Skip to main content

Full text of "Nieuwe Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen"

See other formats


end 


verd - ? 
emg id E 


Bar: 


NAR es 3 


\ 


SO rl rt Ì 


KEIN 
hw shed 
viterdh 


ir 


Je 


re 


KS) 
Lr 
Ì 
Ô 


EN 


ne 1 


paf 
‚ ” 
‚ 
) 
/ 


ee 
Ka ‘ ‚ 


en 


RE: pe 


‘ 
e 


À 


á dr KI 


rk KK 


VERHANDELINGEN 


UITGEGEVEN DOOR HET 


ZECE-U WS CH 
GENOOTSCHAP 
WETENSCHAPPEN 


„VLISSINGEN. 


UITLEGGING der TITELPLAAT. 


De WYSHEID, fier gezeten op haar Throon, 
Befchouwt men in MINER VE’S Wapenrusting ; 
Doch, warsch van fabeldicht en valfche Go’on, 
Schept ze in Gops BOEK haar grootfte zielsverlusting. 
Twee Zuilen, die ’'t gewelffel van haar Kerk 
Aan d’ eenen kant bouwkunftig onderfchraagen 
Vertoonen ’t ZEEUWSCH en V LISSINGS wapenmerk, 
En wiLLEMs beeld, wien ’t werk wordt opgedragen , 
Doorluchtig Hoofd van onze Maatfchappy, 

Die „ fchoon noch in heur zwakke en kindfche jaaren , 
Hem. d’ Eerfteling heur’s arbeids, vlug en bly, 
Voor de oogen brengt, met lust om voort te vaaren. 

De Tafel met den Voorgrond, ryk bedekt 
Met Tekenfchets van Kunst en Wetenfthappen, 
En ’tVergezicht, dat ginder d’ aandacht wekt 
Ter zyde van Gordyn en Tempeltrappen, 
Getuigen, dat de weetzucht, vlyt en lust, 
Door de Eer gefpoord, aan Zeelands verfte paalen 
In onze Vest noch niet zyn uitgebluscht : 
Men tracht door zut ’er mede een Prys te haalen, - 
Handhaving van den Godsdienst en het Recht, 
Geneesbehulp, tot fteun van ’tmenschlyk leven, 

% Natuurboek , door Gods hand ons voorgelegd, 
* Natuurboek , door zyne Almacht zelf befchreven, 
De Meetkunst, in haar takken ruim verfpreidt, 

De Schilderkanst „ zoo fix in kleuren trekken, 
De Puikmufyk , die harten opwaarts leidt, 

Haar Zuster, die de dofheid zelf kan wekken, 
Vermogen om door ’t helder Spiegelglas 

Het Starrenbeir aan ’tmenschlyk oog te klemmen „- 
Of, door behulp van Graadboog en Kompas, 

Op verren tocht een dolle zee te temmen; 
Hiftoriekunst, die ’t oude in ’tnieuw herfchept, 
Die munt en fleen van vroeger eeuw doet tuigen, 

Die honing zelfs uit bittren alzem lept, 
En uit vergift weet artzeny te zuigen, 

En wat zich meer liet fchetzen op de print, 
Zyn beeldfpraak van het doel, waar heen wy trachten, 

Is ’twerk gering? wie deugd en wysheid mint, 
Heeft eindlyk op zyn arbeid vrucht te wachten. 

Dus huwt m’ in ’% ryk van onzen Waterleeuw 
De Scheepvaardy met de oefning der verftanden, 

Der braaven gunst zal by den noesten Zeeuw 
Den yvergtoed noch fterker doen ontbranden. 

JJ. BRAHE, 


Seefpsit. 


Á 


SÂloy 


TN 


MOD 

| ni 
EE 
OU 
WJ 


ji 


VERHANDELINGEN 
UITGEGEVEN EE HET 


ZEEUWSCH 
GENOOTSCHAP 


D E R 


WETENSCHAPPEN 


ME 


Ne Ir SeSC INV GEEN, 


DERDE DEEL, 


TE MIDDELBURG, 


By PIETER GILLISSEN, 


Drukker van het Zeeuwsch Genootfchap SEN 
der Wetenfchappen, MDCCLXXIIL _ /#S BA in 


Het Genooifchap erkent geene exemplaa- 
ren voor echt, dan die door eenen der 
Secretarisfen ere onderteekend 


Ki Be u$ Ee 


HISTORIE 
VAN HEù | 

ZEEUWSCH 

GENOOTSCHÁP 
DER 

WETENSCHAPPEN 
TE 


PBS SINGEN 


O4 AN 5 ‚ B 
O5 EB neen tyd van aangenaâ: 


Ni Wi 


>. IJ „ men vrede; en onder ’t 


„ders op ’t gemoed „van rechtíchä- 
spene Nederlanders uitwerken ,-dan 
„JIJ. DEEL, # dat 


Crit) 
dat zy, doortrokken met de diep- 
fte gevoelens van dankbaare erken- 
tenis, zich zelven hoogst gelukkig 
rekenen, dat zy zulken tydmogen 
beleven, waar in de bevordering 
van nuttige kunften en waare ge- 
leerdheid met alle kracht beyverd 
en langs verfcheidene wegen aan- 
gewakkerd wordt. Onder alle die 
middelen is geenzins het minfte, 
dat verfcheidene Genootfchappen, 
in Nederland federt weinige jaaren 
opgericht, zich 'er op uitleggen, 
om , door hun eigen tofwaardig 
voorbeeld en de beloften van eer- 
pryzen, alles toe te brengen tot 
voortzettinge en voltooijinge der 
heerlyke wetenfchappen , welker 
beoeffening eenen grooten invloed 
heeft op den welftand van ons 
Gemeenebest. Het Zeeuwsch Ge- 
nootfchap der Wetenfchappen. te 
Vlisfingen werblydt zich tot zulk 
‚groot doelwit ook iet te un 
Rb y: 


Ctir) 


bydragen, en blyft by aanhouden- 
heid onledig, om,zoo veel mogelyk, 
dat roemwaardigst oogmerk te hel. 
pen bereiken. Ten bewyze daar 
van ftrekke hetderde deel der Ver- 
handelingen , ’t geen thans door 
den druk wordt gemeen gemaakt; 
in die verwachtinge; dat het zelve 
niet minder gunftig , dan het voor: 
gaande, zal ontfangen worden. 
Wy hebben noodig geoordeeld 
wederom vooraf eenig verflag te 
geven van den ftaat, waar in: het 
Genootfchap zich bevindt, federt 
dat het tweede deel werdt uitge: 
geven, tot nu toe, “voor zoo veel 
het algemeen. daarin eenig belang 


en nut kan -vindem 


De tweede algemeene Vergade: 
ving ‚ gehouden” def twintigften 
van herfstmaand ’s jaats-moCELxxis 
werdt döor’ den “Heet: WINCKE t= 
MAN: als-voorzittenden Direfteurs, 
ed fa ges 


Cav) 


geopend met een vertoog over de 
voornaamfte redenen , wâarom , 
zyns oordeels, de kunften en we: 
tenfchappen in ons Vaderland niet 
zoodanige vorderingen maken, als 
men wel zoude. kunnen verwach- 
ten, gemerkt het daar in niet ont- 
breeke aan letterlievende gezek 
fchappen „aanzienlyke genootfchap: 
pen, beroemde hooge fchoolen en 
geleerde mannen. De byzondetíte 
oorzaaken daar vân zyn, volgens 
het gedaan betoog, te zoeken, deels 
in de verkeerde opvoeding der 
kinderen „ welker geheugen te veel 
gevergd, tnaar hun oordeel te wei 
nig opgefcherpt wordt, waar by 
komt, dat de meesten in hunnen 
fmaak van kindsbeen af, fomtyds 
vlak tegen hunnen zin aan, door 
het-goedvinden en den wil der ou 
ders bepaald worden; deels în de 
onkunde van eene behoorlyke wy-= 
ze, waar op de letteroeffeningen 

Moes 


Ch 


(Cv) 


moeten ingericht worden, ’t welk 
de oorzaak is, dat men doorgaans 
veel tyds verfpille, ‘eer men eeni- 
ge vorderingen in de wetenfchap- 
pen begint te maken ; deels einde- 
lyk in de weinige aanmoedigingen, 
die-de letteroeffeningen ontfangen, 
envin ’tygemis van een ruimer be: 
ftaan, waar door zy, die ’er zucht 
voor hebben, buiten ftaat zyn om 
dezelve naar wensch voorttezete 
ten. gna” 

„Aangenaam was het te zien, dat 
verfcheidene: fchryvers zich aange- 
moedigd hebben gevonden, om aan 
't Zeeuwsch Genootfchap te doen 
toekomen: hunne antwoorden op 
de vrage Welke zyn de redenenvan 
de meenigwuldige wallen of grondbra- 
ken in de zee-dyken, woornamelyk die 
der Provincie: Zeeland, en op welke 
wyze konnen dezelve best woorgeko- 
men,of,daar zynde, fpoedigst en minst 
kostbaar berfield worden?) voorge- 
Wait 8 fteld 


(va) 
fteld.om voor den eerften van bloei- 
maand des jaars MD CCLXX1 te be- 
antwoorden. Van alle ingeleverde 
verhandelingeni.op dit ftuk verdien- 
de den voorrang het antwoord , 
dat tot zinfpreuk. voerde Uit zucht 
tot-nuttig zyn, en gefchreven was; 
naar uitwyzen van het thans geo- 
pend billet, door den Heer.BA STI 
AEN NEBBENS, Capitein Major 
der Stad Middelburg , aan-wien dan 
ook de beloofde prys van een gou- 
den medaille is toegewezen. Waar 
by noch is goedgevonden, dat de 
twee antwoorden , die tot zinfpreu- 
ken, hadden ;het-eene Zot, nut wan 
Zeeland, het andere Myn-Vader- 
lands welwezen is ’t gxootfle «doel 
wit in dezen, ieder met een zilve- 
ren medaille. zouden bekroond wor- 
den, wanneer derzelver-fchryvers. 
hunne naamen wilden bekend ma= 
ken, gelyk.gefchied-is door den: 
Heer CORNELIS. DE -KANTER y 
NE PEN | __*s Lands 


(vir) 


Lands Infpebteur„ te: Zierikzee 
die: zich-openbaarde als:den opftele 
ler van «de verhandeling „ befteme 
peld Myn Vaderlands “wehwezen,:is 
+ groot fle-doekwit in dezen: Het ans 
der ftuk, „gemerkt: Zot-nut van Zee 
land , hadt:tot fchryver BART HOL 
DUS RENOU ‚: Landmeter tte „Zie= 
rikzee, die ’t- zelve hadt: famenge-= 
fteld, en. “voor ‘zyn overlyden 
welk inviel den zesden van herfste 
maand ten jaare MDCOLXX ‚den Heer 
ALBERTUS. VAN DER SCHATTE, 
Schepen en Raad: der ftad Zierike 
zee ‚ verzocht dit-zyn-werk:;-ng 
zynen dood:j:in eenevgefchikte: ot= 
derte brengen entydig aan ’t 
Zeeuwschs Genootfchap: toetezen= 
den; welke moeite-de-Heer vAN 
DER SCHATTE op”zich nam enter’ 
uitvoer bracht;-en die ,‚-uit hoofde: 
van ‚de vriendfchap en’ achtinge, 
welke ‘Hy -dén overledenen en zy- 
ne/kundigheden toedroeg , met 
€ MIIS 4 veel 


(vir) 


veel blydfchap het gunftig oordeel 
van ’t Genootfchap over deze po- 
gingen betuigde vernomen te heb- 
ben,.te gelyk verzoekende, datde. 
gedenkpenning., daar aan toege- 
legd , machte: gezonden worden 
aan, de weduwe;-en kinderen van 
den:{chryver;-om in zyn geflacht: 
te blyven tot eene aangenaame ge= 
dachtenis van’s mans yver „om, naar: 
vermogen ; het,nut van Zeeland en 
‘t-loflyk oogmerk van ’t Genoot- 
fchap te bevorderen: « Aan dit ver= 
zoek werdt voldaan, met dankbe- 
tuiginge aan den Heer VAN DER 
SCHATTE, wiens nuttige arbeid« 
zâamheid en gulhartige denkenswy- 


ze-het Genootfchap altoos in blyde 


geheugenis zal bewaren ; en , teffens 
beklagende het verlies-van een man „: 


wiens meer. dan gewoone kennis: 


gegronde: hope gaf, dat Hy, by: 
een voortduurenden-leeftyd ‚tot 
veel nut zou hebben konnen wes 
ae zen, 


(1x) 


zen , verblydt zich het Genoote 
fchap gelegenheid te vinden om’ 
zyne bekwaamheden „na zynen: 
dood, bekend te doen worden. 
„De onnoemelyke fchäde, welke: 
de Provincie Zeeland. door de 
grondbraken óf «vallen in-de zee 
dyken-moet lyden, en ’t groot bes 
lang; ’t-welk zy derhalven heeft in 
het-voorkomen van die geld-ver« 
{lindende onheilen, hebben het Ges 
nootfchap bewogen „om ândermaal,, 
met een belofte van een ‚gouden. 
medaille, tot een vraag, te beant= 
woorden voor den eerften van bloeis: 
maand des jaars MD CCLKXI1, op- 
tegeven : Zoe. konnen de wallen of: 
_grondbraken in de zee:-dyken, woor- 
namelyk die der Provincie: Zeeland „ 
best etn minst kostbaar woorgekomen: 
worden? Hier op verlangt het Gee: 
nootfchap volledige antwoorden, 
die'de proef konnen doorftaan, te’ 
ontfangen. Zoo de fchry vers van die 
ov nl ant- 


Cx) 

antwoorden noch eenige nadere op: 
helderingen weten te geven betref. 
fende de oorzaaken en herftellinge 
van de vallen in de zee-dyken , dan 
die welke in de drie prys-verhan- 
delingen , in dit deel medegedeeld, 
te vinden zyn, dezelve zullen met 
enoegen ontfangen worden. 
Noch ftelde het Genootfchap 
twee prys-vragen voor, de eene 
voor den jaare MDECLXXIE, be 
langende het trekken. van „gevol= 
gen, uit dereeds gemaakte natuur= 
kundige waarnemingen en proef 
ondervindingen , ter: ontdekkinge 
van de noch onbekende oorzaaken 
der verfchynfelen „ de andere voor: 
t jaar MDCCLXxIII , inhoudendeveen: 
onderzoek naar de redenen van't 
fterk afnemen der Zeeuwíche, by- 
zonder der Walcherfche duinenen 
ftranden, en de nuttigfte en te ge= 
lyk onkostbaarfte middelen, behal» 
ven de reeds bekende, am dezel: 
) | ve 


(ecu) 


ve te behouden,:en ‚ ware het mo= 
gelyk, te doen aangroeijen. 
_ Eindelyk zyn, in deze algemee: 
ne Vergadering , de twee beloofde 
zilveren medailles toegewezen aan. 
de Heeren A. P. NAHUYS, 4, L. 
M. Philof. Dot. £# Medicine Pro- 
fesfor te Harderwyk, en S VAN 
NOOTEN Jansz. te Amflerdam, uit 
aanmerkinge' van hunne toegezon- 
dene waarnemingen, gemeld in 
het Programma, toen vastgefteld, 
en’t welk van dezen: inhoud „was, 


Ik de, Vergadering van het-Zeeuwsch Ge-- 
N_-nootfchap der Wetenfchappen. te, vL1s- 
"SINGEN, gehouden den 20 September 1771, 
is geoordeeld, datde vraag : Welke zyn de re- 

denen van de meenigvuldige vallen of grondbra-, 

ken in de zee-dyken „ voornamelyk die. der Pro- 

wincie Zetland, en op welke wyze konnen den. 

zebve best. voorgekomen ‚of ‚ daar zynde „fpoedigst, 

en, minst kostbaar. herfteld worden? door het 

zelve opgegeven om. voor ‚den eerften Mey 

1771 te beantwoorden , door geenen der fchry- 

vers volkdig beantwoord is, ten minften met 

op- 


Cxtr11i) 


opzicht tot het tweede lid derzelve , namelyk 
op welke wyze de vallen. of grondbraken in de 
zee-dyken , woornamelyk die der. Provincie Zee- 
land, best konnen voorgekomen worden? even. 
wel heeft het Genootfehap geoordeeld, dat 
de vraag best is beantwoord door den fchry- 
ver, die tot zinfpreuk heeft gebruikt Uit zucht 
dot nuttig zyn, en die, by het openen van des- 
zelfs billet, gebleken is te zyn BASTIAEN 
NEBBENS, Capitein Major-der Stad Middel- 
burg, waarom denzelven de | prys van de gou- 
den medaille is toegewezen. 

En is verder goedgevonden aan ‘de fchry- 
wers, die tot zinfpreukeri hebben gebruikt, de 
eene Tot nut van Zeeland, de andere Myn Va- 
derlands welwezen, ist grootfte doehwit in de- 
zen, iedereéene-zilveren medaille toe te leggen, 
indien dezelven hunne naamen aan het Ge- 
nootfchap gelieven te openbaren, alzoo die 
fchryvers gerekend worden het naast gekomen 
te zyn ‘aan het bekroonde antwoord. 2 

“Dan in aanmerking gëhomen zynden de aan- 
gelegenheid der zake, het: nùt daar van te ver- 
wachten, en het verlangen van het Genoot- 
fehap om dit ftuk volledig beantwoord te zien, 
is befloten gemelde vraag andermaal voor te 
gd ‚ en wel byzinderijk het tweede lid 

n 0 der- 


(XIt1i) 


derzelve , en den prys van eene gouden medaille 
te beloven aan den fchryver, die, voor den 
eerften Mey 1773, volledig en ten genoegen 
van het Genootfchap beantwoord zal hebben : 
Hoe konnen de vallen of grondbraken in de zee= 
dyken, voornamelyk die der Provincie Zeeland, 
best en minst kostbaar voorgekomen worden? 
en of {choon de prys der gouden medaille be= 
paald wordt aan dit opgegeven tweede lid der 
vrage, zal het echter het Genoot(chap aange- 
naam zyn, indien de fchryvers aan het eerfte 
en laatfte lid derzelve ook eenig nader licht 
gelieven by te zetten; en zoodanige redenen 
en middelen aan de hand te geven, als zy daar 
toe meest noódig zullen oordeelen. 

Ook heeft het Genootfchap geoordeeld, 
dat de twee zilveren medailles, by het Program. 
ma in den voorleden jaare beloofd aan de ge- 
nen; die de beste memorie of waarneming aan 
het zelve zouden doen toekomen » daar door 
gemeriteerd zyn by de Heeren ALEXANDER 
PETRUS NAHUYS, A. L. M. Phibof. €” Me- 
dicine Dot. en Prof. te Harderwyk,-en s. van 
NOOTEN Janz. te Amflerdams den eerften 
wegens deszelfs waarnemingen van eene wvolko- 
mene opftopping van water en van eene hevige 
bong-ontfleking „ welke door eene van zelfs voort- 

ko- 


(x1iv) 


komende kwyling gelukkig gered werdt, en van 
een aanmerkelyk aantal van waterblaazen door 
den afgang ontlast; den anderen wegens zyn 
bericht aangaande eenige proeven van het gebruik 
der Eleétriciteit in de genezing van Lammigheid, 
te Amfterdam in het werk gefteld. 

Het Genootfchap blyft fteeds in het ver- 
trouwen, dat de edelmoedige wyze, waar op 
het zelve deze uitlokkende eer-pryzen toe- 
voegt ; den lust om naar dezelven te dingen 
meer en meer zal opwekken; en daar door 
ook voldoende antwoorden te zullen ontfan- 
gen op de vraag; ten jaare 17jo opgegeven 
om voor den eerften Mey 1772 te beantwoor- 
den: Mag een Natuuronderzoeker uit de reeds 
gemaakte waarnemingen en proefondervindingen 
werdere gevolgen trekken ter uitvorfchinge van 
de noch onbekende oórzaaken der werfchynfelen? 
zoo ja ‚hoe verre mag hy daar in voortgaan, en 
welke regelen. moet hy daar omtrent in ran ne- 
men ? | 

Thans ftelt tiet Genöotfchap voor tot eene 
vraag om voor den eerften Mey 1773 te be- 
antwoorden : Wat is de reden van bet flerk:af- 
_gêmen der Zeeuw fche ‚ voornamelyk der Wat- 
cherfche duinen-en flranden® hoe is zulks wvoor- 
bekomen, en welke middelen, buiten de reeds be- 

kon= 


(xv) 


kende, zyn op de nuttig fle en minst kostbaaré 
wyze tot derzebver behouding aan te wenden ? 

De pryss gefteld op ieder van de twee 
bovengenoemde vragen ‚ voor den Autheue 
die-dezelve, naar het oordeel van ’t Genoot- 
fchap„ best beantwoord zal hebben, is een 
gouden Jedaiile, op den ftempel van ’ Ge- 
nootfchap geflagen , met het jaartal en den 
naam-van den fchryver. 

De antwoorden op de vraag moeten niet 
met den eigen naam des fchryvers, maar met 
eene zinfpreuk geteekend, en met eën ver- 
gegeld billet , het welk dezelfde zinfpreuk tot 
opfchrift heeft, waar in des fchryvers naam 
en adres gemeld zyn, verzegeld aan den Heer 
JUSTUS TJEENK, secretaris van dit Genoot- 
fchap, zeer leesbaar gefchreven, in het Ne- 
derduitsch, Fransch of Latyn franco worden 
toegezonden. 

Ieder een, wie hy ook mag wezen , ftaat 
vry naar den. prys te dingen, uitgezonderd 
hun die ín eenig opzicht Leden van dit Ge- 
nootfchap zyn. Ook zal het den genen, die 
den prys behalen zal, niet vry{taan zyne ver- 
handelinge, waar. op hem de. prys is toege- 
wezen, het sy in ’t geheel of ten deele, het 
ay afkontdecljk of by eenig ander. werk te 

Gen 


(x vi) 


‘doen drukken zonder uitdrukkelyke toeftems 
minge van dit Genootfchap. N 

Evenwel zal het den Lieden, des goedvin- 
dende; vryftaan; om; fchoon zonder naar den 
prys te dingen, over de opgegevene vragen 
te fchryven , en derzelver antwoorden. op de 
bepaalde wyze, alleen met byvoeging van de 
woorden Lil van Bet Zeeüwsch Genootfthap 
achter de zinfpreuk, te laten toekomen; ten 
einde het Genootfchap daarvan ook een nut- 
tig gebruik voor het algemeen, het zy door 
derzelver Verhandelingen, geheel of by uit- 
trekfels van het byzonderfte, mede te dee- 
len, konne maken. 

En ten einde de Verhandelingen door zul- 
ken, die geen Leden zyn; toegezonden, en 
üit welke maar eene den prys behalen kan, 
evenwel niet in het duister blyven zouden, 
zal het Genootfchap ook daar vaf gebruik ma- 
ken, en dezelve, of geheel of ten deele, met 
den druk gemeen maken; ’t Zy onder de by- 
gevoegde zinfpreuk, of m&t melding der taa- 
men, indien de fchryvers dezelv& aan het Ge- 
nootfchap gelieven te openbären, na dat de 
prys zal zyn toegewezen, en zulks in de 
_nieuwspapieren zyn bekend gemaakt. 

Alle dé antwoorden zullen moeten ingege- 
ven 


(Xx V1ir) 


ven zyn voor den eerften Mey 1772 en 1773; 
na welken tyd geene meer tot den prys-zul- 
len worden toegelaten. 
Dit Genootíchap zal ook ontfangen alle 
zoodanige ftukken , welke aan het zelve , 
door wien het zy, worden toegezonden , be- 
helzende eenige nieuwe uitvindingen of ver- 
betering van oude , waarnemingen over on- 
derfcheidene takken der-kunften en wêten- 
fchappen, en wat meer zou kunnen ftrekken 
om derzelver uitbreiding te bevorderen; en 
ten einde een ieder daar toe aan te moedigen, 
zal het Genootfchap noch twee zilveren ge- 
denkpenningen uitdeelen aan de genen, die 
aan hef zelve de twee beste memorien of 
waarnemingen zullen hebben toegezonden. 


Op den zeventienden van lente- 
maand ’sjaars MDCCLxx11 waren 
de Heeren Direbteuren van ’t-Ge- 
nootíchap vergaderd ; by welke ge- 
legenheid de Prefident WiNCKEL- 
MAN, de tyds omftandigheid if aan- 
merking nemende, eene uitgebrei- 
de aanfpraak deedt “waarin Hy aan- 
toonde den tegenwoordigen’ ftaat 

JIL, DEEL, eg van 


CX VIID) 


van /t Genootfchap „en de gron- 
den, welke ons doen hopenop des- 
zelfs verderen gelukkigen voort- 
gang, en te gelyk opmerkte, dat 
‘onder de middelen, waar door de 
wetenfchappen. in ons Vaderland 
bevorderd worden, in ’t byzonder 
-ookte tellen zyn de rust, vredeen 
vryheid, welke wy in ’t zelve ge- 
nieten. En nademaal toen binnen 
weinige dagen, den zesden van 
grasmaand, het tweede eeuwfeest 
ftond gevierd te worden, ter dank- 
baare herdenkinge hoe de burgery 
van deze ftad Vlisfingen den eer- 
ften grond tot verkryging van zul- 
ke groote voorrechten hadt helpen 
leggen , {telde Hy in eene korte 
Íchets voor. de byzonderfte lotge- 
vallen van Nederland, die onder 
de medewerkende beftiering van 
's Hemels gunftige Voorzienigheid, 
den „weg gebaand hebben tot die 
gelukkige gebeurtenis, federt den 


(XIX) 


afftand van Keizer Karel den V ten 
jaare MDLV tot den zesden van 
grasmaand MDLXXIL — En het 
is ter voldoening aan ’t vriendlyk 
verzoek der Heeren Drirebteuren , 
dat de Heer WINCKELMAN zich 
de uitgave van die aanfpraak laate 
welgevallen, en dat dezelve hier 
woordelyk worde ingelascht : 


MYNE HEEREN! 


D. omftandigheden van’ dit Genootfchap 
zyn thans niet minder gunftig dan die, waar 
in het zelve zich bevondt ten voorleden jaare » 
wanneer ik het genoegen had UEd. by den 
anderen vergaderd te zien , en verflag te doen 
van den gelukkigen voortgang van het zelve, 
zoo met betrekking tot den.ftaat der geld. 
middelen , als de vermeerdering van het getal 
der Beftierderen en Leden , voornamelyk ook 
van het geen door het zelve was toegebracht 
tot bevordering der nuttige konften en weten- 
fchappen. De aanmoediging in dit ftuk ontfan- 
gen, door de algemeene goedkeuring, welke 

Wez het 


Cx XxX) 


het tweede deel der verhandelingen, federt 
uitgegeven , heeft mogen wegdraagen ; het 
vooruitzicht dat het, thans onder de pers zyn- 
de , derde deel insgelyks aan het gemeen be- 
haagen zal; de yver die befpeurd wordt om 
de opgegevene prysvraagen te beantwoorden, 
en waar van al vroeg in dit jaar , en dus lang 
voor den bepaalden tyd, de bewyzen zyn in- 
gekomen; de aanhoudende zucht, die UEd. 
tot deszelfs welftand daadelyk betoonen, zyn 
alle zoo veele gronden die eene blyde hope 
opleveren , dat dit Genootfchap meer en meer 
in bloeiftand zal toenemen , en met ’er tyd ge- 
lyk ftaan met andere Genootfchappen, die 
zich alom een welverdienden roem verworven 
hebben, en veel toebrengen om de wetenfchap- 
pen in ons Vaderland uit te breiden. Hoeda- 
nigen voortgang dezelve daar in reeds gemaakt 
hebben ; wat hinderpaalen dien’ voortgang 
noch niet evenredig aan de. Aanmoedigingen 
doen zyn, heb ik getracht ‚by voorige gele- 
genheden , UEd. in eêne korte fchets voor te 
houden. Ik. „twyffele geenzins of UEd. zul- 
len met: my inftemmen, dat een der voorna- 
mie behulpmiddelen , waar door de weten- 
_fchappen in ons Vaderland bevorderd worden , 
js de rust, vrede en vryheid, welke wy ;, 
door de beftelling der gunftige Voorzienig- 

heid » 


(EEE) 


heid, in het zelve genieten mogen , en ieder 
van ons zal zich gewillig bevinden, om die 
voorrechten met dankbaarheid aan het Opper- 
wezen te erkennen, en zich daartoete meer 
aangezet vinden, door eene vergelyking van 
de gelukkige omftandigheden, waar in wy ons 
mogen geplaatst vinden , met die welke onze 
Voorvaderen beleefden , en waar in eene ge- 
duurige onrust, verzeld met binnen- en bui- 
tenlandfche beroerten, veroorzaakt door on- 
derdrukkinge van Godsdienftige en burgerly- 
ke Vryheden, hun weinig tyd overlieten om 
op iet anders bedacht te zyn, dan om door 
eenen onverfchrokken heldenmoed zich te 
verzetten tegen alle de rampen met welke zy 
dagelyks te worftelen hadden, en met gevaar 
van lyf en have zich te verzorgen eene vry- 
heid van geweten, en eene regeeringsform , 
overeenkomftig den vryen aart van ’s Lands 
Ingezetenen , en derzelver verkregene voor- 
rechten ; waar van zy, fchoon de onderhou- 
ding en handhaving hun telkens plechtig be- 
zworen was, de verbreking en vertreding ge- 
duurig ondervinden moesten. 

Zeker is het, dat wy aan hunne ftandvastig- 
heid en kloekmoedigheid dank te wyten heb- 
ben al wat wy , in het burgerlyke en Gods- 
dienftige ,‚ onder onze aangenaame genietin- 


zanger gen 


(Xx X1I1) 


gen tellen mogen ; maar het is niet minder ze- 
ker, dat Wy ons aan eene onverantwoorde- 
Iyke ondankbaarheid zouden fchuldig maken » 
indien wy zulks daar aan alleen toefchreven , 
en niet erkenden dat zich in dezen eene zicht- 
baare hand van Hem, die al het ondermaan- 
fche regeert, ten duidelykften, ten hunnen 
en onzen voordeele , heeft geopenbaard , ja 
dat het ook daar door is, dat dit ons Gemee- 
nebest tot op heden is bewaard gebleven by 
de dierbare panden van Vryheid en Godsdienst, 
ter verkryginge van welke onze Voorvade- 
ren goed en bloed hebben opgezet: dit breed- 
voerig aan te toonen zou ongelyk gedaan zyn 
aan de kundigheden en denkenswyze van UEd.; 
maar in eene tydsomftandigheid alsdeze , waar 
in binnen weinige dagen het tweede Eeuw- 
feest in deze Stad gevierd ftaat te worden van 
die aanmerkelyke gebeurtenis , waar in de 
burgery derzelve, vrywillig , zich manhaftig 
ftelde tegen de algemeene onderdrukking , en 
door hunne dapperheid den eerften grond leie 
de tot die Vryheid, welke zy van dat oogen- 
blik befchermd en verder uitgebreid. hebben, 
vertrouwe ik dat UEd, niet ongepast noch on- 
tydig zullen keuren, dat ik een en andere ge- 
beurtenisfen en omftandigheden herinnere, 
waar uit ten allerklaarften blyken zal de duu- 

re 


(WK KT) 


re verplichting ‚ welke wy aan het Opper- 
wezen hebben, 

t Zal niet noodig zyn tot de oudfte- tyden 
hier toe op te klimmen; bepalen: wy onze 
aandacht maar van dat aanmerkelyk tydftip in 
de gefchiedenisfen van ons Vaderland, wan- 
neer door den afftand van Keizer Karel den Ven 
de Opperbeftiering dezer landen is overge- 
gaan op zynen Zoon Filips den Ilen, Koning 
van Spanje , wiens huis het machtigfte vande 
Mogendheden van Europa was, als bezitten= 
de de Koningryken van Spanje, Napels en 
Sardinien, behalven wyd uitgeftrekte bezit 
tingen in America , aan Karel den Ven aange- 
komen van zyn Grootvader van moeders Zy- 
de Ferdinand den: Catholiquen, wiens dogter 
Ifabella van Castilien getrouwd geweest was 
met Philippus, zoon van Maximiliaan en Maria 
van Bourgogne , dochter van Karel den Stou- 
ten, laatften Hertog van Bourgogne, waar door 
de Nederlanden , nevens de Graaffchappen van 
Bourgogne , Vlaanderen en Artois, aan het 
Huis van Oostenryk gekomen waren. 

De opnoeming van deze grootheid levert, 
dunkt my, al ten eerften een bewys voor de 
gegrondheid der aanmerking, welke ik ge- 
maakt heb. Hoedanig waren toch de Neder= 
landen, omzich tegen een zoo machtig Vorst 
e; "4 to 


(XXIV) 


te verzetten? wat vooruitzicht was ’er, naar 
den mensch gefproken , dat hunne pogingen 
ooit een gelukkig doel zouden konnen treffen ? 
Veel eer voorfpelden dezelve hunnen gehee- 
len ondergang ; maar ook even deze grootheid 
van Filips was het die hem verblindde , want 
hy zich hier door boven alles verheven den- 
kende, en dus ook boven den Eed , waar mede 
hy tot tweemaalen toe gezworen had ’s Lands 
aloude voorrechten te zullen onderhouden, 
verbrak denzelven op de allerfchendigfte wy- 
ze, en ftelde daar door van zyne zyde onze 
Voorvaderen in het recht om zich van onder 
zyne regering te onttrekken, na dat alle hun- 
ne pogingen tot herftel van geledene ongelyken 
en inbreuken niet alleen vruchteloos waren af- 
geloopen , maar zy wegens dezel ve de allerge- 
weldadig(te mishandelingen hadden uitgeftaan, 
Het - voorfpelde den Nederlanden weinig 
goeds, dat Filips , voor zyn vertrek naar 
Spanje, tot Landvoogdes benoemde Marga- 
reta van Parma, en dus haar, die in Italien 
opgevoed, en van den ftaat en aart der Neder- 
landen; onkundig was ‚ voorgetrokken te zien 
aan„andere Prinfen uit het huis van Oosten- 
ryk,aan de Hertogin van Lottharingen , den 
Prinfe van Oranje en den Graave van Egmond, 
voor, al wanneer aan haar tot eenen eerften 
| Staats- 


Crattewe) 


Staatsdienaar werdt toegevoegd, die , onder 
den naam en titel van Cardinaal van Granvel- 
le, zoo zeer bekende Anthoni Perenot, die, 
van laage af komst ‚ maar van eenen doorflepen 
geest zynde, deze verkiezing van Margareet 
uitgewerkt, en daar door de klem der rege- 
ring in zyn eigen handen overgebracht hadt: 
deze , de heerschzuchtige gevoelens van zyn 
Meefter koefterende , en hem fterkende in 
de bygeloovige begrippen, dat allen, die de 
nieuwe lêer , welke federt het begin der 16. 
Eeuw ook in de Nederlanden was begonnen 
verfpreid te worden , aankleefden , als ketters 
moesten worden aangemerkt , als zoodanigen 
behandeid, en zelfs door de geftrengfte we- 
gen tot de Roomfche kerk moesten worden 
wedergebracht of uitgeroeid, ftemde, zyne 
eigene grootheid bedoelende , greetig toe in de 
aanftelling van verfcheiden nieuwe Bisfchop- 
pen, zich zelven daar door tot Aartsbisfchop 
van Mechelen bevorderende, met inlyving in 
het zelvevan de Abdy van Afleghem, de ryk- 
fte in geheel Braband gerekend. 

Hier door vondt hy zich te meer in ftaat 
om ook mede te werken tot het invoeren van 
die allerhaatelykfte rechtbank , de Inquifitie , 
en van de befluiten der Trentifche kerkver- 
gaderinge, 


rial En 


(XXVI) 


„En wel voorziende, dat dit alles niet dan 
met middelen van dwang en geweld zoude 
zyn uit te voeren, was hy ook de voornaam- 
fte raadgeever en bewerker tot het verblyf 
der Spaanfche krygsknechten; op wier vertrek 
de Nederlanders hadden aangedrongen. 

Deze en andere handelingen verwekten wel 
een misnoegen tegen de Spaanfche regering 
en brachten den Cardinaal in den algemeenen 
haat. Willem del. Prins van Oranje, federc 
bekend, geliefd en noch geeerbiedigd als de 
grondlegger onzer Vryheid, de Graaven van 
Egmond en Hoorne en andere Grooten, ver- 
zetten zich wel manmoedig tegen deze wille- 
keurige regeringswyze; zy vertoonden wel 
aan de Landvoogdes de nadeelige gevolgen 
die daar uit te wachten waren; de Baron de 
Montigny , broeder des Graaven van Hoorne , 
vertrok wel zelf naar Spanjen om het den 
Koning onder het oog te brengen en monde- 
linge vertoogen te doen; de Prins van Oran- 
je, de Graaven van Egmond en Hoorne ver. 
toonden het zelve wel fchriftelyk , en ver. 
lieten, ziende dat hunne vertoogen niet al- 
leen de gewenschte uitwerkingen niet had- 
den, maar dat zy ook daar door in den haat 
van het Hof geraakten , hunne plaatfen in den 
Raad ; maar het liep noch een geruimen. tyd 

aan 


CME N EI) 


aan, en het was niet dan na dat de oneenig- 
heden tusfchen de Grooten , veroorzaakt door 
de verachting die de Cardinaal hun betoon- 
de , tot openbaaren tweefpalt begon te klim- 
men, dat zyne te rug roeping eenige hope 
van verandering ten goede gaf. 

Deze vermeerderde ook eenigzins, nu 
Oranje, Egmond en Hoorne hunne plaatfen 
in den Raad van Staaten weder genomen heb- 
bende, het gezag van dien Raad toenam , en 
de Aartshertogin , door hun gevleid , meer ver- 
trouwen in hun begon te ftellen, de ftrenge 
uitvoering der plakaaten eenigzins vermin- 
derde , en zy zelve voorfloeg , om, door het 
zenden van eenen plechtigen Afgezant, den 
Koning de bezwaaren onder het oog te bren- 
gen en tot herftelling van dezelve te bewe= 
gen, ten welken einde de Graaf van Egmond 
derwaards heen reisde, en ook met fchoone 
beloften herwaards wederkeerde; doch deze 
verdwenen ‚ en men zag wel haast , dat ze 
alleen gegeven waren om niet te worden 
naargekomen , wyl de brieven van den Kor 
ning, na dien ontfangen, wel verre van daar 
mede over een te komen, in tegendeel de fterk- 
fte uitvoering van die bevelen , welker af- 
fchaffing men verwacht hadde, behelsden, en 
de Gouvernante in de noodzakelykheid brach- 

ten 


(CH xv DR) 


ten, zulks den Bevelhebberen aante fchryven. 
% Was by deze gelegenheid dat Prins Willem 
de IT. een doorflaande blyk gaf zoo van des- 
zelfs getrouwheid aan zyn plicht, als van zy- 
ne liefde tot het Volk , want daar veele Gou- 
verneurs terftond in de plaatfen , onder hun 
gehoorende, zich daar naar fchikten, vertoon. 
de hy in eenen mannelyken brief aan de Gou- 
vernante, den 24 January 1566 uit Breda ge- 
fchreven, welke nadeelige gevolgen dit alles 
ftond te hebben , en verkoos liever aan te 
bieden van het hem in Bourgogne, Holland , 
Zeeland en Utrecht aanbetrouwde beftier af te 
ftaan, dan de hand daar toe te leenen. 

Dus vonden onze Voorvaderen in hem wel 
eenen Voorfpraak , maar by den Koning geen 
gehoor: de tyd tot hunne Verlosfing was noch 
niet gekomen , hunne elenden waren noch 
niet tot de bepaalde hoogte geklommen , de 
uitroejing vanallen, die den hervormden Gods- 
dienst aankleefden , was de affpraak tusfchen 
Vrankryk en Spanje te Bajonne, daar de Her- 
tog van Alva, naderhand die geesfel der Ne- 
derlanden , een blyk gaf van dien bloeddorfti 
gen aart, welken hy in * vervolg den teugel 
vierde, en den raad gaf om daar toe met de 
hoofden te beginnen, zeggende dat men zich 
niet moest ophouden met de kikvorsfen ‚ maar 

he 


(XXIX) 


beginnen met de vette zalmen te vangen. 
’t Mocht niet baten, dat zy hunne geloofs- 
belydenis den Koning toezonden, de wreed- 
fte folteringen bleven hun deel: dit wekte wel 
het medelyden op van verfcheidene grooten 
en aanzienlyken , die met den anderen zoo te 
Breda als te Hoogftraten famen kwamen , den 
droevigen ftaat des Lands in overweging na- 
men , en zich vereenigden om met raad en 
daad de behoudenis van het land, en de rust 
van het volk te bevorderen; zy deeden ten 
dien einde wel een wydloopig vertoog opftel- 
len en den Koning toezenden , maar het be- 
reikte het bedoelde oogmerk niet. 
Dan het behaagde der Voorzienigheid ook 
hier door een weg te baanen, dat, het onge- 
noegen algemeener wordende , ’s Lands Ede- 
len zich ook onderling naauwer vereenigden, 
en daar van een blyk gaven door de ondertee- 
kening van het bekende Compromis , kort 
daar na, in een breedvoerig request, door 
Henrik Heer van Brederode aan het hoofd 
van ruim drie honderd Edelen, met alle be- 
tamelyke deftigheid aan de Landvoogdes over- 
SEBEVEN , Vertoonende den ftaat van ’s Lands 
Zaaken en herftellinge verzoekende van zoo 
veele hartdrukkende grieven. ‘Het is aan” 
merkelyk , dat onder de onderteekenaars van 
dat 


Cx en 


dat Compromis geene Zeeuwfche Edelen ge- 
vonden worden ; het onderzoek van de rede- 
nen daar van heeft de Oudheidkundige Heer 
Willem Te Water op zich genomen in eene 
verhandeling , welke wy hope hebben dat 
eerlang door zynen waarden Zoon het licht 
zal zien, die over dit ftuk der Vaderlandfche 
Gefchiedenis een meerder licht zal verfprei- 
den. Men fcheen van deze vereenigde po- 
gingen der Edelen, die zich den fcheldnaam 
van Geuzen, hun verachtelyk toegeworpen, 
tot een eernaam gemaakt hadden, iet goeds 
te mogen verwachten; de Landvoogdes, ’er 
enigzins door in ’ naauw gebracht, befloot 
al fpoedig tot het zenden van een Gezant- 
fchap naar Spanje, ’t welk, door den Mark- 
graaf van Bergen ‚en den Heere van Mon- 
tigni bekleed , aan den Koning voorftelde , 
hoe noodig het was de tot hier toe geoeffen- 
de ftrengheid te matigen , met dit gevolg, dat 
ook Filips daar toe by eigen monde in den 
Raad eenige punten vastftelde , en tot eene 
overkomfte herwaards befloot ; maar terwyl 
hy hier door, en door hetfchryven van vrien- 
delyke brieven , den Prins van Oranje en ande- 
re Nederlandfche Heeren trachtte in flaap tc 
wiegen , ontftaat ’er op het alleronverwagst 


een ftorm, die, het gantfche land daorwaai- 
en- 


C war ) 


ende, in weinige weeken, de beelden en an= 
dere fieraaden van den Roomfchen Gods- 
dienst ter Kerken uitvaagde , en zoodanige 
veranderingen te weeg bracht, dat wy ook 
hier wederom een bewys uit konnen trekken, 
dat ook dit middel door de Voorzienigheid 
niet bepaald was om Nederlands verlosfing 
thans uit te werken. 

De beeldenftorm baarde in het eerst wel 
eenigen fchrik, en bracht de Landvoogdes in 
vrees, en tot eenige toegevenheid; maar zy 
baarde ook oneenigheid onder de verbondene 
Edelen , welke aan het Hof gelegenheid. 
gaf dezelven meer en meer te verdeelen, en 
tot het befluit te komen om het bondgenoot- 
fchap , dat nu aan ’t waggelen was, door 
geweld van aan te werven krygsvolk , ge- 
heel te doen vallen, 

Dit veroorzaakte noch hooger ftygende on- 
lusten: de Spanjaarden van hunne zyde het 
verdrag ‚ met de Edelen den 24 van Augustus 
des jaars 1566 gemaakt, in veelen opzichte 
verbroken hebbende, gaven daar door recht. 
vaardige redenen aan dezelve tot het opvatten 
der wapenen om voor hunne veiligheid te 
zorgen; terwyl men toonde hunne getrouwig. 
heid in twyffel te trekken en, door het in- 
„Voeren en afleggen van eenen nieuwen Eed, 
zich 


COK vox a) 


zich daar van te willen verzekeren; hier toe 
kwarten wel fommigen , doch Oranje en an- 
deren weigerden zulks. De Prins, bevorens 
zich naar Holland , op het verzoek der 
Staaten begeven , en zich van derzelver ge- 
voelens verzekerd hebbende , toonde eerst 
by gefchrifte hoe noodzaaklyk het ware , tot 
behouding van ’s Lands ruste , vryheid van 
Godsdienst te verleenen ; maar dit geen ingang 
gevonden hebbende, en terwyl alles zich tot 
ftrengheid fchikte, wekte zyne liefde tot het 
Land hem op, om ook het geluk der wapenen 
te beproeven , doch de eerfte onderneming 
liep ook wederom vruchteloos af , welke , 
had zy mogen gelukken „ toen al reeds dit Ei- 

land aan zyne zyde gebracht zou hebben. 
En deze mislukking, en andere omftandig- 
heden, hadden ten gevolge „ datde Prins gera- 
den vondt het land te verlaaten en naar-zyne 
Duitfche Staaten te vertrekken, waar-door 
de Nederlanders wel een groot gemis leden, 
maar ’ geen naderhand ten hunnen befte keer- 
de , wyl hy daar door de gevaren ontweek, 
waar aan hy, hier zynde, meer zou bloot ge- 
fteld geweest zyn, nu Filips het befluit ge- 
nomen had een leger herwaards te zenden, en 
het gebied daar van op te dragen aan dien 
fchrik der Nederlanden, den Hertog van Al- 
va; 


(XXXI1I1) 


va, wiens tocht , langs het Alpisch gebergte , 
zoo merkwaardig was, als deszelfs aankomst 
in de Nederlanden dezelve alomme met fchrik 
vervulde, en daar hy al ras toonde dien raad, 
welken hy voortyds te Bajonne gegeven had, 
werkelyk ter uitvoer te brengen, gelyk hy 
danook ’er een doorflaand bewys van ople- 
verde in de trouwlooze gevangen-nemíing , 
en daar op gevolgde geweldadige te recht ftel- 
ling van die twee hoofden der Nederlandfche 
Edelen , de Graven van Egmond en Hoorne; 
en ’t kwam Oranje , dien Zwyger, toen wel, 
den haat van dezen zynen pali ontwe= 
ken te zyn. 

„Jammerlyk was thans de roeftshd dezer Lan- 
den ; het bleek thans duidelyk, dat alle voor= 
gaande. beloften en fchryven van het Spaan- 
fche Hof niet anders waren geweest, dan zoo 
veele lokaazen , om de Edelen, en onder die, 
voornâamelyk den Prins van Oranje , te ver- 
ftrikken ; het was nu geen geheim meer of 
bloote gisfing, uit onderfchepte brieven op- 
gemaakt, dat men voorhad deze landen. door 
geweld van wapenen tot eene volftrekte af- 
hangelykheid te dwingen , en den hervormden 
Godsdienst, die meer en meer veld gewon- 
nen had, te vuurente zwaard uit te roeïjen ; de 
beeldenftorm had de Edelen onderlingverdeeld, 


kk, en 


CHXXIV) 


emde Roomschgezinden verbittefd; het land 
was aanmerkelyk verminderd van inwoonders, 
waar van veelen zich met een tydige vlucht 
naar. elders geborgen hadden; Egmond had 
Zich in flaap laaten wiegen, en Oranje, daar 
het algemeen vertrouwen op rustede, die het be- 
drukte Vaderland, en Holland en Zeeland in- 
zonderheid, een Vaderlyk hert toedroeg , had 
den.ftaat als hôpeloos befchouwd , en wasten 
lande uitgeweken ; Alva was bekend zoo wreed 
van-aart, als bekwaam in Krygszaken te we= 
ZEN, en doordrongen van de grondbeginfels 
van; zynen meester, die meende nergens in te 
mogen worden tegengefproken , en alles naar 
goeddunkelykheid- te konnen beftellen , en, 
dooreen: geest van bygelovigheid bezield, 
zichverzekerd hieldt, door het ombrengen der 
belyderen van. den. gezuiverden Godsdienst, 
Gode eenen aangenamen dienst te zullen doen. 
„Dan hierin openbaarden zich van achteren 
de wegen eener gunftige. Voorzienigheid; Fi- 
lips en. Alva. verdwaasd , om.den weg van 
frengheid-boven dien van gematigdheid te ver- 
kiezen, en geen acht te flaan op duur bezwo= 
sen Voorrechten , waar aan de Nederlanders, 
even fterk als aan de vrye Godsdienst-oeffe- 
ning „verkleefd. waren , moesten daar door 
werktuigen werden om het Volk rot wanhoop 

te 


(CXXXV) 


te brengen, en Oranje, het noodlot van Eg- 
mond, Hoorne en zoo veele anderen ontwe- 
ken, moest gefpaard worden, om, ter zyner 
tyd, het grootfte middel te wezen tot het 
ontworftelen van alle die gevaaren , en het be- 
komen van die vryheid, welke wy noch ge- 
nieten mogen. 

Alva, na dat de Landvoogdes van de Re= 
geering ontflagen was en deze landen verlaten 
had, waar in zyne wreedheden haare nagedach- 
tenis noch ten goede bewaard hebben , toonde 
dat hy geen andere voornemens had dan van 
eene uiteríte geftrengheid , en de Nederlande- 
ren niet anders aan te merken dan als perfoo- 
nen, die lyf, leven, goederen, voorrechten 
en alles verbeurd hadden, en op dat hy des 
te gemakkelyker aan die alle zoude geraken, 
was hy al ftraks begonnen met het oprechten 
van dien Raad van beroerten , die federt, en 
noch, te recht den naam van bloed-raad gedra- 
gen heeft, en waar voor zulke daaden als hoofd- 
misdaaden betrokken werden , dat Edelen one- 
del zich dagelyks in gevaar bevondt om voor die 
wreede rechtbank geroepen en veroordeeld te 
worden. Oranje, openlyk ingedaagd s Zag; 
tegen de voorrechten van Lêuvens hooge 
School, zyn Zoon Willem, Gradve van Buu- 
Ten, van daar opgelicht, naar Spanje ont- 

Ek 2 VOE 


(HXX VR) 


voeren , daar hy acht en twintig jaaren gevan- 
werdt gehouden. Vergeefs verantwoordde hy 
zich ten deftigften, in die bekende Apologie , 
die noch voor handen is. De Staaten van Hol- 
land moesten ondervinden, dat hunne eerfte 
dienaar, ’s Lands Advocaat van den Einde, 
in ’s Lands dienst zynde, gevangen genomen, 
en tot zyn dood op Treurenburg gehouden 
wierdt,. De eene wreedheid verpoosde de an- 
dere niet „ maar telkens op den anderen ge- 
ftapeld , veroorzaakten zy eene algemeene ver- 
twyffeling en wanhoop, die zich allereerst in 
dien hôop, dien men den naam van wilde geu- 
zen gaf, openbaarde, doch tot hun eigen na- 
deel uitliep. 

Oranje, fchoon in Duitschland , bleef ech- 
ter de toevlucht der verdrukte Nederlanden, 
en Hy, na zyne indagingen het gebeurde aan 
zyn Zoon, nu niets anders dan een fchande- 
lyk en onrechtvaardig Vonnis te verwachten 
hebbende, oordeelde zich ontflagen van die be- 
lofte, om de Wapenen tegen den Koning niet 


te zullen opvatten, ten ware deze hem ineer . 


of goederen aantastte, beide welk hem over- 
gekomen was, en fpoedde zich dus om het 

onderdrukte Vaderland ter hulpe te komen. 
Reeds in het voorgaande jaar-zich voor den 
Hervormden Godsdienst verklaard hebbende, 
vers 


NE 


(XRV EE) 


verzamelde hy nu in ’tjaar 1568 een leger, 
om den belyderen derzelve van de onderdruk- 
kingen en wreedheden van Alva en den bloed- 
raad te bevryden , en daar mede ter hunner 
hulpe fpoedende behaalt hy wel hier en daar 
eenige voordeelen , maar in verfcheiden ont- 
werpen door de zynen te leur gefteld, door 
« Alva’s voorzichtigheid in het ontwyken van 
een Veldflag, door gebrek aan geld en levens- 
middelen, vindt hy zich genoodzaakt het le- 
ger te rug te voeren, en af te danken , en hier 
mede verdween de hoop, die men had opge- 
vat als of God langs dezen weg de verlosfing 
van Nederland zoude hebben doen aanlichten. 
Alva zich hier op verhovaardigende , ftelde 
nu geen paalen meer Aan zyne vervolgingen, 
en eischte, om in niets, vooral niet in de 
verbeurdverklaring der goederen , waar om 
het hem voornamelykte doen was , gehinderd 
te worden, der Steden voorrechten op ,’tgene 
de verbeurdverklaring derzelver genoegzaam 
in zich floot. Zyne en der zynen fchraap- 
zucht niet genoeg voldoen kunnende, flaat 
hy gelukkig eenen weg in, die de vertwyf- 
feling der Nederlanderen ten hoogften doet 

_fteigeren, en vordert den tienden penning. 
Paulus Buis, Penfionaris van Leiden, aan 
Oranje, thans te Dillenburg zynde, verflag 
ming gee 


CH MAV TRI) 


gedaan hebbende van den angstvalligen ftaat 
der Nederlanden, kon Hy niet van zich ver- 
krygen dezelve hulpeloos te laaten, en ge- 
bruik makende van de gelegenheid derzelver, 
als de zee tot haar befchermer zoo wel als tot 
vyand hebbende, befloot hy het geluk op dat 
woest element te beproeven, en gaf lastbrie- 
ven om te vrybuit te vaaren, 

Gaf men aan de verbondene Edelen den naam 
van Geuzen, ’tis geen wonder, datdezen, op 
’sPrinfen lastbrieven den kryg te water voe- 
rende, met den naam van Watergeuzen zyn 
beftempeld geworden , te meer daar het recht 
van Oranje tot het uitgeven dier lastbrieven 
niet alomme gelykelyk erkend werdt, waar 
door dan ook verooroorzaakt werdt, dat Zy; 
gevangen raakende, als Zeeroovers , en niet 
naar krygsgebruik, gehandeld wierden. 

Tot nu toe geene veilige haven in dit land 
bezittende , was het denzelven een groot voor- 
deel, dat men hen in Engeland gedoogen wil- 
de, en by de zoogenaamde Hugenooten te 
Rochelle in Vrankryk toegelaaten te worden: 
intusfchen. deeden zy den Spanjaarden merke- 
iyken afbreuk, doch gingen tevens zoo grof te 
werk , dat zy genoegzaam Vriend en Vyand be- 
roofden, en den Prins noodzaakten de gege- 
ve lastbrieven in te trekken, en nieuwe aan 
anderen vit te deelen. Zou 


(CX XXIX) 


Zou het gevoelen van den Prins, ‘tgeen hy 
naderhand aan Sonoy , om hem een riem onder 
het hart te fteeken , antwoordde , dat, kon men 
namelyk den Spanjaarden de Zee kwyt maaken, 
derzelver hoogmoed haast moest zinken, en de 
meeste nood geleden zoude zyn , ooit eene ge- 
lukkige uitkomst hebben, ’t was noodig dat 
zy ergens eenen vasten voet aan land kre- 
gen: ook waren zy te cerlyk geboren, om 
hun leven in ’tzeefchuimen te flyten, en 
niet iets loffelyks en van gewicht, ten diens 
fte van ’t Vaderland, uit te voeren: de Prins 
hier van overtuigd trachtte ook langs alle we= 
gen hun daar aante helpen ‚ ende eén of andere 
ftad aan zyne zydete doen overflaan; onder ver-= 
fcheiden andere had hy daar toe ook het oog 
op deze ftad, en Enkhuizen, geflagen , doch 
deze aanllagen mislukten hem door de tegen- 
kanting der Oostfriefen ‚ en door de ongezind- 
heid der inwoonderen, en dus ging het met de 
meeste pogingen omtrent andere fteden :’t bleek 
dus, en noch nader by ’ vervolg,dat de maatrege- 
fen, die de menfchelyke wysheid beraamde, niet 
door ’s Hemels goedkeuring wierden bekroond, 
maar dat de Voorzienigheid, op haaren tyd, 
zulke middelen wilde doen. daar ftellen , die 
de menfchelyke overleggingen te leur ftelden, 
en evenwel het bedoeldeeinde bereikten: Nes: 

0 der- 


(XL) 


derland moest eerst noch eenigen tyd met de 
gewoone rampen worftelen, noch door nieu- 
we getroffen worden, en gevaar loopen om 
door den Allerheiligen vloed overftroomd en 
ten grooten deele verzwolgen te worden: de 
zwaare ftorm,die denzelven verOorzaakte,moest 
ook veel nadeel aan ’s Prinfen fchepen toe- 
brengen; hier en daar deed zich wel een aan- 
blik van hoop op, doch verdween dikwils 
zoo fchielyk als men het ontwaar geworden 
was, en waar heen Oranje het oog mocht 
wenden, om, door hulp van vreemde Mogend- 
heden, onderfteund te geraaken , niemand durf- 
de of wilde zich de zaaken der Nederlande- 
ren openlyk aantrekken of zich bloot ftellen 
aan de ongunst van het Spaanfche Hof. 

Alva ondertusfchen voortgaande in zyne 
wreedheden , en onverzettelyk in zyne maat- 
regelen, nergens door af te zetten van het in- 
vorderen van den tienden penning , waar toe 
nu ook uitdrukkelyke last, uit Spanje , geko- 
men was, oordeelt het tyd te zyn denzelven ge- 
weldadiger hand uitte voeren , en daar van, 
onder zyn oog, een begin te maaken, waar 
door de vertwyffeling ten hoogften top ryst, 
en een koude fchrik een ieder bevangt: dan 
terwyì hy zich gereed maakt om een ftrenge 
ftraf te oefenen, en een voorbeeld te ftellen 

aan 


(ae B 1) 


aan zulken, die zich liever daar aan hadden 
willen bloot ftellen , dan zich aan de betaaling 
onderwerpen; terwyl hy dit te Brusfel in den 
zin heeft , om de overige landfchappen tot na- 
volging te brengen, toont de Hemel, wanneer 
het water tot aan de lippen gekomen is, noch 
uitreddingen te konnen daar ftellen. Zoo het 
ooit den Watergeuzen’er op aankwam eene vrye 
haventehebben,’t wasnu, daar de belangens 
van het Engelfche Hof niet toelieten dezelven 
daar langer te gedoogen , maar medebrachten 
hen het ryk te doen ruimen, en zy op dat be- 
vel genoodzaakt waren eene andere uitkomst 
te zoeken. In deze omftandigheid , en terwyl 
dien hôop geheel losbandig was, wendden zy 
het naar deze kusten, en, in voornemen Al- 
vaas fchepen aan te tasten, of Amfterdam 
te verrasfen, naar Texel; maar Hy, die op 
de vleugelen des winds wandelt , doet denzel- 
ven keeren, en blaast Lumei, en andere hoof- 
den, het befluit in om de Maze in te loopen, 
het oog op den Briel te werpen, en doet hen 
dat gewichtig oogmerk den 1 April van dat 
merkwaardig en voor Nederland alzins gedenk- 
waardig wonderjaar 1572 bereiken. Voorwaar 
mogen wy hier van zeggen, ’t geen ’s Lands 
Staaten eens, in eene andere gelegenheid, na- 
derhand zeiden, deze omwending is van den 

Bik 5 Hee- 


GK eL a 


Heere, en zoo veel te wonderbaarder, als 
zy» naar menfchelyke wysheid, noch onty- 
dig en te vroeg gefchied fcheen. Echter had 
zy de gelukkigfte gevolgen, te meer wanneer 
maar weinige dagen daarna, en wel op den 
6 April van dat zelve jaar, deze ftad, waar in 
wy thans het voorrecht hebben dit ons Ge- 
nootfchap geplaatst te zien, vrywillig en zon- 
der door buitenlandsch krygsvolk of Water- 
geuzen gedwongen te zyn, tydig s’ Prinfen zyde 
koos, en welke door het uitdryven der Waa- 
lenen afweeren der Spanjaarden , de eerfte was 
die de Vryheid aan een zetel hielp , welke zy 
federt manmoedig verdedigde , en Alva, doch 


voor hem te laat, deed ondervinden, dat dit Pite . 


chilingo geen nada nada, maar wel de fleutel 
der Nederlanden was. Mocht het ’s Hemels 
gunftige Voorzienigheid, die dezelve tot een 
zoo wichtig einde behaagd heeft te gebruiken, 
noch behaagen dezelve lang in Zyne befcher- 
ming te houden , haaren bloeiftand te doen her- 
leven, en te geven, dat de laate nakome- 
lingfchap fteeds met dankbaarheid dikwils het 
‚ Eeuwfeest viere van deze zoo gewichtige ge- 
beurtenis ! De omftandigheden daar van na te 
gaan en UEds, voor te houden , zoude zyn den 
fikkel te flaan in eens anders oogst, of wel 
eene nalezing te doen van de zoo naauwkeu- 

Fie 


nti 


(XLALN) 


rige als getrouwe wyze, waar mede de Wel 
Eerw.Heer Jona Willem Te Water, dien dit 
Genootfchap zich tot eer rekent onder deszelfs 
Leden te mogen tellen, de naaste aanleidinge, 
den juisten dag, de byondere wyze, en de ge- 
wenschte gevolgen van die groote omwente- 
linge met den druk gemeen gemaakt heeft, in 
het tweede hoofdítuk van dat werk, waar in 
zyn Wel Eerw. de plechtige Inhuldiging van 
Zyne Doorluchttige Hoogheid, onder wiens 
befcherming dit Genootfchap lange veilig zy 
en bloeije, ten jaare 1766 befchreven heeft, 
Genoeg zal het voor my zyn, indien ik door 
deze fchetsgewyze herinnering eenig bewys 
heb mogen geven van myne bereidwilligheid 
em ook door dit Genootfchap de geheugenis 
van ’s Hemels Voorzienigheid, blykbaar in de 
gefchiedenisfen van ’tverloste Vaderland,te ver= 
levendigen , en met UEd* in te temmen in de 
beoeffening van de eerfte wet van het zelve en 
deszelfs groot oogmerk , de eer van God en het 
welzyn van den evenmensch te bevorderen. 


De derde algemeene vergade- 
ring, gehouden den negenentwin- 
tigften van wynmaand des jaars 
MDCCLXxI, werdt begonnen met 

í eene 


EELT VN 


eene vernuftige en welgepaste aan. 
fpraak door den Heer WINCKELMAN, 
die ook te gelyk een uitvoerig bes 
richt gaf wegens den tegenwoor- 
digen ftaat van het Genootíchap. 
Wyders deedt de Heer TE WATER 
aanvanglyk verflag van eenige Ko- 
meinfche en Batavifche oudheden, 
en van fommige voornaame boek- 
verzamelingen, kunst- en natuur- 
kabinetten, door hem, op zyn on- 
langs gedaane reisje door het Ne- 
derlandsch Gemeenebest, naauw- 
keurig befchouwd. Nu bepaalde 
Hy zich by Zuid- en Noord- Hol- 
land, met belofte om van de ove- 
rige vereenigde Gewesten by ver- 

volg van tyd bericht te geven. 
Hier op werdt overgegaan tot 
de beoordeelinge van de ingeko- 
mene antwoorden op de Vraag, 
welke was opgegeven om beant- 
woord te worden voor den eerften 
van bloeimaand MDCCLXxII: Mag een 
Na- 


GE Wv )} 


Natuuronderzoeker uit de reeds ge 
maakte waarnemingen en proefonder- 
windingen werdere gevolgen trekken 
ter uitvorfchinge wan de noch onbe- 
kende oorzaken der verfchynfelen? 
zoo ja, hoe verre mag hy daar in 
woortgaan, en welke regelen moet hy 
daar omtrent in acht nemen? De 
gouden medaille werdt toegewezen 
aan de verhandeling, welke tot 
zinfpreuk hadt Pedetentim, grada- 
tim et circumfpetle, en aan elk der 
twee antwoorden, Mon pari peri- 
culo res non tentatur, et non fücce- 
dit, 1m hoc enim exigua humane ope- 
r@, in illo ret omnium pretiofisfime, 
weritatis, Jallura est. BACO VERUL. 
en Nunc alio nunc rurfum alio fit 
obvia vultu, HOM, werdt eene zil- 
veren medaille toegelegd. — Het 
verzegeld billet, de eerstgemelde 
{preuk eenvoudig tot opíchrift heb. 
bende, geopend zynde, werdt 
daar in een ander , insgelyks verze: 

| geld, 


(XLVI) 


geld, billet gevonden „’t geen, zon- 
der daar uit genomen of omgekeerd 
te zyn, mede geopend werdtven 
daar in befloten gevonden de naam 
van den fchryver, zynde den Heer 
JOSUA VANIPEREN , 4. &. M. Philof, 
Doét , Predikant te Vere, Lid van 
de Hollandfche Maatfchappye der 
wetenfchappen te Haarlem en van ’t 
Zeeuwsch Genooifchap, die, hier te. 
genwoordig, te verftaan gaf, dat 
achter op het ingeflotene Gillet de 
woorden Lid wan ’t Zeeuwsch Ge- 
nootfchop zouden gevonden wor- 
den, ’twelk dan ook alzoo by om- 
keering van ’t zelve bevonden zyn- 
de, hebben alle de Leden Hem 
geluk ‘gewenscht met het gunftig 
oordeel over Zyn ingegeven änt- 
woord, en verklaard, dat zy Hem 
den beloofden souden eerprys gaar- 
ne aanftonds zouden opdragen , ten 
ware zulks flryde met de uitdruk- 
kelyke wet van dit Genootíchap 4 
| e 


(XLVI1) 


de nadere bekendmaking van de- 
zelve in het laatfte Pogramma. Uit 
kracht daar van vondt zich derhal- 
ven het Genootíchap in de onmo- 
gelykheid gefteld om de verhande- 
ling van dien Heer dus te bekroo- 
nen, maar befloot echter, om te 
toonen hoe aangenaam het zy deze 
blyken van Deszelven kundigheid 
te zien, dat dit antwoord in open- 
baaren druk zal worden uitgege- 
ven en openlyk verflag gedaan van 
‘t genoegen, ’t welk het Genoot- 
fchap fchept uit de lofwaardige po- 
gingen van den Heer VAN IPEREN, 
van wiens werk-yverige letteroef. 
feningen de geleerde weereld, en 
't Zeeuwsch Genootfchap in ’t by- 
zonder „herhaalde blyken heeft ont- 
fangen. — Wyders in acht geno- 
men zynde het wichtig oordeel 
van des kundige mannen over het 
antwoord, tot opfchrift voerende 
Non pars periculo res non tentatur, 
ide ef 


CEL Ve Tell) 


et non fuccedit, in hoc enim exigue 
humane opere, in illo rei omnium 
pretiofisfime ‚ weritatis, _FJaëlura 
est. BACO VERUL,, viel het be- 
fluit, om aan deszelfs fchryver den 
prys der gouden medaille toe te 
wyzen ;. waar op het verzegeld Zi/- 
let werdt opengebroken , en bevon- 
den, dat de fchryver daar van was 
de Heer JOSEPHUS PAP DE FA 
GARAS, Hungaar te Utrecht, aan 
wien derhalven deze gedenkpen- 
ning zal ter hand gefteld worden — 
Betreffende eindelyk het antwoord, 
welks zinfpreuk was Nunc afio nunc 
rurfum ao fit obvia wultu. HOM, 
en waar aan een zilveren medaille 
werdt beloofd, indien de opfteller 
zynen naam zoude openbaar mar 
ken; dewyl aan het Genootfchap 
by eenen brief gebleken is, dat dit 
antwoord gefchreven zy door den 
Heer PHILIPPE FERMIN, Med. Dot., 
gezworen Raad te Maastricht, a 
i 


(XLIX) 

Lid wan °t Zeeuwsch Genootfhap ; 
kan ook aan Hem, om redenen 
ftraks gemeld, de gedaane belofte — 
niet uitgevoerd worden, Alleen 
verklaart het Genootfchap zyn ge- 
noegen, dat Hy, fchoon als een 
mede-Lid volgens de wet niet heb- 
bende kunnen dingen naar den eer- 
prys, echter de hand wel heeft wils 
len leenen om het opgegeven vraag- 
ftuk te beantwoorden en op te hel- 
deren, en zal van dezen Zynen ar- 
beid een nuttig gebruik trachten te 
maken, gelyk mede van de overi- 
ge ingekomene antwoorden, ’t zy 
door dezelve geheel of ten deele 
aan ’t gemeen mede te deelen, on- 
der de bygevoegde zinfpreuken; 
of wel met byvoeging der naamen, 
indien de fchryvers zullen goed. 
vinden dezelve aan ’t Genootíchap 
bekend te maken. 

Verder is befloten:, om tot vragen 
voor het jaar MDCCLXXIII op te ge: 
‘TIL DEEL. ica ven: 


CL) 
ven: Wat is de reden van het flerk 


afnemen der Zeeuwfche, voorname- 
byk der Walcherfche duinen en flran- 
den? hoe is zulks woortekomen, en wel. 
ke middelen, buitende reeds-bekende, 
zyn op de nuttig fle en minst kostbaa- 
re wyze tot derzelver behouding aan 
te wenden? — en — Hoe konnen de 
wallen of grondbraaken in de- zee-dy- 
ken , woornamelyk die der Provincie 
Zeeland , best en minst kostbaar woor- 
gekomen worden? — _ waar opde 
antwoorden voor den eeríten van 
bloeimaand moeten ingeleverd wor- 
den, met belofte van een gouden 
medaille aan, den fchryver, die op 
eene van die vragen een volledig 
en voldoend antwoord. zal toege- 
zonden hebben. 

En. tot een vraag voor het jaar 
MDCCLXXxIV, waar op de antwoorden 
voorden eerften van louwmaand 
deszelfden jaars moeten ingeleverd 
worden , ftelt het Genootíchap 

j voor; 


CLI) 
voor: Ja welke evenredigheid zyn 
de landen in de Provincte Zeeland, 
en in ieder eiland in ’tbyzonder ‚ aan- 
gelegd tot bosfchen , boomgaarden, 
weilanden en bouwlanden? Js die 
evenredigheid, welke thans tusfchen 
dit wierfoortig gebruik der landen in 
deze Provincie plaats heeft, de woor- 
deeligfle, volgens welke de landen 
binnen dezelve kunnen worden aan- 
gelegd? — Zoo neen, hoedanige 
verandering is daar in woor het alge- 
meen belang wenfchelyk , en welke 
zyn de beste en vruchtbaar fle midde- 
len „om dezelve daar te flellen ? Wel. 
ke foorten van bout-gewas en land- 
vruchten zyn 'er, buiten die welke 
in Leelagd doorgaans het meeste wor- 
den aangekweekt, diein onze Zeeuw- 
Jche gronden, met een. even gelyk of 
grooter voordeel, woor het Gemeene- 
best en woor den landman, dan de 
thans gecultiveerde, zouden kunnen 
worden geteeld; welke van dezelwe 

Ke ht Ie At 2 Der- 


(Lt11i) 


verdienen in het byzonder aangemoe- 
digd te wordens en boedan:ge zyn 
de gefchikfle middelen, om derzelwer 
culture gemeente maken? met de 
bepalingen daar omtrent gemeldt in 
het Programma „in deze algemeene 
vergadering vast gefteld, en’twelk 
van dezen inhoud is: 
Ik de Vergadering van het zeeuwscH Gee 
NOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN 
te VLISSINGEN ‚ gehouden den. 29 O@tober 
1772, is geoordeeld , dat aan de vraag: Mag 
een Natuuronderzoeker uit de reeds gemaakte 
waarnemingen en proefondervindingen werdere 
gevolgen trekken ter uitvorfchinge van de noch 
onbekende oorzaken der werfchynzelen? zoo ja, 
hoe verre mag hy daar in voortgaan, en welke 
regelen moet hy daar omtrent in acht nemen? 
door het zelve voorgefteld om vöor den eer- 
ften Mey 1772 te beantwoorden, best vol- 
daan is door den fchryver, wiens zinfpreuk 
was, Pedetentim „gradatim et circumfpelte , en 
die; by het openen van het biflet, bevonden 
is een Lid van dit Genoo:fchap te zyn, bly- 
kende by de verdere opening van eenen twee- 
den omflag, dat de fchryver van dit antwoord 
was 


en 


(CE LII) 


wasde Heer JosuaA vAN IPEREN, 4. 7, M. 
Philof. Doét. Lid. van de Hollandfche Maat- 
Jihappye- te Haarlem , en Predikant te. Vere, 
aan Wien derhalven de prys der gouden me- 
daille zou hebben “moeten toege wezen wor- 
den, ten ware, volgens de wet van dit Ge. 
nootfchap en-het Programma van ’ voorleden 
jaar, de Leden wierden uitgezonderd om dien 
eerprys te behalen. Hierom heeft het Ge 
nootfchap, ’t welk zyn genoegen over den 
lofwaardigen arbeid van dien Heer openlyk 
betuigt, goedgevonden den ‘gemelden prys 
toete wyzen aan de insgelyks voldoende ver 
handeling, die tot zinfpreuk heeft: Non part 
Periculo res non tentatur , et non Juccedit, in hoc 
enim exigue humane opere, in illo, rei om- 
nium pretiofisfime, veritatis, Jaltura est. 
BACO VERUL.: en gefchreven is, gelyk uit 
het geopend billet bleek , door den Heer zo- 
SEPHUS PAP DE FAGARAS, Hungaar, te 
Utrecht, 

En is wyders beloten het antwoord van den 
Schryver, onder de zinfpreuk Nunc alio, nunc 
rurfum alio fit obvia vultu. Hom. , meteen 
zilveren medaille te bekroonen , indien Hy zal 
goedvinden zynen naam aan het Genoo:fchap 

door eenen brief bekend te maken, 
„Het Genootfchap herhaalt by dezen de vra- 
Be A Be ze 3 gen; 


(LIV) 


gen, in ’ voorgaande jaar opgegeven, en 
waar op de antwoorden voor den eerften Mey 
1773 moeten ingeleverd worden, welker eer- 
fte is: Wat is de reden van het flerk afnemen 
der Zeeuwfche, voornamelyk der Walcherfche 
duinen en frranden? hoe is zulks voortekomen , 
en welke middelen; buiten de reeds bekende, zyn 
op de nuttigfte en minst kostbaare wyze tot der- 
zebver behouding aan te wenden? de andere: 
Hoe konnen de vallen of grondbraaken in de zee- 
dyken , voornamelyk die der Provincie Zeeland, 
best en minst kostbaar voorgekomen worden ? 
zullende het aan ’t Genootfchap aangenaam 
zyn, indien de Schryvers der antwoorden op 
deze vraag noch eenig nader licht konnen by- 
zetten aan de oorzaken van die vallen, en aan 
de middelen om dezelve, op de fpoedigfte, 
zekerfte en minst kostbaare wyze, te herftel- 
len. 
Ook ftelt het Genootfchap voor tot eene 
vraag, om voor den eerften January 1774 te 
beantwoorden : Zn welke evenredigheid zyn de 
landen in de Provincie Zeeland, en in ieder ei- 
land in ’t byzonder , aangelegd tot bosfchen, 
boomgaarden, weilanden en bouwlanden? Zs 
die evenredigheid , welke thans tusfchen dit 
vierfoortig gebruik der landen in deze Provincie 
_Plaais heeft, de voordeelig fle , volgens welke de 
{ Jan= 


CEV) 


banden binnen dezèlve kunnén worden aangelegd 2 
Zoo meen, hoedanige verandering is daar in 
woor het algemeen belang wenfchelyk , en welke 
zyn de beste en vruchtbaarfte middelen , om de- 
zelve daar te freWlen? Welke foorten van hout- 
gewas en landvruchten zyn ’er, buiten die welke 
in Zeeland doorgaans het meeste worden aangee 
kweekt, die in onte Zeeuwfche gronden, met een 
even gelyk of grooter voordeel voor het Gemee- 
nebest en voor den landman dan de thans gecul- 
tiveerde, zouden kunnen worden geteeld; welkê 
van dezelve verdienen in hèt byzonder aange- 
moedigd te worden ; en hoedanige zyn de gefthike 
fie middelen, om derzelwer culture gemeen te 

maken 2 
Het Genootfchap verlangt, dat de beant- 
woording van het eerfte lid dezer vraag op 
plaatfelyke en zoo naauwkeurige onderzoekin- 
gen, als de aart der zaak gehengt, gegrond 
moge zyn; dat de bewyzen daar van , zoo 
veel mogelyk, by wyze van bylagen, nevens 
de beantwoordinge met renvay aan dezelve, 
worden overgezonden. En met opzicht tot 
het tweede en de verdere leden dezer vraag 
wenscht het Genootfchap, dat de gronden en 
redenen , waar van de Schryvers tot ftavinge 
van hunne begrippen zullen gebruik maken, 
voornamelyk ontleend worden uit den aart 
deuk , vaù 


(L VI) 


van onze Zeeuwfche gronden en luchtsge- 
fteldheid , uit het geen de ondervinding in an- 
dere landen, alwaar een dergelyk climaat en 
gelykfoortige gronden voor ’tgrootfte deel te 
vinden zyn, heeft geleerd, en uit de byzon- 
dere nuttigheid , voordeel en gefchiktheid van 
deze of gene planten of gewasfen, het zy tot 
eigen’ confumptie of verwerkinge in de Pro- 
vincie, het zy tot vervoeringe naar elders; 
en gevolgelyk ook uit de handeldryvende be- 
langen van de Provincie. 

De prys gefteld op ieder van de drie bo- 
vengenoemde vragen, voor den Autheur die 
dezelve, naar het oordeel van ’t Genootfchap ; 
best beantwoord zal hebben, is een gouden 
medaille, op den ftempel van ’t Genootfchap. 
gellagen , met het jaartal en den naam van 
den fchryver. 

De antwoorden op de vragen moeten niet 
met den eigen naam des fchryvers , maar met 
eene zinfpreuk geteekend, en met een verze- 
geld billet, het welk dezelfde zinfpreuk tot 
opfchrift heeft, waar in des fchryvers naam 
en adres gemeld zyn , verzegeld aan den Heer 
Justus Tjeenk, Secretaris van dit Genootfchap, 
zeer leesbaar gefchreven , in het Nederduitsch, 
Fransch of Latyn franca worden toegezonden, 
yoor den bepaalden tyd, na welken geene 

meer 


(CL VAI) 


meer tot den prys zullen worden toegelaten, 

Ieder een, wie hy ook mag wezen, ftaat 
vry naar den prys te dingen, uitgezonderd 
hun die in eenig opzicht Leden van dit Ge- 
nootfchap zyn. Ook zal het den genen, die 
den prys behalen zal, niet vryftaan zyne ver- 
handelinge, waar op hem de prys is toegewe= 
zen, het zy in ’t geheel of ten deele, het zy 
afzonderlyk of by eenig ander werk te doen 
drukken, zonder uitdrukkelyke toeftemminge 
van dit Genootfchap. 

Evenwel zal het den Leden, des goedvin- 
dende, vryftaan, om , fchoon zonder naar den 
prys te dingen, over de opgegevene vragen 
te fchryven, en derzelver antwoorden, op 
de bepaalde wyze, alleen met byvoeging van 
de woorden Lid wan het Zeeuwsch Genoots 
Jchap achter de zin/preuk, zoo boven op het 
verzegeld billet, als op de verhandelinge zel- 
ve geplaatst, te laten toekomen, ten einde 
het Genootfchap daar van ook een nuttig. ge= 
bruik voor het algemeen, het zy door derzel- 
ver Verhandelingen, geheel of by uittrekfels 
van het byzonderfte , mede te deelen, konne 
maken. 8 

En ten einde de Verhandelingen over de 
opgegevene vragen , door zulken die geen 
Leden zyn toegezonden, fchoon zy den prys 
DVS eene g niet 


(CL VIII) 


niet behalen , evenwel niet in het duister 
blyven, zal het Genootfchap ook daar van 
gebruik maken , en dezelve , of geheel of ten 
deele , met den druk gemeen maken, ’ zy 
Onder de bygevoegde zinfpreuk, of met mel- 
ding der naamen , indien de fchryvers dezel- 
ve aan het Genootfchap gelieven te openbaa- 
fen, na dat de prys zal zyn toegewezen, en 
zulks in de nieuwspapieren zyn bekend ge- 
maakt. 

En hoewel het Genootfíchap aan geene van 
de in dit jaar toegezondene verhandelingen 
van zulken, die geen Leden van het zelve 
zyn , de beloofde twee zilveren gedenkpennin- 
gen kan toewyzen, alzoo de medegedeelde 
ftukken, niet tegenftaande fommige hunne 
verdienften hebben, aan de voorgeftelde ver= 
eischten niet voldeden , volhardt echter het 
zelfde Genootfchap in de toezegginge van 
twee zilveren medailles aan de twee beste ver- 
handelingen, welke eenige nieuwe uitvindin= 
gen of verbeteringe van oude, in de onder 
fcheidene takken van kunften en wetenfchap- 
pen , ter nuttige uitbreidinge van dezelve , 
zullen behelzen. 


In het voorleden jaar verloor het 


Zeeuwsch Genootíchap een van 
zyne 


(CLIX) 


zyne Leden, den Heer ADRIAAN 
PELERIN, Medic. Dol. ۩ Profes- 
Jor te Maaftricht, wiens dood door 
allen, die ZLyne goede hoedanig- 
heden kenden , betreurd wordt. 
Maar in dat zelfde jaar, na dat het 
tweede deel der Verhandelingen 
was uitgegeven, en in dit loopen- 
de jaar, zyn eenigen tot Drredteu- 
ren en Leden van ’t Genoorfchap 
aangenomen. De aangeftelde Ds- 
rebteuren zyn de Heeren 


HENDRIK VINK, A, LD. M. Med. €” Philof, 
Doët. Anatomie EF Chirurgie Profesfor 
Honorarius, en oud-Schepen te Rotter- 
dam. Den 20 Sept. 1771. 

PIETER VAN DAMME, Lid van de Koning- 
lyke Keurvorftelyke Societeit te Gottin- 
gen, en van de Keurvorftelyke Societeit 
der wetenfchappen in Saxen. Te m- 

Jterdam. Den zo Sept. 1771, 

Mr. ADRIAAN HAGOORT, Schepen en Raad 
te Gorinchem. Den zo Sept. 1771. 

Mr. JOANNES DE WIT HAGANEUS, Commis- 
faris van de kleine bank van Juftitie te 
Haarlem. Den 26 Nov. 1771, 


Mr. 


(rx) 


CORNELIS CAEN, Schepen en Raad te 
Vlisfingen, Bewindhebber der West-In« 
difche Compagnie ter Kamer Zeeland. 
Den 26 Nov. 1771. 

DANIEL VAN ALPHEN , Heer van Ach- 
tienhoven en den Bosch , Griffier der ftad 
Leiden, Lid van de Maatfchappye der Ne- 
derlandfche Letterkunde aldaar, Den 31 
Deet ager: 


. PIETER PAUL VAN GELRE, Raad der 


ftad Zierikzee, en wegens dezelve Ge- 
committeerde Raad en Raad ter Admira- 
liteit van Zeeland, te Middelburg. Den 
go Jany 1772. 

WILLEM HENDRIK TURCQ, Oud-Bur- 
gemeester der ftad Tholen , en wegens 
dezelve Gecommitteerde Raad en Raad 


‘ter Admiraliteit van Zeeland, te Middel- 


burg. Den go Juny 1772. 

JACOB MERSEN , Heer van Nieuwvúiet , 
Bailliu van de wateren van Zeeland, te 
Middelburg. Den 29 O&. 1772. 


. HENRICUS CALKOEN , Advocaat te 


Amfterdam. Den 29 O&. 1772. 
GERARD JAN BLANKERT, Secretaris 
der Ed. Mog. Heeren Straaten van Zeeland, 
te Middelburg. Den 24 Nov. 1772. 


Als 


(‚sen ) 


„Als Leden van ’t Genootfíchap 
zyn, in de algemeene Vergaderin- 
ge den twintigften van herfstmaand 
’s jaars MDCCLXXI , aangenomen de 
Heeren 


DIONYSIUS VAN DE WYNPERSSE, A. DL. M. 
Philofophie Dot. €” Profesfor te Leiden, 
Lid van de Hollandfche Maatfchappye. 

JOHANNES FREDERICUS HENNERT, 4. LD. M. 
Philofophie Dot. €” Profesforte Utrecht, 
Lid van de Hollandfche Maatfchappye en . 
van ’t Bataafsch Genootfchap der proef- 
ondervindelyke wysgeerte. - 

CAROLUS LINNAEUS, Ridder van de Noord= 
fterre, eerfte Lyfarts des Konings van 
‘Zweden, Medic. Profesfor te Upfal, Lid 

_ van de Rus-Keizerlyke, Paryfche, Ber- 
Iynfche, Upfalfche, Stokholmfche Aca- 
demien, en van de Genootfchappen te 
Montpellier, Touloufe, Florence‘en Rot. 
terdam. | bereed he 

JAN BERNARD SANDIFORT, ftads Medic, 

___Dolor in ’s Gravenhage, Lid vân de Kee 
zerlyke Academie der Natuuronderzoes 
kers, en van de natuur= en gereeskundis 


ge Societeit te Bafel. teug 


(LXII) 


En in de algemeene Vergade. 
ring, den negenentwintigften van 
wynmaand in dit jaar, werden ver- 
kozen de Heeren 


DIDERICUS VAN CRUISSELBERGEN , Re@or 
der Latynfche fcholen te Wlisfingen, die 
reeds den 29 O@. 1771 benoemd was tot 
een mede-lid van het Perpetuel Committé. 

JEREMIAS NICOLAUS EYRING, Philof. Dot. 
Reftor van het Koninglyk en Keurvorfte- 
lyk Seminarium, Lid van verfcheide Ge- 
nootfchappen en Secretaris van de Ko- 
ninglyke Hiftorifche Maatfchappye te 
Göttingen. 

HERMANUS GERARDUS OOSTERDYK, Direc- 
teur van de Amfterdamfche Maatfchappye 
der Drenkelingen en Lid van de Leidfche 
Maatfchappye der Nederlandfche Letter- 

kunde, ’sLands, Stads en Gasthuis Me- 
dic. Doêtor te Amfterdam. 

BENJAMIN BOSMA, A. L. M, Philof. Doftor 
te Amflerdam. 

JAN WAGENAAR, Lid vande Leidfche Maat- 
fchappye der Nederlandfche Letterkunde, 
Hiftoriefchryver der ftad. Am/terdam. 

HENRICUS AENEAE, 4. L. M, Philof. Doët. 


te Amfterdam. 
Je LE 


(LX1I11) 


Je LE FRANCQ VAN BERKHEY », Med. Doëtor 
te Oestgeest. 

ARCHIBALD MACLAINE, &. 5. Zheof. Doc- 
tor, Predikant der Engelfche Gemeente 
in ’s Gravenhage. 

PETRUS CAMPER, Med, Dot. € Profesfor 
te Groningen, Lid van de Hollandfche 
Maatfchappye der wetenfchappen, ’t Bas 
taafsch Genootfchap der Proefondervin- 
delyke wysgeerte, enz. 

Mr. MEINARDUS TYDEMAN, Juris Nat. 
Gent. & Publ. Rom. Germ. Profesfor te 
Utrecht , Lid vande Leidfche Maatfchap- 
pye der Nederlandfche Letterkunde. 

JACOBUS DE RHOER, Elog. € Ling. Gre 
ce Profesfor te. Groningen, 

PETRUS CURTENIUS, $. S. Theol. Profes 

Jor, en Predikant in de Nederduitfche Ge= 
meente te Amfterdam, 

LAMBERTUS BICKER, Medic. Dobtor, Se 
cretaris van ’t Bataafsch Genootfchap der 
Proefondervindelyke wysgeerte te Rot- 
terdam. 


Niet dan met het grootfte ge. 
noegen ondervondt het -„Genoot- 
fchap de uitwerkfelen vanden let- 

ter. 


(LXivV) 
terkundigen arbeid van fommige 
Leden en anderen, die door hunne 
toegezondene verhandelingen, en 
waarnemingen het gemeen zoo wel 
als het Genootfchap-aan zich. ver- 
plicht hebben, welker voorbeeld 
anderen tot een fpoorflag zal ver- 
ftrekken om ook het hunne toe te 
brengen tot uitbreiding der weten- 
{chappen en nuttige kunften. 
„Ook mogen wy niet verzwygen 
de edelmoedigheid der Heeren 
WINCKELMAN, SANDIFORT; 
HOFSTEDE, SLABBER, HAGE- 
MAN ‘en anderen, allerbyzonderst 
van den Heer VAN DAMME, die 
de boekverzameling van het.Ger 
nootfchap-door hunne gefchenken 
hebben vermeerderd, terwyl de 
Heeren MAURITS en VANDER 
MEULEN het zelve met eenige 
zeldzaamheden’ van: het ryk der na- 
tuur verrykt hebben. Zulke bly- 
ken van toegenegenheid V. 
Add 5 


ses. 


(LX Vv) î 


de openlyke dankerkentenis van 
t Zeeuwsch Genootfchap. 


Wy zullen noch kortelyk verflag 
doen nopens den inhoud van dit 
derde deel der Verhandelingen. — 
Vooraan ftaat een gedicht, betref: 
fende de vryheid van ons Vader- 
land, voor twee eeuwen verkre. 
gen, en tot op heden onder ons 
gelukkig bewaard. De Schryf. 
fter begeert onbekend te blyven. 
Schoon nu de verzwyging van 
haaren naam mag gerekend wot- 
den eene te ver getrokkene ze- 
digheid, welke deugd toch ook, 
gelyk alle andere, haare paalen 
heeft, en het Genootfchap eenig- 
zins ongaarne naamlooze gefchrif 
ten door de uitgave gemeen 
maakt, al was ’t maar om dat men 
dus belet wordt de verfchuldigde 
‚ erkentenis aan de fchryvers te be. 
Wyzen, is evenwel goedgevon- 

JIL. DEEL, bek  d den, 


CLX VI) 


den, úit aanmerkinge- van de tyds- 
omftandigheid, het gemelde dicht- 
ftuk, welks zedige fchryffter on- 
zen lof wegdraagt , in dit boek- 
deel te plaatfen. —. De drie ant- 
woorden over de wallen in de zee- 
dyken, aan welker eerfte de gou- 
den medaille werdt toegewezen , 
zynde de twee andere met een zil- 
veren gedenkpenning bekroond, 
zullen vermoedelyk van groote 
nuttigheid, byzonder in Zeeland, 
bevonden worden. — De Hiftori- 
fche. verhandeling van den Heer 
ERMERINS over ’t Kafleel wan 
Rammekens , aan den mond van 
den Middelburgfchen haven gele- 
gen , kan niet dan aangenaam voor 
de Zeeuwen zyn, te meer daar 
dit kafteel in vroegere tyden zeer 
_aanmerkelyk was. — Het onder. 
zoek nopens het jaar, in ’t welke 
Lodewyk, Koning wan Germanie, 
aan den Utrechtfchen Bisfchop Hun: 

8e 


(LX Vr) 


gerus de vryheid wan zyne kerke. be: 
westigde, door den Heer vAN wYN 
medegedeeld , fpreidt een groot 
licht over veele duifterheden in de 
gefchiedenisfen der midden -eeu- 
wen. — „De Heer OOSTERDYK 
SCHACHT ftelt hier een geneesmid- 
del tegen de. wallende ziekte ter be- 
proevinge voor, en verzoekt, dat, 
zoo iemand daar van gebruik zal 
gemaakt hebben, de uitwerkfelen 
van dit geneesmiddel mogen be- 
kend gemaakt worden ; hoedanige 
berichten het Zeeuwsch Genoot- 
fchap met genoegen zal ontfan- 
gen. — De Heer BOMME gaat we- 
derom voort met zyne waarnemin- 
gen omtrent eenige zee-in/elten, 
op ’t ftrand van Walcheren gevon- 
den, en: doet beloften van nader 
bericht te zullen geven over de 
zee-polypen, naar welke men re- 
denen heeft zeer te. verlangen. — 
De eerfte verhandeling van den 
; kkk 2 Heer 


CUL war ur 


Heer GALLANDAT over «de Zef- 
zerlyke fnede, voorgelezen in de 
algemeene Vergadering van ’t Ge- 
nootíchap ten jaare MDCCLXXI, en 
waar van het vervolg in ’t vierde 
deel zal geplaatst worden , zal mis- 
fchien ftrekken om menschlievende 
kunstgenooten tot eene meerdere 
beoeffeninge van dezelve aan te 
zetten, en (ommige fchadelyke voor- 
oordeelen , hoe verouderd ook, te 
keer te gaan. — De aanmerkingen 
van den Heer VAN IPEREN ter 
ophelderinge van de gewyde beurt- 
gezangen zyn gefchikt om over ee- 
nige voornaame deelen van ’t ver- 
heven geopenbaard Woord een 
nieuw licht te fpreiden. — De 
waarnemingen van den Heer NA- 
HUYs leveren aanmerkenswaardt- 
ge voorbeelden op van eene wolko- 
mene opflopping van water, van ee- 
ne hevige long-ontfleking , welke 
door eene van zelve voortkomen: 


de 


Cann xp, 


de kwyling volkomen gered werdt, 
en van eene ontlasting wan een 
groot getal waterblazen door den af- 
gang. — Het bericht van den Heer 
VAN NOOTEN ftrekt ten bewyze 
van de gelukkige uitwerkfelen, 
welke de Zlefriciteit fomtyds be- 
vonden wordt te hebben in de ge- 
nezing van lammigheid. — De 
Heer DE wIiND befchryft een zeld- 
zaam beursgezwel in de borsthollig- 
beid, by de ontledinge van een 
lyk door Hem ontdekt. — De 
waarneming vanden Heer VEIRAC 
betreft eene longe-teering , welke 
door. fleen-floffe veroorzaakt werdt. — 
De Heer Le ROY doet naauwkeurig 
verflag van eene allerzonderling- 
fte wanflallige menfchen-vrucht.— 
De Heer HENNERT onderzoekt, 
met groote oplettenheid, naar de 
waare gedaante der aarde, en zal 
met dit onderzoek voortgaan in ee- 


ne volgende verhandeling, welke 
Ei RR ar 3 in 


(CE, BI) 


in het vierde deel zal worden ge- 
plaatst, met byvoeging van de 
noodige teekeningen, waar op Hy 
zich, ‘by voorraad, in het uitgege- 
ven ftuk een en andermaal heeft 
beroepen. — In den brief van den. 
Heer “LE FRANCQ VAN BERK- 
HEY aan den Heer BASTER, wel: 
ke met toeftemming van den {chry- 
ver in ‘tlicht komt, wordt bericht 
gegeven van een hard gefchaald eij 
wan een zee-hoorn, — De Heer 
BERG IUS befchryft, met eene by- 
gevoegde getrouwe afteekening, 
een mieuw foort van eene Ameri 
kaanfche plant, ZEchites Semidigy- 
na, in Suriname ontdekt. — De 
Heer RADERMACHER geeft een 
zonderling voorbeeld op van de 
keering des waters in een vyver, 
welke door dat middel van vis ont- 
ledigd is. — «De brief van den 
Heer BASTER, met zyne goed- 
keuring gedrukt; daet ons bericht 

van 


(URX1) 


van den uitflag , welken Zyne tarw. 
teeld , naar ’t voorfchrift van Miller 
behandeld, gehad heeft, en onder- 
zoekt de reden van die vermeenig- 
vuldigde voortteeling. — Het be: 
richt wegens eene miswyzing op 
Compas „door den donder veroor- 
zaakt, kan ftrekken ter bevestigin- 
ge van ‘foortgelyke- waarnemin- 
gen. — De Heer BODDAERT 
geeft verllag van de waarnemingen 
nopens den overgang van Venus over 
de zon, te Philadelphia den derden 
van zomermaand’s jaars MDCCLXIX 
gedaan -door-de Heeren Shippen, 
Williamfon, Pearfon, Thompfon , 
Prior en Ewing, welke laatstge- 
noemde dezelve in ’t Engelsch 
heeft befchreven. — De waarne- 
mingen over den gevallen regen 
te Zierikzee in de jaaren MD CCLxx 
en MDCCLXXI ‚door den Heer 
BASTER, die een Barometer van 
Watzeneen 7 bermometer van Prins 
ed aanaa , oan 


(LXXI11) 


van ’t beste foort gebruikt heeft, 
en de Meteorologifche waarnemin- 
gen, door den Heer MULLER te 
Vlisfingen in den jaare MpcceLxx 
gedaan, befluiten dit-derde deel der 
Verhandelingen van ’t Zeeuwsch 
Genootfchap, *t welk voor het ver: 
volg ftaat maakt op de arbeidzaam- 
heid van zyne Leden en de vol- 
vaardige hulpe van anderen, ter 
bevorderinge van de nuttige kun- 
ften en weteníchappen. 


Vlisfingen den eenendertigften 
van Wintermaand MDCCLXXxIE. 


GOD Wol CAA) 

DE Bk EED GR 

_#C eg ID 
4 


NAGEDAGTEN 
GRONDLEGGING 
HERSTELLING 


D E R 


NEDERLANDSCHE 


VRY HEID, 


BY GELEEGENHEID VAN DERZELVER 


EEUWGETYDE, 


IN DEN JAARE MDCCLXKXII, 


O Dicht’ren! die de fnaaren fpant 

Om Neérlands Eeuwgety’ te zingen; 

Meent niet dat ’k naar den prys wil dingen, 
Al neeme ik ’t fpeelcuig ook ter hand. 

Neen gunt flechts aan myn Poëzye, 

Dat zy heur zang der Vryheid wye, 
Die met haar zagte hand my ftreelt; 

En welinkunst, maar niet in vryheidsmin wil wyken, 

Daar Neérlands bloed in de ad’ren fpeelt, 


Duldt dat ik ook de zugt voor Nederland doe blyken! 
BAARN 5 O 


(LXXIV) 


O Dierb’re Vryheid! door ’ gezag 
Van ftoute en wreede Dwingelanden, 
Werdt gy geboeid in flaaffche banden 5 
Toen Godsdienst fnood vertreeden lag; 
Toen Handvest, Wet noch Recht mogt baaten; 
Noch ’% fineeken van ’ Lands Onderzaaten 
Iet winnen op ’t hoogmoedig hart, 
Dat hen ten offer van geweetensdwang deedt fneeven , 
‚ In’ net van’ Bygeloof verward ; 
Moest deuiterfte ongeraf ganschNederlanddoenbeeven. 


Och Neêrland! hoe ed ze Gursltlocnd 
En traanen toen uw’ ftroomen zwellen ! 
Uw’ ondergang fcheen aan te fnellen ; 
Den kloekften Held ontzonk de moed, 
Dan, toen floeg ’t eeuwig Alvermogen, 
Door zo veel leed en fimart bewogen, 
Het oog op ’t zuchtend Nederland: 
Gereed den euvelmoed des Kastiljaans te toomen 
En, door een Goddelyke hand 
Stiert Hy tot Neêrlands heil den zwaai van wind en 
ftroomen, 


B A DH 


Het heugt u nog, hoe gy, ten fpyt 
Van ’s Ibers haat en Alvaas woeden, 
Die met uw vleesch zich dagt te voeden, 
Des Dwinglands vuist ontworfteld zyt. 
Wen 


(LXX Vv) 


Wen juist twee Eeuwen nu geleeden , 
Door ’t omflaan uwer waterfteeden , 
De grond der Vryheid wierdt gelegd. 
Toen fiere Elizabeth door ftaatkunde aangedreeven , 
Uw Watergeuzen ’t Ryk ontzegd, 
En hen genoodzaakt hadt zich Zeewaarts te begeeven, 
/ 


EA & 


Waarheen Lumei! nu met de vloot ? 
Ontvlamt de moed der waterfchaaren , 
Op nieuw in ’t barnen der gevaaren? 
Geluk! in dezen jongften nood, 
Zal ’% licht voor Nederland opdaagen ; 
(Daar mag de Grasmaand roem op draagen) 
De wind, gedraaid op ’s Hemels wil, 
Dwingt u der blanke Maaze uw kielen te betrouwen; 
Die ’t hoofd verheft uit haare kil 
En zagter rolt, wyl ze u mag op haar’ vloed befchouwen. 


8 & A 


‘Gaat wel: daar landt Hy voor den Briel: 
Fluks zie ik al de zeilen ftryken. 
O Stad! .gy zult met de eerkroon pryken, 
Dat gy, daar Alvaas grootfche ziel 
_ Zich keerde aan fmeeken noch vertoogen, 
Hem, zynes ondanks, hebt bewoogen , 


Den tienden Penning af te ftaan. (a) 
Wan. 


(@) De Hertog van Alva hadt een aanvang gemaakt 


(LXXxXVIJ) 


Wanneer gy door Lumei geeischt wierdt voor Oranje 
Om u van Tiranny te ontflaan ; 
Gy hoort, en breekt het eerst het juk van ’ trotfe Spanje. 


B A & 


Hoe volgen eerlang op uw fpoor, 
Door ’t hoog Beftel, de Zeeuwfche fteeden: (b) 
Ct Is lang genoeg geweld geleeden) 
De Maar vliegt nauwlyks Neérland door , 
Of de ed’le moed der Westerfriezen (c) 
Doet hen des Prinfen zyde kiezen. 
De Vryheids-min herleeft alom (d) 
In ’t hart des Bataviers, diËeerlang zal getuigen, 
Dat hy der tegenheden drom _ 
Kan tarten,maar den nek nooit onder ziel-dwang buigen. 
: 0 


met ’ heffen van den tienden penning te Brusfël, 
als Hy de tyding kreeg van ’t inneemen van den 
Briel; waarop het aanftonds geftaakt werdt. 


(b) Vlisfingen den 6den van Grasmaand ; Veere den 
gden der Bloeimaand; Zierikzee den 2sften der Zo- 
mermaand 1572. 


(©) Enkhuizen den 2rften van Blaeimaand; voorts 
Medenblik, Hoorn, Alkmaar, Edam, Monnikken= 
dam en Purmerende in Zomermaand. 


(d) Oudewater , Gouda, Leiden, Dordrecht , Go= 
-„tinchem verklaarden zich voor den Prinfe in Zomer- 
maand, Haarlem in Hooimaand; gelyk ook een gee 
deelte van Gelderland, van Overysfel en. van Friese 


(LXXVII) 


O Aartstiran ! voldoe uw wraak ! 
Doe ftad by ftad haar geesfel voelen ! 
Tragt die in Naardens bloed te koelen! 
Ja! heb zelfs het ontmenscht vermaak , 
Al kost het u tienduizend lyken, 
Dat Haarlem voor u moet bezwyken; (©) 
Haar kragt bezweek , maar niet heur trouw ; 
Die ftell’ men by de trouw der braave Leidenaaren: 
Wyl hier zich Man ontziet noch Vrouw : 
Getuige zy Kenau, de roem der Hasfelaaren. 


HR DP B 


Uw deugd, uw moed, uw wys beleid 
O Vader Willem! blyft gefchreeven, 
In ’t hart van Neêrlands laatfte Neeven ! 
Uw naam, de onfterflykheid gewyd, 
Blyft fteeds de Roem der Nederlanden , 
Of fchoon de Nyd moog’ knarsfetanden ; 
De Spanjaard op heur klank verbleekt: 
Uw bloed, gefpild by dat van uwe maagen, 
Zal , zo lang Neêrland Neêrlandsch fpreekt , 
In *s Lands Hiftorieblaên van aller trouw gewaagen. 
De 


(e) Men vindt gemeld, dat de Hertog van Alva zo 
zeer gezet was op ’t veroveren van Haarlem, dat, 
wanneer zyn Zoon Don Fredrik neigde om ’t be- 
leg op te breeken , Hy die thans ziekelyk was Hem 
fchreef , dat Hy in perfoon ’t beleg zou komen 
voortzetten , zo Don Fredrik vertrekken wilde, of 
deszelfs Moeder uit Spanje ontbieden „ om haars 
Zoons plaats te bekleeden, 


(LXX VIII) 


De Hemel zelf bekroont hunn’ moed: 
Nu fcheurt Hy ’t Ys, en redt de kielen: Cf) 
Dan zal Hy ’s vyands vloot vernielen: 
Dan moet het Water, de Ebbe en Vloed, 
Dan ftilte en ftormen ’ Land bevryden: 
Dus wilde God voor Neérland ftryden: 
Hy zelf verfterkt de Heldenfchaar : 
Hy gaf de zege, vaak des vyands trots gebleeken: 
En, na een kryg van tagtig jaar, 
Leert Hy den vierden Phlips nog om den Vrede fmee= 
: ken. (8) 


AA 


Hoe ftygt de Vryheid nu ten troon! 
Nu heeft het Recht niet meer te treuren 5 
De Godsdienst mag het hoofd opbeuren „ 
Zo veel onnozel bloeds ten loon. 
De Vrede doet de welvaart bloejen ; 
En Oost- en Wester-fchatten vloejen 
Eerlang in Neêrlands vryen fchoot. 
Och bragt de welvaart maar geen zorgelooze weeïde | 
Die, ftraks na ’t redden uit den nood, 
Het al te ondankbaar volk weer nieuwe rampen teelde. 
0 


(f) Zeer aanmerkelyk is de wonderbaare verlosfing 
der Waterlandfche Scheepen uit het Ys, in Winter- 
maand 1572. 


(8) De Munfterfche Vrede in 1648. 


€ rlr r)j) 


O Vryheid! gy wordt draa belaagt; 
Van binnen zal er onweér broejen ; 
Van buiten zullen ftormen loejen 
Dat ai het land ’er van gewaagt. 
Krenkt- Karel ’ recht der Zeevaardye; 
Wil Lodewyk zyn heerfchappye 
Uitbreiden ; men zal *t vloekverdrag 
Der Teems en Seine, tot uw ondergang „ haast hooren; 
Juist honderd jaaren na den dag (h) 
Dat Briel uit Vryheids-min den Prins’ hadt trouw ge= 
zwoorei, 


FR PO Ì 


Hoe moeten, voor ’t vereend geweld 

Der Vorften, nu de fteeden buigen; 

Dat konnen drie gewesten tuigen , 
Die, eer het jaar ten einde fnelt, 

Alom.zien vreemde ftandaarts planten. (i) 

_ Wyl Tweedragt, met haar vloekverwanten , 
Al ’t Land in rep en roere zet , 
Zal dolle Muitzugt ftraks het hoog gezag vertreeden. 

Hoe wordt de veege Staat gered? .. , 


God zelf zal tot zyn heil zyn wondermagt befteeden, 
Hy, 


Ch) Den den der Grasmaand 1672 verklaarden 
Vrankryk en Engeland den Staat den Oorlog. 


DD Gelderland , Utrecht en eenige Hollandfche 
Steeden raakten in de magt van Vrankryk, terwyl 
genoegzaam geheel Overysfel, en een gedeelte van 
‘tland van Zutfen: den Keulfchen en Munfterfchen 
in handen vielen, / 


(ere Koet) 


Hy doet, door een’ onzichtb’re kragt , 
Louis eerlang dit Land verlaaten. 
Wat zal Hem nu.de zege baaten 2 
De Britfche en Franfche watermagt 
Bezwykt voor Neêrlands waterfchaaren: (kj 
Hy doet den ftaatsorkaan bedaaren. (1) 
Hy zeegent Willems oorlogsdeugd. 
Dat zieldwang dan het juk voor Albion vry fimecde! 
Hy voert-Hem tot der Britten vreugd, 
En op hun fmeekgebeên wel haast aan Torbais reede, (m1) 


GD A MW 
Triomf | men biedt den Vorst de kroon ; 
Of fchoon het Rome moog’ mishaagen, 
En Vrankryk ’t recht wil onderfchraagen 
Van een? gewaanden Koningszoon, 
Of wil Bourbon den Iber huwen (n) 


Aan den Sequaan; wie moet niet gruwen, 
Nu 


(k). Tweemaal in Zomermaand, vooral in Oogst- 
maand des jaars 1673. 


(1) Door den Nimweegfchen Vrede in den jaare 
1678. 


(m) In den jaare 1689, 


(n) Toen Karel de ede, Koning van Spanje, in 
Slagtmaand des jaars r7oo overleeden was , wilde 
Vrankryk zyn recht op de Spaanfche Heerfchappy 
doen gelden , waarom ’er jaar op jaar verfcheide 

… bloedige flagen zo ter zee als te lande zyn zn 
val- 


Cr MIRENA) 


‚ Nu’ zwaard, belust op menfchenbloed , 
Vast jaar op jaar , veel duizenden doet fneven! 
Dan, als ‘tin ’teind heeft uitgewoed, 
Zal God in ’s Bisfchops-ftad den lieven Vrede geven, (o) 


PR A A 


Hoe vrolyk lacht die fchoone u aan! 
Gy groet haar met een minzaam wezen 5 
De welvaart, om ’t gelaat geprezen, 
Zal met u t’ faam ten reije gaan. 
Dan, dit kan de afgunst niet gedoogen; 
Zy ziet het aan met nydige oogen; 
De Heerschzugt voegt zich aan heur zy’; 
Staatkunde zal wel haast met beide t? faamen fpannen; 
Straks zal de ftoute Dwing’landy 
De dierbezwooren trouw der vreê-verdragen bannen; 


A B A 
…_ Wat onheil heeft dit Eedgefpan ; 
Volfchoone Vryheid! u befchooren ! 


De voormuur is wel draa verlooren, 


Haast waagt ’er heel Staatsvlaandre van. (Pp) 
ke ok le oke %* Wil 


vallen, als by Hochftet en voor Mallaga 1704 „ by 
Ramillies in Brabant in % jaar 1706, by Oudenaarde 
1708, vooral by Malplaquet 1709, by Villa Viciofa 
in Spanje 1710, 


Co) De Utrechtfe Vrede 1713. 
(p) In % jaar 1747. 


CA sert d j 


t Wil alles % ofiderft’ boven kekteiig « 
Zo hiet de groote Heer der Heërefis 
Op nienw ; der wötde paler: Melt. 
Hoùà hoed! Hy gebfe eerladg-opsller vrootmen bede, 
Door middel van ’s Lands dierbren Held, 
De binnelandfche rust , êf buften ’ bands den vrede. (q) 


nan apen 


Juich Vegter! Jaieh! de paviër: 
Telt u nog by Zyn (diërbre fehattens - 
Eer zak hêfn’bloed ‘uit de je rennfhtten ' 
Eer hy eeù wetteloos beftier 
Daar Zieldwang zieh op dùufft beroemen, 
C Niet in zyt hatt’zâl haatlyk noemen; — 
Of fchoon de laffe vleizucht' fmaal’, 
„ Wy willen veel om goed, maar Heesen vey hiel firy- 
den. 
(Dus luidt der Bataviëten tâal) 
» Wy konnen van ons bl8&d, maar niet van Vryheid 
Gai La des 


& & av En VOV, AE 


Geen Vryheid, die het oe de gezag 
Beftrydt van wettige Ov’righeden; 
_Die ’t Recht balddadig durft’ eeh 
Die alles dóen en zeggen mag : 
Dus breekt men alle tugt en orde; 
Op dat de Vryheid woestheid worde, 
PCIE ne Neen: 


(q) De Akenfche Vrede 1748; 


CER KIA) 


Neen: zulk een vryheid blyv’ geweerd, 
Maar 'daar ’s Lahds-Ow’righeên. ’svolks vryheid zelf.be= 
waaren; 
En ’% volk ook zyne Vad'ren eert, 
Daar wordt ’t geluk betragt van Haardfteên en Altaaren, 


GP HA De 


Gun Hemel ! dat dit dierbaar. pand 
Altyd mooge ongefchonden blyven, 
Datze in de fchaauw der Vreê-Olyven 
Nog lang heur zegevaanen plant’! 
Dat door haar de achtb’re wetenfchappen 
Beftygen hooge glorietrappen ! 
Dat Willem, Neêrlands hoop en vreugd; 
Met moed en minzaamheid de Vryheid blyv’ bewaaken ; 
Zyn hart, gefierd met Vorftendeugd, 
Moet ’t zoet der liefde van het vrye Neérland fmaaken ! 


DP PA A 


Dan, dat ook Nederland den roem 
Der Edle Vryheid niet misbruike! 
Waar door het ’s Hemels wet ontduike, 
En Godbeftryding vryheid noem’. 
Die boosheid legge uw magt aan banden! 
Dat Godsdienst, Vryheid, Deugd de handen 
Te faamen ftrengelen; en ’t geluk 
Der Nederlanden meer dan ooit ten top doen ryzen ! 
Dan zal t Uw Goedheid , die het juk 
Verbrak,eeuw in eeuw uit, met dankb’re galmen pryzen. 


> In Grasmaand MDCCLXXIL, ta A 
kkk g | LYST 


(LXxXIVv) 
LYST per VERHANDELINGEN, 


Ap Ewaord op de vraag over de redenen en 

herftellinge der vallen in de zee-dyken; 
door B, NEBBENS, Capitein-Major der 
ftad Middelburg. — — — Bl. 1 


Antwoord op dezelfde vraag ; door B. RENOU, 
in zyn leven Landmeter te Zierikzee, — ÓI 


js door C, DE KANe 
TER, ’s Lands Infpeêteur te Zierikzee, _ — O9 


Hiftorifche Verhandeling over ’t kafteel van 
Rammekens; door j, ER MERINS, Secre- 
taris der {tad Vere, — — — 133 


Onderzoek nopens het jaar, in ’ welke Lode- 
wyk, Koning van Germanie, aan den U- 
trechtfchen Bisfchop Hungerus de vryheid 
zyner kerke bevestigd hebbe; door H, vAN 
WIN, Penfiongris der ftad Briele, — 177 


Een geneesmiddel tegen de vallende ziekte, 
ter beproevinge voorgefteld door j. oos- 
TERDYK SCHACHT, Medic, Profesfor te 
Utrecht, — — — — 271 


Bericht aangaande verfcheiden zonderlinge Zee= 
Infeéten, gevomden aan de zee-wieren op 
het ftrand van ’t eiland Walcheren; door 
L. BOMME, Direteur van de Asfurantie- 
Compagnie te Middelburg. — — 283 


Verhandeling over de Keizerlyke Snede; door 
D. H. GALLANDAT, ’s Lands Operateur 
Anat, Chir, & artis obft. Le&tor te Vüsfingen, 319 


Vere 


(LEXXV) 


Verhandeling overde Gewyde Beurtgezangen ; 
door J. VAN IPEREN, Predikant te Vere, 358 


Waarneming van een volkomen opftopping 
van water, en van eene hevige long-ont-= 
fteking, welke laatfte door eene van zelve 
voortkomende kwyling gelukkig en volko- 
men gered werdt; door A, P, NAHUYS, 
Med. Profesfor te Harderwyk. — __— 435 


Waarneming van eene ontlasting van een aan- 
merkelyk aantal van water-blaazen door 
den afgang; door Derzelfden, — — 455 


Bericht van het gebruik der Electriciteit in de 
genezing van lammigheid; door s. vAN 
NOOTEN, Jansz. Heelmeester te Amfterdam, 463 


G. WINDIt Obfervatio Anatomica de admiran- 
do tumore eyftico, in thoracis cavitate, 
disfecto cadavere humano, reperto. 
Ontleedkundige waarneming van een ver" 
wonderenswaardig Beursgezwel, in de 
borstholligheid van een dood lichaam ge- 
vonden; door G. DE WIND, M.D. Ana- 
tom. Chir, & artis obft. Lector te Middel- 
burg; en vertaald door A. Muller, M. D. 
Schepen en Raad te Vlisfingen. — — 49L 


Waarneming wegens eene Longe-tering, door 
fteenftofte veroorzaakt; door 'y. VEIRACs 
Med. Dof, te Rotterdam. — — 505 


Befchryving van eene allerzonderlingfte wan- 
ftallige Menfchen-vrucht; door j. LE ROY, 
Heelmeester te Middelburg. — — 520 


Onderzoeking omtrent. de waare gedaante der 
Aarde; door j. F. HENNERT, Philof, Pro- 
fesfor te Utrecht, EE de — 529 


Klk 3 Brief 


(LX XX VD) 


Brief van j. LE FRANCQ VAN BERKHEY,aan 
7. Baster, over een hard gefchaald ey van 
een Zee-hoorn. Ti == Tk 576 | 


P. J. BERGIUS de Echite Semidigyna, nova 
planta fpecie ex America. 
Echites Semidigyna , een nieuwe foort van een 
Americaanfche plant, befchreven en afge- 
beeld door rp. 1. BERGIUS, Hitt, Nat, & 
Pharm. Profesfor te Stockholm, en vertaald 
door 7, W. Te Water. eel — — 583 


Bericht van de keering van ’t water in een vy- 
ver; door Mr. D. RADERMACHER, Heer 
van Nieuwerkerke , Bewindhebber van de 
O. L.C. ter kamer Zeeland te Middelburg. — 592 


Brief van y. BASTER, M.D. te Zierikzee, aan 
JF. W. Te Water, over den mislukten uitflag 
der Tarw-teeld , volgens het voorfchrift 
van den Heer Adiller, — ach — 597 


Bericht wegens de miswyzing van het Com- 
pas door den donder ; medegedeeld door 
J-. TJEENK, Secretaris van ’t Zeeuwsch 
Genootfchap. — — — — ÓI5 


De overgang van Venus over de zon, den 3 
Juny 1769 te Philadelphia waargenomen; 
getrokken uit het Engelsch werk van 
JF. Ewing door P. BODDAERT, M.D. te 
Utrecht, — — — — 2617 


Waarnemingen over de luchtsgefteldheid, en 
den gevallen regen te Zierikzee, in de jaa- 
ren 1770 en 1771; door J. BASTER. == Ó48 


Meteorologifche waarnemingen , in ’t jaar 1770 
te Vlisfingen gedaan door A, MULLER. — Ó5I 


DRUK- 


DRUKEFEILEN 


E N 


VERBETERINGEN. 


Bl. 307 reg. 14 
—= 308 — 13 
— 325 — 4 
_ 328 5 
— 330 =— IO 


— 336 — I5 
— 339 — II 
_—_ 338 mt $ 


_Hiftorie. 


In het tweede deel. 


flaat overige lees voorigen 

—— uit te flaan — uitgeflagen 

—=.gebererd —- verbeterd 

— ziekte —= ziekten 

— twee eneen vierde duimen uitmake lees 
twee en een vierde, en die der andere 
twee en drie vierde duimen uitmake, 

—— als de —- äls naar de 

— wyking — werking 

—— het beletfel — het voornaame beletfel 


Jn het derde deel. 


Bl. LxIv reg. 20 flaat MAURITS lees MAURITZ 
Verhandelingen. 

Bl. 198 reg. 14 flaat Prium — Pruim 

—= 437 == 29 —— raakte —- geraakte 

== 445 =—= 2 === aanhoudendende — aanhoudende 
—= 445 —= 21 —— hoesten, —- hoest en 
JSO Ó — Extraêam —- Extraâum 


== 459 — 24 


— Ontlasting == ontaarting 


A 


id E d La Dd 


4 En 
jee hi Als haa 
ran bare. ie habe Heb An Beru 
Maps eb MD Es 4sbreke das aa anwa 
ZE stermteg namidt Blintiv oh apt ndr 


2 
pen ige a: 


oe esn end\ Dd 


Li ad Ar ids: 


ANTWOORDEN 


OP DE 
VA 7 An Gait o 


VOORGESTELD DOOR HET ZEEUWSCH 
GENOOTSCHAP DER WETENSCHAP 
PEN TE VLISSINGEN S 


Welke zyn de redenen der meenigvuldige 
vallen of grondbraken in de zee-dyken;, 
wvoornamelyk die der Provincie Zeeland, 
en op welke wyze konnen dezelve best voor- 


gekomen, of, daar zynde, fpoedigst en 
migst kostbaar herfteld worden? 


DQ OO R 


BASTIAEN NEBBENS, 
Capitein- Major der Stad Middelburg, 


BARTHOLDUS RENOU, 


in zyn leven Landmeter te Zierikzee, 


CORNELIS pre KANTER, 
di Lands Infpetteur te Zierikzee; 


Aan welken de eerpryzen, door het Genoot- 


fchap, op den 20 September MDCCLXXI, zyn 


toege wezen, 


BER POM 57 hal " { ok PAN 


NAALOOWTVA 
| hik. aa 40 | 
dE aan 
Poawvaan Pan HOO azar20 


“TAMDEKHATEW ALT TANIETOOH 
smaomieeldy AT uaa 


opiheusiesase sb ssnher do ngs ATM 
ushyaeaas oh ot orndeodonorg Ao dine 
«baslaoS safieord nb vh Ayhoragrsoow 
NOP 10de nangtoh oger haas ep Ry 


da wpd, Sarge wad Vp snah 
Somrrour mhaflesd mndtvoA Mgt 


a eo oa d es 


Ned PEARU UIA IT2Ag 
eVa gil venlo, kid 7 


VOHL BUG OET AGP 


SRR GMR d d5Vol df HE 
d ij pe 


AATUAA 4 
€ 38 shi HE: keb RL Giek ha hd 
vedan dod roob «oost gh” ov ARÁ 


WES « LERJIMEM Fodenardel OL ooh go TpBadat 
ì | HIS IRL 


Bladz, 3 
VERHANDELING 


Over de redenen der meenigvuldige vallen of 
grondbraken in de zee-dyken, voornamelyk die 
der Provincie Zeeland, en de wyze , waar op 
dezelve best voorgekomen, of, daar zynde, 
„Jpoedigst en minst kostbaar konnen herfteld 
worden. 


D OQO OO R 


BASTIAEN NEBBENS 


SSSSSSSSISSHSS 


Ie ‚ by de eerfte opkomst van het 
Zeeuwsch Genootfchap der Weten- 
fchappen te Wlisfingen, deszelfs grond- 
flas gevestigd op dien regel, die de eer- 
fte der wetten, welke tot een rigtfnoer 
moesten verftrekken, uitmaakt, namer 
lyk, naast de hoogfte verheerlykinge 
van den alleen wyzen Gop, het gant- 
fche menschdom en vooral den Land- 
genooten voordeelig te wezen (a), geen 

a: m3 be 


_(@) Ziet Verhandelingen uitgegeven door het 
Zeewwsch Genootfchap , eerfte deel bl, XL, 


4 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


uitgebreide . betooging “zal *er- noodig 
Zyn, om te doen opmerken, hoe zeer 
de betragting vän dien pryswaardigen 
regel, ookin „deze. opgegevene: vrage, 
doorftraalt; want dat, de meenigvuldige 
vallen, of grondbraken, in de zee-dy- 
ken, zeer nadeelige, en‚ voor de Pro- 
vincie Zeeland int byzonder, allerfcha- 
delykfte en drukkende gevolgen hebben, 
zal niemand, zoo ik vertrouwe , willen 
of kunnen tegenfpreken; maar veel lie- 
ver. met my inftemmen, dat de aanlei- 
ding en opwekking tot een naauwkeurig 
onderzoek naar de redenen van die mee- 
nigvuldige vallen, en de beste wyze om 
ze voortekomen , of fpoedigst en minst 
kostbaar te herftellen , zoo niet aan het 
gantfche menschdom, immers voorname- 
yk den Landgenooten voordeelig te wil- 
len wezen moet gerekend worden, — 
Te meer, daar men, zoo veel ik weet, 
over dat onderwerp, hoe zeer ons land 
in gemeen, en de Provincie van Zee- 
land in *tbyzonder, daar aan gelegen 
ZY » tot nog toe zeer weinig , of misfchien 
in ’*geheel niets, befchreven vindt. 
Waarom dan, ín zoo verre de voorge- 
melde grondflag en % doelwit van het 
Zeeuwsch Genootfchap niet alleen die 
Ü Maats 


SCENSDESZEE-DYKEN. 5 


Maáatfchappye betreft , maar ookeen der 
voornaamfte” wetten «voor «het geheel 
menschdom is éen ieder dit voornaam 
doel behoort te betragten;, en het zelve 
beftendig moet zoeken te bereiken. 


… Uit zulke en andere geóorloofde grond- 
beginfelen heb ik derhalven onderno- 
men, by gelegenheid ‘der gemelde op- 
gegevene “vrage, myne’ gedagten ‘over 
dezelve medetedeelen, of ‘fomwyl dat 
geringe werk eenig nut dede, al was 
‘tdan maar, dat meer verligten en kun- 
digen daar door opgewekt wierden ‚om 
het zelve te ‘verbeteren, en waar mede 
ik zelfs zoude vermeenen geen geringen 
dienst aan ons vaderland te hebben toe- 
gebragt, “Daar toe verleene de alleen 
wyze GOD Zynen gunftigen zegen! 


Om dan met. eenige orde in het ver- 
handelen ‘van ‚deze {toffe voorttegaan , 
en my teffens met bekortinge, zoo veel 
mogelyk tot de voren gemelde vrage 
van het Zeeuwsch Genootfchap te be- 
palen, zal ik dezelve, drieledig zynde, 
ook alzóo onderfcheidenlyk tragten te 
behandelen, met, 


od A 3 Eerst: 


Ó B. NEBBENS OVER“DE VALLEN 


„Eerst: te onderzoeken de redenen der 
meenigvuldige vallen. of grondbras 
ken in de zee-dyken, voorname- 
lyk die der Provincie: Zeeland ; 


Ten tweeden + op welke wyze dezelve 
„best konnen voorgekomen worden; 


ke 7 en derden: of, daar zynde, {poe 
„…digst en minst, kostbaar -herfteld 
worden, | nia f 


Dog alvöfens, zal ik „tot een onder: 
fcheiden begrip „wat men -door vallen 
of grondbraken‚-myns oordeels, te ver- 
{taan.hebbe, dezelve kortlyk, befchry; 
venen daar. by.opgeven, zoo veel mo, 
gelyk , alle. omftandigheden., „welke met, 
in, by en omtrent die vallen gewoonlyk 
verzeld, gaan, zoo ten opzigte,der-val- 
len zelve, als ten: aanzien der. plaatfen 
en fituatien , daar die vallen of-grondbra- 
ken gebeuren.— Waar nä, uit die op- 
gegevene algemeene aanmerkingen En 
waarnemingen , de gegrondheid ‚ of lie- 
ver de meeste. waarfchynlykheid van. de 
opgegevene’ féederien der meenigvuldige 
vallen, en myne ovefige voorftellen À 

he tje en 


IN DE ZEE- DYKEN, 9 


behandelinge"der meer gemelde vraag, 
te ligter erfkorter zullen kùnnen worden 
opgemaakt, en op dezelve toegepast. 


Befchryving wat men door vallen of 
grondbraken werflaat. 


Het zyn die fchadelyke, en, meest- 
tyds zonder eenige voorteekens, onver- 
wagte en fchielyke wegvallingen van ge- 
heele vakken in de voor de zee liggende 
gronden, of meylanden, *t zy fchorren, 
onbegroesde flikken, of zandgronden, 
waar mede dikwils de zee-dyken in het 
tallu, ja tot in de kruin, en fomwylen 
geheel , in een ogenblik, met derzelver 
zate en voorfchreven voorgrond wegval- 
len, breken, en hunne plaats in meer- 
dere of mindere diepte veranderen „200 
dat de polders en landen, voor of om- 
trent welke zoodanige vallen gebeuren, 
in meerder of minder gevaar van over- 
{trominge. gebragt worden „en zelfs fom- 
wylen daar door geheel komen te inun- 
170 7 Mi LE 


€ 


A 4 Al. 


8 B, NEBBENS OVER DE VALLEN 


vadlgemeene „aanmerkingen en waarne- 
vobrdningen vande byzondere omflandig- 
„heden, die by, met „ in en omtrent de 
wallen, of grondbraken, gewoonlyk 
werzeld gaan, zoo ten opzigte wan 

to de. wallen zelve, als ten aanzien der 
__plaatfensen Áituatien, waar die val- 


len gebeuren, 


De vallen; of grondbraken, zyn, 
gelyk by de befchryvinge werdt gezegd, 
zeer. fehadelyk, en gefchieden, meest- 

yds zonder.eenige voorteekens, door- 
gaans onverwagt en op ’tallerfchielykst, 


“_p, De vallen gefchieden nietaltyd tef- 
fens, of te gelyk, dat is, alles wát on- 
derriynd of tot den val gefchikt en be- 
teid is, valt niet eensklaps weg, maar 
dikwils met ftukken en brokken , het ee- 
ne voor en het Andere ná, Egter pleegt 
het eerfte ftuk meestentyds op * fchie- 
lykst en onverwagtst weg te vallen, 


708, De ‘kolken, of gróndgaten, door 
de vallen geformeerd, hebben meesten- 
deels {teile oevers of kanten, onregelmaä- 
tige figuren, en ook een. ongelyken 
grondflag. 


À 4. Dee 


IN DE ZEE-DYKEN. 9 


4e Die kolken zyn doorgaans voor- 
zien van één of meer uitgangen, of get- 
ten, naar de diepte en het digstby gele- 
gen kanaal of vaarwater gaande, en in 
dezelve uitkomende, 


5. Dezelve grondbraken- gefchieden 
veelal by laage ebben , in {til weder, 
met-aflandige winden, na gierftroom. 


6. Zy hebben meest plaats , Daar fter- 
ke ftroomen;, of tye, langs en op de wal 
benen fchieten, of daar draaijingen en 
malingen van het tye, of zoo genaamd 
neer, gaan 3 


Je Daàâr veel val. van water, namelyk 
hooge vloeden en laage ebben.plaats heb- 
ben, gelyk ook daar meer ebbe dan vloed 
gaat, a | | | 


… 8, Daar fteile oevers, en.diepe kanaa- 
len „ ofvaarwaters plaats hebben; 

«9: Daar de gronden. met doorgaande 
laagen vasten derry , kley ; of andere vas- 
te ftoffen, en daar onder losfen derry, 
Ípier, kwylzand, fchulpzand , of ande- 
te losfe ftoffen; famengefteld zyn. 


10 B, NEBBENS OVER DE VALLEN 


1o. Eindelyk, die vallen, of grond- 
braken, gebeuren zelden, daar- zware 
zeën of flag van water op de wal en oe- 
vers taan. 10 


De voorgemelde algemeene aanmer- 
kingen, waarnemingen, en byzondere 
omftandigheden , in het eene geval meer- 
der en in het andere minder, naar mate 
der onderfcheidene gevallen en fituatien, 
door de ondervindinge geftaafd zynde, 
zullen ons dezelve „in: de behandelinge 
en oplosfinge der drieledige vraag, by 
toepasfinges,-merkelyk te ftade komen. 


> „Dus nu.in ’t algemeen gezegd hebben- 
de, wat men van ’t onderwerp dier vra- 
gen ste begrypen hebbe, en wat?er al 
met, in, by en omtrent het zelve ge- 
woonlyk verzeld gaat, zal ik te ligter 
kunnen overgaan tot -de byzondere be- 
handelinge‘ van het eerfle lid der vrage, 
te weten, welke zyn de redenen der mee- 
nigvuldige vallen, of: grondbraken, in de 
zee-dykèn:s voornamelyk die der Provincie 
Zeeland) » egbers | 9 

Hier in zal-ik deze orde houden; dat 
ik eerstrin’bgemeen de meest hee 
hik „or Á y- 


IN DE ZEE-DYKEN.” … ÏI 


lyke redenen van de vallen en’ grondbra= 
ken” zal opgeven (ik zegge, de meest 
waarfchynlyke redenen , om dat een on- 
wraakbaar , -wiskunftig en zeker betoog 
in dezen niet‘wel mogelyk is; want wie 
tog heeft den bodem der zee doorwan- 
deld „en wie kent volkomen de ingewan- 
den der aarde?) en. dan zal ik -aantoo- 
nen de voorname redenen, waarom die 
grondbrakenzook in de Provincie Zeer 
tande by zonderlyk; plaats hebben. 


>Met opzigvvan:de algemeene oorza- 
kem en redenen‘der vallen in de zee-dy- 
Ren szegoe ilena mA € 
Eerftelyk » -dat ‘het eene waarheid is, 
die niemand onbekend kan zyn, en door 
het getuigenis van verfcheiden fchryve- 
ten geftaafd wordt, dat het aardryk tot 
eenvzeer verregaande diepte „>en zelfs 
Zóowverre ons de boor en gravers zulks 
hebben konnen leeren, op veele plaatfen 
isofamengefteld' uit-beddinger van zeer 
onderfcheiden* foort van ftoffen, als 
koorn-aarde, favel, kley, wasten en los- 
{en derry, fpier, zand; fchelpzand, 
kwylzand, en -meenigvuldige “andere 
foorten. meer , zeer onregelmatig, op de 
eener pläats dus, en op de andere plaats 

Ji fem): ZOO » 


12 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


zoo, hier met ftrooken, aders, liemeh; 
of fcheen, en aldaar met doorgaande 
eenigzins regelmatige laagen, Menvzie, 
ten bewyze van dien, alleen , om niet 
een meenigte- andere. op-te geven; die 
vermaarde gravinge en putte Zmfter- 
dam, waar in men, op een diepte van 
232 voeten, meer dan twintig malen on- 
derfcheidene beddingen en gronden ont- 
moette, „Ook kunnen „ter bekortinge 
zoo voor dit, als ’t volgende „ons tot 
bewyzen ftrekken, onder andere, de 
zeer naauwkeurige opgave, en proeven 
van den zeer voortreffelyken Heere 
J. LE FRANCQ VAN BERKHEY; In Zy- 
ne Natuurlyke Hiftorie wan Holland. 


Ten tweeden : even bekend en ontegen- 
zeggelyk is het, dat die, en andere on- 
der{cheidene foorten van ftoffen ‚waar 
uit de beddingen der gronden zynofa= 
mengêfteld;-en beftaan ,: ook zeer onder- 
Ícheiden: zyn, in haar houdinge, met; 
en omtrent het water; dat is, dat‚hetee- 
ne foort-van ftoffe. meerder en-eerder 
vatbaar en: vloeibaar, en dus tot ver- 
plaatfinge, door en‚met het water „ be- 
kwamer isen wordt dan: hetandere; ge- 
tyk by-voorbeeld „ het fpier, kwyl-en 
OON fchulp- 


IN DE ZEE“DYKEN. 13 


fchulpzand minder het water, in des- 
zelfs vloeibaar of verplaatsbaar maken- 
de kragt, en wryvinge, kan wederftaan, 
dan de vaste derry , of kley-ftoffen. 


Gelyk al mede, ten derden: genoegzaam 
zeker is, dat de aardkloot, immers zy- 
ne by ons, tot ons oogmerk in dezen, 
ig genoeg bekende oppervlakte, op 
veele plaatfen als doorflingerd is met wa- 
ter-aders, en wellen, die, naar ons be- 
grip onregelmatig, niet alleen perpendi- 


eulaîr, ten opzigte van onzen ftand, 


maar ook fchuins en horifontaal, door 
denzelven heen loopen, en welke waar- 
fchynelyk moeten geformeerd zyn, en 
worden, door buizen of aders, uit los- 
fer en meer doorlatende ftoffen beftaan- 
de, dan de ter zyden en rondfom liggen- 
de gronden zyn. 

Hier toe {trekke ten preuve de daag- 
lykfe ondervinding der gravers: 

Waar van anders, die dikwils gebeu- 
rende fchielyke opberftingen van zulke 
water-aders, die men wederom kan 
floppen, en ter zyde dieper graven, 
zonder water te krygen, en welke aders, 
by afftekinge , wanneer zy fchuins of 
Gorifontaal loopen, door den toevloed 

van 


I4 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


van water uit dezelve, de in zig hebben- 
de ftoffe ontloozen , en als een opene buis, 
of pyp van een fontein, zig vertoonen 
in mindere, of, meerdere. grootte, of 
wydte? 

Waar van anders , die zoete aders en 
bronnen uit zoute gronden, ja door het 
zout water heen, op ftranden, fchorren 
en flikken, of zoute aders uit anderzins 
zoete gronden, waar door , by ontfprin- 
ging, veel drinkensputten bedorven wor- 
den; die, zoo als de eenvoudige land- 
man zelf weet, dikwils weder goed te 
maken zyn, door die zoute, of bittere 
aders en wellen te {toppen , en met zand 
te beleggen ?— Verzekerde niet Ce/ar 
zyne krygslieden, dat ’er op de oevers 
der Egyptifche ftranden zoete water- 
wellen waren? is Ariftoteles onbewust 
geweest, van zulk zoet water uit zoute 
gronden? fpreekt Pliniys niet van zoet 
water aan ftranden? 

Waar van anders dat onderfcheid 
van zoete, zoute, en bittere wellen of 
aders, naastby den anderen gelegen; 
of wel op-eenen kleinen afitand te gelyk 
ontfpringende 2 

Waar van de onderfcheidene diepte, 


eer men:water krygt, op de eene plaats 


hd 


IN DE ZEE-DYKEN, 15 


zes, op de andere twintig, minderen 
meerder voeten, ja tot een ontfaggelyke 
diepte, waar van men meer dan één 
voorbeeld heeft? 

Ís niet, volgens getuigenis, zekere put 
op de Veluwe 135 voeten diep? 

Wat is anders de reden, dat, (zoo als 
geloofwaardigen getuigen) de putten met 
zoet water, op ’t Eiland Urk, ryzen 
en dalen, naar mate de Rivier de 7sfef, 
verre van daar, beneden Campen, uif- 
komende, daalt of zwelt 2 

Waar door klimt en daalt de beroemde 
gat van hoog Elten niet, naar mate van 

et ryzen of dalen van den daar digt 
voorby {troomenden Rhyn, maar inge- 
volge den toeftand der Maze, die 4 uu- 
ren van dezelve voorby de {tad Grave 
heenftroomt, zoo niet de water-aders, 
die dien put fourneren, gemeenfchap 
hebben met de ver afgelegene Maze, en 
niet met den digtby liggenden Rhyn? 

Is het zoo genaamd fonteintje te Ber- 
gen op den Zoom alleen door kunst ge: 
maakt, of helpt de Natuur, door aders, 
het-zoet water op den zouten oever in 
{trand uitborrelen ? 

Waar komt het zoete water anders 
als door zulke aders, of buizen en eek 

hek len, 


16 B. NEBBENS- OVER DE VALLEN 


len , in de fchaap-ftellen „die in Zeeland 
en elders, in de dagelyks met zout wa- 
ter overftroomd, en. dus doorweekt 
zynde zoute fchorren „gegraven zyn, 
tot drinken voor het op de fchorren wei- 
dende vee? Bene’ ob d 
Waar van anders die zeldzame put, 
te Colynsplaat , welks water zoet genoeg 
is, om bier te brouwen, zoo als men 
het daar toe gebruikt, onaangezien het 
met hooge vloeden en laage ebben van 
de tusfchen Zierikzee en Colynsplaat 
{troomende Oosterfchelde, ryst en-daalt, 
zonder dat zulk een verfchynfel zig aan 
andere naby gelegene putten vertoont? 
Men denke ook op die bekende putten 
in Walcheren, Zuidbeweland, en ande- 
re Zeeuwfche Eilanden: trouwens zoo- 
danige verfchynfels zyn niet zeldzaam, 
byzonder in de Provincie Zeeland, waar- 
om ’t dan overbodig zoude wezen, zig 
met de byzondere opgaven derzelver 
langer bezig te houden. Alleen teeke- 
ne ik hier, met een-woord, nog-maar 
aan; waar van anders die: zoete „water- 
aders, daar die rondfom met de-zoute 
Noord-zee befpoeld wordende Provincie 
van Zeeland zoo merkelyk mede „geze- 
gend is 2 a8 : zoob el 


Ein- 


IN DE ZEE-DYKEN,: 17 


Eindelyk, tenwierden: heb ik , tot myn 
onderwerp noodig, aan te merken, hoe 
onze Aard-kloot, de Nederlanden, ons 
Vaderland, en iedere Provincie van de- 
zelve in ’*tbyzonder, de eene min en 
de andere meer, als doorfneden is met 
zeën, rivieren, kanaalen, en vaarwa- 
„ters, waar van door veele fterke {troo- 
men, ebben en vloeden, draaijingen , 
malingen of neeren, langs fteile oevers, 
heen fchieten; het welke, zoo ’k ver- 
trouw, geen bewys vereischt, als zyn- 
de zulks by ieder bewoonder, byzon- 
der van ons Vaderland , immers zoo ver- 
re in dezen tot ons oogmerk dienftig is, 
genoegzaam bekend , behalven meenigte 
getuigenisfen van bekende fchryveren. 


Al het vorengemelde genoeg , dog ook 
teffens noodig zynde, tot bevorderinge 
van myn oogmerk, zal ik, tot afdoe- 
ninge myner taak, ter beantwoordinge 
van het eerfte lid des eerften deels der 
meergemelde vrage overgaan, en uit de 
applicatie. van het hier voren ter neder- 
geftelde, en‚ zoo ikmeen, genoegzaam 
bewezene, opgeven de meest waarfchy- 
nelyke redenen der meenigvuldige val- 
len, of grondbraken , in de zee-dyken, 
All, DEEL. B Ik 


18 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


Ik begrype dan, dat die redenen te 
vinden zyn en afgeleid moeten worden; 

Ten eerften: in het famenftel van het 
aardryk, en deszelfs beddingen, uit ver- 
fcheidene foorten van ftoffen ; 

Jen tweeden: uit de wellen, buizen, 
of aders, die zeker uit meerder doorla- 
tende ftoffen moeten beftaan ; 

En ten derden: uit de zeën, rivieren, 
kanaalen, vaarwaters, en voorname- 
lyk derzelver fterke ftroomen, of tyen, 
ebben en vloeden, draaijingen-, malin- 
gen of neeren, langs en op fteile oe- 
vers plaats hebbende ; — 

En daar uit redeneer ik in dezer voe: 


ge: 

Is *t Aardryk zoodanig famengefteld , 
gelyk het is, dat daar in op fommige 
plaatfen, als met ftrooken, fcheên, en 
liemen ; op andere. weder, doorgaande, 
en eenigzins regelmatige laagen of bed- 
dingen van onderfcheidene, min en 
meerder tegen de vloejbaarheid en tot 
vervoeringe bekwaam makende kragt 
van ’t water beftaanbaareftoffen, gevon- 
den worden ;—- en worden die laagen 
en bedden van onderfcheidene ftoffen , 
door’ fteil worden, of zyn, van de oevers 
der zeën, rivieren, kanaalen of vaar- 
eik \ Wa 


IN DE'ZEE-DYKEN. 19 


waters, bloot gefteld aan de fchuuringe, 
wryvinge, losmakinge en vervoeringe, 
door den fterken ftroom of tye van vloed 
en ebbe, die, op en langs die fteile oe- 
vers, door die rivieren, ‘kanaalen, of 
väarwâters heen ftroomen;5— wyders;, 
worden aari zoodanige los-, vloej-, en 
vervoerbaafmakinge, door het afnemen 
der oevers, ook bloot gefteld de meer= 
der doorlatende, en dus ligt vervoerbaar 
wordende ftoffen, waar uit de buizen der 
" water-aders, of wellen, by myn tweede 
byzondere aanmerkinge geroemd , meer 
dan waarfchynelyk beftaan, en zyn g#- 
formeerd;— zoo kanik’, by gevolgtrek- 
king uit het vorengemelde, en'by verge- 
lykinge met de opgegevene algemeene 
aanmerkingen, waarnemingen ‚en byzon- 
dere omftandigheden, de redenen der 
vallen of grondbraken, en “werkingen 
daär toe, dus begrypen te zyn;— 

Dat het water, tegen zoodanige oe: 
vers, door fterke ftroomen, fchuurende 
eni’wryvende, de openliggende losfe, en 
méest aan haar’ losmakendé eigenfchap 
gehoorzamende'ftoffen los, en vlóejbaar 
maakt, uitlokt, en ‘door den fterken 
{troom verplaatst; en’‘medevoert ;— 
waar toe de vloed’, de draaïjingen’ en 

B 2 ma- 


20 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


malingen , of zoo genaamde neer, wel 
meest en eerst het hunne bybrengen in 
los maken der ftoffen , en de ebbe meest 
doet tot de wegvoeringe der losgemaak- 
te ftoffen; en in dat gevoelen worde ik 
byzonder geftaafd , door de gewoone re- 
gels, en middelen, die men ter verdie- 
pinge van kanaalen, of vaarwaters, by 
de hand neemt; waar mede men, im- 
mers meesttyds, best flaagt, als men 
meerder ebbe dan vloed door zoodanig 


vaarwater kan brengen, om dat, in zulk - 


geval , de losmaking der ftoffe niet genoeg 
tot deze bewerkinge zoude zyn, alsde 
ftoffe zelf niet weggevoerd wierde; en 
hier toe zullen met opzigt tot de vallen, 
ook myne hier voren opgegevene 6, 7, 
en 8 bevindelyke aanmerkingen en waar- 

nemingen ten bewyze trekken ; — 
Dat alverder, door die uitlokkinge en 
wegvoeringe der ftoffen , een ondermy- 
ning veroorzaakt wordt; namelyk op 
zulke plaatfen daar de grond, of bed- 
den, zoo als ik te voren zeide, met on- 
derfcheidene laagen van meerder en min- 
der voor de vloejbaarwording vatbaar 
zynde ftoffen is: voorzien; want daar 
geen andere als eenfoortige , ’t zy losfe 
of vaste ftoffen , te vinden zyn, in 
de 


IN/DE ZEE-DYKEN,. … 21 


de “oever-in zoodanigen geval, name- 
lyk daar de-ftroom tot -wegvoeringe en 
afnemen geneigd is, meesttyds geheel , 
of gelykelyk af, dat is, zonder groote 
ondermyninge: dog , by voorbeeld „daar 
de grond , of. beddingen, famengefteld 
is uit kooren-aarde, favel, zand, kley, 
en vasten derry, en daar onder losíe 
derry , fpier „ kwyl-,„los-, of fchelpzand „ 
zoo als dikwils gebeurt, en de losfe der- 
Ty; fpier, kwyl-, los-, of fchelpzand 
werden, in voegen als voren is gezegd, 
uitgelokt en weg gevoerdszoo is het klaar 
te begrypen , dat de vâste derry, kley , 
of andere vaste ftoffen, 'dls meerder te- 
genftand biedende, tegen de los- en vloej- 
baarwordinge, blyft hangen, en als ’ 
ware een wulft of kelder formeert; wel- 
ke welligt, door de ftrooken, of fchéen 
van meerderen tegenftand biedende ftof- 
fe, die door de meerdere losfe {toffe on- 
der gezegde vasten derry, of kley heen 
loopen „als door pilaren werden onder- 
fteund, en smede tegen de vloejbaarma- 
kinge, «en wryvinge-van het water bly- 
ven wederftand bieden ;— - * 
„ Oeffenende dat water en tye te minder 
zyn kragt, en wryvinge, op dat wulft, 
met zyn fteunfels, naar maate het zelve 
B 3 wa 


22 B, NEBBENS OVER DE VALLEN 


water minder tegenftand van zyn meer 
gezeggelyke of eerder vloejbaar worden- 
de ftoffe vindt, “en dus ondertusfchen 
voortgaat met die ondermyninge, en uit- 
lokkingen-der ftoffen , tot dat het vacuum 
of kelder te groot en wyd, die ftaanders 
of pilaren eindelyk, door -geduurig wry- 
ven; en kabbelen, mede ‘afgefchaafd., 
ente zwak wordende , om het voorfchre- 
ven wulft langer te onderfchraagen; of 
ook wel, dat die ondermyninge zoo ver- 
re,en verder gaat, alsde vaste {toffe , 
het zy derry „kley-of andere, die’t voorf, 
wulft uitmaaktsdtrekt, en dus alles da- 
gelyks verzwakkende, ten laatften dat 
wulft niet meer alleen door zyn eigen 
krast kan taande blyven, maar ook 
door behulp en onderftand van het wa- 
ter, dat dezen kelder vervult, werdt ge- 
dragen; welk water, door de drukkin- 
gen van ’tboven water , genoegzaamen 
wederftand biedt tegen de natuurlyke 
neiginge, en eigen zwaarte van het nu 
verzwakte en nederwaarts neigende wulft, 
tot dat eindelyk meesttyds eerst een 
hoog giertye als ’t ware dedaatfte hand 
aan deze ondermyninge legt, en door 
losmakinge en uitlokkinge, met een af- 
landigen wind, te beter bevordert, dat 

een 


IN/DE ZEE-DYKEN. 23 


een-laage ebbe „die den meesten tyd op 
hooge giertyen volgt, dat water ,en dus 
zyn kragt, vermindert, en vervolgens 
de- noodige hoeveelheid-der persfinge in 
evenwigt met de drukkinge van het wig- 
tige en anders nu nietmeer genoeg on- 
derfteund- wordende wulft te kort fchiet , 
waar door dan dat wulft door zyn eigen 
zwaarte , zy geheel , of fomwylen ge- 
deeltelyk, als op fommige plaatfen , nog 
door zwakke fteunders , of ook wel door 
ingeftorte „bonken en brokken onder- 
fteund wordende, inftort, en die zoo 
fchadelyke en dikwils met geheele over- 
ftroominge dreigende vallen, of grond- 
braken, veroorzaakt; — 

En deze wyze van werkingen, met 
zyn gevolgen, wordt in ’t byzonder ge- 
{taafd, en-komt zeer wel overeen met 
myne-hier voren opgegevene 1,2, 3, 
5 en g-bevindelyke aanmerkingen, en 
waarnemingen der byzondere omftan- 
digheden, die-met, in, by , en omtrent 
zoodanige vallen, of grondbraken, ge- 
woonlyk verzeld gaan, 


‚Dan my dunkt, hier wordt my een 

tegenfpraak gedaan; 

Dat, namelyk , zoodanige vallen, of 
_B4 grond- 


24 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


grondbraken , fomwylen hunne voor- 
naamfte wydte en breedte hebben eenen 
geheelen afftand van den oever en ka- 
naal, of vaarwater , en dat dus de bloot- 
ligging der onderfcheidene ftoffen van 
de beddingen of grond, door de affcha- 
vinge en uitlokkinge der oevers, daar 
van geen oorzaak kunnen zyn, 

Dog wie heeft niet opgemerkt, dat, 
zoo als hier voren is gezegd, het aard- 
ryk niet alleen met reguliere laagen , van 
onderfcheidene ftoffen famengefteld is , 
maar ook liemen , ftrooken , of fcheen, 
van die verfchillende ftoffe in zig heeft, 
en dat dus zeerligt zoo een lieme, ftrook , 
of fchee van ligt verplaatsbare toffe, tot 
een verre gaande diepte, en uitgeftrekt- 
heid, horifontaal, of fchuins kan uitge- 
lokt worden, tot daar dat tot ondermy- 
ninge geneigd en wegvoerende water een 
vollen voorraad van losfe en weinig we- 
derftand biedende {toffe vindt, dat dan 
door het zelve water, langs het eerstge- 
maakte kanaal, of uitgang, wordt uitge- 
lokt en weggevoerd, — 

Trouwens wat behoeft men tot die 
uitwerkinge zulke liemen, ftrooken of 
fcheên van onderfcheidene, en ligt weg 
te voeren ftoffe; zyn niet onze hier vo- 

ren 


IN DE ZEE-DYKEN:'’ 25 


ren opgegeverie en genoegzaam beweze- 
ne aders, wellen, en buizen, waar me- 
de de grond als doorflingerd is , daar 
toe genoegzaam? kunnen, de losfe en 
meerder doorlatende ftoffen uit dezelve 
uitgelokt zynde, die ontledigde buizen 
niet ligt dienen tot kanaalen, geulen, en 
uitgangen van ligtere, en door het wa- 
ter los en vloejbaar gemaakt zynde ftof- 
fen? kan zulks niet een geheele diftantie 
van den oever ingekropen zyn? wie 
weet niet, wat uitwerkinge men van 
die natuur, door zoogers in fluizen of 
fchoeiwerken, ziet en ontdekt? hoe 
worden fomwylen geheele ondermynin- 
gen en kelders uitgevoerd, en gemaakt 
door enkele reeten, kwartgaten of ande: 
re kleine openingen in de fchoeijingen 
of aanflag? wat kelder of ondermyninge 
moet zoodanige zooger, dikwils door 
eenen onzigtbaren en kleinen uitgang, 
formeren, daar een geheele (luis, of an- 
der werk, door inftort „ of uitfpoelt, 
waar van voorbeelden genoeg voor han- 
den zyn@— Or | 

En hier in worde ik niet weinig ge- 
ftaafd, en als * ware bevestigd, door 
en met myne 4 hier voren opgegevene 
algemeene bevindelyke ganmerkinge en 
| B 5 waar: 


26 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


waarneminge ; want waar van anders die 
geul, die uitgang naar de diepte, die 
men, ik durf bynazeggen, altyd by val- 
len of grondbraken vindt, en die zeker- 
lyk zyn de pasfagie der uitgelokte, en 
vervoerd wordende ftoffe, ; 


_ Wyders zal uit het bygebragte ver- 
der ligtelyk kunnen worden opgemaakt, 
hoe die vallen, of grondbraken , zoo als 
by de befchryvinge en 1 ondervindely- 
ke algemeeneaanmerkinge werdt gezegd, 
ten uiterften fchadelyk, meesttyds zon- 
der eenige. voorteekens, doorgaans on- 
verwagt en opt allerfchielykst gefchie- 
den;—= «als mede hoe dezelve vallen, 
of grondbraken, zoo als de 2 algemee- 
ne aanmerkinge zegt, niet der teffens, 
of te gelyk , wegvallen, maar dikwils met 
ftukken en brokken, die of op zwakke 
fteunders, of op de ingevallene brokken 
en bonken, blyven hangen, en nu de ee- 
ne, «en dan de andere wegvallen; — 
Gelyk ook:hoede kolken of grondgaten, 
door vallen of grondbraken geformeerd, 
meesttyds fteile oevers „ of kanten niet 
alleen , maar zelfs ondermynde zyden, 
en oevers hebben, ook van onregelma- 
tige figuren zyn, en ongelyken ens 
ed 


CIN DE ZEEFDYKEN, 27 


hebben, die geformeerd is,of door onre- 
gelmatige uitlokkinge, of ‚dat meer 
waarfchynelyk is „door het ingevallen 
wulft, brokken en bonken van het zel- 
ve; welken ongefchikten.grond, bonken 
en-brokken, men doorgaans zal bevin- 
den tezyn van een zeer vaste, en harde 
kley , of-derry ftoffe;,— dat dan al we- 
der niet weinig dient tot ftavinge van 
myn opgegeven. wulft, of-ondermynin= 
ge, en redenen en-wyze van werkinge, 
behalven dat niets zekerder is, dan dat 
zoodanige holligheid, of kelder, voor 
den val, of grondbraak , moet plaats. ge- 
hadt;hebben, want waar anders gaat de 
weggevallen. dyk, of voorgrond, fom- 
wylento: een ontfaggelyke diepte heen? 
wie-weet niet, dat ’er geen plaatsveran- 
deringe van lichamen , zonder openinge, 
te begrypen zy? — Of zyn die kel- 
ders, in een ontfaggelyke diepte, van 
alle tyden geweest, die nu, door ‘teen 
of ander toeval inftorten, en de vallen 
of-grondbraken veroorzaken? hoe zou- 
de «dat mogelyk zyn, in uit de diepte 
opgewasfen gronden, daar nogtans de 
meeste vallen in gebeuren? Waarom 
vindt men dan zulke kolken en kelders 
niet inde bedykte landen, by diep gra- 

… ven 


28 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


ven of heijen van palen ?—- “Waar van 
dan die geulen en uitgangen, die klaar- 
blykelyk den weg der uitgevoerde ftoffe 


aanduiden, zoo als by myne 4 waarne- 


minge, en aanmerkinge wordt gezegd? 
Waarom vindt men die. dan genoeg- 
zaam alleen, daar fterke ftroom door 
diepe kanaalen, en daar fteile oevers 
plaats hebben? — En eindelyk, waar- 
om vindt men die dan niet meest, daar 
zwaare zeën en flag van water den grond 
en oever. meest beuken , en drukken; 
maar dat, als zoodanige kelders ‚en wulf- 
ten-ter neder persfen , het tegendeel van 
dien, volgens myne g algemeene onder- 

vindelyke aanmerkinge , vastgaat? — 
Waar van «de redenen, waarom men 
weinig. of geen der zoodanige vallen of 
grondbraken heeft, daar zwaare zeên 
of flag van water ftaat, zeer vermoede- 
lyk zyn, om dat zoodanig geweld van 
het water de vorengeftelde oorzaken, 
zoetvloejende . uitlokkingen , en onder- 
myningen , niet duldt, of zig niet te vre- 
den houdt met de meest vloejbaarfte of 
losfe {toffe alleen weg te flepen, maar 
veel eer, wierdt deszelfs kragt niet be- 
teugeld, of liever de grond en oever ge- 
noegzaam beveiligd , en beharnast, alles 
ZOU 


IN DE ZEE-DYKEN. 29 


zoude weghaalen;, als hebbende kragt 
genoeg, zoo wel over de vastere, als 
losfere ftoffen, en dus alle ondermynin- 
ge en kanaalen belet, en te fchielyk doet 
opberften ; waar by nog komt, dat aan 
wateringen, daar zoodanige zwaare ze- 
En; of flag van water plaats hebben, 
doorgaans de oevers en grond zwaar be- 
last, en met geftek, en paalwerken be- 
heid worden, met fteen en zoo veel 
doenlyk met beflag, en rysbarmen. ge- 
harnast, en met matwerken gefloten ge- 
houden worden, î 

Tot de verdere toepasfinge der alge- 
meene aanmerkingen, opzigtelyk tot de 
beantwoordirige van dit eerfte lid der 
vraag, zal wel ligtelyk kunnen dienen, 
het geen ter beantwoordinge van het vol- 
gende wordt ter neder gefteld, 


Ziet daar, zoo’k meen genoeg gezegd 
tot voldoeninge aan myn taak, ter beant- 
woordinge van het eerfte lid deseertften 
deels der vrage, wegens de rede- 
nen van de meenigvuldige vallen en 
grondbraken in de zee-dyken; waar- 
om ik voortvare ter behandelinge van 
het ander lid van ’teerfte deel der vra- 


ge , 


30 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


ge, belangende de redenen der meenig- 
vuldige vallen en grondbraken byzon- 
derlyk in de zee-dyken der Provincie 
Zeeland. | | 


Hier omtrent zal voor my, zoo ’k 
meen, het zwáarfte werk afgedaan zyn, 


en alleen nog maar overfchieten’ te. 


toonen, dat de, by het vorige eerfte 
lid, opgegevene redenen, en oorzaaken 
van de meenigvuldige vallen: of grond- 
braken in de zee-dyken ‘over %t alge- 
meen , voornamelyk in de Provincie Zee 
Jand plaats hebben. 


En daar in zal ik denzelven voet, en 
orde als te voren, houdende, by ge- 
volgtrekkingen uit het waare famenttel, 
en vergelykinge met de ondervindinge;, 
dus redeneren: 

Zyn de redenen dier meenigvuldige 
vallen en-grondbraken te vinden in de 
famenftelling der gronden en beddingen 
uit onderfcheidene foorten-van {toffen, 
en plaatfinge der zelver; als mede in de 
het aardryk doorflingerende aders, wel- 
len, of waterbuizen ; en eindelyk-in de 
zeën, rivieren, vaarwaters, en kanaa- 
len, waar’door {terke ftroomen; vloed 

en 


CIN DE ZEE-DYKEN, … 3t 


en ebbe, draaijingen, malingen: of neer; 
op en langs fteile oevers heen: fchieten; 
en hunne werkingen doen, alles; gelyk 
hier voren in breede wordt gezegd en 
getoond is; | p 
Wie weet niet, dat de gronden van 
de Provincie Zeeland voornamelyk. fas 
mengesteld zyn uit zoodanige- onder: 
fcheidene foorten van ftoffen? men vra. 
ge zulks aldaar den eenvoudigften. land. 
man: een gemeen arbeider zal ons zeg. 
gen, dat men aldaar vinde koorn-aarde, 
favel, kley, zand , vaste of losfe derry, 
als mede fpier , waarin men fomwylen eén 
ftoktot 8 à ro voeten lengte, met een 
enkelde manskragt, op zyn einde kan 
fteken; hy zal ons ook onderrigten, dat 
die onderfcheidene foorten van gronden 
zeer onregelmatig, op fommmige plaat- 
fen met {trooken, liemen, of fcheén à 
door het aardryk heenloopen, in meer- 
dere of mindere dikte en diepte, en op 
andere plaatfen als met regelmatige laa- 
gen op malkanderen fchynen- gepakt te 
zyn, ‘Trouwens volgens natuurkundige 
regels, zyn alle nieuw opgewasfene, en 
als uitde diepte der zee hervoortgekomee 
ne gronden met beddingen en laagenvan 
ons 


32 B, NEBBENS OVER DE VALLEN 


onderfcheidene ftoffe, *t zy regelmatig 
of niet, famengefteld, om dat, het water 
geriegen zynde tot ontlastinge van zyne 
medegevoerde ftoffen , die ftoffen, ieder 
in haar foort, naar haare zwaarte, zi 
by den anderen voegen, en als gelskelnk 
zakken, namelyk in haarrang , als eerst 
de zwaarfte, en dan vervolgens de min 
zwaardere, 


Wie weet niet, dat de gronden van de 
Provincie Zeeland. als doorflingerd zyn 
met zoute; en zoete water-aders, bui- 
zen of wellen, die niet alleen perpendi- 
culair, maar ook fchuins, en Aorifon- 
taal, het aardryk doorkruisfen , en wel- 
ke zekerlyk uit meer doorlatende ftoffen 
moeten geformeerd zyn, zoo.als hier vo- 
ren is gezegd ? Bewyzen hier van zyn de 
meenigvuldige daaglykfche gevallen van 
ontfpringende water-aders , zoo … van 
zoet- als zout-water: ieder boer, ieder ar- 
beider, in die Provincie, zullen geheele 
aantallen van toevallige proeven, en on- 
dervindingen daar van opgeven. 

Ieder metfelaar, of gravers van fteen- 
of wel-putten, zullen ons zulks, met 
velerleie omftandigheden daarby , vertel - 
len, en naar waarheid bevestigen, waar 
| van 


IN DE ZEE-DYKEN. 33 


van hier voren reeds eenige plaatfen zyn 
aangehaald, en welke te overbekend 
zyn, dan zig hier mede langer op te 
houden. 


Wie kan ontkennen, dat de opnoe- 
ming der Zeeuwfche Eilanden al preu- 
ven genoeg uitlevere, dat die Provincie 
voornamelyk als doorfneden is met ze- 
En, diepe rivieren, vaarwaters en ka- 
naalen ? 


Wie is aldaar vreemdeling genoeg, 
om niet te weten, dat voornamelyk, 
in verfcheiderre van die zeën, diepe ri- 
vieren, vaarwaters en kanaalen, zeer 
fterke ftroomen, uit de digtby gelegene 
Noordzee aangevoerd, veel val van wa- 
ter, dat is hooge vloeden, en laage eb- 
ben, draaijingen, malingen ofneer, langs 
fteile oevers, dagelyks heen en weder 
{trroomen, en plaats hebben ? 


En dus wie zal my weigeren in te 
{temmen , dat daar de oorzaaken voor- 
naam en meerder zyn, ook de gewrog- 
ten, of uitwerkingen, voornaam en 
meerder moeten zyn? 

Bevestigen de meenigvuldige vallen * 

Il, DEEL C en 


34 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


en dykbraken in de Provincie, Zeeland, 
in tegenftellinge van eenig ander land of 
Provincie, zulks niet? 

Komt aan, laaten wy eens, op de op- 
gegevene redenen, van al het omtrent 
die vallen en dykbraken hier voren ge- 
zegde de proef op de fom maken, en 
uit de plaatfen in die Provincie, alwaar 
die vallen en grondbraaken niet, en al 
gevonden worden, redenkavelen. 

Vindt men die vallen of grondbraken 
wel in zoogenaamde Goefe diep, in 
Welfingen, aan de Zuidwateringe in 
Walcheren, en meer andere foortgelyke 
vaarwaters en oevers ? 

Immers neen. 

En waarom niet, zoo wel als in vroe- 
ger tyd? toen by voorbeeld de Zuidwa- 
teringe en meer andere plaatfen zeer aan 
foortgelyke vallen en grondbraken on- 
derworpen zyn geweest, daar men aan 
de Zuidwatering federt het jaar 1745, 
en dus federt 25 à 26 jaar, niet eene 
val of grondbraak heeft gehadt. 

De reden hier van zal wezen, datmen 
aldaar nu niet meer zulke fterke ftroo- 
men of tye van vloed en ebbe, als mede 
afnemende en fteile oevers heeft, die de 
ligt vloejbaare, en ras tot vervoeringe 

vat- 


IN DE ZEE-DYKEN. 35 


vatbaar zynde, ftoffen onder den vasten 
derry , of kley-grond , aan de losmakin- 
ge en wegvoeringe door vloed en ebbe, 
op en langs fteile oevers , bloot ftellen, 
gelyk ten tyde , toen diep geladen fche- 
pen, met eer ontfaggelyken fterken 
vloed, en nog fterker ebbe, digt by, 
en kort onder, en langs verfchrikkely- 
ke fteile oevers, heen ftevenden , toen 
meenigvuldige neeren, door verkeerde 
wyzen van werken (zonder egter hier me- 
dede kundigheid der diretie des tyds te 
kort te doen, want wie werkte ooit, op 
zee-oevers , eenig werk van die natuur, 
met een allezins wiskunftige verzekerin- 
ge van goêd effet?) meenigte vallen ver- 
oorzaakten ; waar toe ten preuve ftrek- 
ken die des tyds dikwils herhaalde in- 
Jpettien , by gelegenheid van meenigvul- 
dige vallen en grondbraken, die verle- 
genheden, die vreeze voor wegvallinge 
van den geheelen dyk; gedenkteekenen 
daar van zyn de inlagen en agter- of 
waarborg-dyken, welke aldaar nog te 
vinden zyn, en byzonder het kadykje 
by de oostelykfte fluitinge der inlage, 
welk kadykje, volgens berigten, in ’ 
jaar 1678 door borgers en boeren, uit 
enkele vrees van geheele inundatie door 

Ga grond- 


36 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


grondbraken, werdt gelegd, en eigen- 
handig gemaakt; dog die nu al mede 
niet verder (GODE zy lof!) van nut zyn, 
behalven om de nagedagtenis van het 
plaats gehad hebbende gevaar, ook door 
vallen en dykbraken, te bewaren, 

Ondertusfchen zal ik by deze gele- 
genheid zeggen, en aanmerken, dat de 
oorzaak dezer veranderinge, en verloop 
der ftroomen en tyen met derzelver uit- 
werkingen, een gantsch ander onder- 
werp tot onderzoek is, en misfchien ee- 
ne niet minder nuttige vraag voor de 
Provincie Zeeland, zoude uitleveren; 
dog dit in ’tvoorbygaan. 

Vindt men zulke vallen of ‘grondbra: 
ken wel aan den door zwaare zeën, en 
harden flag van water gefolterd , en ge- 
beukt wordenden Westcappelfen dyk? 

Immers neen. 

En waarom niet? de reden daar van 
is uit het reeds gezegde gemakkelyk op 
te maken. 

Zyn niet de meeste plaatfen, alwaar 
men die fchadelyke vallen en grondbra- 
ken in de Provincie Zeeland thans moet 
ondergaan, de eilanden van Schouwen , 
Duiveland, Zuid- en Noordbeveland, ge- 
lyk ook eenigzins aan de Noordzyde 

van 


IN DE ZEE-DYKEN. 37 


van Walcheren, tusfchen de ftad Veere 
en * Fors den Haak? heeft men niet aan 
Burgt, aan den Zuidhoek by Zierikzee, 
aan Duiveland, aan Zype, aan Ouwe- 
lecg of West-Orifande , aan Oud-Noord- 
Beveland, en aan Ellewoutsdyk, fterke 
ftroomen of tyen, op en kort onder de 
wal? vindt men daar niet hooge opgaan- 
de vloeden, en laage en meer fterk ne- 
dergaande ebben, afnemende en fteile 
oevers, draaijingen, en malingen of nee- 
ren? laten zig daar niet diepe kanaalen, 
en vaarwaters, door peilen, ontdekken 
en bevaren? meent men niet, dat men 
daar, als opgewasfene gronden , zoo veel 
als elders, den grond famengefteld vindt 
uit onderfcheidene foorten van ftoffen, 
op de eene plaats irregulier , op d’ ande- 
re plaats meer regelmatig, met laagen fa- 
mengefteld, en alsop één gepakt? vindt 
men niet, dat aldaar de fterke ftroom, 
of tye, de draaijingen en malingen, op 
de eene plaats, kragt en werkinge oef- 
fenen tot de geheele weg-, of afneemin- 
ge van den voorgrond, en op de andere, 
daar het water op gelyke wyze woelt, 
tot ondermyninge, vallen en grond- 
braak? bevindt men in de vallen of grond- 
braken aldaar, niet doorgaans, in meer- 

“ C 3 der 


38 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


der of minder mate, na gelang van de 
omftandigheden, en fituatien, de hier 
voren opgegevene ondervindelyke aan- 
merkingen, en. waarnemingen bewaar- 
heid ? 

Wat redenen zyn ’er tog anders, als 
de hier voren gegevene, van alle die 
onderfcheidene uitwerkingen, van den 
{troom op dezelve oevers, en meest o- 
vereenkomende met de bevindinge by, 
met, in en omtrent de vallen , en grond- 
braken te gisfen , in zoo verre de beant- 
woordinge dezer vraâg in *talgemeen, 
en niet zoo zeer op en omtrent eenen 
byzonderen val, of dykbraak, of be- 
paalden tyd, en plaats; daar die is ge- 
beurd, gevorderd, en bedoeld wordt, 

Het is klaarblykelyk, dat, daar de 
{troom geneigd is tot afneminge, en 
wegvoeringe der gronden, zulks de al- 
lereerfte reden van grondbraken of val- 
len is, want:aan accresferende en opwas- 
fende oevers vindt men immers zulke 
Íchadelyke verfchynfelen niet. 


Maar zal men die redenen-der vallen, 
of grondbraken, allezins wiskunftig, 
proefondervindelyk , of Machinaal , zoe- 
ken en vinden? | 


| Wie 


IN DE ZEE-DYKEN. 39 


Wie deedt ooit, met goed gevolg, 
eenige Experimenten in zyn kamer daar 
toe, of wie-dagt daar toe, voorals nog, 
eenig genoegzaam, bekwaam en wel fa- 
mengefteld werktuig uit? Zyn dan niet 
een geduurige naauwkeurige waarneming 
van alle de, in, by, met, en omtrent 


_foortgelyke vallen verzeld gaande, om- 


{tandigheden, de wergelyking der geval- 
len, en de daar uit, dooreen goed oor- 
deel, afgeleide noodige toepasfing en re: 
gelmatige gevolgtrekkingen, tot nog 
toe, de beste middelen ter ontdekkinge 
van de redenen der meenigvuldige val- 
len, of grondbraken, voornamelyk der 
Provincie Zeeland? 

Is de opgave van zyne bevindinge, 
en gedagten deswegens, met gevaar ge- 
mengd? Is’er vrees van tegen de wet, 
om geen werk van een ander voor het 
zyne opte geven, te zondigen, of voor 
Copiist uitgekreten te worden? Is die 
ftof, zoo alsfommige ‘andere, door veel 
fchryvens uitgeput? wie noemde byna 
ooit het verfchynfel van vallen of grond- 
braken ; immers wie deedt deswegens 
meerder, dan op zyn best zig in weini- 
ge woorden te verklaren, wat hy be- 
doelde, als val. of grondbraak. moest 
goor C 4 ge- 


40 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


genoemd worden, of hy, volgens de 
leiding van zyn onderwerp, moest zeg- 
gen, dat ’er vallen en grondbraken, 
voornamelyk in Zeeland, plaats hebben. 

Is de ftof het niet waardig , of zoude 
het te laag zyn, zig met een ruwen, en 
eenvoudigen, dog niettemin, door ver- 
tellingen en overleveringen van groot- 
vader, vader, en natuurlyke dagelyk- 
fche ondervindingen, ervaren dykwer- 
ker, in te laten, ter bevorderinge van 
het pryswaardig doel, om het gantfche 
Menschdom, immers zyne landgenoo- 
ten nuttig te wezen @ 


Het eerfte deel afgehandeld zynde, 
ga ik over tot het tweede deel der vraag; 

Op welke wyzen konnen dezelve wallen, 
of grondbraken » est voorgekomen wor- 
den $ 


Tot welks beantwoordinge ik vooraf 
tot een grondflag zal leggen de noodza- 
kelykheid tot een dagelykfe naauwkeu- 
rige infpettie, en onderzoek der waterin- 
gen, en firuatien derzelver , zoo in op- 
zigt der gefteldheid van de oevers , ftof- 
ie, en grond, legginge , {trekkinge hen 

oop 


IN DE ZEE-DYKEN. 41 


loop der tyen, of ftroomen, vloed en 
ebbe, val van water, diepte voor, en 
uit de oevers, beloop derzelve, byge- 
legene kanaalen, verlandingen , atfne- 
minge, of verdiepinge derzelve, in ge- 
val van verlandinge, waar de ftof van 
daan komt, en by afneminge waar die 
naar tae gaat, als zullende zelden een 
afnemende oever gevonden worden, 
zonder daar omftreeks, verre, of naby, 
een accresferende plaatste hebben, waar 
uit dikwils te ontdekken is, waar de oor- 
{pronk van ’tkwaad zit, en alle zooda- 
nige verdere opmerkingen, kunnende 
deswegens niet te naauwkeurig zyn, nog 
te veel lynen door peilen verfleten wor- 
den, behoorende een ieder Dykgraaf, 
Gezworen, Commis, of wie eenig be- 
ftier aan wateringen hebben, dezelve 
zoo naauwkeurig van alle haare omftan- 
digheden en voorgronden te kennen, 
als of zy die, gelyk de kruynen der dy- 
ken, bewandeld hadden. 

Dien grondflag gelegd zynde, zal men 
best, naar zyne bevindinge, uit dezelve 
werken; want zoo onderfcheiden als de 
omftandigheden aan iedere byzondere 
wateringe, ja byna, op iedere plaats 
van een en akar wateringe zyn, Z00 

on= 


42 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


onderfcheiden wordt de wyze van wer- 
ken ook vereischt. Dan om zoo veel 
mogelyk aan ’toogmerk van dit deel 
der vrage te voldoen ; zegge ik, datsin 
die duisterheid , de gemelde aanmerkin- 
gen, en voorgeftelde ondervindelyke 
waarnemingen, ons tot toortfen en: lig- 
ten moeten verftrekken; dus nemen wy 
dezelve dan in de hand, op dat zy, ons 
voorligtende , doen zien 3 


Dat , hebben die vallen of grondbra- 
ken meest plaats, daar fterke ftroomen, 
of tye, op of langs de wal heen fchieten , 
of daar draaijingen, en malingen “van 
het tye, of zoo genaamd neer, fterk 
gaan, volgens aanmerkinge 6, vervol- 
gens daar tegen ook dient te worden 
voorzien, niet denzelven fterken ftroom 
en neer voorzigtelyk en zoetvloejende 
uit de wal en van den oever af te lei: 
den, % zy met hoofden’, rysbarmen , 
duikeldammen, of diergelyke, dwars of 
fchuins uit de wal te brengen, of van 
vloed of ebbe , en zulks van diftantie 
tot diflantie , naar bevind van zaken, 
en omftandigheden; waar-door het tye 
zagtjes wordt afgeleid, en” dus die oor- 
zaak van vallen en grondbraken wegge: 

) | no 


Dis 


IN DE: ZEE-DYKEN. 43 


nomen , (k-zeg , voorzigtig, zoet- 
vloejend, en zagtjes, om dat zulk werk 
zeer gevaarlyk is, vermits men door 
uitftekende hoofden , duikeldammen , 
en rysbarmen, dikwils neeren veroor- 
zaakt, en dus dat kwaad vermeerderen 
zoude); dan zulks op alle plaatfen niet 
kunnende gefchieden , als zynde dik- 
wils fteile oevers, of aan hooge fchor- 
ren, of groote diepten, tegen of digt 
by de dyken zelve, wier-tée of grond- 
flag men werk heett te houden , moet 
men , in zulk: geval , zoo veel moge- 
lyk, middelen in” werk tragten te ftel- 
len, op andere plaatfen, links of regts, 
of tegen over of fchuins, of dwars „-zoo- 
danige werken te maken, die ter bevor- 
deringe van het afleiden der fterke {troo- 
men uit de wal kunnen dienen, en ver- 
dere. voordeelige uitwerkingen maken ; 
of zoo-zulks volftrekt onmogelyk be- 
vonden wordt, zal het zinken van ftuk- 
ken uit de wal, de plaats der eerst op- 
gegevene rysbarmen , hoofden of dui 
keldammen, kunnen vervullen ;— 


_« „Dat men wyders, de ondervindinge 
ons leerende volgens aanmerkinge 8, 
dat waar vallen plaats hebben, door- 
| | gaans 


44 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


gaans te voren fteile oevers, *t zy te- 
gen fchorren, voor-…, of meylanden , % 
zy kort aan den dyk waren, of nog 
zyn, of ook dat ‘er diepe kanaalen by 
of omftreeks loopen , ter vermydinge 
van zoodanige fchadelyke vallen of 
grondbrakeh, ook daar tegen moet wa- 
ken en werken; en zulks kan best ge- 
fchieden , Zerst met, zoo ’t mogelyk is, 
het beloop des oevers of talu meer 
fchuinte te geven, en dus, in plaats van 
fteil, vlak te leggen, als zynde genoeg- 
zaam bekend, en wiskundig, immers 
ondervindelyk, dat ’er geen oever min- 
der flyt,-en beter voor uithokking be- 
waard blyft, als die van beneden 3 à 4 
of meerder voeten dogerens, of talu heeft, 
én welk beloop dan wel en digt gefloten 
wordt gehouden, *tzy door rys-beflag , 
zood- of matwerk, naar mate der /tua- 
tie, en omftandigheden;— als mede 
met den voorgrond van zoodanige fteile 
of andere oevers naauwkeurig door pei- 
ling dikwils te onderzoeken, en waar- 
tenemen , of men ook eenige geulen of 
kanaalen uit den oever, vaste wal of 
dyk befpeure , zoo ja, dezelve aanftonds 
te beplonfen, met brikfteen, (zynde af- 
braak van gebouwen) of knoeten, of 

zyn 


IN DE ZEE-DYKEN. 45 


zyn dezelve geulen reeds te groot, en 
diep, die te bezinken met zoogenaamde 
doodemans, of zinkftukken , tot gelyk, 
of tot boven de zy-gronden of oevers 
dier geulen, of kanaalen ; — gelyk ook 
met de fteile oevers van het meyland 
wel te voorzien , en by aanhoudendheid 
te belasten, met zoodanigen brikfteen , of 
knoeten ‘te beplonfen, en alzoo die oe- 
vers te fluiten; — woorts door, zoo 
verre men kan, die te beflaan, of te be- 
harnasfen, en den grond gefloten te hou- 
den, en voor uitlokkinge van ftoffe te 
beveiligen ;— en wyders met alle ver- 
dere precautien in ’t werk te ftellen, die 
de kunst van zeeswerken, naar omftan- 
digheden der fituatien, en zaaken, ver- 
mag en voorfchryft, en zulks zoo wel 
met betrekking tot de voorfchreven ftei- 
le oevers, als ten opzigte van de gemel- 
de daarby en omftreeks gelegene diepe 
kanaalen, waar omtrent men zig beter, 
op en omtrent eene bepaalde plaats ‚dan 
wel over het algemeene, kan expliceren, 
en middelen aan de hand geven, 


Dan dit, zoo *k vertrouwe, ter be- 
doelinge van ’ oogmerk en bevorderin- 
ge 


46 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


ge der kortheid genoeg zynde, zal ik 
overgaan ter beantwoordinge van het 
derde lid der vrage, namelyk, 

> Welke zyn de fpoedig fte en minst 
» kostbaare wyzen , om zoodanige wallen 
» of grondbraken te berftellen ? 


Waar omtrent vooraf dient aange: 
merkt, dat zulk werk al mede zeer ver- 
fchillende is, naar mate van de onder- 
fcheidene omftandigheden, zoo in op- 
zigt der vallen zelve, als ten aanzien der 
plaatfen en fituatien, waar die gebeuren. 

Ook komt in bedenking, of hier be- 
doeld wordt, zoodanige val of grond- 
brake, waar door een geheele overftroo- 
ming. van een Polder wordt veroorzaakt, 
en dus ook de digtmakinge van zooda- 
nige overftrooming (dat ik egter niet 
vermoede, vermits zulks zoo zeer niet 
tot het onderwerp van vallen of grond- 
braken dire behoort, meenigvuldige 
inundatie gefchiedende zonder vallen 
of grondbraken, en dit ook, vooralmet 
opzigt tot overftroomingen van Polders 
in Zeeland, wel een byzondere vraag 
en beantwoordinge, op zig zelfs, ver- 
dient; — „dan wel of alleen daar in 
beoogd worden: zoodanige vallen of 

grond- 


IN DE ZEE-DYKEN. 47 


grondbraken, waar door het voor- of 
meyland, en een gedeelte des dyks weg- 
valt, zonder een geheele doorbraak en 
overftrooming der Polders te veroorza- 
ken: welke twee onderfcheidene gebeur- 
tenisfen een zeer onderfcheidene wyze 
van werken, ter herftellinge, vereis- 
fchen; vermits in ’teerfte geval een corn- 
pleete fluitinge van een doorbraak, en 
beverfchinge van een overftroomden 
Polder moet uitgewerkt worden; dog in 
‘ttweede geval alleen de gedeeltelyk 
weggevallen dyk moet herfteld , en zyn 
vorige flaat en_ta/u worden gegeven, 
en dus voor verdere doorbraak bewaard. 

Ik zal dan, volgens myn begrip om- 
trent de meeninge dier vrage, op *t laas- 
te geval het oog houden, en, zoo veel 
mogelyk in ’ generaal, op dat deel der 
vraag antwoordende zeggen; 


Dat, zoo ras men zoodanigen val of 
grondbraak, in of omtrent de zee-dy- 
dyken, ontdekt, men best allereerst 
naauwkeurig zal onderzoeken de wyze, 
op dewelke dezelve is gefchied, en met 
„wat hoogte van water, zoo zulks bekend 
kan zyn , of zoo ’er iemand by of:om- 
trent is geweest, om daar van införma- 
Î Lie 


43 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


tie te geven ; als mede aanftonds een ac- 
curate peilinge op ’t laagfte water in ’ 
werk ftellen, met lynen uit de wal; 
voorts van alles een naauwkeurige aan- 
teekening maken, zoo van * beloop , of 
figuur des weggevallen gronds, of gat, 
als deszelfs diepte, en de oneffenheden 
van den grondflag en bodem; wyders 
onderzoeken, of de oevers van het gat 
geheel fteil of vlak zyn; gelyk ook waar 
de uitgang of geul naar het diep, en 
uit de wal is, deszelfs breedte, diepte, 
en raijinge tot den einde, en tot in het 
diep, is **mogelyk, navorsfchen, en 
aanteekenen, dat by peilinge in de mees- 
te gevallen kan gefchieden, en hoog 
noodig is, al was ’t van roede tot roede , 
op dat men den geheelen val, met alle 
zyne omftandigheden , even of men dien 
doorwandeld hadde, op * papier en in 
teekeninge brenge, hebbende intusfchen 
ordre gefteld, dat de oevers of zoomen 
der weggevallen dyk, of meyland , zoo 
verre daarby te komen is, met beflag of 
horden worden bewaard voor afkalven 
en uitravelen, of, zoo de nood het ver- 
eischt, zal men dezelve met zeilen be- 
fpannen, en, naar de omftandigheden 
vi zaak, allezins, tegen verdere 7 

en 


IN DE ZEE-DYKEN, 49 


Ten voorzien, door alle mogelyke mid- 
delen, zoo van andere ftoffen en fpyze, 
als van zand-zakken, welke, zoo de 
voorgrond niet te diep is weggevallen, 
in tyd van nood, aldaar te gebruiken 
zyn, of anders den dyk van agteren, 
zoo ’tgat, gelyk dikwils plaats heeft, 
te diep is weggevallen, zoo veel doen- 
lyk fecureren, 


Alle die noodige voorzorgen dan naar 
de omftandigheden in ’t werk gefteld 
zynde, zal men het volgende tye by 
herhalinge de peilinge doen, en zien, 
wat veranderinge ’er in den val plaats 
heeft, waar uit men befpeuren kan, of 
de ondermynde grond te gelyk is weg- 
gevallen, dan of ?er nog eenige ftukken 
zyn blyven hangen, en of ‘er geen by- 
vallen komen; kunnende inmiddels, met 
voordeel, de geul of uitgang, ter bewa- 
ringe der toffe, worden opgeplonst, 
zoo dezelve niet te diep of te groot is; 
dan die zeer diep zynde, is men ge- 
noodzaakt daar toe een ftuk zinkwerk te 
gebruiken, na dat men den bodem van 
de geul of uitgang, zoo veel mogelyk, 
eerst met doodemans of met plonfen 

III, DEEL, D | ge 


SO B, NEBBENS OVER DE VALLEN 


BIj gemaakt heeft, op dat het te zin- 
en ftuk geen holligheden onder zig heb- 
be, en daar door een nog dieper kanaal 
of geul formeerc. 


Dat werk verrigt zynde, zal men de 
peilinge weder hervatten, en eenige we- 
zentlyke veranderinge befpeurende, zal 
men voorzigtig dat ongefchikte werk zig 
zelfs wat laten fchikken, en planeren, 
en door het water de ruwe bonken en 
ftukken wat laten vellekanten, want ten 
eerften na den val aan het capitale werk 
te gaan; is, om de bygebragte reden, ge- 
vaarlyk, imtners onkosten zonder nut 
te doen, vermits op zoo een ongefchik- 
ten en met bonken en ftukken oneffen 
grond, met geene mogelykheid, digt 
kan worden gezonken, of ook, dat er- 
ger is, dikwils de te zinken ftukken, 
door nog hangende en naderhand weg- 
te vallen brokken, den grond in ’ on- 
gerede doen geraken, en dus, in zooda- 
nigen geval, meer fchade dan voordeel 
zouden aanbrengen. 


Vervolgens op zyn tyd, immers zoo 
{poe- 


nt 


IN DE ZEE-DYKEN. SI 


fpoedig mogelyk, met het capitale werk 
aanvang makende, zal men vooreerst 
zorgen, dat de oneffenheden in den 
grond(lag, tegen het weggevallene ge- 
deelte dyks , gantsch, zoo veel doenlyk, 
effen worden; ’twelk best kan gefchie- 
den, zoo als te voren reeds is gezegd, 
door zoogenaamde doodemans, zoo de 
grond zeer oneffen is, anders door plon- 
fen met brik, of kley-knoeten; welke 
doodermans gemaakt worden van rys, met 
wiepe banden, rond of langwerpig rond 
toegewoeld, en met brik, of beter il- 
woordfchen, ofanderen zinkfteen , wel van 
binnen belast, zoo dat dezelve zinken- 
de, langs den oneffen grond, naar de 
laagfte plaatfen rollen , en die vervullen, 
en dus een effen grond maken , die dan 
voorts met knoeten of brik wordt opge- 
plonst, en gelyk gemaakt. 


Zulks gedaan zynde, zal men tegen 
den afgebroken en weggevallen dyk, en 
dus in ’tgrondgat, dwars door, langs 
het ftaande gebleven {tuk dyks heen, 
ftukken zinken, die ter zyden, zoo veel 
mogelyk , naar *t beloop van ’twerk die- 
nen gemaakt te worden, op dat die 
zinkftukken tegen het ftaande gebleven 

| ed 2 {tuk 


52 B, NEBBENS OVER DE VALLEN 


ftuk dyks wel fluiten, tot welks betere 
bevorderinge men na de eerstgezonken 
laage de openinge, zoo wel tusfchen die 
{rukken en den dyk, als tusfchen de 
twee gezonken ftukken, indien men de 
lengte met meerder dan één ftuk moet 
afzinken, wel en digt met brik of knoe- 
ten laat opplonsfen, op dat ’er geen zoo- 
gers of uitlokkingen tusfchen het werk 
veroorzaakt worden. 


Zoodanige zinkftukken, weet men, 
worden op verfchillende wyzen ge- 
maakt, of op de naastby gelegene fchor- 
ren, voorgronden, of wal, en dan op 
het werk gevlet, en aldaar voorts be- 
last, en gezonken, of anders tusfchen 
twee vaartuigen, die op het werk , juist 
op de plaats, daar ’t ftuk moet zinken, 
liggen, wel gemeerd, en met juffers 
van den anderen gefpalkt, tusfchen wel- 
ke vaartuigen men drie, vier, meer of 
minder touwen, naar de grootte van ’% 
{tuk, fpant, als mede genoegzaame 
guantiteit wiepbanden, waar op men dan 
vervolgens eenige laagen rys werpt, en 
zoo veel doenlyk regelmatig fchikt, die 
gevolgt worden van eenige dwarslaa- 
gen, ter dikte dat men daar op Ne 

an 


IN DE ZEE-DYKEN, 53 


kan flaan, en tuinen kan; welke tuinin- 
gen dan bezet worden met brik, if 
woordfchen fteen, of knoeten, om het 
{tuk te belasten; wyders legt men daar 
op weder eenige laagen rys, zoo over- 
langs, als dwars, wel in ’tverband ge- 
werkt, met {taken beflagen en betuind, 
voorts belast als voren: zulks herhaalt 
men, zoo dikmaal naar mate men het 
{tuk zwaar noodig heeft te maken; als 
dan dik genoeg zynde, worden de on- 
der door het ftuk heen hangende wiep- 
banden wel aangehaald, en aan de tui- 
nen, of expres op ’t{tuk daar toe gefla- 
gen palen, vast gemaakt, voorts het 
{tuk met fteen of knoeten belast, tot 
men, met voorzigtig laten doorfchieten 
der onderliggende touwen, befpeurt;, 
dat het ftuk egaa/ naar den grond toe 
neigt: ’k zeg egaal, om dat men wel te 
zorgen heeft, dat het ftuk geen flagboeg 
hebbe, maar vierkant op den grond ko- 
me, want anders kentert het ligt, werpt 
zyn ballast af, en komt in ftukken we- 
der boven, of blyft ook wel met den. 
eenen of anderen hoek hangen, en dan 
wordt het werk secr alzoo alle 
openingen, in zulken werk, van fcha- 
delyke gevolgen Dj byzonder, alzoo 
| 3 


het 


54 B, NEBBENS OVER DE VALLEN 


het in diervoegen ligt kan plaats heb- 
ben, dat men?er niet by kan, om digt 
te maaken. | 


Het ftuk dus wel en vierkant geplaatst 
zynde, belast men het verder met plon- 
fen van brik of knoeten, en is men in % 
geval, dat men het gat niet met ééne 
lengte kan afzinken, moet men vooral 
zorgen, dat het tweede aanliggende 
{tuk , zoo veel mogelyk, wel fluite aan 
het eerfte, waarom men het eerfte gezon- 
ken ftuk, na ’ zinken, niet te veel moet 
beplonfen, alzoo: men ligtelyk aan dien 
kant van het ftuk , daar de {luiting moet 
komen, het:aanfluiten door het bezy- 
den van’ ftuk gevallen: brik, of knoe- 
ten; te veel zoude beletten, 


Beide ftukken, invoegen voorfchre- 
ven, gezonken , en tegen het werk aan- 
gefloten, en opgeplonst zynde, gelyk 
ook de fluitinge van de twee {tukken te: 
gen malkanderen wel in agt genomen 
zynde, werkt men naar bevind van zaa- 
ken, en omftandigheden ; heeft men te 
veel diepte, en nog geen genoegzaame 
zate, ruim om het ta/u des dyks te kry- 
gen, men zinkt nog zoo eene ar 

UK= 


„IN DE ZEE-DYKEN. 55 


ftukken, in de breedte, tegen de eerfte 
aan, in alles voornamelyk op de aan- 
fluitinge en digtmaking van het werk 
lettende; voorts zinkt men in zoodanig 
geval, op deze eerfte laag van twee 
breedten, nog eene laag zoo ’t genoeg 
is, zorgende dat die laaste laag juist op 
de koppelinge der onderfte ftukken fluit 
en rust, op dat ’ werk te beter in ’tver- 
band ligge „en alles wel fluite: waar toe 
van dienst kan zyn ‚dat men de onderfte 
laag, zoo “er meer dan één ftuk noodig 
is, wat kleinder en liever een {tuk 
„meerder zinke, dat zelfs voor het fluiten 
ep den grondílag niet nadeelig kan zyn, 
want dus vallen de bovenfte ftukken dan 
van zelfs op de koppelinge, zynde het 
ontegenzeggelyk, « dat ‘men, door de 
verminderde breedte naar boven, een 
infhydinge of talu formeert ,-*t welk men 
in alle gevallen, zelfs in-*t maken der 
ftukken, naar de buitenkanten, altyd, 
zoo veel doenlyk, moet in agt nemen, 
om dat fteil-werk, in dezen, nimmer te 
Pryzen is, ei. 


Zoodanige zinkftukken kunnen ook 
gemaakt worden. tusfchen een fchip en 
de wal, daar de val is, in welk geval 

D men 


56 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


men ligt de wyze van werken uit het 
voren verhaalde begrypt, vervangende 
alleen de wal het eene vorengenoemde 
fchip. 


Het werk derwyze opgezonken zyn- 
de, en genoegzaame zate voor den weg- 
gevallen dyk daar door bekomen heb- 
bende, gaat men aan het opwerken van 
den dyk, met de beste {pyze, die men 
daar toe naast gelegen vindt. Men geve 
dien dyk zyn oud beloop, en make het 
werk 1, 1of 2 voeten ftyver, dan de 
oude dyk was, voor het inzakken , of an- 
ders naar de gelegenheid der zaaken. 
Men beflaat de tee, bezoodt en bekramt 
het talu, zoo verre *tbefpoeld wordt, 
en dus krygt dat werk zyn volle beflag. 
Het aarden werk, in zulk geval, is best 
met karren en paarden gemaakt, om 
het fluiten der fpyze te bevorderen, 


Waar by ook nog is aantemerken, 
dat, ten allen tyde, by een val moet ga- 
degeflagen worden, of ’er geen meer ver- 
borgen uitgangen zyn overgebleven, die 
vervolgens ondermyningen veroorza- 
ken, en zoo daar toe eenig nadenken 

plaats 


IN DE ZEE-DYKEN. 57 


plaats heeft, of het vak, het grondgat 
uitmakende, voor den dyk in ’t mey- 
land groot is, is ’t altoos voorzigtig ee- 
nige affnydinge dwars door het gat heen 
te zinken, uit de wal, of nieuw opge- 
zonken werk, op dat alle verholene pas- 
fagien en ondermyningen daar door af- 
gefneden en belet worden, waar door 
dan ook teffens bevorderd wordt, dat 
het gevallen gat te fchielyker opfílyme 
en vol raake. 


Wyders moet ik hier by ook nog 
voegen, dat, indien de val alleen in het 
meyland of den voorgrond plaats heeft, 
zonder in of naby de tee des dyks te 
zyn, men in de herftellinge naar onder- 
fcheiden bevind van zaaken ook onder- 
fcheidenlyk werkt: fomwylen alleen met 
de geul of uitgang op te zinken, immers 
de communicatie tusfchen die geul en het 
grondgat, door plonfen of zinken , zoo 
als te voren is befchreven , aftefnyden, 
en den geheelen val alzoo telaten, zon- 
der egter te verzuimen dien by aanhou- 
dendheid, door naauwkeurig peilen, te 
onderzoeken en waartenemen, en tel- 
kens, by ontdekking van nieuwe geulen 
of uitgangen, daar in op de gezegde 

D 5 wy- 


58 B. NEBBENS OVER DE VALLEN 


wyze te voorzien; of ook wel met dwars 
door het grondgat heen eene af{nydinge 
te zinken, waar door men alle commu- 
nicatie affnydt, en de opflyminge van 
het grondgat merkelyk bevordert, in- 
middels ook zorgende,„ ‚dat de oevers 
van het grondgat of val behoorlyk wor- 
den voorzien op de best mogelyke ma- 
nier , waar van voorheen werdt gefpro- 
ken. Dan zoo die val naby de tee 
plaats heeft, zal het best zyn den. bin- 
nenwaardfchen oever van het grondgat 
op te zinken met een tee tot gelyks het 
meyland, 

Men zal de wyze, om zulks uit te 
werken, gemakkelyk kunnen leeren uit 
het gezegde omtrent het opzinken van 
een weggevallen ftuk dyks, 


Eindelyk zal het noodig zyn over. het 
algemeen, in opzigt der wyzen van het 
bewerken en de uitvoeringe van het vor 
ren. befchrevene, te zeggen, dat men 
veronderftelt daar toe te gebruiken Jui- 
den, wier gewoon handwerk de rys- 
zink- en dykwerken, zyn, waarom ik 
overbodig. heb ‚geoordeeld. my verder 
op alle kleinigheden deswegens uittela- 
ten en uit te wyden in. een ftukswyze 

aan- 


IN DE ZEE-DYKEN. 59 


aantooning, hoe ieder deel moet wor- 
den toegefteld, want ’er werdt tot dies 
kundigen gefproken. 


Ziet daar, kortelyk en in ’% alge- 
meen , naar myn vermogen, en zoo veel 
de tyd my toeliet, beantwoord, en, 
myns oordeels, opgehelderd de voor- 
fchrevene vraag, welke aanleiding gaf 
tot het onderzoek van zaaken, voor de 
Provincie Zeeland in ’t byzonder zoo 
nuttig en noodzakelyk, en met welks 
voorftelling het Zeeuwch Genootfchap 
der Wetenfchappen by alle regtgeaar- 
8 Zeeuwen eenen uitnemenden lof ver- 

ient,* 


Ik hope, dat myn werk den Lande 
niet ondienftig en den Lezeren niet on- 
aangenaam zal bevonden worden; dat 
meer verligten, dan ik, met hunne 
meerdere kundigheden in dezen, aan 
het Gemeenebest wezentlyken dienst 
zullen doen; en dat ook de yver, de 
liefde tot het Vaderland en de zucht tot 
bevorderinge der kunften en wetenfchap- 
pen, waar mede het Zeeuwsch Genoot- 
en en fchap 


60 B, NEBBENS OVER DE. enz. 


fchap is bezield, zullen bekroond wor- 
den met een gewenschte en gezegende 
uitwerkinge ! 


Wie d’ oorzaak vindt, het kwaad afweert, 
en val herdykt, 

Die is de vrind, die wordt vereert, en ’t 
Land verrykt. 


UIT ZUCHT TOT NUTTIG ZYN, 


EDEDEDEDEDEDEDGD 
EDR) £IJ) 
Virvirv GÒ 


Cs EBERES 9) 
Naad € 


kik 
Oee 


Bladz. Gt 
VERHANDELING 


Over de redenen der meenigvuldige wallen of 
grondbraken in de zee-dyken ‚ voornamelyk die 
der Provincie Zeeland, em de wyze, waar 
op dezelwe best voorgekomen, of, daar zynde, 
„Jpoedigst en minst kostbaar konnen herfteld 
worden. 


DO OR 


BARTHOLDUS RENOU. 


\ E) 
DE 


GI. Om het eerfte lid dezer vraag 
te beantwoorden, zal het noodig zyn, 
eerst de redenen der meenigvuldige val- 
len en grondbraaken in de zeedyken in 
het gemeen, en dan in die der Provintie 
Zeeland inhet byzonder, aante toonen, 


GIL. Daar het water, zoo wel als al- 
le andere vloeiftoffen, de eigenfchap 
heeft, dat het ftilftaande tegen alle vas- 
te lighamen, in of tusfchen welke iá 

C- 


Ó62 B. RENOU OVER DE VALLEN 


beflooten is, drukt met een kragt, die 
evenredig is aan deszelvs hoogte (a), 
zoo is het ligt te begrypen , dat het zel- 
ve door een of ander oorzaak in bewe- 
ging gebragt wordende, die kragt dan 
ook veel moet vergrooten, zoo dat zelvs 
de hardfte lighamen door zoo een ge- 
duutige beweging konnen worden ver- 
minderd en afgefleten; waarom het dan 
ook geenfints te verwonderen is, dat al- 
le landen, welker kusten, geduurig, 
door de zee befpoeld worden, aan een 
min of meerdere verandering onderwor- 
pen zyn, nadien het water de ftranden 
en bodems der rivieren en zeekusten, 
waar langs en over het zig beweegt, 
door een aanhoudende wryving doet af- 
flyten (b). 


6 II. Maar dewyl de oorzaaken en 
gewrogten altyd evenredig aan mal- 
kanderen zyn, en de laatíte toe of af- 
nemen, na mate de eerfte fterker of 
zwakker worden, zoo moet volgen, dat 
zulke landen het meest zullen verande- 

ren 


Ca) B. NIEUWENT Yp Weereld-befchouwing , 
bladz. 796. 

(b) SIMON STEVIN Liv. 2. de le Geographie, pa- 
gé 134 


nnn 
nn 


IN DE ZEE:DYKEN. 63 


ren en afnemen, die de zagtíte gron- 
den hebben, en daar het water de fnel- 
fte beweging, en de meeste diepte 
heeft ; en dat daar en tegen die landen, 
of wel zulke plaatfen aan dezelve zullen 
aanwasfen, daar het water zulk een klei- 
ne fnelheid heeft, dat het zyne mede- 
voerende ftoffen kan laten zinken, 


$ IV. Dit nu gefteld zynde, verbeel- 
de men zig een rivier, die overal de- 
zelve breedte heeft, en welkes bodem 
in ’ geheel genomen horifontaal legt, 
fchoon hier en daar met eenige putten 
of ondiepten bezet, zoo zal deze rivier 
ook overal dezelve fnelheid hebben (c) 
en wanneer de vastheid der ftof van de 
boorden dezer rivier juist evenredig 
aan de fnelheid is, zullen deszelvs boor- 
den ook niet afnemen, maar die rivier 
zal beftendig zyn. | 


6 V. Dog wanneer zulk een rivier 
verfchillende breedten, ab. en cd. (zie 
Fig. 1) heeft, zal de fnelheid in het deel 
AB tot die in BF zyn, als cd. tot ab, 
of in een omgekeerde reden der breed- 

ten 


CC) DEIDIER Mechanique Generale, Liv, 4 $ 45e 


64 B. RENOU OVER DE VALLEN 


ten (d), als dan ab, ro en cd. 30 roe- 
den is, zal de vloed en eb in AB drie- 
maal grooter fnelheid hebben, als in 
BFE, en dit zelve zal ook plaats hebben, 
in twee of meer byzondere rivieren , die 
met malkanderen gemeenfchap hebben. 


6 VL. Als men nu ftelt, dat de 
vloed van A na F loopt, dan zal het 
water by BR gekomen zynde, ín een 
oogenblik moeten zakken, om de ruim- 
te REF te vervullen, waar door ’er 
by den hoek R een groote fnelheid we- 
zen zal; terwyl de eb die van F komt, 
daar tegen opryzen moet , om de engte 
AB met een groote fnelheid in te drin- 
gen, waar uit duidelyk is af te leiden, 
dat het by den hoek R zal afnemen en 
dieper worden (6 IT en III), zullende de- 
ze uitwerking op den hoek R genoeg- 
zaam dezelve zyn, wanneer de vloed 
van F na A voortloopt. 


6 VIL En fchoon het nu in den 
hoek REd wel eenigfints zal aangroei- 
jen, om dat het water dat digtst om den 


hoek KR na E toeloopt, door het oe 
at 


(d) DEIDIER Mechanique Generale, Eiv. 4 $ 47 


| 


| 
| 


| 


IN DE ZEE-DYKEN, ó5 


dat verder daar van af is, in den hoek 
R Ed voor een kleinen tyd word opge- 
houden, ’tzy de vloed van A of F 
komt, en dus tyd verkrygt om zyn 
ftoffen te laten zinken (6 III), zal egter 
die aanwas geen beftendig fchor worden, 
maar wederom te gelyk met, den hoek 
R: moeten afnemen, dewyl door des- 
zelvs aangroeij het deel BE vernaauwd, 
en dus de {nelheid vermeerderd word, 


6 VIJL. En wanneer zulk een rivier 

rom is (zie Fig, 2), zal de vloed en eb 
in dezelve een ongelykmatige beweging 
hebben, en de fnelheden zullen zig fchik- 
ken na de meerdere of mindere kromte 
der rivier, dus zal ’er by D een veel 
grootere fnelheid zyn dan by G, om 
dat de raking daar maar een punt is, 
in vergelyking van de ruimte CDF, die 
het water aan den anderen kant in den- 
zelven tyd moet doorloopen , om met 
dat by G in evenwigt te blyven (e) en 
om dezelve reden zullen ook de fnelhe- 
den by Ien K veel grooter zyn als by 
H en E. waar uit dan volgt, dat het 
ook eerst en meest by CDF afnemen 

1II, DEEL, E en 


(€) SIMON STEVIN op de aangehaalde plaats, 


66 B. RENOU OVER DE VALLEN 


en dieper worden. moet. ($ Ien ID, 
door welke, afneming-de rivier-by. GD 
meerder wydte zalverkrygen ‚waardoor 
dan ook de fnelheid. der {troom aldaar 
zal moeten verminderen: ($-V). 


6 IX, Maar dewyl het water van A 
of B komende, de geheele ruimte G D 
moet vervullen (zie Fig. 3), zoo-word het 
zelve door het middelfte water by N na 
de kanten D en G toegedrukt, en by 
gevolg zal ’er by D de grootfte, by G 
een mindere „dog. by ‚N weinig of geen 
fnelheid zyn, waar door het water by 
N tyd verkrygt om zyn medegevoerde 


ftoffen te laten zinken (6 III), welke dan 


een-plaat ab zullen vormen, digtst by 
dien kant-daar de miníte fnelheid is-(£); 
dog deze plaat van tyd-tot tyd grooter 
wordende; en dus ook hoe langer hoe 
meer na D toenaderende, zal de-ftroom 
tusfchen ‚a en. D.ook een grootere fnel- 
heid, verkrygen, en het trand: by D 
meer en meer. afnemen, waar door de 
inham CDE hoe langer hoe grooter 
zal worden. Tel, 


6 X. By 


(É) c. VELSEN rivierkundige verhandeling , 
bladz, ór; 


IN DE ZEE-DYKEN. … 67 


6 X. By ditallesmoet men nog aan- 
merken , dat telkens wanneer het ftormt, 
en vloed en eb by een veel fneldere ook. 
een botfende beweging verkrygen, de- 
ze uitwerkzels ook veel zullen vergroo- 


ten (6 ID. 


6 XI. Maar dewyl het water door 
de ftormen veeltydstoteen groote hoog- 
te word opgejaagd, zullen ook de dui- 
nen , waar op het botfende aanvalt, moe- 
ten inkorten, en. wel meest op zulke 
plaatfen , daar het {trand niet zeer breed „ 
en de ftoot regthoekig is, want dan zul- 
len de plaatfen der ontmoeting van de 
te rug gekaatfte, en op nieuw wederom. 
aanvallende golven „ buiten dat ftrand 
vallen, en daar een korten ftilftand in de 
beweging. des waters te weeg brengen, 
waar door het zyn afgeflagen en met 
zig, voerend zand kan laten zinken (6 
UI) en plaaten “doen groeijen, welke 
het ftrand al meer en meer verkleinen, 
en meter tyd de geheele duinen weg- 
nemen zullen, AE 


6 XIL.- Wanneer nude voorlanden, 
of ftranden, dus door het’water zyn 
weggevoerd, is het zeker dat de dyken 

2 daar 


68 B. RENOU OVER DE VALLEN 


daar aan volgen moeten, en dewyl het 
middelpunt der grootfte drukking van 
het water, omtrent twee derde deelen 
van deszelvs hoogte van het oppervlak 
na beneden gerekend, afftaat, zoo 
volgt dat de dyken ook meest na bene- 
den, een weinig boven de bodems der 
rivieren, waar langs zy leggen, zullen 
uitgehaald en ondermynd worden , want 
fchoon dit zwaarfte punt door het ver- 
hoogen en verlagen van het water, by 
vloed en eb, geduurig van plaats veran- 
dert, zal het egter elk gety dezelve 
plaatfen doorloopen , en in dien tyd by- 
‘na op dezelvde hoogte tweemaal op het 
fterkfte werken, omtrent half vloed en 
ebbe, wanneer het water zyn fnelfte be- 
weging heeft, en by gevolg zal dit de 
plaats zyn, daar de dyken worden uit- 
gehold, tot zoo verre dat dezelve nu 
over het water hangende, de ophouden- 
de kragt van het zêlve overtreffen; en 
gedeeltelyk of geheel daar in nederftor- 
ten, ’twelk dan een val of grondbraak 
genoemd word. 


6 XIII, Den dyk nu by D (zie Fig. 3) 
weggevallen of wel zoo ondermynd zyn- 
de, dat hy gevaar loopt, om weg te 

val. 


IN DE ZEE-DYKEN, 69 


vallen , zal men, om zig voor de woe- 
de des waters te dekken, genoodzaakt 
worden, een agterdyk of inlaag CHF 
aan teleggen, en dit gedaan zynde , zul- 
len wederom de hoeken Cen F worden 
uitgehold (6 VI), en de plaat a b geduu: 
rig grooter wordende, zal zulks de {nel- 
heid van vloed en eb „by C Den FE ver- 
grooten ‚waar door alras ook de inlaag- 
dyk CHF ondermynd, en de vallen en 
grondbraken zoodanig vermeerderd zul- 
len worden, dat m@n inlaag op inlaag 
zal moeten leggen , en dus het eene ge- 
deelte lands voor en ‘het ander na aan 
de zee ten prooije overgeven, 


6 XIV. Dus in * algemeen de oor- 
zaaken- der ‘meenigvuldige vallen en 
grondbraken aan de zeedyken hebbende 
aangetoond, zal het niet zeer moeijelyk 
vallen , daar uit de reden derzelve in op- 
zigt der Provintie Zeeland in ’tbyzon- 
der af te leiden. 


$ XV. De redenen zullen geen an- 
dere zyn, dan dat de eilanden van Zee- 
fand, van hun begin af tot heden toe, 
met de woedende golven der Noordzee 
hebben te ftryden gehad, welke dikwils 
E 3 „door 


JO B. RENOU OVER DE VALLEN 


door “westelyke ftormen aangevoerd, 
eerst. op de west- zuid- en noordelyke 
vooroevers vande eilanden Walcheren 
en Schouwen, met zulk een geweld aan- 
vielen, dat die eilanden, fchoon met 
zeef hooge duinenvals- zoo veele bolwer- 
ken gedekt, aan die kanten moesten af- 
nemen (6 XI) ; vervolgens drongen die 
uit de ruimte komende ftroomen , agter 
en nevens-deze twee eilanden, met een 
ontzaggelyke: fnelheid in: zeer naauwe 
kronkelagtige‘kreeken (g), en trokken 
er:byna meterdezelve fnelheid wederom 
zeewaards uit;-door welke: dubbelde 
werking van vloeden ebbe die. kreeken 
dan ook wyder en dieper geworden zyn 
(6-VIIL en volg.) tot dat eindelyk ook 
de dyken;, welke door de eerfte. bewoon- 
ders; ter weering- van het water waren 
opgeworpen {h), ondermynd geworden 
zynde ‚in de diepte nederftorteden (6 
XII), wanrieer men wel door het leggen 
van inlagen de geheele inundatie: der:ei- 
landen tragtede te beletten, en ook 
meestentyds dadelyk voorkwam; dog 
is sb seb deb tT waar 
(e) Zie de kaart: van Zeeland van ’t jaar 6oo in 
de Walcherfe Arkadia van-M. GARGON I, D, bl, 37, 
(h) Tegenwoördige {täat van alte Volkeren 20 D, 
Pas: 345, wakend 


IN DE ZEE-DYKEN,:- 71 


waar® door -devoorzaak vanhet kwaad 
niet werd-weggenomen , maar veel eer 
verergerdo{6"XIID);: zoo dat men ge- 
duurig ‘opdie wyze agteruitdeinzende, 
die kreeken in-den tyd van: omtrent 6oo 
jaaren tot geheel groote rivieren gewor- 
den zyn (1), en wel inzonderheid het 
ooster en westerfcheld (k). 


6 XVL “Deze nu ten noorden en zui 
den’ van het eiland Walcheren in -gehee- 
le zee-ftroomen veranderd zynde, moes- 
ten ook de fnelheden wan ‘vloed en ‘ebbe 
aan die zyden vertragen ($-XV), en der- 
halven de vallen en grondbraken; uit 
de {nelle beweging van: vloed en ebbe 
voortkomende ; verminderen ; dog het 
welk van ‘geen zeer langen duur konde 
zijn, alzoo door den aangroeij der plaa- 
ten in die ruimten de {nelheid der ftroom 
langs de ftranden: van: dat “eiland in 
vêrvolg wederom’ wierde vermeerderd 
(IX), “welk wederom vallen-en grond- 
braaken, in de’dyken, voor al op die 

BR 49 0: plaat- 
He) Zie de khart van Zeeland van % jaar 1230 in de 
ChitoriyckK' van Zielaud door j.-REYGERSBERG. 
(k) Ik neem deze twee rivieren ten voorbecl- 


de, om dat men in de oude kaarten van Zeeland op 
de andere weinig ftaat maken kan, 


72 B,RENOU OVER DE VALLEN 


plaatfen daar de plaaten digt by de dy- 
ken, en deze krom of met uitftekende 
hoeken liggen , moest veroorzaaken , 
hoewel egter dit eiland wegens zyne ron- 
de gedaante in ’ gemeen genomen min- 
der aan het gevaar derzelve is blootge- 
gal, als de andere Zeeuwfche eilan- 
Elle 


6 XVIL Want deze beide ftroomen, 
aan de eene zyde tusfchen de eilanden 
Schouwen en Noordbeveland ‚en aan de 
andere zyde tusfchen het eiland Zwid- 
beveland en Staats-Vlaanderen, met groo- 
te bogten en ongelyke wydtens voort- 
loopende, terwyl het oosterfcheld tus- 
fchen-de eilanden Zhoolan en Zuidbeve- 
land naauwer wordende , met een groote 
fnelheid om het laatfte eiland moest om- 
loopen ; om zig met het westerfcheld. 
te vereenigen,.zoo moest de vloed en 
ebbe-in beide deze rivieren een ongely- 
ke. beweging. verkrygen, en op de 
naauwfte plaatfen, door ‚de. meerdere 
fnelheid, vallen en grondbraken in de 
dyken dier eilanden veroorzaken ($ V 
en volgg.), welke ook de inundatie van 
het verdronken Zuidbeveland hebben ten 
gevolge gehad; en daar tegens moesten 

In 


IN DE ZEE-DYKEN. 73 


de grootere wydtens aan de zuidzy- 
den van de eilanden Schouwen en Zuid- 
„beveland, door de mindere fnelheid der 
ftroom de plaaten voor den boezem en 
ree omtrent Zuidkerke in Schouwen (l) 
en omtrent Stuivezand in Zuidbeveland 
(m) gevormd worden (6 IX). 


6 XVIIL Deze nu een aAnvang ge- 
nomen hebbende, zyn van tyd tot tyd 
aangegroeid , en hebben de {nelheden 
van vloed en ebbe langs de ftranden en 
dyken, voor dewelke zy leggen, ver- 
groot, waar door , met medewerking der 
zuidwestelyke ftormen, deze beide ei- 
landen aan hunne zuidzyden zoodanig 
zyn afgenomen ($ XIII) , dat zy door de 
meenigvuldige vallen en grondbraken, 
waar „mede geheele dorpen verzonken 
zyn, de gedaante van een na het noor- 
den ftrekkende boog, als een halve maan 
gekregen hebben (n). 


SG XIX. Opdezelve wyzezyn de plaa- 
E 5 ten; 


(1) Dic is de tegenwoordige Rocheplaat, 
(im) Zie de voorgemelde kaart van ’ jaar 1230 in 
de Chronyck van Zeeland door J. REYGERSBERG.- 
(Mm) Zie de kaarten van de Zeeuwfche Eilanden 
in den tegenwoordigen fraat van Zeeland. 


74 B. RENOU OVER DE VALLEN 


ten, welke aan de zuidzyde van het ei- 
land-Zuidbeveland, voor de heerlykhe- 
den Borsfele , Coudarpe en Ellewoutsdyk, 
aan de oostzyde van heteiland Duive- 
_ landen de Zype, en op meer andere 
plaätfen: aan de Zeeuwfche eilanden ge- 
vonden worden , en de daar door te weeg 
gebragte groote fnelheid van vloed en 
ebbe, ‘de Oorzaaken “der meenigvuldige 
vallerver gfondbraken, welke geduurig 
in de dyken van die Polders voorvallen, 
en in de-Zype word dit kwaad nog verer- 
gerd „ door dien de vloed welke ten noor- 
den ? eiland: Schouwen en Duiveland in- 
koomt , wegeris den korteren afftand „eer. 
der“voor de Zype is, als die welke ten 
züiden ‘van dat eiland inkoomt, waar 


door“dan de eerfte met een groote nel. 


heid door de-Zype heen loopt, om zig 
met: de laatfte in of voor het Mastgat te 
vereenigen , en ‘dus in evenwigt te ‘bly- 
ven, terwyl de eb, ‘ookeerder' aan het 
noord- als aan het zuideind van de Zype 
beginnende, met ‘geen minder’fnelheid 
weder door de Zype te rug loopt, tot 
dat die ook uit de Keeten en het Mast- 
gat wegtrekt , en dan de ftroom van de 
Zype zig daar mede vereenigt, en dus 
zyn loop. verandert, ’ welk ep 5 

IS 


IN DE ZEE-DYKEN, 75 


dig veele draaijvloeden langs den dyk 
van de Zype moet veroorzaken. 


6 XX, Het eerfte lid der vraag nu 
theoretisch en met de bevinding overeen- 
ftemmende beantwoord hebbende, zal 
ik overgaan tot het tweede: Zn op 
welke wyze konnen dezelve best voorgeko- 
men worden, 


9.XX1. Hier toe zal dienen in agt 
genomen te worden om zulke middelen 
op te geven, welke, zoo niet ten eer- 
ften, ten minften in vervolgvantyd, de 
vallen en grondbraken konnen vermin- 
deren, en eindelyk geheel doen ophou- 
den; het is wel waar dat daar toe in een 
reeks van omtrent 400 jaaren reeds vee- 
leen zeer kostbaare middelen zyn aange- 
wend geworden ; dog de bevinding heeft 
geleerd, dat geen van alle aan dit ge- 
wenschte oogmerk in het algemeen, vol- 
daan hebben, waar van de reden voor- 
namentlyk hier in moet gezogt worden, 
dat de meeste of wel alle tot zeeweerin- 
gen, om daar door het water van de 
ftranden of dyken af te keeren, en niet 
zoo zeer om deszelvs fnelheid te ver- 
iinderen zyn aangelegt geweest, ij 
zin Oor 


76 B. RENOU OVER DE VALLEN 


door de ftroom , van de eene plaats afge- 
weerd wordende, zyn kragt op andere 
nabygelegene plaatfen, met zoo veel te 
meer geweld, moeste oeffenen. 


6 XXIL. Dewyl de regte rivieren, 
wat fnelheid van vloed en ebbe zy ook 
hebben mogen, het naast by de beften- 
dige komen (6 IV), zoo is het ook ze- 
ker, dat de regtfte ftranden en dyken 
het minst aan een afneming zullen on- 
derworpen zyn. 


S XXII. Derhalven zal het noodig 
zyn, de kleine kromme binnenlandfe 
rivieren, en de ftranden en dyken der 
groote , Zoo veel mogelyk is, tot regte te 
brengen ; waar toe konnen dienftig zyn 
hoofden van paal en ryswerk, welk, in 
“algemeen zoo moeten worden aange- 
legd, dat hunne hoogten, daar. mede 
zy aan de dyken fluiten, omtrent met 
het gemeene hooge water qvereenko- 
men, en hun einden die alle in een reg- 
te lyn zyn moeten, omtrent 2 a 3 voe- 


ten boven het gemeen laag water ryzen, 


6 XXIV. Maar het voornaamfte, dat 
sd daar 


4 


IN DE ZEE-DYKEN. 77 


daar by in agt genomen dient te war- 
den, is de rigting welke zy in opzigt van 
den vloed moeten Hebben ; zynde het ze- 
ker, hoe kleinder de raakhoek is, waar 
mede de ftroom op dezelve aanvalt, hoe 
minder kragt zy zullen hebben uit te 
{taan , weshalven men zig in dezen, na 
de meer of mindere fnelheid der ftroom 
en na de breedte van het ftrand, hebbe 
te fchikken; maar het gene ik hier voor- 
namentlyk bedoele, is te betoogen, dat 
de hoofden niet afweerende maar fchep- 
pende op den vloed moeten gelegd wor- 
den, als ab, ab,ab, (zie Fig, 4) alwaar 
AB den dyk, en ACDB het ftrand 
voor denzelven verbeeld , en de vloed ver- 
onderfteld word te loopen van D na C, 
dan zal de vloed aan de buitenzyde, te- 
gen die hoofden aankomende, met een 
groote fnelheid langs dezelve heen loo- 
pen, en om derzelver uiteinden om- 
draaijende, op eenigen afftand verder we- 
der met een vernieuwde kragt tegen het 
{trand en den dyk aanvallen, waar uit 
dan moet volgen, dat het wel aan de 
binnezyden van de hoofden langs aG, 
aH en al, zal aanwasfen, maar daar te- 
gens aan de buitenzyde en uiteinden 
derzelve afnemen en dieper worden; zp 

at 


78 B. RENOU OVER DE VALLEN 


dat eindelyk de hoofden-zelvs zullen on- 
dermynd en weggeflagen worden. 


6 XXV. Dog indien de hoofden 
fcheppende op den vloed gelegd worden , 
als bc, be, be (zie Fig. 5); dan zal de 
vloed daar tegen {tuitende, zonder eenig 
geweld of draaijing ter wederzyden in de 
vakken Cb bc inloopen, en het water 
zoo hoog gerezen zynde, dat het over 
de hoofden begint. heen te loopen , zal 
zulks wegens-de doceerende legging der 
hoofden geen-veranderinge geven, alzoo 
de vloed altoos in een regte lyn-EF over 
dezelve zal heen loopen, en de vakken 
Cb bc, na mate hetwater ryst, langza- 
merhand vullen, tot dat by hoog water 
en ordinaireh vloed, het zelve omtrent 
gelyk zal komen, met de boveneinden 


der hoofden-b,‚b ,b (5 XXIII), * welk 


aan het water in de vakken of ruimten 
Cbbc een genoegzaam geheelen {tilftand 
zal veroorzaken, en dus-de ftoffen „ wel- 
ke door den vloed zyn aangevoerd „doen 
zinken, terwylde eb op-dezelvde wyze 
over de hoofden heen-loopende , het wà- 
ter weder Jangzáam uit. de:ruimten zal 
trekken; en‚de gezonken ftoffen laten 
zitten, waar uit dan noodwendig val 

vol- 


En 


eee 


IN DE ZEE:DYKENes — 7 


volgen, dat het ftrand tusfchen de hoof. 
den hoe langer hoe meer zal-ophoogens 
tot dat het tot een gelyke hoogte en-do- 
ceering met de hoofden, gekomenzyn- 
de, de ftroom altyd, in een regte dyn 
over en langs het zelve zal voortloopen; 
en by gevolg geen affcheuring of-onder, 
myning konnen veroorzaken, 


6 XXVI. En om deze, ophooging 
en regtmaking van het ftrand te-fpoedi- 
ger te verkrygen, zoude het ‚niet-on= 
dienftig zyn de uiteinden der hoofden; 
met een hoek bcd te maken, waar 
door de ftoffen, welke door den vloed 
over de hoofden heen loopende. worden 
aangevoerd, te beter, zouden. worden, 
opgevangen; ’twelk voor al noodig-is 
aan de westzyden van de eilanden Waf- 
cheren en Schouwen, om het ftrand al- 
daar niet alleen voor verdere afneminge 
te beveiligen, maar ook te doen aanwas- 
fen, en zelvs de duinen te doen aangroei- 
jen, gelyk de Heer MELCHIOR BOL- 
STRA zulks in opzigt van het ftrand:by 
Petten en de Hondsbosfchen heeft aange- 


toond (o). 6 XXVII 


(o) Verhandelingen der Hollandfche Maatfchap- 
pye 


80 B. RENOU OVER DE VALLEN 


6 XXVII. Uit het geen dus verre 
omtrent het leggen dezer hoofden ge- 
zegd is, blykt van zelv, dat men zig al- 
leen van dezelve kan bedienen op zooda- 
nige plaatfen, alwaar nog een breed 
ftrand voor de dyken gevonden word, 
en daar dezelve dan gelegd worden, om 
de {troom in een reste ftreek te bren- 
gen, en dus het afnemen van het ftrand 
te beletten (6 XXV); maar wanneer het 
kwaad reedszoo verre verloopen is, dat 
door de geduurige vallen, en het leggen 
van inlagen, de dyk een bogtige gedaan- 
te AIP (zie Fig.6) gekregen heeft, en 
‘er een plaat BRON voor dezelve ge- 
groeid ís, dan is het onmogelyk gewor 
den zoodanige hoofden te leggen, we- 
gens de groote diepten, welke op zoo- 
danige plaatfen voor de dyken gevon- 
den worden, ook zouden de hoofden, 
al konden zy daar gelegd worden, van 
geen nuttigheid zyn, maar in tegendeel 
de afneming verhaasten, om dat zy-de 
ftroomen in de bogt AIP nooit in een 
regte ftreek konnen brengen, maar wel 
het kanaal ABFOPI bonita 

Us 


pye der Wetenfchappen te Haarlem, TIde D. bladz. 
647 en volgg. 


IN DE ZEE-DYKEN. Si 


dus de fnelheid der ftroom doen toene- 
men (6 V), dat het kwaad nog erger 
zoude maken. ” 


6 XXVIII. . Het zal dan noodig zyn 
aan te toonen, wat middelen in deze 
gevallen moeten in ’t werk gefteld wor- 
den, om de verdere ondermyning van 
den ‘dyk AIP voor te komen; dat 
hier toe geen ander middel te vinden is, 
als een geheele toedamming van het ka- 
naal ABFOPI leert de oorzaak van 
het kwaad zelve, die dog beftaat in de 
grootere fnelheid van de ftroom door 
dat kanaal, als van díe welke buiten de 
plaat by N omloopt (6 XIII), welk niet 
„anders als door de gezegde toedamming 
kan worden geftuit. 


5 XXIX. Het zal’er nu op aanko- 
men, hoe en waar zoodanige dam moet 
gelegd worden? want het water mag in 
_Zyn loop niet gedwongen of met geweld 
gekeerd worden, of men loopt gevaar 
dat het zelve elders wederom zyn kragt 
tot nadeel zal oefenen; derhalven moet 
de dam zoodanig gelegd worden, dat 
het water zyn ftreek van beweging be- 
houde, en te gelyk dat de dam het 
“dll DEEL K min- 


/ 


82 B. RENOU OVER DE VALLEN 


minfte gevaar loope, om door de kragt 
der ftroom van vloed en eb befchadigd 
te worden. 


S XXX, Om nu zulk een plaats te 
vinden, moet men onderzoeken, waar 
de vloed, die tusfchen den dyk en de 
plaat heen en die buiten de plaat om- 
loopt, malkanderen ontmoet, en daar dit 
gefchiedt, moet de dam, of ’er zoo na- 
by als eenigzins mogelyk is, gelegd wor- 
den, zoodanig dat hy den vloed , die tus- 
fchen den dyk en de plaat heen loopt, 
regthoekig f{nyd: by voorbeeld, de 
vloed by E inkomende, zal zig by OP 
in tweën fcheiden, en ter wederzyde de 
plaat by M en _N voortloopen ; als men 
nu door waarneming gevonden heeft, 
dat deze ftroomen malkanderen by A B 
ontmoeten, zal dit de plaats zyn, daar 
de dam in de rigting CB regthoekig op 
de ftreek van den vloed M moet gelegd 
worden, zoo dat zyn kruin van dendyk 
by C af met het oppervlak der plaat ge- 
noegzaam horifontaal legge, en op den 
buitenkant derzelve by D met een flaau- 
we dogeering te niet loope. 


6 XXXL. Want als de vloed be- 
gint 


IN DE ZEE-DYKEN, 83 


gint, zal het water langs M en N voort- 
loopende te gelyk by den dam CD ko- 
men, en hem wederzyds met een gely- 
ke kragt botfen, en dewyl de dam den 
vloed regthoekig fnyd, zal deze botfing 
ook regthoekig gefchieden, en de terug- 
kaatfing in dezelve rigting zyn, dat is 
in een tegengeftelde ftreek met den ver- 
volgens aankomenden vloed, die daat 
door in kragt van botfing tegen den dam 
verminderen moet, alzoo de eene bot- 
fing geduurig de andere zal vernietigen, 
terwyl het water „ter hoogte van den dam 
gerezen zynde, over denzelven en de 
plaat zal heen loopen , zonder in de ftreek 
der beweging van het onderfte water ee- 
nige veranderinge te veroorzaaken ; wes- 
halven de dam, op deze plaats gelegd 
zynde, geen het minfte gevaar kan loo- 
pen om door den vloed befchadigd te 
worden, ook zelv niet by zwaare ftor- 
men, dewyl het water, of fchoon dan 
fnelder langs M en N na den dam CD 
bewogen wordende, ’er evenwel op den- 
zelven tyd zal bykomen, en hem ter we- 
derzyden met een gelyke kragt en rig« 
ting botfen, 


g XXXI, En even weinig zal ’er ge- 
dd F 2 duy- 


84 B. RENOU OVER DE VALLEN 


duurende de ebbe eenig gevaar van de- 
zen dam te vreezen zyn, want dan zal het 
water, dat hooger dan de dam CD is, 
langs M en N als ook over de plaat heen 
na O loopen, en ter hoogte van den dam 
gevallen zynde, zoo begint de eb eerst 
by-O, vervolgens by M en _‚N, en laatst 
by den dam, zonder even als by den 
vloed. in ftreek van beweging te veran= 
deren, terwyl het water: in het vak 
ACB en ín het kanaal BEOPIC by- 
na in een volkome rust blyven zal, na- 
dien het zig met de voorby loopende 
ebbe, by ABen OP maar heeft te ver- 
eenigen en uit te trekken, 


6 XXXIIL Eindelyk moet de dam 
CD noodzakelyk zoo hoog gemaakt 
worden , dat-hy met het oppervlak der 
plaat ‚genoegzaam horifontaal legge „ op 
dat de vereeniging van de {troomen langs 
M en N by AB belet, en de gantfche 
doortogt wan vloed en ebbe afgefneden 
worde, waar door dan de ftroom in het 
kanaal ABFOPI zyn {nelheid beno- 
men zynde, de oorzaak van ’ kwaad 
weggenomen en de dyk AIP voor ver- 
dere afneming bevryd zal zyn, terwyl 
de {troom, zoo van eb als vloed, in 
cl e 


LAN DE-ZEE-DYKEN « « 35: 


de-plaat om; ineen regte ftreek ENG 
gebragt word, 


6 XXXIV. Behalven dat dus door 
het leggen van zoodanigen dam op de 
gezegde wyze het oogmerk, om nament- 
lyk den dyk AIP voor alle gevaar van 
verdere ondermyninge te beveiligen, zou- 
de-worden bereikt, zoude ’er ook nog 
dit voordeel uit volgen, datde belette 
doortogt van vloed en eb, en daar door 
veroorzaakte. {tilftand van het water in 
het vak ACB en in het kanaal BFOPIC, 
alle de ftoffen; welke door den vloed wor 
den aangevoerd, zal doen zinken, of; 
zoo die ligter zyn als het water, dezelve. 
ter. wederzyden tegens den dam CD 
aanvoeren, daarze dan by het vallen van 
het water met de ebbe zullen blyven zit- 
ten, waar door de bodem van het kas 
naal ABEFOPI van tyd tot tyd zal op- 
hoogen, het welk dus geen onaange- 
naam vooruitzigt zoude geven, dat door 
deze aanwas dat kanaal teeniger tyd ge- 
vuld en dus de gantfche inham ABOPI 
tot een vast {chor geworden zynde, 
door een dyk in de rigting ABOP zou- 
de konnen worden droog gemaakt , en 
de nakomelingfchap de gezegende vrug- 

| F 3 ten 


36” B. RENOU OVER DE VALLEN 


ten van den landbouw zoude konnen inza- 
melen, ter plaats waar thans de woeden« 
de golven het nog overgebleven land 
meteen geheelen ondergang bedreigen. 


6 XXXV. Ter nadere betooging nu 
dat de dam, zal dezelve aan het be- 
doelde oogmerk (6 XXIX) beantwoor- 
den, nergens anders mag gelegd wor- 
den, alster plaats waar de vloed, langs 
M en N, malkander ontmoet, of daar 
zoo naby als immers mogelyk is, zoo 
laat by voorbeeld een dam FI omtrent 
het midden’ der plaat BNOF gelegd 
zyn, dan blykt ten eerften-dat dezelve 
de ftreek van vloed en eb geheel zal ver- 
breken, want als de vloed begint, zal 
het’ water, langs O M na den dam FI 
loopende, er van dien kant bykomen, 
terwyl het ander dat buiten langs N om 
de-plaat loopt, nog den dubbelden weg 
van N langs AB tot den dam met een 
verdubbelde fnelheid moet afleggen, eer 
het er by koomt, waar door de dam 
aan den kant van M , veel meer kragt van 
den vloed zal moeten uitftaan, en dus ge- 
vaar loopen om by zwaren ftorm, zoo al 
niet geheel doorgebroken, ten minften 
grootelyks befchadigd te worden; en 

na- 


IN DE ZEE-DYKEN. 37 


nadien deze beweging zoo lang zal aan- 
houden, tot dat het water ter hoogte 
van den dam gerezen is, maar dan de 
vloed van O langs M na AB zal loo- 
pen, zoo zal de ftreek dezer beweging 
lynregt tegen de voorige {tryden, dat dus 
veel draaijvloeden tusfchen den dam FI 
en AB moet veroorzaken, en dit ge- 
voegd by de voorige dubbelde fnelheid , 
zal beide en den dyk Al en de plaat by 
B geen gering nadeel toebrengen. 


GS XXXVI. En als het nu hoog wa- 
ter is en de eb begint, dan loopt het 
water dat hooger als de dam ftaat van 
AB langs M en N na O, en ter hoogte 
van den dam gevallen zynde, gaat de 
eb eerst by O en vervolgens by M en 
N, dog den verderen doortogt nu door 
den dam afgefneden zynde, loopt het 
water van Kl met een groote fnelheid 
na AB te rug, alles wegflepende wat 
de vloed ‘er had ingebragt, en van den 
dyk en plaat afgefchuurd, deze ftroom 
zig vervolgens met de voorby loopende 
eb, langs N vereenigende , valt door den 
meerderen ftilftand in het vak OMP met 
een groote kragt op den dyk by P aan, 
zoo dat door deze legging van den dam, 
| F 4 ZOO 


38 B. RENOU OVER DE VALLEN 


200 dezelve al tegens de kragt ván den 
vloed beitand blyft, het vak M wel ee- 
nigszins zoude aanwasfen , maar daar te- 
gen de dyk by A door den vloed, en by 
P door de eb ondermynd worden. 


6 XXXVII Nu is het klaar, dat 
hoe verder de dam van AB daar de 
vloed langs M en N malkanderen ont- 
moet, word verwyderd, hoe erger de- 
ze uitwerking op de dyken A en P zal 
worden , dog hoe nader daar tegen de 
dam-by AB gelegd word, hoe minder 
deze fchadelyke uitwerking zal zyn, tot 
dat-dezelve geheel zal ophouden, als 
de dam volgens de voorgeftelde regels 


(5 XXX) gelegd word. 
9 XXXVII Ik befluite dan uit dit 


alles, dat overal in de Zeeuwfche Ei- 
landen, waar zoodanige inhammen , ’tzy 
groot of klein, met daar voor leggende 
plaaten gevonden worden, het eggen van 
een dam op de aangetoonde manier, 
een zeker en wiskundig middel is, waar 
door de dyken voor alle gevaar van ver- 
ge ondermyning zouden beveiligd wor- 
en, 


6 XXXIX, 


IN DE ZEE-DYKEN. Sg 


6 XXXIX. En wanneer ’er aan de 
westzyde of zeekusten der eilanden 
Walcheren en Schouwen, plaaten voor 
het ftrand gevonden worden, zal zulks 
in het leggen van den dam geen de min- 
fte veranderinge geven, want dewyl de 
vloed uit het kanaal langs de Vlaamfche 
kusten omtrent noord-oost aanloopen- 
de, zig genoegzaam langs de ftranden 
van beide die eilanden beweegt, zoo zal 
een dam aan het oost- of noordoost- 
einde van zoodanigen plaat gelegd , even 
dezelve uitwerkinge doen, als hier voo- 
ren omtrent de plaaten in de ftroomen 
voor de dyken der eilanden leggende ge- 
toond is (6 XXIX—6 XXXIV),nament- 
lyk, de ftroom door de geul tusfchen 
het ftrand en de plaat loopende, zal 
daar door zyn fnelheid benomen wor- 
den, en de geul zal van tyd tot tyd aan- 
flikken, als wanneer men zal in ftaat 
zyn, door het leggen van fcheppende 
hoofden (6 XXVI), het ftrand te verbree- 
den en de duinen meer zeewaards in te 
doen aangroeijen. 


GS XL. Hier mede het tweede lid de- 
__ zer vraag overeenkomtftig de wetten der 
__waterloopkunde vien beantwoord, gaa 


QO B, RENOU OVER DE VALLEN 


jk over tot het derde, namentlyk; of 
daar zynde fpoedigst en minst kostbaar 
herfteld worden. 


6 XLI. Wanneer een val alleen in 
het voor- of meiland gefchied, dan zal 
het niet noodig zyn, eenige middelen 
tot herftelling aan te wenden, dewyl 
men door dezelve geenzins het wegval- 
len van het overige meiland, ’t welk nog 
ondermynd mogt wezen, kan voorko- 
men, maar in tegendeel zulks door het 
opvoeren van materialen zoude vere 
haasten, waar door dan ook zoodanige 
werken te gelyk met het overige mel- 
land zouden nedervallen , en alle de daar 
toe aangewende kosten vrugteloos ge- 
maakt worden, waarom het genoeg is, 
indien men zoodanige vallen als waar- 
fchouwingen aanmerkt , dat men ter dier 
plaatze meerdere heeft te wagten, en 
dus aangefpoord word, om de oorzaak 
te onderzoeken, en ‚, nog tydig en eer het 
kwaad erger word, de noodige midde- 
len ter voorkoming van verdere onder- 
myning in het werk te ftellen. 


6 XLIII, Maar wanneer een val zig 
tot in den dyk uitftrekt, zoo dat ps ge 
eel- 


IN DE ZEE-DYKEN. Or 


deelte van de buiten dogeering AB (zie 
Fig. 7) met het daar op leggende mat- 
en kramwerk, of ook dat de geheele 
dyk tot in den binnenbarm C (zie Fig. 
8) weggevallen is, dan zal in het eeríte 
geval volftrekt noodig zyn, de kanten 
van den weggevallen dyk A B terftond 
met teene horden te bezetten, en die 
‚met paaltjes daar in vast te hegten, om 
dus de kanten van den dyk, zoo verre 
die is blyven leggen, tegen den flag van 
_ het water te beveiligen, waar door de- 
zelve anders ligtelyk zoude konnen wor- 
den afgeflagen, en de dyk in gevaar 
komen, om doorgebroken te worden, 
voor al wanneer de vloed, door ftorm 
aangedreven, tot een grootere hoogte 
als gewoon mogte opryzen: maar in het 
tweede geval, wanneer de dyk geheel 
tot in den binnenbarm Cis weggevallen, 
of 'er zoo weinig van is blyven leggen, 
dat het water geduurende de vloed door 
de opening zoude doorloopen, en de 
voorleggende landen inundeeren, dan 
moet men de openinge C met planken 
of andere materialen, die men best en 
gereedst voor handen heeft, toeftoppen 
ter hoogte van een ordinairen vloed, en 
dat befchutfel met paalen en ftaaken dk 

veer 


92 B. RENOU OVER DE VALLEN 


veel mogelyk vast maaken, en vervol: 
gens het zelve agter met aarde opfchui- 
jeren ,om het tegen de drukking van het 
water beftand te doen zyn, terwyl men 
hettegen den flag van het water moet be- 
veiligen door zeilen , welke zoo over dit 
nieuwe werk als over de afgevalle kanten 
van dendyk moeten worden overgehaald, 
en met{ftaaken en touwen aan de binnen 
en buitenzyde van den dyk vastgemaakt. 


9 XLIII. De val dus voor het eerfte 
en grootfte gevaar van doorbraak bevei- 
gd zynde, zal men, om dezelve verder 
geheel te herftellen, op de diepte van 
uiterlyk 12 a 15 voeten in de val paalen 
moeten heijen in een regte lyn DE, en 
niet wyder als.4 a 5 voeten van malkan- 
der; tot deze paalen zyn de noordíche 
juffers of fchieters het bekwaamst en 
minst kostbaar, om gebruikt te worden; 
en de lengte derzelve moet zyn van 30, 
40, tot bo, ja fomtyds 80 voeten , *t welk 
van de vastheid of losheid der grond af- 
hangt, en daar ook-na. moet gefchikt 
worden, zynde het zeker „dat hoe dieper 
de paalen in den vasten grond ingeheijd 
worden, hoe -{terker en beter beftendig 
het geheele werk zal.zyn; vervolgens 

moet 


IN DE ZEE-DYKEN, O3 


moet men den grond van de val in de 
ruimte DABE met rys beleggen , zoo 
dat het zelve overal tegen de kanten van 
de val en van voren tegen de reipaalen 
wel aanfluit; dezen bodem van rys moet 
men, geduurig de een kruisling over de 
andere leggende, brengen ter hoogte 
van 4a 5 voeten, en dan door dezelve 
{taaken heijen tot in den vasten grond, aan 
welke men , op den gelegden rysbodem, 
rystuinen moet opwerken, en die met 
fteenen opvullen, om te beletten, dat 
het ryswerk door den vloed niet worde 
om hoog geligt; op deze wyze moet men 
dit ter zelver hoogte opwerken , als het 
weggevallen is geweest, of dat het nieu- 
we werk ter wederzyden met de afgeval- 
le kanten gelyk legt, op dat het water 
by vloed en eb met een gelyke beweging 
en zonder val of draaijing ‘er over heen 
zoude konnen loopen. 


SG XLIV. Dus de val zelv zynde opge: 
maakt, moet men den overgebleven dyk 
aan de binnenzyde verzwaaren, en ge- 
heel overhaalen, of zoo die tot aan den 


_binnenbarm G (zie Fig. 8) geheel is weg: 


gevallen, dan moet men, zoo verre de 
val zig uitfirekt, een geheel nieuwen 
| dyk 


O4 B. RENOU OVER DE VALLEN 


dyk aanleggen, en in beide gevallen moet 
de buiten dogeeringe zig niet verder uit- 
ftrekken, als dat de tee van den buiten- 
barm FGH digt of tegen het in de val 
gemaakte rys en fteenwerk aankomt, en 
hoewel nu de nieuwe of overgehaal- 
de dyk niet anders als in een bogtige 
gedaante kan gelegd worden, gelyk dit 
door de geftipte lynen FGH (zie Fig. 
7 en 8) word aangewezen, zoo moet 
men egter zorg dragen, om die bogt zoo 
flaauw als mogelyk is te maken, en daar 
toe de hoeken Fen H,‚ waar mede de 
nieuwe dyk tegen den ouden aanfluit, 
ter wederzyden eenige roeden van den val 
verwyderen, en dus aan die hoeken een 
ftompe gedaante geven, ten einde het 
water met een zagte beweging om de- 
zelve, en langs den dyk FGH mag 
heen loopen , en hier door de ondermy- 
ning der hoeken F en H,‚ welke altoos 
min of meer plaats zal hebben (6 VD), 
zoo veel doenlyk worde voorgekomen. 


SG XLV. Dat nu deze voorgeftelde 
manier om een val of grondbraak te her- 
ftellen, de fpoedigfte en minst kostbaa- 
re is, zal geen wydloopig bewys van 
nooden hebben, als men maar in aan- 

mer: 


IN DE ZEE-DYKEN. 95 


merkinge neemt de materialen, welke 
daar toe gebruikt worden, en behalven 
de reipaalen geen andere zyn dan rys- 
ftaaken in {teen , die, altans de eerfte, al 
tyd in een goeden voorraad by de dy- 
kagien gevonden worden, zoo dat men 
by onvoorziene toevallen dezelve altoos 
gereed en by de hand heeft: my zyn 
ook geen andere materialen bekend, 
welke met minder kosten als deze zou- 
de konnen bewerkt worden, hebbende 
de ondervinding maar al te wel geleerd, 
wat importante fommen de zinkwerken 
van aarde en fteen den Lande hebben ge- 
kost, welke in vroegere tyden in de 
dieptens voor de dyken wierden gezon- 
ken, om het geweld der {troom dus af 
te keeren, dog waar van men geenszins 
het bedoelde nut heeft ondervonden: 
Zoo men zig dan hier van in het her- 
ftellen van een val wilde bedienen, is 
het ligtelyk te begrypen, dat zulks een 
aanmerkelyke verzwaaring in de onkos- 
ten zoude veroorzaken, en indien men 
de herftelling van een val door het aan- 
voeren van aarde wilde beproeven, zou- 
de dit, behalven de onmogelykheid om 
zulks zonder een vast fondament te kon- 
nen doen, mede zeer nadeelige gevol- 
gen 


96 B. RENOU OVER DE VALLEN 


gen hebben wegens de groote kosten 
en het verlies der landen, welke daar 
toe zouden moeten worden gebruikt; 
weshalven ’er dan geen ander of beter 
middel als het voorgeftelde overblyft, ° 
welk ook het meest en in ’ gemeen ge- 
bruikt word, en reeds lang op de proef 
goed bevonden is, dewyl’er, zoo veel 
my bekend is, geen voorbeelden zyn 
van eenige vallen, welke, op deze wy- 
ze opgemaakt, in weinig jaaren weder- 
om zyn weggevallen, 


6 XLVL Of fchoon men nu op de- 
ze wyze een val of grondbraak zoo fe- 
cuur kan opmaken , dat men in veel jaa- 
ren, op dezelve plaats, voor geen grond- 
braak heeft te vreezen, zoo is het egter _ 
zeker, dat de naastgelege hoeken F en 
H ook wederom zullen worden onder- 
mynd, en dat zulks in * vervolg nieuwe 
grondbraken zal veroorzaken, om wel- 
ke voor te komen, het derhalven zal 
noodig zyn, zoodanige middelen aan te 
wenden, als daar toe meest dienftig kon- 
nen zyn, en welke ik hier voren in de 
behandeling van het tweede lid dezer 
vraag (6 XXI—XXXIX) heb voorge- 
Miele „zog ale dk vaneorkes! ben dahidse 

Ze 


nn en 


L 


IN DE ZEE-DYKEN, 97 


zelve tot behoud der Zeeuwfche eilan- 


den behoorde in ’t werk gefteld te wor- 
den. Ie 


Gaarne wil ik in dezen myn oor- 
deel onderwerpen aan dat van anderen, 
welke, by de sheorerifche kennis ook de 
ondervindelyke voegende,meerdere kun- 
digheid in het aanleggen van dyk- en zee- 
werken konnen bezitten, en welke al- - 
thans het best bekwaam zyn, om de in 
het algemeen voorgeftelde middelen, in 
alle de byzondere gevallen, na de ver- 
fcheidene omftandigheden behoorlyk te 
konnen toepasfen. 


Niets zal my intusfchen aartgenaamer 
Zyn, als, wanneer de by my voorge- 
flagen middelen niet voldoende mogten 
geoordeeld worden „ 'er dan door an- 
deren ook andere en betere middelen 
mogen worden opgegeven , terwyl ik 
deze verhandeling befluite met den hart- 
grondigen wensch, dat de dadelyke te 
werkftelling van die middelen, welke 
het meest voldoende zouden geoordeeld 
worden, ook door Gods zegen van de 
gewenschte uitwerkinge mogen zyn, en 
dat de daar toe aangewende pogingen 
ZU. DEEL G dus 


98 _B.RENOU OVER DE enz, 


dus aan het heilzaam oogmerk van dit 


Genootfchap mogen’ beantwoorden en 
{trekken 


TOT NUT VAN ZEELAND, 


GNCENGENGENGE 
CNEDENENE) 


RAI NAH hl //e 
Ce INS ZAK 


ENNE ENeNDD 5) 


VER: 


ZIT Deel, bl,98. 


D 


204990599094400093000 0000 
2949999444023 
293939909054 d0 8885358 A 


SDB AGSRN NENDE NSA EANNGONL SNN NLS NEANSN ANN 


d | | Bladz. 99 
VERHANDELING 


Over de redenen der meenigvuldige wallen of 
grondbraken in de zee-dyken ‚ voornamelyk die 
der Provincie Zeeland, en de wyze, waar 
op dezelve best voorgekomen, of, daar zynde, 
Jpoedigst en minst kostbaar konnen herfteld 
worden. | 


D Oo Oo p dd 
CORNELISDE KANTER, 


EE KESK 


In de eerftelingen van het Zeeuwsch 
Genootfchap te Wlisfingen, worden get 
vonden deszelfs zeer prysweerdige 008, 
merken, zynde de eer van GOD en de 
bevordering van Nederlands welftand 
redenen die my bewogen en, zoo ik 
dagt, verpligteden om ook het myne 
voor te tellen, onder dien wensch, dat 


het mogte dienen tot dat nuttig einde, 


Zyn het geen goude of zilvere vaten, dië 
ik kan toebrengen, laaten het houte of 
EDA G 2 {tee- 


100 C. DE KANTER OVER DE VALLEN 


fteene zyn, ik onderneme egter om op 
volgende voorftel een antwoord uit te 
brengen. ’Er wordt gevraagd: welke 
zyn de redenen der meenigvuldige vallen 
of grondbraken in de zee-dyken, woorna- 
melyk die der Provincie Zeeland, en op 
welke wyze konnen dezelve best voorgeko- 
men, of, daar zynde , fpoedigst en minst 
kostbaar herfteld worden? 


Ter beantwoording van welke vra- 
ge, en wel van het eerfte deel des 
vogrftels, welke de redenen der wallen of 
grondbraken zyn, dient, dat dezelve, 
myns bedunkens, verfcheidene zyn. 


Eerst komen in aanmerking de mee- 
nigvuldige zandbanken en plaaten, die 
inde kanaalen gevonden worden, lig- 
gende meest alle in diervoege, datze 
vlak opgaande kanten hebben, waar te- 
gen. ebbe en vloed geen fterken aanftoot 
of werkinge kunnen maken, maar geven 
een zagte pasferinge, en zyn regt in ftaat 
om het gety na den wal te dringen, en 
te persfen, zoo als op veele plaatfen 
wordt ondervonden. 


Hier 


IN DE ZEE-DYKEN. Ior 


Hier by komt, ten tweeden ‚de conflitu- 


tie van den bodem der kanaalen, die 


meest op alle plaatfen hunne goot of 
diepfte hebben langs den oever of wal- 
kant, daar dan gevolgelyk het meeste 
gety moet verkeeren, waar door aanlet- 
dinge komt tot ondermyninge, 


De derde en meer voornaame reden 
zal, na gedagten, zyn de gefteldheid der 
gronden van den oever of wal-kant, die 
doorgaans in diervoege wordt gevon- 
den , datze van boven heeft 2,3 of meer 
voeten koorn-aarde, en kley, dan volgt 
gemeenlyk een fchiem derry, die zeer 
ongelyk zit, want daar zyn plaatfen 
van een voet, ook van twee of drie, ja 
van meerder dikte: zynde dit eene ftof- 
fe die zeer beftendig is tegen ’twater , 
en byzonder vast blyft aan malkande- 
ten, De reden en bevinding leeren , dat 
daar die gevonden wordt, de vallen veel 
grooter komen, dan daarze niet is, On« 
der dezen derry is doorgaans een kwyl- 
agtige zandgrond, waar van, mynes er- 
agtens, geen beter denkbeeld kan ge- 
maakt worden , als dat die onbeftaanba= 
re ondergrond, door neeren of draaijkol- 
ken, van tyd tot tyd wordt uitgelokt en 
et G 3 on: 


102 C. DE KANTER OVER DE VALLEN 


ondermynd, zynde egter in dat begrip, 
dat er hier en daar bonken van vastere 
Jubftantie zullen overig blyven, waar op 
de bovengrond, als op pilaaren , rust, tot 
zoo lang die door de geduurige flytinge 
daar toe buiten ftaat raaken, en by al- 
dien deze het begeven, dan moet onver- 
mydelyk de bovengrond volgen. Het 
oude en algemeene gevoelen is, dat de 
bovengrond rust en gefteund wordt door 
water; dog dat een lighaam van die 
zwaarte, en zulke uitgeftrektheid, als 
wy’er wel hebben gezien, die ro, 20, 
ja roo gemeten groot waren, dat dit al- 
leen zoude blyven hangen op ’twater, 
is niet denkelyk, nog begrypelyk; want 
dan zoude het ook niet wegvallen, dan 
by grond-ebben, als het zyn water ont- 
liep, daar wel de redenen voor zyn, 
dat die onheilen dan meest te wagten 
Zyn , inzonderheid als het kort te voren 
ftormagtig is geweest, dat de gronden 
wat berften en ontzetten door de fterke 
werkinge van de zon: dog de bevindin- 
ge heeft verfcheiden reizen doen zien, 
dat het ook daar aan niet gebonden is, 
dat zulks voorvalt ten allen tyde, hoe 
het ook met het water gelegen is, het 
zy van ebbe of vloed, ja zelfs wel by 
hoag water, Ein- 


IN DE ZEE-DYKEN, 103 


„Eindelyk, &e wierde en voornaamfte 
oorzaak dezes kwaads is, buiten alle be- 
denkelykheid , toe te fchryven aan de 
neeren, draaij- en maalkolken (ook wel 
keulfche-vloeden genaamd) die langs de 
zeedyken, en tegen d’oeverkanten, op 
verfcheidene plaatfen gevonden wor- 
den, die door haare geduurzaame wer- 
kinge de onbeftendige ondergronden ko- 
men uit te lokken, en, na mate dit 
kwaad voortgaat, nemen buiten twyffel 
de neeren daaglyks toe, zoo in grootte 
als in fterkte, dog deze ondermyninge 
gefchiedt meest onzigtbaar onder water; 
blyvende zoo lang aanhouden tot dat de 
bovengrond het moet begeven , en ftuks- 
gie komt af te breeken, en weg te val- 
en. 

De grondbeginfels, waar door gemel- 
de neeren worden geboren en voortko- 
men, zyn de onegaale bodems der ka- 
naaien, fteile en afgebrokene oeverkan- 
ten, welker uitftekende hoeken dit veel- 
tyds veroorzaken; ook zyn de overge: 
bleven einden dyks, nollen genaamd, 
zinkwerken, zoo geabandoneerde, als an- 
dere, hoofden gelegd om het gety af te 
keeren, geloste {teenhopen , en wat ver- 
der aanftoot geeft, ten dezen opzigte 

G fom- 


TO4 C., DE KANTER OVER DE VALLEN 


fomwyl zeer fchadelyk, En veele van die 
mogen ten regte aangemerkt worden als 
de oorfprong van dat kwaad; reden, 
waarom de aanleg en de onderhoudin- 
ge dier werken altoos met veel voorzig- 
tigheid en beleid behoorde te gefchie- 
den, want het is hier als met veele an- 
dere zaken, wanneer zy niet mede, dat- 


ze dan tegenwerken, niet tegenftaande 


deze inconweniënten egter, myns bedun- 
kens, aan verfcheiden dykagien, alle 
hoofden en andere zeeweeren niet kun- 
nen gemist worden, maar veele volftrekt 
noodig zyn, zoo tot brekinge der zee- 
golven, als tot afleidinge van het gety. 


Het tweede lid des voorftels doet on- 
derzoek na de wyze, op welke de bewus- 
te wallen zyn voor te komen. 


Hier op antwoorde ik, dat, volgens 
myn begrip, geen werken of middelen 
zyn uit te denken, om de ondermynin- 
ge, als bereids daar is, te ftuiten, ver- 


mits zulks onzigtbaar is, treffende dik-_ 


wils plaatfen, daar de minfte gedagten 
niet op zyn. Het voornaame, waar 
door de vallen te voren eenigzins ont- 

__ dekt 


en Pe le li dav 0 


IN DE ZEE-DYKEN. _ 105 


dekt worden, is de troebelheid van ’t 
water by ftil weder, wordende als dan 
daar omftreeks op bermen, en matten 
gevonden kwylagtig zand, dat zeer ver- 
moedelyk komt uit den ondergrond, 
zynde doorgaans een voorteeken van de 
gemelde onheilen ; ook heeft men federt 
eenigen tyd getragt om zulks te ontdek- 
ken door middel van een grondboor, 
die zoolang is, dat hy kan komen door _ 
kley en derry, om onderzoek te doen 
of het aldaar is ondermynd: offchoon 
'er al plaatfen wierden aangetroffen, 
daar een dreigend ongeval te dugten 
was, en niet kunnende weten de waare 
gefteldheid van onder, dan zouden de 
werken, daar tegen te doen, gantsch 
onzeker en van weinig verwagtinge zyn, 
ja dikwils meer nadeel dan voordeel ge- 
ven; weshalven nuttig en best is, dat 
kwaad in zyn begin te ftuiten. 

Ik geve ten dien einde op het zoo even- 
gemelde gedeelte des voorftels , het vol- 
gende korte antwoord, beftaande in het , 
zoo egaal mogelyk is, regt houden of ma- 
ken van den oeverkant , benevens dat aan 
denzelven worde toegebragt een bekwaame 

„dogeringe; zaken die aan alle waterin- 
gen, ontegenzeggelyk, haar effed zou- 
G 5 den 


106 C. DE KANTER OVER DE VALLEN 


den krygen, dog dat het op veele plaat- 
fen bezwaarlyk in diervoegen te bren- 
gen zoude zyn, is een volzekere waar- 
heid, waar omtrent wy onze gedagten, 
benevens de middelen , in’t vervolg zul- 
len voorftellen. 


Zullende alvorens nagaan, en in over- 
weginge nemen, de vier bovengemelde 
redenen, gegeven van den oorfprong 
des kwaads, benevens de middelen met 


het geen daar voor en tegen is, want in- « 


dien de oorzaak konde weggenomen 
worden, dan is ’er geen twyffel of die 
rampen zouden niet alleen verminderen, 
maar zelfs volkomen ophouden. 

De eerfle reden der vallen wordt afge- 
leid van de plaaten en zandbanken, die 
in de kanaalen gevonden worden, en 
den ftroom dringen en persfen naar den 
wal, waar tegen, mynms bedunkens , op 
verfcheiden plaatfen weinig of niets met 
eenigen grond van /ucces kan onderno- 
men worden, zynde egter niet afkeerig 
van te denken, dat aan fommige wate- 
ringen wel eenige diverfie in het gety te 
maken zoude zyn, ftrekkende tot verlig- 
tinge van den walkant, beftaande in ’t 
maken van ryshoofden , tegen of gp de 

plaat 


mats 


IN DE ZEE-DYKEN. ey, 


plaat, in dezervoege te bewerken, 
hoog van voren, en niet leidende, die 
na allenfchyn veel gety naar zig zouden 
trekken, inzonderheid als de magt des 
ftrooms nog gantsch niet is overhellende 
na den walkant, dat egter aan verfchei- 
den polders, die behebt zyn met val- 
len , dusdanig, en zelden anders, wordt 
gevonden; reden, waarom dit projet, 
myns eragtens, niet als volzeker kan 
worden voorgefteld , zynde daarenbo- 
ven nog verfcheiden zwarigheden daar- 
tegen ;— en wel eerst: indien ’t ka- 
naal een tamelyke wydte heeft, dan is 
het zeer vermoedelyk, dat, niet tegen- 
{taande de gemelde hoofden veel water 
trekken, ‘er egter in ’tmidden een hom- 
pel of bank zal blyven, die ook zal toe- 
nemen, na mate het gety langs de plaat 
vermeerdert; zoo dat de oeverkant als 
dan geen groot voordeel daar van zoude 
te wagten hebben;—- ten tweeden: in- 
dien de plaat legt op een vasten grond, 
het zy derry of andere, dan is het ze- 
ker, dat de opruiminge zeer traag en 
langzaam zoude gaan; ten derden: de 
bewerkinge zoude zoo in de legginge, 
als byzonder in den onderhoud, uitter- 
mate lastig vallen, vermits het door- 
| gaans 


108 C. DE KANTER OVER DE VALLEN 


gaans een driftige en onbeftendige zand- 
grond is, daar men die op zoude moe- 
ten maken, dat zoo wegens verlies van 
grond, als by ysgang, een geduurigen, 
moeilyken , en zeer kostbaaren arbeid 
zoude verfchaffen. 

De tweede en derde redenen, hier bo- 
ven aangemerkt als grond-oorzaaken der 
onheilen, zyn ook, volgens myn oor- 
deel, bezwaarlyk, ja, op veele plaat- 
fen, onmogelyk om weg te nemen; 
ook is’er dezen aangaande weinig uit te 
denken, dat tot verbeteringe zoude kun- 
nen ftrekken; zynde dat niet anders te 
wagten dan door een algemeenen aan- 
was, en opwas van den bodem des ka- 
naals. Het voornaamfte, indien niet 
het eenigfte middel, dat gegronde ver- 
wagtinge van effe in dezen kan geven, 
zoude beftaan in *tmaken of leggen van 
een dam, het zy die zigtbaar is, en boe 
ven water komt, of niet, ten einde het 
ondergety, dat de gronden meest roert, 
en in beweginge brengt, te breeken, en 
den ftroom te doen verminderen. De 
ondervindinge heeft geleerd, dat zulks 
mogelyk is, en dat het eerfte van die 
werken volkomen heeft beantwoord aan 
de verwagtinge, Dog aan veele wate- 

rins 


mn te 


IN DE ZEE-DYKEN. og 


ringen is, door de groote diepten er 
wydte der rivieren , daar niet aan te den- 
ken, veel min ter uitvoer te brengen, 
wegens het kostbaare en wisfelvallige, 
hebbende met alle andere zee-weeren ge- 
meen, datze niet wiskunftig zyn te de 
monftreeren, en met een weinig door- 
gaans geen proef daar van is te nemen. 
Daarenboven wordt dit concept nog door 
twee voornaame inconveniënten gedrukt, 
welker eerfle is de gefteldheid van den. 
grond ter plaatfe daarze moeten gelegd 
worden : indien die niet vast en beften- 
dig is,dan is?er wederzyds kort aan den 
dam. door den overval meerder diepte te 
wagten , en dan nadien de uitlokkingeen 
ondermyninge van den grondflag , waar 
door een zakkinge komt in ’twerk;—= 
het beste om zulks voor te komen , zou- 
de zyn het breed maken van de onder- 
Îte laag, ten einde dat de overval meest 
kome op het ryswerk; ten tweeden « in 
dien de zinkftukken, en wel voornaam: 
lyk de eerfte laag derzelver , niet wel ge: 
floten worden, en de naat of tusfen: 
wydte niet na behooren is volgeplonst 
met vletzooden, dan is’er een door- 
fchuuringe te wagten, die onvermyde- 
lyk den grondflag moet wegnemen, en 
na- 


Iro C. DE KANTER OVER DE VALLEN 


naderhand door een zakkinge in ’t werk 
moet gevolgd worden. 

« «Betreffende de vierde en laatfte reden 
opgegeven als de voornaamfte oorzaak 
van de gemelde onheilen, waar tegen 
van tyd tot tyd, op onderfcheiden ma- 
nieren, is te werk gegaan, en wel by- 
zonder over 30 à 40 jaaren , er zyn door 
de Provincie zeer aanmerkelyke geldfom: 
men befteed aan zinkwerken „om het gety 
af te keeren, de neeren te doen verminde- 
ren, en den oever voor verder afnemen 
te bewaaren. Hoe ongemeen groot en 
kostbaar dieook waren, hebbenze egter 
op zeer weinige plaatfen daar aan be- 
antwoord, zynde aan eenige wateringen 
weinig of niets meer van die werken 
overig; de ftukken en brokken, die hier 
en daar nog mogten zyn, doen door- 
gaans geen voordeel , maar zyn fomwyl 
van fchadelyke gevolgen, Deze en 
meer andere zyn, myns bedunkens, 
gegronde redenen, om voornamelyk 
van de zwaare en zeer kostbaare zink- 
werken af te zien, ten ware by hooge 
noodzakelykheid, of wanneer men ge- 
noodzaakt wordt, om wat te wagen: 
ook moet men doorgaans tot die wer- 
ken komen, als ’er eenige RoN 

e 


mene nend" nn dd 


pg 


IN DE ZEE-DYKEN. III 


het zy aan een plaat , of geabandoneerd 
werk, noodig geoordeeld wordt, by al- 
dien zulks moet gaan door het diepe: 
wy keuren ook niet volkomen af de lig- 
tere zinkwerken, die niet meer dan van 
twee ftukken dikte zyn, en gefloten lig- 
gen tegen den oeverkant , kunnende als 
dan dienftig zyn, om denzelven te bet 
veiligen, en ook ftrekken tot bewaaringe 
van den voorgrond, als mede tot een 
bed om {teen opteftorten, zynde egter ; 
onder verbeteringe, van die gedagten, 
dat op differente plaatfen het ftorten 
van fteen, het zy brikken of Vil 
voordfchen, te verkiezen is, dog in 
diervoegen te losfen, dat men niet uit 
den diepen beginne, of op hoopen, 
maar van den bovenkant af met dunne 
ftortfels, Wel is waar, dat de zee die 
veel zal afhalen na den diepen, maar zal 
ook veel laten leggen en de andere bren: 
gen ter plaatfe daar het van nooden is, 
waar door men met den tyd een vlak- 
ken en fterken oeverkant zoude krygen, 
De redenen, waarom ik dit zoude 
verkiezen, zyn, eerst: om dat het rys- 
werk door de zeewormen zoo veel te ly: 
den heeft; ten anderen : om dat de oe: 
verkant doorgaans met dorpels, en zeer 
on- 


TIJ C. DE KANTER OVER DE VALLEN 


onegaal is, zoo dat de zinkftukken niet 
kunnen fluiten op den grond, welke 
openingen onvermydelyk veel aanleidin- 
ge moeten geven tot ondermyninge, te 
meer om dat de ftukken blyven hangen, 
dewyl het een groot verbonden lighaam 
is, daarentegen valt de fteen af , als ’er 
verdiepinge komt, en beveiligt tegen 
den voortgang van Ondermyninge en 
grondverlies; ten derden: om dat ík in 
verbeeldinge ben, dat het met minder 
kosten kan gefchieden, dewyl men voor 
een gemeen zinkwerk een zeer groote 
meenigte fteen kan hebben , inzonderheid 
brikfteen ; daarenboven zyn’er geen 
fchadelyke gevolgen van te wagten. 
Verbeelden wy ons nu verder een ca- 
lamiteufe dykagie, welks vooroevers, 
door vallen en grondbraaken, worden 
geconfumeert , die niet zelden ìs ftaande 
met fteile en afgebrokene kanten, daar 
een zwaar gety langs gaat,en bovendien 
is liggende met inbaaijen, hoeken ;-en 
kanten, hoedanige met regt mogen ge- 
{teld worden onder. de ongelukkige en 
dangereufe dykagien, die ook bezwaar- 
lyk zyn te ontheffen van de oorzaak 
haares kwaads, inzonderheid als die 
maar een enkelde riviere voor zig heb. 
Ns en, 


IN DE ZEE-DYKEN. 113 


ben, die niet gefepareerd wordt door 
fchor, plaat, of banken, en daarenbo- 
ven wyd en diep is, waar door als dan 
affpringt het werken op de plaat en het 
leggen van dammen, boven voorgefteld, 

Uit het bereids gemelde blykt, dat de 
verfcheidenheid der conffitutiën ook on- 
derfcheidene werken zal vorderen. Ik 
heb meenigvuldigmaalen gedagt op 
middelen, die den oorfprong dezer on- 
heilen zouden kunnen wegnemen, dog, 
myns oordeels, zyn’er geene uit te den- 
ken, daar men zulks met gegronde re« 
den volkomen van zoude kunnen wag- 
ten, Daar zyn volgens de theorie wel 
concepten te formeeren, die wat goeds 
beloven, by voorbeeld: om zulks te 
doen door *tleggen van hoofden, in de- 
zer voegen gemaakt, datze malkande- 
ren konden fecondeeren,en in ftaat zyn. 
om het gety af te keeren, dog de bevin- 
dinge heeft geleerd dat de uitwerkinge. 
van hoofden heel onzeker is, en dat alle 
zeewerken zeer wisfelvallig zyn, en bor 
vendien is ’er aan veele polders, wegens 
de importante kosten derzelve , niet 
_ aan te denken, en behalven dat is dit 
concept nog bezet met veele inconweniën- 
ten, als onder andere, indien de hoof- 

SIL DEEL, … H den 


PI4 C. DE KANTER OVER DE VALLEN 


den wat hoog gemaakt worden, dan 
veroorzaaken die doorgaans voren aan 
wederzyde, zoo van ebbe als vloed, 
neeren of maalingen, die van verderflyke 
gevolgen zyn; is men daarentegen van 
gevoelen omze maar laag te leggen , dan 
voldoenze zoo wel niet aan het oog: 
merk, zynde om het gety af te leiden, 
en de overval duurt langer, en ís fter- 
ker, die door zyne woelinge verlies van 
gronden geeft: des niettegenftaande zou. 
den de laastgenoemde, volgens myn 
denkbeeld, de beste zyn, vermits dat, 
in geval zy niet volkomen beantwoor- 
den aan de verwagtinge, dan zouden 
die evenwel zulke fchadelyke en nadee- 
lige uitwerkingen niet geven, als de eer- 
fte; ook is van den overval zoo veel 
kwaad niet te wagten, als door de nee- 
ren, ter wederzyde; en bovendien zou- 
de het een aanmerkelyk verfchil zyn in 
de kosten en onderhoud. 
Dezeen meer andere redenen brengen 
my, onder verbeteringe, in die gedag- 
ten, dat, in zoo een allermoeilykfte om- 
ftandigheid , die middelen wel de veilig= 
fte, minst kostbaare en de beste zullen 
zyn, die het kwaad op een zagte manie 
te doen verminderen, waar toe zonder- 


ling 


IN DE ZEE-DYKEN 115 


ling zoude dienftig zyn, dat, ingevolge 
het bovengemelde korte antwoord, zoo 
veel de vefmogens het eenígzins toela- 
ten, alle dewoiren en oplettenheid wier- 
den in het werk gefleld, om den oever 
of walkant, zoo veel mogelyk, regt te 
houden, of in diervoegen te maken, en 
hoe vlakker die is afgaande na het die- 
pe, hoe beter; ook diende wel in agt 
genomen te worden, dat de zeeweeren , 
als hoofden, nollen, enz., die bereids 
liggen of nieuw worden gemaakt, van 
voren wierden gebragt onder een regte 
fnee, of linie, want het uitfteken van 
het eene werk buiten het andere geeft 
aanleidinge tot meerder woelinge, maa 
linge en draaijinge des waters, die de 
oorzaaken zyn van het verminderen en 
weggaan der gronden, Ook zouden de 
gemelde werken van meerder dienst er 
nuttigheid zyn, alsze dogerens afgingen 
na het diepe, want het is een zeer aan- 
merkelyk defet aan veele wateringen, 
dat de werken van voren tegen het die- 
‚ petefteilftaan, waar door die, in plaats 
van voordeel, niet zelden Haese toe- 
brengen, waarom zoude denken, dat 
Zulks behoorde geremedieerd te worden, 
welk doorgaans best kan gefchieden 
„ H 2 door 


IIÓ C, DE KANTER OVER DE VALLEN 


„door het aanftorten van fteen, of met 
verlaaginge van ’t werk na binnen, zoo 
als de conflitutie zulks is vorderende; 
middelen die veel hope geven, dat de 
neeren en draaijingen, die boven wer- 
den aangemerkt als de voorname oor- 
zaak der ondermyninge, daar door ee- 
nigzins zouden verzagten en verminde- 
ren ; dog op veele plaatfen is het kwaad. 
zoo ver ingedrongen, datze daar door, 
na gedagten, niet geheel zullen gehol- 
pen worden, En om zulke middelen te 
vinden, diein {taat zyn, om dat volko- 
men uittewerken, zoude niet alleen ten 
aanzien van veele bezwaarlyk, maar 
voor een groot gedeelte niet wel moge- 
lyk zyn. 

Daar kunnen nog zulke plaatfen zyn, 
alwaar de genoemde neeren, door ’tleg- 
gen van een of meer hoofden, wel te 
breken zouden zyn, dog het is altoos 
een onderneminge, die zeer onzeker en 
kostbaar is, inzonderheid daar zy verre 
zyn gevorderd. 


Aangaande de inbaaijen , veroorzaakt 
door valien in de vooroevers, waar 
door dezelve aan veele polders een zeer 
wanftaltige figuur maken, die doorgaans 

niet 


IN DE ZEE-DYKEN. « I17 


niet veel goeds belooft, daar tegen is 
weinig uit te denken, of voor te ftellen , 
wegens de overgroote geldfommen die 
zulks zoude vereisfchen, om dit kwaad 
te herftellen, weshalven, onder verbe- 
teringe, van die gedagten ben, om in 
zoo een geval het aan te zien, tot ZOO 
lang Ide hoeken en kanten door het wa- 
ter gevlakt zyn, en by aldien dan aan 
den ftroom een leidinge kan worden toe- 


„gebragt, die niet te zeer is ftootende, 


zoude als dan den walkant, zoo veel ee- 
nigzins doenlyk, tragten te bewaaren 
voor afneminge en ondermyninge, waar 
toe zoude verkiezen, ter plaatfe daar 
geen zwaar water ftaat, zulks te doen 
met een beftortinge van brikfteen, en 
anders met Vilvoordfchen, om boven- 
gemelde reden, 


Verder is het derde en laatfte lid des 
voorftels: hoe de wallen, daar zynde, fpoe= 


digst en minst kostbaar konnen herfteld 
worden? 


‚Daar op antwoorde ik: dat "er geen 
vaste regel, of maniere van doen, in de- 


Zen is te houden, om de volgende rede- 
nen; H3 Eerst: 


118 C, DE KANTER OVER DE VALLEN 


…_ Eerst: om dat het een groot onder- 
fcheid geeft, of dit onheil treft in ’ zo- 
mer-, dan wel in ’ winterfaizoen, zyn- 
de als dan doorgaans de aardenwerken 
volftrekt onmogelyk, inzonderheid daar 
gekart moet worden: ook zouden wel 
zulke voorvallen kunnen komen, dat 
men genoodzaakt wierde om wederzyds 
de aarde te fchuijeren van het binnen- 
beloop van den vasten dyk, dat by be- 
tere gelegenheid weder aan te heelen 
zoude zyn ; het vletten van fchorre zoo- 
den is dan ook niet doenelyk; in den 
winter wordt ook meerder fpoed ver- 
eischt; het werk moet ook fterker ge: 
maakt, en dagelyks beter voorzien wor- 
den, om de onbeftendigheid van het 
weêr. 

Ten tweeden : de plaats, waar dit voor 
valt, is ook zeer verfchillende; of zulks 
is, daar men een: fterke zee en zwaaren 
flag van water heeft, dan daar die min- 
der is; of het aan een land of polder is, 
daar veel van afhangt, dan maar aan een 
nol of inlaage; of men binnenwaards 
kan infpringen, dan niet wegens uitge- 
laden veld, wielen, enz. 

Ten derden ; de gevallen zyn ook 
zeer onderfcheiden; de meeste blyven 

in 


IN DE ZEE“DYKEN. _ 119 


in het buitenbeloop van den dyk, dog 
daar zyn ’er ook wel die de kruin, en 
een groot gedeelte van het binnen doge- 
rens wegnemen; in de diepten is ook 
veel verfchil, by fommige is die ook na- 
der by den afgebrokenen kant, dat het 
werk zwaar, moeilyk en kostelyk doet 
vallen, en daarenboven is het meer zak- 
kinge en aftrekkingen onderworpen , en 
zulks wordt nog meerder veroorzaakt, 
als ten eerften aan het werk ter opma- 
kinge wordt gegaan, dewyl dan de losíe 
ftoffe, die van den dyk is afgevallen, 
nog beneden is liggende, zynde zeer on- 
beftendig voor den grondflag des werks: 
— Veel beter, met minder kosten en 
meerder gemak waren die werken te 
maken, als de kanten door de zee wat 
waren gevlakt, en als de losfe ftoffe na 
den diepen getrokken was, dog daar 
{taat tegen, dat, door 7 a 8 dagen zulks 
te laten liggen en aan te zien, men dien. 
tyd ook langer geëxponeerd blyft aan te 
verregaande verliezen, of grootere on- 
heilen door den flag des waters tegen de 
fteile afgebrokene aarden kanten; waar- 
om de voorzigtigheid doorgaans gebiedt, 
dat men , zoo fpoedig doenlyk, die bres- 
fe tragte te herftellen. 
H 4 Waar 


9 | 
120 C. DE KANTER OVER DE VALLEN 


Waar toe, myns bedunkens, de vol: 
gende maniere de beste is, en voldoen= 
de zal zyn aan de voorgeftelde vrage; 

Ten eerften: het is dikwils van de uit- 
terfte noodzakelykheid, dat de afgebro- 
ken kant, en wel de zwakfte plaatfen, 
aanftonds met zeilen worden overtrok- 
ken, en by aldien niet mogelyk is, om 
die van onder vast te maken, dan wordt 
aan het onder-einde gebonden gewigt of 
groote fteenen, die in {taat zyn om die 
zeilen na beneden te trekken ; daarenbo- 
ven wordt ’er wel ftroo in den val ge- 
worpen, ter brekinge van den flag des 
waters, dat van veel vrugt kan zyn, in 
geval van nood; verder moet men zig 
voorzien van horden, ankers, rys, en 
andere materiaalen, 

Ten tweeden: verder is dienftig, om 
een naauwkeurige diepinge op te nemen 
van de gantfche gefteldheid , dog voor- 
namelyk langs den kant aan den dyk, 
om te zien waar gevoeglyk, met hope 
van fucces, het werk te beginnen is; 
waar by in aanmerkinge moet komen 
de gelegenheid van agteren, of die ee- 
nigzins gefchikt is om den dyk binnen: 
waards aan te fchuijeren, of te karren, 
dan niet, of het in een faizoen is, e de 
als 


IN DE ZEE-DYKEN _ I21 


karrevelden en toegängen daar toe be- 
kwaam zullen wezen : indien het ten de- 
zen opzigte voordeelig is, dan zoude, 
volgens myne gedagten, niet raadzaam 
zyn, op meerder diepte te beginnen dan 
op de 5 of voeten, hoe ligter zulks kan 
genomen worden, hoe fpoediger het 
voortgaat , en het geeft beter werk, met 
minder kosten, egter wordt men niet 
zelden genoodzaakt, om te komen op 
de diepte van 14 a 15 voeten, dog het 
wêer hier toe niet gunftig zynde, dan 
wordt heteerfte werk zoo verre niet uit- 
gezet, en wat ligter genomen, en na- 
derhand een tweede voor-of onderwerk 
daar tegen gelegd, beginnende uit ge- 
melde diepte, dat dan by de overwer- 
kinge gekoppeld wordt aan het eerst ge= 
legde; indien men genoodzaakt wordt 
om te beginnen uit de genoemde diep- 
te, dan heeft het ook doorgaans de ge- 
melde inconweniënten tot zyn gevolg , na- 
melyk geduurige zakkinge en aftrek- 
kinge, dat ook niet anders kan zyn we- 
gens zuik een dikte van rys, diepte van 
voren en flegten grondflag. 

Ten derden ; de raaij wordt afgefto- 
ken met {lyten of juffers, die lang moe- 
ten Zyn na mate de diepte is, zettende 

H5 die 


122 C. DE KANTER OVER DE VALLEN 


die omtrent drie voeten van den ande- 
ren, dienende in de bewerkinge tot kee- 
ringe voor het afdryven van het rys en 
na dien tot eenig fteunfel van het werk. 
Ten wierden: wordt van den eenen of 
anderen kanteen begin gemaakt met het 
ryswerk, daar toe gebruikende het zoo- 
genaamde Geldersch rys, of, by gebrek 
van dien , wordt alles afgekapt, dat daar 
omftreeks te bekomen is, ten ruwften 
opgebonden, en al ftaat het nog in zyn 
blad, is ° daarom niet flegter, dewyl 
dan minder gewigt van aarde of fteen 
noodig is,,en digter werk maakt; dit 
rys wordt gelegd op zyn lengte tusfchen 
den kant en de raaijpaalen , zoo dik aan 
te voeren, dat omtrent met het laagfte 
water even boven komt, dan legt men 
een bos rys dwars daar ‘over, genaamd 
de tuinlaag ; voorts moet men, na ma- 
te het werk breed is, *t zelve met tuinen 
bezetten, vereifchende een fpoedigen 
voortgang , wegens den korten tyd dien 
twater daar toe geeft, waarom alle de 
materiaalen op voorraad daar worden 
bygebragt, om, den tyd daar zynde, 
met grooten vlyt een aanvang te maken, 
en voort te zetten, en by aldien vlet- 
zooden zyn te bekomen, dan zal er: 
e 


IN DE ZEE-DYKEN,. 123 


de tuinen daar mede vullen, dat uitter- 
mate dienftig en voordeelig is voor die 
werken, anders moet zulks gedaan wor- 
den met teen, die ieder reize als over- 
wrogt wordt, dat niet alleen veel kosten 
geeft, maar den voortgang zeer belem- 
mert, en daarenboven is het tot ver- 
zwakkinge van ’twerk; dog den eerften 
tuin is altoos goed met kloeke fteenen 
te vullen, zoo voor denflag van het wa- 
ter, als om dat die kan blyven zitten, 
vermits het tweede werk daar maar van 
begint. 


Het platte onderwerk dus gemaakt 
zynde, wordt de overwerkinge begon- 
nen, en wel van den tweeden tuin, dat 
met laagen van omtrent twee voeten 
dikte telkens zoo is opgaande, tot dat 
het zyn hoogte heeft, en dit ryswerk 
moet men laten fluiten tot tegen den af- 
gebrokenen aarden kant, want een krib- 
be tusfchen beide te laten, en die te vul- 
len van de kanten des dyks, of die met 
andere aarde vol te karren, keuren wy 
af, om dat die aarde fmelt als het water 
daar tegen komt, en lokt dan door het 
rys; ook wordt het voor- of ryswerk 
door de zwaarte der aarde te veel. gefor- 

geerd, 


124 C, DE KANTER OVER DE VALLEN 


geerd, tot afzetten en uitwykinge, ver- 
mits het een losfen grond , en van voren 
geen fteunfel als *t water heeft: indien °t 
gemelde werk wordt aangelegd op een 
talu van drie voeten op de voet, dan is 
het op meest alle plaatfen beftaanbaar, 
dewyl door zakkinge. en mindere of 
meerdere aftrekkinge zulks komt te ver- 
meerderen; deze bewerkinge moet zoo 
veel mogelyk gefchieden met ftaaken, 
ten minften van 5 voeten lang, en daar 
het dik van rys is, alle 2 a 3 ftaaken een 
flyte van 8 a ro voeten lang, voorna- 
menlyk in de twee buitenfte tuinen van 
het onderwerk, en op de andere voor- 
naamfte tuinen alle 3 a 4 ftaaken een flyt 
of anker; inmiddels moet ‘er fteen be- 
zorgd worden, om ten fpoedigfte alles, 
dat zyn beflag van rys heeft, te brengen 
onder den fteen, byzonder daar de meeste 
flag van water doorgaans komt: geheel 
na boven kan die worden agtergelaten, 
om dat ’er geen noodzaak is,om het bo- 
venfte altoos met rys te houden: belan- 
gende den fteen hier toe te gebruiken, 
men kan volftaan-met Vilvoordfchen, 
dog de losfinge daar van moet niet ge- 
{chieden met hoopen op het nieuwe 
werk, maar zoo veel doenlyk op de 

vas- 


IN DE ZEE-DYKEN,: 125 


vaste hoeken, anders te zorgen dat die 
dun daar over komt ; ook kan van 
dienst zyn, byzonder daar flag van wa- 
ter is, dat 2 a 3 reijen paaltjes in ’t mid- 
den worden gezet, dienende zoo tot bre- 
kinge der zeën, als voor het afhaalen 
van den fteen; inmiddels moet ook 
voortgaan het aardenwerk van binnen, 
het zy met fchuijeren of karren; de 
hoeken wederzyds en den kant des dyks 
is doorgaans best en voordeeligst te doen. 
met het molbort ; ook worden de arbei- 
ders uit het ryswerk daar aan gefteld, 
alsze wegens de hoogte van ’t water vo- 
ren niet kunnen werken ; indien het geen 
voordeelig faizoen is, dan wordt het 
binnenwerk prowifioneel op die zwaarte 
aangelegd, dat het beftand is om den 
winter te kunnen afwagten. 


Dus verre myne gedagten op de voor- 
geftelde vrage, en teffens de maniere 
van de bewerkinge der vallen , op welke 
die, mynes eragtens, fpoedigst, en voor- 
deeligst zyn te herftellen, De ondervin- 
dinge heeft dikwils doen zien, als ze in 


diervoegen wel gemaakten befteend zyn; 


benevens na behooren worden onder- 
houden , datze dan fterk en ia: de 
an 


126 C, DE KANTER OVER DE VALLEN 


ftand zyn tegen de zee. Ik hebbe ver- 
fcheiden maalen bevonden, dat de vas- 
te dyken aan wederzyde zeer waren be- 
rt ‚ de vallen daarentegen weinig 
of niet. | 


_Mogelyk zal de eene of andere kundi- 
ge in zeewerken, dog die de grootfte 
bevindinge niet heeft van vallen , een te- 
genwerpinge doen, vragende of zoo een 
onderwerk, als gemeld is, dat voren is 
fteil taande, en wel miet een hoogte van 
14 a 15 voeten, beftaanbaar is, en of 
zulks niet is ftrydende tegen de praktyk 
van alle goede zeewerken, te meer, om 
dat te voren ook fterk is aangedrongen 
op flaauwe, zagte en leidende werken. 
Ik wil gaarne bekennen, dat dit volko- 
men zyn waarheid-heeft, en dat het ook 
niet flegter was voor het werk, nog na- 
deelige gevolgen van te wagten zouden 
zyn, als aan gemelde onder- of voor- 
werk een bekwaame dogeringe wierdt 
gegeven, het zy door zinkftukjes, of 
door beftortinge van fteen, dat ontegen- 
zeggelyk zeer zoude {trekken tot fteun- 
fel van het werk; maar hebbe zulks niet 
voorgefteld , eerst wegens de kostbaar- 
heid; want by aldien men EE } 

3 at 


IN DE ZEE-DYKEN, © 127 


dat-tot een val, die omtrent honderd 
roeden lang is in den dyk, zoo als die 
gezien hebbe, een zeer inportante fom- 
me zoude vereischt worden, om zulks 
eenigzins na behooren te verrigten; ten 
anderen, en wel voornamelyk, is dit ge- 
laten, om dat de ondervinding leert, 
dat de vallen doorgaans aanflikken, in- 
zonderheid als’er wederzyds nog voor- 
oever is; ik weet als dan geen contrarie 
exempel, maar zeer veele, die in 7ag8 
jaaren aan de kanten des dyks, daar be- 
vorens 4o en meer voeten water ftond., 
in dien tyd gantsch vol waren gekomen 
door accres ; weshalven wy met reden 
befluiten, dat zulke overgroote kosten 
vrugteloos en te vergeefs zouden befteed. 
worden, te meer wordt men daar in ge- 
fterkt, om dat niet weet, dat daar door 
ooit eenige ramp of zwarigheid is ont- 
{taan: de wederzydfche hoeken van vo- 
ren aan het meiland, daar komt het 
doorgaans eerst en meest op aan, door 
een ondermyninge op nieuw, welke af 
te keeren en voortekomen , doorgaans 
veel zwarigheid vindt, zoo wegens de 
groote diepte, die tegen die afgebroke- 
ne hoeken doorgaans is, als om derzel. 
ver ongefchikte ligginge; derhalnnns is 

ZUIKS 


128 C, DE KANTER OVER DE VALLEN 


zulks niet te doen dan met overgroote 
kosten, waarom men daar van moet af 
zien. 


De ftoffe, waar door de vallen zoo 
fpoedig vervuld worden, komt, na ge- 
agten, door ondermyninge van gemel- 
de hoeken , en van boven het meiland, 
dat grootendeels gebragt en getrokken 
wordt na den val: indien de opwas heel 


fpoedig komt, gebeurt het doorgaans , 


at eenen der hoeken of daar omftreeks 
een diergelyk onheil treft, dog zelden 
wordt dire& dezelfde plaats aangetast, 
waar van de reden zal zyn, dat die los- 
fe aangeflikte grond niet ligtelyk kan 
ondermynd worden. 

Indien die rampen komen ineen dyk, 
daar weinig of geen voor-oever is, dan 
is, myns oordeels, niet beter dan jaar- 
lyks, na vermogen, een ligte en egaale 
ftortinge te doen langs den kant, het zy 
met brikken of met Vilvoordfchen fteen ; 
waar door met de garinge van opwas 
tusfchen beide, met ’er tyd, een fterke 
en goede voorkant kan verkregen wor- 
den ; zynde egter niet van gevoelen om 
daar in te berusten, maar vinde het in 


tegendeel raadzaam de voorzigtigheid in 
zaa- 


IN DE ZEE-DYKEN. 129 


zaaken van aanbelang te beminnen, en 
zig niet te exponeeren; want de bevin- 
dinge heeft verfcheiden maalen geleerd, 
dat by polders , die behebt zyn met val- 
len, weinig {taat is te maken op voor-. 
land of zinkwerken, waarom het uitter 
{te niet is af te wagten, maar by tyds 
over te gaan tot het leggen van een inlaa- 
ge of flaperdyk; waar mede wy beflui- 
ten en maken een einde, 


III, DEELe Ï 


„toóv Go. mes 
Pe ndr etra 


Sor ANA 
chat Beternadin0'é 


AR ed erk 
BABELN: 7e ee 
BEREN ERIK: EET. Gi egen: 
War Ree Beb org nn bh Jonk EIN 
ve Begin taten AAentoarn stk Len 


3 4 
6 VO 14 | 
ade HE S Ker # 
„ med EN „- zee ir : 
ke Es Ah ne! 


VERHANDELINGEN 


E N 


BER ICH T E N, 
TOEGEZONDEN AAN HET 
ZEEUWSCH 


GENOOTSCHAP 


WETENSCHAPPEN 


T E 


VLISSINGEN. 


df A AAR a SDE beke arend BOERE TI ne fe 0 


vi | ANS 


4 EN ten Ne 

et kalle 

(85 71 dad MAH. 
Pr 


TH DTaA ER 


man gAA úiawosdoror 
Hoa Wrs 
JAHOéTOONHAD 

8 pede en tE | 


art 


A MadgAnDenardu 


Barn tr AEP 
dp: E: gn 
Eet 
bn 5 


WAD ureerd 


Bladz. 1ä3 
“HISTORISCHE VERHANDELING. 
> AS TBB EL 
oh v AN 


RAMMEKENS, 


Db OQ OO R 


-FACOBUS ERMERINS. 


ESES ESE 


De kafteel gelegen in. Walcheren , daar 
de heerlykheden van Ritthem en Wel 
zingen tegen elkander aanfchieten , meent 
men algemeen, dat dien naam ontleend 
heeft van de rêede, die voor dit kafteel 
legt (a). … Ik ben van een ander gevoe- 

‘ I 3 len, 


(a) SMALLEGANGE bl, 663. Tegenwoordige 
Staat van Zeeland , bl, 232. 


194 JeERMERINS OVER HET 


leg yen wel, dat-deze benaäming is ge- 
dragen door een adelyk flot, dorp of 
ambagt, hier omtrent oudtyds gelegen ; 
het welke ik, zoo kort doenlyk, zal 
tragtenite Bewyzen 2 zullende dan ook 
deszelfs opbouw en hiftorie vervolgens 
opgeven. 5 | 


> 


Wife Bece Be 


EERSTE: HOOFDST UK. 


NAAMS-OORSPRONG VAN 
SC RAMMEKENS 


De eerfte maal, dat my de naam van 
Rammekens voorkoomt, is in een ftäds 
rekening van Vere ’sjaärs 1471, alwaar 
hert in uitgaaf vindt: bes( vj gefellen die 
’yrbeijn. Jcip geherers de palge brachten van 
Rafnék( inde hanen ’t Veé <- Krüij Q Z. 


„Dar het:kan ewyffelagtig wezen, of 


men»;door -evengehoemde Rammekens 
een{réede, havens. dorp of huis moet 
verftaan; dog zulks verdwynt haastelyk: 


neme. 


KASTEEL VAN RAMMEKENS. 155 


alzoo in een:brief, waar by Heer Hen- 
drik wan Borsfele, Heere van Were enz. 
den 15. Sept. 1472., voor een Notaris en: 
drie Leenmannen van Zeeland ,een pro- 
test van non prejuditie pasfeerde, wegens 
een nieuwen impost ende caillote, dezen 
jaare geconfenteerd en gelopen over de 
ftede van der Vere, Een van voorfz. 
Leenmanhen was Adriaen wan Nyeuwer- 
ue: Heer wan Rammekens, wiens zegel, 
aan dezen ‘brief hangende, is als Borsfe- 
Je, behalven dat, in den regten hoek van 
%* bovenfte deel des fchilds, zig een 
burgt vertoont (b). | 
Nu is het onnoodig te bewyzen, dat 
de benaaming van een ftroom of water, 
hoedanig het zy, nimmer voor een tiryl 
aan eenig edelman: heeft verftrekt, en 
men dus hier veilig veronderftellen mag, 
dat Rammekens eenig adelyk leen is ge- 
weest, waar van deszelfs bezitter zi 
Heer deed noemen. Te fterker wor 
ditgevoelen bevestigd,äls men aanmerkt, 
dat my in deoriginele rekening wan het 
Blochuys vp Blanckershbouck in Walcheren 


van den jaare xlwij. in den uitgaaf is 


voorgekomen, de arbeidsloon van del- 
"0e drh. OE hs 5 2 1 


(b) Deze brief is origineel ter Griffie van Vere, 


236 hERMERINS OVER HET 


vei van zeker pand fondaments f/rec- 
ker nair Ramekens, nog van het delven 
an, den. grooten, houck ‚ fhreckeri naîr. Ra- 


mr 


inekens,. en laastelyk van het delven 
naest.des gardes, frreckende nair den dyck 
te. zyden. van „Rafnekens, en ineen dito 
Rekening. d? Ao. 1553, 1554 en 1555. 


wordt in uitgaaf gebragt: 


gee” B staalt „Mr. Anthonis: de oningbe 3 
»‚poorter ende, Ingefeten der-ftede 


> Vut;faecke van veertien roeden lencte, 
»„‚twaelf voeten voor de roede, die hy 


» dit ‘jaer van vyff en-vyfftich aen *: 


»-Vvoorfze cafteel gedoluen, ende gegra- 


„ten heeft aen den fhreckende muer naer 


Rammekens, die „opt fondament „dick 
„is twintich, voeten, enzions « 
„Daât deze fterkte-of. kafteel, eerst Blanc- 
kenboeck zoude genaamd-zyn-geweest; 
gelyk de edele Heer JACOB VAN GRYPS- 
KERKE in-zyn Graaffchap wan, Zeeland 
etc..MSS.. het, rr. capittel;wil, is-my 
nergens, gebleken „maar wel dat zulks 
is gefticht op. Blanckaershous ; of nu dat 
Blanckaersbouc enkel te houden zy voor 
de benaaming «van eenigen-uithoek. of. 
ftreek dyks, of wel dat het mede tot ee- 
nig huis behoord hebbe, blykt niet, en 
zulks 


fid 
»-delburgh.,‚de fomme van £ 60:13: 4 vlse 


KASTEEL VAN RAMMEKENS, 137 


zulks in de vergetelheid is bedolven, en 
is ruim zoo moeilyk te bepalen, als de 
plaatfe „ waar het eigentlyke Ramme- 
kens juist gelegen heeft. 

Evengemelde Heer VAN GRYPSKERKE 
is, myns bedunkens, ook in dooling om- 
trent den naam van Zeeburg, dien zyn 
Ed.al van jaar 1357. op dit kafteel toe- 
past ‚brengende tot bewys by , dat Heer 
Floris van Borsfele, Burg-graaf van Zee- 
land,isbelast geworden , geduurende zyn. 
Burggraaffchap , Zeeburg, op zyne kos- 
ten, te herftellen, als mede den burgt 
van „Goedereede, _ Gemelde brief, die 
by MIERIs niet gevonden wordt, zou- 
de, wanneer men dien konde inzien ‚mo: 
gelyk allen twyffel hier omtrent geheel 
wegnemen: dog «dit is zeker, dat alle 
fchryvers van een eenparig gevoelen 
zyns-dat Koningin Maria van Honga- 
ryen;zuster van Keizer Karel den V , en 
Landvoogdes der Nederlanden, by het 
fichten van het zelve, deze-benaaming 
daar aan gegeven heeft (c). 


15 TWEE- 


“(c) De Heer wAGENAAR in zyne befchryving 
van. Zmfterdam ro. ftuk , bl. 326. zegt ” De naam 
> Van Zeeburg, dat is, Burg of lterkte tegen de zee, 
2 werdt, hier te lande, oudtyds, aan alle zeedy- 
> ken gegeven”, 


138 J.ERMERINS OVER HET 


TWEEDE HOOFDSTUK. 


OPBOUW VAN RAMMERENS. 


D. oorlog met de Proteftanten in 
uitschland, en de meer en meer” toe- 
nemende geneigdheid der landzaten tot 
de leer van Calvin en Luther, deed den 
Keizer „meer dan voorheen, opde ver- 
zekering en verfterking dezer landen be- 
dagt wezen, en zal ook, onder ande- 
ten, de aanleidende oorzaak der ftich- 
ting van dit kafteel Ao. 1547. zyn ge: 
weest, wanneer Koninginne Maria, 
Gouvernante der Nederlanden, in len- 
temaand dezes jaars uit Wlaanderen te 
Vlisfingen aanlandende „de noodige be- 
veelen tot den aanvang van dezen bouw 
_ zal gegeven hebben ; wantop den 29, A- 
pril deszelven jaars, werdt Aerent Jansz, 
Boom, Dykgrave van de Zuidwateringe, 
van wegens den Keizer aangefteld: tot 
principalen toefiender Commisfaris ende 
Superintendent van de wercken , blockbuy- 
zen ende flerckten van Walcheren, met 
volkomen macht en bevel, dezelwe te 
doen maeken woirderen er volbrengen nae 
vuytwyfende wan de patroonen Enz. 


Hy 


KASTEEL VAN RAMMEKENS. 139 


„Hy, wien het bewerp of plan van;dit 
kafteel te maken is toebetrouwd geweest, 
was Mr. Donaet of Donaes de Boni, die 
Angeniare wan de Majefteit wordt ge- 
noemd, welke „ nevens Mr. Pieter en 
Mr, Sfacob der ftede van Antwerpen tim- 
mefman en werkmeester, het beftek heeft 
gemaakt, volgens welke Mr. Antheunis 
van Moerbeke ende Mr. Antheunis Eras- 
iny hebben aangenomen het leggen der 
fondamenten enz. 

Deze fondamenten trusten op geene 
paalen, ten minften zoo my uit voor- 
gemelde Rekening genoegzaam geble- 
ken is, maar men fchynt den grond; 
zoo diep mogelyk, te hebben uitgehaald 
tot op de zandlaage of derry , en dien toen 
met puin en brikken te hebben aan: 
gevuld en effen gemaakt, waar na de 
grond met parpeinen erì fchorren werdt 
belegd, daar door men denkelyk zeker 
foort van groote fteenen of zarken heeft 
te verftaan, om dat zy eigentlyk ge- 
noemd worden Rysfels perpeyn, platte 
Jondeer. fchorren, | j 

‘Tot den ontfang, bewinde ende admi- 
niffratie van pent by den Keyz, Maf. ge- 
ordònneert geëmployeert te wordene totten 
cafleele wan Zeeburch op Blanckershouck 

| | en. 


140 J. ERMERINS OVER HET 


ende andere flerckten binnen den eilande 
van Walcheren, werdt, by last-brief, 
den 29 April 1547. te Gent gegeven, 
aangelteld facob Simonszoon Magnus; 
dog alles onder het opperopzigt en be- 
vel van Heer Maximiliaan van Bourgon- 
dien, Heer van Vere, Admiraal ênz. 
die reeds den 16. Juny 1546., nevens 
Heer Adriaan wan Croy, Heere van 
Leeulx ende Mr. Cornelis. Schepperus, 
Heere van Zecke, by den Keizer daar 
toe was gemagtigd (d). 

Aan evengemelden Heer Maximiliaan 
van Bourgondien, die Ao. 1547. by de 
waardigheid van Admiraal, ook die van 
Stadhouder over Holland en Zeeland 
verkreeg, heeft voorgemelde Jacob Si- 
znonszoon- Magnus zyne eerfte rekening 
wegens deszelfs voornoemde adminiftra- 
tie overgebragt op ’t huis van Zanden- 
burch, en is aldaar opgenomen ten by- 
wezen van Joncker Jeronimus Zandelyn, 
Raad ende Rentmeester-der Koninckly- 
ke Majefteit van Zeeland „ Aerent Jansz. 
Boom, principalen Commisfaris en toe- 
ziender van de werken dezes kafteels, 
Jan van der Vichte, Capitein er 

eer 


„…{d) ReiGERrsBERG 2 Deel bl, 480—482. 


KASTEEL VAN RAMMEKENS, I41 


Heer Philips van Beveren, Heer van 
Fontes, Michiel van Hammeel, Rent- 
meester Generaal des Heeren van Ve- 
re, en Meester Roelant de Poitre, Pen- 
fionaris van Zeeland, 

De gewoone dag-gelden van gemeene 
arbeiders, metzelaars, timmerlieden enz, 
waren ten dien tyde 7. 8, ro. tot 14 
grooten daags, 

Het is ligt te begrypen, dat de op 
bouw van zulk: een ‘kafteel en fterkte 
niet in volkomene orde te beginnen, 
veel min te volvoeren was, ten zy zulks 
naar een bepaald voorfchrift, teekening 
of model gefchiedde; althans men vindt 
in voorgemelde rekening inuitgaaf ge- 
bragt: aen Michiel Damisz. de Joma van 
drie ponden drie fchellen vier gro vis. 
duer beuel van myn heere van beweren 
over ' maecken van ’t patroon geordorìeert 
by de Mat van de Coningbinne. 

Dat buiten dit kafteel ook nog andere 
werken ter afweering van vyandelyk ge- 
weld in Walcheren ten dezen tyde ge. 
maakt zyn, getuigt REIGERSBERG te 
regt (€); want buiten dat zulks uit den 
vermelden lastbrief van Aerent Jansfen 


Boom 
(€) 2 Deel bl, 431. 


142 J. ERMERINS OVER HET 


Boom reeds gebleken is, wordt dit in 
deszelfs inftruêtie al zoo klaar gevon- 
den, in dewelke, vastgefteld den laasten 
April 1547., gemelde Boom genoemd 
wordt principale cofnisfaris van de nyeu- 
we blockbuyfen er flerckten geordonneert 
gemaed te woirden int eylant van Wal- 
cheren enz. - LT 


_Nu is de vraag, waar en welke fterk- 
ten, buiten dit kafteel, te dezer tyd zyn 
aangelegd en tot ftand gebragt? | 

Het is bekend, hoe Ao. 1548, de ftad 
Middelburg, door bevel des Keizers, 
merkelyk is verfterkt geworden (f); ook 
dat op het einde der haven eenige werken 
als toen zyn aangelegd, zeer waarfchyn- 
lyk over de tegenwoordige zaag-molens; 
alwaar men meent dat nog de overbly£ 
fels van een aarden redout te ontdekken 
zyn. Ai 
út ot het een en ander, als meest ge- 
fchiedende ‘tot bewaaringe van Middet- 
buúrg, zal die ftad ook de meeste kosten 
gedragen hebben, als niet onduidelyk 
blykt uit de voorgemelde inftrutie van 
'Aerent Jansfen Boom: In den eerften by 
gal goede toeficht eü forge draegen;, ge 

C 


(É) SMALLEGANGE bl, 421, . 


m Bn re SE 


KASTEEL VAN RAMMEKENS. 143 


de woirfz. blockhuyzen ende flerckten ge- 
maeckt worden nae vuyswyfen van de con- 
cepten ende patroonen daar van zynde;, 
zoo wel tot die wercken die geordineert 
zyn tot fortificatie van der flede van Mid- 
delburgb, op dende van de bauen aldaar, 
als tot dat begonne blockbuys op blanckers- 
houck. 

Ook meene ik te mogen vermoeden, 
dat, tusfchen Zeeburg of nu Ramme- 
kens en Vlisfingen, aan de zuidwatering 
ook een blokhuis is opgerecht geweest, 
Wat verder ten dien tyde ter beveiliging 
van Walcheren mogt aangelegd of on- 
dernomen wezen,-daar van kan ik, by 
gebrek van aanteekening, niets zekers 
bepaalen, als alleen dat Ao. 1549. J/lis- 
fingen door bevel van zynen Heer Maxi- 
miliaan van Bourgondien mede merke- 
lyk aan zyne vestingwerken is verbeterd 
geworden. 


Dan om weder tot ons Rammekens te 
keeren, ik vinde, dat de fteen daar aan 
verbezigd, waren rysfels perpeyn ; platte 
fondeer fchorren ‚nyeuwe ende oude Wlaem- 
Jthen ende Zeeufche brycken ofte bachfleex 
nen, dobbele ysfelfleen, Vlaemfche-bra- 
…_ dantfche ende betuynfche orduyn; Ss 
| che 


IA4 Je ERMERINS OVER HET 


fche careel ofte backfteen: ook zauel ofte 
metfant , gebaeld vuyt brabant, 

De brikken tot de fondamenten wer- 
den veel gehaald van ‘het verdronken 
Zuidbeveland , alwaar ‚ om dezen: tyd, 
veel opftal van kerken en huizingen no8 
te vinden zal zyn geweest, welke-niets 
koste dan het vervoeren; ook werden 
daar toe binnen ’slands oude gebouwen 
tot afbraak ingekogt, en de bouwftoffen 
daar van komende hier aan gebezigd: 
als blykt uit de vierde en laaste” Reke- 
ning van Jacob Simonsz. Magnus d’ Ao. 
1550, waar men in uitgaaf vindt: Betaelf 
Leenaart Verftappel als in den naeme van 
heer franchois van borgondien beere van 
Nieuwerve , de fomme wan driendertich 
ponden zes fell. acht gron. vlaems , ende 
dat over het derde ende laeste-termeyn 
van de defolaete huysfinge clooster-, en- 
de quente van Nieuwerve, dat Aerent 
Jansz. Boom gecocht hadde wan de woirn. 
heere van Nieuwerve tot proffyt. van de 
Keyferlycke Mat tot oerboer van dercaflee- 
le van blanckershouck „te weeten alle-hout, 
Steenen. erù-yferwerck, zoe ’tgeflaen ende 
gelegen. was enz, \ sane 5 4 

Ten jaare 1550,-was dit kafteel. reeds 
zoo verre. volbouwd, dat de huizingen, 

EN ter 


KASTEEL VAN RAMMEKENS. 145 


ter inwooning van den Captein , Lieute- 
nant en bus-fchieter, tot ftand waren 
gebragt, ook dat de kapel ter verrigting 
van den Godsdienst haast in volkomen 
orde ftond te komen; want in bovenge- 
Belde rekening vinde ík: betaelt fennin 
de ferinwercker de fofne van twee ponden 
gron vlaems over den coep eù leueryng 
wan een zitte banck met zyn toebehoeren;, 
om in te fluyten dat mesfe gewaedt, dies 
nende tot de cappelle, al welcke werck flaet 
in de camere van den Cappeteyn op ’t ca« 
fleel van blanckershouek enz. 


Ten dien zelven jaare werdt Romeyn 
Martens , vermits de zwakheid en indis« 
pofitie van Jacob Sirnonsfe Magnus aan- 
gefteld en gecommitteerd, tot ” den ont- 
» fangst en diftributie der penningen ge- 
» Ordonn.t en nog te ordonneren, tot 
» de wercken en fortificatien der block- 
 huyfen en ftercktens in Watcheren”, 
a condition que led) Romain fera tenu de 
senir fa Refidence au chafleau de zeebourg 
durant le temps quon y ouvrira enz. by 
commisfie gegeven te Brusfel den 12 
Maart 15:o. 

_ Gemede Romein Martens fchynt tot 
zyn overlyden Ao. 1569, onder den 
“EIL, DEEL, K naam, 


146 J. ERMERINS OVER HET. 


naam van Penninckmeester van de werc- 
ken der Cò. Ma op zynen cafteele ende 
flerckte van Zeeburg , voorfchrevenadmi- 
niftratie te hebben waargenomen; bo- 
ven dien werd: hy Ao,-155r. aangefteld 
tot bewaernisfe van de prouifie dezer 
fterkte; voorts vinde hem Ao. 1568. en 
1569, als fchepen te Vere vermeld, en 
dat, na zyn overlyden, de papieren, dit 
kafteel aangaande, zyn weggehaald, 


Buiten dezen Amptenaar werdt, tot 
beter vordering van den arbeid, by com- 
misfie te Brusfel gegeven den 16 Maart 
1550. Mr. Thefens Noury aangefteld als 
Controlleur der fortificatien van Zeeburg, 
op een dag-geld van 30 ftuivers; te we- 
ten 24 ftuivers voor hem, en 6 ftuivers 
voor een Clerk, die de materiaalen 
mogt ontfangen. 

De wapens zoo van de Koninginne 
Gouvernante, als van Heer Maximili- 
aan van Bourgondien, ftadhouder over 
dit gewest, zyn Ao. 1552. of 1553 IN 
graauwen arduinin de face van ’ halve 
baftion tegen den dyk naar Middelburg 
eerst geplaatst geworden, zoo als die 
daar nog te zien zyn; een blyk, dat in 
dat jaar dit kafteel nog geheel niet vol 

pen troks 


KASTEEL VAN RAMMEKENS. 147 


trokken was, vinde ik hier omtrent in 
Romein Martens tweede Rekening over 
Ao. 1552 aen mr. frans gillisz. £2:12:6, 
pls. op Reke van £ 8: 6: 8, wis. die hem 
competeren zullen, over ’tmaeken van 
de wapenen van de K, M+ der Coningbin- 
ne ende de wapenen van myn hêê van be- 
ee ‚ die by aengenomen heeft te maec- 
Eh. 


In * jaar 1554. voer men verder voort 


_ met dit kafteel te voltrekken, en werdt 


Jan Buteman aangefteld, in plaats van 
wylen Zbhefens Nourri, tot Controlleur 
der fortificatien, op een loon van twaalf 
ftuivers daags, zonder de zon- en feeste 
dagen daar onder te begrypen, welke 
gagie verhoogd werdt tot zes pattars ’s 
daags en vry logement. W yders fchynt 
men tot Ao. 1557. nog aan het voltrek- 
ken van deze fterkte te hebben gewerkt, 
alzoo in dit jaar eerst het Magazyn van 
ammunitie daar binnen is voltooid ges 
worden. 


Wat de kosten van den geheelen op- 
bouw daar van beloopen hebben, kan, 
by gebrek van genoegzaam bewys, niet 


_ juist bepaald werden ‚ maar wel dat 


2 Ao, 


148 J. ERMERINS OVER HET 


Ao. 1547.daar aan zyn 


verwerkt _- „Ff re44r:o: 0 
Aos K5Jos amer hf 12702: 0 
AES Zeo voet OOPS oC UfD OAT: WO. 
Ao. 1553» 1554en1555.f 8749: 18: o. 
Áo. 1556,  - - f 3185:0: 0, 


Beloopende dit dan, te 
famen opgetrokken, eé- 
ne fomme van muf AOR SED 


Ho denertenenereneneve EPE 


DERDE HOOFDSTUK. 


HISTORIE VAN RAMMEKENSe 


Ài vroeg en van den eerften aanvang 
dezer bouwing af, is Zeeburg van een be- 
velhebber, onder den naam van Capitein, 
voorzien geweest: de eerfte was fan van 
der Vichte, die reeds Ao, 1547. deze 
waardigheid bekleedde; op Ao. 1552 
werdt dat ampt door Anthony van Heul- 
le, Heer van Zuchtervelde , waargeno. 
men, die tot zynen Lieutenant Ge 

8 yu 


rn A dr De 


KASTEEL VAN RAMMEKENS. 149 


Guilliaume de Creguy. Ao. 1554. was 
Aernout van Haemftede Capitein dezer 
vesting; wiens Lieutenant Mans Maryn 
wordt genoemd. Maar, van: verdere be- 
velhebbers geduurende de Graaflyke re- 
geering vindt men niets aangeteekend, 


Dit krygs-kafteel, de eerfte. en eenig- 
fte vesting, (indien men eenige redouten 
uitzondert) die onder de regeering der 
„Vorften uit het huis van Oostenryk in 
Zeeland fchynt opgerecht te zyn, min- 
der om buitenlandsch geweld te keeren, 
als om dit gewest te beter het harde 
Spaanfche juk te doen dragen, zal on- 
getwyffeld de verwondering van inwoon-= 
der en vreemdeling naar zig hebben ge- 
trokken. Een plaats, daar nog kunst of 
kosten aan gefpaard waren, voorzien met 
hooge en dikke muuren, kanon kelders, 
zwaar verwulfde fchuilplaatfen, om, 
by beleg, oorlogs en mond voorraad ;, 
ook ten minften een deel der bezetting 
te bergen, ingebogen ftrykweeren, ftorm- 
_paalen, zwaar en wel toegerust gefchut, 


‚_ en een bezetting van geoeffende krygs- 


knechten, die het overwinnen gewoon 
„waren; dit alles moet een diep inzien 
‚_ _En ontzag gebaard hebben, voor al in 
Ek K 3 een 


T50 YJ ERMERINS OVER HET 


een tyd, toen men zulke fterktens genoeg: 
zaam onwinbaar hieldt ; de gefchut-konst 
was nog niet tot die volmaaktheid ge- 
bragt, die zoo veele fteden federt dood- 
lyk is geworden ; de bomben waren on- 
bekend, en het verdedigen werdt nog 
voordeeliger dan het aanvallen gefchat. 


„Geduurende zulke gefteltenis en den- 
kenswyze, is het niet te verwonderen, 
dat Keizer Karel Ao. 1556. zullende de 
Nederlanden voor altoos verlaten, dit 
kafteel heeft befchouwd, als een laatst 
pronkftuk zyner regeering, en hier, 
door kragt en fterkte omringd, vaarwel 
aan zynen zoon en grooten heeft gezegd. 
Immers die Vorst, met de twee Konin- 
ginnen Zyne zusters, ís uit Zeeburg te 


{cheep gegaan, en van de réede van 


Rammekens naar Spangien gezeild (g). 


_ Ao. 1558, Heer Maximiliaan van Bour- 
gondien , Stadhouder van dit gewest, en 
onder wiens hoofdbeftuur deze fterkte 
was gebouwd , overleden zynde, werdt, 
gelyk bekend is, den Prinfe van Orange, 
in zyne ftede, het Stadhouderfchap op- 


ge: 


(8) BOXHORN bl, 514, 


KÁSTEEL VAN RAMMEKENS, 151 
gedragen. Deze, de verdrukkinge der 
Bece door ongehoorde fchattin- 
gen en het fchenden van des lands voor- 
rechten met jammer aanziende, werdt 
door die meewaarigheid, en het voor- 
{preken der Nederlanden , wel haast by 
de Spaansgezinden verdagt; men be- 
greep ligteiyk dat daar de gemoederen 
dagelyks meer aan *t gisten raakten , het 
Ímeulend vuur eerlang ten dake konde. 
uitflaan, en van hoe veel aanbelang als 
dan een fterkte , als Zeeburg, wezen kon: 
voor al toen Ao. 1567. Jan van Mar- 
nix Heer van Zholoufe, broeder des Hee- 
ren van St. Aldegonde, te Antwerpen, 
boo man tot eenen onbekenden aanflag 
had in dienst genomen; waarom de Her- 
toginne Gouvernante 200 krygsknech- 
ten, onder Anthonis van Bourgondien, 
Heer van Wakkené, Kappelle en Kat- 
tem, Vice- Admiraal der Nederlandfche 
zee, Hoog-Bailliuw van Gent, afzondt, 
om de bezetting van dit kafteel te ver- 
fterken; dan Oranje, die vermoedelyk 
gaarne gezien zou hebben , dat de Heer 
van Zholoufe deze burgt vermeesterde, 
hieldt zig gebelgd , dat de Gouvernante, 
buiten zynen raad, meerder krygsvolk 
in Walcheren voerde, dan de nood tot 

| | K4 hier 


152 J. ERMERINS OVER HET 


hier toe gevorderd had ‚en zondt dus den 
Heer. van Boxtel herwaarts, met last, 
om binnen dit eiland het bevel, uit zyn 
naam, als Stadhouder te voeren, hem 
byzonderlyk gelastende, geen oorlogs- 
volk buiten zyne toeftemming in Wal- 
cheren te ontfangen. De bevelhebber 
van Zeeburg gehoorzaamde den Stadhou« 
der, als zynen Capitein Generaal, en 
weigerde de Spanjaarden in te nemen. 
Dit werdt euvel ten hove opgenomen, 
en fmaakte, dagt men, naar ongehoor- 
zaamheid, Dan de Slotvoogd fchreef 
aan de Gouvernante, dat hy door wan- 
betaaling muitery onder zyn volk vrees- 
de; dat het kafteel te klein was en van 


te weinig levensmiddelen voorzien, om 


zoo eenen hoop in te nemen. De Prins 
verontfchuldigde mede denzelven Capis 
tein by de Hertoginne, en gaf berigt, 
dat hy door. den Heer van Boxtel had 
doen verbieden, om, zonder zyn uitdruk- 
kelyk bevel, in Rammekens of andere 
plaatfen in Walcheren, eenige bezetting 
in te nemen, Men veinsde te Brus/el 
daar mede genoegen te nemen, deed de 
bezete ng betaalen en die met vyftig man 
veriterken (h). D; 
it 


(hb) Leven van Prins Willem den I. IL, D. bl, 566. 


KASTEEL VAN RAMMEKENS, 153 


Dit was naauwlyks voorgevallen , of 
de Heer van Zholoufe, in heimelyk ver- 
ftand met Pieter Haak, gewezen Bail- 
liuw van Middelburg, zette zynen aan- 
flas voort, en vertoonde zig met drie 
fchepen, over welke Haak bevel had, 
voor Rammekens, dog ’t marktfchip van 
Antwerpen, kort te voren aangeko- 
men, had hun eigentlyk voornemen ont- 
dekt; waarom zy werden afgewezen en 
gedwongen naar Arnemuiden te zeilen, 
van waar zy eerlang den terugtogt naar 
Antwerpen namen. 


Deze fleutel des lands, was, na de 
omkeering van Wlisfingenen Vere, Ao. 
1572. den Spanjaarden een waarborg, 
dat zoo lange die niet verlooren was; 
Middelburg den Koning getrouw konde 
blyven,en Walcherente herrooveren was. 
Prins Willem kende ook de aangelegen- 
heid van dit flot, en alvorens Middel- 
burg met ernst aan te grypen, deed hy 


hier Ao, 1573. het beleg van onderne- 
‚men; ja het fchynt my toe, dat deze en 


gene voorposten, die dit kafteel dek- 


ten, reeds te voren door de Prinsgezin- 


den zullen ingenomen zyn, en dat de 
Spanjaarden beproefd hadden, of zy die 
K 5 | her- 


T54 J. ERMERINS OVER HET 


herwinnen konden, om dat den 21, Ju- 
ny van laatstgemelden jaare voornoemde 
Heer Anthonis van Bourgondien ‚die na de 
dood van zynen oom M?’ her Adolph van 
Bourgondien by voorraad Gouverneur 
van Zeeland was gemaakt, in het be- 
ftormen van een bollewerk , omtrent de- 
zen burgt met een basfe uit een fchuit ís 
dood gefchoten (í). 


De Vlisfingers en Verenaars, verrykt 
door den buit der Lisbonfche Vloot, en 
moedig op het verwinnen van Zierikzee, 
dagten, Jae het beleg van dit kafteel hun 
kragten niet te boven zou gaan, na dat 
hun eene aanflag op Middelburg mis- 
lukt, en door openbaar geweld het over- 
winnen of fterven, voor beide partyen, 
even noodig geworden was. 


Het water, ten lande ingelaten, be- 


naauwde Middelburg en Rammekens bei-. 


de, daar de toevoer allengskens zorge- 
lyker te bekomen was. Karel Boiföt, 
overfte van Zeeland van ’sPrinfen wegen , 
en Jonkheer foban Junius de Jonge, van 


Antwerpen ‚Ridder, Heer van Roerheym 
en 


(i) Gentfche gefchiedenisfen door P.B. DE JON- 
GHE 1, D. bl. 197. in notis. E‚ VAN METEREN 4, Doek. 


mende ed 


KÁSTEEL VAN RAMMEKENS, 155 
en Cormaillon, Gouverneur van Vere (k), 
gebruikte eene krygslist, waar door hun 
waar oogmerk lang genoeg bedekt bleef, 
om de verroovering dezer fterkte te ze- 
kerder te maaken: te weten, zy floegen 
zig met hunne vereende benden , tusfchen 
Middelburg en Arnemuiden, neder, in 
fchyn, als wilden zy laatsgemelde plaats 
aantasten. «De Hopman van Ramme- 
kens, alte yverig voor ’s Konings dienst , 
en te zorgeloos voor de fterkte daar hy 
de bewaaring van had, trekt op het ge- 


rucht daar van, met zynen wondheeler , 


en een deel der bezetting naar Arnemui- 
den; ftraks wordt hem de terugtogt af- 
gefneden, en het beleg regelmatig te lan- 
de aangevangen, De bezetting beftond 
nu maar uit zeventig mannen, en was 
fchaars van buskruid voorzien. Het grof 
gefchut, daar voor gebragt, deed een 
gewenschte uitwerking, terwyl de na: 
dernisfen niet weinig bevorderd werden, 
door dien de groote hulken ten hoogen 

wa- 


(k) Werdt Ao. 1575. een der gemagtigde tot den 


Vredehandel te Breda; waarom hy zyn Gouverne- 


ment van Vere verliet, na dat de Regeering der 
ftad hem een loffelyk getuigfchrift, wegens des- 
zelfs beftuur, en een vereering aan zyne huisvrouw 
Helena Cormaillon, van een vergulden kop, ter 
waarde van £ 36: zo. vls., gegeven had, 


256 J. ERMERINS OVER HET 


water, uit de hooge meersfe, met Ar. 
chibufiers, die van binnen van haare ver- 
weeringen dreven , zoo dat de myngraver 


haast gelegenheid vondt, om zich aan den 


muur te hechten. Hier by kwam dat de 
Lieutenant, die, in het afwezen van zy- 
nen Hopman „hier binnen geboodt , door 
den arm werdt gefchoten , zoo dat hy 
nevens andere gekwetften, by gebrek 
van een wondheeler , vreesde aan de 
wonden te fterven; en overmits. zy 

geen ontzet te gemoet zagen, en 
tugt, zoo noodig ter beftiering der krygs- 
knechten , hier luttel gevonden werdt, en 
‘er daarby mangel was van gereedfchap 
en goeden wille om den mineur, die vast 
hun graf bereidde, tegen te werken , wa- 
ren Zy te zamen oorzaak , dat deze ves- 
ting den 5, Augustus des voorgemelden 
jaars 1573. aan de belegeraars, by ver- 
drag, wierdt overgegeven; bedingende 
de bezetting alleenig hun leven en pak- 
kagie (1). Men vondt daar binnen agt- 
tien ftukken metaal kanon, oorlogs- en 
mondbehoeften naar evenredigheid (m). 
De blyde tyding van deze verroovering 
werdt 


(1) VAN METEREN 4. boek. HooFT bl. 328. 
(a) Perir Liv. IO. pag. 257. 


| 
| 
| 


KASTEEL VAN RAMMEKENS, 157 


werdt, den volgenden nagt door tien 

erfoonen , met een fchuit, te Vere ge- 
biaot, die ieder eenen gulden tot hun- 
nen loon ontfingen (n). 


De weg was nu gebaand, om JMon- 
dragon haastig te dwingen, en de hoofd- 
ftad” dezes eilands, ja geheel Zeeland, 
wel haast het Spaanfche juk van zyn 
hals te doen fchudden. Prins Willem, 
die hier in een byzonder belang ftelde, 
kwam ín perfoon, om, door meer ge- 
zags, den moed der belegeraars op te wek- 
ken, welke, zoo min als de belegerden, 
van grooten overvloed te roemen had- 
den, en dikwils geheel geldeloos wa- 
ren (o); ’tisook wel te denken, dat Va- 
der Willem, die altoos, by zyne dap- 
perheid, eene ongemeene voorzigtigheid 
voegde, op Zeeburg, als eene veilige 
verblyfplaats, den uitflag van dit beleg 
heeft afgewagt, en ook van daar, als 
opper-Veldheer, in deze onderneminge 
heeft geboden; altans dit is zeker, dat 
binnen dit kafteel de voorwaarden der 


_ overgaaf van Middelburg zyn geteekend, 
5 ik: op 


Cn) Stads Rekening van Vere d’ Ao. r 


573: 
(0) Leven van Prins Willem den I, 2, Deel, bl, 


439. 


158 J. ERMERINS OVER HET 


op den 18. February 1574, by voorge- 
melden Heere Prinfe en eenige afgevaar- 
digden van Chriftoffel. van Mondragon, 
Ridder, Heer van Remerchicourt enz, 
Collonel en Gouverneur van Middel- 


burg (p). 


Hard moet het ondertusfchen den 
Spanjaarden gevallen zyn, door Aam- 
mekens en Middelburg , geheel Walche- 
ren verlooren te zien; dan het gewigt 
dezer plaatfen kennende, draalden zy 
niet lang, om te beproeven, of door 
verraad of verrasfing het zelve te herroo- 
veren was: het was midzomer van den 
jaare 1575. dat Vader Willem, op het 
gerugt daar van, herwaarts ylde, en Re- 
guefens in zyne hoop te leur ftelde (q), 

Indat zelfde jaar vinde ik Jonker Roe- 
land van Gistele, als Capitein van Zee- 
burg vermeld, en hy is waarfchynlyk 
de eerfte bevelhebber geweest, die voor 
de Staaten hier binnen geboden heeft: 
die zig onledig hieldt met de bezorging 
van 292. gemeten lands, die hy, inde na- 
buurfchap dezer vestinge, uit de al 

yr 


_ (Pp) BOXHORN op REIGERSBERG 2. Deel bl. 553 


Enz. 
__(Q) Vaderlandfche Hiftorie 7. Deel bl, 69. 


| 
| 


| 
| 


KASTEEL VAN RAMMEKENS. 159 


lyke geconfisqueerde landen in pagt had 
genomen , tot zes fchellingen ’t gemet, 


Over Walcheren, nu van alle Spaan- 
fche overheering bevryd zynde, was 
Jonker Alexander de Haultain, door den 
Prins daar als Gouverneur gefteld, 
weshalven aan dien het bewaaren en ver- 
dedigen als ’t waare van dit gantfche ei- 
land was toebetrouwd, Van zyne zor- 
gen en oplettendheid deswegen is nog 
voor handen eene Ordonnantie op de. 
wacht ten platte lande van Walcheren. 
Zoo mede eene Ordonnantie van de ver- 
deelinge hoe hem een yegelyck wan de Pro- 
chien é plaetfen in Walcheren hem lieden 
zal op de wachte vinden, 


Zeeburg ontfnapte geenzins de aan- 
dagt van dezen krygs-overften, die post 
was te gewigtig, waarom hy het fterken 
en herfteilen van dezen burgt met ernst 
aan ’slands Staaten voorhieldt, die dan 
ook den 7. April 1578, (r) befloten , afs 
gevaardigden uit hun midden te zenden, 


_ om alies in oogenfchyn te nemen, beftek 


te maken van *tgeen vervallen was €n 
| hers 


Cr) Staten Not, d’ Ao. 1578. MSS, 


160 Je. ERMERINS OVER HET 


herfteld diende te worden, en dat de 
kosten, daar aan te doen, uit het inko- 
men der Domeinen zouden genomen wor- 
den. De Staaten belasten te gelyk den 
Rentmeester Bewesterfchelde , Wynrich, 
uit den fterfhuize van Romein Martens 
te Vere te ligten alle de ftukken , reke- 
ningen en papieren, documenten en 
monumenten, eenigzins de handelinge 
van dit kafteel aangaande, en, ín tegen- 
woordigheid van de weth der gemelde 


ftad, daar van Inventaris te maken, en 


een dubbeld daar van ín handen van 
Heeren Gecommitteerde Raden te leve- 
ren, 
Den g. April des gemelden jaars, 
deed de Gouverneur Hautain reeds ter 
Staatsvergadering verflag van den ftaat, 
waar in hy de vestingwerken van /lis- 
Singen, Vere, Arnemuiden ,en inzonder- 
heid van Zeeburg gevonden had; eis- 
fchende, ter herftelling van laatstgemelde 
plaats, ten minften een duizend gulden 
uit de Domeinen, volgens voorgaând 
befluit, of by faulte van dien, dat by proe 
gefleerde wan zyn Debvoir en Detigentie. 
Waar op geantwoord werdt, dat men 
voor *fcheiden van den dagvaard op 


alles zoude letten, befluiten, en Ee 
aar 


KASTEEL VAN RAMMEKENS, 161 
daar van den uitflag doen weten (s). 


…— Al vroeg in den 80 jaarigen oorlog 
heeft dit kafteel , als een vaste en verze- 
kerde kerker, voor Staatsgevangenen 
gediend: de eerfte daar ik van gewaagd 
vinde, is Johan Roorda, Raadsheer 
in * Kamer gerecht te Spiers, die Ao. 


"1579. te Groningen gevangen werdt, van 


daar naar de floten te Staveren, Loeve- 
flein, Woerden, en eindelyk op Ram- 
mekens gevoerd zynde, aldaar, totdat hy 
los werdt gelaten, verbleven is (t). 

Âo. 1580. werdt de Heer wan Selles, 
die Bouchain door verraad meende te 
verrasfen, door den bevelhebber der 
plaats gevangen herwaarts gevoerd, en 
is na drie jaaren zittens in hechtenis 
overleden (u). 

Op het zelve jaar vondt zig binnen dit 
kafteel gevangen Carel wan Gavre Ba- 
ron van Zrezin, daar na Grave van Be- 
aurieu, broeder van den Heer van Ju- 
chy, Gouverneur van Kameryck; ‘hy 
wasin dienst der algemeene Staaten, Ge- 
neraal der vivres en Raad van Staaten, 
“HI, DEEL L werdt, 


, (s) Staaten Notulen d’ Ao. 1578. MSS. « 
(©) Vaderlandfche Hiftorie VIL. Deel. bl, zor, 
Cu) Ibid, bl, 318, ï 


162 JL ERMERINS OVER HET 


werdt, om zyn verftandhouding met de 
Spanjaarden, gevangen gezet, van hier 
naar Breda gevoerd, daar hy middel 
vond om de ftad en ’t kafteel den vyand 
in handen te geven, en zig zelven in 
vryheid te doen {tellen (v), 


Jonkheer Roeland van Gistele, die 


{teeds binnen Zeeburg geboodt, verzogt « 


Ao. 1581, van ’s Lands Staaten , dat deze 
fterkte vrydom in de verpagte gemeene 
middelen van de Zmpasten mogt genie- 
ten: dan de Staaten verklaarden, dat zy 
niet en konden veranderen die Ordon- 
nantie, op de verpagting der gemeene 
middelen tusfchen Holland. en Zeeland 
gemaakt, weshalven deze Hopman zig 
des troosten moest (w). | 


In April van den jaare 1583. werdt de 
Graaf van Egmond, die Ao. 1580. door 


het krygsvolk van den Heer De La 


Noue binnen Ninove gevangen was, en 
na geruimen tyd (zoo ’tfchynt) te Brus- 
Jel gezeten te hebben, naar dit kafteel 
gevoerd; daar hy zoo ik meen nog twee 
jaaren gefleten heeft, en toen uitgewis- 


feld 


Cv) ‘Vaderlandfche Hiftorie VII. Deel. bl. 288. 
Cw) Staaten Notulen d’ Anno 1581, MSS. 


KASTEEL VAN RAMMEKENS, 163 


feld is tegen den zelven Heer De La 
Noue, die hem gevangen had en nader- 
hand zelfs gevangen werdt (x). 


De gewigtigheid dezer vestinge kan 
nergens klaarder uit blyken, dan daar 
uit, dat de groote Koningin van Enge- 
land, Elizabeth, die in ftaatkunde een 
wonder van haaren tyd was, dezelve 
als een onderpand begeerde, voor de 
hulpe, die zy aan het opkomend Ge- 
meenebest toefchikte, na dat die Vor- 


ftin de aangebodene oppermagt dezer 


landen, zoo wel als de Koning van 
Vrankryk, had van de hand gewezen. 
De Engelfche hulpbenden, geland zyn- 
de, namen van Wlisfingen en dit kafteel 
op den 29 Oétober 1585. plegtig bezit 
(y), wordende van wegen ’s Lands Staa- 
ten deze vesting aan den Engelfchen Ge- 
zant Davidfon of Damfon met het ge- 
fchut en oorlogs voorraad, daar in we- 
zende, overgegeven, en des anderen 


daags is aan dien gezant, benevens den 
Grave. van: Hohenloo en de Engelfche 


Hop- 


_(@) De Jona ur Gentfche Gefchiedenis 2 Deel. 


Bla2I3. 32E 
Ie A. VALERIUS Nederlandfche Gedenk-klank 
‚ 140. 


164 Je ERMERINS OVER HET 


Hoplieden, tot de hulpbenden behoo- 
rende, door Heeren Gecommitteerde 
Raaden, in naam der Staaten van dit 
gewest, een heerlyke maaltyd ter wille- 
koomfte gegeven , waar by afgezondenen 
uitde Regeering der Walcherfchefteden 
fchynen genood en tegenwoordig te zyn 
geweest (z); van welke overgift den 
Slotvoogd Gistele, den 13. November 
van’tzelve jaar, ale wan indemniteit van 
’s Lands wegen is ter hand gefteld (a). 


Al ras na de bezitneeminge dezer 
fterkte, fchynen de Engelfchen de be- 
tering en herftelling derzelve, waar zy 
in verval was gekomen, gevorderd te 
hebben; de Graaf van Leicester had 
reeds, met opzigt tot Vlisfingen, des- 
aangaande aan ’s Lands Staaten, den 6. 
April 1586. gefchreven (b); dan het liep 
aan tot in September 1587, eer, met op- 
zigt tot Zeeburg, de Rentmeester Be- 
westerfcheld , Pieter van der Hooge, daar 
naar onderzoek had gedaan, en aan de 


Staaten daar van verflag deed; welke 
dan 


Cz) Misfive van Gecommitteerde Razden aan ce 
Regeering van Vere, dato 29. O&tober 1585. MSS, 
(a) Staaten Notulen d’ Ao. 1585. MSS. 
‚ (b) Copie dier misfive MSS. 


KASTEEL VAN RAMMEKENS. 165 


dan goedvonden, de voorziening hier 
van aan de Algemeene Staaten over te 
laaten, aangezien dit flot, tot verpan- 
ding, verzekering en dienst van het Ge- 
meenebest, der Engelfche Koningin in 
handen was gefteld (c). 


Dit gevoelen, dat Zeeburg , nu het in 
pandfchap was gegeven , door de Alge- 
meene Staaten moest onderhouden wor- 
den, was mogelyk niet buiten reden, 
dan, het heeft egter niets dan vrugteloo- 
ze vertoogen veroorzaakt, en den eer- 
ften grond gelegd van het diep verval, 
waar in het naderhand gekomen is, 


De Engelfche bevelhebber, binnen dit 
flot het gezag voerende, vertoonde aan 
’s Lands Staaten, dat de affuyten tot 
het gefchut daar binnen onbruikbaar wa- 
ren, waarom den 8, April 1588, (d) be- 
floten werdt te fchryven aan de afgevaar- 
digden ter vergadering der Algemeene 
Staaten, ten einde zy daar en by den 
‘Raad van Staaten zouden vernemen, tot 
Wiens laste het onderhoud van dit flot 

E L 3 {tond, 


(c) Staaten Notulen d’ Aa, 1587. MSS. 
(d) Staaten Notulen d’ Ao. 1588. MSS. 


166 Je ERMERINS OVER HET « 


ftond, of van de Engelfche Koningin; 
of vande Algemeene Staaten , of van de 
Staaten van dit gewest ? | 

Edog, men was dit zelve jaar nog ge- 
noodzaakt in den Mage by de bondge- 
nooten, en waarfchynlyk ook by den 
Grave van Leicester, te klagen, dat de 
bezetting van dit kafteel zig ophield, 
met de voorbyvaarende fchepen in hun- 
ne reize te belemmeren, of iets af te eis; 
fchen, gelyk dagelyks, by tuit en in: 
varen, gebeurde (e). | 


Deze belemmering aan de vaart en 
koophandel, door de bezettelingen van 
Zeeburg teweeg gebragt, zal zeker, ge- 
lyk de krygsknegt gewoon is, met een 
voorwendzel van der Lande dienst, en 
der krygswetten gevernist zyn geweest, 
En de voortduurende oorlog en ’s Lands 
nood, die de Engelfche hulp te hooger 
deeden-fchatten , zullen oorzaak gegeven 
hebben, dat hier omtrent geen herftel 
voor eerst in te krygen was; althans de- 
ze ongeregeldheden bleven. voortduuren, 
zoo dat de Staaten dezer Provincie die 
geweldenaryen niet langer ganden 


(e) Staaten Notulen d’ Ag. 1588, MSS, 


en 


KASTEEL VAN RAMMEKENS. 167 


den, den-5. Mey 1593, den Hopman van 
Zeeburg ontboden, om hem die aanha- 
lingen van fchepen, perfoonen en goe- 
deren, te verbieden (£). 

Des anderen daags verfcheen die Be- 
velhebber ; met name Basqueville, in de 
vergadering der Staaten , daar hem voor- 
gehouden werdt, hoe, niet tegenftaande 
herhaalde vermaningen en geboden , het 
aanhaalen van fchepen en willekeurige 
geld-afpersfingen van perfoonen daar 
langs trekkende, bleef voortduuren; dat 
zyne bezoldelingen van elk fchip een 
pond vlaams en meer vorderden, heb- 
bende ettelyke fchepen door hun fchie- 
ten befchadigd en menfchen gewond; 
gelyk onlangs door eenen Sergiant ge= 
pleegd was aan eenen Guill, Bouche, 
Koopman te Middelburg ; dat ook door 
deze bezetting de voorraad van hout- 
waaren, tot herftel en bewaarnis der dy- 
ken gefchikt, weggehaald werdt; vor- 
derende, dat zulks geweerd en niet meer 
gefchieden mogt, 

Op welk vertoog en klagten Hopman 
Basqueville zig verontfchuldigde, met te 
zeggen , dat gemelde. onbehoorlykhe- 
aid L 4 den, 


…_(f) Staaten Notulen d’ Ao, 1593. 


168 J. ERMERINS OVER HET 


den, federt een jaar herwaarts, met zy . 


nen wille niet meer gefchied waren; 
aanbiedende den Sergiant, die het 
voorverhaalde beftaan had te doen; ter 
{traffe over te geven; verder, dat alleen- 
lyk tot goed maken der kosten, die de 
kaarsfen voor de wachten van ’t kafteel 
vorderden, twee blanken van ieder per- 
foon werden afgeeischt, die daar met pas- 
fepoort langs trok, en dat die fchepen, 
welke voorby varende niet ftreeken, of 
eere aan deze fterkte bewezen, daar toe 
met een looze fchoot wierden gedwon- 
gen, die zy dan betaalden, gelyk hy 
meende redelyk te wezen; dat hy ook 
gelast was, defchepen , uit Zngeland ko- 
mende, tedoorzoeken, ten einde de flui« 
keryen uit dat ryk te weeren, te vreden 
zynde hem te gedragen naar zulke be- 
veelen , als overeenftemden met het ver- 
bond van byftand met zyne Koninginne 
aangegaan: waar op de Staaten nog den- 
zelven cag het volgende befluit namen, 
” Dat alzoo de fterkte van Rammekens 
»» hare Majt maer en is gegeven tot 
» verzekertheid, met expres befpreck, 
» dat hare Majt haer nyet en zoude 
» Onderwinden, de politie en ordre van 
» adminiftratie des Landts zaken, en dat 
| » dien. 


3) 
2 
3 


KASTEEL VAN BAMMEKENS, 169 


dienvolgende de Gouverneurs oft an. 
dere Officiers van voorf, hare Majst 
hen niet en vermogen te onderwinden 
het onderzoecken van defchepen, per- 
foonen ende goederen, die alleenlick 
voorby pasferen, Dat daeromme de 
voorf, Gouverneur oft ymand van zy- 
ne officiers oft garnifoenen hen nyet 
en zullen bevoorderen met het recher- 
cheren oft onderzoecken van fchepen, 
perfoonen oft goederen , noch ten dien 
fine die fchepen an ’tboort gaan, oft 
die perfoonen an Lant te doen comen, 


„maer alleenl. vryelick laten gaen en 


keeren alle fchepen groot oft cleyne, 
om heure handelinge, coopmanfchap 
ende traffycque vryelick te exerceren, 


zonder dezelve eenige moyenisfe oft 


beletfel te doen, laten oft doen doen; 
bezunder alzoo van wegen die Staten 
Generael, Raedt van State en ons al- 
omme daer zulcx behoort, wachten en 
cherchers zyn geftelt, ten eynde te- 
gen de ordre en placaten van deze 
Landen nyet en werde gedaen, waer 
na de voorf, Gouverneur hem in zyn 
ampt en officie zal hebben te regulee- 
ren enz (2). 120 

Ls: Al 


(g) Staaten Notulen d’ Ao, 1593. MSS, 


ke) Je. ERMERINS OVER HET 


_ Al het welke men te liever breedvoe- 
rig heeft willen verhaalen, om daar 
door een denkbeeld te verkrygen, van 
de wyze, hoe eene fterkte als Zeeburg 
en kan gebruikt en misbruikt worden; 
en dat vreemde hulp altoos gevaarlyk;, 
met opzigt tot de vryheid, is; ook hoe 
men ten dien tyde dagt en fprak, en dat 
het den Staaten aan geen moed mangel- 
de, om tegen verdrukking , al was ’t van 
vrienden , hertige befluiten te nemen, 
„Het driejaarig beleg van Oostende ver- 
vulde Walcheren dagelyks met gekwet- 
{te en kranke krygslieden, die de fteden 
tot veel last waren , buiten de zorg, 
dat die te eeniger tyd een befmette lugt, 
en gevolgelyk aantekende ziekten mog- 
ten veroorzaaken; waarom men in be- 
raad leide, om omtrent Rammeken-Ha- 
wen een: pesthuis te ftichten (h); maar of 
men door gemelde plaats het oude Ram- 
mekens , of het tegenwoordige Zeeburg, 
dat nu al meestentyd Rammekens werdt 
_ genaamd, te verftaan hebbe, ís my niet 
gebleken, maar wel dat een zoo nuttige 
inrigting , als voorfchreven voorftel be- 
helsde, tot geen dadelyke uitvoering is 
gekomen. ha 
Ì Wan- 


(h) Idem d’ Ao 1603. 


KASTEEL VAN RAMMEKENS, I7E 


„Wanneer inhet voorjaar van 1616. 
door “de vlyt en wakkerheid van een: 
rampfpoedig Staatsdienaar’, ‘het verdrag 
ter weder inruiming der verpande plaat- 
fen met Engeland gefloten was, kregen 
de bevelhebbers der fteden van verzeke- 
ring, nog voor het einde van bloeimaand, 
last „dezelve te “ruimen. _ Den elfden 
van: zomermaand , verliet de Engelfche 
bezetting , fterk- 6oo-man, Wlisfingen en 
Rammekens, welk krygsvolk, zoo wel 
als die welke den Brie/ hadden bewaard, 
in ’Staaten dienst bleef; welke Heeren 
Staaten ook’, “ten verzoeke van Koning 
Jacob, Robbert. Burg-graaf P Ile, die 
bevelhebber van: Vlisfingen ven _Ramrme- 
kens was geweest ‚ tot Overfte van het 
zelve aanfteldeni (i). | 


Het wasop den 30; der gezegde maand, 
dat de Heeren van Maldere, Tenys, 
Steengracht en  Huysfen , gemagtigden 
der Algemeene Staaten, ter uitvoering 
van het verdrag met zyne Majefteit van 
Groot-Brittanje „ op voorfchreven? ont- 
ruiminge gemaakt, ter vergadering der 
Staaten van dit gewest, verllag: Ne 
Io at 


(1) Vaderlandfche Hiftorie X, Deel, bl, ro4. 


172 J ERMERINS OVER HET 


dat de wedergift van Wlisfingen en Ram- 
mekens eindelyk was gefchied, waar over 
hun Edele Mogende God de Heere Joof- 
de ende de voorfchreeve gedeputeerden be- 
dankte (k). 


De laatfte, dien ik vinde, dat Zeeburg, 
of liever nu Rammekens ‚tot een gevan- 
genis heeft geftrekt, is geweest Pieter de 
Gomrme ; Commis wan de Vivres en Am- 
munitien van Oorlog te Lillo en de omleg- 
gende „Forten, die, om  wanbedryf in 
zyn bediening, van February tot Augus- 
tus 1641. op dit kafteel zyn verblyf had, 
wanneer de rechtsoeffening over hem 
door °’sLands Staaten aan-de Wethou- 
ders van Wlisfingen is aanbetrouwd , en 
hy derwaarts gevoerd (1). 


‚Dat de rêede voor dit kafteel „‚ geduu- 
rende het bewind der beide Stadhouders 
en groote: Veldheeren. Mauritz en Fre 
drik Hendrik, {teeds de verzamelplaats 
was voor de ingefcheepte- benden, met 
welke eene togt naar Vlaanderen of op 
de Schelde-beftemd was, zal niemand 
anzer onbekend wezen, die maar even 

on- 


(Kk) Staaten Notulen d’ Ao. IÓIÓ, 
(1) Idem d’Ao. 1641 


KASTEEL VAN RAMMEKENS. 173 


onze Vaderlandfche gefchiedenis inge- 
zien heeft. Hoe meenigmaal zal hier 
niet Wilhelmus van Nasfauwen ten bly- 
ke van moed of overwinning geblazen 
zyn! Hoe veele ryke pryzen zal dit ka- 
{teel voorby zyne muuren hebben zien 
flepen! en hoe meenig dapper Overfte 
zal hier niet geland zyn, om ’s Lands 
Vaderen de tyding van behaalde voor- 
deelen te brengen! dan, onder ditalles;, 
verviel deze fterkte door gebrek van ge- 
duurig onderhoud, zoo dat, wanneer 
men, in den eerften Engelfchen oorlog , 
bedagt was, om zig hier in ftaat van te- 
genweer te tellen, tegen een vyand, die 
voorheen ’s Lands beste vriend geweest 
was,en , nog maar pas 36 jaaren geleden, 
deze vesting in bewaaring had, en dus 
geenzins onkundig van haar gewigt en 
aanbelang, de vestingbouwer Zacob 
Vleugels „neffens den timmerman Hilder- 
nis, en den metzelaar Abraham Bies- 
man, oordeelden, dat de kosten tot her- 
ftel van ’t gene aan dit kafteel vervallen 
was, niet minder dan over de twintig 

duizend gulden mogten bedragen (m). 
In hooimaand des jaars 1651, zogten 
1300 


Ccm) Staaten Notulen d’ Ao, 1652. 


174 TJ. ERMERINS OVER HET’ 


1300 a 1400 Napolitaanfche Soldaaten; 

uit vier Spaanfche fchepen , aan dit ka- 
fteel te landen, om; zoo ze voorgaven, 
met kleine vaaftuigen naár Brabant te 
worden gevoerd ; dan men was voörzig- 
tig genoeg, hen van de wal te houden: 
en dus waren zy genoodzaakt, de 
Vlaamfche havens in te loopen (n); dat 
wel euvel by ’tSpaanfche Hof werdt op- 
genomen , dan de klagten deswegen wer- 
den bondig wederlegd. 


Sedert dien tyd vinde ik niets merk- 
waardigs, rakende Zeeburg of Ramme- 
kens, aangeteekend, De volgende oorlo- 


gen, die het Gemeenebest, om zyne — 


vryheid en koophandel te handhaven, 
genoodzaakt is geweest te voeren, fchy- 
nen geen omftandigheden te hebben op- 
geleverd, waarom men zonderling voor 
deze fterkte is bedugt geweest, en al- 
lengskens is dus dezelve met onverfchil- 
ligheid behandeld, *tgeen deszelfs ver- 
val zoo heeft doen toenemen , dat wylen 
de geleerde Heer De La Rue daarvan, 
te regt, dus opgezongen heeft (0). 4 


(n) Vaderlandfche Hiftorie XI, Deel. bl. 375. 
(o) Byfchriften op de groote en fimalle fteden 
van Zeeland bl, 8, á 


Dn 


KASTEEL VAN RAMMEKENS, 175 


„ Ik Zeeburg, wierd geftigt van ’s vyfden Ca= 
rels Zuster , 

„ En was in ’t orelog van Spanje, groot van 
kragt: rj, 

„ Dog Walcheren in deez tyd zig vindende 
geruster , | 

„ Vertoone ik naauw ’t geraamt van myn’ voor= 
gaande magt. 


Het laatfte dat my is voorgekomen, 
dezen burgt rakende, is een voorge- 
ftelde vraag Ao. 1753. aan wylen den 
wiskundigen Capitein P. Wiltfchut ge- 
daan, of door het verlengen en verzwaa- 
ren van den trekdyk voor dit kafteel , tot 
tegen den dyk naar de zuidwateringe, 
en het overhaalen van dezelve , zoo, dat 
de.bodem van de gracht, aan de zyde 
van het vlakke, maar vier roeden breed 
bleef, eenig nadeel konde toebrengen 
aan de verweeringen, die uit dit kafteel 
zouden konnen gefchieden ; waar op naar 
eisch geantwoord werdt. 


Men verwagte niet, dat ik uitweide 


over de noodzakelykheid, om deze ves- 


ting voor verder verval en geheele ver- 
woesting te bevryden; nog dat ik des- 
zelfs tegenwoordigen ftaat befchryven 
zou: Neen! het een en ander is buiten 
j myn 


176 J. ERMERINS OVER HET enzo 


myn beftek, als hebbende alleen voor- 
gehad, aan myne Landsgenootende lot- 
gevallen van een plaats te doen kennen, 
daar niets dan zeer weinig hier en daar 
by de Gefchied-fchryvers der Vaderland- 
fche gebeurtenisfen; en dan nog maar 
ter loops, is aangeteekend ; fchoon zy 
echter de aandagt der weetgierigen niet 
geheel onwaardig fchynt, en ten minften 
leert de geduurige veranderingen van het 
ondermaanfche, daar het geen nu hoog 
geacht en als onwaardeerbaar wordt ge- 
fchat, in later tyd, met of zonder reden, 
als een voorwerp van verachting en niets 
wezentlyks bevattende , wordt aange- 
merkt. Gelukkig agte ik my, zoo deze 
verhandeling eenige opwekking tot meer- 
der onderzoek naar de lotgevallen van 
oude Zeeuwfche geftichten kan baaren , 
en dus aanleidinge geven, om ’t geen 
uit verouderde en vergankelyke hand- 
fchriften op te zamelen en des aangaan- 
de verborgen is, aan *t licht te brengen. 


DH D 
DG 
Ee 


VER- 


| 


Bladz. 1 71 


ONDERZOEK 
NOPENS HET JAER 


IN HET WELKE 


LO DE W Y Ks; 
KONING VAN GERMANIE: 


AAN pz N 
UTRECHTSCHEN BISSCHOP 


HUNGER US 


DE VRYHEID ZYNER KERKE 
BEVESTIGD HEBBE ? 


D O0 0 R 


Mt H. VAN WIN. 


de het ene ontegenzeggelyke waer- 
heid is, dat niets nuttiger voor de 
Hiftorie-kunde kan bedacht worden, dan 
de gebeurtenisfen der zaken tot haren 
juisten tydftip te brengen, en het daer 
“di, DEEL. M boe 


178 —_ H. VAN WYN OVER EEN 


boven vast ftaet, dat deze gebeurtenis- 


fen nergens beter uit op te maken noch 
te bevestigen zyn, dan uit de openbare 
brieven en andere charteren der Vor- 
ften en Lands-overheden, fpreekt het 
ook van zelve, dat men, nopens het 
Óntdekken van den tyd, waer op byzon- 
der deze ftukken gegeeven zyn, de ui- 
terfte vlyt behoort aen te wenden. 


Genoegzaem is het my bewust, wel- 


ke verplichting wy hier aen Doufa heb- 
ben, aen Furmerius, Buchelius , Mat- 
thaeus „en anderen kundigen mannen on- 
der ons, welker namen ik kortsheids- 
halve zal overflaen , maer welker gedach- 
tenis wy, zoo wy dankbaer zyn, nooit 
vergeeten moeten; maer het is niet te 
min een zekere waerheid, dat ’erop dit 
{tuk voor een. geftadig onderzoeker der 
Nederlandfche' oudheid noch genoeg o- 
verblyve, om Zzynen Landsgenooten, 
die fmaek in de Letterkunde vinden, 
dienst te doen; nademael men verfchei- 
den Charteren vindt, van welken men 
het juiste tydpunt, op ’t welke zy waer- 
lyk gegeeven zyn, tot heden toe niet 
wel bepaeld heeft; daer ondertusfchen 
van die bepaeling zeer dikwyls andere, 
en gewichtiger zaken afhangen. 
a Best 


_vitgeftrektheid van zyn gebied, nopen 
M 2 d 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 176 


Best zal men hier van overtuigd wor= 
den, wanneer men zich der moeite ge- 
troost om het groot Charterboek der 
Graven van Holland, door den Heer 
van Mieris, als bekend is, in ’tlicht ge- 
bragt (een werk, *t geen echter niet ge- 
noeg geacht wordt) en wel byzonder 
het eerfte deel van het zelve, wat aan- 
dachtig in te zien ; en tzy my thans ge- 
oorlofd ’er één uit dezen te kiezen, na- 
menlyk zekere Gifte van Lodewyk, by- 
genaemd, Germanicus, om dat hy over 
Oost-Frankryk, toen ook Germanien 
gezegd, regeerde; waar in die Vorst, 
ten tyde dat Hungerus Bisfchop der U- 
trechtfche kerk was, de vryheden en 
giften, welken de vorige Frankifche Vor- 
{len aen gemelde kerk gefchonken had- 
den, bevestigt: een Charter, *t geen in 
opzichte der gifte van minder aengele- 
genheid fchynt, doch ’t geen ik daerom 
behandele, om dat wy ’er door gebragt 
worden tot het onderzoek, en zoo ik 
meene, tot het vast {tellen van enige 
voorheen min zekere, of geheel onbe- 
kende hiftorifche punten, byzonderlyk 
nopens de wyze van jaerrekening van 
Onzen Frankifchen Koning, nopens de 


en 


180 H. VAN WYN OVER EEN 


den leeftyd van den voorn. Utrechtfchen 
Bisfchop, ‘en van den Oppercancellier 
Ratlerius; alle zaken die, zoo als bekend 


is 


‚op de hiftorie van de uiterfte invloed 


ZyD. 


De gift zelve, die ik niet weete of 


voorheen in onze moedertale is overge- 
bragt, is van dezen inhoud (a). 


2) 
5) 
2 
2) 
2) 
2) 
2 
2) 
,) 
2 
2) 
3) 
2) 
2 
2) 
2 
2) 


»In den naem der heilige en ondeel- 
bare Drie-eenheid, Lodewyk, door 
hulp der Godlyke goedertierenheid, 
Koning. Wanneer wy rechtvaerdige 
en redelyke verzoeken der priesteren 
van God, uit liefde tot den Gods- 
dienst, begunftigen, mistrouwen wy 
niet van door de opperfte genade be- 
fchermd te worden. Once Zy 
aen alle onze vlytige, nuttige, en ge- 
trouwe Onderdaenen, zoo tegenwoor- 
digen als ook toekomenden, bekend; 
naerdien Mungerus, bisfchop der ker- 
ke van het oude Trecht, welke ge- 
fticht is ter eere van den heiligen Be- 
lyder Maerten en andere Heiligen, ons 
voor d’ oogen gelegd heeft een Vry- 
briev van onzen Heer en Vader, ge 

2 GEL 


(a) Zie Bylage T. 


In, 


’ 
” 
5 
2 
2 


Lb 


2) 
2) 
2) 
2) 
2 
) 


\sn 


2) 
2 


P 


5 
». 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 181 


der gedachtenisfe , Lodewyk ;' den. 
vroomften Keizer, in welken ftond , 
dat niet alleen dezelve onze Heer en 
Vader, maar ook zyne voorzaten;, 
Koningen der Franken, derzelve kerk, 
over welke Hungerus zelve door Gods 
beftuur gefteld was, vergunt hebben, 
met alle haer onderdaenen , en met de 
goederen: of luiden tot haer behoören- 
de, of haer enigzints rakende, onder 
hunne bewaring en verdeediging te 


ftaen ; en dat ook dezelve kerk door 


tgezach hunner vrybrieven tot noch 


toe befchuten verdeedigd was geweest, 


tegens het bekommeren door de rich- 
terlyke macht: maer echter tot ver- 


fterking der zaek voornoemde- Bis- 
ofchop van ons verzocht heeft, dat wy 


mede ter liefde van God, en eerbied 
voor de kerk derzelver plaetz, in naer- 
volging der gewoonte van onzen Va- 
der, en de koningen onze voorzaten, 
een bevelfchrift van Vryheid ten be- 
hoeve van gemelde kerk, ten einde 
zy bevryd en befchermd blyve, wil- 
den doen maken: 
> Zoohebben wy aen zyne bede gaer- 
ne onze toeftemming gegeeven, en 
belast dit ons bevelfchrift op te ma- 
M 3 » ken 


182: He VAN WYN OVER EEN 


2 
2 
2 
2» 
’ 
2 
0 
2 
3, 
’) 


Ne 


23 


En 
9 


bl 


2 


9). 
9 


2 


5) 


3 


» 
2) 
2) 
9) 
2 
9) 


ken, by ’twelke wy beveelen en ge- 
bieden „ dat geen. openbaer Rechter , 
of iemand uit hoofde van rechterlyk 
gezach, ook niemand uit onze getrou- 
we lieden , in de kerken, of plaetzen, 


of landen „of overige bezittingen , wel- 


ke voornoemde kerk ten dezen tyde, 
(in welke landftreke binnen ons gebied 
het ook zy) met recht en reden houdt 
of bezit, als ook niet in zulken, met 
welken de Godvrucht ,om de heiligheid 
der plaetze;-hare bezittingen: zal ver- 
„meerderen, (tzy om over twistzaken 
te-zitten , Zy. om boeten. voor „de 


‘fchatkist op;ste-halen, zy om ’er 


hunne veftoevplaetzen (b): te nemen, 
* zy.om die dienften te-vorderen, tot 


„welken onze onderdaenen voor hun op 


hunne reizen moeten bereid {taen (c), 


tzy om gyzelaers op te nemen, tzy 
om de luiden derzelver kefk ; zoo vry- 
geboornen- als laven, op» tland der 
kerke woonende, onrechtvaerdiglyk 
te knevelen, ’%t zy omvenige fchattin- 
gen” of onge-oorloofde afperfingen (d) 
af te eisfchen), noch in onze, noch 
in toekomende tyden , zal mogen ko- 

| | | » men 


_(b) Zie Bylage IJ. 
…&) Zie Bylage LIL, 


| 


29 
Ey) 


39 


2) 
2 
2) 
2 
2 
7) 
2 
2) 
2. 
2 
3 
>) 
2 
2) 
23 
2 
2 
27 
2) 
2 
2 
2 
2 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 183 


„men, of bovengenoemde dingen afver- 


gen; maer het zy den voorzegden 
Bisfchop en zyne opvolgeren ge-oor« 
loofd, de goederen derzelver kerk; 
nevens alle de luiden die aen haer on- 
derworpen zyn, onder onze befcher- 
ming, vrymaking en verdeediging ge- 
rustelyk te bezitten, en getrouwlyk 
aen ons ryk te gehoorfamen, als me- 
de, te famen met de geestelykheid;, 
en ‘aen hem onderworpen volk, de 
onmeetbare goedertierenheid des Hee« 
ren af te fmeeken,-zoo voor de be« 
houdenis van Ons, als van onze Ges 


malin en kinderen , mitsgaders van 


het ganfche ryk, door God ons ge« 
geven, dat door Zyne goedertierne 
ontferming tot in ’t onuitmeetelyke 
moete bewaerd blyven. Voorts al het 
geen de koninglyke fchatkist van voor- 
zeide goederen der kerk eisfchen kon- 
de, hebben wy geheel en al derzelve 
kerk toegeftaen, op dat haer inkomst 
tot het plegen van den Godlyken 
dienst altyd vermeerderd en aenge- 
vuld worde, Op dat dierhalven dit 
gezachfchrift, in den naem van God, 

M4 » meer 


“(d) Zie Bylage IV. 


184 HH, VÁN WYN OVER EEN 

5» meerder kracht kryge, en van die 
> geenen, die Gods heilige kerk en ons 
is gerouw zyn, te beter worde onder- 
‚houden, hebben wy het zelve met on- 
ze eigen’ hand hier onder bekrach- 
„tigd, en met indrukkking van onzen 
» Ting doen teekenen. Het teeken van 
» den Heer Zudowyk den godvruchtig- 
> ften koning; ik Hardbertus heb dit 
„in plaetz van Ratlerius nagezien. Ge- 
» geeven den 18 Mei, in het o1 jaer 
» van den Heer en doorluchtigften Ko- 
»> ing. Lodowyk, in Oost-Frankryk re 
> geerende ; de tweede indibie. Gedaen 
> te Francfort in het koninglyk- paleis. 
„ In den naem van God, gelukkiglyk 
is BEN, 


| ; Vooraf moet ik zeggen dat de echt- 
heid van dit charter by zommigen voor- 
heen is tegengefproken geworden , edoch 


dat het waerlyk van Ludowyk, Koning: 


van Germanien, en zoon van Keyzer 
Lodewyk den vromen, gegeeven zy, en 
onder. desfelfs echte chartres behoord, 
is by die genen, die ’er ’t meeste over 
gedacht hebben, Zurmer ‚ Buechel en Con- 
ring, meenik, niet if de minfte twyffeling 
getrokken, en wy zullen op zyn tyd Ee : 

at 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 185 


dat de laetfte zulks met ronde woorden 
erkend. 

Ik zal my dierhalven hier niet lang 
mede behoeven op te houden, maer al- 
leen, en tot wegneeming van alle tegen- 
gefteld gevoelen, zeggen, dat wanneer 
men de teekenen, aen welken men ge- 
woon is de echtheid der charteren te be- 
proeven „aen de regels door de beste tyd- 
rekenkundigen ten dezen einde voorge- 
fchreven toetst, men als dan van de echt- 
heid van het onze fpoedig zal overtuigd 
zyn. Om’?er flegts eenige ftaeltjes-van by 
te brengen, zoo merke men aen, dat 
doorgaens de charteren van onzen Lo- 
dewyk beginnen met de aenroeping 
” In den naem der heilige en ondeelbare 
» drie-eenheid” (in nomine fange et indi- 
widue trinitatis) (e); zoo is hy zich ook 
gewoon den titul te geven van ZLudowyk, 
door hulp der Godlyke goedertierenheid 
koning (Ludovicus, divina favente cle 
mentia, Rex) (£); ook had hy (om nu 
niet te zeggen dat de woorden ” met in- 
» drukking van onzen ring” (annuli noftri 
»-impresfione) geral onze eigen hand” 


5 (ma- 
Ce) Heuman de re diplomat. tom, II, part. 1. Cap. 1. 


I, 
Cf) Heuman l.c. S 2. pag. 2. 


186 H. VAN WYN OVER EEN 


(manu Propria) gewoon zyn aan zyne 
charteren) mede het (g) gebruik, van in 
de volledigfte derzelven den tyd te be- 
palen , door uit te drukken eerst den 
dag der maend , dan het jaer zyner re- 
geering , en dan der Indiétie , noemende 


hy zich ” Heer en doorluchtig fle koning, 


> in Oost-Frankryk regeerende” (dominus 
et ferenisfimus rex, in orientali Francia 
regnans) zoo als dit uit verfcheiden zy- 
ner charteren blyken kan (h). 

En wat de opper- en onder-Cancellie- 
ren belange, van welken in dit charter 
gefproken wordt, wy zullen ze nader 
leeren kennen; dit zy hier genoeg, dat 
niet alleen Mallincrot , (die byzonder 
zyn werk van de hiftorie der Cancellie- 
ren gemaakt heeft) reeds over lange den 
eerften onder de opper-, den laetften on- 
der de onder-Cancellieren of Notari van 
Lodewyk gefteld heeft, “maer dat. de 
naauwkeurige Heuman, dien ik (i) hier 
te liever aenhaele om dat niemand zich 
meerder op de charteren van onzen Lo- 
dewyk heeft toegelegd , dit na hem Ee. 
‘ Ce 

Cg) Heuman I, c. S 34. pag. 192. Mabillon de re diplom. 
12.10.62. 
Ch) Conring in diplom. Ludovic. cenfur. pag. 48. $ 8. 


pag. ST. $ IO. pag. 53. 9 II. 
(1) Apud Wencker, Collef, Archiv-pag. 250. 


TT mm EE en 


| 


plaatz gegeeven (m). 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 189 


bevestigd ; fchoon van meening (k) zyn- 


de, dat men in plaetz van Hardbertus; 
Hadebertus , en in plaetz van Ratlerius, 
Radleicus lezen moest ; zaken die ik niet 
ontken , maer die de echtheid van 
charter niet verzwakken, te meer daer 
de naem van Hardber “vs op verfcheiden 
wyzen (als Madebertus. Hadelbertus, 
Adbertus en Hadedëus) wordt gefpelt, 
terwyl de Carmeliet wan Leiden (l) hem 
in ons diploma den naem van Hadaber- 
tús geeft: en wat den naem Ratlerius be- 
lange „ toen men niet gewoon was enig 
teeken op den letter te zetten, kan 
men dezelve maklyk voor een #, en de 
c weder voor een # aangezien hebben ; 
zulke en grovere feilen zyn in * uitfchry- 
ven gemeen. 
Dat voor *t overige Koning Lodewyk 
zich dikwyls te Frankfort ophield, en 
aldaer vele charteren heeft onderteekend, 
is een zaak die naauwlyks bewys noodig 
heeft. By Heuman alleen vinde ik, on- 
derwyl ik zulks vermaekshalve naerflae, 
zederd 834, tot zynen dood toe, meer 
dan twintig charteren door hem op die 


Ein: 
Ck) Loc. cit. $ 36. pag. 196. 

(D_ Rer, Belgic. Annal. Lib. 5 Cap. 20, 

Cm) Heuman l, c, pag. 202—216, 


183 H‚ VAN WYN OVER EEN 


Eindelyk (*t geen ik niet moest vergee- 
ten) dat Hungerus aan wien dit charter 
gegeeven is, ten tyde van Lodewyk in 
leeven was is den hiftoriekundigen over- 
bekend. Hy ftierf (zoo als wy in ’ ver- 
volg zien zullen) in 866; en Lodewyk, 
die reeds 817 Koning van Beieren wierd, 
overleed als Koning van Oost-Frank- 
ryk (n) in den jare 876, te Frank- 
fort (o). 

Dit dan zy genoeg, nopens een punt, 
waer aen, als ik zeide, noch Zurmer , 
noch Buchel, noch Conring getwyffeld 
hebben, en van ’t welk ’ onnoodig zou 
geweest zyn dit alles by te brengen, was 
het niet om den leezer, als ik zeide, alle 
tegengeftelde gedachten, by voorraed , 
te beneemen. | 


Meerder zal het ’er op aen komen, en 
meerder werk heeft het in zich, ware 
tydpunt, op welke dit charter gegeeven 
zy, te bepalen; en ’tis dierhalven hier 
over , dat wy enig nader onderzoek zul- 
len doen, te meer daer de zaek lange 
in gefchil is geweest; immers, na dat 

ur- 


Cn) Capitul. reg. Francor, tom. I. pag. 575. edit. Baluz. 
(o) Annal, Fuldens, ad ann. 876. 


af 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 189 


Furmerius het zelve op 869 geplaetst 
had, wist Buchelius niet of hy * jaer 
861 of 854 kiezen zoude, en twyffelde 
liefst aen beiden; terwyl Conringius, na 
hem, 870 verkoos, 

Om deze zaek, die invloed heeft op 
verfcheiden andere omftandigheden van 
deze tyden, wat dieper naer te fpoo- 
ren, dunkt het ons best te zullen vloei- 
en, wanneer wy eerst ’ gevoelen van 
Furmerius, daer na dat van Conring 
(fchoon in order de derde), en dan dat 
van Buchelius onderzoeken, daer het 
ons noodig fchynt het trachten te we. 
derleggen, en eindelyk beproeven, of 
wy ook een zekerder tydpunt, dan tot 
nu gedaen is, zouden kunnen aenwyzen, 

IL. Wat dan Zurmerius belange, wan- 
neer in den jare 1612, de hiftorie der 
Utrechtfche Bisfchoppen van Meda, 
door de vlyt van dien geleerden man, 
voor het eerst het licht zag, las men in 
die uitgave niet, zoo als wy thans by 
Buchelius vinden, het xxr jaer, en de 
2de Indictie, maer in tegendeel en waer 
op wel te letten ftaet, (fchoon met be- 
houd derzelfde indiëtie) het zaxix (p), 

wel. 


(P) Heda edit, Eurmer, pag. 237. 


190 HH. VAN WYN OVER EEN 


welke leezing zederd door Mireus, die 
in het jaer 1629 zyne Donationes Belgicae 
voor de eerfte reize uitgaf (doch die 
Purmer waerfchynlyk volgde, alzoo hy 
geen charters aenhaelde) behouden 
wierd (q); terwyl Sweertius, in de uit- 
gave van den Carmeliet wan Leiden, die 
9 jaren vroeger gefchiede, in * geheel 
geen jaertal, maer weder de twede in- 
diétie ons lezen doet (r). 

De Heer Eurmerius teekende op 
den kant van zyne uitgave (welke ik 
thans voor my hebbe) aen ”indidtio 2 
>) Jub Ludovico, Rege Germanie est âno 
> 8544ut 869, 1d est 29 regni ejus” d.i, 


»de 2° indiBie onder Lodewyk koning van 


» Germanien valt in ’t jaer 854 of 869, 
» dat is het 29’ van zyn ryk:” by welk 
gevoelen hy zederd bleef in zyne Vrie- 
fche jaerboeken , alwaer hy zich op de- 
ze leezing beriep, met byvoeging dat 
Hungerus, tot verkryging van deze gift, 
in perfoon naer Francfort vertrokkenwas, 
zoo dra by den dood van Lotharius (die 
in 869 ‘ftierf) gehoord had, en dat die 
Bisfchop verders én dat zelfde jaer 869, 
op 

(q) Foppens biblioth, Belg. tom. 1. pag. IOg. en Mirei 


diplom, door Foppens uitgegeeven, zom. 1, pag. SOL. 
(1) Joan, a Leidis Rerum Belgic. Annal, L. 5. Cap. 29. 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 191 


op den 22 van wintermaend mede over- 
leed, na dertien jaren op den ftoel geze: 
ten te hebben (s). 

De gift dan is, volgens Aurmerius in 
869 gedaen; alzoo het hem toefcheen, 
dat dat jaer alleen met de 2. indictie, en 
het zarx jaer van Lodewyks regeering 
over een kwam : laet ons zien of wy by 
nader onderzoek in. dit gevoelen kunnen 
blyven? Ë, 

Voor af moet ik zeggen, dat meest 
onze Nederlandfche fchryvers, en fom- 
mige anderen met hun, alvorens Mabil- 
lon en andere kundige mannen hun by- 
zonder werk gemaekt hadden, om meer- 
der licht aen de jaertellingen der Fran- 
kifche koningen by te zetten, de gewoon. 
te gehad hebben om Lodewyks jaertel. 
ling te beginnen zederd 840; ene wyze 
van reekenen, die Furmerius hier ‘ge- 
bragt heeft op den jare 869: fchoon ik 
nu niet tegenípreke dat Lodewyk fom.- 
wylen naer dat jaer 840, dat is na den 
dood van zynen Vader Keizer Lodewyk 
den vroomen, die op den 2o van zomer. 
maend van het zelve overleed (t), ge- 

| teld 


(S) Zie Bylage V. 
(E) Regino op dat jaer. Lambert. Schnafnab. en Eccard 
dereb, Franc, Orient, tom, II, C. 20. $ 95. pag. 322. 


192 H‚ VAN WYN OVER EEN 


teld hebbe, is het echter zeker, dat hy; 


even als thans van de voorige Franki- 


fche Koningen bekend is, niet alleen 
naer dit, maer naer verfcheiden andere 
jaren gereekend hebbe, in welken hy 
merkelyke voordeelen behaeld, of aen- 
winningen van gebied enz, verkreegen 
hadt; in zoo verre, dat men ’er hem wel 
tien byzondere door elkander heeft toe- 
- gekend; en hoewel ik met den Heer 
Heuman (u) geloove dat dit getal wat te 
zeer vergroot is, ftaet het echter vast, 
dat hy by voorbeeld geteld hebbe van 
833 of 834, tgeen wy , wanneer wy on- 
ze eigen’ meening nopens den datum van 
dit charter voorftellen, nader toonen 
zullen (v). Ja laet ik ’er byvoegen dat 
hy ook begon van 837, toen Lodewyk 
‚de vroome het Ryk te Aken onder zyne 
zoonen verdeelde; waar op by voorb. 
ziet de onderteekening: VAL Ldus Mart, 
anno XXXVI ind. VI, d.i, 9 Maert, 
in het 36 jaer, de Ó indilie, en IV Non. 
Febr. a XXXVII ind, VIT, di 2 
wan fprokkehmaend, in bet 37 jaer, de 7 
ind,; alzoo de fesde en zevende indiëti- 


en onder (w) Lodewyks regeering ons 


bren- 
(u) L.c. $ 38. pag, 199. 
_(v) Zie beneeden. 
(Cw) Heumag l, c, pag. 214 EN 215. 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 193 


brengen tot de jaren 873 en 874 des Hei- 
lands, van welken men fes en zeven en 
dertig jaren afreekenende ‚noodwendig ° 
eerfte jaer op 837 vinden moet, Boven. 
dien heeft Hergot (x), myns bedunkens ; 
niet alleen zeer wel aengemerkt, dat Lo- 
dewyk mede een nieuw tydperk begon 
in den jare 843 , meenende hy dit te 
kunnen opmaken uit een charter getee- 
kend, in het tweede jaer van Lodewyks 
regeering en ‘teerfte van Paus Sergius 
den tweeden, die op den ro van fprok- 
kelmaend 844 gekoozen wierd (y); maer 
men wordt daer boven hier in bevestigd, 
door dien gelyktydige fchryveren (z) ge- 
tuigen, dat in dat jaer, te Verdun in 
Vrankryk, een nieuwe ryksverdeeling 
tusfchen de broeders Lotharius, Carel 
en Lodewyk gemaekt wierd, welke wy 
in vervolg nader zullen leeren kennen, 
en die dan een merkelyke aenwinning 
van Lodewyks gebied behelsde: * geen 
ook de reden is, waerom zelfs de {chry- 
vers (ik fpreek nu niet alleen van de 

II DEEL. N char= 


‚ (x) By Heuman l, c. pag. 205. 
(Y) Sigeb. Gembl, ad ann. 844, Een Bouwer Hiftorie 
der Paufen. / 

(2) Nitbard Hift. lib, 4 ad ann, 843, en Anngl, Ful= 
dens, ad enudem ann. 


194 He VAN WYN OVER EEN 


charteren) volftrekt zyne regeering na 
deze verdeeling rekenen; zeggende zoo, 
by voorbeeld, Sigebert van Gemblours: 
» post. fattam diwifionem Ludovicusreg- 
» nat in Germania annis 33.” dat is ”Na 
het doen der werdeeling heerscht Lode- 
» Wyk in Vrankryk 33 jaren (a). 

Dit moest ik vooraf zeggen, en ’t zal 
in vervolg te pas komen ; ondertus- 
fchen trek ik ’er hier dit befluit uit; dat 
het dierhalven geen vaste regel is, om 
van den jare des Heilands 840 de regee- 
rings jaren van Lodewyk te moeten tel- 
len, en dat vervolgens het 29 jaer, (’ 
geen Aurmerius verkiest) op zich zelve 
gefteld , niet zoude behoeven te vallen 
in 869, was het niet dat ’er ons de twee- 
de indiCtie, die met dat 29 jaer, en het 


jaer 869 kan over een {temmen, op 


fcheen te wyzen. 

Ik zegge dit fc-hynt zoo ; en wel in den 
eerften op{lag; want wanneer ik de zaek 
nader befchouw, worde ik in ’t geheel 
niet van meening, dat men dit jaer 869 
voor dat der gifte zou moeten aenzien, 
om reden dat my klaer voorkomt. 

IL Dat ‘er een fout in de jaertelling, 

ZOO 


(@) Sizeb. Gembl, l, c. et Anal, Fuld. ad aun. 876. 


CHÄRTER VAN KONING LODEWYK; 195 


zoo als ze Eurmerius opgeeft, begaen 
is; en dat men met hem niet 29 maer 
een ander jaertal leezen moet; waer uit 
volgt dat de tweede indiétie (die men 
weet dat op ieder vyftiende jaer haer 
loop weder begint) ons niet behoeft te 
brengen op 869. 

II, Dat ook dat jaer 869, buiten dat, 
in ’ geheel niet ftrookt met deze gift. 

Wat het eerfte belange, Furmerius 
brengt voor zyneleezing in *t geheel geen 
bewys by, en wy hebben gezien dat 
Mireus, die hem volgde, zulks even 
min doet, alzoo hy hem flechts, zon- 
der een enig charter aen te haelen, uit- 
fchryft. 

Buiten dit, Heda zegt, dat het charter 
door Lodewyk gegeeven is, wanneer? in 
den jare 29? neen, maer in den jare 21 
van zyne regeering; welk getal niet al- 
leen in de uitgave van Buchelius, maer 
zelfs in die van Purmerius, in den text 
van Meda, en dus ook buiten het charter 
te vinden is (b). Ja men moet hier by 
voegen, dat Buchelius het jaergetal van 
29 in de uitgave van de giftbriev zelve me- 
| N 2 de 


(b) Heda, edit. Furm, in Huns. pas. 235, et edit 
Buchel, pag. 55e anna regni fui in Oriental Francia XXL, 


106 _H. VAN WYN OVER EEN 


de reeds veranderd heeft in 21, en zulks 
niet op losfe gronden , maer met opent- 
Iyke betuiginge, dat hy dit deed, om 
dat hy het laetfte getal in de handfchrif- 
ten (en dus zelfs in meer dan één) ge- 
vonden had ; fie (zegt hy) in MSS. invent 
(c). Daer men nu geen reden heeft om 
dit getuigenis van een man als Buchelius, 
wiens trouw men kent ,en aen wien men 
de uitgewerk{te en naeuwkeurigfte uit- 
gave van Beka en Heda fchuldig is (d), 
in dit ftuk te verdenken, of te gelooven 
dat hy der waerheid zoude hebbe te kort 
gedaen, en ons op een verdichtzel ont- 
haeld, in een zaek, waer in hy geen het 
minfte- belang had ; zoo volgt hier uit, 
dat men op de woorden van hem, die 
zoo veel charteren gezien heeft, ge- 
voegd by de leezing van Heda in de uit- 
gave van BEurmerius zelve, liever het 
or jaer te kiezen hebbe, dan met dien 
énen. Furmerius (nopens wien het niet 
blykt of hy meerder dan eén affchrift 
onder ’toog kreeg, ter {taving van Zyne 
meening) te ftellen, dat ons charter in 

het 29 gegeeven zy. 
En wat verders ons twede zend 
an- 


(C) In zotis ad Hunger, pag. Ó2. zot. c. 
Cd) Foppens ia Biblioth, Belg. tom. TI. pag. 95» 


ass 


ede ina 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 197 


lange namenlyk dat het jaer 869 op zich 
zelwe in ’tgebeel niet fhrookt met deze 
gift; — zulks dunkt my om deze wel 
eenvoudige, maer , zoo ik vertrouw ; vol- 
doende reden; dat namenlyk Bisfchop 
Hungerus, aen wien, en aen wiens op- 
volgeren de vryheid der kerke enz. wordt 
toegeftaen, en die dus, tentyde van de- 
ze gift noch leefde, echter in den jare 
869 niet meer in wezen was, maer 
reeds drie jaren te voren geftorven. 

Om dit punt, tgeen ook op zich zel 
ve nuttig is, wat duidelyker aen te too- 
nen , merke ik voor eerst aen, dat en 
Beka (e) en Heda (É) zulks uitdrukkelyk 
getuigen: ” anno domini DCCCLAK/I 
(zegt de eerfte) XT calendas JFanuarit 
Hungerus epifcopus obdormiwit in domino, 
d.i, in den jare onzes heeren 866 op den 
22 van Wintermaend is Bisfchop Hunge- 
rus in den Heer ontflapen” en de twe- 
de ”anno falutis DCCCLXVI kalend. 
„Januarii Hungerus episcopus-decesfit ; dai. 
in't jaer der werlosfing 866, in winter- 
maend (g), is Bisfchop Hungerus overlee- 

N 3 den. 


_ (@) Iz Hung. pag. 29. 
(É) In Hung. pag. 55 ‚ ÓL en 62. a Leid. le. Lib.6.C.9. 
8) ’t Woord kalend, kan men verftaen als kalendis , 


en 
” 


198 —_H. VAN WYN OVER EEN 


den” Ja of dit niet genoeg ware, zoo 
voegen;zy ‘er (zoo wel als de Carmeliet 
van Leiden) by , dat Hungerus met zy- 
ne voorgangers, Alfricus en Ludgerus, 
tefamen 28 jaren geregeerd hebbe (h); nu 
kwam Alfricus, volgens hun eigen zeggen, 
oe den ftoel na den marteldood van Bis- 
fchop- Frederik (i) die in den jare 838 
voorviel (k) , en dus juist achtentwintig ja- 
ren voor Hungerus dood, wanneer hy in 
866 flierf, Ook ziet men boven dit uit 
Regino(l), een fchryver die dit heeft be- 
leeft, (als zynde, volgens zyn eigen ge- 
tuigenis, inden jare 892 Abt van Prium 
geworden, en hebbende zyn chronyk 
waerfchynlyk niet later vervolgt dan tot 
907)als ook uit den Saxifchen jaerboek- 
fchryver en van Leiden (m), dat Odilbal- 


dus ;-de opvolger van Hungerus in 899 
| | fe) 


en als Kalendas; zoo ’teerfte, zou het, als men 
weet, de eerfle van Louwmaend beduiden, zoo % 
Jactfte, emige dagen voor Louw- en dus in Wister 
maeud; ik kiez het-laetfte om dat zulks best met 
andere fchryvers overeenkomt, Et 

Ch) Beka, c. pag. 27. Heda l, c. pag. 5t. a Leidis l.c. 
En 5. Cap. IÓ. «, E 

(1) Beka lc. pag. 24. Heda l.c. pag. 34 @ Leidis le, 
L.6. Cap. 9. 

(5 Zie Bylage VI. 6 

(DD) Adaznum 902 EN 900. 

(Cm) Annalifta ZERE 234, by Eccard Corp, hift. med, 
ev, tom. 1, en a Leidis |, c. Lib. 6. C, 10, 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 199 


of (zoo als Beka en Heda willen) in goo 
overleed (n), na dat hy volgens Beka 
wierendertig, van Leiden drieendertig, 
of volgens Heda, (die dan een tusfchen- 
regeering van elf jaren ftelt) drieentwin- 
tig jaren geregeerd häd (o); ’t geen we- 
der volkomen met onze meening over- 
eenftemt ; nadien Hungerus, wanneer ’er 
drieendertig jäten tusfchen zynen dood 
en dien van zyn opvolger (die in 899, of 
goö ftierf) verliepen , nooit in 869 , maer 
wel in 866 kan overleden zyn. En om 
hier al verder geen twyfel aen te flaen, 
heeft men flechts aen te merken , dat ook 
het oude doodboek vari fint falvators ker- 
kete Utrecht (*t geen Buchelius, en waer= 
fchynlyk ook Antonius Matthaeus ge= 
zien heeft) mitsgaders een oude lyst der 
Bisfchoppen aldaer, op gelyke wyze ge- 
tuigen (p), dat Hungerus op de elfde ka: 
lende van Jantiarius , d, i, de tweeentwin- 
tigfte van wintermaend 866 overleed; 
waer by ik eindelyk noch voegen zal, 
iet Zoo Zeer dat ook dit gevoelen 

| N4 ‚aen 


(B) Beka It. in Odilbaldo pag. 3ï. èn Heda l, c‚p. 63e 
_ (6) Beka, Heda et a Leidis Ul. cc. 

(p) Buchel. ad Hung. pag. ÓI et Ó2 not. h, en Matth. 
in Anal, tom. 5. pag. 503. Edit. in OÙ., en tom, 3. pag. 
57e 20, 1, in quarto, 


zoö H. VAN WYN OVER EEN 


aengenomen is by de beroemdfte {chry- 
vers van deze en voorgaende eeuw (q), 
maer dat ook (om alles niet op te hae- 
len) twee oude handfchriften van den 
verduitschten Beka, beiden aen my be- 
hoorende, en van welken het een in den 
jare MCCCCLII op ten XIII dach in 
decembri, hora quaft otava, volfchreven 
is, terwyl ‘*tandere my ouder toefchynt, 
ons mede in dat gevoelen bevestigen; 
zeggende ’toudfte met zoo veel woor- 
den , in den jair ons hên WII: en LA 
VL op die XI kalende van Januario rus- 
te die. bifcop Hungerus in vreden, 

„Ja maer, zegt men misfchien, hoe kan 
Hungerus in dit jaer overleden zyn, daer 
hy. immers, naer * getuigenis van den 
Heer Zurmer, na den dood van Lotha- 
rius, die in 869 ftierf , naer Frankfort is 
vertrokken „ten einde deze gift te verkry- 
gen? edoch, ‘hoe;gaerne ik my, en zel- 
ve.op dit ogenblik „ aen zulken die meer 
kundigheid dan ik bezitten , onderwer- 
pe, maek ik echter geen zwarigheid te 
zeggen, dat my geen fchyn of fchaduw 
van deze reiz van onzen Bisfchop naer 
Oost Frankryk, in dit jaer gedaen, is 
ks | voor- 


CQ) Mireus apud Fopp, tom, I, Pag. SOI. Batav. facr, 
#2 Huùgero, 


irt Paars tee a ae Tide hens 


Aer 
paer 


CHARTERVAN KONING LODEWYK. 201 


voorgekomen, welke moeite ik ook aen: 
gewend hebbe, om zulks, ’t zy by onze 
oude, ’tzy by andere en vreemde fchry- 
veren te ontdekken ; doch wylik echter 
Furmerius, op wien Doufa wat laeg viel; 
voor een man erkenne, die veel nut aen 
onze hiftorie gedaen , te weinig gelezen, te 
veel veracht wordt, en die niet in ftaet was, 
zoo maer los heen iets neder te ftellen, 
daer hy geen de minfte grond voor had, 
meen ikliever, dat hy aen deze meening 
geraekt zy door de woorden van het 
charter zelfs ,’t welk van Hungerus zegt, 
dat hy voor Lodewyks oogen deze gift ge- 
legd of vertoond heeft , dat hy bevestigin 
van die gift verzocht heeft, dat Lodewy 
aen zyne (Hungerus) bede, gaerne zyne 
toeflemming gegeeven heeft enz. woorden 
die den Heer Furmerius hebben kunnen 
doen-befluiten , dat gevolgelyk Hunge- 
rus aen ’thof van Lodewyk geweest is 
in den jaere 869, om -dat, naer zyne 
meening, ’t charter in dat jaer gegeeven 
iS, E Er 

‚Dan voor eerst, om niet aen te mer: 
ken dat-deze woorden gewoonlyk voor- 


“komen in de charters der Frankifche Ko- 
ningen, welke hun ter bevestiging wier- 


den aengeboden, en als formulieren 
ú N 5 (men 


002 H. VAN WYN OVER EEN 


(men vergeeve my dit woord) den 
worden (fr), zonder dat my blykt dat 
de verzoekende perfonen altyd tegen- 
woordig waren; als mede om niet te 
zeggen, dat men dikwyls verhaeld wordt 
zelfs gedaen te hebben, “tgeen men door 
gevolmachtigden laet doen, en het dus 
hier mooglyk niet volkomen uit blykt 
dat Hungerus juist #7 perfoon aan ’t Fran- 
kifche Hof geweest zy ten tyde dezer 
gifte, zoo zou’er buiten dat, gefteld dat 
‘er zulks waerlyk uit bleek , echter noch 
niet uit kunnen bewezen worden, dat 
die reiz in 869 gefchied was, nadien wy 
getoond hebben, dat men hier liever 
het 21 dan het 29 jaer van Lodewyks 
regeering te kiezen hebbe, *t geen ons 
charter nooit (nadien ‘er. geen een ení- 
ge jaertelling van Lodewyk bekend 
is, die met 848 begon) op 869 brengen 
kan; daer echter het geheele bewyz van 
Furmerius op dien datum zou moeten 
fteunen. 


En ten anderen dat Hungerus waef- 


lyk niet aen *tHof van Lodewyk in 869 
geweest zy, en wel niet, zoo als de 
Heer Purmer echter zegt, na den dood 

van 


CE) Heuman |, c. L.I. C Ie $ 26. pag. 16. 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 203 


van Lotharius „blykt daer uit dat (volgens 
geen gelyktydige fchryveren (s) ons lee- 
ren) Lotharius overleeden ís op den 8 
Aug. 869, terwyl ons charter, na Fur- 
mers gedachten zelfs, gegeeven was op 
den 18 Mai, en dus reeds drie maenden 
te voren, „Ons charter dan was lang 
voor ’toverlyden van Lotharius aen 
Hungerus toegeftaen, en deze laetfte 
derhalven kan op geenerleië wyze ge« 
zegd worden, tot verkryging van het 
zelve, na den dood van gem. Koning, 
op reize gegaen te zyn; noch hier uit 
beflooten worden (tegens *t getuigen der 
beste fchryveren aen, die zynen uitgang 
{tellen op den jare 866) eerst in 869 de- 
ze waereld te hebben verlaten, 

En wat verder betreffe (’ geen men 
mede zou kunnen tegenwerpen) dat vol- 
gens zeggen van meergemelden Zur- 
merius , Bisfchop Hungerus dertien jaren 
hebbe geregeerd; “ik fpreke zulks niet 
tegen , en ben zelve niet vreemd van te 
denken , dat hy ’er meerder geteld heb- 
be; maer , daer wy nu meenen te hebben 
doen zien, dat die kerkvoogd overleden 
is in den jare des Heilands 866, kant 


(S) Zie Bylage VII, 


Zo4 H. VAN WYN OVER EEN > 


het ‘er, om dit ons gevoelen om ver te 
werpen, op aen, dat men toone, wan- 
neer die dertienjarige regeering begon ; en 
zoo lang men dit niet zeker weet te be- 
palen, kan men hier ook niet uit beflui- 
ten, dat hy eerst in 869 ftierf, _ Nu 
brengt, de anderfints kundige , Aurme- 
rius hier voor weder geen het minfte be- 


wys by, en ik meen vry klaer te zyn, 


dat de fchryvers niet wel geweeten-heb- 
ben , wanneer eigenlyk onze Bisfchop 
aen ’tgebied kwam, of; ’t geen % zelfde 
is, hoe veel jaren hy geregeerd hebbe? 
maer dat zy veel eer hier over met el- 
kanderen warren, 

t Is waer (en dit fchynt ons tegen) 
Beka, doet in de hiftorie der Utrecht- 
fche Bisfchoppen Ludgerus den voor- 
ganger van Hungerus noch inden jare 


855 op den ftoel zitten, zeggende in ’t - 


leeven van gem. Ludger (t) ” his tempo- 
ribus, fcilicet anno domini DCCCLP,;, 
Lotharius imperator facre- religionis 
fuscepit habitum” d, i. in deze tyden, na- 
menlyk in het jaer 855, heeft Keyzer. Lo- 
tharius bet geestelyk gewaed aengenomen; 
en hy fpreekt van Hungerus eerst op # 
| vol- 


CO Fol, 27 edit, Buchelii; diek meest aenbale, 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 205 


volgende jaer 856, ’t geen zyn eerfte ges 
dae wordt door de Utrechtfche elis, 
nyk (u); en men zou dus volgens deze 
fchryvers kunnen denken, dat Hunge- 
rus niet voor 856 op den ftoel kwam , by 
* welk dertien jaren van zyn bewind voe- 
gende, wy klimmen zouden voorby 866 
en tot 869. 

Dan voor eerst, geen een gelyktydig 
fchryver heeft (voor zoo ver ik heb kun- 
nen naerfpooren) het allerminfte gewag 
gemaekt, dat de afftand van Lotharius 
zoude gefchied zyn ten #yde van Ludger ; 
en wanneer dierhalven Beka, een fchry- 
ver van de veertiende eeuw, deze by» 
zonderheid alleen getuigd, (want de U- 
trecht{che chronyk fchryft hem flechts 
uit en voegt ’er wat van ’thare by, zoo 
als zy gewoon is) is zyn getuigenis van 
niet veel waerdy; te minder daer het 
hem hier voor de eerfte keer niet be- 
hoefd te gebeuren , dat hy de ordre des 
tyds verward; een zaek die Buchelius (v) 
reeds zeer wel aengemerkt heeft, en ’% 
geen ons leert ‚ met hem (dien ik anders 
Echter onder de besten van de onzen, 
achte) voorzichtig te moeten omgaen, 
hej _ Maer 


(u) Zie Bylage VIII, 
(V) Ad Bekam pag. 2ó not, à. 


206 H. VAN WYN OVER EEN 


Maer daer boven, dat Beka waerlyk niet 
verzekerd zy geweest, hoe lange Lud- 
ger regeerde, en dus wanneer Hunger 
begon, fchynen zyn eigen woorden te 
toonen; want, wel verre van dit ergens 
te bepalen, zegt hy alleenlyk (gelyk wy 
reeds zagen) op ’teinde van Hungerus 
leeven, dat hy in den jare des Heeren 
866 op den 22 van wintermaend over- 
leed, postquam cum Alfrico et Ludgero an- 
nis AVI Trajettenfi he ne Zc- 
clefie, d.i. na dat by met Alfricus en Lud- 
gerus 28 jaer over de Utrechtfche kerk 
was gefteld geweest. Waer uit fchynt 
dat hy maer alleen wist dat deze drie 
Bisfchoppen te famen achtentwintig ja- 
ren den myter gedragen hadden, maer 
niet hoe lang ieder van bun dit gedaen 
had; in welke gedachten men noch na- _ 
der bevestigd wordt, zoo dra men zich 
der moeite getroost om het leeven van 
Alfricus en Ludgerus by den zelven Be- 
ka naer te flaen; wanneer men bevinden 
zal, dat hy van den eerften alleenlyk 
zegt: 18 calendas decembris defundus est 
in pace, d, ì, op den 14 van flachmaend 
flierf hy invrede „en van denlaetften: LA 
eal, maji dignam creatori reddidit ant- 
mam, Postquam ALIQUANTO a A 

an. 


__ en 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 207 


fanaam Trajedenfem rexisfet ecclefiam: 


‚d.i, op den 23 van grasmaend heeft by 


gyne waerdige ziel den Schepper te rug 
gegeven, na dat hy EENIGEN Trp de hein 
lige Uiwechtfche kerk beftuurd bad; hy 
wist dan den dag flechts van het overly- 
den van Alfricus en Ludgerus, niet het 
jaer; en hoe kon hem dan *tbegin en 
de juiste regeertyd van Hungerus be- 
kend zyn? En dat de andere fchryvers- 
hier in niet veel meerder (indien zoo 
veel) hebben geweeten dan Beka, is 
myns bedunkens geen twyfel onderwor- 
pen: immers van Leiden en Heda getui- 
gen mede als hy, zonder de jaren van 
Hungerus gebied aen te teekenen, dat 
hy met Alfricus en Ludgerus achten. 
twintig jaren geregeerd hebbe (w) ; ende 
eerfte (x) zegt flechts van Alfridus, obiit 
—decimno o@avo calendas feptembris, d. î, 
hy is geftorven op den 15 van Hooimaend, 
en van Ludgerus (y) obiit sono calendas 
maji, Postquam ALIQUO TEMPORE— rex= 
ssfet ecclefiam , d.i. hy is geftorwen op den 
23 van grasmaend, na dat hy enigen tyd 
de kerk beftuurd had: ’tis waer de laet{te 


zegt 


CW) a Leidis 1, c. Lib. 6. C. o. Heda in Hung. 
(X) a Leidis 1. c. Lib. 5. C. 21. 
(Y) a Leidis 1, Lib. 5.C. Dt 


Dol H. VAN WYN OVER EEN 


zegt dat Alfricus naer den Heer voer 
AV III kal, Saptembris, cum prafuisfet 
Jere annis XII, of, op den 15 wan hooi- 
maend (z), na dat hy byna XII jaren 
“gebied gevoerd had) dat is dus in 850, 
nadien wy zagen dat hy zederd 838 op 
den ftoel kwam), en dat Ludger der na- 
tuur haer tol betaelde LX Ral, maji, cum 
Jedisfet anno uno, di. den 23 April, na 
een jaer gezetente hebben, (welk jaer dus, 
volgens hem, was 850 of 851, alzoo hy 
verhaelt dat Ludger zekere gift aen de 
Utrechtfche kerke gefchonken hebbe in 
% achtfle jaer van Keizer Lotharius, en 
het 85o van ’s Heilands geboorte (a) ;) 
„doch, daer hy in ’tvervolg niet zegt, 
hoe veel jaren Hungerus geregeerd heb- 
be, heeft men niet alleen reden om te 


NN ek ee 


twyffelen of hem zulks bekend geweest — | 


Zy, maar noch veel meer of zulks juist 
dertien jaren uitmaekte; kunnende gem. 
Hungerus, die, (waer op wel te letten 
ftaet) volgens zyn (d.i, Hedaes) eigen 
zeggen, in 866 ftierf, naer deze reke- 
ning wel festien, en naerde rekening van 
Buchelius (d.i, in 869) wel negentien ja 
ren geregeerd hebben. M 
en 


‚ (z) Vid. Bylage IX. 
(a) Iz Lutz. pag, 54 hc 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 209 


Men ziet dierhalven hoe onzeker het 
dertiende jaer-van Hungerus, en de aen- 
vang van dien uit deze fchryvers is op 
te maken, en ik bevinde al verder, dat, 


wanneer men anderen raedpleegt, dezen 


of van zyne regeerings jaren zwygen, 
of (één alleen uitgezonderd, van wien 
wy ftraks fpreken zullen) een ander jaer- 
tal dan 13 hebben (b), ofte wel nopens 


. den dood van zynen voorganger Ludge- 


rus (dien fommigen (c) zelfs geheel en al 
uit den lyst der Bisfchoppen fchrappen) 
warren; hebbende de Heer Buchelius, 
ten dezen einde, in een noot op Beka 
(d) reeds aengemerkt, dat enigen aen 
dezen Ludgerus 8, anderen weder rr, 
noch anderen naauwlyks 6, en Meda 
(als wy zagen) {flechts één jaer toefchryft: 
uit al het welke men genoegzaem ziet, 
dat alle deze fchryvers, en van Beka; 
en vanelkanderen verfchillende , en Lud- 
ger dan een korten dan een langen leeftyd 

III, DEEL, ©, toe- 


d ® 
(b) De boven aengehaelde Utr. Chronyk, geeft 
hem zelfs maer elf jaren Js, 

(c) Batav. Sacr, in Hung. 

Cd) Ze. pag. 28 zot, b, alwaer hy echter verkeerd 
zegt dat fommigen Xl jaren aen Ludger geeven 
Gerbrandum (waer door hy Vaz Leiden verftaet) fequu- 
zij-wy zagen boven dat Vas Leiden ; Hungerus 13» 
ren niet net aenteekende, 


210 H‚ VAN WYN OVER EEN 


toekennende, men dierhalven niet vast 
befluiten kan, dat die Bisfehop noch «n 
855 op den ftoel zat, en dus dat alftond 
het vast dat Hungerus dertien of meer- 
der jaren ’tkerkbeftuur gehad had, die 
zelfde Hungerus niet in 866 zou kunnen 
overleden zyn. 

Ik zeg, men zou zulks niet kunnen be- 
fluiten, al flond het vast dat Hungerus 
13 of meerder jaren geregeerd had; na- 
menlyk ik heb het oog op één enig 
{chryver, (en mooglyk heeft de belee- 
zene Aurmerius op dezen gefteund) die 
Hungerus waerlyk dertien jaren toe- 
fchryft, en dit is de opfteller van het 
zoogenaemde magnum chronicon Belgi- 
cum, of groote Nederlantfche chronyk, 

Laetik, zonder my nopens ’t gewicht 
van dezen fchryver op te houden, echter 
maer alleenlyk zeggen mogen, dat het aen- 
merklyk is dat deze fchryver die d’enig- 
fte is welke met Aurmer het 13 tal heeft, 
indien hy beflisfchen kon, als dan de 
zaek tot ons! voordeel beflisfchen zou: 
Namenlyk ‚na verhaeld te hebben(e) dat 
Ludgerus in 846 op den ftoel klom, en 
die acht jaren in bezitting hield, doet hy 

d vo = 


(€) Chron. M, B, fol. 65. apud Piftorium , (edit, Struv.) 
Rer, Germanic, 


ad 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 211 


volgen ”post obitum Ludgeri= Hunge- 
„ rus— eledus est Trajedenfis eptfcopus 
 —coepit autern-anno Domini DCCCXZIV;, 
> imperit Lotharii bujus nominis primt 
anno zIV, et prefuit annos TREDECIM”® 
d, i. ” na het overlyden van Ludger is 
„ Hungerus— tot bisfchop van Utrecht 
> gekoren— Hy is beginnen te regeeren 
» in jaer des Heeren 824, en over 
> % bisdom gefteld geweest dertien jaer”. 
Dat men hier verkeerdelyk het jaer 
824 leest, heeft de naauwkeurige Mallinc- 
krot reeds meer dan honderd jaren voor 
my aengemerkt (f); zoo Ludger zederd. 
846, acht jaren regeerde, kon zeker 
zyn opvolger in 824 niet verkoren wor- 
den ; men moet dan leezen 854, een ge- 
tal ° welk met de acht jaren van Lud- 
gers bewind, en met het veertiende van 
Lotharis keizerlyk gebied overeenftemt, 
indien men (gelyk Lotharius veeltyds 
dede) hem doe tellen, zederd den 20 
van Zomermaend 840, dag van ’t over- 
lyden zyns vaders (g), maer leest men 
nu 854, dan fpreekt het van zelve, dat 
de dertien jaren ons niet tot 869 maer 

O2 we AE 


) De archicancelt., by Wencker, 1. c. pag. 250, 
) Eeecard, de veh. Franc. orient. tom. 2, fol, 334. Ch 


212 H. VAN WYN OVER EEN 


tot het door ons opgegeevene jaer van 
866 brengen, zoo men van den 23 van 
grasmaend , (dag van * overlyden van 
Ludger) (h) afrekent: zeggende buiten 
dat dit zelve chronicon ook op een an- 
dere plaetz (î) uitdrukkelyk , dat in dat 
zelfde jaer 866 Odilbald Hungerus na 
zynen dood reeds is opgevolgd; * geen 
ook zeer wel zyn kan, ’t zy de laetíte 
in hooi- of wel ín flachmaend dit leeven 
verliet, 

En wanneer men eindelyk (want ik 
vrees myn lezer reeds te lang te hebben 
opgehouden) de woorden, die de Heer 

urmerius elders gebruikt, hier byvoegt, 
{chynt het, dat die geleerde man zelve 
niet altyd even fterk op dat doodelyke 
dertiental geftaen hebbe, immers wan- 
neer hy over het charter handelt, by ’ 
welke onzen Hungerus, in den jare 858, 
(zoo als Furmerius zelve dit jaertal er- 
kent) (k) het klooster Odilienberg door 
Keizer Lotharius gefchonken wordt, 
om aldaer, wyl Utrecht door de Noor- 
mannen verwoest was, met Zyne mon- 
nl- 


en Zie hier voren bl, 207. à 
ij Le fol. 70. ”defunêto, Hungero pontifice , dominus 
Odilbaldus— electus est episcopus „— confecratus anno domini 
OCTINGENSIMO SEXAGESIMO SEXTO. 

Ck) Annal, Phris, Lib, 6, pag. 175. 


£ 
4 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 213 


niken te kunnen inwoonen, zegt hy 
»eguîdem éxiflimo SUB HUNGERO Epis- 
coro accidisfe clade hane Ultrajettinis, 
SED NON EO ANNO QUO SCRIPSIT 
BEKA. ab illa enim clade, qua Trajelum 
a Normannis deftru@um fuit, exfluxerunt 
ALIQUOT ANNI, uf videtur, usque ad 
hanc donationem. Beka eam calamitatem 
ANNO 856 adfcribit, fed fine aliorum 
teflimonio”: (1) d. í, ”1k denke wel dat 
de Orrechtfchen deze nêerlaeg onder de re- 
geering VAN HUNGERUS ALS BIS- 
SCHOP geleden hebben, MAER NIET IN 
HET JAER;, DAER ZE BEKA IN BE- 
SCHRYFT. ant VAN DIE NEER- 
LAEG AF, in welke Utrecht van de 
Noormannen verwoest is, TOT DEZE 
GIFT TOE Zy1 EENIGE JAREN verloo- 
pen. Beka fchryft dit onheil toe aen’t 
jaer 856, maer zonder getuigenis van an: 
deren”; hier uit blykt dan dat Aurmerius 
van gedachten is geweest, dat ’er in 858 
Ct jaer der gifte) eenige jaren, dat is meer 
dan iwee verloopen waren zederd U- 
trecht, NB. onder Hungerus, verwoest 
was, en hy wil dus dat die verwoesting 
voor het jaer 856 zy voorgevallen , want 
anders was het niet noodig geweest Beka 

| O3 te 
WD) Le. 


214 H. VAN WYN OVER EEN 


te berispen; maer zoo dit nu waer is, 
dan heeft Hungerus ook naer de eigen 
ftelling van Zurmer voor 856 geregeerd, 
en het jaer, waer in de kerkvoogd naer 
de meening van onzen geleerden man 
ftierf , kan het dertiende niet zyn, maer 
eerder ’ weertiende of vyftiende; of , zoo 
het dat dertiende al was, kan het het 
869 niet wezen, 

Dit dertiende jaer dan is ons hoe men 
tneme niet in den weg ; en ik meen dus, 
zoo hier uit, als uit het voorgaende, 
mitsgaders uit het getuigenis der meeste 
en beste fchryveren te mogen gelooven, 
dat men het jaer 866 als het ware fterfjaer 
van Hungerus hebbe aen te zien, en dat 
dus ons charter, zoo om deze reden van 
Hungerus vroeger overlyden,als om dat 
hetop het 21, en niet op het 29 jaer van 
Lodewyks gebied gegeeven is, (om nu 
van den dood van Lotharius, die eerst 
na deze gift voorviel, niet te fpreken) 
tot den jare 869 niet kan behooren, 

En hier mede meenende genoeg ge- 
zegd te hebben nopens de meening van 
Furmerius, (die echter uit het volgende 
ook noch blyken zal ongegrond geweest 
te zyn) ga ik tot die van Conringius over, 
en kome dus tot myn twede punt. 


IL Na: 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 215 


IL, Namenlyk die groote man, aan 


wien Duitschland, (en, voor een groot 


deel, ook wy) den fimaek voor de Fran: 
kifche en oude inlandfche Rechtsgeleerd« 
heid (op dat ik my dus uitdrukke) heeft 
dank te weeten; die groote man, zegik, 
in zekere daer toe gefchikte verhande- 
ling, willende aentoonen, ‘dat een char- 
ter, waer mede een voornaem klooster 
der ftad Lindau in Schwaben zich vlei« 
de door Koning Lodewyk van Germa- 
nie befchonken te zyn, onecht was, 
brengt ten dien einde een menigte echte 
charteren van onzen Lodewyk by , waer 
na hy zegt, multa jam produximus—= 
nibilominus tamen adbuc tria adferemus, 
Jatius arbitratì plura quam fit necesfium 
adferre, quam aliqua in parte deficere; 
Jed, ET ILLA TRIA EJUS SUNT MO+ 
MENTI, UTI EX IJS EXIMIA LICET AD- 
DISCERE (m): datis , wy hebben nu reeds 
veel charteren bygebragt— maer zullen 
‘er niet te min noch DRIE byvoegen , ach- 
tende dat het beter zy, ’er meerder voor 
den dag te brengen dan noodig is, dan wel 
én ‘seen of ander deel in gebreke te bly- 

O 4 wen; 


“_ (im) H. Couring, Cenfur. diplomat, Ludovic, paz. 55. 
€ 4. 


216 H. VAN WYN OVER EEN 


WEN; MAER, OOK DIE DRIE ZYN VAN 
DAT GEWICHT DAT MEN ER UIT- 
MUNTENDE ZAKEN UIT LEEREN 
KAN. 

Onder die drie iu is ons charter het 
twede, ’t geen Conringius opgeeft; en ik 
heb dierhalven deze woorden willen doen 
voor af gaen, om, (niet tegenftaende 
het my voorkomt dat de geleerde man 
door die uitmuntende zaken, hier voor- 
namenlyk bedoelt de teekenen van echt- 
heid, waer door dit charter tot een toet- 
{teen voor anderen kan ftrekken) te doen 
zien, op welk een aenmerkelyke prys 
onze echte gift by dien grooten oudheid- 
kundigen te boek ftond; maer laet ons 
tot den text weder keeren, 

Dit gezegd hebbende, en eenige an- 
dere dingen, (ons niet raekende) tus- 
fchen beiden, gaet hy over, om ons di- 
ploma, zoo als het in de uitgave van 
Heda door Buchelius gelezen wordt, en 
dus met het 21, niet met het 2g jaer 
van Lodewyks regeering geteekend, 
voor te brengen, doch hy uit zich, eer 
hy dit noch doet, in deze woorden, 
die ons hier alleen te onderzoeken ftaen, 
en die ik, om den text niet te veel afte 
breeken, hier in de duitfche, onder 1 

ue 


h 
nd 
id 


LE 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 217 


de oorfpronglyke latynfche tael zal doen 
volgen (n). 


2) 
2 
3) 
5) 
3) 
2 
2 
2 


»Dat dit charter echt is twyffel ik 
geenzints: maer het tydmerk dat men 
er onder aen gefchreven vindt is noch- 
tans zeer bedorven, Want het ar jaer 
van onzen Lodewyk valt in ’% jaer des 
Heeren 861: in dat jaer nu waren de 
goederen der Utrechtfche kerk onder 
de macht van Lotharius, zoon van 
den Keyzer van dien naem, die eerst 
geftorven is in ’tjaer van Christus 
869 (o). En fchoon het waer is dat 
de twede indiétie overeenkomt met 
dien tyd: vrees ik echter dat ook 
toen dit diploma niet is kunnen gegee- 
ven worden door onzen Lodewyk, 
naerdien het vast ftaet, dathet gezach 
van Karel den Kalen in dat jaer de 
overhand had in ’t ryk van Lothari- 
us: ten zy misfchien Hungerus onder 
die gene geweest zy, die Karel we: 
derftaen hebben, en daerom van huns 


ne goederen beroofd zyn. Naauwlyks 
echter kon in deze omftandigheid vat 


zaken door Lodewyk deze vryheids: 
} Oo > » bes 


__(n) Zie Bylage X. 
eo) Zie Bylage Xl, 


218 H. VAN WYN OVER EEN 


bevestiging gegeeven worden, voor- 
» naemlyk wyl hy ziek lag, ja aen ’t 
» leeven wanhoopte. ’t Is dan waer- 
» fchynlyker , dat dit charter gefchre- 
» ven zy in ’tvolgende jaer , *t geen het 
» 30 van Lodewyk was; nademael in 
» dat jaer eerst het werk der verdeeling 
» van het ryk van Lotharius, tusfchen 
onzen Lodewyk en zynen broeder 
» Karel, is afgedaen , en dierbalven het 
> Utrechtfche bisdom onder ’trecht en 
» gezach wan Lodewyk overgegaen is. 
» Zal misfchien der pyne waerd zyn, 
ss ten minften gelezen te hebben, 
» geen de Fuldifche jaerboeken zeggen 
> nopens het gebeurde van den jare acht 
honderd negen en festig, en zeventig. 
Maer ‘tis hier de plaetz niet dit kom- 
» merlyk te behandelen. 

Laet ons nu *t gezegde van Conring 
eens van punt tot punt naergaen. 

Voor af dan neem ik het nochmaels 
tot myn voordeel, dat hy ons charter 
voor de twedemael als een echt charter 
en zonder aen die echtheid te twyffelen, 
erkent: iaer wat zyne meening belan: 
ge dat, des niet tegenftaende, ‘er een 
bederf in de tydmerken geraekt zy; 


zulks fcheen den Heer Conring daerom 
toe 


Enis 


dit niet te bevestigen met de woorden 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 219 


toe, om dat, naer zyne gedachten me- 
de, men de telling (een zaek die wy reeds 
boven wederlegd hebben, doch hem 
meerder heeft doen dwaelen (p) ) zederd 
840 verplicht was te beginnen, en dus 
het er jaer van Lodewyks regeering tot 
het 861 des Heilands moeste brengen : 
dat ’er hier echter geen fout in de tyd- 
merken ís ingefloopen, zullen wy in ’ 
vervolg aentoonen „ waerom het hier on- 
noodig zou zyn er den lezer mede op 
te houden , even als het ook niet te pas- 
fe komt te onderzoeken of de goederen 
der Utrechtfche kerk, byzonder in dat 
jaer 8ór, (‘tgeen mede naer onze mee- 
ning nooit het bedoelde jaer ís) onder 
*gezach van Koning Lotharius ftonden; 
fchoon het niet lang zal lyden of men 
zal kunnen opmaken, wat ook hier om- 
trend onze meening zy. 

En wat aengae de overeenkomst der 
twede indittie met den jare 869, ik meen 
genoeg gezegd te hebben om aen te too- 
nen, dat dat jaer geenzints het bedoelde 
jaertal zyn kan, en wy behoeven dus 


van 


(p) Cenfar. l, c. pag. 58. alwaer hy een charter ’ 
geen Mwnfferus te recht op 853 brengt, om deze 
reden verkeerd op 860 plaetst, Eccardl, c. pag. 335e 


220 Hs VAN WYN OVER EEN 


van den grooten Conringius, die dit jaertal 
afkeurt, om reden dat het vast zou ftaen; 
datt gezach van Karel den Kalen in dat 
jaer in het ryk van Lotharius boven 
dreef, en bovendien, Lodewyk doode- 
lyk ziek lag ; want, wanneer ’er geen an- 
dere redenen waren, zouden wy tot dit 
befluit niet zyn overgegaen ; aen de ene 
zyde, om dat Koning Lotharius, zoo 
als wy reeds getoond hebben (q), ftierf 
op den 8 van oogstmaand 869, en dus 
noch zou geleefd hebben byna drie maen- 
den, na dat deze gift gegeeven was op 
den 18 Mai; en aen den anderen kant, 
om dat de ziekte van onzen Lodewyk 
mede eerst begon in die maend, zoo als 
hy gereed ftond tegens Raftices te vel- 
de te trekken, en eerst geduurende die 
ziekte (van welke onze Vorst in fprokkel- 
maend des jaers 87o herfteld wierd) Karel 
zyn broeder een inval in ’ ryk van Lo- 
tharius, (die toen pas korten tyd over- 
leden was) deed, daer alles náer zynen 
zin en wil fchikte; zoo als zulks door 
de Fuldifche jaerboeken, die Conring 

hier zelve aenpryst , getuigd (r) en re 
% 


Cq) Zie boven bl. 203. 
(1) Annal. Fuld, ad ann. 869 en 870, 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 221 


Regino bevestigd wordt (s) weshalven. 
*een noch ander hier toepasfelyk is, 

De groote zaek echter daer *t op aen- 
komt, en die eigenlyk ook de meening 
van Conring behelst, is deze, of niet 
evenwel het jaer 870 voor het ware jaer 
der gift moet aengezien worden? 

Ik wil voor my gaerne bekennen, dat 
toen ik de reden , welke die kundige man 
voor dit jaer bybrengt, voor de eer- 
{te reize las, ja herlas, ik, hoe over- 
tuigend het my ook anders voorkwam, 
dat dit charter niet in 869, laet ftaen een 
jaer later konde gegeeven zyn, echter 
niet wist wat ’er tegen te zeggen, en by- 
na tot s’ mans gevoelen overging; te 
meer daer my niet onbekend was, dat 
Hungerus in den jare 858 zyne toevlucht 
tot Lotharius genomen had,en van hem 
met het klooster Odilienberg befchonken 
was (t); ook viel my onder ’toog dat 
4: Mattheus (u) reeds voor my had 
aengemerkt, dat Hungerus, in den jare 
859, zyn naem geteekend had by de 
Lotharingfche Bisfchoppen, en dat hy 
door de Fuldifche jaerboeken op 863 


daer 
(S) Regino Annal. ad ann, 869 en 870, 
(t) Mieris charterb. I D. bl. 15. 
@) In Anal, tom, 5, OÙ. pag. 5033 EF Lom. 3, iz 
Prarto pag. 57, 1). 


222 He VAN WYN OVER EEN 


daer onder wierd geteld; (zaken die ik 
naflaende bevond waer te zyn) en ein- 
delyk leerde my de verdeeling van ’ 
jaer 870, (van welke Conringius Ípreekt) 
zelve, dat onze Lodewyk toen Utrecht 
onder zyn aendeel uit het ryk van (v) 
Lotharius verkreeg ; uit al het welke men 
zeggen zoude, dat hy Utrecht voor het 
870 jaer des Heilands niet hadde beze- 
ten, en dit charter voor dat jaer on- 
mooglyk had kunnen geeven. 

Edoch van deze verflagenheid een 
weinig te rug gekomen , en ’t een en an- 
der. overwogen en naergezien hebben- 
de, kwam my het gevoelen van Conrin- 
gius allengskens minder , en eindelyk in 
’t geheel niet aenneemlyk voor; en ik 
denke thans noch, dat men dit jaer 870 
volftrektelyk niet te kiezen hebbe. 

De redenen die ik hier voor hebbe 
zyn dezen, 

1. Wy hebben reeds gezien dat en 
oude en nieuwere fchryvers den dood 
van Hungerus in het jaer 866 plaetzen ; 
weshalven het charter geen vier jaren na 
zynen dood ‘kan gegeeven zyn, Pa 
2, MC 


CV) Apud Aimon, de geft. Franc, l. 5. C. 25, Utrech, à, 
Trajeëtug. 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 223 


2, De Oppercancellier die dit charter 
geteekend heeft, en die hier Ratlerius „by: 
anderen Radlëicius, Ladlëicus , Radleicus 
(w), Reidlicus en Ratlaicus (x) genoemd 
wordt (t geen aen de kwade lezingen 
der uitfchryveren meest te wyten{chynt) 
kan in 870 ja zelfs niet in 869 (tgeen ik 
alvorens mede had kunnen aenmerken) 
niet geleefd hebben; nademael wy noch 
een graffchrift overig hebben, door zy- 
nen tydgenoot Rabanus Maurus op hem 
gemaekt (y), welke Rabanus, die hem 
kort voor zyn dood mede zyn marte- 
laersboek opdroeg (z), zelve overle- 
den is op den 4 van fprokkelmaend 856, 
zoo als de fchryvers van dien tyd ge- 
tuigen (a). 

3. Wanneer men dit chartef op den 
jare 860 plaetst, dient niet alleen het 
jaertal, zoo als Conring zegt, veran- 
derd te worden, maer ook de indiftie, 
naerdien het in 870, op den 18 Mai, de 
3. indiétie was; daer ondertusfchen by 
ons charter, in alle bekende, gefchre- 

ven? 


(Cw) Zie Bylage XII, 
(x) Heuman l, c. pag. 196. N.g. 
_ Cy) Wyakens Nawvarchia Seligenftad: pag. 20. 
6 Mabill, anal. tom. 4. pas. 419. 
a) Annal, Fuld, ad ann. 856. 


224 H. VAN WYN OVER EEN 


ven? en gedrukte ftukken, de 2, indiêtie 
ftaet. | 

4e Wanneer wy den inhoud van ‘tchar- 
ter zelve tegens de hiftorie dezer tyden 
naerzien, en voornaemlyk acht geven 
op de oude geleegenheid. der ftad U- 
trecht, meen ik dat men zeer veel reden 
heeft, om te ftellen, dat Lodewyk, 
lang voor de verdeeling van * Lotha- 
ringfche ryk, en dus lang voor 870, 
zoodanig een charter heeft kunnen gee- 
ven, om reden, dat hy lang voor dien 
tyd veel gezach in Utrecht, en het 
Utrechtfche moet gehad hebben, en 
zelfs naer allen fchyn , hoe vreemd zulks 
in ’teerst moge voorkomen, voor een 
gedeelte ‘er meester van geweest is, 

Laet ik deze zaek, die ik niet weete 
dat meer behandeld is, en van welke 
Conring het tegendeel ftelt, wat nader 
mogen ophelderen, 

Ik zal my niet ophouden met te zeg- 
gen, dat, toen in den jare 855 Koning 
Lotharius met het Lotharingfche ryk 
door zynen vader, den Keizer van dien 
naem, bedeeld was, en na doode van 
gemelden Keizer desfelfs oudfte zoon, 
en opvolger in ’tKeizerryk, Lodewyk, 
by zynen vaderlyken oom onzen Lode: 


wyk 


a ve een 


CHARTER VAN KONINGLODEWYK. 225. 


wyk, en Karel den Kalen vergeefs aen- 
hield om ’s broeders gedeelte te verkry- 
gen; ik zal my, zeg ik, niet ophouden 
met te verhaelen, dat toen de grooten 
des ryks voorn, Koning Lotharius, (van 
wien Conring Ípreekt ,) tot onzen Koning 
van Oost-Frankryk, die toen mede te 
Frankfort zich ophield, bragten, en 
overeenkwamen dat hy, met dezes Los 
dewyks toefemming, en onder zyne gunst; 
over hun heerfchen zoude, zoo als de 
Fuldifche jaerboeken uitdrukkelyk ge- 
tuigen (b), en waer op hy tot Koning 
gezalfd wierd (c); maer ik zal hoger op- 
klimmen , en uit de verdeeling van den 
jare 843 trachten aen te toonen, dat; 
reeds zints dien tyd, Lodewyks gezach. 
in ’tUtrechtfche moest erkend worden. 

Namenlyk, wanneer Keizer Lode- 
wyk de vrome in het jaer 840 geftor- 
ven was, en zyne drie zoonen Lothari- 
us, Karel, en onze Lodewyk, hier op 
met elkanderen in den felften kryg , dien 


„men ooit onder de Franken , fchoon het 


oorlogen gewend, gezien had, geraekt 
waren, op hoop van den eerften den 
III, DEEL, Pp Kei- 


(B) Zie Bylage XIIL. 
CC) Eecard. lc. lib. 31 $ 4. pag. 446, 


26 H, VAN WYN OVER EEN 


Keizerlyken kroon te ontneemen (d), 
kwamen zy eindelyk, in de oogstmaend 
des jaers 843,te Verdun, by een, (e) al- 
waer het ryk van hunnen Vader gedeeld 
werd , en Lotharius onder anderen be- 
kwam alles tgeen zwsfèhen de Schelde 
(fommigen zeggen de Maes) en den wes- 
zer oever des Rhyns begrepen was,’t geen 
zederd naer hem Lotharingen genoemd 
werd (f£); terwyl onze Lodewyk het 
land, aen d’ overzyde van den Rhyn ge- 
leegen ‚wan haren oostelyken oever af , met 

geheel Duitschland, enz, verkreeg (g). 
Nu hebben.wy gezien, *t is. waer , dat 
Hungerus onder de Bisfchoppen van het 
Lotharingfche ryk gerekend wierd, on- 
der den opvolger van Keizer Lotharius, 
dat is, onder den Koning van dien 
naem, die, zoo als wy zoo even zagen, 
met toeftemming van onzen Lodewyk, 
mede zederd dit ryk kreeg; en is dus 
meer dan waerfchynlyk dat Utrecht ook 
in het Lotharing fche gebied, of aen de 
westzyde van den Rhyn zal geleegen nen 
Cn 


(d) Anal, Fuld. ad ann, 840. 

(e) Ex axnal, Fuld. ad ann. 843. 

Cf) Nitbard, hift., Annal: Mettens. , Bertiniani, cn 
byna al de gelyktydige fchryvers, op ’tjaer 843. 
Zie ook Vaderl, hiftor, IL D. bl, Ór en 62, 

B) Le ec, 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 22 


ben; een zaek die ik, op zich zelve, 
niet tegenfpreke, als die overeenkomt 
met de reiskaert van Antonyn, (h) welke 
reeds Zrafedo op die west of flinke zyde 
plaetzt; en ’t kan wel zyn dat hier de 
plaetz haer eerften of voornaemften aen- 
leg gekregen hebbe, en dat naer dien eer 
{ten of voornaemften aenleg , of mooglyk 
om enige andere reden, de Bisfchop ze- 
derd byzonder onder die van ’t Lotha- 


ringfche ryk geteld wierd. 


Maer daer Antoninus, of die zyne reis- 
kaert gefteld heeft, den rechter oever des 
Rhyns niet befchryft, endaer men een 
trecht of overvaert, voornamelyk zulk 
een die op de grenzen legt (want ik be« 
hoev niettebewyzen, dat de Rhyn reeds 
in de oudfte tyden de grensfcheiding (i) 
was tusfchen de Romeinen met de hun 
onderhoorige Germanen, en de Galliers) 
doorgaens ten minften met eenige hui- 
zen voorziet, is het niet minder waer- 
fchynlyk, dat men, of wat vroeger , of. 
immers niet veel later (k), ook den oos« 

P 2 ten 


Ch) Antonini Itinerariumg pag. 369. Edit. Wesfel.; 


älwaer hy de plaetzen van Lugdunum, tot Argen- 


toratum, en dus links den Ryn gelegen, befehryft. 
(@) Zie Vaderl. hift, 1, D. bl. 4en 5, en daer aen- 
gehaelde plaerzen. 
Ck) Bosfhaert de prim, wet.Frif. Apoftol, disfert. VI. 


528 H. VAN WYN OVER EEN 


telyken oever zal hebben bebouwd; en 
dus de tad al vroeg „en zelfs lang voor 
843, aen wederzyde der riviere zal heb- 
ben geleegen: ‘tgeen mede volkomen 
overeenftemt met den naem van wicus 
Juper fluvium Rheni, of open plaetz op 
de rivier den Rhyn, welke zy reeds in den 
jare 753 draegt (l), en voornamenlyk 
ftrookt met tgeen de Bertiniaenfche 
jaerboeken (m) op den jare 834 ge- 
tuigen, te weten: Znterim etiam clasfis de 
Danis veniens in Frifiam aliquam partem 
ex illa devaftavit , et inde PER VETUS TRA- 
FECTUM ad emporium, quod vocatur Do- 
refladus, wenientes, omnia rapuerumt : 
dat is: de Deenfche. vloot onderwylen in 
Friesland komende, heeft ’er een gedeelte 
wan verwoest, en van daer DOOR HET OU- 
DE TRECHT (dezen naem draegt de {tad 
ook in onsdiploma) tot de koopplaetz Do- 
veftad vaerende , hebben zy alles geroofd; 
zy voeren dan door, en niet langs of bee 
zyden de ftad henen; een aenmerking 
dieik aen den kundigen Heere P, H. van 
de Wall, te Dordrecht, verplicht ben ; 
en welke is overeenftemmende met het 
gevoelen van den uitmuntenden age 

naer 


(D) Zie by Heda pag, 36. 
(im) Aunal, Bertin. ad ann, 834 


CHARTER VÁN KONING LODEWYK. 229 


naer (n), als medemet dat van Alting (o); 
en de fchryvers der kerkelyke oudhe- 
den, meenende de twee laetften, op ‘t 
gelyktydig getuigenis van Beda, dat het 
kafteel van Radbodus ,- Koning van 
Friesland, waer in die Vorst zich plagt 
op te houden, en ’t geen, na dat hy 
verjaegd was door Pipinus, in den jare 
696 of 697 aen Willibrord gefchonken 
werd (p), mede op de rechter zyde van 
den Rhyn gefticht was; ene meening ; 
die de naauwkeurige d’ Anwille (q) me- 
de omhelsd heeft, 

Maer lag dan de {tad voor 843, en 
dus ook voor den jare 870, aen weder« 
zyden de rivier, dan volgt ook, dat zy, 
zederd die verdeeling, reeds niet alleen 
aen Lotharius, maer ook gedeeltelyk 
aen onzen Lodewyk behoorde, dat is, 
dat zy mede onder dezes gezach ftond ; 
en hy kon dierhalven, lang voor den ja- 
re 870, uit dien hoofde , Hungerus mee 
de aenmerken als te moeten gehoorfa- 
men aen zyn Ryk, (parere imperio, zoo 
Ra als 
Ca). Vaderl. hift. II. D. bl. 52. 

(o) Alting German, infer. pars alt. pag. 179. 

(p) Hiftorifche befchryving van Utrecht I, D, bl, 


ken 4. 
(q) Zie Bylage XIV. 


230 -H. VAN WYN OVER EEN 


als het charter zegt) en hem bevestigen 
in de giften der vorige Frankifche Ko- 
ningen ; ’t geen zelfs noch klaerder wordt, 
wanneer men acht geeft dat die giften 
(t geen hier zeer merkwaerdig is) dik- 
wyls op goederen gezien hadden aen de 
oostzyde des Rhyns geleegen , die dus alle 
zederd 843 aen Lodewyk, en niet aen 
Lotharius, onderworpen waren, en op 
welken dit ons charter zekerlyk zien zal. 
Zulke goederen waren by voorbeeld, 
het dorp Leusden, in *tlandfchap Mlebi- 
je , op de rivier de Zems; mitsgaders de 
bosfchagien Mengesifchote , Fornbefe, 
Mokoroth en Widoek, aen wederzyde de 
Eems geleegen ; die Karel de grootereeds 
in den jare 777 aen de Utrechtfche kerk 
fchonk (tr), en beoosten den Rhyn, tus- 
fchen de Zuiderzee, of ’t Flevo (van 
waer ’t landfchap zeker (s) den naem 
droeg, en Doreftad, of Wyk te Duur- 
ftede te zoeken zyn; zoo als Buchelius 
reeds wel gezegd heeft (t). 

Ja maer zegt men misfchien , hoe kan 
Lodewyk voor 870 gezach hebben ge- 
had over Utrecht? daer ’ immers be- 

kend, 
«_(r) Heda pag. AI Lc. 


CS) Altizg heeft dit reeds aengemerkt Á e. ir voce, 
CE) ad Hedam |, c. pag. 4% not, C, 


CHARTER VAN KONING LODEWYK,. 233 


kend is, dat ten dien tyde, na Koning 
Lotharius dood, zyn ryk, dat bewesten 
den Rhyn lag, onder de twee broeders 
Karel en Lodewyk wierd verdeeld, en 
by die verdeeling, van welke wy noch 
meer daneen affchrift overig hebben, (u) 
Lodewyk onder anderen duidelyk ge- 
zegd wordt Utrecht te krygen; ’t geen 
immers een vast bewyz is, dat hy het 
te voren niet had? 

Maer ik antwoorde, voor eerst; zoo 
hier het woord Utrecht, of , zoo als ik 
by Aimoinus leze, Utrech , al het onze 
bedoele, zal het dat gedeelte aen den 
wester oever van den Rhyn aenwyzen, 
tgeen Lodewyk waerlyk voor 870 niet 
bezat, en tgeen wy gezien hebben dat 
voor dien tyd tot Lotharius behoorde , 
en dat in de reiskaert van Antoninus bes 
reids Zrajeto genoemd wordt. Doch 
ten anderen, wie zegt ons dat dit Utrecht, 
daer de verdeeling van fpreekt, niet eer- 
der zy dat Trecht, dat aen de Maes, dan 
dat aen den Rhyn ligge, en dus Maes- 
vricht? want de woorden aen den Rhyn, 
die men in ’t charterboek van Mieris (v) 

P 4 ‘er 


(u) Zie hier boven. 
Cv) I. Deel bl, 24, en den daeraengeh. Mireus. l.c. 


532 H. VAN WYN OVER EEN 


‘er by gefteld vindt, dienen maer tot ver- 
klaering, en hebben geen bewyz, di 
moinus zelve, (in de uitgave welke ik 
voor my hebbe) zegt alleenlyk, Utrech 
i Trajetlum, en zoo deze woorden i 7ra- 
gettum al in den oorfpronglyken text van 
dien monnik, (die ten dezen tyde leef- 
de) geftaen hebben, is het echter ge- 
noeg bekend, dat beiden de fteden dien 
naem droegen, en dat hier door meer- 
malen verwarring is ontftaen : maer bui- 
ten dit; ik zal wel geen gebruik maken 
van de lezing van Jonker van der Hou- 
wen (w), die uit de woorden by Zmmi- 
anus Marcellinus, obtricenfi Mofe oppi- 
do propinquabat , verftond dat hier Maes- 
tricht obtricht, of owertrigt, Trafedus 
Superior genoemd wierd, als zynde die 
lezing (x) reeds door Lindenbrogius, en 
zederd door den Heer H. Cannegieter, 
(wiens naem ik met aendoening , als dien 
van een ouden, doch nu ontflapenen 
vriend, noeme) wederlegd (y); doch 
hetis echter zeker, dat in een oude per- 
gamente lyst van eenige Gallifche fteden 

ci 


Cw) Handvestechronyek , IL Deel bl. 132. 
Xx) Lundenbrog ad Ammian. Htarcell, lib. 20, in Obfers 
vat. pag. O 


Cy) De Brittenburgo, pag. 34, 


CHARTER VAN KONING LODEWYK., 233 


ciuitas Treiedum, id est Uztricht gevon- 
den wordt (z) en dat men , hoewel de 
kundige Wagenaer ’er ons Utrecht door 
verftaet (a), veel reden heeft dit Uzrricht 
op Maestricht te huiz te brengen; im- 
mers ’tis deze ftad, die veel dichter dan 
het nederftift by Tongeren en Keulen 
geleegen is, twee fteden die haer in de 
ordre der voorgemelde lyst onmiddelyk 
voorgaen, en, als men weet, verre van 
ons Utrecht te zoeken zyn. Laet ik hier 
noch mogen byvoegen, dat ín de lyst 
der verdeeling van 870 zelve, Utrecht 
mede achter Keulen en Trier opge- 
noemd wordt, en dat Lodewyk die. 
plaetzen krygt, die omftreeks Maes- 
tricht lagen, namelyk het Akenfche Zn- 
da of Cornelis Munfter, een gedeelte van 
Luik enz.; welk laetfte hier op zich zel- 
ve te aenmerkelyker is om dat het be- 
fchreven wordt , als Linges, quod de ifta 
parte est (fc: Mofe) d.i. Luik ’t geen aen 
d ene, (of de rechter) zyde van de Maes 
ligt „terwylin “vervolg aen Karel wordt 
toebedeeld, Lingas, quod de ifta parte 
Mole est, et pertinet ad Vefatum d.i, 

P 5 Luyk 


3) By du Chesne tom, TI, pag. 14 et 15. in collelt, 


cript, Franc. 


@) Vaderl, hiftor, II, Deel bl, 409, 


234 H. VAN WYN OVER EEN 


Luyk geen aen de ene (of flinke) zyde 
der Maze (b) geleegen is, en tot Vifct be. 
hoort, Waer uit blykt dat deze ftad, 
door welke, als men weet, de Maes 
noch henen loopt, nu ten deele onder ’t 
beftuur van Lodewyk, ten deele onder 
dat van Karel kwam, even als wy boven 
zeiden, dat Utrecht te voren onder dat 
van Lotharius en Lodewyk geftaen had. 

Doch om van dezen uitftap weder op 
den rechten weg te komen, moet ik hier 
eindelyk byvoegen , dat het my voor- 
naemlyk ook daerom toefchynt dat men 
door Utrecht, op de lyst van 870 , Maes- 
tricht verftaen moet, om dat die ftad 
eerst wordt genoemd na Keulen, en 
‘Trier, en lang daer na, ja op ’teinde 
aen Lodewyk ook worden gegeeven twee 
deelen van Friesland: een klaer blyk im- 
mers, dat, zoo men de gem. lyst niet 
tweemaal het zelfde wil doen zeggen, 
Utrecht onder die twee deelen van Fries- 
land niet lag; ‘tgeen waer is wanneer 
men het door Maeftricht verklaert, niet 
wanneer men ’er het nederflift door be- 
grypt, als *t gene in ’teerfte Friesland 
geleegen was (Cc). Ik 


(b) Eecard Comment. L, c, lib, 31. C. 164 en 165, 
(Cc) Zie de kaert voor Vader. hift, IL, Deel. 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 235 


Ik befluit dan hier uit dat men het 
liefst daer voor te houden hebbe, dat 
in de deeling van 870 in ’t geheel van 
ons Nederlandsch Utrecht niet gefpro- 
ken wordt, of dat, zoo ’er al het onze 
in bedoeld wordt, zulks alleen kan zien 
op het wester gedeelte dier ftad, alzoo 
Lodewyk het oostelyke reeds lang had 
bezeten, en dus daer gezach gevoerd ze- 
derd het jaer 843; zaken, die de zwarig- 
heid, welke by den grooten Conringius 
uit die verdeeling fprooten, mynes be- 
dunkens heel en al doen vervallen, en 
die my van zyn gevoelen, om namenlyk 
deze gift eerst op 870 te brengen, zou- 
den doen afftappen , gaf niet de dagtee- 
kening van ons charter zelve my noch 
een punt aen de hand, om die meening 
verder den bodem in te flaen, 

Namenlyk, voor dat het Lotharing- 
fche ryk verdeeld was in 870, meent 
het licht der Duitfche hiftorie en char- 
terkunde (zoo als wy nu reeds meer dan 
eens zagen) dat Lodewyk geen gezach 
over Utrecht kon voeren , noch dierhal- 
ven onze gift geeven; en dit is dan de 
reden waerom hy het op dit jaer wil 
plaetzen; maer ik kan verzeekeren, dat, 
al brengt men met hem het charter ap 

at 


236 H. VAN WYN OVER EEN 


dat jaer, in allen gevalle dan ook zelfs 
Lodewyk het uit hoofde dier verdeeling 
niet kan gegeeven hebben; de reden is 
eenvoudig: ons charter is gedagteekend 
op den 18 Mai, en de Fuldifche jaerboe- 
ken (in Lodewyks tyd gefchreven) ge- 
tuigen, dat hy eerst in zomermaend 870 
(d) op reiz ging om met zynen broeder 
Karel te fpreken, terwyl de lyst ook 
der verdeeling zelve, die hier beflisfen- 
de is, zegt, dat zy gefchiedde op den 8 
of g (e) van oogstmaend in dat jaer ; waer 
uit volgt, dat dan ons charter reeds by- 
na drie maenden voor die verdeeling in 
de waereld zou zyn gekomen,en datdus 
Lodewyk een gift zou hebben gegeeven 
uit hoofde ener verdeeling, die noch niet 
gefchied was; ene zaek van welke elk 
licht het tegendeel begrypt. 

Om alle deze redenen dan, kan ik te- 
gens het vroeger overlyden van Hunge- 
rus en Radlerius, mitsgaders tegens de 
beftendige lezing van jaer en indiCtie aen, 
geen reden vinden waerom men , met den 
geleerden Conringius , dit charter op 870 
zou moeten brengen. 


II. Dit dierhalven afgehandeld pb) 
| | en- 


_(d) Arval. Fuld. ad ann. 870. 
we) Zie Bylaze XV. 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 237” 


bende komen wy tot het gevoelen van 

Buchelius (),’t welk die geleerde man, in 

zyneaenteekening op dit charter ‚en wel 

op deze woorden, Datum 15 cah Jun, 

anno AXT etc. d, 1. gegeeven op den 18 

Mai, in het jaer 21 enz. op de volgende 

wyze kortelyk uitdrukt: fic inweni in 
MSS. gui annus incidit in anmum D, 861, 
quo non fuit indictio 2, fed Q. nam-2, In- 

ditio cadit in annum 854, quo anno Hun 
gerus Ecclefie Tr. nondum prefuit: dat 

is, dus heb ik in de handfchriften gevon- 

den, welk jaer valt in het 861 DES HEEREN; 

in’ welk bet niet de 2 indictie is geweest, 

maer de 9, want de 2 indidie valt in 854. 

in welk jaer Hungerus noch niet over de 

Utrechtfche kerk gefteld geweest is, 

Wat betreffe dat Buchelius het o1 jaer 
en de twede indiêtie in de handfchriften 
gevonden heeft, zulks is een zaek, die 
ik in’ geheel. niet tegenfpreke, en ik heb 
in tegendeel reeds boven gezegd, en, 
zoo ik vertrouw, getoond, dat men, 
om deze en andere redenen, dit jaer; 
en deze indiétie, als de ware tyd-teeke 
ning van dit charter moet omhelzen. 

Maer wat de zwarigheid aengae, die 
die vermaerde oudheidkundige vindt, 
| om 
“(£) Ad Hedam pag. 62, zot, ì, 


238 H. VAN WYN OVER EEN 


om dit ar jaer van Lodewyks regeering 
over Oost-Frankryk met de 2 indictie, 
en ook de 2 inditie van het jaer 854 met 
den leeftyd van Hungerus over een te 
brengen, en die hem dus aen beiden de- 
ze getallen, dat isen aen jaer en aen in- 
dictie-tal , deed twyffelen, hier in ben ik 
met hem van verfchillende gedachten. 

De reden immers waerom de Heer 
Buchelius meent dat het 21 jaer niet met 
de twede indiëtie overeenkomt, fteunt 
hier op, dat hy dat 21 jaer ftelt te val- 
len in 86r. | 

Maer nu hebben wy reeds in *t voor- 

gaende gezien, en zullen {traks noch na- 
der toonen, dat men ten onrechte Lo- 
dewyk altyd heeft doen rekenen zederd 
840, naerdien hy ook van andere jaren 
begon te tellen; en, dit zoo zynde , is 
er geen reden, (te meer daer de Heer 
Buchel geen bewyz bybrengt voor zyne 
meening ‚) om het jaertal van 861 te kie- 
zen; ’tgeen, zoo als hy zelve getuigt; 
tegens de 2 inditie {trydt en ons opde 
9 brengt; waer mede het charter nooit 
gemerkt is, 

Ja wanneer wy verder gaen, en eens 
denken aen den Cancellier onder wien 
ons charter gegeeven is, wordt het zelfs 

on- 


| 


CHARTER VÂN KONING LODEWYK. 239 


onmoogelyk , dat men hier 861 zoude 
te kiezen hebben ;naerdien Radlerius ten 
dezen tyde lange onder d’aerde lag, en 
Rabanus Maurus, die een graffchrift 
op hem maekte, zelve reeds vyf jaren 
te voren was geftorven, zoo als wy bo- 
ven breder gezien hebben (g). 

Het 21 jaer dan van Lodewyk is hier 
niet het 861 zederd de komst van den 
Heiland; en het doet ’er dus niets toe, 
dat de 2 indiétie niet met dat laetfte 
jaertal overeenftemme. 

Doch wat belange dat die 2 indictie, 
zoo men ze op 854 ftelt, mede met de 
regeering van Hungerus niet zoude {troo- 
ken, zoo zegt dit niet alleen de anders 
naauwkeurige Buchelius zonder eenig be- 
wyz, maer wy hebben bereids getoond, 
dat de fchryvers zelve niet recht gewee- 
ten hebben, wanneer onze Bisfchop eerst 
op den ftoel kwam, of zelfs wanneer 
zyn voorganger overleden was; waer 
uit volgt, dat men niet kan ftellen , dat 
zulks in 854 noch niet gebeurd was; ‘te 
minder daer, onder die geenen, die den 
tyd bepaclen, de groote Nederlandfche, 
_in ’tlatyn gefchrevene, kronyk den aen 
vang 


(8) Zie boven bladz. 223. 


240 H. VAN WYN OVER EEN 


vang zyner regeering plaetzt volftrekt 
op dat jaer (h), en uit Heda (zoo als wy 
mede zagen) (1) op te maken is,dat 
zyn voorganger, ha wiens dood hy ter- 
ftond gekooren wierd, in den jare 851 
al overleed; waer by ik hier noch voe- 
ge, dat die gedachten meerder kracht 


krygen uit een andere plaetz- van ge- 


melden” Heda, in welke hy zegt, dat 
onze Hungerus teeds claruit fub Lotha- 
rio feniore, dat is, beroemd is. geweest 
onder den ouden Lotharius, die al in. 
den jare 855, in * laetst ‚, van Augustus , 
den geest gaf (k). 

’Er is dan ook geen oortzaek, die ons 
noopt. om Hungerus den {toel voor 854 
te betwisten; ja, wanneer ik de zaek-na- 
der inzie, blyft ’er by my geen twyfel 
over, of dit jaer 854 is dat geen, waer 
op dit charter waerlyk gegeeven zy, en 
het zal dierhalven ‘er alleen op aen ko- 


men, om, nu wy (behoudens beter oor- - 


deel) de gevoelens van anderen gezien, 


en zoo ik meen wederlegd hebben „ook 


het onze met enige redenen te ftaeven. 


Is niemand, die ooit het oog in de 
| | char- 
_ Ch) Zie boven bladz. err 

(i) Zie boven bladz. 208 
CK) Heda in Hungero pag. 55, en Eceard he, lib. 3E. 
C. 2x rd 


| 
| 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 24E 


charteren der middeleeuwen geflagen 
heeft, onbekend ; dat de regeerings en 
indiétiejaren daerom in dezelve gefteld 
worden , op dat men uit die beiden het 
jaertal des Heilands zou kunnen opma- 
ken; waer uit volgt, dat dat jaertal, zes 
derd de geboorte van den Zaligmaker , 
in het welke het jaer der regeering en in- 
diëtie van een charter, volgens de beste 
leezing, als in een punt t’zamenloopt, 
voor het bedoelde jaer moet gehouden, 
worden, ten zy ’er van elders onweder- 
Íprekelyke bewyzen kunnen voortge- 
bragt worden, die duidelyk doen zien, 
dat zulk een jaer des Heilands, als 
welke en regeerings en indiftiejaren be« 
doelen, onmogelyk kan worden aengee 
nomen, | 

*t Komt ’er dan hier maer op aen te 


toonen 


A. Dat de beste leezing van regeer: 
en inditiejaren ons brenge tot en 
te zamen loopen in 854. 
B, Dat ‘er geen andere omftandighe- 
den beletten dit jaer te kiezen, 
Wat het eerfte punt belange, ik res 
denkavel op deze wyze: | | 
* Voor eerst wat de indiétie belange, in 


_allede uitgaven van dit charter vindt men 


JII DEEL. _Q de 


242 H. VAN WYN OVER EEN 


de 2 indiëtie, en dit getal moet men dier- 
halven vast houden. 

En wat de regeeringsjaren betreffe, 
in de beste uitgave, en meeste charte- 
ren, mitsgaders in den text van Meda, 
leest men, dat onze gift geteekend is 
met het a1 jaer der regeering over Oost- 
Frankryk (1), en dit jaer moet dan over- 
eenkomen met de 2 indiftie, die (als wy 
zeiden) overal gevonden wordt. 

Nu, Lodewyk, noch zeer jong zyn- 
de, werd door zynen vader, Keizer Lo- 
dewyk den vroomen, in het jaer 817 tot 
Koning van Beiëren aengefteld , en ftierf, 
als wy zagen, in den jare 876, op de 
5 kalende van September of 28 van 
hooimaend (m): waer uit volgt dat, ge- 
duurende zyne regeering, de 2 indictie, 
(welke men weet dat een omloop van 
vyftien jaren behelst „eigenlyk beginnen- 
de met den 24 September van elk jaer) 
wel viermael voorviel, te weeten in 824, 
839, 854, 869. Maer in 824 kon geen 
21 jaer van Lodewyk over. Oost-Frank- 
ryk met de 2 inditie overeenkomen; 
want hy was toen noch maer Koning van 
Beiëren, niet van Oost-Frankryk; ger 

on 


(D) Zie boven bladz. 184. 
(m) Zie boven blad, 188, 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 243 


kon hy, om kortheidshalve andere redes 
nen niet te melden, ten dezen tyde maer 
8 en niet 21 jaren geregeerd hebben: en 
wat 839 belange , fchoon ik erkenne dat 
Lodewyk toen ruim ar jaren Koning 
van Beiëren geweest was, en nu noch, 
wel eens na zyne Beiërfche regeering re- 
kende (hoewel reeds Koning van Oost« 
Frankryk zynde) kan echter de 2 indic- 
tie van ons charter op dat jaertal niet 
zien; niet alleen om dat Lodewyk voor 
843 niet in ° Utrechtfíche had te gebies 
den, maer ook byzonder om dezelve 
reden, welke wy zoo aenftonds aenbrag- 
ten, namenlyk dat ons charter duidelyk 
fpreekt van zyne regeering in Oost 
Frankryk; waer by ik noch ter loops 
voege, dat, volgens aenmerking van 
den groten Mabillon, en Heuman, Lo- 
dewyk zyne Beiërfche regeerjaren niet 
van 817 toen hy Koning wierd, maer 
zederd 826 toen hy in dat Ryk eerst 
kwam, rekende (n), zoo dat in 839 zyn 
14 niet zyn 21 over Beiërenliep ; tgeen, 
by voorb. blykt, uit een charter getee- 
kend Zid, 1, Hlud, reg, XIII, *t geen 

Q 2 Heus 


… (@) Mabill. de ve diplom. lib, 2.C. 27 $ 5. pag. 207 EA 
Heum, 1. c. tom. 2, $ 39, pag. 190, il 


244 H. VAN WYN OVER EEN 


Heuman te regt brengt op 838(0). 

Wat wyders den jare 869 belange, 
wy behoeven ons by het zelve niet lang 
op tehouden , naerdien wy , om verfchei- 
den redenen, gezien hebben, dat, de 
anders by my geachte, Furmerius, ten 
onrechte dit charter op dat jaer heeft 
geplaetzt ; hier dan meerder van te 
fpreeken, zou het zelve zyn , als in noo- 
deloze herhalingen te vallen. 

Noch de 2 indiftie dierhalven van 824, 
noch die van 839, noch ook die van 869 
komen hier met het ar jaer overeen; 
en kunnen dus de bedoelde indiftie hier 
geen van allen zyn; en * fpreekt nu van 
zelve, dat ’er geen andere overfchiet 
dan die van 854, om met dat er jaer 


overeen te komen, en den datum van 


ons charter aen te wyzen. 

En dat dan die enige 2 inditie ook in 
der waerheid met het er jaer der Oost- 
Frankifche regeering juistelyk overeen- 
komt, is myns bedunkens, zonder eni 
ge tegenfpraek, waer, 

Namenlyk, wanneer men van de twee 
de indiêtie 854 en wel van den 18' Mai, 
op welken ons charter geteekend is, 
een en twintig jaren nederwaerts telt, 


&o 
Co) Heuw. Lc. pag, 2303: 


CHARTER VAN KONINGLODEWYK. 248 


zoo dat men (gelyk van zelve {preekt 
dat men doen moet) den 18 Mai van dat 
jaer 854, het 21, de 18 Mai 853, het 
20 enz. noemt, zal men bevinden dat 
het eerfle jaer juistelyk valt op- den 18 
Mai 834. 

Zoo dra wy nu van elders aentoonen 


kunnen, dat, op dien 18 Mai 834, waer- 


lyk het eerfie jaer der Oost-Frankifche 
regeering van Koning Lodewyk liep, 
{preekt het van zelve dat men ook in 
het 854 weder op die dagteekening het 
21 tellen moest; en dat dit dus de ree- 
kening is welke het charter bedoelt: 

Laten wy kort zyn! 

Dat onze Vorst of met de jaren 832 
of 834 zyne jaertelling over Oost-Frank- 
ryk begon is onder de allerberoemdfte 
tydkundigen Mabillon (p), Schannat (q), 
Eccard (rt) en Heuman (s) ene uitge- 
maekte zaek ; alleen twist men, in wel- 
ken van deze twee jaren men het ware 
begin zoeken moet; edoch, zonder ons 
hier ter plaetze met dit gefchil op te 

Q 3 # hou- 


_ {p) Mabill, 1, c‚ pag. 207. 
CQ) Schannat tradit. Fuld. n. 470. fol. 460 ; hy plaetzt 


_ Het begin op 834, tegen Mabillon, die voor 833 is, 


‘(*) Eecard. he. lib. 19. C. 10. en lib. 29, C. 60. 
_{s) Lc $ 39. pag. 201. 


346 Hi. VAN WYN OVER EEN 


houden (tgeen myns bedunkens tot 
noch toe niet uitgemaekt is), zal het ge- 
noeg zyn aen te merken, dat het zeker 
is, en hier komt het thans op aen, dat 
van welken van deze twee jaren deze re- 
kening ook haren aenvang nam, in allen 
gevâlle, altyd, het eerfte jaer noch liep 
op den 18 Mai 834: en hoewel moog- 
yk de vergankelykheid der zaken ons, 
voor zoo ver ten minften my gebleken 
is, geen charter heeft bewaerd, juist op 
dien dag gegeeven, en waer in met Zoo 
veel woorden gezegd wordt, dat het 
eèrfle jaef vân Koning Lodewyk over 
Oost-Frankryk noch op dien 18 Mai 
834 duurde, meen ik echter, dat men 
zich van de waerheid dezer ftelling zal 
overtuigd houden, wanneer wy bewy- 
zen dat men het eerfte jaer noch telde, 
1. voor 18 Mai 834. 
2. na 18 Mai van dat zelfde jaer.’ 

Alzoo hier uit regelmatig volgen moet, 
dat men het ook gedaen hebbe in den 
tyd tusfchen beiden, en dus op den 18 
Nat 834 zelwe. 

Wat het eerfte belange, te weeten dat 
het eerfle jaer van Koning Lodewyks 
beftuur van Oost-Frankryk noch in het 
jaer 834 liep, woor den 18 Mai, Een 

an 


(melee 


E werd ls 


pede 


kan uit een overgroot getal van chartes 
ren blyken. Myn lezer echter met dez 
ze allen opte houden fchynt my geheel 
onnoodig, en genoeg zoo ik ’er drie aen« 
haele, kunnende zy, die ’er meerder 
begeeren, tot nader bevestiging te recht 
raken by den reeds geprezen Heuman ; 
dien ik reeds aenmerkte dat een byzon« 
der werk gemaekt heeft, nopens de dis 
plomata van onzen Vorst. Wy vinden 
dan „by voorbeeld, een charter dus on« 
derteekend: Mon Heb; a, T regni Hlu- 
dowici regis in oriental Francia, ind; 
XII. datis: op den 5 van fprokkelmaend 
in het 1. jaer van Koning Lodewyk in 
Oost-Frankryk, de XII inditie (t): nu 
liep in Lodewyks regeering (als den tyd« 
kundigen bekend is) de twaelfde indice 
tie van 24, van herfstmaend 833, tot 
den 24 van die zelfde maend in den ja- 
re 834, en dus ook in February van dat 
laetfte jaer , als woor herfstmaend komen- 
de; waer uit volgt, dat dan ook het 
eerfte jaer der Oost-Frankifche regee- 
ring, (welke het charter by die indiCtie 
voegt) mede reeds in February of fprok- 
kelmaend van dat zelfde jaer viel; kun-« 
nende men zulks noch nader, op gely- 
Q 4 ke 


(t) Heuman l, c. S 38, pag, 202, ad annum 834. 


248 HH, VAN WYN OVER EEN 


ke wyz, betoogen door een twede char- 
ter van fprokkelmaend, waer in het 3. 
jaer op de X1/ even als % eerfle op de 
AKAI; als mede noch door een derde 
van Louwmaend, waer in het 4 jaer op 
de XV indiëtie gefteld wordt; welke 
charteren dus op de jaren 836 en 837 
zien; als weder blykt uit den datum 
dier charteren, beiden woor Mai gegee- 
ven en luidende, ’teerfte XI kalk, 
Mart. (Maji) a. III regni Lud, R, ind, 
AIV (u) d.i, 17 wan fprokkel- (anderen 
lezen 2o van lente-) maend, in het 3, 
jaer van Koning Lodewyk, de XIV in- 
diie, en het twede WAIT Idus SJa- 
marit, anno guarto Ludovici Regis in os 
rientali Francia, indillione quinta deci- 
nas d.i, den 6 van Louwmaend, in het 
wierde jaer van Lodewyk, koning in Oost- 
Frankryk, de XV inditie, Op welk 
laetfte charter Zccard byzonder aentee- 
kent, dat het naer de telling zederd 
833 (want hy ftelde het begin der Oost- 
Frankifche regeering van Lodewyk op 
dat jaer) uitgelegd moest worden (v} 

Ik verwachte niet, dat iemand tegens 
deze drie charteren zal inbrengen, Le 
let 


Cu) L.e. ad ann. 836 et 837. 
(V) Eccard l, ed. 29. C. Óo. 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 240 


het wel waer is, dat de XII, XIV en 
XV inditien in de bovengeftelde maen- 
den liepen op 834, 836 en 837, maer 
dat echter deze drie zelve indiëtien, ge- 
duurende Lodewyks regeering , die eerst 
in 876 eindigde, noch tweemael te rug 
kwamen, te weeten in 849, 851 en 852, 
mitsgaders in 864, 866 en 867, en dat 
men dierhalven veellicht liever een van 
dezen te kiezen hebbe: want den zul- 
ken antwoorde ik, dat, (om niet te zeg- 
gen dat Zecard, Heuman enz. en wie 
heeft de charteren van onzen Lodewyk 
meerder naergegaen dan de laetíte? de 
aengehaelde brieven op de jaren 834, 
836, en 837 mede brengen) (w) nie- 
mand, voor zoo ver my bekend is, tot 
heden toe, enig charter, of het aller- 
minfte hiftorisch bewyz is voorgekomen, 
dat men ooit op 849, 851 en 852, of 
wel op 864, 866, en 867 het 1, 3 of 4 
jaer der Oost-Frankifche regeering van 
Lodewyk gefteld hebbe ; kunnende men 
in tegendeel , (om van andere jaren niet 
te {preeken) aentoonen, dat men in 851 
op de 7 Kal, Febr. ind, XII, d.i, op 


den 27 van louwmaend, geduurende de 
/. 


Q5 


Cw) Ll «. 


250 H. VAN WYN OVER EEN 


XI indi@ie, het XVIII jaer van dien 
Vorst telde (x), ’t geen met onze recke- 
ning volmaekt overeenftemt, en voor 
een vierde bewyz van Lodewyks jaer- 
telling voor den 18 Mai kan ftrekken (y). 

Het is dan zeker dat men woor den 
18 dier maend in den jare 834 het eer- 
fie jaer noch rekende: en dat men het 
ook na dien 18 Mai gedaen hebbe, is 
niet minder klaer en nu te bewyzen. 
Zoo vinde ik een charter van / kal. 
Sept, anno IV. propitio Chrifto, regn. 
domini Hludovici Regis in Orient, Fran- 
cia, ind. XV (z). d.i, 28 wan oogst- 
maend, het wierde jaer, onder Chris- 
tus genade, van den Heer Lodowyk, Ko- 
ning én Oost-Frankryk, de XV indittie, 
* welk Heuman , die het uit Pezius heeft, 
te recht op den jare 837 brengt, alzoo 
dat jaer, én oogstmaend, de XV indiktie 
noch liep: maer rekende men ten de- 
zen tyde, dat is, in oogstmaend 837, 
het vierde jaer, dan kan het ook niet 
anders zyn, of men telde het eerffe op 
dien zelve datum in den jare 834, en 
wel za den 18 Mai, als voor an 


had 


(x) Heuman op dat jaer. 
63 Zie Bylage XVI. 
z) By Heuman ad, ann, 837, 


CHARTER'VAN KONING LODEWYK. 251 


komende ; moetende men even het zelf- 
de befluit trekken, uit noch vier andere 
charteren van Lodewyk, als een van 
V. kak Aug. (28 van hooimaend) a. X17, 
ind. VAI (welke valt in 844) een van 
XV kal, Aug. (18 van hooimaend) a, 
Chriffo propitio, X III regni domini Hlu- 
dovici gloriofiss. reg. in Orientali Fran- 
cia, ind, LX (d. i. 846) en twee anderen; 
het eerfte van A7 kal, Junii, dat is 22 
Mai, en dus maer vier dagen later in 
dagteekening dan het onze ; het tweede 
van XII kal. Aug., of 21 wan hooi 
maend, beiden gegeeven in het 20 jaer 
en de eerfte inditie (a) van Lodewyks 
voorgemelde regeering, welke indictie- 
en regeeringsjaren met het jaer 853 over- 
eenkomen, en dus maer een jaer van 
het onze verfchillen, 

*Blykt dierhalven uit het voorgaen- 
de, dat men en voor , en na, den 18 
Mai, en dusook op dien 18 dag zeive, 
het eerfte jaer der regeering over Oost- 
Frankryk van onzen Lodewyk, geby- 
naemd van Germanien, gereekend heb- 
be; wanneer wy nu van dien 18 Mai 


834; 


(a) Zie Hewman l.c. op die jaren , en Conring. in aps 
pend, ad cenf. diplorsat, Ludov, pag. 363 


B53 H. VAN WYN OVER EEN 


834, als het eerfle jaer, opwaertstelt tot 
den 18 derzelve maend , in den jare 854, 
bevinden wy ons, gelyk ik reeds zeide, 
op de 2 inditie, en in het 21 jaer van 
Lodewyks gebied: en naerdien ons char- 
ter in de meeste handfchriften , en bes- 
te uitgave, dus geteekend is, en wy bo- 
ven, om reden daer gemeld, gezien heb- 
ben, dat de 2 indiCtie der andere jaren 
geduurende het koninglyk beftuur van 
den Oost-Frankifchen Oppervorst, hier 
geen plaetz hebben kan (b), meen ik vol- 
eedig te kunnen befluiten ‚dat men in ons 
charter geene andere telling gebruikt 
hebbe, dan de zoo zeer bekende zederd 
833 of 834; en dat ook dierhalven (waer 
op het meest aenkomt) het jaer, in dit 
charter bedoeld, geen ander zyn kan, 
noch is, dan het 854 van onzen Verlos- 
fer, als *twelke eniglyk en alleen vol- 
komen met die jaertelling overeenftemt, 
zonder dat men eenige de minfte veran- 
dering der indiftie in dezen giftbriev als 
dan behoeft, of behoort te maken. 
Om dierhalven volleedig te kunnen 
befluiten dat dit charter in 854 gegeeven 
Zy, fchiet ons noch maer over aen te 


toonen: [ 
B, Dat 
(b) Zie hier voren bladz. 242. fà. 


| 


” 
d 
| 
| 


CHARTER VAN KONING LODEWYK. 253 


B. Dat ’'er geen andere omftandighes 


den beletten dit jaer te kiezen, 


En hier op merke ik aen. 

1. Het firydt niet tegens dit jaertal dat 
Koning Lodewyk toen deze gift, d? U- 
trechtfche kerk betreffende, zoude ger 
daen hebben , alzoo wy in * voorgaende 
zagen, dat hy reeds zederd 843 gebied 
had over een deel van Utrecht en het 
Utrechtfche ; maer had hy nu dit reeds 
zederd 843 dan had hy het ook in 854; 
naerdien het den Hiftoriekundigen be 
kend is, dat deze deeling hebbe ftand 


gegreepen tot 870, wanneer zy zelfs 


niet verminderd wierd, maer Lodewyk 
noch enige deelen bekwam bewesten den 
Rhyn, bekend onder den naem van de 
twee deelen van Friesland (c). 

2. Het flrydt niet tegens 854, dat 
Hungerus toen reeds Bisfchop geweest 
zy , gelyk wy mede reeds meer dan eens 

ezien hebben (d), fchoon die regeer= 
tyd tegens de jaren 869 en 870 aenloopt, 
toen de ftoel af leedig ftont, of de mys 

ter floot op het hoofd van Odilbaldus, 
_ 3. De Onderkanzelier Hardbertus vins 
de ik niet alleen op ’tjaer 855, onder 
den 

Ce) Vid, Aimoïin, 1, c. lib. 5. C. 25. 

(d) Boven bladz, 197 ef feqg. 


254 H. VAN WYN OVER EEN 


den naem van Adbertus, noch in wee- 
zen (e)) maer ook onder dien van Made- 
dëus (met welke beide naemen wy reeds 
gezien hebben (f) dat hy in de charte- 
ren voorkomt) in den jare 859, en kon 
dus ook in 854 in dienst zyn; te meer 


daer hy mede onder den naem van a- _ 


debertus voorkomt in 853 (8). 
4e 4 Strydt niet, dat Ratlerius, die wy 
zagen dat noch in 870, noch 869 noch 
zelfs in 861 meerder in *tleeven was; 
maer reeds voor fprokkelmaend 856 ge- 
ftorven, echter nu in 854 noch op aerde 
konde zyn. 
__ ? Is waer de naauwkeurige Heuman 
Ct welk ik aen moet teekenen, om allen 
tegenfpraek te beneemen) die anders ons 
charter op 854 noemt, voegt’er deze 
woorden by (h), dubium has tabulas pre- 
mit, quod Ratelerius (Radleicus) easdem 
ApHuc recognoverit. Mir, tom. Lp. Sor 
reponit a. XXIX, d, i, ’Er is een twy- 
feling in dit charter (namelyk op welk 
jaer men het brengen moet) om dat RAT- 
zerius (Radleicus) het NoCH ne. 
eet. 


(€) Heuman l. c. $ 36. 

(É£) Zie hier boven bladz. 187. 

(2) Conring l. c. pag. 369. Lj (A3 
(Ch) Le c. ad ann. 854. 


mm 


CHÂRTER VAN KONING LODEWYK. 255 
heeft. Mireus flelt in plaetz t jaer 


2 d 

Edoch wat betreffe Mireus, wy heb: 
ben zyne leezing reeds te voren met die 
van Furmerius wederlegd: en wat Heu- 
man aengae, de geleerde man twyfelt, 
en bewyst niets, en een enkele twyfe- 
ling kan ons van befluit niet doen ver- 
anderen, 

Ik zie echter op een andere plaetz (1); 
dat deze twyfeling by hem voorkomt 
uit het zeggen van Mabillon, en Eccard; 
maer, mag ik het zeggen, de meening 
van deze twee luiden doet niets tegens 
de onze. Immers Vader Wastelin, die 
deze plaetz beleefdelyk voor my heeft 
naergezien,verzeekert my, dat Mabillon, 
ter aengehaelde plaetze, dat is op het 
jaer 851 aldus fpreekt, mortuus est fub 
idem tempus Ladleicus abbas Seligenftadien- 
fis &c. d. i, ouzrenD den zelven tyd is 
geftorven Ladleicus, Abt van Seligenftad 
&c.; die vader (in zyne letteren aen 
my) voegt ’er zeer wel by ce sum zoem 
TEMPUS ne margue point une date PRECI- 
SE, of dat OMTREND DIEN TID, duidt 

geen 

(i) Heuman |, c. pag. 196, ubi Mabillon ann. Bened. 


1.34. C. 34. 4.851 obiisfe exiftimat. Eccard c‚l, pag. 4235 
Ì, @, tom, 2, ver. Franc, orient,, a 852, 


256 He VAN WYN OVER EEN 


geen BEPAELDEN iyd aen; maer buite 
dit, Eeeard heeft Mabillon reeds weder- 
legd, en beflooten uit een diploma van 
den 8 vAN wINTERMAEND 851, dat Rat- 
leicus in den jare 852 noch leefde (k); 
in welk jaer hy echter denkt dat onze 
Kanzelier overleeden zy, om reden dat 
hemop den 22 van bloeimaend 853 een 
anderen Kanzelier van Lodewyk ont- 
moet, Baldricus genoemd (l), maer de- 
ze reden gaet weder niet door; want 
dan zoude men op de zelfde wyz mo- 
gen denken dat ook in 854 gem. Baldri- 
cus overleed, dewyl ik in dat jaer Gri- 
moldus in die bediening vinde (m), daer 
ondertusfchen Baldricus noch voorkomt 
in 857 by Zccard zelve (n): een van 
beiden dan, of men had in het Franki- 
fche ryk meer dan één Kanzelier, of de 
één nam het waer, terwyl de ander af- 
weezig, ziek, enz, was, En wat be- 
hoev ik (om weder ter zaek te komen) 
langer te twyfelen of Hungerus al, of 
niet, in 852 ftierf? daer het charter, 
door Conringius bygebragt uit een af 
fchrift, welk de ftad Zindaw naer het 
oof- 
(KI) Le. L30. C. 99. pag. 423 CN 424. 
(im) Heurzan À. c. pag. 195. $ 30. 
(n) L.c pag. 888. 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 35 


oorfpronkelyk had doen verzeegelen, en 
dat vooreen pronkítuk van oud- en 
echtheid mag doorgaen, niet alleen door. 
onzen Ratlerius of Radleicus is (o) naer- 
gezien, maer gegeven op den X17 kal, 
Aug. anno AX regni domini Hludovici= 
in oriental Francia, indilione primáâ; 
d.i, 21 July in het 20 jaer want ryk van 
den Heer. re in Oost-Frankryk ; 
de EERSTE indittie, of anders-op den jare 
853, en dus een jaer er ruim zeven 
tnaenden later, dan onze Abt, na ’ gës 
voelen van Zccard, zou geleefd hebben. 
Kort om, men ziet dán doot dit 
laetfte charter het gevoëlen vari, Mas 
billon, Eccard,en Heuman vervallen; en 
daer hier uit blykt dat Radleicus noch 
ruim tien maehden voor den 18 Mai 854 
Kaänzeliet was, ís ’er geen reden om, te- 
gens een echt charter, als *tonze, aert 
te mogen Îlellen, dat hy reeds op. dien 
18 Mai der waereld zóude zyn ontrukt, 
te meer. daer. by niemand (voor zóo vér 
ik weet) én zelfs niet in zyri gtaffchrift; 
Zyn dood is'aengeteekend , daer men tén 
dezen opzichte alleentyk feést (p). 
Cdi DEES, R == Jus 


(©) Le. pag. 263. 


CP) Wnkens k; cs 


258 — H. VAN: WYN OVEREEN 


— „Juvenis- vitam hant lingwenssmigravit 
buo msv ld _nadaethra; 
Atque ibi cum Chrifto gauúdia- vera tenct. 
‚5, Dat Lodewyk in 854 te Frankfort 
geweest Zy, wordt van geen een fchry- 
ver tegengefproken ; en indien, men niet 
duidelyk. gemeld, vindt, dat hy ‘er op 
den 18 van bloeimaend. was, is zulks 
aen. de fchryvers te wyten, die Zecard 
teeds heeft aengemerkt op dit jaer vry 
nalaetig geweest te zyn EC zoo dat 
men zich. meest met, de “Bertiniaenfche 
jaerboeken moet. behelpen ; waer by 
komt dat wy van elders leeren , dat Lo- 
dewyk dat jaer niet büiten.zyn ryk oor- 
loogde, maer zyn zoon te Lodewyk 
gezegd naer Aquitanien zond (tr), ter- 
wyl ondertusfchen Meuman zeer wel 
heeft aengeteekend (s) dat- onze Vorst 
zich meest te Ratisbon en Frankfort op- 
hield, zoo als wy. laetfte trouwens 
reeds boven zâgen (t)._ … 
Geen van deze vyf punten of omftan- 
digheden dierhalven (aen welken. men 
echter de ware datum van onzen gift- 


brief 


(q) L. ce. pag. 427. 

(r) Capirul. Reg, Francor, edit, Baluz, tom. 2. pag. 7Ie 
(s) L.c. $ 26. pag. 1Ó2. 

(t) Bladz,. 187. 


TEE WEE ENG tn — 


_… _ 833 of 834, gebruikt hebbe. 
Rn CE R 2 


CHARTER VAN KONING LODEWYK, 259 


brief toetzen kan,) tegens het jaêr 854 
aenloopende, maer zeer wel er mede 
ftrookende, maek ik, zoo hier om, als 
om dat ook de Regeerjaren van den 
Oost-Frankifchen Koning, mitsgaders 
het getal der indiktie ons op dat jaer 
brengen, geen zwarigheid te befluiten , 
dat niet alleen alle deze voormelde vyf 
zaken in dat jaer gebeurd zyn, en dat 
dus op den 18 Mai, in den jare 854, 
Lodewyk over *t Utrechtfche had te ge- 
bieden, dat Hungerus toen aldaer Bis- 
fchop, dat Hardbertus onder-Kanzelier, 
en Ratlerius noch Kanzelier was, mits- 
gaders dat Koning Lodewyk zich toen te 
Frankfort heeft bevonden; maer dat 
ook, (waer op het voornaemlyk aen- 
komt) dierhalven ons charter op geen 
ander tydpunt, dan in dat jaer 854 op 
den 18 van bloeimaend gegeeven zy. 


COROLLARIA, 

A. *t Charter eens gebragt zynde op 
854, vloeit hier uit voort, dat 
Lodewyk ook in onze giftbrieven - 


de jaer-rekening, beginnende met 


B. Uit 


260 Hs: VAN WYN OVEREEN enz, 


B, Ui 


t den inhoud van het charter blykt, 
dat ’er geen twyffel meer overig 
is, of men. moet door den Rhyn, 
die in de deeling van 843 de fchei- 
ding. tusfchen het. gebied van Lo- 
tharius, en dat van Lodewyk van 


… Germanien gefteld wordt, niet het 
Vlie, maer dien arm des Rhyns 


verftaen, die by Katwyk in zee 
liep ; zoo dat de Heer Wagenaer 
wel gedacht heeft, . Vaderl. Hift. 
IL D. bl. ór (3) en bl. 77 (8). 


u 

CNR " EN 

ERO 0 ZA 
dein 


B Y: 


Bladz. 26ï 


eN Te GEAN 


Ï 


BEHOORENDE TOT DE 


VERHANDELING 


VERAN NT 


ME B, VAN WIN. 


SS\SSSSSS\S&: 


1 


n de oorfpronglyke Latynfche tale, (welke ik, 


om redenen, meest woordlyk volgde) luidt de 


gifte van Lodewyk aen den Utrechtfchen Bisfchop 
Hungerus by Heda hiftor. Epiftop. Ukraj. (uit wien 
Mieris het zyne gr. chart. boek TI. D, bl. 1ó en 17 
heeft getrokken) pag. 55, dus: 


22 
25 
22 
3 
22 


hed 


” In nomine Sanae et individue trinitatis, Lu- 
dovieus divina favente clementia Rex. Cum periti- 
onibus facerdotum dei, juftis et rationabilibus, 
diviní cultus amore favemus, fuperna nos mu- 
niri gratia non diffidimus, Noverit interea in- 
duftria feu utilitas omnium fidelium noftrorum, 
tam prefentium quam et futurorum „ quia Hun- 
gerus veteris Trajcéti Ecclefiee epifcopus, quw 
est conftruêta in honorem S, Martini confesforis, 
et aliorum fanétorum, obtulit obtutibus noftris 
authoritatem immunitatis domini et genitoris 
noftri, bone memorie, Ludovici piisfimi- Au- 
gufti, in qua erat infertum, quod non folum 
R 3 ») idem 


22 BE L Ar GUNBR AN, 


9 
22 


25 


52 
99 
99 
99 
92 
99 
99 
27 
99 
9 
29 
9% 
29 
95 
92 
5 
99 
59 
99 
95 
5) 
95 
59 
52 
29 
9 
93 
9 
bv] 
9 
25 
93 
95 
kP 
55 
95 
39 
9 


hed 


hdd 


idem dominus et genitor nofter, verum etiam 
predecesfores ejus reges Francorum, eidem ec- 
clefiee (cui Hungerus ipfe, authore deo, pra-es- 
fet) fub tuitione et defenfione eorum, cum om- 
nibus fibi fubjektis et rebus vel hominibus ad fe 
pertinentibus, vel afpicientibus confiftere fece- 
runt, et eorum immunitatum auétoritatibus hac- 
tenus ab inquietudine judiciariee poteftatis eadem 
munita atque defenfa fuisfet Ecclefia, fed pro rei 
firmitate poftulavict a nobis pracdigtus epifcopus, 
ut paternum feu predecesforum noftrorum Re- 
gum morem fequentes, hujusmodi noftre im- 
munítatis preeeptum erga ipfàm ecclefiam, im- 
munitatis atque tuitionis gratia, ob amorem dei 
et reverentiam ipfius locí, circa ipfam Ecclefiam 
fieri cenferemus. Cujus petitioni libenter asfen- 
fum prebuimus, et hoc noftre authoritatis 
preceptum fieri decrevimus, per quod precipi= 
mus atque jubemus, ut nullus judex publicus , 
neque quiflibet ex judiciaria poteftate „ aut nul- 
lus ex fidelibus noftris, in ecclefias, aut loca vel 
agros feu reliquas posfesfiones, quas moderno 
tempore in quibuslibet pagis vel territoriis 
infra ditionem regni noftri, jufte et rationabili= 
ter memorata tenet vel posfidet ecclefia, et ea 
que deinceps, jure ipfius fanêti loci , divina pie- 
tas augere dignabitur, ad caufàs audiendas, aut 
freda exigenda, aut manfiones vel paratas facien= 
das, vel fidejusfores tollendos aut homines ipfius 
ecclefie tam ingenuos quam et fervos fuper ter- 
ram ipfius commanentes, injufte diftringendoss 
neque ullas redhibitiones aut illicitas occafiones 
requirendas noftris et futuris temporibus ingredi 
audeat, vel ea que fuperius memorata funt eX1- 
gere praefumat, fed liceat memorato prefuli fu- 
(que fuccesforibus res praedite ecclefie, cum 


omaibus fibi fubjeltis, fub tuitionis ac immuni- 


tatis noftre defenfione quiëto ordine posfidere , 
et noftro fideliter parere imperio, atque pro In=- 
Columitate noftra conjugis ac prolis, feu etiam 
totius regni, a Deo robis collati, et ejus cle- 

„, men- 


chron. l, 5 C. 29, ri leest prata, zoo als ook 
Or 4 


R YY L A G E Ne "263 


mentisfima. -miferatione per immenfum confer- 


5» vandi, una eum clero et populo fibi fubjecto, 


„s domini immenfam clementiam exorare , et quic= 
», quid de prefatis rebus ecclefie jus Fifci exigere 
„, poterat, integrum eidem -concesfimus Ecclefie , 
5 feilicet ut in perpetuo tempore ei ad peragen- 
„, dum dei fervitium augmentum et fopplementum 
„ fiat. Hanc itaque authoritatem, ut pleniorem 
„ in Dei nomine obtineat vigorem, et a fidelibus 
‚ fante dei ecclefie et noftrius diligentius confer= 
5» VEtur, manu propria fubter firmavimus, et annu- 
„li noftri impresfione fignari fecimus. Signum 
„> domini Ludovici piisfimi Regis. Hardbertus ad vi- 
2» CEM Ratlerii recognovi. Datum XV Cal, Juni. 
5» Anno XXI. Domini et ferenisfimi Regis Ludowici in O- 
„> rientali Francia regnante Indiëlione fecunda, Aétum 
„‚ Franconefurd Palatio Regio. In deï nomine fe= 
» liciter, Amen. 


Merfones ftaet ’er in ’t Latyn, van waer ’t Fran- 

fche maifon, buiz, eigenlyk verblyfplaetz; ik zet 
het hier door wertoefplaetz (of intrek) over; om dat 
het ziet op de verplichting der Frankifche onder- 
danen „dien reeds door Carel den grooten belast 
wierd de afgezondene Koninglyke rechters geen 


herberging in hunne huizen te mogen weigeren, 
Du Cange in glosfar, med. et infim, Latinit., VOCE manfio, 


III 


Me deze omfchryving zet ik de woorden paratas 


facere over. Parate (waer voor J. a Leidis in 


foun 


204 BL EL A GOENN. 


feuda woor freda) komt volgens du Cange van parare, 
ft geen hier naer zyne meening ’ zelfde als het 
middel-eeuwfche metare ('t welk hy door hofpitari, 
herbergen overzet) zou beteekenen. My fchynt het 
toe dat parate wel van parare kome, maer dat dic 
werkwoord hier in zyne eerfte beteekenis, d. í. 
bereiden, gereell maken moet genomen worden, zoo 
dat paratas facere hier eigenlyk aenduide die dienften , 
tot welken (buiten een plaetz in hunne huizen) de 
onderzaten van Lodewyks gebied terftond by ’t aenkomen 
der afgezondenen in gereedheid moeften wezen, als fpys, 
drank, paerden, wagens (werede) enz, Men zie 
duCange op parate en manfio, alwaer hy breeder over 
parate handelt, 


ie Ve 


AJfperfingen in ’t Latyn occafiones; zekere fchatting 

“4 volgens den geprezen du Canze, welke hy 
meent dat men den onderdanen oplag propter OCCA- 
SIONES bellorum wel aliarum necesfitatum: d. Ì. om OOR- 
ZAKEN of ter GELEGENHEDEN wax oorlogen of andere 
woodzaeklykbeden; dit Zoo zynde, zoude ons middel- 
eeuwfche occafio met het oude Latynfche overeen- 
ftemmen. Maer, zoo ik my niet bedrieg, is het 
anders; en gelyk de Heer Du Cange zeer wel heeft 
opgemerkt, dat ons occafto ’t zelfde is met het geen 
anders gezegd werdt achefo, ’twelk hy zegt tezyù 
exattio, wexatio enz. d. i. geld-afbaling , afperfing, ZOO 
meen ik dat beide deze woorden vermaegfchapt 
zyn aen het oud Frankifche, akust, achust, en (met 
byvoeging der b) hachust, reeds aen Notkerus, Ot- 
fridus en Kero bekend, by wien dit woord in ’t 
algemeen, vitia, of allerhande misdaden beteekent ; 
van welke algemeene beteekenis men het zederd 
kan overgebragt hebben tot de misdaed van geld af te 
persferr, ’t geen dies te zekerder wordt, als men 
genmerkt dat in het met de Frankifche tale ver- 
maeg= 


Peli int eel Pas 


EE De BB W. 265 


maegfehapte Gothisch, niet alleen het woord adkost 
voorkomt in Gothr. hift. pag. 125, maer ook aldaer 
door Verelius mede verklaerd wordt door exagitatio, 
vexatio; waerom ook de beroemde Schilter (in glosfar, 
Teuton.) deze woorden by een brengt. Uit dit a- 
kust, Gothice adkost of achost , (want de vocalen zyn 
wisfel-letters) te zamen gezet uit het voorzetzel 
& ‚en chost of chust,‚d.i. deuzd, denk ik zal het woord 
achefo, en zederd door een meerder verbasterde 
uitfpraek occafio gemaekt zyn. Ons woord onkost, 
’tgeen ouwlinks mede ondeugd beteekende (zie Schil 
ter. glosfar, voce Akust) komt ’er eigenlyk ’ naeste by. 


V 


armer: annall, pbrific. 1, Ó. pag. 196 en 197. °’ Frat 

„hac tate Ultrajeéti epifcopus S. Hungerus, 
2» Datione Frifius, homo do@tus et prudens. Is, 
2 cOgnita morte Lothariì regis, Francofurtum profeus, 
»> orat Ludovicum Germaniee regem, ut fue ec- 
„> Clefie immunitates, jam antea a patre ejus con- 
5 Cesfâs, benigne confirmet, nec ab ipfo repulfam 
> Patitur. Ludovicus enim plenisfime epifcopí 
2, Preces approbat fuo diplomate, quod apud Guil- 
» helmum Hedam, in hiftoria Ultraje&tina, hoc 
», loco extat, et ipfe regni fui anno in Francia orien= 
s> ali VICESIMO NONO, INDICTIONE SRCUNDA', 
» id est Chrifti 869, Francofurti in regio palatio 
2 dedit, gui anus S. Viro etiam fatalis fuit, utpote 
2 Qui wadecimo kal, Fanwarii e wita decesferit, cum fedis= 


os JEt annos tredecim, 


H t blykt hier uit dat men thans in de chronyk 
k van gem, var Leiden U, 6, C, 9. kwalyk leest, 


ket R 5 ” n= 


266 B Y L A GE MN. 


anno domini oëingentefimo fexagefimo= Hunge= 
», TUS— quievit in pace” want dit zoo zynde zou- 
de van Leiden zich zelve tegenfpreeken; ik twyffel 
dan niet of Sexto is’er by een fchryf of drukfeil uit- 
gevallen, en ik vinde het ook wel degelyk uitge- 
drukt in een MS. van die Chronyk „ thans aen den 
Heere G. Meerman behoorende, 


Ree namenlyk, en de axnales Metenfes, De ane 

nales Fuldenfes echter verfchillen een weinig, 
met minder naauwkeurigheid zeggende , dat hy 
ftierf menfe Julio: doch de Heer Eccard heeft reeds 
aengetoond, dat men de eerfte lezing volgen 
moet, te meer wyl de Bertiniaenfche jaerboeken 
getuigen dat de Koning op een maendag (feria fâ= 
cunda) overleed, en dat de8 Aug. (VI Idus Augufti) 
ook op dien dag inviel. Zie Eccard de reb: Franc. 
Orient. tom, 2, L, 31. $ T48. pag. 548. 


B’ Matth, Anal, tom. 9. pag. 23 in O&., en tom. 5. 

taz. 319 guarto. NB. deze Latynfche Utrecht- 
fche kronyk is dezelfde, van welke veldezaar in ’ 
Fasciculus temporum gebruik gemaekt heeft: hy was 
‘er, volgens Boxhora, de opfteller van: zie eens de 
noot van dezen laetften op Velden. chron. van Hol- 
land, bl. 136, en vergelyk ’er mede d’eerfte bladz. 
dezer kronyk by Mattheus en Fascicul, tempor. bladz. 
244. edit, 1480. 


Den 


„> loci hoc cum cura agere, 


TDAERN 267 


IX 


DD” 15 van hooimaend, dus zet ik de woorden over 

18 cal, Septembr, Van Leiden en Heda ziet men 
verfchillen hier in den dag zelfs met Beka, die 
decembris leest. De gefchreven Van Leiden van den 
Heer Meerman heeft mede als de gedrukte. 


X 


” (Genuinum esfe non equidem dubitamus: tem- 

“) 9, poris tamen fubfcripta nota perquam est 
», Corrupta. Aanus enim regni XXI Ludovici no- 
ss ftri incidit in dominicum LXI: illo autem res 
», Ultrajeétine ecclefie erant in ditione regis Lo- 
s> tharii Imperatoris cognominis filii, qui obiit de- 
2, mum anno Chrifti DCCCXIX. Etquidem Indi&io 
> Secunda bene quadrat in tempus illud: vereor ta- 
men ut vel tune diploma condi potuerit a Ludo- 
»> vico noftro , conftat quippe isthoc anno praevaluis- 
fe in Lotharii regno Caroli Calvi autoritatem: nifi 
„> fortasfis Hungerus fuerit intereos qui Carolo funt 
reluctati , ac proinde ab eo privati rebusfuis. Vix 
», tamen illo rerum ftatu potuit a Ludovico confir= 
», matio haec inftitui, prefertim egrotante imo pe- 
„> ne defperante de vita, Verofimilius igitur fcrip- 
„> tum hoc diploma anno fequenti, qui erat Ludovi= 
„ Ci XXX: utpote cum illo demumanno confe&tum 
fit negocium divifionis regni Lotharici inter Lu- 
3% dovieum noftrum et Carolum fratrem, atque 
adeo in juset ditionem Ludoviciepifcopatus Tra- 
„> jeÉtinus tranfierit. Opere fortasfis. fuerit preti= 
> Um, faltim illa legisfe que habent annales Ful- 
s, denfes in atis anni post oétingentefimum fexa= 
s» gefimi noni et feptuagefimi. Nec vero hujus est 


Dat 


hd 
hed 


368 BE L AGE NS 


XI 


at dit jaertal dus moet gelezen worden, en ’er 

in ’t Latyn kwalyk ftaet 819 behoef ik den 

tydkundigen niet te zeggen; ’t volgende in den 

text leert dit niet alleen, maer wy hebben ook bo» 

ven reeds van ’fterfjaer van Koning Lotharius ge= 
fproken. Zie bl, zoo, 


XII 


fen: Annal, Benedik. tom. 4. pag. 16 en tom. 8, 
du recueìl des hìftoriens de France pag. 418. NB. de- 
ze twee namen deelt my de beroemde Vader Wafte- 
lin, thans -Boekbewaerder van den Boekfchat der 
Jefuiten te Luik, (bekend door zyn defcription 
de la Gaule Belgique) mede; ’tgeen ik zegge om dat 
ik die werken zelve niet bezitte, en duster goeder 
trouwe, 


XIII 


ld ann, 856. de woorden zyn nadrukkelyk: pris- 

cipes (Îtaet 'er) et optimates regni— Hlutharium fü= 
per fe règnare cupieutes, ad Hludovicum regem Orientalium 
Francorum, patruum ejus in Franconofurt eum adducentes, 
CUM CONSENSU ET. FAVORE ILLIUS SIBI REGNARE 
CONSENTIUNT, 


No- 


Le 


B Y L A G E Ns 209 


XIV 


Nie de P amcienne Gaule, pag. 65o, op ’t woord 
"S TrageBum, alwaer hy zegt: Ox est inftruit dass 
les tems pofterieurs a la domination Romaine, que ce pasfage 
du Rhin etoit convert dun Chateau, fituê fur la rive UL= 
TERIEURE, et ce lieu étoit alors appellé VETUS TRAJE- 
CTUM. Heda mede (want ik heb alles niet aen 
willen halen) zegt reeds C. 1. p. 5. Situm itague urbis 
oram Rheni, VEL UTRAMQUE POTIUS RIPAM3 com: 
plexum fuisfe , nemini dubium. 


XxX V 


Er ftaet in ’topfchrift VI Idus, d.i, de 8, Au- 
gustus; maer dat’er een kleine misflag is , 
heeft Eccard reeds aengemerkt /. ec. /. 31. C. 1633 
namenlyk men leest in ’tflot der deeling by Baluz. 
Capicul, reg. Francor. tìt. 435 
In craftina, sciLtGET IV rDUs EJUSDEM menfis 
(-Aug.) fimul convenerunt reges fratres, et valefacientes fe 
mutuo, ab invicem discesferunt Ec. was nu de dag za 
de deeling de IV Idus, of ro der maend, dan was 
de dag der deeling zelve, de V (of 9), en niet de 
VI Idus, en daerom verandert ook de Heer Eccard 
de VI boven aen in V, l.c: maer de zaek dunkt 
my niet uitgemaekt, wänt waer uit blykt het dat 
men op de lezing van het flot meerder moet ver= 
trouwen dan op die van ’t begiu ? 


By 


278 PY L A“ G* BEN, 


XVI 


y Heuman U, c‚, op den jare 849, is een charter, 
geteekend D. VIII. Id, Mart. a. XIV. ind, XII; 
volgens Hundius , maer volgens Lunig a. XIV. ind, 
IX, Ik denke dat men ’t verfchil dus effenen moet, 
dat men by Hund, ’t jaer XVI voor XIV leze, en 
dan komen jaertelling en indiétie, met de tydree- 
kening, van welke wy fpreeken , over een. 


EEN 


dan na een langdurig onderzoek en by- 


Blade, 27ï 
E E N 


GENEESMIDDEL 


TEGENS DE 


VALLENDE ZIEKTE, 


Eme R: 


BEPROEVING VOORGESTELD 


PDrOTONR 


Y. OOSTERDTK SCHACHT. 


D* de verfchrikkelyke ziekte, die 
men wallende ziekte (Epilepfia) 
noemt, een ziekte is, die van zeer veele 
en zeer verfchillende oorzaaken kan 
voortgebragt worden, is by alle Genees- 
kundigen als een onfeilbaare waarheid 
aangenomen, 

Dat ’er onder deze oorzaaken eenige 
zyn ,edie gemaklyk ontdekt konnen 
worden; dog ook eenige, die men niet 


zon.- 


272 js OOSTERDYK SCHACHT OVER DE 


zondere aandagt kennen kan, is even 
zeker; | SR 

Niet minder waaragtig is het, dat ’er 
eenige zyn, die, wat moeite men ook 
aanwende, wat opmerkzaamheid men 

ebrtike, tot onze kennis onmooglyk 
onnen koomen, 

Hier van daan is het, dat men in de 
ontleeding van lichaamen , aan die ziek- 
te geftorven, niet zelden ontwaar wor- 
de zulke verfchynfelen, waar op men 
geduurende het leeven.van den Lyder 
geen het minfte vermoeden nog gehäd 
heeft, nog heeft konnen hebben: hoewel 
het buiten twyfel is, dat, het geen men 
in die lichaamen vindt; en voor de oor- 
zaak van de ziekte houdt, meenigwerf 
niet de oorzaak, maar het uitwerkfel 
van dezelve of van de ziekte is. | 

Het zoude niet moeijelyk vallen dit 
door verfcheidene voorbeelden te ftaa- 
ven, indien dit ons oogmerk: wäres 

Ondertusfchen zal ieder my ligt toe- 
ftaan;-dat; naar de verfcheidenheid der 
oorzaaken, verfcheidene en zomtyds 
wel eens geheel tegengeftelde en met an- 
dere gantsch ftrydige geneesmiddelen 
moeten in ’ werk gefteld worden, en 
„dat het volftrekt onmoogelyk is om met 
een 


| 
E 


VALLENDE ZIEKTE: 273 


een en het zelve middel alle vallende 
ziekten met eenige gegronde hoop van 
een gewenschte uitkomst tegen te gaan: 
geen ik my verbeelde dat in deze ver- 
lichte Eeuw van niemand tegengefpro- 
ken zal worden. 

Hier uit volgt ontegenzeggelyk, dat 
een Geneesmeester deze of andere ziek- 
ten behandelende (want tgeen van de- 
ze ziekte gezegd wordt, mag en moet op 
alle andere toegepast worden) met al- 
len ernst, vlyt en infpanning, zoeken 
moet naar de waare oorzaak, die in dat 
onderwerp, ’twelk hy tragt te genee- 
zen, de ziekte voortbrengt. 

Edog, het gebeurt niet zelden, waar 
over zig alle menschlievende Genees- 
meesters meenigwerf beklaagen ‚dat men, 
wat arbeid men ook aanwende, wat op- 
merking men neeme, hoe zeer men o 
het geftel van den lyder, op de toeval- 
len de ziekte verzellende, op de manier 
van leeven, op het geen de ziekte voor- 
afgegaan is, met een woord op alles, 
waar op agt te geeven is, agt geeve; 
dat men, zeg ik, bekennen moet, dat 
de waare oorzaak van de ziekte of zeer 


duister, of twyfelagtig, of geheel en al 


onbekend is, 


“JIL, DEEL. S | Nu 


274 Je OOSTERDYK SCHACHT OVER DE 


Nuis de vraag, wat in zoo.een geval 
den Geneesheer te doen ftaat. Zal hy 
den lyder verlaaten en ‘aan zyn erbarm- 
Iyk noodlot overgeeven? Dit zeker 
fchynt niet. te, moogen gefchieden, im- 
mers niet , zoo lang men niet verzekerd 
is, dat de. ziekte volftrekt ongeneeslyk 
is, welke verzekering men niet kan 
hebben, zoo lang de oorzaak, ’t geen 
hier gefteld wordt, verborgen en onbe- 
kend is. 

Wat dan gedaan? zoude men in dit 
geval niet tot eenige proefneemingen 
moogen overgaan, en zulke middelen 
gebruiken, die de ondervinding geleerd 
heeft, dat een of meermaalen in deze ziek- 
te van vrugt geweest zyn, en dezelve 
ondergebragt hebben? Immers dat de 
ziekte eens overwonnen heeft, kan het 
meer doen , en moogelyk is in dezen ly- 
der dezelve oorzaak, die ‘erwas, wan- 
neer de ziekte door dit middel overwon« 
nen wierd, | 

Ik wil niet ontkennen , dat dit maar 
een zeer geringe moogelykheid en dat 
'er ongemeen meer apparentie tot het 
tegendeel is, Zelfs ftaa ik toe, dat 
het middel, dat de vallende ziekte in 
een of meerder onderwerpen weggenos 

men 


VALLENDE ZIEKTE, « 295 


men heeft, in dit onderwerp fchaade: 
lyk kan zyn, dewyl, de oorzaak onbe: 
kend zynde, het ligt gebeuren kan, dat 
dezelve door dit middel toeneemt en 
verergert, 

Dit niettegenftaande meen ik, dat 
men in zulke onzekerheid tot het ge- 
bruik van zoo een middel mag en moet 
koomen. … % Is dog genoegzaam alges 
meen aangenomen, praeflat anceps res 
medium experiri quam nullum ‚en, incerta 
falus certa defperatione potior est. Zelfs 
oordeel ik, dat, zoo op het aanwenden 
van dit middel de ziekte of erger of door 
de dood gevolgd wierd, de Geneesheer 
zig egter niet te befchuldigen zoude heb- 
ben, en zoo voor zig zelven als voor de 
weereld onberispelyk zoude zyn, indien 
namentlyk, gelyk onderfteld wordt, hy 
alles wat in zyn vermoogen was aange- 
wend.had , om de oorzaak van de ziekte 
te ontdekken, 

Het zal dan nuttig en noodig zyn, dat 
hy of zyn geheugen inprente, of, om 
er by geleegenheid gebruik van te kon- 
nen maaken, aanteekene alle die midde- 


den, waarvan men zeker weet , dat door 


dezelve de vallende ziekte een of meer- 
maalen geneezen is. Is rriet zonder re- 
| 2 den, 


276 J. OOSTERDYK SCHACHT OVER DE 


den, dat ik zeg zeker weet, want daar 
worden ’er veele opgegeeven, waar van 
men geen den minften grond heeft om 
te gelooven, dat zy immer met vrugt 
zyn gebruikt geworden, en indien uit 
het groot getal van de arcana en fpecift- 
ca, die tegens deze ziekte aangepreezen 
worden, zulke uitgemonfterd wierden, 
van welker goede uitwerking men geene 
vaste verzekering heeft, dat ’er ooit een 
voorbeeld geweest is, verbeelde ik my, 
dat ’er zeer weinige zouden overbly- 
ven. 

Ik heb al een zeer groot getal van zul- 
ke middelen vergaaderd, en zoo uit 
{chryveren als andere berigten opgetee- 
kend; dog voor eenige jaaren wierd my 
van een kundig, eerlyk, en van alle 
charletanerie afkeerig Geneesheer ’er 
een voorgefteld, dat ik nergens elders 
aangepreezen gevonden heb, (hoewel het 


moogelyk buiten myn weeten hier of 


daar zoude konnen voorkoomen) ’ geen 
ik nu ter beproeving overgeeve, 


Het was in ’t jaar 1746, dat de Heeren 
Prinfen van Wurtenberg-Stutgard op de- 
ze Univerfiteit ter bevordering hunner 
Letteroeffeningen zig eenigen tyd on 


el- 


/ Rois kundigheid, bedaardheid en ne- 


_VALLENDE ZIEKTE, 277 


hielden. Onder hun gevolg was een 
Lyfarts J. A. GESNER, een braaf, ver- 
ftandig, geleerd en bezadigd Heer. 
Meermaalen had ik het genoegen van 
met dien Heer over zaaken, de Genees- 
konst betreffende, te fpreeken , welk ge- 
noegen egter van korten duur was, na- 
dien hy door de Noftalgia of Heimwee 
genoodzaakt wierd naar zyn Land te 
keeren, alwaar hy weinige jaaren daar- 
na overleden is. Op een zekeren tyd 
viel het gefprek op de wallende ziekte, 
en byzonder op het daar tegens zeer ge- 
roemd en dikwils heilzaam bevonden 
Oleum animale Dippelii, waar van hy, 
gelyk veele anderen, dikwils gelukkige 
uitwerkingen befpeurd had, By die ge- 
leegenheid verhaalde hy my, dat het 
Wurtenbergfche huis daar tegens een ge- 
neesmiddel bezat, waar van hy betuig- 
de meer dan eens gezien te hebben, dat 
de vallende ziekte niet alleen merkelyk 
gebroken, maar t eenemaal onderge- 
bragt was. Hoewel ik in ’t gemeen niet 
veel , immers niet ligt geloof flaa, aan de 
voorgewende krachten van de fpecifica 
en arcana; zoo verwekte egter de be- 


righeid van dien Heer in my een ‘groot 
S ver- 


278 J. OOSTERDYK SCHACHT OVER DE 


verlangen om te weeten, waar in het 
middel beftond, Hy liet zig overreeden 
om het my bekend te maaken, en gaf 
my daar van het volgend berigt, 


Neemt fuiker of zout van 
loot (Saccharum Satur- 
ni) zoo weel als driemaal 
op een punt van een mes 
leggen kan, giet daar op 
twee loot geest van fal- 
peter (Spiritus Nitri), 
laat het eenigen tyd flib 
flaan. Dit is de be- 
fchryving , die, ten op- 


zigte van de hoeveel- 


heid van de fuiker , wel 
wat accuraater had mo- 
gen zyn: ’t zelve zul- 
lende gebruiken, moet 
men het flesje wel om- 
fchudden, en daar van 
alle morgen neemen 
zes droppels met wat 
vleeschnat, wyn of an- 

der 


nk 


VALLENDE ZIEKTE. «279 


der vogt. Dit gefchiedt 
drie dagen agter elkan- 
der, dog niet op den 
vierden dag, wanneer 
men een purgeer-mid- 
del neemt van de Pillen 
de Succino Cratonis. Men 
begint dit middel des 
daags na den aanval; 
en gaat daar vier we- 
ken mede voort. 


Dus is de befchryving van dit middel 
door den Heer GESNER my opgegee- 
ven, het welk , fchoon nimmer door 
my gebruikt, door my ter beproeving 
wordt voorgefteld. 

Men zal zig moogelyk verwonderen ; 
dat ik het zelve nimmer in ’twerk ge- 
fteld heb, daar ’er buiten twyfel zig in 
een reeks van 25 jaaren wel geleegen- 
heid toe heeft opgedaan. Zekerlyk ja, 
en wel meer daneens: dog hier van zyn 
deze reedenen ;- 


_ Voor eerst: om dat in verre de mees- 
ten, die my met deze ziekte aangetast 
per S 4 voor- 


280 J. OOSTERDYK SCHACHT OVER DE 


voorgekoomen zyn, ik na aandagtig on- 
derzoek zoo een oorzaak meende ont- 
dekt te hebben, die naar myne gedag- 
ten andere geneesmiddelen vereischte, 


Zen tweede: om dat ik zeer geringe 


gedagten had van een middel, dat voor - 


ieder dofis zoo een geringe quantiteit van 
de Saccharum Saturni bevatte, mitsga- 
ders maar zes droppels van de Spiri- 
tus Nitri, en dat nog gemengd met 
het vogt, waar mede het ingenomen 
wordt, 

Evenwel, fchoon ik het om deze ree- 
den niet gebruikt hebbe, meen ik grond 
genoeg te hebben, om het zelve ter toet- 
fe overtegeeven, dewyl men door de 
ondervinding weet, dat ongemeen klei- 
ne giften van mineraal-middelen niet 
zelden ongemeen groote uitwerkingen 
doen, waar van men veele voorbeelden 
zoude konnen bybrengen, en waar van 
men in de Zuna fixata Ludemanni , door 
den hooggeleerden Heere GAUBIUS on- 
langs bekend gemaakt, een versch be- 
wys vindt. 


‚Ten derde: om dat ik reeds van ’t be- 
gin myner konstoeffening een Jo be- 
| om: 


Ad 


VALLENDE ZIEKTE, 28t 


kommering gehad heb, om inwendig 
lootmiddelen te gebruiken, vreezende 
mynen lyderen daar door te zullen be- 
nadeelen, Ik herinner my leevendig, 
hoe meenigmaal. en met hoe groot een 
ernst myne hooggeëerde Leermeesteren, 
de Heeren BOERHAVE en OOSTERDYK 
SCHACHT, myn hooggeachte Vader, 
hunne toehoorderen in ’tgemeen, en my 
meermaalen in % byzonder afgeraaden 
hebben, om immer, en in wat gevallen 
het ook zyn mogte, tot het inwendig 
gebruik dezer middelen te koomen, ten 
vollen overtuigd van derzelver fchade- 
lyke gevolgen; in welke gedagten ook 
veele andere Geneesheeren geweest zyn, 
en nog zyn. Des niettegenftaande, ter- 
wyl ’er fommigen gevonden worden , die 
geen de minfte zwaarigheid maaken om 
op een omzigtige wyze dezelve te ge- 
bruiken, ja zelfs in veele gevallen voor 
zeer kragtig en heilzaam houden, oor- 
deel ik, dat immers die konstoeffenaars 
grond genoeg hebben om te beproeven, 
of dit middel, in de wallende ziekte te ge- 
neezen, weezentlyk eenig vermoogen 


hebbe. 


Ey 


indelyk kwam by my in bedenking; 
ä S 5 of 


282 7. OOSTERDYK SCHACHT OVER enz. 8 


of de goede uitwerkfelen niet ruim zoo 
veel aan de by tusfchenpoofen gebruikte 
pillen, als wel aan het lootfuiker moes- 
ten worden toegefchreeven. 

Voor het overige meen ik regt en vry- 
heid te hebben om te verzoeken, dat; 
zoo iemand van dit middel gebruik maa- 
ke, hy in deze of andere Nieuwspa- 
Pieren de uitwerkfelen daar van bekend 
maaken wil, 


Utrecht den 15 May 


1771. 
ER: 
Er ren 

Ge â tf A 
8 Eolukol f 
É Ê 
AR 


B E: 
| 
| 
| 


Bladz. 283 
BE SE 0 CEL IP 


AANGAANDE VERSCHEIDEN 
ZONDERLINGE 


ZEE-INSECTENI, 


ENOR EN AAN DE 
ZEE WIEREN, 


OP HET STRAND VAN °T 
EILAND WALCHEREN, 


D O0 O0 R 


LEENDERT BOMME. 
EE EEE EEE 


oe meer naauwkeurige oplettend- 
heid men oeffent in ’t onderzoek 

ter nafpeuring der onderfcheidene wer 
zens , aan welke het den Schepper heeft 
behaagd het beftaan te geven; hoe meer 
men op elken voetftap, dien men vor- 
dert in de befchouwinge der grime 
, a d- 


284 L, BOMME OVER DE 


Natuur ,‚ftof vindt, en aanfpooring om te 
moeten uitroepen: Moe groot zyn Uwe 
werken o HEER! Gy hebtze alle met wys- 
heid gemaakt; het aardryk is vol van uwe 
goederen! 

Vooral vindt men daar toe aanleiding 
in de fchepfelen, die zich onthouden in 
de Zee, welke niet flechts van groote 
dieren overvloedig voorzien, maar in- 
zonderheid van kleine diertjes wriemelt, 
die verbaazing verwekken, zoo door 
derzelver getal, en verfcheidenheid , als 
ook door de uitnemendfte fierlykheid, 
en milde toerusting, teffens met alle 
zoodanige gefteldheden, als naar derzel- 
ver levenswys, behoeften, en gevaaren , 
*t meest zyn gefchikt; en die ons niet 
flechts een hooger Oorzaak van dezelve 
verkondigen; maar die op het duidelyk- 
fte den {tempel vertoonen van eenen 
wyzen , goedertierenen „en grootmachtí- 
gen MAKER, welke aan hun het beftaan 
en leven gaf, en ’t zelve noch beftendig 
onderhoudt, 

De nafpeuring nu, zelfs van deze 
kleine fchepfelen, in de uuren onzer uit- 
fpanninge, mag aan fommigen voorko- 
men, als van weinig aanbelang ; maar 
rechtgeaarte Natuuronderzoekers, en 

allen, 


Mt. 


ZEE-INSECTEN. 285 


allen, die ’t achten goed te zyn, dat men 
den HEERE loove, en de grootheid zyner 
werken, 'verbeffe ; (welke grootheid zich 
niet flechts ontdekt in de dingen die wy 
gewoon zyn groof te noemen, maar 
ook vooral zich openbaart in de klein- 
fle gewrochten van zyne hand ;) zullen 
gaarne erkennen, dat deze nafpeuring ; 
onder anderen, zekerlyk ook dit nut 
verfchaffe, dat zy de werfcheidenheden 
in de werken der Natuur, (welke de 
groote Gop, heeft gelieven te vormen, 
ten bewyze van zyn oneindige wysheid 
en almacht „) voor onze oogen op ’ aller- 
duidelykfte ten toon {preidt, en ons de 
verhevenfte gedachten van dat allerheer- 
lykst Opperwezen inboezemt, en tel- 
kens van nieuws in ons opwekt, dewyl 
men daar toe ftof vindt, zoo wel in ’t 
befchouwen van de kleinfte, en byna 
onzichtbaare InfeCten , als in de grootere 
wezens, die in de onderfcheidene Ryken 
der Natuur op onzen aardkloot voors 
komen, of die wy aantreffen in de noch 
grootere Hemelfche lichaamen, in de 
‚_ vaste fterren namenlyk als zoo veele 

_ zonnen, in de dwaal en ftaartfterren, en 
‚_ wat daar toe behoort; als wy die met 
een gewaapend oog befchouwen, gij 
alle 


286 L.BOMME OVER DE 


alle deze werken ons tot de diepfte ver- 
wondering en eerbied bewegen» nade- 
maal alles uitroept: dat. cop grootis! 


; de 

Wat heeft men ’t zich niet als een voor- 
recht teachten , te mogen voor zich heb- 
ben de fraaije ontdekkingen van zoo 
veele {fchrandere Natuur-onderzoekers, 
die in de geheime binnenkamers van de 
werken der Natuur als zyn ingedron- 
gen, en daar by te konnen voorzien 
zyn van de keurigfte werktuigen ter 
vergrooting der kleinfte fchepfelen; als 
mede omftuwd te wezen als met een 
groote meenigte van allerley zeldfame 
voorwerpen, welke in ons gezegend 
Vaderland, niet minder dan in eenig an- 
der gewest dezes aardkloots, zich geduu- 
rig aan ons aanbieden, en ons gelegen- 
heid verfchaffen, langs ’ pad door die 
groote Mannen gebaand, de waarne- 
mingen der werken van Gop in de-Na- 
tuur te vervolgen en verder uit te brei: 
dens ao 
Immers niet zonder een byzonder oog- 
merk der wyze Voorzienigheid, zyn al- 
le gewesten der aarde, en ook het onze, 
Zoo rykelyk: voorzien ; buiten twyfel 
ook, op dat wy Menfchen, als gr 
akk € 


ZEE-INSECTEN. 28) 


ke wezens, ter oeffening van zulk een 
onderzoek, zoo overvloediglyk in. ftaat 
gefteld, onzen Maker en zyne. groot: 
heid, in alle die voorwerpen , ook zelfs 
in de kleinfte, zien zouden, erkennen, 
looven en verheerlyken. 5 
Ik achte my verplicht, myne waar: 
nemingen, ’ zy in meerder of minder 
mate volkomen, ook daar toe te moe- 
ten bydragen. | 


Van myne nafpeuring op de Zee-po- 
Jypen heb ik begonnen eenige waarne- 
mingen mede te deelen in het II Deel 
der Verhandelingen van ’t Zeeuwsch 
Genootfchap bl, 277—306, met belofte 
van die te vervolgen: 

Doch terwylik dezelve waarnemingen 
meerder trachte te volmaken en op een 
vasten voet te brengen, kan ik niet af 
zyn, inmiddels mede bericht te geven, 
van eenige andere Zee-InfeCten, welke 
my » in de nafpeuring dier Zee-polypen; 
daar by te gelyk zyn voorgekomen, en 
die ik (zoo veel ik heb konnen nagaan) 
noch niet befchreven of in die zelve ma 
nier afgebeeld. heb gevonden; en dus 
daar door nu te vervolgen het bericht; 


_% geen nopens het gekuifde of gekroonde 


del 


588 L. BOMME OVER DE 


Zeeflakje is te vinden in het 1. Deel der 
Verhandelingen van het Zeeuwsch Ge- 
nootfchap, op bladz. 394—402, zynde 
van den 15 Maart 1769. 

Thans zal ik beginnen de ontdekkin- 
gen en vollediger waarnemingen, die 
ik in vervolg van tyd op deze kleine 
fchepfelen gedaan hebbe op te geven, 
en waar toe ik toen op bl, 394 heb ver- 
klaard geneigd te wezen. 

Deze waarnemingen zyn van drieër- 
lei foort; zy betreff en 

IL. De Zeeflakjes. II, De Zee-Rader- 
diertjes. III, Den Zijertros en het eerst 
uitgekomen diertje van een foort van 
Zeekat. 


Í. ZEE-SLAKFES. 


Ik maak een aanvang met de Zee- 
flakjes: nopens deze heb ik, na myne 
eerfte medegedeelde waarneming, by 
vervolg van tyd bevonden, dat zy zich 
in eene tamelyke hoeveelheid op het 
zee-wier onthouden, even gelyk de plan- 
ten op het drooge aardryk daar mede 
bezet zyn, hoewel deze, die in de zee 
worden gevonden, zeer veel kleiner 
zyn. Ik heb een aanmerkelyk onder- 
fcheid tusfchen de eene en andere Be 

E 


bed 


ZEECINSECTEN 289 


dekt, dus ik de vryheid gebruikt heb 
de verfcheiden foorten naar derzelver ge- 
daante of fieraaden te benoetnen; dewyl 
zy my noch onder geen naam bekend 
waren; derhalven zal ik onderfcheiden 
melden *tgeen ik hebbe waargenomen: 

1. Aangaande het gekuifde Zee-flakjee 

2, Het hartshoorn- gelyk getakte. 

3. Het gevederd of zacht gedoornde. 

4. Het geknodsfte. 

5. De Zee-flak, die ik noem het Zee 

geltje, met een fier op de fluit. 


Voor eerst het gekuifde Zeeflakje, 


Van het zelve heb ik reeds in lentes 
maand van het jaar 1769 eenig bericht 
gegeven, doch waar by ik nu verder 
voege, dat ik van herfstmaand 1768 tot 
bloeimaand 1769 het zelve in myne gla- 
zen levendig hebbe gehouden; het was 
in dien tyd nierkelyk aangegroeid, doch 
de kleur wat graauwer geworden: in 
grasmaand van dat zelve jaar 1769 be- 
‚kwam ik een foortgelyk Slakje, ik ftel- 
„de het in’t zelfde glas by hetevengemel- 
de, en bevond, na verloop van anderhalf 
„uur, dat deze beiden zich hadden te za- 
‚men geplaatst op een en’ zelide takje 
dll, DEEL. fs zee 


290 LL. BOMME OVER DE 


zeemos; en wel dat zy met hunne platte 


onderzyden zich zeer naauw hadden aan 


elkander gevoegd ; waar uit ik vastftelde, 
dat zy ineen ftaat van paaringe waren, 
of fchoon het my niet mogelyk was, de 
wyze, op welke, naauwkeuriger waar 
te nemen; dat zelfde verfchynfel zag ik 
ook noch eens in ’t vervolg , doch korts 
daarna vond ik ze beiden dood , hebben- 
de twee eijertrosfen of ftokken ontlast, 
zoodanig als ik die te voren op bladz. 
397 befchreven hebbe. 


_ Ten 2, Het hartshoorn- gelyk getakte 
Zeeflakje, 


Een ander Zee-flakje, ° welk ik be- 
noeme het Aartshoorn- gelyk getakte Zee- 
Slakje, is my onder het oog gekomen, in 
hooimaand van ’t jaar 1771, op het zee- 
denne koralyn. Dit diertje, * welk ee- 
nige overeenkomst heeft met het vori- 
ge gekuifde flakje , is van dezelve groot- 
te, zynde fchaars : duim lang , hebben- 
de het lichaam meest eveneens gefteid 
als het ftraks gemelde, doch de takkige 
verfierfels op den rug, het hooft en den 
ftaart, veel meer uitgebreid „en niet flechts 
fterk getepeld, maar bezet met en 
es tak- 


ZEE-INSECTEN. 291 


takkige uitbreidingen, die aan het ge- 
wey van een hart eenigzins gelyk zyn; 
men ziet het zelve vertoond in de Na- 
tuurlyke grootte Fig. r, A, en vergroot by 
Fig. 1, B. Wat de byzondere gefteld- 
heid van dit Zee-flakje betreft, de kop 
is dik en ftomp, het lichaam kegelsge- 
wys naar achteren fcherp toeloopende tot 
aan den ftaart , welke eindigt in eene tak- 
kige uitbreiding; op het lyf, en wel be- 
paaldelyk op den rug, bevinden zich vier 
paaren, en dus acht, als hartshoornen 
getakte lichaamtjes; aan den kop ont- 
moet men, boven op denzelven, een paar 
foortgelyke getakte uitbreidingen, die 
minder hoog , maar breeder zyn dan o 

den rug van dit fchepfeltje : uit het mid- 
den van yder dezer op den kop ftaande 
uitbreidingen komt voort, een lang, 
rond , puntig loopend hoorntje, *t welk 
zich als met een {piralen draad of {lange- 
trek omringd vertoont ; wat lager aan we- 
derzyden van den kop ontdekken zich 
een paar doorngelyke puntige uitftekken, 
en eindelyk noch lager {chuyns naaf vo- 
ren; een paar zonderlinge getakte fprie- 
ten, mede puntig uitloopende ; de kleur 
van dit Slakje is aschgraauw, een weinig 
naar het nani hellende. 4 
ij 2 K 


292 L. BOMME OVER DE 


Ik heb niet konnen ontdekken, waar 
toe een zoo fierlyk toeftel het diertje 
dienen moeste; de voortgang van ’ zel- 
ve was zeer traag , en het diertje byzon- 
der teeder ; zoodanig dat ik het niet bo- 
ven de twee dagen konde in ’ leven be- 
houden. Het is my flechts tweemaal on- 
der het oog gekomen, doch de eene 
reis zeer onduidelyk; ik plaatfte het 
by de zacht-gedoornde Zee-flak, welker 
befchryving terftond zal volgen , doch ik 
vond het zeer kort daar na dood te we- 
zen ; het fcheen my toe dat ‘deze twee 
foorten niet wel met elkander konden 
overeenkomen. Ik moet bekennen , dat 
de zonderlinge fraaiheid van dit diertje 
my deedt verwonderd ftaan over des 
Scheppers ryke bedeelinge aan een zoo 
klein en onaanzienlyk fchepfel. 


Ten 3. Het gewederde of zachige- 
doornde Zeeflakje. 


Een ander keurig gevormd Zeeflakje, 
door my gezien, is ’t geen ik benoem, 
het gevederde of zacht gedoornde Zee- 
flakje. 

Dit Slakje heb ik, geduurende het 
zomer-faizoen, en wel ’tmeest in bloei« 

en 


TL EAR 


ZEE-INSECTEN 293 


en zomermaand, in een groot aantal - 
gevonden op het koraalgewas, dat ges 
noemd word zeedraad en zeedenne, en 
ook op andere koraalgewasfen, 

Het heeft in fommige opzichten eenige 
overeenkomst met de Zeeflak met zach- 
te punten, door den Heer BASTER be- 
fchreven en afgebeeld, in deszelfs Na« 
tuurk. Uitfpann. Tab, ro. Fig. A, doch 
het verfchilt zeer veel ín grootte met 
het zelve ; ook is het hoofd merkelyk 
anders gefteld, en niet onaangenaam ;, 
maar in tegendeel fierlyk voor het ge- 
zicht; meest alle zee-wieren zyn (gelyk 
ik gezegd hebbe) daar mede vry fterk 
bezet; de grootte van % zelve is gewoon- 
lyk 3 duim, zoo als is afgebeeld Fig. 2, 
A. en vergroot by Fig. 2, B. Doch ik 
heb over weinig dagen eene gekregen dat 
dubbel zoo groot was, te weten in lengte 
by de 3 duim, hebbende ik nimmer zoo 
groote noch gehad, 

De kop is ftomp en dik; het Wyf'is aan 
een mirteblad gelyk , naar achteren {pits 
toeloopende; op het hoofd ftaan vier 
hoorntjes, twee daar van komen zyde- 
lings voorwaards, en worden gevolgd 
van twee andere, die zydelings achter- 
Waards zyn geplaatst; verder ziet men 

T 3 bo- 


294 Le BOMME OVER DE 


boven op het lyf een meenigte zachte 
doorns of veren met ftompe punten van 
voren naar achteren toeloopende. 

Deze zyn gewoonlyk fchuins achter 
overliggende, doch het diertje heft de- 
zelve dikwils vry hoog op, en vertoont 
dus een eegel of verkensrug; terwyl 
ook dezelve, in het voortkruipen en 
zwemmen, in eene geduurige beweging 
zyn, zoo wel als de hoorntjes. 

De kleur is graauw-wit, of ook wel 
bleek-rood, en naar de top-einden der 
zachte doornen hooger rood: doch ik 
heb gevonden, dat de kleur dezer Slak- 
jes zich vertoont overeenkomftig met 
de kleur der koraalgewasfen en Polyp- 
jes, by welke zy zich bevinden; wan- 
neer die graauw zyn, dan is de Slak 
graauw, en zy is rood wanneer deze de 
roode kleur bezitten: waar uit befluite 
dat haar voedzel hier van de oorzaak 
zy; ook heb ik dezelve in * vervolg van 

ieur zien veranderen , wanneer ik haar 
by andere Polypen plaatfte. } 

Vereeniging tusfchen dezelve heb ik 
nimmer konnen te zien krygen, maar 
wel de gevolgen daar van, door haare 
ontlaste eijerftokken of nesten, die de 
gedaante hebben van een rond of laos, 

ron 


ZEE-INSECTEN 295 


rond beursje , met een lymig vocht ver- 
vuld, waar in een meenigte kleine bol- 
letjes vervat zyn. 

Deze Slakjes vermeenigvuldigen fterk ; 
en groeijen, van een byna onzichtbaar 
flipje, vry fchielyk tot de hier voren 
bepaalde grootte; vooral op het zee- 
draad koralyn, het welk haar meestge- 
zóchte aas fchynt te wezen, en ‘tgeen 
zeer fterk met dezelve bezet is, 

Dit koraalgewas, ’t welk de zwem: 
mende Polyp draagt, (van ’t welke ik, 
op een anderen tyd, gelegenheid ho- 
pete hebben opzettelyk te gewagen) 
fchynt my toe, van deze Slakjes te 
worden doorgezogen, gelyk aan onze 
Landplanten door de aardflakken ge- 
fchiedt, waar door het zelve koraalge- 
was zich ombuigt, flenterig wordt en 
afbreekt, en waar door de Polypijes , be- 
roofd van hun voedzel, los geraken, 
zich tot zwemmen begeven, en dus 
noch ettelyke dagen in het water zich 
ophouden. 

… Men moet omtrend deze Slakjes ook 
opmerken, dat dezelve vry fchielyk 
voortkruipen langs de takjes van ’t ko- 
ralyngewas, gelyk ook langs het glas, 
en dat zy alleen zwemmen, wanneer 
| T 4 zy 


206 L‚ BOMME OVER DE 


zy boven aan de oppervlakte van het 


water zyn gekomen, en wel met haar 
pla te deel naar boven gekeerd, en de 
doorntjes naar beneden (gelyk ik in meest 
alle Zee-flakjes heb waargenomen) waar 
na zy gewoon zyn, door eene ombui- 
ging, wederom {chielyk naar beneden 
buitelen. 

Het gemelde laatstgevonden grooter 
Slakje van dit foort, had op den rug een 
kaale ftreep , van’t hoofd naar den ftaart 
loopende, de vederen zich wederzyds 
zylings afwendende, 


4. Het geknodsfle Zee-flakje met vier 


hoornen. 


Een ander foort van vierhoornig Slake 
je, heb ik den naam gegeven van het 
geknodefle Zeeflakje met wier hoornen: dit 
{chynt my toe veel overeenkomst te 
hebben met het vorige zacht gedoornd 
Zee-flakje; want de gedaante van den 
kop en het lichaam, als mede de gewoo- 
ne grootte, zyn zeer overeenkomftig 
met het laatst befchrevene: doch de ver- 
fierfels op den rug zyn verfchillende; 
he: heeft behalven de vier hoorntjes, wel- 
ke op het hoofd taan, en waar van ‘er 

twee 


ZEE-INSECTEN 29% 


twee recht daar boven op, en twee 
fchuins voorwaards ftaan, noch negen 
paar tepel- of knodsgelyke lichaamen op 
den rug, gelyk het zelve is afgebeeld by 
Fig. 3, A. in zyn natuurlyke grootte, 
maar vergroot by Fig. 3, B. in eene krui- 
pende geftalte, op een takje koraalge- 
was, (waar aan ook noch een verlaten 
kelkje van eenen zwemmenden Polyp o- 
verig is ,) terwyl deze Slakjes zich ook ’t 
meest bevinden opde zeedraad- en zee- 
dennegelyke koraalgewasfen: de eijer- 
trosfen dezer Slakjes zyn ook van dezelf. 
de gedaante, als die der vorige reeds 
befchrevene Slakjes, en ziet men ’er 
hier een vergroot afgebeeld by Fig. 3, Ce 
men vindt, in en om deze eijertrosjes, 
noch dikwils zeer kleine Infeéten, gelyk 
de Heer BASTER zoodanige aantrof in, 
foortgelyke eijertrosjes, en die afgebeeld 
zyn, in zyn Ed, Natuurk, Uitfpanning. 
Plaat 5 BB Fig. 6, welke Infeéten ik oor- 
deele hierin hun aas te vinden, zonder 
dat zy juist uit die eijertrosfen geboren 
worden, zoo als ik gelegenheid zal 
hebben noch nader by de volgende flake 
befchryving aan te merken. 

De kleur dezer flakjes is graauw, of 
ook wel bleekrood ; de knodsjes zyn eex 
| 15 nig: 


298 L. BOMME OVER DE 


nigzins doorfchynende, doch in het dik- 
{te gedeelte wat donkerer ; zy zwemmen 
mede aan de oppervlakte des waters, 
met de knodsjes naar beneden hangende, 
en in geduurige beweging , ook laten zy 
zich vry lang in glazen met zeewater 
levendig bewaren, 


Fen 5. de Zee-flak, die ik noem het 
Legeltje, met eene fler op de fluit. 


Dit Slakje, dat in de Natuurlyke groot- 
te is afgebeeld by Fig. 4, A, kruipt 
op een tak van de Alcyonie, by den Heer 
BASTER genoemd zacht getakt „A/cpo- 
nium: ik heb dit Slakje vry dikwils aan 
onze zee-ftranden ontmoet, meest altoos 
op de gemelde Alcyonium, doch wel 
voornamenlyk van herfst- tot winter- 
maand; van grootte en kleur gelykt het 
vry wel naar eene der witgraauwe kink- 
hoorntjes, die men kaurus noemt; het 
is zeer overeenkomftig van kleur met de 
Alcyonie waar op het zit; zoo dat men, 
in den eerften opflag, t zelve niet zoude 
aanzien voor een diertje, maar voor één 
Ri met dat gewas zelve zoude hou- 

En. '741 

Deze Slak is van onderen plat, pen 

| en- 


ZEE-INSECTEN 299 


bende van voren eene fcheiding, die 
zich vry diep en wyd van onderen uit- 
breidt, wanneer het dier op den rug ligt, 
en poging doet om zich te keeren; van 
boven dikverheven eyronds gewys, en 
van achteren rond loopende; het boven- 
fte deel des lichaams is als met een pels 
overdekt, waar van, onder het gladde 
deel, zich een weinig als een zoom uit- 
puilende voordoet ; dit overdekfel is 
zeer ruig, zynde alom met zachte punten 
bezet, waarom ik *t zelve het Zegel-flakje 
heb genoemd; voor aan het hoofd heeft 
heteen aartig fnuitje, t welk den ingang 
geeft tot de holle opening zoo even 
gemeld ; het heeft twee hoorntjes of 
fprieten, die fraai geribt zyn, aan de 
voorzyde als een rosmaryn-takje, doch 
aan de achterzyde van dezelve, met 
dwarsfche ringswyze vezels, 

Maar het allerfraaifte in dit diertje 
is de bloemgelyke fler, welke op de 
ftuit prykt: deze is achthoekig of bla- 
dig, yder blad van deze bloem is voor- 
zien met een rib, uit welke wederom 
zydfcheuten voortkomen , met veele 
kronkelende uitbreidingen , van eene vry 
doorfchynende graauwe witte kleur, zoo 
als zich duidelyk vertoont in de, wat 
| ver- 


Zoo Le BOMME OVER DE 


vergroote, afbeelding van een foortgelyk 
Slakje by Fig. 4, B. en zoo een enkele 
tak fterk vergroot by Fig. 4, GC, 

In het midden van deze fter is een 
achthoekige vlakte, waar in fomtyds ees 
ne opening te zien is, uit welke ik het 
diertje eenige ftoffe heb zien ontlasten ; 
dies ik vastftelle dat het de anus zy. 
Deze fter is zeer gevoelig, op de minfte 
aanrakinge trekt het diertje dezelve zoo 


kort in een als het haar mogelyk is, 


voorts is onder het voortkruipen dit deel 
in eene geduurige beweginge. 

De Slak hecht zich zeer fterk aan de 
Alcyonie, gelyk ook aan het glas, en 
kan niet dan met moeite daar van wor« 
den afgefcheiden; zy kruipt vry fchie- 
lyk voort, en langs het glas opwaards 
naar boven; als dan blyft ze hangen met 
haar plat onderdeel aan de oppervlak- 
te van het water, en maakt een flaauwen 
voortgang ; zy buigt zich hol als een 
fchuit, en wel inzonderheid als men de- 
zelve wil nederftooten. Somtyds heb ik 
wel eenige druppels water in die holte 
laten vallen, wanneer het Slakje zich 
niet konnende ophouden, een lucht- 
blaasje (zoo als ik duidelyk zag) ontlast- 
te, aan ’t welk een lymachtige draad 

was; 


ZEE-INSECTEN 3oï 


was, dewelke het Slakje noch eenigen 
tyd ophieldt, tot dat het eindelyk zich 
rond trekkende naar beneden tuimelde, 
By het aanraken trekt het zich fterk in 
een , en omgekeerd wordende of getergd, 
rolt het zich rondachtig, even als een 
Eegel. Ik heb deze Slakjes dikwils by 
elkander gezet, doch nooit paaring in 
dezelve konnen gewaar worden, ook niet 
dat zy eenig aas gebruikten, behalven 
e voorfchreven? Alcyonie, op ’t welke 
een dezer Slakjes is afgebeeld Fig, 4. 


In flachtmaand 1770, zulk een Slakje 
in een glas met zee-water hebbende ge- 
zet, zag ik korts daarna, dat zich eene 
eijertros by dezelve vertoonde, als een 
gedraaid reepje papier in gedaante, en 
van een lymerig geftel, met zeer veele 
ronde lichaamtjes (die ik eitjes achte te 
zyn) daarin vervat, zoo als op deze 
plaats mede is afgebeeld by Fig. 4, D. 

By het overzetten van dit Slakje in 
een ander glas met versch zee-water, 
vond ik kort daar aan ‚een gelyken eijer« 
ftok of eijertros, doch in het ronde ge« 
flingerd om de Aleyonie: ik ftel vast dat 
dezelve van deze Slak moest wezen ; 
alzoo ’er geen ander Infet in ’t we 

| | glas 


Bog L.°'BOMME OVER DE 


glas was geweest, ’ geen my bekwaam 
fcheen om dit voort te brengen, 

Doch ik was zeer verwonderd, na 
twee of drie dagen, den eijerftok mer- 
kelyk ontledigd te vinden van die li- 
chaamen , welke my eijeren te zyn toe- 
fchenen; en ín plaats van dezelve te be- 
fpeuren zeer kleine ftipjes, in een ge- 
duurige beweging. | 

Toen ik by eene fterke vergrooting, 
door % voorwerpglas N, 2 van ’t micros 
fcoop van Adams, deze mg befchouw- 
de, zoo vertoonden zich aan my een 
meenigte van Raderdiertjes met twee 
raderen, welke ik terftond hier na zal 
befchryven. Ik nam dezelve geduuren- 
de twee dagen naauwkeurig waar, doch 
merkte dat zy allengskens verdwenen, 

In het eerfte voorkomen zoude ik by- 
na hebben befloten , dat deze Raderdiert- 
jes, in dezen eijerftok en uit deze eitjes 
hun beftaan hadden ontfangen : doch 
de tweede gevormde eijertros, dien ik 
ontdekt had, in een glas, waar in ik 
zeker wist, dat geene andere Infeten 
dan deze Slakjes waren geweest , deedt 
my , met meerder zekerheid, het befluit 
opmaaken, dat deze Raderdiertjes wel 
in dezen eijertros konden zyn ae 

je 


ZEE-INSECTEN. So3 


doch uit andere en noch kleinder eitjes, 
welke ook wel in dezen eijertros werden 
gevonden, maar door diertjes van hun 
foort daar ín waren gelegd; of tgeen 
my noch wel ’t naaste toefcheen , dat 
de Raderdiertjes op dezen eijertros aas- 
den, en hun voedzel ten koste en ruïne 
van den tros zelven vonden, ° welk dan 
een natuurlyke reden konde zyn, van 
de verdunning der daar in vervatte cije- 
ren, 

Doch om, na dezen uitftap, weêr te 
keeren tot onze Zegelflakjes; deze Slak- 
jes zyn al yry hard van geftel, ik heb 
dezelve meer dan drie weeken lang le- 
vendig bewaard; zy vergenoegen zich 
niet met haare wooninge in het glas met 
zeewater , maar kruipen ook zelfs uit de 
fles, benedenwaards tot op de grond 
van het vertrek; doch konnen % zonder 
zee-water (zoo ik heb ondervonden) niet 
lang levendig houden. 

Na het opgeven dezer waarnemin- 
gen „en de befchryving van die vyfderlei 
foorten van onderfcheide Zeeflakjes, 
zal ik dezelve befluiten met eene alge: 


“meene aanmerkinge, 


Wanneer wy acht geven op de ver. 
fchil- 


304 Le BOMME OVER DE 


fchillende gefteldheden van deze befchre- 
vene Slakjes, zoo als die op onderfchei- 
den wyzen zyn getakt, getepeld , ge- 
doornd of met bloemswyze uitbreidin- 
gen voorzien, ontdekken wy daar in 
wel terltond ongemeene fieraaden, die 
onze verwondering verwekken, en die 
ons doen verbaasd {taan over de ver- 
fcheidene uitwerkfelen van des grooten 
Scheppers alvermogen, 

Doch niet minder geven ze eene ge- 
reede aanleiding, om te vermoeden, dat 
‘er niets van dit alles te vergeefs zy ge- 
fchapen, maar dat buiten twyfel elk van 
die deelen, door den alwyzen Kontfte- 
naar, tot een noodzakelyk gebruik zal 
zyn gefchikt; dan hier van betuige ik 
weinig met zekerheid te konnen zeggen. 
De gedachten, welke de Heer P. BO D- 
DAERT opgeeft in deszelts Aanteeke- 
ningen op het 3 ftuk van Prof, PALLAS 
dierkund, mengelwerk, pag. 7, L.f., na- 
menlyk: dat alle die verfcheiden fran- 
jes en fieraaden op den rug, (en veel 
licht ook elders) dienen zouden tot, en 
in de plaats van kiewen, en dus ftrek- 
ken om het werk van de longen te ver- 
richten, zyn niet van waarfchynlykheid 
ontbloot, doch boven dien fchynen don 

Zele 


EE IE AT en mee re ve en 


ZEE:CINSECTEN 305 


zelve in de beweging, zoo van kruipen 
als zwemmen, ook bevorderlyk te zynj 
en wellicht dienen dezelve mede tot bes 
vordering van een meerder gevoel of ge- 
waarwordinge van uitwendige voorwer. 
pen, ter vervullinge misíchien van * ges 
brek aan oogen, die ik noch niet heb 
konnen ontdekken, of ook tot befchers 
ming en afwering van fchadelykheden, 
Doch dit alles is noch voor ons bedekt 5 
en welk een ruim veld blyft hier noch 
niet over, ter nafpeuringe van de wyze 
oogmerken des grooten Makers, zelfs 
in de kleinfte en geringst geachte wers 
ken der fcheppinge, die echter, op hun 
zelven befchouwd;groot zyn, en blyken 
van ’s HEEREN Heerlykheid, en die „zoo 
wel als de allergrootfte gewrochten van 
zyne hand, zyne eeuwige kracht en God 
lykheid doen verftaan en doorzien, 


IL De ziz-RADERDIËRDJES 


Van de befchouwinge der wyfderlet 
Zeeflakjes zal ik nú overgaan, om te 
melden, ’t geen my nopens de Zee-rá- 
derdiertjes is voorgekomen ; waar van ik 


_twee foorten zal befchryven : ten 1. met 


SH, DEEL. EN, tweg 


306 L. BOMME OVER DE 


twee radertjes, en ten 24 met wier fa- 
dertjes, 


Ten 1, Het Zeeeraderdiertje tet twee 
radertjes. 

… Van dit diertje, dat zich als een ftipië 
voor het bloote oog vertoont, heb ik 


reeds ter loops melding gemaakt, by 


het vorig befchreven Kegel Zeeflakje met 
de fler op de fluit; thans zal ik uitvoe- 
rig melden, ’ geen ik daar in heb waar- 
genomen, bgn 
_ Het zelve is befloten in een zeer door- 
fchynenden zak, of dubbelen fchulp;, 
waar in zich het min doorfchynend li: 
chaam van een langwerpig trechtersge- 
wyze, doch dikwils veranderende, ge- 
daante vertoont ; het brengt twee fnuitjes 
met radertjes voorzien naar buiten uit; 
en draait die radertjes zeer fchielyk als 
tegen elkander ín, waar door een fterke 
draaikolk wordt gevormd, en dit ge- 
fchiedt onder het fchielyk voortgaan 
van het diertje, en wel doorgaans in 
eene rondzwervende beweginge; vindt 
het onder den weg iets naar genoegen 
tot voedfel, of ontmoet het iets *t geen 
% fchynt te vreezen, zoo trekken ze 
| e 


OT TEE TE POT 
5 rs et z 


ZEEGINSECTeEN 305 


de radertjes naar binnen; en het fluit 
zich, alles voor een korten tyd; dicht in 
den fchulp. : 

Dit diertje fchynt zich veel te ónt: 
houden by de eijertrosfen der Slakjes; 
die het wellicht en zeer waarfchynlyk 
tot voedfel gebruikt: het is afgebeeld ; 
fterk vergroot, by Fig: 5, letter A en B, 
en wel in tweedeflei (tand: de eene op Zy- 
de by letter A; men ziet in den doorfchy- 
nenden fchulp, die alseen zak is-(zoo als 
ik ftraks gemeld hebbe), het lichaäm 
van het diertje van een trechtersgewyze 
gedaante, die van onder puntig is ; doch 
aan ’tbovenfte gedeelte breeder uitloö- 
pende, en zich in twee fnuitjes verdeelt; 
aan ‘t einde van welke de genoemde 
radertjes zich bevinden; de andere by 
letter B ziet men fchuins van boven ins 
Ik heb dezelve in een redelyk groot aân= 
tal by elkander aangetroffen; doch kon- 
de ze niet lang in % leven behouden; 
aangezien dezelve al zeer fchielyk vers 
minderden en onzichtbaar werden: 


Ten 2, Het Gee-raderdiertje iet wief 


_ raderijes, 


… Behalven. het Zoo evengetmelde foött 
| V 2 vän 


508 LL BOMME OVER DE 


van Zee-raderdiertjes met twee radert: 
jes, heb ik noch een tweede foort ont- 

ekt, dat ten minften van vier radertjes 
is voorzien, 

Was op den 25 van Zometmaánd; 
dat ik, verfcheiden zee-wieren by een ver- 
gaderd hebbende, onder dezelve op- 
merkte een fchielyk voortfchietend diert- 
je,’tgeen voor het bloote oog flechts als. 
een myte in grootte voorkwam, en maar 
even zichtbaar was, Met veel moeite 
bracht ik het zelve in * brandpunt van 
*tglas No. 3 van Adams microfcoop , en 
ik vond my aangenaam verrascht, door 
te ontdekken dat het was een zonderling 
Raderdiertje, van gedaante als in de ne- 
vensgaande Fig. 6 {taat afgebeeld, 

Wanneer het ftil lag, was het lang- 
werpig vierkant, van onderen rond loo- 
pende, omtrend aan een wapenfchild 
of een zak gelykende, doch in werkin- 
ge zynde wordt het meer langwerpig, 
echter altoos zaksgewyze, waar in men, 
door de tamelyk doorfchynende bekleed- 
fels, de ingewanden ontdekte, die aan 
een bruine vlak gelykvormig waren. 

Aan het boveneinde bracht het, aan 
de beide zyden, een fnuitje uit, ’t 
geen elk voorzien was aan ’t einde met 
Le 66/3 


ZEE-INSECTEN Zog 


één radertje, ftaande verticaal met het 
platte van * diertje; recht van voren: 
vertoonden zich, half uitkomende, twee 
radertjes in een horifontaalen {tand ; en ik 
twyffel zeer of ‘er niet noch een derde 
zich in’t midden wat lager bevondt, doch 
dit konde ik niet duidelyk genoeg onder- 
fcheiden, door de fterke beweging wel- 
ke deze zichtbaare radertjes maakten. 
Voorts had het diertje vier fcherpe 
hoorntjes of doorns, recht voor het 
hoofdftuk ; die ook een weinig zydelings 
beweegbaar waren, en fchielyk ingetrok- 
ken en ook uitgeftooten konden worden. 
Ik zag dat het diertje fomtyds iets als 
een driehoekige lip voortbracht, aan 
eenig ander liehaam zich vasthechtte;, 
en als vertuidde, en in dien ftand,en ook 
wel zonder dezelve, met al deszelfs ra- 
dertjes zich fterk tot draaijen begaf, ma- . 
kende een geweldigen draaikolk rondom 
zich, en alles naar zich toetrekkende; 
wanneer het iets had gekregen , dat naar 
“deszelfs genoegen fcheen te zyn, wer- 
den alle de uitwendige leden, zoo ra- 
dertjes als hoorntjes, ingetrokken , en 


“het diertje vertoonde zich als een zak of 
fchildje hier bevorens gemeld, zonder 


uitwendige beweging ; terwyl echter zich 
ee V 3 bin- 


310 Ä, BOMME OVER DE - 


binnen in het zelve eene, fchoon min: 
der {terke, beweging bleef voordoen. 
Na een korten tyd, begon het op 
nieuw het vorige werk van draaijen te 
verrichten ; verfcheidene lichaamtjes „die 
het diertje naar zich haalde, door mid- 
del van dit-draaijen , ftuiteden tegen de 
vier hoorntjes of doorns, die (zoo als ik 
even gemeld hebbe) vooruitftonden , 
en-dan verwekte het diertje een fchok- 
achtige beweging, waar door dezelve li- 
chaamtjes los geraakten, en. voorby dre- 
ven, Kenigen tyd op eene plaats. be- 
paald gewerkt hebbende , fnelde het we- 
der- voort,;-al. draaijende,- en wel den 
meesten tyd in den omtrek van een cir- 
kel ;het bovenfte dekftuk fchynt my toe 
fchildsgewyze te zyngevormd, gelyk ook 
van onderen „ tot beveiliging van het 
diertje, terwyl de radertjes als de gry- 
pers zyn, welke, door hun draaijen ín 
een werticaale en horifontaale werking ‚al- 
le omleggende lichaamen tot zich lokken, 
en dat de vier hoorntjes dienen, eens- 
deels tot een. wapentuig voor het diertje, 
om zich te beveiligen, en anderdeels;, 
om de al te groote voorwerpen aftewe- 
ren, en te rug te houden, op dat ze het 
diertje niet te flerk treffen, of in den 
et | mond 


ZEE-INSECTEN 31E 


mond ingaan, terwyl het zich door 
fchudden gengegzaam daar van weet te 
ontlasten, 


Hoe wonderbaar konftig. is zulk een 
klein en byna onzichtbaar diertje “toe- 
gefteld door deszelfs grooten ‘Maker! 
en naar den eisch van deszelfs behoeften 
met alle werktuigen voorzien, beide om 
zich voedfel te bezorgen, en zich te 
konnen beveiligen! en dit alles in den 
omtrek van een {tip! sjojn | 

Een konsttuig , zoo verwonderlyk;s 
was echter eeuwen onbekend: van‘hoe 
weinig redelyke wezens is dit mogelyk 
maar befchouwd! waar toe vergroot- 
glazen moesten worden uitgevonden ter 
ontwaarwording. 

: Waar is de eindpaal van GoDps wer: 
en! 


_ Ten IIL- De EIFERTROS) en eerst 


uitgekomen ZEEKATFE. 


_ Ik vinde dat het niet onnuttig zal zyn, 


_ by de vorige befchrevene Zee-Infeften, 
noch te voegen den Zijertros , en ’teerst 


uit den zelven gekomen diertje „ % welk 


V 4 tot 


0 


SI Le BOMME OVER DE 


eene der foorten van Zeekatten fchynt te 
behooren. 

OF fchoon het geflacht der Zeekatten 
door verfcheiden zeer geleerde Mannen 
is behandeld , en tot de inwendigfte dee- 
len toe doorzocht en opengelegd, vins 
de ik, in de navolgende befchrevene, 
noch merkelyk verfchil, zoo in ’ diertje 
als den eijertros, met eenige my onder 
het oog gekomene. oil 

Ik zal derhalven de befchryving hier 
van ter neder {tellen , zoo als dezelve 
van my is waargenomen. 

„Op den 6 van hooimaand 1771 , vond 
ik, op hetftrand van het eiland Walche- 
ren, aangefpoeld iets flymerigs, ’t geen 
ik dachte een Qual te zyn, doch by na- 
dere befchouwing bevond ik het een eijer- 
tros te wezen: na dat ’ zelve ín een glas 
met zeewater gefteld was , vertoonde het 
zich duidelyk te zyn een tros van verre 
over de tweehonderd druif- of besgelyke 
lichaamen , van een lil- of flymachtige ge- 
fteldheid, ieder bes omringd van een 
taai vlies, van boven eindigende in een 
fteeltje of ftaartje, waar door alle de 
besfen zich vereenigden aan een door- 
gaanden taaijen band , welks einden zich 
te famen hechteden, en dus een oe 

rans 


ZEE-INSECTEN 318, 


krans maakten, zoo als is afgebeeld Fig, 
7, D. doch fterk verkleind, zynde wel 
ruim zes duim in middellyn, en was de- 
ze geheele tros vast aan een takje hout- 
rys, veellicht van eenig zeewerk afge- 
flagen; de besfen waren van dezelve 
grootte, zoo als een groep van vyf ftuks 
alhier is afgebeeld Fig. 7, A. dezelve 
waren in verfcheiden lagen, en als in 
bosjes, by een getascht; zy hadden een 
aschgraauwe kleur, doch teffens zoo door- 
zichtig, dat men duidelyk de kleine 
diertjes, daar in vervat , konde befchou- 
wen, welke ten getale van twintig tot 
dertig in ieder bes, wederom elk in een 
byzonder vliesje befloten , zich vertoon: 
den, en oeffenden daar in een kleine be- 
weging van draaijen en werking. 

Na dat dezelve eenige uuren in het 
glas hadden geftaan, bevond ik dat zeer 
veele diertjes, uit het hun befluitende 
byzonder en gemeen vlies, waren uit- 
gebroken, en door het water heen 
zwommen, doch ook fommigen naar 
den grond zich ’ meest begaven; ge- 
fchiedende de zwemming vry fchielyk. 

Ik bracht dezelve onder het micro* 


k en oe 5 Fig. 


BI Le BOMME OVER DE 


Fig. 7, G. efì in natuurlyke grootte by B. 
Het diertje, zoo als het hier getee- 
kend is, betreffende, het bovenfte deel 
‘was dat, het welk in ’zwemmten voor- 
ging, en dus zoude men moeten oordee- 
len dat dit het hoofdftuk zy; ten ware 
men telde dat de eigenfchap van dit 
diertje was, achter uit te zwemmen; ter- 
wyl ’er veele redenen zyn, die ons doen 
befluiten , dat in dit diertje, overeenkom- 
ftig met alle waargenomene Zeekatten, 
het alhier geftelde onderfte deel inder- 
daad het bovenfte was; de groote zwar- 
te flippen zullen dan de oogen zyn, de 
daar aan volgende uitftekende punten de 
voelers en armen. i 
Het lichaam van * diertje is langwer- 
pig rolrond , aan het hier vertoonde bo- 
vendeel als met een bolronden knop ein- 
digende, omhangen meteen doorzichtig 
vlies, als een fchoudermanteltje, asch- 
graauw van kleur, met bleekroode ftip- 
pen ‘bezet, en aan deszelfs bovendeel 
twee tongswyze uitftekken hebbende. 
Dit manteltje opende en floot: zich 
beurtlings in het zwemmen ; uit het zel- 
ve naar beneden kwam voort een ver- 
breeding vals twee fchenkels, waar op 
twee zwarte ftippen,' die wii de 
et A EN y 


__afbeeldinge geeft, in de uitgezochte Ver- 


ZEE-INSECTEN 315 


Iyk de oogen. zyn, en eindigt in twee 
halfmaanswyze grypers of fprieten, en 
tusfchen. beide hairfyne. vezels, welke 
dan de armen of grypers zullen worden, 
De fprieten vertoonden. zich aan de 
binnenzyde getand; het diertje was 
zeer doorfchrynend, en ik zag de bewes 
ging der ingewanden, vooral door het 
fchoudermanteltje, vertoonende: eenige 
afhangfels aan deszelfs bovenzyde, zich 
beurtlings op en neder bewegende; de 
diertjes. hield ik ruim drie- dagen leven- 
dig, en in den eijertros noch langer, ko- 
mende. allengs meerder en-meerder uit 
den eijertros; hun aantal moet al zeer 
groot zyn, en meerder dan een halfdui- 
zend in dezen tros vervat zyn geweest, 
Tot wat geflacht der Zeekatten °t zel- 
ve behoort, is my noch niet duidelyk; 
de kleinte van het diertje , eerst uit den 
eijertros gekomen , maakt deszelfs onder- 
fcheidene deelen minder kenbaar , en 
welke boven dat veellicht in ’ opgroeik 
jen noch merkelyke verandering zullen 
ondergaan, | gov 
„De gewoone Zeekat, Sepia „ van welks 
eijertros en eerst uitgekomen: diertje de 
geleerde Heer NOSEMAN een fraaije 


han. 


316 L. BOMME OVER DE 


handelingen van den Heer HOUTTUYN, 
IL. deel plaat 6, werfchilt eenigzins in 
den eijertros, maar merkelyk meer in 
het Zeekatje zelf, 

… De Spaanfche Zeekat, Loligo, komt 
in de gedaante des volwasfchen diers 
eenigzins nader, doch de gedaante van 
den eijertros, welke de Heer BOHADSCH 
daar vän geeft, zoo als ook het kleine 
Zeekatje uit den tros eerst voortkomen- 
de, te zien in deszelfs werk de Anima- 
libus Marinis plaat XII, verfchilt ook 
merkelyk van de myne, 

_ Derhalven zoude in aanmerking ko- 
men de Zeekat, die het lyf van achte. 
ren met twee vlerken heeft, befchreven 
en afgebeeld by den Heer HOUTTUYN, 
in deszelfs fraai werk de Natuurl. Hiftor. 
der dieren en planten &c. 14. {tuk plaat 
CXI. Fig. 3, doch, behalven noch een 
merkelyk verfchil in de gedaante, is de 
voortkoming der jongen uit de moeder, 
volgens den Heer PONTOPPIDAN ; 
daar mede zeer verfchillende ; weshal- 
ven ik voor ’t naast achte, (op aanleiding 
van den zeer geleerden Heer BASTER, 
welke, na’t zien van myne zfbeelding, 
“my met zyn Weld, raadgeving wel 
„wilde te hulp. komen), te moeten Ee 
et , Eels 


Bt: 


ZEE-:INSECTEN S3ij 


ftellen, dat dit diertje is de kleine Zees 


kat , Sepiola, by den Ridder LINN zus 
de vyfde foort, by RONDELET de Pis 
cibus pag. 519 befchreven en afgebeeld „ 
en by den Heer HoUTTUYN Natuurl, 
Hiftor. LD, 14 (tuk bl, 399 aangehaald, 
en met eenige sed afgebeeld , 
plaat CAT. Fig. 4, welke het naast by, 
gelykt, doch waar van ik den eijertros 
nergens heb afgebeeld gevonden, en des« 
wegens iets zeldfaam, voor al op onze 
kusten, zal zyn. 


Middelburg den 3o December 17715 


SAR CO Ah a 
a bz â ap) 


Vege 


Verklaring van de hevensgaande Plaat, 


een kruipenden Îland vertoonds 
A. In zyn natuurlyke grootte. j 

__B. ’tZelve vergtoot. ma 3 

Fig.2. Het gevederd of zacht gedoofndé Zee-flak- 
je, mede in een kruipenden ftand, 

A. Ín zyn natuurlyke grootte. 
B. ’tZelve vergroot. “ - 

Fig. 3. Het geknodsfte Zee-flakje , Krüipende op 
een. tak. koraalgewas, waar aän van boven 
een verlaten kelkje van een Polypje, en 
van onder-een cijertros, - 

A. ’t Slakje in zyn natuurlyké gfootte. 
B. ’t Zelve. vergroot. 

___C, Deszelfs Eijertros vergroot, 

Fig. 4. De Zeeflak génoemd het Ecgêltje met een 
{ter op de ftuit. 

A. In. zvn natuurlyke grootte, kruipende op 
een tak van her zacht-getakt Alcyonium, 

„B; Het zelve een weinig vergroot, recht op 

den rug gezien, tegen de wanden van ’ glas 
opkruipende. 

C. Een blad of ftraal van de fter welke op de 
ftutt ftaat, fterker vergroot. 

D. De eijertros van dezelve Slak in zyn na- 
tuurlyke grootte. 

Fig. 5. Het Zee-Raderdiertje-met twee radertjes, 

A. Gezien op zyde, 

_ B. Gezien fchuins van boven ins | 

Fig. 6. Het Zee-Raderdiertje met vier tadertjes ef 
hoorntjes: kg 

Fig. 7. A. Eenige Besferi van detieijertros, vaneen 
foort van Zeekatten, in deszelfs natuurly= 
ke grootte, de ongeborene Zeekatjes daar 
in te zien, mede in natuurlyke grootte. 

B. Een Zeekatje daar uit voortgekomen in zyn 
natuurlyke grootte. 

C, Het zelve vergroot. 

D. De geheele eijertros aan een takje hout 
vastgelymd; zeer verkleind vertoond; 


Fig. r. Het hartshoorn gelyk getakt Zek-fläkje in 
d & 


ZI Deel, 


en. 


„va ed Genocifchap. 
ZIT Deel, bl 218. 
» Óf. 318, 
4, 


& 


Sh radar 


Pr 


Ì Bladz. 518 
VERHANDELING | 

OQO VER DE 
KEIZERLYKE SNEDE; 


D. HGALLANDAT, 
WEEKE 


De alleenwyzen GOD op ’thoogst te 
verheerlyken, het gantfche Mensch- 
dom, en voornaamlyk den Landgenoo« 
ten , voordeelig te wezen, en allerleije 
nuttige kunften en wetenfchappen voort 
te planten, is de eerfte wet, die zich. 
dit Genootfchap, van deszelfs aanvang 
heeft voorgefchreven, en als deszelfs 
voornaam doelwit te zullen blyven, aan 
het algetheen heeft medegedeeld, 

‚Ik vertrouwe;, dat niemand zal mise 


pryzen; dat ik, het genoegen hebbende 
een medelid van het zelve te zyn, ook 
trachte, zoo veel in my is; aân dezelve 

te voldoen, en, daar de oefening der. 


kunst, 


flo DH. GALLANDAT OVER DE 


kunst, waar aan ik my heb overgége: 
ven , en tot welker voorlezing my de 
Ed, Achtbaare Regering dezer ftad ge- 
roepen heeft, my veele gelegenheden 
doet voorkomen, waar in deze drie ein- 
den dikwyls famenloopen, oordeele ik 
het geenzins ongefchikt eene kunstbe- 
oeffening voor te dragen, welker her- 
ftelling zoo veel meer te wenfchen is, 
als door deszelfs gelukkige gevolgen , 
GoD, de Schepper van al % gefchape- 
ne, door de behouding van een mensch ; 
het pronkftuk zyner werken, op *% 
hoogst verheerlykt, het menschdom, 
door de toebrenging van een Lid aan 
de algemeene maatfchappy , bevoor- 
deeld, en geene der minfte beoeffeningen 
van de Heel. en Vroedkunde voortge- 
plant wordt, ik meen de kunstbeoeffe- 
ning, die bekend is onder den naam van 
de Keizerlyke Snede, en by welks ver- 
handeling ik de gunftige aandacht van 
den lezer verzoeke, 


… De Keizerlyke Snede is eene heelkún- 
dige bewerking, waar door eene infny- 
dinge in den buik eener zwangere vrouw 
gedaan wordt , om haare vrucht door 
die opening ter weereld.te brengen , heb 
z 


KEIZERLYKE SNEDE: 3ät 


zy dat het kind in de holligheid der ly£ 
moeder is gegroeid, dan wel in de eijers 
nesten of in de trompetten van #a/lopi- 
us, uit welké het kind veelmaalen in de 
holte des buiks gevallen , voor in de hol 
te des buiks gegroeid gehouden iss 

Veelen zyn van gedachten, dat deëe 
kunstbewerking de Keizerlyke Snede of 
Setio Cefarea wordt genaamd naar Jus 
lius Cefar , Roomfchen Keizer ; die Zy- 
ne geboorte aan dezelve zou zjn vers 
fchuldigd geweest ; doch uit het verhaal 
van PLINIUS (a) kan men met meefder 
grond befluiten , dat de eérfte Cefar zy: 
nen naartì van dege kunstbewerking zelve 
heeft verkregen, naamlyk van ’t woord 
Cefo, en dat de kinderen die op deze 
wyze ter weereld kwameri, Cfares aut 
Cefones, à Cefo matris utero, ef uitge: 
{nedenen genoemd wierden; 

Deze kunstbewerking wofdt in twéé 
onderfcheidene omftandigheden in % 
werk gefteld: 1. Als de moedef geftóf- 
ven is en het kind leeft, om het zelve ir 
‘tleven te behouden, 2, Als de inoeder 
leeft, en het kind, levend of dood; door 
geen ander middel ter weeteld kân ge: 


1 DEEL X% brächt 


(a) Ëfbor: Natur. Libr. vrt. Cap. 1 Confs Vossro ri # 
Etymlogico V, Cefones, &.Not: ad SUETONIL Cafarent 6: i3 


322 DH. GALLANDAT OVER DE 


bracht worden , om moeder en kind, of 
teri minften een van beiden; uit de kaa 
ken des doods te redden —- Ik zal my 
_ thans alleen tot de eerfte omftandigheid. 
bepaalen: +0 „ol: 

De Griekfche fchryvefs verhaalen; 
dat „Efculapius uit zyns moeders buik 
door „Apollo gefneden was, en VIRGIL 
us, de Prins der Latynfche Dichters, 
zegt dat Zycas uit zyne overledene moe- 
der. gefneden is (b). Schoon men aan de 
echtheid van hun verhaal mocht twyffe- 
len, kan men echter daar uit opmaken; 
dat de Keizerlyke Snede by de gryze al- 
oudheid niet onbekend was. zis 
… Men kan geenzins twyffelen ; dat deze 
kunstbewerking op reeds geftorvene 
vrouwen, van ouds, by befchaafde vol- 
keren in gebruik was, vooral binnen 
Romen, alwaar, volgens * getuigenis 
van PLINIUS (c), drie beroemde man- 
nen door dezelve in ’ leven behouden 
Zyn, naamlyk Scipio de Afrikaner (Ps 
Cornelius Scipio), de eerfte Cef/ar, en 
de krygsoverfte Manilius. 

Hier uit kan men met grond befluis 

tens 


Cb) Tede Lycam ferit exfeltum jam matre peremtas 
Leb. 10. ZEneidos , vers, 315. 
Ce) Laco Citat, 


KEIZERLYKE SNEDE! 333 


ten, dat deze kunstbewerking, in dië 
beroemde weereldftad, niet alleen zeer 
gemeen was; maar ook dikwyls met ee- 


ne gewenschte uitkomst in twerk wierdt 


gefteld— Men zal zich hier over geen: 
zins verwonderen, indien men flechts 
aanmerkt: £ ACTON 
1. Dat de gevallen, ‘waar in de Kei: 
zerlyke Snede te pas komt, veelvuldiger 
voorkwamen, uit hoofde dat ’er in dien 
tyd, by gebrek van eene goede behan- 
deling, veele vrouwen onverlost ftier- 
ven, die men thans door de kundigheid 
der Vroedkundigen in ’tleven behoudt. 
2, Dat, de Koninglyke wet verbiedt ee- 
ne bevruchte vrouwete begraven; ten zy de 
vrucht alvorens baar uitgefneden zy: die 
daar tegen doet ‚ wordt gehouden de vrucht 
met de bezwangerde gedood te hebben (d). 
Deze wet wordt door de Rechtsgeleer- 
den de Koninglyke of Lex Regia ge- 
naamd , zoo wegens haare uitmuntend- 
heid, als om dat men meent, dat zy 
door den tweeden Roomfchen Koning 
Numa Pompilius zoude ingefteld zyn. 
Deze wet is zekerlyk, ten opzichte 
2 VAR 


_…_(d) Marcellus; Leg. 2. II. De môrtuô inferendo et [ez 
pelchro edificando, (Lib, Xi. Tr. 8. Digeftor.) cum Hotis 


…_ Gotbofredi, 


334 DH, GALLANDAT OvER DE 


van het onderwerp daar ik Van fpreek, 
door een beginfel van menschlievenheid 
voortgebracht, Kan het voor een ge- 
voelig mensch onverfchillig zyn, dat een 
vrucht in de moeder fterft of niet? Is iet 
biliyker, iet gerechtelyker , ja iet Chris: 
telyker, dan een onnoozel wicht, dat 
noch leeft, wanneer de moeder reeds 
overleden is, en door zyn kloppen en 
Ípringen in de uiterfte benaauwdheid 
zyn evenmensch om hulp roept, uit des- 
zelfs doodelyke banden te flaaken , daar 
de kunst ons ’er de mogelykheid toe aan 
de hand geeft; gelyk ook alle de Geniees- 
Heel- en Vroëdkundigen hier in over- 
eenftemmen ; zy zyn allen overtuigd van 
de onvermydelyke rioodzakelykheid de- 
zer kunstbewerking (e), die geen verde- 
re kundigheid vereischt, dan in de uite 
fnyding de voorzichtigheid te gebruiken, 
dat het kind door het fnymes niet ge- 
kwetst worde; en zy brengen overvloe- 
dige bewyzen by, daaf dezelve van een 
_ allergeweuscht gevolg is geweest. js 
en 


(e) Inzonderheid kan men hier op hazien: 6. vAN 
SWIETEN Commentaria in H. Boerhave aphorismos de Cog* 
noscendis &* curandis morbis, Tom. IW. de partu difficilis 
G. FELT MAN de Cadavere infpiciendd; Caps 27. En 
Hi F. TEICHMEYVERI Ieffitutiones Medicine Legalis vel 
Forenfis , Cap. 3. : 


| 
| 


KEIZERLYKE SNEDE, 325 


Men heeft dikwyls ondervonden, dat, 
als men in een geftorvene zwangere vrou- 
we de Keizerlyke Snede verzuimd had, 
het kind zich dan zelve heeft geredt, 
Hier van vindt men verfcheidene gedenk- 
waardige voorbeelden by de fchryvers 
aangeteekend, uit welken ik eenige zal 
bybrengen, 

T. BARTHOLINUS (f) verhaalt, dat 
eene zwangere vrouw, zes weken voor 
den tyd van haare verlosfinge, kwam te 
fterven; men meende, dat het kind in 
haar lichaam ook overleden was, en dus 
werdt alles in gereedheid gebracht om 
haar te begraven; 48 uuren na haar 
dood ontdekte men, dat de onderbuik 
en de borst opzwollen, waar door het 
laken, waar in zy was afgelegd , open- 
fcheurde; de daar by zynde vrouwen 
verwydden de knien van het lyk, en za- 
gen een dood jongetje uit zyn kerker ko« 
men, | 

HILDANUS (g) fchryft van eene zwan- 
gere vrouw aan eene fcherpe ziekte geftor- 
ven, en vervolgens in de kist gelegd zyn- 
de, om den anderen dag begraven te wor 

18 den, 


s: (f) Hift. Anat. Cent. 2. pag. 304. 


(8) Aanmerkingen bladz. 524. 


326 D.H. GALLANDAT OVER DE 


den, dat de vroedvrouw , daar by ko- 
mende, om eenige vochtigheid, die uit 
het lyk vloeide met een fpons op te ne- 
men, ‘het kind tusfchen de beenen der 
overledene vondt liggen. 

PAULUS EBERUS (h) zegt, dat tus- 
fchen Deventer en Zutphen, eenen man 
met zyne zwangere huisvrouw door de 
Spanjaarden opgehangen zynde, deze 
vrouw, na dat zy vier uuren opgehan: 
gen en overleden was, twee zoonen 
baarde, 

GASPAR RAIES (í) verhaalt, dat te 
Madrid eene zwangere vrouwe, geftor- 
ven en niet verlost zynde, begraven was, 
en dat men eenige maanden daar na, als 
haare doodkist geopend werdt, in haar 
rechter arm een dood kind heeft gevon- 
den, Ook getuigt dezelfde {chryver, dat 
de huisvrouw van Mrancois Arewvallos, 
in de laatfte maand van haare zwanger- 
heid ziek geworden zynde, binnen wei- 
nige dagen kwam te fterven , of ten min« 
ften voor dood gehouden en ook vervol 
gens wierdt begraven. De man, dien 
men 


(h) Iz Calend, Hiftor. er. 

(i) Camp. Ebf. quest. 9. Deze waarneming is 
overgenomen van’DIOMEDES CORNARIUS; #% 
Hiftor. Admirand, HARS 


“gp 


KEIZERLYKE SNEDE)’ 32 


men met allen fpoed uit een verafgelex 
gene plaats had laten haalen, kwam om« 
trend middernacht t’ huis ; en vernomen 
hebbende dat zyne vrouw begraven was, 
wilde hy zich het genoegen verfchaffen 
om ze noch eens te zien: hy deedt het 
lyk uit het graf nemen, en naauwlyks 
werdt de kist geopend , of men hoorde 
het kind fchreeuwen , het welk zich zel- 
ven had geredt, | 

Uit deze en meer foortgelyke geval- 
len, dewelke men by de (chr vers vindt 
aangeteekend, blykt duidelyk , dat het 
kind niet altyd te gelyk met de moeder 
fterft, ‘t geen bevestigd wordt, zoo door 
verfcheidene Aucteuren (men zie maar , 
gelyk het overwaardig is nagezien te 
worden, wat J. V. HORNE hier over 
fchryft in Microtechne) als uit de ge- 
wenschte uitkomfte, waar mede de Kei- 
zerlyke Snede by de ouden is bekroond; 
en dus moet men de Romeinfche wet 
billyken , welke verbiedt eene zwangere, 
doch onverloste, vrouw te begraven , 
voor dat haar het kind uitgefneden is, 

Maar wat mag toch de reden zyn; 
dat deze heilzaame wet niet meer wordt 
in acht genomen, en dat de Keizerlyke 
Snede zoo fchandelyk federt langen tyd 


328 D.H, GALLANDAT OVER DE 


verwaarloost wordt, niet tegenftaande 
de reden en de menschlievendheid ieder 
redelyk mensch de nuttigheid van deze 
kunstbewerking aantoonen, en de on- 
dervinding dezelve bevestigt? | 

Behalven dat het vooroordeel, ver- 
keerde begrippen en onachtzaamheid, 
zich federt verfcheiden? eeuwen, zelfs 
by anders befchaafde volkeren, op’ 
fterkst tegen dezelve hebben aangekant, 
en dus oorzaak van den dood van een 
groot aantal kinderen „geweest zyn, 
fchynt het verval der Ontleedkunde my 
een der voornaamtfte redenen gegeven te 
hebben, | ) 

“Is toch bekend , dat de Ontleedkun- 
de by de ouden zeer hoog geacht wierdt ; 
de heilige bladeren geven overvloedige 
blyken, dat de wyste der Koningen daar 
in ongemeen bedreven was; de wydbe- 
roemde Koningen van Zgypten, volgens 
het getuigenis der ouden ,plagten zelven 
met hunne eigen’ handen lyken te ontle- 
den ; men weet dat de Roomfche Keizer 
Marcus Antoninus een groot liefhebber 
van deze kunst was, en dat Alexander 
de Groote, in ° midden zyner krygso- 
verwinningen, zich beroemde, de Ont- 
leedkunde van Ariftoteles geleerd te er 

en ; 


| 
Î 


„ KEIZERLYKE SNEDE, 329 


ben; Severinus Boëtius, en Paulus Sergi- 
us, beide beroemde Burgemeesters van 
Romen, lieten niet na tegenwoordig te 
zyn, wanneer Galenus in ’t openbaar 
ontleedde, om daar door eene grondige 
kennis van het menfchelyk lichaam te 
verkrygen, In dien tyd werdt de Kei- 
zerlyke Snede zekerlyk als een kunstbe- 
werking van het uiterfte aanbelang aan- 
gemerkt, en dikwyls met vrucht in 
werk gefteld: maar deze menschlieven- 
de kunstbewerking heeft haare achting 
en waarde verloren in die barbaarfche 
tyden, zoo fchandlyk voor gantsch Zu- 
ropa, wanneer de Ontleedkunde, en by 
gevolg de Geneeskynde in *t algemeen , 
met de fchaduw der onwetenheid werdt 
overdekt, en alle andere nutte kunften 
en wetenfchappen aan het kwynen en 
vergaan waren; in die tyden, wanneer 
he: fteenfnyden zoodanig buiten het ge- 
bruik was geraakt, dat men ‘er op een 
ter dood veroordeelden booswicht de 
proef van moest nemen (k); en vooral 
in dien tyd, wanneer een gewaande 
Godsvrucht het openen van een lyk als 
een affchuwelyke kerkfchendery ver- 

X 5 klaar- 


Ck) Ten tyde van Lodewyk den XI, 


330 D.H. GALLANDAT OVER DE 


klaarde; moest noodzaaklyk de Keizer- 
dyke Snede als een fchandelyke daad aan- 
gemerkt worden , en vervolgens in ‘tver- 
tboek geraken; ook hebben de ge- 
chiedenisten, geduurende die barbaar- 
fche eeuwen, geen geval van het redden 
vaneen Cefar , van een Scipio of van een 
Manilius voortgebracht, maar wel dui- 
zenden voorbeelden van onnoozele men- 
fchen, die aan de woede van het byge- 

loof en onwetenheid zyn opgeofferd. 
*Is waar, dat die verhinderingen he- 
dendaags ten grooten deele weggenomen 
zyn, en men moet tot eere van deze 
eeuw bekennen, dat de Ontleedkunde 
thans weêr met de grootfte naauwkeu- 
righeid geoeffend worde, en dat de ge- 
leerden het juk van vooroordeel en by- 
geloovigheid in veele opzichten hebben 
afgelegd ; maar ‘tis noch verre af, dat 
men ‘er den gemeenen man van kan 
vryfpreken: de dagelykfche ondervin- 
ding leert al te dikwyls het tegendeel ; 
daar wordt veel tyd, omzichtigheid en 
geduld vereischt, om het ingekankerde 
bygeloof of vooroordeel van het gemee= 
ne-volk te ontwortelen en uit te roeijen: 
om een kwaade gewoonte , zoo wel in Na- 
tuur- als in Zedenkunde , te niete te doen , 
zou 


KEIZERLYKE SNEDE, 334 


zoude men den knods van Zerkules en 
den famenloop van alle de-omftandighe- 
den, in den eerften ftelregel van Hippo- 
crates opgenoemd, noodig hebben, 

„De moeite, welke men zich heeft ge- 
geven om het ingeworteld vooroordeel, 
twelk men byna overal ontmoet, name- 
lyk dat de vrienden en omftanders zich 
in ’t algemeen tegen het openen van een 
lyk-aankanten , uit te roeijen, is tot nu 
toe. vruchteloos geweest, Dit vooroor- 
deel heeft niet alleen by den gemeenen 
man plaats, maar ook by lieden van kun- 
digheid en van aanzien, In de meeste 
plaatfen immers, wordt door de beftier- 
ders van Godshuizen, door de armbe- 
zorgers, enz. het openen van cen yk, 
wanneer zulks, door eenen Genees- pf 
Heelmeester „ om gewichtige redenen, 
en uit menschlievende Heide wordt 
verzocht, genoegzaam altyd geweigerd, 


Welk Genees- of Heelmeester is niet vol- 


komen overtuigd, dat dit de bevordering 
der Geneeskunde in ’t algemeen groote- 
lyks vertraagt? 7 


Welke moeite heeft men zich niet ge- 
even, federt langen tyd, en bynain al- 
le de {taaten van het befchaafde Zuropa, 
| om 


332 D.H. GALLANDAT OVER DE 


om een valsch vooroordeel, ten opzich- 
te van de Drenkelingen, uit te roeijen, 
te weten, dat, wanneer een drenkeling, 
uit het water gehaald zynde, geen tee- 
kenen van leven geeft, het niemand ge- 
oorloofd is denzelven in zyn huis te ne- 
men, zelfs niet aan te raken, dan alleen- 
lyk om hem aan den wal met het hoofd 
buiten het water op te hangen, en dat, 
wanneer hy dus eenmaal is vastgemaakt, 
niemand dan daar toe gemachtigde per- 
foonen hemmogen losmaken, welk voor- 
oordeel zoo veele ongelukkigen het leven 
heeft gekost. Eene byzondere bekend- 
making, ten dezen opzichte, op order 
des Konings van Vrankryk, in den jaare 
1740; door het gantfche koningryk aan- 
geplakt „en het fchryven van oordeel- 
kundige verhandelingen door byzondere 
auêteuren , met de overtuigendfte bewy- 
zen verfterkt, waren echter niet vermo- 
gende genoeg , om dit zoo geweldig als 
fchadelyk vooroordeel te doen verdwy- 
nen. Daar moest, om dit loffelyk oog- 
merk in deze landen te bereiken, een 
vereende macht van waare menfchen- 
vrienden zyn, die zich, door het op- 
richten van eene Maatfchappy tot red- 
ding van veele ongelukkigen , vain wa 
LO) erf 


. | 


| 


KEIZERLYKE SNEDE: 333 


fterflyken naam hebben gemaakt (I). 
De goede gevolgen van deze allezins 
pryswaardige ftichtinge geven my eene 
gegronde hope; dat de edelmoedige Di 
re@Geuren van die beroemde Maatfchap- 
py, dewelken alles hebben aangewend, 
om de dagen der ftervelingen , menfche: 
lyker wyze, te verlengen , ook met den 
tyd hunne gedachten zullen laten gaan, 
om de Keizerlyke Snede op geftorvene 
zwangere vrouwen aan te moedigen ; en 
ik durve my vleijen , dat deze onderne- 
ming de goedkeuringe van ieder waaren 
menfchenvriend zoude wegdragen, en 
dat het by de uitkomfte zoude blyken, 
dat hunne pogingen niet vruchteloos 
zouden zyn, Men heeft reeds gezien, 
dat het redden van drenkelingen aanlei- 
ding heeft gegeven, niet alleen in deze 


… ftad (m), maar ook in ° Hertogenbosch 


en te Maaflricht, tot Publicatien, waar 
in ieder een op * fterkst wordt vermaand 
om verhangene perfoonen te redden, of 
ten minften om er de proef van te ne- 
| men, 


(1) Zie de Hiftorie en gedenkfchriften van de 
Maatfchappy tot redding van drenkelingen, opges 
ticht binnen Amflerdam, an 
- (m) Zie de bovengemelde Hiftorie en gedênk= 


fehriften. 


834 D.H: GALLANDAT OVER DE 


men. „Verdient een levendig kind, in 
den buik zyner overledene moeder, min- 
der oplettendheid en voorzorg ? neen ze: 
ker! het geroep der menschlykheid pleit 
voor deze onnoozele wichten. 

Men kan als een tweede reden van het 
verwaarloozen der Keizerlyke Snede aan- 
merken de ordonnantien,; die in verfchei- 
dene fteden plaats hebben, dewelke uit- 
drukkelyk verbieden eenige zwaarwich- 
tige operatien (de Keizerlyke Snede wordt 
‘er altoos onder begrepen) te verrichten , 
zonder alvorens daar van aan de Over- 
heid kennis te geven, en daar toe verlof 
bekomen te hebben. Deze wet fteunt 
zekerlyk op zeer goede gronden, ten op- 
zichte van andere gevaarlyke operatien , 
die uitftel kunnen lyden; zy is door de 
voorzichtigheid en —menschlievenheid 

voortgebracht ; daar door wordt belet, 


dat het leven van onnoozele en arme 


menfchen niet aan onkundigen of roeke- 
looze kwakzalvers wordt toevertrouwd; 
maar de inachtneming van deze alge- 
meene wet kan ín fommige gevallen het 
leven van het kind kosten : by voorbeeld, 
als een Genees- Heel- of Vroedmeester 
voor de eerftemaal by eene hoogzwan: 
gere vrouw geroepen wordt, en haar; 

‚uit 


KEIZERLYKE SNEDE. 335 


uit hoofde van een onverwacht en fchie: 
lyk toeval, ftervende of reeds geftorven 
vindt, Deze gevallen zyn niet zonder 
voorbeeld. | 

Eindelyk moet men als een derde en 
teffens als de grootíte reden van het ver- 
waarloozen der Keizerlyke Snede aanmer: 
ken de moeilykheid, om de vrienden 
en omftanders van de hooge noodzaake- 
lykheid dezer kunstbewerking te over- 
tuigen. My zyn verfcheiden voorbeel- 
den bekend, daar men, onder het rede- 
neren over de Keizerlyke Snede, de vrien- 
den of omftanders van de noodzaaklyk- 
heid dezer kunstbeoefening niet kunnen- 
de overtuigen; het kind in zyns moe- 
ders buik zonder hulpe heeft laten fter- 
ven: van het volgende geval ben ik oog- 
getuige geweest, 

De huisvrouw van een der hier in gar« 
nizoen liggende krygsknechten werdt, 
in de acht{te maand van haare zwanger: 
heid, zeer fchielyk, op den 21 July des 
jaars 1763, door zoodanig eene bloed- 
{pouwing aangetast, dat zy, ondanks 

e vereischte aangewende hulpmiddelen, 
den volgenden nâcht daar aanftierf, Ee- 
nige oogenblikken voor dat zy den geest 


gaf, riep zy uit, dat zy haar kind niet 


MEEE 


336 D.H. GALLANDAT OVER DE 


neer voelde leven en dat het zelve dood 
was. De lyderesfe geftorven zynde; 
waren de omftanders ook in dezelfde ge- 
dachten: doch na dat de overledene af- 


gelegd was en zy naar een’ andere plaats 


van ’t vertrek werdt overgebracht, be- 
fpeurden de vrouwen , die het lyk droe- 
gen, dat het kind bewegingen maakte ; 

et laken werdt losgemâáakt, en zy za- 
gen duidelyk dat het kind herhaalde rei- 
zen in den buik zyner overledene moe- 
der opfprong. Dit verwekte eene alge- 
meene ontfteltenisby de omftanders ; de 
man, over dit verfchynfel ten uiterften 
aangedaan, fiep om hulpe; hy wilde 
het kind uit zyn’s moeders buik gefneden 
hebben, om het zelve te redden; het 
geroep der menschlykheid; door een 
vaderlyk hart uitgeboezeimd , werdt niet 
verhoord ; in tegendeel ; eenige der daar 
by zynde vrouwen werden äanftonds op 
het aanhooren van het woord uitfnyden 
zoodanig ontroerd en gebelgd, dat zy 
den man begonnen te fchelden j met één 
woord ;‚ de twist liep zoo hôog dat ruim 
een uur verliep, eer men het eens_kon- 
de worden om my te laten haalen; Ik 
werde eindelyk geroepen, maar de vrouw 
was teeds twee uuren fang dood geweest, 
| | eer 


ou KEIZERLYKE SNEDE! 33% 


eer ik ‘er bykwam; het kind gaf toef 
geen de minfte kenteekenen van levens 
De overledene naauwkeurig onderzocht 
hebbende, ging ik terftond over tot het 
verrichten van de Keizerlyke Snede, en 
ik haalde eenen zoon uit de lyfmoeder ; 
ik ftelde alles in ’t werk , dat tot behou- 
denis van ’tkind bevorderlyk kon zyn , 
maar myne pogingen waren vruchteloos, 
Ik hebbealle redenen om te geloverij dat; 


ándien men in-dit geval de vereischte 


voorzorgen: had genomen, en ik dus-ty= 
dig genoeg was geroepen, het kind zes 
kerlyk zoude gered zyn geworden. - 
Een geval, *twelke met dit veel over= 
eenkomst heeft, vindt men door DENys 
aangeteekend (n). Hy werdtte Leiden, 
in den jare 1721, door den Hoogleeraar 
OOSTERDYK, by eene vrouwe geroe- 
pen, die omtrend een uur dood was ge: 
weest, en daar het kind noch in de:lyf£ 
moeder leefde:-de Keizerlyke Snede werdt 
door DEN ys in ’t werk gefteld ; zoo dra 
hy het kind vattede om het zelve uit de 
tyfmoeder te halen , voelde hy , dat ‘het 
Zyne eene hand toekneep , maar het ftierf 
ZI, DEEL. Y — Op 
se 5 1} 
(n) In zyne verhandelingen over het ampt der 
Vroedmeesters en Vroedvrouwen, bl, 57. 


‘339 De H, GALLANDAT OVER DE 


op dat ogenblik, ”Het fpeet ons zeers 
»-zegthy (o)pdat wy rúiet-een-weinig 
35’ vroeger. gekomien.…waren,;… want ik 
3s-twyffel niet of wy zouden het dantewel 
so in-’ leveri behouden: hebben”: vi 
DE LAMOTTE getuigt(p); dat by 
eené--in- den arbeid. geftorvene vrouwe 
het kind meer dan een halfuur lang, na 
denidood der moeder, ontwyfelbaare ken- 
teekens van leven gaf; eri.dat‚älle de daar- 
by-zynde vrouwen ten. vollen daarvan 
overtuigd waren; doch DE LA-MOTTE 
werdt ’er- niet by gehaald ;-en-de vroed- 
vrouw noch iemand: vande omftanders 
durfden de Keizerlyke Snede ondernemen, 
> NAAN SOLINGEN zegt (q) dat te Mood- 
dorp aan eeh geftorvene zwangere vrouw, 
wier,kind noch leefde, deze kunstbewer- 
king niet is-verricht , om -dat de vrek 
(haar man), de-onkosten ontzag om v AN 
SOLINGEN te laten-halen,; nd 
“LTATSINGH verhaalt.onshet volgende 
geval in deze woorden (t)e -” In ’t dorp 
so Akerfloot ftierf-een vrouw:met een vol- 
» dragen vfucht, in haar Uterus beflo- 
hroifhaod tecit cad ten. 
0) Bladz. 59. ie 

(p) Traité des Accouchemens Nouvelle Edition in 8v0 3 
tom. I. pag. 780. 

(q): Manuale Opetatien , bl. 231. 

(r) In zyne Diana, bl. 776 en 777. 


KEIZERLYKE SNEDE, 336 


„ten. De levende vrucht vertoonde 
» met al zyn vermogen, dat de hulpe 
» van een Chirurgyn noodig had; dit, 
> dewyl het zeer lang duurde, beweeg- 
„ de eenigen tot deernis, zy ftelden voor , 
» dat de Chirurgyn behoorde de onnoo- 
„ zele vrucht te verlosfen, maar de 
» naaste vrienden floegen het af, onder 
» voorgeeven , dat het onnoodig was, 
» dat daar voor de vrucht niet aangele- 
» gen was, of tin zyn moeder ftierf, 
» of niet; deze conmotie duurde lang, 
» terwyl het leven van de vrucht duur- 
„de, FEindelyk vonden de roeyfters 
» een uitweg, zy telden voor, dat men 
„ een boode na den vader zoude zen- 
» den, om zyn believen daar over te 
») verftaan, die wel fes uuren van huis 
» was, hier mede wierden de ontruste 
» gemoederen geftild, en met een de 
» beweging van ’t kind, Dat zulke 
gevallen hier ter ftede (# Amfterdam) 
» verfcheide maalen gebeurd zyn , isons 
> bekend, zoo om dat, om verfcheidene 
» Tedenen, de bekwaame tyd tot de ope- 
» ratie verliep, als om dat niet eens ge- 
» dacht of gefproken wierd om het kind 
» te verlosfen”. 
… Ik zoude hier ook noch veele andere 
Nus foort- 


Ne 


340 D.H, GALLANDAT OVER DE 


foortgelyke voorbeelden kunnen bybren- 
gen, waar van myn oom en leermeester , 
J.H. DE BRUAS, die veele jaaren binnen 
deze {tad het ftads Genees- Heel- en 
Vroedmeesters ampt met lof heeft be- 
kleed, ooggetuige is geweest, maar zal 
dezelve, kortheidshalven voorby gaan ; 
te, meer. wyl de aangehaalde gevallen 
overvloedig bewyzen, dat men geen o- 
verledene hoogzwangere vrouwe diende 
te begraven, zonder alvorens, zoo dra 
mogelyk, geopend te zyn, op dat men 
het kind niet laat verftikken of met zyne 
overledene moeder begraven : ”Doch het 
» is te beklagen, zegt de beroemde 


»„-HEISTER (Ss), dat de Overigheid ner- — 


» gens deze inderdaad Christelyke wet 
» doet onderhouden; en het fchynt, 
» als of dezelve by alle Rechtsgeleerde 
„en beampte perfoonen onbekend en in 
» het wetboek der Romeinen (by alle 
‚Kristen volkeren meestendeels aange- 
» nomen) niet is te vinden” — Wie 
moet zich niet. verwonderen , dat deze 
billyke klachten, door menschlievende 

1n- 


(s) Heelkundige konstbewerkingen CXIL. boofd- 
{tuk, Zyne redenvoering onder ’topfchrift , Foetum 
ex utero matris mortue mature exftindendum esfe, is OOk 
dubbel waardig om gelezen te worden. 


at el 


KEIZERLYKE SNEDE, 341 


inzichten zoo dikwyls uitgeboezemd, in 
deze verlichte eeuw , tot nu toe, onver- 
hoord gebleven zyn ? 

Ik meen volkomen bewezen te heb- 
ben; dat de Keizerlyke Snede, by het 
overlyden van hoogzwangere vrouwen, 
veeltyds wordt verzuimd ; en dat deze 
kunstbewerking, welke de menschlieven- 
heid van onheugelyke tyden heeft uitge 
vonden, een beproefd middel uitlevert „ 
om in die ongelukkige gevallen het kind 
te redden en in ’t leven te behouden : 
waar uitik befluit, dat alle Overigheden 
behoorden het noodige in ’t werk te ftel- 
len om zoo een heilzaam middel in ge- 
bruik te brengen (t). 

De Magiftraat der ftad Groningen heeft 
wel, op verzoek van het Collegium me 
dicum, een ordonnantie of reglement , in 
den jaare 1767, door den druk gemeen 
gemaakt (u), gien het verrichten van 


3 de- 


(t) Hier mede kan men vergelyken de Rechts- 
geleerde verhandeling, de Jure Embryonum, te Jena, 
inden jare 1716, onder opzicht van den zeer beroem- 
den Rechtsgeleerden wiLvvoeceu uitgekomen; als 
mede LANGICi Embryologia Sacra, pag. 255 &” feq. daar 
men alles, wat daar toe betrekkelyk is, uit de God- 
geleerdheid, Rechtsgeleerdheid en Geneeskunde, 


te famen vindt. 


(u) Zie Nieuwe Nederlandfche Jaarboeken, Mey - 
1767. bladz. 555. en volg. 


342 D.H. GALLANDAT OVER DE 


deze operatie, ha het overlyden van 
hoogzwangere vrouwen, op ’t krachtig- 
fte wordt aanbevolen, met byvoeging , 
dat een Dodor , Chirurgyn of Vroed- 
vrouw; die hier in nalatig mochte be- 
vonden worden, in de boete van 25 gul- 
dens zal vervallen zyn (v): doch tot nu 
toe is zoo een loffelyk voorbeeld, zoo 
veel my bekend is, door geen andere 
{teden gevolgd; 

Het is buiten myn beftek, en verre 
boven myn bereik, om te onderzoeken 
of diergelyke ordonnantien, wetten of 
reglementen, door den Souwerain, dan 
wel door de Regeringe van byzondere 
fteden, behoorden gegeven te worden. 
Dit aan het oordeel van lieden des kun- 
dig overlatende, zal het intusfchen niet 
ondienftig zyn, zoo om de Overighe- 
den: daar toe te bewegen en aan te zet- 
ten, als om een ieder tot het verrichten 

van 


Cv) Karel, Koning der beide Sicilien, heeft in den 
jaare 1749 een wet gemaakt, waar ín bepaald wordt , 
dat een ieder,- door wiens toedoen de Keizerlyke 
Sùede, tot nadeel van de vrucht, nagelaten of ver- 
traagd wordt, als fchuldig aan de misdaad van moord 
zal dangemerkt en geftrafd worden. Zieg. vAN 
SWIETEN Commentaria in H. Boerhave aphorismos de 
Cogzoscendis et Curandis morbis, Tom, IV. De partu difficia 
ä $ 1316, 


\KEIZERLYKE SNEDE.1 34$ 


van deze heilzaame kunstbewerking dan 
te moedigen en het vooroordeel ten des 
zen opzichte tegen te gaan; de gevallen 
waar in dezelve: te-pas--komt, nader te 
bepalen en te verklaten „de vereischte 
bewyzen by te brengen „ en: teffens aan, 
te merken , het: gene men by. het-over« 
lyden van zwangere vrouwen behoorde 
in acht te nemen. 
I. De- Keizerlyke Snede- moet vooral 
in’twerkgefteld worden, wanneer eene 
hoogzwangese vrouwe, het zy door ee« 
nen val „door een-fteek „door een fchoot 
of door andere doodelyke wonden ‚fchie- 
lyk komt te fterven. 
_ Indien het-kind, in foortgelyke om- 
ftandigheid „niet gekwetst is , heeft men 
alle reden om te denken, dat men het 
zelve door deze kunstbewerking , indien 
dezelve tydig wordt verricht, in het lee 
ven zal behouden, wyl ’er overvloedig 
voorbeelden zyn; daar zy met het aller« 
gelukkigst gevolg bekroond is geweest. - 
ROONHUIZEN(w) verhaalt, dat, in 
het beleg van. Bergen--op- Zoom, eene 
zwangere foldaate vrouwe, uit het leger 
van Spinola gegaan zynde om water te 
| va, nor Wren ha: 


4 


(aw) Libr, 11. Obferv. Chirurg, 


344 D. Hs GALLANDAÁT OVER DE 


halen; door een bom uit de ftad in twee 
ftukken gefchoten wierdt, en dat de lyf. 
moeder met de watervliezen, en het kind 
geheel zynde , buiten haar lichaam in’ 
water viel: een foldaat,” op zyn wacht 
ftaande, haalde dat {tuk-met zyn piek 
naar zich ‚„„en merkte, uit de beweging, 
dat ’er een kind in was; ‚hy bracht het 
by den Officier, en open gemaakt zyn- 
de „werdt het-levendig kind daar uit ge- 
haald, Dit kind werdt naar „Antwerpen 
gebracht, -alwaar- het door de Znfante 
Ljabella. ten-doop werdt gehouden , en 
met-een grootonderhoud voorzien, Het 
kind heeft langen tyd daarna gezond ge- 
leefd. -Byna zoo.een geval verhaalt 
ook:die zelfde fchryver, van eene zwan- 
gere: vrouw te Sardam , die door de ho-= 
rens van een.ftier jammerlyk- gewond 
werdt. «Het kind, fchoon het-zeer veel 
vitgeftaan “had, werdt -ook: gered, ven 
heeft noch-een jaar daarna geleefd, Het 
is-ten”doop gehouden door den. Heer 
wan Beekeftein „en het Sacrament daar aan 

bediend door Do. "Bergius. id:e: 
„Het volgende geval ‚my door een ge- 
loofwaardig, man verhaald’, zal tot een 
voorbeeld kunnen ftrekken, hoedanig ie- 
der waar menfchenvriend zich in ian 
G.I y 


“KEIZERLYKE SNEDE, 345 


lyke alleraandoenelykfte omftandighe- 
den behoorde te gedragen. 

Zeker Heer, op zyne buitenplaats 
zynde, liet zyn huis fchoon maken; de 
fchuurfter, ruim zeven maanden zwan- 
ger, bezig zynde met een muur te wit- 
ten, viel van een ladder op den grond 
en tegen den hoek van een fteen, waar 
door zy zoo jammerlyk gekwetst werdt, 
dat ’er een groot gedeelte der hersfenen 
uit het hoofd raakte, en dat zy binnen 
weinige minuten tyds den geest gaf, Men 
kan licht begrypen, dat zoo een ysfelyk 
geval eene ongemeene ontfteltenis onder 
de huisbedienden baarde: op hun mis- 
baar en gefchreeuw kwam de Heer , die 
in den tuin wandelde, naar het huis ge- 
loopen, en bevondt dat ‘de fchuurfter 
reeds dood was. Bevolen hebbende om 
dezelve af te leggen, werdt hem bericht 
dat het kind in den buik van het lyk op- 
fprong. Daar op kwam hem de Keizer- 
lyke Snede eerst in de gedachten; hy 


zondt terftond een van de bedienden naar 


het naastgelegene dorp om den Heel- 
meester te halen, met oogmerk om deze 
kunstbewerking aan dit ongelukkig voor- 
werp te laten verrichten: maar begry- 
pende daarna; ee het dorp verre afge- 
yr 5 e« 


346 D.H, GALLANDAT OVER DE 


legen was, en dat het kind intusfchen 
groot gevaar liep vante fterven , ging hy 
zelf aan ’twerk, zonder naar den Heel- 
meester te wachten ; hy nam een fcherp 
broodmes, fneedt met het zelve den buik 
en de lyfmoeder van het lyk open, en 
haalde het levend kind voorzichtig daar 
uit; hy bondt den navelftreng en fneedt 
den zelven door ; het kind werdt gekoes- 
terd en vervolgens opgevoed, —- «Deze 
heldendaad , van iemand die nooit te vo- 
ren een lyk had aangeraakt, is dubbel 
waardig om in diergelyke ongelukkige 
gevallen nagevolgd te worden, 


IL. De Keizerlyke Snede behoorde al- 
toos in ’twerk gefteld te worden , wan- 
neer eene hoogzwangere vrouw aaneen 
beroerte, of door een fchrik, f&uipen, 
of door eenig ander toeval, fchielyk 
komt te fterven. 

Alle Genees- Heel- of Vroedmeesters, 
by zoodanige gevallen geroepen zynde, 
moesten noodzaakelyk , zoo dra zy den 
dood der zwangere zien naderen, niet 
alleen de vrienden ende omftanders van 
het gevaar verwittigen’, maar ook te ge- 
lyk de nuttigheid van de Keizerlyke Sne- 
de met nadruk en op eene aandoenelyke 
sie my: 


ee rn 5 


KEIZERLYKE SNEDE 347 


wyze voor oogen ftellen , en alles in ge- 
reedheid brengen, om ten eerften na het 
overlyden der moeder deze kunstbewer- 
king te verrichten, om door dezelve het 
kind in ’t leven te behouden, gelyk zulks 
meenigmaal is gebeurd, 

“Is bekend dat PrEMPIUS, Hoog- 
leeraar in de Geneeskunde te Leuven, 
zyne geboorte aan deze heilzaame kunst- 
bewerking verfchuldigd was; hy werdt 
te Amflerdam, na zyns moeders dood, 
door de Keizerlyke Snede ter weereld ge- 
bracht, en daarom Fortunatus genaamd. 

Zekere zwangere vrouw, zegt TIT- 
SINGH(X), ziek geworden zynde, ver- 
zoet ernítig om geopend te worden, in- 
dien zy met een vol lichaam kwam te 
{terven , op hope van haar vrucht te be- 
houden; zy ftierf in de achtfte maand 
van haare zwangerheid; de Keizerlyke 
Snede werdt verricht, en het kind daar 
door behouden. 

D. VAN DER STERREN (y) verhaalt 
van een kind te Rotterdam, dat eenige 
uuren na het overlyden der moeder, in 
welken tyd verfcheiden debatten voor- 
vielen, eindelyk door de Keizerlyke Sne- 

de 


(x) In zyne Diana, bl, 777, 
ee ed 


348 D.H. GALLANDAT OVER DE 


de, van een oud ervaren Geneesheer ver- 
richt, noch in ’t leven behouden werdt. 

Schoon de Keizerlyke Snede in foort- 
gelyke gevallen geen tegenfpraak lydt, 
laat zy echter niet na om ongerustigheid 
te baaren, wanneer men dezelve in ’t 
werk zal ftellen, Men is niet altyd ver- 
zekerd, dat de moeder waarlyk dood. 
is; en welk afgryzen zoude het niet ver- 
wekken , zoo wel voor de omftanders als 
voor den Operateur, indien zy onder de- 
ze kunstbewerking teekenen van leven 
gaf, gelyk het aan den Vroedmeester 
PEU (z) is gebeurd, niet tegenftaande 
hy en alle de omftanders zich verzekerd 
hielden, dat de vrouw dood was. 

Hoe zal men zich dan in deze gelegen- 
heid best gedragen? Aan den eenen kant 
moet men wachten tot dat ’er zekere 
kenteekenen van den dood der moeder 
zyn, eer men tot de kunstbewerking 
mag overgaan; en aan de andere zyde 
is het van het uiterfte aanbelang „ om de- 
zelve zoo dra mogelyk te verrichten, uit 
hoofde dat het gevaar des kinds ieder 
ogenblik vermeerdert. | 

Hoe kan men zich bepalen, zoo ’er 

geen 


(Z) PHILIPPE P&U,- Fratiyue des Accouchemens, 


Livre 2. pag. 333. 


KEIZERLYKE SNEDE 349 


geen teekenen tegenwoordig zyn om met 
zekerheid te kunnen weten of de vrouw 
dood is of niet, vooral op dat oogenblik 
als de lyderesfe den laatften fnik heeft 
gegeven? Hier wordt zekerlyk niet min- 
der voorzichtigheid dan kundigheid ver- 
eischt, In deze omftandigheid zal een 
ervaren vroedkundige de vrouw eerst on- 
derflaan, en onderzoeken of de lyfmoe- 
ders mond geopend of verwydt is, het 
geen dikwyls plaats heeft, vooral op ’t 
laatfte der zwangerheid; en dit zoo zyn- 
de, zal hy de vliezen breken, het kind 
volgens de regels van de kunst keeren en 
by de voeten afhalen : op deze wyze zal 
hy fomtyds het genoegen hebben, om 
een kind in ’tleven te behouden, zonder 
verplicht te zyn de Keizerlyke Snede in 
twerk te ftellen, gelyk het aan RIGA u- 
DEAU is gelukt om een kind te redden 
by eene vrouwe, dewelke reeds afgelegd 
was, en die daarna ook zelve weder be- 
kwam (a). Maar wanneer er volftrekt 


geen mogelykheid is om de vrouw op 


die wyze te verlosfen, zal men onder- 
zoeken of de vrouw waarlyk dood is, 
Men 


(a) Zie Mercure de France, Avril 1747. pag. 17. En- 
DE LA MOTTE, Traité des Accouchemens, derniere 
Edit, in 8, pag. 1O51. 


350 D.H, GALLANDAT OVER DE 


Men zal haar een fpiegel voor den mond 
houden, om te zien of dezelve door den 
adem beflaat of bewaasfemd wordt ; men 
zal de pols voelen, en de hand op’thar- 
te leggen, om de beweging of klopping 
daar door te ontdekken; doch om ten 
vollen van den dood der lyderesfe verze- 
kerd te zyn, zal men haar een ‘of twee 
infnydingen in de dyen of in de billen 
maken, welke groot genoeg moeten zyn 
om haar eenige beweging te doen ma- 
ken, indien zy nog leefde, doch die haar 
niet zouden doen fterven, ín geval zy 
niet geftorven was, Wanneer men dus 
door deze inachtnemingen van den dood 
der lyderesfe volkomen overtuigd is, kan 
men veilig tot de Keizerlyke Snede over- 
gaan. 

In geval een Heel- of Vroedmeester 
het ongeluk had , om de Keizerlyke Sne- 
de te ondernemen aan eene vrouw, de- 
welke voor dood gehouden wordt en ech- 
ter noch leeft, gelyk zulks aan Pry is 
overgekomen, is deze onvoorzichtigheid 
of mistasting van zoo groot belang niet , 
als menin den eerften opflag zoude kun- 
nen denken ; om dat de lyderesfe, in dit 
geval, met de eerfte infnyding der buik- 
bekleedfelen, teekenen van leven zoude 


8e 


te ondernemen ,:en zoo haast als moge- 


KEIZERLYKE SNEDE, 351 


geven, en dat de gemaakte wonde door 
dekunst gemaklyk kan genezen worden, 
indien de vrouw in ’tleven blyft. 

„Ten ergften genomen ; al had de Ope- 
rateur, in eene vrouw, die voor dood 
gehouden wordt „niet alleen de buikbe- 
kleedfelen maar ook de lyfmoeder door- 
gefneden, en het kind daar uit gehaald, 
eer de lyderesfe teekenen van leven gaf; 
de-wonde is dan daarom niet doodelyk, 
noch zoo gevaarlyk als men eertyds wel 


heeft gedacht , -wyl het door veelvuldige 


ondervindingen is bekrachtigd gewor- 
den, dat men in levendige vrouwen de 
Keizerlyke Snede meermaalen;, ja zelfs in 
eenige by herhalinge, gelukkig onder- 
nomen, en door dezelve zoo wel doode 
als levende kinderen heeft uitgehaald, 
Een Heel- of Vroedmeester moet de 
Keizerlyke Snede op eene doode vrouw 
altoos: volgens de regels van de kunst in 
* werk {tellen , en met dezelfde inacht- 
nemingen als of de vrouw leefde, om 
zich daar in te oeffenen. Maar wanneer 
?r ‘by zoo een geval niemand van de 
kunst tegenwoordig is, of niet fchielyk 
daar-by kan komen, behoorde iemand 
van de omftanders deze kunstbewerking 


lyk 


352 D.H. GALLANDAT OVER DE 


lyk is te verrichten. Het zal voldoet, 
indien men door een mes, met een-lang- 
werpige fnede, of zoo als men ander- 
zins mocht goed vinden, den buik en 
vervolgens de lyfmoeder opent, enstef. 
fens zorge draagt om het kind niet te 
kwetfen. Vervolgens zal men, door-de 
gemaakte opening, het kind uithalem, 
en daar na den navelftreng , gelyk aan 
andere eerstgeboren kinderen , binden 
en affnyden, #90 
Vermits het veeltyds gebeurd; dat 
zoo een kind zeer flaauw is, en dat men 
overvloedig voorbeelden heeft van. kin- 
deren, die, in een natuurlyke zwaare 
geboorte veel geleden hebbende, geduu- 


rende eenigen tyd na derzelver geboorte 


geen kenteekenen van leven gaven, ech- 
ter door een behoorlyke voorzorgen de 
vereischte oplettenheid weder bekomen 
zyn, moet men ook in dit geval alle-mo- 
gelyke voorzorgen gebruiken , en byzon- 
derlyk de volgende zaaken in acht-ne- 
men, en in ’ werk ftellen. char 
1. Men zal het kind ten eerften “in 
warme luuren leggen, en voor het vuur, 
of voor een vuurmand, zoo veel mogé- 
lyk, koesteren. L8y 
2. Men zal het zelve met warmen wyn, 
8 azyn;, 


KEIZERLYKE SNEDE. 353. 


_azyn, of brandewyn wasfchen , de fly- 


meèn uit den mond met heteen of andex 
re geestryke vocht fpoelen , en het hoofd 
daar mede wryven, een doorgefneden 
ajuin onder den neus houden, een veer 
van een pen in den neus {teken om prik- 
keling te maken, en de voeten met een 
borftel zachtjes wryven. | 
„3, Men zal intusfchen- uit der havels 
ftreng, door het losmaken van de bin= 
ding, een lepel vol bloeds of twee laten 
loopen } het geen men kan herhalen, in“ 
dien *t bloed.wel loopt, en het kind 
groot of bloedryk is. Men zal het kind; 
door den neus en door den mond, lucht 
inblazen ; ook-kan men de tabaksklifteer , 
gelyk by de drenkelingen , in * werk ftel- 
len. — De voorzichtigheid en mensch- 
hevenheid vwereisfchen:, “dat men deze 
middelen beproeft, eer. men het kind 
voor dood verklaart, inzonderheid. wan- 
neer het zelve, kort voor het verrichten 
van de: Keizerlyke Snede teekenen van les 


ven heeft gegeven. 


HI DeKeizerlyke’ Snede moet in ‘% 
werk gefteld worden by hoogzwangere 
vrouweny die ‘verdronken zyn Nade- 
maal deondervinding heeft geleerd; dat 
LUIT DEEL £ het 


354 De HOGALLANDAT OVERDE 


het kind , in-de lyfmoeder befloten „zy 
ne moeder- eenigen tyd-kan,overleven, 
kan het ook. plaats hebben „ dat-de-moe- 
der „ inderdaad- verdronken -zynde- en 
doof geene-hulpmiddelen-kunnende ge- 
red worden, het, kind noch-door-deze 


kunstbewerking it % leven: behouden. 


wierdt, Men moet dierhalven- ook in 
dit geval ‚de: Keizerlyke;Snede niet ver- 
zuimen. psy m7 | 3asfineoh verorfì 
„De Heer NIEZER; eertydsiHeelmees- 
ter op. Curagao ; /en-naderhand:op-d’-Z/ 
mina ,heeft.-my verhaald, dat hy deze 


pi 


kunstbewerking ‚ met het: gelukkigst ge= 


volg. voor het kind, aan, een-‚Negerin , 
die twee uuren onder *-water gelegen had 4 
heeft verricht. lnsn5 sb 29 


IV De -Keizerlyke Snede moet nood 
zaakelyk in-*twerk,gefteld-worden , wan- 
neer, hoogzwangere. vroüwen inden ars 
beid komen te íterven , uit hoofde dat 
zy niet verlost hebben kunnen wòrden.—= 
Het is buiten myn beftek om hier vande 
middelen te fpreken, dewelke men be« 
hoorde in ’t werk te ftellen om zoodani- 
ge vrouwen teverlosfen ; ook zal ik niet 
bepalen, in welke gevallen de verlosfing 
zoude ‘kunnen gefchieden om 2 


KEIZERLYKE SNEDE, #88 


kind te redden, noch verwytingen doen 
aan de genen, die de vereischte voork 
zorgen en hulpmiddelen in foortgelyke 
omftandigheden verzuimen; het zal ge: 
noeg zyn hier aantemerken, dat deze 
gevallen maar al te dikwils plaats heb: 
ben. De hier vooren aangehaalde waaf: 
nemingen, en de dagelykfche ondervin- 
dinge, verfchaffen ’er overvloedige be: 
wyzen van. ie 
Welke ook de reden zyti mag, dat 


__eene in den arbeid zynde vrouw komt te 
fterven, is het, myns oordeels, voor dé 


omftanders onverantwoordelyk , en voor 
de vroedvrouw onvergeeflyk , indien zy; 
wanneer het kind leeft, de vereischte 
voorzorgen niet in acht nemen, om ies 
mand van de kunst by zoo een ongeluk« 
kig geval te roepen; en indien een Ges 
nees- Heel- of Vroedmeester zich daar 
by bevindt, moet hy, wil hy zyn ge- 
moed voor alle knagingen bevryden:, de 
hoognoodzaaklykheid van de Keizerlyke 
Snede op het krachtigst aan de omftans 
ders voorhouden; en het verrichten van 
deze kunstbewerking door ‘de vrienden 
toegeftaan zynde, moet hy dezelve, zoo 


_dra mogelyk, volgens de regels van de 


kunst in *twerk tellen, en alle de ver- 
can L 2 eisch« 


356 D.H, GALLANDAT OVER DE 


eischte middelen aanwenden om het on= 
noozele wicht in ’tleven te behouden, 


_V- Wanneer een hoogzwangere vrouw 
aan eene langduurige of kwynende ziek- 
te, als flepende koortfen , teeringe, wa- 
terzugt, of door haastige ziekten, als 
zydewee , longe ontfteking, geduurige 
koorts, kwaadaartige koorts, rotkoorts, 
kinderziekte en hevige bloedvloeijing, 
komt te fterven, is ’er zekerlyk min- 
der en zelfs weinig waarfchynlykheid , 
dat men het kind, door het verrichten 
van de Keizerlyke Snede zal behouden, 
omdat de kinderen , in deze gevallen, 
gemeenlyk voor de moeder fterven; 
doch indien men aanmerkt dat het te- 
gendeel plaats kan hebben, en dat er 
in deze omftandigheden niets- gewaagd 
wordt met dezelve in ’t werk te ftellen , 
zullen alle menschlievende kunstgenoo- 
ten „met my van oordeel zyn, dat het 
onvoorzichtig is dezelve te verzuimen : 
Te meer, wyl men door deze kunstbe- 
werking in alle deze gevallen in *t werk 
te {tellen en gemeen te maken; het al- 
gemeen en ingeworteld vooroordeel om 
geen lyken te laten openen, merkelyk 
zal doen verminderen; waar uit dan Rok 

za 


KEIZERLYKE SNEDE, 35% 


zal voortvloeijen , dat men minder tegen- 
ftand zal ontmoeten, wanneer men het. 
verrichten van de Keizerlyke Snede op le- 

vendige vrouwen zal voorftellen, in de 
gevallen daar dezelve van een uitfteken- 

den dienst kan zyn, om beide moeder 

en kind uit de kaaken des doods te red- 

den; welke gevallen het onderwerp van 
een twede verhandeling over deze kunst- 

beoeffening zullen uitmaken, indien my- 

ne pogingen de goedkeuringe van. dit 

Genootfchap mogen wegdragen, 


VER: 


Bladz. 355. 
VERHANDELINGE 
GE W YDE 
BEURTGEZANGEN 


D.0 Oo R 


SOSUA VAN IPEREN. 


6 


De Beurtzangen waren by de gryze 
aloudheid in gebruik, Israël ken- 
de die reeds by zynen uittogt uit Egyp- 
te (a). En ik zie niet, hoe men het boek 
van Job ook begrype, en of men er het 
gevoelen van den Heer LowTaH (b), 
of van den Heer MICHAELIS(c), om- 
trend omhelze, dat het iemand uit de 


Iyst 


(a) Haarl. Maatfchappy IV D. bl. ó2— 

(b) LowTH de Sacra Poëfi Hebreorum. Preel, 
XXIII. pag. 430. Ed, Oxon. 1763. ‚ 

CC) MitHAELIS Epimetr, pag. 171 fg. ibid, 


Je VANIPEREN OVER ENZ. 359 


lyst der Gewyde Beurtgezarigen zal uit- 
-monfteren, „Waar uit dan blykt dat die 
aard van Liederen reeds voor Mofe, ook 
in Edom, Arabie en bygevolg ook el 
ders in het Oosten, gebezigd werd, 


6. IH. Jammer is het ondertusfchen ; 
cat de onderfcheidene Afwisfelingen der 
‚Zangen en Tegenzangen , mitsgaders de 
Voor- en Naverbalen , zoo duidelyk en. 
omftandig niet overal worden aangetrof- 
fen, als in het boek der Lydzaamheid, 
Wat mag daar wel de reden van zyn? 
Soortgelyke Gezangen moesten van bui- 
ten geleerd worden, Dit gebruik nam 
Israël over en in Gaulen, ja zelf in het 
Hooge Schotland (d), en wie weet waar 
al? in Europa en andere gewesten bleef 
het in zwang, om de Hiftorien van het 
Vaderland te vereewigen. ’t Voldeed, 
wanneer men in gefchrifte of onderwys 
maar merkte, waar iemand zyn voorftel 
afbrak !*t Overige kon mondeling beduid 
worden en de overleveringe maakte, dat 
men in die fchiftingen niet faalde. Mofe 
en Jofua zongen het Goddelyk. Gedenks 
| Z 4 lied 


(Ee) J, MACHPERSON, Fingal. Lond, 1762. 3 
00 


360 Je VAN IPEREN OVER DE 


lied (e) by vervanginge: en zy waren 
-onderrigt hoe dit sr doen, De Zang- 
choren van Levi’s Stam wierden er dage- 
lyks in onderwezen: en gaven er telkens 
lesfen in door hun voorbeeld, En dus 
was er ‚inde Zdyllia, niet altoos eene uit- 
drukkelyke fchriftelyke Onderfcheidinge 
der Perfoonsvervangingen noodig, By 
de Pfalmen vind men fomtyds Woorver- 
balen. En wat de Prophetien en het 
Hooglied aangaat, in dezelve zyn de 4f- 
wisfelingen der zingende Perfoonen meer- 
werf zoo tastbaar, dat men er geene na- 
dere onderfcheidinge toe behoeft. 


6. III, ‘Is der geleerde waereld be- 
kend, hoe de beroemde Heer LOWTH, 
in zyn trefielyk werk over de Gewyde 
Digtkunde der Hebreen , eenigzints ook 
eenen helderen glans over dat onderwerp 
gefpreid heeft (£). Maar hoe wonder- 
lyk fchynt het niet, dat de Heer Mr 
CHAELIS in zyne Noten en Epimetra de 
geheele XXIX voorlezinge van LOWTH 

on- 


ook Gezangen wan Schra. Niewe Bydragen ID. b, 
265. {q., Leid. 1763. Alg. Hit. XVI. 368, 

(e) Deut. XXXIL. r_— 

(É\ LowTu ib. Prelet. XXVII. p. 359. Pres 
le. XXIX. p, 374. fqqg. Cui titulus VP frve Hymaus. 
De ldyllio Hebreo. ut & Pralet. XXX. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 361 


onaangeroerd heeft gelaten en de. Beurt- 


gezangen byna over het hoofd gezien! 
„Waarlyk deze ftoffe mag wel wat uitvoek 


riger behandeld worden: want er zyn 
meer Beurtgezangen in de H. Schrift, 
dan men zig verbeeld. Men mag ook 
wel onderzoeken, hoe de Perfoonsver- 
beeldingen der Choren en Opperzang- 
meesters in fommige Pfalmen zyn op te 
vatten? De heilige Concerten, by den 
dienst des Tabernakels en des Tempels 
in gebruik, mitsgaders de ordeningen 
der Levitifche Choren, hadden, zoo 
niet hare voorbeeldige, ten minften ha- 
re zinnebeeldige, allegorifche, of liever 
bieroglypbifche beduidenisfen. In zulke 
zangftukken kwam dit voor al te pas, in 
welke God zelf, en vooral Mesfias, ja 
nu en dan ook de H. Geest, fprekende 
voorkomen. Pfalmen, in welke Davids 


lotgevallen door hem zelf worden opge- 


zongen en die evenwel, volgens de aan- 
halingen in het Niew Teftament, van 
Gods Zoon en zyne daden gewagen: 


die Pfalmen, zegge ik, moeten noodwen- _ 
_dig zoo van het godsdienftig Israël zyn 


aangehoord en begrepen, even of David 
de (tem van Mesfias uitte, gelyk zulks in 
de Tooneelfpelen, door de „Adeurs , ge- 

L 5 fchied 


362 Je VAN IPEREN OVER DE 


{chied, Even het zelfde zal ook van 
HEMAN, ASAPH, ETHAN Een ande- 
re ongenoemde Kapelmeesters veronder- 
fteld moeten worden; ja zelf van MOsE, 
toen hy, by beurtwisfelinge met JosuA;, 
het Goddelyk Gedenklied opdeunde: in 
* welk, buiten allen twyffel, Mesfias de 
fterkfte dingtaal voert (2). Ld 


9. IV, Er zyn egter eenige Beurtge- 
zangen, in welke dit zoo zeer niet fchynt 
te paste komen. Het Lied van Mofeen 
der Kinderen Israëls (h), is van dien 
aard, alzoo het een Danklied is voor de 
zonderlinge verlosfinge uit de magt van 
Pharao, en teffens eene Geloofsbelyde- 
nisfe wegens de zekerheid der aanftaan- 
de erfenisfe van Canaan, zoo dat Mes- 
fias daar niet de Spreker, maar veeleer 
het voorwerp van den Lofzang is. Even- 
eens is het gelegen met den Beurtzang 
van Mirjam en de Israëlitifche Vrou- 
wen (i), van welk ons alleen het hoofd 
of de Voorzang fchynt bewaard te zyn: 
waarfchynelyk, om dat het genoegzaam 
met het vorige overeenkwam. Mofë ae 

e 


Cg) Deut. XXXII: 1—43. 
(h) Exod. XV : T—Ig. 
(1) Exod, XV: ar. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 363: 


de digter van het eerfte en Mirjam zyne 
zuster de opftelfter van het tweede; 
waarom zy beiden ook, als- door den 
gewyden Digtgeest daar toe bekwaam. 
gemaakt, eigentlyk de tale des Geestes 
voerden: gelyk ook, eens voor al, be- 
trekkelyk tot de Propheten behoorde te 
worden aangemerkt, Zoo begreep het 
Israëlen , als zoodanige , wierden Mofe en 
Mirjam te gretiger gehoord, te beter ge- 
loofd en te yveriger met Tegenzingende 
Navolgingen beantwoord, Nopens den 
Put van Beër en t Lied, by die gele- 
genheid van Israël opgezongen (k), kan 
men weinig meer zeggen, dan dat 
het een Beurrgezang moet geweest zyn, 
waar van flegts de Voorzang, en van den- 
zelven misfchien nog maar eene brok is 
overgelaten. Wat den zangkundigen 
Heer scHUTTE daar over, niet lang 
geleden, in de gedagten gekomen is, kan 
men elders nazien (Ì), Om van den Beurt- 
zang by het Gouden Kalf niet te fpre: 
ken (m). | 


9. V. ’t Lust ons eenige regelen uit 
| (k) Num. XXI: 17, 18, 


‚ (D) Acad, der Gel. II, D. bl, 329, 
(mm) Exod. XXXII: 18. 


364 J. VAN IPEREN OVER DE 


te denken ter ontdekkinge der Beurtge- 
zangen, daar zy in Gods woord hier en 
daar, als verborgen , mogten voorkomen, 
en zoo ook ter onderfcheidinge der Zan- 
gen en Tegenzangen derzelve, Men zal, 
met dat oogmerk, de oudfte bekende Po- 
ëten moeten raadplegen, en zien, waar 
in de eigenfchappen hunner Zdyllia en fa- 
menfprekende, of beurtelings inftem- 
mende, zangftukken beftaan hebben, 
De Griekfche en Latynfche Tooneeldig- 
ters zullen ons hier te ftade komen, als 
mede de Landgedigten van THEOCRITUS 
en VIRGILIUS, door den Jefuit PAR- 
THENIUS naderhand ten keurigften 
naargevolgd (n), en ook de Oden en 
Hymni, waar in HORATIUS zoo zeer 
heeft uitgemunt: alzoo deze laatsgenoem- 
de allernaast aan de Lofzangen der 
Schrift by komen. | 


6. VI. In de Tweezangen , in welke 
niet meer dan twee perfoonen, by afwis- 
felinge, ’t woord voeren , vind men ’t,‚ by 
de Poëten, veeltyds zoo ingerigt, datde 
gezangen , zoo van den eerften , als van 
den tweeden perfoon, hoewel zy ie: 

C- 


(a) NIC. PARTHENIr Piscatoria & Nautica, 
Neapol. 1686, 


GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 365 


deren telkens aflosfen, op twee reijen af. 
zonderlyk agter elkanderen geplaatst 
zynde, elk eenen aaneengefchakelden 
volzin opleveren, En deze fchynt my toe 
eenen regel aan de hand te geven ter be: 
oordeelinge, of liever ter uitvindinge van 
de Afwisfelingen dier Tweezangen, al- 
waar ’t dat er de perfoonen , die fpreken , 
niettelkens by wierden uitgedrukt: gelyk 
de gewyde Liederen zelden gefchied., 
Neemt eens by voorbeeld , ’tis een aan- 
eengefchakeld gezang van Damoetas, 
als men het agter een, met uitlatinge 
der tale van Menalcas, dus leest (o). 


Qui legitis flores, CF humi naftentia fraga, 

Frigidus , o pueri fugite hinc, latet anguis in 
herba 

Tityre pascentes a flumine refice tapellas , 

Jpfe, ubi tempus erit, omnes in fonte lavabo; 


‘Frouwens dit is eene waarfchuwinge om 
te wyken, en de kudde af te dryven: % 
geen tot een aaneengefchakeld bedryf be- 
hoort. En zoo is het ook gefteld met 
de taal van Menalcas : 
Par: 


_(o) virei, Eel, HI. vs. 92 fqq. p.m, 20, Lugd, 
Bat. 1666, a, d 


866 J VANIPEREN OVER DE 


Parcite oves nimium procederer non bene ripe 
Creditur s ipfe aries etiamn nunc vellera ficcat. 


Cogite oves puerit fi lac praceperit eflus, 
Ut nuper, fruftra presfabimus ubera palmis, 


Want ook deze beide aanheffingen van 
denzelfden Menalcas hebben hare betrek- 
kinge op de voorzigtigheid , met welke 
de onderhoorige herders de fchapen 
moesten behandelen, 


6 VIL Eene tweede regel zou, ter 
ontdekkinge der Perfoonsafwisfelingen , 
kunnen. worden opgegeven: te weten, 
dat eene kort agter een volgende herha- 
linge van het zelfde, of wel een gelyk- 
foortig voorftel niet waarfchynelyk te 
zoeken is by een en denzelfden Beurtzan- 
ger , maar dat zulk eene Herhalinge 
ten bewyze eener Afwisfelinge verftrekt, 
Een allerduidelykst. voorbeeld hiervan 
vinde ik.by. THEOCRITUS (p): 

Es dé wor vuurde vomapirouwós , Eur SE unzip, 
“Epyov Tpatvrêhous. Tá zaidl 32 ruüra Puráeu* 
Ká gev EoÌ uvuv @rhomoiuvos, Ö5 Aúnoe Zyyet. 
‘Ov-rus zuid) SiS zd Sypie ndura duster: 


(P) EudyArr e° p. 85. Oxon: 1699. pn 


GEWYDE BEURTGEZANGEN: 36% 


dk heb een melkemmer van cypresfenhout; ik 
heb een beker 

Vùn Praxiteles kunstwerk « die beide beware 
ik voor myn meisje. 4 & 

Ak heb een herdershond, die de wobven ver- 
worgt, ANG 

Den zelven zal ik mynen jongen vereeren „op 
dat hy ab het wild gedierte vervolge. 


*Spreekt van zelf, dat; zoo er hier 
eene afwisfelinge is, gelyk zy er is, men 
die daar zoeken moet, daar een: gelyk 
vertoog begint: Jk heb een herdershond 
Enz; daar LACON fpreekt In-afwisfelins 
ge van KOMATAS. Men zie THEO: 
CRITUS in en men. zal vinden, dat dezelf« 
de. regel ook uit de twee volgende dub: 
belangen of Zangen en Tegenzangen 
van, Komatas en‚ Lacon zyn af te leiden; 

$. VIIL Klaarder doet zig-dit ops 
als-ereene Anaphora’, of Herhalinge van: 
het eerfte woord voorkomt: gelyk in 
de reeds aangehaalde Ecloga van vir 
GILIUs (q). 5 Ig 19 OT 


Plhyllida. mitte mihi, meus est natalis;' fotaët 
nn, — — 


4 Hi Phyk 
q) Le. p. 19, 3d CI) 


368 J VANIPEREN OVER DE 


Phyllida amo antealias — — a 


bnl mss) K nad 


en een weinig verder 


Pollio amat noftram, quamvis út ruftica Mue 


fam: 1% 
_Pierides — — — ee 
Pollio & ipfe facit nóva carmijia: pafcite täu- 
rum , pof pel 


Jam cornu petat — — ae 


6. IX. Evenwel de Tegenoverftellinge 
van zaken en vooral de beantwoordinge 
van vraagftukken of befchuldigingen ; 
zoo even door de Medezanger te’ berde 
gebragt, maakt doorgaans den zekerften 
blyk der perfoonsverwisfelinge. De waar- 
heid van dezen zetregel is algemeen be- 
kend en zoo, dat ik naawlyks noodig fchat- 
te, deze myneftellinge met voorbeelden 
te flaven. „Men leze (legts het XXVII 
Jdyllion van: THrEOCRIT US{r) „om daar 
van- overtuigd. te worden: en genoeg= 
zaam alle de oudfte T ooneelftukkens Jar 
indiener geerie Gezangen, by beurte; om 
ftryd worden aangeheven, maakt de aan- 
fpraak -‘en--beantwoordinge meestal. de 

; ma “vorm, 


(D Lc. pag. 275. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 369 


vorm , het leven en de eigenaardige kragt 
der Beurtgezangen uit: als zynde dezel- 
ve niet anders, dan Poëtifche Samen- 
fpraken, Inde Strydgezangen komt het 
nogtans ook te pas, als by MARO (S). 


Trifle lupus flabulis 


Dulce fatis humor 


La neen) 


Qui te Pollio amat. 


Qui Bavium non odi 


EISEPEINEI 
BEEREN 


9. X. Dit alles word nog zekerder, 
zoo men de toeeigenende uitfpraak van 
het meervoud, Wy en Ons, Gy lieden, 
Ulieden zoo tastbaar op het enkelvoudi- 
ge Jken My en Gy ziet volgen ; en om- 
gekeerd Jk en My en Gy, op Wy en 
Ons en Gylieden, dat het duidelyk bly- 
ke, hoe, vele perfoonen en een eenig per- 
foon elkanderen in het zingen aflosfen, 
Dit vind men voornamentlyk in die 
Beurtgezangen, in welke geheele cho- 
ren of reyên fprekende worden inge- 
voerd, gelyk men dezulke by de oude 
JIL, DEEL Aa Too- 


(s) Pag. 19. 


370 Je VANIPEREN OVER DE 


Tooneeldigters in menigte vinden kan. 
Neemt eens by SENECA (t). 
=— __— Turba; captive, mea 
PFerite palmis peltora _— 
Non rude vulgus, lacrymisque novum 
_ dugere jubes : hoc continuis 
Egimus annis _—_ — 


Zoo ook by EurIPIDES (u): 
Euébaobe vòvr djnervov, oùx’ Epe dyÂv 
AAN aî gev €vÔ4d' gid Eueïr EMicaere 
AwéifBoreu wéheudov 
Euoroùcu mdvry 
Kykt gylieden nu wat beter toe, men moet niet 
om ter best hier vadzig blyven nederzitten : 
Maar deze troep moet hier en de andere gintsch 
zig henen drayen , (om alles af te zien) 
Wy fpanferen gints en weder langs den weg, 
Alle voorwerpen beglurende. 


Die de eerfte fpraak voert, had zig kort 
te voren zoo verklaard, dat ELECTRA 
er zig in vertoonde: ten minfte een 
vrouwsperfoon : 


@ Thaw * Eyw zundv 


O my rampzalige door onheilen ! 


Der- 


(t) Troad. vs. 63. 
(u) Orest. vs. 1294. fg. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN, 371 


Derhalven. eene rey of menigte van 
vrouwen moet het woord opvatten, by 
AmsiBoper — Wy fpanferen gints en 
weder — 


6, XI. Wanneer er Alleenfpraken 
tusfchen in fchieten, zou men mogelyk 
denken, dat de perfoonsverwisfelingen 
zoo gemakkelyk niet zouden te onder- 
fcheiden zyn. Maar het tegendeel kan 
uit vele voorbeelden bewezen worden. 
Onder anderen vinde ik by ARISTOPHA- 
NES (v) zulke Alleenfpraken : 


zap hulvs é mug  Öudv, Zijn’ èyór 
Zoo verre gaat de famenfpraak en de 


Taalvoeringe van eenen enkelen perfoon; 
dan daar op volgt 


"Ee: ée mpodedógeS’, dvbord 1° Erddopev 
Oc veg Ddos — 


Heodetosda en era9opey zyn werkwoor- 
den in den eerften perfoon van *t Meer: 
voud, en dit is een beflisfend teeken der 
Afwisfelinge en van eenen aanvang in ’ 
{preken door vele perfoonen, 


Aa 2 __ Even. 


(v) In Avibus vs. 359. fqq. 


372 J.VAN IPEREN OVER DE 


9. XIL. Evenwel men mag zig in de- 
zen niet laten misleiden, Want fomwy- 
len kan eene Rey in het enkelvoudig van 
haar gansch gezelfchap fpreken, of elk 
perfoon der Reye te gelyk van zig zelven 
by volledige overeenftemminge, een ver- 
toog doen, en dus de ganfche Reye, als 
uit eenen mond, ’t een of ander melden. 
Van dit verfchynzel vind men menige 
voorbeelden alomme by de Afwisfelingen 
der Strophen en Antiflropben, welke de 
Choren, by wyze van Beurtgezangen 
onder elkanderen fchynen verdeeld te 
hebben (w): als by EURIPIDES (Xx): 


'Avelras mor Òihov & 
Xôos, TÔ de yApug, drét 
Bapúrepov A'trvug cuoméruv 
Er? upur? veÎru, 
De Jeugd is my eene geliefde last, 
Maar de Ouderdom, ligt altoos 

My zwaarder dan de klippen van dtna 
Op het hoofd 


en wederom een weinig lager (y): 


(CW) COEL RHODIGIN. Antiq. Leêtion. L. VHL 

X. p:358. Reflexions Critiques fur la Poefie & fur 
la Peinture, pag. 306 fqq. Utr, 1732. 

(x) Herc. Fur. vs, 637. 

(y) Ibid. vs. 673. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 373 


Cù ruúcoge Tàb ydomas 
‚_Meeuug-ouysaräjyvòs 


Hòfzev ouluyiuù. N 
Ik zal niet ophouden de Bevalligheden 

Met de Zanggodinnen onder een te mengen, 
Eene vermakelyke famenfpanninge 


Men vind daar MOI, KPATI, HAT- 


ZOMAI, ZITKATAMIENTS alle enkel: 


voudige uitdrukkingen door een Choor 
op zyn gansch gezelfchap toegepast, 


6. XIIL. Eene tusfchen infchietende 
aanfpraak tot de toehoorders, die den 
Beurtzang bywonen, levert ook, met 
vele waarfchynelykheid, een bewys van 
Afwisfelinge op. Neemt eens by Pr A u- 
TUS (z): 


Mihi ad enarrandum hoc argumentum est co- 
mitas, 

Si ad auftultandum veftra erit benignitas. 

Qui autem auftultare nolit, exfurgat foras, 

Ut fit, ubi fedeat ili, qui auftuitare volt. 


Zeker gaat het, dat PAL &sTRIO daar 
begint op te fnyden, en dat men er den 
Aa 3 aan- 


(Z) Mil, Glor. A&, IL Sc. I. 


374 TJ VAN IPEREN OVER DE 


aanvang van eênen Gus aantreft, die 
van de famenfpraak, in den vorigen 
voorkomende , is afgefcheiden. 


6. XIV. Hier behooren ook de Al- 
leenfpraken in aanmerkinge te komen, 
die, daar zy beginnen, zekerlyk eene 
Afwisfelinge aanduiden: als by denzelf- 
den PLAUTUS.(a) 


Quis me mortalium est mifvrior , qui vivat al- 
ter hodie ? 
Quem ad recuperatores modo damnavit Pleu- 


Jidippus — 
en by TERENTIUS, in de bekende plaats(b). 


Quam iniqui funt patres in omnes adoleften- 
tes judices : 

Qui equom eift cenfent , nos jam a pueris il 
bico nafci fenes. 


6. XV. En tot die foort van Aanvan- 
gende Verwisfelingen moeten ook betrek- 
kelyk gemaakt worden de Uitbarftingen 
in weeklagten en gebeden, welke, op die 
wyze, by de oude Latynfche en eed 

che 


(a) Rudent. A&. V. Sc. FE. 
(b) Heautontim. A&. IL Sc. I. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 375 


fche ‘Treurfpeldigters telkens voorkos 
men, Zoolezeik by SENECA (C). 


O magna parens natura dem, 
Tugue igniferi rebtor Olympi ! ——= 


en by &scHyLus(d), den uitvinder 
der verhevene en gezuiverde Griekfche 
Tooneel-poëzy : gelyk CHAMZELEON 
HERACLEOTES van hem berigt heeft 
(e), om van andere getuigenisfen niet te 
reppen ‚by FABRICIUs aangehaald (£). 


AvdE avduruv, pendpuv 
Maxáprare , uaì Tehduu 
TersóÓrurov upáros ; OMBre Zed, 
Koning der Koningen, onder de zaligen 
Allerzaligfte , en onder de volmaakte 
Allervolmaakfte Mogentheid, gelukkige Jupi- 
ter | 


6. XVL Nog leert ons de natuur der 
zake, dat, indien een perfoon aanvangt 
te fpreken, die zig eigenfchappen en da- 
den eigent, welke hem charaderizêren 
| | Aa 4 en 

(e) Hippolyt. vs. 956. | 

(d) Suppliees vs. 531. 

(e) ATHEN EUS Lib. I, pag. 121. 

(f) Biblioth. Grac, Lib. IL, C. XVI, Tom.l, pag. 
575. fqq. 


376 J. VAN IPEREN OVER DE 


en van alle anderen onderfcheiden, of 
van wegens meer of min bekende Hifto- 
rien en Fabelen, of volgens de regels der 
_Bovennatuurkunde : dat er dan ook on- 

getwyffeld op eene Verwisfelinge van 
Beurtfpreker of Beurtzanger moek ge- 
dagt, en het begin dezer niewe taalvoe- 
ringe uit den famenhang moet worden 
afgeleid. Zootreffen wy ’t aan by sE- 
NECA (2): 


Alumna celerem quo rapis teétis pedem, 
Refifte €” iras conprime — 


Aanftonds als iemand dit leest, be- 
grypc hy ligtelyk „dat er de Voedfter van 
Medea aanheft: vooral zoo dra hy het 
voorafgaand flot des Choorgezangs ge- 
lieft. in agt te nemen. 


6. XVIL Als een gevolg der voor- 
gaande is deze regel aan te zien, dat, in- 
dien er een perfoon begint te fpreken, 
die aan zig zelven Goddelyke eigenfchap- 
pen en daden toekent; daar kort te vo- 
ren iet diergelyks in geene aanmerkinge 
kwam, inderdaad aldaar eene Afwisfe- 
linge in den Beurtzang te ftellen is, Daar 

EU- 


(g) Medea vs, 380. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN, 377 


EURIPIDES  zynen Hippolytus aan- 
vangt met 
TóAAy wêv ev Bporouoi, Hen” dvevugos 
Oek néndupur Korps 
Weel vermogend zynde onder de menfchen en 
niet onberoemd 


Worde ik de Cyprifthe Godin geheeten. — 


{preekt het van zelf, dat Venus het 
woord voert. Even eens blykt het, dat 
Dianafpreekt, uitde volgende gezegdens, 
in gemeld T'ooneelftuk voorkomende (h), 


Zê mov éumarpiduv Alyéus Kélower 

Huid eruxëcur 

Ayrës dè zópy 0’, Apreuis dudg 
U gelaste ik, welgeborenen zoon van ZEgeus, 
Toe te luisteren 
Artemis, dedogter van Latona, fpreekt u aan. 


6. XVII. Wel is waar, in de Bly- 
fpelen komen nuen dan Gewaande Per- 
foonen voor, die zig valfchelyk voor ie- 
mand anders opgeven, gelyk uit den 
Amphitruo van er AU TUS blykbaar is, 
Maar, behalven dat die uitzonderinge 
geene plaats in ons beftek kan hebben, 

Aa 5 om 


Ch) Hippolyt. vs. 1283. 


378 Je VANIPEREN OVER DE 


om dat diergelyke vermomminge met 
den ernst der Bybelfche Beurtgezangen 
geenzints ftrooken kan, zoo blyft het 
nogtans zeker, dat zulke vermomde per- 
foonen in hun bedrog ook alle dezen re- 
gel moeten in agt nemen. Want, of- 
fchoon de Prophetien en Godgewyde 
Beurtgezangen door de heilige Afteurs, 
de Leviten en Propheten , telkens opge- 
zegd, en dus als by vertegenwoordiginge 
der ware perfoonen wierden voorgefteld, 
moest dit bepaalde rigtfnoer egter ook 
in dezen van hun altoos gevolgd worden , 
gelyk ook:-van de Afeurs in de Griek- 
fche en Latynfche T'ooneelftukken ge- 
fchied, 


6. XIX, Edog als er eene eerbiedige 
aanfprake-tot of eene ootmoedige betui- 
ginge nopens de Godheid volgt op eene 
klaarblykelyke Godentale, moeter nood- 
zakelyk eene Afwisfelinge plaats hebben. 
By EURIPIDES vinden wy ftraks, na 
dat BACCHUS de voorreden van het 
Tooneelftuk gehouden had (í). 


‘Actus drò yäs iepòv Ta@hov 
Auerbuca, Ood{u Bpopue 
Tóvov Hòùv 


—__ 


Uit 


(3) In Bacchis vs. Ó4 


GEWYDE BEURTGEZANGEN, 379 


Uit het gewest van Afia, den heiligen berg 
Tmolus 


Verlatende, huppele ik gezwind voort , voor 
Bromius 


Eenen aangenamen arbeid — —— 


Niets ongetwyffelder, dan dat daar 
begint te zingen iemand, of een zeker 
genootfchap, dat aan Bacchus ten dien- 
fte ftond, Het zelfde mag men zeggen 
van ULYSSES aanfprake aan Minerva, 
by den zelfden poëet (k): 


Aéomorv Abáva, @OEyuaroe paz úodóuuv 

T& o8 cuvóby yrpuv, Ev mbar yàg. 

Hepoös * duúveic voîs Euoîs der more 
Mevrouw Minerva, want ik heb gemerkt 
De gewoone klank uwer flemme, want altoos 


Staat gy my by ‚ en helpt my in myne fimerten. 


9. XX. Wyders in alle Afwisfelingen 
van Vragen en Antwoorden openbaren 
zig ten duidelykften de fcheidingen der 
Beurtgezangen. Die fcheidingen vertoo- 


nen zig ook ín de Samenfpraken der Go- 


den, gelyk wederom by EURIPIDES; 


daar MINERVA en NEPTUNUS in ko- 


men (1): Ee 
ra- 


(k) In Rhefo. vs. 608. 
CD) In Troadibus. vs. 47. 


380 J. VANIPEREN OVER DE 


Vrage. 

“Ebéci Tov yéver pêv &yyisov melpis 

Méyev re daijuov, év eoï Te Tiui0v 

Aúrucuv Exbpav rijv rdpos, mporewvinen ; 
ds ’t geoorlofd den aan mynen vader vermaag- 

Jthapten 
Grooteg God, die onder de Goden geëerd word , 
Afleggende alle worige vyandfchap, aan tê 


„Jpreken ? 
Antwoord. 


“Elesw dr ye ouyyevels ÓmiM ue 
“Avzoo' Aôdva, @iArpov 8 gunpdv Opevy: 
Is geoorloofd. want herinneringen der ver- 
wanifshap, 
Okoninginne Minerva , zyn geene geringe lief- 
dedrank voor de zielen. 


g. XXI. Hier toe behooren ook de 
twistredenen, die telkens in de Blyfpe- 
len en ook wel in de Treurftukken zig 
opdoen: als, onder anderen, in deze 
erbarmelyke famenfpraak tusfchen AN- 
DROMACHE eN MENELAUS, in wel- 
ke de fchiftinge der wederzydfíche Beurt- 
fpraak allerduidelykst zig opdoet (m). 


“Oros 


(m) In Andromache, vs. 437 — 


GEWYDE BEURTGEZANGEN, 381 


“Osor Bórw u Órúrdes. vrabdijnebe. 
Ach my: met list hebt gy my overrompeld: wy 
zyn bedrogen. 
Kúpuoa ’ draciv: 8 yèe etupvejuebu 
Schreew het vry uit aan alle menfchen: want 
wy loochenen ’t niet. 
H zaör'év Öuèv, zoï mag 'Eupbra, coDd; 
Zyn zulke flukken onder u bieden , die langs den 
Eurotas wonen , vroom? 
Ka? raï y ' év Tpora, 7 'o rabóvrus dvridpäv: 
Ja zelf by hen die te Trojen wonen , dat zy die 
byden, tegenftribbelen. 


9. XXII. Men kan nog uit dit laat- 
fte voorbeeld leeren, en het is ook an- 
ders bekend genoeg, wierd het flegts met 
eene naawkeurige beoordeelinge in het 
behandelen der Bybelfche Beurtgezan- 
gen, opgemerkt en te pas gebragt: te 
weten, dat er fomwylen enkele regels, 
ja wel eens mindere deelen van regelen 
of verfen, ja nu en dan ook een enkel 
woord, de tale der Beurtzingende of 
Beurtfprekende uitmaakt. In de Phoe- 
nisfa van EURIPIDES (n), in den Oedi- 
Pus Colonéus van SOPHOCLES, in de 
Septem ad Thebas van ESCHYLUS et 

Cie 


(n) vs. 606, fqq. 


382 J. VAN IPEREN OVER DE 


elders vind men daar overvloedige en vol- 
dingende voorbeelden van, welke wy 
kortheidshalven voorby ftappen. Zoo 
lezen wy ook by sENECA (o). 


ELECTR. Adulterorum virgo deferui domum. 
CLYT. Quis esfe credit wirginem ? 
ELECTR. Guatam tuam. 
cLyT. Modeftius cum matre. 
RLECTR. Pietatem doces. 
CLYT. Animos wiriles corde tumefaêto ge- 
WAN 


Waar uit dan volgt, dat het juist in de 
fmaak der Ouden niet viel, alle de fpraak- 
voeringen even lang te maken: te meer, 
daar indroefheid , vreeze, woede, fpyt, 
of foortgelyke hartstogten, afgebrokene 
kortfpreuken gemeenelyk nadrukkely- 
ker zyn, dan langdradige redeneringen. 
Eene waarheid, dewelke by de liefheb- 
beren der Poëfy alte bekend is, dan dat 
wy haar zouden behoeven te betogen. 


6. XXIII, Mogelyk zal men my te 
emoet voeren, dat de lesfen, welke ik 
lier opgeve, wel eenigzints kunnen te 

pas komen in het beoordeelen van uit- 
voe- 


(o) In Agamemnone vs. 945. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 383 


voerige Tooneelftukken , opzettelyke 
Herders, of Visfcherszangen , uitgebreis 
de Heldendigten , daar ook de namen der 
perfoonen by aangeteekend ftaan, of by 
wyze van tusfchen inkomend verhaal, als 
by HOMERUS, telkens opgegeven wor- 
den; zoo dat dan ook deze lesfen weinig 
nut zouden verfchaffen : maar dat voor 
het overige deze regels, waar naar men 
de Afwisfelingen der Beurtfpraken be- 
oordeelen zou, niet wel ftrooken met 
den aard der losfe Lofzangen, in welke 
zulke aanwyzingen van perfoonen zyn 
uitgelaten, | 


6. XXIV, Maar ik neme de vryheid 
my ter oplosfinge van het tweede lid de- 
zer tegenwerpinge te beroepen op de 
wereldberoemde MynHeer en Mevrouw 
DACIER, die allereerst, zoo *tfchynt, 
in de LIII Ode van ANAKREON, dat 
is, in zynen Lofzang over de Rofe (p), 
eenen Beurtzang ontdekten, fchoon er 
die nimmer, dat ik weet, voormaals in 
aangewezen was, En waarlyk my dunkt, 
dat die Lofzang nog aangenamer klinkt, 
als men, den Mededigter allereerst doet 

aall= 


(p) Les Poefies d’ Anacreon & de Sapho par Ma- 
dame DACIER. Od. LIL, vs, 4. P. 163. Amft, 1716. 


384 Je VAN IPEREN OVER DE 


aantreffen, na de opwekkende Voorzang 
van Anakreon: aldus 


Tó de yae Bev dnuz 
Tó de nat Bporöv Tò gdpue 
Xdápio'v T° dyuhw Ev wipes 
Tohvavbéav Epúru v 
A@po8oióv 7 2buppe. 
__La Roft est le parfum de la troupe inamor telle ; 
Les Graces €” Venus , dans la faifon nouvelle , 
Melent la rofe a leurs autours, 
Pour danfer avec les Amours. 


ANAKREON. 

Tóde zaì péryue móbois 

Xupizv Puzóv re Macüv 

Tauxò val mouBvra zEipey 

Ev änavbi'veig drapróis 
Des Nimphes, des Mufes divines 
Elle est le foin € le defir, 
Et Pon le ceuille avec plaifir , 


Quoiqu'on fe pique a fes epines. 


Ik volge hier de overzettinge van Mon- 
fieur DE LA FOSSE (q): en ’tis my ook 
om’ even, of men in deneerften Zang 
den Mededigter, dan ANAKREON zelf, 
gelyk het Mevrouw pActER begreep 

en 


(q) Tradution Nouvelle, p. Too, 


: Pd et df wire ent 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 895 


en zoo vervolgens gelieft te tellen: hoe- 
wel ik meene, dat myne fchikkinge ge- 
voegelyker is en meer beantwoord aan 
den eisch van Anakreons Voorzang. 
Mogelyk zou men by Anakreon, behal. 
ven dien, nog wel dezen of genen Lier- 
zang, welke foort van Gedigten best 
met de Pfalmen der H. Schrift overeen- 
temmen, kunnen opfpeuren : en vooral 
ook, by THEOCRITUS, in zyne Her. 
derszangen zulke vertogen, aan welke 
de perfoonsverwisfelingen vele duide- 
lykheid en cieraad zouden byzetten. In 


‚de Lierzangen van HORATIUS vind 


men duidelyke inlasfchingen van vreem- 
de fpraakvoeringe. De Godinne JuNo 
koomt fprekende in (r). 


— — Jhion , Hion 
Fatalis inceftusque juder, 

Et mulier peregrina vertit 
In pulverem — — 


en de Infpraak van reauLus is bekend (5): 
— —- Signa ego Punicis 
Affika delubris, & arma 
… Militibus fine cede (dixit) 
Derepta vidi —— 


III, DEEL. Bb 6. XXV. 


(r) Lib. II. Od. III. vs. 18. 
(s) Ib. Od, V. vs. 18. 


386 Je VAN IPERENOVER DE 


6. XXV. En wat nu aanbetreft de 
Aanteekeningen der namen, by de uit 
voerige Tooneelftukken , waar door deze 
onze lesfen onnoodig zouden fchynen te 
worden: daarop merkeikaan, dat, vol- 
gens de getuigenisfe van ARISTOTELES; 
inde alleroudfte tyden , reeds voor These 
pis en Efchylus, de Tooneeldigten flegts 
in Choorgezangen beftonden, ten min- 
ften deeerfte Bedryven derzelve, en zulks 
wel tot lof der Goden (t): ja daarenbo- 
ven dat de fchiftinge dier Choorgezan- 
gen, gelyk men die by &scHYLUS, 


SOPHOCLES en EURIPIDES aantreft, 


buiten twyffel nog wel eenige nadere be- 
palinge verdient ; alzoo ik meene ontdekt 
te hebben, dat er onderfcheidene per- 
foonen dier Choren nu en dan afzonder- 
lyk zingen: en dat er in dezelve meer- 
malen enkelvoudige Perfoonsbetuigingen 
zig opdoen: Reg boven reeds 6. XII. 
gezegd is, Maar in die byzonderheid 
mogen wy ons hier niet inlaten, alzoo 
het voldoet aan ons tegenwoordig oog- 
merk, te melden, dat er zulke Aantee- 
keningen van Perfoonsnamen in de He- 

breew- 


(£) THEMIST, Orat. 26. pag. 316, by FABRIC. 
5 GE: 576. DACIER by BAYLE, Diétion. in E/chy= 
e, Not, E. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 385 


breewfche Beurtgezangen nergens, of 
ten minften zeer zelden, te vinden zyn, 


6. XXVI. Onder Israël wierden de 
eigentlyke gezegde Zegeliederen, Lof. 
zangen en Che npedietei van buiten ge- 
leerd (u) en, in derzelver perfoonsverwis- 
felingen, dus gemakkelyk by de Priesters 

ekend en dagelyks beoeffend, Zoo ver- 
aa ik een gedeelte van Mmose’s Tefta- 
ment, betrekkelyk tot Levi’s {tam (v): 


IODAN sow 
ze JN 
Spes peas mw 


OND an 


Zy hebben uw woord in ’t geheugen weggelegd 
En zy zullen (of mogen) uw verbond bewaren, 
Zy zullen uwe regten aan Jacob leeren 

En uwe wet aan Israël, 


Zy kregen tot hun behulp, kort voor 
Mofe's dood, egte Affchriften en der 
Wetten en der Liederen in bewaringe, 
daar het voormaals in de Woestyne al- 

Bb 2 , leen 


Cu) Deut. XXXI: 12, 13, 10. XXXII: 46, 47. 
(v) Deut. XXXIII: 8, 9. 


398 Je VAN IPEREN OVER DE 


leen Memoriewerk was geweest, gelyk 
by andere volkeren is in gebruik geble- 
ven, en by de oude waereld algemeen in 
Zwang was. CAESAR, van zoodanige ge- 
woonte by de Gallifche Druiden fchry- 
vende, geeft er deze reden van: Zd mihi 
duabus de caufis inflituisfe widentur ; quod 
neque in vulgus disciplinam efferri velint: 
neque eos, gui difcunt , literis confifos, mi- 
nus memorie fludere,. Quod fere pleris- 
gue accidit, ut prefidio literarum diligen- 
tiam in pPerdiscendo ac memoriam remit- 
tant. ” Dit koomt my voor dat zy zoo 
» ingefteld hebben om twee oorzaken: 
om dat zy hunne geleerdheid niet wae- 
„ reldkundig wilden maken ‚en om hun, 
 dieleeren, geene gelegenheid te geven, 
» om hun geheugen te verwaarloozen, 
» door te veel op de affchriften te ver- 
„ trouwen. ’tGeen byna elk gebeurd, 
» dat hy, door behulp der boeken, zyne 
> naerftigheid, ín iets grondig aan te 
„ leeren en zyn geheugen, om het er voor 
altoos in te prenten, verzuimt” (w). 
Maar dit zal men in de fcholen der Le« 
viten ook begrepen hebben, ten opzigte 
der leerlingen uit de overige ia 4 

e 


Cw) De Bello Gallico, Lib. VI, p. 227. Ed, Mon- 
tani, Amfteld. 1670. 


nd 
8 v 
sr 
á 
: 
j 
k 
B 
À 


_ ke niet wel op eene andere wyze, met 
Rie: Bb 3 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 389 


De Opperzangmeester kende zyne beurt 
en de Choor-Leviten wisten hunne taak, 
t Gebeurde meer dan eens, dat Koning 
DA vip, en buiten twyffel ook, op zyn 
voorbeeld , sALOMO, die duizend en 
vyf Liederen gemaakt heeft (x), en ook 
wel eenige volgende Oppervorften van 
Israël en Juda, als Opperzangmeesters 
zig gedroegen, Veiliger was het dan, 
dat men die Pfalmen, Liederen en Ge- 
zangen onafgebroken opgaf, dat, is zon- 


„der bygevoegde Perfoonsbenoemingen, 


op dat er het onkundig gemeen niet door 
misleid wierde, er die onder ’t zingen 
tusfchen inbragt en dus den toon en o- 
vereenftemminge bedorf ; en ook voor- 
namentlyk, op dat de Israëliten zig er, 
in hunne huisfelyke godsdienstoeffenin- 
gen, naar welgevallen van bedienen mog- 
ten, en ‚met kinderen en huisgenooten, 
die Beurtzangen aanheffen , naar tydsges 
legenheid, 


9. XXVII. Inderdaad er zyn ettely- 
ke Pfalmen, daar God, of, tgeen het 
zelfde is, daar Mesfias in fpreekt, wel- 

den 


(x) x Kon. IV: 32. 


390 Je VANIPEREN OVER DE 


den behoorlyken eerbied, door de Le- 
vitifche Choren, of door Israël opgezon- 
gen konden worden, of een voornaam 
perfoon moest God, of Mesfias, even 
gelyk in de Opera’s en Tooneelftukken 
gefchied, verbeelden, De XXII, XXXI 
en foortgelyke Pfalmen, in welke de Ly- 
dende Heiland fpreekt, leveren er be- 
wys van op. Maar niets voldingt dit 
ftuk, myns oordeels, beter, dan de vyf- 
tigfle Pfalm, in welken twee Goddely- 
ke Perfoonen (gelyk by EURIPIDES 
G XX.) van het begin tot aan het einde 
zingende inkomen. De vermaarde ve- 
NEMA, ’tis waar, doet den Poëet 
in de eerfte fes verzen het woord voe- 
ren, en dan den God der Goden zyne 
lesfen vervolgens aanheffen, vs. 7 — 
Maar, indien men er twee Goddelyke 
Perfoonen in onderfcheid, loopt het 
Lied vloeibaarder en de zin word groot: 
zer, daar een Uitlegger altoos op denken 
moet, en gelyk de Prologus reeds vs. z 
beloofd had: De God der Goden Jebo- 
vab fpreekt nadrukkelyk en de Aarde zal 
hooren , wan den opgang der zonne tot aan 
haren ondergang (y)—. Hy, die vs. 16 
van de Rigterlyke Verfchyninge des ia 

ler- 


(y) Vergelyke Jefaia XLIII: zen XLIV: TI, 2 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 391 


lerhoogften propheteert, fpreekt ook vs. 
7—15; want hy voert eene Goddelyke 
tale vs. 15 en gewaagt ondertusfchen van 
God ,alsvan eenen verfchillenden, vs. 14. 
Men begrypt wel haast, dat ik dan hier 
den Mesfias, als door AsA PH verbeeld 
in de Levitifche Choorzangen, bedoele, 
die zynen Vader, by tusfcheninlasfchin- 
ge, fprekende ten tooneele voert : gelyk 
ook gefchied vs, 16—21: wanneer einde- 
lyk wederom de Evangelifche tale des 
Zoons zig vs. 22 en 23 hooren laat. Ja, 
indien dit moet worden toegeftemd , moek 
ten er ook Perfoonsverbeeldingen en 
Perfoonsafwisfelingen onder de Leviti- 
fche Zangers hebben plaats gehad, En 
dit moet ftand gegrepen hebben, niet 
alleen in het opfnyden der Pfalmen, 
maar ook van andere Gezangen, gelyk: 
van dat Lied, dat in het Land van Juda 
moest gezongen worden, ’t geen Ons JE- 
SAÏAs opgeeft, en van *t welk de Slot- 
zang vs. 1921 door niemand anders, 
dan door Mesfias oorfprongelyk kan zyn 
uitgefproken, in het bepaald oogmerk 
der Godfprake (z). 


Bb4 __ $. XXVII, 


(z) Jefzia XXVI: 1 


392 J. VAN IPEREN OVER DE 
g. XXVIII. Tweederleye Beurtgezan- 


gen kan men onderfcheiden; Zweezan- 
gen, welke om ftryd elkanderen aflos-' 
fchen en fomwylen invallen , eer dat de 
Medezinger gedaan heeft, als in de Zdy/- 
lia en Hymni plaats kan hebben, en 
Veelzangen, of famengeftelde Beurtge- 
digten, daar meer dan twee, over eenig 
geval of onderwerp, zig in famenfpraak 
met elkanderen inlaten, Deze laatfte 
{chynen van een jongere uitvindinge te 
zyn en de eerfte aanleidinge tot Opera's 
en Tooneel bedryven gegeven te hebben, 
Immers de Heldendigten en foortgelyke 
Hiftorifche Gezangen verlevendigen de 
Inbeeldingskragt, even of men de vertoo- 
ninge op het Schouwburg zag voorftel- 
len. Ik meene, dat de eerfte foort zig 
allereereerst duidelyk in ’t Goddelyk Ge- 
denklied, dat Mofe en Jofua beurtelings 
en by herhalinge, op hoogen last, aan- 
hieven en opdeunden, opdeed, om van 
andere Bybelftukken niet te fpreken , die 
met het zelve, in dat derde overeenko- 
men: en dat de tweede foort, nament- 
lyk de Veelzangen, en wel met tusfchen 
ingelaschte eenvoudige Perfoonsaandui- 
dingen, zig hier en daar in de Voorzeg- 
gingen der Propheten, en naar de ran 

ef 


GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 393 


der Heldendigten, in de eigentlyk dus 
genoemde Gezigten, vertoonen. 


6. XXIX. Myn oogmerk is egter 
voor het tegenwoordige alleen, om eens 
eene proeve te nemen, of wy met de 
eerfte foort, by het fchiften van eenige 
Bybelfche Beurtgezangen, zouden kun- 
nen te regt raken en er onze opgegevene 
regelen op toepasfen, ter nadere ophel- 
deringe van den Poëtifchen nadruk. Het 
zoo evengemeld Gedenklied zullen wy 
met dit inzigt vooraf ter toetze brengen, 
en er dan nog eenige nadere bedenkin- 
gen over andere Liederen byvoegen. 
Mofe zei het op, even voor zyn vertrek 
naar Nebo om te fterven, en wel eerst 
voor eene aanzienelyke vergaderinge der 
Oudften en Amptlieden uit het gantfche 
leger opontboden (a); en naderhand, 
buiten twyffel herhaalde reizen, mis- 
fchien in het leger van elke Stam , in ver- 
vanginge met Hofea den zoon van Nun(b), 
Mofe kwam hy en Hofea de zoon van Nun, 
NA dat is te zeggen: Na de algemeene 
goedkeuringe en erkentenisfe van ’t ge- 

B zag 
(a) Deut. XXXI: 28—30. 
Cb) Deut. XXXII: 44, 45. 


394 Je VAN IPEREN OVER DE 


zag des Goddelyken Gedenklieds in de 
Staatsvergaderinge der Israëlitifche Ede- 
len en Vorften, gingen Mofe en Jofua 
vervolgens dit ontzaggelyk Orakel alom- 
me afkondigen, op eene wyze, die , door 
hare ftatigheid en verrukkelyke aange- 
naamheid, den eerbied en toeftemminge 
van al het volk naar zig trekken moest, 
En dit kon bezwaarlyk, naar de gewoon- 
te der oude tyden, beter gefchieden, 
dan met het Beurtvervangend opdeunen 
dezes Lieds, en wel door den grooten, 
en nu veegen, MOSE, en zynen heldhaf- 
tigen opvolger JOsUA: mannen, voor 
welke de natie in ’tgemeen , en elk Isra- 
liet in ’t byzonder, met regt den diepften 
eerbied en de welmeenendfte hoogagtin- 
ge voedde. 


9. XXX. Vooraf ftaat aan te mer- 
ken, dat het Lied, °t welk wy thans beoor- 
deelen, reeds voor handen was, eer het 
in de hooge vergaderinge der Ouderlin- 
gen en Amtlieden werd voorgelezen. Te 
voren had het Mofe reeds in fchrift ge- 
bragt en het den kinderen Israëls doen 
ter hand ftellen en den zin daar van aan 
het volk eenigzints doen begrypen de 

e) 


(c) Deut, XXXI: 19. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 395 


Ook fchreef hy het niet op uit zyn hoofd, 
maar het was reeds bekend, eer hy aan 
*fchryven ging. Dit blykt uit het be- 
vel, dat hem Jehova gaf: en zu fchryft 
uwlieden dit Lied Nin arwanmr Er 
wierden ook meer Affchriften van ge- 
maakt dan een: my, 1292 fchoon Mofe 
eerst eigenhandig met het opftellen van 
het oorfprongelyk en egt Affchrift be- 
last was, TWD 2951 Zoo fchreef Mofe 
dit Lied ten zelfden dage (d). Ik ben er 
ook niet vreemd van, om de fpreekwy- 
ze DIA HAW (e) zoo op te vatten, dat 
er het onderwys in de toonen en het 
maatgeklank, by het opzingen van dit 
Lied, door wordt aangeduidt: *t geen 
dan Mofe aan Israël zoo wel leeren moest, 
als den zin en beteekenisfe der Gezan- 
gen, in het Lied voorkomende, Zeg 
het in hunnen mond, 


9. XXXI Jehovah „die in de Zente en wol- 
kenkolomne verfchenenwas, toen de wolken- 
kolomne boven de deure der Tente flond 
(£), geeft in Mofes verhaal van *t geen 

em 

(d) Deut. XXXI: 22, 


(e) vs. 19. 
(É) vs. 1618. 


396 J. VANIPEREN OVER DE 


hem bevolen wierd , als *t ware, een kort 

uittrekzel van den inhoud dezes Lieds: 

welke verkortinge meer aan den Hifto- 

riefchryver te wyten is, die eerlang het 

Lied zelf ftond op te geven , dan wel aan 

Jehovahs uitfpraak toen tertyd: dusik niet 

en twyffele, of dat Lied werd toen reeds 
oorfprongelyk en authentyk van dien Je- 
hova zelf opgezegd, Anders was er geen 
famenhang in ’ verhaal en het tweemaal 
herhaalde van àNto now, Dit of Dat; 
of, gelyk wy gewoon zyn te fchryven, 
gemeld of bovengemeld Lied, zou geene 
beteekenisfe hebben. Ik kan ook niet 
zien, waarom ANto ant deze wet, in 
den famenhang, vs. 24 benoemd, iets 
anders zou kunnen zyn, dan even dit 
zelfde Lied, in “welk de eerfte Wetta- 
fel allernadrukkelykst word opgehelderd 
en op alle tyden toegepast. In Kappa- 
docien verkoren de Mazaceners eenen 
Nopwòor , eenen Wetzinger,diede Wetten 
van Charondas, in verfen gebragt, zal 

hebben opgefneden': gelyk uit het verhaal 
van STRABO is op te maken (g). Maar 
hoe dit ook wezen mag, de voo 

pre- 


(g) Geoer. L. XII. p. 539. mihi pag. 813. Amtft. 
1707. Conf. MONTANUS ad CESAR. Ì, C 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 397 


fpreker in dit ons Lied moet Jehova zyn; 
en de Wolkenkolomme, die, in de God- 
delyke vertooninge der zigtbare tegen- 
woordigheid, eene zinneprent fchynt ge- 
weest te zyn van zynen Hemelfchen ftoet, 
uit Engelen en Zalige fchimmen beftaan- 
de, kan die Hemelen verbeeld hebben; 
welke by den aanvang van *t Lied, en 
bepaaldelyk in den Voorzang, worden 
opgeroepen, om Gode grootheid te ge- 
wen (h). Wy mogen dit hier, kortheids- 
halven, niet omftandiger uithalen. 


9. XXXIL. Maar terwyl Mofe den 
rang krygt in het opzingen voor Jofua: 
zal het ook hem, in de hoedanigheid 
van deur, op dat ik zoo fpreke, opge- 
dragen zyn geweest, den perfoon van Je- 
hova Mesfias te verbeelden , en dus aan 
Jofua dien van het Hemel-Choor. By 
welke fchikkinge dan de toeluisterende 
Aarde ws, 1. niet flegts Israël; maar , ge- 
lyk het woord Aarde, en de aard der za« 
ke en den Slotzang vs, 43 fchynen te vor- 
deren, ook de Heidenen, de omliggende 
barbaren; ja alle de volkeren des gan- 
{chen aardbodems, ten minften in zoo 

ver- 


(d) Deut. XXXII: 3. verg. P. HOFSTEDE By- 
zonderheden I Deel, bl, 215. — 


308 J. VAN IPEREN OVER DE 


verre die genoodigd en opgeroepen wor- 
den , om dit Lied aan te hooren: vooral 
die, welke leven zullen dan, wanneer de 
volkomene vervullinge der Prophetie, in 
dit Gedigt vervat, tot {tand gebragt zal 
zyn. Men zou misfchien kunnen ver- 
moeden, dat Jofua, niet gelykelyk met 
Mofe , maar afzonderlyk , niet by beurt- 
vervanginge , maar in eene agtereenvol- 
gende opfnydinge, het zelfde Lied aan 
Israël had bekend gemaakt. Maar zulk 
verzinfel koomt niet overeen met den ge- 
wyden fchryfftyl, die Hofea den zoon 
van Nun al te naaw aan Mofe, in het op- 
zeggen van dat Lied, verbind (i). Mo- 
fe, ’t is waar, word gezegd alle de woor- 
den vant Lied gefprokente hebben: maar, 
behalven dat dit in zekeren zin waar was, 
om dat hy, by ’t leeren van den zin der. 
woorden, alles alleen deed (k), zoo word 
egter, ten opzigte van het leggen in hun- 
nen mond, en het fpreken voor de ooren 
des volks, dat is, van het aanheffen en 
opdeunen, dit zoo verklaard, door Ap 
en Hofea de zoon van Nun: dat men niet 
behoeft te twyffelen, of die Hofea ver- 
gezelfchapte en vervong Mofe in het 


Beurtgezang. 
6. XXX. 
(1) Deut. XXXII: vs. 44. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 399 


6. XXXIIIL. Men legge nu den gewos 
nen huisbybel voor zig open en teekene 
met een potlootje de fchiftingen en Per- 
foons-Afwisfelingen, welke, volgens de 
boven opgegevene Regels 6, VI=XXII. 
in ’t Goddelyk Gedenklied zig opdoen. 
Men wikke en wege den Voorzang vs. 
I==3, En * zal ons uit 6. XVII. blyken, 
dat er een Goddelyk Perfoon het woord 
voert, die Zyn gezag en welfprekenheid 
van Hemelen Aarde wil erkend hebben. 
Neigt de ooren, gy hemel , en ik zal tref- 
fende fpreken—, Deze regel egter heeft 
nog meer vat, op het geen wy aantref. 
fen vs. 21, 26, 34, 35, en ontegenzeg:- 
gelyk, op vs. 36—42, Ziet nu, dat ik 
DIE ben, en geen God met my—, daar 
niemand anders dan de ware God, oor- 
fpronkelyk genomen, fprekende word 
ingevoerd : en wel, volgens de kenmer- 
ken vs, 39, opgegeven, niemand anders, 
dan de Mesfias. Dit fpringt in het oog, 
zoo dra men den text begluurt, 


6. XXXIV. Hier tegen zou men mo: 
gelyk inbrengen, dat de Poëet Aanha- 
lingen van Goddelyke gezegden inlascht 
vs. 20, En hy zeide en vs. 37. dan zal hy 
zeggen, gelyk het de onzen vertalen: 

Zoo 


400 J. VANIPEREN OVER DE 


zoo dat men zou kunnen vermoeden, 
dat van vs. 20 tot vs, 43 die zelfde Jeho- 
va fprak, op die manier, gelyk Juno en 
Regulus by den Lierdigter HORATIUS, 

XIII, Toen ik het Lied eerst oor- 
deelkundig bekeek, kwam my dit vry 
bedenkelyk voor, maar, nader toezien- 
de, bleek my het tegendeel, *t Was 
niet wel te vereffenen met de beloften ín 
den Voorzang zoo plegtig gedaan: Jk 
zal fpreken: ik zal den naam des Heeren 
uitroepen, dat die Goddelyke Perfoon, 
zoo lang zougezwegen hebben, tot dat 


het Choor van vs. 4 tot aan vs, 20 ZOU | 


hebben doorgedeund: zynde zulks meer 
dan een derde van het gansch Gezang. — 
Dus befloot ik, dat het VAN en hy zeide — 
van vs. 20, geenen verderen invloed op 


de fchiftinge van het Beurtgezang heb- 
ben kon, danop zyn bestgenomen,tot _ | 


op het uiteinde van vs. 25 : alzoo er on- 
middelyk een Jk zeide 'DVN vs, 26 op 
volgt. Dit nu kwam my zoo veel te 
aannemelyker voor, om dat anderszints 
de aangehaalde Goddelyke Perfonaadje 
wederom telkens vs. 27, 30, 36, 37 en 
43 van eenen anderen Jehova zou gewa- 
gen: dat dan niets anders dan verwerrin- 
ge baren zou; die, vooralin een pe 

moet, 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 401 


moet vermeden worden, Men moest 
dus in eene Godfpraak eene andere, en 
dan wederom in die eene derde, aanha= 
len; dat ongerymd is, en, met eerbied 
gefproken, wel naar een nest Neuren- 
burger doosjes gelyken zou. Myn be- 
fluit dan is, dat volgens 6. XVII by vs. 
26 eene Afwisfelinge begint, en insge« 
lyks zoo by vs. 39 „en dat er Gods Zoon; 
de Mesfias zyne ftemme verheft: wel= 
ke laaste Afwisfelinge ook uit 6. XIII 
kan worden opgemaakt. 


S. XXXV. Volgens 6. XIII, moet er 
ook eene Schiftinge van het Beurtgezang 
plaats hebben vs, 6, daar een Zn/chieten= 
de Aanfpraak tot de Toehoorders voor- 
koomt: Zult gy dit den Heere vergelden? 
’t Geen ook geld in betrekkinge tot vs. 
15. Zy zyt wet, gy zyt dik, ja met vet o- 
werdekt geworden, tot vs. 17. op het flot 
woor de welke uwe waders niet gefchrikt 
hebben; waar by dan vs, 18 by aaneen- 
fchakelinge moet gevoegd worden , alzoo 
de Iníchietende Aanfprake zoo voort- 
loopt: Den rotfleen, die u gegenereerd 
beeft, hebt gy vergeten: en gy hebt in ver- 
getenisfe gefteld den God, die u gebaard 
beeft. En de zwarigheid, die men des- 
{UL DEEL. Cc we 


408 «Js VAN IPEREN OVER DE 


wegens zou maken, uit hoofde, dat dan 
zulke eene Afwisfelinge in het midden 
van een vers beginnen zou, en onge- 
meen kort moeten gefteld worden, laat 
zig ligtelyk oplosfchen, door het geen 
9. XXII is aangemerkt. | 


6. XXXVI. Uit 66. XIV en XV lee- 
ren wy, dat ook met vs. 2g een Beurt- 
wisfelend Gezang beginnen moet: O daf 
zy wys waren, zy zouden dit verflaan — 
Immers daar koomt een Alleenfpraak en 
Uitbarftende Weeklagte uit, die, ais ec- 
ne Beantwoordinge van het voorgemelde 
ws. 28 aangezien, teffens uit 6 XX, in de- 
ze betrekkinge zou kunnen worden toe- 
geligt, als, om die reden, ook eene Af- 


wisfelinge, met vele waarfchynelykheid, — 


aantoonende: dat er zig eene vervangin- 
ge van ingewikkelde Vrageen Antwoord 
opdoet. Immers de uitgedrukte toeftem- 
minge van het voorgaande kan als zoo- 
danige eene Beantwoordinge worden aan- 
gezien. Gelyk ook de Tegenfpraak van 
het evengeftelde by de Evangelisten 
meermalen zoo word verklaard : Je/us 
antwoordende zeide: 6, XXI. ja zelf, al- 
waar het niet plat uit te kennen gegeven. 


5. XXXVIL 


\ 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 403 


6. XXXVII « Maar duidelyker is de 
Beantwoordinge, welke wy, aantreffen 
vs, 4. Hy is de Rotfleen— of, gelyk wy 
meenen verpligt te zyn die opgave te 
vertolken : 1993 Dan sn De volkomene 
Rotfleen is zyn werk — als zynde dit 
waarlyk de edelfte ftoffe, welke verftrek- 
ken kon, om onzen God, den God van 
Mesfias en van Hemel en Aarde groot- 
heid te geven vs. 3. Geeft onzen God 
grootheid: en dat wel in ’t Meervoud: 
zoodat ernoodwendig op een Zangchoor 
fchynt te moeten gedagt worden en wel 
van zulk een, dat onderfcheiden was van 
dat geen, welk by den Slotzang vs. 43 
word aan de beurt geroepen. Een Me- 
mmelsch Zangchoor was gelast de ooren te 
neigen vs. 1, en wat de Aarde betrof, 
die wierd alleen opgegeven , als zullende 
voor Toehoorder verftrekken , om den 
Hemel zoo veel te fterker aan te moedi- 
gen tot eene beurtwisfelende Beantwoor- 
dinge: Geeft onzen God grootheid, 6. XX. 

HEMELS ZANGCHOOR. 
De volkomene Rotfteen is zyn werk: 
Want alle zyne wegen zyn gerigte. 
_6 XXXIX. OA algemeene Lof- 


C2 fpraak 


404 Je VAN IPEREN OVER DE 


fpraak wan vs, 4 en 5, word dezelve we- 
derom hervat vs. 8, en dit geeft een ge- 
sp vermoeden voor de Afwisfelinge 
daar ter plaatze, volgens 6. VI. Maar 
dit zou kunnen gedagt worden uit te loo- 
pen tot aan vs, 14, daar wederom eene 
verwytende Aanfprake voorkoomt: 


Room van Koeyen 
— — hebt gy gedronken. 


Fdog, alzoo in vs. 11 en 12 eene Gely- 
kenisfe voorkoomt, welke eigentlyk als 
eene Poëtifche Herhalinge van vs. 8—10 
mag worden aangezien, zoo zal, uit on- 
ze aanmerkinge van 6, VII, volgen, niet 
alleen, dat vs. rr en r2 de Mesfias 
{preekt , maar ook dat vs, 13. op niew het 
Hemelchoor aanheft, en dat het zelve 
met vs. 14 door Mesfias wederom word 
afgelost. *Geen ook eenigzints te pas- 
fe koomt, ter bepalinge van eene beurt- 
wisfelende fchiftinge by den aanvang 
van vs. 24 : en inzonderheid ook van vs. 32. 


6, XL. De regel van Tegenoverftel- 
linge 6. IX, zal ons wyders toonen, dat 
er zoo wel vs, 15. ls nu Jefchurun vet 
werd, als vs. 19. Als het de Heere zag, 


zoo verfmaadde hy ze, eene tE e- 
u 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 405. 


linge voorkoomt. Eveneens is het ge: 
fteld met vs. 29, gelyk reeds uit andere 
gronden bewezen is, 6. XIV, XV (l), 
en met vs. 36, Én Jehova zal zynen vol. 
ke regt doen: ja zelf ook met vs. 385 
waaromtrend wy ook 6, XV hebben te 
pas gebragt (1). Men zal ligtelyk begry- 
pen, dat hoe meer regelen famenloopen 
ter bepalinge der Afwisfelingen in de 
Beurtgezangen, hoe zekerder die bepa- 
linge word, Want foortgelyke dingen _ 
laten zig niet wel op eene wiskundige 
wyze betogen. 


6. XLI. Laat het ons nu geoorloofd 
zyn, volgens de gelegde gronden, ge- 
melden Beurtzang zoo te onderfcheiden 
en met de Perfoonsverwisfelingen zoo 
voor te dragen, als ík vermoede, dat 
Zy van MOSE en JOSUA, by vervangin- 
ge, voor Ísraël opgezongen is. Deze 
Schiftingen hebben wy gevonden vs, 1— 
A= 6 8 II 13- I4- 15- 15° 15° 
I7®= 19- 2I= 24- 26- 29- 32- 36- 33 
43: En van deze maken vs. 1—3 den 
Voorzang , of Prologus vit, en vs. 43 het 
Slotgezang. De overige zyn Zangen en 
Ga Te- 
| ® DWV" | | 
CD $. XXXIIL 


406 J. VANIPEREN OVER DE 


Zegenzangen: de Zangen van het He- 
melchoor vs. 4 en 5, 8—10, 13, 15°, 
ISI", EN 19,20,24, 25,29—3I, 36, 
37; 38°, en de Zegenzangen derhalven 
van Mesfias vs. 6-7, 11-12, 14, 15°, 17° 
En 18, 21—23, 2628, 3235, 38P— 
42. Wy zullen ieder ftuk afzonderlyk 


in order voorftellen, om duidelyker te 
worden, 


6. XLI. VOORZANG. 
MESSIAS Een MOSE, 
Neigt de ooren, gy Hemel, en ik zal treffende 
Spreken, 
En de Aarde zal buisteren naar de woorden my- 
nes monds? Á 
Myne leere zat als een regen druipen, 
En, als een daaw ‚ zal myne reden wloeyen: 
Als een Hair-regen op de uitfpruitzels, 
En als duizenddroppelige watervallen op het vol- 
wasfen kruid. 
En ik zal den naam van Jehova uitroepen : 
Geeft gy dan (o Hemel) onzen God grootheid. 


u EP ES Di 


HEMELCHOOR en JOSUA. 


De volmaakte Rorfteen is zyn kunstwerk: 
Want 


GEWYDE BEURTGEZANGEN, 407 


Want alle zyne. wegen zyn gerigte. 
De flerke God is Waarheid en ontbloot van 
„wrevel. 
Regtvaerdig en regt is Hy: 
“Verderf îs op hem , (den Rotfteen) zyne kin- 
deren zyn vry van hunne fchandvlekke, 
Schoon een verkeerd en verdrayd geflagte ! 


MESSIAS En MOSE. 

Cm) Zult gybieden dit dan aan Jehova vergelden; 
O volk, dwaas en zinneloos ? bes; 
Is hy niet uwe Wader, die u geteeld heeft? 
Is hy’t niet „die u gemaakt heeft en bevestigen zal? 
Gedenk aan de dagen van ouds : 
Merkt op de dagen van ’t voorbeden en tegenwoor- 

dig geflagte. 
Vorder het van uwen Vader en hy zal’tu vertellen: 
Van uwe Ouden , en zy zullen ’t u zeggen. 


HEMELCHOOR en JOSUA. 
De Allerhoogfte zal, onder ’t verdeelen der volken, 
Onder’t van een fcheiden der kinderen van Adam, 


‚ De landpalen der volkeren wast flellen , 
Naar het getal der zonen van Äsraël. 


Ce 4 Want 


Ü o 
(m)- De groote letter #7 in nin toont ge 
noeg , dat men ook, by het lezen in de Synagoge, 
hier het begin eener byzondere Aanfprake gewon- 


„dem heeft. 


408 J. VANIPEREN OVER DE 


Want Jehovah's erfdeel is zyn volks 

Jacob is het fnoer zyner erfbezittinge. 

Vind hy hem naderhand in een land van ver- 
woestinge, 

En in eene woeste huylende wildernisfe, 

Zoo zal hy hem omringen, onderwyzen, 

En bewaren als zynen oogenappel. 


MESSIAS En MOSE, 


Gelyk een adelaar zal Febova zyn nest wakker 
maken ; | 

Over zyne jongen klapwiekende zweven: 

Hy zal zyne vleugelen uitfpreidens hy zal ze op- 
vatten, 

En boven op zyner vleugelen vlugt in de hoogte 

opvoeren : 

Zoo zal Jehova zyne kinderen alleen beiden, 

En geene vreemde Godheid in zyn gezelfchap. 


HEMELCHOOR en JOSUA. 


Hy zal hem (zegepralende) doen ryden op de 
hoogten der aarde N 
En hy zal eten de inkoomften der akkers (n) — 
En 
(n) Het woord ’W, dat Klaagliederen IW: O, nog 
eens voorkoomt, en door myze velden zou kùnnen 
verduiescht worden, brengt my in verzoekinge, 


ja dwingt'my, om volgens $. XIIL, dit anders Zoo 
te fchiften; MES 


GEWYDE BEURTGEZANGEN, 409 


En hy zal hem-honing doen zuigen uit de fleen- 
- rotze 
En olie uit de keye der rotze. 


MESSIAS En MOSE. 


Room van Koeyen en. melk van kleien vee - 
Met het vleeschnat der lammeren , 


‚ En der rammen, Bafans zonen, en der bokken , 


Met het vet (aftrekzel) der nieren van tarwe, 
En het bloed der druive zult gy zuiver drinken. 


HEMELCHOOR €en JOSUA. 
Straks zal JFefchurun vet worden en agter uit 


Jlaan. 
MESSIAS En MOSE, 


Reeds zyt gy vet, dik, ja met vet overdekt ge- 
worden. 


1 
HEMELCHOOR €En JOSUA. 


Straks zal hy God laten varen , die hem gemaakt 
heeft: | 
Ce 5 Straks 


MESSIAS en MOS E 
En hy zal eten de woortbrengzels myner velden, 
HEMELCHOOR EN JOSU Ae 


En hy zal hem honing doen zuigen uit den barren vaeffoeis 
En olie wit bet keyagtige der fteenklippen, Conf. Virgil, 


„Ecl, IV. 


410 Je VANIPEREN OVER DE 


Straks zal hy vervallen laten den Rotfteen zynes 
heils.  - 

Zy zuilen hem tot jaloersheid verwekken door 
vreemden : 

Zy zullen hem tot toorn aanhitzendoor gruwelen: 

Zy zullen den tyrannen offeren, niet den eer- 
waerdigen God, 

Aan Goden, welke zy niet kennen zullen. 


MESSIAS en MOSE, 


Reeds zyn er niewelingen van naby aangekomen, 

Woor dewelke uwe vaderen niet gefchrikt hadden: 

Dus zult gy den Rotfleen, die u geteeld heeft, 
vergeten 

En gy zult in vergetelheid flellen den flerken God, 
die u baarde. 


HEMELCHOOR EN JOSUA,. 


Straks zal het Jehota zien en het werfoeyen, 

Van wegens de ffoutheid zyner zonen en dogterens 

En hy zal zeggen (o): ik zal-myn aangezigt van 
hen verbergen: 


Jk 


(o) Schoon “wy. de voetmaat der Hebreewfche 
verzen niet weeten , zoo Koomt het my egter ver- 
moedelyk voor, of VAN hier niet een vreemd by- 
voegzel zy, dat tot de maat en tot het vers niet 
behoort. Want deze regel 


$ 9 
Dn 3D AVAON VONN heeft 


GEWYDE BEURTGEZANGEN, 4II 


Jk zal zien wat hunne uitkoomfle zal zyn ; 
Want zylieden zyn een geflagte van verkeerdheden , 
Zonen, in welke geene trouwe is. 


MESSIAS €En MOSE, 


Zy hebben my tot yver verwekt door eanen Niet. 
god, 

Zy hebben my tat toorn verwekt door hunne ydel- 
heden: _ 

Jk. zal ze dan tot jaloersheid. dwingen. door een 
Nietvolk : | 
Door een dwaas volk zabik ze tot toorn verwekken ; 
Want reeds is er een vuur aangeftoken in. my- 

nen toorn; 
En flraks zalt branden tot in den afgrond beneden: 
En flraks zal’t de Aarde met zyn inkomen opeten : 
En de grondvesten der bergen in vlamme zetten. 
Ik zal rampen over hen opeenftapelen 
Myne pylen zal ik alle op hen werfchieten. 


HEMELCHOOR Een JOSUA, 


Uitgeteerd van den honger en opgegeten; zal ik 


karbonkel 
Bit- 


heeft juist de drie lettergrepen van SDN” te veel, 
wil men hem met de overige gelyk ftellen, En zoo 
dit doorgaat, moet men dus lezen : volgens $. XIIE. 
MESSIAS en MOSE , … 
Ik zal myn aangezigt van hen verbergen —— 


‘412 J. VANIPEREN OVER DE 


Bitter verderf en den tand 

Der wilde beesten onder hen zenden, 
Met vurig venyn van flangen des floft. 
Wan buiten zal ’tzwaerd wegrooven , 
En uit de binnenkameren de wanhoop , 
Ook den jongeling „ ook de jonge maagd, 
Het zuigend kind met den gryzen man. 


MESSIAS en MOSE, 


Ik zeide: aan fpaanders zal ik ze van een doen 
Jpaiten: 

Fk zal hunne gedagtenisfe uit het menschdom doen 
ophouden » 

Ware ’t niet, dat ik de verfmading des vyands 
te fehromen had, 

Op dat zig hunne tegenpartyen niet vervreemden 

“mogten, 

Op dat zy niet zeggen did onze hand is hoog 
geweest: 

Maar Jehova heeft dat alles niet verrigt. 

Want zy zyn een volk, dat zig bederft door a 
ke overleggingen , 

En daar is geen bedaarde overweginge in hun. 


HEMELCHOOR en jJosUA. 


O dat zy wys wierden, op dat zy dat verftonden! 
Dat zy opmerkzaam wierden op hun uiteinde ! 


Waar: 


GEWYDE BEURTGEZAÁNGEN. 413 

Waarlyk een zab er duizend wegjagen , 

En twee zullen tienduizend doen wlugten : 

Maar zoo niet, tis, om dat hunne Rosfleen, ben 
werkogt heeft 

En Jehova hen heeft geleverd, 

Want hy ìs hunne Rotfteen niet, gelyk hy de on 
ze iss 

Daarom zullen onze vyanden wraakrigters zyn. 


MESSIAS €En MOSE, 


Om dat uit de wynftok van Sodom hunne wyns 
flok is, | 
En uit de velden van Gomorra, 
Zyn hunne druivetrosfen druivetrosfen wan ver- 
gift, 
Bézien van bitterheden zyn aan dezelve. 
Venyn der draken is hunne wyn, 


_En eene wreede aderen kop. 


Js dat niet by my wastbefdemd en afs een geheim 
bewaard, 

Verzegeld in myne kancellaryen ? 

Myne is de wrake en ik zal ’t vergelden s 

Jn tyds zal hunne voet wankelen : 

Want naby is de dag van hunne donderbuy , 

De toebereidzelen volgen fpoedig de een op de an- 

dere over hen. 


HE: 


414 J- VAN IPEREN OVER DE 


HEMELCHOOR €en JOSUA, 


Om dat Jehova zyn volk regt zal doen, 

Zal het hem berouwen over zyne knegien s 

Om dat hy zal zien , dat de hulpbende verftroyd is, 

En dat niets in kragt is ‚ nog belegerde ‚ nog over- 
gelatene, | 

Zegt hy aanftonds , waar zyn hunne goden, 

De rosfteen, op welken zy vertronwden ? 


MESSIAS EN MOSE, 


Laten zy nu opftaan en u helpen, 

Op dat er verberginge voor u zy. 

Ziet nu, dat ik, ik die ben , 

En geene Goden met my. 

Jk zal dooden en levendig maken z 

Jk heb geflagen en ik zal genezen, 

En niemand zal my iets uit de hand. nemen. 

Want ik zal myn hand naar den hemel heffen: 

En flraks zeggen: ik leve in eewigheid! 

Indien ik myn glinfterend zwaerd wette, 

En myne hand ten gerigte grypen zal, 

Dan zal ik de wraak op myne wederpartyders 
doen wederkeeren , 

En het mynen hateren betaald zetten : 

Dan zal ik myne pylen van bloed dronken maken, 

Ey myn zwaerd zal vleesch eten, 


Uit 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. Árs 


Uit het bloed gehaald van den gekwetften en 
krygsgevangenen, 
Wan den kop der kaalgevilden voor den vyand. 


SLOTZANG 


HEMELCHOOR €en JOSUA. 


Juichet gy Heidenen, dan zyn volk, 
Want hy zal het bloed zyner knegten wreken, 
En de wrake zal wederkeeren op zyne tegenpar- 
tyen: 
En hy verzoent zyn land, zyn volk. 


6. XLIII, Nu hope ik, dat men ont- 
dekt zal hebben, hoe ik behalven de 
Afwisfelingen der Beurtgezangen op te 
geven, nog getragt ‘heb het levendige 
der Oosterfche Poëfy, op eene meer ver- 
ftaanbareen nadrukkelyker wyze, voor 
te ftellen, dan in de gewone Overzettin- 
gen gefchied! Egter kan ik my in dat 
{tuk niet dieper inlaten, of den arbeid 
der Heeren VITRINGA, VENEMA; 
KULENKAMP, CURTENIUS en van 
zoo veele andere, ter ontvouwinge van 
dit gewyde Digtítuk in de waereld gezon- 
den, omftandig beoordeelen. Alleenlyk 


‚_ Vinde ik my verpligt te melden , dat ik, 


in 


416 TJ. VANIPEREN OVER DE » 


jin het doorlezen der verklaringen van 
die beroemde mannen, niets heb aange- 
troffen, dat my aanleidinge gaf, omde 
beurtelingfche Afwisfelingen der zingen- 
de perfoonen te vermoeden: veel min- 
der om er, op eene regelmatige wyze, 
eenige bepalingen omtrend te maken. 
Meermalen gebeurt het dog, dat de 
voornaamfte Uitleggers de fmaak der 
oude poëfy uit het oog verliezen en on- 
gemeen afwyken van dien weg, welke 
de Heeren LOWTH en MICHAELIS; 
met zoo veel lof, hebben beginnen te 
banen: offchoon ook die Heeren het 
Beurtwisfelende nog niet al te zeer heb- 
ben in het oog gehouden. 


6. XLIV. In het zoogezegde Lied 


van DEBORA ontmoeten wy ongetwyf 


feld eenen Beurtzang; en wy behoeven — 


er maar wat gezet op toe te kyken, om 
dit poëtisch geheim te ontdekken. Even- 
wel is het van de Geleerden in vroegere 
tyden, zoo veel ik weet, niet opgemerkt: 
de Heer LETTE (p) maakt er geen ge- 
wag van: en, dat nog verder gaat, de 
Heer LowTnH fchynt er nieteens op 
5e 
(P) Obferv. Philol. Crit. in Caztica Debore &* Mofis, 
Lugd. Bat. 1748. pag. 4. 


4 
Pe} 


> 


GEWYDE BEÏRTGEZANGEN. 419 


gedagt te hebben (q) : Maar even daarom 
moet men geenen argwaan tegen myn ver- 
moeden opvatten. Want wat wil het 
anders zeggen, ’tgeen ons de Hiftorie- 
fchryver berigt, eer hy het Zegelied op- 
geeft, voorts zong Debora en Barak de 
zoon van Abinoam, En, welke beteeke- 
nisfe zou het onderfcheiden oproepen 
van Debora en Barak kunnen hebben? 
indien men ’ voorftel dus niet {plitfte: 


BARA K 
Waak op, waak op Debora , 
Waak op, waak op , fpreek een Lied. 
DEBORA 


Sta op, o Barak, en neem krygsgevangen 
Uwe krygsgevangene fchaar ‚ o zoon Abinoams. 


Daarenboven in vs. 7 {preekt DEBORA, 
zonder BARAK: 
De Dorpen hielden op in Israël, zy hielden op, 


Tot dat ik Debora opftond, 
Tot dat ik opflond , eene moeder in Israël. 


En mag men dan ook daar niet uit be- 
fluiten, dat insgelyks elders BARAK in 
OE ZI. DEEL. Dd dit 


|< (q) De 'Sacra Poëfi Hebr, Pral, XIII p. 158. Pracl. 
XXVIII. pag. 366, fqq. 


418 Je VAN IPEREN OVER DE 


dit Lied, fprekende en zingende in- 
koomt? My dunkt waarlyk , dat ‚als men 
zulke gewisfe blyken van eenen Beurt- 
zang befpeurt, men zig dan ook wel 
verlof mag aanmatigen, om de Afwisfe- 
lingen daar te plaatzen, daar het ons ge- 
fchiktst voorkoomt: fchoon men juist 
daarom die bepalinge niemand behoeft 
op te dringen. ’tKan wezen, dat men 
daar in mistast, zoo lang men het Digt- 
ftuk zelf, in zyne poëtifche bedoelingen 
en zegswyzen nog niet oordeelkundig 
genoeg doorzogt en ter toetze gebragt 


heeft (r). 5. XLV 


(r) Na dat deze Verhandelinge reeds afgefchreven 
lag, vielen my in de handen de Disfertatie van den 
Heer RUCKERSFELDER iz Canticum Deborae, Gron. 
1753 en de Note Critice & Exegetice in Gen. XLIX. 
Deut. XXXIII. Exod. XV. Jud. V. van den Heer 
TELLER, Hal. & Helmftad. 1766. Ik merkte dat 
die Heeren beide, op hunne wyze, hier eenen 
Beurtzang hadden aangetroffen. Volgens den Heer 
RUCKERSFELDER is dit Lied eene Pindarifche 
Ode van 4 Groote sTROPHEN, welke telkens we- 
derom verdeeld zouden zyn, elke in eene Stropbe, 
„Aütiftrophe en Epodos ; eindelyk zou alles afloopen 
in een Slotgezang vs. 31. ep zoo vond hy er een 
Driezang: Barak’ moet de Strophen: iemand „ die gansch 
Israël verbeelde, de Antiffrophen : en Debora de Epoden heb= 
ben opgezegd, Maar van dien iemand, dien Israël ver= 
beelden zou, vinde ik geene voetftappen in den Text. 
Eenvoudiger fchynt my toe de Afdeelinge in ie 

van, 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 419 


5. XLV. Ik zou er wel voor zyn, 
om dezen Beurtzang , zoo lange ik geen 
meer ligt hebbe in den geheimen zin en 
oogmerk van zulke Gezangen, dus te 
verdeelen, dat hy in korte afwisfelingen 
afliep: in dezer voegen, allereenvou- 
digst: 

DEBORA. Looft den Heere _Rigt. V. vs. 2. 


BARAK. foort gy Koningen VS. 3e 
DEBORA. Meere, toen gy woorttoogt VS. 4e 
BARAK. De bergen vervloten VS. 5. 


DEBORA. Inde dagen Samgars _ vs. 6 en 7. 
BARAR. Perkoor hy niewe goden vs. 8 en g. 
DEBORA. Gydieop witte ezellinnen rydt vs. ro. 


BARAK. Van het gedruys VS. IIG 
DEBORA. Wandegeregtigheden des Heeren v. 11® 
BARAK. Waak op Vs. 12.2 
DEBORA. Maak u op, Barak Vs. I2,b 


BARAK, Zhans doet hy den overgeblevenen v.13* 


DEBORA. De Heere doet my heerfchen vs. 13? 


en I4. 
Dd 2 B A- 


van den Heer reuver, die Debora en Barak ge« 
noegzaam alleen voor de Sprekers houd, uitgeno- 
men dat hy vs. r2. het volk Israël ten tooncele 


voert, als zyne aanfprake tot Debora en Barak 
wendende, pag. 165. Maar ook deze byzonder- 
heid heeft geenen grond nog in ’t Licd, nog in 


deszelfs Voorverkhaal: Woorts zong Debora en Barak de 


zoon van Abinoam ten zelven dage, ‘zoggende, 


420 Je VAN IPEREN OVER DE 


BARAK. Ook waren de Vorften ___ vs. 15. 
DEBORA. Waarom bleeft gy zitten __ vs. 16. 
BARAK. Gilead bleef vs 17. 
DEBORA. Zebulon , ’tis.een wolk vs. 18. 
BARAK. De Koningen kwamen Vs. 19. 


DEBORA. Wan den hemel ftreden zy vs. 20 en 21% 
BARAK. WVertreedt, o myne ziele, de flerke 


Veer 

DEBORA. Toen werden de paerdshoeven vs. 22. 
BARAK,. Wloekt Meroz VS. 23. 
DEBORA. Gezegend zy boven de wyven vs. 24. 
| en 25. 

BARAK. Mare hand floeg zy Vs. 26, 
DEBORA. Tusfthen hare voeten VS. 27. 
BARAK. De moeder van Sifera: Vs. 28, 
DEBORA. De wyste harer Staatvrouwen vs. 
29 en 30. 

BARAK. «Alzoo moeten omkomen vs. 31. 


6. XLVI, In het Hooglied wan Salo- 
ino, dat van elk genoegzaam, en met 
regt voor eenen Beurtzang gegroet 
word (s), zyn er zeer vele duidely- 
ke teekenen van Afwisfelinge, inzon- 
derheid daar de Bruid tot den Bruide- 
gom, en wederkeerig de Bruidegom ek 

E 


(s) CARPZOV. Introd. P. II. p. 258. KOWTH 
Pril, XXX. p. 392. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN, 421 


de Bruid fpreken. Edog ik durve wel 


rond uit verklaren, dat ik tot nog toe 
geene oordeelkundige fchiftinge der Per- 
foonsafwisfelingen , in dat Gedigt voor- 
komende, als in het oudfte en kunftige 
Tooneelftuk vereischt word, ergens ge- 
vonden heb. De verdeelinge van den 
Heer BOsSSUET in zeven dagen (t) vol- 
doet aan dit oogmerk niet, al zoo min 
als het vermoeden, even of THEOCRI 
TUS zyn Herdersdigt en de Grieken in 
’t gemeen hunne Choren uit dit Zang- 
{tuk ontleend zouden hebben (u). De 
Heer MICHAE LIS heeft, by zyn vreemd 
ftelzel van de bedoelinge der gemeene 
Huwelyksliefde in dezen Beurtzang, niets 
van dien aard opgegeven (v). Wat my 
betreft, ik meene in dit Gedigt meer 
Perfoonen , niet zoo zeer Stomme, maar 
wel Sprekende te kunnen vinden, dan 
men zig tot nog toe verbeeldde. De 
Dogters van Jerufalem worden er meer 
dan eens in aangefproken , en zouden zy 
dan nergens, by wyze van een Choor- 
zang, iets antwoorden? Blykt niet het 
tegendeel uit dit vragen Cap. VI: 1. 

Dd 3 Waar 


(tE) Zie LOWTH I. C.P. 394. 
PU) LOWTH, ls C. Pe 306307: 


97: 
(V) MICHAELIS Note in Preel, XXX, p. 155 fuq. 


422 J. VANIPEREN OVER DE 


Waar is uw Lieffle henen gegaan, 
O gy fèhoonfte onder de wyven 2 


Volgt dit niet onmiddelyk op de betui- 
ginge, die zoo even tot de Jerufalemfche 
Juffers was gewend geweest, eveneens 
gelyk Cap. V: 8, 9? Zyn er niet meni- 
ge aanfpraken tot Sulamith, die van 
Salomo, en tot Salomo, die juist van 
Sulamith niet behoefden te komen? En 
konden er, indien het begrip van den 
Heer MICHAELIS doorging, niet ette- 
lyke egtgenooten op het tooneel verfchy- 
nen, om de voorregten hunner egtver- 
eeniginge, als om {tryd op te zingen: 
onder welke dan Salomo en zyne fchoo- 
ne Sulamith zouden uitmunten, als de 
Zonne en de zilvere Mane aan het azuur 
Hemelgewelf met zoo vele tintelende 
ftarren doorzayd (w). 


Daar zyn festig Koninginnen 
En tachtentig bywyven 


En maagden zonder getal, 
Eene eenige is myne Duive — 


9. XLVIL. Onder de Pfalmen doen 
zig ook, zoo ik het wel heb, meer Beurt- 


ge 
Cw) Hoogl. V : 8—ro. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN,. 423, 


gezangen, op, dan men. wel denken zou. 
Boven (6. XXVIL) toonden wy, dat er 
zulke Pfalmen waren: en inzonderheid 
vonden wy den Vyftigften Pfalm zoo 
gefteld , dat er Goddelyke Perfoons-Af- 
wisfelingen in voorkomen. Sommigen, 
tis waar, dragen klare kenmerken eener 
Alleenípraak : maar dit neemt niet weg, 
dat er nog al eenige zyn, welke voor als 
nog als Alleenfpraken behandeld werden, 
die men egter, by nader onderzoek , mo- 
gelyk van eenen anderen aard zal vinden. 
Is ongelooffelyk , welke nadeelen eene 
voorbarige „Analyfis van den inhoud en 
famenhang, aan de zuivere en oordeel- 
kundige uitlegginge der Gewyde Blade- 
ren heeft toegebragt ! — 


6. XLVIII. Trouwens zal oit iemand 
gelooven, die niet te voorbarig is in zyn 
oordeel, dat de Honderd en Negentiende 
Pfalm, als in eenen adem door eenen 
eenigen Levitifchen Zanger, of door 
een enkel zonder Strophen en Antiftro- 
phen, dat is, zonder Afwisfelingen, in 
den Tempel gezongen wierd? De be- 
roemde VENEMA, die in elk Smal- 
deel eene toefpelinge op een byzonder 
geval van David, EEn Sauls regeringe, 


4 wil 


424 Je VAN IPEREN OVER DE 


wil toelaten, om geene onnoodige her- 
halingen toe te temmen, (x), neemt de 
zwarigheid daar door niet weg, welke 
men tegen de langwyligheid van dezen 
Pfalm, betrekkelyk tot het opzingen, 
met eenigen fchyn van regt, vormen 
kan. Al het vervelende en langdradige 
verdwynt in dat opzigt, zoo men eenen 
Beurtzang van Levitifche Leeraars en 
Leerlingen in dit Gedigt veronderftelt. 
Men moet zig hier wederom te binnen 
brengen, ’t geen wy nopens de sSTRO- 
PHEN ch ANTISTROPHEN Uit EURI- 
PiDEs hebben aangevoerd: (6. XII.) daar 
wy leerden, hoe het Enkelvoudige der 
uitdrukkingen meermalen van eene Rey- 
of een Choor kan worden voortgebragt, 
wanneer elk Zanger met zyn gezelfchap;, 
ter nadere bevestiginge, als uit eenen 
mond, fpreekt en zingt. Men zou dien 
Pfalm dan dus kunnen fchiften : 


N REY VAN LEVITISCHE LEERAARS,. 


Welgelukzalig zyn de opregte van wandel, 
Die in de wet des Heeren gaan: 


EEK nk 7 ge A VS. I—8. 


3 REY 


(X) VENEMA Commin Pâlmos, Tom. VI. p. 7oï. 


Gre 


barn der 


_GEWYDE BEUKTGEZANGEN. 425 


5 REY VAN LEVITISCHE LEERLINGEN, 


Waar mede zal de Jongeling zyn pad zuiver 
houder ? | 


Als hy dat houd naar uw woord. 
ame, ee __ ens Vs. g=l6. 


En zoo vervolgens, naar de overhand- 
fche verdeelinge van het Alphabet, in 
fmaldeelen elk van 16 regelen. Ook is 
het het zelfde, of men in plaats van ee- 
ne Rey van Levitifche Leerlingen, een 
Choor van Jsraëliten ftellen wil, dat door 
de Priesters wierd onderwezen in de ge- 
heimen van de wet. Wy kunnen ons 
op die byzonderheden niet inlaten :- al- 
zoo het voldoet wanneer wy flegts met 
eenige waarfchynelykheid ons vermoe- 
den bekleeden, dat er eene Beurtzang 
in dezen Pfalm voorkoomt. 


6. XLIX. By gevolgtrekkinge zou 
men dan even het zelfde vermoeden wel 
kunnen koesteren nopens de overige 4l« 


Phabet Pfalmen, te weten den XXV; 


XXXIV, XXXVII, CXI, CXII en 
CXLV, dat die, even gelyk de CXIX, 
voor Beurtzangen behoorden te worden 
aangezien. Waar by men dan zou 
moeten voegen den Lofzang der Beste 

Dd 5 Huis- 


426 Je VANIPEREN OVER DE 


Huisvrouwe , welke wy aan het einde van 
Salomons Spreukboek aantreffen (y); en 
de Klaagliederen van JEREMIA:(z), De 
kortheid, welkeer, in onderfcheidinge van 
Pfalm CXIX, in genoemde afwisfelende 
Beurtzangen zou voorkomen , benadeeld. 
ons vermoeden niet: gelyk reeds boven 6. 
XXII. gezegd is, Daarenboven indien men 
zig verledigen wil, om die korte Alpha- 
beths Pfalmen, met bedaardheid en op- 
merkzaamheid , in tezien, gisfe ik, dat 
er ettelyke onbevooroordeelde lezers in 
myn vermoeden vallen zullen : ten min- 
ften het zelve niet veragtelyk, en als te 
verre gezogt, van de hand wyzen. Im- 
mers zoo men er toe komen wilde, om 
myne gedagten te omhelzen, het flaawe 
der anderzints onnoodige Herhalingen. 
zou wegvallen: de regel der byna gelyk- 
luidende vertogen in de Tweezangen bo- 
ven 6, Vll opgegeven, zou gevolgd wor- 
den, en de Gedigten zouden cieraad en 
nadruk winnen, meer, dan men geloo- 
ven ZOU. 


6. L. Nog koomt het by my ger in 
e= 


(y) Spreuk, XXXI: 1o—gr. Ziet dit in Neder 
duitsch Digt gebragt by myne Opvoedinge der Meisjes, 
bl. 174—178, Amt, 1771, 

(z) Cap. 1—IV. 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 42 


bedenkinge, vof die Pfalmen- in welke; 
by aanhoudendheid, telkens eene: dna- 
phora of Herhalinge der voorfte woorden, 
of eene Epipbora:,-dat is-eene Mer balin- 
ge der laatfle woorden, zig vertoonen, 
insgelyk niet onder het getal der Beurt- 
zangen zouden mogen gefchaard wor- 
den, De Digter van den Megenentwin- 
zig flen. Pfalm toont ons in zynen Voor- 
zang vs. Ien 2 dat de volgende Zangers, 
namentlyk de kinderen der Magtigen een 
Choor moesten uitmaken , en dat er ee- 
ne menigte zingen moest, En, waarom 
zou men dan, zoo wel in het Lied vs. 
39, als in het Slotgezang vs, 1o en 11, 
niet eene reye van twee heyren ten toonee- 
le mogen voeren: aldus 


LRE Y. 
De ftemme des Heeren is op de wateren. 
De God der eere dondert : 
Jehova is op. vele wateren. 


Tikes. E: Ye 


De flemme des Heeren is met kragt: 
De flemme des Heeren is met heerlykheid, 


Dan wederom de eerfte Rey en-zoo wy- 
ders tot aan het einde, Want de Jna- 
phora vs, 3. is flegts dubbel: behalven 

… dat 


4238 JL VAN IPEREN OVER DE 


dat er geen onderfcheiden werkwoord 
bygevoegd word , om eenige onderfchei- 
dinge te maken. . Misfchien zal de CL 
on eveneens kunnen beoordeeld wor- 

en. 


6. LI. In den Honderd en Sesender- 
tigflen Pfalm vinden wy geduriglyk eene 
Epiphora: want zyne goedertierenheid is 
in eeuwigheid; en dat wel na ieder vers 
telkens het zelfde. Dit zonderling ver- 
fchynzel geeft, myns oordeels, aanlei- 
dinge genoeg om te vermoeden, -dat 
die redengevinge Man Ny? 'D telkens 
er,‚van eene andereftem, tusfchen in ge 
zongen wierd: of dat ieder koppelvers, 
by Afwisfelinge van afzonderlyke perfoo- 
nen , wierd aangeheven; ten minften, by 
vervanginge, van twee perfoonen , of 
Choren: aldus 


Een OPDR 
_Lovet den Heere, want hy is goed: 
Want zyne goedertierepheid is in eewigheid. 
ait CHO OR. 
Lovet den God der Goden : 
Want zyne goedertigronheid is in eewigheide—= 


6. LIL. Maar 


GEWYDE BEURTGEZANGEN: 429 

6. LIL Maar indien dat doorging ; 
zou men ook befluiten mogen, dat er 
Beurtzangen voor handen zyn kunnen, 
daar men die het minst zou zoeken: te 


weten, in eene aaneengefchakelde reden, 


in welke de verfchillende Choren elkan- 
deren onderfchepten en de aangevange- 
ne voorftellingen, opvolgden en voltoy- 
den. Want het is geen Volzin: vs, 7. 


Dien die de groote ligten gemaakt heeft: 


De uitbreidinge ontbreekt er aan, en de- 
ze zou by Afwisfelinge volgen, met het 
voorgemeld werkwoord te verzwygen, 
vs, 8, 


De Zonne tot heerfchappy in den dag, 
en wederom vs. g. 

De Mane en flerren sot heerfchappy in den nagt. 
Zoo ook daarna by het optellen der 
Goddelyke Zegepralen. 

Die groote koningen geflagen heeft: 
en daar, buiten twyffel by Afwisfelinge; 
volgens 6. VIL 
Es heeft heerbyke koningen gedood. 
En wie waren die Koningen? Dat word 
by aaneenfchgkelinge te kennengegeven, 
; Si- 


430 J. VANIPERENOVER DE 


Sihon den Amoritifchen koning : 
én wederom by vervolginge en voltoyinge: 
En Og den koning van Bafan. vi Jh 
Misfchien zou dit eenigen invloed kun- 
rien hebben op het beoordeelen der-an- 
dere Hiftorifche Lofzangen , gelyk Pfalm 
CIV , CV en CVI, welke, in datderde, 


ret den CXXXVI Pfalm gelykvormig 
Zyn. | 


GS. LIIL Inden Honderd en Zevenden 
Pfalm doet zig nog iet anders op, dat 
ik hier niet onaangeroerd kan laten. 
Daar leest men viermalen, tusfchen on- 
derfcheidene opheffingen van het Ge- 
zang in, die alle ook iets gelykvormigs 
in zig behelzen , tweederleye voorftellen, 
byna woordelyk overeenftemmende: 


Dog roepende tot den Heere in de benaawtheid 
die zy hadden 
Heeft hy ze geredt uit hunne angften. 


als mede: 


Laatze voor den Heere zyne goedertierenheid 
loven, 
En zyne wonderwerken voor-Adams kinderen. 


Ik zegge, dat zy byna woordelyk 
| Cver- 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 431 


overeenftemmen ‚, met toefpelingen op 
Heeft hy ze geredt uit hunne ang flens; 
want dit word eenigzints verwisfelt, 
fchoon de zin dezelfde blyft met werdost- 
ze by ze uit hunne ang flen, en by woerde 
ze wit hunne angften. Maar die kleine 
veranderinge is by de oude digters niet 
onbekend. Men vind haar by THEO- 
CRITUS: 

“Apxere Bwnohuäs, möcer Mhar, dpger’ koidäs. 
vervolgens verwisfeld met 

Aúyere Bwuolnäs wire, Pre, Myer àoidg 
en by denzelfden digter vind men ook 
twee Herhalingen van infchietende ver- 
fen (b). 

luyE Ene Tù rydov Eóv mor) duw Tòv dy dpa. 
Als mede in het zelfde Landgedigt: 

Dpáleó peu Tòv Epuwb' OBev iern, mórva Verdver 
*Geen ook virGrrLIus heeft naarge- 
volgd in zyne Agtíte Ecloge. 


Incipe Moenalios mecum , mea tibia, verfus. 


en naderhand, daar Alphefieboeus by 
Afwisfelinge van Damon zingt, met ge- 
durige tusfchenvoeginge : 
Ducite ab urbe domum , mea carmina , ducite 
Daphuin. 
Men 


(@) Edum a _ (b) Eduar p. 


432 Je VAN IPEREN OVER DE 


Men zou zulke Proäsmata Poëtifche Uit- 
vallen kunnen hieten en in vermoeden 
geraken , of, wanneer er tweederhande 
in een gedigt te vinden zyn, dit ons niet 
moest doen denken op twee Zangers, 
die elkanderen aflosfchen. | 


G. LIV. Nogeen woord van de Se- 
las, welke wel degelyk in den text der 
Pfalmen vallen, en geenzints voor by- 
gevoegde Mufyk- of Zangteekenen te 
houden zyn. Zou er, na elke Se/a, niet 
eene Perfoons-Afwisfelinge kunnen vol- 
gen? Ten minften hier en daar, dunkt 
my, openbaart zig dit ten klaarften, als 
by voorbeeld in den XXIV Pfalm. 


Dat is ’tgeflagte der genen ‚ die naar hem vragen 
Die tw aangezigte zoeken , Jacob. Sela, 


Heft uwe hoofden op gy poorten nn 


Want vooraf gaat eene algemeene opga- 
ve der vereischtens van hun, die in be- 
gankenisfe naar den Tempel op de hoo- 
ge Feesten opgingen: en na Soa volgt 
eene Poëtifche Aanfprake tot de Poor- 
ten, welke aan een ander Zangchoor 
gevoegelyker kan worden toegefchreven 
6. XL) Maar zoo diergelyk Sela met 

nog 


GEWYDE BEURTGEZANGEN. 43% 


nog een ander vreemd woord nader bet 
kragtigd word, gelyk Pf, LX: 17. door 
Higgajon Sela, fchynt dit vermoeden 
voor eenen Beurtzang nog aannemelyker 
te worden, 


0. LV. Hier zou ik kunnen eindigen; 
indien er in ’ Gebed van HABAKUK(Cc) 
niet drie Sela’s voorkwamen, Daaren- 
boven vinden wy by het zelve een Op- 
fchrift niet alleen, maar ook een Onder- 
{chrift, welke beide onzen aandagt naar 
zig trekken, Het Opfchrift luid: Zen 
gebed Habakuks, des Propheets, op Sig- 
jonotb, en het Onderfchrift Voor den 
Opperzangmeester op myn Neginoth. De 
Heer SCHELTINGA heeft, in navolgin- 
ge van CAPPELLUS, dit Nafchrift voor 
eenen Opdragt aangezien (d), en als uit 
den titel hier overgebragt, om te ken- 
nen te geven, dat dit Gedigt wel eens 
in het openbaar by de Kerk zou moeten 
gezongen worden. . Maar wie en merkt 
niet, dat, met den aanvang van vs. 19. 
eene gansch andere tale begint gevoerd 
te worden, dan die, welke in vs. 16 en 

ZI, DEEL. Ee op- 


(c)\ Cap, HI. 
Ld) Comment. p. 426. 


434 J VAN IPEREN OVER enz, 


opwaardstelezen was? De Heer screr- 
TINGA begreep dit ook , en daarom dagt 
hy op eene Samenfpraak van twee per- 
foonen, van welke de eene zig bejam- 
mert over zyne ontroeringe en vervaard- 
heid vs, 16; en de andere dat verflagen 
gemoed opbeurt door eene opgave zy- 
ner geloovige onvertzaagdheid(e) vs. 17- 
19. Maar ik voor my geloove, dat HA- 
BAKUKS Gebed telkens door eenen moed- 
gevenden Lofzang word afgelost, en dat 
het flot dezer Prophetie zoodanige eene 
motedgevinge vervat. En, wanneer men 
tzoo gelieft te begrypen, meene ik, dat 
het Poëtisch Tafereel zeer verftaanbaar 
word; en dat men als dan, ook uit de. 
fchilderyen, welke er in vertoond wor- 
den, de ware gelegenheid waarfchyne- 
lyker zal kunnen opmaken, by welke 
eze Beurtzang was opgefteld. 


(e) Comment. p. 412. 


NI 


Bladz. 435 
WAARNEEMING 


VAN EENE VOLKOOME OPSTOPPING VAN 
WATEREN VAN EENEHEVIGE LONG- 
ONTSTEEKING, WELKE LAATSTE 
DOOR EENE VAN ZELVE VOORTKO= 
MENDE KWYLING GELUKKIG 
EN VOLKOMEN GERED 
WIER D. 


D 0 OO R 


A. P. NAHUYTS 


ers Jonge Juffrouw in deeze {tad 
(Hoorn) klaagde, den 17 January 
deezes jaars , over eene volkoome Opftop- 
ping van water met alle deszelvs onaan- 
genaame en pynlyke toevallen; voor 
drie dagen had zy reeds de beginfelen 
daar van befpeurd, kunnende niet dan 
met moeite en pyn eene geringe hoe- 
veelheid van water tevens ontlasten „dog 
hardvogtig van aart,en, zedert twee jaa- 
ren, door zwaare Jigt-pynen en het ont- 
lasten van meer dan vyvtig Graveel- 

Ee 2 "trent. 


436 ‘A P. NAHUYs 


{teentjes gehard, dagt zy, dat het wel 
zoude bedaaren, of mooglyk een fteent- 
je zyn, dat ontlast moest worden; dog 
zig herinnerende zelden veel pyn in de 
Pisbuis, veel minder Opftopping van Wa- 
ter „door het ontlasten van Steentjes ge- 
had te hebben, en ook nu in lang geen 
pyn door het nederzakken van Steent- 
jes uit de Nieren in de Pisleiders gewaar 
geworden zynde, befloot zy my om raad 
te vragen: In-den eerften opflag was ik 
ook niet vreemd, dat het een Steentje 
zoude zyn, het welk mooglyk, door des- 
zelvs verblyv in de Blaas, wat grooter 
was geworden, en nu in den hals van de 
Blaas gefchoten, dog by nader onder- 
zoek kwam het my waarfchynelyker 
voor eene fcherpe prikkelende ftof te 
zyn, welke zigop den hals vande Blaas 
gezet ‘hebbende dezelve krampagtig toe- 
floot. Ik ried Haar veel Amandel-melk 
of Melk en Water te drinken, fchreev 
ook tevens een verzagtenden en ligt Wa- 
ter-dryvenden Drank voor, en liet Stovin- 
gen van Zoete Melk en Spaanfche Zeep, 
tegens het ganfche onderlyv , aanleggen 
en ‚dikwils ververfchen , dog «zonder 
vrugt. Geene ontlasting krygende werd 


zy hoe langer hoe benauwder, en de blaas 
was 


WAARNEEMING 437 


was tot berftens toc opgevuld, gelyk 


deszelvs zwelling boven de Schaam- 
Beenderen ten klaarfte toonde; ik haal- 
de Haar derhalve over om het water 
met de Catheter te laaten aftappen, ge- 
lyk zulks den 18de" door den kundigen 
Heelmeester RUURHOF werd verrigt ; 
zy ontlastede eene groote hoeveelheid 
troebele dog weinig ftinkende pis, en was 
merkelyk verligt, ook waterde zy dien 
dag van zelve met weinig pyn en ver- 
mindering van alle de toevallen; des 
nagts begon het egter weder moeilyker 
te worden, en den volgenden morgen was 
het geheel opgeftopt, zoo dat het met 
de Catheter weder moest worden ont- 
last, en, .dewyl de Heelmeester nu veel 
meer moeite had, en weerftand ontmoe- 
tede in dezelve intebrengen, en het te 
dugten was, dat het zelve op nieuws 
zoude opftoppen, befloot men de Ca- 
theter in de Blaas te laaten, en dus eene 
geduurige ontlasting aan het water’ te 
bezorgen; zy had weinig of geen pyn 


van de Catheter dan by vlaagen, wan- 


neer de Sluitfpier van de Blaas zig kramp- 
agtig en geweldig om dezelve toefloot ; 
de ontlasting ging dus door de Catheter 
zeer goed, maar ongelukkig raakte de- 
| Ee 3 zel- 


438 A. P. NAHUYS 


zelve er door het verleggen van de Liy- 
deresfe uit, zy waterde in den beginne 
met weinig pyn en moeite, dog dien ei- 
gen nagt begon het weder toeteneemen, 
en {morgens was het volkoome opge- 
ftopt met verheffing van alle de toeval- 
len. Tegen den middag poogde men de 
Catheter weder intebrengen, dog, nog 
de Heer RUURHOF nog ik waren in- 
ftaat dezelve in de Blaas te krygen, 
niettegenftaande wy zulks met Cathe- 
ters van verfchillende dikte, geduurende 
meer dan een uur, met de vereischte 
omzigtigheid beproevden, zoo dat wy 
eindelyk , om de deelen niet te hevig te 
ontfteeken , en dus de toefluiting nog te 
verflimmeren, er van afzagen, laatende 
ik inmiddels de Patient inwendig Ver- 
zagtende Pynftillende middelen gebrui- 
ken, uiterlyk ook een zoortgelyke pap, 
tegen de Teeldeelen en een gedeelte van 
den onderbuik, aanleggen, en een verzag- 
tend Clyfteer zetten, om te zien of hier 
door de hals der Blaas zig wilde ontfpan- 
nen,en de Catheter vervolgens doorlaaten; 
na dat dan hier eenige uuren mede was 
aangehouden, beproevde de Heer RUUR- 
HOF op nieuws de Catheter intebren- 
gen, dog te vergeefs, dus liet ik op ge- 


ly- 


WAARNEEMING 439 


lyke wyze voortvaren met het gebruik 
der uit- en inwendige middelen. 


Dewyl egter de omftandigheden aller- 
gevaarlykst begonden te worden, en er, 
geen ontlasting komende, de dood nood- 
wendig, door het barften der Blaas of an- 
dere daarby komende toevallen, op zou- 
den moeten volgen , liet ik, tusfchen Za- 
turdag en Zondag nagt, nog een krom 
Troiquart vervaardigen, om , geen ont- 
lasting krygende „de blaas, over den rand 
van de Schaambeenderen by derzelver 
vereeniging , te doorbooren;, eene ontlas- 
ting dus aan het water te verfchaffen, en 
de Canul daar van zoo lang in de Blaas 
te laaten, tot dat de oorzaak der Op- 
{topping geheel zoude weggenomen, en 
de ontlasting van het water door de Pis- 
buis volkomen vry zyn. Dewyl wy eg- 
ter na dit inftrument tot den volgenden 
morgen moesten wagten, en de Lyderes- 
fe intusfchen de hooggaanfte benaauwd- 
heden en fmerten uitftond, liet ik, na 
dat de Heer RUURHOF des avonds nog 
weder vrugteloos beproevd had de Ca- 
theter intebrengen, eene ruime Aderla- 
ting doen, om te zien, of dezelve eeni- 
ge ontfluiting in den hals der Blaas mogte 

Ee 4 te 


440 A.P. NAHUYs 


te weeg brengen; en dit was van het al- 
lergelukkigst gevolg, want, kort na dat 
dezelve gedaan was, bragt de Heer 
RUURHOF de Catheter in een korten tyd 
gemakkelyk in, en bezorgde dezelve be- 
hoorlyk tegens het uitfchieten, gelyk de 
Lyderesfe, door het voorigegeval geleerd, 
‚hier voor nu ook de grootfte zorg droeg : 
dezelve bleev , zonder merkelyk hinder 
voor de Lyderesfe, verfcheide dagen ag- 
ter een in de Blaas , en dus herftelde zig 
dezelve volkomen van het geene zy , door 
de geweldige uitzetting „geleden had: na 
agt dagen namen wy dezelve weg, en de 
Lyderesfe bleev vervolgens zonder veel 
ongemak, als een ligte pyn onder het wa- 
teren, het water ontlasten ; dezelve ver- 
minderde egter van dag tot dag, door 
het aanhoudend gebruik der bevoorens 
voorgefchreve verzagtende middelen, en 
was op den 28. January byna geheel o- 
ver, dog dewyler geduurende den tyd, 
dat de Catheter in de Blaas gezeten had, 
eenige tekenen van een nederzakkend 
Steentje uit de Nieren in de Blaas zig 
hadden opgedaan, oordeelde ik raad- 
faam, dat de Lyderesfe nog eenige da- 
gen het bed zoude houden, en liggende 
wateren, om daar door, ingevalle er een 

Steent- 


WAARNEEMING 44 


Steentje in de Blaas mogte gezakt zyn, 
voortekomen, dat het zelve, in den nog 
meer of min ont{telden hals der Blaas zak- 
kende, door zyne prikkeling geen nieuw 
toeval van Opftopping veroorzaakte. 


Hoe heilzaam ook deze raad was, 
had dezelve egter het allernoodlottigst 
gevolg, want, op Zondag den 4, Febru- 
ary, de Lyderesfe met eene van haare 
Zusters en ééne meid in huis zynde, had 
de laatstgemelde , terwyl de Jonge Juf- 
frouw eens na beneden gegaan was, een 


opgehoopte test met vuur in een ftoov 


gezet, waar door dezelve aan het fmeu- 
len geraakte,en de kamer met rook ver- 
vulde: de te bed leggende Lyderesfe, hier 
door ten uiterften ontroerd, fchreeuwde 
uit al haar magt, dog kreeg geen ge- 
hoor, en, dewyl zy uit hoofde van de 
vrees, die Zy voor eene nieuwe opftop- 
ping van water had, het bed niet. dorst 
verlaaten, trof deze ontroering haar 
zwaarder, dan zy wel dagt, gelyk zy 
onmiddelyk op dezelve met benaauwd- 
heid op de borst, en een korte en afge- 
broke kug werd aangetast „ dog deeze, 
in den beginne langzaam toeneemende, 
en deor haar hardvogtigheid minder agt 


Ee 5 ge- 


442 A P. NAHUYS 


geflagen, verzuimde men hier voor iets 
te doen, te meer, doordien ik haar, we- 
gens den beterenden toeftand, om den dag 
of drie maar eens kwam bezoeken, en 
toevallig hoeste zy niet de eerftemaal dat 
ik na het voorval haar bezogt, maar 
vervolgens dezelve toeneemende, gelyk 
ook de benaauwdheden, klaagde zy my 
er over by het volgend bezoek , wanneer 
ik, my over haar hardvostigheid verwon- 
derende, tot myn groot leedwezen, alle 
de teekenen van eene waare en toenee- 
mende Long-Ontfteeking ontdekte. Ik 
liet ogenblikkelyk eene ruime Aderlating 
doen,en dit, by tusfchenpozingen, tot ne- 
gen reizen herhaalen, telkens was het 
bloed bedekt met een dikke taye ontítee- 
kings korst, en de meeste reizen zonder 
wey: Ik fchreev inwendig Verzagtende, 
Verkoelende en Zagt Ontbindende Borst- 
Dranken rykelyk voor, ik verzogt haar 
veel flappe thee met Honing, Gerften- 
water of Amandel-Melk te drinken; Ik 
plaatfte Pappen van Ontbindende en 
Verzagtende Kruiden in Azyn gekookt 
om den hals en op de borst , en liet dezel- 
ve dikwils versch aanleggen; Ik deede 
ook eene groote Spaanfche-Vlieg-Plais- 
ter tusfchen de Schouderbladeren plaat- 

zen 


WAARNEEMING 443 


zen, en geftadig draagende houden, her- 
haalde reizen werden ook verzagtende 
en Laxeerende Clyfteeren ingefpoten ; 
Ik liet haar twee of driemaal daags , zoo 
veel de kragten toelieten , ineen bad van 
warm water zitten tot aan de knien , me- 
nigmaalen daags de waasfem van heet 
water en azyn inademen, gelyk ook in 
haar ledikant altoos een pot met koken- 
de azyn geplaatst was; Ik bragt haar 
onder den geftrengften levensregel , gee- 
vende niet dan eens daags een weinig 
vleeschnat, waar in heilzaame kruiden 
tevens waren gekookt ; Ik verbood haar 
alle beweging en het fpreeken , en verder 
alles wat eenigzins het bloed zoude heb- 
ben kunnen aanzetten. 


Niettegenftaande alle deze „zoo uit als 
inwendige hulpmiddelen, vlytig en aan- 
houdend werden aangewend, en door de 
Lyderesfe getrouw gebruikt, bleev de 
ziekte byna in dezelve omftandigheden, 
geduurende den tyd van een maand, zyn- 
de de Benaauwdheden , Hoest, zwaare 
Ontfteeking van de Keel, Brakingen, 
Koorts en Dorst dan eens wat minder, 
dan weder wat meerder, zonder dat men 
eenige verandering van aanbelang Rae 
' e= 


444 A. P, NA HUYS 


befpeuren, zonder eenige zigtbaare ont- 
lastinge op de dagen der Scheidinge, im- 
mers de Liyderesfe loosde geen Fluimen, 
maar alleen een dun fchuimend vogt,het 
water was ook, geduurende al dien tyd, 
raauw, zonder eenige kleur en zonder 
zetzel , de Koortzen bleven ook geftadig 
aanhouden, zoo dat, de eene af zynde 
de andere weder begon, de nagten wa- 
ren meest al flapeloos, en, wanneer de 
flaap haar al eens overmeesterde, werd. 
zy met groote Benaauwheid, Hoesten, 
Braaken, en zomtyds ook verward in haar 
denkbeelden, wakker. Dit alles zamen- 
gevoegd deede my zeer weinig goeds van 
de gevolgen der Ziekte voorfpellen, te 
meer, dewyl de kragten ook dagelyks 
verminderden; het kwam my dus vry 
zeeker voor , dat, of de Dood of eene 
Verettering, of, waar toe ik, wegens de 
langduurigheid en aanhoudendheid der 
toevallen, het liefst befloot, eene Verhar- 
ding der Long, die binnen weinig tyds 
ook doodlyk zyn moest, het gevolg van 
deze Ziekte zoude zyn. Ik volharde 
egter in het bovengemelde met alle 
naauwkeurigheid te laaten in het werk 
{tellen , en de Lyderesfe was hier toe ook 
zeer gewillig en lydzaam, nicttegengae 

e 


WAARNEEMING 445 


de de Smerte en Benaauwdheden, waar 
mede zy aanhoudendende worftelde, 


Op den g. Maart klaagde zy over ee- 
nige zwelling en dikteaanden hals, ook 
bevond ik dat de Kwyl-Klieren , inzon- 
derheid die van de onderkaak een wei- 
nig waren uitgezet, de Lyderesfe fcheen 
hier door eenigzins verligt, dog egter 
niet van aanbelang , des avonds zelve 
was zy een weinig benauwder, maar des 
nagts om drie uuren begon zy van zelve 
zoodanig te kwylen, dat zy, in den tyd 
van twaalv uuren, eenen ganfchen water- 


pot volmet fpeekfel , die in haar mond ee- 


nen bitteren bedorven {maak had, dog 
waaraan egter op het oog niets waste zien, 
of aan te ruiken , ontlastede met dit heil- 
zaam gevolg, dat „ zoo dra deeze Kwy- 
ling begonnen was, alle de toevallen ver- 
minderden, de borst ruimer werd, de 
Ademhaaling gemakkelyker , de hoesten, 
het braaken byna geheel over, en de ont- 
fteeking van de keel merkelyk minder; 
het water , dat bevoorens altoos raauw 
geweest was, begon nu eene hoog geele 
kleur tekrygen, en een weinig Zetzel op 
den grond te geeven , ende volgende da- 
gen werd dit zetzel merkelyk meerder, 

. ter- 


446 4 Po NA HU Mis 


terwyl het Kwylen, geftadig met verlig- 
ting van allede toevallen, aan bleev hou- 
den „en de fmaak van het zelve ook lang- 
zaam verbeterde, Befchouwende de voor- 
deelige veranderingen , die deze Kwyling 
te weeg bragt, oordeelde ik dezelve al- 
lerheilzaamst te zyn, en, wel verre van 
de Natuur in deeze haare gewenschte po- 
gingen te dwarsboomen, tragtede ik in 
tegendeel dezelve te bevorderen, door 
de Lyderesfe den mond geftadig te laaten 
{poelen met het uitgeperfte Zap van 
Raapen en Vioolen Syroop, en met het 
aanleggen van weekmaakende pappen op 
de Kwyl-Klieren, gelyk dezelve dan ook, 
vier dagen agter een, op dezelve wyze 
bleev aanhouden, dog toen een weinig 
begon te verminderen, zonder dat de 
Benauwdheid, Hoest, Pyn &c. daar door 
vermeerderden, het water was ook wel 
gekookt, en had merkelyk meerder zet- 
zel, de nagten waren nog wel meeren- 
deels flaapeloos, maar de Koorts was 
minder. Niettegenftaande deze voordee- 
lige veranderingen, waren de kragten 
van de Lyderesfe egter , door de aanhou- 
dendheid en het geweld der Ziekte, zeer 
verminderd ; en dus dagt my raadzaamst, 
dewyl het hoofdongemak door de Kwy- 


ling 


WAARNEEMING 447 


ling genoegzaam gered werd, dezelve 
nu langzaam op te beuren en te onder- 
fteunen: ik ftond derhalve een weinig 
meerder voedfel toe, laatende van uur 
tot uur een koffykop met Vleeschnat aan 
de Lyderesfe geeven , en fchreev haar een 
Julapium voor, waarby ik het Zxtrac- 
tum Corticis peruviani voegde, Dewyl 
de Mond, Keel en Tong, door het ge- 
ftadig kwylen, ontvelden pynlyk waren, 
gav ik haar ook een mondfpoeling uit 
de Saleb, Althea, Symphytum en Arabi- 
fche Gom bereid, dezelve bragt de Ly- 
deresfe zeer veel verligting van pyn-aan, 
en verzagtede alle de ontftoke en ont- 
velde deelen grootelyks, 


De Kwyling hield geftadig aan, dog 
egter zoo, dat dezelve van dag tot dag 
verminderde, en de Lyderesfe, by tus- 
fchenpoozingen, ook eenige uuren agter 
een konde rusten, alle de toevallen na- 
men zigtbaar af, en de Liyderesfe werd 
ook van de Koorts, dewelke het lanofte, 
dog egter geftadig verminderende aan- 
hield, op den 23. Maart geheel bevryd; 
de kragten begonden nu ook zigtbaar 
toeteneemen, waar toe eene langzaam 
vermeerderde hoeveelheid, van het Zx- 

1rac- 


448 A.P. NAHU YS 


traBum Corticis Peruwiani, en eene voor- 
zigtige vermeerdering van voedfel , in een 
kleine hoeveelheid te gelyk, dog dikwils 
op den dag herhaald, zeer gunftig me- 
dewerkte, zoo dat, de Kwyling eindelyk 
den 1. April geheel ophoudende, de Ly- 
deresfe van alle de bevoorens gemelde 
verfchrikkelyke toevallen bevryd was, en 
__wy ons niet ongegrond verbeelden, dat 
zy ‚in kragten verder toeneemende, wel 
haast eene gewenschte gezondheid zou- 
de genieten. | 


Maar ongelukkig ontftelde zy zig den 
volgenden dag op nieuws, door de onver- 
wagte tyding van een ftervgeval „zoo he- 
vig, dat zy op het ogenblik weder be- 
gon te hoesten, en benauwd in de borst 


te worden, de Koorts, die geheel gewe= 


ken was, ontftak zig op nieuws, en het 
water, dat bevoorens zeer natuurlyk 
was geweest, werd nu weder geheel 
raauw , eene tweede ontfteltenis kort 
daarop volgende, gevoegd by eene ver- 
moeijing boven haar kragten, deden de 
toevallen zoo hevig toeneemen , dat zy 
den volgenden dag zoo door de Benauwd- 
heid, als geweldige Koorts, die dezelve 
verzelde, in groot gevaar was. G 

| e- 


WAARNEEMING 


Gezien hebbende, welke heilzaame 
gevolgen de Kwyling by haar had ge- 
had, befloot ik gepaste middelen in het 
werk te {tellen om deeze ontlasting op 
nieuws gaande te maaken, ten welken 
einde ik haar zeer veel flappe Amandel- 
melk liet drinken , en tevens aanhoudend 
boven den waasfem van kokend water en 
azyn zitten; naauwlyks was dit eenigen 
tyd gedaan, of de Kwyling begon op 
nieuws, en wel zoo overvloedig, dat zy 
in een etmaal een tinnen waterpot vol 
kwyl ontlastede; aanftonds verminderde 
de Koorts en alle de overige toevallen, 
en dit zoo fterk Kwylen hield tot den 
1o. April aan, wanneer het dagelykseen 
weinig begon te verminderen , tot dat het 
halv May op twee of drie oncen daags 
wasafgenomen , welke hoeveelheid , ook 
wel eens wat meer of minder, de Lyde- 
resfe nog een geruimen tyd bleev ontlas 
ten, 


Den 1. May egter waren behalve de 
verzwakking, die aanmerkelyk was, al- 
le de toevallen volkomen geweken, de 
hoest geheel bedaard, en de borst zoo 
ruim, dat de Lyderesfe herhaalde reizen 


_ agter een totop den grond konde door- 
SHL DEEL. Ff ade- 


450 A.P. NAHUYsSs 


ademen, zonder eenige ftuiting, pyn of 
benaauwdheid te gevoelen. Zy begon 
dien dag ook langzaam het bed te verlaa- 
ten, en dagelyks een weinig langer optc- 
zitten, terwyl ik, ter haarer verfterking 
de hoeveelheid van het Zxtradam Cor- 
ticis Peruviani van tyd tot tyd vermeer- 
derde, laatende haar tevens de Geiten- 
melk tot voeding en verfterking twee- 
maal daags gebruiken, gelyk ook , by her- 
haalde reizen, eene matige portie van 
zagte dog veel voedende, deelen , bevat- 
tende fpyzen, het welk eindelyk dat ge- 
wenscht en gelukkig gevolg hadde, dat 
de Lyderesfe, den 1, Augustus by voori- 
ge kragten herfteld, eene gewenschte ge- 
zondheid genoot en aanhoudend blyvt 
genieten , zynde zelve beter dan voor 
haare ziekte; dewyl zy ook tevens van 
de Jigt en Graveel-pynen, die haar be- 
voorens fomtyds hevig aantasteden, by- 
na geheel bevryd is. 


Wanneer men met aandagt overweegt 
de wyze, op welke deeze Liyderesfe ge- 
red is van eene ziekte, dewelke na alle 
oogenfchyn geene andere dan doodely- 
ke gevolgen zoude hebben, moet men 
zig billyk verwonderen over het heilzaam 

ver. 


f 


WAARNEEMING 45t 


vermogen en de zeldzaame pogingen der 
Natuur , welke dezelve fomtyds aanwend 
tot genezing van de allerhoopelooste 
ziektens. Immers niemand zal, zoo ik 
vertrouwe, een oogenblik twyffelen , of 
de Kwyling, welke in deeze Liyderesfe 
ontftaan is, kan en moet gehouden wor- 
den voor de waare en voornaame oor- 
zaak van haare herftelling ; want, hoe he- 
vig ook de toevallen waren, hoe gevaar- 
lyk, hoe hoopeloos jaa doodelyk haar 
omftandigheden ook fchenen te zyn, 
voor dat de Kwyling zig openbaarde, 
zoo groot is de verandering ten goede, 
na dat dezelve maar eenen korten tyd 
had aangehouden, gelyk ook alle de he- 
vige toevallen van deeze gevaarlyke ziek- 
te in eevenredigheid verminderden , na 
mate de Kwyling meerdere ontlasting 
maakte, in zoo verre zelve, dat zy by 
het eindigen der Kwyling geheel ver- 
dweenen waren, Daar dan door deeze 
ontlasting alle de toevallen der ziekte 
volkomen zyn weggenomen , is het bui- 
ten alle tegenfpraak, dat dezelve voor 


eene fcheidende ontlasting moet gehou- 


den worden, en de behoudenis der Ly- 
deresfe aan dezelve toegefchreven, 


BR Dee. 


458 — A P. NAHUYS 


Deeze ontlasting nu is des te merkwaar- 
diger, doordien de Natuur zig zelden 
van dezelve bediend in deeze ziekte, ten 
minften dezelve fchynt by oudeen nieu- 
we Geneeskundige Schryvers weinig, of 
niet waargenomen te zyn geweest, HIP- 
POCRATES, offchoon op verfcheide 
plaatzen en zelve omftandig van deeze 
ziekteen dewyze, op welke dezelve ein- 
digd, handelende, maakt geen het min- 
fte gewag van deeze Scheiding, even zoo 
min vind men er iets van aangeteekend 
by GALENUS, ARETZEUS CAPPA- 
DOX, AETIUS, ALEXANDER TRAL- 
LIANUS, PAULUS ZGINETA , met 
een woord by geen der Griekfche Schry- 
vers, hoe nauwkeurig ik dezelve ook heb 
doorbladerd. Daar nu deeze fchryvers, 
en inzonderheid HiPPOCRATES en A- 
RETJ/EUS CAPPADOX, ZOO naauw- 
keurig anders in het befchryven deezer 
ziekte, van dusdanige Scheidende Ont- 
lasting door Kwyling geen melding ma- 
ken, kan men gegrond befluiten, ten 
minften vermoeden, dat zy dezelve nim- 
mer hebben waargenomen. 


Ee vergeevs zal men ook by de Ara- 


bieren, of Oude Latynfche Schryvers 
| iets 


WAARNEEMING. 453 


iets van dusdanige ontlasting zoeken, 
En het is niet alleen by de oude Schry- 
vers, dat men deeze Scheidende Ontlas- 
ting niet vind aangeteekend, maar men 
zal by de laatere en hedendaagfche ook 
weinig gevallen daar van ontmoeten, ten 
minften, offchoon ik een aanzienlyk aan- 
tal der beste Geneeskundige Schryvers, 
zoo Waarnemers als Zamenftel-fchry- 
vers, heb doorbladerd, moet ik betuigen, 
geen een eenig voorbeeld, dat met dit 
geval overeenftemd, gevonden te heb- 
ben, en dus dagt my; dat deeze W aar- 
neeming niet ongefchikt was om bewaard 
te worden, te meer, om dat het my toe- 
fcheen, dat de getrouwheid en aanhou- 
dendheid, waar mede de Liyderesfe de 
middelen heeft gebruikt ‚als ook de mid- 
delen zelve niet weinig hebben toege- 
bragt ter bereiding van den Weg, die 
de Natuur gekozen heeft tot behoudenis 
en herftelling van de Liyderesfe: Immers 
de aanhoudende ftovingen en pappen 
rontom den halsen borst, de geduurige 
inademing van warm water, de ligte 
prikkeling , die de waasfem van den Azyn 
daar by voegde, en de verzagtende 
__mondfpoelingen bereideden de Kwyl- 
Klieren langzaam tot het ontvangen en 

Ef 3 ont- 


454 KP NAHUYS 


ontlasten der ontbondene ziekelyke ftof- 
fen, zoo dat, wanneer de Natuur dezel- 
ve daar na toe bepaalde, zy geene de 
minfte tegenftand in díe deelen ontmoe- 
tede, maar in tegendeel dezelve allezins 
gefchikt vond tot het einde, waar toe zy 
dezelve had uitgekozen, 


GI NE kr NC 
fp e ee 
5 Zand 
EN en 


ll, 
en 


Bladz. 455 
„WAARNEEMING 


VAN EENE ONTLASTING VAN EEN AAN= 
MERKELYK AANTAL VAN WATER= 
BLAAZEN DOOR DEN AFGANG. 


DPR ONK OK 


A. P. NAHUTS 


SSSsSSSS: 


Ik de maand May van het voorleeden 
jaar 1769. werd ik geraadpleegd ‚door 
eene Vrouw,van ruim vyvtig jaaren oud, 
over eene doove pyn, zwelling en onge- 
lyke hardigheid, die zy in de linker zy- 
de van den Bovenbuik had, en welke, na 
haar zeggen, reeds meer dan twintig jaa- 
ren geleden een begin had genomen, ver- 
oorzaakt, zoo zy meende, door het al te 
fpoedig geneezen van eene tusfchenpoo- 
zende Koorts, door het gebruik van de 
Cortex Peruvianus, ten minften, na haar 
verhaal, had zy van dien tyd af, en on- 
middelyk na het genezen van die Koorts, 
de beginfelen van deeze pyn ontdekt, 

| Ff 4 wel 


456 A. P. NAHUYS 


welke eerst wel gering waren, dog na- 
derhand van tyd tot tyd fterker gewor- 
den zyn, zoo egter dat dezelve ook we- 
der by tusfchenpozingen verminderden, 
en dan weder zig fterker verheften: de 
dikte, zwelling en hardigheid waren de 
pyn ook kort gevolgd, en in weinig tyds 
zoo veel toegenomen, dat zy dezelve op 
het uiterlyk aanraaken van die plaats, 
door de bekleedfelen en {pieren heen kon- 
de ontdekken, hoewel nu zederd eenige 
jaaren byna in denzelven {taat gebleven , 
de pyn was egter thans wat meerder, en 
de Liyderesfe fcheen daar door merkelyk 
te verzwakken, te vermageren en lang- 
zaam uitteteeren. Zy had veele midde- 
len te vergeevs gebruikt van anderen, en 
verzogt dus, dat ik haar, indien het 
mooglyk ware, wilde helpen; Na rype 
overweging van het aan my gedaane ver- 
haal , befchouwing en onderzoek der 
plaats, daar zy de dikte, pyn, zwelling 
en ongelyke hardigheid gevoelde, was 
het genoegzaam zeker, dat de Milt de 
zitplaats van haar ongemak , en dat der- 
zelver Verharding en Ontaarting de oor- 
zaak was der bovengemelde toevallen. 


De verouderde {taat der ziekte, ge 
Zer 


WAARNEE MING. 457 


zelver zitplaats, uitgeftrektheid , en hard- 
nekkigheid tegens bevoorens aangewen- 
de middelen, deed my weinig goeds hoo- 
pen en ook aan de Lyderesfe voorfpel- 
len, en, dewyl haar vermogen niet groot 
was, raade ik haar niet veel geld daar 
meer aan te verfpillen, dewyl het na alle 
gedagten vrugteloos zyn zoude, De Ly- 
deresfe vertrouwen in my ftellende, zag 
van het gebruik van verdere middelen 
af, dan die ik haar gav tot verfterking en 
verbetering van het bederv, dat in haar 
vogten begon te ontftaan. Wat gebeurd 
er? weinige dagen, na dat ik haar be- 
zogt had, gevoelde zy iets knappen in 
haar lighaam, en wel ter plaatze, daar 
de pyn nu het hevigst woede, en dit ge- 
knap werd kort daar-op gevolgd van ee- 
ne ruime ontlasting door den ftoelgang 
van etterige {tinkende ftoffen, waar on- 
der gemengd waren meer dan vyftig bal. 
letjes, waar van de grootíte de middel. 
lyn had van een duim, de kleinfte van 
een halv, de overige waren van verfchil- 
lende middellynen tusfchen die van een 
duim en halv duim in, dezelve waren 
volmaakt rond, buigzaam, van kleur 
paarsch, roodagtig en ook wit; door 
midden gefneden zynde, bevatteden de- 

Ef 5 zel 


458 A. P. NAHUYs 


zelve eene ftinkende taaye flym, welkers 
kleur overeenkwam met die der Ballet- 
jes eer dezelve geopend waren; dezelve 
beftonden dus uit deeze bedorve (lym en 
een vlies, het welke de flym bevattede, 
dit vlies was van onderfcheide dikte, in 
fommige zeer dun, zoo dat het op het 
eerfte aanraaken brak, in andere in te- 
gendeel zoo dik en taay, dat.men het 
niet dan met moeite konde in {tukken 
Ínyden ; de ontlasting van deeze ftoffen 
en Balletjes duurde eenige dagen agter 
een, offchoon in minder hoeveelheid, 
het getal egter der Balletjes, welke zy 
op deeze wyze ontlast heeft, beliep meer 
als honderd en vyvtig, | 


Zoo dra was deeze ontlasting niet be- 
daard, of de pyn, zwelling, dikte en 
hardigheid in de linker zyde waren ge- 
heel verdweenen, alle de toevallen bee 
daarden, de Lyderesfe nam dagelyks in 
kragten toe, en herftelde door de goede 
zorgen der Natuur en het gebruik van 
eenige weinige middelen , en zoude waar- 
fchynlyk na dien tyd gezond gebleven 
Zyn, indien zy eenige maanden daar na 
door het gebruik van eene onmaatige 


hoeveelheid raauw fpek, dat kwalyk ver- 
teerd 


WAARNEEMING 459 


teerd werd, zig zelve den dood niet had 
veroorzaakt. | 


De vraag is nu, wat zyn die Balletjes, 
welke de Lyderesfe in.eene zoo groote 
hoeveelheid beeft ontlast, waar hebben 
dezelve gehuisvest, hoe heeft zy die 
door den afgang kunnen kwyt raaken, 
en watis dereden, dat zy door derzelver 
ontlasting bevryd geworden is van haar 
voorig ongemak ? 


Offchoon ik geen gelegendheid gehad 
heb haar lyk te openen, en dus met eene 
volkoome zekerheid te bepaalen , welke 
veranderingen haar lighaam inwendig 
ondergaan heeft, dunkt my egter, dat 
ik, uit de opgegeeve omftandigheden, ge- 
noegzaam in ftaat zal zyn de zoo eeven- 
gemelde vraagen voldoende te beant- 
woorden, 


De Balletjes, die de Lyderesfe ontlast 
heeft, zyn niet anders, dan zoodanige 
lighaamen geweest, welke men gewoon 
is Waterblaazen te noemen, voortge- 
bragt door de ontlasting van het Celag- 
tige Weevfe! van de Milt, welke, inge- 
volge de uiterlyke befchouwing van haar 

f on- 


460 A.P. NAHUYSs 


ongemak, deszelvs waarfchynlykfte zit- 
plaats geweest is, zoo dat dezelve van 
tydtot tyd, door eene langzaäme ontaar- 
ting, geheel en al in Waterblaazen is ver- 
anderd geworden, welkers vliefen eene 
verfchillende dikte, en de ftoffen daar in 
bevat eene onderfcheide taayheid en 
kleur gekregen hebben, na de verfchil- 
lende ontaarting en bederv, dat in de- 
zelve is ont{taan. | 


De wyze, op welke zig deeze Water- 
blaazen door den Stoelgang hebben kun- 
nen ontlasten is, na myne gedagten , niet 
moeilyk te verklaaren ,‚ wanneer men na- 
gaat ‚dat de Karteldarm , in de linker zy- 
de langs de Milt heenen loopende, zeer 
gemakkelyk door de uitzeting en ont{tee- 
king van dit ingewand met het zelve ver- 
eenigt heeft kunnen worden , zoo dat de 
verzweering op de ontfteeking volgende, 
ook eindelyk deezen darm heeft kunnen 
doorbooren , en dus ontlasting: geeven 
aan de Etterftoffen en Waterblaazen in 
de Milt vervat. En dit fchynt volkoo- 
men bevestigd te worden door de knap, 
welke de Lyderesfe gewaar werd ter 
plaatze van haar ongemak, kort voor 
dat de ontlasting van deeze W aterblaa- 

zen 


WAARNEEMING 4Óï 


zen gefchiede, zoo dat deeze knap, welks 

ke zy voelde, het tydftip geweest is, op 
welke de darm door de etter is doorboord 
geworden, en dus aan dezelve en de 
Waterblaazen eene bekwaame gelegend- 
heid verfchaft heeft, om zig in de holte 
van dien darm uit te ftorten, en vervol- 
gens door den afgang te ontlasten. 


Hoe nu de Lyderesfe door deeze ont- 
lasting heeft kunnen herfteld worden van 
haar ongemak, en de nadeelige gevolgen 
van verzwakking, vermagering en uit- 
teering is mede niet moeilyk te begry- 
pen. Immers zoo draa alle de Etterftof- 
fen en Waterblaazen door de gemaakte 
opening ontlast geworden zyn, is ook 
tevens weggenomen de oorzaak, die de 
pyn, dikte, en ongelyke hardigheid van 
de Milt veroorzaakten ; derzelver uitwen- 
dige vlies, zoo er wat van overgebleven 
is, is in een gevallen, opgekrompen en 
door de Werkzaame Natuur in een ftaat 
gebragt, dat het aan het lighaam geen 
nadeel meer konde toebrengen. De ont- 
laste Etterftoffen konden nu ook niet 

meer worden opgeflurpt, onder het bloed 
_ gebragt, en dus gelegenheid geeven tot 
_ deszelvs bederv, fleepende Koortzen a 

' 2 


Ì 
bd 


463 Á. P, NA HU Ys EnZ. 


de daar uit voortfpruitende vermagering 
en verzwakking, De oorzaaken dus 
weggenomen zynde , werd de Natuur 
in. {taat gefteld , door behulp van ge- 
zond en verfterkend voedfel, en eenige 
verfterkende en bederv tegenftaande Mid- 
delen , de vogten te verbeteren , de 
kragten optebeuren, en dus de Lyderes- 
fe in korten tyd tot voorige gezondheid 
te herftellen, - ) Heet 


COD HELD 
ö 


) t 
de 

Ek 

> Ni + 


„ Ee 


B E- 


Bladz. 463 
BEL Ga. 


VAN HET GEBRUIK 
DER 


ELECTRICITEIT 


IN DE GENEZING VAN 
LAMMIGHEID, 


DOD AR 


S WAN NOOTEN, 1ANsz. 


ES 


at door middel van de Ele@rici- 
teit nu en dan eenige ongemakken 

en inzonderheid de lamheid, ten deele 
herfteld, en ook geheel geneezen zyn; 
is eene waarheid, die door de meenig- 
vuldige berigten, van zo veel beroemde 
mannen, en door verfcheide, met ge« 
noegzaame getuigen bevestigde geval- 
len, zo algemeen geworden , en geftaaft 
is, dat byna niemand meer aan dezelve 
_twyf 


U64 8. VAN NOOTEN GEBRUIK 


twyffelt, dan alleen zulke , wier vooroor- 
deelen, gepaard met de verhaalen van 
kwalyk behandelde of ongelukkig uitge- 
vallene onderneemingen , hun het geloof 
aan de zeekerfte berigten wederhouden. 


Van tyd tot tyd gezien hebbende dat 
deeze; die, veel al door hunne vooringe- 
noomenheid, den moed tot onderzoek 
en met dezelve de hoop van eenige her- 
{telling aan veele ongelukkige Lyders be- 
neemen, dus den voortgang van nuttige 
en moogelyk heilzaame onderneemin- 
gen, merkelyk beletten, zo heeft, my 
‚ dit, gevoegt by de aanhoudende aanzoe- 
ken, die ik van veele myner vrienden, 
en inzonderheid van een waardig Lid 
van dit loflyk Genoodfchap , gehad heb, 
aangefpoord , het volgende geval wae- 
reldkundig te maken, om door den ge- 
lukkigen uitflag van het zelve, die, van 
wegens de meenigte der ooggetuigen, 
geenzints in twyffel kan getrokken wor- 
‘den, niet alleen in veele ongelukkige en 
hoopelooze Lyders, een vleijende hoop 
van herftelling op te wakkeren , maar 
ook inzonderheid om alle menschlieven- 
de en kundige liefhhebbers, die tot dee- 
ze of diergelyke onderneemingen gelee- 

gen- 


DER ELECTRICITEIT- 468 


genheid hebben, aan te moedigen, om 
niets ten nutte van hun eevenmensch, 
onbezocht telaaten , maar liever alles aan 
te wenden, wat ooyt in zoodanige ges 
vallen, van eenig nut geweest is, of vol- 
gens eene wettige, uit de natuur van zaa- 
ken opgemaakte, redeneering zoude kun- 
nen Zyn. 


De Heer JOsEPH HOMBERG Chi- 
rurgyn alhier, verzocht my in ’t begin 
van dit jaar, om, door middel van de- 
Eletriciteit, een proef te neemen, tot 
herftelling van een Jongeling, genaamd 
WILLEMLEENDERT KRIEGER, aan 
wien alle middelen vrugteloos aangewend 
waaren: Deeze Jongeling, oud omtrent 
22 jaar, woonende op de Botermarkt 
alhier, ten huize van deszelvs broeder 
HENDRIK WILHELM KRIEGER Chi- 
rurgyn, was in ’ voorige jaar, in de 
maanden April of Mey, van de hoogte 
van 4a 5 voeten op zyn lenden neder- 
gevallen, na welken tyd hy eene korta- 
demigheid, lendenpyn en droppelpis ge- 
waar geworden was, en inde maand Au-= 
gustus door zwaare pyn in de beenen en 
koorts, welke zig binnen weinige dagen. 
in een heevige Galziekte veranderde, ge- 
Jil. DEEL, Gg nood- 


466 S. VAN NOOTEN GEBRUIK 


noodzaakt geworden zyn kaamer te 
houden, geduurende welke ziekte, hy 
zich van de hulp van den Heer oostTer- 
pyKk Med, Dot, bediende ; in de maand 
Otober was hy zo ver herfteld dat hy 
zich, fchoon nog zeer zwak zynde, tot 
wandelen begeeven konde, dog bevond 
onder het gaan eene buitengewoone {lap- 
pigheid in de enkels, welke men aan zy- 
ne zwakheid toefchreef ‚ dog binnen den 
tyd van acht dagen was deeze verllapping 
reeds tot aan de kniën gekoomen , en zoo 
vermeerderd , dat hy niet, dan met de 
grootíte moeyte gaan konde, en einde- 
Iyk, tegen het laatst van die maand, nam 
dit verval van kragten zo toe, dat hy, 
dezelve nu in de heupen ook befpeuren- 
de, geheel buiten ftaat geraakte van te 
kunnen gaan; hier by veranderde de 
droppelpis, welke hy na den voorgemel- 
den val behouden had, in eene pisvloed 
(Diabetes), welke, na byna een maand 
geduurd te hebben, door gepaste midde- 
len overwonnen werd, dog den Lyder 
het overige zyner krachten zodanig be- 
noomen had, dat hy teegen alle middelen 
aan, de magt van zyn beenen te bewee- 
gen geheel verloor, en van de heupen 

geheel van onderen lam werd, zo dat 


leif ff} 


ee mnd enententen ——_ e 


er Vemde mf 


DER ELECTRICITEIT. 467 


hy door twee menfchen opgerigt en op 
de beenen gefteld zynde, zulken fterken 
fchudding en beeving had, dat hy dus 
half hangende , niet langer dan 2 a 3 mi- 
nutenftaan konde, en een geruimen tyd 
een fterke hyging en vermoeydheid be- 
hield, uit welke omftandigheeden de 
Leezer zelve oordeele welke de eigently- 
ke oorzaak dezer lamheid geweest zy; 
ter geneezing van welke niet alleen alle 
uitwendige middelen als Spaanfche Vlie- 
gen, penetrante fmeetingen, koppen 
&zc. maar ook alle, in dergelyke gevallen, 
heilzaame inwendige middelen vrugte: 
loos zyn aangewend geworden. 


Het was dan op Saturdag den 24 Fe- 
bruarydeezes jaars, dat ik, verzeld van 
de Heer H. AENEAE A. L. M. en Phil, 


‚_ Dot,en den Heer G. MET HORST, dee- 


zen ongelukkigen in dien allerdeernis- 
waardigften toeftand vond, en, na alvoo- 
rens zoo door hem zelve als door zyn 
broeder, en door de Chirurgyns HO M- 
BERG En HUSSUM, die daar tegens- 
woordig waaren, van alles naauwkeurig 
onderregt te zyn op de volgende wys 
myn proeven in het werk ftelde, Ik vond 


‚__ namelyk goed met de Heer AENEAE, 


Gg 2 dien 


468 s. VAN NOOTEN GEBRUIK 


dien ik, weegens zyne kundigheid, my 
geduurende eenen geruimen tyd, zoo in 
Natuur als Wiskunde, door een daage- 
lvks onderwys, gebleeken, in deezen 
raad pleegde, om eerst de aandoenlyk- 
heid van den Lyder voor de Eleêtrici- 
teit, die na maaten van het geftel, in 
verfcheide menfchen al zeer verfchillen- 
de is, te onderzoeken, door hem in ie- 
dere hand, een losfe ketting te geeven, 
en zoo de fchok door de armen toe te 
brengen, wanneer wy den Lyder ter- 
ftond zeer aandoenlyk bevonden. Wy 
bedienden ons, gelykin ’t vervolg altyd, 
van eene maar onlangs uitgevonde Do/- 
londfche Machine met een glaazen fchyf 
(alvoorens uit myne geringe verzaame- 
ling van Natuurkundige werktuigen der- 
waards gebragt) aan welke wy de kettin- 
gen vast maakten aan de daar toe ge- 
fchikte haakjes, waar van het eene, door 
een kooperdraad, gemeenfchap met de _ 
Lletrometer heeft, en het andere, door 
eendiergelyken draad, met de ftootvles;, 
welke zich door de daar op gefchroefde 
afleibuis (Condutor) op eenen willekeu- 
rigen afftand , door den Mledrometer ont- 
last ; kunnende deeze afftand, door ee- 
ne naauwkeurig gemaakte {chaal, a 
| Juist 


DER ELECTRICITEIT.” 469 


juist bepaald, en de ftooten of fchokken, 
na maate dezelve grooter of kleiner is, 
heeviger-of zagter gegeeven worden. Ik 
verkoos deeze Machine om dat dezelve, 
buiten dat men altyd weeten kan hoe hee 
vig de fchokken zyn zullen, dat met an- 
dere niet zo wel te bepaalen is, byna 
nooyt weigert; ook de fchokken, gelyk 


ons de ondervinding geleerd heeft, veel 


doordringender zyn, 


Na dat wy dan op deeze wys gezien 
hadden, dat de Lyder zeer aandoenlyk 
voor de werking was, welk ons de hoop 
van eenen gelukkigen uit(lag niet weinig 
vermeerderde, deeden wy de kettingen, 
op voorzegde wyze met de Machine ver- 
eenigt om de beenen van den Lyder,en 
gaven hem 2 a 3 fchokken, de Zle&ro: — 
meter op 5 graaden gefteld hebbende: 
door de gewaarwording , van dezelve die, 
inzonderheid. voor aandoenlyke geftel- 
len, altoos pynlyk is, dagten wy eeni- 
ge beweeging in de beenen te zullen bex 
{peuren , dog vonden het tegendeel, en 
namen voor, na den Lyder eenige rust 
gelaaten tehebben , hem den fchok toete 
brengen bezyden de ruggegraad; op de 
twee a drie beneedenfte wervelbeenderen 
Gg 3 van 


470 S VAN NOOTEN GEBRUIK 


van de lendenen „en het zogenaamde hei- 
ligbeen of os facrum , als zynde deeze de 
plaatzen uit welke de voornaamfte voor 
de beneedenfte deelen gefchikte zeenu- 
wen, te weeten de Crurales en 1fchiadici 
hunnen oorfprong hebben, Om hier in, 
zonder geduurig ontkleeden , wel te kun- 
nen flaagen en de voorgenoome plaats 
wel te treffen, bedienden wy ons, van 
een geboogen kooperdraad, *t welk, 
met zyde koorden, zodanig voorzien 
was, dat het, zonder afleiding te veroor- 
zaaken, fterk genoeg gedrukt kon wor- 
der, om door de kleederen:te werken: 
dit voegden wy aan eene der kettingen, 
en by gebrek van een tweede diergelyke 
kooperdraad, t welk wyechter fpoedig 
voor de volgende proeven deeden ver- 
vaardigen) lieten wy de andere ketting, 
op de voorgenoome plaats, aan de klee- 
deren vast fpelden ‚en met een ftukje zee- 
gellak op. dezelve drukken, zynde de 
Lyder dus geheel, tusfchen de twee ket- 
tingen ingeflooten, met de Machine ver- 
eenigt. By de eerfte fchok die wy hem 
op deeze wys (de Zle&rometer nu op 
1o gr, gefteld zynde) gaven, trok hy de 
beide beenen eenige duimen hoog vanden 
grond, % welke by twee herhaalingen 

eeven 


k 


DER ELECTRICITEIT. 491 


eeven op dezelve wys gefchiede , en we- 
defom zeef vermoeyd zynde en fterk 
hygende, verzocht hy eenigen tyd rust 
en te drinken, dog naauwlyks 5 minu- 
ten ftil gezeeten hebbende, riep hy-met 
groote verwondering uit: Jk kan myn 
beenen beweegen! en ontftelde van deeze 
vordering , die boven onze verwagting 
was, zoodaanig; dat hy weeder op 
nieuw groote hyging en beeving kreeg, 
dog weeder bedaard zynde zette hy zon- 
der eenige- moeyte zyn beenen van en 
op zynftoof , en beweegde dezelve na al- 
le kanten eeven gemakkelyk. Na eenige 
rust gaaven wy hem van tyd tot tyd 2 
a 3 fchokken „by welke ‘hy de beenen 
altoos meer dan een halve voet van den 
grond trok, en tusfchen welke altoos , uit 
hoofde van de hyging, die dezelve op- 
volgde, eenige minuten rust ‘gelaaten 
moest worden, en‘na“dit 2 a 3 maalen 
gedaan te hebben; verzeekerde hy ons, 
dat hy by elke fchok de beenen vryer 
en losfer beweegen kon, en zoo veel 
kracht wel meende te’ zullen hebben , van 
te kunnen {taan;'wy wilden om dit te 
“zien hem opregten , dog; eer wy van on- 
zeftoelen waaren, {tond hy reets en wan- 
delde zoo vlug als een gezond mensch, 
a Gg 4 niet 


472 S. VAN NOOTEN GEBRUIK 


niet weetende wien hy het eerst danken 
zoude, en door overmaat van-blydfchap 
zo verre vervoerd , dat, welke vraagen wy 
hem ook deeden, het antwoord altoos 
was, ik ben zo vlug als ik ooyt geweest 
ben, my hindert niets „fpringende en 
huppelende door de kaamer, als of hem 
niets gedeerd. had , hebbende, niet tee- 
genftaande deeze fterke,beweeging, nog 
hyging , nog ‘beeving ‚nog, vermoeyd- 
heid: wy-zelven konden-naauwlyks ge- 
looven , het_geen wy zaagen, en ’tis on: 
mooglyk zyn blydfchap., de-verwonde- 
ring, vanhet Huisgezin of, onze verge- 
noegdheid „;te.befchryven, wy. verzoch- 
ten-hem echterzich niet teveel te ver- 
genen verlangden zeer te wecten, wat 
gevolgen deeze fpoedige,verandering, 
„zoude hebben, „ooo 

Den volgenden-dag, Zondag den. 25, 
gingen wy. hem:om 12 uuren weeder be- 
zoeken „wy bevonden groote, verande- 
Tings -hy-kon,-nu maar naauwlyks gaan 
en‚was na de minfte beweeging „ zeer ver. 
-moeyd, echter, nog zonder ‘hyging @ 
beeving ‚maar met een zeer driftige pols, 
wy verwonderden ons juist„zo- zeer niet 
over deeze vermindering ,-zoo uit hoofde 
„van ’ geene wy uit de berichten van an- 
Nes, Cr 


DER ELECTRICITEIT.” 473 


deren opgemerkt hadden, als om dat wy 
van ’t huisgezin vernamen, dat hy , na 
dat wy den voorigen avond vertrokken 
waaren, van tyd tot tyd zich fterker had 
bevonden, en aan verfcheiden van zyn 
vrienden had doen zien hoe merkelykhy 
gebeeterd was, % welk hem zeer vere 
moeyd had: dit fchrikte ons dus niet af 
onze proeven,op dezelve wys als den vo- 
rigen dag , te herhaalen,en na weederom 
by-2 a3 ryzen, 2 a 3 fchokken gegee- 
ven te hebben, was hy weeder zo vlug 
als iemand, gaande toen eeven fchielyk 
als. wy over de kaamer, dog door de 
groote blydfchap nog buiten ftaat zyn- 
de, om ons op verfcheide vraagen te kun- 
nen-antwoorden, Des avonds om g uu- 
ren ging ik hem nogmaals bezoeken , en 
vond hem toen niet alleen weeder veel 
verzwakt, maar zelvs veel erger als des 
morgens, hy had-veel moeyte om van 
zjn {toel op te ftaan, en ftond naauwlyks 
of begon als voorheen fterk te beeven, en 
hygde, toen hy ‚na eenige weinige oogen- 
blikken geftaan te hebben, weeder ging 
zitten, als iemand die zeer hard geloo- 
pen had, Ik verliet hem met voornee- 
men, om den volgenden dag weeder on- 
Ze proeven voort te zetten, 


Gg 5 __My- 


| 


AIA S. VAN NOOTEN GEBRUIK 


Myne vrienden verflag van de zaak 
doende, voorzaagen wy zeer wel, dat, 
zo er al eene geheele herftelling plaats 
mogte grypen, het door deeze geduuri- 
gen teruggang , nog al lang zoude kunnen 
aanhouden, en door onze dagelykfche 
beezigheeden, ons niet altoos op eene 
vasten tyd te gelyk kunnende bepaalen;, 
beloofde ik, zo veel ik % bybrengen kon- 
de, hem te zullen bezoeken, en de gehee- 
le zorg op my te neemen, hen verzoe- 
kende my, met hunnen raad „en zoo dike 
wils mooglyk was, met hunne tegen- 
woordigheid te willen byftaan, waar in 
zy geern bewilligden, en de Heeren 
HOMBERG en KRIEGER, broeder van 
den Lyder, die by alle myne proeven 
teegenwoordig geweest zyn, hebben my 
hier in geene geringe hulp gebooden. 


Maandag den 26, ’s morgens om 8 uu- 
ren vond ik hem zeer bedaard, hy had 
zeer wel gerust , was veel fterker als 
den voorigen avond, zonder hygingof 
beeving, en {tond zonder eenige moeyte 
van zyn ftoel op ‚ maar kon niet dan zeer 
gebrekkig, met fleepende beenen-en met 
behulp van een ftok, gaan, zynde zyn 
pols, niettegenftaande zyn pooging ‚ 


DER ELECTRICITEIT. 495 


te gaan, zeer geregeld: ik heb hem toen 
weeder, op dezelve wys, als de voori- 
ge maalen eenige fchokken gegeeven;, 
dog wyl hy my klaagde zeer flap in de 
knien te zyn als hy ftond, plaatfte ik 
de eene ketting op de articulatie van het 
dybeen met het heupbeen, en de ande- 
re op de binnenfte kant van de knie, 
waar ter plaats veele der voornaamfte 
fpieren van het dy-en fcheenbeen door 
hunne peezen geïnfereerd zyn, ’t geen 
ik tot tweemaal aan de beide beenen her- 
haalde ; de uitwerking was weder als 
voorheen , hy was geheel vlug, maar be- 
daarder zynde, vroeg ik hem, of hy in 
de enkels, knien en heupen ook eenige 
flappigheid befpeurde , hy verzekerde 
my, dat hy dezelve wel gewaar werd, 
maar veel minder als voor dat hy lam 
geworden was, en dat hy , buiten dit 
geen onderfcheid , tusfchen deezen ftaat 
en die der gezondheid, wist te noemen, 
als dat hy eenige pyn in de lendenen 
had, ik verzogt hem zich nu bedaard te 
houden, niet als om het quartier uurs, 
eenige minuten over de kaamer te wan- 
delen, en naauwkeurig achtte geeven op 
de vermindering , die ik wel weder ver- 
Wagte, Om des te naauwkeuriger op Ee 


476 S. VAN NOOTEN GEBRUIK 


les te kunnen letten , nam ik voor, hem 
driemaal ’sdaags te gaan bezoeken, en 
alle byzonderheden aan te teekenen; uit 
welke aanteekeningen, ik, zo lang er 
eenige verandering in de behandeling of 
omftandigheeden plaats gehad heeft, dit 
dag verhaal vervolgen zal. De Leezer 
verwachte echter, zo ten opzichte der 
behandeling als der befchryving van de 
geëlerifeerde deelen, geene groote 
naauwkeurigheid ‚ na dien de Genees- 
Heel- of Ontleedkundige wetenfchappen 
nooyt zo zeer het onderwerp myner oef- 
feningen hebben uitgemaakt, zynde al 
het geen eenige betrekking tot dezelve 
heeft door my van deskundigen overge- 
nomen. Te elf vuren vond ik hem nog 
eeven vlug en zonder eenige merkelyke 
vermindering, Des avonds omg uuren; 
was hy wel weeder merkelyk terug ger 
gaan, dog minder als den voorigen a- 
vond, hy had niet dan nu en dan eens 
over de kaamer gewandelt, en zich niet 
vermoeyd ;‚‚-om twee uuren had hy % 
eerst vermindering befpeurd, beftaande, 
in eenige zwaarte in de beenen, die. hy 
onder * gaan’ gewaar werd, en welke 
zo vermeerderd was dat hy des avonds 
de beenen, onder het gaan; zeer beamer 
eol y 


DER ELECTRICITEIT 477 


Iyk opligten kon; na hem,op de beide 
voorgenoemde wyzen , weeder geële@tri- 
zeerd te hebben, was de uitwerking ook 
weeder dezelve, en hy , gelyk voorheen , 
vlug en wel, Dog op aanraden van zee- 
ker Chirurgyn, welke zich bevond on- 
der een groot getal van Genees- en Na- 
tuurkundige liefhebberen van allerley 
ftaat en rang, toen gelyk daaglyks by 
myne proeven teegenwoordig , defchok 
doorde twee kettingen aan de beide bee- 
nen, op de vouwing van de billen, daar 
de Nervi Ifchiadici het blootfte liggen, be- 
paalende,wyl hy daar door een beftendi- 
ger vordering meende te erlangen, was 
het uitwerkzel minder heilzaam, en zelvs 
van dat gevolg, dat de Lyder aan het 
regterbeen, het welk, het zy door de 
Nervus Lfchiadicus beeter dan aan ’ lin- 
kerbeen te treffen, of door eenige ande- 
re ons onbekende oorzaak , merkelyk 
veranderd is: onmiddelyk na den fchok 
werd dit been door heevige convulfive 
beweeging, geduurende eenige minuten 
zo fterk gefchud, dat wy niet alleen al- 
le zeer ontftelden, maar zelvs de Liyder;, 
meer dan ooyt , hier door vermoeyd 
werd ‚dog tot rust gekomen zynde;, 
wandelde. hy , desniettegenftaande, vry 
wel over de kaamer, en mgs- 


478 Ss. VAN NOOTEN GEBRUIK 


Dingsdag, den 27, om 8 uuren des 
morgens , klaagde hy over pyn in de 
beenen, en had veel moeyte om te gaan, 
wyl hy ’ regterbeen niet dan fleepende 
kon voortzetten, en het linker in teegen- 
deel merkelyk vlugger was, ook be- 
fpeurde ik weeder eenige hyging en meer 
vermoeydheid als na gewoonte; ik heb 
hem uit dien hoofde niet meer dan twee 
ligte fchokken, de Zleärometer op 5 gra- 
den gefteld zynde, toegebracht , welke 
de gewoone uitwerking hadden. 

% Middags om 1 uur was hy nog eeven 
pynlyk, meest over vermoeydheid klaa- 
gende, en fterk hygende, ik raadde hem 
zich weinig te vermoeyen, en zich wat 
te bed te begeeven; ’savonds om 6 uu- 
ren, bevond hy zig merkelyk beeter , 
zonder pyn, en fchoon het regter been 
veel zwakker was dan het linker, over 
het geheel veel vlugger, na 4a 5 fchok- 
ken in de lenden, op de gewoone plaats, 
befpeurden wy wel de gewoone uitwer- 
king, maar het rester been echter min- 
der vlug als na gewoonte zynde, veran- 
derde ik de plaats van de eene ketting, 
welke ik onder de buiging van de knie, 
daar de zogenaamde Haazenvaaten of 
wafa Poplitea leggen bepaalde : de ande- 
| | re 


DER ELECTRICITEIT 479 


re aan dezelve zyde, in de lendenen laas 
tende, het welk een zeer gewenschten 
uitflag had. 


Woensdag den 28 ’sogtends om 7 uu- 
ren, was hy zwak, dog zonder pyn, % 
regterbeen veel beeter als den voorigen 
avond, ik verkoos hem liever nu eens 
vry te laaten, om te zien wat gevolgen, 
deeze grooter dan gewoone tusfchentyd;, 
hebben zoude, 

Ten 1 uur was hy nog al in denzelv- 
den toeftand , gelyk ook ’savonds om 6 
uuren. 


Donderdag den 1 Maart ’s morgens 
ten 7 uuren, vond ik hem zonder hy- 
ging, en, uitgenoomen het regterbeen, 
veel vlugger als voorheen, fchoon het 
36 uuren na de laatfte proef was: ik ap- 
pliceerde de werking na gewoonte, wee- 
der op de lendenen , en daarna gafik hem 
2 a 3 fchokken in het regterbeen, op 
de lenden en buiging van de knie, en r 
in het linker op dezelvde plaats, * welk 
van zeer gewenscht gevolg was; wy bex 
Ípeurden nu genoegzaam geen onder- 


_ fcheid in de beweeging van het linker 
_ Of regter been, zynde hy zelvs in flaat, 


Zon- 


485 Ss. VAN NOOTEN GEBRUIK 


zonder zich vast te houden, iets bukken: ' 
de van den grond te ligten, 
Middags om 2 uuren nog genoeg- 
zaam eeven vlug en fterk als voorheen, 
% Avonds ten 6 uuren weinig verzwakt, 
en, op dezelve wys als ’s morgens, met 
goed fucces behandeld, 


… Vrydag den 2 Maart ten 8 uuren was 
hyweeder niet nagewoonte verminderd, 
en de beide beenen zonder merkelyk ver- 
fchil. 

’s Middags klaagde hy over pyn in de 
lenden, dog was niets van belang ver- 
minderd in het gaan, 

’s Avonds weeder iets, dog weinig, 
verminderd: Ik heb hemtoen op dezelve 
wys als den voorigen avond, met de ge- 
woone uitwerking 3 a 4 fchokken toege- 
bracht. 


„Saturdag den 3 vond ik hem veel ge- 
vorderd, en de beide beenen zeer vlug, 
hy klaagde nog over lendenpyn, maar 
was buiten dien zo wel als ooyt zolang 
na de laatfte proef, 

… ?s Middags en ’savonds was hy minder 
Pynlyk, maar niet zo vlug. 


Zon: 


DER ELECTRICITEIT 481 


Zondag den 4 om r2 uuren, vond ik 
hem wel minder vlug ‚maar, na de lange 
tyd dat hy niet geële@rifeerd was, vry 
fterk. : | 

’s Maandags den 5. ’s ochtends ten 8 
uuren, washy over het geheel veel zwak- 
ker, en ‘tregter been veel logger “en 
zwaarder dan na gewoonte, 

% Ávonds ten 8 uuren, vond ik hem 


meer verzwakt, ik heb hem toen in de 


__Tenden en buiging van de knie, dog mee- 


rendeels in delenden en heup, met zeer 
goed gevolg. geëledrifeerd, 


Dingsdags ’s morgens den 6, Maart ten 
8 uuren, was hy veel beeter als den voo- 
rigen avond, dog pynlyker, maar de 
beide beenen genoegzaam eeven fterk, 
_’s Avonds ten 6 uuren vond ik hem 
wel verminderd, maar over het geheel 
vry fterk, ik heb hem maar 1 fchok in 
de lenden , en 2 a 3 in de lendenen en knie 
toegebragt, waar by ik in voorige proe- 
ven veel baat gevonden had, en het welk _ 
nu ook van zeer goede uitwerking was. 


’s. Woensdags den , ten g uuren, was 


hy weinig verminderd, om 11 uuren nog 


al in denzelyden toeftand, en — | 
= ZI. DEEL. Hh ’ À- 


482 S. VAN /NOOTEN:GEBRUIK 


_’ Avonds om 5 uuren, vond ik hem, 
fchoon nog wel iets. verminderd, veel 
beeter en de beide beenen. eeven vlug, 
ik heb hem doen op dezelve wys alsden 
voorigen. avond met het zelvde fucces 
behandeld, … 


Donderdag den 8, Maart heb ik hem, 
wyl hy zig.zo wel bevond als ik hem 
nooyt gezien had, niet geële@rifeerd. 


„‚Vrydag den g. Maart ’s morgens om 
8 uuren weinig verminderd. 

’s Avonds ten 7 uuren had hy weeder 
eenige lendenpyn, en was ook iets, dog 
weinig verzwakt, egter bevond hy zich 
na de „gewoone Zledrifeering weeder 
veel beeter, 5 


… Saturdag den ro, ‘sochtends om 8 uu- 
ren was hy-taamelyk wel , en weinig ver- 
minderd, … 

—_Qm 12 -uuren heb ik hem, fchoon hy 
nog reedelyk wel was, 2 ligte fchokken 
in de lenden gegeeven. | 


„Zondag den rr, was hy zeer wel, eri 
wandelde zonder vermoeying vry tass 
over de kaamer, hy had my dikwils er: 
n …_ ZE5C» 


3 eN 


DER ELECTRICITEIT.. 483 


‘zegd, dat hy wel eens in de oopene lugt 
wilde zyn, dog het ongeftaadige weeder; 
had hem zulks tot hier toe verhinderd, 
boovendien durfde hy dit, voor ’teerst, 
op de botermarkt, voor zyn huis niet te 
wagen, uit vrees voor de nieuwsgierig- 
heid van de meenigte van menfchen in 
zyne buurt, die van het geval wisten, 
dus nadien dien dag de zon helder door- 
fcheen , bragt ik hem, met een koets, 
na de buitenplaats van een myner vrien- 
den, digt by deeze ftad, daar ik hem 
verzocht, na zich van zyne bovenkleede- 
ren ontdaan te hebben, eenigen tyd in 
de trekkasfen te wandelen: myn oog: 
merk was voornaamelyk, hier door te 
zien, of deeze koestering ook eenige ver- 
andering by hem zoude te weeg bren- 
gen, gelyk hy ook kort, na dat hy er 
ingegaan was, duidelyke blyken van vor- 
dering gaf, door veel rasfer en vlugger 
te gaan als te vooren, en na byna een 
halv uur hier in vertoeft, en zig voor de 
fpoedige verandering van lugt wel bevei- 


died te hebben, bevestigde hy ons hier in 


nog veel meer, door bynaeen uur, zon- 
der vermoeying te wandelen, dit deed 
„my veel hoop opvatten, dat hy door de 
„Eletriciteit geneezen, door de aannade- 
gite h 2 ren- 


484 S. VAN NOOTEN GEBRUIK 


rende voorjaars-warmte in kragten en 
volkoomene herftelling verder zoude toe- 
neemen : onder het na huis ryden gevoel- 
de hy eenige prikkeling in de beenen, 
dog te huis gekoomen zynde, ging hy 
zonder hulp, r2a 14trappen op, en was 
weinig vermoeit, 


» Maandags den 12 om 8 uuren was 
hy nog vry wel, dog wat vermoeyd van 
de buitengewoone beweeging van den 
voorigen dag. 

’s Avonds om 8 uuren, weinig veran- 
dering, alleen was het regter been iets 
traager, dog na 2 a 3 fchokken in de 
lenden , was hy weeder volkoomen wel, 


Dingsdag den 13. was het regterbeen 
eeven vlug als het linker, en nadien hy, 
over het geheel , nog iets verminderd was, 
heb ik hem eeven als daags te vooren 2 
a 3 fchokken toegebracht: deezen avond 
was er een groot gezelfchap tegenwoor+ 
dig , waar onder eenige, die geheel onkun- 
dig van de gewaarwording deezer fchok- 
ken zynde, my verzochten, hun een klei- 
ne fchok, door de armen te willen doen 
gevoelen, het geen ik, wyler een oud 
man van over de 7o jaar onder hen ge 

it Cn 


DER ELECTRIGITEIT: 485 


hen zeer fllaauw deed gewaar worden; 
dog alle verzoekende de {chok fterker te 
hebben, hadden wy het genoegen, van 
op nieuw een fraaye uitwerking van de 
Lle@riciteit te zien, de gezegde oude 
man , gemeenlyk bekend onder den naam 
van Vader Kust, een Provenier in het 
Leprofenhuis alhier, betuigde, na tot 
2 a 3 maalen fterker en fterker fchok be« 
geerd te hebben, dat hy zyn armen, 
die hy feedert eenige maanden, door 
Jicht, niet dan met moeyte en pyn aan 
zyn hoofd had kunnen brengen, nu vry 
en als een jong mensch kon beweegen , 
“tgeen den Gryzaard als ten eenemaal 
deed herleeven, 


’s Woensdags den 14. klaagde de Ly: 
der weeder over pyn in de lendenen, en 
was ook weeder te rug gegaan, ik heb 
toen en vervolgens den 15. 16, 19, 21. 28 
dito en 2, April, na mate dat hy vlug 
of zwak en weinig of veel verminderd 
was, altoos in de lendenen ,en nu en dan 
in de heup en lenden te gelyk , geëleari- 
Jeerd, met het zelve gevolg als te voo- 
ren; zynde doorgaans van het begin der 


__proevneemingen tot het einde toe, al 
_ toos eenige hyging en fterkere uitwaas- 
Hh 


3 fe- 


486 Ss, VAN NOOTEN GEBRUIK 


feming op het ontfangen der ele@rifche 
fchokken gevolgt, waar door vervolgens 
dorst veroorzaakt werd: ook is de Ly- 
der, welke door langduurig zitten en ge- 
zond. voedzel te gebruiken, reedelyk vet 
en lyvig geworden was, geduurende de 
proevneemingen merkelyk vermagert en 
dunner geworden, tot dat ik eindelyk 
den r2, April, myn laatfte proef genoo- 
men heb, na welken tyd hy wel weeder 
te rug gegaan is, en ook niet kon gezegt 
worden, in allen deelen, tot voorige 
kragten herfteld te zyn, dog ziende dat 
er geene vordering meer plaats had, en 
bovendien op de aannaderende warmte 
hoopende, heb ik het werk met dit ge- 
noegen geëindigd, dathy, die te vooren 
geen voet beweegen kon, nu op een ma- 
tigen tred my, nuen dan aan myn huis, 
tgeen een klein quartier uur gaans van 
het zyne af is, kwam bezoeken , echter 
niet in ftaat zynde, zyn handwerk, als 
Scheeps-Timmerman op de Admirali- 
teits-werf , waar te neemen, heb ik hem, 
op aanraden van den Heer OOSTERDYK 
Med. Dot. , (welke, nadien hy de zorg 
voor de gezondheid van den Lyder op 
zich genoomen had, dikwils by de proe- 
ven teegenwoordig is geweest, dog om 

te 


„DER ELECTRICITEIT., 48% 


te meer zeekerheid van de werking der 
Blegriciteit te hebben, geduurende dezel. 
ve, geene middelen, die anders meede« 
werkende hadden kunnen zyn, voorges 
fchreeven heeft), den ro. Juny na de Glip 
by Haarlem gebracht, daar hy door in’ 
duininde zonnefchyn te wandelen en zig 
te koesteren , na 3 maanden vertoef zo ver 
gevorderd is, dat hy tegenwoordig een 
zeer goede gezondheid en vluggen gang 
heeft, en dus zo veel de lamheid betreft, 
volkoomen kan gezegd worden herfteld 
te zyn; dog nooyt zeer fterk geweest 
zynde, is hy , door nog overgebleevene 
zwakheid enlendenpyn, die hy by flecht 
weeder byna altoos heeft, en welke hem 
na bovengemelde val , min of meer ge« 
duurig bygebleeven is, niet in taat , lang 
in een bukkenden {tand te blyven, en 
dus onbekwaam zyn voorig handwerk 
waar te neemen, 


De uitwerkzelen der Zledriciteit dus 
zeer verfchillende zynde, gelyk ons 
daaglyks de ondervinding leert, terwyl 
ze, hoe heilzaam ook, in dit en verfchei- 
de andere gevallen echter veeltyds van, 


geen of zeer weinig vrucht zyn, zal een 
ieder beminnaar der Genees- en Natuur- 


h 4 kun- 


kunde met recht moogen vraagen, op 
welk eene wyze eigentlyk deeze of foort- 
gelyke geneezingen door de Zle&rifche 
kragt verrigt worden, en welke de ree- 
denen zyn, waarom de uitwerkzelen der- 
zelve in onderfcheide lighaamen, zo ver- 
fchillende , zoo onzeeker en wisfelvallig 
bevonden worden; of welke beletfelen 
en hinderpaalen men in de meeste onder- 
neemingen moet veronderftellen plaats 
te hebben, waar aan men met eenige 
zeekerheid, het vrugteloos aanwenden 
van dit, fomtyds zo allergereedelykst wer- 
kend, middel hebbe toe te fchryven &c. 


Deeze of diergelyke vraagen, zouden, in- 
dien er op eenigen vasten grond , algemee- 
ne oplosfingen van gegeeven konden wor- 
den, niet alleen van een alleruitgebreidst 
nut voor het Menschdom zyn, maar te- 
vens de wysheid en goedheid des Groo- 
ten Scheppers, ook in deeze verbaazen- 
de eigenfchappen, kennelyk doen wor- 
den, welke beide zaaken het voornaam- 
fte doelwit zynde van het loflyk Genood- 
fchap, onder welks gunftige befcherming 
en opzigt, deeze myne proeven waereld- 
kundig worden, zouden myns bedunkens 
deeze vraagen, door het zelve ter- „8 

. | ant= 


DER ELECTRICITEIT. 489 


antwoording voorgefteld wordende , niet 
ongefchikt zyn, om aan deszelvs heilry- 
ke oogmerken, te voldoen. 


vat Der Pans bas 


HH’ nevensgaande Berigt van den E. 
Heer vaN NOOTEN, door my 
gelezen zynde , bekenne ik inallen deele na 
waarheid te zyn, bevindende ik my, door 
Gods goedheid, tegenswoordig volkomen van 
myne Lambeid herfteld, dog door overge- 
blevene zwakbeid en lendenpyn, tot hier 
zoe buiten flaat, lang in een bukkenden 
fland te blyven, en dus onbekwaam myn 
vorig handwerk waar te nemen (%* geen eg- 
ter door een andere keuze my enigfins ver- 
goed is) dog wan tyd tot tyd in kragten toe 
nemende, blyft ’er voor my groote hoop 
overig, wan door dentyd geheel tot vorige 
kragten te zullen geraken, zynde ik myne 
berftelling , onder de Goddelyke hulp, ge- 
beel aan de werking van de Ele@riciteit 
RS Hh 5 wer: 


490 

werfchuldigt,; waar woor ik werpligt ben 
de ongelooffelyke moeyte tot myner berflel- 
ling, door den E‚ Heer vaN NOOTEN, 
uit een opregt beginfel van menschlievend- 
heid aangewend, fleeds met ware dank. 
baarheid te erkennen, 


Ter werzekering van de waarheid van 
dit berigt, hebbe ik dit met myn band on- 
derteekend, 


Amfterdam 
den 4 January 
1771. 


WILHELM LEENDERT KRIEGER. 


GERARDIWINDII, 
OBSERVATIO ANATOMICA; 


DE ADMIRANDO TUMORE CYSTICO, IN 
THORACIS CAVITATE, DISSECTO C A= 
DAVERE HUMANO, REPERTO, 


EERS 


Si a prima falientis puntti origine ad 
ultimos usque Vite confenefcentis 
terminos hominem contemplemur , innu- 

mee 


OO OO OO Pi Os Oa Oa Oi 


ONTLEEDKUNDIGE WAARNEMING, 


BEHELZENDE 


EEN VERWONDERENSWAARDIG BEURSGE- 
ZWEL, IN DE BORSTHOLLIGHEID VAN 
EEN DOOD LIGHAAM GEVONDEN: 


ADNEOLNO WR: 


GERARD DE WIND. 


Uit het Latyn vertaald door 
ABRAHAM MOLLER, Med. Dol, 


D° Mensch, dat merkwaardig beeld van het 
Goddelyk Opperweezen, van het eerfte ne 
Ip 


492 GERARDI WIND 


merabilibus morborum myriadibus ftu- 
pendum illiud Divinae Majeftatis archty- 
pon expofitumesfe, quotidiana experien- 
tia fuffragatur. Vix ex angufto carcere 
in dias luminis auras erumpit tenellus 
infans, quin nafciturae vitae interitum 
minitantia mala ftatim experiatur; egre- 
gis purae latinitatis coloribus morbofa 
illa corporis humani fata adumbravit 
gravisfimus ille Scriptor Romanus c OR- 
NELIUS CELSUS. Lib, 2, Cap. 2. 


Diverfa zetate enafcentia haec phaeno: 
mena, et imperfcrutabili nexu conca« 
te« 


Os OO a OO) 


® 

ftip zyner geboorte befchouwd, is tot op het eind 
van Zyn leven aan een ontelbare reeks van ziekten 
blootgefteld: zoals de dagelykfe ondervinding leert. 
Naauwelyks aanziet een teeder wigtje, zo even 
uit zyn fchuilplaats te voorfchyn gekomen, zyn 
eerfte dagligt; of het ondergaat aanftonds den on= 
dergang bedreigende onheilen van het aankomende 
leven. De deftige Romeinfche Schryver CORNE= 
LIUS CELSUS, fchetst ons met levendige verw; 
in een zeer zuiveren latynfchen ftyl, dit elendig 
noodlot van het Schepfel., In zyn tweede boek , tween 
de hoofdftuk, 


Deeze verfchynfelen in onderfcheide jaren voort- 
komende, en door een onnagaanbare band verbon=- 
ens 


OBSERVATIO ANATOMICA: 493 


tenata ordinatis fefe invicem temporibus 
excipiunt, ita, ut inter metuendas illas vi. 
cissfitudines adolefcat homo, et pericu- 
lofa vitae fuae ftadia percurrens ad ultí- 
mos obrigefcentis fenil terminos preceps 
devolvatur: admirandum fane Naturae 
negotium circumfcriptos humani ingenii 
limites longe lateque fuperans, „Medico- 
rum est, periodicas illus Vitae humanae 
evolutiones, a partium internarum ftru- 
étura varie mutata dependentes, diligen- 
ter obfervare, et cum illa mutatio, non 
omni tempore eadem, faepius alios at- 
que alios effeétus in corpore humano 
producere valeat, patet exinde, En 

‚e 


OO Os Om Oi 


den, agtervolgen'!elkander 'op zekere tyden; zo 
dat de mensch onder die vreesfelyke veranderingen 
opwascht, en, de niet zonder gevaar zynde loop 
van zyn leven doorwandelende , den laasten eind= 
paal van een verftyvenden ouderdom bereikt. Ge- 
wisfelyk gaat de wonderlyke werking van de na- 
tuur het begrip van ’smenfchen verftand verre te 
boven—, Het is derhalven de pligt der Artfen , 
die tusfchenkomende ontzwachtelingen van het 
leven, van het veranderd zamenweefzel der in= 
wendige deelen af hangende, zorgvuldiglyk gade te 
flaan ; en nadien, die verandering , niet altoos de- 
zelve zynde , meermalen het een of ander uitwerk- 
fel in de menfchelyke huishouding kan hed 

eff 


494 GERARDI- WINDt1i 


fimam ‘in his requiri attentionem et pru- 
dentiam , ut optime perfpeétum habeat 
Medicus, quid fibi liniata incumbat , 
ut feliciter tollatur morbus, qui ex ‘tali 
mutatione emanat, Ne itaque, ad ida: 
gandas morborum caufas, incerto tra- 
mite in medicina vagemur „ dubitari non 
otest, quin facem praeferre debeat ama- 
bilis illa et nunquam fatis excolenda ana- 
tome, quae, ín privatos ufus a me excul- 
ta, occafionem mihi fubminiftravit, ut 
ea nunc exponere liceat, quae non fine 
infigni admiratione, et quafi ftupore men- 
tis in disfecando cadavere humano a me 

obfervata fuerc. 
Men- 


OO Ok OO 


ken, blykt het klaar , dat hier in een naauwe toc- 
zicht en voorzigtigheid vereischt word; op dat 
een Geneesheer vooral weete , wat hem te doen 
ftaat, om de ziekte te herftellen, die uit zodanige 
verandering zyn oorfprong neemt. Op dat men dan 
in het navorfchen van de oorzaken der ziekten, 
niet in ’tonzeker in de Geneeskunde geflingert 
worde, is ’er geen twyfel aan, of de behoorlyke, 
en nooyt genoeg te oeffenende Ontleedkunde, 
moet ons hier in voorligten: dewelke tot myne 
byzondere nuttigheid van my behandelt zynde, 
gelegenheid gegeven ‘heeft, om thans onder het 
oog te brengen, het geen niet zonder de grootfte 
verwondering, en als met verbazing van my in het 
ontleden van een dood lighgam is waargenomen. er 


Û 
5 
Ì 
dk 
Lan 


OBSERVATIO ANATOMICA, 495 


Menfe Februario anni 1765. Nofoco- 
mium Amftelodamenfe ingrediebatur ho: 
mo, procetioris ftaturae, in medio aeta« 
tatis flore conftitutus, qui de gravisfimä 
Petoris anxietate conqueftus, altero die, 
quo domum intrarat, fubito moriebatur, 
Ab Amplisfimis civitatis Amftelodomen- 
fis confulibus impetrata fubinde venia; 
defunétorum corpora in T'heatro Nofo« 
comii privatis feétionibus anatomicis fub- 
jiciendi, (quorum Nobilisfimorum viro- 
rum benevolentiam toties in me collatam 
memori mente gratus agnosco) cadaver 
praediëti viri in kaars apportandum 
curavi, 

Dis- 
ORO OM OON 


In de maand February des jaars 1765. kwam, te 


„ Amfterdam in het Gasthuis, zeeker perfoon, van 


een kloek geftel, zynde in den bloey van zyn ja- 
ren— Die over zeer zware benauwdheid op de 
borst. geklaagd hebbende, daags na hy in het Gast- 
huis gekomen was, fchielyk overleed—- Van tyd 
tot tyd verlof van de Ed. Groot Achtb. Heeren 
Burgermeesteren der ftad Amfterdam (welkers ge= 
negenheid , my zo dikwils te beurt gevallen, ik niet 
dan met zeer groote dankbaarheid erkenne) verkre= 
gen hebbende, om een bepaald getal van doode li= 
chamen in de Ontleed-plaats van het Gasthuis tot 
myne byzondere oeffeningen te mogen behande= 
len, liet ik daar het lyk van gemelden man verzor- 
gen, 

De 


496 GERARDI WINDIiti 


Disfeftis mufculis abdominalibus, Pe+ 
ritonaeum corrugatum, crasfum, in ex- 
terna fuperficie muco tenaci fubflavo ob- 
duêtum, confpiciendum fe praebebat ; 
aperto hoc involucro , interna ejus facies 
{imili mucofa materia fubfoetida inveftie- 
batur, alluente cava abdominis lateralia 
multo liquore ferofo, non in ea tamen 
copia, ut ventris moles inde diftendere- 
tur ; Omentum parvum, ad fuperiorem 
abdominis partem convolutum,  putri- 
dum, inteftina tenuia, flaccida, crasfa, 
aëre quam plurimo turgida vifu fe offe- 
rebant: Ventriculus in ftatu naturali fe 
habebat ut et Pancreas, verum glandulae 
mefenterii induratae , fcirrhofae confpi- 

cie- 


OO Or OLO 


De fpieren van den buik opgefneden zynde, ver= 
toonde zig het buikvlies gerimpeld, dik, en aande 
buitenzyde met een taay geelagtig flym bezet. Dit 
bekleedzel geopend, was aan den binnenkant, met 
gelyk ftinkende en flymagtige ftoffe overtogen ; 
zynde veel weiagtig vogt in de holligheden aan de 
zyden van den buik geftort: evenwel niet zo veel, 
dat hier door de buik kon opgefpannen zyù—= 
Het Netvlies klein, na boven opgerold, en ver- 
rot —- De dunne darmen flap ; de dikke vertoon= 
den zig aan ’t gezigt met zeer veel lugt opgebla= 
zen — De Maag en Alvleis waren in haren na- 
tuurlyken ftand; Maar de klieren van het MT 

1d= 


OBSERVATIO ANATOMICA: 40} 


ciebantur, Lienadmodum parvus, mol- 
lis, et in ea parte, ubi per vafa brevia 


ventriculo adnetitur, fuperficiem exhi« 


bebat albam, qua cultelli acie pertufa , 
effluxit materies pultacea, foetida: He 
patis parenchyma, infigni mole confpi- 
cuum, pallidum, in convexa parte dex« 
tri fui lobi maculam habebat albam , las 
tam, qua difcisfa, apparuit hepatis fub« 
ftantia interna granulis {teatomatofis ins 
farCta; in finiftro lobo convexo plures 


aliae detegebantur maculae, pravum vin 


tiati Hepatis ftatum indicantes: exiguam 
bilis quantitatem continebat, Veficula 
III, DEEL Ii fel 


OO Os OOS 


fcheidfel verhard en knoestagtig.— De Milt zeer 
klein, zacht, en had op die plaats, daar zy door 
de korte vaten aan de maag gehegt word, een wit= 
te oppervlakte; dewelke met de punt van het ont= 
leedmesje doorftoken zynde, vloeyde er een pap= 
pige en flinkende ftoffe uit — De Lever uitne- 
mend groot, bleek , en vertoonde aan de buitenfte 
Zyde van zyn regter quabbe, een witte breede 
vlak; die geopend zynde, fcheen de inwendige 
zelfftandigheid met fpekachtige korlen gevuld. Aan 
de buitenzyde van de linkerquabbe, ontdekte men 
veele andere vlekken , een kwaade toeftand van de 


bedorvene Lever aantoonende.—= De Galblaas flap 
- en 


498 GERARDI WINDII 


fellea, flaccida, nec fuo colore croceo 
tinta. Nullum in renibus vitium de- 
prehendebatur, verum membranacea il- 
orum involucra non adipe, fed materia 
_gelatinofa erant repleta. 

En quae in abdomine obfervare 
potui! 


T'horace adaperto, disfeétis faccis pul- 
monalibus, in utroque peétoris cavo in- 
gens aquarum colluvies fluêtuabat ; verus 
petoris hydrops. Evacuatis aquis, pro- 
tinus in confpeétum prodibat tumor, ta- 
€tu durus, colore albus, inaequalis, po- 
lita membrana veftitus, totum peétoris 


fpa- 
Os Os Os Os Oi 


en bleek, bevatte weinig gal. In de Nieren be- 
fpeurde men niets onnatuurlyks; evenwel waren 
derzelver bekleedzelen, niet met het niervet, maa 
met een lymige ftoffe vervuld. 

Zie daar! het geen ik in den Buik heb kunnen 
waarnemen. 


De Borst en de Longzakken geopend, vloeyde in 
beide de holligheden van de borst een groote meenig- 
te waters; het kenmerk vaneen waare borst-water- 
zugt met zigdragende, Het water uitgenomen zyn- 
de, quam aanftonds een gezwel te voorfchyn; 
hard op ’tgevoel, van een witte couleur, oneven, 
met een glad vlies bekleed; de geheele 2 

ruim= 


OBSERVATIO ANATOMICA. 499 


fpatium a claviculis ad infimam coftae 
quintae marginem adimplens, pulmoni- 

bus ad latera coftarum adpresfis, 
Obftupui fane ad infolitum hocce 
phaenomenon ; primoque intuitu Cor 
pericardio fuo involutum me intueri pu- 
tabam, verum tumore a parte inferiori 
elevato, nobile illud vifcus fub masfa illa 
adgravante maxima pro parte abfcondi- 

tum latere animadvertebam. 
Tumor hic arttiori principio a clavi- 
culis incipiens, arcuatam coftarum fle- 
xuram fequens, in latius fpatium fe exten- 
debat ad inferiorem usque marginem co- 
ftae quintae, in finiftro latere mufculo 
Ti fca= 


OOK O MONO 


ruimte van de fleutelbeenderen tot den benedenften 
rand van de vyfde ribbe opvullende: zynde delon= 
gen aan de Zyden der ribben vastgedrukt. 

Ik ftond inderdaad op het eerfte aanzien van 
dit ongewoon verfchynfel verbaasd. In ’t eerfte 
voorkomen meende ik, dat ik het hart binnen zyn 
Zak befloten zag ; maar het gezwel van onderen op- 
geligt hebbende, vernam ik, dat dit edele inge- 
wand voor het grootfte gedeelte onder die zwaare 
klomp verborgen lag— Dit gezwel met een 
nauw begin van de fleutelbeenderen oorfpronk- 
dyk, ftrekte zig, ingevolge de boogwyze bogt der 
ribben, in een breeder tusfchenruimte, tot den be= 
medenften rand van de vyfde ribbe, in de in 


G 


500. GERARDI WINDII 


fcaleno priori adhaerens, et firmiter pul- 
moni finiftro accretus, cum e contrario 
in larere dextro. ab omni accretione tu- 
mor immunis maneret. 
Pro varietate materiae contentae, quae 
intus in tumore confpiciebatur, tres illas 
cyfticorum. tumorum fpecies ftupenda 
haec moles conftituebat, nam in latere 
dextro tumoris faccus haerebat , magna 
pultaceae materiae copia turgens; in |a- 
tere finiftro alius delitefcebat fuccus , mel- 
licerofa materia repletus, attamen ambo 
hi facci peculiaribus fuis membranis ab 
ipfo corpore tumoris fejungebantur, 
| quod 


ROO ROROMON 


de aan de voorfte ongelyke halsfpier (Scalenus prior) 
 vastgehegt, en fterk aan de linker longe vast ge= 
groeit; terwyl integendeel in de regter zyde dit 
gezwel van allen aangreei vry was. 

‚Na de verfchillendheid van de bevatte ftoffe, die 
binnen in ’t gezwel te zien was, maakte deeze 
verwonderenswaardige klomp drie zoorten van 
beursgezwellen ; want aan de regterzyde hong een 
zak, door een groote meenigte van pappige ftóffe 
opgezet. In de linkerzyde fchuylde een andere 
zak , met een honingagtige ftoffe vervuld: even= 
wel werden beide die zakken van het lighaam des 
gezwels zelve door hunne byzondere vliezen. af= 
geïcheiden; dat den waaren aard van een pense 

Zwe 


en elen a me — 


OBSERVATIO ANATOMICA, 5o1 


quod veram fteatomatis naturam indue- 
rat, crasfiori membrana, ac duriori ma- 
teria infarétum, 
Res fane omni attentione dignisfima 
erat, quod magna illa ad latera colli ad= 
fcendentia vafa jugularis interna et caro- 
tis in latere dextro pultaceam illam athe- 
romatis materiam perforarent ‚cum e con- 
trario in latere finiftro eadem haec vafa 
fub ipfo tumore delitefcentia ad fuperio- 
ra vergebant, nervis venisque diaphra- 
gmaticis a pofteriori parte tumoris con- 
{picuis, interiorem fuperficiem membra- 
nae, qua tumor includebatur, perrep- 

tantibus, | 
li 3 Pul. 


OO On OO 


zwel had aangenomen, door een dikker vlies om- 
wonden, en met een harder ftoffe opgepropt.—= 
Het was voorwaar yders aandagt ten hoogften 
‘waardig, dat die groote vaten, de inwendige ftrot« 
ader en kropflagader, langs de zyden van den hals 
opklimmende, aan de regterkant, de ftoffe van het 
papgezwel doorboorden; terwyl integendeel die 
zelfde vaten, aan de linkerzyde onder het gezwel 
zelve verfchuylende, na boven gingen; zyhde de 
middelrifts zenuwen en aderen, aan het agterfte 
gedeelte van het gezwel zigtbaar; de binnenfte 
oppervlakte van het vlies, waar in het gezwel be= 
___ floten was, doorkruypende, ij 

bk e 


502 ,GERARDI WINDIE 


… Pulmones lividi, friabiles , in utroque 
latere Thoracis cum Pleura firmiter con- 
creti erant. Cor bafi fua a tumore pres- 
fum tendineo diaphragmatis centro in- 
cumbebat , apice ejus ad finiftrum. cofta- 
rum latus vergente. Pericardium, fla 
vefcente materia mucofa obdutum, ita 
tenaciter cordi adelutinatum erat, ut 
non fine magna difficultate involucrum 
illud-a corde feparare potuerim: ambo 
cordis ventriculi concreti fanguinis copia 
oppletierant, Tumor lanci expofitus ad 
pondus unius librae et tres quadrantes ac- 
cedebat, 

Si omnia quae in hoc cadavere obfer- 

| var 


OO Os Oi On 


De Longen waren blaauw, verrot, aan weêrs- 
kanten van de borst met het ribbenvlies t’ famen 
gegroeit. —_ Het Hart in zyn bafis door het ge- 
zwel gedrukt, ruste op het peezige middelrifts 
pun; deszelfs punt na de linkerzyde van de rib- 
ben hellende Het Hartezakje.met een geele 
flymige ftoffe bekleed, was zo vast aan het hart ge= 
kleefd, dat ik niet, dan met groote moeite, dit 
bekleedfel van het hart heb kunnen affcheiden. Bei= 
de de holligheden van het hart waren met zeer 
veel geronnen bloed gevuld—- Het gezwel ge= 
‘wogen zynde, haalde de zwaarte van een pond en 
drie vierendeel. 


„_ Byaldien wy alle deeze gebreken, die in dit lig- 
haar 


. 
a IN OR Oe 


“ „OBSERVATIO ANATOMICA, 503 


vata fuere vitia, fedulo adnotare' velie 
mus, mirari quis definet, ob gravia illa 
mala hominem iftum tam fubita morte 
e vivis fuisfe fublatum, / 

Dolendum fane, quod miferrimuset ae« 
rumnarum plenisfimus aegrotiftatus, vi 
gente vita ejus ex concomitantibus fym- 
ptomatibus perfpici non ':posfit : quot 
anxietates enim non patiebatur ille? qui 
tanta mala in finu gerebat. 


li 4 


OO Oa OO 


haam waargenoomen zyn, zorgvuldig willen op- 
merken, zal een ygelyk ophouden zig te verwon- 
deren, dat dit mensch, wegens die zwaare onge- 
makken door-zoo fchielyken dood uit het leven 
is weggerukt. Gin 

Het is voorwaar te beklagen, dat die allerellen= 
digfte en vol verdriet zynde töeftand van den 
Lyder , terwyl hv in leven was, uit de vergezel= 
lende toevallen niet kon gekend worden. Wat 
beriadwwdheden onderging hy niet! die zoo groot 
een ramp in zynen boezem droeg. 


EX- 


VEXPLICATIO TABULA. 


A Tumor a claviculis ad inferiorem margi= 
nem coftae quinte fe extendens. 


B. Cor fitu fuo exhibetur. 


& Pericardii a Corde refcisfi reliquiae. 


D. Indicantur Vafa jugularis interna et Caro- 
tis tumorem a parte dextra Thoracis per- 
forantia. é 


E. Pulmones ad latera coftarum appresfi. 


UITLEGGING van pe PLAAT. 


A. Het gezwel zig uitftrekkende van de fleu- 
_telbeenderen tot den onderften rand van 
„de vyfde Rib. 

B. Het Hart zig in zyn legging vertoonende. 


CC, Overblyffels van het doorgefnede harte- 
zakje, 


D. De inwendige kropader en kropflagader 
het gezwel aan de regterzyde van de borst 
doorboorende, | 


E. De regter en {linker long tegen de zyden 
der Ribben gedrukt liggende, 


, 


band: vant Zeeunsd Genootftap. ‚HI Deel, bl. so 


Bladz. 505 
WAARNEEMING, 


WEGENS EENE 


LONGE-TEERING, 


DONT OL RE 


STEENSTOFFE VEROORZAAKT: 


DB:'0O OR 


SO HANNES VEIRAC. 


SS SSSSSS 


k zal, in * voordraagen van de 
volgende waarneeming , de eenvou- 
digheid boven de opgefmuktheid kiezen, 
en de redenen van ’t zeldzaame, dat in 
dezelve ligt, liever aan % oordeel van 
den Geneeskundigen Lezer overlaaten, - 
als-met veel te gisfen , niets te betogen, 


Een jongelingvan 12, jaaren,van eene 


fterke gefteldheid, had in zyne leefwy- 
ze niets misdaan (ten zy men daar toe 
het overbodig gebruik van klaar water 
betrekke), en altoos eene goede gezond- 
| li 5 heid 


506 J. VEIRAC OVER EENE 


heid genoten, tot dat hy, op den gezeg- 
den ouderdom, over zwaare drukkende 
pyn in de lendenen klaagde, welke ver- 
minderde, na dat hy eenige reizen gra- 
veelige pis geloost had. 

Dit duurde tot zyn 18. jaar, wanneer 
hy tot zyn 20 ondet de gewoone toe- 
vallen, van tyd tot tyd , eenige zeer klei- 
ne fteentjes door de Urethra loosde. 

Ik weet niet, welke Geneesmiddelen 
hy gebruikt heeft; alleen, dat hy, tel- 
kens als de pyn fel en_de pislozing zeer 
moeilyk was, op raad van een Dorps- 
Chirurgyn, eene kleine pil (likte, die 
de pyn bedaarde, en dat deze, zulks 
niet gefchiedende, door eene tweede 
gevolgd werd, die hem rust verfchafte. 
Buiten twyffel is ° heulzap * werkend 
ingredient van dit middel geweest, - 

Eindelyk raakte hy geene fteentjes, 
en weinig graveel-zetzel kwyt. | 

De lyder begon, kort voor zyn-ar. 
jaar , over pyn in de linkfche borstholte, 
agterwaards onder de 9, rib, 3. duimen 
van deSpina; te klaagen.. De pyn was 
van moeilyke ademhaling en hoest ver- 
zeld, Het geval werd aan eene ligte ver- 
__koudheid toegefchreeven „en eenige wee- 

ken verzuimd, p De 


nt Con a a men 


ee en 


LONGE-TEERING. 507 


De pyn nam zeer fterk toe; werd 
fchier ondraaglyk , en ging met eene 
zeer benauwende refpiratie en geduuri- 
gen droogen hoest gepaard, tot dat hy 
met veel moeite eenige fluimen loosde. 

Myne hulp verzogt zynde, ontdekte 
ik geene teekenen van plaatslyke ontítee- 
king, nog koorts, en behandelde den 
lyder, als iemand, die aan eene zeer 
taaije verzameling van flym in de longe 
ziek was, fchoon de geweldige pyn bet 
begrip, dat ik van de naaste oorzaak der 
ziekte vormde, deed wankelen. 

Deze geneeswyze eenige dagen agter- 
volgd hebbende, was ik, die niets vor- 
derde, genoodzaakt dezelve te verande- 
ren, 

De lyder was bleek, bol; de tong na- 
tuurlyk; de pols zwak, traag; de flui- 
men wit, koozen den grond van ’t water. 
Hy had weinig lendenpyn; de pis was 
helder, rauw. 

Ik herinnerde my ’t geen voorafgegaan 
was, vergeleek het met ’s lyders tegen- 
woordige gefteldheid, en befloot uit het 
een en ander, dat mooglyk een gedeelte 
der graveelftoffe, die te vooren door de 
Urethra ontlast werd, zig in de linker 
longe verplaatst had, Alle toevallen 
kon- 


508 J. VEIRAC OVER EENE 


konden van deze oorzaak gemaklyk af- 
geleid worden. ket 

Ik beval de fluimen nauwkeurig in 
een pot met water te bewaren, en op 
den lyder, die ik alles, wat der longe 
beweeging konde aanbrengen, ten fterk- 
ften afried, nauwkeurig agt te flaan ; liet 
hem ryklyk van ’t kalkwater gebruiken, 
en, om de twee vuren, drie pillen van de 
Pilul, Asthmat, &c. pharm. paup. Edinb. 
zonder de fcilla, en dikwils ’s daags over 
den waasfem van kokend water leggen, 
dog als de pyn zeer heftig was, 8. grei- 
nen van de pilul, pacificae ejusd, pharm. 

Ditfcheen hem na verloop van drie 
dagen , (want ik kon hem niet dikwyler 
zien,) merkelyke verligting van pyn aan 
te brengen, den hoest en fluimlozing, 
gevolglyk de ademhaling, gemakkelyker 
te maken ; ook was de pols minder in- 
getrokken; dies ik den treurigen op- 
beurde, ) 

Den zesden dag, na dat wy met ’ 
gebruik van kalkwater begonnen had- 
den, wasde pyn geweldiger dan ooit,de 
ademhaling orthopnoifch, de pols zeer 
klein en ingetrokken, de lyder. konde, 
om ’tgeweld van de pyn, niet hoesten 
en raakte dus niets kwyt, 


Ee- 


LONGE-TEERING 509 


Eenige uuren by hem toevende , liet ik 
hem den waasfem van kokende flor. famô, 
inademen, en hy raakte , na de allerdroe- 
vigfte fmerten , eene fluim kwyt, in wel- 
ke ik eenig gruis en een klein krytagtig 
fteentje, ter grootte van den knop van 
een bakerfpeld, ontdekte, het (teentje is 
wit en gekarteld, 

In vier uuren tyds ontlastede hy ’er 
op dezelve wyze nog drie, eens zoo 
groot als ’t eerfte. 

Ik ftelde de vrienden ‘gevaar voor, 
(aïthans indien ’er meer fteen zat.) van 
eene te vreezene haemoptoë, en als dan 
de ongeneeslykheid van ’ geval. 

Na eene ontlasting van 8, oncen bloed 
(a), die den tweeden dag herhaald moest 
worden, liet ik hem de Pulul. Peltor, Bal- 


Jam. BOERHAAV11, Spaanfche-zeep 


pillen, en kalkwater gebruiken. 
Op den 10, dag, na ‘teerfte gebruik 
van de Ag. Calcis, kreeg de lyder eenen 


se 


(a) In dit geval was geene plethora, hoe genaamd, 
nog {terke aanpers van bloed. Deszelfs ontlasting 
kon dus niets ter verbeetering van de naaste oor= 
zaak der ziekte, en weinig ter voorkoming van 
eene haemoptoë , na de dilaceratie der longe, toebren- 
gen. Dit waren de redenen, dat ik denzelven 
niet eerder had laten verrigten, en deze geringe 
hoeveelheid, boven ruime ontlasting, koos. 


SIO Je VEIRAC OVER EENE 


geweldigen hoest, van eene haemoptoë 
gevolgd. 
___ Het bloed wasgelyk het in den bloed- 
hoest gemeenlyk is, uitgezonderd, dat 
ik in * zelve 16. fteentjes vond, van 
welken de kleinfte is, als de knop van 
een kleine fpeld; de grootfte als een 
zaadje van Staphis agriae, dog allen van 
dezelve kleur en hoedanigheid als de 
voorgaanden; eenigzins gezuiverd zyn- 
de, weegden zy t° zaamen : fcrupel, 

Ik liet hem ten derdenmaale dezelve 
hoeveelheid bloeds aftappen, dezelve 
geneesmiddelen (de pilulae pedor. uitge- 
zonderd) gebruiken, en een Zleofacch, 
van het Of. Afphalt, 

De lyder werd, om kort te zyn, een 
volmaakte phtificus „en loosde , eerst met 
min of meer bloed, vervolgens met ftin- 
kende etterfluimen, in 20, dagen, 1o, 
fteentjes, volkoomen aan de anderen 
gelyk, eindelyk een enkel langwerpig 


ftukje, op het eerst aanzien met een - 


fragment van een gecarieerd been over- 
eenkomende; dit ftukje heeft de Jeng- 
te van 3 van een duim, 1: lyn dik- 
te, : 
Het werd van een ander, grooter; 
dan de grootfte der voorgaanden, ci 

VEE 


Ora eneeanie: eas 


LONGE-TEERING. SII 


volgd; zy zyn zeer gekarteld , veelhoe- 
kig, niet zeer {ponsagtig, zy hadden 
t’ zaamen de zwaarte van 8, greinen, 

De lyder verzwakte zeer ‚en ftierf ein- 
delyk geheel uitgeteerd, op den 80, dag, 
na ’t begin van de pyn in de zyde. 

De regter-nier en ureter waren ge- 
zond: de ureter van de linker zyde ver- 
wyderd: langs denzelven het nierbekken 
openende, vond ik geenen teen, maar 
eenig gruis „’t welk allerwegen in ’t door- 
Ínyden van den nier op ’t mes knarftede, 
Eenige der grootfte gruisjes, vergelee- 
ken met de kleinfte longfteentjes, kwa- 
men in alles overeen: voor ’% overige 
was de nier natuurlyk, 

In ’ peritonaeum vondik niets van den 
gezonden {taat afgeweeken , want het is 
niet zeldzaam, dat, gelyk in dit geval „ 
de ingewanden, rondom den galblaas, 
geeler dan anders zyn, en dat de galblaas 
vry wyd was. In de Vena portarum, 
kort voor haare verdeeling, zat een po- 
lypus, of liever gecoäguleerd bloed, dog, 
om dat er ook één in de Vena cava zat, 
voor den dood zig geene teekenen van 
polypus ontdekt hadden, en zy beiden 
in warm water fpoedig ontbonden wer- 
den, befloot ik, dat zy, gelyk meestal 

ge 


512 J. VEIRAC OVER EENE 


gefchied, onder % fterven gemaakt wa- 
ren, 

De coftae allerweegen ontbloot én uit- 
wendig nauwkeurig bezien zynde, vond 
ik nergens caries. 

De regtfche borstholte geopend zyn- 
de, zag ik de long van deze zyde, ge- 
heel aan de pleura vastgegroeid ; vol pur- 
perkleurige vlekken. In de zelfftandig- 
heid benedenwaards was eene verhar- 
ding, een duim groot, die in deszelfs 
middenfte gedeelte, een weinig dun vogt 
in zig had, en anderen veel kleiner en 
zagter, als hydatides, van welken ’tvogt 

_eenigzinds plaftiek was; voor ’t overige 
nergens verzwering , nog gruis, 

De linkfche holligheid gaf eenen zeer 
ftinkenden reuk van zig. In plaatze der 
longe, was een etterzak, die voorzigtig 
geopend zynde, eenen, meer dun dan ge- 
bonden , bruinen ftinkendenetter droeg. 

De ganfche long was veretterd, be- 
halven aan den onderkant der Vomica, 
daar hy de gedaante van eenen klomp 
Jungeus vleesch aangenomen had, van 
% welk een gedeelte, in water geworpen, 
ylings den grond koos. - é 

In dezen zak, die uitwendig eene 
zwartagtige kleur had , vond ík een DE 
ier- 


LONGE-TEERING 513 


bierglas vol van de gezegde pus, die ik 
‘er met alle mooglyke voorzigtigheid uit- 
nam. Ik vond ook inwendig nergens 
beenbederf, nog holligheid. 

Ik liet den etter op een zagt vuur uit- 


__droogen, en hield, het refiduum vervol- 


gens behoorlyk behandeld zynde, 12 
greinen fyne aardftoffe over, volkomen 
gelyk aan de gepulverifeerde gips, met 
de fluimen ontlast, en het niergruis , 
uitgezonderd dat zy bruiner is. 

Ik beruste hier mede in dit eenvoudig 
verhaal , en zal liever , in vergelding van 
nuttelooze gisfingen , en het uitweiden 
over zaken, die geene opheldering ver- 
eisfchen, uit veele waarneemingen ee« 
nigen bybrengen, ter ftaaving, dat het 
geval, zoo ver het tot de Zitbiafis in dé 
longen betreklykis „niet zeldzaam ‚ maar 
egter deszelfs mededeeling nuttig zy. 

GALENUS , TRALLIANUS, ARE- 
TAEUS en P,. AEGINETA, fpreeken 
reeds, fchoon eenigzins duister, van 
longfteenen; dog ArTius duidelyker; 
» Ik hebbe”, zegt hy, ” eenen lyder ge- 
» kend, by wien vier of vyf {teentjes uit 
» de long gekomen zyn (b).” 

III, DEEL. Kk BE- 


Cb) Cap. XXXL. nd ) 


JI4 J VEIRAC OVER EENE 


BENIVENNIUS  fpreekt ‘van. eenen 
longen{teen, ter- grootte van eenen hazel- 
noot, onder %t hoesten uitgerachelt (c). 

Z. LUSITANUS (d), HILDANUS (ec), 
BARTHOLINUS (f) en VAN DER WIEL 
(8), verhalen insgelyks van groote flee- 
Ben. obs | 

MORGAGNI verhaalt, dat Vaillant 
400, kleine fteentjes met de fluimen. ge- 
loosd heeft (h). | 5 
_MORTON,zegt, veele dergelyke ge- 
vallen te hebben waargenomen, en 
brengt ’er drie by, in welken de teering 
door longefteenen veroorzaakt was (i). 

VAN SWIETEN heeft dikwerf met 
den hoest, {teenen, die zomtyds wryf- 
baar, weleens kalkagtig „ niet zelden eg- 
ter fcherper en harder waren, zien. lo- 
zen (k). 

Onder veelen, die ze in lyken gevon- 
den hebben , zyn; 

F. PLATERUS, die ’er twee, in twee 


by- 


(Cc) Obferv. Med, Cap, XXIV, Zicook PLATER. 
Obferv. pag. 181. 
„={d) Obferv, 15: 

(Ee) Cent. 2. Obferv. 29, È* Cent. 6. Obferv. 22. 

(É) In Alis. tom, I. 

(8) Cent. L. pag. 119. Cent. I. Obferv. 28. ° 

Ch) De Sedib. & Cauf, morb. de. Epift. 15, art. 22 

(1) Phthifiol, Lib. II, Cap. 6. 

(k) Comment, Tom, IV. pag. 59. 


Een IS or AN Île 


LONGE-TEERING, 515 


byzondere lyken , gevonden heeft (1) ; 

LAUBIUS, die eenen ruwen, fcher- 
pen fteen, in eenen etterzak , by de ver- 
deeling van de lugtpyp ontdekte (m); 

KIRKBY , die fteenen en fteengruis in 
verzweeringen, vooral van de linker lon- 
ge, verhaalt gevonden te hebben, en ge- 
heele ftukken der longe tot eene fteenag- 
tige verharding, meer dan een vinger 
dik, ontaart (n); 

Insgelyks curTius (o) en wiruss (p). 

Weinigen zyn ’er, die van deze ziek- 
te practicaale regelen bygebragt heb- 
ben, en de regelen, die ‘er zyn, vloei- 
jen, geloove ik, zoo veel uit de reden, 
als de ondervinding voort. 

» De longen kunnen gemaklyk, zegt 
» Er BOERHAAVE van, doorhet uit- 
» hoesten van den fteen beledigd wor- 
den (q). 

» Zommigen, die fteenen ontlast heb- 
» ben” brengt MORGAGNI by ”fter- 
» ven des te fpoediger, of om dat zy 

Kk 2  al- 


(D) Obferw. pag. 180. 
(m) A. N.C. Cezt. 9 Obferv. 15. 
(MQ) BADDAM?’s Abridg. of the Philofophical tran- 
faêtions Vol, 1. pag. 31L. 
(Oo) Comment. in Muud. Anat. Cap. 34, werfas finem, 
P) Pharmac, ration. Tom, 2, fet. T. Cap. Ó. pag. 87. 
q) In Inftitut. $ 835. 


516 J. VEIRAC OVER EENE 


„ allen niet uitgehoest en nieuwe gebo- 
» ren zyn, of om dat zy de longen zoo 
„ veel nadeel toebrengen, dat de ly- 
» der aan eene haemoptoë of de teering 
> fterve”, (r). 

BENNET befchouwt,te regt, zulken, 
wier longen door fteenwording ver- 
fcheurd zyn, in eenen jammerlyken toe- 
ftand (s). 

BORELLUS verzekert, dat veelen , 
lang na’tontlasten van longfteenen , ge- 
leefd hebben(t): zelfs verhaalt GABEL- 
CHOVERUS by Schenk, dat hy, zon- 
der middelen, alleen door ’t reizen, na 
dit ongemak , gezond geworden is; dog 
het zoude my niet verwonderen, dat 
het aan deze waarneeming, ten minften 
aan een gedeelte van dezelve, aan de 
egtheid hapert, 

Deze waarneemingen, die met ande- 
re konden vermeerderd worden (u), be- 
toogen, dat de ziekte niet zeldzaam ze 

et 


(Tr) Loco Citato, 

(Ss) Theat. Tabid. pag. 110. 

Ct) Cezt. 1. Obferv. O7. 

(U) MORGAGNI À c. Ep. 15. LIEUTEAUD 
heeft ’er zeer veele aangehaald, ín zyn treflyk 


werk, Hiftor. Anat. Med, Lib. I. Obferv. 253—278. « 


Verg. de waarneemingen , onder Obf. 278 aange- 
haald. WriLLrAMS fome Hiftories of wound &c. Lond. 
1765. Zie de zeer nuttige G. Biblioth, van den Heere 
SANDIFORT V. Deel, bl, 398, 


LONGE=TEERING 517 


Het komt my niet ongepast aan myn 
tegenwoordig onderwerp voor, het geen 
MORTON van deze ziekte breedvoeri- 
ger dan anderen bybrengt, hoofdzaak- 
lyk neder te leggen. 

” Als ’er geweldige pyn, gelyk in de 
pleuritis, in tbegin van de teering ont- 
{taat „ mag men veilig befluiten, dat eene 
fteenagtigheid ‘er oorzaak van is ; even- 
wel kan men, voor dat een of meer ftee« 
nen ontlast zyn, niets zeekers befluiten. 

Als de fteenen zagt (leves) zyn en de 
longen niet kunnen fcheuren , heeft men 
‘er weinig nadeel van : zoodanige krytag- 
tige fteenen hebbe ik (Morton) zonder 
blyk van verzweering of verharding in 
lyken gevonden. 

Longe-verzweeringen, door fcherpe 
fteenen ontftaan, zyn ongeneeslyk, ten 
zy de fteen met den hoest uitgeworpen 
worde , wanneer het zomtyds herftel- 
baar is. 

In ’ geneezen van deze verzweerin- 
gen ‚raadt de fchryver in ’t algemeen opi- 
ata en balfamica aan ‚dog meer byzonder 

IT. Ín *tbegin der ziekte een overvloed 
van befmeerende (lubricantia) middelen, 
zelfs zagte braakmiddelen, om door der- 


„zelver werking den fteen te ontlasten. 
K 


k 3 2, Als 


$I8 J. VEIRAC OVER EENE 


2. Als ’er door ’t beweegen van den 
fteen , ftuiptrekkingen en bloedfpuwing 
zjn, liever eene groote dofis van het Jau- 
danum, dan de /wbricantia, De gifte word 
dikwyls herhaald, met oogmerk om de 
beweeging van den fteen te ftillen. 

In dit geval kunnen aderlatingen, fto- 

vingen, en fmeerzels geen vrugt doen, 
* geen de waarneemer in Hofter en zeer 
veele anderen bevestigd gezien heeft, 
- Als de yder zig voor alles wagt, % 
welk de fteen zoude kunnen beweegen, 
kân hy met den fteen tot eenen gryzen 
ouderdom leeven. 

3, Als de hemoptoë na de dilaceratie 
der lonse volgt, moet men de ontlasting 
des bloeds langs dezen weg , eenen tyd 
lans, laaten voortgaan, want daar door 
kunnen fteenen’ medegevoerd worden, 
Dog; «de ontlasting groot zynde, ftelt 
men aderlatingen; “die des noods her- 
haald worden, in’t werk, en daarenbo- 
ven niet alleen opiata, maar ook adftrin- 
_geerende middelen, ir de gedaante van 
Lintuús, Julep enz , en de melkdiëet. 

4. Als de verfcheurde long zweert, 
geeft men ryklyk balfamica, 
_5.'Melk moet in de phthifis calculofa 

alleen in dringenden nood gebeezigd En 
NA £ en; 


LONGE-TEERING Sig 


den, want zy kan nieuwe krytíteenen 
in de long voortbrengen, 

6. Staal-myn-water, fchoon voordee- 
lig, moet in geringe hoeveelheid telkens 
gedronken worden, op dat de fteen, 
door te groote uitzetting der longe , niet 
in beweeging ‘raake &c, © 

7. Zomtyds zyn ’er veele fteenen, en, 
fchoon ’er eenigen uitgeworpen zyn , ver- 
wekken de overigen verzweering en tee- 
ring, gelyk by Plucknet en anderen ge- 
beurd is”, 

Dus ver MORTON (v). 


Dat myne medegedeelde waarneeming 
in veelen opzigte zeldzaam en nuttig 
Zy, is uitdeszelfs beloop te duidelyk op- 
temaken, dan dat ik ’er my over uitlaate, 


Cv): Loo citato a pag. 137 ad IAF. 


ANN 
hg 


ho, Kk 4 | B E- 


Blazd. 320 
BESCHRYVING 


a 


Vv.A N 
EENE ALLERZONDERLINGSTE 


wANSTALLIG E 


MENSCHEN-VRUGT. 


se LBoln Out 


De l, om verfcheidene redenen, de 

ensch , het verheven pronkftuk 
van zynen grooten Maker, met regt 
verdient gekend en nagefpoord te wor- 
den, niet alleen wanneer het volmaakt 
en zonder fchynende gebreken is; maar 
zelfs dan, wanneer het oogfchynelyke 
gebreken, misvormingen, en,‚ op dat 
ik my zoo eens uitdrukke, onvolmaakt- 
heden heeft, dagt het my overwaardig, 
deze allerzonderlingfte wanftallige men- 
fchen 


J. LE ROY OVER EENE enz. sar 


fchenvrugt te befchryven; alzoo het 
my toefcheen ’er byzonderheden aan te 
ontdekken, waardig gekend te worden: 
en ik vertrouwe aan konstminnaaren, en 
die hun werk maken de Natuur in alle 
haare voortbrengfelen natefpooren, geen 
ondienst te zullen doen, met dezelve 
hun onder het oog te brengen. Doch 
eene ongelukkige dwaaling, waar mede 
het menschdom, zelfs in de allerbe- 
fchaafdfte en verligtfte eeuwen behebt 
geweest is en blyft, ik meen het voor- 
oordeel, is oorzaak geweest, dat wy de- 
zelve, niet dan door de konst gefchetst, 
aan de vergetelheid hebben mogen ont- 
trekken, wyl de ouders, uit wien deze 
vrugt gebooren is, my na veel moeite 
naauwlyks hebben willen toelaten, ze 
dus het nageflagt overtebrengen. 

Om dan met alle naauwkeurigheid in 
de befchouwing dezer vrugt te zyn, 
dunkt het my voegzaamst met het 
hoofd te beginnen , en zoo trapswyze 
neder te daalen, 


Het hoofd van deze vrugt was zeer 
groot, en had eenige gelykenis naar een 
(ydrocephale) waterhoofd, 

De beenderen van de hersfenpan (Cra- 

Kk 5 nie 


522 J. LEROY OVER EENE 


nium) waren alle geformeerd ; men kon 
dezelve zeer gemaklyk door het gevoel 
onderfcheiden. Dit hoofd verder. na- 
fpeurende bevond ik, dat de ooten, 
die ter gewooner plaats ftonden, of lie- 
ver, dat de gehoorbuis overdekt «was, 
door twee vleezige vierkante lapjes, even 
als (lagdeurtjes of valletjes, die men aan 
den voorkant konde opligten. Deze lap- 
jes fcheenen my toe, het eigentlyke 
zoogenaamde uitwendig” gedeelte der 
ooren te Zyn, met hunne buitenzyden 
tegen het hoofd geplakt. 

De algemeene bekleedfelen van het 
hoofd waren zeer fluts, en hingen over 
de oogen, even als eene fluijer (ziet Fig. 
r. letter A.) doch wy hebben het eene 
oog, niet door deze bekleedfelen ge- 
dekt, laaten affchetfen, om aan te too- 
nen, dat de oogen niet ontbraken, 
maar behoorlyk geformeerd waren, 
Evenwel moeten wy zeggen , datze buis 
tengewoon diep ftonden, en als uit twee 
diepe kuilen te voorfchyn kwamen; om 
reden de wangen zeer opgezet waren en 
alstwee bulten. maakten (ziet Fig. 1. B.) 
doch deeze vleezige fluijer was doorgaan- 
de nederhangende , even zoo als over 


het regter oog verbeeld wordt, 
„y De 


rn dn : 


AEG dann rennen AAF Ted Dn Nt 


se nde 


WANSTALLIGE MENSCHEN-VRUGT. 523 


De neus was zeer klein , «doch met 
beide de neusgaten voorzien en plat in- 
gedrukt, 

De mond ftond wyd open, en aan de 
onderfte lip hing een ftukje vleesch, dat 
aan zyn uiteinde uit zoo veele verfcheur- 
de vezeldraatjes fcheen famengefteld te 
Zyn, en my voorkwamen ergens te zyn 
vastgehegt geweest. (ziet Fig. 1. C) De 
kin was zeer breed uitloopende en op 
de borst hangende; beide de kaakbeen- 
deren waren geformeerd, als ook de 
tong. Voorts waren de algemeene be- 
kleedfelen van het hoofd zeer fluts, en 
naar evenredigheid veel te groot 

De borst was van den hals, die met 
het hoofd als’ ware geene fchciding 
maakte, zeer breed uitgaande, en had 
met den buik, die puntagtig uitliep, 
eene eywyze gedaante, Ik vdfid geen 
bewys van tepeltjes, maar alleen aan 
de regterzyde een diep ingaand putje 
(ziet Fig. 1. D.); ook geene beenderen 
in de borst, zoo niet een meer harder 
lighaam dan het overige, van agteren 
van het hoofd nederdaalende, en tot in 
de helft des buiks nedergaande, moge- 
lyk het begin van de ruggegraat geweest 
is; zoo dat de romp week en murw uni 

| ie 


524 J LEROY OVER EENE 


hen zig op allerhande wyze liet indruk- 
en. 

De borst fcheen van den buik, door 
eene diep ingaande ftreep , over de breed- 
te van het lighaam fchuins gaande, af 
gefcheiden te zyn (ziet Fig. 1. E.), on- 
der welke {treep de buik, (op dat ik my 
zoo eens uitdrukke) zig verhief, even 
als van een kloek , zwaar gebuikt 
mensch. De navelftreng kwam niet uit 
het midden van den buik, maar uit het 
allerlaagfte en zydelykfte gedeelte, te 
weten uit de linkerzyde, te voorfchyn 
(ziet Fig. 1. F.). Beide de armen waren 
niets meer dan twee vleezige kwabagti- 
ge lighaamen, zonder de minfte blyk 
van been, wyl men ze op allerhande 
wyze konde vouwen. De regter arm 
was, tot aan die plaats van het junêuur 
der häfid, zeer breed, en in 3 kwab- 
ben verdeeld, door zoo veele plooijen 
onderfcheiden (ziet Fig. 1. No. 1. 2, 3.) 
De hand maakte eene vierde kwab, waar 
uit twee vleezige ftompjes uitwendig te 
voorfchyn kwamen (ziet Fig, 1. G.): in- 
wendig zag men den duim en de twee 
voorfte of daar op volgende vingeren; 
deze droegen het merkteeken der nage- 
len, De laatfte vinger en pink waren 

aan 


a ed 


WANSTALLIGE MENSCHEN-VRUGT, 525 


aan elkanderen gegroeid en buitenge- 
woon breed (ziet Fig, 2, H.). 

De linker arm was veel dunner dan 
de regter , en tot aan den elleboog natuur- 
lyk geformeerd; doch van daar tot aan 
de hand breeder uitloopende, waarze 
eindelyk ín drie puntagtige verlengingen 
kwam te eindigen (ziet Fig, 1. No, 4. 5, 
6.) De hand zelve was meer dan natuur- 
lyk lang, waar op zig eene verhevene 
ms. vertoonde, even als eene zeer 

oog opgegroeide Cicatrix (ziet Fig. 1. I.): 
deze hand was met zes vingeren voor- 
zien, als vyf ter behoorlyker plaatfe, 
en eén of de zesde kwam uit het boven- 
fte of uitwendige gedeelte der hand te 
voorfchyn (ziet Fig. 1. K); deze alle 
ii 5 mede het merkteeken der nage- 
er 

Deze vrugt tot dus verre befchouwd, 
welke niet dan wonderen aangeboden 
heeft, blyft echter daar niet by, maar 
biedt nog nieuwe wonderen aan, in die 
deelen die nog te befchouwen zyn. 

Het eerfte wonder was, dat dezelve 
maar van één been voorzien was, te we- 
ten hetlinker been, hebbende een dye, 
fcheen en kuitbeen;’de voet, die zeer 
groot was, had aan de hiel en toonen, 

twee 


526 J. LEROY OVER EENE 


twee vleesagtige verlengingen of lapjes, 
even als dat gene, het welke wy aanden 
onderften lip hebben doen opmerken 
(ziet Fig. 1. L. M.), mede aan “hunne 
uiteinden uit zoo veele verfcheurde ve- 
zeldraatjes beftaande, waar mede ze ook 
fcheenen vastgehegt te zyn geweest : de- 
ze voet was ook nog met vyf toonen 
voorzien , alle aan den anderen gegroeid 
en draagende het merkteeken der nage- 
en. 

Aan de tegenoverzyde , daar geen 
been was, vond ik evenwel eene diepe 
ronde holligheid, die my, by nader on- 
derzoek op de beenderen van het bek- 
ken, bleek het zoogenaamde (Acetabu- 
lum) azynmaatje te zyn, waar in ge- 
woonlyk het dyebeen gearticuleerd is. 
Dit pannetje was enkel met eene dunne 
huid overtrokken , en onder het zelve 
was eene ligte dilaceratie of infcheuring, 
zeer waarfchynelyk by het afhalen ver- 
oorzaakt (Fig. 3. N, is het pannetje en 
O. de infcheuring). | 

Deze dus gebrekkige vrugt was niet min 
gebrekkig aan die deelen , die haar onder 
eene kunne moesten brengen, want. ze 
had niets dan een driekantig vleezig-uit- 
was, op: de (os/a pubis) fchaambeende- 

ren 


A EE rd vo 


WANSTALLIGE MENSCHEN-VRUGT. 52/7 


ren geplaatst (ziet Fig. 3. P.) uit welks 
midden een vliesagtig lighaamtje, even 
als een dun darmtje, hing (ziet Fig. 3. 
Q.) het welke my toeliet een dun flilet 
of priemtje intebrengen, en ons, onder 
verbeteringe, zoude mogen doen beflui- 
ten,om reden der meeste overeenkomst, 
deze vrugt onder de mannelyke kunne 
te. plaatzen. Voorts had dezelve eenen 
behoorlyken geperforeerden (Anus) en- 
deldarm, 

Deze wanftallige en allerzonderlingfte 
vrugt had tot medegezellin een allervol- 
maakst geformeerd meisje, en de moe- 
der dezer tweelingen, hier in deze ftad 
woonagtig, my , kort na haare bevalling 
of liever misval, ter raadpleginge met 
opzigt tot haare omftandigheden heb- 
bende laten roepen, zeide my, als ook 
de vroedvrouw en omftanders , dat deze 
medegezellin nog eenige jammerkreeten 
in haar oogenbliklyk en kortftondig le- 
ven had uitgeboezemd; maar onze wan- 
ftallige vrugt had geen bewys van leven 
getoond, en had over het geheele lig- 
haam de gelykvormige couleur van een 
vleesklomp (Mola) of zuiger. 

Beide vrugten hadden eene afzonder- 
lyke (placenta) moederkoek, dog die 


van 


528 J. LE ROY OVER EENE Enz, 


van onze wanftallige vrugt was kleiner 
dan van de andere ; ook was onze be- 
fchrevene vrugt het eerst afgekomen; 
beide, volgens het zeggen der moeder, 
op de zesde maand van haare zwanger- 
heid, het welke my ook, omt reden der 
grootte van de welgeformeerde vrugt , 
aanneemelyk voorkwam. 

Eindelyk, de moeder wist niet, ge- 
duurende haare zwangerheid, door iets, 
hoe genaamd, verfchrikt te zyn , of fter- 
ke verbeeldingskragten gehad te heb- 
ben, en is, terwyl wy dit fchryven, 
nog in leven , genietende eene goede ge- 
gezondheid. 


ONDER- 


ZZ Deel, bl. 528. 


Gerooije 


ZI Deel, bl.z28. 


vonbdnds van L Rec rr 


Ene 


Wh zo 
ONDERZOEKING 


OMTRENT 


DE WAARE GEDAANTE 


DER 


Ae 


DookR 


FOH. FRED. HENNERT. 


SSSSSSSSS 


De metingen omtrent de gedaante 
der Aarde, onder het beftier der 
Paryfche Academie gedaan, zullen de- 
ze eeuw aan de fpaade nakomelingen 
doen voorkomen, alseen tydperk, waar . 
in de yver voor wetenfchappen, alle 
gevaarentrotferende, ten hoogften moet 
geklommen zyn. Door dit voortreffes 
lyk voorbeeld der Franfchen zyn ook an- 
dere Natien tot foortgelyke onderne- 
mingen aangefpoord geworden. In Zar 
„dien, Oostenryk , Hongaryen, en zelfs in 
“ZIT DEEL, Ll Pen- 


330 je F. HENNERT OVER DE 


Penfylvanien „zyn ’er graaden der breedte 
gemeten. Thans zyn ’er elf metingen 
bekend, waaf onder ik niet begrype die, 
welke van Snellius en Norwood in Enge- 
land „in de voorledene eeuw , gedaan zyn, 
dewyl de werktuigen en de oeffenende 
Starrekunde tot geenen zulken hoogen 
trap als thans geftegen waren. Ik be- 
doele in deze navorfchingen niet de be- 
fchryving van eene gedaante die zich 
maar aan het oog vertoont, gelyk een 
ovaal-en knolrond, De vrage is, of de 
aarde eene wiskunftige reguliere figuur 
heeft, wier natuur men volgens de Ma- 
thefis door eene vergelyking kan bepa- 
len, by voorbeeld een Ellips, welker 
omtrek zich niet alleen door een lang- 
werpige rondheid opdoet , maar wier 
eigenfchappen ‘aan het verftand bepaal- 
de denkbeelden geven. Uit de gedaane 
metingen blykt by den eerften ‘opflag, 
dat de ‘aarde een knolrond is , dewyl 
de graaden der breedte van den Evenaar 
tot de poolen toënemen. Devraag is, of 
het aanwasfchen dier graaden volgens de 
eigenfchappen der Zllips of eener andere 
wiskunftige figuur voortgaat? dan of het 
toenemen dier graaden op geene regu- 
liere figuur kan toegepast worden? = 
| di 


WAARE GEDAANTE DER AARDE, 531 


dit geval zoude de gedaante der aarde, 
„offchoon knolrond, irregulier zyn. 

Dat eene kogelvormige figuur met het 
evenwigt der aard-deelen , zy mogen 
vloeibaar of vast zyn, zeer wel beftaan 
kan, hebben Clairaut (a) en byzonder 
d° Alembert (b) uit de diepzinnigfte be- 
{piegelingen bewezen. ’Er blyft maar 
over te onderzoeken , of de aarde de 
figuur van de Apollonifche Ellipfis of 
die van een andere Zliipfis „ of eene 
byzondere figuur heeft. „Newton heeft 
de Ellips aangenomen, waar over d'’.4- 
lembert zeer geestig aanmerkt, dat de- 
wyl de menfchen uit eene reguliere ma- 
nier van denken veel genoegen fchep- 
pen, zy aan de zaaken zelve eene regu- 
liere vorm toefchryven. Zo heeft men 
eerst aangenomen , dat de planeten 
cirkels befchryven , dat de aarde bol- 
rond is; naderhand dat de loopkringen der 
planeten, ende gedaante der aarde £l/ip- 
tisch zyn. Men heeft zich ook niet over 
de neiging der menfchen tot de regulariteit 
te verwonderen, dewyl het gevoel van 
fchoonheid en volmaaktheid ons zoo na- 

la —tuur- 
_ (A) Figure de la Terre pag. 171. 


Cb) Réherches fur diffdrens paints du fyftbme du monde, 
8 wol. paz. 275. 


532 JF. HENNERT OVER DE 


tuurlyk is,als het gevoel van onsaanwezen,. 

Was de aarde uit eene zelfde ftoffe fa- 
mengefteld , by voorbeeld uit water „zo 
was het niet onwaarfchynlyk , dat haare 
figuur zoude regulier zyn, en dat zy zelfs 
van eene bolronde weinig zou verfchillen. 
Maar dewyl de aarde uit vloeibaare en 
vaste ftoffen beftaat , is het ook niet on- 
begrypelyk , dat zy geene reguliere fi- 
guur heeft, Het evenwigt der vloeiftof- 
fenvis immers aan andere wetten gebon- 
den, dan dat der vaste lighaamen ; by ge- 
volg kan het evenwigt tusfchen vaste en 
vloeibaare ftoffen, volgens de hoedanighe- 
den der vloeiftoffen alleen, niet bepaald 
worden , gelyk Huygens en meest alle 
andere wiskunftenaars gedaan hebben. 
De vloeiftoffen persfen in evenredigheid 
van haare hoogten en grondvlakten, 
maar de vaste ftoffen persfen naar mate 
van de masfa, Waar uit volgt, dat het 
evenwigt tusfchen twee vloeiftoffen van 
verfcheidene digtheid ,‚ in communice- 
rende pypen bevat, zal volgen, wan- 
neer de hoogten der vloeiftoffen in om- 
gekeerde reden haarer digtheid ftaan, 
Op deze grondftelling fteunen ten deele 
de navorfchingen der wiskonftenaa- 


ren, Maar de vaste lighaamen persfen 
naar 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 533 _ 


naar mate van hunne masfa. Laat ons 
onderftellen, dat ’er zich een canaal A E 
FB, met vaste ftoffe gevuld, door het 
middelpunt der aarde C tot de overvlak- 
te tot A en B (#ig. IL.) uitftrekt. Men 
onderftelle, dat dit canaal even wyd is: 
zo zoude de persfing der materie des 
canaals ACD A gelyk zyn aan derzelver 
masfa. Stellende deze masfa= M, haar 
volumen =V , endedigtheid = !, zo ís 
de persing M = VD. Men ftelle de 
masfa van het tweede canaal CDF B= 
m, het volumen = Yv, de digtheid = 
d, zo is deszelfs persfing = m = Vd, 
Indien zich nu de vaste lighaamen te- 
gen elkander persten gelyk de vloeiftof- 
fen, zo moesten, om het evenwigt te on- 
derhouden , de perfingen gelyk zyn, dat 
is, M= m, of VD = vd. Bygevolg 
V:v=d:D. Nuzyn de canaalen cy- 
lindrifche lighaamen op dezelfde grond- * 
vlakte CD rustende, dus is V: v = AC: 
CB, dus AC: CB =d: D. Waar uit 
volgt, dat, indien de aardfche ftoffe van 
het middelpunt tot de oppervlakte van 
gelyke digtheid was, de hoogten A.C, en 
CB of de afftanden der oppervlakten tot 
het middelpunt in omgekeerde reden der 
digtheden moesten zyn,gelyk het ook zou- 
| Eis de 


534 Je F. HENNERT OVER DE 


de wezen, als de aarde een vloeiftof was. 
Maar is de digtheid der aarde verfchei- 
den inverfcheidene afftanden van het mid- 
delpunt, zo heeft de gemelde evenredig- 
heid nietmeer plaats, en dus kan ook de 
figuur der aarde niet regulier blyven. 
Men onderftelle het canaal ACDA in 
drie gelyke deelen, L, M‚ N, welker 
digtheden onder elkander zyn, als Ì, 
m, n,'zo is deszelfs masfa = Ll + 
Mm4Nn=L(l+ mn). Opde- 
zelfde wyze verftaa men, dat het andere 
canaal in drie gelyke ftukken R‚S, TT, 
verdeeld is, welker digtheden tot elkander 
ftaan,als,r,f’‚t ,zois deszelfs masfa = R(r 
Hf Jt). Duslevert het evenwigt van die 
beide colommen L(14- m +-n) =R (r+ 
{+-t). Dewyl nu de digtheden der aarde 
onbekend zyn, zo kan men uit die laat- 
fte vergelyking de lengten der aard-asfen 
niet alleen niet afleiden , maar de ver- 
fcheidene digtheden van de inwendige 
ftoffen des aardkloots geven deszelfs ir- 

reguliere gedaante genoeg te kennen. 
Indien men uit de waarnemingen 
over de ligging der ftoffe , tot op eene 
kleine diepte uitgegraven , eenig befluit 
zoude mogen maken ; zo zoude volgen, 
dat de aard-ftoffen niet volgens haare fpe- 
ci- 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 535 


cifique zwaarte geplaatst zyn, en dus de 
wet der digtheden des aardkloots by gee- 
ne gisfingen uit te vorfchenis, Welis het 
waar, dat het water , alseen derdigte 
{toffen , byna de helft van de oppervlakte 
van onze planeet bedekt , dat ook het wa- 
ter;zo niet eene volmaakte bolronde,zeker 
eene bykans ronde gedaante aanneemt ; 
maar daar uit volgt alleen, dat de gedaante 
der Oceanen kan regulier zyn. Konde men 
op het water, of wel op de bevrozene 
meiren , zo wel als op het vaste land, 
metingen doen, zo zoude men mis- 
fchien tusfchen geene metingen meer 
overeenkomst, dan tusfchen deze, vin- 
den. Het komt my te binnen, dat de 
Heer de Lisle, by wien ik de eer gehad 
heb eenen tyd lang in Parys, om my in 
de Starrekunde te oeffenen , te woonen, 
my gezegd heeft, dat hy geduurende 
zyn verblyf by de Petersburg fche Aca- 
demie diergelyke metingen op het ys ge- 
daan heeft, 

De middelpunt-vliedende kracht, wel- 
ke maar het 4 deel der zwaarte-kracht 
uitmaakt, is te klein, om de bolle fi- 
guur der aarde te veranderen, of aan 
dezelre eene reguliere gedaante mede te 
deelen. Men kan,door de analogie, om- 
MEE: Ll 4 trent 


536 J.F. HENNERT OVER DE 


trent de figuur der planeten befluiten, 
dat, hoe grooter haare center-vliedende 
kracht, of hoe korter de tyd van de om- 
wenteling om haaren as is, hoe platter 
derzelver gedaante is. Maar men kan, 
daar uitalleen, niets omtrent den omtrek 
van derzelver masfa afleiden. Jupiter is 
onder alle planeten het meefte aan zyne 
poolen ingedrukt, ook is de tyd, in 
welken hy zich om den as draait, zeer 
klein , zynde maar van g uuren. De 
asfen des equators en der poolen van de 
zon en van de maan zyn volkomen 
gelyk, dewyl zich die beide hemelfche 
lighaamen zeer langzaam om de asfen 
wentelen , de zon namentlyk in 25% 15* 
en de maan in 27 dagen , 7 uuren. 


6 1. Dewyl men uit de enkele zwaar- 
te en middelpunt-vliedende kracht, en uit 
de onderftelling dat de aarde van eene 
gelyke digtheid is, met geene zekerheid 
de gedaante der aarde kan bepalen; zo 
komt het my gevoeglyker voor , dat men 
de gedaante der aarde uit de waarne- 
mingen of metingen der graaden van 
breedte afleide, Wy zullen de metin- 
gen, totdus verre gedaan , in de volgende 
Tafel aanwyzen. 

Plaat- 


WAARE GEDAANTE DER AARDE, 537 


Plaatfen Breedte Lengte | Naamen der 
van cen Waarne- 
graad „ mers 
des Me- 
ridaans 
in Toi- 
fes 

Peru o° 56753 | Bouguer(a)La 

Condamine(b) 

Caap 33°18/. Z.| 57037 | Godin, 1736. 

Penfylvanien | 39° 12. N. | 56888 | DelaCaille(c), 

1752. 
Turin 43° 56979 | Mafon enDix- 
on (d), 1768. 
Perpignan PNM 57048 | P. Boscovich 


en Maire (e), 
1754. Casfini 
en La Caille 


(É), 1742. 
Piemont 44° 44 57069 | P. Beccaria, 
1768. 
Bourges 45° 57028 | Casfini(g)1742 
Hongaryen 45° 47’ 56881 | P. Liesganig 
Chò, 1769. 
Weenen 48° 43’ 57086 heels €) 
1762. 
Tusfchen Pa-| 49° 23’ 57072 | Picard, 1669. 
rysenAmiens Casfini, La 


Caille (k)1739 
In Lapland 66° 20’ 57422 | Maupertuis 
Ds 1737. 

(a) Figùre de la Terre. (b) Mefure des trois premiérs 
degrés du Méridien, (C) Memoires de |’ Académie de Paris 
1751. P. 435. (A) Transfaëtions Philofopbical, 1768. p. 326. 
(e@) Expeditio Litteraria. (f) La Méridienne de Paris vé- 
rifiée, pag. 87. (8) Mómoires de l’Académie de Paris 1758. 
pag. 244. (h) Dimenfio gradunm Meridianì Viennenfis et 
Hungaricipag. 255. (i) Ibidem pag. 214. (Kk) Degredu Méri- 
dien entre Paris et Amiens. (1) La Figure de la Terre. 


Ll 5 Uit 


538 JeF. HENNERT OVER DE 


6 2, Uit de hier bovengeftelde graa- 
den der breedte blykt by den eerften op- 
flag, dat de lengte der graaden van den 
evenaar tot de poolen toeneemt; dus 
is de aarde niet bolrond, anders .zou- 
den deze graaden op alle breedten el- 
kander gelyk zyn. Het volgt veel meer , 
dat de aarde onder de poolen afgeplat 
is, Doch men zal ook bemerken, dat 
het aanwasfchen dier graaden niet wel ge- 
regeld is; zo is de graad onder de breed- 
te van 45° 47’ niet grooter dan die on- 
der de breedte van 39°. Ja de graad van 
de zuidelyke breedte van 33° is zo groot 
als die van 43°, Dus kan men reeds be- 
flisfen „dat de figuur der aarde niet Zllip- 
tisch is, dewyl de graaden der breedte al- 
lengskens naar de poolen moesten toene- 
men; of men moeste aan de gedaane 
metingen zekere misflagen toefchryven, 
waar door de afdwaaling van de Zllipti- 
Sche figuur kan herfteld worden. Wy zul- 
len derhalven vooreerst de evenredig- 
heden der asfen uit de gedaane metingen 
afleiden, om over de kromte des Meridi- 
aans beter te kunnen oordeelen. Wierdt 
de evenredigheid der asfen over al dezelf- 
de bevonden, zo was de reguliere gedaan- 


te des aard-bols bewezen. Maar zo niet; 
is 


WAARE GEDAANTE DER AARDE, 539 


is het ook klaarblyklyk, dat de gedaan- 
te der aarde van eene Zllipfoide afwykt. 
In zulk een geval, zullen wy, ten twee- 
den, moeten onderzoeken, hoe groote 
misflagen by iedere meting moeten on- 
derfteld worden, om door die verbeterde 
metingen de regelvormige gedaante der 
aarde te bepaalen. 


6 3. Verfcheidene wiskonftenaaren , 
byzonder de Heer de Maupertuis (a), 
hebben bewezen, dat men de evenre- 
digheid der aard-asfen door de volgende 


BAT 


d 

— kan uitdrukken, 
3Czetar?) 

ftellende voor 2 en # de lengten van de 
graaden der breedte, de finus dier breed- 
ten zyn door fen e beteekend. Is nu 
eene van de graaden by den equator, 
by voorbeeld 2, zois F=o, de breedte 
nul zynde. Dus verkrygt men voor de 
evenredigheid der asfen deze formule, 


a | 


kin volgens welke ik de volgen- 
de tafel berekend hebbe. 


formule, 1 — 


Breed- 


(a) Figure de la Terre pag. 130. of myne Elementa 
Aftronomiae pag. 147. 


540 J. F. HENNERT OVER DE 


Breedten Evenredigheid der asfen Verfchil 
ftellende de grooteas z1. | der asfen. 


33° 16’ Oo’ 9944927 / 
30P 12’ o! 9980197 zn 
43° ©’ 9971587 zE 
43° 31’ o’ 9963645 En 
44° 44’ o' 9962825 rs 
45° o! 9969021 be 
45° 47 o! 9985397 ze 
48° 37 o’ 9065566 Peri 
40° 23 ©’ 9967967 en 
66° 20’ ©’ 9953704 27 
midden e- o’ 9965483 35 
venredig- 

heid der 

asfen. 


Men ziet, dat de verfchillen der aard- 
asfen, uit de tien metingen , vergeleken 
met den graad onder den evenaar, afge- 
leid, te veel van elkander onderfcheiden 
zyn, om dat onderfcheid alleen aan de 
misflagen in de metingen begaan toe te 
fchryven. 


1). De grootfte irregulariteiten open- 
baaren zich onder de breedten van 33° en 
van 39° 12’ en in Hongaryen onder de 
breedte van 45° 47’. 2). De minfte irre- 


gulariteiten ontdekken zich tusfchen 43° 
en 


WAARE GEDAANTE DER AARDE, 54I 


en 49° 23’. 3). Onder de breedten van 
45° en 49° fchynt de kromte des Meri- 
diaans tot eene en dezelfde Zilips te be- 
hooren, gelyk ook onder de breedten 
van 43° 31’ en 44° 44’, en onder de 
breedten van 33° 18’ zuidlyk, en 66° 20’ 
noordlyk. 4.) Onder de tien bereken- 
de evenredigheden der asfen , zyn er 
naauwlyks zes, die met elkander ten 
naastenby overeenkomen, tusfchen de 
overige vier of vyf is ’er weinig over- 
eenkomst, 


6. 4. Maar om de irregulariteiten 
der aarde beter te kunnen beoordeelen, 
zullen wy de evenredigheid der beide 
aard-asfen, uit de vergelykingen van den 
noordlyken graad met de overige geme- 
tene graaden, afleiden, Zoude men niet 
deze navorfching als overtollig aanzien, 
dewyl zy dezelfde uitkomften, als de 
voorgaande vergelykingen van den graad 
onder den evenaar met de overige graa- 
den , moeste uitleveren? Dit zoude zoo 
moeten zyn, wanneêr de gedaante der 
aarde-ook maar weinig van een Ellip- 
tisch lighaam verfchilde, Doch men lette 
op de uitkomften, in de volgende tafel 
bevat, dewelke ik volgens de formule 


B 


542 JeF. HENNERT OVER DE 


Eeken 
I= 


—— ftell = 
ae pen ellende « = 37422 en 


e = fin. 6620’ voor a en r de lengten 
der graaden, en de finus haarer breedten 
volgens de Tafel 6 r, berekend hebbe, 


Breedten | Evenredigheid der aard- | _Verfchil 
_ asfen, ftellende de der beide 
groote as = IT. asfen 
33° 18’ 0’ 9958572 za 
sneren 0’ 9930329 m3 
43° o’ 9931867 zi 
43° 31’ Oo’ 9940971 n55 
44° 44’ o’ 9940678 15 
45° Oo’ 9933182 ci 
45° 47 o’ 9906bor m5 
48° 437 o’ 9929708 zi 
49° 23 o’ 9923024 Tio 
66° 20 0’ 9953704 zi 
midden Oo’ 9934863 en 
evenre- 
digheid. | 


Men zal by den eerften opflag merke- 
Iyke verfchillen tusfchen de beide uit- 
komften vinden. 

1). Het verfchit der aard-asfen is klei- 
ner in het eerfte geval dan in het twee- 
de, het midden verfchil was maar om 
een # deel dat de as des evenaars,groo- 
ter was dan die der poole ; maar, e 

vin 


WAARE GEDAANTE DER AARDE, 543 


vindt men dat verfchil van 2, nog eens 
zoo groot als het voorgaande. 

2). De grootfte irregulariteiten be- 
merkt men, als te voren, omtrent de 
Caap, en in Hongaryen, doch de graad 
van Penfylvanien. wykt minder van de 
overigen af , dan te voren. 

3). De kleinfte irregulariteiten. ont- 
moet men nu maar tusfchen 43° en 45°, 
en te voren tot 49° breedte. 

4). Onder de tien uitkomften zyn’er 
maar vier, die met elkander overeenko- 
men; de overige zes verfchillen veel van 
elkander, 


6. 5. Om eindelyk aan te toonen, 
hoe veel de gedaante der aarde, door de 
meting bepaald, van een Ellips afwykt, 
zullen wy de lengten der graaden, vol- 
gens drie Zllipfen of volgens drie onder- 
ftellingen voor de evenredigheid der as- 
{en aangenomen, berekenen. Stellen- 


delkks of het verfchil -der as- 
3 (we? —ar?) 


fen = D, den graad onder den evenaar 
= 4, = 56753 en r==finus van een ge- 
gevene breedte, zoo zal de graad des 
Meridiaans onder de gegevene breedte 
door de volgende formule =2 3D « r° 

uit- 


544 J.F. HENNERT OVER DE 


uitgedrukt worden (a), De graaden in de 
derde colom zyn berekend volgens (6, 3.) 
de evenredigheid der asfen = o, 9966483 
dus D= 1 — o, 9966483 = 0, 0033517 
ftellende. De graaden in de vyfde colom- 
me bevat, zyn berekend volgens de 
midden evenredigheid der asfen in 6. 4. 
gevonden, waar voor D == o, 0065136 
Is. 
Breede , Gee Bere- } Vers , Bere- ‚Ver- , Bere-, Ver- 
ten me- | kende |-fchil | kende |fchil | ken-{fchit 


tene | graaden graaden de 

graas voor voor graa- 

den | Dz o, D zo, den 

0033517 -| 0065136 voor 

Dio, 

003 
330 18' [57037 | 56925 | Î rr2| 57087 |— 5oj 56907 |t 130 
39° 12' f 56888 56981 — 93 | 57195 —307 | 56957 |= 69 
43° 56979 | 57019 | — gof 57269 |—290| 569 |— 12 
43° 31' [57048 | 57024 [{ 24| 57279 |—231/56996 |t 52 
44° 44' [57069 | 57036 | T 33| 57302 |—233 57006 |t 63 
45° s7o28 | 57039 | — r{ 573c8 [—28o|szooo |t 19 
45° 47' [só88r | 57047 | —166| 57323 | —442| 57015 |—134 
48° 43' [57086 | 57076 \T zo| 57379 | —293| 57042 |t 44 
49° 23' | 57072 | 57082 |- zo| 57392 | —320l 57047 |t 25 
669 20' 157422 { 57232 Ï 1oo' 57684 —262 57181 T 241 


1) Het 


(a) Zie myne Elementa Aftronomiae pag. 148. 


WEAARE GEDAANTE DER AARDE. 545 


1) Het blykt, uit de vergelyking der 
volgens de drie Zllipfen berekende graa- 
den, dat de Meridiaanen des aardbols aan 
Ellipfen, die minder van den cirkel ver- 
fchillen, meer gelyken, dewyl het ver- 
fchil der asfen grooter (by voorbeeld 
D = o,0065136 of = +5), en by gevolg 
de Meridiaan een meer excentrifche £/- 
lips zynde, de berekende graaden zeer 
veel van de afmetingen afdwaalden , daar 
in tegendeel die afdwaalingen merkelyk 
kleiner gevonden worden, wanneer het 
verfchil der aard-asfen maar = +} geno- 
men is; waar uit volgt, dat de gedaante 
der aarde niet veel van een kogel verfchilt, 

2) Byzonder fchynt de gedaante des 
aardbols het beste aan een Elliptisch 
rond te naderen, waar van het verfchil 
der asfen is = 5. Onderftellende dat 
ser een misflag van 5o Toifen in de me« 
ting van een graad kan begaan worden, 
zo blykt uit de vierde colom der voor- 
gaande tafel, dat zes van de gemetene 
graaden zeer wel met die onderftelling 
overeenkomen, dewyl volgens delaatfte 
onderftelling, D = 0,003 ,= # zynde, 
naauwlyks vyf graaden, in de agtíte co- 
lom, voor naauwkeurig kunnen gehou* 
den worden, « 3 
“II, DEEL. M m 5) DE 


546 J.F. HENNERT OVER DE 


3) De evenredigheid der asfen-r :o, 
9966483 , of 230: 229 , 22 komt ten 
naasten by overeen met die, welke Mew- 
ton uit de befpiegelingen , namentlyk = 
230 : 229, afgeleid heeft, 


6 6. Maar van waar komen die groo- 
te afdwaalingen der vier overige graa- 
den? Is ’er geene natuurlyke reden, die 
van de omftandigheden der plaatfen zelve 
afhangt, bekend, waar aan men die af- 
dwaalingen kan toefchryven? De Heer 
Bouguer heeft eerst waargenomen de 
aantrekkende kracht der gebergten , 
toen hy in Zuid-America by den berg 
Chimbaraco de zuidelyke hoogten der 
ftarren 8” grooter bevondt,en de noord- 
lyke hoogten kleiner. Het tegendeel 
werdt hy gewaar, wanneer hy op eenen 
zekeren afftand van het gebergte die 
waarnemingen deedt ; waar uit hy be- 
floot, dat de draad des quadrants, met 
welken de hoogten gemeten werden , 
door het gebergte tegen het zuiden aan: 
getrokken wierde, 

Dewyl men nu tot het meten der Met 
ridiaans graaden aftronomifche qua- 
dranten noodig heeft, tot het vinden der 
pools-hoogten, om de uitgeltrektheid 

) CL 


at as. 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 547 


der geographifche metingen door het 
onderfcheid dier pools-hoogten of breed- 
ten te bepaalen; zo is te vreezen voor 
de naauwkeurigheid van diergelyke me- 
tingen, in bergagtige landftreeken on- 
dernomen , wegens de aantrekkingen der 
bergen. Een misflag van 1” in de breed- 
te begaan, baart eene dwaaling van 16 
Toifen, dus zou ’er een dwaaling van 
16 X 8 = 128 Toifen in de meting 
van een graad, volgens de waarnemin- 
gen van den Heer Bouguer , door de 
aantrekking van een berg veroorzaakt 
kunnen worden. Jade P. Beccaria wil 
zelfs een verfchil van 26’ waargenomen 
hebben, het welk door een der hoogfte 
bergen, Monte Rofa, voortkwam, toen 
hy tusfchen Zurin en Andra in Piemont 
met de geographifche metingen bezig was. 
Volgens deze waarnemingen heeft 
men de aarde van de irregulariteiten , 
die uit de gemetene graaden fchynen 
voorttefpruiten , willen vry pleiten. 
Vervolgens zegt men: -1) dat de me- 
tingen, omtrent de Caap gedaan , niet 


„naauwkeuriger kunnen zyn, wegens de 


ï 


“wezentlyk is, 


omliggende gebergten, daarom is de Afri- 
caanfche graad langer bevonden , dan hy 


Mma2 2). My- 


548 J.F. HENNERT OVER DE 


2) Mylord Cavendish merkt aan, dat 
de hoogte van het vaste land van Noord- 
America eene aantrekking veroorzaakt, 
welke de Atlantifche Zee niet opwegen 
kan; dus zoude de meting in Penfylwa- 
nien, onder 39° breedte gedaan, 6o of 1oo 
toifen. kleiner-bevonden zyn, dan zy bui- 
ten dat beletfel wezen zoude,  (Zranf, 
Phil, 1768 pag. 328). 

3) De P. Bofcowich meent, dat eene 
foortgelyke dwaaling door het Appenini- 
Jche gebergte.in zyne metingen , onder 
43° breedte, veroorzaakt zy. 

4) De La Caille houdt de metingen in 
Vrankryk , onder 45° breedte gedaan, 
verdagt wegens de gebergten van Per- 
pignan. Evenwel ftrydt deze meting 
niet tegen de “Theorie, 

5) ’T is zeer aanmerkelyk dat P. Lies- 
ganig (Dimenfio graduum Meridiani Vi- 
ennenfis pag. 211) den graad onder 48° 
43’ breedte, niet voor naauwkeurig, we- 
gens de gebergtenin Gratz, houdt, dewel- 
ke evenwel met de Theorie, en met den 
Paryíchen graad zeer overeenkomt; 
daar in tegendeel de Hongarifche graad, 
onder 45° 47’, die buiten het bereik 
van de aantrekkende gebergten is, en 
dus zeer naauwkeurig gemeten ; 5 

vee 


WAARE GEDAANTE DER AARDE, 549 


veel wan de overige graaden verfchilt, 
_6) Niemand heeft den Noordfchen 
graad, onder 66° 20’ breedte, door 
Maupertuis gemeten, van eenige feilen 
befchuldigd ; dezelve is voor het grootfte 
gedeelte ophet ys, buiten de macht der 
bergen, gemeten, en evenwel komt die 
graad het minfte met de overige overeen, 


S 7. Indien men de aanmerkingen 
over den invloed der gebergten op de 
geographifche metingen, in de voorgaan- 
de Ó opgegeven, met oplettendheid na- 
gaat, zal men ze, myns bedunkens, nog 
niet ten vollen beflisfend vinden, om al- 
le zwaarigheden, omtrent de afdwaalin- 
gen der Meridiaans metingen, uit den 
weg te ruimen, zo dat men daar door 
de gemetene graaden met elkander beter 
zou doen overeenkomen. Ik zal my hier 
over nader verklaren. | 

1) De graad tusfchen Parys en A- 
miens, onder 49°: gemeten, moet bui- 
ten allen twyftel voor de naauwkeurig- 
fte gehouden worden ,dewyl deze graad, 
of deszelfs bafis, tot vyf reizen, zonder 


een merkelyk verfchil, is gemeten; en 


dewyl die meting op eene vlakte, buiten 
het bereik van gebergten, gedaan is. 
Mm 3 2) De 


55o JF. HENNERT OVER DE 


2) De naauwkeurigheid van den Pa- 
ryfchen graad onderfteld zynde, volgt, 
dat de lengten der graaden, die omtrent 
de breedte van 49° niet veel van den 
Paryfchen graad verfchillen, ook niet 
door de aantrekkende gebergten kunnen 
aangedaan geweest zyn. In tegendeel, 
indien de metingen , omtrent 49° breed- 
te gedaan , zeer merkelyk van den Pary- 
{chen graad verfchillen, zullen dezulke 
aan de aantrekking der gebergten bloot- 
gefteld geweest zyn. Of anders zal men 
aan de aarde eene zeer irreguliere ge- 
daante moeten toeeigenen, Nu komt 
de graad onder de breedte van 48° 43’ 
wel overeen met den Paryfchen , maar de 
Hongarifche onder de breedte van 45° 
47’ dwaalt grootlyks daar van af; dus 
zouden niet de Weenfche , maar wel 
de Hongarifche metingen aan de aantrek- 
kende macht der bergen onderworpen 
geweest zyn. Edoch P. Liesganig be- 
weert juist het tegendeel, 6 6, (N°. 5), 
waaruit ten klaarften blykt, dat men 
door de nabyheid der gebergten de ir- 
regulariteiten, die zich door de geogra- 
phifche metingen opdoen, niet ten vol 
len wegnemen kan. Eene foortgelyke 
zwaarigheid doet zich op omtrent de 

me- 


WAARE GEDAANTE DER AARDE 55 


metingen onder 45° breedte gedaan 5; 
die met de Paryfche metingen zeer wel 
overeenkomen , echter van Za Caille , 
wegens de nabyheid der gebergten van 
Perpignan niet goed gekeurd worden. 
My dunkt, dat Cavendish, Boscowich, 
La Caille, en Liesganig de aantrekken- 
de krachtder bergen, meer door de ana- 
logie, volgens de waarnemingen van den 
Heer Bouguer , dan door eigene waarne- 
mingen beweerd hebben. Evenwel be- 
hoorde men in zulke gewigtige gevallen 
niet naar enkele gisfingen te beflisfen. 


6 8. Schoon men met geene zekerheid 
bepaalen kan , hoe veel de geographi 
fche- aftronomifche metingen door de 
aantrekking der gebergten kunnen ver- 
anderd zyn, zo moesten echter die me- 
tingen, dewelke aan de gedachte aan- 
trekking niet onderworpen geweest zyn, 


„met elkander overeenftemmmen , indien 


de Figuur der aarde Zlliptisch is. Nu 
fchynen de graaden , gemeten onder den 
evenaar, in Hongaryen, tustchen Parys 
en Amiens, en in Lapland, aan geene be- 
letfelen der plaatfen bloot gefteld te zyn, 
dus moesten dezelve met elkander over- 
eenkomen, Los wy hebben gevonden 


Mm 4 65, 


552 JF. HENNERT OVER DE 


6 5, dat die drie laat{te graaden niet wel 
kunnen overeengebracht worden. Der- 
halven zoude men daar uit afleiden de 
irreguliere gedaante der aarde , indien 
‘er niet nog een middel over was, om 
die metingen door Correftien te verande- 
ren, en met elkander te doen overeen- 
komen. Maar hoe groot mag een mis- 
flag in de meting van een graad onder- 
{teld worden? De Heer Bouguer betuigt 
(Figure de la Terre pag. 6 & 7), dat 
men eenen misflag van 4” in het nemen 
der hoogten niet vermyden kan. Dus 
zoude ’er een misflag van 8” voor de 
hoogten van een ftar, aan de einden der 
Middagslyn genomen, in de geheele 
meting kunnen influipen. Nu was de 
uitgeftrektheid zyner metingen van 3 graa- 
den. Dus blyft ’er een misflag van #’ = 
22/voor een graad over. Waar uit men 
ziet, dat hoe uitgeftrekter de metingen 
zyn, hoe naauwkeuriger de lengte eens, 
graads bepaald kan worden, 

Om die reden kan men in de metin- 
gen van den Heer Bouguer wel berusten. 
Nu beantwoorden omtrent 16 toifen aan 
een boog van eene feconde. Dus zoude 
de grootíte dwaaling, uit de aftronomt- 
{che waarnemingen voortfpruitende, 42 

toi 


É 
hi 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 553 


toifen bedraagen. Verder oordeelt de 
Heer Bouguer, dat men, in het meten 
van eene diftantie van 6o franfche my- 
len of 3 graaden, naauwlyks ro toifen 
misfen kan, derhalven maar 3 of 4 toifen 
voor eenen graad. By gevolg zal de 
grootfte verbetering voor den graad on- 
der den evenaar van 46 toifên zyn. 

2) P. Liesganig heeft maar eene uit- 
geftrektheid van 1° 1}, onder de breed- 
te van 45° 47’ gemeten; hy heeft de an- 
plitude van dien boog maar uit vier waar- 
nemingen afgeleid, dus zoude?er gemak: 
kelyk een misflag van 5’ of 80 toifen 
kunnen plaats hebben; ftellende verder 
een misflag van ro toifen in het landme- 
ten, zo kan deze graad eene verbetering 
van go toifen verdraagen. 

3) De amplitude des boogs van den 
Meridaan tusfchen Parys en Amiens is 
ook maar van 1° 17, dus zoude men 
wegens dezelfde reden eene corredie 
van go toifen toelaaten, die wy maar op 
zo toifen, wegens de naauwkeurige me- 
tingen, zullen ftellen , 6 7. 

4) Men kan zonder fchroomin den 
Laplandfchen graad eene verbetering van 
go toifen toelaaten, dewyl de amplitude 
van den boog des Meridaans maar 57Y is, 


Mm 5 69. De 


554 JeF. HENNERT OVER DE 


6 9. De paalen der misflagen omtrent 
de vier genoemde graaden gefteld heb- 
bende, zal ik nu onderzoeken, hoe groo- 
ten mis{lag men voor ieder graad moet 
onderftellen, om die vier graaden tot 
eene en dezelfde Ellips overtebrengen. 
Men onderftelle A = 56753 = den ge- 
metenen graad onder den evenaar, de 
_ ecorretie =a, den waaren graad =a«, 

zois la= Ata. 

Men ftelle B = 56881 = den graad on- 
der 45° 47’, de corretie = b, de finus 
van 45° 47’ =R, zo verkrygt men Il. B4- 
b=atH3aDR:. 6 5. 

Men ftelle C = 57072 , de correftie = 
c‚definus van 49° 23’ =r, zo is III. C+ 
c=ad3aDr, 

Men ftelle eindelyk E = 57422, de 
correftie = e, finus 66° 20’ =2, zo is 
IV. E +ezat3aDe. 

Door middel van die vier Equatien 
kan men de onderlinge correftien, a,b, 
c, e bepaalen , en wel best op de volgen- 
de manier, Trekkende van elkander af 
de II en T equatien, verkrygt men 
V.B +b —A—-a=32 DR". Aftrek- 
kende de IH en IV equatien ‚zo heeft men 


_ VL Ede =C—c=3aDer—=3aDr 


Declende de VI. equatie door de V, zo 
komt 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 555 


komt ‘er E — C+ e Cr? 


B—-Atb—a Rt: 
Men ftelle e= fin, sen r = fin. Y, zo is 
er? =fin. y? — fin. y= (fin. £ fin. 
Y) Áin.s— fin.) =2 fin.(:t 7) Cof(e—7). 


a cof‚ (£ 17) fin. (£-) = ûn. (et 7) fin. 
(E- Y) (a). Men ftelle en NSI E08 


R? 
E-C4e-c=N(B-A)+N(b-a). Dus 
E-C-N(B-A)-N(b-a)=c-e. 
Door deze Equatie kan men, het ver- 
fchil van twee correftien b en a bepaald 
hebbende, het verfchil der twee overi- 
ge c en e ook bepaalen, en dus kan men 
de correCtien zelve volgens de aanmmer- 
kingen van $ 8. gemaklyker vinden. 


6 ro. Wy zullen nu aantoonen, hoe 
men, door middel. van de gevondene 
equatie, de correêtien der gemetene graa- 
den kan bepaalen. Men. berekene ten 
eerften door de Logarithmen de waardy 
van N. Nuis 
log. N loot) ee log. Re —= log, 
fin. (ey) +log. fin. (sf —Y)— 2log. R. 

=9; 


_ (@) Zie myne Elementa Aflronomiae pag. 4e 


556 JF. HENNERT OVER DE 


= 9; 7087107, dus N = 0, Srr4 of == 
Bygevolg verandert de gevondene’ equa- 
tie B. — C — N(B-— A) — N (b —a) 
=C=-e in de volgende 285 —-o,S5r 
(b—a)=c-—e, of 285 =c —e Ho, 
51 (ba). Op dat de fomme der 4 cor- 
reétien 285 bedrage, en om de, correc- 
tien zo klein als mogelyk is aantenemen , 
zo moet men de corretien e en a nega- 
tif tellen. Dus zullen de waare graaden 
door E —e en À — a in de plaats 
van E + e, en A + a moeten uitgedrukt 
worden, Waar uit volgt, dat de geme- 
tene graaden onder den evenaar en on- 
der den polus-cirkel moeten vermin- 
derd, maar de Hongarifche en Paryfche 
vermeerderd worden, het geen met de 
in6 5 opgegevene afdwaalingen wel over- 
eengebracht kân worden. Daar door zal 
ook de laatfte equatie in de volgende ver- 
anderen 285 = Cc +eto,51(b +a). 
Uit die equatie volgt, dat de correêtien 
b + a, grooter moeten zyn dan de cor- 
reêtienc Je, dewyl b Ja met gemul- 
tipliceerd is. Aangezien de voordeelige 
omftandigheden, in welke de. afmeting 
des graads onder den evenaar voltooid 
is, kan ik geene grootere correCtie, dan 
a —= 46 toifen, toelaaten. 6 8. Ond 

en- 


WAARE GEDAANTE DER AARDE, 557 


lende nu b== 160, zo heeft men 285 — 


0,51 (46 + 160) of 180= C Le. 


Dewyl nu de Paryfche graad waar- 
fchynlyker wyze naauwkeuriger geme- 
ten is dan de Noordfche; zo zal ik ftel- 
len e = 12oene=6o, Dus is de 
graad onder den Equator= A —-a= 56707 
4547’ br. == Bb 5704r 
49 2 =O C=57132 
6620’ — =E — e=37302 


SG rr. Om de onderlinge betrekking 
der vier onbekende Corre@lien beter na- 
tefpooren, en om de vier verbeterde graa- 
den tot een Ellips over te brengen, is 
het dienftelyk eene vierde equatie , maar 
drie onbekende behelzende, te gebrui- 
ken, om het getal der onbekende te ver- 
minderen , en de onderftellingen met 
meerder zekerheid te doen. 


Tot dit einde ftelle men A +-a in de 
plaats van & in de equatien 1. IT. HIL IV. 
6 9. Men deele equatie IJE, door egua- 
tie II, zo verkrygt men, 


Cc A-a TE dusb= (Cres Aa)? 
r: 


Bb-A-a Rt: 
JA +a—B, Verder deelende egua- 
tie 


558 J.F. HENNERT OVER DE 


tie IV door eguatie III, verkrygt men 


Bre-Aa=" Tus Desk Eie-Aa ADE. 
B-b-A-a Rr? ge 
vergelykende de twee waardyen van b, 
heeft men, 


(Ee- A-a)R:=(C4c-A-a)R:, dus 
ge : r: 
e=(C- A) H(c-a)+A-E Ha. Nu 
{? rr: 
Is2°= 1,45), duse=-206F-1,45 C-O, 454 

Ee 

Uit deze eguatie volgt, 

1) Dat de corredie e negatif is. 

2) Dat de corredie a moet negatif zyn, 
om de correctie e te verminderen,zo dat 
de equatie dus moet ftaan, e = — 206 
J- 1,45 CHo,45a VII. 

3) Dewyl het tweede deel der equatie 
maaf 0,45 a of ta behelst, zo doet de 
vermeerdeering van a weinig tot het ver- 
minderen van €. 

4) Maar de equatie, 1,45 c of 3 cbe- 
vattende, blykt , dat de vermeerdering 
van c veel tot vermindering van € by- 
draagt, | p 

5) Men kan egter de Correftie re 

a 


À 


ne 


Penh TE hennes vpe aci dE EE 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 559 


al te klein maken, anders zoude bal te 
groot worden, dewyl a en c moeten ge- 
ring zyn. Het welke uit de equatie 285 
=CHeto,51 (b da) 6 ro blykt, in de 
_ volgende veranderd zynde, b = 559 + 
1,96 (c He) —a. VIII, Door middel 
van deze equatie wordt de grootheid b 
gevonden. 


Wy zullen deze aanmerkingen door 
de volgende voorbeelden ophelderen. 


Men mag a niet grooter dan 46 ftel- 
len 6.8. 

Men ftelle c = 6o, zo vindt men e = 
— 99 voor den Noordfchen graad. 

Dus b = 559—1,96 (159) _—a= 201; 
voor den Hongarifchen graad, 

Het verfchil der aard-asfen of D 
vindt men door eene van de 4 equa- 
tien. Ó. zo. Zo is by voorbeeld D = 
Ee A +a 

3 (A —a) 

De graad onder den equator is = 
56707, de Hongarifche graad —= 57082, 
de Paryfche = 57132, de Noordfche = 
37323. 


6 12, Stellende als te voren a = 46; 
maar 


560 J.F. HENNERT OVER DE 


maar c= 50, 20 ise = — 1I4 en b == 
19, en D =O, 0042114 = she 


Dus de graad onder den equator = 
56707, de Hongarifche graad = 57072, 
de Paryfche = 57122, de Noordfche = 
57308, 


9 13. Stellende als te voren a = 46, 
maar C = 4O, ZO Se=z= == 128, cb == 
184, en D = 0,0041133 = se 


Men ziet uit deze drie onderftellingen , 
dat de) corredtie van den Hongarifchen 
graad niet. veel vermindert , maar dat 
daardoor de correttie van den Noord- 
fchen graad fterk vermeerdert. Daar- 
om zullen wy ’t ook maar by deze drie 
onderftelfingen laten. _ | 


6 14, Om nu in ftaat te zyn over die 
drie onderftellingen te oordeelen, heb- 
be ik de lengten der graaden, volgens 
de drie gevondene verfchillen der asfen 
of D door middel van de equatie # + 
3zaDr, ftellende « = 56707 , bere- 
kend, en in de volgende Tafel nederge- 
fteld. 

e' 


pl | Ge- 


WAARE GEDAANTE DER AARDE, 561 


Ge- [ Graa-j Ver- | Graa- | Ver- | Graa-f Ver= 


mete-f den fchil f den fchil | den | fchil 
ne voor voor voor 

graa- | De 5, D: 5 Dr 

den 


56753} 56707 | f 46} 56707, t 46| 56707|t 46 
57037 | 56918 | t 119| 56923 | t 114[ 56929 |T TOS 
56888 | 56986 | — 98 | 56093 | —1IO05 | 57000 f —1I2 
56979 | 57034 | — 55| 57040 | — ÓL | 57049 | — 7O 
57048 | 57039 |T 9| 57047| T I|57055f 7 
57069 | 57053 | 1Ó| 57062| tf 7|57070f— LI * 
57028 | 57056 | — 28| 57065 | — 37 | 57074| — 46 
56881 | 57065 | —184[ 57072 | —iOI | 57082 | —20OI 
57086 f 57102 | — IÓ[ 57IIL | — 25} 57121 — 35 
57072| 57112 | — 40| 57122 | — SO | 57132 | — ÓO 
57422| 57294| 1 128 | 57308 | t II4f 57323 || 99 


Somme | —103 — 187 —27/ 


Uit de vergelyking der uitkomften van 
de drie onderftellingen omtrent het aan- 
genomene verfchil der beide aard-asfen 
vloeijen deze gevolgen: 

i) Dat hoe minder de Caapfche en 
de Noordfche graaden van de Theorie 
of berekende graaden afdwaalen , hoe 
meer de Penfylvanifche en Hongarifche 
afdwaalen, Deze afdwaalingen zyn by 
de eerfte pofitif, by de andere negatif, 
dus tegen over elkander gefteld, 

2) Dat de Caap/cheen Noordfche graa- 
den minder van de Theorie verfchillen; 
naar maate het verfchil der aard-asfen 
“ZI, DEEL” Nn groo- 


562 J.F. HENNERT OVER DE 


grooter is, Het tegendeel heeft plaats 
omtrent den Amerikaanfchen en Noord- 
fchen graad, 

3) Dat de overige zeven graaden beter 
met een Ellips, wiens asfen minder van 
elkander verfchillen , overeenkomen. Het 
welke ook uit de fomme aller verfchil- 
len blykt, dewelke maar — 103 uit- 
. maakt voor D = 4, en — 277 geeft 
voor D = 

4) Vergelykende de verfchillen tus- 
fchen de berekende en gemetene graa- 
den met die, welke wy 65 uit de eigen- 
fchappen der Ellips, (waar van het ver- 
fchil der asfen , zonder corretie der graa- 
den, D= 4 was) afgeleid hebben, zal 
men vinden, dat, onder de laatfte onder- 
{tellingen der asfen , die van D = , 


met de eerfte onderftelling van D = + 


het best overeenkomt, en dat ook de 
Noordfche graad beter met gene, dan 
met deze onderftelling overeenftemt. 

5) Dus alles wel overwegende, komt 
het my voor, dat indien men eene Z}- 
liptifche gedaante aan de aarde wil toe- 
fchryven, men het naaste aan de waar« 
heid. komt, onderftellende den graad 
onder den evenaar = 56707 toifens 

en het verfchil der asfen = & of = 
| | Oo, 0041133: 


vna edrat nd 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 563 


0, 0041133. Uitgezonderd den Hongari- 
fchen graad, zoude men die overige nog 
al kunnen doen te famen gaan. Het 
verfchil omtrent den Penfywanifchen 
graad, - 98 toifen ‚is volgens den Mylord 
Cavendish niet onwaarfchynlyk. 6. 6. 
De verfchillen van 119 en 128 toifen; 
omtrent de Caapfche en Noordfche graa- 
den, geven eenen misflag van 7’ in de 
meting der hoogten te kennen, welke 
misflag zelfs volgens den Heer Bouguer 
niet te groot is, en wel door het ver- 
deelen over eene amplitude van 2 of 3 
graaden kan verminderd worden, Nu 
is de amplitude van de Caapfche me- 
ting maar 1° 13, endie van den MNoord- 
Jchen graad flegs van 57“, bygevolg een 
misflag van roo toifen, ten opzigte van 
de aftronomifche delden ‚ omtrent die 
metingen wel konde plaats hebben. *tIs 
zeer aanmerkelyk, dat de graaden tus- 
fchen 43° tot 49°: breedte, behalven den 
Hongarifchen graad, zelfs volgens ver- 
fcheidene onderftellingen berekend , zeer 
wel met elkander overeenkomen, waar 
uit volgt, dat deze zes graaden naauw- 
keuriger dan de overige zyn gemeten; 
of dat de gedaante der aarde, daarom- 
ftreeks, zeer regulier moet zyn. 
Nn 2 6. 15. 


564 JeF. HENNERT OVER DE 


_6 15. Eer wy tot andere befpiegelin- 
gen over de irregulariteiten der gedaan- 
te van de aarde overgaan, zullen wy de 
zekerheid van onze laatfte onderftelling 
nog op eene andere manier ter toets 
brengen, Wy zullen namentlyk, uitde 
aangenomene figuur der aarde, den ee- 
nigen graad der lengte, onder de breed- 
te van 43° 32’ door Casfini en la Caille, in 
Vrankryk, in het jaar 1739 gemeten (a), 
door rekening afleiden, om te kunnen 
oordeelen, of de aarde met een lighaam , 
het welke door de omwenteling eener 
Ellips om de kleine as geboren wordt, 
kan vergeleken worden. Men heeft be- 
wezen , dat de graad des Meridiaans on- 
der de breedte van 54° 44’ gelvk is (b) 
aan den graad des evenaars. De lengte 
van den graad des Meridiaans is = « + 
34 Dr, of onderftellende, a = 56707 
en D= o, 0041132, zo is een graad des 
Meridiaans = 56707 + 7oo r*, en de 
graad des Meridiaans voor de breedte 
van 54° 44’ = 57173 gelyk aan den 
graad des evenaars. Men ftelle dezen 
graad = b, den cofinus der breedte = c, 

en 


(a) Degré du Meridien entre Paris &* Amiens, 
(b) Zie myne Elementa Affronomie $. 273 of LU= 
LOFS befchouwing des Aardkloots, $. 30. 


ie pn 
art an OE ne ee 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 565 


en deszelfs finus = r, zo is bewezen 
(c), dat de lengte van een graad eens 
parallel-cirkels of graad der lengte is 
= be + Dber:, Zo vindt men, dat 
de graad des parallel-cirkels van 43° 32’ 
is=41531t0ifen, die volgens de metingen 
41618 toifen bedraagt. Het verfchil van 
87 toifen is te klein, om daar uit iets ten 
nadeele van de aangenomene figuur der 
aarde te kunnen befluiten. Men behoeft 
niet zo naauwkeurig de breedten tot de 
metingen der parallel-graaden te bepaa- 
len „als welhet verfchil der Meridiaanen 
of lengten. Dewyl men nu door het 
waarnemen der hemelfche verfchynfelen 
de lengten naauwlyks op 6’ weten kan, 
zo hebben die fchrandere Franfche Aca- 
demisten een bekwaamer middel uitge- 
dacht, om het verfchil der lengten van 
niet verre afgelegene plaatfen te bepaa- 
len; zy hebben op een van de paa- 
len hunner metingen, welke gebergten 
waren, een klomp buskruid aangefto-- 
ken, terwyl een Aftronomist op ieder 
van die gebergten den tyd van het op- 
gaan des aangeftoken buskruids naar ee- 
ne welgeregelde Pendule waarnam. Nu 

Nn 3 wordt 


„(c) Zie myne Elementa Aftronomie, $.279. Of Lu- 


LOFSs $. 38. 


566 Je Fe. HENNERT OVER DE 


wordt het licht op eenen afltand van 40 
mylen in een oogenblik voortgeplant, 
dus was het onderfcheid der beide waar- 
genomene tyden gelyk aan het verfchil 
der Meridiaanen van de paalen der ge- 
daane metingen, Deze tyd bedroeg 7’ 
333’, dus was de gemeten parallel-boog 
van 1° 53’ 19’. „Een boog van een fe- 
conde bedraagt 11: #oifen op dezen pa- 
rallel-cirkel , dus 87 zoifen beflaan eenen 
boog van 8 feconden, Nu wordt een 
boog van 15’ in den tyd van eene fecon- 
de, door de dagelykíche beweging des 
hemels, befchreven , bygevolg 173 #oifen 
op dezen parallel-cirkel. Derhalven kan 
het verfchil van 87 == "# toifen uit een 
misflag van & feconde tyds in de waarne- 
mingen ontftaan zyn, Nu verfchillen 
de vier waarnemingen, uit welke men 
het onderfcheid der Meridiaanen afge- 
leid heeft, om 1: feconde; dus de ampli- 
tude van de gemetene boog van 2 graa- 
den zynde, zoude ‘er een dwaaling van 
3feconde tyds woor eenen graad kun- 
nen plaats hebben, Waar uit blykt, 
dat het gevondene verfchil van 87 toifen 
zo niet tot voordeel, ten minften niet 
tot nadeel van de onderftelde Zl/ipsifche 
gedaante der aarde kan ftrekken. 5. 16 

, 10, 


ende DEET 


enteren 


| 
| 
| 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 567 


6. 16. Dewyl alle de gemetene graa“ 
den met de Zlliptifche figuur niet naauw- 
keurig genoeg overeenkomen, zoude 
men kunnen met regt ter Overweginge 
brengen, of het niet mooglyk was, de 
gemetene graaden volgens eene Zypo- 
thefe, die van de regulariteit der Zliipti- 
fehe. gedaante afwykt, te doen overeen- 
ftemmen. De Heer Bouguer is reeds 
van gedachten geweest, dat de aarde 
geen Llliptisch lighaam is, dewyl hy 
den Paryfchen en Noordfchen graad niet 
met dien, welken hy onder den evenaar 
gemeten hadde, kon overeenbrengen. Hy 
vondt, dat de verfchillen dier graaden 
niet als de vierkanten van de finus der 
breedten , volgens de natuur der Zllips, 
maar alsde vierde machten dier finustoe- 
namen. Deze onderftelling verkreeg ten 
tyde van den Heer Bouguer veel. waar- 
fchynlykheid , maar zy ftrookt nualthans 
niet met de naderhand gedaane aard-me- 
tingen, gelyk ik zo aanftonds zal aantooe 
nen. Daarom verwondere ik my zeer, 
dat de Heer de La Lande zo veel ophef 
van die onderftelling , zelfs in de nieuwe 
uitgave van zyne Affronomie „ maakt, 
Het verfchil tusfchen den Noordfchen 
en in graad is = 57422 — 


n4 56753 


568 JF. HENNERT OVER DE 


56753 = 669. Men ftelle r = finus van 
eene gegevene breedte, en x = het ver- 
fchil tusfchen den gezochten en den Pe- 
ruviaanfchen graad, Zo volgt, uit de 
Hypothefe des Heeren Bouguer, dat (fin. 
66° 20')*: 669 =r*: x, of dus de loga- 
rithmen „gebruikende, vindt men log. 
Xx = 4 log. r + log, og Dad geerd 
20’ == 4 log. r 4- 2, 9780409. olgens 
deze ele hebbe a rn 
tafel berekend, 


Breedten gemetene graaden verfchil= 
graaden volgens len 
Bouguer 
33° 167 57037 56829 T 208 
39° 12/ 565888 56904 — 16 
3° 56079 56959 f_20 
MD 57048 56966 t 82 
44° 44 57069 56086 1 83 
45° 57028 56990 1-38 
45° 47’ 56S8r 57004 — 123 
46° 43’ 57086 57056 | 30n 
49° 23’ 57072 57069 Tr 


Het blykt by den eerften opflag, dat 
deze Hypothefe minder aan het oogmerk 
voldoet, dan de Elliptifche; dewyl 1)de 
Caapfche graad een ongelyk grooter ver- 
{chil uitlevert, dan wy door middel van 
de Ellips gevonden hebben, 2) Het ver- 
{chil omtrent den Hongarifchen wan 

00 


WAARE GEDAANTE DER AARDE, 569 


ook zo fterk niet verminderd, om aan 
die onderftelling een meerder gezag by 
te zetten, En ten 3) die aanmerkelyke 
overeenftemming onder de graaden tus- 
fchen 43° en 49° breedte wordt.hier 
grootlyks gekrenkt. 


6. 17. Ik zal, door middel van de 
Methode der interpolatie, eene ftelkundi- 
ge formule, tot het berekenen der graa- 
den des Meridiaans, opftellen , dewyl 
men zich met veel nuttigheid van dezen 
weg bedienen kan, wanneer het moei- 
yk valt de verfchynfelen of de proef- 
nemingen tot een algemeene wet over- 
tebrengen. 

Men verbeelde zich eene kromme lyn 
PY , wiensasis AO, (Fig. IL.) op wel- 
ke het begin der abfcisfen by A is. Men 
trekke de ordinaaten AP, BQ enz. De 
abfcisfen AB, AC, of x, fteilen de fi- 
nus der- breedten voor, de ordinaaten 
AP, BQ enz. beteekenen de lengten 
der graaden. Men kan ook de kromme 
lyn op eene bekwaamere manier dus be- 
paalen. Men trekke PL met AO pa- 
rallel, zo blyven de abfcisfen PM, PT, 
PN = de abfcisfen AB, AD, AC. 
Maar de ordinaaten QM, ST enz. 


n 5 zul- 


5jo JF. HENNERT OVER DE 


zullen nu beteekenen de verfchillen tus- 
fchen een gegeven graad, en den graad 
onder den equator, dewyl de abfcisfe 
x of de finus der breedte is =o by A, 
zo is.de ordinaate AP = de graad onder 
den evenaar, Nuis QM =OQOB=—= 
AP, en ST =SD— AP,dus blykt 
het gezegde. Laat ons dan de kromme 
Iyn PY ten opzigte van den as PL 
befchouwen, Men noeme y, de ordi- 
naaten QM, ST enz. Ik zegge dat de 
equatie dier kromme lyn deze gedaan- 
te, y = Ax? J Bx‘ kan hebben. 

1). Dewyl het begin der abfcisfen P op 
de kromme lyn valt, dus zynde x= 0, 
moet y = 0 Zyn. 

2). Dewyl men by mangel van waar- 
nemingen nog niet beflisfen kan , dat het 
. Zuidlyke halfrond der aarde van een 
verfchillende gedaanteis van het Noord- 
lyke ; zo moet men den tak der kromme 
lyn PY , tot de Noordlyke graaden bee 
treklyk, gelyk ftellen aan den tak Pgr, 
tot de Zuidlyke graaden behoorende. 
Derhalven moeten de ab/cisfen x tot eve- 
ne machten verheven zyn, dewyl dus de 
equatie der kromme lyn niet verandert, 
ftellende x pofiif of negatif. Om nu 
voor ieder breedte of derzelver finus 4 

Oo 


WAARE GEDAANTE DER AARDE, 57I 


of PT, de daar toe behoorende ordinaate 
ST =y, of het verfchil tusfchen den 
gezochten graad en den graad onder den _ 
evenaar te vinden, moet men de onbe- 

aalde grootheden A en B-bepaalen, 
has welke door middel van twee equati- 


__en of twee gemetene graaden gefchieden 


kan. Men onderftelle den finus der 
breedte PM of x=a, en het verfchil 
der graaden, QM of g = a, zo heeft 
men, &= Àa* + Ba’, Î. 

Verders onderftelle men een finus van 
eene andere breedte of b=x=PN, 
en het verfchil der graaden RN of y=ô. 
zo is B —= Ab: + Bb‘ II. Uit de ver- 
gelyking van deze twee equatien worden 
de grootheden, A en B, afgeleid, na- 


ub? — fp af 
mentlyk, A= & ben 
b? — 4? 
B — a 
Bb # _ ‚ Dus  vetandert 
b? REEDS a? 
zich de algemeene equatie in deze; 
ab? — fa? B — @ 
y= ils, Re rl er at oe 
b: _—_ 2 De a: 


Ó. 18. 


572 J.F. HENNERT OVER DE 


G. 18. Om deze equatie op de ge- 
daante der aarde toe te pasfen, en daar 
door de lengten der graaden ten naauw- 
keurigften te vinden, hebbe ik na ver- 
fcheidene proeven geoordeeld, dat men 
de coëfficienten van. x* en x* uit de geme- 
tene graaden in Pen/ylvania en in Lap- 
land ten veiligften kan afleiden, vermits 
men den graad onder den evenaar = 
56750, den Penfylwanifchen = 56939; 
en den Noordfchen = 57367 ftelt. 

Bygevolg heeft men « = 56939 — 
56750 = 189, en S= 57367 — 56750 
= 617. Verder is a = fin, 39° 12’ en b=z= 
fin. 66° 20’. Men moet zich erinneren, 
dat b: — a? = fin. (66° 20’ + 39° 12) 
X fin. (66° 20’ — 39° 12’) 6.9, dus de 
logarithmen gebruikende, heeft men 
log. (b: — a°) = log. fin. 105° 32 + 
log fin, 27° 8’ =g, 6428650. Dus A= 
237, en B= 596. Bygevolg y = 237 x? 
+ 596 x*, dus zal een graad des Meridi- 
aans zyn = 56750 + 237 X° + 596 X% 
Volgens deze formule hebbe ik de vol- 
gende graaden berekend. 


Breed- 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 573 


Breedten gemete- bereken- verfchil 
ne graa- de graa- 
den den 

5 56753 56750 | 3 
33° 18! 57037 56876 IÓr 
39° 12 56888 56039 ESE 
43° 56979 "56992 = 13 
Agen31’. 57048 56998 Ï 50 
44° 44 57069 57016 53 
45° 57028 57012 T 16 
45°.47' 56881 57028 — 147 
48° 43 57086 57080 Tad 
49° 23’ 57072 57086 — 14 
66° 20’ 57422 57367 Hess 


G. 19. Vergelykende de uitkomften 
van deze onze onderftelling met die van 
Bouguer , 9. 16, is het zonder tegen- 
fpraak, dat onze formule veel nader by 
de waarheid komt. 

2). Men zal ook bemerken, dat onze 
Hypothefe voldoender is dan de El/ipti- 
Jche in 9. 14 voorgefteld. 

Indien men een verfchil van 6o toifen, 
het welke naauwlyks uit een feil van 4 
feconden in het meten der hoogten ont- 
{taan kan, Ó. 1, voor niet nadeelig aan 
de Theorie toeftaat, dus de berekende 
graaden, die minder dan 6o toifen van 
de gemetene verfchillen, kunnen ook 
met de Theorie niet tegenftrydig zyn. 
Nu vindt men, volgens de Agee 


574 Je F. HENNERT OVER DE 


Hypothefis, vier. graaden, en volgens 
de onze maar twee graaden onder de 
elf, dewelke meer dan 6o toifen van de 
gemetene verfchillen, dus zoude onze 
onderftelling nog eens zo waarfchynlyk 
zyn als de Elliptifche. 

Indien men hu deze aanmerking met 
dein 66. 3, 4, 14 gezegden vergelykt , 
zal men niet, met eenen hoogen graad 
van waarfchynlykheid, durven beflisfen , 
dat de gedaante der aarde van een vol- 
maakt Llliptisch knolrond merkelyk af- 
wykt? Ja dat de irregulariteit der aarde 
onder fommige breedten zeer groot moet 
zyn, byzonder onder 33° en 46° breed- 
te, dewyl de graaden van deze breedten 
niet eens door de Methode der inter pola- 
tie kunnen ten naasten by gevonden wor- 
den. Men kan, myns oordeels, niets 
beflisfende omtrent die twee merkelyke 
irregulariteiten des aardbols ftellen , alvo- 
rens men niet 1) meerdere graaden in het 
zuidlyke gedeelte zal gemeten hebben, 
om te weten, of het zuidlyke halfrond 
niet van een andere gedaante is dan het 
noordlyke. «De Caapfche graad geeft 
aanleiding tot deze gisfing , of men moes- 
te de meting van dien graad van nieuw 
af aan onderzoeken, 

2). De 


WAARE GEDAANTE DER AARDE. 575 


2). De Hongarifche graad is verdagt 
minder naauwkeurig te zyn, en behoef: 
de derhalven hermeten te worden. 9. 12; 
Zoude men dus eenen grooten misflag 
ontdekken, zo zal niet de Zlliptifche, 
doch onze Hypothefe meer daar door 
winnen. 


Dewyl men nu nog in onzekerheid 
omtrent de waare gedaante der aarde 
blyft, zal ik in eene volgende verhande- 
ling onderzoeken, of deze onzekerheid 
zoo groot is, dat daar uit voor de Geo- 
graphie en Aftronomie misflagen van be- 
lang kunnen voortfpruiten, 


Utrecht den 3 Septem= 
ber 1772. 


NB, De twee Figuuren, waar op de Schryverin 
deze Verhandeling wyst, zullen te vinden 
zyn by Deszelfs volgende Verhandeling, 
welke ín ’t IV Deel zal geplaatst worden. 


Nl 
ss UF Ce UF a 
ERNA KE 


TOT 


Bladze 576 
Bi Baai Broi 


Vv AN 
j LE FRANCQ VAN BERKHEY 
A A N 


SOB, BAST Ed 


MED. DOCT. 


OVER EEN HARD GESCHAALD EY VAN 
EEN ZEE-HOOR Ne 


id 


5 
NTL DEN EEN AEN AE 


Zeer Geleerde Heer ! 


k behoeve UE. niet te herhaalen, het 

geen UE. wegens de geboorten der 
zee-dieren der geleerde waereld hebt me- 
degedeeld; het is UE, niet onbekend, 
hoe eenige onzer inlandfche zee-hoor- 
nen in een vliezigen gekamerden eijer- 
{tok geboren worden, zoo als van de 
wulk bekend is, en door den Heer No 
ZEMAN in de uitgezogte verhandelin- 
gen ook afgebeeld is, Veel minder is 


J-LE FR. V, BERKHEY OVER EZ. 57 


UE. onbewust, hoe door onzen zw AM- 
MERDAM befchreven is, hoe de vliezi- 


ge eijeren der hoornflakken ontftaan ; dit 


alles is voorzeker, zeer geleerde Heer, 
aan uwe kunde niet ontfnapt, en, zoo 
ik nedrig erken, myne aandagt niet ont- 
vloden, Maar, hoe wonderlyk is de na- 
tuur in haare veranderingen! zoud.gy, 
geleerde Heer, gelooven, dat eene 
hoornflak in een hardgefchaald. eij 
voortteelt? hebt gy ooit iets dergelyks 
onder uw keurig oog gehad? ik voor 
my-bekenne van neen! zie hier echter 
een aanmerkelyk voorbeeld, benevens 
het beknopt verhaal van alles, wat ik ’er 
van weet, 

‚Voor ruim een half jaar geleden:by 
myn vriend, den Heer Joan. Coenraad 
Brand, huisvestende , en naar gewoonte 
het fraaije kabinet hoornen en fchelpen 
bezigtigende , en de nieuwe Conquesten 
(om het woord der liefhebbers te ge- 
bruiken) befchouwende „ vertoonde my 
zyn. Ed. neef de Heer f, Lodewyk Wes- 
demann, een ovaal platrondeij, zoo vals 
in de nevensgaande afteekening „ Fig: A; 
zig natuurlyk van grootte opdoet. Die 
Heer my vragende of dit voorwerp my 
bekend was? antwoordde ik, dat ik het 
JI, DEEL. Oo aan- 


578 Je LE FR VAN BERKHEY OVER 


aanzag voor een hardfchaalig, of liever 
verhard flangen of hagedis cij; als ko- 
mende volmaakt daar mede overeen, 
„Dan hoe verbaasd {tond ik, toen hy my 
een tweede dergelyk eij opengebroken 
vertoonde, ‘en ik daarin ontdekte een 
gefchaalden hoorn, die den omtrek van 
de eijerfchaal „geheel befloeg, zoo als 
Fis, B vertoont. Ik verzogt dien Heer, 
of hy een derde (want meer dan drie be- 
zat’er dieHeer niet van) wilde openbree- 
ken; Het gefchiedde op myn verzoek „en 
ziet ’er vertoonde zig eene eenfchaalige 
hoorn, welkers gedaante’ dadelyk die 
vaneen zoogenaamden Belhoorn , of zoo- 
genaamden kaapfchen ezel vertoonde. 
Althans hy behoort onder dit geflagt: 
duidelyk ontdekten zig overal langwer- 
pige ribbetjes „, de draay beftond uit vier 
rondagtig fpits eindigende wentelingen, 
de mond was wyd, en beflaat, met de on- 
derfte wentel, het grootfte gedeelte van 
den hoorn, zonder eenige indrukzels aan 
den inflag; alles ín diervoegen zoo als 
het in Fig. C zeer accuraat getroffen zig 
vertoont, benevens de fchaal waar in 
_de hoorn is opgefloten, Dit zeldzaame 
ftukje boezemde my, ik weet niet welke, 
twyffelingenin „zoo als die, welke wy als 
dish na: 


HET EIJ VAN EEN ZEE-HOORN. 579 


natuurkundigen dikwerf ondervinden , als 
de natuur ons iets ongemeens, en voor 
ons onbekend, aanbied : ik twyffelde 
eerst, of de konst en de bedriegery hier 
niet iets hadden uitgedagt, omde liefheb- 
bers van hoornen en fchelpen eenig ver- 
digtzel duur te verkoopen; eene konst- 
greep die maar al te veel plaats heeft: 
dan herdenkende, dat de winzugt zel- 
den in het waare der natuur indringt, 
verliet ik dra dit denkbeeld, en wel by- 
zonder daarom, om dat myn vriend; 
op wiens trouwe in dit ftuk ik volkomen 
aan kon, my berigtte, dat zyn oom, de 
Heer Brand, aan alle kapiteins en fchip- 
pers, tot zynen koophandel betreklyk;, 
last gaf, om al het geen zy in den fmaak 
van zeegewasfen ontdekten, hem ter 
hand te ftellen, en dat vervolgens zeker 
fchipper van Surinamen deze eijers me- 
degebragt had, Tot dus verre dan vol 
daan, liet ik het op myn eigen oog aan- 
komen, en ik verzogt eenige fchelfers 
der fchaal, dewelke ik door het vergroot- 
glas befchouwde, waar in ik dan dat ge- 
wigtig en beflisfend teeken van de po- 
rien ‘in een hard gefchaald eij volko- 
men ontdekte , benevens een aankle- 
vend vlies aan de fchaal, des ik geenzns 
LOO O2 aan 


580 jJ. LE FR. VAN BERKHEY OVER 


aan de natuur der zaake twyffelde , te 
meer, daar de dunne fchaal der hoorn- 
flek zelve dermate dun en teder was, 
dat geen ’s menfchen hand hier toe kon- 
de medewerken. Zie daar, zeer geleer- 
de Heer, het verhaal van dit ftuk, en 
deze nevensgaande teekening , die ik aan 
UE., als regt bekwaam tot derzelver 
beoordeeling, gulhartig aanbiede, Wat 
dunkt UE, geleerde vriend, is de natuur 
niet wonderlyk? eene hoornflek derma- 
te eijerbafend, dat zy hardgefchaalde 
eijers voortbrengt? is dit eij zoodanig 
gebaard? is het dus buiten den cijerftok 
aangegroeid? word het eerst week afge- 
fcheiden en daarna hard? Ik weet het 
niet! en waarfchynlyk moeten wy ge- 
duld oefenen tot nader ontdekking ; ik 
voor my ben te vrede, met het geen ik 
nu weet en dagelyks ondervinde, dat 
namelyk de natuur onze fterkíte be- 
paalingen, door een enkel voorwerp, te 
leur ftelt. Ik zou veele aanmerkingen 
op dit ftuk kunnen maaken , dan moge- 
lyk veele gisfingen; vernoeg UE. dan, 
zeer geleerde Heer, met dit geringe be- 
rigt: te veel maakt verwarring: vind 
UE. *t goed aan Uwe Maatfchappye 


mede te deelen, {taat UE, vry: ik 
voor 


Nn 


HET EIJ VAN EEN ZEE-HOORM. 581 
voor my zende het aan UE., om rede- 
nen UE. gemeld: de uitleg der figuur 
gaat hier by. 

Ik ben ongeveinsd 
| Zeer geleerde Heer! 
UWE Dienstvaardige 


Dienaar - 


F. LE FRANCQ VAN BERKHEL 


Oo 3 VER: 


VERKLAARING 


VAN DE 


APF T EEKE NT NEG. 


Fig. 4. 


Fig. B. 


Fig. C. 


Eeneafbeelding van een porieus hard 
gefchaald eij, inhoudende eene een- 
fchaalige hoornflek ,‚ van de oevers 
van Surinamen , waar in zig eenige 
zwarte vlekjes opdoen. 


De fchaal van een dergelyk eij, half 
afgepeld, met den hoorn daar in om- 
vat: 

aa. de eijerfchaal. 

bb. de hoornflek aan zyn bolle zyde. 


Een derde dergelyk eij, perpendicu- 
lair afgepeld, vertoonende in zyne 
fchaal a de holle zyde der hoornflek 
b. met de mondopening derzelve, en 
aanduidende het kentecken van een 
Buccinum globofum , of Belhoorn, 
ook wel genaamd kaapfche ezel, 
by j. T. KLEIN Tentam. Method. 
Oftracologice zeer accuraat afgebeeld. 
Tab. III. Fig. Go., welke hoorn het 


„waarfchynlyk is. 


ECHI- 


Herkhand: van LZeeunydh Cercojdhag, 2, 


{ 


ht nr eer 


Ed 
Ei 


_Bladz. 583 
ECHITES SEMIDIGYNA, 


Nova plantae fpecies ex America, cujus 
defcriptionem atque iconem Hlluftrisfi- 
mae Socieigti fcientiarum Zelanticae , 
gua par est reverentia, offert 


PETRUS IONAS BERGIUS, 


Med. Doct. Hift. Nat. et Pharm. Profef]. 
Stockh. Reg. Colleg. med. Asfesfor. Acade- 
miar. et Societatum Caefar. Nat. Curiof. 
Stockh., Nidiof:, Zellenf., Zelan= 
dicae, Helvweticae et Philadelphi- 
cae Americ. Membrum. 


tantum decoris, tantum dignitatis, 


QQ mihi, adhuc prorfus immerenti, 
Oo 4 ad- 


NSSSSSSISSSSISSISISISSISH 


ECHITES SEMIDIGYNA, 


Een nieuwe foort van een Americaanfche plant, 
befchreven en afgebeeld door 


PP J- BERGIDUS, 


e aanzienelyke Zeeuwfche Maatfchappy, te, 
Vlisfingen in grooten bloey zynde Ween, 
fchoon 


584 P. LL BERGIUS DE 


adjunxit, alma focietas, quae Vlisfingae 
jam maxime floret, Zelandica, ut in fo- 
dalitium fuum me cooptaverit, id fibi vi- 
cisfim merito et optimo jure poftulare po- 
test, ut me diligentéem exhibeam confor- 
tem gloriofi illius, in quo ea ipfa verfa- 
tur, laboris. Neque vero alia ratione 
melius aninrum meum in eandem expri- 
mere potero gratisfimum. Proinde quo- 
que, abjeéta omni mora et procraftina- 
tione, primo jam progresfu, accuratam 
novae plantae Americanae mitto defcri- 
tionem, fidamque iconem, in quaeftu 
read fi tantillam fymbolam accep- 

tam atque complacitam intellexero, 
Inter plurima, quae recentiori aevo 
con- 


SSSSIS SSS 


fchoon tot nu toe gantsch onverdiend, de eer heeft 
aangedaan van my tot haare gemeenfchav toe te la- 
ten, kan ook met het hoogfte recht van my vorde- 
ren, dat ik naarftig deel neme in den loflyken arbeid, 
waar in zy zelve onledig is. Ook zal ik op geene 
andere wyze myne dankbaarheid beter aan dezelve 
konnen bewyzen. Uit dien hoofde dan zende ik, 
zonder eenig uitftel, de befchryving en getrouwe 
afteekeníing van eene nieuwe Americaanfche plant, 
zullende het voor gewin rekenen, als ik verneme, 
ie myn geringe arbeid voor aangenaam is gehou- 

en. 
Onder de meenigvuldige geflachten der dn rf 
ie 


ECHITE SEMIDIGYNA. 585 


conftituta funt, plantarum genera, ad. 
modum pauca funt, quae tanta fe com- 
mendant fpecierum copia, atque illud, 
quod Cl. BRO W NE primus condidit, 
Echitis genus. fte quidem non nifi 
unicam eidem generi adfignavit fpeciem, 
fed Cl. JACQUIN, itidem ex Americana 
peregrinatione redux, ita numerum ípe- 
cierum auxit, ut ad ‘decadem exfurge- 
ret, cui quidem postmodum IÌl, a. Lin- 
Né unam demfit, in editione ultima fy- 
ftematis Naturae, ZEchiten nempe fean- 
dentemì , ast binas alias ibidem adftruxit, 
caudatam nimirum et fcholarem. _Nihi- 
lo tamen minus hocce genus nondum 

Oo 5 omni- 


die in latere tyden zyn vastgefteld, zyn ’er zeer 
weinige , welke zich door een zoo groot getal 
van foorten aanpryzen, als het geflacht van de 
Echites, tgeen BROWNE eerst gevonden en be- 
fchreven heeft, Deze heeft wel maar ééne foort 
van dit geflacht aangeteekend, doch JACQUIN» 
van zyne reize door America ook wedergekeerd 
zynde, bracht deszelfs foorten tot een tiental, 
waar van LINNZEUS, in de laatfte uitgave van 
zyn Syffema Nature, wel eene foort heeft uitge 
monfterd, te weten de Echites Scandens, maar Hy 
heeft ’er teffens twee andere bvgevoegd, namelyk 
de Echites caudata en fcholaris. Evenwel denke ik, 
dat dit geflacht in alle zyne foorten noch niet ge= 

noeg 


586 OP. L BERGIUS DE 


omnibus fuis fpeciebus rite expletum au- 
tumo, qui plantam ipfe posfideo, certo 
certius ad illud pertinentem, ab omni- 
bus autem dudum cognitis fpeciebus fa- 
tis abludentem. Et quia hanc botanicis 
omnino gratam fore arbitror , utpote 
quae nondum ufpiam depiéta nedum ver- 
bo memorata exftat, idcirco eam apte 
defcribere idoneaque icone, illuftrare o- 
“perae mihi pretium vifum, ne cum quo- 
dam errore ad eorum notitiam perveni- 
ret, Enim vero habet haecce planta id 
apprime memorabile, quod ftylum ge- 
rat ad bafin prorfus bifidum, quam qui- 
dem novam rem neque ipfe in ulla un- 

quam 


SSISESSSSS 


noeg bekendis. Ik zelf bezitte eene plant, wel- 
ke tot dat geflacht buiten tegenfpraak behoort, maar 
van alle tot nu toe bekende foorten genoegzaam 
onderfcheiden is, En nademaal ik denke dat dezelve „ 
als noch nergens afgeteekend of zelfs vermeld zyn- 
de, den kKruidkundigen niet onaangenaam zal we= 
zen, is ’t my der moeite waardig voorgekomen 
dezelve behoorlyk te befchryven, en met eene 
goede afbeelding te verfieren, op dat zv niet ge= 
brekkelyk tot hunne kennis gebracht worde. 

In deze plant is byzonder aanmerkelyk , dat 
haar Styltje tot onderen toe in tween gefplitst 
Zy, ’twelk ik nooit te voren in eenige plant heb 
gezien, en ’tgeen ik niet weet dat door ie 

er 


ECHITE SEMIDIGYNA. 587 


quam antea animadverti planta, nec a 


gquoquam botanicorum vidi obfervatum ; 
hanc proinde rem in adjeêta icone feor- 
fim quodammodo exprimendam curavi, 
Ego novam hanc Zchiten ex egregia jam 
depromo plantarum colleêtione, quam 
adeptus fum a contefraneo meo Cl, Ro» 
LANDER, ex Surinamo ante tria fere 
luftra redeunte, ubi per novem menfes 
in legendis immo et examinandis plantis 
multam et indefesfam pofuerat operam. 
_ Quod ad iconem attinet, ea non minus 
naturalem plantae magnitudinem, quam 
exaétam, quoad in ficco fpecimine fieri 
potuit , formam habitumque ei 
e 


SSSSSISSSS 


der kruidkundigen is waargenomen, waarom ik 
deze nieuwigheid in de bygaande afbeelding eenig= 
zins heb doen afmaalen. 

Deze nieuwe Echites ontleene ik nu uit de voor= 
treffelyvke verzameling van planten, welke ik heb 
gekregen van mynen landsgenoot RÓLANDER, 
die voor omtrent vyftien jaaren uit Swrinamen is te 
rug gekomen, daar hy den tyd van negen maanden 
eenen onvermoeiden arbeid befteed hadt in het 
opzamelen en onderzoeken der planten. 

Belangende de afteekening, dezelve vertoont 
zoo wel de natuurlyke grootte der plant, als haare 
neauwkeurige gedaante en houding , voor zoo veel 
zulks in een gedroogd ftaaltje heeft konnen ge- 
fchieden. 

Maar 


588 P. L BERGIUS DE 


Sed confero me ad ipfam defcriptio- 
nem. 


ECW AE PAB B 


IL. EecHires (Semidigyna) floribus 
oppofite racemofis, {tylo inferne bifido, 
foliis ovato-oblongis utrinque attenuatis. 

Habitat in Surinamo. 

DESCR. Caulis fruticofus. Rami lon- 
gi, teretes, volubiles, ftriato-rugofi, #v- 
lia oppofita, quinque pollicaria, ovato- 
oblonga, utrinque attenuata, acuta, u- 
trinque glabra, nervofa : nervis ige 

8 je 


SISISISSISISISS 
Maar ik ga over tot de befchryving zelve. 


BOA rt 1 ES, 


IL. ECHITES Semidieyna met een bloemfteng, 
daar de bloemen aan kleine takjes over elkander 
zitten, met een ftyltje aan zyn onderfte gedeelte 
in tween gefcheiden , en met eyronde langwerpige 
bladen, aan wederzyden naar den punt toe fimaller 
wordende. 

Is een Surinaamfche plant. 

BESCHRYVING. De ffexg is heesterachtig.— De 
takken lang, buigzaam, ftreepswyze gerimpeld— 
De bladen ftaan , aan byzondere fteeltjes vast, tegen 
elkander over, zyn vyf duimen lang, langwerpig 
eyrond, van wederzyden fimaller wordende eindi= 
gen Zy met een punt, zyn aan de beide opperen 


ECHITE SEMIDIGYNA. 589 


lineata , venis minutisfimis per totum folia 
um ftriata, petiolata. Petioli breves. Flo- 
res breviter racemofi. Racemi axillares, 
oppoliti, longiufcule pedunculati , fubdi- 
chotomi, floribus 4 — 6 — vel 8 pe- 
dunculatis conftantes. cAr. Perianth, 
monophyllum, campanulatum, quinques 
partitum : laciniis ovatis, acutis „ ereêto- 
patentibus, fubimbricatis. COROLLA 
monopetala, infundibuliformis. ” Zubus 
cylindricus, fere pollicaris, bafi clava- 
tus: clava fubrotunda, quinquangulari, 
longitudine calycis. Faux amplior. Ge 

us 


ten glad, met vele rechtloopende vaatjes als Iynen 
daar in, overhands met zeer fyne getakte adertjes, 
die door het gantfche blad loopen. — De blaafteeltjes 
zyn Kort — De bloemen grocijen aan korte trosjes.— 
Deze troses komen uit de fteng, tusfchen dezelve 
en een blad, voort; ftaan dus tegen elkander over „ 
met langachtige bloemfteeltjes, die zich doorgaans 
in tween verdeelen „en dan elkvier , zes of acht bloe= 
men „ieder op een byzonder fteeltje ftaande, dra- 
gen.— De bloemkelk beftaat uit een eenbladig, doch 
in vyven verdeeld en kioksgewyze buitenfte bloem- 
blad, met eyronde, fcherpe, een weinig recht op 
gaande, en over malkanderen liegende inkervin= 
gen.— De bloem beftaat ook uit één blad, enis als 
een trechter— De pyp daar van is rolrond, ten 
naasten by een duim lang, uit een bafis, als een, 
knods van gedaante , voortkomende; zyûde deze 

nods 


So P. Ll BERGIUS DE 


bus quinque-partitus, laciniis ovatis, oblí- 
quis ‚,plano-patentibus. MNetarium: glan- 
dulae quinque fquammaeformes, crasfae, 
ovatae, truncatae, crenatae, hinc con- 
cavae inde convexae, aequales , conti- 
guae, perichaetii inftar germina cingen- 
tes, illorumgque longitudine, sTAM. Zi- 
lam. quinque brevisfima , lata, bafi hir- 
futa, clavae tubi inferta, Antherae mag- 
nae, oblongae , acuminatae; in conum 
convergentes, bafi fagittatae , extus hir- 
{utae, latere interiori longitudinaliter 

rum- 


SSSSSSSSS 


knods rondachtig , vyfhoekig, en van lengte als de 
bloemkelk. — De bovenfte opezing der bloem is wy- 
der, en de buiten-rand daar van in vyven gedeeld, 
door eyronde, fchuinfche en wyd-gapende inker- 
vingen.— Het hozing-blad beftaat uit vyf fchilfer- 
achtige, dikke, evronde, aan den punt afgeknotte 
gekartelde, en even groote klieren, die dicht te- 
gen elkander aanliggen, en, aan de binnenzyde 
hol, aan de buitenzyde bol zynde, de vruchtbe- 
ginfels, als een hair- of hoofd-kapje, omvatten, 
en zoo groot als dezelve zyn,— De helm-ffyltes. 
De draadtjes Zyn vyf in getal, zeer kort, maar 
breed, van onderen eenigzins hairig, elk in een 
der vyf hoeken van de knods’in het onderfte der 


‚ bloem-pyp als ingelyfd— De helmtjes zyn groot, 


langachtig, fcherp, kegelswyze uitloopende, van 
onderen, daar zy aan het draadtje vast zyn, als 


een pyltje voortkomende, uicwendig hairig, en 
aan 


E ( 


rumpe! 
fubglol 
dine fte 
germin 
liter ut 
acutun 
gulari B 
gine re 
anther: 
tum, 


aan den 
de — H 
WVYVZE ur 
zelfde le 
Eween 
een ftylt 
beide zy 
ma beft 
fcherp « 
is, van 
gelyken 
gen gek: 
jes bede 


zaad-hui 


/j ij 
Ó A W 


V/ 


‚ 


ad /. 
CHITES pemedeggna. 
SG / 


Ü 


Tp. dre 
/ 


ECHITE SEMIDIGYNA: sor 


rumpentes. PISTILL. Germina duo 
fubglobofa. Stylus cylindricus, longitu- 
dine ftaminum, bafi bifidus, ex utroque 
germine ortus, excoalitus, longitudina- 
liter utrinque fulcatus. Stigma bifidum, 
acutum, vaginatum: vagina quinquan- 
gulari, bafi explanata , umbilicata, mar- 
gine reflexo, ore crenato, aequali, inter 
antheras occlufum , iisque fubadglutina- 
tum, PERICARP ... 


aan den binnen-kant in de lengte van één fplyten= 
de. — Het ffampertje beftaat uit twee ronde kloots= 
wyze vruchtbeginfels. Het flyltje is rolrond, van de- 
zelfde lengte als de helm-ftyltjes , van onderen in 
tween gedeeld, komende uit elk vruchtbeginfel 
een ftyltje, die dan zich famen vereenigen, en aan 
beide zyden in de lengte gevoord zyn.— Het fliz- 
ma beftaat uit twee openingen op het ftyltje, 
fcherp als een fcheede, welke fcheede vyfhoekig 
is, van onderen breeder uitloopende, een navel 
gelykende, met een omgebogen rand, de openin- 
gen gekarteld en beide. even groot; door de helmt- 
jes bedekt, en aan dezelve als vastklevende— De 
zaad-buisjes „,. — 


Er nd 4 
va BE: 
4 pmm 4 
gr 


Bladz, 592 
BB RICH UR 


OVER DE. KEERING VAN ’r WATER 
IN EEN VYVER: 


D 0 0 R 


Mer. DANIEL RADERMACHER 
! VAN NIEUWERKERKE,. 


BE ERO EEE 


Ik het midden van den jaare 1762 heb 
ik op myne Buitenplaats Poppen- 
roede- Ambacht, gelegen in Walcheren 
een kwartier uurs ten noordwesten van 
de ftad Middelburg, laten graven een 
vyver, lang 2o en breed ro Rhynland- 
fche roeden, «De grond was kley , en 
in eenen der hoeken een weinig zand, 
diep in den bodem 8 of ro voeten.  Te- 
gen het najaar, toen ’er niet meer dan 
3 voeten water in waren, tgeen uiter- 
lyk eene flechte hoedanigheid hadt en 
brak was, waagde ik het echter om daar 
op 80 fluks goudvoorntjes te zetten, ze 

e 


nateane eK. 


D. RADERMACHER OVER DE EnZ 593 


ke ik van een anderen vyver hadde afge: 
vangen. Die visjes bleven daar op twee 
geheele jaaren, zonder dat ’er één ge- 
ftorven is. In dien tusfchentyd, nadien 
het water op ’tgezicht en ook in fmaak 
beter werdt, heb ik dien vyver meer en 
meer bezet met voorn, baars, zeelt; 
braasfem en bot, ten getale vart eenige 
duizenden, zoo dat ik my ten rechte 
konde beroemen eene der beste visfches 
ryen in Walcheren te hebben, welke 
my in zeer korten: tyd, alleen door ’ 
gebruik der hengelen , een goeden vangst 
van vis opleverde, De vis fcheen hier 
zeer wel te aarden, zoo dat ik, met de 
zege daar in eens latende flepen, behal- 
ven andere foorten van vis, ’er van af- 
vong ruim vyftig van de eerfte goud-. 
voorns, die ik daarna weder ver plaatfte. 
Deze visfcherye bleef in eene byzonde- 
re goede gefteldheid tot den jaare 1768, 
wanneer in de maand July het volgende 
ongeluk daar over kwam. 

Myn tuinman „’s morgens ten zes uure 
op het vischpad aan gemelden vyver 
wandelende, zag mer verbaasdheid, dat 
in den tyd van een minut genoegzaam al 
de vis uit het water op de groene kan- 
ten, die zeer dogerende zyn, ‘wel halver 


„AI, DEEL, PP Wes 


594 D. RADERMACHER OVER DE KEE- 


wege met grooten haast opvloog, Hy, 
niet beter wetende of de oorzaak was te 
vinden in *tbezoek der reigers, die ’er 
dikwyls kwamen en van welken hy er 
reeds verfcheidenen hadt gefchoten, nam 
de vis, die naast by hem was, en gooi- 
de ze weder midden in den vyver; maar 
zoo ras was ze niet in ’twater, of zy 
{prong andermaal op den groenen kant, 
en in een kwartier uurs lagen de kanten 
rontom bezaaid met honderden, doode 
visfen van allerhande foort, zoo dat ik 
dien morgen heb laten begraven tus- 
fchen de twee en drie duizend visfen , 
en in de drie volgende dagen zyn ’er 
noch wel duizend dood bovengekomen, 
Den vierden dag liet ik ’er met de zege 
in flepen, niet denkende dat ’er meer 
eenige levende zouden te vinden zyn. 
Echter vonde ik in het net 8 of 1o groo- 
te zeelten en omtrent 2o goudvoorns, 
die ik op andere vyvers deed overbren- 
gen, daar zy wel gebleven zyn…— Myn 
vyver dus van vis ontbloot zynde, be- 
floot ik, in voorjaar van 1769, daar 
Op 1rooo botten tezetten , maar twee of 
drie maanden daarna vernam ik het zelf: 
de ongelukkig geval als in *t vorige jaar; 
‚Vermits in een oogenblik de rooo botten 

Be: 


„ophouden? 


RING DES WATERS IN EEN VYVER, 595 
gefneuveld zyn, toen ik de moeite had 
om ze by de eerfte te laten begraven, 
Naderhand befpeurde ik niet het minfte 
leven op den vyver— Nu twee maan- 
den geleden heb ik op nieuw 5oo botten 
in denzelven geplaatst, en noch over 
acht dagen 30 à 40 groote en kleine 
fnouken , welke noch fchynen te leven, 
alzoo ik tot heden geen doode visfen heb 
vernomen My is bekend de groote 
fterfte over eenige jaaren in de vesten 
van Middelburg en Goes, ook in ver- 


fcheidene andere vyvers, en wel byzon- 


der in den cingel-vyver rontom het eí- 
land van ’t Huis te Oost-Cappelle—= 
Daar het meer dan waarfchynlyk is, 
dat men de reden van deze ongevallen 
moet zoeken in ’tkeeren van ’t water, 
gelyk men ’tnoemt, zou in bedenking 
kunnen komen, welke de oorzaak zy; 
dat de zoete wateren binnen ’slands ín 
de vesten der fteden, kanaalen, vyvers 
enz, zich dikwerf komen te keeren, en 
de vis, die zich daar in ophoudt, fterft; 
welke middelen zouden kunnen in ’% 
werk gefteld worden om die keering 
van ’twater voortekomen, en voor het 
tegenwoordige of het vervolg te doen 


PP 2 Mag 


596 D. RADERMACHER OVER DE enz, 


Mag het gegeven bericht ftrekken om 
iemand tot dat onderzoek optefporen, 
dan zal ik myn doelwit, ’t welk ik met 
deszelfs mededeelinge hadde, bereikt 
hebben. 


Middelburg 1770 


BRIEF 


Bladz. 507 
Brahe Ero B 


AAN DEN ZEER EERWAARDEN EN GEs 
LEERDEN HEER TE WATER, 


OnnVe En 


DEN MISLUKTEN UITSLAG DER 


TARW-TEELD, 


VOLGENS HET VOORSCHRIFT VAN 
DEN HEER MILLER. 


DAFOURORR 


ve en DE et 
behe 


Zeer Eerwaarde en Geleerde Heer ! 


(@) UEerwaard, vrage, hoe het met 
de Tarw-teeld, volgens de proef: 
neming van den Heer MILLER (a), ge- 

Pes Sea 


__(@) In de Philofopbical Tyanfafions Vol. LVUL. 
1768. pag. 203. en vertaald te vinden in de Vader- 
landfche Letteroeffeningen IV Deel, Tweede Stuk, 


Pag. Ó7. 


508 JJ BASTER OVER 


gaan is, moet ik met leedwezen mel- 
den, in allen opzichte, zeer ongelukkig 
en flecht, 

Den 2 Juny 177o heb ik in myn thuin 
een tarw-grein gepoot, de opgekomen 
plant fcheurde ik, den 4 Augustus daar 
aan volgende, in dertien zoo groote als 
kleine plantjes. 

Het eerfte ongeluk was, dat, geduu- 
rende de geheele maand Augustus, het 
altyd zeer droog en ongemeen warm 
weder was; zoo dat de- plantjes traag 
wortelden en maar weinig groeiden; des 
niettemin fcheurde ik die den 1 O&ober, 
en had van die bovengemelde dertien, 
een honderd en negentien jonge plantjes, 
om voor de tweedemaal te verplanten. 

UEerw. weet, wat winter wy in het 
jaar 1771 gehad hebben , hoe confidera- 
bel veel fneeuw, en haast geen regen in 
de vier eerfte maanden gevallen is; waar 
door dat zeven-en veertig van myne plant- 
jes, en dus meer alseen derde, geftorven 
zyn, en ik den 23 April 1771 bevond, 
niet meer als tweeenzeventig overge: 
houden en in ’tleven te hebben, 

Deze fcheurde ik echter vol moed; 
en had daar van driehonderd en zeven- 
tig plantjes, zoo dat, als ik geen EE 

er: 


DE TARW-TEELD. 509 


derde part door den winter verloren 
hadde, ik niet minder als de Heer Mir« 
LER zoude geweest hebben, 

Om dat in myn thuin, die in de ftad 
gelegen, en zoo door de boomen op de 
wal, als van myne eigene, zeer befchut, 
doch daarom altyd met musfchen ís, de 
rype tarw door de musfchen niet zoude 
opgegeten, en myne, zoo gewenschte , 
oogst, daar door veel benadeeld wor- 
den, zoo liet ik die driehonderd en ze- 
ventig plantjes buiten de {tad op koorn« 
land planten, Maar dit bedacht ik te 
laat, ik kon geen goed land krygen, en 
moeste my met flecht vergenoegen , waar 
door de planten maar van 7 tot ro airen 
voortbrachten, 

Maar het grootíte en ruineerend on- 
geluk was, dat de arme menfchen, die 
in den oogst de gevallen airen oplezen, 
en door den algemeenen flechten tyd 
waren die van dit jaar al in groot getal, 
dachten, dat de boer deze myne tarw _ 
vergeten had aftefnyden : zy plukten 
de airen, fchoon nog bylang niet ryp, 
ook maar af, en ftaken die met de am 
dere in den zak; en de genen, die ik na- 
derhand zond, om myn dierbaar koorn 
in te oogften, vonden maar de ‘afgefne- 
| PP 4 den 


boo Je BASTER OVER 


den halmen, en brachten my niets thuis, 

Schoon nu deze reis myne proefne- 
ming geheel mislukt is, zoo heb ik het 
van dit jaar op nieuws geprobeerd, en 
den 2 Juny wederom een tarw-grein ge- 
poot: Ik fcheurde de opgekomen plant 
den 1: Augustus in ro plantjes, doch van 
deze had ik den 1 Oétober niet meer als 
75 jonge, dat is 44 of een derde minder 
als voorleden jaar: hoe het daar nu ver- 
der mede gaan zal, zal de tyd leeren, 
en ik UEerw., als dat te weten nieuws- 
gierig zyt, in het vervolg melden, 

Ik trooste my inmiddels , dat andere, 
en vry kundigere liefhebbers, niet geluk- 
kiger zyn geweest. oel 

Dulce est, focios habuisfe malorum, 


Myn geachte vriend, de hovenier- 
en kruidkundige WILLEM VAN HA- 
ZEN fchryft my den 26 July 1771 het 
volgende: 

» Hoe ftaat het met UE. vermeenig- 
»» Vuldigde tarw-planten? De weinige by 
» my in ’tleven gebleven planten heb- 
» ben zoo veel in den winter geleden, 
» dat het product weinig zyn zal, heb« 
» bende de fterkfte plantjes maar 18 à 20 
„halmen; echter voornemens zynde 

‚ he 
ae 


hed 
2) 
2 


… 


2 
2 


2) 
2) 


5 


2 
2) 
2 
bl 


hed 


2) 
2) 
2 


DE "TA RW STEEL DE © 6of 


„ het zelve te hervatten, betuige UE, 


myne verplichting voor de gezondene 
roode Oosterfche tarw , die myns er- 
achtens fterker is, als onze, hier alom 
geteeld wordende, blanke tarw., 

„ Ondertusfchen hebbe ik een een- 
voudige onderneminge werkftellig ge- 
maakt, waar van het product veel 
fchynt te beloven, en uit veel min- 
der graan wel eenige zakken meerder 
tarw op het morgen, en ook merkelyk 
zwaarder belooft. Zullende niet in 
gebreke blyven, zoo een naaste proe- 
ve aan deze kleine onderneminge be- 
antwoordt , zulks ten algemeenen nut- 
te bekend te maken”, 


In een volgenden brief, gedateerd den 


28 Augustus 1771, fchryít zyn Ed, 


»Myne vermeenigvuldigde tarw-plan- 
ten zyn nog redelyk wel geflaagd; 
edoch, dewyl de winter my 450 heeft 
weggenomen, en maar 5o gelaten, 
kan UE, oordeelen, dat het product 
niet aanmerkelyk zyn zal : deze 50 
heb ik op fchoon teelland doen plane 
ten, om dus tot een reële proef te die 
nen: ik vinde 15—25 airen van ieder 
plant aldaar voortgekomen, 


PP 5 „ De 


602 Jk. BASTER OVER 


» 
2) 
„7 
2) 
2) 
2) 
5 
2 
2 
2 
3 
2) 
2) 
2) 
ì 
2) 
2 
2 
2 
2) 
2) 
2 
2) 


\s 


PD 
2) 
bid 
ED 
2 


‚> De Heer MILLER zegt, dat eenige 
planten by hem tot roo airen voort- 
brachten; ’tgeen my doet denken, 
dat zyne proeve in zyn thuin zal zyn 
genomen, alwaar het product fomwy- 
len zeer verre gaat, In ’tvoorgaande 
jaar bracht een plant van rogge, voor 
den winter gezaaijd, in myn thuin 
116 volle airen voort: thans ftaan 
de planten haver , in ’t vroege voorjaar 
gezaaijd, met 6o halmen; ’t welk men 
op ordinair teelland, hoe goed ook, 
zekerlyk niet zal aantreffen: immers 
de proeve, daar ik d? eer had in myn 
vorigen UE. kennis van te geven, 
leert my, dat myne planten op fchoon 
klei-land, ftuk voor ftuk, my 1o, 20, 
25 airen voortbrengen, daar zy op 
den akker, daar neven leggende, en 
ordinair naar boeren gewoonte behan- 
deld, 3, 4, 6, 8 en niet meer airen 
voortbrengen; terwyl * in myn thuin 
niet ongemeen is, een plant tarw met 
6o tot 80 airen te zien. Maar *fchynt 
my toe, dat in gevalle men een proe- 
ve ten nutte wil maken, men op even _ 
dezelve gronden en ftukken lands moet 
werkzaam zyn, daar men de graanen 
volgens gewoonte behandelt, en dus, 

„ met 


DE TARW-=TEELD 6o3 


met een oogs opflag , den onopletten- 
den boer kan doen voelen en tasten, 
dat ’er een mogelykheid is, om met 
een weinig arbeid van een uitmunten- 
den oogst verzekerd te zyn. 

„ Ik hebbe dit jaar twee planten ge- 


fchikt om te vermeenigvuldigen , doch. 


veertien dagen later als d’ Heer MI1- 
LER gezaaijd hebbende, heb ik ac- 
tueel van de eene nog maar ro be- 
reids aan den groei, en van de an- 
dere maar even 18 gefcheurd: ik zal 
nieuwsgierig zyn te weten, wat aan- 
tal UE. voor half Otober zult heb- 
ben overgewonnen, en hoe veel de 
myne ten dien tyde zullen hebben 
voortgebracht”. 


In eenen naderen brief van den 12 Ju- 


ly 1772, fchreef zyn Ed. het volgende: 


2 
2) 
2 


» Wanneer door den winter van 172 
myne 5oo tarwplanten (die ik in Oc- 
tober 1770 van een graantje had ge- 
wonnen) gantsch geruineerd waren, 


» lag het land voor deze planten ge- 


2) 
2 
9) 


fchikt ledig; dit deed my befluiten, 
om, uit den bezaaijden akker van myn 
landman, eenige planten optenemen, 


» endezelve, een voet in *t vierkant van 


„een 


64 JJ BASTER OVER 


2 
2 
2 
2 
2» 
> 
2 
2) 
5 
2) 
2 
eb, 
bj 
2) 
2) 
2) 
2 
2 
2) 


2) 
2) 
hb 
2 
2 
2 
2 
„) 
2) 


één, op myn ledig land te planten; 
dit gedaan zynde, zag ik met vermaak 
myne verplante planten , binnen kort, 
in fterk groen en breedheid van loof 
verre overtreffen alle de omftreeks gele- 
gene graan-akkers, en * gevolg beant- 
woordde volmaakt aan myne verwach- 
ting; ik bekwam 20, 25, 30, ja meer 
airen op ieder plant, myne airen wa- 
ren een duim langer als het daarom- 
trent ftaande tarwgraan, en myn ter- 
rain beloofde grooter oogst als de 
daar nevens ftaande akker van gelyke 
grootte, maar ’t ongeluk heeft gewild, 
dat dewyl myn planten zoo veel 
{terker ftonden, de aanhoudende re- 
gen myn gantfchen oogst verdorven 
heeft, doordien ’t gemaaijd zynde, niet 
heeft konnen droog worden. 
„ Ik had geordonneerd een akker 
voor my ledig te laten, om in dit 
voorjaar deze proeve (en andere) te 
hervatten, maar myn fmertelyk toe- 
val, tgeen my de krachten van geest 
en lichaam heeft benomen gehad, is 
oorzaak geweest dat niets heb konnen 
ondernemen ; ik had wel den 1o Ju- 
ny van ’t vorige jaar eenige graanen ges 
zaaijd van de roode oosterfche winter” 
„fw. 


DE TIARW-T EEL D 605 


tarw , die UWEd, my zoo gunftig 
heeft gefourneerd ; ik had ook in Oc- 
tober reeds een aantal van 62 planten, 
die zwaar waren, in myn thuin , maar 
’t vermogen ontbrak my om die te 
fcheuren en te doen verplanten; ik 
hebbe die derhalven alle verworpen 
(alzo myn thuin te klein is om die 
plaats te gunnen), alleen heb ik 8 plan- 
ten behouden, die thans by uitftek 
fchoon zynen de minfte met 47 zwaa- 
re airen voorzienis, de andere dragen 
5o, 6o, 70, tot 82 airen; NB. toen ik 
myn 54 overtollige planten liet weg- 
werpen, fcheurde ik met den voet en 
met myne rechterhand eenige aan ftuk- 


ken,envond 15, 16, 17, 18 groeibare 


planten aan ieder: ware myn onge- 
mak dus geen belet geweest, wie weet 
WEd. Heer, of ik de proeve van MIL« 
LER niet zoude hebben te bovenge- 
gaan, want als ik (gemiddeld of laag 
gerekend) 15 maal 62 planten beko- 
men had, zoude ik g3o planten in 
April bezeten hebben, daar MILLERS 
aantal niet boven 5oo ging. b 
» Stelle ik nu, dat van deze g3o alleen 
goo gewasfen waren , en dat ieder 
maar 3o airen had voortgebracht, zoo 

» ZOU: 


606 Jl. BASTER OVER 


; zoude myn product 27000. geweest 
» zyn, daar dat van MILLER was 21109. 
„ Gaik verder en ftelle ik, dat ieder air 
had voortgebracht 5o graanen, (ik 
» telle op dit oogenblik een air die 79. 
 volwasfene , ro onvolwasfene graanen 
„ heeft voortgebracht) zoude ik dan geen 
product van 155oooo hebben gehad, 
» daar dat van MILLER in 576840 be- 
» ftond, 

> Dus jammert my geweldig, dat ik 
» myne onderneming niet heb konne 
> volvoeren” | 


Eindelyk gaf meergemelde kundige 
liefhebber my , in zyne letteren van den 
5 Ottober 1772 , nog dit bericht : 

„ UWEd. heeft volle vryheid my- 
„ ne proeven van ’ vermeenigvuldigen 
„ der tarw aan de Vlisfingfche Maat- 
» fchappye te communiceren ; maar de 
» proeve, of men door verplanting geen 
» grooter oogst zou konnen bekomen, 
» zoude ik niet denken dat nut is om 
» voor als nog te communiceren, alzao ’% 
» maar een enkele en nog geen volwoer- 
» de proeve mag genaamd worden, im 
» mers Zoo Myn vermogens het toelaten, 


» zoude nog wel wenfchen die er 
e 
jd 


» 
2) 
2 
2) 
2) 
3) 
ed 
2) 
2) 


2) 
2) 
2 
2) 


2 
2) 
2 
») 
2 
2) 
dd 
2) 
” 
3 
2 
2 
» 
bd 
id 


DE TARW-:TEELD 60%) 


„te herhaalen, te meer daar dit jaar 


ondervinde, dat een gerfte graantje, 
dat op zyn plaats daar * gezaaijd was 
is blyven ftaan, heeft voortgebracht 
65 airen , maar een ander, dat te ge- 


lyk gezaaijd en na zyn opkomst ver« 


plant was, heeft voortgebracht 146 
airen, zynde op *t zelve bedde maar 
2 voet van elkander geplaatst geweest. 
» Met den haver is ’t verfchil nog groo- 
ter;een gezaaijde plant heeft voortge- 
bracht 82 halmen, eenop ’t zelve bed 
daar naast aan ftaande verplant zyn- 
de, heeft my 211 halmen gegeven. 

> Weshalven het my in der daad voor- 
komt, dat men deze proeve zoo hier 
als elders wel eens met nadruk mocht 
agtervolgen „hebbende ik verfcheidene 
redenen (te breed om hier te melden) 
die my doen denken dat de verplan- 
ting ons een zekerder en aanmerkely= 
ker oogst zoude voortbrengen , als 
onze ordinaire gewoonte van zaaijen: 
thansis myne fpeculatie gevallen op 
de gerst; den 15 August. heb ik gezaaijd 
en heb thans planten, die in verfchei- 
den delen konnen worden gefcheurd: 
ik zal by leven en welzyn niet mankee- 
ren U W Ed, ° gevolg daar vante doen 
weten”, Ter: 


608 JL. BASTER OVER 


Terwyl wy nu als landbouwers, ge- 
duurende den winter, wanneer alle groei 
{tille ftaat, naar den zomer op de uitkomst 
van onze herhaalde proefneming moeten 
wachten, zoo kunnen wy als Natuur- 
kundigenonze gedachten laten gaan over 
die vermeenigvuldigde voortteeling , daar 
deze proef ons aanleiding toe geeft. 

UkEerw. weet, dat die wysgeeren , die 
van alles, hoe zeer ook nog voor ’tmen- 
fchelyk begrip verborgen, reden willen 
geven, en nooit durven zeggen, Zk weet 
het niet: de moeijelykheid ondervinden- 
de om werktuigkundig (mechanice) de ver- 
meenigvuldigende voortteeling van geor- 
ganifeerde lichaamen uit te leggen , ver- 
onderfteld hebben , dat die reeds van den 
beginne als vruchtbeginfels (germina) 
gefchapen en in wezen zyn geweest, 

Deze eerfte onderftelling brengt twee 
andere voort: 

Of dat deze oneindig kleine vrucht- 
beginfeltjes, het een in het ander, als 
de Neurenburger doosjes, opgeflloten 
zyn, en met ’er tyd, het een na het an- 
der, daar uit voortkomen. 

Of dat de vruchtbeginfels overal door 
het Heel-al verfpreid zyn, en voortko- 
men, zoo dra zy eenig lichaam ontmoe- 

ten; 


DE TARW-TEELD, 609 


ten, dat haar vasthoudt, koestert, en 
tot op den tyd van haar geboorte doet 
groeijen. 

Om deze twee onderftellingen een 
weinig bevatbaar, en een begrip te ma- 
ken voor de oneindige kleinheid dier eer- 
fte vruchtbeginfeltjes , zoo zeggen zy; 
dat de zon, die een millioen-maal groo- 
teris, als onze geheelen aardkloot, een 
lichtftraaltje uitgeeft, waar van tien mil 
lioenen te gelyk komen in het oog van 
een diertje, dat zevenentwintig millioe- 
ne kleiner is, als een Ciron of Myt; 
gelyk zulke kleine diertjes door N. MA- 
LEZIEUX in Vrankryk ontdekt zyn, 

Onze gedachten verliezen zich over 
de onbegrypelyke dun- en fynheid van 
zoo een lichtítraaltje ; doch zoo kan het 
met de eer{te vruchtbeginfeltjes ook we- 
zen. En wat proportie is ’er voor onze 
lichaamelyke oogen, tusfchen een myt 
en een oliphant, het fchimmel en een 
hoogen cederboom? tusfchen de aaltjes 
in den azyn en een groenlandfchen wal: 
vis? tusfchen een zandkorrel en den ge- 
heelen aard-kloot ? 

_De tweede onderftelling , die de vrucht- 
beginfeltjes over al verfpreidt, doet-de 
lucht, de aarde, het water, en alle vaste 

Zil, DEEL. Qaq lie 


61 Ji BIAS T RB RAV ER 


lichaamen daar vol van zyn. De won: 
derbaare kleinheid derzelve behoedtze 
voor alle vernieling. Zy komen tot in 
t binnenfte van alle dieren en planten, 
en als deze door verrotting vernield en 
ontbonden worden, blyven zy echter 
dezelfde, en zweven door de lucht, in 
het water enz., om wederom dan op 
nieuws in andere georganifeerde lichaa- 
men overtegaan en in te dringen. Doch 
geen van deze vruchtbeginfeltjes, dan 
van dien zelven aart, foort en hoeda- 
nigheden, als die lichaamen daar zy in- 
gedrongen zyn, komen voort en tot vol- 
komenheid: gebracht (by voorbeeld) in 
den bast van een boom, worden zy daar 
in grooter, en doen wortels, takken, 
bladen , bloemen, vruchten enz, te voor- 
fchyn komen : gebracht in het eijernest 
vaneen wyfje, zyn zy het eerfte vrucht- 
beginfel van voortteeling, en de wor- 
ding van eert vruchtje. 

Het is zeker, dat alle dieren en plan- 
ten, die wy zien, alle trappen van groot- 
heid doorgegaan zyn, van het eerfte 
ftip, dat zy door het microfcoop zicht- 
baar voor onze oogen werden, af, tot 
die volmaakte grootte, waar in wy de 
zelve volwasfen zynde, zien, b 4 


DE TARW-TEELD. Óit 


Bezichtigen wy een bevrucht eij van 
een dier, of een zaadtje van een gewas, 
wy zien het dier, plant, of boom, dat 
daar uitvoort moet komen , met alle zy- 
ne deelen daar volkomen in. 

De doorzichtige en onvermoeide na- - 
tuur-onderzoeker REAUMUR (b) zag de 
kapel met alle zyneleden en deelen, reeds 
onder de huid van de rusp, daar hy uit 
voort moeste komen, In een openge- 
fneden hyacinthe-bol ontdekte de Mar- 
QUIS DE ST. SIMON (c) vier bloemften= 
getjes, die vier jaar achter elkander 
moesten bloeijen: en dat aanmerkelyk 
is, de bloemen in het derde en vierde 
voortbrengfel , zyn grooter als alle de 
andere deelen van dat voortbrengfel. 

Doch hoe fchoon en overtuigend deze 
in-eenfluiting (Emboitement), en de met 
‘er tyd daar op volgende ontzwachte: 
ling, door den Heer BONNET (d) wordt 
voorgefteld , zoois ’er echter by my nog 
eenige duisterheid over, | 

Als de vruchtbeginfeltjes in elkander 
altoos opgefloten zyn, of geweest zyn; 

Qa 2 Zoo 

Cb) Merotres des Tafbetes. 

(€) Des Hyatinthes, Tab. TI. fis. 1 À 4, 

Cd) Confiderations fur les Corps Organifá. 


ÓI® JB AS T-E/RI ON BR 


zoo is het getal derzelver ook altoos be- 
paald geweest, en zonder een. nieuwe 
voorbrenging van vruchtbeginfeltjes kan 
dat getal niet vermeenigvuldigd worden. 
Dit fchynt in de tarw-teeld , volgens de 
proeve van den Heer MILLER, echter 
te gefchieden, 

Want onderftellende, dat een tarw- 
graan, naar de gewoone manier gezaaijd 
en behandeld, een millioen vruchtbegin- 
fels bevat, die, met ’er tyd, daar uit 
moeten voortkomen: zoo zal dat zelfde 
tarw-graan , naar het voorfchrift van den 
Heer MirreEr behandeld, millioenen 
van millioenen vruchtbeginfeltjes, en 
daar uit voorttekomene tarw-graantjes, 
voortbrengen— Waar komen die nu 
in zulk een oneindig grooter getal van 
daan? heeft niet de driemaal herhaalde 
fcheuring der tarw-plant, op eene wy- 
ze, ik weet niet boe, dezelve dus ver- 
meenigvuldigd doen voortkomen ? 

Ik laat dan nu aan UEerw. doordrin- 
gend oordeel te beflisfen : 

Eerst: of die millioenen van millioe- 
nen vruchtbeginfeltjes, door de gefcheur- 
de tarw-plant voortgebracht, waarlyk 
van het begin af aan reeds in het tarw- 
greintje, eer het gezaaijd werd , opgeflo- 

ten 


DESTARW-TEELD. Ór3 


ten zyn geweest, en door de behande: 
ling vanden Heer MILLER voortgeko- 
men; daar zy, het tarw-grein op de ge- 
woone manier behandeld , zouden ver- 
{likt of bedorven geworden zyn? f 
Ten tweeden : dan of de overal ver- 
fpreide vruchtbeginfeltjes, volgens de 
tweede onderftelling bl, 608 ‚door de her- 
haalde fcheuring meerder aangetrokken 
en gekoesterd, tot deze ongemeen groo- 
te vermeenigvuldiging en vruchtbaarheid 
oorzaak gegeven hebben? | 
Dan, ten derden : of ‘er eene onbekende; 
werkzaame, vruchtbaarmakende en ver- 
meenigvuldigende kracht en oorzaak is, 
in het werktuiglyk famenftel en inwen- 
dig maakfel der georganifeerde lichaa- 
men, zelfs gelyk hier het eene tarw- 
graantje , welke het door fcheuring, vet 
ten en wel toegemaakten grond, of ande- 
re aantewenden. middelen, inftaat ftelt en 
bekwaam maakt, om uit zich zelven nieu- 
we vruchtbeginfeltjes. te konnen voort- 
brengen,-en het getal daar van dus te 
vermeerderen, dat van een enkeld tarw- 
graan, in den tyd van veertien maanden, 
tot het gewicht van 47 ponden en 7 on- 
cen tarw-graantjes voortkomt 2 
Ík voor my zie in deze mvne laatfte 
li Qa 3 on- 


pa 


Ói4 Je BASTER OVER enz, 


onderftelling zoo min ongerymdheid en 
onmogelykheid „ als dat een mannetjes 
boomluis (Aphis) zyn wyfje tot in zes 
op elkander volgende geflachten, gelyk 
men weet, kan bevruchten, 

-_En'ik geloove, dat de Oneindige Al- 
miacht zich,. ten tyde der fchepping, 
niet aan een eindig getal van voortbreng- 
fels bepaald heeft, en dat de voor alles 
envaltyd zorgende Voorzienigheid by 
geen eenvoudige ontzwachteling berust, 
maar, altoos werkzaam zynde, aan een 
georganifeerd lichaam de kracht geeft, 
om” nieuwe vruchtbeginfels en dus ook 
zyns gelyk voorttebrengen, 


_ „Na my in de continuatie van UEerw. 
hoog: ge-eftimeerde vriendfchap aanbe- 
volen:te hebben, zoo blyve met alle 
achting : | Ios 
Zeer Eerwaarde en Geleerde Heer ! 
„UEerw. Ootmoedige Dienaar 
| | IQEB BASTER: 


-_Zierickzee den 
zo Desembar 1772. 


BE- 


it Bladz. 618 
B Bee BoorlrerGeirder A) 
WEGENS DE MISWYZING 


ng GO ALS OE ll 


der mep? SARS 


00 KD EN 


Dol @t oNo7 DI BIRK. 
OO On OO On 


n 2 February 1759 had mente Bor= 

deaux een onwêer van weinige doch 
zwaare donderflagen , treffende een der- 
zelve de groote mast van het fchip, ge- 
naamd DE ZES GEBROEDERS EN DRIE 
GEZUSTERS SLOTERDYK;, Capitein 
Fan Cornelisz Bakker, op de rievier leg- 
gende, Deze flag, na de fteng van die 
mast verbryzeld te hebben, liep langs 
dezelve naar beneden af tot in het ruim, 
(laande uiteen oxhoofd beide de bodems, 
en, naar boven keerende, een gat van 
zes voet lengte en drie planken breedte 
in het dek; waarna men het gantfche 


Qg 4 fchip 


616 BERICHT WEGENS enz, 


fchip zoodanig met rook bezet vondt , 
dat men voor brand vreesde, 

De rook opgeklaard zynde, erinner- 
de de Capitein zich eenigen tyd daar 
na een bericht, dat men wel eens ver- 
andering in de wyzing der Compasfen 
befpeurt, na dat een onweéer dezelve 
getroffen had, waarom dezelve ook de 
zyne onderzocht, en bevondt, dat de 
twee Compasfen, welke in het nacht- 
huis geftaan hadden, weinig veranderd 
waren , maar alleen een ftreek meerder 


Noordwestelyk dan te voren; doch 


vier andere, welke geduurende het on- 
wêer in de cajuit geftaan hadden, wa- 
ren veel veranderd, fchoon dezelve haa - 
te gewoone levendigheid behouden had- 
den; drie derzelve wezen 5, 6 en 7 
ftreken te westelyk, en het vierde was 
geheel veranderd, ftaande de lelie, in 
plaats van in het Noorden , in het Zuiden, 
Dit laatfte Compas is, door den voor- 
noemden Capitein, aan Pieter Joosting 
en zoon, Compasmakers te Amfterdam, 
ter hand gefteld, die by den ontfangst 
van het zelve het dus bevonden, als de 
Capitein het hun befchreven had, 


rr B 8 


DE 


| Bladz. 617 
DE OVERGANG 
EE ON tikel A 
0 V OE R 


D E ZZ ON 


DEN HI TUNY MDCCLXIX, 


TE PHILADELPHIA WAARGENOMEN. 


getrokken uit het 
Account of The Tranfit of Venus over The 
Suns dift; Obferved 


BY THE REV? JOHN EWING A Me 


D O0 OO R 


Ber B Moi: D'Ao ESRA: 


BERDE HEE 


He is eene waarheid ,„ die by alle de 
geenen , die in den kreitz der weten- 
fchappen verkeeren, te over bekend is, 
en door een opmerkzaame ondervinding 


Qas5 ge 


618 _P, BODDAERT OVERGANG 


geftaafd word; dat de wetenfchappen 
eenen kring maaken, en als het ware 
de waereld omreizen, en dan hier dan 


daar haaren zetel vestigen. „In oude ty-- 


den zag men haar in China, Egypten, en 
andere plaatzen van het Oosten , en , zoo 
lang Salomo regeerde , in Palaeftina voor 
een gedeelte; daar na door de oorlogs- 
wapenen verdreven, werden zy in Grie- 
kenland met open armen ontfangen, en 
het kunstminnende Atheenen gaf de vlug- 
tende zang-godinnen eene veilige fchuil- 
plaats ,tot dat de heerschzugt der vorften, 
en de nayver der nabuuren , den oorlog 
in. Griekenland weder deed ontbranden, 
wanneer zy naar /faliën overftaken, ter- 
wyl alle andere landen in een duistere 
onweetendheid verzonken waren; hier 
hadden zy eene veilige rust, tot dat de 
verhuizingen der volkeren, en de over- 
{troomingen der barbaaren, haar als het 
ware geheel en al verdreeven, in die 
ongelukkige.tyden, doe zwarte wolken 
van onwetendheid en allerdiepfte onkun- 
de, van de VIII, tot de Xlilde Eeuw al- 
tengskens zamengetrokken ,; een kleêd 
over de wetenfchappen haalden; einde- 
dykorees de vdageraad weder naar eef 


akelige nacht. Het kunstminnend huis 
-98 van 


$ 
Ë 


VAN VENUS OVER DE ZON, 619 


van MEDICIs herriep dezelve in Jta- 
liën onder den grooten LEO X. Zints 
dien tyd verfpreidden zy zich door ge- 
heel Kuropa, en werden alom met open 
armen ontfangen ; fchoon die landen , al- 
waar de Jnguifitie haaren ftrengen dwang 
uitftrekte , haar niet dan ter {luik toe- 
lieten. 
…_ Nergens werden zy met meer genoe- 
gen ontfangen dan.in Vrankryk, Enge- 
land, Duitschland en Nederland. Zints 
de regeering van den grooten Peter II, 
bezogten zy de noordelyke landen, en 
Petersburg is thans, onder het beftuur 
van eene der grootfte Vorftinnen, byna 
gelyk aan Londen en Parys in konften 
en geleerdheid, terwyl Stokhaolm, Up- 
fal, Koppenhagen, Bergen, dezelve met 
groote fchreden navolgen. 
‚De: koophandel bragt haar zelfs in 
de- nieuwe waereld over, en hier bloei- 
jen zy thans in eene ongeftoorde rust; 
eene. rust zoo. veel te veiliger, wyl zy 
haaren grondflag heeft in den verren af- 
ftandder oorlogs-tonneelen van Europa, 
en in de vreedelievende grondbeginze- 
len van zommigen haarer bewoonderen, 
Philadelphia, een tad in Nieuw Engeland, 
munt thans uit in de beoefening der we- 
ten- 


620 P. BODDAERT OVERGANG 


tenfchappen ; vooral in de Natuurkunde : 
getuigen hier van zyn de proefneemingen 
van den Heer FRANCKLIN over de 
Eleariciteit, en de verhandelingen van 
den Heer EWiNG over den loop van 
VENUS over de Zon, waar van ik hier 
nevens de vryheid neem een. uittrekzel 
aan het Genootfchap aan te bieden; 
zynde dit het eerfte werk dat in Phila- 
delpbia. gedrukt is, onder den tytel van 
account of the tranfit of Venus over the 
Suns difc; obferved by the Rev“ John 
Ewing A. M. at Philadelphia in the 
Province of Penfylvania June 3° 1769. 
or, 8° 48 paginas. De Heer EwIiNG had 
deze verhandeling aan zynen vriend 
den Heer Peterzon, koopman hier in 
Utrecht, overgezonden ; die dezelve aan 
den Hooggel. Heer HAHN, Hooglee- 
raar in de Natuurkunde, Kruidkunde 
en Scheikunde op dit Hoogefchool, 
mededeelde: de Heer HAHN getroffen 
door de naauwkeurigheid en menigte der 
waarneemingen, oordeelde, dat dit der 
moeite overwaardig was van aan een der 
Genootfchappen van ons Vaderland te 
worden aangebooden; de vriendfchap;, 
waar mede zyn gooeGzEez, my fteeds 
gelieft te vereeren, deed hem my ar 

zel- 


Pr OER Sar 


VAN VENUS OVER DE ZON. Ó2r 


zelve ter hand ftellen, ten einde ’er een 
uittrekzel van te maaken. 

Ik heb dan het zelve zoo uitgetrok- 
ken, dat ik alle de waarneemingen om- 
trent de. verfchilzichten in hun geheel 
heb ter neergefteld, als zynde een zaak 
waar het meest op aankomt, om den 
afftand der zonne te bepaalen. 

Ik heb voorts maar alleen de uitkom- 
{ten der rekeningen, zoo van de evenre- 
digheden, als van de waarneemingen, 
aangeteekend. 

De overgangen van Venus in 1761 op 
25 verfcheiden plaatzen waargenomen, 
heb ik ook overgeflagen, om dat men 
dezelve reeds in verfcheiden andere wer- 
ken vindt. 


| | et moet aan veelen ongetwyffeld 
vreemd voorkomen, dat het ver- 
Jchilzicht van de zon, fchoon zulk een 
gewichtig en als het ware fundamenteel 
deel der fterrekunde, noch niet naauw- 
keurig bepaald is by de fterrekundigen; 
daar zoo veele zaaken in deze fchoone 
Wes 


622 P, BODDAERT OVERGANG 


wetenfchap hier van afhangen : maar de- 
ze verwondering zal ophouden , wanneer 
men in aanmerking neemt, dat de ver- 
fchilshoek zoo klein is, dat zy altyd de 
naauwkeurigfte waarneemingen ontfnap- 
te, als zynde maar 8 of 9 feconden, zoo 
dat de ondergefpannen lyn, fchoon veel 
breeder, noch onzigtbaar is voor het 
bloot oog , op eenen afltand van zes dui- 
men ,en het is naauwlyks mogelyk ro’ te 
onderkennen door de naauwkeurigst ge- 
maakte werktuigen. De fterrekundigen 
hebben ’er wel verfcheiden wegen toe 
ingeflagen, die het vernuft der uitvin- 
ders wel toonden; maar zy hadden het 
ongeluk, dat dit afhing van waarneemin- 
gen, die gemaakt moesten worden met 
eene naauwkeurigheid, welke geene, tot 
noch toe gemaakte, werktuigen konden 
volbrengen. 

De overgangen van Venus alleen kon- 
den gelegenheid verfchaffen, om dit 
voorftel met eenige zekerheid te bepaa- 
len, en deze is aan zulke ftrenge wetten 


verbonden in haare beweegingen, dat, 


Zy niet meer dan tweemaalen in eene 
eeuw kan voorvallen, en ín zommige 
eeuwen in het geheel niet, Van den tyd 


dat Venus in dezelven graad der Zelip- 
EN tie 


VAN VENUS OVER DE ZON. 623 


tica met de zon verfchvnt in haaren bene: 
den zamenftand, tot haare wederkomst 
in dezelve, moeten ’er 583 dagen, 22 uu- 


ren, 7 minuten verloopen: en wanneer 


het vlak van haaren loopkring met de 
Beliptica zamen loopt,zoude zy, by elken 
benedenften zamenloop , over den fchyf - 
der zonne moeten gaan , maar dit is het 
geval niet: haare loopkring fnydt den 
zonneweg in twee tegen over elkander 
ftaande punten, welke haare knoopen 
genoemd worden, en maakt een hoek 
met dezelve van 3° 23’ 20’; dus kan zy 
op den fchyf der zon niet gezien wor- 
den, ten zy de beneden zamenftanden 
in, of naby de knoopen gefchieden; ín 
alle andere zamenftanden, gaat zy be- 
noorden of bezuiden den rand der zon- 
ne, als wanneer haare breedte de fom 
der halve middellynen van de zon en 
Venus te boven gaat, en wanneer zy 
zich verliest in de zonneftraalen, is zy 
volkomen onzigtbaar , by den bovenften 
zamenftand, en in haare beneden za: 
menftanden, vooral wanneer haare duis- 
tere zyde naar de aarde gekeerd is. Hier 
van daan zyn ‘er zoo weinige overgan- 
gen van Venus gezien. Zints de fchep- 
Ping zyn ’er maar drie waargenoomen 


(a) 


624 P. BODDAERT OVERGANG 


(a) en de eerfte van dezelve alleen door 
twee menfchen (b). Het byzonder voor- 
deel van dit verfchynzel ter bepaaling van 
het verfchilzicht der zonne, met eene 
naauwkeurigheid, die van geen andere wy- 
ze kan verwacht worden, beftaat in het 
bereekenen van den volftrekten tyd, die 
’er verloopt tusfchen de oogenblikken der 
aanraking van den zonsrand , zoo als de- 
zelve uit verfcheiden plaatzen des aard- 
bodems gezien word; of van het verfchil 
der geheele duuring, zoo als dezelve 
door van elkander af zynde waarnee- 
mers gezien word, Een feconde tyds kon 
nende zeer ligtelyk onderfcheiden wor- 
den, door een welgefteld uurwerk , en het 
voorzeide verfchil van tyd naauwkeu- 
rig aangeteekend worden, in plaatzen, 
daar het tot 24 minuten loopt; dan zal 
men het verfchilzicht hebben, en-dit 
klein zynde tot op het honderdfte deel 
van een feconde van een graad, en dus 
den afftand. van de zon en planeeten, tot 
op + van het geheel. In zommige over- 
gangen zal het verfchil van tyd grooter 
| Zyn, 

(a) Namentlyk in 1631; 4 December 17615 Ó Ju- 
lii 1769. A08 
(b) HOROXIUS te.Stoole, en CRABBREE EC 


nige mylen van daar. Zie LA LANDE 4fbron, #075, 
Ip. 539. van den eerften druk, 


| 
| 
| 


VAN VENUS OVER DE ZON. 623 


zyn, en in andere kleiner ; en zotnimige 
plaatzen van de aarde, in welke het aant 
het noorder deel van de zonsfíchyf ge: 
beurt, zyn hier toe voordeeliger , dan die 
welke aan het zuidlyke halfrond leggen: 
Hier van daan is het, dat fchoon ’er in 
deze ftoffe veel gedaan wierd, door de 
zorg en naarftigheid van de fterrekundi: 
gen, by den overgang van het jaar 1761; 
wanneer Venus ten zuiden van het mid= 
delpunt der zonne heen ging, werd eg: 
ter onze verwagting niet beantwoord 
door de waarneemingen die ’er gemaakt 
zyn; en het was lichtelyk te voorzien; 
dat men grooter naauwkeurigheid zoude 
bereiken, door de voordeelige omítan- 
digheden, welke in het jaar 1769 te vers. 
wagten waren, De groote voortgang ; 
welken de ftertekundige maakten, door 
vastftelling van dit grondbeginzel (furi- 
damental element) ten aanzien van het 


_geen men te vooren wist, had hunne vers 


wagting doen ryzen, en hunne aandagt 
opgewekt, om ieder voordeel te beproes 
ven , dat van een zorgvuldig genoos 
men waarneeming van deezen overgangs 
kan afgeleid worden. Indien wy niet 
verhinderd worden, kunnen wy hoopen 
op de meeste zekerheid, die men in dit 


„dll, DEEL Kr ge 


626 P. BODDAERT OVERGANG 


geval hebben kan, door de waarneemin- 
gen, welke men gemaakt heeft, met el- 
kander te vergelyken. Met dit alles moe- 
ten wy berusten in die onaangenaame 
verzekering, dat de afftand der zonne 
door dezelve niet kan bepaald worden, 
(fchoon de waarneemingen met de groot- 
{te naauwkeurigheid gedaan zyn) op me- 
nig duizend mylen na, het geen niet 
veel zal fchynen, wanneer wy in aanmer- 
king neemen, dat de afftand meer dan 
04 millioenen mylen is, en dat het ver- 
{chil van ieder feconde in dit verfchilzicht 
eene onzekerheid van ro of 11 millioe- 
nen geeft op den afltand. 

Echter is deze nadering veel grooter, 
dan van eenige andere, tot noch toe voor- 
geftelde, wyze kan verwacht worden. 

Het Genoodfchap vond goed den Heer 
JOSEPH SHIPPEN, Schildknaap ‚den Hr. 
HUGO WILLIAMSON, den Hr, CHAR- 
LES THOMPSON, den Hr. THOMAS 
PRIOR, en den Heer JOHAN EWING; 
aan te ftellen, om den overgang van 
Venus waarteneemen op den fterretoo- 
ren, welke in deze ftad opgerigt is; en 
zy fpaarden noch tyd noch moeite, 
om ieder noodzakelyk ftuk ter waar- 
neeming in gereedheid te brengen. Zy 

wa 


VAN VENUS OVER DE ZON. 627 


waren voorzien met een uitmuntenden 
Jeltor van 6 voet ftraals, door den naauw- 
keurigen meester BIRD gemaakt, en 
een werktuig om de gelyke hoogten en 
overgang waar te neemen; beide behoo- 
rende aan de eigenaars van deze Provin- 
cie: de telefcoopen waren een groot 
wederkaatzend van 4 voet brandpunt en 
7 duimen opening, welke van roo tot 
400 maalen vergrootte: met een uitmun- 
tenden kleinmeter van DOLLOND ’er 
aan gevoegd, welke op verzoek van het 
Genoodfchap overgezonden was; eene 
{traalbreekende kyker van 24 voeten 
brandpunt, toebehoorende aan Juffer 
NORRIS; twee {piegel-telefcoopen ieder 
van 18 duimen brandpunt, met noch 
eene andere van 12 duimen brandpunt ; 
met deze en een goed flinger-uurwerk;, 
beloofden zy zich het vermaak van eene 
naauwkeurige waarneeming, indien het 
weêr zulks toeliet; ten dien einde werd 
er, daags voor den dag der waarneeming, 
eene zamenkomst gehouden om de werk- 
tuigen te ftellen, en de plaatzelyke vers 
hinderingen weg te neemen. ON, 
Zommige hunner gaven byzonder 
acht op de fchikking van het flinger- 
werk, en op den overgang van den zonse 
Rr 2 rand 


628 P‚ BODDAERT OVERGANG 


rand over de gekruiste haartjes van het 
overgangs inftrument, beide voor en na- 
middag, voor en na den overgang en 
vooral op den dag zelve; en dewyl het 
drie horizontaale draaden had, welke in 
het brandpunt vastgemaakt waren, gaf 
dit zes plaatzen van overeenkomende 
hoogten, welke in het algemeen van twee 
tot twee feconden den fchynbaaren tyd 
aanweezen; zoo dat zy by elkander ge- 
noomen en op hunne vergelykingen 
(equations) van overeenkomende hoog- 
ten toege past zynde, men eenkort begrip 
had van de zonsverandering van declina- 
tie (account of the funs change of declinati- 
on) tusfchen de voor- en namiddags waar- 
neemingen ; hier door konden zy met ze- 
kerheid den loop van het uurwerk voor 
den fchynbaaren tyd in ieder feconde na- 
gaan. Alles werd met de grootfte naauw- 
keurigheid nagegaan, en het uurwerk 
was vastgemaakt aan eene breede paal, 
die vier of vyf voet diep in den grond 
was „en tegen de fchudding van onder met 
eenen fteenen muur beveiligd , en raak- 
te aan geen der zyden van het gebouw. 

De lang verwachte dag daagde einde- 
lyk, zoo fchoon als wenfchelyk was, 


geen fchyn van wolk dreef op den horizon 
van 


| 


VAN VENUS OVER DE ZON. 629 


van den morgen tot den nacht toe, de 


hemel was helder. 

Men had twee dienaars by de klok ge- 
fteld, den eenen om de feconden hard 
op te tellen, en den anderen om de mi- 
nuten aan te teekenen, 


De Heer sHIPPEN zag met een te- 
lefcoop van 2 voet eneen half, en 4, 15 
duims opening en gomaalen vergrooten- 
de, dat deeerfte verandering in de zons- 
fchyf een gekarteld klein boogje in den 
rand maakte, als of ’er de fchaduw in- 
gevoegd wierd, even als of de fchaduwe 
eenen onregelmatig geknobbelden rand 
had, welke by ieder feconde aangroeid- 
de met eene flingerende en bevende be- 
weeging. Deze verandering zag hy het 
eerst ten 2° 13’ 47’ fchynb. tyd. Doch 
hy was niet verzekerd, of dit het ver- 
fchynzel was, dat zy verwagtten , of iets 
dat door de nadering van de planeet tot 
den zonsrand veroorzaakt was ‚dan of hy 
het moest toefchryven aan iets, dat op 
den grooten {fpiegel van het telefcoop ge- 
vallen was; hy verwagte dan de aanraa- 
king te zien „gevormd door een klein effen 
boogje in den zonsrand , maar twaalf fe- 


conden verliepen ’er, eer hy verzekerd. 


Rr 3 was 


630 -P. BODDAERT OVERGANG 


was dat de aanraaking gefchiedde; dus 
ten 2° 13’ 59’ fchynb. tyd, doe zag hy 
eene duidelyke indrukking in den zons- 
rand, maar deze was zeer klein en niet 
getand, 

Misíchien was het eerfte veroorzaakt, 
door een dampkring om Wenus, welke 
een klein gedeelte van den zonsrand zal 
verduisterd hebben eenige minuten voor 
de aanraaking , en dat de glans der zon- 
ne den dampkring van Wenus, na dat zy 
op deszelvs fchyf was, zoo ver verligt- 
te, dat zy niet konde bemerkt worden, 
en alleen den fcherpgeteekenden omtrek 
van de planeet op den fchyf der zonne 
overliet, 

Dit dus gefteld zynde, denkt de Heer 
SHIPPEN, dat de eerfte uitwendige 
aanraaking niet wezentlyk gefchiedde, 
dan op de 3 feconden na die getandde 
verduistering van den rand der zonne 
en dus 2° 13’ 5o’ 

Maar dewyl fterrekundigen goedvinden 


den tydder aanraaking methet beginvan 


die verduistering te bepaalen, gelooft 
hy, dat de aanraaking gefchiedde 2 of 3’ 
voor die verduistering, in welk geval de- 
zelve ten 2* 13’ 44’ zoude voorgevallen 
Zyn, pe 
De 


VAN VENUS OVER DE ZON. Ó3L 


_ De Heer smIiPPEN bepaalde de be- 
oordeeling van de binnenfte aanraaking 
aldus : wanneer Venus met haaren hal- 
ven middellyn van den fchyf der zonneaf 
was, dan zyn de gehoornde punten van 
den rand zeer fcherp, en naderen al- 
lengskens tot elkander ; tot dat zy elkan- 
der raakende verdwynen; het ogenblik 
der fluiting dezer punten kan, als het 
juiste tydpunt der binnenfte of uitgangs- 
aanraaking, aangemerkt worden. 

Door dit middel van bepaaling was de 
eerfte binnenfte aanraaking ten 2° 31’ 34" 
fchynb. tyd. 


De Heer WiILLIAMSON gebruikte 
een kyker van 24 voet die gomaalen ver- 
grootte, doch eenige toevallige om{tan- 
digheden beletteden hem de buitenfte aan- 
raaking waarteneemen; de Heer wir- 
LIAMSON zag duidelyk, dat Venus een 
dikken dampkring om zich heeft, van 
eene aanmerkelyke hoogte , en deze had. 
hem ook belet den waaren tyd van aan- 
raaking te konnen bepaalen. | 

De binnenfte aanraaking oordeelde hy 
tezyn; wanneer de fchyf van Wenus-den 
rand der zonne in een punt raakte, ge- 


yk twee in elkander getrokken cirkels : 


Rr 4 dit 


632 P. BODDAERT OVERGANG 


dit was 2° 31’ 24” fchynb. tyd, 1” na- 
derhand was de oostelyke rand van Ve- 
nus volkomen rond, dus ftelde hy 2* 
31’ 25’ voorde waare middelfte aanraa- 


king in den fchynbaaren tyd, en 2’ na- 


derhand was de zon aan de westzyde 
van Venus volkomen helder, 


De Heer PRIOR zag de eerfte onvol- 
maaktheid in den rand der zonne 2° 
13’ 42” fchynb, tyd, en nam duidelyk 
waar, wanneer Venus meer dan : op de 
zon was, dat aan derzelve oostelyke zy- 
de de dampkring het ligt van de zon op 
den rand van Venus wederkaatfte; maar 
wanneer Venus geheel op de zon was, 
verdween dit verfchynzel. 

Ten 2* 31’ 28” fchynb, tyd, was de 
binnenfte aanraaking, als wanneer Venus 
volkomen rond gezien werd, 


De Heer PEARSON zag de uiter- 
lyke aanraaking inh olen heten 


=De Heer THOMPSON zag ten o° 
31’ 26” fchynbaare tyd, beven de 
ligeftraalen » van den oostelyken rand 
der-zon, zoo als de bovenrand van Ve- 


Pus den rand der zonne raakte, 4'* nä 


gerhand zag hy tusfchen den rand der 
Ji Ke zons 


VAN VENUS OVER DE ZON, 633 


zonne en die van Venus eene ligtende 
ruimte , ter breedte van een zilverdraad, 
zoo dat Wenus doe geheel in de zon 
was, 4 


De Heer E WING zag ten 2° 13’ 48” 
fchynb. tyd eene verduistering aan de 
N,. Q. rand der zonne, welke met eene 
bevende beweeging vermeerderde, 15" 
of 16” zag men eene groote en duidely- 
ke gaaping in den rand der zonne. Het 
juiste tydpunt egter kan door niemand 
bepaald worden, wyl Venus niet tus- 
fchen den rand der zonne en het oog in 
was, dus moet de aanraaking voorgeval- 
len zyn, na dat de dampkring de ver- 
duistering op de zon maakte, en volgens 
den Heer E wIiNG kan men dezelve ftel- 
len op 2* 13’ 48’: doe het middelpunt 
van Venus op den rand der zonne was, 
zag hy even gelyk de Heeren PRIOR 
en THOMPSON deszelvs oostelyke zy- 
de omringd met een flaauw licht, ver- 
oorzaakt door de weerkaatzing der zon- 
neftraalen op den dampkring van Venus, 
ten 2° 29’ 11” waare tyd of 2° 31’ 26" 
fchynb. tyd, zag hy de binnenfte aan- 
raaking, zoo dat Venus volkomen rond 
op de zon was. d 
| Rr 5 Dus 


634 P. BODDAERT OVERGANG 


Dus werd dan de buitenfte en binnen- 
fte aanraakingen aldus waargenoomen. 


doorde Heeren buit.aanr, binn‚aanr, vergroot. 


SHIPPEN 2UI3’47/ 2u31’34/’ Somaal 
WILLIAMS, 2U 13/46’ 2u31/’25// tot 27! ogomaal 


PEARSON 2UI3’50/ —— — 
Óomaal 
THOMPSON — — — 2u31’26/ tot 30 
PRIOR 2U1I3’42 oug31’28/! roomaal 
EWING 2013/48 2u31’26 goomaal 


6. IL. De aequatoriaale middellyn der 
zonne was dien dag volgens de uitkomst 
van 6 meetingen 31’ 31’, Ó en volgens 
de rekeningen van den nautical almanac 
31 31, 3 

De Middellyn van 2 op de zon gezien 
en zesmaal gemeeten gaf 58’, doch deze 
te klein Zynde om wel met de micro- 
meter waargenoomen te worden , ftelde 
men dezelve 55’, 4 voor naauwkeurig. 


_ 6.1, Twintig minuten na de eerfte 
binnenfte aanraakingen begon men den 
naasten afftand van den rand van 9 van 
dien.der zon te meeten met den micro- 
meter, van welke in vierenvyfítig waar- 
neemingen ik den kleinften afftand van 
randen en middelpunten vinde, Bid 

ê waa- 


VAN VENUS OVER DE ZON. 635 


waare tyd fchynb.tyd derranden middelp. 
eu 53 43! au 55’ 50’ 1’ 8, 46 14’ 8. 19 
de grootfte 
5u go! 2 5u 2243 5/ Ills 26 Io ai 39 
6. IV. De breedte van Philadelphia 
werd door de Heeren Mafon en Dixon 
met bovengemelden /ettor 39° 56’ 29’, 2 
bepaald, en de fterretooren, 25/” noor- 
derlyker leggende, heeft dus de breedte 
van 39° 56’ 54’. | 


6. V. Om nu het verfchilzicht der zon- 
ne uit deze waarneemingen afteleiden, 
moest men de lengte van Philadelphia 
van eenen vasten meridiaan met de groot- 
fte naauwkeurigheid bepaalen: men nam 
dan de eclipfen van de wagters van Ju- 
piter waar, en vond dezelve 


Met een Telefcoop van twee voet. 
1767 April 3. 7u Ir’ 23” uitkomst der 2de fatell, 


May 30. 1ou 15’ 3 —_— — fte —— 
Junker. OU LEO en nr OE ne 
1768 Maart 1. ou 46’ 49” ingang — Ifte —— 
April 9. rou 37’ 2’ uitgang — Ile — 

25. 8u 56 50 annen ensnd 

May zr2. rou 33’ o” — 2de — 
1769 Febr. 16, 14u 21’ 51” ingang — te — 
—— 20. ISU 4Y 1 — 2de —— 
—— 23. IÓu IÓ' 21/ — fte — 
Maart 17. 12u 45’ 21! —__— 2de —= 
April 3. 14u SO’ 48! —__— — 1fle ——= 
Ile QU 49 14! 2de ——= 

12, IIU 15’ 49! —_—_— — fte — 

Mey 5. IIU 30’ 28 —_— — Ifle — 


5 


636 P. BODDAERT OVERGANG 


Met een Telefcoop van vier voet. 


1769 Juny 7. 8u 44’ 37’ uitgang der 2defätell. 
—— 22, 8u 27 35 ft 
—— 2Q. IOU 21 5 
Aug. 23. I2U IS’ 48 a 
Sept. II, “7u 44! 41! der 2de —= 


Ter zelver tyd had de Heer Maskely- 
ne dezelve op den fterretooren te Green- 
wich waargenoomen, als ook te Norri- 
ton en men vergeleek dezelve met den 
ftuurmans almanach (nautical almanac). 

„Door verfcheiden vergelykingen van 
deze waarneemingen vonden zy het ver- 
fchil van de meridiaanen 57’ en dit werd 
bevestigd door de waarneemingen van 
den overgang van $ over de zon den g 
November 1769. 


— — Ifle — 


de uiterl.aanr. 2u 36’ 9’ door 4 waarn. te Philadelphia 
en ten 2u35’17/ door 3 waarn, te Norritoz, 


verfchil 52 
de binn. aanr. 2u 37/34’ door 4 waarn. te Philadelphia 
en ten eu 36/34’ door 3 waarn. te Norriton, 


Pnt emme 


verfchil _r. oo 


_ De uitkomst daar van geeft het ver- 
{chil der meridiaanen = 56’ en is naauw- 
keuriger dan die, welke afgeleid word 
' "at 


VAN VENUS OVER DE ZON. 63% 


uit weinige overeenkomftige waarnee: 
mingen van de eclipfen van de wagters 
van Jupiter; dewyl ’er 24 waarneemin- 
gen na genoeg met elkander overeenko- 
men, en dewyl de overgangen, vol- 
gens het oordeel der meeste fterrekun- 
digen, de beste gelegendheid geeven, 
om de lengte der plaatfen te bepaalen, 
Indien wy nu 56’ by den tyd van de 
waarneemingen van Morriton voegen, 
konnen zy tot den meridiaan van den fter- 
retooren te Philadelphia gebragt worden. 
Uit o1 bepaalingen eene middelrekening 
maakende, vonden zy het verfchil tus- 
fchen Philadelphia en Greenwich 5*o’ 
35!” Dus is de lengte van Philadelphia 
van Greenwich 5° o’ 354 


6. VL. De Heer rwing heeft uit 
vyftig bepaalingen opgemaakt, dat de 
naaste nädering der middelpunten van 
genten 5° 21’ 27 middeltyd, of 5* 23’ 
41’, 7 fchynbaare tyd was, en de cen- 
traale tyd of het midden des overgangs 
was ten 5°® 28’ 29’, 7 volgens den meris 
diaan van Philadelphia. | ' 

Door vergelyking van achtien bepaa- 
lingen van den naasten afftand van het 
middelpunt van de zon en venus, geef 

e 


633 P. BODDAERT OVERGANG 


de middelreekening ro’ 3, 58 zooals zy 
te Philadelphia gezien is, doch wegens 
de parallaxis, was zy 6”, gr lager (dez 
pPresfed), de naaste geocentrifche afftand 
der middelpunten was ro’ 10’, 49 = 
6ro'', 49. derhalven 

72626, 45 de afftand van @ van de zon: 
28879, 55 afltand vandee:: 6:o, 49: de 
heliocentrifche afftand der middelpunten. 

4. 861, 0949 

4. 460, 5004 

2. 785, 6785 


7. 246, 2689 


2. 385, 1740 = 242", 7583 = 4 2", 
7583, de heliocentrifche afftand der mid- 
del punten, 

De finus 3° 23’ oo” de inclinatie van 
den weg van 82 op de ecliptica: Rad, : : 
fin.4' 2’, 758: finus van de zons afftand 
tot de 5% van 2 

8. 771, 6803 

10, IOO, 0000 

7. 070, 2506 


8, 298, 5703 = 1° 8’ 20'’, 23 zons 
afftand van £% van 9. 
De finus 1° 8’ 20”, 23: Rad. : : finus 
1o' 10’, 49: finus van den hoek van haa- 
re 


mn med me 


VAN VENUS OVER DE ZON. 639 


re fchynbaare loopbaan met de ecliptica 
8. 298, 5703 
10, 000, OOOO 
7. 470, 9623 


Qe 172; 3920 = 8° 33-11, 5de 
hoek vau den zigtbaaren weg. 
De uurbeweegingder zon = 2’, 392375. 
De uurbeweeging van 2 = 3’, 952942 
Sn 17652. 
916,65= het verfchil van de halve 
middellynen van © en g. 
610,49 = de naaste geocentr. af- 
ftand der middelpunten. 


fom 1527,14= 3. 183. 8789 
verf. 306,16= 2. 485. 9484 


5. 669. 8273 de logarith. 


van het vierkant der halve lyn des over- 


gangs, tusfchen de twee binnenfte aan- 
raakingen 
2, 834. 9136 = de logarith. vande halve — 
lyn des overgangs bin- 
nen de aanraakingen, 
2,375. 0716=de logarith, van 2 uur- 
beweeging. 


0.459. 8420 = 2" 52’ 58’, 7 de halve 
duuring tusfchen de aanraakingen 
n 


649 P. BODDAERT OVERGANG 


En 3" 12’ 12, 168 =de halve duuring 

tusfchen de buitenfte aanraakingen. 
Verder Rad : fec. 8° 33’-11/'52 610, 

49 : geocentr, breedte van 2 = 10’ 17’; 


336. 

En 72636, 45 : 28879, 55 : : 2. 790 5357 
geocentr, breedte: 4’ 5'’, 4885 de helio- 
centr. breedte van g. 

En 23’ 13, 6536 = de tyd tusfchen 
de middel en ecliptifche eonjunêtie, 


6. VII. Van den fchynbaaren tyd var 
het midden des overgangs, 5“ 28’ 29”, 7 
23’ 13’, 65 afgetrokken zynde, zal de 
middelbaare tyd der eclipticaale con- 
junétie zyn 5° 5’ 16’, 05, | 

De plaats der zon was volgens den 
ftuurmans almanach (nautical almanach) 


2t 13° 27’ 18’, 7 en dus is het verfchil 


der middaglynen tusfchen Greenwich en 
Philadelphia 5° o', 35’ als boven, 

De afftand van de knoop van Venus, 
zoo als zy boven gevonden is, nament- 
lyk 1° 8 20,’ 23’ gevoegd by de zons 
plaats geeft 2° 14° 35’ 38’, g de plaats 
der klimmende knoop. 

Het midden des overgangs uit het mid- 
‚ delpunt der aarde gezien is 5* 28’ 29, 7 
fchynb, tyd, hier van de halve duuring, 

- tus- 


P Á 


VAN VENUS OVER DE ZON. 64t 


tusfchen de binnenfte aanraakingen, af- 


getrokken geeft den fchynbaaren tyd 
der eerfte binnenfte aanraaking zonder 
parallaxis, dus 5° 28’ 29”, 7 — 2° 52’ 
58,7 = 2" 35’ 31” en dan zoude ten 
2° 31’ 26’ fchynb, tyd de geheele uit- 
werking der parallaxis zyn in lengte en 
breedte 4’ 5.’ | 
Onderftellende, dat het horizontaale 
verfchilzicht op den 3 Juny was 8’, 5204; 
zal de geheele uitwerking der parallaxis 


zyn 4’ 4!’ _Derhalven 


4 4 = 24445" = 245": : 87; 
5204 : 8’ 555 = de horizontaale paral- 
laxis der © den 3 Jan. 1769. 

100009 = de middelafftand vane: 
101506 = deszelvs afftand den 3 Juny 
:: 8, 555: 8’, 6838 de horizontaale 
ws: op den middel-afftand van de 
aarde, 


Dit komt na genoeg overeen, met het 
aen uit de beste waarneemingen afge- 
eid is, die in het jaar 1761 gemaakt zyn: 
volgens deze parallaxis der zonne zullen 
de middel-afftarnden der planeeten zyn, 
als volgt (de halve middellyn der aarde 


‚== 3985 eng. mylen zynde): 


“IL DEEL Ss 7 36693417 


642 P. BODDAERT OVERGANG 


36693417 -Mercurius) 

68564850 Venus | middelafftand 

94790550 Aarde’s {van de zon in 
14443400 Mars beni my- 
493005300o Jupiter’s | len, 
9043907200 Saturnus } 


6. VIII. Dewyl het moeijehyk is het 
juiste oogenblik. te bepaalen van het 
juiste midden ‚des overgangs, wanneer 
men de naaste afftanden van den rand 
der zonne en wenus meet, en het klein 
verfchil van tyd -tusfchen de twee aan- 
raakingen, het zy uit het middelpunt 
der aarde, het zy uit eenige plaatfe op 
dezelve gezien , hebben de fterrekundigen 
gezamentlyk de vergelyking van twee 
waarneemingen verkooren , op plaatfen 
alwaar de uitwerkingen der. parallaxis 
vlak tegenftrydig zyn, terwyl de aan- 
raaking op de eene plaats vertraagd en 
op. de andere verfneld. word, om daar 
door de parallaxis en den afftand der zone 
ne af te leiden, 

Men had hier toe in Philadelphia fchoo- 
ne-gelegentheid, wyl de waarneemingen 
van. Greenwich overgezonden, werden, 
fchoon die onder elkander verfchilden,- 

De Heer EwiNG bragt de GE 
wiens 


VAN VENUS OVER DE ZON. 643 


wichfche waarneemingen tot „den teri- 
diaan van Philadelphia, door aftrekking 
van het verfchil der lengte, tot tyd ge- 
bragt, en hy rekende de uitwerking der 
parallaxis voor beide plaazten volgens 
den fchynbaaren tyd der aanraakingen, 
de zons horizontaale parallaxis op 8”, 
5204 tellende ten tyde van deri overgang. 
De parallaxis van Wenus waste Green- 
wich by de eerfte buitenfte aanraaking 
16 g, dat de aanraaking 4’ 16, 5 ver- 
haastte, en de parallaxis der breedte 
„was 12, 97, welk haar op de fchyf der 
zon lager deed zien (depresfed her on 
the disc of te fun), haar zigtbaar pad ver- 
lengde , en de aanraaking tot 2’ 04’, 5, 
zoo dat de geheele aanraaking 6’ 51” in 
tyd was, Het verfchilzicht in lengte by 
de binnenfte aanraaking was 16’, 6, wel- 
ke het 4’ 12” in tyd fnelder deed zyn, 
en de parallaxis der breedte der binnen- 
fte aanraaking 13’, 42 zynde, werd de- 
zelve aänraaking 2’ 40’ verhaast; dus 
was te Greenwich de geheele uitwerking 
van de parallaxis der binneníte aanraa- 

king 6’ 52”, | 
In Philadelphia de parallaxis der leng- 
te 10’, 74 zynde, en de buitenfte aanraa- 
king 2’ 43” verhaastende, en de páralla- 
DIS 2 …_xis 


644 P. BODDAERT OVERGANG 


xis der breedte 4’, 43 zynde , werd het 
ziatbaare pad op de zon verlengd, ende 
aanraaking 53” in tyd verlengd , zoo dat 
de geheele uitwerking van de parallaxis 
was: 3’ 36 in tyd; dus was ook de pa- 
rallaxis in lengte by de binnenfte aanraa- 
king 11’, 95 en dus de verhaasting 3’ 
15/ in tyd: en de parallaxis der breedte 
zynde 4”, 49 verlengde de overgangs 
lyn en verhaastte de aanraaking 1’ 3’ en 
de geheele uitwerking 4’ 4”, 

Dewyl nu de parallaxis te Greenwich 
en Philadelphia de aanraakingen ver- 
haastte in beide deze plaatzen , ten op- 
zigte van het middelpunt der aarde, ís 
haare geheele uitwerking in volftrekten 
tyd 3’ 15” by de buiteníte aanraaking, 
en 2’ 48” by de binnenfte. 


De aanraakingen werden te Greenwich 
in fchynbaare tyden aldus waargenoo- 
men: 

buit, aanr. _ binn.aanr. waarneemers 
7 1ro'54' 71° 2847" HITCHINS 
TINI HIRST 

« 7e Io’ ebr Je 20’ 28’ DUN 

Pal’ 20001720920! DOLLAND 

PErtl3Ohid7E2020 Ni  NAIRNE 

710’ 58” 77° 29’ 30! … MASKELYNE 

Dit 


VAN VENUS OVER DE ZON. 645 


Dit op den meridiaan van Philadel- 
phia overgebragt, door aftrekking van 


5° 0’ 35”, geeft 


buit, aanr. binn. aanr. 

gp Ieig’ oh 

gt Io’ 30 ma) iiet ee 

le ge bh 

gu Io’ 44°" DU 28’ 5 

TOS! 2° 28’ 45’ 
ng’ oe 8D! 

gemiddelde —_— en 
rekening 2, 10, 30 2, 28. 40, 6 


De middelrekening van alle de tyden 
der buitenfte aanraaking te Philadelphia 
is 2° 13’ 46’, 6 en de innerlyke aanraa- 
king 2° 31’ 28” en het verfchil tusfchen 
de gemiddelde rekeningen is de waarge- 
noomen uitwerking der parallaxis. 
2°r3’46',6 2°31’ 28’ Philadelphia, 
21038 2° 28’ 40,6 Greenwich. 


en 


3. 16, 6 2. 47,4 _ waargenoo- 
men uitwerking der parallaxis, by de 
vitwendige en inwendige aanraaking, 


Derhalven : gelyk 3’ 15’’== 195” de 
berekende uitwerking der parallaxis by 
de buitenfte aanraaking tot 3’ 16, 6 = 

Ds 3 196”, 


646 P. BODDAERT OVERGANG 


196, 6, zoo is de onderftelde horizon: 
taale parallaxis der zonne op den dag 
des overgangs 8’ 5204 tot de waare pa- 
rallaxis en ook 2’ 48” = 168" : 2’ 47", 
A= 167", 4: : 8’ 5204: de zons paral- 
laxis op dien dag. 


2. 290.0346. 2. 225. 3093. 
2 223. 7555 
2.293. 5835. 0.930, 4600 


0.930. 4600. 3.154. 2155 


0. 928, go62 = 8, 48 
32240433: 4 ik par. Ô 4 


0.934.0089 = 8" 59031. © hor. par. 
8” 48997 


19',08028 


2/ 
8’ 54014 de gemiddel- 
de hor. par. der © op den dag des over- 
gangs. | 
Als rooooo: 101506: : 8” 54014 : 8”, 
66875 hor. par. der © op haaren middel- 
afftand van de aarde. 


Dis kán men niet alleen door zulke 
| ver- 


VAN VENUS OVER DE ZON. 647 


vergelykingen de afftanden der planee- 
ten vinden , maar ook hunne waare mid- 
dellynen, wanneer men die van de aar’ 
de weet, uit de meeting van zommige 
graaden in haare oppervlakte, volgens 
dezen regel: 

Gelyk de rechthoek wan de parallaxis 
der zonne en haare affkand van de aarde 
tot de wezentlyke middellyn der aarde is , 
zo is de rechthoek uit de parallaxis en af- 
fland van een andere planeet van de zon, 
tot deszelvs wezentlyke middellyn. 


tt NE rt 
Bx) 2 
OE Beer R UC 
WE 
AR 0 OR 


WAAR: 


WAARNEMINGEN 
OMTRENT De 
LUCHTS - GESTELDHEID, 
WEDER, WIND; 

nde abs 
GEVALLEN REGEN, 
WAARGENOMEN IN DE JAAREN 
MDCCLXX eN MDCCLXXI, 
re 
Harken ams 
Door 
TOB BASTER, 
Ewe 
Ee eee 


Di OVOM 


Es 


‚A MULLER, 


645 


EM C X NX 
5 5 3 Es 3 e5 à 
5 Ee EN OE OE BU 
Ee) vo U Eg HO ZE 50 
3 SE VE En TE B 
en El En & ss Eel hed 
Z Sd A AA 
January Je 29m be 4 B 3 Ze gie 56 lin, | Tusfchen den 4 en den 1 dagelyks Sneeuw, 
mi 9. | 23- Ir. [23 gr 
February|,® Ee iÁ Ee be den 14 lin.| ’s Avonds en ’s Nagts tusfchen den 17 en 18 zware ftorm uit den ZW. 
25. 3- ‚1 27: zer. 
Maart 28. ae zei 2 EN B g, En 27 lin./ van den z5 tot 27 dagelyks Sneeuw, De Barometer maar eenen dag boven de 30 duim. 
Apr pe blij sb: 2 Ee 2 5 ER 25 lin.l 4, 5, 6, 7, 8 dagelyks Sneeuw, Den 26 zag men de eerfte Zwaluwen. 
| 48 1 e 
Mey 25e 208 EE ES he Bi ee Io lin.| ;, 2, 3 nog dagelyks Sneeuw. Van den ro tot 27 warmweer. Van den 28 tot!4 Juny zeer koud, 
Juny en In deze twee maanden zes weken uit de ftad geweest. 
July En 
se 19 e 
Augustus 4e 05 de A Ee en % En 85lin.| Ongemeen fchoon warm weer van den 4 tot den 26, daar de voorgaande maanden ongemeen koud en nat waren» 
; 7 ‚|28,29. H 
Septem. Et zn Zj Ee de Ain 45: lin. Maar 9 dagen in de; geheele maand, dat niet geregend heeft. 
Otober IE 29. Jk d Ee En Ee B 32 lin.) 28, 29, 30, 31 regende het 22 linien. 
„Je 2 
Novem Kd Be de 2 B der À Ee SL lin.[ van den 15 tot 21 ongemeen koud voor het Sayfoen. 
Decenb: 2 29m) 16. 48 gr. Io, [32 8r-|49 line) Deze maand was warmer ‘als de voorgaande, Doorgaans ftormagtig weer na den 5. Dog den 19 fimorgens, van half 


negen tot over tienen een ongemeen harde ftorm uit den Z. W., fchietende toen_de wind Noordwest, Deze 


ftorm heeft aan huizen en fchepen veel fchade gedaan en, heeft gewoed tot Weenen in Oostentyk toe, 


ó5o M 2D JC IC OL MW MK OL 
eel KI . » 1 e LJ} 
el Ebert EN 
. te 
z hik ä ö 5 SU z É 3 N= 
58E u vi bt EE 5 ui 28 
Vv DE VT HE 9 Wo Vv HO TE 2 
ED) ne to SE WW sE 5 
Es Kd ka 5 bd 
OREN NAE OEE &) 
January ‘24. |3o% 20. (29,5 1. [sti gr-|13. [ro gr.|33 lin. | Zynde meest Sneeuw geweest, hebbende niet geregend als 8 linien tusfthen den een 3, en r linie den goften. 
| 31. [49 gr.|17. 13 gr. 
| 9. [305114 [29:55 4e rl 9. 17 gr. í NN: 
February 19. Solag 208 ae ee Eel ED ae Ei 9 lin.) Meest Sneeuw. x linie regen den 26. 


ii 
Maart 3! [395 7- ee 16. | 4758f. 25: 
zo. |3o,4) 6. |29213. [56 gr.|29. [25 gr- 


27 lin.) 8 Linien Sneeuw en 19 linien regen, waar van 19 lienen den 15 gevallen zyn. 


April IL. 305 rs. |29,8:22. 57 8f-| 8. [29 Br 
27. [3om3l25e [293 30e |55 gr) 9 [JI Sf 


15 lin.) Waar van een derde Sneeuw. 15 groote ftorm in Holland, 16 hebben te Dort {es Narrefleden agter elkander op de Sneeuw 


„gereden. zr d’ Eerfte Vleermuis. 27 d'Eerfte Zwaluwe. 


Mey 3. |305| 8. [2955 16, (82 gr} IT. |43 Bf. 


20. |3omo/30. |29r5:26. |8I Bf.) 2. |44 gr. sie 


Juny 3e |3Onal Ie 29510. (Bo gr.| 2. Isr gr. 
_ {23- [3Ora/28. |29:%/27- (79 Brsj22, |5o gr. 

July E4, |3Orsf19. [29:5)17: [78 Br.) 2e |57 gr. 
(24: |3Oml27. (29/18. 177 Br31. |57 gr. 


49 hin.) Tusfchenden 27 en 28 heeft het 18 linien geregend. 


35 lin. 


Augustus 5: 3Ora| 12. |29r5) 6. [72 gr. 23. 53 gr 
3 IL. 7o gr 25. 53: gr. 


Tusfchen den 24 en 25 heeft het 185 linie geregend, 


Septem. 27° |3Ora|14 [29r2) 4 [715 8r|27e |44 gr. 


23. [29:/13, (71 gr.|29. (48 gr. 40 lin. 
Amal amel ae) ba nd mnd 
13e [3Orm|1o. [29:| 8. '66 gr.| 1. 
Otober 3l. |3O| 4e |29:0,22. (Go gr.ler. |41 gr.|go lin 
p Ere Ee ef (re 31. 
IE. |308| 7. [295] 1. II. 133 gr. 5 


Novem. |28. |3o,12. al 4 [52 gr.|3o. 32 gr. 37 lin. Tusfchen den 4 en 9 dikwils Hagel. Doorgaanseenongemeene hooge Barometer van boven de 30 duim. 
12. 


2e 30,%,16. 28,5 1,1 12. EE 
Decemb. zo, |3omsj24. [aoiiiz5 33 RE Ee li lin, 


29. 30 gr. 


Men heeft, geduurende deze maand, juist geen ftormen, dog veeltyds fterken wind gehad, uit het Zuiden, en Z, Westen, 
Het heeft in November en December 1771 des avonds doorgaans ligter geweest, als anders 


651 
JANU AR Y 1770. 


Barometer. Thermom. Windftreek. Welder. 
Binn. Buit. 


)’sMorg. | ’s Midd. |raa. |mzi- \mo. mi. | 'sMorg. | ’s Midd, f Gefteldbeid. 


Km entenmdenenmmd 


mmm nF me fen. 


130. 3if30. “3 |40 | 41|38 |41 | W tN W_ fWolk. Reg. 
o— OÌ|— OÎ| 43 | 43 | 41 jb OtN | ZO |Reg. Betr. 
g— 2 |— Elgef —f3ól4r|j NNOJ NW fWolk. Reg. 
4129. OEl29. Ófl43 [44 |42 42 | WtZINN WiReg, Wolk, 
— 4 |— 35142 [42 {36137 [WN Wi N W [Buyig. 
Ki 2 45 41 38 33 | 32 ONO NO Sne. Wolk. 
— 6 |— 7 |35 [35 |22 24) Ot N O |=: 
— GE|— OÌ|34 134127 |32| LW | NO | Betr. 
—10 |— 9 |— [35128 |34 14 W tZ| Z W [Betr. Wolk. 
ol 2 | 2 135 [36 133 | — N W IN WtNSneeuw. 
gg 34134|24|3o|N OtNf NO Wolk. Betr, 
al Oli 35 (36}33|34 | NNO IN O t O Betrokken, 
go. 14}30. Ti|36 |— 29 {35 NO tOfO N O |Wolkig, 


\O 
te 
\O 
— 
heel 
edn 
to 
\O 
hf 
le) 
ua 
lee) 
( 
ua 
eN 
lo) 
et Ct et 
ZEN ZN 


ol— rot f—Ioilgolgijgolge| 4 W Regen, 
rri|3o. ok| 42 | 42 |— |4r W Betr. Wolk, 
alzo. 1 ar |— [38 |44 |Z WtZ Reg. Betr. 
— 2143 [44143 |45 | ch 
sl 4 |— 48|44 | — [40 [42 | WtZ Mist. Wolk, 
sl— Ó3l— Ó [42 !43 [36 |4o} 44 W Wt ZIS. Mist. 
ge dd 43 |— [37 [39 ZW W [Betrokken. 
7 5 t— silat |41 [34 | 42 VAAK Wolkig. 
S_— 7 | 7 |— {42139 | 41 W tz Betrokken. 
— Ó5|— {43 [40 [42 | 24 W WS. Mist, 
ol— sil— 451 43 44 |39 [41 |4 W t Z W Betrokken. 
ij— olleg. zisl44l—t42 ‘gel WtZi W _IReg,en Wir 


Hoogte Barometer. d, 30. ij ac 
Laagfte ErONn d. 20. 2 Middelb, d. 29, zoë _ 
Hoogfte Therm. binn. 44 gr. : je 

Baete Ben bbr 34 Sr: hMiadelb. hdi 
Hoogfte Therm. buit. 45 gr. : 

Laagfte Therm. buit. 22 Er, Middel gn 3% 


FIE B RG Ait Ke 


Barometer. Thermom. Windftreek, Weder, 8 
Binn, Buit. : 


Ds Morg.{’s Midd.\mo. ni. {mo. mi.| ’s Morg, | ’s“Midd, | Gefteldheid. 
…1ilzo. 3 _N WN N WlWolkig. &l 
2 4 4E | 42 137 42) VNV Z WZ W t W[getrokken. & 


and Zt W 

8l— rr [30. 2 38 |38 [32 |—{N N Wi N NO f{Hag. Wolk 

30. 5 5 37|—|— {48 {| NNO | NO |Sne. 
Io — 4 |= 35 — [36 130 |32} ZO 4 O Betrokken 
Hij 2 24 34135 1291361 Zt WI ZZW 

— 3 36137138 {gel ZW | W tZ |Wolk. Re 
ral —_— 5 39140142 |44{W ZW| W _fRegen. 
ig — 5E 53 44 [44 | —|4Ó| WEN [WN WiBetr, Wolk 
Is— 51— 4 43143 |39 j42| Z4W | 2 Z O IS. Mist. Be 
16) Of 2D. IT 42 |= 3613o0l ZW | Z W [Betrokken 
17/20: 1 GE E42 (37 Aj — [Storm 
18128. 12 (28. ir |— | — [golf WtZ 7 

gr POH gr == f43 | WEN 
go 3E 35:42 43 |42|42| —— [WN WiBuyig 
arj st 5E | [39 [41 N W IN _N WfWolkig 
o3l— zi 9 |4I4O13Óf4O| NNOI NO 
23— gif=10 39/39 32/36) ONO| —— 
24130. 2 [30. 3 [39 |— 33 | 41 0) Loldh 
os 5 [5 |—|38|3Lf39| O ZO ILO t OSne, Wolk 
o6= zE 2 13613728 4 W Z W fWolkig. 
2729. TOF|29. IO5|37 139 (32/42 AAW | 


I 


28 gl 811 38 | 30 155 T— 


Hoogte Barometer. d. 30 Si ars ‚ 
Laagfte Barometer. d. 28 II  Middelb. d. 29. 8% 
Hoogfte Therm. binn. 44 gr. \ 1: \ 
Laagite ae kien, 34 Er Middelb. Get AR 
Hoogfte Therm. buit. 4 SL 5 
Laagfte Therm. buit. 28 gr. Middelb. gr. _ 37 


6: 
Mt ‘Ar A R T. 53 
Windftreek. Weders 


Barometer. Thermom. 
Binn. Buit. 


mo, mi. mo, mi. | ’s Morg. | °s Midd. Gefteldbeid. 
37144} WtN| W tz Wolk. Betr. 
42|48 W W tN [Betr. Wolk. 
43 147 | —— W Wolk. Betr. 
44 44 | — [WN WfRegen. 
HT NON Ge 
40 | — 0) Z O f[Wolkigs 
35 {aal ZZW |Z tO 
32 |44| At W Z _{O. Helder, 
34 \42 | Ot Z ZO fWolkig. 
go lss| —— | AW [Reg Wolk, 
42l44)| ZO |Z4W Wolk, Reg: 
44l47} ZW |Zt W Betr. —= 
3 | 56 Z —_—— |fWolkig. 
45154} ZZO|NNO Reg: 
36 | 3 NO N Buyig. 
31/33 NNO/| NO |Sreeuws 
nl —f NO NW [Wolkig: 
3E 42 T NIN Or Ven TA 
gr las) ZW Wize 
=138| OtN [ONO O.Hel, Wol 
20{33| NO O [Betr. - Snes 
Bol 35E N NO er 
36 NO O NO W olkige 
aeta NW-| NW an 
37 ber fw zZz Wj W t Z Betr. Rêg. 
{3 N Ww |W eN |Wolks Betr. 

Jast3ó IN Ot NN Ot a A 

25 lssl ONO} OtZ (Helder. 
grjsof Ot Z 0 _}Wol.O-Hels 
8 Vie 2 WWE Jm Reg: 
ar V4o} ZZW WZW t Z|Regen, 


Hoogfte Baroimeter. d. 30. 15 ab. 194 oge ve) Bg 
Laaêlte Barometer, d 20. 3 ‚fr Middelb. d, 29. 8, 
Hoogfte Therm. bin. 49 ST. Ì iigdelb, er 8 
heee Therm, binn. hi er ‚+ Middelb, A 
oogfte Therm. buits. 56 31. \_ mii q 
Laagfte Therm, buit, 25 Sr: p Middel is 404 


654 


A Pp R TA" ERM 


Barometer. Thermom. Windftreek. Weder, — 
Binn. Buit 


il mo. mi, | °s Morg. | 's Midd, | Gefteldbeid. @ 


mn | 


Lia l47 | We ZW \Wolkig. 
sold \S5 t zow valken zier Reg 
43 146| 44W | W t Z |Buyig. 
38-l44 |, AW {| WtN fRegen. 

3 N W 


(WN W 


| 

| 

IW_N WiWolkig; | 
LW Sne. Wolk. 

| —_- HBuvig. 

LO NO [Wolkig; 

| NO Hgetrokken. 


U NO 
OtN|NtW |= 


Hoogfte Barometer. d. 30. 3) ; ä 
Laaette Barometer. d. 28, 12 Middelb. d, 29. 73 
Hoogfte Therm. binn. 52 …E EA ie 
Laagtte Term. bind. 42 gr, Middelb, gr. 4l 
Hoogfte Therm, buit. 62 sk 4 

Laagfte Therm. buit. 38 gr Miidehs, Br ie 


d 
| 


ME UR 55 


Barometer. | ‘Thermom. Windftreek, Weder. 
Binn. Buit. 


D's Morg. \’s Midd. |so. [mi. ls. bs ’s Morg. | ’s Midd, | Gefteldheid, 

r|29. 1129. 105) 48 [49 | 44 48 IN N W| NW [Becrokken. 

2}—I0 — 8546146 42:39} NW | W fWo.Sn.enR. 
% 45 39/49 [N N W[N W tNBuyig. 

— [43 45| NW ZW [Wolk. Betr. 
47|46|5i | Zt W {ZZW [Regen. 


3o}—10ï |— 


ZI IO ee 9 — 


50 |52 |Ó2 Z ZW {Wolkig. 
53 48/58 | ZW |WtN 

52 lso{56[W Z WIW N W|- 

54156159 | WtZ | WtN 

55 54/70 Z Z ZO |—-0. Held. 
61'64|74f OZO | ZO „Held, Bet. 
62 63|71{| ZtO |Z O t ZWolk. Reg 
63 \62|72| Zt W[W Z W 

65 | 58 [79 OtZz O _[He.Re.Don, 
6760/76} ONO| NO |= 
66158173 | NO IN O t O})Wolkig. 

62 |54{60o|NOEN| N NO Betr. 
6ol—jó2| NO N O [Reg ——= 
sgt l66{W 4 W Z Betr, Wolk, 
6o'62|64| WtNI.NW | Reg 
o4lsslzel Zet w | Oo |o:H.RD.W 
62 60168 | W t ZW N W|Wolk.Held 
—|58{66| NW | NW |Betrokken. 
— [55 {69 [W_N Wf —— [O. Helder, 
6ol—lóo{ NtW IN N W|Betrokken. 
— {58 [65 | NO | NNO|—= Wolk, 
— {56 [63 INO t ON Ot Nj—= 
58|57|ó6o| NO | N NO |Woik; Betr. 
56 NW tNN N WiReg. - 

— [56 |ÓI N NW |Betr. Wolk; 


50 [55 | 
53 '56 


Hoogfte Barometer, d. 30. ke rad ie 
_Laagfte Barometer. d. 29. Óf Middelb, d. 29. & 


NWtWl W _ |Wolkig. 


Hoogfte Therm. binn. 67 gr. \ nr: an 8E) 
ee Be binn. 44 Br L midactd. gr. 55% 
Hoogfte Therm. buit. 79 gr. n 

Laagfte Therm, buit, 39 Er. FMiddelb. be 


6 
65 Ï U N Eend 
Windftreek. . 


Barometer. | _ Thermom. | Weder. 
Binn. Buit. 


Di’ Mors *s Midd. fpno. \mi. \mo. [zi 


8/30.-I 130. Oi 


o|z9. rok;29. TOk|Ór [Gaf Ó4 [O8 Zt 
rol rk — 12 |[Ó2 163158 166 44 W Held. Betr, 
rif 9 — 8864 164163 [63 4 (D.en WR. 
ra 81j- 63-1631 59 [Ó2 WtZz [wolk Stor. À. 
10 [Ór |l — |Ór is Ee Betr. 
[30.- 15130. IE — || — [O4 Mt Wolkig. 
kn oe oifó2 (66 |— f66 W 
16 29. 114 log. ri 63 [63 |— |ÓI W t Z Betr. Wolk, 
17 62 {62 58 163 ‚W tN |Wolkig. 
lr | 10 | | [50 | — ‚W t Z Betrokken. 
Ig Ólj— 5 [Ór 163 [60 62 OO Z4:0 
goy— Si Ó [62 |64|Ór [70 440 | Reg, 
arj 8 f—10 |— [62 [59 |54 N Ree. Bett, 
og — mil 12 |Óóof— | 55 |Ó5 W_N WiWolkig, 
23 —=IIi|Ó2 163 |Ó2 |69 VAVO) Betr. 
24 — 10 |— 98f63 [6463 [65 W … #Betrokken, 
agr [Ii — {65 | 59 [67 ‚_— .{Wolkig. 
26 inj {65 [66 | 66 174 ZO. Ei 
27 — SE 84|67 [67 | O2 [64 W _ (Reg; Wolk. 
28 B | 8 [65 |66|— [O1 W Z WiBerr. --Reg. 
op Óil— Ó |64}Ó5|Ór [O2 W ___fWalkis, 
gee 6 f— 7if— {64 |59 163 [4 We N Regen: 


â 


- 


Hoogfte Barometer.-d. 30. 14 arraa, HeooF 
ide Barometer. d. 29. 5 }Miadelb, d. 29. 
Hoogfte Therm, binn. gr. 67% ar: 10 Siegol 
Luite El binn. gr. <2 FMiadelb, Ee 618 

Hoogfte Therm, buit gr. 74% vr: k é 
Laagîte Therm, buit. er 24 bMidderb, st Gd 


J3 
ij Ó5 
64 


ch 


=, 
hd 
6e 


rl 


O\O GOF Nin. UI Iet 


e Newer 
tw O2 9 


I3 or 
14 07 
15 ó8 
Ió 7 
I vj 
/ 66 
È 67 
pd 66 
65 

a ROL0) 

67 
4 Los 
26 =— 
ARI II — 
28f32. O — 
20|29. — 
{ (©) ” mn 
3130. 66 


Hoogfte Barometer. d. 30. 3 


Ae 


60 
65 
58 
ge) 


U 
Barometer, Thermom. 
d 4 Binn. Buit. 
icn 
Ef Morg.l’s Midd, [zio. wei. |zzo, [vi. 


L 


lk. 
Windftreek, 


657 


Weder, 


's Morg. f ’s Midd. | Gefteldbeid, 


N O 0 Wolk. Berr. 
ONO ÍN N TE 
NtWINW Ízetrokken, 

WN WW fWokig 

NW [|W tZ |Berrokken, 
W rz W —__— Wolk, 
NW | NW fWolkig, 
NO eee ARTE IE 
NW INWtW Wolkig. 
ZW W 
WOEEN HN fe 
NW ENN W |= 
W tZ |l We«tN (Betrokken, 

W Helder, 

ZO ZtO [Setr. Ree. 
ZW W Duiiter,. 

WZ W|WetZ Regen. 
7 ZtO |Betr. Wolk. 

ZW W Dyz. 

W 4 Wi WeN |Wolkig. 

ZW | _W _[Reg. Held; 
WetN WZ Wi Held. Wolk. 
N O |O NO Wolk. Reg. 
NW 'Wtz 
NO (NN WReg. Wolk, 
NW WN WiBetrokken, 
We…tN iW Z W} 

WtZl|l W 's, Mist. 
N | N W Reg. Betr. 

—— IN N W Betrokken, 
NW | Wolkig. 


} midelb, de 29. 114 


Laagite Barometer. d. 29. 85 


Hoogfte Therm. binn. 71 gr. 
Laagíte Therm. binn. Ór gr. 
Hoogtte Therm. buit. 7ó gr. 
Laagíte’ Therm, buit. 58 gr. 


bMiddelb. sn. 
bMiddelb. er. 


66 
67 


658 


AU GU 8: De 


Barometer. Thermom. Windftreek. 
Binn. Buit. 


D's Morg.| ’s Midd, mo. 


gl— z2 [3o. 1E{Ó5|— |62}66| Ne Wy NW fWolkig. 
4130. af 2 64}6óf6ój—-| NtO N Betr. Wolk. 
5 — {68 |62|76| NNO| 'NO |Held, — 
6— 1 66169 [69|78| NO | OtN fWolkig | 
7 — r|óo|72 |68 [83 0) Ot Z [Helder, 
Oe del eskoad | Tú | 

29. II |29. II |74| 77 {73 97 
Je 2 — mil |7ól= [76 ZW W __fWolkig 
ril rotl—= rot [72 [73 166/71 | —— |W Z WiHeld. S, W. 
r2j— 12 [30. 1 [70 |70|63|69|W NW) NW [Wolkig 
13 29. 118 [69 |— 64 | —| Wt ZZ) WtN 
14 — II |— [71167 |74 0 ONO : 
15f— Iolf— Tof |— [70 [65 | 73 O0 NO [Regen 
1ó6|— 10 |— ro |—{—={ó9|7o} —— | N NO |Betrokken, 
|= |66|69| NW | NW [|Wolkig. 
18 — IOË|— |= [67 |— W W t Z [Betrokken 
mol— 11 r18}67|68jOrj—= | NW |W Z WiHelder 
oof— 1oif 10 |—=|69|65|66| W ZZO [Betr. Reg. 
ed — rofl — [68161 |65| Zt WlZZW 
go == IO 66 67 63 68 ZW W N WIO. H. Wolk. | 
23l— TO |= 91|Ó5|Ó5 [62 | 63 W_ \—_—__—|fWolkig. 
24 — 10 [63 )—|64|66| N W ZW. {Betr Reg. 
asl— Oi— O1}65|67|68|69| WtZ | —- |—— Wolk. 
26}— 10 |— 12 |— [6665 |Ó5 |W Z. WIW N W/|Wolkig. 
27|— 12 |30. Ooij |—=|zológ| NW IN N W 
28}30. 1 — 1|63|64l60o}66| NO [ONO 
20|— Of Ór [—{so{ósIN N Wl NtO I= 
gol Ip Hij fÓ2|60|66|—_—____W N W Betr. 
31)29. 12 loo. ra JÓ2 163 162167! NW NW |Betr. Rege. 


Hoogfte Barometer d. 30. 2 
Laagíte Barometer d. 29. 9% 


Hoogfíte Therm. 
_ Laagfte Therm. 
Hoogfte Therm. 
Laagfte. Therm. 


mi, mo. |mi, | °s Morg. | °s Midd, 


— |óoló4f NW IN N W 


binn. 77 gr. 
iin. é Sr ; bMiaactb. gr. 


buit. 
büit. De sr. er; p Middelb. gr. 


Weder. 


Gefteldheid, 


Emiaaelb. d. 29. 113 


69 
73 


6: 
SE Rr T EoM B B Ro 53 


Barometer. Thermom. Windftreek. Weder. 
Binn. Buit. 


| 
)s Midd.{rno. : mo. vzi | ’s Marg. | ’s Midd, \ Gefteldbeid, 


mn gn | mn | en | nin en 


ee 


lI29. 12f29. 12 64 66 |6o [68 f Nt W [N _N W Wol. O.Hel. 
Emm Gilat d sh hen 6r|zof NO | OtZ4 „Betrokken. 


gg | 9 |—{Ó7 [Ó2 |Ó9 OZO| ZO Reg. D. We 
g— to} 1o {66 66 |Ó1 |Ó2 ZW NQ: + 
s— 9 |— 8i|—|67 [Ó2 }64 | NW [WN WjWolkig. 
6l—roil— rr [67 | — 164165 pn) NW 
gi 108) 66 | — | Ó2 |Ó6 OZ0O0 W: [Betr. Wolk. 
Bl BE BE] 65 66 | Oo [O2 | ZW IW LW 
en 64165 |58 [61 |_N O N W - _—_—— 
ol gE 9E [5964 LN W | == |Buyig 
ri 8 l— Gl — 64 !55163!WZ Wi 4 ZO Betrokken. 
ME [65 |58 62 ZZW NW de RE 
gi 4E Óf — O4 56 boj Zt W Z W |Duift. —= 
4— 10 |— 10 [63 6515861 {W 4, W Wolk. Betr. 
sj—rr |—12 sd 68 62 {68 hed gd mnd 
20, OFZO. Oi róÓ Là f _— 
E , gesl rl ded ok ZANG ZO A4 
890.12 429. TI |7O [72 —|7 ZAW | 
gj jij 7E 65 6 ZW zZz W [Betrokken, 
EEE | 1 1 68691 60 {65 pt Wo} me Aare 
brill} — 9 |— |= 6067 4 —— Wolkig. 
alasso8 de 8467168 158 (601: 24 W [WZ Wi 
gl 7 741065 [65 {57 [Gej Wet 4 | W eN [Buyig. 
pal 8 |— 8163 |Só |W 2 W ZW j= 
sla BEl— 74/65 | 66 [Go [67 fr 4 W Wi 
6 d 66 | — l6r 166 | Zt W Z_ _JDuift.R.W, 
dl 8H| — 167-162 | — | ZW {W ZW Storm 
ri3o. ofl —l—= [óofóad WW W tN en 
ggd oM — OON — | Gp JN N WI NW {Wolkige 
pr 64ls4ló3}- 4 O 44 O Betrokken, 


Hoogfte Barometer: d. 30. er. ad 
Een en d. 29. 4} Middelb. d. 29. gf 
Hoogfte Therm; binn. 7/2 sr) E10 ad Bi 
Laagte Thefm. en ó8 Sr Miadelb, en 

Hooefte Therm.rbuit. 76. Sf. Um: À 
Laaglte Thetm. buit. 55 Sr Midderb, gr. 6% 


660 | 
or GE A MOAB! E M8 


Barotneter. À-_ Thermóm.. | Windftreek. Weder: 
Binn. Buit. 


1 


D's Morg.|’s Midd. (mo. \mzi, \zno, [mi. | ’s Marg. | °s Midd, | Gefteldheid, 
r|29. 12130. Okl62 |62)59 60} NW | N NO Wolk, Betr 
2l30. 3 1— 3 |6o |Ór}srjór | NO | O NO [Helder 

3 3 | 24/58 [59/48 |óOfN Ot N 0) 

4 MH 157 |—{47 59 | ONO | 

sl— Of|— OE| — | —{54:GE JN Ot Of N W |Wolkig 
6l29. 12 59}— 58 6ol NW [WN Wi Betr 
7130. 1 | Iif60 |6ofóo\— {WN W[| N W Betrokken 
Sri 2.|— |Ór [58 | — W W tN |O.Held.Reg 
ch— 2 l— Il l-fsól- | 4 O |4O0 t ZjRegen. 
rol29. rot |óg. zokfór |— {57 {62 | 4 W | Zt W |Wolk, Held 
1 — 118 {59 [60 {53 (57 IN N Wj W 

rel —ir j—10 [57 {58 {sij | 4 W [WZW 

13 Zil 7E 157153 ISI | == W [Betr. Reg: 
IA — 7 54 |54143 So | Zt W {| Z W |Wolk. Betr 
Isi— Ó{— 5if52 |53|— 40 | Z4W | LtO [Betrokken 
164 4153 |— [49/53 | LO FLLO0 |= 
sj ij || ZW I ZO 

rel — Ol 7il54 [545157 | ZO {At W |—_—_—= 
Ig} 51 Bil — 147150 | ZtoO 

och— Sj 5 | |srizolgo) LAW | Z {O.Hel, 
ar 4 | 3 {50 [40 |43 =| ONO O Wolk. 
gol 3 25/48 |5o [40-48 Z « } ZtO |Betrokken. 
23 SOA 40 [40 42 |44 4 Zt Wj- ZW 

gaf 2Â 3 |48 == larij4s| 4 W W _|Regen, 

25) —5î 7 |4ol—lge {sof Zt W{i-ZW [Wolk, Reg 
aol — 84 zilsolsol48 {si | 4W ES 

of Óf 49 [42 4D | W |= 

of — gi l— 9 |50 [—{4ól5o | WeN IW NW|_—_— Betr 
zol— gij 5 | | l48 147 | 4 W W [Regen, 
gere GS 53/48 9{39!45 [4 W tZ| 24 W |Wolk, 

Zip 9 9f147[48 40149 | NO | NINO 


Hoogfte Barometer. d,- 30. 3 jj 
Laagite Barometer d. 29. of Miadelb, d. 29. 7 


Hoogtte Therm, binn. 62 gr. EN 
Laagfte Therm. binn.'47 Br | Middelb. gr 544 


Hoagfte Therm. buit, Ó2 ae: 8 SR f 


661 
NI Af Vi Br Mi DE) Bt 


“ KERN Î | t 
Barometer. Thermom.  Windftreek. Weder, 
Binn. Buit. 
Dl's Mörz” Midd. \so. vim. mi. | ’s Morg. | *sMidd. | Gefteldheids 


„129. TOË|29. II 147 | 48/44 (48 IN.N Wij NO Walkig. | 


2/30. I |30. EK |46|47|36|46| ONO | NO fHeld. Wolk. 
20. 12 [45 [4613 1} Zt WI ZeO |Wolkig,! 
29. TOE — IO | 46 | — | 44148} ZW |W Z WiRegen, 
SI |— 8 147 40 | — [50 —— Zt W fWolkig. 
6 — 7ij— 9|48 |—lgo|— | ZtO | ZW |Regen, 
7 Óf — Ól40 | —[43 148 | 24W | ZO [Wolk. Betr. 
Sj— OE— Off — fsolsri|ss| 440 ZW |Betrokken. 
op 3 |— 3 {50 | 51 48 [52 [WZ W — —- Wolk, 
Op If If lsof47 isol WeZ\ W _ |—— Reg, 
6 |— 8 |= f—|46|40| W t NW Z Wf3uyig. 
gi |—IOf|49 |— {44 | ZZW | W tZ | Wolk. Betr. 
gio IL F5ofsi{fsolse WZ W| ZZ W |Betrokken. 
gr fj 10 [Si f—l47 || AW | ONO fWolk, Reg. 
s‚—12 [30. Off —|sol44 146 NO | OtN |Keg. Betr. 
6l— 10 |29. 73147 147137 (45 | Ot Z 0 Wolk, 
Eg SE 5|44|43|36 42 OEN | ON | | 
18 Óil—— Ó (43 [41 |32 {311 ONO NO |Sne, Wolk, 
ro 7 | 7 138|37|26|29| Ot N | ONO | Wolkig, 
ool— 3 |— 24126 [35 |27 | — O0 INN WIJ. Helder. 
arl — g |—roi|—| 36135 |3 NW | —= |[Hag. Wolk, 
aal [37 |38|37 (38 |W 4 W| ZZ Betrokken, 
23 si 54138 | 41 44 | 45 4W ZW |Wolk, Buy. 
aal — Gi |— Gil42|43 142 |47| Z4W | ——— |Betr.R. Wa 
Mt Oo OETA3 |A 45 pr ZWoof mee je 13 
26— 1 |— ol|— [44 | 42 [42 W 44 W |St. Wind, 
27 — HE 244 | — [39 ij .N NON W |Betrokken. 
B GE 9 4 142136 |4O| N O N W olkig. 
2g|— 10 |—I0Ëf— 41 [35 |38] LW Z == 
30 =—|39|39|33|36| LO |OZO 


Hoogfte Barometer, d. 30. 1 \ nc: 
Laaglte - Barometer. d. 29, of if Middelb. d. 29, 64 
Hoogfte Therm, binn. 5r-gr. ; 
Laaste Therm. binn. 35 Sr \miadetb. sr. 43 
Hoogfte Therm. buit. 55 aid ; 
Lasgte Therm. buit, 26 gr.f Middelb. gr. 40 


DECEMBER. 


Barometer. Thermom. 
Binn. Buit 


] 
's Morg.|’s.Midd.{vn, \mi, mo. 


29. 12 30. ot|38 [38 36 
329. ra leg. te |41|41 40 
gj Ilij p42 3 

— II |— [41 (38 


W eN 
„NW INW 
ne W 
N WNW 
NW IN N 
WN Wi _N 
ZW. {ZZ 
We W 
ZZW | Zt W 
IW ZW ZW 4 
W tN W 
Wi ZW - 
NtW {NW 4 
ZW | ZZ W- 
WatZt 4W- 
NW INN: W 
ZW) ZZ 
Z Zi ti 
NO N 
NW |W! 
Z ZW 
44 WZ Wij 44 W 
: ZW 


Hoogfte „Barometer. ‚d. 30. F \nrsaaam A oc oi | 
Laagíte Barometer, d. 29. ‚zp Middeld. d, 29. 7 
Hooefte Therm. binn. „45 set. À ar: Ì 
Loe Therm. binn. ‘38 gr. y Middelb. Sn AB 
Hoogfte Therm,-buit. 47 BM rra, oíhg 
Laagite Therm. buit. 54 gr. q Middelb..gr., Aak, 


A iK © 
Cm ad Etn