend ras , is , dat het staan van de jagthonden een hun
ingeschapen instinltt is , als eene poging of middel , om het wild
te grijpen, en dm fin den natuurstaat) voedsel te erlangen. Al-
leen heeft de dressuur de neiging om het gevangen wild tot
voedsel te gebruiken , in den gedresseerden en goed door-
voeden hond, veranderd in de vreugde en voldoening om zij-
nen meester een stuk wild te apporteeren , en zoodoende
door hem geprezen en gestreeld te worden. Laat eens een1
jongen ongedresseerden jagthond van best ras begaan; laat
hem losloopen in een wildrijk veld. In den beginne zal Iiij
staan, later zal hij alles door zijne diift opjagen, doch toe-
vallig voor een aangeschoten of zieken haas of hoen staande
en dat besprongen hebbende, zal hij er eerst mede spelen,
en honger krijgende hen opvreten; later zal zijn ver-
stand (want ook honden hebben verstand) hem zeggen , dat
hij , het wild opjagende , nimmer iets bekomt , en dan zal hij
weldra bedaarder en voorzigtiger worden , en trachten het
wild, dat hij door den reuk bemerkt, te bespringen. De in
het wild loopende honden zouden er erg aan toe zijn , als zij
geen ander voedsel konden magtig worden , dan hetgeen zij
of door snelleren loop inhalen , of door langdurige vervolging,
van vermoeidheid uitgeput, eindelijk meester worden ; maar
deze trachten ook gewis hunne prooi te bespringen.
En welk middel is hun door den alwijzen Schepper daar-
toe anders aangeboden geworden , dan hunne fijne lucht ,
no
Met tcgenwoordig menschdom schijnt mij toe hicriu golijk
en hct staan voor wild , en dus hct bespieden van hunne
prooi.
Zeker meer dan honderd malen hcb ik mijne staande
jaglhonden een stuk wild zien bespringen en het mij onbe-
schadigd apporteereu (volgens de meeste liefhebbers dcr jagt
heb ik mijne bonden daardoor bedorven) , doch hct resul-
taat is echter geweest , dat mijne bonden , als zij zich zeer
digt bij het wild bevinden, veel langer en vaster staan dan
andere honden , en met zeer weinige uitzonderingen het wild
steeds levend , geheel ongeschonden en niet eens gedrukt
apporteercn.
Van de honderd zoo even genoemde malen waren zeker 50
malen en de bond en het wild , waarvoor hij stond, gcen drie
passen van mij af, en konde ik alles even goed opmer-
ken, als men iets kan zien, dat op de tafel voor ons ligt,
Wat deden nu alle vier de honden , die ik zoo bczig gezicn
heb , natuurlijk de eene op slimmere wijze dan de andere.
Als in eenige ruigte, b.v. graspollen, greppen, helm op
het duin , de ruige slootkanten , zich een baas , konijn , fa-
zant , patrijs of eend bevond , en de bond hem door de
lucht gewaar werd , zoo trok hij aan , ging langzaam voort
en stond er eindelijk voor ; dikwcrf sprong het wild op en
keck mijn bond zeer verbaasd, of apporteerde als ik hetzelve
schoot ; soms lag het wild zeer vast (iets, dat ieder jagcr wel
zal ondervonden hebben) en dan de bond aangetrokken heb-
bende, blccf hij eindelijk vlak voor het wild staan. Dan
bleef die bond gcdurendc 5, 10 ja 15 minulen staan, zijne
oogen onbewegelijk gerigt houdeude op een punt v<mr hem,
waar bij volgens den rcuk onderstelde — dat het wild
lag. Dikwerf maakte het wild dan na eenige minuten
tijds verloop eenigo beweging , het zij uit angst als in-
eenkrimpcnde om zich }>cter tc verbcrgen , hctzij om ecu1
Ill
sprong te <loen , weg te kruipen of te viiegen. Zoodra
nu slcclits do rainste bcweging mcrkbaar wcrd , sprong de
liond toe, en hap! Van de 10 keer had hij zeker 6 maa[
bet wild beet en apporteerde mij zulks. Ik ben overtuigd,
dat ieder mijner jagtlionden zich voedsel genoeg tot zijn
onderhoud zoude hebben kunnen verschaffen , door het
dagelijks op zoodanige wijze bespringen van wild. Hoe
ouder mijne honden werden , des te vaster werden zij op
bet bespringen.
Het was aardig om ben soms te zien worstelen met groote ,
oude volwassene hazen, die zij steeds levend bij mij brag-
ten. Volgens mijne notitien hebben mijne honden mij reeds
47 hazen , 18 jonge patrijzen , 7 oude en jouge fazanten ,
16 konijnen en ontelbare eenden , in 20 jaar tijds, op die
wijze besprongen en geapporteerd.
Hoeveel grooter zou dat getal nict geweest zijn , als ik de
honden steeds had laten begaan en nimmer bet wild voor
liunnen neus door den polsdrager had laten uitslaan , of het
zelf door mijne komst bij den bond opgejaagd had ; op hazen
gelukt het bespringen het beste. De konijnen foppen de
honden meestal doordien zij , gelijk ik dikwijls gezien heb ,
uit hun ruig leger zeer zachljes en zich plat makende , voelje
voor voetje aan den overkant , waar de hond staat, heel lang-
zaam en slil uitkruipen. De gegrepene patrijzen waren alle
jongen of bijna geheel volvvassen , en steeds van klugten, die
uiteengeslagen waren.
De fazanten waren alien ook reeds meermalen opgedaan
en dus bijzonder vast liggende.
Belangrijk ware het , te kunnen opmerken , hoe de wilde
hond in den natuurstaat zijne prooi magtig wordt ; de rei-
zigers en natuuronderzoekers hebben hen steeds in trocpen
bijeen gezien en gezamentlijk jagt zien maken op wild , dat
zij door snelheid , (loch meestal door aanhoudend drijven ,
112
afmalteden ; docb is het daarom bewezen , dat de bond niet
dikwerf alleen jaagt en op de lucht staande , niet zijnen buit
zoude bespringen, even als de katten, en betgeen ook door
mij is gezien van wezels. Waarsehijnlijk vereenigen zich de
wilde honden eerst dan (even gelijk de wolven) , als door
bijzondere omstandigheden, na buitengewone droogte of kou-
de , bet klein wild en ongedierte niet meer in genoegzamen
voorraad voor bun onderhoud voorbanden is. —
Mr. V. E. 0.
— - •»»$&>&<&
Bcsclirijving van den Hoogland- of Schotschcn herten-
liond en tan eene hitsjagl
(Vertaald.)
^AAA/U\A^*J\#MVW^AA^AAAArfW\
Hoogst opmerkelijk is het , dat juist dat jagthondenras ,
hetwelk in Schotland het langst is in gebruik geweest ,
het minste van alien bij de natuurkundigen en jagcrs
schijnt bekend te zijn. Hoe rijk ook aan afbeeldingen en
beschrijvingen van alle hondensoorten , van den bullenbij-
ter tot den mopshond toe , vinden wij bij geen onzer he-
dendaagsche schrijvers gewag gemaakt van de eigenschap-.
pen , de kleur en vormen dier honden , welke eens zoo
hoog aangeschreven stonden bij de jagtliefhebbers , en voor
geruimen lijd in Schotland bij alle jagten voor onontbeer-
lijk werden gehouden.
Men zou toch veronderstellen, dat de reusachtige, sterk gc-
spierde en schilderachtige vormen , even als de groote ge-
schiktheid en duurzaamheid dezer honden , wel waardig wa-
ren om door beschrijvingen en afbeeldingen voor ons bewaard
te blijven ; intusschen vindt men er slechts bij oude dichters
bier en daar gewag van gemaakt , en onze tegenwoordige
natuurkundigen stellen zich tevreden met te zeggen, dat
dit reusachtige en merkwaardige hondenras is uitgestorven *
In sommige Hooglandsche Sagen leven zij nog onder de be-
naming van lersche wolfshond , Schotsche windhond en
Hooglandsche hertenhond,
TWEEDE JAARGANG. 8
m
Eene kondensoort, welke met tie tegenwoordige windkonden
liet meeste sckijnt overeen te komen , vindt men besckre-
ven door sommige Romeinsche sehrijvers uit de Hie eeuw,
en wel door Nemesianus en Gratius.
In zijn Cynegeticon spreekt Gratius van twee soorten En-
gelsche honden , waarvan liij den eenen molossus , de legen-
woordige bullenbijters , en den anderen vertraha noemt , welke
men voor den windkond kan kouden , zooals hij tkans nogbestaat.
Van Nemesianus vernemen wij, dat de engelscke bullen-
bijters zeer koog bij de Romeinscke Keizers in aanzien wa-
ren en dikwijls bij de kampspeelen gebruikt werden. Sijm-
MAcnus zegt later: dat men in de IVe eeuw eene menigte
honden , in ijzeren kooijen opgesloten , van Ierland naar Ro-
me had overgebragt, om ze daar tot dat doel te gebruiken.
De natuurkundigen zijn bet niet eens , waarvan de bena-
ming greyhound afstamt. Eenigen leiden greij af vanGitACus,
anderen van bet woord great (groot) ; maar waarsckijnlijker
is ket , dat de benaming aan de graauwe kleur , aan dat ras
eigen , ontleend is. Maar wat ook bier van de benaming
kan betwist worden , dit is zeker , dat de greyhounds met de
tegenwoordigc windhonden zeer veel overeenkomst hebben
gekad , al waren ze dan ook grooter , cdeler en moediger.
Op ket kerkkof van een dorp in Pertskire , namelijk van
Meigle , bevinden zick ondersckeidene grafzerken , waarop in
verkeven beeldwerk cenige bondenrassen zijn uitgebeiteld.
Oudkeidkundigen beweren, dat deze werken reeds van de
VHIe eeuw dagteekenen.
Bij de Angelsaksers , die het meeste jagt maakten op bee-
ren , wolven en zwijnen , was geen bond zoo geackt als
bet oorspronkelijke ras des greijkotmds. Een cdelman was
op reis altoos van dezen kond vergezeld ; op zijne vuist een
valk en twee zulke kouden voor kern loopende , waren
de kenmerken van zijnen rang. In de Xlle eeuw waren
deze honden zclfs in zoodanig aanzien , dat het slechts aan
adellijken van zckeren rang veroorloofd werd , een dezer hon-
den te bezitten.
In het genoemde tijdvak en tot de invallen en de ver-
overingen der Noormannen kende men slechts zulke jag-
ten, die te voet gemaakt werden. Zij voerden het eerst de
jagten te paard in.
Het is gemakkelijk te begrijpen , dat in. den toenmaligen
woesten toestand des lands , toen men evenzeer wolven t
vossen en beeren joeg , als edelwild , de voor die jagten in
gebruik zijnde honden veel krachtiger en grooter moeten
geweest zijn dan thans ; naarmate de landbouw vorderingen
maakte en daardoor de jagten eene geheel andere gedaante
kregen , verdween ook van lijd tot tijd het reuzengeslacht
der greyhounds. In Engeland gebeurde dit veel spoedigerdan
in de zuster-koningrijken , waar de woeste en wilde dieren
rich veel langer in de hooge gebergten konden ophouden ,
weshalve ook daar dit hondenras het laatste verdween.
Gesner geeft in zijne beschrijving van viervoetige dieren,
die in 1560 het licht zag, afbeeldingen van drie Schotsche
honden. Die afbeeldingen komen overeen met dezelfde ras-
sen , welke Boenus in zijne geschiedenis van Schotland in
4526 versehenen , beschreven heeft.
Vergelijkt men nu de beschrijving van Nemesianus van den
Vertraha, met die van andere schrijvers over den Engel-
schen greyhound der XVe eeuw , den Ierschen wolfhond en
van den Hooglandschen hertenhond , dan zal men bij alien
eene zonderlinge overeenstemming ontwaren: en nu aanne-
mende , dat de jagten , waar ze voor gebruikt werden , ge-
heel overeenkomen , dan is het niet twijfelachtig , dat ze
alien tot een en hetzelide ras behoorden.
Door vele natuurkundigen , en daaronder Buffox , wordt
aangenomen , dat de feedoelde honden alien van eenen , en
8'
HG
wel van Britsclien oorsprong zijn. Voor die Lowering voeri
liij nu aan * » De Iersche windhonden zijn van een zecr oud
>ias; zij bestaan nog, hoewel in geringen getale, inSchot-
»land. Bij de oude volken waren ze bekend als afkomsiig
*van Epirus en Albanien. Plinius verhaalt op eene zeer be-
» langwekkende vvijze iets over het gevecht van zulk een hond ,
> eerst met eenen leeuw en daarna met eenen olifant ; maar
thij beschrijft den hond als veel grooter dan de doggen."
Vervolgens zegt bij nog: »ln Frankrijk is dit bondenras
• zoo zeldzaam , dat ik op onderscbeidene mijner reizen
islechts een enkelen gezien beb, die zittende 5 voet hoog
» was ; hoevvel bij meest op den Deenscben bond gelcek ,
• overtrof bij hem verre in grootte. Deze merkwaardige
• bond had eene scbitterend witte kleur en was van eene
» zacbtaardige natuur."
Aan Buffon's meening , dat de honden , bij de oude vol-
ken als van Epirus en Albanie afkomsiig bekend , dezelfde
zouden zijn als de Hooglandsche bertenhond , kan men nog
toevoegen, dat de honden, die tbans nog in de Macedo-
lrische gebergten voor het edelwild gebruikt worden, in
kleur , vorm , eigehschappen en aard van 't hair geheel over-
eenkomen met de tegenwoordige Hooglandsche. Ze zijn daar
nog slechts in 'tbezit van zeer aanzienlijke personen en
uiierst zeldzaam.
In Goldschmid 's berigten over de onderscbeidene honden-
rassen , te zijnen tijde in Ierland onder den naam van Iersche
wolfshond bekend , beschrijft bij dezelve , alsof ze meer tot
weelde , dan wel voor de jagt gebouden werden. Men vond
cr namelijk in dien tijd geene wilde dieren meer, die een'
zoo vreeselijken tegenstander vorderden.
Zou men echter oordeelen naar de afbeeldingen , welke
Lambert ons van de beroemde honden van den Graaf Al-
tamounts hoeft nagelaten, dan zou men moeten besluiten,
117
<kt deze wolfshonden , zooalshij ze onder de afbeelding noemt,
geene gelijkenis hebben met den Ierschen wmdhond , daar
deze laatste door Mr Holinshed worden beschreven met breede
afhangende ooren , hangende lippen , ingevallen rug , zwaar
en plomp ligchaam , glad hair, krachtige gewrichten en don-
kere kleur. Ongetwijfeld zijn deze laatsten overblijfsels van
bet nageslacbt der oude Iersche bloedhonden, waarvan men
zich bijzonder voor wolvenjagten bediende.
In Ierland vindt men tbans niet een nakomelmg meervan
dit beroemde ras. In Engeland merkt men hetzelfde op.
In Wallis kunnen er nog weinigen van deze soort bestaan,
maar met zekerbeid kan men bet niet zeggen. In Scbotland
zijn er echter nog eenige , die er als een wonder bewaard
bleven ; bun getal zal zich echter tot hoogstens een dozijn
bepalen.
INiettegenstaande het vervallen van bet genoemde ras , zijn
de nakomelingen toch van eene edele natuur ; immers ,
bij welke andere hondenrassen vindt men zulke eigenschap-
pen als van den Hooglandschen hertenhond? — Hij bezit
kracht en vaardigheid , hij is even moedig als slim , hij is
vlug, voorzigtig, bekwaam , trouw, leerzaam enkanhetlang
uithouden, zoodat hij onbetaalbaar is voor de jagt.
Alle pogingen om dit ras met een ander te vermengen
om daardoor nog edeler ras te bekomen, zijn tot hiertoe
mislukt. Men heeft beproefd hem met de bullenbijters , met
de bloedhonden en den wolfshond der Pyreneen te kruisen ,
maar altoos is er een bastaard geslacht ontstaan. Bij het
vermengen met den bullenbijter behielden de nakomelingen
wel den moed ; maar vlugheid , kracht en sterke voetzolen ,
die vooral bij de moeijelijke jagten in de rotsen der Hoog-
landen zoo noodig zijn , gingen verloren. Bij het kruisen
mot den bloedhond bleef alleen de scherpe neus over/
terwijl allc andere voortreficlijke cigenschappen gemist w«r-
118
den ; en bij <le vermenging met den Pyreneesehen wolfshond
waren inoed en duurzaamlieid geheel verdwenen.
Do beste en echto Sehotsche hertenlionden waren voor
eenige jaren in *t bezit van zekeren Kapitein M. Neil den
jongen te Colonsaij. Twee daarvan, Buskar en Bran, waren
uitmuntende honden , waarvoor hij tevens twee even uitne-
mende teeven had , Runa en Cavack , die hoewel aan elkan-
der verwant , geheel verschillend in kleur waren ; namelijk
twee waren helder geel , de beide anderen grijs-rosaehtig ,
terwijl de oorspitsen, oogen en snoeten van alien git-zwart
waren ; het overige van hun ligehaam werd door geen en-
kel vlakje ontsierd , 't welk tevens het zekerste kenmerk
hunner zuivere afkomst is.
In hunnen loop en snelheid staan de herten en echte
windhonden gelijk. Het grootste onderscheid in beider lig-
chaamsbouw is, dat de eersten breeder nek en sterker
beenen hebben, terwijl ook hun snoct en kop grooter zijn.,
Daarbij zijn ze meer trouw en geheeht, en eindelijk meer
speelachtig dan de windhonden.
Nog is het zeer opmerkelijk , dat bij geen andere hon-
denrassen zoovcel onderscheid is tusschen den rekel en de
teef als bij de hertenlionden.
Gedurende vele jaren was de hitsjagt op herten het aan-
zienlijkste en edclste verraaak in westelijk en oostelijk
Schotland ; in de laatste jaren is dezelve echter eenigzins in
verval geraakt en wordt nog slechls in weinige streken
beoefend. Het volgende verhaal is eene beschrijving van
de wijze , waarop de Hooglandsche jagt thans nog bedreven
wordt ; wij zijn het naauwkcurig berigt verschuldigd aan een'
ooggeluige, die voor eenige jaren in de gelegenheid gesteld
werd , aan dit cdel jagtvermaak te kunnen deelncmen.
Het was in den avond van H Augustus 4835 , toen een
119
gezelsehap , uit zes jagers , zeven malrozen , een doedelzak-
speeler , eeu bekruiper , en twee hertenhonden bestaande ,
zich iu een boolje zette , te Colensaij van wal stak en
in een der noordelijk gelegene bogten aan den stijlen wilden
oever van het eiland Jura landde. Nadat ze eene ver in
zee vooruitstekende rotspunt beklouterd hadden , opende zich
de toegang tot een schilderachtig gelegen hoi , hetwelk hen tot
hiertoe onbekend was gebleven. Hunne eerste zorg was een
goed vuur aan te leggen en dan den maaltijd gereed temaken.
Een der matrozen die de koks-functien zoude waarnemen ,
scheen evenwel niet zeer bedreven in de gastronomische kunst ;
inlusschen bezette hij den disch onzer avonturiers met spij-
zen , die zelfs een1 meester in de kunst tot eere zouden
verstrekt hebben, De maaltijd werd behoorlijk gekruid met
eene goede flesch whiskij, en daarna verlangden alien naar
rust , om met het krieken van den volgenden dag gereed
te zijn. Kort bij het vuur was een leger gemaakt van heide
en andere kruiden, zoo week en mollig, als eens de schoone
Ellen voor koning Jacob had toebereid ; en hoewel onze
jagers nu juist niet zoo jong waren , evenmin als zij tot het
schoone geslacht behoorden , zoo hadden zij toch dit voor-
regt boven den koninklijken gast , voorzien te zijn van warme
wolien dekens, die hem ontbroken hadden. lets verder van
het vuur werden de zeildoeken uitgespreid voor de matro-
zen , en in een hoek van 't hoi waren de honden vastge-
legd , waar zij op varen en mos zoo rustig insliepen , als
eens Fingals edele doggen daar konden insluimeren.
De onderscheidene schilderachtige groepen , door het knap-
pend en glimmend vuur mat verlicht , zouden een heerlijk
voorwerp geweest zijn voor het penseel van eenen Rembrand.
Het wild-romantische werd nog buitengemeen verhoogd door
het doffe ruischen der zeegolvcn , die bruisend aan den voet
der rols uit een spattedcn.
120
Spoedig lag het geheele gezelschap in een diepen slaap
verzonken , en eerst toen de huilende wind des anderen
morgens om de holen suisde, ontwaakte de een na den an-
deren en spoedig waren nu de uitrustingen tot den voorge-
nomen togt verordend. — Intusschen vergat men de toe-
bereidselen voor een goed ontbijt niet.
Zoodra men geheei reisvaardig was, begaf het gezelschap
zieh vol verwachting op marsch , waarbij Buskar en Bran
hun vurig verlangen door vrolijke sprongen te kennen gaven ;
ja , zoo vol ijver waren zij , dat hoewel sedert den middag
van den vorigen dag niets te eten gehad hebbende , zij toch
de hun aangebodene portie weigerden. — Toen men Buskar
evenwel tot eten wilde dwingen , nam hij hetgeen hem werd
aangeboden tusschen de tanden en slingerde het verre van
zich.
Uit het rotshol komende , deed zieh een even grootsch
als uitgebreid en schilderachtig gezicht voor onze oogen op.
Ter regterzijde bruiste aan onze voeten de zee, uit wier
dieple de zon zich schiiterend boven den horizont verhief;
voor ons breidde zich eene betrekkelijk groole uitgestrekt-
heid heidevlakte uit, waarvan de morgennevel kronkelend
tot in de wolken omhoog steeg, terwijl hij de spitsen der
bergen nog aan onze blikken onttrok.
Links opende zich eene heerlijke vlakte, waardoor eene
vrolijke beek murmelde , totdat het vocht zijn graf vond
in de zee. Boven onze hoofden hing dreigend een rots-
blok , hetwelk zeer ver vooroverhing , alsof het ieder oogen-
blik in de zee zou neerploffen. Alles om ons been was
in de diepste rust en zwijgend ; geen spoor van menschelijke
woningen was er te zien ; geen geluid van eenig levend we-
zcn te hooren , bchalve het krassend geschreeuw van eenige vo-
gels , die van de eene rots naar de anderc vlogcn. Alvorens de
jagers het hoogste punt, vanwaar zij hot gchccle terrcin kondcn
121
overzien , verlieten , besplfedden zij met hunne verrekijkers zeer
naauwkeurig de menigte met varen-kruid begroeide laagten ,
die menigvuldigindevoorhen liggende vlakten voorkwamen ,
en waarin de herten een rijkelijk voedsel vindende , zich bij
het aanbreken van den dag het liefste ophielden. Dewijl
dit varen-kruid hier eene aanmerkelijke hoogte bereikt , was
er van de herten niets anders dan de spitsen van hun gewei
waar te nemen , waarbij dan nog een goed gezigt en goede
glazen vereischt werden , om ze te kunnen ontdekken. Na-
dat men zich overtuigd had, dat er geen enkel hert te
zien was , werd het terrein naauwkeurig opgenomen , even
als de gesteldheid van den grond en de ligging dier streken ,
welke men wilde doorzoeken.
Finlau, de bekwaamste bekruiper die ooit het heide-
veld betreden had , was aanvoerder van het gezelschap en
bevond zich 50 yards vooruit , met de kijker gewapend ,
terwijl de overigen langzaam en zwijgend met de honden
aan den lijn volgden ; men was in eene rotsachtige laagte
aangekomen en daarin reeds vele engelsche mijlen voort-
gekropen , toen de aanvoerder met zijnen kijker , op bijna
eene mijl afstands , een hert in het oog kreeg. Oogenblik-
kelijk wierp hij zicli plat ler aarde , waarin het gezel-
schap dadelijk zijn voorbeeld volgen moest ; want zelfs op
zulk een grooien afstand weet het hert zijne vijanden te ont-
dekken. FiNLAukroop even als eene slang lerug naar het ge-
zelschap , met aanbeveling van een geheel eind wegs der-
wijze te retireren , tot dat men uit het gezigt van het
hert zou zijn. Hoewel hij de plaats , waar het hert stond
naauwkeurig had aangewezen, was er niemand van het ge-
zelschap in staat, het dier met het bloote oog te kunnen
waarnemen ; maar Buskar , die tot hiertoe slil en rustig
gevolgd was , hief een zacht brommend geluid aan , en
tuurde met opgcspcrde oogen naar de plaats , waar het
in
hert stond. Dcvvijl het hert eene mecr verheveue stand-
plaats had ingenomen , vaawaar het de geheele vlakte kon
overzien , zoo moestea de jagers trachten nog verder terug
te komen , tot aan de. bedding van een droog beekje , welks
kroukelingen hen aan het vorschend oog van het dier kon-
den onttrekken. Nadat men een tijd lang gcbukt voorwaarts
gekornen was , bemerkte Finlam dat men spoedig het hert
weder in 't gezigt zou krijgen , en moest men dus , om niet
bemerkt te worden , andermaal op den buik voortkruipen.
In deze houding kwam men allengs verder, terwijl zij
naauwkeurig acht gaven op elke beweging van hunnen aan-
voerder.
Zoo had het gezelschap weder eenige honderden yards
afgelegd , eer men , door eene hoogte gedekt , regtop-
gaande mogt avanceren. Finlaij onderzocht nu of er ook
soms «en ander dier in de nabijheid konde zijn, hetwelk
door de nadering der jagers verschrikt ook, het hert zou
kunnen verjagen. Zich overtuigd hebbende , dat er niets te
vreezen was , bragt hij het gezelschap op een wonderbaar
slingerpad , hetwelk hen dikwijls weder terugvoerde , wanneer
men meende voorwaarts te gaan ; maar eindelijk toch bereikte
men eene kleine hoogte, aan welker tegenovergestelde zijde
het hert stond, waarvaa men , naar Finlaw 's verzekering,
thans nog ongeveer 100 yards zoude verwijderd wezen. ISie-
mand echter kon zulks gelooven ; want naar de berekening
der overige personen moest het hert tenminste eene halve
mijl meer regis staan. Buskar scheen integendeel meer met
Flnlai/s gevoelen overeen te stemmen , want zijne onrust
nam van sekonde tot sekonde toe. Met den neus omhoog ,
maakte hij zulke geweldige sprongen voorwaarts, dat men
hem met moeite aan de lijn kon houden.
» Geen oogenblik le verliezen" fluisterde Finlaw ; spoedig
klouterde men nog een twintig yards tegen de hoogte op ,
123
en nu stoncl plolseling liel fierc edelhei t zeer nabij voor onze
oogen. Veronlrust door het ritselen onzcr schreden ,
sprong het op en ontwaarde het gezelschap op ongeveer 60
yard s van zich verwijderd.
De honden werden nu losgelaten , en luide juichloonen
galmden door de stille natuur ; het hert wendde zieh in een
kring om , en daar snelde het heen , door Buskar en Bran
achtervolgd.
De ranke donkerbruine leden van het hert, met zijnen
in den nek gelegden kop , waarvan het gewei den rug aan-
raakte, en daarachter in snelle vlugt de lichtkleurige hon-
den t — ■ verbeeld u hoe dit een' zoo onbeschrijfelijken
aanblik voor onze jagers opleverde , dat zij als in ver-
rukking staan bleven en zich eenige oogenblikken aan het
genot van dit schouwspel overgaven.
Aanvankelijk trachtte het hert eene links van ons gele-
gene hoogte te bereiken ; maar door de honden zoo snel
achtervolgd , wist het , dat zijn eenige redmiddel in de
overijlendste vlugt gelegen was. Bij het meer en nicer op-
komend gevaar der naderende honden , keerde het zich
plotseling om en vervolgde een veel stijler pad. De honden
bleven hem zeer kort op de hielen, toen zich het hert
eensklaps aan den rand eens afgronds bevond , welks diepte
ongeveer 14 voet bedroeg en waarin eene opeengehoopte
massa steenen als het ware eene rots gevormd had. Een
oogenblik scheen het zich te bedenken , als of het bevreesd
was den gevaarlijken sprong te wagen ; maar de honden
zoo nabij zijnde , bleef er geen tijd tot de keuze meer over.
Op dit oogenblik waren de jagers ongeveer 150 yards van
de plaats verwijderd en wachtten zij met angstige bezorgd-
heid de uilkomst af , bevreesd als zij zich maakten , dat
het hert den sprong op het oneffen lerrein niet zou over-
leven. Spoedig echter werd hun hart van dcze zorg bevrijd,
m
want het het sprang zoo juist , koen en onverschrokken ,
dat zelfs zijne achterloopers het eerst den steenhoop aan-
raakten. De honden Helen zich ecliter geen oogenblik
wachtcn om het na te zetten. Buskar sprang het eerste
en Bran volgde op hetzelfde oogenblik , zoodat de jagt op
nieuw wedcr een aanvang nam.
Het hert zette zijnen loop in eene onregelmalige rigting
op het meest rotsachtige en gevaarlijkste terrain voort, en
niets verraadde , dat zijne krachten begonnen te verminde-
ren. Integendeel scheen zijn loop steeds koener en ge-
makkelijker , en scheen het in zijne bewegingen als de
Gems , die met vasten voet springend , zich over en op
de hoogste rotsgevaarten waagt.
Van de hoogte , waar de jagers stonden , konden zij de
jagt langer dan een half uur naoogen ; maar nu klommen
zij iets hooger en zagen , dat de bodem , welke de vervolgde
en de jagenden genaderd waren , meer effen en eenigzins
weeker was. Bran was nu het digtste bij het hert gekomen
en pakte het met zulk eene krachtvolle drift in zijne achter-
loopers , dat de vlugt van het hert daardoor werd gebroken.
Buskar sprang nu over Bran heen en pakte het hert zoa
krachtig in den nek vast, dat het naauwelijks aan het ge-
wigt der beide honden kon weerstaan. — Het hert sleepte
hen toch nog een eind wegs met zich voort , zijne krachtig-
ste pogingen inspannende , om hen van zich af te schud-
den. — Maar te vergeefs , telkens pakten zij het op nieuw
weer aan , en eindelijk zonk het edele dier geheel afgemat
en ademloos in een , om nooit meer op zijne loopers tot staan
te komen ; nog eenige keeren beproefde het, weer op te
staan om te ontvlugten , maar toen de jagers op de plaats
aankwamen had het edele dier reeds geeindigd. Zijne keel
was verscheurd en de borst en lcndenen erg verwond.
Buskar lag geheel afgemat en bevendc over al zijne lede-
*25
maten aan deszelfs zijde. Bij het naderen der jagcrs slond
liij echter op , en liep trots en knorrend , als of hij niemand
bij hem wilde toelaten , om den gevallen vijand rond. Bus-
kar had echter geen enkele wonde noch schramp bekomen ,
maar Bran bloedde uit onderscheidene ligte kneuzingen. Bei-
de honden hadden zich gedurende de geheele jagt moedig
onderscheiden en uitmuntend gedragen , en bijzonder was
Buskar bij het vellen van het hert onovertrefbaar.
Nadat het hert aan den bergstroom was afgewasschen ,
werd het langs den kortsten weg naar het rotshol gebragt,
waar het geheele gezelschap nu weer het bootje besteeg en
binnen weinige uren, verheugd over eenc hunner schoonsle
jagten , het kasteel Colensaij bereikte.
~~**^&gS8$ti™^~
Over dc jagl in Afrika.
DOOR DEN GENERAAL E. DAUMAS.
(Uil het fransch vertaaldj.
Sedert lang ben ik overtuigd van eene waarheid, die thans
vele menschen met mij beginnen te deelen , namelijk , dat
Algerie bestemd is om iederen dag eene meer belangrijke
plaats in ons land in te nemen.
Deze landstreek , die aan tms door heldhaftige wapenfei-
ten onderworpen is geworden , seheen in het begin alleen
voor den krijgsman veel te beloven. Meer dan een staats-
man beschouwde het als een soort van reusachtig afgesloten
veld , waar de moed van ons leger zich oefende ; vervolgens
heeft men gezien, dat deze grond niet alleen geschikt was
om ons roem te verschaffen , dat terwijl hij den krijgsman
aantrok , hij echter ook den iandbouwer en den koopman
tot zieh riep , en even belangrijk voor de nijverheid was.
Nieuwe banden zijn daarna aangeknoopt geworden tusschen
Frankrijk en het door haar veroverd land. Nadat Algerie
de gewaarwordingen van den krijgsman en onze nationale
fierheid opgewekt had , heeft het zich in naauwe betrekking
gesteld met onze ernstige , meer practische en stellige be-
langen. Eindelijk , nadat er vele jaren verloopen waren ,
ben ik er toe kunnen geraken , om door eenige letterkun-
dige geschriften , te midden van een werkzaam leven ont-
staan , de algemeene aandacht op een werelddeel te vesti-
gen, dat voor den dichter en den knnstenaar onuitputtelijke
421
rijkdommen oplevert, daarna , zeg ik , heb ik met ^groote
vreugde gezien , dat Algerie , na zich eerst roem , vervol-
gens belangstelling verworven te hebben , nu ook op de
verbeelding begon te werken ; want ik weet dat er in oris
land zekere krachten zijn, waaronder de verbeeldingskracht
behoort , welker mededinging door geenen anderen arbeid moet
veracht worden. De schilderachtige bijzonderbeden , die ik heb
kunnen vereenigen in de groote woestijn , bebben bij sommige
lieden indrukken achter gelaten , die naar ik hoop , niet
onvruchlbaar Mullen zijn. Onlangs heb ik nieuwe verzameld ,
en die mij van eenige waarde toeschenen , over een leven ,
waarin alles om zoo te zeggen gekenmerkt is door eene
uitstekende corspronkelijkheid. Onder alle personen , die ik
ontmoet heb In deze loopbaan , die mij met zeer ver-
schillende plaatsen en karakters in aanraking gebragt heeft ,
was er een man , die , naar mijn inzien , eene diepe ken-
nis, een juist en grondig begrip van bet Arabische volk
had. Tot dezen man heb ik mij gewend : ik heb aan den
Emir Abd-el-Kader , eenige maanden voor de genadevolle
daad , die hem in vrijheid gesteld heeft , opmerkingen ge-
vraagd over de paarden van de Sahara , en te gelijker tijd
nieuwe bijzonderbeden over eenige gedeelten van het Afri-
kaansche leven. Hetgeen men bier zal lezen , is bijna ge-
heel uit eenen langcn door hem zelven geschrevenen brief
overgenomen. Ik heb arabische spreekwijzen , oostersehe
wendingen , volks bijgeloovigheden in Afrika , in een woord
alles , wat mij toescheen den franschen geest te kunnen ver-
leiden , in het onderwerp behouden , waarop ik de aan-
dacht gevestigd wilde hebben ; dit onderwerp , is de jagt ,
die volgens de Arabieren, de beste oefenschool voor den
krijgsman is. Ik zal even als Abd-el-Kader met eene
legende beginnen, die zich in de hoogste male door beval-
ligheid en levendigheid kenmerkt.
428
Er wordt dan verteld , dat een arabische cheikh in het
midden van eene talrijke groep menschen gezeten was t toen
een man , die zijn ezel verloren had , zich tot hem wendde
en hem vroeg , of ook iemand van hen het afgedwaalde dier
gezien had. De cheikh keerde zich oogenblikkelijk tot dege-
nen , die hem omringden en sprak de volgende woorden :
»Is er een onder ulieden aan wie de genoegens der jagt
»onbekend zijn? Wie heeft nooit het wild nagejaagd op ge-
»vaar van zich te dooden of te wonden door van het paard
»te vallen? wie heeft nooit, zonder vrees van zijne kleede~
»ren te verscheuren of zich zelve zijnen huid open le halcn
»om de wilde dieren te treffen, zich in struiken vol van
» doornen geworpen ? Is er een onder u alien , die nimmer
• het geluk heeft gesmaakt, eene teeder beminde vrouw we-
»der te zien, of de wanhoop heeft gevoeld haar te verlaten?
>Een van de toehoorders antwoordde: Ik, ik heb nooit iets
igedaan noch ondervonden van hetgeen gij daar gezegd hebt.''
Daarop zag de cheikh den meester van den ezel aan, en
zeide tegen hem, »ziehier het dier, dat gij zoekt, neem het
met U."
Inderdaad de Arabieren spreken aldus : » hij , die nooit
heeft gejaagd , of bemind , of getrild op het geluid der
muziek , of de geuren der bloemen opgezocht , zoo iemand
is geen mensch , maar hij is een ezel. Bij een volk , waar
de oorlog boven alles een wedstrijd tusschen behendigheid
en list is , bij hen is de jagt het voornaamste tijdverdrijf.
De jagt op de wilde dieren leert hun het vervolgen van
den mensch. Zie hier een zeer juisten lof van deze kunst ,
waar noch goeden zin noch dichterlijkheid aan ontbreekt ,
twee zaken die zich overigens meer vereenigen , dan men
zou denken : » De jagt verbant de zorgen , waarmede des
» geest gekweld is ; zij brengt veel toe tot de helderheid
> van het verstand ; zij vermeerdert de vreugde , verzet het
i-29
tterdriet eu maakt de kunst van den geneeskundige nut-
> leloos , door hot ligchaam voorldurend in eenen gezondeu
» staat te behouden. — Zij vormt gocde ruiters , want zi]
» leert vlug op- en even snel afst ijgen ; zij leert een paard
» langs afgronden en rotsen in ren voortjagen , over stec-
> nen en struiken in galop heenspringen , eindelrjk voort
»te rijden zonder stil te houden, zelfs wanneer een gedeel-
* te van het luig verloren ging of in stukken scheurde. —
> Hij , die zich aan de jagt overgeeft t krijgt dagelijks meer
>moed en leert de onheilen verachten. Om zich aan zijn
» nicest geliefd vermaak over te geven , vervvijdert hij zich
» van het slecht gezelschap ; hij brengt leugen en laster van
» het pad af en ontsnapt aan het door de ondeugd veroor-
»zaakte zedenbederf; hij ontwijkt daardoor die jammerlijke
» invloeden , die onze baarden grijs doen worden en ons
»lang voor den tijd oud en afgeleefd maken. De dagen van
»de jagt tellen niet mee onder die van het leven."
In Sahara is de jagt de eenige bezigheid der opperhoof-
den en rijken. Wanneer de regenlijd begint , dan ver-
plaatsen zich de bewoners van deze landsfcreek keer op keer
naar de oevers der kleine meren , die gevormd worden
door het water des hemels. Zoodra het wild hun crgens
begint te ontbreken , kiezen zij een ander middelpunt ,
vanwaar zij hun zwervend leven aanvangen. Eene geschie-
denis, waarin men , even als in vele Arabische kronijken,
de legenden van de middeleeuwen terugvindt , bewijst
met welke kracht de hartstogt voor de jagt den Afri-
kaan kan aangrijpen. — Een man van groote tent had
op eene gazel gescholen en ongelukkig gemist. In het
oogenblik zijner drift , bezwoer hij geene spijze aan zijnen
mond te brengen , voordat hij de lever van dit dier ge-
proefd had. Nog tweemaal daarna geeft hij vuur op de ga-
zel , doch schiet mis ; hij staakt evenwel gcdurende den gc-
9
150
■heelcn dag de vervolging niet. Toen de nacht aankwam ,
begonnen zijne krachten hem te begcven ; maar , getrouw
aaii zijnen eed , gebruikt bij volstrekt geen voedsel. Zijne
dienstbaren vervolgden toen de jagt , welke nog drie dagen
duurde. De gazel wordt cindelijk gedood , en men brengt
bare lever aan den slervenden Arabier , die een stukje van
dat vleescb aan zijne lippen brengt , en vervolgens den
laatsten snik geeft. — Is bierin niet de gelofte onzer voor-
malige ridders in al bare naauvvgezelte geslrengbeid , in
excentrieke wending en avontuurlijke ontknooping te ber-
kennen? —
De Arabreren jagen te paard en te voet. Een ruiter , die
een haas wil vervolgen , moet een bazenwindhond medene-
men. Deze hondcii beeten slougui ; zij ontleenen bunnen
naam van Slouguia , hunne geboorteplaatsen , en waar zij ,
naar men verzekert , uit de vermenging van de wolven met
de bonden ontstaan. Deze vermenging is niet onmogelijk.
Biffon , na bet eerst ontkend te bebben , staaft dit later ,
op ontegenzeggelijke becbte gronden. Het mannetje der
slougui leeft twintig jaren , en het wijfje tvvaalf jaren. De
Slougui 's, die eene gazel in vollen loop kunnen inbalen , zijn
zeer zeldzaam ; de meesten van ben jagen noch den liaas
noch de gazel , zelfs dan wanneer deze dieren digt langs
ben been komen. De beheur- el- ouhach is het dier , dat het
meeste door hen vervolgd wordt, en dat zij gewoonlijk aan
de knie beet pakken en ter neder werpen. Men beweert ,
dat dit dier, terwijl bij tracbt op te staan , op zijnen kop
valt en zich dood. Somtijds grijpt de slougui den bekeur- d-
ouhach aan den hals en boudt hem vast tot dat de jager
komt.
Eene groote menigte Arabieren vervolgen den bekeur- el-
ouhach te paard en treffen hem van achteren met eene lans.
Gewoonlijk jagen zij de gazel ook te paard , maar men be-
451
dient zich bij dit dier van het geweer. De gazellen verloo-
nen zich in troepen ; men mikt te midden van al hare
makkers op het dier , dat men treffen wil , en schiet het
neer , zander een enkel oogenhlik het paard in te honden , dat
in vollen ren gebleven is. Het arabisch spreekwoord zegt :
i meer vergeetaclitig dan de gazel." Inderdaad , dit bevallige
dier heeft niet alleen dien zachten en geheimzinnigen blik
der vrouw , maar schijnt ook hare zorgeloosheid te bezitten.
De gazel loopt , wanneer men haar gemist heeft , een wei-
nig verder en staat vervolgens stil , onbezorgd voor het lood ,
dat haar na weinige oogenblikken op nieuw komt treffen.
£ommige Arabieren jagen de gazellen met valken , die
zij afrigten om haar de oogen uit te pikken. Deze jagt is
vooral in zwang bij de Arabieren van Eschoul. Abd-el-ka-
i)er heeft daar eenen kleinen stain ontmoet, den slam der
Es-lib genaamd, die alleen van de opbrengst der jagt leefde.
De tenten waren met gazellen- en bekeur- el- ouhach- vell'en
overtrokken ; de kleeren bestonden groolendeels uit wilde
dierenhuiden. Een der leden van dezen jagersvolksstam ver-
haalde aan den Emir , dat hij meestal uitging met een' ezel
beladen met zout , om telkenmale, wanneer lij eene gazel
doodde , r.a haar te hebben geopend , hiermede de inge-
■wanden in te smeren en vervolgens tusschen de struiken
te laten opdroogeu ; daarna keerde hij langs uenzelfden weg
terug en bragt de aldus toebereide lijken aan zijne huis-
genooten ; want er bestaat in dit land geen dier , dat het
wild door roof aan den jager belvvist. De Es-lib's ziju zoo
gewend om zich met vleesch te voeden , dat hunne kinde-
ren de beschuiten , die Abd-el-kader hun had gegeven , weg-
wierpen , niet wetende , dat dezelve eelbaar waren.
Het gebeurt dikwijls, dat men voor deze jagten zelfs van
een kanon gebruik maakt, namelijk , als de mercn in de
woeslijn door de hitte zijn opgedroogd , dan graaft men een
9*
\m
gat nabij do bronnen , waar deze dieren komen drinken , die
op het oogenblik , dat zlj hunnen dorst lesschen , daar hunnen
dood vinden.
De soort van jagt , die de meeste onversaagdheid ver-
eisclit, is die van de lerouy , wclke zecr op de gazel gelijkt ,
maar in grootte haar overtreft , en kleiner is dan de be-
keur-el-ouhacli.
De lerouy , welke men ook tis-el-djebel (bergbok) nocmt ,
houdt zich te midden van rotsen en afgronden op , waar
men hem onder duizend gevaren moet vervolgen. Dit dier
zeer slecht ter been zijnde , wordt gemakkelijk door eenen
gewonen bond aciiterhaald , zoodra bet in de vlakte neer-
daalt ; naar men zegt , hebben deze dieren het bijzondere
voorregt , als zij door een jager of een lerouy vervolgd wor-
den , dat zij zich in eenen afgrond van somwijlen honderd
ellen op den kop ter neder kunnen storten zonder zich te
bezeren. Hun ouderdom wordt gerekend , naar het getal
kringen om hunne horens , die zich per jaar met een ver-
meerderen.
Indien de jagt op de lerouy eene zegepraal voor den
mcnsch te voct is, zoo is de jagt op den struisvogel eene
zegepraal voor den ruiter.
In die dagon als de sirocco heerscht , wanneer eene soort
van brandende slaap de geheele natuur schijnt om te keeren,
en men zou meenen, dat ieder bezield wezen genoodzaakt
wordt rust te nemen , stijgen onversaagde jagers te paard.
Men weet, dat de struisvogel, die van alle dieren de minst
listige is , nooit eenen omweg zoekt ; alleen op zijne
vlugheid vertrouwende , ontsnapt hij in eene regte lijn, als
de pijl uit een' boog. Vijf ruiters begeven zich op eene mijl
afstands uit elkaar , in de rigting van den weg , welken hij
doorloopen moet. De een wisselt den anderen af; wanneer
de een stilstaat, dan rent de volgende het dier onmiddellijk
153
weer achterna , zoodat de struisvogel geen enkel oogenblik
ter verademing heeft en steeds met. frissche paarden kampen
moet. De laatste jager is dus bijgevolg overwinnaar* Deze
overwinning gaat echter nog met gevaren gepaard , doordien
de struisvogel , wanneer bij valt , door bet klapwieken met
zijne vleugelen , bet paard eene vrees aanjaagt , welke
dikwijls de noodlottigste gevolgen voor den jager ople-
vert. De biertoe bestemde paarden worden met een beel
ligt dekkleedje en zadel overdekt , terwijl sommige ruiters
zelfs niets anders dan bouten stijgbeugels en een zeer ligt
gebit gebruiken , waaraan een beel dunne draad bevesiigd
is. De jager draagt slecbls eenen lederen zak met water
bij zicb , om biermede van tijd tot tijd bet gebit aan den
bek des paards te verfrisscben.
Deze wijze van jagen met vijf ruiters is ecbter niet de
eenige op struisvogels. Soms gaat een Arabier, die met de
gewoonten dezer dieren bekend is , alleen ter jagt ; hij begeeft
zicb alsdan naar de plaats , waar de struisvogels gewoonlijk
passeren , stelt zicb daar op post , en wacbt tot dat zicb
er een voordoet. Ziet bij er een , dan rent bij hem met
bliksemsnelbeid achterna. Zulke jagten gelukken ecbter zeer
zeldzaam , omdat er weinige paarden gevonden worden ,
die een struisvogel kunnen inbalen.
Abd-el-kader herinnerde zich steeds eene zwarte merrie ,
die in deze jagt bijzonder uitmuntte. Hoewel bet paard ge-
woonlijk tot de struisvogeljagt gebezigd wordt , is bet
niettemin eenen onmisbaren medgezel voor den jager. In
den broeilijd bedient men zicb van listen, om den struis-
vogel te bevecbten. De jager b. v. graaft gaten nabij de nes-
ten , verbergt er zich in , en doodt de moeder op bet
oogenblik , dat zij bare eijeren bezoekt. Eindelijk nemen zij
nog bunne toevlugt tot vermommingen , die ons doen den-
ken aan de vermommingen der wilden , die Cooper zoo dich-
iu
tcrlijk besclireven heeft. Sounnigen vcrklceden zich met eene
slruisvogelhuid en naderen op deze wijze liet dier , dat zij
willen dooden. Men verzekert , dat dergelijke vermomde
jagers meermalen door hunne medgezellen zijn getrofl'en
geworden.
De Arabieren zeggen : »wanneer een struisvogel door een
• geweerschot een pool gebroken heeft , kan hij niet , even
»als andere tweevoetige dieren, op eenen poot springen , ora-
» dat zij geen nierg in hunne bcemleren hebben , en beenderen
zonder merg , gebroken zijnde , niet genezen." Ook zeggen
zij: »dal deze vogelen doof zijn, en dat bij hen de reuk
bet gehoor vervangt.1'
Gaan wij nu over tot eene andere jagt , die in staat
is om bet verstand te prikkelen en eene krijgshaftige zicl
in vuur te doen ontvlammen. De Arabiscbe jager voert
ook strijd legen den lecuw. Er is in deze stoute onderne-
ming zoo veel te grooter verdiensle , omdat in AiVika de
leeuw een vreeselijk dier is , waarover een aantal geheirn-
ziunige logenden verspreid zijn , en wiens ontzettende ma-
jesteit beschermd wordt door eene bijgeloovige vrees.
Met dien geest vau waarneming , die eene kenschetsende
trek is van alle volken , welker leven onophoudelijk vermengd
is met de verschijnselen der natuur , hebben de Arabieren
over den lequvv eene reeks van opmerkingen gemaakt , die
waardig zijn bijeenverzameld en bewaard te -svorden.
De leeuw tracht zeiden den mensch aan te vallen ; gewoon-
lijk zelfs , wanneer een reiziger hem voorbij gaat , draait hij
den kop om en houdt zich alsof hij den voorbij ganger niet
zag. Indien evenwcl een onvnorzigtige , digt langs heesler-
gewas gaande , plotseling roept : Rahena (daar is hij) , dan
werpt de leeuw zich op hem , die zijne rust verstoord
heeft. Tegen den nacht verandert de luim van den leeuw
gehcel en al. Met is gevaarlijk om zich na zons-ondergang
435
in boschrijkc , heuvelachtige , woeste slrekcn tc wagen ;
hier legt de leeuw zich in liiaderlaag en men ontmoet hem
op de wegen , welke liij verspert , door midden op dezelve
le gaan staan. Zie hier , volgens de Arabieren , eene schets
van die nachtelijke tooneelen, die dikwijls een treurig
uiteinde bebben. De renbode, de reiziger, de brievenbe-
zorger of een mensch , die alleen den leeuw legenkomt ,
maar een moedig hart bezit , gaat regt op bet dier af,
terwijl liij zijn degen of geweer in de rondte zwaait , zich
echter wel wachtende te schieten of toe te slaan. Ilij vol-
staat met te roepen : » 0 gij dief , gij versperder der wegen ,
zoon van dengeen, die nooit neen gezegd heeft! denkt gij
mij te verschrikken ! Gij weet niet , dat ik die en die ben ,
de zoon van dien en dien ! Sta op en laat mij mijn weg
vervolgen. De leeuw wacht nu tot dat de mensch digt in
zijne nabijheid gekomen is, staat vervolgens op en legt zich
een duizend passen verder weder neer. De reiziger wordt
genoodzaakt , eene aaneenschakeling van schrikverwekkende
beproevingen door te staan. Iedere keer als liij van den
weg is afgegaan, verdwijnt de leeuw voor een enkel oogen-
blik , maar weldra kcert liij terug , en alio zijne bewegin-
gen gaan vergezeld van een verschrikkelijk gewcld. Met
zijnen staart breekt liij onteibare takken in het bosch af,
en ouder een vreeselijk gehuil, gebrom en gebiul geeft
liij zijne woede lucht en speelt hij met bet steeds lusschen
hoop en vrecs geslingerde voorwerp van zijne veelvuldige
en vreemdsoortige aanvallen , even als de kat met de
muis, Indien de mensch in dezen strijd den moed niet
laat zakken , en zoo ver kan komen , volgens de Ara-
bische uitdrukking , dat zijne ziel sterk blijve , dan ver-
laat de leeuw hem weldra en ziet elders te regt te ko-
men. Bemerkt inlegendeel de leeuw , dat liij met iemand
tc doen heeft , wicns lioudiug schrik en angst aanduidi ,
ioG
wiens stem beefl en die geene bedreiging durft uiteii ,
dan verduhbelt hij dat misbaar , om hem nog meer te ver-
schrikken. Hij nadert zijn slagtofler, stoot hem van den
weg af, welken hij ieder oogenblik verspert , en vermaakt
zieh met hem op alle mogelijke wijze , tot dat hij eindelijk
den ongelukkige , die half in ilaauwte ligt , verscheurt.
Dit versehijnscl wordt door alle Arabieren bevestigd en is vol-,
strekt niet ongeloofelijk. De invloed van den moed op .de
dieren is eene onbetwistbare waarheid. De temmers van
wilde dieren doen ons iederen dag in onze steden de toonee-
len bijwonen , die in de bosschen en op de bergen van
Afrika in eenen diepen nacht gehuld zijn.
Sommige van die dieven van beroep , die des nachts van
top tot teen gewapend loopen , roepen den leeuw toe , wan-
neer zij hem ontmoeten , in plaats van vrees voor hem te
gevoelen : Ik heb met u niet te maken ; ik ben even als gij
een dief; gaat uwen weg, of, iudien gij wilt, laten wij te
zamen gaan stelen." Men voegt er bij, dat de leeusv hen som-
tijds volgt en een aanval waagt op de douar , waarheen zij
hunne schreden rigten. Men geeft voor , dat die goede ver-
standhouding tusschen den leeuw en de dieven zich soms op
cene treffende wijze kenmerkt. Men zou gezien hebben , dat
de dieven, terwijl zij zaten te eten , den leeuw als een bond
behandelden , door aan hem op eenen zekeren afstand de
pooten en de ingewanden van de dieren , waarmede zij bezig
waren zich te voeden , toe te werpen. Arabische vrouwen
zouden ook met goeden uilslag hare koenheid tegeu den leeuw
aangewend hebben ; men zegt , dat zij hem op het oogenblik ,
dat hij schapen weghaahle , vervolgden , en hem zijne prooi
deden loslaten , door hem de volgende woorden , vergezeld
van stokslagen, toe te voegen: »Dief, zoon van een dief.*'
De Arabieren zeggen, dat de schaamte zich dan van hem mces-
ler maakt, en hij zich zoo spoedig mogelijk vcrwijdert. Dit
137
bewijst ons iutusschen , dat de leeuw voor de volksstam-
men van de woestijn een bijzonder wezen is , dat tusschen
den mensch en het dier in staat ; een wezen , dat hun toe-
schijnl , in weerwil van zijne kracht, nog met een bijzonder ver-
stand begaafd te zijn. Eene legende verklaart ons , waarom
de leeuw eerder het schaap dan elke andere prooi loslaat.
»De leeuw, eons nagaande , wat zijne krachten hem wel
zouden veroorloven uit te voeren , zeide — An cha allah ,
indien het Gode behaagt , zal ik , zonder dat het mij
eenigzins hindert, een paard weghalen. — An cha allah,
ik zal de vaars medenemen , indien ik het wil , en der-
zelver zwaarte zal mij in het loopen niet hinderen. —
Toen hij tot aan het schaap kwam , achtte hij het zoo
ver beneden zich, dat hij deze godsdienstige formulier:
Indien het Gocle behaagt ! achterwege liet , en werd daarom
tot slraf door God veroordeeld , hetzelve altijd te moeten
slepen. —
Er bestaan verschillende wijzeu om den leeuw te jagen.
Wanneer een leeuw een volksslam komt bezoeken , verkondi-
gen allerhande teekenen zijne tegenwoordigheid. Eerst is het
een gebrul , waarvan de grond zelf schijnt te dreunen ;
vervolgens voortdurende verwoestingen , onophoudelijk on-
heilen. Eene vaars , een veulen zijn weggchaald , een
mensch zelfs is verdwenen ; onlsteltenis verspreidt zich in
alle tenten; de vrouwen beven voor hare goederen en
voor hare kinderen ; overal hoort men niets dan klagen.
De jagers roepen dan het doodvonnis over dezen lastigen
nabuur uit , en er wordt aangekondigd op de markten ,
dat op dien dag, op dat uur, ruiters en soldaten , alle, die
in staat zijn te kunnen jagen , zich gewapend zullen ver-
eenigen. Men weet bereids in welke ruigte zich het dier
beviudt , men begeeft zich op weg , de soldaten gaan voor-
uit; de plaats tot op vijftig schreden genaderd zijnde, blij-
138
vcn zlj staan en plaatsen zich in drie rijen zoodauig , dat
de tweede rij , de opene plaatsen der eerste rij kan aanvul-
len ; de derde , goed geslotene rij , bestaande uit uitmuntende
schulters, vormt eene onoverwinnelijke reserve. Dan be-
gint er een vreemd scliouwspei ; de eerste rij gaat den leeuw
uitschelden en zendt hem zelfs eenige kogels in zijae schuil-
plaats toe, om hem te noodzaken te voorschijn le komen.
» Dat is hij nu , die denkt zoo moedig te zijn ; hij heeft
»zich voor de menschen niet durven vertoonen ; hij is het
» niet , het is de leeuw niet , het is maar een gemeene dief ,
»dat God hem vervloeke I" Tervvijl men op deze wijze te
werk gaat, krijgt men den leeuw soms le zien, die rustig
naar alle kanten kijkt , gaapt , zich uitrekt en ongevoelig
schijnt vooralles, wat om hem heen gebeurt , niettegenstaan-
de hij door enkele kogels getroffen wordt ; eindelijk komt hij
te voorschijn , ontzagwekkend door zijne vermetelheid en door
zijnen moed , en blijft hij voor aan het kreupelbosch staan ; een
ieder houdt zich dood stil ; de leeuw bruit , zijne oogen
rollen vurig heen en weer , hij gaat achleruit , legt zich neder ,
rigt zich weder op en doet alle takken , die in zijne nabij-
heid zijn , breken door bemiddeling van zijn ligchaam en zij-
nen staart. Hierop geeft het eerste gelid vuur ; de leeuw
springt toe en wordt als het ware door het tweede gelid ,
dat de plaats des eersten heeft ingenomen , met kogels be-
zaaid; dit oogenblik is gevaarlijk, want de leenw eindigt
zijnen strijd niet voor en aleer een kogel zijnen kop of hart
heeft doorboord. Het gebeurt niet zelden , dat men hem zijn
strijd ziet voortzetten , getroffen door lien lot twaalf kogels ,
dat wil zeggen , dat de soldaten hem nooit dooden, voor dat
er van hunne rnanschappen gedood of gekwetst zijn.
De ruiters , die dit voetvolk vergezellen , hebben niets te
doen', zoolang hun vijand in de heuvelachtige streken blijft ;
hunne beurt komt dan aan , wanneer zoo als soms plaats
139
vindt , in ecnc onverwachte uitkomst van het gevecht , liet
vaetvolk den leeuw terug moet drijven op hoogten of in de
vlakte. Alsdan ontstaat er een geheel ander gevecht , dat
even belangwekkend als eigenaardig is ; iedere ruiter vliegt
in vollen ren vooruit , en naar mate zijner vlugheid en
stouimoedigheid schiet hij op deo leeuw op korlen afstand ,
wendt zijn paard oogenblikkelijk na liet schol , en laadt een
eind verder zijn gewcer weder, om dadelijk op nieuw weer
te begionen. De leeuw van alle kanten aangevallen en ge-
wond , biedt overal het hoofd ; hij snelt vooruit , vlugt ,
keert terug en bezwijkt eindelijk na eenen moedigen strijd ,
die echter altijd zijne nederlaag moet ten gevolge hebben,
want tegen Arabische ruiters en paarden is geen goede
uitslag voor hem mogelijk. Zijne eerste drie sprongen wa~
ren vreeselijk , maar daarna is zijn loop niet snel meer ,
en een gewoon paard kan hem dan spoedig achterhalen.
Men moet dergelijke gevechten gezien hebben , om er zich
een denkbeeld van te kunnen maken. Elke ruiter roept
hem met zijne verwenschingen na en overal hoort men
schreeuwen ; terwijl de burnous vrolijk in de hoogte waaijen,
donderen de schoten door de lucht ; men dringt zich opeen ,
men verwijt elkaar , terwijl de leeuw bruit en de kogels
fluiten ; het is in waarheid een ontzeltend schouwspel.
Niettegenstaande al dit geweld , gebeuren er zeer zeld-
zaam ongelukken. De jagers hebben alleen eenen val van
het paard te vreezen , die hen onder de klaauwen des vij~
ands zou doen komen ; maar nog een ander ongeval heeft
meer plaats , namelijk : dat zij getroffen worden door eenen
kogel van een' onvoorzichtigen medgezel.
Men is nu bekend geworden met de meest schilderachtige
en krijgshaftige wijze om den leeuw te jagen ; hij wordt ech-
ter ook op anderc wijze gejaagd , die misschien nog ze-
kerder en krachligcr zijn. De Arabiercn hebben opgcmerkt ,
440
dat daags nadat de leeuvv vee weggehaald en bijgevolg ge-
gcten heeft , hij onder den invlocd van cene langzame ver-
lering van hetzelve , vcrmoeid in zijne schuilplaats blijft ,
en ingeslapen zijnde , niet in staat is om zich te bewegen.
Wanneer het op eene plaats, waar gewoonlijk de lucht van
liet gebrul der leeuwen weergalrat , een' geheelen avond al-
les rustig blijft , dan kan men het er voor houtlen , dat de
vreeselijke gast dezer plaats, zich in dien staat van ver.
dooving bevindt; een moedig en vastberaden jager kan,
het spoor volgende , tot aan het digte bosch komen , waar
zich het ondier ophoudt , en hem op de plaats zelve met
eenen kogel juist tusschen de oogen den kop doorboren.
Van Kadour-ben- Mohamed , van den stam der Oulad-Mes-
selem , afdeeling Oumougha , wordt verhaald , dat hij op
deze wijze verscheidene leeuwen gedood heeft.
Men legt hem ook verschillende soorten van hinderlagen ;
zoo maken b. v. de Arabische Bedouinen op den weg naar
zijn leger een diep gat , dat zij met eene zeer dunne laag
aarde bedekken. Het dier breekt door zijne zvvaarte de ligte
bedekking door, en wordt zoo gevangen , even als de wolf in
de valstrikken , die hem door onze boeren worden gelegd.
Soms graaft men nabij een lijk een gat , dat men met sterke
planken overdekt, waarin slechts eene opening wordt gemaakt ,
groot genoeg om den loop van een gevveer door te laten.
De jager kruipt in dit gat , melobda genaamd , en op het
oogenblik , dat de leeuvv nahij het lijk komt , mikt en schiet
hij met juistheid ; dikwijls gebeurt het , dat de leeuw niet
getroffen zijnde , zich op de melobda werpt , de planken
met zijne klaauwen verbrijzelt en den jager achter zijn ver-
nietigd bolvverk verscheurt.
Sommige menschen eindelijk maken op den leeuw op eene
gewaagde en heldhaftige wijze jagt , die aan de heldendaden
der riddcrs doet herinueren. Zie hier de wijze , waarop Si-
141
MoHAMEo-Esaioussr , een man van erkende geloofwaardig-
heid , die de Djebel-Gueroul nabij Tiaret bevvoonde , vol-
gens zijae eigene woorden te werk ging : • ik bestecg een
tgoed paard (het is Mahomed zelf, die door den mond van
j>Abd-el kader spreekt) en ik begaf mij naar het bosch in
» eenen nacht dat de maan scheen ; ik was destijds een goed
sschutter , mijn kogel viel nooit ter aarde ; ik begon her-
» haaldelijk te roepen : Atahia ! — De leeuw kwam te voor-
» schijn en begaf zich naar de plaats , vanwaar het geschreeuw
• kwam , en ik schoot oogenblikkelijk op hem ; dikwijls wa-
» ren er in een boschje verscheidene leeuwen , die zich dan
»te gelijk vertoonden ; indien nu een dezer dieren mij van
»achteren naderde , draaide ik mijn hoofd om en ik mikte
» langs het achterdeel van mijn baard , vervolgens rende ik
• weg , uit vrees van gemist te hebben ; indien ik van vo -
»ren werd aangevallen, wendde ik mijn paard en maakte
»ik dezelfde manoeuvre.
De bewoners van dit land verzekeren , dat het getal der
door Mahomed-ben-Esnoussi gedoode leeuwen wel honderd be-
droeg ; hij leefde nog in het jaar 1255 , (1836 v. J. Ch.)
• Toen ik hem zag", zegt Abd-el-kader »was hij blind ;
»dat God hem genadig zij !"
De jagt op jonge leeuwen is nog veel gevaarlijker dan
die op de ouden ; men vindt echter lieden , die steeds
deze gevaarlijke onderneming durven wagen. Dagelijks te-
gen drie en vier uur in den middag, komen de leeuw en de
leeuwin uit hun hoi , om in den omtrek een herkennings-
togt te doen, waarvan ongetwijfeld het doel is, om voed-
sel aan hunne jongen te bezorgen. Men ziet hen van eene
hoogte af de douars , naar den rook die er van opstijgt , de
ligging van het vee onderzoeken ; zij vertrekken na een
\reeselijk gebrul , dat eene kostbare waarschuwing is voor de
v ;volkin? in den omtrek. Het is gedurende deze afv^—.
142
heid , dat men zicli behendig moet trachten van deze jougeu
meesler te maken ; echter zorg dragende voor eene goede
inpakking, zoodat de ouden hot geschreeuw hunner jongen
niet kunnen hooren , daar zij anders gewis oogenbikkelijk
zouden terugkeeren , en dezen aanslag niet zouden vergeven.
Na eene dergelijke poging moet men in den geheelen om-
trek dubbel waakzaam zijn ; want men ziet hen alsdan wel
zeven tot acht dagen zonder ophouden in wanhoop rondloo-
pen , vergezeld door een ontzettend gebrul ; de leeuw is
dan verschrikkelijk wocdend geworden , » het oog zou dan
bet oog niet moeten ontmoeten", zoo als de Arabieren zeg-
gen.
Het vleesch van den leeuw, boewel het somtijds gegelen
wordt , is niet smakelijk , maar zijne buid is een kostbaar
gescbenk : men geeft dezelve alleen aan de sultans , aan de
voorname opperhoofden of ook wel aan de priesters en aan
de zaoyas. De Arabieren gelooven , dat het zeer goed is om
op eene leeuwenhuid te slapen; men verjaagt hierdoor de
booze geesten , men bezweert bet ongeluk en men behoedt
zich voor zekere ziekten.
De nagels van den leeuw worden in zilver gezet en zijn
dan versierselen voor de vrouwen. De buid van zijn voor-
boofd is een talisman , die sommigen op bun hoofd plaatseu
om de vermelelheid en de geestkracht in. hunne bersens te
behonden. Kortom de jagt op den leeuw is in groot aanzien
m bet land der Arabieren. Ieder gevecht tegen den leeuw
heeft tot zinspreuk de woorden van Don Diegue te Rodri-
guez : » Sterf of dood uvven vijand11 Het spreekwoord zegt :
»Hij, die doodt, eet den gedoode , en hij , die niet doodt,
wordt gegeten ;,T ook geeft men aan iemand , die een leeuw
gedood heeft, den Iaconieken en mannelijken lof, te weten :
dil is hij. — hadakhona.
Een volksbijgeloof toont aan , welke groote rol d<j leeuw
143
in het leven en de verbeelding der Arabieren speclt. Wan-
neer de leeuw bruit , dan meent het volk de volgende woor-
den duidelijk te kunnen verstaan : » Abna ou ben el mera\
(ik en de zoon van de vrouw) wordt bet ben el mera twee-
maal berhaald en Abna slechts eenmaal , zoo besluit men
daaruit , dat bij alleen de zoon van de vrouw, als onder hem
staande , erkent.
Deze weinige scbetsen zullen voldoende zijn , om aan te
toonen , dat het leven van den jager het bestaan uitmaakt
van de bewoners van Ai'rika. Het is een leven vol gevaar,
vol avonturen , steeds gepaard met vermoeijende togten in
de woestijn , van even vermetele togten over bergen en
door bosschen. De Afrikaansche grond is de laatste schuii-
plaats , waar de persoonlijke heldenmoed , die elken dag in
Europa onnutter wordt , deszelfs roemrijke handelingen
blijft vervolgen.
IETS UIT DE WEITASCH.
Een misYerstand.
Frederik August III van Saksen deed bij het aanvaarden
zijner regering eene rondreis ia zijnen staat , bij welke gele-
genheid hij met eene menigte verzoekschriften van boereii be-
stormd werd, waarin meestendeels zeer uitvoerig werd aan-
getoond , hoe schadelijk bet wild voor den landbouw was. Op
eene jagt in de nabijheid van .... naderde ook een boer ,
die hem een verzoekschrift overhandigde. De Keurvorst mee-
nende dat bet hier weder eene klagte goldt over geledene wild-
schade, wierp eenen vlugtigen blik op de met groote letters
geschrevene aanspraak en antwoordde zeer kort: Het is wel,
alles zal doodgeschoien worden. — Op deze woorden valt
de boer doodsbleek met den uitroep : Jesus, Maria! neder.
Een der aanwezige kamerheeren verzoekt den vorst in 'tfransch,
dat hij zich verwaardige , het adres nog eens te lezen , om-
dat hier welligt een misverstand zou plaats grijpen. En nu
bemerkt men , dat de boer den Keurvorst smeekte , het pe-
terschap van een pas geboren tweelingpaar te willen aan-
nernen.
Lagchend herstelde Frederik zijne vergissing, en liet den
verbaasden boer heengaan, met een zeer rijk peet-geschenk.
Schetsen uit Amerika.
(Overgenomen ml de reisbeschrijving van Aleide d' Orbigny.)
Men kan gemakkelijk begrijpen, dat een werelddeel als
Amerika , waarin men koude en heete streken , hoog- en
laaggelegene lauden , vlakten en bergen, moerassige en drooge
gronden , voikomen vlakke en met onmetelijke bosscben
bedekte streken vindt , ongemeen rijk aan allerbande soor-
ten van dieren moet zijn ; Amerika is dan ook werkelijk
buitengevvoon rijk aan diersoorten, die alleen aan dat land
eigen zijn. Wanneer men ben vergelijkt met de dieren, die
op dezelfde breedte in Afrika en Azie leven , dan zal men
zien , dat onder dezelfde levensvoorwaarden somtijds schep-
selen voortgebragt worden, die met elkaar in vorm overeen-
komen en tot dezelfde geslachten behooren; maar, even als
Amerika oorspronkelijke bewoners bezit , zoo vindt 'men er
ook dieren , die alleen aan dit werelddeel eigen zijn. De
heete en boscbrijke zone van Amerika is met talrijke apen-
soorten voorzien, die andere geslachten vormen als de Afri-
kaansche soorten , en kleiner en minder schrander zijn. fiene
beersoort leeft in de bellingen van bet Andes-gebergte ,
en eene tweede soort in de Vereenigde Staten. De listige
waschbeer (Procyon lotor) , de bonte Coati (Nama rufa) de
slaperige kinkojou (Cercoleptes caudivolovlus) en de veel-
vraat (Gulo arcticus) , wiens levenswijze reeds door zijnen
naam aangeduid wordt , vervangen daar onzen das. De slu-
\ve stinkdieren (Mephitis) zijn ook aan de Nieuwe Wereld
eigen, terwijl dezelve, met de andere werelddeelen, de viselr
TWEFDE JAARGANG. 10
44G
otter , den hond , dien trouwen medgczel van den mensch ,
den vos en den aan hem verwanlten wolf gemeen heeft ; zij
zijn evenwel alle andere soorten. Langs de oevers dcr rivieren
weergalmt vaak bet gebrul van den bloeddorstigen jaguar
(Felis onca) , die in Amerika den lijger van de Oude We-
reld vervangt , boewel hij echter veel minder wild is. De
conguar (Felis concolor) die , wat zijne grootle betreft , te
vreezen zou zijn , valt den mensch evenwel nooit aan. De
zuidelijke kusten der Nieuwe Wereld wemelen van duizende
zeehonden, terwijl men in hare bosschen en vlakten die op-
merkensvvaardige buideldieren vindt , welke de jongen , tot
dat deze bijna volwassen zijn, in eenen grooten zak, waarin
ook de tepels zijn, dragen. Hoewel onder de roofdieren de
jaguar veel kleiner is dan de Afrikaansche tijger, is dit ech-
ter bij de knaagdieren niet het geval ; want Amerika bezit de
grootste soorten. De cabiai (Oydrochoeri<s capijbara) is de
reus van deze orde ; voor het overige vindt men er de speel-
zieke eekborens , de alles verwoestende ratten, de stekel-
varkens , de aan onze marmots en verwante viscaclsa (Lagi-
dium cuvieri) , de luijaarden (Bradypus) , de geharnaste
schubdieren (Dasypus) , de zeldzame Amerikaansche mieren-
eter (Myrmecophaga jubata) ; terwijl de pecan's , die onge-
meen groote dikhuidige dieren der Oude Wereld , en de
tapirs in de Nieuwe Wereld , de rivierpaarden , olifanlen en
neushoorns (Dicotyles) aldaar vervangen. De zachtaardige lama
van bet Andes-gebergte , het eenige lastdier der Amerika-
nen , vervult de plaats van den Azialischen kameel. Talrij-
ke kudden van verschiilende hertensoorten doorkruissen on-
ophoudelijk de vlakten der warme en gematigde slreken , en
zelfs tot op den top van het Andes-gebergte ; de ossen van
Amerika , de bufl'els en de Muskusos (Bos moschatus) , zijn
beperkt lot het noordeiijke gedeelte van Noord-Amerika. Ons
tarn rundvee en onze paarden hebben cr zich , sedert de
147
verovering in de Amerikaanscbe vlakten , zoo builengcwoon
sterk vermenigvuldigd , dat men ze als oorspronkelijke be-
woners zoude beschouwen , ware niet in de geschiedenis ,
her bewijs van liet tegendeel voorhanden.
Amerika is bijzonder rijk aan schoongekleurde vogels. In
de koude streken op de hooge bergen vindt men soorten ,
die op de onzen gelijken , maar in de warme streken is de
grootst mogelijke pracht en rijkdom in kleuren , aan de
gevederde schepselen ten toon gespreid. De kolibri's vonke-
len even als edelgesteenten in de zonnestralen , terwijl de
tangara's ons door hunne vurige kleuren verblinden , en de
sclioone groene kleur der papegaaijen met bet groen der
wouden ineensmelt , waar zij zich steeds opbouden , na eerst
al de landbouwers angst aangejaagd le bebben , door bun-
nen oogst te vernielen. De condor met zijne witte kraag ,
zweeft vol majesteit boven de boogste bergtoppen en scbijnt
de koning van alle , overal in groote menigte voorbanden
roofvogels te zijn. De warme en gematigde wouden en vlak-
ten bezitten duiven, tortelduiven, scbreeuwende paauwiezen,
wilde kalkoenen en tinamoe-patrijzen. In de zuidelijke vlak-
ten vindt men siruisvogels of nandous. De ooijevaar , de
rozenroode lepelaar , de ibis en de snippen vervangen over-
eenkomstige soorten van de Oude Wereld , terwijl de cbi-
rurgijns of jacana's (Parra), en de kamicbi's (Palamedea) al-
lcen in de Nieuwe Wereld te buis bebooren. Zwanen, een-
dcn , pelikanen enz. bewonen ook Amerika ; in bet kort ,
dezelfde vogels zijn , uitgezonderd eenige eigenaardige soor-
ten, over de beide vastelanden verspreid.
In de beete vlakten en op de bergen vindt men bagedis-
sen , eene menigte van slangen ; in de moerassen en langs
de oevers der rivieren bloeddorstige krokodillen en trage
scbildpadden. Ontelbare verscbillende soorten van schoonge-
kleurde visscben , ziet men in de rivieren en langs den
10*
148
oever der zee. Land- en rivier-schelpdieren zijn van lict
eene einde van Amerika tot het andere verspreid, terwijl
het strand bedekt is met de daarvan zoo verschillende zee-
schelpdicren. De bosschen en vlakten weraelcn in den zo-
mer van millioenen insekten, schitterend van kleur, die alle
door de natuuronderzoekers met belangstelling gadcgeslagen
worden , doch waarvan velen scbadelijk en hinderlijk voor de
reizigers zijn , terwijl dikwijls in de warme streken de vlin-
ders in praclit van kleuren met de schoonste bloemen wed-
ijveren. De koude en noordelijk liggende landen maken
een verwonderingwekkend contrast met de genoemde uit.
Die heerlijke plantengroei , waarin zich geheel Amerika
verblijdt , dat eeuwigdurende frissche groen , deze schilder-
achiige verscheidenheid van planten , dat reusachtige riet ,
die lange en sierlijke palmboomen , die zich door elkaar
heensirengelende lianen , dit alles tc zamen genomen , voor
den reiziger zoo aangenaam , is alleen aan de aequatoriaal-
streken gescbonken , want de naluur der noordelijke landen
is veel minder grootsch ; de boomen zijn daar wel majestu-
eus , doch zij missen die scboonheid en bevalligbeid. Het
zijn daar ficre dennen , van buitengewone boogie , platanen ,
lulpboomen van onmetelijke dikte. Begeeft men zich naar de
zuidelijk gelegene vlakten , de Pampas, dan vertoont zich tat
aan den borizont geen enkele booge plant ; alleen groen gras
in den regentijd en eene dorre woestijn in bet drooge jaar-
gelijde. Beklimt men cindelijk de booge bergvlakten , dan
vindt men noch dien scbilderacbtigen plantengroei der aequa-
toriaalstreken , nocb dat majestueuze der noordelijke landen,
noch zelfs de eentoonigbeid van de Pampas, maar een ge-
mengd natuurtooneel ; geene boomen , alleen enkele bosch-
jes , dwergachtige planten , een' steenachtigen grond, bedekt
met gekristalisecrd zout , echter niet de ijsbergen , zoo als
die in Zwitscrland le zien zijn, gelegen tusscben de schoon-
119
ste dennenbosschen. De toppen van het Andes-gebergtc, die
zich tot aan de vvolken vcrheff'en , ziju met eeuwigdurende
sneeuw bedekt; de natuur is daar wel grootsch , maar niet
bekoorlijk. De reiziger herinnert zich, tusschen deze reus-
aehtige Amerikaansclie lioogten , de schoone en schilderach-
iige gezigten van onze bergen, en onwillekeurig ontslaat
een verlangen om naar Europa terug te keercn.
DE JAGUARS EN DE KROKODILLEN.
De jaguars en de krokodillen zijn de dwingelanden van
de aequaloriaal-streken. Gelukkig is het, dat de natuur niet
gewild heeft , dal zij zich sterk zouden vermenigvuldigen ;
zij zijn elkaar vijandelijk gezind, en vechten zeer dikwijls.
Op liet land valt de jaguar den krokodil aan; in hct water
wordt hij door laatstgenoemde aangevallen. Wordt een kro-
kodil , die op een zandplaat in de zon ligt te slapen , door
eenen jaguar overvallen , dan bijt hij hem onder den staart,
die week en vetachtig is. De krokodil geeft zich in dit gc-
val bijna altijd zonder weerstand te bieden over ; gelukt
het hem echter, zijnen vijand in het water te slepen , zoo
bestaat de kans , dat de jaguar overwonncn, verdronken en
verslonden wordt. De jaguar weet zoo goed hoe onmaglig
hij te water is , dat hij , wanneer hij eenc rivier over wil
trekken , geruimen tijd aan den oever bruit , om de kroko-
dillen schrik aan te jagen , die hem den overtogt zouden
willen betwisten.
Koewel de krokodil gewoonlijk van visch leeft , is hct
echter volstrckt niet zeldzaam , dat hij den mensch aanvalt.
De Indianen beweren , dat hij , wanneer hij eens vleesch
geproefd heeft , er op verlekkerd wordt , zoodat het dan
ook dikwijls gebeurt, dat badende weggesleept worden.
De krokodillen zijn zoo schuw en zoo slim , dat het maar
V60
zeldcn gelukt hen te dooden; de kogel glijdt langs limine
huid ; men ireft alleen doodelijk , wanncer men hen in de
keet of onder de okselholte raakt. De Indianen vallen hen
met lansen aan of vangen hen even als de haaijen , met ha-
ken , waaraan een stuk spek is gestoken. De hevvoners der
tamelijk steile oevers van de Rio Magdalena, bestuderen
van hunne vroegste jeugd af de gevvoonten van den kroko-
dil, en kunnen bijkans hunnen aanval vooruit berekenen.
De Bogas , schippers , weten vooral deze aanvallen te raden
en te verijdelen. Iedereen schijnt daar groot gebragt te zijn
in vreeze voor gevaarlijke dieren. Voor de inboorlingen is
aan elke plaats een avoutuur verbonden, welke zij aan den
reiziger verhalen. Op de eene plaats heeft een slang een
man met zijn* muilezel omgebragt ; op deze plaats heeft een
een krokodil een meisje weggesleept; elders heeft een jaguar
een kind in zijnen muil weggevoerd enz.
De jaguar , door de Spanjaarden tijger genoemd , komt
in uiterlijke gedaante vrij goed met den Afrikaanschen panter
overeen , tenminste wat de kleur en den vorm zijner vlek-
ken betreft. Men verzekert, dat hij ontembaar en woesteris
dan de leeuw uit Afrika of den couguar; hij is ook veel
sterker dan deze laatste, want hij sleept tot aan zijn nest
een* geheelen stier of een geheel paard , en kan zelfs met
dezen buit eene rivier overtrekken ; want hij is een uit-
muntende zwemmer. Hij voedt zich, als hij niets beters kan
krijgen , met visschen , die hij des nachts vangt , door mid-
del van zijn speeksel , in bet water te laten vallen , dat
voor lokaas dient i en werpt ze daarna met zijne pooten ach-
ter zich op den oever. Vrees kent hij niet r zoo als bc-
weerd wordt. Wanneer hij woedend is » of de honger hem
kwelt, dan zal bet groote aantal van zijne vijanden hem nooit
verschrikken , ten hoogste verontrusten ; zoodra echter zijn
honger geslild is , valt hij geen cnkel dier , het zij groot of
151
klein , nieer aan.. Ilet wordt als waar verhaald , dat hij
soms den groolsten moed aan den dag heeft gelegd , door
des nachts op het dek van de schepen der groote rivieren
te klimmen.
De bevelhebber van Yaguaretecoral wist te veel anekdoten
liierover te vertellen, dan dat hij er spoedig over zwijgen
kon ; doch hier bleef het zelfs niet bij , en nadat hij ons
de heldendaden van de Portugezen van Parana verhaald had,
en alle jaguars , die op de wereld zijn , met zijn mes in de
regterhand en zijne sehaapsvaeht ora den linker arm gewik-
keld, durfde ai'wachten, stelde hij ons voor, om stelselmatig
jagt op den jaguar te maken , waarvoor hij gelieel en al toe-
gerust was, daar hij verseheidene van de besle tigreros (Tij-
ger-jaglhonden) mede gcbragt had. Verseheidene aanwezigen
besloten van de partij te zijn.
Reeds des anderen daags vroeg in den morgen gingen wij
op de jagt ; hij zelf , de capataz of gezagvoerder over de
kudden , mijn eigen persoon en verseheidene peonss of be-
dienden , alien van goede 'paarden voorzien en tot over de
ooren gewapend. Wij begaven ons, in de rigting van het
zuiden , naar een van de meest woeste en ondoordringbare
gedeelten van het boseh. Wij hadden naauwelijks een k war-
tier uurs gereden, of onze paarden wilden niet meer voort, sta-
ken hunne ooren op en wilden omkeeren , hetgeen alles een
zeker bewijs was, dat wij in de nabijheid van eenen jaguar
kwamen. Weldra zag men dan ook uit het hooge gras , op
niet zeer grooten afstand van den voorsten van ons, een
wijfje met vier jongen , aan wie zij een vrije aflogt scheen
te willen bezorgen , te voorschijn komen. De moedige be-
velhebber gaf zijn paard de sporen, bereikte nietlegen-
staande dat zijn paard geweldig tegenstaud hood , den ja-
guar, wierp om zijnen kop de lasso (slinger), vervolgens ook
om den hals van een van de jonge jaguars , en trok haar
152
daarna van laatstgenoemde terug, terwijl de oude reeds door
de honden omsingeld was en hierdoor in toom werd gehou-
den. Het dier, dat nog woedender was geworden door
het wegnemen van het jong , brulde vreeselijk. Twee van
de jongste jagthonden hadden reeds onder de klaauwen van
het monster hunne ligtzinnigheid , van den kring , (die door
meer ervarene honden nooit overschreden wordt) niet te
hebben geteld , met bun leven betaald, en bet bloedige too-
neel kreeg ieder oogenblik een treuriger aanzien.
Een van onze beste ruiters was door zija steigerend
paard een eind ver op den grond geworpen, en lag daar
gekwetst , waarna de jaguar zich op het paard wierp , een
zijner klaauwen op de manen zette, met den anderen op de
neusgaten aanviel , hetzelve in den bals beet , waarop bet
levenloos ter aarde viel , hetgeen den jaguar nog moediger
maakte. Er was geen minuut te verliczen. Men verwijderde
in groote baast de ongelukkige , die alleen met den schrik
vrij kwam. Men naderde het dier hoe langer hoe meer ,
vuurde eenige keeren op kleinen afstand op hem , tot dat
een scbot hem eindelijk doodelijk trof, en deed neervallen.
Hoewel liij dood was, seheen hij nog ons te dreigen. Het
was een schoon doch vreeselijk scbouwspel , en ik kon dui-
delijk bespeuren, dat zelfs de onverschrokkenste jagers dezeu
ontzettenden vijand niet zonder eene zeer gegronde vrees
aanvallen. Ik meelte dezen jaguar en bevond dat hij , op zijn
minst genomen , over de vier voet lang was , de staart niet
mede gerekend , die alleen 2 voet lengte had.
alligator's.
De alligators (kaaimannen), die tien of twaalf in getal bij
elkaar , onbewegelijk op den oever liggen , schijnen zich
nodi om hunne naburen, noch oni de vooibijvarende schepen
155
te bekommeren. Zij zija bijna «altijd onsehadelijk , ten miii-
ste altijd meer afzigtelijk clan gevaarlijk. Niets kan inder-
daad terugstootender zijn dan hunne oogen , die geheel bo-
ven op hunnen kop liggen, hunne met vreeselijke tanden
voorziene kaken , en hunne schubbige vuile huid. Meestal
houden zij zich rustig en zijn onverschillig ; rukt hij zich
echter uit dien toestand los , dan heeft zijn gang iets schrik-
kelijks. Men hoort bij het gaan een klapperend geluid ,
dat door de wrijving der huidschubben ontstaat ; hij beweegt
zich bijna altijd in eene regte lijn , hoewel hij zich ook kan
omdraaijen. Wanneer zij niet door den honger geplaagd
worden , dan kruipen zij langzaam en log voort ; werpen zij
zich echter op hunne prooi , zoo vinden zij de kracht tot
verrassende en snelle bewegingen ; zij buigen den rug en
het schijnt alsof zij veel hooger op de pooten staan. Voor-
treffelijke zwemmers zijnde , worden zij gemakkelijk den
sterksten stroom meester.
Het voornaamste voedsel van de alligators bestaat uit ca-
biai's-dieren, tot de orde der knaagdieren behoorende, welke
in troepen van 50 a 60 stuks aan de oevers der rivieren
leven. Zij zijn van de groolte van onze zwijnen en leven
op het land en in het water. Deze arme dieren heb-
ben evenwel geen oogenblik rust in het water , noch op
het land; zij worden of door de kaaimannen of door de
jaguars opgegeten. Niettegenslaande de verwoestingen, welke
twee zulke magtige vijanden aanrigten,- vermenigvuldigen zij
zich echter onbegrijpelijk sterk. Meer dan eens is het ge-
beurd, dat onze scliuit onder het varen plotseling door tal-
rijke troepen van cabiai's omringd was , die met hunnen
kop boven water zwommen. Op het land zag men hen
even als konijntjes op de achterpooten zitten en even als
deze de bovenlippen gedu,rig bewegen.
De cabiai is het groolste knaagdier ; zijn vleesch , dat
\u
eene muskusreuk verspreidt, wordt ingezout en gerookt.
Verscheideue malen moesten wij ons leger op den oever op-
slaan, daar de muskielen ons van de rivier verdreven. Wij
legden dan groote vuren aan, om ons tegen de jaguars te
bescherinen ; een onfeilbaar middel volgens de Indianen ,
waarvan de onvoldoendheid echter door eene menigte treu-
rige gebeurtenissen aangetoond wordt. Een andere keer
liiugen wij onze hangmalten onder de boomen langs den
oever op. Zoodra het naeht was geworden , werd deze na-
tuur, waar alleen de wiide dieren heerschen, als het ware
met eene woeste en donkere tint overgoten. Door onze
vuren aangelokt, vertoonden zich de Alligators tot 40 of 12
in getal op den oever, beschouwden met een zeker genoe-
gen deze vlammen en vesligden eene lange rij glinsterende
oogen op ons. Somtijds slopen jaguars om ons leger en sche-
nen meer verwonderd dan verontrust te zijn door het vreemde
tooneel. Overal heerschte echter tot aan middernacht , eene
stilte als van het graf; maar naauwelijks was dezelve daar,
of er verhief zich uit alle plaatsen van het woud een verward
geschreeuw en gehuil , als of alle dieren elkander op het
oogenblik een teeken hadden gegeven tot een helsch geraas.
Het gebrul van den jaguar en den couguar, het geschreeuw
van de apen , van de pecan's , van de stiukdieren , van de
pauwiezen en eenige andere hoenderachtige vogels, vormde
een onbeschrijfelijk concert in deze woestijn. Van alle kau-
ten en in alle toonen hoorde men geluiden ; soms bemerk-
ten wij zelfs jaguars op de boomen , waaronder wij sliepen ,
terwijl de brul-apen , vlugtende voor deze vreeselijke vijan-
den, scherpe angslkreten deden hooren.
In ieder woud vindt men klagende bewoners , woede en
schrik , en ieder woud brengt tooneelen van liefde en toorn
voort. In de eersle nachten hield deze verzameling van
geluiden ons uit den slaap, doch eindelijk zegevierde de
455
natuur en wij sliepen rustig te midden van al dat geraas.
De eenige lastige vijand , waaraan wij ons niet konden ge-
wennen, was eene afschuwelijke vleermuis , die des avonds
rondom onze hangmatten vloog en ons somtijds met zijne vleu-
gelen aanraakte of met zijne scherpe tanden wondde. Deze
vledermuis , die een' langen staart en een met wratten be-
dekte tong heeft , is eene aan de vampir verwantte soort.
Onze Indianen waren zeer ijverig om voor ons voedsel
te zorgen. Zij vingen iederen morgen verschillende soorten
van visschen, onder anderen cariben, die zeer begeerig naar
bloed zijn en de zwemmers aanvallen. Deze dieren zijn
niet gevaarlijk door hunne grootte, maar door hunnen moed.
Ze zijn naauwelijks 4 a 5 duim lang, vallen echter den
mensch aan en bijten hem met hunne scherpe tanden in
de kuiten , dijen of andere vleezige gedeelten van het lig-
chaam. Eene wond lokt dadelijk twintig anderen; naauwe-
lijks hebben zij in den modderigen grond, waarin zij ver-
scholen zijn , bloeddroppels bespeurd , of zij komen bij dui-
zenden naar de plaats aangezwommen , waar zij een1 buit
denken te vinden. Derhalve waagt men het nooit , zich te
baden , daar waar zij in menigte voorkomen ; men vreest
den kaaiman minder.
Verder op en in de nabijheid van Cauo de Manati , werd
door onze Indianen eene zeekoe (manatus) gevangen ; een
grasetend walvischachtig dier , dat 12 voet lang was en bij
de 800 ponden woog. In deze rivieren leven genoemde dieren
in troepen ; bun vleesch is zeer smakelijk , heeft echter meer
van zwijnen- dan van rundvleesch. De Guamo's en de Ot-
tomaco's , die zeer begeerig naar dit voedsel zijn , houden
zich vooral met deze jagt bezig, en het vleesch, dat niet da-
delijk door hen gebruikt wordt , zouten zij in. De zeekoe
is een zeer laai dier; nadat men ze met vele harpoenen
getroffen heeft , bindt men ze aan de sloep en doodt ze
150
daarna. Men verkiijgt uit hen eene soort van vet , dat
Mauteca del Manati beet , en tot berei Jing der spijzen en
tot verlicbting der kerken aangewend wordt. Van de in
stukken gesneden buid worden strikken gemaakt, die overal
in de grasvlakten (Llanos) gcbruikt worden ; men maakt er
ook zweepen van , om de ruggen der arme negers vaneen
te rijten.
SCHJLDPADDEN-EUEREN.
Van Encamarada gingen wij naar het eiland Boca de la
Tortuga , dat befaamd is door de menigte van schildpad-
den-eijeren. — Een verward geluid van stemmen van
een aantal inboorlingen deed ze ons spoedig erkennen.
In dezen tijd wordt deze anders meestal egnzame plaats
door eene menigte der in dien omtrek wonende inboor-
lingen , en door eenen zvverm van kleine Kreoolsche
kooplieden of pulperos bezocbt , die wegens dezen ban-
del van Angostura bier heen komen. Er was op den oe-
ver een drukte en beweging als op eene Europesche markt.
Er badden zicb Guamo's, Otomaco's, Guahibo's en andere in-
boorlingen neergezet, die zicb door de wijze van bescbilde-
ring van bunne buid van elkaar onderschcidden. Men vindt
in de Orinoco twee soorten van scbildpadden. De eene is
de Arrau-schildpad, een schuw en wantrouwend dier, dat met
aan gene zijde van de waterval voorkomt; zij leeft altijd in bet
zoete water , heeft zvvemvliezen tusschen de teenen ; het
rugscbild is donker grijs, bet buikscbild geel van kleur en
weegt soms 50 ponden ; hare eijeren zijn grooter dan dui-
ven-eijeren. De tweede soort is de Terakay-schildpad ; ze is
kleiner dan de eerste , olijfachtig groen van kleur ; zij ver-
eenigen zicb niet in troepen in den lcgtijd , maar leggen ic-
der afzonderlijk hare eijeren. Het eijerleggen beeft plaats
in bet laatst van Maart, bij laag water. De arrau-schildpad*
157
den vereenigen zich hicr reeds in hot begin van deze maanri
in grootc troepen, en zwcmmen gezamenlijk naar de vier of
vijf eilanden , aan welke zij de voorkeur geven om hare
eijeren te gaan leggen , en steken van tijd tot tijd hare
koppen uit het water , om le zien of zij ook iets van de
menschen te vreezen licbbcn. Men stoort ze echter volstrekt.
niet , maar beschermt zc inlcgendcel ; men spant eerie soort
louw , tegenover den oever der eilanden, waar het eijerleggen
plaats heeft ; de jaguars worden verjaagd en met sloe-
pen belet om te digt bij de eilanden te komen. De eijeren
worden des nachts zonder de minste orde en in groote over-
ijling gelegd. De schildpadden begeven zich in de grootste
haast op den oever , alsof zij zich zoo spoedig mogelijk van
hare eijeren ontdoen wilden, leggen deze op hoopen
en bedekken ze met zand. Eene menigte eijeren wor-
den le midden van al dat geweld gebroken. Zoodra het
eijerleggen gestaakt wordt , bcgint de inzameling van dezelve.
Dit geschiedt nu onder opzigt van eenen afgezant van het
hoofd der zending , die met een buis in den grond steekt ,
om te onderzoeken hoe diep de eijerlaag ligt. Deze laag
ligt soms 5 voet diep in den grond en loopt dikwijls 400
voeten kustwaarts in. De grond, waarop de inzameling moet
plaals hebben , wordt in kubieke voeten afgedeeld. Zijn nu
de verdeelingen getnaakt , dan graven Indianen de eijeren
met hunne handen op, leggen ze in kleine mandjes, mapiri
genaamd , en brengen ze dan op de algemeene plaats van
bijeenkomst. Hier staan bakken met water, waarin men al
de eijeren werpt , die dan gebroken en door elkaar geroerd
worden , waarna al de olieachtige deelen boven komen drij-
ven. Deze stof manteca de tortugas genaamd , wordt bo-
ven^ een beet vuur gekookt; het is in dit land van zeer
groot nut , daar de Kreolcn hieraan boven de beste boom-
olie de voorkeur geven.
4 58
De pever van de Goajaratura is befaamd door de vangst
der schildpaddeneijereu ; juist loen ik daar was , hidden
zij zich daarmede bezig. Er waren langs den oever hut-
ten van palmbladen opgeslagen, waarin de uit de omslreken
bijeengekomene Indianen en de kooplieden van Para woon-
den. Alles was vol leven en iedereen werkzaam. Aan eenen
hoek van bet eiland zag men hoopen van pas uitgegravene
eijeren ; weldra vulde men er de sloepen mede of men wierp
ze bij duizenden in eenen buitengewoon grooten ketel, om bet
vet af te scheiden , dat men daar in plaats van boter ge-
bruikt. Meer dan 450 menschen , Indianen, Negers , Mu-
latten en blanken hielden zich met dit werk bezig.
In de maanden October en November, als het water zeer
hoog gewassen is , verlaten de groote schildpadden hetzelve,
om hare eijeren op zekere banken te gaan leggen. Tegen
dezen tijd worden door de regering soldaten afgezonden ,
die de toegangen tot deze , door de schildpadden bij voor-
keur gekozene eilanden , bewaken , opdat deze dieren door
niets in het eijerleggen gestoord zouden worden , dat de
grootste rijkdom van het land uitmaakt. Deze soldaten ver-
hinderen ook , dat de Indianen , en vooral de Mivra's , zich
van deze eijeren meester maken. Is de legtijd over , zoo
wordt dit aan den Gouverneur der provincie berigt , en dan
komen daar menschen uit de meest afgelegene streken , om
de eijeren op te zoeken. De opziener bij dezen oogst is
een capitao de praya (kustkapitein) , die zorg draagt, dat de
wet nagekomen wordt , den grond, waar men graven moet,
uitmeet , verdeelt en de tienden heft. Nadat deze eer-
ste formaliteiten hebben plaats gehad , graaft ieder het hem
toegewezene deel op , tot dat de eijeren te voorschijn ko-
men , welke in een of in twee lagen liggen. Dit werk moet
met spoed gebeuren , want acht dagen oud zijnde, beginnen
zij reeds te bederven. Men sc'nikt ze op hoopen , die 15
159
tot 20 voet in doorsnede en eerie daaraan geevcnredigde
lioogte hebben. Dan vult men goed digt gekalfcterde sloe-
pen tot op de hclft met die eijeren , slaat ze met een drie-
tandigen honten gaffel in stukken , trapt ze vervolgens met
de voeten geheel fijn. Daar deze eijeren zeer weinig wit
hebben, verkrijgt men eene gele brei , waarop de basten
drijven. Vervolgens giet men er water op en stelt dit meng-
sel aan de warmte der tropische zon bloot. Binnen drie a
vier uren is het vet , bet ligtste gedeelte zijnde , door de
bitte boven komen drijven; men scbept bet dan af en verzamelt
bet in aarden potlen. In iedere sloep berbaalt men deze wer-
king driemaal , waarna bijna al bet vet er afgescbept is.
Deze stof beeft volkomen bet aanzien van geklopt geel van
eijeren. Ze wordt op een zacbt vuur in groote ijzeren ofkope-
ren ketels gedurende verscbeidene uren gekookt, vervolgens
omgeroerd en afgesebuimd en op deze wijze belder gemaakt.
De vloeibare bovenopdrijvende deelen wordcn dan op nieuw
weggenomen ; men kookt bet dan nog eens , boven een nog
zacbter vuur , tot dat er geen enkel blaasje meer zigtbaar
is. Wanneer bet nu koud is geworden , beeft dit vet de
dikte en de kleur van zwijnenvet ; men giet bet in groote ,
van boven opene vaten van aardewerk , die ieder ongeveer
60 pond kunnen iubouden. Deze vaten worden bedckt met
bladen en scbors van palmboomen , die in den bandel ver-
koebt worden onder den naam van manleiga de tartaruga.
Naarmale de eijeren meer of minder verscb zijn, en bet vet
korten of langen tijd na de inzameling der eijeren uitge-
trokken is geworden, naar die mate is bet vet smakelijker
en zuiverder. Heeft bet lang genoeg gestaan , dan verliest
bet die sterke sebildpadden lucbt geheel en al, ofschoon
er altijd een eigenaardige smaak aan overblijft , waaraan zich
alleen de Indianen kunnen gewennen. De minder gocde soort
wordt als boomolie gebruikt.
1fiO
AMERIKAANSCHE STRUISVOGELS.
Be Pampas-Indianen <1ragen op de jagt , even als in den
oorlog , geene andcre wapenen dan bolas , inessen , sabels
zonder scheeden , die zij zich door ruilhandel verschaffcn ,
lansen van 10 a 12 voet lengte , waarvan het lemmet van
riet is , aan het uileinde met een bos struisveeren versierd
en met eene ijzeren punt voorzien , onder welker zwaarte
het riet buigt. Zij zijn beroemd door hunne handigheid in
het werpen van de bola, en het wordt in hunne handen
een vreeselijk wapen , waarvan ik zelf in de gelegenheid ben
geweest , mij te overtuigen.
Toen ik op zekeren dag het doel mijner reis , namelijk
zeker fort .... bereikt had , had er op eens eene lievige
opschudding in onze troep plaats , en onze Pampa's en Gau-
cho's rendcn in galop weg, de Lasso's over hunne hoofden
zwaaijende. Zij hadden struisvogels gezien , en een Pampa
of Gaucho kan nooit ergens een dier in de vlakte zien , of
een onwederstaanbare lust bekruipt hem om het dier te ver-
volgen. Ik was dikwijls geluige geweest van de onovertref-
bare behendigheid der G audio's , in het jagen der struisvo-
gels, doch ditmaal bezigden de Indiaansche jagers hunne bo-
la's met zooveel juistheid , dat bijna op hetzelfde oogenblik
drie of vier van deze vogels gevangen en van hunne huid
en vederen beroofd werden. Zij maken van de huid eene
soort van zak en van hunne vederen sloffers en versierselen
voor de picanillas der wagens en voor de Indiaansche lansen.
Men eet alleen het vleesch van de borst der struisvogels ,
dat zacht (rhea americana) en zeer vet is , en vrij aange-
naam riekt. De Amerikaansche struis of nandee, door de
Porlugezen ter onregte emeu genoemd , zoo als alleen de ca-
suwaris beet , is de helft kleiner dan de Afrikaansche. Hij
kenmerkt zich door digt in de veeren te zijn en door drie
161
met nagels voorziene teenen ; op den rug is liij grijs en
bruin. Ilij is zeer algemeen langs de oevers der rivier La
Plata , in de vlakten van Montevideo en in de Pampas van
Buenos-Ayres. De nandu's begeven zich nooit in de bosschen,
maar houden zich liever op in moerassige streken en aan de
oevers der beken , die in groote stroomen uitloopen , alwaar
men hen bij paren of in troepen van derlig of meer sluks
ontmoet. In die streken, waar men geene jagt op hen
maakt, komen zij in de nabijheid der landgoederen , en zij
verschrikken niet op het zien van de Lasso's; in die streken
daarentcgen , waar men hen vervolgt , zijn zij buitengewoon
schuw. Zij loopen met zulk eene snelheid , dat zij alleen
dooi de beste paarden en de uitmuntendste ruiters kunnen in-
gehaald worden. In gevangen toestand durft men ze niet
dan met omzigtigheid naderen, want, ofschoon zij met hun-
nen bek niet hakken kunnen , bijten zij echter daarmede met
zulk eene hevigheid , dat zij een' steen verpletteren. Zij kun-
nen niet vliegen ; in de vlugt houden zij hunne vleugels
achterwaarts , maar wanneer zij keeren of een feinte maken
willen , spreiden zij een van dezelve tegen den wind uit ,
om bun voortrennen nog te versnellen.
De jonge struizen zijn zeer gemakkelijk te temmen ; zij
Joopen door de kamers , over de stralen en dwalen soms
een uur ver af, doch keeren altijd weder naar hunne ver-
blijfplaats terug. Zij zijn zeer nieuwsgierig , blijven voor de
vensters en bij de huizen staan om te zien , wat er gebeurt.
Men geeft ze gras en vleesch te eten; in den natuurstaat
voeden zij zich echter hoofdzakelijk met planlen. Zij ver-
slinden ook geldstukken , metalen en kleine steenen. Men
gelooft, dat zij nooit drinken; zij zwemmen echter zeer goed
en komen met gemak over rivieren en moerassen , wanneer
zij vervolgd worden. Het aantal dezer vogels neemt af in
veihouding dat de bevolking tocncemt, nicltegenstaande ze
TWEEDE JAARCANG. 11
162
zoo mooijelijk te schieten zijn, en men zc daarom tc pnaril
nioet vervolgen , welke vermindcring zelfs dan nog plaats
zou hebben , wanneer het onmogelijk was ze met strik-
ken te vangen , omdat iedereen hunne eijeren zoekt mees-
ter te worden en hunne jongen uit te roeijen. In de maand
Julij, den tijd der bevruchting , heft het mannelje ecn gebrul
aan, dat vrij veel overeenkomt met het loeijen ecner koe,
De eerste eijeren vindt men in het elude van Augustus ,
en de eerste jongen in November. De schaal is niet zoo
dik als die van den Afrikaanschen struis, en heefl eene
geelachlig- wiltc kleur. Ilct ei is aan beide einden bijna
even dik, en is in de grootsle doorsnede 5^ duim. De
landbewoners vcrgaren er zoo vele zij er slechls kunnen vin-
den , gedeeltclijk om ze te eten , gedeeltelijk om ze te ver-
koopen ; zij leveren eene uitmuntendc spijs op. Men weet
niet met zekerheid , hoe veel eijeren een wijfje in iederen
leglijd legt. Azara bewecrt gezien te hebben, dat een wijfje
zonder dat er een mannetje bij was , in drie dagen zeveu-
lien eijeren gelegd en op verschille.ide plaatsen verstrooid
had. Men zegt gevvoonlijk, dat twee wijfjes van eene streek
hare eijeren in een nest bij elkaar leggen, en dat een
mannetje ze dan uitbroeit. Azara verzekert , volgeus zijae
eigene waarnemingen , dat een vogel de eijeren uitbroeit en
de jongen opvoedt , zonder door eenen anderen struisvogel
gehotpen te worden. Men gclooft ooknog, dat , wanneer ie-
mand dezelve aanraakt , het wijfje er een afkeer van krijgt ,
en dat wanneer men haar Jbeg!uurt , wanneer zij bezig is
met broeijen , zij de eijeren met hare pooten vertrapt. Al-
gemeen wordt ook als waarheid aangenomen , dat het manne-
tje een zeker getal eijeren ter zijde legt en stuk breekt , wanneer
de jongen op het punt zijn van uit te komen , opdat deze dan
zoodra zij uit den dop kruipen, zieh kunnen voeden met de
vliegcn , die in menigtc op die gebrokenc eijeren afkomen.
16'
ZEEOLIFANTEIf,
Het mannctjc van deu zee-olifant (Phoca leonina. Linn.) he-
reikt de lengte van 15 a 20 voet , het wijfje 8 a 10 voet.
Men heeft ten onregte beweerd , dat Iiij naarmate van zijnen
leeftijd , ecrst eene graauwachtige , dan eene blaauwachtige en
vervolgens eene zwart-bruine kleur aanneemt ; de kleur ver-
andert integendeel van het bruine in het blaauw. Zij hebben
geene oorcn , met uitzondering van e'ene soort ; zij heb -
ben lange baardharcn en uilpuilende zeer groote oogen ;
hunne voorpooten of vinnen bezitten eene aanmerkelijke
kracht en de snoet van het mannetje eindigt in cenen rim-
pel igen snuit van bijna een voet lang , die in toorn opzwelt ;
hieraan is de naam van zee-olifant ontleend , die hun door
den natuuronderzoeker Peron en door de Engelschen gegc-
ven is. Men zegt , dat de jongen in de eersie acht dagen
na de gehoorte 4 voet groeijen ; zij wegen dan reeds onge-
veer 100 pond , en na ecnige jareu hebben zij hunnen vollen
wasdom bereikt. Zij worden gewoonlijk niet ouder dan
25 — 30 jaar , houden zicli gaarne op eenzame , woeste
eilanden op , blijven gedurende acht maanden op het land
en leven alleen op de zandige vlakten. Zij zijn zeer scbran-
der , laten zich gemakkelijk temmen en vatten genegenheid
voor hunnen meester op. In den paartijd vechten de man-
neijes bloedig met elkaar om de wijfjes , die gewoonlijk een
jong , zeldcn twee tegelijk , ter wereld brcngen.
Lang voor dat wij de baai San Bios bereikten , waar de
vangst of liever de jagt op de zce-olifanten bij voorkcur
plaats heeft , hoorden wij een versehrikkelijk geschreeuw ,
gelijk aan het gebrul van woedende dieren , waaruit wij be-
grepen , dat de jagt begonnen was , want het was het ge-
schreeuw , dat de zce-olifanten doen hooren , wanneer zij
aangevallen worden. Toen ik op de plaats kwam, zag ik
ll4
464
een onaangenaam. en , in zekere mate , verschrikkelijk schouw-
spel.
Een aantal van deze reusachtige dieren was door een
gelijk getal Europeers aangevallcn , die hun lange spie-
zen in het lijf wierpen, lerwijl de Indianen aan anderen
brandende stukkcn liout tusschen de kaken staken en ze
op deze wijze gemakkelijk doodden , want niettegenstaande
hunne schrikvcrwekkende gedaante en ontzettende grootte ,
zijn zij over het algemeen vreedzaam en zaclit , en maken
meer geweld , dan zij kwaad doen.
Hun vleesch is laf , tranig , onverteerbaar en zwart ; al-
leen liunne tong kan gegeten worden; ik heb daarvan ge-
proefd zonder dat het mij tegeustond. Zij leveren dikvvijls
tien tot twaalf duirn vet op , en met dit vet, dat gesmolten
zijnde , olie of traan geeft , wordt veel handcl gedreven ;
men stelt deze traan boven de eigenlijke visehtraan , en
verkrijgt ze ook gemakkelijker , vooral na dat deze dieren
de bank van Brogilie verlaten hebben , om of naar de Ma-
louinen-eilanden of naar het zuiden te vluglen , waar zij elk
jaar maar eens gojaagd worden.
De Engelschen en Amerikanen hebben , zoolang het hun
mogelijk geweest is , den alleenhandel in dit product van
hooge waarde , aan zich bchouden , terwijl zij de opbrengst
daarvan voor Europa geheim hidden ; in 1820 evenwel
maakte Const. Gautiiier van St. Malo haar aan Frankrijk
bekend , door eene gelukkige expeditie , en men behoeft
nu alleen daarvoor bevreesd te zijn , dat het geslacht der
zee-olifanten , hoe talrijk het ook zijn moge , eindelijk ge-
heel en al uitgeroeid zal worden. In de omslreken van Rio
Negro en aan alle kusten van Palagonie wemelt het van twee
andere soorten van zeehonden , te wcten : den zeeleeuw (Phoca
jubata), van welken het mannelje digler en krullcnder hair
aan den hals heeft , dan op bet overige gedeclte van het !ig-
i&>
chaam. Men doodt ze met kogels, en niet met lanssleken,
daar men hen niet zoo digt op het lijf kan komen als do
zee-olifanlen ; maar men maakt ook niet rcgtslreeks jagt
op hen , daar zij geen vet bezitten en hun vel tot uieis
deugt. De andcre soort , de zee-wolf (Phoca ursina) , on-
derscheidt men in een- en twee- kleurigen : de een-kleurigen
zijn helder grijs; zij zijn bedekt met een zacht viit, dat
aan hunne huid veel waarde geeft ; zij komen in icvens-
wijze overeen met de zee-leeuwen , en men slaat ze dood
met stokkcn. De twee-kleurigen zijn algemeen en hun vel
heeft geene waarde.
Dit zijn de denkbeelden , die tot heden in den handel ver-
spreid zijn ; nieuwere waarnemingen zullcn echter doen zien ,
dat men door eene dwaling, die misschien te veronschul-
digen is , van schepsels , die alleen door de kuime verschil-
len , afzonderlijke soorten gemaakt heei't.
DE CONDOR.
Des anderen daags, in de morgenschemering , toen men
op het punt stond het anker te ligtcn , verhici' zich plotse-
ling een kreet onder ons gering aantal manscliappeii. AUer
oogen vestigden zich eensklaps naar een van de hoogste pun-
ten van den oever ; eene zwarte massa steeg , groote krin-
gen in de lucht heschrijvende , hoog in de lucht bovcn de
rotsen. Het was een condor, een vogel, die zeer zeldzaam
is , zelfs op die plaatsen , welke hij gewoonlijk bewoont , en
die ik hoogstens twee of drie kecren op nujnc omzwervin-
gen door het Andes-gebergte en aan de kusten van Patagonie
gezien had, hoewel hij evenzeer de hoogste toppen als de
laagstgeSegene vlakten bewoont ; de condor , dien ik nog in
Peru en in Dolivie zoude terugvinden , doch die de wes-
telijke helling van het Andcs-gebergte nooit oversehnjdt ,
166
liocwel hij hare hoogste toppen bezoekt. Ilet is bekend ,
tot hoe vele dwaze sprookjes deze beruchtc vogel aanleiding
heeft gegcven ; er ontbrak maar wcinig aan , of men had hem
even als den feniks , voor een fabuleus dier gehouden , als
of de zuivere waarheid van de schoone werken der natuur diet
veel grootscher waren , dan alles , wat door de opgewondene
verbeelding van onwetenden of van met vooroordcelen be-
deelde reizigers, verzonnen kan worden. Tegenwoordig is
de condor (Sarcoramphus grijphus. Linn.) naauwkeurig bekend;
er is niemand meer , die gelooft , dat hij schapen , koeijen ,
ossen , herlen en kinderen in zijne klaauwen mede sleept ,
maar het is wel waar, dat hij aan de kudden groote schade-
toehrengt. Men weet, dat de grootste condor niet groo-
ter is dan de lammergier der Alpen. De condor geeft
volstrekt niet de voorkcur aan d« bergen, zoo als men
meent , want men vindt hem evenzeer in vlakten als op
bergen; hij kiest zijn verblijf naar gelang van de streek,
waar hij zich bevindt , liefst eene dorre en woeste plaats ,
als hij er sleehts lama's of alpaca's, zcehonden enz. , die
deszclfs gewoon voedsel uitmakcn , vindt. De condor lecft
over het algemeen alleen , en niet in talrijke Iroepen ,
zoo als vele andere roofvogels. Zijne kraclit is hoofd-
zakelijk in zijnen bek gelegen , waarmcde hij zijne prooi
aangrijpt en verscheurl, en niet in zijne klaanwen, die
lang en niet zeer sterk zijn. Men weet niet met zeker-
beid hoe oud de condor wordt; de Indianen beweerden , ecu
en dezelfde gedurende \ijftig jaren te hebhcn gezien , dat
intusschen nog bevestiging bchoeft. Zeker is het, dat het
wijfje niet iaeer dan twee eijeren lcgt , hetgeen , in aanmer-
king der gestadige jagt , die de landliedeu op dezelve ma-
ken , ons verklaart , waarom zij zoo zeldzaam zijn.
Deze vogel is niet alleen merkwaardig voor de dierkunde,
maar ook in een oudheidkundig opzigt ; want hij schijnt in
467
langverlcdcnc eeuwen , waarvan de gcsehiedenis niet mcer
gewaagt, ecn voorwerp van vereering voor de bewoners van
Peru geweest te zijn , en wel als het zinnebeeld van den
roem. Toen ik hem nu zag wegvliegen van den oever, welken
ik ging verlaten, en zich naar de gebergten van Peru heen-
wendde , scheen het mij toe als of liij mij vooruilsnelde naar
dat oude rijk der Inca's , dat ik wilde bezoeken , en waar
oudegedenkleekeneu mij zijn beeld zouden vertoonen. Het was
wel mogelijk , dat wij elkaar weldra op dien klassieken grond
vol ernstige herinneringen, zouden wederzien, en terwijl de
trotsche vertegenwoordiger van den zoon der zon op zijne stoute
wieken de wolken doorkliefde , scheepte ik mij naar Cobija
in , om langs eenen anderen weg , tot hetzelfde doel te geraken.
De Tapir.
In de wouden aan de rivier de Tele, treft men den ta-
pir (Tapirus americanus) aan, waarvan er twee soorten schijnen
te bestaan. De grootste , die witte punten aan de ooren
heeft, bereikt de groolte van eenen stier, ofschoon hij laag
op de pooten is. Hij heeft vier teenen aan de voor- en
drie aan de achterpooten ; jong is hij naakl en gevlekt , even
als een damhert ; grooter wordende verdwijnen die vlekken
en langzamerhand wordt hij geheel donkerbruin. De kop is
lang, smal met een bol voorhoofd en kleine blaauwe oogen ;
zijne ooren gelijken het meeste op die van eenen slier , of-
schoon zij korter en breeder zijn. De tapir heeft een soort
van snuit, die vier duimen lang is. Hij voedt zich met gras
en boomtakken , duikt soms in het water , en woont voorna-
melijk langs de rivieren. Hij is zeer sterk, doet echter aan
niemand kwaad ; hij vecht alleen wanneer men hem aanvalt.
De jaguar valt hem niet van voren aan , maar tracht hem
altijd van achteren aan te grijpen. Hoewel de tapir een
plomp en hulpeloos uiterlijk heeft , legt hij evenwel in tijd
168
van nood eerie groote vlugheid in lict loopen aan den dag.
Aan de oevers van de Amazonen- en van de Tei'e-rivier
vindt men buitendien nog soorten van alligators, die in
groot aantal op de plaatsen , waar geen snelle stroom is ,
voorkomen. De jaguars of on^cCs zijn over de gansche uit-
gestrektheid der bosschen verspreid ; er zijn echter ver-
scheidene soorten van verschillende grootte. Men ver-
Iiaalt, dat in het drooge jaargetijde deze wilde dieren , door
den honger uit hunne bosschen gcdreven , aan de oevers
der rivieren komen, ora op schildpadden jagt te niaken,
even als de lndianen. Uit iaslinkt of door naaping weten
zij dcze dieren op huimeii rug om te keeren, oin ze dan
op hun gemak te verscheuren. Wat nog slerker is, zij la-
ten , wanneer zij verzadigd zijn , da andere schildpadden
eveneens ondersteboven gekeerd liggen, opdat zij niet zou-
den kunnen vlugten.
De verschillende soorten van slangen , die deze bosschen
ook onveilig niaken, zijn het onderwerp van verwondcrlijke
overleveringen. De lndianen verhaalden mij , dat er in som-
migc meren waterslangen zijn , die geene andere in
hunne nabijheid dulden ; zij allecn vullen de nicren , waaria
zij leven, met hun ligchaam. Deze wateren zijn volstrekt on-
toegankelijk , zelfs voor de sloepen der reizigers. Voor dat
de roeijers zich op zulk een meir waagden , waar men
meende een dergelijk vreeselijk dier te kunnen vinden ,
blaasden zij op een* boom , of maakten een ontzeltend geraas,
om te weten of de slang ook in den modder verscholen
lag. Om hun vertelsel nog gelool'vvaardiger te niaken , be-
riepen zij zich op de geeslelijken ; dcze hadden bij gelegen-
beid , dat zij in het gebergle gingen prediken , in de bosschen
de sporen van eene slang gevonden , die ecu omvang had
van een linicschip. — Dit zijn verhalcn van de lndianen,
de ligtgeioovigste mcnschen der wcreld.
St. Hubert.
Gelegen in Belgisch Luxemburg , zoo als een ieder
bekend is, is bet Mekka (*) voor de liefhebbers van jagen.
Van den tijd , dat mijn gehcugen reiki , werd bij mij , door
verbalen van verschillcnden aard , de lust opgewekt , deze
plaats te bezoeken , zoo om mij te verge wissen , wat er van
het vermogen om menscben en dieren tegen de uitwer-
king van den dollehondsbeet te beveiligen zij , alsmede of
bet eene waarbeid is, dat op St. Hubertusdag , voor do
mis , niet alleen de bonden van verscbillenden aard tot de
jagt aangewend , in de kerk worden gebragt , maar ook
na de dienst de zegen over bet netwerk en verscbeidenbeid
van lokvogels wordt uitgesproken, — die bij dit zondeiling
(*) De uitdrukking het „Mekka" moge hier sommigen hinde-
ren: men houde in 't oog, dat het hier Jagerstaal is, bij welke
geene mathematische juistheid, noch schalksche diplomatische fijn-
heid mag verondersteld worden. Het is blijkbaar de bcdoeling niet
des verhalers , in 't laatste ressort uitspraak te doeu over een ver-
schijnsel, 't welk tot nu toe op geene wetenschappelijke wijze is op-
gelost. Het vertrouwen van geheele gewesten , berustend op dui-
aende feiten , is te algemeen , te voortdurend , dan dat het met
eene pennestreek kan weggenomen worden. De Eerw. Pater Lb
Brun heeft eenige bijgeloovige practijken in dit opzigt zoeken aan
te wijzen, terwijl de geleerdo Koberti derzelver verdediging cp zich
nam. De Hecren Mautrenne en Durand hebben ook in hurme
^Voyage Utteraire" deze geregtvaardigd. — Overigens zijn door
reglementen van den jare 1775 onderscheidene voorschriften , die
nutteloos of verdacht schenen , geschrapt.
Aanmerking van een derde.
170
scliouwspel of uh vending 6f wegens hunne zucht om allijd
luid te zijn, een zonderling concert daarstellen. En wan-
neer ik in goeden ernst hoorde verhalen, dat ieraand, die
met de bepaalde gedachte om anderen daarmede van nut te
zijn , zijue devotie te St. Hubert had verrigt , ook het
vermogen zou bezitten aan anderen de gaaf mede te dee-
len , om het verschrikkelijke van den dollehondsbeet zonder
uitwerking te doen blijven , dan boog ik mij. —
Aan hen , dien ik onderweg mijn voornemen te kennen
gaf , om naar St. Hubert te reizen, bespeurde ik eene onrus-
wekkende nieuwsgierigheid , en men vroeg mij of ik soras
gebeten was ; lerwijl dit , men kon het immers nooit we-
ten , mij ruime plaats verschafte.
De legende letterlijk afgeschreven luidt : dat de Keilige
St. Hubert was van adellijk bloed, hetwelk vele Hciligen had
opgeleverd ; dat de Heere hem verscheen op een' dag , terwijl
hij zich met jagen vermaakte , onder de gedaante van een
edelhert, hetwelk een kruis lusschen de horens had , zeggen-
de tot hem : > tot wanneer zult gij uwen tijd onnoodig met ja-
gen in ijdelheid verspelen V Hij antwoordde , wat beveelt
gij, o Heer ! »Gaat bij mij a* dieuaar Lambert te Luik ,
die zal het U zeggen." Hij ging er heen en werd nader-
hand Bisschop , waarop zijne vrouw stierf, na Floriban het
leven te hebben gegeven. De Heilige Maagd van Tongeren
bragt hem de stool tot verbandlinnen , met het vermogen
van te kunnen genezen : de door den duivel bezetenen ,
de twistzieken , gemelijken , kwaadaardigen (acariatres) , als-
mede de gebelenen door razcnde dieren.
RECEPT.
i . Neuvainc (negcndaagschc oefcning , biechtcn en conv»
municeren).
in
% Allcon- slapen tusschcn schoone lakcns of wel gchcel
gekleed.
5. Hit een eigen glas , zonder het hoofd voor over te
buigen , zuiver bron- of rivierwater te drinken.
4. Wijn met water te roengen.
5. Men mag eten wit brood , van mannekes varkens, een.
of meer jaren oud , kapoenen en kippen , schelp-
visschen , haring , bokking , karpers , harde eijereu,
inks alles koud.
6. In 40 dagen zijn hair niet kammen.
7. Den iOden dag moet men Hen band door een* pries-
ter, doen afnemen, verbranden, en de assche in de
piscine doen werpen.
8. Alle jaren het feest van St. Hubert op den 3den No-
vember vieren.
Van de plaats zelve valt niet veel te verhalen; zij is
op hoogen rotsgrond gelegen. Voor den toren der trolsche
kerk is eene fraaije fontein, waar alles water haalt en vvaar
ook de honden , kippen , varkens , paarden en koeijen bij
het huiswaarts keeren, komen drinken , om vervolgens bij ge-
brek van eene andere, door de huisdeur in te gaan. In de
fraaije kerk is eene zeldzaam schoone graftombe, ter ge-
dachtenis van St. Hubert , van wit marmer , op last van den
koning der Belgen door Geefs gebeiteld. Volgens onder-
scheidene alhier aanwezige schilderijen , alleen de daden des
Heiligen voorstellendc , is St. Hubert een schoon man ge-
weest, gezeten op een vos- bles- paard, met vier witte poo-
ten , lange manen en staart , zijnde van echt Beuzekoms ras.
De ruiter steunt de hand op de dij , heeft een kale kruin ,
iets goedaardigs in het oog en een Moezel-kleurtje over
het gelaat.
Voor 3 franken vertoont men des Bisschops staf, den sleu-
tel , waarop de letter H , waarmedc de honden als voorzorgs-
172
maairegel voor het hoofd worden gebrand , en ook het Iin-
nen van de stool tot verband.
Mijne vraag : hoe gehandeld wordt met een' in religieza-
ken andersdenkende , die gebeten is ? werd aldus beant-
woord : » men dompelt hem driemaal te water , en daar-
mede uit." Zoo sterk is de werking van het geloof — ...
daar ik zoo ver om kwam ! ! !
Verder vernam ik van een voorneam geestelijke , dat
ofschoon de legende er niet van sprak, zijn bijzouder gevoe-
len was , dat St. Hubert nu en dan een' halven dag had ge-
jaagd na de waarschuwing , zoo als men het nog door oudo
jagers ziet doen , die door redenen belet worden ter jagt
te gaan ; en op mijne vraag : of het , in den tegenwoordi-
gen tijd, geen zaak ware het recept aannemelijker te ma-
ken , antwoordde hij ontkennend, als wordcnde juist daardoor
de hooge oudheid bewezen. Poor een bezoek ter plaatse bij
den garde-forestier du Roi afgelegd , werd ik gewaar , dat Z.
M. de koning Leopold geen echt lief hebber der jagt is ; dat
hij eenige hazen , een vos , ree of zwijn , zelden een wolf
schiet , al pratende, gezeten op een daartoe ingeriglen boom ,
waar langs het wild gcdreven wordt ; dat sedert de jagt
vorstelijk bewaakt wordt, er minder wild is , daardoor dat de
wolf den baas speelt , terwijl deze worden gevoerd , opdat
de reeen door hen zouden worden gespaard. Er zijn voor-
beelden , dat een jager , in e'en jatgjaar , 40 stuks reeen
schoot: twee gebroeders 70 zwijnen en een jagtoppasser 6
wolven ; alien de fijnste kenners !
Mr. dk Hoogvorst heeft er eene equipage van GO honden
op 1400 bunders houtgewas , slechts eene rente gevende
van 2 pet. , omdat de bosschen allengs verminderen. Dan
is er nog een boseh van 12000 bunders, gedeeltelijk do-
mein , gemeente-gronden of die aan brjzondere personen
toebehoorcn , waarin plaatsen , alvvaar het blad en vermohnd
hout 2 ellen lioog ligt , tot vermaak dei' houtsnippcn , en
waarvan turf wordt gcmaakt.
Mijn berigtgever iieeft een vertrouwenwekkend voorko-
men , is beschaafd , geen grootsprekcr noch verkleiner': Iiij
bewcert , dat er geen zeker middel tegen de razernij be-
staat , en het best van alien nog is , zoo als dan ook alge-
meen geschiedt , om de versche wond uit te branden ; en
hij zegt , dat het andere sprookje , dat de honden , lok-
vogcls en nelwerk in of voor de kerk komen op St. Hu-
berts-dag , gelijk staat met een misschot. Het was wel eens
gcbeurd , dat er eene door een jagtgczelschap belaalde dienst
was gehouden, waarbij op den boorn werd geblazen. enz.
Op 20 minuten van de plaats zou ik des avonds de wol-
ven kunnen hooren builen , die gemeenschappelijk jagen ,
waarbij twee a drie post nemen en een hunner drijft ,
betwelk om beurten geschiedt. Als ze een enkel ree
voor bebben, is dit in 10 minuten gevangen ; ook de ha-
zen weten zij af te matten en met krachlige sprongen
mcester te worden.
In tegenstelling van den vos , die Ioopt slingerert met den
kop, als hij gedreven wordt, ziel de wolf steeds regt
voor zieh uit en bemerkt de geringste beweging op 300 a
400 passen. Men scliiet hem met vossen-, soms met go
Wonen hagel , mits op kortcn afstand , in 't algemeen gemak-
kclijker, dan een haas in het najaar.
Het kasteel les Ardennes , niet ver van St. Hubert , waar
koning Leopoliv zieh met jagen van de staatszaken, vol-
gens de couranten, verpoost , levert Voor den jager niets be-
zienswaardigs op , dat aan een jagtverblijf doet denken : een
oud, sterk ingezadeld jagtpaard , een terre neuf en twee zon-
der zorg gehoudene jagthonden — zicdaar mijne bevinding.
Jacirs-taal.
Over den oorsprong \m het vogclschictcn.
Wei weinige onzer Iczers hebben niet reeds aan het vo-
gelschieten deel genomea, aan deze elders meest door
optogten gevierde feesten , en nogtans is de vrolijke oor-
sprong van eenen verhevener aard , en mogen wij dien niet
als zoo geheel bespottelijk beschouweu ; want konden dit
onze voorouders opmerken , zij , zouden vertoornd over onze
ontaarding , zich verontwaardigd van ons afkeeren. — Doch
verhalen wij , hoe het vogelschieten ontstond ; welligt ver-
krijgt menigeen daardoor andere beschouwingen over soorl-
gelijke volksfeesten.
Toen het Duitsch-Romeinsche rijk ruim 100 jaren bestaan
had , stierf de laatste duitsche koning , die van Karel den
Groote afstamde , zonder erfgenamen , die, uit achting voor
dien grooten man , niet eerst tot koningen bchoefden verko-
ren te worden ; terwijl de kroon van den vader op den
zoon bij erfenis overging. De duitsche vorsten kwamen nu
weder overeen en maakten van hun oud regt gebruik, zich
zelven hun opperhoofd te kiezen. Hunne keuze viel eerst op
keizer Koenraad , na hem op keizer Hendrik den Vogelaar.
De laatste verhief de magt der Duitschers zeer en bragt
het rijk wederom in grooter aanzien.
Onder hem kwamen echter de oorlogzuchtige Hongaren
weder in het land , verwoestten het overal en trokken tot
over den Rijn en naar Bremen. De Duitschers konden
nicts legen hen uitvoercn , want het warcn buitengewoou
*75
vlugge ruitcrs , die aan hunno slechts te voet vechtende troe-
pen eeno ncderlaag toebragten , voor dat men het voor-
rien kon.
In weerwil hiervan viel echter menig ridder , door do
hand van bekwame armborslschutters , in zijn ijzeren pantser.
Als nu de burgers zich in bet schieten behoorlijk geoc-
fend hadden , stelden zg het hoofd- of proefsehiel en in ,
waartoe vrouvven , kinderen en vrienden wcrden uitgenoo-
digd , die zich op eene andere wijze vermaakten. Alzoo
namen de schuttersfeesten hunnen aanvang en stellen thans ,
bij de herinnering daaraan , voor , hoe de burgergilden
ontstaaa en weerbaar geworden zijn.
Keizer Hendrik maakte eerst daardoor aan de vijandelijk-
heden een einde , dat hij een hongaarschen prins gevangen
nam , dien hij niet losliet , dan na een negenjarigen wa-
penstilstand tot stand gebragt te hebben. Van dozen tijd
maakte de keizer wijsselijk gebruik, door den Hongaren
eenen magiigen dam in den weg te plaatsen. Hij bepaalde ,
dat niet slechts de leenslieden , maar ook alle vrije grondei-
genaars te velde moesten trekken, indien hij daartoe eene
oproeping deed uitgaan ; voorts lettede hij op eene betere
oefening der ruiterij in den wapenhandel , versterkte alle
groote steden met muren , wallen en grachten , en noemde
dezelve burgen , in welke steeds de negende man uit de
leenslieden , met eene geevenredigde bezetling moest woncn,
dien men dan » burger" beetle.
Deze konden nu den vijand niet anders dan door schieten
van achler de muren , terughouden ; van daar , dat zij zich
voortdurend in het schijfschicten oefenden ; ofschoon de
armborst of de handboog de hoofdwapens waren.
Wie alzoo slechts eene klucht in de schuttersfeesten
ziet , handelt verkeerd ; want hij bespot daardoor den
oorsprong en de pligten van de kern des ouden stand.
476
Wij levcn wel is waar , in eenen tijd , waarin niet slechts
de menschen , maar ook de oppervlakte der aarde eene
anderc gedaante en andere gezindheden hebben aangeno-
men ; evenwel blijven de pligten van den burgerstand zich
steeds gelijk en zullen zich altijd gelijk blijven.
Be helsche jagt in den Advents tijd.
(Legende, overgenomen uit het Journal des Chasseurs 1857.)
medegedeeld door C. Ledhui.
Voorzien van den uitnoodigingsbrief van mijnen vriend Ru-
dolph van Maltingen , maakte ik mij gereed om naar het
kasteel van diens oom te gaan , volgens zijn zeggen , op
vijf mijlen afslands van Munchen gelegen. Vijf duilsche
mijlen , dacht ik , zijn toch niet meer dan vijf uren gaans ;
alzoo , tegen den middag uitgaande , zal ik ongeveer tegen
het diner bij den graaf van Maltingen aankomen.
Tot meerdere zekerheid nam ik een1 gids mede , een vro-
lijken duitscher , die de boodschappen deed voor de menschen
waar ik inwoonde , en terwijl ik hern 3 llorijnen bood, beloofde
hij mij behoorlijk lot Maltingen te xullen geleiden.
Dit gebeurde in December des vorigen jaars, in den Ad-
vents-tijd ; de wegen begonnen reeds kaal en moeijelijk te
worden , hetgeen mij verseheidene malen noopte , daarover
aanmerkingen te maken ; maar de ijver om tot het doel mij-
ner reis te geraken , deed mij de koude , moeite en water -
plassen vergeten. Wij gingen alzoo voort tot zonsondergang,
dat is te zeggen , tot omstreeks half vijf ure , tegen welken
tijd wij aan een klein dorp genaderd waren , gelegen aan
den zoom van een bosch , welks uitgestrektheid mijne ver-
wondering trok , en , ik moet het bekennen , ook een ze-
ker angstig gevoel bij mij te weeg bragt.
— Indien uwe Hoogheid mij wil gelooven, zeide mijn
gids , moesten wij hier een oogenblik uilrusten , voor dat
wij het bosch ingaan.
TWEEDE JAARGANG. 42
478
— En waarom , met uw believen ? hernam ik eenigzins
opgeruimd ; wij hebben immers niet meer dan nog eene
halve mijl af te leggen.
— Met al den eerbied, dien ik u verscliuldigd ben, tylijn-
heer , moet ik u evenwel zeggen , dat wij hoogslens op de
helft zijn van Maltingen.
— Hoe , nog maar ter halverwege ! viel ik hem eenig-
zins verstoord in de rede. — Rudolph heeft mij gezegd T
en gij zelve , eerlooze gids , hebt gij mij niet toegestemd ,
dat bet niet meer dan vijf mijlen afstands was , van Mun-
chen naar Maltingen?
— Zekerlijk , uwe Hoogheid hcefl gelijk , antwoordde
Rudner (dit was de naam van mijn snuggeren gids) ; bet
zijn inderdaad niet meer dan vijf mijlen ; maar wij hebben
er nog maar omstreeks twee en een halve van afgelegd ;
want de vijf mijlen , waarvan mijnheer Rudolph u gesproken
heeft, zijn lands mijlen....
— Ellendeling ! viel ik hem driftig in de rede; lands-
mijlen zijn dus meer dan bet dubbele der postmijlen?
— Het is waar, antwoordde Rudner met wanhopige gelaat-
strekken. Daarom juist verzocht ik uwe Hoogheid eerst wat
uit te rusten ; wij zullen niet voor elf ure kunnen aankomen."
Wat zou ik antwoorden? ik was bet offer van eene aar-
digheid van Rudolph , en het beste , wat ik doen kon , was ,
mijns ondanks , geduld te oefenen , op het gevaar af , van
anders mijne waardigheid tegenover mijn gids le verliezen.
Ik toog dan met hem in eene herberg, waarvan hij den
waard zeer goed kende , liet mij een1 hertenbout voordienen ,
benevens een* ketel warmen wijn , waarvan een gedeelte
voor Rudner bestemd word. Te hall zes ure stond ik op en
zag naar buiten ; bet weer was niets aangenamer geworden ,
en konde ik naauwelijks aan den horizont het hooge geboorn-
te van het bosch onderscheiden , waarin ik mij zoo aan-
no
stonds zou begeven. Die duisternis deed mij huiveren; maar
eindelijk overwon de vrees , van door Rudner en Rudolph
iritgelagchen te worden , elk ander denkbeeld.
— Zijt gij zeker , den weg door dit digte bosch in het
iluistere te vinden? vroeg ik aan mijnen gids.
— Even zoo zeker als ik weet , dat ik de zoon mijns
vaders ben. XJwe Hoogheid heeft niets te vreezen.
— Ik ben nergens bang voor, zeide ik overluid. Een
jager durft op elk nur en op alle wegen uitgaan. Allons !
voorwaards.1'
Na deze woordenwisseling wikkelde ik mij dieper in mij-
nen mantel , trok de pet tot over de ooren , en , de hand
in den zak stekende , verzekerde ik mij , dat mijn geladen
pistool er in was , stak eene sigaar aan en verliet de her-
berg, door Rudnrr gevolgd.
Wij gingen een uur zwijgend voort, en konden elkander
naauwelijks zien , want de dikke duisternis scheen elk oogen
blik nog toe te nemen , en het schijnsel van mijne sigaar , die
ik reeds tweemaal door eene nieuwe had vervangen, was niet
genoegzaam , om als eene lantaarn te kunnen dienen. TerwijI
wij allengs gemeenzamer werden en voortgingen op het bijna
ondoordringbaar pad , bleef Rudner eensklaps een oogenblik
staan , tikte mij op den schouder en fluisterde :
— Hoort gij wel?
— Wat? hernam ik een weinig onthutst. Ik hoor niets
dan den wind , die door de takken ruischt en het geluid on-
zer voetstappen op de verdorde bladeren.
— Ja, ik geloof ook , dat het niets dan de wind was.
— Wat meendet gij dan te hooren? vroeg ik hem op
meer zachten toon.
— Niets, antwoordde hij zeer lakonisch ; laat ons voortgaan.
Omstreeks half negen had ik vijf sigaren gerookt ; dank aan
den invlocd barer rookwolken , had ik bijna opgehouden mij
12*
180
te beklagen over hct gemis van mijnen parijschen vuurhaard,
warme pantoffels en dagelijkschen kop thee ; het was mij
zelfs gelukt , die terugwerkende vrees uit mijne ziel te ver-
bannen, welke men in mijnen ongewonen toestand in een
vreemd land , alleen in een bosch , waarvan men duizende
zulke tragische voorvallen verhaalde , en met een' man ,
dien ik niet kende, mij onwillekeurig had bevangen Mijne
schreden werden minder haastig ; ik droomde over het
voorwerp mijner reis , nameiijk eene hertenjagt , toen de
zvvijgende Rudner op nieuw eensklaps bleef stilslaan en met
eene bevende stem uitriep :
— »Dilmaal heb ik mij niet bedrogen , ik heb haar
werkelijk gehoord."
— Wie ! vroeg ik , terwijl mijn hart sneller en onrus-
tig klopte , welke z ij ?
— Hoor... Hoort uwe Hoogheid het niet even als ik?"
Ik spitste het oor en vernam evenwel niets dan de
wilde harmonie der ontketende winden ; maar langzamerhand
kon ik andere toonen duidelijk onderscheiden ; weldra schenen
zij tot ons te komen , en eindelijk herkende ik meer en
meer dezelfde opvolgende schelle toonen van den jagthoorn ,
het gallopperen van een aantal paarden , het blaffen van
eenen troep honden, die zeer talrijk moest zijn. . . in
een woord , het eigenaardige voor mijn oor lieflijk gerucht
van eene geanimeerde parforcejagt ; maar dit gerucht was
voorbijgaande en verloor zieh spoedig in de verte.
— Wie duivel mag op zulk een uur gaan jagen ? vroeg
ik aan Rudner, en welk wild kan men hier vervolgen, als
het geen lantaarn tusschen zijne hoornen draagt?
— Hebt gij het dan gehoord ? zeide de gids. Dat de he-
mel ons genadig zij ! en meer nog de gravin van Maltingen ,
want , op dat uwe Hoogheid het wcte , het wild , dat z ij
vervolgt is geen ander , dan den oom van Mijnheer Rudolph.
181
— Ziedaar een arme duivel , die gek wordt , zeide ik bij
mij zelven. Rudner , ging ik wat harder voort , wat wilt
gij mij daar wijs maken? Gij slaapt zekerlijk of loopt ge-
vaar van uw verstand te verliezen. — Uwe Hoogheid mag
gelooven, wat liij wil; maar het is niettemin waar, dat de
Graaf van Maltingen door haar vervolgd wordt.
— Haar — altijd zij; nog eens , van wie wilt gij
spreken ? Zeg het of laat ons voortgaan , want met al die
praatjes komen wij niets verder.
— Gij verwondert u , mijnheer, gij Franschen , hebt
en kent niets van dien aard , dat met deze jagt overeen
komt. (*) Men hoorde er sedert lang niets meer van ;
maar nu zal het niet lang meer duren , of z ij zal op nieuw
het oude bosch weer komen verontrusten. Zij moet het
driemaal doorloopen hebben , tot het oogenblik dat Maltin-
gen , dien zij vervolgt , onder hare slagen zal gevallen zijn.
Deze jagt Mijnheer is de helsche jagt. Laat ons voortgaan ,
als uwe Hoogheid het goedvindt.
Op deze woorden van Rudner , welke hij zacht en op een
vreesachtigen toon uitsprak , werd ik toch huiveriger ; ik
had reeds zooveel hooren vertellen , zoowel in Frankrijk
als in Duitschland , van de verschillende legenden dezer
merkwaardige jagt, en hoewel mijn geloof aan bovennatuur-
lijke verschijnselen niet zoo ligt is , was het ongeloof daar-
aan , ik ontken het niet , niet zoo volkomen , dat deze zon-
derlinge historie niet eenigen indruk op mij zou gemaakt
hebben. Ik houd het daarvoor , dat het ... — Rom aan ,
Rudnlr! zeide ik op een meer lossen toon, gij zijt veel te
verstandig om aan zulke dwaze fabelen geloof te hechten. Het
(*) Onze rriend Rddner bedriegt zich ; er bestaan in Frank-
rijk onderscheidene overleveringen , die overeenkomen met de
volks-sage der duitsche tvilde jagt. Het verhaal van den Grand
veneur van het bosch van Fontaineblau is vooral wel bekend
182
is zeker de een of ander rijke jager uit den omtrek, die vroHjk
huiswaarts keert met een rijken buit van herten en reeen.
God geve , dat mij morgen hetzelfde geluk te beurt valle !
— Arme van Maltingen, hier woont nieraand in geen
drie uren in den omtrek , hernam de gids. Uwe Hoogheid
kan mij gerust gelooven , deze jagers zijn geene gewone
jagers , van vleesch en beenderen , zoo als Mijnheer en ik.
Men heeft ze dikwijls gehoord , maar nooit zijn ze door ie-
mand gezien. Het is overigeos nog een heele geschiedenis.1*
Op het woord geschiedenis leende ik gewilliger het oor ,
en het vreemde der zaak , daar zij met de jagt in verband
slond , prikkelde mijne nieuwsgierigheid.
— Als gij de geschiedenis kent , vroeg ik wat levendiger
aan Rudner , dan moest gij ze eens gaandeweg verbal en ; dit
zal ons den tijd korten en den verren afstand en de koude
doen vergeten , die mij geheel bedrogen en bevangen heeft.
— Ik ken ze , hernam Rudner , want ik ben op de gron-
den van den Graaf van Maltingen geboren , en geen zijner
vasallen , die ze zal ontkennen.
Ik zal hier het lange en zonderling opgesmukte Yerhaal niel
woordelijk herhalen , 't welk de ruimte van dit artikel ook
met toelaat ; maar ik zal slechts een uittreksel geven van
die weinige feiten, die ons in nieuwe vormen tot den oor-
sprong lerugvoeren van het volksgeloof in deze historic
Het schijnt , dat omstreeks het midden der XVe eeuw , de
Graaf van Maltingen , een rijk en magtig heer van dien om-
trek, en berucht wegens zijne verwaandheid en pronkzucht,
zijne verkwistingen en losbandigheid , de held was van eene
geheel wonderbare gebeurtenis. Onder de schoone dames
van het land was er eene op het kasteel van Stolberg , die
buitengewoon met ligchamelijke schoonheid bedeeld , teveus
alle goede hoedanigheden en deugden in zich vereenigde , en
door den glans der meeste natuurlijke voordee)en boven ai-
185
lcn uitmuntle. Zij hectte Ghizla en was do ecnige dochter
van een edelen baron. Geen wonder , dat de jeugdige rid-
ders uit den omtrek het hart der schoone dochter als 't ware
bestormden , maar de parel , zooals men haar gewoonlijk
noemde , wees al hare aanbidders koelbloedig van de hand ,
tot elk van hen zeggende :
— » Doe iets , wat de andere mannen niet kunncn doen ;
verhef u zelfs boven de vorsten van ons land , dan alleen
zal ik uwe aanzoeken gehoor geven," en dan keerde zij
hen haren rug toe.
Afgewezen gelijk al de anderen en onlmoedigd , zag de
jonge v. Maltingen zich geheel en al in zijne hoop teleur-
gesteld , die hem reeds zoo dierbaar was geworden. Gedu_
rende eenigen tijd durfde Iiij niet meer op Stolberg terug-
keeren ; maar weldra verdrong zijne liefde elk ander gevoel
met zooveel kracht, dat hij besloot nogmaals eene poging
bij zijne aangebedene te wagen. Hij keerde echter nog
meer bedroefd terug , want Ghizla had met dezelfde koel-
heid , op zijn aanhouden gezegd :
— » Doe wat geen man ter wereld heeft kunnen doen ,"
dit bleef haar eenig antwoord.
Deze woorden deden v. Maltingen ernstig nadenken en
bragten hem tot een wanhopig besluit. In de XVe eeuw ,
even als in de voorgaande, toen Faust in zijne buiten-
gewone avonturen leefde , geloofde men bijna algemeen aan
de mogelijkheid om met den boozen geest, in levenden lijve,
in onderhandeltng te treden. v. Maltingen besloot den vorst
der duisternissen aan te roepen , van hem hulp te vragen ,
en hem aan te bieden het eeuwig heil zijner ziel te willen
opofferen , om hier beneden het bezit van Ghizla te verkrijgen.
Op zekeren naeht begaf hij zich dan naar eenen kruisweg
in het bosch , dat zijn kasteel omringde , tegenover eene abdij,
die sedert lang door hare religieuzen verlaten , lhans als
184
eene weduwe alleen staat ; en een formulier van aanroeping
prevelende, hetwelk hij in een oud toorverboek teruggevon-
den had, riep hij tot driemalen : »Mephistopheles!" Volgens
de legende, waarvan Rjjdner de getrouwe verhaler is , liet
de duivel zich niet wachten. Maltingen stelde hem zonder
orawegen en stoutmoedig zijne plannen voor , en de vorst
der duisternis stemde er in toe hem te helpen, lerwijl hij
hem intusschen harde wetten voorschreef.
Ziehier het verslag hunner overeenkomst :
Satan gaf aan v. Maltingen de magt om voor den tijd
van drie jaren over alle krachten der hel te beschikken,
en verzekerde hem, dat hij gedurende dit tijdperk de on-
middellijke uitvoering van al zijne verlangens en wenschen
zoude verkrijgen. Van zijne zijde onderwierp zich de graaf , om
met het einde dezer drie jaren niet meer tot het getal der
levenden te behooren , en de straf der eeuwige verdoemenis
te ondergaan. Bovendien moest hij in voorraad reeds het
kroost, dat hem uit zijn huwelijk met Ghizla mogt ge~
boren worden afstaan , onder deze voorwaarden , voor hen
zoowel als voor hem , dat satan hen driemaal te voren te-
gen het noodlottige oogenblik zoude waarschuwen. De on
zinnige v. Maltingen stemde in alles toe ; de koop werd in
dien zin gesloten, geschreven op een trommelsvel en
onderteekend met de woorden : doe hel dubbele , om met
goed geloof te kunnen volbrengen; terwijl v. Maltingen het
daarna met zijn bloed teekende , griffelde satan iets daaronder
en verdween. De graaf, van den uitslag zijner aardsche wen-
schen tevreden en wel verzekerd, begaf zich reeds den vol-
genden dag naar het kasteel Stolberg met een overwinnen-
den blik, die een lachje deed zweven om de lippen van
Ghizla. »He, Messire , zeide zij, hebt gij dan het geheim
reeds gevonden om u boven alle andere mannen te verhef-
i'eu , en datgcne uit tc voeren , waarop hun geest niet eens
185
kon bedacht worden ? — ■> Juist , mijn waarde Gihzla, her-
nam v. Maltingen , terwijl hij met zijne oogen eene geheim-
zinnige kracht op haar scheen nit te oefenen.
Ghjzla tot in bet binnenste barer ziel getroffen , gevoelde
zich reeds half overwonnen, en v. Maltingen behaalde de
overwinning geheel , door een digt bewassen heuvel , welke
bet kasteel Stolberg maskeerde , in een meertje te veran-
deren.
» Ik behoor aan u ," zeide toen bet jonge meisje , terwijl
zij zich in de armen van v. Maltingen wierp.
Het buwelijk werd derbalve al spoedig gesloten, en ge-
durende drie jaren genoten de beide echtelingen het geluk-
kigstc leven. Bedwelmd door het onwaardeerbaar geluk , be-
mind te worden , zwoer de graaf , geen ander gebruik meer
van zijne magt te zulleu maken , dan die welke hij slechts
tot dit doel begeerd had , en daar hij standvastiglijk woord
bield , meende hij den helschen koop te doen verjaren , ter-
wijl hij dien langzamerhand vergat. Maar zijn onmeedo-
gende schuldeischer was geen duivel om van zijne reglen
geen gebruik te maken , en de ongelukkige graaf zou dit
weldra ondervinden.
v. Maltingen en Gihzla waren hartstogtelijke liefhebbers
van de jagt en maakten er dikwijls gebruik van.
Een hunner grootste genoegens was bovenal de hertenjagt
in het bosch van Maltingen , welke jagt hen raeermalen zeer
ver van het kasteel voerde en hen soms laat deed terug-
keeren. Eens op een December-avond , waren zij gedurende
geruimen tijd verdwaald en vonden met moeite bun weg
naar bet kasteel , toen de graaf zijn paard staande hield
en het oor leende aan een nog ver verwijderd gerucht.
— »Hoort gij , Ghizla? vroeg hij aan de gravin. — Ja ,
hernam zij ; maar van waar kan dat geluid komen ?
Voor dat v. Maltingen den tijd had le antwoorden, bet zich
486
een concert van fanfares , gemengd met het blaffen der ben-
den , getrappel van paarden en een verward en vreemd
geschreeuw hooren, en klonk hem reeds op kleinen afstand
tegemoet.
— Ziet gij, Ghizla? vroeg nogmaals de graaf, terwijl
liij zijne haren van schrik voelde te bergen rijzen.
— Ik hoor een zonderling geluid , hernam Ghizla ; maar
ik zie niets.
Maltingen zag maar al te wel h e m ! Hij herkende hem
te midden van een vreemden stoet duivels te paard, vreemd-
soortig gekleed als jagers ; de eersten voerden een troep
zwarte honden mede , gekoppeld in 't geleide van een twaalf-
tal geesten (men zegt niet van welke gedaante) , die angsiig
voortvlugteden : de anderen bliezen op eene geweldige
wijze den jaglhoorn , maakten allerlei vreemde sprongen ,
en haalden met hunne kromme nagels diepe voren over het
aangezigt van v. Maltingen. Weldra was er een cirkel ge-
vormd , en een jager , grooter dan al de anderen , naderde
den graaf.
— v Maltingen, zeide hij tot hem, herkent gij mij? ik
ben Mephistopheles ! Het oogenblik is gekomen , dat gij mij
uwe schuld moet afbetalen. Volgens onze overeenkomst ,
moet ik u driemaal te voren waarschuwen, voor dat gij uwe
ziel overgeeft. Derhalve zult gij mij nog tweemaal terug zien.
Geheel de helsche stoet passeerde daarop eene revue voor
v. Maltingen , met de snelheid van eenen storm wind , daarna
verviel alles weer tot de vorige stilte en duisternis.
— Wat overkomt u dan , Maltingen ? zeide Ghizla met
een angstig hart , toen zij haren man bewusteloos op den
hals van het paard zag neerzinken.
— Oh ! — Ghizla , morde de ongelukkige , ik ben ver-
loren."
De Gravin hoordc vcrvolgcns met smart en ontzetting de
187
verschrikkelijke woordcn , di0 van tijd tot tijd aan de lip-
pen van v. Maltingen ontsnapten ; zij blies den hoorn , en
beval eenige barer knecbten , die met toortsen waren toege-
sneld, haar te belpen om den in bezwijming zijnden Graaf naar
bet kasteel te vervoeren. Gedurende den beelen nacbt had
men te vergeefs allerlei pogingen aangewend om hem zijoe
ziunen weer te doen krijgen; want het was reeds dag
toen hij zijne oogen opende. Zijne eerste beweging was
alsof hij uit een' verschrikkelijken droom ontwaakte ; maar
spoedig gevoelde hij de verschrikkelijke waarheid , dat hij
niets meer was, en wanhopig wierp hij zich toen in de ar-
men van Ghizla. Daar; onder beele tranen, die zijne stem
versmoorden , verhaalde hij haar , wat hij gezien had. Men
kan zich een denkbeeld vormen van de smarten , welke
Ghizla gevoelde , toen zij boorde , dat om haar hart te
verwerven , de ongelukkige v. Maltingen zijne ziel verkocht
had. Maar wat konden hare tranen en klagten helpen ;
bet noodlot van haren man werd desniettegenstaande be-
heerscht door eene magt , die God alleen zou kunnen
vernietigen. Maar , tot het helsche verbond zijne toevlugt
genomen bebbende, had v. Maltincen zich elken weg tot Gods
barmhartigheid afgeslolen ; alle hoop was verloren , en het
gebeurde was er een bewijs van. De twee opvolgende da-
gen hoorde v. Maltingen al het gespuis der helsche jagt , en
zag telkens zijV onverbiddelijken schuldeischer ; eindelijk ,
den derden dag , gaf de ongelukkige den geest in de armen
zijner weenende Ghizla.
Dit is , volgens de geloofvvaardige getuigenis van Rudner ,
de waarachtige geschiedenis dezer merkwaardige jagt ; maar
hetgeen hij er betrekkelijk het nageslacht der Maltincen's
bijvoegde , zal ik , dank der nadere inlichtingen , daar ik
die van e'en persoon niet genoeg vertrouwde, hier in wei-
nige woordeo nog kunnen bijvoegen.
488
Tot iu bet Iweede of derde nageslaclit , stierven de Mal-
tingen's onder dezelfde omstandigheden als hun grootvader ;
maar eindelijk , en ook Rudner heeft dit zoo bevestigd gezien ,
scheen de vloek over deze familie opgeheven te zijn , door
eeii' man, die zoo godsdienstig en deugdzaam was, dat hij de
krachten der hel had kunnen overwinnen. Sedert dit
tijdstip , hoewel de Maltingen's altijd nog omtrent den Ad-
vent eene helsche jagt als waarsehuwing voor hunnen dood
hoorden , hebben zij zich eer over die bovennatuurlijke
voorteekenen mogen verbeugen ; want zij werden daardoor
telkens berinnerd om hunne aardscbe belangen behoorlijk en
tijdig te ordenen en zich tot eenen christelijken dood voor te
bereiden , en alzoo hunne ziel te betwisten aan den helschen
jager , die niet ophield zich op hunnen hemelweg altijd in
hinderlaag te stellen.
Het verhaal van Rudner had ten voile het doel bereikt ,
wat ik er mij van voorstelde. Het had mij , bijua zonder
het gewaar te worden, eenen weg doen afleggen, die bij
eene audere gelegenheid mij zoude vermoeid en afgemat
hebben.
Naarmate wij langer geloopen hadden , begon het wat lig-
ter te worden en de maan zelfs kwam ons vriendelijk van
achter de wolken heen hare groete brengen , toen wij voor
de poort des kasteels aankwamen. Rudner had juist het
verhaal gecindigden elf slagen lieten zich van het uurwerk
des kasteels hooren. Eer wij aan de poort klopten , be-
schouwde ik een oogenblik dit ouderwetsche gebouw.
Hooge muren omringden het overoude kasteel en vier
6choone torentjes verhieven zich op de hoeken, die, bij het
schijnsel van het licht der maan , zich als reusachtige spoken
uit de duistere middeneeuwen vertoonden ; men zal nu ge-
makkelijk den zonderlingen indruk beseffcn , die mij vervulde
op een oogenblik , dat mijn geest nog vol was van het we-
189
sen der geheimzinnige spookhistorie. Ik ontwaarde , dat
eene zenuwachtige aandoening mij had aangegrepen en ver-
moeide , en was mij gevoelig aan het minste geluid of ge-
ritsel. Rudner stond naast mij en wachtte mijn bevel om
toegang lot liet kasteel te vragen , toen onze blikken onwil-
lekeurig elkaar ontmoeteden en wij elkander met een angstig
gevoel aanstaarden. Het was geene verbeelding, bet was
wel degelijk de toon van een jagthoorn , en bet waren al de
overige kenmerken der belscbe jagt , welke wij aan de an-
dere zijde van bet kasteel tbans vernamen ; ik meende mij
te midden in eenen cirkel van bovenaardsche wezens inge-
sloten te zien , en dit werkte zoo levendig op mijne verbeel-
ding, dat ik gedurende eenige sekonden niet bij magte was
mij te bewegen , nocb een enkel woord uit te brengen. Op
hetzelfde oogenblik verborg zich de maan acbter de wolkeii,
en wij konden van het kasteel slechts een flaauw en onze-
ker lichtje bemerken, dat door een der vensters tot ons oog
kon doordringen. Het zonderling geluid werd langzamerhand
al sterker ; eene buitengewone beweging greep er plaats in het
binnenste van het Gothieke kasteel, en het kleine lichtje
verdween.
— Wat zegt Uwe Hoogheid nu? vroeg mijn gids met
half gesmoorde stem.
— Laat ons aankloppen , hernam ik met drift ; ik be-
grijp niels van dit alles.
— Wij hebben den Advents-tijd , en ik zou wel durvsn
veronderstellen , dat mijne voorgevoelens niet verkeerd waren.
Wij klopten meermalen , zonder dat men ons open deed ;
terwijl wij ongeduldig wachteden, hoorden wij eindelijk het
geluid van voelstappen bij het klinkdeurtje , en eene hees^
sche stem vroeg ons , wie wij waren en wat wij begeerden.
— Maak open , oude Gotlieb ! zeide Rudner — het is
een vriend van Mijnheer Rudolph , die ik u breng.
190
— De hemel beware u! hernam dezelfde stem. Hoe
komt gij op zulk een uur I"
De deur ging bij deze woorden open, en ik ontwaarde
bij het slagdeurtje het eerbiedwaardig gezigt van een ouden
kneclit , die mij zeer droefgeestig scheen. Rudner , die
ongetwijfeld dezelfde opmerking had gemaakt, rigtte eenen
vragenden blik tot mij.
— Kan ik de eer hebben , Mijnheer den graaf v. Maltin-
gen te zicn ? vroeg ik aan Gotlier , een treurig antwoord
verwacbtende.
— Ach Mijnheer ! er is een groot ongeluk gebeurd ,
klaagde de grijsaard mij voorkomende. Verbrand ! . . . de
reebout! ... en geen hulpmiddelen meer. . .
— Rudner! zeide ik zachtjes tot mijn gids , gevoelende
dat ik verbleekte, hoort gij wat hij zegt? Zou de geheele
historie dan eene waarheid zijn?
— Ik heb het u wel gezegd , hernam Rudner , dat den
ouden Heer v. Maltingen een ongeluk moest overkomen. Hij
is zonder twijfel ook het ongelukkig offer geworden van een
afgrijsselijk noodlot ! Paler noster ! » voegde hij er bij , zich
als een goed katholiek tevens kruisende.
Ik geloof , God vergeve het mij , dat ik hem dadelijk met
een Ave Maria beantwoordde , tervvijl wij inmiddels tot aan
de deur der vestibule genaderd waren.
— He , kom dan toch ! riep, met eene zware stentorstem,
een groot man , die met vlugge schreden de trappen afkwam.
Mag men zich ooit zoo lang laten wachten ! Bij den heili-
gen Hubertus ! gij zijt een zonderling jager , en zal men
niet beter op uwe promptheid kunnen rekenen. Desnieltemin
wees mij welkom op Maltingen.
Hij, die mij op deze wijze aansprak, was een grijsaard van
een levendig gestel en van een meer dan alledaagsch voor-
komen ; hij was als een volkomen uitgerust jager gekleed ,
491
en zijn open gelaat was voorkomend als van den jager , die
bij eene gelukkige tehuiskomst van bet paard slijgt.
— »Mijnheer de graaf v. Maltingen!1' prevelde Rudner.
— Rudner ! riep de jager driftig. Zijt gij het, ellendeling?
Hoe kondet gij een jong menscli op dit uur, bijna te mid-
dernacbt bier been geleiden? door welke onveilige wegen
bebt gij hem geleid en u zelven aan het gevaar blootge-
steld? Ik weet niet wat mij zou beletten, u als een onzin-
nige buiten de deur le werpen ! Verbeeld u eens , Mijn-
heer ! dat ik u om vijf ure uiterlijk verwacbtte ; ziende ,
dat gij er om zes ure nog niet waart , werd ik bevreesd ,
dat gij in *t boscb alleen kondet verdwaald zijn , en betal
diensvolgens eene klop-jagt in de omstreken; ten acht
ure dezelfde onzekerbeid , en op nieuw klop-jagt ; te elf ure
eindelijk ben ik zelf van bet gezelscbap geweest , en alles
nutteloos. ... Ik bad juist besloten mijn souper alleen te
gebruiken van bet diner , H welk ik voor u bad doen ge-
reed maken ; en ziedaar , zijt gij er eindelijk ! Nogmaals ,
wees mij bartelijk vvelkom ! maar , dank aan de zotheid van
Rudner, die u te laat heeft doen vertrekken, zult ge slecht9
wat opgewarmd eten treffen. Gelukkig dat bet ree. . . .
Het ree , dat aan H braadspit steekt , is bijna geheel
verbrand , zeide toen Gottlieb.
— Duizend duivels uit de bel ! Rudner , maak u weg
uit mijne oogen! bernam de jager, met nieuw opgewekte
drift : gij zijt er de scbuld van."
Na deze zamenspraak , die het gebeele geestengebouw ,
in mijne verbeelding , door het verhaal van Rudner opgerigt ,
van steen tot steen omverhaalde , had ik den tijd mij weer
te herstellen en mijne kracbtige bouding te hernemen. Ik
maakte den Graaf v. Maltingen de gewone komplimenten
en verzocbt hem , mij niet geheel het diner te onthouden, want
mijn eetlust , die sedert geruimen tijd op de proef gesteld
m
ons, zoude- mij gereed doen vinden. Bovendien moest ik
mijn gids wat verontschuldigen en de schuld op Rudolph
lerug werpen, die den draak met mij had gestoken.
— » Die gekheid ! zeide de graaf , zal ik hem betaal^
zetten."
Wij lieten geen tijd verloren gaan , maar begaven ons da-
delijk naar de eetzaal. Onder het souper , waaraan ik de
meeste eer bewees , kon ik mij niet bedwingen , op de ge-
dachten aan het verhaal van mijnen gids, in een luid lagchen
los te barsten , en ik deelde daarop in weinige woorden aan
den ouden Graaf de oorzaak dezer uitgelatenheid mede.
— Deze Rudner , begon ik op vrolijken toon , die mijn
medgezel was , indien hij hier tegenwoordig ware , zou hij
zich niet onbevreesd voor spotternij , in het hoofd halen ,
dat eene helsche jagt het boseh doorkruiste , telkenmale
als de klank des jagthoorns tot ons doordrong ; hij heeft mij
wel doen lagchen! »Gij zult het zien, zeide hij, dat Mijn-
beer de Graaf dood en door den duivel gehaald is!"
— De duivel moge hem zelven halen , zeide de Graaf
lagchende, om hem van zijne drie waarschuwingen te ontslaan.
Ik heb een ijzeren maag, een onvermoeid ligchaamsgestel en
de haan is altijd gespannen ; in spijt van al deze sprookjes,
sterf ik , als God het wil , zoo als mijn vader stierf, eer bij
de honderd jaren , dan onder de tachtig. Op Uwe ge-
zondheid !
Des anderendaags , voor het uitrukken ter jagt , bemerkte
ik Rudner en lachte hem uit over zijne bijgeloovigheid. Al
wat ik van mijn gids ten antwoord kreeg , was :
— »Gij ziet er wat bleek uit! Mijnheer.s
Ik was er een weinig over verstoord , want deze duivel-
sche kerel had mij den geheelen nacht een akeligen droom
veroorzaakt ; ik droomde slechts van de helsche jagt in den
Advenls-tijd,
Ecne Buffel-j agt op Java.
Do ecnigo wilde buiTelsoort, welke op Java voorkornt , is
de Bos sonda'icus , in 1818 aldaar door den Hoogl. Rein-
wirdt ontdekt. — De stier , door de inlanders Banting ge-
naamd , is z wart -bruin , met uitzondering van het achterste
gedeelte van den broek , den snuit en het onderste gedeelte
der pootcn , welke wit zijn ; gcwoonlijk bereikt hij , op de
sehoft gemeten , eene lioogte van 4,75. — De koe , die
Papi leweng genoemd wordt , is kleiner ; hare kleur is licht
bruin en de witte gedeelten minder scherp geteekend. —
De huid van beiden is met kort hair bezet en glanzend. —
Zij bewonen zoowel de vlakke wildernissen der kusten als
de hoog gelegene bcrgbosschen , en leven meestal in kud-
den van 4 tot 6 koeijen , welke door eenen stier geleid
worden. — Bij het vernemen van gevaar tracht hij snel te
ontvlugten ; doch achterhaald , van nabij bedreigd of gewond
wordende , keert hij zich woedend om en gaat zijnen vij-
and met zijne scherpgepunte hoornen te lijf ; de oude stie-
ren en de koeijen, welke kalveren bij zich hebben, zijn het
gevaarlijkste.
Wat de jagt op deze dieren betreft , zal het verhaal van
eene derzelve , overgenomen uit een** brief van mijnen vriend
Jhr. Mr. D. A. G. te Tjikadjang , daarvan een duidelijk
TWEEDE MARC. 13
194
dcnkbeeld kunnen geven en ongetwijfeld ieder jagtliefheb-
bcr welkom zijn.
»In de laatste maanden van 4855 heb ik veel gejaagd. —
Van eene mijner laatste jagten , die waarlijk interessant was,
wil ik U eene beschrijving geven. — Het was namelijk,
eene jagt op wilde slieren, > Bantings" genaamd, uithoofde
der woede dezer dieren en hunne ongeloofelijke vlugheid ,
voor eene der gevaarlijkste der Javasche jagten gehouden
wordende. — Op den 3den Nov. , bet feest van St. Hui-
bert , toog ik met een mijner vrienden , een ouden koelbloe-
digen Amerikaan , die tevens goed scbutter is , en een alom
als dapper bekend inlandsch Hoofd , met onze jongens en
gevolg uit. — Gewoonlijk drijft men de bantings uit bet
booge gras , waarin zij weiden , naar eenen boscbkant , ten
einde ze daar aan te tasten, om in bet geboomte eene
scbuilplaats tegen bunne woede te knnnen vinden ; maar
wij badden besloten tot eenen aanval in bet open veld ,
vermits wij dikwerf ondervonden , dat zij in het boscb
terug trokken en alsdan de jagt mislukte."
» Spoediger dan wij verwacbt badden , vonden wij de ban-
tings — drie stieren en twee koeijen — die wij zoebten ,
en wij maakten ons gereed om ben op de vlakte aan te
vallen , niettegenstaande bet inlandscbe Hoofd oris smeekte ,
van het gevaarlijke plan af te zien. — De Amerikaan reed
links en ik regis in galop op de stieren in ; terwijl ons
gevolg, ongelukken voorziende, bleef staan of vlugtte. — Ik
bereed een buitengewoon zwaar , door mij zelven gedresseerd
paard , aan bet schicten gewoon en ofsehoon buitengewoon
vurig , geboorzaam en snel in zijne wendingen. — Ik reed
op een* enormen stier aan , alleen gevolgd door een kleineu
jagt-jongen , die mij nooit verlaat en mijne tweede buks
droeg. — Toen de stier mij zag naderen , bleef hij staan ,
195
begon te loeijcn en zag mij dreigende aan. — Ik hitste twee
kleine honden , die ik bij mij had , op hem aan , in het
denkbeeld , dat hij zich met hen bezig houdende , de gele-
gcnheid zoude aanbieden , hem een schot op het schouderblad
toe te brengen ; doch ik bedroog mij. — ■ Hij scheen het op
mij en mijnen moedigen hengst gemunt te hebben ; althans
hij schoot eensklaps , met den kop omhoog , op mij af. —
Ik liet hem tot op twintig passen naderen , wendde toen
mijn paard regts , legde aan en schoot hem , toen hij op
tien passen genaderd was , eenen kogel — van tien in het
pond — midden in het voorhoofd. — Hij stortte met een
Vreeselijk geweld neder en met zoodanig eene vaart , te-
gen het achterdeel van mijn paard aan , dat hij hetzelve
met mij deed vallen. — Ik sprong dadelijk op, greep de
buks van den jongen en maakte hem verder af. — Toen
ik , neven mijn braaf jagtpaard , bij het reusachtige dier
stond , ging mij eene rilling van diep jagers-gevoel door de
leden en ik dacht aan U, mijnen ouden vriend. — De stier
was omstreeks twee ellen hoog." —
• Intusschen had de Amerikaan een' dergelijken stier —
doch eerst na zeven schoten — gedood. — Nadat de fijne
buiden waren afgenomen en de beste stukken uitgesneden,
maakten wij een wel verdiend ontbijt gereed, en verfrisch-
ten ons met warme thee en het aantrekken van droog lin-
nen. — Nu maakten wij plan om den overigen stier op te
zoeken , maar dit mislukte ; doch wij stootlen op eene
fraaije koe , die de vlugt nam , alvorens wij op den afstand
van een schot genaderd waren. — Nu begon eene vermoei-
jende Steeple-chace met den buks op den schouder , dwars
door en over alles been , die ons een heel eind been voer-
de. — Eindelijk kreeg ik, bijna gelijktijdig met den Ame-
rikaan , het dier binnen schot ; zij viel na drie schoten ,
haar in den galop toegcbragi. — Ten negen uur, des
13*
196
avonds, kwamen wij aan ons kampement terug, ik met een
gezwollen linkeroog , door den slag van eenen tak , en eene
groote wond aan de regterhand ; maar mijn buks was on-
beschadigd en mijn paard rad gebleven, — Onze jagt be-
droeg dien dag : drie bantings en zeven herlen. — Eere zij
St. Hubert !"
V. v. W.
«- JUU
W&&™ —
Eene bijdrage tot de kennis van het Jagtveld en het
Vischwater in de Provincie Noord- Braknd.
(Vervolg , zie pag. 101.)
Zoo deze Provincie al niet kan bogen op een even uit-
muntend \iscbwater , is zij echter, voor een gedeelte al-
tlians , in dat opzigt even merkwaardig.
Ten noorden en ten westen door breede rivieren en stroo-
men bespoeld , door menigvuldige riviertjes , beeken en wa-
teringen doorsneden , en door de jaarlijksche overstrooniingen ,
welke de visseherij echter bevorderen , biedt zij , in dit ge-
deelte , in ruime mate vele vischsoorten aan , in ons vader-
1
land bekend. Men behoeft slechts een blik op de kaart te
slaan , om zich te overtuigen , dat de aard van hare viscli-
197
watcren twee eigenaardige kenmerken heeft , noodzakelijke
gcvolgen van des bodems gesteldheid.
De bovenaangeduide gedeelten , welke zich noordvvaarts
uitstrekken van de gemeente Rosmalen , de vesting 's Her-
togenbosch en hare omstreken , Heusden , Oosterhout , Steen-
ber'gen en westwaarts van Bergen op Zoom , met inbegrip
van de Maas en Merwede , bet Biesbosch en de overige
stroomen, wedijveren in mindere of meerdere mate met
bet rijke bollandsche viscbwater ; terwijl het overige gedeel-
te in zijn viscbwater eene groote gelijkvormigbeid , en ge-
brek en schaarscbte aanbiedt , gelijk wij later met een en-
kel woord zullen aanslippen.
De visscherijen , welke in boven omschrevene gedeelten ,
in toepassing zijn gebragt , oravatten alle , in ons land be-
kende wijzen van binnenlandsche viscbvangst.
De aard van dit water doet zich< kennen uit de groote
rivieren , stroomen , ingedijkte polders , die jaarlijks veelal
overstroomd , in hunne veelvuldige wateringen den tol van
velerlei vischsoorten ontvangen. Vergeten wij de menigvul-
dige kommen (wielen), treurige gedenkteekenen van grootere
of kleinere waterrampen niet , die over deze landstreek in
menigte verspreid , en jaarlijks door bet opperwater veelal
gedrenkt , om ons zoo uit te drukken , uitmuntende snoek ,
baars en rietvoorens opleveren.
Onder deze vischwaters munten de Maas en Merwede en
bet Biesbosch boven alien uit. Wij wagen bet niet , eene
beschrijving te geven van vele in deze wateren toegepaste
visscherijen. De menigvuldige onderwerpen en de practicale
kennis gaan onze krachten te ver te boven, dan dat wij ze
naar waarheid zouden kunnen schetsen. Gelijk toch in het
jagtveld de ondervinding den jager, vormt zij ook bier den
visscher.
Wij gaan derhalve de vele visscherijen voorbij , op den
198
el ft , paling , spiering , piik of grundel , den voorn , de
blei , de houting , de springers , meeuwen , winders en
snepers , welke even talrijk in verscheidenheid van kleur ,
gewoonte , zeden , als geroemd in hoedanigheid van voedsel
zijn , aan welke de gastronoom zijuen hartelust den vollen
teugel bot \iert, en evenzeer der mindere klasse eene ver-
snapering aanbiedt , welke eenigzins het gebrek aan dierlijk
voedsel vergoedt. Wij spreken evenmin van den stekeligen
baars en den ranken snoek, den schrik der overige vrs-
schen , maar de edelen onder hen , die het sieraad van
het vischmaal uitmaken.
Wij willen echter bij een* visch stilstaan , die alien in
hoedanigheid als voedsel, kleur van zijn vleesch en eigen-
aardige zeden alle anderen verre overtreft, den zahn
namelijk. De zalm, dat woord brengt den lekkerbek in
verrukking , en is een liefelijke klank voor het gehoor
van de keukenmeid. De zalm is de phoenix onder de vis-
schen , de luister van het vischmaal , de trols van den
gastheer.
Het is zeker te bejammeren, dat deze visch op onze
markt zeldzamer wordt , ten gevolge van de kwijning de-
zer visscherij en den uitvoer naar het buitenland, waardoor
de prijs tot eene buitengewone hoogte is geslegen.*
De zalm kenmerkt zich door bijzondere eigeaschappen ,
zeden en gewoonten. Beurtelings bewoont Iiij de zeeen ,
de stroomen en rivieren. Hij verlaat de zee , om in het
zoete water de voortteling van zijn geslacht te bevorderen.
Daar ontkiemt de jonge zalm , en snelt , gelijk de ouden ,
hoeverre ook rivieropwaarts geteeld , spoedig weder zee-
waarls. Hij ondergaat op dezen togt rivieropwaarts , op ge-
zette lijden ondernomen , eene merkwaardige verandering.
Krachtig en vol leven verliet hij de zee, terwijl hij in zijne
terugreis , magteloos , vermagerd , die schoone en schitte-
199
rcndc roode kleur van het vleesch heeft verloren. Met deze
verliest hij ook den naam van zalm , en erlangt bij dien van
hengsl. De zee , welke hij in dien toestand bereikt , her-
nieuwt weldra zijue krachten , en herstelt hem in zijnen
vorigen staat. Uit de gewoonte , om in eene diepe zee te
leven , kan men afleiden , dat hij alleen , bij het verlaten
van deze , diepe breede stroomen en rivieren aandoet. D s
hoedanigheid van het water is hem onverschillig. Hetzij de
bedding der rivier stcenaehtig, zandig of modderig zij ,
waaruit de hoedanigheid van het water kan worden afge-
leid , mits hare wateren zich slechts door diepte en ook
wel snelheid in slFOom kenmerken , is zijne keus niet twij-
felachtig. Wij stellen dit vooruit, ooadat men wel eens den
zalm een kieschen smaak in de keuze van het water heeft
toegeschreven. Men verged , dat de zahn de monding van
al de groote rivieren in Europa aandoet , waaronder vele
van mod der zwanger gaan , anderen door veelvuldig schraal
heidewater gedeeltelijk worden gevoed. Dit is een genoeg-
zaam bewijs , dat zuiver helder water niet uitsluitend in zijn
smaak valt.
De zalm wordt door drie verschillende vischtuigen gevan-
gen , de zegen , de steek en het drijfnet. De zegen , die
in groote breede rivieren aangewend , noodwendig eene groote
afmeting heeft , en eene uitgave van ruim drie honderd gul-
den vordert, behalve veel ander hierbij benoodigd mate-
rieel, wordt gewoonlijk, na te water te zijn gelalen , door
paardenkracht gehanteerd. De steek gebruikelijk in het
Biesbosch , is eigentlijk eene afsluiting van den stroom ,
door middel van rijshout , helgeen de scheepvaart niet hin-
dert, gelijk men wel eens beweert, De buigzame eigenschap
van dit hout , wijkt genoegzaam voor de kracht der schepen.
De afsluiting is van opene vakken voorzien , in welke uit-
uitsluitend fuiken worden gespannen. De zalm , hoewel door
200
dezen hinderpaal in zijnen togt gcstuit , kcert center niet tc-
rug , maar tracht , de afsluiling volgende, ecn doortogt le vin-
den , tot dat hij , hel naaste opene vak opmerkende , dit
involgt, waar hij zich weldra door het bedriegelijke net in-
gesloten ziet. Het woord zeef kenraerkt genoegzaam den
aard van het drijfnet.
Het drijfnet f gelijk aan eenen grooten schakel , wordt uit-
gespreid , dwars in de rivier gelaten en door den stroom
op zekeren afstand medegevoerd , waar het geligt wordt.
Des naclits wordt het van eene drijvende en lichtende lan-
taarn voorzien, om de rigting en afstand te kunnen gade slaan.
Hoezeer onze flaauwe schets zeker siechts cen oppervlakkig
denkbceld van deze visscherij vomit , hebben wij echler ge-
meend , ons hierbij te moeten bepalen , omdat eene bree-
dere ontwikkeling van dit onderwerp , ons tot eene lange ,
maar welligt even vervelende beselirijving van al de voor-
werpen, regels, welke met hetzelve in onmiddellijk of mid-
dellijk verband staan , zouden nopen , en ook tevens met den
aard en strekking van dit tijdschrift welligt niet strookt ;
wij vermeenen echter eene nutlige taak te vervullen , met
een blik te werpen op de oorzaken van de zigtbarc kwijning
van dezen belangrijken tak van nijverbeid , en een middel
van verademing op te sporen.
Het is eene geschiedkundige waaiheid , dat even gelijk
eerlijds Geertruidenbcrg beroemd was door zijne zalmmarkt,
evenzeer het Biesboseh , de Maas , de Merwede onuitputtelijk
in rijkdom van zalm schenen. Men kan dit hieruit aflciden ,
dat de domeinvisscherij in het Biesboseh , zestig lot ze-
ventig jaren geleden , 50 tot 40,000 gulden afwierp , het-
welk thans tot op 16,000 gulden is gedaald. De herinne-
ring is niet geheel verloren , dat de dienstboden in die
sireken , als voorwaarde bij hunnen verhuur in dienst bc-
dongen , dat bun slechls tweemaal in de week zalm zoude
201
worden opgcdischt ; Vrat biervan zijn moge , ongetwijfcld
bevestigt dit verhaal of sprookje de overvloedige vangst van
dezen kostbaren visch.
Bij bet onderzoek der oorzaken van dit verval , beeft men
zich te veel vastgebouden aan oogenschijnlijke oorzaken , en
de onzigtbare , langzame, maar kracbtige werking der elcmen-
ten buiten rekening gelaten. Men vergat, wat de lijd door
een krachtig , allijd werkzaam element , bet water , ver-
mag. Vandaar dat de klagten niet nieuw zijn , maar sedert
lang zijn aangebeven. En , hoezeer bet toen reeds zigtbaar
was , dat bet water in het Biesbocb , door zijne eigene
werking teruggedrongen , den eenmaal zoo vrucbtbaren bo-
dem van lieverlede ontlastte , scbijnt men ook toen deze
eenvoudige waarbeid , als eene voorname oorzaak te bebben
bescbouwd. Het is derbalve zeker , dat de aanspoelingen
en scborren , den zalm , even als bet water terugdringen ; de
zalm , zoo als wij reeds aanmerkten , is liefst op groote bree-
de rivieren en scbuwt ondiepien. Voegt men daarbij de
in de laalste jaren tot dat doel opgeworpene rivierwerken ,
bet dempen van slroomen , dan zal men beseffen , waarom
dit vooral is toegenomen.
Deze oorzaak is ecbter niet alleen in het Biesboscb op
te merken , dat in vergelijking met oude en nieuwe geogra-
phische kaarten , eene opmerkingswaardige gedaanteverwis-
seling beeft ondergaan ; ook vele onzer rivieren zijn door
deze , voor baar schadelijke oorzaak , aangetast. Allen zijn
in bare natuurlijke eigendommelijke waterbaan gekrenkt ,
vooral ook door kunstmatige afleiding , overlaten ter be-
scherming van dijken , enz., waardoor de schuring van
bare wateren , dien kracbtigen invloed op de bedding beb-
ben verloren , welke de natuurlijke baan van binderpaleu
zuivert ; wat bare kracbt in vroegere eeuwen wrocbt , trachtte
men tbans door krib- en ander werk te bereiken. Dit alles
202
heeft ongetwijfeld op alle visscheiijen nadeelig gewerkt.
Gelijk toch do modderbanken in de monding van de Maas
hare wateren van visch ontvolkten, cvenzoo deden de zand-
platen ondiepten onlstaan , die denzelfden invloed uitoefenen.
Men beweert , b. v. niet ten onregte , dat de zandplaat
tegenover Woudrichem , die jaarlijks toeneemt , vooral op de
zalmvangst nadeelig werkt. Hier heeft men de ware oor-
zaak gevat , omdat hare werking zich snel , zigtbaar als 't
ware , ten toon spreidt.
Behalve deze eenvoudige natuurlijke oorzaak , miskennen
wij de uitvloeisels van de concurrentie niet , die zich ook
hier , gelijk in elken tak van nijverheid , doet gelden, De
vischvangst nam toe , en niet alleen , dat dit noodwendig
den zalm moet verminderen, maar men wil, niet ten on-
regte , dat andere visscherijen , b. v. op den spiering met
het onderkuil , voor den jongen zalm vernielend zijn.
Met miskenning intusschen van deze eenvoudige natuur-
lijke oorzaken , zoekt men deze in de verschillende mid-
delen, die men tot deze visscherij aanwendt. De vis-
scher met de steek werpt de schuld op hem , die met
de zegen vischt en omgekeerd. Beide beweren hetzelfde,
dat namelijk , de steek zoowel als de zegen het water af-
stuit en den doortogt aan den zalm belet. De ongerijmd-
heid van deze klagten komt te meer uit , wanneer men be-
denkt , dat deze middelen sedert onheugelijke tijden op de-
zelfde wijze zijn toegepast, ook toen deze visscherij den
hoogsten top van bloei bereikt had. De naijver uit het ei-
genbelang voortgesprolen , verblindt en maakt het ware
spoor bijster.
Laat ons intusschen billijk zijn en als keerzijde van dit
donker tafereel opnaerken , dat het verval van de zalmvangst
nog al vergoed wordt door den buitengewoon hoogen prijs ,
dien de zalm oplevcrt. Onlangs , — berigten de nicuwsbla-
205
den — bragt een buitengewoon grootc zalm, ter zwaar-
te van 55 oude ponden , de aanzienlijke som van 80 gul-
den op.
De reeks van schijnbare oorzaken van dit verval is hier-
mede echter niet gesloten. Naauwelijks toch had men de
verbazende kracht van bet stoomschip bewonderd , de ge-
weldige slagen der raderen, welke bet water bruisende
doen opspatten, aanschouwt , of de stoomvaart kreeg ook
baar aandeel in de oorzaken.
Zij , beweert men , beroert het visch water en verwekt een
gedruisch , betgeen de visch ontvliedt en hem verdrijft. Deze
bewering is echter overdreven. Wij ontkennen niet , dat de
stoomvaart op het ondiepe water te veel ingrijpt , maar in
diepe rivieren , waar de zalm zich ophoudt , is deze invloed
niet merkbaar. In de eerste plaats behoeft naauwelijks te
worden opgemerkt , dat het gedruisch, door de raderen ver-
wekt , zich in de vloeibare massa niet voortplant ; ten ande-
re , kunnen de raderen , in diep water , en de doorklie-
vcnde kracht van het vaartuig, hetwelk slechts een betrek-
kelijk gering gedeelte van de dieptc ingrijpt , slechts ook een
gelijk gedeelte ontroeren.
Trouwens de ondervinding zelve weerspreekt deze bewe-
ring. Immers , bet zal wel niet onlkend worden , dat de-
zelfde oorzaak ook denzelfden invloed op andere vischsoorten ,
b.v. den steur , den elft , houting moest uitoefenen. En toch
beeft de visscherij , vooral op den elft , in den zomer van
1852, vele en rijke vruchten gedragen, in weerwil dat de
stoomvaart merkelijk is toegenomen.
Wij zeggen derhalve ; het is de kracht van de elemen-
ten , de strijd tusschen het water en het land ; het zijn de
aanspoelingen , de schorren , werken van den tijd. Daarbij
voegen zich welligt ons onbekende oorzaken , die invloed op
de voortteling uitoefenen, De natuur schijnt ons dikwcrf
204
grillig , onbestendig in hare werkcn , omdat do oorzaken
ons ontsnappen.
Als zoo vele gewrocliten der natuur en gevolgen van
omstandigheden , door verloop van tijd ontstaan , kan aan
deze oorzaken geene grenzen gesteld worden. Maar van ecne
audere zijde sluit dit nogtans de middelen niet uit , die
Lsproefd kunnen worden , om met inachtneming van de ei-
gendommelijke gewoonten en zeden van den zalm , deze
visscherij , zoo al niet in haren vorigen luister te herstel-
len , ten minste eenige verademing te schenken.
Wanneer men in het oog houdt , dat de zalm op gezette
tijden de zee verlaat , om in het zoete water voort te te-
len , en hij meerendeels op deze togten wordt gevangen ,
alvorens zijn doel te bereiken , schijnt het ons doelmatig toe,
om gedurende het tijdstip, als deze togten gewoonlijk op-
gemerkt worden , de zalmvangst te verbieden. Deze maat-
regel zoude gelijktijdig over het geheele land moeten geno-
men worden , en zelfs zouden de andere rijken , waar onze
rivieren doorstroomen , tot op eene zekere hoogte stroom-
opwaarts , in dien zelfden maalregel behooren te deelen.
Het gewone tijdstip , waarop de zalm de zee verlaat ,
mag men in de maand Junij stellen.
Terwijl mi, gelijk wij reeds aanmerkten , de ankerkuil-of
spiering-visscherij vele jonge zalmen vernietigt , zoude ook
deze van dit tijdstip tot October moeten worden verboden.
Wij ontveinzen de moeijelijkheid van dezen maatregel niet ,
terwijl wij , met het oog op het onzekere tijdstip , waarop
de voortteling van den visch in het algemeen plaats heeft ,
omdat hier de aard van het weder beslist, evenmin stellige
waarborgen voor dezen maatregel kunnen geven. Vol ver-
trouwcn echter op eene uitkomst , meenen wij , dat die
ook het ccnigste te beproeven middel blijft.
Het overige gedeelte van dit gewest, zuidwaarts gelegen,
205
levert , omtrent het vischwater , niets vermeldenswaardigs
op. Het kenmerkt zich door gelijkvormighcid. Het visch-
water is beperkt , terwijl de visch , dat het oplevei t , in al-
le opzigten voor den echten riviervisch onderdoet , dewijl
de riviertjes , beeken en rennen veclal des zomers droog ,
noodwendig visch voeden , die in geur en smaak veelal door
de zelistandigheid van een moerassigen bodem besmet is.
De voornaamste steden en dorpen in dit gedeelte worden,
indien het weder den vervoer van visch toelaat , voorzien
van visch, in de omstreken van 's Hertogenbosch gevangen ,
die in alien opzigte met den riviervisch kan wedijveren.
Ecnige opmerlringen over het Vcldhoen ofPatrijs, als-
mede omtrenl de bchandeling van eene patrijzcnjagt.
Dit algemeen bekende en over bijna geheel Europa ver-
spreide vederwild , komt ook in sommige gedeelten van ons
vaderland in vrij groote menigte voor. — Het behoeft wel
naauwelijks gezegd le worden, dat het onder het kleine
wild , na de houtsnip , voor den echten jager met den
staanden hond , de eerste plaats iuneemt en 't liefst door
hem wordt opgezocht en geschoten.
De patrijzen paren gewoonlijk in het begin van Maart ,
sonitijds later of vroeger , naarmate de weersgesteldheid in
het voorjaar. Elke haan kiest zich eene hen , aan welke
hij onveranderlijk getrouw blijft en gedurende het broeden
en opbrengen der jongen de teederste hulp Verleent.
Het verliefde echtpaar bouwt zich een kunsteloos nest op
den grond , in ruige weiden , geestgronden of digt bewassen
hout , hetwelk op eene onbegrijpelijke wijze voor het oog
van zijne talrijke vijanden verborgen is. Hier legt de hen
gewoonlijk in de maand April of bij koud weer , in het
begin van mei, van 6 tot 18, ja zelfs 20 eijeren , welke
na verloop van drie weken uitkomen. Terwijl de hen zit
te broeijen , bevindt de haan zich gewoonlijk in de nabij-
licid van het nest , als wachler , ten einde zoo veel moge-
lijk le beletten, dat hetzelve door roofdieren als ander-
207
zins verstoord worde. Zoodra de jongen uitgebroeid zijn,
voeren de ouden hen rond in het veld om te azen ,
en de trouw van dezen voor hunne jongen is waarlijk be-
wonderingswaardig. Welke jager of naluurvriend heeft zich
niet dikwijls hiervan kunnen overtuigen , wanneer zijn bond
onverwachts een1 koppel nog heel jonge hoentjes op het
lijf kvvam , hoe dan de beangste moeder zich hield als Of
zij gekwetsl ware , en voor den bond uitfladderende , dezen
van hare jongen zocht af te leiden.
Het schijnt , dat de patrijzen overal de kultuur volgen ,
daar de meeste steeds gevocden worden in bebouwde stre-
ken, zoodat eene goede patrijzenjagt , naar mijn oordeel ,
moet bestaan uit veel bouwland , maar ook gedeeltelijk uit
enkele sterke bosschen , om hen in den winter , wan-
neer de velden kaal zijn , tot sehuilplaats tegen roofvogels
en stroopers te dienen ; vervolgens moet men voornamelijk
zorgen , hunne zoo talrijke vijanden zoo veel mogelijk uit te
roeijen , of te verdrijven. In de eerste plaats mag ik ge-
rust den wildstrooper noemen, die met zijn moordend tiras
(door de Franschen niet oneigenaardig «drap mortuaire» ge-
naamd) , onze velden ontvolkt , ten minste indien het ter-
rein er voor geschikt is * zoo als weiland , vlakke heide
enz. Het besle middel om het tirasseren te doen misluk-
ken is , volgens de meeste dcskundige jagers , om name-
lijk , een paar avonden na elkander boven de in de roest
liggende hoenders te doen schieten , daar het proefon-
dervindelijk bewezen is , dat men hierna den koppel gedu-
rende den nacht onmogelijk weder digt genoeg kan na-
deren, om hen met het net te kunnen bedekken; —
door het schieten onrustig geworden , vliegen zij reeds bij het
minste gedruisch onmiddellijk op. — Vele andere middelen,
welke door sommige jagers aangeprezen worden , zoo als :
het kort voor den jagttijd opvangen en op zolders bewaren
208
tier kluchten , het omsteken van de roesten met scherpe
houten pinnen of doornen takken , scliijnen alien meer om-
slaglig en daardoor minder doelmalig te zijn. —
Ten tweede, komt onder de veelvuldige roofdieren ,
welke de patrijzen en bet kleine wild in het algemeen zoo
veel afbreuk doen , de kat (Eelis catus domest,) eene eerste
plaats toe , ten minste in die Provincien van ons land ,
welke niet door den nog gevaarlijker en sluwere roover , den
vos namelijk, bezocht worden. Deze echter is algemeen be -
kend en overal en door een ieder vogelvrij verklaard , ter-
wijl helaas , te weinig jagers het zachte of liefkozende
poesje verdenken , dat daar zoo lief spinnend , zich tegen
uw been aanwrijft of knipoogende bij de vrouw des huizes
aan den haard zit. En toeh , wie zegt u , dat deze tartuffe
onder de dieren , op datzelfde oogenblik niet een uwer oude
palrijzen-hennen nog onverteerd in de maag heeft, kort te
voren door haar op het nest besprongen ! Ik zelf ben ten
minste ooggetuige geweest , dat eene kat een fasant , die
zich reeds onder het nog opstaande vangnetje bevond, on-
verwachts op het lijf sprong; de roover en zijn buit wer-
den nu te gelijk gevangen , en eerstgenoemde , zoo als van
zelve spreekt , het handwerk voor altijd afgeleerd. Ook
heb ik verscheidene katten gevangen op sprenkels , bij wel-
ke ik een door haar half opgevreten volwassen haas gelegd
had.
Probatum est ! Dit alles haal ik hier slechls aan om aan
te toonen , dat zoo men zijne patrijzen lief heeft, men zoo-
veel mogelijk alle roofdieren, maar ook voornamelijk de in
het wild en om de bocrenwoningen rondsluipende katten
moet trachten uit te roeijen. Men doet zeker het beste ,
wanneer men zich des morgens met het aanbreken van den
dag , of des avonds bij het ondergaan der zon, aan de ran-
den van bosschen op de loer stelt , vooral van die , welke
209
in de nabuurschap van dorpen of boorenplaatsen liggen , op
de loer slelt , alswanneer de katten meeslal uit het bout
komen sluipen. Ook zorge men voorai, kort nadat er regen
gevallen is , de jagt rond te gaan , dan zal men dikwijls
het genoegen hebben de kat te ontmoeten , welke het natte
hout niet aangenaam vindt , en zich liever op de opene we-
gen of paden vertoont. Het 's morgens en 's avonds op de
loer gaan , is ook zeer aan te bevelen , indien men andere
soorten van roofdieren of roofvogels wil schieten , of eens
regt naauwkeurig met den wildstand bekend wil worden. —
Ten derde , is de Bunsiog (Must, putorius) ook zeer seha-
delijk voor patrijzenjagten en moet hij des winters , voorai
bij versch gevallene sneeuw , ijverig nagespeurd en gedood
of gevangen worden.
Ten vierde , zijn de groote en kleine Wezel (Must, her-
minea en Must, vulgaris) beide , voorai de laatstgenoemde ,
zeer gevaarlijke en bloeddorstige roovers , en moeten dus
onvermoeid vervolgd en uitgeroeid worden.
Zelfs de egel (Erinaceus Europaeus) is bij ondervinding
gebleken gevaarlijk te zijn , daar hij de eijeren uitzuipt en
zelfs jong wild opvreet.
Wat aangaat de roofvogels , moet de jagtvalk (Falco Pe-
regrinus) het eerst genoemd worden. Deze edele vogel
rigt ongeloofelijke verwoestingen onder het vederwild aan ,
en het is slechts bij toeval mogelijk , hem te schieten ,
daar zijn scherp oog alle aannadering geheel ondoenlijk
maakt ; alleen dan , wanneer men hem onverwacht over
eene hoogte komende overvalt , zoude men er schot op kun-
nen krijgen.
De wijze , waarop de valkeniers hem vangen , is de eeni-
ge , welke met goed gevolg kan aangewend worden.
De aschgraauwe kuikendief (C. Cineraceus), de sperwer
(\. Nisus) en de boomvalk (F. Subbuteo) zijn ook als scha-
TWEEDE JAARG. 14
210
delijk voor dc patrijzcn aan tc mcrkcn , maar minder nog dan
de raaf, (Corvus corax) , de zwarte kraai , (Corvus corone) ,
en de ekster, (Corvus pica). Vooral laatstgenoemde is on-
vermoeid in het uitplunderen van alle mogelijke nesten met
eijeren. Wanneer zij een patrijzennest ontdekt liebben , ko-
men zij in groot aantal aangevlogen, en plagen de op het
nest broedende hen zoo lang, tot dat zij het eindelijk ver-
laat , om een der lastige aanranders te vervolgen , wanneer
de anderen in triomf de eijeren stuk hakken en wegvoeren.
Men kan de kraaijen en eksters met goed gevolg vangen
op sprenkels, waarop men een eenden- of kippenei heeft
vastgebonden. Ook verzuime men niet in den winter , bij
felle koude en sneeuw , hen op een paardenrif of wat afval
van geslacht vee te lokken , hetwelk men in een streep
over de sneeuw uitspreidt; ten einde het schot meer wer-
king doe, schiete men er atedan met een handvol fijne pa-
trijzcn-hagel onder, die, ofschoon niet zoo dadelijk doodende
als grovere hagel , echter beter dekt , en de schijnbaar on-
gekwetsten, naderhand toch aan de bekomene wonden doet
bezwijken. — Het spreekt van zelf, dat men reeds van te
voren , zoo er geen schuur , schutting of iets dergclijks in
de nabijheid is , het een of ander moet daarstellen , waar-
achter men zich verbergen kan.
Eene zeer werkdadige en tevens aangename wijze om dit
rooftuig afbreuk te doen is, om in het voorjaar de nesten
op te zoeken en naauwkeurig op te letten , wanneer de vo-
gel zit te broeijen. Zoodra zij regt vast zit, hetgeen zoo
wat tegen het uitkomen der eijeren plaats vindt , begeeft
men zich naar den boom, waarop zich het nest bevindt ,
plaatst zich zoo voordeelig mogelijk aan de tegenovergesleide
zijde , waar men den staart ontwaart , omdat zij gewoonlijk
naar die zijde been vliegt, en late door een tvveeden persoon
met een stokje aan den stam van den boom kloppen , terwijl
2H
men schiet , zoodra zij opvliegt ; zclfs rcgt gocde scliultcrs
zullen dikwijls bij dcze gelegenheid hct gcnoegen kunnen
hebben , zecr moeijclijke , ware liunstschoten , te doen. —
Wanneer men den regten broeilijd waarneemt , dan zit de
vogel zoo vast , dat men des noods verscbeidene malen mis
kan schieten, en baar eenige uren later weer op het nest
aantreft. Ik zelf schoot eens in eenen ocbtend tweemalen
mis op eene op eijcren broeijende boomvalk , tot dat ik des
middags het geluk bad, baar met het derde schot te dooden ;
men schiet zoo doende meest altijd de wijfjes , hetwelk bij
alle roofgedierle van geen gering belang is.
Na deze korte aanmerki/igen over de instandhouding eener
patrijzen-jagt , laten wij er eenige volgen omtrent de jagt
zelvc.
Om deze beboorlijk en waarlijk jagtmatig uit te oefe-
ncn, behoort men in de eerste plaats een' goeden staanden
bond te bezitten en de noodige kennis om hem doelmatig
te behandelen. — Velen zijn van oordeel , dat bet genoeg
is om tegen dat de jagt open gaat f 100 , en mogelijk nog
meer , voor een goeden bond te betalen , en dat men niets
meer te doen zou hebben dan , in het veld gekomen , hem
te volgen en de patrijzen dood te schieten, waarvoor bij staaU
Dit zoude zeker zeer gemakkelijk zijn en zij , die veel geld
hadden , waren dan ook zeker alien voortreffelijke jagers.
Ik voor mij beb echter nog nimmer een' bond gezien, al
was bij ook nog zoo best en nog zoo duur, die dadelijk voor
zijn' nieuwen meester al datgene verrigtte , wat bij voor den
ouden deed , en zoodanig joeg, dat er niets op te zeggen viel.
Neen , integendeel, moeten de meesten, gedurende de eerste
dagen, geheel overgedresseerd en zoodanig oplettend gadege-
slagen en bejaagd worden , als of zij nog nimmer in het veld
geweest waren, hetgeen dunkt mij zeer natuurlijk is , daar om
kort te gaan , men van geen dier, hoe vcrstandig en slim ook,
14*
212
tladelijk menschcnver stand kan verwacbten en men dus geduld
nioet hebben. — Is men ecliter (op welke wijze dan ook)
in bet waarlijk zeldzame bezit van eenen goeden bond, die
met een' boogen neus vlug zoekt, vaststaat, niet acbler de
bazen loopt of drijft , dan alleen op bevel van zijnen mees-
ler , die alles vlug en zacbt apporteert en niet op bet schol
loopt van andere jagers, of van andere bonden bet wild af-
neemt, welk een genoegen is bet dan niet, de patrijzen te
vervolgen ! Hoe ril ze dan ook zijn , met zulk een bond ,
waarbij men niet behoeft te roepen en te scbreeuwen , kan
men er den geheelen jagttijd door scbieten ; natuurlijk in de
laatste maanden niet zooveel en met meer moeite, als in bet
begin van den tijd; maar dan keert men ook met des te
meer zelfvoldoening naar buis , wanneer in plaats van een
of twee dozijn September-hoentjes , 5 of 6 van die groote
vlugge , in vollen vederdos prijkende boenders , daar tgeen
mensch meer aan kan komen\ in bet late najaar , bet loon
zijn voor de deugden van den bond en de bebendigbeid en
»volbarding van den jager. —
Een goed geweer is ook een der eerste vereiscbten ; bet
moet boven alles van eene bekende goede fabriek zijn en
eenvoudig docb solide bewerkt. Wat bet verre dragen van
bet scbot aangaat , geloof ik , dat tegenwoordig alle ge-
weren zoo wat even goed scbieten , ten minste, indien
men den beboorlijken afstand om op wild te scbieten, van 40
of 45 passen boogstens, niet overscbrijdt. Alle verdere scbo-
ten op patrijzen zijn den ecbten jager onwaardig , daar bet
edele wild zoodoende dikwijls aangescboten wordende, ellen-
dig verkwijnt en verloren gaat. — Wat de kunst van scbie-
ten aangaat , is deze over bet algemeen op eenen vrij vol-
doenden trap van volmaaktbeid gekomen , en ik zoude baast
durven beweren, dat er meer jaglliefbebbers gevonden wor-
den , die de kunst verstaan om een jagtvcld binnen korlen
213
tijd te ontvolken, als om hetzelve, eeninaal ontvolkt zijnde,
weder in goeden staat te brengen.
Op de jagt moet men niet ophouden een aangeschoten stuk
wild te vervolgen en op te zoeken, al moge dit ook wat
lang duren en veel kostbaren tijd vereisehen (is de tijd wel
ooit koslbaarder dan op de jagt , vooral voor hen , die door
andere bezigheden belet worden dikwyls te jagen?) want liet
genoegen van den echten jager is veel grooter, wanneer hij
eindelijk het aangeschoten hoen , door kunstmatige en op
ondervinding steunende middelen en vooral ook door zijnen
goed gedresseerden bond heeft bemagtigd, dan wanneer hij
nog een half dozijn andere hoenders op de gewone wijze ge-
schoten had. — De voomaamste kenleekenen van verwon-
ding van hoenders zijn de volgende.
Het doodelijk getroffcne drukt dadelijk onder het vallen
de vleugels digt tegen het ligchaam, trekt, op den grond op
de rug liggende, gewoonlijk met de pooten , of slaat, op
den buik liggende , met de vleugels , terwijl het den kop
been en weder beweegt , tot dat het sterft.
Wanneer het hoen tegen den grond is gevallen en met
alle moeite herhaalde malen lijnregt in de hoogte vliegt ,
zonder van de plaats te kunnen komen , is dit een teeken
van doodelijke verwonding in den kop. —
Het in de ingewanden getroffene , krimpt in de lucht
bevig in elkander, vliegt of met hangende pooten regt door
en valt dan neder , of wel stijgt al hooger en hooger, lot
dat het nog in de vlugt zijnde , sterft en nederstort.
Het vleugellamme-hoen valt gewoonlijk op de plaats zelve
neder of, wanneer het vleugelbeen niet geheel verbrijzeld is ,
na eerst eenige oogenblikken schuins weg plotselings zich ter
zijde gewend te bebben , onder zigtbare pogingen van verder
door te willen vliegen , doch loopt , zoodra het den grond
raakt, oogenblikkelijk en sncl zoo verrc het maar komen kan.
214
lEen patrijs , die op hct schot in de lucht iaeen krimpl ,
ook wel meer of minder vederen verliest , doch gewoonlijk
verder doorvliegt en alleen of met andere weder gaat zit-
ten , heeft gewoonlijk een schampschot ontvangen of is maar
zeer ligt aangeschoten. Wanneer een of twee poten af hangen
en onder het vliegen heen en weder slingcrcn , is dit een tee-
ken van plaatselijke verwonding. — Deze ook nog door een
der beste duitsche jagers en sclirijvers opgegevene teekenen,
zijn volkomen juist en kunnen in het terugvinden van ver-
loren geschoten patrijzen zeer te pas komen. Vele aanmer-
kingen zouden er nog omtrent dit ondcrwerp te maken zijn,
doch er is door jagers reeds zooveel over geschreven en nog
veel meer over gesproken, dat men in de noodzakelijkheid
zoude zijn , niets dan oude kost op te disschen , ofschoon ja-
gers over het algemeen niet bang zijn om in herhalingen te
vallen. Er zijn zoo enkele dingen , waarover men niet te
dikwijls en te veel spreken en schrijven kan !
En hiermede eindig ik , er den wensch bijvoegende , dat
bet ons alien, broederen in Diana, dit jaar weder niet aan
tijd en gelegenheid moge ontbreken, om de edelstc van alle
genoegens en uitspanningen op nieuw volop te kunnen ge-
nieten en nog vele jagttijden na dezen. —
Dit zij zoo!
— -^m^WM^—
Dc Gemzen-Jagt.
Toen ik , Schaf hausen nadcrend , het donrierend gedruisch
van den grootschen waterval hoorde, gevoelde ik geene
vermoeidheid meer , ofschoon ik dien dag verscheidene uren
te voet had afgelegd , in tegenstelling van een gezelschap ,
dat , in een rijtuig gezeten , zoo door de hette der zon
en het opstuivende stof, als door verveling zeer vermoeid
scheen. Dit gezelschap had mij aan elke pleisterplaats in-
gchaald en was mij telkens voorbij gereden. Men was dus
zeer verwonderd , mij reeds zoo spoedig weer in de scha-
duw van een' boom gezeten , te zien teekenen. Het gezel-
schap kwam , even als ik , het grootsche natuur-tooneel be-
wonderen.
Van de twee voornaamste oogmerken mijner reis moest
ik nu nog de Gemzen leeren kennen en in de lucht jagcn.
Het is een grootsch denkbeeld , op de toppen der eeuwige
sneeuwbergen , die zich aan den gezigteinder als verguld
porcelein voordoen en zich in de wolken verliczen , dus
boven de wolken te kunnen jagen, terwijl men het onder
zich ziel regenen , en zich herinnert , hoe dikwerf men daar-
door druipnat is geworden.
Ik rekende op een* inwoner , dien ik vroeger als jagt-
liefhebber kende. Hij had mij echter verklaard , nooit hoo-
ger te zijn geklommen , dan waar de gemzen hun voedsel
zoeken , te weten , ter hoogte , waar wel gras groeit , maar
waar het geene andere diersoort veroorloofd is toegang te
vinden.
216
Ik zal de lezers van dit verhaal met iemand in kennis
brengen, die zich nooit anders dan met de Gemzen-jagt
heeft bezig gehouden ; die , wel is waar , door zware ver-
moeijenissen , een versleten man kan hcetcn , maar beter
dan iemand anders in staat was, de verlangde inlichlingen te
kunnen geven. Bij het gaan naar zijne wooing , kwamen
wij hem reeds wandelende tegen. Zijne door veel klouteren
afgesleten beenen , maakten hem het wandelen moeijelijk ,
maar zijne stem was nog bijzonder geschikt om tot en oyer
de bergen te spreken.
Na mijn verlangen te hebben aangehoord , sprak liij, de
linkerhand onder de kin houdende , mij aldus toe: »se-
»dert de Zwitsersche omwenteling zijn er bijna geene gem-
»zen meer. Eenige kantons houden de jagt twee jaren ge-
ssloten, om, zoodoende weer wat wild aan te fokken. Het
» is zeer iwijfelachlig of de maatregcl nog kan baten , om
» op het schieten van den steenbok , groote boeten met
»strenge strafbepalingen vast te stcllen. Weldra zal er alle
• spoor van verdwijnen , en men zal zijne horens niet meer
»zien dan voor de apothekers-winkels in Holland. Het zal
»u bier zeer veel moeite kosten , een gems te zien te krij-
> gen , en , doordien het u onverschillig is of gij regts of
» links reist , ga dan naar Tyrol , daar zijn er nog en is
»het zoeken ook niet zoo vermoeijend."
II ij wees mij links van den zonnestand , en ofschoon ik
den afstand bij dagmarschen niet kon berekenen , besloot ik
de aangewezene rigiing te volgen. Zoo groot is de invloed
van een ouden jager op den jongeren , die gcen oogenblik
twijfelt, of het moet zoo zijn; dit zal, na ons, zoo blij-
ven voortduren , hetgeen mij gerust stelt. Zijn naam door
zekeren vorslelijken logementhouder uilgesproken , moest mij
de deur openen tot den rentmecsler van het kasteel, en
deze zou mij vermoedelijk bevredigen.
217
Maar er zijii dagen , dat men maar volstrekt met kail
vinden, wat men zoekt , en een dier dagen viel mij nu tc
beurt. De kastelein was en kwam niet te huis. Zijne vrouw
beduidde mij den weg naar het slot, dat bijna loodregt bo-
ven haar huis lag. Ik begreep , dat ik drie kvvart uurs op
mijnen marsch terug moest ; en , dewijl ieder jager liever
vijf uren vooruit , dan vijf minuten terug aflegt , vraagde ik
haar , of er geen kortere weg of voetpad bestond , oni er
te komen ? » 0 ja — zeide zij , — voor iemand , die uit
» Zwitserland komt. Dan behoeft gij mij slechts naar den
» zolder te volgen ;" daar opende zij een dakvenster en ik
sprong er uit, zonder veel moeite, onder het uiten eener
dankbeluiging.
Het spoor werd ik echter bijster , om de eenvoudige
reden , dat er geen gebaand pad bestond , en de eene hin-
dernis na de andere te overwinnen viel. Ik nam in ern-
stige overweging of de zwarigheden , die men zou moeten tc
boven komen, om een' gems te schieten, niet genoegzaam
waren , om de onderneming hierbij te laten berusten ? Mij
aan een' boomtak vastbindende, zag ik naar beneden, maar
dorst aan geen terugkeeren te denken. Zwarte vogels , met
gele bekken , grooter dan onze lijsters , vlogen , kringsge-
wijze om mij been.
Na van mijne vermoeijenis uitgerust te hebben, had ik
weder kracht en moeds genoeg om nog iets te wagen. Eiri*
delijk bereikte ik den duizendjarigen steenklomp , het Slot.
De rentmeester was uit. Zijne vrouw, die anders zelden
uitging , had van de gelegenheid gebruik gemaakt , dat de
Oostenrijksche armee met vler en vijftig man moest ver-
sterkt worden , om mede te gaan. Van den vier en vijflig-
sten rekruut hadden ze echter het spoor niet kunnen vin-
den. Het slot was ledig , verlaten en open. In den tuin
wandelde een zecr schoon jong meisje , bij welke ik mijne
218
opwachting trachtte te verontschuldigen. Ik sprak van niijo
vadcrland, van mijne vcrre reis, en schreef inijn beven en
gebroken stem toe aan liet klimmen , en het genoegen ,
haar te ontraoeten; en eindigde met hare voorspraak te
verzoeken , om het geluk te hebben een gems te zien.
Mogelijk dat zij aan Ulysses dacht , of dat bij haar de gems
geene waarde had boven eene geit, hetzij zij anderebedoe-
lingen vermoedde , of veronderstelde dat ik door koorts of
hersenongesteldheid overvallen konde zijn : door haar harte-
telijk lagchen bleek het mij voldoende, dat zij zich niet
langer kon bedwingen, maar het uitschaterde.
Tot mijn geluk bragt zij mij , langs zware wilde kastanje-
boomen , wier koele schaduw mij goed deed , naar het huis
van den jager. Daar aangekomen , boog zij zich beleefd ,
en zei mij, volgens landsgebruik : »Vaarwel ! vaar altijd
wel , en maak verder eene goede reis P De boomen ston-
den vijf en twinlig passen van elkander. Ik telde er twin-
tig , alvorens zij omzag en in de donkere poort verdween.
De vrouw van den jager , die mij aan de deur zag staan ,
kwam mij vragen , wat ik begeerde. Ik verhaalde haar mijne
historie , waarvan ze , zeker om redenen , liefst niets wilde
hooren , zeggende , dat haar man niet te huis , en daarna ,
dat hij ziek was , en ofschoon ik haar verzocht mij eenige
jagers-versterking toe te dienen , mijn verzoek was vruch-
teloos. Een mooije brak , die jongen had , kwam mijne
hand beruiken. Ik haalde haar , volgens jagers-gebruik aan ,
omdat het te pas kon komen. Bovendien had de jager eene
mooije kinderfokkerij. — Eerst niet te huis en vervolgens
ziek, dat kwam mij verdacht voor. Ik ondervroeg een'
kleinen jongen , of hij niet wist , waar zijn vader was , en
eer ik mijne geldbeurs in de hand had , was hij reeds in
beweging. Hij bragt mij bij een' grasmaaijer, die mij , door
zijnen zoon ziende gelciden , met een bleek gelaat en lang-
219
zaam tc gemoet kwam. Ik begon hem van mijne zucht naar
dc gemzen-jagt te spreken. Hij antwoordde mij , dat zc
meest alle warea gestruikcld ; dat hij medicineerde , en niet
sterk genoeg was oni den berg op te kiimmen. Ik maakte
hem op den aard van zijn arbeid opmerkzaam ; maar het
baatte mij niets. Toen ik den kleine geld wilde geven ,
zeide hij mij , dat hij een geschikt per soon moest trachten
te vinden , om een gems te kunnen zien , en dat hij er
eenigen wilde opteekenen. Ik nam vervolgens den knaap
met de brak mede , die , een uur lang , vlijtig langs den
weg zocht , zonder echter iets te vinden. Eindelijk Hep zij ,
of door den overlast barer melk bezwaard , of door moe-
derlijk vcrlangen , naar hare jongen terug.
De eerste persoon , dien de jager mij had opgegeven ,
bewoonde een net , van wit bout vervaardigd huisje ,> maar
hij was niet te huis. Ik vond er een meisje van 16 a 17
jaar , dat een knaapje aan de borst drukte , hetgeen mij
toescheen een paar jaren oud te zijn.
Was het bestek , mij in dit tijdschrift , ter opname van
mijn reisverhaal verleend, niet te beperkt , hoe veel zou ik
mijnen lezers hebben mede te deelen over de zeden en ge-
woonten der Zwitsersche bergbewoners en over de stroopers.
Uithoofde dier beperking kan ik hier slechts aanstippen ,
dat het grofste , ongebleekte linnen , waarvan men zakken
maakt , hier beter voldoet , dan het in Zwitserland zoo
algemeen gedragen wordende fijn gebleekt linnen over
eene taankleurige menschenhuid , of liever over een gee!
kippen-vel.
De jonge vrouw bragt mij, zonder de minste zwarigheid
te opperen , een en een half uur ver , aan het huis n°. 2,
over eenen vijf en derlig graden klimmenden of dalen-
den klipgrond , waar veel gelegenhcid was tot verdvvalen ,
en'niemand ons ontmoette. Zij was ecrder op eene hoogto
220
dan ik , en rcikle mij lagchend de hand toe , waarvan de
arm tot boven aan gehecl ontbloot was. De korte rokjes ,
die zij aan had , stonden haar niet kwaad. Daar aangeko-
men , was mijne eerste vraag :
Is Joseph Verburg te huis?
Neen.
Waar is hij dan ?
Op de tweede rij Alpen.
Wat moet hij daar doen?
Gras maaijen.
Ik zag rond , tot in den schoorstecn toe , en vraagde :
Waar is de Stutzer ? (korte buks.)
Die heeft hij mee.
Zoo , zoo ! en ik was gered.
Na een kort oponthoud zette ik mijnen togt verder voort.
Afstand , weg en grond waren als voren. Plotseling
kwam ik aan eene vlakte , waar een twinligtal van den-
nen-boomstammen vervaardigde hutten stonden , met eene
kapel , waarbij ik een groot kruis onlwaarde. Daar wordt
het hoornvee bijeen vergaderd en gezegend , voor dat het
wordt losgelaten. Dewijl dit hoornvee de gewoonte kent ,
naar het gebruik van voedsel verlangt , en klokjes om den
hals heeft , om , bij verdwalen lerug gevonden te kunnen
worden, moet dat geluid der hals- klokjes nog al weerklank
vcroorzaken !
Er zijn drie rijen Alpen , waar het vee graast , dan voor-
waarts dan rugwaarts keerend, naar mate de sneeuw smelt,
of de op nieuw gevallen ontdooit. Maar aan de boven
beschinjven zomerverblijven is noch spijker noch glas-ruit te
vinden. De verdeeling der inwendige verhouding is zeer
beperkt. Het melkgereedschap , ait het hout van den Ahorn-
boom vervaardigd , heeft het aanzien van gepolijst palmhout ,
dat zteer zuiver gehouden wordt.
221
Ik stelde aan Joseph , onder zijn wcrk-vemglen , mijne
bckcndc reisgeschiedenis voor , vergcleek zijn onkruid tegen
ons gras , waaronder blaauwe klokjes en dc roode lclien uit-
blinken , die ook in onze tuinen gevonden worden. Ik ver-
telde hem, dat bij ons te lande de koeijen , meestal zwart
of zwart-bont zijn , en witte melk geven ; (de liunne zijn
rood of grijs-vaal). Dit alles boezemde hem belangstclling
in , vooral toen ik hem van Hollands rijkdom sprak , waar-
ovcr hij dikwijls had hooren spreken , enz , enz.
Hij bragt mij in zijne hut , reikte mij de hand toe , heette
mij welkom , en zeide : » Rust hier een weinig uit." ik
had nog geen honger genoeg om van het brood te etcu ,
hetwelk uit Turksche tarvve en andere bestanddeclen zamen-
gesteld is. De kaas had het voorkomeri van koude stokverw.
Welstaanshalve beproefde ik te eten , maar het was mij niet
mogelijk.
» Gij zult — zoo ging de hut-bewoner voort — niet al-
leen een gems zien , maar ook schieten.1' De zoon , minder
verstandig dan de vader , beweerde , dat er geen kruid mecr
was , omdat hij , hoogst waarschijnlijk , liever bij zijne be-
minde ging zilten praten , dan het gemaaide gras om te
schudden. Hij bleef twee uren langer uit , dan zijn vader
hern had toegestaan. Om dien tijd niet werkeloos door te
brengen , trok ik den rok uit , en schudde het gemaaide
gras uit een. Dit scheen Joseph te bevallen. — Nu kwam
de zoon, juichende en joelende weder, langseenpad, zoo-
als het natuur-tooneel daar oplcvert ; maar werd met eene
hevige tijroler-toespraak ontvangen, welke ik uit de daarbij
gebezigd wordende gebaren genoegzaam begreep.
Verduld ! — de oude jager vraagde mij of ik den gems op
honderd passen , het gewone vrij- of schijf-schot , dan wel
korter bij verlangde te schieten, uithoofde der snelle bewe-
ging dezer dieren , en het onzekere , om voorvverpen , die zich
222
zoo snel in beweging stcllen > met den kogel te treffen.
Bovcndi6n vcrnam ik, dat de gemzen op clkander gedron-
gen kunnen worden aangetroffen , en dat zij , op een smal
voetpad , niet verlegen zijn om den jager over het hoofd of
omver te springen. Ik bedong dus het laatst gedane voor-
stel.
Nadat de buks was geladen , kapte ik een tweeden ko-
gel door , om op korten afstand te treffen. Dit baarde wel
eenigc bevreemding, maar werd toch niet afgekeurd.
De vader beval mij , om mij op zeker punt in de nabij-
heid , met den rug tegen eene steile rets te plaatsen , en
riep mij toe: Hot morgen !" Ik had een veel belovend
standpunt, om op tien passen te kunnen 'schieten. De zoon
dreef en maakte een geluid , zooals dit in het Alpischc
gebergte gcwoonlijk gaat , wanneer steenen en dennen-ge-
was zich los maken en naar beneden storten ; de zoon
dreef langs eene rots en langs dennen-gewas op mij toe ,
zoodat andere stukken steen in beweging kwamen , die
met veel geraas nederstortten.
Ik hoorde vervolgens iets nadcren , en hield mij zoo
slil mogelijk, met het geweer naar dien kant gekcerd,
vanwaar het gedruisch kwam. Mijn hart klople met ver-
dubbelde slagen. Het waren sierlijke geiten , die mij vrien-
delijk kwamen aanstaren , achtervolgd door mijnen gids.
De avond was intusschen te ver gevorderd , om eene tweede
onderneming te beproeven.
Gelijk het nieuwe hooi op den zolder eene geur van zich
geeft, als versche Deventer-koek : zoo is het ook met het
hooi der Alpen, omdat het daar des nachts vriest. Dewijl
ik dun gekleed was, kroop ik onder het hooi, zonder ech-
ter te kunnen inslapen. Bij het schemeren van den dage-
raad , riep ik mijnen buurman , die een bijslaap had gekre •
gen , misschien , omdat hij zich des nachts niet alleen met
225
cen vreemdeling vertrouwde. Wij sloogen bij do kapcl cen
voetpad in , en bereikten eene vallei , waar een berder ons
beduidde , dat bij den vorigen dag nog gemzen bad gezien.
Het duurde niet lang , of de jongen riep : buck! Ook
zag ik hem op de knieen vallen , met den buks op den
schouder. Ik ontwaarde , dat ik ze niet met eenigen kans
van treffen kon bereiken , dat er aclit stuks bijeen waren ,
die de koppen naar ons gerigt hielden, en na ons waar-
genomen te hebben, al grazende en spelende af hielden. De
vlugtste zette zich met eenige sprongen voorwaarts, keek en
rook , tot veiligheid der bende , in het rond , sloot zich
dan weder bij de overige aan , hetgeen zich herhaalde , tot
dat alien verdwenen tegen rotsen , die loodregl voor mij la-
gen. Een, die minder dartel was, kvvam trekbeenend tel-
kens nader, met een uiterlijk voorkomen als van de lievc
jeugd , waarschuwende tegen de gevaren der wereld.
Ze waren in goeden staat, van kleur donker grijs of ros-
sig , bij zwart af , met langen witten neus en wilte ooren ;
het schild of de witte vlek onder en om den staart was
zcer duidelijk geteekend ; zij hadden eenen ronden rug en
waren grooler van gestalte dan onze geiten. De beweging
der pooten was niet zoo stootend en met lange stappen.
Mijn geleider wees mij een punt, waar ik ze vermoedelijk
zou terug zien. Ik nam de buks en volgde hen. Ik hoorde
een dof schot , en later een tweede korter bij vallen. Twee
jonge gemzen trokken mij op vijftion passen voorbij ; zij
waren ligter van kleur, bij geel af ; het haar wollig.
Na eenige oogenblikken wachtens kwam de gids versloord
terug. Onder het volgen plaagde ik hem , daar bij mij had
gezegd , dat , bijaldicn bij een gems op honderd passen miste ,
bij dan zijn geweer stuk sloeg, en vroeg of bij ze verder dan
op honderd passen had gehad? Hij schreef zijn missen toe
aan mijne wijze van laden. Maar nu de tweedemaal? Hij
22 i
draail zich vlug, maar gelukkig regts om ; het schot vliegt
los en tie vonken vlogen mij om de oorcn. Had liij zich
linksom gedraaid , vermoedelijk was ik omkant geweest.
Zonder verder te spreken , kwamen wij weder aan de hut te
regt. Ik zeide , dat ik voldaan was en vertrok. Nu en dan
hoorde ik steen-schilfers vallen ; maar , bij gebrek aan een'
verrekijker , werd ik de veroorzakers niet gewaar.
Ik heb gezien, dat men het klimmen, zoo als bij ons het
schaalsen-rijden , jong moet leeren. Bij het glijden langs
rotswanden , zette de jongen de hielen er tegen ; de handen
onder de dijen en kwam zoo lager. Ging de daling te snel,
dan wist hij zich, bij die beweging , om te werpen. Ook
bediende hij zich van een' pikker , dien hij op den schou-
der droeg , om daarmede een gat te maken , waarin hij de
voeten zette. Tot deze onderneming moet men eigenaar-
dig gekleed en geschoeid zijn , hetgeen bij mij het geval
niet was. Mijne kleederen waren aanmerkelijk gescheurd ,
de knieen verwond en de handen bebloed. Slechts eenmaal
schoot ik uit den haak, zeggende: »gij wilt dan, dat ik den
lials breek!" Over het calangeren had hij met mij een
duistcr gesprek gehouden , en dewijl , door de fijne lucht
en het gebrek aan spijs, de kleeding mij zoo ruim begon
te zitten , verlangde ik terug te keeren.
Ik vraagde het jonge vrouwtje of haar man van het tabak-
smokkelen terug was ! Op een bevestigend antwoord , bc-
tuigde hij mij zijn leedgevoel niet te huis te zijn geweest.
Van hem vernam ik , en later had ik ook de gelegenheid
uit nadere bijzonderheden waar te nemen , dat. b. v. de
Gems-horens lager aan het hoofd bevestigd zijn , dan bij dc
geit. Eerst loopen zij regtuit en dan achterover gebogen ;
na vijf jaren zijn zij met ringen. De achterpooten zijn
veel sterker gebouwd. Hun reuk is zoo fijn, dat zij,
op hoogten , een uur ver de lucht der voorwerpen hebben.
225
Hun gezigt is minder gunsiig. Bij het ademhalen maken zij
een sclierp , fluitend geluid. Hun vermogen om te klimmen
moet aan gevoelzenuvven onder de hoefjes worden toege-
schreven. Als zij jong gevangcn en onder eene geit gebragt
worden , volgen zij de voedster tot het tijdstip , dat de aard
hunner natuur bij hen begint te spreken.
Met verbazing hoorde de man , wat ik ter belooning had
gegeven. »Blijf toch !" — riep hij — »Gij moet blijven !
Ik zal er u een doen schieten. Was ik er maar bij ge-
weest V De man schoot goed ; hij is de beste schutter ,
maar van de gemzen-jagt heeft hij geen verstand. Als er
heeren kbmen , dan vervoegen zij zich altijd tot hem.
Het bleek mij , dat de menschen hier meer moeten doen,
om geld te bekomen , dan bij ons ; dat ik met een onder-
nemend , ligt op te winden man te doen had , die , bij zoo
veelvuldige gelegcnheden , er belang bij had , een gemist
sehot , als een geheim bewaard te zien.
Ook bij den jager ging ik aan. Hij was nog met zijn
gras bezig. Ik verhaalde hem mijn wedervaren ; hij luis-
terde er oplettend naar. Iederen steenklomp en slruik kon
hij zich voorstellen , als of hij met mij ter plaatse was ge-
weest.
>Er zijn erdan nog acht, Mijnheer! — ging hij voort. —
b Als ik nadenk , hoeveel er zijn geweest , en door de zwart-
» ste ondankbaarheid vernield , door menschen , wie het al-
ileen te doen is, om te dooden ; die niet eens weten hoe
»het vleesch eetbaar moet gemaakt worden!" (*) Hij slaakte
(*) Het vleesch, blank en bruin toegemaakt, zoo als het mij
later herhaalde malen is toegediend , had geen' wild-smaak , of-
schoon men mij verzekerde , dat het van Gemzen was. Aangezien
er in Zwitserland overal scliapen-kotteletten worden opgedischt,
treft men deze dieren er zelden aan. Daarentegen zijn de geiten
veelvuldig , zoodat er bij mij steeds twijfel ontstond , omtrent het-
geen ik at.
TWEEDE JAARGANC. 45
22G
ceno diepe zuclit. » Men moet wel ccn slecht man zijn , om ccn
i gems dood te schieten ; een beestjc , dat niemand kwaad (]oet.,,
Nu rolde hem dikke gemzen-tranen over de borst, waar-
van er een op mijne hand viel , die mij ook weemoedig
raaakte. Ik nam afscheid van hem, en zeide, zoo als nu
aan den lezer : — Vaarwel !
-—^m^M^^—
Eduard Wildmann , de schoone jager.
» Wilt gij reeds weder naar buiten in het woud , en mij
alleen in mijne bekommernis aehterlaten? Blijf toch, Edu-
ard ! blijf toch bij uwe ongelukkige moeder , wier grijs ge-
worden hoofcT gij met smart overladen ten grave brengt."
Zoo bad een oud moedcrtje haren bijna negentienjarigen
zoon , die , naar zijne klecding en de buks , die hij op
zijnen rug droeg , op de jagt scheen le willen gaan.
y> 0 weest onbezorgd over mij, lief moedertje" hernam Edu-
ard , » mij zal niets deeren ; onkruid vergaat niet. Leg u
gerust te bed. Ik zou voorzeker gaarne bij u blijven , maar
ik kan niet ; ik word onwederstaanbaar voorigedreven.
— Slaap wel , lieve moeder V Met deze woorden ging Edu-
ard door de achterdeur zijner moederlijke woning naar bui-
227
lea , en iict zijne moeder met een bezwaard hart alleen acli-
ter. Zij keek den schoonen jongcling nog lang na , tot dat
hij achter do struiken verdween.
Zonclcr zich op te houdcn ging Eduard voort, tot dat hij den
ingang van een groot woud had bcreikt , waar hij , goed
verborgen , in de nabijhcid van een kruispad zijn1 stand nam.
Naauwclijks bevond hij zich eenige minuten daar > toen
uit hot woud een reeds bejaard man op hem toetrad.
De aankomst van dezen ongenoodigde gast , scheen onzen
vriend niet zecr le behagen, want hij beantwoordde zijnen
groet: »Go3do jagt I11 naauwelijks , en wilde aanvan-
kelijk met hem geen ouderhoud aanknoopen. En inder-
daad , wij zouden ook niet zeer wel gcmoed zijn geweest ,
als wij dezen welgewapenden man met zijn uitgemaakt
schclmseh gelaat alleen in bet bosch hadden ontmoet. Vrecs
bcstond er bij Edcard niet ; vecleer een gevoel van inwen-
digen afkeer ; hij ware liever alleen gebleven , om zijnc
sombere gedachten den vrijen loop te laten. Plotseling
echter helderde zijn bedrukt gelaat op , toen de oude
strooper — want dit was de op hem toegekomene man —
van den jagermeester Walfried begon te spreken, en wel
bedacht , sclioon als in bet voorbijgaan , eene groete van
's jagermeesters Bertha , eene naauwelijks volwassene jonk-
vrouw met rozenkleurige wangen , aan Eduard overbragt.
» Denkt zij nog aan mij ? Is zij gezond ? Heeft haar vader
zich weder met haar verzoend?1' vraagde de vlugge jonge-
ling in eenen adem , schoon hij over zijne onvoorzigtigheid
terstond ontevreden was , en oogenblikkelijk bet gesprek
op een ander onderwerp overbragt. De strooper scheen
echter deze plotselinge opwelling niet te willen bemerken,
en vcrbaalde bedaard , dat de vorst in den omlrek eene
jagtpartij zou houden , en tot het maken van tocbereidselen
reeds een opperpikeur bij den jagermeester Walfried was
15*
228
aangekomcn ; dat latastgenoemde zicli in groote verlcgenhcid
bevond, omdat het hem aan gescliikte lieden onlbrak, en
hem waarschijnlijk geene andere keus zou overblijven , dan
Eduard weder in zijne dienst te nemen. Daarbij gaf hij
hem den raad , niet weder bij den ouden kwaadwilligen ja-
germeester te gaan, vermits hij anders zijne vriendschap
geheel zoude verliezen. »Uwe \riendschap kan ik niet
» verliezen, want ik heb ze niet aangenomen , oude schoft,
» en ik zou mij schamen , als ik u onder mijne vrienden
» moest tellen ," duwde de jongeling hem op barschen toon
toe, en ging weg. »Hoho!" — riep de oude hem achter-
na — • niet zoo driftig , mijnheer Eduard , anders zal ik u
ook eens bedienen." Onze Eduard scheen dezen uitroep
niet meer te hooren ; want hij was spoedig in het bosch
verdwenen , zonder zich verder over den hem welbekenden
strooper te bekommeren.
Voor dezen nacht was het uit met zijne rust en jagers-
geluk. Hij werd voortgedreven , zonder zelf te weten waar-
heen, tot hij eindelijk voor het eenzame huis van den ja-
germeester stond. Weldra was het middernacht , en toch
bemerkte hij in Walfried's huis nog veel drukle , hetgeen
hem deed besluiten wat ter zijde te gaan en zich in een
prieel van den tuin te verbergen. — Onophoudelijk blikte
hij van daar naar een venster , waardoor een licht flikkerde;
hij bemerkte eene vrouwelijke gestalte , die been en weder
ging en eindelijk aan het venster kwam , waarop Eduard
met een schoone welluidende tenor-stem , een minne lied
begon te zingen.
Bertha — want haar gold bet gezang — wenkte uit het
venster Eduard eenen goeden nacht toe , waarop hij huis-
waarls keerde. Het was reeds lang na middernacht, toen hij
bij het huis zijner moeder aankwam , en tot zijne verwon-
dering noch licht in haar kamertje bemerkte. Bij het ope-
229
lien der deur vond hij zijne moeder zittende bij den kag-
chel , lezende in eene oude »Zielen-apotheek." Verheugd
over bet terugkomen haars zoons , deed zij hem echter ee-
nige zachte verwijten over zijn lang uitblijven , en bad
hem zijn zwervend leven eindelijk met de eervolle voortzet-
ting zijns beroeps te verwisselen. — Dit beloofde bij. —
Wat is zijn beroep? booren wij in den geest den toegene-
gen lezer vragen, en aarzelen geenszins hem dienaangaande
bet volgende mede te deelen. Eduard was de zoon des
dorpsschoolmeesters , en na zijn veertiende jaar, uit bijzon-
dere neiging, bij den ons reeds bekenden jagermeester , als
jagtleerling geweest , bij wien bij vijf jaren bad doorgebragt
en zich in alien deele tot eenen duchtigen jager ge-
vormd , en eindelijk eene bijzondere genegenbeid voor
Bertha , de dochler zijns patroons , had opgevat. Deze nei-
ging grooten tegensland vindende , moest hij des jager-
meesters huis verlaten , en dwaalde loen drie maanden als
wildstrooper rond , zonder in dezen strafbaren handel te wor-
den betrapt ; want alle wegen en uitwegen waren hem zoo
goed bekend , dat bet bijna onmogelijk was hem te vangen.
Na een algemeen onderhoud tusschen moeder en zoon ,
haalde eerstgenoemde eenen brief van den jagermeester te
voorscbijn , dien Eduard openbrak. Tot zijne verwondering
bevatte deze werkelijk eene uitnoodiging om weder bij hem
in dienst te treden , en wel oogenblikkelijk. Na lang
overwegen van de zijde der goede moeder , besloot hij ein-
delijk dezen voorslag aan te nemen , welligt in de stille
hoop om alzoo in nadere betrekking met zijne Bertha te
komen.
Reeds den volgende morgen deed bij zijne intrede in het
huis des jagermeesters , die hem zeer vriendelijk ontving.
Zoo gaat het gewoonlijk in het menschelijk leven. Zoo lang
men iemand noodig becft , behandclt men hem vriendelijk ,
230
maar is dit het geval met meer , dan worden dikwijls per-
sonen terug gezet, die gewigtige diensten hebben bewezcn,
en aan wien men alzoo dank schuldig is. Eduard kreeg nu
last om den vooruilgezondens vorstelijken jager het jagt-
distrikt en de gewoonlijke standplaatsen der groote herten
aan te wijzen. Tot dat einde bekwam hij een paard , hot-
geen deze dienst gemakkelijker maakte , want hij volgde den
franschen jager met tegenzin , dcwijl hij de parforce-jagt
voor niets anders hield , dan een dol najagen en ter doo-d
brengen ; een vooroordeel , dat nog bij velen onzer legen-
woordige jagers bestaat. De vorstelijke jager gedroeg zieh
intusschen zeer vriendelijk jegens Eduard , zoodat deze na
eenige uren anders over de parforce-jagt begon te denken ,
terwijl hij hem niet allecn als een werkelijk crvaren jager ,
maar ook als een man leerde kennen , die spoedig een goed
overzigt over het geheele jagtdistrikt had. Eduard wees
hem , na zulks bespeurd te hebben, zeer bercidwillig alle
digt bewassen streken, waarin zich wild bevond, en nam
de loftuitingen van den franschman niet alleen met blijd-
schap aan , maar was er zelfs trotsch op. — Toen onze
beide nieuwe vrienden des avonds huiswaarts keerden , za-
gen zij uit het dal naar de hooger liggende jagermeeslers-
woning eenen schitterenden jagtstoet naderen , waarover onze
Eduard niet weinig verwonderd was. Achter de ruiters
volgde de troep honden , welke aan beide zijdcn door pikeurs
in orde werd gehouden. De honden trokkcn vooral zijne op-
merkzaamheid , wier wit , zwart en bont gevlekt ras , met
langen kop , breed voorhoofd , zwaar behang , lang uilgc-
strekt lijf en hoogen schoft, hem nog niet was voorge-
komen. De opperjager verklaarde zijnen verwonderden ge-
leider , dat dit op vcrre na de geheele vorstelijke hofstoet
niet was, welke eerst morgcn vrocg zou opdagen. Eduard
besloot zoovccl mogelijk van de op handen zijnde parforce-
251
jagt gebiuik te makcn , namelijk op alles goed acht te ge-
ven en zich het behartigingswaardige ten nuttc te niaken.
De i'ransche jager gaf dezen avond onzen vriend nog ver-
seheidene inlictilingen , hoe hij zich den volgcnden dag had
te gcdragen , want hij had den geoefenden en trouwhar-
tigen Eduard werkelijk lief gekregen. Deze was door hct
nieuwe schouwspel zoo opgewonden , dat hij eerst lang
na middernacht insliep en des morgens de aankomst van
den vorst en zijncn jagtstoet niet cens had gehoord. De
franschc jager, zijn begunstiger , wekte hem eindelijk
en beknorde hem niet weinig over zijn lang slapen ; ter-
wijl hij hem den geheelen dag niet anders dan i langsla-
p©*?1 noemde. Spoedig trok Eduard zijne zondagskleederen
aan , en zettc zich op hct reeds voor hem gezadelde paard.
Hij moest namelijk in eene digt bevvassen streek een vier-
entwintig ender, zoo naauw mogelijk insluiten, en kreeg
bovendien het bevel , zijne zaken goed te doen , vcrmits
liet voor hem van goed gcvolg zijn. » A!s gij — zoo eindigde
de order — uwe zaak goed ^en uitvoer hebt gebragt , dan
komt gij aan het jagtbosch ginds onder aan de beek bij mij.
En nu voorwaarts. »Goede jagt!" »Goede jagt!'* herhaaldc
Eduard , en reed met hoog opgewonden gevoel voort. Hij
kon den opgedragen last des te beter volbrengen, dewijl de
gronden rondom de met struiken bewassen streek ligt omge-
ploegd en reeds geegd waren , zoodat men de versche spo-
ren nog konde bemerken. Eduard had het bevel spoedig
volbragt en wees weldra de bedoclde streek aan, waar het
edelwild was heengetogen. Nu ijlde hij achter het jagtbosch
om , waar hij zijnen beschcrmer en vele andere jagers aan-
trof , en vond reeds een smakelijk onlbijt voor hem gereed
bestaande in een groole hertebout , eene vleesch-pastei en
cenige flesschen wijn. Deze omstandigheid nam hem nog
meer voor de franschc jagt in , en wel te mcer , toen hij
232
hoorde, dat de vorst niet gewoon was zoo iets aan een
jagtknecht af te geven.
Over dit stichtelijke gezegde had hij intusschen niet lang
tijd zich in overdenkingen te verdiepen , want plotseling
weerklonk het geroep : » zij komen , zij komen!" en zoo
ruischte en wemelde het in het groene bosch , als of Hackel-
bergs wilde jagt naderde. Voor den stoet reden hoornblazende
pikeurs , daarop volgde , in een open kales , de vorstin en
achter haar de vorst met zijn geheele jagtgevolg. De optogt
werd door eenige rijtuigen met dames besloten. De vorstin
bield stil en terstond snelden de voornaamste jagers toe ,
om haar uit het rijtuig te helpen. De vorst wenkte den
ons bekenden opperjager tot zich en sprak zacht met
hem en de vorstin , en het ontging Eduard niet , dat de
beide hooge personen hunne oogen naar hem wendden.
Spoedig trad de opperjager weder ter zijde en riep Eduard
toe: >zie regt uit en niet naar den grond. Uw hert
zal gejaagd worden; ga het dus oogenblikkelijk nog eens
na en verbreek het spoor. Vindt gij alles in orde , dan
moet gij boven gindschen vijver weder tot ons komen. Is
echter het jagthert ontkomen , dan moet gij het ons ten
spoedigst komen melden." Fluisterend zeide hij nog : » als
ge uwe zaken goed doet , dan verlangt de vorstin u tot
haren voorrijder." Het hert was niet verjaagd , en Eduard
wachtte op zijnen post , tot dat de vorst met zijnen hofstoet
aankwam. De vorstin mende haar vierspan zelve; zij droeg
aan de regter zijde een jagthoorn , en aan de linkerzijde
een jagtmes , als een jager. Eduard kreeg bevel zich in de
nabijheid der vorstin te plaatsen , die hem kort af vraagde :
» alles in orde?" — » Alles wel ," antwoordde hij eenig-
zins beklemd : » de sporen zijn verbroken , en waarschijnlijk
begeeft zich het hert naar gindsche sleenhopen , omdat
wij westen wind hebben." — »Goed! Staat het hert al-
235
Jeen ?" — Het staat bij 4 — 6 dieren , waarvan ik het wil
afscheiden , hernam Eduard. De opperpikeur verklaarde
hem echter , dat hij verder niets te doen had , dan mevrouw
de vorstin voor te rijden , en haar zoo te geleiden , dat
het hert eenige malen in het gezigt mogt komen , waarom
hij hijzonder op de fanfares acht moest geven. Als er d goede
jagt" geblazen werd , dan beduidde dit : oppassen. De vor-
stin gaf nu bevel , in korten draf voort te rijden , en nie-
mand voor, nevens of achter haar te zien, Eduard reed
voor , maar waagde het niet 6m te zien , uit eerbied voor
de edele en schoone dame , en uit vrees , dat hij bij
deze hem geheele vreemde jagt , eene hoofdfout mogt ma-
ken. Op de bepaalde plaats aangekomen , wenkte de vorstin
en ondervroeg hem minzaam naar zijnen ouderdom, af-
komst en tegenwoordig beroep. Hierdoor aangemoedigd ,
schilderde hij geheel onbeschroomd zijnen toestand , en
toen zij op eene schalkachtige wijze naar zijne geliefde
vraagde , bekende hij zijne liefde vrij uit , en verklaarde
tevens , dat hij geene hoop koesterde , zijne Bertha een-
maal te kunnen huwen , omdat de jagermeester er nim-
mer toe zou besluiten , om zijne dochter aan een arm
jagersgezel te geven. » Wees gerust I1' bekwam hij van de
goedige vorstin ten antwoord ; » die heer moet u eene goede
dienst bezorgen , en dan zal de zaak zich wel schikken ; wij
kunnen in het vervolg nog dikwijls met elkander jagen."
Eduard had geen tijd meer , om zijnen dank te betuigen ,
want uit de digte struiken klonk de fanfare : t> goede jagt ,"
een leeken , dat het hert was opgejaagd. Nu wees hij de
vorstin de plaats waar het te voorschijn zou komen, en wer-
kelijk na eenige seconden verscheen , pijlsnel over de vrije
vlakte heenvloog , en weder in het andere bosch verdween ;
waar het terstond den teruggang over de geheele vlakte
moest ondernemen , en door eenen geweldigen terugsprong
234
die hct in de nabijheid der vorstin deed , tusschen de boo-
men verdween. Zij verklaarde de terugkomst en terugsprong
nooit schooner gezien te hebben , en bedankte Eduard in
beleefde bewoordingen. Meer en meer ontsteld , vraagde liij
of hare hoogvorstelijke Doorluchligheid verkoos de hondcn
af te wachten, of voort te rijden? Hij ontvingt tot ant-
woord : » Als gij gelooft mij bet hert nog eens te kunnen
doen zien , spaar dan de sporen niet. Onze honden zijn
mij reeds lang bekend."
In gestrekten galop reedt Eduard vooruit, weder naar de
plaats terug , van waar de vorstin was gekomen. Op den
weg daarheen hoorde hij ; » Hourvari" blazen , een teeken ,
dat de terugkomst door de jagers was opgemerkt geworden,
hctgeen hem deed besluiten zijne rigting eenigzins te veran-
deren. Het gelukte hem het hert andermaal in het gezigt
te brengen, waarvoor de vorstin hem met vlcijende woorden
dankte , en dit aan zijne jagtkennis toeschreef, zoo als
dit gewoonlijk bij de verwende kinderen des geluks gaat.
Boden met vrolijke berigten worden rijkelijk bcloond , ter-
wijl jobsboden dikwijls mishandekl worden , ofschoon de een
zoo ontschuldig is als de andere.
Na eene jagt van twee uren was het hert zoo afgemat j
dat het meer op listen , dan op snelheid scheen te kunnen
vertrouwen. Door eene spoedige omwending onitrok het zich
weder aan zijne vervolgers ; maar de faufares en de jui-
chende uiiroep » TayauC , kondigden aan , dat het hert we-
der te voorschijn was gekomen , en wel zeer waarschijnlijk
in de nabijheid van een water in eene laagte, waar de vor-
stin met haar rijtuig onmogelijk kon komen , en derhalve te
paard moest stijgen. Eene waterfanfare bcvestigde dit ver-
mocden, en eenige oogenblikken later klonk des vorsten be-
vel om de jagers bijcen te roepen. De vorstin ijlde snel
als de wind op den watcrplas toe ; nam de haar op een en
wcnk door haren gemaal overhandigde kogelbuks, logdc zc
aan en jocg het doodende lood zoo juist naar deszelfs
doel, dat het hert in de bruischende golvcn zijn leven
cindigde. Nu weergalmdc dc oratrek van alle schaterende
fanfares, en al de jagers riepen vrolijk hun: »Hallali!" des
jagers zegekreet, na eenen gelukkig volbragten arbeid.
De vorst was over den gelukkigen uitslag zeer verheugd ;
maar spoedig rezen donkere wolken voor hem op , tocn zijne
gemalin den schoonen Eduard liet voor zich treden , hem
eigenhandig haar jagtmes omhing en hem het jagthoorn ten
geschenke gaf, dat zij gewoon was aan hare regter zijde
le dragen. De jaloezie had reeds lang in zijn hart wortel
geschoten, en ontvlamde bij elke gelegenheid plotseling. De
ijverzucht is een zeer gevaarlijke worm , die aan zoo menig
echt- en vriendschaps-verbond knaagt , en vooral in het hart
van gevoelige mensehen zoo ligt wortel schiet. Dit pijnelijk
gevoel vermeerderde , focn de vorstin op den terugweg ha-
ren gemaal den voorslag deed , in het vervolg dikwijls in
dit oord te jagen en den bekwamen Eduard tot jagermces-
ter aan te stellen. Dit was hem genoeg. Hare plannen omlrent
het huwelijk tusschen Eduard en Bertha , hoorde hij aan ,
maar nam een onheilspellend besluit voor den onschuldigcn
jongeling. Door de hem geheel onverwacht ten deel geval-
len vorstelijke gunstbetooning geraakte Eduard in eene soort
van waanzinnige opgelogenheid , zoodat hij zich in den avond
van dezen gelukkigen dag reeds de schoonste toekomst voor-
stelde, en zich in droombeelden verloor, die hij gaarne met
zijne Bertha had willen deelen. Vermoeid wierp hij zich
eindelijk op zijn bed neder en droomde onophoudelijk voort,
tot dat een luid kloppen op zijne kamerdeur hem uit zijne
onrustige sluimering wekte. Met spoed opende hij de deur,
en zag , tot zijne grootste verwondcring , drie vorstelijke
bedienden uit het vorstelijk gevolg, die hem, eer hij er op
23G
verdacht was nederwierpen ; hem naar eenen gereedstaanden
wagen sleepten , en naar de hoofdstad voerden , waar hij da-
delijk bij de militairen werd ingelijfd ; een maatregel , waar-
van de vorsten zich destijds bedienden , om het aantal hun-
ner soldaten te vermeerderen , of lastige personen schaak te
zetten , of eindelijk , om losbandige jongelieden in eene
tuehtsehool te doen opnemen.
Deze slag van het noodlot drukte onzen Eduard diep ter
neder. Uit eenen gedroomden hemel viel hij plotseling in
eene hel van rampen neder, daar hij zich aan een dubbel
lijden zag blootgesteld , en , zonder afscheid van zijne betrek-
kingen te kunnen nemen , ijlings werd voortgesleurd , en
wegens zijn toekomstig lot in verlwijfeling verviel.
Intusschen bezat hij moeds genoeg , om zich in zijn lot
le schikken , waarvan het gevolg was , dat hij bij het gar-
nizoen spoedig de vrijheid der overige soldaten genoot.
Zonder vast doel , ging hij eens des namiddags wande-
len. Hij werd naar het vrije veld voortgedreven. Langzaam
drentelde hij derwaarts; maar schrikte bij het hooren eener
zware stem , die hem toeriep : » Kei , Eduard ! vind ik u
eindelijk weder?" Verheugd sprong hij den welbekende op-
perjager te gemoet , die hem vriendelijk de hand schudde ,
en te kennen gaf, dat de vorstin, zijn ongelukkig lot ver-
nomen hebbende, hem bevel had gegeven hem op te zoe-
ken, dewijl zij zich zelve beschuldigde de oorzaak van zijn
ongeval geweest te zijn. Tegelijk vernam hij , dat Bertha
kamermeisje bij de vorstin was , en Eduard ten haren op-
zigte gerust kon zijn.
Dit alles kwam den onvrijwilligen rekruut zoo onverwacht
voor , dat hij eerst niets kon antwoorden , totdat de opper-
jager hem den voorslag deed om te deserteren. Deze ge-
dachte , die reeds lang bij hem sluimerde , zonder hem rcgt
duidelijk te zijn , vond zoo gcmakkelijk zijnen bijval , dat
257
hij zijnen oprcgten bescliermer niet liet uitspreken , maar
onstuimig de vraag deed : » Maar waarheen ? — Spreek ,
waarheen zal ik gaan ?" — » Wees toch bedaard ," liernam
de opperjager hem teregtwijzend, — schreeuw zoo luid niet op
den openbaren weg , even als een koornmaaijer , anders laat
ik u alleen staan. » Maar bedaarder" ging hij lerstond voort:
» De vorslin , die geene rust heeft , sedert gij verlrokken zijt ,
zal wel middelen vinden , om u te doen ontkomen. Als ge
morgen namiddag geene dienst hebt, kom dan in het gind-
sche tuinhuis aan den berg ; het overige zal zich wel schik-
ken. — Adieu !"
Eduard kon den namiddag van den volgenden dag naau-
welijks afvvachten , en sloop , toen het gewensehte uur
eindelijk was aangebroken , als een dief uit de kazerne. De
anders zoo onverschrokken jongeling beefde bij elke schrede ;
want hij moest zich aan het noodlot toe vertrouwen ,
hetgeen zelfs den moedigsten vervaard maakt , en hij vrees-
de, in het tuinhuis nieuwe strikken te vinden. Toen hij
echter de stad achter den rug had , en de vrije lucht we-
der inademde , keerde zijne oude beradenheid terug ; hij was
op alles voorbereid , wat hem kon overkomen. Gerust trad
hij naar het tuinhuis toe , waar hij den opperjager en zijne
geliefde Bertha aantrof. Eerstgenoemde stelde hem eene
geheele jagtuniform , eenige rolleljes geld en andere benoo-
digheden , van wege de vorstin , ler hand ; eindelijk ontving
hij nog een aanbevelingsbrief aan den prins van Conde, om
hem niet alleen in 'sprinsen wereldberoemd jagtgevolg aan
te nemen maar ook de fransche taal te doen leeren.
Eduajid wierp zijne ongemakkelijke uniform weg , en
trok eene fijne jagtkleeding aan , waarvan de genadige
vorstin hem zoo rijkelijk had voorzien. Nu verzocht hij
den opperjager zijner grootmoedige weldoenster zijuen diep
gevoelden dank over te brengen , en nam hierop het tee-
238
dcrst afseheid van zijnen Bertha , die hem onder ecnen
vloed van tranen trouw beloofde. — Gcruster ging liij nu
verdcr, en reeds voor het aanbreken van den nacht was liij
over dc grcnzen zijns vaderlands.
Drie jaren verloefde Eduard aan het hof van den prins van
Conde, waar liij voor een der beste jagers doorging , en bij
den vorst zeer gezien was. Maar toen gunde zijne liefde
voor Bertha en zijn vaderland hem geene rust meer in dat
vreemde land. Ilij verzocht om de noodige getuigschrif-
ten , welke hij op de eervolste wijze bekwam , en waar-
mede hij over den Rijn terugkeerde. Hier onderzocht
hij vooreerst naar de gebeurtenissen in zijn vaderland ,
en vernam tot zijne niet geringe ontsteltenis , dat zijn vorst
de strengste wettcn jegens alle deserteurs had uitgevaardigd,
en juist het voornemen had opgevat, een regement infante-
rie in engelsche dienst te stellen , waarin bij voorkeur alle
van hunne vanen gcwekene manschappen , na voorafgegane
slrenge bestrailing , zouden worden aangenomen. Onder
zulke omstandigheden was het voor hem natuurlijk niet gera-
den zich naar huis le begeven. Ilij kwam dan in dienst bij
eenen rijken graaf, aan den Rijn, wien hij zoo zeer bcviel,
dat hij hem overal moest begeleiden. Gedurende al den tijd
dien Eduard in den vreemden doorbragt, behield hij steeds
zijne rcinheid van zcden en zijne onschuld , en huldigde
slechts op een pnnt de gewoonte der toenmalige jagers, na-
melijk , dat hij er eene eer in stelde , meer dan eenig an-
der geestrijke dranken te kunnen gebruiken , eene eigen-
schap , die hem bij zijn lustigen gebieder de beste aanbeveling
was. Intusschen had het jagtwczen ten tijde van Condc zij-
nen hoogsten bloei bereikt ; ieder edelman hield pikeurs en
jagers, zooveel hij vermogt. Dat velen daardoor hnn aan-
zienlijk vermogen er door jaagden , is niet te verwonderen.
Hoe gunslig de uiterlijke omstandigheden bij zijnen graaf
239
ook voor hem waren , zag men hem toch niet opgcruimd ,
en gal' hij aan hct cenzaam omzwerven in lict jagtge-
I)icd zijns meesters boven alles de voorkeur. Zelfs min-
der opmerkzame waarnemers van zijn gedrag, ontdekten
dikwijls bij hem de diepste zwaarmoedigheid , welke zijn heer
hem uit het hoofd trachtte te praten , met de plegligste en
heiligste beloften, zijnen vorst bij de eerste de beste ge-
legenheid te zullen bewegen , hem weder in zijn va-
dcrland te laten terugkeeren. Dit stelde hem cenigzins te-
vreden , en hij wijdde zich met nieuwen moed aan de
bezigheden van zijn aangenaam beroep. En ziet, zijn
hartewensch werd hem door de Voorzienigbeid verleend ,
eer liy er op durfde rekenen. Zijn landsvader stierf op het
onverwachtst , en met zijn verscheiden was voor hem elke
strafbedreiging vervallen. Met rijke geschenken overladen ,
verliet hij den graaf, en met een diep geroerd hart snclde
Eduard naar de vaderlandsche velden been , waarnaar hij
reeds zoo lang te vergeefs had verlangd,
Eerst bezocht hij zijne geboorteplaats , waar hij zijne
moeder gelukkig nog in leven vond. Na de eerste harte-
lijke begroeting , vraagde hij naar zijne Bertha. » Ach ,
vergeet dit meisje Eduard ! dat toch de uwe niet kan wor-
den" — zoo sprak zijne moeder — »want de jagermeester
Walfried geeft u gewis zijne dochter niet tot vrouw. Men
zegt zelfs , dat de vorstelijke ambtman haar weldra zal hu-
wen. Sedert twee jaren is zij nu uit de residentie terug-
gekeerd , en sedert dien tijd maakt de ambtman haar
zijn hof , hetgeen de jagermeester Walfried zeker niet on-
gaarne ziet."
Na eenig nadenken , zeide hij met vastberadenhcid : > Als
dat zoo is , dan moet ik haar heden nog zien !"
» Wat wilt gij beginnen'1 hernam de moeder verschrokken ,
» naauwelijks tot mij teruggekeerd , brengt gij weder nieuwe
240
kommer in mijn huis. Wacht ten minste tot de dag is
aangebroken."
»Gij hebt gelijk lieve moeder ! laat ons nu te bed gaan."
De moeder was hiermede zeer tevreden , en bare beste
wenschen bcgeleidden hem den volgenden dag naar Wal-
frieds buis. Hier ontving de buisheer hem vriendelijker dan
bij bad verwacbt. Dit mogt wel daardoor veroorzaakt zijn,
dat de vorstin sedert den dood haars gemaals , reeds narigt
nopens hem had trachten in te winnen , en bet bevel bad
uiigevaardigd , haar terstond kennis te geven , zoodra men
iets van hem zou vernemen. Zulk een berigt verheugde
onzen Eduard zeer , en gaf hem moed , om zijne bedoelin-
ben betrekkelijk Bertha voor te dragen. De jagermeester
gaf intusscben zijne toestemming niet zonder voorbehoud ;
maar verklaarde levens, dat bij deze verbindtenis niets
meer in den weg zoude stellen , wanneer bij eene gescbikte
betrekking had bekomen, te meer, omdat Bertha tot
eene echtvereeniging met den ambtman geenszins genegen
was. Dit uitzigt maakte Eduard en Bertha gelukkig, en
de eerste bleef niet in gebreke, terstond naar de residen-
ce te vertrekken , en der vorstin om eene aanstelling te
smeeken. Deze was bij zijnen aanblik zeer verblijd , en be-
noemde hem , ter belooning voor de langdurige beproevin-
gen , tot baren opperjager , onder beding , dat liij voor
bet aanvaarden van dit ambt , Bertha moest huwen. Dit
gebeurde natuurlijk zeer spoedig , en Eduards moeder vond
bij de goede dochter en den dankbaren zoon een' geruster
en gelukkiger ouderdom , dan zij ooit had durven hopen
te zullen beleven.
Fragment nit het dagboek van een hengelaar,
BEHANDELENDE DE VRAAG :
waar de viscUi geblcvea is 9 bij Iiet rtroogmaken
vast het ESaarJemaner Meer.
In bet jaar 1825 werd in de societeit te Deventer ter
beschouwing gesteld , de kop van een' visch , die nagenoeg
de grootte van een kleine kalfskop had , in het Udler-
meer gevangen was , en verondersteld werd tot de paling-
soorten te behooren , daar hij eene scherpe huid had en
eene reuk droeg als de weeraal. De zwaarte zoude 40 N. P.
bedragen hebben en, volgens bewering , eenige kleine exem-
plaren uit Hongarijen zijn overgebragt , welke ten tijde van
Prins Willem V in genoemd water zijn gepoot geworden.
Het Udler-meer , onder het vorstelijk Loo bij Apeldoorn
gelegen, heeft en behoudt steeds zijn kristal-helder water en
geeft gelcgenheid tot vischvermaak ; voorwaar een vreernd
verschijnsel in hoogen heidegrond.
Dit jaar te Apeldoorn zijnde, sprak ik heel toevallig
een persoon aan , die bij de vangst van genoemden visch niet
alleen tegenwoordig was geweest , maar hem zelfs had hel-
pen dragen. Deze man zeide mij : dat de kop naar rato
zwaarder was geweest dan het ligchaam; bij het dragen aan
een' stok had de staart aan den grond gereikt, en was zijne
schatting der zwaarte niet zoo hoog ; men had deze visch
den naam van Hongaarsche aal gegeven .
TWEEDE JAARG. 14
242
Van deze soort \isch bleef naam en bestaan onbekend ;
men hoorde er niet meer van gewagen , dan nu , bij bet
droogmaken van bet Haarlemmer-nieer , onder Aals-meer ,
waarin een weinig gekende, vermoedelijk een dergelijke,
visch werd gevangen , die aldus is bescbreven in bet al-
bum der natuur.
De Eurojpesche Meerval.
Er bestaat eene soort van visch , die in ons Vaderland
bij uitsluiling in bet Haarlemmer meer wordt aangelroffen ,
en die dus met de droogmaking van dat meer gebeel uit
de lijst onzer inlandscbe visschen zal wegvallen t of denke-
lijk reeds weggevallen is. De beperkte grenzen , binnen
welke bij bier te lande voorkomt , en de omstandigbeid ,
dat bij ook binnen die grenzen nooit overvloedig aangetrof-
fen werd , was de oorzaak , dat bij over bet algemeen bij
onze landgenoolen zeer weinig bekend is. De meeste zelfs
van hen , die in de nabijheid van genoemd meer wonen ,
bebben misschien den naam van dat dier nimmer geboord ,
en ik heb er onder ben gevonden, die het aanwezen van
eenen zoo grooten zoetwater-viscb in den in hunne nabuur-
scbap gelegen waterplas , naauwelijks konden gelooven. Om
dit alles meende ik , dat eene korte beschouwing van den-
zelven in ons Album niet ongepast zoude zijn.
De visch , dien ik bedoel , is de Europescbe Meerval
(Silurus giants) , bij de Duitscbers Wels of Scbeid , bij de
zwitsers Saluth , bij de Zweden Mol genaamd. Hij is , met
den Steur, de grootste zoet water- visch van Europa , berei-
kende hij eene lengte van een lot meer dan vier Ned.
ellen, en een gewigt van 6 tot 50 ponden. Hij be-
boort tot de orde der weekvinnige visschen (Malacopterijgii) ,
wicr hoofdkenmerk bestaat in de weekbeid der geleedde en
24-3
naar de punt toe gespletene vinstralen , en wel tot de af-
deeling dier orde, welke gekenmerkt wordt door buikvin-
nen , die achter de borstvinnen gelegen zijn (Malacopterijgii
abdominales). De beide andere afdeelingen dezer orde bevat-
ten die weekvinnige visschen , die geheel geene buikvinnen
bezilten (Malacopterijgii apodes) , en diegene , bij wie de
buikvinnen onder of voor de buikvinnen gelegen zijn (Mala-
copterijgii subbrachii).
Het lijf van den Meerval is langwerpig van vorm , van
voren breed , met kleinen buik en langen staart. De kop is
groot , breed en plat ; de oogen zijn zeer klein. Beide de
kaken zijn gewapend met digt bijeenstaande borstelige tan-
den , en bovendien bespeurd men nog eene rij tanden in
het gehemelte. Aan de bovenkaak bevinden zich twee zeer
lange baarddraden ; aan de onderkaak , die langer dan de
bovenkaak is , vier kortere. De eerste straal van elke
borstvin vormt eene soort van stekel , welken het dier op-
rigten of tegen het lijf leggen kan ; aan de bijzondere kleine,
voor op den rug geplaatste rugvin bespeurt men zulk eenen
stekel niet , gelijk anders bij vele andere soorten van het
geslacht Silurus het geval is. De aarsvin is zeer lang, en
vereenigt zich aan het uiteinde van den staart met de
staartvin , welke laatste eene afgeronde gedaante heeft. In
onze afbeelding is dat ineenloopsel van de aars- en staart-
vin niet genoeg uitgedrukt ; het schijut evenwel , als of er
exemplaren van den Meerval gevangen zijn, bij welke zulks
niet zoo duidelijk te bespeuren was. Men zou dit althans
besluiten uit de afbeelding die Bloch geleverd heeft , — uit
de uitdrukking van Lacepede , dat de aarsvin van den Meer-
val somtijds met de staartvin schijnt ineen te loopen ," —
en uit die van Cuvier , » dat de zeer lange aarsvin tot digt
bij de staartvin loopt." Valenciennes en anderen geven ech-
ter het ineenloopen dier beide vinnen als een standvastig
16*
2-U
kenmerk op , en bij de exemplaren , die ik gezien heb ,
was bet altijd duidelijk aanwezig. De buid van den Meer-
val is niet met scbubben bedekt , maar gebecl naakt T week
en slijmerig. De kleur der buid is op den rug olijfbruiu of
zwartgroen , op de zijden licbler , aan den buik geel- of
witacbtig , en overal gemarmerd met donkere wolkaehtigc
vlekken. De onderlip is rood. Op de basis der vinuen
bespeurt men eene breede bruine vlek , omgeven van een
bleeken kring ; de aarsvin is gebeel bruin. —
De bescbrevene viscb is de eenige in Europa levende
soort van bet geslacbt , en zelfs van de geheele familie ,
waartoe liij belioort ; alle de overige soorten behooren alleen
in Azie le buis. Hij wordt echter geenzins overal in Eu-
ropa aangelroffen , want aan de overzijde van den Rijn , in
Belgie , Frankrijk en Spanje , gelijk mede in Engeland en
Ilalie is bij gebeel onbekend. Hij leeft alleen in groote ri*
vieren , maar vooral in meeren , betgeen niet te verwonde-
ren is , wanneer men zijne grootte in aanmerking neemt.
In Zweden en Noorwegen , in westelijk Duitsebland , in en-
kele meeren van Zwilserland , b." v. in dat van Morat en
Neufcbatel , treft men bem , docb slecbts in geringe boe-
veelbeid aan. Meer oostwaarts in de landen , die door den
Donau , de Elbe en de Weiehsel bespoeld worden , komt
bij menigvuldiger voor , en wel des te menigvuldiger , boe
verder men oostwaarts komt , wordende bij in de groote ri-
vieren van Rusland , in de Kaspisebe zee en de daaromtrent
gelegene kleinere meeren , gelijk ook in verscbillende ge-
deellen van westelijk Azie in grooten overvloed gevonden.
Daarentegen ontbreekt bij gebeel in alle rivieren van Sibe-
rie , die zicb in de Uszee uitstorten.
De bijzondere voorwaarden , waaaraan bet leven en de
voortplanling van den Meerval onderworpen zijn , zijn ons
niet genoegzaam bekend. Kenden wij ze , dan zouden wij
245
kunnen verklaren , waarom hij niet gevonden wordt in de
ten zuiden en ten westen van den Rijn , of ten zuiden van
de Alpen gelegene landen ; waarom hij in bet westelijk ge-
deelle van Duitschland , waar hij toch ook blijkt te kunnen
leven , zich niet zoo slerk vermenigvuldigt , als verder
oostwaarts ; waarom hij wel in het Haarlemmermeer gevon-
den werd , inaar niet in de stroomen , die middelijk of on-
middeiijk met dat meer gemeenschap oefenen ; waarom men
hem in sommige Zwitsersche meeren vangl , terwijl hij in
aridere niet sehijnt te kunnen leven. In 1601 ving men
een' kleinen Meerval in het meer der Vier kantons of der
Vier woudsteden , en bragt hem naar Lucern , waar nie-
maud hem kende ; later heeft men daar nooit weer eenen
bespeurd. Tegen het einde der zeventiende eeuw werden
er eenigen in het meer van Zurich geworpen ; zij hebben
zich er echter niet voortgeplant en waren spoedig verdwe-
n en.
De Meerval leeft voornamclijk van andere visschen , waar-
van hij eenen menigte versliudt ; ook watervogels zijn voor
zijne vraalzucht niet zeker. Men vindt zelfs aangeteekend ,
dat den derden Julij 1700 een boer er eenen ving in den
Weichsel bij Thorn, in wiens maag een klein kind gevon-
den werd , en in Ilongarije spreekt men van kinderen en
jonge meisjes , die bij het water halen door dezen roofzie-
ken visch aangegrepen en verslonden zouden zijn ; zelfs ver-
haalt men daar , dat een arme visscher aan de Turksche
grenzen eens eenen Meerval ving , in welken door hem het
lijk eener vrouw met eene beurs vol goud en eenen ring
gevonden werd. Al nemen wij nu alle deze en dergelijke
verhalen niet voor zuivere waarheid aan , zoo mogen wij
er toch uit besluiten, dat de groote vraatzucht van den
Meerval eene algemeen erkende daadzaak is in die streken ,
waar hij in de grootste hocveelheid gevonden wordt , en
246
dat hij op alles aanvalt waartegen hij zich opgewassen ge-
voelt. Een geluk is bet , dat hij vrij traag is , en slechts
langzaam zwemt. Hij kan daarom zijne meestal veel vlug-
gere prooi niet vervolgen , en moet hct dus op eerie andere
wijze aanleggen om zijnen ahijd sterken eetlust te voldoen.
Hij houdt zich daarom meestal op aan den ingang van bog-
ten en aan den mond der wateren , die uitloopen in bet
meer of de rivier , waarin hij leeft , op welke plaaten hij
zeker is eene ruime vangst te zullen bebben. Daar bgt hij
op den bodem , half in het slijk bedolven , op den loer ,
en wordt , zoo men gelooft , van de nabijheid eencr prooi
verwittigd , door de beweging , die door deze aan bet wa-
ter, en door het water aan zijne baarddraden medegedeeld
wordt. Men zegt ook wel , dat hij buitendien , door die
draden zachtjes te bewegen , de visscben tot zich lokt , die
deze draden voor wormen aanzien. Wat daar van zij , durf
ik niet beslissen ; het komt mij voor , dat dergelijke verze-
keringen meer berusten op veronderslellingen , dan op waar-
nemingcn , welke laatste, uit den aard der zaak , hiermoei-
jelijk te maken zijn. Minder waarde nog kan men hechten
aan de bewering van Gmelin, dat de Meerval op over-
stroomde landen met zijnen slaart de vruchten van de
boomen schudt en de jonge vogeltjes uit die boomen naar
beneden doet tuimelen , om ze vervolgens te verslinden.
Houdt de Meerval zich doorgaans in de diepte op , bij
stormwind komt bij aan de oppervlakte, en wordt dan niet
zelden door de golven , tegen wier geweld bij moeijelijk
schijnt te kunnen kampen, op het strand geworpen.
In het oostelijk gedeelte van Europa vangt men den Meer-
val in menigle , en hij wordt daar veel tot spijs gebruikt.
De smaak van het witte vleesch , door velen met dien van
ossenvleesch , van kalfsvleesch , van aal vergeleken , moet
de mcesle overcenkomst hebben met dien van slechten zalm:
247
de ouderdom van het dier zal hier wel verschil maken ,
daar ik vind , dat het vleesch van den kleinen , jongen
meerval als smakelijk geroemd wordt, terwijl dat der ouden
en grooten zeer grof en onsmakelijk is. In Hongarije en
Rusland vooral maakt men er veel gebruik van , en in Hon-
garije droogen de Raitzen (een der oorspronkelijke volk-
stammen van dat land) het als spek. Het vet wordt als
olie voor lampen gebruikt , en uit de zwemblaas vervaar-
digt men eene goede lijm. De Russische en Tartaarsche
boeren gebruiken de gedroogde huid, die vrij doorschijnend
is , in plaats van veDSterglazen.
Zooveel wenschte ik over den Meerval mede te deelen ,
die nu welhaast in ons vaderland een vreemdeling zal zijn.
In Frankrijk wil men hem , zoo als berigt wordt , benevens
anderen , daar tot dusver niet levende visschen , uit Duitsch-
land invoeren en trachten te naturaliseren. Of dit niet ge-
heel mislukken zal , ten minste of hij zich in Frankrijk
eenigzins zal vermenigvuldigen , meen ik op grond van het
eigenaardige zijner natuurlijke verbreiding te mogen betwij-
felen. En mogt hij er al blijven leven , dan weet ik niet ,
of het van tijd tot tijd vangen van eenen enkelen Meerval
wel zal kunnen opwegen tegen het verlies van de aanzien-
lijke menigte visch , die hij ter bevrediging zijner vraat-
zucht noodig heeft.
D. Lubach.
Onder de visschers bestond de overlevering en wisten
eenigen van hen bij eigene ervaring, dat er groote visschen
en het Haarlemmer-Meer aanwezig waren , tegen wier kracht
bun netwerk niet bestand was , hetwelk niet doelmatig genoeg
ingerigt zijnde , oorzaak werd der ontsnapping : zij geloofden
aan heel oude snoeken met struiken en mos op den rug.
248
De naam van Meerval , aan een watervar , b. v, de Riiein-
val doende denken , klinkt hier te vreemder, wanneer men r
nu de vlakte 17 a 18000 bunderen groot , aan het gebied
der visschen ontrokken , met een geoefenden jagerblik over-
ziet , het oog dan laat rusten op eenige duizende bunderen
in bloei staand koolzaad , helwelk een vergulden horizont
daarstelt , en aan een rijke toekorast zoo wel in specie ,
als aan wild doet denken.
Het is bekend , en ook hier bevestigd geworden t dat alle
wildsoorten zich gaarne op nieuwen grond ophouden en
sterker dan elders vermenigvuldigen.
Omtrent binnen den ringdijk vertoonden zich al spoedig
patrijzen ; ook werd hazenspoor waargenomen , waarvan de
daders zich konden verschuilen in de opkomende planlen ,
die zich spoedig vervingen , naarmate de grond opdroogde ,
waaronder de wilde andijvie voornaamlijk voorkwam. Hier
sedert eenige jaren door natunrlijke vijanden niet gehinderd
voorttetelen , moest hun aantal spoedig toenemen. Nu en
dan zal er een schot zijn gelost , maar wegens de hangende
procedure met de stad Leiden geene jagtvergunningen uit-
gereikt zijnde, onlwaarde men er veel wild, vooral dit
voorjaar, onder begunstiging van het koolzaadblad , hetwelk
het wild in den winter voedl en beschut.
Bij raadplegen van aardwerkers , machinisten , zoekers
en visschers omtrent de vraag : waar de visch kan zijn ge-
bleven , die verondersteld werd in de Meer te moelen zijn ?
ontvangt men geene voldoende ophelderingen , maar onder
een eenparig schouder ophalen de getuigenis : er is geen visch
geweest, welke verklaring hier bij benadering zal worden
onderzocht.
De Haarlemmer Meer baars was bekend als de blankste ,
hardste en vetste. Voor de omringing van het meer door
eene vaart , tusschen twee dijken , trok de baars tegen
249
deti paaitijd door de verscbillende sloten en l&ftrtea , die het
meer met andere wateren , b. v. de Leidsche vaarl , in ver-
binding brengt. Hoeveel baars in een jaar werd gevangen ,
valt moeijelijk te begrooten. Op het punt Halfvveg Haarlem
en Amsterdam bad d. V. vroeger 50 menschen in bet on-
derhavige belang werkzaam. Men zag er kuipen om netien
te tanen , die wegens de scberpte van liet water , uit zij-
den vervaardigd , hot doelmatigst wcrden bevonden ; ook
toestcllen tot dragon der netten , een geheel opleverende als
of men eene fabriek bezigtigde.
De vischvangst aan de sluis te Sparendam werd vroeger
door Rhijnlakd verpacht tegen /"2900, achtervolgens ver-
minderd op foOO , /"300 en /"156. — Men stelde de onkos-
ten , die de pachter verpligt was te maken , bieraan gelijk :
zoodat er veel gevangen moest worden om een en ander te
vergoeden. De vangst bcstond meestal in paling. In den win-
ter ving men in de openingen tusschen bet ijs, ook andere
viseb met den zegen ; waarvan een trek wordt genoemd , die
5000 pond bad bedragen en tegen 5 cent per pond verkocht
was geworden , betwelk echter als iets buitengewoons moet
worden aangemerkt. Snoek werd er in de Haarlemmerliede, het
Sparen en Zanderijen gevangen in schakels , echter meer uit
vermaak dan wel om de winst. Leverde eene scbakelpartij er
een dozijn , dan was men zeer te vreden. Zette er zich een
klein oestergewasje aan bet lies , dan ving men minder ;
soms niets. De snoek zal zich bier wegens mindere golfslag
bebben opgehouden ; misschien om te rusten in groen en
riet , of wel om zijn onderbouds wille. Een en ander levert
bet bewijs , dat er snoek , baars en paling was. Meerder
nog dan de snoek, vong men karper. De gemiddelde diepte
van het meer was A ellen , waarin de visch zich zal beb-
ben teruggetrokken , naarmate het water zakte , om eindelijk
in de modder te stikken , die voor den mcnsch alsnog on-
250
toegankelijk was , en aldaar door onmerkbarc insccten lot
andere doeleinden zijn bewerkt , hetwelk over een tijdver-
loop van 8 jaren moet worden genomen. Op het laatst werd
het water salpeteraclitiger ; bij sterke hitte en na vorst vond
men vele doode visschen. Het was echter zelden voorge-
komen , dat de doode visch om den stank moest worden
geruimd. Het zij hier bij gebragt , dat het werkvolk niet
aan koorlsen heeft geleden , en de omwonenden minder , dan
zulks onder invloed van schadelijke uitdampingen werd voor-
ondersteld en in andere jaren het geval was geweest.
Kleine visschen zullen door vogels zijn opgenomen ; men
ziet op eene aanzienlijke buitenplaats bij H.... en de Meer ,
van die Reiger-vereenigingen , waar de belangens der hunnen
als op een Europees congres worden behandeld. De boo-
men zijn aldaar door het groot aantal Reigers als met een
licht blaauw stof bedekt. De geluiden die men hier hoort ,
waren sedert het Paradijs niet meer waargenomen. Bij de
hen hier verleende vrijheid en bescherming herrinnerde ik
mij met genoegen de wijze , waarop de eigenaar , een
sportsman bij uitnemendheid , de jagt voor zich en anderen
begrijpt , die wel de lust hebben om te jagen maar niet de
middelen om tot de uitoefening te geraken; die er om kon
lagchen , toen hem , door iemand die sterker schutter was
dan men dacht , op een' voormiddag 41 faisanten waren
vernioord, zonder onderseheid tusschen haan en hen in aan-
merking te nemen. —
De rekening met de Meeuwen en kraaijen is te moeije-
lijk ; maar volgens eene geheime formule kunnen deze Rei-
gers onder het wegsterven van de Meer , wel 30,000,000
pond visch verteerd hebben. Ik vermeende te zien en te hoo-
ren , dat uit erkenllijkheid den grondheer eene rustplaats werd
toegedacht , bereid uit faisantenveeren , met eene pcluw van
reigcr kuifjes , onder een gedenkteeken van hazen loopers.
251
Togii de stoomwerktuigen in beweging werden gesteld ,
trok de visch derwaarts , men ving baars met den hengel ,
en schepte ze min of meer bedwelmd op. Men zag ge-
plette en doorsneden paling door de pompen opvverpen , door
de stroom mede genomen , die dan eerst werd gevonden
wanneer hij geen waarde meer had. — Langs dien weg ,
moet de ringvaart veel klein goed hebben opgenomen, het-
welk niet met bet net kan gevangen worden , omdat de
bodem dier vaart , niet waterpas is gegraven , ten andere
omdat de turflaag in de bermen aanwezig is los geraakt ,
waardoor scbuilplaatsen ontstonden , die bij bet naderen van
bet net worden ingenomen. Het is te veronderstellen dat
na omstandigbeden gunstige resultaten zouden zijn verkre-
gen , bijaldien voor en aebter de stroom der stoomgemalen ,
met kennis van zaken de visch vangst was waargenomen ,
zoo als zulks bij molens geschiedt , die door loopend water
in beweging worden gebragt.
Na de afsluiting der Meer is er baars gevangen op plaat-
sen waar die vroeger niet werd waargenomen ; dit bevestigt
het vermoeden omtrent het door de werktuigen geraakte
schot.
Naarmate her water minderde waren er dagelijks meer per-
sonen op uit , om langs de kanten voorwerpen le zoeken die
waarde hebben ; ook zij zijn ondervraagd en het was hen
insgeiijks bevreemdend voorgekomen , dat er niets buitenge-
woons zelfs geene gewone groote vischgraten waren gevonden.
Zoo als in vele zaken heerscht er ook , bij het visschend
publiek , in de visschertaal veel bijgeloof. Men kent eehter
de eigenaardigheden der visschen nog niet genoegzaam ,
om ten huunen opzigte bepaald te durven spreken , in hoe
verre eenige soorten over of door den grond kunnen werken ,
zoo als wormen en insecten; oversprongen kunnen doen
hetzij bij toeval , of uit overleg. Zoo werd mij zonder be-
252
denking verzekert , dat cles morgens vroeg twee palingen
werden gevonden in eene schuit , die daags te voren met klei
was beladen en laat gelost en gereinigd was. Zijn die
palingen uit het water tegen de boorden op in de schuit
gekropen ; kwamen ze uit het gras in de schuit , die kort
aan de kant lag ; was die schuit des nachts in slilte door
een ander tot paling vangst gebezigd , wie vermag het te
beslissen? De visscherspraak twijfelt niet in het geloof, dat
de paling des nachts op het land kruipt , aardb^zien en erw-
ten nutligt ; maar geen rnijner kennissen kwam in het geval
eenen achterblijver te kunnen snappen. Nogthans is mij op
twee verschillende punten in de Meerpolder verzekerd , door
personen die van elkander niet wisten , dat na de opgehou-
dene vorst van verleden winter , eene aanmerkelijke hoeveel-
heid dikke paling was dood gevonden in sloten , later in droo-
gen grond gegraven , waarin geen voet water stond, op dO
minulen afstand van water verwijderd , die geen de minste
vermoeden lot aanzijn van visch hadden gegeven , welke daarin
niet dan door of over den grond kon zijn geraakl. In de
provincie Gelderland was hetzelfde waargenomen door een
oordeelkundige liefhebber ; deze heeft mij aangewezen een
onbeduidend slootje , dat kwelwater uit een kolk opneemt
als de rivier hoog is, waarin op eene lengte van 50 passen
56 doodgevroren palingen werden gezien. Hij was van
oordeel dat de paling door den grond de waterwegen weet
te volgen. De paling volgt den stroom van kleine en groo-
tere rivieren , raakt ook door sluizen in zee ; verder hoort
men er niet meer van : edoch woiden er gestoken in de
aanslibbingen op de Friesche kust. —
Er blijft oris nog te onderzoeken of de visch in groote
wateren rich in het midden en diepten , dan wel aan de
kanten ophoudt, waardoor een water minder vischrijk kan
zijn , dan vcrondertjteld wordt. Aan de oevers grocijcn
planten waaraan , de kuitdragende visschen himnc eijcivn
van het begin van Maart af a!s de paaitijd begint tot half
Junij toe , bij de bevruchling komen hecbten , oin na korle
dagen als zclfslandigc vvezens te verschijnen. Op deze eije-
ren komen andere visclisoorten azen ; op die azers weer
anderc sterkere verslinders , die (his insgelijks een doel
hebben om de kanten te bezoeken. De golfslag kabbelt
den oever los, waardoor de zich er in bevindende wor-
men bereikbaar worden, ook voert de golfslag de in bet
water stortende kevers en vliuders naar den oever. Van
den snock weet men dat bij , waar bet water sterk
strooml zich achter kribben stelt en vaste plaats beboudt ,
waartoe de oever boordcn onder den wind bet rusligst
zijn , zoo als reeds aangemerkt werd. Van den paling kent
men zijn azen op viscbeijeren , vooral van den karper ; dat
de kreeft tegen hem is gewapent; dat bij zich bij on-
weders beweegt en des winters op hoopen gerolt blijft lig-
gen ; minder op welke wijze bij voorlteelt , daar men nim-
mer kuit of levendige jongen bij hen ontdekt , en ze dan
eerst waarneeml , wanneer ze de dikte van een rijgpen be-
reikt hebben.
Onder de gemeente Bennebroek ligt een poldertje van 50
bunderen zeer laag land , betwelk. sedert het meer droog is,
vaste grond is geworden. Naarmate het water in het meer
verminderde , werd dit poldertje drooger , welke ontlasting
ontwijfelbaar onder de ringvaart door moet hebben plaats ge-
bad , zoo zelfs dat men bezorgd werd voor bet ontstaan van
eene geul in den ondergrond : vermoedelijk beweegt zich
de paling gelijk de slang over den grond, misschicn over
en door. —
Terwijl ik mij met het inwinnen dezer mededeelingen be-
zig bield , zag ik door een bewoner van de meerpolder
schelvisch koopen , waaraan hij zeker zijn geld niet zon be-
254
s.teden , bijaldien er zoetvvater-visch om niet onder zijn be-
reik ware geweest. De polderjongen hceft oogenblikken
van rust noodig , ook dat hem bij concurentie werk faalt ,
in welk geval het eerst de visch zijn aandaeht trekt, zoo
om het vermaak der vangst als het aanlokkelijke der voe-
ding.
Bij het droogmaken van het Haarlemmermeer , heeft men
omtrent de visschen hetzelfde waargenomen als in vroegere
droogmakerijen , dat de visch niet levend in het bereik van
den mensch is geraakt.
Mogt de Meer weer vol water loopen , hefgeen God ver-
hoede , dan zou er veel kunstmatig gekweekte visch noodig
zijn , om er leven in te bespeuren. Men late zich door
mislukte pogirigen niet afschrikken. Als nieuwe bakken
houtloog afgeven, bezige men het volgend jaar meer doel-
matige. Het bewijst niets tegen de kunst; moeijelijker zal
het zijn iedere vischsoort zijn eigenaardig water en voedsel
te geven.
Duikelaar.
■wffN^g/g@^e^^
St. Hubert.
(Vervolg).
Het volgende is gedceltolijk ontleend aan de legende ,
gesehreven door David Aubert , schoon- geheim- en lang-
zaamschrijver van Hertog Philips van Bourgondicn , die , een
eon groot jager zijnde , verlangde te weten wat van St.
Hubert bekend was. Het oorspronkelijk handschrift , van
4463, is in de Koninklijke Bibliotheek le 's Gravenhage
voorhanden.
Aubert vermoedelijk geen jager , leert ons le dien op-
zigte niets meer , dan dat het hert wit was. Overigens
hceft hij zich meeslerlijk van zijne taak gekweten. Blijk-
baar volgt hij eene vroegere , niet genoemde legende. De
wonderen zijn 14 in getal, door de teekenkunst aanschou-
welijk gemaakt. De miniaturen zijn frisscher van kleur dan
correct van teekening en perspectief , vooral die , waar zon-
der vermelding van plaats, schipbreukelingen worden gered.
Hier verheft Hubert , aan den kant van het water staande , de
handen ten hemel , terwijl hij bezig is een dier ongeluk-
kigen, die volgens de tegenwoordige regels der kunst op
den rug, van de kaai afzwemt, bij een been te vatten.
De kleeding is sedert dien tijd veel veranderd , uitgezon-
derd die van een" boschwachter, die een* onwilligen op-
brengt. De teekenaar heeft aan de oogen der handelende
personen veel uitdrukking weten te geven. Op den arm van
209
eene dame is een hondjc le zien , zoo als die tegenwoordig
in de mode zijn.
Hubert behoorde , voor zijne bekeering , die niet viol
scliijnt le zijn gegaan, lot de Loij de Mahom , helgeen hei-
densgezind zal moelen beduiden , hoe w el er lusscben hem
en den Profeet geene andere overeenkomst zal beslaan heb-
ben , dan bet scbieten met den boog , waarin Mahomet
zoo zeer uilmunlle , door despierkracht van zijnen arm,
weshalve bij bet vecbten een* gebeelen dag kon uilhou-
den.
Edoch bij het openen van bet graf van St. Hubert kwam
er een heilige, aangename reuk uit, en bierin stemt deze
Heilige wedcr met den Profeet overeen , want na den dood
van Mahomet verklaarden zijne vrouwen eenparig: »dat bij
»een zeer voldoende geur bij zicb bad gebad." Ofschoon
deze locsland ook wordt waargenomen bij opgebangenen ,
levert dit evenvvel geenzins het bewijs dat Mahomet ge-
wurgd was , en lenzij men aan een werkelijk wonder ge-
looit , is bet even zoo waarschijnlijk , dat Mahomet min of
ineer razend is geweest , zoo als Jaler blijken kan ; en in
alien geval is eene legende geen geloofs ariikel.
De Mabomedaanscbe gevvijde overlevering meldt ook nog ,
dat na den dood des Profeels zijn boog in slerk gespannen
loestand werd bevonden , betgeen een der omstanders deed
uilroepen : »0 grand Prophele ! oui ton v . . . . montre
le ciel." (Zie de verlaling van den Alcoran door Jean Gagnier,
professor in de oosterscbe lalen te Oxfort, bij Wetsteins
le Amsterdam in 1752 uilgekomen).
Wat de ecbtgenooten aangaat : Hubert bepaalde zicb bij
Ode , weduwe van Recgis , Hertog van Aquitanie , die zijne
leer volgde, en als eene eerwaardige vrouw stierf; waarna
Hubert zich in bet prieslerschap deed opnemen.
Wat de duislere bistorie beireft met zijne ongemakkelijke
257
Tante , die niet gchuvvd was tun peu Spousc4 par avantt het
zij men de beteekenis van te voren of van voren neemt , zij
blijft , wegens de onbekendheid met de gebruiken der Ardcn-
ners van dien tijd , onverklaarbaar.
Van den ondcr de Romeinsche Keizers Trajanus en Ha-
drianus (99 — 138) dienenden veldheer Placidus , die een
rustelooze jager was , wordt gezegd, dat hij eene dergelijke
kruisverschijning ondervond als St. Hubert en daarna tot
het Christendom overging , onder den naam van Eustaciiius.
Op aanzetting van heidensche priesters moest hij door wildc
dieren verscheurd worden , die hem echter de handen lik-
ten. Hierover nog meer verstoord, veroordeelden hem die
priesters tot den brandstapel ; zijn ligchaam bleef echter
onbeschadigd.
Godescard , roomsch- katholiek priester t die als Ier on-
partijdig kon zijn , zegt in zijn Xlde deel , over de voor-
naamste heiligen, dat er aangaande de eerste levensjaren
van St. Hubert veel fabelachtigs verspreid is ; dat van alle
heiligen hij het meest met verdichtselen is omringd , zoo
dat het moeijelijk wordt de waarheid te ontdekken ; hij vindt
de uitwerking van het gebed heilzamer dan de zeebaden ,
en eenige andere , vooral het laatste , niet genoemde mid-
del.
Officieele verldaring van het onvervalschte middel tegen
de honds-dolheid,
»De gouden sleutel, die St. Hubert van Petrus ontving,
is niet meer op de plaats aanwezig; wel een dergelijke
gewijde sleutel , dien men bezigt , zoodra men bespeurt ,
dat een dier gebeten of dol geworden is, door de wond
met den gloeijend gemaakten sleutel te branden. Is de wond
niet uit te branden , dan wordt de bond voor den kop ge-
tweede jaarc, 17
258
brand en negen dagen opgesloten , opdat de verspreiding
van het gift door het ligchaam verhoed worde \ bij heftige
bewegingen. Honden, die niet gebeten zijn, aan welke het
branden slechts als voorbehoedmiddel geschiedt, behoeven
niet opgesloten te worden. Van den dag af , dat het brand*
ijzer wordt aangewend , moet een lid uit de famillie , voor een
of meer dieren , 5 of 9 dagen lang , telkens vijf Onze Vaders
en Ave Maria's bidden , ter eere van God , zijne glorierijke
moeder en den H. Hubertus. Gedurende dezen tijd mag den
dieren dagelijks slechts een stuk brood worden gegeven, hetwelk
ter eere van Hubertus door een' priester is gewijd. De wonder-
baarlijke uitwerking van den sleutel bevesiigt zich door da-
gelijksche ondervinding. Wanneer , niettegenstaande het bran-
den, de razernij zich mogt voordoen, dan zal echter het
gebrande dier , zonder aan anderen te schaden , sterven.
Het zou misbruik maken zijn van den sleutel , wanneer men
hem , voor dieren bestemd , anders toepaste en het is
eene dwaling te gelooven , dat de sleutel ontheiligd wordt
door aanraking met de handen of het vallen op den grond.
Een strafbaar misbruik zou het zijn, en de zaak ontheili-
gen , indien men zich om geldgewin van den sleutel be-
diende.
St. Hubert 19 Juny 4829. . R. Gilson.
Pastoor en Almoozenicr der Kerk van den
grooten IJeiligen Hubkrtus."
Het brandijzer , dat gezegd wordt volkomen gelijk te zijn
aan het oorspronkelijke gouden, is plat- en meer overeenko-
mende met een hertenkop met gewei , dan met een1 sleutel;
meer geschikt tot opbranden dan tot het indringen , benoo-
digd bij diepe wonden , gelijk door een' beet veroorzaakt
worden.
259
Volgcns Diana's Jagt-Brevier der St. Hubertus vrienden
van Halberstadt aan die van Berlin , ovcrlecd St. Hubert aan
de gevolgen van eene wond aan de hand , veroorzaakt door
zijn' knecht , die haar met een' ijzeren hamer trof, bij het
inslaan van een paal , die dienem moest om netten le kun-
nen droogen.
Heeft St. HuceaT niet meer gejaagd ? Wij ontmoeten hem
reizende te water , en zoo hij bij het visschen de lijn niet
mede strak hield , hij heeft dan toch een handje gcholpeu
om de netten uit te spannen ; eene zeer verschoonbare hulp
bij de vele vastendagen in het land der forellen.
In een naamloos werkje over St. Hubert, door een' gees-
tclijken uit de Abdij van dien naam , met goedkeuring van de
overheid uitgegeven , bij Broncart te Luik , in 1704, was
St. Hubert de zoon van Bertrand , Hertog van Aquiturie ,
in regte lijn afstammende van den eersten franschen koning
Piiaramond , gcboren in 656 , die de eenige dochter huwde
van Dagobert , graaf van Leuven , welke hij in het kraam-
bed verloor.
Bij ongeluk verpletterde St. Hubert eenige van zijne vin-
gers, aan welk toeval, gepaard met zijne gevorderde jaren en
algehcele gebrekkelijkheid , hij na verloop van 3 maan-
den slierf , op 30 Mei 727, het 71 jaar zijns levens. Hij
werd te Luik begraven , waar men dikwerf op zijn graf
eene hemelsche muziek hoorde. In het 16e jaar na zijnen
dood begonnen zijne mirakelen , waarop hij werd gecanoni-
seerd. Men vond zijn ligchaam zonder bederf , het hoofd
met een"' aangenamen glans omgeven ; zijne witte haren wa-
ren veranderd in die eens jongelings. Zijn feesldag , nog
steeds op 3 November gev ierd wordende , is vastgesteld ten
gevolge van het overbrengen van zijn lijk op dien dag in
een luisterijker graf ter Abdije le Ardenne in 825.
Sedert dien tijd heeft men jaarlijks van de Stool het noo-
17*.
300
digc getal draden gcnomen (zonder dat daardoor de oorspron-
kelijke lengtc vermindert), gebezigd wordende bij het plaatsen
van eene dragt (stion) op het voorhoofd (ter afleiding van
vochten). Hierdoor wordt tevens het vermogen verkregen, ge-
durende 40 dagen uitstel te geven van naar St. Hubert te
gaan , om dit op zijn gemak te kunnen waarnemen , gedu-
rende welken lijd de giftstof zich niet verder zal versprei-
den. Mogt er gcdurende deze 40 dagen eene verhindering
opkomen , dan kan het uitstel van 40 tot 40 dagen her-
haald worden. Die gepoogd hebben zich van de verpligting
tot derwaarts gaan te onthouden , hebben zich bedrogen
gevonden. Hierop volgen de aan te nemen houdingen en
uit te spreken woorden , bij het verleenen van uitstel.
De sleutels (cornets) , medailles , ringen en rozenkransen ,
die met den stool in aanraking zijn geweest , beschutten le-
gen de gevolgen van den beet des dollcn honds en van
andere razende dieren. Het is onnoodig op de reis naar
St. Hubert het brood te bedelen , en dergelijke beuze-
larijen meer , die de zaak bespottelijk zouden kunnen docn
worden.
De opgegevene kenteekenen der razernij bij eenige dieren
als : wolven , honden , schapen en kippen , zijn overeenko-
mende met hetgeen verder volgen zal, bij de medicijn-leer
van Professor Peters. Voorts wordt gezegd dat men alleen
moet slapen , om aan anderen niet te schaden ; tusschen zui-
vere lakens , om niet besmet te worden door die , welke
reeds beslapen werden, ook om diezelfde reden geheel ge-
kleed. Het drinken uit een eigen glas enz., om zich zel-
ven niet te beschadigen ; de dragt aan het voorhoofd niet
los te maken ; de zinnelijkheid niet op te wekken ; ook om
door onoplettendheid vergiftige dieren niet mede door te
slikken. Het vleesch van oude varkens boven dat van jonge
aanbevolen , geschicdt tot onthouding , zijnde mede bevor-
261
derlijk hct gebruik van visch zondcr schubben , met specerij
bereid , als ook van eijercn. Het nict kammen der baren ,
algemeen bekend en beschouwd als tucht of vernedering,
voorkomt tevens bet losraken van de dragt.
De Bisscbop , Jan Lodewijk , prins van Luik enz., beves-
ligt , op •& October 1690 , bet in gebruik zijnde , ontdaan
van bijgeloof en invloed van den boozen vijand der men-
scben.
De Professoren te Leuven , Hcicens , Hennell , Ledrou ,
Steijeris en Charneux , becbten hunne goedkeuring aan die
verklaring den 6den September 1690.
De Professoren en de Medicijnen , Peters , Somers en
Renault zijn van gevoelen, dat de arlikelen, bepalende de
onthoudingen enz., niet als bijgeloof moeten worden aange-
merkt en overeenkomende zijn met de regels en beginselen
der geneeskunde (17 Junij 1691),
De scbrijver laat nog volgen, dat men in de algemeene,
te zeer in zwang zijnde dwaling , niet mag vervallen , om
onder voorgeven van den lijder eene dienst te doen , hem
te verstikken of op de eene of anderc manier af te maken.
Niet alleen bier te lande, maar ook in andere vindt
men sporen van dit gebruik , alsmede van den gebetene
in ketenen te klinken.
Er bestaat eene overlevering , dat een jager , die door
zijn' eigenen bond werd gebeten , tusscben twee bedden werd
gesmoord ; men was daarbij zeer onhandig te werk gegaan ,
en bet akelige geweld, dat men bad moeten gebruiken
om een* sterken jongen man om te brengen , heeft den ver-
zamelaar dezes voornamelijk aangespoord , zich met dit on-
derwerp bezig te bouden.
Na de Leuvensche faculteit van dien tijd gehoord te heb-
ben , is bet niet meer dan billijk, ook de Professoren Numan
en Hufeland te raadplcgen.
2G2
»De dolheid der honden gaat met dc volgende vcrschijii-
selcn gepaard : de bond wordt droefgeeslig , cet niet en
zoekt de eenzaamheid; liij laat de ooren en den staart han-
gen , en tracht zieh in ledige hoeken te versebuilen. In
het cerst loont hij grooten dorst te hebben; bij drinkt ge-
durig , docb telkens slecbts weinig ; naderhand heeft bij cene
afkeer van alles , wat vloeibaar is , en wanneer bij nog
eenigc druppels lekt , zoo wordt de keel , bij bet slikkcn ,
krampacbtig toegewrongen, waarbij lievige benaauwdbeden wor-
den waargenomen. In sommige gevallen becft er, intusseben,
geene watervrees plaats , maar de dolle bond drinkt , van tijd
lot tijd, en zwemt zelfs door bet water ; de gang van den bond
wordt slaperig ; bij blaft niet meer, nocb "boort naar de stem
zijns meesters ; de afgang is hard en verstopt ; de neus is beet
en droog ; vervolgens begint bij te boesten , waarbij hem
de tong uit den bek hangt en eene groote boeveelbeid van
slijm uit denzelven vloeit; nu verliest bij ook zijn hewust-
zijn ; hij kent zijii' meester niet meer , loopt even als of hij
niets ziet , en bijt naar alles , wat hem nadert of bejegent ;
hij loopt bcstendig regt uit , zoader dat hij den weg in acbfe
neemt ; somwijlen gaat bij langzaam , dan weder scbielijk ,
en gaat ook wel een tijdlang liggen ; onder bet gaan of loo-
pen trekt bij den staart tusschen de acblerbeenen ; de oogen
beginnen te druipen , en , wanneer bij ligt , boudt hij
ze gcwoonlijk toe. Eenige honden liggen bij de dolheid
geheel slil, anderen zijn woedcnd en loopen razend in bet
roiul ; waardoor de onderscheiding der ziekte , in stille en
razende dolheid onlstaan is.
De oorzaken , waardoor de hondsdolheid kan worden
voortgebragt , zijn bovenmatige bitte en koude , en vooral
eene scbielijke afwisseling van dezelve. Ilierom worden de
honden , wclke in ecnen brandenden zonncscbijn gewoon
zijn te slapcn of dezulken , wclke in eene strenge koude
263
ties nachts buitens huis mocten liggcn , en , zoodra dcs
ochtends het huis geopend wordt , er binnen sluipen , en
nabij het vuur of onder een* heeten kagchel gaan liggen ,
boven anderen door de dolheid aangedaan. Voorts langdu-
rig hongerlijden , gebrek aan drrnkwater , hevige toorn enz.,
doch bovenal schijnt de sierke werking en belette vol-
doening der tecldrift tot het dol worden der lionden aan-
leiding te geven , waartoe de groote onevenredigheid , welke
er tusschen de honden van het mannelijke en vrouwelijke
geslacht plaats heeft , waarschijnlijk veel toebrengt. Het ge-
tal der reuen of mannelijke honden , welke men houdt , gaat
dat der teven of vrouwelijke ver te boven. Men heeft op-
gemerkt , dat de eerste honden , welke op zekere tijden1
dol geworden zijn , doorgaans tot het mannelijke geslacht
behooren. Inzonderheid evenwel kan de belette geslachts-
drift deze uitwerking hebben , wanneer de reu , door het
belikken van de teeldeelen eener togtige teef , op het sterkst
Yerhit zijnde, die drift niet kan bevredigen. Er worden
voorbeelden opgegeven , dat reuen , welke als een gevolg
dezer oorzaak , reeds op het punt schenen te zijn van dol
te worden , daarvoor bewaard bleven , bijaldien men dezelve
nog bij lijds in de gelegenheid steldc , zich met eene teef
te vereenigen.
Dezelfde verschijnselen van dolheid worden bij de hon-
den waargenomen , indien zij het gevolg zijn van de beet
van een* anderen dollen bond of eenig ander dol dier; bij
de overige dieren verschillen de verschijnselen der dolheid
eenigermate naar derzelver ondeFScheidene geaardheid.
HONDSDOLHEID (Rabies).
Kenteekenen :
Onmogclijkheid om water of anderc vlocistoffcn te slik-
264
ken en daardoor ontstaande hoogste afschuvv, tot hct oni-
staan van stuiptrckkingen toe, van den aanblik van vloeiba-
re , zelfs van slechts glinsterende voorwerpen , b. v. spie-
gels (?) bij een overigens ongestoord vermogen , om vaste
dingen vrij en zonder pijn te slikken.
Dit is bet onderscheidend verschijnsel van de hondsdol-
beid , of van bet begin af, of bet doet zieb eerst in bet
vervolg op , na een voorafgegaan tijdperk van benaauwd-
beid , traagbeid, velerlei zenuwaandoeningen , slapeloosbeid ,
benaauwde droomen , vooral van bonden.
Met bet uitbreken van de watervrees verscbijnt de ei-
genlijke bondsdolbeid ; zij is morbus accutissimus , duurt niet
langer dan 3 a 4 dagen en eindigt gcwoonlijk met den dood,
onder stuipen of apoplexia nervosa; zij is soms met , maar
dikwijls zonder merkbare koorts ; de zintuigen blijven ge-
woonlijk Yrij en de lijder beboudt tot aan bet einde toe bet
bewustzijn. Eebter komen ook tusscbenbeide bevige aan-
vallen van razernij op , met aandrang om rondom zicb been
te spuwen , te bijten , bondengeblaf na te bootsen , waarbij
ook fiaauwten , stuipen , bijzonder groote benaauwdbeid en
een aan de ziekte eigendommelijk verscbijnsel , opgeweklbeid
der teeldeelen (priapismus).
De ziekte is in haren aard eene zenuwvergiftiging , ont-
staan door de mededeeling van bet dolbeids-vergift op
openc , of met eene zeer teedere opperbuid bedekte plaat-
sen , b. v. lippen , oogleden , inwendige vlakte van den neus,
teeldeelen.
De mededeeling kan zoowel oimiddellijk (door eenen beet),
als ook middellijk (door dragers) geschieden.
Het vergift kan zeer lang onwerkzaam (verborgen , sla-
pende) op de plaats der mededeeling blijven liggen , gewoon-
lijk 2 a 5 weken , soms ook maanden en jaren lang. Ku
verscbijnt er jeuking of pijn met roodbeid , op de plaats van
de reeds lang geneaone , dikwijls reeds vcrgelene wondc ,
en daarmede breekt de razcrnij uit. Aanleidingen tot Let
uitbreken , tot het opwekken en levend raaken van de sla-
pende kiem , zijn hevige verliittingen des ligehaams , hevige
driften , verhittende dranken.
Het grondkarakter dezer ziekte is dus slechts zenuwachtig,
niet ontstekingachtig. Alle verschijnselen , het gewoonlijk
ontbrcken van de koorts , de wijze van sterven , bewijzen
het ; ook vindt men bij de lijkopeningen gewoonlijk geen
spoor van eene inwendige ontsteking ; de roode plekken ,
die men soms op de eene of andere plaats aantreft , kunnen
als eenvoudige seeundaire werkingen der hevige prikkeling
verklaard worden. Het afscheidingsvergift schijnt niet alleen
door eene reeds aan de dolheid lijdende bewerktuiging
(menschen of dieren), dus door de hondsdolheid , maar ook
door eene hevige woede te kunnen worden gevormd; er be-
staan ten minste voorbeelden, dat de beten van zoodanige
in den hoogsten graad verwoede schepsels de hondsdolheid
hebben voortgebragt.
De eenige zekere kuur is de prophylactische : de genezing
der uitgebrokene razernij is slechts zelden mogelijk.
Hiertoe is het zeker noodig , dat men herkend hebbc ,
dat de besmetting geschied is , en dit is niet allijd gemak-
kelijk , daar de honden dikwijls wegloopen of te snel gedood
worden, om zich van het bestaan der dolheid bij dezelve
te kunnen vergewissen. In twijfelachtige gevallen is het
toch allijd beter, de voorbehoedende behandeling aan te
wenden , daar het gevaar , aan hetwelk men is blootgesteld ,
te vreeselijk en de mogelijkheid reeds voldoende is, om
alles tot afkeering der ziekte te doen.
De hoofdaanwijzing van de voorbehoedende kuur is de
vernietiging van het vergift op de plaats, waar het is aange-
bragt , daar de ondervinding leert , dat het zeer lang plaat-
266
selijk in de wonde kan bcpaald blijvcn. De plaatselijkc be-
liandeling is dus de hoofdzaak.
De iweede aanwijzing is , de vernietiging en neutralisatie
van het misschien reeds in de bewerktuiging opgenomen
vergift , waarloe de kwik het hoofdmiddel is.
De derde, het wegnemen van de vatbaarheid des zenuw-
stelsels voor het vergift , waartoe , volgens alle ondervinding t
de belladonna het werkzaamste middel is.
Men haaste zieh dus , zoo snel men kan , hoe vroeger ,
hoe beter , de volgende gcneeswijze aan te wenden : Eerst
het searificeeren , uitzuigen met een kopglas , en het uit-
branden van de wond met buskruid, hetvvelk den voorrang
boven het gloeijend ijzer verdient , omdat het vuur in alle
scheuren en fijne verdiepingen indringt en dezelve verkoolt.
Ilierdoor wordt te gelijker tijd het vergift en het werktuig
van zijne opneming volkoraen vernield. Daarop wordt de
wond met eene zalf , welke roode praecipitaat en spaansche
vliegen bevat , verbonden , en daarmede zes weken lang in
sterke ottering gehouden , maar ook na verloop van dien
tijd niet geslolen , omdat men soms ondervonden heeft , dat
ook dan nog , na het opdroogen van de wond , de razernij
is uiigebroken ; maar nu wordt de wond in eene fontanel
veranderd , welke nog een jaar lang moet worden open ge-
houden. Wanneer de plaats der verwonding , b. v. het oog-
lid , de lippen , het aangezigt , deze hehandeling niet loe-
laat , moet men zieh met het searificeeren en uitwasschen
van de wond met zout water of loog vergenoegen.
Met deze plaalselijke behandeling veibinde men nu de
volgende algemeene. Men late eerst rondom de wond en
op eenigen afsland , dagelijks tweemaal 1 drachme kwikzalf
inwrijven , en des morgens en des avonds 2 grein calomel
met een grein rad. belladonna nemen, tot het begin van
eene matige kwijling, welke men 14dagcn lang onderhoudt.
267
Dc bchandcling dor reeds uitgebrokcne dolhcid : De vol-
gende hecft nog het meesle nut gcdaan. Zoodra zich de
eerste sporen vertoonen , wende men dadelijk de boveu be-
schrevene plaatselijke behandeling van de dikwijls reeds gc-
heel vergetene plaats der vroegere verwonding aan , en be-
werkstellige alle 5 uren inwrijvingen van kwikzalf op ver-
schillende deelen des ligchaams , vooral aan den hals , om ,
zoo snel als mogelijk is , kwijling te verwekken , welke hier
nog eene heilzame crisis kan bewerken. Tevens geve men
alle 3 uren, 2 grein calomel met 1 grein rad. belladonna in
klimmende giften. Bij jonge , volbloedige voorwerpen , ader-
lating tot flaauw worden ; waar het eenigzins mogelijk is ,
warme baden.
Hufeland leert ons hier , hoe , in afwachting van genees-
kundige hulp , oogenbliklijk te handelen valt , en gelukkig dat
de eerste benoodigheden als kruid, blaauwe zalf en bella-
donna , zoo al niet voor de hand liggende , dan toch spoedig
te verkrijgen zijn.
Wat het dooden van voorwerpen betreft , die niet te red-
den zijn, dit blijft buiten behandeling, omdat zij , zoo als
gezegd is , in dien toestand, hoogstens binnen de vier dagen
van zelven slerven. Mogt een geneesheer zoo iets op zich
durven nemen , dan zou nog sterker adcrlaten dan voorge-
schreven is en de aanwending van aether, chloroforme enz.t
een' zachteren dood ten gevolge hebben.
In andere landen heeft men zich ook met het vinden van
een zeker werkend middel bezig gehouden , waarovcr ons
de nieuwsbladen het een en ander hebben medegedeeld.
Men oordeele uit de verscheidenheid der middelen , of er
mag veronderstcld worden , dat men werkelijk geslaagd is.
De ridder de Noiteaux , een franschman onlangs overle-
den , heeft het volgend middel , sinds twee eeuwen uitslui-
tcnd in zijn geslacht bekend , op zijn slcrfbed aan zijn
268
biechtvadcr medegcdceld , die vcrslandig gcnoeg was , om
zijn biechteling van den eed van gcheimhouding te onthcf-
i'en , waaronder het geheim hem was toevertrouwd en an-
ders met hem ten grave zou zijn gedaald. Zie hier het re-
cept :
»Neem wijnruit , wilde madelieven, blad en bloem te za-
men , van elk een vingergreep ; voeg er eglantierwortel en
schorseneelwortel in gelijke hoeveelheid bij , en hak alles
zeer fijn ; meng voorts vijf of zes stukjes knoflook , ter
grootte eener hazelnoot daaronder en roer , na een vinger-
greep grof zout er bij gevoegd te hebben , alles in een mor-
tier wel door elkander , zoo dat het als een deeg wordt ;
giet vervolgens op dat deeg , hetwelk de grootte van een
hoenderei zal hebben , een halve kelk witten wijn , en roer
daarna alles in een vijzel ter deeg door een. Laat vervol-
gens het mengsel door een doek loopen en gebruik dit vocht
gedurende negen dagen op eene nuchtere maag, u gedurende
drie uren daarna van alle spijs en drank onthoudende."
Als het middel voor dieren zal dienen, moet de wijn
door melk vervangen worden. Er bestaat geen voorbeeld,
dat het gebruik van dit middel de genezing niet heeft te
weeg gebragt.
De Heer Touilhoux , geneesheer bij het Hdtel-Dieu te
Parijs, had gelezen, dat de Mexikanen het mexikaansche
luizenkruid (carailla) met goed gevolg tegen hondswoede aan-
wenden. Eenen man , die hieraan in genoemd ziekenhuis
leed , bij wicn de watervrees reeds uitgebroken was , gaf
bij zestig grammen van deze artsenij , en had de voldoe-
ning , dat bij hem weldra , volkomen genezen , ontslaan kondc.
ANDER OUD REMEDIE.
» Voor Mcnschcn en Beesten , die van raasende Hondcn
gebctcn sijn , of den Adcm van ccnig Creatuur , dat de raa-
scrnij in het gcbloed heeft , gcschept bebbcn , en 't geen
sedert jaaren herwaarts met goed suckses gebruijkt is. Ge-
drukt door ordre van de Ed. Mog. Heeren van de Reke-
ning in Gelderland , op speciale aucthorisatbie van dc Ed.
Mog. Heeren staaten derselver Provintie.'"
Deselve bestaat uit deese navolgende kruiden :
i. Necgckragt of Meesterwortel (Impcratoria).
2. Rooden Bijvoet (Artemisia).
5. Betonie (Betonica).
4. Schotkruit (Abrotanum).
3. Wijn Ruijt (Ruta).
6. Self (Sabria).
7. Huijsloock (Sempervivum majus).
8. Weide Kaarden (Carduus fullonum).
9. Lubsteek , of de wortel daarvan (Levesticum).
Men moet van elk van deese bovenstaande kruijden een goede
bandvol nemen , waartoe men doet ses kannen water, dat
men samen gestadig laat kooken tot op twee kannen in een
ketel digt toe gemaakt , waarna men bet kout geworden
zijnde doorslaat en op volgende wijze inneemt :
Eerstelijk werd bet gebruijckt soo wel van Menseben als
van Beesten ; alleen dat de Menseben eene , en de Beesten
(boe sij ook naam bebben) twee kannen daarvan moelen
drinken. En moet een Menscb van de eene , en een Beest
van de twee kannen negen agter-een-volgende dagen innee-
men ijder dag tweemaal, dus verdeelt men de eene kan
voor een mensch , en de twee voor een beest in agtien
deeltens.
Men moet bet innemen des morgens nucbteren, en twee
uurcn daarop vasten , dan wederom des namiddags om vier
270
uurcn en weer twee uuren daarop vasten en twee uuren
te vorcn ook niets genuttigd hebben.
Menschen , die gealtereert sijn . wordt niet bcter geraden
dan een ader gelaten.
De kleederen die door een raasend dier besoetelt sijn ,
moetcn opgekookt en klaar gewasschen worden.
Soo ook de beesten , daarvan men twijfelt , dat een Hond
onder geweest is, daarvan ze met schuijm besmet waren , moe-
ten soo mogelijk is , in vlietend water , of anders in een diepe
kolck over hals en kop twee- of driemaal gedompelt worden.
Den drank moet suijver blijven sonder ergens mede ge-
mengt te worden ; soo een menseh of beest gebeelen is ,
doet men niet anders dan soo dikwijls als sij van den drank
drinken , de wonde met denselven Drank te wasschen , maar
bierloe soo veel meer Drank hebben , die men bijzonder
doet, omdat den Drank door de wonde onrein en om te
drinken onbequaam en schadelijk gemaakt wordt.
Men moet de wonde soo lange open houden als mogelijk
is , daar men bet soo dikwels als men deselve wast , met
een houtjen daar een doeksken om is , openschraapt en de
roof oplost ; een Menseh ligt drie of vier dobbel geslagene
doekskens daarop , die in den Drank gedoopt sijn met ee-
nige blaatjes van de kruijden , maar men moet sig vooral
wagten Drank , daar men mede wast , niet te vermengen
met die men drinkt.
Soo de menschen of beesten al mogten raasen , moet men
haar den Drank tusschen beiden als het wat over is, sien
in te geven.
Men moet wel toesien , dat er niets van gestort word.
Men mag ook geen reisen overslaan met in te nemen, of
men soude weer op nieuws negen dagen van den Drank
moeten drinken. Al die 'r met omgaan moelen ook van den
Drank gebruiken.
271
De Rus heeft ontdekt, dat het zekcrst middel tcgen de
wonding door razende dieren bcstaat in Let insckt Celonia
aurata (goudkever), waarmcde elders gunstige uitkomsten zijn
verkregen. Deze insekten worden in de maanden Mei en
Junij in den staat van pop vergaderd , wauneer ze uit hun
hulsel komen , gedood en wel besloten bewaard , en vervol-
gens door den lijder , als poeder , op met boter besmeerd
brood genomen; bangende de (niet opgegeven) hoeveelheid
van den ouderdom des gewonden en den tijd af, die er ver-
Hep , eer de bulp wordt vei'strokt^
De geneesheer van zekere inrigting ontdekte , dat bij een
der zieken dolheid plaats had , welke na eenige uren , tot
eenen zeer hoogen graad klom ; de razernij , de begeerte om
te bijten , het schreeuwen , en de afkeer van alle vocht
stegen ten top. Men beproefde herhaalde aderlatingen , doch
zonder vrucht , en men schreef den lijder geene twee uren
levens meer toe. Wetende dat Magendie zich onledig had
gehouden met navorschingen , betreffende de watervrees ,
liet men denzelven verzoeken zijne zorgen aan den onge-
lukkige te wijden. Zonder tijdverlies voldeed deze aan dat
verzoek , en gebruik makende van zijne ondervinding bij
vroegere proefnemingen verkregen , spoot hij , met behulp
der kweckelingen van het hospitaal, ongeveer eene pint
bloedwarm water , in eene ader van den arm. Deze , we-
gens de verschrikkelijke stuipen van den lijder , hoogst
moeijelijke bewerking , had de gelukkigste uitkomst. Een
half uur na de inspuiting herkreeg de zieke zijne verstande-
lijke vermogens ; de stuipen , de lust om te bijten hidden
op ; hij kon drinken , en alle kenteekenen der watervrees
verdwenen , tot niet geringe verbazing der omstanders.
Weinige dagen later was de herstelling volkomen.
Een twaalftal jaren geleden werd , in eene stad in Spanje ,
eetL krachtig man door een1 bond gebelen en weldra open-
272
baarden zich bij hem <le kentcekenen ocner volslagen razer-
nij. Bij gebrek ccner meer geschikte plaats, werd de lij-
dcr opgesloten op een' ledigen zolder. Met angstige belang-
stelling vernam het luisterend gezin , dat de bewegingen
van den zieke , ecrst wild en onstuimig , eensklaps geheel
opliieldcn , 't welk him de overtuiging gaf , dat zijn lijden
geeindigd, dat hij dood was.
Den volgenden morgen werd met groote omzigtighcid de
zolderdeur geopend , en men dacht dat het vermoeden be-
waarheid was ; de lijder lag uitgestrekt op de vloer. Bij na-
dcre beschouwing bleek het echter , dat hij niet dood, maar
in een diepen slaap gedompeld was. Men wekte hem niet,
en toen hij na eene langdurige verdooving, waarbij hij he-
vig uitwasemde , ontwaakte , was hij volkomcn genezen.
Toen eerst verkreeg men de oplossing van het raadsel en
de aanwijzing van het middel , waardoor dc genezing be-
werkt was. In zijne razernij had de zieke met de aan zijne
kwaal eigen verwoeslingzin , rondgezocht naar voorwerpen ,
waaraan hij zijn drift kon koelen en op dien ledigen zolder
niets gevonden dan eenige bossen knoflooksbollen. Deze had
by met zijne tanden vermorseld en cr was hem een aan-
zienlijk gedeelte van het sap in de keel gedrongen , 't welk
hij doorgcslikt, en daardoor onwelend zijn leven gered had.
Opmerkenswaardig is het, dat het bier zoo heilzaam be-
vonden middel , de knoflook namelijk , ook voorkomt in de
meeste middelen tegen de hondsdolhcid aangeprezen , zelfs ,
zoo ik mij niet vergis , in den Biltdrank.
Op Java zouden gunslige voorbeeldcn bekend zijn van het
genezen van slangenbeten , door het opleggen van een stukje
rhinoceros-hoorn.
In de Provincien van ons vaderland , waar adders voor-
komen , gebruikt men tegen hunne verwondingen adderolie ,
die aan iederen vecngraver bekend is , en verkregen wordt,
97r,
door cen levendigcn adder in olic te doen omkomen : dus
een liomcopatisch middel.
Onder de oorzaken , die dc hondswocde doen ontslaan ,
noemt men de vrees , die minder uit mishandeling dcr hon-
den ontspruit , dan wel door hen te vervolgen met schreeu-
wen en werpen ; anders moest zulks bij ondoelmatige dres-
suur , en ook te Scheveningen dikwijls voorkomen , waar
omstreeks 500 stuks honden zijn , en hun lot , bij ongun-
stige vocding , meer dan hard moet genoemd worden.
Bij menschengeheugen heeft er te Scheveningen maar
een geval van hondsdolheid plaats gehad , en wel bij eenen
aan de plaats vreemden hond , wiens loopen niet bepaald
regt uit was geweest ; zijnde het twijfelachtig gebleven , of
de door dezen hond gebetene honden , werkelijk dol zijn
geworden. Wel een knaapje van 9 jaar oud , dat in de
hand was gebeten, hetwelk na verloop van negen dagen in
een beddekast moest bedwongen worden , omdat het zich
als een woedcnd sehepsel gcdroeg en spoedig hierop zou
zijn gestorven.
Het is zes jaren geleden , dat aan den Lcidschen dam ,
een insgelijks aan die plaats vreemde hond , in eene woning
drong en onder de tafel met een klein huishondje scherp aan
het vechten geraakte. Men poogde ze te scheiden, waarbij
de zoon des huizes in de hand gebeten werd. De dag van de
zevende week na de gebeurtenis, werd de gebetene persoon
razend. Het remedie van den Bilt werd gehaald, uit en
inwendig aangewend , echter zonder gunstige uitkomst , en
den vierden dag volgde de dood , onder zulke onaangename
omstandigheden , dat de betrekkingen er nu nog niet gaarne
over spreken. Eene vrouw, die insgelijks gebeten was , heeit
er geen letsel van ondervonden.
Twee jaren later had een dergelijk voorval plaats op de
laan van nieuw Oost-einde. De een bleef vrij, terwijl een an
TWEEDE JAARG. i8
274
(Ter, ofschoon de genceskundige hulp 6*e wond dragende
hield, overleed.
Het te Rotterdam gebeurde , met een* beschutter-wind-
hond , die om zijn' grimmigen aard afzonderlijk werd gehou-
den , die dien dag nog ter jagt was geweest , en daarna den
jager beet, die hem kwan voeden, welke insgelijks aan de
gevolgen overleed , levert voor de wetenschap, voor zoo veel
bekend werd , even zoo min iets op , als het in den herfst
van het jaar 4852 gebeurde onder Wassenaar, waar een
vreemd dameshondje in de rasters van eene buitenplaats
was geraakt , hetwelk aan het hek bleef aanhouden in het
pogen om naar buiten te geraken. De portier , een volkomen
gezond man, maakte uit bezorgdheid, dat het hondje door den
jager , welke de gewoonte niet heeft van er te sparen , kon
gezien worden , het hek voor hetzelve los. Het beestje had
zich bevreesd betoond en voor hem op de rug geworpen ,
en toen hij het op wilde nemen , beet het hem in den duim ,
die een weinig bloedde en eenigzins opzwol , hetwelk na
verloop van weinige dagen niet meer zigtbaar was en ver-
geten werd. Negen weken na het voorval was de portier
naar de kerk geweest , zonder het minste letsel te hebben
gevoeld. Des middags voekle hij zich niet wel, werd dor-
stig en vroeg om water , hetwelk hem door zijne vrouw
werd toegereikt. Zoodra er zijn oog op viel, gafhij een zon-
derling geluid , hetwelk de vrouw onmiddellijk om genees-
kundige hulp deed zenden. Hij kreeg rillingen , schuwheid ;
de angst dreef hem uit en in het bed, tot op den vierden
dag , toen de dood volgde.
Het hondje verdween, en ofschoon men veel nazoek deed,
heeft men het niet kunnen ontdekken en ook niet gehoord ,
dat er op dit tijdstip menschen of dieren zijn gewond.
De twee voorbeelden , dat niet alle beten doodelijk zijn ,
paren zich met andere dergelijke opmerkingen , waaruit af-
27;
geleid kan worden , dat , zoo door het herhaald bijten de
hoevcelheid der aanwezige gift- of smetstof njiet vermindert ,
die dan toch in kracht verzvvakt , of wel , de een boven
een ander er vatbaar voor is . Opmerkelijk is het , dat de
vrouvven er in het geheel nict vatbaar voor schijnen te zijn;
trouvvens men hoort er nooit van ; het schijnt , dat zij
door hare kleeding meer beschut zijn , of zich minder met
den bond in aanraking stellen , die in opgewonden toestand
is. Men wil ook nog opgemerkt hebben , dat iemand , zich
verbeeldende gebeten te zijn , alle uiterlijke teekens der
watervrees kreeg , doch genezen werd. —
De hier aangehaalde voorvallen bewijzen alle het naauw-
keurige der vroegere waarnemingen en kenteekenen , hier
tot een geheel vereenigd om te kunnen raadplegen, bijaldien
het ongeluk zulks mogt vereischen. Het gebruik der wan-
delstokken was niet in de mode gebleven , bijaldien die niet
doelmatig waren , om lastige honden van zich af te weren ,
lerwijl het brengen van een scherpe pen in dezelve zijn
nut kan hebben.
Het plaatsen van waterbakken in de straten , ten gerieve
der honden, is aan te prijzen; minder het verpligte muil-
banden , hetwelk tot de mishandelingen behoort , wanneer
het drinken er door belet wordt , op een tijdstip van het
jaar , dat zij het meeste water behoeven , en de bond den
muil niet genoegzaam kan openen , om zoo als men het
noemt , op of over de tong te zweten , welke uitwaseming
op die plaats , den bond bij uitsiuiting eigen is , omdat zijue
huid de daartoe noodige porien mist.
Gelukkig zijn de gevallen , dat een hond werkelijk dol
is , zeldzamer dan verondersteld wordt. Het jagt makeu op
een hond , die vreemd is , of zijn' meester verloren 1'ieb-
bende , er angstig uitziet , geeft veelal tot die veronuerstel-
ling aanleiding. Vult een couranlier zijn blad met zoo iels ,
48*
276
dan wordt liet door andcren overgenomen en in het einde
wil iedere stad1 zijn1 dollen hond gehad hebben; men ging
zulks onlangs als een* politieken afleider bescliouwen , waar
de ministeriele waarschuwing toe bijdroeg , dat bet reme-
die van den Bill geen vertrouwen verdiende, en toen de
algemeene dolheid in eens ophield. —
In hoe verre het remedie van de Zwaluwe meer waarde
heeft , dan dat van den Bilt , verdient een onderzoek van
deskundigen.
Naschrift.
Al zoekende naar het ware remedie tegen de hondsdolheid,
stoot de schrijver op eene orde van St. Hubert , de dikke
kruik genaamd , welk wonder de markies de Foudras in zijn
werk: un capitaine de Reauvoisis , la Haye , Doorman , 1849. ,
tusschen Hongarijen en Bohemen toevallig heeft ontdekt. Daar
wordt zoo verschrikkelijk gejaagd , gegeten en gedronken uit
glazen (wiederkommen genaamd) zonder dol te worden, en
met zulk sterk spek geschoten , dat het van geen ander kan
wezen dan van vette varkens, die ten minste twee jaren oud
zijn. Alles wat in dit werk voorkomt kan niet zijn verzon-
nen ; het is geschreven met eene pen , die gedoopt werd in
bloed van rood en zwart wild , waardoor ontstond echte
en warme
Jagers-taal.
>^N^3/3©^€M^
Een Haas is maar een slccht ctcn.
De lucht betrok in korten tijd en werd allengskens duis-
ter, gelijk men dit in het najaar ziet gebeuren, zoo dat ik
het raadzaam begon tc achten , in eene nabij zijnde woning
te schuilen.
Met het afdroogen van het geweer , bezig zijnde , kwam de
eigenaar ook binnen , die mij onder het droogslaan van zijne
hoofdbedekking toevoegde : » ik begrijp maar niet M. daar
gij het toch niet noodig hebt , hoe gij u zoo veel moeite
kunt geven om een' haas te vangen."
Hoezoo ?
• Ik had er bij toeval een ; de vrouw was met de kool
bezig , ik lag hem er boven op : aan de kool was niets ge-
legen en de haas was mede niet te eten."
Hebt gij er dan geen boter of spek bij gedaan?
»Neen! die heb ik er niet aan gewaagd".
De uitdruk op zijn gelaat helderde dat laatste woord nog
meer op: dat spek en boter niet door een haas mogen be-
dorven worden , en meer waard zijn.
Spreker heeft gelijk, dat een haas niet aangenaam smaakt,
wanneer hij niet door eene bekwame hand naar de regelen
der kookkunst is te regt gemaakt , waartoe Watel zegt ,
dat 5 oncen boter noodig zijn.
Het straks gezegde komt mij telkens onwillekeurig voor den
geest, wanneer ik bij de tegenswoordige konijnen-manie
278
hoor bcwereu , dat het konijnenvleesch , nog drooger dan
van de hazen yf als voedingsmiddel voor de geringere klasse
wordt aanbevolen. —
Dat het kweeken van konijnen , zoo lang het nieuwmo-
disch soort niet algemeen geworden is , ook voor den ban-
del op Engeland met vrucht kan geschieden , tot , zoo als
men het noemt, de markt niet overvoerd is, valt aan te
nemen ; maar niet , dat het konijnenvleesch voor menschen
die werken moeten , geschikt is.
Menschen , die nooit aan het nuttigen van rund-en seha-
penvleesch denken, zelfs het varkenvleesch als een ont-
haal beschouwen , vinden het laatste niet alleen het lekkerst ,
het makkelijkst te verteren en het meest geschikt om op te
werken.
Zal het dan voor de schamele gemeente, die zich met aard-
appelen en gekarnde melk reeds te vreden stelt , niet be-
ter zijn , de waarde van deze nieuwe konijnsoort op fi, —
geschat , te besteden aan spek , waarvoor eene hoeveelheid
wordt verkregen die voor een klein gezin een week lang
yoldoening geeft , dan het konijn gebraden of gestoofd te
nuttigen , waartoe zelfs de vereischten niet bestaan. Zonder
te gewagen van de zwakke magen , die het konijnenvleesch
niet verdragen kunnen , en bijwien zij tegenzin verwekken
al worden er op de Fransehe rnanier pruimen bij gedaan en
op zijn Engelsch gehakt van gemaakt.
Wat er van de makkelijke voeding van het konijn moge
gezegd worden , wanneer het op mesten aankomt , waartoe
het vereischte door den stedeling niet langs den algemeenen
weg te vinden is , de geringe man , die twaalf groote ko-
nijnen kan houden en vetten , zal dan meer nut hebben van
twee geiten, die alle dagen het hoogstnoodige bijbrengen.
Ook ten opzigte van de mest, die voor zeer goed van de
geit en oneindig minder van het konijn wordt gehouden.
279
Waar veel konijnen gehouden worden openbaren zich ziek-
ten , b. v. bij de voeding met klaver , op de oogen. Een
knaap gebruikte met goed gevolg de rest van bet fleschje,
dat voor zijns vaders oogen gediend bad.
Wij bebben een tijd gebad , dat men duizenden besteedde
om de konijnen weg te krijgen, nu om ze te h^bben. Ge-
lukkig dat men om eene mode lagcben mag , zoodra die
voorbij is.
Jagers-taal.
*wm®M™—
Hct opcncn der JagL
De nacht verdween. Auroor spreidt weer haar vlcugcls y
Zacht koestrend over 't veld , met gouden praal ,
En op den kristalijnen walerspiegel
Weerkaatst haar godlijk beeld in vlamnienslraal.
Ecn dunne nevelwolk , nog nederhangend ,
Verbergt voor 't oog der weiden kleurengloed.
De zwaan baadt zich in *t stroomnat , telkens duikend
Met slanken hals,, in 'tblaauwen van den vloed.
'tWordt druk in 't jagershuis , zoo hecht voltogen ,
Aan den smaragden oever van den stroom.
Uit groen behangen venster blikt een jager
In 'trond of hij mag bopen, zonder schroom.
Zijn scherp weerkundig oog , naar oost en wcslcn
Gekeerd , ziet uit, of hem ook regen wacht,
Waarnaar hij vurig haakt , en zoo te weten ,
Of hem een gocden dag ook tegcnlacht.
Maar boor ! naauw is hij 't venster weer onlweken ,
Of op bet voorplein lioort men , overluid,
Gefiuit , geroep en bet geblaf van bonden ,
Dat wekt de slapers Imnne slaapstede uit.
Wat mag dit luid gerucht loch wel beduiden ?
Bartolomeus roept de jagers op:
De boenderjagt wordt beden weer hcropcnd ,
En dan , dan slijgt des jngprs vreugd ten top.
281
Nu trccdl , in jagtgewaad , de jagcr builen ,
Ter poort uit, als eon held ten strijd gerust.
Ecn moedig hondenpaar verzelt ziju meester ;
Rent , blatfend , voorvvaarts van hun pligt bewust.
Zij weten reeds , vvat deze dag beteekent ,
En schroomen arbeid , zweet noch ongerijf ;
De dieren haken weer naar buit behalen ,
Na lange rust in 'thun verleend verblijf.
Daar klinkt op eens geflnit van 'sjagers lippen,
En , op ziju wenk , keert , zonder dralen weer
Het hondenpaar , volgaam hun eigen lusten
Opoffrend , voor den wil van hunnen heer.
Zij hunkren reeds , om in ziju' vreugd te deelen ,
In *t lang verbeidde en heuglijk jagers-lot. —
Waar mag de vriend des meesters toch vertoeven?
Die nooit versliep een feestelijk genot.
Hij komt , en doet zijn jagers-raelodien
Luid klinken in het rond ; en , op zijn stem t
Verwelkomt Nimrod , en door vriendlijk blaffen
En kwispelstaarten , hOogst te vreden , hem.
Nu gaat het voorwaarts , vlug , langs veld en wegen ,
Waar zich Diana , de eedle jagtgodin ,
Haar troon heeft opgerigt , om al haar gunsten
Te schenken 'tjaagren-paar , naar lust en zin.
Reeds , blinkt van tusschen gele haverstopplen ,
Het welig groen van Hvoedend aardgewas.
Zie, hoe de vrienden hunne schreen verdubblen,
Dwars over 't veld en met versnelde pas.
Zie hoe in 't dubbel-jagt-geweer de hagel
En 't kruid , met vaste hand , wordt ingestort ,
Om 't hoendervolk den dood in 't hart te jagcn ,
Dat ras de prooi der kocne jagers wordt.
282
))AUons avanceT En, als een pijl , zoo vliegcn
De honden links en regts , in zigzag , voort ,
En mctend , bij hun loopen , wijde bogen ,
Opdat door hen het wild worde opgespoord.
Beau! — reeds trekt Nimrod aan — zie , hoe de trouwe ,
Gelijk een aal , door struik en kruiden sluipt ;
Hoe hij den neus verheft , den staart regtlijnig
Nu uitstrekt, en bedachtzaam voorwaarts kruipt.
»De hoenders loopen." raaar vergeefs is 'tpogen.
Te goed is Nimrod met hun loop bekend.
Nu staat hij stil. Zijn vlammenschietende oogen
Zijn scherp en strak naar 't strijdperk been gewend.
Als werden plotsling al zijn pezen , spieren
Beweegloos : Nimrod staart en tuurt en wacht.
Hij waagt geen stap-, schoon hij het vlug ontkomen
Der hoenders niets, en zelfs onmooglijk acht.
Des jagers hart klopt met schier hoorb're slagen
In zijne borst; een streelend voorgevoel
Van blijde zegepraal doet zijne hoop vermeeren ;
Hij staart met scherpen blik op 't wenschlijk doel,
Hij spant den haan en kromt des vingers spitse
Tot den geduchten druk nu voorbereid ;
Vermaant zijn hond in stilte , opdat te driftig ,
De sluwe oude haan hem niet verleid1 !
^Geefacht!" — kirrikkekik — daar stijgt, alfladdrend,
Het hoender-volk uit 'tloof, waarin het lag.
't Geweerschot valt — en, door het lood getroffen ,
Stort — schoon begin van d' aangevangen dag ! —
Mijnheer papa uit *t midden zijner kindren ,
En, eer hij nog den bodem heeft bereikt,
Volgt hem een tweede na , die , half nog dwarlcnd ,
Nict ver van daar z'icltogcnd , nederstrijkt.
En trots brengt Nimrod, als een zcgeteekcn ,
Den haan zijn' lieer , wel tusschen U scherp gebit ,
Doch zoo voorzigtig , dat geen enkel veertje
Beschadigd wordt , geen enkel hoenderlid.
Aan 's jagers weitas wordt de buit geliangen;
Nog heeft de bond een meesterstuk te doen.
Des jagers oog is 't plekje niet gebleken ,
Waar 't nederstreek , 't getroii'en tweede boen.
Een wenk der band, een »zoek verloren!" zeggen
Het koene dier , wat nog zijn kunst behoeft.
Daar neemt bij voetl Gezwind loopt liij de voren
Der velden af , terwijl bij plotsling toeft
En ziet naar gindsche beg. 't.» Apport !" klinkt luide ,
En, met een sprong, beeft Nimrod 'thoen ontdekt,
Dat nog , zoo veel het kan , zirh tracbt te redden ,
Maar zich , helaas ! niet aan 't gevaar onttrekt.
Nog fladdrend , legt hij in des meesters handen
Den tweeden buit ; maar zonder noodzaak , kwelt
Geen jager ooit bet wild , dat door zijn worstlen ,
Zijn leven zclf mi werklijk perken stelt.
Maar ziet — naauw is het eerste schot gevallen ,
Dat liefelijk weergalmt in 's jagers oor ,
Of ook , om even snel zijn doel te treffen ,
Neemt 's jagers vriend zich d' eigen maatstaf voor.
Nu nadert , maar met dubbel snelle schreden ,
Karo niet minder koen. Hij zoekt het wild
Ook op — en ziet hij staat. — Zou van de hoenders
Er nog een over zijn? — Geen tijd verspild I
De meester volgt den bond , 't geweer reeds vaardig ;
Scboorvoetend kruipt het dier door distlen voort,
VVier scherpe prikkels meer en meer hem wonden ,
Maar aan wicr vlijm Karo zich kreunt nocli stoort.
284
Tt Geweer brandi los , en , met een dondrend knallen- r
Vcrheft een zuil van graauwen pulverdanip
Zich opwaarts, en een haas , hoe vlug in *t loopen ,
Treft 't doodend lood , bezwijkend in den kamp.
De hersenpan verbrijzeld , kruipt liij spartlend ,
Nog langs den grond. Karo ontwaart den buit.
Ilij grijpt he4 dier , schoon droevig jammerklagend ,
En Lampe (') blaast weldra den adem uit.
Het » Bravo !** klinkt en glijdt van 's jagers lippen.
»'tGaat heden wel , zoo waar ik jager heet !
»Nu ijlings voort naar gindsche weidegronden ,
iDaar toeft het overschot der hoenders die ikweet.
»Ziet herwaarts, hoenders! even als uw ouden,
»Staat gij op wacht? Geen moeite dan gespaard !
»Het dubbel roer mag zich geen poos verkoelen,
»Eer *t hoender-volk op nieuw zich zamenschaart."
Door hooger jagtlust derwaarts been gedreven ,
Doorkruissen nu de jagers 't natte gras ,
Tervvijl de honden 't riet , hoog opgeschoten ,
Doorsnufflen schuins en dwars, van pas lot pas.
Nu knalt 't geweer dan bier dan daar , aanhoudend.
Van een der honden ziet men slechts den staart.
Daar springt hij op, maar 'tis te laat! onlkomen
Is ieeds de haas, die vlugt met snclle vaart.
De vrienden vinden uog een aantal hoenders.
Zij mecrdren dus bun' buit , naar wensch en lust.
Maar 't middaguur schiet heete zonnestralen ,
En hond en jager smachten nu naar rust.
Ginds , waar het strooijen dak van 's pachters hoevc
Een koele toefplaats biedt , daar been , daar been ;
Daar zal men zich, door spijs-genot verkwikken ,
En kracht bcrgeven aan de nu vcrmocide lecn.
Hier uitgestrckt in schaauw der berkenboomcn ;
Rust 't vriendenpaar. Wat is het rusten zoet ,
Na wel volbragte taak! Een boeren dochter
Brengt melk en brood , en 't doet den jagers goed,
Hun weitasch levert ook tot spijs-gebruiken
Genoegzaam op — en 't mtfedig hondenpaar
Geniet met vreugd de hun verleende gaven ,
En huiswaarts keert men eindlijk , blij te gaar.
— V^<^?i§^<K^r—
C*) Deze naam wordt door de Duitselie jagers aan den haas
gegeven, en heeft waarschijnlijk zijtteh oorsprong uit liet gedicht
van: Reineke de?- Fuchs.
Slotwoord.
Toen de ondergeteekendc , op aanzoek van den uitgever
en eenige liefhebbers der Jagt, zich in 1852 met de redac-
lie van het Nederlandsch Tijdschrift voor Jagtkunde belast-
te , hoopte hij op eene ijverige mede working van vele lief-
hebbers der Jagt. Hij deed dit met te meerder vertrouwen ,
omdat in ons land de Jagt door zoo velen beoefend wordt,
die tot de boogere en de beschaafde standen der maatschappij
behooren. In deze hoop , het mag niet ontveinsd worden ,
vondt hij zich te leur gesteld. Ook het debiet van het tijd-
schrift , een hoofdmiddel lot deszelfs instandhouding , liet
veel te wenschen over , zoodanig dat de uitgever zijne kos-
ten naauwlijks gedekt vindt ; eene omstandigheid welke de
verwondering in hooge mate moet opwekken , wanneer men
de belangrijke uitgaven , die zich velen voor het Jagtvermaak
getroosten, in evenredigheid tot den geringen prijs van het
tijdschrift beschouwt.
» Is het Nederlandsch jagend publiek , dan geheel en al
»onverschillig jegens het lydschrift'" ? is eene vraag die dik-
werf bij hem is opgerezen , te meerder wanneer hij de belang-
stelling overwoog, die men in Engeland , Duitschland en
Frankrijk aan de aldaar uitkomende Jagt-tijdschriften schenkt.
Hij durft deze en dergelijke vragen niet beantwoordcn ,
maar dat de uitkomst niet bemoedigend was ? mag hij niet
verzwijgen. Indien geene andere bezigheden, in verband
met zijne ambtsbetrekking , hem belelten zich gcbeel aan
het tijdschrift te wijden , zoude hij gaarne in een omslandig
onderzoek van deze en soortgelijke vragen treden ; maar voor
hem , die zich met dc redactie alleen als bijwerk kon be-
lasten , is zulks ondoenlijk. Zonder medewerking , welwil-
lende en ijvcrige medewerking van velen , is de opgenomen
taak voor hem te moeijelijk en te tijdroovend voor het vak
dat hij beoefent.
Het is met leedwezen , dat hij bij het einde van den
tweeden jaargang, zijne taak moet nederleggen. Hij be-
treurt dit te meer omdat hij voor de Jagt , die zoo zeer
met de beoefening der natuurlijke historie vervvant is , sedert
zijne jeugd eene groote voorliefde koesterde , en een gedeelte
daarvan onder dc leiding van eenen Duitschen houtvester
doorbragt. Hij hoopt evenwel dat het tijdschrift moge blij-
ven bestaan en dat de uitgever door eene toenemende me-
dewerking tot het volhouden der uitgave moge worden in
staat gesteld. Aan deze medewerking zal hij zich , voor zoo
ver het zijnen werkking toelaat , niet onttrekken.
Ten slotte beluigt hij hier gaarne openlijk zijnen dank aan
alien , die door meerdere of mindere medewerking en bij-
dragen , hem de redactie hebben gemakkelijk gemaakt.
Dr. H, SCHLEGCL.
Leiden, Sept. 1854.
Gelljk aan H. H. inteekenarcn uit hot voorafgaande slot-
woord blijkt, heeft Dr. H. Sciilegel zich aan de redactie
van het Tijdschrift onttrokken. Wanneer de uitgever zich
cnkel liet leiden door de weinige medewerking , die liij aan
zijnc onderneming zag te beurt vallen , zoude hij het raad-
zaam achten met dezen jaargang te sluiten ; maar als hij aan
de belangstelling van sommigen denkt en de voorliefde ,
die hij der Jagt toedraagt , raadpleegt , wenscht hij tot den
voortduur van het Tijdschrift zijne ijverigste pogingen te blij-
ven aanwenden. Hij doet dit met te meerder vertrouwen ,
vermits de Heer Verster van Wulverhorst zich, op zijn
dringcnd verzoek , wel met de redactie m\ belasten en hij
vertrouwt , dat deze mededeeling der H. H. inteekenaren
den waarborg oplevert , dat het Tijdschrift hierdoor gewisse-
lijk niet aan gchalte zal verliezen.
J. G, MEIJER.
■■> ....
/ "J