end
verd - ?
emg id E
Bar:
NAR es 3
\
SO rl rt Ì
KEIN
hw shed
viterdh
ir
Je
re
KS)
Lr
Ì
Ô
EN
ne 1
paf
‚ ”
‚
)
/
ee
Ka ‘ ‚
en
RE: pe
‘
e
À
á dr KI
rk KK
VERHANDELINGEN
UITGEGEVEN DOOR HET
ZECE-U WS CH
GENOOTSCHAP
WETENSCHAPPEN
„VLISSINGEN.
UITLEGGING der TITELPLAAT.
De WYSHEID, fier gezeten op haar Throon,
Befchouwt men in MINER VE’S Wapenrusting ;
Doch, warsch van fabeldicht en valfche Go’on,
Schept ze in Gops BOEK haar grootfte zielsverlusting.
Twee Zuilen, die ’'t gewelffel van haar Kerk
Aan d’ eenen kant bouwkunftig onderfchraagen
Vertoonen ’t ZEEUWSCH en V LISSINGS wapenmerk,
En wiLLEMs beeld, wien ’t werk wordt opgedragen ,
Doorluchtig Hoofd van onze Maatfchappy,
Die „ fchoon noch in heur zwakke en kindfche jaaren ,
Hem. d’ Eerfteling heur’s arbeids, vlug en bly,
Voor de oogen brengt, met lust om voort te vaaren.
De Tafel met den Voorgrond, ryk bedekt
Met Tekenfchets van Kunst en Wetenfthappen,
En ’tVergezicht, dat ginder d’ aandacht wekt
Ter zyde van Gordyn en Tempeltrappen,
Getuigen, dat de weetzucht, vlyt en lust,
Door de Eer gefpoord, aan Zeelands verfte paalen
In onze Vest noch niet zyn uitgebluscht :
Men tracht door zut ’er mede een Prys te haalen, -
Handhaving van den Godsdienst en het Recht,
Geneesbehulp, tot fteun van ’tmenschlyk leven,
% Natuurboek , door Gods hand ons voorgelegd,
* Natuurboek , door zyne Almacht zelf befchreven,
De Meetkunst, in haar takken ruim verfpreidt,
De Schilderkanst „ zoo fix in kleuren trekken,
De Puikmufyk , die harten opwaarts leidt,
Haar Zuster, die de dofheid zelf kan wekken,
Vermogen om door ’t helder Spiegelglas
Het Starrenbeir aan ’tmenschlyk oog te klemmen „-
Of, door behulp van Graadboog en Kompas,
Op verren tocht een dolle zee te temmen;
Hiftoriekunst, die ’t oude in ’tnieuw herfchept,
Die munt en fleen van vroeger eeuw doet tuigen,
Die honing zelfs uit bittren alzem lept,
En uit vergift weet artzeny te zuigen,
En wat zich meer liet fchetzen op de print,
Zyn beeldfpraak van het doel, waar heen wy trachten,
Is ’twerk gering? wie deugd en wysheid mint,
Heeft eindlyk op zyn arbeid vrucht te wachten.
Dus huwt m’ in ’% ryk van onzen Waterleeuw
De Scheepvaardy met de oefning der verftanden,
Der braaven gunst zal by den noesten Zeeuw
Den yvergtoed noch fterker doen ontbranden.
JJ. BRAHE,
Seefpsit.
Á
SÂloy
TN
MOD
| ni
EE
OU
WJ
ji
VERHANDELINGEN
UITGEGEVEN EE HET
ZEEUWSCH
GENOOTSCHAP
D E R
WETENSCHAPPEN
ME
Ne Ir SeSC INV GEEN,
DERDE DEEL,
TE MIDDELBURG,
By PIETER GILLISSEN,
Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap SEN
der Wetenfchappen, MDCCLXXIIL _ /#S BA in
Het Genooifchap erkent geene exemplaa-
ren voor echt, dan die door eenen der
Secretarisfen ere onderteekend
Ki Be u$ Ee
HISTORIE
VAN HEù |
ZEEUWSCH
GENOOTSCHÁP
DER
WETENSCHAPPEN
TE
PBS SINGEN
O4 AN 5 ‚ B
O5 EB neen tyd van aangenaâ:
Ni Wi
>. IJ „ men vrede; en onder ’t
„ders op ’t gemoed „van rechtíchä-
spene Nederlanders uitwerken ,-dan
„JIJ. DEEL, # dat
Crit)
dat zy, doortrokken met de diep-
fte gevoelens van dankbaare erken-
tenis, zich zelven hoogst gelukkig
rekenen, dat zy zulken tydmogen
beleven, waar in de bevordering
van nuttige kunften en waare ge-
leerdheid met alle kracht beyverd
en langs verfcheidene wegen aan-
gewakkerd wordt. Onder alle die
middelen is geenzins het minfte,
dat verfcheidene Genootfchappen,
in Nederland federt weinige jaaren
opgericht, zich 'er op uitleggen,
om , door hun eigen tofwaardig
voorbeeld en de beloften van eer-
pryzen, alles toe te brengen tot
voortzettinge en voltooijinge der
heerlyke wetenfchappen , welker
beoeffening eenen grooten invloed
heeft op den welftand van ons
Gemeenebest. Het Zeeuwsch Ge-
nootfchap der Wetenfchappen. te
Vlisfingen werblydt zich tot zulk
‚groot doelwit ook iet te un
Rb y:
Ctir)
bydragen, en blyft by aanhouden-
heid onledig, om,zoo veel mogelyk,
dat roemwaardigst oogmerk te hel.
pen bereiken. Ten bewyze daar
van ftrekke hetderde deel der Ver-
handelingen , ’t geen thans door
den druk wordt gemeen gemaakt;
in die verwachtinge; dat het zelve
niet minder gunftig , dan het voor:
gaande, zal ontfangen worden.
Wy hebben noodig geoordeeld
wederom vooraf eenig verflag te
geven van den ftaat, waar in: het
Genootfchap zich bevindt, federt
dat het tweede deel werdt uitge:
geven, tot nu toe, “voor zoo veel
het algemeen. daarin eenig belang
en nut kan -vindem
De tweede algemeene Vergade:
ving ‚ gehouden” def twintigften
van herfstmaand ’s jaats-moCELxxis
werdt döor’ den “Heet: WINCKE t=
MAN: als-voorzittenden Direfteurs,
ed fa ges
Cav)
geopend met een vertoog over de
voornaamfte redenen , wâarom ,
zyns oordeels, de kunften en we:
tenfchappen in ons Vaderland niet
zoodanige vorderingen maken, als
men wel zoude. kunnen verwach-
ten, gemerkt het daar in niet ont-
breeke aan letterlievende gezek
fchappen „aanzienlyke genootfchap:
pen, beroemde hooge fchoolen en
geleerde mannen. De byzondetíte
oorzaaken daar vân zyn, volgens
het gedaan betoog, te zoeken, deels
in de verkeerde opvoeding der
kinderen „ welker geheugen te veel
gevergd, tnaar hun oordeel te wei
nig opgefcherpt wordt, waar by
komt, dat de meesten in hunnen
fmaak van kindsbeen af, fomtyds
vlak tegen hunnen zin aan, door
het-goedvinden en den wil der ou
ders bepaald worden; deels în de
onkunde van eene behoorlyke wy-=
ze, waar op de letteroeffeningen
Moes
Ch
(Cv)
moeten ingericht worden, ’t welk
de oorzaak is, dat men doorgaans
veel tyds verfpille, ‘eer men eeni-
ge vorderingen in de wetenfchap-
pen begint te maken ; deels einde-
lyk in de weinige aanmoedigingen,
die-de letteroeffeningen ontfangen,
envin ’tygemis van een ruimer be:
ftaan, waar door zy, die ’er zucht
voor hebben, buiten ftaat zyn om
dezelve naar wensch voorttezete
ten. gna”
„Aangenaam was het te zien, dat
verfcheidene: fchryvers zich aange-
moedigd hebben gevonden, om aan
't Zeeuwsch Genootfchap te doen
toekomen: hunne antwoorden op
de vrage Welke zyn de redenenvan
de meenigwuldige wallen of grondbra-
ken in de zee-dyken, woornamelyk die
der Provincie: Zeeland, en op welke
wyze konnen dezelve best woorgeko-
men,of,daar zynde, fpoedigst en minst
kostbaar berfield worden?) voorge-
Wait 8 fteld
(va)
fteld.om voor den eerften van bloei-
maand des jaars MD CCLXX1 te be-
antwoorden. Van alle ingeleverde
verhandelingeni.op dit ftuk verdien-
de den voorrang het antwoord ,
dat tot zinfpreuk. voerde Uit zucht
tot-nuttig zyn, en gefchreven was;
naar uitwyzen van het thans geo-
pend billet, door den Heer.BA STI
AEN NEBBENS, Capitein Major
der Stad Middelburg , aan-wien dan
ook de beloofde prys van een gou-
den medaille is toegewezen. Waar
by noch is goedgevonden, dat de
twee antwoorden , die tot zinfpreu-
ken, hadden ;het-eene Zot, nut wan
Zeeland, het andere Myn-Vader-
lands welwezen is ’t gxootfle «doel
wit in dezen, ieder met een zilve-
ren medaille. zouden bekroond wor-
den, wanneer derzelver-fchryvers.
hunne naamen wilden bekend ma=
ken, gelyk.gefchied-is door den:
Heer CORNELIS. DE -KANTER y
NE PEN | __*s Lands
(vir)
Lands Infpebteur„ te: Zierikzee
die: zich-openbaarde als:den opftele
ler van «de verhandeling „ befteme
peld Myn Vaderlands “wehwezen,:is
+ groot fle-doekwit in dezen: Het ans
der ftuk, „gemerkt: Zot-nut van Zee
land , hadt:tot fchryver BART HOL
DUS RENOU ‚: Landmeter tte „Zie=
rikzee, die ’t- zelve hadt: famenge-=
fteld, en. “voor ‘zyn overlyden
welk inviel den zesden van herfste
maand ten jaare MDCOLXX ‚den Heer
ALBERTUS. VAN DER SCHATTE,
Schepen en Raad: der ftad Zierike
zee ‚ verzocht dit-zyn-werk:;-ng
zynen dood:j:in eenevgefchikte: ot=
derte brengen entydig aan ’t
Zeeuwschs Genootfchap: toetezen=
den; welke moeite-de-Heer vAN
DER SCHATTE op”zich nam enter’
uitvoer bracht;-en die ,‚-uit hoofde:
van ‚de vriendfchap en’ achtinge,
welke ‘Hy -dén overledenen en zy-
ne/kundigheden toedroeg , met
€ MIIS 4 veel
(vir)
veel blydfchap het gunftig oordeel
van ’t Genootfchap over deze po-
gingen betuigde vernomen te heb-
ben,.te gelyk verzoekende, datde.
gedenkpenning., daar aan toege-
legd , machte: gezonden worden
aan, de weduwe;-en kinderen van
den:{chryver;-om in zyn geflacht:
te blyven tot eene aangenaame ge=
dachtenis van’s mans yver „om, naar:
vermogen ; het,nut van Zeeland en
‘t-loflyk oogmerk van ’t Genoot-
fchap te bevorderen: « Aan dit ver=
zoek werdt voldaan, met dankbe-
tuiginge aan den Heer VAN DER
SCHATTE, wiens nuttige arbeid«
zâamheid en gulhartige denkenswy-
ze-het Genootfchap altoos in blyde
geheugenis zal bewaren ; en , teffens
beklagende het verlies-van een man „:
wiens meer. dan gewoone kennis:
gegronde: hope gaf, dat Hy, by:
een voortduurenden-leeftyd ‚tot
veel nut zou hebben konnen wes
ae zen,
(1x)
zen , verblydt zich het Genoote
fchap gelegenheid te vinden om’
zyne bekwaamheden „na zynen:
dood, bekend te doen worden.
„De onnoemelyke fchäde, welke:
de Provincie Zeeland. door de
grondbraken óf «vallen in-de zee
dyken-moet lyden, en ’t groot bes
lang; ’t-welk zy derhalven heeft in
het-voorkomen van die geld-ver«
{lindende onheilen, hebben het Ges
nootfchap bewogen „om ândermaal,,
met een belofte van een ‚gouden.
medaille, tot een vraag, te beant=
woorden voor den eerften van bloeis:
maand des jaars MD CCLKXI1, op-
tegeven : Zoe. konnen de wallen of:
_grondbraken in de zee:-dyken, woor-
namelyk die der Provincie: Zeeland „
best etn minst kostbaar woorgekomen:
worden? Hier op verlangt het Gee:
nootfchap volledige antwoorden,
die'de proef konnen doorftaan, te’
ontfangen. Zoo de fchry vers van die
ov nl ant-
Cx)
antwoorden noch eenige nadere op:
helderingen weten te geven betref.
fende de oorzaaken en herftellinge
van de vallen in de zee-dyken , dan
die welke in de drie prys-verhan-
delingen , in dit deel medegedeeld,
te vinden zyn, dezelve zullen met
enoegen ontfangen worden.
Noch ftelde het Genootfchap
twee prys-vragen voor, de eene
voor den jaare MDECLXXIE, be
langende het trekken. van „gevol=
gen, uit dereeds gemaakte natuur=
kundige waarnemingen en proef
ondervindingen , ter: ontdekkinge
van de noch onbekende oorzaaken
der verfchynfelen „ de andere voor:
t jaar MDCCLXxIII , inhoudendeveen:
onderzoek naar de redenen van't
fterk afnemen der Zeeuwíche, by-
zonder der Walcherfche duinenen
ftranden, en de nuttigfte en te ge=
lyk onkostbaarfte middelen, behal»
ven de reeds bekende, am dezel:
) | ve
(ecu)
ve te behouden,:en ‚ ware het mo=
gelyk, te doen aangroeijen.
_ Eindelyk zyn, in deze algemee:
ne Vergadering , de twee beloofde
zilveren medailles toegewezen aan.
de Heeren A. P. NAHUYS, 4, L.
M. Philof. Dot. £# Medicine Pro-
fesfor te Harderwyk, en S VAN
NOOTEN Jansz. te Amflerdam, uit
aanmerkinge' van hunne toegezon-
dene waarnemingen, gemeld in
het Programma, toen vastgefteld,
en’t welk van dezen: inhoud „was,
Ik de, Vergadering van het-Zeeuwsch Ge--
N_-nootfchap der Wetenfchappen. te, vL1s-
"SINGEN, gehouden den 20 September 1771,
is geoordeeld, datde vraag : Welke zyn de re-
denen van de meenigvuldige vallen of grondbra-,
ken in de zee-dyken „ voornamelyk die. der Pro-
wincie Zetland, en op welke wyze konnen den.
zebve best. voorgekomen ‚of ‚ daar zynde „fpoedigst,
en, minst kostbaar. herfteld worden? door het
zelve opgegeven om. voor ‚den eerften Mey
1771 te beantwoorden , door geenen der fchry-
vers volkdig beantwoord is, ten minften met
op-
Cxtr11i)
opzicht tot het tweede lid derzelve , namelyk
op welke wyze de vallen. of grondbraken in de
zee-dyken , woornamelyk die der. Provincie Zee-
land, best konnen voorgekomen worden? even.
wel heeft het Genootfehap geoordeeld, dat
de vraag best is beantwoord door den fchry-
ver, die tot zinfpreuk heeft gebruikt Uit zucht
dot nuttig zyn, en die, by het openen van des-
zelfs billet, gebleken is te zyn BASTIAEN
NEBBENS, Capitein Major-der Stad Middel-
burg, waarom denzelven de | prys van de gou-
den medaille is toegewezen.
En is verder goedgevonden aan ‘de fchry-
wers, die tot zinfpreukeri hebben gebruikt, de
eene Tot nut van Zeeland, de andere Myn Va-
derlands welwezen, ist grootfte doehwit in de-
zen, iedereéene-zilveren medaille toe te leggen,
indien dezelven hunne naamen aan het Ge-
nootfchap gelieven te openbaren, alzoo die
fchryvers gerekend worden het naast gekomen
te zyn ‘aan het bekroonde antwoord. 2
“Dan in aanmerking gëhomen zynden de aan-
gelegenheid der zake, het: nùt daar van te ver-
wachten, en het verlangen van het Genoot-
fehap om dit ftuk volledig beantwoord te zien,
is befloten gemelde vraag andermaal voor te
gd ‚ en wel byzinderijk het tweede lid
n 0 der-
(XIt1i)
derzelve , en den prys van eene gouden medaille
te beloven aan den fchryver, die, voor den
eerften Mey 1773, volledig en ten genoegen
van het Genootfchap beantwoord zal hebben :
Hoe konnen de vallen of grondbraken in de zee=
dyken, voornamelyk die der Provincie Zeeland,
best en minst kostbaar voorgekomen worden?
en of {choon de prys der gouden medaille be=
paald wordt aan dit opgegeven tweede lid der
vrage, zal het echter het Genoot(chap aange-
naam zyn, indien de fchryvers aan het eerfte
en laatfte lid derzelve ook eenig nader licht
gelieven by te zetten; en zoodanige redenen
en middelen aan de hand te geven, als zy daar
toe meest noódig zullen oordeelen.
Ook heeft het Genootfchap geoordeeld,
dat de twee zilveren medailles, by het Program.
ma in den voorleden jaare beloofd aan de ge-
nen; die de beste memorie of waarneming aan
het zelve zouden doen toekomen » daar door
gemeriteerd zyn by de Heeren ALEXANDER
PETRUS NAHUYS, A. L. M. Phibof. €” Me-
dicine Dot. en Prof. te Harderwyk,-en s. van
NOOTEN Janz. te Amflerdams den eerften
wegens deszelfs waarnemingen van eene wvolko-
mene opftopping van water en van eene hevige
bong-ontfleking „ welke door eene van zelfs voort-
ko-
(x1iv)
komende kwyling gelukkig gered werdt, en van
een aanmerkelyk aantal van waterblaazen door
den afgang ontlast; den anderen wegens zyn
bericht aangaande eenige proeven van het gebruik
der Eleétriciteit in de genezing van Lammigheid,
te Amfterdam in het werk gefteld.
Het Genootfchap blyft fteeds in het ver-
trouwen, dat de edelmoedige wyze, waar op
het zelve deze uitlokkende eer-pryzen toe-
voegt ; den lust om naar dezelven te dingen
meer en meer zal opwekken; en daar door
ook voldoende antwoorden te zullen ontfan-
gen op de vraag; ten jaare 17jo opgegeven
om voor den eerften Mey 1772 te beantwoor-
den: Mag een Natuuronderzoeker uit de reeds
gemaakte waarnemingen en proefondervindingen
werdere gevolgen trekken ter uitvorfchinge van
de noch onbekende oórzaaken der werfchynfelen?
zoo ja ‚hoe verre mag hy daar in voortgaan, en
welke regelen. moet hy daar omtrent in ran ne-
men ? |
Thans ftelt tiet Genöotfchap voor tot eene
vraag om voor den eerften Mey 1773 te be-
antwoorden : Wat is de reden van bet flerk:af-
_gêmen der Zeeuw fche ‚ voornamelyk der Wat-
cherfche duinen-en flranden® hoe is zulks wvoor-
bekomen, en welke middelen, buiten de reeds be-
kon=
(xv)
kende, zyn op de nuttig fle en minst kostbaaré
wyze tot derzebver behouding aan te wenden ?
De pryss gefteld op ieder van de twee
bovengenoemde vragen ‚ voor den Autheue
die-dezelve, naar het oordeel van ’t Genoot-
fchap„ best beantwoord zal hebben, is een
gouden Jedaiile, op den ftempel van ’ Ge-
nootfchap geflagen , met het jaartal en den
naam-van den fchryver.
De antwoorden op de vraag moeten niet
met den eigen naam des fchryvers, maar met
eene zinfpreuk geteekend, en met eën ver-
gegeld billet , het welk dezelfde zinfpreuk tot
opfchrift heeft, waar in des fchryvers naam
en adres gemeld zyn, verzegeld aan den Heer
JUSTUS TJEENK, secretaris van dit Genoot-
fchap, zeer leesbaar gefchreven, in het Ne-
derduitsch, Fransch of Latyn franco worden
toegezonden.
Ieder een, wie hy ook mag wezen , ftaat
vry naar den. prys te dingen, uitgezonderd
hun die ín eenig opzicht Leden van dit Ge-
nootfchap zyn. Ook zal het den genen, die
den prys behalen zal, niet vry{taan zyne ver-
handelinge, waar. op hem de. prys is toege-
wezen, het sy in ’t geheel of ten deele, het
ay afkontdecljk of by eenig ander. werk te
Gen
(x vi)
‘doen drukken zonder uitdrukkelyke toeftems
minge van dit Genootfchap. N
Evenwel zal het den Lieden, des goedvin-
dende; vryftaan; om; fchoon zonder naar den
prys te dingen, over de opgegevene vragen
te fchryven , en derzelver antwoorden. op de
bepaalde wyze, alleen met byvoeging van de
woorden Lil van Bet Zeeüwsch Genootfthap
achter de zinfpreuk, te laten toekomen; ten
einde het Genootfchap daarvan ook een nut-
tig gebruik voor het algemeen, het zy door
derzelver Verhandelingen, geheel of by uit-
trekfels van het byzonderfte, mede te dee-
len, konne maken.
En ten einde de Verhandelingen door zul-
ken, die geen Leden zyn; toegezonden, en
üit welke maar eene den prys behalen kan,
evenwel niet in het duister blyven zouden,
zal het Genootfchap ook daar vaf gebruik ma-
ken, en dezelve, of geheel of ten deele, met
den druk gemeen maken; ’t Zy onder de by-
gevoegde zinfpreuk, of m&t melding der taa-
men, indien de fchryvers dezelv& aan het Ge-
nootfchap gelieven te openbären, na dat de
prys zal zyn toegewezen, en zulks in de
_nieuwspapieren zyn bekend gemaakt.
Alle dé antwoorden zullen moeten ingege-
ven
(Xx V1ir)
ven zyn voor den eerften Mey 1772 en 1773;
na welken tyd geene meer tot den prys-zul-
len worden toegelaten.
Dit Genootíchap zal ook ontfangen alle
zoodanige ftukken , welke aan het zelve ,
door wien het zy, worden toegezonden , be-
helzende eenige nieuwe uitvindingen of ver-
betering van oude , waarnemingen over on-
derfcheidene takken der-kunften en wêten-
fchappen, en wat meer zou kunnen ftrekken
om derzelver uitbreiding te bevorderen; en
ten einde een ieder daar toe aan te moedigen,
zal het Genootfchap noch twee zilveren ge-
denkpenningen uitdeelen aan de genen, die
aan hef zelve de twee beste memorien of
waarnemingen zullen hebben toegezonden.
Op den zeventienden van lente-
maand ’sjaars MDCCLxx11 waren
de Heeren Direbteuren van ’t-Ge-
nootíchap vergaderd ; by welke ge-
legenheid de Prefident WiNCKEL-
MAN, de tyds omftandigheid if aan-
merking nemende, eene uitgebrei-
de aanfpraak deedt “waarin Hy aan-
toonde den tegenwoordigen’ ftaat
JIL, DEEL, eg van
CX VIID)
van /t Genootfchap „en de gron-
den, welke ons doen hopenop des-
zelfs verderen gelukkigen voort-
gang, en te gelyk opmerkte, dat
‘onder de middelen, waar door de
wetenfchappen. in ons Vaderland
bevorderd worden, in ’t byzonder
-ookte tellen zyn de rust, vredeen
vryheid, welke wy in ’t zelve ge-
nieten. En nademaal toen binnen
weinige dagen, den zesden van
grasmaand, het tweede eeuwfeest
ftond gevierd te worden, ter dank-
baare herdenkinge hoe de burgery
van deze ftad Vlisfingen den eer-
ften grond tot verkryging van zul-
ke groote voorrechten hadt helpen
leggen , {telde Hy in eene korte
Íchets voor. de byzonderfte lotge-
vallen van Nederland, die onder
de medewerkende beftiering van
's Hemels gunftige Voorzienigheid,
den „weg gebaand hebben tot die
gelukkige gebeurtenis, federt den
(XIX)
afftand van Keizer Karel den V ten
jaare MDLV tot den zesden van
grasmaand MDLXXIL — En het
is ter voldoening aan ’t vriendlyk
verzoek der Heeren Drirebteuren ,
dat de Heer WINCKELMAN zich
de uitgave van die aanfpraak laate
welgevallen, en dat dezelve hier
woordelyk worde ingelascht :
MYNE HEEREN!
D. omftandigheden van’ dit Genootfchap
zyn thans niet minder gunftig dan die, waar
in het zelve zich bevondt ten voorleden jaare »
wanneer ik het genoegen had UEd. by den
anderen vergaderd te zien , en verflag te doen
van den gelukkigen voortgang van het zelve,
zoo met betrekking tot den.ftaat der geld.
middelen , als de vermeerdering van het getal
der Beftierderen en Leden , voornamelyk ook
van het geen door het zelve was toegebracht
tot bevordering der nuttige konften en weten-
fchappen. De aanmoediging in dit ftuk ontfan-
gen, door de algemeene goedkeuring, welke
Wez het
Cx XxX)
het tweede deel der verhandelingen, federt
uitgegeven , heeft mogen wegdraagen ; het
vooruitzicht dat het, thans onder de pers zyn-
de , derde deel insgelyks aan het gemeen be-
haagen zal; de yver die befpeurd wordt om
de opgegevene prysvraagen te beantwoorden,
en waar van al vroeg in dit jaar , en dus lang
voor den bepaalden tyd, de bewyzen zyn in-
gekomen; de aanhoudende zucht, die UEd.
tot deszelfs welftand daadelyk betoonen, zyn
alle zoo veele gronden die eene blyde hope
opleveren , dat dit Genootfchap meer en meer
in bloeiftand zal toenemen , en met ’er tyd ge-
lyk ftaan met andere Genootfchappen, die
zich alom een welverdienden roem verworven
hebben, en veel toebrengen om de wetenfchap-
pen in ons Vaderland uit te breiden. Hoeda-
nigen voortgang dezelve daar in reeds gemaakt
hebben ; wat hinderpaalen dien’ voortgang
noch niet evenredig aan de. Aanmoedigingen
doen zyn, heb ik getracht ‚by voorige gele-
genheden , UEd. in eêne korte fchets voor te
houden. Ik. „twyffele geenzins of UEd. zul-
len met: my inftemmen, dat een der voorna-
mie behulpmiddelen , waar door de weten-
_fchappen in ons Vaderland bevorderd worden ,
js de rust, vrede en vryheid, welke wy ;,
door de beftelling der gunftige Voorzienig-
heid »
(EEE)
heid, in het zelve genieten mogen , en ieder
van ons zal zich gewillig bevinden, om die
voorrechten met dankbaarheid aan het Opper-
wezen te erkennen, en zich daartoete meer
aangezet vinden, door eene vergelyking van
de gelukkige omftandigheden, waar in wy ons
mogen geplaatst vinden , met die welke onze
Voorvaderen beleefden , en waar in eene ge-
duurige onrust, verzeld met binnen- en bui-
tenlandfche beroerten, veroorzaakt door on-
derdrukkinge van Godsdienftige en burgerly-
ke Vryheden, hun weinig tyd overlieten om
op iet anders bedacht te zyn, dan om door
eenen onverfchrokken heldenmoed zich te
verzetten tegen alle de rampen met welke zy
dagelyks te worftelen hadden, en met gevaar
van lyf en have zich te verzorgen eene vry-
heid van geweten, en eene regeeringsform ,
overeenkomftig den vryen aart van ’s Lands
Ingezetenen , en derzelver verkregene voor-
rechten ; waar van zy, fchoon de onderhou-
ding en handhaving hun telkens plechtig be-
zworen was, de verbreking en vertreding ge-
duurig ondervinden moesten.
Zeker is het, dat wy aan hunne ftandvastig-
heid en kloekmoedigheid dank te wyten heb-
ben al wat wy , in het burgerlyke en Gods-
dienftige ,‚ onder onze aangenaame genietin-
zanger gen
(Xx X1I1)
gen tellen mogen ; maar het is niet minder ze-
ker, dat Wy ons aan eene onverantwoorde-
Iyke ondankbaarheid zouden fchuldig maken »
indien wy zulks daar aan alleen toefchreven ,
en niet erkenden dat zich in dezen eene zicht-
baare hand van Hem, die al het ondermaan-
fche regeert, ten duidelykften, ten hunnen
en onzen voordeele , heeft geopenbaard , ja
dat het ook daar door is, dat dit ons Gemee-
nebest tot op heden is bewaard gebleven by
de dierbare panden van Vryheid en Godsdienst,
ter verkryginge van welke onze Voorvade-
ren goed en bloed hebben opgezet: dit breed-
voerig aan te toonen zou ongelyk gedaan zyn
aan de kundigheden en denkenswyze van UEd.;
maar in eene tydsomftandigheid alsdeze , waar
in binnen weinige dagen het tweede Eeuw-
feest in deze Stad gevierd ftaat te worden van
die aanmerkelyke gebeurtenis , waar in de
burgery derzelve, vrywillig , zich manhaftig
ftelde tegen de algemeene onderdrukking , en
door hunne dapperheid den eerften grond leie
de tot die Vryheid, welke zy van dat oogen-
blik befchermd en verder uitgebreid. hebben,
vertrouwe ik dat UEd, niet ongepast noch on-
tydig zullen keuren, dat ik een en andere ge-
beurtenisfen en omftandigheden herinnere,
waar uit ten allerklaarften blyken zal de duu-
re
(WK KT)
re verplichting ‚ welke wy aan het Opper-
wezen hebben,
t Zal niet noodig zyn tot de oudfte- tyden
hier toe op te klimmen; bepalen: wy onze
aandacht maar van dat aanmerkelyk tydftip in
de gefchiedenisfen van ons Vaderland, wan-
neer door den afftand van Keizer Karel den Ven
de Opperbeftiering dezer landen is overge-
gaan op zynen Zoon Filips den Ilen, Koning
van Spanje , wiens huis het machtigfte vande
Mogendheden van Europa was, als bezitten=
de de Koningryken van Spanje, Napels en
Sardinien, behalven wyd uitgeftrekte bezit
tingen in America , aan Karel den Ven aange-
komen van zyn Grootvader van moeders Zy-
de Ferdinand den: Catholiquen, wiens dogter
Ifabella van Castilien getrouwd geweest was
met Philippus, zoon van Maximiliaan en Maria
van Bourgogne , dochter van Karel den Stou-
ten, laatften Hertog van Bourgogne, waar door
de Nederlanden , nevens de Graaffchappen van
Bourgogne , Vlaanderen en Artois, aan het
Huis van Oostenryk gekomen waren.
De opnoeming van deze grootheid levert,
dunkt my, al ten eerften een bewys voor de
gegrondheid der aanmerking, welke ik ge-
maakt heb. Hoedanig waren toch de Neder=
landen, omzich tegen een zoo machtig Vorst
e; "4 to
(XXIV)
te verzetten? wat vooruitzicht was ’er, naar
den mensch gefproken , dat hunne pogingen
ooit een gelukkig doel zouden konnen treffen ?
Veel eer voorfpelden dezelve hunnen gehee-
len ondergang ; maar ook even deze grootheid
van Filips was het die hem verblindde , want
hy zich hier door boven alles verheven den-
kende, en dus ook boven den Eed , waar mede
hy tot tweemaalen toe gezworen had ’s Lands
aloude voorrechten te zullen onderhouden,
verbrak denzelven op de allerfchendigfte wy-
ze, en ftelde daar door van zyne zyde onze
Voorvaderen in het recht om zich van onder
zyne regering te onttrekken, na dat alle hun-
ne pogingen tot herftel van geledene ongelyken
en inbreuken niet alleen vruchteloos waren af-
geloopen , maar zy wegens dezel ve de allerge-
weldadig(te mishandelingen hadden uitgeftaan,
Het - voorfpelde den Nederlanden weinig
goeds, dat Filips , voor zyn vertrek naar
Spanje, tot Landvoogdes benoemde Marga-
reta van Parma, en dus haar, die in Italien
opgevoed, en van den ftaat en aart der Neder-
landen; onkundig was ‚ voorgetrokken te zien
aan„andere Prinfen uit het huis van Oosten-
ryk,aan de Hertogin van Lottharingen , den
Prinfe van Oranje en den Graave van Egmond,
voor, al wanneer aan haar tot eenen eerften
| Staats-
Crattewe)
Staatsdienaar werdt toegevoegd, die , onder
den naam en titel van Cardinaal van Granvel-
le, zoo zeer bekende Anthoni Perenot, die,
van laage af komst ‚ maar van eenen doorflepen
geest zynde, deze verkiezing van Margareet
uitgewerkt, en daar door de klem der rege-
ring in zyn eigen handen overgebracht hadt:
deze , de heerschzuchtige gevoelens van zyn
Meefter koefterende , en hem fterkende in
de bygeloovige begrippen, dat allen, die de
nieuwe lêer , welke federt het begin der 16.
Eeuw ook in de Nederlanden was begonnen
verfpreid te worden , aankleefden , als ketters
moesten worden aangemerkt , als zoodanigen
behandeid, en zelfs door de geftrengfte we-
gen tot de Roomfche kerk moesten worden
wedergebracht of uitgeroeid, ftemde, zyne
eigene grootheid bedoelende , greetig toe in de
aanftelling van verfcheiden nieuwe Bisfchop-
pen, zich zelven daar door tot Aartsbisfchop
van Mechelen bevorderende, met inlyving in
het zelvevan de Abdy van Afleghem, de ryk-
fte in geheel Braband gerekend.
Hier door vondt hy zich te meer in ftaat
om ook mede te werken tot het invoeren van
die allerhaatelykfte rechtbank , de Inquifitie ,
en van de befluiten der Trentifche kerkver-
gaderinge,
rial En
(XXVI)
„En wel voorziende, dat dit alles niet dan
met middelen van dwang en geweld zoude
zyn uit te voeren, was hy ook de voornaam-
fte raadgeever en bewerker tot het verblyf
der Spaanfche krygsknechten; op wier vertrek
de Nederlanders hadden aangedrongen.
Deze en andere handelingen verwekten wel
een misnoegen tegen de Spaanfche regering
en brachten den Cardinaal in den algemeenen
haat. Willem del. Prins van Oranje, federc
bekend, geliefd en noch geeerbiedigd als de
grondlegger onzer Vryheid, de Graaven van
Egmond en Hoorne en andere Grooten, ver-
zetten zich wel manmoedig tegen deze wille-
keurige regeringswyze; zy vertoonden wel
aan de Landvoogdes de nadeelige gevolgen
die daar uit te wachten waren; de Baron de
Montigny , broeder des Graaven van Hoorne ,
vertrok wel zelf naar Spanjen om het den
Koning onder het oog te brengen en monde-
linge vertoogen te doen; de Prins van Oran-
je, de Graaven van Egmond en Hoorne ver.
toonden het zelve wel fchriftelyk , en ver.
lieten, ziende dat hunne vertoogen niet al-
leen de gewenschte uitwerkingen niet had-
den, maar dat zy ook daar door in den haat
van het Hof geraakten , hunne plaatfen in den
Raad ; maar het liep noch een geruimen. tyd
aan
CME N EI)
aan, en het was niet dan na dat de oneenig-
heden tusfchen de Grooten , veroorzaakt door
de verachting die de Cardinaal hun betoon-
de , tot openbaaren tweefpalt begon te klim-
men, dat zyne te rug roeping eenige hope
van verandering ten goede gaf.
Deze vermeerderde ook eenigzins, nu
Oranje, Egmond en Hoorne hunne plaatfen
in den Raad van Staaten weder genomen heb-
bende, het gezag van dien Raad toenam , en
de Aartshertogin , door hun gevleid , meer ver-
trouwen in hun begon te ftellen, de ftrenge
uitvoering der plakaaten eenigzins vermin-
derde , en zy zelve voorfloeg , om, door het
zenden van eenen plechtigen Afgezant, den
Koning de bezwaaren onder het oog te bren-
gen en tot herftelling van dezelve te bewe=
gen, ten welken einde de Graaf van Egmond
derwaards heen reisde, en ook met fchoone
beloften herwaards wederkeerde; doch deze
verdwenen ‚ en men zag wel haast , dat ze
alleen gegeven waren om niet te worden
naargekomen , wyl de brieven van den Kor
ning, na dien ontfangen, wel verre van daar
mede over een te komen, in tegendeel de fterk-
fte uitvoering van die bevelen , welker af-
fchaffing men verwacht hadde, behelsden, en
de Gouvernante in de noodzakelykheid brach-
ten
(CH xv DR)
ten, zulks den Bevelhebberen aante fchryven.
% Was by deze gelegenheid dat Prins Willem
de IT. een doorflaande blyk gaf zoo van des-
zelfs getrouwheid aan zyn plicht, als van zy-
ne liefde tot het Volk , want daar veele Gou-
verneurs terftond in de plaatfen , onder hun
gehoorende, zich daar naar fchikten, vertoon.
de hy in eenen mannelyken brief aan de Gou-
vernante, den 24 January 1566 uit Breda ge-
fchreven, welke nadeelige gevolgen dit alles
ftond te hebben , en verkoos liever aan te
bieden van het hem in Bourgogne, Holland ,
Zeeland en Utrecht aanbetrouwde beftier af te
ftaan, dan de hand daar toe te leenen.
Dus vonden onze Voorvaderen in hem wel
eenen Voorfpraak , maar by den Koning geen
gehoor: de tyd tot hunne Verlosfing was noch
niet gekomen , hunne elenden waren noch
niet tot de bepaalde hoogte geklommen , de
uitroejing vanallen, die den hervormden Gods-
dienst aankleefden , was de affpraak tusfchen
Vrankryk en Spanje te Bajonne, daar de Her-
tog van Alva, naderhand die geesfel der Ne-
derlanden , een blyk gaf van dien bloeddorfti
gen aart, welken hy in * vervolg den teugel
vierde, en den raad gaf om daar toe met de
hoofden te beginnen, zeggende dat men zich
niet moest ophouden met de kikvorsfen ‚ maar
he
(XXIX)
beginnen met de vette zalmen te vangen.
’t Mocht niet baten, dat zy hunne geloofs-
belydenis den Koning toezonden, de wreed-
fte folteringen bleven hun deel: dit wekte wel
het medelyden op van verfcheidene grooten
en aanzienlyken , die met den anderen zoo te
Breda als te Hoogftraten famen kwamen , den
droevigen ftaat des Lands in overweging na-
men , en zich vereenigden om met raad en
daad de behoudenis van het land, en de rust
van het volk te bevorderen; zy deeden ten
dien einde wel een wydloopig vertoog opftel-
len en den Koning toezenden , maar het be-
reikte het bedoelde oogmerk niet.
Dan het behaagde der Voorzienigheid ook
hier door een weg te baanen, dat, het onge-
noegen algemeener wordende , ’s Lands Ede-
len zich ook onderling naauwer vereenigden,
en daar van een blyk gaven door de ondertee-
kening van het bekende Compromis , kort
daar na, in een breedvoerig request, door
Henrik Heer van Brederode aan het hoofd
van ruim drie honderd Edelen, met alle be-
tamelyke deftigheid aan de Landvoogdes over-
SEBEVEN , Vertoonende den ftaat van ’s Lands
Zaaken en herftellinge verzoekende van zoo
veele hartdrukkende grieven. ‘Het is aan”
merkelyk , dat onder de onderteekenaars van
dat
Cx en
dat Compromis geene Zeeuwfche Edelen ge-
vonden worden ; het onderzoek van de rede-
nen daar van heeft de Oudheidkundige Heer
Willem Te Water op zich genomen in eene
verhandeling , welke wy hope hebben dat
eerlang door zynen waarden Zoon het licht
zal zien, die over dit ftuk der Vaderlandfche
Gefchiedenis een meerder licht zal verfprei-
den. Men fcheen van deze vereenigde po-
gingen der Edelen, die zich den fcheldnaam
van Geuzen, hun verachtelyk toegeworpen,
tot een eernaam gemaakt hadden, iet goeds
te mogen verwachten; de Landvoogdes, ’er
enigzins door in ’ naauw gebracht, befloot
al fpoedig tot het zenden van een Gezant-
fchap naar Spanje, ’t welk, door den Mark-
graaf van Bergen ‚en den Heere van Mon-
tigni bekleed , aan den Koning voorftelde ,
hoe noodig het was de tot hier toe geoeffen-
de ftrengheid te matigen , met dit gevolg, dat
ook Filips daar toe by eigen monde in den
Raad eenige punten vastftelde , en tot eene
overkomfte herwaards befloot ; maar terwyl
hy hier door, en door hetfchryven van vrien-
delyke brieven , den Prins van Oranje en ande-
re Nederlandfche Heeren trachtte in flaap tc
wiegen , ontftaat ’er op het alleronverwagst
een ftorm, die, het gantfche land daorwaai-
en-
C war )
ende, in weinige weeken, de beelden en an=
dere fieraaden van den Roomfchen Gods-
dienst ter Kerken uitvaagde , en zoodanige
veranderingen te weeg bracht, dat wy ook
hier wederom een bewys uit konnen trekken,
dat ook dit middel door de Voorzienigheid
niet bepaald was om Nederlands verlosfing
thans uit te werken.
De beeldenftorm baarde in het eerst wel
eenigen fchrik, en bracht de Landvoogdes in
vrees, en tot eenige toegevenheid; maar zy
baarde ook oneenigheid onder de verbondene
Edelen , welke aan het Hof gelegenheid.
gaf dezelven meer en meer te verdeelen, en
tot het befluit te komen om het bondgenoot-
fchap , dat nu aan ’t waggelen was, door
geweld van aan te werven krygsvolk , ge-
heel te doen vallen,
Dit veroorzaakte noch hooger ftygende on-
lusten: de Spanjaarden van hunne zyde het
verdrag ‚ met de Edelen den 24 van Augustus
des jaars 1566 gemaakt, in veelen opzichte
verbroken hebbende, gaven daar door recht.
vaardige redenen aan dezelve tot het opvatten
der wapenen om voor hunne veiligheid te
zorgen; terwyl men toonde hunne getrouwig.
heid in twyffel te trekken en, door het in-
„Voeren en afleggen van eenen nieuwen Eed,
zich
COK vox a)
zich daar van te willen verzekeren; hier toe
kwarten wel fommigen , doch Oranje en an-
deren weigerden zulks. De Prins, bevorens
zich naar Holland , op het verzoek der
Staaten begeven , en zich van derzelver ge-
voelens verzekerd hebbende , toonde eerst
by gefchrifte hoe noodzaaklyk het ware , tot
behouding van ’s Lands ruste , vryheid van
Godsdienst te verleenen ; maar dit geen ingang
gevonden hebbende, en terwyl alles zich tot
ftrengheid fchikte, wekte zyne liefde tot het
Land hem op, om ook het geluk der wapenen
te beproeven , doch de eerfte onderneming
liep ook wederom vruchteloos af , welke ,
had zy mogen gelukken „ toen al reeds dit Ei-
land aan zyne zyde gebracht zou hebben.
En deze mislukking, en andere omftandig-
heden, hadden ten gevolge „ datde Prins gera-
den vondt het land te verlaaten en naar-zyne
Duitfche Staaten te vertrekken, waar-door
de Nederlanders wel een groot gemis leden,
maar ’ geen naderhand ten hunnen befte keer-
de , wyl hy daar door de gevaren ontweek,
waar aan hy, hier zynde, meer zou bloot ge-
fteld geweest zyn, nu Filips het befluit ge-
nomen had een leger herwaards te zenden, en
het gebied daar van op te dragen aan dien
fchrik der Nederlanden, den Hertog van Al-
va;
(XXXI1I1)
va, wiens tocht , langs het Alpisch gebergte ,
zoo merkwaardig was, als deszelfs aankomst
in de Nederlanden dezelve alomme met fchrik
vervulde, en daar hy al ras toonde dien raad,
welken hy voortyds te Bajonne gegeven had,
werkelyk ter uitvoer te brengen, gelyk hy
danook ’er een doorflaand bewys van ople-
verde in de trouwlooze gevangen-nemíing ,
en daar op gevolgde geweldadige te recht ftel-
ling van die twee hoofden der Nederlandfche
Edelen , de Graven van Egmond en Hoorne;
en ’t kwam Oranje , dien Zwyger, toen wel,
den haat van dezen zynen pali ontwe=
ken te zyn.
„Jammerlyk was thans de roeftshd dezer Lan-
den ; het bleek thans duidelyk, dat alle voor=
gaande. beloften en fchryven van het Spaan-
fche Hof niet anders waren geweest, dan zoo
veele lokaazen , om de Edelen, en onder die,
voornâamelyk den Prins van Oranje , te ver-
ftrikken ; het was nu geen geheim meer of
bloote gisfing, uit onderfchepte brieven op-
gemaakt, dat men voorhad deze landen. door
geweld van wapenen tot eene volftrekte af-
hangelykheid te dwingen , en den hervormden
Godsdienst, die meer en meer veld gewon-
nen had, te vuurente zwaard uit te roeïjen ; de
beeldenftorm had de Edelen onderlingverdeeld,
kk, en
CHXXIV)
emde Roomschgezinden verbittefd; het land
was aanmerkelyk verminderd van inwoonders,
waar van veelen zich met een tydige vlucht
naar. elders geborgen hadden; Egmond had
Zich in flaap laaten wiegen, en Oranje, daar
het algemeen vertrouwen op rustede, die het be-
drukte Vaderland, en Holland en Zeeland in-
zonderheid, een Vaderlyk hert toedroeg , had
den.ftaat als hôpeloos befchouwd , en wasten
lande uitgeweken ; Alva was bekend zoo wreed
van-aart, als bekwaam in Krygszaken te we=
ZEN, en doordrongen van de grondbeginfels
van; zynen meester, die meende nergens in te
mogen worden tegengefproken , en alles naar
goeddunkelykheid- te konnen beftellen , en,
dooreen: geest van bygelovigheid bezield,
zichverzekerd hieldt, door het ombrengen der
belyderen van. den. gezuiverden Godsdienst,
Gode eenen aangenamen dienst te zullen doen.
„Dan hierin openbaarden zich van achteren
de wegen eener gunftige. Voorzienigheid; Fi-
lips en. Alva. verdwaasd , om.den weg van
frengheid-boven dien van gematigdheid te ver-
kiezen, en geen acht te flaan op duur bezwo=
sen Voorrechten , waar aan de Nederlanders,
even fterk als aan de vrye Godsdienst-oeffe-
ning „verkleefd. waren , moesten daar door
werktuigen werden om het Volk rot wanhoop
te
(CXXXV)
te brengen, en Oranje, het noodlot van Eg-
mond, Hoorne en zoo veele anderen ontwe-
ken, moest gefpaard worden, om, ter zyner
tyd, het grootfte middel te wezen tot het
ontworftelen van alle die gevaaren , en het be-
komen van die vryheid, welke wy noch ge-
nieten mogen.
Alva, na dat de Landvoogdes van de Re=
geering ontflagen was en deze landen verlaten
had, waar in zyne wreedheden haare nagedach-
tenis noch ten goede bewaard hebben , toonde
dat hy geen andere voornemens had dan van
eene uiteríte geftrengheid , en de Nederlande-
ren niet anders aan te merken dan als perfoo-
nen, die lyf, leven, goederen, voorrechten
en alles verbeurd hadden, en op dat hy des
te gemakkelyker aan die alle zoude geraken,
was hy al ftraks begonnen met het oprechten
van dien Raad van beroerten , die federt, en
noch, te recht den naam van bloed-raad gedra-
gen heeft, en waar voor zulke daaden als hoofd-
misdaaden betrokken werden , dat Edelen one-
del zich dagelyks in gevaar bevondt om voor die
wreede rechtbank geroepen en veroordeeld te
worden. Oranje, openlyk ingedaagd s Zag;
tegen de voorrechten van Lêuvens hooge
School, zyn Zoon Willem, Gradve van Buu-
Ten, van daar opgelicht, naar Spanje ont-
Ek 2 VOE
(HXX VR)
voeren , daar hy acht en twintig jaaren gevan-
werdt gehouden. Vergeefs verantwoordde hy
zich ten deftigften, in die bekende Apologie ,
die noch voor handen is. De Staaten van Hol-
land moesten ondervinden, dat hunne eerfte
dienaar, ’s Lands Advocaat van den Einde,
in ’s Lands dienst zynde, gevangen genomen,
en tot zyn dood op Treurenburg gehouden
wierdt,. De eene wreedheid verpoosde de an-
dere niet „ maar telkens op den anderen ge-
ftapeld , veroorzaakten zy eene algemeene ver-
twyffeling en wanhoop, die zich allereerst in
dien hôop, dien men den naam van wilde geu-
zen gaf, openbaarde, doch tot hun eigen na-
deel uitliep.
Oranje, fchoon in Duitschland , bleef ech-
ter de toevlucht der verdrukte Nederlanden,
en Hy, na zyne indagingen het gebeurde aan
zyn Zoon, nu niets anders dan een fchande-
lyk en onrechtvaardig Vonnis te verwachten
hebbende, oordeelde zich ontflagen van die be-
lofte, om de Wapenen tegen den Koning niet
te zullen opvatten, ten ware deze hem ineer .
of goederen aantastte, beide welk hem over-
gekomen was, en fpoedde zich dus om het
onderdrukte Vaderland ter hulpe te komen.
Reeds in het voorgaande jaar-zich voor den
Hervormden Godsdienst verklaard hebbende,
vers
NE
(XRV EE)
verzamelde hy nu in ’tjaar 1568 een leger,
om den belyderen derzelve van de onderdruk-
kingen en wreedheden van Alva en den bloed-
raad te bevryden , en daar mede ter hunner
hulpe fpoedende behaalt hy wel hier en daar
eenige voordeelen , maar in verfcheiden ont-
werpen door de zynen te leur gefteld, door
« Alva’s voorzichtigheid in het ontwyken van
een Veldflag, door gebrek aan geld en levens-
middelen, vindt hy zich genoodzaakt het le-
ger te rug te voeren, en af te danken , en hier
mede verdween de hoop, die men had opge-
vat als of God langs dezen weg de verlosfing
van Nederland zoude hebben doen aanlichten.
Alva zich hier op verhovaardigende , ftelde
nu geen paalen meer Aan zyne vervolgingen,
en eischte, om in niets, vooral niet in de
verbeurdverklaring der goederen , waar om
het hem voornamelykte doen was , gehinderd
te worden, der Steden voorrechten op ,’tgene
de verbeurdverklaring derzelver genoegzaam
in zich floot. Zyne en der zynen fchraap-
zucht niet genoeg voldoen kunnende, flaat
hy gelukkig eenen weg in, die de vertwyf-
feling der Nederlanderen ten hoogften doet
_fteigeren, en vordert den tienden penning.
Paulus Buis, Penfionaris van Leiden, aan
Oranje, thans te Dillenburg zynde, verflag
ming gee
CH MAV TRI)
gedaan hebbende van den angstvalligen ftaat
der Nederlanden, kon Hy niet van zich ver-
krygen dezelve hulpeloos te laaten, en ge-
bruik makende van de gelegenheid derzelver,
als de zee tot haar befchermer zoo wel als tot
vyand hebbende, befloot hy het geluk op dat
woest element te beproeven, en gaf lastbrie-
ven om te vrybuit te vaaren,
Gaf men aan de verbondene Edelen den naam
van Geuzen, ’tis geen wonder, datdezen, op
’sPrinfen lastbrieven den kryg te water voe-
rende, met den naam van Watergeuzen zyn
beftempeld geworden , te meer daar het recht
van Oranje tot het uitgeven dier lastbrieven
niet alomme gelykelyk erkend werdt, waar
door dan ook verooroorzaakt werdt, dat Zy;
gevangen raakende, als Zeeroovers , en niet
naar krygsgebruik, gehandeld wierden.
Tot nu toe geene veilige haven in dit land
bezittende , was het denzelven een groot voor-
deel, dat men hen in Engeland gedoogen wil-
de, en by de zoogenaamde Hugenooten te
Rochelle in Vrankryk toegelaaten te worden:
intusfchen. deeden zy den Spanjaarden merke-
iyken afbreuk, doch gingen tevens zoo grof te
werk , dat zy genoegzaam Vriend en Vyand be-
roofden, en den Prins noodzaakten de gege-
ve lastbrieven in te trekken, en nieuwe aan
anderen vit te deelen. Zou
(CX XXIX)
Zou het gevoelen van den Prins, ‘tgeen hy
naderhand aan Sonoy , om hem een riem onder
het hart te fteeken , antwoordde , dat, kon men
namelyk den Spanjaarden de Zee kwyt maaken,
derzelver hoogmoed haast moest zinken, en de
meeste nood geleden zoude zyn , ooit eene ge-
lukkige uitkomst hebben, ’t was noodig dat
zy ergens eenen vasten voet aan land kre-
gen: ook waren zy te cerlyk geboren, om
hun leven in ’tzeefchuimen te flyten, en
niet iets loffelyks en van gewicht, ten diens
fte van ’t Vaderland, uit te voeren: de Prins
hier van overtuigd trachtte ook langs alle we=
gen hun daar aante helpen ‚ ende eén of andere
ftad aan zyne zydete doen overflaan; onder ver-=
fcheiden andere had hy daar toe ook het oog
op deze ftad, en Enkhuizen, geflagen , doch
deze aanllagen mislukten hem door de tegen-
kanting der Oostfriefen ‚ en door de ongezind-
heid der inwoonderen, en dus ging het met de
meeste pogingen omtrent andere fteden :’t bleek
dus, en noch nader by ’ vervolg,dat de maatrege-
fen, die de menfchelyke wysheid beraamde, niet
door ’s Hemels goedkeuring wierden bekroond,
maar dat de Voorzienigheid, op haaren tyd,
zulke middelen wilde doen. daar ftellen , die
de menfchelyke overleggingen te leur ftelden,
en evenwel het bedoeldeeinde bereikten: Nes:
0 der-
(XL)
derland moest eerst noch eenigen tyd met de
gewoone rampen worftelen, noch door nieu-
we getroffen worden, en gevaar loopen om
door den Allerheiligen vloed overftroomd en
ten grooten deele verzwolgen te worden: de
zwaare ftorm,die denzelven verOorzaakte,moest
ook veel nadeel aan ’s Prinfen fchepen toe-
brengen; hier en daar deed zich wel een aan-
blik van hoop op, doch verdween dikwils
zoo fchielyk als men het ontwaar geworden
was, en waar heen Oranje het oog mocht
wenden, om, door hulp van vreemde Mogend-
heden, onderfteund te geraaken , niemand durf-
de of wilde zich de zaaken der Nederlande-
ren openlyk aantrekken of zich bloot ftellen
aan de ongunst van het Spaanfche Hof.
Alva ondertusfchen voortgaande in zyne
wreedheden , en onverzettelyk in zyne maat-
regelen, nergens door af te zetten van het in-
vorderen van den tienden penning , waar toe
nu ook uitdrukkelyke last, uit Spanje , geko-
men was, oordeelt het tyd te zyn denzelven ge-
weldadiger hand uitte voeren , en daar van,
onder zyn oog, een begin te maaken, waar
door de vertwyffeling ten hoogften top ryst,
en een koude fchrik een ieder bevangt: dan
terwyì hy zich gereed maakt om een ftrenge
ftraf te oefenen, en een voorbeeld te ftellen
aan
(ae B 1)
aan zulken, die zich liever daar aan hadden
willen bloot ftellen , dan zich aan de betaaling
onderwerpen; terwyl hy dit te Brusfel in den
zin heeft , om de overige landfchappen tot na-
volging te brengen, toont de Hemel, wanneer
het water tot aan de lippen gekomen is, noch
uitreddingen te konnen daar ftellen. Zoo het
ooit den Watergeuzen’er op aankwam eene vrye
haventehebben,’t wasnu, daar de belangens
van het Engelfche Hof niet toelieten dezelven
daar langer te gedoogen , maar medebrachten
hen het ryk te doen ruimen, en zy op dat be-
vel genoodzaakt waren eene andere uitkomst
te zoeken. In deze omftandigheid , en terwyl
dien hôop geheel losbandig was, wendden zy
het naar deze kusten, en, in voornemen Al-
vaas fchepen aan te tasten, of Amfterdam
te verrasfen, naar Texel; maar Hy, die op
de vleugelen des winds wandelt , doet denzel-
ven keeren, en blaast Lumei, en andere hoof-
den, het befluit in om de Maze in te loopen,
het oog op den Briel te werpen, en doet hen
dat gewichtig oogmerk den 1 April van dat
merkwaardig en voor Nederland alzins gedenk-
waardig wonderjaar 1572 bereiken. Voorwaar
mogen wy hier van zeggen, ’t geen ’s Lands
Staaten eens, in eene andere gelegenheid, na-
derhand zeiden, deze omwending is van den
Bik 5 Hee-
GK eL a
Heere, en zoo veel te wonderbaarder, als
zy» naar menfchelyke wysheid, noch onty-
dig en te vroeg gefchied fcheen. Echter had
zy de gelukkigfte gevolgen, te meer wanneer
maar weinige dagen daarna, en wel op den
6 April van dat zelve jaar, deze ftad, waar in
wy thans het voorrecht hebben dit ons Ge-
nootfchap geplaatst te zien, vrywillig en zon-
der door buitenlandsch krygsvolk of Water-
geuzen gedwongen te zyn, tydig s’ Prinfen zyde
koos, en welke door het uitdryven der Waa-
lenen afweeren der Spanjaarden , de eerfte was
die de Vryheid aan een zetel hielp , welke zy
federt manmoedig verdedigde , en Alva, doch
voor hem te laat, deed ondervinden, dat dit Pite .
chilingo geen nada nada, maar wel de fleutel
der Nederlanden was. Mocht het ’s Hemels
gunftige Voorzienigheid, die dezelve tot een
zoo wichtig einde behaagd heeft te gebruiken,
noch behaagen dezelve lang in Zyne befcher-
ming te houden , haaren bloeiftand te doen her-
leven, en te geven, dat de laate nakome-
lingfchap fteeds met dankbaarheid dikwils het
‚ Eeuwfeest viere van deze zoo gewichtige ge-
beurtenis ! De omftandigheden daar van na te
gaan en UEds, voor te houden , zoude zyn den
fikkel te flaan in eens anders oogst, of wel
eene nalezing te doen van de zoo naauwkeu-
Fie
nti
(XLALN)
rige als getrouwe wyze, waar mede de Wel
Eerw.Heer Jona Willem Te Water, dien dit
Genootfchap zich tot eer rekent onder deszelfs
Leden te mogen tellen, de naaste aanleidinge,
den juisten dag, de byondere wyze, en de ge-
wenschte gevolgen van die groote omwente-
linge met den druk gemeen gemaakt heeft, in
het tweede hoofdítuk van dat werk, waar in
zyn Wel Eerw. de plechtige Inhuldiging van
Zyne Doorluchttige Hoogheid, onder wiens
befcherming dit Genootfchap lange veilig zy
en bloeije, ten jaare 1766 befchreven heeft,
Genoeg zal het voor my zyn, indien ik door
deze fchetsgewyze herinnering eenig bewys
heb mogen geven van myne bereidwilligheid
em ook door dit Genootfchap de geheugenis
van ’s Hemels Voorzienigheid, blykbaar in de
gefchiedenisfen van ’tverloste Vaderland,te ver=
levendigen , en met UEd* in te temmen in de
beoeffening van de eerfte wet van het zelve en
deszelfs groot oogmerk , de eer van God en het
welzyn van den evenmensch te bevorderen.
De derde algemeene vergade-
ring, gehouden den negenentwin-
tigften van wynmaand des jaars
MDCCLXxI, werdt begonnen met
í eene
EELT VN
eene vernuftige en welgepaste aan.
fpraak door den Heer WINCKELMAN,
die ook te gelyk een uitvoerig bes
richt gaf wegens den tegenwoor-
digen ftaat van het Genootíchap.
Wyders deedt de Heer TE WATER
aanvanglyk verflag van eenige Ko-
meinfche en Batavifche oudheden,
en van fommige voornaame boek-
verzamelingen, kunst- en natuur-
kabinetten, door hem, op zyn on-
langs gedaane reisje door het Ne-
derlandsch Gemeenebest, naauw-
keurig befchouwd. Nu bepaalde
Hy zich by Zuid- en Noord- Hol-
land, met belofte om van de ove-
rige vereenigde Gewesten by ver-
volg van tyd bericht te geven.
Hier op werdt overgegaan tot
de beoordeelinge van de ingeko-
mene antwoorden op de Vraag,
welke was opgegeven om beant-
woord te worden voor den eerften
van bloeimaand MDCCLXxII: Mag een
Na-
GE Wv )}
Natuuronderzoeker uit de reeds ge
maakte waarnemingen en proefonder-
windingen werdere gevolgen trekken
ter uitvorfchinge wan de noch onbe-
kende oorzaken der verfchynfelen?
zoo ja, hoe verre mag hy daar in
woortgaan, en welke regelen moet hy
daar omtrent in acht nemen? De
gouden medaille werdt toegewezen
aan de verhandeling, welke tot
zinfpreuk hadt Pedetentim, grada-
tim et circumfpetle, en aan elk der
twee antwoorden, Mon pari peri-
culo res non tentatur, et non fücce-
dit, 1m hoc enim exigua humane ope-
r@, in illo ret omnium pretiofisfime,
weritatis, Jallura est. BACO VERUL.
en Nunc alio nunc rurfum alio fit
obvia vultu, HOM, werdt eene zil-
veren medaille toegelegd. — Het
verzegeld billet, de eerstgemelde
{preuk eenvoudig tot opíchrift heb.
bende, geopend zynde, werdt
daar in een ander , insgelyks verze:
| geld,
(XLVI)
geld, billet gevonden „’t geen, zon-
der daar uit genomen of omgekeerd
te zyn, mede geopend werdtven
daar in befloten gevonden de naam
van den fchryver, zynde den Heer
JOSUA VANIPEREN , 4. &. M. Philof,
Doét , Predikant te Vere, Lid van
de Hollandfche Maatfchappye der
wetenfchappen te Haarlem en van ’t
Zeeuwsch Genooifchap, die, hier te.
genwoordig, te verftaan gaf, dat
achter op het ingeflotene Gillet de
woorden Lid wan ’t Zeeuwsch Ge-
nootfchop zouden gevonden wor-
den, ’twelk dan ook alzoo by om-
keering van ’t zelve bevonden zyn-
de, hebben alle de Leden Hem
geluk ‘gewenscht met het gunftig
oordeel over Zyn ingegeven änt-
woord, en verklaard, dat zy Hem
den beloofden souden eerprys gaar-
ne aanftonds zouden opdragen , ten
ware zulks flryde met de uitdruk-
kelyke wet van dit Genootíchap 4
| e
(XLVI1)
de nadere bekendmaking van de-
zelve in het laatfte Pogramma. Uit
kracht daar van vondt zich derhal-
ven het Genootíchap in de onmo-
gelykheid gefteld om de verhande-
ling van dien Heer dus te bekroo-
nen, maar befloot echter, om te
toonen hoe aangenaam het zy deze
blyken van Deszelven kundigheid
te zien, dat dit antwoord in open-
baaren druk zal worden uitgege-
ven en openlyk verflag gedaan van
‘t genoegen, ’t welk het Genoot-
fchap fchept uit de lofwaardige po-
gingen van den Heer VAN IPEREN,
van wiens werk-yverige letteroef.
feningen de geleerde weereld, en
't Zeeuwsch Genootfchap in ’t by-
zonder „herhaalde blyken heeft ont-
fangen. — Wyders in acht geno-
men zynde het wichtig oordeel
van des kundige mannen over het
antwoord, tot opfchrift voerende
Non pars periculo res non tentatur,
ide ef
CEL Ve Tell)
et non fuccedit, in hoc enim exigue
humane opere, in illo rei omnium
pretiofisfime ‚ weritatis, _FJaëlura
est. BACO VERUL,, viel het be-
fluit, om aan deszelfs fchryver den
prys der gouden medaille toe te
wyzen ;. waar op het verzegeld Zi/-
let werdt opengebroken , en bevon-
den, dat de fchryver daar van was
de Heer JOSEPHUS PAP DE FA
GARAS, Hungaar te Utrecht, aan
wien derhalven deze gedenkpen-
ning zal ter hand gefteld worden —
Betreffende eindelyk het antwoord,
welks zinfpreuk was Nunc afio nunc
rurfum ao fit obvia wultu. HOM,
en waar aan een zilveren medaille
werdt beloofd, indien de opfteller
zynen naam zoude openbaar mar
ken; dewyl aan het Genootfchap
by eenen brief gebleken is, dat dit
antwoord gefchreven zy door den
Heer PHILIPPE FERMIN, Med. Dot.,
gezworen Raad te Maastricht, a
i
(XLIX)
Lid wan °t Zeeuwsch Genootfhap ;
kan ook aan Hem, om redenen
ftraks gemeld, de gedaane belofte —
niet uitgevoerd worden, Alleen
verklaart het Genootfchap zyn ge-
noegen, dat Hy, fchoon als een
mede-Lid volgens de wet niet heb-
bende kunnen dingen naar den eer-
prys, echter de hand wel heeft wils
len leenen om het opgegeven vraag-
ftuk te beantwoorden en op te hel-
deren, en zal van dezen Zynen ar-
beid een nuttig gebruik trachten te
maken, gelyk mede van de overi-
ge ingekomene antwoorden, ’t zy
door dezelve geheel of ten deele
aan ’t gemeen mede te deelen, on-
der de bygevoegde zinfpreuken;
of wel met byvoeging der naamen,
indien de fchryvers zullen goed.
vinden dezelve aan ’t Genootíchap
bekend te maken.
Verder is befloten:, om tot vragen
voor het jaar MDCCLXXIII op te ge:
‘TIL DEEL. ica ven:
CL)
ven: Wat is de reden van het flerk
afnemen der Zeeuwfche, voorname-
byk der Walcherfche duinen en flran-
den? hoe is zulks woortekomen, en wel.
ke middelen, buitende reeds-bekende,
zyn op de nuttig fle en minst kostbaa-
re wyze tot derzelver behouding aan
te wenden? — en — Hoe konnen de
wallen of grondbraaken in de- zee-dy-
ken , woornamelyk die der Provincie
Zeeland , best en minst kostbaar woor-
gekomen worden? — _ waar opde
antwoorden voor den eeríten van
bloeimaand moeten ingeleverd wor-
den, met belofte van een gouden
medaille aan, den fchryver, die op
eene van die vragen een volledig
en voldoend antwoord. zal toege-
zonden hebben.
En. tot een vraag voor het jaar
MDCCLXXxIV, waar op de antwoorden
voorden eerften van louwmaand
deszelfden jaars moeten ingeleverd
worden , ftelt het Genootíchap
j voor;
CLI)
voor: Ja welke evenredigheid zyn
de landen in de Provincte Zeeland,
en in ieder eiland in ’tbyzonder ‚ aan-
gelegd tot bosfchen , boomgaarden,
weilanden en bouwlanden? Js die
evenredigheid, welke thans tusfchen
dit wierfoortig gebruik der landen in
deze Provincie plaats heeft, de woor-
deeligfle, volgens welke de landen
binnen dezelve kunnen worden aan-
gelegd? — Zoo neen, hoedanige
verandering is daar in woor het alge-
meen belang wenfchelyk , en welke
zyn de beste en vruchtbaar fle midde-
len „om dezelve daar te flellen ? Wel.
ke foorten van bout-gewas en land-
vruchten zyn 'er, buiten die welke
in Leelagd doorgaans het meeste wor-
den aangekweekt, diein onze Zeeuw-
Jche gronden, met een. even gelyk of
grooter voordeel, woor het Gemeene-
best en woor den landman, dan de
thans gecultiveerde, zouden kunnen
worden geteeld; welke van dezelwe
Ke ht Ie At 2 Der-
(Lt11i)
verdienen in het byzonder aangemoe-
digd te wordens en boedan:ge zyn
de gefchikfle middelen, om derzelwer
culture gemeente maken? met de
bepalingen daar omtrent gemeldt in
het Programma „in deze algemeene
vergadering vast gefteld, en’twelk
van dezen inhoud is:
Ik de Vergadering van het zeeuwscH Gee
NOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN
te VLISSINGEN ‚ gehouden den. 29 O@tober
1772, is geoordeeld , dat aan de vraag: Mag
een Natuuronderzoeker uit de reeds gemaakte
waarnemingen en proefondervindingen werdere
gevolgen trekken ter uitvorfchinge van de noch
onbekende oorzaken der werfchynzelen? zoo ja,
hoe verre mag hy daar in voortgaan, en welke
regelen moet hy daar omtrent in acht nemen?
door het zelve voorgefteld om vöor den eer-
ften Mey 1772 te beantwoorden, best vol-
daan is door den fchryver, wiens zinfpreuk
was, Pedetentim „gradatim et circumfpelte , en
die; by het openen van het biflet, bevonden
is een Lid van dit Genoo:fchap te zyn, bly-
kende by de verdere opening van eenen twee-
den omflag, dat de fchryver van dit antwoord
was
en
(CE LII)
wasde Heer JosuaA vAN IPEREN, 4. 7, M.
Philof. Doét. Lid. van de Hollandfche Maat-
Jihappye- te Haarlem , en Predikant te. Vere,
aan Wien derhalven de prys der gouden me-
daille zou hebben “moeten toege wezen wor-
den, ten ware, volgens de wet van dit Ge.
nootfchap en-het Programma van ’ voorleden
jaar, de Leden wierden uitgezonderd om dien
eerprys te behalen. Hierom heeft het Ge
nootfchap, ’t welk zyn genoegen over den
lofwaardigen arbeid van dien Heer openlyk
betuigt, goedgevonden den ‘gemelden prys
toete wyzen aan de insgelyks voldoende ver
handeling, die tot zinfpreuk heeft: Non part
Periculo res non tentatur , et non Juccedit, in hoc
enim exigue humane opere, in illo, rei om-
nium pretiofisfime, veritatis, Jaltura est.
BACO VERUL.: en gefchreven is, gelyk uit
het geopend billet bleek , door den Heer zo-
SEPHUS PAP DE FAGARAS, Hungaar, te
Utrecht,
En is wyders beloten het antwoord van den
Schryver, onder de zinfpreuk Nunc alio, nunc
rurfum alio fit obvia vultu. Hom. , meteen
zilveren medaille te bekroonen , indien Hy zal
goedvinden zynen naam aan het Genoo:fchap
door eenen brief bekend te maken,
„Het Genootfchap herhaalt by dezen de vra-
Be A Be ze 3 gen;
(LIV)
gen, in ’ voorgaande jaar opgegeven, en
waar op de antwoorden voor den eerften Mey
1773 moeten ingeleverd worden, welker eer-
fte is: Wat is de reden van het flerk afnemen
der Zeeuwfche, voornamelyk der Walcherfche
duinen en frranden? hoe is zulks voortekomen ,
en welke middelen; buiten de reeds bekende, zyn
op de nuttigfte en minst kostbaare wyze tot der-
zebver behouding aan te wenden? de andere:
Hoe konnen de vallen of grondbraaken in de zee-
dyken , voornamelyk die der Provincie Zeeland,
best en minst kostbaar voorgekomen worden ?
zullende het aan ’t Genootfchap aangenaam
zyn, indien de Schryvers der antwoorden op
deze vraag noch eenig nader licht konnen by-
zetten aan de oorzaken van die vallen, en aan
de middelen om dezelve, op de fpoedigfte,
zekerfte en minst kostbaare wyze, te herftel-
len.
Ook ftelt het Genootfchap voor tot eene
vraag, om voor den eerften January 1774 te
beantwoorden : Zn welke evenredigheid zyn de
landen in de Provincie Zeeland, en in ieder ei-
land in ’t byzonder , aangelegd tot bosfchen,
boomgaarden, weilanden en bouwlanden? Zs
die evenredigheid , welke thans tusfchen dit
vierfoortig gebruik der landen in deze Provincie
_Plaais heeft, de voordeelig fle , volgens welke de
{ Jan=
CEV)
banden binnen dezèlve kunnén worden aangelegd 2
Zoo meen, hoedanige verandering is daar in
woor het algemeen belang wenfchelyk , en welke
zyn de beste en vruchtbaarfte middelen , om de-
zelve daar te freWlen? Welke foorten van hout-
gewas en landvruchten zyn ’er, buiten die welke
in Zeeland doorgaans het meeste worden aangee
kweekt, die in onte Zeeuwfche gronden, met een
even gelyk of grooter voordeel voor het Gemee-
nebest en voor den landman dan de thans gecul-
tiveerde, zouden kunnen worden geteeld; welkê
van dezelve verdienen in hèt byzonder aange-
moedigd te worden ; en hoedanige zyn de gefthike
fie middelen, om derzelwer culture gemeen te
maken 2
Het Genootfchap verlangt, dat de beant-
woording van het eerfte lid dezer vraag op
plaatfelyke en zoo naauwkeurige onderzoekin-
gen, als de aart der zaak gehengt, gegrond
moge zyn; dat de bewyzen daar van , zoo
veel mogelyk, by wyze van bylagen, nevens
de beantwoordinge met renvay aan dezelve,
worden overgezonden. En met opzicht tot
het tweede en de verdere leden dezer vraag
wenscht het Genootfchap, dat de gronden en
redenen , waar van de Schryvers tot ftavinge
van hunne begrippen zullen gebruik maken,
voornamelyk ontleend worden uit den aart
deuk , vaù
(L VI)
van onze Zeeuwfche gronden en luchtsge-
fteldheid , uit het geen de ondervinding in an-
dere landen, alwaar een dergelyk climaat en
gelykfoortige gronden voor ’tgrootfte deel te
vinden zyn, heeft geleerd, en uit de byzon-
dere nuttigheid , voordeel en gefchiktheid van
deze of gene planten of gewasfen, het zy tot
eigen’ confumptie of verwerkinge in de Pro-
vincie, het zy tot vervoeringe naar elders;
en gevolgelyk ook uit de handeldryvende be-
langen van de Provincie.
De prys gefteld op ieder van de drie bo-
vengenoemde vragen, voor den Autheur die
dezelve, naar het oordeel van ’t Genootfchap ;
best beantwoord zal hebben, is een gouden
medaille, op den ftempel van ’t Genootfchap.
gellagen , met het jaartal en den naam van
den fchryver.
De antwoorden op de vragen moeten niet
met den eigen naam des fchryvers , maar met
eene zinfpreuk geteekend, en met een verze-
geld billet, het welk dezelfde zinfpreuk tot
opfchrift heeft, waar in des fchryvers naam
en adres gemeld zyn , verzegeld aan den Heer
Justus Tjeenk, Secretaris van dit Genootfchap,
zeer leesbaar gefchreven , in het Nederduitsch,
Fransch of Latyn franca worden toegezonden,
yoor den bepaalden tyd, na welken geene
meer
(CL VAI)
meer tot den prys zullen worden toegelaten,
Ieder een, wie hy ook mag wezen, ftaat
vry naar den prys te dingen, uitgezonderd
hun die in eenig opzicht Leden van dit Ge-
nootfchap zyn. Ook zal het den genen, die
den prys behalen zal, niet vryftaan zyne ver-
handelinge, waar op hem de prys is toegewe=
zen, het zy in ’t geheel of ten deele, het zy
afzonderlyk of by eenig ander werk te doen
drukken, zonder uitdrukkelyke toeftemminge
van dit Genootfchap.
Evenwel zal het den Leden, des goedvin-
dende, vryftaan, om , fchoon zonder naar den
prys te dingen, over de opgegevene vragen
te fchryven, en derzelver antwoorden, op
de bepaalde wyze, alleen met byvoeging van
de woorden Lid wan het Zeeuwsch Genoots
Jchap achter de zin/preuk, zoo boven op het
verzegeld billet, als op de verhandelinge zel-
ve geplaatst, te laten toekomen, ten einde
het Genootfchap daar van ook een nuttig. ge=
bruik voor het algemeen, het zy door derzel-
ver Verhandelingen, geheel of by uittrekfels
van het byzonderfte , mede te deelen, konne
maken. 8
En ten einde de Verhandelingen over de
opgegevene vragen , door zulken die geen
Leden zyn toegezonden, fchoon zy den prys
DVS eene g niet
(CL VIII)
niet behalen , evenwel niet in het duister
blyven, zal het Genootfchap ook daar van
gebruik maken , en dezelve , of geheel of ten
deele , met den druk gemeen maken, ’ zy
Onder de bygevoegde zinfpreuk, of met mel-
ding der naamen , indien de fchryvers dezel-
ve aan het Genootfchap gelieven te openbaa-
fen, na dat de prys zal zyn toegewezen, en
zulks in de nieuwspapieren zyn bekend ge-
maakt.
En hoewel het Genootfíchap aan geene van
de in dit jaar toegezondene verhandelingen
van zulken, die geen Leden van het zelve
zyn , de beloofde twee zilveren gedenkpennin-
gen kan toewyzen, alzoo de medegedeelde
ftukken, niet tegenftaande fommige hunne
verdienften hebben, aan de voorgeftelde ver=
eischten niet voldeden , volhardt echter het
zelfde Genootfchap in de toezegginge van
twee zilveren medailles aan de twee beste ver-
handelingen, welke eenige nieuwe uitvindin=
gen of verbeteringe van oude, in de onder
fcheidene takken van kunften en wetenfchap-
pen , ter nuttige uitbreidinge van dezelve ,
zullen behelzen.
In het voorleden jaar verloor het
Zeeuwsch Genootíchap een van
zyne
(CLIX)
zyne Leden, den Heer ADRIAAN
PELERIN, Medic. Dol. ۩ Profes-
Jor te Maaftricht, wiens dood door
allen, die ZLyne goede hoedanig-
heden kenden , betreurd wordt.
Maar in dat zelfde jaar, na dat het
tweede deel der Verhandelingen
was uitgegeven, en in dit loopen-
de jaar, zyn eenigen tot Drredteu-
ren en Leden van ’t Genoorfchap
aangenomen. De aangeftelde Ds-
rebteuren zyn de Heeren
HENDRIK VINK, A, LD. M. Med. €” Philof,
Doët. Anatomie EF Chirurgie Profesfor
Honorarius, en oud-Schepen te Rotter-
dam. Den 20 Sept. 1771.
PIETER VAN DAMME, Lid van de Koning-
lyke Keurvorftelyke Societeit te Gottin-
gen, en van de Keurvorftelyke Societeit
der wetenfchappen in Saxen. Te m-
Jterdam. Den zo Sept. 1771,
Mr. ADRIAAN HAGOORT, Schepen en Raad
te Gorinchem. Den zo Sept. 1771.
Mr. JOANNES DE WIT HAGANEUS, Commis-
faris van de kleine bank van Juftitie te
Haarlem. Den 26 Nov. 1771,
Mr.
(rx)
CORNELIS CAEN, Schepen en Raad te
Vlisfingen, Bewindhebber der West-In«
difche Compagnie ter Kamer Zeeland.
Den 26 Nov. 1771.
DANIEL VAN ALPHEN , Heer van Ach-
tienhoven en den Bosch , Griffier der ftad
Leiden, Lid van de Maatfchappye der Ne-
derlandfche Letterkunde aldaar, Den 31
Deet ager:
. PIETER PAUL VAN GELRE, Raad der
ftad Zierikzee, en wegens dezelve Ge-
committeerde Raad en Raad ter Admira-
liteit van Zeeland, te Middelburg. Den
go Jany 1772.
WILLEM HENDRIK TURCQ, Oud-Bur-
gemeester der ftad Tholen , en wegens
dezelve Gecommitteerde Raad en Raad
‘ter Admiraliteit van Zeeland, te Middel-
burg. Den go Juny 1772.
JACOB MERSEN , Heer van Nieuwvúiet ,
Bailliu van de wateren van Zeeland, te
Middelburg. Den 29 O&. 1772.
. HENRICUS CALKOEN , Advocaat te
Amfterdam. Den 29 O&. 1772.
GERARD JAN BLANKERT, Secretaris
der Ed. Mog. Heeren Straaten van Zeeland,
te Middelburg. Den 24 Nov. 1772.
Als
(‚sen )
„Als Leden van ’t Genootfíchap
zyn, in de algemeene Vergaderin-
ge den twintigften van herfstmaand
’s jaars MDCCLXXI , aangenomen de
Heeren
DIONYSIUS VAN DE WYNPERSSE, A. DL. M.
Philofophie Dot. €” Profesfor te Leiden,
Lid van de Hollandfche Maatfchappye.
JOHANNES FREDERICUS HENNERT, 4. LD. M.
Philofophie Dot. €” Profesforte Utrecht,
Lid van de Hollandfche Maatfchappye en .
van ’t Bataafsch Genootfchap der proef-
ondervindelyke wysgeerte. -
CAROLUS LINNAEUS, Ridder van de Noord=
fterre, eerfte Lyfarts des Konings van
‘Zweden, Medic. Profesfor te Upfal, Lid
_ van de Rus-Keizerlyke, Paryfche, Ber-
Iynfche, Upfalfche, Stokholmfche Aca-
demien, en van de Genootfchappen te
Montpellier, Touloufe, Florence‘en Rot.
terdam. | bereed he
JAN BERNARD SANDIFORT, ftads Medic,
___Dolor in ’s Gravenhage, Lid vân de Kee
zerlyke Academie der Natuuronderzoes
kers, en van de natuur= en gereeskundis
ge Societeit te Bafel. teug
(LXII)
En in de algemeene Vergade.
ring, den negenentwintigften van
wynmaand in dit jaar, werden ver-
kozen de Heeren
DIDERICUS VAN CRUISSELBERGEN , Re@or
der Latynfche fcholen te Wlisfingen, die
reeds den 29 O@. 1771 benoemd was tot
een mede-lid van het Perpetuel Committé.
JEREMIAS NICOLAUS EYRING, Philof. Dot.
Reftor van het Koninglyk en Keurvorfte-
lyk Seminarium, Lid van verfcheide Ge-
nootfchappen en Secretaris van de Ko-
ninglyke Hiftorifche Maatfchappye te
Göttingen.
HERMANUS GERARDUS OOSTERDYK, Direc-
teur van de Amfterdamfche Maatfchappye
der Drenkelingen en Lid van de Leidfche
Maatfchappye der Nederlandfche Letter-
kunde, ’sLands, Stads en Gasthuis Me-
dic. Doêtor te Amfterdam.
BENJAMIN BOSMA, A. L. M, Philof. Doftor
te Amflerdam.
JAN WAGENAAR, Lid vande Leidfche Maat-
fchappye der Nederlandfche Letterkunde,
Hiftoriefchryver der ftad. Am/terdam.
HENRICUS AENEAE, 4. L. M, Philof. Doët.
te Amfterdam.
Je LE
(LX1I11)
Je LE FRANCQ VAN BERKHEY », Med. Doëtor
te Oestgeest.
ARCHIBALD MACLAINE, &. 5. Zheof. Doc-
tor, Predikant der Engelfche Gemeente
in ’s Gravenhage.
PETRUS CAMPER, Med, Dot. € Profesfor
te Groningen, Lid van de Hollandfche
Maatfchappye der wetenfchappen, ’t Bas
taafsch Genootfchap der Proefondervin-
delyke wysgeerte, enz.
Mr. MEINARDUS TYDEMAN, Juris Nat.
Gent. & Publ. Rom. Germ. Profesfor te
Utrecht , Lid vande Leidfche Maatfchap-
pye der Nederlandfche Letterkunde.
JACOBUS DE RHOER, Elog. € Ling. Gre
ce Profesfor te. Groningen,
PETRUS CURTENIUS, $. S. Theol. Profes
Jor, en Predikant in de Nederduitfche Ge=
meente te Amfterdam,
LAMBERTUS BICKER, Medic. Dobtor, Se
cretaris van ’t Bataafsch Genootfchap der
Proefondervindelyke wysgeerte te Rot-
terdam.
Niet dan met het grootfte ge.
noegen ondervondt het -„Genoot-
fchap de uitwerkfelen vanden let-
ter.
(LXivV)
terkundigen arbeid van fommige
Leden en anderen, die door hunne
toegezondene verhandelingen, en
waarnemingen het gemeen zoo wel
als het Genootfchap-aan zich. ver-
plicht hebben, welker voorbeeld
anderen tot een fpoorflag zal ver-
ftrekken om ook het hunne toe te
brengen tot uitbreiding der weten-
{chappen en nuttige kunften.
„Ook mogen wy niet verzwygen
de edelmoedigheid der Heeren
WINCKELMAN, SANDIFORT;
HOFSTEDE, SLABBER, HAGE-
MAN ‘en anderen, allerbyzonderst
van den Heer VAN DAMME, die
de boekverzameling van het.Ger
nootfchap-door hunne gefchenken
hebben vermeerderd, terwyl de
Heeren MAURITS en VANDER
MEULEN het zelve met eenige
zeldzaamheden’ van: het ryk der na-
tuur verrykt hebben. Zulke bly-
ken van toegenegenheid V.
Add 5
ses.
(LX Vv) î
de openlyke dankerkentenis van
t Zeeuwsch Genootfchap.
Wy zullen noch kortelyk verflag
doen nopens den inhoud van dit
derde deel der Verhandelingen. —
Vooraan ftaat een gedicht, betref:
fende de vryheid van ons Vader-
land, voor twee eeuwen verkre.
gen, en tot op heden onder ons
gelukkig bewaard. De Schryf.
fter begeert onbekend te blyven.
Schoon nu de verzwyging van
haaren naam mag gerekend wot-
den eene te ver getrokkene ze-
digheid, welke deugd toch ook,
gelyk alle andere, haare paalen
heeft, en het Genootfchap eenig-
zins ongaarne naamlooze gefchrif
ten door de uitgave gemeen
maakt, al was ’t maar om dat men
dus belet wordt de verfchuldigde
‚ erkentenis aan de fchryvers te be.
Wyzen, is evenwel goedgevon-
JIL. DEEL, bek d den,
CLX VI)
den, úit aanmerkinge- van de tyds-
omftandigheid, het gemelde dicht-
ftuk, welks zedige fchryffter on-
zen lof wegdraagt , in dit boek-
deel te plaatfen. —. De drie ant-
woorden over de wallen in de zee-
dyken, aan welker eerfte de gou-
den medaille werdt toegewezen ,
zynde de twee andere met een zil-
veren gedenkpenning bekroond,
zullen vermoedelyk van groote
nuttigheid, byzonder in Zeeland,
bevonden worden. — De Hiftori-
fche. verhandeling van den Heer
ERMERINS over ’t Kafleel wan
Rammekens , aan den mond van
den Middelburgfchen haven gele-
gen , kan niet dan aangenaam voor
de Zeeuwen zyn, te meer daar
dit kafteel in vroegere tyden zeer
_aanmerkelyk was. — Het onder.
zoek nopens het jaar, in ’t welke
Lodewyk, Koning wan Germanie,
aan den Utrechtfchen Bisfchop Hun:
8e
(LX Vr)
gerus de vryheid wan zyne kerke. be:
westigde, door den Heer vAN wYN
medegedeeld , fpreidt een groot
licht over veele duifterheden in de
gefchiedenisfen der midden -eeu-
wen. — „De Heer OOSTERDYK
SCHACHT ftelt hier een geneesmid-
del tegen de. wallende ziekte ter be-
proevinge voor, en verzoekt, dat,
zoo iemand daar van gebruik zal
gemaakt hebben, de uitwerkfelen
van dit geneesmiddel mogen be-
kend gemaakt worden ; hoedanige
berichten het Zeeuwsch Genoot-
fchap met genoegen zal ontfan-
gen. — De Heer BOMME gaat we-
derom voort met zyne waarnemin-
gen omtrent eenige zee-in/elten,
op ’t ftrand van Walcheren gevon-
den, en: doet beloften van nader
bericht te zullen geven over de
zee-polypen, naar welke men re-
denen heeft zeer te. verlangen. —
De eerfte verhandeling van den
; kkk 2 Heer
CUL war ur
Heer GALLANDAT over «de Zef-
zerlyke fnede, voorgelezen in de
algemeene Vergadering van ’t Ge-
nootíchap ten jaare MDCCLXXI, en
waar van het vervolg in ’t vierde
deel zal geplaatst worden , zal mis-
fchien ftrekken om menschlievende
kunstgenooten tot eene meerdere
beoeffeninge van dezelve aan te
zetten, en (ommige fchadelyke voor-
oordeelen , hoe verouderd ook, te
keer te gaan. — De aanmerkingen
van den Heer VAN IPEREN ter
ophelderinge van de gewyde beurt-
gezangen zyn gefchikt om over ee-
nige voornaame deelen van ’t ver-
heven geopenbaard Woord een
nieuw licht te fpreiden. — De
waarnemingen van den Heer NA-
HUYs leveren aanmerkenswaardt-
ge voorbeelden op van eene wolko-
mene opflopping van water, van ee-
ne hevige long-ontfleking , welke
door eene van zelve voortkomen:
de
Cann xp,
de kwyling volkomen gered werdt,
en van eene ontlasting wan een
groot getal waterblazen door den af-
gang. — Het bericht van den Heer
VAN NOOTEN ftrekt ten bewyze
van de gelukkige uitwerkfelen,
welke de Zlefriciteit fomtyds be-
vonden wordt te hebben in de ge-
nezing van lammigheid. — De
Heer DE wIiND befchryft een zeld-
zaam beursgezwel in de borsthollig-
beid, by de ontledinge van een
lyk door Hem ontdekt. — De
waarneming vanden Heer VEIRAC
betreft eene longe-teering , welke
door. fleen-floffe veroorzaakt werdt. —
De Heer Le ROY doet naauwkeurig
verflag van eene allerzonderling-
fte wanflallige menfchen-vrucht.—
De Heer HENNERT onderzoekt,
met groote oplettenheid, naar de
waare gedaante der aarde, en zal
met dit onderzoek voortgaan in ee-
ne volgende verhandeling, welke
Ei RR ar 3 in
(CE, BI)
in het vierde deel zal worden ge-
plaatst, met byvoeging van de
noodige teekeningen, waar op Hy
zich, ‘by voorraad, in het uitgege-
ven ftuk een en andermaal heeft
beroepen. — In den brief van den.
Heer “LE FRANCQ VAN BERK-
HEY aan den Heer BASTER, wel:
ke met toeftemming van den {chry-
ver in ‘tlicht komt, wordt bericht
gegeven van een hard gefchaald eij
wan een zee-hoorn, — De Heer
BERG IUS befchryft, met eene by-
gevoegde getrouwe afteekening,
een mieuw foort van eene Ameri
kaanfche plant, ZEchites Semidigy-
na, in Suriname ontdekt. — De
Heer RADERMACHER geeft een
zonderling voorbeeld op van de
keering des waters in een vyver,
welke door dat middel van vis ont-
ledigd is. — «De brief van den
Heer BASTER, met zyne goed-
keuring gedrukt; daet ons bericht
van
(URX1)
van den uitflag , welken Zyne tarw.
teeld , naar ’t voorfchrift van Miller
behandeld, gehad heeft, en onder-
zoekt de reden van die vermeenig-
vuldigde voortteeling. — Het be:
richt wegens eene miswyzing op
Compas „door den donder veroor-
zaakt, kan ftrekken ter bevestigin-
ge van ‘foortgelyke- waarnemin-
gen. — De Heer BODDAERT
geeft verllag van de waarnemingen
nopens den overgang van Venus over
de zon, te Philadelphia den derden
van zomermaand’s jaars MDCCLXIX
gedaan -door-de Heeren Shippen,
Williamfon, Pearfon, Thompfon ,
Prior en Ewing, welke laatstge-
noemde dezelve in ’t Engelsch
heeft befchreven. — De waarne-
mingen over den gevallen regen
te Zierikzee in de jaaren MD CCLxx
en MDCCLXXI ‚door den Heer
BASTER, die een Barometer van
Watzeneen 7 bermometer van Prins
ed aanaa , oan
(LXXI11)
van ’t beste foort gebruikt heeft,
en de Meteorologifche waarnemin-
gen, door den Heer MULLER te
Vlisfingen in den jaare MpcceLxx
gedaan, befluiten dit-derde deel der
Verhandelingen van ’t Zeeuwsch
Genootfchap, *t welk voor het ver:
volg ftaat maakt op de arbeidzaam-
heid van zyne Leden en de vol-
vaardige hulpe van anderen, ter
bevorderinge van de nuttige kun-
ften en weteníchappen.
Vlisfingen den eenendertigften
van Wintermaand MDCCLXXxIE.
GOD Wol CAA)
DE Bk EED GR
_#C eg ID
4
NAGEDAGTEN
GRONDLEGGING
HERSTELLING
D E R
NEDERLANDSCHE
VRY HEID,
BY GELEEGENHEID VAN DERZELVER
EEUWGETYDE,
IN DEN JAARE MDCCLXKXII,
O Dicht’ren! die de fnaaren fpant
Om Neérlands Eeuwgety’ te zingen;
Meent niet dat ’k naar den prys wil dingen,
Al neeme ik ’t fpeelcuig ook ter hand.
Neen gunt flechts aan myn Poëzye,
Dat zy heur zang der Vryheid wye,
Die met haar zagte hand my ftreelt;
En welinkunst, maar niet in vryheidsmin wil wyken,
Daar Neérlands bloed in de ad’ren fpeelt,
Duldt dat ik ook de zugt voor Nederland doe blyken!
BAARN 5 O
(LXXIV)
O Dierb’re Vryheid! door ’ gezag
Van ftoute en wreede Dwingelanden,
Werdt gy geboeid in flaaffche banden 5
Toen Godsdienst fnood vertreeden lag;
Toen Handvest, Wet noch Recht mogt baaten;
Noch ’% fineeken van ’ Lands Onderzaaten
Iet winnen op ’t hoogmoedig hart,
Dat hen ten offer van geweetensdwang deedt fneeven ,
‚ In’ net van’ Bygeloof verward ;
Moest deuiterfte ongeraf ganschNederlanddoenbeeven.
Och Neêrland! hoe ed ze Gursltlocnd
En traanen toen uw’ ftroomen zwellen !
Uw’ ondergang fcheen aan te fnellen ;
Den kloekften Held ontzonk de moed,
Dan, toen floeg ’t eeuwig Alvermogen,
Door zo veel leed en fimart bewogen,
Het oog op ’t zuchtend Nederland:
Gereed den euvelmoed des Kastiljaans te toomen
En, door een Goddelyke hand
Stiert Hy tot Neêrlands heil den zwaai van wind en
ftroomen,
B A DH
Het heugt u nog, hoe gy, ten fpyt
Van ’s Ibers haat en Alvaas woeden,
Die met uw vleesch zich dagt te voeden,
Des Dwinglands vuist ontworfteld zyt.
Wen
(LXX Vv)
Wen juist twee Eeuwen nu geleeden ,
Door ’t omflaan uwer waterfteeden ,
De grond der Vryheid wierdt gelegd.
Toen fiere Elizabeth door ftaatkunde aangedreeven ,
Uw Watergeuzen ’t Ryk ontzegd,
En hen genoodzaakt hadt zich Zeewaarts te begeeven,
/
EA &
Waarheen Lumei! nu met de vloot ?
Ontvlamt de moed der waterfchaaren ,
Op nieuw in ’t barnen der gevaaren?
Geluk! in dezen jongften nood,
Zal ’% licht voor Nederland opdaagen ;
(Daar mag de Grasmaand roem op draagen)
De wind, gedraaid op ’s Hemels wil,
Dwingt u der blanke Maaze uw kielen te betrouwen;
Die ’t hoofd verheft uit haare kil
En zagter rolt, wyl ze u mag op haar’ vloed befchouwen.
8 & A
‘Gaat wel: daar landt Hy voor den Briel:
Fluks zie ik al de zeilen ftryken.
O Stad! .gy zult met de eerkroon pryken,
Dat gy, daar Alvaas grootfche ziel
_ Zich keerde aan fmeeken noch vertoogen,
Hem, zynes ondanks, hebt bewoogen ,
Den tienden Penning af te ftaan. (a)
Wan.
(@) De Hertog van Alva hadt een aanvang gemaakt
(LXXxXVIJ)
Wanneer gy door Lumei geeischt wierdt voor Oranje
Om u van Tiranny te ontflaan ;
Gy hoort, en breekt het eerst het juk van ’ trotfe Spanje.
B A &
Hoe volgen eerlang op uw fpoor,
Door ’t hoog Beftel, de Zeeuwfche fteeden: (b)
Ct Is lang genoeg geweld geleeden)
De Maar vliegt nauwlyks Neérland door ,
Of de ed’le moed der Westerfriezen (c)
Doet hen des Prinfen zyde kiezen.
De Vryheids-min herleeft alom (d)
In ’t hart des Bataviers, diËeerlang zal getuigen,
Dat hy der tegenheden drom _
Kan tarten,maar den nek nooit onder ziel-dwang buigen.
: 0
met ’ heffen van den tienden penning te Brusfël,
als Hy de tyding kreeg van ’t inneemen van den
Briel; waarop het aanftonds geftaakt werdt.
(b) Vlisfingen den 6den van Grasmaand ; Veere den
gden der Bloeimaand; Zierikzee den 2sften der Zo-
mermaand 1572.
(©) Enkhuizen den 2rften van Blaeimaand; voorts
Medenblik, Hoorn, Alkmaar, Edam, Monnikken=
dam en Purmerende in Zomermaand.
(d) Oudewater , Gouda, Leiden, Dordrecht , Go=
-„tinchem verklaarden zich voor den Prinfe in Zomer-
maand, Haarlem in Hooimaand; gelyk ook een gee
deelte van Gelderland, van Overysfel en. van Friese
(LXXVII)
O Aartstiran ! voldoe uw wraak !
Doe ftad by ftad haar geesfel voelen !
Tragt die in Naardens bloed te koelen!
Ja! heb zelfs het ontmenscht vermaak ,
Al kost het u tienduizend lyken,
Dat Haarlem voor u moet bezwyken; (©)
Haar kragt bezweek , maar niet heur trouw ;
Die ftell’ men by de trouw der braave Leidenaaren:
Wyl hier zich Man ontziet noch Vrouw :
Getuige zy Kenau, de roem der Hasfelaaren.
HR DP B
Uw deugd, uw moed, uw wys beleid
O Vader Willem! blyft gefchreeven,
In ’t hart van Neêrlands laatfte Neeven !
Uw naam, de onfterflykheid gewyd,
Blyft fteeds de Roem der Nederlanden ,
Of fchoon de Nyd moog’ knarsfetanden ;
De Spanjaard op heur klank verbleekt:
Uw bloed, gefpild by dat van uwe maagen,
Zal , zo lang Neêrland Neêrlandsch fpreekt ,
In *s Lands Hiftorieblaên van aller trouw gewaagen.
De
(e) Men vindt gemeld, dat de Hertog van Alva zo
zeer gezet was op ’t veroveren van Haarlem, dat,
wanneer zyn Zoon Don Fredrik neigde om ’t be-
leg op te breeken , Hy die thans ziekelyk was Hem
fchreef , dat Hy in perfoon ’t beleg zou komen
voortzetten , zo Don Fredrik vertrekken wilde, of
deszelfs Moeder uit Spanje ontbieden „ om haars
Zoons plaats te bekleeden,
(LXX VIII)
De Hemel zelf bekroont hunn’ moed:
Nu fcheurt Hy ’t Ys, en redt de kielen: Cf)
Dan zal Hy ’s vyands vloot vernielen:
Dan moet het Water, de Ebbe en Vloed,
Dan ftilte en ftormen ’ Land bevryden:
Dus wilde God voor Neérland ftryden:
Hy zelf verfterkt de Heldenfchaar :
Hy gaf de zege, vaak des vyands trots gebleeken:
En, na een kryg van tagtig jaar,
Leert Hy den vierden Phlips nog om den Vrede fmee=
: ken. (8)
AA
Hoe ftygt de Vryheid nu ten troon!
Nu heeft het Recht niet meer te treuren 5
De Godsdienst mag het hoofd opbeuren „
Zo veel onnozel bloeds ten loon.
De Vrede doet de welvaart bloejen ;
En Oost- en Wester-fchatten vloejen
Eerlang in Neêrlands vryen fchoot.
Och bragt de welvaart maar geen zorgelooze weeïde |
Die, ftraks na ’t redden uit den nood,
Het al te ondankbaar volk weer nieuwe rampen teelde.
0
(f) Zeer aanmerkelyk is de wonderbaare verlosfing
der Waterlandfche Scheepen uit het Ys, in Winter-
maand 1572.
(8) De Munfterfche Vrede in 1648.
€ rlr r)j)
O Vryheid! gy wordt draa belaagt;
Van binnen zal er onweér broejen ;
Van buiten zullen ftormen loejen
Dat ai het land ’er van gewaagt.
Krenkt- Karel ’ recht der Zeevaardye;
Wil Lodewyk zyn heerfchappye
Uitbreiden ; men zal *t vloekverdrag
Der Teems en Seine, tot uw ondergang „ haast hooren;
Juist honderd jaaren na den dag (h)
Dat Briel uit Vryheids-min den Prins’ hadt trouw ge=
zwoorei,
FR PO Ì
Hoe moeten, voor ’t vereend geweld
Der Vorften, nu de fteeden buigen;
Dat konnen drie gewesten tuigen ,
Die, eer het jaar ten einde fnelt,
Alom.zien vreemde ftandaarts planten. (i)
_ Wyl Tweedragt, met haar vloekverwanten ,
Al ’t Land in rep en roere zet ,
Zal dolle Muitzugt ftraks het hoog gezag vertreeden.
Hoe wordt de veege Staat gered? .. ,
God zelf zal tot zyn heil zyn wondermagt befteeden,
Hy,
Ch) Den den der Grasmaand 1672 verklaarden
Vrankryk en Engeland den Staat den Oorlog.
DD Gelderland , Utrecht en eenige Hollandfche
Steeden raakten in de magt van Vrankryk, terwyl
genoegzaam geheel Overysfel, en een gedeelte van
‘tland van Zutfen: den Keulfchen en Munfterfchen
in handen vielen, /
(ere Koet)
Hy doet, door een’ onzichtb’re kragt ,
Louis eerlang dit Land verlaaten.
Wat zal Hem nu.de zege baaten 2
De Britfche en Franfche watermagt
Bezwykt voor Neêrlands waterfchaaren: (kj
Hy doet den ftaatsorkaan bedaaren. (1)
Hy zeegent Willems oorlogsdeugd.
Dat zieldwang dan het juk voor Albion vry fimecde!
Hy voert-Hem tot der Britten vreugd,
En op hun fmeekgebeên wel haast aan Torbais reede, (m1)
GD A MW
Triomf | men biedt den Vorst de kroon ;
Of fchoon het Rome moog’ mishaagen,
En Vrankryk ’t recht wil onderfchraagen
Van een? gewaanden Koningszoon,
Of wil Bourbon den Iber huwen (n)
Aan den Sequaan; wie moet niet gruwen,
Nu
(k). Tweemaal in Zomermaand, vooral in Oogst-
maand des jaars 1673.
(1) Door den Nimweegfchen Vrede in den jaare
1678.
(m) In den jaare 1689,
(n) Toen Karel de ede, Koning van Spanje, in
Slagtmaand des jaars r7oo overleeden was , wilde
Vrankryk zyn recht op de Spaanfche Heerfchappy
doen gelden , waarom ’er jaar op jaar verfcheide
… bloedige flagen zo ter zee als te lande zyn zn
val-
Cr MIRENA)
‚ Nu’ zwaard, belust op menfchenbloed ,
Vast jaar op jaar , veel duizenden doet fneven!
Dan, als ‘tin ’teind heeft uitgewoed,
Zal God in ’s Bisfchops-ftad den lieven Vrede geven, (o)
PR A A
Hoe vrolyk lacht die fchoone u aan!
Gy groet haar met een minzaam wezen 5
De welvaart, om ’t gelaat geprezen,
Zal met u t’ faam ten reije gaan.
Dan, dit kan de afgunst niet gedoogen;
Zy ziet het aan met nydige oogen;
De Heerschzugt voegt zich aan heur zy’;
Staatkunde zal wel haast met beide t? faamen fpannen;
Straks zal de ftoute Dwing’landy
De dierbezwooren trouw der vreê-verdragen bannen;
A B A
…_ Wat onheil heeft dit Eedgefpan ;
Volfchoone Vryheid! u befchooren !
De voormuur is wel draa verlooren,
Haast waagt ’er heel Staatsvlaandre van. (Pp)
ke ok le oke %* Wil
vallen, als by Hochftet en voor Mallaga 1704 „ by
Ramillies in Brabant in % jaar 1706, by Oudenaarde
1708, vooral by Malplaquet 1709, by Villa Viciofa
in Spanje 1710,
Co) De Utrechtfe Vrede 1713.
(p) In % jaar 1747.
CA sert d j
t Wil alles % ofiderft’ boven kekteiig «
Zo hiet de groote Heer der Heërefis
Op nienw ; der wötde paler: Melt.
Hoùà hoed! Hy gebfe eerladg-opsller vrootmen bede,
Door middel van ’s Lands dierbren Held,
De binnelandfche rust , êf buften ’ bands den vrede. (q)
nan apen
Juich Vegter! Jaieh! de paviër:
Telt u nog by Zyn (diërbre fehattens -
Eer zak hêfn’bloed ‘uit de je rennfhtten '
Eer hy eeù wetteloos beftier
Daar Zieldwang zieh op dùufft beroemen,
C Niet in zyt hatt’zâl haatlyk noemen; —
Of fchoon de laffe vleizucht' fmaal’,
„ Wy willen veel om goed, maar Heesen vey hiel firy-
den.
(Dus luidt der Bataviëten tâal)
» Wy konnen van ons bl8&d, maar niet van Vryheid
Gai La des
& & av En VOV, AE
Geen Vryheid, die het oe de gezag
Beftrydt van wettige Ov’righeden;
_Die ’t Recht balddadig durft’ eeh
Die alles dóen en zeggen mag :
Dus breekt men alle tugt en orde;
Op dat de Vryheid woestheid worde,
PCIE ne Neen:
(q) De Akenfche Vrede 1748;
CER KIA)
Neen: zulk een vryheid blyv’ geweerd,
Maar 'daar ’s Lahds-Ow’righeên. ’svolks vryheid zelf.be=
waaren;
En ’% volk ook zyne Vad'ren eert,
Daar wordt ’t geluk betragt van Haardfteên en Altaaren,
GP HA De
Gun Hemel ! dat dit dierbaar. pand
Altyd mooge ongefchonden blyven,
Datze in de fchaauw der Vreê-Olyven
Nog lang heur zegevaanen plant’!
Dat door haar de achtb’re wetenfchappen
Beftygen hooge glorietrappen !
Dat Willem, Neêrlands hoop en vreugd;
Met moed en minzaamheid de Vryheid blyv’ bewaaken ;
Zyn hart, gefierd met Vorftendeugd,
Moet ’t zoet der liefde van het vrye Neérland fmaaken !
DP PA A
Dan, dat ook Nederland den roem
Der Edle Vryheid niet misbruike!
Waar door het ’s Hemels wet ontduike,
En Godbeftryding vryheid noem’.
Die boosheid legge uw magt aan banden!
Dat Godsdienst, Vryheid, Deugd de handen
Te faamen ftrengelen; en ’t geluk
Der Nederlanden meer dan ooit ten top doen ryzen !
Dan zal t Uw Goedheid , die het juk
Verbrak,eeuw in eeuw uit, met dankb’re galmen pryzen.
> In Grasmaand MDCCLXXIL, ta A
kkk g | LYST
(LXxXIVv)
LYST per VERHANDELINGEN,
Ap Ewaord op de vraag over de redenen en
herftellinge der vallen in de zee-dyken;
door B, NEBBENS, Capitein-Major der
ftad Middelburg. — — — Bl. 1
Antwoord op dezelfde vraag ; door B. RENOU,
in zyn leven Landmeter te Zierikzee, — ÓI
js door C, DE KANe
TER, ’s Lands Infpeêteur te Zierikzee, _ — O9
Hiftorifche Verhandeling over ’t kafteel van
Rammekens; door j, ER MERINS, Secre-
taris der {tad Vere, — — — 133
Onderzoek nopens het jaar, in ’ welke Lode-
wyk, Koning van Germanie, aan den U-
trechtfchen Bisfchop Hungerus de vryheid
zyner kerke bevestigd hebbe; door H, vAN
WIN, Penfiongris der ftad Briele, — 177
Een geneesmiddel tegen de vallende ziekte,
ter beproevinge voorgefteld door j. oos-
TERDYK SCHACHT, Medic, Profesfor te
Utrecht, — — — — 271
Bericht aangaande verfcheiden zonderlinge Zee=
Infeéten, gevomden aan de zee-wieren op
het ftrand van ’t eiland Walcheren; door
L. BOMME, Direteur van de Asfurantie-
Compagnie te Middelburg. — — 283
Verhandeling over de Keizerlyke Snede; door
D. H. GALLANDAT, ’s Lands Operateur
Anat, Chir, & artis obft. Le&tor te Vüsfingen, 319
Vere
(LEXXV)
Verhandeling overde Gewyde Beurtgezangen ;
door J. VAN IPEREN, Predikant te Vere, 358
Waarneming van een volkomen opftopping
van water, en van eene hevige long-ont-=
fteking, welke laatfte door eene van zelve
voortkomende kwyling gelukkig en volko-
men gered werdt; door A, P, NAHUYS,
Med. Profesfor te Harderwyk. — __— 435
Waarneming van eene ontlasting van een aan-
merkelyk aantal van water-blaazen door
den afgang; door Derzelfden, — — 455
Bericht van het gebruik der Electriciteit in de
genezing van lammigheid; door s. vAN
NOOTEN, Jansz. Heelmeester te Amfterdam, 463
G. WINDIt Obfervatio Anatomica de admiran-
do tumore eyftico, in thoracis cavitate,
disfecto cadavere humano, reperto.
Ontleedkundige waarneming van een ver"
wonderenswaardig Beursgezwel, in de
borstholligheid van een dood lichaam ge-
vonden; door G. DE WIND, M.D. Ana-
tom. Chir, & artis obft. Lector te Middel-
burg; en vertaald door A. Muller, M. D.
Schepen en Raad te Vlisfingen. — — 49L
Waarneming wegens eene Longe-tering, door
fteenftofte veroorzaakt; door 'y. VEIRACs
Med. Dof, te Rotterdam. — — 505
Befchryving van eene allerzonderlingfte wan-
ftallige Menfchen-vrucht; door j. LE ROY,
Heelmeester te Middelburg. — — 520
Onderzoeking omtrent. de waare gedaante der
Aarde; door j. F. HENNERT, Philof, Pro-
fesfor te Utrecht, EE de — 529
Klk 3 Brief
(LX XX VD)
Brief van j. LE FRANCQ VAN BERKHEY,aan
7. Baster, over een hard gefchaald ey van
een Zee-hoorn. Ti == Tk 576 |
P. J. BERGIUS de Echite Semidigyna, nova
planta fpecie ex America.
Echites Semidigyna , een nieuwe foort van een
Americaanfche plant, befchreven en afge-
beeld door rp. 1. BERGIUS, Hitt, Nat, &
Pharm. Profesfor te Stockholm, en vertaald
door 7, W. Te Water. eel — — 583
Bericht van de keering van ’t water in een vy-
ver; door Mr. D. RADERMACHER, Heer
van Nieuwerkerke , Bewindhebber van de
O. L.C. ter kamer Zeeland te Middelburg. — 592
Brief van y. BASTER, M.D. te Zierikzee, aan
JF. W. Te Water, over den mislukten uitflag
der Tarw-teeld , volgens het voorfchrift
van den Heer Adiller, — ach — 597
Bericht wegens de miswyzing van het Com-
pas door den donder ; medegedeeld door
J-. TJEENK, Secretaris van ’t Zeeuwsch
Genootfchap. — — — — ÓI5
De overgang van Venus over de zon, den 3
Juny 1769 te Philadelphia waargenomen;
getrokken uit het Engelsch werk van
JF. Ewing door P. BODDAERT, M.D. te
Utrecht, — — — — 2617
Waarnemingen over de luchtsgefteldheid, en
den gevallen regen te Zierikzee, in de jaa-
ren 1770 en 1771; door J. BASTER. == Ó48
Meteorologifche waarnemingen , in ’t jaar 1770
te Vlisfingen gedaan door A, MULLER. — Ó5I
DRUK-
DRUKEFEILEN
E N
VERBETERINGEN.
Bl. 307 reg. 14
—= 308 — 13
— 325 — 4
_ 328 5
— 330 =— IO
— 336 — I5
— 339 — II
_—_ 338 mt $
_Hiftorie.
In het tweede deel.
flaat overige lees voorigen
—— uit te flaan — uitgeflagen
—=.gebererd —- verbeterd
— ziekte —= ziekten
— twee eneen vierde duimen uitmake lees
twee en een vierde, en die der andere
twee en drie vierde duimen uitmake,
—— als de —- äls naar de
— wyking — werking
—— het beletfel — het voornaame beletfel
Jn het derde deel.
Bl. LxIv reg. 20 flaat MAURITS lees MAURITZ
Verhandelingen.
Bl. 198 reg. 14 flaat Prium — Pruim
—= 437 == 29 —— raakte —- geraakte
== 445 =—= 2 === aanhoudendende — aanhoudende
—= 445 —= 21 —— hoesten, —- hoest en
JSO Ó — Extraêam —- Extraâum
== 459 — 24
— Ontlasting == ontaarting
A
id E d La Dd
4 En
jee hi Als haa
ran bare. ie habe Heb An Beru
Maps eb MD Es 4sbreke das aa anwa
ZE stermteg namidt Blintiv oh apt ndr
2
pen ige a:
oe esn end\ Dd
Li ad Ar ids:
ANTWOORDEN
OP DE
VA 7 An Gait o
VOORGESTELD DOOR HET ZEEUWSCH
GENOOTSCHAP DER WETENSCHAP
PEN TE VLISSINGEN S
Welke zyn de redenen der meenigvuldige
vallen of grondbraken in de zee-dyken;,
wvoornamelyk die der Provincie Zeeland,
en op welke wyze konnen dezelve best voor-
gekomen, of, daar zynde, fpoedigst en
migst kostbaar herfteld worden?
DQ OO R
BASTIAEN NEBBENS,
Capitein- Major der Stad Middelburg,
BARTHOLDUS RENOU,
in zyn leven Landmeter te Zierikzee,
CORNELIS pre KANTER,
di Lands Infpetteur te Zierikzee;
Aan welken de eerpryzen, door het Genoot-
fchap, op den 20 September MDCCLXXI, zyn
toege wezen,
BER POM 57 hal " { ok PAN
NAALOOWTVA
| hik. aa 40 |
dE aan
Poawvaan Pan HOO azar20
“TAMDEKHATEW ALT TANIETOOH
smaomieeldy AT uaa
opiheusiesase sb ssnher do ngs ATM
ushyaeaas oh ot orndeodonorg Ao dine
«baslaoS safieord nb vh Ayhoragrsoow
NOP 10de nangtoh oger haas ep Ry
da wpd, Sarge wad Vp snah
Somrrour mhaflesd mndtvoA Mgt
a eo oa d es
Ned PEARU UIA IT2Ag
eVa gil venlo, kid 7
VOHL BUG OET AGP
SRR GMR d d5Vol df HE
d ij pe
AATUAA 4
€ 38 shi HE: keb RL Giek ha hd
vedan dod roob «oost gh” ov ARÁ
WES « LERJIMEM Fodenardel OL ooh go TpBadat
ì | HIS IRL
Bladz, 3
VERHANDELING
Over de redenen der meenigvuldige vallen of
grondbraken in de zee-dyken, voornamelyk die
der Provincie Zeeland, en de wyze , waar op
dezelve best voorgekomen, of, daar zynde,
„Jpoedigst en minst kostbaar konnen herfteld
worden.
D OQO OO R
BASTIAEN NEBBENS
SSSSSSSSISSHSS
Ie ‚ by de eerfte opkomst van het
Zeeuwsch Genootfchap der Weten-
fchappen te Wlisfingen, deszelfs grond-
flas gevestigd op dien regel, die de eer-
fte der wetten, welke tot een rigtfnoer
moesten verftrekken, uitmaakt, namer
lyk, naast de hoogfte verheerlykinge
van den alleen wyzen Gop, het gant-
fche menschdom en vooral den Land-
genooten voordeelig te wezen (a), geen
a: m3 be
_(@) Ziet Verhandelingen uitgegeven door het
Zeewwsch Genootfchap , eerfte deel bl, XL,
4 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
uitgebreide . betooging “zal *er- noodig
Zyn, om te doen opmerken, hoe zeer
de betragting vän dien pryswaardigen
regel, ookin „deze. opgegevene: vrage,
doorftraalt; want dat, de meenigvuldige
vallen, of grondbraken, in de zee-dy-
ken, zeer nadeelige, en‚ voor de Pro-
vincie Zeeland int byzonder, allerfcha-
delykfte en drukkende gevolgen hebben,
zal niemand, zoo ik vertrouwe , willen
of kunnen tegenfpreken; maar veel lie-
ver. met my inftemmen, dat de aanlei-
ding en opwekking tot een naauwkeurig
onderzoek naar de redenen van die mee-
nigvuldige vallen, en de beste wyze om
ze voortekomen , of fpoedigst en minst
kostbaar te herftellen , zoo niet aan het
gantfche menschdom, immers voorname-
yk den Landgenooten voordeelig te wil-
len wezen moet gerekend worden, —
Te meer, daar men, zoo veel ik weet,
over dat onderwerp, hoe zeer ons land
in gemeen, en de Provincie van Zee-
land in *tbyzonder, daar aan gelegen
ZY » tot nog toe zeer weinig , of misfchien
in ’*geheel niets, befchreven vindt.
Waarom dan, ín zoo verre de voorge-
melde grondflag en % doelwit van het
Zeeuwsch Genootfchap niet alleen die
Ü Maats
SCENSDESZEE-DYKEN. 5
Maáatfchappye betreft , maar ookeen der
voornaamfte” wetten «voor «het geheel
menschdom is éen ieder dit voornaam
doel behoort te betragten;, en het zelve
beftendig moet zoeken te bereiken.
… Uit zulke en andere geóorloofde grond-
beginfelen heb ik derhalven onderno-
men, by gelegenheid ‘der gemelde op-
gegevene “vrage, myne’ gedagten ‘over
dezelve medetedeelen, of ‘fomwyl dat
geringe werk eenig nut dede, al was
‘tdan maar, dat meer verligten en kun-
digen daar door opgewekt wierden ‚om
het zelve te ‘verbeteren, en waar mede
ik zelfs zoude vermeenen geen geringen
dienst aan ons vaderland te hebben toe-
gebragt, “Daar toe verleene de alleen
wyze GOD Zynen gunftigen zegen!
Om dan met. eenige orde in het ver-
handelen ‘van ‚deze {toffe voorttegaan ,
en my teffens met bekortinge, zoo veel
mogelyk tot de voren gemelde vrage
van het Zeeuwsch Genootfchap te be-
palen, zal ik dezelve, drieledig zynde,
ook alzóo onderfcheidenlyk tragten te
behandelen, met,
od A 3 Eerst:
Ó B. NEBBENS OVER“DE VALLEN
„Eerst: te onderzoeken de redenen der
meenigvuldige vallen. of grondbras
ken in de zee-dyken, voorname-
lyk die der Provincie: Zeeland ;
Ten tweeden + op welke wyze dezelve
„best konnen voorgekomen worden;
ke 7 en derden: of, daar zynde, {poe
„…digst en minst, kostbaar -herfteld
worden, | nia f
Dog alvöfens, zal ik „tot een onder:
fcheiden begrip „wat men -door vallen
of grondbraken‚-myns oordeels, te ver-
{taan.hebbe, dezelve kortlyk, befchry;
venen daar. by.opgeven, zoo veel mo,
gelyk , alle. omftandigheden., „welke met,
in, by en omtrent die vallen gewoonlyk
verzeld, gaan, zoo ten opzigte,der-val-
len zelve, als ten: aanzien der. plaatfen
en fituatien , daar die vallen of-grondbra-
ken gebeuren.— Waar nä, uit die op-
gegevene algemeene aanmerkingen En
waarnemingen , de gegrondheid ‚ of lie-
ver de meeste. waarfchynlykheid van. de
opgegevene’ féederien der meenigvuldige
vallen, en myne ovefige voorftellen À
he tje en
IN DE ZEE- DYKEN, 9
behandelinge"der meer gemelde vraag,
te ligter erfkorter zullen kùnnen worden
opgemaakt, en op dezelve toegepast.
Befchryving wat men door vallen of
grondbraken werflaat.
Het zyn die fchadelyke, en, meest-
tyds zonder eenige voorteekens, onver-
wagte en fchielyke wegvallingen van ge-
heele vakken in de voor de zee liggende
gronden, of meylanden, *t zy fchorren,
onbegroesde flikken, of zandgronden,
waar mede dikwils de zee-dyken in het
tallu, ja tot in de kruin, en fomwylen
geheel , in een ogenblik, met derzelver
zate en voorfchreven voorgrond wegval-
len, breken, en hunne plaats in meer-
dere of mindere diepte veranderen „200
dat de polders en landen, voor of om-
trent welke zoodanige vallen gebeuren,
in meerder of minder gevaar van over-
{trominge. gebragt worden „en zelfs fom-
wylen daar door geheel komen te inun-
170 7 Mi LE
€
A 4 Al.
8 B, NEBBENS OVER DE VALLEN
vadlgemeene „aanmerkingen en waarne-
vobrdningen vande byzondere omflandig-
„heden, die by, met „ in en omtrent de
wallen, of grondbraken, gewoonlyk
werzeld gaan, zoo ten opzigte wan
to de. wallen zelve, als ten aanzien der
__plaatfensen Áituatien, waar die val-
len gebeuren,
De vallen; of grondbraken, zyn,
gelyk by de befchryvinge werdt gezegd,
zeer. fehadelyk, en gefchieden, meest-
yds zonder.eenige voorteekens, door-
gaans onverwagt en op ’tallerfchielykst,
“_p, De vallen gefchieden nietaltyd tef-
fens, of te gelyk, dat is, alles wát on-
derriynd of tot den val gefchikt en be-
teid is, valt niet eensklaps weg, maar
dikwils met ftukken en brokken , het ee-
ne voor en het Andere ná, Egter pleegt
het eerfte ftuk meestentyds op * fchie-
lykst en onverwagtst weg te vallen,
708, De ‘kolken, of gróndgaten, door
de vallen geformeerd, hebben meesten-
deels {teile oevers of kanten, onregelmaä-
tige figuren, en ook een. ongelyken
grondflag.
À 4. Dee
IN DE ZEE-DYKEN. 9
4e Die kolken zyn doorgaans voor-
zien van één of meer uitgangen, of get-
ten, naar de diepte en het digstby gele-
gen kanaal of vaarwater gaande, en in
dezelve uitkomende,
5. Dezelve grondbraken- gefchieden
veelal by laage ebben , in {til weder,
met-aflandige winden, na gierftroom.
6. Zy hebben meest plaats , Daar fter-
ke ftroomen;, of tye, langs en op de wal
benen fchieten, of daar draaijingen en
malingen van het tye, of zoo genaamd
neer, gaan 3
Je Daàâr veel val. van water, namelyk
hooge vloeden en laage ebben.plaats heb-
ben, gelyk ook daar meer ebbe dan vloed
gaat, a | | |
… 8, Daar fteile oevers, en.diepe kanaa-
len „ ofvaarwaters plaats hebben;
«9: Daar de gronden. met doorgaande
laagen vasten derry , kley ; of andere vas-
te ftoffen, en daar onder losfen derry,
Ípier, kwylzand, fchulpzand , of ande-
te losfe ftoffen; famengefteld zyn.
10 B, NEBBENS OVER DE VALLEN
1o. Eindelyk, die vallen, of grond-
braken, gebeuren zelden, daar- zware
zeën of flag van water op de wal en oe-
vers taan. 10
De voorgemelde algemeene aanmer-
kingen, waarnemingen, en byzondere
omftandigheden , in het eene geval meer-
der en in het andere minder, naar mate
der onderfcheidene gevallen en fituatien,
door de ondervindinge geftaafd zynde,
zullen ons dezelve „in: de behandelinge
en oplosfinge der drieledige vraag, by
toepasfinges,-merkelyk te ftade komen.
> „Dus nu.in ’t algemeen gezegd hebben-
de, wat men van ’t onderwerp dier vra-
gen ste begrypen hebbe, en wat?er al
met, in, by en omtrent het zelve ge-
woonlyk verzeld gaat, zal ik te ligter
kunnen overgaan tot -de byzondere be-
handelinge‘ van het eerfle lid der vrage,
te weten, welke zyn de redenen der mee-
nigvuldige vallen, of: grondbraken, in de
zee-dykèn:s voornamelyk die der Provincie
Zeeland) » egbers | 9
Hier in zal-ik deze orde houden; dat
ik eerstrin’bgemeen de meest hee
hik „or Á y-
IN DE ZEE-DYKEN.” … ÏI
lyke redenen van de vallen en’ grondbra=
ken” zal opgeven (ik zegge, de meest
waarfchynlyke redenen , om dat een on-
wraakbaar , -wiskunftig en zeker betoog
in dezen niet‘wel mogelyk is; want wie
tog heeft den bodem der zee doorwan-
deld „en wie kent volkomen de ingewan-
den der aarde?) en. dan zal ik -aantoo-
nen de voorname redenen, waarom die
grondbrakenzook in de Provincie Zeer
tande by zonderlyk; plaats hebben.
>Met opzigvvan:de algemeene oorza-
kem en redenen‘der vallen in de zee-dy-
Ren szegoe ilena mA €
Eerftelyk » -dat ‘het eene waarheid is,
die niemand onbekend kan zyn, en door
het getuigenis van verfcheiden fchryve-
ten geftaafd wordt, dat het aardryk tot
eenvzeer verregaande diepte „>en zelfs
Zóowverre ons de boor en gravers zulks
hebben konnen leeren, op veele plaatfen
isofamengefteld' uit-beddinger van zeer
onderfcheiden* foort van ftoffen, als
koorn-aarde, favel, kley, wasten en los-
{en derry, fpier, zand; fchelpzand,
kwylzand, en -meenigvuldige “andere
foorten. meer , zeer onregelmatig, op de
eener pläats dus, en op de andere plaats
Ji fem): ZOO »
12 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
zoo, hier met ftrooken, aders, liemeh;
of fcheen, en aldaar met doorgaande
eenigzins regelmatige laagen, Menvzie,
ten bewyze van dien, alleen , om niet
een meenigte- andere. op-te geven; die
vermaarde gravinge en putte Zmfter-
dam, waar in men, op een diepte van
232 voeten, meer dan twintig malen on-
derfcheidene beddingen en gronden ont-
moette, „Ook kunnen „ter bekortinge
zoo voor dit, als ’t volgende „ons tot
bewyzen ftrekken, onder andere, de
zeer naauwkeurige opgave, en proeven
van den zeer voortreffelyken Heere
J. LE FRANCQ VAN BERKHEY; In Zy-
ne Natuurlyke Hiftorie wan Holland.
Ten tweeden : even bekend en ontegen-
zeggelyk is het, dat die, en andere on-
der{cheidene foorten van ftoffen ‚waar
uit de beddingen der gronden zynofa=
mengêfteld;-en beftaan ,: ook zeer onder-
Ícheiden: zyn, in haar houdinge, met;
en omtrent het water; dat is, dat‚hetee-
ne foort-van ftoffe. meerder en-eerder
vatbaar en: vloeibaar, en dus tot ver-
plaatfinge, door en‚met het water „ be-
kwamer isen wordt dan: hetandere; ge-
tyk by-voorbeeld „ het fpier, kwyl-en
OON fchulp-
IN DE ZEE“DYKEN. 13
fchulpzand minder het water, in des-
zelfs vloeibaar of verplaatsbaar maken-
de kragt, en wryvinge, kan wederftaan,
dan de vaste derry , of kley-ftoffen.
Gelyk al mede, ten derden: genoegzaam
zeker is, dat de aardkloot, immers zy-
ne by ons, tot ons oogmerk in dezen,
ig genoeg bekende oppervlakte, op
veele plaatfen als doorflingerd is met wa-
ter-aders, en wellen, die, naar ons be-
grip onregelmatig, niet alleen perpendi-
eulaîr, ten opzigte van onzen ftand,
maar ook fchuins en horifontaal, door
denzelven heen loopen, en welke waar-
fchynelyk moeten geformeerd zyn, en
worden, door buizen of aders, uit los-
fer en meer doorlatende ftoffen beftaan-
de, dan de ter zyden en rondfom liggen-
de gronden zyn.
Hier toe {trekke ten preuve de daag-
lykfe ondervinding der gravers:
Waar van anders, die dikwils gebeu-
rende fchielyke opberftingen van zulke
water-aders, die men wederom kan
floppen, en ter zyde dieper graven,
zonder water te krygen, en welke aders,
by afftekinge , wanneer zy fchuins of
Gorifontaal loopen, door den toevloed
van
I4 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
van water uit dezelve, de in zig hebben-
de ftoffe ontloozen , en als een opene buis,
of pyp van een fontein, zig vertoonen
in mindere, of, meerdere. grootte, of
wydte?
Waar van anders , die zoete aders en
bronnen uit zoute gronden, ja door het
zout water heen, op ftranden, fchorren
en flikken, of zoute aders uit anderzins
zoete gronden, waar door , by ontfprin-
ging, veel drinkensputten bedorven wor-
den; die, zoo als de eenvoudige land-
man zelf weet, dikwils weder goed te
maken zyn, door die zoute, of bittere
aders en wellen te {toppen , en met zand
te beleggen ?— Verzekerde niet Ce/ar
zyne krygslieden, dat ’er op de oevers
der Egyptifche ftranden zoete water-
wellen waren? is Ariftoteles onbewust
geweest, van zulk zoet water uit zoute
gronden? fpreekt Pliniys niet van zoet
water aan ftranden?
Waar van anders dat onderfcheid
van zoete, zoute, en bittere wellen of
aders, naastby den anderen gelegen;
of wel op-eenen kleinen afitand te gelyk
ontfpringende 2
Waar van de onderfcheidene diepte,
eer men:water krygt, op de eene plaats
hd
IN DE ZEE-DYKEN, 15
zes, op de andere twintig, minderen
meerder voeten, ja tot een ontfaggelyke
diepte, waar van men meer dan één
voorbeeld heeft?
Ís niet, volgens getuigenis, zekere put
op de Veluwe 135 voeten diep?
Wat is anders de reden, dat, (zoo als
geloofwaardigen getuigen) de putten met
zoet water, op ’t Eiland Urk, ryzen
en dalen, naar mate de Rivier de 7sfef,
verre van daar, beneden Campen, uif-
komende, daalt of zwelt 2
Waar door klimt en daalt de beroemde
gat van hoog Elten niet, naar mate van
et ryzen of dalen van den daar digt
voorby {troomenden Rhyn, maar inge-
volge den toeftand der Maze, die 4 uu-
ren van dezelve voorby de {tad Grave
heenftroomt, zoo niet de water-aders,
die dien put fourneren, gemeenfchap
hebben met de ver afgelegene Maze, en
niet met den digtby liggenden Rhyn?
Is het zoo genaamd fonteintje te Ber-
gen op den Zoom alleen door kunst ge:
maakt, of helpt de Natuur, door aders,
het-zoet water op den zouten oever in
{trand uitborrelen ?
Waar komt het zoete water anders
als door zulke aders, of buizen en eek
hek len,
16 B. NEBBENS- OVER DE VALLEN
len , in de fchaap-ftellen „die in Zeeland
en elders, in de dagelyks met zout wa-
ter overftroomd, en. dus doorweekt
zynde zoute fchorren „gegraven zyn,
tot drinken voor het op de fchorren wei-
dende vee? Bene’ ob d
Waar van anders die zeldzame put,
te Colynsplaat , welks water zoet genoeg
is, om bier te brouwen, zoo als men
het daar toe gebruikt, onaangezien het
met hooge vloeden en laage ebben van
de tusfchen Zierikzee en Colynsplaat
{troomende Oosterfchelde, ryst en-daalt,
zonder dat zulk een verfchynfel zig aan
andere naby gelegene putten vertoont?
Men denke ook op die bekende putten
in Walcheren, Zuidbeweland, en ande-
re Zeeuwfche Eilanden: trouwens zoo-
danige verfchynfels zyn niet zeldzaam,
byzonder in de Provincie Zeeland, waar-
om ’t dan overbodig zoude wezen, zig
met de byzondere opgaven derzelver
langer bezig te houden. Alleen teeke-
ne ik hier, met een-woord, nog-maar
aan; waar van anders die: zoete „water-
aders, daar die rondfom met de-zoute
Noord-zee befpoeld wordende Provincie
van Zeeland zoo merkelyk mede „geze-
gend is 2 a8 : zoob el
Ein-
IN DE ZEE-DYKEN,: 17
Eindelyk, tenwierden: heb ik , tot myn
onderwerp noodig, aan te merken, hoe
onze Aard-kloot, de Nederlanden, ons
Vaderland, en iedere Provincie van de-
zelve in ’*tbyzonder, de eene min en
de andere meer, als doorfneden is met
zeën, rivieren, kanaalen, en vaarwa-
„ters, waar van door veele fterke {troo-
men, ebben en vloeden, draaijingen ,
malingen of neeren, langs fteile oevers,
heen fchieten; het welke, zoo ’k ver-
trouw, geen bewys vereischt, als zyn-
de zulks by ieder bewoonder, byzon-
der van ons Vaderland , immers zoo ver-
re in dezen tot ons oogmerk dienftig is,
genoegzaam bekend , behalven meenigte
getuigenisfen van bekende fchryveren.
Al het vorengemelde genoeg , dog ook
teffens noodig zynde, tot bevorderinge
van myn oogmerk, zal ik, tot afdoe-
ninge myner taak, ter beantwoordinge
van het eerfte lid des eerften deels der
meergemelde vrage overgaan, en uit de
applicatie. van het hier voren ter neder-
geftelde, en‚ zoo ikmeen, genoegzaam
bewezene, opgeven de meest waarfchy-
nelyke redenen der meenigvuldige val-
len, of grondbraken , in de zee-dyken,
All, DEEL. B Ik
18 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
Ik begrype dan, dat die redenen te
vinden zyn en afgeleid moeten worden;
Ten eerften: in het famenftel van het
aardryk, en deszelfs beddingen, uit ver-
fcheidene foorten van ftoffen ;
Jen tweeden: uit de wellen, buizen,
of aders, die zeker uit meerder doorla-
tende ftoffen moeten beftaan ;
En ten derden: uit de zeën, rivieren,
kanaalen, vaarwaters, en voorname-
lyk derzelver fterke ftroomen, of tyen,
ebben en vloeden, draaijingen-, malin-
gen of neeren, langs en op fteile oe-
vers plaats hebbende ; —
En daar uit redeneer ik in dezer voe:
ge:
Is *t Aardryk zoodanig famengefteld ,
gelyk het is, dat daar in op fommige
plaatfen, als met ftrooken, fcheên, en
liemen ; op andere. weder, doorgaande,
en eenigzins regelmatige laagen of bed-
dingen van onderfcheidene, min en
meerder tegen de vloejbaarheid en tot
vervoeringe bekwaam makende kragt
van ’t water beftaanbaareftoffen, gevon-
den worden ;—- en worden die laagen
en bedden van onderfcheidene ftoffen ,
door’ fteil worden, of zyn, van de oevers
der zeën, rivieren, kanaalen of vaar-
eik \ Wa
IN DE'ZEE-DYKEN. 19
waters, bloot gefteld aan de fchuuringe,
wryvinge, losmakinge en vervoeringe,
door den fterken ftroom of tye van vloed
en ebbe, die, op en langs die fteile oe-
vers, door die rivieren, ‘kanaalen, of
väarwâters heen ftroomen;5— wyders;,
worden aari zoodanige los-, vloej-, en
vervoerbaafmakinge, door het afnemen
der oevers, ook bloot gefteld de meer=
der doorlatende, en dus ligt vervoerbaar
wordende ftoffen, waar uit de buizen der
" water-aders, of wellen, by myn tweede
byzondere aanmerkinge geroemd , meer
dan waarfchynelyk beftaan, en zyn g#-
formeerd;— zoo kanik’, by gevolgtrek-
king uit het vorengemelde, en'by verge-
lykinge met de opgegevene algemeene
aanmerkingen, waarnemingen ‚en byzon-
dere omftandigheden, de redenen der
vallen of grondbraken, en “werkingen
daär toe, dus begrypen te zyn;—
Dat het water, tegen zoodanige oe:
vers, door fterke ftroomen, fchuurende
eni’wryvende, de openliggende losfe, en
méest aan haar’ losmakendé eigenfchap
gehoorzamende'ftoffen los, en vlóejbaar
maakt, uitlokt, en ‘door den fterken
{troom verplaatst; en’‘medevoert ;—
waar toe de vloed’, de draaïjingen’ en
B 2 ma-
20 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
malingen , of zoo genaamde neer, wel
meest en eerst het hunne bybrengen in
los maken der ftoffen , en de ebbe meest
doet tot de wegvoeringe der losgemaak-
te ftoffen; en in dat gevoelen worde ik
byzonder geftaafd , door de gewoone re-
gels, en middelen, die men ter verdie-
pinge van kanaalen, of vaarwaters, by
de hand neemt; waar mede men, im-
mers meesttyds, best flaagt, als men
meerder ebbe dan vloed door zoodanig
vaarwater kan brengen, om dat, in zulk -
geval , de losmaking der ftoffe niet genoeg
tot deze bewerkinge zoude zyn, alsde
ftoffe zelf niet weggevoerd wierde; en
hier toe zullen met opzigt tot de vallen,
ook myne hier voren opgegevene 6, 7,
en 8 bevindelyke aanmerkingen en waar-
nemingen ten bewyze trekken ; —
Dat alverder, door die uitlokkinge en
wegvoeringe der ftoffen , een ondermy-
ning veroorzaakt wordt; namelyk op
zulke plaatfen daar de grond, of bed-
den, zoo als ik te voren zeide, met on-
derfcheidene laagen van meerder en min-
der voor de vloejbaarwording vatbaar
zynde ftoffen is: voorzien; want daar
geen andere als eenfoortige , ’t zy losfe
of vaste ftoffen , te vinden zyn, in
de
IN/DE ZEE-DYKEN,. … 21
de “oever-in zoodanigen geval, name-
lyk daar de-ftroom tot -wegvoeringe en
afnemen geneigd is, meesttyds geheel ,
of gelykelyk af, dat is, zonder groote
ondermyninge: dog , by voorbeeld „daar
de grond , of. beddingen, famengefteld
is uit kooren-aarde, favel, zand, kley,
en vasten derry, en daar onder losíe
derry , fpier „ kwyl-,„los-, of fchelpzand „
zoo als dikwils gebeurt, en de losfe der-
Ty; fpier, kwyl-, los-, of fchelpzand
werden, in voegen als voren is gezegd,
uitgelokt en weg gevoerdszoo is het klaar
te begrypen , dat de vâste derry, kley ,
of andere vaste ftoffen, 'dls meerder te-
genftand biedende, tegen de los- en vloej-
baarwordinge, blyft hangen, en als ’
ware een wulft of kelder formeert; wel-
ke welligt, door de ftrooken, of fchéen
van meerderen tegenftand biedende ftof-
fe, die door de meerdere losfe {toffe on-
der gezegde vasten derry, of kley heen
loopen „als door pilaren werden onder-
fteund, en smede tegen de vloejbaarma-
kinge, «en wryvinge-van het water bly-
ven wederftand bieden ;— - *
„ Oeffenende dat water en tye te minder
zyn kragt, en wryvinge, op dat wulft,
met zyn fteunfels, naar maate het zelve
B 3 wa
22 B, NEBBENS OVER DE VALLEN
water minder tegenftand van zyn meer
gezeggelyke of eerder vloejbaar worden-
de ftoffe vindt, “en dus ondertusfchen
voortgaat met die ondermyninge, en uit-
lokkingen-der ftoffen , tot dat het vacuum
of kelder te groot en wyd, die ftaanders
of pilaren eindelyk, door -geduurig wry-
ven; en kabbelen, mede ‘afgefchaafd.,
ente zwak wordende , om het voorfchre-
ven wulft langer te onderfchraagen; of
ook wel, dat die ondermyninge zoo ver-
re,en verder gaat, alsde vaste {toffe ,
het zy derry „kley-of andere, die’t voorf,
wulft uitmaaktsdtrekt, en dus alles da-
gelyks verzwakkende, ten laatften dat
wulft niet meer alleen door zyn eigen
krast kan taande blyven, maar ook
door behulp en onderftand van het wa-
ter, dat dezen kelder vervult, werdt ge-
dragen; welk water, door de drukkin-
gen van ’tboven water , genoegzaamen
wederftand biedt tegen de natuurlyke
neiginge, en eigen zwaarte van het nu
verzwakte en nederwaarts neigende wulft,
tot dat eindelyk meesttyds eerst een
hoog giertye als ’t ware dedaatfte hand
aan deze ondermyninge legt, en door
losmakinge en uitlokkinge, met een af-
landigen wind, te beter bevordert, dat
een
IN/DE ZEE-DYKEN. 23
een-laage ebbe „die den meesten tyd op
hooge giertyen volgt, dat water ,en dus
zyn kragt, vermindert, en vervolgens
de- noodige hoeveelheid-der persfinge in
evenwigt met de drukkinge van het wig-
tige en anders nu nietmeer genoeg on-
derfteund- wordende wulft te kort fchiet ,
waar door dan dat wulft door zyn eigen
zwaarte , zy geheel , of fomwylen ge-
deeltelyk, als op fommige plaatfen , nog
door zwakke fteunders , of ook wel door
ingeftorte „bonken en brokken onder-
fteund wordende, inftort, en die zoo
fchadelyke en dikwils met geheele over-
ftroominge dreigende vallen, of grond-
braken, veroorzaakt; —
En deze wyze van werkingen, met
zyn gevolgen, wordt in ’t byzonder ge-
{taafd, en-komt zeer wel overeen met
myne-hier voren opgegevene 1,2, 3,
5 en g-bevindelyke aanmerkingen, en
waarnemingen der byzondere omftan-
digheden, die-met, in, by , en omtrent
zoodanige vallen, of grondbraken, ge-
woonlyk verzeld gaan,
‚Dan my dunkt, hier wordt my een
tegenfpraak gedaan;
Dat, namelyk , zoodanige vallen, of
_B4 grond-
24 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
grondbraken , fomwylen hunne voor-
naamfte wydte en breedte hebben eenen
geheelen afftand van den oever en ka-
naal, of vaarwater , en dat dus de bloot-
ligging der onderfcheidene ftoffen van
de beddingen of grond, door de affcha-
vinge en uitlokkinge der oevers, daar
van geen oorzaak kunnen zyn,
Dog wie heeft niet opgemerkt, dat,
zoo als hier voren is gezegd, het aard-
ryk niet alleen met reguliere laagen , van
onderfcheidene ftoffen famengefteld is ,
maar ook liemen , ftrooken , of fcheen,
van die verfchillende ftoffe in zig heeft,
en dat dus zeerligt zoo een lieme, ftrook ,
of fchee van ligt verplaatsbare toffe, tot
een verre gaande diepte, en uitgeftrekt-
heid, horifontaal, of fchuins kan uitge-
lokt worden, tot daar dat tot ondermy-
ninge geneigd en wegvoerende water een
vollen voorraad van losfe en weinig we-
derftand biedende {toffe vindt, dat dan
door het zelve water, langs het eerstge-
maakte kanaal, of uitgang, wordt uitge-
lokt en weggevoerd, —
Trouwens wat behoeft men tot die
uitwerkinge zulke liemen, ftrooken of
fcheên van onderfcheidene, en ligt weg
te voeren ftoffe; zyn niet onze hier vo-
ren
IN DE ZEE-DYKEN:'’ 25
ren opgegeverie en genoegzaam beweze-
ne aders, wellen, en buizen, waar me-
de de grond als doorflingerd is , daar
toe genoegzaam? kunnen, de losfe en
meerder doorlatende ftoffen uit dezelve
uitgelokt zynde, die ontledigde buizen
niet ligt dienen tot kanaalen, geulen, en
uitgangen van ligtere, en door het wa-
ter los en vloejbaar gemaakt zynde ftof-
fen? kan zulks niet een geheele diftantie
van den oever ingekropen zyn? wie
weet niet, wat uitwerkinge men van
die natuur, door zoogers in fluizen of
fchoeiwerken, ziet en ontdekt? hoe
worden fomwylen geheele ondermynin-
gen en kelders uitgevoerd, en gemaakt
door enkele reeten, kwartgaten of ande:
re kleine openingen in de fchoeijingen
of aanflag? wat kelder of ondermyninge
moet zoodanige zooger, dikwils door
eenen onzigtbaren en kleinen uitgang,
formeren, daar een geheele (luis, of an-
der werk, door inftort „ of uitfpoelt,
waar van voorbeelden genoeg voor han-
den zyn@— Or |
En hier in worde ik niet weinig ge-
ftaafd, en als * ware bevestigd, door
en met myne 4 hier voren opgegevene
algemeene bevindelyke ganmerkinge en
| B 5 waar:
26 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
waarneminge ; want waar van anders die
geul, die uitgang naar de diepte, die
men, ik durf bynazeggen, altyd by val-
len of grondbraken vindt, en die zeker-
lyk zyn de pasfagie der uitgelokte, en
vervoerd wordende ftoffe, ;
_ Wyders zal uit het bygebragte ver-
der ligtelyk kunnen worden opgemaakt,
hoe die vallen, of grondbraken , zoo als
by de befchryvinge en 1 ondervindely-
ke algemeeneaanmerkinge werdt gezegd,
ten uiterften fchadelyk, meesttyds zon-
der eenige. voorteekens, doorgaans on-
verwagt en opt allerfchielykst gefchie-
den;—= «als mede hoe dezelve vallen,
of grondbraken, zoo als de 2 algemee-
ne aanmerkinge zegt, niet der teffens,
of te gelyk , wegvallen, maar dikwils met
ftukken en brokken, die of op zwakke
fteunders, of op de ingevallene brokken
en bonken, blyven hangen, en nu de ee-
ne, «en dan de andere wegvallen; —
Gelyk ook:hoede kolken of grondgaten,
door vallen of grondbraken geformeerd,
meesttyds fteile oevers „ of kanten niet
alleen , maar zelfs ondermynde zyden,
en oevers hebben, ook van onregelma-
tige figuren zyn, en ongelyken ens
ed
CIN DE ZEEFDYKEN, 27
hebben, die geformeerd is,of door onre-
gelmatige uitlokkinge, of ‚dat meer
waarfchynelyk is „door het ingevallen
wulft, brokken en bonken van het zel-
ve; welken ongefchikten.grond, bonken
en-brokken, men doorgaans zal bevin-
den tezyn van een zeer vaste, en harde
kley , of-derry ftoffe;,— dat dan al we-
der niet weinig dient tot ftavinge van
myn opgegeven. wulft, of-ondermynin=
ge, en redenen en-wyze van werkinge,
behalven dat niets zekerder is, dan dat
zoodanige holligheid, of kelder, voor
den val, of grondbraak , moet plaats. ge-
hadt;hebben, want waar anders gaat de
weggevallen. dyk, of voorgrond, fom-
wylento: een ontfaggelyke diepte heen?
wie-weet niet, dat ’er geen plaatsveran-
deringe van lichamen , zonder openinge,
te begrypen zy? — Of zyn die kel-
ders, in een ontfaggelyke diepte, van
alle tyden geweest, die nu, door ‘teen
of ander toeval inftorten, en de vallen
of-grondbraken veroorzaken? hoe zou-
de «dat mogelyk zyn, in uit de diepte
opgewasfen gronden, daar nogtans de
meeste vallen in gebeuren? Waarom
vindt men dan zulke kolken en kelders
niet inde bedykte landen, by diep gra-
… ven
28 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
ven of heijen van palen ?—- “Waar van
dan die geulen en uitgangen, die klaar-
blykelyk den weg der uitgevoerde ftoffe
aanduiden, zoo als by myne 4 waarne-
minge, en aanmerkinge wordt gezegd?
Waarom vindt men die. dan genoeg-
zaam alleen, daar fterke ftroom door
diepe kanaalen, en daar fteile oevers
plaats hebben? — En eindelyk, waar-
om vindt men die dan niet meest, daar
zwaare zeën en flag van water den grond
en oever. meest beuken , en drukken;
maar dat, als zoodanige kelders ‚en wulf-
ten-ter neder persfen , het tegendeel van
dien, volgens myne g algemeene onder-
vindelyke aanmerkinge , vastgaat? —
Waar van «de redenen, waarom men
weinig. of geen der zoodanige vallen of
grondbraken heeft, daar zwaare zeên
of flag van water ftaat, zeer vermoede-
lyk zyn, om dat zoodanig geweld van
het water de vorengeftelde oorzaken,
zoetvloejende . uitlokkingen , en onder-
myningen , niet duldt, of zig niet te vre-
den houdt met de meest vloejbaarfte of
losfe {toffe alleen weg te flepen, maar
veel eer, wierdt deszelfs kragt niet be-
teugeld, of liever de grond en oever ge-
noegzaam beveiligd , en beharnast, alles
ZOU
IN DE ZEE-DYKEN. 29
zoude weghaalen;, als hebbende kragt
genoeg, zoo wel over de vastere, als
losfere ftoffen, en dus alle ondermynin-
ge en kanaalen belet, en te fchielyk doet
opberften ; waar by nog komt, dat aan
wateringen, daar zoodanige zwaare ze-
En; of flag van water plaats hebben,
doorgaans de oevers en grond zwaar be-
last, en met geftek, en paalwerken be-
heid worden, met fteen en zoo veel
doenlyk met beflag, en rysbarmen. ge-
harnast, en met matwerken gefloten ge-
houden worden, î
Tot de verdere toepasfinge der alge-
meene aanmerkingen, opzigtelyk tot de
beantwoordirige van dit eerfte lid der
vraag, zal wel ligtelyk kunnen dienen,
het geen ter beantwoordinge van het vol-
gende wordt ter neder gefteld,
Ziet daar, zoo’k meen genoeg gezegd
tot voldoeninge aan myn taak, ter beant-
woordinge van het eerfte lid deseertften
deels der vrage, wegens de rede-
nen van de meenigvuldige vallen en
grondbraken in de zee-dyken; waar-
om ik voortvare ter behandelinge van
het ander lid van ’teerfte deel der vra-
ge ,
30 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
ge, belangende de redenen der meenig-
vuldige vallen en grondbraken byzon-
derlyk in de zee-dyken der Provincie
Zeeland. | |
Hier omtrent zal voor my, zoo ’k
meen, het zwáarfte werk afgedaan zyn,
en alleen nog maar overfchieten’ te.
toonen, dat de, by het vorige eerfte
lid, opgegevene redenen, en oorzaaken
van de meenigvuldige vallen: of grond-
braken in de zee-dyken ‘over %t alge-
meen , voornamelyk in de Provincie Zee
Jand plaats hebben.
En daar in zal ik denzelven voet, en
orde als te voren, houdende, by ge-
volgtrekkingen uit het waare famenttel,
en vergelykinge met de ondervindinge;,
dus redeneren:
Zyn de redenen dier meenigvuldige
vallen en-grondbraken te vinden in de
famenftelling der gronden en beddingen
uit onderfcheidene foorten-van {toffen,
en plaatfinge der zelver; als mede in de
het aardryk doorflingerende aders, wel-
len, of waterbuizen ; en eindelyk-in de
zeën, rivieren, vaarwaters, en kanaa-
len, waar’door {terke ftroomen; vloed
en
CIN DE ZEE-DYKEN, … 3t
en ebbe, draaijingen, malingen: of neer;
op en langs fteile oevers heen: fchieten;
en hunne werkingen doen, alles; gelyk
hier voren in breede wordt gezegd en
getoond is; | p
Wie weet niet, dat de gronden van
de Provincie Zeeland voornamelyk. fas
mengesteld zyn uit zoodanige- onder:
fcheidene foorten van ftoffen? men vra.
ge zulks aldaar den eenvoudigften. land.
man: een gemeen arbeider zal ons zeg.
gen, dat men aldaar vinde koorn-aarde,
favel, kley, zand , vaste of losfe derry,
als mede fpier , waarin men fomwylen eén
ftoktot 8 à ro voeten lengte, met een
enkelde manskragt, op zyn einde kan
fteken; hy zal ons ook onderrigten, dat
die onderfcheidene foorten van gronden
zeer onregelmatig, op fommmige plaat-
fen met {trooken, liemen, of fcheén à
door het aardryk heenloopen, in meer-
dere of mindere dikte en diepte, en op
andere plaatfen als met regelmatige laa-
gen op malkanderen fchynen- gepakt te
zyn, ‘Trouwens volgens natuurkundige
regels, zyn alle nieuw opgewasfene, en
als uitde diepte der zee hervoortgekomee
ne gronden met beddingen en laagenvan
ons
32 B, NEBBENS OVER DE VALLEN
onderfcheidene ftoffe, *t zy regelmatig
of niet, famengefteld, om dat, het water
geriegen zynde tot ontlastinge van zyne
medegevoerde ftoffen , die ftoffen, ieder
in haar foort, naar haare zwaarte, zi
by den anderen voegen, en als gelskelnk
zakken, namelyk in haarrang , als eerst
de zwaarfte, en dan vervolgens de min
zwaardere,
Wie weet niet, dat de gronden van de
Provincie Zeeland. als doorflingerd zyn
met zoute; en zoete water-aders, bui-
zen of wellen, die niet alleen perpendi-
culair, maar ook fchuins, en Aorifon-
taal, het aardryk doorkruisfen , en wel-
ke zekerlyk uit meer doorlatende ftoffen
moeten geformeerd zyn, zoo.als hier vo-
ren is gezegd ? Bewyzen hier van zyn de
meenigvuldige daaglykfche gevallen van
ontfpringende water-aders , zoo … van
zoet- als zout-water: ieder boer, ieder ar-
beider, in die Provincie, zullen geheele
aantallen van toevallige proeven, en on-
dervindingen daar van opgeven.
Ieder metfelaar, of gravers van fteen-
of wel-putten, zullen ons zulks, met
velerleie omftandigheden daarby , vertel -
len, en naar waarheid bevestigen, waar
| van
IN DE ZEE-DYKEN. 33
van hier voren reeds eenige plaatfen zyn
aangehaald, en welke te overbekend
zyn, dan zig hier mede langer op te
houden.
Wie kan ontkennen, dat de opnoe-
ming der Zeeuwfche Eilanden al preu-
ven genoeg uitlevere, dat die Provincie
voornamelyk als doorfneden is met ze-
En, diepe rivieren, vaarwaters en ka-
naalen ?
Wie is aldaar vreemdeling genoeg,
om niet te weten, dat voornamelyk,
in verfcheiderre van die zeën, diepe ri-
vieren, vaarwaters en kanaalen, zeer
fterke ftroomen, uit de digtby gelegene
Noordzee aangevoerd, veel val van wa-
ter, dat is hooge vloeden, en laage eb-
ben, draaijingen, malingen ofneer, langs
fteile oevers, dagelyks heen en weder
{trroomen, en plaats hebben ?
En dus wie zal my weigeren in te
{temmen , dat daar de oorzaaken voor-
naam en meerder zyn, ook de gewrog-
ten, of uitwerkingen, voornaam en
meerder moeten zyn?
Bevestigen de meenigvuldige vallen *
Il, DEEL C en
34 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
en dykbraken in de Provincie, Zeeland,
in tegenftellinge van eenig ander land of
Provincie, zulks niet?
Komt aan, laaten wy eens, op de op-
gegevene redenen, van al het omtrent
die vallen en dykbraken hier voren ge-
zegde de proef op de fom maken, en
uit de plaatfen in die Provincie, alwaar
die vallen en grondbraaken niet, en al
gevonden worden, redenkavelen.
Vindt men die vallen of grondbraken
wel in zoogenaamde Goefe diep, in
Welfingen, aan de Zuidwateringe in
Walcheren, en meer andere foortgelyke
vaarwaters en oevers ?
Immers neen.
En waarom niet, zoo wel als in vroe-
ger tyd? toen by voorbeeld de Zuidwa-
teringe en meer andere plaatfen zeer aan
foortgelyke vallen en grondbraken on-
derworpen zyn geweest, daar men aan
de Zuidwatering federt het jaar 1745,
en dus federt 25 à 26 jaar, niet eene
val of grondbraak heeft gehadt.
De reden hier van zal wezen, datmen
aldaar nu niet meer zulke fterke ftroo-
men of tye van vloed en ebbe, als mede
afnemende en fteile oevers heeft, die de
ligt vloejbaare, en ras tot vervoeringe
vat-
IN DE ZEE-DYKEN. 35
vatbaar zynde, ftoffen onder den vasten
derry , of kley-grond , aan de losmakin-
ge en wegvoeringe door vloed en ebbe,
op en langs fteile oevers , bloot ftellen,
gelyk ten tyde , toen diep geladen fche-
pen, met eer ontfaggelyken fterken
vloed, en nog fterker ebbe, digt by,
en kort onder, en langs verfchrikkely-
ke fteile oevers, heen ftevenden , toen
meenigvuldige neeren, door verkeerde
wyzen van werken (zonder egter hier me-
dede kundigheid der diretie des tyds te
kort te doen, want wie werkte ooit, op
zee-oevers , eenig werk van die natuur,
met een allezins wiskunftige verzekerin-
ge van goêd effet?) meenigte vallen ver-
oorzaakten ; waar toe ten preuve ftrek-
ken die des tyds dikwils herhaalde in-
Jpettien , by gelegenheid van meenigvul-
dige vallen en grondbraken, die verle-
genheden, die vreeze voor wegvallinge
van den geheelen dyk; gedenkteekenen
daar van zyn de inlagen en agter- of
waarborg-dyken, welke aldaar nog te
vinden zyn, en byzonder het kadykje
by de oostelykfte fluitinge der inlage,
welk kadykje, volgens berigten, in ’
jaar 1678 door borgers en boeren, uit
enkele vrees van geheele inundatie door
Ga grond-
36 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
grondbraken, werdt gelegd, en eigen-
handig gemaakt; dog die nu al mede
niet verder (GODE zy lof!) van nut zyn,
behalven om de nagedagtenis van het
plaats gehad hebbende gevaar, ook door
vallen en dykbraken, te bewaren,
Ondertusfchen zal ik by deze gele-
genheid zeggen, en aanmerken, dat de
oorzaak dezer veranderinge, en verloop
der ftroomen en tyen met derzelver uit-
werkingen, een gantsch ander onder-
werp tot onderzoek is, en misfchien ee-
ne niet minder nuttige vraag voor de
Provincie Zeeland, zoude uitleveren;
dog dit in ’tvoorbygaan.
Vindt men zulke vallen of ‘grondbra:
ken wel aan den door zwaare zeën, en
harden flag van water gefolterd , en ge-
beukt wordenden Westcappelfen dyk?
Immers neen.
En waarom niet? de reden daar van
is uit het reeds gezegde gemakkelyk op
te maken.
Zyn niet de meeste plaatfen, alwaar
men die fchadelyke vallen en grondbra-
ken in de Provincie Zeeland thans moet
ondergaan, de eilanden van Schouwen ,
Duiveland, Zuid- en Noordbeveland, ge-
lyk ook eenigzins aan de Noordzyde
van
IN DE ZEE-DYKEN. 37
van Walcheren, tusfchen de ftad Veere
en * Fors den Haak? heeft men niet aan
Burgt, aan den Zuidhoek by Zierikzee,
aan Duiveland, aan Zype, aan Ouwe-
lecg of West-Orifande , aan Oud-Noord-
Beveland, en aan Ellewoutsdyk, fterke
ftroomen of tyen, op en kort onder de
wal? vindt men daar niet hooge opgaan-
de vloeden, en laage en meer fterk ne-
dergaande ebben, afnemende en fteile
oevers, draaijingen, en malingen of nee-
ren? laten zig daar niet diepe kanaalen,
en vaarwaters, door peilen, ontdekken
en bevaren? meent men niet, dat men
daar, als opgewasfene gronden , zoo veel
als elders, den grond famengefteld vindt
uit onderfcheidene foorten van ftoffen,
op de eene plaats irregulier , op d’ ande-
re plaats meer regelmatig, met laagen fa-
mengefteld, en alsop één gepakt? vindt
men niet, dat aldaar de fterke ftroom,
of tye, de draaijingen en malingen, op
de eene plaats, kragt en werkinge oef-
fenen tot de geheele weg-, of afneemin-
ge van den voorgrond, en op de andere,
daar het water op gelyke wyze woelt,
tot ondermyninge, vallen en grond-
braak? bevindt men in de vallen of grond-
braken aldaar, niet doorgaans, in meer-
“ C 3 der
38 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
der of minder mate, na gelang van de
omftandigheden, en fituatien, de hier
voren opgegevene ondervindelyke aan-
merkingen, en. waarnemingen bewaar-
heid ?
Wat redenen zyn ’er tog anders, als
de hier voren gegevene, van alle die
onderfcheidene uitwerkingen, van den
{troom op dezelve oevers, en meest o-
vereenkomende met de bevindinge by,
met, in en omtrent de vallen , en grond-
braken te gisfen , in zoo verre de beant-
woordinge dezer vraâg in *talgemeen,
en niet zoo zeer op en omtrent eenen
byzonderen val, of dykbraak, of be-
paalden tyd, en plaats; daar die is ge-
beurd, gevorderd, en bedoeld wordt,
Het is klaarblykelyk, dat, daar de
{troom geneigd is tot afneminge, en
wegvoeringe der gronden, zulks de al-
lereerfte reden van grondbraken of val-
len is, want:aan accresferende en opwas-
fende oevers vindt men immers zulke
Íchadelyke verfchynfelen niet.
Maar zal men die redenen-der vallen,
of grondbraken, allezins wiskunftig,
proefondervindelyk , of Machinaal , zoe-
ken en vinden? |
| Wie
IN DE ZEE-DYKEN. 39
Wie deedt ooit, met goed gevolg,
eenige Experimenten in zyn kamer daar
toe, of wie-dagt daar toe, voorals nog,
eenig genoegzaam, bekwaam en wel fa-
mengefteld werktuig uit? Zyn dan niet
een geduurige naauwkeurige waarneming
van alle de, in, by, met, en omtrent
_foortgelyke vallen verzeld gaande, om-
{tandigheden, de wergelyking der geval-
len, en de daar uit, dooreen goed oor-
deel, afgeleide noodige toepasfing en re:
gelmatige gevolgtrekkingen, tot nog
toe, de beste middelen ter ontdekkinge
van de redenen der meenigvuldige val-
len, of grondbraken, voornamelyk der
Provincie Zeeland?
Is de opgave van zyne bevindinge,
en gedagten deswegens, met gevaar ge-
mengd? Is’er vrees van tegen de wet,
om geen werk van een ander voor het
zyne opte geven, te zondigen, of voor
Copiist uitgekreten te worden? Is die
ftof, zoo alsfommige ‘andere, door veel
fchryvens uitgeput? wie noemde byna
ooit het verfchynfel van vallen of grond-
braken ; immers wie deedt deswegens
meerder, dan op zyn best zig in weini-
ge woorden te verklaren, wat hy be-
doelde, als val. of grondbraak. moest
goor C 4 ge-
40 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
genoemd worden, of hy, volgens de
leiding van zyn onderwerp, moest zeg-
gen, dat ’er vallen en grondbraken,
voornamelyk in Zeeland, plaats hebben.
Is de ftof het niet waardig , of zoude
het te laag zyn, zig met een ruwen, en
eenvoudigen, dog niettemin, door ver-
tellingen en overleveringen van groot-
vader, vader, en natuurlyke dagelyk-
fche ondervindingen, ervaren dykwer-
ker, in te laten, ter bevorderinge van
het pryswaardig doel, om het gantfche
Menschdom, immers zyne landgenoo-
ten nuttig te wezen @
Het eerfte deel afgehandeld zynde,
ga ik over tot het tweede deel der vraag;
Op welke wyzen konnen dezelve wallen,
of grondbraken » est voorgekomen wor-
den $
Tot welks beantwoordinge ik vooraf
tot een grondflag zal leggen de noodza-
kelykheid tot een dagelykfe naauwkeu-
rige infpettie, en onderzoek der waterin-
gen, en firuatien derzelver , zoo in op-
zigt der gefteldheid van de oevers , ftof-
ie, en grond, legginge , {trekkinge hen
oop
IN DE ZEE-DYKEN. 41
loop der tyen, of ftroomen, vloed en
ebbe, val van water, diepte voor, en
uit de oevers, beloop derzelve, byge-
legene kanaalen, verlandingen , atfne-
minge, of verdiepinge derzelve, in ge-
val van verlandinge, waar de ftof van
daan komt, en by afneminge waar die
naar tae gaat, als zullende zelden een
afnemende oever gevonden worden,
zonder daar omftreeks, verre, of naby,
een accresferende plaatste hebben, waar
uit dikwils te ontdekken is, waar de oor-
{pronk van ’tkwaad zit, en alle zooda-
nige verdere opmerkingen, kunnende
deswegens niet te naauwkeurig zyn, nog
te veel lynen door peilen verfleten wor-
den, behoorende een ieder Dykgraaf,
Gezworen, Commis, of wie eenig be-
ftier aan wateringen hebben, dezelve
zoo naauwkeurig van alle haare omftan-
digheden en voorgronden te kennen,
als of zy die, gelyk de kruynen der dy-
ken, bewandeld hadden.
Dien grondflag gelegd zynde, zal men
best, naar zyne bevindinge, uit dezelve
werken; want zoo onderfcheiden als de
omftandigheden aan iedere byzondere
wateringe, ja byna, op iedere plaats
van een en akar wateringe zyn, Z00
on=
42 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
onderfcheiden wordt de wyze van wer-
ken ook vereischt. Dan om zoo veel
mogelyk aan ’toogmerk van dit deel
der vrage te voldoen ; zegge ik, datsin
die duisterheid , de gemelde aanmerkin-
gen, en voorgeftelde ondervindelyke
waarnemingen, ons tot toortfen en: lig-
ten moeten verftrekken; dus nemen wy
dezelve dan in de hand, op dat zy, ons
voorligtende , doen zien 3
Dat , hebben die vallen of grondbra-
ken meest plaats, daar fterke ftroomen,
of tye, op of langs de wal heen fchieten ,
of daar draaijingen, en malingen “van
het tye, of zoo genaamd neer, fterk
gaan, volgens aanmerkinge 6, vervol-
gens daar tegen ook dient te worden
voorzien, niet denzelven fterken ftroom
en neer voorzigtelyk en zoetvloejende
uit de wal en van den oever af te lei:
den, % zy met hoofden’, rysbarmen ,
duikeldammen, of diergelyke, dwars of
fchuins uit de wal te brengen, of van
vloed of ebbe , en zulks van diftantie
tot diflantie , naar bevind van zaken,
en omftandigheden; waar-door het tye
zagtjes wordt afgeleid, en” dus die oor-
zaak van vallen en grondbraken wegge:
) | no
Dis
IN DE: ZEE-DYKEN. 43
nomen , (k-zeg , voorzigtig, zoet-
vloejend, en zagtjes, om dat zulk werk
zeer gevaarlyk is, vermits men door
uitftekende hoofden , duikeldammen ,
en rysbarmen, dikwils neeren veroor-
zaakt, en dus dat kwaad vermeerderen
zoude); dan zulks op alle plaatfen niet
kunnende gefchieden , als zynde dik-
wils fteile oevers, of aan hooge fchor-
ren, of groote diepten, tegen of digt
by de dyken zelve, wier-tée of grond-
flag men werk heett te houden , moet
men , in zulk: geval , zoo veel moge-
lyk, middelen in” werk tragten te ftel-
len, op andere plaatfen, links of regts,
of tegen over of fchuins, of dwars „-zoo-
danige werken te maken, die ter bevor-
deringe van het afleiden der fterke {troo-
men uit de wal kunnen dienen, en ver-
dere. voordeelige uitwerkingen maken ;
of zoo-zulks volftrekt onmogelyk be-
vonden wordt, zal het zinken van ftuk-
ken uit de wal, de plaats der eerst op-
gegevene rysbarmen , hoofden of dui
keldammen, kunnen vervullen ;—
_« „Dat men wyders, de ondervindinge
ons leerende volgens aanmerkinge 8,
dat waar vallen plaats hebben, door-
| | gaans
44 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
gaans te voren fteile oevers, *t zy te-
gen fchorren, voor-…, of meylanden , %
zy kort aan den dyk waren, of nog
zyn, of ook dat ‘er diepe kanaalen by
of omftreeks loopen , ter vermydinge
van zoodanige fchadelyke vallen of
grondbrakeh, ook daar tegen moet wa-
ken en werken; en zulks kan best ge-
fchieden , Zerst met, zoo ’t mogelyk is,
het beloop des oevers of talu meer
fchuinte te geven, en dus, in plaats van
fteil, vlak te leggen, als zynde genoeg-
zaam bekend, en wiskundig, immers
ondervindelyk, dat ’er geen oever min-
der flyt,-en beter voor uithokking be-
waard blyft, als die van beneden 3 à 4
of meerder voeten dogerens, of talu heeft,
én welk beloop dan wel en digt gefloten
wordt gehouden, *tzy door rys-beflag ,
zood- of matwerk, naar mate der /tua-
tie, en omftandigheden;— als mede
met den voorgrond van zoodanige fteile
of andere oevers naauwkeurig door pei-
ling dikwils te onderzoeken, en waar-
tenemen , of men ook eenige geulen of
kanaalen uit den oever, vaste wal of
dyk befpeure , zoo ja, dezelve aanftonds
te beplonfen, met brikfteen, (zynde af-
braak van gebouwen) of knoeten, of
zyn
IN DE ZEE-DYKEN. 45
zyn dezelve geulen reeds te groot, en
diep, die te bezinken met zoogenaamde
doodemans, of zinkftukken , tot gelyk,
of tot boven de zy-gronden of oevers
dier geulen, of kanaalen ; — gelyk ook
met de fteile oevers van het meyland
wel te voorzien , en by aanhoudendheid
te belasten, met zoodanigen brikfteen , of
knoeten ‘te beplonfen, en alzoo die oe-
vers te fluiten; — woorts door, zoo
verre men kan, die te beflaan, of te be-
harnasfen, en den grond gefloten te hou-
den, en voor uitlokkinge van ftoffe te
beveiligen ;— en wyders met alle ver-
dere precautien in ’t werk te ftellen, die
de kunst van zeeswerken, naar omftan-
digheden der fituatien, en zaaken, ver-
mag en voorfchryft, en zulks zoo wel
met betrekking tot de voorfchreven ftei-
le oevers, als ten opzigte van de gemel-
de daarby en omftreeks gelegene diepe
kanaalen, waar omtrent men zig beter,
op en omtrent eene bepaalde plaats ‚dan
wel over het algemeene, kan expliceren,
en middelen aan de hand geven,
Dan dit, zoo *k vertrouwe, ter be-
doelinge van ’ oogmerk en bevorderin-
ge
46 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
ge der kortheid genoeg zynde, zal ik
overgaan ter beantwoordinge van het
derde lid der vrage, namelyk,
> Welke zyn de fpoedig fte en minst
» kostbaare wyzen , om zoodanige wallen
» of grondbraken te berftellen ?
Waar omtrent vooraf dient aange:
merkt, dat zulk werk al mede zeer ver-
fchillende is, naar mate van de onder-
fcheidene omftandigheden, zoo in op-
zigt der vallen zelve, als ten aanzien der
plaatfen en fituatien, waar die gebeuren.
Ook komt in bedenking, of hier be-
doeld wordt, zoodanige val of grond-
brake, waar door een geheele overftroo-
ming. van een Polder wordt veroorzaakt,
en dus ook de digtmakinge van zooda-
nige overftrooming (dat ik egter niet
vermoede, vermits zulks zoo zeer niet
tot het onderwerp van vallen of grond-
braken dire behoort, meenigvuldige
inundatie gefchiedende zonder vallen
of grondbraken, en dit ook, vooralmet
opzigt tot overftroomingen van Polders
in Zeeland, wel een byzondere vraag
en beantwoordinge, op zig zelfs, ver-
dient; — „dan wel of alleen daar in
beoogd worden: zoodanige vallen of
grond-
IN DE ZEE-DYKEN. 47
grondbraken, waar door het voor- of
meyland, en een gedeelte des dyks weg-
valt, zonder een geheele doorbraak en
overftrooming der Polders te veroorza-
ken: welke twee onderfcheidene gebeur-
tenisfen een zeer onderfcheidene wyze
van werken, ter herftellinge, vereis-
fchen; vermits in ’teerfte geval een corn-
pleete fluitinge van een doorbraak, en
beverfchinge van een overftroomden
Polder moet uitgewerkt worden; dog in
‘ttweede geval alleen de gedeeltelyk
weggevallen dyk moet herfteld , en zyn
vorige flaat en_ta/u worden gegeven,
en dus voor verdere doorbraak bewaard.
Ik zal dan, volgens myn begrip om-
trent de meeninge dier vrage, op *t laas-
te geval het oog houden, en, zoo veel
mogelyk in ’ generaal, op dat deel der
vraag antwoordende zeggen;
Dat, zoo ras men zoodanigen val of
grondbraak, in of omtrent de zee-dy-
dyken, ontdekt, men best allereerst
naauwkeurig zal onderzoeken de wyze,
op dewelke dezelve is gefchied, en met
„wat hoogte van water, zoo zulks bekend
kan zyn , of zoo ’er iemand by of:om-
trent is geweest, om daar van införma-
Î Lie
43 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
tie te geven ; als mede aanftonds een ac-
curate peilinge op ’t laagfte water in ’
werk ftellen, met lynen uit de wal;
voorts van alles een naauwkeurige aan-
teekening maken, zoo van * beloop , of
figuur des weggevallen gronds, of gat,
als deszelfs diepte, en de oneffenheden
van den grondflag en bodem; wyders
onderzoeken, of de oevers van het gat
geheel fteil of vlak zyn; gelyk ook waar
de uitgang of geul naar het diep, en
uit de wal is, deszelfs breedte, diepte,
en raijinge tot den einde, en tot in het
diep, is **mogelyk, navorsfchen, en
aanteekenen, dat by peilinge in de mees-
te gevallen kan gefchieden, en hoog
noodig is, al was ’t van roede tot roede ,
op dat men den geheelen val, met alle
zyne omftandigheden , even of men dien
doorwandeld hadde, op * papier en in
teekeninge brenge, hebbende intusfchen
ordre gefteld, dat de oevers of zoomen
der weggevallen dyk, of meyland , zoo
verre daarby te komen is, met beflag of
horden worden bewaard voor afkalven
en uitravelen, of, zoo de nood het ver-
eischt, zal men dezelve met zeilen be-
fpannen, en, naar de omftandigheden
vi zaak, allezins, tegen verdere 7
en
IN DE ZEE-DYKEN, 49
Ten voorzien, door alle mogelyke mid-
delen, zoo van andere ftoffen en fpyze,
als van zand-zakken, welke, zoo de
voorgrond niet te diep is weggevallen,
in tyd van nood, aldaar te gebruiken
zyn, of anders den dyk van agteren,
zoo ’tgat, gelyk dikwils plaats heeft,
te diep is weggevallen, zoo veel doen-
lyk fecureren,
Alle die noodige voorzorgen dan naar
de omftandigheden in ’t werk gefteld
zynde, zal men het volgende tye by
herhalinge de peilinge doen, en zien,
wat veranderinge ’er in den val plaats
heeft, waar uit men befpeuren kan, of
de ondermynde grond te gelyk is weg-
gevallen, dan of ?er nog eenige ftukken
zyn blyven hangen, en of ‘er geen by-
vallen komen; kunnende inmiddels, met
voordeel, de geul of uitgang, ter bewa-
ringe der toffe, worden opgeplonst,
zoo dezelve niet te diep of te groot is;
dan die zeer diep zynde, is men ge-
noodzaakt daar toe een ftuk zinkwerk te
gebruiken, na dat men den bodem van
de geul of uitgang, zoo veel mogelyk,
eerst met doodemans of met plonfen
III, DEEL, D | ge
SO B, NEBBENS OVER DE VALLEN
BIj gemaakt heeft, op dat het te zin-
en ftuk geen holligheden onder zig heb-
be, en daar door een nog dieper kanaal
of geul formeerc.
Dat werk verrigt zynde, zal men de
peilinge weder hervatten, en eenige we-
zentlyke veranderinge befpeurende, zal
men voorzigtig dat ongefchikte werk zig
zelfs wat laten fchikken, en planeren,
en door het water de ruwe bonken en
ftukken wat laten vellekanten, want ten
eerften na den val aan het capitale werk
te gaan; is, om de bygebragte reden, ge-
vaarlyk, imtners onkosten zonder nut
te doen, vermits op zoo een ongefchik-
ten en met bonken en ftukken oneffen
grond, met geene mogelykheid, digt
kan worden gezonken, of ook, dat er-
ger is, dikwils de te zinken ftukken,
door nog hangende en naderhand weg-
te vallen brokken, den grond in ’ on-
gerede doen geraken, en dus, in zooda-
nigen geval, meer fchade dan voordeel
zouden aanbrengen.
Vervolgens op zyn tyd, immers zoo
{poe-
nt
IN DE ZEE-DYKEN. SI
fpoedig mogelyk, met het capitale werk
aanvang makende, zal men vooreerst
zorgen, dat de oneffenheden in den
grond(lag, tegen het weggevallene ge-
deelte dyks , gantsch, zoo veel doenlyk,
effen worden; ’twelk best kan gefchie-
den, zoo als te voren reeds is gezegd,
door zoogenaamde doodemans, zoo de
grond zeer oneffen is, anders door plon-
fen met brik, of kley-knoeten; welke
doodermans gemaakt worden van rys, met
wiepe banden, rond of langwerpig rond
toegewoeld, en met brik, of beter il-
woordfchen, ofanderen zinkfteen , wel van
binnen belast, zoo dat dezelve zinken-
de, langs den oneffen grond, naar de
laagfte plaatfen rollen , en die vervullen,
en dus een effen grond maken , die dan
voorts met knoeten of brik wordt opge-
plonst, en gelyk gemaakt.
Zulks gedaan zynde, zal men tegen
den afgebroken en weggevallen dyk, en
dus in ’tgrondgat, dwars door, langs
het ftaande gebleven {tuk dyks heen,
ftukken zinken, die ter zyden, zoo veel
mogelyk , naar *t beloop van ’twerk die-
nen gemaakt te worden, op dat die
zinkftukken tegen het ftaande gebleven
| ed 2 {tuk
52 B, NEBBENS OVER DE VALLEN
ftuk dyks wel fluiten, tot welks betere
bevorderinge men na de eerstgezonken
laage de openinge, zoo wel tusfchen die
{rukken en den dyk, als tusfchen de
twee gezonken ftukken, indien men de
lengte met meerder dan één ftuk moet
afzinken, wel en digt met brik of knoe-
ten laat opplonsfen, op dat ’er geen zoo-
gers of uitlokkingen tusfchen het werk
veroorzaakt worden.
Zoodanige zinkftukken, weet men,
worden op verfchillende wyzen ge-
maakt, of op de naastby gelegene fchor-
ren, voorgronden, of wal, en dan op
het werk gevlet, en aldaar voorts be-
last, en gezonken, of anders tusfchen
twee vaartuigen, die op het werk , juist
op de plaats, daar ’t ftuk moet zinken,
liggen, wel gemeerd, en met juffers
van den anderen gefpalkt, tusfchen wel-
ke vaartuigen men drie, vier, meer of
minder touwen, naar de grootte van ’%
{tuk, fpant, als mede genoegzaame
guantiteit wiepbanden, waar op men dan
vervolgens eenige laagen rys werpt, en
zoo veel doenlyk regelmatig fchikt, die
gevolgt worden van eenige dwarslaa-
gen, ter dikte dat men daar op Ne
an
IN DE ZEE-DYKEN, 53
kan flaan, en tuinen kan; welke tuinin-
gen dan bezet worden met brik, if
woordfchen fteen, of knoeten, om het
{tuk te belasten; wyders legt men daar
op weder eenige laagen rys, zoo over-
langs, als dwars, wel in ’tverband ge-
werkt, met {taken beflagen en betuind,
voorts belast als voren: zulks herhaalt
men, zoo dikmaal naar mate men het
{tuk zwaar noodig heeft te maken; als
dan dik genoeg zynde, worden de on-
der door het ftuk heen hangende wiep-
banden wel aangehaald, en aan de tui-
nen, of expres op ’t{tuk daar toe gefla-
gen palen, vast gemaakt, voorts het
{tuk met fteen of knoeten belast, tot
men, met voorzigtig laten doorfchieten
der onderliggende touwen, befpeurt;,
dat het ftuk egaa/ naar den grond toe
neigt: ’k zeg egaal, om dat men wel te
zorgen heeft, dat het ftuk geen flagboeg
hebbe, maar vierkant op den grond ko-
me, want anders kentert het ligt, werpt
zyn ballast af, en komt in ftukken we-
der boven, of blyft ook wel met den.
eenen of anderen hoek hangen, en dan
wordt het werk secr alzoo alle
openingen, in zulken werk, van fcha-
delyke gevolgen Dj byzonder, alzoo
| 3
het
54 B, NEBBENS OVER DE VALLEN
het in diervoegen ligt kan plaats heb-
ben, dat men?er niet by kan, om digt
te maaken. |
Het ftuk dus wel en vierkant geplaatst
zynde, belast men het verder met plon-
fen van brik of knoeten, en is men in %
geval, dat men het gat niet met ééne
lengte kan afzinken, moet men vooral
zorgen, dat het tweede aanliggende
{tuk , zoo veel mogelyk, wel fluite aan
het eerfte, waarom men het eerfte gezon-
ken ftuk, na ’ zinken, niet te veel moet
beplonfen, alzoo: men ligtelyk aan dien
kant van het ftuk , daar de {luiting moet
komen, het:aanfluiten door het bezy-
den van’ ftuk gevallen: brik, of knoe-
ten; te veel zoude beletten,
Beide ftukken, invoegen voorfchre-
ven, gezonken , en tegen het werk aan-
gefloten, en opgeplonst zynde, gelyk
ook de fluitinge van de twee {tukken te:
gen malkanderen wel in agt genomen
zynde, werkt men naar bevind van zaa-
ken, en omftandigheden ; heeft men te
veel diepte, en nog geen genoegzaame
zate, ruim om het ta/u des dyks te kry-
gen, men zinkt nog zoo eene ar
UK=
„IN DE ZEE-DYKEN. 55
ftukken, in de breedte, tegen de eerfte
aan, in alles voornamelyk op de aan-
fluitinge en digtmaking van het werk
lettende; voorts zinkt men in zoodanig
geval, op deze eerfte laag van twee
breedten, nog eene laag zoo ’t genoeg
is, zorgende dat die laaste laag juist op
de koppelinge der onderfte ftukken fluit
en rust, op dat ’ werk te beter in ’tver-
band ligge „en alles wel fluite: waar toe
van dienst kan zyn ‚dat men de onderfte
laag, zoo “er meer dan één ftuk noodig
is, wat kleinder en liever een {tuk
„meerder zinke, dat zelfs voor het fluiten
ep den grondílag niet nadeelig kan zyn,
want dus vallen de bovenfte ftukken dan
van zelfs op de koppelinge, zynde het
ontegenzeggelyk, « dat ‘men, door de
verminderde breedte naar boven, een
infhydinge of talu formeert ,-*t welk men
in alle gevallen, zelfs in-*t maken der
ftukken, naar de buitenkanten, altyd,
zoo veel doenlyk, moet in agt nemen,
om dat fteil-werk, in dezen, nimmer te
Pryzen is, ei.
Zoodanige zinkftukken kunnen ook
gemaakt worden. tusfchen een fchip en
de wal, daar de val is, in welk geval
D men
56 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
men ligt de wyze van werken uit het
voren verhaalde begrypt, vervangende
alleen de wal het eene vorengenoemde
fchip.
Het werk derwyze opgezonken zyn-
de, en genoegzaame zate voor den weg-
gevallen dyk daar door bekomen heb-
bende, gaat men aan het opwerken van
den dyk, met de beste {pyze, die men
daar toe naast gelegen vindt. Men geve
dien dyk zyn oud beloop, en make het
werk 1, 1of 2 voeten ftyver, dan de
oude dyk was, voor het inzakken , of an-
ders naar de gelegenheid der zaaken.
Men beflaat de tee, bezoodt en bekramt
het talu, zoo verre *tbefpoeld wordt,
en dus krygt dat werk zyn volle beflag.
Het aarden werk, in zulk geval, is best
met karren en paarden gemaakt, om
het fluiten der fpyze te bevorderen,
Waar by ook nog is aantemerken,
dat, ten allen tyde, by een val moet ga-
degeflagen worden, of ’er geen meer ver-
borgen uitgangen zyn overgebleven, die
vervolgens ondermyningen veroorza-
ken, en zoo daar toe eenig nadenken
plaats
IN DE ZEE-DYKEN. 57
plaats heeft, of het vak, het grondgat
uitmakende, voor den dyk in ’t mey-
land groot is, is ’t altoos voorzigtig ee-
nige affnydinge dwars door het gat heen
te zinken, uit de wal, of nieuw opge-
zonken werk, op dat alle verholene pas-
fagien en ondermyningen daar door af-
gefneden en belet worden, waar door
dan ook teffens bevorderd wordt, dat
het gevallen gat te fchielyker opfílyme
en vol raake.
Wyders moet ik hier by ook nog
voegen, dat, indien de val alleen in het
meyland of den voorgrond plaats heeft,
zonder in of naby de tee des dyks te
zyn, men in de herftellinge naar onder-
fcheiden bevind van zaaken ook onder-
fcheidenlyk werkt: fomwylen alleen met
de geul of uitgang op te zinken, immers
de communicatie tusfchen die geul en het
grondgat, door plonfen of zinken , zoo
als te voren is befchreven , aftefnyden,
en den geheelen val alzoo telaten, zon-
der egter te verzuimen dien by aanhou-
dendheid, door naauwkeurig peilen, te
onderzoeken en waartenemen, en tel-
kens, by ontdekking van nieuwe geulen
of uitgangen, daar in op de gezegde
D 5 wy-
58 B. NEBBENS OVER DE VALLEN
wyze te voorzien; of ook wel met dwars
door het grondgat heen eene af{nydinge
te zinken, waar door men alle commu-
nicatie affnydt, en de opflyminge van
het grondgat merkelyk bevordert, in-
middels ook zorgende,„ ‚dat de oevers
van het grondgat of val behoorlyk wor-
den voorzien op de best mogelyke ma-
nier , waar van voorheen werdt gefpro-
ken. Dan zoo die val naby de tee
plaats heeft, zal het best zyn den. bin-
nenwaardfchen oever van het grondgat
op te zinken met een tee tot gelyks het
meyland,
Men zal de wyze, om zulks uit te
werken, gemakkelyk kunnen leeren uit
het gezegde omtrent het opzinken van
een weggevallen ftuk dyks,
Eindelyk zal het noodig zyn over. het
algemeen, in opzigt der wyzen van het
bewerken en de uitvoeringe van het vor
ren. befchrevene, te zeggen, dat men
veronderftelt daar toe te gebruiken Jui-
den, wier gewoon handwerk de rys-
zink- en dykwerken, zyn, waarom ik
overbodig. heb ‚geoordeeld. my verder
op alle kleinigheden deswegens uittela-
ten en uit te wyden in. een ftukswyze
aan-
IN DE ZEE-DYKEN. 59
aantooning, hoe ieder deel moet wor-
den toegefteld, want ’er werdt tot dies
kundigen gefproken.
Ziet daar, kortelyk en in ’% alge-
meen , naar myn vermogen, en zoo veel
de tyd my toeliet, beantwoord, en,
myns oordeels, opgehelderd de voor-
fchrevene vraag, welke aanleiding gaf
tot het onderzoek van zaaken, voor de
Provincie Zeeland in ’t byzonder zoo
nuttig en noodzakelyk, en met welks
voorftelling het Zeeuwch Genootfchap
der Wetenfchappen by alle regtgeaar-
8 Zeeuwen eenen uitnemenden lof ver-
ient,*
Ik hope, dat myn werk den Lande
niet ondienftig en den Lezeren niet on-
aangenaam zal bevonden worden; dat
meer verligten, dan ik, met hunne
meerdere kundigheden in dezen, aan
het Gemeenebest wezentlyken dienst
zullen doen; en dat ook de yver, de
liefde tot het Vaderland en de zucht tot
bevorderinge der kunften en wetenfchap-
pen, waar mede het Zeeuwsch Genoot-
en en fchap
60 B, NEBBENS OVER DE. enz.
fchap is bezield, zullen bekroond wor-
den met een gewenschte en gezegende
uitwerkinge !
Wie d’ oorzaak vindt, het kwaad afweert,
en val herdykt,
Die is de vrind, die wordt vereert, en ’t
Land verrykt.
UIT ZUCHT TOT NUTTIG ZYN,
EDEDEDEDEDEDEDGD
EDR) £IJ)
Virvirv GÒ
Cs EBERES 9)
Naad €
kik
Oee
Bladz. Gt
VERHANDELING
Over de redenen der meenigvuldige wallen of
grondbraken in de zee-dyken ‚ voornamelyk die
der Provincie Zeeland, em de wyze, waar
op dezelwe best voorgekomen, of, daar zynde,
„Jpoedigst en minst kostbaar konnen herfteld
worden.
DO OR
BARTHOLDUS RENOU.
\ E)
DE
GI. Om het eerfte lid dezer vraag
te beantwoorden, zal het noodig zyn,
eerst de redenen der meenigvuldige val-
len en grondbraaken in de zeedyken in
het gemeen, en dan in die der Provintie
Zeeland inhet byzonder, aante toonen,
GIL. Daar het water, zoo wel als al-
le andere vloeiftoffen, de eigenfchap
heeft, dat het ftilftaande tegen alle vas-
te lighamen, in of tusfchen welke iá
C-
Ó62 B. RENOU OVER DE VALLEN
beflooten is, drukt met een kragt, die
evenredig is aan deszelvs hoogte (a),
zoo is het ligt te begrypen , dat het zel-
ve door een of ander oorzaak in bewe-
ging gebragt wordende, die kragt dan
ook veel moet vergrooten, zoo dat zelvs
de hardfte lighamen door zoo een ge-
duutige beweging konnen worden ver-
minderd en afgefleten; waarom het dan
ook geenfints te verwonderen is, dat al-
le landen, welker kusten, geduurig,
door de zee befpoeld worden, aan een
min of meerdere verandering onderwor-
pen zyn, nadien het water de ftranden
en bodems der rivieren en zeekusten,
waar langs en over het zig beweegt,
door een aanhoudende wryving doet af-
flyten (b).
6 II. Maar dewyl de oorzaaken en
gewrogten altyd evenredig aan mal-
kanderen zyn, en de laatíte toe of af-
nemen, na mate de eerfte fterker of
zwakker worden, zoo moet volgen, dat
zulke landen het meest zullen verande-
ren
Ca) B. NIEUWENT Yp Weereld-befchouwing ,
bladz. 796.
(b) SIMON STEVIN Liv. 2. de le Geographie, pa-
gé 134
nnn
nn
IN DE ZEE:DYKEN. 63
ren en afnemen, die de zagtíte gron-
den hebben, en daar het water de fnel-
fte beweging, en de meeste diepte
heeft ; en dat daar en tegen die landen,
of wel zulke plaatfen aan dezelve zullen
aanwasfen, daar het water zulk een klei-
ne fnelheid heeft, dat het zyne mede-
voerende ftoffen kan laten zinken,
$ IV. Dit nu gefteld zynde, verbeel-
de men zig een rivier, die overal de-
zelve breedte heeft, en welkes bodem
in ’ geheel genomen horifontaal legt,
fchoon hier en daar met eenige putten
of ondiepten bezet, zoo zal deze rivier
ook overal dezelve fnelheid hebben (c)
en wanneer de vastheid der ftof van de
boorden dezer rivier juist evenredig
aan de fnelheid is, zullen deszelvs boor-
den ook niet afnemen, maar die rivier
zal beftendig zyn. |
6 V. Dog wanneer zulk een rivier
verfchillende breedten, ab. en cd. (zie
Fig. 1) heeft, zal de fnelheid in het deel
AB tot die in BF zyn, als cd. tot ab,
of in een omgekeerde reden der breed-
ten
CC) DEIDIER Mechanique Generale, Liv, 4 $ 45e
64 B. RENOU OVER DE VALLEN
ten (d), als dan ab, ro en cd. 30 roe-
den is, zal de vloed en eb in AB drie-
maal grooter fnelheid hebben, als in
BFE, en dit zelve zal ook plaats hebben,
in twee of meer byzondere rivieren , die
met malkanderen gemeenfchap hebben.
6 VL. Als men nu ftelt, dat de
vloed van A na F loopt, dan zal het
water by BR gekomen zynde, ín een
oogenblik moeten zakken, om de ruim-
te REF te vervullen, waar door ’er
by den hoek R een groote fnelheid we-
zen zal; terwyl de eb die van F komt,
daar tegen opryzen moet , om de engte
AB met een groote fnelheid in te drin-
gen, waar uit duidelyk is af te leiden,
dat het by den hoek R zal afnemen en
dieper worden (6 IT en III), zullende de-
ze uitwerking op den hoek R genoeg-
zaam dezelve zyn, wanneer de vloed
van F na A voortloopt.
6 VIL En fchoon het nu in den
hoek REd wel eenigfints zal aangroei-
jen, om dat het water dat digtst om den
hoek KR na E toeloopt, door het oe
at
(d) DEIDIER Mechanique Generale, Eiv. 4 $ 47
|
|
|
|
IN DE ZEE-DYKEN, ó5
dat verder daar van af is, in den hoek
R Ed voor een kleinen tyd word opge-
houden, ’tzy de vloed van A of F
komt, en dus tyd verkrygt om zyn
ftoffen te laten zinken (6 III), zal egter
die aanwas geen beftendig fchor worden,
maar wederom te gelyk met, den hoek
R: moeten afnemen, dewyl door des-
zelvs aangroeij het deel BE vernaauwd,
en dus de {nelheid vermeerderd word,
6 VIJL. En wanneer zulk een rivier
rom is (zie Fig, 2), zal de vloed en eb
in dezelve een ongelykmatige beweging
hebben, en de fnelheden zullen zig fchik-
ken na de meerdere of mindere kromte
der rivier, dus zal ’er by D een veel
grootere fnelheid zyn dan by G, om
dat de raking daar maar een punt is,
in vergelyking van de ruimte CDF, die
het water aan den anderen kant in den-
zelven tyd moet doorloopen , om met
dat by G in evenwigt te blyven (e) en
om dezelve reden zullen ook de fnelhe-
den by Ien K veel grooter zyn als by
H en E. waar uit dan volgt, dat het
ook eerst en meest by CDF afnemen
1II, DEEL, E en
(€) SIMON STEVIN op de aangehaalde plaats,
66 B. RENOU OVER DE VALLEN
en dieper worden. moet. ($ Ien ID,
door welke, afneming-de rivier-by. GD
meerder wydte zalverkrygen ‚waardoor
dan ook de fnelheid. der {troom aldaar
zal moeten verminderen: ($-V).
6 IX, Maar dewyl het water van A
of B komende, de geheele ruimte G D
moet vervullen (zie Fig. 3), zoo-word het
zelve door het middelfte water by N na
de kanten D en G toegedrukt, en by
gevolg zal ’er by D de grootfte, by G
een mindere „dog. by ‚N weinig of geen
fnelheid zyn, waar door het water by
N tyd verkrygt om zyn medegevoerde
ftoffen te laten zinken (6 III), welke dan
een-plaat ab zullen vormen, digtst by
dien kant-daar de miníte fnelheid is-(£);
dog deze plaat van tyd-tot tyd grooter
wordende; en dus ook hoe langer hoe
meer na D toenaderende, zal de-ftroom
tusfchen ‚a en. D.ook een grootere fnel-
heid, verkrygen, en het trand: by D
meer en meer. afnemen, waar door de
inham CDE hoe langer hoe grooter
zal worden. Tel,
6 X. By
(É) c. VELSEN rivierkundige verhandeling ,
bladz, ór;
IN DE ZEE-DYKEN. … 67
6 X. By ditallesmoet men nog aan-
merken , dat telkens wanneer het ftormt,
en vloed en eb by een veel fneldere ook.
een botfende beweging verkrygen, de-
ze uitwerkzels ook veel zullen vergroo-
ten (6 ID.
6 XI. Maar dewyl het water door
de ftormen veeltydstoteen groote hoog-
te word opgejaagd, zullen ook de dui-
nen , waar op het botfende aanvalt, moe-
ten inkorten, en. wel meest op zulke
plaatfen , daar het {trand niet zeer breed „
en de ftoot regthoekig is, want dan zul-
len de plaatfen der ontmoeting van de
te rug gekaatfte, en op nieuw wederom.
aanvallende golven „ buiten dat ftrand
vallen, en daar een korten ftilftand in de
beweging. des waters te weeg brengen,
waar door het zyn afgeflagen en met
zig, voerend zand kan laten zinken (6
UI) en plaaten “doen groeijen, welke
het ftrand al meer en meer verkleinen,
en meter tyd de geheele duinen weg-
nemen zullen, AE
6 XIL.- Wanneer nude voorlanden,
of ftranden, dus door het’water zyn
weggevoerd, is het zeker dat de dyken
2 daar
68 B. RENOU OVER DE VALLEN
daar aan volgen moeten, en dewyl het
middelpunt der grootfte drukking van
het water, omtrent twee derde deelen
van deszelvs hoogte van het oppervlak
na beneden gerekend, afftaat, zoo
volgt dat de dyken ook meest na bene-
den, een weinig boven de bodems der
rivieren, waar langs zy leggen, zullen
uitgehaald en ondermynd worden , want
fchoon dit zwaarfte punt door het ver-
hoogen en verlagen van het water, by
vloed en eb, geduurig van plaats veran-
dert, zal het egter elk gety dezelve
plaatfen doorloopen , en in dien tyd by-
‘na op dezelvde hoogte tweemaal op het
fterkfte werken, omtrent half vloed en
ebbe, wanneer het water zyn fnelfte be-
weging heeft, en by gevolg zal dit de
plaats zyn, daar de dyken worden uit-
gehold, tot zoo verre dat dezelve nu
over het water hangende, de ophouden-
de kragt van het zêlve overtreffen; en
gedeeltelyk of geheel daar in nederftor-
ten, ’twelk dan een val of grondbraak
genoemd word.
6 XIII, Den dyk nu by D (zie Fig. 3)
weggevallen of wel zoo ondermynd zyn-
de, dat hy gevaar loopt, om weg te
val.
IN DE ZEE-DYKEN, 69
vallen , zal men, om zig voor de woe-
de des waters te dekken, genoodzaakt
worden, een agterdyk of inlaag CHF
aan teleggen, en dit gedaan zynde , zul-
len wederom de hoeken Cen F worden
uitgehold (6 VI), en de plaat a b geduu:
rig grooter wordende, zal zulks de {nel-
heid van vloed en eb „by C Den FE ver-
grooten ‚waar door alras ook de inlaag-
dyk CHF ondermynd, en de vallen en
grondbraken zoodanig vermeerderd zul-
len worden, dat m@n inlaag op inlaag
zal moeten leggen , en dus het eene ge-
deelte lands voor en ‘het ander na aan
de zee ten prooije overgeven,
6 XIV. Dus in * algemeen de oor-
zaaken- der ‘meenigvuldige vallen en
grondbraken aan de zeedyken hebbende
aangetoond, zal het niet zeer moeijelyk
vallen , daar uit de reden derzelve in op-
zigt der Provintie Zeeland in ’tbyzon-
der af te leiden.
$ XV. De redenen zullen geen an-
dere zyn, dan dat de eilanden van Zee-
fand, van hun begin af tot heden toe,
met de woedende golven der Noordzee
hebben te ftryden gehad, welke dikwils
E 3 „door
JO B. RENOU OVER DE VALLEN
door “westelyke ftormen aangevoerd,
eerst. op de west- zuid- en noordelyke
vooroevers vande eilanden Walcheren
en Schouwen, met zulk een geweld aan-
vielen, dat die eilanden, fchoon met
zeef hooge duinenvals- zoo veele bolwer-
ken gedekt, aan die kanten moesten af-
nemen (6 XI) ; vervolgens drongen die
uit de ruimte komende ftroomen , agter
en nevens-deze twee eilanden, met een
ontzaggelyke: fnelheid in: zeer naauwe
kronkelagtige‘kreeken (g), en trokken
er:byna meterdezelve fnelheid wederom
zeewaards uit;-door welke: dubbelde
werking van vloeden ebbe die. kreeken
dan ook wyder en dieper geworden zyn
(6-VIIL en volg.) tot dat eindelyk ook
de dyken;, welke door de eerfte. bewoon-
ders; ter weering- van het water waren
opgeworpen {h), ondermynd geworden
zynde ‚in de diepte nederftorteden (6
XII), wanrieer men wel door het leggen
van inlagen de geheele inundatie: der:ei-
landen tragtede te beletten, en ook
meestentyds dadelyk voorkwam; dog
is sb seb deb tT waar
(e) Zie de kaart: van Zeeland van ’t jaar 6oo in
de Walcherfe Arkadia van-M. GARGON I, D, bl, 37,
(h) Tegenwoördige {täat van alte Volkeren 20 D,
Pas: 345, wakend
IN DE ZEE-DYKEN,:- 71
waar® door -devoorzaak vanhet kwaad
niet werd-weggenomen , maar veel eer
verergerdo{6"XIID);: zoo dat men ge-
duurig ‘opdie wyze agteruitdeinzende,
die kreeken in-den tyd van: omtrent 6oo
jaaren tot geheel groote rivieren gewor-
den zyn (1), en wel inzonderheid het
ooster en westerfcheld (k).
6 XVL “Deze nu ten noorden en zui
den’ van het eiland Walcheren in -gehee-
le zee-ftroomen veranderd zynde, moes-
ten ook de fnelheden wan ‘vloed en ‘ebbe
aan die zyden vertragen ($-XV), en der-
halven de vallen en grondbraken; uit
de {nelle beweging van: vloed en ebbe
voortkomende ; verminderen ; dog het
welk van ‘geen zeer langen duur konde
zijn, alzoo door den aangroeij der plaa-
ten in die ruimten de {nelheid der ftroom
langs de ftranden: van: dat “eiland in
vêrvolg wederom’ wierde vermeerderd
(IX), “welk wederom vallen-en grond-
braaken, in de’dyken, voor al op die
BR 49 0: plaat-
He) Zie de khart van Zeeland van % jaar 1230 in de
ChitoriyckK' van Zielaud door j.-REYGERSBERG.
(k) Ik neem deze twee rivieren ten voorbecl-
de, om dat men in de oude kaarten van Zeeland op
de andere weinig ftaat maken kan,
72 B,RENOU OVER DE VALLEN
plaatfen daar de plaaten digt by de dy-
ken, en deze krom of met uitftekende
hoeken liggen , moest veroorzaaken ,
hoewel egter dit eiland wegens zyne ron-
de gedaante in ’ gemeen genomen min-
der aan het gevaar derzelve is blootge-
gal, als de andere Zeeuwfche eilan-
Elle
6 XVIL Want deze beide ftroomen,
aan de eene zyde tusfchen de eilanden
Schouwen en Noordbeveland ‚en aan de
andere zyde tusfchen het eiland Zwid-
beveland en Staats-Vlaanderen, met groo-
te bogten en ongelyke wydtens voort-
loopende, terwyl het oosterfcheld tus-
fchen-de eilanden Zhoolan en Zuidbeve-
land naauwer wordende , met een groote
fnelheid om het laatfte eiland moest om-
loopen ; om zig met het westerfcheld.
te vereenigen,.zoo moest de vloed en
ebbe-in beide deze rivieren een ongely-
ke. beweging. verkrygen, en op de
naauwfte plaatfen, door ‚de. meerdere
fnelheid, vallen en grondbraken in de
dyken dier eilanden veroorzaken ($ V
en volgg.), welke ook de inundatie van
het verdronken Zuidbeveland hebben ten
gevolge gehad; en daar tegens moesten
In
IN DE ZEE-DYKEN. 73
de grootere wydtens aan de zuidzy-
den van de eilanden Schouwen en Zuid-
„beveland, door de mindere fnelheid der
ftroom de plaaten voor den boezem en
ree omtrent Zuidkerke in Schouwen (l)
en omtrent Stuivezand in Zuidbeveland
(m) gevormd worden (6 IX).
6 XVIIL Deze nu een aAnvang ge-
nomen hebbende, zyn van tyd tot tyd
aangegroeid , en hebben de {nelheden
van vloed en ebbe langs de ftranden en
dyken, voor dewelke zy leggen, ver-
groot, waar door , met medewerking der
zuidwestelyke ftormen, deze beide ei-
landen aan hunne zuidzyden zoodanig
zyn afgenomen ($ XIII) , dat zy door de
meenigvuldige vallen en grondbraken,
waar „mede geheele dorpen verzonken
zyn, de gedaante van een na het noor-
den ftrekkende boog, als een halve maan
gekregen hebben (n).
SG XIX. Opdezelve wyzezyn de plaa-
E 5 ten;
(1) Dic is de tegenwoordige Rocheplaat,
(im) Zie de voorgemelde kaart van ’ jaar 1230 in
de Chronyck van Zeeland door J. REYGERSBERG.-
(Mm) Zie de kaarten van de Zeeuwfche Eilanden
in den tegenwoordigen fraat van Zeeland.
74 B. RENOU OVER DE VALLEN
ten, welke aan de zuidzyde van het ei-
land-Zuidbeveland, voor de heerlykhe-
den Borsfele , Coudarpe en Ellewoutsdyk,
aan de oostzyde van heteiland Duive-
_ landen de Zype, en op meer andere
plaätfen: aan de Zeeuwfche eilanden ge-
vonden worden , en de daar door te weeg
gebragte groote fnelheid van vloed en
ebbe, ‘de Oorzaaken “der meenigvuldige
vallerver gfondbraken, welke geduurig
in de dyken van die Polders voorvallen,
en in de-Zype word dit kwaad nog verer-
gerd „ door dien de vloed welke ten noor-
den ? eiland: Schouwen en Duiveland in-
koomt , wegeris den korteren afftand „eer.
der“voor de Zype is, als die welke ten
züiden ‘van dat eiland inkoomt, waar
door“dan de eerfte met een groote nel.
heid door de-Zype heen loopt, om zig
met: de laatfte in of voor het Mastgat te
vereenigen , en ‘dus in evenwigt te ‘bly-
ven, terwyl de eb, ‘ookeerder' aan het
noord- als aan het zuideind van de Zype
beginnende, met ‘geen minder’fnelheid
weder door de Zype te rug loopt, tot
dat die ook uit de Keeten en het Mast-
gat wegtrekt , en dan de ftroom van de
Zype zig daar mede vereenigt, en dus
zyn loop. verandert, ’ welk ep 5
IS
IN DE ZEE-DYKEN, 75
dig veele draaijvloeden langs den dyk
van de Zype moet veroorzaken.
6 XX, Het eerfte lid der vraag nu
theoretisch en met de bevinding overeen-
ftemmende beantwoord hebbende, zal
ik overgaan tot het tweede: Zn op
welke wyze konnen dezelve best voorgeko-
men worden,
9.XX1. Hier toe zal dienen in agt
genomen te worden om zulke middelen
op te geven, welke, zoo niet ten eer-
ften, ten minften in vervolgvantyd, de
vallen en grondbraken konnen vermin-
deren, en eindelyk geheel doen ophou-
den; het is wel waar dat daar toe in een
reeks van omtrent 400 jaaren reeds vee-
leen zeer kostbaare middelen zyn aange-
wend geworden ; dog de bevinding heeft
geleerd, dat geen van alle aan dit ge-
wenschte oogmerk in het algemeen, vol-
daan hebben, waar van de reden voor-
namentlyk hier in moet gezogt worden,
dat de meeste of wel alle tot zeeweerin-
gen, om daar door het water van de
ftranden of dyken af te keeren, en niet
zoo zeer om deszelvs fnelheid te ver-
iinderen zyn aangelegt geweest, ij
zin Oor
76 B. RENOU OVER DE VALLEN
door de ftroom , van de eene plaats afge-
weerd wordende, zyn kragt op andere
nabygelegene plaatfen, met zoo veel te
meer geweld, moeste oeffenen.
6 XXIL. Dewyl de regte rivieren,
wat fnelheid van vloed en ebbe zy ook
hebben mogen, het naast by de beften-
dige komen (6 IV), zoo is het ook ze-
ker, dat de regtfte ftranden en dyken
het minst aan een afneming zullen on-
derworpen zyn.
S XXII. Derhalven zal het noodig
zyn, de kleine kromme binnenlandfe
rivieren, en de ftranden en dyken der
groote , Zoo veel mogelyk is, tot regte te
brengen ; waar toe konnen dienftig zyn
hoofden van paal en ryswerk, welk, in
“algemeen zoo moeten worden aange-
legd, dat hunne hoogten, daar. mede
zy aan de dyken fluiten, omtrent met
het gemeene hooge water qvereenko-
men, en hun einden die alle in een reg-
te lyn zyn moeten, omtrent 2 a 3 voe-
ten boven het gemeen laag water ryzen,
6 XXIV. Maar het voornaamfte, dat
sd daar
4
IN DE ZEE-DYKEN. 77
daar by in agt genomen dient te war-
den, is de rigting welke zy in opzigt van
den vloed moeten Hebben ; zynde het ze-
ker, hoe kleinder de raakhoek is, waar
mede de ftroom op dezelve aanvalt, hoe
minder kragt zy zullen hebben uit te
{taan , weshalven men zig in dezen, na
de meer of mindere fnelheid der ftroom
en na de breedte van het ftrand, hebbe
te fchikken; maar het gene ik hier voor-
namentlyk bedoele, is te betoogen, dat
de hoofden niet afweerende maar fchep-
pende op den vloed moeten gelegd wor-
den, als ab, ab,ab, (zie Fig, 4) alwaar
AB den dyk, en ACDB het ftrand
voor denzelven verbeeld , en de vloed ver-
onderfteld word te loopen van D na C,
dan zal de vloed aan de buitenzyde, te-
gen die hoofden aankomende, met een
groote fnelheid langs dezelve heen loo-
pen, en om derzelver uiteinden om-
draaijende, op eenigen afftand verder we-
der met een vernieuwde kragt tegen het
{trand en den dyk aanvallen, waar uit
dan moet volgen, dat het wel aan de
binnezyden van de hoofden langs aG,
aH en al, zal aanwasfen, maar daar te-
gens aan de buitenzyde en uiteinden
derzelve afnemen en dieper worden; zp
at
78 B. RENOU OVER DE VALLEN
dat eindelyk de hoofden-zelvs zullen on-
dermynd en weggeflagen worden.
6 XXV. Dog indien de hoofden
fcheppende op den vloed gelegd worden ,
als bc, be, be (zie Fig. 5); dan zal de
vloed daar tegen {tuitende, zonder eenig
geweld of draaijing ter wederzyden in de
vakken Cb bc inloopen, en het water
zoo hoog gerezen zynde, dat het over
de hoofden begint. heen te loopen , zal
zulks wegens-de doceerende legging der
hoofden geen-veranderinge geven, alzoo
de vloed altoos in een regte lyn-EF over
dezelve zal heen loopen, en de vakken
Cb bc, na mate hetwater ryst, langza-
merhand vullen, tot dat by hoog water
en ordinaireh vloed, het zelve omtrent
gelyk zal komen, met de boveneinden
der hoofden-b,‚b ,b (5 XXIII), * welk
aan het water in de vakken of ruimten
Cbbc een genoegzaam geheelen {tilftand
zal veroorzaken, en dus-de ftoffen „ wel-
ke door den vloed zyn aangevoerd „doen
zinken, terwylde eb op-dezelvde wyze
over de hoofden heen-loopende , het wà-
ter weder Jangzáam uit. de:ruimten zal
trekken; en‚de gezonken ftoffen laten
zitten, waar uit dan noodwendig val
vol-
En
eee
IN DE ZEE:DYKENes — 7
volgen, dat het ftrand tusfchen de hoof.
den hoe langer hoe meer zal-ophoogens
tot dat het tot een gelyke hoogte en-do-
ceering met de hoofden, gekomenzyn-
de, de ftroom altyd, in een regte dyn
over en langs het zelve zal voortloopen;
en by gevolg geen affcheuring of-onder,
myning konnen veroorzaken,
6 XXVI. En om deze, ophooging
en regtmaking van het ftrand te-fpoedi-
ger te verkrygen, zoude het ‚niet-on=
dienftig zyn de uiteinden der hoofden;
met een hoek bcd te maken, waar
door de ftoffen, welke door den vloed
over de hoofden heen loopende. worden
aangevoerd, te beter, zouden. worden,
opgevangen; ’twelk voor al noodig-is
aan de westzyden van de eilanden Waf-
cheren en Schouwen, om het ftrand al-
daar niet alleen voor verdere afneminge
te beveiligen, maar ook te doen aanwas-
fen, en zelvs de duinen te doen aangroei-
jen, gelyk de Heer MELCHIOR BOL-
STRA zulks in opzigt van het ftrand:by
Petten en de Hondsbosfchen heeft aange-
toond (o). 6 XXVII
(o) Verhandelingen der Hollandfche Maatfchap-
pye
80 B. RENOU OVER DE VALLEN
6 XXVII. Uit het geen dus verre
omtrent het leggen dezer hoofden ge-
zegd is, blykt van zelv, dat men zig al-
leen van dezelve kan bedienen op zooda-
nige plaatfen, alwaar nog een breed
ftrand voor de dyken gevonden word,
en daar dezelve dan gelegd worden, om
de {troom in een reste ftreek te bren-
gen, en dus het afnemen van het ftrand
te beletten (6 XXV); maar wanneer het
kwaad reedszoo verre verloopen is, dat
door de geduurige vallen, en het leggen
van inlagen, de dyk een bogtige gedaan-
te AIP (zie Fig.6) gekregen heeft, en
‘er een plaat BRON voor dezelve ge-
groeid ís, dan is het onmogelyk gewor
den zoodanige hoofden te leggen, we-
gens de groote diepten, welke op zoo-
danige plaatfen voor de dyken gevon-
den worden, ook zouden de hoofden,
al konden zy daar gelegd worden, van
geen nuttigheid zyn, maar in tegendeel
de afneming verhaasten, om dat zy-de
ftroomen in de bogt AIP nooit in een
regte ftreek konnen brengen, maar wel
het kanaal ABFOPI bonita
Us
pye der Wetenfchappen te Haarlem, TIde D. bladz.
647 en volgg.
IN DE ZEE-DYKEN. Si
dus de fnelheid der ftroom doen toene-
men (6 V), dat het kwaad nog erger
zoude maken. ”
6 XXVIII. . Het zal dan noodig zyn
aan te toonen, wat middelen in deze
gevallen moeten in ’t werk gefteld wor-
den, om de verdere ondermyning van
den ‘dyk AIP voor te komen; dat
hier toe geen ander middel te vinden is,
als een geheele toedamming van het ka-
naal ABFOPI leert de oorzaak van
het kwaad zelve, die dog beftaat in de
grootere fnelheid van de ftroom door
dat kanaal, als van díe welke buiten de
plaat by N omloopt (6 XIII), welk niet
„anders als door de gezegde toedamming
kan worden geftuit.
5 XXIX. Het zal’er nu op aanko-
men, hoe en waar zoodanige dam moet
gelegd worden? want het water mag in
_Zyn loop niet gedwongen of met geweld
gekeerd worden, of men loopt gevaar
dat het zelve elders wederom zyn kragt
tot nadeel zal oefenen; derhalven moet
de dam zoodanig gelegd worden, dat
het water zyn ftreek van beweging be-
houde, en te gelyk dat de dam het
“dll DEEL K min-
/
82 B. RENOU OVER DE VALLEN
minfte gevaar loope, om door de kragt
der ftroom van vloed en eb befchadigd
te worden.
S XXX, Om nu zulk een plaats te
vinden, moet men onderzoeken, waar
de vloed, die tusfchen den dyk en de
plaat heen en die buiten de plaat om-
loopt, malkanderen ontmoet, en daar dit
gefchiedt, moet de dam, of ’er zoo na-
by als eenigzins mogelyk is, gelegd wor-
den, zoodanig dat hy den vloed , die tus-
fchen den dyk en de plaat heen loopt,
regthoekig f{nyd: by voorbeeld, de
vloed by E inkomende, zal zig by OP
in tweën fcheiden, en ter wederzyde de
plaat by M en _N voortloopen ; als men
nu door waarneming gevonden heeft,
dat deze ftroomen malkanderen by A B
ontmoeten, zal dit de plaats zyn, daar
de dam in de rigting CB regthoekig op
de ftreek van den vloed M moet gelegd
worden, zoo dat zyn kruin van dendyk
by C af met het oppervlak der plaat ge-
noegzaam horifontaal legge, en op den
buitenkant derzelve by D met een flaau-
we dogeering te niet loope.
6 XXXL. Want als de vloed be-
gint
IN DE ZEE-DYKEN, 83
gint, zal het water langs M en N voort-
loopende te gelyk by den dam CD ko-
men, en hem wederzyds met een gely-
ke kragt botfen, en dewyl de dam den
vloed regthoekig fnyd, zal deze botfing
ook regthoekig gefchieden, en de terug-
kaatfing in dezelve rigting zyn, dat is
in een tegengeftelde ftreek met den ver-
volgens aankomenden vloed, die daat
door in kragt van botfing tegen den dam
verminderen moet, alzoo de eene bot-
fing geduurig de andere zal vernietigen,
terwyl het water „ter hoogte van den dam
gerezen zynde, over denzelven en de
plaat zal heen loopen , zonder in de ftreek
der beweging van het onderfte water ee-
nige veranderinge te veroorzaaken ; wes-
halven de dam, op deze plaats gelegd
zynde, geen het minfte gevaar kan loo-
pen om door den vloed befchadigd te
worden, ook zelv niet by zwaare ftor-
men, dewyl het water, of fchoon dan
fnelder langs M en N na den dam CD
bewogen wordende, ’er evenwel op den-
zelven tyd zal bykomen, en hem ter we-
derzyden met een gelyke kragt en rig«
ting botfen,
g XXXI, En even weinig zal ’er ge-
dd F 2 duy-
84 B. RENOU OVER DE VALLEN
duurende de ebbe eenig gevaar van de-
zen dam te vreezen zyn, want dan zal het
water, dat hooger dan de dam CD is,
langs M en N als ook over de plaat heen
na O loopen, en ter hoogte van den dam
gevallen zynde, zoo begint de eb eerst
by-O, vervolgens by M en _‚N, en laatst
by den dam, zonder even als by den
vloed. in ftreek van beweging te veran=
deren, terwyl het water: in het vak
ACB en ín het kanaal BEOPIC by-
na in een volkome rust blyven zal, na-
dien het zig met de voorby loopende
ebbe, by ABen OP maar heeft te ver-
eenigen en uit te trekken,
6 XXXIIL Eindelyk moet de dam
CD noodzakelyk zoo hoog gemaakt
worden , dat-hy met het oppervlak der
plaat ‚genoegzaam horifontaal legge „ op
dat de vereeniging van de {troomen langs
M en N by AB belet, en de gantfche
doortogt wan vloed en ebbe afgefneden
worde, waar door dan de ftroom in het
kanaal ABFOPI zyn {nelheid beno-
men zynde, de oorzaak van ’ kwaad
weggenomen en de dyk AIP voor ver-
dere afneming bevryd zal zyn, terwyl
de {troom, zoo van eb als vloed, in
cl e
LAN DE-ZEE-DYKEN « « 35:
de-plaat om; ineen regte ftreek ENG
gebragt word,
6 XXXIV. Behalven dat dus door
het leggen van zoodanigen dam op de
gezegde wyze het oogmerk, om nament-
lyk den dyk AIP voor alle gevaar van
verdere ondermyninge te beveiligen, zou-
de-worden bereikt, zoude ’er ook nog
dit voordeel uit volgen, datde belette
doortogt van vloed en eb, en daar door
veroorzaakte. {tilftand van het water in
het vak ACB en in het kanaal BFOPIC,
alle de ftoffen; welke door den vloed wor
den aangevoerd, zal doen zinken, of;
zoo die ligter zyn als het water, dezelve.
ter. wederzyden tegens den dam CD
aanvoeren, daarze dan by het vallen van
het water met de ebbe zullen blyven zit-
ten, waar door de bodem van het kas
naal ABEFOPI van tyd tot tyd zal op-
hoogen, het welk dus geen onaange-
naam vooruitzigt zoude geven, dat door
deze aanwas dat kanaal teeniger tyd ge-
vuld en dus de gantfche inham ABOPI
tot een vast {chor geworden zynde,
door een dyk in de rigting ABOP zou-
de konnen worden droog gemaakt , en
de nakomelingfchap de gezegende vrug-
| F 3 ten
36” B. RENOU OVER DE VALLEN
ten van den landbouw zoude konnen inza-
melen, ter plaats waar thans de woeden«
de golven het nog overgebleven land
meteen geheelen ondergang bedreigen.
6 XXXV. Ter nadere betooging nu
dat de dam, zal dezelve aan het be-
doelde oogmerk (6 XXIX) beantwoor-
den, nergens anders mag gelegd wor-
den, alster plaats waar de vloed, langs
M en N, malkander ontmoet, of daar
zoo naby als immers mogelyk is, zoo
laat by voorbeeld een dam FI omtrent
het midden’ der plaat BNOF gelegd
zyn, dan blykt ten eerften-dat dezelve
de ftreek van vloed en eb geheel zal ver-
breken, want als de vloed begint, zal
het’ water, langs O M na den dam FI
loopende, er van dien kant bykomen,
terwyl het ander dat buiten langs N om
de-plaat loopt, nog den dubbelden weg
van N langs AB tot den dam met een
verdubbelde fnelheid moet afleggen, eer
het er by koomt, waar door de dam
aan den kant van M , veel meer kragt van
den vloed zal moeten uitftaan, en dus ge-
vaar loopen om by zwaren ftorm, zoo al
niet geheel doorgebroken, ten minften
grootelyks befchadigd te worden; en
na-
IN DE ZEE-DYKEN. 37
nadien deze beweging zoo lang zal aan-
houden, tot dat het water ter hoogte
van den dam gerezen is, maar dan de
vloed van O langs M na AB zal loo-
pen, zoo zal de ftreek dezer beweging
lynregt tegen de voorige {tryden, dat dus
veel draaijvloeden tusfchen den dam FI
en AB moet veroorzaken, en dit ge-
voegd by de voorige dubbelde fnelheid ,
zal beide en den dyk Al en de plaat by
B geen gering nadeel toebrengen.
GS XXXVI. En als het nu hoog wa-
ter is en de eb begint, dan loopt het
water dat hooger als de dam ftaat van
AB langs M en N na O, en ter hoogte
van den dam gevallen zynde, gaat de
eb eerst by O en vervolgens by M en
N, dog den verderen doortogt nu door
den dam afgefneden zynde, loopt het
water van Kl met een groote fnelheid
na AB te rug, alles wegflepende wat
de vloed ‘er had ingebragt, en van den
dyk en plaat afgefchuurd, deze ftroom
zig vervolgens met de voorby loopende
eb, langs N vereenigende , valt door den
meerderen ftilftand in het vak OMP met
een groote kragt op den dyk by P aan,
zoo dat door deze legging van den dam,
| F 4 ZOO
38 B. RENOU OVER DE VALLEN
200 dezelve al tegens de kragt ván den
vloed beitand blyft, het vak M wel ee-
nigszins zoude aanwasfen , maar daar te-
gen de dyk by A door den vloed, en by
P door de eb ondermynd worden.
6 XXXVII Nu is het klaar, dat
hoe verder de dam van AB daar de
vloed langs M en N malkanderen ont-
moet, word verwyderd, hoe erger de-
ze uitwerking op de dyken A en P zal
worden , dog hoe nader daar tegen de
dam-by AB gelegd word, hoe minder
deze fchadelyke uitwerking zal zyn, tot
dat-dezelve geheel zal ophouden, als
de dam volgens de voorgeftelde regels
(5 XXX) gelegd word.
9 XXXVII Ik befluite dan uit dit
alles, dat overal in de Zeeuwfche Ei-
landen, waar zoodanige inhammen , ’tzy
groot of klein, met daar voor leggende
plaaten gevonden worden, het eggen van
een dam op de aangetoonde manier,
een zeker en wiskundig middel is, waar
door de dyken voor alle gevaar van ver-
ge ondermyning zouden beveiligd wor-
en,
6 XXXIX,
IN DE ZEE-DYKEN. Sg
6 XXXIX. En wanneer ’er aan de
westzyde of zeekusten der eilanden
Walcheren en Schouwen, plaaten voor
het ftrand gevonden worden, zal zulks
in het leggen van den dam geen de min-
fte veranderinge geven, want dewyl de
vloed uit het kanaal langs de Vlaamfche
kusten omtrent noord-oost aanloopen-
de, zig genoegzaam langs de ftranden
van beide die eilanden beweegt, zoo zal
een dam aan het oost- of noordoost-
einde van zoodanigen plaat gelegd , even
dezelve uitwerkinge doen, als hier voo-
ren omtrent de plaaten in de ftroomen
voor de dyken der eilanden leggende ge-
toond is (6 XXIX—6 XXXIV),nament-
lyk, de ftroom door de geul tusfchen
het ftrand en de plaat loopende, zal
daar door zyn fnelheid benomen wor-
den, en de geul zal van tyd tot tyd aan-
flikken, als wanneer men zal in ftaat
zyn, door het leggen van fcheppende
hoofden (6 XXVI), het ftrand te verbree-
den en de duinen meer zeewaards in te
doen aangroeijen.
GS XL. Hier mede het tweede lid de-
__ zer vraag overeenkomtftig de wetten der
__waterloopkunde vien beantwoord, gaa
QO B, RENOU OVER DE VALLEN
jk over tot het derde, namentlyk; of
daar zynde fpoedigst en minst kostbaar
herfteld worden.
6 XLI. Wanneer een val alleen in
het voor- of meiland gefchied, dan zal
het niet noodig zyn, eenige middelen
tot herftelling aan te wenden, dewyl
men door dezelve geenzins het wegval-
len van het overige meiland, ’t welk nog
ondermynd mogt wezen, kan voorko-
men, maar in tegendeel zulks door het
opvoeren van materialen zoude vere
haasten, waar door dan ook zoodanige
werken te gelyk met het overige mel-
land zouden nedervallen , en alle de daar
toe aangewende kosten vrugteloos ge-
maakt worden, waarom het genoeg is,
indien men zoodanige vallen als waar-
fchouwingen aanmerkt , dat men ter dier
plaatze meerdere heeft te wagten, en
dus aangefpoord word, om de oorzaak
te onderzoeken, en ‚, nog tydig en eer het
kwaad erger word, de noodige midde-
len ter voorkoming van verdere onder-
myning in het werk te ftellen.
6 XLIII, Maar wanneer een val zig
tot in den dyk uitftrekt, zoo dat ps ge
eel-
IN DE ZEE-DYKEN. Or
deelte van de buiten dogeering AB (zie
Fig. 7) met het daar op leggende mat-
en kramwerk, of ook dat de geheele
dyk tot in den binnenbarm C (zie Fig.
8) weggevallen is, dan zal in het eeríte
geval volftrekt noodig zyn, de kanten
van den weggevallen dyk A B terftond
met teene horden te bezetten, en die
‚met paaltjes daar in vast te hegten, om
dus de kanten van den dyk, zoo verre
die is blyven leggen, tegen den flag van
_ het water te beveiligen, waar door de-
zelve anders ligtelyk zoude konnen wor-
den afgeflagen, en de dyk in gevaar
komen, om doorgebroken te worden,
voor al wanneer de vloed, door ftorm
aangedreven, tot een grootere hoogte
als gewoon mogte opryzen: maar in het
tweede geval, wanneer de dyk geheel
tot in den binnenbarm Cis weggevallen,
of 'er zoo weinig van is blyven leggen,
dat het water geduurende de vloed door
de opening zoude doorloopen, en de
voorleggende landen inundeeren, dan
moet men de openinge C met planken
of andere materialen, die men best en
gereedst voor handen heeft, toeftoppen
ter hoogte van een ordinairen vloed, en
dat befchutfel met paalen en ftaaken dk
veer
92 B. RENOU OVER DE VALLEN
veel mogelyk vast maaken, en vervol:
gens het zelve agter met aarde opfchui-
jeren ,om het tegen de drukking van het
water beftand te doen zyn, terwyl men
hettegen den flag van het water moet be-
veiligen door zeilen , welke zoo over dit
nieuwe werk als over de afgevalle kanten
van dendyk moeten worden overgehaald,
en met{ftaaken en touwen aan de binnen
en buitenzyde van den dyk vastgemaakt.
9 XLIII. De val dus voor het eerfte
en grootfte gevaar van doorbraak bevei-
gd zynde, zal men, om dezelve verder
geheel te herftellen, op de diepte van
uiterlyk 12 a 15 voeten in de val paalen
moeten heijen in een regte lyn DE, en
niet wyder als.4 a 5 voeten van malkan-
der; tot deze paalen zyn de noordíche
juffers of fchieters het bekwaamst en
minst kostbaar, om gebruikt te worden;
en de lengte derzelve moet zyn van 30,
40, tot bo, ja fomtyds 80 voeten , *t welk
van de vastheid of losheid der grond af-
hangt, en daar ook-na. moet gefchikt
worden, zynde het zeker „dat hoe dieper
de paalen in den vasten grond ingeheijd
worden, hoe -{terker en beter beftendig
het geheele werk zal.zyn; vervolgens
moet
IN DE ZEE-DYKEN, O3
moet men den grond van de val in de
ruimte DABE met rys beleggen , zoo
dat het zelve overal tegen de kanten van
de val en van voren tegen de reipaalen
wel aanfluit; dezen bodem van rys moet
men, geduurig de een kruisling over de
andere leggende, brengen ter hoogte
van 4a 5 voeten, en dan door dezelve
{taaken heijen tot in den vasten grond, aan
welke men , op den gelegden rysbodem,
rystuinen moet opwerken, en die met
fteenen opvullen, om te beletten, dat
het ryswerk door den vloed niet worde
om hoog geligt; op deze wyze moet men
dit ter zelver hoogte opwerken , als het
weggevallen is geweest, of dat het nieu-
we werk ter wederzyden met de afgeval-
le kanten gelyk legt, op dat het water
by vloed en eb met een gelyke beweging
en zonder val of draaijing ‘er over heen
zoude konnen loopen.
SG XLIV. Dus de val zelv zynde opge:
maakt, moet men den overgebleven dyk
aan de binnenzyde verzwaaren, en ge-
heel overhaalen, of zoo die tot aan den
_binnenbarm G (zie Fig. 8) geheel is weg:
gevallen, dan moet men, zoo verre de
val zig uitfirekt, een geheel nieuwen
| dyk
O4 B. RENOU OVER DE VALLEN
dyk aanleggen, en in beide gevallen moet
de buiten dogeeringe zig niet verder uit-
ftrekken, als dat de tee van den buiten-
barm FGH digt of tegen het in de val
gemaakte rys en fteenwerk aankomt, en
hoewel nu de nieuwe of overgehaal-
de dyk niet anders als in een bogtige
gedaante kan gelegd worden, gelyk dit
door de geftipte lynen FGH (zie Fig.
7 en 8) word aangewezen, zoo moet
men egter zorg dragen, om die bogt zoo
flaauw als mogelyk is te maken, en daar
toe de hoeken Fen H,‚ waar mede de
nieuwe dyk tegen den ouden aanfluit,
ter wederzyden eenige roeden van den val
verwyderen, en dus aan die hoeken een
ftompe gedaante geven, ten einde het
water met een zagte beweging om de-
zelve, en langs den dyk FGH mag
heen loopen , en hier door de ondermy-
ning der hoeken F en H,‚ welke altoos
min of meer plaats zal hebben (6 VD),
zoo veel doenlyk worde voorgekomen.
SG XLV. Dat nu deze voorgeftelde
manier om een val of grondbraak te her-
ftellen, de fpoedigfte en minst kostbaa-
re is, zal geen wydloopig bewys van
nooden hebben, als men maar in aan-
mer:
IN DE ZEE-DYKEN. 95
merkinge neemt de materialen, welke
daar toe gebruikt worden, en behalven
de reipaalen geen andere zyn dan rys-
ftaaken in {teen , die, altans de eerfte, al
tyd in een goeden voorraad by de dy-
kagien gevonden worden, zoo dat men
by onvoorziene toevallen dezelve altoos
gereed en by de hand heeft: my zyn
ook geen andere materialen bekend,
welke met minder kosten als deze zou-
de konnen bewerkt worden, hebbende
de ondervinding maar al te wel geleerd,
wat importante fommen de zinkwerken
van aarde en fteen den Lande hebben ge-
kost, welke in vroegere tyden in de
dieptens voor de dyken wierden gezon-
ken, om het geweld der {troom dus af
te keeren, dog waar van men geenszins
het bedoelde nut heeft ondervonden:
Zoo men zig dan hier van in het her-
ftellen van een val wilde bedienen, is
het ligtelyk te begrypen, dat zulks een
aanmerkelyke verzwaaring in de onkos-
ten zoude veroorzaken, en indien men
de herftelling van een val door het aan-
voeren van aarde wilde beproeven, zou-
de dit, behalven de onmogelykheid om
zulks zonder een vast fondament te kon-
nen doen, mede zeer nadeelige gevol-
gen
96 B. RENOU OVER DE VALLEN
gen hebben wegens de groote kosten
en het verlies der landen, welke daar
toe zouden moeten worden gebruikt;
weshalven ’er dan geen ander of beter
middel als het voorgeftelde overblyft, °
welk ook het meest en in ’ gemeen ge-
bruikt word, en reeds lang op de proef
goed bevonden is, dewyl’er, zoo veel
my bekend is, geen voorbeelden zyn
van eenige vallen, welke, op deze wy-
ze opgemaakt, in weinig jaaren weder-
om zyn weggevallen,
6 XLVL Of fchoon men nu op de-
ze wyze een val of grondbraak zoo fe-
cuur kan opmaken , dat men in veel jaa-
ren, op dezelve plaats, voor geen grond-
braak heeft te vreezen, zoo is het egter _
zeker, dat de naastgelege hoeken F en
H ook wederom zullen worden onder-
mynd, en dat zulks in * vervolg nieuwe
grondbraken zal veroorzaken, om wel-
ke voor te komen, het derhalven zal
noodig zyn, zoodanige middelen aan te
wenden, als daar toe meest dienftig kon-
nen zyn, en welke ik hier voren in de
behandeling van het tweede lid dezer
vraag (6 XXI—XXXIX) heb voorge-
Miele „zog ale dk vaneorkes! ben dahidse
Ze
nn en
L
IN DE ZEE-DYKEN, 97
zelve tot behoud der Zeeuwfche eilan-
den behoorde in ’t werk gefteld te wor-
den. Ie
Gaarne wil ik in dezen myn oor-
deel onderwerpen aan dat van anderen,
welke, by de sheorerifche kennis ook de
ondervindelyke voegende,meerdere kun-
digheid in het aanleggen van dyk- en zee-
werken konnen bezitten, en welke al- -
thans het best bekwaam zyn, om de in
het algemeen voorgeftelde middelen, in
alle de byzondere gevallen, na de ver-
fcheidene omftandigheden behoorlyk te
konnen toepasfen.
Niets zal my intusfchen aartgenaamer
Zyn, als, wanneer de by my voorge-
flagen middelen niet voldoende mogten
geoordeeld worden „ 'er dan door an-
deren ook andere en betere middelen
mogen worden opgegeven , terwyl ik
deze verhandeling befluite met den hart-
grondigen wensch, dat de dadelyke te
werkftelling van die middelen, welke
het meest voldoende zouden geoordeeld
worden, ook door Gods zegen van de
gewenschte uitwerkinge mogen zyn, en
dat de daar toe aangewende pogingen
ZU. DEEL G dus
98 _B.RENOU OVER DE enz,
dus aan het heilzaam oogmerk van dit
Genootfchap mogen’ beantwoorden en
{trekken
TOT NUT VAN ZEELAND,
GNCENGENGENGE
CNEDENENE)
RAI NAH hl //e
Ce INS ZAK
ENNE ENeNDD 5)
VER:
ZIT Deel, bl,98.
D
204990599094400093000 0000
2949999444023
293939909054 d0 8885358 A
SDB AGSRN NENDE NSA EANNGONL SNN NLS NEANSN ANN
d | | Bladz. 99
VERHANDELING
Over de redenen der meenigvuldige wallen of
grondbraken in de zee-dyken ‚ voornamelyk die
der Provincie Zeeland, en de wyze, waar
op dezelve best voorgekomen, of, daar zynde,
Jpoedigst en minst kostbaar konnen herfteld
worden. |
D Oo Oo p dd
CORNELISDE KANTER,
EE KESK
In de eerftelingen van het Zeeuwsch
Genootfchap te Wlisfingen, worden get
vonden deszelfs zeer prysweerdige 008,
merken, zynde de eer van GOD en de
bevordering van Nederlands welftand
redenen die my bewogen en, zoo ik
dagt, verpligteden om ook het myne
voor te tellen, onder dien wensch, dat
het mogte dienen tot dat nuttig einde,
Zyn het geen goude of zilvere vaten, dië
ik kan toebrengen, laaten het houte of
EDA G 2 {tee-
100 C. DE KANTER OVER DE VALLEN
fteene zyn, ik onderneme egter om op
volgende voorftel een antwoord uit te
brengen. ’Er wordt gevraagd: welke
zyn de redenen der meenigvuldige vallen
of grondbraken in de zee-dyken, woorna-
melyk die der Provincie Zeeland, en op
welke wyze konnen dezelve best voorgeko-
men, of, daar zynde , fpoedigst en minst
kostbaar herfteld worden?
Ter beantwoording van welke vra-
ge, en wel van het eerfte deel des
vogrftels, welke de redenen der wallen of
grondbraken zyn, dient, dat dezelve,
myns bedunkens, verfcheidene zyn.
Eerst komen in aanmerking de mee-
nigvuldige zandbanken en plaaten, die
inde kanaalen gevonden worden, lig-
gende meest alle in diervoege, datze
vlak opgaande kanten hebben, waar te-
gen. ebbe en vloed geen fterken aanftoot
of werkinge kunnen maken, maar geven
een zagte pasferinge, en zyn regt in ftaat
om het gety na den wal te dringen, en
te persfen, zoo als op veele plaatfen
wordt ondervonden.
Hier
IN DE ZEE-DYKEN. Ior
Hier by komt, ten tweeden ‚de conflitu-
tie van den bodem der kanaalen, die
meest op alle plaatfen hunne goot of
diepfte hebben langs den oever of wal-
kant, daar dan gevolgelyk het meeste
gety moet verkeeren, waar door aanlet-
dinge komt tot ondermyninge,
De derde en meer voornaame reden
zal, na gedagten, zyn de gefteldheid der
gronden van den oever of wal-kant, die
doorgaans in diervoege wordt gevon-
den , datze van boven heeft 2,3 of meer
voeten koorn-aarde, en kley, dan volgt
gemeenlyk een fchiem derry, die zeer
ongelyk zit, want daar zyn plaatfen
van een voet, ook van twee of drie, ja
van meerder dikte: zynde dit eene ftof-
fe die zeer beftendig is tegen ’twater ,
en byzonder vast blyft aan malkande-
ten, De reden en bevinding leeren , dat
daar die gevonden wordt, de vallen veel
grooter komen, dan daarze niet is, On«
der dezen derry is doorgaans een kwyl-
agtige zandgrond, waar van, mynes er-
agtens, geen beter denkbeeld kan ge-
maakt worden , als dat die onbeftaanba=
re ondergrond, door neeren of draaijkol-
ken, van tyd tot tyd wordt uitgelokt en
et G 3 on:
102 C. DE KANTER OVER DE VALLEN
ondermynd, zynde egter in dat begrip,
dat er hier en daar bonken van vastere
Jubftantie zullen overig blyven, waar op
de bovengrond, als op pilaaren , rust, tot
zoo lang die door de geduurige flytinge
daar toe buiten ftaat raaken, en by al-
dien deze het begeven, dan moet onver-
mydelyk de bovengrond volgen. Het
oude en algemeene gevoelen is, dat de
bovengrond rust en gefteund wordt door
water; dog dat een lighaam van die
zwaarte, en zulke uitgeftrektheid, als
wy’er wel hebben gezien, die ro, 20,
ja roo gemeten groot waren, dat dit al-
leen zoude blyven hangen op ’twater,
is niet denkelyk, nog begrypelyk; want
dan zoude het ook niet wegvallen, dan
by grond-ebben, als het zyn water ont-
liep, daar wel de redenen voor zyn,
dat die onheilen dan meest te wagten
Zyn , inzonderheid als het kort te voren
ftormagtig is geweest, dat de gronden
wat berften en ontzetten door de fterke
werkinge van de zon: dog de bevindin-
ge heeft verfcheiden reizen doen zien,
dat het ook daar aan niet gebonden is,
dat zulks voorvalt ten allen tyde, hoe
het ook met het water gelegen is, het
zy van ebbe of vloed, ja zelfs wel by
hoag water, Ein-
IN DE ZEE-DYKEN, 103
„Eindelyk, &e wierde en voornaamfte
oorzaak dezes kwaads is, buiten alle be-
denkelykheid , toe te fchryven aan de
neeren, draaij- en maalkolken (ook wel
keulfche-vloeden genaamd) die langs de
zeedyken, en tegen d’oeverkanten, op
verfcheidene plaatfen gevonden wor-
den, die door haare geduurzaame wer-
kinge de onbeftendige ondergronden ko-
men uit te lokken, en, na mate dit
kwaad voortgaat, nemen buiten twyffel
de neeren daaglyks toe, zoo in grootte
als in fterkte, dog deze ondermyninge
gefchiedt meest onzigtbaar onder water;
blyvende zoo lang aanhouden tot dat de
bovengrond het moet begeven , en ftuks-
gie komt af te breeken, en weg te val-
en.
De grondbeginfels, waar door gemel-
de neeren worden geboren en voortko-
men, zyn de onegaale bodems der ka-
naaien, fteile en afgebrokene oeverkan-
ten, welker uitftekende hoeken dit veel-
tyds veroorzaken; ook zyn de overge:
bleven einden dyks, nollen genaamd,
zinkwerken, zoo geabandoneerde, als an-
dere, hoofden gelegd om het gety af te
keeren, geloste {teenhopen , en wat ver-
der aanftoot geeft, ten dezen opzigte
G fom-
TO4 C., DE KANTER OVER DE VALLEN
fomwyl zeer fchadelyk, En veele van die
mogen ten regte aangemerkt worden als
de oorfprong van dat kwaad; reden,
waarom de aanleg en de onderhoudin-
ge dier werken altoos met veel voorzig-
tigheid en beleid behoorde te gefchie-
den, want het is hier als met veele an-
dere zaken, wanneer zy niet mede, dat-
ze dan tegenwerken, niet tegenftaande
deze inconweniënten egter, myns bedun-
kens, aan verfcheiden dykagien, alle
hoofden en andere zeeweeren niet kun-
nen gemist worden, maar veele volftrekt
noodig zyn, zoo tot brekinge der zee-
golven, als tot afleidinge van het gety.
Het tweede lid des voorftels doet on-
derzoek na de wyze, op welke de bewus-
te wallen zyn voor te komen.
Hier op antwoorde ik, dat, volgens
myn begrip, geen werken of middelen
zyn uit te denken, om de ondermynin-
ge, als bereids daar is, te ftuiten, ver-
mits zulks onzigtbaar is, treffende dik-_
wils plaatfen, daar de minfte gedagten
niet op zyn. Het voornaame, waar
door de vallen te voren eenigzins ont-
__ dekt
en Pe le li dav 0
IN DE ZEE-DYKEN. _ 105
dekt worden, is de troebelheid van ’t
water by ftil weder, wordende als dan
daar omftreeks op bermen, en matten
gevonden kwylagtig zand, dat zeer ver-
moedelyk komt uit den ondergrond,
zynde doorgaans een voorteeken van de
gemelde onheilen ; ook heeft men federt
eenigen tyd getragt om zulks te ontdek-
ken door middel van een grondboor,
die zoolang is, dat hy kan komen door _
kley en derry, om onderzoek te doen
of het aldaar is ondermynd: offchoon
'er al plaatfen wierden aangetroffen,
daar een dreigend ongeval te dugten
was, en niet kunnende weten de waare
gefteldheid van onder, dan zouden de
werken, daar tegen te doen, gantsch
onzeker en van weinig verwagtinge zyn,
ja dikwils meer nadeel dan voordeel ge-
ven; weshalven nuttig en best is, dat
kwaad in zyn begin te ftuiten.
Ik geve ten dien einde op het zoo even-
gemelde gedeelte des voorftels , het vol-
gende korte antwoord, beftaande in het ,
zoo egaal mogelyk is, regt houden of ma-
ken van den oeverkant , benevens dat aan
denzelven worde toegebragt een bekwaame
„dogeringe; zaken die aan alle waterin-
gen, ontegenzeggelyk, haar effed zou-
G 5 den
106 C. DE KANTER OVER DE VALLEN
den krygen, dog dat het op veele plaat-
fen bezwaarlyk in diervoegen te bren-
gen zoude zyn, is een volzekere waar-
heid, waar omtrent wy onze gedagten,
benevens de middelen , in’t vervolg zul-
len voorftellen.
Zullende alvorens nagaan, en in over-
weginge nemen, de vier bovengemelde
redenen, gegeven van den oorfprong
des kwaads, benevens de middelen met
het geen daar voor en tegen is, want in- «
dien de oorzaak konde weggenomen
worden, dan is ’er geen twyffel of die
rampen zouden niet alleen verminderen,
maar zelfs volkomen ophouden.
De eerfle reden der vallen wordt afge-
leid van de plaaten en zandbanken, die
in de kanaalen gevonden worden, en
den ftroom dringen en persfen naar den
wal, waar tegen, mynms bedunkens , op
verfcheiden plaatfen weinig of niets met
eenigen grond van /ucces kan onderno-
men worden, zynde egter niet afkeerig
van te denken, dat aan fommige wate-
ringen wel eenige diverfie in het gety te
maken zoude zyn, ftrekkende tot verlig-
tinge van den walkant, beftaande in ’t
maken van ryshoofden , tegen of gp de
plaat
mats
IN DE ZEE-DYKEN. ey,
plaat, in dezervoege te bewerken,
hoog van voren, en niet leidende, die
na allenfchyn veel gety naar zig zouden
trekken, inzonderheid als de magt des
ftrooms nog gantsch niet is overhellende
na den walkant, dat egter aan verfchei-
den polders, die behebt zyn met val-
len , dusdanig, en zelden anders, wordt
gevonden; reden, waarom dit projet,
myns eragtens, niet als volzeker kan
worden voorgefteld , zynde daarenbo-
ven nog verfcheiden zwarigheden daar-
tegen ;— en wel eerst: indien ’t ka-
naal een tamelyke wydte heeft, dan is
het zeer vermoedelyk, dat, niet tegen-
{taande de gemelde hoofden veel water
trekken, ‘er egter in ’tmidden een hom-
pel of bank zal blyven, die ook zal toe-
nemen, na mate het gety langs de plaat
vermeerdert; zoo dat de oeverkant als
dan geen groot voordeel daar van zoude
te wagten hebben;—- ten tweeden: in-
dien de plaat legt op een vasten grond,
het zy derry of andere, dan is het ze-
ker, dat de opruiminge zeer traag en
langzaam zoude gaan; ten derden: de
bewerkinge zoude zoo in de legginge,
als byzonder in den onderhoud, uitter-
mate lastig vallen, vermits het door-
| gaans
108 C. DE KANTER OVER DE VALLEN
gaans een driftige en onbeftendige zand-
grond is, daar men die op zoude moe-
ten maken, dat zoo wegens verlies van
grond, als by ysgang, een geduurigen,
moeilyken , en zeer kostbaaren arbeid
zoude verfchaffen.
De tweede en derde redenen, hier bo-
ven aangemerkt als grond-oorzaaken der
onheilen, zyn ook, volgens myn oor-
deel, bezwaarlyk, ja, op veele plaat-
fen, onmogelyk om weg te nemen;
ook is’er dezen aangaande weinig uit te
denken, dat tot verbeteringe zoude kun-
nen ftrekken; zynde dat niet anders te
wagten dan door een algemeenen aan-
was, en opwas van den bodem des ka-
naals. Het voornaamfte, indien niet
het eenigfte middel, dat gegronde ver-
wagtinge van effe in dezen kan geven,
zoude beftaan in *tmaken of leggen van
een dam, het zy die zigtbaar is, en boe
ven water komt, of niet, ten einde het
ondergety, dat de gronden meest roert,
en in beweginge brengt, te breeken, en
den ftroom te doen verminderen. De
ondervindinge heeft geleerd, dat zulks
mogelyk is, en dat het eerfte van die
werken volkomen heeft beantwoord aan
de verwagtinge, Dog aan veele wate-
rins
mn te
IN DE ZEE-DYKEN. og
ringen is, door de groote diepten er
wydte der rivieren , daar niet aan te den-
ken, veel min ter uitvoer te brengen,
wegens het kostbaare en wisfelvallige,
hebbende met alle andere zee-weeren ge-
meen, datze niet wiskunftig zyn te de
monftreeren, en met een weinig door-
gaans geen proef daar van is te nemen.
Daarenboven wordt dit concept nog door
twee voornaame inconveniënten gedrukt,
welker eerfle is de gefteldheid van den.
grond ter plaatfe daarze moeten gelegd
worden : indien die niet vast en beften-
dig is,dan is?er wederzyds kort aan den
dam. door den overval meerder diepte te
wagten , en dan nadien de uitlokkingeen
ondermyninge van den grondflag , waar
door een zakkinge komt in ’twerk;—=
het beste om zulks voor te komen , zou-
de zyn het breed maken van de onder-
Îte laag, ten einde dat de overval meest
kome op het ryswerk; ten tweeden « in
dien de zinkftukken, en wel voornaam:
lyk de eerfte laag derzelver , niet wel ge:
floten worden, en de naat of tusfen:
wydte niet na behooren is volgeplonst
met vletzooden, dan is’er een door-
fchuuringe te wagten, die onvermyde-
lyk den grondflag moet wegnemen, en
na-
Iro C. DE KANTER OVER DE VALLEN
naderhand door een zakkinge in ’t werk
moet gevolgd worden.
« «Betreffende de vierde en laatfte reden
opgegeven als de voornaamfte oorzaak
van de gemelde onheilen, waar tegen
van tyd tot tyd, op onderfcheiden ma-
nieren, is te werk gegaan, en wel by-
zonder over 30 à 40 jaaren , er zyn door
de Provincie zeer aanmerkelyke geldfom:
men befteed aan zinkwerken „om het gety
af te keeren, de neeren te doen verminde-
ren, en den oever voor verder afnemen
te bewaaren. Hoe ongemeen groot en
kostbaar dieook waren, hebbenze egter
op zeer weinige plaatfen daar aan be-
antwoord, zynde aan eenige wateringen
weinig of niets meer van die werken
overig; de ftukken en brokken, die hier
en daar nog mogten zyn, doen door-
gaans geen voordeel , maar zyn fomwyl
van fchadelyke gevolgen, Deze en
meer andere zyn, myns bedunkens,
gegronde redenen, om voornamelyk
van de zwaare en zeer kostbaare zink-
werken af te zien, ten ware by hooge
noodzakelykheid, of wanneer men ge-
noodzaakt wordt, om wat te wagen:
ook moet men doorgaans tot die wer-
ken komen, als ’er eenige RoN
e
mene nend" nn dd
pg
IN DE ZEE-DYKEN. III
het zy aan een plaat , of geabandoneerd
werk, noodig geoordeeld wordt, by al-
dien zulks moet gaan door het diepe:
wy keuren ook niet volkomen af de lig-
tere zinkwerken, die niet meer dan van
twee ftukken dikte zyn, en gefloten lig-
gen tegen den oeverkant , kunnende als
dan dienftig zyn, om denzelven te bet
veiligen, en ook ftrekken tot bewaaringe
van den voorgrond, als mede tot een
bed om {teen opteftorten, zynde egter ;
onder verbeteringe, van die gedagten,
dat op differente plaatfen het ftorten
van fteen, het zy brikken of Vil
voordfchen, te verkiezen is, dog in
diervoegen te losfen, dat men niet uit
den diepen beginne, of op hoopen,
maar van den bovenkant af met dunne
ftortfels, Wel is waar, dat de zee die
veel zal afhalen na den diepen, maar zal
ook veel laten leggen en de andere bren:
gen ter plaatfe daar het van nooden is,
waar door men met den tyd een vlak-
ken en fterken oeverkant zoude krygen,
De redenen, waarom ik dit zoude
verkiezen, zyn, eerst: om dat het rys-
werk door de zeewormen zoo veel te ly:
den heeft; ten anderen : om dat de oe:
verkant doorgaans met dorpels, en zeer
on-
TIJ C. DE KANTER OVER DE VALLEN
onegaal is, zoo dat de zinkftukken niet
kunnen fluiten op den grond, welke
openingen onvermydelyk veel aanleidin-
ge moeten geven tot ondermyninge, te
meer om dat de ftukken blyven hangen,
dewyl het een groot verbonden lighaam
is, daarentegen valt de fteen af , als ’er
verdiepinge komt, en beveiligt tegen
den voortgang van Ondermyninge en
grondverlies; ten derden: om dat ík in
verbeeldinge ben, dat het met minder
kosten kan gefchieden, dewyl men voor
een gemeen zinkwerk een zeer groote
meenigte fteen kan hebben , inzonderheid
brikfteen ; daarenboven zyn’er geen
fchadelyke gevolgen van te wagten.
Verbeelden wy ons nu verder een ca-
lamiteufe dykagie, welks vooroevers,
door vallen en grondbraaken, worden
geconfumeert , die niet zelden ìs ftaande
met fteile en afgebrokene kanten, daar
een zwaar gety langs gaat,en bovendien
is liggende met inbaaijen, hoeken ;-en
kanten, hoedanige met regt mogen ge-
{teld worden onder. de ongelukkige en
dangereufe dykagien, die ook bezwaar-
lyk zyn te ontheffen van de oorzaak
haares kwaads, inzonderheid als die
maar een enkelde riviere voor zig heb.
Ns en,
IN DE ZEE-DYKEN. 113
ben, die niet gefepareerd wordt door
fchor, plaat, of banken, en daarenbo-
ven wyd en diep is, waar door als dan
affpringt het werken op de plaat en het
leggen van dammen, boven voorgefteld,
Uit het bereids gemelde blykt, dat de
verfcheidenheid der conffitutiën ook on-
derfcheidene werken zal vorderen. Ik
heb meenigvuldigmaalen gedagt op
middelen, die den oorfprong dezer on-
heilen zouden kunnen wegnemen, dog,
myns oordeels, zyn’er geene uit te den-
ken, daar men zulks met gegronde re«
den volkomen van zoude kunnen wag-
ten, Daar zyn volgens de theorie wel
concepten te formeeren, die wat goeds
beloven, by voorbeeld: om zulks te
doen door *tleggen van hoofden, in de-
zer voegen gemaakt, datze malkande-
ren konden fecondeeren,en in ftaat zyn.
om het gety af te keeren, dog de bevin-
dinge heeft geleerd dat de uitwerkinge.
van hoofden heel onzeker is, en dat alle
zeewerken zeer wisfelvallig zyn, en bor
vendien is ’er aan veele polders, wegens
de importante kosten derzelve , niet
_ aan te denken, en behalven dat is dit
concept nog bezet met veele inconweniën-
ten, als onder andere, indien de hoof-
SIL DEEL, … H den
PI4 C. DE KANTER OVER DE VALLEN
den wat hoog gemaakt worden, dan
veroorzaaken die doorgaans voren aan
wederzyde, zoo van ebbe als vloed,
neeren of maalingen, die van verderflyke
gevolgen zyn; is men daarentegen van
gevoelen omze maar laag te leggen , dan
voldoenze zoo wel niet aan het oog:
merk, zynde om het gety af te leiden,
en de overval duurt langer, en ís fter-
ker, die door zyne woelinge verlies van
gronden geeft: des niettegenftaande zou.
den de laastgenoemde, volgens myn
denkbeeld, de beste zyn, vermits dat,
in geval zy niet volkomen beantwoor-
den aan de verwagtinge, dan zouden
die evenwel zulke fchadelyke en nadee-
lige uitwerkingen niet geven, als de eer-
fte; ook is van den overval zoo veel
kwaad niet te wagten, als door de nee-
ren, ter wederzyde; en bovendien zou-
de het een aanmerkelyk verfchil zyn in
de kosten en onderhoud.
Dezeen meer andere redenen brengen
my, onder verbeteringe, in die gedag-
ten, dat, in zoo een allermoeilykfte om-
ftandigheid , die middelen wel de veilig=
fte, minst kostbaare en de beste zullen
zyn, die het kwaad op een zagte manie
te doen verminderen, waar toe zonder-
ling
IN DE ZEE-DYKEN 115
ling zoude dienftig zyn, dat, ingevolge
het bovengemelde korte antwoord, zoo
veel de vefmogens het eenígzins toela-
ten, alle dewoiren en oplettenheid wier-
den in het werk gefleld, om den oever
of walkant, zoo veel mogelyk, regt te
houden, of in diervoegen te maken, en
hoe vlakker die is afgaande na het die-
pe, hoe beter; ook diende wel in agt
genomen te worden, dat de zeeweeren ,
als hoofden, nollen, enz., die bereids
liggen of nieuw worden gemaakt, van
voren wierden gebragt onder een regte
fnee, of linie, want het uitfteken van
het eene werk buiten het andere geeft
aanleidinge tot meerder woelinge, maa
linge en draaijinge des waters, die de
oorzaaken zyn van het verminderen en
weggaan der gronden, Ook zouden de
gemelde werken van meerder dienst er
nuttigheid zyn, alsze dogerens afgingen
na het diepe, want het is een zeer aan-
merkelyk defet aan veele wateringen,
dat de werken van voren tegen het die-
‚ petefteilftaan, waar door die, in plaats
van voordeel, niet zelden Haese toe-
brengen, waarom zoude denken, dat
Zulks behoorde geremedieerd te worden,
welk doorgaans best kan gefchieden
„ H 2 door
IIÓ C, DE KANTER OVER DE VALLEN
„door het aanftorten van fteen, of met
verlaaginge van ’t werk na binnen, zoo
als de conflitutie zulks is vorderende;
middelen die veel hope geven, dat de
neeren en draaijingen, die boven wer-
den aangemerkt als de voorname oor-
zaak der ondermyninge, daar door ee-
nigzins zouden verzagten en verminde-
ren ; dog op veele plaatfen is het kwaad.
zoo ver ingedrongen, datze daar door,
na gedagten, niet geheel zullen gehol-
pen worden, En om zulke middelen te
vinden, diein {taat zyn, om dat volko-
men uittewerken, zoude niet alleen ten
aanzien van veele bezwaarlyk, maar
voor een groot gedeelte niet wel moge-
lyk zyn.
Daar kunnen nog zulke plaatfen zyn,
alwaar de genoemde neeren, door ’tleg-
gen van een of meer hoofden, wel te
breken zouden zyn, dog het is altoos
een onderneminge, die zeer onzeker en
kostbaar is, inzonderheid daar zy verre
zyn gevorderd.
Aangaande de inbaaijen , veroorzaakt
door valien in de vooroevers, waar
door dezelve aan veele polders een zeer
wanftaltige figuur maken, die doorgaans
niet
IN DE ZEE-DYKEN. « I17
niet veel goeds belooft, daar tegen is
weinig uit te denken, of voor te ftellen ,
wegens de overgroote geldfommen die
zulks zoude vereisfchen, om dit kwaad
te herftellen, weshalven, onder verbe-
teringe, van die gedagten ben, om in
zoo een geval het aan te zien, tot ZOO
lang Ide hoeken en kanten door het wa-
ter gevlakt zyn, en by aldien dan aan
den ftroom een leidinge kan worden toe-
„gebragt, die niet te zeer is ftootende,
zoude als dan den walkant, zoo veel ee-
nigzins doenlyk, tragten te bewaaren
voor afneminge en ondermyninge, waar
toe zoude verkiezen, ter plaatfe daar
geen zwaar water ftaat, zulks te doen
met een beftortinge van brikfteen, en
anders met Vilvoordfchen, om boven-
gemelde reden,
Verder is het derde en laatfte lid des
voorftels: hoe de wallen, daar zynde, fpoe=
digst en minst kostbaar konnen herfteld
worden?
‚Daar op antwoorde ik: dat "er geen
vaste regel, of maniere van doen, in de-
Zen is te houden, om de volgende rede-
nen; H3 Eerst:
118 C, DE KANTER OVER DE VALLEN
…_ Eerst: om dat het een groot onder-
fcheid geeft, of dit onheil treft in ’ zo-
mer-, dan wel in ’ winterfaizoen, zyn-
de als dan doorgaans de aardenwerken
volftrekt onmogelyk, inzonderheid daar
gekart moet worden: ook zouden wel
zulke voorvallen kunnen komen, dat
men genoodzaakt wierde om wederzyds
de aarde te fchuijeren van het binnen-
beloop van den vasten dyk, dat by be-
tere gelegenheid weder aan te heelen
zoude zyn ; het vletten van fchorre zoo-
den is dan ook niet doenelyk; in den
winter wordt ook meerder fpoed ver-
eischt; het werk moet ook fterker ge:
maakt, en dagelyks beter voorzien wor-
den, om de onbeftendigheid van het
weêr.
Ten tweeden : de plaats, waar dit voor
valt, is ook zeer verfchillende; of zulks
is, daar men een: fterke zee en zwaaren
flag van water heeft, dan daar die min-
der is; of het aan een land of polder is,
daar veel van afhangt, dan maar aan een
nol of inlaage; of men binnenwaards
kan infpringen, dan niet wegens uitge-
laden veld, wielen, enz.
Ten derden ; de gevallen zyn ook
zeer onderfcheiden; de meeste blyven
in
IN DE ZEE“DYKEN. _ 119
in het buitenbeloop van den dyk, dog
daar zyn ’er ook wel die de kruin, en
een groot gedeelte van het binnen doge-
rens wegnemen; in de diepten is ook
veel verfchil, by fommige is die ook na-
der by den afgebrokenen kant, dat het
werk zwaar, moeilyk en kostelyk doet
vallen, en daarenboven is het meer zak-
kinge en aftrekkingen onderworpen , en
zulks wordt nog meerder veroorzaakt,
als ten eerften aan het werk ter opma-
kinge wordt gegaan, dewyl dan de losíe
ftoffe, die van den dyk is afgevallen,
nog beneden is liggende, zynde zeer on-
beftendig voor den grondflag des werks:
— Veel beter, met minder kosten en
meerder gemak waren die werken te
maken, als de kanten door de zee wat
waren gevlakt, en als de losfe ftoffe na
den diepen getrokken was, dog daar
{taat tegen, dat, door 7 a 8 dagen zulks
te laten liggen en aan te zien, men dien.
tyd ook langer geëxponeerd blyft aan te
verregaande verliezen, of grootere on-
heilen door den flag des waters tegen de
fteile afgebrokene aarden kanten; waar-
om de voorzigtigheid doorgaans gebiedt,
dat men , zoo fpoedig doenlyk, die bres-
fe tragte te herftellen.
H 4 Waar
9 |
120 C. DE KANTER OVER DE VALLEN
Waar toe, myns bedunkens, de vol:
gende maniere de beste is, en voldoen=
de zal zyn aan de voorgeftelde vrage;
Ten eerften: het is dikwils van de uit-
terfte noodzakelykheid, dat de afgebro-
ken kant, en wel de zwakfte plaatfen,
aanftonds met zeilen worden overtrok-
ken, en by aldien niet mogelyk is, om
die van onder vast te maken, dan wordt
aan het onder-einde gebonden gewigt of
groote fteenen, die in {taat zyn om die
zeilen na beneden te trekken ; daarenbo-
ven wordt ’er wel ftroo in den val ge-
worpen, ter brekinge van den flag des
waters, dat van veel vrugt kan zyn, in
geval van nood; verder moet men zig
voorzien van horden, ankers, rys, en
andere materiaalen,
Ten tweeden: verder is dienftig, om
een naauwkeurige diepinge op te nemen
van de gantfche gefteldheid , dog voor-
namelyk langs den kant aan den dyk,
om te zien waar gevoeglyk, met hope
van fucces, het werk te beginnen is;
waar by in aanmerkinge moet komen
de gelegenheid van agteren, of die ee-
nigzins gefchikt is om den dyk binnen:
waards aan te fchuijeren, of te karren,
dan niet, of het in een faizoen is, e de
als
IN DE ZEE-DYKEN _ I21
karrevelden en toegängen daar toe be-
kwaam zullen wezen : indien het ten de-
zen opzigte voordeelig is, dan zoude,
volgens myne gedagten, niet raadzaam
zyn, op meerder diepte te beginnen dan
op de 5 of voeten, hoe ligter zulks kan
genomen worden, hoe fpoediger het
voortgaat , en het geeft beter werk, met
minder kosten, egter wordt men niet
zelden genoodzaakt, om te komen op
de diepte van 14 a 15 voeten, dog het
wêer hier toe niet gunftig zynde, dan
wordt heteerfte werk zoo verre niet uit-
gezet, en wat ligter genomen, en na-
derhand een tweede voor-of onderwerk
daar tegen gelegd, beginnende uit ge-
melde diepte, dat dan by de overwer-
kinge gekoppeld wordt aan het eerst ge=
legde; indien men genoodzaakt wordt
om te beginnen uit de genoemde diep-
te, dan heeft het ook doorgaans de ge-
melde inconweniënten tot zyn gevolg , na-
melyk geduurige zakkinge en aftrek-
kinge, dat ook niet anders kan zyn we-
gens zuik een dikte van rys, diepte van
voren en flegten grondflag.
Ten derden ; de raaij wordt afgefto-
ken met {lyten of juffers, die lang moe-
ten Zyn na mate de diepte is, zettende
H5 die
122 C. DE KANTER OVER DE VALLEN
die omtrent drie voeten van den ande-
ren, dienende in de bewerkinge tot kee-
ringe voor het afdryven van het rys en
na dien tot eenig fteunfel van het werk.
Ten wierden: wordt van den eenen of
anderen kanteen begin gemaakt met het
ryswerk, daar toe gebruikende het zoo-
genaamde Geldersch rys, of, by gebrek
van dien , wordt alles afgekapt, dat daar
omftreeks te bekomen is, ten ruwften
opgebonden, en al ftaat het nog in zyn
blad, is ° daarom niet flegter, dewyl
dan minder gewigt van aarde of fteen
noodig is,,en digter werk maakt; dit
rys wordt gelegd op zyn lengte tusfchen
den kant en de raaijpaalen , zoo dik aan
te voeren, dat omtrent met het laagfte
water even boven komt, dan legt men
een bos rys dwars daar ‘over, genaamd
de tuinlaag ; voorts moet men, na ma-
te het werk breed is, *t zelve met tuinen
bezetten, vereifchende een fpoedigen
voortgang , wegens den korten tyd dien
twater daar toe geeft, waarom alle de
materiaalen op voorraad daar worden
bygebragt, om, den tyd daar zynde,
met grooten vlyt een aanvang te maken,
en voort te zetten, en by aldien vlet-
zooden zyn te bekomen, dan zal er:
e
IN DE ZEE-DYKEN,. 123
de tuinen daar mede vullen, dat uitter-
mate dienftig en voordeelig is voor die
werken, anders moet zulks gedaan wor-
den met teen, die ieder reize als over-
wrogt wordt, dat niet alleen veel kosten
geeft, maar den voortgang zeer belem-
mert, en daarenboven is het tot ver-
zwakkinge van ’twerk; dog den eerften
tuin is altoos goed met kloeke fteenen
te vullen, zoo voor denflag van het wa-
ter, als om dat die kan blyven zitten,
vermits het tweede werk daar maar van
begint.
Het platte onderwerk dus gemaakt
zynde, wordt de overwerkinge begon-
nen, en wel van den tweeden tuin, dat
met laagen van omtrent twee voeten
dikte telkens zoo is opgaande, tot dat
het zyn hoogte heeft, en dit ryswerk
moet men laten fluiten tot tegen den af-
gebrokenen aarden kant, want een krib-
be tusfchen beide te laten, en die te vul-
len van de kanten des dyks, of die met
andere aarde vol te karren, keuren wy
af, om dat die aarde fmelt als het water
daar tegen komt, en lokt dan door het
rys; ook wordt het voor- of ryswerk
door de zwaarte der aarde te veel. gefor-
geerd,
124 C, DE KANTER OVER DE VALLEN
geerd, tot afzetten en uitwykinge, ver-
mits het een losfen grond , en van voren
geen fteunfel als *t water heeft: indien °t
gemelde werk wordt aangelegd op een
talu van drie voeten op de voet, dan is
het op meest alle plaatfen beftaanbaar,
dewyl door zakkinge. en mindere of
meerdere aftrekkinge zulks komt te ver-
meerderen; deze bewerkinge moet zoo
veel mogelyk gefchieden met ftaaken,
ten minften van 5 voeten lang, en daar
het dik van rys is, alle 2 a 3 ftaaken een
flyte van 8 a ro voeten lang, voorna-
menlyk in de twee buitenfte tuinen van
het onderwerk, en op de andere voor-
naamfte tuinen alle 3 a 4 ftaaken een flyt
of anker; inmiddels moet ‘er fteen be-
zorgd worden, om ten fpoedigfte alles,
dat zyn beflag van rys heeft, te brengen
onder den fteen, byzonder daar de meeste
flag van water doorgaans komt: geheel
na boven kan die worden agtergelaten,
om dat ’er geen noodzaak is,om het bo-
venfte altoos met rys te houden: belan-
gende den fteen hier toe te gebruiken,
men kan volftaan-met Vilvoordfchen,
dog de losfinge daar van moet niet ge-
{chieden met hoopen op het nieuwe
werk, maar zoo veel doenlyk op de
vas-
IN DE ZEE-DYKEN,: 125
vaste hoeken, anders te zorgen dat die
dun daar over komt ; ook kan van
dienst zyn, byzonder daar flag van wa-
ter is, dat 2 a 3 reijen paaltjes in ’t mid-
den worden gezet, dienende zoo tot bre-
kinge der zeën, als voor het afhaalen
van den fteen; inmiddels moet ook
voortgaan het aardenwerk van binnen,
het zy met fchuijeren of karren; de
hoeken wederzyds en den kant des dyks
is doorgaans best en voordeeligst te doen.
met het molbort ; ook worden de arbei-
ders uit het ryswerk daar aan gefteld,
alsze wegens de hoogte van ’t water vo-
ren niet kunnen werken ; indien het geen
voordeelig faizoen is, dan wordt het
binnenwerk prowifioneel op die zwaarte
aangelegd, dat het beftand is om den
winter te kunnen afwagten.
Dus verre myne gedagten op de voor-
geftelde vrage, en teffens de maniere
van de bewerkinge der vallen , op welke
die, mynes eragtens, fpoedigst, en voor-
deeligst zyn te herftellen, De ondervin-
dinge heeft dikwils doen zien, als ze in
diervoegen wel gemaakten befteend zyn;
benevens na behooren worden onder-
houden , datze dan fterk en ia: de
an
126 C, DE KANTER OVER DE VALLEN
ftand zyn tegen de zee. Ik hebbe ver-
fcheiden maalen bevonden, dat de vas-
te dyken aan wederzyde zeer waren be-
rt ‚ de vallen daarentegen weinig
of niet. |
_Mogelyk zal de eene of andere kundi-
ge in zeewerken, dog die de grootfte
bevindinge niet heeft van vallen , een te-
genwerpinge doen, vragende of zoo een
onderwerk, als gemeld is, dat voren is
fteil taande, en wel miet een hoogte van
14 a 15 voeten, beftaanbaar is, en of
zulks niet is ftrydende tegen de praktyk
van alle goede zeewerken, te meer, om
dat te voren ook fterk is aangedrongen
op flaauwe, zagte en leidende werken.
Ik wil gaarne bekennen, dat dit volko-
men zyn waarheid-heeft, en dat het ook
niet flegter was voor het werk, nog na-
deelige gevolgen van te wagten zouden
zyn, als aan gemelde onder- of voor-
werk een bekwaame dogeringe wierdt
gegeven, het zy door zinkftukjes, of
door beftortinge van fteen, dat ontegen-
zeggelyk zeer zoude {trekken tot fteun-
fel van het werk; maar hebbe zulks niet
voorgefteld , eerst wegens de kostbaar-
heid; want by aldien men EE }
3 at
IN DE ZEE-DYKEN, © 127
dat-tot een val, die omtrent honderd
roeden lang is in den dyk, zoo als die
gezien hebbe, een zeer inportante fom-
me zoude vereischt worden, om zulks
eenigzins na behooren te verrigten; ten
anderen, en wel voornamelyk, is dit ge-
laten, om dat de ondervinding leert,
dat de vallen doorgaans aanflikken, in-
zonderheid als’er wederzyds nog voor-
oever is; ik weet als dan geen contrarie
exempel, maar zeer veele, die in 7ag8
jaaren aan de kanten des dyks, daar be-
vorens 4o en meer voeten water ftond.,
in dien tyd gantsch vol waren gekomen
door accres ; weshalven wy met reden
befluiten, dat zulke overgroote kosten
vrugteloos en te vergeefs zouden befteed.
worden, te meer wordt men daar in ge-
fterkt, om dat niet weet, dat daar door
ooit eenige ramp of zwarigheid is ont-
{taan: de wederzydfche hoeken van vo-
ren aan het meiland, daar komt het
doorgaans eerst en meest op aan, door
een ondermyninge op nieuw, welke af
te keeren en voortekomen , doorgaans
veel zwarigheid vindt, zoo wegens de
groote diepte, die tegen die afgebroke-
ne hoeken doorgaans is, als om derzel.
ver ongefchikte ligginge; derhalnnns is
ZUIKS
128 C, DE KANTER OVER DE VALLEN
zulks niet te doen dan met overgroote
kosten, waarom men daar van moet af
zien.
De ftoffe, waar door de vallen zoo
fpoedig vervuld worden, komt, na ge-
agten, door ondermyninge van gemel-
de hoeken , en van boven het meiland,
dat grootendeels gebragt en getrokken
wordt na den val: indien de opwas heel
fpoedig komt, gebeurt het doorgaans ,
at eenen der hoeken of daar omftreeks
een diergelyk onheil treft, dog zelden
wordt dire& dezelfde plaats aangetast,
waar van de reden zal zyn, dat die los-
fe aangeflikte grond niet ligtelyk kan
ondermynd worden.
Indien die rampen komen ineen dyk,
daar weinig of geen voor-oever is, dan
is, myns oordeels, niet beter dan jaar-
lyks, na vermogen, een ligte en egaale
ftortinge te doen langs den kant, het zy
met brikken of met Vilvoordfchen fteen ;
waar door met de garinge van opwas
tusfchen beide, met ’er tyd, een fterke
en goede voorkant kan verkregen wor-
den ; zynde egter niet van gevoelen om
daar in te berusten, maar vinde het in
tegendeel raadzaam de voorzigtigheid in
zaa-
IN DE ZEE-DYKEN. 129
zaaken van aanbelang te beminnen, en
zig niet te exponeeren; want de bevin-
dinge heeft verfcheiden maalen geleerd,
dat by polders , die behebt zyn met val-
len, weinig {taat is te maken op voor-.
land of zinkwerken, waarom het uitter
{te niet is af te wagten, maar by tyds
over te gaan tot het leggen van een inlaa-
ge of flaperdyk; waar mede wy beflui-
ten en maken een einde,
III, DEELe Ï
„toóv Go. mes
Pe ndr etra
Sor ANA
chat Beternadin0'é
AR ed erk
BABELN: 7e ee
BEREN ERIK: EET. Gi egen:
War Ree Beb org nn bh Jonk EIN
ve Begin taten AAentoarn stk Len
3 4
6 VO 14 |
ade HE S Ker #
„ med EN „- zee ir :
ke Es Ah ne!
VERHANDELINGEN
E N
BER ICH T E N,
TOEGEZONDEN AAN HET
ZEEUWSCH
GENOOTSCHAP
WETENSCHAPPEN
T E
VLISSINGEN.
df A AAR a SDE beke arend BOERE TI ne fe 0
vi | ANS
4 EN ten Ne
et kalle
(85 71 dad MAH.
Pr
TH DTaA ER
man gAA úiawosdoror
Hoa Wrs
JAHOéTOONHAD
8 pede en tE |
art
A MadgAnDenardu
Barn tr AEP
dp: E: gn
Eet
bn 5
WAD ureerd
Bladz. 1ä3
“HISTORISCHE VERHANDELING.
> AS TBB EL
oh v AN
RAMMEKENS,
Db OQ OO R
-FACOBUS ERMERINS.
ESES ESE
De kafteel gelegen in. Walcheren , daar
de heerlykheden van Ritthem en Wel
zingen tegen elkander aanfchieten , meent
men algemeen, dat dien naam ontleend
heeft van de rêede, die voor dit kafteel
legt (a). … Ik ben van een ander gevoe-
‘ I 3 len,
(a) SMALLEGANGE bl, 663. Tegenwoordige
Staat van Zeeland , bl, 232.
194 JeERMERINS OVER HET
leg yen wel, dat-deze benaäming is ge-
dragen door een adelyk flot, dorp of
ambagt, hier omtrent oudtyds gelegen ;
het welke ik, zoo kort doenlyk, zal
tragtenite Bewyzen 2 zullende dan ook
deszelfs opbouw en hiftorie vervolgens
opgeven. 5 |
>
Wife Bece Be
EERSTE: HOOFDST UK.
NAAMS-OORSPRONG VAN
SC RAMMEKENS
De eerfte maal, dat my de naam van
Rammekens voorkoomt, is in een ftäds
rekening van Vere ’sjaärs 1471, alwaar
hert in uitgaaf vindt: bes( vj gefellen die
’yrbeijn. Jcip geherers de palge brachten van
Rafnék( inde hanen ’t Veé <- Krüij Q Z.
„Dar het:kan ewyffelagtig wezen, of
men»;door -evengehoemde Rammekens
een{réede, havens. dorp of huis moet
verftaan; dog zulks verdwynt haastelyk:
neme.
KASTEEL VAN RAMMEKENS. 155
alzoo in een:brief, waar by Heer Hen-
drik wan Borsfele, Heere van Were enz.
den 15. Sept. 1472., voor een Notaris en:
drie Leenmannen van Zeeland ,een pro-
test van non prejuditie pasfeerde, wegens
een nieuwen impost ende caillote, dezen
jaare geconfenteerd en gelopen over de
ftede van der Vere, Een van voorfz.
Leenmanhen was Adriaen wan Nyeuwer-
ue: Heer wan Rammekens, wiens zegel,
aan dezen ‘brief hangende, is als Borsfe-
Je, behalven dat, in den regten hoek van
%* bovenfte deel des fchilds, zig een
burgt vertoont (b). |
Nu is het onnoodig te bewyzen, dat
de benaaming van een ftroom of water,
hoedanig het zy, nimmer voor een tiryl
aan eenig edelman: heeft verftrekt, en
men dus hier veilig veronderftellen mag,
dat Rammekens eenig adelyk leen is ge-
weest, waar van deszelfs bezitter zi
Heer deed noemen. Te fterker wor
ditgevoelen bevestigd,äls men aanmerkt,
dat my in deoriginele rekening wan het
Blochuys vp Blanckershbouck in Walcheren
van den jaare xlwij. in den uitgaaf is
voorgekomen, de arbeidsloon van del-
"0e drh. OE hs 5 2 1
(b) Deze brief is origineel ter Griffie van Vere,
236 hERMERINS OVER HET
vei van zeker pand fondaments f/rec-
ker nair Ramekens, nog van het delven
an, den. grooten, houck ‚ fhreckeri naîr. Ra-
mr
inekens,. en laastelyk van het delven
naest.des gardes, frreckende nair den dyck
te. zyden. van „Rafnekens, en ineen dito
Rekening. d? Ao. 1553, 1554 en 1555.
wordt in uitgaaf gebragt:
gee” B staalt „Mr. Anthonis: de oningbe 3
»‚poorter ende, Ingefeten der-ftede
> Vut;faecke van veertien roeden lencte,
»„‚twaelf voeten voor de roede, die hy
» dit ‘jaer van vyff en-vyfftich aen *:
»-Vvoorfze cafteel gedoluen, ende gegra-
„ten heeft aen den fhreckende muer naer
Rammekens, die „opt fondament „dick
„is twintich, voeten, enzions «
„Daât deze fterkte-of. kafteel, eerst Blanc-
kenboeck zoude genaamd-zyn-geweest;
gelyk de edele Heer JACOB VAN GRYPS-
KERKE in-zyn Graaffchap wan, Zeeland
etc..MSS.. het, rr. capittel;wil, is-my
nergens, gebleken „maar wel dat zulks
is gefticht op. Blanckaershous ; of nu dat
Blanckaersbouc enkel te houden zy voor
de benaaming «van eenigen-uithoek. of.
ftreek dyks, of wel dat het mede tot ee-
nig huis behoord hebbe, blykt niet, en
zulks
fid
»-delburgh.,‚de fomme van £ 60:13: 4 vlse
KASTEEL VAN RAMMEKENS, 137
zulks in de vergetelheid is bedolven, en
is ruim zoo moeilyk te bepalen, als de
plaatfe „ waar het eigentlyke Ramme-
kens juist gelegen heeft.
Evengemelde Heer VAN GRYPSKERKE
is, myns bedunkens, ook in dooling om-
trent den naam van Zeeburg, dien zyn
Ed.al van jaar 1357. op dit kafteel toe-
past ‚brengende tot bewys by , dat Heer
Floris van Borsfele, Burg-graaf van Zee-
land,isbelast geworden , geduurende zyn.
Burggraaffchap , Zeeburg, op zyne kos-
ten, te herftellen, als mede den burgt
van „Goedereede, _ Gemelde brief, die
by MIERIs niet gevonden wordt, zou-
de, wanneer men dien konde inzien ‚mo:
gelyk allen twyffel hier omtrent geheel
wegnemen: dog «dit is zeker, dat alle
fchryvers van een eenparig gevoelen
zyns-dat Koningin Maria van Honga-
ryen;zuster van Keizer Karel den V , en
Landvoogdes der Nederlanden, by het
fichten van het zelve, deze-benaaming
daar aan gegeven heeft (c).
15 TWEE-
“(c) De Heer wAGENAAR in zyne befchryving
van. Zmfterdam ro. ftuk , bl. 326. zegt ” De naam
> Van Zeeburg, dat is, Burg of lterkte tegen de zee,
2 werdt, hier te lande, oudtyds, aan alle zeedy-
> ken gegeven”,
138 J.ERMERINS OVER HET
TWEEDE HOOFDSTUK.
OPBOUW VAN RAMMERENS.
D. oorlog met de Proteftanten in
uitschland, en de meer en meer” toe-
nemende geneigdheid der landzaten tot
de leer van Calvin en Luther, deed den
Keizer „meer dan voorheen, opde ver-
zekering en verfterking dezer landen be-
dagt wezen, en zal ook, onder ande-
ten, de aanleidende oorzaak der ftich-
ting van dit kafteel Ao. 1547. zyn ge:
weest, wanneer Koninginne Maria,
Gouvernante der Nederlanden, in len-
temaand dezes jaars uit Wlaanderen te
Vlisfingen aanlandende „de noodige be-
veelen tot den aanvang van dezen bouw
_ zal gegeven hebben ; wantop den 29, A-
pril deszelven jaars, werdt Aerent Jansz,
Boom, Dykgrave van de Zuidwateringe,
van wegens den Keizer aangefteld: tot
principalen toefiender Commisfaris ende
Superintendent van de wercken , blockbuy-
zen ende flerckten van Walcheren, met
volkomen macht en bevel, dezelwe te
doen maeken woirderen er volbrengen nae
vuytwyfende wan de patroonen Enz.
Hy
KASTEEL VAN RAMMEKENS. 139
„Hy, wien het bewerp of plan van;dit
kafteel te maken is toebetrouwd geweest,
was Mr. Donaet of Donaes de Boni, die
Angeniare wan de Majefteit wordt ge-
noemd, welke „ nevens Mr. Pieter en
Mr, Sfacob der ftede van Antwerpen tim-
mefman en werkmeester, het beftek heeft
gemaakt, volgens welke Mr. Antheunis
van Moerbeke ende Mr. Antheunis Eras-
iny hebben aangenomen het leggen der
fondamenten enz.
Deze fondamenten trusten op geene
paalen, ten minften zoo my uit voor-
gemelde Rekening genoegzaam geble-
ken is, maar men fchynt den grond;
zoo diep mogelyk, te hebben uitgehaald
tot op de zandlaage of derry , en dien toen
met puin en brikken te hebben aan:
gevuld en effen gemaakt, waar na de
grond met parpeinen erì fchorren werdt
belegd, daar door men denkelyk zeker
foort van groote fteenen of zarken heeft
te verftaan, om dat zy eigentlyk ge-
noemd worden Rysfels perpeyn, platte
Jondeer. fchorren, | j
‘Tot den ontfang, bewinde ende admi-
niffratie van pent by den Keyz, Maf. ge-
ordònneert geëmployeert te wordene totten
cafleele wan Zeeburch op Blanckershouck
| | en.
140 J. ERMERINS OVER HET
ende andere flerckten binnen den eilande
van Walcheren, werdt, by last-brief,
den 29 April 1547. te Gent gegeven,
aangelteld facob Simonszoon Magnus;
dog alles onder het opperopzigt en be-
vel van Heer Maximiliaan van Bourgon-
dien, Heer van Vere, Admiraal ênz.
die reeds den 16. Juny 1546., nevens
Heer Adriaan wan Croy, Heere van
Leeulx ende Mr. Cornelis. Schepperus,
Heere van Zecke, by den Keizer daar
toe was gemagtigd (d).
Aan evengemelden Heer Maximiliaan
van Bourgondien, die Ao. 1547. by de
waardigheid van Admiraal, ook die van
Stadhouder over Holland en Zeeland
verkreeg, heeft voorgemelde Jacob Si-
znonszoon- Magnus zyne eerfte rekening
wegens deszelfs voornoemde adminiftra-
tie overgebragt op ’t huis van Zanden-
burch, en is aldaar opgenomen ten by-
wezen van Joncker Jeronimus Zandelyn,
Raad ende Rentmeester-der Koninckly-
ke Majefteit van Zeeland „ Aerent Jansz.
Boom, principalen Commisfaris en toe-
ziender van de werken dezes kafteels,
Jan van der Vichte, Capitein er
eer
„…{d) ReiGERrsBERG 2 Deel bl, 480—482.
KASTEEL VAN RAMMEKENS, I41
Heer Philips van Beveren, Heer van
Fontes, Michiel van Hammeel, Rent-
meester Generaal des Heeren van Ve-
re, en Meester Roelant de Poitre, Pen-
fionaris van Zeeland,
De gewoone dag-gelden van gemeene
arbeiders, metzelaars, timmerlieden enz,
waren ten dien tyde 7. 8, ro. tot 14
grooten daags,
Het is ligt te begrypen, dat de op
bouw van zulk: een ‘kafteel en fterkte
niet in volkomene orde te beginnen,
veel min te volvoeren was, ten zy zulks
naar een bepaald voorfchrift, teekening
of model gefchiedde; althans men vindt
in voorgemelde rekening inuitgaaf ge-
bragt: aen Michiel Damisz. de Joma van
drie ponden drie fchellen vier gro vis.
duer beuel van myn heere van beweren
over ' maecken van ’t patroon geordorìeert
by de Mat van de Coningbinne.
Dat buiten dit kafteel ook nog andere
werken ter afweering van vyandelyk ge-
weld in Walcheren ten dezen tyde ge.
maakt zyn, getuigt REIGERSBERG te
regt (€); want buiten dat zulks uit den
vermelden lastbrief van Aerent Jansfen
Boom
(€) 2 Deel bl, 431.
142 J. ERMERINS OVER HET
Boom reeds gebleken is, wordt dit in
deszelfs inftruêtie al zoo klaar gevon-
den, in dewelke, vastgefteld den laasten
April 1547., gemelde Boom genoemd
wordt principale cofnisfaris van de nyeu-
we blockbuyfen er flerckten geordonneert
gemaed te woirden int eylant van Wal-
cheren enz. - LT
_Nu is de vraag, waar en welke fterk-
ten, buiten dit kafteel, te dezer tyd zyn
aangelegd en tot ftand gebragt? |
Het is bekend, hoe Ao. 1548, de ftad
Middelburg, door bevel des Keizers,
merkelyk is verfterkt geworden (f); ook
dat op het einde der haven eenige werken
als toen zyn aangelegd, zeer waarfchyn-
lyk over de tegenwoordige zaag-molens;
alwaar men meent dat nog de overbly£
fels van een aarden redout te ontdekken
zyn. Ai
út ot het een en ander, als meest ge-
fchiedende ‘tot bewaaringe van Middet-
buúrg, zal die ftad ook de meeste kosten
gedragen hebben, als niet onduidelyk
blykt uit de voorgemelde inftrutie van
'Aerent Jansfen Boom: In den eerften by
gal goede toeficht eü forge draegen;, ge
C
(É) SMALLEGANGE bl, 421, .
m Bn re SE
KASTEEL VAN RAMMEKENS. 143
de woirfz. blockhuyzen ende flerckten ge-
maeckt worden nae vuyswyfen van de con-
cepten ende patroonen daar van zynde;,
zoo wel tot die wercken die geordineert
zyn tot fortificatie van der flede van Mid-
delburgb, op dende van de bauen aldaar,
als tot dat begonne blockbuys op blanckers-
houck.
Ook meene ik te mogen vermoeden,
dat, tusfchen Zeeburg of nu Ramme-
kens en Vlisfingen, aan de zuidwatering
ook een blokhuis is opgerecht geweest,
Wat verder ten dien tyde ter beveiliging
van Walcheren mogt aangelegd of on-
dernomen wezen,-daar van kan ik, by
gebrek van aanteekening, niets zekers
bepaalen, als alleen dat Ao. 1549. J/lis-
fingen door bevel van zynen Heer Maxi-
miliaan van Bourgondien mede merke-
lyk aan zyne vestingwerken is verbeterd
geworden.
Dan om weder tot ons Rammekens te
keeren, ik vinde, dat de fteen daar aan
verbezigd, waren rysfels perpeyn ; platte
fondeer fchorren ‚nyeuwe ende oude Wlaem-
Jthen ende Zeeufche brycken ofte bachfleex
nen, dobbele ysfelfleen, Vlaemfche-bra-
…_ dantfche ende betuynfche orduyn; Ss
| che
IA4 Je ERMERINS OVER HET
fche careel ofte backfteen: ook zauel ofte
metfant , gebaeld vuyt brabant,
De brikken tot de fondamenten wer-
den veel gehaald van ‘het verdronken
Zuidbeveland , alwaar ‚ om dezen: tyd,
veel opftal van kerken en huizingen no8
te vinden zal zyn geweest, welke-niets
koste dan het vervoeren; ook werden
daar toe binnen ’slands oude gebouwen
tot afbraak ingekogt, en de bouwftoffen
daar van komende hier aan gebezigd:
als blykt uit de vierde en laaste” Reke-
ning van Jacob Simonsz. Magnus d’ Ao.
1550, waar men in uitgaaf vindt: Betaelf
Leenaart Verftappel als in den naeme van
heer franchois van borgondien beere van
Nieuwerve , de fomme wan driendertich
ponden zes fell. acht gron. vlaems , ende
dat over het derde ende laeste-termeyn
van de defolaete huysfinge clooster-, en-
de quente van Nieuwerve, dat Aerent
Jansz. Boom gecocht hadde wan de woirn.
heere van Nieuwerve tot proffyt. van de
Keyferlycke Mat tot oerboer van dercaflee-
le van blanckershouck „te weeten alle-hout,
Steenen. erù-yferwerck, zoe ’tgeflaen ende
gelegen. was enz, \ sane 5 4
Ten jaare 1550,-was dit kafteel. reeds
zoo verre. volbouwd, dat de huizingen,
EN ter
KASTEEL VAN RAMMEKENS. 145
ter inwooning van den Captein , Lieute-
nant en bus-fchieter, tot ftand waren
gebragt, ook dat de kapel ter verrigting
van den Godsdienst haast in volkomen
orde ftond te komen; want in bovenge-
Belde rekening vinde ík: betaelt fennin
de ferinwercker de fofne van twee ponden
gron vlaems over den coep eù leueryng
wan een zitte banck met zyn toebehoeren;,
om in te fluyten dat mesfe gewaedt, dies
nende tot de cappelle, al welcke werck flaet
in de camere van den Cappeteyn op ’t ca«
fleel van blanckershouek enz.
Ten dien zelven jaare werdt Romeyn
Martens , vermits de zwakheid en indis«
pofitie van Jacob Sirnonsfe Magnus aan-
gefteld en gecommitteerd, tot ” den ont-
» fangst en diftributie der penningen ge-
» Ordonn.t en nog te ordonneren, tot
» de wercken en fortificatien der block-
huyfen en ftercktens in Watcheren”,
a condition que led) Romain fera tenu de
senir fa Refidence au chafleau de zeebourg
durant le temps quon y ouvrira enz. by
commisfie gegeven te Brusfel den 12
Maart 15:o.
_ Gemede Romein Martens fchynt tot
zyn overlyden Ao. 1569, onder den
“EIL, DEEL, K naam,
146 J. ERMERINS OVER HET.
naam van Penninckmeester van de werc-
ken der Cò. Ma op zynen cafteele ende
flerckte van Zeeburg , voorfchrevenadmi-
niftratie te hebben waargenomen; bo-
ven dien werd: hy Ao,-155r. aangefteld
tot bewaernisfe van de prouifie dezer
fterkte; voorts vinde hem Ao. 1568. en
1569, als fchepen te Vere vermeld, en
dat, na zyn overlyden, de papieren, dit
kafteel aangaande, zyn weggehaald,
Buiten dezen Amptenaar werdt, tot
beter vordering van den arbeid, by com-
misfie te Brusfel gegeven den 16 Maart
1550. Mr. Thefens Noury aangefteld als
Controlleur der fortificatien van Zeeburg,
op een dag-geld van 30 ftuivers; te we-
ten 24 ftuivers voor hem, en 6 ftuivers
voor een Clerk, die de materiaalen
mogt ontfangen.
De wapens zoo van de Koninginne
Gouvernante, als van Heer Maximili-
aan van Bourgondien, ftadhouder over
dit gewest, zyn Ao. 1552. of 1553 IN
graauwen arduinin de face van ’ halve
baftion tegen den dyk naar Middelburg
eerst geplaatst geworden, zoo als die
daar nog te zien zyn; een blyk, dat in
dat jaar dit kafteel nog geheel niet vol
pen troks
KASTEEL VAN RAMMEKENS. 147
trokken was, vinde ik hier omtrent in
Romein Martens tweede Rekening over
Ao. 1552 aen mr. frans gillisz. £2:12:6,
pls. op Reke van £ 8: 6: 8, wis. die hem
competeren zullen, over ’tmaeken van
de wapenen van de K, M+ der Coningbin-
ne ende de wapenen van myn hêê van be-
ee ‚ die by aengenomen heeft te maec-
Eh.
In * jaar 1554. voer men verder voort
_ met dit kafteel te voltrekken, en werdt
Jan Buteman aangefteld, in plaats van
wylen Zbhefens Nourri, tot Controlleur
der fortificatien, op een loon van twaalf
ftuivers daags, zonder de zon- en feeste
dagen daar onder te begrypen, welke
gagie verhoogd werdt tot zes pattars ’s
daags en vry logement. W yders fchynt
men tot Ao. 1557. nog aan het voltrek-
ken van deze fterkte te hebben gewerkt,
alzoo in dit jaar eerst het Magazyn van
ammunitie daar binnen is voltooid ges
worden.
Wat de kosten van den geheelen op-
bouw daar van beloopen hebben, kan,
by gebrek van genoegzaam bewys, niet
_ juist bepaald werden ‚ maar wel dat
2 Ao,
148 J. ERMERINS OVER HET
Ao. 1547.daar aan zyn
verwerkt _- „Ff re44r:o: 0
Aos K5Jos amer hf 12702: 0
AES Zeo voet OOPS oC UfD OAT: WO.
Ao. 1553» 1554en1555.f 8749: 18: o.
Áo. 1556, - - f 3185:0: 0,
Beloopende dit dan, te
famen opgetrokken, eé-
ne fomme van muf AOR SED
Ho denertenenereneneve EPE
DERDE HOOFDSTUK.
HISTORIE VAN RAMMEKENSe
Ài vroeg en van den eerften aanvang
dezer bouwing af, is Zeeburg van een be-
velhebber, onder den naam van Capitein,
voorzien geweest: de eerfte was fan van
der Vichte, die reeds Ao, 1547. deze
waardigheid bekleedde; op Ao. 1552
werdt dat ampt door Anthony van Heul-
le, Heer van Zuchtervelde , waargeno.
men, die tot zynen Lieutenant Ge
8 yu
rn A dr De
KASTEEL VAN RAMMEKENS. 149
Guilliaume de Creguy. Ao. 1554. was
Aernout van Haemftede Capitein dezer
vesting; wiens Lieutenant Mans Maryn
wordt genoemd. Maar, van: verdere be-
velhebbers geduurende de Graaflyke re-
geering vindt men niets aangeteekend,
Dit krygs-kafteel, de eerfte. en eenig-
fte vesting, (indien men eenige redouten
uitzondert) die onder de regeering der
„Vorften uit het huis van Oostenryk in
Zeeland fchynt opgerecht te zyn, min-
der om buitenlandsch geweld te keeren,
als om dit gewest te beter het harde
Spaanfche juk te doen dragen, zal on-
getwyffeld de verwondering van inwoon-=
der en vreemdeling naar zig hebben ge-
trokken. Een plaats, daar nog kunst of
kosten aan gefpaard waren, voorzien met
hooge en dikke muuren, kanon kelders,
zwaar verwulfde fchuilplaatfen, om,
by beleg, oorlogs en mond voorraad ;,
ook ten minften een deel der bezetting
te bergen, ingebogen ftrykweeren, ftorm-
_paalen, zwaar en wel toegerust gefchut,
‚_ en een bezetting van geoeffende krygs-
knechten, die het overwinnen gewoon
„waren; dit alles moet een diep inzien
‚_ _En ontzag gebaard hebben, voor al in
Ek K 3 een
T50 YJ ERMERINS OVER HET
een tyd, toen men zulke fterktens genoeg:
zaam onwinbaar hieldt ; de gefchut-konst
was nog niet tot die volmaaktheid ge-
bragt, die zoo veele fteden federt dood-
lyk is geworden ; de bomben waren on-
bekend, en het verdedigen werdt nog
voordeeliger dan het aanvallen gefchat.
„Geduurende zulke gefteltenis en den-
kenswyze, is het niet te verwonderen,
dat Keizer Karel Ao. 1556. zullende de
Nederlanden voor altoos verlaten, dit
kafteel heeft befchouwd, als een laatst
pronkftuk zyner regeering, en hier,
door kragt en fterkte omringd, vaarwel
aan zynen zoon en grooten heeft gezegd.
Immers die Vorst, met de twee Konin-
ginnen Zyne zusters, ís uit Zeeburg te
{cheep gegaan, en van de réede van
Rammekens naar Spangien gezeild (g).
_ Ao. 1558, Heer Maximiliaan van Bour-
gondien , Stadhouder van dit gewest, en
onder wiens hoofdbeftuur deze fterkte
was gebouwd , overleden zynde, werdt,
gelyk bekend is, den Prinfe van Orange,
in zyne ftede, het Stadhouderfchap op-
ge:
(8) BOXHORN bl, 514,
KÁSTEEL VAN RAMMEKENS, 151
gedragen. Deze, de verdrukkinge der
Bece door ongehoorde fchattin-
gen en het fchenden van des lands voor-
rechten met jammer aanziende, werdt
door die meewaarigheid, en het voor-
{preken der Nederlanden , wel haast by
de Spaansgezinden verdagt; men be-
greep ligteiyk dat daar de gemoederen
dagelyks meer aan *t gisten raakten , het
Ímeulend vuur eerlang ten dake konde.
uitflaan, en van hoe veel aanbelang als
dan een fterkte , als Zeeburg, wezen kon:
voor al toen Ao. 1567. Jan van Mar-
nix Heer van Zholoufe, broeder des Hee-
ren van St. Aldegonde, te Antwerpen,
boo man tot eenen onbekenden aanflag
had in dienst genomen; waarom de Her-
toginne Gouvernante 200 krygsknech-
ten, onder Anthonis van Bourgondien,
Heer van Wakkené, Kappelle en Kat-
tem, Vice- Admiraal der Nederlandfche
zee, Hoog-Bailliuw van Gent, afzondt,
om de bezetting van dit kafteel te ver-
fterken; dan Oranje, die vermoedelyk
gaarne gezien zou hebben , dat de Heer
van Zholoufe deze burgt vermeesterde,
hieldt zig gebelgd , dat de Gouvernante,
buiten zynen raad, meerder krygsvolk
in Walcheren voerde, dan de nood tot
| | K4 hier
152 J. ERMERINS OVER HET
hier toe gevorderd had ‚en zondt dus den
Heer. van Boxtel herwaarts, met last,
om binnen dit eiland het bevel, uit zyn
naam, als Stadhouder te voeren, hem
byzonderlyk gelastende, geen oorlogs-
volk buiten zyne toeftemming in Wal-
cheren te ontfangen. De bevelhebber
van Zeeburg gehoorzaamde den Stadhou«
der, als zynen Capitein Generaal, en
weigerde de Spanjaarden in te nemen.
Dit werdt euvel ten hove opgenomen,
en fmaakte, dagt men, naar ongehoor-
zaamheid, Dan de Slotvoogd fchreef
aan de Gouvernante, dat hy door wan-
betaaling muitery onder zyn volk vrees-
de; dat het kafteel te klein was en van
te weinig levensmiddelen voorzien, om
zoo eenen hoop in te nemen. De Prins
verontfchuldigde mede denzelven Capis
tein by de Hertoginne, en gaf berigt,
dat hy door. den Heer van Boxtel had
doen verbieden, om, zonder zyn uitdruk-
kelyk bevel, in Rammekens of andere
plaatfen in Walcheren, eenige bezetting
in te nemen, Men veinsde te Brus/el
daar mede genoegen te nemen, deed de
bezete ng betaalen en die met vyftig man
veriterken (h). D;
it
(hb) Leven van Prins Willem den I. IL, D. bl, 566.
KASTEEL VAN RAMMEKENS, 153
Dit was naauwlyks voorgevallen , of
de Heer van Zholoufe, in heimelyk ver-
ftand met Pieter Haak, gewezen Bail-
liuw van Middelburg, zette zynen aan-
flas voort, en vertoonde zig met drie
fchepen, over welke Haak bevel had,
voor Rammekens, dog ’t marktfchip van
Antwerpen, kort te voren aangeko-
men, had hun eigentlyk voornemen ont-
dekt; waarom zy werden afgewezen en
gedwongen naar Arnemuiden te zeilen,
van waar zy eerlang den terugtogt naar
Antwerpen namen.
Deze fleutel des lands, was, na de
omkeering van Wlisfingenen Vere, Ao.
1572. den Spanjaarden een waarborg,
dat zoo lange die niet verlooren was;
Middelburg den Koning getrouw konde
blyven,en Walcherente herrooveren was.
Prins Willem kende ook de aangelegen-
heid van dit flot, en alvorens Middel-
burg met ernst aan te grypen, deed hy
hier Ao, 1573. het beleg van onderne-
‚men; ja het fchynt my toe, dat deze en
gene voorposten, die dit kafteel dek-
ten, reeds te voren door de Prinsgezin-
den zullen ingenomen zyn, en dat de
Spanjaarden beproefd hadden, of zy die
K 5 | her-
T54 J. ERMERINS OVER HET
herwinnen konden, om dat den 21, Ju-
ny van laatstgemelden jaare voornoemde
Heer Anthonis van Bourgondien ‚die na de
dood van zynen oom M?’ her Adolph van
Bourgondien by voorraad Gouverneur
van Zeeland was gemaakt, in het be-
ftormen van een bollewerk , omtrent de-
zen burgt met een basfe uit een fchuit ís
dood gefchoten (í).
De Vlisfingers en Verenaars, verrykt
door den buit der Lisbonfche Vloot, en
moedig op het verwinnen van Zierikzee,
dagten, Jae het beleg van dit kafteel hun
kragten niet te boven zou gaan, na dat
hun eene aanflag op Middelburg mis-
lukt, en door openbaar geweld het over-
winnen of fterven, voor beide partyen,
even noodig geworden was.
Het water, ten lande ingelaten, be-
naauwde Middelburg en Rammekens bei-.
de, daar de toevoer allengskens zorge-
lyker te bekomen was. Karel Boiföt,
overfte van Zeeland van ’sPrinfen wegen ,
en Jonkheer foban Junius de Jonge, van
Antwerpen ‚Ridder, Heer van Roerheym
en
(i) Gentfche gefchiedenisfen door P.B. DE JON-
GHE 1, D. bl. 197. in notis. E‚ VAN METEREN 4, Doek.
mende ed
KÁSTEEL VAN RAMMEKENS, 155
en Cormaillon, Gouverneur van Vere (k),
gebruikte eene krygslist, waar door hun
waar oogmerk lang genoeg bedekt bleef,
om de verroovering dezer fterkte te ze-
kerder te maaken: te weten, zy floegen
zig met hunne vereende benden , tusfchen
Middelburg en Arnemuiden, neder, in
fchyn, als wilden zy laatsgemelde plaats
aantasten. «De Hopman van Ramme-
kens, alte yverig voor ’s Konings dienst ,
en te zorgeloos voor de fterkte daar hy
de bewaaring van had, trekt op het ge-
rucht daar van, met zynen wondheeler ,
en een deel der bezetting naar Arnemui-
den; ftraks wordt hem de terugtogt af-
gefneden, en het beleg regelmatig te lan-
de aangevangen, De bezetting beftond
nu maar uit zeventig mannen, en was
fchaars van buskruid voorzien. Het grof
gefchut, daar voor gebragt, deed een
gewenschte uitwerking, terwyl de na:
dernisfen niet weinig bevorderd werden,
door dien de groote hulken ten hoogen
wa-
(k) Werdt Ao. 1575. een der gemagtigde tot den
Vredehandel te Breda; waarom hy zyn Gouverne-
ment van Vere verliet, na dat de Regeering der
ftad hem een loffelyk getuigfchrift, wegens des-
zelfs beftuur, en een vereering aan zyne huisvrouw
Helena Cormaillon, van een vergulden kop, ter
waarde van £ 36: zo. vls., gegeven had,
256 J. ERMERINS OVER HET
water, uit de hooge meersfe, met Ar.
chibufiers, die van binnen van haare ver-
weeringen dreven , zoo dat de myngraver
haast gelegenheid vondt, om zich aan den
muur te hechten. Hier by kwam dat de
Lieutenant, die, in het afwezen van zy-
nen Hopman „hier binnen geboodt , door
den arm werdt gefchoten , zoo dat hy
nevens andere gekwetften, by gebrek
van een wondheeler , vreesde aan de
wonden te fterven; en overmits. zy
geen ontzet te gemoet zagen, en
tugt, zoo noodig ter beftiering der krygs-
knechten , hier luttel gevonden werdt, en
‘er daarby mangel was van gereedfchap
en goeden wille om den mineur, die vast
hun graf bereidde, tegen te werken , wa-
ren Zy te zamen oorzaak , dat deze ves-
ting den 5, Augustus des voorgemelden
jaars 1573. aan de belegeraars, by ver-
drag, wierdt overgegeven; bedingende
de bezetting alleenig hun leven en pak-
kagie (1). Men vondt daar binnen agt-
tien ftukken metaal kanon, oorlogs- en
mondbehoeften naar evenredigheid (m).
De blyde tyding van deze verroovering
werdt
(1) VAN METEREN 4. boek. HooFT bl. 328.
(a) Perir Liv. IO. pag. 257.
|
|
|
KASTEEL VAN RAMMEKENS, 157
werdt, den volgenden nagt door tien
erfoonen , met een fchuit, te Vere ge-
biaot, die ieder eenen gulden tot hun-
nen loon ontfingen (n).
De weg was nu gebaand, om JMon-
dragon haastig te dwingen, en de hoofd-
ftad” dezes eilands, ja geheel Zeeland,
wel haast het Spaanfche juk van zyn
hals te doen fchudden. Prins Willem,
die hier in een byzonder belang ftelde,
kwam ín perfoon, om, door meer ge-
zags, den moed der belegeraars op te wek-
ken, welke, zoo min als de belegerden,
van grooten overvloed te roemen had-
den, en dikwils geheel geldeloos wa-
ren (o); ’tisook wel te denken, dat Va-
der Willem, die altoos, by zyne dap-
perheid, eene ongemeene voorzigtigheid
voegde, op Zeeburg, als eene veilige
verblyfplaats, den uitflag van dit beleg
heeft afgewagt, en ook van daar, als
opper-Veldheer, in deze onderneminge
heeft geboden; altans dit is zeker, dat
binnen dit kafteel de voorwaarden der
_ overgaaf van Middelburg zyn geteekend,
5 ik: op
Cn) Stads Rekening van Vere d’ Ao. r
573:
(0) Leven van Prins Willem den I, 2, Deel, bl,
439.
158 J. ERMERINS OVER HET
op den 18. February 1574, by voorge-
melden Heere Prinfe en eenige afgevaar-
digden van Chriftoffel. van Mondragon,
Ridder, Heer van Remerchicourt enz,
Collonel en Gouverneur van Middel-
burg (p).
Hard moet het ondertusfchen den
Spanjaarden gevallen zyn, door Aam-
mekens en Middelburg , geheel Walche-
ren verlooren te zien; dan het gewigt
dezer plaatfen kennende, draalden zy
niet lang, om te beproeven, of door
verraad of verrasfing het zelve te herroo-
veren was: het was midzomer van den
jaare 1575. dat Vader Willem, op het
gerugt daar van, herwaarts ylde, en Re-
guefens in zyne hoop te leur ftelde (q),
Indat zelfde jaar vinde ik Jonker Roe-
land van Gistele, als Capitein van Zee-
burg vermeld, en hy is waarfchynlyk
de eerfte bevelhebber geweest, die voor
de Staaten hier binnen geboden heeft:
die zig onledig hieldt met de bezorging
van 292. gemeten lands, die hy, inde na-
buurfchap dezer vestinge, uit de al
yr
_ (Pp) BOXHORN op REIGERSBERG 2. Deel bl. 553
Enz.
__(Q) Vaderlandfche Hiftorie 7. Deel bl, 69.
|
|
|
|
KASTEEL VAN RAMMEKENS. 159
lyke geconfisqueerde landen in pagt had
genomen , tot zes fchellingen ’t gemet,
Over Walcheren, nu van alle Spaan-
fche overheering bevryd zynde, was
Jonker Alexander de Haultain, door den
Prins daar als Gouverneur gefteld,
weshalven aan dien het bewaaren en ver-
dedigen als ’t waare van dit gantfche ei-
land was toebetrouwd, Van zyne zor-
gen en oplettendheid deswegen is nog
voor handen eene Ordonnantie op de.
wacht ten platte lande van Walcheren.
Zoo mede eene Ordonnantie van de ver-
deelinge hoe hem een yegelyck wan de Pro-
chien é plaetfen in Walcheren hem lieden
zal op de wachte vinden,
Zeeburg ontfnapte geenzins de aan-
dagt van dezen krygs-overften, die post
was te gewigtig, waarom hy het fterken
en herfteilen van dezen burgt met ernst
aan ’slands Staaten voorhieldt, die dan
ook den 7. April 1578, (r) befloten , afs
gevaardigden uit hun midden te zenden,
_ om alies in oogenfchyn te nemen, beftek
te maken van *tgeen vervallen was €n
| hers
Cr) Staten Not, d’ Ao. 1578. MSS,
160 Je. ERMERINS OVER HET
herfteld diende te worden, en dat de
kosten, daar aan te doen, uit het inko-
men der Domeinen zouden genomen wor-
den. De Staaten belasten te gelyk den
Rentmeester Bewesterfchelde , Wynrich,
uit den fterfhuize van Romein Martens
te Vere te ligten alle de ftukken , reke-
ningen en papieren, documenten en
monumenten, eenigzins de handelinge
van dit kafteel aangaande, en, ín tegen-
woordigheid van de weth der gemelde
ftad, daar van Inventaris te maken, en
een dubbeld daar van ín handen van
Heeren Gecommitteerde Raden te leve-
ren,
Den g. April des gemelden jaars,
deed de Gouverneur Hautain reeds ter
Staatsvergadering verflag van den ftaat,
waar in hy de vestingwerken van /lis-
Singen, Vere, Arnemuiden ,en inzonder-
heid van Zeeburg gevonden had; eis-
fchende, ter herftelling van laatstgemelde
plaats, ten minften een duizend gulden
uit de Domeinen, volgens voorgaând
befluit, of by faulte van dien, dat by proe
gefleerde wan zyn Debvoir en Detigentie.
Waar op geantwoord werdt, dat men
voor *fcheiden van den dagvaard op
alles zoude letten, befluiten, en Ee
aar
KASTEEL VAN RAMMEKENS, 161
daar van den uitflag doen weten (s).
…— Al vroeg in den 80 jaarigen oorlog
heeft dit kafteel , als een vaste en verze-
kerde kerker, voor Staatsgevangenen
gediend: de eerfte daar ik van gewaagd
vinde, is Johan Roorda, Raadsheer
in * Kamer gerecht te Spiers, die Ao.
"1579. te Groningen gevangen werdt, van
daar naar de floten te Staveren, Loeve-
flein, Woerden, en eindelyk op Ram-
mekens gevoerd zynde, aldaar, totdat hy
los werdt gelaten, verbleven is (t).
Âo. 1580. werdt de Heer wan Selles,
die Bouchain door verraad meende te
verrasfen, door den bevelhebber der
plaats gevangen herwaarts gevoerd, en
is na drie jaaren zittens in hechtenis
overleden (u).
Op het zelve jaar vondt zig binnen dit
kafteel gevangen Carel wan Gavre Ba-
ron van Zrezin, daar na Grave van Be-
aurieu, broeder van den Heer van Ju-
chy, Gouverneur van Kameryck; ‘hy
wasin dienst der algemeene Staaten, Ge-
neraal der vivres en Raad van Staaten,
“HI, DEEL L werdt,
, (s) Staaten Notulen d’ Ao. 1578. MSS. «
(©) Vaderlandfche Hiftorie VIL. Deel. bl, zor,
Cu) Ibid, bl, 318, ï
162 JL ERMERINS OVER HET
werdt, om zyn verftandhouding met de
Spanjaarden, gevangen gezet, van hier
naar Breda gevoerd, daar hy middel
vond om de ftad en ’t kafteel den vyand
in handen te geven, en zig zelven in
vryheid te doen {tellen (v),
Jonkheer Roeland van Gistele, die
{teeds binnen Zeeburg geboodt, verzogt «
Ao. 1581, van ’s Lands Staaten , dat deze
fterkte vrydom in de verpagte gemeene
middelen van de Zmpasten mogt genie-
ten: dan de Staaten verklaarden, dat zy
niet en konden veranderen die Ordon-
nantie, op de verpagting der gemeene
middelen tusfchen Holland. en Zeeland
gemaakt, weshalven deze Hopman zig
des troosten moest (w). |
In April van den jaare 1583. werdt de
Graaf van Egmond, die Ao. 1580. door
het krygsvolk van den Heer De La
Noue binnen Ninove gevangen was, en
na geruimen tyd (zoo ’tfchynt) te Brus-
Jel gezeten te hebben, naar dit kafteel
gevoerd; daar hy zoo ik meen nog twee
jaaren gefleten heeft, en toen uitgewis-
feld
Cv) ‘Vaderlandfche Hiftorie VII. Deel. bl. 288.
Cw) Staaten Notulen d’ Anno 1581, MSS.
KASTEEL VAN RAMMEKENS, 163
feld is tegen den zelven Heer De La
Noue, die hem gevangen had en nader-
hand zelfs gevangen werdt (x).
De gewigtigheid dezer vestinge kan
nergens klaarder uit blyken, dan daar
uit, dat de groote Koningin van Enge-
land, Elizabeth, die in ftaatkunde een
wonder van haaren tyd was, dezelve
als een onderpand begeerde, voor de
hulpe, die zy aan het opkomend Ge-
meenebest toefchikte, na dat die Vor-
ftin de aangebodene oppermagt dezer
landen, zoo wel als de Koning van
Vrankryk, had van de hand gewezen.
De Engelfche hulpbenden, geland zyn-
de, namen van Wlisfingen en dit kafteel
op den 29 Oétober 1585. plegtig bezit
(y), wordende van wegen ’s Lands Staa-
ten deze vesting aan den Engelfchen Ge-
zant Davidfon of Damfon met het ge-
fchut en oorlogs voorraad, daar in we-
zende, overgegeven, en des anderen
daags is aan dien gezant, benevens den
Grave. van: Hohenloo en de Engelfche
Hop-
_(@) De Jona ur Gentfche Gefchiedenis 2 Deel.
Bla2I3. 32E
Ie A. VALERIUS Nederlandfche Gedenk-klank
‚ 140.
164 Je ERMERINS OVER HET
Hoplieden, tot de hulpbenden behoo-
rende, door Heeren Gecommitteerde
Raaden, in naam der Staaten van dit
gewest, een heerlyke maaltyd ter wille-
koomfte gegeven , waar by afgezondenen
uitde Regeering der Walcherfchefteden
fchynen genood en tegenwoordig te zyn
geweest (z); van welke overgift den
Slotvoogd Gistele, den 13. November
van’tzelve jaar, ale wan indemniteit van
’s Lands wegen is ter hand gefteld (a).
Al ras na de bezitneeminge dezer
fterkte, fchynen de Engelfchen de be-
tering en herftelling derzelve, waar zy
in verval was gekomen, gevorderd te
hebben; de Graaf van Leicester had
reeds, met opzigt tot Vlisfingen, des-
aangaande aan ’s Lands Staaten, den 6.
April 1586. gefchreven (b); dan het liep
aan tot in September 1587, eer, met op-
zigt tot Zeeburg, de Rentmeester Be-
westerfcheld , Pieter van der Hooge, daar
naar onderzoek had gedaan, en aan de
Staaten daar van verflag deed; welke
dan
Cz) Misfive van Gecommitteerde Razden aan ce
Regeering van Vere, dato 29. O&tober 1585. MSS,
(a) Staaten Notulen d’ Ao. 1585. MSS.
‚ (b) Copie dier misfive MSS.
KASTEEL VAN RAMMEKENS. 165
dan goedvonden, de voorziening hier
van aan de Algemeene Staaten over te
laaten, aangezien dit flot, tot verpan-
ding, verzekering en dienst van het Ge-
meenebest, der Engelfche Koningin in
handen was gefteld (c).
Dit gevoelen, dat Zeeburg , nu het in
pandfchap was gegeven , door de Alge-
meene Staaten moest onderhouden wor-
den, was mogelyk niet buiten reden,
dan, het heeft egter niets dan vrugteloo-
ze vertoogen veroorzaakt, en den eer-
ften grond gelegd van het diep verval,
waar in het naderhand gekomen is,
De Engelfche bevelhebber, binnen dit
flot het gezag voerende, vertoonde aan
’s Lands Staaten, dat de affuyten tot
het gefchut daar binnen onbruikbaar wa-
ren, waarom den 8, April 1588, (d) be-
floten werdt te fchryven aan de afgevaar-
digden ter vergadering der Algemeene
Staaten, ten einde zy daar en by den
‘Raad van Staaten zouden vernemen, tot
Wiens laste het onderhoud van dit flot
E L 3 {tond,
(c) Staaten Notulen d’ Aa, 1587. MSS.
(d) Staaten Notulen d’ Ao. 1588. MSS.
166 Je ERMERINS OVER HET «
ftond, of van de Engelfche Koningin;
of vande Algemeene Staaten , of van de
Staaten van dit gewest ? |
Edog, men was dit zelve jaar nog ge-
noodzaakt in den Mage by de bondge-
nooten, en waarfchynlyk ook by den
Grave van Leicester, te klagen, dat de
bezetting van dit kafteel zig ophield,
met de voorbyvaarende fchepen in hun-
ne reize te belemmeren, of iets af te eis;
fchen, gelyk dagelyks, by tuit en in:
varen, gebeurde (e). |
Deze belemmering aan de vaart en
koophandel, door de bezettelingen van
Zeeburg teweeg gebragt, zal zeker, ge-
lyk de krygsknegt gewoon is, met een
voorwendzel van der Lande dienst, en
der krygswetten gevernist zyn geweest,
En de voortduurende oorlog en ’s Lands
nood, die de Engelfche hulp te hooger
deeden-fchatten , zullen oorzaak gegeven
hebben, dat hier omtrent geen herftel
voor eerst in te krygen was; althans de-
ze ongeregeldheden bleven. voortduuren,
zoo dat de Staaten dezer Provincie die
geweldenaryen niet langer ganden
(e) Staaten Notulen d’ Ag. 1588, MSS,
en
KASTEEL VAN RAMMEKENS. 167
den, den-5. Mey 1593, den Hopman van
Zeeburg ontboden, om hem die aanha-
lingen van fchepen, perfoonen en goe-
deren, te verbieden (£).
Des anderen daags verfcheen die Be-
velhebber ; met name Basqueville, in de
vergadering der Staaten , daar hem voor-
gehouden werdt, hoe, niet tegenftaande
herhaalde vermaningen en geboden , het
aanhaalen van fchepen en willekeurige
geld-afpersfingen van perfoonen daar
langs trekkende, bleef voortduuren; dat
zyne bezoldelingen van elk fchip een
pond vlaams en meer vorderden, heb-
bende ettelyke fchepen door hun fchie-
ten befchadigd en menfchen gewond;
gelyk onlangs door eenen Sergiant ge=
pleegd was aan eenen Guill, Bouche,
Koopman te Middelburg ; dat ook door
deze bezetting de voorraad van hout-
waaren, tot herftel en bewaarnis der dy-
ken gefchikt, weggehaald werdt; vor-
derende, dat zulks geweerd en niet meer
gefchieden mogt,
Op welk vertoog en klagten Hopman
Basqueville zig verontfchuldigde, met te
zeggen , dat gemelde. onbehoorlykhe-
aid L 4 den,
…_(f) Staaten Notulen d’ Ao, 1593.
168 J. ERMERINS OVER HET
den, federt een jaar herwaarts, met zy .
nen wille niet meer gefchied waren;
aanbiedende den Sergiant, die het
voorverhaalde beftaan had te doen; ter
{traffe over te geven; verder, dat alleen-
lyk tot goed maken der kosten, die de
kaarsfen voor de wachten van ’t kafteel
vorderden, twee blanken van ieder per-
foon werden afgeeischt, die daar met pas-
fepoort langs trok, en dat die fchepen,
welke voorby varende niet ftreeken, of
eere aan deze fterkte bewezen, daar toe
met een looze fchoot wierden gedwon-
gen, die zy dan betaalden, gelyk hy
meende redelyk te wezen; dat hy ook
gelast was, defchepen , uit Zngeland ko-
mende, tedoorzoeken, ten einde de flui«
keryen uit dat ryk te weeren, te vreden
zynde hem te gedragen naar zulke be-
veelen , als overeenftemden met het ver-
bond van byftand met zyne Koninginne
aangegaan: waar op de Staaten nog den-
zelven cag het volgende befluit namen,
” Dat alzoo de fterkte van Rammekens
»» hare Majt maer en is gegeven tot
» verzekertheid, met expres befpreck,
» dat hare Majt haer nyet en zoude
» Onderwinden, de politie en ordre van
» adminiftratie des Landts zaken, en dat
| » dien.
3)
2
3
KASTEEL VAN BAMMEKENS, 169
dienvolgende de Gouverneurs oft an.
dere Officiers van voorf, hare Majst
hen niet en vermogen te onderwinden
het onderzoecken van defchepen, per-
foonen ende goederen, die alleenlick
voorby pasferen, Dat daeromme de
voorf, Gouverneur oft ymand van zy-
ne officiers oft garnifoenen hen nyet
en zullen bevoorderen met het recher-
cheren oft onderzoecken van fchepen,
perfoonen oft goederen , noch ten dien
fine die fchepen an ’tboort gaan, oft
die perfoonen an Lant te doen comen,
„maer alleenl. vryelick laten gaen en
keeren alle fchepen groot oft cleyne,
om heure handelinge, coopmanfchap
ende traffycque vryelick te exerceren,
zonder dezelve eenige moyenisfe oft
beletfel te doen, laten oft doen doen;
bezunder alzoo van wegen die Staten
Generael, Raedt van State en ons al-
omme daer zulcx behoort, wachten en
cherchers zyn geftelt, ten eynde te-
gen de ordre en placaten van deze
Landen nyet en werde gedaen, waer
na de voorf, Gouverneur hem in zyn
ampt en officie zal hebben te regulee-
ren enz (2). 120
Ls: Al
(g) Staaten Notulen d’ Ao, 1593. MSS,
ke) Je. ERMERINS OVER HET
_ Al het welke men te liever breedvoe-
rig heeft willen verhaalen, om daar
door een denkbeeld te verkrygen, van
de wyze, hoe eene fterkte als Zeeburg
en kan gebruikt en misbruikt worden;
en dat vreemde hulp altoos gevaarlyk;,
met opzigt tot de vryheid, is; ook hoe
men ten dien tyde dagt en fprak, en dat
het den Staaten aan geen moed mangel-
de, om tegen verdrukking , al was ’t van
vrienden , hertige befluiten te nemen,
„Het driejaarig beleg van Oostende ver-
vulde Walcheren dagelyks met gekwet-
{te en kranke krygslieden, die de fteden
tot veel last waren , buiten de zorg,
dat die te eeniger tyd een befmette lugt,
en gevolgelyk aantekende ziekten mog-
ten veroorzaaken; waarom men in be-
raad leide, om omtrent Rammeken-Ha-
wen een: pesthuis te ftichten (h); maar of
men door gemelde plaats het oude Ram-
mekens , of het tegenwoordige Zeeburg,
dat nu al meestentyd Rammekens werdt
_ genaamd, te verftaan hebbe, ís my niet
gebleken, maar wel dat een zoo nuttige
inrigting , als voorfchreven voorftel be-
helsde, tot geen dadelyke uitvoering is
gekomen. ha
Ì Wan-
(h) Idem d’ Ao 1603.
KASTEEL VAN RAMMEKENS, I7E
„Wanneer inhet voorjaar van 1616.
door “de vlyt en wakkerheid van een:
rampfpoedig Staatsdienaar’, ‘het verdrag
ter weder inruiming der verpande plaat-
fen met Engeland gefloten was, kregen
de bevelhebbers der fteden van verzeke-
ring, nog voor het einde van bloeimaand,
last „dezelve te “ruimen. _ Den elfden
van: zomermaand , verliet de Engelfche
bezetting , fterk- 6oo-man, Wlisfingen en
Rammekens, welk krygsvolk, zoo wel
als die welke den Brie/ hadden bewaard,
in ’Staaten dienst bleef; welke Heeren
Staaten ook’, “ten verzoeke van Koning
Jacob, Robbert. Burg-graaf P Ile, die
bevelhebber van: Vlisfingen ven _Ramrme-
kens was geweest ‚ tot Overfte van het
zelve aanfteldeni (i). |
Het wasop den 30; der gezegde maand,
dat de Heeren van Maldere, Tenys,
Steengracht en Huysfen , gemagtigden
der Algemeene Staaten, ter uitvoering
van het verdrag met zyne Majefteit van
Groot-Brittanje „ op voorfchreven? ont-
ruiminge gemaakt, ter vergadering der
Staaten van dit gewest, verllag: Ne
Io at
(1) Vaderlandfche Hiftorie X, Deel, bl, ro4.
172 J ERMERINS OVER HET
dat de wedergift van Wlisfingen en Ram-
mekens eindelyk was gefchied, waar over
hun Edele Mogende God de Heere Joof-
de ende de voorfchreeve gedeputeerden be-
dankte (k).
De laatfte, dien ik vinde, dat Zeeburg,
of liever nu Rammekens ‚tot een gevan-
genis heeft geftrekt, is geweest Pieter de
Gomrme ; Commis wan de Vivres en Am-
munitien van Oorlog te Lillo en de omleg-
gende „Forten, die, om wanbedryf in
zyn bediening, van February tot Augus-
tus 1641. op dit kafteel zyn verblyf had,
wanneer de rechtsoeffening over hem
door °’sLands Staaten aan-de Wethou-
ders van Wlisfingen is aanbetrouwd , en
hy derwaarts gevoerd (1).
‚Dat de rêede voor dit kafteel „‚ geduu-
rende het bewind der beide Stadhouders
en groote: Veldheeren. Mauritz en Fre
drik Hendrik, {teeds de verzamelplaats
was voor de ingefcheepte- benden, met
welke eene togt naar Vlaanderen of op
de Schelde-beftemd was, zal niemand
anzer onbekend wezen, die maar even
on-
(Kk) Staaten Notulen d’ Ao. IÓIÓ,
(1) Idem d’Ao. 1641
KASTEEL VAN RAMMEKENS. 173
onze Vaderlandfche gefchiedenis inge-
zien heeft. Hoe meenigmaal zal hier
niet Wilhelmus van Nasfauwen ten bly-
ke van moed of overwinning geblazen
zyn! Hoe veele ryke pryzen zal dit ka-
{teel voorby zyne muuren hebben zien
flepen! en hoe meenig dapper Overfte
zal hier niet geland zyn, om ’s Lands
Vaderen de tyding van behaalde voor-
deelen te brengen! dan, onder ditalles;,
verviel deze fterkte door gebrek van ge-
duurig onderhoud, zoo dat, wanneer
men, in den eerften Engelfchen oorlog ,
bedagt was, om zig hier in ftaat van te-
genweer te tellen, tegen een vyand, die
voorheen ’s Lands beste vriend geweest
was,en , nog maar pas 36 jaaren geleden,
deze vesting in bewaaring had, en dus
geenzins onkundig van haar gewigt en
aanbelang, de vestingbouwer Zacob
Vleugels „neffens den timmerman Hilder-
nis, en den metzelaar Abraham Bies-
man, oordeelden, dat de kosten tot her-
ftel van ’t gene aan dit kafteel vervallen
was, niet minder dan over de twintig
duizend gulden mogten bedragen (m).
In hooimaand des jaars 1651, zogten
1300
Ccm) Staaten Notulen d’ Ao, 1652.
174 TJ. ERMERINS OVER HET’
1300 a 1400 Napolitaanfche Soldaaten;
uit vier Spaanfche fchepen , aan dit ka-
fteel te landen, om; zoo ze voorgaven,
met kleine vaaftuigen naár Brabant te
worden gevoerd ; dan men was voörzig-
tig genoeg, hen van de wal te houden:
en dus waren zy genoodzaakt, de
Vlaamfche havens in te loopen (n); dat
wel euvel by ’tSpaanfche Hof werdt op-
genomen , dan de klagten deswegen wer-
den bondig wederlegd.
Sedert dien tyd vinde ik niets merk-
waardigs, rakende Zeeburg of Ramme-
kens, aangeteekend, De volgende oorlo-
gen, die het Gemeenebest, om zyne —
vryheid en koophandel te handhaven,
genoodzaakt is geweest te voeren, fchy-
nen geen omftandigheden te hebben op-
geleverd, waarom men zonderling voor
deze fterkte is bedugt geweest, en al-
lengskens is dus dezelve met onverfchil-
ligheid behandeld, *tgeen deszelfs ver-
val zoo heeft doen toenemen , dat wylen
de geleerde Heer De La Rue daarvan,
te regt, dus opgezongen heeft (0). 4
(n) Vaderlandfche Hiftorie XI, Deel. bl. 375.
(o) Byfchriften op de groote en fimalle fteden
van Zeeland bl, 8, á
Dn
KASTEEL VAN RAMMEKENS, 175
„ Ik Zeeburg, wierd geftigt van ’s vyfden Ca=
rels Zuster ,
„ En was in ’t orelog van Spanje, groot van
kragt: rj,
„ Dog Walcheren in deez tyd zig vindende
geruster , |
„ Vertoone ik naauw ’t geraamt van myn’ voor=
gaande magt.
Het laatfte dat my is voorgekomen,
dezen burgt rakende, is een voorge-
ftelde vraag Ao. 1753. aan wylen den
wiskundigen Capitein P. Wiltfchut ge-
daan, of door het verlengen en verzwaa-
ren van den trekdyk voor dit kafteel , tot
tegen den dyk naar de zuidwateringe,
en het overhaalen van dezelve , zoo, dat
de.bodem van de gracht, aan de zyde
van het vlakke, maar vier roeden breed
bleef, eenig nadeel konde toebrengen
aan de verweeringen, die uit dit kafteel
zouden konnen gefchieden ; waar op naar
eisch geantwoord werdt.
Men verwagte niet, dat ik uitweide
over de noodzakelykheid, om deze ves-
ting voor verder verval en geheele ver-
woesting te bevryden; nog dat ik des-
zelfs tegenwoordigen ftaat befchryven
zou: Neen! het een en ander is buiten
j myn
176 J. ERMERINS OVER HET enzo
myn beftek, als hebbende alleen voor-
gehad, aan myne Landsgenootende lot-
gevallen van een plaats te doen kennen,
daar niets dan zeer weinig hier en daar
by de Gefchied-fchryvers der Vaderland-
fche gebeurtenisfen; en dan nog maar
ter loops, is aangeteekend ; fchoon zy
echter de aandagt der weetgierigen niet
geheel onwaardig fchynt, en ten minften
leert de geduurige veranderingen van het
ondermaanfche, daar het geen nu hoog
geacht en als onwaardeerbaar wordt ge-
fchat, in later tyd, met of zonder reden,
als een voorwerp van verachting en niets
wezentlyks bevattende , wordt aange-
merkt. Gelukkig agte ik my, zoo deze
verhandeling eenige opwekking tot meer-
der onderzoek naar de lotgevallen van
oude Zeeuwfche geftichten kan baaren ,
en dus aanleidinge geven, om ’t geen
uit verouderde en vergankelyke hand-
fchriften op te zamelen en des aangaan-
de verborgen is, aan *t licht te brengen.
DH D
DG
Ee
VER-
|
Bladz. 1 71
ONDERZOEK
NOPENS HET JAER
IN HET WELKE
LO DE W Y Ks;
KONING VAN GERMANIE:
AAN pz N
UTRECHTSCHEN BISSCHOP
HUNGER US
DE VRYHEID ZYNER KERKE
BEVESTIGD HEBBE ?
D O0 0 R
Mt H. VAN WIN.
de het ene ontegenzeggelyke waer-
heid is, dat niets nuttiger voor de
Hiftorie-kunde kan bedacht worden, dan
de gebeurtenisfen der zaken tot haren
juisten tydftip te brengen, en het daer
“di, DEEL. M boe
178 —_ H. VAN WYN OVER EEN
boven vast ftaet, dat deze gebeurtenis-
fen nergens beter uit op te maken noch
te bevestigen zyn, dan uit de openbare
brieven en andere charteren der Vor-
ften en Lands-overheden, fpreekt het
ook van zelve, dat men, nopens het
Óntdekken van den tyd, waer op byzon-
der deze ftukken gegeeven zyn, de ui-
terfte vlyt behoort aen te wenden.
Genoegzaem is het my bewust, wel-
ke verplichting wy hier aen Doufa heb-
ben, aen Furmerius, Buchelius , Mat-
thaeus „en anderen kundigen mannen on-
der ons, welker namen ik kortsheids-
halve zal overflaen , maer welker gedach-
tenis wy, zoo wy dankbaer zyn, nooit
vergeeten moeten; maer het is niet te
min een zekere waerheid, dat ’erop dit
{tuk voor een. geftadig onderzoeker der
Nederlandfche' oudheid noch genoeg o-
verblyve, om Zzynen Landsgenooten,
die fmaek in de Letterkunde vinden,
dienst te doen; nademael men verfchei-
den Charteren vindt, van welken men
het juiste tydpunt, op ’t welke zy waer-
lyk gegeeven zyn, tot heden toe niet
wel bepaeld heeft; daer ondertusfchen
van die bepaeling zeer dikwyls andere,
en gewichtiger zaken afhangen.
a Best
_vitgeftrektheid van zyn gebied, nopen
M 2 d
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 176
Best zal men hier van overtuigd wor=
den, wanneer men zich der moeite ge-
troost om het groot Charterboek der
Graven van Holland, door den Heer
van Mieris, als bekend is, in ’tlicht ge-
bragt (een werk, *t geen echter niet ge-
noeg geacht wordt) en wel byzonder
het eerfte deel van het zelve, wat aan-
dachtig in te zien ; en tzy my thans ge-
oorlofd ’er één uit dezen te kiezen, na-
menlyk zekere Gifte van Lodewyk, by-
genaemd, Germanicus, om dat hy over
Oost-Frankryk, toen ook Germanien
gezegd, regeerde; waar in die Vorst,
ten tyde dat Hungerus Bisfchop der U-
trechtfche kerk was, de vryheden en
giften, welken de vorige Frankifche Vor-
{len aen gemelde kerk gefchonken had-
den, bevestigt: een Charter, *t geen in
opzichte der gifte van minder aengele-
genheid fchynt, doch ’t geen ik daerom
behandele, om dat wy ’er door gebragt
worden tot het onderzoek, en zoo ik
meene, tot het vast {tellen van enige
voorheen min zekere, of geheel onbe-
kende hiftorifche punten, byzonderlyk
nopens de wyze van jaerrekening van
Onzen Frankifchen Koning, nopens de
en
180 H. VAN WYN OVER EEN
den leeftyd van den voorn. Utrechtfchen
Bisfchop, ‘en van den Oppercancellier
Ratlerius; alle zaken die, zoo als bekend
is
‚op de hiftorie van de uiterfte invloed
ZyD.
De gift zelve, die ik niet weete of
voorheen in onze moedertale is overge-
bragt, is van dezen inhoud (a).
2)
5)
2
2)
2)
2)
2
2)
,)
2
2)
3)
2)
2
2)
2
2)
»In den naem der heilige en ondeel-
bare Drie-eenheid, Lodewyk, door
hulp der Godlyke goedertierenheid,
Koning. Wanneer wy rechtvaerdige
en redelyke verzoeken der priesteren
van God, uit liefde tot den Gods-
dienst, begunftigen, mistrouwen wy
niet van door de opperfte genade be-
fchermd te worden. Once Zy
aen alle onze vlytige, nuttige, en ge-
trouwe Onderdaenen, zoo tegenwoor-
digen als ook toekomenden, bekend;
naerdien Mungerus, bisfchop der ker-
ke van het oude Trecht, welke ge-
fticht is ter eere van den heiligen Be-
lyder Maerten en andere Heiligen, ons
voor d’ oogen gelegd heeft een Vry-
briev van onzen Heer en Vader, ge
2 GEL
(a) Zie Bylage T.
In,
’
”
5
2
2
Lb
2)
2)
2)
2)
2
)
\sn
2)
2
P
5
».
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 181
der gedachtenisfe , Lodewyk ;' den.
vroomften Keizer, in welken ftond ,
dat niet alleen dezelve onze Heer en
Vader, maar ook zyne voorzaten;,
Koningen der Franken, derzelve kerk,
over welke Hungerus zelve door Gods
beftuur gefteld was, vergunt hebben,
met alle haer onderdaenen , en met de
goederen: of luiden tot haer behoören-
de, of haer enigzints rakende, onder
hunne bewaring en verdeediging te
ftaen ; en dat ook dezelve kerk door
tgezach hunner vrybrieven tot noch
toe befchuten verdeedigd was geweest,
tegens het bekommeren door de rich-
terlyke macht: maer echter tot ver-
fterking der zaek voornoemde- Bis-
ofchop van ons verzocht heeft, dat wy
mede ter liefde van God, en eerbied
voor de kerk derzelver plaetz, in naer-
volging der gewoonte van onzen Va-
der, en de koningen onze voorzaten,
een bevelfchrift van Vryheid ten be-
hoeve van gemelde kerk, ten einde
zy bevryd en befchermd blyve, wil-
den doen maken:
> Zoohebben wy aen zyne bede gaer-
ne onze toeftemming gegeeven, en
belast dit ons bevelfchrift op te ma-
M 3 » ken
182: He VAN WYN OVER EEN
2
2
2
2»
’
2
0
2
3,
’)
Ne
23
En
9
bl
2
9).
9
2
5)
3
»
2)
2)
9)
2
9)
ken, by ’twelke wy beveelen en ge-
bieden „ dat geen. openbaer Rechter ,
of iemand uit hoofde van rechterlyk
gezach, ook niemand uit onze getrou-
we lieden , in de kerken, of plaetzen,
of landen „of overige bezittingen , wel-
ke voornoemde kerk ten dezen tyde,
(in welke landftreke binnen ons gebied
het ook zy) met recht en reden houdt
of bezit, als ook niet in zulken, met
welken de Godvrucht ,om de heiligheid
der plaetze;-hare bezittingen: zal ver-
„meerderen, (tzy om over twistzaken
te-zitten , Zy. om boeten. voor „de
‘fchatkist op;ste-halen, zy om ’er
hunne veftoevplaetzen (b): te nemen,
* zy.om die dienften te-vorderen, tot
„welken onze onderdaenen voor hun op
hunne reizen moeten bereid {taen (c),
tzy om gyzelaers op te nemen, tzy
om de luiden derzelver kefk ; zoo vry-
geboornen- als laven, op» tland der
kerke woonende, onrechtvaerdiglyk
te knevelen, ’%t zy omvenige fchattin-
gen” of onge-oorloofde afperfingen (d)
af te eisfchen), noch in onze, noch
in toekomende tyden , zal mogen ko-
| | | » men
_(b) Zie Bylage IJ.
…&) Zie Bylage LIL,
|
29
Ey)
39
2)
2
2)
2
2
7)
2
2)
2.
2
3
>)
2
2)
23
2
2
27
2)
2
2
2
2
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 183
„men, of bovengenoemde dingen afver-
gen; maer het zy den voorzegden
Bisfchop en zyne opvolgeren ge-oor«
loofd, de goederen derzelver kerk;
nevens alle de luiden die aen haer on-
derworpen zyn, onder onze befcher-
ming, vrymaking en verdeediging ge-
rustelyk te bezitten, en getrouwlyk
aen ons ryk te gehoorfamen, als me-
de, te famen met de geestelykheid;,
en ‘aen hem onderworpen volk, de
onmeetbare goedertierenheid des Hee«
ren af te fmeeken,-zoo voor de be«
houdenis van Ons, als van onze Ges
malin en kinderen , mitsgaders van
het ganfche ryk, door God ons ge«
geven, dat door Zyne goedertierne
ontferming tot in ’t onuitmeetelyke
moete bewaerd blyven. Voorts al het
geen de koninglyke fchatkist van voor-
zeide goederen der kerk eisfchen kon-
de, hebben wy geheel en al derzelve
kerk toegeftaen, op dat haer inkomst
tot het plegen van den Godlyken
dienst altyd vermeerderd en aenge-
vuld worde, Op dat dierhalven dit
gezachfchrift, in den naem van God,
M4 » meer
“(d) Zie Bylage IV.
184 HH, VÁN WYN OVER EEN
5» meerder kracht kryge, en van die
> geenen, die Gods heilige kerk en ons
is gerouw zyn, te beter worde onder-
‚houden, hebben wy het zelve met on-
ze eigen’ hand hier onder bekrach-
„tigd, en met indrukkking van onzen
» Ting doen teekenen. Het teeken van
» den Heer Zudowyk den godvruchtig-
> ften koning; ik Hardbertus heb dit
„in plaetz van Ratlerius nagezien. Ge-
» geeven den 18 Mei, in het o1 jaer
» van den Heer en doorluchtigften Ko-
»> ing. Lodowyk, in Oost-Frankryk re
> geerende ; de tweede indibie. Gedaen
> te Francfort in het koninglyk- paleis.
„ In den naem van God, gelukkiglyk
is BEN,
| ; Vooraf moet ik zeggen dat de echt-
heid van dit charter by zommigen voor-
heen is tegengefproken geworden , edoch
dat het waerlyk van Ludowyk, Koning:
van Germanien, en zoon van Keyzer
Lodewyk den vromen, gegeeven zy, en
onder. desfelfs echte chartres behoord,
is by die genen, die ’er ’t meeste over
gedacht hebben, Zurmer ‚ Buechel en Con-
ring, meenik, niet if de minfte twyffeling
getrokken, en wy zullen op zyn tyd Ee :
at
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 185
dat de laetfte zulks met ronde woorden
erkend.
Ik zal my dierhalven hier niet lang
mede behoeven op te houden, maer al-
leen, en tot wegneeming van alle tegen-
gefteld gevoelen, zeggen, dat wanneer
men de teekenen, aen welken men ge-
woon is de echtheid der charteren te be-
proeven „aen de regels door de beste tyd-
rekenkundigen ten dezen einde voorge-
fchreven toetst, men als dan van de echt-
heid van het onze fpoedig zal overtuigd
zyn. Om’?er flegts eenige ftaeltjes-van by
te brengen, zoo merke men aen, dat
doorgaens de charteren van onzen Lo-
dewyk beginnen met de aenroeping
” In den naem der heilige en ondeelbare
» drie-eenheid” (in nomine fange et indi-
widue trinitatis) (e); zoo is hy zich ook
gewoon den titul te geven van ZLudowyk,
door hulp der Godlyke goedertierenheid
koning (Ludovicus, divina favente cle
mentia, Rex) (£); ook had hy (om nu
niet te zeggen dat de woorden ” met in-
» drukking van onzen ring” (annuli noftri
»-impresfione) geral onze eigen hand”
5 (ma-
Ce) Heuman de re diplomat. tom, II, part. 1. Cap. 1.
I,
Cf) Heuman l.c. S 2. pag. 2.
186 H. VAN WYN OVER EEN
(manu Propria) gewoon zyn aan zyne
charteren) mede het (g) gebruik, van in
de volledigfte derzelven den tyd te be-
palen , door uit te drukken eerst den
dag der maend , dan het jaer zyner re-
geering , en dan der Indiétie , noemende
hy zich ” Heer en doorluchtig fle koning,
> in Oost-Frankryk regeerende” (dominus
et ferenisfimus rex, in orientali Francia
regnans) zoo als dit uit verfcheiden zy-
ner charteren blyken kan (h).
En wat de opper- en onder-Cancellie-
ren belange, van welken in dit charter
gefproken wordt, wy zullen ze nader
leeren kennen; dit zy hier genoeg, dat
niet alleen Mallincrot , (die byzonder
zyn werk van de hiftorie der Cancellie-
ren gemaakt heeft) reeds over lange den
eerften onder de opper-, den laetften on-
der de onder-Cancellieren of Notari van
Lodewyk gefteld heeft, “maer dat. de
naauwkeurige Heuman, dien ik (i) hier
te liever aenhaele om dat niemand zich
meerder op de charteren van onzen Lo-
dewyk heeft toegelegd , dit na hem Ee.
‘ Ce
Cg) Heuman I, c. S 34. pag. 192. Mabillon de re diplom.
12.10.62.
Ch) Conring in diplom. Ludovic. cenfur. pag. 48. $ 8.
pag. ST. $ IO. pag. 53. 9 II.
(1) Apud Wencker, Collef, Archiv-pag. 250.
TT mm EE en
|
plaatz gegeeven (m).
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 189
bevestigd ; fchoon van meening (k) zyn-
de, dat men in plaetz van Hardbertus;
Hadebertus , en in plaetz van Ratlerius,
Radleicus lezen moest ; zaken die ik niet
ontken , maer die de echtheid van
charter niet verzwakken, te meer daer
de naem van Hardber “vs op verfcheiden
wyzen (als Madebertus. Hadelbertus,
Adbertus en Hadedëus) wordt gefpelt,
terwyl de Carmeliet wan Leiden (l) hem
in ons diploma den naem van Hadaber-
tús geeft: en wat den naem Ratlerius be-
lange „ toen men niet gewoon was enig
teeken op den letter te zetten, kan
men dezelve maklyk voor een #, en de
c weder voor een # aangezien hebben ;
zulke en grovere feilen zyn in * uitfchry-
ven gemeen.
Dat voor *t overige Koning Lodewyk
zich dikwyls te Frankfort ophield, en
aldaer vele charteren heeft onderteekend,
is een zaak die naauwlyks bewys noodig
heeft. By Heuman alleen vinde ik, on-
derwyl ik zulks vermaekshalve naerflae,
zederd 834, tot zynen dood toe, meer
dan twintig charteren door hem op die
Ein:
Ck) Loc. cit. $ 36. pag. 196.
(D_ Rer, Belgic. Annal. Lib. 5 Cap. 20,
Cm) Heuman l, c, pag. 202—216,
183 H‚ VAN WYN OVER EEN
Eindelyk (*t geen ik niet moest vergee-
ten) dat Hungerus aan wien dit charter
gegeeven is, ten tyde van Lodewyk in
leeven was is den hiftoriekundigen over-
bekend. Hy ftierf (zoo als wy in ’ ver-
volg zien zullen) in 866; en Lodewyk,
die reeds 817 Koning van Beieren wierd,
overleed als Koning van Oost-Frank-
ryk (n) in den jare 876, te Frank-
fort (o).
Dit dan zy genoeg, nopens een punt,
waer aen, als ik zeide, noch Zurmer ,
noch Buchel, noch Conring getwyffeld
hebben, en van ’t welk ’ onnoodig zou
geweest zyn dit alles by te brengen, was
het niet om den leezer, als ik zeide, alle
tegengeftelde gedachten, by voorraed ,
te beneemen. |
Meerder zal het ’er op aen komen, en
meerder werk heeft het in zich, ware
tydpunt, op welke dit charter gegeeven
zy, te bepalen; en ’tis dierhalven hier
over , dat wy enig nader onderzoek zul-
len doen, te meer daer de zaek lange
in gefchil is geweest; immers, na dat
ur-
Cn) Capitul. reg. Francor, tom. I. pag. 575. edit. Baluz.
(o) Annal, Fuldens, ad ann. 876.
af
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 189
Furmerius het zelve op 869 geplaetst
had, wist Buchelius niet of hy * jaer
861 of 854 kiezen zoude, en twyffelde
liefst aen beiden; terwyl Conringius, na
hem, 870 verkoos,
Om deze zaek, die invloed heeft op
verfcheiden andere omftandigheden van
deze tyden, wat dieper naer te fpoo-
ren, dunkt het ons best te zullen vloei-
en, wanneer wy eerst ’ gevoelen van
Furmerius, daer na dat van Conring
(fchoon in order de derde), en dan dat
van Buchelius onderzoeken, daer het
ons noodig fchynt het trachten te we.
derleggen, en eindelyk beproeven, of
wy ook een zekerder tydpunt, dan tot
nu gedaen is, zouden kunnen aenwyzen,
IL. Wat dan Zurmerius belange, wan-
neer in den jare 1612, de hiftorie der
Utrechtfche Bisfchoppen van Meda,
door de vlyt van dien geleerden man,
voor het eerst het licht zag, las men in
die uitgave niet, zoo als wy thans by
Buchelius vinden, het xxr jaer, en de
2de Indictie, maer in tegendeel en waer
op wel te letten ftaet, (fchoon met be-
houd derzelfde indiëtie) het zaxix (p),
wel.
(P) Heda edit, Eurmer, pag. 237.
190 HH. VAN WYN OVER EEN
welke leezing zederd door Mireus, die
in het jaer 1629 zyne Donationes Belgicae
voor de eerfte reize uitgaf (doch die
Purmer waerfchynlyk volgde, alzoo hy
geen charters aenhaelde) behouden
wierd (q); terwyl Sweertius, in de uit-
gave van den Carmeliet wan Leiden, die
9 jaren vroeger gefchiede, in * geheel
geen jaertal, maer weder de twede in-
diétie ons lezen doet (r).
De Heer Eurmerius teekende op
den kant van zyne uitgave (welke ik
thans voor my hebbe) aen ”indidtio 2
>) Jub Ludovico, Rege Germanie est âno
> 8544ut 869, 1d est 29 regni ejus” d.i,
»de 2° indiBie onder Lodewyk koning van
» Germanien valt in ’t jaer 854 of 869,
» dat is het 29’ van zyn ryk:” by welk
gevoelen hy zederd bleef in zyne Vrie-
fche jaerboeken , alwaer hy zich op de-
ze leezing beriep, met byvoeging dat
Hungerus, tot verkryging van deze gift,
in perfoon naer Francfort vertrokkenwas,
zoo dra by den dood van Lotharius (die
in 869 ‘ftierf) gehoord had, en dat die
Bisfchop verders én dat zelfde jaer 869,
op
(q) Foppens biblioth, Belg. tom. 1. pag. IOg. en Mirei
diplom, door Foppens uitgegeeven, zom. 1, pag. SOL.
(1) Joan, a Leidis Rerum Belgic. Annal, L. 5. Cap. 29.
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 191
op den 22 van wintermaend mede over-
leed, na dertien jaren op den ftoel geze:
ten te hebben (s).
De gift dan is, volgens Aurmerius in
869 gedaen; alzoo het hem toefcheen,
dat dat jaer alleen met de 2. indictie, en
het zarx jaer van Lodewyks regeering
over een kwam : laet ons zien of wy by
nader onderzoek in. dit gevoelen kunnen
blyven? Ë,
Voor af moet ik zeggen, dat meest
onze Nederlandfche fchryvers, en fom-
mige anderen met hun, alvorens Mabil-
lon en andere kundige mannen hun by-
zonder werk gemaekt hadden, om meer-
der licht aen de jaertellingen der Fran-
kifche koningen by te zetten, de gewoon.
te gehad hebben om Lodewyks jaertel.
ling te beginnen zederd 840; ene wyze
van reekenen, die Furmerius hier ‘ge-
bragt heeft op den jare 869: fchoon ik
nu niet tegenípreke dat Lodewyk fom.-
wylen naer dat jaer 840, dat is na den
dood van zynen Vader Keizer Lodewyk
den vroomen, die op den 2o van zomer.
maend van het zelve overleed (t), ge-
| teld
(S) Zie Bylage V.
(E) Regino op dat jaer. Lambert. Schnafnab. en Eccard
dereb, Franc, Orient, tom, II, C. 20. $ 95. pag. 322.
192 H‚ VAN WYN OVER EEN
teld hebbe, is het echter zeker, dat hy;
even als thans van de voorige Franki-
fche Koningen bekend is, niet alleen
naer dit, maer naer verfcheiden andere
jaren gereekend hebbe, in welken hy
merkelyke voordeelen behaeld, of aen-
winningen van gebied enz, verkreegen
hadt; in zoo verre, dat men ’er hem wel
tien byzondere door elkander heeft toe-
- gekend; en hoewel ik met den Heer
Heuman (u) geloove dat dit getal wat te
zeer vergroot is, ftaet het echter vast,
dat hy by voorbeeld geteld hebbe van
833 of 834, tgeen wy , wanneer wy on-
ze eigen’ meening nopens den datum van
dit charter voorftellen, nader toonen
zullen (v). Ja laet ik ’er byvoegen dat
hy ook begon van 837, toen Lodewyk
‚de vroome het Ryk te Aken onder zyne
zoonen verdeelde; waar op by voorb.
ziet de onderteekening: VAL Ldus Mart,
anno XXXVI ind. VI, d.i, 9 Maert,
in het 36 jaer, de Ó indilie, en IV Non.
Febr. a XXXVII ind, VIT, di 2
wan fprokkehmaend, in bet 37 jaer, de 7
ind,; alzoo de fesde en zevende indiëti-
en onder (w) Lodewyks regeering ons
bren-
(u) L.c. $ 38. pag, 199.
_(v) Zie beneeden.
(Cw) Heumag l, c, pag. 214 EN 215.
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 193
brengen tot de jaren 873 en 874 des Hei-
lands, van welken men fes en zeven en
dertig jaren afreekenende ‚noodwendig °
eerfte jaer op 837 vinden moet, Boven.
dien heeft Hergot (x), myns bedunkens ;
niet alleen zeer wel aengemerkt, dat Lo-
dewyk mede een nieuw tydperk begon
in den jare 843 , meenende hy dit te
kunnen opmaken uit een charter getee-
kend, in het tweede jaer van Lodewyks
regeering en ‘teerfte van Paus Sergius
den tweeden, die op den ro van fprok-
kelmaend 844 gekoozen wierd (y); maer
men wordt daer boven hier in bevestigd,
door dien gelyktydige fchryveren (z) ge-
tuigen, dat in dat jaer, te Verdun in
Vrankryk, een nieuwe ryksverdeeling
tusfchen de broeders Lotharius, Carel
en Lodewyk gemaekt wierd, welke wy
in vervolg nader zullen leeren kennen,
en die dan een merkelyke aenwinning
van Lodewyks gebied behelsde: * geen
ook de reden is, waerom zelfs de {chry-
vers (ik fpreek nu niet alleen van de
II DEEL. N char=
‚ (x) By Heuman l, c. pag. 205.
(Y) Sigeb. Gembl, ad ann. 844, Een Bouwer Hiftorie
der Paufen. /
(2) Nitbard Hift. lib, 4 ad ann, 843, en Anngl, Ful=
dens, ad enudem ann.
194 He VAN WYN OVER EEN
charteren) volftrekt zyne regeering na
deze verdeeling rekenen; zeggende zoo,
by voorbeeld, Sigebert van Gemblours:
» post. fattam diwifionem Ludovicusreg-
» nat in Germania annis 33.” dat is ”Na
het doen der werdeeling heerscht Lode-
» Wyk in Vrankryk 33 jaren (a).
Dit moest ik vooraf zeggen, en ’t zal
in vervolg te pas komen ; ondertus-
fchen trek ik ’er hier dit befluit uit; dat
het dierhalven geen vaste regel is, om
van den jare des Heilands 840 de regee-
rings jaren van Lodewyk te moeten tel-
len, en dat vervolgens het 29 jaer, (’
geen Aurmerius verkiest) op zich zelve
gefteld , niet zoude behoeven te vallen
in 869, was het niet dat ’er ons de twee-
de indiCtie, die met dat 29 jaer, en het
jaer 869 kan over een {temmen, op
fcheen te wyzen.
Ik zegge dit fc-hynt zoo ; en wel in den
eerften op{lag; want wanneer ik de zaek
nader befchouw, worde ik in ’t geheel
niet van meening, dat men dit jaer 869
voor dat der gifte zou moeten aenzien,
om reden dat my klaer voorkomt.
IL Dat ‘er een fout in de jaertelling,
ZOO
(@) Sizeb. Gembl, l, c. et Anal, Fuld. ad aun. 876.
CHÄRTER VAN KONING LODEWYK; 195
zoo als ze Eurmerius opgeeft, begaen
is; en dat men met hem niet 29 maer
een ander jaertal leezen moet; waer uit
volgt dat de tweede indiétie (die men
weet dat op ieder vyftiende jaer haer
loop weder begint) ons niet behoeft te
brengen op 869.
II, Dat ook dat jaer 869, buiten dat,
in ’ geheel niet ftrookt met deze gift.
Wat het eerfte belange, Furmerius
brengt voor zyneleezing in *t geheel geen
bewys by, en wy hebben gezien dat
Mireus, die hem volgde, zulks even
min doet, alzoo hy hem flechts, zon-
der een enig charter aen te haelen, uit-
fchryft.
Buiten dit, Heda zegt, dat het charter
door Lodewyk gegeeven is, wanneer? in
den jare 29? neen, maer in den jare 21
van zyne regeering; welk getal niet al-
leen in de uitgave van Buchelius, maer
zelfs in die van Purmerius, in den text
van Meda, en dus ook buiten het charter
te vinden is (b). Ja men moet hier by
voegen, dat Buchelius het jaergetal van
29 in de uitgave van de giftbriev zelve me-
| N 2 de
(b) Heda, edit. Furm, in Huns. pas. 235, et edit
Buchel, pag. 55e anna regni fui in Oriental Francia XXL,
106 _H. VAN WYN OVER EEN
de reeds veranderd heeft in 21, en zulks
niet op losfe gronden , maer met opent-
Iyke betuiginge, dat hy dit deed, om
dat hy het laetfte getal in de handfchrif-
ten (en dus zelfs in meer dan één) ge-
vonden had ; fie (zegt hy) in MSS. invent
(c). Daer men nu geen reden heeft om
dit getuigenis van een man als Buchelius,
wiens trouw men kent ,en aen wien men
de uitgewerk{te en naeuwkeurigfte uit-
gave van Beka en Heda fchuldig is (d),
in dit ftuk te verdenken, of te gelooven
dat hy der waerheid zoude hebbe te kort
gedaen, en ons op een verdichtzel ont-
haeld, in een zaek, waer in hy geen het
minfte- belang had ; zoo volgt hier uit,
dat men op de woorden van hem, die
zoo veel charteren gezien heeft, ge-
voegd by de leezing van Heda in de uit-
gave van BEurmerius zelve, liever het
or jaer te kiezen hebbe, dan met dien
énen. Furmerius (nopens wien het niet
blykt of hy meerder dan eén affchrift
onder ’toog kreeg, ter {taving van Zyne
meening) te ftellen, dat ons charter in
het 29 gegeeven zy.
En wat verders ons twede zend
an-
(C) In zotis ad Hunger, pag. Ó2. zot. c.
Cd) Foppens ia Biblioth, Belg. tom. TI. pag. 95»
ass
ede ina
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 197
lange namenlyk dat het jaer 869 op zich
zelwe in ’tgebeel niet fhrookt met deze
gift; — zulks dunkt my om deze wel
eenvoudige, maer , zoo ik vertrouw ; vol-
doende reden; dat namenlyk Bisfchop
Hungerus, aen wien, en aen wiens op-
volgeren de vryheid der kerke enz. wordt
toegeftaen, en die dus, tentyde van de-
ze gift noch leefde, echter in den jare
869 niet meer in wezen was, maer
reeds drie jaren te voren geftorven.
Om dit punt, tgeen ook op zich zel
ve nuttig is, wat duidelyker aen te too-
nen , merke ik voor eerst aen, dat en
Beka (e) en Heda (É) zulks uitdrukkelyk
getuigen: ” anno domini DCCCLAK/I
(zegt de eerfte) XT calendas JFanuarit
Hungerus epifcopus obdormiwit in domino,
d.i, in den jare onzes heeren 866 op den
22 van Wintermaend is Bisfchop Hunge-
rus in den Heer ontflapen” en de twe-
de ”anno falutis DCCCLXVI kalend.
„Januarii Hungerus episcopus-decesfit ; dai.
in't jaer der werlosfing 866, in winter-
maend (g), is Bisfchop Hungerus overlee-
N 3 den.
_ (@) Iz Hung. pag. 29.
(É) In Hung. pag. 55 ‚ ÓL en 62. a Leid. le. Lib.6.C.9.
8) ’t Woord kalend, kan men verftaen als kalendis ,
en
”
198 —_H. VAN WYN OVER EEN
den” Ja of dit niet genoeg ware, zoo
voegen;zy ‘er (zoo wel als de Carmeliet
van Leiden) by , dat Hungerus met zy-
ne voorgangers, Alfricus en Ludgerus,
tefamen 28 jaren geregeerd hebbe (h); nu
kwam Alfricus, volgens hun eigen zeggen,
oe den ftoel na den marteldood van Bis-
fchop- Frederik (i) die in den jare 838
voorviel (k) , en dus juist achtentwintig ja-
ren voor Hungerus dood, wanneer hy in
866 flierf, Ook ziet men boven dit uit
Regino(l), een fchryver die dit heeft be-
leeft, (als zynde, volgens zyn eigen ge-
tuigenis, inden jare 892 Abt van Prium
geworden, en hebbende zyn chronyk
waerfchynlyk niet later vervolgt dan tot
907)als ook uit den Saxifchen jaerboek-
fchryver en van Leiden (m), dat Odilbal-
dus ;-de opvolger van Hungerus in 899
| | fe)
en als Kalendas; zoo ’teerfte, zou het, als men
weet, de eerfle van Louwmaend beduiden, zoo %
Jactfte, emige dagen voor Louw- en dus in Wister
maeud; ik kiez het-laetfte om dat zulks best met
andere fchryvers overeenkomt, Et
Ch) Beka, c. pag. 27. Heda l, c. pag. 5t. a Leidis l.c.
En 5. Cap. IÓ. «, E
(1) Beka lc. pag. 24. Heda l.c. pag. 34 @ Leidis le,
L.6. Cap. 9.
(5 Zie Bylage VI. 6
(DD) Adaznum 902 EN 900.
(Cm) Annalifta ZERE 234, by Eccard Corp, hift. med,
ev, tom. 1, en a Leidis |, c. Lib. 6. C, 10,
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 199
of (zoo als Beka en Heda willen) in goo
overleed (n), na dat hy volgens Beka
wierendertig, van Leiden drieendertig,
of volgens Heda, (die dan een tusfchen-
regeering van elf jaren ftelt) drieentwin-
tig jaren geregeerd häd (o); ’t geen we-
der volkomen met onze meening over-
eenftemt ; nadien Hungerus, wanneer ’er
drieendertig jäten tusfchen zynen dood
en dien van zyn opvolger (die in 899, of
goö ftierf) verliepen , nooit in 869 , maer
wel in 866 kan overleden zyn. En om
hier al verder geen twyfel aen te flaen,
heeft men flechts aen te merken , dat ook
het oude doodboek vari fint falvators ker-
kete Utrecht (*t geen Buchelius, en waer=
fchynlyk ook Antonius Matthaeus ge=
zien heeft) mitsgaders een oude lyst der
Bisfchoppen aldaer, op gelyke wyze ge-
tuigen (p), dat Hungerus op de elfde ka:
lende van Jantiarius , d, i, de tweeentwin-
tigfte van wintermaend 866 overleed;
waer by ik eindelyk noch voegen zal,
iet Zoo Zeer dat ook dit gevoelen
| N4 ‚aen
(B) Beka It. in Odilbaldo pag. 3ï. èn Heda l, c‚p. 63e
_ (6) Beka, Heda et a Leidis Ul. cc.
(p) Buchel. ad Hung. pag. ÓI et Ó2 not. h, en Matth.
in Anal, tom. 5. pag. 503. Edit. in OÙ., en tom, 3. pag.
57e 20, 1, in quarto,
zoö H. VAN WYN OVER EEN
aengenomen is by de beroemdfte {chry-
vers van deze en voorgaende eeuw (q),
maer dat ook (om alles niet op te hae-
len) twee oude handfchriften van den
verduitschten Beka, beiden aen my be-
hoorende, en van welken het een in den
jare MCCCCLII op ten XIII dach in
decembri, hora quaft otava, volfchreven
is, terwyl ‘*tandere my ouder toefchynt,
ons mede in dat gevoelen bevestigen;
zeggende ’toudfte met zoo veel woor-
den , in den jair ons hên WII: en LA
VL op die XI kalende van Januario rus-
te die. bifcop Hungerus in vreden,
„Ja maer, zegt men misfchien, hoe kan
Hungerus in dit jaer overleden zyn, daer
hy. immers, naer * getuigenis van den
Heer Zurmer, na den dood van Lotha-
rius, die in 869 ftierf , naer Frankfort is
vertrokken „ten einde deze gift te verkry-
gen? edoch, ‘hoe;gaerne ik my, en zel-
ve.op dit ogenblik „ aen zulken die meer
kundigheid dan ik bezitten , onderwer-
pe, maek ik echter geen zwarigheid te
zeggen, dat my geen fchyn of fchaduw
van deze reiz van onzen Bisfchop naer
Oost Frankryk, in dit jaer gedaen, is
ks | voor-
CQ) Mireus apud Fopp, tom, I, Pag. SOI. Batav. facr,
#2 Huùgero,
irt Paars tee a ae Tide hens
Aer
paer
CHARTERVAN KONING LODEWYK. 201
voorgekomen, welke moeite ik ook aen:
gewend hebbe, om zulks, ’t zy by onze
oude, ’tzy by andere en vreemde fchry-
veren te ontdekken ; doch wylik echter
Furmerius, op wien Doufa wat laeg viel;
voor een man erkenne, die veel nut aen
onze hiftorie gedaen , te weinig gelezen, te
veel veracht wordt, en die niet in ftaet was,
zoo maer los heen iets neder te ftellen,
daer hy geen de minfte grond voor had,
meen ikliever, dat hy aen deze meening
geraekt zy door de woorden van het
charter zelfs ,’t welk van Hungerus zegt,
dat hy voor Lodewyks oogen deze gift ge-
legd of vertoond heeft , dat hy bevestigin
van die gift verzocht heeft, dat Lodewy
aen zyne (Hungerus) bede, gaerne zyne
toeflemming gegeeven heeft enz. woorden
die den Heer Furmerius hebben kunnen
doen-befluiten , dat gevolgelyk Hunge-
rus aen ’thof van Lodewyk geweest is
in den jaere 869, om -dat, naer zyne
meening, ’t charter in dat jaer gegeeven
iS, E Er
‚Dan voor eerst, om niet aen te mer:
ken dat-deze woorden gewoonlyk voor-
“komen in de charters der Frankifche Ko-
ningen, welke hun ter bevestiging wier-
den aengeboden, en als formulieren
ú N 5 (men
002 H. VAN WYN OVER EEN
(men vergeeve my dit woord) den
worden (fr), zonder dat my blykt dat
de verzoekende perfonen altyd tegen-
woordig waren; als mede om niet te
zeggen, dat men dikwyls verhaeld wordt
zelfs gedaen te hebben, “tgeen men door
gevolmachtigden laet doen, en het dus
hier mooglyk niet volkomen uit blykt
dat Hungerus juist #7 perfoon aan ’t Fran-
kifche Hof geweest zy ten tyde dezer
gifte, zoo zou’er buiten dat, gefteld dat
‘er zulks waerlyk uit bleek , echter noch
niet uit kunnen bewezen worden, dat
die reiz in 869 gefchied was, nadien wy
getoond hebben, dat men hier liever
het 21 dan het 29 jaer van Lodewyks
regeering te kiezen hebbe, *t geen ons
charter nooit (nadien ‘er. geen een ení-
ge jaertelling van Lodewyk bekend
is, die met 848 begon) op 869 brengen
kan; daer echter het geheele bewyz van
Furmerius op dien datum zou moeten
fteunen.
En ten anderen dat Hungerus waef-
lyk niet aen *tHof van Lodewyk in 869
geweest zy, en wel niet, zoo als de
Heer Purmer echter zegt, na den dood
van
CE) Heuman |, c. L.I. C Ie $ 26. pag. 16.
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 203
van Lotharius „blykt daer uit dat (volgens
geen gelyktydige fchryveren (s) ons lee-
ren) Lotharius overleeden ís op den 8
Aug. 869, terwyl ons charter, na Fur-
mers gedachten zelfs, gegeeven was op
den 18 Mai, en dus reeds drie maenden
te voren, „Ons charter dan was lang
voor ’toverlyden van Lotharius aen
Hungerus toegeftaen, en deze laetfte
derhalven kan op geenerleië wyze ge«
zegd worden, tot verkryging van het
zelve, na den dood van gem. Koning,
op reize gegaen te zyn; noch hier uit
beflooten worden (tegens *t getuigen der
beste fchryveren aen, die zynen uitgang
{tellen op den jare 866) eerst in 869 de-
ze waereld te hebben verlaten,
En wat verder betreffe (’ geen men
mede zou kunnen tegenwerpen) dat vol-
gens zeggen van meergemelden Zur-
merius , Bisfchop Hungerus dertien jaren
hebbe geregeerd; “ik fpreke zulks niet
tegen , en ben zelve niet vreemd van te
denken , dat hy ’er meerder geteld heb-
be; maer , daer wy nu meenen te hebben
doen zien, dat die kerkvoogd overleden
is in den jare des Heilands 866, kant
(S) Zie Bylage VII,
Zo4 H. VAN WYN OVER EEN >
het ‘er, om dit ons gevoelen om ver te
werpen, op aen, dat men toone, wan-
neer die dertienjarige regeering begon ; en
zoo lang men dit niet zeker weet te be-
palen, kan men hier ook niet uit beflui-
ten, dat hy eerst in 869 ftierf, _ Nu
brengt, de anderfints kundige , Aurme-
rius hier voor weder geen het minfte be-
wys by, en ik meen vry klaer te zyn,
dat de fchryvers niet wel geweeten-heb-
ben , wanneer eigenlyk onze Bisfchop
aen ’tgebied kwam, of; ’t geen % zelfde
is, hoe veel jaren hy geregeerd hebbe?
maer dat zy veel eer hier over met el-
kanderen warren,
t Is waer (en dit fchynt ons tegen)
Beka, doet in de hiftorie der Utrecht-
fche Bisfchoppen Ludgerus den voor-
ganger van Hungerus noch inden jare
855 op den ftoel zitten, zeggende in ’t -
leeven van gem. Ludger (t) ” his tempo-
ribus, fcilicet anno domini DCCCLP,;,
Lotharius imperator facre- religionis
fuscepit habitum” d, i. in deze tyden, na-
menlyk in het jaer 855, heeft Keyzer. Lo-
tharius bet geestelyk gewaed aengenomen;
en hy fpreekt van Hungerus eerst op #
| vol-
CO Fol, 27 edit, Buchelii; diek meest aenbale,
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 205
volgende jaer 856, ’t geen zyn eerfte ges
dae wordt door de Utrechtfche elis,
nyk (u); en men zou dus volgens deze
fchryvers kunnen denken, dat Hunge-
rus niet voor 856 op den ftoel kwam , by
* welk dertien jaren van zyn bewind voe-
gende, wy klimmen zouden voorby 866
en tot 869.
Dan voor eerst, geen een gelyktydig
fchryver heeft (voor zoo ver ik heb kun-
nen naerfpooren) het allerminfte gewag
gemaekt, dat de afftand van Lotharius
zoude gefchied zyn ten #yde van Ludger ;
en wanneer dierhalven Beka, een fchry-
ver van de veertiende eeuw, deze by»
zonderheid alleen getuigd, (want de U-
trecht{che chronyk fchryft hem flechts
uit en voegt ’er wat van ’thare by, zoo
als zy gewoon is) is zyn getuigenis van
niet veel waerdy; te minder daer het
hem hier voor de eerfte keer niet be-
hoefd te gebeuren , dat hy de ordre des
tyds verward; een zaek die Buchelius (v)
reeds zeer wel aengemerkt heeft, en ’%
geen ons leert ‚ met hem (dien ik anders
Echter onder de besten van de onzen,
achte) voorzichtig te moeten omgaen,
hej _ Maer
(u) Zie Bylage VIII,
(V) Ad Bekam pag. 2ó not, à.
206 H. VAN WYN OVER EEN
Maer daer boven, dat Beka waerlyk niet
verzekerd zy geweest, hoe lange Lud-
ger regeerde, en dus wanneer Hunger
begon, fchynen zyn eigen woorden te
toonen; want, wel verre van dit ergens
te bepalen, zegt hy alleenlyk (gelyk wy
reeds zagen) op ’teinde van Hungerus
leeven, dat hy in den jare des Heeren
866 op den 22 van wintermaend over-
leed, postquam cum Alfrico et Ludgero an-
nis AVI Trajettenfi he ne Zc-
clefie, d.i. na dat by met Alfricus en Lud-
gerus 28 jaer over de Utrechtfche kerk
was gefteld geweest. Waer uit fchynt
dat hy maer alleen wist dat deze drie
Bisfchoppen te famen achtentwintig ja-
ren den myter gedragen hadden, maer
niet hoe lang ieder van bun dit gedaen
had; in welke gedachten men noch na- _
der bevestigd wordt, zoo dra men zich
der moeite getroost om het leeven van
Alfricus en Ludgerus by den zelven Be-
ka naer te flaen; wanneer men bevinden
zal, dat hy van den eerften alleenlyk
zegt: 18 calendas decembris defundus est
in pace, d, ì, op den 14 van flachmaend
flierf hy invrede „en van denlaetften: LA
eal, maji dignam creatori reddidit ant-
mam, Postquam ALIQUANTO a A
an.
__ en
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 207
fanaam Trajedenfem rexisfet ecclefiam:
‚d.i, op den 23 van grasmaend heeft by
gyne waerdige ziel den Schepper te rug
gegeven, na dat hy EENIGEN Trp de hein
lige Uiwechtfche kerk beftuurd bad; hy
wist dan den dag flechts van het overly-
den van Alfricus en Ludgerus, niet het
jaer; en hoe kon hem dan *tbegin en
de juiste regeertyd van Hungerus be-
kend zyn? En dat de andere fchryvers-
hier in niet veel meerder (indien zoo
veel) hebben geweeten dan Beka, is
myns bedunkens geen twyfel onderwor-
pen: immers van Leiden en Heda getui-
gen mede als hy, zonder de jaren van
Hungerus gebied aen te teekenen, dat
hy met Alfricus en Ludgerus achten.
twintig jaren geregeerd hebbe (w) ; ende
eerfte (x) zegt flechts van Alfridus, obiit
—decimno o@avo calendas feptembris, d. î,
hy is geftorven op den 15 van Hooimaend,
en van Ludgerus (y) obiit sono calendas
maji, Postquam ALIQUO TEMPORE— rex=
ssfet ecclefiam , d.i. hy is geftorwen op den
23 van grasmaend, na dat hy enigen tyd
de kerk beftuurd had: ’tis waer de laet{te
zegt
CW) a Leidis 1, c. Lib. 6. C. o. Heda in Hung.
(X) a Leidis 1. c. Lib. 5. C. 21.
(Y) a Leidis 1, Lib. 5.C. Dt
Dol H. VAN WYN OVER EEN
zegt dat Alfricus naer den Heer voer
AV III kal, Saptembris, cum prafuisfet
Jere annis XII, of, op den 15 wan hooi-
maend (z), na dat hy byna XII jaren
“gebied gevoerd had) dat is dus in 850,
nadien wy zagen dat hy zederd 838 op
den ftoel kwam), en dat Ludger der na-
tuur haer tol betaelde LX Ral, maji, cum
Jedisfet anno uno, di. den 23 April, na
een jaer gezetente hebben, (welk jaer dus,
volgens hem, was 850 of 851, alzoo hy
verhaelt dat Ludger zekere gift aen de
Utrechtfche kerke gefchonken hebbe in
% achtfle jaer van Keizer Lotharius, en
het 85o van ’s Heilands geboorte (a) ;)
„doch, daer hy in ’tvervolg niet zegt,
hoe veel jaren Hungerus geregeerd heb-
be, heeft men niet alleen reden om te
NN ek ee
twyffelen of hem zulks bekend geweest — |
Zy, maar noch veel meer of zulks juist
dertien jaren uitmaekte; kunnende gem.
Hungerus, die, (waer op wel te letten
ftaet) volgens zyn (d.i, Hedaes) eigen
zeggen, in 866 ftierf, naer deze reke-
ning wel festien, en naerde rekening van
Buchelius (d.i, in 869) wel negentien ja
ren geregeerd hebben. M
en
‚ (z) Vid. Bylage IX.
(a) Iz Lutz. pag, 54 hc
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 209
Men ziet dierhalven hoe onzeker het
dertiende jaer-van Hungerus, en de aen-
vang van dien uit deze fchryvers is op
te maken, en ik bevinde al verder, dat,
wanneer men anderen raedpleegt, dezen
of van zyne regeerings jaren zwygen,
of (één alleen uitgezonderd, van wien
wy ftraks fpreken zullen) een ander jaer-
tal dan 13 hebben (b), ofte wel nopens
. den dood van zynen voorganger Ludge-
rus (dien fommigen (c) zelfs geheel en al
uit den lyst der Bisfchoppen fchrappen)
warren; hebbende de Heer Buchelius,
ten dezen einde, in een noot op Beka
(d) reeds aengemerkt, dat enigen aen
dezen Ludgerus 8, anderen weder rr,
noch anderen naauwlyks 6, en Meda
(als wy zagen) {flechts één jaer toefchryft:
uit al het welke men genoegzaem ziet,
dat alle deze fchryvers, en van Beka;
en vanelkanderen verfchillende , en Lud-
ger dan een korten dan een langen leeftyd
III, DEEL, ©, toe-
d ®
(b) De boven aengehaelde Utr. Chronyk, geeft
hem zelfs maer elf jaren Js,
(c) Batav. Sacr, in Hung.
Cd) Ze. pag. 28 zot, b, alwaer hy echter verkeerd
zegt dat fommigen Xl jaren aen Ludger geeven
Gerbrandum (waer door hy Vaz Leiden verftaet) fequu-
zij-wy zagen boven dat Vas Leiden ; Hungerus 13»
ren niet net aenteekende,
210 H‚ VAN WYN OVER EEN
toekennende, men dierhalven niet vast
befluiten kan, dat die Bisfehop noch «n
855 op den ftoel zat, en dus dat alftond
het vast dat Hungerus dertien of meer-
der jaren ’tkerkbeftuur gehad had, die
zelfde Hungerus niet in 866 zou kunnen
overleden zyn.
Ik zeg, men zou zulks niet kunnen be-
fluiten, al flond het vast dat Hungerus
13 of meerder jaren geregeerd had; na-
menlyk ik heb het oog op één enig
{chryver, (en mooglyk heeft de belee-
zene Aurmerius op dezen gefteund) die
Hungerus waerlyk dertien jaren toe-
fchryft, en dit is de opfteller van het
zoogenaemde magnum chronicon Belgi-
cum, of groote Nederlantfche chronyk,
Laetik, zonder my nopens ’t gewicht
van dezen fchryver op te houden, echter
maer alleenlyk zeggen mogen, dat het aen-
merklyk is dat deze fchryver die d’enig-
fte is welke met Aurmer het 13 tal heeft,
indien hy beflisfchen kon, als dan de
zaek tot ons! voordeel beflisfchen zou:
Namenlyk ‚na verhaeld te hebben(e) dat
Ludgerus in 846 op den ftoel klom, en
die acht jaren in bezitting hield, doet hy
d vo =
(€) Chron. M, B, fol. 65. apud Piftorium , (edit, Struv.)
Rer, Germanic,
ad
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 211
volgen ”post obitum Ludgeri= Hunge-
„ rus— eledus est Trajedenfis eptfcopus
—coepit autern-anno Domini DCCCXZIV;,
> imperit Lotharii bujus nominis primt
anno zIV, et prefuit annos TREDECIM”®
d, i. ” na het overlyden van Ludger is
„ Hungerus— tot bisfchop van Utrecht
> gekoren— Hy is beginnen te regeeren
» in jaer des Heeren 824, en over
> % bisdom gefteld geweest dertien jaer”.
Dat men hier verkeerdelyk het jaer
824 leest, heeft de naauwkeurige Mallinc-
krot reeds meer dan honderd jaren voor
my aengemerkt (f); zoo Ludger zederd.
846, acht jaren regeerde, kon zeker
zyn opvolger in 824 niet verkoren wor-
den ; men moet dan leezen 854, een ge-
tal ° welk met de acht jaren van Lud-
gers bewind, en met het veertiende van
Lotharis keizerlyk gebied overeenftemt,
indien men (gelyk Lotharius veeltyds
dede) hem doe tellen, zederd den 20
van Zomermaend 840, dag van ’t over-
lyden zyns vaders (g), maer leest men
nu 854, dan fpreekt het van zelve, dat
de dertien jaren ons niet tot 869 maer
O2 we AE
) De archicancelt., by Wencker, 1. c. pag. 250,
) Eeecard, de veh. Franc. orient. tom. 2, fol, 334. Ch
212 H. VAN WYN OVER EEN
tot het door ons opgegeevene jaer van
866 brengen, zoo men van den 23 van
grasmaend , (dag van * overlyden van
Ludger) (h) afrekent: zeggende buiten
dat dit zelve chronicon ook op een an-
dere plaetz (î) uitdrukkelyk , dat in dat
zelfde jaer 866 Odilbald Hungerus na
zynen dood reeds is opgevolgd; * geen
ook zeer wel zyn kan, ’t zy de laetíte
in hooi- of wel ín flachmaend dit leeven
verliet,
En wanneer men eindelyk (want ik
vrees myn lezer reeds te lang te hebben
opgehouden) de woorden, die de Heer
urmerius elders gebruikt, hier byvoegt,
{chynt het, dat die geleerde man zelve
niet altyd even fterk op dat doodelyke
dertiental geftaen hebbe, immers wan-
neer hy over het charter handelt, by ’
welke onzen Hungerus, in den jare 858,
(zoo als Furmerius zelve dit jaertal er-
kent) (k) het klooster Odilienberg door
Keizer Lotharius gefchonken wordt,
om aldaer, wyl Utrecht door de Noor-
mannen verwoest was, met Zyne mon-
nl-
en Zie hier voren bl, 207. à
ij Le fol. 70. ”defunêto, Hungero pontifice , dominus
Odilbaldus— electus est episcopus „— confecratus anno domini
OCTINGENSIMO SEXAGESIMO SEXTO.
Ck) Annal, Phris, Lib, 6, pag. 175.
£
4
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 213
niken te kunnen inwoonen, zegt hy
»eguîdem éxiflimo SUB HUNGERO Epis-
coro accidisfe clade hane Ultrajettinis,
SED NON EO ANNO QUO SCRIPSIT
BEKA. ab illa enim clade, qua Trajelum
a Normannis deftru@um fuit, exfluxerunt
ALIQUOT ANNI, uf videtur, usque ad
hanc donationem. Beka eam calamitatem
ANNO 856 adfcribit, fed fine aliorum
teflimonio”: (1) d. í, ”1k denke wel dat
de Orrechtfchen deze nêerlaeg onder de re-
geering VAN HUNGERUS ALS BIS-
SCHOP geleden hebben, MAER NIET IN
HET JAER;, DAER ZE BEKA IN BE-
SCHRYFT. ant VAN DIE NEER-
LAEG AF, in welke Utrecht van de
Noormannen verwoest is, TOT DEZE
GIFT TOE Zy1 EENIGE JAREN verloo-
pen. Beka fchryft dit onheil toe aen’t
jaer 856, maer zonder getuigenis van an:
deren”; hier uit blykt dan dat Aurmerius
van gedachten is geweest, dat ’er in 858
Ct jaer der gifte) eenige jaren, dat is meer
dan iwee verloopen waren zederd U-
trecht, NB. onder Hungerus, verwoest
was, en hy wil dus dat die verwoesting
voor het jaer 856 zy voorgevallen , want
anders was het niet noodig geweest Beka
| O3 te
WD) Le.
214 H. VAN WYN OVER EEN
te berispen; maer zoo dit nu waer is,
dan heeft Hungerus ook naer de eigen
ftelling van Zurmer voor 856 geregeerd,
en het jaer, waer in de kerkvoogd naer
de meening van onzen geleerden man
ftierf , kan het dertiende niet zyn, maer
eerder ’ weertiende of vyftiende; of , zoo
het dat dertiende al was, kan het het
869 niet wezen,
Dit dertiende jaer dan is ons hoe men
tneme niet in den weg ; en ik meen dus,
zoo hier uit, als uit het voorgaende,
mitsgaders uit het getuigenis der meeste
en beste fchryveren te mogen gelooven,
dat men het jaer 866 als het ware fterfjaer
van Hungerus hebbe aen te zien, en dat
dus ons charter, zoo om deze reden van
Hungerus vroeger overlyden,als om dat
hetop het 21, en niet op het 29 jaer van
Lodewyks gebied gegeeven is, (om nu
van den dood van Lotharius, die eerst
na deze gift voorviel, niet te fpreken)
tot den jare 869 niet kan behooren,
En hier mede meenende genoeg ge-
zegd te hebben nopens de meening van
Furmerius, (die echter uit het volgende
ook noch blyken zal ongegrond geweest
te zyn) ga ik tot die van Conringius over,
en kome dus tot myn twede punt.
IL Na:
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 215
IL, Namenlyk die groote man, aan
wien Duitschland, (en, voor een groot
deel, ook wy) den fimaek voor de Fran:
kifche en oude inlandfche Rechtsgeleerd«
heid (op dat ik my dus uitdrukke) heeft
dank te weeten; die groote man, zegik,
in zekere daer toe gefchikte verhande-
ling, willende aentoonen, ‘dat een char-
ter, waer mede een voornaem klooster
der ftad Lindau in Schwaben zich vlei«
de door Koning Lodewyk van Germa-
nie befchonken te zyn, onecht was,
brengt ten dien einde een menigte echte
charteren van onzen Lodewyk by , waer
na hy zegt, multa jam produximus—=
nibilominus tamen adbuc tria adferemus,
Jatius arbitratì plura quam fit necesfium
adferre, quam aliqua in parte deficere;
Jed, ET ILLA TRIA EJUS SUNT MO+
MENTI, UTI EX IJS EXIMIA LICET AD-
DISCERE (m): datis , wy hebben nu reeds
veel charteren bygebragt— maer zullen
‘er niet te min noch DRIE byvoegen , ach-
tende dat het beter zy, ’er meerder voor
den dag te brengen dan noodig is, dan wel
én ‘seen of ander deel in gebreke te bly-
O 4 wen;
“_ (im) H. Couring, Cenfur. diplomat, Ludovic, paz. 55.
€ 4.
216 H. VAN WYN OVER EEN
WEN; MAER, OOK DIE DRIE ZYN VAN
DAT GEWICHT DAT MEN ER UIT-
MUNTENDE ZAKEN UIT LEEREN
KAN.
Onder die drie iu is ons charter het
twede, ’t geen Conringius opgeeft; en ik
heb dierhalven deze woorden willen doen
voor af gaen, om, (niet tegenftaende
het my voorkomt dat de geleerde man
door die uitmuntende zaken, hier voor-
namenlyk bedoelt de teekenen van echt-
heid, waer door dit charter tot een toet-
{teen voor anderen kan ftrekken) te doen
zien, op welk een aenmerkelyke prys
onze echte gift by dien grooten oudheid-
kundigen te boek ftond; maer laet ons
tot den text weder keeren,
Dit gezegd hebbende, en eenige an-
dere dingen, (ons niet raekende) tus-
fchen beiden, gaet hy over, om ons di-
ploma, zoo als het in de uitgave van
Heda door Buchelius gelezen wordt, en
dus met het 21, niet met het 2g jaer
van Lodewyks regeering geteekend,
voor te brengen, doch hy uit zich, eer
hy dit noch doet, in deze woorden,
die ons hier alleen te onderzoeken ftaen,
en die ik, om den text niet te veel afte
breeken, hier in de duitfche, onder 1
ue
h
nd
id
LE
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 217
de oorfpronglyke latynfche tael zal doen
volgen (n).
2)
2
3)
5)
3)
2
2
2
»Dat dit charter echt is twyffel ik
geenzints: maer het tydmerk dat men
er onder aen gefchreven vindt is noch-
tans zeer bedorven, Want het ar jaer
van onzen Lodewyk valt in ’% jaer des
Heeren 861: in dat jaer nu waren de
goederen der Utrechtfche kerk onder
de macht van Lotharius, zoon van
den Keyzer van dien naem, die eerst
geftorven is in ’tjaer van Christus
869 (o). En fchoon het waer is dat
de twede indiétie overeenkomt met
dien tyd: vrees ik echter dat ook
toen dit diploma niet is kunnen gegee-
ven worden door onzen Lodewyk,
naerdien het vast ftaet, dathet gezach
van Karel den Kalen in dat jaer de
overhand had in ’t ryk van Lothari-
us: ten zy misfchien Hungerus onder
die gene geweest zy, die Karel we:
derftaen hebben, en daerom van huns
ne goederen beroofd zyn. Naauwlyks
echter kon in deze omftandigheid vat
zaken door Lodewyk deze vryheids:
} Oo > » bes
__(n) Zie Bylage X.
eo) Zie Bylage Xl,
218 H. VAN WYN OVER EEN
bevestiging gegeeven worden, voor-
» naemlyk wyl hy ziek lag, ja aen ’t
» leeven wanhoopte. ’t Is dan waer-
» fchynlyker , dat dit charter gefchre-
» ven zy in ’tvolgende jaer , *t geen het
» 30 van Lodewyk was; nademael in
» dat jaer eerst het werk der verdeeling
» van het ryk van Lotharius, tusfchen
onzen Lodewyk en zynen broeder
» Karel, is afgedaen , en dierbalven het
> Utrechtfche bisdom onder ’trecht en
» gezach wan Lodewyk overgegaen is.
» Zal misfchien der pyne waerd zyn,
ss ten minften gelezen te hebben,
» geen de Fuldifche jaerboeken zeggen
> nopens het gebeurde van den jare acht
honderd negen en festig, en zeventig.
Maer ‘tis hier de plaetz niet dit kom-
» merlyk te behandelen.
Laet ons nu *t gezegde van Conring
eens van punt tot punt naergaen.
Voor af dan neem ik het nochmaels
tot myn voordeel, dat hy ons charter
voor de twedemael als een echt charter
en zonder aen die echtheid te twyffelen,
erkent: iaer wat zyne meening belan:
ge dat, des niet tegenftaende, ‘er een
bederf in de tydmerken geraekt zy;
zulks fcheen den Heer Conring daerom
toe
Enis
dit niet te bevestigen met de woorden
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 219
toe, om dat, naer zyne gedachten me-
de, men de telling (een zaek die wy reeds
boven wederlegd hebben, doch hem
meerder heeft doen dwaelen (p) ) zederd
840 verplicht was te beginnen, en dus
het er jaer van Lodewyks regeering tot
het 861 des Heilands moeste brengen :
dat ’er hier echter geen fout in de tyd-
merken ís ingefloopen, zullen wy in ’
vervolg aentoonen „ waerom het hier on-
noodig zou zyn er den lezer mede op
te houden , even als het ook niet te pas-
fe komt te onderzoeken of de goederen
der Utrechtfche kerk, byzonder in dat
jaer 8ór, (‘tgeen mede naer onze mee-
ning nooit het bedoelde jaer ís) onder
*gezach van Koning Lotharius ftonden;
fchoon het niet lang zal lyden of men
zal kunnen opmaken, wat ook hier om-
trend onze meening zy.
En wat aengae de overeenkomst der
twede indittie met den jare 869, ik meen
genoeg gezegd te hebben om aen te too-
nen, dat dat jaer geenzints het bedoelde
jaertal zyn kan, en wy behoeven dus
van
(p) Cenfar. l, c. pag. 58. alwaer hy een charter ’
geen Mwnfferus te recht op 853 brengt, om deze
reden verkeerd op 860 plaetst, Eccardl, c. pag. 335e
220 Hs VAN WYN OVER EEN
van den grooten Conringius, die dit jaertal
afkeurt, om reden dat het vast zou ftaen;
datt gezach van Karel den Kalen in dat
jaer in het ryk van Lotharius boven
dreef, en bovendien, Lodewyk doode-
lyk ziek lag ; want, wanneer ’er geen an-
dere redenen waren, zouden wy tot dit
befluit niet zyn overgegaen ; aen de ene
zyde, om dat Koning Lotharius, zoo
als wy reeds getoond hebben (q), ftierf
op den 8 van oogstmaand 869, en dus
noch zou geleefd hebben byna drie maen-
den, na dat deze gift gegeeven was op
den 18 Mai; en aen den anderen kant,
om dat de ziekte van onzen Lodewyk
mede eerst begon in die maend, zoo als
hy gereed ftond tegens Raftices te vel-
de te trekken, en eerst geduurende die
ziekte (van welke onze Vorst in fprokkel-
maend des jaers 87o herfteld wierd) Karel
zyn broeder een inval in ’ ryk van Lo-
tharius, (die toen pas korten tyd over-
leden was) deed, daer alles náer zynen
zin en wil fchikte; zoo als zulks door
de Fuldifche jaerboeken, die Conring
hier zelve aenpryst , getuigd (r) en re
%
Cq) Zie boven bl. 203.
(1) Annal. Fuld, ad ann. 869 en 870,
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 221
Regino bevestigd wordt (s) weshalven.
*een noch ander hier toepasfelyk is,
De groote zaek echter daer *t op aen-
komt, en die eigenlyk ook de meening
van Conring behelst, is deze, of niet
evenwel het jaer 870 voor het ware jaer
der gift moet aengezien worden?
Ik wil voor my gaerne bekennen, dat
toen ik de reden , welke die kundige man
voor dit jaer bybrengt, voor de eer-
{te reize las, ja herlas, ik, hoe over-
tuigend het my ook anders voorkwam,
dat dit charter niet in 869, laet ftaen een
jaer later konde gegeeven zyn, echter
niet wist wat ’er tegen te zeggen, en by-
na tot s’ mans gevoelen overging; te
meer daer my niet onbekend was, dat
Hungerus in den jare 858 zyne toevlucht
tot Lotharius genomen had,en van hem
met het klooster Odilienberg befchonken
was (t); ook viel my onder ’toog dat
4: Mattheus (u) reeds voor my had
aengemerkt, dat Hungerus, in den jare
859, zyn naem geteekend had by de
Lotharingfche Bisfchoppen, en dat hy
door de Fuldifche jaerboeken op 863
daer
(S) Regino Annal. ad ann, 869 en 870,
(t) Mieris charterb. I D. bl. 15.
@) In Anal, tom, 5, OÙ. pag. 5033 EF Lom. 3, iz
Prarto pag. 57, 1).
222 He VAN WYN OVER EEN
daer onder wierd geteld; (zaken die ik
naflaende bevond waer te zyn) en ein-
delyk leerde my de verdeeling van ’
jaer 870, (van welke Conringius Ípreekt)
zelve, dat onze Lodewyk toen Utrecht
onder zyn aendeel uit het ryk van (v)
Lotharius verkreeg ; uit al het welke men
zeggen zoude, dat hy Utrecht voor het
870 jaer des Heilands niet hadde beze-
ten, en dit charter voor dat jaer on-
mooglyk had kunnen geeven.
Edoch van deze verflagenheid een
weinig te rug gekomen , en ’t een en an-
der. overwogen en naergezien hebben-
de, kwam my het gevoelen van Conrin-
gius allengskens minder , en eindelyk in
’t geheel niet aenneemlyk voor; en ik
denke thans noch, dat men dit jaer 870
volftrektelyk niet te kiezen hebbe.
De redenen die ik hier voor hebbe
zyn dezen,
1. Wy hebben reeds gezien dat en
oude en nieuwere fchryvers den dood
van Hungerus in het jaer 866 plaetzen ;
weshalven het charter geen vier jaren na
zynen dood ‘kan gegeeven zyn, Pa
2, MC
CV) Apud Aimon, de geft. Franc, l. 5. C. 25, Utrech, à,
Trajeëtug.
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 223
2, De Oppercancellier die dit charter
geteekend heeft, en die hier Ratlerius „by:
anderen Radlëicius, Ladlëicus , Radleicus
(w), Reidlicus en Ratlaicus (x) genoemd
wordt (t geen aen de kwade lezingen
der uitfchryveren meest te wyten{chynt)
kan in 870 ja zelfs niet in 869 (tgeen ik
alvorens mede had kunnen aenmerken)
niet geleefd hebben; nademael wy noch
een graffchrift overig hebben, door zy-
nen tydgenoot Rabanus Maurus op hem
gemaekt (y), welke Rabanus, die hem
kort voor zyn dood mede zyn marte-
laersboek opdroeg (z), zelve overle-
den is op den 4 van fprokkelmaend 856,
zoo als de fchryvers van dien tyd ge-
tuigen (a).
3. Wanneer men dit chartef op den
jare 860 plaetst, dient niet alleen het
jaertal, zoo als Conring zegt, veran-
derd te worden, maer ook de indiftie,
naerdien het in 870, op den 18 Mai, de
3. indiétie was; daer ondertusfchen by
ons charter, in alle bekende, gefchre-
ven?
(Cw) Zie Bylage XII,
(x) Heuman l, c. pag. 196. N.g.
_ Cy) Wyakens Nawvarchia Seligenftad: pag. 20.
6 Mabill, anal. tom. 4. pas. 419.
a) Annal, Fuld, ad ann. 856.
224 H. VAN WYN OVER EEN
ven? en gedrukte ftukken, de 2, indiêtie
ftaet. |
4e Wanneer wy den inhoud van ‘tchar-
ter zelve tegens de hiftorie dezer tyden
naerzien, en voornaemlyk acht geven
op de oude geleegenheid. der ftad U-
trecht, meen ik dat men zeer veel reden
heeft, om te ftellen, dat Lodewyk,
lang voor de verdeeling van * Lotha-
ringfche ryk, en dus lang voor 870,
zoodanig een charter heeft kunnen gee-
ven, om reden, dat hy lang voor dien
tyd veel gezach in Utrecht, en het
Utrechtfche moet gehad hebben, en
zelfs naer allen fchyn , hoe vreemd zulks
in ’teerst moge voorkomen, voor een
gedeelte ‘er meester van geweest is,
Laet ik deze zaek, die ik niet weete
dat meer behandeld is, en van welke
Conring het tegendeel ftelt, wat nader
mogen ophelderen,
Ik zal my niet ophouden met te zeg-
gen, dat, toen in den jare 855 Koning
Lotharius met het Lotharingfche ryk
door zynen vader, den Keizer van dien
naem, bedeeld was, en na doode van
gemelden Keizer desfelfs oudfte zoon,
en opvolger in ’tKeizerryk, Lodewyk,
by zynen vaderlyken oom onzen Lode:
wyk
a ve een
CHARTER VAN KONINGLODEWYK. 225.
wyk, en Karel den Kalen vergeefs aen-
hield om ’s broeders gedeelte te verkry-
gen; ik zal my, zeg ik, niet ophouden
met te verhaelen, dat toen de grooten
des ryks voorn, Koning Lotharius, (van
wien Conring Ípreekt ,) tot onzen Koning
van Oost-Frankryk, die toen mede te
Frankfort zich ophield, bragten, en
overeenkwamen dat hy, met dezes Los
dewyks toefemming, en onder zyne gunst;
over hun heerfchen zoude, zoo als de
Fuldifche jaerboeken uitdrukkelyk ge-
tuigen (b), en waer op hy tot Koning
gezalfd wierd (c); maer ik zal hoger op-
klimmen , en uit de verdeeling van den
jare 843 trachten aen te toonen, dat;
reeds zints dien tyd, Lodewyks gezach.
in ’tUtrechtfche moest erkend worden.
Namenlyk, wanneer Keizer Lode-
wyk de vrome in het jaer 840 geftor-
ven was, en zyne drie zoonen Lothari-
us, Karel, en onze Lodewyk, hier op
met elkanderen in den felften kryg , dien
„men ooit onder de Franken , fchoon het
oorlogen gewend, gezien had, geraekt
waren, op hoop van den eerften den
III, DEEL, Pp Kei-
(B) Zie Bylage XIIL.
CC) Eecard. lc. lib. 31 $ 4. pag. 446,
26 H, VAN WYN OVER EEN
Keizerlyken kroon te ontneemen (d),
kwamen zy eindelyk, in de oogstmaend
des jaers 843,te Verdun, by een, (e) al-
waer het ryk van hunnen Vader gedeeld
werd , en Lotharius onder anderen be-
kwam alles tgeen zwsfèhen de Schelde
(fommigen zeggen de Maes) en den wes-
zer oever des Rhyns begrepen was,’t geen
zederd naer hem Lotharingen genoemd
werd (f£); terwyl onze Lodewyk het
land, aen d’ overzyde van den Rhyn ge-
leegen ‚wan haren oostelyken oever af , met
geheel Duitschland, enz, verkreeg (g).
Nu hebben.wy gezien, *t is. waer , dat
Hungerus onder de Bisfchoppen van het
Lotharingfche ryk gerekend wierd, on-
der den opvolger van Keizer Lotharius,
dat is, onder den Koning van dien
naem, die, zoo als wy zoo even zagen,
met toeftemming van onzen Lodewyk,
mede zederd dit ryk kreeg; en is dus
meer dan waerfchynlyk dat Utrecht ook
in het Lotharing fche gebied, of aen de
westzyde van den Rhyn zal geleegen nen
Cn
(d) Anal, Fuld. ad ann, 840.
(e) Ex axnal, Fuld. ad ann. 843.
Cf) Nitbard, hift., Annal: Mettens. , Bertiniani, cn
byna al de gelyktydige fchryvers, op ’tjaer 843.
Zie ook Vaderl, hiftor, IL D. bl, Ór en 62,
B) Le ec,
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 22
ben; een zaek die ik, op zich zelve,
niet tegenfpreke, als die overeenkomt
met de reiskaert van Antonyn, (h) welke
reeds Zrafedo op die west of flinke zyde
plaetzt; en ’t kan wel zyn dat hier de
plaetz haer eerften of voornaemften aen-
leg gekregen hebbe, en dat naer dien eer
{ten of voornaemften aenleg , of mooglyk
om enige andere reden, de Bisfchop ze-
derd byzonder onder die van ’t Lotha-
ringfche ryk geteld wierd.
Maer daer Antoninus, of die zyne reis-
kaert gefteld heeft, den rechter oever des
Rhyns niet befchryft, endaer men een
trecht of overvaert, voornamelyk zulk
een die op de grenzen legt (want ik be«
hoev niettebewyzen, dat de Rhyn reeds
in de oudfte tyden de grensfcheiding (i)
was tusfchen de Romeinen met de hun
onderhoorige Germanen, en de Galliers)
doorgaens ten minften met eenige hui-
zen voorziet, is het niet minder waer-
fchynlyk, dat men, of wat vroeger , of.
immers niet veel later (k), ook den oos«
P 2 ten
Ch) Antonini Itinerariumg pag. 369. Edit. Wesfel.;
älwaer hy de plaetzen van Lugdunum, tot Argen-
toratum, en dus links den Ryn gelegen, befehryft.
(@) Zie Vaderl. hift, 1, D. bl. 4en 5, en daer aen-
gehaelde plaerzen.
Ck) Bosfhaert de prim, wet.Frif. Apoftol, disfert. VI.
528 H. VAN WYN OVER EEN
telyken oever zal hebben bebouwd; en
dus de tad al vroeg „en zelfs lang voor
843, aen wederzyde der riviere zal heb-
ben geleegen: ‘tgeen mede volkomen
overeenftemt met den naem van wicus
Juper fluvium Rheni, of open plaetz op
de rivier den Rhyn, welke zy reeds in den
jare 753 draegt (l), en voornamenlyk
ftrookt met tgeen de Bertiniaenfche
jaerboeken (m) op den jare 834 ge-
tuigen, te weten: Znterim etiam clasfis de
Danis veniens in Frifiam aliquam partem
ex illa devaftavit , et inde PER VETUS TRA-
FECTUM ad emporium, quod vocatur Do-
refladus, wenientes, omnia rapuerumt :
dat is: de Deenfche. vloot onderwylen in
Friesland komende, heeft ’er een gedeelte
wan verwoest, en van daer DOOR HET OU-
DE TRECHT (dezen naem draegt de {tad
ook in onsdiploma) tot de koopplaetz Do-
veftad vaerende , hebben zy alles geroofd;
zy voeren dan door, en niet langs of bee
zyden de ftad henen; een aenmerking
dieik aen den kundigen Heere P, H. van
de Wall, te Dordrecht, verplicht ben ;
en welke is overeenftemmende met het
gevoelen van den uitmuntenden age
naer
(D) Zie by Heda pag, 36.
(im) Aunal, Bertin. ad ann, 834
CHARTER VÁN KONING LODEWYK. 229
naer (n), als medemet dat van Alting (o);
en de fchryvers der kerkelyke oudhe-
den, meenende de twee laetften, op ‘t
gelyktydig getuigenis van Beda, dat het
kafteel van Radbodus ,- Koning van
Friesland, waer in die Vorst zich plagt
op te houden, en ’t geen, na dat hy
verjaegd was door Pipinus, in den jare
696 of 697 aen Willibrord gefchonken
werd (p), mede op de rechter zyde van
den Rhyn gefticht was; ene meening ;
die de naauwkeurige d’ Anwille (q) me-
de omhelsd heeft,
Maer lag dan de {tad voor 843, en
dus ook voor den jare 870, aen weder«
zyden de rivier, dan volgt ook, dat zy,
zederd die verdeeling, reeds niet alleen
aen Lotharius, maer ook gedeeltelyk
aen onzen Lodewyk behoorde, dat is,
dat zy mede onder dezes gezach ftond ;
en hy kon dierhalven, lang voor den ja-
re 870, uit dien hoofde , Hungerus mee
de aenmerken als te moeten gehoorfa-
men aen zyn Ryk, (parere imperio, zoo
Ra als
Ca). Vaderl. hift. II. D. bl. 52.
(o) Alting German, infer. pars alt. pag. 179.
(p) Hiftorifche befchryving van Utrecht I, D, bl,
ken 4.
(q) Zie Bylage XIV.
230 -H. VAN WYN OVER EEN
als het charter zegt) en hem bevestigen
in de giften der vorige Frankifche Ko-
ningen ; ’t geen zelfs noch klaerder wordt,
wanneer men acht geeft dat die giften
(t geen hier zeer merkwaerdig is) dik-
wyls op goederen gezien hadden aen de
oostzyde des Rhyns geleegen , die dus alle
zederd 843 aen Lodewyk, en niet aen
Lotharius, onderworpen waren, en op
welken dit ons charter zekerlyk zien zal.
Zulke goederen waren by voorbeeld,
het dorp Leusden, in *tlandfchap Mlebi-
je , op de rivier de Zems; mitsgaders de
bosfchagien Mengesifchote , Fornbefe,
Mokoroth en Widoek, aen wederzyde de
Eems geleegen ; die Karel de grootereeds
in den jare 777 aen de Utrechtfche kerk
fchonk (tr), en beoosten den Rhyn, tus-
fchen de Zuiderzee, of ’t Flevo (van
waer ’t landfchap zeker (s) den naem
droeg, en Doreftad, of Wyk te Duur-
ftede te zoeken zyn; zoo als Buchelius
reeds wel gezegd heeft (t).
Ja maer zegt men misfchien , hoe kan
Lodewyk voor 870 gezach hebben ge-
had over Utrecht? daer ’ immers be-
kend,
«_(r) Heda pag. AI Lc.
CS) Altizg heeft dit reeds aengemerkt Á e. ir voce,
CE) ad Hedam |, c. pag. 4% not, C,
CHARTER VAN KONING LODEWYK,. 233
kend is, dat ten dien tyde, na Koning
Lotharius dood, zyn ryk, dat bewesten
den Rhyn lag, onder de twee broeders
Karel en Lodewyk wierd verdeeld, en
by die verdeeling, van welke wy noch
meer daneen affchrift overig hebben, (u)
Lodewyk onder anderen duidelyk ge-
zegd wordt Utrecht te krygen; ’t geen
immers een vast bewyz is, dat hy het
te voren niet had?
Maer ik antwoorde, voor eerst; zoo
hier het woord Utrecht, of , zoo als ik
by Aimoinus leze, Utrech , al het onze
bedoele, zal het dat gedeelte aen den
wester oever van den Rhyn aenwyzen,
tgeen Lodewyk waerlyk voor 870 niet
bezat, en tgeen wy gezien hebben dat
voor dien tyd tot Lotharius behoorde ,
en dat in de reiskaert van Antoninus bes
reids Zrajeto genoemd wordt. Doch
ten anderen, wie zegt ons dat dit Utrecht,
daer de verdeeling van fpreekt, niet eer-
der zy dat Trecht, dat aen de Maes, dan
dat aen den Rhyn ligge, en dus Maes-
vricht? want de woorden aen den Rhyn,
die men in ’t charterboek van Mieris (v)
P 4 ‘er
(u) Zie hier boven.
Cv) I. Deel bl, 24, en den daeraengeh. Mireus. l.c.
532 H. VAN WYN OVER EEN
‘er by gefteld vindt, dienen maer tot ver-
klaering, en hebben geen bewyz, di
moinus zelve, (in de uitgave welke ik
voor my hebbe) zegt alleenlyk, Utrech
i Trajetlum, en zoo deze woorden i 7ra-
gettum al in den oorfpronglyken text van
dien monnik, (die ten dezen tyde leef-
de) geftaen hebben, is het echter ge-
noeg bekend, dat beiden de fteden dien
naem droegen, en dat hier door meer-
malen verwarring is ontftaen : maer bui-
ten dit; ik zal wel geen gebruik maken
van de lezing van Jonker van der Hou-
wen (w), die uit de woorden by Zmmi-
anus Marcellinus, obtricenfi Mofe oppi-
do propinquabat , verftond dat hier Maes-
tricht obtricht, of owertrigt, Trafedus
Superior genoemd wierd, als zynde die
lezing (x) reeds door Lindenbrogius, en
zederd door den Heer H. Cannegieter,
(wiens naem ik met aendoening , als dien
van een ouden, doch nu ontflapenen
vriend, noeme) wederlegd (y); doch
hetis echter zeker, dat in een oude per-
gamente lyst van eenige Gallifche fteden
ci
Cw) Handvestechronyek , IL Deel bl. 132.
Xx) Lundenbrog ad Ammian. Htarcell, lib. 20, in Obfers
vat. pag. O
Cy) De Brittenburgo, pag. 34,
CHARTER VAN KONING LODEWYK., 233
ciuitas Treiedum, id est Uztricht gevon-
den wordt (z) en dat men , hoewel de
kundige Wagenaer ’er ons Utrecht door
verftaet (a), veel reden heeft dit Uzrricht
op Maestricht te huiz te brengen; im-
mers ’tis deze ftad, die veel dichter dan
het nederftift by Tongeren en Keulen
geleegen is, twee fteden die haer in de
ordre der voorgemelde lyst onmiddelyk
voorgaen, en, als men weet, verre van
ons Utrecht te zoeken zyn. Laet ik hier
noch mogen byvoegen, dat ín de lyst
der verdeeling van 870 zelve, Utrecht
mede achter Keulen en Trier opge-
noemd wordt, en dat Lodewyk die.
plaetzen krygt, die omftreeks Maes-
tricht lagen, namelyk het Akenfche Zn-
da of Cornelis Munfter, een gedeelte van
Luik enz.; welk laetfte hier op zich zel-
ve te aenmerkelyker is om dat het be-
fchreven wordt , als Linges, quod de ifta
parte est (fc: Mofe) d.i. Luik ’t geen aen
d ene, (of de rechter) zyde van de Maes
ligt „terwylin “vervolg aen Karel wordt
toebedeeld, Lingas, quod de ifta parte
Mole est, et pertinet ad Vefatum d.i,
P 5 Luyk
3) By du Chesne tom, TI, pag. 14 et 15. in collelt,
cript, Franc.
@) Vaderl, hiftor, II, Deel bl, 409,
234 H. VAN WYN OVER EEN
Luyk geen aen de ene (of flinke) zyde
der Maze (b) geleegen is, en tot Vifct be.
hoort, Waer uit blykt dat deze ftad,
door welke, als men weet, de Maes
noch henen loopt, nu ten deele onder ’t
beftuur van Lodewyk, ten deele onder
dat van Karel kwam, even als wy boven
zeiden, dat Utrecht te voren onder dat
van Lotharius en Lodewyk geftaen had.
Doch om van dezen uitftap weder op
den rechten weg te komen, moet ik hier
eindelyk byvoegen , dat het my voor-
naemlyk ook daerom toefchynt dat men
door Utrecht, op de lyst van 870 , Maes-
tricht verftaen moet, om dat die ftad
eerst wordt genoemd na Keulen, en
‘Trier, en lang daer na, ja op ’teinde
aen Lodewyk ook worden gegeeven twee
deelen van Friesland: een klaer blyk im-
mers, dat, zoo men de gem. lyst niet
tweemaal het zelfde wil doen zeggen,
Utrecht onder die twee deelen van Fries-
land niet lag; ‘tgeen waer is wanneer
men het door Maeftricht verklaert, niet
wanneer men ’er het nederflift door be-
grypt, als *t gene in ’teerfte Friesland
geleegen was (Cc). Ik
(b) Eecard Comment. L, c, lib, 31. C. 164 en 165,
(Cc) Zie de kaert voor Vader. hift, IL, Deel.
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 235
Ik befluit dan hier uit dat men het
liefst daer voor te houden hebbe, dat
in de deeling van 870 in ’t geheel van
ons Nederlandsch Utrecht niet gefpro-
ken wordt, of dat, zoo ’er al het onze
in bedoeld wordt, zulks alleen kan zien
op het wester gedeelte dier ftad, alzoo
Lodewyk het oostelyke reeds lang had
bezeten, en dus daer gezach gevoerd ze-
derd het jaer 843; zaken, die de zwarig-
heid, welke by den grooten Conringius
uit die verdeeling fprooten, mynes be-
dunkens heel en al doen vervallen, en
die my van zyn gevoelen, om namenlyk
deze gift eerst op 870 te brengen, zou-
den doen afftappen , gaf niet de dagtee-
kening van ons charter zelve my noch
een punt aen de hand, om die meening
verder den bodem in te flaen,
Namenlyk, voor dat het Lotharing-
fche ryk verdeeld was in 870, meent
het licht der Duitfche hiftorie en char-
terkunde (zoo als wy nu reeds meer dan
eens zagen) dat Lodewyk geen gezach
over Utrecht kon voeren , noch dierhal-
ven onze gift geeven; en dit is dan de
reden waerom hy het op dit jaer wil
plaetzen; maer ik kan verzeekeren, dat,
al brengt men met hem het charter ap
at
236 H. VAN WYN OVER EEN
dat jaer, in allen gevalle dan ook zelfs
Lodewyk het uit hoofde dier verdeeling
niet kan gegeeven hebben; de reden is
eenvoudig: ons charter is gedagteekend
op den 18 Mai, en de Fuldifche jaerboe-
ken (in Lodewyks tyd gefchreven) ge-
tuigen, dat hy eerst in zomermaend 870
(d) op reiz ging om met zynen broeder
Karel te fpreken, terwyl de lyst ook
der verdeeling zelve, die hier beflisfen-
de is, zegt, dat zy gefchiedde op den 8
of g (e) van oogstmaend in dat jaer ; waer
uit volgt, dat dan ons charter reeds by-
na drie maenden voor die verdeeling in
de waereld zou zyn gekomen,en datdus
Lodewyk een gift zou hebben gegeeven
uit hoofde ener verdeeling, die noch niet
gefchied was; ene zaek van welke elk
licht het tegendeel begrypt.
Om alle deze redenen dan, kan ik te-
gens het vroeger overlyden van Hunge-
rus en Radlerius, mitsgaders tegens de
beftendige lezing van jaer en indiCtie aen,
geen reden vinden waerom men , met den
geleerden Conringius , dit charter op 870
zou moeten brengen.
II. Dit dierhalven afgehandeld pb)
| | en-
_(d) Arval. Fuld. ad ann. 870.
we) Zie Bylaze XV.
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 237”
bende komen wy tot het gevoelen van
Buchelius (),’t welk die geleerde man, in
zyneaenteekening op dit charter ‚en wel
op deze woorden, Datum 15 cah Jun,
anno AXT etc. d, 1. gegeeven op den 18
Mai, in het jaer 21 enz. op de volgende
wyze kortelyk uitdrukt: fic inweni in
MSS. gui annus incidit in anmum D, 861,
quo non fuit indictio 2, fed Q. nam-2, In-
ditio cadit in annum 854, quo anno Hun
gerus Ecclefie Tr. nondum prefuit: dat
is, dus heb ik in de handfchriften gevon-
den, welk jaer valt in het 861 DES HEEREN;
in’ welk bet niet de 2 indictie is geweest,
maer de 9, want de 2 indidie valt in 854.
in welk jaer Hungerus noch niet over de
Utrechtfche kerk gefteld geweest is,
Wat betreffe dat Buchelius het o1 jaer
en de twede indiêtie in de handfchriften
gevonden heeft, zulks is een zaek, die
ik in’ geheel. niet tegenfpreke, en ik heb
in tegendeel reeds boven gezegd, en,
zoo ik vertrouw, getoond, dat men,
om deze en andere redenen, dit jaer;
en deze indiétie, als de ware tyd-teeke
ning van dit charter moet omhelzen.
Maer wat de zwarigheid aengae, die
die vermaerde oudheidkundige vindt,
| om
“(£) Ad Hedam pag. 62, zot, ì,
238 H. VAN WYN OVER EEN
om dit ar jaer van Lodewyks regeering
over Oost-Frankryk met de 2 indictie,
en ook de 2 inditie van het jaer 854 met
den leeftyd van Hungerus over een te
brengen, en die hem dus aen beiden de-
ze getallen, dat isen aen jaer en aen in-
dictie-tal , deed twyffelen, hier in ben ik
met hem van verfchillende gedachten.
De reden immers waerom de Heer
Buchelius meent dat het 21 jaer niet met
de twede indiëtie overeenkomt, fteunt
hier op, dat hy dat 21 jaer ftelt te val-
len in 86r. |
Maer nu hebben wy reeds in *t voor-
gaende gezien, en zullen {traks noch na-
der toonen, dat men ten onrechte Lo-
dewyk altyd heeft doen rekenen zederd
840, naerdien hy ook van andere jaren
begon te tellen; en, dit zoo zynde , is
er geen reden, (te meer daer de Heer
Buchel geen bewyz bybrengt voor zyne
meening ‚) om het jaertal van 861 te kie-
zen; ’tgeen, zoo als hy zelve getuigt;
tegens de 2 inditie {trydt en ons opde
9 brengt; waer mede het charter nooit
gemerkt is,
Ja wanneer wy verder gaen, en eens
denken aen den Cancellier onder wien
ons charter gegeeven is, wordt het zelfs
on-
|
CHARTER VÂN KONING LODEWYK. 239
onmoogelyk , dat men hier 861 zoude
te kiezen hebben ;naerdien Radlerius ten
dezen tyde lange onder d’aerde lag, en
Rabanus Maurus, die een graffchrift
op hem maekte, zelve reeds vyf jaren
te voren was geftorven, zoo als wy bo-
ven breder gezien hebben (g).
Het 21 jaer dan van Lodewyk is hier
niet het 861 zederd de komst van den
Heiland; en het doet ’er dus niets toe,
dat de 2 indiétie niet met dat laetfte
jaertal overeenftemme.
Doch wat belange dat die 2 indictie,
zoo men ze op 854 ftelt, mede met de
regeering van Hungerus niet zoude {troo-
ken, zoo zegt dit niet alleen de anders
naauwkeurige Buchelius zonder eenig be-
wyz, maer wy hebben bereids getoond,
dat de fchryvers zelve niet recht gewee-
ten hebben, wanneer onze Bisfchop eerst
op den ftoel kwam, of zelfs wanneer
zyn voorganger overleden was; waer
uit volgt, dat men niet kan ftellen , dat
zulks in 854 noch niet gebeurd was; ‘te
minder daer, onder die geenen, die den
tyd bepaclen, de groote Nederlandfche,
_in ’tlatyn gefchrevene, kronyk den aen
vang
(8) Zie boven bladz. 223.
240 H. VAN WYN OVER EEN
vang zyner regeering plaetzt volftrekt
op dat jaer (h), en uit Heda (zoo als wy
mede zagen) (1) op te maken is,dat
zyn voorganger, ha wiens dood hy ter-
ftond gekooren wierd, in den jare 851
al overleed; waer by ik hier noch voe-
ge, dat die gedachten meerder kracht
krygen uit een andere plaetz- van ge-
melden” Heda, in welke hy zegt, dat
onze Hungerus teeds claruit fub Lotha-
rio feniore, dat is, beroemd is. geweest
onder den ouden Lotharius, die al in.
den jare 855, in * laetst ‚, van Augustus ,
den geest gaf (k).
’Er is dan ook geen oortzaek, die ons
noopt. om Hungerus den {toel voor 854
te betwisten; ja, wanneer ik de zaek-na-
der inzie, blyft ’er by my geen twyfel
over, of dit jaer 854 is dat geen, waer
op dit charter waerlyk gegeeven zy, en
het zal dierhalven ‘er alleen op aen ko-
men, om, nu wy (behoudens beter oor- -
deel) de gevoelens van anderen gezien,
en zoo ik meen wederlegd hebben „ook
het onze met enige redenen te ftaeven.
Is niemand, die ooit het oog in de
| | char-
_ Ch) Zie boven bladz. err
(i) Zie boven bladz. 208
CK) Heda in Hungero pag. 55, en Eceard he, lib. 3E.
C. 2x rd
|
|
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 24E
charteren der middeleeuwen geflagen
heeft, onbekend ; dat de regeerings en
indiétiejaren daerom in dezelve gefteld
worden , op dat men uit die beiden het
jaertal des Heilands zou kunnen opma-
ken; waer uit volgt, dat dat jaertal, zes
derd de geboorte van den Zaligmaker ,
in het welke het jaer der regeering en in-
diëtie van een charter, volgens de beste
leezing, als in een punt t’zamenloopt,
voor het bedoelde jaer moet gehouden,
worden, ten zy ’er van elders onweder-
Íprekelyke bewyzen kunnen voortge-
bragt worden, die duidelyk doen zien,
dat zulk een jaer des Heilands, als
welke en regeerings en indiftiejaren be«
doelen, onmogelyk kan worden aengee
nomen, |
*t Komt ’er dan hier maer op aen te
toonen
A. Dat de beste leezing van regeer:
en inditiejaren ons brenge tot en
te zamen loopen in 854.
B, Dat ‘er geen andere omftandighe-
den beletten dit jaer te kiezen,
Wat het eerfte punt belange, ik res
denkavel op deze wyze: | |
* Voor eerst wat de indiétie belange, in
_allede uitgaven van dit charter vindt men
JII DEEL. _Q de
242 H. VAN WYN OVER EEN
de 2 indiëtie, en dit getal moet men dier-
halven vast houden.
En wat de regeeringsjaren betreffe,
in de beste uitgave, en meeste charte-
ren, mitsgaders in den text van Meda,
leest men, dat onze gift geteekend is
met het a1 jaer der regeering over Oost-
Frankryk (1), en dit jaer moet dan over-
eenkomen met de 2 indiftie, die (als wy
zeiden) overal gevonden wordt.
Nu, Lodewyk, noch zeer jong zyn-
de, werd door zynen vader, Keizer Lo-
dewyk den vroomen, in het jaer 817 tot
Koning van Beiëren aengefteld , en ftierf,
als wy zagen, in den jare 876, op de
5 kalende van September of 28 van
hooimaend (m): waer uit volgt dat, ge-
duurende zyne regeering, de 2 indictie,
(welke men weet dat een omloop van
vyftien jaren behelst „eigenlyk beginnen-
de met den 24 September van elk jaer)
wel viermael voorviel, te weeten in 824,
839, 854, 869. Maer in 824 kon geen
21 jaer van Lodewyk over. Oost-Frank-
ryk met de 2 inditie overeenkomen;
want hy was toen noch maer Koning van
Beiëren, niet van Oost-Frankryk; ger
on
(D) Zie boven bladz. 184.
(m) Zie boven blad, 188,
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 243
kon hy, om kortheidshalve andere redes
nen niet te melden, ten dezen tyde maer
8 en niet 21 jaren geregeerd hebben: en
wat 839 belange , fchoon ik erkenne dat
Lodewyk toen ruim ar jaren Koning
van Beiëren geweest was, en nu noch,
wel eens na zyne Beiërfche regeering re-
kende (hoewel reeds Koning van Oost«
Frankryk zynde) kan echter de 2 indic-
tie van ons charter op dat jaertal niet
zien; niet alleen om dat Lodewyk voor
843 niet in ° Utrechtfíche had te gebies
den, maer ook byzonder om dezelve
reden, welke wy zoo aenftonds aenbrag-
ten, namenlyk dat ons charter duidelyk
fpreekt van zyne regeering in Oost
Frankryk; waer by ik noch ter loops
voege, dat, volgens aenmerking van
den groten Mabillon, en Heuman, Lo-
dewyk zyne Beiërfche regeerjaren niet
van 817 toen hy Koning wierd, maer
zederd 826 toen hy in dat Ryk eerst
kwam, rekende (n), zoo dat in 839 zyn
14 niet zyn 21 over Beiërenliep ; tgeen,
by voorb. blykt, uit een charter getee-
kend Zid, 1, Hlud, reg, XIII, *t geen
Q 2 Heus
… (@) Mabill. de ve diplom. lib, 2.C. 27 $ 5. pag. 207 EA
Heum, 1. c. tom. 2, $ 39, pag. 190, il
244 H. VAN WYN OVER EEN
Heuman te regt brengt op 838(0).
Wat wyders den jare 869 belange,
wy behoeven ons by het zelve niet lang
op tehouden , naerdien wy , om verfchei-
den redenen, gezien hebben, dat, de
anders by my geachte, Furmerius, ten
onrechte dit charter op dat jaer heeft
geplaetzt ; hier dan meerder van te
fpreeken, zou het zelve zyn , als in noo-
deloze herhalingen te vallen.
Noch de 2 indiftie dierhalven van 824,
noch die van 839, noch ook die van 869
komen hier met het ar jaer overeen;
en kunnen dus de bedoelde indiftie hier
geen van allen zyn; en * fpreekt nu van
zelve, dat ’er geen andere overfchiet
dan die van 854, om met dat er jaer
overeen te komen, en den datum van
ons charter aen te wyzen.
En dat dan die enige 2 inditie ook in
der waerheid met het er jaer der Oost-
Frankifche regeering juistelyk overeen-
komt, is myns bedunkens, zonder eni
ge tegenfpraek, waer,
Namenlyk, wanneer men van de twee
de indiêtie 854 en wel van den 18' Mai,
op welken ons charter geteekend is,
een en twintig jaren nederwaerts telt,
&o
Co) Heuw. Lc. pag, 2303:
CHARTER VAN KONINGLODEWYK. 248
zoo dat men (gelyk van zelve {preekt
dat men doen moet) den 18 Mai van dat
jaer 854, het 21, de 18 Mai 853, het
20 enz. noemt, zal men bevinden dat
het eerfle jaer juistelyk valt op- den 18
Mai 834.
Zoo dra wy nu van elders aentoonen
kunnen, dat, op dien 18 Mai 834, waer-
lyk het eerfie jaer der Oost-Frankifche
regeering van Koning Lodewyk liep,
{preekt het van zelve dat men ook in
het 854 weder op die dagteekening het
21 tellen moest; en dat dit dus de ree-
kening is welke het charter bedoelt:
Laten wy kort zyn!
Dat onze Vorst of met de jaren 832
of 834 zyne jaertelling over Oost-Frank-
ryk begon is onder de allerberoemdfte
tydkundigen Mabillon (p), Schannat (q),
Eccard (rt) en Heuman (s) ene uitge-
maekte zaek ; alleen twist men, in wel-
ken van deze twee jaren men het ware
begin zoeken moet; edoch, zonder ons
hier ter plaetze met dit gefchil op te
Q 3 # hou-
_ {p) Mabill, 1, c‚ pag. 207.
CQ) Schannat tradit. Fuld. n. 470. fol. 460 ; hy plaetzt
_ Het begin op 834, tegen Mabillon, die voor 833 is,
‘(*) Eecard. he. lib. 19. C. 10. en lib. 29, C. 60.
_{s) Lc $ 39. pag. 201.
346 Hi. VAN WYN OVER EEN
houden (tgeen myns bedunkens tot
noch toe niet uitgemaekt is), zal het ge-
noeg zyn aen te merken, dat het zeker
is, en hier komt het thans op aen, dat
van welken van deze twee jaren deze re-
kening ook haren aenvang nam, in allen
gevâlle, altyd, het eerfte jaer noch liep
op den 18 Mai 834: en hoewel moog-
yk de vergankelykheid der zaken ons,
voor zoo ver ten minften my gebleken
is, geen charter heeft bewaerd, juist op
dien dag gegeeven, en waer in met Zoo
veel woorden gezegd wordt, dat het
eèrfle jaef vân Koning Lodewyk over
Oost-Frankryk noch op dien 18 Mai
834 duurde, meen ik echter, dat men
zich van de waerheid dezer ftelling zal
overtuigd houden, wanneer wy bewy-
zen dat men het eerfte jaer noch telde,
1. voor 18 Mai 834.
2. na 18 Mai van dat zelfde jaer.’
Alzoo hier uit regelmatig volgen moet,
dat men het ook gedaen hebbe in den
tyd tusfchen beiden, en dus op den 18
Nat 834 zelwe.
Wat het eerfte belange, te weeten dat
het eerfle jaer van Koning Lodewyks
beftuur van Oost-Frankryk noch in het
jaer 834 liep, woor den 18 Mai, Een
an
(melee
E werd ls
pede
kan uit een overgroot getal van chartes
ren blyken. Myn lezer echter met dez
ze allen opte houden fchynt my geheel
onnoodig, en genoeg zoo ik ’er drie aen«
haele, kunnende zy, die ’er meerder
begeeren, tot nader bevestiging te recht
raken by den reeds geprezen Heuman ;
dien ik reeds aenmerkte dat een byzon«
der werk gemaekt heeft, nopens de dis
plomata van onzen Vorst. Wy vinden
dan „by voorbeeld, een charter dus on«
derteekend: Mon Heb; a, T regni Hlu-
dowici regis in oriental Francia, ind;
XII. datis: op den 5 van fprokkelmaend
in het 1. jaer van Koning Lodewyk in
Oost-Frankryk, de XII inditie (t): nu
liep in Lodewyks regeering (als den tyd«
kundigen bekend is) de twaelfde indice
tie van 24, van herfstmaend 833, tot
den 24 van die zelfde maend in den ja-
re 834, en dus ook in February van dat
laetfte jaer , als woor herfstmaend komen-
de; waer uit volgt, dat dan ook het
eerfte jaer der Oost-Frankifche regee-
ring, (welke het charter by die indiCtie
voegt) mede reeds in February of fprok-
kelmaend van dat zelfde jaer viel; kun-«
nende men zulks noch nader, op gely-
Q 4 ke
(t) Heuman l, c. S 38, pag, 202, ad annum 834.
248 HH, VAN WYN OVER EEN
ke wyz, betoogen door een twede char-
ter van fprokkelmaend, waer in het 3.
jaer op de X1/ even als % eerfle op de
AKAI; als mede noch door een derde
van Louwmaend, waer in het 4 jaer op
de XV indiëtie gefteld wordt; welke
charteren dus op de jaren 836 en 837
zien; als weder blykt uit den datum
dier charteren, beiden woor Mai gegee-
ven en luidende, ’teerfte XI kalk,
Mart. (Maji) a. III regni Lud, R, ind,
AIV (u) d.i, 17 wan fprokkel- (anderen
lezen 2o van lente-) maend, in het 3,
jaer van Koning Lodewyk, de XIV in-
diie, en het twede WAIT Idus SJa-
marit, anno guarto Ludovici Regis in os
rientali Francia, indillione quinta deci-
nas d.i, den 6 van Louwmaend, in het
wierde jaer van Lodewyk, koning in Oost-
Frankryk, de XV inditie, Op welk
laetfte charter Zccard byzonder aentee-
kent, dat het naer de telling zederd
833 (want hy ftelde het begin der Oost-
Frankifche regeering van Lodewyk op
dat jaer) uitgelegd moest worden (v}
Ik verwachte niet, dat iemand tegens
deze drie charteren zal inbrengen, Le
let
Cu) L.e. ad ann. 836 et 837.
(V) Eccard l, ed. 29. C. Óo.
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 240
het wel waer is, dat de XII, XIV en
XV inditien in de bovengeftelde maen-
den liepen op 834, 836 en 837, maer
dat echter deze drie zelve indiëtien, ge-
duurende Lodewyks regeering , die eerst
in 876 eindigde, noch tweemael te rug
kwamen, te weeten in 849, 851 en 852,
mitsgaders in 864, 866 en 867, en dat
men dierhalven veellicht liever een van
dezen te kiezen hebbe: want den zul-
ken antwoorde ik, dat, (om niet te zeg-
gen dat Zecard, Heuman enz. en wie
heeft de charteren van onzen Lodewyk
meerder naergegaen dan de laetíte? de
aengehaelde brieven op de jaren 834,
836, en 837 mede brengen) (w) nie-
mand, voor zoo ver my bekend is, tot
heden toe, enig charter, of het aller-
minfte hiftorisch bewyz is voorgekomen,
dat men ooit op 849, 851 en 852, of
wel op 864, 866, en 867 het 1, 3 of 4
jaer der Oost-Frankifche regeering van
Lodewyk gefteld hebbe ; kunnende men
in tegendeel , (om van andere jaren niet
te {preeken) aentoonen, dat men in 851
op de 7 Kal, Febr. ind, XII, d.i, op
den 27 van louwmaend, geduurende de
/.
Q5
Cw) Ll «.
250 H. VAN WYN OVER EEN
XI indi@ie, het XVIII jaer van dien
Vorst telde (x), ’t geen met onze recke-
ning volmaekt overeenftemt, en voor
een vierde bewyz van Lodewyks jaer-
telling voor den 18 Mai kan ftrekken (y).
Het is dan zeker dat men woor den
18 dier maend in den jare 834 het eer-
fie jaer noch rekende: en dat men het
ook na dien 18 Mai gedaen hebbe, is
niet minder klaer en nu te bewyzen.
Zoo vinde ik een charter van / kal.
Sept, anno IV. propitio Chrifto, regn.
domini Hludovici Regis in Orient, Fran-
cia, ind. XV (z). d.i, 28 wan oogst-
maend, het wierde jaer, onder Chris-
tus genade, van den Heer Lodowyk, Ko-
ning én Oost-Frankryk, de XV indittie,
* welk Heuman , die het uit Pezius heeft,
te recht op den jare 837 brengt, alzoo
dat jaer, én oogstmaend, de XV indiktie
noch liep: maer rekende men ten de-
zen tyde, dat is, in oogstmaend 837,
het vierde jaer, dan kan het ook niet
anders zyn, of men telde het eerffe op
dien zelve datum in den jare 834, en
wel za den 18 Mai, als voor an
had
(x) Heuman op dat jaer.
63 Zie Bylage XVI.
z) By Heuman ad, ann, 837,
CHARTER'VAN KONING LODEWYK. 251
komende ; moetende men even het zelf-
de befluit trekken, uit noch vier andere
charteren van Lodewyk, als een van
V. kak Aug. (28 van hooimaend) a. X17,
ind. VAI (welke valt in 844) een van
XV kal, Aug. (18 van hooimaend) a,
Chriffo propitio, X III regni domini Hlu-
dovici gloriofiss. reg. in Orientali Fran-
cia, ind, LX (d. i. 846) en twee anderen;
het eerfte van A7 kal, Junii, dat is 22
Mai, en dus maer vier dagen later in
dagteekening dan het onze ; het tweede
van XII kal. Aug., of 21 wan hooi
maend, beiden gegeeven in het 20 jaer
en de eerfte inditie (a) van Lodewyks
voorgemelde regeering, welke indictie-
en regeeringsjaren met het jaer 853 over-
eenkomen, en dus maer een jaer van
het onze verfchillen,
*Blykt dierhalven uit het voorgaen-
de, dat men en voor , en na, den 18
Mai, en dusook op dien 18 dag zeive,
het eerfte jaer der regeering over Oost-
Frankryk van onzen Lodewyk, geby-
naemd van Germanien, gereekend heb-
be; wanneer wy nu van dien 18 Mai
834;
(a) Zie Hewman l.c. op die jaren , en Conring. in aps
pend, ad cenf. diplorsat, Ludov, pag. 363
B53 H. VAN WYN OVER EEN
834, als het eerfle jaer, opwaertstelt tot
den 18 derzelve maend , in den jare 854,
bevinden wy ons, gelyk ik reeds zeide,
op de 2 inditie, en in het 21 jaer van
Lodewyks gebied: en naerdien ons char-
ter in de meeste handfchriften , en bes-
te uitgave, dus geteekend is, en wy bo-
ven, om reden daer gemeld, gezien heb-
ben, dat de 2 indiCtie der andere jaren
geduurende het koninglyk beftuur van
den Oost-Frankifchen Oppervorst, hier
geen plaetz hebben kan (b), meen ik vol-
eedig te kunnen befluiten ‚dat men in ons
charter geene andere telling gebruikt
hebbe, dan de zoo zeer bekende zederd
833 of 834; en dat ook dierhalven (waer
op het meest aenkomt) het jaer, in dit
charter bedoeld, geen ander zyn kan,
noch is, dan het 854 van onzen Verlos-
fer, als *twelke eniglyk en alleen vol-
komen met die jaertelling overeenftemt,
zonder dat men eenige de minfte veran-
dering der indiftie in dezen giftbriev als
dan behoeft, of behoort te maken.
Om dierhalven volleedig te kunnen
befluiten dat dit charter in 854 gegeeven
Zy, fchiet ons noch maer over aen te
toonen: [
B, Dat
(b) Zie hier voren bladz. 242. fà.
|
”
d
|
|
CHARTER VAN KONING LODEWYK. 253
B. Dat ’'er geen andere omftandighes
den beletten dit jaer te kiezen,
En hier op merke ik aen.
1. Het firydt niet tegens dit jaertal dat
Koning Lodewyk toen deze gift, d? U-
trechtfche kerk betreffende, zoude ger
daen hebben , alzoo wy in * voorgaende
zagen, dat hy reeds zederd 843 gebied
had over een deel van Utrecht en het
Utrechtfche ; maer had hy nu dit reeds
zederd 843 dan had hy het ook in 854;
naerdien het den Hiftoriekundigen be
kend is, dat deze deeling hebbe ftand
gegreepen tot 870, wanneer zy zelfs
niet verminderd wierd, maer Lodewyk
noch enige deelen bekwam bewesten den
Rhyn, bekend onder den naem van de
twee deelen van Friesland (c).
2. Het flrydt niet tegens 854, dat
Hungerus toen reeds Bisfchop geweest
zy , gelyk wy mede reeds meer dan eens
ezien hebben (d), fchoon die regeer=
tyd tegens de jaren 869 en 870 aenloopt,
toen de ftoel af leedig ftont, of de mys
ter floot op het hoofd van Odilbaldus,
_ 3. De Onderkanzelier Hardbertus vins
de ik niet alleen op ’tjaer 855, onder
den
Ce) Vid, Aimoïin, 1, c. lib. 5. C. 25.
(d) Boven bladz, 197 ef feqg.
254 H. VAN WYN OVER EEN
den naem van Adbertus, noch in wee-
zen (e)) maer ook onder dien van Made-
dëus (met welke beide naemen wy reeds
gezien hebben (f) dat hy in de charte-
ren voorkomt) in den jare 859, en kon
dus ook in 854 in dienst zyn; te meer
daer hy mede onder den naem van a- _
debertus voorkomt in 853 (8).
4e 4 Strydt niet, dat Ratlerius, die wy
zagen dat noch in 870, noch 869 noch
zelfs in 861 meerder in *tleeven was;
maer reeds voor fprokkelmaend 856 ge-
ftorven, echter nu in 854 noch op aerde
konde zyn.
__ ? Is waer de naauwkeurige Heuman
Ct welk ik aen moet teekenen, om allen
tegenfpraek te beneemen) die anders ons
charter op 854 noemt, voegt’er deze
woorden by (h), dubium has tabulas pre-
mit, quod Ratelerius (Radleicus) easdem
ApHuc recognoverit. Mir, tom. Lp. Sor
reponit a. XXIX, d, i, ’Er is een twy-
feling in dit charter (namelyk op welk
jaer men het brengen moet) om dat RAT-
zerius (Radleicus) het NoCH ne.
eet.
(€) Heuman l. c. $ 36.
(É£) Zie hier boven bladz. 187.
(2) Conring l. c. pag. 369. Lj (A3
(Ch) Le c. ad ann. 854.
mm
CHÂRTER VAN KONING LODEWYK. 255
heeft. Mireus flelt in plaetz t jaer
2 d
Edoch wat betreffe Mireus, wy heb:
ben zyne leezing reeds te voren met die
van Furmerius wederlegd: en wat Heu-
man aengae, de geleerde man twyfelt,
en bewyst niets, en een enkele twyfe-
ling kan ons van befluit niet doen ver-
anderen,
Ik zie echter op een andere plaetz (1);
dat deze twyfeling by hem voorkomt
uit het zeggen van Mabillon, en Eccard;
maer, mag ik het zeggen, de meening
van deze twee luiden doet niets tegens
de onze. Immers Vader Wastelin, die
deze plaetz beleefdelyk voor my heeft
naergezien,verzeekert my, dat Mabillon,
ter aengehaelde plaetze, dat is op het
jaer 851 aldus fpreekt, mortuus est fub
idem tempus Ladleicus abbas Seligenftadien-
fis &c. d. i, ouzrenD den zelven tyd is
geftorven Ladleicus, Abt van Seligenftad
&c.; die vader (in zyne letteren aen
my) voegt ’er zeer wel by ce sum zoem
TEMPUS ne margue point une date PRECI-
SE, of dat OMTREND DIEN TID, duidt
geen
(i) Heuman |, c. pag. 196, ubi Mabillon ann. Bened.
1.34. C. 34. 4.851 obiisfe exiftimat. Eccard c‚l, pag. 4235
Ì, @, tom, 2, ver. Franc, orient,, a 852,
256 He VAN WYN OVER EEN
geen BEPAELDEN iyd aen; maer buite
dit, Eeeard heeft Mabillon reeds weder-
legd, en beflooten uit een diploma van
den 8 vAN wINTERMAEND 851, dat Rat-
leicus in den jare 852 noch leefde (k);
in welk jaer hy echter denkt dat onze
Kanzelier overleeden zy, om reden dat
hemop den 22 van bloeimaend 853 een
anderen Kanzelier van Lodewyk ont-
moet, Baldricus genoemd (l), maer de-
ze reden gaet weder niet door; want
dan zoude men op de zelfde wyz mo-
gen denken dat ook in 854 gem. Baldri-
cus overleed, dewyl ik in dat jaer Gri-
moldus in die bediening vinde (m), daer
ondertusfchen Baldricus noch voorkomt
in 857 by Zccard zelve (n): een van
beiden dan, of men had in het Franki-
fche ryk meer dan één Kanzelier, of de
één nam het waer, terwyl de ander af-
weezig, ziek, enz, was, En wat be-
hoev ik (om weder ter zaek te komen)
langer te twyfelen of Hungerus al, of
niet, in 852 ftierf? daer het charter,
door Conringius bygebragt uit een af
fchrift, welk de ftad Zindaw naer het
oof-
(KI) Le. L30. C. 99. pag. 423 CN 424.
(im) Heurzan À. c. pag. 195. $ 30.
(n) L.c pag. 888.
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 35
oorfpronkelyk had doen verzeegelen, en
dat vooreen pronkítuk van oud- en
echtheid mag doorgaen, niet alleen door.
onzen Ratlerius of Radleicus is (o) naer-
gezien, maer gegeven op den X17 kal,
Aug. anno AX regni domini Hludovici=
in oriental Francia, indilione primáâ;
d.i, 21 July in het 20 jaer want ryk van
den Heer. re in Oost-Frankryk ;
de EERSTE indittie, of anders-op den jare
853, en dus een jaer er ruim zeven
tnaenden later, dan onze Abt, na ’ gës
voelen van Zccard, zou geleefd hebben.
Kort om, men ziet dán doot dit
laetfte charter het gevoëlen vari, Mas
billon, Eccard,en Heuman vervallen; en
daer hier uit blykt dat Radleicus noch
ruim tien maehden voor den 18 Mai 854
Kaänzeliet was, ís ’er geen reden om, te-
gens een echt charter, als *tonze, aert
te mogen Îlellen, dat hy reeds op. dien
18 Mai der waereld zóude zyn ontrukt,
te meer. daer. by niemand (voor zóo vér
ik weet) én zelfs niet in zyri gtaffchrift;
Zyn dood is'aengeteekend , daer men tén
dezen opzichte alleentyk feést (p).
Cdi DEES, R == Jus
(©) Le. pag. 263.
CP) Wnkens k; cs
258 — H. VAN: WYN OVEREEN
— „Juvenis- vitam hant lingwenssmigravit
buo msv ld _nadaethra;
Atque ibi cum Chrifto gauúdia- vera tenct.
‚5, Dat Lodewyk in 854 te Frankfort
geweest Zy, wordt van geen een fchry-
ver tegengefproken ; en indien, men niet
duidelyk. gemeld, vindt, dat hy ‘er op
den 18 van bloeimaend. was, is zulks
aen. de fchryvers te wyten, die Zecard
teeds heeft aengemerkt op dit jaer vry
nalaetig geweest te zyn EC zoo dat
men zich. meest met, de “Bertiniaenfche
jaerboeken moet. behelpen ; waer by
komt dat wy van elders leeren , dat Lo-
dewyk dat jaer niet büiten.zyn ryk oor-
loogde, maer zyn zoon te Lodewyk
gezegd naer Aquitanien zond (tr), ter-
wyl ondertusfchen Meuman zeer wel
heeft aengeteekend (s) dat- onze Vorst
zich meest te Ratisbon en Frankfort op-
hield, zoo als wy. laetfte trouwens
reeds boven zâgen (t)._ …
Geen van deze vyf punten of omftan-
digheden dierhalven (aen welken. men
echter de ware datum van onzen gift-
brief
(q) L. ce. pag. 427.
(r) Capirul. Reg, Francor, edit, Baluz, tom. 2. pag. 7Ie
(s) L.c. $ 26. pag. 1Ó2.
(t) Bladz,. 187.
TEE WEE ENG tn —
_… _ 833 of 834, gebruikt hebbe.
Rn CE R 2
CHARTER VAN KONING LODEWYK, 259
brief toetzen kan,) tegens het jaêr 854
aenloopende, maer zeer wel er mede
ftrookende, maek ik, zoo hier om, als
om dat ook de Regeerjaren van den
Oost-Frankifchen Koning, mitsgaders
het getal der indiktie ons op dat jaer
brengen, geen zwarigheid te befluiten ,
dat niet alleen alle deze voormelde vyf
zaken in dat jaer gebeurd zyn, en dat
dus op den 18 Mai, in den jare 854,
Lodewyk over *t Utrechtfche had te ge-
bieden, dat Hungerus toen aldaer Bis-
fchop, dat Hardbertus onder-Kanzelier,
en Ratlerius noch Kanzelier was, mits-
gaders dat Koning Lodewyk zich toen te
Frankfort heeft bevonden; maer dat
ook, (waer op het voornaemlyk aen-
komt) dierhalven ons charter op geen
ander tydpunt, dan in dat jaer 854 op
den 18 van bloeimaend gegeeven zy.
COROLLARIA,
A. *t Charter eens gebragt zynde op
854, vloeit hier uit voort, dat
Lodewyk ook in onze giftbrieven -
de jaer-rekening, beginnende met
B. Uit
260 Hs: VAN WYN OVEREEN enz,
B, Ui
t den inhoud van het charter blykt,
dat ’er geen twyffel meer overig
is, of men. moet door den Rhyn,
die in de deeling van 843 de fchei-
ding. tusfchen het. gebied van Lo-
tharius, en dat van Lodewyk van
… Germanien gefteld wordt, niet het
Vlie, maer dien arm des Rhyns
verftaen, die by Katwyk in zee
liep ; zoo dat de Heer Wagenaer
wel gedacht heeft, . Vaderl. Hift.
IL D. bl. ór (3) en bl. 77 (8).
u
CNR " EN
ERO 0 ZA
dein
B Y:
Bladz. 26ï
eN Te GEAN
Ï
BEHOORENDE TOT DE
VERHANDELING
VERAN NT
ME B, VAN WIN.
SS\SSSSSS\S&:
1
n de oorfpronglyke Latynfche tale, (welke ik,
om redenen, meest woordlyk volgde) luidt de
gifte van Lodewyk aen den Utrechtfchen Bisfchop
Hungerus by Heda hiftor. Epiftop. Ukraj. (uit wien
Mieris het zyne gr. chart. boek TI. D, bl. 1ó en 17
heeft getrokken) pag. 55, dus:
22
25
22
3
22
hed
” In nomine Sanae et individue trinitatis, Lu-
dovieus divina favente clementia Rex. Cum periti-
onibus facerdotum dei, juftis et rationabilibus,
diviní cultus amore favemus, fuperna nos mu-
niri gratia non diffidimus, Noverit interea in-
duftria feu utilitas omnium fidelium noftrorum,
tam prefentium quam et futurorum „ quia Hun-
gerus veteris Trajcéti Ecclefiee epifcopus, quw
est conftruêta in honorem S, Martini confesforis,
et aliorum fanétorum, obtulit obtutibus noftris
authoritatem immunitatis domini et genitoris
noftri, bone memorie, Ludovici piisfimi- Au-
gufti, in qua erat infertum, quod non folum
R 3 ») idem
22 BE L Ar GUNBR AN,
9
22
25
52
99
99
99
92
99
99
27
99
9
29
9%
29
95
92
5
99
59
99
95
5)
95
59
52
29
9
93
9
bv]
9
25
93
95
kP
55
95
39
9
hed
hdd
idem dominus et genitor nofter, verum etiam
predecesfores ejus reges Francorum, eidem ec-
clefiee (cui Hungerus ipfe, authore deo, pra-es-
fet) fub tuitione et defenfione eorum, cum om-
nibus fibi fubjektis et rebus vel hominibus ad fe
pertinentibus, vel afpicientibus confiftere fece-
runt, et eorum immunitatum auétoritatibus hac-
tenus ab inquietudine judiciariee poteftatis eadem
munita atque defenfa fuisfet Ecclefia, fed pro rei
firmitate poftulavict a nobis pracdigtus epifcopus,
ut paternum feu predecesforum noftrorum Re-
gum morem fequentes, hujusmodi noftre im-
munítatis preeeptum erga ipfàm ecclefiam, im-
munitatis atque tuitionis gratia, ob amorem dei
et reverentiam ipfius locí, circa ipfam Ecclefiam
fieri cenferemus. Cujus petitioni libenter asfen-
fum prebuimus, et hoc noftre authoritatis
preceptum fieri decrevimus, per quod precipi=
mus atque jubemus, ut nullus judex publicus ,
neque quiflibet ex judiciaria poteftate „ aut nul-
lus ex fidelibus noftris, in ecclefias, aut loca vel
agros feu reliquas posfesfiones, quas moderno
tempore in quibuslibet pagis vel territoriis
infra ditionem regni noftri, jufte et rationabili=
ter memorata tenet vel posfidet ecclefia, et ea
que deinceps, jure ipfius fanêti loci , divina pie-
tas augere dignabitur, ad caufàs audiendas, aut
freda exigenda, aut manfiones vel paratas facien=
das, vel fidejusfores tollendos aut homines ipfius
ecclefie tam ingenuos quam et fervos fuper ter-
ram ipfius commanentes, injufte diftringendoss
neque ullas redhibitiones aut illicitas occafiones
requirendas noftris et futuris temporibus ingredi
audeat, vel ea que fuperius memorata funt eX1-
gere praefumat, fed liceat memorato prefuli fu-
(que fuccesforibus res praedite ecclefie, cum
omaibus fibi fubjeltis, fub tuitionis ac immuni-
tatis noftre defenfione quiëto ordine posfidere ,
et noftro fideliter parere imperio, atque pro In=-
Columitate noftra conjugis ac prolis, feu etiam
totius regni, a Deo robis collati, et ejus cle-
„, men-
chron. l, 5 C. 29, ri leest prata, zoo als ook
Or 4
R YY L A G E Ne "263
mentisfima. -miferatione per immenfum confer-
5» vandi, una eum clero et populo fibi fubjecto,
„s domini immenfam clementiam exorare , et quic=
», quid de prefatis rebus ecclefie jus Fifci exigere
„, poterat, integrum eidem -concesfimus Ecclefie ,
5 feilicet ut in perpetuo tempore ei ad peragen-
„, dum dei fervitium augmentum et fopplementum
„ fiat. Hanc itaque authoritatem, ut pleniorem
„ in Dei nomine obtineat vigorem, et a fidelibus
‚ fante dei ecclefie et noftrius diligentius confer=
5» VEtur, manu propria fubter firmavimus, et annu-
„li noftri impresfione fignari fecimus. Signum
„> domini Ludovici piisfimi Regis. Hardbertus ad vi-
2» CEM Ratlerii recognovi. Datum XV Cal, Juni.
5» Anno XXI. Domini et ferenisfimi Regis Ludowici in O-
„> rientali Francia regnante Indiëlione fecunda, Aétum
„‚ Franconefurd Palatio Regio. In deï nomine fe=
» liciter, Amen.
Merfones ftaet ’er in ’t Latyn, van waer ’t Fran-
fche maifon, buiz, eigenlyk verblyfplaetz; ik zet
het hier door wertoefplaetz (of intrek) over; om dat
het ziet op de verplichting der Frankifche onder-
danen „dien reeds door Carel den grooten belast
wierd de afgezondene Koninglyke rechters geen
herberging in hunne huizen te mogen weigeren,
Du Cange in glosfar, med. et infim, Latinit., VOCE manfio,
III
Me deze omfchryving zet ik de woorden paratas
facere over. Parate (waer voor J. a Leidis in
foun
204 BL EL A GOENN.
feuda woor freda) komt volgens du Cange van parare,
ft geen hier naer zyne meening ’ zelfde als het
middel-eeuwfche metare ('t welk hy door hofpitari,
herbergen overzet) zou beteekenen. My fchynt het
toe dat parate wel van parare kome, maer dat dic
werkwoord hier in zyne eerfte beteekenis, d. í.
bereiden, gereell maken moet genomen worden, zoo
dat paratas facere hier eigenlyk aenduide die dienften ,
tot welken (buiten een plaetz in hunne huizen) de
onderzaten van Lodewyks gebied terftond by ’t aenkomen
der afgezondenen in gereedheid moeften wezen, als fpys,
drank, paerden, wagens (werede) enz, Men zie
duCange op parate en manfio, alwaer hy breeder over
parate handelt,
ie Ve
AJfperfingen in ’t Latyn occafiones; zekere fchatting
“4 volgens den geprezen du Canze, welke hy
meent dat men den onderdanen oplag propter OCCA-
SIONES bellorum wel aliarum necesfitatum: d. Ì. om OOR-
ZAKEN of ter GELEGENHEDEN wax oorlogen of andere
woodzaeklykbeden; dit Zoo zynde, zoude ons middel-
eeuwfche occafio met het oude Latynfche overeen-
ftemmen. Maer, zoo ik my niet bedrieg, is het
anders; en gelyk de Heer Du Cange zeer wel heeft
opgemerkt, dat ons occafto ’t zelfde is met het geen
anders gezegd werdt achefo, ’twelk hy zegt tezyù
exattio, wexatio enz. d. i. geld-afbaling , afperfing, ZOO
meen ik dat beide deze woorden vermaegfchapt
zyn aen het oud Frankifche, akust, achust, en (met
byvoeging der b) hachust, reeds aen Notkerus, Ot-
fridus en Kero bekend, by wien dit woord in ’t
algemeen, vitia, of allerhande misdaden beteekent ;
van welke algemeene beteekenis men het zederd
kan overgebragt hebben tot de misdaed van geld af te
persferr, ’t geen dies te zekerder wordt, als men
genmerkt dat in het met de Frankifche tale ver-
maeg=
Peli int eel Pas
EE De BB W. 265
maegfehapte Gothisch, niet alleen het woord adkost
voorkomt in Gothr. hift. pag. 125, maer ook aldaer
door Verelius mede verklaerd wordt door exagitatio,
vexatio; waerom ook de beroemde Schilter (in glosfar,
Teuton.) deze woorden by een brengt. Uit dit a-
kust, Gothice adkost of achost , (want de vocalen zyn
wisfel-letters) te zamen gezet uit het voorzetzel
& ‚en chost of chust,‚d.i. deuzd, denk ik zal het woord
achefo, en zederd door een meerder verbasterde
uitfpraek occafio gemaekt zyn. Ons woord onkost,
’tgeen ouwlinks mede ondeugd beteekende (zie Schil
ter. glosfar, voce Akust) komt ’er eigenlyk ’ naeste by.
V
armer: annall, pbrific. 1, Ó. pag. 196 en 197. °’ Frat
„hac tate Ultrajeéti epifcopus S. Hungerus,
2» Datione Frifius, homo do@tus et prudens. Is,
2 cOgnita morte Lothariì regis, Francofurtum profeus,
»> orat Ludovicum Germaniee regem, ut fue ec-
„> Clefie immunitates, jam antea a patre ejus con-
5 Cesfâs, benigne confirmet, nec ab ipfo repulfam
> Patitur. Ludovicus enim plenisfime epifcopí
2, Preces approbat fuo diplomate, quod apud Guil-
» helmum Hedam, in hiftoria Ultraje&tina, hoc
», loco extat, et ipfe regni fui anno in Francia orien=
s> ali VICESIMO NONO, INDICTIONE SRCUNDA',
» id est Chrifti 869, Francofurti in regio palatio
2 dedit, gui anus S. Viro etiam fatalis fuit, utpote
2 Qui wadecimo kal, Fanwarii e wita decesferit, cum fedis=
os JEt annos tredecim,
H t blykt hier uit dat men thans in de chronyk
k van gem, var Leiden U, 6, C, 9. kwalyk leest,
ket R 5 ” n=
266 B Y L A GE MN.
anno domini oëingentefimo fexagefimo= Hunge=
», TUS— quievit in pace” want dit zoo zynde zou-
de van Leiden zich zelve tegenfpreeken; ik twyffel
dan niet of Sexto is’er by een fchryf of drukfeil uit-
gevallen, en ik vinde het ook wel degelyk uitge-
drukt in een MS. van die Chronyk „ thans aen den
Heere G. Meerman behoorende,
Ree namenlyk, en de axnales Metenfes, De ane
nales Fuldenfes echter verfchillen een weinig,
met minder naauwkeurigheid zeggende , dat hy
ftierf menfe Julio: doch de Heer Eccard heeft reeds
aengetoond, dat men de eerfte lezing volgen
moet, te meer wyl de Bertiniaenfche jaerboeken
getuigen dat de Koning op een maendag (feria fâ=
cunda) overleed, en dat de8 Aug. (VI Idus Augufti)
ook op dien dag inviel. Zie Eccard de reb: Franc.
Orient. tom, 2, L, 31. $ T48. pag. 548.
B’ Matth, Anal, tom. 9. pag. 23 in O&., en tom. 5.
taz. 319 guarto. NB. deze Latynfche Utrecht-
fche kronyk is dezelfde, van welke veldezaar in ’
Fasciculus temporum gebruik gemaekt heeft: hy was
‘er, volgens Boxhora, de opfteller van: zie eens de
noot van dezen laetften op Velden. chron. van Hol-
land, bl. 136, en vergelyk ’er mede d’eerfte bladz.
dezer kronyk by Mattheus en Fascicul, tempor. bladz.
244. edit, 1480.
Den
„> loci hoc cum cura agere,
TDAERN 267
IX
DD” 15 van hooimaend, dus zet ik de woorden over
18 cal, Septembr, Van Leiden en Heda ziet men
verfchillen hier in den dag zelfs met Beka, die
decembris leest. De gefchreven Van Leiden van den
Heer Meerman heeft mede als de gedrukte.
X
” (Genuinum esfe non equidem dubitamus: tem-
“) 9, poris tamen fubfcripta nota perquam est
», Corrupta. Aanus enim regni XXI Ludovici no-
ss ftri incidit in dominicum LXI: illo autem res
», Ultrajeétine ecclefie erant in ditione regis Lo-
s> tharii Imperatoris cognominis filii, qui obiit de-
2, mum anno Chrifti DCCCXIX. Etquidem Indi&io
> Secunda bene quadrat in tempus illud: vereor ta-
men ut vel tune diploma condi potuerit a Ludo-
»> vico noftro , conftat quippe isthoc anno praevaluis-
fe in Lotharii regno Caroli Calvi autoritatem: nifi
„> fortasfis Hungerus fuerit intereos qui Carolo funt
reluctati , ac proinde ab eo privati rebusfuis. Vix
», tamen illo rerum ftatu potuit a Ludovico confir=
», matio haec inftitui, prefertim egrotante imo pe-
„> ne defperante de vita, Verofimilius igitur fcrip-
„> tum hoc diploma anno fequenti, qui erat Ludovi=
„ Ci XXX: utpote cum illo demumanno confe&tum
fit negocium divifionis regni Lotharici inter Lu-
3% dovieum noftrum et Carolum fratrem, atque
adeo in juset ditionem Ludoviciepifcopatus Tra-
„> jeÉtinus tranfierit. Opere fortasfis. fuerit preti=
> Um, faltim illa legisfe que habent annales Ful-
s, denfes in atis anni post oétingentefimum fexa=
s» gefimi noni et feptuagefimi. Nec vero hujus est
Dat
hd
hed
368 BE L AGE NS
XI
at dit jaertal dus moet gelezen worden, en ’er
in ’t Latyn kwalyk ftaet 819 behoef ik den
tydkundigen niet te zeggen; ’t volgende in den
text leert dit niet alleen, maer wy hebben ook bo»
ven reeds van ’fterfjaer van Koning Lotharius ge=
fproken. Zie bl, zoo,
XII
fen: Annal, Benedik. tom. 4. pag. 16 en tom. 8,
du recueìl des hìftoriens de France pag. 418. NB. de-
ze twee namen deelt my de beroemde Vader Wafte-
lin, thans -Boekbewaerder van den Boekfchat der
Jefuiten te Luik, (bekend door zyn defcription
de la Gaule Belgique) mede; ’tgeen ik zegge om dat
ik die werken zelve niet bezitte, en duster goeder
trouwe,
XIII
ld ann, 856. de woorden zyn nadrukkelyk: pris-
cipes (Îtaet 'er) et optimates regni— Hlutharium fü=
per fe règnare cupieutes, ad Hludovicum regem Orientalium
Francorum, patruum ejus in Franconofurt eum adducentes,
CUM CONSENSU ET. FAVORE ILLIUS SIBI REGNARE
CONSENTIUNT,
No-
Le
B Y L A G E Ns 209
XIV
Nie de P amcienne Gaule, pag. 65o, op ’t woord
"S TrageBum, alwaer hy zegt: Ox est inftruit dass
les tems pofterieurs a la domination Romaine, que ce pasfage
du Rhin etoit convert dun Chateau, fituê fur la rive UL=
TERIEURE, et ce lieu étoit alors appellé VETUS TRAJE-
CTUM. Heda mede (want ik heb alles niet aen
willen halen) zegt reeds C. 1. p. 5. Situm itague urbis
oram Rheni, VEL UTRAMQUE POTIUS RIPAM3 com:
plexum fuisfe , nemini dubium.
XxX V
Er ftaet in ’topfchrift VI Idus, d.i, de 8, Au-
gustus; maer dat’er een kleine misflag is ,
heeft Eccard reeds aengemerkt /. ec. /. 31. C. 1633
namenlyk men leest in ’tflot der deeling by Baluz.
Capicul, reg. Francor. tìt. 435
In craftina, sciLtGET IV rDUs EJUSDEM menfis
(-Aug.) fimul convenerunt reges fratres, et valefacientes fe
mutuo, ab invicem discesferunt Ec. was nu de dag za
de deeling de IV Idus, of ro der maend, dan was
de dag der deeling zelve, de V (of 9), en niet de
VI Idus, en daerom verandert ook de Heer Eccard
de VI boven aen in V, l.c: maer de zaek dunkt
my niet uitgemaekt, wänt waer uit blykt het dat
men op de lezing van het flot meerder moet ver=
trouwen dan op die van ’t begiu ?
By
278 PY L A“ G* BEN,
XVI
y Heuman U, c‚, op den jare 849, is een charter,
geteekend D. VIII. Id, Mart. a. XIV. ind, XII;
volgens Hundius , maer volgens Lunig a. XIV. ind,
IX, Ik denke dat men ’t verfchil dus effenen moet,
dat men by Hund, ’t jaer XVI voor XIV leze, en
dan komen jaertelling en indiétie, met de tydree-
kening, van welke wy fpreeken , over een.
EEN
dan na een langdurig onderzoek en by-
Blade, 27ï
E E N
GENEESMIDDEL
TEGENS DE
VALLENDE ZIEKTE,
Eme R:
BEPROEVING VOORGESTELD
PDrOTONR
Y. OOSTERDTK SCHACHT.
D* de verfchrikkelyke ziekte, die
men wallende ziekte (Epilepfia)
noemt, een ziekte is, die van zeer veele
en zeer verfchillende oorzaaken kan
voortgebragt worden, is by alle Genees-
kundigen als een onfeilbaare waarheid
aangenomen,
Dat ’er onder deze oorzaaken eenige
zyn ,edie gemaklyk ontdekt konnen
worden; dog ook eenige, die men niet
zon.-
272 js OOSTERDYK SCHACHT OVER DE
zondere aandagt kennen kan, is even
zeker; | SR
Niet minder waaragtig is het, dat ’er
eenige zyn, die, wat moeite men ook
aanwende, wat opmerkzaamheid men
ebrtike, tot onze kennis onmooglyk
onnen koomen,
Hier van daan is het, dat men in de
ontleeding van lichaamen , aan die ziek-
te geftorven, niet zelden ontwaar wor-
de zulke verfchynfelen, waar op men
geduurende het leeven.van den Lyder
geen het minfte vermoeden nog gehäd
heeft, nog heeft konnen hebben: hoewel
het buiten twyfel is, dat, het geen men
in die lichaamen vindt; en voor de oor-
zaak van de ziekte houdt, meenigwerf
niet de oorzaak, maar het uitwerkfel
van dezelve of van de ziekte is. |
Het zoude niet moeijelyk vallen dit
door verfcheidene voorbeelden te ftaa-
ven, indien dit ons oogmerk: wäres
Ondertusfchen zal ieder my ligt toe-
ftaan;-dat; naar de verfcheidenheid der
oorzaaken, verfcheidene en zomtyds
wel eens geheel tegengeftelde en met an-
dere gantsch ftrydige geneesmiddelen
moeten in ’ werk gefteld worden, en
„dat het volftrekt onmoogelyk is om met
een
|
E
VALLENDE ZIEKTE: 273
een en het zelve middel alle vallende
ziekten met eenige gegronde hoop van
een gewenschte uitkomst tegen te gaan:
geen ik my verbeelde dat in deze ver-
lichte Eeuw van niemand tegengefpro-
ken zal worden.
Hier uit volgt ontegenzeggelyk, dat
een Geneesmeester deze of andere ziek-
ten behandelende (want tgeen van de-
ze ziekte gezegd wordt, mag en moet op
alle andere toegepast worden) met al-
len ernst, vlyt en infpanning, zoeken
moet naar de waare oorzaak, die in dat
onderwerp, ’twelk hy tragt te genee-
zen, de ziekte voortbrengt.
Edog, het gebeurt niet zelden, waar
over zig alle menschlievende Genees-
meesters meenigwerf beklaagen ‚dat men,
wat arbeid men ook aanwende, wat op-
merking men neeme, hoe zeer men o
het geftel van den lyder, op de toeval-
len de ziekte verzellende, op de manier
van leeven, op het geen de ziekte voor-
afgegaan is, met een woord op alles,
waar op agt te geeven is, agt geeve;
dat men, zeg ik, bekennen moet, dat
de waare oorzaak van de ziekte of zeer
duister, of twyfelagtig, of geheel en al
onbekend is,
“JIL, DEEL. S | Nu
274 Je OOSTERDYK SCHACHT OVER DE
Nuis de vraag, wat in zoo.een geval
den Geneesheer te doen ftaat. Zal hy
den lyder verlaaten en ‘aan zyn erbarm-
Iyk noodlot overgeeven? Dit zeker
fchynt niet. te, moogen gefchieden, im-
mers niet , zoo lang men niet verzekerd
is, dat de. ziekte volftrekt ongeneeslyk
is, welke verzekering men niet kan
hebben, zoo lang de oorzaak, ’t geen
hier gefteld wordt, verborgen en onbe-
kend is.
Wat dan gedaan? zoude men in dit
geval niet tot eenige proefneemingen
moogen overgaan, en zulke middelen
gebruiken, die de ondervinding geleerd
heeft, dat een of meermaalen in deze ziek-
te van vrugt geweest zyn, en dezelve
ondergebragt hebben? Immers dat de
ziekte eens overwonnen heeft, kan het
meer doen , en moogelyk is in dezen ly-
der dezelve oorzaak, die ‘erwas, wan-
neer de ziekte door dit middel overwon«
nen wierd, |
Ik wil niet ontkennen , dat dit maar
een zeer geringe moogelykheid en dat
'er ongemeen meer apparentie tot het
tegendeel is, Zelfs ftaa ik toe, dat
het middel, dat de vallende ziekte in
een of meerder onderwerpen weggenos
men
VALLENDE ZIEKTE, « 295
men heeft, in dit onderwerp fchaade:
lyk kan zyn, dewyl, de oorzaak onbe:
kend zynde, het ligt gebeuren kan, dat
dezelve door dit middel toeneemt en
verergert,
Dit niettegenftaande meen ik, dat
men in zulke onzekerheid tot het ge-
bruik van zoo een middel mag en moet
koomen. … % Is dog genoegzaam alges
meen aangenomen, praeflat anceps res
medium experiri quam nullum ‚en, incerta
falus certa defperatione potior est. Zelfs
oordeel ik, dat, zoo op het aanwenden
van dit middel de ziekte of erger of door
de dood gevolgd wierd, de Geneesheer
zig egter niet te befchuldigen zoude heb-
ben, en zoo voor zig zelven als voor de
weereld onberispelyk zoude zyn, indien
namentlyk, gelyk onderfteld wordt, hy
alles wat in zyn vermoogen was aange-
wend.had , om de oorzaak van de ziekte
te ontdekken,
Het zal dan nuttig en noodig zyn, dat
hy of zyn geheugen inprente, of, om
er by geleegenheid gebruik van te kon-
nen maaken, aanteekene alle die midde-
den, waarvan men zeker weet , dat door
dezelve de vallende ziekte een of meer-
maalen geneezen is. Is rriet zonder re-
| 2 den,
276 J. OOSTERDYK SCHACHT OVER DE
den, dat ik zeg zeker weet, want daar
worden ’er veele opgegeeven, waar van
men geen den minften grond heeft om
te gelooven, dat zy immer met vrugt
zyn gebruikt geworden, en indien uit
het groot getal van de arcana en fpecift-
ca, die tegens deze ziekte aangepreezen
worden, zulke uitgemonfterd wierden,
van welker goede uitwerking men geene
vaste verzekering heeft, dat ’er ooit een
voorbeeld geweest is, verbeelde ik my,
dat ’er zeer weinige zouden overbly-
ven.
Ik heb al een zeer groot getal van zul-
ke middelen vergaaderd, en zoo uit
{chryveren als andere berigten opgetee-
kend; dog voor eenige jaaren wierd my
van een kundig, eerlyk, en van alle
charletanerie afkeerig Geneesheer ’er
een voorgefteld, dat ik nergens elders
aangepreezen gevonden heb, (hoewel het
moogelyk buiten myn weeten hier of
daar zoude konnen voorkoomen) ’ geen
ik nu ter beproeving overgeeve,
Het was in ’t jaar 1746, dat de Heeren
Prinfen van Wurtenberg-Stutgard op de-
ze Univerfiteit ter bevordering hunner
Letteroeffeningen zig eenigen tyd on
el-
/ Rois kundigheid, bedaardheid en ne-
_VALLENDE ZIEKTE, 277
hielden. Onder hun gevolg was een
Lyfarts J. A. GESNER, een braaf, ver-
ftandig, geleerd en bezadigd Heer.
Meermaalen had ik het genoegen van
met dien Heer over zaaken, de Genees-
konst betreffende, te fpreeken , welk ge-
noegen egter van korten duur was, na-
dien hy door de Noftalgia of Heimwee
genoodzaakt wierd naar zyn Land te
keeren, alwaar hy weinige jaaren daar-
na overleden is. Op een zekeren tyd
viel het gefprek op de wallende ziekte,
en byzonder op het daar tegens zeer ge-
roemd en dikwils heilzaam bevonden
Oleum animale Dippelii, waar van hy,
gelyk veele anderen, dikwils gelukkige
uitwerkingen befpeurd had, By die ge-
leegenheid verhaalde hy my, dat het
Wurtenbergfche huis daar tegens een ge-
neesmiddel bezat, waar van hy betuig-
de meer dan eens gezien te hebben, dat
de vallende ziekte niet alleen merkelyk
gebroken, maar t eenemaal onderge-
bragt was. Hoewel ik in ’t gemeen niet
veel , immers niet ligt geloof flaa, aan de
voorgewende krachten van de fpecifica
en arcana; zoo verwekte egter de be-
righeid van dien Heer in my een ‘groot
S ver-
278 J. OOSTERDYK SCHACHT OVER DE
verlangen om te weeten, waar in het
middel beftond, Hy liet zig overreeden
om het my bekend te maaken, en gaf
my daar van het volgend berigt,
Neemt fuiker of zout van
loot (Saccharum Satur-
ni) zoo weel als driemaal
op een punt van een mes
leggen kan, giet daar op
twee loot geest van fal-
peter (Spiritus Nitri),
laat het eenigen tyd flib
flaan. Dit is de be-
fchryving , die, ten op-
zigte van de hoeveel-
heid van de fuiker , wel
wat accuraater had mo-
gen zyn: ’t zelve zul-
lende gebruiken, moet
men het flesje wel om-
fchudden, en daar van
alle morgen neemen
zes droppels met wat
vleeschnat, wyn of an-
der
nk
VALLENDE ZIEKTE. «279
der vogt. Dit gefchiedt
drie dagen agter elkan-
der, dog niet op den
vierden dag, wanneer
men een purgeer-mid-
del neemt van de Pillen
de Succino Cratonis. Men
begint dit middel des
daags na den aanval;
en gaat daar vier we-
ken mede voort.
Dus is de befchryving van dit middel
door den Heer GESNER my opgegee-
ven, het welk , fchoon nimmer door
my gebruikt, door my ter beproeving
wordt voorgefteld.
Men zal zig moogelyk verwonderen ;
dat ik het zelve nimmer in ’twerk ge-
fteld heb, daar ’er buiten twyfel zig in
een reeks van 25 jaaren wel geleegen-
heid toe heeft opgedaan. Zekerlyk ja,
en wel meer daneens: dog hier van zyn
deze reedenen ;-
_ Voor eerst: om dat in verre de mees-
ten, die my met deze ziekte aangetast
per S 4 voor-
280 J. OOSTERDYK SCHACHT OVER DE
voorgekoomen zyn, ik na aandagtig on-
derzoek zoo een oorzaak meende ont-
dekt te hebben, die naar myne gedag-
ten andere geneesmiddelen vereischte,
Zen tweede: om dat ik zeer geringe
gedagten had van een middel, dat voor -
ieder dofis zoo een geringe quantiteit van
de Saccharum Saturni bevatte, mitsga-
ders maar zes droppels van de Spiri-
tus Nitri, en dat nog gemengd met
het vogt, waar mede het ingenomen
wordt,
Evenwel, fchoon ik het om deze ree-
den niet gebruikt hebbe, meen ik grond
genoeg te hebben, om het zelve ter toet-
fe overtegeeven, dewyl men door de
ondervinding weet, dat ongemeen klei-
ne giften van mineraal-middelen niet
zelden ongemeen groote uitwerkingen
doen, waar van men veele voorbeelden
zoude konnen bybrengen, en waar van
men in de Zuna fixata Ludemanni , door
den hooggeleerden Heere GAUBIUS on-
langs bekend gemaakt, een versch be-
wys vindt.
‚Ten derde: om dat ik reeds van ’t be-
gin myner konstoeffening een Jo be-
| om:
Ad
VALLENDE ZIEKTE, 28t
kommering gehad heb, om inwendig
lootmiddelen te gebruiken, vreezende
mynen lyderen daar door te zullen be-
nadeelen, Ik herinner my leevendig,
hoe meenigmaal. en met hoe groot een
ernst myne hooggeëerde Leermeesteren,
de Heeren BOERHAVE en OOSTERDYK
SCHACHT, myn hooggeachte Vader,
hunne toehoorderen in ’tgemeen, en my
meermaalen in % byzonder afgeraaden
hebben, om immer, en in wat gevallen
het ook zyn mogte, tot het inwendig
gebruik dezer middelen te koomen, ten
vollen overtuigd van derzelver fchade-
lyke gevolgen; in welke gedagten ook
veele andere Geneesheeren geweest zyn,
en nog zyn. Des niettegenftaande, ter-
wyl ’er fommigen gevonden worden , die
geen de minfte zwaarigheid maaken om
op een omzigtige wyze dezelve te ge-
bruiken, ja zelfs in veele gevallen voor
zeer kragtig en heilzaam houden, oor-
deel ik, dat immers die konstoeffenaars
grond genoeg hebben om te beproeven,
of dit middel, in de wallende ziekte te ge-
neezen, weezentlyk eenig vermoogen
hebbe.
Ey
indelyk kwam by my in bedenking;
ä S 5 of
282 7. OOSTERDYK SCHACHT OVER enz. 8
of de goede uitwerkfelen niet ruim zoo
veel aan de by tusfchenpoofen gebruikte
pillen, als wel aan het lootfuiker moes-
ten worden toegefchreeven.
Voor het overige meen ik regt en vry-
heid te hebben om te verzoeken, dat;
zoo iemand van dit middel gebruik maa-
ke, hy in deze of andere Nieuwspa-
Pieren de uitwerkfelen daar van bekend
maaken wil,
Utrecht den 15 May
1771.
ER:
Er ren
Ge â tf A
8 Eolukol f
É Ê
AR
B E:
|
|
|
Bladz. 283
BE SE 0 CEL IP
AANGAANDE VERSCHEIDEN
ZONDERLINGE
ZEE-INSECTENI,
ENOR EN AAN DE
ZEE WIEREN,
OP HET STRAND VAN °T
EILAND WALCHEREN,
D O0 O0 R
LEENDERT BOMME.
EE EEE EEE
oe meer naauwkeurige oplettend-
heid men oeffent in ’t onderzoek
ter nafpeuring der onderfcheidene wer
zens , aan welke het den Schepper heeft
behaagd het beftaan te geven; hoe meer
men op elken voetftap, dien men vor-
dert in de befchouwinge der grime
, a d-
284 L, BOMME OVER DE
Natuur ,‚ftof vindt, en aanfpooring om te
moeten uitroepen: Moe groot zyn Uwe
werken o HEER! Gy hebtze alle met wys-
heid gemaakt; het aardryk is vol van uwe
goederen!
Vooral vindt men daar toe aanleiding
in de fchepfelen, die zich onthouden in
de Zee, welke niet flechts van groote
dieren overvloedig voorzien, maar in-
zonderheid van kleine diertjes wriemelt,
die verbaazing verwekken, zoo door
derzelver getal, en verfcheidenheid , als
ook door de uitnemendfte fierlykheid,
en milde toerusting, teffens met alle
zoodanige gefteldheden, als naar derzel-
ver levenswys, behoeften, en gevaaren ,
*t meest zyn gefchikt; en die ons niet
flechts een hooger Oorzaak van dezelve
verkondigen; maar die op het duidelyk-
fte den {tempel vertoonen van eenen
wyzen , goedertierenen „en grootmachtí-
gen MAKER, welke aan hun het beftaan
en leven gaf, en ’t zelve noch beftendig
onderhoudt,
De nafpeuring nu, zelfs van deze
kleine fchepfelen, in de uuren onzer uit-
fpanninge, mag aan fommigen voorko-
men, als van weinig aanbelang ; maar
rechtgeaarte Natuuronderzoekers, en
allen,
Mt.
ZEE-INSECTEN. 285
allen, die ’t achten goed te zyn, dat men
den HEERE loove, en de grootheid zyner
werken, 'verbeffe ; (welke grootheid zich
niet flechts ontdekt in de dingen die wy
gewoon zyn groof te noemen, maar
ook vooral zich openbaart in de klein-
fle gewrochten van zyne hand ;) zullen
gaarne erkennen, dat deze nafpeuring ;
onder anderen, zekerlyk ook dit nut
verfchaffe, dat zy de werfcheidenheden
in de werken der Natuur, (welke de
groote Gop, heeft gelieven te vormen,
ten bewyze van zyn oneindige wysheid
en almacht „) voor onze oogen op ’ aller-
duidelykfte ten toon {preidt, en ons de
verhevenfte gedachten van dat allerheer-
lykst Opperwezen inboezemt, en tel-
kens van nieuws in ons opwekt, dewyl
men daar toe ftof vindt, zoo wel in ’t
befchouwen van de kleinfte, en byna
onzichtbaare InfeCten , als in de grootere
wezens, die in de onderfcheidene Ryken
der Natuur op onzen aardkloot voors
komen, of die wy aantreffen in de noch
grootere Hemelfche lichaamen, in de
‚_ vaste fterren namenlyk als zoo veele
_ zonnen, in de dwaal en ftaartfterren, en
‚_ wat daar toe behoort; als wy die met
een gewaapend oog befchouwen, gij
alle
286 L.BOMME OVER DE
alle deze werken ons tot de diepfte ver-
wondering en eerbied bewegen» nade-
maal alles uitroept: dat. cop grootis!
; de
Wat heeft men ’t zich niet als een voor-
recht teachten , te mogen voor zich heb-
ben de fraaije ontdekkingen van zoo
veele {fchrandere Natuur-onderzoekers,
die in de geheime binnenkamers van de
werken der Natuur als zyn ingedron-
gen, en daar by te konnen voorzien
zyn van de keurigfte werktuigen ter
vergrooting der kleinfte fchepfelen; als
mede omftuwd te wezen als met een
groote meenigte van allerley zeldfame
voorwerpen, welke in ons gezegend
Vaderland, niet minder dan in eenig an-
der gewest dezes aardkloots, zich geduu-
rig aan ons aanbieden, en ons gelegen-
heid verfchaffen, langs ’ pad door die
groote Mannen gebaand, de waarne-
mingen der werken van Gop in de-Na-
tuur te vervolgen en verder uit te brei:
dens ao
Immers niet zonder een byzonder oog-
merk der wyze Voorzienigheid, zyn al-
le gewesten der aarde, en ook het onze,
Zoo rykelyk: voorzien ; buiten twyfel
ook, op dat wy Menfchen, als gr
akk €
ZEE-INSECTEN. 28)
ke wezens, ter oeffening van zulk een
onderzoek, zoo overvloediglyk in. ftaat
gefteld, onzen Maker en zyne. groot:
heid, in alle die voorwerpen , ook zelfs
in de kleinfte, zien zouden, erkennen,
looven en verheerlyken. 5
Ik achte my verplicht, myne waar:
nemingen, ’ zy in meerder of minder
mate volkomen, ook daar toe te moe-
ten bydragen. |
Van myne nafpeuring op de Zee-po-
Jypen heb ik begonnen eenige waarne-
mingen mede te deelen in het II Deel
der Verhandelingen van ’t Zeeuwsch
Genootfchap bl, 277—306, met belofte
van die te vervolgen:
Doch terwylik dezelve waarnemingen
meerder trachte te volmaken en op een
vasten voet te brengen, kan ik niet af
zyn, inmiddels mede bericht te geven,
van eenige andere Zee-InfeCten, welke
my » in de nafpeuring dier Zee-polypen;
daar by te gelyk zyn voorgekomen, en
die ik (zoo veel ik heb konnen nagaan)
noch niet befchreven of in die zelve ma
nier afgebeeld. heb gevonden; en dus
daar door nu te vervolgen het bericht;
_% geen nopens het gekuifde of gekroonde
del
588 L. BOMME OVER DE
Zeeflakje is te vinden in het 1. Deel der
Verhandelingen van het Zeeuwsch Ge-
nootfchap, op bladz. 394—402, zynde
van den 15 Maart 1769.
Thans zal ik beginnen de ontdekkin-
gen en vollediger waarnemingen, die
ik in vervolg van tyd op deze kleine
fchepfelen gedaan hebbe op te geven,
en waar toe ik toen op bl, 394 heb ver-
klaard geneigd te wezen.
Deze waarnemingen zyn van drieër-
lei foort; zy betreff en
IL. De Zeeflakjes. II, De Zee-Rader-
diertjes. III, Den Zijertros en het eerst
uitgekomen diertje van een foort van
Zeekat.
Í. ZEE-SLAKFES.
Ik maak een aanvang met de Zee-
flakjes: nopens deze heb ik, na myne
eerfte medegedeelde waarneming, by
vervolg van tyd bevonden, dat zy zich
in eene tamelyke hoeveelheid op het
zee-wier onthouden, even gelyk de plan-
ten op het drooge aardryk daar mede
bezet zyn, hoewel deze, die in de zee
worden gevonden, zeer veel kleiner
zyn. Ik heb een aanmerkelyk onder-
fcheid tusfchen de eene en andere Be
E
bed
ZEECINSECTEN 289
dekt, dus ik de vryheid gebruikt heb
de verfcheiden foorten naar derzelver ge-
daante of fieraaden te benoetnen; dewyl
zy my noch onder geen naam bekend
waren; derhalven zal ik onderfcheiden
melden *tgeen ik hebbe waargenomen:
1. Aangaande het gekuifde Zee-flakjee
2, Het hartshoorn- gelyk getakte.
3. Het gevederd of zacht gedoornde.
4. Het geknodsfte.
5. De Zee-flak, die ik noem het Zee
geltje, met een fier op de fluit.
Voor eerst het gekuifde Zeeflakje,
Van het zelve heb ik reeds in lentes
maand van het jaar 1769 eenig bericht
gegeven, doch waar by ik nu verder
voege, dat ik van herfstmaand 1768 tot
bloeimaand 1769 het zelve in myne gla-
zen levendig hebbe gehouden; het was
in dien tyd nierkelyk aangegroeid, doch
de kleur wat graauwer geworden: in
grasmaand van dat zelve jaar 1769 be-
‚kwam ik een foortgelyk Slakje, ik ftel-
„de het in’t zelfde glas by hetevengemel-
de, en bevond, na verloop van anderhalf
„uur, dat deze beiden zich hadden te za-
‚men geplaatst op een en’ zelide takje
dll, DEEL. fs zee
290 LL. BOMME OVER DE
zeemos; en wel dat zy met hunne platte
onderzyden zich zeer naauw hadden aan
elkander gevoegd ; waar uit ik vastftelde,
dat zy ineen ftaat van paaringe waren,
of fchoon het my niet mogelyk was, de
wyze, op welke, naauwkeuriger waar
te nemen; dat zelfde verfchynfel zag ik
ook noch eens in ’t vervolg , doch korts
daarna vond ik ze beiden dood , hebben-
de twee eijertrosfen of ftokken ontlast,
zoodanig als ik die te voren op bladz.
397 befchreven hebbe.
_ Ten 2, Het hartshoorn- gelyk getakte
Zeeflakje,
Een ander Zee-flakje, ° welk ik be-
noeme het Aartshoorn- gelyk getakte Zee-
Slakje, is my onder het oog gekomen, in
hooimaand van ’t jaar 1771, op het zee-
denne koralyn. Dit diertje, * welk ee-
nige overeenkomst heeft met het vori-
ge gekuifde flakje , is van dezelve groot-
te, zynde fchaars : duim lang , hebben-
de het lichaam meest eveneens gefteid
als het ftraks gemelde, doch de takkige
verfierfels op den rug, het hooft en den
ftaart, veel meer uitgebreid „en niet flechts
fterk getepeld, maar bezet met en
es tak-
ZEE-INSECTEN. 291
takkige uitbreidingen, die aan het ge-
wey van een hart eenigzins gelyk zyn;
men ziet het zelve vertoond in de Na-
tuurlyke grootte Fig. r, A, en vergroot by
Fig. 1, B. Wat de byzondere gefteld-
heid van dit Zee-flakje betreft, de kop
is dik en ftomp, het lichaam kegelsge-
wys naar achteren fcherp toeloopende tot
aan den ftaart , welke eindigt in eene tak-
kige uitbreiding; op het lyf, en wel be-
paaldelyk op den rug, bevinden zich vier
paaren, en dus acht, als hartshoornen
getakte lichaamtjes; aan den kop ont-
moet men, boven op denzelven, een paar
foortgelyke getakte uitbreidingen, die
minder hoog , maar breeder zyn dan o
den rug van dit fchepfeltje : uit het mid-
den van yder dezer op den kop ftaande
uitbreidingen komt voort, een lang,
rond , puntig loopend hoorntje, *t welk
zich als met een {piralen draad of {lange-
trek omringd vertoont ; wat lager aan we-
derzyden van den kop ontdekken zich
een paar doorngelyke puntige uitftekken,
en eindelyk noch lager {chuyns naaf vo-
ren; een paar zonderlinge getakte fprie-
ten, mede puntig uitloopende ; de kleur
van dit Slakje is aschgraauw, een weinig
naar het nani hellende. 4
ij 2 K
292 L. BOMME OVER DE
Ik heb niet konnen ontdekken, waar
toe een zoo fierlyk toeftel het diertje
dienen moeste; de voortgang van ’ zel-
ve was zeer traag , en het diertje byzon-
der teeder ; zoodanig dat ik het niet bo-
ven de twee dagen konde in ’ leven be-
houden. Het is my flechts tweemaal on-
der het oog gekomen, doch de eene
reis zeer onduidelyk; ik plaatfte het
by de zacht-gedoornde Zee-flak, welker
befchryving terftond zal volgen , doch ik
vond het zeer kort daar na dood te we-
zen ; het fcheen my toe dat ‘deze twee
foorten niet wel met elkander konden
overeenkomen. Ik moet bekennen , dat
de zonderlinge fraaiheid van dit diertje
my deedt verwonderd ftaan over des
Scheppers ryke bedeelinge aan een zoo
klein en onaanzienlyk fchepfel.
Ten 3. Het gewederde of zachige-
doornde Zeeflakje.
Een ander keurig gevormd Zeeflakje,
door my gezien, is ’t geen ik benoem,
het gevederde of zacht gedoornde Zee-
flakje.
Dit Slakje heb ik, geduurende het
zomer-faizoen, en wel ’tmeest in bloei«
en
TL EAR
ZEE-INSECTEN 293
en zomermaand, in een groot aantal -
gevonden op het koraalgewas, dat ges
noemd word zeedraad en zeedenne, en
ook op andere koraalgewasfen,
Het heeft in fommige opzichten eenige
overeenkomst met de Zeeflak met zach-
te punten, door den Heer BASTER be-
fchreven en afgebeeld, in deszelfs Na«
tuurk. Uitfpann. Tab, ro. Fig. A, doch
het verfchilt zeer veel ín grootte met
het zelve ; ook is het hoofd merkelyk
anders gefteld, en niet onaangenaam ;,
maar in tegendeel fierlyk voor het ge-
zicht; meest alle zee-wieren zyn (gelyk
ik gezegd hebbe) daar mede vry fterk
bezet; de grootte van % zelve is gewoon-
lyk 3 duim, zoo als is afgebeeld Fig. 2,
A. en vergroot by Fig. 2, B. Doch ik
heb over weinig dagen eene gekregen dat
dubbel zoo groot was, te weten in lengte
by de 3 duim, hebbende ik nimmer zoo
groote noch gehad,
De kop is ftomp en dik; het Wyf'is aan
een mirteblad gelyk , naar achteren {pits
toeloopende; op het hoofd ftaan vier
hoorntjes, twee daar van komen zyde-
lings voorwaards, en worden gevolgd
van twee andere, die zydelings achter-
Waards zyn geplaatst; verder ziet men
T 3 bo-
294 Le BOMME OVER DE
boven op het lyf een meenigte zachte
doorns of veren met ftompe punten van
voren naar achteren toeloopende.
Deze zyn gewoonlyk fchuins achter
overliggende, doch het diertje heft de-
zelve dikwils vry hoog op, en vertoont
dus een eegel of verkensrug; terwyl
ook dezelve, in het voortkruipen en
zwemmen, in eene geduurige beweging
zyn, zoo wel als de hoorntjes.
De kleur is graauw-wit, of ook wel
bleek-rood, en naar de top-einden der
zachte doornen hooger rood: doch ik
heb gevonden, dat de kleur dezer Slak-
jes zich vertoont overeenkomftig met
de kleur der koraalgewasfen en Polyp-
jes, by welke zy zich bevinden; wan-
neer die graauw zyn, dan is de Slak
graauw, en zy is rood wanneer deze de
roode kleur bezitten: waar uit befluite
dat haar voedzel hier van de oorzaak
zy; ook heb ik dezelve in * vervolg van
ieur zien veranderen , wanneer ik haar
by andere Polypen plaatfte. }
Vereeniging tusfchen dezelve heb ik
nimmer konnen te zien krygen, maar
wel de gevolgen daar van, door haare
ontlaste eijerftokken of nesten, die de
gedaante hebben van een rond of laos,
ron
ZEE-INSECTEN 295
rond beursje , met een lymig vocht ver-
vuld, waar in een meenigte kleine bol-
letjes vervat zyn.
Deze Slakjes vermeenigvuldigen fterk ;
en groeijen, van een byna onzichtbaar
flipje, vry fchielyk tot de hier voren
bepaalde grootte; vooral op het zee-
draad koralyn, het welk haar meestge-
zóchte aas fchynt te wezen, en ‘tgeen
zeer fterk met dezelve bezet is,
Dit koraalgewas, ’t welk de zwem:
mende Polyp draagt, (van ’t welke ik,
op een anderen tyd, gelegenheid ho-
pete hebben opzettelyk te gewagen)
fchynt my toe, van deze Slakjes te
worden doorgezogen, gelyk aan onze
Landplanten door de aardflakken ge-
fchiedt, waar door het zelve koraalge-
was zich ombuigt, flenterig wordt en
afbreekt, en waar door de Polypijes , be-
roofd van hun voedzel, los geraken,
zich tot zwemmen begeven, en dus
noch ettelyke dagen in het water zich
ophouden.
… Men moet omtrend deze Slakjes ook
opmerken, dat dezelve vry fchielyk
voortkruipen langs de takjes van ’t ko-
ralyngewas, gelyk ook langs het glas,
en dat zy alleen zwemmen, wanneer
| T 4 zy
206 L‚ BOMME OVER DE
zy boven aan de oppervlakte van het
water zyn gekomen, en wel met haar
pla te deel naar boven gekeerd, en de
doorntjes naar beneden (gelyk ik in meest
alle Zee-flakjes heb waargenomen) waar
na zy gewoon zyn, door eene ombui-
ging, wederom {chielyk naar beneden
buitelen.
Het gemelde laatstgevonden grooter
Slakje van dit foort, had op den rug een
kaale ftreep , van’t hoofd naar den ftaart
loopende, de vederen zich wederzyds
zylings afwendende,
4. Het geknodsfle Zee-flakje met vier
hoornen.
Een ander foort van vierhoornig Slake
je, heb ik den naam gegeven van het
geknodefle Zeeflakje met wier hoornen: dit
{chynt my toe veel overeenkomst te
hebben met het vorige zacht gedoornd
Zee-flakje; want de gedaante van den
kop en het lichaam, als mede de gewoo-
ne grootte, zyn zeer overeenkomftig
met het laatst befchrevene: doch de ver-
fierfels op den rug zyn verfchillende;
he: heeft behalven de vier hoorntjes, wel-
ke op het hoofd taan, en waar van ‘er
twee
ZEE-INSECTEN 29%
twee recht daar boven op, en twee
fchuins voorwaards ftaan, noch negen
paar tepel- of knodsgelyke lichaamen op
den rug, gelyk het zelve is afgebeeld by
Fig. 3, A. in zyn natuurlyke grootte,
maar vergroot by Fig. 3, B. in eene krui-
pende geftalte, op een takje koraalge-
was, (waar aan ook noch een verlaten
kelkje van eenen zwemmenden Polyp o-
verig is ,) terwyl deze Slakjes zich ook ’t
meest bevinden opde zeedraad- en zee-
dennegelyke koraalgewasfen: de eijer-
trosfen dezer Slakjes zyn ook van dezelf.
de gedaante, als die der vorige reeds
befchrevene Slakjes, en ziet men ’er
hier een vergroot afgebeeld by Fig. 3, Ce
men vindt, in en om deze eijertrosjes,
noch dikwils zeer kleine Infeéten, gelyk
de Heer BASTER zoodanige aantrof in,
foortgelyke eijertrosjes, en die afgebeeld
zyn, in zyn Ed, Natuurk, Uitfpanning.
Plaat 5 BB Fig. 6, welke Infeéten ik oor-
deele hierin hun aas te vinden, zonder
dat zy juist uit die eijertrosfen geboren
worden, zoo als ik gelegenheid zal
hebben noch nader by de volgende flake
befchryving aan te merken.
De kleur dezer flakjes is graauw, of
ook wel bleekrood ; de knodsjes zyn eex
| 15 nig:
298 L. BOMME OVER DE
nigzins doorfchynende, doch in het dik-
{te gedeelte wat donkerer ; zy zwemmen
mede aan de oppervlakte des waters,
met de knodsjes naar beneden hangende,
en in geduurige beweging , ook laten zy
zich vry lang in glazen met zeewater
levendig bewaren,
Fen 5. de Zee-flak, die ik noem het
Legeltje, met eene fler op de fluit.
Dit Slakje, dat in de Natuurlyke groot-
te is afgebeeld by Fig. 4, A, kruipt
op een tak van de Alcyonie, by den Heer
BASTER genoemd zacht getakt „A/cpo-
nium: ik heb dit Slakje vry dikwils aan
onze zee-ftranden ontmoet, meest altoos
op de gemelde Alcyonium, doch wel
voornamenlyk van herfst- tot winter-
maand; van grootte en kleur gelykt het
vry wel naar eene der witgraauwe kink-
hoorntjes, die men kaurus noemt; het
is zeer overeenkomftig van kleur met de
Alcyonie waar op het zit; zoo dat men,
in den eerften opflag, t zelve niet zoude
aanzien voor een diertje, maar voor één
Ri met dat gewas zelve zoude hou-
En. '741
Deze Slak is van onderen plat, pen
| en-
ZEE-INSECTEN 299
bende van voren eene fcheiding, die
zich vry diep en wyd van onderen uit-
breidt, wanneer het dier op den rug ligt,
en poging doet om zich te keeren; van
boven dikverheven eyronds gewys, en
van achteren rond loopende; het boven-
fte deel des lichaams is als met een pels
overdekt, waar van, onder het gladde
deel, zich een weinig als een zoom uit-
puilende voordoet ; dit overdekfel is
zeer ruig, zynde alom met zachte punten
bezet, waarom ik *t zelve het Zegel-flakje
heb genoemd; voor aan het hoofd heeft
heteen aartig fnuitje, t welk den ingang
geeft tot de holle opening zoo even
gemeld ; het heeft twee hoorntjes of
fprieten, die fraai geribt zyn, aan de
voorzyde als een rosmaryn-takje, doch
aan de achterzyde van dezelve, met
dwarsfche ringswyze vezels,
Maar het allerfraaifte in dit diertje
is de bloemgelyke fler, welke op de
ftuit prykt: deze is achthoekig of bla-
dig, yder blad van deze bloem is voor-
zien met een rib, uit welke wederom
zydfcheuten voortkomen , met veele
kronkelende uitbreidingen , van eene vry
doorfchynende graauwe witte kleur, zoo
als zich duidelyk vertoont in de, wat
| ver-
Zoo Le BOMME OVER DE
vergroote, afbeelding van een foortgelyk
Slakje by Fig. 4, B. en zoo een enkele
tak fterk vergroot by Fig. 4, GC,
In het midden van deze fter is een
achthoekige vlakte, waar in fomtyds ees
ne opening te zien is, uit welke ik het
diertje eenige ftoffe heb zien ontlasten ;
dies ik vastftelle dat het de anus zy.
Deze fter is zeer gevoelig, op de minfte
aanrakinge trekt het diertje dezelve zoo
kort in een als het haar mogelyk is,
voorts is onder het voortkruipen dit deel
in eene geduurige beweginge.
De Slak hecht zich zeer fterk aan de
Alcyonie, gelyk ook aan het glas, en
kan niet dan met moeite daar van wor«
den afgefcheiden; zy kruipt vry fchie-
lyk voort, en langs het glas opwaards
naar boven; als dan blyft ze hangen met
haar plat onderdeel aan de oppervlak-
te van het water, en maakt een flaauwen
voortgang ; zy buigt zich hol als een
fchuit, en wel inzonderheid als men de-
zelve wil nederftooten. Somtyds heb ik
wel eenige druppels water in die holte
laten vallen, wanneer het Slakje zich
niet konnende ophouden, een lucht-
blaasje (zoo als ik duidelyk zag) ontlast-
te, aan ’t welk een lymachtige draad
was;
ZEE-INSECTEN 3oï
was, dewelke het Slakje noch eenigen
tyd ophieldt, tot dat het eindelyk zich
rond trekkende naar beneden tuimelde,
By het aanraken trekt het zich fterk in
een , en omgekeerd wordende of getergd,
rolt het zich rondachtig, even als een
Eegel. Ik heb deze Slakjes dikwils by
elkander gezet, doch nooit paaring in
dezelve konnen gewaar worden, ook niet
dat zy eenig aas gebruikten, behalven
e voorfchreven? Alcyonie, op ’t welke
een dezer Slakjes is afgebeeld Fig, 4.
In flachtmaand 1770, zulk een Slakje
in een glas met zee-water hebbende ge-
zet, zag ik korts daarna, dat zich eene
eijertros by dezelve vertoonde, als een
gedraaid reepje papier in gedaante, en
van een lymerig geftel, met zeer veele
ronde lichaamtjes (die ik eitjes achte te
zyn) daarin vervat, zoo als op deze
plaats mede is afgebeeld by Fig. 4, D.
By het overzetten van dit Slakje in
een ander glas met versch zee-water,
vond ik kort daar aan ‚een gelyken eijer«
ftok of eijertros, doch in het ronde ge«
flingerd om de Aleyonie: ik ftel vast dat
dezelve van deze Slak moest wezen ;
alzoo ’er geen ander Infet in ’t we
| | glas
Bog L.°'BOMME OVER DE
glas was geweest, ’ geen my bekwaam
fcheen om dit voort te brengen,
Doch ik was zeer verwonderd, na
twee of drie dagen, den eijerftok mer-
kelyk ontledigd te vinden van die li-
chaamen , welke my eijeren te zyn toe-
fchenen; en ín plaats van dezelve te be-
fpeuren zeer kleine ftipjes, in een ge-
duurige beweging. |
Toen ik by eene fterke vergrooting,
door % voorwerpglas N, 2 van ’t micros
fcoop van Adams, deze mg befchouw-
de, zoo vertoonden zich aan my een
meenigte van Raderdiertjes met twee
raderen, welke ik terftond hier na zal
befchryven. Ik nam dezelve geduuren-
de twee dagen naauwkeurig waar, doch
merkte dat zy allengskens verdwenen,
In het eerfte voorkomen zoude ik by-
na hebben befloten , dat deze Raderdiert-
jes, in dezen eijerftok en uit deze eitjes
hun beftaan hadden ontfangen : doch
de tweede gevormde eijertros, dien ik
ontdekt had, in een glas, waar in ik
zeker wist, dat geene andere Infeten
dan deze Slakjes waren geweest , deedt
my , met meerder zekerheid, het befluit
opmaaken, dat deze Raderdiertjes wel
in dezen eijertros konden zyn ae
je
ZEE-INSECTEN. So3
doch uit andere en noch kleinder eitjes,
welke ook wel in dezen eijertros werden
gevonden, maar door diertjes van hun
foort daar ín waren gelegd; of tgeen
my noch wel ’t naaste toefcheen , dat
de Raderdiertjes op dezen eijertros aas-
den, en hun voedzel ten koste en ruïne
van den tros zelven vonden, ° welk dan
een natuurlyke reden konde zyn, van
de verdunning der daar in vervatte cije-
ren,
Doch om, na dezen uitftap, weêr te
keeren tot onze Zegelflakjes; deze Slak-
jes zyn al yry hard van geftel, ik heb
dezelve meer dan drie weeken lang le-
vendig bewaard; zy vergenoegen zich
niet met haare wooninge in het glas met
zeewater , maar kruipen ook zelfs uit de
fles, benedenwaards tot op de grond
van het vertrek; doch konnen % zonder
zee-water (zoo ik heb ondervonden) niet
lang levendig houden.
Na het opgeven dezer waarnemin-
gen „en de befchryving van die vyfderlei
foorten van onderfcheide Zeeflakjes,
zal ik dezelve befluiten met eene alge:
“meene aanmerkinge,
Wanneer wy acht geven op de ver.
fchil-
304 Le BOMME OVER DE
fchillende gefteldheden van deze befchre-
vene Slakjes, zoo als die op onderfchei-
den wyzen zyn getakt, getepeld , ge-
doornd of met bloemswyze uitbreidin-
gen voorzien, ontdekken wy daar in
wel terltond ongemeene fieraaden, die
onze verwondering verwekken, en die
ons doen verbaasd {taan over de ver-
fcheidene uitwerkfelen van des grooten
Scheppers alvermogen,
Doch niet minder geven ze eene ge-
reede aanleiding, om te vermoeden, dat
‘er niets van dit alles te vergeefs zy ge-
fchapen, maar dat buiten twyfel elk van
die deelen, door den alwyzen Kontfte-
naar, tot een noodzakelyk gebruik zal
zyn gefchikt; dan hier van betuige ik
weinig met zekerheid te konnen zeggen.
De gedachten, welke de Heer P. BO D-
DAERT opgeeft in deszelts Aanteeke-
ningen op het 3 ftuk van Prof, PALLAS
dierkund, mengelwerk, pag. 7, L.f., na-
menlyk: dat alle die verfcheiden fran-
jes en fieraaden op den rug, (en veel
licht ook elders) dienen zouden tot, en
in de plaats van kiewen, en dus ftrek-
ken om het werk van de longen te ver-
richten, zyn niet van waarfchynlykheid
ontbloot, doch boven dien fchynen don
Zele
EE IE AT en mee re ve en
ZEE:CINSECTEN 305
zelve in de beweging, zoo van kruipen
als zwemmen, ook bevorderlyk te zynj
en wellicht dienen dezelve mede tot bes
vordering van een meerder gevoel of ge-
waarwordinge van uitwendige voorwer.
pen, ter vervullinge misíchien van * ges
brek aan oogen, die ik noch niet heb
konnen ontdekken, of ook tot befchers
ming en afwering van fchadelykheden,
Doch dit alles is noch voor ons bedekt 5
en welk een ruim veld blyft hier noch
niet over, ter nafpeuringe van de wyze
oogmerken des grooten Makers, zelfs
in de kleinfte en geringst geachte wers
ken der fcheppinge, die echter, op hun
zelven befchouwd;groot zyn, en blyken
van ’s HEEREN Heerlykheid, en die „zoo
wel als de allergrootfte gewrochten van
zyne hand, zyne eeuwige kracht en God
lykheid doen verftaan en doorzien,
IL De ziz-RADERDIËRDJES
Van de befchouwinge der wyfderlet
Zeeflakjes zal ik nú overgaan, om te
melden, ’t geen my nopens de Zee-rá-
derdiertjes is voorgekomen ; waar van ik
_twee foorten zal befchryven : ten 1. met
SH, DEEL. EN, tweg
306 L. BOMME OVER DE
twee radertjes, en ten 24 met wier fa-
dertjes,
Ten 1, Het Zeeeraderdiertje tet twee
radertjes.
… Van dit diertje, dat zich als een ftipië
voor het bloote oog vertoont, heb ik
reeds ter loops melding gemaakt, by
het vorig befchreven Kegel Zeeflakje met
de fler op de fluit; thans zal ik uitvoe-
rig melden, ’ geen ik daar in heb waar-
genomen, bgn
_ Het zelve is befloten in een zeer door-
fchynenden zak, of dubbelen fchulp;,
waar in zich het min doorfchynend li:
chaam van een langwerpig trechtersge-
wyze, doch dikwils veranderende, ge-
daante vertoont ; het brengt twee fnuitjes
met radertjes voorzien naar buiten uit;
en draait die radertjes zeer fchielyk als
tegen elkander ín, waar door een fterke
draaikolk wordt gevormd, en dit ge-
fchiedt onder het fchielyk voortgaan
van het diertje, en wel doorgaans in
eene rondzwervende beweginge; vindt
het onder den weg iets naar genoegen
tot voedfel, of ontmoet het iets *t geen
% fchynt te vreezen, zoo trekken ze
| e
OT TEE TE POT
5 rs et z
ZEEGINSECTeEN 305
de radertjes naar binnen; en het fluit
zich, alles voor een korten tyd; dicht in
den fchulp. :
Dit diertje fchynt zich veel te ónt:
houden by de eijertrosfen der Slakjes;
die het wellicht en zeer waarfchynlyk
tot voedfel gebruikt: het is afgebeeld ;
fterk vergroot, by Fig: 5, letter A en B,
en wel in tweedeflei (tand: de eene op Zy-
de by letter A; men ziet in den doorfchy-
nenden fchulp, die alseen zak is-(zoo als
ik ftraks gemeld hebbe), het lichaäm
van het diertje van een trechtersgewyze
gedaante, die van onder puntig is ; doch
aan ’tbovenfte gedeelte breeder uitloö-
pende, en zich in twee fnuitjes verdeelt;
aan ‘t einde van welke de genoemde
radertjes zich bevinden; de andere by
letter B ziet men fchuins van boven ins
Ik heb dezelve in een redelyk groot aân=
tal by elkander aangetroffen; doch kon-
de ze niet lang in % leven behouden;
aangezien dezelve al zeer fchielyk vers
minderden en onzichtbaar werden:
Ten 2, Het Gee-raderdiertje iet wief
_ raderijes,
… Behalven. het Zoo evengetmelde foött
| V 2 vän
508 LL BOMME OVER DE
van Zee-raderdiertjes met twee radert:
jes, heb ik noch een tweede foort ont-
ekt, dat ten minften van vier radertjes
is voorzien,
Was op den 25 van Zometmaánd;
dat ik, verfcheiden zee-wieren by een ver-
gaderd hebbende, onder dezelve op-
merkte een fchielyk voortfchietend diert-
je,’tgeen voor het bloote oog flechts als.
een myte in grootte voorkwam, en maar
even zichtbaar was, Met veel moeite
bracht ik het zelve in * brandpunt van
*tglas No. 3 van Adams microfcoop , en
ik vond my aangenaam verrascht, door
te ontdekken dat het was een zonderling
Raderdiertje, van gedaante als in de ne-
vensgaande Fig. 6 {taat afgebeeld,
Wanneer het ftil lag, was het lang-
werpig vierkant, van onderen rond loo-
pende, omtrend aan een wapenfchild
of een zak gelykende, doch in werkin-
ge zynde wordt het meer langwerpig,
echter altoos zaksgewyze, waar in men,
door de tamelyk doorfchynende bekleed-
fels, de ingewanden ontdekte, die aan
een bruine vlak gelykvormig waren.
Aan het boveneinde bracht het, aan
de beide zyden, een fnuitje uit, ’t
geen elk voorzien was aan ’t einde met
Le 66/3
ZEE-INSECTEN Zog
één radertje, ftaande verticaal met het
platte van * diertje; recht van voren:
vertoonden zich, half uitkomende, twee
radertjes in een horifontaalen {tand ; en ik
twyffel zeer of ‘er niet noch een derde
zich in’t midden wat lager bevondt, doch
dit konde ik niet duidelyk genoeg onder-
fcheiden, door de fterke beweging wel-
ke deze zichtbaare radertjes maakten.
Voorts had het diertje vier fcherpe
hoorntjes of doorns, recht voor het
hoofdftuk ; die ook een weinig zydelings
beweegbaar waren, en fchielyk ingetrok-
ken en ook uitgeftooten konden worden.
Ik zag dat het diertje fomtyds iets als
een driehoekige lip voortbracht, aan
eenig ander liehaam zich vasthechtte;,
en als vertuidde, en in dien ftand,en ook
wel zonder dezelve, met al deszelfs ra-
dertjes zich fterk tot draaijen begaf, ma- .
kende een geweldigen draaikolk rondom
zich, en alles naar zich toetrekkende;
wanneer het iets had gekregen , dat naar
“deszelfs genoegen fcheen te zyn, wer-
den alle de uitwendige leden, zoo ra-
dertjes als hoorntjes, ingetrokken , en
“het diertje vertoonde zich als een zak of
fchildje hier bevorens gemeld, zonder
uitwendige beweging ; terwyl echter zich
ee V 3 bin-
310 Ä, BOMME OVER DE -
binnen in het zelve eene, fchoon min:
der {terke, beweging bleef voordoen.
Na een korten tyd, begon het op
nieuw het vorige werk van draaijen te
verrichten ; verfcheidene lichaamtjes „die
het diertje naar zich haalde, door mid-
del van dit-draaijen , ftuiteden tegen de
vier hoorntjes of doorns, die (zoo als ik
even gemeld hebbe) vooruitftonden ,
en-dan verwekte het diertje een fchok-
achtige beweging, waar door dezelve li-
chaamtjes los geraakten, en. voorby dre-
ven, Kenigen tyd op eene plaats. be-
paald gewerkt hebbende , fnelde het we-
der- voort,;-al. draaijende,- en wel den
meesten tyd in den omtrek van een cir-
kel ;het bovenfte dekftuk fchynt my toe
fchildsgewyze te zyngevormd, gelyk ook
van onderen „ tot beveiliging van het
diertje, terwyl de radertjes als de gry-
pers zyn, welke, door hun draaijen ín
een werticaale en horifontaale werking ‚al-
le omleggende lichaamen tot zich lokken,
en dat de vier hoorntjes dienen, eens-
deels tot een. wapentuig voor het diertje,
om zich te beveiligen, en anderdeels;,
om de al te groote voorwerpen aftewe-
ren, en te rug te houden, op dat ze het
diertje niet te flerk treffen, of in den
et | mond
ZEE-INSECTEN 31E
mond ingaan, terwyl het zich door
fchudden gengegzaam daar van weet te
ontlasten,
Hoe wonderbaar konftig. is zulk een
klein en byna onzichtbaar diertje “toe-
gefteld door deszelfs grooten ‘Maker!
en naar den eisch van deszelfs behoeften
met alle werktuigen voorzien, beide om
zich voedfel te bezorgen, en zich te
konnen beveiligen! en dit alles in den
omtrek van een {tip! sjojn |
Een konsttuig , zoo verwonderlyk;s
was echter eeuwen onbekend: van‘hoe
weinig redelyke wezens is dit mogelyk
maar befchouwd! waar toe vergroot-
glazen moesten worden uitgevonden ter
ontwaarwording.
: Waar is de eindpaal van GoDps wer:
en!
_ Ten IIL- De EIFERTROS) en eerst
uitgekomen ZEEKATFE.
_ Ik vinde dat het niet onnuttig zal zyn,
_ by de vorige befchrevene Zee-Infeften,
noch te voegen den Zijertros , en ’teerst
uit den zelven gekomen diertje „ % welk
V 4 tot
0
SI Le BOMME OVER DE
eene der foorten van Zeekatten fchynt te
behooren.
OF fchoon het geflacht der Zeekatten
door verfcheiden zeer geleerde Mannen
is behandeld , en tot de inwendigfte dee-
len toe doorzocht en opengelegd, vins
de ik, in de navolgende befchrevene,
noch merkelyk verfchil, zoo in ’ diertje
als den eijertros, met eenige my onder
het oog gekomene. oil
Ik zal derhalven de befchryving hier
van ter neder {tellen , zoo als dezelve
van my is waargenomen.
„Op den 6 van hooimaand 1771 , vond
ik, op hetftrand van het eiland Walche-
ren, aangefpoeld iets flymerigs, ’t geen
ik dachte een Qual te zyn, doch by na-
dere befchouwing bevond ik het een eijer-
tros te wezen: na dat ’ zelve ín een glas
met zeewater gefteld was , vertoonde het
zich duidelyk te zyn een tros van verre
over de tweehonderd druif- of besgelyke
lichaamen , van een lil- of flymachtige ge-
fteldheid, ieder bes omringd van een
taai vlies, van boven eindigende in een
fteeltje of ftaartje, waar door alle de
besfen zich vereenigden aan een door-
gaanden taaijen band , welks einden zich
te famen hechteden, en dus een oe
rans
ZEE-INSECTEN 318,
krans maakten, zoo als is afgebeeld Fig,
7, D. doch fterk verkleind, zynde wel
ruim zes duim in middellyn, en was de-
ze geheele tros vast aan een takje hout-
rys, veellicht van eenig zeewerk afge-
flagen; de besfen waren van dezelve
grootte, zoo als een groep van vyf ftuks
alhier is afgebeeld Fig. 7, A. dezelve
waren in verfcheiden lagen, en als in
bosjes, by een getascht; zy hadden een
aschgraauwe kleur, doch teffens zoo door-
zichtig, dat men duidelyk de kleine
diertjes, daar in vervat , konde befchou-
wen, welke ten getale van twintig tot
dertig in ieder bes, wederom elk in een
byzonder vliesje befloten , zich vertoon:
den, en oeffenden daar in een kleine be-
weging van draaijen en werking.
Na dat dezelve eenige uuren in het
glas hadden geftaan, bevond ik dat zeer
veele diertjes, uit het hun befluitende
byzonder en gemeen vlies, waren uit-
gebroken, en door het water heen
zwommen, doch ook fommigen naar
den grond zich ’ meest begaven; ge-
fchiedende de zwemming vry fchielyk.
Ik bracht dezelve onder het micro*
k en oe 5 Fig.
BI Le BOMME OVER DE
Fig. 7, G. efì in natuurlyke grootte by B.
Het diertje, zoo als het hier getee-
kend is, betreffende, het bovenfte deel
‘was dat, het welk in ’zwemmten voor-
ging, en dus zoude men moeten oordee-
len dat dit het hoofdftuk zy; ten ware
men telde dat de eigenfchap van dit
diertje was, achter uit te zwemmen; ter-
wyl ’er veele redenen zyn, die ons doen
befluiten , dat in dit diertje, overeenkom-
ftig met alle waargenomene Zeekatten,
het alhier geftelde onderfte deel inder-
daad het bovenfte was; de groote zwar-
te flippen zullen dan de oogen zyn, de
daar aan volgende uitftekende punten de
voelers en armen. i
Het lichaam van * diertje is langwer-
pig rolrond , aan het hier vertoonde bo-
vendeel als met een bolronden knop ein-
digende, omhangen meteen doorzichtig
vlies, als een fchoudermanteltje, asch-
graauw van kleur, met bleekroode ftip-
pen ‘bezet, en aan deszelfs bovendeel
twee tongswyze uitftekken hebbende.
Dit manteltje opende en floot: zich
beurtlings in het zwemmen ; uit het zel-
ve naar beneden kwam voort een ver-
breeding vals twee fchenkels, waar op
twee zwarte ftippen,' die wii de
et A EN y
__afbeeldinge geeft, in de uitgezochte Ver-
ZEE-INSECTEN 315
Iyk de oogen. zyn, en eindigt in twee
halfmaanswyze grypers of fprieten, en
tusfchen. beide hairfyne. vezels, welke
dan de armen of grypers zullen worden,
De fprieten vertoonden. zich aan de
binnenzyde getand; het diertje was
zeer doorfchrynend, en ik zag de bewes
ging der ingewanden, vooral door het
fchoudermanteltje, vertoonende: eenige
afhangfels aan deszelfs bovenzyde, zich
beurtlings op en neder bewegende; de
diertjes. hield ik ruim drie- dagen leven-
dig, en in den eijertros noch langer, ko-
mende. allengs meerder en-meerder uit
den eijertros; hun aantal moet al zeer
groot zyn, en meerder dan een halfdui-
zend in dezen tros vervat zyn geweest,
Tot wat geflacht der Zeekatten °t zel-
ve behoort, is my noch niet duidelyk;
de kleinte van het diertje , eerst uit den
eijertros gekomen , maakt deszelfs onder-
fcheidene deelen minder kenbaar , en
welke boven dat veellicht in ’ opgroeik
jen noch merkelyke verandering zullen
ondergaan, | gov
„De gewoone Zeekat, Sepia „ van welks
eijertros en eerst uitgekomen: diertje de
geleerde Heer NOSEMAN een fraaije
han.
316 L. BOMME OVER DE
handelingen van den Heer HOUTTUYN,
IL. deel plaat 6, werfchilt eenigzins in
den eijertros, maar merkelyk meer in
het Zeekatje zelf,
… De Spaanfche Zeekat, Loligo, komt
in de gedaante des volwasfchen diers
eenigzins nader, doch de gedaante van
den eijertros, welke de Heer BOHADSCH
daar vän geeft, zoo als ook het kleine
Zeekatje uit den tros eerst voortkomen-
de, te zien in deszelfs werk de Anima-
libus Marinis plaat XII, verfchilt ook
merkelyk van de myne,
_ Derhalven zoude in aanmerking ko-
men de Zeekat, die het lyf van achte.
ren met twee vlerken heeft, befchreven
en afgebeeld by den Heer HOUTTUYN,
in deszelfs fraai werk de Natuurl. Hiftor.
der dieren en planten &c. 14. {tuk plaat
CXI. Fig. 3, doch, behalven noch een
merkelyk verfchil in de gedaante, is de
voortkoming der jongen uit de moeder,
volgens den Heer PONTOPPIDAN ;
daar mede zeer verfchillende ; weshal-
ven ik voor ’t naast achte, (op aanleiding
van den zeer geleerden Heer BASTER,
welke, na’t zien van myne zfbeelding,
“my met zyn Weld, raadgeving wel
„wilde te hulp. komen), te moeten Ee
et , Eels
Bt:
ZEE-:INSECTEN S3ij
ftellen, dat dit diertje is de kleine Zees
kat , Sepiola, by den Ridder LINN zus
de vyfde foort, by RONDELET de Pis
cibus pag. 519 befchreven en afgebeeld „
en by den Heer HoUTTUYN Natuurl,
Hiftor. LD, 14 (tuk bl, 399 aangehaald,
en met eenige sed afgebeeld ,
plaat CAT. Fig. 4, welke het naast by,
gelykt, doch waar van ik den eijertros
nergens heb afgebeeld gevonden, en des«
wegens iets zeldfaam, voor al op onze
kusten, zal zyn.
Middelburg den 3o December 17715
SAR CO Ah a
a bz â ap)
Vege
Verklaring van de hevensgaande Plaat,
een kruipenden Îland vertoonds
A. In zyn natuurlyke grootte. j
__B. ’tZelve vergtoot. ma 3
Fig.2. Het gevederd of zacht gedoofndé Zee-flak-
je, mede in een kruipenden ftand,
A. Ín zyn natuurlyke grootte.
B. ’tZelve vergroot. “ -
Fig. 3. Het geknodsfte Zee-flakje , Krüipende op
een. tak. koraalgewas, waar aän van boven
een verlaten kelkje van een Polypje, en
van onder-een cijertros, -
A. ’t Slakje in zyn natuurlyké gfootte.
B. ’t Zelve. vergroot.
___C, Deszelfs Eijertros vergroot,
Fig. 4. De Zeeflak génoemd het Ecgêltje met een
{ter op de ftuit.
A. In. zvn natuurlyke grootte, kruipende op
een tak van her zacht-getakt Alcyonium,
„B; Het zelve een weinig vergroot, recht op
den rug gezien, tegen de wanden van ’ glas
opkruipende.
C. Een blad of ftraal van de fter welke op de
ftutt ftaat, fterker vergroot.
D. De eijertros van dezelve Slak in zyn na-
tuurlyke grootte.
Fig. 5. Het Zee-Raderdiertje-met twee radertjes,
A. Gezien op zyde,
_ B. Gezien fchuins van boven ins |
Fig. 6. Het Zee-Raderdiertje met vier tadertjes ef
hoorntjes: kg
Fig. 7. A. Eenige Besferi van detieijertros, vaneen
foort van Zeekatten, in deszelfs natuurly=
ke grootte, de ongeborene Zeekatjes daar
in te zien, mede in natuurlyke grootte.
B. Een Zeekatje daar uit voortgekomen in zyn
natuurlyke grootte.
C, Het zelve vergroot.
D. De geheele eijertros aan een takje hout
vastgelymd; zeer verkleind vertoond;
Fig. r. Het hartshoorn gelyk getakt Zek-fläkje in
d &
ZI Deel,
en.
„va ed Genocifchap.
ZIT Deel, bl 218.
» Óf. 318,
4,
&
Sh radar
Pr
Ì Bladz. 518
VERHANDELING |
OQO VER DE
KEIZERLYKE SNEDE;
D. HGALLANDAT,
WEEKE
De alleenwyzen GOD op ’thoogst te
verheerlyken, het gantfche Mensch-
dom, en voornaamlyk den Landgenoo«
ten , voordeelig te wezen, en allerleije
nuttige kunften en wetenfchappen voort
te planten, is de eerfte wet, die zich.
dit Genootfchap, van deszelfs aanvang
heeft voorgefchreven, en als deszelfs
voornaam doelwit te zullen blyven, aan
het algetheen heeft medegedeeld,
‚Ik vertrouwe;, dat niemand zal mise
pryzen; dat ik, het genoegen hebbende
een medelid van het zelve te zyn, ook
trachte, zoo veel in my is; aân dezelve
te voldoen, en, daar de oefening der.
kunst,
flo DH. GALLANDAT OVER DE
kunst, waar aan ik my heb overgége:
ven , en tot welker voorlezing my de
Ed, Achtbaare Regering dezer ftad ge-
roepen heeft, my veele gelegenheden
doet voorkomen, waar in deze drie ein-
den dikwyls famenloopen, oordeele ik
het geenzins ongefchikt eene kunstbe-
oeffening voor te dragen, welker her-
ftelling zoo veel meer te wenfchen is,
als door deszelfs gelukkige gevolgen ,
GoD, de Schepper van al % gefchape-
ne, door de behouding van een mensch ;
het pronkftuk zyner werken, op *%
hoogst verheerlykt, het menschdom,
door de toebrenging van een Lid aan
de algemeene maatfchappy , bevoor-
deeld, en geene der minfte beoeffeningen
van de Heel. en Vroedkunde voortge-
plant wordt, ik meen de kunstbeoeffe-
ning, die bekend is onder den naam van
de Keizerlyke Snede, en by welks ver-
handeling ik de gunftige aandacht van
den lezer verzoeke,
… De Keizerlyke Snede is eene heelkún-
dige bewerking, waar door eene infny-
dinge in den buik eener zwangere vrouw
gedaan wordt , om haare vrucht door
die opening ter weereld.te brengen , heb
z
KEIZERLYKE SNEDE: 3ät
zy dat het kind in de holligheid der ly£
moeder is gegroeid, dan wel in de eijers
nesten of in de trompetten van #a/lopi-
us, uit welké het kind veelmaalen in de
holte des buiks gevallen , voor in de hol
te des buiks gegroeid gehouden iss
Veelen zyn van gedachten, dat deëe
kunstbewerking de Keizerlyke Snede of
Setio Cefarea wordt genaamd naar Jus
lius Cefar , Roomfchen Keizer ; die Zy-
ne geboorte aan dezelve zou zjn vers
fchuldigd geweest ; doch uit het verhaal
van PLINIUS (a) kan men met meefder
grond befluiten , dat de eérfte Cefar zy:
nen naartì van dege kunstbewerking zelve
heeft verkregen, naamlyk van ’t woord
Cefo, en dat de kinderen die op deze
wyze ter weereld kwameri, Cfares aut
Cefones, à Cefo matris utero, ef uitge:
{nedenen genoemd wierden;
Deze kunstbewerking wofdt in twéé
onderfcheidene omftandigheden in %
werk gefteld: 1. Als de moedef geftóf-
ven is en het kind leeft, om het zelve ir
‘tleven te behouden, 2, Als de inoeder
leeft, en het kind, levend of dood; door
geen ander middel ter weeteld kân ge:
1 DEEL X% brächt
(a) Ëfbor: Natur. Libr. vrt. Cap. 1 Confs Vossro ri #
Etymlogico V, Cefones, &.Not: ad SUETONIL Cafarent 6: i3
322 DH. GALLANDAT OVER DE
bracht worden , om moeder en kind, of
teri minften een van beiden; uit de kaa
ken des doods te redden —- Ik zal my
_ thans alleen tot de eerfte omftandigheid.
bepaalen: +0 „ol:
De Griekfche fchryvefs verhaalen;
dat „Efculapius uit zyns moeders buik
door „Apollo gefneden was, en VIRGIL
us, de Prins der Latynfche Dichters,
zegt dat Zycas uit zyne overledene moe-
der. gefneden is (b). Schoon men aan de
echtheid van hun verhaal mocht twyffe-
len, kan men echter daar uit opmaken;
dat de Keizerlyke Snede by de gryze al-
oudheid niet onbekend was. zis
… Men kan geenzins twyffelen ; dat deze
kunstbewerking op reeds geftorvene
vrouwen, van ouds, by befchaafde vol-
keren in gebruik was, vooral binnen
Romen, alwaar, volgens * getuigenis
van PLINIUS (c), drie beroemde man-
nen door dezelve in ’ leven behouden
Zyn, naamlyk Scipio de Afrikaner (Ps
Cornelius Scipio), de eerfte Cef/ar, en
de krygsoverfte Manilius.
Hier uit kan men met grond befluis
tens
Cb) Tede Lycam ferit exfeltum jam matre peremtas
Leb. 10. ZEneidos , vers, 315.
Ce) Laco Citat,
KEIZERLYKE SNEDE! 333
ten, dat deze kunstbewerking, in dië
beroemde weereldftad, niet alleen zeer
gemeen was; maar ook dikwyls met ee-
ne gewenschte uitkomst in twerk wierdt
gefteld— Men zal zich hier over geen:
zins verwonderen, indien men flechts
aanmerkt: £ ACTON
1. Dat de gevallen, ‘waar in de Kei:
zerlyke Snede te pas komt, veelvuldiger
voorkwamen, uit hoofde dat ’er in dien
tyd, by gebrek van eene goede behan-
deling, veele vrouwen onverlost ftier-
ven, die men thans door de kundigheid
der Vroedkundigen in ’tleven behoudt.
2, Dat, de Koninglyke wet verbiedt ee-
ne bevruchte vrouwete begraven; ten zy de
vrucht alvorens baar uitgefneden zy: die
daar tegen doet ‚ wordt gehouden de vrucht
met de bezwangerde gedood te hebben (d).
Deze wet wordt door de Rechtsgeleer-
den de Koninglyke of Lex Regia ge-
naamd , zoo wegens haare uitmuntend-
heid, als om dat men meent, dat zy
door den tweeden Roomfchen Koning
Numa Pompilius zoude ingefteld zyn.
Deze wet is zekerlyk, ten opzichte
2 VAR
_…_(d) Marcellus; Leg. 2. II. De môrtuô inferendo et [ez
pelchro edificando, (Lib, Xi. Tr. 8. Digeftor.) cum Hotis
…_ Gotbofredi,
334 DH, GALLANDAT OvER DE
van het onderwerp daar ik Van fpreek,
door een beginfel van menschlievenheid
voortgebracht, Kan het voor een ge-
voelig mensch onverfchillig zyn, dat een
vrucht in de moeder fterft of niet? Is iet
biliyker, iet gerechtelyker , ja iet Chris:
telyker, dan een onnoozel wicht, dat
noch leeft, wanneer de moeder reeds
overleden is, en door zyn kloppen en
Ípringen in de uiterfte benaauwdheid
zyn evenmensch om hulp roept, uit des-
zelfs doodelyke banden te flaaken , daar
de kunst ons ’er de mogelykheid toe aan
de hand geeft; gelyk ook alle de Geniees-
Heel- en Vroëdkundigen hier in over-
eenftemmen ; zy zyn allen overtuigd van
de onvermydelyke rioodzakelykheid de-
zer kunstbewerking (e), die geen verde-
re kundigheid vereischt, dan in de uite
fnyding de voorzichtigheid te gebruiken,
dat het kind door het fnymes niet ge-
kwetst worde; en zy brengen overvloe-
dige bewyzen by, daaf dezelve van een
_ allergeweuscht gevolg is geweest. js
en
(e) Inzonderheid kan men hier op hazien: 6. vAN
SWIETEN Commentaria in H. Boerhave aphorismos de Cog*
noscendis &* curandis morbis, Tom. IW. de partu difficilis
G. FELT MAN de Cadavere infpiciendd; Caps 27. En
Hi F. TEICHMEYVERI Ieffitutiones Medicine Legalis vel
Forenfis , Cap. 3. :
|
|
KEIZERLYKE SNEDE, 325
Men heeft dikwyls ondervonden, dat,
als men in een geftorvene zwangere vrou-
we de Keizerlyke Snede verzuimd had,
het kind zich dan zelve heeft geredt,
Hier van vindt men verfcheidene gedenk-
waardige voorbeelden by de fchryvers
aangeteekend, uit welken ik eenige zal
bybrengen,
T. BARTHOLINUS (f) verhaalt, dat
eene zwangere vrouw, zes weken voor
den tyd van haare verlosfinge, kwam te
fterven; men meende, dat het kind in
haar lichaam ook overleden was, en dus
werdt alles in gereedheid gebracht om
haar te begraven; 48 uuren na haar
dood ontdekte men, dat de onderbuik
en de borst opzwollen, waar door het
laken, waar in zy was afgelegd , open-
fcheurde; de daar by zynde vrouwen
verwydden de knien van het lyk, en za-
gen een dood jongetje uit zyn kerker ko«
men, |
HILDANUS (g) fchryft van eene zwan-
gere vrouw aan eene fcherpe ziekte geftor-
ven, en vervolgens in de kist gelegd zyn-
de, om den anderen dag begraven te wor
18 den,
s: (f) Hift. Anat. Cent. 2. pag. 304.
(8) Aanmerkingen bladz. 524.
326 D.H. GALLANDAT OVER DE
den, dat de vroedvrouw , daar by ko-
mende, om eenige vochtigheid, die uit
het lyk vloeide met een fpons op te ne-
men, ‘het kind tusfchen de beenen der
overledene vondt liggen.
PAULUS EBERUS (h) zegt, dat tus-
fchen Deventer en Zutphen, eenen man
met zyne zwangere huisvrouw door de
Spanjaarden opgehangen zynde, deze
vrouw, na dat zy vier uuren opgehan:
gen en overleden was, twee zoonen
baarde,
GASPAR RAIES (í) verhaalt, dat te
Madrid eene zwangere vrouwe, geftor-
ven en niet verlost zynde, begraven was,
en dat men eenige maanden daar na, als
haare doodkist geopend werdt, in haar
rechter arm een dood kind heeft gevon-
den, Ook getuigt dezelfde {chryver, dat
de huisvrouw van Mrancois Arewvallos,
in de laatfte maand van haare zwanger-
heid ziek geworden zynde, binnen wei-
nige dagen kwam te fterven , of ten min«
ften voor dood gehouden en ook vervol
gens wierdt begraven. De man, dien
men
(h) Iz Calend, Hiftor. er.
(i) Camp. Ebf. quest. 9. Deze waarneming is
overgenomen van’DIOMEDES CORNARIUS; #%
Hiftor. Admirand, HARS
“gp
KEIZERLYKE SNEDE)’ 32
men met allen fpoed uit een verafgelex
gene plaats had laten haalen, kwam om«
trend middernacht t’ huis ; en vernomen
hebbende dat zyne vrouw begraven was,
wilde hy zich het genoegen verfchaffen
om ze noch eens te zien: hy deedt het
lyk uit het graf nemen, en naauwlyks
werdt de kist geopend , of men hoorde
het kind fchreeuwen , het welk zich zel-
ven had geredt, |
Uit deze en meer foortgelyke geval-
len, dewelke men by de (chr vers vindt
aangeteekend, blykt duidelyk , dat het
kind niet altyd te gelyk met de moeder
fterft, ‘t geen bevestigd wordt, zoo door
verfcheidene Aucteuren (men zie maar ,
gelyk het overwaardig is nagezien te
worden, wat J. V. HORNE hier over
fchryft in Microtechne) als uit de ge-
wenschte uitkomfte, waar mede de Kei-
zerlyke Snede by de ouden is bekroond;
en dus moet men de Romeinfche wet
billyken , welke verbiedt eene zwangere,
doch onverloste, vrouw te begraven ,
voor dat haar het kind uitgefneden is,
Maar wat mag toch de reden zyn;
dat deze heilzaame wet niet meer wordt
in acht genomen, en dat de Keizerlyke
Snede zoo fchandelyk federt langen tyd
328 D.H, GALLANDAT OVER DE
verwaarloost wordt, niet tegenftaande
de reden en de menschlievendheid ieder
redelyk mensch de nuttigheid van deze
kunstbewerking aantoonen, en de on-
dervinding dezelve bevestigt? |
Behalven dat het vooroordeel, ver-
keerde begrippen en onachtzaamheid,
zich federt verfcheiden? eeuwen, zelfs
by anders befchaafde volkeren, op’
fterkst tegen dezelve hebben aangekant,
en dus oorzaak van den dood van een
groot aantal kinderen „geweest zyn,
fchynt het verval der Ontleedkunde my
een der voornaamtfte redenen gegeven te
hebben, | )
“Is toch bekend , dat de Ontleedkun-
de by de ouden zeer hoog geacht wierdt ;
de heilige bladeren geven overvloedige
blyken, dat de wyste der Koningen daar
in ongemeen bedreven was; de wydbe-
roemde Koningen van Zgypten, volgens
het getuigenis der ouden ,plagten zelven
met hunne eigen’ handen lyken te ontle-
den ; men weet dat de Roomfche Keizer
Marcus Antoninus een groot liefhebber
van deze kunst was, en dat Alexander
de Groote, in ° midden zyner krygso-
verwinningen, zich beroemde, de Ont-
leedkunde van Ariftoteles geleerd te er
en ;
|
Î
„ KEIZERLYKE SNEDE, 329
ben; Severinus Boëtius, en Paulus Sergi-
us, beide beroemde Burgemeesters van
Romen, lieten niet na tegenwoordig te
zyn, wanneer Galenus in ’t openbaar
ontleedde, om daar door eene grondige
kennis van het menfchelyk lichaam te
verkrygen, In dien tyd werdt de Kei-
zerlyke Snede zekerlyk als een kunstbe-
werking van het uiterfte aanbelang aan-
gemerkt, en dikwyls met vrucht in
werk gefteld: maar deze menschlieven-
de kunstbewerking heeft haare achting
en waarde verloren in die barbaarfche
tyden, zoo fchandlyk voor gantsch Zu-
ropa, wanneer de Ontleedkunde, en by
gevolg de Geneeskynde in *t algemeen ,
met de fchaduw der onwetenheid werdt
overdekt, en alle andere nutte kunften
en wetenfchappen aan het kwynen en
vergaan waren; in die tyden, wanneer
he: fteenfnyden zoodanig buiten het ge-
bruik was geraakt, dat men ‘er op een
ter dood veroordeelden booswicht de
proef van moest nemen (k); en vooral
in dien tyd, wanneer een gewaande
Godsvrucht het openen van een lyk als
een affchuwelyke kerkfchendery ver-
X 5 klaar-
Ck) Ten tyde van Lodewyk den XI,
330 D.H. GALLANDAT OVER DE
klaarde; moest noodzaaklyk de Keizer-
dyke Snede als een fchandelyke daad aan-
gemerkt worden , en vervolgens in ‘tver-
tboek geraken; ook hebben de ge-
chiedenisten, geduurende die barbaar-
fche eeuwen, geen geval van het redden
vaneen Cefar , van een Scipio of van een
Manilius voortgebracht, maar wel dui-
zenden voorbeelden van onnoozele men-
fchen, die aan de woede van het byge-
loof en onwetenheid zyn opgeofferd.
*Is waar, dat die verhinderingen he-
dendaags ten grooten deele weggenomen
zyn, en men moet tot eere van deze
eeuw bekennen, dat de Ontleedkunde
thans weêr met de grootfte naauwkeu-
righeid geoeffend worde, en dat de ge-
leerden het juk van vooroordeel en by-
geloovigheid in veele opzichten hebben
afgelegd ; maar ‘tis noch verre af, dat
men ‘er den gemeenen man van kan
vryfpreken: de dagelykfche ondervin-
ding leert al te dikwyls het tegendeel ;
daar wordt veel tyd, omzichtigheid en
geduld vereischt, om het ingekankerde
bygeloof of vooroordeel van het gemee=
ne-volk te ontwortelen en uit te roeijen:
om een kwaade gewoonte , zoo wel in Na-
tuur- als in Zedenkunde , te niete te doen ,
zou
KEIZERLYKE SNEDE, 334
zoude men den knods van Zerkules en
den famenloop van alle de-omftandighe-
den, in den eerften ftelregel van Hippo-
crates opgenoemd, noodig hebben,
„De moeite, welke men zich heeft ge-
geven om het ingeworteld vooroordeel,
twelk men byna overal ontmoet, name-
lyk dat de vrienden en omftanders zich
in ’t algemeen tegen het openen van een
lyk-aankanten , uit te roeijen, is tot nu
toe. vruchteloos geweest, Dit vooroor-
deel heeft niet alleen by den gemeenen
man plaats, maar ook by lieden van kun-
digheid en van aanzien, In de meeste
plaatfen immers, wordt door de beftier-
ders van Godshuizen, door de armbe-
zorgers, enz. het openen van cen yk,
wanneer zulks, door eenen Genees- pf
Heelmeester „ om gewichtige redenen,
en uit menschlievende Heide wordt
verzocht, genoegzaam altyd geweigerd,
Welk Genees- of Heelmeester is niet vol-
komen overtuigd, dat dit de bevordering
der Geneeskunde in ’t algemeen groote-
lyks vertraagt? 7
Welke moeite heeft men zich niet ge-
even, federt langen tyd, en bynain al-
le de {taaten van het befchaafde Zuropa,
| om
332 D.H. GALLANDAT OVER DE
om een valsch vooroordeel, ten opzich-
te van de Drenkelingen, uit te roeijen,
te weten, dat, wanneer een drenkeling,
uit het water gehaald zynde, geen tee-
kenen van leven geeft, het niemand ge-
oorloofd is denzelven in zyn huis te ne-
men, zelfs niet aan te raken, dan alleen-
lyk om hem aan den wal met het hoofd
buiten het water op te hangen, en dat,
wanneer hy dus eenmaal is vastgemaakt,
niemand dan daar toe gemachtigde per-
foonen hemmogen losmaken, welk voor-
oordeel zoo veele ongelukkigen het leven
heeft gekost. Eene byzondere bekend-
making, ten dezen opzichte, op order
des Konings van Vrankryk, in den jaare
1740; door het gantfche koningryk aan-
geplakt „en het fchryven van oordeel-
kundige verhandelingen door byzondere
auêteuren , met de overtuigendfte bewy-
zen verfterkt, waren echter niet vermo-
gende genoeg , om dit zoo geweldig als
fchadelyk vooroordeel te doen verdwy-
nen. Daar moest, om dit loffelyk oog-
merk in deze landen te bereiken, een
vereende macht van waare menfchen-
vrienden zyn, die zich, door het op-
richten van eene Maatfchappy tot red-
ding van veele ongelukkigen , vain wa
LO) erf
. |
|
KEIZERLYKE SNEDE: 333
fterflyken naam hebben gemaakt (I).
De goede gevolgen van deze allezins
pryswaardige ftichtinge geven my eene
gegronde hope; dat de edelmoedige Di
re@Geuren van die beroemde Maatfchap-
py, dewelken alles hebben aangewend,
om de dagen der ftervelingen , menfche:
lyker wyze, te verlengen , ook met den
tyd hunne gedachten zullen laten gaan,
om de Keizerlyke Snede op geftorvene
zwangere vrouwen aan te moedigen ; en
ik durve my vleijen , dat deze onderne-
ming de goedkeuringe van ieder waaren
menfchenvriend zoude wegdragen, en
dat het by de uitkomfte zoude blyken,
dat hunne pogingen niet vruchteloos
zouden zyn, Men heeft reeds gezien,
dat het redden van drenkelingen aanlei-
ding heeft gegeven, niet alleen in deze
… ftad (m), maar ook in ° Hertogenbosch
en te Maaflricht, tot Publicatien, waar
in ieder een op * fterkst wordt vermaand
om verhangene perfoonen te redden, of
ten minften om er de proef van te ne-
| men,
(1) Zie de Hiftorie en gedenkfchriften van de
Maatfchappy tot redding van drenkelingen, opges
ticht binnen Amflerdam, an
- (m) Zie de bovengemelde Hiftorie en gedênk=
fehriften.
834 D.H: GALLANDAT OVER DE
men. „Verdient een levendig kind, in
den buik zyner overledene moeder, min-
der oplettendheid en voorzorg ? neen ze:
ker! het geroep der menschlykheid pleit
voor deze onnoozele wichten.
Men kan als een tweede reden van het
verwaarloozen der Keizerlyke Snede aan-
merken de ordonnantien,; die in verfchei-
dene fteden plaats hebben, dewelke uit-
drukkelyk verbieden eenige zwaarwich-
tige operatien (de Keizerlyke Snede wordt
‘er altoos onder begrepen) te verrichten ,
zonder alvorens daar van aan de Over-
heid kennis te geven, en daar toe verlof
bekomen te hebben. Deze wet fteunt
zekerlyk op zeer goede gronden, ten op-
zichte van andere gevaarlyke operatien ,
die uitftel kunnen lyden; zy is door de
voorzichtigheid en —menschlievenheid
voortgebracht ; daar door wordt belet,
dat het leven van onnoozele en arme
menfchen niet aan onkundigen of roeke-
looze kwakzalvers wordt toevertrouwd;
maar de inachtneming van deze alge-
meene wet kan ín fommige gevallen het
leven van het kind kosten : by voorbeeld,
als een Genees- Heel- of Vroedmeester
voor de eerftemaal by eene hoogzwan:
gere vrouw geroepen wordt, en haar;
‚uit
KEIZERLYKE SNEDE. 335
uit hoofde van een onverwacht en fchie:
lyk toeval, ftervende of reeds geftorven
vindt, Deze gevallen zyn niet zonder
voorbeeld. |
Eindelyk moet men als een derde en
teffens als de grootíte reden van het ver-
waarloozen der Keizerlyke Snede aanmer:
ken de moeilykheid, om de vrienden
en omftanders van de hooge noodzaake-
lykheid dezer kunstbewerking te over-
tuigen. My zyn verfcheiden voorbeel-
den bekend, daar men, onder het rede-
neren over de Keizerlyke Snede, de vrien-
den of omftanders van de noodzaaklyk-
heid dezer kunstbeoefening niet kunnen-
de overtuigen; het kind in zyns moe-
ders buik zonder hulpe heeft laten fter-
ven: van het volgende geval ben ik oog-
getuige geweest,
De huisvrouw van een der hier in gar«
nizoen liggende krygsknechten werdt,
in de acht{te maand van haare zwanger:
heid, zeer fchielyk, op den 21 July des
jaars 1763, door zoodanig eene bloed-
{pouwing aangetast, dat zy, ondanks
e vereischte aangewende hulpmiddelen,
den volgenden nâcht daar aanftierf, Ee-
nige oogenblikken voor dat zy den geest
gaf, riep zy uit, dat zy haar kind niet
MEEE
336 D.H. GALLANDAT OVER DE
neer voelde leven en dat het zelve dood
was. De lyderesfe geftorven zynde;
waren de omftanders ook in dezelfde ge-
dachten: doch na dat de overledene af-
gelegd was en zy naar een’ andere plaats
van ’t vertrek werdt overgebracht, be-
fpeurden de vrouwen , die het lyk droe-
gen, dat het kind bewegingen maakte ;
et laken werdt losgemâáakt, en zy za-
gen duidelyk dat het kind herhaalde rei-
zen in den buik zyner overledene moe-
der opfprong. Dit verwekte eene alge-
meene ontfteltenisby de omftanders ; de
man, over dit verfchynfel ten uiterften
aangedaan, fiep om hulpe; hy wilde
het kind uit zyn’s moeders buik gefneden
hebben, om het zelve te redden; het
geroep der menschlykheid; door een
vaderlyk hart uitgeboezeimd , werdt niet
verhoord ; in tegendeel ; eenige der daar
by zynde vrouwen werden äanftonds op
het aanhooren van het woord uitfnyden
zoodanig ontroerd en gebelgd, dat zy
den man begonnen te fchelden j met één
woord ;‚ de twist liep zoo hôog dat ruim
een uur verliep, eer men het eens_kon-
de worden om my te laten haalen; Ik
werde eindelyk geroepen, maar de vrouw
was teeds twee uuren fang dood geweest,
| | eer
ou KEIZERLYKE SNEDE! 33%
eer ik ‘er bykwam; het kind gaf toef
geen de minfte kenteekenen van levens
De overledene naauwkeurig onderzocht
hebbende, ging ik terftond over tot het
verrichten van de Keizerlyke Snede, en
ik haalde eenen zoon uit de lyfmoeder ;
ik ftelde alles in ’t werk , dat tot behou-
denis van ’tkind bevorderlyk kon zyn ,
maar myne pogingen waren vruchteloos,
Ik hebbealle redenen om te geloverij dat;
ándien men in-dit geval de vereischte
voorzorgen: had genomen, en ik dus-ty=
dig genoeg was geroepen, het kind zes
kerlyk zoude gered zyn geworden. -
Een geval, *twelke met dit veel over=
eenkomst heeft, vindt men door DENys
aangeteekend (n). Hy werdtte Leiden,
in den jare 1721, door den Hoogleeraar
OOSTERDYK, by eene vrouwe geroe-
pen, die omtrend een uur dood was ge:
weest, en daar het kind noch in de:lyf£
moeder leefde:-de Keizerlyke Snede werdt
door DEN ys in ’t werk gefteld ; zoo dra
hy het kind vattede om het zelve uit de
tyfmoeder te halen , voelde hy , dat ‘het
Zyne eene hand toekneep , maar het ftierf
ZI, DEEL. Y — Op
se 5 1}
(n) In zyne verhandelingen over het ampt der
Vroedmeesters en Vroedvrouwen, bl, 57.
‘339 De H, GALLANDAT OVER DE
op dat ogenblik, ”Het fpeet ons zeers
»-zegthy (o)pdat wy rúiet-een-weinig
35’ vroeger. gekomien.…waren,;… want ik
3s-twyffel niet of wy zouden het dantewel
so in-’ leveri behouden: hebben”: vi
DE LAMOTTE getuigt(p); dat by
eené--in- den arbeid. geftorvene vrouwe
het kind meer dan een halfuur lang, na
denidood der moeder, ontwyfelbaare ken-
teekens van leven gaf; eri.dat‚älle de daar-
by-zynde vrouwen ten. vollen daarvan
overtuigd waren; doch DE LA-MOTTE
werdt ’er- niet by gehaald ;-en-de vroed-
vrouw noch iemand: vande omftanders
durfden de Keizerlyke Snede ondernemen,
> NAAN SOLINGEN zegt (q) dat te Mood-
dorp aan eeh geftorvene zwangere vrouw,
wier,kind noch leefde, deze kunstbewer-
king niet is-verricht , om -dat de vrek
(haar man), de-onkosten ontzag om v AN
SOLINGEN te laten-halen,; nd
“LTATSINGH verhaalt.onshet volgende
geval in deze woorden (t)e -” In ’t dorp
so Akerfloot ftierf-een vrouw:met een vol-
» dragen vfucht, in haar Uterus beflo-
hroifhaod tecit cad ten.
0) Bladz. 59. ie
(p) Traité des Accouchemens Nouvelle Edition in 8v0 3
tom. I. pag. 780.
(q): Manuale Opetatien , bl. 231.
(r) In zyne Diana, bl. 776 en 777.
KEIZERLYKE SNEDE, 336
„ten. De levende vrucht vertoonde
» met al zyn vermogen, dat de hulpe
» van een Chirurgyn noodig had; dit,
> dewyl het zeer lang duurde, beweeg-
„ de eenigen tot deernis, zy ftelden voor ,
» dat de Chirurgyn behoorde de onnoo-
„ zele vrucht te verlosfen, maar de
» naaste vrienden floegen het af, onder
» voorgeeven , dat het onnoodig was,
» dat daar voor de vrucht niet aangele-
» gen was, of tin zyn moeder ftierf,
» of niet; deze conmotie duurde lang,
» terwyl het leven van de vrucht duur-
„de, FEindelyk vonden de roeyfters
» een uitweg, zy telden voor, dat men
„ een boode na den vader zoude zen-
» den, om zyn believen daar over te
») verftaan, die wel fes uuren van huis
» was, hier mede wierden de ontruste
» gemoederen geftild, en met een de
» beweging van ’t kind, Dat zulke
gevallen hier ter ftede (# Amfterdam)
» verfcheide maalen gebeurd zyn , isons
> bekend, zoo om dat, om verfcheidene
» Tedenen, de bekwaame tyd tot de ope-
» ratie verliep, als om dat niet eens ge-
» dacht of gefproken wierd om het kind
» te verlosfen”.
… Ik zoude hier ook noch veele andere
Nus foort-
Ne
340 D.H, GALLANDAT OVER DE
foortgelyke voorbeelden kunnen bybren-
gen, waar van myn oom en leermeester ,
J.H. DE BRUAS, die veele jaaren binnen
deze {tad het ftads Genees- Heel- en
Vroedmeesters ampt met lof heeft be-
kleed, ooggetuige is geweest, maar zal
dezelve, kortheidshalven voorby gaan ;
te, meer. wyl de aangehaalde gevallen
overvloedig bewyzen, dat men geen o-
verledene hoogzwangere vrouwe diende
te begraven, zonder alvorens, zoo dra
mogelyk, geopend te zyn, op dat men
het kind niet laat verftikken of met zyne
overledene moeder begraven : ”Doch het
» is te beklagen, zegt de beroemde
»„-HEISTER (Ss), dat de Overigheid ner- —
» gens deze inderdaad Christelyke wet
» doet onderhouden; en het fchynt,
» als of dezelve by alle Rechtsgeleerde
„en beampte perfoonen onbekend en in
» het wetboek der Romeinen (by alle
‚Kristen volkeren meestendeels aange-
» nomen) niet is te vinden” — Wie
moet zich niet. verwonderen , dat deze
billyke klachten, door menschlievende
1n-
(s) Heelkundige konstbewerkingen CXIL. boofd-
{tuk, Zyne redenvoering onder ’topfchrift , Foetum
ex utero matris mortue mature exftindendum esfe, is OOk
dubbel waardig om gelezen te worden.
at el
KEIZERLYKE SNEDE, 341
inzichten zoo dikwyls uitgeboezemd, in
deze verlichte eeuw , tot nu toe, onver-
hoord gebleven zyn ?
Ik meen volkomen bewezen te heb-
ben; dat de Keizerlyke Snede, by het
overlyden van hoogzwangere vrouwen,
veeltyds wordt verzuimd ; en dat deze
kunstbewerking, welke de menschlieven-
heid van onheugelyke tyden heeft uitge
vonden, een beproefd middel uitlevert „
om in die ongelukkige gevallen het kind
te redden en in ’t leven te behouden :
waar uitik befluit, dat alle Overigheden
behoorden het noodige in ’t werk te ftel-
len om zoo een heilzaam middel in ge-
bruik te brengen (t).
De Magiftraat der ftad Groningen heeft
wel, op verzoek van het Collegium me
dicum, een ordonnantie of reglement , in
den jaare 1767, door den druk gemeen
gemaakt (u), gien het verrichten van
3 de-
(t) Hier mede kan men vergelyken de Rechts-
geleerde verhandeling, de Jure Embryonum, te Jena,
inden jare 1716, onder opzicht van den zeer beroem-
den Rechtsgeleerden wiLvvoeceu uitgekomen; als
mede LANGICi Embryologia Sacra, pag. 255 &” feq. daar
men alles, wat daar toe betrekkelyk is, uit de God-
geleerdheid, Rechtsgeleerdheid en Geneeskunde,
te famen vindt.
(u) Zie Nieuwe Nederlandfche Jaarboeken, Mey -
1767. bladz. 555. en volg.
342 D.H. GALLANDAT OVER DE
deze operatie, ha het overlyden van
hoogzwangere vrouwen, op ’t krachtig-
fte wordt aanbevolen, met byvoeging ,
dat een Dodor , Chirurgyn of Vroed-
vrouw; die hier in nalatig mochte be-
vonden worden, in de boete van 25 gul-
dens zal vervallen zyn (v): doch tot nu
toe is zoo een loffelyk voorbeeld, zoo
veel my bekend is, door geen andere
{teden gevolgd;
Het is buiten myn beftek, en verre
boven myn bereik, om te onderzoeken
of diergelyke ordonnantien, wetten of
reglementen, door den Souwerain, dan
wel door de Regeringe van byzondere
fteden, behoorden gegeven te worden.
Dit aan het oordeel van lieden des kun-
dig overlatende, zal het intusfchen niet
ondienftig zyn, zoo om de Overighe-
den: daar toe te bewegen en aan te zet-
ten, als om een ieder tot het verrichten
van
Cv) Karel, Koning der beide Sicilien, heeft in den
jaare 1749 een wet gemaakt, waar ín bepaald wordt ,
dat een ieder,- door wiens toedoen de Keizerlyke
Sùede, tot nadeel van de vrucht, nagelaten of ver-
traagd wordt, als fchuldig aan de misdaad van moord
zal dangemerkt en geftrafd worden. Zieg. vAN
SWIETEN Commentaria in H. Boerhave aphorismos de
Cogzoscendis et Curandis morbis, Tom, IV. De partu difficia
ä $ 1316,
\KEIZERLYKE SNEDE.1 34$
van deze heilzaame kunstbewerking dan
te moedigen en het vooroordeel ten des
zen opzichte tegen te gaan; de gevallen
waar in dezelve: te-pas--komt, nader te
bepalen en te verklaten „de vereischte
bewyzen by te brengen „ en: teffens aan,
te merken , het: gene men by. het-over«
lyden van zwangere vrouwen behoorde
in acht te nemen.
I. De- Keizerlyke Snede- moet vooral
in’twerkgefteld worden, wanneer eene
hoogzwangese vrouwe, het zy door ee«
nen val „door een-fteek „door een fchoot
of door andere doodelyke wonden ‚fchie-
lyk komt te fterven.
_ Indien het-kind, in foortgelyke om-
ftandigheid „niet gekwetst is , heeft men
alle reden om te denken, dat men het
zelve door deze kunstbewerking , indien
dezelve tydig wordt verricht, in het lee
ven zal behouden, wyl ’er overvloedig
voorbeelden zyn; daar zy met het aller«
gelukkigst gevolg bekroond is geweest. -
ROONHUIZEN(w) verhaalt, dat, in
het beleg van. Bergen--op- Zoom, eene
zwangere foldaate vrouwe, uit het leger
van Spinola gegaan zynde om water te
| va, nor Wren ha:
4
(aw) Libr, 11. Obferv. Chirurg,
344 D. Hs GALLANDAÁT OVER DE
halen; door een bom uit de ftad in twee
ftukken gefchoten wierdt, en dat de lyf.
moeder met de watervliezen, en het kind
geheel zynde , buiten haar lichaam in’
water viel: een foldaat,” op zyn wacht
ftaande, haalde dat {tuk-met zyn piek
naar zich ‚„„en merkte, uit de beweging,
dat ’er een kind in was; ‚hy bracht het
by den Officier, en open gemaakt zyn-
de „werdt het-levendig kind daar uit ge-
haald, Dit kind werdt naar „Antwerpen
gebracht, -alwaar- het door de Znfante
Ljabella. ten-doop werdt gehouden , en
met-een grootonderhoud voorzien, Het
kind heeft langen tyd daarna gezond ge-
leefd. -Byna zoo.een geval verhaalt
ook:die zelfde fchryver, van eene zwan-
gere: vrouw te Sardam , die door de ho-=
rens van een.ftier jammerlyk- gewond
werdt. «Het kind, fchoon het-zeer veel
vitgeftaan “had, werdt -ook: gered, ven
heeft noch-een jaar daarna geleefd, Het
is-ten”doop gehouden door den. Heer
wan Beekeftein „en het Sacrament daar aan
bediend door Do. "Bergius. id:e:
„Het volgende geval ‚my door een ge-
loofwaardig, man verhaald’, zal tot een
voorbeeld kunnen ftrekken, hoedanig ie-
der waar menfchenvriend zich in ian
G.I y
“KEIZERLYKE SNEDE, 345
lyke alleraandoenelykfte omftandighe-
den behoorde te gedragen.
Zeker Heer, op zyne buitenplaats
zynde, liet zyn huis fchoon maken; de
fchuurfter, ruim zeven maanden zwan-
ger, bezig zynde met een muur te wit-
ten, viel van een ladder op den grond
en tegen den hoek van een fteen, waar
door zy zoo jammerlyk gekwetst werdt,
dat ’er een groot gedeelte der hersfenen
uit het hoofd raakte, en dat zy binnen
weinige minuten tyds den geest gaf, Men
kan licht begrypen, dat zoo een ysfelyk
geval eene ongemeene ontfteltenis onder
de huisbedienden baarde: op hun mis-
baar en gefchreeuw kwam de Heer , die
in den tuin wandelde, naar het huis ge-
loopen, en bevondt dat ‘de fchuurfter
reeds dood was. Bevolen hebbende om
dezelve af te leggen, werdt hem bericht
dat het kind in den buik van het lyk op-
fprong. Daar op kwam hem de Keizer-
lyke Snede eerst in de gedachten; hy
zondt terftond een van de bedienden naar
het naastgelegene dorp om den Heel-
meester te halen, met oogmerk om deze
kunstbewerking aan dit ongelukkig voor-
werp te laten verrichten: maar begry-
pende daarna; ee het dorp verre afge-
yr 5 e«
346 D.H, GALLANDAT OVER DE
legen was, en dat het kind intusfchen
groot gevaar liep vante fterven , ging hy
zelf aan ’twerk, zonder naar den Heel-
meester te wachten ; hy nam een fcherp
broodmes, fneedt met het zelve den buik
en de lyfmoeder van het lyk open, en
haalde het levend kind voorzichtig daar
uit; hy bondt den navelftreng en fneedt
den zelven door ; het kind werdt gekoes-
terd en vervolgens opgevoed, —- «Deze
heldendaad , van iemand die nooit te vo-
ren een lyk had aangeraakt, is dubbel
waardig om in diergelyke ongelukkige
gevallen nagevolgd te worden,
IL. De Keizerlyke Snede behoorde al-
toos in ’twerk gefteld te worden , wan-
neer eene hoogzwangere vrouw aaneen
beroerte, of door een fchrik, f&uipen,
of door eenig ander toeval, fchielyk
komt te fterven.
Alle Genees- Heel- of Vroedmeesters,
by zoodanige gevallen geroepen zynde,
moesten noodzaakelyk , zoo dra zy den
dood der zwangere zien naderen, niet
alleen de vrienden ende omftanders van
het gevaar verwittigen’, maar ook te ge-
lyk de nuttigheid van de Keizerlyke Sne-
de met nadruk en op eene aandoenelyke
sie my:
ee rn 5
KEIZERLYKE SNEDE 347
wyze voor oogen ftellen , en alles in ge-
reedheid brengen, om ten eerften na het
overlyden der moeder deze kunstbewer-
king te verrichten, om door dezelve het
kind in ’t leven te behouden, gelyk zulks
meenigmaal is gebeurd,
“Is bekend dat PrEMPIUS, Hoog-
leeraar in de Geneeskunde te Leuven,
zyne geboorte aan deze heilzaame kunst-
bewerking verfchuldigd was; hy werdt
te Amflerdam, na zyns moeders dood,
door de Keizerlyke Snede ter weereld ge-
bracht, en daarom Fortunatus genaamd.
Zekere zwangere vrouw, zegt TIT-
SINGH(X), ziek geworden zynde, ver-
zoet ernítig om geopend te worden, in-
dien zy met een vol lichaam kwam te
{terven , op hope van haar vrucht te be-
houden; zy ftierf in de achtfte maand
van haare zwangerheid; de Keizerlyke
Snede werdt verricht, en het kind daar
door behouden.
D. VAN DER STERREN (y) verhaalt
van een kind te Rotterdam, dat eenige
uuren na het overlyden der moeder, in
welken tyd verfcheiden debatten voor-
vielen, eindelyk door de Keizerlyke Sne-
de
(x) In zyne Diana, bl, 777,
ee ed
348 D.H. GALLANDAT OVER DE
de, van een oud ervaren Geneesheer ver-
richt, noch in ’t leven behouden werdt.
Schoon de Keizerlyke Snede in foort-
gelyke gevallen geen tegenfpraak lydt,
laat zy echter niet na om ongerustigheid
te baaren, wanneer men dezelve in ’t
werk zal ftellen, Men is niet altyd ver-
zekerd, dat de moeder waarlyk dood.
is; en welk afgryzen zoude het niet ver-
wekken , zoo wel voor de omftanders als
voor den Operateur, indien zy onder de-
ze kunstbewerking teekenen van leven
gaf, gelyk het aan den Vroedmeester
PEU (z) is gebeurd, niet tegenftaande
hy en alle de omftanders zich verzekerd
hielden, dat de vrouw dood was.
Hoe zal men zich dan in deze gelegen-
heid best gedragen? Aan den eenen kant
moet men wachten tot dat ’er zekere
kenteekenen van den dood der moeder
zyn, eer men tot de kunstbewerking
mag overgaan; en aan de andere zyde
is het van het uiterfte aanbelang „ om de-
zelve zoo dra mogelyk te verrichten, uit
hoofde dat het gevaar des kinds ieder
ogenblik vermeerdert. |
Hoe kan men zich bepalen, zoo ’er
geen
(Z) PHILIPPE P&U,- Fratiyue des Accouchemens,
Livre 2. pag. 333.
KEIZERLYKE SNEDE 349
geen teekenen tegenwoordig zyn om met
zekerheid te kunnen weten of de vrouw
dood is of niet, vooral op dat oogenblik
als de lyderesfe den laatften fnik heeft
gegeven? Hier wordt zekerlyk niet min-
der voorzichtigheid dan kundigheid ver-
eischt, In deze omftandigheid zal een
ervaren vroedkundige de vrouw eerst on-
derflaan, en onderzoeken of de lyfmoe-
ders mond geopend of verwydt is, het
geen dikwyls plaats heeft, vooral op ’t
laatfte der zwangerheid; en dit zoo zyn-
de, zal hy de vliezen breken, het kind
volgens de regels van de kunst keeren en
by de voeten afhalen : op deze wyze zal
hy fomtyds het genoegen hebben, om
een kind in ’tleven te behouden, zonder
verplicht te zyn de Keizerlyke Snede in
twerk te ftellen, gelyk het aan RIGA u-
DEAU is gelukt om een kind te redden
by eene vrouwe, dewelke reeds afgelegd
was, en die daarna ook zelve weder be-
kwam (a). Maar wanneer er volftrekt
geen mogelykheid is om de vrouw op
die wyze te verlosfen, zal men onder-
zoeken of de vrouw waarlyk dood is,
Men
(a) Zie Mercure de France, Avril 1747. pag. 17. En-
DE LA MOTTE, Traité des Accouchemens, derniere
Edit, in 8, pag. 1O51.
350 D.H, GALLANDAT OVER DE
Men zal haar een fpiegel voor den mond
houden, om te zien of dezelve door den
adem beflaat of bewaasfemd wordt ; men
zal de pols voelen, en de hand op’thar-
te leggen, om de beweging of klopping
daar door te ontdekken; doch om ten
vollen van den dood der lyderesfe verze-
kerd te zyn, zal men haar een ‘of twee
infnydingen in de dyen of in de billen
maken, welke groot genoeg moeten zyn
om haar eenige beweging te doen ma-
ken, indien zy nog leefde, doch die haar
niet zouden doen fterven, ín geval zy
niet geftorven was, Wanneer men dus
door deze inachtnemingen van den dood
der lyderesfe volkomen overtuigd is, kan
men veilig tot de Keizerlyke Snede over-
gaan.
In geval een Heel- of Vroedmeester
het ongeluk had , om de Keizerlyke Sne-
de te ondernemen aan eene vrouw, de-
welke voor dood gehouden wordt en ech-
ter noch leeft, gelyk zulks aan Pry is
overgekomen, is deze onvoorzichtigheid
of mistasting van zoo groot belang niet ,
als menin den eerften opflag zoude kun-
nen denken ; om dat de lyderesfe, in dit
geval, met de eerfte infnyding der buik-
bekleedfelen, teekenen van leven zoude
8e
te ondernemen ,:en zoo haast als moge-
KEIZERLYKE SNEDE, 351
geven, en dat de gemaakte wonde door
dekunst gemaklyk kan genezen worden,
indien de vrouw in ’tleven blyft.
„Ten ergften genomen ; al had de Ope-
rateur, in eene vrouw, die voor dood
gehouden wordt „niet alleen de buikbe-
kleedfelen maar ook de lyfmoeder door-
gefneden, en het kind daar uit gehaald,
eer de lyderesfe teekenen van leven gaf;
de-wonde is dan daarom niet doodelyk,
noch zoo gevaarlyk als men eertyds wel
heeft gedacht , -wyl het door veelvuldige
ondervindingen is bekrachtigd gewor-
den, dat men in levendige vrouwen de
Keizerlyke Snede meermaalen;, ja zelfs in
eenige by herhalinge, gelukkig onder-
nomen, en door dezelve zoo wel doode
als levende kinderen heeft uitgehaald,
Een Heel- of Vroedmeester moet de
Keizerlyke Snede op eene doode vrouw
altoos: volgens de regels van de kunst in
* werk {tellen , en met dezelfde inacht-
nemingen als of de vrouw leefde, om
zich daar in te oeffenen. Maar wanneer
?r ‘by zoo een geval niemand van de
kunst tegenwoordig is, of niet fchielyk
daar-by kan komen, behoorde iemand
van de omftanders deze kunstbewerking
lyk
352 D.H. GALLANDAT OVER DE
lyk is te verrichten. Het zal voldoet,
indien men door een mes, met een-lang-
werpige fnede, of zoo als men ander-
zins mocht goed vinden, den buik en
vervolgens de lyfmoeder opent, enstef.
fens zorge draagt om het kind niet te
kwetfen. Vervolgens zal men, door-de
gemaakte opening, het kind uithalem,
en daar na den navelftreng , gelyk aan
andere eerstgeboren kinderen , binden
en affnyden, #90
Vermits het veeltyds gebeurd; dat
zoo een kind zeer flaauw is, en dat men
overvloedig voorbeelden heeft van. kin-
deren, die, in een natuurlyke zwaare
geboorte veel geleden hebbende, geduu-
rende eenigen tyd na derzelver geboorte
geen kenteekenen van leven gaven, ech-
ter door een behoorlyke voorzorgen de
vereischte oplettenheid weder bekomen
zyn, moet men ook in dit geval alle-mo-
gelyke voorzorgen gebruiken , en byzon-
derlyk de volgende zaaken in acht-ne-
men, en in ’ werk ftellen. char
1. Men zal het kind ten eerften “in
warme luuren leggen, en voor het vuur,
of voor een vuurmand, zoo veel mogé-
lyk, koesteren. L8y
2. Men zal het zelve met warmen wyn,
8 azyn;,
KEIZERLYKE SNEDE. 353.
_azyn, of brandewyn wasfchen , de fly-
meèn uit den mond met heteen of andex
re geestryke vocht fpoelen , en het hoofd
daar mede wryven, een doorgefneden
ajuin onder den neus houden, een veer
van een pen in den neus {teken om prik-
keling te maken, en de voeten met een
borftel zachtjes wryven. |
„3, Men zal intusfchen- uit der havels
ftreng, door het losmaken van de bin=
ding, een lepel vol bloeds of twee laten
loopen } het geen men kan herhalen, in“
dien *t bloed.wel loopt, en het kind
groot of bloedryk is. Men zal het kind;
door den neus en door den mond, lucht
inblazen ; ook-kan men de tabaksklifteer ,
gelyk by de drenkelingen , in * werk ftel-
len. — De voorzichtigheid en mensch-
hevenheid vwereisfchen:, “dat men deze
middelen beproeft, eer. men het kind
voor dood verklaart, inzonderheid. wan-
neer het zelve, kort voor het verrichten
van de: Keizerlyke Snede teekenen van les
ven heeft gegeven.
HI DeKeizerlyke’ Snede moet in ‘%
werk gefteld worden by hoogzwangere
vrouweny die ‘verdronken zyn Nade-
maal deondervinding heeft geleerd; dat
LUIT DEEL £ het
354 De HOGALLANDAT OVERDE
het kind , in-de lyfmoeder befloten „zy
ne moeder- eenigen tyd-kan,overleven,
kan het ook. plaats hebben „ dat-de-moe-
der „ inderdaad- verdronken -zynde- en
doof geene-hulpmiddelen-kunnende ge-
red worden, het, kind noch-door-deze
kunstbewerking it % leven: behouden.
wierdt, Men moet dierhalven- ook in
dit geval ‚de: Keizerlyke;Snede niet ver-
zuimen. psy m7 | 3asfineoh verorfì
„De Heer NIEZER; eertydsiHeelmees-
ter op. Curagao ; /en-naderhand:op-d’-Z/
mina ,heeft.-my verhaald, dat hy deze
pi
kunstbewerking ‚ met het: gelukkigst ge=
volg. voor het kind, aan, een-‚Negerin ,
die twee uuren onder *-water gelegen had 4
heeft verricht. lnsn5 sb 29
IV De -Keizerlyke Snede moet nood
zaakelyk in-*twerk,gefteld-worden , wan-
neer, hoogzwangere. vroüwen inden ars
beid komen te íterven , uit hoofde dat
zy niet verlost hebben kunnen wòrden.—=
Het is buiten myn beftek om hier vande
middelen te fpreken, dewelke men be«
hoorde in ’t werk te ftellen om zoodani-
ge vrouwen teverlosfen ; ook zal ik niet
bepalen, in welke gevallen de verlosfing
zoude ‘kunnen gefchieden om 2
KEIZERLYKE SNEDE, #88
kind te redden, noch verwytingen doen
aan de genen, die de vereischte voork
zorgen en hulpmiddelen in foortgelyke
omftandigheden verzuimen; het zal ge:
noeg zyn hier aantemerken, dat deze
gevallen maar al te dikwils plaats heb:
ben. De hier vooren aangehaalde waaf:
nemingen, en de dagelykfche ondervin-
dinge, verfchaffen ’er overvloedige be:
wyzen van. ie
Welke ook de reden zyti mag, dat
__eene in den arbeid zynde vrouw komt te
fterven, is het, myns oordeels, voor dé
omftanders onverantwoordelyk , en voor
de vroedvrouw onvergeeflyk , indien zy;
wanneer het kind leeft, de vereischte
voorzorgen niet in acht nemen, om ies
mand van de kunst by zoo een ongeluk«
kig geval te roepen; en indien een Ges
nees- Heel- of Vroedmeester zich daar
by bevindt, moet hy, wil hy zyn ge-
moed voor alle knagingen bevryden:, de
hoognoodzaaklykheid van de Keizerlyke
Snede op het krachtigst aan de omftans
ders voorhouden; en het verrichten van
deze kunstbewerking door ‘de vrienden
toegeftaan zynde, moet hy dezelve, zoo
_dra mogelyk, volgens de regels van de
kunst in *twerk tellen, en alle de ver-
can L 2 eisch«
356 D.H, GALLANDAT OVER DE
eischte middelen aanwenden om het on=
noozele wicht in ’tleven te behouden,
_V- Wanneer een hoogzwangere vrouw
aan eene langduurige of kwynende ziek-
te, als flepende koortfen , teeringe, wa-
terzugt, of door haastige ziekten, als
zydewee , longe ontfteking, geduurige
koorts, kwaadaartige koorts, rotkoorts,
kinderziekte en hevige bloedvloeijing,
komt te fterven, is ’er zekerlyk min-
der en zelfs weinig waarfchynlykheid ,
dat men het kind, door het verrichten
van de Keizerlyke Snede zal behouden,
omdat de kinderen , in deze gevallen,
gemeenlyk voor de moeder fterven;
doch indien men aanmerkt dat het te-
gendeel plaats kan hebben, en dat er
in deze omftandigheden niets- gewaagd
wordt met dezelve in ’t werk te ftellen ,
zullen alle menschlievende kunstgenoo-
ten „met my van oordeel zyn, dat het
onvoorzichtig is dezelve te verzuimen :
Te meer, wyl men door deze kunstbe-
werking in alle deze gevallen in *t werk
te {tellen en gemeen te maken; het al-
gemeen en ingeworteld vooroordeel om
geen lyken te laten openen, merkelyk
zal doen verminderen; waar uit dan Rok
za
KEIZERLYKE SNEDE, 35%
zal voortvloeijen , dat men minder tegen-
ftand zal ontmoeten, wanneer men het.
verrichten van de Keizerlyke Snede op le-
vendige vrouwen zal voorftellen, in de
gevallen daar dezelve van een uitfteken-
den dienst kan zyn, om beide moeder
en kind uit de kaaken des doods te red-
den; welke gevallen het onderwerp van
een twede verhandeling over deze kunst-
beoeffening zullen uitmaken, indien my-
ne pogingen de goedkeuringe van. dit
Genootfchap mogen wegdragen,
VER:
Bladz. 355.
VERHANDELINGE
GE W YDE
BEURTGEZANGEN
D.0 Oo R
SOSUA VAN IPEREN.
6
De Beurtzangen waren by de gryze
aloudheid in gebruik, Israël ken-
de die reeds by zynen uittogt uit Egyp-
te (a). En ik zie niet, hoe men het boek
van Job ook begrype, en of men er het
gevoelen van den Heer LowTaH (b),
of van den Heer MICHAELIS(c), om-
trend omhelze, dat het iemand uit de
Iyst
(a) Haarl. Maatfchappy IV D. bl. ó2—
(b) LowTH de Sacra Poëfi Hebreorum. Preel,
XXIII. pag. 430. Ed, Oxon. 1763. ‚
CC) MitHAELIS Epimetr, pag. 171 fg. ibid,
Je VANIPEREN OVER ENZ. 359
lyst der Gewyde Beurtgezarigen zal uit-
-monfteren, „Waar uit dan blykt dat die
aard van Liederen reeds voor Mofe, ook
in Edom, Arabie en bygevolg ook el
ders in het Oosten, gebezigd werd,
6. IH. Jammer is het ondertusfchen ;
cat de onderfcheidene Afwisfelingen der
‚Zangen en Tegenzangen , mitsgaders de
Voor- en Naverbalen , zoo duidelyk en.
omftandig niet overal worden aangetrof-
fen, als in het boek der Lydzaamheid,
Wat mag daar wel de reden van zyn?
Soortgelyke Gezangen moesten van bui-
ten geleerd worden, Dit gebruik nam
Israël over en in Gaulen, ja zelf in het
Hooge Schotland (d), en wie weet waar
al? in Europa en andere gewesten bleef
het in zwang, om de Hiftorien van het
Vaderland te vereewigen. ’t Voldeed,
wanneer men in gefchrifte of onderwys
maar merkte, waar iemand zyn voorftel
afbrak !*t Overige kon mondeling beduid
worden en de overleveringe maakte, dat
men in die fchiftingen niet faalde. Mofe
en Jofua zongen het Goddelyk. Gedenks
| Z 4 lied
(Ee) J, MACHPERSON, Fingal. Lond, 1762. 3
00
360 Je VAN IPEREN OVER DE
lied (e) by vervanginge: en zy waren
-onderrigt hoe dit sr doen, De Zang-
choren van Levi’s Stam wierden er dage-
lyks in onderwezen: en gaven er telkens
lesfen in door hun voorbeeld, En dus
was er ‚inde Zdyllia, niet altoos eene uit-
drukkelyke fchriftelyke Onderfcheidinge
der Perfoonsvervangingen noodig, By
de Pfalmen vind men fomtyds Woorver-
balen. En wat de Prophetien en het
Hooglied aangaat, in dezelve zyn de 4f-
wisfelingen der zingende Perfoonen meer-
werf zoo tastbaar, dat men er geene na-
dere onderfcheidinge toe behoeft.
6. III, ‘Is der geleerde waereld be-
kend, hoe de beroemde Heer LOWTH,
in zyn trefielyk werk over de Gewyde
Digtkunde der Hebreen , eenigzints ook
eenen helderen glans over dat onderwerp
gefpreid heeft (£). Maar hoe wonder-
lyk fchynt het niet, dat de Heer Mr
CHAELIS in zyne Noten en Epimetra de
geheele XXIX voorlezinge van LOWTH
on-
ook Gezangen wan Schra. Niewe Bydragen ID. b,
265. {q., Leid. 1763. Alg. Hit. XVI. 368,
(e) Deut. XXXIL. r_—
(É\ LowTu ib. Prelet. XXVII. p. 359. Pres
le. XXIX. p, 374. fqqg. Cui titulus VP frve Hymaus.
De ldyllio Hebreo. ut & Pralet. XXX.
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 361
onaangeroerd heeft gelaten en de. Beurt-
gezangen byna over het hoofd gezien!
„Waarlyk deze ftoffe mag wel wat uitvoek
riger behandeld worden: want er zyn
meer Beurtgezangen in de H. Schrift,
dan men zig verbeeld. Men mag ook
wel onderzoeken, hoe de Perfoonsver-
beeldingen der Choren en Opperzang-
meesters in fommige Pfalmen zyn op te
vatten? De heilige Concerten, by den
dienst des Tabernakels en des Tempels
in gebruik, mitsgaders de ordeningen
der Levitifche Choren, hadden, zoo
niet hare voorbeeldige, ten minften ha-
re zinnebeeldige, allegorifche, of liever
bieroglypbifche beduidenisfen. In zulke
zangftukken kwam dit voor al te pas, in
welke God zelf, en vooral Mesfias, ja
nu en dan ook de H. Geest, fprekende
voorkomen. Pfalmen, in welke Davids
lotgevallen door hem zelf worden opge-
zongen en die evenwel, volgens de aan-
halingen in het Niew Teftament, van
Gods Zoon en zyne daden gewagen:
die Pfalmen, zegge ik, moeten noodwen- _
_dig zoo van het godsdienftig Israël zyn
aangehoord en begrepen, even of David
de (tem van Mesfias uitte, gelyk zulks in
de Tooneelfpelen, door de „Adeurs , ge-
L 5 fchied
362 Je VAN IPEREN OVER DE
{chied, Even het zelfde zal ook van
HEMAN, ASAPH, ETHAN Een ande-
re ongenoemde Kapelmeesters veronder-
fteld moeten worden; ja zelf van MOsE,
toen hy, by beurtwisfelinge met JosuA;,
het Goddelyk Gedenklied opdeunde: in
* welk, buiten allen twyffel, Mesfias de
fterkfte dingtaal voert (2). Ld
9. IV, Er zyn egter eenige Beurtge-
zangen, in welke dit zoo zeer niet fchynt
te paste komen. Het Lied van Mofeen
der Kinderen Israëls (h), is van dien
aard, alzoo het een Danklied is voor de
zonderlinge verlosfinge uit de magt van
Pharao, en teffens eene Geloofsbelyde-
nisfe wegens de zekerheid der aanftaan-
de erfenisfe van Canaan, zoo dat Mes-
fias daar niet de Spreker, maar veeleer
het voorwerp van den Lofzang is. Even-
eens is het gelegen met den Beurtzang
van Mirjam en de Israëlitifche Vrou-
wen (i), van welk ons alleen het hoofd
of de Voorzang fchynt bewaard te zyn:
waarfchynelyk, om dat het genoegzaam
met het vorige overeenkwam. Mofë ae
e
Cg) Deut. XXXII: 1—43.
(h) Exod. XV : T—Ig.
(1) Exod, XV: ar.
GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 363:
de digter van het eerfte en Mirjam zyne
zuster de opftelfter van het tweede;
waarom zy beiden ook, als- door den
gewyden Digtgeest daar toe bekwaam.
gemaakt, eigentlyk de tale des Geestes
voerden: gelyk ook, eens voor al, be-
trekkelyk tot de Propheten behoorde te
worden aangemerkt, Zoo begreep het
Israëlen , als zoodanige , wierden Mofe en
Mirjam te gretiger gehoord, te beter ge-
loofd en te yveriger met Tegenzingende
Navolgingen beantwoord, Nopens den
Put van Beër en t Lied, by die gele-
genheid van Israël opgezongen (k), kan
men weinig meer zeggen, dan dat
het een Beurrgezang moet geweest zyn,
waar van flegts de Voorzang, en van den-
zelven misfchien nog maar eene brok is
overgelaten. Wat den zangkundigen
Heer scHUTTE daar over, niet lang
geleden, in de gedagten gekomen is, kan
men elders nazien (Ì), Om van den Beurt-
zang by het Gouden Kalf niet te fpre:
ken (m). |
9. V. ’t Lust ons eenige regelen uit
| (k) Num. XXI: 17, 18,
‚ (D) Acad, der Gel. II, D. bl, 329,
(mm) Exod. XXXII: 18.
364 J. VAN IPEREN OVER DE
te denken ter ontdekkinge der Beurtge-
zangen, daar zy in Gods woord hier en
daar, als verborgen , mogten voorkomen,
en zoo ook ter onderfcheidinge der Zan-
gen en Tegenzangen derzelve, Men zal,
met dat oogmerk, de oudfte bekende Po-
ëten moeten raadplegen, en zien, waar
in de eigenfchappen hunner Zdyllia en fa-
menfprekende, of beurtelings inftem-
mende, zangftukken beftaan hebben,
De Griekfche en Latynfche Tooneeldig-
ters zullen ons hier te ftade komen, als
mede de Landgedigten van THEOCRITUS
en VIRGILIUS, door den Jefuit PAR-
THENIUS naderhand ten keurigften
naargevolgd (n), en ook de Oden en
Hymni, waar in HORATIUS zoo zeer
heeft uitgemunt: alzoo deze laatsgenoem-
de allernaast aan de Lofzangen der
Schrift by komen. |
6. VI. In de Tweezangen , in welke
niet meer dan twee perfoonen, by afwis-
felinge, ’t woord voeren , vind men ’t,‚ by
de Poëten, veeltyds zoo ingerigt, datde
gezangen , zoo van den eerften , als van
den tweeden perfoon, hoewel zy ie:
C-
(a) NIC. PARTHENIr Piscatoria & Nautica,
Neapol. 1686,
GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 365
deren telkens aflosfen, op twee reijen af.
zonderlyk agter elkanderen geplaatst
zynde, elk eenen aaneengefchakelden
volzin opleveren, En deze fchynt my toe
eenen regel aan de hand te geven ter be:
oordeelinge, of liever ter uitvindinge van
de Afwisfelingen dier Tweezangen, al-
waar ’t dat er de perfoonen , die fpreken ,
niettelkens by wierden uitgedrukt: gelyk
de gewyde Liederen zelden gefchied.,
Neemt eens by voorbeeld , ’tis een aan-
eengefchakeld gezang van Damoetas,
als men het agter een, met uitlatinge
der tale van Menalcas, dus leest (o).
Qui legitis flores, CF humi naftentia fraga,
Frigidus , o pueri fugite hinc, latet anguis in
herba
Tityre pascentes a flumine refice tapellas ,
Jpfe, ubi tempus erit, omnes in fonte lavabo;
‘Frouwens dit is eene waarfchuwinge om
te wyken, en de kudde af te dryven: %
geen tot een aaneengefchakeld bedryf be-
hoort. En zoo is het ook gefteld met
de taal van Menalcas :
Par:
_(o) virei, Eel, HI. vs. 92 fqq. p.m, 20, Lugd,
Bat. 1666, a, d
866 J VANIPEREN OVER DE
Parcite oves nimium procederer non bene ripe
Creditur s ipfe aries etiamn nunc vellera ficcat.
Cogite oves puerit fi lac praceperit eflus,
Ut nuper, fruftra presfabimus ubera palmis,
Want ook deze beide aanheffingen van
denzelfden Menalcas hebben hare betrek-
kinge op de voorzigtigheid , met welke
de onderhoorige herders de fchapen
moesten behandelen,
6 VIL Eene tweede regel zou, ter
ontdekkinge der Perfoonsafwisfelingen ,
kunnen. worden opgegeven: te weten,
dat eene kort agter een volgende herha-
linge van het zelfde, of wel een gelyk-
foortig voorftel niet waarfchynelyk te
zoeken is by een en denzelfden Beurtzan-
ger , maar dat zulk eene Herhalinge
ten bewyze eener Afwisfelinge verftrekt,
Een allerduidelykst. voorbeeld hiervan
vinde ik.by. THEOCRITUS (p):
Es dé wor vuurde vomapirouwós , Eur SE unzip,
“Epyov Tpatvrêhous. Tá zaidl 32 ruüra Puráeu*
Ká gev EoÌ uvuv @rhomoiuvos, Ö5 Aúnoe Zyyet.
‘Ov-rus zuid) SiS zd Sypie ndura duster:
(P) EudyArr e° p. 85. Oxon: 1699. pn
GEWYDE BEURTGEZANGEN: 36%
dk heb een melkemmer van cypresfenhout; ik
heb een beker
Vùn Praxiteles kunstwerk « die beide beware
ik voor myn meisje. 4 &
Ak heb een herdershond, die de wobven ver-
worgt, ANG
Den zelven zal ik mynen jongen vereeren „op
dat hy ab het wild gedierte vervolge.
*Spreekt van zelf, dat; zoo er hier
eene afwisfelinge is, gelyk zy er is, men
die daar zoeken moet, daar een: gelyk
vertoog begint: Jk heb een herdershond
Enz; daar LACON fpreekt In-afwisfelins
ge van KOMATAS. Men zie THEO:
CRITUS in en men. zal vinden, dat dezelf«
de. regel ook uit de twee volgende dub:
belangen of Zangen en Tegenzangen
van, Komatas en‚ Lacon zyn af te leiden;
$. VIIL Klaarder doet zig-dit ops
als-ereene Anaphora’, of Herhalinge van:
het eerfte woord voorkomt: gelyk in
de reeds aangehaalde Ecloga van vir
GILIUs (q). 5 Ig 19 OT
Plhyllida. mitte mihi, meus est natalis;' fotaët
nn, — —
4 Hi Phyk
q) Le. p. 19, 3d CI)
368 J VANIPEREN OVER DE
Phyllida amo antealias — — a
bnl mss) K nad
en een weinig verder
Pollio amat noftram, quamvis út ruftica Mue
fam: 1%
_Pierides — — — ee
Pollio & ipfe facit nóva carmijia: pafcite täu-
rum , pof pel
Jam cornu petat — — ae
6. IX. Evenwel de Tegenoverftellinge
van zaken en vooral de beantwoordinge
van vraagftukken of befchuldigingen ;
zoo even door de Medezanger te’ berde
gebragt, maakt doorgaans den zekerften
blyk der perfoonsverwisfelinge. De waar-
heid van dezen zetregel is algemeen be-
kend en zoo, dat ik naawlyks noodig fchat-
te, deze myneftellinge met voorbeelden
te flaven. „Men leze (legts het XXVII
Jdyllion van: THrEOCRIT US{r) „om daar
van- overtuigd. te worden: en genoeg=
zaam alle de oudfte T ooneelftukkens Jar
indiener geerie Gezangen, by beurte; om
ftryd worden aangeheven, maakt de aan-
fpraak -‘en--beantwoordinge meestal. de
; ma “vorm,
(D Lc. pag. 275.
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 369
vorm , het leven en de eigenaardige kragt
der Beurtgezangen uit: als zynde dezel-
ve niet anders, dan Poëtifche Samen-
fpraken, Inde Strydgezangen komt het
nogtans ook te pas, als by MARO (S).
Trifle lupus flabulis
Dulce fatis humor
La neen)
Qui te Pollio amat.
Qui Bavium non odi
EISEPEINEI
BEEREN
9. X. Dit alles word nog zekerder,
zoo men de toeeigenende uitfpraak van
het meervoud, Wy en Ons, Gy lieden,
Ulieden zoo tastbaar op het enkelvoudi-
ge Jken My en Gy ziet volgen ; en om-
gekeerd Jk en My en Gy, op Wy en
Ons en Gylieden, dat het duidelyk bly-
ke, hoe, vele perfoonen en een eenig per-
foon elkanderen in het zingen aflosfen,
Dit vind men voornamentlyk in die
Beurtgezangen, in welke geheele cho-
ren of reyên fprekende worden inge-
voerd, gelyk men dezulke by de oude
JIL, DEEL Aa Too-
(s) Pag. 19.
370 Je VANIPEREN OVER DE
Tooneeldigters in menigte vinden kan.
Neemt eens by SENECA (t).
=— __— Turba; captive, mea
PFerite palmis peltora _—
Non rude vulgus, lacrymisque novum
_ dugere jubes : hoc continuis
Egimus annis _—_ —
Zoo ook by EurIPIDES (u):
Euébaobe vòvr djnervov, oùx’ Epe dyÂv
AAN aî gev €vÔ4d' gid Eueïr EMicaere
AwéifBoreu wéheudov
Euoroùcu mdvry
Kykt gylieden nu wat beter toe, men moet niet
om ter best hier vadzig blyven nederzitten :
Maar deze troep moet hier en de andere gintsch
zig henen drayen , (om alles af te zien)
Wy fpanferen gints en weder langs den weg,
Alle voorwerpen beglurende.
Die de eerfte fpraak voert, had zig kort
te voren zoo verklaard, dat ELECTRA
er zig in vertoonde: ten minfte een
vrouwsperfoon :
@ Thaw * Eyw zundv
O my rampzalige door onheilen !
Der-
(t) Troad. vs. 63.
(u) Orest. vs. 1294. fg.
GEWYDE BEURTGEZANGEN, 371
Derhalven. eene rey of menigte van
vrouwen moet het woord opvatten, by
AmsiBoper — Wy fpanferen gints en
weder —
6, XI. Wanneer er Alleenfpraken
tusfchen in fchieten, zou men mogelyk
denken, dat de perfoonsverwisfelingen
zoo gemakkelyk niet zouden te onder-
fcheiden zyn. Maar het tegendeel kan
uit vele voorbeelden bewezen worden.
Onder anderen vinde ik by ARISTOPHA-
NES (v) zulke Alleenfpraken :
zap hulvs é mug Öudv, Zijn’ èyór
Zoo verre gaat de famenfpraak en de
Taalvoeringe van eenen enkelen perfoon;
dan daar op volgt
"Ee: ée mpodedógeS’, dvbord 1° Erddopev
Oc veg Ddos —
Heodetosda en era9opey zyn werkwoor-
den in den eerften perfoon van *t Meer:
voud, en dit is een beflisfend teeken der
Afwisfelinge en van eenen aanvang in ’
{preken door vele perfoonen,
Aa 2 __ Even.
(v) In Avibus vs. 359. fqq.
372 J.VAN IPEREN OVER DE
9. XIL. Evenwel men mag zig in de-
zen niet laten misleiden, Want fomwy-
len kan eene Rey in het enkelvoudig van
haar gansch gezelfchap fpreken, of elk
perfoon der Reye te gelyk van zig zelven
by volledige overeenftemminge, een ver-
toog doen, en dus de ganfche Reye, als
uit eenen mond, ’t een of ander melden.
Van dit verfchynzel vind men menige
voorbeelden alomme by de Afwisfelingen
der Strophen en Antiflropben, welke de
Choren, by wyze van Beurtgezangen
onder elkanderen fchynen verdeeld te
hebben (w): als by EURIPIDES (Xx):
'Avelras mor Òihov &
Xôos, TÔ de yApug, drét
Bapúrepov A'trvug cuoméruv
Er? upur? veÎru,
De Jeugd is my eene geliefde last,
Maar de Ouderdom, ligt altoos
My zwaarder dan de klippen van dtna
Op het hoofd
en wederom een weinig lager (y):
(CW) COEL RHODIGIN. Antiq. Leêtion. L. VHL
X. p:358. Reflexions Critiques fur la Poefie & fur
la Peinture, pag. 306 fqq. Utr, 1732.
(x) Herc. Fur. vs, 637.
(y) Ibid. vs. 673.
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 373
Cù ruúcoge Tàb ydomas
‚_Meeuug-ouysaräjyvòs
Hòfzev ouluyiuù. N
Ik zal niet ophouden de Bevalligheden
Met de Zanggodinnen onder een te mengen,
Eene vermakelyke famenfpanninge
Men vind daar MOI, KPATI, HAT-
ZOMAI, ZITKATAMIENTS alle enkel:
voudige uitdrukkingen door een Choor
op zyn gansch gezelfchap toegepast,
6. XIIL. Eene tusfchen infchietende
aanfpraak tot de toehoorders, die den
Beurtzang bywonen, levert ook, met
vele waarfchynelykheid, een bewys van
Afwisfelinge op. Neemt eens by Pr A u-
TUS (z):
Mihi ad enarrandum hoc argumentum est co-
mitas,
Si ad auftultandum veftra erit benignitas.
Qui autem auftultare nolit, exfurgat foras,
Ut fit, ubi fedeat ili, qui auftuitare volt.
Zeker gaat het, dat PAL &sTRIO daar
begint op te fnyden, en dat men er den
Aa 3 aan-
(Z) Mil, Glor. A&, IL Sc. I.
374 TJ VAN IPEREN OVER DE
aanvang van eênen Gus aantreft, die
van de famenfpraak, in den vorigen
voorkomende , is afgefcheiden.
6. XIV. Hier behooren ook de Al-
leenfpraken in aanmerkinge te komen,
die, daar zy beginnen, zekerlyk eene
Afwisfelinge aanduiden: als by denzelf-
den PLAUTUS.(a)
Quis me mortalium est mifvrior , qui vivat al-
ter hodie ?
Quem ad recuperatores modo damnavit Pleu-
Jidippus —
en by TERENTIUS, in de bekende plaats(b).
Quam iniqui funt patres in omnes adoleften-
tes judices :
Qui equom eift cenfent , nos jam a pueris il
bico nafci fenes.
6. XV. En tot die foort van Aanvan-
gende Verwisfelingen moeten ook betrek-
kelyk gemaakt worden de Uitbarftingen
in weeklagten en gebeden, welke, op die
wyze, by de oude Latynfche en eed
che
(a) Rudent. A&. V. Sc. FE.
(b) Heautontim. A&. IL Sc. I.
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 375
fche ‘Treurfpeldigters telkens voorkos
men, Zoolezeik by SENECA (C).
O magna parens natura dem,
Tugue igniferi rebtor Olympi ! ——=
en by &scHyLus(d), den uitvinder
der verhevene en gezuiverde Griekfche
Tooneel-poëzy : gelyk CHAMZELEON
HERACLEOTES van hem berigt heeft
(e), om van andere getuigenisfen niet te
reppen ‚by FABRICIUs aangehaald (£).
AvdE avduruv, pendpuv
Maxáprare , uaì Tehduu
TersóÓrurov upáros ; OMBre Zed,
Koning der Koningen, onder de zaligen
Allerzaligfte , en onder de volmaakte
Allervolmaakfte Mogentheid, gelukkige Jupi-
ter |
6. XVL Nog leert ons de natuur der
zake, dat, indien een perfoon aanvangt
te fpreken, die zig eigenfchappen en da-
den eigent, welke hem charaderizêren
| | Aa 4 en
(e) Hippolyt. vs. 956. |
(d) Suppliees vs. 531.
(e) ATHEN EUS Lib. I, pag. 121.
(f) Biblioth. Grac, Lib. IL, C. XVI, Tom.l, pag.
575. fqq.
376 J. VAN IPEREN OVER DE
en van alle anderen onderfcheiden, of
van wegens meer of min bekende Hifto-
rien en Fabelen, of volgens de regels der
_Bovennatuurkunde : dat er dan ook on-
getwyffeld op eene Verwisfelinge van
Beurtfpreker of Beurtzanger moek ge-
dagt, en het begin dezer niewe taalvoe-
ringe uit den famenhang moet worden
afgeleid. Zootreffen wy ’t aan by sE-
NECA (2):
Alumna celerem quo rapis teétis pedem,
Refifte €” iras conprime —
Aanftonds als iemand dit leest, be-
grypc hy ligtelyk „dat er de Voedfter van
Medea aanheft: vooral zoo dra hy het
voorafgaand flot des Choorgezangs ge-
lieft. in agt te nemen.
6. XVIL Als een gevolg der voor-
gaande is deze regel aan te zien, dat, in-
dien er een perfoon begint te fpreken,
die aan zig zelven Goddelyke eigenfchap-
pen en daden toekent; daar kort te vo-
ren iet diergelyks in geene aanmerkinge
kwam, inderdaad aldaar eene Afwisfe-
linge in den Beurtzang te ftellen is, Daar
EU-
(g) Medea vs, 380.
GEWYDE BEURTGEZANGEN, 377
EURIPIDES zynen Hippolytus aan-
vangt met
TóAAy wêv ev Bporouoi, Hen” dvevugos
Oek néndupur Korps
Weel vermogend zynde onder de menfchen en
niet onberoemd
Worde ik de Cyprifthe Godin geheeten. —
{preekt het van zelf, dat Venus het
woord voert. Even eens blykt het, dat
Dianafpreekt, uitde volgende gezegdens,
in gemeld T'ooneelftuk voorkomende (h),
Zê mov éumarpiduv Alyéus Kélower
Huid eruxëcur
Ayrës dè zópy 0’, Apreuis dudg
U gelaste ik, welgeborenen zoon van ZEgeus,
Toe te luisteren
Artemis, dedogter van Latona, fpreekt u aan.
6. XVII. Wel is waar, in de Bly-
fpelen komen nuen dan Gewaande Per-
foonen voor, die zig valfchelyk voor ie-
mand anders opgeven, gelyk uit den
Amphitruo van er AU TUS blykbaar is,
Maar, behalven dat die uitzonderinge
geene plaats in ons beftek kan hebben,
Aa 5 om
Ch) Hippolyt. vs. 1283.
378 Je VANIPEREN OVER DE
om dat diergelyke vermomminge met
den ernst der Bybelfche Beurtgezangen
geenzints ftrooken kan, zoo blyft het
nogtans zeker, dat zulke vermomde per-
foonen in hun bedrog ook alle dezen re-
gel moeten in agt nemen. Want, of-
fchoon de Prophetien en Godgewyde
Beurtgezangen door de heilige Afteurs,
de Leviten en Propheten , telkens opge-
zegd, en dus als by vertegenwoordiginge
der ware perfoonen wierden voorgefteld,
moest dit bepaalde rigtfnoer egter ook
in dezen van hun altoos gevolgd worden ,
gelyk ook:-van de Afeurs in de Griek-
fche en Latynfche T'ooneelftukken ge-
fchied,
6. XIX, Edog als er eene eerbiedige
aanfprake-tot of eene ootmoedige betui-
ginge nopens de Godheid volgt op eene
klaarblykelyke Godentale, moeter nood-
zakelyk eene Afwisfelinge plaats hebben.
By EURIPIDES vinden wy ftraks, na
dat BACCHUS de voorreden van het
Tooneelftuk gehouden had (í).
‘Actus drò yäs iepòv Ta@hov
Auerbuca, Ood{u Bpopue
Tóvov Hòùv
—__
Uit
(3) In Bacchis vs. Ó4
GEWYDE BEURTGEZANGEN, 379
Uit het gewest van Afia, den heiligen berg
Tmolus
Verlatende, huppele ik gezwind voort , voor
Bromius
Eenen aangenamen arbeid — ——
Niets ongetwyffelder, dan dat daar
begint te zingen iemand, of een zeker
genootfchap, dat aan Bacchus ten dien-
fte ftond, Het zelfde mag men zeggen
van ULYSSES aanfprake aan Minerva,
by den zelfden poëet (k):
Aéomorv Abáva, @OEyuaroe paz úodóuuv
T& o8 cuvóby yrpuv, Ev mbar yàg.
Hepoös * duúveic voîs Euoîs der more
Mevrouw Minerva, want ik heb gemerkt
De gewoone klank uwer flemme, want altoos
Staat gy my by ‚ en helpt my in myne fimerten.
9. XX. Wyders in alle Afwisfelingen
van Vragen en Antwoorden openbaren
zig ten duidelykften de fcheidingen der
Beurtgezangen. Die fcheidingen vertoo-
nen zig ook ín de Samenfpraken der Go-
den, gelyk wederom by EURIPIDES;
daar MINERVA en NEPTUNUS in ko-
men (1): Ee
ra-
(k) In Rhefo. vs. 608.
CD) In Troadibus. vs. 47.
380 J. VANIPEREN OVER DE
Vrage.
“Ebéci Tov yéver pêv &yyisov melpis
Méyev re daijuov, év eoï Te Tiui0v
Aúrucuv Exbpav rijv rdpos, mporewvinen ;
ds ’t geoorlofd den aan mynen vader vermaag-
Jthapten
Grooteg God, die onder de Goden geëerd word ,
Afleggende alle worige vyandfchap, aan tê
„Jpreken ?
Antwoord.
“Elesw dr ye ouyyevels ÓmiM ue
“Avzoo' Aôdva, @iArpov 8 gunpdv Opevy:
Is geoorloofd. want herinneringen der ver-
wanifshap,
Okoninginne Minerva , zyn geene geringe lief-
dedrank voor de zielen.
g. XXI. Hier toe behooren ook de
twistredenen, die telkens in de Blyfpe-
len en ook wel in de Treurftukken zig
opdoen: als, onder anderen, in deze
erbarmelyke famenfpraak tusfchen AN-
DROMACHE eN MENELAUS, in wel-
ke de fchiftinge der wederzydfíche Beurt-
fpraak allerduidelykst zig opdoet (m).
“Oros
(m) In Andromache, vs. 437 —
GEWYDE BEURTGEZANGEN, 381
“Osor Bórw u Órúrdes. vrabdijnebe.
Ach my: met list hebt gy my overrompeld: wy
zyn bedrogen.
Kúpuoa ’ draciv: 8 yèe etupvejuebu
Schreew het vry uit aan alle menfchen: want
wy loochenen ’t niet.
H zaör'év Öuèv, zoï mag 'Eupbra, coDd;
Zyn zulke flukken onder u bieden , die langs den
Eurotas wonen , vroom?
Ka? raï y ' év Tpora, 7 'o rabóvrus dvridpäv:
Ja zelf by hen die te Trojen wonen , dat zy die
byden, tegenftribbelen.
9. XXII. Men kan nog uit dit laat-
fte voorbeeld leeren, en het is ook an-
ders bekend genoeg, wierd het flegts met
eene naawkeurige beoordeelinge in het
behandelen der Bybelfche Beurtgezan-
gen, opgemerkt en te pas gebragt: te
weten, dat er fomwylen enkele regels,
ja wel eens mindere deelen van regelen
of verfen, ja nu en dan ook een enkel
woord, de tale der Beurtzingende of
Beurtfprekende uitmaakt. In de Phoe-
nisfa van EURIPIDES (n), in den Oedi-
Pus Colonéus van SOPHOCLES, in de
Septem ad Thebas van ESCHYLUS et
Cie
(n) vs. 606, fqq.
382 J. VAN IPEREN OVER DE
elders vind men daar overvloedige en vol-
dingende voorbeelden van, welke wy
kortheidshalven voorby ftappen. Zoo
lezen wy ook by sENECA (o).
ELECTR. Adulterorum virgo deferui domum.
CLYT. Quis esfe credit wirginem ?
ELECTR. Guatam tuam.
cLyT. Modeftius cum matre.
RLECTR. Pietatem doces.
CLYT. Animos wiriles corde tumefaêto ge-
WAN
Waar uit dan volgt, dat het juist in de
fmaak der Ouden niet viel, alle de fpraak-
voeringen even lang te maken: te meer,
daar indroefheid , vreeze, woede, fpyt,
of foortgelyke hartstogten, afgebrokene
kortfpreuken gemeenelyk nadrukkely-
ker zyn, dan langdradige redeneringen.
Eene waarheid, dewelke by de liefheb-
beren der Poëfy alte bekend is, dan dat
wy haar zouden behoeven te betogen.
6. XXIII, Mogelyk zal men my te
emoet voeren, dat de lesfen, welke ik
lier opgeve, wel eenigzints kunnen te
pas komen in het beoordeelen van uit-
voe-
(o) In Agamemnone vs. 945.
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 383
voerige Tooneelftukken , opzettelyke
Herders, of Visfcherszangen , uitgebreis
de Heldendigten , daar ook de namen der
perfoonen by aangeteekend ftaan, of by
wyze van tusfchen inkomend verhaal, als
by HOMERUS, telkens opgegeven wor-
den; zoo dat dan ook deze lesfen weinig
nut zouden verfchaffen : maar dat voor
het overige deze regels, waar naar men
de Afwisfelingen der Beurtfpraken be-
oordeelen zou, niet wel ftrooken met
den aard der losfe Lofzangen, in welke
zulke aanwyzingen van perfoonen zyn
uitgelaten, |
6. XXIV, Maar ik neme de vryheid
my ter oplosfinge van het tweede lid de-
zer tegenwerpinge te beroepen op de
wereldberoemde MynHeer en Mevrouw
DACIER, die allereerst, zoo *tfchynt,
in de LIII Ode van ANAKREON, dat
is, in zynen Lofzang over de Rofe (p),
eenen Beurtzang ontdekten, fchoon er
die nimmer, dat ik weet, voormaals in
aangewezen was, En waarlyk my dunkt,
dat die Lofzang nog aangenamer klinkt,
als men, den Mededigter allereerst doet
aall=
(p) Les Poefies d’ Anacreon & de Sapho par Ma-
dame DACIER. Od. LIL, vs, 4. P. 163. Amft, 1716.
384 Je VAN IPEREN OVER DE
aantreffen, na de opwekkende Voorzang
van Anakreon: aldus
Tó de yae Bev dnuz
Tó de nat Bporöv Tò gdpue
Xdápio'v T° dyuhw Ev wipes
Tohvavbéav Epúru v
A@po8oióv 7 2buppe.
__La Roft est le parfum de la troupe inamor telle ;
Les Graces €” Venus , dans la faifon nouvelle ,
Melent la rofe a leurs autours,
Pour danfer avec les Amours.
ANAKREON.
Tóde zaì péryue móbois
Xupizv Puzóv re Macüv
Tauxò val mouBvra zEipey
Ev änavbi'veig drapróis
Des Nimphes, des Mufes divines
Elle est le foin € le defir,
Et Pon le ceuille avec plaifir ,
Quoiqu'on fe pique a fes epines.
Ik volge hier de overzettinge van Mon-
fieur DE LA FOSSE (q): en ’tis my ook
om’ even, of men in deneerften Zang
den Mededigter, dan ANAKREON zelf,
gelyk het Mevrouw pActER begreep
en
(q) Tradution Nouvelle, p. Too,
: Pd et df wire ent
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 895
en zoo vervolgens gelieft te tellen: hoe-
wel ik meene, dat myne fchikkinge ge-
voegelyker is en meer beantwoord aan
den eisch van Anakreons Voorzang.
Mogelyk zou men by Anakreon, behal.
ven dien, nog wel dezen of genen Lier-
zang, welke foort van Gedigten best
met de Pfalmen der H. Schrift overeen-
temmen, kunnen opfpeuren : en vooral
ook, by THEOCRITUS, in zyne Her.
derszangen zulke vertogen, aan welke
de perfoonsverwisfelingen vele duide-
lykheid en cieraad zouden byzetten. In
‚de Lierzangen van HORATIUS vind
men duidelyke inlasfchingen van vreem-
de fpraakvoeringe. De Godinne JuNo
koomt fprekende in (r).
— — Jhion , Hion
Fatalis inceftusque juder,
Et mulier peregrina vertit
In pulverem — —
en de Infpraak van reauLus is bekend (5):
— —- Signa ego Punicis
Affika delubris, & arma
… Militibus fine cede (dixit)
Derepta vidi ——
III, DEEL. Bb 6. XXV.
(r) Lib. II. Od. III. vs. 18.
(s) Ib. Od, V. vs. 18.
386 Je VAN IPERENOVER DE
6. XXV. En wat nu aanbetreft de
Aanteekeningen der namen, by de uit
voerige Tooneelftukken , waar door deze
onze lesfen onnoodig zouden fchynen te
worden: daarop merkeikaan, dat, vol-
gens de getuigenisfe van ARISTOTELES;
inde alleroudfte tyden , reeds voor These
pis en Efchylus, de Tooneeldigten flegts
in Choorgezangen beftonden, ten min-
ften deeerfte Bedryven derzelve, en zulks
wel tot lof der Goden (t): ja daarenbo-
ven dat de fchiftinge dier Choorgezan-
gen, gelyk men die by &scHYLUS,
SOPHOCLES en EURIPIDES aantreft,
buiten twyffel nog wel eenige nadere be-
palinge verdient ; alzoo ik meene ontdekt
te hebben, dat er onderfcheidene per-
foonen dier Choren nu en dan afzonder-
lyk zingen: en dat er in dezelve meer-
malen enkelvoudige Perfoonsbetuigingen
zig opdoen: Reg boven reeds 6. XII.
gezegd is, Maar in die byzonderheid
mogen wy ons hier niet inlaten, alzoo
het voldoet aan ons tegenwoordig oog-
merk, te melden, dat er zulke Aantee-
keningen van Perfoonsnamen in de He-
breew-
(£) THEMIST, Orat. 26. pag. 316, by FABRIC.
5 GE: 576. DACIER by BAYLE, Diétion. in E/chy=
e, Not, E.
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 385
breewfche Beurtgezangen nergens, of
ten minften zeer zelden, te vinden zyn,
6. XXVI. Onder Israël wierden de
eigentlyke gezegde Zegeliederen, Lof.
zangen en Che npedietei van buiten ge-
leerd (u) en, in derzelver perfoonsverwis-
felingen, dus gemakkelyk by de Priesters
ekend en dagelyks beoeffend, Zoo ver-
aa ik een gedeelte van Mmose’s Tefta-
ment, betrekkelyk tot Levi’s {tam (v):
IODAN sow
ze JN
Spes peas mw
OND an
Zy hebben uw woord in ’t geheugen weggelegd
En zy zullen (of mogen) uw verbond bewaren,
Zy zullen uwe regten aan Jacob leeren
En uwe wet aan Israël,
Zy kregen tot hun behulp, kort voor
Mofe's dood, egte Affchriften en der
Wetten en der Liederen in bewaringe,
daar het voormaals in de Woestyne al-
Bb 2 , leen
Cu) Deut. XXXI: 12, 13, 10. XXXII: 46, 47.
(v) Deut. XXXIII: 8, 9.
398 Je VAN IPEREN OVER DE
leen Memoriewerk was geweest, gelyk
by andere volkeren is in gebruik geble-
ven, en by de oude waereld algemeen in
Zwang was. CAESAR, van zoodanige ge-
woonte by de Gallifche Druiden fchry-
vende, geeft er deze reden van: Zd mihi
duabus de caufis inflituisfe widentur ; quod
neque in vulgus disciplinam efferri velint:
neque eos, gui difcunt , literis confifos, mi-
nus memorie fludere,. Quod fere pleris-
gue accidit, ut prefidio literarum diligen-
tiam in pPerdiscendo ac memoriam remit-
tant. ” Dit koomt my voor dat zy zoo
» ingefteld hebben om twee oorzaken:
om dat zy hunne geleerdheid niet wae-
„ reldkundig wilden maken ‚en om hun,
dieleeren, geene gelegenheid te geven,
» om hun geheugen te verwaarloozen,
» door te veel op de affchriften te ver-
„ trouwen. ’tGeen byna elk gebeurd,
» dat hy, door behulp der boeken, zyne
> naerftigheid, ín iets grondig aan te
„ leeren en zyn geheugen, om het er voor
altoos in te prenten, verzuimt” (w).
Maar dit zal men in de fcholen der Le«
viten ook begrepen hebben, ten opzigte
der leerlingen uit de overige ia 4
e
Cw) De Bello Gallico, Lib. VI, p. 227. Ed, Mon-
tani, Amfteld. 1670.
nd
8 v
sr
á
:
j
k
B
À
_ ke niet wel op eene andere wyze, met
Rie: Bb 3
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 389
De Opperzangmeester kende zyne beurt
en de Choor-Leviten wisten hunne taak,
t Gebeurde meer dan eens, dat Koning
DA vip, en buiten twyffel ook, op zyn
voorbeeld , sALOMO, die duizend en
vyf Liederen gemaakt heeft (x), en ook
wel eenige volgende Oppervorften van
Israël en Juda, als Opperzangmeesters
zig gedroegen, Veiliger was het dan,
dat men die Pfalmen, Liederen en Ge-
zangen onafgebroken opgaf, dat, is zon-
„der bygevoegde Perfoonsbenoemingen,
op dat er het onkundig gemeen niet door
misleid wierde, er die onder ’t zingen
tusfchen inbragt en dus den toon en o-
vereenftemminge bedorf ; en ook voor-
namentlyk, op dat de Israëliten zig er,
in hunne huisfelyke godsdienstoeffenin-
gen, naar welgevallen van bedienen mog-
ten, en ‚met kinderen en huisgenooten,
die Beurtzangen aanheffen , naar tydsges
legenheid,
9. XXVII. Inderdaad er zyn ettely-
ke Pfalmen, daar God, of, tgeen het
zelfde is, daar Mesfias in fpreekt, wel-
den
(x) x Kon. IV: 32.
390 Je VANIPEREN OVER DE
den behoorlyken eerbied, door de Le-
vitifche Choren, of door Israël opgezon-
gen konden worden, of een voornaam
perfoon moest God, of Mesfias, even
gelyk in de Opera’s en Tooneelftukken
gefchied, verbeelden, De XXII, XXXI
en foortgelyke Pfalmen, in welke de Ly-
dende Heiland fpreekt, leveren er be-
wys van op. Maar niets voldingt dit
ftuk, myns oordeels, beter, dan de vyf-
tigfle Pfalm, in welken twee Goddely-
ke Perfoonen (gelyk by EURIPIDES
G XX.) van het begin tot aan het einde
zingende inkomen. De vermaarde ve-
NEMA, ’tis waar, doet den Poëet
in de eerfte fes verzen het woord voe-
ren, en dan den God der Goden zyne
lesfen vervolgens aanheffen, vs. 7 —
Maar, indien men er twee Goddelyke
Perfoonen in onderfcheid, loopt het
Lied vloeibaarder en de zin word groot:
zer, daar een Uitlegger altoos op denken
moet, en gelyk de Prologus reeds vs. z
beloofd had: De God der Goden Jebo-
vab fpreekt nadrukkelyk en de Aarde zal
hooren , wan den opgang der zonne tot aan
haren ondergang (y)—. Hy, die vs. 16
van de Rigterlyke Verfchyninge des ia
ler-
(y) Vergelyke Jefaia XLIII: zen XLIV: TI, 2
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 391
lerhoogften propheteert, fpreekt ook vs.
7—15; want hy voert eene Goddelyke
tale vs. 15 en gewaagt ondertusfchen van
God ,alsvan eenen verfchillenden, vs. 14.
Men begrypt wel haast, dat ik dan hier
den Mesfias, als door AsA PH verbeeld
in de Levitifche Choorzangen, bedoele,
die zynen Vader, by tusfcheninlasfchin-
ge, fprekende ten tooneele voert : gelyk
ook gefchied vs, 16—21: wanneer einde-
lyk wederom de Evangelifche tale des
Zoons zig vs. 22 en 23 hooren laat. Ja,
indien dit moet worden toegeftemd , moek
ten er ook Perfoonsverbeeldingen en
Perfoonsafwisfelingen onder de Leviti-
fche Zangers hebben plaats gehad, En
dit moet ftand gegrepen hebben, niet
alleen in het opfnyden der Pfalmen,
maar ook van andere Gezangen, gelyk:
van dat Lied, dat in het Land van Juda
moest gezongen worden, ’t geen Ons JE-
SAÏAs opgeeft, en van *t welk de Slot-
zang vs. 1921 door niemand anders,
dan door Mesfias oorfprongelyk kan zyn
uitgefproken, in het bepaald oogmerk
der Godfprake (z).
Bb4 __ $. XXVII,
(z) Jefzia XXVI: 1
392 J. VAN IPEREN OVER DE
g. XXVIII. Tweederleye Beurtgezan-
gen kan men onderfcheiden; Zweezan-
gen, welke om ftryd elkanderen aflos-'
fchen en fomwylen invallen , eer dat de
Medezinger gedaan heeft, als in de Zdy/-
lia en Hymni plaats kan hebben, en
Veelzangen, of famengeftelde Beurtge-
digten, daar meer dan twee, over eenig
geval of onderwerp, zig in famenfpraak
met elkanderen inlaten, Deze laatfte
{chynen van een jongere uitvindinge te
zyn en de eerfte aanleidinge tot Opera's
en Tooneel bedryven gegeven te hebben,
Immers de Heldendigten en foortgelyke
Hiftorifche Gezangen verlevendigen de
Inbeeldingskragt, even of men de vertoo-
ninge op het Schouwburg zag voorftel-
len. Ik meene, dat de eerfte foort zig
allereereerst duidelyk in ’t Goddelyk Ge-
denklied, dat Mofe en Jofua beurtelings
en by herhalinge, op hoogen last, aan-
hieven en opdeunden, opdeed, om van
andere Bybelftukken niet te fpreken , die
met het zelve, in dat derde overeenko-
men: en dat de tweede foort, nament-
lyk de Veelzangen, en wel met tusfchen
ingelaschte eenvoudige Perfoonsaandui-
dingen, zig hier en daar in de Voorzeg-
gingen der Propheten, en naar de ran
ef
GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 393
der Heldendigten, in de eigentlyk dus
genoemde Gezigten, vertoonen.
6. XXIX. Myn oogmerk is egter
voor het tegenwoordige alleen, om eens
eene proeve te nemen, of wy met de
eerfte foort, by het fchiften van eenige
Bybelfche Beurtgezangen, zouden kun-
nen te regt raken en er onze opgegevene
regelen op toepasfen, ter nadere ophel-
deringe van den Poëtifchen nadruk. Het
zoo evengemeld Gedenklied zullen wy
met dit inzigt vooraf ter toetze brengen,
en er dan nog eenige nadere bedenkin-
gen over andere Liederen byvoegen.
Mofe zei het op, even voor zyn vertrek
naar Nebo om te fterven, en wel eerst
voor eene aanzienelyke vergaderinge der
Oudften en Amptlieden uit het gantfche
leger opontboden (a); en naderhand,
buiten twyffel herhaalde reizen, mis-
fchien in het leger van elke Stam , in ver-
vanginge met Hofea den zoon van Nun(b),
Mofe kwam hy en Hofea de zoon van Nun,
NA dat is te zeggen: Na de algemeene
goedkeuringe en erkentenisfe van ’t ge-
B zag
(a) Deut. XXXI: 28—30.
Cb) Deut. XXXII: 44, 45.
394 Je VAN IPEREN OVER DE
zag des Goddelyken Gedenklieds in de
Staatsvergaderinge der Israëlitifche Ede-
len en Vorften, gingen Mofe en Jofua
vervolgens dit ontzaggelyk Orakel alom-
me afkondigen, op eene wyze, die , door
hare ftatigheid en verrukkelyke aange-
naamheid, den eerbied en toeftemminge
van al het volk naar zig trekken moest,
En dit kon bezwaarlyk, naar de gewoon-
te der oude tyden, beter gefchieden,
dan met het Beurtvervangend opdeunen
dezes Lieds, en wel door den grooten,
en nu veegen, MOSE, en zynen heldhaf-
tigen opvolger JOsUA: mannen, voor
welke de natie in ’tgemeen , en elk Isra-
liet in ’t byzonder, met regt den diepften
eerbied en de welmeenendfte hoogagtin-
ge voedde.
9. XXX. Vooraf ftaat aan te mer-
ken, dat het Lied, °t welk wy thans beoor-
deelen, reeds voor handen was, eer het
in de hooge vergaderinge der Ouderlin-
gen en Amtlieden werd voorgelezen. Te
voren had het Mofe reeds in fchrift ge-
bragt en het den kinderen Israëls doen
ter hand ftellen en den zin daar van aan
het volk eenigzints doen begrypen de
e)
(c) Deut, XXXI: 19.
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 395
Ook fchreef hy het niet op uit zyn hoofd,
maar het was reeds bekend, eer hy aan
*fchryven ging. Dit blykt uit het be-
vel, dat hem Jehova gaf: en zu fchryft
uwlieden dit Lied Nin arwanmr Er
wierden ook meer Affchriften van ge-
maakt dan een: my, 1292 fchoon Mofe
eerst eigenhandig met het opftellen van
het oorfprongelyk en egt Affchrift be-
last was, TWD 2951 Zoo fchreef Mofe
dit Lied ten zelfden dage (d). Ik ben er
ook niet vreemd van, om de fpreekwy-
ze DIA HAW (e) zoo op te vatten, dat
er het onderwys in de toonen en het
maatgeklank, by het opzingen van dit
Lied, door wordt aangeduidt: *t geen
dan Mofe aan Israël zoo wel leeren moest,
als den zin en beteekenisfe der Gezan-
gen, in het Lied voorkomende, Zeg
het in hunnen mond,
9. XXXI Jehovah „die in de Zente en wol-
kenkolomne verfchenenwas, toen de wolken-
kolomne boven de deure der Tente flond
(£), geeft in Mofes verhaal van *t geen
em
(d) Deut. XXXI: 22,
(e) vs. 19.
(É) vs. 1618.
396 J. VANIPEREN OVER DE
hem bevolen wierd , als *t ware, een kort
uittrekzel van den inhoud dezes Lieds:
welke verkortinge meer aan den Hifto-
riefchryver te wyten is, die eerlang het
Lied zelf ftond op te geven , dan wel aan
Jehovahs uitfpraak toen tertyd: dusik niet
en twyffele, of dat Lied werd toen reeds
oorfprongelyk en authentyk van dien Je-
hova zelf opgezegd, Anders was er geen
famenhang in ’ verhaal en het tweemaal
herhaalde van àNto now, Dit of Dat;
of, gelyk wy gewoon zyn te fchryven,
gemeld of bovengemeld Lied, zou geene
beteekenisfe hebben. Ik kan ook niet
zien, waarom ANto ant deze wet, in
den famenhang, vs. 24 benoemd, iets
anders zou kunnen zyn, dan even dit
zelfde Lied, in “welk de eerfte Wetta-
fel allernadrukkelykst word opgehelderd
en op alle tyden toegepast. In Kappa-
docien verkoren de Mazaceners eenen
Nopwòor , eenen Wetzinger,diede Wetten
van Charondas, in verfen gebragt, zal
hebben opgefneden': gelyk uit het verhaal
van STRABO is op te maken (g). Maar
hoe dit ook wezen mag, de voo
pre-
(g) Geoer. L. XII. p. 539. mihi pag. 813. Amtft.
1707. Conf. MONTANUS ad CESAR. Ì, C
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 397
fpreker in dit ons Lied moet Jehova zyn;
en de Wolkenkolomme, die, in de God-
delyke vertooninge der zigtbare tegen-
woordigheid, eene zinneprent fchynt ge-
weest te zyn van zynen Hemelfchen ftoet,
uit Engelen en Zalige fchimmen beftaan-
de, kan die Hemelen verbeeld hebben;
welke by den aanvang van *t Lied, en
bepaaldelyk in den Voorzang, worden
opgeroepen, om Gode grootheid te ge-
wen (h). Wy mogen dit hier, kortheids-
halven, niet omftandiger uithalen.
9. XXXIL. Maar terwyl Mofe den
rang krygt in het opzingen voor Jofua:
zal het ook hem, in de hoedanigheid
van deur, op dat ik zoo fpreke, opge-
dragen zyn geweest, den perfoon van Je-
hova Mesfias te verbeelden , en dus aan
Jofua dien van het Hemel-Choor. By
welke fchikkinge dan de toeluisterende
Aarde ws, 1. niet flegts Israël; maar , ge-
lyk het woord Aarde, en de aard der za«
ke en den Slotzang vs, 43 fchynen te vor-
deren, ook de Heidenen, de omliggende
barbaren; ja alle de volkeren des gan-
{chen aardbodems, ten minften in zoo
ver-
(d) Deut. XXXII: 3. verg. P. HOFSTEDE By-
zonderheden I Deel, bl, 215. —
308 J. VAN IPEREN OVER DE
verre die genoodigd en opgeroepen wor-
den , om dit Lied aan te hooren: vooral
die, welke leven zullen dan, wanneer de
volkomene vervullinge der Prophetie, in
dit Gedigt vervat, tot {tand gebragt zal
zyn. Men zou misfchien kunnen ver-
moeden, dat Jofua, niet gelykelyk met
Mofe , maar afzonderlyk , niet by beurt-
vervanginge , maar in eene agtereenvol-
gende opfnydinge, het zelfde Lied aan
Israël had bekend gemaakt. Maar zulk
verzinfel koomt niet overeen met den ge-
wyden fchryfftyl, die Hofea den zoon
van Nun al te naaw aan Mofe, in het op-
zeggen van dat Lied, verbind (i). Mo-
fe, ’t is waar, word gezegd alle de woor-
den vant Lied gefprokente hebben: maar,
behalven dat dit in zekeren zin waar was,
om dat hy, by ’t leeren van den zin der.
woorden, alles alleen deed (k), zoo word
egter, ten opzigte van het leggen in hun-
nen mond, en het fpreken voor de ooren
des volks, dat is, van het aanheffen en
opdeunen, dit zoo verklaard, door Ap
en Hofea de zoon van Nun: dat men niet
behoeft te twyffelen, of die Hofea ver-
gezelfchapte en vervong Mofe in het
Beurtgezang.
6. XXX.
(1) Deut. XXXII: vs. 44.
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 399
6. XXXIIIL. Men legge nu den gewos
nen huisbybel voor zig open en teekene
met een potlootje de fchiftingen en Per-
foons-Afwisfelingen, welke, volgens de
boven opgegevene Regels 6, VI=XXII.
in ’t Goddelyk Gedenklied zig opdoen.
Men wikke en wege den Voorzang vs.
I==3, En * zal ons uit 6. XVII. blyken,
dat er een Goddelyk Perfoon het woord
voert, die Zyn gezag en welfprekenheid
van Hemelen Aarde wil erkend hebben.
Neigt de ooren, gy hemel , en ik zal tref-
fende fpreken—, Deze regel egter heeft
nog meer vat, op het geen wy aantref.
fen vs. 21, 26, 34, 35, en ontegenzeg:-
gelyk, op vs. 36—42, Ziet nu, dat ik
DIE ben, en geen God met my—, daar
niemand anders dan de ware God, oor-
fpronkelyk genomen, fprekende word
ingevoerd : en wel, volgens de kenmer-
ken vs, 39, opgegeven, niemand anders,
dan de Mesfias. Dit fpringt in het oog,
zoo dra men den text begluurt,
6. XXXIV. Hier tegen zou men mo:
gelyk inbrengen, dat de Poëet Aanha-
lingen van Goddelyke gezegden inlascht
vs. 20, En hy zeide en vs. 37. dan zal hy
zeggen, gelyk het de onzen vertalen:
Zoo
400 J. VANIPEREN OVER DE
zoo dat men zou kunnen vermoeden,
dat van vs. 20 tot vs, 43 die zelfde Jeho-
va fprak, op die manier, gelyk Juno en
Regulus by den Lierdigter HORATIUS,
XIII, Toen ik het Lied eerst oor-
deelkundig bekeek, kwam my dit vry
bedenkelyk voor, maar, nader toezien-
de, bleek my het tegendeel, *t Was
niet wel te vereffenen met de beloften ín
den Voorzang zoo plegtig gedaan: Jk
zal fpreken: ik zal den naam des Heeren
uitroepen, dat die Goddelyke Perfoon,
zoo lang zougezwegen hebben, tot dat
het Choor van vs. 4 tot aan vs, 20 ZOU |
hebben doorgedeund: zynde zulks meer
dan een derde van het gansch Gezang. —
Dus befloot ik, dat het VAN en hy zeide —
van vs. 20, geenen verderen invloed op
de fchiftinge van het Beurtgezang heb-
ben kon, danop zyn bestgenomen,tot _ |
op het uiteinde van vs. 25 : alzoo er on-
middelyk een Jk zeide 'DVN vs, 26 op
volgt. Dit nu kwam my zoo veel te
aannemelyker voor, om dat anderszints
de aangehaalde Goddelyke Perfonaadje
wederom telkens vs. 27, 30, 36, 37 en
43 van eenen anderen Jehova zou gewa-
gen: dat dan niets anders dan verwerrin-
ge baren zou; die, vooralin een pe
moet,
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 401
moet vermeden worden, Men moest
dus in eene Godfpraak eene andere, en
dan wederom in die eene derde, aanha=
len; dat ongerymd is, en, met eerbied
gefproken, wel naar een nest Neuren-
burger doosjes gelyken zou. Myn be-
fluit dan is, dat volgens 6. XVII by vs.
26 eene Afwisfelinge begint, en insge«
lyks zoo by vs. 39 „en dat er Gods Zoon;
de Mesfias zyne ftemme verheft: wel=
ke laaste Afwisfelinge ook uit 6. XIII
kan worden opgemaakt.
S. XXXV. Volgens 6. XIII, moet er
ook eene Schiftinge van het Beurtgezang
plaats hebben vs, 6, daar een Zn/chieten=
de Aanfpraak tot de Toehoorders voor-
koomt: Zult gy dit den Heere vergelden?
’t Geen ook geld in betrekkinge tot vs.
15. Zy zyt wet, gy zyt dik, ja met vet o-
werdekt geworden, tot vs. 17. op het flot
woor de welke uwe waders niet gefchrikt
hebben; waar by dan vs, 18 by aaneen-
fchakelinge moet gevoegd worden , alzoo
de Iníchietende Aanfprake zoo voort-
loopt: Den rotfleen, die u gegenereerd
beeft, hebt gy vergeten: en gy hebt in ver-
getenisfe gefteld den God, die u gebaard
beeft. En de zwarigheid, die men des-
{UL DEEL. Cc we
408 «Js VAN IPEREN OVER DE
wegens zou maken, uit hoofde, dat dan
zulke eene Afwisfelinge in het midden
van een vers beginnen zou, en onge-
meen kort moeten gefteld worden, laat
zig ligtelyk oplosfchen, door het geen
9. XXII is aangemerkt. |
6. XXXVI. Uit 66. XIV en XV lee-
ren wy, dat ook met vs. 2g een Beurt-
wisfelend Gezang beginnen moet: O daf
zy wys waren, zy zouden dit verflaan —
Immers daar koomt een Alleenfpraak en
Uitbarftende Weeklagte uit, die, ais ec-
ne Beantwoordinge van het voorgemelde
ws. 28 aangezien, teffens uit 6 XX, in de-
ze betrekkinge zou kunnen worden toe-
geligt, als, om die reden, ook eene Af-
wisfelinge, met vele waarfchynelykheid, —
aantoonende: dat er zig eene vervangin-
ge van ingewikkelde Vrageen Antwoord
opdoet. Immers de uitgedrukte toeftem-
minge van het voorgaande kan als zoo-
danige eene Beantwoordinge worden aan-
gezien. Gelyk ook de Tegenfpraak van
het evengeftelde by de Evangelisten
meermalen zoo word verklaard : Je/us
antwoordende zeide: 6, XXI. ja zelf, al-
waar het niet plat uit te kennen gegeven.
5. XXXVIL
\
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 403
6. XXXVII « Maar duidelyker is de
Beantwoordinge, welke wy, aantreffen
vs, 4. Hy is de Rotfleen— of, gelyk wy
meenen verpligt te zyn die opgave te
vertolken : 1993 Dan sn De volkomene
Rotfleen is zyn werk — als zynde dit
waarlyk de edelfte ftoffe, welke verftrek-
ken kon, om onzen God, den God van
Mesfias en van Hemel en Aarde groot-
heid te geven vs. 3. Geeft onzen God
grootheid: en dat wel in ’t Meervoud:
zoodat ernoodwendig op een Zangchoor
fchynt te moeten gedagt worden en wel
van zulk een, dat onderfcheiden was van
dat geen, welk by den Slotzang vs. 43
word aan de beurt geroepen. Een Me-
mmelsch Zangchoor was gelast de ooren te
neigen vs. 1, en wat de Aarde betrof,
die wierd alleen opgegeven , als zullende
voor Toehoorder verftrekken , om den
Hemel zoo veel te fterker aan te moedi-
gen tot eene beurtwisfelende Beantwoor-
dinge: Geeft onzen God grootheid, 6. XX.
HEMELS ZANGCHOOR.
De volkomene Rotfteen is zyn werk:
Want alle zyne wegen zyn gerigte.
_6 XXXIX. OA algemeene Lof-
C2 fpraak
404 Je VAN IPEREN OVER DE
fpraak wan vs, 4 en 5, word dezelve we-
derom hervat vs. 8, en dit geeft een ge-
sp vermoeden voor de Afwisfelinge
daar ter plaatze, volgens 6. VI. Maar
dit zou kunnen gedagt worden uit te loo-
pen tot aan vs, 14, daar wederom eene
verwytende Aanfprake voorkoomt:
Room van Koeyen
— — hebt gy gedronken.
Fdog, alzoo in vs. 11 en 12 eene Gely-
kenisfe voorkoomt, welke eigentlyk als
eene Poëtifche Herhalinge van vs. 8—10
mag worden aangezien, zoo zal, uit on-
ze aanmerkinge van 6, VII, volgen, niet
alleen, dat vs. rr en r2 de Mesfias
{preekt , maar ook dat vs, 13. op niew het
Hemelchoor aanheft, en dat het zelve
met vs. 14 door Mesfias wederom word
afgelost. *Geen ook eenigzints te pas-
fe koomt, ter bepalinge van eene beurt-
wisfelende fchiftinge by den aanvang
van vs. 24 : en inzonderheid ook van vs. 32.
6, XL. De regel van Tegenoverftel-
linge 6. IX, zal ons wyders toonen, dat
er zoo wel vs, 15. ls nu Jefchurun vet
werd, als vs. 19. Als het de Heere zag,
zoo verfmaadde hy ze, eene tE e-
u
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 405.
linge voorkoomt. Eveneens is het ge:
fteld met vs. 29, gelyk reeds uit andere
gronden bewezen is, 6. XIV, XV (l),
en met vs. 36, Én Jehova zal zynen vol.
ke regt doen: ja zelf ook met vs. 385
waaromtrend wy ook 6, XV hebben te
pas gebragt (1). Men zal ligtelyk begry-
pen, dat hoe meer regelen famenloopen
ter bepalinge der Afwisfelingen in de
Beurtgezangen, hoe zekerder die bepa-
linge word, Want foortgelyke dingen _
laten zig niet wel op eene wiskundige
wyze betogen.
6. XLI. Laat het ons nu geoorloofd
zyn, volgens de gelegde gronden, ge-
melden Beurtzang zoo te onderfcheiden
en met de Perfoonsverwisfelingen zoo
voor te dragen, als ík vermoede, dat
Zy van MOSE en JOSUA, by vervangin-
ge, voor Ísraël opgezongen is. Deze
Schiftingen hebben wy gevonden vs, 1—
A= 6 8 II 13- I4- 15- 15° 15°
I7®= 19- 2I= 24- 26- 29- 32- 36- 33
43: En van deze maken vs. 1—3 den
Voorzang , of Prologus vit, en vs. 43 het
Slotgezang. De overige zyn Zangen en
Ga Te-
| ® DWV" | |
CD $. XXXIIL
406 J. VANIPEREN OVER DE
Zegenzangen: de Zangen van het He-
melchoor vs. 4 en 5, 8—10, 13, 15°,
ISI", EN 19,20,24, 25,29—3I, 36,
37; 38°, en de Zegenzangen derhalven
van Mesfias vs. 6-7, 11-12, 14, 15°, 17°
En 18, 21—23, 2628, 3235, 38P—
42. Wy zullen ieder ftuk afzonderlyk
in order voorftellen, om duidelyker te
worden,
6. XLI. VOORZANG.
MESSIAS Een MOSE,
Neigt de ooren, gy Hemel, en ik zal treffende
Spreken,
En de Aarde zal buisteren naar de woorden my-
nes monds? Á
Myne leere zat als een regen druipen,
En, als een daaw ‚ zal myne reden wloeyen:
Als een Hair-regen op de uitfpruitzels,
En als duizenddroppelige watervallen op het vol-
wasfen kruid.
En ik zal den naam van Jehova uitroepen :
Geeft gy dan (o Hemel) onzen God grootheid.
u EP ES Di
HEMELCHOOR en JOSUA.
De volmaakte Rorfteen is zyn kunstwerk:
Want
GEWYDE BEURTGEZANGEN, 407
Want alle zyne. wegen zyn gerigte.
De flerke God is Waarheid en ontbloot van
„wrevel.
Regtvaerdig en regt is Hy:
“Verderf îs op hem , (den Rotfteen) zyne kin-
deren zyn vry van hunne fchandvlekke,
Schoon een verkeerd en verdrayd geflagte !
MESSIAS En MOSE.
Cm) Zult gybieden dit dan aan Jehova vergelden;
O volk, dwaas en zinneloos ? bes;
Is hy niet uwe Wader, die u geteeld heeft?
Is hy’t niet „die u gemaakt heeft en bevestigen zal?
Gedenk aan de dagen van ouds :
Merkt op de dagen van ’t voorbeden en tegenwoor-
dig geflagte.
Vorder het van uwen Vader en hy zal’tu vertellen:
Van uwe Ouden , en zy zullen ’t u zeggen.
HEMELCHOOR en JOSUA.
De Allerhoogfte zal, onder ’t verdeelen der volken,
Onder’t van een fcheiden der kinderen van Adam,
‚ De landpalen der volkeren wast flellen ,
Naar het getal der zonen van Äsraël.
Ce 4 Want
Ü o
(m)- De groote letter #7 in nin toont ge
noeg , dat men ook, by het lezen in de Synagoge,
hier het begin eener byzondere Aanfprake gewon-
„dem heeft.
408 J. VANIPEREN OVER DE
Want Jehovah's erfdeel is zyn volks
Jacob is het fnoer zyner erfbezittinge.
Vind hy hem naderhand in een land van ver-
woestinge,
En in eene woeste huylende wildernisfe,
Zoo zal hy hem omringen, onderwyzen,
En bewaren als zynen oogenappel.
MESSIAS En MOSE,
Gelyk een adelaar zal Febova zyn nest wakker
maken ; |
Over zyne jongen klapwiekende zweven:
Hy zal zyne vleugelen uitfpreidens hy zal ze op-
vatten,
En boven op zyner vleugelen vlugt in de hoogte
opvoeren :
Zoo zal Jehova zyne kinderen alleen beiden,
En geene vreemde Godheid in zyn gezelfchap.
HEMELCHOOR en JOSUA.
Hy zal hem (zegepralende) doen ryden op de
hoogten der aarde N
En hy zal eten de inkoomften der akkers (n) —
En
(n) Het woord ’W, dat Klaagliederen IW: O, nog
eens voorkoomt, en door myze velden zou kùnnen
verduiescht worden, brengt my in verzoekinge,
ja dwingt'my, om volgens $. XIIL, dit anders Zoo
te fchiften; MES
GEWYDE BEURTGEZANGEN, 409
En hy zal hem-honing doen zuigen uit de fleen-
- rotze
En olie uit de keye der rotze.
MESSIAS En MOSE.
Room van Koeyen en. melk van kleien vee -
Met het vleeschnat der lammeren ,
‚ En der rammen, Bafans zonen, en der bokken ,
Met het vet (aftrekzel) der nieren van tarwe,
En het bloed der druive zult gy zuiver drinken.
HEMELCHOOR €en JOSUA.
Straks zal JFefchurun vet worden en agter uit
Jlaan.
MESSIAS En MOSE,
Reeds zyt gy vet, dik, ja met vet overdekt ge-
worden.
1
HEMELCHOOR €En JOSUA.
Straks zal hy God laten varen , die hem gemaakt
heeft: |
Ce 5 Straks
MESSIAS en MOS E
En hy zal eten de woortbrengzels myner velden,
HEMELCHOOR EN JOSU Ae
En hy zal hem honing doen zuigen uit den barren vaeffoeis
En olie wit bet keyagtige der fteenklippen, Conf. Virgil,
„Ecl, IV.
410 Je VANIPEREN OVER DE
Straks zal hy vervallen laten den Rotfteen zynes
heils. -
Zy zuilen hem tot jaloersheid verwekken door
vreemden :
Zy zullen hem tot toorn aanhitzendoor gruwelen:
Zy zullen den tyrannen offeren, niet den eer-
waerdigen God,
Aan Goden, welke zy niet kennen zullen.
MESSIAS en MOSE,
Reeds zyn er niewelingen van naby aangekomen,
Woor dewelke uwe vaderen niet gefchrikt hadden:
Dus zult gy den Rotfleen, die u geteeld heeft,
vergeten
En gy zult in vergetelheid flellen den flerken God,
die u baarde.
HEMELCHOOR EN JOSUA,.
Straks zal het Jehota zien en het werfoeyen,
Van wegens de ffoutheid zyner zonen en dogterens
En hy zal zeggen (o): ik zal-myn aangezigt van
hen verbergen:
Jk
(o) Schoon “wy. de voetmaat der Hebreewfche
verzen niet weeten , zoo Koomt het my egter ver-
moedelyk voor, of VAN hier niet een vreemd by-
voegzel zy, dat tot de maat en tot het vers niet
behoort. Want deze regel
$ 9
Dn 3D AVAON VONN heeft
GEWYDE BEURTGEZANGEN, 4II
Jk zal zien wat hunne uitkoomfle zal zyn ;
Want zylieden zyn een geflagte van verkeerdheden ,
Zonen, in welke geene trouwe is.
MESSIAS €En MOSE,
Zy hebben my tot yver verwekt door eanen Niet.
god,
Zy hebben my tat toorn verwekt door hunne ydel-
heden: _
Jk. zal ze dan tot jaloersheid. dwingen. door een
Nietvolk : |
Door een dwaas volk zabik ze tot toorn verwekken ;
Want reeds is er een vuur aangeftoken in. my-
nen toorn;
En flraks zalt branden tot in den afgrond beneden:
En flraks zal’t de Aarde met zyn inkomen opeten :
En de grondvesten der bergen in vlamme zetten.
Ik zal rampen over hen opeenftapelen
Myne pylen zal ik alle op hen werfchieten.
HEMELCHOOR Een JOSUA,
Uitgeteerd van den honger en opgegeten; zal ik
karbonkel
Bit-
heeft juist de drie lettergrepen van SDN” te veel,
wil men hem met de overige gelyk ftellen, En zoo
dit doorgaat, moet men dus lezen : volgens $. XIIE.
MESSIAS en MOSE , …
Ik zal myn aangezigt van hen verbergen ——
‘412 J. VANIPEREN OVER DE
Bitter verderf en den tand
Der wilde beesten onder hen zenden,
Met vurig venyn van flangen des floft.
Wan buiten zal ’tzwaerd wegrooven ,
En uit de binnenkameren de wanhoop ,
Ook den jongeling „ ook de jonge maagd,
Het zuigend kind met den gryzen man.
MESSIAS en MOSE,
Ik zeide: aan fpaanders zal ik ze van een doen
Jpaiten:
Fk zal hunne gedagtenisfe uit het menschdom doen
ophouden »
Ware ’t niet, dat ik de verfmading des vyands
te fehromen had,
Op dat zig hunne tegenpartyen niet vervreemden
“mogten,
Op dat zy niet zeggen did onze hand is hoog
geweest:
Maar Jehova heeft dat alles niet verrigt.
Want zy zyn een volk, dat zig bederft door a
ke overleggingen ,
En daar is geen bedaarde overweginge in hun.
HEMELCHOOR en jJosUA.
O dat zy wys wierden, op dat zy dat verftonden!
Dat zy opmerkzaam wierden op hun uiteinde !
Waar:
GEWYDE BEURTGEZAÁNGEN. 413
Waarlyk een zab er duizend wegjagen ,
En twee zullen tienduizend doen wlugten :
Maar zoo niet, tis, om dat hunne Rosfleen, ben
werkogt heeft
En Jehova hen heeft geleverd,
Want hy ìs hunne Rotfteen niet, gelyk hy de on
ze iss
Daarom zullen onze vyanden wraakrigters zyn.
MESSIAS €En MOSE,
Om dat uit de wynftok van Sodom hunne wyns
flok is, |
En uit de velden van Gomorra,
Zyn hunne druivetrosfen druivetrosfen wan ver-
gift,
Bézien van bitterheden zyn aan dezelve.
Venyn der draken is hunne wyn,
_En eene wreede aderen kop.
Js dat niet by my wastbefdemd en afs een geheim
bewaard,
Verzegeld in myne kancellaryen ?
Myne is de wrake en ik zal ’t vergelden s
Jn tyds zal hunne voet wankelen :
Want naby is de dag van hunne donderbuy ,
De toebereidzelen volgen fpoedig de een op de an-
dere over hen.
HE:
414 J- VAN IPEREN OVER DE
HEMELCHOOR €en JOSUA,
Om dat Jehova zyn volk regt zal doen,
Zal het hem berouwen over zyne knegien s
Om dat hy zal zien , dat de hulpbende verftroyd is,
En dat niets in kragt is ‚ nog belegerde ‚ nog over-
gelatene, |
Zegt hy aanftonds , waar zyn hunne goden,
De rosfteen, op welken zy vertronwden ?
MESSIAS EN MOSE,
Laten zy nu opftaan en u helpen,
Op dat er verberginge voor u zy.
Ziet nu, dat ik, ik die ben ,
En geene Goden met my.
Jk zal dooden en levendig maken z
Jk heb geflagen en ik zal genezen,
En niemand zal my iets uit de hand. nemen.
Want ik zal myn hand naar den hemel heffen:
En flraks zeggen: ik leve in eewigheid!
Indien ik myn glinfterend zwaerd wette,
En myne hand ten gerigte grypen zal,
Dan zal ik de wraak op myne wederpartyders
doen wederkeeren ,
En het mynen hateren betaald zetten :
Dan zal ik myne pylen van bloed dronken maken,
Ey myn zwaerd zal vleesch eten,
Uit
GEWYDE BEURTGEZANGEN. Árs
Uit het bloed gehaald van den gekwetften en
krygsgevangenen,
Wan den kop der kaalgevilden voor den vyand.
SLOTZANG
HEMELCHOOR €en JOSUA.
Juichet gy Heidenen, dan zyn volk,
Want hy zal het bloed zyner knegten wreken,
En de wrake zal wederkeeren op zyne tegenpar-
tyen:
En hy verzoent zyn land, zyn volk.
6. XLIII, Nu hope ik, dat men ont-
dekt zal hebben, hoe ik behalven de
Afwisfelingen der Beurtgezangen op te
geven, nog getragt ‘heb het levendige
der Oosterfche Poëfy, op eene meer ver-
ftaanbareen nadrukkelyker wyze, voor
te ftellen, dan in de gewone Overzettin-
gen gefchied! Egter kan ik my in dat
{tuk niet dieper inlaten, of den arbeid
der Heeren VITRINGA, VENEMA;
KULENKAMP, CURTENIUS en van
zoo veele andere, ter ontvouwinge van
dit gewyde Digtítuk in de waereld gezon-
den, omftandig beoordeelen. Alleenlyk
‚_ Vinde ik my verpligt te melden , dat ik,
in
416 TJ. VANIPEREN OVER DE »
jin het doorlezen der verklaringen van
die beroemde mannen, niets heb aange-
troffen, dat my aanleidinge gaf, omde
beurtelingfche Afwisfelingen der zingen-
de perfoonen te vermoeden: veel min-
der om er, op eene regelmatige wyze,
eenige bepalingen omtrend te maken.
Meermalen gebeurt het dog, dat de
voornaamfte Uitleggers de fmaak der
oude poëfy uit het oog verliezen en on-
gemeen afwyken van dien weg, welke
de Heeren LOWTH en MICHAELIS;
met zoo veel lof, hebben beginnen te
banen: offchoon ook die Heeren het
Beurtwisfelende nog niet al te zeer heb-
ben in het oog gehouden.
6. XLIV. In het zoogezegde Lied
van DEBORA ontmoeten wy ongetwyf
feld eenen Beurtzang; en wy behoeven —
er maar wat gezet op toe te kyken, om
dit poëtisch geheim te ontdekken. Even-
wel is het van de Geleerden in vroegere
tyden, zoo veel ik weet, niet opgemerkt:
de Heer LETTE (p) maakt er geen ge-
wag van: en, dat nog verder gaat, de
Heer LowTnH fchynt er nieteens op
5e
(P) Obferv. Philol. Crit. in Caztica Debore &* Mofis,
Lugd. Bat. 1748. pag. 4.
4
Pe}
>
GEWYDE BEÏRTGEZANGEN. 419
gedagt te hebben (q) : Maar even daarom
moet men geenen argwaan tegen myn ver-
moeden opvatten. Want wat wil het
anders zeggen, ’tgeen ons de Hiftorie-
fchryver berigt, eer hy het Zegelied op-
geeft, voorts zong Debora en Barak de
zoon van Abinoam, En, welke beteeke-
nisfe zou het onderfcheiden oproepen
van Debora en Barak kunnen hebben?
indien men ’ voorftel dus niet {plitfte:
BARA K
Waak op, waak op Debora ,
Waak op, waak op , fpreek een Lied.
DEBORA
Sta op, o Barak, en neem krygsgevangen
Uwe krygsgevangene fchaar ‚ o zoon Abinoams.
Daarenboven in vs. 7 {preekt DEBORA,
zonder BARAK:
De Dorpen hielden op in Israël, zy hielden op,
Tot dat ik Debora opftond,
Tot dat ik opflond , eene moeder in Israël.
En mag men dan ook daar niet uit be-
fluiten, dat insgelyks elders BARAK in
OE ZI. DEEL. Dd dit
|< (q) De 'Sacra Poëfi Hebr, Pral, XIII p. 158. Pracl.
XXVIII. pag. 366, fqq.
418 Je VAN IPEREN OVER DE
dit Lied, fprekende en zingende in-
koomt? My dunkt waarlyk , dat ‚als men
zulke gewisfe blyken van eenen Beurt-
zang befpeurt, men zig dan ook wel
verlof mag aanmatigen, om de Afwisfe-
lingen daar te plaatzen, daar het ons ge-
fchiktst voorkoomt: fchoon men juist
daarom die bepalinge niemand behoeft
op te dringen. ’tKan wezen, dat men
daar in mistast, zoo lang men het Digt-
ftuk zelf, in zyne poëtifche bedoelingen
en zegswyzen nog niet oordeelkundig
genoeg doorzogt en ter toetze gebragt
heeft (r). 5. XLV
(r) Na dat deze Verhandelinge reeds afgefchreven
lag, vielen my in de handen de Disfertatie van den
Heer RUCKERSFELDER iz Canticum Deborae, Gron.
1753 en de Note Critice & Exegetice in Gen. XLIX.
Deut. XXXIII. Exod. XV. Jud. V. van den Heer
TELLER, Hal. & Helmftad. 1766. Ik merkte dat
die Heeren beide, op hunne wyze, hier eenen
Beurtzang hadden aangetroffen. Volgens den Heer
RUCKERSFELDER is dit Lied eene Pindarifche
Ode van 4 Groote sTROPHEN, welke telkens we-
derom verdeeld zouden zyn, elke in eene Stropbe,
„Aütiftrophe en Epodos ; eindelyk zou alles afloopen
in een Slotgezang vs. 31. ep zoo vond hy er een
Driezang: Barak’ moet de Strophen: iemand „ die gansch
Israël verbeelde, de Antiffrophen : en Debora de Epoden heb=
ben opgezegd, Maar van dien iemand, dien Israël ver=
beelden zou, vinde ik geene voetftappen in den Text.
Eenvoudiger fchynt my toe de Afdeelinge in ie
van,
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 419
5. XLV. Ik zou er wel voor zyn,
om dezen Beurtzang , zoo lange ik geen
meer ligt hebbe in den geheimen zin en
oogmerk van zulke Gezangen, dus te
verdeelen, dat hy in korte afwisfelingen
afliep: in dezer voegen, allereenvou-
digst:
DEBORA. Looft den Heere _Rigt. V. vs. 2.
BARAK. foort gy Koningen VS. 3e
DEBORA. Meere, toen gy woorttoogt VS. 4e
BARAK. De bergen vervloten VS. 5.
DEBORA. Inde dagen Samgars _ vs. 6 en 7.
BARAR. Perkoor hy niewe goden vs. 8 en g.
DEBORA. Gydieop witte ezellinnen rydt vs. ro.
BARAK. Van het gedruys VS. IIG
DEBORA. Wandegeregtigheden des Heeren v. 11®
BARAK. Waak op Vs. 12.2
DEBORA. Maak u op, Barak Vs. I2,b
BARAK, Zhans doet hy den overgeblevenen v.13*
DEBORA. De Heere doet my heerfchen vs. 13?
en I4.
Dd 2 B A-
van den Heer reuver, die Debora en Barak ge«
noegzaam alleen voor de Sprekers houd, uitgeno-
men dat hy vs. r2. het volk Israël ten tooncele
voert, als zyne aanfprake tot Debora en Barak
wendende, pag. 165. Maar ook deze byzonder-
heid heeft geenen grond nog in ’t Licd, nog in
deszelfs Voorverkhaal: Woorts zong Debora en Barak de
zoon van Abinoam ten zelven dage, ‘zoggende,
420 Je VAN IPEREN OVER DE
BARAK. Ook waren de Vorften ___ vs. 15.
DEBORA. Waarom bleeft gy zitten __ vs. 16.
BARAK. Gilead bleef vs 17.
DEBORA. Zebulon , ’tis.een wolk vs. 18.
BARAK. De Koningen kwamen Vs. 19.
DEBORA. Wan den hemel ftreden zy vs. 20 en 21%
BARAK. WVertreedt, o myne ziele, de flerke
Veer
DEBORA. Toen werden de paerdshoeven vs. 22.
BARAK,. Wloekt Meroz VS. 23.
DEBORA. Gezegend zy boven de wyven vs. 24.
| en 25.
BARAK. Mare hand floeg zy Vs. 26,
DEBORA. Tusfthen hare voeten VS. 27.
BARAK. De moeder van Sifera: Vs. 28,
DEBORA. De wyste harer Staatvrouwen vs.
29 en 30.
BARAK. «Alzoo moeten omkomen vs. 31.
6. XLVI, In het Hooglied wan Salo-
ino, dat van elk genoegzaam, en met
regt voor eenen Beurtzang gegroet
word (s), zyn er zeer vele duidely-
ke teekenen van Afwisfelinge, inzon-
derheid daar de Bruid tot den Bruide-
gom, en wederkeerig de Bruidegom ek
E
(s) CARPZOV. Introd. P. II. p. 258. KOWTH
Pril, XXX. p. 392.
GEWYDE BEURTGEZANGEN, 421
de Bruid fpreken. Edog ik durve wel
rond uit verklaren, dat ik tot nog toe
geene oordeelkundige fchiftinge der Per-
foonsafwisfelingen , in dat Gedigt voor-
komende, als in het oudfte en kunftige
Tooneelftuk vereischt word, ergens ge-
vonden heb. De verdeelinge van den
Heer BOsSSUET in zeven dagen (t) vol-
doet aan dit oogmerk niet, al zoo min
als het vermoeden, even of THEOCRI
TUS zyn Herdersdigt en de Grieken in
’t gemeen hunne Choren uit dit Zang-
{tuk ontleend zouden hebben (u). De
Heer MICHAE LIS heeft, by zyn vreemd
ftelzel van de bedoelinge der gemeene
Huwelyksliefde in dezen Beurtzang, niets
van dien aard opgegeven (v). Wat my
betreft, ik meene in dit Gedigt meer
Perfoonen , niet zoo zeer Stomme, maar
wel Sprekende te kunnen vinden, dan
men zig tot nog toe verbeeldde. De
Dogters van Jerufalem worden er meer
dan eens in aangefproken , en zouden zy
dan nergens, by wyze van een Choor-
zang, iets antwoorden? Blykt niet het
tegendeel uit dit vragen Cap. VI: 1.
Dd 3 Waar
(tE) Zie LOWTH I. C.P. 394.
PU) LOWTH, ls C. Pe 306307:
97:
(V) MICHAELIS Note in Preel, XXX, p. 155 fuq.
422 J. VANIPEREN OVER DE
Waar is uw Lieffle henen gegaan,
O gy fèhoonfte onder de wyven 2
Volgt dit niet onmiddelyk op de betui-
ginge, die zoo even tot de Jerufalemfche
Juffers was gewend geweest, eveneens
gelyk Cap. V: 8, 9? Zyn er niet meni-
ge aanfpraken tot Sulamith, die van
Salomo, en tot Salomo, die juist van
Sulamith niet behoefden te komen? En
konden er, indien het begrip van den
Heer MICHAELIS doorging, niet ette-
lyke egtgenooten op het tooneel verfchy-
nen, om de voorregten hunner egtver-
eeniginge, als om {tryd op te zingen:
onder welke dan Salomo en zyne fchoo-
ne Sulamith zouden uitmunten, als de
Zonne en de zilvere Mane aan het azuur
Hemelgewelf met zoo vele tintelende
ftarren doorzayd (w).
Daar zyn festig Koninginnen
En tachtentig bywyven
En maagden zonder getal,
Eene eenige is myne Duive —
9. XLVIL. Onder de Pfalmen doen
zig ook, zoo ik het wel heb, meer Beurt-
ge
Cw) Hoogl. V : 8—ro.
GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 423,
gezangen, op, dan men. wel denken zou.
Boven (6. XXVIL) toonden wy, dat er
zulke Pfalmen waren: en inzonderheid
vonden wy den Vyftigften Pfalm zoo
gefteld , dat er Goddelyke Perfoons-Af-
wisfelingen in voorkomen. Sommigen,
tis waar, dragen klare kenmerken eener
Alleenípraak : maar dit neemt niet weg,
dat er nog al eenige zyn, welke voor als
nog als Alleenfpraken behandeld werden,
die men egter, by nader onderzoek , mo-
gelyk van eenen anderen aard zal vinden.
Is ongelooffelyk , welke nadeelen eene
voorbarige „Analyfis van den inhoud en
famenhang, aan de zuivere en oordeel-
kundige uitlegginge der Gewyde Blade-
ren heeft toegebragt ! —
6. XLVIII. Trouwens zal oit iemand
gelooven, die niet te voorbarig is in zyn
oordeel, dat de Honderd en Negentiende
Pfalm, als in eenen adem door eenen
eenigen Levitifchen Zanger, of door
een enkel zonder Strophen en Antiftro-
phen, dat is, zonder Afwisfelingen, in
den Tempel gezongen wierd? De be-
roemde VENEMA, die in elk Smal-
deel eene toefpelinge op een byzonder
geval van David, EEn Sauls regeringe,
4 wil
424 Je VAN IPEREN OVER DE
wil toelaten, om geene onnoodige her-
halingen toe te temmen, (x), neemt de
zwarigheid daar door niet weg, welke
men tegen de langwyligheid van dezen
Pfalm, betrekkelyk tot het opzingen,
met eenigen fchyn van regt, vormen
kan. Al het vervelende en langdradige
verdwynt in dat opzigt, zoo men eenen
Beurtzang van Levitifche Leeraars en
Leerlingen in dit Gedigt veronderftelt.
Men moet zig hier wederom te binnen
brengen, ’t geen wy nopens de sSTRO-
PHEN ch ANTISTROPHEN Uit EURI-
PiDEs hebben aangevoerd: (6. XII.) daar
wy leerden, hoe het Enkelvoudige der
uitdrukkingen meermalen van eene Rey-
of een Choor kan worden voortgebragt,
wanneer elk Zanger met zyn gezelfchap;,
ter nadere bevestiginge, als uit eenen
mond, fpreekt en zingt. Men zou dien
Pfalm dan dus kunnen fchiften :
N REY VAN LEVITISCHE LEERAARS,.
Welgelukzalig zyn de opregte van wandel,
Die in de wet des Heeren gaan:
EEK nk 7 ge A VS. I—8.
3 REY
(X) VENEMA Commin Pâlmos, Tom. VI. p. 7oï.
Gre
barn der
_GEWYDE BEUKTGEZANGEN. 425
5 REY VAN LEVITISCHE LEERLINGEN,
Waar mede zal de Jongeling zyn pad zuiver
houder ? |
Als hy dat houd naar uw woord.
ame, ee __ ens Vs. g=l6.
En zoo vervolgens, naar de overhand-
fche verdeelinge van het Alphabet, in
fmaldeelen elk van 16 regelen. Ook is
het het zelfde, of men in plaats van ee-
ne Rey van Levitifche Leerlingen, een
Choor van Jsraëliten ftellen wil, dat door
de Priesters wierd onderwezen in de ge-
heimen van de wet. Wy kunnen ons
op die byzonderheden niet inlaten :- al-
zoo het voldoet wanneer wy flegts met
eenige waarfchynelykheid ons vermoe-
den bekleeden, dat er eene Beurtzang
in dezen Pfalm voorkoomt.
6. XLIX. By gevolgtrekkinge zou
men dan even het zelfde vermoeden wel
kunnen koesteren nopens de overige 4l«
Phabet Pfalmen, te weten den XXV;
XXXIV, XXXVII, CXI, CXII en
CXLV, dat die, even gelyk de CXIX,
voor Beurtzangen behoorden te worden
aangezien. Waar by men dan zou
moeten voegen den Lofzang der Beste
Dd 5 Huis-
426 Je VANIPEREN OVER DE
Huisvrouwe , welke wy aan het einde van
Salomons Spreukboek aantreffen (y); en
de Klaagliederen van JEREMIA:(z), De
kortheid, welkeer, in onderfcheidinge van
Pfalm CXIX, in genoemde afwisfelende
Beurtzangen zou voorkomen , benadeeld.
ons vermoeden niet: gelyk reeds boven 6.
XXII. gezegd is, Daarenboven indien men
zig verledigen wil, om die korte Alpha-
beths Pfalmen, met bedaardheid en op-
merkzaamheid , in tezien, gisfe ik, dat
er ettelyke onbevooroordeelde lezers in
myn vermoeden vallen zullen : ten min-
ften het zelve niet veragtelyk, en als te
verre gezogt, van de hand wyzen. Im-
mers zoo men er toe komen wilde, om
myne gedagten te omhelzen, het flaawe
der anderzints onnoodige Herhalingen.
zou wegvallen: de regel der byna gelyk-
luidende vertogen in de Tweezangen bo-
ven 6, Vll opgegeven, zou gevolgd wor-
den, en de Gedigten zouden cieraad en
nadruk winnen, meer, dan men geloo-
ven ZOU.
6. L. Nog koomt het by my ger in
e=
(y) Spreuk, XXXI: 1o—gr. Ziet dit in Neder
duitsch Digt gebragt by myne Opvoedinge der Meisjes,
bl. 174—178, Amt, 1771,
(z) Cap. 1—IV.
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 42
bedenkinge, vof die Pfalmen- in welke;
by aanhoudendheid, telkens eene: dna-
phora of Herhalinge der voorfte woorden,
of eene Epipbora:,-dat is-eene Mer balin-
ge der laatfle woorden, zig vertoonen,
insgelyk niet onder het getal der Beurt-
zangen zouden mogen gefchaard wor-
den, De Digter van den Megenentwin-
zig flen. Pfalm toont ons in zynen Voor-
zang vs. Ien 2 dat de volgende Zangers,
namentlyk de kinderen der Magtigen een
Choor moesten uitmaken , en dat er ee-
ne menigte zingen moest, En, waarom
zou men dan, zoo wel in het Lied vs.
39, als in het Slotgezang vs, 1o en 11,
niet eene reye van twee heyren ten toonee-
le mogen voeren: aldus
LRE Y.
De ftemme des Heeren is op de wateren.
De God der eere dondert :
Jehova is op. vele wateren.
Tikes. E: Ye
De flemme des Heeren is met kragt:
De flemme des Heeren is met heerlykheid,
Dan wederom de eerfte Rey en-zoo wy-
ders tot aan het einde, Want de Jna-
phora vs, 3. is flegts dubbel: behalven
… dat
4238 JL VAN IPEREN OVER DE
dat er geen onderfcheiden werkwoord
bygevoegd word , om eenige onderfchei-
dinge te maken. . Misfchien zal de CL
on eveneens kunnen beoordeeld wor-
en.
6. LI. In den Honderd en Sesender-
tigflen Pfalm vinden wy geduriglyk eene
Epiphora: want zyne goedertierenheid is
in eeuwigheid; en dat wel na ieder vers
telkens het zelfde. Dit zonderling ver-
fchynzel geeft, myns oordeels, aanlei-
dinge genoeg om te vermoeden, -dat
die redengevinge Man Ny? 'D telkens
er,‚van eene andereftem, tusfchen in ge
zongen wierd: of dat ieder koppelvers,
by Afwisfelinge van afzonderlyke perfoo-
nen , wierd aangeheven; ten minften, by
vervanginge, van twee perfoonen , of
Choren: aldus
Een OPDR
_Lovet den Heere, want hy is goed:
Want zyne goedertierepheid is in eewigheid.
ait CHO OR.
Lovet den God der Goden :
Want zyne goedertigronheid is in eewigheide—=
6. LIL. Maar
GEWYDE BEURTGEZANGEN: 429
6. LIL Maar indien dat doorging ;
zou men ook befluiten mogen, dat er
Beurtzangen voor handen zyn kunnen,
daar men die het minst zou zoeken: te
weten, in eene aaneengefchakelde reden,
in welke de verfchillende Choren elkan-
deren onderfchepten en de aangevange-
ne voorftellingen, opvolgden en voltoy-
den. Want het is geen Volzin: vs, 7.
Dien die de groote ligten gemaakt heeft:
De uitbreidinge ontbreekt er aan, en de-
ze zou by Afwisfelinge volgen, met het
voorgemeld werkwoord te verzwygen,
vs, 8,
De Zonne tot heerfchappy in den dag,
en wederom vs. g.
De Mane en flerren sot heerfchappy in den nagt.
Zoo ook daarna by het optellen der
Goddelyke Zegepralen.
Die groote koningen geflagen heeft:
en daar, buiten twyffel by Afwisfelinge;
volgens 6. VIL
Es heeft heerbyke koningen gedood.
En wie waren die Koningen? Dat word
by aaneenfchgkelinge te kennengegeven,
; Si-
430 J. VANIPERENOVER DE
Sihon den Amoritifchen koning :
én wederom by vervolginge en voltoyinge:
En Og den koning van Bafan. vi Jh
Misfchien zou dit eenigen invloed kun-
rien hebben op het beoordeelen der-an-
dere Hiftorifche Lofzangen , gelyk Pfalm
CIV , CV en CVI, welke, in datderde,
ret den CXXXVI Pfalm gelykvormig
Zyn. |
GS. LIIL Inden Honderd en Zevenden
Pfalm doet zig nog iet anders op, dat
ik hier niet onaangeroerd kan laten.
Daar leest men viermalen, tusfchen on-
derfcheidene opheffingen van het Ge-
zang in, die alle ook iets gelykvormigs
in zig behelzen , tweederleye voorftellen,
byna woordelyk overeenftemmende:
Dog roepende tot den Heere in de benaawtheid
die zy hadden
Heeft hy ze geredt uit hunne angften.
als mede:
Laatze voor den Heere zyne goedertierenheid
loven,
En zyne wonderwerken voor-Adams kinderen.
Ik zegge, dat zy byna woordelyk
| Cver-
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 431
overeenftemmen ‚, met toefpelingen op
Heeft hy ze geredt uit hunne ang flens;
want dit word eenigzints verwisfelt,
fchoon de zin dezelfde blyft met werdost-
ze by ze uit hunne ang flen, en by woerde
ze wit hunne angften. Maar die kleine
veranderinge is by de oude digters niet
onbekend. Men vind haar by THEO-
CRITUS:
“Apxere Bwnohuäs, möcer Mhar, dpger’ koidäs.
vervolgens verwisfeld met
Aúyere Bwuolnäs wire, Pre, Myer àoidg
en by denzelfden digter vind men ook
twee Herhalingen van infchietende ver-
fen (b).
luyE Ene Tù rydov Eóv mor) duw Tòv dy dpa.
Als mede in het zelfde Landgedigt:
Dpáleó peu Tòv Epuwb' OBev iern, mórva Verdver
*Geen ook virGrrLIus heeft naarge-
volgd in zyne Agtíte Ecloge.
Incipe Moenalios mecum , mea tibia, verfus.
en naderhand, daar Alphefieboeus by
Afwisfelinge van Damon zingt, met ge-
durige tusfchenvoeginge :
Ducite ab urbe domum , mea carmina , ducite
Daphuin.
Men
(@) Edum a _ (b) Eduar p.
432 Je VAN IPEREN OVER DE
Men zou zulke Proäsmata Poëtifche Uit-
vallen kunnen hieten en in vermoeden
geraken , of, wanneer er tweederhande
in een gedigt te vinden zyn, dit ons niet
moest doen denken op twee Zangers,
die elkanderen aflosfchen. |
G. LIV. Nogeen woord van de Se-
las, welke wel degelyk in den text der
Pfalmen vallen, en geenzints voor by-
gevoegde Mufyk- of Zangteekenen te
houden zyn. Zou er, na elke Se/a, niet
eene Perfoons-Afwisfelinge kunnen vol-
gen? Ten minften hier en daar, dunkt
my, openbaart zig dit ten klaarften, als
by voorbeeld in den XXIV Pfalm.
Dat is ’tgeflagte der genen ‚ die naar hem vragen
Die tw aangezigte zoeken , Jacob. Sela,
Heft uwe hoofden op gy poorten nn
Want vooraf gaat eene algemeene opga-
ve der vereischtens van hun, die in be-
gankenisfe naar den Tempel op de hoo-
ge Feesten opgingen: en na Soa volgt
eene Poëtifche Aanfprake tot de Poor-
ten, welke aan een ander Zangchoor
gevoegelyker kan worden toegefchreven
6. XL) Maar zoo diergelyk Sela met
nog
GEWYDE BEURTGEZANGEN. 43%
nog een ander vreemd woord nader bet
kragtigd word, gelyk Pf, LX: 17. door
Higgajon Sela, fchynt dit vermoeden
voor eenen Beurtzang nog aannemelyker
te worden,
0. LV. Hier zou ik kunnen eindigen;
indien er in ’ Gebed van HABAKUK(Cc)
niet drie Sela’s voorkwamen, Daaren-
boven vinden wy by het zelve een Op-
fchrift niet alleen, maar ook een Onder-
{chrift, welke beide onzen aandagt naar
zig trekken, Het Opfchrift luid: Zen
gebed Habakuks, des Propheets, op Sig-
jonotb, en het Onderfchrift Voor den
Opperzangmeester op myn Neginoth. De
Heer SCHELTINGA heeft, in navolgin-
ge van CAPPELLUS, dit Nafchrift voor
eenen Opdragt aangezien (d), en als uit
den titel hier overgebragt, om te ken-
nen te geven, dat dit Gedigt wel eens
in het openbaar by de Kerk zou moeten
gezongen worden. . Maar wie en merkt
niet, dat, met den aanvang van vs. 19.
eene gansch andere tale begint gevoerd
te worden, dan die, welke in vs. 16 en
ZI, DEEL. Ee op-
(c)\ Cap, HI.
Ld) Comment. p. 426.
434 J VAN IPEREN OVER enz,
opwaardstelezen was? De Heer screr-
TINGA begreep dit ook , en daarom dagt
hy op eene Samenfpraak van twee per-
foonen, van welke de eene zig bejam-
mert over zyne ontroeringe en vervaard-
heid vs, 16; en de andere dat verflagen
gemoed opbeurt door eene opgave zy-
ner geloovige onvertzaagdheid(e) vs. 17-
19. Maar ik voor my geloove, dat HA-
BAKUKS Gebed telkens door eenen moed-
gevenden Lofzang word afgelost, en dat
het flot dezer Prophetie zoodanige eene
motedgevinge vervat. En, wanneer men
tzoo gelieft te begrypen, meene ik, dat
het Poëtisch Tafereel zeer verftaanbaar
word; en dat men als dan, ook uit de.
fchilderyen, welke er in vertoond wor-
den, de ware gelegenheid waarfchyne-
lyker zal kunnen opmaken, by welke
eze Beurtzang was opgefteld.
(e) Comment. p. 412.
NI
Bladz. 435
WAARNEEMING
VAN EENE VOLKOOME OPSTOPPING VAN
WATEREN VAN EENEHEVIGE LONG-
ONTSTEEKING, WELKE LAATSTE
DOOR EENE VAN ZELVE VOORTKO=
MENDE KWYLING GELUKKIG
EN VOLKOMEN GERED
WIER D.
D 0 OO R
A. P. NAHUYTS
ers Jonge Juffrouw in deeze {tad
(Hoorn) klaagde, den 17 January
deezes jaars , over eene volkoome Opftop-
ping van water met alle deszelvs onaan-
genaame en pynlyke toevallen; voor
drie dagen had zy reeds de beginfelen
daar van befpeurd, kunnende niet dan
met moeite en pyn eene geringe hoe-
veelheid van water tevens ontlasten „dog
hardvogtig van aart,en, zedert twee jaa-
ren, door zwaare Jigt-pynen en het ont-
lasten van meer dan vyvtig Graveel-
Ee 2 "trent.
436 ‘A P. NAHUYs
{teentjes gehard, dagt zy, dat het wel
zoude bedaaren, of mooglyk een fteent-
je zyn, dat ontlast moest worden; dog
zig herinnerende zelden veel pyn in de
Pisbuis, veel minder Opftopping van Wa-
ter „door het ontlasten van Steentjes ge-
had te hebben, en ook nu in lang geen
pyn door het nederzakken van Steent-
jes uit de Nieren in de Pisleiders gewaar
geworden zynde, befloot zy my om raad
te vragen: In-den eerften opflag was ik
ook niet vreemd, dat het een Steentje
zoude zyn, het welk mooglyk, door des-
zelvs verblyv in de Blaas, wat grooter
was geworden, en nu in den hals van de
Blaas gefchoten, dog by nader onder-
zoek kwam het my waarfchynelyker
voor eene fcherpe prikkelende ftof te
zyn, welke zigop den hals vande Blaas
gezet ‘hebbende dezelve krampagtig toe-
floot. Ik ried Haar veel Amandel-melk
of Melk en Water te drinken, fchreev
ook tevens een verzagtenden en ligt Wa-
ter-dryvenden Drank voor, en liet Stovin-
gen van Zoete Melk en Spaanfche Zeep,
tegens het ganfche onderlyv , aanleggen
en ‚dikwils ververfchen , dog «zonder
vrugt. Geene ontlasting krygende werd
zy hoe langer hoe benauwder, en de blaas
was
WAARNEEMING 437
was tot berftens toc opgevuld, gelyk
deszelvs zwelling boven de Schaam-
Beenderen ten klaarfte toonde; ik haal-
de Haar derhalve over om het water
met de Catheter te laaten aftappen, ge-
lyk zulks den 18de" door den kundigen
Heelmeester RUURHOF werd verrigt ;
zy ontlastede eene groote hoeveelheid
troebele dog weinig ftinkende pis, en was
merkelyk verligt, ook waterde zy dien
dag van zelve met weinig pyn en ver-
mindering van alle de toevallen; des
nagts begon het egter weder moeilyker
te worden, en den volgenden morgen was
het geheel opgeftopt, zoo dat het met
de Catheter weder moest worden ont-
last, en, .dewyl de Heelmeester nu veel
meer moeite had, en weerftand ontmoe-
tede in dezelve intebrengen, en het te
dugten was, dat het zelve op nieuws
zoude opftoppen, befloot men de Ca-
theter in de Blaas te laaten, en dus eene
geduurige ontlasting aan het water’ te
bezorgen; zy had weinig of geen pyn
van de Catheter dan by vlaagen, wan-
neer de Sluitfpier van de Blaas zig kramp-
agtig en geweldig om dezelve toefloot ;
de ontlasting ging dus door de Catheter
zeer goed, maar ongelukkig raakte de-
| Ee 3 zel-
438 A. P. NAHUYS
zelve er door het verleggen van de Liy-
deresfe uit, zy waterde in den beginne
met weinig pyn en moeite, dog dien ei-
gen nagt begon het weder toeteneemen,
en {morgens was het volkoome opge-
ftopt met verheffing van alle de toeval-
len. Tegen den middag poogde men de
Catheter weder intebrengen, dog, nog
de Heer RUURHOF nog ik waren in-
ftaat dezelve in de Blaas te krygen,
niettegenftaande wy zulks met Cathe-
ters van verfchillende dikte, geduurende
meer dan een uur, met de vereischte
omzigtigheid beproevden, zoo dat wy
eindelyk , om de deelen niet te hevig te
ontfteeken , en dus de toefluiting nog te
verflimmeren, er van afzagen, laatende
ik inmiddels de Patient inwendig Ver-
zagtende Pynftillende middelen gebrui-
ken, uiterlyk ook een zoortgelyke pap,
tegen de Teeldeelen en een gedeelte van
den onderbuik, aanleggen, en een verzag-
tend Clyfteer zetten, om te zien of hier
door de hals der Blaas zig wilde ontfpan-
nen,en de Catheter vervolgens doorlaaten;
na dat dan hier eenige uuren mede was
aangehouden, beproevde de Heer RUUR-
HOF op nieuws de Catheter intebren-
gen, dog te vergeefs, dus liet ik op ge-
ly-
WAARNEEMING 439
lyke wyze voortvaren met het gebruik
der uit- en inwendige middelen.
Dewyl egter de omftandigheden aller-
gevaarlykst begonden te worden, en er,
geen ontlasting komende, de dood nood-
wendig, door het barften der Blaas of an-
dere daarby komende toevallen, op zou-
den moeten volgen , liet ik, tusfchen Za-
turdag en Zondag nagt, nog een krom
Troiquart vervaardigen, om , geen ont-
lasting krygende „de blaas, over den rand
van de Schaambeenderen by derzelver
vereeniging , te doorbooren;, eene ontlas-
ting dus aan het water te verfchaffen, en
de Canul daar van zoo lang in de Blaas
te laaten, tot dat de oorzaak der Op-
{topping geheel zoude weggenomen, en
de ontlasting van het water door de Pis-
buis volkomen vry zyn. Dewyl wy eg-
ter na dit inftrument tot den volgenden
morgen moesten wagten, en de Lyderes-
fe intusfchen de hooggaanfte benaauwd-
heden en fmerten uitftond, liet ik, na
dat de Heer RUURHOF des avonds nog
weder vrugteloos beproevd had de Ca-
theter intebrengen, eene ruime Aderla-
ting doen, om te zien, of dezelve eeni-
ge ontfluiting in den hals der Blaas mogte
Ee 4 te
440 A.P. NAHUYs
te weeg brengen; en dit was van het al-
lergelukkigst gevolg, want, kort na dat
dezelve gedaan was, bragt de Heer
RUURHOF de Catheter in een korten tyd
gemakkelyk in, en bezorgde dezelve be-
hoorlyk tegens het uitfchieten, gelyk de
Lyderesfe, door het voorigegeval geleerd,
‚hier voor nu ook de grootfte zorg droeg :
dezelve bleev , zonder merkelyk hinder
voor de Lyderesfe, verfcheide dagen ag-
ter een in de Blaas , en dus herftelde zig
dezelve volkomen van het geene zy , door
de geweldige uitzetting „geleden had: na
agt dagen namen wy dezelve weg, en de
Lyderesfe bleev vervolgens zonder veel
ongemak, als een ligte pyn onder het wa-
teren, het water ontlasten ; dezelve ver-
minderde egter van dag tot dag, door
het aanhoudend gebruik der bevoorens
voorgefchreve verzagtende middelen, en
was op den 28. January byna geheel o-
ver, dog dewyler geduurende den tyd,
dat de Catheter in de Blaas gezeten had,
eenige tekenen van een nederzakkend
Steentje uit de Nieren in de Blaas zig
hadden opgedaan, oordeelde ik raad-
faam, dat de Lyderesfe nog eenige da-
gen het bed zoude houden, en liggende
wateren, om daar door, ingevalle er een
Steent-
WAARNEEMING 44
Steentje in de Blaas mogte gezakt zyn,
voortekomen, dat het zelve, in den nog
meer of min ont{telden hals der Blaas zak-
kende, door zyne prikkeling geen nieuw
toeval van Opftopping veroorzaakte.
Hoe heilzaam ook deze raad was,
had dezelve egter het allernoodlottigst
gevolg, want, op Zondag den 4, Febru-
ary, de Lyderesfe met eene van haare
Zusters en ééne meid in huis zynde, had
de laatstgemelde , terwyl de Jonge Juf-
frouw eens na beneden gegaan was, een
opgehoopte test met vuur in een ftoov
gezet, waar door dezelve aan het fmeu-
len geraakte,en de kamer met rook ver-
vulde: de te bed leggende Lyderesfe, hier
door ten uiterften ontroerd, fchreeuwde
uit al haar magt, dog kreeg geen ge-
hoor, en, dewyl zy uit hoofde van de
vrees, die Zy voor eene nieuwe opftop-
ping van water had, het bed niet. dorst
verlaaten, trof deze ontroering haar
zwaarder, dan zy wel dagt, gelyk zy
onmiddelyk op dezelve met benaauwd-
heid op de borst, en een korte en afge-
broke kug werd aangetast „ dog deeze,
in den beginne langzaam toeneemende,
en deor haar hardvogtigheid minder agt
Ee 5 ge-
442 A P. NAHUYS
geflagen, verzuimde men hier voor iets
te doen, te meer, doordien ik haar, we-
gens den beterenden toeftand, om den dag
of drie maar eens kwam bezoeken, en
toevallig hoeste zy niet de eerftemaal dat
ik na het voorval haar bezogt, maar
vervolgens dezelve toeneemende, gelyk
ook de benaauwdheden, klaagde zy my
er over by het volgend bezoek , wanneer
ik, my over haar hardvostigheid verwon-
derende, tot myn groot leedwezen, alle
de teekenen van eene waare en toenee-
mende Long-Ontfteeking ontdekte. Ik
liet ogenblikkelyk eene ruime Aderlating
doen,en dit, by tusfchenpozingen, tot ne-
gen reizen herhaalen, telkens was het
bloed bedekt met een dikke taye ontítee-
kings korst, en de meeste reizen zonder
wey: Ik fchreev inwendig Verzagtende,
Verkoelende en Zagt Ontbindende Borst-
Dranken rykelyk voor, ik verzogt haar
veel flappe thee met Honing, Gerften-
water of Amandel-Melk te drinken; Ik
plaatfte Pappen van Ontbindende en
Verzagtende Kruiden in Azyn gekookt
om den hals en op de borst , en liet dezel-
ve dikwils versch aanleggen; Ik deede
ook eene groote Spaanfche-Vlieg-Plais-
ter tusfchen de Schouderbladeren plaat-
zen
WAARNEEMING 443
zen, en geftadig draagende houden, her-
haalde reizen werden ook verzagtende
en Laxeerende Clyfteeren ingefpoten ;
Ik liet haar twee of driemaal daags , zoo
veel de kragten toelieten , ineen bad van
warm water zitten tot aan de knien , me-
nigmaalen daags de waasfem van heet
water en azyn inademen, gelyk ook in
haar ledikant altoos een pot met koken-
de azyn geplaatst was; Ik bragt haar
onder den geftrengften levensregel , gee-
vende niet dan eens daags een weinig
vleeschnat, waar in heilzaame kruiden
tevens waren gekookt ; Ik verbood haar
alle beweging en het fpreeken , en verder
alles wat eenigzins het bloed zoude heb-
ben kunnen aanzetten.
Niettegenftaande alle deze „zoo uit als
inwendige hulpmiddelen, vlytig en aan-
houdend werden aangewend, en door de
Lyderesfe getrouw gebruikt, bleev de
ziekte byna in dezelve omftandigheden,
geduurende den tyd van een maand, zyn-
de de Benaauwdheden , Hoest, zwaare
Ontfteeking van de Keel, Brakingen,
Koorts en Dorst dan eens wat minder,
dan weder wat meerder, zonder dat men
eenige verandering van aanbelang Rae
' e=
444 A. P, NA HUYS
befpeuren, zonder eenige zigtbaare ont-
lastinge op de dagen der Scheidinge, im-
mers de Liyderesfe loosde geen Fluimen,
maar alleen een dun fchuimend vogt,het
water was ook, geduurende al dien tyd,
raauw, zonder eenige kleur en zonder
zetzel , de Koortzen bleven ook geftadig
aanhouden, zoo dat, de eene af zynde
de andere weder begon, de nagten wa-
ren meest al flapeloos, en, wanneer de
flaap haar al eens overmeesterde, werd.
zy met groote Benaauwheid, Hoesten,
Braaken, en zomtyds ook verward in haar
denkbeelden, wakker. Dit alles zamen-
gevoegd deede my zeer weinig goeds van
de gevolgen der Ziekte voorfpellen, te
meer, dewyl de kragten ook dagelyks
verminderden; het kwam my dus vry
zeeker voor , dat, of de Dood of eene
Verettering, of, waar toe ik, wegens de
langduurigheid en aanhoudendheid der
toevallen, het liefst befloot, eene Verhar-
ding der Long, die binnen weinig tyds
ook doodlyk zyn moest, het gevolg van
deze Ziekte zoude zyn. Ik volharde
egter in het bovengemelde met alle
naauwkeurigheid te laaten in het werk
{tellen , en de Lyderesfe was hier toe ook
zeer gewillig en lydzaam, nicttegengae
e
WAARNEEMING 445
de de Smerte en Benaauwdheden, waar
mede zy aanhoudendende worftelde,
Op den g. Maart klaagde zy over ee-
nige zwelling en dikteaanden hals, ook
bevond ik dat de Kwyl-Klieren , inzon-
derheid die van de onderkaak een wei-
nig waren uitgezet, de Lyderesfe fcheen
hier door eenigzins verligt, dog egter
niet van aanbelang , des avonds zelve
was zy een weinig benauwder, maar des
nagts om drie uuren begon zy van zelve
zoodanig te kwylen, dat zy, in den tyd
van twaalv uuren, eenen ganfchen water-
pot volmet fpeekfel , die in haar mond ee-
nen bitteren bedorven {maak had, dog
waaraan egter op het oog niets waste zien,
of aan te ruiken , ontlastede met dit heil-
zaam gevolg, dat „ zoo dra deeze Kwy-
ling begonnen was, alle de toevallen ver-
minderden, de borst ruimer werd, de
Ademhaaling gemakkelyker , de hoesten,
het braaken byna geheel over, en de ont-
fteeking van de keel merkelyk minder;
het water , dat bevoorens altoos raauw
geweest was, begon nu eene hoog geele
kleur tekrygen, en een weinig Zetzel op
den grond te geeven , ende volgende da-
gen werd dit zetzel merkelyk meerder,
. ter-
446 4 Po NA HU Mis
terwyl het Kwylen, geftadig met verlig-
ting van allede toevallen, aan bleev hou-
den „en de fmaak van het zelve ook lang-
zaam verbeterde, Befchouwende de voor-
deelige veranderingen , die deze Kwyling
te weeg bragt, oordeelde ik dezelve al-
lerheilzaamst te zyn, en, wel verre van
de Natuur in deeze haare gewenschte po-
gingen te dwarsboomen, tragtede ik in
tegendeel dezelve te bevorderen, door
de Lyderesfe den mond geftadig te laaten
{poelen met het uitgeperfte Zap van
Raapen en Vioolen Syroop, en met het
aanleggen van weekmaakende pappen op
de Kwyl-Klieren, gelyk dezelve dan ook,
vier dagen agter een, op dezelve wyze
bleev aanhouden, dog toen een weinig
begon te verminderen, zonder dat de
Benauwdheid, Hoest, Pyn &c. daar door
vermeerderden, het water was ook wel
gekookt, en had merkelyk meerder zet-
zel, de nagten waren nog wel meeren-
deels flaapeloos, maar de Koorts was
minder. Niettegenftaande deze voordee-
lige veranderingen, waren de kragten
van de Lyderesfe egter , door de aanhou-
dendheid en het geweld der Ziekte, zeer
verminderd ; en dus dagt my raadzaamst,
dewyl het hoofdongemak door de Kwy-
ling
WAARNEEMING 447
ling genoegzaam gered werd, dezelve
nu langzaam op te beuren en te onder-
fteunen: ik ftond derhalve een weinig
meerder voedfel toe, laatende van uur
tot uur een koffykop met Vleeschnat aan
de Lyderesfe geeven , en fchreev haar een
Julapium voor, waarby ik het Zxtrac-
tum Corticis peruviani voegde, Dewyl
de Mond, Keel en Tong, door het ge-
ftadig kwylen, ontvelden pynlyk waren,
gav ik haar ook een mondfpoeling uit
de Saleb, Althea, Symphytum en Arabi-
fche Gom bereid, dezelve bragt de Ly-
deresfe zeer veel verligting van pyn-aan,
en verzagtede alle de ontftoke en ont-
velde deelen grootelyks,
De Kwyling hield geftadig aan, dog
egter zoo, dat dezelve van dag tot dag
verminderde, en de Lyderesfe, by tus-
fchenpoozingen, ook eenige uuren agter
een konde rusten, alle de toevallen na-
men zigtbaar af, en de Liyderesfe werd
ook van de Koorts, dewelke het lanofte,
dog egter geftadig verminderende aan-
hield, op den 23. Maart geheel bevryd;
de kragten begonden nu ook zigtbaar
toeteneemen, waar toe eene langzaam
vermeerderde hoeveelheid, van het Zx-
1rac-
448 A.P. NAHU YS
traBum Corticis Peruwiani, en eene voor-
zigtige vermeerdering van voedfel , in een
kleine hoeveelheid te gelyk, dog dikwils
op den dag herhaald, zeer gunftig me-
dewerkte, zoo dat, de Kwyling eindelyk
den 1. April geheel ophoudende, de Ly-
deresfe van alle de bevoorens gemelde
verfchrikkelyke toevallen bevryd was, en
__wy ons niet ongegrond verbeelden, dat
zy ‚in kragten verder toeneemende, wel
haast eene gewenschte gezondheid zou-
de genieten. |
Maar ongelukkig ontftelde zy zig den
volgenden dag op nieuws, door de onver-
wagte tyding van een ftervgeval „zoo he-
vig, dat zy op het ogenblik weder be-
gon te hoesten, en benauwd in de borst
te worden, de Koorts, die geheel gewe=
ken was, ontftak zig op nieuws, en het
water, dat bevoorens zeer natuurlyk
was geweest, werd nu weder geheel
raauw , eene tweede ontfteltenis kort
daarop volgende, gevoegd by eene ver-
moeijing boven haar kragten, deden de
toevallen zoo hevig toeneemen , dat zy
den volgenden dag zoo door de Benauwd-
heid, als geweldige Koorts, die dezelve
verzelde, in groot gevaar was. G
| e-
WAARNEEMING
Gezien hebbende, welke heilzaame
gevolgen de Kwyling by haar had ge-
had, befloot ik gepaste middelen in het
werk te {tellen om deeze ontlasting op
nieuws gaande te maaken, ten welken
einde ik haar zeer veel flappe Amandel-
melk liet drinken , en tevens aanhoudend
boven den waasfem van kokend water en
azyn zitten; naauwlyks was dit eenigen
tyd gedaan, of de Kwyling begon op
nieuws, en wel zoo overvloedig, dat zy
in een etmaal een tinnen waterpot vol
kwyl ontlastede; aanftonds verminderde
de Koorts en alle de overige toevallen,
en dit zoo fterk Kwylen hield tot den
1o. April aan, wanneer het dagelykseen
weinig begon te verminderen , tot dat het
halv May op twee of drie oncen daags
wasafgenomen , welke hoeveelheid , ook
wel eens wat meer of minder, de Lyde-
resfe nog een geruimen tyd bleev ontlas
ten,
Den 1. May egter waren behalve de
verzwakking, die aanmerkelyk was, al-
le de toevallen volkomen geweken, de
hoest geheel bedaard, en de borst zoo
ruim, dat de Lyderesfe herhaalde reizen
_ agter een totop den grond konde door-
SHL DEEL. Ff ade-
450 A.P. NAHUYsSs
ademen, zonder eenige ftuiting, pyn of
benaauwdheid te gevoelen. Zy begon
dien dag ook langzaam het bed te verlaa-
ten, en dagelyks een weinig langer optc-
zitten, terwyl ik, ter haarer verfterking
de hoeveelheid van het Zxtradam Cor-
ticis Peruviani van tyd tot tyd vermeer-
derde, laatende haar tevens de Geiten-
melk tot voeding en verfterking twee-
maal daags gebruiken, gelyk ook , by her-
haalde reizen, eene matige portie van
zagte dog veel voedende, deelen , bevat-
tende fpyzen, het welk eindelyk dat ge-
wenscht en gelukkig gevolg hadde, dat
de Lyderesfe, den 1, Augustus by voori-
ge kragten herfteld, eene gewenschte ge-
zondheid genoot en aanhoudend blyvt
genieten , zynde zelve beter dan voor
haare ziekte; dewyl zy ook tevens van
de Jigt en Graveel-pynen, die haar be-
voorens fomtyds hevig aantasteden, by-
na geheel bevryd is.
Wanneer men met aandagt overweegt
de wyze, op welke deeze Liyderesfe ge-
red is van eene ziekte, dewelke na alle
oogenfchyn geene andere dan doodely-
ke gevolgen zoude hebben, moet men
zig billyk verwonderen over het heilzaam
ver.
f
WAARNEEMING 45t
vermogen en de zeldzaame pogingen der
Natuur , welke dezelve fomtyds aanwend
tot genezing van de allerhoopelooste
ziektens. Immers niemand zal, zoo ik
vertrouwe, een oogenblik twyffelen , of
de Kwyling, welke in deeze Liyderesfe
ontftaan is, kan en moet gehouden wor-
den voor de waare en voornaame oor-
zaak van haare herftelling ; want, hoe he-
vig ook de toevallen waren, hoe gevaar-
lyk, hoe hoopeloos jaa doodelyk haar
omftandigheden ook fchenen te zyn,
voor dat de Kwyling zig openbaarde,
zoo groot is de verandering ten goede,
na dat dezelve maar eenen korten tyd
had aangehouden, gelyk ook alle de he-
vige toevallen van deeze gevaarlyke ziek-
te in eevenredigheid verminderden , na
mate de Kwyling meerdere ontlasting
maakte, in zoo verre zelve, dat zy by
het eindigen der Kwyling geheel ver-
dweenen waren, Daar dan door deeze
ontlasting alle de toevallen der ziekte
volkomen zyn weggenomen , is het bui-
ten alle tegenfpraak, dat dezelve voor
eene fcheidende ontlasting moet gehou-
den worden, en de behoudenis der Ly-
deresfe aan dezelve toegefchreven,
BR Dee.
458 — A P. NAHUYS
Deeze ontlasting nu is des te merkwaar-
diger, doordien de Natuur zig zelden
van dezelve bediend in deeze ziekte, ten
minften dezelve fchynt by oudeen nieu-
we Geneeskundige Schryvers weinig, of
niet waargenomen te zyn geweest, HIP-
POCRATES, offchoon op verfcheide
plaatzen en zelve omftandig van deeze
ziekteen dewyze, op welke dezelve ein-
digd, handelende, maakt geen het min-
fte gewag van deeze Scheiding, even zoo
min vind men er iets van aangeteekend
by GALENUS, ARETZEUS CAPPA-
DOX, AETIUS, ALEXANDER TRAL-
LIANUS, PAULUS ZGINETA , met
een woord by geen der Griekfche Schry-
vers, hoe nauwkeurig ik dezelve ook heb
doorbladerd. Daar nu deeze fchryvers,
en inzonderheid HiPPOCRATES en A-
RETJ/EUS CAPPADOX, ZOO naauw-
keurig anders in het befchryven deezer
ziekte, van dusdanige Scheidende Ont-
lasting door Kwyling geen melding ma-
ken, kan men gegrond befluiten, ten
minften vermoeden, dat zy dezelve nim-
mer hebben waargenomen.
Ee vergeevs zal men ook by de Ara-
bieren, of Oude Latynfche Schryvers
| iets
WAARNEEMING. 453
iets van dusdanige ontlasting zoeken,
En het is niet alleen by de oude Schry-
vers, dat men deeze Scheidende Ontlas-
ting niet vind aangeteekend, maar men
zal by de laatere en hedendaagfche ook
weinig gevallen daar van ontmoeten, ten
minften, offchoon ik een aanzienlyk aan-
tal der beste Geneeskundige Schryvers,
zoo Waarnemers als Zamenftel-fchry-
vers, heb doorbladerd, moet ik betuigen,
geen een eenig voorbeeld, dat met dit
geval overeenftemd, gevonden te heb-
ben, en dus dagt my; dat deeze W aar-
neeming niet ongefchikt was om bewaard
te worden, te meer, om dat het my toe-
fcheen, dat de getrouwheid en aanhou-
dendheid, waar mede de Liyderesfe de
middelen heeft gebruikt ‚als ook de mid-
delen zelve niet weinig hebben toege-
bragt ter bereiding van den Weg, die
de Natuur gekozen heeft tot behoudenis
en herftelling van de Liyderesfe: Immers
de aanhoudende ftovingen en pappen
rontom den halsen borst, de geduurige
inademing van warm water, de ligte
prikkeling , die de waasfem van den Azyn
daar by voegde, en de verzagtende
__mondfpoelingen bereideden de Kwyl-
Klieren langzaam tot het ontvangen en
Ef 3 ont-
454 KP NAHUYS
ontlasten der ontbondene ziekelyke ftof-
fen, zoo dat, wanneer de Natuur dezel-
ve daar na toe bepaalde, zy geene de
minfte tegenftand in díe deelen ontmoe-
tede, maar in tegendeel dezelve allezins
gefchikt vond tot het einde, waar toe zy
dezelve had uitgekozen,
GI NE kr NC
fp e ee
5 Zand
EN en
ll,
en
Bladz. 455
„WAARNEEMING
VAN EENE ONTLASTING VAN EEN AAN=
MERKELYK AANTAL VAN WATER=
BLAAZEN DOOR DEN AFGANG.
DPR ONK OK
A. P. NAHUTS
SSSsSSSS:
Ik de maand May van het voorleeden
jaar 1769. werd ik geraadpleegd ‚door
eene Vrouw,van ruim vyvtig jaaren oud,
over eene doove pyn, zwelling en onge-
lyke hardigheid, die zy in de linker zy-
de van den Bovenbuik had, en welke, na
haar zeggen, reeds meer dan twintig jaa-
ren geleden een begin had genomen, ver-
oorzaakt, zoo zy meende, door het al te
fpoedig geneezen van eene tusfchenpoo-
zende Koorts, door het gebruik van de
Cortex Peruvianus, ten minften, na haar
verhaal, had zy van dien tyd af, en on-
middelyk na het genezen van die Koorts,
de beginfelen van deeze pyn ontdekt,
| Ff 4 wel
456 A. P. NAHUYS
welke eerst wel gering waren, dog na-
derhand van tyd tot tyd fterker gewor-
den zyn, zoo egter dat dezelve ook we-
der by tusfchenpozingen verminderden,
en dan weder zig fterker verheften: de
dikte, zwelling en hardigheid waren de
pyn ook kort gevolgd, en in weinig tyds
zoo veel toegenomen, dat zy dezelve op
het uiterlyk aanraaken van die plaats,
door de bekleedfelen en {pieren heen kon-
de ontdekken, hoewel nu zederd eenige
jaaren byna in denzelven {taat gebleven ,
de pyn was egter thans wat meerder, en
de Liyderesfe fcheen daar door merkelyk
te verzwakken, te vermageren en lang-
zaam uitteteeren. Zy had veele midde-
len te vergeevs gebruikt van anderen, en
verzogt dus, dat ik haar, indien het
mooglyk ware, wilde helpen; Na rype
overweging van het aan my gedaane ver-
haal , befchouwing en onderzoek der
plaats, daar zy de dikte, pyn, zwelling
en ongelyke hardigheid gevoelde, was
het genoegzaam zeker, dat de Milt de
zitplaats van haar ongemak , en dat der-
zelver Verharding en Ontaarting de oor-
zaak was der bovengemelde toevallen.
De verouderde {taat der ziekte, ge
Zer
WAARNEE MING. 457
zelver zitplaats, uitgeftrektheid , en hard-
nekkigheid tegens bevoorens aangewen-
de middelen, deed my weinig goeds hoo-
pen en ook aan de Lyderesfe voorfpel-
len, en, dewyl haar vermogen niet groot
was, raade ik haar niet veel geld daar
meer aan te verfpillen, dewyl het na alle
gedagten vrugteloos zyn zoude, De Ly-
deresfe vertrouwen in my ftellende, zag
van het gebruik van verdere middelen
af, dan die ik haar gav tot verfterking en
verbetering van het bederv, dat in haar
vogten begon te ontftaan. Wat gebeurd
er? weinige dagen, na dat ik haar be-
zogt had, gevoelde zy iets knappen in
haar lighaam, en wel ter plaatze, daar
de pyn nu het hevigst woede, en dit ge-
knap werd kort daar-op gevolgd van ee-
ne ruime ontlasting door den ftoelgang
van etterige {tinkende ftoffen, waar on-
der gemengd waren meer dan vyftig bal.
letjes, waar van de grootíte de middel.
lyn had van een duim, de kleinfte van
een halv, de overige waren van verfchil-
lende middellynen tusfchen die van een
duim en halv duim in, dezelve waren
volmaakt rond, buigzaam, van kleur
paarsch, roodagtig en ook wit; door
midden gefneden zynde, bevatteden de-
Ef 5 zel
458 A. P. NAHUYs
zelve eene ftinkende taaye flym, welkers
kleur overeenkwam met die der Ballet-
jes eer dezelve geopend waren; dezelve
beftonden dus uit deeze bedorve (lym en
een vlies, het welke de flym bevattede,
dit vlies was van onderfcheide dikte, in
fommige zeer dun, zoo dat het op het
eerfte aanraaken brak, in andere in te-
gendeel zoo dik en taay, dat.men het
niet dan met moeite konde in {tukken
Ínyden ; de ontlasting van deeze ftoffen
en Balletjes duurde eenige dagen agter
een, offchoon in minder hoeveelheid,
het getal egter der Balletjes, welke zy
op deeze wyze ontlast heeft, beliep meer
als honderd en vyvtig, |
Zoo dra was deeze ontlasting niet be-
daard, of de pyn, zwelling, dikte en
hardigheid in de linker zyde waren ge-
heel verdweenen, alle de toevallen bee
daarden, de Lyderesfe nam dagelyks in
kragten toe, en herftelde door de goede
zorgen der Natuur en het gebruik van
eenige weinige middelen , en zoude waar-
fchynlyk na dien tyd gezond gebleven
Zyn, indien zy eenige maanden daar na
door het gebruik van eene onmaatige
hoeveelheid raauw fpek, dat kwalyk ver-
teerd
WAARNEEMING 459
teerd werd, zig zelve den dood niet had
veroorzaakt. |
De vraag is nu, wat zyn die Balletjes,
welke de Lyderesfe in.eene zoo groote
hoeveelheid beeft ontlast, waar hebben
dezelve gehuisvest, hoe heeft zy die
door den afgang kunnen kwyt raaken,
en watis dereden, dat zy door derzelver
ontlasting bevryd geworden is van haar
voorig ongemak ?
Offchoon ik geen gelegendheid gehad
heb haar lyk te openen, en dus met eene
volkoome zekerheid te bepaalen , welke
veranderingen haar lighaam inwendig
ondergaan heeft, dunkt my egter, dat
ik, uit de opgegeeve omftandigheden, ge-
noegzaam in ftaat zal zyn de zoo eeven-
gemelde vraagen voldoende te beant-
woorden,
De Balletjes, die de Lyderesfe ontlast
heeft, zyn niet anders, dan zoodanige
lighaamen geweest, welke men gewoon
is Waterblaazen te noemen, voortge-
bragt door de ontlasting van het Celag-
tige Weevfe! van de Milt, welke, inge-
volge de uiterlyke befchouwing van haar
f on-
460 A.P. NAHUYSs
ongemak, deszelvs waarfchynlykfte zit-
plaats geweest is, zoo dat dezelve van
tydtot tyd, door eene langzaäme ontaar-
ting, geheel en al in Waterblaazen is ver-
anderd geworden, welkers vliefen eene
verfchillende dikte, en de ftoffen daar in
bevat eene onderfcheide taayheid en
kleur gekregen hebben, na de verfchil-
lende ontaarting en bederv, dat in de-
zelve is ont{taan. |
De wyze, op welke zig deeze Water-
blaazen door den Stoelgang hebben kun-
nen ontlasten is, na myne gedagten , niet
moeilyk te verklaaren ,‚ wanneer men na-
gaat ‚dat de Karteldarm , in de linker zy-
de langs de Milt heenen loopende, zeer
gemakkelyk door de uitzeting en ont{tee-
king van dit ingewand met het zelve ver-
eenigt heeft kunnen worden , zoo dat de
verzweering op de ontfteeking volgende,
ook eindelyk deezen darm heeft kunnen
doorbooren , en dus ontlasting: geeven
aan de Etterftoffen en Waterblaazen in
de Milt vervat. En dit fchynt volkoo-
men bevestigd te worden door de knap,
welke de Lyderesfe gewaar werd ter
plaatze van haar ongemak, kort voor
dat de ontlasting van deeze W aterblaa-
zen
WAARNEEMING 4Óï
zen gefchiede, zoo dat deeze knap, welks
ke zy voelde, het tydftip geweest is, op
welke de darm door de etter is doorboord
geworden, en dus aan dezelve en de
Waterblaazen eene bekwaame gelegend-
heid verfchaft heeft, om zig in de holte
van dien darm uit te ftorten, en vervol-
gens door den afgang te ontlasten.
Hoe nu de Lyderesfe door deeze ont-
lasting heeft kunnen herfteld worden van
haar ongemak, en de nadeelige gevolgen
van verzwakking, vermagering en uit-
teering is mede niet moeilyk te begry-
pen. Immers zoo draa alle de Etterftof-
fen en Waterblaazen door de gemaakte
opening ontlast geworden zyn, is ook
tevens weggenomen de oorzaak, die de
pyn, dikte, en ongelyke hardigheid van
de Milt veroorzaakten ; derzelver uitwen-
dige vlies, zoo er wat van overgebleven
is, is in een gevallen, opgekrompen en
door de Werkzaame Natuur in een ftaat
gebragt, dat het aan het lighaam geen
nadeel meer konde toebrengen. De ont-
laste Etterftoffen konden nu ook niet
meer worden opgeflurpt, onder het bloed
_ gebragt, en dus gelegenheid geeven tot
_ deszelvs bederv, fleepende Koortzen a
' 2
Ì
bd
463 Á. P, NA HU Ys EnZ.
de daar uit voortfpruitende vermagering
en verzwakking, De oorzaaken dus
weggenomen zynde , werd de Natuur
in. {taat gefteld , door behulp van ge-
zond en verfterkend voedfel, en eenige
verfterkende en bederv tegenftaande Mid-
delen , de vogten te verbeteren , de
kragten optebeuren, en dus de Lyderes-
fe in korten tyd tot voorige gezondheid
te herftellen, - ) Heet
COD HELD
ö
) t
de
Ek
> Ni +
„ Ee
B E-
Bladz. 463
BEL Ga.
VAN HET GEBRUIK
DER
ELECTRICITEIT
IN DE GENEZING VAN
LAMMIGHEID,
DOD AR
S WAN NOOTEN, 1ANsz.
ES
at door middel van de Ele@rici-
teit nu en dan eenige ongemakken
en inzonderheid de lamheid, ten deele
herfteld, en ook geheel geneezen zyn;
is eene waarheid, die door de meenig-
vuldige berigten, van zo veel beroemde
mannen, en door verfcheide, met ge«
noegzaame getuigen bevestigde geval-
len, zo algemeen geworden , en geftaaft
is, dat byna niemand meer aan dezelve
_twyf
U64 8. VAN NOOTEN GEBRUIK
twyffelt, dan alleen zulke , wier vooroor-
deelen, gepaard met de verhaalen van
kwalyk behandelde of ongelukkig uitge-
vallene onderneemingen , hun het geloof
aan de zeekerfte berigten wederhouden.
Van tyd tot tyd gezien hebbende dat
deeze; die, veel al door hunne vooringe-
noomenheid, den moed tot onderzoek
en met dezelve de hoop van eenige her-
{telling aan veele ongelukkige Lyders be-
neemen, dus den voortgang van nuttige
en moogelyk heilzaame onderneemin-
gen, merkelyk beletten, zo heeft, my
‚ dit, gevoegt by de aanhoudende aanzoe-
ken, die ik van veele myner vrienden,
en inzonderheid van een waardig Lid
van dit loflyk Genoodfchap , gehad heb,
aangefpoord , het volgende geval wae-
reldkundig te maken, om door den ge-
lukkigen uitflag van het zelve, die, van
wegens de meenigte der ooggetuigen,
geenzints in twyffel kan getrokken wor-
‘den, niet alleen in veele ongelukkige en
hoopelooze Lyders, een vleijende hoop
van herftelling op te wakkeren , maar
ook inzonderheid om alle menschlieven-
de en kundige liefhhebbers, die tot dee-
ze of diergelyke onderneemingen gelee-
gen-
DER ELECTRICITEIT- 468
genheid hebben, aan te moedigen, om
niets ten nutte van hun eevenmensch,
onbezocht telaaten , maar liever alles aan
te wenden, wat ooyt in zoodanige ges
vallen, van eenig nut geweest is, of vol-
gens eene wettige, uit de natuur van zaa-
ken opgemaakte, redeneering zoude kun-
nen Zyn.
De Heer JOsEPH HOMBERG Chi-
rurgyn alhier, verzocht my in ’t begin
van dit jaar, om, door middel van de-
Eletriciteit, een proef te neemen, tot
herftelling van een Jongeling, genaamd
WILLEMLEENDERT KRIEGER, aan
wien alle middelen vrugteloos aangewend
waaren: Deeze Jongeling, oud omtrent
22 jaar, woonende op de Botermarkt
alhier, ten huize van deszelvs broeder
HENDRIK WILHELM KRIEGER Chi-
rurgyn, was in ’ voorige jaar, in de
maanden April of Mey, van de hoogte
van 4a 5 voeten op zyn lenden neder-
gevallen, na welken tyd hy eene korta-
demigheid, lendenpyn en droppelpis ge-
waar geworden was, en inde maand Au-=
gustus door zwaare pyn in de beenen en
koorts, welke zig binnen weinige dagen.
in een heevige Galziekte veranderde, ge-
Jil. DEEL, Gg nood-
466 S. VAN NOOTEN GEBRUIK
noodzaakt geworden zyn kaamer te
houden, geduurende welke ziekte, hy
zich van de hulp van den Heer oostTer-
pyKk Med, Dot, bediende ; in de maand
Otober was hy zo ver herfteld dat hy
zich, fchoon nog zeer zwak zynde, tot
wandelen begeeven konde, dog bevond
onder het gaan eene buitengewoone {lap-
pigheid in de enkels, welke men aan zy-
ne zwakheid toefchreef ‚ dog binnen den
tyd van acht dagen was deeze verllapping
reeds tot aan de kniën gekoomen , en zoo
vermeerderd , dat hy niet, dan met de
grootíte moeyte gaan konde, en einde-
Iyk, tegen het laatst van die maand, nam
dit verval van kragten zo toe, dat hy,
dezelve nu in de heupen ook befpeuren-
de, geheel buiten ftaat geraakte van te
kunnen gaan; hier by veranderde de
droppelpis, welke hy na den voorgemel-
den val behouden had, in eene pisvloed
(Diabetes), welke, na byna een maand
geduurd te hebben, door gepaste midde-
len overwonnen werd, dog den Lyder
het overige zyner krachten zodanig be-
noomen had, dat hy teegen alle middelen
aan, de magt van zyn beenen te bewee-
gen geheel verloor, en van de heupen
geheel van onderen lam werd, zo dat
leif ff}
ee mnd enententen ——_ e
er Vemde mf
DER ELECTRICITEIT. 467
hy door twee menfchen opgerigt en op
de beenen gefteld zynde, zulken fterken
fchudding en beeving had, dat hy dus
half hangende , niet langer dan 2 a 3 mi-
nutenftaan konde, en een geruimen tyd
een fterke hyging en vermoeydheid be-
hield, uit welke omftandigheeden de
Leezer zelve oordeele welke de eigently-
ke oorzaak dezer lamheid geweest zy;
ter geneezing van welke niet alleen alle
uitwendige middelen als Spaanfche Vlie-
gen, penetrante fmeetingen, koppen
&zc. maar ook alle, in dergelyke gevallen,
heilzaame inwendige middelen vrugte:
loos zyn aangewend geworden.
Het was dan op Saturdag den 24 Fe-
bruarydeezes jaars, dat ik, verzeld van
de Heer H. AENEAE A. L. M. en Phil,
‚_ Dot,en den Heer G. MET HORST, dee-
zen ongelukkigen in dien allerdeernis-
waardigften toeftand vond, en, na alvoo-
rens zoo door hem zelve als door zyn
broeder, en door de Chirurgyns HO M-
BERG En HUSSUM, die daar tegens-
woordig waaren, van alles naauwkeurig
onderregt te zyn op de volgende wys
myn proeven in het werk ftelde, Ik vond
‚__ namelyk goed met de Heer AENEAE,
Gg 2 dien
468 s. VAN NOOTEN GEBRUIK
dien ik, weegens zyne kundigheid, my
geduurende eenen geruimen tyd, zoo in
Natuur als Wiskunde, door een daage-
lvks onderwys, gebleeken, in deezen
raad pleegde, om eerst de aandoenlyk-
heid van den Lyder voor de Eleêtrici-
teit, die na maaten van het geftel, in
verfcheide menfchen al zeer verfchillen-
de is, te onderzoeken, door hem in ie-
dere hand, een losfe ketting te geeven,
en zoo de fchok door de armen toe te
brengen, wanneer wy den Lyder ter-
ftond zeer aandoenlyk bevonden. Wy
bedienden ons, gelykin ’t vervolg altyd,
van eene maar onlangs uitgevonde Do/-
londfche Machine met een glaazen fchyf
(alvoorens uit myne geringe verzaame-
ling van Natuurkundige werktuigen der-
waards gebragt) aan welke wy de kettin-
gen vast maakten aan de daar toe ge-
fchikte haakjes, waar van het eene, door
een kooperdraad, gemeenfchap met de _
Lletrometer heeft, en het andere, door
eendiergelyken draad, met de ftootvles;,
welke zich door de daar op gefchroefde
afleibuis (Condutor) op eenen willekeu-
rigen afftand , door den Mledrometer ont-
last ; kunnende deeze afftand, door ee-
ne naauwkeurig gemaakte {chaal, a
| Juist
DER ELECTRICITEIT.” 469
juist bepaald, en de ftooten of fchokken,
na maate dezelve grooter of kleiner is,
heeviger-of zagter gegeeven worden. Ik
verkoos deeze Machine om dat dezelve,
buiten dat men altyd weeten kan hoe hee
vig de fchokken zyn zullen, dat met an-
dere niet zo wel te bepaalen is, byna
nooyt weigert; ook de fchokken, gelyk
ons de ondervinding geleerd heeft, veel
doordringender zyn,
Na dat wy dan op deeze wys gezien
hadden, dat de Lyder zeer aandoenlyk
voor de werking was, welk ons de hoop
van eenen gelukkigen uit(lag niet weinig
vermeerderde, deeden wy de kettingen,
op voorzegde wyze met de Machine ver-
eenigt om de beenen van den Lyder,en
gaven hem 2 a 3 fchokken, de Zle&ro: —
meter op 5 graaden gefteld hebbende:
door de gewaarwording , van dezelve die,
inzonderheid. voor aandoenlyke geftel-
len, altoos pynlyk is, dagten wy eeni-
ge beweeging in de beenen te zullen bex
{peuren , dog vonden het tegendeel, en
namen voor, na den Lyder eenige rust
gelaaten tehebben , hem den fchok toete
brengen bezyden de ruggegraad; op de
twee a drie beneedenfte wervelbeenderen
Gg 3 van
470 S VAN NOOTEN GEBRUIK
van de lendenen „en het zogenaamde hei-
ligbeen of os facrum , als zynde deeze de
plaatzen uit welke de voornaamfte voor
de beneedenfte deelen gefchikte zeenu-
wen, te weeten de Crurales en 1fchiadici
hunnen oorfprong hebben, Om hier in,
zonder geduurig ontkleeden , wel te kun-
nen flaagen en de voorgenoome plaats
wel te treffen, bedienden wy ons, van
een geboogen kooperdraad, *t welk,
met zyde koorden, zodanig voorzien
was, dat het, zonder afleiding te veroor-
zaaken, fterk genoeg gedrukt kon wor-
der, om door de kleederen:te werken:
dit voegden wy aan eene der kettingen,
en by gebrek van een tweede diergelyke
kooperdraad, t welk wyechter fpoedig
voor de volgende proeven deeden ver-
vaardigen) lieten wy de andere ketting,
op de voorgenoome plaats, aan de klee-
deren vast fpelden ‚en met een ftukje zee-
gellak op. dezelve drukken, zynde de
Lyder dus geheel, tusfchen de twee ket-
tingen ingeflooten, met de Machine ver-
eenigt. By de eerfte fchok die wy hem
op deeze wys (de Zle&rometer nu op
1o gr, gefteld zynde) gaven, trok hy de
beide beenen eenige duimen hoog vanden
grond, % welke by twee herhaalingen
eeven
k
DER ELECTRICITEIT. 491
eeven op dezelve wys gefchiede , en we-
defom zeef vermoeyd zynde en fterk
hygende, verzocht hy eenigen tyd rust
en te drinken, dog naauwlyks 5 minu-
ten ftil gezeeten hebbende, riep hy-met
groote verwondering uit: Jk kan myn
beenen beweegen! en ontftelde van deeze
vordering , die boven onze verwagting
was, zoodaanig; dat hy weeder op
nieuw groote hyging en beeving kreeg,
dog weeder bedaard zynde zette hy zon-
der eenige- moeyte zyn beenen van en
op zynftoof , en beweegde dezelve na al-
le kanten eeven gemakkelyk. Na eenige
rust gaaven wy hem van tyd tot tyd 2
a 3 fchokken „by welke ‘hy de beenen
altoos meer dan een halve voet van den
grond trok, en tusfchen welke altoos , uit
hoofde van de hyging, die dezelve op-
volgde, eenige minuten rust ‘gelaaten
moest worden, en‘na“dit 2 a 3 maalen
gedaan te hebben; verzeekerde hy ons,
dat hy by elke fchok de beenen vryer
en losfer beweegen kon, en zoo veel
kracht wel meende te’ zullen hebben , van
te kunnen {taan;'wy wilden om dit te
“zien hem opregten , dog; eer wy van on-
zeftoelen waaren, {tond hy reets en wan-
delde zoo vlug als een gezond mensch,
a Gg 4 niet
472 S. VAN NOOTEN GEBRUIK
niet weetende wien hy het eerst danken
zoude, en door overmaat van-blydfchap
zo verre vervoerd , dat, welke vraagen wy
hem ook deeden, het antwoord altoos
was, ik ben zo vlug als ik ooyt geweest
ben, my hindert niets „fpringende en
huppelende door de kaamer, als of hem
niets gedeerd. had , hebbende, niet tee-
genftaande deeze fterke,beweeging, nog
hyging , nog ‘beeving ‚nog, vermoeyd-
heid: wy-zelven konden-naauwlyks ge-
looven , het_geen wy zaagen, en ’tis on:
mooglyk zyn blydfchap., de-verwonde-
ring, vanhet Huisgezin of, onze verge-
noegdheid „;te.befchryven, wy. verzoch-
ten-hem echterzich niet teveel te ver-
genen verlangden zeer te wecten, wat
gevolgen deeze fpoedige,verandering,
„zoude hebben, „ooo
Den volgenden-dag, Zondag den. 25,
gingen wy. hem:om 12 uuren weeder be-
zoeken „wy bevonden groote, verande-
Tings -hy-kon,-nu maar naauwlyks gaan
en‚was na de minfte beweeging „ zeer ver.
-moeyd, echter, nog zonder ‘hyging @
beeving ‚maar met een zeer driftige pols,
wy verwonderden ons juist„zo- zeer niet
over deeze vermindering ,-zoo uit hoofde
„van ’ geene wy uit de berichten van an-
Nes, Cr
DER ELECTRICITEIT.” 473
deren opgemerkt hadden, als om dat wy
van ’t huisgezin vernamen, dat hy , na
dat wy den voorigen avond vertrokken
waaren, van tyd tot tyd zich fterker had
bevonden, en aan verfcheiden van zyn
vrienden had doen zien hoe merkelykhy
gebeeterd was, % welk hem zeer vere
moeyd had: dit fchrikte ons dus niet af
onze proeven,op dezelve wys als den vo-
rigen dag , te herhaalen,en na weederom
by-2 a3 ryzen, 2 a 3 fchokken gegee-
ven te hebben, was hy weeder zo vlug
als iemand, gaande toen eeven fchielyk
als. wy over de kaamer, dog door de
groote blydfchap nog buiten ftaat zyn-
de, om ons op verfcheide vraagen te kun-
nen-antwoorden, Des avonds om g uu-
ren ging ik hem nogmaals bezoeken , en
vond hem toen niet alleen weeder veel
verzwakt, maar zelvs veel erger als des
morgens, hy had-veel moeyte om van
zjn {toel op te ftaan, en ftond naauwlyks
of begon als voorheen fterk te beeven, en
hygde, toen hy ‚na eenige weinige oogen-
blikken geftaan te hebben, weeder ging
zitten, als iemand die zeer hard geloo-
pen had, Ik verliet hem met voornee-
men, om den volgenden dag weeder on-
Ze proeven voort te zetten,
Gg 5 __My-
|
AIA S. VAN NOOTEN GEBRUIK
Myne vrienden verflag van de zaak
doende, voorzaagen wy zeer wel, dat,
zo er al eene geheele herftelling plaats
mogte grypen, het door deeze geduuri-
gen teruggang , nog al lang zoude kunnen
aanhouden, en door onze dagelykfche
beezigheeden, ons niet altoos op eene
vasten tyd te gelyk kunnende bepaalen;,
beloofde ik, zo veel ik % bybrengen kon-
de, hem te zullen bezoeken, en de gehee-
le zorg op my te neemen, hen verzoe-
kende my, met hunnen raad „en zoo dike
wils mooglyk was, met hunne tegen-
woordigheid te willen byftaan, waar in
zy geern bewilligden, en de Heeren
HOMBERG en KRIEGER, broeder van
den Lyder, die by alle myne proeven
teegenwoordig geweest zyn, hebben my
hier in geene geringe hulp gebooden.
Maandag den 26, ’s morgens om 8 uu-
ren vond ik hem zeer bedaard, hy had
zeer wel gerust , was veel fterker als
den voorigen avond, zonder hygingof
beeving, en {tond zonder eenige moeyte
van zyn ftoel op ‚ maar kon niet dan zeer
gebrekkig, met fleepende beenen-en met
behulp van een ftok, gaan, zynde zyn
pols, niettegenftaande zyn pooging ‚
DER ELECTRICITEIT. 495
te gaan, zeer geregeld: ik heb hem toen
weeder, op dezelve wys, als de voori-
ge maalen eenige fchokken gegeeven;,
dog wyl hy my klaagde zeer flap in de
knien te zyn als hy ftond, plaatfte ik
de eene ketting op de articulatie van het
dybeen met het heupbeen, en de ande-
re op de binnenfte kant van de knie,
waar ter plaats veele der voornaamfte
fpieren van het dy-en fcheenbeen door
hunne peezen geïnfereerd zyn, ’t geen
ik tot tweemaal aan de beide beenen her-
haalde ; de uitwerking was weder als
voorheen , hy was geheel vlug, maar be-
daarder zynde, vroeg ik hem, of hy in
de enkels, knien en heupen ook eenige
flappigheid befpeurde , hy verzekerde
my, dat hy dezelve wel gewaar werd,
maar veel minder als voor dat hy lam
geworden was, en dat hy , buiten dit
geen onderfcheid , tusfchen deezen ftaat
en die der gezondheid, wist te noemen,
als dat hy eenige pyn in de lendenen
had, ik verzogt hem zich nu bedaard te
houden, niet als om het quartier uurs,
eenige minuten over de kaamer te wan-
delen, en naauwkeurig achtte geeven op
de vermindering , die ik wel weder ver-
Wagte, Om des te naauwkeuriger op Ee
476 S. VAN NOOTEN GEBRUIK
les te kunnen letten , nam ik voor, hem
driemaal ’sdaags te gaan bezoeken, en
alle byzonderheden aan te teekenen; uit
welke aanteekeningen, ik, zo lang er
eenige verandering in de behandeling of
omftandigheeden plaats gehad heeft, dit
dag verhaal vervolgen zal. De Leezer
verwachte echter, zo ten opzichte der
behandeling als der befchryving van de
geëlerifeerde deelen, geene groote
naauwkeurigheid ‚ na dien de Genees-
Heel- of Ontleedkundige wetenfchappen
nooyt zo zeer het onderwerp myner oef-
feningen hebben uitgemaakt, zynde al
het geen eenige betrekking tot dezelve
heeft door my van deskundigen overge-
nomen. Te elf vuren vond ik hem nog
eeven vlug en zonder eenige merkelyke
vermindering, Des avonds omg uuren;
was hy wel weeder merkelyk terug ger
gaan, dog minder als den voorigen a-
vond, hy had niet dan nu en dan eens
over de kaamer gewandelt, en zich niet
vermoeyd ;‚‚-om twee uuren had hy %
eerst vermindering befpeurd, beftaande,
in eenige zwaarte in de beenen, die. hy
onder * gaan’ gewaar werd, en welke
zo vermeerderd was dat hy des avonds
de beenen, onder het gaan; zeer beamer
eol y
DER ELECTRICITEIT 477
Iyk opligten kon; na hem,op de beide
voorgenoemde wyzen , weeder geële@tri-
zeerd te hebben, was de uitwerking ook
weeder dezelve, en hy , gelyk voorheen ,
vlug en wel, Dog op aanraden van zee-
ker Chirurgyn, welke zich bevond on-
der een groot getal van Genees- en Na-
tuurkundige liefhebberen van allerley
ftaat en rang, toen gelyk daaglyks by
myne proeven teegenwoordig , defchok
doorde twee kettingen aan de beide bee-
nen, op de vouwing van de billen, daar
de Nervi Ifchiadici het blootfte liggen, be-
paalende,wyl hy daar door een beftendi-
ger vordering meende te erlangen, was
het uitwerkzel minder heilzaam, en zelvs
van dat gevolg, dat de Lyder aan het
regterbeen, het welk, het zy door de
Nervus Lfchiadicus beeter dan aan ’ lin-
kerbeen te treffen, of door eenige ande-
re ons onbekende oorzaak , merkelyk
veranderd is: onmiddelyk na den fchok
werd dit been door heevige convulfive
beweeging, geduurende eenige minuten
zo fterk gefchud, dat wy niet alleen al-
le zeer ontftelden, maar zelvs de Liyder;,
meer dan ooyt , hier door vermoeyd
werd ‚dog tot rust gekomen zynde;,
wandelde. hy , desniettegenftaande, vry
wel over de kaamer, en mgs-
478 Ss. VAN NOOTEN GEBRUIK
Dingsdag, den 27, om 8 uuren des
morgens , klaagde hy over pyn in de
beenen, en had veel moeyte om te gaan,
wyl hy ’ regterbeen niet dan fleepende
kon voortzetten, en het linker in teegen-
deel merkelyk vlugger was, ook be-
fpeurde ik weeder eenige hyging en meer
vermoeydheid als na gewoonte; ik heb
hem uit dien hoofde niet meer dan twee
ligte fchokken, de Zleärometer op 5 gra-
den gefteld zynde, toegebracht , welke
de gewoone uitwerking hadden.
% Middags om 1 uur was hy nog eeven
pynlyk, meest over vermoeydheid klaa-
gende, en fterk hygende, ik raadde hem
zich weinig te vermoeyen, en zich wat
te bed te begeeven; ’savonds om 6 uu-
ren, bevond hy zig merkelyk beeter ,
zonder pyn, en fchoon het regter been
veel zwakker was dan het linker, over
het geheel veel vlugger, na 4a 5 fchok-
ken in de lenden, op de gewoone plaats,
befpeurden wy wel de gewoone uitwer-
king, maar het rester been echter min-
der vlug als na gewoonte zynde, veran-
derde ik de plaats van de eene ketting,
welke ik onder de buiging van de knie,
daar de zogenaamde Haazenvaaten of
wafa Poplitea leggen bepaalde : de ande-
| | re
DER ELECTRICITEIT 479
re aan dezelve zyde, in de lendenen laas
tende, het welk een zeer gewenschten
uitflag had.
Woensdag den 28 ’sogtends om 7 uu-
ren, was hy zwak, dog zonder pyn, %
regterbeen veel beeter als den voorigen
avond, ik verkoos hem liever nu eens
vry te laaten, om te zien wat gevolgen,
deeze grooter dan gewoone tusfchentyd;,
hebben zoude,
Ten 1 uur was hy nog al in denzelv-
den toeftand , gelyk ook ’savonds om 6
uuren.
Donderdag den 1 Maart ’s morgens
ten 7 uuren, vond ik hem zonder hy-
ging, en, uitgenoomen het regterbeen,
veel vlugger als voorheen, fchoon het
36 uuren na de laatfte proef was: ik ap-
pliceerde de werking na gewoonte, wee-
der op de lendenen , en daarna gafik hem
2 a 3 fchokken in het regterbeen, op
de lenden en buiging van de knie, en r
in het linker op dezelvde plaats, * welk
van zeer gewenscht gevolg was; wy bex
Ípeurden nu genoegzaam geen onder-
_ fcheid in de beweeging van het linker
_ Of regter been, zynde hy zelvs in flaat,
Zon-
485 Ss. VAN NOOTEN GEBRUIK
zonder zich vast te houden, iets bukken: '
de van den grond te ligten,
Middags om 2 uuren nog genoeg-
zaam eeven vlug en fterk als voorheen,
% Avonds ten 6 uuren weinig verzwakt,
en, op dezelve wys als ’s morgens, met
goed fucces behandeld,
… Vrydag den 2 Maart ten 8 uuren was
hyweeder niet nagewoonte verminderd,
en de beide beenen zonder merkelyk ver-
fchil.
’s Middags klaagde hy over pyn in de
lenden, dog was niets van belang ver-
minderd in het gaan,
’s Avonds weeder iets, dog weinig,
verminderd: Ik heb hemtoen op dezelve
wys als den voorigen avond, met de ge-
woone uitwerking 3 a 4 fchokken toege-
bracht.
„Saturdag den 3 vond ik hem veel ge-
vorderd, en de beide beenen zeer vlug,
hy klaagde nog over lendenpyn, maar
was buiten dien zo wel als ooyt zolang
na de laatfte proef,
… ?s Middags en ’savonds was hy minder
Pynlyk, maar niet zo vlug.
Zon:
DER ELECTRICITEIT 481
Zondag den 4 om r2 uuren, vond ik
hem wel minder vlug ‚maar, na de lange
tyd dat hy niet geële@rifeerd was, vry
fterk. : |
’s Maandags den 5. ’s ochtends ten 8
uuren, washy over het geheel veel zwak-
ker, en ‘tregter been veel logger “en
zwaarder dan na gewoonte,
% Ávonds ten 8 uuren, vond ik hem
meer verzwakt, ik heb hem toen in de
__Tenden en buiging van de knie, dog mee-
rendeels in delenden en heup, met zeer
goed gevolg. geëledrifeerd,
Dingsdags ’s morgens den 6, Maart ten
8 uuren, was hy veel beeter als den voo-
rigen avond, dog pynlyker, maar de
beide beenen genoegzaam eeven fterk,
_’s Avonds ten 6 uuren vond ik hem
wel verminderd, maar over het geheel
vry fterk, ik heb hem maar 1 fchok in
de lenden , en 2 a 3 in de lendenen en knie
toegebragt, waar by ik in voorige proe-
ven veel baat gevonden had, en het welk _
nu ook van zeer goede uitwerking was.
’s. Woensdags den , ten g uuren, was
hy weinig verminderd, om 11 uuren nog
al in denzelyden toeftand, en — |
= ZI. DEEL. Hh ’ À-
482 S. VAN /NOOTEN:GEBRUIK
_’ Avonds om 5 uuren, vond ik hem,
fchoon nog wel iets. verminderd, veel
beeter en de beide beenen. eeven vlug,
ik heb hem doen op dezelve wys alsden
voorigen. avond met het zelvde fucces
behandeld, …
Donderdag den 8, Maart heb ik hem,
wyl hy zig.zo wel bevond als ik hem
nooyt gezien had, niet geële@rifeerd.
„‚Vrydag den g. Maart ’s morgens om
8 uuren weinig verminderd.
’s Avonds ten 7 uuren had hy weeder
eenige lendenpyn, en was ook iets, dog
weinig verzwakt, egter bevond hy zich
na de „gewoone Zledrifeering weeder
veel beeter, 5
… Saturdag den ro, ‘sochtends om 8 uu-
ren was hy-taamelyk wel , en weinig ver-
minderd, …
—_Qm 12 -uuren heb ik hem, fchoon hy
nog reedelyk wel was, 2 ligte fchokken
in de lenden gegeeven. |
„Zondag den rr, was hy zeer wel, eri
wandelde zonder vermoeying vry tass
over de kaamer, hy had my dikwils er:
n …_ ZE5C»
3 eN
DER ELECTRICITEIT.. 483
‘zegd, dat hy wel eens in de oopene lugt
wilde zyn, dog het ongeftaadige weeder;
had hem zulks tot hier toe verhinderd,
boovendien durfde hy dit, voor ’teerst,
op de botermarkt, voor zyn huis niet te
wagen, uit vrees voor de nieuwsgierig-
heid van de meenigte van menfchen in
zyne buurt, die van het geval wisten,
dus nadien dien dag de zon helder door-
fcheen , bragt ik hem, met een koets,
na de buitenplaats van een myner vrien-
den, digt by deeze ftad, daar ik hem
verzocht, na zich van zyne bovenkleede-
ren ontdaan te hebben, eenigen tyd in
de trekkasfen te wandelen: myn oog:
merk was voornaamelyk, hier door te
zien, of deeze koestering ook eenige ver-
andering by hem zoude te weeg bren-
gen, gelyk hy ook kort, na dat hy er
ingegaan was, duidelyke blyken van vor-
dering gaf, door veel rasfer en vlugger
te gaan als te vooren, en na byna een
halv uur hier in vertoeft, en zig voor de
fpoedige verandering van lugt wel bevei-
died te hebben, bevestigde hy ons hier in
nog veel meer, door bynaeen uur, zon-
der vermoeying te wandelen, dit deed
„my veel hoop opvatten, dat hy door de
„Eletriciteit geneezen, door de aannade-
gite h 2 ren-
484 S. VAN NOOTEN GEBRUIK
rende voorjaars-warmte in kragten en
volkoomene herftelling verder zoude toe-
neemen : onder het na huis ryden gevoel-
de hy eenige prikkeling in de beenen,
dog te huis gekoomen zynde, ging hy
zonder hulp, r2a 14trappen op, en was
weinig vermoeit,
» Maandags den 12 om 8 uuren was
hy nog vry wel, dog wat vermoeyd van
de buitengewoone beweeging van den
voorigen dag.
’s Avonds om 8 uuren, weinig veran-
dering, alleen was het regter been iets
traager, dog na 2 a 3 fchokken in de
lenden , was hy weeder volkoomen wel,
Dingsdag den 13. was het regterbeen
eeven vlug als het linker, en nadien hy,
over het geheel , nog iets verminderd was,
heb ik hem eeven als daags te vooren 2
a 3 fchokken toegebracht: deezen avond
was er een groot gezelfchap tegenwoor+
dig , waar onder eenige, die geheel onkun-
dig van de gewaarwording deezer fchok-
ken zynde, my verzochten, hun een klei-
ne fchok, door de armen te willen doen
gevoelen, het geen ik, wyler een oud
man van over de 7o jaar onder hen ge
it Cn
DER ELECTRIGITEIT: 485
hen zeer fllaauw deed gewaar worden;
dog alle verzoekende de {chok fterker te
hebben, hadden wy het genoegen, van
op nieuw een fraaye uitwerking van de
Lle@riciteit te zien, de gezegde oude
man , gemeenlyk bekend onder den naam
van Vader Kust, een Provenier in het
Leprofenhuis alhier, betuigde, na tot
2 a 3 maalen fterker en fterker fchok be«
geerd te hebben, dat hy zyn armen,
die hy feedert eenige maanden, door
Jicht, niet dan met moeyte en pyn aan
zyn hoofd had kunnen brengen, nu vry
en als een jong mensch kon beweegen ,
“tgeen den Gryzaard als ten eenemaal
deed herleeven,
’s Woensdags den 14. klaagde de Ly:
der weeder over pyn in de lendenen, en
was ook weeder te rug gegaan, ik heb
toen en vervolgens den 15. 16, 19, 21. 28
dito en 2, April, na mate dat hy vlug
of zwak en weinig of veel verminderd
was, altoos in de lendenen ,en nu en dan
in de heup en lenden te gelyk , geëleari-
Jeerd, met het zelve gevolg als te voo-
ren; zynde doorgaans van het begin der
__proevneemingen tot het einde toe, al
_ toos eenige hyging en fterkere uitwaas-
Hh
3 fe-
486 Ss, VAN NOOTEN GEBRUIK
feming op het ontfangen der ele@rifche
fchokken gevolgt, waar door vervolgens
dorst veroorzaakt werd: ook is de Ly-
der, welke door langduurig zitten en ge-
zond. voedzel te gebruiken, reedelyk vet
en lyvig geworden was, geduurende de
proevneemingen merkelyk vermagert en
dunner geworden, tot dat ik eindelyk
den r2, April, myn laatfte proef genoo-
men heb, na welken tyd hy wel weeder
te rug gegaan is, en ook niet kon gezegt
worden, in allen deelen, tot voorige
kragten herfteld te zyn, dog ziende dat
er geene vordering meer plaats had, en
bovendien op de aannaderende warmte
hoopende, heb ik het werk met dit ge-
noegen geëindigd, dathy, die te vooren
geen voet beweegen kon, nu op een ma-
tigen tred my, nuen dan aan myn huis,
tgeen een klein quartier uur gaans van
het zyne af is, kwam bezoeken , echter
niet in ftaat zynde, zyn handwerk, als
Scheeps-Timmerman op de Admirali-
teits-werf , waar te neemen, heb ik hem,
op aanraden van den Heer OOSTERDYK
Med. Dot. , (welke, nadien hy de zorg
voor de gezondheid van den Lyder op
zich genoomen had, dikwils by de proe-
ven teegenwoordig is geweest, dog om
te
„DER ELECTRICITEIT., 48%
te meer zeekerheid van de werking der
Blegriciteit te hebben, geduurende dezel.
ve, geene middelen, die anders meede«
werkende hadden kunnen zyn, voorges
fchreeven heeft), den ro. Juny na de Glip
by Haarlem gebracht, daar hy door in’
duininde zonnefchyn te wandelen en zig
te koesteren , na 3 maanden vertoef zo ver
gevorderd is, dat hy tegenwoordig een
zeer goede gezondheid en vluggen gang
heeft, en dus zo veel de lamheid betreft,
volkoomen kan gezegd worden herfteld
te zyn; dog nooyt zeer fterk geweest
zynde, is hy , door nog overgebleevene
zwakheid enlendenpyn, die hy by flecht
weeder byna altoos heeft, en welke hem
na bovengemelde val , min of meer ge«
duurig bygebleeven is, niet in taat , lang
in een bukkenden {tand te blyven, en
dus onbekwaam zyn voorig handwerk
waar te neemen,
De uitwerkzelen der Zledriciteit dus
zeer verfchillende zynde, gelyk ons
daaglyks de ondervinding leert, terwyl
ze, hoe heilzaam ook, in dit en verfchei-
de andere gevallen echter veeltyds van,
geen of zeer weinig vrucht zyn, zal een
ieder beminnaar der Genees- en Natuur-
h 4 kun-
kunde met recht moogen vraagen, op
welk eene wyze eigentlyk deeze of foort-
gelyke geneezingen door de Zle&rifche
kragt verrigt worden, en welke de ree-
denen zyn, waarom de uitwerkzelen der-
zelve in onderfcheide lighaamen, zo ver-
fchillende , zoo onzeeker en wisfelvallig
bevonden worden; of welke beletfelen
en hinderpaalen men in de meeste onder-
neemingen moet veronderftellen plaats
te hebben, waar aan men met eenige
zeekerheid, het vrugteloos aanwenden
van dit, fomtyds zo allergereedelykst wer-
kend, middel hebbe toe te fchryven &c.
Deeze of diergelyke vraagen, zouden, in-
dien er op eenigen vasten grond , algemee-
ne oplosfingen van gegeeven konden wor-
den, niet alleen van een alleruitgebreidst
nut voor het Menschdom zyn, maar te-
vens de wysheid en goedheid des Groo-
ten Scheppers, ook in deeze verbaazen-
de eigenfchappen, kennelyk doen wor-
den, welke beide zaaken het voornaam-
fte doelwit zynde van het loflyk Genood-
fchap, onder welks gunftige befcherming
en opzigt, deeze myne proeven waereld-
kundig worden, zouden myns bedunkens
deeze vraagen, door het zelve ter- „8
. | ant=
DER ELECTRICITEIT. 489
antwoording voorgefteld wordende , niet
ongefchikt zyn, om aan deszelvs heilry-
ke oogmerken, te voldoen.
vat Der Pans bas
HH’ nevensgaande Berigt van den E.
Heer vaN NOOTEN, door my
gelezen zynde , bekenne ik inallen deele na
waarheid te zyn, bevindende ik my, door
Gods goedheid, tegenswoordig volkomen van
myne Lambeid herfteld, dog door overge-
blevene zwakbeid en lendenpyn, tot hier
zoe buiten flaat, lang in een bukkenden
fland te blyven, en dus onbekwaam myn
vorig handwerk waar te nemen (%* geen eg-
ter door een andere keuze my enigfins ver-
goed is) dog wan tyd tot tyd in kragten toe
nemende, blyft ’er voor my groote hoop
overig, wan door dentyd geheel tot vorige
kragten te zullen geraken, zynde ik myne
berftelling , onder de Goddelyke hulp, ge-
beel aan de werking van de Ele@riciteit
RS Hh 5 wer:
490
werfchuldigt,; waar woor ik werpligt ben
de ongelooffelyke moeyte tot myner berflel-
ling, door den E‚ Heer vaN NOOTEN,
uit een opregt beginfel van menschlievend-
heid aangewend, fleeds met ware dank.
baarheid te erkennen,
Ter werzekering van de waarheid van
dit berigt, hebbe ik dit met myn band on-
derteekend,
Amfterdam
den 4 January
1771.
WILHELM LEENDERT KRIEGER.
GERARDIWINDII,
OBSERVATIO ANATOMICA;
DE ADMIRANDO TUMORE CYSTICO, IN
THORACIS CAVITATE, DISSECTO C A=
DAVERE HUMANO, REPERTO,
EERS
Si a prima falientis puntti origine ad
ultimos usque Vite confenefcentis
terminos hominem contemplemur , innu-
mee
OO OO OO Pi Os Oa Oa Oi
ONTLEEDKUNDIGE WAARNEMING,
BEHELZENDE
EEN VERWONDERENSWAARDIG BEURSGE-
ZWEL, IN DE BORSTHOLLIGHEID VAN
EEN DOOD LIGHAAM GEVONDEN:
ADNEOLNO WR:
GERARD DE WIND.
Uit het Latyn vertaald door
ABRAHAM MOLLER, Med. Dol,
D° Mensch, dat merkwaardig beeld van het
Goddelyk Opperweezen, van het eerfte ne
Ip
492 GERARDI WIND
merabilibus morborum myriadibus ftu-
pendum illiud Divinae Majeftatis archty-
pon expofitumesfe, quotidiana experien-
tia fuffragatur. Vix ex angufto carcere
in dias luminis auras erumpit tenellus
infans, quin nafciturae vitae interitum
minitantia mala ftatim experiatur; egre-
gis purae latinitatis coloribus morbofa
illa corporis humani fata adumbravit
gravisfimus ille Scriptor Romanus c OR-
NELIUS CELSUS. Lib, 2, Cap. 2.
Diverfa zetate enafcentia haec phaeno:
mena, et imperfcrutabili nexu conca«
te«
Os OO a OO)
®
ftip zyner geboorte befchouwd, is tot op het eind
van Zyn leven aan een ontelbare reeks van ziekten
blootgefteld: zoals de dagelykfe ondervinding leert.
Naauwelyks aanziet een teeder wigtje, zo even
uit zyn fchuilplaats te voorfchyn gekomen, zyn
eerfte dagligt; of het ondergaat aanftonds den on=
dergang bedreigende onheilen van het aankomende
leven. De deftige Romeinfche Schryver CORNE=
LIUS CELSUS, fchetst ons met levendige verw;
in een zeer zuiveren latynfchen ftyl, dit elendig
noodlot van het Schepfel., In zyn tweede boek , tween
de hoofdftuk,
Deeze verfchynfelen in onderfcheide jaren voort-
komende, en door een onnagaanbare band verbon=-
ens
OBSERVATIO ANATOMICA: 493
tenata ordinatis fefe invicem temporibus
excipiunt, ita, ut inter metuendas illas vi.
cissfitudines adolefcat homo, et pericu-
lofa vitae fuae ftadia percurrens ad ultí-
mos obrigefcentis fenil terminos preceps
devolvatur: admirandum fane Naturae
negotium circumfcriptos humani ingenii
limites longe lateque fuperans, „Medico-
rum est, periodicas illus Vitae humanae
evolutiones, a partium internarum ftru-
étura varie mutata dependentes, diligen-
ter obfervare, et cum illa mutatio, non
omni tempore eadem, faepius alios at-
que alios effeétus in corpore humano
producere valeat, patet exinde, En
‚e
OO Os Om Oi
den, agtervolgen'!elkander 'op zekere tyden; zo
dat de mensch onder die vreesfelyke veranderingen
opwascht, en, de niet zonder gevaar zynde loop
van zyn leven doorwandelende , den laasten eind=
paal van een verftyvenden ouderdom bereikt. Ge-
wisfelyk gaat de wonderlyke werking van de na-
tuur het begrip van ’smenfchen verftand verre te
boven—, Het is derhalven de pligt der Artfen ,
die tusfchenkomende ontzwachtelingen van het
leven, van het veranderd zamenweefzel der in=
wendige deelen af hangende, zorgvuldiglyk gade te
flaan ; en nadien, die verandering , niet altoos de-
zelve zynde , meermalen het een of ander uitwerk-
fel in de menfchelyke huishouding kan hed
eff
494 GERARDI- WINDt1i
fimam ‘in his requiri attentionem et pru-
dentiam , ut optime perfpeétum habeat
Medicus, quid fibi liniata incumbat ,
ut feliciter tollatur morbus, qui ex ‘tali
mutatione emanat, Ne itaque, ad ida:
gandas morborum caufas, incerto tra-
mite in medicina vagemur „ dubitari non
otest, quin facem praeferre debeat ama-
bilis illa et nunquam fatis excolenda ana-
tome, quae, ín privatos ufus a me excul-
ta, occafionem mihi fubminiftravit, ut
ea nunc exponere liceat, quae non fine
infigni admiratione, et quafi ftupore men-
tis in disfecando cadavere humano a me
obfervata fuerc.
Men-
OO Ok OO
ken, blykt het klaar , dat hier in een naauwe toc-
zicht en voorzigtigheid vereischt word; op dat
een Geneesheer vooral weete , wat hem te doen
ftaat, om de ziekte te herftellen, die uit zodanige
verandering zyn oorfprong neemt. Op dat men dan
in het navorfchen van de oorzaken der ziekten,
niet in ’tonzeker in de Geneeskunde geflingert
worde, is ’er geen twyfel aan, of de behoorlyke,
en nooyt genoeg te oeffenende Ontleedkunde,
moet ons hier in voorligten: dewelke tot myne
byzondere nuttigheid van my behandelt zynde,
gelegenheid gegeven ‘heeft, om thans onder het
oog te brengen, het geen niet zonder de grootfte
verwondering, en als met verbazing van my in het
ontleden van een dood lighgam is waargenomen. er
Û
5
Ì
dk
Lan
OBSERVATIO ANATOMICA, 495
Menfe Februario anni 1765. Nofoco-
mium Amftelodamenfe ingrediebatur ho:
mo, procetioris ftaturae, in medio aeta«
tatis flore conftitutus, qui de gravisfimä
Petoris anxietate conqueftus, altero die,
quo domum intrarat, fubito moriebatur,
Ab Amplisfimis civitatis Amftelodomen-
fis confulibus impetrata fubinde venia;
defunétorum corpora in T'heatro Nofo«
comii privatis feétionibus anatomicis fub-
jiciendi, (quorum Nobilisfimorum viro-
rum benevolentiam toties in me collatam
memori mente gratus agnosco) cadaver
praediëti viri in kaars apportandum
curavi,
Dis-
ORO OM OON
In de maand February des jaars 1765. kwam, te
„ Amfterdam in het Gasthuis, zeeker perfoon, van
een kloek geftel, zynde in den bloey van zyn ja-
ren— Die over zeer zware benauwdheid op de
borst. geklaagd hebbende, daags na hy in het Gast-
huis gekomen was, fchielyk overleed—- Van tyd
tot tyd verlof van de Ed. Groot Achtb. Heeren
Burgermeesteren der ftad Amfterdam (welkers ge=
negenheid , my zo dikwils te beurt gevallen, ik niet
dan met zeer groote dankbaarheid erkenne) verkre=
gen hebbende, om een bepaald getal van doode li=
chamen in de Ontleed-plaats van het Gasthuis tot
myne byzondere oeffeningen te mogen behande=
len, liet ik daar het lyk van gemelden man verzor-
gen,
De
496 GERARDI WINDIiti
Disfeftis mufculis abdominalibus, Pe+
ritonaeum corrugatum, crasfum, in ex-
terna fuperficie muco tenaci fubflavo ob-
duêtum, confpiciendum fe praebebat ;
aperto hoc involucro , interna ejus facies
{imili mucofa materia fubfoetida inveftie-
batur, alluente cava abdominis lateralia
multo liquore ferofo, non in ea tamen
copia, ut ventris moles inde diftendere-
tur ; Omentum parvum, ad fuperiorem
abdominis partem convolutum, putri-
dum, inteftina tenuia, flaccida, crasfa,
aëre quam plurimo turgida vifu fe offe-
rebant: Ventriculus in ftatu naturali fe
habebat ut et Pancreas, verum glandulae
mefenterii induratae , fcirrhofae confpi-
cie-
OO Or OLO
De fpieren van den buik opgefneden zynde, ver=
toonde zig het buikvlies gerimpeld, dik, en aande
buitenzyde met een taay geelagtig flym bezet. Dit
bekleedzel geopend, was aan den binnenkant, met
gelyk ftinkende en flymagtige ftoffe overtogen ;
zynde veel weiagtig vogt in de holligheden aan de
zyden van den buik geftort: evenwel niet zo veel,
dat hier door de buik kon opgefpannen zyù—=
Het Netvlies klein, na boven opgerold, en ver-
rot —- De dunne darmen flap ; de dikke vertoon=
den zig aan ’t gezigt met zeer veel lugt opgebla=
zen — De Maag en Alvleis waren in haren na-
tuurlyken ftand; Maar de klieren van het MT
1d=
OBSERVATIO ANATOMICA: 40}
ciebantur, Lienadmodum parvus, mol-
lis, et in ea parte, ubi per vafa brevia
ventriculo adnetitur, fuperficiem exhi«
bebat albam, qua cultelli acie pertufa ,
effluxit materies pultacea, foetida: He
patis parenchyma, infigni mole confpi-
cuum, pallidum, in convexa parte dex«
tri fui lobi maculam habebat albam , las
tam, qua difcisfa, apparuit hepatis fub«
ftantia interna granulis {teatomatofis ins
farCta; in finiftro lobo convexo plures
aliae detegebantur maculae, pravum vin
tiati Hepatis ftatum indicantes: exiguam
bilis quantitatem continebat, Veficula
III, DEEL Ii fel
OO Os OOS
fcheidfel verhard en knoestagtig.— De Milt zeer
klein, zacht, en had op die plaats, daar zy door
de korte vaten aan de maag gehegt word, een wit=
te oppervlakte; dewelke met de punt van het ont=
leedmesje doorftoken zynde, vloeyde er een pap=
pige en flinkende ftoffe uit — De Lever uitne-
mend groot, bleek , en vertoonde aan de buitenfte
Zyde van zyn regter quabbe, een witte breede
vlak; die geopend zynde, fcheen de inwendige
zelfftandigheid met fpekachtige korlen gevuld. Aan
de buitenzyde van de linkerquabbe, ontdekte men
veele andere vlekken , een kwaade toeftand van de
bedorvene Lever aantoonende.—= De Galblaas flap
- en
498 GERARDI WINDII
fellea, flaccida, nec fuo colore croceo
tinta. Nullum in renibus vitium de-
prehendebatur, verum membranacea il-
orum involucra non adipe, fed materia
_gelatinofa erant repleta.
En quae in abdomine obfervare
potui!
T'horace adaperto, disfeétis faccis pul-
monalibus, in utroque peétoris cavo in-
gens aquarum colluvies fluêtuabat ; verus
petoris hydrops. Evacuatis aquis, pro-
tinus in confpeétum prodibat tumor, ta-
€tu durus, colore albus, inaequalis, po-
lita membrana veftitus, totum peétoris
fpa-
Os Os Os Os Oi
en bleek, bevatte weinig gal. In de Nieren be-
fpeurde men niets onnatuurlyks; evenwel waren
derzelver bekleedzelen, niet met het niervet, maa
met een lymige ftoffe vervuld.
Zie daar! het geen ik in den Buik heb kunnen
waarnemen.
De Borst en de Longzakken geopend, vloeyde in
beide de holligheden van de borst een groote meenig-
te waters; het kenmerk vaneen waare borst-water-
zugt met zigdragende, Het water uitgenomen zyn-
de, quam aanftonds een gezwel te voorfchyn;
hard op ’tgevoel, van een witte couleur, oneven,
met een glad vlies bekleed; de geheele 2
ruim=
OBSERVATIO ANATOMICA. 499
fpatium a claviculis ad infimam coftae
quintae marginem adimplens, pulmoni-
bus ad latera coftarum adpresfis,
Obftupui fane ad infolitum hocce
phaenomenon ; primoque intuitu Cor
pericardio fuo involutum me intueri pu-
tabam, verum tumore a parte inferiori
elevato, nobile illud vifcus fub masfa illa
adgravante maxima pro parte abfcondi-
tum latere animadvertebam.
Tumor hic arttiori principio a clavi-
culis incipiens, arcuatam coftarum fle-
xuram fequens, in latius fpatium fe exten-
debat ad inferiorem usque marginem co-
ftae quintae, in finiftro latere mufculo
Ti fca=
OOK O MONO
ruimte van de fleutelbeenderen tot den benedenften
rand van de vyfde ribbe opvullende: zynde delon=
gen aan de Zyden der ribben vastgedrukt.
Ik ftond inderdaad op het eerfte aanzien van
dit ongewoon verfchynfel verbaasd. In ’t eerfte
voorkomen meende ik, dat ik het hart binnen zyn
Zak befloten zag ; maar het gezwel van onderen op-
geligt hebbende, vernam ik, dat dit edele inge-
wand voor het grootfte gedeelte onder die zwaare
klomp verborgen lag— Dit gezwel met een
nauw begin van de fleutelbeenderen oorfpronk-
dyk, ftrekte zig, ingevolge de boogwyze bogt der
ribben, in een breeder tusfchenruimte, tot den be=
medenften rand van de vyfde ribbe, in de in
G
500. GERARDI WINDII
fcaleno priori adhaerens, et firmiter pul-
moni finiftro accretus, cum e contrario
in larere dextro. ab omni accretione tu-
mor immunis maneret.
Pro varietate materiae contentae, quae
intus in tumore confpiciebatur, tres illas
cyfticorum. tumorum fpecies ftupenda
haec moles conftituebat, nam in latere
dextro tumoris faccus haerebat , magna
pultaceae materiae copia turgens; in |a-
tere finiftro alius delitefcebat fuccus , mel-
licerofa materia repletus, attamen ambo
hi facci peculiaribus fuis membranis ab
ipfo corpore tumoris fejungebantur,
| quod
ROO ROROMON
de aan de voorfte ongelyke halsfpier (Scalenus prior)
vastgehegt, en fterk aan de linker longe vast ge=
groeit; terwyl integendeel in de regter zyde dit
gezwel van allen aangreei vry was.
‚Na de verfchillendheid van de bevatte ftoffe, die
binnen in ’t gezwel te zien was, maakte deeze
verwonderenswaardige klomp drie zoorten van
beursgezwellen ; want aan de regterzyde hong een
zak, door een groote meenigte van pappige ftóffe
opgezet. In de linkerzyde fchuylde een andere
zak , met een honingagtige ftoffe vervuld: even=
wel werden beide die zakken van het lighaam des
gezwels zelve door hunne byzondere vliezen. af=
geïcheiden; dat den waaren aard van een pense
Zwe
en elen a me —
OBSERVATIO ANATOMICA, 5o1
quod veram fteatomatis naturam indue-
rat, crasfiori membrana, ac duriori ma-
teria infarétum,
Res fane omni attentione dignisfima
erat, quod magna illa ad latera colli ad=
fcendentia vafa jugularis interna et caro-
tis in latere dextro pultaceam illam athe-
romatis materiam perforarent ‚cum e con-
trario in latere finiftro eadem haec vafa
fub ipfo tumore delitefcentia ad fuperio-
ra vergebant, nervis venisque diaphra-
gmaticis a pofteriori parte tumoris con-
{picuis, interiorem fuperficiem membra-
nae, qua tumor includebatur, perrep-
tantibus, |
li 3 Pul.
OO On OO
zwel had aangenomen, door een dikker vlies om-
wonden, en met een harder ftoffe opgepropt.—=
Het was voorwaar yders aandagt ten hoogften
‘waardig, dat die groote vaten, de inwendige ftrot«
ader en kropflagader, langs de zyden van den hals
opklimmende, aan de regterkant, de ftoffe van het
papgezwel doorboorden; terwyl integendeel die
zelfde vaten, aan de linkerzyde onder het gezwel
zelve verfchuylende, na boven gingen; zyhde de
middelrifts zenuwen en aderen, aan het agterfte
gedeelte van het gezwel zigtbaar; de binnenfte
oppervlakte van het vlies, waar in het gezwel be=
___ floten was, doorkruypende, ij
bk e
502 ,GERARDI WINDIE
… Pulmones lividi, friabiles , in utroque
latere Thoracis cum Pleura firmiter con-
creti erant. Cor bafi fua a tumore pres-
fum tendineo diaphragmatis centro in-
cumbebat , apice ejus ad finiftrum. cofta-
rum latus vergente. Pericardium, fla
vefcente materia mucofa obdutum, ita
tenaciter cordi adelutinatum erat, ut
non fine magna difficultate involucrum
illud-a corde feparare potuerim: ambo
cordis ventriculi concreti fanguinis copia
oppletierant, Tumor lanci expofitus ad
pondus unius librae et tres quadrantes ac-
cedebat,
Si omnia quae in hoc cadavere obfer-
| var
OO Os Oi On
De Longen waren blaauw, verrot, aan weêrs-
kanten van de borst met het ribbenvlies t’ famen
gegroeit. —_ Het Hart in zyn bafis door het ge-
zwel gedrukt, ruste op het peezige middelrifts
pun; deszelfs punt na de linkerzyde van de rib-
ben hellende Het Hartezakje.met een geele
flymige ftoffe bekleed, was zo vast aan het hart ge=
kleefd, dat ik niet, dan met groote moeite, dit
bekleedfel van het hart heb kunnen affcheiden. Bei=
de de holligheden van het hart waren met zeer
veel geronnen bloed gevuld—- Het gezwel ge=
‘wogen zynde, haalde de zwaarte van een pond en
drie vierendeel.
„_ Byaldien wy alle deeze gebreken, die in dit lig-
haar
.
a IN OR Oe
“ „OBSERVATIO ANATOMICA, 503
vata fuere vitia, fedulo adnotare' velie
mus, mirari quis definet, ob gravia illa
mala hominem iftum tam fubita morte
e vivis fuisfe fublatum, /
Dolendum fane, quod miferrimuset ae«
rumnarum plenisfimus aegrotiftatus, vi
gente vita ejus ex concomitantibus fym-
ptomatibus perfpici non ':posfit : quot
anxietates enim non patiebatur ille? qui
tanta mala in finu gerebat.
li 4
OO Oa OO
haam waargenoomen zyn, zorgvuldig willen op-
merken, zal een ygelyk ophouden zig te verwon-
deren, dat dit mensch, wegens die zwaare onge-
makken door-zoo fchielyken dood uit het leven
is weggerukt. Gin
Het is voorwaar te beklagen, dat die allerellen=
digfte en vol verdriet zynde töeftand van den
Lyder , terwyl hv in leven was, uit de vergezel=
lende toevallen niet kon gekend worden. Wat
beriadwwdheden onderging hy niet! die zoo groot
een ramp in zynen boezem droeg.
EX-
VEXPLICATIO TABULA.
A Tumor a claviculis ad inferiorem margi=
nem coftae quinte fe extendens.
B. Cor fitu fuo exhibetur.
& Pericardii a Corde refcisfi reliquiae.
D. Indicantur Vafa jugularis interna et Caro-
tis tumorem a parte dextra Thoracis per-
forantia. é
E. Pulmones ad latera coftarum appresfi.
UITLEGGING van pe PLAAT.
A. Het gezwel zig uitftrekkende van de fleu-
_telbeenderen tot den onderften rand van
„de vyfde Rib.
B. Het Hart zig in zyn legging vertoonende.
CC, Overblyffels van het doorgefnede harte-
zakje,
D. De inwendige kropader en kropflagader
het gezwel aan de regterzyde van de borst
doorboorende, |
E. De regter en {linker long tegen de zyden
der Ribben gedrukt liggende,
,
band: vant Zeeunsd Genootftap. ‚HI Deel, bl. so
Bladz. 505
WAARNEEMING,
WEGENS EENE
LONGE-TEERING,
DONT OL RE
STEENSTOFFE VEROORZAAKT:
DB:'0O OR
SO HANNES VEIRAC.
SS SSSSSS
k zal, in * voordraagen van de
volgende waarneeming , de eenvou-
digheid boven de opgefmuktheid kiezen,
en de redenen van ’t zeldzaame, dat in
dezelve ligt, liever aan % oordeel van
den Geneeskundigen Lezer overlaaten, -
als-met veel te gisfen , niets te betogen,
Een jongelingvan 12, jaaren,van eene
fterke gefteldheid, had in zyne leefwy-
ze niets misdaan (ten zy men daar toe
het overbodig gebruik van klaar water
betrekke), en altoos eene goede gezond-
| li 5 heid
506 J. VEIRAC OVER EENE
heid genoten, tot dat hy, op den gezeg-
den ouderdom, over zwaare drukkende
pyn in de lendenen klaagde, welke ver-
minderde, na dat hy eenige reizen gra-
veelige pis geloost had.
Dit duurde tot zyn 18. jaar, wanneer
hy tot zyn 20 ondet de gewoone toe-
vallen, van tyd tot tyd , eenige zeer klei-
ne fteentjes door de Urethra loosde.
Ik weet niet, welke Geneesmiddelen
hy gebruikt heeft; alleen, dat hy, tel-
kens als de pyn fel en_de pislozing zeer
moeilyk was, op raad van een Dorps-
Chirurgyn, eene kleine pil (likte, die
de pyn bedaarde, en dat deze, zulks
niet gefchiedende, door eene tweede
gevolgd werd, die hem rust verfchafte.
Buiten twyffel is ° heulzap * werkend
ingredient van dit middel geweest, -
Eindelyk raakte hy geene fteentjes,
en weinig graveel-zetzel kwyt. |
De lyder begon, kort voor zyn-ar.
jaar , over pyn in de linkfche borstholte,
agterwaards onder de 9, rib, 3. duimen
van deSpina; te klaagen.. De pyn was
van moeilyke ademhaling en hoest ver-
zeld, Het geval werd aan eene ligte ver-
__koudheid toegefchreeven „en eenige wee-
ken verzuimd, p De
nt Con a a men
ee en
LONGE-TEERING. 507
De pyn nam zeer fterk toe; werd
fchier ondraaglyk , en ging met eene
zeer benauwende refpiratie en geduuri-
gen droogen hoest gepaard, tot dat hy
met veel moeite eenige fluimen loosde.
Myne hulp verzogt zynde, ontdekte
ik geene teekenen van plaatslyke ontítee-
king, nog koorts, en behandelde den
lyder, als iemand, die aan eene zeer
taaije verzameling van flym in de longe
ziek was, fchoon de geweldige pyn bet
begrip, dat ik van de naaste oorzaak der
ziekte vormde, deed wankelen.
Deze geneeswyze eenige dagen agter-
volgd hebbende, was ik, die niets vor-
derde, genoodzaakt dezelve te verande-
ren,
De lyder was bleek, bol; de tong na-
tuurlyk; de pols zwak, traag; de flui-
men wit, koozen den grond van ’t water.
Hy had weinig lendenpyn; de pis was
helder, rauw.
Ik herinnerde my ’t geen voorafgegaan
was, vergeleek het met ’s lyders tegen-
woordige gefteldheid, en befloot uit het
een en ander, dat mooglyk een gedeelte
der graveelftoffe, die te vooren door de
Urethra ontlast werd, zig in de linker
longe verplaatst had, Alle toevallen
kon-
508 J. VEIRAC OVER EENE
konden van deze oorzaak gemaklyk af-
geleid worden. ket
Ik beval de fluimen nauwkeurig in
een pot met water te bewaren, en op
den lyder, die ik alles, wat der longe
beweeging konde aanbrengen, ten fterk-
ften afried, nauwkeurig agt te flaan ; liet
hem ryklyk van ’t kalkwater gebruiken,
en, om de twee vuren, drie pillen van de
Pilul, Asthmat, &c. pharm. paup. Edinb.
zonder de fcilla, en dikwils ’s daags over
den waasfem van kokend water leggen,
dog als de pyn zeer heftig was, 8. grei-
nen van de pilul, pacificae ejusd, pharm.
Ditfcheen hem na verloop van drie
dagen , (want ik kon hem niet dikwyler
zien,) merkelyke verligting van pyn aan
te brengen, den hoest en fluimlozing,
gevolglyk de ademhaling, gemakkelyker
te maken ; ook was de pols minder in-
getrokken; dies ik den treurigen op-
beurde, )
Den zesden dag, na dat wy met ’
gebruik van kalkwater begonnen had-
den, wasde pyn geweldiger dan ooit,de
ademhaling orthopnoifch, de pols zeer
klein en ingetrokken, de lyder. konde,
om ’tgeweld van de pyn, niet hoesten
en raakte dus niets kwyt,
Ee-
LONGE-TEERING 509
Eenige uuren by hem toevende , liet ik
hem den waasfem van kokende flor. famô,
inademen, en hy raakte , na de allerdroe-
vigfte fmerten , eene fluim kwyt, in wel-
ke ik eenig gruis en een klein krytagtig
fteentje, ter grootte van den knop van
een bakerfpeld, ontdekte, het (teentje is
wit en gekarteld,
In vier uuren tyds ontlastede hy ’er
op dezelve wyze nog drie, eens zoo
groot als ’t eerfte.
Ik ftelde de vrienden ‘gevaar voor,
(aïthans indien ’er meer fteen zat.) van
eene te vreezene haemoptoë, en als dan
de ongeneeslykheid van ’ geval.
Na eene ontlasting van 8, oncen bloed
(a), die den tweeden dag herhaald moest
worden, liet ik hem de Pulul. Peltor, Bal-
Jam. BOERHAAV11, Spaanfche-zeep
pillen, en kalkwater gebruiken.
Op den 10, dag, na ‘teerfte gebruik
van de Ag. Calcis, kreeg de lyder eenen
se
(a) In dit geval was geene plethora, hoe genaamd,
nog {terke aanpers van bloed. Deszelfs ontlasting
kon dus niets ter verbeetering van de naaste oor=
zaak der ziekte, en weinig ter voorkoming van
eene haemoptoë , na de dilaceratie der longe, toebren-
gen. Dit waren de redenen, dat ik denzelven
niet eerder had laten verrigten, en deze geringe
hoeveelheid, boven ruime ontlasting, koos.
SIO Je VEIRAC OVER EENE
geweldigen hoest, van eene haemoptoë
gevolgd.
___ Het bloed wasgelyk het in den bloed-
hoest gemeenlyk is, uitgezonderd, dat
ik in * zelve 16. fteentjes vond, van
welken de kleinfte is, als de knop van
een kleine fpeld; de grootfte als een
zaadje van Staphis agriae, dog allen van
dezelve kleur en hoedanigheid als de
voorgaanden; eenigzins gezuiverd zyn-
de, weegden zy t° zaamen : fcrupel,
Ik liet hem ten derdenmaale dezelve
hoeveelheid bloeds aftappen, dezelve
geneesmiddelen (de pilulae pedor. uitge-
zonderd) gebruiken, en een Zleofacch,
van het Of. Afphalt,
De lyder werd, om kort te zyn, een
volmaakte phtificus „en loosde , eerst met
min of meer bloed, vervolgens met ftin-
kende etterfluimen, in 20, dagen, 1o,
fteentjes, volkoomen aan de anderen
gelyk, eindelyk een enkel langwerpig
ftukje, op het eerst aanzien met een -
fragment van een gecarieerd been over-
eenkomende; dit ftukje heeft de Jeng-
te van 3 van een duim, 1: lyn dik-
te, :
Het werd van een ander, grooter;
dan de grootfte der voorgaanden, ci
VEE
Ora eneeanie: eas
LONGE-TEERING. SII
volgd; zy zyn zeer gekarteld , veelhoe-
kig, niet zeer {ponsagtig, zy hadden
t’ zaamen de zwaarte van 8, greinen,
De lyder verzwakte zeer ‚en ftierf ein-
delyk geheel uitgeteerd, op den 80, dag,
na ’t begin van de pyn in de zyde.
De regter-nier en ureter waren ge-
zond: de ureter van de linker zyde ver-
wyderd: langs denzelven het nierbekken
openende, vond ik geenen teen, maar
eenig gruis „’t welk allerwegen in ’t door-
Ínyden van den nier op ’t mes knarftede,
Eenige der grootfte gruisjes, vergelee-
ken met de kleinfte longfteentjes, kwa-
men in alles overeen: voor ’% overige
was de nier natuurlyk,
In ’ peritonaeum vondik niets van den
gezonden {taat afgeweeken , want het is
niet zeldzaam, dat, gelyk in dit geval „
de ingewanden, rondom den galblaas,
geeler dan anders zyn, en dat de galblaas
vry wyd was. In de Vena portarum,
kort voor haare verdeeling, zat een po-
lypus, of liever gecoäguleerd bloed, dog,
om dat er ook één in de Vena cava zat,
voor den dood zig geene teekenen van
polypus ontdekt hadden, en zy beiden
in warm water fpoedig ontbonden wer-
den, befloot ik, dat zy, gelyk meestal
ge
512 J. VEIRAC OVER EENE
gefchied, onder % fterven gemaakt wa-
ren,
De coftae allerweegen ontbloot én uit-
wendig nauwkeurig bezien zynde, vond
ik nergens caries.
De regtfche borstholte geopend zyn-
de, zag ik de long van deze zyde, ge-
heel aan de pleura vastgegroeid ; vol pur-
perkleurige vlekken. In de zelfftandig-
heid benedenwaards was eene verhar-
ding, een duim groot, die in deszelfs
middenfte gedeelte, een weinig dun vogt
in zig had, en anderen veel kleiner en
zagter, als hydatides, van welken ’tvogt
_eenigzinds plaftiek was; voor ’t overige
nergens verzwering , nog gruis,
De linkfche holligheid gaf eenen zeer
ftinkenden reuk van zig. In plaatze der
longe, was een etterzak, die voorzigtig
geopend zynde, eenen, meer dun dan ge-
bonden , bruinen ftinkendenetter droeg.
De ganfche long was veretterd, be-
halven aan den onderkant der Vomica,
daar hy de gedaante van eenen klomp
Jungeus vleesch aangenomen had, van
% welk een gedeelte, in water geworpen,
ylings den grond koos. - é
In dezen zak, die uitwendig eene
zwartagtige kleur had , vond ík een DE
ier-
LONGE-TEERING 513
bierglas vol van de gezegde pus, die ik
‘er met alle mooglyke voorzigtigheid uit-
nam. Ik vond ook inwendig nergens
beenbederf, nog holligheid.
Ik liet den etter op een zagt vuur uit-
__droogen, en hield, het refiduum vervol-
gens behoorlyk behandeld zynde, 12
greinen fyne aardftoffe over, volkomen
gelyk aan de gepulverifeerde gips, met
de fluimen ontlast, en het niergruis ,
uitgezonderd dat zy bruiner is.
Ik beruste hier mede in dit eenvoudig
verhaal , en zal liever , in vergelding van
nuttelooze gisfingen , en het uitweiden
over zaken, die geene opheldering ver-
eisfchen, uit veele waarneemingen ee«
nigen bybrengen, ter ftaaving, dat het
geval, zoo ver het tot de Zitbiafis in dé
longen betreklykis „niet zeldzaam ‚ maar
egter deszelfs mededeeling nuttig zy.
GALENUS , TRALLIANUS, ARE-
TAEUS en P,. AEGINETA, fpreeken
reeds, fchoon eenigzins duister, van
longfteenen; dog ArTius duidelyker;
» Ik hebbe”, zegt hy, ” eenen lyder ge-
» kend, by wien vier of vyf {teentjes uit
» de long gekomen zyn (b).”
III, DEEL. Kk BE-
Cb) Cap. XXXL. nd )
JI4 J VEIRAC OVER EENE
BENIVENNIUS fpreekt ‘van. eenen
longen{teen, ter- grootte van eenen hazel-
noot, onder %t hoesten uitgerachelt (c).
Z. LUSITANUS (d), HILDANUS (ec),
BARTHOLINUS (f) en VAN DER WIEL
(8), verhalen insgelyks van groote flee-
Ben. obs |
MORGAGNI verhaalt, dat Vaillant
400, kleine fteentjes met de fluimen. ge-
loosd heeft (h). | 5
_MORTON,zegt, veele dergelyke ge-
vallen te hebben waargenomen, en
brengt ’er drie by, in welken de teering
door longefteenen veroorzaakt was (i).
VAN SWIETEN heeft dikwerf met
den hoest, {teenen, die zomtyds wryf-
baar, weleens kalkagtig „ niet zelden eg-
ter fcherper en harder waren, zien. lo-
zen (k).
Onder veelen, die ze in lyken gevon-
den hebben , zyn;
F. PLATERUS, die ’er twee, in twee
by-
(Cc) Obferv. Med, Cap, XXIV, Zicook PLATER.
Obferv. pag. 181.
„={d) Obferv, 15:
(Ee) Cent. 2. Obferv. 29, È* Cent. 6. Obferv. 22.
(É) In Alis. tom, I.
(8) Cent. L. pag. 119. Cent. I. Obferv. 28. °
Ch) De Sedib. & Cauf, morb. de. Epift. 15, art. 22
(1) Phthifiol, Lib. II, Cap. 6.
(k) Comment, Tom, IV. pag. 59.
Een IS or AN Île
LONGE-TEERING, 515
byzondere lyken , gevonden heeft (1) ;
LAUBIUS, die eenen ruwen, fcher-
pen fteen, in eenen etterzak , by de ver-
deeling van de lugtpyp ontdekte (m);
KIRKBY , die fteenen en fteengruis in
verzweeringen, vooral van de linker lon-
ge, verhaalt gevonden te hebben, en ge-
heele ftukken der longe tot eene fteenag-
tige verharding, meer dan een vinger
dik, ontaart (n);
Insgelyks curTius (o) en wiruss (p).
Weinigen zyn ’er, die van deze ziek-
te practicaale regelen bygebragt heb-
ben, en de regelen, die ‘er zyn, vloei-
jen, geloove ik, zoo veel uit de reden,
als de ondervinding voort.
» De longen kunnen gemaklyk, zegt
» Er BOERHAAVE van, doorhet uit-
» hoesten van den fteen beledigd wor-
den (q).
» Zommigen, die fteenen ontlast heb-
» ben” brengt MORGAGNI by ”fter-
» ven des te fpoediger, of om dat zy
Kk 2 al-
(D) Obferw. pag. 180.
(m) A. N.C. Cezt. 9 Obferv. 15.
(MQ) BADDAM?’s Abridg. of the Philofophical tran-
faêtions Vol, 1. pag. 31L.
(Oo) Comment. in Muud. Anat. Cap. 34, werfas finem,
P) Pharmac, ration. Tom, 2, fet. T. Cap. Ó. pag. 87.
q) In Inftitut. $ 835.
516 J. VEIRAC OVER EENE
„ allen niet uitgehoest en nieuwe gebo-
» ren zyn, of om dat zy de longen zoo
„ veel nadeel toebrengen, dat de ly-
» der aan eene haemoptoë of de teering
> fterve”, (r).
BENNET befchouwt,te regt, zulken,
wier longen door fteenwording ver-
fcheurd zyn, in eenen jammerlyken toe-
ftand (s).
BORELLUS verzekert, dat veelen ,
lang na’tontlasten van longfteenen , ge-
leefd hebben(t): zelfs verhaalt GABEL-
CHOVERUS by Schenk, dat hy, zon-
der middelen, alleen door ’t reizen, na
dit ongemak , gezond geworden is; dog
het zoude my niet verwonderen, dat
het aan deze waarneeming, ten minften
aan een gedeelte van dezelve, aan de
egtheid hapert,
Deze waarneemingen, die met ande-
re konden vermeerderd worden (u), be-
toogen, dat de ziekte niet zeldzaam ze
et
(Tr) Loco Citato,
(Ss) Theat. Tabid. pag. 110.
Ct) Cezt. 1. Obferv. O7.
(U) MORGAGNI À c. Ep. 15. LIEUTEAUD
heeft ’er zeer veele aangehaald, ín zyn treflyk
werk, Hiftor. Anat. Med, Lib. I. Obferv. 253—278. «
Verg. de waarneemingen , onder Obf. 278 aange-
haald. WriLLrAMS fome Hiftories of wound &c. Lond.
1765. Zie de zeer nuttige G. Biblioth, van den Heere
SANDIFORT V. Deel, bl, 398,
LONGE=TEERING 517
Het komt my niet ongepast aan myn
tegenwoordig onderwerp voor, het geen
MORTON van deze ziekte breedvoeri-
ger dan anderen bybrengt, hoofdzaak-
lyk neder te leggen.
” Als ’er geweldige pyn, gelyk in de
pleuritis, in tbegin van de teering ont-
{taat „ mag men veilig befluiten, dat eene
fteenagtigheid ‘er oorzaak van is ; even-
wel kan men, voor dat een of meer ftee«
nen ontlast zyn, niets zeekers befluiten.
Als de fteenen zagt (leves) zyn en de
longen niet kunnen fcheuren , heeft men
‘er weinig nadeel van : zoodanige krytag-
tige fteenen hebbe ik (Morton) zonder
blyk van verzweering of verharding in
lyken gevonden.
Longe-verzweeringen, door fcherpe
fteenen ontftaan, zyn ongeneeslyk, ten
zy de fteen met den hoest uitgeworpen
worde , wanneer het zomtyds herftel-
baar is.
In ’ geneezen van deze verzweerin-
gen ‚raadt de fchryver in ’t algemeen opi-
ata en balfamica aan ‚dog meer byzonder
IT. Ín *tbegin der ziekte een overvloed
van befmeerende (lubricantia) middelen,
zelfs zagte braakmiddelen, om door der-
„zelver werking den fteen te ontlasten.
K
k 3 2, Als
$I8 J. VEIRAC OVER EENE
2. Als ’er door ’t beweegen van den
fteen , ftuiptrekkingen en bloedfpuwing
zjn, liever eene groote dofis van het Jau-
danum, dan de /wbricantia, De gifte word
dikwyls herhaald, met oogmerk om de
beweeging van den fteen te ftillen.
In dit geval kunnen aderlatingen, fto-
vingen, en fmeerzels geen vrugt doen,
* geen de waarneemer in Hofter en zeer
veele anderen bevestigd gezien heeft,
- Als de yder zig voor alles wagt, %
welk de fteen zoude kunnen beweegen,
kân hy met den fteen tot eenen gryzen
ouderdom leeven.
3, Als de hemoptoë na de dilaceratie
der lonse volgt, moet men de ontlasting
des bloeds langs dezen weg , eenen tyd
lans, laaten voortgaan, want daar door
kunnen fteenen’ medegevoerd worden,
Dog; «de ontlasting groot zynde, ftelt
men aderlatingen; “die des noods her-
haald worden, in’t werk, en daarenbo-
ven niet alleen opiata, maar ook adftrin-
_geerende middelen, ir de gedaante van
Lintuús, Julep enz , en de melkdiëet.
4. Als de verfcheurde long zweert,
geeft men ryklyk balfamica,
_5.'Melk moet in de phthifis calculofa
alleen in dringenden nood gebeezigd En
NA £ en;
LONGE-TEERING Sig
den, want zy kan nieuwe krytíteenen
in de long voortbrengen,
6. Staal-myn-water, fchoon voordee-
lig, moet in geringe hoeveelheid telkens
gedronken worden, op dat de fteen,
door te groote uitzetting der longe , niet
in beweeging ‘raake &c, ©
7. Zomtyds zyn ’er veele fteenen, en,
fchoon ’er eenigen uitgeworpen zyn , ver-
wekken de overigen verzweering en tee-
ring, gelyk by Plucknet en anderen ge-
beurd is”,
Dus ver MORTON (v).
Dat myne medegedeelde waarneeming
in veelen opzigte zeldzaam en nuttig
Zy, is uitdeszelfs beloop te duidelyk op-
temaken, dan dat ik ’er my over uitlaate,
Cv): Loo citato a pag. 137 ad IAF.
ANN
hg
ho, Kk 4 | B E-
Blazd. 320
BESCHRYVING
a
Vv.A N
EENE ALLERZONDERLINGSTE
wANSTALLIG E
MENSCHEN-VRUGT.
se LBoln Out
De l, om verfcheidene redenen, de
ensch , het verheven pronkftuk
van zynen grooten Maker, met regt
verdient gekend en nagefpoord te wor-
den, niet alleen wanneer het volmaakt
en zonder fchynende gebreken is; maar
zelfs dan, wanneer het oogfchynelyke
gebreken, misvormingen, en,‚ op dat
ik my zoo eens uitdrukke, onvolmaakt-
heden heeft, dagt het my overwaardig,
deze allerzonderlingfte wanftallige men-
fchen
J. LE ROY OVER EENE enz. sar
fchenvrugt te befchryven; alzoo het
my toefcheen ’er byzonderheden aan te
ontdekken, waardig gekend te worden:
en ik vertrouwe aan konstminnaaren, en
die hun werk maken de Natuur in alle
haare voortbrengfelen natefpooren, geen
ondienst te zullen doen, met dezelve
hun onder het oog te brengen. Doch
eene ongelukkige dwaaling, waar mede
het menschdom, zelfs in de allerbe-
fchaafdfte en verligtfte eeuwen behebt
geweest is en blyft, ik meen het voor-
oordeel, is oorzaak geweest, dat wy de-
zelve, niet dan door de konst gefchetst,
aan de vergetelheid hebben mogen ont-
trekken, wyl de ouders, uit wien deze
vrugt gebooren is, my na veel moeite
naauwlyks hebben willen toelaten, ze
dus het nageflagt overtebrengen.
Om dan met alle naauwkeurigheid in
de befchouwing dezer vrugt te zyn,
dunkt het my voegzaamst met het
hoofd te beginnen , en zoo trapswyze
neder te daalen,
Het hoofd van deze vrugt was zeer
groot, en had eenige gelykenis naar een
(ydrocephale) waterhoofd,
De beenderen van de hersfenpan (Cra-
Kk 5 nie
522 J. LEROY OVER EENE
nium) waren alle geformeerd ; men kon
dezelve zeer gemaklyk door het gevoel
onderfcheiden. Dit hoofd verder. na-
fpeurende bevond ik, dat de ooten,
die ter gewooner plaats ftonden, of lie-
ver, dat de gehoorbuis overdekt «was,
door twee vleezige vierkante lapjes, even
als (lagdeurtjes of valletjes, die men aan
den voorkant konde opligten. Deze lap-
jes fcheenen my toe, het eigentlyke
zoogenaamde uitwendig” gedeelte der
ooren te Zyn, met hunne buitenzyden
tegen het hoofd geplakt.
De algemeene bekleedfelen van het
hoofd waren zeer fluts, en hingen over
de oogen, even als eene fluijer (ziet Fig.
r. letter A.) doch wy hebben het eene
oog, niet door deze bekleedfelen ge-
dekt, laaten affchetfen, om aan te too-
nen, dat de oogen niet ontbraken,
maar behoorlyk geformeerd waren,
Evenwel moeten wy zeggen , datze buis
tengewoon diep ftonden, en als uit twee
diepe kuilen te voorfchyn kwamen; om
reden de wangen zeer opgezet waren en
alstwee bulten. maakten (ziet Fig. 1. B.)
doch deeze vleezige fluijer was doorgaan-
de nederhangende , even zoo als over
het regter oog verbeeld wordt,
„y De
rn dn :
AEG dann rennen AAF Ted Dn Nt
se nde
WANSTALLIGE MENSCHEN-VRUGT. 523
De neus was zeer klein , «doch met
beide de neusgaten voorzien en plat in-
gedrukt,
De mond ftond wyd open, en aan de
onderfte lip hing een ftukje vleesch, dat
aan zyn uiteinde uit zoo veele verfcheur-
de vezeldraatjes fcheen famengefteld te
Zyn, en my voorkwamen ergens te zyn
vastgehegt geweest. (ziet Fig. 1. C) De
kin was zeer breed uitloopende en op
de borst hangende; beide de kaakbeen-
deren waren geformeerd, als ook de
tong. Voorts waren de algemeene be-
kleedfelen van het hoofd zeer fluts, en
naar evenredigheid veel te groot
De borst was van den hals, die met
het hoofd als’ ware geene fchciding
maakte, zeer breed uitgaande, en had
met den buik, die puntagtig uitliep,
eene eywyze gedaante, Ik vdfid geen
bewys van tepeltjes, maar alleen aan
de regterzyde een diep ingaand putje
(ziet Fig. 1. D.); ook geene beenderen
in de borst, zoo niet een meer harder
lighaam dan het overige, van agteren
van het hoofd nederdaalende, en tot in
de helft des buiks nedergaande, moge-
lyk het begin van de ruggegraat geweest
is; zoo dat de romp week en murw uni
| ie
524 J LEROY OVER EENE
hen zig op allerhande wyze liet indruk-
en.
De borst fcheen van den buik, door
eene diep ingaande ftreep , over de breed-
te van het lighaam fchuins gaande, af
gefcheiden te zyn (ziet Fig. 1. E.), on-
der welke {treep de buik, (op dat ik my
zoo eens uitdrukke) zig verhief, even
als van een kloek , zwaar gebuikt
mensch. De navelftreng kwam niet uit
het midden van den buik, maar uit het
allerlaagfte en zydelykfte gedeelte, te
weten uit de linkerzyde, te voorfchyn
(ziet Fig. 1. F.). Beide de armen waren
niets meer dan twee vleezige kwabagti-
ge lighaamen, zonder de minfte blyk
van been, wyl men ze op allerhande
wyze konde vouwen. De regter arm
was, tot aan die plaats van het junêuur
der häfid, zeer breed, en in 3 kwab-
ben verdeeld, door zoo veele plooijen
onderfcheiden (ziet Fig. 1. No. 1. 2, 3.)
De hand maakte eene vierde kwab, waar
uit twee vleezige ftompjes uitwendig te
voorfchyn kwamen (ziet Fig, 1. G.): in-
wendig zag men den duim en de twee
voorfte of daar op volgende vingeren;
deze droegen het merkteeken der nage-
len, De laatfte vinger en pink waren
aan
a ed
WANSTALLIGE MENSCHEN-VRUGT, 525
aan elkanderen gegroeid en buitenge-
woon breed (ziet Fig, 2, H.).
De linker arm was veel dunner dan
de regter , en tot aan den elleboog natuur-
lyk geformeerd; doch van daar tot aan
de hand breeder uitloopende, waarze
eindelyk ín drie puntagtige verlengingen
kwam te eindigen (ziet Fig, 1. No, 4. 5,
6.) De hand zelve was meer dan natuur-
lyk lang, waar op zig eene verhevene
ms. vertoonde, even als eene zeer
oog opgegroeide Cicatrix (ziet Fig. 1. I.):
deze hand was met zes vingeren voor-
zien, als vyf ter behoorlyker plaatfe,
en eén of de zesde kwam uit het boven-
fte of uitwendige gedeelte der hand te
voorfchyn (ziet Fig. 1. K); deze alle
ii 5 mede het merkteeken der nage-
er
Deze vrugt tot dus verre befchouwd,
welke niet dan wonderen aangeboden
heeft, blyft echter daar niet by, maar
biedt nog nieuwe wonderen aan, in die
deelen die nog te befchouwen zyn.
Het eerfte wonder was, dat dezelve
maar van één been voorzien was, te we-
ten hetlinker been, hebbende een dye,
fcheen en kuitbeen;’de voet, die zeer
groot was, had aan de hiel en toonen,
twee
526 J. LEROY OVER EENE
twee vleesagtige verlengingen of lapjes,
even als dat gene, het welke wy aanden
onderften lip hebben doen opmerken
(ziet Fig. 1. L. M.), mede aan “hunne
uiteinden uit zoo veele verfcheurde ve-
zeldraatjes beftaande, waar mede ze ook
fcheenen vastgehegt te zyn geweest : de-
ze voet was ook nog met vyf toonen
voorzien , alle aan den anderen gegroeid
en draagende het merkteeken der nage-
en.
Aan de tegenoverzyde , daar geen
been was, vond ik evenwel eene diepe
ronde holligheid, die my, by nader on-
derzoek op de beenderen van het bek-
ken, bleek het zoogenaamde (Acetabu-
lum) azynmaatje te zyn, waar in ge-
woonlyk het dyebeen gearticuleerd is.
Dit pannetje was enkel met eene dunne
huid overtrokken , en onder het zelve
was eene ligte dilaceratie of infcheuring,
zeer waarfchynelyk by het afhalen ver-
oorzaakt (Fig. 3. N, is het pannetje en
O. de infcheuring). |
Deze dus gebrekkige vrugt was niet min
gebrekkig aan die deelen , die haar onder
eene kunne moesten brengen, want. ze
had niets dan een driekantig vleezig-uit-
was, op: de (os/a pubis) fchaambeende-
ren
A EE rd vo
WANSTALLIGE MENSCHEN-VRUGT. 52/7
ren geplaatst (ziet Fig. 3. P.) uit welks
midden een vliesagtig lighaamtje, even
als een dun darmtje, hing (ziet Fig. 3.
Q.) het welke my toeliet een dun flilet
of priemtje intebrengen, en ons, onder
verbeteringe, zoude mogen doen beflui-
ten,om reden der meeste overeenkomst,
deze vrugt onder de mannelyke kunne
te. plaatzen. Voorts had dezelve eenen
behoorlyken geperforeerden (Anus) en-
deldarm,
Deze wanftallige en allerzonderlingfte
vrugt had tot medegezellin een allervol-
maakst geformeerd meisje, en de moe-
der dezer tweelingen, hier in deze ftad
woonagtig, my , kort na haare bevalling
of liever misval, ter raadpleginge met
opzigt tot haare omftandigheden heb-
bende laten roepen, zeide my, als ook
de vroedvrouw en omftanders , dat deze
medegezellin nog eenige jammerkreeten
in haar oogenbliklyk en kortftondig le-
ven had uitgeboezemd; maar onze wan-
ftallige vrugt had geen bewys van leven
getoond, en had over het geheele lig-
haam de gelykvormige couleur van een
vleesklomp (Mola) of zuiger.
Beide vrugten hadden eene afzonder-
lyke (placenta) moederkoek, dog die
van
528 J. LE ROY OVER EENE Enz,
van onze wanftallige vrugt was kleiner
dan van de andere ; ook was onze be-
fchrevene vrugt het eerst afgekomen;
beide, volgens het zeggen der moeder,
op de zesde maand van haare zwanger-
heid, het welke my ook, omt reden der
grootte van de welgeformeerde vrugt ,
aanneemelyk voorkwam.
Eindelyk, de moeder wist niet, ge-
duurende haare zwangerheid, door iets,
hoe genaamd, verfchrikt te zyn , of fter-
ke verbeeldingskragten gehad te heb-
ben, en is, terwyl wy dit fchryven,
nog in leven , genietende eene goede ge-
gezondheid.
ONDER-
ZZ Deel, bl. 528.
Gerooije
ZI Deel, bl.z28.
vonbdnds van L Rec rr
Ene
Wh zo
ONDERZOEKING
OMTRENT
DE WAARE GEDAANTE
DER
Ae
DookR
FOH. FRED. HENNERT.
SSSSSSSSS
De metingen omtrent de gedaante
der Aarde, onder het beftier der
Paryfche Academie gedaan, zullen de-
ze eeuw aan de fpaade nakomelingen
doen voorkomen, alseen tydperk, waar .
in de yver voor wetenfchappen, alle
gevaarentrotferende, ten hoogften moet
geklommen zyn. Door dit voortreffes
lyk voorbeeld der Franfchen zyn ook an-
dere Natien tot foortgelyke onderne-
mingen aangefpoord geworden. In Zar
„dien, Oostenryk , Hongaryen, en zelfs in
“ZIT DEEL, Ll Pen-
330 je F. HENNERT OVER DE
Penfylvanien „zyn ’er graaden der breedte
gemeten. Thans zyn ’er elf metingen
bekend, waaf onder ik niet begrype die,
welke van Snellius en Norwood in Enge-
land „in de voorledene eeuw , gedaan zyn,
dewyl de werktuigen en de oeffenende
Starrekunde tot geenen zulken hoogen
trap als thans geftegen waren. Ik be-
doele in deze navorfchingen niet de be-
fchryving van eene gedaante die zich
maar aan het oog vertoont, gelyk een
ovaal-en knolrond, De vrage is, of de
aarde eene wiskunftige reguliere figuur
heeft, wier natuur men volgens de Ma-
thefis door eene vergelyking kan bepa-
len, by voorbeeld een Ellips, welker
omtrek zich niet alleen door een lang-
werpige rondheid opdoet , maar wier
eigenfchappen ‘aan het verftand bepaal-
de denkbeelden geven. Uit de gedaane
metingen blykt by den eerften ‘opflag,
dat de ‘aarde een knolrond is , dewyl
de graaden der breedte van den Evenaar
tot de poolen toënemen. Devraag is, of
het aanwasfchen dier graaden volgens de
eigenfchappen der Zllips of eener andere
wiskunftige figuur voortgaat? dan of het
toenemen dier graaden op geene regu-
liere figuur kan toegepast worden? =
| di
WAARE GEDAANTE DER AARDE, 531
dit geval zoude de gedaante der aarde,
„offchoon knolrond, irregulier zyn.
Dat eene kogelvormige figuur met het
evenwigt der aard-deelen , zy mogen
vloeibaar of vast zyn, zeer wel beftaan
kan, hebben Clairaut (a) en byzonder
d° Alembert (b) uit de diepzinnigfte be-
{piegelingen bewezen. ’Er blyft maar
over te onderzoeken , of de aarde de
figuur van de Apollonifche Ellipfis of
die van een andere Zliipfis „ of eene
byzondere figuur heeft. „Newton heeft
de Ellips aangenomen, waar over d'’.4-
lembert zeer geestig aanmerkt, dat de-
wyl de menfchen uit eene reguliere ma-
nier van denken veel genoegen fchep-
pen, zy aan de zaaken zelve eene regu-
liere vorm toefchryven. Zo heeft men
eerst aangenomen , dat de planeten
cirkels befchryven , dat de aarde bol-
rond is; naderhand dat de loopkringen der
planeten, ende gedaante der aarde £l/ip-
tisch zyn. Men heeft zich ook niet over
de neiging der menfchen tot de regulariteit
te verwonderen, dewyl het gevoel van
fchoonheid en volmaaktheid ons zoo na-
la —tuur-
_ (A) Figure de la Terre pag. 171.
Cb) Réherches fur diffdrens paints du fyftbme du monde,
8 wol. paz. 275.
532 JF. HENNERT OVER DE
tuurlyk is,als het gevoel van onsaanwezen,.
Was de aarde uit eene zelfde ftoffe fa-
mengefteld , by voorbeeld uit water „zo
was het niet onwaarfchynlyk , dat haare
figuur zoude regulier zyn, en dat zy zelfs
van eene bolronde weinig zou verfchillen.
Maar dewyl de aarde uit vloeibaare en
vaste ftoffen beftaat , is het ook niet on-
begrypelyk , dat zy geene reguliere fi-
guur heeft, Het evenwigt der vloeiftof-
fenvis immers aan andere wetten gebon-
den, dan dat der vaste lighaamen ; by ge-
volg kan het evenwigt tusfchen vaste en
vloeibaare ftoffen, volgens de hoedanighe-
den der vloeiftoffen alleen, niet bepaald
worden , gelyk Huygens en meest alle
andere wiskunftenaars gedaan hebben.
De vloeiftoffen persfen in evenredigheid
van haare hoogten en grondvlakten,
maar de vaste ftoffen persfen naar mate
van de masfa, Waar uit volgt, dat het
evenwigt tusfchen twee vloeiftoffen van
verfcheidene digtheid ,‚ in communice-
rende pypen bevat, zal volgen, wan-
neer de hoogten der vloeiftoffen in om-
gekeerde reden haarer digtheid ftaan,
Op deze grondftelling fteunen ten deele
de navorfchingen der wiskonftenaa-
ren, Maar de vaste lighaamen persfen
naar
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 533 _
naar mate van hunne masfa. Laat ons
onderftellen, dat ’er zich een canaal A E
FB, met vaste ftoffe gevuld, door het
middelpunt der aarde C tot de overvlak-
te tot A en B (#ig. IL.) uitftrekt. Men
onderftelle, dat dit canaal even wyd is:
zo zoude de persfing der materie des
canaals ACD A gelyk zyn aan derzelver
masfa. Stellende deze masfa= M, haar
volumen =V , endedigtheid = !, zo ís
de persing M = VD. Men ftelle de
masfa van het tweede canaal CDF B=
m, het volumen = Yv, de digtheid =
d, zo is deszelfs persfing = m = Vd,
Indien zich nu de vaste lighaamen te-
gen elkander persten gelyk de vloeiftof-
fen, zo moesten, om het evenwigt te on-
derhouden , de perfingen gelyk zyn, dat
is, M= m, of VD = vd. Bygevolg
V:v=d:D. Nuzyn de canaalen cy-
lindrifche lighaamen op dezelfde grond- *
vlakte CD rustende, dus is V: v = AC:
CB, dus AC: CB =d: D. Waar uit
volgt, dat, indien de aardfche ftoffe van
het middelpunt tot de oppervlakte van
gelyke digtheid was, de hoogten A.C, en
CB of de afftanden der oppervlakten tot
het middelpunt in omgekeerde reden der
digtheden moesten zyn,gelyk het ook zou-
| Eis de
534 Je F. HENNERT OVER DE
de wezen, als de aarde een vloeiftof was.
Maar is de digtheid der aarde verfchei-
den inverfcheidene afftanden van het mid-
delpunt, zo heeft de gemelde evenredig-
heid nietmeer plaats, en dus kan ook de
figuur der aarde niet regulier blyven.
Men onderftelle het canaal ACDA in
drie gelyke deelen, L, M‚ N, welker
digtheden onder elkander zyn, als Ì,
m, n,'zo is deszelfs masfa = Ll +
Mm4Nn=L(l+ mn). Opde-
zelfde wyze verftaa men, dat het andere
canaal in drie gelyke ftukken R‚S, TT,
verdeeld is, welker digtheden tot elkander
ftaan,als,r,f’‚t ,zois deszelfs masfa = R(r
Hf Jt). Duslevert het evenwigt van die
beide colommen L(14- m +-n) =R (r+
{+-t). Dewyl nu de digtheden der aarde
onbekend zyn, zo kan men uit die laat-
fte vergelyking de lengten der aard-asfen
niet alleen niet afleiden , maar de ver-
fcheidene digtheden van de inwendige
ftoffen des aardkloots geven deszelfs ir-
reguliere gedaante genoeg te kennen.
Indien men uit de waarnemingen
over de ligging der ftoffe , tot op eene
kleine diepte uitgegraven , eenig befluit
zoude mogen maken ; zo zoude volgen,
dat de aard-ftoffen niet volgens haare fpe-
ci-
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 535
cifique zwaarte geplaatst zyn, en dus de
wet der digtheden des aardkloots by gee-
ne gisfingen uit te vorfchenis, Welis het
waar, dat het water , alseen derdigte
{toffen , byna de helft van de oppervlakte
van onze planeet bedekt , dat ook het wa-
ter;zo niet eene volmaakte bolronde,zeker
eene bykans ronde gedaante aanneemt ;
maar daar uit volgt alleen, dat de gedaante
der Oceanen kan regulier zyn. Konde men
op het water, of wel op de bevrozene
meiren , zo wel als op het vaste land,
metingen doen, zo zoude men mis-
fchien tusfchen geene metingen meer
overeenkomst, dan tusfchen deze, vin-
den. Het komt my te binnen, dat de
Heer de Lisle, by wien ik de eer gehad
heb eenen tyd lang in Parys, om my in
de Starrekunde te oeffenen , te woonen,
my gezegd heeft, dat hy geduurende
zyn verblyf by de Petersburg fche Aca-
demie diergelyke metingen op het ys ge-
daan heeft,
De middelpunt-vliedende kracht, wel-
ke maar het 4 deel der zwaarte-kracht
uitmaakt, is te klein, om de bolle fi-
guur der aarde te veranderen, of aan
dezelre eene reguliere gedaante mede te
deelen. Men kan,door de analogie, om-
MEE: Ll 4 trent
536 J.F. HENNERT OVER DE
trent de figuur der planeten befluiten,
dat, hoe grooter haare center-vliedende
kracht, of hoe korter de tyd van de om-
wenteling om haaren as is, hoe platter
derzelver gedaante is. Maar men kan,
daar uitalleen, niets omtrent den omtrek
van derzelver masfa afleiden. Jupiter is
onder alle planeten het meefte aan zyne
poolen ingedrukt, ook is de tyd, in
welken hy zich om den as draait, zeer
klein , zynde maar van g uuren. De
asfen des equators en der poolen van de
zon en van de maan zyn volkomen
gelyk, dewyl zich die beide hemelfche
lighaamen zeer langzaam om de asfen
wentelen , de zon namentlyk in 25% 15*
en de maan in 27 dagen , 7 uuren.
6 1. Dewyl men uit de enkele zwaar-
te en middelpunt-vliedende kracht, en uit
de onderftelling dat de aarde van eene
gelyke digtheid is, met geene zekerheid
de gedaante der aarde kan bepalen; zo
komt het my gevoeglyker voor , dat men
de gedaante der aarde uit de waarne-
mingen of metingen der graaden van
breedte afleide, Wy zullen de metin-
gen, totdus verre gedaan , in de volgende
Tafel aanwyzen.
Plaat-
WAARE GEDAANTE DER AARDE, 537
Plaatfen Breedte Lengte | Naamen der
van cen Waarne-
graad „ mers
des Me-
ridaans
in Toi-
fes
Peru o° 56753 | Bouguer(a)La
Condamine(b)
Caap 33°18/. Z.| 57037 | Godin, 1736.
Penfylvanien | 39° 12. N. | 56888 | DelaCaille(c),
1752.
Turin 43° 56979 | Mafon enDix-
on (d), 1768.
Perpignan PNM 57048 | P. Boscovich
en Maire (e),
1754. Casfini
en La Caille
(É), 1742.
Piemont 44° 44 57069 | P. Beccaria,
1768.
Bourges 45° 57028 | Casfini(g)1742
Hongaryen 45° 47’ 56881 | P. Liesganig
Chò, 1769.
Weenen 48° 43’ 57086 heels €)
1762.
Tusfchen Pa-| 49° 23’ 57072 | Picard, 1669.
rysenAmiens Casfini, La
Caille (k)1739
In Lapland 66° 20’ 57422 | Maupertuis
Ds 1737.
(a) Figùre de la Terre. (b) Mefure des trois premiérs
degrés du Méridien, (C) Memoires de |’ Académie de Paris
1751. P. 435. (A) Transfaëtions Philofopbical, 1768. p. 326.
(e@) Expeditio Litteraria. (f) La Méridienne de Paris vé-
rifiée, pag. 87. (8) Mómoires de l’Académie de Paris 1758.
pag. 244. (h) Dimenfio gradunm Meridianì Viennenfis et
Hungaricipag. 255. (i) Ibidem pag. 214. (Kk) Degredu Méri-
dien entre Paris et Amiens. (1) La Figure de la Terre.
Ll 5 Uit
538 JeF. HENNERT OVER DE
6 2, Uit de hier bovengeftelde graa-
den der breedte blykt by den eerften op-
flag, dat de lengte der graaden van den
evenaar tot de poolen toeneemt; dus
is de aarde niet bolrond, anders .zou-
den deze graaden op alle breedten el-
kander gelyk zyn. Het volgt veel meer ,
dat de aarde onder de poolen afgeplat
is, Doch men zal ook bemerken, dat
het aanwasfchen dier graaden niet wel ge-
regeld is; zo is de graad onder de breed-
te van 45° 47’ niet grooter dan die on-
der de breedte van 39°. Ja de graad van
de zuidelyke breedte van 33° is zo groot
als die van 43°, Dus kan men reeds be-
flisfen „dat de figuur der aarde niet Zllip-
tisch is, dewyl de graaden der breedte al-
lengskens naar de poolen moesten toene-
men; of men moeste aan de gedaane
metingen zekere misflagen toefchryven,
waar door de afdwaaling van de Zllipti-
Sche figuur kan herfteld worden. Wy zul-
len derhalven vooreerst de evenredig-
heden der asfen uit de gedaane metingen
afleiden, om over de kromte des Meridi-
aans beter te kunnen oordeelen. Wierdt
de evenredigheid der asfen over al dezelf-
de bevonden, zo was de reguliere gedaan-
te des aard-bols bewezen. Maar zo niet;
is
WAARE GEDAANTE DER AARDE, 539
is het ook klaarblyklyk, dat de gedaan-
te der aarde van eene Zllipfoide afwykt.
In zulk een geval, zullen wy, ten twee-
den, moeten onderzoeken, hoe groote
misflagen by iedere meting moeten on-
derfteld worden, om door die verbeterde
metingen de regelvormige gedaante der
aarde te bepaalen.
6 3. Verfcheidene wiskonftenaaren ,
byzonder de Heer de Maupertuis (a),
hebben bewezen, dat men de evenre-
digheid der aard-asfen door de volgende
BAT
d
— kan uitdrukken,
3Czetar?)
ftellende voor 2 en # de lengten van de
graaden der breedte, de finus dier breed-
ten zyn door fen e beteekend. Is nu
eene van de graaden by den equator,
by voorbeeld 2, zois F=o, de breedte
nul zynde. Dus verkrygt men voor de
evenredigheid der asfen deze formule,
a |
kin volgens welke ik de volgen-
de tafel berekend hebbe.
formule, 1 —
Breed-
(a) Figure de la Terre pag. 130. of myne Elementa
Aftronomiae pag. 147.
540 J. F. HENNERT OVER DE
Breedten Evenredigheid der asfen Verfchil
ftellende de grooteas z1. | der asfen.
33° 16’ Oo’ 9944927 /
30P 12’ o! 9980197 zn
43° ©’ 9971587 zE
43° 31’ o’ 9963645 En
44° 44’ o' 9962825 rs
45° o! 9969021 be
45° 47 o! 9985397 ze
48° 37 o’ 9065566 Peri
40° 23 ©’ 9967967 en
66° 20’ ©’ 9953704 27
midden e- o’ 9965483 35
venredig-
heid der
asfen.
Men ziet, dat de verfchillen der aard-
asfen, uit de tien metingen , vergeleken
met den graad onder den evenaar, afge-
leid, te veel van elkander onderfcheiden
zyn, om dat onderfcheid alleen aan de
misflagen in de metingen begaan toe te
fchryven.
1). De grootfte irregulariteiten open-
baaren zich onder de breedten van 33° en
van 39° 12’ en in Hongaryen onder de
breedte van 45° 47’. 2). De minfte irre-
gulariteiten ontdekken zich tusfchen 43°
en
WAARE GEDAANTE DER AARDE, 54I
en 49° 23’. 3). Onder de breedten van
45° en 49° fchynt de kromte des Meri-
diaans tot eene en dezelfde Zilips te be-
hooren, gelyk ook onder de breedten
van 43° 31’ en 44° 44’, en onder de
breedten van 33° 18’ zuidlyk, en 66° 20’
noordlyk. 4.) Onder de tien bereken-
de evenredigheden der asfen , zyn er
naauwlyks zes, die met elkander ten
naastenby overeenkomen, tusfchen de
overige vier of vyf is ’er weinig over-
eenkomst,
6. 4. Maar om de irregulariteiten
der aarde beter te kunnen beoordeelen,
zullen wy de evenredigheid der beide
aard-asfen, uit de vergelykingen van den
noordlyken graad met de overige geme-
tene graaden, afleiden, Zoude men niet
deze navorfching als overtollig aanzien,
dewyl zy dezelfde uitkomften, als de
voorgaande vergelykingen van den graad
onder den evenaar met de overige graa-
den , moeste uitleveren? Dit zoude zoo
moeten zyn, wanneêr de gedaante der
aarde-ook maar weinig van een Ellip-
tisch lighaam verfchilde, Doch men lette
op de uitkomften, in de volgende tafel
bevat, dewelke ik volgens de formule
B
542 JeF. HENNERT OVER DE
Eeken
I=
—— ftell =
ae pen ellende « = 37422 en
e = fin. 6620’ voor a en r de lengten
der graaden, en de finus haarer breedten
volgens de Tafel 6 r, berekend hebbe,
Breedten | Evenredigheid der aard- | _Verfchil
_ asfen, ftellende de der beide
groote as = IT. asfen
33° 18’ 0’ 9958572 za
sneren 0’ 9930329 m3
43° o’ 9931867 zi
43° 31’ Oo’ 9940971 n55
44° 44’ o’ 9940678 15
45° Oo’ 9933182 ci
45° 47 o’ 9906bor m5
48° 437 o’ 9929708 zi
49° 23 o’ 9923024 Tio
66° 20 0’ 9953704 zi
midden Oo’ 9934863 en
evenre-
digheid. |
Men zal by den eerften opflag merke-
Iyke verfchillen tusfchen de beide uit-
komften vinden.
1). Het verfchit der aard-asfen is klei-
ner in het eerfte geval dan in het twee-
de, het midden verfchil was maar om
een # deel dat de as des evenaars,groo-
ter was dan die der poole ; maar, e
vin
WAARE GEDAANTE DER AARDE, 543
vindt men dat verfchil van 2, nog eens
zoo groot als het voorgaande.
2). De grootfte irregulariteiten be-
merkt men, als te voren, omtrent de
Caap, en in Hongaryen, doch de graad
van Penfylvanien. wykt minder van de
overigen af , dan te voren.
3). De kleinfte irregulariteiten. ont-
moet men nu maar tusfchen 43° en 45°,
en te voren tot 49° breedte.
4). Onder de tien uitkomften zyn’er
maar vier, die met elkander overeenko-
men; de overige zes verfchillen veel van
elkander,
6. 5. Om eindelyk aan te toonen,
hoe veel de gedaante der aarde, door de
meting bepaald, van een Ellips afwykt,
zullen wy de lengten der graaden, vol-
gens drie Zllipfen of volgens drie onder-
ftellingen voor de evenredigheid der as-
{en aangenomen, berekenen. Stellen-
delkks of het verfchil -der as-
3 (we? —ar?)
fen = D, den graad onder den evenaar
= 4, = 56753 en r==finus van een ge-
gevene breedte, zoo zal de graad des
Meridiaans onder de gegevene breedte
door de volgende formule =2 3D « r°
uit-
544 J.F. HENNERT OVER DE
uitgedrukt worden (a), De graaden in de
derde colom zyn berekend volgens (6, 3.)
de evenredigheid der asfen = o, 9966483
dus D= 1 — o, 9966483 = 0, 0033517
ftellende. De graaden in de vyfde colom-
me bevat, zyn berekend volgens de
midden evenredigheid der asfen in 6. 4.
gevonden, waar voor D == o, 0065136
Is.
Breede , Gee Bere- } Vers , Bere- ‚Ver- , Bere-, Ver-
ten me- | kende |-fchil | kende |fchil | ken-{fchit
tene | graaden graaden de
graas voor voor graa-
den | Dz o, D zo, den
0033517 -| 0065136 voor
Dio,
003
330 18' [57037 | 56925 | Î rr2| 57087 |— 5oj 56907 |t 130
39° 12' f 56888 56981 — 93 | 57195 —307 | 56957 |= 69
43° 56979 | 57019 | — gof 57269 |—290| 569 |— 12
43° 31' [57048 | 57024 [{ 24| 57279 |—231/56996 |t 52
44° 44' [57069 | 57036 | T 33| 57302 |—233 57006 |t 63
45° s7o28 | 57039 | — r{ 573c8 [—28o|szooo |t 19
45° 47' [só88r | 57047 | —166| 57323 | —442| 57015 |—134
48° 43' [57086 | 57076 \T zo| 57379 | —293| 57042 |t 44
49° 23' | 57072 | 57082 |- zo| 57392 | —320l 57047 |t 25
669 20' 157422 { 57232 Ï 1oo' 57684 —262 57181 T 241
1) Het
(a) Zie myne Elementa Aftronomiae pag. 148.
WEAARE GEDAANTE DER AARDE. 545
1) Het blykt, uit de vergelyking der
volgens de drie Zllipfen berekende graa-
den, dat de Meridiaanen des aardbols aan
Ellipfen, die minder van den cirkel ver-
fchillen, meer gelyken, dewyl het ver-
fchil der asfen grooter (by voorbeeld
D = o,0065136 of = +5), en by gevolg
de Meridiaan een meer excentrifche £/-
lips zynde, de berekende graaden zeer
veel van de afmetingen afdwaalden , daar
in tegendeel die afdwaalingen merkelyk
kleiner gevonden worden, wanneer het
verfchil der aard-asfen maar = +} geno-
men is; waar uit volgt, dat de gedaante
der aarde niet veel van een kogel verfchilt,
2) Byzonder fchynt de gedaante des
aardbols het beste aan een Elliptisch
rond te naderen, waar van het verfchil
der asfen is = 5. Onderftellende dat
ser een misflag van 5o Toifen in de me«
ting van een graad kan begaan worden,
zo blykt uit de vierde colom der voor-
gaande tafel, dat zes van de gemetene
graaden zeer wel met die onderftelling
overeenkomen, dewyl volgens delaatfte
onderftelling, D = 0,003 ,= # zynde,
naauwlyks vyf graaden, in de agtíte co-
lom, voor naauwkeurig kunnen gehou*
den worden, « 3
“II, DEEL. M m 5) DE
546 J.F. HENNERT OVER DE
3) De evenredigheid der asfen-r :o,
9966483 , of 230: 229 , 22 komt ten
naasten by overeen met die, welke Mew-
ton uit de befpiegelingen , namentlyk =
230 : 229, afgeleid heeft,
6 6. Maar van waar komen die groo-
te afdwaalingen der vier overige graa-
den? Is ’er geene natuurlyke reden, die
van de omftandigheden der plaatfen zelve
afhangt, bekend, waar aan men die af-
dwaalingen kan toefchryven? De Heer
Bouguer heeft eerst waargenomen de
aantrekkende kracht der gebergten ,
toen hy in Zuid-America by den berg
Chimbaraco de zuidelyke hoogten der
ftarren 8” grooter bevondt,en de noord-
lyke hoogten kleiner. Het tegendeel
werdt hy gewaar, wanneer hy op eenen
zekeren afftand van het gebergte die
waarnemingen deedt ; waar uit hy be-
floot, dat de draad des quadrants, met
welken de hoogten gemeten werden ,
door het gebergte tegen het zuiden aan:
getrokken wierde,
Dewyl men nu tot het meten der Met
ridiaans graaden aftronomifche qua-
dranten noodig heeft, tot het vinden der
pools-hoogten, om de uitgeltrektheid
) CL
at as.
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 547
der geographifche metingen door het
onderfcheid dier pools-hoogten of breed-
ten te bepaalen; zo is te vreezen voor
de naauwkeurigheid van diergelyke me-
tingen, in bergagtige landftreeken on-
dernomen , wegens de aantrekkingen der
bergen. Een misflag van 1” in de breed-
te begaan, baart eene dwaaling van 16
Toifen, dus zou ’er een dwaaling van
16 X 8 = 128 Toifen in de meting
van een graad, volgens de waarnemin-
gen van den Heer Bouguer , door de
aantrekking van een berg veroorzaakt
kunnen worden. Jade P. Beccaria wil
zelfs een verfchil van 26’ waargenomen
hebben, het welk door een der hoogfte
bergen, Monte Rofa, voortkwam, toen
hy tusfchen Zurin en Andra in Piemont
met de geographifche metingen bezig was.
Volgens deze waarnemingen heeft
men de aarde van de irregulariteiten ,
die uit de gemetene graaden fchynen
voorttefpruiten , willen vry pleiten.
Vervolgens zegt men: -1) dat de me-
tingen, omtrent de Caap gedaan , niet
„naauwkeuriger kunnen zyn, wegens de
ï
“wezentlyk is,
omliggende gebergten, daarom is de Afri-
caanfche graad langer bevonden , dan hy
Mma2 2). My-
548 J.F. HENNERT OVER DE
2) Mylord Cavendish merkt aan, dat
de hoogte van het vaste land van Noord-
America eene aantrekking veroorzaakt,
welke de Atlantifche Zee niet opwegen
kan; dus zoude de meting in Penfylwa-
nien, onder 39° breedte gedaan, 6o of 1oo
toifen. kleiner-bevonden zyn, dan zy bui-
ten dat beletfel wezen zoude, (Zranf,
Phil, 1768 pag. 328).
3) De P. Bofcowich meent, dat eene
foortgelyke dwaaling door het Appenini-
Jche gebergte.in zyne metingen , onder
43° breedte, veroorzaakt zy.
4) De La Caille houdt de metingen in
Vrankryk , onder 45° breedte gedaan,
verdagt wegens de gebergten van Per-
pignan. Evenwel ftrydt deze meting
niet tegen de “Theorie,
5) ’T is zeer aanmerkelyk dat P. Lies-
ganig (Dimenfio graduum Meridiani Vi-
ennenfis pag. 211) den graad onder 48°
43’ breedte, niet voor naauwkeurig, we-
gens de gebergtenin Gratz, houdt, dewel-
ke evenwel met de Theorie, en met den
Paryíchen graad zeer overeenkomt;
daar in tegendeel de Hongarifche graad,
onder 45° 47’, die buiten het bereik
van de aantrekkende gebergten is, en
dus zeer naauwkeurig gemeten ; 5
vee
WAARE GEDAANTE DER AARDE, 549
veel wan de overige graaden verfchilt,
_6) Niemand heeft den Noordfchen
graad, onder 66° 20’ breedte, door
Maupertuis gemeten, van eenige feilen
befchuldigd ; dezelve is voor het grootfte
gedeelte ophet ys, buiten de macht der
bergen, gemeten, en evenwel komt die
graad het minfte met de overige overeen,
S 7. Indien men de aanmerkingen
over den invloed der gebergten op de
geographifche metingen, in de voorgaan-
de Ó opgegeven, met oplettendheid na-
gaat, zal men ze, myns bedunkens, nog
niet ten vollen beflisfend vinden, om al-
le zwaarigheden, omtrent de afdwaalin-
gen der Meridiaans metingen, uit den
weg te ruimen, zo dat men daar door
de gemetene graaden met elkander beter
zou doen overeenkomen. Ik zal my hier
over nader verklaren. |
1) De graad tusfchen Parys en A-
miens, onder 49°: gemeten, moet bui-
ten allen twyftel voor de naauwkeurig-
fte gehouden worden ,dewyl deze graad,
of deszelfs bafis, tot vyf reizen, zonder
een merkelyk verfchil, is gemeten; en
dewyl die meting op eene vlakte, buiten
het bereik van gebergten, gedaan is.
Mm 3 2) De
55o JF. HENNERT OVER DE
2) De naauwkeurigheid van den Pa-
ryfchen graad onderfteld zynde, volgt,
dat de lengten der graaden, die omtrent
de breedte van 49° niet veel van den
Paryfchen graad verfchillen, ook niet
door de aantrekkende gebergten kunnen
aangedaan geweest zyn. In tegendeel,
indien de metingen , omtrent 49° breed-
te gedaan , zeer merkelyk van den Pary-
{chen graad verfchillen, zullen dezulke
aan de aantrekking der gebergten bloot-
gefteld geweest zyn. Of anders zal men
aan de aarde eene zeer irreguliere ge-
daante moeten toeeigenen, Nu komt
de graad onder de breedte van 48° 43’
wel overeen met den Paryfchen , maar de
Hongarifche onder de breedte van 45°
47’ dwaalt grootlyks daar van af; dus
zouden niet de Weenfche , maar wel
de Hongarifche metingen aan de aantrek-
kende macht der bergen onderworpen
geweest zyn. Edoch P. Liesganig be-
weert juist het tegendeel, 6 6, (N°. 5),
waaruit ten klaarften blykt, dat men
door de nabyheid der gebergten de ir-
regulariteiten, die zich door de geogra-
phifche metingen opdoen, niet ten vol
len wegnemen kan. Eene foortgelyke
zwaarigheid doet zich op omtrent de
me-
WAARE GEDAANTE DER AARDE 55
metingen onder 45° breedte gedaan 5;
die met de Paryfche metingen zeer wel
overeenkomen , echter van Za Caille ,
wegens de nabyheid der gebergten van
Perpignan niet goed gekeurd worden.
My dunkt, dat Cavendish, Boscowich,
La Caille, en Liesganig de aantrekken-
de krachtder bergen, meer door de ana-
logie, volgens de waarnemingen van den
Heer Bouguer , dan door eigene waarne-
mingen beweerd hebben. Evenwel be-
hoorde men in zulke gewigtige gevallen
niet naar enkele gisfingen te beflisfen.
6 8. Schoon men met geene zekerheid
bepaalen kan , hoe veel de geographi
fche- aftronomifche metingen door de
aantrekking der gebergten kunnen ver-
anderd zyn, zo moesten echter die me-
tingen, dewelke aan de gedachte aan-
trekking niet onderworpen geweest zyn,
„met elkander overeenftemmmen , indien
de Figuur der aarde Zlliptisch is. Nu
fchynen de graaden , gemeten onder den
evenaar, in Hongaryen, tustchen Parys
en Amiens, en in Lapland, aan geene be-
letfelen der plaatfen bloot gefteld te zyn,
dus moesten dezelve met elkander over-
eenkomen, Los wy hebben gevonden
Mm 4 65,
552 JF. HENNERT OVER DE
6 5, dat die drie laat{te graaden niet wel
kunnen overeengebracht worden. Der-
halven zoude men daar uit afleiden de
irreguliere gedaante der aarde , indien
‘er niet nog een middel over was, om
die metingen door Correftien te verande-
ren, en met elkander te doen overeen-
komen. Maar hoe groot mag een mis-
flag in de meting van een graad onder-
{teld worden? De Heer Bouguer betuigt
(Figure de la Terre pag. 6 & 7), dat
men eenen misflag van 4” in het nemen
der hoogten niet vermyden kan. Dus
zoude ’er een misflag van 8” voor de
hoogten van een ftar, aan de einden der
Middagslyn genomen, in de geheele
meting kunnen influipen. Nu was de
uitgeftrektheid zyner metingen van 3 graa-
den. Dus blyft ’er een misflag van #’ =
22/voor een graad over. Waar uit men
ziet, dat hoe uitgeftrekter de metingen
zyn, hoe naauwkeuriger de lengte eens,
graads bepaald kan worden,
Om die reden kan men in de metin-
gen van den Heer Bouguer wel berusten.
Nu beantwoorden omtrent 16 toifen aan
een boog van eene feconde. Dus zoude
de grootíte dwaaling, uit de aftronomt-
{che waarnemingen voortfpruitende, 42
toi
É
hi
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 553
toifen bedraagen. Verder oordeelt de
Heer Bouguer, dat men, in het meten
van eene diftantie van 6o franfche my-
len of 3 graaden, naauwlyks ro toifen
misfen kan, derhalven maar 3 of 4 toifen
voor eenen graad. By gevolg zal de
grootfte verbetering voor den graad on-
der den evenaar van 46 toifên zyn.
2) P. Liesganig heeft maar eene uit-
geftrektheid van 1° 1}, onder de breed-
te van 45° 47’ gemeten; hy heeft de an-
plitude van dien boog maar uit vier waar-
nemingen afgeleid, dus zoude?er gemak:
kelyk een misflag van 5’ of 80 toifen
kunnen plaats hebben; ftellende verder
een misflag van ro toifen in het landme-
ten, zo kan deze graad eene verbetering
van go toifen verdraagen.
3) De amplitude des boogs van den
Meridaan tusfchen Parys en Amiens is
ook maar van 1° 17, dus zoude men
wegens dezelfde reden eene corredie
van go toifen toelaaten, die wy maar op
zo toifen, wegens de naauwkeurige me-
tingen, zullen ftellen , 6 7.
4) Men kan zonder fchroomin den
Laplandfchen graad eene verbetering van
go toifen toelaaten, dewyl de amplitude
van den boog des Meridaans maar 57Y is,
Mm 5 69. De
554 JeF. HENNERT OVER DE
6 9. De paalen der misflagen omtrent
de vier genoemde graaden gefteld heb-
bende, zal ik nu onderzoeken, hoe groo-
ten mis{lag men voor ieder graad moet
onderftellen, om die vier graaden tot
eene en dezelfde Ellips overtebrengen.
Men onderftelle A = 56753 = den ge-
metenen graad onder den evenaar, de
_ ecorretie =a, den waaren graad =a«,
zois la= Ata.
Men ftelle B = 56881 = den graad on-
der 45° 47’, de corretie = b, de finus
van 45° 47’ =R, zo verkrygt men Il. B4-
b=atH3aDR:. 6 5.
Men ftelle C = 57072 , de correftie =
c‚definus van 49° 23’ =r, zo is III. C+
c=ad3aDr,
Men ftelle eindelyk E = 57422, de
correftie = e, finus 66° 20’ =2, zo is
IV. E +ezat3aDe.
Door middel van die vier Equatien
kan men de onderlinge correftien, a,b,
c, e bepaalen , en wel best op de volgen-
de manier, Trekkende van elkander af
de II en T equatien, verkrygt men
V.B +b —A—-a=32 DR". Aftrek-
kende de IH en IV equatien ‚zo heeft men
_ VL Ede =C—c=3aDer—=3aDr
Declende de VI. equatie door de V, zo
komt
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 555
komt ‘er E — C+ e Cr?
B—-Atb—a Rt:
Men ftelle e= fin, sen r = fin. Y, zo is
er? =fin. y? — fin. y= (fin. £ fin.
Y) Áin.s— fin.) =2 fin.(:t 7) Cof(e—7).
a cof‚ (£ 17) fin. (£-) = ûn. (et 7) fin.
(E- Y) (a). Men ftelle en NSI E08
R?
E-C4e-c=N(B-A)+N(b-a). Dus
E-C-N(B-A)-N(b-a)=c-e.
Door deze Equatie kan men, het ver-
fchil van twee correftien b en a bepaald
hebbende, het verfchil der twee overi-
ge c en e ook bepaalen, en dus kan men
de correCtien zelve volgens de aanmmer-
kingen van $ 8. gemaklyker vinden.
6 ro. Wy zullen nu aantoonen, hoe
men, door middel. van de gevondene
equatie, de correêtien der gemetene graa-
den kan bepaalen. Men. berekene ten
eerften door de Logarithmen de waardy
van N. Nuis
log. N loot) ee log. Re —= log,
fin. (ey) +log. fin. (sf —Y)— 2log. R.
=9;
_ (@) Zie myne Elementa Aflronomiae pag. 4e
556 JF. HENNERT OVER DE
= 9; 7087107, dus N = 0, Srr4 of ==
Bygevolg verandert de gevondene’ equa-
tie B. — C — N(B-— A) — N (b —a)
=C=-e in de volgende 285 —-o,S5r
(b—a)=c-—e, of 285 =c —e Ho,
51 (ba). Op dat de fomme der 4 cor-
reétien 285 bedrage, en om de, correc-
tien zo klein als mogelyk is aantenemen ,
zo moet men de corretien e en a nega-
tif tellen. Dus zullen de waare graaden
door E —e en À — a in de plaats
van E + e, en A + a moeten uitgedrukt
worden, Waar uit volgt, dat de geme-
tene graaden onder den evenaar en on-
der den polus-cirkel moeten vermin-
derd, maar de Hongarifche en Paryfche
vermeerderd worden, het geen met de
in6 5 opgegevene afdwaalingen wel over-
eengebracht kân worden. Daar door zal
ook de laatfte equatie in de volgende ver-
anderen 285 = Cc +eto,51(b +a).
Uit die equatie volgt, dat de correêtien
b + a, grooter moeten zyn dan de cor-
reêtienc Je, dewyl b Ja met gemul-
tipliceerd is. Aangezien de voordeelige
omftandigheden, in welke de. afmeting
des graads onder den evenaar voltooid
is, kan ik geene grootere correCtie, dan
a —= 46 toifen, toelaaten. 6 8. Ond
en-
WAARE GEDAANTE DER AARDE, 557
lende nu b== 160, zo heeft men 285 —
0,51 (46 + 160) of 180= C Le.
Dewyl nu de Paryfche graad waar-
fchynlyker wyze naauwkeuriger geme-
ten is dan de Noordfche; zo zal ik ftel-
len e = 12oene=6o, Dus is de
graad onder den Equator= A —-a= 56707
4547’ br. == Bb 5704r
49 2 =O C=57132
6620’ — =E — e=37302
SG rr. Om de onderlinge betrekking
der vier onbekende Corre@lien beter na-
tefpooren, en om de vier verbeterde graa-
den tot een Ellips over te brengen, is
het dienftelyk eene vierde equatie , maar
drie onbekende behelzende, te gebrui-
ken, om het getal der onbekende te ver-
minderen , en de onderftellingen met
meerder zekerheid te doen.
Tot dit einde ftelle men A +-a in de
plaats van & in de equatien 1. IT. HIL IV.
6 9. Men deele equatie IJE, door egua-
tie II, zo verkrygt men,
Cc A-a TE dusb= (Cres Aa)?
r:
Bb-A-a Rt:
JA +a—B, Verder deelende egua-
tie
558 J.F. HENNERT OVER DE
tie IV door eguatie III, verkrygt men
Bre-Aa=" Tus Desk Eie-Aa ADE.
B-b-A-a Rr? ge
vergelykende de twee waardyen van b,
heeft men,
(Ee- A-a)R:=(C4c-A-a)R:, dus
ge : r:
e=(C- A) H(c-a)+A-E Ha. Nu
{? rr:
Is2°= 1,45), duse=-206F-1,45 C-O, 454
Ee
Uit deze eguatie volgt,
1) Dat de corredie e negatif is.
2) Dat de corredie a moet negatif zyn,
om de correctie e te verminderen,zo dat
de equatie dus moet ftaan, e = — 206
J- 1,45 CHo,45a VII.
3) Dewyl het tweede deel der equatie
maaf 0,45 a of ta behelst, zo doet de
vermeerdeering van a weinig tot het ver-
minderen van €.
4) Maar de equatie, 1,45 c of 3 cbe-
vattende, blykt , dat de vermeerdering
van c veel tot vermindering van € by-
draagt, | p
5) Men kan egter de Correftie re
a
À
ne
Penh TE hennes vpe aci dE EE
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 559
al te klein maken, anders zoude bal te
groot worden, dewyl a en c moeten ge-
ring zyn. Het welke uit de equatie 285
=CHeto,51 (b da) 6 ro blykt, in de
_ volgende veranderd zynde, b = 559 +
1,96 (c He) —a. VIII, Door middel
van deze equatie wordt de grootheid b
gevonden.
Wy zullen deze aanmerkingen door
de volgende voorbeelden ophelderen.
Men mag a niet grooter dan 46 ftel-
len 6.8.
Men ftelle c = 6o, zo vindt men e =
— 99 voor den Noordfchen graad.
Dus b = 559—1,96 (159) _—a= 201;
voor den Hongarifchen graad,
Het verfchil der aard-asfen of D
vindt men door eene van de 4 equa-
tien. Ó. zo. Zo is by voorbeeld D =
Ee A +a
3 (A —a)
De graad onder den equator is =
56707, de Hongarifche graad —= 57082,
de Paryfche = 57132, de Noordfche =
37323.
6 12, Stellende als te voren a = 46;
maar
560 J.F. HENNERT OVER DE
maar c= 50, 20 ise = — 1I4 en b ==
19, en D =O, 0042114 = she
Dus de graad onder den equator =
56707, de Hongarifche graad = 57072,
de Paryfche = 57122, de Noordfche =
57308,
9 13. Stellende als te voren a = 46,
maar C = 4O, ZO Se=z= == 128, cb ==
184, en D = 0,0041133 = se
Men ziet uit deze drie onderftellingen ,
dat de) corredtie van den Hongarifchen
graad niet. veel vermindert , maar dat
daardoor de correttie van den Noord-
fchen graad fterk vermeerdert. Daar-
om zullen wy ’t ook maar by deze drie
onderftelfingen laten. _ |
6 14, Om nu in ftaat te zyn over die
drie onderftellingen te oordeelen, heb-
be ik de lengten der graaden, volgens
de drie gevondene verfchillen der asfen
of D door middel van de equatie # +
3zaDr, ftellende « = 56707 , bere-
kend, en in de volgende Tafel nederge-
fteld.
e'
pl | Ge-
WAARE GEDAANTE DER AARDE, 561
Ge- [ Graa-j Ver- | Graa- | Ver- | Graa-f Ver=
mete-f den fchil f den fchil | den | fchil
ne voor voor voor
graa- | De 5, D: 5 Dr
den
56753} 56707 | f 46} 56707, t 46| 56707|t 46
57037 | 56918 | t 119| 56923 | t 114[ 56929 |T TOS
56888 | 56986 | — 98 | 56093 | —1IO05 | 57000 f —1I2
56979 | 57034 | — 55| 57040 | — ÓL | 57049 | — 7O
57048 | 57039 |T 9| 57047| T I|57055f 7
57069 | 57053 | 1Ó| 57062| tf 7|57070f— LI *
57028 | 57056 | — 28| 57065 | — 37 | 57074| — 46
56881 | 57065 | —184[ 57072 | —iOI | 57082 | —20OI
57086 f 57102 | — IÓ[ 57IIL | — 25} 57121 — 35
57072| 57112 | — 40| 57122 | — SO | 57132 | — ÓO
57422| 57294| 1 128 | 57308 | t II4f 57323 || 99
Somme | —103 — 187 —27/
Uit de vergelyking der uitkomften van
de drie onderftellingen omtrent het aan-
genomene verfchil der beide aard-asfen
vloeijen deze gevolgen:
i) Dat hoe minder de Caapfche en
de Noordfche graaden van de Theorie
of berekende graaden afdwaalen , hoe
meer de Penfylvanifche en Hongarifche
afdwaalen, Deze afdwaalingen zyn by
de eerfte pofitif, by de andere negatif,
dus tegen over elkander gefteld,
2) Dat de Caap/cheen Noordfche graa-
den minder van de Theorie verfchillen;
naar maate het verfchil der aard-asfen
“ZI, DEEL” Nn groo-
562 J.F. HENNERT OVER DE
grooter is, Het tegendeel heeft plaats
omtrent den Amerikaanfchen en Noord-
fchen graad,
3) Dat de overige zeven graaden beter
met een Ellips, wiens asfen minder van
elkander verfchillen , overeenkomen. Het
welke ook uit de fomme aller verfchil-
len blykt, dewelke maar — 103 uit-
. maakt voor D = 4, en — 277 geeft
voor D =
4) Vergelykende de verfchillen tus-
fchen de berekende en gemetene graa-
den met die, welke wy 65 uit de eigen-
fchappen der Ellips, (waar van het ver-
fchil der asfen , zonder corretie der graa-
den, D= 4 was) afgeleid hebben, zal
men vinden, dat, onder de laatfte onder-
{tellingen der asfen , die van D = ,
met de eerfte onderftelling van D = +
het best overeenkomt, en dat ook de
Noordfche graad beter met gene, dan
met deze onderftelling overeenftemt.
5) Dus alles wel overwegende, komt
het my voor, dat indien men eene Z}-
liptifche gedaante aan de aarde wil toe-
fchryven, men het naaste aan de waar«
heid. komt, onderftellende den graad
onder den evenaar = 56707 toifens
en het verfchil der asfen = & of =
| | Oo, 0041133:
vna edrat nd
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 563
0, 0041133. Uitgezonderd den Hongari-
fchen graad, zoude men die overige nog
al kunnen doen te famen gaan. Het
verfchil omtrent den Penfywanifchen
graad, - 98 toifen ‚is volgens den Mylord
Cavendish niet onwaarfchynlyk. 6. 6.
De verfchillen van 119 en 128 toifen;
omtrent de Caapfche en Noordfche graa-
den, geven eenen misflag van 7’ in de
meting der hoogten te kennen, welke
misflag zelfs volgens den Heer Bouguer
niet te groot is, en wel door het ver-
deelen over eene amplitude van 2 of 3
graaden kan verminderd worden, Nu
is de amplitude van de Caapfche me-
ting maar 1° 13, endie van den MNoord-
Jchen graad flegs van 57“, bygevolg een
misflag van roo toifen, ten opzigte van
de aftronomifche delden ‚ omtrent die
metingen wel konde plaats hebben. *tIs
zeer aanmerkelyk, dat de graaden tus-
fchen 43° tot 49°: breedte, behalven den
Hongarifchen graad, zelfs volgens ver-
fcheidene onderftellingen berekend , zeer
wel met elkander overeenkomen, waar
uit volgt, dat deze zes graaden naauw-
keuriger dan de overige zyn gemeten;
of dat de gedaante der aarde, daarom-
ftreeks, zeer regulier moet zyn.
Nn 2 6. 15.
564 JeF. HENNERT OVER DE
_6 15. Eer wy tot andere befpiegelin-
gen over de irregulariteiten der gedaan-
te van de aarde overgaan, zullen wy de
zekerheid van onze laatfte onderftelling
nog op eene andere manier ter toets
brengen, Wy zullen namentlyk, uitde
aangenomene figuur der aarde, den ee-
nigen graad der lengte, onder de breed-
te van 43° 32’ door Casfini en la Caille, in
Vrankryk, in het jaar 1739 gemeten (a),
door rekening afleiden, om te kunnen
oordeelen, of de aarde met een lighaam ,
het welke door de omwenteling eener
Ellips om de kleine as geboren wordt,
kan vergeleken worden. Men heeft be-
wezen , dat de graad des Meridiaans on-
der de breedte van 54° 44’ gelvk is (b)
aan den graad des evenaars. De lengte
van den graad des Meridiaans is = « +
34 Dr, of onderftellende, a = 56707
en D= o, 0041132, zo is een graad des
Meridiaans = 56707 + 7oo r*, en de
graad des Meridiaans voor de breedte
van 54° 44’ = 57173 gelyk aan den
graad des evenaars. Men ftelle dezen
graad = b, den cofinus der breedte = c,
en
(a) Degré du Meridien entre Paris &* Amiens,
(b) Zie myne Elementa Affronomie $. 273 of LU=
LOFS befchouwing des Aardkloots, $. 30.
ie pn
art an OE ne ee
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 565
en deszelfs finus = r, zo is bewezen
(c), dat de lengte van een graad eens
parallel-cirkels of graad der lengte is
= be + Dber:, Zo vindt men, dat
de graad des parallel-cirkels van 43° 32’
is=41531t0ifen, die volgens de metingen
41618 toifen bedraagt. Het verfchil van
87 toifen is te klein, om daar uit iets ten
nadeele van de aangenomene figuur der
aarde te kunnen befluiten. Men behoeft
niet zo naauwkeurig de breedten tot de
metingen der parallel-graaden te bepaa-
len „als welhet verfchil der Meridiaanen
of lengten. Dewyl men nu door het
waarnemen der hemelfche verfchynfelen
de lengten naauwlyks op 6’ weten kan,
zo hebben die fchrandere Franfche Aca-
demisten een bekwaamer middel uitge-
dacht, om het verfchil der lengten van
niet verre afgelegene plaatfen te bepaa-
len; zy hebben op een van de paa-
len hunner metingen, welke gebergten
waren, een klomp buskruid aangefto--
ken, terwyl een Aftronomist op ieder
van die gebergten den tyd van het op-
gaan des aangeftoken buskruids naar ee-
ne welgeregelde Pendule waarnam. Nu
Nn 3 wordt
„(c) Zie myne Elementa Aftronomie, $.279. Of Lu-
LOFSs $. 38.
566 Je Fe. HENNERT OVER DE
wordt het licht op eenen afltand van 40
mylen in een oogenblik voortgeplant,
dus was het onderfcheid der beide waar-
genomene tyden gelyk aan het verfchil
der Meridiaanen van de paalen der ge-
daane metingen, Deze tyd bedroeg 7’
333’, dus was de gemeten parallel-boog
van 1° 53’ 19’. „Een boog van een fe-
conde bedraagt 11: #oifen op dezen pa-
rallel-cirkel , dus 87 zoifen beflaan eenen
boog van 8 feconden, Nu wordt een
boog van 15’ in den tyd van eene fecon-
de, door de dagelykíche beweging des
hemels, befchreven , bygevolg 173 #oifen
op dezen parallel-cirkel. Derhalven kan
het verfchil van 87 == "# toifen uit een
misflag van & feconde tyds in de waarne-
mingen ontftaan zyn, Nu verfchillen
de vier waarnemingen, uit welke men
het onderfcheid der Meridiaanen afge-
leid heeft, om 1: feconde; dus de ampli-
tude van de gemetene boog van 2 graa-
den zynde, zoude ‘er een dwaaling van
3feconde tyds woor eenen graad kun-
nen plaats hebben, Waar uit blykt,
dat het gevondene verfchil van 87 toifen
zo niet tot voordeel, ten minften niet
tot nadeel van de onderftelde Zl/ipsifche
gedaante der aarde kan ftrekken. 5. 16
, 10,
ende DEET
enteren
|
|
|
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 567
6. 16. Dewyl alle de gemetene graa“
den met de Zlliptifche figuur niet naauw-
keurig genoeg overeenkomen, zoude
men kunnen met regt ter Overweginge
brengen, of het niet mooglyk was, de
gemetene graaden volgens eene Zypo-
thefe, die van de regulariteit der Zliipti-
fehe. gedaante afwykt, te doen overeen-
ftemmen. De Heer Bouguer is reeds
van gedachten geweest, dat de aarde
geen Llliptisch lighaam is, dewyl hy
den Paryfchen en Noordfchen graad niet
met dien, welken hy onder den evenaar
gemeten hadde, kon overeenbrengen. Hy
vondt, dat de verfchillen dier graaden
niet als de vierkanten van de finus der
breedten , volgens de natuur der Zllips,
maar alsde vierde machten dier finustoe-
namen. Deze onderftelling verkreeg ten
tyde van den Heer Bouguer veel. waar-
fchynlykheid , maar zy ftrookt nualthans
niet met de naderhand gedaane aard-me-
tingen, gelyk ik zo aanftonds zal aantooe
nen. Daarom verwondere ik my zeer,
dat de Heer de La Lande zo veel ophef
van die onderftelling , zelfs in de nieuwe
uitgave van zyne Affronomie „ maakt,
Het verfchil tusfchen den Noordfchen
en in graad is = 57422 —
n4 56753
568 JF. HENNERT OVER DE
56753 = 669. Men ftelle r = finus van
eene gegevene breedte, en x = het ver-
fchil tusfchen den gezochten en den Pe-
ruviaanfchen graad, Zo volgt, uit de
Hypothefe des Heeren Bouguer, dat (fin.
66° 20')*: 669 =r*: x, of dus de loga-
rithmen „gebruikende, vindt men log.
Xx = 4 log. r + log, og Dad geerd
20’ == 4 log. r 4- 2, 9780409. olgens
deze ele hebbe a rn
tafel berekend,
Breedten gemetene graaden verfchil=
graaden volgens len
Bouguer
33° 167 57037 56829 T 208
39° 12/ 565888 56904 — 16
3° 56079 56959 f_20
MD 57048 56966 t 82
44° 44 57069 56086 1 83
45° 57028 56990 1-38
45° 47’ 56S8r 57004 — 123
46° 43’ 57086 57056 | 30n
49° 23’ 57072 57069 Tr
Het blykt by den eerften opflag, dat
deze Hypothefe minder aan het oogmerk
voldoet, dan de Elliptifche; dewyl 1)de
Caapfche graad een ongelyk grooter ver-
{chil uitlevert, dan wy door middel van
de Ellips gevonden hebben, 2) Het ver-
{chil omtrent den Hongarifchen wan
00
WAARE GEDAANTE DER AARDE, 569
ook zo fterk niet verminderd, om aan
die onderftelling een meerder gezag by
te zetten, En ten 3) die aanmerkelyke
overeenftemming onder de graaden tus-
fchen 43° en 49° breedte wordt.hier
grootlyks gekrenkt.
6. 17. Ik zal, door middel van de
Methode der interpolatie, eene ftelkundi-
ge formule, tot het berekenen der graa-
den des Meridiaans, opftellen , dewyl
men zich met veel nuttigheid van dezen
weg bedienen kan, wanneer het moei-
yk valt de verfchynfelen of de proef-
nemingen tot een algemeene wet over-
tebrengen.
Men verbeelde zich eene kromme lyn
PY , wiensasis AO, (Fig. IL.) op wel-
ke het begin der abfcisfen by A is. Men
trekke de ordinaaten AP, BQ enz. De
abfcisfen AB, AC, of x, fteilen de fi-
nus der- breedten voor, de ordinaaten
AP, BQ enz. beteekenen de lengten
der graaden. Men kan ook de kromme
lyn op eene bekwaamere manier dus be-
paalen. Men trekke PL met AO pa-
rallel, zo blyven de abfcisfen PM, PT,
PN = de abfcisfen AB, AD, AC.
Maar de ordinaaten QM, ST enz.
n 5 zul-
5jo JF. HENNERT OVER DE
zullen nu beteekenen de verfchillen tus-
fchen een gegeven graad, en den graad
onder den equator, dewyl de abfcisfe
x of de finus der breedte is =o by A,
zo is.de ordinaate AP = de graad onder
den evenaar, Nuis QM =OQOB=—=
AP, en ST =SD— AP,dus blykt
het gezegde. Laat ons dan de kromme
Iyn PY ten opzigte van den as PL
befchouwen, Men noeme y, de ordi-
naaten QM, ST enz. Ik zegge dat de
equatie dier kromme lyn deze gedaan-
te, y = Ax? J Bx‘ kan hebben.
1). Dewyl het begin der abfcisfen P op
de kromme lyn valt, dus zynde x= 0,
moet y = 0 Zyn.
2). Dewyl men by mangel van waar-
nemingen nog niet beflisfen kan , dat het
. Zuidlyke halfrond der aarde van een
verfchillende gedaanteis van het Noord-
lyke ; zo moet men den tak der kromme
lyn PY , tot de Noordlyke graaden bee
treklyk, gelyk ftellen aan den tak Pgr,
tot de Zuidlyke graaden behoorende.
Derhalven moeten de ab/cisfen x tot eve-
ne machten verheven zyn, dewyl dus de
equatie der kromme lyn niet verandert,
ftellende x pofiif of negatif. Om nu
voor ieder breedte of derzelver finus 4
Oo
WAARE GEDAANTE DER AARDE, 57I
of PT, de daar toe behoorende ordinaate
ST =y, of het verfchil tusfchen den
gezochten graad en den graad onder den _
evenaar te vinden, moet men de onbe-
aalde grootheden A en B-bepaalen,
has welke door middel van twee equati-
__en of twee gemetene graaden gefchieden
kan. Men onderftelle den finus der
breedte PM of x=a, en het verfchil
der graaden, QM of g = a, zo heeft
men, &= Àa* + Ba’, Î.
Verders onderftelle men een finus van
eene andere breedte of b=x=PN,
en het verfchil der graaden RN of y=ô.
zo is B —= Ab: + Bb‘ II. Uit de ver-
gelyking van deze twee equatien worden
de grootheden, A en B, afgeleid, na-
ub? — fp af
mentlyk, A= & ben
b? — 4?
B — a
Bb # _ ‚ Dus vetandert
b? REEDS a?
zich de algemeene equatie in deze;
ab? — fa? B — @
y= ils, Re rl er at oe
b: _—_ 2 De a:
Ó. 18.
572 J.F. HENNERT OVER DE
G. 18. Om deze equatie op de ge-
daante der aarde toe te pasfen, en daar
door de lengten der graaden ten naauw-
keurigften te vinden, hebbe ik na ver-
fcheidene proeven geoordeeld, dat men
de coëfficienten van. x* en x* uit de geme-
tene graaden in Pen/ylvania en in Lap-
land ten veiligften kan afleiden, vermits
men den graad onder den evenaar =
56750, den Penfylwanifchen = 56939;
en den Noordfchen = 57367 ftelt.
Bygevolg heeft men « = 56939 —
56750 = 189, en S= 57367 — 56750
= 617. Verder is a = fin, 39° 12’ en b=z=
fin. 66° 20’. Men moet zich erinneren,
dat b: — a? = fin. (66° 20’ + 39° 12)
X fin. (66° 20’ — 39° 12’) 6.9, dus de
logarithmen gebruikende, heeft men
log. (b: — a°) = log. fin. 105° 32 +
log fin, 27° 8’ =g, 6428650. Dus A=
237, en B= 596. Bygevolg y = 237 x?
+ 596 x*, dus zal een graad des Meridi-
aans zyn = 56750 + 237 X° + 596 X%
Volgens deze formule hebbe ik de vol-
gende graaden berekend.
Breed-
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 573
Breedten gemete- bereken- verfchil
ne graa- de graa-
den den
5 56753 56750 | 3
33° 18! 57037 56876 IÓr
39° 12 56888 56039 ESE
43° 56979 "56992 = 13
Agen31’. 57048 56998 Ï 50
44° 44 57069 57016 53
45° 57028 57012 T 16
45°.47' 56881 57028 — 147
48° 43 57086 57080 Tad
49° 23’ 57072 57086 — 14
66° 20’ 57422 57367 Hess
G. 19. Vergelykende de uitkomften
van deze onze onderftelling met die van
Bouguer , 9. 16, is het zonder tegen-
fpraak, dat onze formule veel nader by
de waarheid komt.
2). Men zal ook bemerken, dat onze
Hypothefe voldoender is dan de El/ipti-
Jche in 9. 14 voorgefteld.
Indien men een verfchil van 6o toifen,
het welke naauwlyks uit een feil van 4
feconden in het meten der hoogten ont-
{taan kan, Ó. 1, voor niet nadeelig aan
de Theorie toeftaat, dus de berekende
graaden, die minder dan 6o toifen van
de gemetene verfchillen, kunnen ook
met de Theorie niet tegenftrydig zyn.
Nu vindt men, volgens de Agee
574 Je F. HENNERT OVER DE
Hypothefis, vier. graaden, en volgens
de onze maar twee graaden onder de
elf, dewelke meer dan 6o toifen van de
gemetene verfchillen, dus zoude onze
onderftelling nog eens zo waarfchynlyk
zyn als de Elliptifche.
Indien men hu deze aanmerking met
dein 66. 3, 4, 14 gezegden vergelykt ,
zal men niet, met eenen hoogen graad
van waarfchynlykheid, durven beflisfen ,
dat de gedaante der aarde van een vol-
maakt Llliptisch knolrond merkelyk af-
wykt? Ja dat de irregulariteit der aarde
onder fommige breedten zeer groot moet
zyn, byzonder onder 33° en 46° breed-
te, dewyl de graaden van deze breedten
niet eens door de Methode der inter pola-
tie kunnen ten naasten by gevonden wor-
den. Men kan, myns oordeels, niets
beflisfende omtrent die twee merkelyke
irregulariteiten des aardbols ftellen , alvo-
rens men niet 1) meerdere graaden in het
zuidlyke gedeelte zal gemeten hebben,
om te weten, of het zuidlyke halfrond
niet van een andere gedaante is dan het
noordlyke. «De Caapfche graad geeft
aanleiding tot deze gisfing , of men moes-
te de meting van dien graad van nieuw
af aan onderzoeken,
2). De
WAARE GEDAANTE DER AARDE. 575
2). De Hongarifche graad is verdagt
minder naauwkeurig te zyn, en behoef:
de derhalven hermeten te worden. 9. 12;
Zoude men dus eenen grooten misflag
ontdekken, zo zal niet de Zlliptifche,
doch onze Hypothefe meer daar door
winnen.
Dewyl men nu nog in onzekerheid
omtrent de waare gedaante der aarde
blyft, zal ik in eene volgende verhande-
ling onderzoeken, of deze onzekerheid
zoo groot is, dat daar uit voor de Geo-
graphie en Aftronomie misflagen van be-
lang kunnen voortfpruiten,
Utrecht den 3 Septem=
ber 1772.
NB, De twee Figuuren, waar op de Schryverin
deze Verhandeling wyst, zullen te vinden
zyn by Deszelfs volgende Verhandeling,
welke ín ’t IV Deel zal geplaatst worden.
Nl
ss UF Ce UF a
ERNA KE
TOT
Bladze 576
Bi Baai Broi
Vv AN
j LE FRANCQ VAN BERKHEY
A A N
SOB, BAST Ed
MED. DOCT.
OVER EEN HARD GESCHAALD EY VAN
EEN ZEE-HOOR Ne
id
5
NTL DEN EEN AEN AE
Zeer Geleerde Heer !
k behoeve UE. niet te herhaalen, het
geen UE. wegens de geboorten der
zee-dieren der geleerde waereld hebt me-
degedeeld; het is UE, niet onbekend,
hoe eenige onzer inlandfche zee-hoor-
nen in een vliezigen gekamerden eijer-
{tok geboren worden, zoo als van de
wulk bekend is, en door den Heer No
ZEMAN in de uitgezogte verhandelin-
gen ook afgebeeld is, Veel minder is
J-LE FR. V, BERKHEY OVER EZ. 57
UE. onbewust, hoe door onzen zw AM-
MERDAM befchreven is, hoe de vliezi-
ge eijeren der hoornflakken ontftaan ; dit
alles is voorzeker, zeer geleerde Heer,
aan uwe kunde niet ontfnapt, en, zoo
ik nedrig erken, myne aandagt niet ont-
vloden, Maar, hoe wonderlyk is de na-
tuur in haare veranderingen! zoud.gy,
geleerde Heer, gelooven, dat eene
hoornflak in een hardgefchaald. eij
voortteelt? hebt gy ooit iets dergelyks
onder uw keurig oog gehad? ik voor
my-bekenne van neen! zie hier echter
een aanmerkelyk voorbeeld, benevens
het beknopt verhaal van alles, wat ik ’er
van weet,
‚Voor ruim een half jaar geleden:by
myn vriend, den Heer Joan. Coenraad
Brand, huisvestende , en naar gewoonte
het fraaije kabinet hoornen en fchelpen
bezigtigende , en de nieuwe Conquesten
(om het woord der liefhebbers te ge-
bruiken) befchouwende „ vertoonde my
zyn. Ed. neef de Heer f, Lodewyk Wes-
demann, een ovaal platrondeij, zoo vals
in de nevensgaande afteekening „ Fig: A;
zig natuurlyk van grootte opdoet. Die
Heer my vragende of dit voorwerp my
bekend was? antwoordde ik, dat ik het
JI, DEEL. Oo aan-
578 Je LE FR VAN BERKHEY OVER
aanzag voor een hardfchaalig, of liever
verhard flangen of hagedis cij; als ko-
mende volmaakt daar mede overeen,
„Dan hoe verbaasd {tond ik, toen hy my
een tweede dergelyk eij opengebroken
vertoonde, ‘en ik daarin ontdekte een
gefchaalden hoorn, die den omtrek van
de eijerfchaal „geheel befloeg, zoo als
Fis, B vertoont. Ik verzogt dien Heer,
of hy een derde (want meer dan drie be-
zat’er dieHeer niet van) wilde openbree-
ken; Het gefchiedde op myn verzoek „en
ziet ’er vertoonde zig eene eenfchaalige
hoorn, welkers gedaante’ dadelyk die
vaneen zoogenaamden Belhoorn , of zoo-
genaamden kaapfchen ezel vertoonde.
Althans hy behoort onder dit geflagt:
duidelyk ontdekten zig overal langwer-
pige ribbetjes „, de draay beftond uit vier
rondagtig fpits eindigende wentelingen,
de mond was wyd, en beflaat, met de on-
derfte wentel, het grootfte gedeelte van
den hoorn, zonder eenige indrukzels aan
den inflag; alles ín diervoegen zoo als
het in Fig. C zeer accuraat getroffen zig
vertoont, benevens de fchaal waar in
_de hoorn is opgefloten, Dit zeldzaame
ftukje boezemde my, ik weet niet welke,
twyffelingenin „zoo als die, welke wy als
dish na:
HET EIJ VAN EEN ZEE-HOORN. 579
natuurkundigen dikwerf ondervinden , als
de natuur ons iets ongemeens, en voor
ons onbekend, aanbied : ik twyffelde
eerst, of de konst en de bedriegery hier
niet iets hadden uitgedagt, omde liefheb-
bers van hoornen en fchelpen eenig ver-
digtzel duur te verkoopen; eene konst-
greep die maar al te veel plaats heeft:
dan herdenkende, dat de winzugt zel-
den in het waare der natuur indringt,
verliet ik dra dit denkbeeld, en wel by-
zonder daarom, om dat myn vriend;
op wiens trouwe in dit ftuk ik volkomen
aan kon, my berigtte, dat zyn oom, de
Heer Brand, aan alle kapiteins en fchip-
pers, tot zynen koophandel betreklyk;,
last gaf, om al het geen zy in den fmaak
van zeegewasfen ontdekten, hem ter
hand te ftellen, en dat vervolgens zeker
fchipper van Surinamen deze eijers me-
degebragt had, Tot dus verre dan vol
daan, liet ik het op myn eigen oog aan-
komen, en ik verzogt eenige fchelfers
der fchaal, dewelke ik door het vergroot-
glas befchouwde, waar in ik dan dat ge-
wigtig en beflisfend teeken van de po-
rien ‘in een hard gefchaald eij volko-
men ontdekte , benevens een aankle-
vend vlies aan de fchaal, des ik geenzns
LOO O2 aan
580 jJ. LE FR. VAN BERKHEY OVER
aan de natuur der zaake twyffelde , te
meer, daar de dunne fchaal der hoorn-
flek zelve dermate dun en teder was,
dat geen ’s menfchen hand hier toe kon-
de medewerken. Zie daar, zeer geleer-
de Heer, het verhaal van dit ftuk, en
deze nevensgaande teekening , die ik aan
UE., als regt bekwaam tot derzelver
beoordeeling, gulhartig aanbiede, Wat
dunkt UE, geleerde vriend, is de natuur
niet wonderlyk? eene hoornflek derma-
te eijerbafend, dat zy hardgefchaalde
eijers voortbrengt? is dit eij zoodanig
gebaard? is het dus buiten den cijerftok
aangegroeid? word het eerst week afge-
fcheiden en daarna hard? Ik weet het
niet! en waarfchynlyk moeten wy ge-
duld oefenen tot nader ontdekking ; ik
voor my ben te vrede, met het geen ik
nu weet en dagelyks ondervinde, dat
namelyk de natuur onze fterkíte be-
paalingen, door een enkel voorwerp, te
leur ftelt. Ik zou veele aanmerkingen
op dit ftuk kunnen maaken , dan moge-
lyk veele gisfingen; vernoeg UE. dan,
zeer geleerde Heer, met dit geringe be-
rigt: te veel maakt verwarring: vind
UE. *t goed aan Uwe Maatfchappye
mede te deelen, {taat UE, vry: ik
voor
Nn
HET EIJ VAN EEN ZEE-HOORM. 581
voor my zende het aan UE., om rede-
nen UE. gemeld: de uitleg der figuur
gaat hier by.
Ik ben ongeveinsd
| Zeer geleerde Heer!
UWE Dienstvaardige
Dienaar -
F. LE FRANCQ VAN BERKHEL
Oo 3 VER:
VERKLAARING
VAN DE
APF T EEKE NT NEG.
Fig. 4.
Fig. B.
Fig. C.
Eeneafbeelding van een porieus hard
gefchaald eij, inhoudende eene een-
fchaalige hoornflek ,‚ van de oevers
van Surinamen , waar in zig eenige
zwarte vlekjes opdoen.
De fchaal van een dergelyk eij, half
afgepeld, met den hoorn daar in om-
vat:
aa. de eijerfchaal.
bb. de hoornflek aan zyn bolle zyde.
Een derde dergelyk eij, perpendicu-
lair afgepeld, vertoonende in zyne
fchaal a de holle zyde der hoornflek
b. met de mondopening derzelve, en
aanduidende het kentecken van een
Buccinum globofum , of Belhoorn,
ook wel genaamd kaapfche ezel,
by j. T. KLEIN Tentam. Method.
Oftracologice zeer accuraat afgebeeld.
Tab. III. Fig. Go., welke hoorn het
„waarfchynlyk is.
ECHI-
Herkhand: van LZeeunydh Cercojdhag, 2,
{
ht nr eer
Ed
Ei
_Bladz. 583
ECHITES SEMIDIGYNA,
Nova plantae fpecies ex America, cujus
defcriptionem atque iconem Hlluftrisfi-
mae Socieigti fcientiarum Zelanticae ,
gua par est reverentia, offert
PETRUS IONAS BERGIUS,
Med. Doct. Hift. Nat. et Pharm. Profef].
Stockh. Reg. Colleg. med. Asfesfor. Acade-
miar. et Societatum Caefar. Nat. Curiof.
Stockh., Nidiof:, Zellenf., Zelan=
dicae, Helvweticae et Philadelphi-
cae Americ. Membrum.
tantum decoris, tantum dignitatis,
QQ mihi, adhuc prorfus immerenti,
Oo 4 ad-
NSSSSSSISSSSISSISISISSISH
ECHITES SEMIDIGYNA,
Een nieuwe foort van een Americaanfche plant,
befchreven en afgebeeld door
PP J- BERGIDUS,
e aanzienelyke Zeeuwfche Maatfchappy, te,
Vlisfingen in grooten bloey zynde Ween,
fchoon
584 P. LL BERGIUS DE
adjunxit, alma focietas, quae Vlisfingae
jam maxime floret, Zelandica, ut in fo-
dalitium fuum me cooptaverit, id fibi vi-
cisfim merito et optimo jure poftulare po-
test, ut me diligentéem exhibeam confor-
tem gloriofi illius, in quo ea ipfa verfa-
tur, laboris. Neque vero alia ratione
melius aninrum meum in eandem expri-
mere potero gratisfimum. Proinde quo-
que, abjeéta omni mora et procraftina-
tione, primo jam progresfu, accuratam
novae plantae Americanae mitto defcri-
tionem, fidamque iconem, in quaeftu
read fi tantillam fymbolam accep-
tam atque complacitam intellexero,
Inter plurima, quae recentiori aevo
con-
SSSSIS SSS
fchoon tot nu toe gantsch onverdiend, de eer heeft
aangedaan van my tot haare gemeenfchav toe te la-
ten, kan ook met het hoogfte recht van my vorde-
ren, dat ik naarftig deel neme in den loflyken arbeid,
waar in zy zelve onledig is. Ook zal ik op geene
andere wyze myne dankbaarheid beter aan dezelve
konnen bewyzen. Uit dien hoofde dan zende ik,
zonder eenig uitftel, de befchryving en getrouwe
afteekeníing van eene nieuwe Americaanfche plant,
zullende het voor gewin rekenen, als ik verneme,
ie myn geringe arbeid voor aangenaam is gehou-
en.
Onder de meenigvuldige geflachten der dn rf
ie
ECHITE SEMIDIGYNA. 585
conftituta funt, plantarum genera, ad.
modum pauca funt, quae tanta fe com-
mendant fpecierum copia, atque illud,
quod Cl. BRO W NE primus condidit,
Echitis genus. fte quidem non nifi
unicam eidem generi adfignavit fpeciem,
fed Cl. JACQUIN, itidem ex Americana
peregrinatione redux, ita numerum ípe-
cierum auxit, ut ad ‘decadem exfurge-
ret, cui quidem postmodum IÌl, a. Lin-
Né unam demfit, in editione ultima fy-
ftematis Naturae, ZEchiten nempe fean-
dentemì , ast binas alias ibidem adftruxit,
caudatam nimirum et fcholarem. _Nihi-
lo tamen minus hocce genus nondum
Oo 5 omni-
die in latere tyden zyn vastgefteld, zyn ’er zeer
weinige , welke zich door een zoo groot getal
van foorten aanpryzen, als het geflacht van de
Echites, tgeen BROWNE eerst gevonden en be-
fchreven heeft, Deze heeft wel maar ééne foort
van dit geflacht aangeteekend, doch JACQUIN»
van zyne reize door America ook wedergekeerd
zynde, bracht deszelfs foorten tot een tiental,
waar van LINNZEUS, in de laatfte uitgave van
zyn Syffema Nature, wel eene foort heeft uitge
monfterd, te weten de Echites Scandens, maar Hy
heeft ’er teffens twee andere bvgevoegd, namelyk
de Echites caudata en fcholaris. Evenwel denke ik,
dat dit geflacht in alle zyne foorten noch niet ge=
noeg
586 OP. L BERGIUS DE
omnibus fuis fpeciebus rite expletum au-
tumo, qui plantam ipfe posfideo, certo
certius ad illud pertinentem, ab omni-
bus autem dudum cognitis fpeciebus fa-
tis abludentem. Et quia hanc botanicis
omnino gratam fore arbitror , utpote
quae nondum ufpiam depiéta nedum ver-
bo memorata exftat, idcirco eam apte
defcribere idoneaque icone, illuftrare o-
“perae mihi pretium vifum, ne cum quo-
dam errore ad eorum notitiam perveni-
ret, Enim vero habet haecce planta id
apprime memorabile, quod ftylum ge-
rat ad bafin prorfus bifidum, quam qui-
dem novam rem neque ipfe in ulla un-
quam
SSISESSSSS
noeg bekendis. Ik zelf bezitte eene plant, wel-
ke tot dat geflacht buiten tegenfpraak behoort, maar
van alle tot nu toe bekende foorten genoegzaam
onderfcheiden is, En nademaal ik denke dat dezelve „
als noch nergens afgeteekend of zelfs vermeld zyn-
de, den kKruidkundigen niet onaangenaam zal we=
zen, is ’t my der moeite waardig voorgekomen
dezelve behoorlyk te befchryven, en met eene
goede afbeelding te verfieren, op dat zv niet ge=
brekkelyk tot hunne kennis gebracht worde.
In deze plant is byzonder aanmerkelyk , dat
haar Styltje tot onderen toe in tween gefplitst
Zy, ’twelk ik nooit te voren in eenige plant heb
gezien, en ’tgeen ik niet weet dat door ie
er
ECHITE SEMIDIGYNA. 587
quam antea animadverti planta, nec a
gquoquam botanicorum vidi obfervatum ;
hanc proinde rem in adjeêta icone feor-
fim quodammodo exprimendam curavi,
Ego novam hanc Zchiten ex egregia jam
depromo plantarum colleêtione, quam
adeptus fum a contefraneo meo Cl, Ro»
LANDER, ex Surinamo ante tria fere
luftra redeunte, ubi per novem menfes
in legendis immo et examinandis plantis
multam et indefesfam pofuerat operam.
_ Quod ad iconem attinet, ea non minus
naturalem plantae magnitudinem, quam
exaétam, quoad in ficco fpecimine fieri
potuit , formam habitumque ei
e
SSSSSISSSS
der kruidkundigen is waargenomen, waarom ik
deze nieuwigheid in de bygaande afbeelding eenig=
zins heb doen afmaalen.
Deze nieuwe Echites ontleene ik nu uit de voor=
treffelyvke verzameling van planten, welke ik heb
gekregen van mynen landsgenoot RÓLANDER,
die voor omtrent vyftien jaaren uit Swrinamen is te
rug gekomen, daar hy den tyd van negen maanden
eenen onvermoeiden arbeid befteed hadt in het
opzamelen en onderzoeken der planten.
Belangende de afteekening, dezelve vertoont
zoo wel de natuurlyke grootte der plant, als haare
neauwkeurige gedaante en houding , voor zoo veel
zulks in een gedroogd ftaaltje heeft konnen ge-
fchieden.
Maar
588 P. L BERGIUS DE
Sed confero me ad ipfam defcriptio-
nem.
ECW AE PAB B
IL. EecHires (Semidigyna) floribus
oppofite racemofis, {tylo inferne bifido,
foliis ovato-oblongis utrinque attenuatis.
Habitat in Surinamo.
DESCR. Caulis fruticofus. Rami lon-
gi, teretes, volubiles, ftriato-rugofi, #v-
lia oppofita, quinque pollicaria, ovato-
oblonga, utrinque attenuata, acuta, u-
trinque glabra, nervofa : nervis ige
8 je
SISISISSISISISS
Maar ik ga over tot de befchryving zelve.
BOA rt 1 ES,
IL. ECHITES Semidieyna met een bloemfteng,
daar de bloemen aan kleine takjes over elkander
zitten, met een ftyltje aan zyn onderfte gedeelte
in tween gefcheiden , en met eyronde langwerpige
bladen, aan wederzyden naar den punt toe fimaller
wordende.
Is een Surinaamfche plant.
BESCHRYVING. De ffexg is heesterachtig.— De
takken lang, buigzaam, ftreepswyze gerimpeld—
De bladen ftaan , aan byzondere fteeltjes vast, tegen
elkander over, zyn vyf duimen lang, langwerpig
eyrond, van wederzyden fimaller wordende eindi=
gen Zy met een punt, zyn aan de beide opperen
ECHITE SEMIDIGYNA. 589
lineata , venis minutisfimis per totum folia
um ftriata, petiolata. Petioli breves. Flo-
res breviter racemofi. Racemi axillares,
oppoliti, longiufcule pedunculati , fubdi-
chotomi, floribus 4 — 6 — vel 8 pe-
dunculatis conftantes. cAr. Perianth,
monophyllum, campanulatum, quinques
partitum : laciniis ovatis, acutis „ ereêto-
patentibus, fubimbricatis. COROLLA
monopetala, infundibuliformis. ” Zubus
cylindricus, fere pollicaris, bafi clava-
tus: clava fubrotunda, quinquangulari,
longitudine calycis. Faux amplior. Ge
us
ten glad, met vele rechtloopende vaatjes als Iynen
daar in, overhands met zeer fyne getakte adertjes,
die door het gantfche blad loopen. — De blaafteeltjes
zyn Kort — De bloemen grocijen aan korte trosjes.—
Deze troses komen uit de fteng, tusfchen dezelve
en een blad, voort; ftaan dus tegen elkander over „
met langachtige bloemfteeltjes, die zich doorgaans
in tween verdeelen „en dan elkvier , zes of acht bloe=
men „ieder op een byzonder fteeltje ftaande, dra-
gen.— De bloemkelk beftaat uit een eenbladig, doch
in vyven verdeeld en kioksgewyze buitenfte bloem-
blad, met eyronde, fcherpe, een weinig recht op
gaande, en over malkanderen liegende inkervin=
gen.— De bloem beftaat ook uit één blad, enis als
een trechter— De pyp daar van is rolrond, ten
naasten by een duim lang, uit een bafis, als een,
knods van gedaante , voortkomende; zyûde deze
nods
So P. Ll BERGIUS DE
bus quinque-partitus, laciniis ovatis, oblí-
quis ‚,plano-patentibus. MNetarium: glan-
dulae quinque fquammaeformes, crasfae,
ovatae, truncatae, crenatae, hinc con-
cavae inde convexae, aequales , conti-
guae, perichaetii inftar germina cingen-
tes, illorumgque longitudine, sTAM. Zi-
lam. quinque brevisfima , lata, bafi hir-
futa, clavae tubi inferta, Antherae mag-
nae, oblongae , acuminatae; in conum
convergentes, bafi fagittatae , extus hir-
{utae, latere interiori longitudinaliter
rum-
SSSSSSSSS
knods rondachtig , vyfhoekig, en van lengte als de
bloemkelk. — De bovenfte opezing der bloem is wy-
der, en de buiten-rand daar van in vyven gedeeld,
door eyronde, fchuinfche en wyd-gapende inker-
vingen.— Het hozing-blad beftaat uit vyf fchilfer-
achtige, dikke, evronde, aan den punt afgeknotte
gekartelde, en even groote klieren, die dicht te-
gen elkander aanliggen, en, aan de binnenzyde
hol, aan de buitenzyde bol zynde, de vruchtbe-
ginfels, als een hair- of hoofd-kapje, omvatten,
en zoo groot als dezelve zyn,— De helm-ffyltes.
De draadtjes Zyn vyf in getal, zeer kort, maar
breed, van onderen eenigzins hairig, elk in een
der vyf hoeken van de knods’in het onderfte der
‚ bloem-pyp als ingelyfd— De helmtjes zyn groot,
langachtig, fcherp, kegelswyze uitloopende, van
onderen, daar zy aan het draadtje vast zyn, als
een pyltje voortkomende, uicwendig hairig, en
aan
E (
rumpe!
fubglol
dine fte
germin
liter ut
acutun
gulari B
gine re
anther:
tum,
aan den
de — H
WVYVZE ur
zelfde le
Eween
een ftylt
beide zy
ma beft
fcherp «
is, van
gelyken
gen gek:
jes bede
zaad-hui
/j ij
Ó A W
V/
‚
ad /.
CHITES pemedeggna.
SG /
Ü
Tp. dre
/
ECHITE SEMIDIGYNA: sor
rumpentes. PISTILL. Germina duo
fubglobofa. Stylus cylindricus, longitu-
dine ftaminum, bafi bifidus, ex utroque
germine ortus, excoalitus, longitudina-
liter utrinque fulcatus. Stigma bifidum,
acutum, vaginatum: vagina quinquan-
gulari, bafi explanata , umbilicata, mar-
gine reflexo, ore crenato, aequali, inter
antheras occlufum , iisque fubadglutina-
tum, PERICARP ...
aan den binnen-kant in de lengte van één fplyten=
de. — Het ffampertje beftaat uit twee ronde kloots=
wyze vruchtbeginfels. Het flyltje is rolrond, van de-
zelfde lengte als de helm-ftyltjes , van onderen in
tween gedeeld, komende uit elk vruchtbeginfel
een ftyltje, die dan zich famen vereenigen, en aan
beide zyden in de lengte gevoord zyn.— Het fliz-
ma beftaat uit twee openingen op het ftyltje,
fcherp als een fcheede, welke fcheede vyfhoekig
is, van onderen breeder uitloopende, een navel
gelykende, met een omgebogen rand, de openin-
gen gekarteld en beide. even groot; door de helmt-
jes bedekt, en aan dezelve als vastklevende— De
zaad-buisjes „,. —
Er nd 4
va BE:
4 pmm 4
gr
Bladz, 592
BB RICH UR
OVER DE. KEERING VAN ’r WATER
IN EEN VYVER:
D 0 0 R
Mer. DANIEL RADERMACHER
! VAN NIEUWERKERKE,.
BE ERO EEE
Ik het midden van den jaare 1762 heb
ik op myne Buitenplaats Poppen-
roede- Ambacht, gelegen in Walcheren
een kwartier uurs ten noordwesten van
de ftad Middelburg, laten graven een
vyver, lang 2o en breed ro Rhynland-
fche roeden, «De grond was kley , en
in eenen der hoeken een weinig zand,
diep in den bodem 8 of ro voeten. Te-
gen het najaar, toen ’er niet meer dan
3 voeten water in waren, tgeen uiter-
lyk eene flechte hoedanigheid hadt en
brak was, waagde ik het echter om daar
op 80 fluks goudvoorntjes te zetten, ze
e
nateane eK.
D. RADERMACHER OVER DE EnZ 593
ke ik van een anderen vyver hadde afge:
vangen. Die visjes bleven daar op twee
geheele jaaren, zonder dat ’er één ge-
ftorven is. In dien tusfchentyd, nadien
het water op ’tgezicht en ook in fmaak
beter werdt, heb ik dien vyver meer en
meer bezet met voorn, baars, zeelt;
braasfem en bot, ten getale vart eenige
duizenden, zoo dat ik my ten rechte
konde beroemen eene der beste visfches
ryen in Walcheren te hebben, welke
my in zeer korten: tyd, alleen door ’
gebruik der hengelen , een goeden vangst
van vis opleverde, De vis fcheen hier
zeer wel te aarden, zoo dat ik, met de
zege daar in eens latende flepen, behal-
ven andere foorten van vis, ’er van af-
vong ruim vyftig van de eerfte goud-.
voorns, die ik daarna weder ver plaatfte.
Deze visfcherye bleef in eene byzonde-
re goede gefteldheid tot den jaare 1768,
wanneer in de maand July het volgende
ongeluk daar over kwam.
Myn tuinman „’s morgens ten zes uure
op het vischpad aan gemelden vyver
wandelende, zag mer verbaasdheid, dat
in den tyd van een minut genoegzaam al
de vis uit het water op de groene kan-
ten, die zeer dogerende zyn, ‘wel halver
„AI, DEEL, PP Wes
594 D. RADERMACHER OVER DE KEE-
wege met grooten haast opvloog, Hy,
niet beter wetende of de oorzaak was te
vinden in *tbezoek der reigers, die ’er
dikwyls kwamen en van welken hy er
reeds verfcheidenen hadt gefchoten, nam
de vis, die naast by hem was, en gooi-
de ze weder midden in den vyver; maar
zoo ras was ze niet in ’twater, of zy
{prong andermaal op den groenen kant,
en in een kwartier uurs lagen de kanten
rontom bezaaid met honderden, doode
visfen van allerhande foort, zoo dat ik
dien morgen heb laten begraven tus-
fchen de twee en drie duizend visfen ,
en in de drie volgende dagen zyn ’er
noch wel duizend dood bovengekomen,
Den vierden dag liet ik ’er met de zege
in flepen, niet denkende dat ’er meer
eenige levende zouden te vinden zyn.
Echter vonde ik in het net 8 of 1o groo-
te zeelten en omtrent 2o goudvoorns,
die ik op andere vyvers deed overbren-
gen, daar zy wel gebleven zyn…— Myn
vyver dus van vis ontbloot zynde, be-
floot ik, in voorjaar van 1769, daar
Op 1rooo botten tezetten , maar twee of
drie maanden daarna vernam ik het zelf:
de ongelukkig geval als in *t vorige jaar;
‚Vermits in een oogenblik de rooo botten
Be:
„ophouden?
RING DES WATERS IN EEN VYVER, 595
gefneuveld zyn, toen ik de moeite had
om ze by de eerfte te laten begraven,
Naderhand befpeurde ik niet het minfte
leven op den vyver— Nu twee maan-
den geleden heb ik op nieuw 5oo botten
in denzelven geplaatst, en noch over
acht dagen 30 à 40 groote en kleine
fnouken , welke noch fchynen te leven,
alzoo ik tot heden geen doode visfen heb
vernomen My is bekend de groote
fterfte over eenige jaaren in de vesten
van Middelburg en Goes, ook in ver-
fcheidene andere vyvers, en wel byzon-
der in den cingel-vyver rontom het eí-
land van ’t Huis te Oost-Cappelle—=
Daar het meer dan waarfchynlyk is,
dat men de reden van deze ongevallen
moet zoeken in ’tkeeren van ’t water,
gelyk men ’tnoemt, zou in bedenking
kunnen komen, welke de oorzaak zy;
dat de zoete wateren binnen ’slands ín
de vesten der fteden, kanaalen, vyvers
enz, zich dikwerf komen te keeren, en
de vis, die zich daar in ophoudt, fterft;
welke middelen zouden kunnen in ’%
werk gefteld worden om die keering
van ’twater voortekomen, en voor het
tegenwoordige of het vervolg te doen
PP 2 Mag
596 D. RADERMACHER OVER DE enz,
Mag het gegeven bericht ftrekken om
iemand tot dat onderzoek optefporen,
dan zal ik myn doelwit, ’t welk ik met
deszelfs mededeelinge hadde, bereikt
hebben.
Middelburg 1770
BRIEF
Bladz. 507
Brahe Ero B
AAN DEN ZEER EERWAARDEN EN GEs
LEERDEN HEER TE WATER,
OnnVe En
DEN MISLUKTEN UITSLAG DER
TARW-TEELD,
VOLGENS HET VOORSCHRIFT VAN
DEN HEER MILLER.
DAFOURORR
ve en DE et
behe
Zeer Eerwaarde en Geleerde Heer !
(@) UEerwaard, vrage, hoe het met
de Tarw-teeld, volgens de proef:
neming van den Heer MILLER (a), ge-
Pes Sea
__(@) In de Philofopbical Tyanfafions Vol. LVUL.
1768. pag. 203. en vertaald te vinden in de Vader-
landfche Letteroeffeningen IV Deel, Tweede Stuk,
Pag. Ó7.
508 JJ BASTER OVER
gaan is, moet ik met leedwezen mel-
den, in allen opzichte, zeer ongelukkig
en flecht,
Den 2 Juny 177o heb ik in myn thuin
een tarw-grein gepoot, de opgekomen
plant fcheurde ik, den 4 Augustus daar
aan volgende, in dertien zoo groote als
kleine plantjes.
Het eerfte ongeluk was, dat, geduu-
rende de geheele maand Augustus, het
altyd zeer droog en ongemeen warm
weder was; zoo dat de- plantjes traag
wortelden en maar weinig groeiden; des
niettemin fcheurde ik die den 1 O&ober,
en had van die bovengemelde dertien,
een honderd en negentien jonge plantjes,
om voor de tweedemaal te verplanten.
UEerw. weet, wat winter wy in het
jaar 1771 gehad hebben , hoe confidera-
bel veel fneeuw, en haast geen regen in
de vier eerfte maanden gevallen is; waar
door dat zeven-en veertig van myne plant-
jes, en dus meer alseen derde, geftorven
zyn, en ik den 23 April 1771 bevond,
niet meer als tweeenzeventig overge:
houden en in ’tleven te hebben,
Deze fcheurde ik echter vol moed;
en had daar van driehonderd en zeven-
tig plantjes, zoo dat, als ik geen EE
er:
DE TARW-TEELD. 509
derde part door den winter verloren
hadde, ik niet minder als de Heer Mir«
LER zoude geweest hebben,
Om dat in myn thuin, die in de ftad
gelegen, en zoo door de boomen op de
wal, als van myne eigene, zeer befchut,
doch daarom altyd met musfchen ís, de
rype tarw door de musfchen niet zoude
opgegeten, en myne, zoo gewenschte ,
oogst, daar door veel benadeeld wor-
den, zoo liet ik die driehonderd en ze-
ventig plantjes buiten de {tad op koorn«
land planten, Maar dit bedacht ik te
laat, ik kon geen goed land krygen, en
moeste my met flecht vergenoegen , waar
door de planten maar van 7 tot ro airen
voortbrachten,
Maar het grootíte en ruineerend on-
geluk was, dat de arme menfchen, die
in den oogst de gevallen airen oplezen,
en door den algemeenen flechten tyd
waren die van dit jaar al in groot getal,
dachten, dat de boer deze myne tarw _
vergeten had aftefnyden : zy plukten
de airen, fchoon nog bylang niet ryp,
ook maar af, en ftaken die met de am
dere in den zak; en de genen, die ik na-
derhand zond, om myn dierbaar koorn
in te oogften, vonden maar de ‘afgefne-
| PP 4 den
boo Je BASTER OVER
den halmen, en brachten my niets thuis,
Schoon nu deze reis myne proefne-
ming geheel mislukt is, zoo heb ik het
van dit jaar op nieuws geprobeerd, en
den 2 Juny wederom een tarw-grein ge-
poot: Ik fcheurde de opgekomen plant
den 1: Augustus in ro plantjes, doch van
deze had ik den 1 Oétober niet meer als
75 jonge, dat is 44 of een derde minder
als voorleden jaar: hoe het daar nu ver-
der mede gaan zal, zal de tyd leeren,
en ik UEerw., als dat te weten nieuws-
gierig zyt, in het vervolg melden,
Ik trooste my inmiddels , dat andere,
en vry kundigere liefhebbers, niet geluk-
kiger zyn geweest. oel
Dulce est, focios habuisfe malorum,
Myn geachte vriend, de hovenier-
en kruidkundige WILLEM VAN HA-
ZEN fchryft my den 26 July 1771 het
volgende:
» Hoe ftaat het met UE. vermeenig-
»» Vuldigde tarw-planten? De weinige by
» my in ’tleven gebleven planten heb-
» ben zoo veel in den winter geleden,
» dat het product weinig zyn zal, heb«
» bende de fterkfte plantjes maar 18 à 20
„halmen; echter voornemens zynde
‚ he
ae
hed
2)
2
…
2
2
2)
2)
5
2
2)
2
bl
hed
2)
2)
2
DE "TA RW STEEL DE © 6of
„ het zelve te hervatten, betuige UE,
myne verplichting voor de gezondene
roode Oosterfche tarw , die myns er-
achtens fterker is, als onze, hier alom
geteeld wordende, blanke tarw.,
„ Ondertusfchen hebbe ik een een-
voudige onderneminge werkftellig ge-
maakt, waar van het product veel
fchynt te beloven, en uit veel min-
der graan wel eenige zakken meerder
tarw op het morgen, en ook merkelyk
zwaarder belooft. Zullende niet in
gebreke blyven, zoo een naaste proe-
ve aan deze kleine onderneminge be-
antwoordt , zulks ten algemeenen nut-
te bekend te maken”,
In een volgenden brief, gedateerd den
28 Augustus 1771, fchryít zyn Ed,
»Myne vermeenigvuldigde tarw-plan-
ten zyn nog redelyk wel geflaagd;
edoch, dewyl de winter my 450 heeft
weggenomen, en maar 5o gelaten,
kan UE, oordeelen, dat het product
niet aanmerkelyk zyn zal : deze 50
heb ik op fchoon teelland doen plane
ten, om dus tot een reële proef te die
nen: ik vinde 15—25 airen van ieder
plant aldaar voortgekomen,
PP 5 „ De
602 Jk. BASTER OVER
»
2)
„7
2)
2)
2)
5
2
2
2
3
2)
2)
2)
ì
2)
2
2
2
2)
2)
2
2)
\s
PD
2)
bid
ED
2
‚> De Heer MILLER zegt, dat eenige
planten by hem tot roo airen voort-
brachten; ’tgeen my doet denken,
dat zyne proeve in zyn thuin zal zyn
genomen, alwaar het product fomwy-
len zeer verre gaat, In ’tvoorgaande
jaar bracht een plant van rogge, voor
den winter gezaaijd, in myn thuin
116 volle airen voort: thans ftaan
de planten haver , in ’t vroege voorjaar
gezaaijd, met 6o halmen; ’t welk men
op ordinair teelland, hoe goed ook,
zekerlyk niet zal aantreffen: immers
de proeve, daar ik d? eer had in myn
vorigen UE. kennis van te geven,
leert my, dat myne planten op fchoon
klei-land, ftuk voor ftuk, my 1o, 20,
25 airen voortbrengen, daar zy op
den akker, daar neven leggende, en
ordinair naar boeren gewoonte behan-
deld, 3, 4, 6, 8 en niet meer airen
voortbrengen; terwyl * in myn thuin
niet ongemeen is, een plant tarw met
6o tot 80 airen te zien. Maar *fchynt
my toe, dat in gevalle men een proe-
ve ten nutte wil maken, men op even _
dezelve gronden en ftukken lands moet
werkzaam zyn, daar men de graanen
volgens gewoonte behandelt, en dus,
„ met
DE TARW-=TEELD 6o3
met een oogs opflag , den onopletten-
den boer kan doen voelen en tasten,
dat ’er een mogelykheid is, om met
een weinig arbeid van een uitmunten-
den oogst verzekerd te zyn.
„ Ik hebbe dit jaar twee planten ge-
fchikt om te vermeenigvuldigen , doch.
veertien dagen later als d’ Heer MI1-
LER gezaaijd hebbende, heb ik ac-
tueel van de eene nog maar ro be-
reids aan den groei, en van de an-
dere maar even 18 gefcheurd: ik zal
nieuwsgierig zyn te weten, wat aan-
tal UE. voor half Otober zult heb-
ben overgewonnen, en hoe veel de
myne ten dien tyde zullen hebben
voortgebracht”.
In eenen naderen brief van den 12 Ju-
ly 1772, fchreef zyn Ed. het volgende:
2
2)
2
» Wanneer door den winter van 172
myne 5oo tarwplanten (die ik in Oc-
tober 1770 van een graantje had ge-
wonnen) gantsch geruineerd waren,
» lag het land voor deze planten ge-
2)
2
9)
fchikt ledig; dit deed my befluiten,
om, uit den bezaaijden akker van myn
landman, eenige planten optenemen,
» endezelve, een voet in *t vierkant van
„een
64 JJ BASTER OVER
2
2
2
2
2»
>
2
2)
5
2)
2
eb,
bj
2)
2)
2)
2
2
2)
2)
2)
hb
2
2
2
2
„)
2)
één, op myn ledig land te planten;
dit gedaan zynde, zag ik met vermaak
myne verplante planten , binnen kort,
in fterk groen en breedheid van loof
verre overtreffen alle de omftreeks gele-
gene graan-akkers, en * gevolg beant-
woordde volmaakt aan myne verwach-
ting; ik bekwam 20, 25, 30, ja meer
airen op ieder plant, myne airen wa-
ren een duim langer als het daarom-
trent ftaande tarwgraan, en myn ter-
rain beloofde grooter oogst als de
daar nevens ftaande akker van gelyke
grootte, maar ’t ongeluk heeft gewild,
dat dewyl myn planten zoo veel
{terker ftonden, de aanhoudende re-
gen myn gantfchen oogst verdorven
heeft, doordien ’t gemaaijd zynde, niet
heeft konnen droog worden.
„ Ik had geordonneerd een akker
voor my ledig te laten, om in dit
voorjaar deze proeve (en andere) te
hervatten, maar myn fmertelyk toe-
val, tgeen my de krachten van geest
en lichaam heeft benomen gehad, is
oorzaak geweest dat niets heb konnen
ondernemen ; ik had wel den 1o Ju-
ny van ’t vorige jaar eenige graanen ges
zaaijd van de roode oosterfche winter”
„fw.
DE TIARW-T EEL D 605
tarw , die UWEd, my zoo gunftig
heeft gefourneerd ; ik had ook in Oc-
tober reeds een aantal van 62 planten,
die zwaar waren, in myn thuin , maar
’t vermogen ontbrak my om die te
fcheuren en te doen verplanten; ik
hebbe die derhalven alle verworpen
(alzo myn thuin te klein is om die
plaats te gunnen), alleen heb ik 8 plan-
ten behouden, die thans by uitftek
fchoon zynen de minfte met 47 zwaa-
re airen voorzienis, de andere dragen
5o, 6o, 70, tot 82 airen; NB. toen ik
myn 54 overtollige planten liet weg-
werpen, fcheurde ik met den voet en
met myne rechterhand eenige aan ftuk-
ken,envond 15, 16, 17, 18 groeibare
planten aan ieder: ware myn onge-
mak dus geen belet geweest, wie weet
WEd. Heer, of ik de proeve van MIL«
LER niet zoude hebben te bovenge-
gaan, want als ik (gemiddeld of laag
gerekend) 15 maal 62 planten beko-
men had, zoude ik g3o planten in
April bezeten hebben, daar MILLERS
aantal niet boven 5oo ging. b
» Stelle ik nu, dat van deze g3o alleen
goo gewasfen waren , en dat ieder
maar 3o airen had voortgebracht, zoo
» ZOU:
606 Jl. BASTER OVER
; zoude myn product 27000. geweest
» zyn, daar dat van MILLER was 21109.
„ Gaik verder en ftelle ik, dat ieder air
had voortgebracht 5o graanen, (ik
» telle op dit oogenblik een air die 79.
volwasfene , ro onvolwasfene graanen
„ heeft voortgebracht) zoude ik dan geen
product van 155oooo hebben gehad,
» daar dat van MILLER in 576840 be-
» ftond,
> Dus jammert my geweldig, dat ik
» myne onderneming niet heb konne
> volvoeren” |
Eindelyk gaf meergemelde kundige
liefhebber my , in zyne letteren van den
5 Ottober 1772 , nog dit bericht :
„ UWEd. heeft volle vryheid my-
„ ne proeven van ’ vermeenigvuldigen
„ der tarw aan de Vlisfingfche Maat-
» fchappye te communiceren ; maar de
» proeve, of men door verplanting geen
» grooter oogst zou konnen bekomen,
» zoude ik niet denken dat nut is om
» voor als nog te communiceren, alzao ’%
» maar een enkele en nog geen volwoer-
» de proeve mag genaamd worden, im
» mers Zoo Myn vermogens het toelaten,
» zoude nog wel wenfchen die er
e
jd
»
2)
2
2)
2)
3)
ed
2)
2)
2)
2)
2
2)
2
2)
2
»)
2
2)
dd
2)
”
3
2
2
»
bd
id
DE TARW-:TEELD 60%)
„te herhaalen, te meer daar dit jaar
ondervinde, dat een gerfte graantje,
dat op zyn plaats daar * gezaaijd was
is blyven ftaan, heeft voortgebracht
65 airen , maar een ander, dat te ge-
lyk gezaaijd en na zyn opkomst ver«
plant was, heeft voortgebracht 146
airen, zynde op *t zelve bedde maar
2 voet van elkander geplaatst geweest.
» Met den haver is ’t verfchil nog groo-
ter;een gezaaijde plant heeft voortge-
bracht 82 halmen, eenop ’t zelve bed
daar naast aan ftaande verplant zyn-
de, heeft my 211 halmen gegeven.
> Weshalven het my in der daad voor-
komt, dat men deze proeve zoo hier
als elders wel eens met nadruk mocht
agtervolgen „hebbende ik verfcheidene
redenen (te breed om hier te melden)
die my doen denken dat de verplan-
ting ons een zekerder en aanmerkely=
ker oogst zoude voortbrengen , als
onze ordinaire gewoonte van zaaijen:
thansis myne fpeculatie gevallen op
de gerst; den 15 August. heb ik gezaaijd
en heb thans planten, die in verfchei-
den delen konnen worden gefcheurd:
ik zal by leven en welzyn niet mankee-
ren U W Ed, ° gevolg daar vante doen
weten”, Ter:
608 JL. BASTER OVER
Terwyl wy nu als landbouwers, ge-
duurende den winter, wanneer alle groei
{tille ftaat, naar den zomer op de uitkomst
van onze herhaalde proefneming moeten
wachten, zoo kunnen wy als Natuur-
kundigenonze gedachten laten gaan over
die vermeenigvuldigde voortteeling , daar
deze proef ons aanleiding toe geeft.
UkEerw. weet, dat die wysgeeren , die
van alles, hoe zeer ook nog voor ’tmen-
fchelyk begrip verborgen, reden willen
geven, en nooit durven zeggen, Zk weet
het niet: de moeijelykheid ondervinden-
de om werktuigkundig (mechanice) de ver-
meenigvuldigende voortteeling van geor-
ganifeerde lichaamen uit te leggen , ver-
onderfteld hebben , dat die reeds van den
beginne als vruchtbeginfels (germina)
gefchapen en in wezen zyn geweest,
Deze eerfte onderftelling brengt twee
andere voort:
Of dat deze oneindig kleine vrucht-
beginfeltjes, het een in het ander, als
de Neurenburger doosjes, opgeflloten
zyn, en met ’er tyd, het een na het an-
der, daar uit voortkomen.
Of dat de vruchtbeginfels overal door
het Heel-al verfpreid zyn, en voortko-
men, zoo dra zy eenig lichaam ontmoe-
ten;
DE TARW-TEELD, 609
ten, dat haar vasthoudt, koestert, en
tot op den tyd van haar geboorte doet
groeijen.
Om deze twee onderftellingen een
weinig bevatbaar, en een begrip te ma-
ken voor de oneindige kleinheid dier eer-
fte vruchtbeginfeltjes , zoo zeggen zy;
dat de zon, die een millioen-maal groo-
teris, als onze geheelen aardkloot, een
lichtftraaltje uitgeeft, waar van tien mil
lioenen te gelyk komen in het oog van
een diertje, dat zevenentwintig millioe-
ne kleiner is, als een Ciron of Myt;
gelyk zulke kleine diertjes door N. MA-
LEZIEUX in Vrankryk ontdekt zyn,
Onze gedachten verliezen zich over
de onbegrypelyke dun- en fynheid van
zoo een lichtítraaltje ; doch zoo kan het
met de eer{te vruchtbeginfeltjes ook we-
zen. En wat proportie is ’er voor onze
lichaamelyke oogen, tusfchen een myt
en een oliphant, het fchimmel en een
hoogen cederboom? tusfchen de aaltjes
in den azyn en een groenlandfchen wal:
vis? tusfchen een zandkorrel en den ge-
heelen aard-kloot ?
_De tweede onderftelling , die de vrucht-
beginfeltjes over al verfpreidt, doet-de
lucht, de aarde, het water, en alle vaste
Zil, DEEL. Qaq lie
61 Ji BIAS T RB RAV ER
lichaamen daar vol van zyn. De won:
derbaare kleinheid derzelve behoedtze
voor alle vernieling. Zy komen tot in
t binnenfte van alle dieren en planten,
en als deze door verrotting vernield en
ontbonden worden, blyven zy echter
dezelfde, en zweven door de lucht, in
het water enz., om wederom dan op
nieuws in andere georganifeerde lichaa-
men overtegaan en in te dringen. Doch
geen van deze vruchtbeginfeltjes, dan
van dien zelven aart, foort en hoeda-
nigheden, als die lichaamen daar zy in-
gedrongen zyn, komen voort en tot vol-
komenheid: gebracht (by voorbeeld) in
den bast van een boom, worden zy daar
in grooter, en doen wortels, takken,
bladen , bloemen, vruchten enz, te voor-
fchyn komen : gebracht in het eijernest
vaneen wyfje, zyn zy het eerfte vrucht-
beginfel van voortteeling, en de wor-
ding van eert vruchtje.
Het is zeker, dat alle dieren en plan-
ten, die wy zien, alle trappen van groot-
heid doorgegaan zyn, van het eerfte
ftip, dat zy door het microfcoop zicht-
baar voor onze oogen werden, af, tot
die volmaakte grootte, waar in wy de
zelve volwasfen zynde, zien, b 4
DE TARW-TEELD. Óit
Bezichtigen wy een bevrucht eij van
een dier, of een zaadtje van een gewas,
wy zien het dier, plant, of boom, dat
daar uitvoort moet komen , met alle zy-
ne deelen daar volkomen in.
De doorzichtige en onvermoeide na- -
tuur-onderzoeker REAUMUR (b) zag de
kapel met alle zyneleden en deelen, reeds
onder de huid van de rusp, daar hy uit
voort moeste komen, In een openge-
fneden hyacinthe-bol ontdekte de Mar-
QUIS DE ST. SIMON (c) vier bloemften=
getjes, die vier jaar achter elkander
moesten bloeijen: en dat aanmerkelyk
is, de bloemen in het derde en vierde
voortbrengfel , zyn grooter als alle de
andere deelen van dat voortbrengfel.
Doch hoe fchoon en overtuigend deze
in-eenfluiting (Emboitement), en de met
‘er tyd daar op volgende ontzwachte:
ling, door den Heer BONNET (d) wordt
voorgefteld , zoois ’er echter by my nog
eenige duisterheid over, |
Als de vruchtbeginfeltjes in elkander
altoos opgefloten zyn, of geweest zyn;
Qa 2 Zoo
Cb) Merotres des Tafbetes.
(€) Des Hyatinthes, Tab. TI. fis. 1 À 4,
Cd) Confiderations fur les Corps Organifá.
ÓI® JB AS T-E/RI ON BR
zoo is het getal derzelver ook altoos be-
paald geweest, en zonder een. nieuwe
voorbrenging van vruchtbeginfeltjes kan
dat getal niet vermeenigvuldigd worden.
Dit fchynt in de tarw-teeld , volgens de
proeve van den Heer MILLER, echter
te gefchieden,
Want onderftellende, dat een tarw-
graan, naar de gewoone manier gezaaijd
en behandeld, een millioen vruchtbegin-
fels bevat, die, met ’er tyd, daar uit
moeten voortkomen: zoo zal dat zelfde
tarw-graan , naar het voorfchrift van den
Heer MirreEr behandeld, millioenen
van millioenen vruchtbeginfeltjes, en
daar uit voorttekomene tarw-graantjes,
voortbrengen— Waar komen die nu
in zulk een oneindig grooter getal van
daan? heeft niet de driemaal herhaalde
fcheuring der tarw-plant, op eene wy-
ze, ik weet niet boe, dezelve dus ver-
meenigvuldigd doen voortkomen ?
Ik laat dan nu aan UEerw. doordrin-
gend oordeel te beflisfen :
Eerst: of die millioenen van millioe-
nen vruchtbeginfeltjes, door de gefcheur-
de tarw-plant voortgebracht, waarlyk
van het begin af aan reeds in het tarw-
greintje, eer het gezaaijd werd , opgeflo-
ten
DESTARW-TEELD. Ór3
ten zyn geweest, en door de behande:
ling vanden Heer MILLER voortgeko-
men; daar zy, het tarw-grein op de ge-
woone manier behandeld , zouden ver-
{likt of bedorven geworden zyn? f
Ten tweeden : dan of de overal ver-
fpreide vruchtbeginfeltjes, volgens de
tweede onderftelling bl, 608 ‚door de her-
haalde fcheuring meerder aangetrokken
en gekoesterd, tot deze ongemeen groo-
te vermeenigvuldiging en vruchtbaarheid
oorzaak gegeven hebben? |
Dan, ten derden : of ‘er eene onbekende;
werkzaame, vruchtbaarmakende en ver-
meenigvuldigende kracht en oorzaak is,
in het werktuiglyk famenftel en inwen-
dig maakfel der georganifeerde lichaa-
men, zelfs gelyk hier het eene tarw-
graantje , welke het door fcheuring, vet
ten en wel toegemaakten grond, of ande-
re aantewenden. middelen, inftaat ftelt en
bekwaam maakt, om uit zich zelven nieu-
we vruchtbeginfeltjes. te konnen voort-
brengen,-en het getal daar van dus te
vermeerderen, dat van een enkeld tarw-
graan, in den tyd van veertien maanden,
tot het gewicht van 47 ponden en 7 on-
cen tarw-graantjes voortkomt 2
Ík voor my zie in deze mvne laatfte
li Qa 3 on-
pa
Ói4 Je BASTER OVER enz,
onderftelling zoo min ongerymdheid en
onmogelykheid „ als dat een mannetjes
boomluis (Aphis) zyn wyfje tot in zes
op elkander volgende geflachten, gelyk
men weet, kan bevruchten,
-_En'ik geloove, dat de Oneindige Al-
miacht zich,. ten tyde der fchepping,
niet aan een eindig getal van voortbreng-
fels bepaald heeft, en dat de voor alles
envaltyd zorgende Voorzienigheid by
geen eenvoudige ontzwachteling berust,
maar, altoos werkzaam zynde, aan een
georganifeerd lichaam de kracht geeft,
om” nieuwe vruchtbeginfels en dus ook
zyns gelyk voorttebrengen,
_ „Na my in de continuatie van UEerw.
hoog: ge-eftimeerde vriendfchap aanbe-
volen:te hebben, zoo blyve met alle
achting : | Ios
Zeer Eerwaarde en Geleerde Heer !
„UEerw. Ootmoedige Dienaar
| | IQEB BASTER:
-_Zierickzee den
zo Desembar 1772.
BE-
it Bladz. 618
B Bee BoorlrerGeirder A)
WEGENS DE MISWYZING
ng GO ALS OE ll
der mep? SARS
00 KD EN
Dol @t oNo7 DI BIRK.
OO On OO On
n 2 February 1759 had mente Bor=
deaux een onwêer van weinige doch
zwaare donderflagen , treffende een der-
zelve de groote mast van het fchip, ge-
naamd DE ZES GEBROEDERS EN DRIE
GEZUSTERS SLOTERDYK;, Capitein
Fan Cornelisz Bakker, op de rievier leg-
gende, Deze flag, na de fteng van die
mast verbryzeld te hebben, liep langs
dezelve naar beneden af tot in het ruim,
(laande uiteen oxhoofd beide de bodems,
en, naar boven keerende, een gat van
zes voet lengte en drie planken breedte
in het dek; waarna men het gantfche
Qg 4 fchip
616 BERICHT WEGENS enz,
fchip zoodanig met rook bezet vondt ,
dat men voor brand vreesde,
De rook opgeklaard zynde, erinner-
de de Capitein zich eenigen tyd daar
na een bericht, dat men wel eens ver-
andering in de wyzing der Compasfen
befpeurt, na dat een onweéer dezelve
getroffen had, waarom dezelve ook de
zyne onderzocht, en bevondt, dat de
twee Compasfen, welke in het nacht-
huis geftaan hadden, weinig veranderd
waren , maar alleen een ftreek meerder
Noordwestelyk dan te voren; doch
vier andere, welke geduurende het on-
wêer in de cajuit geftaan hadden, wa-
ren veel veranderd, fchoon dezelve haa -
te gewoone levendigheid behouden had-
den; drie derzelve wezen 5, 6 en 7
ftreken te westelyk, en het vierde was
geheel veranderd, ftaande de lelie, in
plaats van in het Noorden , in het Zuiden,
Dit laatfte Compas is, door den voor-
noemden Capitein, aan Pieter Joosting
en zoon, Compasmakers te Amfterdam,
ter hand gefteld, die by den ontfangst
van het zelve het dus bevonden, als de
Capitein het hun befchreven had,
rr B 8
DE
| Bladz. 617
DE OVERGANG
EE ON tikel A
0 V OE R
D E ZZ ON
DEN HI TUNY MDCCLXIX,
TE PHILADELPHIA WAARGENOMEN.
getrokken uit het
Account of The Tranfit of Venus over The
Suns dift; Obferved
BY THE REV? JOHN EWING A Me
D O0 OO R
Ber B Moi: D'Ao ESRA:
BERDE HEE
He is eene waarheid ,„ die by alle de
geenen , die in den kreitz der weten-
fchappen verkeeren, te over bekend is,
en door een opmerkzaame ondervinding
Qas5 ge
618 _P, BODDAERT OVERGANG
geftaafd word; dat de wetenfchappen
eenen kring maaken, en als het ware
de waereld omreizen, en dan hier dan
daar haaren zetel vestigen. „In oude ty--
den zag men haar in China, Egypten, en
andere plaatzen van het Oosten , en , zoo
lang Salomo regeerde , in Palaeftina voor
een gedeelte; daar na door de oorlogs-
wapenen verdreven, werden zy in Grie-
kenland met open armen ontfangen, en
het kunstminnende Atheenen gaf de vlug-
tende zang-godinnen eene veilige fchuil-
plaats ,tot dat de heerschzugt der vorften,
en de nayver der nabuuren , den oorlog
in. Griekenland weder deed ontbranden,
wanneer zy naar /faliën overftaken, ter-
wyl alle andere landen in een duistere
onweetendheid verzonken waren; hier
hadden zy eene veilige rust, tot dat de
verhuizingen der volkeren, en de over-
{troomingen der barbaaren, haar als het
ware geheel en al verdreeven, in die
ongelukkige.tyden, doe zwarte wolken
van onwetendheid en allerdiepfte onkun-
de, van de VIII, tot de Xlilde Eeuw al-
tengskens zamengetrokken ,; een kleêd
over de wetenfchappen haalden; einde-
dykorees de vdageraad weder naar eef
akelige nacht. Het kunstminnend huis
-98 van
$
Ë
VAN VENUS OVER DE ZON, 619
van MEDICIs herriep dezelve in Jta-
liën onder den grooten LEO X. Zints
dien tyd verfpreidden zy zich door ge-
heel Kuropa, en werden alom met open
armen ontfangen ; fchoon die landen , al-
waar de Jnguifitie haaren ftrengen dwang
uitftrekte , haar niet dan ter {luik toe-
lieten.
…_ Nergens werden zy met meer genoe-
gen ontfangen dan.in Vrankryk, Enge-
land, Duitschland en Nederland. Zints
de regeering van den grooten Peter II,
bezogten zy de noordelyke landen, en
Petersburg is thans, onder het beftuur
van eene der grootfte Vorftinnen, byna
gelyk aan Londen en Parys in konften
en geleerdheid, terwyl Stokhaolm, Up-
fal, Koppenhagen, Bergen, dezelve met
groote fchreden navolgen.
‚De: koophandel bragt haar zelfs in
de- nieuwe waereld over, en hier bloei-
jen zy thans in eene ongeftoorde rust;
eene. rust zoo. veel te veiliger, wyl zy
haaren grondflag heeft in den verren af-
ftandder oorlogs-tonneelen van Europa,
en in de vreedelievende grondbeginze-
len van zommigen haarer bewoonderen,
Philadelphia, een tad in Nieuw Engeland,
munt thans uit in de beoefening der we-
ten-
620 P. BODDAERT OVERGANG
tenfchappen ; vooral in de Natuurkunde :
getuigen hier van zyn de proefneemingen
van den Heer FRANCKLIN over de
Eleariciteit, en de verhandelingen van
den Heer EWiNG over den loop van
VENUS over de Zon, waar van ik hier
nevens de vryheid neem een. uittrekzel
aan het Genootfchap aan te bieden;
zynde dit het eerfte werk dat in Phila-
delpbia. gedrukt is, onder den tytel van
account of the tranfit of Venus over the
Suns difc; obferved by the Rev“ John
Ewing A. M. at Philadelphia in the
Province of Penfylvania June 3° 1769.
or, 8° 48 paginas. De Heer EwIiNG had
deze verhandeling aan zynen vriend
den Heer Peterzon, koopman hier in
Utrecht, overgezonden ; die dezelve aan
den Hooggel. Heer HAHN, Hooglee-
raar in de Natuurkunde, Kruidkunde
en Scheikunde op dit Hoogefchool,
mededeelde: de Heer HAHN getroffen
door de naauwkeurigheid en menigte der
waarneemingen, oordeelde, dat dit der
moeite overwaardig was van aan een der
Genootfchappen van ons Vaderland te
worden aangebooden; de vriendfchap;,
waar mede zyn gooeGzEez, my fteeds
gelieft te vereeren, deed hem my ar
zel-
Pr OER Sar
VAN VENUS OVER DE ZON. Ó2r
zelve ter hand ftellen, ten einde ’er een
uittrekzel van te maaken.
Ik heb dan het zelve zoo uitgetrok-
ken, dat ik alle de waarneemingen om-
trent de. verfchilzichten in hun geheel
heb ter neergefteld, als zynde een zaak
waar het meest op aankomt, om den
afftand der zonne te bepaalen.
Ik heb voorts maar alleen de uitkom-
{ten der rekeningen, zoo van de evenre-
digheden, als van de waarneemingen,
aangeteekend.
De overgangen van Venus in 1761 op
25 verfcheiden plaatzen waargenomen,
heb ik ook overgeflagen, om dat men
dezelve reeds in verfcheiden andere wer-
ken vindt.
| | et moet aan veelen ongetwyffeld
vreemd voorkomen, dat het ver-
Jchilzicht van de zon, fchoon zulk een
gewichtig en als het ware fundamenteel
deel der fterrekunde, noch niet naauw-
keurig bepaald is by de fterrekundigen;
daar zoo veele zaaken in deze fchoone
Wes
622 P, BODDAERT OVERGANG
wetenfchap hier van afhangen : maar de-
ze verwondering zal ophouden , wanneer
men in aanmerking neemt, dat de ver-
fchilshoek zoo klein is, dat zy altyd de
naauwkeurigfte waarneemingen ontfnap-
te, als zynde maar 8 of 9 feconden, zoo
dat de ondergefpannen lyn, fchoon veel
breeder, noch onzigtbaar is voor het
bloot oog , op eenen afltand van zes dui-
men ,en het is naauwlyks mogelyk ro’ te
onderkennen door de naauwkeurigst ge-
maakte werktuigen. De fterrekundigen
hebben ’er wel verfcheiden wegen toe
ingeflagen, die het vernuft der uitvin-
ders wel toonden; maar zy hadden het
ongeluk, dat dit afhing van waarneemin-
gen, die gemaakt moesten worden met
eene naauwkeurigheid, welke geene, tot
noch toe gemaakte, werktuigen konden
volbrengen.
De overgangen van Venus alleen kon-
den gelegenheid verfchaffen, om dit
voorftel met eenige zekerheid te bepaa-
len, en deze is aan zulke ftrenge wetten
verbonden in haare beweegingen, dat,
Zy niet meer dan tweemaalen in eene
eeuw kan voorvallen, en ín zommige
eeuwen in het geheel niet, Van den tyd
dat Venus in dezelven graad der Zelip-
EN tie
VAN VENUS OVER DE ZON. 623
tica met de zon verfchvnt in haaren bene:
den zamenftand, tot haare wederkomst
in dezelve, moeten ’er 583 dagen, 22 uu-
ren, 7 minuten verloopen: en wanneer
het vlak van haaren loopkring met de
Beliptica zamen loopt,zoude zy, by elken
benedenften zamenloop , over den fchyf -
der zonne moeten gaan , maar dit is het
geval niet: haare loopkring fnydt den
zonneweg in twee tegen over elkander
ftaande punten, welke haare knoopen
genoemd worden, en maakt een hoek
met dezelve van 3° 23’ 20’; dus kan zy
op den fchyf der zon niet gezien wor-
den, ten zy de beneden zamenftanden
in, of naby de knoopen gefchieden; ín
alle andere zamenftanden, gaat zy be-
noorden of bezuiden den rand der zon-
ne, als wanneer haare breedte de fom
der halve middellynen van de zon en
Venus te boven gaat, en wanneer zy
zich verliest in de zonneftraalen, is zy
volkomen onzigtbaar , by den bovenften
zamenftand, en in haare beneden za:
menftanden, vooral wanneer haare duis-
tere zyde naar de aarde gekeerd is. Hier
van daan zyn ‘er zoo weinige overgan-
gen van Venus gezien. Zints de fchep-
Ping zyn ’er maar drie waargenoomen
(a)
624 P. BODDAERT OVERGANG
(a) en de eerfte van dezelve alleen door
twee menfchen (b). Het byzonder voor-
deel van dit verfchynzel ter bepaaling van
het verfchilzicht der zonne, met eene
naauwkeurigheid, die van geen andere wy-
ze kan verwacht worden, beftaat in het
bereekenen van den volftrekten tyd, die
’er verloopt tusfchen de oogenblikken der
aanraking van den zonsrand , zoo als de-
zelve uit verfcheiden plaatzen des aard-
bodems gezien word; of van het verfchil
der geheele duuring, zoo als dezelve
door van elkander af zynde waarnee-
mers gezien word, Een feconde tyds kon
nende zeer ligtelyk onderfcheiden wor-
den, door een welgefteld uurwerk , en het
voorzeide verfchil van tyd naauwkeu-
rig aangeteekend worden, in plaatzen,
daar het tot 24 minuten loopt; dan zal
men het verfchilzicht hebben, en-dit
klein zynde tot op het honderdfte deel
van een feconde van een graad, en dus
den afftand. van de zon en planeeten, tot
op + van het geheel. In zommige over-
gangen zal het verfchil van tyd grooter
| Zyn,
(a) Namentlyk in 1631; 4 December 17615 Ó Ju-
lii 1769. A08
(b) HOROXIUS te.Stoole, en CRABBREE EC
nige mylen van daar. Zie LA LANDE 4fbron, #075,
Ip. 539. van den eerften druk,
|
|
|
VAN VENUS OVER DE ZON. 623
zyn, en in andere kleiner ; en zotnimige
plaatzen van de aarde, in welke het aant
het noorder deel van de zonsfíchyf ge:
beurt, zyn hier toe voordeeliger , dan die
welke aan het zuidlyke halfrond leggen:
Hier van daan is het, dat fchoon ’er in
deze ftoffe veel gedaan wierd, door de
zorg en naarftigheid van de fterrekundi:
gen, by den overgang van het jaar 1761;
wanneer Venus ten zuiden van het mid=
delpunt der zonne heen ging, werd eg:
ter onze verwagting niet beantwoord
door de waarneemingen die ’er gemaakt
zyn; en het was lichtelyk te voorzien;
dat men grooter naauwkeurigheid zoude
bereiken, door de voordeelige omítan-
digheden, welke in het jaar 1769 te vers.
wagten waren, De groote voortgang ;
welken de ftertekundige maakten, door
vastftelling van dit grondbeginzel (furi-
damental element) ten aanzien van het
_geen men te vooren wist, had hunne vers
wagting doen ryzen, en hunne aandagt
opgewekt, om ieder voordeel te beproes
ven , dat van een zorgvuldig genoos
men waarneeming van deezen overgangs
kan afgeleid worden. Indien wy niet
verhinderd worden, kunnen wy hoopen
op de meeste zekerheid, die men in dit
„dll, DEEL Kr ge
626 P. BODDAERT OVERGANG
geval hebben kan, door de waarneemin-
gen, welke men gemaakt heeft, met el-
kander te vergelyken. Met dit alles moe-
ten wy berusten in die onaangenaame
verzekering, dat de afftand der zonne
door dezelve niet kan bepaald worden,
(fchoon de waarneemingen met de groot-
{te naauwkeurigheid gedaan zyn) op me-
nig duizend mylen na, het geen niet
veel zal fchynen, wanneer wy in aanmer-
king neemen, dat de afftand meer dan
04 millioenen mylen is, en dat het ver-
{chil van ieder feconde in dit verfchilzicht
eene onzekerheid van ro of 11 millioe-
nen geeft op den afltand.
Echter is deze nadering veel grooter,
dan van eenige andere, tot noch toe voor-
geftelde, wyze kan verwacht worden.
Het Genoodfchap vond goed den Heer
JOSEPH SHIPPEN, Schildknaap ‚den Hr.
HUGO WILLIAMSON, den Hr, CHAR-
LES THOMPSON, den Hr. THOMAS
PRIOR, en den Heer JOHAN EWING;
aan te ftellen, om den overgang van
Venus waarteneemen op den fterretoo-
ren, welke in deze ftad opgerigt is; en
zy fpaarden noch tyd noch moeite,
om ieder noodzakelyk ftuk ter waar-
neeming in gereedheid te brengen. Zy
wa
VAN VENUS OVER DE ZON. 627
waren voorzien met een uitmuntenden
Jeltor van 6 voet ftraals, door den naauw-
keurigen meester BIRD gemaakt, en
een werktuig om de gelyke hoogten en
overgang waar te neemen; beide behoo-
rende aan de eigenaars van deze Provin-
cie: de telefcoopen waren een groot
wederkaatzend van 4 voet brandpunt en
7 duimen opening, welke van roo tot
400 maalen vergrootte: met een uitmun-
tenden kleinmeter van DOLLOND ’er
aan gevoegd, welke op verzoek van het
Genoodfchap overgezonden was; eene
{traalbreekende kyker van 24 voeten
brandpunt, toebehoorende aan Juffer
NORRIS; twee {piegel-telefcoopen ieder
van 18 duimen brandpunt, met noch
eene andere van 12 duimen brandpunt ;
met deze en een goed flinger-uurwerk;,
beloofden zy zich het vermaak van eene
naauwkeurige waarneeming, indien het
weêr zulks toeliet; ten dien einde werd
er, daags voor den dag der waarneeming,
eene zamenkomst gehouden om de werk-
tuigen te ftellen, en de plaatzelyke vers
hinderingen weg te neemen. ON,
Zommige hunner gaven byzonder
acht op de fchikking van het flinger-
werk, en op den overgang van den zonse
Rr 2 rand
628 P‚ BODDAERT OVERGANG
rand over de gekruiste haartjes van het
overgangs inftrument, beide voor en na-
middag, voor en na den overgang en
vooral op den dag zelve; en dewyl het
drie horizontaale draaden had, welke in
het brandpunt vastgemaakt waren, gaf
dit zes plaatzen van overeenkomende
hoogten, welke in het algemeen van twee
tot twee feconden den fchynbaaren tyd
aanweezen; zoo dat zy by elkander ge-
noomen en op hunne vergelykingen
(equations) van overeenkomende hoog-
ten toege past zynde, men eenkort begrip
had van de zonsverandering van declina-
tie (account of the funs change of declinati-
on) tusfchen de voor- en namiddags waar-
neemingen ; hier door konden zy met ze-
kerheid den loop van het uurwerk voor
den fchynbaaren tyd in ieder feconde na-
gaan. Alles werd met de grootfte naauw-
keurigheid nagegaan, en het uurwerk
was vastgemaakt aan eene breede paal,
die vier of vyf voet diep in den grond
was „en tegen de fchudding van onder met
eenen fteenen muur beveiligd , en raak-
te aan geen der zyden van het gebouw.
De lang verwachte dag daagde einde-
lyk, zoo fchoon als wenfchelyk was,
geen fchyn van wolk dreef op den horizon
van
|
VAN VENUS OVER DE ZON. 629
van den morgen tot den nacht toe, de
hemel was helder.
Men had twee dienaars by de klok ge-
fteld, den eenen om de feconden hard
op te tellen, en den anderen om de mi-
nuten aan te teekenen,
De Heer sHIPPEN zag met een te-
lefcoop van 2 voet eneen half, en 4, 15
duims opening en gomaalen vergrooten-
de, dat deeerfte verandering in de zons-
fchyf een gekarteld klein boogje in den
rand maakte, als of ’er de fchaduw in-
gevoegd wierd, even als of de fchaduwe
eenen onregelmatig geknobbelden rand
had, welke by ieder feconde aangroeid-
de met eene flingerende en bevende be-
weeging. Deze verandering zag hy het
eerst ten 2° 13’ 47’ fchynb. tyd. Doch
hy was niet verzekerd, of dit het ver-
fchynzel was, dat zy verwagtten , of iets
dat door de nadering van de planeet tot
den zonsrand veroorzaakt was ‚dan of hy
het moest toefchryven aan iets, dat op
den grooten {fpiegel van het telefcoop ge-
vallen was; hy verwagte dan de aanraa-
king te zien „gevormd door een klein effen
boogje in den zonsrand , maar twaalf fe-
conden verliepen ’er, eer hy verzekerd.
Rr 3 was
630 -P. BODDAERT OVERGANG
was dat de aanraaking gefchiedde; dus
ten 2° 13’ 59’ fchynb. tyd, doe zag hy
eene duidelyke indrukking in den zons-
rand, maar deze was zeer klein en niet
getand,
Misíchien was het eerfte veroorzaakt,
door een dampkring om Wenus, welke
een klein gedeelte van den zonsrand zal
verduisterd hebben eenige minuten voor
de aanraaking , en dat de glans der zon-
ne den dampkring van Wenus, na dat zy
op deszelvs fchyf was, zoo ver verligt-
te, dat zy niet konde bemerkt worden,
en alleen den fcherpgeteekenden omtrek
van de planeet op den fchyf der zonne
overliet,
Dit dus gefteld zynde, denkt de Heer
SHIPPEN, dat de eerfte uitwendige
aanraaking niet wezentlyk gefchiedde,
dan op de 3 feconden na die getandde
verduistering van den rand der zonne
en dus 2° 13’ 5o’
Maar dewyl fterrekundigen goedvinden
den tydder aanraaking methet beginvan
die verduistering te bepaalen, gelooft
hy, dat de aanraaking gefchiedde 2 of 3’
voor die verduistering, in welk geval de-
zelve ten 2* 13’ 44’ zoude voorgevallen
Zyn, pe
De
VAN VENUS OVER DE ZON. Ó3L
_ De Heer smIiPPEN bepaalde de be-
oordeeling van de binnenfte aanraaking
aldus : wanneer Venus met haaren hal-
ven middellyn van den fchyf der zonneaf
was, dan zyn de gehoornde punten van
den rand zeer fcherp, en naderen al-
lengskens tot elkander ; tot dat zy elkan-
der raakende verdwynen; het ogenblik
der fluiting dezer punten kan, als het
juiste tydpunt der binnenfte of uitgangs-
aanraaking, aangemerkt worden.
Door dit middel van bepaaling was de
eerfte binnenfte aanraaking ten 2° 31’ 34"
fchynb. tyd.
De Heer WiILLIAMSON gebruikte
een kyker van 24 voet die gomaalen ver-
grootte, doch eenige toevallige om{tan-
digheden beletteden hem de buitenfte aan-
raaking waarteneemen; de Heer wir-
LIAMSON zag duidelyk, dat Venus een
dikken dampkring om zich heeft, van
eene aanmerkelyke hoogte , en deze had.
hem ook belet den waaren tyd van aan-
raaking te konnen bepaalen. |
De binnenfte aanraaking oordeelde hy
tezyn; wanneer de fchyf van Wenus-den
rand der zonne in een punt raakte, ge-
yk twee in elkander getrokken cirkels :
Rr 4 dit
632 P. BODDAERT OVERGANG
dit was 2° 31’ 24” fchynb. tyd, 1” na-
derhand was de oostelyke rand van Ve-
nus volkomen rond, dus ftelde hy 2*
31’ 25’ voorde waare middelfte aanraa-
king in den fchynbaaren tyd, en 2’ na-
derhand was de zon aan de westzyde
van Venus volkomen helder,
De Heer PRIOR zag de eerfte onvol-
maaktheid in den rand der zonne 2°
13’ 42” fchynb, tyd, en nam duidelyk
waar, wanneer Venus meer dan : op de
zon was, dat aan derzelve oostelyke zy-
de de dampkring het ligt van de zon op
den rand van Venus wederkaatfte; maar
wanneer Venus geheel op de zon was,
verdween dit verfchynzel.
Ten 2* 31’ 28” fchynb, tyd, was de
binnenfte aanraaking, als wanneer Venus
volkomen rond gezien werd,
De Heer PEARSON zag de uiter-
lyke aanraaking inh olen heten
=De Heer THOMPSON zag ten o°
31’ 26” fchynbaare tyd, beven de
ligeftraalen » van den oostelyken rand
der-zon, zoo als de bovenrand van Ve-
Pus den rand der zonne raakte, 4'* nä
gerhand zag hy tusfchen den rand der
Ji Ke zons
VAN VENUS OVER DE ZON, 633
zonne en die van Venus eene ligtende
ruimte , ter breedte van een zilverdraad,
zoo dat Wenus doe geheel in de zon
was, 4
De Heer E WING zag ten 2° 13’ 48”
fchynb. tyd eene verduistering aan de
N,. Q. rand der zonne, welke met eene
bevende beweeging vermeerderde, 15"
of 16” zag men eene groote en duidely-
ke gaaping in den rand der zonne. Het
juiste tydpunt egter kan door niemand
bepaald worden, wyl Venus niet tus-
fchen den rand der zonne en het oog in
was, dus moet de aanraaking voorgeval-
len zyn, na dat de dampkring de ver-
duistering op de zon maakte, en volgens
den Heer E wIiNG kan men dezelve ftel-
len op 2* 13’ 48’: doe het middelpunt
van Venus op den rand der zonne was,
zag hy even gelyk de Heeren PRIOR
en THOMPSON deszelvs oostelyke zy-
de omringd met een flaauw licht, ver-
oorzaakt door de weerkaatzing der zon-
neftraalen op den dampkring van Venus,
ten 2° 29’ 11” waare tyd of 2° 31’ 26"
fchynb. tyd, zag hy de binnenfte aan-
raaking, zoo dat Venus volkomen rond
op de zon was. d
| Rr 5 Dus
634 P. BODDAERT OVERGANG
Dus werd dan de buitenfte en binnen-
fte aanraakingen aldus waargenoomen.
doorde Heeren buit.aanr, binn‚aanr, vergroot.
SHIPPEN 2UI3’47/ 2u31’34/’ Somaal
WILLIAMS, 2U 13/46’ 2u31/’25// tot 27! ogomaal
PEARSON 2UI3’50/ —— —
Óomaal
THOMPSON — — — 2u31’26/ tot 30
PRIOR 2U1I3’42 oug31’28/! roomaal
EWING 2013/48 2u31’26 goomaal
6. IL. De aequatoriaale middellyn der
zonne was dien dag volgens de uitkomst
van 6 meetingen 31’ 31’, Ó en volgens
de rekeningen van den nautical almanac
31 31, 3
De Middellyn van 2 op de zon gezien
en zesmaal gemeeten gaf 58’, doch deze
te klein Zynde om wel met de micro-
meter waargenoomen te worden , ftelde
men dezelve 55’, 4 voor naauwkeurig.
_ 6.1, Twintig minuten na de eerfte
binnenfte aanraakingen begon men den
naasten afftand van den rand van 9 van
dien.der zon te meeten met den micro-
meter, van welke in vierenvyfítig waar-
neemingen ik den kleinften afftand van
randen en middelpunten vinde, Bid
ê waa-
VAN VENUS OVER DE ZON. 635
waare tyd fchynb.tyd derranden middelp.
eu 53 43! au 55’ 50’ 1’ 8, 46 14’ 8. 19
de grootfte
5u go! 2 5u 2243 5/ Ills 26 Io ai 39
6. IV. De breedte van Philadelphia
werd door de Heeren Mafon en Dixon
met bovengemelden /ettor 39° 56’ 29’, 2
bepaald, en de fterretooren, 25/” noor-
derlyker leggende, heeft dus de breedte
van 39° 56’ 54’. |
6. V. Om nu het verfchilzicht der zon-
ne uit deze waarneemingen afteleiden,
moest men de lengte van Philadelphia
van eenen vasten meridiaan met de groot-
fte naauwkeurigheid bepaalen: men nam
dan de eclipfen van de wagters van Ju-
piter waar, en vond dezelve
Met een Telefcoop van twee voet.
1767 April 3. 7u Ir’ 23” uitkomst der 2de fatell,
May 30. 1ou 15’ 3 —_— — fte ——
Junker. OU LEO en nr OE ne
1768 Maart 1. ou 46’ 49” ingang — Ifte ——
April 9. rou 37’ 2’ uitgang — Ile —
25. 8u 56 50 annen ensnd
May zr2. rou 33’ o” — 2de —
1769 Febr. 16, 14u 21’ 51” ingang — te —
—— 20. ISU 4Y 1 — 2de ——
—— 23. IÓu IÓ' 21/ — fte —
Maart 17. 12u 45’ 21! —__— 2de —=
April 3. 14u SO’ 48! —__— — 1fle ——=
Ile QU 49 14! 2de ——=
12, IIU 15’ 49! —_—_— — fte —
Mey 5. IIU 30’ 28 —_— — Ifle —
5
636 P. BODDAERT OVERGANG
Met een Telefcoop van vier voet.
1769 Juny 7. 8u 44’ 37’ uitgang der 2defätell.
—— 22, 8u 27 35 ft
—— 2Q. IOU 21 5
Aug. 23. I2U IS’ 48 a
Sept. II, “7u 44! 41! der 2de —=
Ter zelver tyd had de Heer Maskely-
ne dezelve op den fterretooren te Green-
wich waargenoomen, als ook te Norri-
ton en men vergeleek dezelve met den
ftuurmans almanach (nautical almanac).
„Door verfcheiden vergelykingen van
deze waarneemingen vonden zy het ver-
fchil van de meridiaanen 57’ en dit werd
bevestigd door de waarneemingen van
den overgang van $ over de zon den g
November 1769.
— — Ifle —
de uiterl.aanr. 2u 36’ 9’ door 4 waarn. te Philadelphia
en ten 2u35’17/ door 3 waarn, te Norritoz,
verfchil 52
de binn. aanr. 2u 37/34’ door 4 waarn. te Philadelphia
en ten eu 36/34’ door 3 waarn. te Norriton,
Pnt emme
verfchil _r. oo
_ De uitkomst daar van geeft het ver-
{chil der meridiaanen = 56’ en is naauw-
keuriger dan die, welke afgeleid word
' "at
VAN VENUS OVER DE ZON. 63%
uit weinige overeenkomftige waarnee:
mingen van de eclipfen van de wagters
van Jupiter; dewyl ’er 24 waarneemin-
gen na genoeg met elkander overeenko-
men, en dewyl de overgangen, vol-
gens het oordeel der meeste fterrekun-
digen, de beste gelegendheid geeven,
om de lengte der plaatfen te bepaalen,
Indien wy nu 56’ by den tyd van de
waarneemingen van Morriton voegen,
konnen zy tot den meridiaan van den fter-
retooren te Philadelphia gebragt worden.
Uit o1 bepaalingen eene middelrekening
maakende, vonden zy het verfchil tus-
fchen Philadelphia en Greenwich 5*o’
35!” Dus is de lengte van Philadelphia
van Greenwich 5° o’ 354
6. VL. De Heer rwing heeft uit
vyftig bepaalingen opgemaakt, dat de
naaste nädering der middelpunten van
genten 5° 21’ 27 middeltyd, of 5* 23’
41’, 7 fchynbaare tyd was, en de cen-
traale tyd of het midden des overgangs
was ten 5°® 28’ 29’, 7 volgens den meris
diaan van Philadelphia. | '
Door vergelyking van achtien bepaa-
lingen van den naasten afftand van het
middelpunt van de zon en venus, geef
e
633 P. BODDAERT OVERGANG
de middelreekening ro’ 3, 58 zooals zy
te Philadelphia gezien is, doch wegens
de parallaxis, was zy 6”, gr lager (dez
pPresfed), de naaste geocentrifche afftand
der middelpunten was ro’ 10’, 49 =
6ro'', 49. derhalven
72626, 45 de afftand van @ van de zon:
28879, 55 afltand vandee:: 6:o, 49: de
heliocentrifche afftand der middelpunten.
4. 861, 0949
4. 460, 5004
2. 785, 6785
7. 246, 2689
2. 385, 1740 = 242", 7583 = 4 2",
7583, de heliocentrifche afftand der mid-
del punten,
De finus 3° 23’ oo” de inclinatie van
den weg van 82 op de ecliptica: Rad, : :
fin.4' 2’, 758: finus van de zons afftand
tot de 5% van 2
8. 771, 6803
10, IOO, 0000
7. 070, 2506
8, 298, 5703 = 1° 8’ 20'’, 23 zons
afftand van £% van 9.
De finus 1° 8’ 20”, 23: Rad. : : finus
1o' 10’, 49: finus van den hoek van haa-
re
mn med me
VAN VENUS OVER DE ZON. 639
re fchynbaare loopbaan met de ecliptica
8. 298, 5703
10, 000, OOOO
7. 470, 9623
Qe 172; 3920 = 8° 33-11, 5de
hoek vau den zigtbaaren weg.
De uurbeweegingder zon = 2’, 392375.
De uurbeweeging van 2 = 3’, 952942
Sn 17652.
916,65= het verfchil van de halve
middellynen van © en g.
610,49 = de naaste geocentr. af-
ftand der middelpunten.
fom 1527,14= 3. 183. 8789
verf. 306,16= 2. 485. 9484
5. 669. 8273 de logarith.
van het vierkant der halve lyn des over-
gangs, tusfchen de twee binnenfte aan-
raakingen
2, 834. 9136 = de logarith. vande halve —
lyn des overgangs bin-
nen de aanraakingen,
2,375. 0716=de logarith, van 2 uur-
beweeging.
0.459. 8420 = 2" 52’ 58’, 7 de halve
duuring tusfchen de aanraakingen
n
649 P. BODDAERT OVERGANG
En 3" 12’ 12, 168 =de halve duuring
tusfchen de buitenfte aanraakingen.
Verder Rad : fec. 8° 33’-11/'52 610,
49 : geocentr, breedte van 2 = 10’ 17’;
336.
En 72636, 45 : 28879, 55 : : 2. 790 5357
geocentr, breedte: 4’ 5'’, 4885 de helio-
centr. breedte van g.
En 23’ 13, 6536 = de tyd tusfchen
de middel en ecliptifche eonjunêtie,
6. VII. Van den fchynbaaren tyd var
het midden des overgangs, 5“ 28’ 29”, 7
23’ 13’, 65 afgetrokken zynde, zal de
middelbaare tyd der eclipticaale con-
junétie zyn 5° 5’ 16’, 05, |
De plaats der zon was volgens den
ftuurmans almanach (nautical almanach)
2t 13° 27’ 18’, 7 en dus is het verfchil
der middaglynen tusfchen Greenwich en
Philadelphia 5° o', 35’ als boven,
De afftand van de knoop van Venus,
zoo als zy boven gevonden is, nament-
lyk 1° 8 20,’ 23’ gevoegd by de zons
plaats geeft 2° 14° 35’ 38’, g de plaats
der klimmende knoop.
Het midden des overgangs uit het mid-
‚ delpunt der aarde gezien is 5* 28’ 29, 7
fchynb, tyd, hier van de halve duuring,
- tus-
P Á
VAN VENUS OVER DE ZON. 64t
tusfchen de binnenfte aanraakingen, af-
getrokken geeft den fchynbaaren tyd
der eerfte binnenfte aanraaking zonder
parallaxis, dus 5° 28’ 29”, 7 — 2° 52’
58,7 = 2" 35’ 31” en dan zoude ten
2° 31’ 26’ fchynb, tyd de geheele uit-
werking der parallaxis zyn in lengte en
breedte 4’ 5.’ |
Onderftellende, dat het horizontaale
verfchilzicht op den 3 Juny was 8’, 5204;
zal de geheele uitwerking der parallaxis
zyn 4’ 4!’ _Derhalven
4 4 = 24445" = 245": : 87;
5204 : 8’ 555 = de horizontaale paral-
laxis der © den 3 Jan. 1769.
100009 = de middelafftand vane:
101506 = deszelvs afftand den 3 Juny
:: 8, 555: 8’, 6838 de horizontaale
ws: op den middel-afftand van de
aarde,
Dit komt na genoeg overeen, met het
aen uit de beste waarneemingen afge-
eid is, die in het jaar 1761 gemaakt zyn:
volgens deze parallaxis der zonne zullen
de middel-afftarnden der planeeten zyn,
als volgt (de halve middellyn der aarde
‚== 3985 eng. mylen zynde):
“IL DEEL Ss 7 36693417
642 P. BODDAERT OVERGANG
36693417 -Mercurius)
68564850 Venus | middelafftand
94790550 Aarde’s {van de zon in
14443400 Mars beni my-
493005300o Jupiter’s | len,
9043907200 Saturnus }
6. VIII. Dewyl het moeijehyk is het
juiste oogenblik. te bepaalen van het
juiste midden ‚des overgangs, wanneer
men de naaste afftanden van den rand
der zonne en wenus meet, en het klein
verfchil van tyd -tusfchen de twee aan-
raakingen, het zy uit het middelpunt
der aarde, het zy uit eenige plaatfe op
dezelve gezien , hebben de fterrekundigen
gezamentlyk de vergelyking van twee
waarneemingen verkooren , op plaatfen
alwaar de uitwerkingen der. parallaxis
vlak tegenftrydig zyn, terwyl de aan-
raaking op de eene plaats vertraagd en
op. de andere verfneld. word, om daar
door de parallaxis en den afftand der zone
ne af te leiden,
Men had hier toe in Philadelphia fchoo-
ne-gelegentheid, wyl de waarneemingen
van. Greenwich overgezonden, werden,
fchoon die onder elkander verfchilden,-
De Heer EwiNG bragt de GE
wiens
VAN VENUS OVER DE ZON. 643
wichfche waarneemingen tot „den teri-
diaan van Philadelphia, door aftrekking
van het verfchil der lengte, tot tyd ge-
bragt, en hy rekende de uitwerking der
parallaxis voor beide plaazten volgens
den fchynbaaren tyd der aanraakingen,
de zons horizontaale parallaxis op 8”,
5204 tellende ten tyde van deri overgang.
De parallaxis van Wenus waste Green-
wich by de eerfte buitenfte aanraaking
16 g, dat de aanraaking 4’ 16, 5 ver-
haastte, en de parallaxis der breedte
„was 12, 97, welk haar op de fchyf der
zon lager deed zien (depresfed her on
the disc of te fun), haar zigtbaar pad ver-
lengde , en de aanraaking tot 2’ 04’, 5,
zoo dat de geheele aanraaking 6’ 51” in
tyd was, Het verfchilzicht in lengte by
de binnenfte aanraaking was 16’, 6, wel-
ke het 4’ 12” in tyd fnelder deed zyn,
en de parallaxis der breedte der binnen-
fte aanraaking 13’, 42 zynde, werd de-
zelve aänraaking 2’ 40’ verhaast; dus
was te Greenwich de geheele uitwerking
van de parallaxis der binneníte aanraa-
king 6’ 52”, |
In Philadelphia de parallaxis der leng-
te 10’, 74 zynde, en de buitenfte aanraa-
king 2’ 43” verhaastende, en de páralla-
DIS 2 …_xis
644 P. BODDAERT OVERGANG
xis der breedte 4’, 43 zynde , werd het
ziatbaare pad op de zon verlengd, ende
aanraaking 53” in tyd verlengd , zoo dat
de geheele uitwerking van de parallaxis
was: 3’ 36 in tyd; dus was ook de pa-
rallaxis in lengte by de binnenfte aanraa-
king 11’, 95 en dus de verhaasting 3’
15/ in tyd: en de parallaxis der breedte
zynde 4”, 49 verlengde de overgangs
lyn en verhaastte de aanraaking 1’ 3’ en
de geheele uitwerking 4’ 4”,
Dewyl nu de parallaxis te Greenwich
en Philadelphia de aanraakingen ver-
haastte in beide deze plaatzen , ten op-
zigte van het middelpunt der aarde, ís
haare geheele uitwerking in volftrekten
tyd 3’ 15” by de buiteníte aanraaking,
en 2’ 48” by de binnenfte.
De aanraakingen werden te Greenwich
in fchynbaare tyden aldus waargenoo-
men:
buit, aanr. _ binn.aanr. waarneemers
7 1ro'54' 71° 2847" HITCHINS
TINI HIRST
« 7e Io’ ebr Je 20’ 28’ DUN
Pal’ 20001720920! DOLLAND
PErtl3Ohid7E2020 Ni NAIRNE
710’ 58” 77° 29’ 30! … MASKELYNE
Dit
VAN VENUS OVER DE ZON. 645
Dit op den meridiaan van Philadel-
phia overgebragt, door aftrekking van
5° 0’ 35”, geeft
buit, aanr. binn. aanr.
gp Ieig’ oh
gt Io’ 30 ma) iiet ee
le ge bh
gu Io’ 44°" DU 28’ 5
TOS! 2° 28’ 45’
ng’ oe 8D!
gemiddelde —_— en
rekening 2, 10, 30 2, 28. 40, 6
De middelrekening van alle de tyden
der buitenfte aanraaking te Philadelphia
is 2° 13’ 46’, 6 en de innerlyke aanraa-
king 2° 31’ 28” en het verfchil tusfchen
de gemiddelde rekeningen is de waarge-
noomen uitwerking der parallaxis.
2°r3’46',6 2°31’ 28’ Philadelphia,
21038 2° 28’ 40,6 Greenwich.
en
3. 16, 6 2. 47,4 _ waargenoo-
men uitwerking der parallaxis, by de
vitwendige en inwendige aanraaking,
Derhalven : gelyk 3’ 15’’== 195” de
berekende uitwerking der parallaxis by
de buitenfte aanraaking tot 3’ 16, 6 =
Ds 3 196”,
646 P. BODDAERT OVERGANG
196, 6, zoo is de onderftelde horizon:
taale parallaxis der zonne op den dag
des overgangs 8’ 5204 tot de waare pa-
rallaxis en ook 2’ 48” = 168" : 2’ 47",
A= 167", 4: : 8’ 5204: de zons paral-
laxis op dien dag.
2. 290.0346. 2. 225. 3093.
2 223. 7555
2.293. 5835. 0.930, 4600
0.930. 4600. 3.154. 2155
0. 928, go62 = 8, 48
32240433: 4 ik par. Ô 4
0.934.0089 = 8" 59031. © hor. par.
8” 48997
19',08028
2/
8’ 54014 de gemiddel-
de hor. par. der © op den dag des over-
gangs. |
Als rooooo: 101506: : 8” 54014 : 8”,
66875 hor. par. der © op haaren middel-
afftand van de aarde.
Dis kán men niet alleen door zulke
| ver-
VAN VENUS OVER DE ZON. 647
vergelykingen de afftanden der planee-
ten vinden , maar ook hunne waare mid-
dellynen, wanneer men die van de aar’
de weet, uit de meeting van zommige
graaden in haare oppervlakte, volgens
dezen regel:
Gelyk de rechthoek wan de parallaxis
der zonne en haare affkand van de aarde
tot de wezentlyke middellyn der aarde is ,
zo is de rechthoek uit de parallaxis en af-
fland van een andere planeet van de zon,
tot deszelvs wezentlyke middellyn.
tt NE rt
Bx) 2
OE Beer R UC
WE
AR 0 OR
WAAR:
WAARNEMINGEN
OMTRENT De
LUCHTS - GESTELDHEID,
WEDER, WIND;
nde abs
GEVALLEN REGEN,
WAARGENOMEN IN DE JAAREN
MDCCLXX eN MDCCLXXI,
re
Harken ams
Door
TOB BASTER,
Ewe
Ee eee
Di OVOM
Es
‚A MULLER,
645
EM C X NX
5 5 3 Es 3 e5 à
5 Ee EN OE OE BU
Ee) vo U Eg HO ZE 50
3 SE VE En TE B
en El En & ss Eel hed
Z Sd A AA
January Je 29m be 4 B 3 Ze gie 56 lin, | Tusfchen den 4 en den 1 dagelyks Sneeuw,
mi 9. | 23- Ir. [23 gr
February|,® Ee iÁ Ee be den 14 lin.| ’s Avonds en ’s Nagts tusfchen den 17 en 18 zware ftorm uit den ZW.
25. 3- ‚1 27: zer.
Maart 28. ae zei 2 EN B g, En 27 lin./ van den z5 tot 27 dagelyks Sneeuw, De Barometer maar eenen dag boven de 30 duim.
Apr pe blij sb: 2 Ee 2 5 ER 25 lin.l 4, 5, 6, 7, 8 dagelyks Sneeuw, Den 26 zag men de eerfte Zwaluwen.
| 48 1 e
Mey 25e 208 EE ES he Bi ee Io lin.| ;, 2, 3 nog dagelyks Sneeuw. Van den ro tot 27 warmweer. Van den 28 tot!4 Juny zeer koud,
Juny en In deze twee maanden zes weken uit de ftad geweest.
July En
se 19 e
Augustus 4e 05 de A Ee en % En 85lin.| Ongemeen fchoon warm weer van den 4 tot den 26, daar de voorgaande maanden ongemeen koud en nat waren»
; 7 ‚|28,29. H
Septem. Et zn Zj Ee de Ain 45: lin. Maar 9 dagen in de; geheele maand, dat niet geregend heeft.
Otober IE 29. Jk d Ee En Ee B 32 lin.) 28, 29, 30, 31 regende het 22 linien.
„Je 2
Novem Kd Be de 2 B der À Ee SL lin.[ van den 15 tot 21 ongemeen koud voor het Sayfoen.
Decenb: 2 29m) 16. 48 gr. Io, [32 8r-|49 line) Deze maand was warmer ‘als de voorgaande, Doorgaans ftormagtig weer na den 5. Dog den 19 fimorgens, van half
negen tot over tienen een ongemeen harde ftorm uit den Z. W., fchietende toen_de wind Noordwest, Deze
ftorm heeft aan huizen en fchepen veel fchade gedaan en, heeft gewoed tot Weenen in Oostentyk toe,
ó5o M 2D JC IC OL MW MK OL
eel KI . » 1 e LJ}
el Ebert EN
. te
z hik ä ö 5 SU z É 3 N=
58E u vi bt EE 5 ui 28
Vv DE VT HE 9 Wo Vv HO TE 2
ED) ne to SE WW sE 5
Es Kd ka 5 bd
OREN NAE OEE &)
January ‘24. |3o% 20. (29,5 1. [sti gr-|13. [ro gr.|33 lin. | Zynde meest Sneeuw geweest, hebbende niet geregend als 8 linien tusfthen den een 3, en r linie den goften.
| 31. [49 gr.|17. 13 gr.
| 9. [305114 [29:55 4e rl 9. 17 gr. í NN:
February 19. Solag 208 ae ee Eel ED ae Ei 9 lin.) Meest Sneeuw. x linie regen den 26.
ii
Maart 3! [395 7- ee 16. | 4758f. 25:
zo. |3o,4) 6. |29213. [56 gr.|29. [25 gr-
27 lin.) 8 Linien Sneeuw en 19 linien regen, waar van 19 lienen den 15 gevallen zyn.
April IL. 305 rs. |29,8:22. 57 8f-| 8. [29 Br
27. [3om3l25e [293 30e |55 gr) 9 [JI Sf
15 lin.) Waar van een derde Sneeuw. 15 groote ftorm in Holland, 16 hebben te Dort {es Narrefleden agter elkander op de Sneeuw
„gereden. zr d’ Eerfte Vleermuis. 27 d'Eerfte Zwaluwe.
Mey 3. |305| 8. [2955 16, (82 gr} IT. |43 Bf.
20. |3omo/30. |29r5:26. |8I Bf.) 2. |44 gr. sie
Juny 3e |3Onal Ie 29510. (Bo gr.| 2. Isr gr.
_ {23- [3Ora/28. |29:%/27- (79 Brsj22, |5o gr.
July E4, |3Orsf19. [29:5)17: [78 Br.) 2e |57 gr.
(24: |3Oml27. (29/18. 177 Br31. |57 gr.
49 hin.) Tusfchenden 27 en 28 heeft het 18 linien geregend.
35 lin.
Augustus 5: 3Ora| 12. |29r5) 6. [72 gr. 23. 53 gr
3 IL. 7o gr 25. 53: gr.
Tusfchen den 24 en 25 heeft het 185 linie geregend,
Septem. 27° |3Ora|14 [29r2) 4 [715 8r|27e |44 gr.
23. [29:/13, (71 gr.|29. (48 gr. 40 lin.
Amal amel ae) ba nd mnd
13e [3Orm|1o. [29:| 8. '66 gr.| 1.
Otober 3l. |3O| 4e |29:0,22. (Go gr.ler. |41 gr.|go lin
p Ere Ee ef (re 31.
IE. |308| 7. [295] 1. II. 133 gr. 5
Novem. |28. |3o,12. al 4 [52 gr.|3o. 32 gr. 37 lin. Tusfchen den 4 en 9 dikwils Hagel. Doorgaanseenongemeene hooge Barometer van boven de 30 duim.
12.
2e 30,%,16. 28,5 1,1 12. EE
Decemb. zo, |3omsj24. [aoiiiz5 33 RE Ee li lin,
29. 30 gr.
Men heeft, geduurende deze maand, juist geen ftormen, dog veeltyds fterken wind gehad, uit het Zuiden, en Z, Westen,
Het heeft in November en December 1771 des avonds doorgaans ligter geweest, als anders
651
JANU AR Y 1770.
Barometer. Thermom. Windftreek. Welder.
Binn. Buit.
)’sMorg. | ’s Midd. |raa. |mzi- \mo. mi. | 'sMorg. | ’s Midd, f Gefteldbeid.
Km entenmdenenmmd
mmm nF me fen.
130. 3if30. “3 |40 | 41|38 |41 | W tN W_ fWolk. Reg.
o— OÌ|— OÎ| 43 | 43 | 41 jb OtN | ZO |Reg. Betr.
g— 2 |— Elgef —f3ól4r|j NNOJ NW fWolk. Reg.
4129. OEl29. Ófl43 [44 |42 42 | WtZINN WiReg, Wolk,
— 4 |— 35142 [42 {36137 [WN Wi N W [Buyig.
Ki 2 45 41 38 33 | 32 ONO NO Sne. Wolk.
— 6 |— 7 |35 [35 |22 24) Ot N O |=:
— GE|— OÌ|34 134127 |32| LW | NO | Betr.
—10 |— 9 |— [35128 |34 14 W tZ| Z W [Betr. Wolk.
ol 2 | 2 135 [36 133 | — N W IN WtNSneeuw.
gg 34134|24|3o|N OtNf NO Wolk. Betr,
al Oli 35 (36}33|34 | NNO IN O t O Betrokken,
go. 14}30. Ti|36 |— 29 {35 NO tOfO N O |Wolkig,
\O
te
\O
—
heel
edn
to
\O
hf
le)
ua
lee)
(
ua
eN
lo)
et Ct et
ZEN ZN
ol— rot f—Ioilgolgijgolge| 4 W Regen,
rri|3o. ok| 42 | 42 |— |4r W Betr. Wolk,
alzo. 1 ar |— [38 |44 |Z WtZ Reg. Betr.
— 2143 [44143 |45 | ch
sl 4 |— 48|44 | — [40 [42 | WtZ Mist. Wolk,
sl— Ó3l— Ó [42 !43 [36 |4o} 44 W Wt ZIS. Mist.
ge dd 43 |— [37 [39 ZW W [Betrokken.
7 5 t— silat |41 [34 | 42 VAAK Wolkig.
S_— 7 | 7 |— {42139 | 41 W tz Betrokken.
— Ó5|— {43 [40 [42 | 24 W WS. Mist,
ol— sil— 451 43 44 |39 [41 |4 W t Z W Betrokken.
ij— olleg. zisl44l—t42 ‘gel WtZi W _IReg,en Wir
Hoogte Barometer. d, 30. ij ac
Laagfte ErONn d. 20. 2 Middelb, d. 29, zoë _
Hoogfte Therm. binn. 44 gr. : je
Baete Ben bbr 34 Sr: hMiadelb. hdi
Hoogfte Therm. buit. 45 gr. :
Laagfte Therm. buit. 22 Er, Middel gn 3%
FIE B RG Ait Ke
Barometer. Thermom. Windftreek, Weder, 8
Binn, Buit. :
Ds Morg.{’s Midd.\mo. ni. {mo. mi.| ’s Morg, | ’s“Midd, | Gefteldheid.
…1ilzo. 3 _N WN N WlWolkig. &l
2 4 4E | 42 137 42) VNV Z WZ W t W[getrokken. &
and Zt W
8l— rr [30. 2 38 |38 [32 |—{N N Wi N NO f{Hag. Wolk
30. 5 5 37|—|— {48 {| NNO | NO |Sne.
Io — 4 |= 35 — [36 130 |32} ZO 4 O Betrokken
Hij 2 24 34135 1291361 Zt WI ZZW
— 3 36137138 {gel ZW | W tZ |Wolk. Re
ral —_— 5 39140142 |44{W ZW| W _fRegen.
ig — 5E 53 44 [44 | —|4Ó| WEN [WN WiBetr, Wolk
Is— 51— 4 43143 |39 j42| Z4W | 2 Z O IS. Mist. Be
16) Of 2D. IT 42 |= 3613o0l ZW | Z W [Betrokken
17/20: 1 GE E42 (37 Aj — [Storm
18128. 12 (28. ir |— | — [golf WtZ 7
gr POH gr == f43 | WEN
go 3E 35:42 43 |42|42| —— [WN WiBuyig
arj st 5E | [39 [41 N W IN _N WfWolkig
o3l— zi 9 |4I4O13Óf4O| NNOI NO
23— gif=10 39/39 32/36) ONO| ——
24130. 2 [30. 3 [39 |— 33 | 41 0) Loldh
os 5 [5 |—|38|3Lf39| O ZO ILO t OSne, Wolk
o6= zE 2 13613728 4 W Z W fWolkig.
2729. TOF|29. IO5|37 139 (32/42 AAW |
I
28 gl 811 38 | 30 155 T—
Hoogte Barometer. d. 30 Si ars ‚
Laagfte Barometer. d. 28 II Middelb. d. 29. 8%
Hoogfte Therm. binn. 44 gr. \ 1: \
Laagite ae kien, 34 Er Middelb. Get AR
Hoogfte Therm. buit. 4 SL 5
Laagfte Therm. buit. 28 gr. Middelb. gr. _ 37
6:
Mt ‘Ar A R T. 53
Windftreek. Weders
Barometer. Thermom.
Binn. Buit.
mo, mi. mo, mi. | ’s Morg. | °s Midd. Gefteldbeid.
37144} WtN| W tz Wolk. Betr.
42|48 W W tN [Betr. Wolk.
43 147 | —— W Wolk. Betr.
44 44 | — [WN WfRegen.
HT NON Ge
40 | — 0) Z O f[Wolkigs
35 {aal ZZW |Z tO
32 |44| At W Z _{O. Helder,
34 \42 | Ot Z ZO fWolkig.
go lss| —— | AW [Reg Wolk,
42l44)| ZO |Z4W Wolk, Reg:
44l47} ZW |Zt W Betr. —=
3 | 56 Z —_—— |fWolkig.
45154} ZZO|NNO Reg:
36 | 3 NO N Buyig.
31/33 NNO/| NO |Sreeuws
nl —f NO NW [Wolkig:
3E 42 T NIN Or Ven TA
gr las) ZW Wize
=138| OtN [ONO O.Hel, Wol
20{33| NO O [Betr. - Snes
Bol 35E N NO er
36 NO O NO W olkige
aeta NW-| NW an
37 ber fw zZz Wj W t Z Betr. Rêg.
{3 N Ww |W eN |Wolks Betr.
Jast3ó IN Ot NN Ot a A
25 lssl ONO} OtZ (Helder.
grjsof Ot Z 0 _}Wol.O-Hels
8 Vie 2 WWE Jm Reg:
ar V4o} ZZW WZW t Z|Regen,
Hoogfte Baroimeter. d. 30. 15 ab. 194 oge ve) Bg
Laaêlte Barometer, d 20. 3 ‚fr Middelb. d, 29. 8,
Hoogfte Therm. bin. 49 ST. Ì iigdelb, er 8
heee Therm, binn. hi er ‚+ Middelb, A
oogfte Therm. buits. 56 31. \_ mii q
Laagfte Therm, buit, 25 Sr: p Middel is 404
654
A Pp R TA" ERM
Barometer. Thermom. Windftreek. Weder, —
Binn. Buit
il mo. mi, | °s Morg. | 's Midd, | Gefteldbeid. @
mn |
Lia l47 | We ZW \Wolkig.
sold \S5 t zow valken zier Reg
43 146| 44W | W t Z |Buyig.
38-l44 |, AW {| WtN fRegen.
3 N W
(WN W
|
|
IW_N WiWolkig; |
LW Sne. Wolk.
| —_- HBuvig.
LO NO [Wolkig;
| NO Hgetrokken.
U NO
OtN|NtW |=
Hoogfte Barometer. d. 30. 3) ; ä
Laaette Barometer. d. 28, 12 Middelb. d, 29. 73
Hoogfte Therm. binn. 52 …E EA ie
Laagtte Term. bind. 42 gr, Middelb, gr. 4l
Hoogfte Therm, buit. 62 sk 4
Laagfte Therm. buit. 38 gr Miidehs, Br ie
d
|
ME UR 55
Barometer. | ‘Thermom. Windftreek, Weder.
Binn. Buit.
D's Morg. \’s Midd. |so. [mi. ls. bs ’s Morg. | ’s Midd, | Gefteldheid,
r|29. 1129. 105) 48 [49 | 44 48 IN N W| NW [Becrokken.
2}—I0 — 8546146 42:39} NW | W fWo.Sn.enR.
% 45 39/49 [N N W[N W tNBuyig.
— [43 45| NW ZW [Wolk. Betr.
47|46|5i | Zt W {ZZW [Regen.
3o}—10ï |—
ZI IO ee 9 —
50 |52 |Ó2 Z ZW {Wolkig.
53 48/58 | ZW |WtN
52 lso{56[W Z WIW N W|-
54156159 | WtZ | WtN
55 54/70 Z Z ZO |—-0. Held.
61'64|74f OZO | ZO „Held, Bet.
62 63|71{| ZtO |Z O t ZWolk. Reg
63 \62|72| Zt W[W Z W
65 | 58 [79 OtZz O _[He.Re.Don,
6760/76} ONO| NO |=
66158173 | NO IN O t O})Wolkig.
62 |54{60o|NOEN| N NO Betr.
6ol—jó2| NO N O [Reg ——=
sgt l66{W 4 W Z Betr, Wolk,
6o'62|64| WtNI.NW | Reg
o4lsslzel Zet w | Oo |o:H.RD.W
62 60168 | W t ZW N W|Wolk.Held
—|58{66| NW | NW |Betrokken.
— [55 {69 [W_N Wf —— [O. Helder,
6ol—lóo{ NtW IN N W|Betrokken.
— {58 [65 | NO | NNO|—= Wolk,
— {56 [63 INO t ON Ot Nj—=
58|57|ó6o| NO | N NO |Woik; Betr.
56 NW tNN N WiReg. -
— [56 |ÓI N NW |Betr. Wolk;
50 [55 |
53 '56
Hoogfte Barometer, d. 30. ke rad ie
_Laagfte Barometer. d. 29. Óf Middelb, d. 29. &
NWtWl W _ |Wolkig.
Hoogfte Therm. binn. 67 gr. \ nr: an 8E)
ee Be binn. 44 Br L midactd. gr. 55%
Hoogfte Therm. buit. 79 gr. n
Laagfte Therm, buit, 39 Er. FMiddelb. be
6
65 Ï U N Eend
Windftreek. .
Barometer. | _ Thermom. | Weder.
Binn. Buit.
Di’ Mors *s Midd. fpno. \mi. \mo. [zi
8/30.-I 130. Oi
o|z9. rok;29. TOk|Ór [Gaf Ó4 [O8 Zt
rol rk — 12 |[Ó2 163158 166 44 W Held. Betr,
rif 9 — 8864 164163 [63 4 (D.en WR.
ra 81j- 63-1631 59 [Ó2 WtZz [wolk Stor. À.
10 [Ór |l — |Ór is Ee Betr.
[30.- 15130. IE — || — [O4 Mt Wolkig.
kn oe oifó2 (66 |— f66 W
16 29. 114 log. ri 63 [63 |— |ÓI W t Z Betr. Wolk,
17 62 {62 58 163 ‚W tN |Wolkig.
lr | 10 | | [50 | — ‚W t Z Betrokken.
Ig Ólj— 5 [Ór 163 [60 62 OO Z4:0
goy— Si Ó [62 |64|Ór [70 440 | Reg,
arj 8 f—10 |— [62 [59 |54 N Ree. Bett,
og — mil 12 |Óóof— | 55 |Ó5 W_N WiWolkig,
23 —=IIi|Ó2 163 |Ó2 |69 VAVO) Betr.
24 — 10 |— 98f63 [6463 [65 W … #Betrokken,
agr [Ii — {65 | 59 [67 ‚_— .{Wolkig.
26 inj {65 [66 | 66 174 ZO. Ei
27 — SE 84|67 [67 | O2 [64 W _ (Reg; Wolk.
28 B | 8 [65 |66|— [O1 W Z WiBerr. --Reg.
op Óil— Ó |64}Ó5|Ór [O2 W ___fWalkis,
gee 6 f— 7if— {64 |59 163 [4 We N Regen:
â
-
Hoogfte Barometer.-d. 30. 14 arraa, HeooF
ide Barometer. d. 29. 5 }Miadelb, d. 29.
Hoogfte Therm, binn. gr. 67% ar: 10 Siegol
Luite El binn. gr. <2 FMiadelb, Ee 618
Hoogfte Therm, buit gr. 74% vr: k é
Laagîte Therm, buit. er 24 bMidderb, st Gd
J3
ij Ó5
64
ch
=,
hd
6e
rl
O\O GOF Nin. UI Iet
e Newer
tw O2 9
I3 or
14 07
15 ó8
Ió 7
I vj
/ 66
È 67
pd 66
65
a ROL0)
67
4 Los
26 =—
ARI II —
28f32. O —
20|29. —
{ (©) ” mn
3130. 66
Hoogfte Barometer. d. 30. 3
Ae
60
65
58
ge)
U
Barometer, Thermom.
d 4 Binn. Buit.
icn
Ef Morg.l’s Midd, [zio. wei. |zzo, [vi.
L
lk.
Windftreek,
657
Weder,
's Morg. f ’s Midd. | Gefteldbeid,
N O 0 Wolk. Berr.
ONO ÍN N TE
NtWINW Ízetrokken,
WN WW fWokig
NW [|W tZ |Berrokken,
W rz W —__— Wolk,
NW | NW fWolkig,
NO eee ARTE IE
NW INWtW Wolkig.
ZW W
WOEEN HN fe
NW ENN W |=
W tZ |l We«tN (Betrokken,
W Helder,
ZO ZtO [Setr. Ree.
ZW W Duiiter,.
WZ W|WetZ Regen.
7 ZtO |Betr. Wolk.
ZW W Dyz.
W 4 Wi WeN |Wolkig.
ZW | _W _[Reg. Held;
WetN WZ Wi Held. Wolk.
N O |O NO Wolk. Reg.
NW 'Wtz
NO (NN WReg. Wolk,
NW WN WiBetrokken,
We…tN iW Z W}
WtZl|l W 's, Mist.
N | N W Reg. Betr.
—— IN N W Betrokken,
NW | Wolkig.
} midelb, de 29. 114
Laagite Barometer. d. 29. 85
Hoogfte Therm. binn. 71 gr.
Laagíte Therm. binn. Ór gr.
Hoogtte Therm. buit. 7ó gr.
Laagíte’ Therm, buit. 58 gr.
bMiddelb. sn.
bMiddelb. er.
66
67
658
AU GU 8: De
Barometer. Thermom. Windftreek.
Binn. Buit.
D's Morg.| ’s Midd, mo.
gl— z2 [3o. 1E{Ó5|— |62}66| Ne Wy NW fWolkig.
4130. af 2 64}6óf6ój—-| NtO N Betr. Wolk.
5 — {68 |62|76| NNO| 'NO |Held, —
6— 1 66169 [69|78| NO | OtN fWolkig |
7 — r|óo|72 |68 [83 0) Ot Z [Helder,
Oe del eskoad | Tú |
29. II |29. II |74| 77 {73 97
Je 2 — mil |7ól= [76 ZW W __fWolkig
ril rotl—= rot [72 [73 166/71 | —— |W Z WiHeld. S, W.
r2j— 12 [30. 1 [70 |70|63|69|W NW) NW [Wolkig
13 29. 118 [69 |— 64 | —| Wt ZZ) WtN
14 — II |— [71167 |74 0 ONO :
15f— Iolf— Tof |— [70 [65 | 73 O0 NO [Regen
1ó6|— 10 |— ro |—{—={ó9|7o} —— | N NO |Betrokken,
|= |66|69| NW | NW [|Wolkig.
18 — IOË|— |= [67 |— W W t Z [Betrokken
mol— 11 r18}67|68jOrj—= | NW |W Z WiHelder
oof— 1oif 10 |—=|69|65|66| W ZZO [Betr. Reg.
ed — rofl — [68161 |65| Zt WlZZW
go == IO 66 67 63 68 ZW W N WIO. H. Wolk. |
23l— TO |= 91|Ó5|Ó5 [62 | 63 W_ \—_—__—|fWolkig.
24 — 10 [63 )—|64|66| N W ZW. {Betr Reg.
asl— Oi— O1}65|67|68|69| WtZ | —- |—— Wolk.
26}— 10 |— 12 |— [6665 |Ó5 |W Z. WIW N W/|Wolkig.
27|— 12 |30. Ooij |—=|zológ| NW IN N W
28}30. 1 — 1|63|64l60o}66| NO [ONO
20|— Of Ór [—{so{ósIN N Wl NtO I=
gol Ip Hij fÓ2|60|66|—_—____W N W Betr.
31)29. 12 loo. ra JÓ2 163 162167! NW NW |Betr. Rege.
Hoogfte Barometer d. 30. 2
Laagíte Barometer d. 29. 9%
Hoogfíte Therm.
_ Laagfte Therm.
Hoogfte Therm.
Laagfte. Therm.
mi, mo. |mi, | °s Morg. | °s Midd,
— |óoló4f NW IN N W
binn. 77 gr.
iin. é Sr ; bMiaactb. gr.
buit.
büit. De sr. er; p Middelb. gr.
Weder.
Gefteldheid,
Emiaaelb. d. 29. 113
69
73
6:
SE Rr T EoM B B Ro 53
Barometer. Thermom. Windftreek. Weder.
Binn. Buit.
|
)s Midd.{rno. : mo. vzi | ’s Marg. | ’s Midd, \ Gefteldbeid,
mn gn | mn | en | nin en
ee
lI29. 12f29. 12 64 66 |6o [68 f Nt W [N _N W Wol. O.Hel.
Emm Gilat d sh hen 6r|zof NO | OtZ4 „Betrokken.
gg | 9 |—{Ó7 [Ó2 |Ó9 OZO| ZO Reg. D. We
g— to} 1o {66 66 |Ó1 |Ó2 ZW NQ: +
s— 9 |— 8i|—|67 [Ó2 }64 | NW [WN WjWolkig.
6l—roil— rr [67 | — 164165 pn) NW
gi 108) 66 | — | Ó2 |Ó6 OZ0O0 W: [Betr. Wolk.
Bl BE BE] 65 66 | Oo [O2 | ZW IW LW
en 64165 |58 [61 |_N O N W - _—_——
ol gE 9E [5964 LN W | == |Buyig
ri 8 l— Gl — 64 !55163!WZ Wi 4 ZO Betrokken.
ME [65 |58 62 ZZW NW de RE
gi 4E Óf — O4 56 boj Zt W Z W |Duift. —=
4— 10 |— 10 [63 6515861 {W 4, W Wolk. Betr.
sj—rr |—12 sd 68 62 {68 hed gd mnd
20, OFZO. Oi róÓ Là f _—
E , gesl rl ded ok ZANG ZO A4
890.12 429. TI |7O [72 —|7 ZAW |
gj jij 7E 65 6 ZW zZz W [Betrokken,
EEE | 1 1 68691 60 {65 pt Wo} me Aare
brill} — 9 |— |= 6067 4 —— Wolkig.
alasso8 de 8467168 158 (601: 24 W [WZ Wi
gl 7 741065 [65 {57 [Gej Wet 4 | W eN [Buyig.
pal 8 |— 8163 |Só |W 2 W ZW j=
sla BEl— 74/65 | 66 [Go [67 fr 4 W Wi
6 d 66 | — l6r 166 | Zt W Z_ _JDuift.R.W,
dl 8H| — 167-162 | — | ZW {W ZW Storm
ri3o. ofl —l—= [óofóad WW W tN en
ggd oM — OON — | Gp JN N WI NW {Wolkige
pr 64ls4ló3}- 4 O 44 O Betrokken,
Hoogfte Barometer: d. 30. er. ad
Een en d. 29. 4} Middelb. d. 29. gf
Hoogfte Therm; binn. 7/2 sr) E10 ad Bi
Laagte Thefm. en ó8 Sr Miadelb, en
Hooefte Therm.rbuit. 76. Sf. Um: À
Laaglte Thetm. buit. 55 Sr Midderb, gr. 6%
660 |
or GE A MOAB! E M8
Barotneter. À-_ Thermóm.. | Windftreek. Weder:
Binn. Buit.
1
D's Morg.|’s Midd. (mo. \mzi, \zno, [mi. | ’s Marg. | °s Midd, | Gefteldheid,
r|29. 12130. Okl62 |62)59 60} NW | N NO Wolk, Betr
2l30. 3 1— 3 |6o |Ór}srjór | NO | O NO [Helder
3 3 | 24/58 [59/48 |óOfN Ot N 0)
4 MH 157 |—{47 59 | ONO |
sl— Of|— OE| — | —{54:GE JN Ot Of N W |Wolkig
6l29. 12 59}— 58 6ol NW [WN Wi Betr
7130. 1 | Iif60 |6ofóo\— {WN W[| N W Betrokken
Sri 2.|— |Ór [58 | — W W tN |O.Held.Reg
ch— 2 l— Il l-fsól- | 4 O |4O0 t ZjRegen.
rol29. rot |óg. zokfór |— {57 {62 | 4 W | Zt W |Wolk, Held
1 — 118 {59 [60 {53 (57 IN N Wj W
rel —ir j—10 [57 {58 {sij | 4 W [WZW
13 Zil 7E 157153 ISI | == W [Betr. Reg:
IA — 7 54 |54143 So | Zt W {| Z W |Wolk. Betr
Isi— Ó{— 5if52 |53|— 40 | Z4W | LtO [Betrokken
164 4153 |— [49/53 | LO FLLO0 |=
sj ij || ZW I ZO
rel — Ol 7il54 [545157 | ZO {At W |—_—_—=
Ig} 51 Bil — 147150 | ZtoO
och— Sj 5 | |srizolgo) LAW | Z {O.Hel,
ar 4 | 3 {50 [40 |43 =| ONO O Wolk.
gol 3 25/48 |5o [40-48 Z « } ZtO |Betrokken.
23 SOA 40 [40 42 |44 4 Zt Wj- ZW
gaf 2Â 3 |48 == larij4s| 4 W W _|Regen,
25) —5î 7 |4ol—lge {sof Zt W{i-ZW [Wolk, Reg
aol — 84 zilsolsol48 {si | 4W ES
of Óf 49 [42 4D | W |=
of — gi l— 9 |50 [—{4ól5o | WeN IW NW|_—_— Betr
zol— gij 5 | | l48 147 | 4 W W [Regen,
gere GS 53/48 9{39!45 [4 W tZ| 24 W |Wolk,
Zip 9 9f147[48 40149 | NO | NINO
Hoogfte Barometer. d,- 30. 3 jj
Laagite Barometer d. 29. of Miadelb, d. 29. 7
Hoogtte Therm, binn. 62 gr. EN
Laagfte Therm. binn.'47 Br | Middelb. gr 544
Hoagfte Therm. buit, Ó2 ae: 8 SR f
661
NI Af Vi Br Mi DE) Bt
“ KERN Î | t
Barometer. Thermom. Windftreek. Weder,
Binn. Buit.
Dl's Mörz” Midd. \so. vim. mi. | ’s Morg. | *sMidd. | Gefteldheids
„129. TOË|29. II 147 | 48/44 (48 IN.N Wij NO Walkig. |
2/30. I |30. EK |46|47|36|46| ONO | NO fHeld. Wolk.
20. 12 [45 [4613 1} Zt WI ZeO |Wolkig,!
29. TOE — IO | 46 | — | 44148} ZW |W Z WiRegen,
SI |— 8 147 40 | — [50 —— Zt W fWolkig.
6 — 7ij— 9|48 |—lgo|— | ZtO | ZW |Regen,
7 Óf — Ól40 | —[43 148 | 24W | ZO [Wolk. Betr.
Sj— OE— Off — fsolsri|ss| 440 ZW |Betrokken.
op 3 |— 3 {50 | 51 48 [52 [WZ W — —- Wolk,
Op If If lsof47 isol WeZ\ W _ |—— Reg,
6 |— 8 |= f—|46|40| W t NW Z Wf3uyig.
gi |—IOf|49 |— {44 | ZZW | W tZ | Wolk. Betr.
gio IL F5ofsi{fsolse WZ W| ZZ W |Betrokken.
gr fj 10 [Si f—l47 || AW | ONO fWolk, Reg.
s‚—12 [30. Off —|sol44 146 NO | OtN |Keg. Betr.
6l— 10 |29. 73147 147137 (45 | Ot Z 0 Wolk,
Eg SE 5|44|43|36 42 OEN | ON | |
18 Óil—— Ó (43 [41 |32 {311 ONO NO |Sne, Wolk,
ro 7 | 7 138|37|26|29| Ot N | ONO | Wolkig,
ool— 3 |— 24126 [35 |27 | — O0 INN WIJ. Helder.
arl — g |—roi|—| 36135 |3 NW | —= |[Hag. Wolk,
aal [37 |38|37 (38 |W 4 W| ZZ Betrokken,
23 si 54138 | 41 44 | 45 4W ZW |Wolk, Buy.
aal — Gi |— Gil42|43 142 |47| Z4W | ——— |Betr.R. Wa
Mt Oo OETA3 |A 45 pr ZWoof mee je 13
26— 1 |— ol|— [44 | 42 [42 W 44 W |St. Wind,
27 — HE 244 | — [39 ij .N NON W |Betrokken.
B GE 9 4 142136 |4O| N O N W olkig.
2g|— 10 |—I0Ëf— 41 [35 |38] LW Z ==
30 =—|39|39|33|36| LO |OZO
Hoogfte Barometer, d. 30. 1 \ nc:
Laaglte - Barometer. d. 29, of if Middelb. d. 29, 64
Hoogfte Therm, binn. 5r-gr. ;
Laaste Therm. binn. 35 Sr \miadetb. sr. 43
Hoogfte Therm. buit. 55 aid ;
Lasgte Therm. buit, 26 gr.f Middelb. gr. 40
DECEMBER.
Barometer. Thermom.
Binn. Buit
]
's Morg.|’s.Midd.{vn, \mi, mo.
29. 12 30. ot|38 [38 36
329. ra leg. te |41|41 40
gj Ilij p42 3
— II |— [41 (38
W eN
„NW INW
ne W
N WNW
NW IN N
WN Wi _N
ZW. {ZZ
We W
ZZW | Zt W
IW ZW ZW 4
W tN W
Wi ZW -
NtW {NW 4
ZW | ZZ W-
WatZt 4W-
NW INN: W
ZW) ZZ
Z Zi ti
NO N
NW |W!
Z ZW
44 WZ Wij 44 W
: ZW
Hoogfte „Barometer. ‚d. 30. F \nrsaaam A oc oi |
Laagíte Barometer, d. 29. ‚zp Middeld. d, 29. 7
Hooefte Therm. binn. „45 set. À ar: Ì
Loe Therm. binn. ‘38 gr. y Middelb. Sn AB
Hoogfte Therm,-buit. 47 BM rra, oíhg
Laagite Therm. buit. 54 gr. q Middelb..gr., Aak,
A iK ©
Cm ad Etn