^?^:( ■■ ;•••*•'.■:'.
r.
^
fm-mrW
/- -. :'^''.;/>; ■.:-.i. ':.:
•'!: s
. t
■,.-'^\,
Digitized by the Internet Archive
in 2010 with funding from
University of Toronto
http://www.archive.org/details/onzekunst02antw
ONZE KUNST
ONZE
KUNST
VOORTZETTING VAN DE VLAAMSCHE SCHOOL
EERSTE JAARQANG
InnO ^^ TWEEDE
VUZ HALFJAAR ^ _,^^ ^^^
J.-E BUSCHMANN
iSO ANTWERPEN i$0
L J. VEEN
AMSTERDAM
•s
51
1054277
FRANS COURTENS
|EX belangrijke tentoonstelling onlangs door FRANS
Finns Courtens in het Kunstverbond te Brussel COURTENS
ingericht, (') N'estigde weer de aandacht op
dezen zoo terecht beroemden kunstenaar, die
nn in de voile kraclit slaat van zijn jaren en
van zijn talent.
Nog voor de opening van deze tentoon-
stelling had ik de gelegenheid de werken die
ze hevalle, met meer andere nog, te zien, in bet aardige woonbuis van
den sebilder, in de Fuiplaalstraat te Sebaarbeek. Vroeger kende ik van
Courlens slecbts enkele slukken, verloren in onze meer vervelend dan
mooie Driejaarlijksclie Tenloonslellingen, of in een van die World's
Fairs, waar kilometerlange nniien vol scbilderijen, ons meer benauwd-
beid en iioofdpijn, dan eslhetiscb genol bezorgen. Ik had wel genoeg
van hem gezien, oni zijn lijk temperament en zijn verrassende techniek
te leeren l)e\vondeien,maar tocb had \kdic kracht en r//f veelzijdigbeid
niel verwaeht I Zoo de landsehappen ook tabijker zijn dan de onder-
werpen van andeien aard, blijft Courtens nietlemin een van die zeld-
zame, volledigc schilders, zooals er altijd in de mooie en groote kunst-
eeuwen bebben geleeld, vol geestdrift vooral wat in de Natuur leefl en
beslaal. De twee langdurige bezoeken die ik den sebilder in zijn
werkplaats beb gebracbt, waren voor mij dus een verrassing en een
openbaring.
Het zou bier de plaats zijn om een uitvoerig portret van Courtens
te geven — oni in te gaan op biographische bijzonderheden, maar
andere schrijvers bebben elders die taak aangeval, en liever wil ik de
enkele bladzijden, waarovcr ik beschik, wijden aan de bcspreking van
zijn werk.
Ik zal me er loe bepalen den man met enkele woorden te ken-
scbelsen : dadelijk werd ik ingenomen door zijn openharligheid en zijn
eenvoud. Courlens, wiens naam bovenaan slaat in bet guldenboek
der liedendaagsebe schilderkunst, heelt zoo beelemaal niets van den
('; Van 2 lot 27 April 1902.
I'^RANS « artiest » dicn iikmi zoowat in allc krin<»cii aantrcit, en waaivaii de
COURTENS ijdelheid, de aanstellerij, het gezwets, de l)aatzucht, de verwaaiulheid,
de geldzucht, de zwartmakerij, de excentriciteit, de slechte loon, de
onbetamelijkheid, de botte onwetendheid.... u zoozeer de keel uithan-
gen, dat deze gebreken zelfs de waardeering en de bewondeiing in
gevaar brengen, die men in alle eerlijkbeid voor zijn weik zou nioeten
gevoelen. Neen — de schilder waarover ik sprcek, bij die geridderd
is door iedereorde, zelfs met de boogste titels; — die in alle wedstrijden
premies, diploma's, medaljes bebaalde ; — die op de banden werd
gedragen door de kritiek van alle landen — die gevierd werd als een
vorst der kunst aan die Duitsebe Hoven waarde groote overleveringen
bewaard werden van een Hertogvan Weimar, bcsebermer van Goctbe,
of van een Koning van Beyeren, vriend van Wagner; — die beveling
der ingewijden, de balf-god der niassa, wiens werken tot ongeboorde
prijzen worden verkoebt : — beeft zoo beelemaal niets van den cabotin,
den bobeem of den parvenu - van een die er zicb boven-opwerkt of
er zicb boven-opgewerkt beeft. De sterksten zijn de zacbtmoedigsten,
zegde de dicbter. Met meer reebt zou men nog kunnen zeggen : de
sterksten zijn bet meest bescbeiden. En Courtens bevestigt boven alles
de waarbeid van dit gezegde. Ondanks zijn buitengewoon talent, zijn
wereldroem, is die forscbe en kracbtigc Vlaming in zijn doen en zijn
voorkomen dezelfde gebleven, die nicer dan vijf-en-twintig jaar
gcleden zijn gcboorlestadje, Dcndcrmonde en dc bctoovercnde Scbclde-
boordcn verlict, om tcgcn den zin van zijn ouders, aanzicnlijke bandcls-
lieden, aan kunst te gaan doen tc Brusscl, en zicb uitsluitend te wijdcn
aan deze afscbrikwekkendescbildersloopbaan,\vclke, zooalszijn ouders
bet zeker wel zullen gezegd bebben, meer van baar beoefenaars
uitbongert, vcrslindt, ten gronde en tot wanboop brengt — dan zij cr
verrijkt, onsterfelijk maakt of ook alleen maar in 'I leven boudt. De
jaren zijn sedert dien tocbt van den jongen Frans voorbijgcgaan, maar
de vijftiger van beden is nog even llink, nog even kracblig en nog even
geestdriftig als in de eerste dagen van zijn inwijding in 't kunslenaars-
leven, toen bij in 't centrum der groote stad kwam aangeland, in een
vrij atelier van de Groote Markt, de Pallc de Dinilon, en broederlijk
omging met een twintiglal scbilders, waarvan enkelcn, als Stacquel,
Uyttcrscbout en Pantazis, later evenals bij zelf, bun wegzouden vinden.
Courtens spreekt niet vecl, maar sprcekt goed ; bij geeft zicb niet
dadelijk aan den eersten den beste ; bij bezit de openbartigheid, maar
ook de bcscbeidenbeid en ingetogenbeid van den waren Vlaming; bij
monstert dengene met wie bij spreekt, en wanneer bij bem zijn
verlrouwen waardig acbt, opent bij bcm zijn gemoed en spreekt bem
van Kunst - maar cerbiedig, zondcr die breedbespraaktbeid, die
bluf van den vakman of die winkelicrspraal, die Barbey d'Aurt'villy,
H O
p a
8 I
hij het verlatcn van een feeslmaal van letferkundigen deed uilroepen : FRAXS
« de volgende keer ga ik met melselaars elen I " Courtens drukt zich COL'RTENS
uit in een beeldrijke, schilderachtige laal, met niet minder sprekend
gebaar zijn reeds zoo kleurige en haast plaslische woorden bekrachti-
gend. Wanneer hij zicli opwindt schiet er licht uit zijn kleine levendige
oogen ; soms verhoogt een liartelijke lacli het sappige en kranige
van zijn taal.
Courtens geeft ons den indruk van een gelukkig mensch, van een
wijze, een werker die zijn geluk waardig is, en de gunst der fortuin,
zoowel als de slreeh'ng der glorie verdiend heeft. Hij leeft alleen voor
de kunst, en voor zijn tah'ijk en innemende huisgenooten : — een
gezellin die hem waardig is, hegaafde en gezonde kinderen. Met de
zijnen verblijft hij slechts zelden in de stad, hoogstens eenige weken,
's winters; voor 't overige leeft hij als heere-boer op zijn villa te
Sint-Gilles-Waas, bij Dendermonde, of te Vogelenzang hij Haarlem —
ofwel zwerft hij met zijn rollend huis — een soort kermiswagen zooals
ook de arme Door Verstraete er een bezat — naar heinde en ver door
zijn geliefde landen, vooral door die Holhmdsche polders, waarvan hij
zooveel houdt, met hun trillende en vochtige atmosfeer en hun licht
zoo zacht en belooverend als een weemoedige glimlach, even met
tranen bevochtigd.
Courtens onderhoudt met de buitenwereld alleen de hoognoodige
belrekkingen, waaraan men zich niet kan ontlrekken zonder voor een
menschenhater door te gaan. Hij is overigens volstrekt niet egoist of
droefgeestig, maar een voorbeeldig confrater. Xa zijn grooten bijval in
Duitschland opende hij zelf immers de Staatsmuzeums en particuliere
verzamelingen voor andere Vlaamsche schilders":' En dat alles zeer
eenvoudig weg, zonder er zich op te laten voorstaan, met een tact die
als de hoogsfe uitdrukking is van goedharligheid. Courtens wordt te
zeer in beslag genomen door zijn werk, om tijd te vinden tot het
optreden in wereldsche of officieele kringen; in het voile bezit van
zijn kunst, zoo beroemd als 't maar kan — werkt en slaaft hij nog
steeds even hard als in zijn eerste leerjaren. SlavenV Xeen, ik druk me
verkeerd uit, want het werk is voor Courtens een vreugde, een genot,
de meest noodzakelijke reden van bestaan.
Zal ik hier van zijn eerstelingen spreken".' Te Dendermonde had
hij de lessen der Academic gevolgd, die onder het bestuur stond van
Jaak Hosseels, zeldzame gaven aan den dag leggend, en al de prijzen
behalend, die der hoogere klassen inbegrepen.
Xa eenige genre-stukjes als de Jonye Student, Zeeuivsch Mcisje,
Veryeel mij niet, door zijn vrienden opgemerkt loen hij deel maakte
van hun Cenakel in de l^atte de Dindon, stelde hij in een van onze
Driejaarlijksche Tentooiistellingen een dock ten loon, dat zijn beroemd-
FUANS COURTENS : DK MOIUIHN.
FHANS 1^^''^' ^'^'^ stoot zou geven en grooten ophef maaklc : dc ^[()ss(^ls(■hllil. In
COURTENS ^^^^ onde en vervallen vaartuig vindt men bij een zoo sloutmoedigc
laclnur en haasl brnlale kracht een onuitsprekelijk, on\vceislaanl)aar
dichlerlijk gevoel. Hct greep ons aan en onlroerdc ons, als de ontnioc-
tingvan een armen verslelen werkman, van een invalide, van een oude
snorrebaard door veldtochlen ondermijnd. Men lelt de sebiphreuken
en de averij door dit ellendig wrak geleden, als de mou\vstre])en van
een oud-gediende, of de lappen op de plunje van een werkman — de
veldslagen die de eene beeft bijgewoond, de ongelnkken waaivan de
andere bet slacbloffer is geweesl. Die Mossclscimil, mi in bet Museum
van Stuttgart, was zoo innig gevoeUl als een vers van Heine, zoo inle-
ressant als de iwce Girnadieren of de Irommelaar Lecjvand.
Toen scbilderde Courtens zijn Zoiidafjinidddfj in ecu Ylddiuscli
dorp, die we nu nog in bet modei'ne Museum te Hrussel bewonderen —
misscbien meer bezadigd van sebildering dan 't vorig sink, maar zoo
wonderwel de poezie van onze Vlaanische gouwen samenvaltend. Wat
kalmte, wat stille na bet Lof, wanneer de geloovigen langzaam luiis-
zsw'
■f. ■-,
y. y.
waarts keercn door die paden, mcl dc groene hagen van luiiiljes en I'HANS
boomgaarden onizoomd! (.OLHlhNS
Reeds zekcr van zijn kuiinen schcple hij er hehagen in schilderijcn
van innig gcvoel niel wondcren van Ijiio en toels le doen afwisselen.
Na een nocht in bet Besjeshiiis, zoo loerend als een gedicht van
Maeterlinck, schilderde hij een realistisch tooncel, vol rechlslreeksche
opmerkingskracht. Door de poezie der kleur, dcor streeling en trelTend-
heid van tonen en legenstellingen veredelde hij het mecst prozaische
Koolueld. Van locn al' deed hij aan de eenig ware schilderkunsl, de
eenige die deugt, die zich niet bekonimcrt oni het onderwerp, ten
minste het literaire en anecdotische onderwerp, en er zich op toc-
legt de poezie, de geest, het mysterie der dingen plastisch voor te
stellen.
En naarniate zijn visie doordringender, fijner en scherpcr weid,
verkreeg ook zijn techniek — zijn hand, meer flinkheid, veerkrachi,
hedrevenheid. Hij ging uitmunten in de meest atgewisselde slijlen en
gamma's. Naast ondoordringl)aar, nevclachtig, weemoedig regenweder,
behandelt hij de zegevierende Goiuieii regcn, vcrheerlijking van den
herlst, gebladerte zoo vurig, dat het de stille waters schijnt te ont-
vlammen waarin het weerkaalst wordt, zooals, in de XXI'^' zang der
Ilias, Vulkanos de Skamander in brand steekt, Conrtens beperkl zich
niet tot een bepaald genre, een midden, een jaargetijde ot een nur.
Benrtelings schildert hij het licht en de duisternis; het sneeuwkleed of
het mostapijt; het water, rood van doode bladeren of gerimpeld door
het luwtje; een oude boerin, bibberend voor den haard of een koe-
wachtster, die in een weide aan 't melken is; de bloeiende boomgaard
en het rosse wond; de voile zee en de kust; de sappige Hollandsche
weiden en de dorre Kempische zandvlakten; despeelsche bronnen der
riviertjes, en de grootsche zeearmen, uitstortingen der groote stroomen.
De verblindende Inminist der Maasboorden, — een wonderbaar meester-
werk (drie jaar geleden te Antwerpen tentoongesteld) — verdiept zich
op tijd en stond in nevel en schaduw, de schilder van avond en herfst
wordt de schilder van morgen en lente.
In de behandeling is bij even veelzijdig en veelomvattend als in
de keus zijner onderwerpen. Hij schildert evenmin uitshiitend naar de
natnnr als uifsluitend in zijn atelier : beide manieren past hij toe, al
naar Iiet oogenblik met zijn stemming of de behandelde stof overeen-
komt. Wanneer men zeggcn mag dat hij gezien en gevoeld heeft in de
naluur al wat hij heeft geschilderd, — is het niet minder waar dat
menig schildcrij de vrncht is van vele werkuren, de samenvatting
van yerscheiden indrnkken. Van daar juist de intensiteit van zijn schil-
derijcn. In een doeU vat Conrtens samen, het betoovcrende van vele
zonsopganyen, het geelectriseerde van vele oniveerachlige namiddagen,
FRANS de rcgcn van vele (ji'ijze ddycn, dc siiceuwslormen van een heelen
COUin ENS winter, dc nilerste wcemoed van een heelen herfst.
Deze geniale colorist, deze bezinger van licht en kleur, de schilder
waarop het woord van Swinburne over Ben Jonson zoo gocd van
toepassing is : // maestro del color die sanno (de meester der zichtbare
kleur) — deed zich aan ons voor, aantrekkelijker dan ooit, met een
veerligtal werken, die even verscheiden van indruk waren, als mcester-
lijk van behandeling.
Een waar genol zijn deze sappige en gevoelde schilderijen voor
hen, die de kleur oni de kleur zelf liefhebben, de schildcrkunst per
se zooals ik daareven zeide, zonder zich in te laten met beschouwingen
over school, procede, mode, literatuur of van gewoon snobisme. —
We krijgen hier inderdaad poezie in de schilderkunst, de ware, de
eenige die er bij te pas komt.
Evenals zekere muziek, en nog wel demooiste, best een programma
missen kan, had deuitstekende schilder zijn werken zonder titel kun-
nen laten, zoozeer spreken ze uit zich zelf. Er een benaming aan geven,
is er de beteekenis van beperken. Evenals de sonaten en synfonieen
van Beethoven, waaraan de meester haast nooit een titel gaf, als bij
uitzondering een enkel woord als : Pastorale, Eroica, Pathetique,
Appassionata — zijn de schilderijen van Courtens uitboezemingen van
de ziel en de stemming van den kunstenaar, evenzeer als afbeeldingen
der natuur — en evenals muziek zouden ze alleen maar een nummer
moeten dragen, met de aanwijzing van het tempo : scherzo, adagio,
allegro, maestoso.
Ik was zelfs zeer verlegen toen de schilder mij, in zijn werkplaats,
raad vroeg omtrent de titels die hij zou geven aan enkele van zijn ge-
dichten, glociende oden als dithyramben, weemoedige elegieen, bloe-
mige idyllen, vertrouwelijke liedjes of landelijke vilanellen — want ik
vreesde inderdaad dat een titel de hooge beteekenis, de innerlijke
strooming, het dynamisme der schilderij zou beperken.
Het zoo hoog maar nooit te veel geprezen palet van Courtens, dat
de schilders bestudeeren zooals musici de partities van Wagner, om er
dezeldzame harmonien in te ontdekkcn, de wonderc instrumenteering,
de klankcombinaties — of zooals de moderne Fransche dichters hun
vak leeren bij Hugo, Baudelaire of Verlaine — Courtens' palet bereidde
weer nieuwe verrassingen en onverwachte aandoeningen, zelfs aan de
bewonderaars, die reeds dachlen dat hij zijn laatste woord had gezegd.
Hoe overvloedig en verscheiden dit palet ook was, heefl de meester het
toch nog steeds verrijkt; hij vernieuwl hel tot in iiet oneindige, zooals
de uitzichten en de kleurschakeciingen van de natuur zelve. Ik zou
haast zeggen dat dit palet de kleuren der natuur nog overtreft. Wat
hi'crlijke liiiten, die zijn als uitgedacht, gescha|)on, door den meester.
1-liANS C.OLUTKNS :
MOIUiKN TE VHKHK
'^:
oiilsloleii ami hct inysleiie van t lichl cii van den vlncli!iy;en ether — FHANS
vinden we niel in zijn laatste schilderijen ! COURTENS
Ziehier een van de groote doeken, in het Kunstverbond tentoon-
gesteld : de Morgen, een gezicht op een vaart in Holland, het lievelings-
land van den schilder. Kan men zich zoeter oogenstreeling denken,
dan die paarsche tonen van de nevelvlokken, en vooral hun weer-
kaatsing in het droomerig-leedere water? Of is er, in de schitte-
rende en pralende gamma een oogenweelde vergelijkhaar met die
laatste herfstdagen? Courlens die den vlammenden October, den won-
der-colorist zelf overtrefTen zou, heeft nooit glorieuser brand in het
kreupelhout van den laten herfst ontstoken. In de laatste stralen^ een
ander belangrijk doek, herinnering aan den herfst, is het de gloeiende
weelde van smenlend vuur, in tegenstelling met den laaienden brand
in het vorig schilderij.
Maar zooals ik reeds zeide, beperkt Courtens zich niet bij een
enkel jaargetijde. In z\]n Boomgaard, een heerlijk stuk, verheerlijkt
hij de lenle, April, in een even lichlc als maagdelijke kleurengamma —
helder groen, rozig wit — die de nicest gevierde Parijsche luminist hem
zou benijden.
(Courtens beperkt er zich zelfs niet toe, bepaalde, enkelvoudige
eflekten af te beelden. Hij komt er toe op zijn doeken meer ingewik-
kelde indrukken weer te geven, er gemengde aandoeningen uit te doen
slroomen. Tot dit soort schilderijen behoort zijn Voorspel tot den
inorgen, dat waarlijk den indruk geeft van dauw, in een zanderige
streek, waarvan een voorbijtrekkende troej) schapen het stof doet
opvliegen. Weldra zai het stikheet worden, de zon zal die morgen-
nevels hebben opgedronken; weldra zal dit woestijnhoekje, met den
molen op het heuveltje, die in langen tijd niet zal draaien — onbegaan-
baar worden; maar voor t oogenblik verzacht en verlenigt de ochtend-
nevel het geweld der hoogzomerhitte. Stof en dauw, vijandige elemen-
ten zou men zeggen, die niet te vereenigen of te vermengen zijn; en
toch slaagt Courtens er in deze schijnbare samenkoppeling tot stand te
brengen door de alvermogende kracht van zijn penseel. Deze indruk
van warme vochtigheid, vind ik weer, maar minder overstelpend,
serener, droomeriger, in die heerlijke rust der Koeien, met die zacht-
blauwe lucht, met feeder dampige achtergrond, waarin twee dunne
berkenstammen en een vlucht vogels, als bezwijmd in de hitte, nog
verhoogen de diepte, de vervagende verte, de schroeiende atmosfeer.
In een anderen toon : in quaranlaine (een doek dat ik in 't atelier
van den schilder zag), een vreemdsoortigzeestuk, transpositie van een
verhaal van Edgar Poe, Narrative of A. Gordon Pyni, h. v., of van een
morbide gedicht van Baudelaire. En toch bestaat hier alleen analogic
of overeenstemming en geen gelijkheid van indruk — want niets is
FUANS CUL1!T1,.\S : .NA IILI I.UF.
FRANS meer verwijderd van dc vcifoeielijke lileraiie schilderkunst, met gege-
COURTENS ven ondeiwerp en prograninia, dan dezc verdaclile scluiilcn, op een lij
geschikl, een eind van hel slrand. De tonaliteit zelve van deze schil-
derij — die onheilskicht, (lit zware en Iroebele water, als besmet, —
spreekt luid van een geheinizinnige plaag.
En wat weemoed, wat veikwijning in die schilderijen, waarin de
regen behandeld woidt, in sleden of aan de boorden der zee, in bet
binnenloopen der mail, in hel einde van deii herfsl, in grijs weer, of in
Slorlvlaag le Rolterdam, dioeve, giijze synionie, waar de grauwe hicbl,
de groenige luiten, de vuil-wille vacht van een Irekpaaid een akkooid
olliever een dissonanlc van uitersle droefenis aanslaan.
K C
H =
C C
P C
c s:
M 5
mmum
KBANS COURTENS : BOORDEN DER MAAS.
Hel herslellcn der nellen gebeurt ook met regenweer, en de uilersle pp{^>^*^
en haast onheilspellende vijandigheid van het noodweer, geeft aan de ('onRTK'NJS
vrouwen die op het strand zitten te wcrken iels van een samenkonist
van nornen of schikgodinnen.
En die Sneeuivstorm, met zijn ontredderde schepen, vastgemuurd
door de strengheid des winters, die seluiilen verwant aan den Mosselbak
van vroeger, en evenals deze menschelijk en deerniswaardig, doen
denken aan de oude garde van den doortocht der Beresina, en aan
het beroemde // neigeait.... uit les Chatimenls.
In na het Lof z\\\\ het niet zoozeer de oudjes die uit het dorpskerkje
komen als wel de toren zelf, oprijzend in de schenierlucht met zijn
bouwvallig en verweerd melselwerk, zoo vei'hazend weergegeven in
okergele en roodhruine tinlen — die een toon doet kUnken van
ingetogenheid, droefheid, oudaehtigheid, — de godsdienstige en haasl
dweepzieke toon van het schiiderij.
Onder de vroolijke, lachende indrukken leeft warm en lichtend de
herinnering aan het ylimlachende Dorpje, een rooskleurig hoekje, dat
de schilder me in zijn atelier vertoonde; ik herinner me ook die
bekoorlijke Vroiiiv met de Tulpen — incarnatie van het veelkleurige en
stralende Holland, uiflossend op den grijzen achtergrond; verder nog
mmr de Melkerij, met zijn stilzwijgende, plechtige koemelker, die van
zijn werk terugkeert, hel emmerjuk op de schouders, over het brug-
getje stappend, met zijn blaiiw warns, kleurschilterend als een feestvlag,
en dit heerlijke Geitenwdchslerstje, met die harmonie van violette tinlen,
waarvan de dominante door het keurslijf van het meisje wordt aange-
geven, en die naast de oranje-achlige bruinen in de vaeht der gciten
FHANS COUHTl-.NS ; GI-:i riiNWACHTSTHK.
FRANS nog Ijeter uitkomeii : eeii scliilderij vol trilling en lentendem.
(X)LIIVrKNS Maar vooral lieb ik een levendigeii indriik l)ewaard van die pracli-
tige Boorden der Mans, liet groole scliilderij waarvaii ik zooeven sprak,
en vvaaivoor ik lang heb stilgeslaan, genielend die klcuien van hel
iiguiirlje, op hel vooiplan in zijn seluiil gezeleii, met biiiin tliivveelen
broek, en kiachlig Jjlaiiw vest, dat de loon geelt aan een afnemende
ladder blauwe tinten, een weifelend spoor van vloeiend azuur, dal ver-
sniell tot liehlend zilver in de verte, aan een hoiizon die even
aanlokkelijk is als de stroomvlakle zelf. Ik ken niets mooier dan dit
grootsch en tevens bekoorlijk dock, met die majestatische lucht en bet
looverachtig v^'ater, die melodieuse scbakeeringen, verleidelijk haast als
de zang van sirenen en niksen die men er in zou willen droomen.
In bet Kunslverbond was nog een sink, eveneens Boorden der Minis
geheeten, maar op een verder van de zee vervvijderde plek ; maar hoe
bevallig en looverachtig tocb, hoe bewonderenswaardig vooral om die
met licble wolkjes bezaaide lucht, die zoo dadelijk in t voile blauw
schijnen te zullen versmellen.
Al deze schilderijen zouden nioeten vernield worden — want allc
verschillen ze van accent ; ieder i)rengt telkens weer een nieuwe reve-
latie. Nooit valt Courlens in herbaling. Steeds vindt bij nieuwe
inspiratie, steeds is bij wakker, dol oj) wat hij ziel. Geen van zijn doe-
ken verraadl vermoeienis of verzacUgdheid — geen draagt ook sporen
van overproductie, van gehaasl of machinaal werk. Op wat oogenblik
of in welk land Courtens de natuur ook waarncemt, hij vindt haar
steeds belangwekkend, wensciienswaardig en verdienend zijne hulde
en Iviisme.
10
t s
Waul fca lyiiciis dcr klcur is die lorsclic Vlaniing, eeii lyricus, FliANS
zooals al oiize groole meesters het wareii, Rubens bovenaan. Courtens' (2()UH TENS
laiidschappen trillen als oden. Praat hem niet van het enge, beperkte
leaHsme, van de koude nauwkeurigheid, van de lastige gewetensvol-
heid waarnaar gestreefd wordt door zoovcle schilders liaar de natuur ;
rijker aan documcnten dan aan gevoel, bepalen deze er zich bij de
heerlijke meesteres, de eeuwige Ingeefster platonisch te bewonderen,
te ontleden. Zij eerbiedigen haar le zeer oni haar le onihelzen en er
zich mee le vereenigen in harlsloclitelijke omarming. — Courtens ver-
sterkt het jeugdige vuur zijner bewondering, met de gloed en de geest-
drift van den overwinnaar. Hij overmeestert de natuur en doet haar
opschitteren, verheerhjkt haar. Elk van zijn schilderijen \ertoont ons
niet alleen een lofzang van den kunstenaar, niaar ook een gedaante-
verwissehng der godin, ten gunste van liaar heldliaf'ligen en stoutmoe-
digen veroveraar.
CiEOHGES EekHOUD.
KUNST IN DE ADVERTENTIE
KUNST IN DE
ADVER-
TENTIE
[UNNEN advertciities smaakvol zijn ?
Moeteii deze altijcl onsmaakvol zijn ?
Vragen, bij het zien, hoe tegeuwoordig
hijiia elk tijdschrift dat verschijnt vergezeld is
van ecu gedeclte dat met den inhoud niels
gemeen lieeft, met den vorm van de uitgave
zelden in overeenstemming is en tot vertVaaiing
van het uiterlijk nooil ])ijdraagt.
Menige uitgave kan zich wel is waar niet, of moeielijk, staande
houden zonder den commercieelen sleun van juist dat onsmaakvolle
gedeelte : de advertenties.
Wij zijn er al aan gewend geraakt dat een sierlijk kleed voor een
dikwijis goedgezet en zorgvuldig gedrukt tijdschrift ter wille van mer-
cantiele overwegingen moet opgeolTerd worden en wij denken er niet
aan dat dit werk even goed in een smaakvollcn vorm had kunnen
verschijnen.
Wei vullen de advertenties in den regel den omslag en slechts
eenige pagina's voor en achter in de aflevering die meestal afzonder-
lijk zijn genummerd, zoodat wanneer het werk hij den hinder komt,
door dezen die afzonderlijke hladzijden dan ook stilzwijgend worden
weggenomen.
En gebeurt het wel eens, dat eene annonce op de achterzijde van
de laatste onevene hiadzijde is gedrukt en op die wijze met het gehon-
den werk den weg tot onze hibliotheek vindt, gebruikelijk is het
toch in een gehonden jaargang van een tijdschrift, zoo min als in een
l)oek geen advertenties te dulden.
Het natuurlijk gemis aan verhand tusschen advertenties en inhoud
is de voornaamste reden dat de eersten niet hcwaard blijven, maar
is daarmede hewezcn dat ze als gralisch werk geen waarde hadden
kunnen hebben ?
Er is toch evenmin veibaiid tusschen dc affiches die tegen onze
huizen zijn geplakt en de bewoners.
Advertenties hebben ecu even lijdelijkc bcslcnnning als de groote
12
aanplakbilletlcMi, maar men is wel in ^aan zicn dat, waar de affichc kon KUNST IN I)l{
zijn storend en leelijk, zij even goed, door een kunslenaar ontworpen, ADVER-
een l)elangrijk element kon worden, en om voorslelling en uilvoering TENTIK
en om goeden smaak wel degelijk op kunstwaarde kon aanspraak
maken.
Artisten als Cheret, Grassef, Steinlen, ISIucha en anderen hebben
bewezen van de affiche iets werkelijk smaakvols te kunnen maken :
een schilderij voor de stiaat, waaiiijk popnlaire kunst.
Collectionneurs liebben ze verzameld, boeken en tijdscbriften
hebben er over geschreven ; op tentoonstellingen hebben ze als grafi-
sche kunst geprijkt en de Maitre de iaffiche, heeft zich op gelijken
rang weten te stellen met den kunslschilder.
Zoo vertoont ook de kleinere affiche : de showcard, bet geillus-
treerde prospectus, een streven naar een meer smaakvolle opvatting,
zoo is thans de beurt aan de advertentie !
« In kleine advertenties zit de groote verdienste, » hoorden wij
onlangs een uitgever zeggen ; dat verklaart bet dicht ineen geschoven
mozaiek van honderden kleine berichtjes.
Dat bet voor de dagbladen niet v^^el mogelijk is in dat mozaiek
wat meer smaak ten toon te spreiden ligt voor de hand ; de methodi-
sche dikwijls alphabetische schikking, die b.v. in sommige Engelsche
dagbladen voorkomt kan onzen zetter niet behagen. Zooals in onze
straten bijna elke gevel verschillend is, zoo zoekt onze zetter de grootst
mogelijke afwisseling te brengen in zijn advertentie-kolom ; « groote
letters naar plaatsruimte » werken hiertoe mede.
Aan bet dagblad, snel gezet, meestentijd machinaal, op goedkoop
papier met geen ruimte te verliezen, kunnen geen hooge eischen van
grafischen aard gesteld worden ; deze advertenties die geen artistiek
karakter zouden kunnen dragen, laten wij buiten bespreking.
Bedenkelijk is bet evenwel dat bladen en tijdscbriften die zich
meer op kunstterrein begeven, terwille van commercieele overwegin-
gen hun uiterlijk verwaarloozen.
Heeft bet adverteeren in de laatsle jaren een geweldige.vlucht ge-
nomen, nieuw is bet denkbeeld geenszins. Het is moeielijk vast te stel-
len wanneer de eigenlijke advertentie zijn eerste verschijning maakt.
Bij de Joden bestond de gewoonte alleen mondeling hun warcn
aan te kondigen. Het Hebreeuwsche woord Kara beteekent « luid
roepen » of aankondigen, en deze bekendmaking of proclamatie
geschiedde gewoonlijk in de straten en op de drukste pleinen.
De Egyptenaren kenden de geschreven « advertentie. » In de
ruinen van Thebe zijn papyri gevonden van meer dan drie duizend
jaren oud waarop belooningen worden uitgeloofd voor het geven van
13
KUNS r IX
ADVi:U-
'rENTIi:
I)K
siSA«&is»^vs«i!ssA«oj9BAe'<iSBA«e!saM^e«e
ARSEt VERITAS
I PHOTOGRAPHIC
STVDlOf f ^
Ijcsclirijvingen van wej^geloopen
slaven, en wij slelleii ons voor
tiat dcze stukkcn er wel vrij wat
aangenamerzulk'n helihen uitge-
zicn dan menige van onze mo-
(lerne annonces.
Dc Grieken kwamen een slap
^bakerst.portmansqvare:w1 'I'l^i^'- 1"^ ""^ ^^^g'-'p ^-^^ -^dver-
^^^^^^^^^t^Bm^m^a^^mmm^ teeren, want zij deden hun pu-
hlieke-aankondigingcn zoowel mondeling als gesclireven.
De laak van den oniroeper schijnt op enkele uitzonderingen na
hepei-kl te zijn geweest, tot mededeeling van gebeurtenissen in den
Staat, en het getuigt voor den fijnen smaak van dit volk, dat zij hun
omroeper deden vergezellen door eenen muzicus om hem bij slechte
uitspraak of onjuisten toon ter hulp te komen.
Voor het l)ekend maken van hun wetten gebruikten de Grieken
verschillende soorten van looden tabletten maar ook voor berichten
van anderen aard.
Een Grieksche schrijver deelt mede, dat het volk van Phineum in
Arcadia beweerde dat Ulyssus een bronzen standbeeld aan Neptunus
wijdde in de hoop door de tusschenkomst van dien god de paarden
terug te krijgen die hij verloren had en dat hij daarom een inscriplie
plaatste op het voetstuk van het beeld waarin een belooning werd toe-
gezegd aan ieder die de dieren zoude vinden en er voor zorg dragen.
Ongeveer 250 jaar v. C. schrijft een dichter in Syracuse als de
zoon van Venus ontvlucht was, hoe zij haar kus als loon toezegt aan
hem die Eros heeft gezien en : « als gij hem terug brengt, zult gij, vreem-
deling niel de enkele kus maar lets meer nog ontvangen ; » een vage
maar meer suggcstieve toezegging dan de belooning in onze couranten.
Van de Romeinen zijn verscheiden sporen van aankondigingen
gevonden.
In Pompei ziet men nog vele intact ge-
bleven medcdeclingen die in zwarte ot'roode
letters, menigmaal van afbeeldingenvergezeld
op de wilte muren der huizen waren gesclire-
ven of geschilderd.
Een andere wijze van reclame bestond
door middel van de werken van dichters en
tooneelschrijvers ; zoo verhaall Plinius van
een dichter die een huishuurde, een orato-
rium bouwdeen onderzijn toehoorders pros-
pecti verspreidde dat denkelijk was-tafels
zullen zijn geweest.
14
,>^^.""
"eens-re- ■ ne;Dt-Ri./\ni)scHe^^^^^
^O-PULP ^ JAfTlFABRieR-CiiS' ^''^
• n AARLsm ^
STS^
In de :niiddeleeLivvL'n loeii dc kennis van lezen en sclnijvcn nil- KUN
sluitend door de geestelijkheid en in de kloosteis werd beoelend bleef ADV
het volk zoo onwetend mogelijk, slechle wegen en nioeielijk reizen TI'^N'
belelten een inim ondeiling verkeer, en bijna alle leeken van koning
lot vazal waren volkomen ongelelteid.
De pnblieke omioeper was dns weer het eenige middel oni
berichten te verspreiden ; doch de eenvondige manier waarop zaken
werden gedaan maakte diens betrekking vrijwel lot een senecnre en
proclaniatie van oorlog of vrede en verkoopingen van lijfeigenen,
waren zoovval de eenige gelegenlieden waarbij hij door middel van
zijn hoorn het pnbliek kon bij elkaar toeteren en van zijn welspre-
kendheid getnigenis atleggen.
Eindebjk in het begin van de 16^ eenw, als de l)oekdrnkknnst
meer algemeen verspreid en door de uitvinding van de losse lellertype
veel vereenvondigd, het nienwshhid zijn intrede bad gedaan, niaken
wij kennis met de eersle eigenlijke gedrukte advertenties.
Pamfletten en kleine l)oeken met nienwstijdingen werden gedrnkt
in Weenen en in Duitschkind maar bnn verschijning was vrij ongere-
geid, zoodat daarvan ter nanwernood lets meer l)ekend is dan hel feit
dat zij bestaan liebben.
De eer van de regeling van de conranlen-annonce komt Frankrijk
toe : in 1G12 verscheen voor bet eerst het Journal
General des Ajfiches dat nn nog beden ten dage
onder den titel van Peliles Afficlws het blad is dat
wat advertenties betreft het rnimste in de beboef-
len voorziet.
De eerste eenigszins met zorg en smaak behan-
delde advertentie vinden wij in 1633 in de Coiiranle
uijl Jlalicn encle Duylschland door Broer Jansz in
Amsterdam uitgegeven.
In 1668 wordt in een Engelsch blad de Mer-
ciiriiis Politicus de eerste thee aangekondigd :
M That excellent and by all Physicians approved
» China drink called by the Chineans tcha by
» other nations tay allias lee, » een drank die
ST IX DE
i:h-
TIH
15
KHERHTMERSTRfl^SES
KUNST IN 1)1^ locntcrlijde voor een prijs-_;Van £6. tot £ 10. per pond vverd verkocht.
ADVER- Hn siiids zijn thee, koffie, cacao de voorname oiiderwerpen geble-
TENTIE veil voor de groote en meest in het oog vallende advertenties.
Wij hebben slechls de Graphic, Londen News en meer tijdschriften
op le nenien om ons te vcrbazen hoe hoogst onsniaakvol hct klced is,
waarin deze bladen die toch bedoelen eerder onder de uitgaven van
knnst dan onder de nienwsl)laden gerangschikt te worden, verschijnen.
Zulk een bhid met adveitenties geei'l een niozaiek te aan-
schouwen van berichten en berichtjes, die op de meest in t oog
vallende wijze trachten de aandacht le Irekken, de lellcrs zijn zoo veel
doenlijk van de meest verschillende grooUe en type gekozen, de
teekenslill te hulp geroepen, zorgt voor de meest zotte voorstellingen,
die het karakler of den aard van het aangeprezcne moeten doen op-
vallen en door de gczamenllijke pogingen van leekenaar en zetter is
een geheel tot stand gekomen dal een niling is van de meest onharnio-
nieuse vcrwarring.
En het zijn niet de Engelsche tijdschrillen alleen waarvan hel
adverlentiegedeelte zoo in hel oogvallend onsniaakvol is, de Eransehe
IG
en Diiitsche zijii niet vecl licter ;
de fotografische icpioductic die
iiiaakt dat ecu leekening op elke
willekeurige schaal kan verkleind
worden is mede oorzaak dat geeii
der teekeningen, op verschillende
schaal geteekend, onderling eenig
verband vertoonen.
Doch dat is nict de bedoeling
— iedere advertentie moet door
grootte of voorstelling afzonderlijk
in het oog springen als of liet een
wedslrijd gold tusschen onze He-
hreeiiwsche « Karas «.
En nog, hoe weinig houdt dik-
wijls de afbeelding rekening met
den zin van de annonce !
Wie zou ooit vermoeden dat
een gebrilde geleeido met bakke-
baarden in toga en bef, den uiiiucr-
sitij cap op hel hoold, als kunstrij-
derslaande op twee galoppeerende
honden, een aanprijzing is voor
WBSGGn
LLP[^2)Too
CRAJ=T/MAN1N
NETALy.BRONZE
IRONOOPPERLEC^D
BRA.^- PEWTER.
yTAINEDGLA^.
LEADED • LIOnT/:
CAy^EMENTy: 65 :
rURNlTUREIEIc
[IiD[f^0)(S)!f^°S[Hl©W(R©O)M
KUNST IN DK
ADVER-
TENTIE
eene combinatie van de fijnste tabaksoorten !
Hoe zot de voorstelling ook zij, duidelijker is dan ten minste de
bekende teekening waarop onder toezicht van eene bonne die bezig is
een kind te verschoonen een vijftal mannen « mit leichter Wellen-
schlag » in verschillende vormen van badkuipen over een geruitle
vloer hobbelen. Maar hoe in het oog vallend, de herhaalde terugkeer
van datzelfde prentje maakt dat wij het ten slotte niet meer opmerken.
Een doellreffendcr wijze van aandacht te trekken is dan zooals bij
de bekende annonce van den hofkapper Haby, om de andere week
te worden aangegrijnsd door den man met den snor a es ist erreicht, »
of het vriendelijk verrukte voile gelaat te zien van den man voor
wien met « alien vorans » het scheren zoo'n genoesen is.
Bij die afbeeldingen speelt ook de fotografie een groote rol, en al
blijft de zincografic altijd wat zweven bij den text, een doeltreffende
wijze om de advertentie toe te lichten kan er mee bereikt worden.
De dienstregelingen b.v. van de Oostenrijksch-Hongaarsche Staals-
spoorweg, die opgeluisterd zijn met verschillende sladsgezichten en
landschappen door een smaakvolle teekening goed omiijst, zijn het
bewijs dat in die richting iels kan gedaan worden.
In de nieesle lijdschriflen op hel gebied der decora tieve kunsl is
17
KUNST IN DE dan ook merkbaar dat uitgever en zetter het oog hebben gehouden
ADVER- op hun reclame-koloni en viiiden we menige advertentie die door
TENTIE welgekozen en goed gezclle lypen op zich zelfeen fraai slukje drukwerk
vornit.
Andere zijnbepaald voor dit doel geleekend en het doet den ont-
werpers alle eer aan dal zij er in geslaagd zijn door de fraaie groepee-
ring en de juiste proportie der letters, tot een sober geheel te zijn
gekomen van hooge grafische vvaarde.
Een zeer sniaakvol geheel vormt ook dikwijls de geleekende letter,
met een als vlak-ornanient opgevatte omlijsting, van ornament of
figunr.
Dan ziet men menig goed geheel van letters met de voorstelling
op den aard der annonce betrekking hebl)ende, terwijl ook somtijds
de voorstelling hoot'dzaak is maar door welgeplaatste letters op smaak-
volle wijze wordt onderslennd ; en als de voorstelling meer als illustra-
tie dan als ornament is opgevat, geeft het vlakke karakter en de juiste
plaatsing der letters er toch voldoende het karakter van advertentie aan.
Er zijn dus in de goede riehting al pogingen gedaan tot verbete-
ring, voor beter drukwerk heeft men meer oog gekregen.
Het is William Morris, die door de opriehting van de Kelinscoll
Press een groote stoot heel't gegeven om wat smaak in de typografie
te brengen.
Hij heeft getraeht zijn doel te bereiken door het doen herleven,
zoover practisch mogelijk van de oude wijze van drukken.
Door hem ontworpen lellertypen met lluweelzwarte inkt gedrukl,
ingedrukt als 't ware op eigengemaakt papier zijn edele brokken typo-
grafie, kunstwerken.
Onder de moderne arlislen die zich er o{) loegelegd hebben ook
in den vorm en type van de letters verbetering te brengen, behoort
vooral Walter Crane, die van het stand[)unt van den teekenaar uit-
gaande er naar gezocht heelt de letter met teekening en versiering tot
een harmonisch geheel te brenijen.
18
Dc Amcrikaansche lettergieter heeft in de laatste jaren een grootc KUNST IX I)E
verscheidcnhcid van typen gegeven, die iiitmunten door eenvoud en ADVER-
duidelijklieid, waarbij tyj)en zijn die met al de eigenaardige onzuiver- TENTIEl
heden van uit de hand geteekend le zijn, zich daardoor op passende
wijze aan teekeningen aansluiten en voor geillustreerde advertenties
bij uitstek geschikt zijn.
Dat er wel iets gedaan wordt op dit gebied bewijst een prijsvraag
door The Studio uitgeschreven, tot aanmoediging van de Kunst in het
adverteeren.
Voor den typograaf en den teekenaar opent zich hier een ruim
veld om samen te bearbeiden.
K. Sluyterman.
EVERY HoriE IS
^ BEAurrriED by
Photographs and
''hotocravures
19
JV IJ lA ^ A JD JI^ IV i V^XX X i!^ lA CORRESPONDENTEN
KUNST-
BERICHTEN
UIT
ANTWKRPEN
UIT ANTWERPEN
mi
i<:rkooping der
VERZAMf:LINC.HUY-
HRRCHTS, OP 12, 13,
14 CMi 15 MKI 1902 >
Ondc;- dc leidiii}^ van
(leii Hcer E. Le Roy,
van Parijseii (IcGehr.
Le Roy van Brusscl — bijgcsUiaii door
de HH. F Delehaye & Zn. te Antwerpeii
y:-^ Zichicr welke prijzen voor de voor-
naanislc slukUen nil deze colleclic wer-
den gebodcn (in I'ranks, zonder de
kosten) :
Nr. 3, P. BreiKjhel de oiide, de Volks-
telling te Bethlehem : 9.000 (Museum,
Brussel). — Nr. 15, J. van Craesheck,
Vechtpartij : 5.600 (Brahme, Parijs). —
Nr. 16, A. van Dijck, Christus aau de
kolom : 21.000 (Brahme, Parijs). — Nr. 17,
A. van Dijck, Aanljidding dcr Herders :
8.000 (Preyer, Amsterdam). — Nr. 23,
./. Jo/</«e;)s, *Mansportret : 52.000
(Colnaghi & C", Londen). — Nr. 24,
J. Jordaens, *de Serenade : 3.100 (Le
Blon, Antwerpen). — Nr. 25, J. Jordaens,
Apollo en Marsyas: 1.900 (Museum, (lent).
— Nr. 27, Quinten Massijs, *De Maagd
met het kind : 27.500 (Le Roy, Parijs).
- Nr. 28, Memlinc, Drieluik : 16.000 (Le
Roy, Parijs). — Nr. 34, Rnhcns enSnijdeis,
Sater en Bacchante : 5.100 (Le Roy, Pa-
rijs). - Nr. 35, Rubens, Bacchus : 1.900
(Beyne, Brussel). — Nr. 36, Rubens, Por-
tretvanlsal)clla Brant :4.300(Montagnac,
Parijs). — Nr. 37, Rubens, (). L. V. llemel-
vaart, schcts : 20.200 (Kleynberger, Pa-
rijs). — Nr. 47, F. Snijders, Vossenjachl :
6.700 (Museum, (lent). — Nr. 48, /-'. Snij-
ders, Stilleven ; 3.100 iLa Porte, St.
Do iiH't • goiiicrUlc sluKUni wciilcii in Onzc
KunsI gereproducocid.
Quentin). — Nr. 50, D. Tenicrs Jr., Ver-
zoeking van St. Antonius: 8 000 (Brahme,
Parijs). — Nr. 51, D. Teniers Jr., Kaart-
spelers : 2.100 (Van Thielt, Brussel).
Nr. 59, W. Van Aelsl, Vrnclilen : 4.100
(R. Baudouin, Antwerpen). — Nr. 63,
A'. Rcrcheni, Landschap : 2.650 (I)elbeke,
Antwerpen). — Nr 66. ^. Van Reyeren,
Yisschen : 3 900 (Scribe, Gent). — Nr. 69.
R. Rrakenburii, de jaloersche Vrouw :
2.100 (Delbeke, Antwerpen). — Nr. 75,
A.C.uijp, de Prins van Oranjc bij het
Beleg van Breda : 10 600 (Halleyn, Anl-
weri)en). — Nr. 76, A. (Aiyp, iiet Naderen
van 't Onwcer: 14.400 (Muller, Amster-
dam). - Nr. 77, A. Cmjp, Porlret : 8.000
(Preyer, Amsterdam). — Nr. 80, P.
Van der Faes, ])ortret van Jeanne Lopez
de Toledo : 4.100 (Montagnac, Parijs). —
Nr. 81, Jan van Gnijen, Landschap met
Figuren : 3 100(Brahmc, Parijs).- Nr. 83,
JanvanGoijcn, Zcegezicht ; 2.500 (Biahme
Parijs. — Nr. 84, Jan van (ioi/en, Winler-
landschap : 8.100 (Mersch, Parijs). - Nr.
88, M. IIoblH-ma, Landschap : 19.500
(Kleinbcrger, Parijs). —Nr. 89, M. Uobhe-
nia, Landschap : 11.500(Lc Roy, Parijs).
— Nr. 91. A', du Jardin, Landschap met
Figuren : 3.000 (Brahme, Parijs). — Nrs.
93 en 94, Lucas van Leijden . (Christus
voor Caiphas en de Kruisal'doening : le
zamen 1.985 (Ileugel, Parijs). — Nrs. 95
en 96, jV. Maas, *Portrellen van dcii
Baron en de Baronncs de Goltignies : le
samen 18.300 (Le Blon, Antwerpen). —
Nr. 110, A. van Oslade, St. Jansleest :
3.200 (L. Delehaye, Antwerpen). -
Nr. 117, P. Poller, Wci^e : 10.100(Mersch,
Parijs) — Nr. 122, J. Rnisdael, Berg-
stroom : 15 700 (Van Praag Londen). Nr.
123, J- Ruisdaelen Linijelbach, Landschap
bij ILnarlem : 7.300 (Mersch, Parijs). —
Nr. 137, S. de Vlietjer, Zcegezicht : 3.900
20
(Le Roy, Parijs). — Nr. I.IS, A. dc Viivs,
Porlret: 3,200 (Noltcbohm, Aiitwerpcii).
Nr. 144, Vh. Woitwcrinan, Wiiilcrhuul-
schap : 7.600 (Bralime, Parijs).
Nr. 155, Ilaliaaiische School (aard van
Raphael), de Maagd met hcl kind ;
34.500 (Mersch, Parijs). — Nr. 159, ./.
Foiiqael, de Maagd met liet Kind :
34.000 (Museum, Brussel).
Nr. 203, J. Van Beers, eigen Portret ;
4.000 (Ingenohl, Antwerpen). — Nr 204,
J. Van Beers, het Japansche poppelje :
4.500 (Catto, Brussel). - Nr. 205, J. Van
Beers, Sarah Bernhardt : 3.100(Museum,
Brussel). — Nr. 217, H. de Brackeleer,
*de Les ; 16.500 (Museum Brussel) —
Nr. 218, H. de Braekeleer, *de Eetzaal in
de woning van Leys : 4.500 (Vicomte du
Bus, Brussel). — Nrs. 224 tot 238, L. Brn-
nin, De voornaamste stukken van +2000
lot 4.600 (nicest te Anlwerpen verkocht).
— Nr. 246, F. Courtens, de Molen : 2.400
(van der Poorten, Brussel). — Nr. 249,
J. L Dijckmans, de Koewachtstcr :
6.500 (Drion, Brussel). — Nr. 260, Ch. de
r.roiix, Moedershap : 3.000 (Osterrielh,
Antwerpen). — Nr. 269, N. de Keijser,
Grelchen in de kerk : 3.100 (Keiistcrs,
Antwerpen). - Nrs. 277 tot 292, F. La-
moriniere : de voornaamste stukken
2.600, 3.000 en 6.600 (nicest binnen Bel-
gie verkocht). — Nr. 295, //. Leys, Mar-
garctha van Parma : 23.000 (Museum,
Brussel). — Nr. 296, H Leys, *de Kalho-
liekc vrouwen : 2"i.000 (Vicomte du Bus
Brussel ) — Nr. 297, //. Leys, het Atelier :
5000 (Nottebohm, Antwerpen). — Nr.
298, //. Leys, de Vogclverkooper: 26.000
(Vicomlo du Bus, Brussel). — Nr. 299,
//. Leys, de Spaansche Furie : 5.000
(Museum, Brussel). — Nr. 300, H Leys,
de Trommelaar : 8.000 (Catto, Brussel).
— Nr. 301, H. Leys, Vlaamsche Yis-
schcrs : 3.100 (Cards, Gent). — Nr. 302,
//. Leys, Figurensludie : 2.000 (Museum
Brussel). — Nr. 310, J. Lies, de Yluchte-
Hngen : 8.200 (Le Blon, Antwerpen), —
Nr. 311, ./. Lies, dc Avond : 6 500(l)el-
bcke, Antwerpen). -- Nr. 312, J. Lies,
de Boordcn der Schelde : 1 1.000 (Macpii-
nay, Antwerpen). — Nr. 320, ./. /i. Madou,
Vcchtparlij : 2.700 (Le Roy, Parijs). —
Nr. ,334, Karel Oonis, de Jodcn in de
middeleeuwen : 8.100 (d'llacnens, Ant-
werpen). Nr. 343.. I. Stevens,* AllcGcluk:
25.500 (Museum, Brussel). - Nr. 344,
UIT
ANTWERPEN
A. Slevens, ccn Parijsche sfinks : 13.500 KUNST-
( Vicomte du Bus, Brussel). — Nr. 361, RKRirHTEN
tot 369, K. Vcrldl : voornaamste stukken
van +2.000 tot 3 500 (binnen Belgie).
Nr. 390, Ch. F. Danhiyny, Les Falaises
dc I'Etrelat : 8.000 (Merscli, Parijs). —
Nr. 394, JV. Diaz, le Malencc ; 10.500
(Blonime, Bru.sseli. — Nr. 400, Fanlin
Laloiir : Slaap van Venus : 12.000 (Wit-
toeck, Brussel). — Nr. 412, 77). Ronssecn,
de Hocve : 18.500 (Wittocck, Brussel) —
Nr. 416, C. Troyon, Ossen : 17.600 (Le
Roy, Brussel) — Nr. 420, J. Constable,
dc Duincn : 6.000 (Mcr.sch, Parijs). -
Nr. 421. n. W. Davis, de Duinen : 6 100
(Le Roy, Brussel).
aK^ ^ 2^,^ ^ ^^ ^^ ^ S*! c^ aK^
UIT BRUSSEL
rS«s>tt»^
iif*.fff
lENTOONSTELLIN
GEN HENRI VAN DER
HECHT ^ FELIX
GUILLAUME ^ PIE-
TER STOBBAERTS
>C-^ Enkele intercs-
sante salonnctjes be-
slolcn lict schildersaizoen van dit jaar.
— En nu, artisten, naar buitcn! De
natuur in, en weer versche inih-ukken
opgcdaan.
De l)clangwekkendste van dcze ten-
toonstellingen was zonder twiji'cl die
van wijlen Henri van der Hecht, in het
Kunstveibond. Dcze mceslcr-landschap-
schihier, Iccrling van Portacls, bchoorde
tot (ieschilterciide school van Boulenger,
Dubois, Artan, Speckaert en Verwcc.
Hij ondcrschcidde zich van de andere
landschapschilders van zijn geslacht
door ccn soort cclectisme ten opzichtc
van de gekozen brokjes natuur. In stee
van uitsluitend in ecu streek te vcrtoe-
ven werkte hij zoowel in dc vallcien der
Maas als in de vlaklen van Holland, in
de vochtige, dorre landschappen van
'I Noorden, als in de rolsachtigestrekcn
van 't Zuiden Vandaar een groote ver-
sciieidenheid in zijn werk. In het Kunst-
veri)on(l waren niet minder dan 77
nagelatcn doekcn van hem tenloongc-
steld — buitengcwoon Icvcndig van
behandcling en verradcnde alle ccn
kolorisl van echlen stempcl Hoc krach-
tig en vroolijk zijn groen, — dat zoo
UIT BRUSSEL
21
KUNST-
HKRICHTEN
UIT liHUSSIiL
UIT DKN HAAG
hcldhaftig de warmc Vlaamschc ovcr-
Icvcriiigen in sland hield in ccn (ijd van
dwcepen met grijze onwccrsluchlcn en
ziekelijl<e I<leur !
Naasl zijn sappige factum- bezat de
nieester ook werkelijk gevoel, al uittc
(lit zicli dan ook bes^'lieiden. Er ging
aandoening uit van zijn werk, zoovvel
als bekoring van kleiir en toets.
^rV In liet Kunstverbond kregen we
vcrder cnkele werken te zien van den
heer Felix Guilleaume : een paar por-
tretten, een oIieverfslu(b'e en een tiental
pastels. Flink en gewclensvol werk, vast
van bchandcling en juist gevoeld.
^r/ Ten slotte nioeten we een niooie
tentoonstelling vernielden van Pieter
Stobbacrts, den neef van den beroem-
den (lierenschilder — die dezen luid-
klinkenden naam niet slecht draagt.
G. K.
UIT DEN HAAG =
|I.I I5UFFA > I)F OUDK
WFTSCHRIJVER
VAN JOZEF ISRAELS
^-♦•Eeneschetsvoor
(lit schilderij vindt
men in liet boek over
Spanje, met bet ver-
m'k
luial van de ontmoeting die de meestcr
in Tanger had. Hct werk is nu volein-
digd, naar t beet. Reeds een jaar gele-
den, deeldc mij iemand mede, bad bij
de eerste opzet gezien. Eenige andere
scbetsen voor dit schilderij lieel't de
beer RufTa mede in zijn bezit.
Wij gelooven, dat dit werk in een
stcmmig verlicht vertrck cerst in zijn
voile hoogc schoonheid le genielen zal
zijn. iirengt men, door op een aistand te
gaan slaan, een voldoende massa wer-
kende atniosfeer tusscben zich en bet
schilderij dan begint bet eerst in de
zeifde volbeid te werken en is de indruk
boven male.
De oudc (Me in dczc looverij van
gouden licbl en donker zit, bezit met
een breed gebaar bet ganscbe perka-
ment. Met zijn koninklijk hoofd naar
bet werk gebogen nuunielt bij in voile
aandacht en toewijding de eeuwen-oudc
woorden na. De vreemde klank ervan
verliiidt in de omgevcndc atmosfeer en
smelt er mee sanien tot zulk een gebeel
van wonderbare poezie, dat onze aan-
dacht ademloos slaart.
Welk eene perspektieven openen er
zich ! Deze arbeid zij is door de eeiiwen
in eindeloozen rytbmus herhaald. — En
zou er geen analogic te vinden zijn
tusscben de werkzaamheid van dezen
oude en die van den meester zelf waar-
van elk der leekenen een Myrakel ver-
bcrgt? Wie, vragen we ons af, is toch
eigenlijk Hollandscb grootsten zanger?
HAAGSCHE KUNSTKRING > TEN-
TOONSTELLING VAN SCHILDERIJEN,
TEEKENINGEN EN LITHOGRAPHIEN
^ 5-24 JUNIyC^. Van Steenwyk, Tutein
Noltbenius, Jordens, Edz. Koning, hel
werk in deze volgorde geeft eenigszins
een beeld van de geleidelijke ontwikke-
ling der2i' generatie na de groote Hage-
naars. Een juist inzicht rangschikte de
werken in deze volgorde. Van Steenwyk
bchandelt veel onderwcrpen uit bet
visschersleven. Hier zien we dit in een
aanlal werken, meest a(]uarellen. En hij
die tdicbtst bij bet impressionisme slaat
is bet meest onevenredig wat berciken
aangaat. Deze wijze van schilderen, bet
bebandelen van dit visschersvolk in
typische kleerderdracht, in primaire
kleuren haast decoratief tegen elkaar,
terwijl bet toch nog absolute kunsl wil
blijven, schijnt langzaam zcer in de
mode te komen, in zooverre bet eene
mode /s die door tijd's wetten bepaald
wordt. Sonis Irekt Van Steenwyk, zooals
in een binnenbuis in olieverf, door
werkelijk bijzondere hoedanigheden
in kleur en lecbniek en idee onze die-
perc aandacbl, soms merken we niet
onbelangrijke resultaten in aquarellen,
zelfs wat bet knndige weergeven van
den schijn, hct iiiterlijk van een ondcr-
wcr|) aangaai, dan blijkt hij weer hoogst
middelmalig en bijwijlen blijlt er niets
anders te apprecieeren dan eenige mate
van kleurgevocl en lust tot lypeering,
die veclal door gebrckkige leekening
primitief blijlt. Maar bet blijlt een ver-
dienste dat bij eene schcpping als 77h/(.s
komcnde Oosliiije uaardcis ten minste
lei'cn weet in te blazen, te opmerkens-
waardiger daar zoo lets grooteren wel
cens in mindere male wilde gelukkcn.
22
R. Tutcin Noltheiiius, de belangrijk-
heid van zijii oeuvre zullcn veleii wel
wat ill de schadiiw gesleld viiideii door
dal vail Harl Nibbrig. Eveiiwel is ook
hij iemand, die een eigen plaats iiineenit.
Zijiie aaiiscliouwing is leer, zijne lust
schijnt zicb vooral lot het zonnigc to
bepalen, zijne schilderwij/.e, die van bet
plcin air is, lot bel uilbcelden van deze
weer-sleniniingen bet best in staal, wat
de resultalen ten goede koiiil. Hij koml
verder zeer gelijkmatig voor den dag
Zijne tecbniek veroorzaakt dicbtbij zells
eene goede werking, is gewoonlijk bo-
ven het niiddclniatige, sonis kiiap en
eene enkele niaal vinden we een door-
zonde of eene van warnite grijze en
zicblbaar looniende lucht aanvoelbaar
uitgedrukt. Tot bijzoniier enllionsiasiiie
geeft zijii werk geene aanleiding, eer lot
eene gelijknialige en slille verbciiging
met eenige kabiie bbjlieid.
Scbijnt bij licni het begrip der rniiiite
nog vooral le overheerscben en is bet
de atmosl'ecr die zijr.e weikiiig kenbaar
niaakl en op den voorgiond Ireedl,
in zooverre hij den scliijn der dingeii
beheerschl, bij Jordens is er nieer ver-
(Meping naar een anderen kanl, nieer
analyse, zooals wij die straks bij Hdz.
Koiiing in nog mecrdere mate zuUen
opmerken. Het bijzondere in de iiatuur
schijnt hem bovenal aan te Irekken ; de
liefde tot het kleine, dal evenwel altijd
nog als deel van het groote geheel be-
grepen wordt, is de zijne. Dit werk kan
in hooge mate optrisschend werken en
iemand die moe geworden door het
voortdurende nieeleven van de gevoe-
lens der groote geesten, zooals dal bij te
overdadige mate van genieten, die groo-
ten zelfzou kunnen gebeuren, zal gelool
ik in dit werk eene afleiding vinden van
de grootere gebeurlenissen des levens
en er loch de weerspiegeling niet van
misseii. Werkelijk het verdiepen in deze
maatschappij van planlen eiiz., die op
hunne primitieve wijze een gezonde
strijd om het bestaan voeren, die het
leven is, aan de saprijke oevers der
Angerloscbe beek, die den schilder tie
slot' voor drie zijner besle werken gaf,
is iiiel lets gerings. Alle kunst blijl't loch
ten slotte eene afspiegeling van de ge-
voelcnsenharlslochten iiideverliouding
zooals zij in de wereld le vinden zijn.
En hoeveel hooger is deze kiinst niet te KUNST-
slelleii dan het kwasi impressionistisch RpfMru^rpv
gcdoe waarvan de bcdrijvcrs onlangs
zeer lerechl schoonc verontwaardiging ^^^ '^'''^ HAAG
en ironie en gecslige spot hcbben te
verdnren gehad. Het werk van Jordens
is over 't geheel zuiver van kleur, se-
ricus afgcwerkt lot in de details toe en
loch wordt alles beheerschl door dat
Hene, dat het tot kunst niaakt en ons de
genieting geet't. Hij blijft frisch door
zijne bovenmalig zuivere en kuische
liefde lot de natuur zooals zij in hare
ovcrvloedige veelheid is en hij vormt
een iiatuuilijk legenwicht tegen de
geesles-altilude der Haagsche visionairs.
Impressionislische visie inzekeren ziii
blijfl toch nog het werk van Jordens ;
hij zal geene inmenging duldeii die het
werk der iialuur vervorml, hij verlolkt
de gevoelens, de idee door het maleriaal
(dal is de naluurzoo als zij in de zuivere
voorslelling iiestaal) dal elke rasschilder
gebruikl.
In Hdz. Koning begroetcn wij eene
eigenaar(Mgc verschijning in onze schil-
derswereld, eene waarvan velen in den
lijd der allcen-heerschap|)ij van het
inipressionisme tie konisl niet vermoeil
zullen hcbben. Met hem koml eigenlijk
voor leersl weer nieer wezenlijk op den
voorgronti tlie eigenaartiigGermaansche
karaktcrtrek tie naluur le beleven, tie
natuurverschijnselen, onbeslcmde ge-
voelens enz. eene geslalle le geven in
onze schilderkunsl. Hij verplaalst ons
in de wereld tiier volkvoorslellingen die
kenbaar wordt uit oude verhalen en
sprookjes en die geneigd is pijpkruid
voor spoken lehouden en wal vermolmd
wilgcnhout voor de phosphoriseerende
oogeii eener heks.
In Irissen verplaalst hij ons in tie ge-
wone natuur, niaar lijkt dit ook niet
eene wereld zoo reeel en levens zoo
onreeel als Slreuvels die voor ons ver-
beeldt, geuren en kleuren van alle
bloemen, met het sprookjesachtig sche-
meren van een huisje door bet geboomle?
Irissen heel deze voorslelling waar tie
twee bloemen in een plas op den voor-
gronti naar elkaar over neigen evenals
ecu jongen en een prinsesselijk nieisje
bet verderoj) voor de opening in het
geboomle voor het huisje ook tloen. Dit
benoenien kenschelsl den schilder. Op
23
KUNST-
BHRICHTI^N
UIT DKN IIA;\(i
UIT ROTTERDAM
eene ciikelc leekeiiing zicn wij ccn
koiiijii vluchlcn.Wiiarvoor'.' viiuleii wo,
op ecne Iweede Icckcning, wccr met
een vluchlciui koiiijn, de oplossing'?
Hier verrijst uit het hooge kruld ceiic
kleine heks leuiiende op de Iradilioiieele
stok. De stemming, een onbestemd ge-
voel krijgt liier eene gestalte.
Meer dan al dezen gaat Koning lot
analyse over; nog meer dan bij Jordens
heel't zijne voorstelling een episch, vcr-
halentl karakter. Zoolang hij van een
boom moet vertellen kan hij bij die
boom blijven; moet hij evenwel een
gevoel vertolken dan vraagt die analyse
het gcven van een gestalte aan dit meer
zuiver idecele; het ongeziene moet ver-
pcrsoonlijkt worden. Kn wat is natuui-
lijker dan te pulton uit eene onuitputte-
lijke volksl'antasie?
Hebbon we hicrme'e eene eigenaardige
kant van zijn karakter (de schilder ves-
tigde voor 't eerst meer bijzonder de
aandacht op zich door zijne illuslralics
voor de kleine Johannes) aangegcven, on
zijn hier weinig gcgevens om er con
andercn, den meer recolen kant van aan
le toonen. Het is van zclf, dat bij dit
overwegen van de dichterlijke veri)eol-
ding eene andere ecnhcid in dit work
gezocht moet worden dan de gewono,
hoe wel ze in wezen 't zelide is. De
naluurliofdc van dozen schilder is soms
haast die van een jjotanicus, hij onlleedt
gaarne. Eene prachtigo hoorlijko maan-
nacht, nicer impressionistisch van bo-
handoling, toont hem van ccnc andere
kant, elders in eene Roerdcrij is liet
gegevcn meer realist isch behandold.
Studies van paddesloelen enz. voitooien
het beeld van dezen schilder.
Dit zijn dus de alstammelingcn der
rasschilders, de vertegenwoordigersder
generatie, die reeds tot mecrderc bc-
zonkenhcid zijn gckomen. Waarlijk liel
scliijnt alsol' dezen de lockomst jjchoort.
RINNENHUIS « DIK HAdHH .. yC». Doze
inrichting voor tocgcpastc knnst word
in 'I Icvcn gcroc|)cn door de Ilcercn
Hagcraals en Dcvroye, terwijl doocrstc
chef d'atclier is. In ecne bencdenzaal
bcvindl zich oude kunst o. a. een prach-
tigo Ronaissance-kist, eene eigcnar.rdige
lMn()iro-wicg, Louis Soize-meubcls en
kant, enz Voorts schilderwerk : van
Albert C.uyp, Van der Vcnne, con aqua-
rcl van ticn Dolftsclien Vermeer enz. In
con vortrekje apart ziet men dan nog
Gothiek uit de xiv^' en xv^' ecuw, waar-
onder eenige zeldzaam niooie liouten
bceldgroepen.
In de gangen zagen we o a. work van
Toorop. In eon mooi verlichte on ruime
bovenzaal modern work o. a. van Mcu-
nier, George Minne, Brouvver, Amstel-
hoek ; een etalage van Thorn Prikker
uitgcvoerd door het Binncnhuis en
meubelen van het Binncnhuis zelf.
Dit zij voorloopig gezcgd. l-lon vol-
gende keer, zoo we er aanloiding loe
vindon, isomcn we hieroj) meer ingaand
torug.
H. I). B.
^^%<^> ^ a^»i ^»i ^•s ^ a^ ^•i ^^.
UIT ROTTERDAM ^^^^=
•ri:i-:niging « voor
!)!■: kunst)) ;5^ ten-
toon stelling
van gebruiks-
kunst in « pro
i'atria. ). ^ van 7
TOT 22 MEI yo^
Voor de Knnsl houdt haar eerste len-
loonstelling; zo ziet er wel-verzorgd en
smaakvol gearrangcerd uit.
Inzcndors zijn : Anislcllioek, aardc- on
koporwerk. Ondev den Sinl Maurlen,
koperwcik on meubelen. De heeren
Loobor bockbandon, Gharles van Wijk
beeldhouwwork on Will. C. Brouwer
aardcwork.
Hot werk dat Anislellioek inzond spanl
de kroon; do vormen van de verschil-
Icnde voorworpon zijn zuiver, de kleur
sober, het glazuur malsch on stork, de
vorsiering kios-keurig en van mooi ovor-
log. Hot pogoii en het borcikon van doze
club kunstonaars handwork tot hun
(levies gekozen hobbond — is sy m|)athiok
oiu hun wcinigo holheid on overmoodig-
hoid in doze tijdon van jacht naaroHoct.
Zc wcrkt slil maar dogolijk on de uit-
komst isl)ij volodingen eon uilncmendo.
Ook het koporwerk hcol't Iictzelfdo slro-
ven naar ornst en dougdolijklioid. Zelf
allcrecrst zullon doze arlioston nict alios
gestauijd noemeii maar nooil zai een
ding uit die ateliers hinderlijk banaal
24
zijn of onaaiigcnaam nil den band
springen.
I)e artiestcn van Oiider dcii Sinl Maar-
Icii nioclcn licl daarl)ij afleggcn. Van de
ingezoiiden nicubclcn kondcn onsslcchts
twee sloclcn prcltig aandoen. Dikwijls
leek ons in dc voorwerpen het vcrband
slap ol'onjuisi, dc draagpnnlen b. v. van
bet bureau, waarschijnlijk iiiet in wer-
kclijklieid, niaar voor bet oog niet die
soliditcit le bebben van draagvermogen
dat zulk een nieubel eischt. De koper-
veisiering bij veic aangebracbt was ons
voor verslcring le dun en le weinig in
barmonie met bet nieubel. De geiieele
inzending deed ons le veel aan enkel
lijnen denkcn, dun, scberp en droog,
geen eenvoud waaracbler ingebouden
diepte en groolbcid van gcdacbten,
niaar eenvoud nil arinoede of gesproten
uit voorzichliglieid, dan eenmaal aan-
genomen sj'steem, ol eenvoud uit gebrek
aan fantaisie of doordenken.
Loebcr zond ons zijn boeklianden
\vaar\an Psyche nog steeds het besle is.
Wij jnichcn zijn sireven zeer toe, welen
van zijn kennis en kunde en van zijn
ernst en eenvoud legt bij zelf geluigen
af door niooie Japansche en Indiscbe
sirooweefsels, knipsels enz. te vocgen
bij zijn inzending. Er zijn daaronder
pracblige dingen.
Will. C. Brouvver gaf zijn aardewerk.
Het is een enthousiast voor zijn vak —
loch tot ons lecdwezen — viel zijn in- KUNST-
zending ons tegen. Vergeleken bij het upRiruT^iVTST
werk van drie jaar gcleden nioeten wij
o. i. geen vooruitgang constateeren. Die UIT ROTTERDAM
vornipjes waren aarcUg, de versiering
bijna meetkunstig mooi vast, niaar nu
bet later gekomcne heeft niet die boogie
in kunst als we hoopten. De twee bekers
boertig en oud-hollaiidscb bedoeld,
leken ons niet geslaagd, de aparte nio-
dellcn voor relief-versiering flauw en
weinig karaklerisliek We bopen zeer,
dat Brouwer ons niet verlalen zal onder
de kunstenaars die iels zullen bijbren-
gen tot verbetering onzer gebruikskunst.
Charles van Wijk zond enkcle beeld-
bouvvwerken. Een schels in gips, twee
enkelfiguren. Zeer zeker ontbreekt het
van Wijk niet aan lemperanienl en
bebben wij een ecbt artiest voor ons en
tocb — dat bij de dingen wat nuchterder
bekijke, dat bij wat drooger durve stu-
deeren ; door bet artiestiekerige wat zijn
werk kenmerkt, bedckt bij voor dege-
nen die zicb in zijn werk willen door-
denken zijn zwakbeid niet. Alleen door
minder vluchtig, minder tevreden te
zijn zal bij sterker worden, nu lijkt bij
ons op bet gevaarlijk hellend vlak, dat
zijn werk een uilerlijk beeft van geniali-
tcit en iiiderdaad ligt er o. i. geen diep
genoege studie achter, oni zicb op die
wijze le niogen laten gaan.
P.
IV
25
DH VKHDIU.IX INC. VAN HP:M0DES
nil : /(. //. Iliibarl (Uist. Ihe I'avenienI Mailers DfSieiiii. — London, Gmnje Hell X Suns
BOEKEN & TIJDSCHRIFTEN
BOEKEN EN
TIJDSCHRIF-
TEN
-^y ROHKl'vl' II. IIOIUHT C.UST J-
THI-: PAVIuMKNT MASTKHS OF SII:NA
,y LONDON, G HKLL & SONS 1901.
^-y F. MASON PFRKINS > (ilOTTO >
LONDON, G. BFLL & SONS 1902.
-mr/ K. T. COOK > A POPULAR
HANDBOOK TO THE NATIONAL GAL-
LHRY, II VOLUMHS ^ LONDON, MAC-
MILLAN AND C" L''' > NliW-YORK :
Till'. MACMILLAN Cy. 1901.
|H is lcgcii\vooi{iij> wcl
^ccn Innl, wnnrin /.oo-
veel popiilaii-c kunsl-
gcscliiedciiis woidl
f^csclircvcii, ills ill de
Iji.i;elsclu'. Het nniilnl
in l{iigolaii(I vcrsche-
iien m()n()gra|)iiien over kunslcnnars cii
kuiistperiodcs is, vooral in dc laatsle
jarcii, bijzoiulcr slcrk locf^cnoiiicn.
Ondcr die iiilgavcii iicmeii ecu ctM\sto
l)laals do serieoii, door de firma G. Bell
& Sons le Louden iiilge^evcn, welke
ondcr welenscha|)pelijk toeziclit slaan
van Di . G. G Williamson.
%R5*e/u>
jp(?#*in
Mel een iiieuwe uili;ave van Iwee
dezer seiieen zullen wij dezen keer
onze lileraUuir-aankon(li}<ing beginnen.
De eei'stc belioort lot de serie Hand-
books of the Great Cra/tsnwn en handelt
over the Pavement Masters of Siena.
De schrijvcr, Roberl H. Ilobarl Gust
uil Oxford, iieefl zich Icn doel j^eslcld,
een bcsehrijving te geven van hel bc-
rocmdeplavcisel van dc kalhedraal te
Siena, dnl in dc xv en xvi'' eeuw door
versclieiden niceslers is vervaardigd, en
wier werk liij uitvoerig bespieekl.
luMst beliandell Gust de geseliicdenis
van bet plaveisel, vervolgens de alV.on-
derlijke, rcligieuse voorstellingen crvaii,
en ten slotte bet Icven en hot wcrk dor
Pavement Masters.
Zeerpraktiscbeoverzicbten.lileratuur-
opgave en leeliniek-besebrijvin}< van
bet ])iaveiscl zijn bij den leksl gevocgd.
Hel gebeel is in een bijzonder bevatte-
lijkcn onderboudenden stijl gescbi'cven
en voorzien van lalrijke, nieerendeels
gocdgcslaagdc repioducties, waarvan
26
wij cr liicr Icr kcniiis-
iii;ikiiij<l\vce:ir(irukl<cn.
-♦-y Ilct^ceii wij oin-
trcnl (Ic illustialies van
bovengciiocmd bock
opiiicrklen, i>el(lt ook
voor hot iiicuwc dcclljc
iiit (ie serie van Great
Mdslers in Painting S:
Sculpture, door dezclfdc
firma eii deiizelfdcn \vc-
tenscliap])clijken uilgc-
ver bczorgd.
Over Giotto, den
grooten baanbreker in
de Ilaliaansche scliil-
derkunst dcr vijftiende
eeuw, loopt dit door F.
Mason Perkins geschre-
ven bock. Dc teksl is
(Inidelijk en zakclijk en
geefl liet incest wetens-
waardige over dezen
groolen man. Vergelij-
ken wij de/.e nionografie
echler met de bekende,
die Tliode eenige jaren
geleden in Knackfnsz'
Ki'ni slier nionographicn
over Giotto gaf, dan
moeten wij aan de laat-
slc ((Jie tocli voor dezelf-
de soort van lezers ge-
sclireven is) de voor-
kenr geven wegens de
meercJere warmte, het
grooter meevoelen met
's kunstenaars werk,
het bcler inzicht in zijn Icven, dat nit
Thode's werk spreckl, een werk dat
daarom toch niet minder zakelijk of
minder nainvkciirig is dan dat van
Perkins.
■♦y Nog een derdc Rngclsche kunst-
uitgave ligt tcr aankondiging voor ons,
n. 1. de zesde geheel herziene en om-
gcwerktc druk van E.J. Cooks. Popular
Ifnndlmok to the National Gallerij.
De inlioud l)rengt geheel hctgeen de
tile! beloolt. In twee handige deeltjes
WH)rden de schilderijen. welke in de
National Gallcri] en de Tate Gallerij zijn
tenloongcsteld, — dus m. a. w. de oiide
en moderne Kngelsche kunst en de fo-
reign schools — besproken.
Dc rangschikking is volgens de niim-
BOEKEN EN
TIJDSCHRIF-
TEN
full
DE HHI.I.ESPONTSCfll-; SlIiVL
/{. Ilobtirl C.iml. The l'tw?menl Masters of Sieiut. —
Louden, George Bell & Sons.
nicrs dcr scliilderijen. Van iederen schil-
der wordt een Icvensbcschrijving gegc-
ven en eenige esthetische opnierkingen
over zijn werken. Dczc l)cschrijvingcn
zijn over het algemeen niet geheel op de
hoogte van hnn tijd, vooral wat de niet-
Engelsche en niet-Italiaansche scholcn
betreft.
In het algemeen ken nendcEngclschen,
naast hnn cigen schildcrs, bijna niet
anders dan de ondc Italianen. Van dc
Hollanders b. v. maken zij zoo goed als
gcen studie. Of dit nog onder invloed is
van Ruskin, die de Hollandsche school
dcr zcventiende cenw heel Icclijk vond,
omdat ze niet in zijn esthetisch kadcr
])astc en hij ze niet begrijpen kon, het
schijnt haast zoo. In ieder gcval, hoe
27
BOEKKN KN
TI.IDSCHHIF-
THN
hot /ij, mel (ic kcmiis vmi liU'rnluur
over llollaiidsclic kunsl is hot bij (kjok
iiof^al treiirif^ gcsleld.
Men lezc b. v. ccns hctgecii bij zcgl
vail Jan Vcniiccr van Delft en diens
ver.sobillende;/(H;(U'/T/). Ook wordl zon-
dcr hlikken of blozeii aaii dezeii ineester
tocgescbreven ecu groot sink, vooislel-
lende een beer en ecn jongen, dal niels
met Vci nicer le iiiaken hecft en sinds
eenigen lijd door de directic van bet
nniseuiii verwijderd is Van Genii Don,
die als vrijgczcl gesloixen is, iicenit de
scbrijvcr dcsnielleniin een porlrail of
his ii'ifc op; van Rembrandt zegt iiij, dat
liij was called also van RhijnJ'roin haviiKj
been hum on Ihc banks of thai river !
Overigens verlelt bij nog nicer rare din-
gen van de/.en en andcre Ilollandscbe
niecslcis.
Dil is janinier van O^ook's bock. NVanl
ei- zijn vecl le goede slukkcn in, dan dal
bet gecn reelil van beslaan zou bebben.
De Kngclscbe scbolcn zijii zcer goed
bebandcld, evcnzoo b. v Holbein en de
voornaamste Italianen.
("loede registers niaken liel boekje
praktiscli voor bet gebrnik zoowel in
licl nniscum als voor stndie.
^^ Ten slolte zij iiicr in bet kort de
aandacbt gevestigd op een Dnitscb boek
over ceil Engelscb kunstcnaar, iil. de
nionogiafie van O. Van Sclileinitz over
Bnrnc-Joncs, een dcr laatslc decUjes van
Knackl'nsz" Kiiiistlermonograpliicn. Hct
boek is, als in die serie gcbruikelijk,
goed en rijk geilluslreerd. De text is
zakclijk, letwal knnstrilosofiscb iiaar
Duilsclien aard. Kortoni, een bock, dat
ook zonder deze aankondiging zijn wcg
we! vindcii zal.
Ih-n Ihiaij. 10 Jiini 1>.H)1. W. M.
■
■
1
^^^S
^B
^9
9)fr 'jbI
^^^^^^^^^I^H^K'^
tiMJ
^^1
^1
H^
^^^^
^^H|
Bi
^^ni
K^«^
i^Vn
WpP^3^
^ adn^Hi
i^^H
k9l
■^^^^^Hvl
IIhH
lu
1
ml
^^^^Ei
■-■ j|^--i--' ; .T.- ~
ivrf>'-g -'""^
'Sm^^sIZ^
(JB^H
jj^^^H
ngy&Kw^^
■
INTRKDE VAN CHHISTUS IN JKUUSALUM
lUustratic uit : /•'. Mason Peikins : Giotto. — London, George Hell tt Sons
28
E DE TENTOONSTELLING DER
YLAAMSCHE PRIMITIEVEN
TE BRUGGE
I.
jRUGGE was zondcr twijfel do eenigc stad in
ons land waar cen tciilooiislclling van Vlaam-
sclie priniilicvcn in een passcMid midden kon
gehouden worden ; en ooU was hot de ccnige
stad waar de tafercelen het welsprckendst zoii-
den zijn voor hare geschiedenis en voor hare
J)escliaving, waarvan zij immers een getrouwe
Spiegel zijn. Want, al gingen schilders in andere
steden colonies stichten van Vlaamsche kunst, is het onhctwistbaar
dat gansch onze primitieve kunst nauw verbonden is aan de geschie-
denis van Brugge en dat die colonies buiten de stad slechts vertakkingen
waren, uitgaaande van het weeldrige kunstmidden dat daar gevestigd
was en sterk bewarend liet karakter van de groote primitieve meesters:
van Eyck, Christus, Memlinc, David, Pourbus, die er als hoogepriesters
het heiligdom der Vlaamsche kunst bewaarden. Tot lang na den val
van dezc stad in het midden der Ifyi'' eeuw, bleef haar invloed stralend
voortleven, zooals de zoiineschijf nog voor onze oogcn schittert, wan-
neer zij in werkelijkheid reeds onder de lijn van den gezichteinder
verdwenen is.
Als passend midden biedt Brugge nog aan, die harmonie in gebou-
wen die men zelden in andere steden vindt : niet die eenvormigheid
van stijl, zooals te Nurenberg, maar een aangename afwisseling in den
bouwtrant, gaande van het strenge romaansch, over het decoratieve
gotliiek vol lijnenpracht en fantasie, tot de rijke Renaissance.
En zoo biedt voor iedere periode van geschiedenis en beschaving,
verlegenwoordigd door het blijvend monument, het tafereel een
geidealiseerde synthesis aan. Het oog gaat van de werkelijkheid van
het gel)ou\v en van zijn uileilijke en innerlijkc versiering, tot een beeld
van het leven, van den gecst van iicn lijd, op het paneel gebracht door
DE TENTOON-
STELLING
DER
VLAAMSCHE
PRIMITIEVEN
TE BRUGGE
Onze Kuxst V
29
DETENTOON- een man van genie, die, zelfs wannecr hij een godsdienstig of bijbelsch
STELLING ondcrwerp behandclde, alle «. coiileur locale » opofFerde, om met een
DER ongewone getrouwheid een man van zijn tijd te zijn. Juist omdat de
VLAAMSC^HE Vlaamsche primitieven zoo steik onder den invloed gestaan hebbcn
PRIMITIEVEN van hunne onniiddellijUe omgeving, en zij naast den eigenaardigcn
TE BRUGGE stempel van bnn geboorteland zicli zoo zeer een bebben gemaakt met
bet midden waaiin zij zich kwamen vestigen, is dat midden van zoo
groot belang voor de stndie van bnnne werken. I)it kan vooral blijken
uit bet feit, dat men soms uit een kapiteeltje, een gebonw, een stads-
gezicbt lusscben bet loover van den acbtergrond, eenige geveltjes gezien
door een venster of vveerkaatst in een spiegeltje, den oorsprong of den
datum van een scbilderij kan opmaken.
Het belang van de plaatselijke gescbiedenis is niet minder groot
dan dat der omgeving. In een lijdslip waar de voorname kunste-
naars bijna immer rccbtstreeks in diensl waren bij vorst of gemeenfe,
moet bun werk onvermijdelijk onder dezen invloed staan en al de
wisselvalligbeden van bun bestaan medegeleefd bebben. En daar
Brugge lot lang na zijn val bet middenpunl was van beel bet maal-
scbappelijk leven in Vlaanderen, onderging ook bet kunstwerk recbt-
streeks de invloed van dat moreele leven.
Vorstelijke orden waarmede de adellijke geslachten vereerd werden
en die men dan terugvindt, gedragen door de geconterfeilc donators,
bebben bet mogelijk gemaakt de tijdsorde van deze tafereelen en soms
den naani van den scbilder op te sporen; omwentelingen in de gemeen-
ten, vereeuwigd door een symboliscb tafcrcel, maakten bet mogelijk
den waren scbilder ervan le ontdekken (zoo de twee paneclen van den
omgekocbten en gestraften recbter, door Geerard David).
Ook bet godsdienstig leven van bet volk berleeft in bijna ieder
scbilderij en de bagiograpbie is onmisbaar in de studie der primitieve
scbilderscbool.
Brugge, gedurende vier eeuwen middenpunt van maatscbappelijk
en bandelsleven, zetel der regeering, brandpunl van alle Iwisten tus-
scben bet volk en bet vorstelijk buis, — beeft ook bet intelleclueel
en kunstleven in zicb samcngevat, en daarom is de gescbiedenis der
Vlaamscbe primitieve scbilderscbool bijna uilsluitend de gescbiedenis
der Brugscbe scbilderscbool, omdat midden, gescbiedenis en kunsl-
beweging onafscbeidbaar zijn. Na Brugge verplaalst zicb bet centrum
naar Antwerpen en zoo is ook deze slad de bakermat van ganscb onze
kunstgescbiedenis na de periode der primitieven. —
II.
Het ligt niet op den vveg van dil tijdscbrift, dezoowat driebonderd
puike werken der Vlaamscbe primitieve kunsl te bespiekcn, die in bet
30
Provinciaal Raadshuis te Brugge tcntoongesleld zijn. De Catalogus van DE TENTOON-
W. H. James Weale zal aan dat doel Ijcanlwoorden en een warme STELLING
hulde dient gebracht te worden aan den onvermoeibaren grijsaard die DER
deze taak op zich genomen lieeft. Immers hij alleen was hiciioe bevoegd, VEAAINISCHE
hij, de levende encyclopcdie van Brugge's geschiedenis op elk gebied, PRIMITIEVEN
liij die licht wierp op de zoo duistcre biograpbie der van Eyck's, van TE BRUGGE
Memlinc, van Geerard David. Tot bclangrijke en zaakrijke discussie
zal deze tentoonstelHng stellig aanleiding geven, nu er voor bet eerst
schilderijen, over gebeel Europa verspreid, zullen kunnen vergeleken
worden.
Maar ons doel is, in deze lange reeks werken den weg te zoeken
der kunstontwikkeling, die golvingen van hooglen en laagten na te
gaan en tracbten te genieten, niet enkel door de oppervlakkige bescbou-
wing van de lijn- en kleuren barmonie, maar te genieten door de
opsporing van al de moeite die de kunstenaar zicb gaf om zijn ideaal
nalnj te komen en zoo doende, als bet ware, te dringen in bet kunst-
leven van den kunstenaar zelf en te genieten wat bij in zijne schep-
ping genoot.
Bij den eersten oogopslag verraadt onze scbilderscbool baren
gerniaanscben oorsprong. Zij die, zooals Eierens-Gevaert, onze scbilder-
scbool onder den Franscben invloed willen plaatsen, steunend enkel
op bet feit dat cenige Ylaamscbe kunstenaars te Dijon gingen werken
en dat Jan van Brugge, Claes Sluter e. a. in dienst waren van Karel V,
laten zicb eenvoudig leiden door een « parti pris » want dit zou enkel
bewijzen dat de Vlaamscbe scbilderscbool baar invloed tol in Frankrijk
deed gelden.
Wat men liezit van deze prie-van E3'cken is te gering om met
zekerbeid te beslissen welken invloed zij ondergingen : tocb vertoonen
de groote figuren uit bet tapijtwerk der Openbaring (boofdkerk van
Angers) waarvan de scbelsen door Jan van Brugge gemaakt wer-
dcn, dilzelfde karaktcr van grootbeid, van strengen ernst, die men
later zal terug vinden bij de van Eyck's en die wel, met de kleur, de
kenmerkcn zijn van de Ylaamscbe scbool. De tenloonstellirig bevat
ongelukkig niels van deze eerste proeven.
Integendeel is de tentoongestelde Caluarieberg (4)* uit de boofdkerk
van Sint-Salvator een welsprekend bewijs van den Duilscben invloed
op onze eerste scbilderscbool. Is bet sluk ook Ylaamscb door de kleur,
tocb draagt bet, zooals James Weale bet met recbt doet opmerken, al
de karaklertrekken der NVestfaalscbe scbool : niagere figuren, weinig
verzorgde banden en voeten, gebrek aan trillend leven in bet vleescb.
*J I)c luimmcrs naasl de litcls der scliildcrijen verwijzcn tot den catalogus
der lenlooiislcUini'.
31
DE TENTOON- De gezichten zijn weinig sprekcnd : bet gevocl wordt vecl nicer uitgc-
STELLING drukt door de houding van het lichaam dan door de wczenstrekken.
DER Overigens is de Duitsche invloed niel alleen nierkl)aar in de scliil-
VLAAMSCHE derijen, maar de geschiedenis bevvijst dal wij onvermijdclijk dien
PRIMITIEVEN invloed moesten ondergaan. Een handeksbaan Hep van Brngge naar
TE BRUGGE Keulen en een driik verkeer l)estond lusscben dcze twee steden ;
kings die liaan kwam niet alleen de bandel, niaar ook de denkbeeklen
volgden dien weg, en bet liewijs ervan Hgt in het feit dat twee gods-
dienstige sekten van den Rijn afkwanien : eerst de Geeselaars en daar-
na, in 1373, de Dansers die in Vlaanderen aanbangers kwamen zoeken.
De streek tusscbcn den Rijn en de Maas is de bakermat van onze
Vkaamscbe kiinst gewecst. Zij beeft van daar den eersten aanstoot
ontvangen — en van daar zijn gekonien : de van Eyck's, Memlinc,
G. David — en vooral nierkwaardig is, dat deze kunstenaars bunne
kunst niet in Brugge aanleerden, maar dat zij er aankwanien toen bun
talent reeds tot voile rijpbeid was gekomcn.
Hierdoor wordt bet duidelijk dat de werken van een zelfden mees-
ter sonis zoo verscbillend zijn — de eene gescbilderd zijnde terwijl bij
nog ganscb onder den invloed stond van de Duitscbc scbool die zicb
tot aan de Maas uifstrekte, de andere na een tijd lang den invloed
ondergaan te bebben van bet nieuwe midden waarin bij zicb beeft
gevestigd.
Onze eerste meesters geliruikten bet landscbap nog niet als acbter-
grond voor bunne scbilderijen. Zij scbilderdcn gewoonlijk op een
gouden grond, versierd met arabesken zooals op bet paneel van Sint-
Salvator's kerk, ofwcl met cmblcnien ontlcend aan de wapens van een
adcllijk geslacbt, zooals in bet eigenaardige stuk — bet grafschrif'l
van vrouw Yolente Belle (1) — toebehoorend aan de Hospicen van Ype-
ren : bellen en sterren, uit bet wapcn van Yolente Belle en van haar
man Joos Bride, zijn in 't zwart geteckend op den gouden grond.
Een dcrgclijkc dccoratie van arabesken ziet men o]) bet triptiek
toebeboorend aan den llcer E. F. Weber te Hamburg : De lieiligr Drie-
vuldiglieid (2) op bet middenstuk, en twee der vier apostclen op elk
(Icr zijluiken ; alsook op bet klein tabernalycllje (3) van den beer
Ch. L. Cardon van Brussel : een gebeeldbouwde beilige niaagd zitlend
voor een drieluik dat als een kapel rondom bet beeld kan geslolen
worden. Hier ook bebben de lal'creeltjcs gecn anderen acbtergrond dan
ecnige-tirabcsken op goud. In dil scbilderijlje zijn vooral de vier enge-
Icn op bet bovendeel van middenpaneel en zijluiken zcer bclangrijk,
daar zij als bet oorbeeld zijn van de niusiceerende engeien, die men
later lerugvindt bij de van kLyck's en bij Memlinc. Vooral met die
van Memlinc leveren deze engeien eenige verwantscbap op.
Deze drie i)aneelen worden door bunne cigenaars, maar zondcr
32
I
veel bewijsiedcnen, ami Broederlam toegeschrevcn ; allccn de DE TENTOON-
Heilige Drievnldigheid toobehoorend aan den lieer E. F. Weber ver- STELLING
toont een hoogcre kunstvolle iiitvoering die de hand van can meester DER
— welHclit Broederlam — verraadt. VLAAMSCHE
Hot is te betreuren dat de echte Broederlam van het Museum van PRIMITIEVEN
Dijon bier niet aanwezig is : hij zoii de vergelijking met de toegeschre- TE BRUGGE
yen tafereelen vergemakkelijkt bebben en vooral zou bij een der
mooisle brokken getoond bebben van onze vroegste mcesters, waarop
het landschap voor het eerst voorkomt.
III.
Indien het (^omiteit der tenloonstelling mecr het praktische doel
van algemeene kunstopvoeding in het oog had gehouden, dan zou het
bij middel van de pbotograjibie, zekere leemten aangevnld he])l)en
waardoor ons nu de overgang van de pseudo-Broederlam's tot Hubeit
en Jan van Eyek voorkomt als een sprong van het onvolmaakte tot het
volmaakte. Zulke sprong bestaat evenmin in de l<unst als in de
natuur. Alles gebeurt geleidelijk. Het is mijn doel nlct te gaan bewij-
zen, met de photo's der tapijtwerken van Jan van Brugge in de hand,
dat Hubert van Eyek b. v. iets geleerd hceft van den schilder van
Karel V, of dat de muursehilderingen waarmcde onze kerken ongetwij-
feld van ondcr tot boven versierd warcn, ecnigen invloed uiloefenden
op de kunsl van de gebroeders van Eyek. Naar mijn oordeel zijn
Hubert en Jan van Eyek in Vlaanderen gekomen in de voile ontwik-
keling van bun talent, na hunne kunstopvoeding genoten te hebl)en in
de Maas- en Rijnvallei ; en zoo er tusschen de Aanbidding van bet Lam
Gods en de cartons der Openbaring van de hoofdkerk van Angers veel
punten van vergelijking bestaan, vooral in de groole zittende figuren,
bewijst dit enkel dat Hubert van Eyek en Jan van Brugge uit de zelfde
bron geput bebben. Doch het was van groot belang te bewijzen, door
het aanvullen van die leemten, dat de verschijning der van Eyek's niet
gebeurde in een bar en dor land, maar in een streek waar. de kunst
reeds een hooge ontwikkeling had bereikt, dat het midden, de school
ten voile waardig was die er op ging bloeien en alle elementen bezat
cm dien bloei tot voile ontluiking te brengen.
De kunstkritiek hcet't tot hierloe slechts weinige gegevens kunnen
verzamelen om het aandeel vast te stellen dat Hubert gehad hcel't aan
het meeslerwerk der Aanbidding. Men weet alleen dat bij het werk
ontwierp en begon en dat zijn broeder het voltooide. Tot hoever
Hubert hel bracht weet men niet, alleen vermoedl men dat hij heel
het niiddengedeelle schilderde (wat nu nog te (jcmI in Sint-Baafs
hangt). Is dit zoo — en de vergelijking lusschen de echte werken van
Jan en het middeudecl der Aanbidding schijnt hel te bevestigen — dan
33
DE TENTOON- ^evocU men voor hct tafercel dat de heer F. Cook van Richmond ten
STELLlNCi toonstelt, eon treffendc indruk dat die Heilige vrouwen hi] hel ledige
D\'A\ qvdf van Chrisliis (7) geschildcrd zijn door dezelfde hand die de Aan-
VLAAMSCHI-2 hidding van het Lam Gods pcnseelde. Stoutweg heelt J. Wcnle hct zoo
PRIMITIEVEX gecatalogeeid. Doch l)ij nader onderzoek verflauwt die indruk en
IE HRUCiGI'v komt men lot de slolsom dat men noch met een Hul)ert noch met ccn
Jan van Eyck le doen lieeft, maar met een meester van hunne school,
en met een meester vai\ eersten rang.
De Aanbidding von hel Lam — indien het comiteit crin geslaagd
was dit tafereel in zijn oorspronkeUjk geheel te Brugge samen te hren-
gen — zou alleen voUloende geweest zijn om heel den geest van de
van Eyck's en van hunne school te kenmerken. INIen vindt er hel genie
van de meeslers terug in al zijn onderdeclcn : in de samenslelling, in
de groepeering, in de kleur, in hel portret, in hel landschap, en vooial
in het prachtvol re^alisme dat ons op onoverlrofTen wijze doel door-
dringen lot het innerlijke en het uilerlijkc wezen van hun lijd. Ont-
hreekt de Aanhidding van het Lam Gods in zijn geheel, loch hezit de
lenloonstelling van Rrugge genoeg slukken die ons zullen toelaten de
karaklerlrekken van Jan van Eyck na te gaan en het wonderhare van
zijn kunst le genielen ; daar zijn : De Wijding van Si. Thomas van
Canlorbery (8) de twee luiken Adam en Eva (9), dc Vereering dev hei-
lige maagd door den kanniinik v(tn de Paele (10), hel Poiirel van
van EgcU's vrouw (12) nil hel Rrugsche museum, de H. Maagd bij de
fonlein (13) nil hel Museum van Anlwerpen, om alleen de onhetwisl-
haar echle slukken le vermelden.
Geen autlienliek schilderij van Jan van Eyck in deze lenloonstel-
ling laal ons toe de merkwaardige verschijning van hel landschap in
onze schilderschool, le hesludeeren. Er is hier wel een tripliek, loege-
schreven aan Jan van Eyck : een Heilige Maagd met kind Jesus en
Donalor (14), toeheiioorend aan den heer G. Ilelleputle van Leuven,
maar hlijkhaar heci't dit tafereel niels gemeens met van Eyck of zijn
school en is wel, zooals Ludwig Kacmmerer vt-rmoedt, een valsche
van Eyck, gemaakt naareen leekeningin de Alherlina le Weenen, aan
Pelrus Ghrislus loegeschrevcn.
Indien wij hier een echle van Eyck luulden met een landschap,
dan zouden wij dii zonderlinge fell kunnen nagaan, hoe die anders
zoo door en door realislische meester, aan hel landschap van Vlaande-
ren volslrekl niels voor zijn achlergronden onllcend heeft. Wel integcn-
deel vindl men de Rijn- of INIaasvallei, met hare heuvelen terug op
zijne schilderijen, maar hewerkt, geidealiseerd.
In ecus hracht van Eyck hel landschap, door zijn wondere pers-
peclief, door zijn diepte, door zijn kleurenharmonie, tot een volmaakl-
heid, lot dan toe onhekend, en ongeevenaard door zijn volgelingen.
34
I
Was de Wijding van St. Thomas a Bccket (8, licrlog vnn Devon- 1)E TENTOON-
shire, Cliatswoiih) niet gehcel en nl overscliiklerd, zoodat er van het STEALING
origineele niels meer ])estaat dan de rijke en st;ilige groepcering DER
van prelatcn en vorst, rondom den Ijisschoj) van CantorI)ery, dan VLAAMSCHE
zou men in dit tafereel dat den datum 1421 draagl een der ecrsle wer- PRIMrnEVEN
ken van Jan van Eyck kunnen bestudeeien. De sludie neenit integen- TE BRUGGE
deel een aanvang met een der meesterwerken van den schilder : Adam
en Eva (9) van het Gentsche jjolyptiek.
Met dien Adam en Eva veropenbaart zicli het genie van Jan
van Eyck in zijn voile ])racht. Hier heerscht volkomen realisme. Het
zijn naakte portretlen, naar levende modellen geschiiderd. En welke
modellen ? Zelfs geen uitgekozen modellen : de ecrste man de besle ;
de eersle vrouw de l)esle, gepenseeld in al hunne bijzonderheden, met
al de brutaliteit van hunne weinig uitgelezen vormen.
In deze twee bcelden vindt men een der groctc karakterlrekken
van het talent van van Eyck : zijn slaafsche nauwgezethcid voor liet
model, die van hem maken moest den onovertrotfen portretschilder
die het hem voorslaande bceld ontleedde tot in de kleinsle vezeltjes en
tevens de dorheid wist le vermijden en de ziel op het gelaat le ver-
openbaren.
En hiervan biedt de tentoonstelling het wondervolle voorbeeld
aan in het porlret van de Vrouw van Jan van Eijck (12). Niets is onvol-
ledig in dit paneeltje dat nauwelijks 32 op 3(i cm. grool is en dat voor
iemand die het origineel niet gezien heeft maar enkel een photographic,
een beeld schijnt te wezen van ten minsle levensgroolte. Geen detail
is verwaarloosd, het wit linnen gepijpte kapsel dat het hoofd be-
dekt is afgewerkt lot in de kleinste plooitjes, het pelswerk dat het
kleed versierd tot in de minste haartjes. En nochtans hoe welsprekend
treedt het gelaat uit de lijst ! die oogen met vasten blik, die gesloten
fijne lippen, dat hooge voorhoofd, wijzen op het vastberadene, wils-
krachtige en verstandige van die vrouw. De gewone kalme Irekken,
de vaste, kloeke neus, verraden een stille huisvrouw, die, al was haar
man hofschilder, buitengewoon gezant bij vreemde vorsten, en wel-
licht een drukke gast van gansch het vorstelHjk en adellijk leven, liefst
het kalm geluk genoot van haar burgerlijk Iniisliouden.
Naast het eenvoudige porfret zijner vrouw, spiegel van het kalme
huiseHjk leven, hangt de Heilige Maagd aangebeden dour Joris van de
Pack (10), als een spiegel van het weelderige prachtvolle leven van het
Burgondische hot. Is alles eenvoudig rijk in het vrouvvclijk portret,
alles is overvloeiend van schitterenden rijkdom, van goud en edel-
gesteenten, in deze aanbidding der Moeder Maagd.
Al de Iioedanigheden die Van Eyck kentschelsen als portretschilder
vindt men terug in de liguren van den kanunnik van de Paele^ van
35
DE TENTOON- St. Donnlus en van St. .Toris, die, gcharnast als con riddcr, in ceibicd-
STEI.LIN(i voile l)e\vc'gin<» zijn glinsterenden helm oplieft. En zelfs de heiligc Maagd
t)EU en liel kind Jeziis zijn portretten, vooral hct wiclitje dat in l)rntalc,
VLAAMS(^HE onvolniaakte kiiidei voinien, zieh voordoet als ccn gcwoon en leelijk
PRIMITIEVEX nien.sehenkind. Maar wat in liet bijzonder onze aandacht verdient, is
TE BRUG(JE die c niise en page », die synietiie in het plaalsen der figuien die
gansch de niiddelceuwen door als model zal gebrnikt worden in de
schilderkunst : de heilige Maagd in liet midden, de begiftiger aan de
eene zijde, naast hem zijn beschermheilige, ecn engel of een heilige
aan de andere zijde ; ofwel aan beide zijden een lid van het huisgezin
door hnnne patroonheiligcn aan de H. Maagd voorgesleld.
En de voornaamste karakterlrek in dit paneel — een der groolste
door van Eyck geschilderd ■ — is wel die prachtige harmonic in het
geheel : geen deel schaadt het andere : alle deelen zijn van gelijke
waarde, omdat de schilder er niet een beneden zijn talent achtte, om-
dat hij zooveel liefde gevoelde voor het rijke kleed van St. Uonatns,
als voor hel gelaat van Joris van de Paele ; de groole lijnen loopen
sierlijk tusschen al de mindere lijnen der details ; en diezell'de har-
monie hcerseht in de kleuren : de spikkeling van gond en edel-
gesleenten veihef't de breedere partijen van mantels en kleederen.
Terloops zij nog vermeld : De. heilige Mawjd hij een sprimjfontein (13,
Miisenm van Antwerpen) en een cojjie (11) door van Eyck van de
heilige Maagd nil het groote tal'ereel van kannnnik van de Paele, tlie
ens de meesterlijke kundigheid van den schilder verloonen in die
miniatnnr-paneeltjes die zoo volledig zijn als de grootcre werken en
die zulk een hevigen indruk van grootheid nalalen als de nitgestrekte
doeken der latere romanisten.
Daarnaasl eenige stnkken toegeschrevcn aan Jan van Eyck maar
waarvan de echtheid slechts op vermocdcns berust, zooals het Portret
van eenjongen man (15, Gymnasinm van Herrmannstadt)en het Portrel
van een omlen man (16, (^oUectie Oppenheim, Keulen), die wel tot de
school van van Eyck behooren.
Kortoni de indruk die aangrijpt, wanneer men om zich been ziet,
en men een grool deel der kunstl'amilie van den meester kan bewonde-
rcn rondom deze Aanbidding der Heilige Maagd door kannnnik
J. van de Paele, dan koml men lot de slotsom dat lirugge wel het
meesterstuk van den schilder bezit, zooals men ook tot die zelCde slot-
som komt wanneer men de Brngsche Memlinc's en de Hrugschc
David's bij die van andere verzamelingen vergelijkt.
IV
Jan van l^Lyck blijfl heel alleen staan als een hecrlijke meester van
wicn de wetenschap lot hierloe geen onmiddellijke lecrlingen ontdekt
36
JA\ VAN KY( K ; KANUNMK JORIS VAN DER PALEN.
DETAIL LIT DH AANBinOINO OKR H. MAAGD
(Museum del' Academic le lii uSi?'"
35
heeft, maar wiens invloed onverniijdelijk was op de meesters die hem DE TENTOON-
volgden en die de overgaiigspenode uitmaken tot dien nieuwen schit- STEELING
terenden bloei der Brugsclie schilderscliool met de veischijning van DER
Memlinc en Geraard David. VLAAMSCHE
Naast schilderijen van onbekendcn, zijn hier in de tentoonstelling PRIMITIEVEN
een prachtige reeks eehte of vermoedelijke werken veizameld van een TE BRUGGE
vijilal meesters nit die overgangsperiode, namelijk van Petrus Chris-
Tus, van den meesler genaamd van Flemalle van Rogier van der
Weyden, van Dirk Bouts en van Hugo van der Goes.
Van Petrus Chrislus weet men met zekerlieid dat liij te Brugge
werkle (liij stierf er na 1472) ; een wapen van Brugge op een der
scliilderijen van den meester genaamd van F'lemalle, laat ons vermoe-
den dat oolv deze in de stad der hertogen van Burgondie werkzaam is
geweest, zoodat we deze twee schilders rechtstreeks aan de Brugsche
schilderschool kunnen verbinden
Met Rogier van der Weyden en Dirk Bouts, beginnen die eersle
vertakkingen die l)uiten Brugge, te Brussel en te Leuven nieuwe kunst-
centrums gingen sticbten, die later werden opgeslorpt door de rijke
Antwerpsche handelsslad en waaruit de heerbjke Antwerpsebe school
ontstond.
Het noodlottige einde van Hugo van der Goes liet dezen meester
niel toe een school te vormen en de zeer zeldzame schilderijen die
men van hem kent, plaatsen hem in de geschiedenis der schilderkunst,
als een overgang van Jan van Eyck tot JNIemlinc.
Petrus Christus en de meester van Flemalle, zijn in deze
tentoonstelling op bijzonder gelukkige wijze verlegenwoordigd, niet
door bet aantal eehte stukken, maar door hunne hoedanigheid. Het
eenige authentieke paneel van Petrus Christus, dat James Weale ten
onrechte, geloof ik, betitelt De legende der heilige Godeberle (17, Col-
lectie Oppenheim, Keulen), is een der parels van deze tentoonstelling :
een jonge man en een jong meisje komen bij St. Elooi, patroon der
goudsmeden, bun verlovingsring koopen. Dit tafereel scbijnt me heel
eenvoudig een gelegenheids-portret te zijn van twee jonge lieden, bij
hunne verloving. Door vergelijking met dit eehte stuk is men aan
P. Christus enkele andere werken gaan toescbrijven, zooals de Kriiis-
afname (20, Museum van Brussel) die in groepeering en bonding der
personen, alsook in kleur veel gelijkenis oplevert met den Calvarie-
berg (19) toebeboorende aan den bertog van Anbalt, (Woerlitz), een
klein wonder van fijnbeid.
Een tweetal portretten, een (146, verzameling L. Nardus, Parijs)
een magere figuur van een jongen man, met rood hootddeksel, ver-
sierd met een gouden munt en houdend een roode bloem in de band
en een (IH, verzameling P. Salting, Londen) een kleiner maar meer
37
DE TENTOON- gedelaillecrd portret van een joiigeliiig, vollcdigen hct dLMikl)eeld dat
STEELING men zich van dezen volgeling van Jan van E3'ck kan vormen : stout
DER is zijn kleur, als die van alle Vlannische nieesters, vooral een telle roode
VLAAMSCHE toon is hem lief; haarfijn is zijn uitvoering in de kleine paneeltjes,
PRIMITIEVEN maar slordig somszijn l)ehandeling der lumden, zoo de eene hand van
TE BRUGGE St. Elooi (17) die bijna voimloos is. Ook hezit hij niet die heslislheid
en die zwicrigheid der lijnen die de schilderijen van van I^vek zoo
vormvol en zoo streelend voor het oog maken.
Heel anders van techniek is de meester, genaamd van Elemalle of
van de Mcrode, alzoo geheelen door Dr. von Tseluidi onulat een zijner
voornaamste tafereelen voortkomt van het luiis der ridders van Jeru-
salem te Elemalle bij Luik, ofwel omdat een ander voornaam stuk van
dien meester in hezit is van de gravin de Meiode.
De harde omlijning der figuren, de donkere, zvvarle schaduwen,
de minder heldere toon ilcv kleuren, maken dat de paneelcn van dien
meester niet zoo zeer den indruk verwekken, dat men voor een onzer
kleurlievende Vlaamsche schiklers staal, alhoewel zekere i)ijzonder-
heden verradcn dat hij wel degelijk een Vlaming is.
Maar hoe belangrijk toeh is deze meester! hoe indrukwekkend is
zijne Hcilujc Mattgd met hel kind Jezus{23, vcrzameling de Somzee) een
zware figiuu- van een Vlaamsche boerenvrouw, met dikke afhangende
wangen, de oogen vol moetleilijke teederheid neergeslagen op het kind,
maar ook vol van hel genol dat de gezwollen boezem bij haar verwekl ;
en hoe diep dramalisch is zijn Afdorninf/ van hel Kriiis (22, Konink-
lijk Institiiut, Liverpool) waar vooral een heilige vrouw, gehuld in een
grooten zvvarten mantel en terzijde gezien — enkel neus en kin, scherp
en zwart afgeteekend zijn zichtbaar — zoo diep aangrijpt door de stille
soberheid van lijn en kleur. En als een voorlooper van Bosch, toont de
meester ons rondom het kruis een recks zonderlinge types van hoe-
kige, grijnzende Ironies, ruw en polsierlijk, zooals Bosch er plaatst in
zijn Ecce Homo, (303, Maeterlinck, Gent).
Het Museum van Leuven zond ook nog van dezen meester een
Doode Jesus, rustend op den school van God Vader, omringd door
engelcn. De figuur van God den Vader is hct strcnge, ernstige type,
geschapen door Hubert van Eyck, dat we terugvinden bij Memlinc
en David.
Nauwer in verband met Jan van Eyck is de Doorniksche meester
Rogier van der Weyden. — De Brugsche tentoonstelling bezit slechts
naast een grool gelal loegeschreven paneelcn een drietal hoofdwerken
van dezen meester, die zoo belangrijk is in de geschiedcnis van onze
schilderschool, door het groot aautal werken op allerlei gebied door
hem voortgebracht en dooi- den invloed dien hij uitoefende op Dirk
Bouts en vooral op zijn Iccrling Memlinc.
38
PETRI'S CHIUSTIS
St. ELOOI (I)I-; I.KdKNDK VAN C.ODKRKRTA .'i
(Verzameling van liiinm A. Oiipenlwim. Ixeiilen).
4
De prachtige Pietd (25, Museum van Brussel) is vol oorspron- DE TENTOON-
kelijkheid. Men vindt hier niet die uiterste nauwgezetlieid van uitvoe- STEELING
ring die van Eyck kenmcrkt, maar wat nieer losheid in de behandeling; DER
men staat hier voor cen schilder die zoekt naar dramatiscli efTekt, en VLAAMSCHE
die zijn aclitergrond — l)ij de voorgaande meesters gewoonlijk een PRIMITIEVEN
kalm convenlioneel landscliap — laat niedewerken tot het bekomen TE BRUGGE
van den gewenschten tragischen indruk : de zonsondergang die de
gezichteinder dezer Piela in laaiende vlam ontsteekt doet nog meer de
aangrijpende droetheid uitkomen van de heilige vrouwen die het
lijk van den dooden Christus ondersteunen. Het is belangwekkend dit
paneeltje te vergelijken bij een dergelijke Piela (32) van Antonello van
Messina (verzameling A. d'Albenas-Monlpellier). Hier ook werkt de
achtergrond mede om de liouding der weenende vrouwen nog meer te
dramatiseeren : een naakte omheiningsmuur van een stad, een sombere
kerk, een in puin vallend kasteel, in de verte de met sneeuw bedekte
toppen eener l^ergketen. Een der heilige Vrouwen vooi'al, gansch
gehuld in een rooden mantel, neergehurkt, en vertoonend slechts een
deel van liaar gelaat, is sterk aangnjpend van droetheid.
De kunstfamilietrekken die Rogier van der Weyden aan Jan van
Eyck, en Memlinc aan den eerste verbinden, zijn trefTender in het
Portret van I'ieler Bladelin (26, M. von Kaufmann, Berlijn) dat in
de bang staiende oogen zoo vol is van dramalische uitdrukking, waar-
van de kracht nog verhoogd wordt door den donkergroenen achter-
grond waarop het hoofd scherp uitlost.
Dit portret is niet een anatomische ontleding als de portretlen van
Jan van Eyck, en toch is het te zeer bewerkt om die streelende onbe-
stemdheid te vertoonen die de portretten van Memlinc kenmerken.
Aan Rogier van der Weyden wordt ook het rechterluik toegeschre-
ven van een diptiek : Jeroorn van Busleijden beschevmd door den heili-
gen Jeroom, (lOl, toebehooi'end aan F'. P. Morrell, Londen). Het is
ook een der mcrkwaardige slukken dezer tentoonstelling. De hoofden
van een kanunnik van Busleydcn en van zijn l)eschermheilige, geschil-
derd in de amberachtige tonaliteit die men ook in de Pieta (25), en in
de twee luikjes van een tripliek (97, M. Sedelmeyer, Parijs) terugvindt,
zijn heerlijk van kalme expressie.
Alleen het luik van R. van der Weyden : Tooneelen nil het Leven
van St. Jozef \29, O.-L.-V. Keik te Antwerpen) laat ons toe de
verwantschap na te gaan tusschen dezen meester en zijn vermoede-
lijken leerling Dirk Bouts. De tentoonstelling biedt ons een viertal
goede exemplaren aan van den Leuvenschen schilder : De Maiieldood
van St. Erasmus (35, St. Pieterskerk, Leuven), Het Laatste Avondmaal
(36, zelfde kerk), De Marleldood van St. Hippolijtus (37, Hootdkerk van
St. Salvator, Brugge), een Portret van een Onbekende (38, Baron
39
DETENTOON- Albert Oppenheim, Keiilen\ nanst ecnige mindere tafci-eelcn nil ver-
STELLING scliillende verzamelingcii.
DER Evenals l)ij zijii iiicester zijii de figuren lang en stijf, en daaren-
VLAAMS(^HE boven weinig verschciden : helzelfde type van vorst konit vaak lerug
PRIMI'JIEVEN ill dezelfde rijke klecdij die Dirk Bonis met voorliefde schijnt te
TE BRUGGE behandelen.
Met D. Bouts, die ongetwijf'eld groote hoedanigheden bezit waar-
van zijn meestei'werken le Brussel en le Munchen getuigen, zijn we
een heel eind verwijderd van de prachtige school der van Eyck's :
nog ontwaart men haar invloed in de grondige sliidie der hoofden, in
de getrouwe en nauwkeurige behandeling der bijzonderheden, in
het realisme dat al de volgelingen van van Eyck lot aan Memlinc
kenmerkt, maar de zwierigheid in de lijn, de harmonic van het
geheel, zelfs de zuivere, warme kleur, zijn verloren, en het is slcchts
in van der Goes en in de prachtige school van Memlinc dnt we wecr
die uitmuntende hoedanigheden zullen terugvinden in al hunne zui-
vere heerlijkheid.
Er zijn ongelukkig gcen echte werken van Hugo van der Goes in
deze tentoonstelling aanwezig om een oordcel over dezen meesler le
kunnen uitdrnkken inverband met de andere mcesters der Vlaamsche
school hier vertcgenwoordigd : De Dood van de IJeilige Mciagd (51,
Museum van Brugge) ; het triptiek : de Aanbidding der Koningen (52,
Prins van Liechtenstein, Weenen), worden hem wel toegeschreven, maar
zonder grondige bewijzen, vooral voor wat hel eerste paneel hetrel'l.
Doch onvermeld kunnen we niet gaan voorbij een linkerluik van
een diptiek, voorstellend het Porlret van een Kanunnik bescheinid door
een heiligen Krijger, (*) (100, Museum van Glasgow). Toegesclireven aan
Hugo van der Goes, wordt in deze tentoonstelling het stuk aan hem
ontnomen om onder de reeks onbekenden gerangschikt te worden.
Van wie het ook zij, zoo hceilijk zijn de hooi'den en de lianden bestu-
deerd, zoo rijk is de kleur, zoo zwierig is de lijn, zoo fijn behandeld
al de bijzonderheden van kleedij en jiiweelen, dat bet paneel den
grooten meesler Jan van Eyck niet onwaardig zou zijn.
Hendruc De Marez.
{Wordt voortgezel).
(icic'prodiu-ct'Kl in I)c VIcuunsc School, I'JOl, 1)1/.. 101.
I
40
DE
^^= OVER DE BETREKKINGEN TUSSCHEN
ITALIAANSCHE EN DE NEDERLANDSCHE
SCHILDERKUNST TEN TIJDE DER RENAISSANCE #
EERSTE STUDIE (Slot)
AARIN overtroffen de Vlaanische schilders der
xvc eeuw de Italianen? Welke veidiensten had-
den dc Vlaanische schilderijcn boveii dc Ita-
liaansche?Eii welke wareii, meerbepaald, luin
hoedaiiigheden waardoor vooral de Italiaan-
sche kunstenaars getrofTen werden? — Om dit
duidelijk te maken, zullen we enkele Vlaani-
sche werken uit de xv^ eeuw van nabij be-
schouwen, en wel in de eerste plaats degene die in Italic gebleven zijn;
zoo zal de strijd tusschen bcide kunsten ons in zijii ware licht en zijn
oorspronkelijke omgeving voor den geesl konien.
Een kapitaal werk van de Vlaanische kinist der xv- eeuw is in
dezelfde stad gebleven waar bet zich van den beginne af bevond : bet
groote drieluik van Hugo van der Goes, de Aanbidding der Herders,
nu in de Uffizi te Florence. Dit schilderij, besteld door den zaakge-
lastigde der Medici te Brugge, Thomas Portinari, voor de kerk van het
gasthuis van S. Maria Nuova, en rond 1475-1476 uitgevoerd (*), is tot
in de laalste jaren in het bezit gebleven van het gasthuis, waaruit de
kleine verzanieling schilderijcn nu onlangs naar de Uffizi is overge-
bracht f). Het middenluik stelt het Kindeken Jesus voor, door de
OVER DE BE-
TREKKINGEN
TUSSCHEN
ITALIAAN-
SCHE EN
NEDERLAND-
SCHE SCHIL-
DERKUNST
(*) Volgeiis een medcdceling van Dr. A. Warburg. (Sitzungsbcricht der Ivunst-
geschichtlichen Gesellschaft zu Berlin voni 8. Nov. 1901.)
(*) Hel wcrk van van der Goes heeft niels bij dcze vcrplaalsing gewonnen.
Men staat er le dichl bij en de schelle verlichting doel de bcschadiging sterl^er
iiitl<omen, die men er, naar mijn meening niel zoo lang geleden, beeft aan loege-
bracht. Allccn de rechtcrvleugel Itan ons nog een denlcbeeld van bet oorspronke-
lijke koloriet geven. Daarbij zijn dc luikcn lui legen den niuur vastgebecbl, zoodal
men den acblerkant niel meer kan zien. De indriikdie bet werk niaakle in de nict
te sterk verlicbte zaal die vroeger de verzanieling van het gaslbuis bevatte, was
heel, wat machliger, en zeker nieer in overeensteniniing met den indruk die het
zal gemaakt hcbben in de kerk. Kn bovendicn, men was er gewoonlijk allccn!
41
OVER I)E BE- H. Maagd aangebeden, met St. Jozcf, de engclen en de herders; op het
TREKKINGEN linkciliiik de doiiateiir, Thomas Porlinari en zijne twee zoneii, met
TUSSCHEX St. Thomas (') en St. Antoiiius; op het rechterhiik de vrouw van Porti-
ITALIAAN- nari en hare dochter, de HH. Maria Magdalena en Margareta; in den
SCHE EN achtergrond de optocht dcr Drie Koningen. Op de keerzijde der vleu-
NEDERLAND- gels een Boodschap in granvvschildering.
S(^HE SCHIL- Wat ons het eerst trelt in dit stuk wanncer we het naast werken
DERKUNST van Itahaansche meesteis nit denzelfden tijd zien, is zijn ecnheid. Maar
dit vergt nadere l)epaling : deze eenheid is een ideale eenheid, een
eenheid van gevoel. Zij ligt in de godsdienslige aandoening die uit het
werk straalt : een vrengde vol ernst, gemengd met eerbied en bewon-
dering wordt niet alleen op de aangezichten uitgedrukt, maar hangt
in heel de atmosfeer. Men voelt dat een hoogstgewichtige gebeurtenis
heeft plaats gehad, een gebenrtenis die het wezen der wereld zal ver-
anderen ; het geloof straalt nil al de gezichten, de aanbidding ligt in
alle harten en openbaarl zich oprecht, natuurlijk, zonder eenige aan-
stellerij — in fijngevoelde nuanceering, volgens den rang der figuren.
De grocp herders is in dit opzicht waarlijk hoogst merkwaardig : alleen
een Ylaming is in staat op deze wijzc het naieve en ruwe gevoel der
landlieden weer te geven. De verteedering, de eerbiedige nieuwsgie-
righeid, de onnoozele gelukzaligheid van die eenvoudigen van geest
zijn er zoo juist gevoeld en weergegeven, dat die typen nu nog zoo
reeel zijn als voor vierhonderd jaar, en b. v. uitstekend zouden passen
als illnstratic voor een verhaal van Slijn Streuvels.
En de luiken volledigen voortreffelijk den algemeenen indruk : dc
gestalten der heiligen zijn hoog, ernstig, plechtig; de donatenr en zijn
huisgezin zijn verdiept in bun gebed. Een adem van ingetogenheid
zweeft om het middentooneel.
Ziedaar in klenrlooze woorden wat ons vooral trelt. Wcrden ook
de Italianen der xv- eenw hierdoor getroifen? Ik nieen vlakweg « neen »
te mogcn anlwoorden! Hun godsdienstig gevoel verschilde in hoofd-
zaak met dat der Vlamingen. De bijbelsche tooneelen werden bij hen
niet tot beelden van stilte en ingetogenheid. Zij stelden ze zich voor
vol leven, gedramatiseerd, in den geest der godsdienstplechtigheden
die ze voor oogen hadden. En ik geloof dat in de Italiaansche kerken
van dien tijd niet meer ingetogenheid heerschle dan nu! Voor de
Quattrocentisli stond een optocht dcr Drie Koningen gelijk met een
schillerenden stoet, waaraau de rijkste families der slad deelnamen;
een (leboorte werd een Italiaansch binnenhuis, een « bezoek aan de
kraamvrouw » ; een oiler in een lempel werd een officieele |)lechligheid
waarin de grootste \vaardighei(isl)ekleedeis der gemeente optraden.
(*) En nicl SI. Maltliijs, die liier iiicls nice lo makcii liecft.
42
iW
sHiinaiiH HHG ■jKiaaiHNvv aa
: SaOO WAQ NVA O'jnH
lloloyralic li.ugi
DOMENICU (.IlIULAXDAIO : DE AANBIDDING DER HERDERS
(Museum der Academie, Florence).
Hcl CJiiislc'iulom was in Italic nicl anders nicer dan de tradilioneele OVER DE BE-
godsdienst, cnzijn niytlien zelvc begeesterden hun artislen niet meer. TREKKINGEN
Zij streefden er niel naar de ziel uit te drukken van de gewijde onder- TUSSCHEN
werpen die ze moesten voorslellen; zij irachtten integendeel aan hun ITALIAAN-
dwang te ontkomeii, want zij wilden liet leven weergeven zoo. als zij SCHE EN
het voelden en zagen in al zijn veelzijdige uitzichlen, in al zijn ver- NEDERLAND-
scheiden bewegingen, in al de schoonheid van zijn vormen. Dikwijls SCHE SCHIL-
schijnen ons hunne werken verwaid; de aandacht is verspreid over te DERKUNST
veel verschillende voorwerpen, versnipperd door overvloeiende rijk-
dom van afzonderlijk en voor zichzelf behandelde motieven. Zij zoch-
ten noclilans een eenheid en de slot die ze aanbrachten moest tot een
nieuvve synthesis dienen. Maar hel was niet een eenheid van gevoel of
van indruk : het was een eenheid van sanienstelling, het was het in
harmonic brengen van de veelvoudige in de werkelijkheid gevonden
43
OVER DE BE-
TREKKINOEN
TUSSCHEN
ITALIAAN-
SCHE EN
NEDERLAND-
SCHE SCHIL-
DERKUNST
molieven, hoe complex ze ook waren. Het was het samenvatlen van
al de plaslische vormen van hel levcn in een toonheeld van ideale
schoonheid.
En op dit gebied konden de Ylaniini»en hnn niets leeren (') : dc
nioeilijkheden die ze hadden overwonnen waren oneindig veel eenvou-
diger dan die welke de Italianen onlinoellen. Dezen l)eschonwden de
nuuuschildeiing, hel //r.sco als de l)ehuigiijkste : door haar alleen kon
een nieester de maalslaf geven van zijn kunnen.
Nu is hel hescoschikleren in vele opziehlen heel wat anders dan
hel scliiUleren van lafereelen. Vooreeisl zijn fresco's over 't algemeen
veel giooter; ze inoeten uitgevoerd worden in een bepaald gehouw,
waarmee ze noodzakelijkerwijze nioeten verhonden blijven, lerwijl een
schilderij kan verplaatst worden, geheel in het atelier wordt geschil-
derd en dus zoo goed als onal'hankelijk is van de plaals waar ze zich
bevindt. Daarhij is een fresco soms zeer hoog geplaatst en kan men
het alleen in zijn groote lijnen zien, en dan nog van een ahnormaal
standpnnt nit. Hierdoor krijgt de samenslelling, de algenieene lijn in
een fresco een overvvegend belang, en moet de schilder zijn looneelen
duidelijk en sprekend voorstellen; hierdoor doen zich ook nioeilijk-
heden voor van technischen aard, vooral van perspeclief.
Van de xiv<= eenw af waren de meeste Italiaansche kerken van
binnen — soms van den vloei- tot aan 't gewelf — beschilderd met
fresco's die de geloovigen de gewijde geschiedenis en het leven dei'
heiligen veraanschouwelijklen. Giolto had zeer goed begrepen dat deze
geschilderde verhalen moesten samengevat worden in een reeks dra-
matische tooneelen, genomen op hnn hooglepnnt, op het moment dat
gelaatslrekken en hondingen het innigst van nildrnkking waren.
De Italiaansche knnst blijft dit princiep getrouw tot in haar vollcn
bloei. In de xv^^ eenw wordt er vooral naar volmaking der lechniek
gestreefd : de Quattrocentisti trachlen voortdurend hun procedes le
verbeteren ; sink voor sink maken ze zich de middelen eigen, al de
natnnrvormen in hnn zichtl)aren samenhang naar waarheid weer te
geven ; zij zet ten dit zoeken haast als geleerden door. Hnn werken
alleen geven er reeds het bewijs van; maar we weten ook dat velen
hunner theoretische verhandelingen hebben geschreven, waarvan er nog
enkele van tot ons zijn gekomen, o. a. het leerboek over Schilderkunsl
van L. H. Alberti, dat over Doorzichtknnde van Piero della Erancesca
en dat over Schilderknnst van Leonardo da Vinci.
(•j Hel (IricliiiU van Hugo van dor (Iocs I), v., is van con cenvoiKl van saincn-
stelling (lie de Florentijnen wel kindcraclUig zullen gcvondcn hebben. Hel schijnl
dal alleen de groep herders indruk op hen hecfl geniaakl : men vindl een terng-
keer van dit motief in de Aanbiddinij der Herders van Ghirlandaio in de .Xcadeniia
lielle belle Arli en in een Geboorte van een onbckendc in S'" Spirito.
44
Er zijn geen theoietische werken van Vlaamsche meesters uit de OVER DE BE-
XV' ceinv hekend, en men krijgt ook bij het bestudeeren van bun TREKKINGEN
werken niet den indruk dat ze zicb daarmee bezig bidden. Van TUSSCHEN
van Eyek af tot aan bet begin van bet itabaniseerend tijdperk bespeurt ITALIAAN-
nien niet veel vooruitgang in de tecbniek. De enkele ernstige moeibjk- SCHE EN
bedcn, die de Vlaamscbe reabsten ontmoetten, werden, zoo scbijnt bet, NEDERLAND-
inslinctmatig en voldoende,boewel slecbts bij benadering, opgelost en SCHE SCHIL-
gaven geen aanleiding tot latere opsporingen. De fouten van proportie DERKUNST
die op de fresco's in 't oog sprongen, vielen veel minder op in de
scbilderijen, en de Vlaamscbe scbilderijen vertoonden een getrouw-
beid die was doorgevoerd tot in de minste onderdeelen in het weer-
geven van de gezicbten, een jnistheid die aan illusie grensde in bet
afbeelden van stofTen en voorwerpen, een fijnbeid en waarbeid in de
acbtergrond-landscbappen, in zicbtbare atmosfeer gebuld, — en daar-
door gaven ze zoozeer den indruk der werkelijkbeid, dat bet gebrek-
kige of gebeel ontbrekende van zekere realiteits-elementen niet meer
hinderlijk was.
Geen lessen in compositie, anatomic of doorzicbtkunde konden
de Italianen bij de Vlamingen nemen. Maar de Vlaamscbe scbilderijen
vertoonden een eigenscbap die ben vooral treffen moest, omdat zij die
niet in dezelfde mate bezaten : de kracbt, den glans en den rijkdom
van het koloriet. Vasari heeft er, in de xvie eeuw vooral, toe bijgedra-
gen de legende van de uitvinding der olieverfschildering door Jan
van Eyck te verspreiden. En uit de vorige eeuw reeds zijn ons veel
getuigenissen toegekomen over bet scbilderen met olieverf door de
Vlamingen beoefend, en over bun vaardigheid in het bewerken van
deze verf — o. a. die van Cennini in bet begin van de xv^ eeuw en
van Filarete I'ond 1460. Vasari bescbouwt het als een gebeim dat door
van Eyck werd bewaard en aan zijn opvolgers nagelaten, en dat
Antonello da Messina in Vlaanderen zou zijn gaan leeren om bet naar
Italic over te brengen. De waarbeid is dat de Vlamingen een metbode
toepasten die een beteren uitslag opleverde dan de eenvoudige tempera
der Italianen, en dat deze zicb gaarne een door ben boog op prijs
gesteld procede eigen maakten. Enkelen bleven tot het uiterste getrouw
aan de oude manier, maar tegen bet einde der xve eeuw was bet
Vlaamscbe procede algemeen aangenomen in Italie en men trachtte
het nog te volmaken. Leonardo deed in dien zin zelfs vele mislukte
pogingen. — De Vlamingen hadden bovendien nog lets anders voor bij
de Italianen : de volmaaktheid van het detail, de uitvoerigbeid waar-
mee ze al de rimpels van ccn gezicht weergaven, al de plooitjes, al de
ongelijkheden van de buid — de zorg die zij besteedden aan het natuur-
getrouw weergeven van geborduurdc stofTen, sieraden, bloemen, tot
de klcinste accessoircs. Zij bereiktcn ccn fijnbeid van uitvoering waar-
45
OVER DE BE- van men in Italie geen denkbeeld had. De Italianen, meer gewoon aan
TREKKINGEN de breedere en vluchtiger behandeling van het fresco, kwamen nioeilijk
TUSSCHEN tot deze uilvoerigheid, zelfs dan wanneer zij kleiner stukken schilder-
ITALIAAN- den. Men weet dat in de fresco-schildering het voorbereiden hoofdzaak
SCHE EN is. Het komt er vooral op aan een goed carton le maken, een teeke-
NEDERLAND- ning, vvaarin de hoofdHjnen der samenstelling worden vastgesteld.
SCHE SCHIL- Deze teekening wordt door een of ander mechanisch middel op den
DERKUNST muur overgebracht; dan voert de kunstenaar de schildering uit, en
wel een stiik van vooi'af bepaalde grootte, op een dag, want er moet
steeds op een laag vochtige kalk gewerkt v^^orden. Dit precede niaakt
iedere aarzehng, iedere hervatting onmogelijk en is niet tot peuter-
werk geschikt. Het fresco is eigenlijk een gekleurde teekening; ook
is het niet te verwonderen dat in zekere contracten vernield wordt, dat
de meesters zich enkel verbinden het carton te ontwerpen en de hoof-
den te schilderen, het overige aan leerlingen overlatend,
Het schijnt dat het fresco bij de Italianen een invloed op geest en
liand lieeft nitgeoefend, die bun tot in bun schdderijen toe alleen de
hoofdzaak deed weergeven, zonder veel zorg aan het detail te besteden.
Zij die meestal op kleine schaal werkten, waren hoofdzakelijk opvol-
gers van de miniatnristen (en dit was het geval met Beato Angelico) en
evenals de miniatnristen was het veelmeer hnn streven schitterende
kleurvakken naasteen te leggen, uitlossend op een gouden, fijnbewerk-
ten achtergrond, dan van met getrouwheid het uitzicht der dingen
weer te geven.
De Italiaansche schilders waren overigens niet blind voor deze
kwaliteiten der Vlamingen en men kan er den invloed van nagaan
b. V. bij een Ghirlandaio of een Piero delta Francesca, evengoed als
bij een Leonardo da Vinci (vooral wanneer men afgaat op de beschrij-
ving van enkele zijner verloren werken), en dit zonder nog te spreken
van de Noord-Italiaansche scholen, en vooral van de Venetiaansche, die
natnurlijkerwijze reeds overeenkomsten met de Vlaamsche opleverde.
En de liefhebbers zelf waren zeer op Vlaamsche kunst gesteld.
Voor hen kwam ook het fresco als zijnde niet verkoopbaar, niet in
aanmerking : de schilderkunst was beperkt lot de schilderijen, vooral
de kleinere stukken, die men in zijn kamer kon hangen en van nabij
in alle onderdeelen bezien. Wanneer men dit in aanmerking neemt,
is het licht te begrijpen dat de voorkeur aan de Vlamingen werd ge-
geven. Te Florence bevindt zich nog een kleine Memlinc, een Maagd
met het Kind van een zeldzame fijnheid en van het teederste koloriet,
Het was zeker een genot in zijn intieme vertrekken dit kleine meester-
stuk te bewaren, het in eerbiedige handen te kunnen houden en het
alleen aan kenners te toonen, die het konden gcnieten. De Graflegging
van Rogicr van der Weyden, hoewel van grootcr afmeling, was ook
46
[folorfrafic Aliiitiri
HANS MKMLIXC
MAUIA MET HET KIND EN ENGELEN
(Uffizi, Florence).
voor het huis geschilderd, eii moest zoodanig geplaatst worden dat OVER DEBE-
men het van nabij kon zien, en niet als nu zoo hoog dat men de fijne TREKKINGEN
uitvoering niet kan bewonderen. In het Museum te Turijn is een TUSSCHEN
schiklerij van Memhne met al de tooneelen uit de Passie, op zeer ITALIAAN-
kleine schaal, dat buitengewoon subliel van liewerking is. SCHE EN
Ueze en heel wat meer andere schiklerijen van dien aard moesten NEDERLAND-
langen tijd de vreugde van de IlaHaansche vcrzamehiars zijn geweest. SCHE SCHIL-
Hun vaderland kon hen niets leveren, dat er bij haalde : men be- DERKUNST
schouwe slechts de meest verzorgde schilderijen van BotticeUi, b. v. zijn
kleine Aanbiddinq der Wijzen in de Uffizi, zij schijnen van een haast
grove uitvoering naasl de Vhiamsche schilderijen : zijn middelen lot
47
OVER DE BE- het weergeven van tk-n rijkdom der stofien en ornamenlcn zijn arm
TREKKINGEN en hij gaat voortdurend over tot de methode der niiniaturisteii : hij
TUSSCHEN gebruikt ovcrvloedig goud. Er warcn in de xv eeiiw wel enkelc Ita-
ITALIAAN- liaansche scliilders in staat de menschelijke vormen met een ver
SCHE EN gedreven realisme af te l)eelden eii zelf de natuiirlijko gedaantc der
NEDERLAND- diiigen met veel waarheid weer te geven. Zoo 1). v. Mantegna, die in
SCHE SCHIL- zijn tiiptiek van de Utfizi niet moel onderdoen voor de Viamingen in
DERKUNST vohnaaktheid van detail en levens een grootschheid van stijl vertoont,
die zij misten. Maar niet een gaf de atmosfeer van de Ylaamsche inte-
rieurs, de Zuidelijken onbekend — noeh ile inlimiteit der landschap-
jes met rivierljes doorkronkeld, met ])o.sclijes bezaaid en begrensd met
lielde)-e en doorzichtige lioiizonlen.
De Italiaansclie liefhebbers vroegen de Viamingen cm een ander
soort scbilderwerk, dat wij bij hen niet zouden zoeken : het naakt.
Barlolommeo Eacio zag bij zekeren kardinaal (3ttaviano een schildcrij
van Jan van Eyck, met naakte vrouwen nit het bad komende, die hij
met ongewone nitvoerigheid beschrijft ('). Vasari vermeldt ook deze
of een dergelijke schilderij van den meesler. Van der Weyden had een
dergelijk onderwerp behandeld waarop ook twee jongelieden voor-
kwamen die door een reet gluurden en laehten; ten tijde van Facio
v^'as dit werk te Genua.
Deze werken zijn, voor zoover ik weet, verloren. Wat ons aan
Vlaamsche schilderijen naar het naakt overblijl't is niet bizonder aan-
trekkelijk en niet van aard om ons de smaak der Italiaansclie verza-
melaars nit te leggen. Om dezen te verstaan moet men in aanmerking
nemen dat die schilderijen herkomslig zijn uit een lijd toen de Italiancn
het naakt nog heelemaal niet als zelfstandig onderwerp behandelden,
en zeker niet met die fijnheid van uitvoering die de Viamingen er
aan wisten te geven. Het onderwerp zelf van deze schilderijen moest
de liefhebbers behagen, die er toen reeds bun kleine « Musees secrets >i
op nahielden. En het feit van er weer te vinden in de verzameling van
een Italiaansch kardinaal, is eer geschikt om ons te versterken in de
meaning, dat de koopcrs niet het meest door de kunstwaarde van die
(*) Deze beschrijving is interessnnt gcnoeg om haar in haar geheel over te
nenien : « exiniia forma feminse e balneo exeinites occulliores corporis partes
» teuni linteo velatse notabili rubore, e quis unius os lantummodo peclusqiie
» dcmonstransposleriores corporis partes per speculum pictum laleri oppositum
» ila expressil ut et lerga, quemadmodum pectus videas. In eadem tabula est in
» balneo lucerna ardcnli simillima, el anus, quiB sudare vidcalur, catulus aquam
» lambens, ct idem equi, hominesqnc perbrevi slalura, monies, nemora, pagi,
» caslella lanlo arlificio elaborata, ul alia ab aliis quinquaginta millibus passuum
» dislare credas. Sed niliil propc admirabilius in codem opeic, (piam s|)cculum
n in eadem tabula depictnm, in cpio (|u;vcnm(|no inil)i dcscripla sunl, tampiam in
» vero speculo prospicias. »
48
[folografie Alinari
LUCAS VAN LEYDEN (?
CHRISTUS IN HET GRAF
(Uffizi, Florence).
werken werden aangetrokken. De Italiaansche kunstenaars behandel-
den het naakt op geheel andere wijze, en het is zeker niet hierin dat
de Vlaamsche invloed zich op hen deed gelden.
Wat ik tot nu toe gezcgd heb, is van toepassing op Italie in het
algenieen. Zonder twijfel was de Nedeiiandsche of algemeener de
Germaansche invloed nicer uitgestrekl, of duurzamcr of kwam slechts
49
OVKR I)K BE- later in zekere plaalselijke scholcii. Er hestaan geen scherp gelrokken
THl^KKINCiEN grenzen lusschen de kunst der vcrschillcnde volkeren : zekeic stieken
IL'SSCHEN zijii iialiiurlijkerwijze hetkiuispunt van uiteenloopende slroomiiigen. In
ITALIAAN- dil opzichl zou het Noorden van Italic en in 't bizonder de Venetiaan-
SCJIE E\ sche school voor het bloeitijdpeik van de xvi'' eeuw een afzonderlijke
Nl'"l)b>RLANl)- sludie verdienen. Maar ik wil voor het oogenblik alleen spreken van
SCI IE SCHIL- den invloed der Nederlandsche kunst op de groote beweging der Ita-
DERKUXST liaansche Renaissance, zoo als zij zich openbaarde in het midden van
Italic, in Toskanje en Ombrie — de beweging die met den aanvang
der xvjL' eeuw enkele machtige personaliteilen deed opkomen, en
aan alle Europeesche kunsten een nicuwe richling gaf. Deze invloed
was zwak, door de innerlijke kracht en het scherp omlijnde oorspron-
kelijke karakler van de beweging in Italic — zooals ik in een volgende
sludie zal aanloonen.
Toen de Italiaansche Renaissance zegevierde, was de Nederland-
sche kunst noch uitgeput, noch onmachtig tot voortgaan op haar eigen
weg, buiten de traditie van de school der van Eycken, die haar een
eeuw lang had overheerscht. Het bestaan van een figuur alsLukas van
Leyden is er het bewijs van. Te zijnen tijde was de Italiaansche kunst
niet nicer vatbaar voor bepaalde buitenlandsche invloeden. Maar hij
werd in Italic hoog oj) prijs gesteld als graveur, en met Albrecht Diirer
op dezelfde lijn gesteld (').
Van de nogal lalrijke schilderijen aan hem tocgekend, die nog in
Italic zijn, waar zijn naam (Luca dOlanda), met die van I)in-er (Alberto
Durero) en van Holbein (Olbcno) nagenoeg de eenige Germaansche
namen waren die de Italianen onthouden hadden — wordt door de
nioderne kritiek geen enkcl voor echt gehouden. Maar er is een stuk
dat men niet mag onvermcld laten, door wie het ook geschilderd werd
— nl. de heerlijke Christus in hel Graf tentoongesteld in de Tribuna
der Uffizi te Florence f ). Dit werk van zoo grooten stijl en zoo aan-
grijpend van aandoening herinnert ons nog in vele opzichten aan de
Vlaamsche school der xv" eeuw maar overtreft verre haar kunnen, en
behoort, naar alle waarschijniijkheid tot de volgende eeuw. De' rosse
gloed die het figuur verlicht, de indruk van het halfdonker, het uitlos-
(') De invloed der Germaansche gravure, cvenals die van de Vlaamsclie tapijt-
wcefkunst op de Italiaansche kunst der l^enaissancc zou een bizondere sludie
verdienen. Ik vermeld terloops dat Michelangelo in zijn jeugd, volgcns getuigenis
van Vasari, een gravuur van Marlino Tedesco (Martin .Schongaucr) copiccrl, St.
Aulonius voorslellende door demoncn bezeten.
(*) Hel is haast niel le gelooven dal dit stuk niel vermeld is in den op volledig-
digheid aanspraak makenden gids Der Cicerone (8'uilgave, 1901). Kvenais Ilomeros
skiimerl Direktor Bode wcl eens.
50
sen van die sniartvollc gestalte op de tragische duisternis, is als het OVER DE BE-
ware een voorhode van Rembrandt. Zeker konden de Italianen niets TREKKINGEN
van dit werk leeren ; luui kunst bewoog, zich in heel andercn kring — TUSSCHEN
maar het bestond naast de hunne, en was er onafhankeHjk van : men ITALIAAN-
kan er de elementen van een schoonheid vinden van een ander wezen SCHE EN
dan die welke zij hadden weergegeven; het was een geniale poging NEDERLAND-
op een weg die zij niet hadden geopend en die later zoo ruim zou SCHE SCHIL-
worden bewandeld. DERKUNST
November 1901.
Jac. Mesnil.
51
JV U i^ ^ A iSJl!<IV.lV^Xl X XiiM CORRESPONDENTEN
UlT DEN HAAG
KUNST-
BERICHTEN
UIT DF^N HAAG
lULCHRI STUDIO >
TKNTOONSTEI--
LING VAN JOH>
BOSBOOM (COLLFX-
TIE VAN DEN Hr.
EN MEVR. MESDAG)
>7JUNI-15JULI>c».
Bosboom is de schilder der kerken (en
boerendeelen) Dit' bepaalt ook zijne
aanschouwing van de natuur. Hij door-
dringt deze niet als Maris, eveiials liet
door de priniitieven en in den aanvangs-
tijd der Icunst, toen men wel het begrip
van 't ruimtelijke zijn in een gebouw
styleerde oni er den Geest Gods te ont-
vangen, ook niel gedaan werd. In een
kerk wist en zag hij het begrip van 't
Zijn, en zoo was zij hem ook Natuur. Zag
hij Er de verrijzenis van een nieuw ge-
bouw uit het donker der onbewustheid,
dan is dit hem eene vreugde waarvan
de zon begint te schijnen uit de hoogte
der hemelen (*).
Maar hij was toch een van de eersten
die voor Holland eene nieuwe traditie
hielp scheppen (welk feit een gedeelte
van zijn grooten invloed verklaart) en het
ivezen der natuur op eene eigene wijze
begreep.
De beoordeelaar van Bosboom heeft
niet te vergeten dat deze veelal onder-
werpen schilderde die op zich zelf
reeds kunstwerken zijn, en bij de bepa-
ling van het wezen van zijn kunstenaar-
schap heeft hij eerst na te gaan van
welke geaardheid deze zijn. De archi-
tektuur heeft, evenals de muziek, een
lyrlsch karakter. Zoo spraken Fr. von
Schlegel en Goethe van « gel'rorncr » en
a versteinter Musik » ; het rythnie barer
(♦) Watertoren te Scheveningcn (in opbouw).
vormcn wordt. in ccn blik overzieii, tot
harmonic. Men bcsede de bekoring die
de teeUenaar l5osboom uiloefendc. Er
zijn wcinigcM die, na Rendjrandt in <lcze
mate het rythme der perspccticf, een
barer wezcnstrekkcn, aanvoelbaar wis-
ton te maken.
Zoo zou Bosboom in de boerendeelen
o. a. de primitievere conslructie, het
oorzakclijkc logischc vcrband aantrek-
ken. Maar dit alles vooral den teekenaar.
In zijne werken weerspiegelt zich de
wereldordc in volkomener harmonic.
De schildcrkunsl, die in Rembrandt
kulmineerde, is door Hegel dc kunst van
het Kristendom genoemd. Het is alsof
zij in Bosboom nog ecus terugziet op
den afgelegdcn weg. Het is misschien
van belang bier eene opmerking van
Mesdag op te teekcnen die, doelcnde op
Bosboom's beroemdc tcekening <• Kerk
te Alkmaar », mij zeide dat zoo'n kerk
nooit door iemand gemaakt was.
Er zijn er velen die de beteekenis van
Bosboom doorvoeld hebben, er zijn
weinigen die dit verstaanbaar gemaakt
hebben. Zooals ik vrocger reeds ecus,
ter gelegenheid van Breitner's ex|)ositie,
heb opgcmcrkt, is de schilderkunst
aangewezcn in ecu moment der eeuwige
wording toch het begrip dier eeuwige
wording te gcvcn, waarom zij bij voor-
keur het oude, het beleefde, lets dat
eene geschiedenis, een « geworden zijn »
toont, als onderwerp kiest. Men denke
bier (b. v.) aan Rembrandt, Millet en
Israels; aan Rembrandt die weinig kin-
dercn schilderde dan in een zamenzijn
van generaties, waarin hij weer een
begrip van wording gceft, en aan Too-
rop's « Geloof en Loon ». Zoo zag ook
Bosboom in de kerken bet kort begrip
van de geschiedenis der nienschhcid en
S2
waar hij verscliillende momenlcn gaf,
gaf hij de graduaties in de godsdicnstige
gevoelens der nienschlicid, het dringen
van cen wereld naar liel oiieindige in
Iragische en blije momcnten. Zijn ker-
ken, zij zijn vol van verstorven echo's,
dc almosl'ccr is er met onbestcnide
gevoelens doorademd, de lichtkroncn,
die Luchlers van het Heelal, zijn cr
verdoot'd, maar het schijnt sonis alsof
er de magische weerschijn van in dieper
schenieringen nog bceft. De banken, de
gestoclten, de vloeren, pilaren en niu-
ren, zij zijn veisleten door het gcbrnik
van lalloozc gcslachlen, zij dragen tee-
kenen, indrukken die door hartslocht
vorm kregcn. Bij de groolcn krijgt sonis
eene genieenplaats bclcekenis. Zoo van
ieniand, dan kan men van Bosboom
geluigen dat hij stcenen kon doen
spreken.
Er is reeds herhaaldelijk gewezen op
dc invloed die Bosboom o. a. van Rem-
brandt ondcrging. In verschillcnd wcrk
is dit hicr merkbaar. Trcllend, ook nog
in vcrband met het voorgaande, is dan
dat Bosboom in eenige geschilderdc
« Synagogen », onderwerpen die ook
Rembrandt aantrokken, het dicpst tast
en eenige der stcrkst sprekende kanten
van den Mecsler der meesters raakt.
Trell'end ook nog omdat Bosboom hierin
aan de figuren merkbaar vccl beteeke-
nis verleent, zoodat in de verbinding
van een lyrisch en een ejiisch element
dc dramatiek die het wezen van Rem-
brant's kunst is, bcnaderd wordt. Deze
schilderijen zijn (het is bckend dat
Bosboom nicest leekeningcn maakle) tc
besclionwcn als de geschiedenis der
oogcnblikken waarin Bosboom het
stcrkst leefdc.
Ik laat de lyrischc emphase achtcr-
wege, cvenals ik ook kortheidshalve
niet van de gcestes-atlitudic van den
godsdienslplegendenmensclihcbgcrept,
iets wat in eene at'iiocnde beschouwing
over Bosboom noodzakelijk moet be-
Irokken worden. Maar 't zou me een
lust zijn een oogcnblik dieper in tc gaan
op het gevoclsleven van een man die
het troebclc levcn tot znlk eene ver-
eening wist tc klarcn, die ik hoogcr stel
dan de primitieven, omdat hij universe-
ler, mecrcen wereldgcest, dramalischcr
en (his nicer mcnscli was, en wicns kunst
cen zuiverder rcligie nog was dan die KUNST-
der oude Indicrs. BliRICHTEN
Deze expositic omvat, naar opgave ^^^^ ^^^^
der catalogus, een 9-tal schilderijen en
85 teekeningen.
23 Juni 190-2.
BINNENHUIS « DIE HAGHE » DIRK
NIJLAND X-*- Zooals deze jongere
zich op deze expositic voordoet is hij
een lypische figuur uit dit lijdpcrk van
kentering voor de schildcrkunst. Hij
schijnt een intcllektucel ontwikkelde tc
zijn, hcel't vcel gezien en belecfd, schijnt
a ])riori — ook door het zien van werk
van andcren — zijn wereld tc kenncn.
Vcrgclijkt men een jongere als deze bij
ceil gecst als Rosboom, die zich als eene
van dc schoonstc harmonic in de ryth-
mischen opbouw en groci van zijn werk
deed kcnnen, dan ontbreekt dezen erva-
rcnc en toch oncrvarene nog vcel. Ileeft
hij zijne levenskennis wcl voldocnde
geordend, vragen we?
Maar welk eene kracht bezit hij toch
ook. Had de Duitsche aeslhctiek ons
bcsef omtrent de evolulie der kunst niet
voldocnde verheldcrd en aangetoond
dat in de toekomst het drama zal over-
hcerschen, deze jongere zou een der
vclcn zijn die een vermoeden omtrent
deze overhecrsching, helwelk zou kun-
nen bcstaan, eene schijn van juistheid
gcven. De schildcrkunst, die in Rem-
brandt de nicest absolute en voldongen
vorm heeft in de ccnheid der twee tcgen-
dcclen licht en donker, in ecu gcdurcndc
dc eeuwen logisch ontwikkeld, gcrijpt
schema, hctwclk het begrip der werke-
lijkhcid vcrzichtbaard insluit, heeft na
dicn tijd langzamerhand cen meer die-
ncnd karakler verkregcii. Wei blijft zij
als absolute kunst naast haar ander
uilcrstc dc gebruikskunsl bestaan, maar
vcrgclijkt men haar wezen van nu met
dat ten tijde van Rembrandt, dan valt
het mccr dccoralicvc van haar karakler
direct op.
Men wettige deze klcinc uitweiding,
daar zij van een slandpuiit dat rekcn-
schap houdt met het wezen van de
evolutic der kunst, eenige hcldcrhcid
verschaft. Dit verklaart verder hoe
Rembrandt karaktcr gaf. Millet, Daumier
Vincent, Toorop en zoo ook Nyland
53
KUNST-
BERICHTEN
UIT DHX IIAAG
mccr het type. Doze laalstcn gcveii bij
(le uilgang der schilderkuiist evenals bij
elke aniivaiig ccn algemeeiier levens-
beeld, zijn eerdcr geneigd tot synibool
dan b. v. de rasscliilder, de eigenlijksle
schildcr Rciiibrandt, voelenzich minder
aan het moment, waarin zich voor den
schilderdc ideemanifesteert, gebonden,
zijn nieer litterair. Zoo ook Nijiand die
invloedenondergingvande Ronuiansche
kunst, van de oude Vlamingen en Hol-
landers en van enkele onzer modcnien
als Vincent en Toorop en van de niedi-
tatieve strooming. Zijn werk licel't
behalve een onmiskenbaar dramitisclie
Schwung een bijwijlcn illuslralief en,
wie zou het dezen jengdige gecsldriftige
euvel dniden, tendentiens karakter. Zijn
materiaal is meestal de pen en het zwart
kriji. Zijn Booniluwen te Dordrecht, mag
roemenswaardig zijn om eene zekerc
techniek en van volgehoudenheid, wal
wij gcwoon zijn gewordcn te verstaan
ondcr een rasschildcr spreekt er cigen-
lijknog nict nit. Hij mag ten eenen tijde
met eene voorbeeldelooze nauvvgezct-
heid te werk gaan, een volgende keer
bezit zijnc kunstdrift hem te zeer, de
inbeelding is dikwijls grandioos, maar
er ontbreekt nogwclcensdat onmisbare
bestanddeel van eene volschoone tecke-
ning, wat wij zooeven in ons verslag
over Bosbooni met het rythme der
jjcrspektief aanduidden. Soms schijnt
hij de grcnzen aan den schilder gesleld
le willen overschrijden. Wil hij ons
het rnmocr dat in eene slad heerscht,
alleen suggereeren, de schilderknnst
vermag dit. Alleen dc tocvocging van het
woord : riiinocr bij den tilel is vcrdacht
ofminslens ovcrdadig. Met Job geeft hij
een arbeider, rcusachtig tegen eene be-
wogen en doorsmooktc Inchl boven eene
fabrieksslad. Dit type — het is geen ka-
rakter— met zijn bijbelsche naam is ccn
tijdsbecld dat ecnwcn in de verbcclding
wil docn rijzen. De Icekeningen Moulin
de la Giikile en Kapitalisnw en arbeiders
kan men onder de allcgorische knnst
rangschikkcn, en voor wie deze schil-
dersnaluur begrijpl zijn ze allerminsl te
malen. Noemen we vervolgcns nog
ecnige sjjrekendc (en hicroni alleen in
dit geval) litels als : Le Marchenr, Krot-
ten en Sloppen le SI. (lilies, OndcWilgcn,
De Zaaier, DcZwerver,Misere, DcrWeg-
weiser (Lied van Schubert), 'n Nacht.De
Molen, 'n Enlhousiast, 'n Cynicus, Op 'n
Vergadering, M'n oude schoenen, De
Slad (sladsobsessie, en eenige types nil
de .Morgue le Parijsi, die den psycholoog
aanduiden, dan geven we der fanlasie
een te gereede taak, dan dat het vormen
van een beeld van dezen opmerkclijk
arliesl die een wereld van hoogharlig-
heid, satire, ironic, humor en... mede-
lijden schijnt le vcibcrgcn, le moeilijk
zou zijn. Dc eigenaardige verscheiden-
heid van zijn uilingcn bewijzen dat hij
nog aan het lerrein verkennen is. Lalen
we hopen dat hij in conscienlieuser,
bezonkener vorming zich zelven bc-
wuster, en daarmede zijn weg vinde.
SCHEVENINGEN ^ INTERNATIONA-
LE TENTOONSTELLINC. VOOR DK
VERLOTING TEN RATE DER WEDU-
WEN EN \VEi:ZEN DER ROEREN EN
VERDERE SLACIITOITERS > 1 JULI-
15 SEPTEMRER 1902 >o». Ongcvcer
5000 nummers vormdcn dcze cxposilie.
Kcnschclscnd is dat er zooveel vrouwen
inzonden.
Daar deze ex|)osilie nil bijzondcrc
reden lot stand kwam en dusgeen lijds-
beeld geeft, daar er van zuivere wccr-
spicgeling van het huidige slandpunl
der schildcrkunsl der verschillende
landen geen sprake kan zijn, is "I onnoo-
dig in deze rubriek lot kenschetsing der
verschillende al'deelingcn (waaronder
Engeland ontbreekt, hoewel er wel
Engelsch werk of werk met een dusda-
nig karakter zal zijn) over te gaan. Maar
hoewel dus eene logische samcnhangin
de kunslstroomingcn onlbreckl, zoo is
loch ook hicr wel op le merkcn dat die
in Holland met zijnc hechlsle Iraditic
het gclcidelijksl verloopcn. Wclk ver-
schijnsel de tlcugdclijkhcid der soorl
bewijzende. de mecning helpl vcrsler-
ken, dat over t geheel dc Hollandsche
moderne kunst als schildcrkunsl l zui-
verst en hoogsl slaal. In Holland vond
de Idee weer de nicest voldongcn vorm
in gcsladige, hechlc onlwikkcling.
H. (1. R.
54
DE TENTOONSTELLING DER
VLAAMSCHE PRIMITIEVEN
TE BRUGGE
V.
'^ANNEER men in de kronijkschrijvers de ge- DE TENTOON-
schicdcnis van Brugge in den loop der xv^ eeuw STEELING
doorbladerl, dan treft men in de nauwkeurige DER
opsomming van allerlei feiten, bijna jaarlijks VLAAMSCHE
de melding aan, van een opsland, van een PRIMITIEVEN
steekspel van den Witten Beer, van een TE BRUGGE
expeditie extra-muros, van een kapittel van
het Gulden Vlies, van een vorstelijk huwelijk,
zoodal Brugge, waar zeevaart, handel en nijverheid reeds aan de
stralen en markten een woelig rumoer moesten bijzetten, met al haar
feesten, al haar samenloopen van gewapende gilden, een der woeligste
sleden moest zijn die men zich uitdenken kan.
Daar, in die onrustige stad, verscheen omstreeks 1467, de zachte
droomer, Hans Memlinc. Evenals zijn geniale voorganger van Eyek,
had hij de groote handelsbaan gevolgd, langswaar de zwaar geladen
wagens van het Hansa-verkeer trokkcn, en weer kwam de Germaan-
sche kunst een nieuwen kloeken adem inhlazen in de Vlaamsche kunst.
De roem der werken van van Eyek en van Rogier van der Weyden,
trok de vreemde meeslers naar ons land aan, evenzeer als de weelde
die te Brugge heerschte.
Memlinc, die afkomstig was uit het land van Mainz, vestigde zich
te Brugge, nadat hij waarschijnlijk leerling geweest was bij Rogier
van der Weyden.
Hel drukkc vcrkeer van vreemdelingen in onze streken, bracht in
onze Vlaamsche kunst, een zeker cosmopolilisme, verhrak die groote
oorspronkclijkheid die eigen is aan van Eyek, en het bewijs ervan
ligt in het feit, dat men heel gemakkelijk aan Antonello van Messina
het porh-el is gaan toeschrijven van Nicolas di Fovzove Spinclli (55,
Museum van Antwerpen) dat nu door de critici aan Memlinc
On/.p. KiNsT Vni
55
DE TENTOON- leruggegeven werd, terwijl men heel dikwijls de werken van Rogier
STEELING van der Weyden, is gaan verwarren met die van Martin Schongauer.
DER Italic, Frankrijk, Duitschland, komen iets van ons nemen, maar laten
VLAAMSCHE ons onvermijdelijk iets na, maar of onze meeslers ook komen van
PRIMITIEVEN Maeseyck, van Mainz, van Ondewatcr, zoodra zij op onzen bodem zijn,
TE RRUGGE in ons midden, putten zij als hel ware uit dien bodem zelf dien
kenmerkenden trek onzer Vlaamsclie kunst : de kleur.
Deze tenloonstelling is wel de glorificatie van Memlinc; bet grootste
deel zijner ecbte werken en bet maximum zijner meesterwerken zijn
bier verzameld.
Het portrct van Nicolas di ForzoreSpinelli, den beroemden Italiaan-
schen muntgraveur, (55), dat 6en zijner jongste werken moet zijn, loont
ons den meester in bet voile bezit van een sebittcrend talent. De fijn
bewerkte en tevens vast omlijnde kop staat vol relief tegen een acbter-
grond van een fijn landscbap van boomen en water met witte
zwaantjes waaraan de fijne witte wolkjes — die men ook terug
vindt in de Aanbidding der Drie Koningen (60, Sint Jans Hospitaal
Brugge) — een grooteren indruk van atmosfeer leweegbrengen dan lot
biertoe in de tafereelen der voorgaande meesters bet geval was.
Tot betzelfde tijdstip beboort bet drieluik De heilige Maagd met
Sir John Donne, vrouw en kind en beschermheiligen [5S, Duke of
Devonshire, Cbatsworth), eebt werk, dat vergeleken bij dergelijke
onderwerpen uit bet Sint Jans Hospitaal van Brugge, merkelijk van
mindere kunstwaarde is, wellicbt omdat bet tafereel gescbilderd werd
gedurende een kort verblijf van Sir Jobn Donne te Brugge ler gelegen-
beid van bet buwelijk van Karel den Sloute met Margareta van York.
Tot deze twee eerste werken verbinden zicb twee lange reeksen
dergelijke paneelen van zelfden aard.
Aan de eene zijde de portretten. In dat van Spinelli (55), in dat
van een onbekende (73, Mauritsbuis den Haag) (M, voorstellend een
man met gekruld baar, dikken gebroken neus, in biddcnde bonding;
en in die twee pracbtige luiken van bet G3'mnasium van Herrmannstadt
(74 en 75) voorstellend bet eene, een bcgiftiger met zijn zoontje —
bet gelaat van den ouden man is tot in de geringste deelen ontleed —
bet andere zijn vrouw, alsook in bet Povircl van een oude vrouw
(71, M. N., Parijs), waar zoo weinig kleur, zooveel cxpressie verwekt,
verloont Memlinc al de eigenscbappen van den meester der Vlaamscbe
school : van Eyck. Hel zijn dicp bestudcerde koppen van een strenge
anatomic, waar de lijn bcslisl alle vormen afleekent; zij vcrbeclden —
zooals bet portrct van van Eyck's vrouw : karakters. Daarnaast komt
van gansch anderen aard een lange reeks portretten, waarondcr die
meesterstukjes van Brugge : Sibglle Sambeiha (02, Sinl Jans Hospitaal),
(•] Gercproducecrd in De Vlaamsclie School 1898, biz. 267.
56
iu)(;ii:a van di;u wf.ydkn (.•>
MAHIA MKT III:T KIND IN EENE GKBEELDIIOLIWDK NIS.
(Op ooisproiikclijkc groolle).
{Verzanifliiui ■.an ilen (inrnf ixiii Sorlhhrook. Limden).
M2Ea
JJNSf
m
Maarten van Nieuwenhove (67, id,), de twee portretten Willem Moreel DE TENTOON-
en Barbara van Vlaenderberch (64 en 65, Museum van Brussel), al deze STEELING
volstrekt echte werken, de twee : Thomas Portunari en zijn vrouw (57 DER
en 58, Leopold Goldschmidt, Parijs) waarvan de amberachtige gele VLAAMSCHE
toon zoo warm is, en tal van andere portretten uit de verzamelingen PRIMITIEVEN
Oppenheim te Keulen, George Salting te Louden, die alien — de echt- TE BRUGGE
heid terzijde gelaten — datzelfde karakter vertoonen : een zekere
onbestemdheid in het gelaat, een zekere droomerigheid in de oogen,
een zacbtheid in de wezenstrekken, een soort afwezigheid van energie.
Dit zijn twee treffend verschillende manieren in de opvatting van
het portret bij Memlinc, waarvan de tweede hem vooral eigen is, daar
men die enkel ontmoet in de volstrekt echte werken van den meester.
Tot het tweede tafereel van Memlinc : het Triptiek van Sir John
Donne, verbindt zich die lange reeks godsdienstige tafereelen waarin
de heilige Maagd vooral als voornaamste figuur optreedt.
Memlinc heeft van de heilige Maagd een ideaal beeld geschapen.
De realist van Eyck stelt ze ons voor als een gewone vrouw uit zijn
tijd; de droomer Memlinc ontneemt haar zooveel mogelijk het men-
schelijk karakter om op haar kalm en effen langwerpig gelaat, dat
nauwelijks rozig gekleurd is, in hare zachte streelende oogen, op haar
fijnen mond, die zachtmoedigheid te leggen, die past aan een ideaal
wezen. De glorieuse maagd van van Eyck lacht als een gelukkige
moeder; de maagden van Memlinc zijn passieloos. Zoo vindt
men ze in het Mystiek huivelijk der heilige Catharina (59, St. Jans
Hospitaal Brugge), in de Aanbidding der Koningen (60, id.) in de
Heilige Maagd van het Dieptiek van Maarten van Nieuwenhove (67, id.)
en in een vijftal andere schilderijen van dergelijken aard in deze
tentoonstelling aanwezig. Zijn engelen integendeel hebben om bun
mond een glimlach van een ongewone gelukzaligheid. Ook de Jesus-
kinderen van Memlinc verwijderen zich nieer van de realistische
kinderen van van Eyck, en vertoonen in bun breed voorhoofd een
teeken van hoogere bovennatuurlijke ontwikkeling dan de gewone
menschenkinderen. Tafereel na tafereel ontleden, ware om zoo te
zeggen gansch Memlinc's werk bestudeeren en dat valt niet in de
perken van deze studie.
We hebben zijn karakteristieken trek ontmoet in zijn portretten.
Een blik op een drielal zijner meesterwerken zal ons toelaten van de
andere prachtige gaven van dezen meester te genieten.
Van al de tafereelen waarin bij een godsdienstig onderwerp
behandelde, met of zonder porlrei van begiftiger, zijn het hoog-
altaarstuk : Het Mgstiek huwelijk der heilige Catharina (59, St. Jans
Hospitaal le Brugge) en De heiligen Christophorus, Manrus en Gilles met
begifligers (6(), Museum van Brugge) wel de heerlijkslc die zijn penseel
57
DE TEN TOON.
STEELING
DER
VLAAMSCHE
PRIMITIEVEN
TE BRUGGE
HANS MEMLINC : CHRISTUS MET DE ENGELEN, linkerluik, (Museum, Aiitwerpen).
scliiep. De heilige maagd tronend ondcr een porlick op een zetel, houdt
op haar school het kind Jesus dat aan dc heilige Catharina, die aan de
rechterzijde der Maagd knieU, den ring aan den vinger steekt. De heilige
Barbara zit aan de andere zijde en leest in een boek. Een engel speelt
op de harp, rechls; een andere engel kniell links en houdt op de borst
een boek open dat Maria doorbladcrt; de eerste engel lacht gelukzalig,
de tweede staart ernstig. Achler haar Johannes de Dooper en Johannes
de Evangelist.
Een landschap loopt op den achtergrond, zichtbaar tusschen de
pijlcrs van den portiek. De rechterluik verbeeldt de onlhoofding van
Johannes ; de linkerluik Johannes op Pathmos, starend naar de visiocncn
van de Openbaring. Op dc buitenzijde der luiken zijn dc portrctten
van de begiftigers : rechts de broeders Antoon Seghers en Jacobus
De Kueninc, links de znsters Agnes Casembrood en Clara Van Hulscn
met hunnc respectieve bcschcrniheiligen.
Hicr hebben wij het gothiek tafcrecl in al zijn prachlvollc symetrie :
alle beelden vinden rondom de heilige maagd hnn evenwiehl. Al de
fignren van dit heerlijk lafereel zijn kalm en passieloos, zelt's de liguren
die dc onthoofding van Johannes bijwonen drukken enkel door ccn
eenvondige beweging der handen bun gevoelens nit; ook Johannes op
Falhnios die het visioen ziel van Hongersnood, Pest, Oorlog en Dood,
neerdalcnd op aarde en den val der slerren, zil kalni voor dit schrik-
wckkcnd tafcrecl.
58
HANS MEMLINC : CHRISTUS MET DE ENGELEN, middenstuk, (Museum, Antwerpen).
Memlinc zoekt niet zooals zijn voorganger van der Weyden naar
effekt : hij dwingt ons te droomen voor zijn paneelen zooals hij
droomde voor zijn onderwerp. Die prachtige schikking der personen,
de rijkdom van alio stoffelijke deelen, de nanwkeurige nitvoering, de
glans der kleuren en hnnne harmonische schakeering, de hooge adel
van alle figuren waaraan hij alles ontnani dat vulgair mocht schijnen,
dwingen onze aandacht af, veroveren ons zoodanig dat we het lieilig
gelnk gaan voelen der maagd Catharina wanneer zij den goddelijken
Iiuwelijksring om haar vinger voelt glijden, dat we schrikken voor de
griivveldaad van Johannes' moord, dat we zelf huiveren voor het
visioen van Johannes te Pathmos. Memhnc is de meester der kalme
contemplatie. Hij geeft het onderwerp in kahne eenvoudige grootsch-
heid; hij laat aan den toeschoiiwer den last over te gevoelen voor zijne
figuren. Een herhaling van het middenluik van het hoogaltaar vindt
men in een paneel lentoongesteld door den heer Goldschmidt van
Parijs (03).
Een treffende tegenstelling leveren ons de Rijve der Heilige Ursula
(68, Sint Jans Hospitaal) en de Clirisliis met engelen (84, Museum
van Antwerpen). In de aeht pancelljes en in de zes medaillons van de
kosfl)are rijve heeft Memlinc getoond welk een wonderhare miniaturist
hij was, en de drie paneelen hcrkomstig nit de kerk van Najera hewij-
zen dat hij ook een voortreU'elijk docoraleur was. Wat grootschheid
spreekt er niet uit die prachtige, kalme Chrislusfiguur in keizerlijU
DE TENTOON-
STELLING
DER
VLAAMSCHE
PRIMITIEVEN
TE BRUGGE
59
I)E TENTOON-
STELLING
DER
VLAAMSCHi:
PRIMITIEVEN
TE BRUGGE
HANS MEMLINC : CHHISTUS MliT DE 1-;N(,I-:]J:n, i fchtoiliiik, (Museum, Anlwerpen).
■ gewaad, meer dan natuurgrootte, omringd door musiceerende engelen,
die stellig van de zclfde hand zijn als die in de medaillons der Rijve
van Sint Ursula.
Zoo groot is de verleiding van deze heerlijke verzameling meester-
sUikken van Menilinc dat men ze nioeilijk kan verlaten. Een enkel
woord nog van het tweede standaardwerk dat Brugge van hem bewaart :
De Iieilujen Chrislophoriis, Maiiru.s en Gillis mel de begiftUjers : Willem
Moreel en zijn vrouw en hnnne kinderen (66, Museum van Brugge). De
tijd die aan bijna al de andere werken van den meesler hunne heldere
bijna wonderbare frissche kleur liel, lei op dit paneel een zekere
(( patine » die de Ivleuren wat verdoofde.
Hier zien we hoe gewetensvol de middeleeuwsche kunslenaar was
in de uitvoering van zijn werken : dc begiftiger van het paneel ver-
langde een schilderij waarop de heiligen Christophorus, Maurus en
Gillis voorkwamen, heiligen die mel elkander geen betrekking hadden.
Dekunstenaar plaatste ze alle drie in een landsehap : Christophorus in
het midden, de voeten l)adeiid in een beek en dragend op de sehouders
den zwaren last van het kind Jesus; de twee andere heiligen op de
oevers. Het lal'ereel op zicli zell' luul geen beleckenis, maar loeh
bewerkle de kunslenaar hel gelieel mel dezell'de liefde als die welke hij
gevoelde voor tal'ereelen waarvan hij zell'hel onderwerp koos olwaar-
van het onderweip een geheel uitmaakt dat hem kon begeesleren.
In dil lal'ereel spreekl hel heerlijksl hel voornaamsle kunsl-prineiep
60
i
van Memlinc : naast een zuivere uitvoering, zoo weinig beweging DE TENTOON-
mogelijk : stalige kalmle. Zoo is de heilige Maurus con onvergetelijk STELLING
beeld van grootheid en verhevenheid in de strenge rechte lijn van zijn DER
edele bonding. Boscbonw ook bet daarnaast bangend stnk : De VLAAMSCHE
Bondscluip (85, Prins A. Radziwill, Beilijn) waar de Heibge Maagd PRIMITIEVEN
bij liet nieuws barer vrncbtbaarbeid in onmacbt valt in de ai men van TE BRUGGE
twee engelen : boe lenig de beweging van bet bezwijmende licbaam,
en boe diep indriikwckkend in de sobcrbeid der lijn!
Nog tab-ijk zijn de werken bier aanwezig, ecbte of toegescbreven,
die bet niogelijk niaken ons een volledig deidibeeld te vormen van de
kunst van den Brugscben nieester; in bet portret vertoont bij twee
manieren : de manier die berinnert aan van Eyck : nauwkenrige ont-
leding van bet gelaat ; en zijn eigen manier : weglating van de intieme
details om bet gelaat te veredelen. In zijn maagdenfignren, en in bijna al
zijn vrouwenfiguren vertoont zicb een onverstoorbare kalmte en bet-
zelfde model dientJiem voor al zijn typen. Kleine witte wolkjes komen
door zijn bemelen zweven en verwekken meer dan bij zijn voorgangers
bet gevoel der atmosfeer. Een scbitterende roode kleur is bem vooral
lief, die aan zijn scbilderijen een ongewone levendigbeid veriecnt.
Waar van Eyck ontleedt, waar van der Weyden dramatisecrt, daar
boudt zicb Memlinc in een kalme droomerij, vol stille, ingetogen
poezie.
VI.
Memlinc bad in zijn werkplaats een jongeling die bij bem de
"schilderkunst aanleerde : Jan Verbanneman. Heeft die niets voortge-
bracbt en komen liem geen werken toe die onder Memlinc's naam of
onder de algemeene aanduiding van « scbool van Memlinc » prijken ?
nopgelost vraagstuk ! James Weale scbrijft aan Louis Boels enkele
[afereelen toe die tot biertoe aan de kunsiscbool van Memlinc beboor-
en, namelijk die paneelen, waar de Heilige Maagd troont onder een
iorliek tusschen twee engelen (79, Hertog van Anbalt, Woerlitz) en
■(82, Mev. Stepbenson Clarke, Hayward's Heatb) alsook die der Uffizi
e Florence (*).
Aan James Weale hebben wij verder de ontdekking te danken
van een scbilder en van een reeks zijner ecbte paneelen, die
de vergelijking met den grooten Brugscben meesler doorstaat. Die
scbilder is Geraard David van Oudcwater. Ook dezen meester kan
men in de Tentoonstelling der Vlaamscbc primitieven in de pracbtig-
ste zijner ecbte werken bestudeeren.
Zijne twee paneelen : Hcl Oordcel van Cambyses {\2l, Museum
van Brugge) en De Vlading van den Onrechlvaardigen rechter (122 id.)
[*} Gereproduceerd in Onze Kunsl, 1902, II, biz. 47.
61
DE TENTOON- vertoonen oiis van de eerslc oiulerwerpen die iiiet aan het godsdieii-
STELLlNCi stig leveii onlleend zijn en die syml^olische feilen iiit onze polilieke
DER geschiedenis verbeelden. Het Oordeel van Camhijses, den vorst die een
VLAAMSCHE onrechtvaardigen rechter Sysamnes laaf aanhouden, symboliseert de
PRIMITIEVEN beschuldiging van Lanchals en enkele leden van het Brngsche niagi-
TE BRUGGh^ straat, onder de aantijging van icuiperijen; het tweede paneel, waar de
benlen het vel afstroopen van den onreclitvaardigen rechter om er den
zetel mede le bekleeden die door zijn zoon zal gel)riiikt worden is een
herinnering aan de execntie van Lanclials en zijne maten. Leven,
expressie in de gelaten, l)eweging, een warnie l)ruingele toon in de
klenr, zijn trcffende karaktertrekken van deze twee paneclen.
Docli het is in het driekiik den Doop van Chrislus (123, Museum
van Brugge) dat de kunst van Geraard David het dichtst staat bij die
van Memhnc. Christus staande in den Jordaan wordt gedoopt door
Johannes ; een engel in rijk gewaad houdt het kleed van Christus. Een
zeer uitgebreid landscliap op den achtergrond ; op de binnenkiiken
rechts de begiftiger Jan des Trompes en zijn zoon met den heligen
Johannes Evangehst, Hnks de ecrste vrouw van Jan des Trompes en
hare vier dochlers, beschermd door de H. Ehsal)eUi ; op den buitenkant
der hiiken, links de heilige maagd met het kind Jezus, rechts de tweede
vrouw van Jan des Trompes met de H. Maria Magdalena. Als tonaliteit
staat dil tafereel zeer dicht bij het drieluik van Memhnc : de familie
Moreel (66, Museum van Brugge). Het is dezeltde sol)erheid van tinten;
dezelfde minutie in de uitvoering van alle bijzonderheden, water-
golfjes, bloemen, boomen, en lietzelfde prachtige rotsachtige hindschap
dat vooral in de schilderij van Geraard David zulk een gcwichtige rol
speelt, dat het landschap met zijn boomen omslrengeld met klimop,
met zijn valleien, met zijn tahijke klcine personages en met zijn sterk
oewolkten heme!, een schilderij op zich zelf uitmaakt.
Maar onovertrofTen in het geheele werk van Geraard David is het
paneel dat het Museum van Bowaan zond, voorstellend de Heilige
maagd met het kind Jezns omringd door cngelen en heilige nuiagden
(124). In den uitersten rechterlioek iiet portret van G. David, in den
uitersten linkerhoek Cornelie Cnoop, zijne vrouw. Dit schilderij gaf
de meester als een geschenk aan de Cnrmeliten van Sion van
Brugge.
Een dergelijk onderwerp De Heilige Maagd met land Jezus omringd
door Heilige Maagden (114, Museum van Brussel), voorstellend het
mystiek huwelijk der heilige Calharina, werd vroeger aan de Duitsche
school toegeschrevcn en terecht misschien, hoewel het tal'ereel als een
geschenk gegeven werd aan het altaar van het Gildc der Drie Sanctinnen
te Brugge in 1489. Dit leil bewijst niet bcslist dat het een werk is van
een Bruasch kunslenaar en de attributie aan de Duitsche school zou
62
w «
echter eens le meer hewijzen welke nauwe betrekkingen bestonden DE TENTOON-
tusschen Duitschland en Vlaanderen. STEELING
De vergelijking tusschen deze twee paneelen laat ons toe nog DER
inniger de prachtige heerlijkbeid te genieten van het meesterwerk van VLAAMSCHE
Geraard David. Stijf, hoekig en plat zijn de figuren in het tafereel PRIMITIEVEN
van Brussel ; schilterend de klenren, niaar hard en weinig samen- TE BRUGGE
smeltend.
Daar tegenover verloont het tafereel van Geraard David een
prachtige sierlijkheid van lijnen, zoo zwierig en lenig als lag daarin
reeds al de vornienweelde van Rubens en van Dyck ; de figuren dicht
naast elkander zittend, laten hunne warme kleuren samensmelten ;
de aangezichten zijn vol relief; er is afwisseling in de uitdrukking en
in de wezenstrekken. Kortom dit is een wonderpaneel dat als een
verbindingsteeken mag beschouwd worden tusschen de primitieve
school en de opdagende school waaruit Rubens en van Dijck zullen
optreden. Met hel Mysliek hiiivelijk der heilige Catharina van Memlinc
en de Glorieuse Maagd van van Eyck, behoort het paneel van Geraard
David tot de drie perels die het pnik dezer tentoonstelling zijn.
We kunnen Geraard David niet verlaten, zonder een blik te wer-
pen op een Aanbidding der Koningen (135, Museum van Brussel) die
de heilige maagd voorstelt in den stal van Bethleem, het kind Jezus
houdend op den school. De drie koningen gevolgd door een langen
stoet die kronkelend langs de wegen komt gelijk een Italiaansche
triomfstoet, aanbidden het kind. Van Eyck, Memlinc, David, Gossaert,
kregen beurtelings het vaderschap van dit prachtig paneel dat een
juwecl is in het Brusselsch Museum. In de nabijheid van Het oordeel
van Cambyses en van de Execidie van den onrechtvaardigen rechter,
schijnt dit stuk wel tot het werk van G. David te behooren : de
warme bruingele kleur en zekere typen van figuren stemmen in deze
drie schilderijen goed overeen.
Geraard David schijnt me aan den aanvang der xvie eeuw te staan
als het heerlijk keerpunt in de geschiedenis onzer kunst, en als een
treffend bewijs dat de evolutie die in onze kunst plaats greep en de
verschijning voorbereidde van de school van Rubens, niet enkel te
danken is aan den Italiaanschen invloed, maar ook en voor een groot
deal aan allerlei invloeden spruitend uit ons midden zelf; en het
paneel van Rowaan verwekt in mij het inlieme gevoel dat zonder Italic,
Rubens en van Dijck toch uit onzen bodem zouden gesproten zijn, als
het natuurlijk gevolg van onze kunstevolutie.
rWonll uoorluezcl.J HkNDRIK DK MaRKZ.
63
ONDERDm
3TnAARTEn
ONDER DEN ■T'f^^%T^^^!^l '^ ingenieur Poolj heeft, stellen we ons voor,
ST. MAARTEN TkSrCJ7^^L!>w9i hovenslaanden naam voor zijn labriek van
gebruiksvoorwerpen gekozen in een oogenblik
van poclische begeestering. De scbaduw van
den St. Maarten, den golbieken kerkloren van
Zall-Rommel, viel op zijn werkplaals en de
scbaduw — voor dezen kunslnijvere wcrd bel
bcbt! — van de middeleeuwen lag over heel
Zall-Bomniel verspreid. Men vindl daar bebalvc n Bommers sterken
wal » door den vaderlandscben dicbler vermeld, en dalgene wa[ den
geest tot in de tijden van bloeiend gildewezen en daarmee bloeiend
kunstanibacht terug brengen kan.
Komen kijken in Zalt-Bommel, is een soorl leereursus door maken
64
Nieuwe Fabriek te Haarlem.
in de propadeutiek der
zeventiende eeuwsche
architectonische he-
ginselen en tevens den
zin scherpcn in den
eerbied voor deze
kunst, die door het ge-
bruik van eeuwen niets
van zijn aesthetische
waarde verloren heeft.
Wat een wind en
regens, sneeuwvlagcn
en liagelbuien zijn er over die geveltjes gegaan en wat een gebenrte-
nissen zijn liier bcsproken en wat een gedacbten zijn er door de
hoofden getogen van hen, die bier de een na den ander hebben geloo-
pen, gewoond en geleefd ! En opeens als de blik nieuwsgierig een
zijstraatje binnenglijdt en juist bekoord zal worden door het wit van
een muur, met rood en groen en geel en blauw onikranst, alles schitte-
rend in den zonneschijn, glijdt daarop weer — voor de hoeveelste
maal? vraagt men zich — de architectuur van den St.Maarten omlioog,
den onden St. Maarten, waarom de kraaien zwerven, waarop hehiikruid
groeit en waaraan de eeuwen hebben geknaagd, — zonder succes.
De bouwmeester is geslaagd : het monument moest onvergankelijk
zijn! En het is onvergankelijk want niettegenstaande alle gepraat over
den tand des tijds en « sic transit » moeten als wij naar den St. Maarten
opzien, en zeggen : « Hij is mooi, » die woorden de uiting zijn van
de zelfde kunstaandoening, die ons voorgeslacht een gelijk : «. Hij is
mooi » deed spreken.
Maar wie een nieuwe dorpel mooier vindt dan een die door
duizenden voetstappen is uitgesleten en wie het koper of ander metaal
waardevoller acht al naar gelang het meer ruikt naar den winkel, zal
van het Zalt-Bommelsch en in 't
algemeen van het schoon onzer
vaderen weinig bespeuren. Het is
een mooi dat van onze wereld,
waarin de mode zich het recht
geusurpeerd heeft over de aestheti-
sche waarde der dingen te beslissen,
geheel is vervreemd.
Het ligt niet in het vernisje dat
de gevoellooze hand van een work-
man over de dingen strijkt, niet in
het politoer, dat onze meubcls
ONDER DEN
ST. MAARTEN
65
Schets voor ecu weikknnio
ONDER DEN salonfahig niaakl, iiiel in liet poelsgoed, clat d'i metalen blinkend moet
ST. MAARTEN lioiulcu; en evenmin ligt het in de versieringen, waarmee Duitschc en
Bclgische architecten tegenwoordig een kunslnijverheid willen schep-
pen. Deze laatste zijn eigenlijic even vijandig aan het moot der
niiddeleeuwsche gebniiksvooiwerpen, als de smaaklooze bekoorlijk-
heid, die de domme luiisvrouw van tegenwoordig van haar behanger
eischt. Het mooi dat wij bier l)edoelen — eigenbjk diende men er een
nieuw substantief voor te vinden onidat het met kunst en versiering
niet in direct verband staat, — is bet complex van lah-ijke goedc eigen-
scbappen, w^aaronder die der doelmatigheid v^^el degene is, die het
gemakkelijkst met een wooid is aan te duiden. Tocb constateert men,
slaande voor een mooi onderwetsch meubel, dochiiatigheid niet
alleen ! Men ziet er een rationaUsme in, in verband met de bestemming;
men nccmt er berekeningin waar, in verband metde noodzakelijkheid
aan de sloopcnde gevolgen van bet gel)rnik weerstand te l)ieden. En
daarnaasl tocb ook weer dat verslandcHjke en rationeele in de propor-
ties, dat de architectuur ervan natunrlijk maken. We gelooven niet
dat de knnstnijvere van vroeger zich al die goede hoedanigheden zoo
l)cvvust was, dat hij ze op de manier van bet bovenstaande — helaas,
gebrekkig! — onder woorden bracbt. Dat beboefde toen niet en zon
ook nu niet behoeven, indien onze modernc kunstnijverheid, die heel
zijn oorsprang genomen te hcl)ben uit do niiddeleeuwsche, niet hezig
was at le dwalen in de riclilin<* der volshigen verdwazing. hiUisschen
66
voor wie de waarde van oude architectuur en UNDLH ULN
oude meubelUunst heeft doorvoeld, is die ST. MAARfEN
detailleering onnoodig.
We zeiden lioveii dat de Heer Pool in een
oogenblik van primaire begeeslering den naam
van St. Maarlen, die met zijn rationeel selioon
dat van Zalt-Bommel zoo fraai beheerscht, aan
zijn werkplaatsen verbond. Wie bet eens is,
met wat we opmerkten over de eigenlijke be-
teekenis van het scboon der middeleeuwscbe
kunstnijverbeid, zal tevens begrijpen, weike
waarde men aan die symbobsche bandebng
van den Heer Pool beeft te becbten. Misscbien
heeft bij een jaar lang ook gedweept en gedroomd van een kunst-
nijverbeid die precies op de middeleeuwscbe zou moeten gelijken,
met afscbaffmg van de machines, met bet ver-
vaardigen van uitsluitend handwerk, met gilden-
en leerling-wezen en na veel arbeids verworven
meesterschap in de kunst. Maar bij een bezoek
aan de werkplaatsen te Zalt-Bommel bleek ons
tot ons genoegen, dat bij van die voorzeker wel
heel schoonen droom, die echter een anacbro-
nisme is, al lang bekomen was ; en beloond werd
met de overtuiging dat ook zonder adoratie van
het handwerk het ideaal toch zeer goed te l)ena-
deren is.
Wat erdus van Zalt-Bommel, de St.Maarten
en de middeleeuwen overgebleven is in « Onder
den St. Maarten » ? Het is dat aandachtig stre-
ven naar rationalisme in zulk een vorm dat bet de kunstbcgeerte
bevredigen kan maar niet overvoedt, — een ei van Colombus in onzen
tijd, waarin het Amerika van de kunstnijverbeid feitelijk nog maar
aan den gezicbteinder schemert.
We zeiden bet boven alreeds, het atelier van « Onder den St
Maarien » is aan geen der dogma's die voor een poosjc bet evangelie
der kunstnijverbeid vormden, blijven becbten. De dwcepcrij met bet
67
ONDER DEN oude is geofFerd, het handwerk acht men er zoo'n onfeilbare voor-
ST. MAARTEN waarde niet meer; versiering is beperkt tot het minst noodzakelijke
d. w. z. het gewenschte ; zoodat er van al datgene, waarvoor men
zich in andere liunstnijverheidprodncten langzamcrhand gaat ergeren,
niets overgebleven is dat deze heide onfeilbare condities : goed, ratio-
tioneel, degehjk en mooi werk leveren, en werken tegen een prijs,
die het prodnkl ook binnen het bereik van een grooter pnbliek brengt
dan dat waaivan liel waardeeringsvermogen, door een dwazen geest
van defligheid en anders-dan-iedereen-zijn, verdorven is.
Bij « Onder den St. Maarlen » is er geen sprake van de meubelen,
het koperwerk etc. tegen opzellelijk hooggestelde prijzen te verkoopen
met de hoop dat de « hoogere standen » het zuUen aanvaarden als een
offer aan bun weelderigheid en aldus de mode het voertnig zal wor-
den waardoor het artikel rr er in » moeten woi-den gebracht. Grooter
gevaar voor een voorvvcrp lot werkelijk gebruik bestemd, in dienst van
de schoonheid vervaardigd en met de hoop op werkelijke waardee-
ring de wereld ing^zonden, dan die voorhefde der weelde-aristocratie
en de deze op de voeten volgende mode, bestaat er niet. En het is
dan ook van den aanvang af onze overtuiging geweest, dat slechts dan
bet legenwoordig streven der kunstnijveren gehikken zal, wanneer het
zich grondvest op de waardeering van het met hoofd arbeidende volks-
deel en dns de illusie aan louler kunst ofFert aan de tronwens veel
hechtere van vak-praclisch nut.
We zullen bier niets niededeelen van de « wetenswaardigheden »,
die omtrent deoprichling en uilbreiding van de werkplaatsen « Onder
den Si. Maarlen » — die intusschen thans ook te Haarlem haar vertak-
king hebben — op te sommen zonden zijn. Ook zullen we den persoon
van den slichler buiten beschouwing lalen. Aangaande hem en het
eerst bedoeldc is in artikels, in andere bladen over de Zall-Bommel-
sche kunst-induslric vroeger geschreven, vermoedelijk alles gezegd
wat er te zeggen vail. Wie er nieuwsgierig naar is, moel het dus ook
daar maar zoeken. Liever wagen we ons aan een moeilijker maar
levens dankbaarder werk, nl. de goede eigenschappen van dezen vorm
van kunslnijverheid zoodanig aan le toonen dat zulk een toestand
eenigermale voorbereid mag heelen, als waarin noch van fanlaisic-
meubelljes noch van « style Libre-Esthetique » in onze burgcrhuis-
houdens meer sprake is.
« Smaak en karakter van den mcnsch zegt de beer C. F. J. Louis
Richer in een artikel in hel Bouwkuiuluj Wcckhlad mede aan Onder
den Si. Maarlen gewijd, en dat ons voor de samenstelling van deze
beschouwing werd verslrekt, « zoo ook zijn ontwikkeling wcer-
spiegelen zich in de imichling zijner woning. Bcpaall deze zich lot
zekcren cenvoud, dan gcluigl zij vaak van de mecsle waarhcidsliefde,
68
Schels voor een klein vertrek.
het meeste karakter. » De stelling kan, als een treffende waarheid, ONDER DEN
in tweeeiiei zin worden opgevat. Ten eerste zoodanig dat ze er op ST. MAARTEN
wijst hoe het heplakken met fineer van een tafel, die, als men er onder
kijkt, vervaaidigd blijkt van goedkoop iiont, liet vergnlden van
dingetjes die maar van gips zijn, het versieren van onderdeelen met
(leelijke !) ornamentjes die ook al opgeplakt Ijlijken, en het poetsen
en ploeteren en knoeien, broddelen,de uitgebreidheid waaraan wij, die
onze jeugd en jongehngsjaren altijd maar in kamers met fantasie-
meubelen hebben doorgebracht, eigenlijk geen begrip hebben, maar
maar een laf boerenbedrog is, waaraan goed besclionwd alleen een
menschheid, die nog in de kinderschoenen staat, zich schuldig mag
maken. Die versiering, de wanhoop van den huisvader die ervaren
heel't, dat dat mooi slechts met ondegelijkheid werd gekocht, wordt
door de rationeele kritiok onmiddeiijk als een dwaasheid die boven-
dien alle ruimle laat aan de gruwelijke fantasie van den ontwer-
per, onmiddeiijk verworpen. In de meubelen en de verdere voort-
brengsels van « Onder den St. Maarten » Ireft men ze natnurlijk niet
aan. Met bewonderenswaardige eerlijkheid wordt daar al het raw
materiaal vertoond : pakt ge een stoel aan, ge hebt het eiken-, greine-
ol" mahoniehout (ongepolitoerd, het dient er nog eens bij gezegd) in
uw handen. Een koperen lamp, een dito theepotje, een bouilloir,
het zoo wonder-l'raaie rnw materiaal, door onze industrie op zoo
ONDER DEN p' ^ ^ schandelijke wijze miskent en in nog hooger
ST. MAARTEN lln^^^Rni mate misniaakt, glanst in al zijn degelijke
bekoring ons tegen. Men bezwaart er in
« Onder den St. Maarten » zijn geweten niet
met die leugens, dat bedrog, die struisvogel-
poliliek, waarvan elke « meubelbazar » een
staalkaart is die den waren kunstnijverheids-
man doet griezelen. Men is er eerlijk, ver-
rassend eerlijk, eerlijk in beginsel.Wees niet
bang : knollen voor citroenen koopen, kan
men er eenvoudig niet! Hebl ge u\v keus ge-
daan, vrees niet dat ge, als ge nw goede geld
liebt neergelegd, ijzer dat goud lijkt bebt
gekocht of pakkisten die wel gaarne voor mahoniehout doorgaan.
Neen, neen, ge weet bet bij den eersten blik wal bet is, en ge moogt
bet draaien en keeren, voelen en lasten en altijd vindt ge uw eersten
indruk bevestigd :■ koper is koper, bout is bout, ijzer is ijzer en zoo
tot in bet oneindige. Zoo doet men in « Onder den St. Maarten ». En
gij kooper, wat bebt gij, na bet voorbeeld u zoo gegeven is, te doen ?
Het is niet moeilijk. Ge bebt eenvoudig ook eerlijk te zijn en alle aan-
stellerij en deftigbeid afscbaffend te erkennen dat, als uw beurs het nu
eenmaal niet loelaat, dat ge op fluweel of phicbe zit, ge u tevree stelt
(bet is niel beel moeilijk, want ook dat kan mooi wezen) met een
gevlocbten matten zitling, en als ge de rekening vreest, die een gevolg
zou zijn van mabonie of eiken meubelen, uw trots zoekt in eenvoudiger
materiaal en dientengevolge den leelijken, akeligen namaak, die een
scbande is voor een verstandig menscb, uit uw buis verbant.
Dat wat aangaat de eerlijkbeid, die « Onder den St. Maarten » zelf
toepast en aan bet publiek de toepassing ervan leert. —
De tweede eigenaardigbeid, die men in die werkplaatsen aantreft,
is eerbied voor bet ruw-materiaal.
We willen nu eens beel duidelijk zijn, of liever we moeten wel,
want deze dingen zijn al meer gezegd en berbalen we ze, dan is dat
alleen gerecblvaardigd doordat er menscben zijn, die ze toen niet beb-
ben begrepen en dus duidelijkbeid als eerste vereiscbte stellen. We zijn
dus duidelijk : als men u eens dwong te zilten met uw eene been in
een S-vorm gebogen en bet andcre in uw bals gelegd en uw banden en
armen saamgcrold tot twee spiraaltjes zooals men ze meest aantreft
aan koperen licbtkronen. Naar den smaak van den ontwerper van deze
zou uw licbaam dan « versierd ^) zijn; maar niettemin zou de positie u
minder aangenaam lijken. Stel u nu voor een werkman van « Onder den
St. Maarten », die met liefde zijn hand laat gaan over een pas geschaafde
plank van mooi bout, of met goede hoop op een mooi voorwcrp, een
70
Iiizcnding op de Inloinalionnli; Kunslnijvcrlu'ids-tonloonslolliiij; to Turijn,
onlweip van K. Sluyterman.
stuk glanzend gepolijst koper op zijii hand weegl. Met wat overdrijving ONDER DEN
zou men van dienwerkman kunncn zcggen dat hot hem pijn zou doen ST. MAARTEN
wanneer hij verplicht werd plank of koper \e vervormen tol ccn
versiering die even weinig geeigend is voor het materiaal als de
« versierde » bonding van uw licliaam. Die verkrachling van den aard
van plank of koperen staaf stuit hem legen de hoist of met andeie woor-
den, hij heeft eerbied voor zijn materiaal. Een plank heeft een draad,
die een bepaald gebruik voorschrijft ; ze is zachter dan metaal, ze
mag dus niet in bochten woiden gehogen als of ze een stnk steen
was en mag niet worden uitgezaagd tot krnlletjes en draaierijles, die
haar alle weerstandsvermogen ontnemen. En het massieve, zware,
glanzende stuk koper moet massief, zwaar en glanzend blijven : het
moet « een stuk koper » blijven ook na dat het bewerkt is, krachtig,
natuurlijk, een bonk metaal !
De eerbied voor het materiaal, die daarvan het gevolg is en soms
van eerlijkheid niet geheel te onderscheiden, wordl in hooge mate
71
ONDER DEN « Onder den St, Maarten » toegepast. Een plank blijft cr een plank,
ST. MAARTEN een lat een lat, een paal een paal. Het wordl aan elkander gelascht,
vastgespijkerd tot kaslen, tafels, stoelen en banken. Maar ook daarna
zal een klein kind er lat, plank en paal kunnen aanwijzen. En ook de
schaarsche versicring die daarna wordt aangcbracht doel bet maferiaal
nooit gevveld aan. Van aanbangsels en opplaksels nooit sprakc. En in
boofdzaak wordt bet beginsel geliandhaafd dat bet oorspronkelijk
niateriaal feitelijk al mooi gcnoeg is oni alio versicring le kunnen
ontberen. In vergelijking met de fantazie-meubelfabriek is de arbcid
((Onder den St. Maarlen » verricbt, dus vooral negalief"; allecn wal
font, belacbelijk en dom is, wordt bier nagelaten. En bet positicve, dat
is, zooals we boven zeiden, bet complex van al die goede eigenscbap-
pen, die zicb niet zoo maar laten detailleeren. Vooral in bet koperwerk,
werkt dat streven naar bet beboud van het karakter van bet niateriaal
ten duidelijkste. Onder de reflexen van veel vlakken gaat de bekoring
van bet koper verloren ; bet is dus in gladden vorm bewerkt, scberpe
boeken zijn vermeden : bet is het koper gebleven dat nit de smeltkroes
kwam. Vergelijk' daarmee eens den inboud van een lampenwinkel
waarbet koper de meest perfiede martelingen ondergaat, en ge begrijpt
dat het inderdaad een groote liefde en eerbied voor het niateriaal is,
dat hier aan al dat booze wist te onlkonien.
Maar er is nog een andere vorm van eenvoud en zelfbeperking,
van eerlijkheid, die van deze huisnieubelen, die onder den invloed van
een goed beginsel ontstaan, uit kan gaan. Het is die eerlijkheid, die wij
aanduiden toen we ieder den raad gaven niet te tracbten het meubilair
meer of anders te docn schijnen dan het inderdaad is. Het zal op den
duur, zoodra het pul)liek bet vermogen maar verkrijgt zich zelf te
wennen zich zijn waarde in de maatschappij bewust te worden, een
beerlijk gevoel zijn, in den eenvoud waartoe de meerderheid verplicht
is de schoonbeid te vinden, die men jaren en jaren lang vergeefs na-
streefde door bet nabootsen van een schijn van deftigheid, door een
dwaze opeenstapeling van versieringen. De geheele populaire meubel-
industrie ook dan wanneer men bet woord nieubel neemt in den aller-
ruimsten zin van het woord, is er op ingericbl met lullel eerlijk werk
of een zondvloed van produclen af te leveren, die berekend zijn op
de tot nu toe onoverwonnen neiging den hoogslen stand naar den
schijn altbans na le doen. In het huisbouden van den kleinen
ambtenaar en van den werkman zelf kan men wanhopige pogingen
waarnemen bet salon van den niillioenair te evenaren. Het beginsel
van den namaak is in onze fabricken zoozeer doorgedrongen dat men
vergeet het te constateeren, en de woede tot versieren, direct gevolg
daarvan heeft zulke afmctingen aangenomen, dat het karakter van elk
voorwerp welk men ook voor den geest haalt verloren is gegaan onder
72
kruUetjes et tierelanlijntjes, die zonder uitzondering bovendien leelijk ONDER DEN
zijn. ST.MAARTEN
Het is toeval of een bewijs voor de juistheid van zekere sociale
leer, dat tegelijk met het zich meer bewust worden van de standen zich
ook in de kunstnijverheid een streven voordoet dat het onderling
verschil in stand vermag uit te drukken. Eenmaal zal, en dit o. i.
binnen niet al te langen tijd, de stand die op het oogenblik de meest
gewichtige rol speelt, die nl. der arbeiders met het hoofd, en hoewel het
dan nog geen geleerd proletariaat is, zich toch slechts bij uitzondering
in weelde liaadt, de kunstnijverheid naar het voorbeeld van Onder
den St. Maarten als speciaal de zijne aanvaarden. De kunst van van de
Velde, de Engelsch-Duitsche kunstnijverheid mogen zij die evenals de
werkman veel arbeidsvermogen meet spendeeren om aan den kost te
komen, overlalen aan de rijken,\vien zich het genoegen kunnen gunnen
een kamer aan straat « modern » in te laten richten, opdat het oog van
den voorbijganger daar eens als in een rarekielaist verdwale.
73
ONDKU DEN "^^^sSSSSBStSttttMttSKtK/^^ ^^'^ practischer, diiiir-
ST.MAAKTKN 1 | ^^^^^mm^r^' zaiiicrengoedkooperluiis-
raad verlangen zij, en —
aaii dat verlangen is vol-
daan. Het spreekl van zelf,
— al zijn er thans ook
weinigen,die die waarlieid
in praktijk diirven bren-
gen — dat wie van een in
vlijl verworven hepeikt
jaargeld moet leven, zich
de weelde niet verooiloven
kan met een wLihie Esthe-
tique »-mode niede te
d()en,om haar na een paar
jaar voor een andeie nieu-
"^vere mode weer te verla-
ten. Wie van hen meul)els
koopt, moet ze koopen
voor het leven, en verlangt
naast hruikbaarheid ook
een zekere schoonheid,
welke niet door slijtage
verdwijnt. We kunnen ver-
zekercn, dat de meubels als die waarvan hiernevens een paar afheel-
dingen zijn loegevoegd, diiuizaam zijn en de schoonheid ervan
krachtig, natuurlijk genoeg is om niet met de eerste nieuwheid te
verdwijnen. leder die zich wel eens fanlasie-meubeltjes heeft aan-
geschaft, moet zich de spijt herinneren die hem plaagde bij het eerste
vlekje dat een veltigc hand op hel phiche der zilling aanbracht of het
eerste krasje dat een scherp voorwerp op het fmeer achlerliet. Met
dit klcinigheidje was het « hecle stel geschonden « en de liefhebberij,
zich door opoffering van eenige honderden guldens verschal't, er
totaal af. Wien do meubels als van « Onder den St. Maarten » weet
te waardeeren, staat dat gevaar niet te vreezen. Het is daarmee
als met de slijtende eikcn dorpel, als met echt oud-Hollandsche
meubelcn, als met den St. Maarten, die met de jaren mooier
wordcn. Wat doet het erloe of er een vlekje inkt op koml, of een
spaanlje wordt afgeslagenV Ge waardeerl die meubelen immers niet
omdal ze nieuw zijn of onidal ge er geld voor hebt hetaald? (ie
hebt ze toch niet om zc te sparen ! Ze weerstaan het gebruik en hoe
nicer de « slijtage » (die voor deze meubelen een kweslie van tienlallen
v;m jaren is, waar u\v fanlasie-sloclljc u sonis na een maand of acht
15oekcnl(asl ; onlwcrp van K. Sluyti'iiiian.
74
Kijkje in een der monsU i luirnc is
begeeft), erover been gaat, boe meer ge bet practiscbe, degebjke, en ONDER DEN
bet waar-mooie zult gaan waardeeren. De mooibeid zil er niet op, in ST. MAARfEN
de vorm van pobtoer of opgeplakte en uitgezaagde krulletjes. Ze zit er
in : en als de mooibeid van fantaisie-meubels allengs vervlogen is en
ge er naar zit te kijken als tegen een onde-vrijster en negbge, staan die
andere meubels daar, juist door bet gebrnik rijper geworden nog altijd
even mooi voor u.
En dit mooi dan in de laalsle en bescbeidene phiats. I)at mooi als
een acbtergrond, die ge op den duuv niet oplet en van zelC scbijnt te
spreken; want bet is onzin, dat ge daar in een woon- of werkvertrek
zon zitten als de wacbterin een mnzenmpjc van « knnstvoorWerpen »,
die als sebatten moeten worden aangezien. Necn, ze zijn niet mooi die
meubelen, die we te Zalt-Bommel zagen; bebalve dan dat ze wat
anders d. w. z. rationeeler dan andere meubelen zijn, is er eigenlijk
niets bijzonders aan. En we zijn overtuigd, dat wie eenniaal gewend is
geraakt aan een interieur met deze meubelen, de voortrellelijkbeid
ervan slecbts voelen zal als een beel vaag niet te definieeren welbe-
hagen, zonder te begrijpen welk een moeite bet heeft gekost, en
boeveel ervaring en mislukle proefnemingen becngingen voor dat bet
recept ervoor gevonden was.
75
ONDER DEN Het komt oiis voor dnt het bovenstaande ongeveer de iiildrukking
ST. MAARTEN is van de weiisclicii welke de menseh die niet zoo rijk is dal liij aan
« kiinst II kan doeii, eii tocli van dat wonderlijk levensgenoegen dat
de rcchlvaaidiging is van de heoefening der kunst, niel al te karig wil
bediend zijn in verband met zijn dagebjksche omgeving. En veider
dat de werk[)laalsen k Ondei- den St. Maarten « aan die wenschen
vrijwel l)eanlwooiden. Wie met het l)estaan en de producten der
werkplaalsen liekend is, behoeft zich niet meer l)elachliik te vinden
als hij trncbt zich een oordeel te vormen over scbilderijen waarvan
hij toch nooit een van in zijn bezit zal hebben, of over Chineesch,
Japaneesch porcelein, goud- en zilverwerk dat hij nooit in zijn woon-
kamer en altijd achter ramen van den winkelier l^ewonderen zal. Voor
hem is tlians ook een kunst geschapen die aan zijn voorwaarden vol-
doet en even krachtig zich uit als de genoemde.
Maar dit streven naar biUijkheid hceft op de werkphiatsen ^t Onder
den St.Maailen » een invhjed gehad, welke ze geheel doet onderscheiden
van die « ateliers » van waar uit de moderne winkels, waar de nieuwe
richting zijn intocht heeft gedaan, van maleiiaal worden voorzien. Bij
een bezoek aan « Onder den St. Maarten » kregen we den indruk dat
de aanvang van deze werkplaatsen echter een dergelijke is geweest en
dat er tijden waren, dat het streven er voorzat, de schoone nog
niet gelouterdc theorie de tiran te doen zijn over de overigens niet
zoo heel erg te verachten practijk. Lang heeft dat echter niet geduurd,
en gedachten die gelijk moelen geweest zijn aan die waarmee we hier-
boven van onze waardeering over « Onder den St. Maarten » uiting
gaven zijn opgekonien en hebben de individueele kunstbeoefening
gemaakt tot een practisch bedrijf, waaraan niet alleen aesthetische
zorgen verbonden zijn ; of met andere woorden de artislieke mcubel-
fabrikage zijn plaats kwam innemen op het laag bij de grondsche
gebied der vaderlandsche industrie. Met het zich iiitsluitend doen
leiden door de artistieke intentie was het toen uit. Als dreigende
drommen kwamen die practische eischen op en daarachter als een
tweede gelid de maatschappelijke, finanlieele en andere zorgen. En
het atelier werd nu inderdaad een werkplaats, met annex een kantoor
van waar uit het bedrijf met den krachligen gcesl van den business-
man werd beheerd. Maar toch, al zijn dan misschien enkele persoon-
lijke illusies opgcgaan, werd er met hardnekkigheid vastgehouden aan
dc goede beginsclen die den St. Maarten aan den zoon van Zalt-Boni-
niel, die in zijn schaduw gcboren was, had geleerd.
Voor de volledigheid dienen we nu nog icts te zeggen van het
koperwerk dat « Onder den St. Maarten » wordl vervaardigd. Een
enkele oningcwijde mocht eens meencn tlat het alleen meubelen
waren die in de schaduw van den torcn ontslaan.
76
Schrijltalcl.
De koperslagerij « Onder den St. Maarten » is slechts bedoeld en ONDER DEN
bleefdan ook gehandhaaCd ler completeering van de meubelmakerij. sx. MAARTEN
Buffetten, kasten en dergelijke meubelen verlangden een kopor-
beslag : scharnieren, sleutelplaten etc. Natuurlijk kon « Onder den St.
Maarten » niet te koop gaan bij andere gevestigde koperslagerij en :
noch bet moois van de geijkte meubelen, noch dat waarmee de nieuw^e
ricbting de wereld kwam verbazen kan dienstig zijn, bij bet mon-
teeren van die sobere meubelen waarvan de afwezigbeid van elke niet
degelijk gemotiveerde versiering wel bet hoot'dkenmerk is. Zoo kwa-
men de St. Maarten'scbe sleutelplaten, scharnieren, jassenhangers,
deurgreiDcn. En ten deele misschien dat cm de werkplaats gaande te
te houden bet bedrijf werd uifgebreid tot enkele geciseleei'de of gladde
potten, scbotels, lampen, theestellen en bouilloirs. Ook bier wordt
getracbt de laagst mogelijke prijzen te bereiken. Over de tecbniek
interressanter nog in veel opzichlen dan die welke in de meubelma-
kerij haar toepassing vindt zullen we bier niets zeggen ; vooreerst
omdat we ons daartoe niet bevoegd acbten en ten tweedc omdal we
al voldoende beloond zullen zijn als we een aantal lezers een princi-
pieele belangslelling bebben ingeboezemd voor onder den St. Maarten's
opvaiting der kunstnijverbeid; met techniscbe beschouwingen, willen
we dus niemand afscbrikken.
77
ONDFR DEN Doch ook over de ?esHietisclie waarde van het kopeiwerk zullen
ST MAARTEX ^^'^ '^^'"' '^^^^ ^^ ^^'^ drukken oiis misschien jiiister uit, wanneer we
zeggen : moeteii we kort zijn, want het zijn geen dingen die een uitleg
noodig licl)l)cii, al is iiet geheim liiinner volkomenlieid ook het gevolg
van een langdurig proces. We zijn dc gelukkige hezilters van een koj)e-
ren tlieestel waarvan we de schoonheid nict anders kunncn aanduiden
dan als een zekere niet nader te definieeren voortrefTelijkheid, die voor
zicli zelve spreekt en tocli niet op luidruchtige wijze de aandacht
vraagt. Het is eenvoudig en natuurlijk en zonder veel pietentie zooals
de een of anderc bloeni l)ij welker schoonheid men niet naar den
maker vraagt, omdat men niet kan aannemen dat een maker zulk een
staat van volmaaklheid zon kunnen bercikcn.
Het geheim van deze voortrefTelijkheid ligt voorzeker voor een
groot deel daarin, dat dit koperwerk niet de ziellooze uitvoering is
van een den wcrkman opgcdrongcn ontwerp, maar dat het allengs
onder de handen van den koperslager die in zijn vak wat meer ziet
dan een middel om aan den kost te komen, wordt en pc/-wordf. In
de koperslagerij van « Onder den St. Maarlen » zagen we een ontwerp
naast een werkstuk. En het viel ons op, dat enkele details, die in het
ontwerp gemaniereerd leken, in het werkstnk, die gewoonheid en
natuurlijkheid aangenomen hadden, welkc men in al dat werk oplet.
Wei een bewijs dat de hand van den koperslager geen dood ding is,
maar dat door haar geklop de « ziel » gesmeed wordt, die het werkstuk
tot een kunststuk maakt.
Zijn we thans uitgesproken ?
Er is nog een ding waarmee, door er de aandacht op te vestigen,
we dit opstel slechts eenigermate voUcdig kunnen maken.
Onder den St. Maarten is een fahriek, die zich in begint te werken
in ons maatschappelijk leven en naar zijn opzet dit dan ook noodzake-
lijk moet docn. Iiet groole argument tegen vele bestaande « Kunst-
nijverheids-ateliers «, waar een artiest zijn ontwerp maakte, zonder
voldoende kennis van de practijk er zijn economisch weerslandsver-
mogen daarin zocht dat hij voor het uitgevoerde werkstuk alsunicum
een hoogen prijs vroeg, moest ten slolle op een fiasco uitloopen. Zoo
nivelleerend hebben echterde laalsle tientallen van jaren wel gewerkt
dat er in de maatschappij voor een Industrie die berekend was op de
weeldezucht en modegrillen van den hoogsten stand, geen ruimle meer
78
Bullet. — Eigendoni van den Heer de Hanilz.
is. Maar ook in ander opzicht moet deze speculalie op de voor.excentri- ONDER DEN
citeit in hoofdzaak bedreven door het intermediair van eeii smakeloos ST. MAARTEN
winkelier weldra zich uilbreiden tot aan de grcnzen van de doellooze
dwaasheid. Inimers, er is geen motief, waardoor de fantazie — om
niet te sprekeii van het boerenbedrog — aan banden kan worden
gelegd en dientengevolge kan het niet anders of de productie van als
hoogartistiek gedebileerde kunstnijverheid vindt in zijn eigen dwaas-
heid eenmaal en dat zeer spoedig, (in Belgie is het reeds het geval) zijn
graf. En in latere jaren zal het publiek dat nu nog met zekcren nieuws-
gierigen eerbied aantreedt voor de winkels, waar de «moderne richting))
zooals ze ook den gevel-bouw is toegepast, voor uilhangbord dient, zal
79
ONDER DEN lachen om een nijverheid die liet meende te kunnen slellen biiiten de
ST. MAARTEN werkelijke maatschappij.
Dat « Oiider den St. Maarten « integendeel wcl iiigroeit in ons
maatscliappelijk leven meenen we in het bovenslaande eenigszins te
liebben doen blijken. Alleen reeds het in gebruik stellen van de machine
ter veiiaging van den prijs der meubelen was een concessie, die nu wel
zonder scliade voor de artistieke waarde van het product Icon gebeuren,
maar toch in zooverre een oftcr dat wat kostte blijkt, als men bedenkt
hoezeer de ware kunstnijverheidsman met het handwerk dweept. Maar
de artiest moest biiigen voor den man der praktijk en het atelierwerk
voor het kanloor!
« Onder den St. Maarten » is geen « artistiek atelier)) waar de een
of andere kunstenaar in het wikle weg zijn proefnemingen doet en de
productie ervan, gelukt of niet gelukt, de wereld instuurt. Het is een
fabriek die onder krachtige ieidint* staat. De werklieden doen er hun
80
taak, begeestcrd door een beheer dat het artistiek vermogen putte uit ONDER DEN
de zelfde bron, vvaaraan de langbarige schilder bel zijne beeft te ST. MAARTEN
danken. Alleen kwam daarl)ij als gezel, bet gezonde verstand, en het
krilisch vermogen dat wikt en weegt, maar dat wel zijn werkstuk als
volmaakt aan de wereld ter waardeering geeft. En zoo koml bet dat
we op elk stuk waarop bel merk van « Onder den St. Maarten, » staat,
die niet nader te defineeren voorlrefTelijkbeid waarnemen, welke we
in ons tbeestelletje begroetten bij de eersten aanblik en telkens weer
met grooter waardeering constateeren.
Gaat de lezer ons nn verwijten dat we eigenlijk maar een beetje
bebben gezegd over k Onder den St. Maarten » zijn verleden, zijn
heden en zijn mogelijke toekomst?
Het is waar, dat we in plaats met feiten en wetenswaardigheden,
aankwamen met persoonlijke opinies en beweringen waarvan we de
juistbeid niet eens bewezen. Maar bij dit opstel zijn wat illustraties
gevoegd, waarvan de origineelen teZalt-Bommel, te Haarlem en elders
gaarne worden verloond; wetenswaardigbeden zijn elders al eens een
paar maal neergescbreven over « Onder den St. Maarten »...
Dit diene ons ter verontscbnldiging! De St. Maarten zal het ons
wel vergeven, wanneer we eigen meeningen wat op dea voorgrond
drongen; we tracbtten zijn taal te spreken en zoo ons dat een enkele
maal is gelukt zijn we overtuigd goed werk gedaan te hebben.
Arnhem, Aug. i902
Ed. Thorn Prikker.
81
DUITSCHE OF NEDERLANDSCHE
KUNST ?
DUITSCHE
OF nedp:r-
LANDSCHE
KUNST
In Deutsche Kiinst and Dekoration van Augustus
wordt een begin gemaakt met de behandeling
(ler Turijnsche tentoonstelling, en wel onder
toekenning van de eere-plaats aan onze Hol-
la ndsche Afdeeling.
Maar die eer wordt ons dan met de andere
hand weer weggenomen, doordat de schrijver :
« iiber die kleinen Vornrteile hinaus » ons
tegelijk inlijft bij Grool-DnHschland opdat we dan samen als n Groot-
Duitschland » aan de wereldkulluur mogen geven, wal Engeland en
Frankrijk al gedaan hebben, doch niet langer in staat zijn nu te vol-
brengen.
De schrijver van dit echt Duitsche arlikeltje, George Fuchs, heeft
bet verstand gehad te onderkennen, waarin de beschavingsbeteckenis
van onze nieuwe kunst-industrie ligt : in onzen op goede tradities
gegronden eenvoud en gezonden smaak, in de zuivere innerlijkheid van
onzen arbeid. En wie dit onderkent, valt men moeilijk hard oni wat
doorjagen op een echt nationaal stokpaardje.
Intusschen dient, ook zonderdatmen zich aan « kleine Vornrteile »
wil vasthaken, toch bier even in het licht gesteld, hoe wonderlijk deze
schrijver, die trouwens met zijn feiten graag wat scharrelt, bij zijn
doorrennen van den weg is geraakt.
In den aanvang van zijn artikel hccft bij met een verwijzing naar
eene nitlating van den Dnitscben kcizer zijn landgenooten vervveten
dat zij de laak niet zien, die de wereld thans verwaclit dat Dnitschland
in deze vernieuwing van bet kunsthandwerk zal gaan vcrvullen. Dan
wordt vastgcsteld, dat 6ns volk blijkt die taak wel te zien, wel te
kunnen vervullcn. En in een oogwenk worden we daarom bij Groot-
Duitschland ingelijfd verklaard.
Heel duidelijk is het nu wel, dat deze oplossing er toch eigenlijk
geen is. Het kunstje beeit lets van de slimmigbeid van een vcrloopen
student, wien zijn vader verwijt niels te hebben l)ereikt, en die in
82
antwoord wijst op zijn knappen neef : « Zoo blijft de studie dan toch DUITSCHE
in de familie. » OF NEDER-
Zeker. Wij Hollanders zijn van de Germaansche familie. Wij LANDSCHE
denken er niet aan, de verwantscliap te verloochenen. Wij hebben KUNST
eveneens niet de niinste neiging, de wisseling van de vruchten onzer
beschaving met Duitschland te staken. Wij nemen met dankbaarheid
aan wat het groote Germaanscbe volk ons alien tot mee-genieten biedt:
bet werk zijner componislen allereerst, zijn wetenscbap en zijn lite-
ratuur, Maaralswij dan onzerzijds in scbilderkunst en kunstbandwerk
de meerderen mogen blijken, willen we die meerderheid tocb niet
dadelijk cadean doen op bet altaar — niet van den Germaanscben
stam (dat zou nog gaan !) maar van « Gross Deutscbland ».
En wij moeten dat weigeren, op gevaar van juist al wat we bizon-
ders tot de wereldbescbaving kunnen bijbrengen, op te lossen in bet
bruiscbwater « des Deutscben Lyricismus ».
Want wij Hollanders bebben nu eenmaal lets aparts in deze
kunst, wat de Duitschers sinds vele eeuwen missen. Wij bebben in de
Middeleeuwen, in den Renaissancetijd en nu laatstelijk in de Iweede
belft der 19e eeuw een scbilderkunst voortgebraebt, zoo ganscb zuiver
scbilderacbtig, zoo sterk in kleurgevoel en toon, zoo macbtig en
degelijk, zoo ingebouden, zoo diep en onvermengd van wezen als
Duitscbland na Holbein en Diirer niet meer beeft gekend. En ons
kunstbandwerk in zijn beste openbaringen beeft eveneens dit karakter
van eenvoud, zuiverbeid en zelfbewuste zekerbeid bewaard, dat voor
de Duitschers met bun romantiek en bun neiging tot bet reglemen-
teeren, doorsnijden of verwazen van al bet geestelijke, tot bet tbeore-
tiseeren over bet onbewuste leven, waaruit de Kunst onbewiist groeien
moet, juist zoo oneindig moeielijk te bereiken is. Dubbel moeilijk nu
bun arbeid aan bet nieuwe kunstbandwerk gelijktijdig valt met den
groei van bet rijkwordend ploertendom, welks gunst er voor gezocht
wordt
Het Duitscbe volk beeft de menscbbeid zooveel gegeven, dat bet
zijn « kulturelle Bedeutung » geacbt mag worden te bebben bereikt,
66k al blijft de nabloei van Holbein en Diirer ganscbelijk acbterwege
en al geeft het in de arcbitectuur en bet kunstbandwerk van dezen
tijd der wereld geen voorganger.
Maar begrijpen de Duitschers dat heel bun geesfelijk-artistieke
beschaving eene zuivering behocfl, onder den invloed van de voor-
name tradities, door ons bewaard, laten zij dan ook eerlijk genoeg
wezen te bekennen, dat zij daarin ons te volgen bebben, en dat wat
de Germaanscbe stam in scbilderkunst beteekend bcclt en in moderne
bouw- en sierkunst de wereld nog geven zal, zal moeten komen onder
de vlag van Nederland. — Geen n Gross-Deuisclie n , maar een Grool-
83
DUITSCHE Xeclcrlandsche cultuurtaak. Immers wu hebben de kleurgave, en de
OFNEOEH- Iradilies, en de voornaaniheid, die zicb niet aanstell, noch aan bet
LANDSCHE uileilijk der dingen zich veigaapl, en in de/.e kunsten dat diep-inncr-
KUNST bjke van een beel zuiver doorvoelde emotic.
Hel «aat bier om beel wat boogers dan een nationale ijdelbeid.
Het gaat bier om bet wezen der nieuwere Germaansche kunst, waar
zonder zij waardeloos bbjven zou voor beel de menscbbeid.
Als Nederland zicb nn in de armen van Dnitscbland werpen zou,
beteekende dit voor ens en beel de wereld een leruggang. Wil Dnitscb-
land ons volgen, bet zal een zuivering worden, en dus een vooruit-
Daarom is er bier geen kens.
L. Simons.
84
KUNSTBERICHTEN ^^u^s^^^
UIT GENT
mi
lUSTAAF VAN AISE
> GEB TE CENT
DEN 24 0CTOB. 1854,
t ALDAAR 20 .lULI
1902 y^-^ Een droc-
vige gebeurtenis heeft
de kunstwercld ge-
troflen. (jusliuif van Aise is gestorven,
eeii paar inaandeii gcle<ieii, in dc voile
kracht van zijn jaren en van zijn
talent, — maar helaas na wat al
strijd, wat vcrdriet, wat ontberingen en
ellende zelfs, die er niet weinig toe bij-
droegen cm dit nieer nerveuse dan
krachlige gestcl te onderniijnen en te
verwoesten. Die flinke en degelijke
kunslenaar werd niet aangemoedigd
zooals hij bet verdiende. In dezen tijd
van maak- en flikwerkers, impression-
nisten ol liever nog van niomentaneisten
en ephemeristen — was van Aise een
der weinigen die nog aan « groote Kunst »
durfden doen, en grootsche, voorname
doeken durfden aanvatten, breed en
stevig van beliandeling, weidsch van
opvatting — inaar uiterst moeielijk om
aan den man te brengen. Zonder over-
drijving mag men zelfs beweren, dat na
Leys en Jan van Beers in zijn vroegste
werken, cr in Belgie geen zoo kranige
historiestukken meer geschilderd wer-
den.
Van zijn optreden af, rond 1875, heeft
van Aise de belangstelling gaaiide ge-
maakt door zijn hooge verdiensten van
teekening en samenstelling — vooral in
zijn Sint Lieveii een Blinde genezcnde,
met een groot aanlal figui'en vol leven en
bevveging, waarin niels conventioneels
of theatraals te bespeuren is. Alleen de
kleur liel nog te wenschen over, en
onderging de invloed van het doodsche
grijs en groen van Baslien Lepage
dien tijde erg in de mode.
Van Aise heeft lang te Parijs gewoond,
waarhij zelfs een tijd lang met van Beers
en Jef Lambeaiix een atelier gebrnikte.
Tc Parijs schilderdc hij zijn Lodeivijk
XI en Olivier le Didni en zijn Qidnlen
Massijs, vooral mcrkvvaardig door het
karakler en de uildrukking der koppen.
In dit twcede sink vooral was de moeder
van Quinten vooral met een haast mid-
deleeuwsche vroomheid behandeld, ciie
aan een van Eyck of een Memlinc deed
denken. Tocli was de kleur nog koud en
onvoldoende. Helzelfde geldt voor de
volgende stukken, van 1879 tot 1881
tentoongesteld . de schilder Key het por-
Irel van den Her log van Alva voltooiende,
Jesus en Magdalena, de barmliarlige
Samaritaan, enz.
In 1880 keerde van Aise naar Belgie
weer. Met de lucht van het vaderland
vond hij algauw het schitterende kolo-
riet weer, waarmee Vlaanderen haast al
haar kunstenaars begiftigt, die onder
zijn hemel geboren worden. Maar om
hooger volmaaktbeid, grooter kracht
en kunde te verwerven, ondernam de
kunslenaar een reis naar Italie en
Spanje. Daar bewonderde hij vol geest-
drift de reuzen : Michelangelo, Leonardo,
Tiziano en Velasquez.
In 1883 keerde hij voor goed weer, en
vestigde zich te Gent, zijn geboorteslad.
Talrijk zijn de verdienstelijke werken,
wclke hij in dien tijd voltooide; ver-
melden we zijn Zondugavond, de Vaan-
drig, de gele Rniter, het Kind met de
Duiven. Van toen af werd hij even knap
kolorist als stijlvol teekenaar. Verder
schilderde hij portretten, waaronder
vele van waarlijk mcesterlijke behan-
deling, b. v. die van den musicus Karel
Miry, van den Meer en Mevr. Hobe, van
^^ KUNST-
BERICHTEN
UIT GENT
85
KUNST-
BERICHTEN
UIT GHNT
DIT DEN HAAG
I- GUSTAAF VAN AISE
Z. M. Leopold II, vnii den graaf de
Merode, cnz. Toch blecf hij steeds uit-
imiiilen in de hisloiicscliildering, in
bijbelsche of legcndarische onderwer-
pen. Zijn Maria mcl Jesus en Johannes,
zijn Peler de Hereniijl de eersle krnis-
intarl piedikende, zijn Salome, zijn drie
Monniken. zijn Lecjende van St. Maarten,
zijn Jacob van Arleveldc, zoiulen vol-
slaan om hem de eersle plaats te doen
toekennen tusschen onze beoefenaars
van « groote » kunst.
De dood heeft hem neergeslagen op
hetoogenbhk (hit het Slaalsbestuurhem
ein(]elijkeen behingrijke beslclling ging
doen en dat er spraak was een van zijn
groote historische stukken voor het
Brusselsch Museum aan le koopen. G.E.
««^ <«^ ««^ ««^ «^ ^^' ;«^ ?«^ 5#^ 5«^
UIT DEN HAAG =
lULCIIHI STUDIO >
ANTONIO MANCINl
^ 25 .IULI-2G AU-
GUSTUS y^^ De
waardoering der Hol-
landers voor Mancini
ging vooral nit van
Ilel zieke Kind, en men vond in andere
schilderijen kwalilcilen die het bijzon-
dere dat in deze schildersfiguur stak,
aanstonds deden aanvaarden. Maar nog
altijd verhefTen zich stenimen voor en
tegen den schilder op eene wijze waar-
uit blijkt dat niemand afdoende weet te
constateeren in hoeverre dit werk recht
van bestaan heeft.
Het is misschien niet onbelangrijk
\ci()rlooj)ig eenig licht te verschaflen in
zoovcrrc als deze rubriek dat toelaat.
Met schoone jnistheid en helderheid
voor het bcscf heeft Hegel voor altijd
ncergeschrevcn deze uitspraak : »
das Schoiie hal sein Leben in dem
Scheine ». Het materiaal der schilder-
kunst is het licht en donker, dat zich in
klcurcn kenbaar maakt ; haar middel is
de kleurstof, eene materie die hier het
best den schijn opwekt, daar zij zich in
de orde der verschijnselen als van zelr
en het eerst opdringt, en dus het
« aangcwezen » middel is. Mancini ver-
laat niet alleen het procede gedeeltelijk
zooals dat, door de traditie geijkt, alle
schijn van opgedrongenheid verloor,
vvaar hij glas, mctaal, pluis van touw,
enz. gebruikte, maar hij trachlte « wer-
kelijkc » schaduw te geven door 't aan-
brcngen van hoogseis, terwijl dikwijls
glans en scliijn van metaal, glaswerk,
enz. werden nagebootsl (?) door t aan-
brengcn dczer stoll'en zelf. Vertradt de
wcrkelijkheid hier de schijn? — Men
vergete niet dat een schilderij op eene
afstand als eenheid overzien worde, dat
daarnaar de dcclen gevoegd zijn en dat
hiernaar de waarhcid der voorstelling
te nielcn is. Daar waar ons gevoel
(verondersteld dat dit juist zij* ons
waarschuwt, ligt de moeilijk te bepalen,
niet te overtreden grens.
Dan is in verband met Mancini's werk
op te inerken dat de z. g. tijds-aanschou-
wingskunsten in onzen tijd overheer-
scliende zijn. Zoo is er in de kunst van
Mancini ook veel oveieenkomst in
wezen met de mimische kunst, eene
soort die vroeger in zijn land veel
leveiiskracht bezat, en die ter uitbcel-
ding, als middel, (o. m.) het mcnschelijk
licliaam gebruikt. De geestes-atlitude
van den mimischen kunstenaar heeft de
meeste overeenkomst met die van den
plastischen. Dit verklare in het verband
der evolutie-verschijnselcn in de kunst,
ten deele en eeiiigszinsde vreemdsoortig
UIT DKN HAAG
t TACO MESDAG.
gevonden werkelijkheidszin van den
kunstenaar.
Verder is in verband met liet voor-
gaande, dit altijd oi'veelal over 'I hoofd
geziene op te merken, dat Mancini
wisselende hartstocht gal' en dat hij dit
als schilder in een moment nioest weer-
geven. Dan wijzen we (kortheidshalve)
nog even, en nog steeds in verband met
het voorgaande, op bet « beweeglijke »
van zijnkleurenwerking.welk verscbijn-
sel evenals die bij de schilders van bet
plein-air geen moeilijke verklaring
zoude vinden.
Met dit alles is deze kunstenaars-figuur
eene opmerkebjke verscliijning. Het
aandoenUjke scbilderij Hel zieke Kind
met de gele bloem plaatst ons in een
sfeer van visionnaire verrukking waar
in de verwoesling de geboorte wordt
gezien, en biermee geeft de scliilder een
levensbeeld waarvan de universeele
beleekenis samengaat met eene belder-
heid van betoog, die in de andere
werken minder benaderd wordt. Dit
andere werk geeft m. i. eenigszins een
beeld van de troebelbeid der buidige
Romaansche beschaving en boewei 't
voor ons een moeilijk werk zou zijn
helwelk liclit onzuivere resullaten zou
opleveren, om in te gaan op de levens- KUNST-
sf'eer van Mancini's figuren, wijl ons de RpRTrpfTpN
kennis van zijn land en daarmede die
van bet materiaal waarmee bij de Idee
vertolkt te zeer onlbreekt... is tocb wel
op te maken dat zijn figuren wel indivi-
duen zijn, maar minder karaklers en
dat bij deze over 't gebeel allerminsl
tcvcns lot een type weet te verhefTen.
Hij is minder univcrseel, minder diep
en minder dicbterlijk dan de Barbi-
zonners en de groote Hollanders ; de
veelbeid van zijn kennis is, bij die van
dezen, vooral bij die van de laatsten
vergeleken, wel wat gering, en wordt
de scbijnbaar praclitvolle figuur van
dezen Italiaan ook niet wat armelijk, te
zeer uiterlijk van tooi, bij de overstel-
pende rijkdom van innerlijkbeid van
onze eigen kunstenaars ? In bet mom
van een bedelaar versteekt zicb ten
onzent meer dan een koning.
TACO MESDAG > GEB. 21 SEPT. 1829
t 5 AUG. 1902 /:-♦. Evenals de zee-
schilder was ook Taco eerst in den
bandel en wijdde zicb pas op reeds
bejaarden leeflijd gebeel aan de kunst.
Hij was altijd een kunslminnaar, die
vroeger met zijn broer dtzelfde leer-
meesters beeft gehad ; die terwijl bij nog
in den bandel was, reeds kunstschaltcn
verzamelde en zoo langzamerband met
veel smaak eene pracblige colleclie :
werk van de groote Franscbe en Hol-
landsche meesters, antiquiteiten, oud
tapijtwerk, oud-Delftscb, enz. bijeen-
bracbt lot een gebeel van omgeving,
die men als de spiegel van zijn persoon-
lijkbeid zou kunnen bescbouwen. Hij
bad bet karakter der Noorderlingen :
gesloten en niet zeer voor bet uiterlijk
vermaak toegankelijk, terwijl de lust
tot beldere correctbeid door zijn vroe-
gerc werkzaambeid kan versterkt zijn.
lemand, die acbter eene scbijn van
onbewogenbeid een teer gemoed, dat
bij zeer kwetsbaar wist, verborg en eene
innige belangstelling voor alles wat
buiten bem zelf slond. Eens toen men
te kennen gaf dat men bem wel onkun-
dig dacbt van bet gewone wereldscbe
verloop, kon Mevr. Mesdag (-van Calcar)
verzckeren, dat zij bem beter dan de
nieesten op de boogie wisl. Klople men
37
KUNST-
BERICHTKN
UIT DKN HAAG
bij hem aan om steun, dan hiclp liij op
zoo'n kiesclie eii bedekle wijze dat soms
zijiie hLiis;<eiio()ten van deze daad zelfs
niets vcrnioedden. Met zijn broer was
hij, zooals men dat noemt, een van de
steunpilaren van Piilchri en op deze
wijze droeg hij, de beleekenis van een
genootschap als dit voorde kunst besef-
fende, ook vveer tot den bloei van deze
laatste bij.
Hij had ook, wat de physionomie
aangaat, wel iets met <ien zee-schilder
gemeen De karakter-overeenkomst is
bij alle verscliil toch duidelijk. Zocht
de een zijn ondervverpen aan de zee,
in welks wisselende veiscliijning zich
gedurende zijn kunstenaarswerkzaam-
heid een wereld weerspiegclen zou, de
ander voelde zich evenzeer getrokkcn
tot de vlakke noordelijke heide : de
witgewolde zee, met haar wisselend en
verschielend licht aan den einder en
hare stillete en aandoenhjker melan-
colie. En liier, waar hij eveneensruimer
kon adem halen, terwijl de wereld tocli
in zijne verbeelding leefde, vond hij de
motieven tot weerspiegeling zijner
gevoelens. Hij is niet in en met zijn vak
gegroeid,maarheeftals <kunsl) minnaar
lietverloop derschilderkunst gedurende
eene periode gevolgd, zoodat het den
unaluuri) minnaar (ook in zijne kunst
blijfl hij in eenvoud zeer dicht bij de na-
tuur, zoodat zijn werk hierdoor eenigs-
zins episch is), in wien een opmerkelijk
talent sluimerde, niet le moeilijk wasdie
kwaliteiten te oiitwikkelen die hem zijn
goede naam in de kunstweield spoedig
zouden verzekeren.
H. D. B.
88
H. J. HAYERMAN
KN Iwintigof vijfen twiiitig jaar geleden kwam, h. J.
te gelijk met de heerlijke opbloei der Haagsche HAVERMAN
School, een heele generatie van schilders aan,
die, gevormd onder de kundige en conscien-
lieuse leiding van den voortreffelijken schilder
A. Allel)c\ hoogleeraar en direcleur der Rijks-
academie van Beeldende Kunsten te Amster-
dam,wiensfijnc beschavingop een heel geslacht
van jongeren een stempel heeft gedrnkt, al heel spoedig blijk gaven dat
zij, liever dan in het sop der groote Haagsche meesters mee te varen,
een eigen, onafhankelijken weg zochten, ieder naar hun aard. De
meeste hunner waren dan ook figuurschilders, hetzij door neiging,
hetzij door de positieve en vaste opleiding die zij ontvangen hadden.
Ook kan het wezen dat de vorming van een talent in een stad als
Amsterdam — en enkelen van hen waren Amsterdammers — waar de
verhoudingen grooter zijn, de lijnen positiever en de menschen
dikwijls marquanter, hiertoe aanleiding geett; zooals het ook is dat
de richtingen zich daar feller afhakenen, dat de bewogenheden der
maatschappij, zoowel geestelijke — men denke aan de Nieiiwe Gids-
beweging die van daar uitging — als materieelc, daar sterker gevoeld
worden, terwijl het cosmopolitischer den Haag, in een blanker
atmosf'eer, onder het staag gekabbel der zee, de hoeken spoediger
afrondend, voor het contemplative landschapschilderen, al siiids Potters
dagen de aangewezen plaats was. In ieder geval in deze generatie kan
men al de stroomingeii, tegenstroomingen, de acties en reacties, al de
tegenelkaar indruischende idealen, waarvan het eene zoekt vorm te
geven aan zijn bewondering voor de schoonheid van vroegere tijden,
het andere tot aanschouwing zoekt te bieiigen het ongrijpbare geloof
der twijfelaars van dczen tijd en weer een ander zijn ideaal gericht
houdt op een altijd wijkende toekomsl van gemeenschapskunst, terwijl
daartegenover het intelleclualisme een steeds sterker uilgesproken
persoonlijkheid in den mensch zoekt, een portretkunst, waarvan men
de prototype kan vinden in die tijden, waar de gemeenschap van
Onze Klinst XII
II. J. IIAVERMAN : POUTKKT VAN JACOB MARIS (scliililerij).
H. J. godsdienst eii iiKuitscliappij in hot kocle liclil dcr Renaissance eindi-
HAVERMAN gend, het iudividii nicer naar voien konil. Intussclicn zoo hcl gemcen-
scliapsideaal lachender is, zoo is voor den porlrelschildcr van heden
hel scherpe naspcuren van hel pcrsoonlijkc in aangezicht of houding
ook weer le Ijcsclioiiwen als cen sooil icaclie, oC liever als een opne-
ming van die zijde van liel leven, welke de nicer picturale meesters
van de zeventiende ceuw zoowel als die dcr negenliendc, tcr zijde heb-
ben gekiten. Tocn Ary Scbeller, king nadal deze gioolc scbikler reeds
algenieen beroemd was, van nil Parijs bet Maurilsbuis bczocbt, acblle
hij, bij alle bewondering voor die meesters, met de voile erkenning
van wat bem bij bun vergelckcn onlbrak, zich gelukkig dat deel van
bcl leven opgenonicn Ic licbbcn, dal zij ongebruikl Helen liggen.
90
H. J. lIAVKiniAN :
TOi;WI.II)IN(i (:ii|ii:iicl .
Ei(ji'iuli>ii\ mm ilri, II (i Siir
A/d/.so/j Artz. ilfti llnaij.
H. J HAVKRMAN : PORTRET VAN J. H. KRELAGE TE HAARLEM (schildenj).
Dit gedaan te hebben tegenover de groote Haagsche school, is bet H. J.
oorspronkelijke van artiesten als Derkinderen, Toorop, Vetb, is ook HAvERMAN
het persoonlijke van Haverman.
Haverman dan, is, en acht zicb, ofscboon met een tusschenperiode
op de teekenacademie te Antwerpen, geheel de leeiiing van Allebe.
Begaafd met een ontzettende werkkracht, die men beter wilskracht
kon noemen, begon Haverman met knappe, veel belovende, maar
naar den trant, wat droge studies te maken. De Verecniging tot
Bevordering van Beeldende Kunsten bezit een naakt tiguur van hem,
dat voor zijn werk van dien tijd zeer karakteristiek is. Wat later, vrij
91
H. J. gelaten uit een geserreerde leiding, kwani Haverman van een reis naar
HAVERMAN Spanje en Algiers met kleurige studies, impressies, enkele schilderijen
ook, voor den dag; goed, enkelvoudig en krachlig werk, als men ver-
wachten kon van een zoo viriel talent, zonder evenwel daar die formule
gevonden te hebben waarin hij het leven zou uitdrukken, zonder daar,
hoe oprecht hij het vreemde land ook aanzag, te geraken tot de her-
kenning van zijn eigen persoonlijkheid : een drang tot karakteriseeren
van het individu, tot crilisch vvorden toe, waarvan de consequentie
het portretschildcren is.
Een portret! Dat wil bij hem niel zcggen een schilderachtig
poseeren en drapeeren van zijn model, niet de een of andere kleur-
schikking, hoewel hij den laatsten tijd ook hierloe geraakt, — maar
voor hem is het een zich verdiepen in het karakter, een zich inleven
in de gedachlen die zijn model bezig houden, critisch, niet in den
ontkennenden maar in den herkennenden zin. Het is een opzoeken van
de uit de gedachten en voelingen ontstane plooien, rimpels,eigenheden,
een bestudeeren van de houding, een accentueeren van de trekjes om
mond, neus en oogen, zoolang tot hij het raadsel van het gelaat opge-
losl heeft, en onderstrepen kan, zoodat zijn beste portretten een ver-
heldering van den persoon geven.
Toch troffen zijn eerste portretten ons — Haverman woont niet te
vergeefsch in den Haag, — nicer door de franchise der direct op het model
bcsludeerde kleuranalyses dan door een scherp vastzetten in omtrekken
of lijnen. Wij herinneren ons een portret van dr. v. D. dat in het weer-
geven van het blanke en blonde even sterk was als in het weergeven
van de typische structuur van den kop. Door dezelfde franchise trof
het waterverfportret van den kunstschilder Richard Bisschop, waarvan
het principe wel degelijk de kleur was en de lust tot maken van dit
portret naar alle waarschijnlijkheid de kleur tot begin had. En ook nu
zien we portretten en van zijn beste, waar de kleurcombinatie, zij
het de sobere van een warm bruin tegen ivoor, met vasten zin is
doorgezet en, zoo we het paarlemoerige dezer eerste portretten niet
meer terugvinden in de latere, zoo is er in deze nieuwe kleurcombi-
natie lets voornamers. Het treffendste voorbeeld van deze wijze is in
het jong meisjeskoi)je dat onlangs in Pulchri-Studio geexposeerd was.
De kracht van den leekenaar die Haverman is, deed zich bier meer
voelen dan dat men die wel zag, en het schilderen van het ivoorige
wit van het gelaat verweekte dit geenszins, maar bevestigde in het
vaste schilderen, in de voornaamheid van voordracht, de trolsche
houding Maar wat in de eerste portretten ook zich reeds dadelijk
uitsprak was een verdieping in het karakter, een zekere strakheid, een
altijd door weloverlegdheid, een volhouden van dc formule, dat wil
zeggen een zich nooit lalen meeslepen door bet inipressionisme, een
92
Iiet niet le gevvaaf^d aan te nemeii dat Hop in die drie jaren zijner rustige HET MUSEUM
inwoning te Amsterdam, in het groote, kalme huis op de Heerengrachl WILLET-
vaak zijn vrienden (die liij vele en goede bezat, onder de aanzienlijk- HOLTHUYSEN
sten des lands) heeft te gast genood en meer of min luislerrijk feest
gevierd.
De bekende schoonheid der gastvrouw, de « fraaie gestalte en
majestueuze presentie » van den gastheer, met « zijn vrolijk gemeen-
zaam en buigzaam karaktar ten eenenmale bevrijd van hoovaardij en
inbeelding » (*) maakten het echtpaar Hop bij uitstek geschikt tot zulke
doeleinden, als vroolijke schitterende feesten, en sedert Mr. Hendrik
Hooft hier den Engelschen gezant ontving, had dus het huis aan pracht
en aanzien niets verloren,
Heinsius, de raadpensionaris, heeft hier ongetwijfeld vaak zijn
goeden vriend Hop bezocht en menig gesprek over de staatkunde des
lands en die van Amsterdam is in deze vertrekken gevoerd, eer men
tot langdurig en copieus tafelen zich nederzette.
Evenwel, na 1696, toen Hop juist tot schepen der stad gekozen
was, ving het gezantschapsleven weder aan met een nieuwe zending
naar de kleinere Duitsche Staten en naar Weenen, tot hij, in 1700
vandaar teruggekeerd, als thesaurier-generaal werd benoemd en in den
Haag moest gaan wonen.
Het leed echter tot 1705, na den dood van Isabella Hop, eer het
huis te Amsterdam verkocht werd. Kan het zijn, dat Isabella, reeds
ziekelijk, daar met hare kinderen voorloopig is blijven wonen, omdat
Hop, ook in deze eerste jaren van zijn thesaurier-ambt, nog vaak uit-
landig was?
Vast staat dat hij, weduwnaar geworden, in 1705 door een ge-
machtigde het huis doet verkoopen, waartoe hij, als « boedelhouder »
der goederen zijner vrouw ten bate der minderjarige kinderen, het
recht had.
En van nu af gaat het gebouw in eigendom over aan familien,
welker leden, schoon bijna onafgebroken ambten bekleedend in de
stedelijke regeering en meetellend onder de aanzienlijkste geslachten
van Amsterdam, echter van aanmerkelijk minder historisch belang
zijn, dan de beide mannen, die het huis bouwden en het eerste be-
woonden.
Eigenaar wordt thans, in 1705, de beer Jean Deutz voor de som
van /■ 48.500 en 53 jaren lang is het aan de familie Deutz gebleven.
De beer Jean Deutz, eerst onlangs door aankoop beer van Assen-
delf't geworden en daardoor lid der ridderschap van Noord-Holland,
was Schepen en raad der slad Amsterdam. Uit zijn huwelijk met
Maria Boreel had hij drie kinderen, Isabella, Gerard en Willem Gideon,
93
HET MUSEUM waarvan de tweede lot den zeedienisl werd opgeleid (^), terwijl de
WILLET- laatste zijn vader in diens zaken en waardigheden zou opvolgen.
HOLTHUYSEN Vijftien jaar heeft de heer Jean Deviz van Assendelfl het huis op de
Heerengracht bewoond tot 1720, zijn sterfjaar. Zijn echtgenoot over-
leetde hem nog drie jaar en met haar verdween het tweede geslacht,
dat in het huis had geleefd.
Bij de boedelscheiding tussclien de kinderen werd het huis aan
Isabella, Gerard en Willem Gideon in gemeen eigendom toebedeeld.
Doch Isabella stierf spoedig te Leiden en Gerard was veelal op zee.
Zoo kwam het dat Willem Gideon, na het kinderloos overlijden
zijner zuster in 1736, met zijn gezin weer de woning betrad, waar hij
zijn jeugd had doorgebracht.
Hij was zeker vel een gewichtig koopman, raad, scliepen en later
(in 1748) ook burgemeesler der stad Amsterdam. Den gevel van zijn
huis liet hij, naar den toenmaals heerschenden stijl, versieren op de
wijze, gelijk die zich thans nog bevindt (^) en ook aan de innerlijke
ornamentiek der kamers zal hij wel veranderd hebben, al bleef de
verdeeling dezelfde.
Als koopman schijnl het Willem Gideon echter — misschien ten-
gevolge van den toenmaals over geheel westelijk Europa woedenden
Oostenrijkschen Successie-oorlog — niet voordeelig gegaan te zijn.
Ten minste, toen hij stierf achtten zijn erven het geraden de nalaten-
schap slechts onder beneficie van inventaris te aanvaarden, benoe-
mende Arend liiiUjers, koopman, schoonzoon van den overledene, om
diens zaken te liquideeren en den boedel le beredden. Uil krachte
van die volmachl verkocht Kulgers in 't jaar 1758 huis en stalling aan
de Heerengracht voor / 83.000 aan den heer Frederik Berewout.
Van 1758 tot 1800 zijn nu de Berewouls eigenaars en bewoners.
Eerst de heer Frederik Beremoat tot zijn dood in 1777, vervolgens zijn
dochter Isabella — aan wie het huis bij de boedelscheiding wordt
toebedeeld — met haar echtgenoot Mr. Paul Hiirgronje. Kinderen
hadden zij blijkbaar niet en toen Mr. Paul Hurgronje in 1796 gestorven
was (hij had zijn vrouw negen jaar overleet'd) gingen Isabella's bezit-
tingen over aan haar zuster Margarctha Clara, weduwe van den heer
Jan Backer, die nog drie jaar in het huis heeft gewoond.
Hare erven, kinderen uit haar eerste en tweede huwelijk, ver-
kochlen in 1800 voor slechts / 35.000 huis en stalling aan den heer
(') I'r slaal van hem vcrmcld dat liij als zcekai)itciii in Slaatschen dienst een
naam verwierf in den strijd Icgen een Salecsclien zeeroover (1737).
De JoiHje. Gescliiedeiiis txiii hel Zcewezen. 1)1 IV, bl. 160.
(2) Dil kan ook tijdens licl levcn van Jean Deiilz gebeurd zijn. Kr blijkl alleen
uil liel bekende werk van (Aispar I'lulii)s, (dat in 174.") verscheen), dat de gevel toen
reeds de legenwoordigc gedaaide had. De vcrandering nioct dus in de eersle hclfl
der 181^ eeuvv zijn voorgevallcn.
94
II .1 llAVI.liMAN :
(;i-.l.rK ililhoKinlir
H. J. HAVER.MAN : PORTRET VAN MEVHOLW BROERSVAN BEUSEKOM (scliiklerij).
Eigendoni van den II. Edmec Broers, den llaag.
vasthouden van de teekening, zij het ook dat deze niet die scherpte H. J.
van waarnemen bevatte, welke wij kUer in zijn met I rijt geteekende HAVERMAN
portretten zouden bewonderen.
In een teekening met zwart krijt, kan de indruk onverzwakter
weergegeven worden, de opvatting van het modelle is daar vrijer,
kan wisselen naarden aard van den te typiseeren kop; zij kan volslaan
met een contour, met het even aanzetten der schaduw, met een
uitvoerig modelle, cenvoudig, geestig ol gewild al naar de lust van den
schilder is. Dat deze krilische wijze van zien bovenal karakterkoppen,
of zoo dit wal wijdsch is, wetenschappelijke specialiteiten vordert.
95
H. J. volgt van zelf. Door het aanhoudend, ik zou haast zeggen gedwongen
HAVERMAN teekenen van menschen die zich op een of ander gebied onderscheid-
den, heeft dit verniogen van scherpzien zich bij Haverman nog
versterkt, en niet alleen dit, maar in het bestudeeren van zijn model en
face en en profiel, dus nit de aanhoudende analyses der wezentrekkcn,
uit de vrije behandeling die het krijt geefl, weggooiend de eene niaiiier
oni naar den aard van den kop, een nienwe formule te vinden, verrijkl
met heel wat ervaring en vele menschenkennis, was het dezen artiest
dan ook gegeven de synthese te puren, die zijn profiel van van Deyssel
is. Want waarlijk, meer karakterverdieping, zuiverder vorm, meer stijl
kan in een contour dat ons bij wijlen doet denken aan een medaille, niet
gegeven worden, terwijl loch de levendigheid van expressie, op de tee-
kening zelf verhoogd, met een tikje kleur op de bloem in het knoopsgal,
den fat releveert die den persoon van den groolen stylist van onzen lijd
kenmerkt. Kon men de formule waarin Haverman de persoonlijkheid
van van Deyssel synlheliseerde, vergelijken met een Italiaansche nnnil,
zoo staat die van den Leidschen hoogleeranr prof, van de Sande-
Bakhuyzen, wiens onregelmatige kop niet in een contour vast te zctten
viel en wien de schilder in ongewilde spontanitcit, gegrepen heeft
in een zvv^erm van strepen als sabelhouwen, waaruit de oogen klaar
en levendig naar voren tintelen, — daar, als een volzin van Busken
Huet : raak, geestig en lenig van bouw. Tot de beste behoorf ook het
geteekende portret van Dr. Frederik van Eeden, wiens niet gemakkc-
lijk te lezen physionomie door dezen portretschilder al heel gclukkig
gedechiffreerd is; behooren ook onder meer de eenvoudigere van
Jhr. Schorer, van Louis Bouwmeester, de picturalcr in het vierkant
slaande van den oud-minister Borgesius en het lithografischc portret
van Nicolaas Beets. Het zijn deze portretlen die vooral den naani van
Haverman gemaakt hebben, of juister die, waarin zijn persoonlijkheid
zich het sterkst bevestigd heeft.
Maar er is nog een andere zijde aan het talent van dezen artiest.
Door zijn lijnexpressie in de beschermde geste, waarin de moeder het
kind onivat houdt, heeft bij een nieuwe zijde van het moederschap tot
aanschouwing gebracht. Er is harlslocht in deze bescherming, harts-
tocht in dat gebaar van een zijn moeder en kind, in de omarming.
De hand waarmee zij het kind vasthoudt is niet de geslotene der
Madonna, die alleen de toppen der vingers aandrukt tegen het
kind ; zijn handen geven de greep weer, waarmede de moeder
het kind aan zich vastklampt, nooil gerust in het weten van den
machtigen vijand der moeders die nimmer slaapt, die rond waart cm
de levens der wankelc kleinen ; het is de moeder van een nieuwere
levensopvatting, waarin het geloovige berusten niet langer past, waar
de oude dankbaarheid der kinderen aan hunne ouders voor het hun
H. .1. IIAVKKMAN :
BAKKK I;N KlM)liIU-;Sui(|uaiel.
Bigeiiiloni van Mr. S. vim lloiil''i> <''•» //ikii/.
<^if
ff.v.
::iS&\A»islfe
II. J. IIAVKHMAN :
MOKDKriSCIIAI' lilhofrialic)
UNSf
geschonden leven omgekeerd wordt en de moeder in haar dienende H. J.
liefde aan haar kinderen als vergeving schijnt te vragen voor een leven, HAVERMAN
waarvan zij niet weet of zij de niacht zal hebben om het gelukkig te
maken. Maar hij geeft ons ook oogenblikken te zien vol moederweelde,
oogenblikken waarbij zij bezig is met die intieme zorgen voor het
kind, waarin elke moeder, de eenvoudige van hart, de ongeruste en de
denkende ten alien tijde behagen schept. Van deze eerste soort is de
lithographie indertijd in de Kroniek verschenen, in de lijnexpressie
wel de treffendste ; maar ook die moeders zijn waar en gevoelig
weergegeven waar zij, rondwandelend door kamer of tuin, bun gezicht
verbergen in de poezelheid van het kind, terwijl de lange rytbmische
lijn der vronw in het fijne decor van een stadstuintje : een stuk gazon
en eenige heesters, een stamroos in lichte klenren buiten, hetzij in een
donkerder gamma binnen, in die intieme bonding, die men alleen
in het huiselijk leven kan opmerken, zich beweegt. Deze teekeningen
onderscheiden zich door fijne kleurschikking, lets van geel tegen een
fijn groen en het blank van schelppaadjes of ook, en het is dan
binnenshuis, een meer gedragen toon, waarin de lijn van het figuur
gestennd worden zonder zich geheel op te lossen. Typische bakers
ook, rimpelig het gezicht in provinciate kleederdracht met de stijf
geplooide schort, in den tuin op een zonnig plekje het kind rond-
dragend in dien wiegenden gang bun eigen. In deze aquarellen vertoont
Haverman zich geheel de leerling van AUebe, volgehouden de behan-
deling in alle hoeken evenzeer of het de rozenstruik, het grasveld,
het wandelpad of de figuur zelf is, zijn deze in zijn beste momenten
door bun weloverwogenheid, van een bizondere zuiverheid.
Het schijnt dat de meeste artiesten van beteekenis zoo om en
bij de veertig jaar — Haverman werd in 1858 geboren — de een wat
vroeger, de andere wat later « er zijn. » Wij willen gelooven dat dit
de werktijd is waar de schilder versterkt in zijn persoonlijkheid,
intenser geworden in zijn grondeigenschappen, stelliger in de her-
kenning zijner gaven, een nauwer cirkel om zichzelf getrokken zal
hebben. De kracht van een persoonlijkheid zit toch in zijn neigingen,
niet daar tegenin. Gelukkig de artiest die deze kracht in zichzelf ter
rechter tijd herkennen mocht.
G. H. Marius.
99
DE TENTOONSTELLING DER
DE TENTOON-
STELLING
DER
VLAAMSCHE
PRIMITIEVEN
TE BRUGGE
VLAAMSCHE PRIMITIEVEN
TE BRUGGE (Slot)
vn.
ET den volkomen val van Brugge als handels-
stad in het midden der xv" ecuw, verdwijnt
ook voor haar de suprematie op kunslgebied.
Antwerpenheefl tot zich geroepen den rijkdom
en zoo gaat ook tot haar de kunst.
Tot de pleiade der groole meesters der
Brugsche school behoort nog een schilder die
in daze tentoonslelling door een zestal panee-
len vertegenvvoordigd is en dien men niet — om eenigszins de chrono-
logische orde te volgen — had mo(!len verwijzen tot den verslen hoek
der laatste zaaL Ik bedoel namelijk Hieronymus Bosch, alias van Aken.
Met hem verschijnt de gekke, ontbonden fantasie in onze Vlaamsche
kunst. Waar van Eyck het nauwkeurige zag in iiet gelaat, Memlinc het
verhevene, daar ziet hij de caricatuur. Het volk dat in zijn Ecce Homo
(137, L. Maeterlinck, Gent), voor den gegeeselden Chrislus staal
en in zijn Chrislus wi'l hel hiiiis (285, Societe des Amis du Musee de
Gand), den Heiland begeleidt, kenmcrkt zich door allerlei vreemde
Ironies. Het zijn menschen die opzeltelijk n muilen frekken », en
verder zien we hoe Breughel, die in dit genre zijn opvolger is, van
hem verschilt Een Bekoriug van den H. AnUmius (287, Gels, Brussel)
en Diablerics (289, G. L. Cardon, Brussel), die twee navolgingen zijn
van tafereelen van Bosch, geven staaltjes van zijn gekke fanlasie in
het verzinnen van allerlei onmogelijke looneeltjes, waar naakte perso-
nages zich in de dolzinnigste houdingen vertoonen.
Een echte veropenbaring in deze tentoonslelling is de verzameling
van een aantal werken rechfs en links verspreid, bier toegeschrcven
aan Moslaerl, daar gekend onder den naam van Mecslcr der Moler
Dolorosa, elders zonder allributie, en die, nu zij naast elkandcr staan,
een onhetwislbare verwantschap laten blijken.
100
Steunend op enkele teekens van analogic met de scliool van DE TENTOON-
Geraaid David en ter andere zijde op de omstandiglieid dat STEELING
Geraard David een leerling had, Adiiaen Ysenbrant die door DER
Sanderus als een schilder van groot talent vernield wordt, is men deze VLAAMSCHE
reeks werken aan dezen laatsten meester gaan tocschrijven. Daar PRIMITIEVEN
geen enkel echt werk van Ysenbrant gekend is, is deze attributie zeer TE BHUGGE
gewaagd en daarom blijft zij ook zeer betwistbaar. Zoo zal de bena-
ming van : Meesler van 0. L. V. der 7 Wceen, (betcr dan Meester der
Mater Dolorosa) de l)este l)lijven.
Het typische werk dat aan dezen schilder de vermelde benaming
verleende is een luik uit de kerk van 0. L. V. te Brugge, voorstellend
de Moeder Gods in een nis omrimjd door zeven mcdaillons met de zeven
Weeen van Maria (178). Vroeger vormde dit paneel met een ander stuk
uit het Museum van Brussel voorstellend de begiftigers Joris van de
Velde en zijn vroiiiv Barbara Le Maire met hunne kinderen en bescherm-
heiligen (179), een tweeluik, nu tijdelijk weer gercconstitueerd.
Een diepe indruk maakt de Moeder Gods in haar nis : haar
somber kleed doet het sober behandeld geUiat, vol aangrijpcnde droef-
heid sterk uitkomen, alsook de fijne handen, saamgevouwen liggend
in den schoot.
De kunstenaar ziet met heel andere oogen dan zijn voorgangers :
onder den invloed der Italiaansche Renaissance brengt hij in zijn
schilderijen de Renaissance bouwmotieven, die Lanceloot Blondeel
later zoozeer zal overdrijven. De details zijn met groote nauwkeu-
righeid uitgevoerd — zoo de zeven mcdaillons, zoo ook het land-
schap — maar de aangezichten, vooral die der begiftigers, zijn plat, en
de schilder maakt gebruik van zekcre convenlioneele penseeltrekken,
zooals bijvoorbceld een witte streep op den neus om cr de meest
uitspringende en meest verlichte lijn van aan te duiden. Ook de
handen zijn niet meer met die nauwkeurigheid der vroegere meesters
geschilderd, aanduidend de minste plooicn in de vingers : hiei is het
een naast elkander plaatsen van verlichte en beschaduwde vlekken in
een omlijning die bij den Meester der 0. L. V. van de 7 weeen, zeer
verzorgd en zeer juist is. Het is het einde der realistische primitieve
en het begin der moderne impressionnistische techniek; van Eyck
staat aan het eene einde, Frans Hals aan het andere en alle twee
scheppen menschengczichten met vcel uildrukking door ver uileen-
loopende middelen.
De invloed der Renaissance laat zich reeds treffend voelen en in
het werk van den meester genaamd der (). L. V. der 7 Wcecn, spreekt
die invloed op een karaklerislieke wijzc uit een panecltjc voorstellend
de Heilige Maayd met het kind Jesus, zetelend op een marmcren troon
(152,Earl of Nor lhI)rook, Louden). Vroeger toegcschreveuaanMcmlinc(!!)
101
DP2TENT00N- werd het door Waagen aan Jan Moslaert toegekend. De heilige Maagd
STELLING heeft geen enkcle trek van een hovennatuurlijk wezen; zij is droel-
DER geestig, maar zooals het ecn gewoon mensch is en het Kind Jezns is
VLAAMSCHK een alleiliefst mooi menschenkind, dat zijn mocder aan het vleien is.
PRIMITIEVEN Was bij van Eyck in een dergelijk onderwerp alles waarheid, hij
TE BRUGGE Memlinc alles passielooze edelheid, is hier alles mooiheid.
Brugge in liaar verval telde nog eenige meesters — mindere goden
— Albert Cornelis, Jan Prevost, Lanceloot Blondeel, P. Pourbus. Zij
waren alien vreemdelingen — zooals Ysenbrant ook een vreemdeling
was — die door de laatste stralen der dalende zon aangetrokken
werden. Van Cornelis, een enkel werk, een Kvoning der Heilige Maagd
(170, St. Jacobskerk, Brugge), dat vooral belangrijk is om het proces
waartoe het aanleiding gaf en dat bewees dat ook onze vroegere
meesters — zooals later Rubens — zich druk lieten helpen door hunne
leerlingen in het schilderen hunner tafereelen en het overigens openlijk
bekenden.
Van Jan Prevost, een drietal Laalste Oordeelen, waarvan een
enkel goed (167, Museum van Brugge) en een paar die men beter zeer
hoog zou gehangen hebben in de plaats van de {-wee luiken (109,
Museum van Brugge), voorstellend het eene een begiftiger met Sint Jan
en een zeer belangrijken achtergrond : een haven, met schepen die
men met de kraan aan het lessen is; het andere zijn vrouw en Sinte
Godelieve, op een landschap met het kasteel van Gistele en een tooneel
uit het leven der heilige. De edele bonding der figuren, het wel-
verzorgd landschap, de sobcre kleuren, verraden een meeslerhand en
de attributie aan Jan Prevost zal le onderzoeken zijn wanneer deze
twee mooie werken weer in het bereik van het oog komen.
Met Prevost reeds gevoelt men zicii ver van wat wij convention-
nt'cl ■.Primiliepen noemen.Mot Lancelot Blondeel wordt die alstand nog
veel grooter. Het tafereel wordt overladen met allerlei architecturale
versieringen, zuilen, bogen, medallions, een warbocl van donkerbruine
lijnen opgouden grond, waartusschen men het eigenlijke onderwerp
moet zoeken.
Niet enkel de kunstprinciepen der primitieven zijn vcrloren, maar
zelfs de slofFelijke zorg die de oude meesters gebruiklen bij het
vervaardigen van paneel en kleur, wordt verwaarloosd, en terwijl de
van Eyck's en de Memlinc's nog glanzen als werden ze pas gisteren
geschilderd, zijn de schilderijen van hunne volgelingen dof en zwart
van kleur.
Met Petrus Pourbus werpt de Brugsche schilderschool hare laatste
stralen uit. De schoonzoon van Lanceloot Blondeel gaal in zijne techniek
nog eens terug tot de oude bronnen, vooral in zijne porlretten, en als
portrclschilder, is hij een waardige voorlooper van van Dijck. Twee
102
ROGIEU VAN DKR WEYDEN :
PORTHET VAN PETER BLADELIN.
fVerziinieliiKj H. I'lin Kaiifiminn. BcrlijnJ.
meesterstukken bezit de tentoonstelling in de portretten van Jan Ferna- DE TENTOON-
gant en zijne vroaw Adrienne De Dinick (299 en 30U, Museum van STEELING
Brugge), waarin de nauwkenrigheid der uitvoering en het wei nig relief DER
der figuren herinnert aan de eerste meesters, terwijl een zekere a ele- VLAAMSCHE
gance » in de houding, de aristocratische portretten van van Dijck PRIMITIEVEN
voorspelt. Een merkwaardige reeks portretten vindt men ook in hot TE BRUGGE
luik van een triptiek, voorstellend de Leden nan het broederschop van
het Heilig Bloed (702, Broederschap van het Heilig Bloed, Brugge).
Twee zijner beste werken laten ons toe hem te beschouwen als
schilder van godsdienstige onderwerpen : Onze Lleve Vroaw der zeven
Weeen met begifligers Jossp van Belle en zijn vroaw (301, Sint Jacobs-
kerk, Brugge), zoo diep indrukwekkend door de soberheid der
uitdrukking in de figuur der Moeder Gods; en in zijn driehiik Het
laatste Avondmaal (303, Sint Salvatorskerk, te Brugge), dat heel en
al onder Italiaanschen invloed staat. Het zijn niet raeer een reeks
eenvoudige boeren die rondom de tafel zitten zooals in dat eigenaardig
stuk (319, E. Delignieres-Abbeville;, het zijn academische figuren, die
onder het kleed de vormen der spieren laten zien en die allerlei
moeilijkheden van houding opleveren.
En trefTende tegenstelling levert deze reeks schilders op, die gaat
van den meester genaamd der O. L. V. van de 7 Weeen tot aan
Pourbus, met de voorgaande pleiade van van Eyck tot aan David.
Hunne schilderijen zijn een getrouwe spiegel van bun gemoed en van
bun tijd. Wanneer ongestoord de christelijke godsdienst heerschappij
voerde over de geesten van ons volk, wanneer de handel de weelde
deed heerschen binnen Brugge, vertoonen de Brugsche schilders ons
niets anders dan glorieuse Maagden in de heerlijkheid der moeder-
schap en der zeven vreugden, en gedost in al den rijkdom die het
Oosten op de Brugsche markt wierp. Maar wanneer de godsdienstige
oorlog in ons land heerscht en de handel Brugge verlaten heeft, dan
verschijnt op het paneel de Maagd der zeven Weeen; de rijke brokaten
verdwijnen en worden vervangen door sombere mantels. Tijd en
midden hebben hun zegel gedrukt op de werken der kunstenaars.
VIII.
Een enkel vvoord over twee meesters wier plaats in de geschiedenis
der schilderkunst nog niet zeer klaar is uitgemaakt en die wel niet tot
de Vlaamsche primitieven zuUen bebooren. De eene is de Meester
genaamd d'Oallremont, de andere de Meester genaamd der vroawelijke
halff'iguren.
De eerste ontleende zijn benaming aan zijn standaardwerk : De
afdoening van het Kruis (^270, Museum van Brussel), vooi'komend uit de
103
DE TENTOON- familie d'Oultremont de Warfuzee. Prachtig van teekening, stuit dit
STEELING paiiccl tcgeii de borst door zijn sclireeuwciule, weinig harmonicuse
DER kleuieii. Soberder van klcur is ccn beerlijk il/a/j-spo/'/rp/ (340, Museum,
VLAAMSGHE Hrusscl), dat wel van dezelfde band scbijnt te zijn.
PRIMITIEVEN Dp meeslcr genaamd dci nroiiwelijke halfjujuren, zoo geheelcn
TE BRUGGE door dc Duilscbe kunstcritici onulat de werken die van dezelfde hand
zijn nieestal vrouwelijkc figuren veitoonen lot aan de lenden gezien.
Vier exempkiren zijner werken van Iwijfehicblige ecbtheid werden
le Brugge lentoongesteld, twee genrestukken : Het Concert von drie
musiceerende mcisjes (263, graaf Harracli, Weenen) en Een schrijvcnd
meisje {205, E. PacuUy, Parijs), en twee godsdienslige lafereelen : Rust
in Egiiplc (264, P. & D. Cohiagbi, Londen), en HusI in Eijijpie (266,
graaf d'Ursel, Brugge).
De scbilder vertoonl in de twee eerste paneelen een lieflijkheid
die weinig overeenstemt met bet Viaaniscb karakler, terwijl in de
twee laatste bet landsebap zeer nauw verbonden is aan de Vlaamscbe
kunst. De belangi-ijkheid dezer tentoongestelde werken berust hierin,
dal we in den meester genaamd d'Oultremont een scbilder vinden die
waarscbijnlijk Noord-Nederkmd niet verliet — en le Haarlem gevcstigd
was, — zoodat we op die wijze den treffenden invloed gewaar worden
die ons midden op een scbilder uiloefent, wanneer we de scbilderijen
van een Geraard David, 66k een Noord-Nederlander, vergelijken bij
die van voornoemden meester, — terwijl het vermoeden dat de Meester
genaamd der Vrouwelijke halffiguren een Vlaming is, ons doet zien
wat een Vlaming wordt wanneer bij zich op vreemden bodem gaat
vestigen. Geraard David leerde bij ons de pracbtige harmonic der
klcuren; de meester der vrouwelijke halffiguren bcliield zijn kleur
maar verloor zijn kloeken aard om die te vervangen door een
zeker manierisme, een zekcre verwijfdheid, eigen aan het Fransche
karakter.
IX.
Terwijl met Geraard David le Brugge de reeks groole mceslers
eindigt, ontstaal te Anlwerpen ecu iiieuwe school waarvan Quinten
Matsys de inleider is. Te weinig scbilderijen van dezen meester zijn bier
aanwezig om hem in zijn geheele ontwikkeling to kiuinen volgen,
vooral daar bij even als a! de mceslers van die periode, twee zeer
verscbillende manieren van scbilderen been : de eeue die onder den
invloed van een nieuw midden en van een nieuwen tijd de vooitzettiug
is van de manier der grootc mcesters van de Brugsche school, de
andcre die, onder den invloed der reis in Italic, olVert aan dc mceslers
der Italiaanschc Renaissance.
104
QUINTKN MASSI.IS ;
POIiTKHT VAN HKN KAXINNIK.
(Verziiinclinii onn den Priiia ixai I.icclilrinitcin. Weenenl.
1
Het drietal Christuskoppen met doornen gekroond die liier DE TENTOON-
aanwezig zijn, en die ons den meester moeten toonen in zijn gothieke SPELLING
manier, zijn van een te weinig gegronde echtheid, oni er op te steunen DER
als op betronwbare voorbeelden. Een zeer mooie Heiligc Mamjd met VLAAMSCHE
kind Jesus (343, Martin Leroy, Paiijs), waar de heilige Jozef een aarden PRIMITIEVEN
pot pap biengt met twee gebakken appels, voor het maal van het kind, TE BRUGGE
wordt ook aan Q. Matsys toegeschieven, maar staat o. i. dichter bij
Geraard David.
Een meesterhjk paneel : De Heilige Maagd met het kind Jesus in een
landschap (278), dat de baron A. Oppenheim een paar jaar geleden in
Spanje aankocht, zon ons een prachtig staaltje geven van de knnst van
Quinten Matsys in zijn volledige Renaissance-manier, was de echtheid
van het stuk met zekerheid bewezen. Toch is de heihge maagd met
haar rond hoofdje, heedijk van bevalHgheid en Ueftalligheid en een
trefTende tegenstelUng met de passielooze myslieke maagden der
Brugsche school.
Een zeer nitgebrcid landschap, met honderde l)ijzonderheden rijst
als achtergrond van hel tafereel, en neemt er een zeer voorname plaals
in. Overigens is het een niet zeldzaam I'eit dat fignrenschilders soms
het landschap lieten schilderen door meesters in het landschap. Zoo
verleende een der eerste landschapschilders onzer Vlaamsche school,
Pa tinier, zijne medewerking aan Quinten Matsys.
Men beschouwt Patinier als een onzer eerste landschapschilders
omdat in zijne schilderijen, het landschap gewoonlijk een ruime plaats
inneemt. Geraard David in zijn Doop van Christus, bewees dat onze
vroegste meesters een zeer diep gevoel hadden voor de natuur, nochtans
Patinier, even als zijn voorgangers zag nog het Vlaamsche landschap
niet; nog maakt de rotsachtige en bergachtige streek het voornaamste
deel uit van hel landschap, bij de eerste meesters, herinneringen nit
hun land van oorsprong Maas- of Rijnboorden; bij Patinier, invloed
van zijn geboorteland de Maasvallei, voor wat het onderwerp belreft,
en invloed der Italiaanschc Renaissance voor wat de uitvoering
betreft. Een merkwaardig stuk dat aan dezen meester o. i. ten
onrechte toegeschreven wordt, is een Christus aan het Kruis met
Heilige Maagd en Sint Jan (198, Prins van Liechtenstein, Weenen),
waar de gekruisigde Christus met zijn moeder en zijn liefsten discipel,
wondervol fijn geschilderd in rijke kleuren op het voorplan uitkomen
op een heerlijk landschap : een stad, opeenstapeling van gebouwen,
en een bergachtige streek die zich heel ver uitstrekt, alles in fijne
blauwe tinten. Maar zoo prachtig volmaakt zijn de figuren in dit
paneeitje, zoo dicht staan zij bij de maniei' van Quinten Malsijs dat de
toekenning ervan aan dezen meester veel gegronder is.
De evolutie die onze kunst ondergaat veropenbaarl zich nog in een
105
DE TENTOON- paar werken, namelijk in een meesterlijk en ongetwijfeld zeer edit
STELLING Porlret van een Kdimnnik (190, Prins van Liechtenstein, Weenen),
DER waarin we zien hoe de fijne afgewerktheid der l)ijzonderheden van
VLAAMSCHE het gelaat, de vroegere nieesters eigen, verlaten wordt oni nieer le
PRIMITIEVEN hechlen aan voile tinten, aan spelen van licht en duister; en ook in
TE BRUGGE een Diefegge en oiideiling (359, gravin de Pourtales, Parijs), van veel
minder waarde, waar een jeugdige deerne zich laat streelen door een
ouderling van wien zij de beurs schaakt, en dat ons een genre stuk
vertoont, getrokken uit het werkelijke leven. De Banlder en zijn vrouw
(Museum van den Louvre) van Qiiintcn Matsijs was het ])rototype van
dergelijke stukken, die zoo dikwijls behandeld werden door de leer-
lingen uit de werkplaats van den Antwerpschen meester, en die aan
onze kunst een gansch nieuwe, wereldlijke richting gaf.
Hier zij nog een prachlig mansportret vermeld (zoogezegd Cosimo
de Medicis) uit de verzameling Andre te Parijs (351), grootsch van stijl
en naar ons oordeel van onbetwistbare echtheid, daargelaten de kwestie
of de onderteekening oorspronkelijk is of niet.
Meer en me.er komt de Vlaamsche kunst echter onder den invloed
van Italic. De reis over de Alpen wordt de noodzakelijke voUediging
van alle kunstopvoeding, en Vlaamsche en vreemde invloeden
leveren strijd. Zoo zien we Gossaert, ook nog genocmd Mabuse,
naar zijn geboortedorp, Vlaamsch blijven in zijn Heilige Calharina
met de Wij.sgeeren (192, Sir Frederic Cook) en in De Heilige Maagd
(154, Museum van Glasgow), waar de edele bonding der heilige
Catharina en de uiterste minutie der uitvoering van bloemen en bladen
in het voorplan in het Iweede schilderij nog zoo zeer herinneren aan
de eerste Vlaamsche meeslers, terwijl de vriendelijke ronde figuur der
Heilige Maagd, den Italiaanschen invloed verraadt.
Een zeer mooi stuk van Bernard van Orley De dood van Maria (163,
Godshuizen van Brussel) toont ons den meester in zijn goede periode.
Een heldere beschouwing van de omwenteling die in onze Vlaam-
sche kunst plaats greep, wordt hier zeer lastig daar geen echte mces-
terwerken van schilders uit deze periode van ovcrgang hier aanwezig
zijn; integendeel veel middelmatige stukken slopen hier binnen en bet
is moeilijk op middelmaligheid te bouwen.
Al deze meeslers hebben den invloed van Italic ondergaan en
hebben er een groot deel van bun zuivcr Vlaamsch karaklcr bij
verlorcn. Wilt gij dc treffendc tcgcnstelling zien lusschcn wat we
conventionnecl een « primilicf » noemcn en een romanisl? Vergelijk
dan dc Adam van Jan van Eyck bij den Adam (389) van een onbekende,
toebchoorend aan de Sint Maarlenskerk tc Yperen. Dc ecrslc volgde
slaafs zijn model in al de bijzonderheden : bij schildcrdc wat bij zag.
De Iwcedc, die de bceldcn van Miclicl-Angelo gczicn had, nam zc als
106
5 \
w a 3
ffi ° § f
o < • J
« M -g J
« 3 H
00
iiitgangspunt van zijn kunst : waar de Italiaansche meesler de spieren DE TENTOON-
sterk aangeduid had, daar duidde de Vlaming ze nog sterker aan, STELLING
zoodat zijii bceld met al die overdrijvingen in spieren en gewrichten, DER
knokelig en hard vverd. De eerste ging tot de natuur, de tweede tot VLAAMSCHE
een voorheeld dat hij verknoeide. De eerste streefde naar waarheid in PRIMITIEVEN
anatomic, de tweede naar virtuositeit in anatomie. TE BRUGGE
Terwijl de Vlaamsche aard zoo verloren ging en onze rederijkers
dithyrambisch de « Vlaamsche en Hollandsche Michel- Angelo's »
bezongen en in bewondering stonden voor die heidensche Grieksche
kunst, waarvan zij, noch hunne Apelles' zonen, niet eens den geest
begrepen, was er in ons land een meester die voor het eerst dacht
en die voor het eerst het volk zag. Die meester was Peter Breughel de
Oude, de Boeren of Viezen Breughel genaamd. Bij al zijn voorgangers
zijn de Heilige Maagden vorstinnen, door de kleedij en door de
houding; zelfs dan, wanneer het kindje Jesus pap eet met gebraden
appels zooals in de twee paneeltjes van Geraard David (209 en 343),
is cr in de houding een zekere godsdienstige voornaamheid die aan-
duidt dat men zich bevindt voor personages van hoogeren aard. In de
Aanbidding der Drie Koningen (356, graaf Harrach, Weenen) van P.
Breughel, is de maagd een boerendochter; Sint Jozef is een vollijvige
pachter in zijn eigenaardig boerenpak en de Drie Koningen zijn een-
voudige lummels die een vorstenkleed aangetrokken hebben En zie al
die Ironies rondom het boerenkind : hoe karaktervol zijn de wezens-
trekken van die menschen die naar een wonder kijken !
Breughel denkt, zijn Luilekkeiiand (367, von Kaufmann, Berlijn),
zonder de hooge beteekenis te hebben van zijn Blinden te Parijs of te
Napels, is nochtans een eigenaardig brok philosophic : een priester,
een soldaat en een boer liggen te slapen — buikje vol — onder een
boom die als een tafel gedekt staat met spijzen. Een kuiken vliegt
gebraden in den mond van een soldaat liggend onder een afdak dat
met taarten bedekt is; een varken loopt met het mes op den rug; het
water is melk. Aangename spotternij van den meester die onze illusies
verwezenlijkt op het paneel om er ons de ijdelheid van te toonen in
de werkelijkheid.
En eindelijk zijn Betaling van den Tienden penning (358, Museum
van Brussel), toont ons een echt Vlaamsch landschap : zonder bergen,
zonder rotsen; maar plat als het Vlaamsche land is, met honderd
typische bijzonderheden uit het volksleven. En dat alles is geschilderd
in zachte, delicate tonen, verbazend van fijnheid, en wondervol har-
monieus in hunne voile tinten.
Geen heerlijker meester kon deze tentoonstelling sluiten dan
Breughel. Hij gaat lot de zuivere bronnen van het Vlaamsch karakter;
hij is de eersle die ons toont : ons volk en ons land.
107
DE TENTOON- Zoo hccft ieder gioot meestcr uit onze Vlaamsche school een
STEELING genot gezoclit tn dat gcnot is zijn ideaal geweest in zijn kiinst, be-
D\^\\ iiivloc'd door de onweerstaanbare werking van bet midden. Bij
VEAAMSCHE van Eyck de waarbeid, de jnislheid, deernst; bij Van der Weyden,
PRIMITIEVEN de dramatiscbe uitdrukking; bij Membnc, de statigheid in zachte
TE BRUGGE droomerij ; bij Bosch, de dolle fantasie en de beweging; bij Quinlen
Malsijs, de uitdrukking in bet gelaat en bet werkelijke burgersleven ;
bij de romanisten, de verleidende aantrekkingskracht der mytbolo-
gische oudbeid gezien door de werken der Itahaanscbe meesters; bij
Breughel, bet boerenvolk en de volkswijsheid Daartusschen komen
de leerlingen der groote meesters als verbindingsteei<ens : Petrus
Chrislus geniet in een half godsdienslig, half wereldlijk tooneel en zijn
Sint Elooi staart droomend droefgeestig; Dirk Bouts geniet zooals
van der Weyden in de uitdrukking van bet gelaat, en in den rijkdom
der gewaden; G. David, vcrlaat de stijfbeid der boudingen en gaat tot
de ronde lenige vormen, bij hem ontvvaakt bet natuur-gevoel, dat in
Patinier tot vollediger uitdrukking konit. Den meester genaamd van
de 0. L. V. der zeven Wceen, verleidt bet spel van licbt en scbaduw
en de opdagende Ilaliaanscbe Renaissance. AUeen de inwijding in
bun genot, laat ons toe van bunne kunst te genieten.
Dat is enkel bet doel geweest van deze sludie.
Hendrik.de Marez.
108
SCHILDERIJEN IN OUDE
ANTWERPSCHE FAMILIEN
|N de twee laatsle afleveringen van het Anlwerpsch SCHILDERIJEN
Archievenblad (Deel XXI, bladz. 294-472i decide de IN OUDE
heer Archivaris F. Jos. van den Branden iiit do oude ANTWEHPSCHE
boedclbeschrijvingen der AiUwerpsche I'aniilien lal FAMILIEN
van uittreksels mede, vernieldende de schilderijen
welke daar gevonden werden. Zeggen wij den nitgever
vooreerst dank voor den dienst bewezen aan de knnsl-
geschiedenis : bedoelde afleveringen van het Archie-
venblad hebben er een belangrijkheid bij gewonncn,
die vele der vorige misten, en doorloopen wij dan het meegdeelde.
Geene zeer gewichtige feiten wordcn ons hicr ter kcnnis gebracht, niaar tal
van kleine bijzonderheden, die wetenswaardig zijn en die den belangstellende in
de geschiedenis der kunst van wezenlijk nut zijn.
De erflaters zijn van verschillenden aard ; de gewone zijn de Antwerpsche
burgers, die eenige schilderijen van gclijktijdige kunstenaars bezitten om hun
vertrekken te versieren. Dan komen de voorname ingezetenen, edellieden of
kooplieden, die liefhebberij in kunstwerken hebben en stukken koopen van de
groote Vlaamsche meesters en ook wel van de Italianen. Eindelijk de schilders of
schilderszonen, die tal van werken van eigen of vaders hand bezitten en wel eens
handel drijven in kunst, de kooplieden in schilderijen en de oudkleerkoopers, die
met andere oudheden ook kunstwerken nalaten.
Onder de voorname liefhebbers trefTen wij aan : Margareta Boge, weduwe
van Signor Veselaer « generael vander Munten » (1574), Philips van Valckenisse,
(' liefhebber der schilderijen », zooals de Liggeren der Lucasgilde hem noemen
en vader van den stadssecretaris (1614) die een ontzaglijke verzamelirig bezat, 442
sluks bevattende ; Nicolaas Cheeus (1623), Jacques Snel, wijntavernier (1623), Jan
van Meurs, schepene en gewezen drukker, den schoonvader van Jan Moretus II
(1652), Jan Baptista Cachiopin de la Redo, ridder, heer van Calloo, zoon van den
Jacob wiens portret van Dyck schilderde (1662), den Eerw. heer Guilielmus van
Hamme, kanunnik van O.-L.-V. kerk (1668), Signor Jan Baptist Borrekens (1668),
Anna de Schot, weduwe van Signor Niclaas Cheeus (1663), die een rijke verzame-
ling van fijnschilders bezat : 20 stukken van Jan Breughel, verscheiden van
Sebastiaan Vrancx, van Momper, van Savery, Bril, Grimmer en anderen nog.
Onder de verzamelingen der vakmannen Ireden wij aan : die van Anlhonclle
109
SCHIL1)KHI.II-:X Wiael, weduvve van Jan van Haechl, lalereclmakcr (1627), Steven Wils, schilder
IN OUDH (1628), Herman de Neyl, koopnian van scliilderijen en scliildcr (1642), Victor
ANiWKHPSCIIK Wolfvoel, schilder en leerling van Rubens (1652), Jeremias Wildens, schilder, zoon
FAMILIEN van Jan, Rubens' niedewerkcr (1653), Nicolaas van Eyck, kunstschilder (1656),
Jufvrouw Susanna Willemssens, weduwe van Signor Jan van Rorni, « oudecleer-
cooper en sydelaecken cooper » (1657).
Bij de oukleerkoopers en de kooplieden in scliilderijen vindt men zoo wat
van alles, eigen en vreemd ondereen, de Anlwerpsche nieesters leveren natuurlijk
de groote meerderheid der stukken ; de vreemden zijn zeer schaarsch, en voor
hunne weiken zijn de tockenningen weinig betrouwbaar. Zoo treft men tal van
werken van Lucas van Leiden aan, die mij uitersl verdacht voorkomen. Een
enkele Rembrandt teekende ik aan en wel onder datum van 23 Augustus 1673, in
het sterfhuis van « den Edelen Heer Gisberto vanGoor, Vryheer van Thienhoven, »
die ook tal van Ilalianen en eenige andere Hollanders bezat. Het was « Een wen-
tellrappeken met een oudt manneken sittende op eenen stoel, van Rembrant van
Ryn » vermoedelijk een der twee Philosophes en ineditalion uit den Louvre. Bij
hen die met de groote meeslers geleefd hebben zooals Wildens en WoH'voet kan
het niet aiulers of er moeten wetenswaardige bijzonderheden le vernemen zijn
over Rubens, hun aller meester. Hoe aanzienlijk de handel was, die deze schilders
en koo|)lieden in schilderijen dreven, blijkt uit de menigte der stukken die zij
nalieten ; de lijst der werken, gevonden bij Victor Wolfvoet, beslaat 22 bladzijden
en vernieldt 517 stuks ; bij Jeremias Wildens waren er 511.
In de oudste inventarlssen vindt men tal van weinig of in het geheel niet meer
bekende namen; later in den bloeitijd der Anlwerpsche school zijn de kunstenaars
wel bekend, maar klein is van dan af het getal uitverkorenen, die men waardig
acht gekocht te worden of wier namen op hunne werken behouden worden. Het
was toen reeds als nu met de meesters van die tijden ; van de honderd, wier
namen in de Liggeren der Lucasgilde werden opgeschreven, zijn er geen vijf van
wie eenig stuk bekend is. Hunne namen verdwenen van hunne stukken, hunne
stukken zelven verdwenen uit de woningen, versleten en vergingen als gewone
huismeubelen. Enkele keeren gebeurt het wel dat een schilder eenigen tijd lang
in aanzien blijft, maar later buiten den smaak geraakt en verdwijnt. Talrijk zijn
zij niet die aldus onttroond worden en over het algemeen kennen wij nog die
welke naam bezaten in hunncn leeflijd, maar enkele zijn er toch. Zoo bezat
Philips van Valckenisse niet minder dan 68 stukken van Gillis iMostacrt, waarbij
nog kvvamcn 5 stukken naar hem en 18 teljooren door hem geschilderd. Waar zijn
deze en zoovele andere Mostacrl's been, die wij in de inventarlssen der zesliende
en zeventiende eeuw vermeld vinden ? Zoo slaan op alle bladzijden der inventarls-
sen uit die tijden, werken vermeld van ecu of ander lid der familie van Cleef :
Maarlen van Cleve, Jorken van Glevc, Rigo van Cleef, de Zotten van Cleef; waar
zijn die alien gebleven'.' Zoo nog onlmoct men herhaaldelijk den naam van Peter
Vcrhulst, van wicn toevallig Rubens ecus gcluigde dat hij een middelmalig land-
schapschilder was, wie kent hem nog?
Schilders die ons geheel oni)Qkend zijn gewordcn en van wie nog werken
voorkomen in de hier uilgegcven invenlarisscn zijn onder anderen :
De ligurenschilders : Lazarus van der Borcht, Hendrik Leunis (Leunens),
Hoelkcn, Loys van Oort (Noort), II. de Nanmr of van Namen, Hans Flerdyn,
110
Meesler Vincent, Ghear van Brugge, Roeck, Carel de Couwer, Juliaen Tenicrs, SCHILOERIJEN
Joris Palludaen, Daniel de Vos « Zooii van Marten », Hendrili van den Eedl, Loys IN OUDE
Colori (Calloryi, van den Bcmpde, Woelput, Daniel Wuchters, Hans Barbiers, ANTWERPSCHE
Tliomas F"rancx, Ediiard lEvrard) Berrevvyns, Steven Wils, Lodewijk van Treni FAMILIEN
« Moinpers meesler •-, Alens, Hans Scliup, Holanus, Roest of Roes, Herman de
Neyt, Wouter Aps, Arlus van Leyen, Mattlieeus de Hondt, Theun van Bredael,
Segaert, Cocscliot, Aiidries Sncllinck, Jeremias Wildens, Vetten Heyn, van der
Hoeven, Verliagen, Smout, Sneeubanck, Carel van de Wouwer, J. B. Jaspers
« leerling van van Dyck >■■, J. B. Tyssens ;
De landschapschilders : Hans Wortelmans, Balthazar Cuypers, Willem Thous,
Balis van der Zande, Bors, Jeroninuis van Hercklens, SchoofT, Footer, Augustijn
Thyssens ;
De zeeschilders : Naentien of Naentkin en Leytens ;
De bloeraen- en vruchtcnschilders : Fox, Vleugel, Benedetti, Zacharias de
Vriese ;
De dierenschilders : Lutgeert, Fatlaen, Wegel, Boot, Christiaan van Dom ;
De stillevenschilders : van Wachelcn, la Fosse, Cornells Mahieu (Mahu),
Guilleaume van Lamoen, Fops van Esch (Jacob Fobsen van Essen).
Het grootste deel dezer namen zijn ons bekend door de Liggeren der Sint
Lucas Gilde ; eenige vinden wij nergens vermeld. Onmogelijk is het niet dat de
een of andere verkeerd is geschreven door de pen van den notaris en aldus
onkennelijk is geworden.
Menig wetenswaardig felt leeren ons die inventarissen over onze Antwerpsche
schilders ; wij bepalen ons bij een overzicht der vermelde werken van onze voor-
naaniste meesters.
Van Quinten Massijs treffen wij aan : eene Maria Magdalena en eene Flora bij
Nicolaas Cheeus (1622), een Jonye vroiiwe die den ouden man om de borse vryl bij
Steven Wils (1628) ; een waterverfdoek Sint Jan, een slad omtrent Luik, een
Brandeken en een O.-L -V. Tronic bij Herman de Neyt (1642) ; de Tollenaers bij Jan
van Meurs (1652); een Marienbeeld met het kindeken en een Sinte Lucas O.-L -V.
conterfeytende bij Pompeo Petrobelli (1653) ; een Mansconterfeitsel bij Jeremias
Wildens (1653) en een Marienbeeldeken bij J. B. Cachiopin (1662).
Van Peter Breughel vinden wij : eenen Kruisdrager en de kopie van een
Vlachtenden Schaapherder bij Philips van Valckenisse (1614) ; twaalf afbeeldingen
op teljooren en een Winter bij Nicolaas Cheeus (1623) ; een Blinde, eene Briiid en
nog een J5/jnde bij Jacques Snel (1623); een sluksken van Kreupelen hi] Herman
de Neyt ; een Boeren Kermis, met landschap van Jan Wildens, bij Jeremias Wildens
(1653); een Kruisdrager bij Guiliclmus van Hamme (1668); een stuk gekomen uit
het kabinet van (Keizer) Rudolf bij J. B. Borrekens (1668) ; Eenige Zottekens op
krukken loopende bij Peeler Wouters (1673).
Van Rubens' werken zijn de vermeldingen talrijk ; wij tellen cr 215 : negentig
ervan zijn kopien, een goed decl der ovcrige zijn schetsen. Bij Herman de Neyt
(1642) allcen vinden wij 29 slukken onder zijn naam, waarvan 12 kopien ; onder
de eigenhandige schetsen vinden wij die van Adam en Eua, de 0/ferande van Isaac,
Sinte Cecilia en de I'rofeet Elias alle vier gcmaakl voor de zolderingen der Jezuie-
tenkerk, de eersle niet uitgevoerd ; in denzelfden inventaris teekenen wij nog
aan : « Een stuck van Octavi (Otto Vaenius) ende Breughel, ende van Rubens eerst
111
SCHILDERIJEN
IN OUDE
ANTWERPSCHE
FAMILIEN
gescliildert, met buytciilyst wcscnde den Berch Pernassus » een werk dat oiige-
lukkiglijk verloieii is gcgaan maar vermoedelijk werd uitgevoerd door Rubens
loen hij bij Otto Vseiiius in de leer was. Nog vinden wij er : « Een groot stuk op
doeck, in lyste, inhoudende de Vier Docteren vande Heylige Kercke, gemaect door
Rubbens ende Jordaens. » Bedoeld wordt het dock uit het Museum van Stock-
holm, dat inderdaad beurtelings aan Rubens en aan Jordaens werd toegeschreven
maar van geen van beiden is.
Bij Victor Wolfvoel vinden wij 55 stulvken onder Rubens' naani, waarvan 26
kopieen, 16 schetsen, 7 kleine stukken en 1 teekening zijn ; onder de schilderijen
bcvindt zicli een « Banket van Balthasar » veriuoedclijk het gekende Banket van
Herodes ; onder de schetsen uit de reeks van de figuren van het H. Sacrament
Elias en de Engel, Melcliisedecli, de Arke des Verbonls het Manna, de Nederlaag
van het Heidendum.
Bij Jeremias Wildens waren er 84 stukken, die Rubens' naani droegen ; 42
ervan waren kopieen, 7 schetsen, 3 kleine stukken, 1 teekening. Onder de schilde-
rijen stippen wij aan : de Grooten Boeren Hrnilofl (nu in den Louvre) een Epchige
{Psyche) naar Raphael (nu te Budapest), een Cauvenus (de Verkoiiden Venus of zoo-
genaamde Jupiter en Antiope uit het Antwerpsche Museum), een « Ceres met een
Cornu, copie van niijnheer Rubens » (klaarblijkclijk te lezen, Ceres met een Cornn-
copue een der exemplaren van de gekende Nynifen met den Horen van Overvloed),
« een Tronic met een spiegelken » (de jonge vrouw met den Spiegel uit het Museum
van Cassel), « een vrouw met ecu slang in de hand » {Hygieia), een Verkensjacht,
een Dronken Bacchus, een Dronken Hercules. « Drij Tronien », wellicht die welke
Rubens den 17" Augustus 1638 Lucas P'ayd'herbe gelastte hem te zenden, en die
waren : « een grammen soldael met een swarte mulse op 't hooft, ende een crij-
lende nianstronie ende een lacher, drij tronien, soo groot als het leven », een
Seetempeest, « een Gulden Regen » [Danaej, het « begonst paneel van de Salige
Sielen » (het stuk uit de Pinakotheek te Munchen de Hemelvaaart der Gelukzaligen) ;
onder de portretten vinden v/ij « de Groolmoeder van Jeremias Wildens », « het
portret van Jan Wildens » dat Frans Mols nog te Keulen bij den heer JegersdorfT
zag, maar waarvan wij hel spoor verloren hebben. Onder de kopieen stippen wij
aan : « den val van de onzalige geesten van Jan Monthorst naer Rubbens » en
« den opganck der salige sielen naer Rubens ».
In andere verzamelingen teekcnen wij nog aan : « een Batallie tusschen de
Romynen en de Sabinen, daer de vrouwen den prys maecken » bij Jan van Meurs,
een Conversatie op panneel, een Phaeton, een Sinte Franciscus, « een lioeren Kermis
staende ten huyse van Cornelis de Vos en een Copye vant selve «, alle vijf loehoo-
rende aan de weduwe van Jan van Borm (1657) ; de Maecht van Orleans, die voort-
kwam uit het sterfhuis van Rubens en in 1831 aan den heer Schaaflhausen te
Keulen loehoorde, en het portret van Jacomo de Cachiopin, beide laatstc in het
sterfhuis van J. B. Cachiopin (1662) ; een Christns met de twaalf Apostelen bij J. B.
Palavicino (1C65) ; « een groot schouwstuk den Rapt van dc Sabinen op panneel »
nu in de National Gallery te Louden, vinden wij bij den Eerw. Heer Guilielmus
van Hamme met nog zeven andere stukken : « Een boeren kermisse ende danssen
» (kopie), een Courtisane, den Engel die aen Elias wyn ende broot geeft, een
» Kindt met eenen Iros druyven, een Conterfeitsel van een dame, ecu Marienbeldt
« en een Conterfeytsel van eenen schipper met vrouw^epersoon ».
112
Men zal benierkt hebben dat de kopieen naar Rubens' werken in zijn eigen SCHTLOERIJEN
leeftijd overvloedig voorhanden vvaren, en dat de winkels van zijn leerlingen, die IN OUDE
handel drcven in schilderijen er vol van waren. De drie eersle stukken die wij ANTWERPSCHE
van hem vermeld vinden en de eenige die in een boedelbeschrijving tijdens zijn rAMlLlEN
leven voorkomen zijn drie kopieen een 0ns Heer en Onze Lieve Vrouiu en een
Abel en Cain, die zich in 1614 bij Philips van Valckenisse en een Criiycifix door
den jongen Ambroos Francken naar Rubens, dat wij in 1627 bij de weduvve van
Jan van Haecht vinden.
Van van Dijk's werken zijn de vermeldingen schaarscher, maar niet minder
belangrijk : 115 stuks waaronder 13 kopieen en5schelsen. Drie van de schilderijen
zijn vermeld voor van Dijck's overlijden : een Cronimjhe Christi door hem « over-
daen », een « Sint Jan Baptist en St. Jan Evangelist, een groot stuck schilderije
» van Anthoni van Dyck cnde een ander van ditto grootte wesende een Gevancke-
.. nisse Christi naer datto van Dyck gemaeckt », alle drie bij de Weduwe van
Jan van Haecht (1627). De twee laatste stukken bevinden zich in hel Museum le
Berlijn onder den r.aam Verspotlung Christi (2.62 X 2.14 m.) en die beideii Johannes
(2.61 X 2.12 m.), beide en te recht als oorspronkelijke werken van den meester
beschreven .
Jeremias Wildens bezat 55 stukken die van Dijck's naam droegen, waaronder
8 kopieen en 19 portretten zonder naam. Onder de schildeiijen tcckenen wij aan :
<i Eentn Jeroninms, een Naeckl vroniuken een hemde aendoende, daerden 7';// Cupido
» zijn vleiigelcn coil, een Avonlmael naer Leonardo ila Vinci, een Andromeda, een
■) droncken Silenes, een Sint Sebastiaen, bet portret van Jan Wildens en van zijne
» vrouw, een Sint Job, een Teiirck te peert, een Marienbelt met Sint Jan, nog een
» Jeroninnis, een Naeckle Epsiche (Psyche) een geschetst landschap « synde een
» regenboge », een Jacht geschetst. <i
Bij Susanna Willemssens, weduwe van Jan van Borm (1657) vond men bet
Avondmaal naar Leonardo da Vinci weer, alsook een landschap en de Salige
Sielen, naar van Dyck. Bij Signor Jacques Knudden, « coopman van laeckene »
(1660) bet portret van zijn vader Jacques Knudden ; bij J. B. Cachiopin dat van
zijn vader Jacomo en van zijn moeder.
Bij den Eerw. Heer Gelielmus van Hamme vinden wij vooreerst « Een groot
» stuck schilderye, van den Cavailler van Dyck, wesende een Marienbelt met twee
» conterfeytsels, op doeck », zonder eenigen twijtel bet meesterwerk van van Dyck
dat de Louvre bezit; man en vrouw, zeer waarschijnlijk de vader en de moeder
van Gelielmus van Hamme, geknield en biddende voor 0. L. V. In hetzelfde
sterfhuis vinden wij bet « Marienbelt met de dry Sonders, » dat zich ook in den
Louvre bevindt, maar daar slechts beschreven is, zooals ik reeds elders aansliple ').
Nog treffen wij er aan « een St. Janneken, een kinneken met een vogeltken op de
» handt, twintig stuckxkens van den Cavaillier van Dyck wesende tronien op ver-
» scheyde manieren, staende boven de goude leiren, » (wij vermoeden dat hier
bedoeld zijn grauwschilderingen voor de Iconografie), — « Dertticn tronien, boven
» de gouden leiren, soo van Rubbens als van van Dyck, in swertte lysten met
» guide boordekens » en een Charilas naar van Dijck.
Bij Signor J. B. Borrekens (1668) was een heele overvloed van werken van den
(•) Max Rooses : De llollandsche en Vlaainsche Mcesters in den Louvre en in de Nalional Gallery
Biz. 113.
113
SCHILDERIJEN
IN OUDE
ANTWERPSCHE
FAMILIEN
Meesler : « een Ecce Homo, Iwee groole schoone conlerfcytsels van hoofde tot de
» voelcii, van van Dyck, de sclioonste die hij oynl <^cmaeckl heef't, een Kindckeii
» met een engelken, een niansconterfeytsel, een Cupidoken, een Kinneken, een
» Vrouvventroigneken met een handeken, een Maria Magdalena, een schets van Dry
» Coningeii, een Marienbeelt, eenen Noot Godls, Dry nacckte Vroiiiuen met liuce
» Salirs, een heel groot Marienbeelt, Sint Joseph ende eenen engel, twee pannce-
» len synde trognien van Apposlelen, Sinte Jeronimiiis, noch twee Appostelen,
» Sinte Matthys ende Sint Jacop, en een troignie. »
Daar de invenlarissen tot nu toe door den heer Van den Branden uitgegeveii
slechts gaan tot 1675 knnnen zij geen andere stukken van Jordaens vermclden dan
die welke nog gedurende 's meesters levenstijd in slerfhuizen, voorkwamen. Wij
vinden dus in de vermeldingen die wij gaan mededeelen, stellige aanduidingen
over de jaren voor welke die stukken vervaardigd werden.
In 1627 vinden wij bij de Weduwe van Jan van Haccht eene 0. L. V. Hemcl-
vaart met tien engelen van Geert Snellincx en Jordaens, en tivee diibbeldoecken,
van Tobias van Haecht, met beelden van Jordaens.
In 1642 bij Herm.an de Neyt eenen Bacchus naar Jordaens.
In 1653 waren er bij Jereiiiias Wildens : « eenen Eliisses lUlysses) op plate
» geschildert, een Badt van C.aleslo, eenen Aclroii (kopie), en een Vonnis van Midas. »
In 1657 waren er bij de weduwe van Jan van Borni een Magdalena, een
Coninck David (kopie) en d'Inhoid van (^alislo.
In 1663 bij Juivrouw Catharina Dey de Bcgrae/Jenisse van Jozepli. In 1668 bij
Juf'vrouw Anna Jordaens, weduwe van Zacharia de Vriese en zusler van den
schilder, wier invenlaris opgemaakt was « ten overslaene ende versuche van
» d'Heer Jacques Jordaens ende Signor Isaacq Jordaens, der afflyvige breeders » :
« Een schouwstuck, C.oninck (hinckt, een stuck van Moniper, door d'Heer
» Jordaens stoO'eerl, eenen I'ol, naer myn Ilcer Jordaen, twee stucken schilderye,
J) naer d'Heer Jordaens, dccn Paulus ende Barnabas ende de andere eenen
» Der mil te (?) »
Bij Augustyn Tyssens (1675) bevonden zich : « Een landschap, van Jordaens,
» met eenige koeykens, eenen gerolden doeck, naar Jordaens, van eenen Verloren
)) Sonc en een Mariebeldeken, naar Jordaens ».
Over meuigen anderen schilder zou er nog wel het een of het ander welens-
waardige te vinden zijn in de inventarissen maar wij moeten ons bcperken.
Melden wij cnkel nog eenige stukken. In de oudstc boedelbeschrijviiig, die van
Margarcta Bogc, weduwe van Signor Joris Vorsclaer, generaal van dc Munle (1574),
treffen wij aan : « Ecu tal'ereel van Jeronimus Bosch, wesende van de VII Doot-
I) sonden » ; « Een stuck pocterye van Jupiter >> en « Ecu Adam en Eva » bcidcn van
Peter van Aelsl ; bij Peeter Muylincx, oud schcpene (1655) een porlrel -van zijn
grootvader Joris Muytincx van hem zelven en van zijn eerste huisvrouw, alle dric
geschilderd door Adam van Noort ; bij de weduwe van Jan van Borm, een
Landschapken van (>raesbceck, een Conversalie van Simon dc Vos en twaalf
koperen platen, van denzelfden ; bij Jan Baptist Borrekens een « fcston van bloe-
» men ende fruyten, geschildert tot Roomen van Jan Breughel. »
Verbazend is het getal werken die zich bevonden in de nalatenschap van
schilders van wien wij er haast geene meer kennen. Zoo vinden wij bij Victor
Wollvoet nog 9 stukken van zijn hand vermeld en 6 stukken door zijn vadcr geschil-
114
(lerd. Zoo vinden wij bij Jeremias Wildens 5 stukken van hem, 1 iiaar hem, 19 SCHILDERIJEN
slukkeii van zijn vacier Jan Wildens en 24 kopieen naar dezen. IN OUDE
l)e nu gedruktc invcntarissen loopen van 1574 tol 1675, zij zijn 52 in getal. Het ANTWERPSCHE
is klaar dat zij sleclils een zeer gering gcdeelte vermehlcn van de kunstwerken FAMILIEN
(he in Anlwci'pen nagelaten wcrdcn in die eeuw. Het overgroole dccl der geerfde
kunstschalten wcrd niet nolarieel geboekt. Oni er een bewijs van le leveren heb-
ben wij slechts te vermelden dat de rijkc verzameling van Rubens niel notaricel
werd beschreven, evcnniin die van zijne moeder, zijn broeder, noch van de
familien waarmede hij vervvant of bevriend was, de Brant's, De Moy's, Lunden's,
Morelus, Rockox. Gevaerts en veel andere nog, die zeker behoorden tot de warm-
ste vrienden en de rijlcste bezitters van schilderijen.
Max Rooses.
115
KUNSTBERICHTEN
VAN ONZE EIGEN
CORRESPONDENTEN
UIT BRUSSEL
KUNST-
BERICHTEN
UIT BRUSSEL
UIT DHN HAAG
|\ afwacliling van de
aanslaaiuie tcnloon-
stellingcn en saloii-
netjes te Brussel, val-
len crallcen eeii paar
gebeurtenisscn te ver-
mcldeii, belrcfrciulc
(Ic veisierinj^ van onzc mooiehoofdstad
Voorecrst dc voUooiing en inluildij<ini<
van hct Broodluiis op de (iroote Markt.
I)i[ gel)ouvv blijft wel in dc slijl van dc
omgeving, niaar brenj<l tocli een nieuwe
noot in die heerlijke harmonic van
bouw- en beeldhouwwcrken, die uiiick
is op de vs'ereld, en de bcwonderinj^
wekl van alie vreemdelinf^en en zcifs. .
van de Brusselaars Hct Broodluiis is
statig en tevcns bevallig. Hct is even
degelijk als de oiide Gildezclf, welkc er
gevestigd was en hel hecft een zoo
vroolijk en oi)gewekt uilzichl als hel
Brusselsche volk op zijn zoiidags.
Wanneer dc tijd hel willc en iiarde
van nuiren en gevelbcelden wat zal
verzaclit hei)l)en, en lict vcrgnldsel van
i\cn genius op hct shirdtc torcntje wat
zal hebbcn geleniperd, zal dil gebouw
er nog bcler nilzien. OnderUisschen
volledigt hct oj) de nicest iiarnionicnsc
en levcndige wijzc de herslelling of
lievcr de lieropbonwing, dc hcropwek-
king van ons ond Foinin.
Nu blijn er alleen nog niaar hel luiis
De Ziixine volgens de oude plans wecr
OJ) le bouwen, dat nicl liet minst schil-
derachtige was van al dcze aardigc
inonunientcn, die vooi- onze ondc gilden
en andjaclUen gclnigcnis aflcggcn van
een iieide voor de kunsl, een eslhclisch
streven, een zin voor sclioonheid en
sieriijkiicid die men gaarnc zou weer-
vinden, niet enkel bij onzc hedendaag-
sche werklicdcn-vereenigingen, niaar
ook en vooral bij onzc kapilalislen-
syndikalen en naainlooze vennoolschap-
pen.
De andcre gebeurlenis, welke ik ver-
niclden wilde, is de onlliulling van de
Folic (Chanson van Jef Lanibeaux, in de
Noord-Oostelijkc stadswijk. Het wcrk
is bekend — men hcelt er de groote
hocdanighcden en kleine gebrekcn her-
haaldclijk van aangctoond en bespro-
ken ; men is ook de aanvallen van
preulsehheid niel vergelcn, waaraan
hct zekere dagbladen hccll doen lijden
— We willen bier allccn maar zeggen,
dat het een zeergoede indriik iiiaakl oj)
de plaats waar liet nn wcrd opgericht.
Toch zou hct misscliicn nog beler slaan
o|) een der hocken van hel scjuarc Maria
Louisa of hel s([narc Ambioiix; hel zou
dan hel gcziclit op den liiiiler van
("-onstantin Meunicr niel belemnieren,
zooals nu hel gcval is. Hel zal niet
niociclijk zijn (lit Ic verandcren
C. H.
'^^9i $'j^ ^:^^9i ^^ {g,^ ^^ ^ft ^tjft 2^ c^-ft
UIT DEN HAAG
•: IIOLLANDSCHE
T i: K K 1-: N M A A T -
SCIIAl'lMJ IN 1>UL-
CIIHI STUDIO > 1
Si:i>T.— lOC.T yC-».
W'al ik \ rucgcr mee-
(Iccldc, kan ik nu her-
halcn ; dc oude garde schijnl zich staande
te liouden lol den dood. Isi'aels, (iabriel
en Wcisseidiruch, hoc ond zijn ze nicl
reeds, en slceds veijongl zich bun kunst.
Israels exposccrl <iric wcrken waaivan
een Macitcr nicl lircc kiiidcicii mis-
116
schien Iiet conipleelste is. Is er van
hcrhnling sprake waar er voor oiize
sijeurzin sleeds lets nicuws te zoekcn
valt? Het is eeiie tcckcniiij^ in transi)n-
rante lagen, gcdeellelijk nilf^ewist,
hoogsl eenvoudig, gerekcnd naar wat
ze verbergt, gesloten van liandcling en
van eene breedheid trots lal van snb-
tiele veegjes, waaraan alle engliartig-
heid vreemd is. Weike der nioderne
scbilders kan wijzen op een leven van
ervaring als hij?
Van hem is hier verder nog een Heii-
gelaur in eene ietvvat schimmige weer-
stemming, eene hoogst dichterlijke op-
vatting, en De Praam een dier vverken
van bijna ve'starrende tragiek en van
een stemming die me onwillekeurig het
heksendeuntje : « Fair is foul, and fonl
is fair » in den zin bracht.
Men zou willen o|)merken dat Weis-
senbruch het waterverfprocedc wel wat
veel forceert, maar onder den indruk
van het vele schoons dat hij hier geeft
zwijgt men liever, bedenkende dat zijne
oude ervaring hem toch wel denjuistcn
weg zal wijzen. Gabriel met twee zuivere
aquarellen, waarvan mecn ik we on-
langs hier al een bespraken, Mesdag
met o. m. een meesterlijke, groot gehou-
dene Opkomende Vloed, Blommers met
een opmerkenswaardige Naliira Saiial,
met heldere qualiteiten en een Avond-
riist op het strand van beter eenheid,
Ter Meulen met eene zeer complete
aquarel Koeien, wat stemming en totaal
aangaat, een der best en nicest heldcr
doorgevocrde dezer exposilie en Sclui-
pen dat ik noem om het aantrckkelijk
en warm bewerkte voorgedeelte, I)u
Chattel met een Zandschnit en Bisschop
met Zonnige dagen, zicdaar nog eenigcn
van de oude garde die zich voordoen
op eene wijze waarop maar weinig aan
te merken zoude zijn.
Van de jongcren zijn 't o. a. Baslerl,
Jan van Essen, Isaac Israels, Kever (o.
m. Klein Zuiije\ Rink, Wilsen, Zilcken
en De Zwart die gocd voor den dag
kwamen. Van Akkeringa noemen wc
nog in 't bijzonder Bij de Duinen,
van Bauer Cairo en Hij de Dron ; de
eerste is van universeclcr beteekenis,
terwijl zich voorai van de rijdende fi-
guren op den voorgrond in hunnc won-
derlijke drachl zich eene mystericuse
UIT DEN HAAG
stemming losmaakt Zijn Bij de Bron is KUNST-
rijker van dracht ; opmcrkenswaardig gl^l^JCHJI^p^
is hel (lilt de links drinkende figuur aan
Rembrandt berinnert op eene wijze die
o|) (licpe verwanlschap wijst.
Hij Haverman's Icekening Gelnk (een
mocder die een kind kust) vail op Ic
merken, dal ze psychologisch wecrvol-
komen zuiver is. Het afgebeelde ver-
toont weinig nicer dan de twee kopi)en,
met een gedeelte mooi in de compo-
sitie passende stoelleuning. De aan-
dacht concentreert zich op boven om-
schreven handcling, die we in eene
ideeele sfeer denken, wnarin de aanwe-
zigheid van het verdere niet dan aflij-
dend zou werken.
Poggenbeek exposeert eene teekening
die hem eenigszins in de bedding der
meditatieve strooming voert. Vergelijkt
men zijn kosteljke Zondag op 7 Land
met Ter Meulen's Koeien, dan is 'I dui-
delijk dat dit zijn werk gcen pmir
impressionisme nicer is. Het doet ook in
werk wijze wel wat aan Voerman denken.
Van Floris Verster is hier eene teeke-
ning, Knoftook met eene grauwe kruik,
die de aandacht zou kunnen trekkcn
door het schijnbare onaanzienlijkc van
baar uiterlijke tooi. Maar zij is suberbe
van teekening, onberisi)elijk; en waar-
lijk, gij begenadigden met kunstzin die
ik hier voor zag trekkebekken, zoo gij
uwe waardcering tot de hoogte van
deze teekening wist op te werken, dan
zoudt gij kunnen getuigen, dat zij eene
aanzicnlijke is, en niet van alleman.
Blinden voor het lichl, gij hebt nicl ver-
mocd dat achter al deze onaanzienlijk-
heid in leeren schijn de kostelijksle le-
vensolie l)randt.
Wij moeten volledigheidshalve nog
even opmerken dat hier nog goed of
vrij goed vertcgenwoordigci zijn o. m. :
Arnlzenius, Mevr. Hisschop-Robcrlson,
■losselin de Jong, Le Comtc, \V. Maris
Jbz., Mevi- Mcsdag-van Houten, OJfer-
mans, Willeni Roclol's Jz, Th. Schwartzc
en Nakken.
BINNENHUIS « DIE HAGHE » ^ TEN-
TOONSTELEINGJOHAN THORN PRIK-
KER > 1 SEPT. — 15 OCT ^c-*- Met
Toorop en nog cenige anderen slaat
Johan Thoiii Prikker op den (hciu|)el
117
KUNST-
BERICHTEN
UIT DHN HAAG
van licl oude woonlmis dcr ;il)S()lulc
schildcikuiisl. Het is misscliieii Toorop
|fe\vccst (lie ten onzeiit Odcdcuropeiide
eii op iiieuwc vergczicliten wees Ganii
vvij iia vvellce iiivloeden op I'rikker ge-
wcrkt liehbeii, dan zijii 'I vrij zekcr ge-
vveesl : Verster, Millet, Van (jogli en
Toorop, en 't is cigcnaardig le /ien hoe
zelfs in zijne latere werkcn naar niotie-
ven uit den onitiek van Vise in een
enkel werk de invloed van Millet no'^
nawerkl. Maar op hem niet allecn heel'l
Millet gewerkt. Het zou niet nioeilijk
zijn uit het werk van dit veel omvattend
genie kiemen aan te wijzen die in het
plein air lot n&dere ontwikkeling kwa-
men, en er is in de drie laatste der rij
die ik zoo even noemde eenc geesles
strooming in bepaalde richting aan te
wijzen, waarvan ook in het werk van
Prikker de duidelijkc sporen te vindeii
zijn. Er is hier op deze exposilie cene
roodkrijtteekening, een Vroiiivlje ivel
Iwce koeien die op invloed van Mauve
wijst en het zou mij niet moeilijk vallen
in Mauve cene sensitivistische kant
(wclke van Prikker, ook blijkens zijn
Schaatscn lijden (invloed van Gogh),
een der stcrkste is) na te speuren — ik
heh ze het duidelijkst in eenige teeke-
ningen bcinerkt — die ook op verwant-
schap met dezen duidt.
Er zijn misschien nog invloeden die
ik niet genoemd heh. Ik noemde slcchts
eenige wel algemeen bckcnde. Zoo wijst
b. v. FUiiucn ill den avond op zuidelijke
invloed, Meisjeskopje op die van Thijs
Maris.
Deze verschillende invloeden zijn bij
een zoo alleszins gevoelig karaktcr ver-
klaarbaar. Maar doet men eigenlijk niet
betcr met te zeggen dat in deze pcriode
van kentering en zoeken vcle stroomin-
gen hem beroerd hebben?Hij iser iiooit
in ten ondcr gegaan, hoewel 't er mis-
schien voor velen soms een weinignaar
geleken mag hebben. Op eens duikt hij
onbeschadigd op.... en hij houdt vele
(haden in handcn, hij heeft het terrein
verkcnd. En zoozeer geloutcrd staat hij
nu stevig, in zooverre men in dezen tijd
op dit gebied van stevig staan spreken
kan.
Zeker, er zijn nog nicer invloeden
(') De beleekenis van Kngelschc aitisten en ook
van I'ransche vcilies ik hier niet uit licl oo;;.
langs hem gegaan ; (') van dc |)riniiticven,
van ciikele Oude Hollanders en zcer
zeker hebben invloeden van nog veel
oudercculluurpcriodesophcm gewerkt.
Het zou bclangrijk zijn, niet allecn om
hem, maar ook voor onzen tijd, dit alles
in cene studie na tc gaan.
Toorop plantc in deze landen van uit
cene oude Ooslersche cultuur-periode
de zadcn tot den bloci van cene nieuwe
kunstsoort (■'). Het vaderland der die-
ncndc kunstcn zal tot het juiste bcgrip
dcr gebruikskunsten meer kunnen bij-
dragen dan men wel denkt. Wij komen
er in ons verslag over Oosl en West
nog even op terug.
Eindelijk heeft Thorn Prikker in den
huize Zeemeeuw,toebehoorcnde aan den
kunslvercerder Dr. Leuring, praktisch
kunnen toepassen wat hem zoo lang
theoretisch bezig hield. Hij heeft zich
vrijgevochtcn en staat naast Toorop,
naast anderen als eene persoonlijkhcid
waarmee wc rckcning dienen te houden.
Zijn kunst is vrouwclijker dan die van
den eerste, ook meer Gcrmaansch, en
zoo hij, die uitteraard aan de historic, en
dat wat meer tot het gebied der legende
bchoort, zoo veel motieven ontleent,
zich cens doelmatig in de Germaanschc
mylhologie ging vcrdicpen. dan zou m.
i. in verband met de huidige algemecne
geestesslroomingzijn kunst wcUicht nog
rceeler bodem en daarmede meer le-
venskracht viiukii. Wel wijst de lijn der
cultuur V. n. naar het Zuiden, maar
eene dergclijkc verfrissching zal ook
ons kunstenaarschap goed doen.
Tcrwijl ik dit schrijf, is Thorn Prikker
weer naar buiten. En het is verheugend
te zien, hoe hij door zijne algemecne
natuurstudic de reecle bodem bcginl
te vormen, waarop zijne geeslelljke
slatuur zal rustcn. Knoopt hij deze twee
draden hccht te zanien, dan gcloof ik
dat zijne bctcckenis, ook voor kunste-
naars-gencratiesnahem,nogzalwinnen.
(') Voor deze oi)soinniing herinncren we nog
oven aan Toorop.
(«) Invloed van Toorop is zelfs in artisten van
Ooslenrijk-Hongarijc aan tc wijzen ; b. v. in nie-
niaiid ininiler dan Klinit.
118
TENTOONSTELLING VAN NED. IND.
KUNSTNIJVEHHE11)(4' (IROEP) > C.O-
THISCHE ZAAL > 21 AUG. — HALF
OCTOBER >^»- Deze is de Vierdc
Groep-lentoonslelling van Oust en West.
Er wordt over deze kiiiisleii zooveel
geschreven, zooveel goede en minder
goede reclame gemaakt, dal wij gaarne
iels meer algemeens opmerken.
Hoofdzakelijk is deze tcnloonslelling
er eene van vleclitwcrk; gedccllclijk
eene kleine aanvuUing van de vorige
groep-tenloonslelling aan het weven
gewijd (').
Staat deze kiinst hoog? Hoogcr dan
de onze ? Beide is stellig waar Maar
wat een volk gedurende eeuwen op-
bouwde, zouden wij dat in ecus kun-
nen? Wij hebben hierin nog geen Ira-
dilie. Maar dit niet alleen. Deze kunst-
soort ontslond in den aanvangslijd der
kunsten. En evenals de arcliitektuur, de
beeldhouwkunst, de scliilderkunsl en de
muziek eene lioogste periode van bloei,
die onovertrofFen slaat in de geschiede-
nis, hebben aan le wijzen, zoo is 't ook
met deze dienende kunstsoort. (^] De
geestes-attilude van een volk in eene be-
paalde tijd, met hare materiele onder-
bouw vond in deze kunslvorm eene
gerechte afspiegeling en ook in haar
hebben wij de ziel van dien tijd, de ziel
van de toen levende volkeren te zoeken,
in zooverre er toen in de kunst van
afspiegeling sprake kan zijn.
Hoe minder de menscij syndjolen ge-
bruikt ter uiting, hoe hooger hij staat,
lieeft meen ik Hegel eens gezegd. Men
moet voorzichtig zijn en deze uilspraak
in hare juiste beteekenis begrijpen. Het
is immers waar dat de kunst in hare
ontwikkeling steeds reecler wordt en
toch rijker aan ideeele inhoud. — Dat
dit, in verband met de verdere ontwik-
keling van de hier besproken kunst-
soort, die ook met syinbolen werkt, eene
kleine aanwijziiig zij. De HoUandsche
gebruikskunstenaar heef't de doehnatig-
lieid op den voorgrond gezet : hij is op
den goeden weg.
Hoc zal 't gaan met 't verloop dezer
(') Voor belanghebbendfu wijzen we op licl
interessante weikje van Loelx'-r : llet ulechlwcrk
in den Indischen Archipel.
(*) Kcnc dienende liunslsoort kan ooli als abso-
luut Diidersclifiden woiden.
kunst, zooals dat uit het verloop in het KUNST-
verleden ook in sanienhang met andere iJT-.'TM/'^iJ'ri/v
kunslcii, met eenige kansbcrekening te
voorspellen zoude zijn'.' Ik durf er in DEN HAAG
(Ut kort bestek allerminsl een definitief
anlwoord o|) te geven. Maardaar waar
zooveel betrouwen in een goede toe-
komst beslaat, is eene opwekking niet
al te zeer noodig.
IN HET MAURITSHUIS a»- Het Mau-
rilsiiuis bezit voor 2 maanden in bruik-
leen een schilderij van Eastman (getee-
kend Pietro Eastman, fecit 1614) uit de
verzameling van Graaf Stetzki.
Hetlaatst vond men van dit schilderij
sporen in 1772, toen het nog op eene
auctie voorkwam. Het gold zoowat als
het beste (?; van wat Eastman maakte, en
wijl het zeldzaam gaafbewaard is ge-
bleven, zal 't voor Rembrandt-vorschers
een smakelijk hapje zijn. Het slell voor:
Paulus en Barnabas le Lystra. Toen het
in bezit was van Six, beschreef Vondel
het in een gedicht dat men met meer
bijzonderheden ook aangehaaki vindt
door Houbraken (1>^ deel, biz. 98, 2'= dr.).
Verder verwijzen we naar Vosmaer biz.
478, u^ 40, (uitgave 1877) en Hofstede
de Groot Q(ie//t';i Sliidieii biz. 138. Vondel
sprak mogelijk (?) een « beleefd » oordeel
uit wanneer hij de kleuren « vloeyende
en krachtig » noemde, maar deze — die
zich vermeten heeft (in alle onschuld
wellicht maar zeker zeer bekrompen)
Rembrandt, in wiens « schaduw » hij
niet mag staan, met een zoon der duis-
ternis en een uil te vergelijken, waar-
mee hij blijk gaf het wezen der schilder-
kunst diein Rembrandt haar eitjculijkste
vertegenwoordiger heeft, niet le begrij-
pen of aan te voelen, — heeft meer
blijken van onbevoegdheid gegeven en
van weinige ruimheid van blik. De stof-
uitdrukking van dit, Lastman'sschilderij
is over 't algemeen slecht. Maar daaren-
tegen is de composilie, vooral in het
verloop der plans, zeer gelukkig, en in
het 2'^ en '6" plan zijn kwaliteilen van
kleuren, van actie enz. aan te wijzen
die minder gewoon zijn. Terwijl wc aan
(lit schilderij ook weer de wclenschap
kunueii ontleenen, hoe het uilerhjk van
tZuiden (helwelk in dit schilderij ookal
zeer vrij is herschapen) in het verbcel-
dings leven van Remijrandt liadl.
119
KUNST-
BERICHTFN
UIT DKN HAAG
EKN STUK VAN WILLKM MARIS A^^
In Hull;! zagen we een groot schildcrij
van Willeni Maris 'dockmaat : 200 X 140j
het dock van de Parljsclic Tentoonslcl-
ling in 1900. Het vcrlegenwoordigt
niisscliien wel degroolste krachlins|)an-
ning van den mecsler in de laalsle jaren,
waar het in eene allesonivatlende coni-
posilie lal van motieven vcreenigt lot
een gcheel van grootsclic weidsclic
conceplic.
KUNSTZAAL HIi:SING yC.». De Ilccr
Hiesing oi)ende eene Iweedc riiimcrc
expositie-zaal waarln hij een aanlal
vverken lentoonstclde van welke we
eenige nieenen le nioelen vernieldcii.
Er is van Jacob Maris eene Shichlerij uit
zijn vroegen lijd. Vergelijken we dit
werk met dcrgelijkeondcrweipen van
Rembrandt, dan blijkt dal Rembrandt
zooiels voor ons bcsef tot een univei-
secler beeld wis! le verliellen. Hij dezen
valt het liclit — en welk een liciil? —
in een gesloten ruimte en komt er iels
tot ons alsademden we in eencn eeuwi-
gen bloednacht. Maris laat ons een
stukje van een zonnigen hemel zien,
verniijdt alle lenloonspreiding van
actie : het is eene gebocndc en ge-
schrobde verlaten slachlplaats met over
'I geheel iets van Zondagsslemming, met
iets van het zindelijk-coirecte van
Pieter de Hoogh. En tocli laat u de
ondertoon van die stemming als : here's
the smell of Ihe blood slill : all the peijn-
mes of Arabia will not siueeleii this...,
niet los.
Verder nierklen we hier nog op van
J. Maris een zijner meest aansprekende
werken, dat ook o]) de Maris-tentoon-
stelling was en in het toen ter tijd uit-
gegevene boekje gereproduceerd werd :
eeiien Avond, ontleend aan het deslijds
brake terrein achter Maris' huis aan de
Laan van Meerdervoort. I)il schilderij is
dus weer in den handel. We vestigen
hicrop de aandacht van onze verzame-
laars, wijl 't onsspijien zou zoo dit werk,
dal ons den meester nt^der brengt dan
het mcesle andere, op een of andere
wijze ons land zou verlaten.
Uit de oiide zaal notecren we van
Thys Maris een paar teekeningen : een
belangrijk werk : De Doop (*) en eene
Spinster; van Jozef Israels eene com-
picete aquarel : een naaiend oud moe-
dertjcin eene woning-ruimte bij '1 raam;
eene kraciitige Dnpre, het ook al nicer
Ijckendc : (Irepuscule.
Ook zagen we hier werk, een aajilal
aquarellen, van eene jeugdige artiste :
(\. Sinia. Het kenmerkt zich bij nog
eenig gemis aan voldocnde beheer-
scliing der " Iradilioneeie » tcchnische
beliandeling, juisl door het legendeel
van manierisme : eene benijdenswaar-
(Nge argeloosheid, die mooiste kant van
liet kunslenaarsschap ; zoodat dit werk
door zijne aristociatische onbevangen-
Iieid tusschcn veel van het jongsle
gesmeer met zeer bevoegde hand ge-
daan, eene goede indruk maaUt. Stellig,
dit werk heel't verder de verdiensle,
lerwijl het werk van eene vrouw is,
vrouwelijk le zijii.Maar toch leggen we
er den naihnk op, dal bij verdere studie
meerdere liandvaardigheid, mils door
zuivere inluilie bestuurd, niet dan ten
goede zou werken.
KUNSTZAAL PREY1:R yC^. Bij Preyer
zagen we behalve eenige zeer vol-
ledige werken van Jacob Maris, eene
Spinster, van Israels, daleerende van
een goede tien jaar terug. Het is ver-
wonderlijk hoe deze kuiisl die loch op
den begancn giond sciiijnt te blijven en
't zondcr synibolen doel, de meesl
weidsche perspektieven open I. Hier is
geen sprake van Parzen oi' Nornen.
Maar wal is het dan dal onze gedachle
loch — waar 't een zoo eeuwen lang uit-
geoefende beziglieid geldt — lot zoo
ouden lijd terugvoerl, welke machl is 't
die de bevende hand van deze oude
bestiert en hare taak tot eene zoo won-
derdadige bezigheid maakl?.... Alles
Veryinu/liehe isl nur ein Gleichniss.
Waarlijk wij speuren ook achter deze
werkelijkheid den diepen zin : het
Eeuwige, waarvan dit momenteele het
beeld geell als symbool der Kunsl.
H. D. R.
(') Ik iiieen nie le hciinnoicn in helrrkking lot
<lil werk hot volgeiidc-le hebht-ii hooreii vcilialen
.Jacob Minis had dil work in zijn slaapvcrtrok
haiigen (waar hel dus IrefTend in de juistc sft'cr
liing' en \ ooide, zeker in oeno goude bui, liier een
jonger kunstl)roedcr binncn oni hem als hciogo
giinst - dit werk te tooncn.
120
E DE TEEKENINGEN DER
VLAAMSCHE MEESTERS
DE VADERLANDSCHE SCHOOL IN DE XVP EEUW (Vervolg).
IN zijnc zuiver Vlaamsche richting werd de DE TEEKE-
Boeien Breughel gevolgd door een zijner NINGEN DER
zoiien Peter Breughel, bijgeiiaaind den Hel- VLAAMSCHE
sche (1561-1G38). Hij danktedien toenaam aan MEESTERS
enkele stukkeii, waarvoor hij brandrampen of
de duivels en het element, waarin zij leven, tot
onderwerp koos. Maar over het algemeen was
hij evenals zijn vader een schilder van de
volkszeden in genioedelijken trant en hooge kleur. Er zijn weinig
teekeningen van hem bekend en die, welke op zijn naam staan, zijn
niet altijd van vertrouwbare echtheid.
Het British-Museum bezit van hem een Hekserij, geteekend met
de pen en gewasschen met blauwachtigen inkt; het Museum van
Berlijn een Sabbat, insgelijks met de pen, maar met bister gewasschen.
In den Louvre vindt men het gezicht op een kasteel, gedagteekend van
1625. Het belangrijkste stuk, dat ik nog aangetroffen heb van hem, is
een groote teekening, die voorkwam in de veiling Albert Lange
(Munchen, 1899) en die een ijsvermaak verbeeldde met talrijke figuren
in eene landelijke omlijsting, met boomen en een huis op de boorden
van het water, eene brug in het midden, geheel in den trant van zijn
vader.
Peter Breughel de oude en de jonge hadden voor de tooneeltjes
uit de wereld der spokcrijcn als eenigen voorganger Hieronymus
Bosch; voor de tafereelcn uit het volksleven hadden zij bchalve dezen
nog een tweeden baanbreker, nanielijk Cornklis MASSi.rs, den tweeden
zoon van Quinten.
In 1631 liel hij zich terzelfder tijd als zijn oudere broeder Jan als
vrijmeester in de Lucasgilde inschrijven ; maar, terwijl Jan geheel
afweek van de kunst zijns vadcrs, bleef Cornells hem in zoo verre
trouw, dat hij niet alleen Bijbelsche geschiedenissen verlolkte in den
Onzi; Kunst XVI
121
DE TEEKE- Italiaanschen trant van zijn breeder, maar ook een goed deel zijner
NINGEN DER onderwerpen ontleende aan hel leven van den minderen man. Wij
VLAAMSCHE kennen hem nagenoeg alleen uit zijne gravuren, die zeer fijn bewerkt
MEESTERS zijn en in hun volkstooneeltjes eene trefl'ende overeenkomst vertoonen
met de opvattingen der Peter Breugliel's. Hij geef'f toch drinkgelagen
en vechtpartijen onder de boeren te zien, vertolkingen van hekelende
volkspreuken en kluchtige loestanden, zooals die van de blinden. die
in den put vallen, en van den man. (he zijn eieren in den nest van een
anderen onllaadl. En niel alleen zijne onderwerpen, maar ook zijne
koddige voorstelhng der (iguren vertoonen een treffende verwantschap
met die van den ouden Breughel. De eenige teekening, welke wij van
hem kenden, hoort toe aan het Museum te Dresden. Zij draagt zijn
naamcijfer met het jaartal 1545 en houdt hel midden tu.sschen zijn
gemoedelijken en zijn academischen liant. Het onderwerp is het
Bijbelsch verhaal van Loth en zijne dochters ; de groep, door de ver-
leidelijke jonge vrouwen en den induttenden pahiarch gevormd, is even
natuuriijk als sierlijk en verraadt in gclijke male als zijne looneeltjes
uit het leven der minderen een begaal'den en gezondeii kimslenaans-
geest.
In de veiling von Eelking (Keulen, 11)02), kwamen er niet minder
dan negentien teekeningen onder den naam van C.ornelis Massys voor.
Vier ervan dragen zijn monogram en twee dezer terzell'der tijd het
jaartal 1541. Dertien stellen tooneelen voor uit het leven van Christus;
een de Zeven Werken van Barmharligheid; twee zijn ontleend aan de
legende der Heiligen; twee hehandelen onderwerpen uit de werkelijk-
heid; een levert een ontwerp voor een glasraam.
In de dun gezaaide schaar der realisten trelVen wij nog aan Peteh
Aertsen (1508-1573), die van Amsterdam naar Antwerpen kwam
wonen en daar het grootste deel van zijn leven doorhraeht. De eenige
teekening, welke wij van hem kennen en die zieh in het Museum te
Berlijn bevindt, biedl ons een goed staaltje van zijnen Irani aan. Men
ziet er in eenen kruidenierswinkel man en viouw, die de klanlen
bedienen. Al de personen en heel de omgeving zijn trouw naar de
natuur gedaan, in den zwaren krachligen loon, die aan zijne voile
lorsehe klenren heriimerl.
Een ander meester van dezellde riehting is de Anlwerpenaar
Joachim Beuckelaer, de neel van Peter Aerlsen (1510?-1573). Hij
koos gelijke onderwerpen als deze zijn meester : bij voorkeur albeel-
dingen van het volksleven op de marklen. Ook van hem IrolTen wij
slechls eene teekening aan en wel in het Museum te Dresden. Het is
ditmaal een talereel binnenshuis, een soort van drieluik. In hel middel-
paneel ziet men man en vrouw aan tafcl zillen in lamelijk aanstoote-
lijke poslnur; reehls dansen zij legen elkander op; links ziet men een
122
COIIMJ-IS MASSI.IS : I.OIU KN /A.tSE DOCllTERS
(Museum, DiesdtMi).
drinkend gezelschap. Hot stuk is niel do pen geteekend in korle afge- DE TEEKE-
brokcn tiekken en met inkt opgelioogd, het draagt het iiandteeken NINGEN DER
Joachim beukclcr. De figuren zijn geteekend naar de waarlieid, niaar VLAAMSCHE
vervallen niet in het gewilde leelijke, zooals bij somniige volgelingen MEESTERS
derzelfde richting het geval is.
DE ROMANISTEN
|m:)ER (lezen naani dniden wij de Viaamsche schilders
aan, die zich over de Alpen gingen inwijden in de knnst
der Ilalianen iiit de gidden eenw der Renaissance. Voor
hen was de slndie van het naakt menschelijk lichaam,
van het fiaaic gebaar, van de bevalhg geschikte sanien-
stelhng hoofdzaak; krachtige werking van licht en bruin werd verkozen
boven rijk koloriet. De oudsten der recks, die zich door heel de xvi^
eeuw verlengt, zochten de belcoorlijkheid banner tooneelen te ver-
hoogen door ze op te smukken met sieraden ontleend aan de grilHge
en allerHefeHjkste fantazieen, die de Itahanen uit de Romeinsche
groteskcn en die de Vlamingen van de Italianen overnamen. Later
vallcn dcze speelsche i)euzelarijen weg en worden de samcnstelHngen
crnstiger, sobcrder en nuchterder, totdat bij hel aanbreken van Rubens'
tijd het zwaardere, krachtige meer en meer veld wint en het drama-
tische en weelderige in vorm en kleur gaan overheerschen.
123
JAN GOSSAEin VAN MABLSI'. : D.MLI.ISI l.Nli \ AN l.l-.N SI'll.l.l-.L
(Albortina, Weeiien).
[N.-B. De teekening werd door do folografic onigekecrd].
DE TEEKE- De vroegste der Ronianislen en do slcMkst gekcnmcrktc door
NINGEN DER >^ijiien oveivloed en zijiie overdaad van kriil- en snijwerk is Jan
VLAAMSCHE (iossAEivr van Mabusk. Hij werd onistreeks 1470 te Maul)eiige gel)()ien
MEESTERS en kwam zich in 1503 te Anlweipcn vesligen; in I.IOS vergezelde hij
Eilips, bastaard van Burgondie, naar Italie, verbleef er een zestal jaren
en keerde dan naar hel vaderland lerug. Hij werkte daar in veiscliei-
den steden en stierf te Antwerpen in 1532.
Zijn ondste gekende werken brachl hij voorl voor zijn vertrek naar
ltahe;zij l)eliooren door hnnne zorgvnkhge hewerking en door de
scher|)e gehialsuitdrukking lot dc oude Vlaanisehe school. In zijne
latere crkent men den invloed der Italianen in de hekoorlijkc vornien
der personages en in den weelderigen opsnink der bijzaken.
In enkele zijner stukken laat hij zich verleiden tot de konde afge-
metenheid en de schoolsche stroeiheid van den academischen sliji ;
over bet algemeen verniijdt hij alle logheid en zoekt naar Icnigheid
en bevalligheid. Enkele nialen ook vervalt hij in bet kleurlooze der
124
.<Sr«r^
3 ¥
LJ '^
H 5
O
11
anatomisten, inaar gewoonlijk lilijft hij troiiw aau de oiule Vlaamsche DE TEEKE-
kleuiigheid. NINGEN DER
In zijne teekeningen toont hij zicli eon gcesldriftigen aaiihangor VLAAMSCHE
van de knnstenaars der Renaissance. Geen is er meer verliefd op de MEESTERS
verfijnde, dartele en grillige vindingen, waarniee de Ilaliaansche schil-
ders, die hij over de Alpen leerde kennen, hunne tafereelen en vooral
hunne decoratieve paneelen stoffeerden.
Men kan zich niets hekooilijkers verheeklen dan de diie stukjes,
die de Alheiiina van hem hezit ; het eene verl)eeklt eene Jiislitia en is
geteekend /e/j/;j Gossart van Mabuse; het is minialuurachtig fijn getee-
kend en zou als bewijs kunnen aangehaald worden tot staving van het
l)eweren, dat de maker ervan medeweikle aan den l)revier vanGrimani.
Het tweede stuk, geteekend Jenniii Mabuse, verbeeldt een ronde Hjst,
vastgehouden door twee engelen en vastgemaakt op het voelstuk
waarop deze staan, een jnweeUje van decoratieve kunst en een uit-
nmntend staahje van wat ten onzent in den aard der oudste Itahaansche
Renaissance werd voortgehracht.
Het derde stuk is op gehjke wijze onderteekend; het onderwerp
is het Oordeel van Paris. Maar het is hehandekl met eene zoo verre-
gaande grilhgheid en een zoo erg overdreven zucht naar verfijnde
elegantie, dat men ter nauwernood nog den zin van het voorgestekle
kan raden en dat de inspanning om te bekoren overgaat lot het ge-
kunstekle en misvormde.
De Uffizi te Florence bezitlen van hem vier zeer ft-aaie teekeningen
dragende zijnen naam en verbeeldende drie tooneelen uit het leven
van Joannes den Evangehst en een onderwerp aan de gcschicdenis
van een anderen heihge ontkend. Alle vier met omhjstingen en com-
partimenten, zooals men het loen noemde, in den laatsten gothischen
stijl.
Het prenlenkahinet te Dresden hezit nog een ridder geteekend
Jolia de Malbodio. Het handteeken is oud maar niet echt. Het stuk is
wel van Mahuse's tijd en ook van zijne hand.
In de Rerhjnsche verzamehng van teekeningen vindt men een
gebouw in den overrijken overgangstiji van Gothiek naar Renaissance,
zooals men die gewoonlijk aantreft in den achtergrond der schilderijcn
van Gossacrt.
i\vor,iiooo,i,,c-.cu. Max Rooses.
125
HEX MUSEUM WILLET-HOLTHUYSEN
II. DE VERZAMELING
HET MUSEUM
WILLKT-
HOLTHUYSEN
p:t Delftsch Aardewerk. — Van het lioog-
gcroemd Delftsch aardewerk, immer, zoowel
l)ij vroegere als bij latere beschrijvers cii hc-
oordeelaars, het best en nicest geacht van alle
Euiopcesche aardewerkskunst, de Italiaanschc
iiilgezonderd, zijn in het Museum Willet maar
hctrekkelijk weinige slukken aanwezig, te
weinig zelfs om van ecn collectie te spreken.
Maar ondcr die enkele exemplarcn zijn er loch eenige, die ecn
beschouwing en beschrijving ruimschoots verdienen, die den kenner
een oogenblik belangstellond ophouden om hun voorlreffelijkheid in
vorm en teekening, niet liel minst om hun zeldzaamheid van grillig
maaksel.
Dit kan in 't bizonder gezegd worden — als wij met het polychrome
aardewerk aanvangen — van een s-lel wit-en-goud, bestaande uit
een beker als middenstuk met bijhoorende twee fleschjes en twee
kruikjes, Dat wil zeggen : het stel was wit-cn-goud, maar is thans wit
en licbtbruin, daar al het verguldsel dor aral)esken-versiering, die op
den witten grond in gips is opgewerkt, met den tijd wegsleet. Jammer
genoeg, want in zijn vroegeren staat was het stel, met het gouden
Louis XlV-ornament op het glanzend wit van den ondergrond,zeker van
een rustig-voornaam asjiect, rijk en waardig, lerwijl men llians gehin-
derd wordt door die onzekere llelsbruine kleur, die met hel fond niet
samengaat, al zijn ook de krullcn en bladmotieven nog zoo goed
verdeeld. De nadeelen van een dergelijke ornamenlbcwerking sprin-
gen dus bier duidelijk in 'I oog : het is mooi, maar hcl duurt niet, en
bij hel besle fabrikaat, heelt men van zulk ecu behandeling met
vergulde versieringcn eii relief ook niet willcn wclen.
Daarbij werd enkel en uitsluilend de oudbeproefde wijze van
ornamenteeren gevolgd, die de ceiiwen weerstaal. Het sluk werd
gebakken, in 'I email gedoopl en vervolgens geschilderd. Op het
126
127
HET MUSEUM uiterst Icere sponsachtige oppcivlak trok de schilder de onilijning zijner
WILLET- vakkeii, viilde die daarna in met ornanienf of vrije teekening, meestal
HOLTHUYSEN eersl de ointrekken, dan de zware, dan de lichlere tinlen. En hel
vereischte, belialve de natuuilijke aanleg, een onlzaggelijke, een onge-
loofelijke bekwaamheid op hmge jarcn van oefening gesteund, oni niel
zekere hand die lijnen te Irekken, die kleurvlekken aan le hiengen en
er de dieple van te i)epalen. Elke niel dadelijk rake lijn slond onuit-
delghaar vast, elke le lange druk gaf een vlek, waar die niel helioorde
en bij 't aanhrengen der linten, diende de kunslenaar voornil le weten
hoeveel zij in 'I vnur veidonkeren zouden.
Maar, zoo beliandeld, vervolgens geglazuuid en eindelijk in 't
groote vnm- dagcn lang gel)akken, slond er ook de leekening in al zijn
glans en zuiverbeid voor goed, voor zoohnig als bet voorwerp zelf
duren zou. Dit kon breken, niaar de kleuren en lijnen der versiering
zouden niet verflauwen, wal men ook met bet bord, mel de lleseb, de
pul, de beker mocbl aanvangen of waartoe hen gebruiken.
En deze beschildering ondcr glazunr, deze volgorde van behan-
deling : emailleeren, l)eschil(leren, glazuren, kenmerkt de beste
periode der fal^ricage, scheidt haar af van den vervaltijd, loen men al
minder van znlk een laslige en gevaarlijke wijze van sebilderen op 'I
poreuze oppeivlak van hel ongebakken aaidewerk weten wilde.
Dat er ecliter ook in dien lateren tijd nog wel goede dingen
gemaakt werden, bewijzcn de drie bekers, waarvan bier een rcpro-
ductie is bijgevoegd.
26 cm. hoog en zeskantig, bebben zij een zeer wijd omgeslagen
boord, die wel bet best aantoonl, dat zij enkel tot pronkbekers werden
geschapen. Hun decor is ecbter bet voornaamste aan ben. Op bet
glanzend en zacht aanvoelend email zijn de vakken in de Chineesche
manier beschilderd met veelkleurige, ook gedeellelijk opgewerkte
voorstellingen. Men ziet een kiosk, ecu soorl van verkoopbuis met een
uitslalling en personcn daar achter, verder een scheepje, een paar
figuren, een jardiniere met planlen enz., alles nauwkeurig den Chi-
neezen en Japanners nagedaan. Maar boewel dil paar bekers aardig-
vreemd en zachlkleurig van aanzien is, recbluil inooi, zou ik loch
voornamelijk de middelsle willen beelen. liier geen relief, enkel vlakke
schildering naar Japansche wijze : vogels, bloemen en bladeren, wier
vooilreffelijke leekening, sober-gepasleverdeeling en barmonische kleu-
ren, dit stuk, naar mijn smaak,uitstekend maken boven die twee andere.
Daar in de kleur bet groen ovcrheerscbend is, zcgt men dat de
beker (evenals bij hel Japansche goed, waarvan dil een vrije en loch
getrouwe nabootsing is) behoorl tot de Famille verle, en "I is maar le
belreuren, dat geen spoor van signatuur ons in staat slell de fabriek
128
DELFTSCH STEL WIT EN GOLD.
BEKERS mi;t c.iiiNKEscHK tkkki:nin(;
(Museum Willcl-HoUliuyscu).
te kennen, waaruit het stuk voortkwam. Want moge ook de bewerking HET MUSEUM
minder soliede zijn, de teekening is nog zeer goed en duidt aan, dat WILLET-
sedert Aelbregt de Keyzer, den voorganger op dit gebied der Japan- HOLTHUYSEN
navolging, het kunstgevoel ten minste nog onverzwakt bleef.
De Keyzer leefde te Delft omstreeks het midden der xvn*^ eeuw.
Hij zag den enormen opgang die het Japansch porcelein, toen uitslui-
tend door Hollanders ingevoerd, in gansch Europa maakte, hoe men
het als de vreemde schoonheid uit geheimzinnig-ver Oosten verrukt
beschouwde en fabelachtige prijzen er voor hood, en hij besloot het
in zijn aardewerk na te volgen.
Ongetwijfeld zal hem tot dit beslnit gebracht hebben die zoo juist
genoemde vogue van al wat Japan op de Enropeesche markt geliefde
te werpen, zoowel het lak als het brons, de zijde zoowel als het
porcelein en zag bier de handelsman een winstbelovende onder-
neming, doch niet minder heeft hem, den knnstenaar, zeer zeker de
schoonheid dier uitheemsche kunst bekoord, haar wonderbare tech-
niek, haar prachtige vastheid van teekening en innig samenstemmende
kleur. Hoe zon hem anders de navolging in die mate gelukt zijn, als
hij er zich niet met liefde toe had gezet? Hij zelf en zijn navolgers,
van wie de gebroeders Pijnacker wel de bekendsten zijn.
Deze beker, met zijn teergroen ornament op het witglanzend email
bewijst het reeds, maar nog veel meer die verwonderlijke bordjcs in
donkerblauw en rood en goud versierd of die melkkannen, zoo mooi
van lijn of die stellen met eveneens polychroom decor, waarvan enkele
inderdaad de beroemde onderteekeningen vertoonen. Zoo uitmuntend
is de nabootsing, dat zelfs kenners het echt Japansch op het gezicht
niet van het Delftsch konden onderscheiden en de pate moesten
onderzoeken om uit te maken of zij hier met porcelein of aardewerk
te doen hadden (*).
De onderneming van Aelbregt De Keyzer, door tijdgenoot en
opvolger spoedig overgenomen en verbreid, had dan ook het grootst
mogelijk gevolg. Het Delftsch aardewerk, zooveel goedkooper dan het
Japansch porcelein, bracht de smaak hiervoor ook in kringen, die
te voren nooit zoo hoog hadden kunnen reiken en in al breeder
lagen der bevolking werd het Delftsch aangekocht ter versiering maar
ook allengs meer tot huishoudelijk gebruik.
Waar vroeger bij tafel enkel tin en glas hadden gediend en dan
nog in betrekkelijk schaarsche voorwerpen, vindt men nu het aarde-
(*) Een merliwaardigc bizonderheid, ten bewijze hoc voorlreflijk men le imi-
teeren wist, is dal ook tlians nog stukken Japanscli porcelein gevondcn wordcn,
die met Dclftscii aardewerk gecomplclccrd zijn, zondcr dal iemand dit opvall.
Zoo bestaan er Japansche pulien met Delftsch-aardcn deksels en men moet er op
verdachl zijn en nauwkeurig loekijken om hcl ondcrsclieid le onldekkcu.
129
HEX MUSEUM werk en zelfs het porselein bij gansche serviezen. De zeden verfijiien
WILLET- en de behoeften vernieerderen, al is ook de weclde overal niel grooter
HOLTHUYSEN dan in het laatst der wn" eeuw.
Naast de tinnen kioezen en de glazen bekers en roemers beel't
men nu ook de aarden bekers in den vorni der Duitsche bierkannen
en met een deksel van metaal voorzien. In de verzameling-\\'^illet is
er een mooi klein ding van deze soort, dat men rechts in de gere-
produceerde groep vinden kan. Het is 19 cm. hoog en vertoont op
het melkig email twee wapens, met een lint saamgesnoerd en door
een soort van lauwertak omgeven. Ook langs den onderrand van het
kannetje zijn sporen van ornament, doch jammer genoeg is bier het
email zeer geschonden en, even jammer, is het deksel van verguld-
koper zeer waarschijnlijk van veel later dagteekening dan het kannetje
zelf. Ware het geheel gaaf, zeker zou het meetcllen onder de merk-
waardigste voorbeelden van Zacharias Dextras kunst, want Z. Dextra,
aldus is in rood de onderteekening op het bodemvlak.
Zacharias Dexlra was in 't begin der xvni"; eeuw eigenaar van
de fabriek de Drie Aslonne en hij en zijn broeder Jan Theunis
« pousserent la faience de Delft dans I'imitation de la porcelaine de
Saxe », gelijk Havard zegt (') en verkregen in dit opzicht merkwaardige
resullalen. Doch in dezen zelfden tijd komt ook het nieuwe precede
op, dat op den duur het geheele vak, de groote kunst der plateelschil-
ders te gronde zou richten, nl. het inbakken van het ornament in
klein-Dinir, d. w. z. in vuur van veel minder hitte De eigenaardige kunst
van den plateelschilder, — die immers bestond in 't onmiddclijk raak-
trekken van lijnen op de sponzige oppervlakte van het versche email,
het aanbrengen der kleurplekken met de kennis hoe die in 't vuur
opdonkeren zouden — was bier niet van noode, waar eerst geschilderd
werd, nadat het glazuur was opgebracht en de groote bakking had
plaats gehad. Nu kon men te werk gaan als bij gewoon schilderen,
men kon uitwisschen en weer van voren af beginnen, terwijl de kleuren
niel behoefden te veranderen in 't matige vuur, dat enkcl diende hen
te fixeeren, maar aan liet voorwerp zelf niels te vcranden had.
Sedert deze bewerking met klein vuur (luofj'clvuiir) toenam, ging
de kunst en het gilde der plaleelschilders te loor. Op verschillende
lijdstipi)en, in 1747 en 1767, Irachlten dezen wel het verloren lerrein
le hcrwinnen, bun kunsl voor algeheel verval te bchoeden door een
belasting le doen leggen op elk sluk, dal de fabrieken vcrliet zondcr
door hen bewerkt te zijn, doch veel succes heeft die maatregel niet
opgeleverd. Tegelijk met de plateelschilderkunst schijnt ook de smaak
verloren gegaan le zijn, die toch nog toe in 't versieren had geheerscht.
(') Havabd : Histoirc de la Faience de Delfl, biz. 142.
130
DELFTSCHE FLESSCHEN.
Het ornament van voorwerpen uit het laatst der xvnie eeuw is vaak HET MUSEUM
zwaar en onbevallig, al te grillig of, in de Japan-nabootsing, kinder- WILLET-
achtig primitief, ver van de rustige, beheerschte voornaamheid en HOLTHUYSEN
soberheid, die 't eens bezat.
Nog uit den zeer goeden lijd echter, en wat bewerking en wat
ornament betreft, zijn de beide veldflesschen, waarvan de reproductie
hier bijgevoegd werd. Hun vorm is aardig om de aan een zijde
afgeplatte buiken en bun email i)izonder vet en glanzig, waarop de
blauw-roode teekening onder glazuur belder uitkomt. Zij doen
vanwege bun decor eenigszins aan Rouaansch aardewerk denken,
maar bet schitterend glazuur wijst onmiskenbaar op bun Delftscben
oorsprong, al zijn zij ook van een soort, dat men lang niet alle dagen
te zien krijgt.
Maar cudeuzer nog en om bepaald van te bouden is, uit dezelfde
periode, bet aardig gemodelleerd aapje, bierbij afgebeeld en dat ook
nog links van de groep voorkomt. Het zit met de achterste ledematen
geklemd om een rotsacbtig voetstuk, recbt opgericbt, naief-ernstig
smullend van een vrucht, terwijl de lange staart fier omboog krult.
18 cm. hoog, vertoont bet allerlei bruingele vlekken en strepcn
op den grond van wit. Het voetstuk is grocn en bruin, en op den kop
is een bladvormig dekseltje, ter afsluiting van het kannetje, dat de aap
is en in dezen vorm wel tot niet veel anders dan pronk gediend zai
131
hebhen. Behalve dit anp-
kannetje zijn er nog een paar
hooggehakte, blau\v-en-
l)riiinexviiieeeuwscheschoen-
Ijes (zie de groep) als ver-
legen woordigers van het
Delflsch figuur-aardewerk.
Figuur Kannelje.
Over de vele blauwe pul-
len, liekers en borden der
verzameling, kan ik koii zijn.
Een mooi staal er van vindt
men bij de groep, een ander,
van opmerkelijker\orm, met
ribben en relief, is hier naast
gereproduceerd. Doch groo-
Icr ol' kleiner, met geringe
variaties in de teekening, die
altijd het Japansch nabootst
of in de kleur, die lichter of
dieper is, zijn zij toch aan
elkandervrijwelgelijkenmen
HET MUSEUM meent ze alle te kennen als men er eenige kent. Doch dat is eigenhjk
WILLET- maar schijn, want de nnancen van blauw zijn legio en zoo slap, zoo
HOLTHUYSEN armoedig als de eene kunnen aandoen, zoo diep, zoo warm en rijk
zoo weldadig zijn de andere. Ook bun teekening verschilt in vasthcid,
in levendigheid, in meer of minder mooievlakvulling, en geen wonder,
want zij zijn immers de producten van vele menschenhanden, en zoo
zeer als deze verschilden, moeten ook gene, bij scherper toezien,
onderscheiden zijn.
Er bevindt zich in de collectie-Willet een stel van twee puUen en
een beker, dat gemerkt is aldns : ^, ^'^ en twee andere stel-
len die P. V. B. geteekend zijn, ^^y\ hetgeen wel Pieier of
Pauliis Verburg of Van der Durch ^ (in 1734 eigenaar van
de fabriek De Vergiilde Blompol) zou kunnen beteekenen (*).
Ten slotte nog deze korte uitwijding.
Wie van zulke dingen als kunstvoorwerpen genieten wil, moet, om
zoo le zeggcn, zijn versland thuis lalon en grootcndeels door zijn
zinnen leven. Het is oo(/e/! /f/.s7,lijn- en kleurmooi dat deze dingen geven,
en de liefhebbers genieten ook door het aanvoelen, het zuiver modeic,
(') .Ie.\n JusTicii : DicUoiiiKiirc dcs Marques el Mououraminex de la Faience de
Delfl, biz. 6.
132
HLAIWH PUL MKT DI.KSKL
(Museum Willet-Hollluiyscn).
133
HEX MUSEUM het glad en vet email, waaraan ze zelfs de echtheid toetsen en mooi-oud
WILLET- van handige namaak onderscheiden. Wei is het niet verboden, zich te
HOLTHUYSEN laten suggereeren door al wat een mooi oud stuk zilver, of glas, of
porcelein van vcr verleden in zich draagt, doch de zinsgenieting
moet voorafgaan, want op deze wijze alleen staat men eerlijk ook
tegenover de nieuwe gebruikskunst, die de bekoring van verleden
ontbeert, en loopt men geen gevaar te vervallen in die idolatrie van
oude dingen, die enkel accepteert wat oud is, en omdat 't oud is, die
van 't nieuwe niet wcten wil en onder 't oude niet onderscheidt. Wat
daar ten slotte van terecht konit, leert menige verzameling en menige
tentoonstelling : een zonderling door-elkaar van kostbare en waarde-
looze dingen, de Venus van Milo naast een knoop van Napoleons jas,
beide quasi-genoten op cenzeltde wijze door een welmeenend publiek.
En evenwel zijn beide zaken niet gelijk. Van het beeld kan een directe
emotie uitgaan, het heeft waarde als zoodanig, maar de knoop....
blijft een knoop. Men moet zich de jas, den man, den tijd er bij voor-
stcllcn, om lets als ontroering te kunnen gevoelen, en behalve dat het
aan de minste menschen toevertrouwd is, zoo historisch te genieten,
geraakt bij die hersenwerking de knoop zelf tamelijk wel uit 't gezicht,
wordt tot onnoozele aanleiding, die beter door een geschreven uit-
noodiging ware te vervangen om zich even in die lang geleden tijden in
te denken.
Gelijk dit geldt voor zoogenaamd historische voorwerpen, zoo
geldt 't ook voor oude gebruikskunst. Men moet cr de schoonheid van
trachten te genieten, minder bun geschiedkundige merkwaardigheid
waardeeren. En waar wij, als Noorderlingen, tot het laatste vooral
geneigd zijn en tol het eerste niet zeer bekwaam, daar beteekent het
een uitbreiding van ons wezen en hierdoor een verhooging van geluk,
als wij ons toeleggen op eenvoudige zinsgenieting, zonder meer.
E. C. Jr.
134
DE DRIEJAARLIJKSCHE
TENTOONSTELLING TE GENT
(XXXVIII" Teiiloonslelling der Kon. Maalschnppij lot Adninoediyiiuj
van Schnone Kunsten, van 24 Augustus tot 2 November 1902).
^"w^^iy^^J^A^^ A Brugge — Gent ; na de Primitieven — de
^1f/ j^VL h[j^C\5 Modernen ; de twee uitersten van de Vlaani-
sche kunstgeschiedenis te samengebracht in
de beide oudste zustersteden; vijf eeuwen
kunstevolutie ingekort tot den afstand van een
half uur sporens...
Dit samenlreffen brengt ons noodzakelijk
tot vergelijking; zestaan daar tegenover elkaar,
de synthesen van ons oudste en jongste kunstleven, als op de beide
schalen van een reuzenbalans, die aan den eenen of den anderen kant
moet overslaan!
En toch zou 't weinig passen om hier in een paar regels het
orakelwoord te willen neerschrijven, dat het scheidsgewicht in de
schaal zou v^^erpen. Eerst later, wanneer het troebele van ons kunst-
leven zal zijn bezonken, en men met een blik wording en ontwikkeling
der hedendaagsche beweging overzien kan, zal men tot een duidelijk
begrip van haar beteekenis kunnen komen ; dan moge het oordeel
vallen, dat ivij nu nog verzwijgen moeten. —
Toch kunnen we niet nalaten hier aan te merken, hoe sympathiek
ons aandoet, in de werken van onze oudere meeslers, die inge-
togen ernst, die bescheidenheid, die zelfverloochening als het ware,
gesproten uit hoogen eerbied voor de kunst — naast het overmoedige
en eigenwijze gedoe van zooveel nieuwere boi'stelaars ! Hoe bemin-
nelijk zijn die ouden, die eerlijk en geduldig bun « best » deden, stil
en gewclensvol vverkten — naast de vele onuitslaanbaar met-zichzelf-
ingenomen flikwerkers van vandaag!
pit is een van de treurige gevolgen van onze Academies en Kunst-
scholen — broeikastcn voor artieslen, die er als pompoenen met
wondersnelheid worden opgckweekt, maar het stevige en forsche
DE DRIEJAAR-
LIJKSCHE
TENTOON-
STELLING
TE GENT
135
DEDRIEJAAR- missen, van den uit ruwen l)odem opgegroeiden boomstam. Hiet
LIJKSCHE arliestenbaanlje staat in onze dagen zoo wagewijd open, dat er meer
TENTOON- jongelieden dan ooit te voren als vlindeis aanvliegen op de kaarsvlam
STELLING van ijdele glorie die er brandt, en er helaas zoo dilvwijls bun vleugels
TE GENT aan verschroeien !
Het lastige gildewezen, dat er vroeger velen in toom bield, bestaat
niet meer. Het moeizaam opkbmmen van leerling tot gezel, van gezel
tot meester is afgeschaft. De vele en strenge voorscbriften die op alles
de wet stelden — tot op bet gebruik van doek, paneel of verf toe —
wat zijn ze geworden ? De kunst is vrij, — de vrijbeid, eerste
vereiscbte van baar bestaan, beeft ze voor goed verworven ! — Hoe
mooi klinken deze woorden niet? En wat groole waarde beeft niet de
mooie klank van een woord? Maar wanneer we wat diaper doordringen
in bet wezen der dingen, en we overdenken wat er achter die mooie
woorden scbuilt, dan verbezen die wel eens iets van bun glans en
glorie, en stuiten we op een bedroevende, werkebjkbeid.
Of is bet niet bedroevend dat in onze dagen de kimst beoefend
wordt door een scbaar mcnscben, waarvan de negen tienden over een
vijtigtal jaren zullen vergeten zijn — en die, let wel, niet als de oude
gildebroeders van St-Lucas, als bescbeiden ambacbtslieden werken,
maar aanspraak maken op den weidscben naam van « artist ». En is
bet niet bedroevend te zien boe de werken van de grootste meesters
van onzen tijd nu reeds, onder onze oogen, stoffclijk beginnen te
vergaan terwijl de scbilderijen uit de XIV*^ en XV« eeuw nog sebitteren
in onverdoofden glans?
Deze overwegingen mogen bitter scbijnen en misscbien ook
ongepast — maar worden we er niet vanzelf toe gebracht bij bet
doorloopen van deze zalen, verlangend naar een weinig kunstemotie,
en deze beel zelden maar vindend onder t pijnlijk doorworslelen van
bergen ongenietbaar werk — wanneer te Brugge zoo wonderveel van
't edelste geboden wordt?...
Het ligt niet op den weg van dit tijdscbrift zieb in te laten met de
aangelegenbeden van arlisten ondereen — maar bet kan van nut zijn
voor de gescbiedenis van onze bedendaagscbe kunstbeweging, aan te
teekenen dat dit Salon tot veel discussie en oneenigbeid aanleiding gaf.
De tot nu toe conservatieve, academisebe gcest der Maalschappij
tot Aanmoediging van Sclwone Kiinslen werd nu gebannen om plaats te
maken voor een vrijer, vooruitslrevender kiinstopvatling. Het bad iets
van een revolutie, waarbij de gcvallen grootbcden nu bun gestrengbeid
uitbeter dagen moesten ontgclden. Vandaar natuurlijk ontevredenheid,
ruzie en polcmiek, waarbij van beide zijden, naasl meer gcgronde
betoogingen, beel wat onzin werd uitgekraamd.
136
ALEXANDER STRUYS :
DE REROEMDE MECHKI.SCIII-; KANTWICRKSTER.
Hoe men nu ook over deze aangelegenheden oordeele, kan het DE DRIEJAAR-
iiiet ontkend worden dat met de Gentsche Tenloonstelling ten stap LIJKSCHE
vooriiit word gedaaii op het gebied van officieel erkende en aange- TENTOON-
moedigde kunslproductie. De jongeren, die stornienderhand de zaal- STEELING
wanden hehben ingenomen om het vele verdufte en vesufte dat er TE GENT
vroeger te pronk hing te verdringen, hebben daarmee zeker nieuw
leven, nieuvve strooming in onze kunstwereld gebracht, en er tevens
toe bijgedragen, om den gezichtskring van het pubhek te verruimen.
Dit is op zichzelf een verheugend feit, dat als een gunstig gevolg van
deze tentoonstelHng mag beschouwd worden.
Of nu het gemiddelde peil der tentoongestelde werken hooger
staat dan op een der vorige exposities, is een vraag die moeihjk te
beantwoorden is, en die we hier dan ook liever in het midden laten.
Als overal was hier de middelmaat het schitterendst vertegenwoordigd,
de middelmaat die het bespreken niet waard is, en die ieder gewe-
tensvol criticus tot wanhoop brengt — de deerniswaardige middelmaat,
waarbij men zich met verbazing afvraagt wat al die menschen toch
kan bewogen hebben om palet en penseel te gaan hanteeren.... Maar
daarnaast stonden enkele der groote figuren van onze hedendaagsche
kunst, die het prestige van onzen stam en van onzen tijd moeten
ophouden en in wier werken voor ons, het zwaartepunt van de
tentoonstelling ligt.
We zullen ons vergenoegen met het vermelden van slechts enkele
werken, die zich door lets bijzonders onderscheiden; zoo we dan al
veel stilzwijgend zullen voorbijgaan, zal dit niet willen zeggen, dat er
daarin geen verdiensten te waardeeren vallen — maar liever dan hier
eene lange rits namen af te schrijven, zullen we wat uitvoeriger
ingaan op het werk wat daar, om de een of andere reden, in het
bijzonder aanleiding toe geeft.
Om eere te geven wien eere toekomt, vermelden we in de eerste
plaats het werk van Alexander Struys, de beroemdc Mcchehche
Knntwerkster. Struys heeft hier zijn gevvone droevige onderwerpen
verlaten, om een vredig tooneeltje uit het Mechelsche burgerleven
te behandelen. Een inferieur : een bescheiden bovenkamertje vol
schaduw, waar de beroemde kantwerkster woont. Het raam staat wijd
open, en daarachler schittert in de voile gloric van de middagzon, de
heerlijken St-Romboutstoren — hoog in de blauw-en-witte lucht, boven
vroolijk-roode, ouderwetsche pannendaken, waartusschen heldere
toefjes lentegroen uitsleken. Dat kijkje op de vrije natuur, door
het vierkant raam is een weeldc van heldere, krachtige en warme
kleur, van licht en atmosfeer, dat ondanks zijne hooge en sprekende
toon, toch volkomen in evenwicht wordt gehouden door het sombere
137
DE DRIEJAAR- hinncnhuis. In het knmertje ligl op een stoel het l)lauwe kantkusscn,
LI.JKSCHE wanrop dc voile klaaite valt. De pastoor is er voor gaaii zitk'ii en
TENTOON- bekijkt het aandachtig en bewonderend, met zijn scherp afgeteekend
STEELING profiel; naast hem staat hel vrouwtje, de kantwerkster, zelfbewust
TE GENT het ooideel van den kenner afwachtend. Dit heele tooneeltje is in
soliede, pittige kleuren geschilderd, door en door gezond, doorvoed
— met lets in de schakeering (b. v. in het rijp oranjerood der daken)
dat aan de Riaekeleer doet denken, niaar /linker, kraniger, zonder
het morbiede, droomerige, dat wel eens in de schilderijen van dien
laatste opvalt. Eens le meer spreekt Struys hier tot ons als een van
de degelijkste, serienste lalenten van de hedendaagsche school — die
vreemd aan al het onrustige gedoe in onze kunstwereld, bescheiden en
eenzaam in het stille Mechelen zijn weg is gcgaan, en het schoon
van die oude stad met haar verlaten bnnrtjes en zonnige hoekjes
zoo heerlijk voor ons vveet te doen opleven. Het heeft ons vooral
verhengd, dat Strnys deze keer eens geen stervende of gestorven
menschen, weduwen en weezen heeft geschilderd — want, laten we 't
eerlijk zeggen, het telkens en telkens weer behandelen van znlke
tooneelen, hoe superb die behandeling dan ook op zichzelf is, krijgt
op den dunr wel lets van jacht op goedkoope sentimentaliteit. Struys
heeft hier bevestigd, dat hij ook andere stemmingen weet op te wekken
— en we weten zeker dat hij, op dien weg voorlgaande, ons nog heel
wat heerlijks zal kunnen geven.
Emiel Glaus exposeert een doek van zeer groote afmeting, Boom-
(jaard in Vlaandcrcn; een wegvreten van de kleur door het zonnelicht,
een werken met bleek geelgroen, bleek rose, in de verblinding van de
dagklaarte, — waarin misschien de grenzen van het plastisch-bereik-
bare worden voorbijgeslreefd. Het stuk, dat behalve zijn kwaliteiten
ook als proeve van Glaus' nieuwere opvatting zeker groote waarde
bezit — doet minder aangenaam aan. Het schijnt wel of hier te veel
geofferd werd aan een theorie, een systeem, of de essentieele eischen
van picturale mooiheid die aan een schilderij mogen gcsteld worden
verwaarloosd werden tot het bereiken van het stoutste clTect, tot het
ovcrwinnen van de grootste technische moeilijkheid. We meenen dat
in dit streven een gevaar ligt voor den schilder, ten minste wanneer
het niet als gewonc sludie, maar als compleete kunst-uiting wordt
opgevat. Die boomgaard was zonder twijfel in de werkelijkheid even
fel-schetterend van groene kleur, die appels zeker even zuur-
onrijp; z66 viel zeker het onmeedoogcnde zonnelicht door de blaren,
en strooide overal die groote paarse schaduwvlckken rond... Maar
moet daarom een schilder zich door zoo'n lichtorgie laten meesleepen
— alleen maar om hel genot van egoist le zwelgen in die felheid van
i:{8
^w
9-i
E.MIKI, CI.AIS :
DK OlDK I)I;N.
kleur, onverschillig of zijn werk ook wordeii zou ecu oogenlust voor DE DRIEJAAR-
hen, die zijne dolle passievlaag niet hehben meegeleefd... LIJKSCHE
Zijn oude. Den daarentegen, is een stuk vvaarin men heelemaal kan TENTOON-
opgaaii. Een oude, legendarische denneboom, met woest verwrongen STEELING
takken — een boom iiit een sprookje, naakt, kaal, afgeleefd, maar toch TE GENT
nog stand iioudend, aan den zoom van bet boseli. In de koude winler-
lucbt is de zon even boven den gezicbteinder gerezen, en ontsteekt een
gele liclitl)rand op zijn ouden stam — en bij sebittert in goudglocd,
tiotscb als een koning, terwijl bescbeiden in den achtergrond iiel
kreiipelbout sciiemerl, in de waseming van den even l)huiwigen
morgenmist. Ook bier beeft Glaus zicb verlustigd aan bet geweldig spel
van licbt, aan bet versterven der kleur onder de almacbtige stralen
der zon, aan bet gescbitter der wonderlijkste nuancen en sebakeerin-
geii — maar bier is de vlucbtige indruk gerijpl tot een werk van
bestendige mooibcid, dat ook anderen kunnen na-genieten.
Een derde stukje van Glaus, Eenden bij Avondschemering, is uiterst
teer en fijn gevoeld van stenmiing, en mag zeker, ondanks de mis-
scbien wat grauwige tonen, tot zijn goede werk gerekend worden.
Van Door Verstraete zijn bier ook weer enkele doeken aanwezig
— bocwel de meester, zooals men weet, sedert jaren reeds tot werke-
loosbeid gedoemd is. Niet zonder weemoed zien we zijn scbilderijen
liier bangen naast iiet werk van zoovelen, die in den vollen bloei slaan
van bun leven en van bun sebeppingskracbt. Zie bier dat mooie Kerkje
le. Schoore (Zeeland) zoo vast en belder van toon, zoo vol blije voor-
jaarstemming, zoo vol lucbt en atmosfeer — daar weer een van zijn
meer gelicfde, weemocdige onderwerpen : de Orgeldraaier, en zijn
eigenaardig-geziene, geestige rij jongetjes, aan den rand van een boscb :
de Klopjdchf. De zoo degelijke gaven van dien meester kunnen we
bier weei" ten voile bewonderen; eens te meer komen ze tot bun recbt
naast bet vele werk op de tentoonstelling, waarop de macbteloosbeid
zoo duidebjk gesclneven slaat Al mogen wij niet meer bopen, dat bij
bet pcnseel nog eenmaal zal ter band nemen, blijft Verstraete tocb
een van de weinigen die cr werkelijk bebben toe bijgedragen om de
bedendaagsebe kunst in Vlaanderen op de boogte van baar glorierijk
verleden te bouden.
Even weemoedige gedachten komen bij ons op bij bet weervinden
van den onlangs in voile levenskracbt gestorven Gustaaf van Aise,
wiens naaktstudie Na hel bad, een verbazend knap stuk werk is, —
gescbilderd, zou men zeggen, met het oog van een beeldbouwer, vol
geestdrift voor weelderige vormen, maar dat niet minder vreugde beeft
aan warme, sappige kleur.
Voegen we bij deze voor de kunst verloren kracbten, nog den
naam van Evert Larock, die arme, ziekelijke jongen, die zooveel i)er-
139
DE DRIEJAAR- soonlijks in zijn kunst wist le leggen en hier met cnkele van zijn kleine
LIJKSCHE doeken vertcgenwoordigd is — en dien van Hannoliau, waarvan hier
TENTOON- een wat liard en scheip, maar toch niet onverdienstelijk stilleven
STEELING tentoongesteld is.
TE GENT Om tot de levenden terug te keeren, vermelden we cen mooi
schilderij van Frans Hens : Mistige nachi — mysterieuse, groenblauwe
zee en lucht met gele maanschittering, waar een spookaclitig schip
geruisloos voortschiiift, een smaragdgroen lichtje aan bakboord ; een
vluchtige impressie is dat zeker geweest — maar de schilder heeft er
bet essentieele van weten vast te houden, beeft ons onder de bekoring
weten te brengen van bet vreemdsoortige, gebeimzinnige der ver-
sebijning in liaar rijkdom van teedere tinten.
Een zeer belangrijk work van Karel Mertens, Zeeiiwsche Familie,
komt hier voor bet eerst onder de oogen van bet publiek. De groote
kwahteitcn van dien kunstenaar treden hier eens te meer op den
voorgrond — en gaarne zou men in enkel bewondering opgaan voor
zijn nieuwe schepping. Maar men stuit op enkele gebreken, of eigen-
aardiglieden, of hoe men 't noemen wil — die we den kunstenaar
niet meenen le mogen verzwijgen. Het buisgezin is in een kring
gescbaard in 'n groene wei, afgesloten door een muurfje, waarboven
bet perspectief van een Zeeuwsch stadje ziehtbaar is. Die flguren slaan
of zitten daar, star, onbewogen — zonder dat de adem van bet leven er
door beengaat, als gedoemd, zou men zeggen, tot ecuwige rust. Niet
enkel zijn gezicbten en boudingen uitdrukkingloos, maar nog ont-
breekt er in 't beele stuk de diepte — iiet leven der atmosfeer. Als
een aschgrauwe nevcl zvveeft er over bet geliecl, de ruimle benauwend
en bcperkend, de iiguren samenpakkend op een enkel plan. De
gebloemde keurslijven dervrouwen. in teedere harmonieen gehouden,
en op zichzelf mecslerHjk besludeerd, krijgen le veel belang, blijven
niet op bun naUiurUjke plaals. Men krijgl den indruk dat de schilder
le zeer is opgegaan in de l)ebandeling van bet detail — dat bij zich te
zeer heel't lalen meesleepen door bet verleidelijke mooi der sloffen en
daardoor builen bet noodzakelijiie evenwicht is geraakt. Hij beeft niet
genoegden /o/na/indruk, dien zijn stuk zou maken, in bet oog gehouden,
liij heeft de groote Hjn van zijn compositie te veel lalen versnipperen
door de bijzaken. Ook de gotieken waren uitvoerig, tot in bun grootste
paneelen — men denke aan van Eyek — maar deze wisten loch de
groote massa's in bun ware verband, in bun atmosfeer te houden —
iels waarin Merlens bier niet is geslaagd. Er zijn te veel goede hoeda-
nigbeden in dit werk, er ligt een te zuiver slreven in, om niet in voile
oprccblbeid op de gebreken le durven wijzen waaraan hel, naar onze
opvatting mank gaat. De kunstenaar zal bier zcker meer mee gebaat
zijn, dan met l)linde h)f of bUnde afbrekerij.
140
THEODOOH VEHSTRAETE :
HEX KERKJE TE SCHOORE.
141
DE DRIEJAAR- Hct voornaamsfc wat we op dezc tcntoonstcllingl)esprckcn wilden,
LIJKSCHE is liiermee vermeld. Op eiikde werken willen we hier nog met een
TENTOON- paar woorden de aandacht vestigen.
STELLING Hendrik Luyten o. a zond twee knappe werken : de Weduivc en
TE GENT Alleen op de Wereld {*) — Alfred Verhaeren enkele binnenhuisjes,
waarin liij zijn zeer opnierkelijke gaven van kolorist aan den dag
legl; hij wordt cchler wel eens wat plomp en zwaar, zijn rood en
l)ruin en groen wordt wel wat erg massief, maar hij weet in zekere
stille lioekjes van kerkjes en kapelletjes een leven te wekken, dat stellig
niet van een alledaagsche opvatting getuigt.
De inzending van Eiigeen Laermans is ons hier meegevallen. Hij
heeft nieer oog gekregen voor vorm — zoo o. a. in zijn i?fK/-studie —
en is 'n bcetje hekomen van zijn op goedkoop effekl berekende
karikatuur-typen. Laermans is niet de eerste de beste, en voert zeker
heel wat meer in zijn mars dan er tot nogtoe uit te voorschijn kwam.
Moge hij gewaarschuwd worden voor zekere ophemelaars, die hem 't
hoofd op hoi brengcn, en van ernstige studie afhouden. Wanneer hij
tot het beset" konit, dat er meer noodig is dan gecstige visie en een (/
pen pies in de uitvoering, om een plastisch kunstwerk voort te
brengen, dan zal zijn kiinst zeker nog tot hoogen bloei gedijen. In de
eerste plaats zal hij te bevroeden hebben, dat Boeren-Rreughel, waar
hij zeker veel van houdt, nog heel wat anders was dan een opmerker
en een hekelend filozoof — en wel in de eersle plaats een volbloed
schilder van allereerste kracht.
Een gunstigen indruk maakten ook de schilderijen van Alfred
Bastien, nl. en portret van zijn Moedcr, een goed vrouwtjc, gezeten in
een hoekje van dc keuken, bij de gedekte middagtafel, — een Vroiiwe-
porlret ten voeten uif, - en een landschapje in "t Zoiiienhosch. Deze
jonge artiest geeft hier blijk van een zeer degeiijken aanleg en van een
ernstig streven. Zijn voorstellingen zijn zeer eenvoudig opgevat, maar
flink bestudeerd en zitten kranig in de verf. Wat er nog in zijn werk
mag ontbreken zal hij zeker metlerlijd weten te verwerven.
De afdeeling beeldhouwerij had ditmaal niet maehtig veel te
bcteekenen. Van Meunier een paar bronzen bceldjes, waar naluurlijk
de « poot » van den meester weer duidelijk ingeprent is; zijn kop van
Emiel Glaus is ons echter tegengevallen ; dat is Clans niet, al zij het
dan ook een knap stuk werk.
Niet zoo dadelijk inpakkend, niet overdonderend, maar van des
te hooger distinctie, van des te tijner voornaamdheid is het werk van
Thomas Vin^otte : de borstbeelden van den Koning en van wijien de
Koningin. Niet de officieele personen heeft hij hiervan gemaakt,
(') I5cide gercpioducccrd cii bcsi)rokeii in OnzeKunsl, !■ halljaar, biz. 84 cn87.
142
Sim
maar wel de sterfelijke menschen, die voelen en denken zooals wij — DE DRIE.IAAR-
hij heeft er dc adem van het leven doen doorheen gaan, de trilling der LIJKSCHE
spieren doen loopen onder de huid, het doorscliijnende maimer de TENTOON-
malschlieid gegeven van het levende vleesch. Zijn oog is scherp en STELLING
doordringend zijn hand zeker, onfeilbaar — zoo heelt hij van deze TE GENT
portretten geniaakt brokken zielestudie en verbazend knappe beeld-
houwerij.
Een afzonderlijk zaaltje werd ingenonien door werken van den niet
lang geleden gestorven Gentschen beeldhonwer Fanl de Vigne. Deze
werken werden nieestendeels in dit tijdsehrifl reeds besproken en afge-
beeld toen ze te Brussel waren tentoongesteld (*). Zij vormen zeker niet
het minst belangrijke deel van deze tentoonstelling : men wordt nooit
moe bun gespierde gracie, hnn teedere en toch vaste vormen te bewon- •
deren, waarin de knnstenaar, als het ware het strenge van de klassieken
met de Vlaamsche vormenweelde wist te versmelten.
Voor de overige werken op deze tentoonstelling, moge een alge-
meene kenschetsing volstaan. In hooldzaak is er tweeerlei strekking
in merkbaar : ter eene zijde een voortbouwen op de impressionnistische
landschapschildering, zooals deze in de xix" eeuw werd geschapen.
Landschappen, en nog eens landschappen, met mindere of meerdere
eigenaardigheid van visie, met mindere of meerdere knapheid in de
uitvoering. Banale, oninteressante landschappen, brokjes natuur zoo
maar gewoonweg gekopieerd, zonder eenige emotie, — en meer
gezochte landschappen, waarin een stemming leefl, waarnit lets eigen-
aardigs, treffends spreekt, dat de schilder ontdekte en vasthield, waar
een ander het nietzou hebben opgemerkt, — en dan fantastische land-
schappen, gestyliseerde landschappen, lyrische of dramatische land-
schappen, die echter zeer dikwijls onder een schijn van dichterlijke
begeestering, de treurigste onmacht verbergen.
En ter andere zijde — naast de in minderheid aanwezige stilleven
en genrestukken — figurenschildering met symbolistische beteekenis,
onder den invloed van de Engelsche prae-Raphaeliten en hunne
volgelingen. Welke rol dit genre in onzekunstzal te vervnllen hebben,
is op dit oogenblik nog niet duidelijk. Onze Vlaamsche jongens mogen
intusschen gewaarschuwd zijn voor het valsche en kunstmalig-opge-
schroefde dat veelal in de modellen ligt, waarop ze zich bij voorkenr
inspireeren — vooral in de Duitsche, welke heden ten dag een zekere
vogue genieten.
Een kunslsoort dat op deze tentoonstelling geheel ontbrak, is de
historieschildering. Niet dat we eenig heimwee gevoelen naar zekere
hoUe en academische voorstellingen, welke in andere exposities hoog
en bleed bun onbeduidendheid uitspreidden — maar we vinden het
(*) Onze Kuiisl, 1902, I-^^ lialljaar, biz. 54 eii vj^g.
143
DE DRIEJAAR- toch curieus dat in het land van Leys, van Gallait, van Wiertz zelfs —
LIJKSCHE en van Van Aise — zicli geen jonge krachten op dit vak toeleggen.
TENTOON- Hoe dan ook, heefl deze tenloonslelling in ieder geval doen blij-
STELLING ken, dat er in ons land nienw kunstleven groeit en broeil, dat er
TE GENT gewerkt en gezocht wordt, dat er nieuwe wegen worden ingeslagen —
en het is haar verdienste geweest, deze jonge elementen officieel te
erkennen, en met het groote publiek in aanraking te brengen. Zoo we
te dezer plaatse al hun werkniet uitvoeriger hebben kunnen bespreken
— zLiUen we er des te liever op terug komen, zoodra speciale tentoon-
stellingen voUediger overzicht en juister beoordeeling van hnn streven
en kunnen zullen niogelijk niaken.
P. B. Jr.
144
KUNSTBERICHTEN
VAN ONZE EIGEN
CORRESPONDENTEN
UIT AMSTERDAM
}^^i^
it^^s^.
ISAAC ISRAELS >THN-
TOONSTELLING BIJ
\)E FIRMA BUFFA >
OCTOBER 1902 ^^
Na ecu tamelijk Ian-
gen tij(i is er dan ein-
delijU vveer wat meer
van dezen kunstenaar te zien. Voor jaren
heeft men van hem ge/egd, dat hij bij
buieii « broeisch obscum>> placht le zijn
en waarlijk men kan hel ook nil nog niet
Iredender uitdrukken. Maar wat er na
zulk een langen broeitijd voor den dag
komt, is tenminsle alleszins belangrijk
genoeg om er iets over tc zeggen.
Wat iiier bijeeii haiigt (een kleine 40
schilderijen en een 25tal leekeningen) is
niet van een periode. Er is nogal wat
van bet werk dat men vroeger heeft
gezien, uit den tijd toen de schilder in
helzelfde huis als Breitner zijn atelier
had en ook,o|ipervlakkig gezien, dezelfde
sujetten koos. Daar zijn weer de ver-
flenste, slonzige nieiden met hun arme-
lijken tool, de geplakte luiren in een
avoiituurlijken krul o|) 't voorhoofd,
slenterend langs de smerige straleii van
de regentrieste slad. Daar is een geziclit
op't Koiiingsi)lein op een grijzen dag en
op de Keizersgraclit bij de Wcstcrkerk
in somber winterweer. 15ij alle overcen-
komst mist men bier Breitners viotten
slreek, zijn oiiverwrikbare vastheid,zijn
vollen toon. Isaac Israels is in veel op-
zichten als sciiilder zijn minderc. Zijn
vlakken doen soms, bij 't groezelige af
doorwerkt als zc zijn, aan bet onvatliare
f'aire van zijn vader denken, dan weer
blijfl er in dien nerveuzen toets iets on-
bevredigds en zoekends. Maar wat in
dil oiidc werk bcwonderenswaardig is,
is het leven en de beweging der figuren, KUNST-
die de buizen en straten slechts tot
achtergrond hebben. Wei bezien schil-
dert Israels niet eens Breitners onder-
werpen al is er uilerlijke gelijkheid. Le
meme « coin de vie » maar een gansch
ander temperament.
Beweging. beweging ! Een enkele
schrap desnoods als er maar gang in
zil, liever dan een plasliscli uitbeelden
en laten stilstaan. Bovendien, zijn werk
moge als pikturaal geheel niet gaat'zijn,
de zaken waar "t hem om te doen is
zegl hij met wreede duidelijklieid.
Achler de breedgeschildcrde gezicliten
van die tabriekmciden speelt heel hun
lagelcvenstragedie.Hij is psycholoog bij
intuilie, men hoel't maar naar de bedor-
ven bakkessen van zijn Rookslcrs te
kijken ; trouvvens ook wat 't overige be-
trel't een van zijn best volgehoiiden
schilderijen, met een warm diep zwart
tegen levend bleek vleesch. Alleen een
enkele maal waar het haast een imilatie
van Breitner lijkt en er weinig figuren
op staan, zooals op het zwakke schil-
derij Koningspleiii en een erg bruine
lcekeningS/a(/.s(/er/t7i/, blijl't liet bencden
alle verwachting.
En nil komt het mij voor, chit juist liet
gevaar van allijd ten zijiien nadeele met
zulk een schilder van ras velgeleken te
worden, bij zijn werk van legenwoor-
dig vermindert. Het schijnt wcl of liij
Breitner voor gocd heeft willcn afzwe-
ren. De donkerc stad met de dreigende
luchten is als vergelen. Blond zonnelicht
glijdt in plekken langs de gevcls en
i)lauwgrijze sloepcn, klatert op liet
welventle vlak van ecu brug, waarover
het dienstmeisje in haar krakend geste-
ven katoentje zich rept met de bood-
schapi)enmand.
BERICHTEN
UlT AMSTERDAM
145
ISAAC lSHAi':i,S : KK.KN I'OliTUKT.
KUNST-
BERICHTEN
UIT AMSTERDAM
Talrijk zijn de groote en klcine schel-
scn vail het strand : ecu vvarine ochtend;
kindcieii op ezeltjes in sukkeldraf, de
kleurige jurkjes, roze en rood, ol' roze
en wit, de roode strandlioedeii I'el in de
zoii en daaracliter de drijver met zijn
gcbronsd jongeiisgeziclit dal uitkomt
tcgen het zomerblauvv van de zee. Of
iiet zellde geval op een zilverblaiiken
avond ; de zee bleek en kalm met een
enkelen breedscluiimeiideii golfzooin.
Wei dieiit gezegd te worden dat iia al
deze iiiagistialc scbetsen, die liet onder-
werp van alle kaiiten aaiipakken,eiii(le-
lijk te vergeel's gewacbt woidt op een
rijp iesuItaat,op de essence van dit alles.
'lis een zoeken tot'tcinde toc,\vel soiiis
ecu rakcn aan het complcclc, inaar zoo
dat men gedwongcii is mee te zoeken en
te deiiken en men zich die rnstige bcvrc-
digiiigvoell ontgaan, die van voldiageii
werken te straleii scliijnt.
't Is gecn wondcr,dal juisl dczc scliil-
der, dien dc illuzie van dc bewegiiig
zoo lief is, en die met wal schrapi)cn
een levend gebcuren te suggerecrcn
vcrmag, vooial als teekcnaar boeil. Zijn
krabbels met gekleuid krijt en wal sap-
verl' behooren tot zijn gclukkigstc en
nicest compk'cte uitingen en 'I is te bc-
treuren, dat er bij deze gelegenheid zoo
weinig van tc zien is. — Daarentegcn
zijn cr eiikcle van die olieverf-schclsen
uit hel Ooslerpark, waarvan cien met
den tramkoctsier, die vrijat' heet'l en nu
met zijn kindje op een bank zil, al zcer
pittig in elkaar is gezet.— Een leekening
van een luiisselijk leestje ter eere van
een poppig-bruidjesachtigc aanncmeliii-
ge ill een derde klas milieu, is van een
tragi-komische kracht, dat men vluchtig
aan Ibels denkt,zooals andere keeren aan
Stcinieii ; toch zal men bezwaailijk be-
twisten, dat de acleurs van Israels
lugubcrc levonskluchteii van quasi -
IVansche larie vrij zijn.
Het kan na deze tenlooiislclling wel
wecr lang duren voor we opnieuw iels
van dcii merkwaardigen schilder Ic zien
krijgcu. Wat zal hel dan zijn? Zou hel
bccld van zijn ceuvre ecus zoo gcsloten
worden, dat Isaac Israels inplaats van
een interessant en in hoogc mate gela-
leiiteerd artiest, inplaats van een soms
niaar al le nerveus aangelegde zoekcr
een groote, machtige schildersliguur
voor oils werd ? Mij dunkt, ieniand, die
er zooveel kiachl aan kan zellen om
buiten ecu geniakkclijk manicrlje le
blijveii, ieniand, die, zonder hel nog
146
ISAAC ISRAELS : KZELRIJDEN.
met zichzelf eens te zijii, reeds zooveel
schenkt, moest toch ten slotle wcl ko-
ninklijker nog daii ini zijn eigcn weg
kuniien gaan.
October 1902. W. VOGELSANG.
BERICHTb:N
Op een tentoonstelling van Dijsselhofs KUNST-
nieuwste werken, bij (ie firma van Wis-
sclingh hoop ik een volgeiule keer uil-
voerig teriig te konien. Van de 32 nam- ^^'^^ AMSTERDAM
niers is er gcen enkel onbelangrijk.
W. V.
ISAAC ISRAELS : STADSGEZICIIT.
147
KUNST-
BERICHTEN
UIT AMSTERDAM
TEXTOONSTELLING VAN SCHILDE-
RiJEX, pasti:ls, LITMOS. TEEKE-
NIXGENENKUNSTXIJVEHHEIDDOOH
I)E DAMES M. DE HOODIMIEYER-
MANS, A. DUTILH EX DE HEEREX
M. RROECKMAX, C.J VAN DER HOEE
EN S. H. DE RODS, IX HI-:T STEDE-
LIJK MUSEUM TE AMSTERDAM >
VAN 3 — 13 OCTORERyC^ Er is slcllij*
zeer vecl knaps in het \vcri< van Mev.
(le Roode-Hcyernians; — bcdecld nicl
cen klaarziend oog, heeft zij boveniiien
f^evoel voor klcur en tcekent zij uil-
nuinlcnd Allccn hctreur ik het, dat
zij een enkele niaal, bij sonnnif^e onder-
vveri)en,liaar kraciit nieer lieef'l tiachtcn
te zoeken in eendraniatischen tilel, dan
wel noodifi was, docli dil is dan een
font, die haar niel al lezwaar mag wor-
i\c\\ aangerekcnd, omdat zij, ijven<<
socialiste ais zij is, vernioedciijk liier-
mede propaganda iicef'l willen niaken.
Toch dunkt het mij goed hierop even
de aandacht te vesligen, oimhil, volgcns
niij, zeer zekcr een paar leekeningcu
hnn ontstaan ccr liebben te (hmken aan
gcnoenide politiekcoverlui<<ing,(hui aan
den artisticken drang tot scliepi)en.
Zij is dan ook vcrwcg liet best in die
vlotte krabbels en sobcr-nitvoerige tee-
keiiingen, waar zij iiitslnilend het ar-
tisticlc-geziene gceft, zonder nieer, en
waarlijk bclioeft men van sonmiige
wet ken de nadere aanduiding nicl in
den catalogus te zoeken, omdat liet
navrante van menig geval in voldoende
mate naar voren trecdt en tot ons
s|)reekt.
Zoo gevoclt men dnidelijk, dat in die
ecnvondige leekcning, I)i(inumlsliJ/)crij,
het ledlgelokaal met deslilstaande sciiij-
venen vcrhiten werklnigen,iM de misere
(ier werkloosheid is nitgezegd, en bij de
bcschonwing van liet Sctiillciiincisjc,
komt het [janperismc als van zell' glnrcn
achterde cadeaii-gemaakle kleerenenc'e
versierde hoed, welke in vroeger dagen
aristocratisclicr eigenaresse liebjjen ge-
kend; zoo treedt de tragedie van liet
leven evenzeer op den voorgrond l)ij de
juisl-gcobseiveerde kromgei)ogen aiiue-
lijke Jodenvronwtjes,niel be/.ige kniiisl-
jes ijverig werkend in liet Israelilische
Armenhuis, — als in de simpele sehelsen
(Ier trieste krotleii uit de aclilerbnnrtcn
van Amsleidam.
Bovendicn is er van deze arlieste een
schilderij Linnenuaaislerskooperalic, dat
zeer zeker op iiiet alledaagsche pictu-
rale qualiteitcn duidt.
Ten slotte vestig ik nog even de aan-
dacht op de, voor het mecrcndeel knappe,
schclscn van verschillende politieke
pcrsonen, als ernstigeTwecde-Kamer-le-
i\Q\\ en dettige rechters, die dikwijls
door haar socialistisch, ariistick tempe-
rament gczien noodwendig tot vermake-
lijkc charges licbben moetcn leiden.
Ook Mejiillrouw A. Dntilh zoekt het
leed van het mensclielijk leven in beeld
le brengen. De gave en doorwerkte
lilliogratie van het idiote meisje Aal
KoK was mij reeds van vroeger bekend,
maar met de nitvoerige teekening van
dil ongeUikkige schepsel c'oet de schil-
deres ecu groote schrede voorwaarts.
De exjiressic van het gezicht met de
wczenlooze oogeii is hicr nog verder
doorgevoerd en de af beelding van hel
luguber gebaar der verwrongen haiiden
slenil lot bewondcring, tcrwijl de trenr-
boonien en lict crucifix op den achter-
grond eer den indrnk van dit nia-
cabere conlerfeilsel ver/.wakkcn dan
verslerken.
De sludic Zoiiiicblocin was mij van een
Arti-tentoonsteliing bekend en trok ook
(laar mijn aandacht.
In iiiejulTrouw Dutilli begroelen wij
evenzeer een arlieste van bizonderc
gaven. Zij /.ict scherp en iiidien zij haar
techniek nog hooger zal weten op te
vocreii, mogen wij in de loekomsl veel
van haar verwachten.
De Heer C. .1. van der Iloerheet'l wei-
nigdoch snperieurwerk tentoongesleld.
Als onlwerper van veel I'raai aardewerk
dooi- de I'abriek « Amstelhoek » in den
liaiidel gebrachl, en dal in den laalsten
lijd zoo zeer in trek konil, was hij
mij bekend, maar van zijn beeldhouw-
werk kreeg ik hier voor t eersl proe-
veii le zien.
Met pillige in eikenhont gesneden kin-
(lerfignnitje, zoo naiefvan exjiressie en
zoo gelieel vrij van alle zoetelijkheid, is
een meeslerslukje, terwijl de strak-
gemodelleerile sehelsen in gi|)s, Volcii-
ddiuincr nicisjc en DiinU'iidejonycn zelfs
voor het besle werk van den beeldhou-
wer Zijl in dit genre nicl bchoeven
ondcr le doen.
148
Moge Van der Hoef spoedig zijn
onmiskenbare krachten eens aaii eeii
belaiigrijker opgaaf in deze richting be-
proeven ; hij beschikt over een groote
technische vaardigheid, die nienig ander
hem zal mogen benijden.
Van den Hear S H. de Roos zag ik
eenigen tijd geleden in het Panoiama-
gebouw een paar kleur-lillio's die niij
zeer opmerkelijk toeschenen en die bier
tot het beste behooren, dat hij laat zien :
Moeder en kind (Volendam) en Sloot.
Knap van teekening en goed van kleur
zijn verder Slaliiintjes en Frankendcial,
waarin tevens stemming is. Ook als
kunstnijvere komt hij hier goed voor
den dag met enkele boekbandeii, een
boekenhanger en een tafel.
Minder lof moet ik, helaas, over heb-
ben voor hel werk van den Heer
Broecknian. Hij is niet oorspronkehjk en
geeft hoogst-slappe quasi-imilaties van
Thys Maris , maar van hel dichterlijk-
etherische dat deze schilder vermag uit
te drukken, vindt men in Broeckman's
werk geen zweem ; tervvijl enkele zijner
portretten den indruk geven van sterk
te zijn geinspireerd op het werk van
Jan Veth. Den welgemeenden raad zou
ik hem willen geven van loch voor
alles te Irachlen, zichzelf te zijn.
Hiloersiim. October W02. C VeHSTEK.
UIT ANTWERPEN
IKRUG BI.IREN » VRR-
F.ATZAAL, > VAN 6
TOT n OCTOBKR
190.2 /C^. De voor-
iiaainste sliobtcnde
leden van den knnst-
kring <■ Als ik kan », (')
die nog steeds l)cstaat, maar nu in jon-
gere handen is overgegaan — hcbben
zich vereenigd onder liooger gcmeldc
benaming, om van lijd lot lijd tenloon-
stellingcn in tc richlen. Wij hcbben ons
naliuirlijk niet af te vragen, of deze
nieuwe knnstkring, die toch nil zeer
(') Wie over de vroegere jaren van dezen kiiiig,
(lie in.onze hedendaagstiie kunsthewpging een
belangrijke rol heeft gespeeUI, nieer wcnscht le
weten, verwijzen we naar het artikel van Knim.
de Bom in De Vlaamsche School, 1892, biz. 1.
uiteenloopende elementen is samen- KUNST-
gcsleld, eciiige reden van beslaan hceft; up d i p ut^i7\t
het past ons alleen deze eerste tentoon-
s.elling le bespreken. ^IT AMSTERDAM
Hel hier aanwezige werk dan, is van
erg ongelijke vvaarde. De degelijkste
inzending is zonder Iwijfel die van
Hendrik Lnylen : drie schilderijen ; —
een grool sink zonbeschenen grasland,
waarop een wit-en-rosse koe, half in de
schaduw, door een vrouwtje geniolken ;
Ai'ondijeliiideii, een rustige avondstem-
ming, een meisje met drie koeien kceren
huiswaarts over de vlakke heide, waar-
ovcr een gouden slraal van de dalende
zon schijnt; — Herfsluluufj, een wit
paard voor een kar, op een landweg, in
slille, zachle lonen gchonden, maar niet
erg vecl zeggend.
Zeer verdienslelijk is het ,4/>/7V-land-
schapje van Henry Rul — met diepe
tonen in het rosse struikgevvas en
het slille blauwige walertje. In het
jongste werk van Pros de Wit waardee-
ren we een slreven naar vaste, soliede
kleur, en krachtig lichleirect — dat wel
in de goede richting ligt. Maar loch
blijft er nog veel in zijn werk onlbreken.
Van L. Brunin zagen we hier een slil-
leven {wild) dat ons heel wal aangena-
mer aandeed dan de zeepdoosfiguren,
welke deze schilder anders met voor-
liefde behandell, en waarvan er hier
ook een paar slaaltjes aanwezig zijn.
Verder was er nog werk van .1. Rosier,
R. Steppe, Fritz Hanno, Ch. Roland,
W. Albracht en van den beeldhouwer
Alfons van Beurden — dat ons geen UIT
aanleiding tol meer ingaande bcspre- ANTWKRPKN
king geeft.
XX.
UIT BRUSSEL
IIJFDK TKNTOON-
STELLING VAN DKN
KRINC; « LABKUR >-
;f IN HET MODERN
MUSEUM, VAN 4 TOT
.'id OCTOBER 1902.
>L ^ Deze tentoon-
slelling onderscheidt zich door een be-
langrijken vooruitgang bij alle Icdcn
van dezen kleinen artislcnkring. Van
UIT BBUSSEI.
149
KUNST-
BERICHTEN
UIT HHUSSRL
zccr vcrschciden tcni|)eraiiieiil en van
ver uilecnloopeiidc ojjvallinj^cn, geven
(Icze jonj^e kunstenaars hot voorbceld
van wciiii}^ gcwone wilskrnclit en vasl-
hoiulendlieid die hel motto rechtvaar-
digen dat ze zicli liebben j^ekozen. Na
cnkele jarcii arbeid en aanhoudend
slreven zijn veel van deze jonge schil-
(iers en beeldbouwers niet ver nicer
vnn het meeslerscliap veiwijderd.
De nieest oorspronkclijke van de
groep is Alfred Delaunois wiens binnen-
kijkjes in kloosters en oude buizen
doorlrokken zijn met gebcinizinnige
vcrscbrikking, met ecu tragiscbe beko-
ring. Na bem onderscbcidt zicb Augnst
OlefFe, door bet wecmocdige en bet
eigenaardige karakter dal liij aan zijn
zeeliedcn vericent. waarvnn liij zicb de
gcestdriflige en medeiijdende dicbter
gcmaakt lieefl. De biauwe klaarbeid
van zijn klcur veriioogl nog bet karak-
lei- van zijn figureii en past wondervvel
bij de almosleer der zeekust. Andre
(-ollin die reeds zijn sporen verdiende,
wect de tiefTcnde uitdrukking der ver-
slootelingen der maatscbappij in zijn
slevige en luirmonieuse kleiir te doen
opieven, en bestudeert daarbij met
voorliefde zonefTeclen op het gebla-
derle. Enkele uitstekende landscbap-
scliihlers : J. H. Jiaumer, keurig en
nauwgezet, Henri Brinard, kosteUjk,
fijn en (Hcbterlijk, Louis (1. Cambier,
vol vuur en drift, trotscbheid en kracbt,
Rene de Baugnies, koud en grauwig;
Jules Merckacrt spontaan en gedurfd ;
Karel P. Weirlemann, ncvelig en ver-
vloeiend, aantrekkclijk van bebande-
ling; Georges Van Zeverborghen een
zecr smakelijk en weelderig kolorisl.
Onder de portretten is dat van Mevr.
C. door Henri Ottmann van een vcrfijn-
de en gecstige elegancie ; een Iweede,
een mansporlret van M. Madiol munt
uit door een zeer gevoelde uitdrukking;
een vrouwenkopje van Leo van den
Houten is in zeer teerdcrcn en gedistin-
geerdcn loon gcbouden.
De bocrenloonceltjes van Martin Mel-
sen verdienen een gebccl bizondere
vermelding. Ze bezilten groote verdien-
stcn door bun sa|)pig en scbalkscb
koloriet, door de boertige uilbundigbeid
der personages niet minder als door het
scbilderacbtige en het darlele van de
scbikking. Melsen woont legenwoordig
te Putte-Stabroeck, dicbt bij de Holland-
sche grens, tusscben de Polders en de
Kempen, te midden van een landbouw-
streek welke rond Antwerpen om bet
boerscbe en brooddronkene van haar
bewoners bcfaamd is. Daar raast in hel
begin van de maand October, de meest
uitgelaten, woeste kermis, de dolste van
de geheele strcek. Melsen heeft zicb tot
tolk van deze landelijke uitspattingen
gemaakt, maar er zou gelegenbeid be-
staan voor een scbilder van een beetje
meer bescbouwenden aard, die zicb
vvat meer om ecbte menschenschoon-
heid bekommerde, om in deze zelfde
streek tooneeltjes te vinden van minder
groven aard en figuren, minder gebouwd
en nagemaakt volgens de overleverin-
gen van de gedrocbtelijke personaadjes
van Teniers en Oslade. Maar die onbe-
bolpen figuurtjes van Melsen zijn tocb
met een groote dosis aanstekelijke hu-
mor geschilderd.
Maurits Nykerke bezit ook de gaaf
der kleur ; in zijn Rook trilt de atmos-
feer. Emile Thysebaert heeft er een
klein doekje, dat een zeer eigenaardige
opmerker verraadt en Louis Tbevenet
een Kerkinterieiir dat in zeer aangena-
men toon is gcbouden, zoo lets van een
goudkleurig caniaieu. Vermelden we
nog twee bewonderenswaardige studies
van den ernsligen en gewetensvollen
teckenaar Andre Van der Straeten,
vooral zijn Zomcnuiiniddiuj.
Onder de beeldbouwers merkten we
vooral Jozef Baudrengbien op, die niet
minder dan zcven werken heeft inge-
zonden, welke alle vermelding verdie-
nen. De bonding van den Man, die een
sk'cn I'oorlroll, berimiert het antiek.
Zijn interessante groep Snunt plaatst
bem o|) den cersten rang tusscben de
jongere Belgiscbe beeldbouwers ; ze is
met een bewonderenswaardig gevoel
voor ensemble samengesteld, er gaal
een oprecbte aandoening van uit en de
lecbniek is liaast meeslorlijk. Men zou
zcggen dal dit het wcrk van een kunste-
naar is, die de smart heeft gekend en
die haar daarom met vvaardigen ernst
weet weer te geven, zonder oonven-
tioneele grimassen of den geeiklen
academischen draai. Van Leander
("irandmoulin waaidcert men een vrou-
150
wenbuste Gebed van sobere welspre-
kendheid en teedere vroomheid. Er
schuilt een ziel in bet gips dat niel
zooveel zorg en lielde is bewerkt. Fer-
dinand Scbirren wordt door twee breed
ijehandelde borstbeelden en door een
slank fignurtje vertegenwoordigd. Jules
Herbays stelt een groote figuur de Aarde
ten toon, machlig van opvatling en eei-
lijk van uitvoering en enkele bustes
waaronder eene, die ons aan een zekere
Imperil van den genialen Lambeaux
doet deiiken.
De leden van ccLabeurs liebben de
trert'ende gedachte gebad, bier een
Iwintigtai werken van bun belreurden
vriend Alberic Coppielers te vereenigen.
Men weet liat de jonge kunstenaar, die
nauwelijks 22 jaar oud was, eenige
niaanden geleden te Parijs is gestorven
nadal bij in iiet huilste Salon des Iiide-
peiidauts een kranig succcs liad beliaald
— waarvan de Fransclie pers niet nage-
laten iieeft kennis te nemen. ben
gebeele afdeeUng van liet salonnetje
was aan den dooden scliilder gewijd.
Hij doet zicb in zijn werk aan ons ken-
nen als een wiiskraciitig en metliodisch
zoeker, zijn iiaast te ver gedreven
nauwkeurigbeid doet soms bijna aan
die van een mectkundige denken, zijn
kleur misbaagt dikwijls door liaar
droogheid, maar bet geiieel trekt aan
door een groote opmerkingsgave, een
ernstig streven naar nauwgezelbeid, een
eerlijke en zekere visie, een gedistin-
geerd, boewel wat raetaaiacbtig palet.
We geven aan zijn etsen ecbter verre-
weg de voorkeur boven zijn doeken In
deze openbaart zich de ware kunstenaar
en geelt hij bbjk van een gevoeligheid
die in zijn scbilderijen ontbreekt.
BELGISCHE VEREENIGING VOOR FO-
TOGRAFIE. > VIERDE INTERNATIO-
NALE TENTOONSTELLING IN HET
KUNSTVERBOND, > GEOPEND OP 4
OCTOBER 1902 yO^ Deze tentoonsiel-
ling was vooral belangrijk onulat er
meer eerlijk werk was, minder truquage
dan vroeger. Het lentoongestelde Iiet
de rechtstreekscbe opname duidelijker
blijken. Naast zeer nierkwaardige inzcn-
dingen uit den vreemde, vonden wc
bier ook verdienslelijk werk van onze KUNST-
landgenooten, waarop we in dit tijd- Ri.^RTpu-rp'vr
scbrift ecbter niel verder kunnen in- ^^^^^'^-" * "^^^
annn UIT HRUSSEL
TENTOONSTELLING VAN LAND-
SCHAPJES EN HOEKJES UIT HET
OUDE SCHAARHEEK DOOR JULES
MERCKAERT > IN HET STADHUIS TE
SCHAARBEEK, VAN 11 TOT 19 OCTO-
BER 1902 /C-^ Jules Merckaert, waar-
van de inzending op de tentoonstelling
van « Labeur » zeer gunstig beoordeeld
werd, beelt gednrende enkele ilagcn
een Ivvaalftal nierkwaardige stukkcn in
bet Scbaarbeekscbe stadbuis tentoon-
gesteld
Het zijn alle gezicbten van bet oude
Scbaarbeek, scbilderacbtigc, kleurige
buurtboekjes, onberrocpelijk tot ver-
dvvijnen veroordeeld, en gelegen in de
onistreken van den Haacbtscben steen-
weg. Merckaerl beell ze met evenveel
lielde als onbetwistljaar talent gescbil-
dcrd. Als dicbter beelt bij ze gezien en
hij heel't ze als schilder weten weer te
geven, toegerust met de gaven van
gespierd en stevig kolorist. Voor deze
doeken voelt men dat ze het werk zijn
van een zoon van de landstreek die er
op wordt afgebeeld. Het zijn niet de
eersle-dc-beste onderwcrpen en kijkjes,
door een zwervend landschapscbilder
van zijn tochten meegebracht, waar hij
zijn ezel opsloeg voor t een ol 't ander
hoekje, dat hem door voorbijgaande be-
koring of nieuwsgierigbeid boeide.Neen,
de werken van den beer Merckaert ver-
raden een innige vertrouwdbeid met die
nederige paadjcs tusschen de moestui-
ncn. Als gevoelig artiest beelt bij die
groepen krottige huisjes bcsludeerd —
aanleunend legen puinbedekte hellingen
ol verborgen tusschen kreupelhout en
karige boomenrijen. Op zich zelf be-
scbouwd zouden die uithoeken der
groote stad, die verloren scliildwachten
der groote Brusselscbe agglomoratie,
niet veel zeggen tot een gevvoon schilder,
ondanks hun zeer bizondere stenipel en
scherp al'geteekend karakter. Maar
Merckaert beelt ze met een soort kin-
derlijke liefde bcsludeerd ; bij lieefl ze
op iedcr uur en in ieder jaargctijde be-
151
KUNST-
HERICHTEN
UIT DRN HAAG
zocht : hij heeft er al de uilzichten van
opgcleekeiu] ; hij heeft er zich, om zoo
le zeggen, heel de sotiibere weeiuoed,
en het ietwal geniccnc kichlje van eigcii
gcmaakl. Zoo slelt hij iiiet minder (hin
vijf gezichlen van de i<lcine Hoiilslraal
ten loon ; en het zijn evenveel schihie-
rijen,voli{onien verschillend van indruii,
verlichlingen van lonaliteit. Eriser een,
waar \k bijzonder veel van hou — en
dat ons die straat vertoont, bij zonson-
dergang, wanneer ze baadt in een rosse
gloed, met bloed- roode, zeer sugges-
lieve Jichlspeling. Ik hou ook veel van
het Jeruzalcmstraatjc, en die kruisslraal
vvaarin een beruchle herberg slaat. In
menig stuk, doet het panorama van
den achtergrond, met de vooinaamste
gebouwen van Schaaibeek, de schilder-
achlige ellende, de vreemdsoortige ont-
reddering van 't voorplan nog sterker
uilkomen, nog luider schreeuwen. Het
hoeft wel niet gczegd, dat het niet in
de bedoeling lag van den schilder een
speciale reeks landschappen aan zijn
geboorteplaats te vvijden. Deze slukken
werden met den dag geschilderd, zon-
der dat de kunstenaar er een oogen-
blik aan dacht een geheel van herinne-
ringen aan het oude Schaarbeek le vor-
men. Dit geheel is er vanzelf gekomen.
Maar aangezie,- de reeks nu eenmaal
bestaat, zou het bestuur van deze be-
langrijke gemeente — de vijfdegemeente
van het Rijk asjeblieft - een goed werk
verrichten door minstens enkele van
deze doeken aan te koopen, vvaarin
zoovele hoekjes, die bestcmd zijn om in
werkelijkheid te verdwijnen,zullen blij-
ven voortleven. Op die wijze zou het
Schaarbeeksche Museum niet enkel met
zeer belangwekkende plaatsclijke herin-
neringen, getrouwe en juiste documen-
len — maar ook met zeer te waardeeren
kunstwerken verrijkt worden. Men be-
denke wal uitstekend figuur de gezich-
teu van het oude Brussel, door Van
Moor, in het stadhuis der hoofdstad
maken.
G. E.
UIT DEN HAAG
HTS AND CRAFTS >
RXPOSITIE XAX-
XINGA UITERDMIv
A-^- Deze exposilie
schijnt voor dezen
artist in zoo verre eene
herhaling te zijn van
de vorige, dat we hier eenige van die
exposilie bekende werken terug vinden,
terwijl er niet al te veel vooruitgang le
constateeren valt. Deze artiest wil van
een ielwat droomerige natuur zijn. Maar
sluit dit serieuze studie uit? Ik bedoel
studie in dien zin dat de naluur-ver-
schijnselen, de dingen « an und liir sich >>
onderworpen worden aan .lauwkeurige
onlledende en samenvattende waarne-
ming. Ontlecd in dien zin dat de deelen
op zichzelf, sanien vattend in den zin dat
de deelen in ruime belrekking tot het
geheel andere gezien worden. Het eerste
is noodig om lot een goede weergavc
van het tweedc als begrip te komen. Dit
is'l watJacobMarisvermocht en Israels.
Wat slaan vele jongeren toch een
pover liguur tegenover het ceuvre der
ouderen, dat, als stelselmatig onlwik-
keld, een organisch geheel vormt. De
eerste schijncn dikwijls maar niet goed
te besed'en, zelfs niet instinctief, hoe het
kunstenaarschap tot ontwikkeling kan
geraken.
Ik zei deze artist wil van een eenigs-
zins droomerige natuur zijn. Ik geloof
wel dat hij hel ook is. Hij voelt zich
van nature geneigd tot het pastel-pro-
cede. Of schuilt er in deze voorliefde
niet levenseen klein blijk van onvermo-
gen om 't met 't door de trauitie geijkte
middel : de olieverf te kunncndoen? Er
is bij al deze pastels : buitengevallctjes
en achteruitjcs in een stad, blijkbaar
van uit een raam gezien (*), maar een
olieverfschilderij. En dit is nu op den
keper beschouwd niet van le best
allooi. Ik geloof niet dat ik de eenige
zou zijn die in deze omstandighcden de
zaak wautrouwde. We weten tot wclke
oppervlakkig verrassende resullalen het
gel'oczel met wat pastel kan voeren.
Niettegenslaande dit al spreekt er uil
enkele werken te veel gevoel voor kleur
(') Droomcrs vcikeercii gaaiiie in de luolil ; ol
zou 't iiiisschicii loch onzuivere leekc>ning zijn ?
152
en stemming, dan dat we niet zouden
gelooven dal deze artist er — 't zij dan
door degelijker vverken — zou kunnen
komen. Terwijl ik dit sclirijf liesluipt
me waarlijk een stille lierinnering aan
een van zijn werken, een bij uitstek
Hollandscli genre : een vaart van terzij
gezien, met een molentje, en liet gelieel
doortrokken met een vvarme gloed die
alleen maar aan een aitiesten gemoed
ontvonkt kan zijn.
HAAGSCHE KUNSTKRING :f. TEN-
TOONSTELLING VAN TEEKENINGEN
EN BEELDHOUWWEHKEN DOOR
WERKENDE LEDEN /i.^ Ik geloof dat
men in rubrieken als deze kan volstaan
met alleen do l)ijzondere verschijnselcn,
die belangvs'ekkend zijn met 't oog op
de evolutie in de schilderknnst, meer
ingaand te bespreken, terwijl bet werk
dat naar de beteekenis van den maker
deugdelijk is, maar dat geene bijzondere
inzicliten opent met een bloote ver-
melding mag behandeid heeten.
Ik open dan de eigenlijke besjjreking
van deze tentoonstelling met van IJaal-
hofT. Het is mij altijd voorgekomen dat
men het werk van dezen betcekenis-
vollen kunstenaar niet te verstandig
heeft ingeleid Van DaalhofT begon met
V. n. werken te exposeeren, die in een
door den scliilder ontwikkelde speciale
bruin-manier behandeid waren, en zijn
paladijnen hebben voor deze scheppin-
gen den naam van schilderij niet on-
eigelijk gevonden. Over deze kwestie
zou te redeneeren zijn. Maar ware het
niet verstandiger geweest ze bescheide-
lijk uitvoerige of doorwerkte teekenin-
gen te noemen ? Het begrip teekening
omvat al zoodanig veel
Van Daalhoir heeft nadien met een
kunsthandel een contract gehad. Maar
dit schijnt.. gelukkig verbroken. Er
gaan over dergelijke contracten haast
ongclooflijk wunderlijke praaljes.
Wat van Daalhoff nu exposeert (twee
pastels) lijkt ver van maakwerk. Of
heeft men hen tocli nog voorgeschreven
zijn Langs den wey zoo te bebandelen
dal de iactuur van dichtbij gezien de
gedachte van zwaar geripl tapijkwerk
opwekt? Ik heb onlangs wel ander werk
— een slilleven — van hem in deze ma-
DIT DEN HAAG
nier gezien. Maar ik geloof dat we in dit KUNST-
geval te doen hebben met eene techniek HJ7f\JQ|^XKN
hoofdzakelijknitdemethodiek der plain-
air schilders ontwikkeld en dat bedoeld
ishetschuinsvallcnde onderbroken zon-
licht uit te drukken. De werking op een
afstand is voldoende, maar universeeler
is de behandeling van zijn Maria hoeve,
hoevvel niet smetteloos Ik geloof dat
serieuzer natuur-studie ook dezen man,
die het wezen der natuurverschijningen
z6o weet bloot te leggen, die zoo na'ief
en als zangerig weet te verhalen van de
vvonderlijke geheimnissen dezer wereld,
verder zou brengen en maken tot een
kunstenaar die we bijzonderlijk zouden
hebben te respecteeren.
Als meer bijzonder de aandachl waard
noteer ik van Coert een paar pastels.
Wie in Leiden bekend is zai opmerken
dat hij zijn instrument altijd in den
zuiveren loonaard stemt. Nochtans is
de factuur ditmaal niet smetteloos.
Henricus schijnt nog een weinig aan
het Oosten vast te zitten. Zijn Rhenen
belooft, zoo hij van plan is HoUandsche
onderwerpen tc bebandelen, veel goeds.
Maar de atmosfeer van ons land zegl
nog meer. Dan noemen we nog Kamer-
ling Omnes met een mooi Slilleueii, mooi
ook wat den technischen kanl betreft.;
van Senf een Maaier, groot van bedoe-
ling en met werkelijk veel uitdrukking
in den kop. Het geheel is cchter niet tot
een geheel van actie geworden, het ver-
band der deelen niet organisch; van
Zilcken een pastel : La Madonnina del
Campo Pisano (Genua) van eene eenigs-
zins mysterieuze werking.
(Joed of vrij goed vertcgenwoordigd
zijn vervolgens Paul Rudifee, Gorter,
Aug le Gras, Grup|)e (met een aquarel
die sterker van stemming is dan van
techniek), Haverman, Hoppe, Jordens,
W. G F. Jansen, Anna Kerling, met een
reeds bekende aquarel, Mej. Jo Kosler,
Kramers, Kuypers, Mclchers, De Moor
en Storm van s Gravensande.
H. u. B.
N -R. De tcntoonstcllingen van Hobbe
Smith, J. Voerman e. a., zullen in het
eerstvolgend nummer worden bespro-
ken.
153
KUNST-
BERICHTEN
Ull UTHKCHT
UIT UTRECHT
i:reenigixg « voor
l)E KUNST .), GE-
OPEND OP 15 SEP-
TEMBER 1902 /^».
Deze vereeiiiging
lieeft weer haar jaar-
lijksche lentoonslel-
lingcii geopcnd en dilniaal met ecu col-
lectie schilderijen haar kleiiie niaar
gezellige lokaliteil gevuld.
Het konit altijd de kunstvvcrken ten
goede vvanneer er niet meer dan een
vijftigtal sanien gebracht wordeii ; ieder
vverk hangt dan vvat afzondciiijk zooals
in onze huiskamer en het eene vvordt
niet zooals in de groote tenloonstellin-
gen door het andere doodgeslagen.
Ook wijkt men in dit inlieme milieu
af van coiivenlioneele begrippen en zet
men een portret ten voeten uit, flinkweg
nagcMoeg op de vloer, zooals het ook
alleen tot zijn leclit kan komen. Het
vrouwenportrel van Mr. van derMaarcl
is hier daardoor heel goed te zien en
daar de kunstenaar het gezichl in toon
heelt gehouden zou men het bij een
hoogere plaatsing moeilijk hebiien kun-
nen zien. Het is een heel voornaam
vverk, zeer dclikaatgepensecld en ietwat
nerveus.
Ganscii anders Jac. van Looj' die er
de verf maar raak opborstelt en een
maling heeft aan wat men « mooie pein-
tiire » pleegt te noemen, hij geelt een
roodharig kind in de zonncschijn (hit
tintelt van licht.
Een nieiivveling is hier Spoor, die zicli
als een deugdelijk artiest laat kennen.
Uit een zevental werken gemaakt in een
tijdverloop van acht jarcn ziet men zijn
ontwikkelingsgang. Eerst nog wat haid
en academiseh maar gaandcweg soiipler
teeder word I zijn |)enseel en zijn laat.sle
arbeid, een blond vroiiwenportreljc, is
mooi gevoeld en lijn van schildering;
een jongkuiistenaardusdie voel belool't.
Eigenaardig het werk van Mevrouw
Sare Risscl)o|)-Robertson, het scliijnl
meer een prachtig lapijt-onlwcrp ol' een
kleurcombinalie omoen jjlateel sciiilder
te insj)ireeren. Ilecrlijk is de weeldc
dczer toonen,het dicpc blauvv tegen het
zilverwit en goudbruin. Geen die ooit
haar palet nabij komt, of hij nioet Breil-
ner heeten.
Haverman's Mocder en Kind doet ouk
even aan een stukje dof gobelin denken,
er zijn heel mooie brokken in, vooral
t gezicht van 't kind, zoo blank tegen
den fond, dat van de moeder is wat
ijzerachtig en grauw. En edit sink bui-
tcn geelt Rink wiensopvattiiigmcerzich
aansluit bij zijn Rclgische dan Holland-
sche kunstbroeders, licht en zonne-
schijn geelt hij wel, ook laat hij zijn
bootje niet mee nemen door het zog der
Haagsche school zooals Mcvr. Tadema-
Groeneveldt. Deze schilderes heeft hier
zeer vaardig geschilderde strand- en
stadsgezichten, royale inspiraties op
Jaap Maris maar niet slap of slecht, zij
schijnt te willen zeggen : « Welnu, ja,
» ik bewonder dien onvolprezen mees-
» ter der Hollandsche luchtcn en ik wil
» schilderen zooals hij het deed ». Toch
jammer van zoo'n talentvolle vrouw dal
zij niet meer stoutweg een anderen weg
durft gaaii ; misschien koiiit dat nog wcl
als ze maar niet merkt, dat deze kunst
verkoopbaarder is dan een wat eigen-
gereide want dan vreezen we wel, dal
deze schilderes verloren is voor de
eigentlijke kring van artieslcn.
Een artiest geeft alleen zijn eigen
eniotie weer, niet die van een ander, en
't zijn niet alle kunslcnaars die de
kwasl hanteeren, dat weten we wel; daar
is geen enkele tcntoonstelling of deze
waarhcid vv'ordt ons weer ingescherpt.
Van den sladsschilder t Hooft is hier
ook zeer sympathiek werk, een paar
studies die ons plezicr doen omdat er
een spontanieteit in zit die zijn panecl-
tjes maar al te dikwijls missen, dan een
paar mooie studies van Dooijewaard
een jong schilder, van de Voo en
Ivgmond, die zeer ernslig werk levcren ;
— deze drie zockcn zich zcif te zijn en
daaiom mogen wij wat van hen ver-
wachtcn — ook in 'I binnenluiis van
van der Jonge is iels sympathieks; —
we zien dan toch zoo zoctjes aan weer
jonge kiachlen opkonien en die kan de
Hollandsche schilderschool best ge-
bruiken.
R ().
154
EEN LYRICUS
(HENRI VAN DAALHOFF)
K geschiedenis le schrijven van een talent — EEN LYRICUS
het is sonis beproefd, maar zelden gelukt.
En toch, nu we gaan schrijven over den
lyricus, dien we hier op het oog hebben, staan
we min of meer onder de verpHchting het his-
torische element bij onzen arbeid niet te ver-
waarloozen. Het kan waar zijn : de geschiedenis
van een kunstperiode is die van de haar ver-
tegenwoordigende individuen in haar meer algemeenen vorm; maar
slechts voor het algemeen, niet voor enkele bizondere personen gaal
deze stelling op. Het zal bijvoorbeeld zeer bezwaarlijk zijn, de kunst
van Thys Maris te begrijpen uit een omschrijving van de prae-rafaeli-
sche schilderkunst; en toch ook is er voor dienzelfden Thys in een
latere kunstperiode geen plaats. En even bezwaarlijk ook is het op
literair gebied de dichtkunst van een Walt Whitman, tot een alge-
meenen kunst-vorm le generaliseeren, op zoo'n wijze dat de geest van
den dichter teruggebracht wordt tot niet meer dan « een deel van een
geheel. »
Aangaande de moderne schilderkunst, en de moderne kunstnij-
verheid, die zich rondom, onder ons oog ontwikkelt, weten we alien
zooals van zelve spreekt, wel het een en ander af; en enkele jaren in
onze herinnering teruggaande, kunnen we wel zoowat bepalen, onder
welke invloeden, onder welke voorliefden, onder welk soort van afkeer,
onder den toekomst-glans van welk doel, en in verband met welke
sociale en imdere overwegingen de eene beoefenaar en daarnaast de
andere is ontstaan. Behoeven we eraan te herinneren, dat het impres-
sionisme zooals het na de Marissen door Bauer, Isaac Israels, de Zwart,
e. a. werd voortgezet, moeilijk anders kon blijken, dan een cul de sac,
waarin, eenigszins cynisch gesproken, op den duur met veel anders
mogelijk was dan een rondwoelen in een eenmaal verkregen visie, die
omdat ze niet vcrder voortgezet kon worden, ten slotte gelijk was
met een onmachl en ellende, waarvan de soms geeslige, maar gevoel-
Onzk Kunst XX
155
EEN LYRICUS looze caricatuur-lcekcningeii, in nicnig witzblad le viiulen, de diiecte
uiling was. We heiinneron aan eeii der laatsle Haagsche tentoonstel-
liiigen en haar doeken,\vaariiit de onhoiidhaarheid van het ten topge-
voerde impressionisme le duidelijk blijkl oni een nader betoog niet
overbodig te maken. Voor bem die zicb deze doeken niet mocbten her-
inneren, noemen we ze bier : het waren een Draaimolen door Isaac
Israels, een Strandgezicht van Willy Sluiter, en eene pastelteekening
Baders door Max Lieberman. Tegenover zulk werk staande wordt bet
duidelijk dat een jonge opkomende school van scbilders zicb nieuwe
wegen tracbt te banen.
En verklaarbaar is bet daarnaast, dat ook de beoefening der kunst-
nijverbeid niet voldoet, waar men bezield is met bet oprecht streven,
aan een sentiment, een gemoedsleven uiting te geven. Als autoriteit
kan ik bier ten beste geven William Morris zelve, die in 1H96 reeds in
een rede zicb over de kunstnijverbeid, als kunsl in den strengen zin
van het woord uitliet op een wijze waaruit, naast veel ingenomenheid,
toch ook de overtuiging sprak, dat tot beoelening ervan bij uitstck
zijn aangewezeii de inl'erieure geesten (*). Men zal het dan trouwens
wel toegeven dat de sensaties, die men vindt in Lucas van Leyden,
Quinten Matsys, Giotto, Rembrandt, Botticelli, Millet, Corot, enz.,
met geen mogelijkheid ook uit te drukken zijn in voorwerpen van
dagelijkscb gebruik.
Uit het impressionisme, dat tot zijn uilcrste consekwentie was
gebracht, ontwikkelden zicii twee kunstvormen, die beiden decoratie!
van aanleg waren, en aldus nooit zicb vcrwijderden builen elkanders
verband : de kunstnijverbeid, die pcnseel noch linnen l)ezigde en het
neo-impressionisme, ten slolle niets anders dan decoratie, de versie-
ring van het vlak bedoelende. Men scbilderdc details, die meestentijds
geen andere slrekking badden dan het versierings-motiei" van andcre
stijlen tevervangen; en als de beboefte blijk le geven van eenigerlei
gedaclitenleven niet nicer le bedwingen was, dan werd men symbo-
liek. Zoo ontslonden weer twee scbolen, waarvan de een — die iiet
pointilleeren invoerde — van alle gedacbteleven vrij bleef, en de andere,
de symboliek, de gedacble niet schilderkundig wist uit te drukken,
en soms zijn toevluchl nam lot voorstellingcn, die met een rebus een
le ver gaandc gelijkcnis vcrloonden.
Dit alles bcbbcn we, oj) bet oogenblik, dat wc dil schrijvcn, gehad.
Wie in den laatslen lijd een Hollai\dscbc schildcrijtenloonstelling
bezocht heelt, moel bet opgevallen zijn, hoc, nu symboliek, pointil-
lisme en kunstnijverbeid (de laalstc slecbis als een werkelijk arlislieke
bezigbeid bedoeld) gaan vcrzwakkcn, zicb nicer en nicer een lyriscb
t') Men zic liierovcr o. a. een arlikel in liet niaaiulschril'l De Aibeiii U Jrg.
biz. 64 en 65.
156
157
EEN LYRICUS impressionnisme begint te openbaren, ten deele bij schilders, die zich
eertijds aan een der voorgaande kunstopvattingen bezoiidigden, fen
deel ook bij jongere, nog onbekende lieden. Onder de eersten noenien
we, als vo()il)eeId, Hart Nil)brig bij wien de lyriek onmiskenl)aar op
den voorgrond begiiil te konien en Louis van Soest, die langs de
sentimentaHteit eener balve symi)oliek, zijn weik lot werkcbjke Iviiek
beeft weten te ontwikkelen. De jongeren -- op de najaars-tentoonstel-
ling van de maalscbajjpij « Aiti et Amicitiae » beel't men ze, in een
bctrekkebjk groot aantal, waar kunnen nenien. En zoo is in alle reden
aan te nemen, dat wat we een lyriscb inij)iessionnisme noemden, wel-
dra de hoofdvorm zai wezen onzer nationale schilderkunst.
Nu we den lezer op deze wijze eenigszins hel)ben georienteerd in
de kunst der laatste jaren, bbjft ons over de plaats aan te wijzen, die
een lyricus van veel oiideren datum dan c!e genoemden in de scbilder-
kunst toekomt. We bedoelen van DaalbofT, die tien jaar geleden, toen
men overal in Nederland de oogen ging open zetten voor symboliek
en kunstnijverbeid, de lyriek l)eoeiende, zooals ze nu meer algemeen
staat te worden erkend. Deze plaats is, zooals men ziet, tot op nu toe
een afzonderlijke en bewijst, dat de gescbiedenis van een talent te
scbnjven,nog niet identiek is met bet bebandelen van een kunstperiode.
Toen bij pas « scbilder werd » beel't van DaalbofT zicb een oogen-
blik bezondigd aan wat toen algemeen in de kriiigeu der jongeren voor
de scbilderkunst gold. We berinneren ons llauwtjes uit dien tijd een
paar min of meer religieuse voorstellingen, waarin aan de kleur geen,
en aan de lijn een zeer gewicbtige functic was toebedeeld. Maar uit
den tijd, kort na dien dateeren de doeken, waarin de eerste kiemen
(vrij ontwikkeld) reeds dagen van wat later dczcn scbilder zou ken-
nierken. 't Waren bij dien aanvang bijna alle doedelzak-spelers, die
bij behandelde naar een, tegelijk met dit onderwerp gevonden, nieuw
procede. Zijn doeken waren toenmaals gebeel uitgevoerd in de nuances
van een gloed-vol, de kleur van goudleer sonis nabijkomend, bruin dat
in de lucblen en de meer belicble gedeelten ovei'gaat tot een goud-acbtig
rood en voor cle meer donkere parlijen tot een donkerbruinen, bijna
zwarten, diej)en toon wordt verzwaai'd. l*^n bet ondei\ver|) was, zooals
gezegd, een doedelzak-speler, die in veivoering zijn instrument beban-
delde. Het was subjecliel' lot in bet uiterste ; ol neemt men aan chit
de scbilder zicb met zijn onderwerp vereenzelvigde, dan integen-
deel uiterniate objectief. llet was geen geven van ecu visie meer, maar
bel verbalen van een gevoel ; bet was geen afbeelden van een werke-
iijklieid meer, maar bet in kleuren omzetlen van een sentiment. De
doedelzak-s])eler, en de scbiUler — onwillekeurig verwarren we,
voor deze doeken slaande, auteur en sujet ! — ze tracbtten de visie
158
HENRI VAN DAALHOFF ;
« .... Vooruit tie niiiziekanten, die bliezen Toeleretoet... »
(Teekening voor een onuitgegesen Prentenboek).
die zij van het landschap ontvingen, oni te zetten in de malerie — EEN LYHICUS
klank voor den eenen, kleur voor den anderen — die hun ter belian-
deling gegeven was. De doedelznii-speler speelde geen liederen, geen
tonen; zijn klanken waien het wegje dat langs een hoschje slingerde,
de bladeren der boomen, die i)eweegloos stonden te leven, bet goud
van de bicbt : liet zat alles in bet instrument, en bet moest te vooiscbijn
worden gebraeht, in nieuwen scbooneien vorm, dan bet zich aan bet
oog voordeed.
Kent men de kleine gescbiedenis van Tlirond, den vioolspeler nil
de ((Boeren-novellen )) van Hjornson ? Als de DaalbofF'scbe doedelzak-
speler, vereenzelvigl ook Tbrond zijn omgeving met de klanken, die
bij uit zijn viool baalt.
II De strijkstok was de jubnl, de berggrens ; ging bij over alle
snaren tegebjk, dan weze de l)lessom (fee), die in een nacht van Kopen-
bagen naar Walders reed. De quint was zijn moeder ; de tweede snaar
die altijd op zijn moeder volgde, was Haucb', de kat ; de derde bad een
barde stem, dat was zijn vadei . De has was een pracbtige snaar, maar
wonderbjk, bij dreigde met zijn stem en 't wasgewaagd, bem een naam
te geven. Kwam l zoo te pas, dat ze met de derde snaar een toon
vormde, dan waien t de drie vreemden, die zoo op elkanr gek'ken,
dat men niet weten kon, wie van de drie de spilse muls droeg. Ging
de strijkstok over de snaren alleen met den druk van zijn eigen
gewicbt, zoo(hil er een zaebl, ver verwijderd gebiid uit de viool kwam,
159
EEN LYRIC.US dan waren het dc dwergeii, die in 'tgebergte spelen....» Zoo omschrijft
Bjornson hot onlwaken van den nnizikalen zin l)ij den kleinenThrond,
die een groot virUioos gewoiden zou zijn, als zijn overmaat van gevoel
hem het spelen ten sloUe niel onmogelijU had gemaakl en hem geljracht
had tol een moord, een zeli-moord, een nioord op zijn viool. Als
Thiond, als speehnan met een l)iiiiloll daarheen getrokken, zal spelen
van de slad — de « hygde » zooals het in het Noorsch heel, — dan
schiclen zijn krachlen te koit; en het veld in gevlucht, snijdt hij de
snaren door met zijn mes, sleehts de has sparend. DaalhofF's muzikant
is gelukkiger ; hij tracht niet van de slad te spelen, een opgaaf, die
Thrond te machtig was. Hij speelt van de natuur, van de zachtkens
rijzende, den heuvel opslingerende paadjes, van de fijne, dichterlijke
boompjes, die hij paren in het landschap staan verspreid en het kant-
werk van hun hehladerd kininlje tegen de lichte lucht verhefFen ; hij
speelt van het gond, van den zonnenschijn en den helderen zang der
vogelen, van alles, in een woord, wat steeds in de menschenziel voor
poezie heeft gegolden.
Bjornson's novelle en Daalhoft's eerste, tot rijpheid van gevoel
gekomen schilderwerk, zijn nauw verwant; aan heide ligt de zelfde
gedachte ten grondslag. « Dat is kunstenaars-leven '• zijn de woorden,
waarmee, vol weemoed, de dichter zijn verhaal eindigt ; en ook
in het werk van den schilder ligt een zachte weemoed, een heim-
wee, ten gevolge van de gedachte dat het allerhoogsle, het pure
gevoel nooil volledig zal kunnen worden uitgedrukt ; en dat het sleehts
ten koste van veel lijden en twijiel is, dat men het allerhoogste bena-
dert... (I Hij speelt om zijn leven of om zijn versland. Is het een krach-
tige gezonde natuur, dan zegevieit weer de lust tot probeeren, lot
wagen. [ Hangt aan een snaar, niaar 'I is een krachtige ». Zoo drukt
Bjornson, bet moeilijke, het psychiseh gevaarvolle van bet kunstenaars-
leven uit En ook in Daalholfs eerste werk ligl die aan krankzinnig-
heid grenzendc vervoering, dat hopen en wagen, da I gaan lot de
uitcrste grenzen, waarover been de vernietiging dreigt.
Met gegevens en beelden aan de nouvelle van Bjornson onlleend
zouden we nog verder kunnen gaan, DaalnolV's kunsl te omschrijven
en toe le lichlen ; en we zouden bet missehien doen, indien werk van
later datum ons geen nieuw materiaal versebal'te voor dit arlikel.
Een lied van Minne, een grool doek, waarop de doedelzak-speler
zijn lied, nu minder lot zieb-zelve, dan wel tot de beminde vrouw
riehlle, besloot deze eerste periode van des schilders seheppend leven.
Moesten we een invloed noenien, waaraan DaalholT in dien tijd een
deel van zijn inspiratie daidite, dan zouden we vooral denken aan
sommigc teekeningen van Tbijs Maris, en ook in een enkel geschildcrd
landschap van dien eenig verband zien met de wijze, waarop Daal-
160
\
r -r
i
\
Im
r J I .>^--i' '
.^ix-^
y, a
161
EEN LYRICUS hoffs laiulschappen heliandeld zijn. Welk werk direct op dat IJcd van
Minne weid voltooid, zoiiden we niet kiinnen zeggen : de roode toon,
zooals we die hoven omschreven en die voor de sensitieve schildering
van DaalhofF uitnemend geschikt bleek, lileefin een aantal schilderijen
nog gehandliaald; sonis weid er eens wat kleur te hulp geroepen, hoe-
wel Daalhoff, voor alias gevoels-niensch, nooit zijn kracht zocht in
een schildering met sterker kleuren, dan de tinten der werkelijkheid
het wenschelijk deden schijnen. Altijd bleef het pogen de intimiteit
van het onderwerp, het innerlijk der dingen, of liever de innigheid,
waarmee het gemoed de dingen omhulde, weer te geven. Naast het
gevoelige, het bijna-overgevoelige tiok het kinderlijke den schilder
aan. Een illustratie van het hekende kinderrijnipje :
Kleen, kleen kleulertjc
Wat doc je in niijii hof!
Je plukl er al de bloempjcs al'
Imi niaakt hel al tc grof!
was hem aanleiding tot een grool schililerij, dat hoe kiachtig, gloedvol
van kleur het ook is, toch eerder voor kindeien, dan voor groote
menschen hestemd schijnt. Het blijkt nit de voorstclling, die zoo naief
is, dat ze zelfs door zeer kleine kinderen kan worden begrepen. Geheel
aan den toon van het versje getrouw blijvend, beeldde Daalholf een
kindje at', dat in haar lange kleeren wel een oud-inoedertje lijkt. Aan
een touwtje trekt ze een wagentje voort en in de hand houdl ze een
ruikertje van de geroofde bloemen. Ze vlucht voor een oude vrouw,
die met een knoestigen stok in de hand het booswichtje bedreigt.
Nietlemin zou de zin voor het naicve, dat later in een prentenboek
zich meer rechtstreeks zou openbaren, de liefde voor de intimiteit van
oude hoekjes, liet minialuurleven, zooals men in dorpjes op het platte-
land nog aantret't, worden behandeld in menig kleiner en grooter dock.
Het eerst gelukte dit genre in de Denr, waarin wel een maximum van
gevoel aan de minimum van sujet verbonden is. « De Deur » is een deur,
met wat wilden wijngerd omgroeid en een uitgeslelen dremi)el er
voor, — zonder meer. Ook om nog een andere reden dan deze, mag dit
doek onder de merkwaardigste van DaalhofTs werk gerekend worden ;
hier toch ontwikkelde zich het coloriet in meer saamgestelden vorm.
Waren het vroeger de nuances van het goud-bruin geweest, waartoe
de schilder zich bepaalde, nu werden langzamerhand ook andere tinten
ingevoerd. En zooals eertijds toon en tint van het zelfde bruin zich
ophouwde tot een waren brand in de luchl en rond het hoofd van de
figuren (men zie b. v. het Lied van Minne), thans wordt dat zelt'de
schema van kleur-architectuur meer en meer over de verdere kleuren
van het schilderpalet uitgebreid. Evenals we bij Rembrandt, bij Jaap
162
Maris, kunnen spreken van een klcurenhoiiw, steekt er ook geen over- EEN LYRICUS
drijving in, dat zelfde woord bij een bespreking van Daalhoil's weik
te bezigen ; alleen is bet wat nioeilijk, dit gebriiik, anders dan voor-
zicb-zelven en door middel van ons direct waarnemings-vermogen, te
recbtvaardigen. Tocb zal bet velen, die lot waardeering van dit werk
in staat zijn, niet moeibjk vallen te bevroeden, boe bier geen sprake
kan zijn van bijvoorbeeld een zielloos naast elkander stellen van tonen
en tinten.
Een warmte als uit deze doeken spreekt, kan slecbts bet gevolg
zijn van een meer diepgaand, meer tecbniscb en meer de fijncre ge-
voebglieden van ons oog betreffend proces. Wilden we bet beeld van
den « kleur-bouw » doorvoeren, we zouden moeten spreken van een
torenbouw, want incierdaad schoort de eene kleur de andere, beft de
eene klenr de andere op, om ten slotte zicb saam te trekken in den
gloed die, mits zij naar bebooren zijn verbebt, op elke tentoonsteUing
bet oog dadebjk tot deze doeken wenden doet.
Ook in een nog ander opzicbt ontwikkclde Daaiboff's kunst zicb
meer en meer. Werd bet coloriet zijncr doeken saamgestelder, ook bet
onderwerp, de lijn zijner compositie, breidde zicb van vrij grooten
eenvoud tot meerdere vindingrijkbeid uit. Er zouden verscbillende
titels van doeken te noemen zijn, die aan de ontwikkebng van dit
laatste onderdeel van des scbilders plastiscb vermogen gebeel en al zijn
gewijd. Het zijn landscbappen, met een gebeel complex van boerde-
rijen, opbaalbruggen, slooten, boomen en wegen, waarmee, naast bet
uitdrukken der intimiteit van bet eenvoudig landleven, vooral ook de
lijn als zoodanig tot ontwikkebng wordt gebracht. We berinneren
ons een litbografie, waarin voor bet eerst het landscbap tot zulk een
uitgebreidbeid was gebracbt, dat een bewust streven naar compositie
er duidelijk uit bleek. Het stuk gaf een boerderij te zien, een gebeel
samenstel van daken, waarbij zicb nog een booiberg kwam voegen;
en boom en struik niet acbterwege bleef. Een bruggetje leidde naar
het vlakke veld, waar de lijn der meer eenvoudige natuur niet ver-
waarloosd was. Ook deze litbografie kenmerkte zicb door de roode
kleur, die voor menig schilderij van overeenkomende conceplie nog
werd toegepast.
Voor een min of meer volledig overzicbt van Daalboft's arbeid
kunnen de bij dit artikel gevoegde reproducties natuurlijk niet vol-
staan ; men is ook daarin belaas aan zekere grenzen gebonden. En dit
is te meer te betrcuren, omdat als voor elk, zicb stap voor stap
ontwikkelend artist slechls de kennis van gebeel zijn werk kan leiden
tot een volledig waardeeren zijner aestbetische bedoelingen. Ook in bet
tegenwoordig werk van DaalbotT vinden we tclkens elementen tcriig,
die door scbilderijen uit vroegei- tijd als 't ware werden toegelicbt, en
m
EEN LYRICUS die men, zonder kennis daarvan, nioeilijk op luin ware waarde zoii
schatlen. En omgekeerd, zal men in datzelfde tegenwoordige werk ook
weer veel vinden, dat als kiem aanwezig slechts voor den artisl-zelve
nog de beteekenis heeft, die hij in nog te verrichlen arbeid voor ieder
bevoegde duidelijk zal nits])reken.
We zouden niel voUedig zijn, indien we naHeten bier even te
sj)reken over de wijze waaroj) DaalbofT pointilleerl. Xn men eenigszins
bekomen is van den roes van bewondering, waarmee deze nienwig-
beid inderlijd werd ontvangen, zal men zicli ei- misscbien over verba-
zen, dat een scbilder, die niet anders weikl, dan tot weergeven zijner
sentimenten en slecbts iiilsluitend een abstractie als doel van zijn
arbeid voor oogen boudt, zicb af zou geven met een leebniek, die,
willen we baar eenigszins scberp karaeteriseeien, niet veel meer is,
dan een vrij algemeen geworden gooebeltoer met bet penseel. In
Daalboffs doeken ecbter is ze meer, en beefl zij ook een veel diepere
beteekenis. Ze vervalt bij beni nooit in kleureHekt, en is allijd onal-
scbeidelijk verbonden aan de stemming van bet doek, waarin ze word!
toegepasl. Een paar jaar geleden werd bet onlstaan der poinlilleerkunsl
zoodanig verklaard, dat zij een gevolg Icon wezen van bet gemis aan
die bekwaambeid in baar beoet'enaren, welke de groote impressionisten
in slaat stelde bun scbilderijen met den toels te scbilderen. Gebrek
aan vaardigbeid daarin, de noodzakelijkbeid le sebilderen zonder
tecbniek, en bijgevolg teverwen, zou de oorzaak zijn van de uitvinding
en bet gebruik van bet pointillee, dat in practijk werd gebraebt, zonder
daarom nog den loets dei' imj)ressionisten te vervangen. Daalbotl" die
veel meer barmonie in zijn pointillee biengt, beieikl daarmee eenzell'de
effekt, als de impressionisten met bun toets... Het slaat natuurlijk ieder
vrij bier te twijfelen; maar locli, daargelalen de vraag, of bet pointillee
in den trant van de leden dei- Sociclr dcs Viiujls dan al dan niet een
geoorloofde metbode is, zal men legenover DaalbofT's gepoiulilleeide
doeken moeten toegeven, dat deze leebniek dnai' in diensl is gesteld
van bet zuiver, lyriscb impressionisme, wal den leden van de Viiujls,
(mogelijk was bet dan ook bun bedoeling niet), nooit is gelukt.
Missebien beefl Daalbofl aan geen zijner scbilderijen met zooveel
voorliefde gewerkl, als aan bet prenlenboek, waaruit enkele bladzijden
bij dit artikel zijn gevoegd. Dieblerlijke naiviteil, zooals ze in zijn
gemoed aanwezig is, is wel de boofdtoon van DaalbolT's sebeppingen.
Wie was dus meer dan bij aangcwezen een prenlenboek le maken, dat
door groote menseben als knnsl gewaardeerd, door de kleine kinderen
zou kunnen worden begrepen 7 En inderdaad aan beide voorwaarden
is voldaan op eene wijze, die lot niel veel kritiek aanleiding geven kan.
De platen voor bet prenlenboek, zooals we ze onlangs nog in den
kunstbandel « Art and Cralls » le 's Gravenbage zagen, bebben die
164
165
EEN LYRICrS nniveteil in uitvoering en conceptie, die geheel overeenkomt met het
kunsteloos-eenvoudige van de rijnipjcs, die de teekenaar er onder
plaalste. Het verhaal, dat die reeks platen den kinderen doen, is niet
minder simpel ; en wal vooral Ijeteekenend is, is de ietwat overdreven
voor kinderen hevaltelijke voorstelling ; dat heschonwen we als een
voorrecht, dat in de boekjes van Walter Crane zoo goed als al'we-
zig, men sleehls in zekere mate bij Caldecot aantrelt. De kinderen, die
de prenten van Crane begrepen en werkelijk gevoeld liebben, zullen
wel zeldzaam zijn ; de dichterlijkheid ervan vereisebt een grooter
bevatlings-vcrmogen, dat men bij kinderen mag veronderstellen ; en
de voorstellingen liggen te zeer buiten de steer van de bezigheden,
waartoe een kind zich gewoonlijk bepaall, dat men de mogelijkbeid
van een werkelijk voelen en begrijpen niet aan mag nemen. Bij het
prentenboek van DaalhofT is dit anders. Daar ziet men scenes uit bet
kinderleven zelve; en een naieve oveicirijving in de voorstellingen,
die niet na kunnen laten, op de fantazie der kinderen te werken. De
reprodncties, die dit artikel vergezellen, toonen dit, dnnkt ons, duide-
lijk aan.
Mogen we bier wat aan de verdere, voorloopig nog niet voor bet
pnbliek beslemde, werkzaambeden van den scliilder venaden '?.... Hij
loopt met plannen rond, die parallel aan die van Tbeo Molkenboer,
een berscbepping en verbetering van bet tooneel-decor bedoelen. Lijn,
licbt, kleur worden daar gewicbtiger en vooral arlisliekcr roUen loebe-
deeld, dan dit op bet legenwoordig tooneel bet geval is. In zoover gaal
bij met Molkenboer saam ; maar voor 'I overige bedoelt Daalboil"
nieer toon en stemming aan le ])rengen, lerwijl Molkenboer voor bet
oogenblik niet verdcr gaat, dan een volmaking van bet tooneel in
ornamentieken zin. Het verscbil laat zieb verklaren : Molkenboer is
ook als scbilder meer decoralief van aanleg. Daalbol!" blijlt door allc
avonturen been impressionist. En zooals bij met zijn scbilderijen
slecbts bedoelt. een diebterlijke impressie vast te Icggen, zou dan ook
zijn regisseurs-kunst niels anders beoogen dan bet looneel te makcn
als een impressionisliscbe scbilderij, een scbilderij zooals hij er vele
beeft gemaakt : verrassend van klenr-effect, met een dnidelijk voelbare
composilie en een intimileil in de stemming, die men vooral weer-
vindt, daar waar eenvoud zieb paarl aan bet geluk der kleine, simpele
zielen.
We bebben de eigenaardigiieden van Daalbolfs talent en de kleine
wijzigingen. die zijn knnst met den loop der jaren onderging, zoo
goed dil met woorden mogelijk is, traebltMi lesebelsen. En indien deze
scbets ook maar cenigszins beanlwoordl aan dat doel, dan zal bet den
k'zei- (luidelijk geworden zijn, boe DaalholV vooral in den eerslen lijd
IGG
van zijn werken alleen stoiid, te midden van ecu strooming in do kunst EEN LYRICUS
die nieer en meer het decoratieve op den voorgrond bracht en eindigde
met zich le hepalen tot de kunstnijverheid, de eventiieel smaakvolle
maar sentimentlooze versieiing van het gebruiksvoorwerp. Hef was de
eenzaaniheid van cen achtergel)levene ot — van den voorlooper....
Zooals we in den aanvang van dit geschrijf reeds hemerklen,
ontwikkelt zicli uit het gevocllooze, slechts de kieiir dienend nco-
impressionisme, een school van sensitieven, die het landschap even
poetisch, maar mystieker, droomeriger, dan dat van Cotol tot ondcr-
werp van hun schilderingen kiezen. We noemden Hart Nil)brig reeds
en we kunnen niet nalaten, dien naam nog eens te noemen, zoo kracht-
dadig, zoo onverwacht is de zwenking waarmee diens kunst zich op
eens naast die van Daalhoff is komen plaatsen. Natuurlijk betreft het
slechts een vcrwijderde categorische verwantschap, en overheerscht
beider persoonlijke visie het gansche uiterlijk van hun schildeiij. Wil
men nog andere namen, die thans voor het eerst, of" reeds in vroeger
tijd, eenige geestes-relatie met DaalholT vertoonden, dan noemen we
Wiggers, De Gouves de Nuncques, Louis van Soest ; voor nog mcer-
dere namen z')uden wij ons moeten keeren tot jonge artisten, die nog
te onbekend ziju om liier eenigen indruk te maken. Maar zij vooral
zullen, naar hef ons schijnt, met de genoemden een school vormen,
die defmitiever dan dat met de tusschengelegen richtingen het geval is
geweest, het oude impressionisme voor een poos zullen kunnen
vervangen. Mogclijk doen we good hier van vervangen niet te spreken.
De schilderkunst van Wiggers, DaalhofT e a. is slechts een verfijnd
impressionisme, dichterlijker en meer de abstraclie naderend, het zijn
vage, vluchtige indrukken, waar aan wat het oog niet vasthield, door
het gemoed al droomend wordt toegevoegd, de dingen, die aan de
werkelijkheid slechts verbonden zijn door den subtielen band der dich-
terlijkheid.
Voorspellingcn te doen, ligt niet op onzen weg; en de vraag of de
school van sensitieven die zich aldus langzamerhand vormt, een
van langen duur, en van groot gewicht zal zijn, laten we hier onbeant-
woord. Voor het oogenblik kunnen we echter levree zijn met het vele
moois, waarmede ze de Nederlandsche kunst heeft verrijkt. Vooral
als reactie op de kunst dei- kleur-maniakken en der lijn-dienaars deden
zij zeer veel ; en onder dit vele zijn van Daalholi's hand de oudste
slalen van gevoels-kunst. Want voor Wiggers de Renkumsciie nachten
in bceld bracht, schilderde Daalhoil' zijn doedelzak-spelers.
Ih'iillamj, Ocl.V.H)!. El). ThOHN PlUKKKIi.
167
DE TEEKENINGEN DER
VLAAMSCHE MEESTERS
DE ROMANISTEN (Vervolg).
DE TEEKE-
NINGEN DEH
VLAAMSCHE
MEESTERS
E groofe historieschilders uit de eerste helt't der
XVI'- eeuw waren bedreven teekenaars; van
hen bezilten wij tal van reeksen en afzonder-
lijke slnkken,die zij vervaardigdenals schetsen
voor hunne schilderweiken, voor tapijten en
yiasranien ot'wel om tot modellen voor hunne
graveurs te dienen. Eigenlijke studien ver-
vaardigden zij minder. De samenstelling was
voor hen hoot'dzaak en de zorg, waarniede zij hnnne onderwerpen op
hct papiei- uitvoerden zoowel als de belangrijkheid der door hen
nagehiten scheppingen van dien aard, l)evesligen ten overvloede wal
wij reeds wisten uit hunne schilderijen.
Barend van Orley (1492?-1542) was de eerste en een der voor-
naamste onder hen. In zijne jongeHngsjaren begat hij zich naar Italie
en de overlevering wil dat hij les van Rafael onlving. In 151;')
was hij teruggekeerd in Rrussel, zijne vaderstad. Hij verwierl" daar al
spoedig hoogen naam en werd de schilder van bet hot" en van de
voornaaniste edelbeden. Hij droeg grootendeeks l)ij tot de veritabani-
seering onzer kunst. Zijne werken l)estaan hoofdzakelijk uit aUaar-
stukken, portretten, tapijtwerken en glasranien. Het British Museum
bezit een zeer belangrijke leekening, verbeeldcnde Lazarus aan de deur
van den slcchleii rijkc; de stofTeering is zeer decoratief; in liel midden
zit de rijke met zijne gasten aan tat'el, bnks bgt de arme Lazarus op
den grond, recbts zit de duivel in vorm van draak wachtende op de
ziel van den onmecdoogcnden beer. Van Ork-y l)obandeUle betzelfde
onderwerp, maar in anderen vorm, op een der biiken van zijn Geschic-
deiiis van Job in liet koninklijk Museum te Brussel.
In het prcntenkabinet te Muncben zijner vier teekeningen, (b'agende
zijn naam en bet jaar ir)21, gemaakt voor tapijtwerken en vcrbeeblende
de (iesvhiedcnis van Rumulus en Remus. In den Louvre vinden wij een
168
< =
menigle groole uitvoerige tcckeningcn. Drie ervaii stcUen landsc'.iiippen DE TEEKE-
voor met figuren en zijii geteekeiul : Mccslcr Beriidcit van Orleij van NINGEX DEH
Briissel fecit. Dertien andereslelleii de jaclitcn voor, van welke van Man- VLAAMSCHE
der verhaalt : « Hy maeckte onder ander voor den Keyser verscheyden MEESTEUS
» Jachten, met de Bosschen en pkietsen ontrenl Brussel, daer dese
» Jachten van den Keyser gescliieden : in welcke den Keyser. en meer
» Princen en Princessen nae 't leven quamen, 't welck seer costlijck in
» tapijt wierdt ghewrocht. « Ook de All)ertina hezit een drietal Jachten
van hem.
In het Museum van liel Gouden Jubeljaar le Brussel hangt hel
oorspronkelijk karton van een der twee ghisramen gemaakt voor Sinter-
Goelenkerk van dezelfde stad ; het verl)eeldt keizer Karel en zijne
vrouw Isabella van Portugal met hunne heilige patronen.
Een tijdgenoot van Barend van Orley en een meester van grooten
naam in zijnen tijd was Dikick Jacohssone Vellaekt van Antwerpen.
Guicciardini getuigt van hem : « De voornaamste in de kunst waren
» Aart van Hort van Nijmegen, burger van Antwerpen, groote navolger
» van Ilaliaansche teekenaars en de eerste, die de kunst van het glas te
0 bakken en te kleiiren vond; Dirk Jacobs Felart, een zeer uitmun-
» tende meester, rijk aan vinding; Dirk Stas van Kampen, Jan Ack
» van Antwerpen, die zoo heerlijk de glasraam in de Sacramentskapel
» van Sinler-Goele te Brussel schilderde en (^ornelis van 's Hertogen-
» bosch. » Aldus genoemd te midden der glasschilders van zijnen tijd
wordt het hoogstwaarschijnlijk dat liij ook een glasschilder was. In de
laatste lijden werd dit dan ook ten duidelijkste bewezen, terzell'der tijd
als de meester, van wien men vroeger niets dan den naam en dan
nog niet met zekerheid kende, alsook tal zijner werken, in helder licht
werden gesleld. (*)
(< Dierick Jacobssone, ghelacsmakere » werd in 1511 als vrijmees-
ter in de S. Lucasgilde te Antwerpen aangenonien; hetjaar daarop vol-
gende aanvaardde hij een leerjongen; in 1514 een tweeden; in 1518 en
1526 was hij deken; tol in 1530 neemt hij nog leerjongens aan; in
1539-1540 maakt hij een glasraam voor 0. L. V. kerk te Antwerpen.
Hij duidt zijn naam op zijne werken allijd aan met D*V, wat hem den
naam van Dirk van Staren heeft doen geven. Geen Iwijfel echter of de
maker der aldus onderteekende werken was de Dirk Jacobs Felart
door Guicciardini genoemd en door van Lerius en Bombouts in hunne
uitgave der Liygeren voor hem erkend. Hij leekende zijn naam ge-
woonlijk nietvoluit; maar daar hij zelf allijd als aanvangsletter ervan
een V o|>geeft zal hij wel Vellaert of Vellerl geheeten hebben. Tot
staving hiervan kunnen wij aanhalen, dat op de kousebanden van een
(*) GusTAV Gluck : Der loalire Name des Mcisters l)*V (Jahrbachder Kunsthislo-
rische Suiiimlunyeii des Allcrlwclisleii Kaiserhuuses. Band xxii, Iletl l.J
169
DH TKEKK- pcrsonna<»e uit deii « Triomf van den Tijd, » eeii geschilderde glasriiit
NIX(il^N [)ER in hczil van Mcvroiiw Otlilic (ioldschniidl-Pziil)rain in Brusscl, hij zijn
VLAAMSCHE naam Dirick Veil... scliilderde.
MEESTERS De geleerde, die lieni nit de vcrgetelheid opiiep, vond van hem
tal van teekeningen voor glasramen of voor ronde ruitcn : in het
Museum le Weimar twee stuks en in hel Museum te Berlijn een stuk
uit de (ieschiedenis van Mazes van het jaar 1523; te Weimar nog drie
sinks uit het Lcven van C/j/7.s7»,s- insgelijks van 1523, eene Gehoorle van
Maria en eene Gcboorle van Chiislus; in de All)ertina te Weenen,
twee sinks nil de (ieschiedenis van David, van 1523, de Aanlndding
der Koningen van 1532, de H. Anna den kleinen Samnel in hel hnis des
Heeren le Selo liremjende van 1523 en de Wijding van een bisschop van
1525 ; in hel British Museum een H. Anna en Barbara niel begifliger;
in het prentenkahinet te Berhjn een Marlelie van S. Jan den Evaitgehsl
en een Doodendans; in hel Staedcls-Inslilut te F'rankforl een Koning
die gevangenen laal onlhoofden en in den Louvre eene Xaahle Bad-
maagd. Alle deze slnkken het laatsle uilgezonderd zijn ontweipen
van geschilderde glazen.
Dirick Jacohssone Vellaerl was ook een elser : hij vervaardigdc
twintig phiten in den aard van Lucas van Leiden, die vroeger wel
gekend waren, maar op zijn valschen naam Dirk van Staren stonden.
Nog kenl men twee houlsneden van hem en de heer (iuslav Gliick
denkt hem een geschilderd driehiik in hezil van geheimraad F. Lipp-
mann, te lk>rhjn, te mogen toeschrijven.
De kunstenaar, die ons zoo o]i eens en op zoo trelVende wijze ver-
openhaard werd, was een Antwerpenaar; het jaar zijner aanvaarding
in de Lucasgikle hewijst dal hij omslreeks 1490 moet gehoren zijn en
waarschijnhjk liarend van Orley voorafging. Zijn stijl hewijst dal hij
van den Brusselsehen meesler niels te leeren had en met hem minstens
op gelijke hoogle slond. Zijn aanwinst voor de Antwerpsche School is
een gewichlige; zij l)ewijsl dal in 1523, lijdens het leven van Quinlen
Massijs en in dezelfde stad, waar de laatste meesler der oudere school
werkle, de nieuwere richling op zeer degehjke wijze vcrtegenwoordigd
was.
De hervonden zoon van Antwerpen was een voll)h)ed Ilahanisee-
rende. Sommige figuren zijner werken zijn haasl onveranderd onlleend
aan schikleringen van Manlegna en andcre meesters van over de Alpeii:
hij hecR nog de rijkversicrde achlergronden, (he (iossaerl en van Orley
lie! hadden; hij slreefl naar zuidelijke hevalligheid en academische
gespierdheid in zijne personages; maar elders getuigt de verwantschap
van zijn Irani met dien van Lucas van Leiden dan weer voor zijne
trouwe waarneming van de werkelijkheid en voor zijne henulliging
der schildcrachlige hijzonderheden uil hel alledaagsche leven.
170
-^*-(
<*! '-
— ^.f^a — ^ ' .r
^^-^^>\mn .'-'si^ ,^^a T^i
■^
^\
c>
.n
4 U-ll^
-■f-
•i
j--"^ I
■K^
^i^ pfw^ h-^ir^ ih^ =
rir/".
???^| |2^ aW^j
PETER COECKE VAN AALST:
JOAN III, KONING VAN POBTUGAL. MET VliOUW KN IlElI.IGEX PATROON.
ONTWERP VAN GLASRAAM
(Erinitage, St. Petersburg).
Jan CorneliszVermkykn (1500-1559), die geboreii werd te Bcverwijk DE TEEKE-
bij Haiirlem en zich later te Bnissel kwani vestigen, is ons vooral NINGEN DER
bekend door de patioiien van tapijten, die hij voor keizer Karel VLAAMSCHE
niaakte en waarin bij de heldendaden van den grooten vorst ver- MEESTERS
eeuwigde, alhoewel bij volgens van Mander ook vele en schoone gods-
dienstige situkken en portietten schilderde. Deze laatste zijn alle
veiioren gegaan. Behalve de groote kartons voor tapijtwerken, welke
nog in verscbeiden Mnsenms en voornamelijk in bet Rijksmnseum te
Weenen aangetroflen worden, kennen wij van hem nog eenige teeke-
ningen : de Aankoinst der Vlooi van keizer Kaiel in Africa, in bet
Britisb Mnsenm; een Slierengeuechl, dat voorkwani in de tentoonstel-
ling te Madrid in 1892-1893 en een Pardon der Gentenaren, dat toehoort
aan de Koninklijke Bibliotbeek te Brussel.
PiETER CoECKE, die te Aalst geboren werd in 15(12 en in 1550 te
Brussel stierf, bracbt een goed deel van zijn leven te Antwerpen door.
Zijn loopbaan bad veel overeenkomst met die van Vermeyen : evenals
deze was bij boi'scbilder van keizer Karel en vergezelde bem op zijn
tocht naar Tunis ; ook bij scbilderde allerlei onderwerpen en ver-
vaardigde kartons voor tapijtwerken; ook zijne schilderwerken gingen
alien verloren. Bebalve een belangrijk plaatwerk over de Zedcn en
Gebruiken der Turken door bem in bout gesneden, zijne verlaling van
Serlio's werk over de Bouwkunst, zijne bescbrijving der Intrede van
Filips II te Antwerpen in 1550 en zijn beeld van Antigoon den Ant-
werpscben reus kende men van bem niets meer. Bij deze werken
kunnen wij nu voegen talrijke teekeningen, teruggevonden in verscbei-
den verzamelingen, waarvan slecbts eene, de Apostel Paulas voor den
Rechter in de Albertina, bekend was. Deze laatste is onderteekend
Peter van Aelst, is in sterk Italianiseerenden trant bewerkl en zeer
keurig van uitvoering. Het Britisb Museum bezit van bem verscbeiden
stuks Bijbelscbe onderwerpen, geteekend P. van Aehl, en een blad,
waarop muzikanten afgebeeld zijn, die dieren doen dansen. Ongemeen
belangrijk zijn drie groote pracbtige teekeningen, welke de Ermitage te
St-Petersburg bezit; het zijn ontwerpen van glasramen, gedagteekend
van 1548 en gemaakt voor keizer Karel, wiens leus Plus oullre een
hunner draagt. Volgens bet opscbriff, voorkomende op een ander der
drie stukken, stelt dit Jan III koning van Portugal voor. Dat Pieter
Coecke ook ten dienste van keizer Karel werkte blijkt overigens uit
de zes groote teekeningen, welke voorkwamen in de veiling van
Godt'ricd Maes en later in die van Crozat en waarin waren afgebeeld
« deVeldslagen doorden keizer bebaald op de Eranscben, onder andere
» de Gevangenneniing van Erans I in den veldslag van Pavia, vooit-
» komende uit de verzanieling van Mr. Jabacb. »
171
DE TEEKE- De All)ertiiia bewaaii een half dozijn studies naar inaiuien en
NINGEN DER vrouwen te voet en te paaid, die hem waarschijnHjk gediend hehlien
VLAAMSCHE tot samenstelling van zijn Zedeii en Gewoonten (lev Turken.
MEESTERS Het Museum Boymans te Rotterdam bezit van hem twee leeke-
ningcn : een liolsachlig landschap en een Kroeyluonccl.
Cil dit hiatste stui<, evenals uit zijn platen van de Zedcn en Gewoon-
ten (ler Turken, blijkt het, dat Pieler Coecke ook een open oog had
voor de schilderachlige werkelijkheden en dezegaarne en goed weergat.
Zijn ontvverpen voor glasramen hewijzen, dat hij zijn trant gevormd
heeft naar de groote Italiaansche meesters. Hij heelt veel overeenkomst
met Vellaert en met Vermeyen en onderscheidt zich door een edele
sierlijkheid, door eene soberheid van goeden smaak, die iets indruk-
wekkends aan zijne personages en lalereelen geelt. Ofschoon groote
bewonderaar van de Italiaansche bouwnicesters vervalt hij niet in de
gezoclite opsmukking met allerlei motietjes aan den grotesco-stijl ont-
leend; hij toont zich aanhanger van een gezond klassicismus.
Van den grooten portrelschilder Antoon Moiu) (1512-1577) kennen
wij slechts eene teekening, een lorschen Manskop in zwart en wit krijt
waarop aan de achterzijile slaat geschieven « Van Anthony Morovv
» sinde het contert'eylsel van Swanious » en die toehoort aan het
Frenfenkabinet van het Rijksmnseum te Amsteidam.
/Wordl uooi tgezetj.
Max Rooses.
172
PKTER COECKE VAN AAI.ST ; BIDDIADI'. I'HEI.AAT MET PATHOON
ONTWEHP VAN GLASHAAM
(Erniitage, SI. Pelcrshurj;;).
^HEN STUDIE OVER JACOB MARIS^
\i uitgevcrs van dit lijdschrift hebben, en dit Y^i^j^ STUDIE
laat zich zeer goed begrijpen, scbrijver dezes QVj^i^
aangespooi'd, aan de lezers van Oiize. Kiiiisl le J^COB MARIS
verklaren, waarom zijn reeds in bet eerste
niimmer begonnen studie over Jacol) Maris, lot
nog toe niet door bem werd voortgezel.
Ik moet dan beginnen met een zinsnede
uit den aanvang van bet bedoelde eerste artikel
bier te beriialen.
Daar scbreef ik : " Van iets eenigermate definitiefs weet ik mij,
I) ook nu nog, verre af te zijn, docb wanneer datgene, waarover ik
» bescbikken mag, tbans gcgeven wordt als een ook nog maar weer
!) provisoire scbets, dan is bet in de lioop, ook op dit onlwerp weder
« zoo vele nadere mededeeHngen en gegevens te mogen oogsten, dat
I) vvij op die manier gaandeweg tot een eenigermate volledige kennis
I) van Jacob Maris' levensgang mogen komen. »
Het werk, waartoe ik mijzette,was dlis meer angstvalHg gescbied-
vorscben dan gescbiedscbrijven, meer bouwstolTen saamsleepen dan ze
definitief te ordenen. Het leek mij, waar tot dien in deze riciitirig nog
niets gedaan was, wenscbelijk, iets ernstigs te gaan voorbereiden.
Maar nn kwamen, kort na het verscbijnen van mijn eerste artikel,
atlevering 1 en 2 uit van een opeens gebeel aan den meester gewijd
deitig boekwerk met dezen tilel :
« Jacob Maris, door Tb. de Bock, met 90 afbeeldingen van zijnc
a werken in photogravure en zijn porlret naar de scbilderij van
« M. van der Maarel. «
Hierdoor kwamen de zaken plotseling gansch anders te staan.
Waar ik, die Jacob Maris persoonlijk betrckkelijk weinig gekend bad,
bij allerlei tijdgenooten, als in kruisverboor, uitvoerige navraag bad
moeten doen, naar al wat zijn leven en werken aangaat, kon bier een
scbilder, die met Maris en de zijnen jaren lang vertrouwelijk had
mogen omgaan, uit ziclizelf met een vloed van levend materiaal voor
ilL'n dag komen. Mijn krullenjongensweik seheen hierdoor we! wal
173
ER\ STUDIE overbodig geworden en ik nioct bekennen, met een zeklzame weet-
OVEH gierigheid dc luuulen iiaar dc Bock's l)oek te hel)l)en uilgestrekt.
JACOB MARIS Inderdaad voiid ik erdaii ook tal van zeer aardige en welenswaar-
dige bijzonderheden in neergescbreven, zooals ieniand die slecbts nil
eigen aanscbouwing of uit van den persoon zelf opgevangen mede-
deelingen pullen kan; en, daargelaten de wel wat wijdloopige bespie-
gelingen van algenuenen aard, vond ik ook een menigte van inzichten
over Maris' werk le lezen, geHjk alleen een met de knnst zeer ver-
trouwde die vermag te geven. En toch, bij alle vreugde over zooveel
nieuw aangebracbt materiaal, wilde na lezing dezcr afleveringen,
zekere onvoklaanbeid niet gebeel van mij wijken. Ik bad niet den stel-
ligen indruk vermogen te ontvangen, dat alles, wat bier geboden werd,
gebeel angslvallig geverifieerd en in verband gebracht was geworden.
Er was in de wijze, waarop de scbrijver zich soms laat gaan, een zeker
iets, dat bij mij twijl'el deed rijzen omtrent de doorgaandedocumenteele
waarde zijner levensl)escbrijving. En juist in dezen gemoedsloestand
was bet, dat mij een, aan den persoon van Tb. de Bock gewijde
bespiegebng onder de oogen kwam, van de band van iemand, die,
blijkens di;n tnloyeerloon, gemeenzaam met den wakkeren scbilder
bekend moel zijn, en die bem ook over bet algemeen een zeer wezen-
lijke acbting l)lijkt toe te dragen, eene bespicgcling ecbter, die niet
gebeel gescbikt was, om mijne onzekerbeid op te beflen.
Tweebijzonderbeden vooral namelijk trol'fen mij in (be bespreking.
(Weekblad de Amslcrdammer, 1 Jnni 1902).
De eerste geldl de Bock's verteltrant. Xaar de scbrijver n. 1.
rondborstig mededeelt, is iiij « tot de overtuiging gekomen, dat
» de Bock in zijn slamboom ook Xinnod nioet iiebl)en, want dikwijls
1) vraagt men zicb af, boe iiaalt bij bet bij elkaar en boe kan bij alles
1) zoo zonder l)likken of blozcn zeggen. Ilij gelooll ten slolle zell', wal
» hij vertelt. »
De andere bijzondcrbeid belrel'l de Bock's literaire besclia\ ing en
ligt in deze verzekering besloten :
M de Bock gebiuikt nogal eens vieenuie woorden, die niet altijd
juist te pas wordon gebracbt. »
Geen van deze beide, op zicb zell" vrijwel onscbuldige, eigen-
scbappen nu, zullen diinkt mij een scbilder ook niaar eenigermate
als gebrek mogen worden aangerekend.
Maar wanneer deze zelt'de scbilder door onislandigbeden komt le
vertellen van dingcn, die ons bijzonder interesseeren en waarvan de
welgewikte aulluMiliciteil vooi' de kunstgescbiedenis van blijvend
belang zal zijn ; en wanneer voorts deze zijn verlelling saam-
groeit lot den lekst voor een min of nicer monumentale uilgave,
waaraan door een smaakvoUe rirnia alle /.ori> weid besleed. dan wordi
174
men gcneigd te vragen, of die onschuldige eigenschappen loch jiiisi EEX STUDIK
wel clegenen zijn, welke met eeii documenteel en literair gelicel OVER
voldoende kunslhislorische l)ijdrage vereeiiigbaar zijn. .lAC.OH MARIS
Zoo ken ik de Bock nief, en ik wilde daar wel giaag meer van
weten. Op een door mij dns dienaangaande gestelde viaag, heb ik van
hevoegde zijde ten antwoord gekregen, dat het als niet meer dan een
« secret de Policliinelle » beschonwd kan worden, hoe, nadal het brnto-
manuscript nit des schilders handen was gekomen, niet mindei" dan
drie, vier der zake kundigen er, elk op zijn wijs, de schaaf nog cens
over hebjjen doen gaan ; en dat men dns hetgene, dat thans in drnk
verscheen, op zijn minst als w'el verzorgd mag beschouwen.
Deze inlichting nn, is voor wat mij hier het meest belang inboe-
zemde toch niet geheel bcvredigend. lets weifelends in sommige be-
palingen, lets hortends in sommige overgangen, waardoor ik in den
bewusten tekst getroffen was geworden. werd er wel door verklaard,
maar de vraag begon zich nu bij mij op te dringen, of dan jnist ten
gevolge van dat veilen en schaven door anderen, er van den de Bock-
tekst niet znlke scherpe kantjes konden zijn al'gegaan, als aan in
hootdzaak persoonlijke herinneringen, zoo bizondere waarde geven
Het ging mij als bij een geschilderd portret, dat, wanneer men eenmaal
weet dat er repeinles, hoe bekwaam ook, op zijn aangebracht, toch
altoos vragen doet naar wat er van de oorspronkelijke hand eigen-
aardigs onder kan gezeten hebben.
Hoe dit alles overigens zij, ik meende er wel aan te doen met te
besluiten, voorloopig de voltooiing van genoemd, op zoo belangwek-
kende wijze tot stand gekomen standaardwerk, rustig at te wachlen,
alvorens zelf met het kluiven aan i)iogratische bizondcrheden van Jacob
Maris verder te gaan. Ik hoop dan namelijk wanneer het boek in zijn
geheel voor ons zal liggen, de gelegenheid te vinden, om tot den
oorspronkelijken verschaffer van het materiaal daarto'.-, die mij per-
soonlijk altijd geideken is een bizonder welwillend en hnlpvaardig
kunstbroeder te zijn, een aantal vragen te richten, met de bedoeling,
van hemzelfomtrent de stelligheid der mij nog niet nit eigen onderzoek
bekende, en in het Marisboek vermelde, i)izonderheden afdoende
zekerheid te verkrijgen. Eerst dan wanneer ik in het verwerven van
kantig antw'oord op deze vragen voldoende geslaagd zal zijn, meen
ik mijn hier aangevangen Sliidic over Jacob Maris met eenige vrnciit
voort te knnnen zetten.
En hiermede zal, hoo|) ik, de onderbreking mijner aangekondigde
artikelen wel afdoende zijn verklaard.
Jan Vi;i m.
175
KUNSTBKKICHTEN
VAN ONZE EIGEN
CORRESPONDENTEN
UIT AMSTERDAM
Kl'NSr-
HKHICHTKN
UIT AMSTKHDAM
{NTOONSTHLLIN(i
VAN schili)i-:hiji:n
DOORG.W. 1)YS.S^:L-
HOF BIJ E. J. VAN
WISSELINGH & C"
> VAN 15 OCTOBHH
TOT 1 N0VKMI5I:H
190J /C^- Dc habiliies van de finna van
Wissc'liiigli haddeii al sedert f^eruiiiien
lijd af en (oe eens eeii enkel werU nil
Dysselhof's jongste ])erio(ie te zien !>t'-
kiegen, maar cen onivan^rijUcr len-
toonslcllin>( was ecn nitcrst welkorne
gelegeidieid oni do kennisniaking niel
dezen schildor xan ongewonc gavcn Ic
hernienvven.
't Is ook al zoo lang geleden, dal de
kicnrigc drooni \an zijn aquarellcn ons
verblijdde en de laalsle jaren die Dys-
selhol'aan de gcbiuikskunsl gafhcbljen
wel enkele goede resnllalen opgeleverd,
niaar konden zc ons xoof die viijwil-
lig opgegevcn sciioonJieid van vioegei-
tocii niei schadeloosstcllen Zoo vondeii
we dan liier den echlen sclulder lerug.
I)c onderweipen zijn dezelTde gol)leven,
techniek en opvatling zijn veianderd
I'^Mi dcrlig a(|uaiiiini-schildeiijeii Mij
diinkt, hel |)leit a! lenzcciste voor de
qualilcilen van deze kunst, dal men van
't eene scliilderij voor I andere koniende
geen verveling voell.
Dysseliiofs werk blijll boeiend, zells
dan ais alies zoozeer uit een toon is ais
deze serie walerwonderen, waar we
door sleeds dezellde grondgroeiie en
zilverblauwe slniers zoowei 1 niysle-
rieuse leven van de gepanlserdc Lan-
gouste ais 'I gesparlel van dc zilveren
linringcn bespiedcn. Juisl voor dat eigen
levc'ii van die labelaclUige wezens, wier
gi'sehiedenis ouder dan die der nien-
sclien is, beel'l de scliilder een scberpen
blik gehad. !)e verscbillende bcweging
van den glippenden pnilaal, den rood-
goLideii poon, die zicb niel iriseerende
vinnen wendt, van den patriarchalen
kabeljanw, schijnt onverbelelijk ex-
pressiel'. Zells de pbysiognoinie van die
stonnne zeebewoneis iscr geheel en nl;
dat kijken van de glanzende kraaloogen,
dat wezenlooze open en dicht gaan van
de viscbbek is nieeslal wonderlijk juisl
geobserveerd.
De zeeanenionen, een niotiel' door
Dyssclhol in zijn walerverflcekeningen
tot zulke vcnassendc I'anlasieen nilgc-
sponnen, bekoren hier in de solicder
lactnur, waar elke toets nieer absolute,
waarde lieel't, opnieuw. Hlinkend ais de
verzonken scluit nit 't sprookje, bloeien
ze dicht aaneen in den glooienden bo-
deni, die ver naar de dieple wijkt in
matter en matter glanzen geheimvcd vcr-
dwijnend.Op enkele kleine sehilderijtjes
is nngenoeg niels anders te zien dan de
donkeie bodem, wat tcersaumon, bleek
zeegroen en een wit ais dof porselein
van deze ongenaakbare i)loeinen
Men heefl o|)genierkt, dal de Japaii-
iiers de bijzonderlieden van den visch
in somndge jjientcn loch met mecr uit-
Noerigbcid en stelliger liebben vertolkl;
dal zal ik niel Icgenspreken, maar 't
komt mij voor, dat Dysselhor dit hier
nocli gezocht beel'l, noch noodig had.
Ilij wil niel ais Hirosbige de strucluur
\ an den kreelt ol ais Kiosai den vorm
van de schnbben van den karper beslu-
deeren, maar hij vvekt de rijke bcrin-
nering, die een kleurgevoelig bezoeker
van bet aquarium mee naar buis neeml.
Ilij geeft dat scbijnbaar onafhankelijke
leven adder tie verraderlijke ruit in
176
zijii gcheel. Daaroni is voor hem ook
alles villi betcekeiiis, lol zell's de zilve
reii belleljes cii Ijlaasjes van den lucht-
loevoer. t Aquarium is iiergens vcr-
loochciid cii tocii voelt men zicli iiiet in
dien icillen gang, maar bij de bestc schil-
derijen (bv. de Frciiischc Zeeaiiemunen
n° 11, Zeeivier n° 18i als op een onder-
zeeschc expeditie.
Hier vloeien de grenzen van nalura-
lisme en fanlasie ineen. De dingcn
liebben nog wel huii zuiveren vonii,
zijn zonder alle manierisnie, zoiidei'
decoralieve bijbedoeling geteekend,
niaar ze zijn ontdaan van a) die toeval-
ligheden, die sommige direct naar dc
iiatuur geschildcrde werken voor allijd
tot studies slempelen. Met denzell'deii
positieven smaak dien Dysseiiioi' als
sierkunsleiiaar bewezen heet't, zijn de
gevallen haast overal lot gesloteii coni-
posities afgerond.
Ik geloof, (lal deze vrijere iiiting van
zijn lust lot scheppen voor Dysselliot
een behoet'te was, iia een tijd van be-
trekkelijke gebondenheid. — Want Iioe-
zeer men ook alleen de schoonlieid moge
zoeken, bet gebruiksvoorwerp beefl nu
eenmaal onafwijsbare eischeii van prak-
tijk en zelfs van verkoopbaarheid,
waaraan voldaan moetworden. — Welk
een schilder hij van nature is wordt
ook ten duidelijkstc bewezen door
de beide stillevens Tomaten en de
Uien bij een blauwgroeii gemberpotje,
verbazingwekkend om de vvegwijze
vastheid en de voorname zuiverheid,
waarmee alles geschilderd is door
iemaiid van wien men zlch tot voor
korten tijd iiauwelijks een olieverfschil-
derij kon voorstellen.
De tijd zal inoeten leeren welken
kaiit Dysselhof nu voorgoed opgaal,
maar mocht hij zijn nieer industrieel
werk weer willen opiiemen, dan geloof
ik, dal dil vernieuwd kijkeii naar de
natuur hem goede diensten zal hebben
gedaan. Mocht bij bij zijn oude liel'de wil-
len blijven, dan kan men niet andersdan
benieuwd zijn naar de verdere onlvou-
wing van zijn gaven. Twee wegen staan
nog open, mij dunkt even breed zijn ze
niet, maar in elk geval dient er eens
een afdoend besluit genonien te wordcn ;
mogelijk is de knoop ook al doorgehakt.
S'ouember. W.V.
UIT AMSTERDAM
HIJ DP. FIRMA PRKYKR was ecu kleine KUNST-
Icntoonstelling van aciuarellen waar- ijT7iiT/-rn-i^NT
oiider enkcle uit den besten tijd van de
Haagsche school Ik noem alleen : Drie
teekciiingen van Jacob Maris ; Ken
stadsgeziclit met ecu ophaalbrug over
de gcbeele bieedte, daarachter lage
liuizen met liun kartelig silhouet tegen
een ruime najaarsiucht. In een schijn-
l)aar luclilig omgaan met hcl materiaal
is ecu tintcling van leven en atmosfeer
bereiktalsin Maris' beste werk. 't Luchtje
is misschien wal legauw losgelatcn. De
teekening is van 1877
— Vrouwtje met melkemmers aan een
juk, op den rug gezicn, met bet roode
dak van een boerenhuis als fond. Een
van die kleiiicre schetsen,waar de mees-
tcr de tegenstellingen van diepe warme
kleuren, bier zwart en rood tot motief
had. En bet heeie geval daaruit schijnt
gegroeid te zijn.
— Molen in den winter : In de grijze
dooilucht rijst de donkere molen als
een toren omhoog in 't water aan zijn
voet weerspiegeleiid Deze teekenii.g
geefl wel pracbtig bet buiten, de natte
koude van den dooi, maar er is minder
dan anders bij Jacob Maris, bet massieve
van de aarde tegen de vlokkige ijle
lucht in.
Van Mauve een zeer niooie teeke-
ning van een ploegenden boer. Habiel
van behandeliiig en toch zonder dat
eenigszins oppervlakkige waar ook
Mauve in zijn arriveschap niet altijd
vrij van bleef.
Oude goden ; maar de hoUandsche
waterverfkunst kent nog geen nieuwe !
LEDENTENTOONSTELLING VAN HET
GENOOT.SCHAP ARTl ET AMICITI^
> VAN 24 OCTOBER TOT EINDE NO-
VEMBER 1902 ^^ Van gedetailleerde
beschouwingen over lentoonstellingen
als deze kan men, meen ik, gevoegelijk
al'zien. Het gehallc is over 't algemeen
niet beter en niet slechter dan anders.
Trouwens het ligt in den opzet van
organisatiesalsecnledententoonslelling,
dat de beoordeeling wcinig nieuws kan
geven Wat boven hcl algemeene peil
slaal, 'I werk van Israels, Bauer, Kamer-
lingh Onnes en enkele goede bekenden
haiigt er alsof 't er eigeniijk niet bij hoort.
177
KUNST-
BHUICHTl'.X
uiT amsti;hi)am
Mil (liiar mcn,naar't niij voorUoml, kunst
slechts niel cen iii:uU mag nielen waar-
bij overwegiiigcn van « loch wcl ver-
(lienslelijk « niet le pas komen, schijnt
t mij verslandig over 'I overige een
geresignecrd stilzwijgen le bewaren.
Israels waterverfkunst, waarvan hier
in Hel gebed voor den maallijd eeii
s|)ecinien hing,is al le veel en te zakclijk
vail alle kanlen bekeken dan dal ik er
nog iets aan zou willen loevoegen Zoo
rijk cchler de verve van deze Icekeniiig
is, Israels is bij dergelijke molieven
wel eens [)sycliologiscli dieper gegaan
en heeft met soberder palel impressies
van innerlijker krachl gegeven — Van
Bauer vend ik n" 11 Terras Avond
hel mooisl. Hel is een geval dal hij
nooit geheel schijnl uil le pullen. In de
Icnige poeszachte biiiging van de
orientaalsche vrouw, die legen de on-
slollelijke scheniergrijzen van de verre
avondstad uilkomt, lieefl iiij voor mij
volkomener nog dan op veel ander
werk de vrecnide kultuur van hel Oosten
i)elichaanid. 'I Was voor mij, ik vveel
Irouwens niel van welken lijd dczc lee-
kening is, alsof er een vrocger welccns
gemiste kanl bi gekomen was.
Kamerlingli Onnes wiens werk wel
eens dreigdc le blijven staan en soms
aaimierkelijk te versla|)pen, heeft zich
hier met een in vioeiende verf heerlijk
aangesoplc teekening gerehabiliteerd.
N'ict met een van die kwijnende bloeni-
stiikkeii ; in bleekc, mincrale kleureii
maar in een ruiterlijk stilleven van
wal gewone tlesschen tegen een achler-
grond van planlen. Zijn andere teeke-
ning Bloemeit, rozen in een gladde
witte kan van niel al le best le defini-
eeren slof, heeft wcer dal mij minder
sympalieke zoeken van een stervens-
schoon, dat ten sloUe min of nicer naar
parfum riekt.
l Mag echter wcl gezegd worden, dat
Onnes met dil eigenaardig genre, waar-
aan hij soms ook door de lilels een
vreemd cachet trachtle le gcven — ik
herinner me een Magnolia in een leer
glas op blauwen fond geliteld Morgen
en een ander aquarel met welkendc
i)la(len Van den dood een zeer bijzon-
derc plaats inneeml in de lange reeks
van Nederlaiidsche bloemschilders.
Blommers' teekening Nalnra sanal
badcnde jongens in hel scluiim van een
blauwe zomerzee heeft indcrdaad iets
van dat gezonde, waarover de lilel
spreekl. De schoonheid van het blanke
vleescli in zon en blauw gaat hier
werkelijk van uil. En al kan men zich
grooter krachl denkeii in die heerlijkc
contraslen en al mocht hier iets van de
rust der naliiiir in een te drukke behan-
deling van enkcle plans le loor gaan, ik
zie dezcn Blommers licvcr dan veel van
zijn lot groczeligheid toe bewerkle
oudere leekeningeii
\'an Josselin de Jong PleHerij kan
ik dal niel zeggen. Is er niet loch iets
gemaakts in de zeulende beweging van
de werklui op den voorgrond en wordl
hel door die al te malerieele gloed-
streep niel onmogelijk liel geheel rustig,
in eenen blik le omvatlen.
Ik zeg niel dat er vcrder niets gevon-
deii wordl met lofl'elijke qualileiten ;
niaai" zoo opmeikelijk dal het waard
ware afzondcrlijk te worden bes|)ioken
scheen hel mij niel. Van bekenden hel)
ik bcler werk gezicn en van onbekenden
of nagenoeg onbekenden heeft mij niets
als een belofte aangedaan.
Veel weik is bovendien zoo dat men
werkelijk niel weet of het van lieden
van hel metier of van le hooi en le gras
schildcrende dillelanlen koml. Is dal
laalste 'I geval moet 'I mij van 'I harl,
dat ik er al heel weinig eerlijk dilletan
ten werk onder gevondeii heb. Te veel
flair, trues van dezen of gene afgekeken,
makcn een stumper niet tot een meesler;
ma«r wel onsym])athiek
Ken aquarel als J. \V. Norliers Wilgcn
maakl in zijn nuchlere droogheid daar-
lusschen een respeclabel figuur.
THNTOONSTKLLINC. CII. VAN WI.IK
> KUNSTZAAL VOSKUIL > XOVKM-
BKH 1902 yo^ In de kunstzaal der
firma Voskuil zijn eenige skulpturen
ibrons, gips en klcii van C.h. van Wijk
le zien.
Werken van 7;') cm hoogic en kleiner
— vrouwen uil 't volk, een zoogende
moeder, een jagertje op zijn gchavenden
knol, een maaier, kindcrkopjes. - (le-
gevens waar, bchalve bij "l laalste. dc
slrakke spanning der skulplurale lijn
minder le pas koml, wal waarschijnlijk
178
(\c aanleidiiig is geweest van de ergens
uilgesproken vcrgelijking met Constan-
tin Meuiiier
Feitelijk is van innerlijke verwant-
schap geen sprake. Wcl lieeft ook Meu-
nier statuellcs van dezelfde grootte in
brons laten gielen en zijn ookMeuniers
figuren niet in kostbare keurig-gladde
slofren gekleed, maar wal hij met zijn
wcrken wil zeggen spruit uiteen ganscli
andere geestelijke sfeer.
Van Wijk heeft niet het maclitig epos
van den arbeid in zijn binnenste voelen
dreunen. Hij lieeCl met groote belang-
slelling en veel liefde het dagelijkscli
gesjouw van het volk gadegeslagen. Er
is medelijden en ontroering in, maar
nergens het heroieke van Meunicrs'
zwoegers onder den last van 't leven.
De oude houterige maaier met zijn
beenigen kop schijnt berustend tevre-
den en de stemming van kalmeavonden
aan een hoUandsche trekvaart waart
om de gestalte van den soezenden
schuitenjager, huiswaarts keerend langs
het stille jaagpad.
Hebben al deze werken door hun om
zoo te zeggen sclietsachtige techniek,
die ook aan het brons wel eens eigen-
schappen leent van de gemakkelijk
kneedbare klei wel uiterlijkheden met
Meuniers' scheppingen gemeen, t ge-
lukkigst lijken me die uitingen van
van Wijk waar hij met gladder factuur
meer zijn eigen stijl schijnt te vinden.
Daarom zijn de kinderkopjes zoo aan-
trekkelijk. Al de moeilijk in de stugge
materie te veriieelden schoonheden van
den zuigeling heeft hij er in weten te
houden ; 't teere van de contours, het
donzige van de zwellende huid, den
fijnen bouw der slapen en het bloemige
van het open mondje. 't AUermeesl vind
ik dat in een kleimodel van twee sla-
pende kinderkopjes saamgedokcn als
waren ze op een kussentje zoeljes tegen
elkaar aangezakt. 't Eene is wat verder
gebracht dan 't anderen is ook 't beste;
door 'I verwerken van die wel eens char-
mante schetsachtigheid van de eerste
impressie is niets verloren gegaan van
het ademende leven.
Ook de bronzen kopjes van een hui-
lende en een starend ernstige baby zijn
gevoelig geboetseerd en staan in hun
levensuitdrukking dicht bij dergelijk
werk dat de te vroeg gestorven Jean KUNST-
Carries heeft nagelatcn. BERICHTEN
Zoo is er dan op deze intieme ten- .Aic-rrc-Dr^^n/i
. ,,. ,, ,. •11 Ull AMSTERDAM
loonstelhng nog geen volledige eenheid,
maar wel een duidelijk aan den dag
gelegd sympaihiek talent dat misschien
nog veel meer belooft.
W. V.
In het volgend numnier hopen wij
eenige tentoonstellingeii van meubelen,
enz. door 7 Binnenliiiis, Arts & Cra/ls,
en De Woning uitvoerig te behandelen.
UIT ANTWERPEN ^^^^^
lENTOONSTELLING UIT
FRANS COURTENS ANTWERPEN
IN DE TIJDINGZAAL
VAN » LA METRO-
POLE .. > VAN 18
OCTOBER TOT fi NO-
VEMBER 1902 yc-*-
Ant\ver])en hecfl dan ook het voorrecht
gehad, gedurende een paar weken een
twintigtal werken van dezen grooten
meester binnen hare muren te vereeni-
gen. Niet dat deze tenloonslelling een
hoogere beleekenis heeft voor den ont-
wikkelingsgang van dit talent, of een
beeld geeft van een bepaalde schep-
l^ingsperiode — het is veelmeer een
verzameling werken, wel meest uit den
laatslen lijd, maar zonder eigcnlijke
methode bijeengebracht. Schihicrijen
van Courtens verdienen echter altijd
onze belangslelling, en zoo is deze ten-
toonstelling dan ook een zeldzame ver- *
poozing tusschen hel vele ongure werk
dat hier aan de markt komt.
Ik ken haast geen schilder in ons land,
die zijn werken tot zoo volledige, vol-
dragen uitiTigen van kunst weel te
maken, als Courtens. Zijn gaveii zijn lot
voile rijphcid gckomcn ; hij staat op de
middaghoogle van zijn talent; wanneei-
hij het penseel op hel dock zel, onlstaal
er een werk (hit doorvoeld, doorleefd
is; hij kenl geen aarzelcii, geen dwalen
meer; hij weel te lrell'cn,juist en krach-
tig, onfeilbaar als de naluur zelf.
Van zijn schilderijen gaat die bcvredi-
ging uit, die verzadiging, die alleen
hooge kunst vermag te geven; ze bren-
gen ons dadelijk lot bewondering, tot
geestdrift, zonder ons tijd te laten lot
179
KUNST-
BERICHTKN
UIT
ANTWKRPEN
UIT liRUSSF^L
aaizelen, tot weifeleii; ze overstelpen
ons door hiiii inachtige bekoriiig, doen
oiisopleveii in <ie sleniiiiiiig die ze weer-
geveii — en lang nog blijtl de eeiimaal
onlvaiigen indrulc op ons nawerken.
Courlens is eeii volblocd Vlaniing —
en ook de HoUandsche landscliappen,
die hij lierliaaldelijk scliiiderl, ziel liij
met een Vlaanisch oog.
De inanicr vvaarop hij b. v. de om-
slreken van Haarlem of van Veere inter-
preteerl, is zoo heel verscliillend van
die van de groote Hagenaars.
Hij is bij uitslek de man van hel voile,
gcvveldige zonnelichl, van de kloekc,
stevige kleur, van de forsche, gespierde
lijn. Zelfs zijn slemmingen van nevel of"
schcmering schildert hij met een vast-
heid, een dieple van toon, een beslist-
heid van loets die de onmiskenbare
stempel draagt van een heel eigenaardig
temparament.
In zijn ware element is hij editor bij
het schilderen van herfst-ell'ecten in een
groot bosch, met maclitige boomen,
waarvan de rosse bladeren in een laaie
van zonnegloed staan - of van morgen-
beliclitingen, met een jonge maar reeds
telle zon, schuin invallend in smallc
dorpstraaljes, spclcnd oj) loode daken
en blanke torenspitsen — of ook nog
van machtige schaduwrijke liladermas-
sa's met donkergroene tapijltonen in de
mysterieiise diepten.
Ondor het tentoongestelde bevond
zich menig werk van allereersten rang
— zoo o. a de Morgen Ic Vcere, de Koe-
inelker, de Vaail le Ilaarlcnt, de Laatslc
Hcrfstdagen — benevcns kleincre maar
niet minder aanlrekkelijke slul<jes als
de Vijocr, het Nadcren van den Winter,
de Molen. fioschi/ezielU - kortom een
kciis, welke, zonder den mecster in at
zijn nilingen tc doen kcniien, tocli koii
volslaan om eens te meei getuigeiiis af
te leggen van zijn biiitengewoon talent.
TKNTOONSTHLLINd VAN MKJ. M. A.
MAHCOTT!-: IN 1)K VKRLATZAAI. >
VAN 25 OCTOBKH tot 3 N()VKMHi:U
1902 /u^ Mej Marcotte hceft een eigen-
aardig talent voor liel schilderen van
seires met blocmen, vooral met Aza-
leeen ; ze weet daarin lets van de
vochtig-warnK', kuiistmatig-ljcnauwiic
atmosfeer te doen Icven, zwaar van
geuren en wascmingen — en telkens en
telkens weer hervat ze dit tliema, met
tallooze min of meer verschillende
varianten. Maar ook op ander gebied
beproeft ze haar krachten — bloemstuk-
ken, landschapjes, figurenstudies. —
welke echter onze belangstelling niet in
dezelfde mate konden opwckken. We
vragen ons af waarom Mej. Marcotte,
die zeker wel aanleg heeft, met zulke
zonderlinge verfvlekjes schildert, waar-
tiisschcn het ruwe doek doorschemert;
wat meer smeu'ighcid in de stof zou
stellig geen kwaad doen.
H.
■Ji»5 -^ ^^9i ^9t: ^»i ^*, ^ ^ ^ n^r
UIT BRUSSEL
li^NTOONSTHLLING
CONSTANTIN MEU-
NIKR > IN HET
KUNSTVEHBONI) >
VAN 21 OCTOBER
TOT If) NOVEMBER
1902 yc^ In afwach-
ling dat in dit tijdschrift een meer in-
gaande studie aan dezen grooten kun-
stenaar gewijd wordt, willen we een
woord zeggen over zijn lenloonstelling,
die in hot Brusselschc Kunstverbond
zoo buitengewoon veel ojjgang maakle.
Het groote publiek zelfs heeft de beko-
ring van die kiinst gevoeld en was even
gcestdriftig als de arlisten en liefhebbers.
De groote i)eeldh()uwer-schilder ver-
eenigt er bij de honderd Iwinlig werkeii,
alle uit zijn besten tijd, d. w. z. nil de
twintig laatste jaren. Een heerlijk ge-
heel, dat haast evenzeer den laaien,
krachtigen werker als den geniaal
bezielden kunslenaar doct bewonderen!
Wannecr men bedenkl dal Mennier nu
de zeventig reeds voorbij is, en dat zijne
vroegsle, zoo stevige en afgcwissclde
werken onlstaan zijn toen hij reeds
vijfiig jaar oiid was wordt de bewon-
(lering voor die machtige reeks becld-
honwerken en schiiderijen, haast ver-
l)azing.
lui op den lecflijd dat andeicn Inin
gercedschap terzijde leggen, en meenen
reeds geuoeg gewerkt en gezwoegd te
hebben — is Meunier, krachtiger en
fliuker dan ooit, bezig aaii een nionu-
180
ment, dat een der meeslerwerken van
de beeldhouwkunst in deze eeuw zal
worden — laat mij maar zeggen de
hoogsle en volledigsle uitdrukking van
de kunst op het einde van de XIXi^ en
het begin van deze eeuw. De bloeiende
grijsheid van Meunier doel aan een
anderen beeldliouwer denken, waarvan
ook de laatsle scheppingen de heer-
lijkste war en : Miclielangelo.
In liel Kunstverbond vvaren talrijke
gipsniodelien tentoongesteld, waaron-
der ik vooral die prachtige Maiisromp
bewonder — een poema van manne-
lijke vormen, naast zijn aangrijpenden
Verloren Zoon, zijn onvergetelijken
Puddleur, de meest expressieve en be-
wonderenswaardige kop, vvaarin Meu-
nier ooil de gelatenlieid, de kracht en
tragische niooiheid van den werkcr
heeftgelegd; zijn liaut relief dePudcf/ewrs
enz. enz. — Verder porlret-busten van
gekende flguren, waaronder die van
Victor Gilsoul, Theo Van Hysselbcrglie,
Camilie Lemonnier, Paul Jaiison e. a.
en een lionderdtal figuurtjes in brons,
meest reducties van groote. algeineen
bewonderde beelden en groepen, b. v.,
<ie Puddleur waarvan liel oorspronke-
lijk model aan het Brusselscli Museum
toebeiioort en waarvan juist de kop
dat werk van hoogste en volslrekle
schoonheid is, waarvan ik zooeven
sprak ; — de ruitergroep van de Dreuk-
plaats, waarvan liet model op de square
Ambiorix staat ; de Schuilenjafjer le Kat-
ivijk, de Hdinersmid, de Sluuwer. de
Maaier, de slanke Hiersclieuse, de Lasl-
driH/er ; Iiet woiiderlijke en vcrschrik-
kelijke haut-relief de Leifeigeneti : la
Bruyere in beeldhouwerij (ik herinner
me de klassieke bladzijde waar de
auteur der Caracleres, de leifeigene on-
der Lodewijk XIV beschrijft); het Grauw-
vuur, waarvan het oorspronkelijUe
eveneensin het Museum van Brussel is ;
liefelijke kindermedaljons enz. Oan
schilderijen, meeslal uit het Zuxirle
Land, pastels, aquarellen, waaronder
de Afdaliu(j der niijumerkers, de Iliers-
cheuse, de Sleenbukkers, het Gieteu mm
het ijzer, volledigen dit geheel, waarvan
iederjmmmer onze aandacht vergt en
ons bekoort door het edele in stijl en
gebaar, de partij die de schilder-beeld-
houwer weet te trekken uit de analo-
UIT BRUSSEL
mische geschapenheid, de beroepsver- KUNST-
vorming zelfs van zijn modellen, het Ri^'RiruTFlVr
pathetische van lijn en kleur, het « on-
veranderlijke -> van voorslelling en
compositie. Maar vooral werd de be-
langstelling en de nieuwsgierigheid der
bezoekers die zich voortdurcnd in de
groote zaal van het Kunstverbond ver-
dringen, opgewekt door de beeldhouw-
werken die deel maken van het monu-
ment: De verhcerlijking van den Arbeid;
vier haut-reliefs, de Ouf/st, de Nijuer-
heid, de Mijn en de Haven (de twee
eerste op voile grootte, de andere op
de hell't van de grootte der uitvoering),
de figuur van den Zaaier die boven op
het monument moet staan — en dan
nog andere figuren e i groejjen die op
de hoeken moetcn komen, waaronder
Moederscliap, een hcerlijke schep])ing,
waarvan hetzachteenteedere,deepische
uitdrukking, het grootsche en |)lechlige
karakter van de andere molieven nog
beter doel uitkomen. Op andere ten-
toonstellingen had men reeds enkele
deelen van dit ontwerp gezien.
De plaals waarvoor dit monument
opgevat werd, is het rond point van de
Tervueren laan, aan den zoom van het
Zonienbosch, nabij Quatre lirus, een
pick die dit werk waarlijk waardig is ;
het landschap, het verschiet, het pano-
rama zouden er een ideale omgeving
voor zijn. En men kan zich ook geen
beeldhouwwerk deid^en, dat beter in
die omgeving zou passen. Ik zou haast
zeggen dat alleen de geest van Meunier
in staat is in harmonic te blijven met
die streek bij Tervueren, die overwel-
digt en bekoort bij het verlaten van het
Zonienbosch. Men heeft ook gesproken
van het rond point der Louisalaan ;
maar daar staat reeds te veel beeld-
houwerij Het werk van Meiinicr zou er
kwaad doen — Sedert de opening van
deze Tentoonstelling worden verzoek-
schrirteii opgesteld door kunstenaars,
gcno<)tschapi)en, academies, universi-
teilen en in het algemeen door alle
oiitwikkelde kriiigen van het laiul, om
van den Slaatde middelen te verkrijgen
tot het oprichten van deze Verhcer-
lijking van den Arbeid.
G. E.
181
KUNST-
BEHICHTEN
UIT DEN HAAG
UlT DEN HAAG
?j%^^*
lULCHHI STUDIO >
TKXTOONSTHL-
LING VAX WRRKKN
DOOR HOHHR SMITH
•J. 1 o(:tohkr-2 xo-
VKMBKRyC,*. Xn lict
bezichligcii van (lit
werk vrocf^ ik me af : wat licb ik er
van niee f^enomen? Ileeft hcl me lijker
<»emaakt aaii (iio leveiisvreugd wclke
(le schoonlieid in de aanschouwiiig
schcnkt. Of is meerdere ervaring a
priori de mijne gevvorden, zoo dat ik
wijzer been ga '?
Deze kunsteiiaar scbijnl bij iiitiie-
mendbeid iemand om wankelbare niee-
iiiiigen in 't ieven tc roepen. Er is bier
een verscbcidenlieid van uilingen die
een ervaren krilicns een oogenblik van
de v^'ijs zou kunncn brengen. De indrnk
van bel minder gocde mag die van bet
werkelijk goede niel vcrzwakkcn ofom-
gekeerd.
Er zijn onderwcrpen nil de gcscbiede-
nis, iiit de mytbologie, lantasien van
bel Oosten, Hollandsche binnenbuisjes,
landschai)pen, rivier- en sladsgezicbtcn.
Zezijn alien met eene veibkiHend boiite
vaardigbeid gescbilderd en van eene
l)reedbei(l, niet alleen wat penseel be-
liandeling betrefl, die bijzonder benij-
dcnsvvaardig zon mogen heeten wanncer
de zoo noodige levensdiepte er mee in
ovcreenslemming was.
In Maajidenroof, overigens niet l ziii-
versle van leekening, van t'actuur, vinden
we misscbicn de stcrkste represenlanl
van de gecstes-atlilude van dezen schil-
dcr wat bet reft bare verliouding tot bet
vrouwelijke. Ilier is een (Icrmaan aan
lict woord, evenals in bet Oordec! ixiii
Paris. En wat dil laatstc scliildcrij
betreft, beb ik meer bijzonder l oog op
de staande vrouwenfiguur met wapjje-
rende lokken. Met zelfde parclige wat
den schilder bebalve vormenscboon in
bel vrouwelijk naakt aantrekt, vinden
we meer ziiverig vooral in zijn rivier-
gezicbten tciug Deze twee genres ver-
tegenwoordigen stellig niet zijn sterksten
kant. Zijn kloeklieid laat hem beler
onderwer|)en vinden in stadsgezicblen.
Ei\ bierondei' is er nu juisl een enkcle,
l)c Schreicistorcn tc AiDslcrihini die ver-
blufFend is van tecbnick, teiwijl een
cidiele andere als Dc Wcslerdoksdijk le
Amslrrddm door bescbaai'dbeid van
klenr verrast. De landscbapjes lijken
me bij alle vaai-digheid van l)ebandeling
le spoedig losgelaten. De Hooischclfl is
hicronder eene nolitie waard.
Wat is t betwclk Hobbj Smilli van de
meeste jongere scliilders onderscbeidt ?
Er zijn hiei- van den scbilder eeneserie
uilslekende leekeningen, ik noem de
n'- 100, 106, 107, 110 en 111, alien gezicb-
ten op (en bij)de stad Deze teekeningen
doen evenals bet schilderij Sladsgezichl
{w (jl) denken aan den tijd die bier in
Holland juist aan bet impressionisnie
vooiafging. Zoo kon ook bet Gezichl op
Moiilelbaaidoien, werk van een leerling
van Springer zijn. Rlijkt nil de genoemde
nummers eenigszins de invlocd van den
tijd van den jongen Hosboom, zoo vail
in de binnenbuizen de invloed op le
merken van Verlat, van Allebe en van
Hobbe Smith's rasgcnooten (Eriezen)
Alnia Tadema en Bisschop. De invloed
van den voorlaatsl genoemde is ook
bespeurbaar in enkele geac|uarelleerde
ondervverpcn aan Harenis en Hondoirs
ontleend. Ik constaleer deze invloedcn
om dnidelijk tc niaken dat Hobbe Smith's
werk gedeellclijk onder bel tceken der
romanliek slaal. Men beschouwe nauw-
kenrig zijn Waarze(/stei\ zijn Aan liel
Spiiuieiiiiel, en men zal bevinden dat de
realileil, hoc breed ze bier ook aange-
zicn is, niet die is van ecu Rembrandt,
van een Israels, of van een Millet in zijn
latere periodes. Maar bet gaat tocb
ten eenenmale niet aan om nu, zooals
de kritiek der jongeren gedeellclijk
bezig is ledoen, dil werk le kleineeren.
Men zou willen vragen boeveel jaloezie
o\er (lit kordatc schildersvei'mogen bier
acblerzil. Mel dil werk veroordcell men
de romanliek en pas op, die necmt in
al zijn geweldigbeid wecrwraak. Zij
tocb voerl nog in haar mars vecl dal
juisl de jongere Hollandsche gcneralie
niet hccft. Deze bescbikt over bet zui-
verc gevoel; gene over de noo<lige
Srluiniiui, over bet pathos en de breed-
heid, die met dal eersle vereenigd de
grootc wereldkunsl maakl.
In een Zcciiivscli hiniicnliiiis vonden
we bet bovcngedeelle : scboorsleciiman-
tel, een klok en ecu sicrkasi bijzonder
182
gevoelig behancleld,
evenals in Ziisje sluapt
het linker-boven ge-
deelte. Hier is de rea-
liteit gezieii zooals zij
in de aanschouwing
tot idealiteil wordt.
En als we nu van liel
laatst genoemde scliil-
derij liet grootere
m e i s j e s fi g u u r weg
denken en we lialen
ons belialve de Har-
monicaspeler de
zwartkrijtteeke n i n g
Moeder en kind en de
Wuiirzegster voor den
geest — blijft er dan
niet genoeg over om
het aan te nemen als
uilgangspunt van
onze waardeeiing '.'
Ik weet niet precies
tioezeer liet betere
kennen van de Frie-
sche cultnur ons oor-
deel over dezen scliil-
der zou kunnen wij-
zigen. Maar dat hij,
door zich meer in een
richting te onlwikke-
len, zou winnen is
zeker. De volgende
veel omvattende uit-
spraak van Goetlie zij
dezen stoeren werker
ter bepeinzing aanbe-
volen : In der Be-
schrankung zeigl sich
der Meisler.
BINNENHUIS .DIE HACHE.. >
TENTOON'STELLING VAN LITHOGRA-
PHiEN, hout(;ravures en MONO-
TYPIEN DOOR J.AARTS > VAN HALE
OCTOBER TOT 1 DECEMBER y^^
We hcbben Aarts te begroeteii als
een der nienwercn die alles schijnt
le bezilten, zij 't dan in kiem, om le
groeicn lol een figunr, die in de toe-
komsl krachtig zal staan op zijn plaals,
op het lerrein der dienendc kunst.
Hij is zoo verstandig (misschien dal
zijn geiieele aanleg dil nieebrengl) om
KUNST-
HliRICHTKN
UIT DI'N HAAG
.1. AARTS : Ooi'sproiikelijke Iloutsnede.
voorloopig bovenal zijn aandacht te
concentreeren op de teclmiek, welke
aandacht deze Uunstsoorlen, die weer
alom schijnen op tebloeien, wel vragen.
Meer dan bij de absolute kunst nog
schijnt hier de lechniek de drager van
de idee Ic zijn en behoorl zij tot volma-
kiiig gevoerd Dil eerste is even wel
slechls schijnbaar. Maar (lit schijnbare
iieefl voor den gcesl haast de belcekenis
eener werkelijkheid, en daarom juist
dient in deze kunst vooral naar onlwik-
keling der lechniek gestreefd. I^erst
18.'}
KUNST-
BERICHTEN
UIT DEN HAAG
door de Iradilie zal zij voldoende draag-
kraclit veroveren oiii de aaiigenielen
idee in iiare voile beteekenis tot uit-
drukking te kuiineii breiigeii. Daaroiii
kan eeii voorbecld als ook door Aarts
gegcveii wordt, niet dan ten goede
werken.
I)e absolute kunst hecfl hare precedes
tot volmaking gevoerd, en evenalsdeze
heell ookdedieiiende kunst dit bet hare
(en nicest gceigende) le doen. Noch de
lioutgravure, noch de nionotypie, zelfs
niet bij uilslek de lylhographie behoo-
ren tot bet eigensle gebied der abso-
lute kunst. Daaiom wordt ook door de
jongcren, die zich tot de eersten aan-
getrokken gevoelen, niet uitgezien naar
meeslers als Rembrandt, Frans Hals,
cnz. uit de \7'^ eeuwsche Hollandsche
schilderschool,vvier kunst nieer dan die
van andere scholcii een absoluut ka-
rakter draagt. Maar wcl zien zij uit
naar meeslers als Oiirer, Lucas van
Leiden Goltziusen anderen, vvier werk
naar inhoud en naar bet uiterlijke meer
leering voor hen beval. Invloed van
deze meeslers hebben we, naast de
invloed van de moderne Franschen en
Engelschen bier bij Aarlsteconslateeren.
En als bij deze gaat ook zijne verbeel-
ding over de oogenblikkelijkc werke-
lijkheid dezer aardc been en zockt naar
algemeener symbolen. Er zijn bier een
aantal onderwcrpen direct aan bet
leven ontleend Een enkel beefl werke-
lijk alle de allures van absolute kunst.
Vooral de onderwerpen ontleend aan
het arbeidersleven. De groole cenvoud,
bet weinig ingewikkelde en duidelijko
dat uit de natuur dezer levensver-
scliijningen spreckt, worden door Aarls
in deze procedes dikwijis goed vastge-
houden. Het onderwcii) is naar idee en
uiterlijke vcrschijning vrij geschikt lot
uitbeclding met behulp dezer middelen.
iieter dan de ingcwikkelder structuur
van bet stadsleven, dat ook werkelijker
is en minder primitiel Want naar ver-
algemeening, slrcefl vooral deze kunst
Zien wij in deze onderwerpen aan
het polderwerkersleven ontleend, waar
de conlouren schijnbaar lot een samen-
stel van eigen beteekenis vervloeie ,
ook bet resultaat niet eigelijker '.' En de
ware beteekenis van deze kunst zich
ontwikkelen nil de absolute '.' Torwijl
een vorm van haar eigenlijkst wezen
zich kond doet in de vignetten. Ik wii
uit deze de n"^ ontleend aan het huidige
leven, weglaten en de aandacht vooral
bepalen tot die onderwerpen welke naar
wezen verwant zijn aan het exeniplaar
hetwelk een vrouw voorstelt met de
Dood. Ook lot het illustratieve werk,
waarvoor de onderwerpen ontleend
zijn aan schrijvers en meer algemeen
aan de Indo-Germaansche mjibolologie.
Hier vinden we den dienenden kunste-
naar op zijn eigelijk terrein. Hij roept
voorslellingen op uit het verleden, die
vagelijk leven in ons brein En deze
bijna lot abstractie geworden levens-
werkelijkheid is 'I die bij uilslek geschikt
is cm hier verwerkt te worden De idee
vraagt hier eene realiseering... die juist
de opgave van den dienenden kun-
stenaar blijkt te zijn. Verder exposeert
Aarts eenige koppen. De neiging tot
karikaluur, tot veralgemeening is ook
hier sterk merkbaar, en zoo zelfs dat
soms eene karakterneiging lot een
begrip, tot abstractie wordt en het voor-
gestelde de verpoonsoonlijking lijkt van
een geeslestoestand Het terrein der
absolute kunst die karakters voorstelt,
is dus verlaten, het type heeft in dit
geval de overhand, bet indivudu raakt
op den achtergroiid.
Ook deze exposilie noopt mij weer lot
de opmerking, dat, waar de werken
die onderwerpen behandelen onlleend
aan de Grieksche en Homeinsche my-
thologie, eene enkele maal van eenige
dulheid niet geheel vrij zijn (wal hier
ten deele ook aan de lechniek kan
liggen), onze jongc kunslenaars wel-
licht goed zouden doen met zich
meci' in de Germaansche niylhologie le
verdiepen. Wat voor de oudc almanak-
ken, prognosticalien, loover- en school-
boeken en prenten de graveerkunst was,
dat kan zij voor dezen tijd wellichl in
zuiverder zin worden voor onze boekcn,
mils hare beoelenaars zich niet te bui-
len gaan kwasi-naivileit, maar oor-
spronkelijk blijven door bun werk le
doorademen met den geest van dezeii
lijd. Zoo kan bun werk voor meer dan
een lijd zijn.
184
BIJ DE FIRMA F. BUFFA & ZONHN >
TENTOONSTFLLING VAN AQUAR EL-
LEN DOOR J. VOERMAN > 14 OCTO-
BER — 7 NOVEMBER /- »■ Ikheb reeds
vroeger in deze riit)riek betoogd welk
een vergevorderd stadium der schil-
derkunst het impiessionisme verte-
genvvoordigt. De laatsle eigelijke bloei
beleefde ze het sprekciidst in I^rcitner,
haar eigenlijksle in de wijdsche lyriek
van een Jacob M; ris, tervvijl de voor-
bloei bij de Franschen van "30 le const a-
teeren valt Jacob Maris gaf een oogen-
blik uit de eeuwige wording der ver-
schijnselen, niet als gedaclite — niaar
als aanschouwings-beeld dat ook liet
eerste onivat Maris slond als een
koninlilijke heros te midden van den
ecuvvigen strijd der natuurkrachten. Hij
wist zicli zelf onsterl'clijk, de naluur
eenwig wisselend. Suliject en ojjjecl,
deze twee tegendeelen, hebben alzoo de
eenheid in liet absolute. Het eerste vond
zijn spiegelbeeld in het laatsle en het
oogenblik dezer ontmoeting is 'I wat
Maris uitbeeldde.
Zijn zijne schilderijen, waar zij eene
impressie verbeelden, in hooge mate
expressief, sprekend als het gelaat van
een mensch, zoo brengen de werken
van Voerman ook wel lets tot nildruk-
kiii(j, maar dit dan toch op eene andere
wijze. Hij is geen direct strijdende, maar
een contemplatieve natuur. Zijn schilde-
rijen zijn meer het resultaat van na-
werking. Zij zijn over t algemeei) van
eene rustige kalmte.
Rust heeft dus zijn werk met dat van
de grooter Hagenaars gemeen. Dit is 't
wat hem van Breitner en Isaac Israels
onderscheidt Bij Maris vinden we de
rust in de beweging.
Was bij Maris het begrip der natuur
universeeler, daar hij vele motieven
vereenigde, die in zijne herlnnering tot
eene eenheid samengesmolten, uit het
onbewuste opdoemden... doorVoerman,
die ook hierin met de primitieven wel
eenige overeenkomst toont, wordt het
onderwerp meer als bijzonderheid ge-
houden en toch debloole realiteit opge-
heven, werkelijke droom als zij gewor-
denisin deherinneringindeverbeelding,
essence van het geziene. Met de primiiie-
ven, die religieuze schilders, met Ver-
meer die nog voor 1648 geboren werd,
BERICHTEN
Urr DEN HAAG
heeft hij deontkenningvan den strijd ge- KUNST
nieen. Hij is, evenals Verster, een dier
menschen die zich zelven met een klein
hoekje levreden stellen, maar dit wei-
nige weten te ontginnen met zooveel
zorg, dat alles wat zij voortbrengen
haast wonderwerk gelijkt.Zij beminnen
niet alleen den inhoud van het werk,
maar ook hoogelijk het werk zelf. Men
besefl'e welk een toewijding en tijd er
voor noodig is om een lucht op te
bouwen als die van n'' 2 : Wolkcff'ect,
een wijdsch land- en watergezicht met
(hiarboven eene kolosale vvolkformatie,
hetgeen me een oogenblik deed denken
aan Van der Neer (zoo ook een Avoiiii
een vaart met gcboomte langs den kant,
ecu geval vol poezicj en aan Van Goyen
of Ruysdael, maar het minst aan de
laatsten.
Ik weel niet in lioeverre deze colleclie
van Voerman een goed beeld geeft. Ik
zal mij verder (in dit korte bestek) l(jt
enkele opmerkingen, in samenhang en
ter compleleering van het voorgaande,
bepalen. N' 15 is getiteld Eenzaamheid
Deze litel zou, zoo men 't al niet zonder
dit besefte, iemand op het vermoeden
kunnen brengen van wat de schilder
eigenlijk wil. Het is hier haast eene tot
abstractie geworden werkelijkhcid, een
begrip. Deze peinzer, of liever nog :
meditatieve droomer, loont overigens
wel overeenkomst met (^uyp wat de
liefde lot die uren van den dag betreft
als de I'iet hoogstaaiidezon het wereld-
sche doet beven in een wonderlijk
transparant licht (n' 3 Zonsondergang,.
Zij beiden hebben eene voorliefde tot
het schilderen van koeien en paarden
en voorwerpen, omgeven van een
lichlaureool, in Hollands vette weien
doorsneden met spiegelende vaarlen
en plassen die de weelde verdubbe-
len, met in het verschiet als een fata
morgano een stad of dorp. Maar bij
Voerman vinden we, ook wat de koeien
betreft, meer het gewicht op de massa-
verhouding gelegd. Hij is een mensch
van den nieuweren tijd, die nog meer
in de veelheid de eenheid ziet. Deze
veigelijking (die ik overigens niet te ver
doorgevoerd wil zien) met (^uyp (die
nog onder Romaansche invloed stond)
doet ook weer in onze verbeelding op-
lichten hoe in dezen tijd in deze noorde-
185
KUNST-
BKRICHT1<:X
UIT DKN HAAG
lijke slreken de Zuideli.jkc cultuiir de
leiugsln}» oiidervindt van dc wederople-
vinj» der iiieer eigenlijk Oiid-(icrma;ui-
sclie. Wie van Geimaansclie niylhologie
nieer dan eene oppcrvlakkigc sUidie
heeft gcmaakl, zal hcl wezen der naluur-
verschijnselen in <leze stieken beler
leercn bcgrijpen, begrijpen in de ont-
wikkeling. Kn liet is nie voorgekomen
alsol'ook in Voerman liel bewuslzijn is
lerugkccrd lol den oergrond der dingen
dezer wereld
Neem de beleekenis van dezcn man
vooral niet te klein. Overdrijf ze weleer.
Gij zult cr n zelf en ons voordeel mee
doen. Voerman is geen grandioze ver-
schijiiing, niet iemand die overdondert,
hij is eer iemand die door zijn zvvijgen
spreekt. Tocb laail er uit de de n"^ 1
Aoond en lik meen) 17 SUidie een inge-
houden kracht. die in mijn verbeeldcn
den oud - Gennaanschen tijd opriep
Men zie de bouw van Voerman's paar-
den. Zag men deze toen ten tijde ook
niet ecnigszins zoo '.'
Voerman's werkzaamhcid valt in den
tijd van het na-impressionisme, dal
gedeeltelijk eene ontkenning is van het
inipressionisme en daarom vvel neo-
impressionisme genoemd wordt. Bij
Voerman is de almosFeer nog iiet alies
behecrsciiende element, maar loch is
er in de ecnigszins decoratieve strek-
king der plans lets dat op de opliefTing
van he! « absolute » schildersschap wijst
Niettegenstaandc dit kunnen Weissen-
bruch en Gabriel (zooals men mij ver-
telde) aan dit werk gesmuld hebben.
Voerman toch is iemand die over een
groot schildersvermogen beschikl. Dit
laatste zeg ik vooral met t oog op een
niet in de catalogus genoemde stu-
die ; eenige koeien tegen t licht in
gezien met als achtergrond het stadjc
Haltem De meeste ondcrwerpen zijn
overigens tegen het licht in gezien. Dcze
wijze van zien dalcert meeroigelijk van
uit den tijd van Millet. Ik heb in een
artikel (waarin ik Millet, van Gogh,
'i'oorop. Thorn Prikkcr, Mauve, Verstcr,
ondc-Hollanders, Primilievcn e. a.
noemde in een verduidclijkend, maar
toch nog naarik bemeskt heb, door een
enkcle slcchl begrepen verband, waar
verschillende geesles-stioomingcn on-
dcrscheiden werdeni over Johan Thorn
Prikker al op Millet's verstckkcnde
betcckenis gewczen. Deze wijze van
ziening vvoiiell in dezen tijd. Bij Voer-
man wordt zij aanleiding om met eenige
bijna primaire toonkleuien te werken.
De aanschouwing van dezen kunste-
naar is na'ief. Zijne werkwijze eveneens,
trots het berekenende dat ze mee schijnl
te brengen. Grootsche dingen, wolk-
kasleelen, spelende paarden vcrrukken
hem, maar ook is hem het kleine lief, het
bescheiden zoelrokige blocmpje, dat, slil
in een wolkschauw ademend, zijn aan-
dacht vraagt Hij ziel gaarne een wereld
vol goud en vol tinteling als een roemer
wijns Hij beeldt badcnde en drinkende
koeien uit in een wereld van spiegeling
waar kleuren en tinten door elkaar
vloeieii en het heelal maken lot een
moment van het Zijn, waarin zelfs ons
bewustzijn droomt.
Het is wel opmcrkclijk hoe een natuur
als deze getrokken wordt tot het einde-
loos mini, waardoor steeds als geruisch-
loos de wolken trekken ; statig, denio-
nisch of aetherisch, tot verreeinders, nu
en dan afgebroken door een huizenrij,
waarachter nochtans de oneindigheid
te droomen valt, tot de ondergaande
zon die een verre wereld belicht en in
deze de herinnering laat aan een oude.
Zoo is een Boschgezichl niet zijn beste
werk. Het is voor hem te oneigelijk.
Maar in Hel Kasleel dat oprijst achter
het geboomte en waar uit het donker
van den voorgrond de wonderlijke ge-
slalten van boomslronken rijzen, weel
hij toch lets van het sprookjesachlige
le leggen dat men poezic noemt.
H. D. B.
O^J^
186
BOEKEN & TIJDSCHRIFTEN
DE OUDEHOLLANDSCHE EN VLAAM-
SCHE MEESTERS IN DEN LOUVRE
EN IN DE NATIONAL GALLERY DOOR
MAX ROOSES ^ UITGEYERS-MAAT-
SCHAPPIJ '■ ELSEVIER.) AMSTERDAM
|N (lit lijvig boekdeel
— versierd met 32
afbeelciiiigcn in hout-
gravure — heeft Max
Rooscs een recks stu-
dies verzameld over
enkele werken van
oude Hollaiidsclie of Vlaaiiische mees-
ters die hij in den loop zijner wandelin-
geii in den Louvre en in de National
Gallery ontmoette. En nochtans zijn
deze studies, die niets nicer wilden zijn
dan de ontleding van een paar werken
van cenige oud-Vlaanische en Holland-
schemeesters, intcgcndeelzcervollcdige
maarbondige kunstportretten van onze
voornaamste oude schildcrs gevvorden.
In dien eenvoudigen, klaren stijl die hem
eigen is, kort van volzin, sober van
woorden, maar helder van dcnkbccld,
precies van uitdrukking, verwekt Max
Rooscs voor onzen geest hct lichamelijk
en moreel beeld van den behandelden
meester, schetst onszijn leven in enkele
Irekken, beschrijft een paar van zijne
schilderijen, ontleedt zijn werkwijze,
maakt de plaats uit die de tafereelen in
de reeks werken van den mccslcr in-
nemen, verbindt ze tot de voorgaande
en de nakomende en geeft zoo een
overzicht van het geheele werk; een
blik op de omgeving van den schilder,
leidt ons in zijn midden, toont ons
gansch de school zoodat we in enkele
bladzijden een beeld krijgen dat onder
schijnbaren ecnvoud, zeer volledig is.
Vooral die kleine Holla ndsche mees-
ters, Geeraard ter Borgh, Jan Steen,
Geeraard Dou, Pictcr dc Hoogh, heeft BOEKEN EN
Max Rooscs op trcffendc wijzc gety- XIJDSCHRIF-
peerd. Schildcrs van tooneelen in bin- rp^^y
ncnhuizcn, zijn zij nauw aan elkandcr
vcrwant. Mecsterlijk haalt de schrijver
uit hunne paneeltjes de karakters te
voor die zc onderschcidcn.
Drie studies over Rembrandt ver-
wekken voor onzen geest het geheele
beeld van den genialcn virtuoos van
het licht ; drie studies over Rubens dat
van den onovertroffen virtuoos dcr
beweging.
Rondom Rembrandt vinden wij Frans
Hals, Nicolaas Maas, Jan Vermcer van
Delft; rondom Rubens, Antoon van Dijck,
Jacob Jordaens.
Endaartusschen loopen die spottende
realistcn, Adriaan Brouwer, Peter
Breughel de Oude, David Teniers: de
heerlijke landschapschilders Karel
du Jardin, Hobbema, Paulus Polter,
Jacob Ruisdael, Adam Frans van der
Meulcn ; de schildcrs van zeegczichten
Jan Van dc Cappellc, Willem van de
Veldc de jonge.
Van Eyck, Memlinc, David, Quinten
Massys, komen ons het tijdstip der
primitieven toonen.
Juist die afvvezigheid van chronolo-
gische volgorde ontneemt aan het bock
die geleerdc pretentie van een « geschie-
denis der Noord- en Zuid-Ncdcrlandschc
Schildcrkunst » en maakt door de ver-
scheidenhcid der behandeldc onder-
werpen, de lezing van hct werk aan-
trekkclijk. Maar de geest van den Iczer,
doet wat de schrijver vermced Ic
doen : al die beeldcn nemen hunne
chronologische plaats in en bij slotsom
is de uitslag dezelfde als na de lezing
van een volledig handboek.
H. UE M.
187
BOEKEN EN
TI.IDSCHRIE-
TEN
FRANS HALS ^ BY GKHALI) S. I)A-
VIF-S, M. A., OF CHARTKR HOUSE >
LONDON, GEORF BELL & SONS, 1902.
lENIGFEN, die kennis
neemt van de vcr-
scliijning van dit oiii-
vaiigrijkbockdccl van
158 bladzijdeii met 55
atheeldiiigcn, zal de
oi)merkin<^ niakcn :
« alweer een uioiiografie over een
Hollandsch meester door eeii buiteii-
lander geschreven en in het buitenland
uitgegeven! » Enhij zaier alliclil den Ne-
derlandschen kunstgeschiedschrijvers
een verwijt van maken, dat ze onze
groote nieesters niet genoeg eercn, door
boeken over hen te schrijven, zooals
buitenlanders als b. v. Michel dit gedaan
hebben over Rembrandt e. a.
De onbillijkheid van dil verwijt, dat
bij leeken voor de hand ligt, zal ieder,
die niet geheel buiten de kunstwetcn-
schappehjke studie staat, aanstonds
inzien.
Want wie kunstwetenschappelijk
werkt, m. a. w. de feiten wil constatee-
ren en het onderling verband daarvan
vaststellen, om het daardoor verkre-
gen historisch beeld van een kunste-
naar of kunstperiode in het kader van
den tijd te beschouwen, — wie zulk ceii
doel nastreeft, zal er niet zoo geniakke-
lijk toe komen, eene nionografie te
schrijven over een kunstenaar, waarvan
hij van te voren zeker weet, dat ze min-
der zal geven, dan wat cr, na voortge-
zette bronnenstudie, nog bekend kan
worden.
Zoo is het met het leven van Frans
Hals : zijn levensgeschiedenis kan niet
behoorlijk worden geschreven, voordat
wij weten, wat de tot hedcn ontoegan-
kelijke Haarlemsciie notarieele archic-
ven omlrent hem bevatten I-Ji dat is,
dunkt ons, wel de reden, waaiom zich
nog geen enkel Nederlandsch kunsthis-
loricus er aan gewaagd heet't, een groot
werk over Frans Hals te schrijven.
Dc eischcn toch, die men aan zulk een
werk steilcn mod, zijn niet gcring. Want
Hals moel dan niet alk>cn als mensch
en artiest worden bescliouwd in verband
met zijn tijd, maar ook zijn beteekeiiis
als leermeestcr, als vormer van een
groote reeks van meeslers opgebied van
portret en genre, dient te worden in het
liclit gcsteld. En dit is bij den hiiidigen
stand der wetenschap noglang niet zoo
gemakkelijk.
Daarom waren wij zeer benieuwd,
wal het boek van Davies over Frans
Hals ons brcngcn zou, en vooral, of het
nieuwe gezichtspunten zou opencn of
nieuwe bijdragcn geven tot de geschie-
denis van zijn leven en werken.
Onze verwachling, die door den titel
was opgewckt, wcrd niet geheel verwe-
zentlijkt, daar het boek niet gecft wat
de titel belooft : hcl geeft niet den ge-
heelen Fraiis Hals, maar slechts een
gedeelte. Davies' boek is een populair-
wetenschappelijk, voor den Engelschen
lezer geschreven beschrijving van Hals'
leven en de voornaamste zijner werken.
Of liever : niet de vooriiaumste werken
zijn er in besproken, maar die schilde-
rijen, welke « are vital in the artistic
progress of the man, or typical of some
special (pialily, or serviceable by reason
of their being more accessible to luiglish
readers. Many Ihie examples of the mas-
ter are therefore passed over in silence,
even though they are reproduced as
illustrations, because thej' do not differ
in quality and type from those which are
dealt with at full length. Similarly, the
fardistant galleries on the Continent, as,
for instance, Vienna and St-Petersburg,
are passed over in favour of those nea-
rer at hand in Holland, Belgium or
France. »
Uit deze woorden, uit des schrijvers
voorbericht, kan men (hiidelijk het
standpunt zien : het is niet zuiver kunsl-
wetenschai)pelijk, want een welenschap-
pelijk boek mag niet dicnen voor lezers
van een bcpaahie nalionaliteit : het moet
gemeen goed zijn. Bovcndien worden
in een samenvattende monographic ook
zoo maar niet allerlei schiklerijen weg-
gelaten om ik weet niet welke reden.
Kortom, al spoedig kwanien wij, na
het lezen reeds der voorrede en van de
ecrsle twee hoofdstukken, waarin de
« opkomsl van de kuiisl eener natie » en
c< de HoUandschc kunst der zeventiende
eeuw » worden geschetst, tot de con-
clusie, dat wij in dit werk niet hebben
te zien hetgeen wij crvan verwachllen,
m. a. w. dat de schrijver gcenszins voor
Frans Hals gedaan heeft hetgeen b. v.
188
FRANS HALS : KICK'S POIVrHF.T (?) (Vcrzanieliiig van f.iaaf Spencer, Althoip).
|ui7 ; G. S. Davies : I-rans llah. — London Georc/e lidl X- Sons, J.TO2.
Michel vooi- Heinbrandt, Max Hooscs
voor Rubens en van Dyck heefl gcdaan.
Hij is ool( niet, zooals men verwach-
len zou, critisch te werk gegaan bij hcl
inaken van den calalogus van Hals'
werken.
Dat dit tot allerlci eigenaardige ver-
gissingen leidt is duidelljk. Zoo is b. v.
reeds de eerste afbeelding in het boek
(jeen zelfportret van Frans Hals en ook
hel andere schilderij, dal als zijii zelf-
portret gereproduceerd wordt, slell
hem niet voor
En 't portret van de Ruyter, eenigc
bladzijden verderalgebeeld,/s(leRuyler
niet ! En dan : hoe menig nicer dan
twijfelachtig schilderij van Hals' wordt
als echt vermeld, oni van andcrc « vcr-
gissingen » niet le sprcken.
TEN
Ziehier hel gevolg van het gevaarlijk BOEKEN EN
|)rincipe, om de o|)gaven van catalogi riTnQf'unifr
en eigenaars der verschillende schilde-
rijen zoo niaar grifweg te gelooven. Dat
de schrijver van dit principe is uif-
gegaan, vermeldt hij nitdrukkelijk in
een mededeeling achter in het boek.
Maar, gegeven die principes, gegevcn
de taak, die de schrijver zich gesteld
heeft, dan kan men tevreden zijn over de
wijze,\vaarophij dieheel't volbrachl.Wij
zijn er dan ook van overtuigd, dal dil
boek voor den Engelschen en Amei ikaan-
schen leek in menig opzlcht een open-
baring zal zijn.
Ill de beide cersle, rccds bovengc-
noemde hoofdstukkcn, wordt — metuil-
zondering van cenige onverniijdelijke,
steeds bij buitcnlandsche schrijvers te-
189
BOEKEX EN
TIJDSCHRIF-
TEN
rugkeereiule vcrkecrde o|)vattingen van
Hollandscheii aard en Hollandsche toe-
standcii — eeii goed beeld van liet ka-
rakler der Hollandsche kunsl gegeven.
Alleen hecft de schrijver het mis, wan-
necrhij zegt, dat klassieke ondcrvverpen
in de schilderknnst nict gevvild waren.
Dat niets minder waar is dan dit, be-
hoeft geen betoog voor ieder, die onze
geschiedenis kent en weet, hoc algemeen
juist in de zevenliende eeuw het clas-
sicisme hiertelandewasdoorgedrongen.
In het derde hoofdsluk Iracht de
schrijver Frans Hals eenigszins schoon
te wasschen van den blaam, die op zijn
persoon geworprn is, doordien men,
daartoe gebracht door sommige authen-
tieke acten, hem als een dronkelap is
gaan beschoiiwen.
Wij kunnen hier niet uitvocrig in die
kwestie trcden, niaar ons dunkt, dat de
concluzie, waartoe de schrijver komt,
nl. dat er geen sprake van kan zijn, dat
zijn leven « was entirely bohemian, the
absolute reverse of simple living and
high thinking, '• vooralsnog de eenige is,
die wij kunnen puttcn uit de gegeveiis,
die over Hals' leven bckend zijn.
Maar desniellemin staaf het tocli vast,
dat hij meer dan eens te diep in het
glaasje hcefl gekekcn en dat hij in dron-
kenschapzijucerste vrouwniishandelde.
Dal dergelijke onislandighedcnechter
een artiest geenszins behoeven te be-
letten, iets grootsch te scheppen, daar-
vanzien wij nog dagelijks voorbeelden.
Het is dan ook o. i. slechls als een
studeerkamcr-stelling te beschouwen,
wanneer er gezegd wordl, dat een groot
arliesl per se zedelijk hoog nioet slaan,
een edel karakler mod hebbcn, cnz.
Geen slelling gaal minder op dandeze:
nog dagelijks zicn wij er de voorbeel-
den van.
De volgende hoofdstukken zijn aan
Hals' kunslenaarsloojjbaan gcwijd, ter-
wijl vervolgcns uitvocrig zijn voor-
naamslc schildcrijeii, vooral de Haar-
lemsclie nntunrlijk, worden bcschrcvcn.
Wij kunnen niet naiaten den schrijver
geluk tc wenschcn met dc wijzc, waarop
hij in (lit opzichl zijn doel : het uit
hislorisch en acsthelisch oogpunl be-
grijpelijk makcn van dczc schildcrijeii,
bcreikt hcel't. Kr heerscht glocd in die
beschrijvingen die (het blijkt uit alles)
%Rye/&
jp(5Sy!t
voor de sfhilderijen zelve zijn gemaakl
en met de grootste zorgzijn uitgewerkt.
Van de afbecldingen zijn de nieeste,
vooral de fotogravuren, goed geslaagd
te noenien, hoewel het formaat in het
algemeen iets grooter had kunnen zijn.
Enkele der lichtdrukken zijn niet fraai
te noemen, maar daarvan dragen mis-
schien de fotograrieen,die tot voorbeeld
diendcn, de schuld.
W. M.
GEMALDE DES XIV-XVI JAHRHUN-
DERTS AUS DE SAMMLUNG VON
RICHARD VONKAUFMANN > BERLIN,
VERLAG VON A. ASHER & C", 1901 /C,*-
iN'DER dc i)articulicren
die er het nicest heb-
bcn toe bijgedragen
om de Brugsche
Tentoonstelling zoo
lioogst belangwek-
kend tc maken, ver-
dicnt (k- liter Richard von Kaufmann
uit Berlijn zeker in dc ccrste plaals
genoemd tc worden.
Nict minder dan tieu stukken zond
hij in, waarvan, merkwaar<iig genoeg,
geen enkel onbeduidend is. Men denke
o. a. aan den hecrlijken Bladelin van
Van der Weyden ; (*) de kleurenschil-
lerende Bciveeniiig van Memlinc ; de
twee luikjes van David (iv 134, niet w
141-142 die in den Catalogus verkeerde-
lijk aan David worden loegeschrcven) ;
twee kapitale werken van Patinier ;
ecu stuk van onschatbare waardc : het
zelfportrct van den Mceslcr der Maria-
dood (Joos van der Bcke .'), in den
catalogus verkcerdelijk oj) naam van
Van der Weyden gestcld (\i° 259) ; en
eindelijk het koslelijke Liiilekkerland
van Breughel i').
Nu dc bclangstelling voor deze verza-
mcling algemeen is opgcwekt. lueenen
we velcn van dicnst tc zijn door dc aan-
dacht tc vcstigcn oj) hierboveii vermel-
de uitgavc welkc vcrlcdcn jaar hcl lichl
zag. Het mecreiidecl der Ic Brugge ten-
loongcsteldc werken worden cr in afge-
bccld, naast nog tal van audere werken
van dc Vlaamschc, Dnitschccn Italiaan-
sche scholen nil dc XIV' , XV' en XVI''
Cl Gopiodiuc'cid ill ()n-.e Kitnsl.
190
FRANS HALS : WILLEM VAN HEYTHUYSEN. (Museum, lirusscl),
[uit G. S. Dai'ies . trans Hals. — London, George Bell it Sons, 1'.)()'>.
eeuvv, in het geheel 67 stuks. I)e volledi^c
catalogusderschilderijen vnndit lijdvak,
in de vcrzamcling Kaufmanii, opgesleld
door Max Friedlandcr, is or aaii toe-
gevoegd cii vermeldl niet minder dan
124 numinors. Bij lict openslaan van dil
boek, krijgl men al dadelijk een zeer
gunsligen indruk uit liel korle voor-
woord van den verzamclaar, vvelke te
dier plaalse Bode, Friedlander, I>ipp-
mann en von Tscliudi als zijn trouwe
raadgevers en medewerkers vermeldl.
Wij denken daarbij aan zoovele lief-
liel)bers, welke zich hieren elders voor
(kuir geld — of misschicn goedkoop en
t6cli nog te dniir — ouwe seliildeiijtjes
laten in de hand stoppen, en dan op
den (Uuir een collectic lijsten bijeen-
krijgen waarop de grootstc namen
scliitleien — maar waarvoor iedcr des-
kundige de sciiouders ophaalt. De beer
von Kaiilmann lieeft belei' begrepen
B()EKI<
TI.IDSC
'ri^:N
N KN
HHIF-
191
BORKEX I:N
TIJDSCHHIF-
waar de rechte weg ligt — en zijn
vcrzamcliiig heeft dan ook een belang
— niel het minst voor dc studie der
Vlaaiiische Primitieven — dat nicl lichl
te overscliatlen is.
IIcl boek dat voor ons ligt is zondcr
t'ciiigc luxe, niaar met echt Duitsclie
(Icgelijkheid uitgcgevcn. Dc platen in
lichldruk zijn good verzorgd en door
gmole sclierpte in den afdriik uitste-
kcnd voor sludiedoeleinden geschikt.
De catalogus van Friedlandcr gecft
daarbij enkelc korte en zaakrijke in-
lic-htingen, welke voortreirelijk tot orien-
latie knnnen dienen. Onder dc stukken
welke hier peproducecrd \vorden,maar
iiiet op dc Tenloonstelling aanwezig
waren, vermclden we o. a. : een Mcujda-
lenii van den Meester van Flcmalle —
een (ieboorle en een Field van Geeraard
David - een Auondmaal van Henri met
de Bles — een Mahsporlret van Neuf-
chalel — een Ecce Homo van Bosch —
vcrschillende slnkken van Geerlgen tot
St-Jans, Kngclbrechtsen, J. C. van Am-
sterdam, Lncas van Leydcn — enkele
onde merkwaardige Fransche, Spaan-
sche en Bohccmsche meesters, — ver-
volgens dc Dnilschers, met Stephan
Lociiner, Barlel Bruyn, de oude Holbein,
Cranach, talrijke Oberdeulsche meesters
— en ten slotte de primitieve Italiancn
mel Filopp()Mcniini,Botticc]li,Grivelli('.'i.
en de latere als (liorgione, Moroni,
Tintoretto, Bassanoc. m. a. Hen uitgave
(Ins, die zcer belangwekkend mag bec-
len, en waarnil vooral knnstverzame-
laars in nicer dan een opzichl leering
knnnen i)utten. B.
^ ^'^ ^^ *^ ««^ ^"^ ^^' ■^''^ ^^ ^"^
A. WARBURG ;S4B1M)NISKUNST UNI)
FLORENTINISCllHS BURGICRTUM >
1. DOMFNKX) (IHIRLANDAK) IN SAN-
TA TRINITA, 1)11-: BILDNISSK DES
UORKNZO 1)F' Ml-:i)ICl UNI) SKINEN
AN(ii:HORlGKN>l,FlPZlG,Si-:HMANN.
IN dczc eerslc stndie
ontlecdl de schrijver
een fresco van (ihir-
landaio, in de kerk
Santa Trinita te Flo-
rence, voorstellende
dc goedkenring der
voorscbrit'lcn van dc ordc der Fran-
ciskancrs door Pans llonoriiis. Hij be-
paalde de plaats waar de handeling
gebeurde : de piazza delta Signoria, met
het Palazzo Vecchio en de Loggia de'
Lanzi in den achtergrond — alsook de
personen die er deel aan namen —
waaronder hij, bchalvc de leden der
taniilie Sassctti, eigenaars van dc kapel
— oolc Lorenzo de' Medeci berkcnt, met
zijn zonen en bun Icermeester Angelo
Poliziano. Uitstekendc afbeeldingen
doen ons al de deelen kennen van dit
fresco, dat meeslal weinig wordt opge-
merkt doordien bet zoo lioog geplaatst
en onvoldoende verlicht is.
Bij het vergckelijken van het werk
van Ghirlandaio met dat waarin Giotto
mecr dan een halve eeuw vrocger het-
zclfdc onderwcrp behandclde, — toont
dc schrijver ons de overwegende plaats
aan, die het wereldsclic element in de
godsdienstige schildering der XV'' eeuw
heeft uitgenomen — en doet ons in hel
werk van den kunstenaar het leven
zien, waarvan zij de uitdrukking was.
In 't voorbijgaan komen nog vcrschil-
lende belangwekkendc onderwerpen
ter sprake o. a. de wassen ex veto's,
ware beelden op natuurgrootle, waar
eertijds de kerk der Annunziata vol
nice was.
Deze eerste studie zal door meer an-
dcre gevoigd worden. Dc schrijver be-
looft onso. a. de invlocd aan le tooiien,
die de Vlaamschc kunst op Ghirlandaio
en zijn lijdgenootcn niloefende : Ghir-
landaio was in zijn portretten zonder
twijfel de nicest oprechtc, de mecst
objectief ware van de florentijnsche
schilders uit zijn tijd — en de Vlamin-
gen die in dit genre zoo gewetensvol
waren, en de waarheid zoo nabij kwa-
men, niocslcn o[) hem ccn dicpen
indruk makcn.
.1. M
192
DAS GERMANISCHE NATIONAL-
MUSEUM VON 1852 BIS 1902 >
FESTSCHRIFT ZUR FEIER SEINES
FiJNFZIGJAHRIGEN BESTEHENS IM
AUFTRAGE DES DIREKTOHIUMS VEH-
FASST VON Dr. THEODOR IIAMI'E,
KONSERVATOR UNI) BIBEIOTHEKAB
AM GERMANISCHEN NATIONAL-
MUSEUM > DRUCK VON .1. J. wi;iM':r
(ILLUSTRIRTE ZEITUNGj IN LEIPZIG,
lEN 16'i'" JiiP.i Villi (lil
jaar, was 't fcesl in (ic
aardige oiul-DuitscIie
stad, (latslukjcpoezic
(Icr Middeleeuwen in
oiizeiL ai clii-prozai-
schen lijd. Keizcr en
Prins-Regent werden in Niirnberg vcr-
wacht om de nieuvve vleugel aan 't Ger-
maansche oudheidkundig museum le
openen, die ter eere van zijn "lO-jarig
beslaan was bijgebouwd.
AIs inleiding tot en een beriniiering
aan dit feest schreef de Conservator van
het Museum, Dr. Theodor Hampe, een
lijvige, hier en daar wat drooge, maar
degelijke studie, over de gcscliiedcnis,
het ontstaan en tegenwoordig beslaan
van deze mooie en interessante sticli-
ting. Hoe zij aan de eiiergie van Hans
Freiherr von iind zii Anfsess haar eerslc
zeer bescheiden begin dankte, iioe zij
door allerlei gekibbel en gehaspel tus-
schen de Duitsche steden en Slaten
onderling, die elk hun eigen oudheid-
kundig Museum begeerden, bijna te
gronde ging, hoe zij door de vrijgevig-
heid van Koning Ludwig I van Beiercn
in staat werd gesteld om zich verder te
ontwikkelen en hoe zij eindelijk aan
August von Essenwein en den tegen-
woordigen directeur Herrn von Bezold
haarbloei, die nog steeds toenemend is,
dankt.
Eenige vrij goed geslaagde platen
versieren het werk, o. a. Diirers Bildiiiss
Kaiser Karls des Grossen, Clirisliis am
Kreuz von Heiligen iinujehen van Meester
Stephan Lochner, albeeldingcn van
harnassen enz., en hier en daar aardige
kijkjes in het Museum zelf, waarvan 't
oudste deel vroegcr een Karluizerkloos-
ter geweest is.
De druk is verzorgd maar wat droog,
wat stijf. De goede intenties weike er
wel in te onderscheiden zijn, werden
maar onbevredigend vcrwezenlijkt. BOEKEN EN
Een intelligent en smaakvol typograaf 'ri ii)<:('uurir_
zou hiei- zeker heel wat meer hebben
van lerecht gebrachi, en zou b. v. de ' ^■■^
middeleeuwsche ridder, die op het
onislag een schild niel lieel het Museum
in minialuur omhoogliel'l, in minder
scln-eeuwendc kleurcn hcl)ben ai'ge-
(hukl.
Een afbeelding van het geheele ge-
bouvv o|) het eerste blad is wat beter
geslaagd, al bezit ze ook hoegenaamd
geen arlistieke waarde. A. \V.
^9l ^^ ^^ '^9i ^9i [^9i ^9i ^9i ^9i ^^
A DESCRIPTION OF THI-: SKETCH-
BOOK BY SIR ANTHONY VAN DYCK,
USED BY HIM IN ITALY, 1621-1627 AND
PRESERVED IN THE COLLECTION
OF THE DUKE OF DEVONSHIRE AT
CHATSWORTH > BY LIONEL CUST ,y
LONDON, GEORGE BELL & SONS,
1902 y^*.
|P dcvan Dijcktentoon-
stclhng le Anlwerpen
lag in een glazcn toog-
kaslje, hel Ijeroemde
schelsboek van 's
meestcrs Ilaliaansche
reis, uit de vcrzame-
ling van den Hcrtog van Devonshire te
Chatsworth. Op verzoek werd het toe-
gestaan, het kostbare boek te door-
bladeren, — maar zeker zuUen wel niel
veel bezoekers van die gelegenheid
gebruik hebben gemaakt... Nu is het
door de ondernemende firma (ieorge
Bell & Sons, in ruimen kring toeganke-
lijk gemaakt, door deze uitgave, waarin
een vijftiglal van de mooiste bladzijden
werden gereproduceerd, en loegelicht
door den bekenden van Dijck-kenner
Lionel Gust.
In de Inleiding wordt ons verteld, hoe
het boek, na van Dijck's dood te Black-
friars, in het bezit kwam van den
schilder Sir Peter Lely en later van den
kunstliefhebber Hugh Howard; hoe het
verder, in het begin van de xvui'- eeuw
gekocht werd door den Hertog van
Devonshire ; hoe het uit diens collectie
spoorloos verdween en in het begin der
XIX'' eeuw weer te voorschijn kwam in
de verzameling van Samuel William
Reynolds ; hoe het in 1830 gekocht werd
door George James Welbore Ager-Elis,
i-ca-jf
193
HOEKEN KN
TIJDSCHRIF-
liaron Dover, die hel inlerlblicei-de eii
f'liuii liel iiibiiulen ; hoe hel in 1893 weer
wcid gekocht door C. Faiifax Murray,
die het op zijii beurt verkocht aan
Herbert F. Cook. Tocn onldekte men
dal het cij^enlijk tchuis hoorde in de
vcrzaniehng van i\cn Hertoj^ van Devons-
liire, aan wien hel dan ook dadelijk
door den hiatsten eigenaai' werd afge-
staan.
Inleressanle aanleekeningen worden
over iedere bladzijde gegeven ; we
vinden cr aanwijzingen ointrent plaats
en tijd van hiin ontstaan, de niodellen
welkc er voor gediend hebben, enz.
Zooals men weet bevat het schetsboek
hool'dzakclijk studies volgens werken
van Ilaliaansclie Meesters. Wanneer het
niet reeds zoo duidelijk s[)rak uit van
Dijck's schilderijen van zijn ItaUaan-
schen tijd, zouden we hier eens te meer
kunnen nagaan wat overstelpenden
indruk Tiziano oj) den Vlaamschen
mccster gemaakt lieeft. De groole niecr-
derheid der schetsen zijn gemaakt
volgens diens werken, vaak met aan-
wijzing der kleuren, en meestal met het
bijschril't « Tizian ». Onder de vele, die
we hier niel alle kunnen opsommen,
vermelden we een krabbel naar het
prachtige stuk met Jacopo Pesaro,
bisschop van Paphos, dat nu in het
Museum van van Dijck's geboorteslad
hangt. Enkele teekeningen zijn blijkbaar
gcinspircerd door artisten als Boeren-
Breughel, Diirer en Lucas van Leyden,
waar van Dijck dus belangstelling voor
betoonde. Een paar schetsen zijn ook
rechtstrceks naar de natuur genomen,
o. a. een woedende struisvogel, met hel
opschrift « Acly als de Struys gram is »;
de beer C.ust schijnt te meenen dat dit
opschrift betrekking heeft op een groo-
tere struisvogel, op t zelfde blaadje
geteekend, die er echter niet " gram »
uitziet, en betitelt dan de <€ gramme »
als : a mouster like a basilisk.
De reproducties, in lichtdruk (pholo-
collographie) zijn uitnemend geslaagd
en komen het origineel zoo dicht nabij
als inaar kan gewenscht worden. Ilel
heele boek is, op folio-lormaat uitersl
eenvoudig, doch voornaamen smaakvol
uitgegeven, en mag onder de degelijkste
en keurigsl verzorgde werken van dien
aard gerekend worden. B.
194
^ INHOUD VAN HEX TWEEDE HALFJAAR 1902 ^
Biz.
CoENEN Jr. (Frans) : Het Museum Willel-Holthuysen
II. Dc VcrzamcIiiig(Hel Delftsch luirdevverk) 126
Ekkhoud (Georges) : Frans Courtens 1
Marez (Hendrik DE) : De Tentoonslelling der Vlaamsclie Prinii-
tieven te Brugge 29-55-100
Marius (G. H.) : H. J. Haverman 89
Mesnil (Jac.) : Over de Betrekkingen tusschen de Italiaan-
sche en de Nederlandsche Schilderkunst
ten lijde der renaissance
Eerste Sludie, Slot 41
P. B. Jr. : De Driejaarlijksche Tentoonslelling te Gent 135
Rooses (Max) : Schilderijen in oude Antwerpsche familien 109
De Teekeningen der Vlaamsclie Meesters
De Vadeilaiuische Scliool in de XVI'-' eeuw.
(P. Breughel de Jonge — C Mnssijs — P.
Aerlsen — J. Beuckelaer).
De Romanisten (Jan Gossaerl van Mabuse) 121
De Romanisten, Vervolg (B. van Orley — I). J.
Vellaert - P. Coecke — Ant. Moro) ... 168
Simons (L.) Duitsche of Nederlandsche Kunst 7 ... 82
Sluyterman (K ) : Kunst in de Advertentie 12
Thorn Prikker(Ed.): Onder den St. Maarten 64
Een Lyricus (Henri van Daalhoff) 155
Jan Veth : Een studie over Jacob Maris 173
^^^^^^^^^ KUNSTBERICHTEN .
UiT Amstekdam : Isaac Israels (\V. Vogelsang! 145
De Roode-Heyernians — Dutiih — Broecknian
— Van der Hoef - de Roos . . (C. Versler) 148
G. VV. Dijsselhoir — Firma Preyer — Arli et Ami-
citi.-e - Cli. van Wijk (W. V.) 176
UiT Antwerpen : Verkoo|)ing tier Verzaineling Huybrcchts . . (XX) 20
Terug Bijeen (XX) 149
Frans Conrtcns — Mej Marcotte (B.) 179
UitBrussel : Henri van der Hechl — Felix Guillaunic — Pieter
Stobbaerls (G. E ) 21
De Stad (G. E.) 116
195
UiT Brussel : Labeur — Vereeniging voor Fotografie - Jules
Merckaerl iG. E.) 149
Constantin Meunier (G. E.) 180
UitGent: GustaaC van Aisef (G. E.) 85
UiT DEN Haag : Jozef Israels — Haagsche Kunslkring — Biiinen-
huis « Die Haghe " (H. D. B.) 22
Jolr Bosboom — Dirk Nijlaiul — Teiiloonstelling
ten bate der Boeren iH. D. B.) 52
Antonio Mancini — Taco Mesdag_t . . (H. D. B.) 86
Hollandsche Teekenmaalschappij — Johan Thorn
Prikker — Ned. Ind. Kunstnijverheid — Pieter
Laslman in bet Mauritshuis — Een stuk van
Willem Maris — Kunstzaal Biasing — Kunstzaal
Preyer (H. D. B.) 116
Nanninga Uiterdijk — Haagsche Kunslkring
(H.DB.) 152
Hobbe Smith - J. Aarts - J. Voerman (H. D. B.) 182
UiT Rotterdam : Voor de Kunst > . . . . fP.) 24
UiT Utrecht : Voor de Kunst (B. O.) 154
BOEKEN & TIJDSCHRIFTEN =
Cook (E. T.) : A popular Handbook to the National-Gallery (W.M.^ 27
Gust (Lionel) : A Description of the Sketch-Book by Sir Antony
van Dyck (B.) 193
Davies(G. S.) : Frans Hals (\V. M.) 188
Gemiilde des XIV-XVI Jahrhunderts aus der Sammlung von Richard von
Kaufmann (B.) 190
Hampe (Dr. Th.) : Das gernianische National Museum ... (A. W.) 193
HoBART Gust (Robert H.): The Pavement Masters of Siena .... (W. M i 26
Mason Perkins (F.) : Giotto (W. M.) 27
RoosES (MaX; : De oude Hollandsche en Vlaamsche Meesters in
den Louvre en in de Nalional-Gallery (H. de M.) 187
ScHLEiNiTz(0. von) ; Edw. Burne-Jones (W. M.) 28
Warburg (A.) : Bildnisskunst und florenlinisches Burgertuni (J. M.) 192
= PLATEN ~
N. B. De cijfeis met ' gemcrkt gcvcn de l>ladzijdeii aan tegenover dewclUc de platen l)uilen teksl
nioeten tusseliengevocgd worden.
Teksl uersieringen en Band door Ch. Doiidelel,
omsla;) der Ajleverimjen door H. P. Berlage Nz.
Aarts (J.) : Oorspronkelijke Houtsnede 183
BREUGHELDEOuDE(Peler): Luilekkerland ' *106
Glaus (Emiel^ : De oude Den .... *138
GoECKEVAN AALST(Pieter): Muzickanten, dieren doende danscn *'^^Jk
Joan 111, Koning van Portugal *1707
Biddende prelaat met Pntroon *172
CouRTENS (Frans) : Rustende koeien *2
De Morgen 4
Eerste IJzel *4
Morgen te Veere *6
Na bet Lof 8
196
t
CouRTENS (Frans) : Aan de Boorden der Maas. . . ' *8
Boorden i]ei- Maas . . 9
Geitenvvachtster .... 10
Bij Haarlem *10
Cristl's ^Pelrus) : Sl-EFooi (De legende van Godeberla '?: *38
David iGeeraard) : Maria met liet Kind, omringd door Engeleii en
Heilige Maagden *62
Daalhoff (Henri van) . De Kinderen langs de straten ... ... 157
Vooruit de Muziekanlen 159
Vaak zat hij lang te turen. ... 161
Daar zingen zij een liedje 165
Eyck (Jan van) : De Vrouw van den Meester *32
De H. Maagd vereerd door Joris van de Paele *34
Kanunnik Joris van de Raele 'VoJist-y^^ *36
GHiRLANDAio(Domenico : De Aanbidding der Herders 43
GiOTio : De Iiilrede van Cliristus in Jerusalem 28
GolES (Hugo van der) De Aanbidding der Herders, Drieiuik *42
GossAERT VAN Mabuse (Jan) : Omiijsling van een Spiegel P4
Het Oordeel van Paris *124
Hals (Frans) : Eigen porlret (?) 189
Willem van Heylhuysen 191
Haverman (H. J.) : Portrel van Jacob Maris 90
Toewijding . . , *90
Portret van J. H. Krelage 91
Geluk *92
Porlret van Mevr. Broers van Beusekom 95
Baker en Kinderen *96
Moederschap . . . '♦96
Israels (Isaac) : Eigen Portret .... 146
Ezelrijden 147
Stadsgezicht 147
Lucas van Leyden (?) : Christus in het Graf .... 49
Massijs (Cornelis) : Loth en zijne Dochters .... 123
Massijs (Quinten) Portret van een Kanunnik . . *104
Onder den St. Maarten: 18 vcrschilleiide onlwerpen en fotografien van
meubelen en gebruiksvoorvverpen . . 64 tot 81
Memlinc Hans) : Maria met het Kind en Engelen 47
Christus met de Engelen . . 58-59-60
Maria met het Kind . . *60
Struys (Alexander) : De beroemde Mechelsche Kantwerkster . . *136
Verstraete (Theodoor) ; Het Kerkje te Schoore 141
VuNgoTTE (Thomas) : Portretten van den Koning en de Koningin der
Belgen *142
WEYDEN'(Rogier van der); Maria met het Kind in eene gebeeldhouwde nis . . *56
Portret van Peltr Bladelin (?) *I02
Ongenoemde Meesters en Fgtografische opnamen naar de natuur :
8 onLwerpen voor adverlenties 14 lot 19
De verdrijving van Herodes (Mozaiekvloer) ... 26
De Hellespontsche Sibyl (id.) ... 27
Calvarieberg *30
Gustaaf van Aise 86
197
OnGENOEMDE MeESTERS en FoTOGHAFISCHE OPXAMEN NAAK DE NATL'lll
Taco Mesdag 87
Groep aartlewerk 127
DelHsch stel wit en goud *V28
Bekers met cliineesche leekening - *128
Delflsche flcssclien . . 131
Figuur Kannetje 132
Blauvve pul met deksel 133
AL WAT DE BOSCMMAK PLANT
*T~^*~ ^^5/ .»o«. V^-" .^^J***». ^^
..^=s^l^^^^<^^^^'^~^-^^^M^ —
(SaniJE, V®® IE. MET LAND.iiaC
Gedrukt door
J.-E. BUSCHMANN
IE AmWIJU'EN.
198
N Onze kunst
5
07
deel 2
PLEASE DO NOT REMOVE
CARDS OR SLIPS FROM THIS POCKET
UNIVERSITY OF TORONTO LIBRARY
-! 'i.-.V
>'..
mm
■ ■■7;: •;■ ^^■:^>s'''ii '■■.■•■■■
c • ^' ■'• 'V^•'"■■^' w:»V«;:St' ogflHRS^
■■ ,■' ■' • ■• ■,• ■ ■••-■■.¥•■/■ ■•<■■v^'
■;\-^
■•.•::■■• l)."v..-;-
,'1 . .VlV'?,V.LO
!ir3
J^iil^^^M'
'!>" '-i-N'
■. •■ ,•■.■•;■• ■' ■ ■ .- •*'•■ Iv' ',•,"" ;;■">•
■■ •• ••■ ■ -l. ' '■' ^.'v/-'-/