Skip to main content

Full text of "Onze kunst"

See other formats


^?^:(   ■■  ;•••*•'.■:'. 


r. 


^ 


fm-mrW 


/-  -.  :'^''.;/>;      ■.:-.i. ':.: 


•'!:  s 


.  t 


■,.-'^\, 


Digitized  by  the  Internet  Archive 

in  2010  with  funding  from 

University  of  Toronto 


http://www.archive.org/details/onzekunst02antw 


ONZE   KUNST 


ONZE 


KUNST 


VOORTZETTING    VAN    DE    VLAAMSCHE    SCHOOL 


EERSTE   JAARQANG 

InnO      ^^  TWEEDE 
VUZ      HALFJAAR    ^  _,^^ ^^^ 


J.-E    BUSCHMANN 
iSO  ANTWERPEN  i$0 


L   J.    VEEN 
AMSTERDAM 


•s 

51 


1054277 


FRANS  COURTENS 


|EX  belangrijke    tentoonstelling    onlangs   door  FRANS 
Finns  Courtens  in  het  Kunstverbond  te  Brussel   COURTENS 
ingericht,  (')  N'estigde  weer  de   aandacht   op 
dezen  zoo  terecht  beroemden  kunstenaar,  die 
nn  in  de  voile  kraclit  slaat  van  zijn  jaren  en 
van  zijn  talent. 

Nog  voor  de  opening  van  deze  tentoon- 
stelling had  ik  de  gelegenheid  de  werken  die 
ze  hevalle,  met  meer  andere  nog,  te  zien,  in  bet  aardige  woonbuis  van 
den  sebilder,  in  de  Fuiplaalstraat  te  Sebaarbeek.  Vroeger  kende  ik  van 
Courlens  slecbts  enkele  slukken,  verloren  in  onze  meer  vervelend  dan 
mooie  Driejaarlijksclie  Tenloonslellingen,  of  in  een  van  die  World's 
Fairs,  waar  kilometerlange  nniien  vol  scbilderijen,  ons  meer  benauwd- 
beid  en  iioofdpijn,  dan  eslhetiscb  genol  bezorgen.  Ik  had  wel  genoeg 
van  hem  gezien,  oni  zijn  lijk  temperament  en  zijn  verrassende  techniek 
te  leeren  l)e\vondeien,maar  tocb  had  \kdic  kracht  en  r//f  veelzijdigbeid 
niel  verwaeht  I  Zoo  de  landsehappen  ook  tabijker  zijn  dan  de  onder- 
werpen  van  andeien  aard,  blijft  Courtens  nietlemin  een  van  die  zeld- 
zame,  volledigc  schilders,  zooals  er  altijd  in  de  mooie  en  groote  kunst- 
eeuwen  bebben  geleeld,  vol  geestdrift  vooral  wat  in  de  Natuur  leefl  en 
beslaal.  De  twee  langdurige  bezoeken  die  ik  den  sebilder  in  zijn 
werkplaats  beb  gebracbt,  waren  voor  mij  dus  een  verrassing  en  een 
openbaring. 

Het  zou  bier  de  plaats  zijn  om  een  uitvoerig  portret  van  Courtens 
te  geven  —  oni  in  te  gaan  op  biographische  bijzonderheden,  maar 
andere  schrijvers  bebben  elders  die  taak  aangeval,  en  liever  wil  ik  de 
enkele  bladzijden,  waarovcr  ik  beschik,  wijden  aan  de  bcspreking  van 
zijn  werk. 

Ik  zal  me  er  loe  bepalen  den  man  met  enkele  woorden  te  ken- 
scbelsen  :  dadelijk  werd  ik  ingenomen  door  zijn  openharligheid  en  zijn 
eenvoud.  Courlens,  wiens  naam  bovenaan  slaat  in  bet  guldenboek 
der  liedendaagsebe  schilderkunst,  heelt  zoo  beelemaal  niets  van  den 


(';  Van  2  lot  27  April  1902. 


I'^RANS  «  artiest  »  dicn   iikmi  zoowat  in  allc  krin<»cii  aantrcit,  en  waaivaii  de 

COURTENS  ijdelheid,  de  aanstellerij,  het  gezwets,  de  l)aatzucht,  de  verwaaiulheid, 

de  geldzucht,  de  zwartmakerij,  de  excentriciteit,  de  slechte  loon,  de 
onbetamelijkheid,  de  botte  onwetendheid....  u  zoozeer  de  keel  uithan- 
gen,  dat  deze  gebreken  zelfs  de  waardeering  en  de  bewondeiing  in 
gevaar  brengen,  die  men  in  alle  eerlijkbeid  voor  zijn  weik  zou  nioeten 
gevoelen.  Neen  —  de  schilder  waarover  ik  sprcek,  bij  die  geridderd 
is  door  iedereorde,  zelfs  met  de  boogste  titels;  —  die  in  alle  wedstrijden 
premies,  diploma's,  medaljes  bebaalde ;  —  die  op  de  banden  werd 
gedragen  door  de  kritiek  van  alle  landen  —  die  gevierd  werd  als  een 
vorst  der  kunst  aan  die  Duitsebe  Hoven  waarde  groote  overleveringen 
bewaard  werden  van  een  Hertogvan  Weimar,  bcsebermer  van  Goctbe, 
of  van  een  Koning  van  Beyeren,  vriend  van  Wagner;  —  die  beveling 
der  ingewijden,  de  balf-god  der  niassa,  wiens  werken  tot  ongeboorde 
prijzen  worden  verkoebt :  —  beeft  zoo  beelemaal  niets  van  den  cabotin, 
den  bobeem  of  den  parvenu  -  van  een  die  er  zicb  boven-opwerkt  of 
er  zicb  boven-opgewerkt  beeft.  De  sterksten  zijn  de  zacbtmoedigsten, 
zegde  de  dicbter.  Met  meer  reebt  zou  men  nog  kunnen  zeggen  :  de 
sterksten  zijn  bet  meest  bescbeiden.  En  Courtens  bevestigt  boven  alles 
de  waarbeid  van  dit  gezegde.  Ondanks  zijn  buitengewoon  talent,  zijn 
wereldroem,  is  die  forscbe  en  kracbtigc  Vlaming  in  zijn  doen  en  zijn 
voorkomen  dezelfde  gebleven,  die  nicer  dan  vijf-en-twintig  jaar 
gcleden  zijn  gcboorlestadje,  Dcndcrmonde  en  dc  bctoovercnde  Scbclde- 
boordcn  verlict,  om  tcgcn  den  zin  van  zijn  ouders,  aanzicnlijke  bandcls- 
lieden,  aan  kunst  te  gaan  doen  tc  Brusscl,  en  zicb  uitsluitend  te  wijdcn 
aan  deze  afscbrikwekkendescbildersloopbaan,\vclke,  zooalszijn  ouders 
bet  zeker  wel  zullen  gezegd  bebben,  meer  van  baar  beoefenaars 
uitbongert,  vcrslindt,  ten  gronde  en  tot  wanboop  brengt  —  dan  zij  cr 
verrijkt,  onsterfelijk  maakt  of  ook  alleen  maar  in  'I  leven  boudt.  De 
jaren  zijn  sedert  dien  tocbt  van  den  jongen  Frans  voorbijgcgaan,  maar 
de  vijftiger  van  beden  is  nog  even  llink,  nog  even  kracblig  en  nog  even 
geestdriftig  als  in  de  eerste  dagen  van  zijn  inwijding  in  't  kunslenaars- 
leven,  toen  bij  in  't  centrum  der  groote  stad  kwam  aangeland,  in  een 
vrij  atelier  van  de  Groote  Markt,  de  Pallc  de  Dinilon,  en  broederlijk 
omging  met  een  twintiglal  scbilders,  waarvan  enkelcn,  als  Stacquel, 
Uyttcrscbout  en  Pantazis,  later  evenals  bij  zelf,  bun  wegzouden  vinden. 
Courtens  spreekt  niet  vecl,  maar  sprcekt  goed  ;  bij  geeft  zicb  niet 
dadelijk  aan  den  eersten  den  beste  ;  bij  bezit  de  openbartigheid,  maar 
ook  de  bcscbeidenbeid  en  ingetogenbeid  van  den  waren  Vlaming;  bij 
monstert  dengene  met  wie  bij  spreekt,  en  wanneer  bij  bem  zijn 
verlrouwen  waardig  acbt,  opent  bij  bcm  zijn  gemoed  en  spreekt  bem 
van  Kunst  -  maar  cerbiedig,  zondcr  die  breedbespraaktbeid,  die 
bluf  van  den  vakman  of  die  winkelicrspraal,  die  Barbey  d'Aurt'villy, 


H     O 

p    a 

8  I 


hij  het  verlatcn  van  een  feeslmaal  van  letferkundigen  deed  uilroepen  :  FRAXS 

«  de  volgende  keer  ga  ik  met  melselaars  elen  I  "  Courtens  drukt  zich  COL'RTENS 

uit  in  een  beeldrijke,  schilderachtige  laal,   met  niet  minder  sprekend 

gebaar  zijn  reeds  zoo  kleurige  en  haast  plaslische  woorden  bekrachti- 

gend.  Wanneer  hij  zicli  opwindt  schiet  er  licht  uit  zijn  kleine  levendige 

oogen  ;   soms   verhoogt   een    liartelijke   lacli   het  sappige  en   kranige 

van  zijn  taal. 

Courtens  geeft  ons  den  indruk  van  een  gelukkig  mensch,  van  een 
wijze,  een  werker  die  zijn  geluk  waardig  is,  en  de  gunst  der  fortuin, 
zoowel  als  de  slreeh'ng  der  glorie  verdiend  heeft.  Hij  leeft  alleen  voor 
de  kunst,  en  voor  zijn  tah'ijk  en  innemende  huisgenooten  :  —  een 
gezellin  die  hem  waardig  is,  hegaafde  en  gezonde  kinderen.  Met  de 
zijnen  verblijft  hij  slechts  zelden  in  de  stad,  hoogstens  eenige  weken, 
's  winters;  voor  't  overige  leeft  hij  als  heere-boer  op  zijn  villa  te 
Sint-Gilles-Waas,  bij  Dendermonde,  of  te  Vogelenzang  hij  Haarlem  — 
ofwel  zwerft  hij  met  zijn  rollend  huis  —  een  soort  kermiswagen  zooals 
ook  de  arme  Door  Verstraete  er  een  bezat  —  naar  heinde  en  ver  door 
zijn  geliefde  landen,  vooral  door  die  Holhmdsche  polders,  waarvan  hij 
zooveel  houdt,  met  hun  trillende  en  vochtige  atmosfeer  en  hun  licht 
zoo  zacht  en  belooverend  als  een  weemoedige  glimlach,  even  met 
tranen  bevochtigd. 

Courtens  onderhoudt  met  de  buitenwereld  alleen  de  hoognoodige 
belrekkingen,  waaraan  men  zich  niet  kan  ontlrekken  zonder  voor  een 
menschenhater  door  te  gaan.  Hij  is  overigens  volstrekt  niet  egoist  of 
droefgeestig,  maar  een  voorbeeldig  confrater.  Xa  zijn  grooten  bijval  in 
Duitschland  opende  hij  zelf  immers  de  Staatsmuzeums  en  particuliere 
verzamelingen  voor  andere  Vlaamsche  schilders":'  En  dat  alles  zeer 
eenvoudig  weg,  zonder  er  zich  op  te  laten  voorstaan,  met  een  tact  die 
als  de  hoogsfe  uitdrukking  is  van  goedharligheid.  Courtens  wordt  te 
zeer  in  beslag  genomen  door  zijn  werk,  om  tijd  te  vinden  tot  het 
optreden  in  wereldsche  of  officieele  kringen;  in  het  voile  bezit  van 
zijn  kunst,  zoo  beroemd  als  't  maar  kan  —  werkt  en  slaaft  hij  nog 
steeds  even  hard  als  in  zijn  eerste  leerjaren.  SlavenV  Xeen,  ik  druk  me 
verkeerd  uit,  want  het  werk  is  voor  Courtens  een  vreugde,  een  genot, 
de  meest  noodzakelijke  reden  van  bestaan. 

Zal  ik  hier  van  zijn  eerstelingen  spreken".'  Te  Dendermonde  had 
hij  de  lessen  der  Academic  gevolgd,  die  onder  het  bestuur  stond  van 
Jaak  Hosseels,  zeldzame  gaven  aan  den  dag  leggend,  en  al  de  prijzen 
behalend,  die  der  hoogere  klassen  inbegrepen. 

Xa  eenige  genre-stukjes  als  de  Jonye  Student,  Zeeuivsch  Mcisje, 
Veryeel  mij  niet,  door  zijn  vrienden  opgemerkt  loen  hij  deel  maakte 
van  hun  Cenakel  in  de  l^atte  de  Dindon,  stelde  hij  in  een  van  onze 
Driejaarlijksche  Tentooiistellingen  een  dock  ten  loon,  dat  zijn  beroemd- 


FUANS  COURTENS  :  DK  MOIUIHN. 


FHANS  1^^''^'  ^'^'^  stoot  zou  geven  en  grooten  ophef  maaklc  :  dc  ^[()ss(^ls(■hllil.  In 

COURTENS  ^^^^  onde  en  vervallen   vaartuig  vindt  men  bij    een   zoo    sloutmoedigc 

laclnur  en  haasl  brnlale  kracht  een  onuitsprekelijk,  on\vceislaanl)aar 
dichlerlijk  gevoel.  Hct  greep  ons  aan  en  onlroerdc  ons,  als  de  ontnioc- 
tingvan  een  armen  verslelen  werkman,  van  een  invalide,  van  een  oude 
snorrebaard  door  veldtochlen  ondermijnd.  Men  lelt  de  sebiphreuken 
en  de  averij  door  dit  ellendig  wrak  geleden,  als  de  mou\vstre])en  van 
een  oud-gediende,  of  de  lappen  op  de  plunje  van  een  werkman  —  de 
veldslagen  die  de  eene  beeft  bijgewoond,  de  ongelnkken  waaivan  de 
andere  bet  slacbloffer  is  geweesl.  Die  Mossclscimil,  mi  in  bet  Museum 
van  Stuttgart,  was  zoo  innig  gevoeUl  als  een  vers  van  Heine,  zoo  inle- 
ressant  als  de  iwce  Girnadieren  of  de  Irommelaar  Lecjvand. 

Toen  scbilderde  Courtens  zijn  Zoiidafjinidddfj  in  ecu  Ylddiuscli 
dorp,  die  we  nu  nog  in  bet  modei'ne  Museum  te  Hrussel  bewonderen  — 
misscbien  meer  bezadigd  van  sebildering  dan  't  vorig  sink,  maar  zoo 
wonderwel  de  poezie  van  onze  Vlaanische  gouwen  samenvaltend.  Wat 
kalmte,  wat  stille  na  bet  Lof,  wanneer  de  geloovigen  langzaam  luiis- 


zsw' 


■f.     ■-, 
y.    y. 


waarts  keercn  door  die  paden,  mcl  dc  groene  hagen  van   luiiiljes  en   I'HANS 
boomgaarden  onizoomd!  (.OLHlhNS 

Reeds  zekcr  van  zijn  kuiinen  schcple  hij  er  hehagen  in  schilderijcn 
van  innig  gcvoel  niel  wondcren  van  Ijiio  en  toels  le  doen  afwisselen. 
Na  een  nocht  in  bet  Besjeshiiis,  zoo  loerend  als  een  gedicht  van 
Maeterlinck,  schilderde  hij  een  realistisch  tooncel,  vol  rechlslreeksche 
opmerkingskracht.  Door  de  poezie  der  kleur,  dcor  streeling  en  trelTend- 
heid  van  tonen  en  legenstellingen  veredelde  hij  het  mecst  prozaische 
Koolueld.  Van  locn  al'  deed  hij  aan  de  eenig  ware  schilderkunsl,  de 
eenige  die  deugt,  die  zich  niet  bekonimcrt  oni  het  onderwerp,  ten 
minste  het  literaire  en  anecdotische  onderwerp,  en  er  zich  op  toc- 
legt  de  poezie,  de  geest,  het  mysterie  der  dingen  plastisch  voor  te 
stellen. 

En  naarniate  zijn  visie  doordringender,  fijner  en  scherpcr  weid, 
verkreeg  ook  zijn  techniek — zijn  hand,  meer  flinkheid,  veerkrachi, 
hedrevenheid.  Hij  ging  uitmunten  in  de  meest  atgewisselde  slijlen  en 
gamma's.  Naast  ondoordringl)aar,  nevclachtig,  weemoedig  regenweder, 
behandelt  hij  de  zegevierende  Goiuieii  regcn,  vcrheerlijking  van  den 
herlst,  gebladerte  zoo  vurig,  dat  het  de  stille  waters  schijnt  te  ont- 
vlammen  waarin  het  weerkaalst  wordt,  zooals,  in  de  XXI'^'  zang  der 
Ilias,  Vulkanos  de  Skamander  in  brand  steekt,  Conrtens  beperkl  zich 
niet  tot  een  bepaald  genre,  een  midden,  een  jaargetijde  ot  een  nur. 
Benrtelings  schildert  hij  het  licht  en  de  duisternis;  het  sneeuwkleed  of 
het  mostapijt;  het  water,  rood  van  doode  bladeren  of  gerimpeld  door 
het  luwtje;  een  oude  boerin,  bibberend  voor  den  haard  of  een  koe- 
wachtster,  die  in  een  weide  aan  't  melken  is;  de  bloeiende  boomgaard 
en  het  rosse  wond;  de  voile  zee  en  de  kust;  de  sappige  Hollandsche 
weiden  en  de  dorre  Kempische  zandvlakten;  despeelsche  bronnen  der 
riviertjes,  en  de  grootsche  zeearmen,  uitstortingen  der  groote  stroomen. 
De  verblindende  Inminist  der  Maasboorden, —  een  wonderbaar  meester- 
werk  (drie  jaar  geleden  te  Antwerpen  tentoongesteld) —  verdiept  zich 
op  tijd  en  stond  in  nevel  en  schaduw,  de  schilder  van  avond  en  herfst 
wordt  de  schilder  van  morgen  en  lente. 

In  de  behandeling  is  bij  even  veelzijdig  en  veelomvattend  als  in 
de  keus  zijner  onderwerpen.  Hij  schildert  evenmin  uitshiitend  naar  de 
natnnr  als  uifsluitend  in  zijn  atelier  :  beide  manieren  past  hij  toe,  al 
naar  Iiet  oogenblik  met  zijn  stemming  of  de  behandelde  stof  overeen- 
komt.  Wanneer  men  zeggcn  mag  dat  hij  gezien  en  gevoeld  heeft  in  de 
naluur  al  wat  hij  heeft  geschilderd,  —  is  het  niet  minder  waar  dat 
menig  schildcrij  de  vrncht  is  van  vele  werkuren,  de  samenvatting 
van  yerscheiden  indrnkken.  Van  daar  juist  de  intensiteit  van  zijn  schil- 
derijcn. In  een  doeU  vat  Conrtens  samen,  het  betoovcrende  van  vele 
zonsopganyen,  het  geelectriseerde  van  vele  oniveerachlige  namiddagen, 


FRANS  de  rcgcn   van    vele   (ji'ijze  ddycn,  dc   siiceuwslormen  van  een   heelen 

COUin  ENS         winter,  dc  nilerste  wcemoed  van  een  heelen  herfst. 

Deze  geniale  colorist,  deze  bezinger  van  licht  en  kleur,  de  schilder 
waarop  het  woord  van  Swinburne  over  Ben  Jonson  zoo  gocd  van 
toepassing  is  :  //  maestro  del  color  die  sanno  (de  meester  der  zichtbare 
kleur)  —  deed  zich  aan  ons  voor,  aantrekkelijker  dan  ooit,  met  een 
veerligtal  werken,  die  even  verscheiden  van  indruk  waren,  als  mcester- 
lijk  van  behandeling. 

Een  waar  genol  zijn  deze  sappige  en  gevoelde  schilderijen  voor 
hen,  die  de  kleur  oni  de  kleur  zelf  liefhebben,  de  schildcrkunst  per 
se  zooals  ik  daareven  zeide,  zonder  zich  in  te  laten  met  beschouwingen 
over  school,  procede,  mode,  literatuur  of  van  gewoon  snobisme.  — 
We  krijgen  hier  inderdaad  poezie  in  de  schilderkunst,  de  ware,  de 
eenige  die  er  bij  te  pas  komt. 

Evenals  zekere  muziek,  en  nog  wel  demooiste,  best  een  programma 
missen  kan,  had  deuitstekende  schilder  zijn  werken  zonder  titel  kun- 
nen  laten,  zoozeer  spreken  ze  uit  zich  zelf.  Er  een  benaming  aan  geven, 
is  er  de  beteekenis  van  beperken.  Evenals  de  sonaten  en  synfonieen 
van  Beethoven,  waaraan  de  meester  haast  nooit  een  titel  gaf,  als  bij 
uitzondering  een  enkel  woord  als :  Pastorale,  Eroica,  Pathetique, 
Appassionata  —  zijn  de  schilderijen  van  Courtens  uitboezemingen  van 
de  ziel  en  de  stemming  van  den  kunstenaar,  evenzeer  als  afbeeldingen 
der  natuur  —  en  evenals  muziek  zouden  ze  alleen  maar  een  nummer 
moeten  dragen,  met  de  aanwijzing  van  het  tempo  :  scherzo,  adagio, 
allegro,  maestoso. 

Ik  was  zelfs  zeer  verlegen  toen  de  schilder  mij,  in  zijn  werkplaats, 
raad  vroeg  omtrent  de  titels  die  hij  zou  geven  aan  enkele  van  zijn  ge- 
dichten,  glociende  oden  als  dithyramben,  weemoedige  elegieen,  bloe- 
mige  idyllen,  vertrouwelijke  liedjes  of  landelijke  vilanellen  —  want  ik 
vreesde  inderdaad  dat  een  titel  de  hooge  beteekenis,  de  innerlijke 
strooming,  het  dynamisme  der  schilderij  zou  beperken. 

Het  zoo  hoog  maar  nooit  te  veel  geprezen  palet  van  Courtens,  dat 
de  schilders  bestudeeren  zooals  musici  de  partities  van  Wagner,  om  er 
dezeldzame  harmonien  in  te  ontdekkcn,  de  wonderc  instrumenteering, 
de  klankcombinaties  —  of  zooals  de  moderne  Fransche  dichters  hun 
vak  leeren  bij  Hugo,  Baudelaire  of  Verlaine  —  Courtens'  palet  bereidde 
weer  nieuwe  verrassingen  en  onverwachte  aandoeningen,  zelfs  aan  de 
bewonderaars,  die  reeds  dachlen  dat  hij  zijn  laatste  woord  had  gezegd. 
Hoe  overvloedig  en  verscheiden  dit  palet  ook  was,  heefl  de  meester  het 
toch  nog  steeds  verrijkt;  hij  vernieuwl  hel  tot  in  iiet  oneindige,  zooals 
de  uitzichten  en  de  kleurschakeciingen  van  de  natuur  zelve.  Ik  zou 
haast  zeggen  dat  dit  palet  de  kleuren  der  natuur  nog  overtreft.  Wat 
hi'crlijke  liiiten,  die  zijn  als  uitgedacht,  gescha|)on,  door  den  meester. 


1-liANS  C.OLUTKNS  : 
MOIUiKN  TE  VHKHK 


'^: 


oiilsloleii  ami  hct  inysleiie  van    t  lichl  cii  van  den  vlncli!iy;en  ether  —  FHANS 
vinden  we  niel  in  zijn  laatste  schilderijen !  COURTENS 

Ziehier  een  van  de  groote  doeken,  in  het  Kunstverbond  tentoon- 
gesteld  :  de  Morgen,  een  gezicht  op  een  vaart  in  Holland,  het  lievelings- 
land  van  den  schilder.  Kan  men  zich  zoeter  oogenstreeling  denken, 
dan  die  paarsche  tonen  van  de  nevelvlokken,  en  vooral  hun  weer- 
kaatsing  in  het  droomerig-leedere  water?  Of  is  er,  in  de  schitte- 
rende  en  pralende  gamma  een  oogenweelde  vergelijkhaar  met  die 
laatste  herfstdagen?  Courlens  die  den  vlammenden  October, den  won- 
der-colorist  zelf  overtrefTen  zou,  heeft  nooit  glorieuser  brand  in  het 
kreupelhout  van  den  laten  herfst  ontstoken.  In  de  laatste  stralen^  een 
ander  belangrijk  doek,  herinnering  aan  den  herfst,  is  het  de  gloeiende 
weelde  van  smenlend  vuur,  in  tegenstelling  met  den  laaienden  brand 
in  het  vorig  schilderij. 

Maar  zooals  ik  reeds  zeide,  beperkt  Courtens  zich  niet  bij  een 
enkel  jaargetijde.  In  z\]n  Boomgaard,  een  heerlijk  stuk,  verheerlijkt 
hij  de  lenle,  April,  in  een  even  lichlc  als  maagdelijke  kleurengamma  — 
helder  groen,  rozig  wit  —  die  de  nicest  gevierde  Parijsche  luminist  hem 
zou  benijden. 

(Courtens  beperkt  er  zich  zelfs  niet  toe,  bepaalde,  enkelvoudige 
eflekten  af  te  beelden.  Hij  komt  er  toe  op  zijn  doeken  meer  ingewik- 
kelde  indrukken  weer  te  geven,  er  gemengde  aandoeningen  uit  te  doen 
slroomen.  Tot  dit  soort  schilderijen  behoort  zijn  Voorspel  tot  den 
inorgen,  dat  waarlijk  den  indruk  geeft  van  dauw,  in  een  zanderige 
streek,  waarvan  een  voorbijtrekkende  troej)  schapen  het  stof  doet 
opvliegen.  Weldra  zai  het  stikheet  worden,  de  zon  zal  die  morgen- 
nevels  hebben  opgedronken;  weldra  zal  dit  woestijnhoekje,  met  den 
molen  op  het  heuveltje,  die  in  langen  tijd  niet  zal  draaien  —  onbegaan- 
baar  worden;  maar  voor  t  oogenblik  verzacht  en  verlenigt  de  ochtend- 
nevel  het  geweld  der  hoogzomerhitte.  Stof  en  dauw,  vijandige  elemen- 
ten  zou  men  zeggen,  die  niet  te  vereenigen  of  te  vermengen  zijn;  en 
toch  slaagt  Courtens  er  in  deze  schijnbare  samenkoppeling  tot  stand  te 
brengen  door  de  alvermogende  kracht  van  zijn  penseel.  Deze  indruk 
van  warme  vochtigheid,  vind  ik  weer,  maar  minder  overstelpend, 
serener,  droomeriger,  in  die  heerlijke  rust  der  Koeien,  met  die  zacht- 
blauwe  lucht,  met  feeder  dampige  achtergrond,  waarin  twee  dunne 
berkenstammen  en  een  vlucht  vogels,  als  bezwijmd  in  de  hitte,  nog 
verhoogen  de  diepte,  de  vervagende  verte,  de  schroeiende  atmosfeer. 

In  een  anderen  toon  :  in  quaranlaine  (een  doek  dat  ik  in  't  atelier 
van  den  schilder  zag),  een  vreemdsoortigzeestuk,  transpositie  van  een 
verhaal  van  Edgar  Poe,  Narrative  of  A.  Gordon  Pyni,  h.  v.,  of  van  een 
morbide  gedicht  van  Baudelaire.  En  toch  bestaat  hier  alleen  analogic 
of  overeenstemming  en   geen  gelijkheid  van  indruk  —  want  niets  is 


FUANS  CUL1!T1,.\S  :  .NA  IILI    I.UF. 


FRANS  meer  verwijderd  van  dc  vcifoeielijke  lileraiie  schilderkunst,  met  gege- 

COURTENS  ven  ondeiwerp  en  prograninia,  dan  dezc  verdaclile  scluiilcn,  op  een  lij 

geschikl,  een  eind  van  hel  slrand.  De  tonaliteit  zelve  van  deze  schil- 

derij  —  die  onheilskicht,  (lit  zware  en  Iroebele  water,   als  besmet,  — 

spreekt  luid  van  een  geheinizinnige  plaag. 

En  wat  weemoed,  wat  veikwijning  in  die  schilderijen,  waarin  de 
regen  behandeld  woidt,  in  sleden  of  aan  de  boorden  der  zee,  in  bet 
binnenloopen  der  mail,  in  hel  einde  van  deii  herfsl,  in  grijs  weer,  of  in 
Slorlvlaag  le  Rolterdam,  dioeve,  giijze  synionie,  waar  de  grauwe  hicbl, 
de  groenige  luiten,  de  vuil-wille  vacht  van  een  Irekpaaid  een  akkooid 
olliever  een  dissonanlc  van  uitersle  droefenis  aanslaan. 


K  C 

H  = 

C  C 

P  C 

c  s: 

M  5 


mmum 


KBANS  COURTENS  :  BOORDEN  DER  MAAS. 


Hel  herslellcn  der  nellen  gebeurt  ook  met  regenweer,  en  de  uilersle   pp{^>^*^ 
en  haast  onheilspellende  vijandigheid  van  het  noodweer,  geeft  aan  de  ('onRTK'NJS 
vrouwen  die  op  het  strand  zitten  te  wcrken  iels  van  een  samenkonist 
van  nornen  of  schikgodinnen. 

En  die  Sneeuivstorm,  met  zijn  ontredderde  schepen,  vastgemuurd 
door  de  strengheid  des  winters,  die  seluiilen  verwant  aan  den  Mosselbak 
van  vroeger,  en  evenals  deze  menschelijk  en  deerniswaardig,  doen 
denken  aan  de  oude  garde  van  den  doortocht  der  Beresina,  en  aan 
het  beroemde  //  neigeait....  uit  les  Chatimenls. 

In  na  het  Lof  z\\\\  het  niet  zoozeer  de  oudjes  die  uit  het  dorpskerkje 
komen  als  wel  de  toren  zelf,  oprijzend  in  de  schenierlucht  met  zijn 
bouwvallig  en  verweerd  melselwerk,  zoo  vei'hazend  weergegeven  in 
okergele  en  roodhruine  tinlen  —  die  een  toon  doet  kUnken  van 
ingetogenheid,  droefheid,  oudaehtigheid,  —  de  godsdienstige  en  haasl 
dweepzieke  toon  van  het  schiiderij. 

Onder  de  vroolijke,  lachende  indrukken  leeft  warm  en  lichtend  de 
herinnering  aan  het  ylimlachende  Dorpje,  een  rooskleurig  hoekje,  dat 
de  schilder  me  in  zijn  atelier  vertoonde;  ik  herinner  me  ook  die 
bekoorlijke  Vroiiiv  met  de  Tulpen  —  incarnatie  van  het  veelkleurige  en 
stralende  Holland,  uiflossend  op  den  grijzen  achtergrond;  verder  nog 
mmr  de  Melkerij,  met  zijn  stilzwijgende,  plechtige  koemelker,  die  van 
zijn  werk  terugkeert,  hel  emmerjuk  op  de  schouders,  over  het  brug- 
getje  stappend,  met  zijn  blaiiw  warns,  kleurschilterend  als  een  feestvlag, 
en  dit  heerlijke  Geitenwdchslerstje,  met  die  harmonie  van  violette  tinlen, 
waarvan  de  dominante  door  het  keurslijf  van  het  meisje  wordt  aange- 
geven,  en  die  naast  de  oranje-achlige  bruinen  in  de  vaeht  der  gciten 


FHANS  COUHTl-.NS  ;  GI-:i  riiNWACHTSTHK. 

FRANS  nog    Ijeter    uitkomeii    :    eeii    scliilderij    vol    trilling    en    lentendem. 

(X)LIIVrKNS  Maar  vooral  lieb  ik  een  levendigeii  indriik  l)ewaard  van  die  pracli- 

tige  Boorden  der  Mans,  liet  groole  scliilderij  waarvaii  ik  zooeven  sprak, 
en  vvaaivoor  ik  lang  heb  stilgeslaan,  genielend  die  klcuien  van  hel 
iiguiirlje,  op  hel  vooiplan  in  zijn  seluiil  gezeleii,  met  biiiin  tliivveelen 
broek,  en  kiachlig  Jjlaiiw  vest,  dat  de  loon  geelt  aan  een  afnemende 
ladder  blauwe  tinten,  een  weifelend  spoor  van  vloeiend  azuur,  dal  ver- 
sniell  tot  liehlend  zilver  in  de  verte,  aan  een  hoiizon  die  even 
aanlokkelijk  is  als  de  stroomvlakle  zelf.  Ik  ken  niets  mooier  dan  dit 
grootsch  en  tevens  bekoorlijk  dock,  met  die  majestatische  lucht  en  bet 
looverachtig  v^'ater,  die  melodieuse  scbakeeringen,  verleidelijk  haast  als 
de  zang  van  sirenen  en  niksen  die  men  er  in  zou  willen  droomen. 

In  bet  Kunslverbond  was  nog  een  sink,  eveneens  Boorden  der  Minis 
geheeten,  maar  op  een  verder  van  de  zee  vervvijderde  plek  ;  maar  hoe 
bevallig  en  looverachtig  tocb,  hoe  bewonderenswaardig  vooral  om  die 
met  licble  wolkjes  bezaaide  lucht,  die  zoo  dadelijk  in  t  voile  blauw 
schijnen  te  zullen  versmellen. 

Al  deze  schilderijen  zouden  nioeten  vernield  worden  —  want  allc 
verschillen  ze  van  accent  ;  ieder  i)rengt  telkens  weer  een  nieuwe  reve- 
latie.  Nooit  valt  Courlens  in  herbaling.  Steeds  vindt  bij  nieuwe 
inspiratie,  steeds  is  bij  wakker,  dol  oj)  wat  hij  ziel.  Geen  van  zijn  doe- 
ken  verraadl  vermoeienis  of  verzacUgdheid  —  geen  draagt  ook  sporen 
van  overproductie,  van  gehaasl  of  machinaal  werk.  Op  wat  oogenblik 
of  in  welk  land  Courtens  de  natuur  ook  waarncemt,  hij  vindt  haar 
steeds  belangwekkend,  wensciienswaardig  en  verdienend  zijne  hulde 
en  Iviisme. 


10 


t   s 


Waul  fca  lyiiciis  dcr  klcur  is  die  lorsclic  Vlaniing,  eeii  lyricus,  FliANS 
zooals  al  oiize  groole  meesters  het  wareii,  Rubens  bovenaan.  Courtens'  (2()UH  TENS 
laiidschappen  trillen  als  oden.  Praat  hem  niet  van  het  enge,  beperkte 
leaHsme,  van  de  koude  nauwkeurigheid,  van  de  lastige  gewetensvol- 
heid  waarnaar  gestreefd  wordt  door  zoovcle  schilders  liaar  de  natuur  ; 
rijker  aan  documcnten  dan  aan  gevoel,  bepalen  deze  er  zich  bij  de 
heerlijke  meesteres,  de  eeuwige  Ingeefster  platonisch  te  bewonderen, 
te  ontleden.  Zij  eerbiedigen  haar  le  zeer  oni  haar  le  onihelzen  en  er 
zich  mee  le  vereenigen  in  harlsloclitelijke  omarming.  —  Courtens  ver- 
sterkt  het  jeugdige  vuur  zijner  bewondering,  met  de  gloed  en  de  geest- 
drift  van  den  overwinnaar.  Hij  overmeestert  de  natuur  en  doet  haar 
opschitteren,  verheerhjkt  haar.  Elk  van  zijn  schilderijen  \ertoont  ons 
niet  alleen  een  lofzang  van  den  kunstenaar,  niaar  ook  een  gedaante- 
verwissehng  der  godin,  ten  gunste  van  liaar  heldliaf'ligen  en  stoutmoe- 
digen  veroveraar. 

CiEOHGES  EekHOUD. 


KUNST  IN  DE  ADVERTENTIE 


KUNST  IN  DE 
ADVER- 
TENTIE 


[UNNEN  advertciities  smaakvol  zijn  ? 

Moeteii  deze  altijcl  onsmaakvol  zijn  ? 
Vragen,    bij   het    zien,   hoe    tegeuwoordig 
hijiia  elk  tijdschrift  dat  verschijnt  vergezeld  is 
van   ecu   gedeclte    dat  met  den   inhoud   niels 
gemeen  lieeft,   met   den  vorm    van   de   uitgave 
zelden  in  overeenstemming  is  en  tot  vertVaaiing 
van  het  uiterlijk  nooil  ])ijdraagt. 
Menige  uitgave  kan  zich  wel  is  waar  niet,  of  moeielijk,  staande 
houden  zonder  den  commercieelen  sleun  van  juist  dat  onsmaakvolle 
gedeelte  :  de  advertenties. 

Wij  zijn  er  al  aan  gewend  geraakt  dat  een  sierlijk  kleed  voor  een 
dikwijis  goedgezet  en  zorgvuldig  gedrukt  tijdschrift  ter  wille  van  mer- 
cantiele  overwegingen  moet  opgeolTerd  worden  en  wij  denken  er  niet 
aan  dat  dit  werk  even  goed  in  een  smaakvollcn  vorm  had  kunnen 
verschijnen. 

Wei  vullen  de  advertenties  in  den  regel  den  omslag  en  slechts 
eenige  pagina's  voor  en  achter  in  de  aflevering  die  meestal  afzonder- 
lijk  zijn  genummerd,  zoodat  wanneer  het  werk  hij  den  hinder  komt, 
door  dezen  die  afzonderlijke  hladzijden  dan  ook  stilzwijgend  worden 
weggenomen. 

En  gebeurt  het  wel  eens,  dat  eene  annonce  op  de  achterzijde  van 
de  laatste  onevene  hiadzijde  is  gedrukt  en  op  die  wijze  met  het  gehon- 
den  werk  den  weg  tot  onze  hibliotheek  vindt,  gebruikelijk  is  het 
toch  in  een  gehonden  jaargang  van  een  tijdschrift,  zoo  min  als  in  een 
l)oek  geen  advertenties  te  dulden. 

Het  natuurlijk  gemis  aan  verhand  tusschen  advertenties  en  inhoud 
is  de  voornaamste  reden  dat  de  eersten  niet  hcwaard  blijven,  maar 
is  daarmede  hewezcn  dat  ze  als  gralisch  werk  geen  waarde  hadden 
kunnen  hebben  ? 

Er  is  toch  evenmin  veibaiid  tusschen  dc  affiches  die  tegen  onze 
huizen  zijn  geplakt  en  de  bewoners. 

Advertenties  hebben  ecu  even  lijdelijkc  bcslcnnning  als  de  groote 


12 


aanplakbilletlcMi,  maar  men  is  wel  in  ^aan  zicn  dat,  waar  de  affichc  kon    KUNST  IN  I)l{ 
zijn  storend  en  leelijk,  zij  even  goed,  door  een  kunslenaar  ontworpen,    ADVER- 
een  l)elangrijk  element  kon  worden,  en   om  voorslelling  en  uilvoering   TENTIK 
en  om  goeden    smaak  wel  degelijk   op  kunstwaarde  kon   aanspraak 
maken. 

Artisten  als  Cheret,  Grassef,  Steinlen,  ISIucha  en  anderen  hebben 
bewezen  van  de  affiche  iets  werkelijk  smaakvols  te  kunnen  maken  : 
een  schilderij  voor  de  stiaat,  waaiiijk  popnlaire  kunst. 

Collectionneurs  liebben  ze  verzameld,  boeken  en  tijdscbriften 
hebben  er  over  geschreven  ;  op  tentoonstellingen  hebben  ze  als  grafi- 
sche  kunst  geprijkt  en  de  Maitre  de  iaffiche,  heeft  zich  op  gelijken 
rang  weten  te  stellen  met  den  kunslschilder. 

Zoo  vertoont  ook  de  kleinere  affiche  :  de  showcard,  bet  geillus- 
treerde  prospectus,  een  streven  naar  een  meer  smaakvolle  opvatting, 
zoo  is  thans  de  beurt  aan  de  advertentie  ! 

«  In  kleine  advertenties  zit  de  groote  verdienste,  »  hoorden  wij 
onlangs  een  uitgever  zeggen  ;  dat  verklaart  bet  dicht  ineen  geschoven 
mozaiek  van  honderden  kleine  berichtjes. 

Dat  bet  voor  de  dagbladen  niet  v^^el  mogelijk  is  in  dat  mozaiek 
wat  meer  smaak  ten  toon  te  spreiden  ligt  voor  de  hand  ;  de  methodi- 
sche  dikwijls  alphabetische  schikking,  die  b.v.  in  sommige  Engelsche 
dagbladen  voorkomt  kan  onzen  zetter  niet  behagen.  Zooals  in  onze 
straten  bijna  elke  gevel  verschillend  is,  zoo  zoekt  onze  zetter  de  grootst 
mogelijke  afwisseling  te  brengen  in  zijn  advertentie-kolom  ;  «  groote 
letters  naar  plaatsruimte  »  werken  hiertoe  mede. 

Aan  bet  dagblad,  snel  gezet,  meestentijd  machinaal,  op  goedkoop 
papier  met  geen  ruimte  te  verliezen,  kunnen  geen  hooge  eischen  van 
grafischen  aard  gesteld  worden  ;  deze  advertenties  die  geen  artistiek 
karakter  zouden  kunnen  dragen,  laten  wij  buiten  bespreking. 

Bedenkelijk  is  bet  evenwel  dat  bladen  en  tijdscbriften  die  zich 
meer  op  kunstterrein  begeven,  terwille  van  commercieele  overwegin- 
gen  hun  uiterlijk  verwaarloozen. 

Heeft  bet  adverteeren  in  de  laatsle  jaren  een  geweldige.vlucht  ge- 
nomen,  nieuw  is  bet  denkbeeld  geenszins.  Het  is  moeielijk  vast  te  stel- 
len wanneer  de  eigenlijke  advertentie  zijn  eerste  verschijning  maakt. 

Bij  de  Joden  bestond  de  gewoonte  alleen  mondeling  hun  warcn 
aan  te  kondigen.  Het  Hebreeuwsche  woord  Kara  beteekent  «  luid 
roepen  »  of  aankondigen,  en  deze  bekendmaking  of  proclamatie 
geschiedde  gewoonlijk  in  de  straten  en  op  de  drukste  pleinen. 

De  Egyptenaren  kenden  de  geschreven  «  advertentie.  »  In  de 
ruinen  van  Thebe  zijn  papyri  gevonden  van  meer  dan  drie  duizend 
jaren  oud  waarop  belooningen  worden  uitgeloofd  voor  het  geven  van 


13 


KUNS  r  IX 

ADVi:U- 

'rENTIi: 


I)K 


siSA«&is»^vs«i!ssA«oj9BAe'<iSBA«e!saM^e«e 


ARSEt  VERITAS 


I  PHOTOGRAPHIC 
STVDlOf  f  ^ 


Ijcsclirijvingen  van  wej^geloopen 
slaven,  en  wij  slelleii  ons  voor 
tiat  dcze  stukkcn  er  wel  vrij  wat 
aangenamerzulk'n  helihen  uitge- 
zicn  dan  menige  van  onze  mo- 
(lerne  annonces. 
Dc  Grieken  kwamen  een  slap 

^bakerst.portmansqvare:w1  'I'l^i^'- 1"^  ""^  ^^^g'-'p  ^-^^  -^dver- 

^^^^^^^^^t^Bm^m^a^^mmm^  teeren,  want  zij  deden  hun  pu- 
hlieke-aankondigingcn   zoowel   mondeling  als  gesclireven. 

De  laak  van  den  oniroeper  schijnt  op  enkele  uitzonderingen  na 
hepei-kl  te  zijn  geweest,  tot  mededeeling  van  gebeurtenissen  in  den 
Staat,  en  het  getuigt  voor  den  fijnen  smaak  van  dit  volk,  dat  zij  hun 
omroeper  deden  vergezellen  door  eenen  muzicus  om  hem  bij  slechte 
uitspraak  of  onjuisten  toon  ter  hulp  te  komen. 

Voor  het  l)ekend  maken  van  hun  wetten  gebruikten  de  Grieken 
verschillende  soorten  van  looden  tabletten  maar  ook  voor  berichten 
van  anderen  aard. 

Een  Grieksche  schrijver  deelt  mede,  dat  het  volk  van  Phineum  in 
Arcadia  beweerde  dat  Ulyssus  een  bronzen  standbeeld  aan  Neptunus 
wijdde  in  de  hoop  door  de  tusschenkomst  van  dien  god  de  paarden 
terug  te  krijgen  die  hij  verloren  had  en  dat  hij  daarom  een  inscriplie 
plaatste  op  het  voetstuk  van  het  beeld  waarin  een  belooning  werd  toe- 
gezegd  aan  ieder  die  de  dieren  zoude  vinden  en  er  voor  zorg  dragen. 

Ongeveer  250  jaar  v.  C.  schrijft  een  dichter  in  Syracuse  als  de 
zoon  van  Venus  ontvlucht  was,  hoe  zij  haar  kus  als  loon  toezegt  aan 
hem  die  Eros  heeft  gezien  en  : «  als  gij  hem  terug  brengt,  zult  gij,  vreem- 
deling  niel  de  enkele  kus  maar  lets  meer  nog  ontvangen  ;  »  een  vage 
maar  meer  suggcstieve  toezegging  dan  de  belooning  in  onze  couranten. 

Van  de  Romeinen  zijn  verscheiden  sporen  van  aankondigingen 
gevonden. 

In  Pompei  ziet  men  nog  vele  intact  ge- 
bleven  medcdeclingen  die  in  zwarte  ot'roode 
letters,  menigmaal  van  afbeeldingenvergezeld 
op  de  wilte  muren  der  huizen  waren  gesclire- 
ven of  geschilderd. 

Een  andere  wijze  van  reclame  bestond 
door  middel  van  de  werken  van  dichters  en 
tooneelschrijvers  ;  zoo  verhaall  Plinius  van 
een  dichter  die  een  huishuurde,  een  orato- 
rium  bouwdeen  onderzijn  toehoorders  pros- 
pecti  verspreidde  dat  denkelijk  was-tafels 
zullen  zijn  geweest. 


14 


,>^^."" 


"eens-re-  ■  ne;Dt-Ri./\ni)scHe^^^^^ 

^O-PULP   ^  JAfTlFABRieR-CiiS'  ^''^ 

•  n  AARLsm  ^ 


STS^ 


In  de  :niiddeleeLivvL'n    loeii  dc  kennis   van  lezen   en   sclnijvcn   nil-   KUN 
sluitend  door  de  geestelijkheid  en  in  de  kloosteis  werd  beoelend  bleef  ADV 
het  volk  zoo   onwetend  mogelijk,   slechle  wegen  en  nioeielijk  reizen   TI'^N' 
belelten  een  inim  ondeiling  verkeer,  en  bijna  alle  leeken  van  koning 
lot  vazal  waren  volkomen  ongelelteid. 

De  pnblieke  omioeper  was  dns  weer  het  eenige  middel  oni 
berichten  te  verspreiden  ;  doch  de  eenvondige  manier  waarop  zaken 
werden  gedaan  maakte  diens  betrekking  vrijwel  lot  een  senecnre  en 
proclaniatie  van  oorlog  of  vrede  en  verkoopingen  van  lijfeigenen, 
waren  zoovval  de  eenige  gelegenlieden  waarbij  hij  door  middel  van 
zijn  hoorn  het  pnbliek  kon  bij  elkaar  toeteren  en  van  zijn  welspre- 
kendheid  getnigenis  atleggen. 

Eindebjk  in  het  begin  van  de  16^  eenw,  als  de  l)oekdrnkknnst 
meer  algemeen  verspreid  en  door  de  uitvinding  van  de  losse  lellertype 
veel  vereenvondigd,  het  nienwshhid  zijn  intrede  bad  gedaan,  niaken 
wij  kennis  met  de  eersle  eigenlijke  gedrukte  advertenties. 

Pamfletten  en  kleine  l)oeken  met  nienwstijdingen  werden  gedrnkt 
in  Weenen  en  in  Duitschkind  maar  bnn  verschijning  was  vrij  ongere- 
geid,  zoodat  daarvan  ter  nanwernood  lets  meer  l)ekend  is  dan  hel  feit 
dat  zij  bestaan  liebben. 

De  eer  van  de  regeling  van  de  conranlen-annonce  komt  Frankrijk 
toe  :  in  1G12  verscheen  voor  bet  eerst  het  Journal 
General  des  Ajfiches  dat  nn  nog  beden  ten  dage 
onder  den  titel  van  Peliles  Afficlws  het  blad  is  dat 
wat  advertenties  betreft  het  rnimste  in  de  beboef- 
len  voorziet. 

De  eerste  eenigszins  met  zorg  en  smaak  behan- 
delde  advertentie  vinden  wij  in  1633  in  de  Coiiranle 
uijl  Jlalicn  encle  Duylschland  door  Broer  Jansz  in 
Amsterdam  uitgegeven. 

In  1668  wordt  in  een  Engelsch  blad  de  Mer- 
ciiriiis  Politicus  de  eerste  thee  aangekondigd  : 
M  That  excellent  and  by  all  Physicians  approved 
»  China  drink  called  by  the  Chineans  tcha  by 
»  other  nations    tay   allias  lee,  »  een    drank   die 


ST  IX  DE 

i:h- 

TIH 


15 


KHERHTMERSTRfl^SES 


KUNST  IN  1)1^     locntcrlijde  voor  een  prijs-_;Van  £6.  tot  £  10.  per  pond  vverd  verkocht. 
ADVER-  Hn  siiids  zijn  thee,  koffie,  cacao  de  voorname  oiiderwerpen  geble- 

TENTIE  veil  voor  de  groote  en  meest  in  het  oog  vallende  advertenties. 

Wij  hebben  slechls  de  Graphic,  Londen  News  en  meer  tijdschriften 
op  le  nenien  om  ons  te  vcrbazen  hoe  hoogst  onsniaakvol  hct  klced  is, 
waarin  deze  bladen  die  toch  bedoelen  eerder  onder  de  uitgaven  van 
knnst  dan  onder  de  nienwsl)laden  gerangschikt  te  worden,  verschijnen. 
Zulk  een  bhid  met  adveitenties  geei'l  een  niozaiek  te  aan- 
schouwen  van  berichten  en  berichtjes,  die  op  de  meest  in  t  oog 
vallende  wijze  trachten  de  aandacht  le  Irekken,  de  lellcrs  zijn  zoo  veel 
doenlijk  van  de  meest  verschillende  grooUe  en  type  gekozen,  de 
teekenslill  te  hulp  geroepen,  zorgt  voor  de  meest  zotte  voorstellingen, 
die  het  karakler  of  den  aard  van  het  aangeprezcne  moeten  doen  op- 
vallen  en  door  de  gczamenllijke  pogingen  van  leekenaar  en  zetter  is 
een  geheel  tot  stand  gekomen  dal  een  niling  is  van  de  meest  onharnio- 
nieuse  vcrwarring. 

En    het  zijn   niet  de  Engelsche  tijdschrillen  alleen  waarvan   hel 
adverlentiegedeelte  zoo  in  hel  oogvallend  onsniaakvol  is,  de  Eransehe 


IG 


en  Diiitsche  zijii  niet  vecl  licter ; 
de  fotografische  icpioductic  die 
iiiaakt  dat  ecu  leekening  op  elke 
willekeurige  schaal  kan  verkleind 
worden  is  mede  oorzaak  dat  geeii 
der  teekeningen,  op  verschillende 
schaal  geteekend,  onderling  eenig 
verband  vertoonen. 

Doch  dat  is  nict  de  bedoeling 
—  iedere  advertentie  moet  door 
grootte  of  voorstelling  afzonderlijk 
in  het  oog  springen  als  of  liet  een 
wedslrijd  gold  tusschen  onze  He- 
hreeiiwsche  «  Karas  «. 

En  nog,  hoe  weinig  houdt  dik- 
wijls  de  afbeelding  rekening  met 
den  zin  van  de  annonce  ! 

Wie  zou  ooit  vermoeden  dat 
een  gebrilde  geleeido  met  bakke- 
baarden  in  toga  en  bef,  den  uiiiucr- 
sitij  cap  op  hel  hoold,  als  kunstrij- 
derslaande  op  twee  galoppeerende 
honden,   een  aanprijzing  is  voor 


WBSGGn 

LLP[^2)Too 

CRAJ=T/MAN1N 
NETALy.BRONZE 
IRONOOPPERLEC^D 
BRA.^-  PEWTER. 
yTAINEDGLA^. 
LEADED  •  LIOnT/: 
CAy^EMENTy:  65 : 
rURNlTUREIEIc 

[IiD[f^0)(S)!f^°S[Hl©W(R©O)M 


KUNST  IN  DK 
ADVER- 
TENTIE 


eene  combinatie  van  de  fijnste   tabaksoorten  ! 

Hoe  zot  de  voorstelling  ook  zij,  duidelijker  is  dan  ten  minste  de 
bekende  teekening  waarop  onder  toezicht  van  eene  bonne  die  bezig  is 
een  kind  te  verschoonen  een  vijftal  mannen  «  mit  leichter  Wellen- 
schlag  »  in  verschillende  vormen  van  badkuipen  over  een  geruitle 
vloer  hobbelen.  Maar  hoe  in  het  oog  vallend,  de  herhaalde  terugkeer 
van  datzelfde  prentje  maakt  dat  wij  het  ten  slotte  niet  meer  opmerken. 

Een  doellreffendcr  wijze  van  aandacht  te  trekken  is  dan  zooals  bij 
de  bekende  annonce  van  den  hofkapper  Haby,  om  de  andere  week 
te  worden  aangegrijnsd  door  den  man  met  den  snor  a  es  ist  erreicht,  » 
of  het  vriendelijk  verrukte  voile  gelaat  te  zien  van  den  man  voor 
wien  met  «  alien  vorans  »  het  scheren  zoo'n  genoesen  is. 

Bij  die  afbeeldingen  speelt  ook  de  fotografie  een  groote  rol,  en  al 
blijft  de  zincografic  altijd  wat  zweven  bij  den  text,  een  doeltreffende 
wijze  om  de  advertentie  toe  te  lichten  kan  er  mee  bereikt  worden. 

De  dienstregelingen  b.v.  van  de  Oostenrijksch-Hongaarsche  Staals- 
spoorweg,  die  opgeluisterd  zijn  met  verschillende  sladsgezichten  en 
landschappen  door  een  smaakvolle  teekening  goed  omiijst,  zijn  het 
bewijs  dat  in  die  richting  iels  kan  gedaan  worden. 

In  de  nieesle  lijdschriflen  op  hel  gebied  der  decora tieve  kunsl  is 


17 


KUNST  IN  DE  dan  ook  merkbaar  dat  uitgever  en  zetter  het  oog  hebben  gehouden 
ADVER-  op  hun  reclame-koloni   en   viiiden  we  menige  advertentie  die  door 

TENTIE  welgekozen  en  goed  gezclle  lypen  op  zich  zelfeen  fraai  slukje  drukwerk 

vornit. 

Andere  zijnbepaald  voor  dit  doel  geleekend  en  het  doet  den  ont- 
werpers  alle  eer  aan  dal  zij  er  in  geslaagd  zijn  door  de  fraaie  groepee- 
ring  en  de  juiste  proportie  der  letters,  tot  een  sober  geheel  te  zijn 
gekomen  van  hooge  grafische  vvaarde. 

Een  zeer  sniaakvol  geheel  vormt  ook  dikwijls  de  geleekende  letter, 
met  een  als  vlak-ornanient  opgevatte  omlijsting,  van  ornament  of 
figunr. 

Dan  ziet  men  menig  goed  geheel  van  letters  met  de  voorstelling 
op  den  aard  der  annonce  betrekking  hebl)ende,  terwijl  ook  somtijds 
de  voorstelling  hoot'dzaak  is  maar  door  welgeplaatste  letters  op  smaak- 
volle  wijze  wordt  onderslennd ;  en  als  de  voorstelling  meer  als  illustra- 
tie  dan  als  ornament  is  opgevat,  geeft  het  vlakke  karakter  en  de  juiste 
plaatsing  der  letters  er  toch  voldoende  het  karakter  van  advertentie  aan. 

Er  zijn  dus  in  de  goede  riehting  al  pogingen  gedaan  tot  verbete- 
ring,  voor  beter  drukwerk  heeft  men  meer  oog  gekregen. 

Het  is  William  Morris,  die  door  de  opriehting  van  de  Kelinscoll 
Press  een  groote  stoot  heel't  gegeven  om  wat  smaak  in  de  typografie 
te  brengen. 

Hij  heeft  getraeht  zijn  doel  te  bereiken  door  het  doen  herleven, 
zoover  practisch  mogelijk  van  de  oude  wijze  van  drukken. 

Door  hem  ontworpen  lellertypen  met  lluweelzwarte  inkt  gedrukl, 
ingedrukt  als  't  ware  op  eigengemaakt  papier  zijn  edele  brokken  typo- 
grafie, kunstwerken. 

Onder  de  moderne  arlislen  die  zich  er  o{)  loegelegd  hebben  ook 
in  den  vorm  en  type  van  de  letters  verbetering  te  brengen,  behoort 
vooral  Walter  Crane,  die  van  het  stand[)unt  van  den  teekenaar  uit- 
gaande  er  naar  gezocht  heelt  de  letter  met  teekening  en  versiering  tot 
een  harmonisch  geheel  te  brenijen. 


18 


Dc  Amcrikaansche  lettergieter  heeft  in  de  laatste  jaren  een  grootc   KUNST  IX  I)E 
verscheidcnhcid  van  typen  gegeven,   die  iiitmunten   door  eenvoud  en   ADVER- 
duidelijklieid,  waarbij  tyj)en  zijn  die  met  al  de  eigenaardige  onzuiver-  TENTIEl 
heden  van  uit  de  hand  geteekend  le  zijn,  zich  daardoor  op  passende 
wijze  aan  teekeningen  aansluiten  en  voor  geillustreerde  advertenties 
bij  uitstek  geschikt  zijn. 

Dat  er  wel  iets  gedaan  wordt  op  dit  gebied  bewijst  een  prijsvraag 
door  The  Studio  uitgeschreven,  tot  aanmoediging  van  de  Kunst  in  het 
adverteeren. 

Voor  den  typograaf  en  den  teekenaar  opent  zich  hier  een  ruim 
veld  om  samen  te  bearbeiden. 

K.  Sluyterman. 


EVERY  HoriE  IS 
^   BEAurrriED  by 

Photographs  and 
''hotocravures 


19 


JV  IJ  lA   ^  A  JD  JI^  IV  i  V^XX  X  i!^  lA     CORRESPONDENTEN 


KUNST- 
BERICHTEN 
UIT 
ANTWKRPEN 


UIT  ANTWERPEN 


mi 


i<:rkooping    der 

VERZAMf:LINC.HUY- 
HRRCHTS,  OP  12,  13, 
14  CMi  15  MKI  1902  > 
Ondc;-  dc  leidiii}^  van 
(leii  Hcer  E.  Le  Roy, 
van  Parijseii  (IcGehr. 
Le  Roy  van  Brusscl  —  bijgcsUiaii  door 
de  HH.  F  Delehaye  &  Zn.  te  Antwerpeii 
y:-^  Zichicr  welke  prijzen  voor  de  voor- 
naanislc  slukUen  nil  deze  colleclic  wer- 
den  gebodcn  (in  I'ranks,  zonder  de 
kosten)  : 

Nr.  3,  P.  BreiKjhel  de  oiide,  de  Volks- 
telling  te  Bethlehem  :  9.000  (Museum, 
Brussel).  —  Nr.  15,  J.  van  Craesheck, 
Vechtpartij  :  5.600  (Brahme,  Parijs).  — 
Nr.  16,  A.  van  Dijck,  Christus  aau  de 
kolom  :  21.000  (Brahme,  Parijs).  —  Nr.  17, 
A.  van  Dijck,  Aanljidding  dcr  Herders  : 
8.000  (Preyer,  Amsterdam).  —  Nr.  23, 
./.  Jo/</«e;)s,  *Mansportret  :  52.000 
(Colnaghi  &  C",  Londen).  —  Nr.  24, 
J.  Jordaens,  *de  Serenade  :  3.100  (Le 
Blon,  Antwerpen).  —  Nr.  25,  J.  Jordaens, 
Apollo  en  Marsyas:  1.900  (Museum,  (lent). 

—  Nr.  27,  Quinten  Massijs,  *De  Maagd 
met  het  kind  :  27.500  (Le  Roy,   Parijs). 

-  Nr.  28,  Memlinc,  Drieluik  :  16.000  (Le 
Roy,  Parijs).  —  Nr.  34,  Rnhcns  enSnijdeis, 
Sater  en  Bacchante  :  5.100  (Le  Roy,  Pa- 
rijs). -  Nr.  35,  Rubens,  Bacchus  :  1.900 
(Beyne,  Brussel).  —  Nr.  36,  Rubens,  Por- 
tretvanlsal)clla  Brant  :4.300(Montagnac, 
Parijs).  —  Nr.  37,  Rubens,  ().  L.  V.  llemel- 
vaart,  schcts  :  20.200  (Kleynberger,  Pa- 
rijs). —  Nr.  47,  F.  Snijders,  Vossenjachl  : 
6.700  (Museum,  (lent).  —  Nr.  48,  /-'.  Snij- 
ders,   Stilleven    ;   3.100    iLa    Porte,    St. 

Do  iiH't  •  goiiicrUlc  sluKUni  wciilcii  in  Onzc 
KunsI  gereproducocid. 


Quentin).  —  Nr.  50,  D.  Tenicrs  Jr.,  Ver- 
zoeking  van  St.  Antonius:  8  000  (Brahme, 
Parijs).  —  Nr.  51,  D.  Teniers  Jr.,  Kaart- 
spelers  :  2.100  (Van  Thielt,  Brussel). 

Nr.  59,  W.  Van  Aelsl,  Vrnclilen  :  4.100 
(R.  Baudouin,  Antwerpen).  —  Nr.  63, 
A'.  Rcrcheni,  Landschap  :  2.650  (I)elbeke, 
Antwerpen).  —  Nr  66.  ^.  Van  Reyeren, 
Yisschen  :  3  900  (Scribe,  Gent).  —  Nr.  69. 
R.  Rrakenburii,  de  jaloersche  Vrouw  : 
2.100  (Delbeke,  Antwerpen).  —  Nr.  75, 
A.C.uijp,  de  Prins  van  Oranjc  bij  het 
Beleg  van  Breda  :  10  600  (Halleyn,  Anl- 
weri)en).  —  Nr.  76,  A.  (Aiyp,  iiet  Naderen 
van  't  Onwcer:  14.400  (Muller,  Amster- 
dam). -  Nr.  77,  A.  Cmjp,  Porlret  :  8.000 
(Preyer,  Amsterdam).  —  Nr.  80,  P. 
Van  der  Faes,  ])ortret  van  Jeanne  Lopez 
de  Toledo  :  4.100  (Montagnac,  Parijs).  — 
Nr.  81,  Jan  van  Gnijen,  Landschap  met 
Figuren  :  3  100(Brahmc,  Parijs).-  Nr.  83, 
JanvanGoijcn,  Zcegezicht ; 2.500 (Biahme 
Parijs.  —  Nr.  84,  Jan  van  (ioi/en,  Winler- 
landschap  :  8.100  (Mersch,  Parijs).  -  Nr. 
88,  M.  IIoblH-ma,  Landschap  :  19.500 
(Kleinbcrger,  Parijs).  —Nr.  89,  M.  Uobhe- 
nia,  Landschap  :  11.500(Lc  Roy,  Parijs). 
—  Nr.  91.  A',  du  Jardin,  Landschap  met 
Figuren  :  3.000  (Brahme,  Parijs).  —  Nrs. 
93  en  94,  Lucas  van  Leijden  .  (Christus 
voor  Caiphas  en  de  Kruisal'doening  :  le 
zamen  1.985  (Ileugel,  Parijs).  —  Nrs.  95 
en  96,  jV.  Maas,  *Portrellen  van  dcii 
Baron  en  de  Baronncs  de  Goltignies  :  le 
samen  18.300  (Le  Blon,  Antwerpen).  — 
Nr.  110,  A.  van  Oslade,  St.  Jansleest  : 
3.200  (L.  Delehaye,  Antwerpen).  - 
Nr.  117,  P.  Poller,  Wci^e  :  10.100(Mersch, 
Parijs)  —  Nr.  122,  J.  Rnisdael,  Berg- 
stroom  :  15  700  (Van  Praag  Londen).  Nr. 
123,  J-  Ruisdaelen  Linijelbach,  Landschap 
bij  ILnarlem  :  7.300  (Mersch,  Parijs).  — 
Nr.  137,  S.  de  Vlietjer,  Zcegezicht  :  3.900 


20 


(Le  Roy,  Parijs).  —  Nr.  I.IS,  A.  dc  Viivs, 
Porlret:  3,200  (Noltcbohm,  Aiitwerpcii). 
Nr.  144,  Vh.  Woitwcrinan,  Wiiilcrhuul- 
schap  :  7.600  (Bralime,  Parijs). 

Nr.  155,  Ilaliaaiische  School  (aard  van 
Raphael),  de  Maagd  met  hcl  kind  ; 
34.500  (Mersch,  Parijs).  —  Nr.  159,  ./. 
Foiiqael,  de  Maagd  met  liet  Kind  : 
34.000  (Museum,  Brussel). 

Nr.  203,  J.  Van  Beers,  eigen  Portret  ; 
4.000  (Ingenohl,  Antwerpen).  —  Nr  204, 
J.  Van  Beers,  het  Japansche  poppelje  : 
4.500  (Catto,  Brussel).  -  Nr.  205,  J.  Van 
Beers,  Sarah  Bernhardt :  3.100(Museum, 
Brussel).  —  Nr.  217,  H.  de  Brackeleer, 
*de  Les  ;  16.500  (Museum  Brussel)  — 
Nr.  218,  H.  de  Braekeleer,  *de  Eetzaal  in 
de  woning  van  Leys  :  4.500  (Vicomte  du 
Bus,  Brussel).  —  Nrs.  224  tot  238,  L.  Brn- 
nin,  De  voornaamste  stukken  van  +2000 
lot  4.600  (nicest  te  Anlwerpen  verkocht). 

—  Nr.  246,  F.  Courtens,  de  Molen  :  2.400 
(van  der  Poorten,  Brussel).  —  Nr.  249, 
J.  L  Dijckmans,  de  Koewachtstcr  : 
6.500  (Drion,  Brussel).  —  Nr.  260,  Ch.  de 
r.roiix,  Moedershap  :  3.000  (Osterrielh, 
Antwerpen).  —  Nr.  269,  N.  de  Keijser, 
Grelchen  in  de  kerk  :  3.100  (Keiistcrs, 
Antwerpen).  -  Nrs.  277  tot  292,  F.  La- 
moriniere  :  de  voornaamste  stukken 
2.600,  3.000  en  6.600  (nicest  binnen  Bel- 
gie  verkocht).  —  Nr.  295,  //.  Leys,  Mar- 
garctha  van  Parma  :  23.000  (Museum, 
Brussel).  —  Nr.  296,  H  Leys,  *de  Kalho- 
liekc  vrouwen  :  2"i.000  (Vicomte  du  Bus 
Brussel  )  —  Nr.  297,  //.  Leys,  het  Atelier  : 
5000  (Nottebohm,  Antwerpen).  —  Nr. 
298,  //.  Leys,  de  Vogclverkooper:  26.000 
(Vicomlo  du  Bus,  Brussel).  —  Nr.  299, 
//.  Leys,  de  Spaansche  Furie  :  5.000 
(Museum,  Brussel).  —  Nr.  300,  H  Leys, 
de  Trommelaar  :  8.000  (Catto,  Brussel). 

—  Nr.  301,  H.  Leys,  Vlaamsche  Yis- 
schcrs  :  3.100  (Cards,  Gent).  —  Nr.  302, 
//.  Leys,  Figurensludie  :  2.000  (Museum 
Brussel).  —  Nr.  310,  J.  Lies,  de  Yluchte- 
Hngen  :  8.200  (Le  Blon,  Antwerpen),  — 
Nr.  311,  ./.  Lies,  dc  Avond  :  6  500(l)el- 
bcke,  Antwerpen).  --  Nr.  312,  J.  Lies, 
de  Boordcn  der  Schelde  :  1 1.000  (Macpii- 
nay,  Antwerpen).  —  Nr.  320, ./.  /i.  Madou, 
Vcchtparlij  :  2.700  (Le  Roy,  Parijs).  — 
Nr.  ,334,  Karel  Oonis,  de  Jodcn  in  de 
middeleeuwen  :  8.100  (d'llacnens,  Ant- 
werpen). Nr.  343.. I.  Stevens,*  AllcGcluk: 
25.500  (Museum,    Brussel).   -     Nr.  344, 


UIT 
ANTWERPEN 


A.  Slevens,  ccn  Parijsche  sfinks  :  13.500   KUNST- 
( Vicomte  du  Bus,   Brussel).  —  Nr.  361,    RKRirHTEN 
tot  369,  K.  Vcrldl :  voornaamste  stukken 
van  +2.000  tot  3  500  (binnen  Belgie). 

Nr.  390,  Ch.  F.  Danhiyny,  Les  Falaises 
dc  I'Etrelat  :  8.000  (Merscli,  Parijs).  — 
Nr.  394,  JV.  Diaz,  le  Malencc  ;  10.500 
(Blonime,  Bru.sseli.  —  Nr.  400,  Fanlin 
Laloiir  :  Slaap  van  Venus  :  12.000  (Wit- 
toeck,  Brussel).  —  Nr.  412,  77).  Ronssecn, 
de  Hocve  :  18.500  (Wittocck,  Brussel)  — 
Nr.  416,  C.  Troyon,  Ossen  :  17.600  (Le 
Roy,  Brussel)  —  Nr.  420,  J.  Constable, 
dc  Duincn  :  6.000  (Mcr.sch,  Parijs).  - 
Nr.  421.  n.  W.  Davis,  de  Duinen  :  6  100 
(Le  Roy,  Brussel). 

aK^  ^  2^,^  ^  ^^  ^^  ^  S*!  c^  aK^ 


UIT  BRUSSEL 


rS«s>tt»^ 


iif*.fff 


lENTOONSTELLIN 
GEN  HENRI  VAN  DER 
HECHT  ^  FELIX 
GUILLAUME  ^  PIE- 
TER  STOBBAERTS 
>C-^  Enkele  intercs- 
sante  salonnctjes  be- 
slolcn  lict  schildersaizoen  van  dit  jaar. 
—  En  nu,  artisten,  naar  buitcn!  De 
natuur  in,  en  weer  versche  inih-ukken 
opgcdaan. 

De  l)clangwekkendste  van  dcze  ten- 
toonstellingen  was  zonder  twiji'cl  die 
van  wijlen  Henri  van  der  Hecht,  in  het 
Kunstveibond.  Dcze mceslcr-landschap- 
schihier,  Iccrling  van  Portacls,  bchoorde 
tot  (ieschilterciide  school  van  Boulenger, 
Dubois,  Artan,  Speckaert  en  Verwcc. 
Hij  ondcrschcidde  zich  van  de  andere 
landschapschilders  van  zijn  geslacht 
door  ccn  soort  cclectisme  ten  opzichtc 
van  de  gekozen  brokjes  natuur.  In  stee 
van  uitsluitend  in  ecu  streek  te  vcrtoe- 
ven  werkte  hij  zoowel  in  dc  vallcien  der 
Maas  als  in  de  vlaklen  van  Holland,  in 
de  vochtige,  dorre  landschappen  van 
'I  Noorden,  als  in  de  rolsachtigestrekcn 
van 't  Zuiden  Vandaar  een  groote  ver- 
sciieidenheid  in  zijn  werk.  In  het  Kunst- 
veri)on(l  waren  niet  minder  dan  77 
nagelatcn  doekcn  van  hem  tenloongc- 
steld  —  buitengcwoon  Icvcndig  van 
behandcling  en  verradcnde  alle  ccn 
kolorisl  van  echlen  stempcl  Hoc  krach- 
tig   en    vroolijk    zijn    groen,  —  dat  zoo 


UIT  BRUSSEL 


21 


KUNST- 
HKRICHTEN 
UIT  liHUSSIiL 


UIT  DKN  HAAG 


hcldhaftig  de  warmc  Vlaamschc  ovcr- 
Icvcriiigen  in  sland  hield  in  ccn  (ijd  van 
dwcepen  met  grijze  onwccrsluchlcn  en 
ziekelijl<e  I<leur ! 

Naasl  zijn  sappige  factum-  bezat  de 
nieester  ook  werkelijk  gevoel,  al  uittc 
(lit  zicli  dan  ook  bes^'lieiden.  Er  ging 
aandoening  uit  van  zijn  werk,  zoovvel 
als  bekoring  van  kleiir  en  toets. 
^rV  In  liet  Kunstverbond  kregen  we 
vcrder  cnkele  werken  te  zien  van  den 
heer  Felix  Guilleaume  :  een  paar  por- 
tretten,  een  oIieverfslu(b'e  en  een  tiental 
pastels.  Flink  en  gewclensvol  werk,  vast 
van  bchandcling  en  juist  gevoeld. 
^r/  Ten  slotte  nioeten  we  een  niooie 
tentoonstelling  vernielden  van  Pieter 
Stobbacrts,  den  neef  van  den  beroem- 
den  (lierenschilder  —  die  dezen  luid- 
klinkenden  naam  niet  slecht  draagt. 

G.  K. 

UIT  DEN  HAAG  = 


|I.I  I5UFFA  >  I)F  OUDK 
WFTSCHRIJVER 
VAN  JOZEF  ISRAELS 
^-♦•Eeneschetsvoor 
(lit  schilderij  vindt 
men  in  liet  boek  over 
Spanje,  met   bet  ver- 


m'k 


luial  van  de  ontmoeting  die  de  meestcr 
in  Tanger  had.  Hct  werk  is  nu  volein- 
digd,  naar  t  beet.  Reeds  een  jaar  gele- 
den,  deeldc  mij  iemand  mede,  bad  bij 
de  eerste  opzet  gezien.  Eenige  andere 
scbetsen  voor  dit  schilderij  lieel't  de 
beer  RufTa  mede  in  zijn  bezit. 

Wij  gelooven,  dat  dit  werk  in  een 
stcmmig  verlicht  vertrck  cerst  in  zijn 
voile  hoogc  schoonheid  le  genielen  zal 
zijn.  iirengt  men,  door  op  een  aistand  te 
gaan  slaan,  een  voldoende  massa  wer- 
kende  atniosfeer  tusscben  zich  en  bet 
schilderij  dan  begint  bet  eerst  in  de 
zeifde  volbeid  te  werken  en  is  de  indruk 
boven  male. 

De  oudc  (Me  in  dczc  looverij  van 
gouden  licbl  en  donker  zit,  bezit  met 
een  breed  gebaar  bet  ganscbe  perka- 
ment.  Met  zijn  koninklijk  hoofd  naar 
bet  werk  gebogen  nuunielt  bij  in  voile 
aandacht  en  toewijding  de  eeuwen-oudc 
woorden  na.  De  vreemde  klank  ervan 
verliiidt  in  de  omgevcndc  atmosfeer  en 


smelt  er  mee  sanien  tot  zulk  een  gebeel 
van  wonderbare  poezie,  dat  onze  aan- 
dacht ademloos  slaart. 

Welk  eene  perspektieven  openen  er 
zich  !  Deze  arbeid  zij  is  door  de  eeiiwen 
in  eindeloozen  rytbmus  herhaald.  —  En 
zou  er  geen  analogic  te  vinden  zijn 
tusscben  de  werkzaamheid  van  dezen 
oude  en  die  van  den  meester  zelf  waar- 
van  elk  der  leekenen  een  Myrakel  ver- 
bcrgt?  Wie,  vragen  we  ons  af,  is  toch 
eigenlijk  Hollandscb  grootsten  zanger? 

HAAGSCHE  KUNSTKRING  >  TEN- 
TOONSTELLING VAN  SCHILDERIJEN, 
TEEKENINGEN  EN  LITHOGRAPHIEN 
^  5-24  JUNIyC^.  Van  Steenwyk,  Tutein 
Noltbenius,  Jordens,  Edz.  Koning,  hel 
werk  in  deze  volgorde  geeft  eenigszins 
een  beeld  van  de  geleidelijke  ontwikke- 
ling  der2i'  generatie  na  de  groote  Hage- 
naars.  Een  juist  inzicht  rangschikte  de 
werken  in  deze  volgorde.  Van  Steenwyk 
bchandelt  veel  onderwcrpen  uit  bet 
visschersleven.  Hier  zien  we  dit  in  een 
aanlal  werken,  meest  a(]uarellen.  En  hij 
die  tdicbtst  bij  bet  impressionisme  slaat 
is  bet  meest  onevenredig  wat  berciken 
aangaat.  Deze  wijze  van  schilderen,  bet 
bebandelen  van  dit  visschersvolk  in 
typische  kleerderdracht,  in  primaire 
kleuren  haast  decoratief  tegen  elkaar, 
terwijl  bet  toch  nog  absolute  kunsl  wil 
blijven,  schijnt  langzaam  zcer  in  de 
mode  te  komen,  in  zooverre  bet  eene 
mode  /s  die  door  tijd's  wetten  bepaald 
wordt.  Sonis  Irekt  Van  Steenwyk,  zooals 
in  een  binnenbuis  in  olieverf,  door 
werkelijk  bijzondere  hoedanigheden 
in  kleur  en  lecbniek  en  idee  onze  die- 
perc  aandacbl,  soms  merken  we  niet 
onbelangrijke  resultaten  in  aquarellen, 
zelfs  wat  bet  knndige  weergeven  van 
den  schijn,  hct  iiiterlijk  van  een  ondcr- 
wcr|)  aangaai,  dan  blijkt  hij  weer  hoogst 
middelmalig  en  bijwijlen  blijlt  er  niets 
anders  te  apprecieeren  dan  eenige  mate 
van  kleurgevocl  en  lust  tot  lypeering, 
die  veclal  door  gebrckkige  leekening 
primitief  blijlt.  Maar  bet  blijlt  een  ver- 
dienste  dat  bij  eene  schcpping  als  77h/(.s 
komcnde  Oosliiije  uaardcis  ten  minste 
lei'cn  weet  in  te  blazen,  te  opmerkens- 
waardiger  daar  zoo  lets  grooteren  wel 
cens  in  mindere  male  wilde  gelukkcn. 


22 


R.  Tutcin  Noltheiiius,  de  belangrijk- 
heid  van  zijii  oeuvre  zullcn  veleii  wel 
wat  ill  de  schadiiw  gesleld  viiideii  door 
dal  vail  Harl  Nibbrig.  Eveiiwel  is  ook 
hij  iemand,  die  een  eigen  plaats  iiineenit. 
Zijiie  aaiiscliouwing  is  leer,  zijne  lust 
schijnt  zicb  vooral  lot  het  zonnigc  to 
bepalen,  zijne  schilderwij/.e,  die  van  bet 
plcin  air  is,  lot  bel  uilbcelden  van  deze 
weer-sleniniingen  bet  best  in  staal,  wat 
de  resultalen  ten  goede  koiiil.  Hij  koml 
verder  zeer  gelijkmatig  voor  den  dag 
Zijne  tecbniek  veroorzaakt  dicbtbij  zells 
eene  goede  werking,  is  gewoonlijk  bo- 
ven  het  niiddclniatige,  sonis  kiiap  en 
eene  enkele  niaal  vinden  we  een  door- 
zonde  of  eene  van  warnite  grijze  en 
zicblbaar  looniende  lucht  aanvoelbaar 
uitgedrukt.  Tot  bijzoniier  enllionsiasiiie 
geeft  zijii  werk  geene  aanleiding,  eer  lot 
eene  gelijknialige  en  slille  verbciiging 
met  eenige  kabiie  bbjlieid. 

Scbijnt  bij  licni  het  begrip  der  rniiiite 
nog  vooral  le  overheerscben  en  is  bet 
de  atmosl'ecr  die  zijr.e  weikiiig  kenbaar 
niaakl  en  op  den  voorgiond  Ireedl, 
in  zooverre  hij  den  scliijn  der  dingeii 
beheerschl,  bij  Jordens  is  er  nieer  ver- 
(Meping  naar  een  anderen  kanl,  nieer 
analyse,  zooals  wij  die  straks  bij  Hdz. 
Koiiing  in  nog  mecrdere  mate  zuUen 
opmerken.  Het  bijzondere  in  de  iiatuur 
schijnt  hem  bovenal  aan  te  Irekken  ;  de 
liefde  tot  het  kleine,  dal  evenwel  altijd 
nog  als  deel  van  het  groote  geheel  be- 
grepen  wordt,  is  de  zijne.  Dit  werk  kan 
in  hooge  mate  optrisschend  werken  en 
iemand  die  moe  geworden  door  het 
voortdurende  nieeleven  van  de  gevoe- 
lens  der  groote  geesten,  zooals  dal  bij  te 
overdadige  mate  van  genieten,  die  groo- 
ten  zelfzou  kunnen  gebeuren,  zal  gelool 
ik  in  dit  werk  eene  afleiding  vinden  van 
de  grootere  gebeurlenissen  des  levens 
en  er  loch  de  weerspiegeling  niet  van 
misseii.  Werkelijk  het  verdiepen  in  deze 
maatschappij  van  planlen  eiiz.,  die  op 
hunne  primitieve  wijze  een  gezonde 
strijd  om  het  bestaan  voeren,  die  het 
leven  is,  aan  de  saprijke  oevers  der 
Angerloscbe  beek,  die  den  schilder  tie 
slot'  voor  drie  zijner  besle  werken  gaf, 
is  iiiel  lets  gerings.  Alle  kunst  blijl't  loch 
ten  slotte  eene  afspiegeling  van  de  ge- 
voelcnsenharlslochten  iiideverliouding 
zooals  zij  in  de  wereld   le   vinden   zijn. 


En  hoeveel  hooger  is  deze  kiinst  niet  te   KUNST- 

slelleii  dan  het  kwasi  impressionistisch    RpfMru^rpv 

gcdoe   waarvan   de    bcdrijvcrs  onlangs 

zeer  lerechl  schoonc  verontwaardiging   ^^^  '^'''^  HAAG 

en   ironie   en   gecslige  spot  hcbben    te 

verdnren  gehad.  Het  werk  van  Jordens 

is  over  't  geheel  zuiver  van  kleur,  se- 

ricus  afgcwerkt  lot  in  de  details  toe  en 

loch   wordt  alles  beheerschl  door  dat 

Hene,  dat  het  tot  kunst  niaakt  en  ons  de 

genieting  geet't.    Hij    blijft    frisch   door 

zijne   bovenmalig   zuivere    en    kuische 

liefde  lot  de  natuur  zooals  zij  in  hare 

ovcrvloedige  veelheid  is  en  hij   vormt 

een    iiatuuilijk    legenwicht     tegen    de 

geesles-altilude  der  Haagsche  visionairs. 

Impressionislische  visie  inzekeren  ziii 
blijfl  toch  nog  het  werk  van  Jordens ; 
hij  zal  geene  inmenging  duldeii  die  het 
werk  der  iialuur  vervorml,  hij  verlolkt 
de  gevoelens,  de  idee  door  het  maleriaal 
(dal  is  de  naluurzoo  als  zij  in  de  zuivere 
voorslelling  iiestaal)  dal  elke  rasschilder 
gebruikl. 

In  Hdz.  Koning  begroetcn  wij  eene 
eigenaar(Mgc  verschijning  in  onze  schil- 
derswereld,  eene  waarvan  velen  in  den 
lijd  der  allcen-heerschap|)ij  van  het 
inipressionisme  tie  konisl  niet  vermoeil 
zullen  hcbben.  Met  hem  koml  eigenlijk 
voor  leersl  weer  nieer  wezenlijk  op  den 
voorgronti  tlie  eigenaartiigGermaansche 
karaktcrtrek  tie  naluur  le  beleven,  tie 
natuurverschijnselen,  onbeslcmde  ge- 
voelens enz.  eene  geslalle  le  geven  in 
onze  schilderkunsl.  Hij  verplaalst  ons 
in  de  wereld  tiier  volkvoorslellingen  die 
kenbaar  wordt  uit  oude  verhalen  en 
sprookjes  en  die  geneigd  is  pijpkruid 
voor  spoken  lehouden  en  wal  vermolmd 
wilgcnhout  voor  de  phosphoriseerende 
oogeii  eener  heks. 

In  Irissen  verplaalst  hij  ons  in  tie  ge- 
wone  natuur,  niaar  lijkt  dit  ook  niet 
eene  wereld  zoo  reeel  en  levens  zoo 
onreeel  als  Slreuvels  die  voor  ons  ver- 
beeldt,  geuren  en  kleuren  van  alle 
bloemen,  met  het  sprookjesachtig  sche- 
meren  van  een  huisje  door  bet  geboomle? 
Irissen  heel  deze  voorslelling  waar  tie 
twee  bloemen  in  een  plas  op  den  voor- 
gronti naar  elkaar  over  neigen  evenals 
ecu  jongen  en  een  prinsesselijk  nieisje 
bet  verderoj)  voor  de  opening  in  het 
geboomle  voor  het  huisje  ook  tloen.  Dit 
benoenien  kenschelsl  den  schilder.  Op 


23 


KUNST- 
BHRICHTI^N 
UIT  DKN  IIA;\(i 


UIT  ROTTERDAM 


eene  ciikelc  leekeiiing  zicn  wij  ccn 
koiiijii  vluchlcn.Wiiarvoor'.'  viiuleii  wo, 
op  ecne  Iweede  Icckcning,  wccr  met 
een  vluchlciui  koiiijn,  de  oplossing'? 
Hier  verrijst  uit  het  hooge  kruld  ceiic 
kleine  heks  leuiiende  op  de  Iradilioiieele 
stok.  De  stemming,  een  onbestemd  ge- 
voel  krijgt  liier  eene  gestalte. 

Meer  dan  al  dezen  gaat  Koning  lot 
analyse  over;  nog  meer  dan  bij  Jordens 
heel't  zijne  voorstelling  een  episch,  vcr- 
halentl  karakter.  Zoolang  hij  van  een 
boom  moet  vertellen  kan  hij  bij  die 
boom  blijven;  moet  hij  evenwel  een 
gevoel  vertolken  dan  vraagt  die  analyse 
het  gcven  van  een  gestalte  aan  dit  meer 
zuiver  idecele;  het  ongeziene  moet  ver- 
pcrsoonlijkt  worden.  Kn  wat  is  natuui- 
lijker  dan  te  pulton  uit  eene  onuitputte- 
lijke  volksl'antasie? 

Hebbon  we  hicrme'e  eene  eigenaardige 
kant  van  zijn  karakter  (de  schilder  ves- 
tigde  voor  't  eerst  meer  bijzonder  de 
aandacht  op  zich  door  zijne  illuslralics 
voor  de  kleine  Johannes)  aangegcven,  on 
zijn  hier  weinig  gcgevens  om  er  con 
andercn,  den  meer  recolen  kant  van  aan 
le  toonen.  Het  is  van  zclf,  dat  bij  dit 
overwegen  van  de  dichterlijke  veri)eol- 
ding  eene  andere  ecnhcid  in  dit  work 
gezocht  moet  worden  dan  de  gewono, 
hoe  wel  ze  in  wezen  't  zelide  is.  De 
naluurliofdc  van  dozen  schilder  is  soms 
haast  die  van  een  jjotanicus,  hij  onlleedt 
gaarne.  Eene  prachtigo  hoorlijko  maan- 
nacht,  nicer  impressionistisch  van  bo- 
handoling,  toont  hem  van  ccnc  andere 
kant,  elders  in  eene  Roerdcrij  is  liet 
gegevcn  meer  realist isch  behandold. 
Studies  van  paddesloelen  enz.  voitooien 
het  beeld  van  dezen  schilder. 

Dit  zijn  dus  de  alstammelingcn  der 
rasschilders,  de  vertegenwoordigersder 
generatie,  die  reeds  tot  mecrderc  bc- 
zonkenhcid  zijn  gckomen.  Waarlijk  liel 
scliijnt  alsol'  dezen  de  lockomst  jjchoort. 

RINNENHUIS  « DIK  HAdHH ..  yC».  Doze 
inrichting  voor  tocgcpastc  knnst  word 
in  'I  Icvcn  gcroc|)cn  door  de  Ilcercn 
Hagcraals  en  Dcvroye,  terwijl  doocrstc 
chef  d'atclier  is.  In  ecne  bencdenzaal 
bcvindl  zich  oude  kunst  o.  a.  een  prach- 
tigo Ronaissance-kist,  eene  eigcnar.rdige 
lMn()iro-wicg,    Louis   Soize-meubcls   en 


kant,  enz  Voorts  schilderwerk  :  van 
Albert  C.uyp,  Van  der  Vcnne,  con  aqua- 
rcl  van  ticn  Dolftsclien  Vermeer  enz.  In 
con  vortrekje  apart  ziet  men  dan  nog 
Gothiek  uit  de  xiv^'  en  xv^'  ecuw,  waar- 
onder  eenige  zeldzaam  niooie  liouten 
bceldgroepen. 

In  de  gangen  zagen  we  o  a.  work  van 
Toorop.  In  eon  mooi  verlichte  on  ruime 
bovenzaal  modern  work  o.  a.  van  Mcu- 
nier,  George  Minne,  Brouvver,  Amstel- 
hoek  ;  een  etalage  van  Thorn  Prikker 
uitgcvoerd  door  het  Binncnhuis  en 
meubelen  van  het  Binncnhuis  zelf. 

Dit  zij  voorloopig  gezcgd.  l-lon  vol- 
gende  keer,  zoo  we  er  aanloiding  loe 
vindon,  isomcn  we  hieroj)  meer  ingaand 
torug. 

H.  I).  B. 

^^%<^>  ^  a^»i  ^»i  ^•s  ^  a^  ^•i  ^^. 

UIT  ROTTERDAM  ^^^^= 

•ri:i-:niging  «  voor 
!)!■:  kunst))  ;5^  ten- 
toon  stelling 
van  gebruiks- 
kunst  in  «  pro 
i'atria.  ).  ^  van  7 

TOT    22     MEI    yo^ 

Voor  de  Knnsl  houdt  haar  eerste  len- 
loonstelling;  zo  ziet  er  wel-verzorgd  en 
smaakvol  gearrangcerd  uit. 

Inzcndors  zijn  :  Anislcllioek,  aardc-  on 
koporwerk.  Ondev  den  Sinl  Maurlen, 
koperwcik  on  meubelen.  De  heeren 
Loobor  bockbandon,  Gharles  van  Wijk 
beeldhouwwork  on  Will.  C.  Brouwer 
aardcwork. 

Hot  werk  dat  Anislellioek  inzond  spanl 
de  kroon;  do  vormen  van  de  verschil- 
Icnde  voorworpon  zijn  zuiver,  de  kleur 
sober,  het  glazuur  malsch  on  stork,  de 
vorsiering  kios-keurig  en  van  mooi  ovor- 
log.  Hot  pogoii  en  het  borcikon  van  doze 
club  kunstonaars  handwork  tot  hun 
(levies gekozen  hobbond  —  is sy m|)athiok 
oiu  hun  wcinigo  holheid  on  overmoodig- 
hoid  in  doze  tijdon  van  jacht  naaroHoct. 
Zc  wcrkt  slil  maar  dogolijk  on  de  uit- 
komst  isl)ij  volodingen  eon  uilncmendo. 
Ook  het  koporwerk  hcol't  Iictzelfdo  slro- 
ven  naar  ornst  en  dougdolijklioid.  Zelf 
allcrecrst  zullon  doze  arlioston  nict  alios 
gestauijd  noemeii  maar  nooil  zai  een 
ding  uit  die  ateliers   hinderlijk  banaal 


24 


zijn    of    onaaiigcnaam    nil    den     band 
springen. 

I)e  artiestcn  van  Oiider  dcii  Sinl  Maar- 
Icii  nioclcn  licl  daarl)ij  afleggcn.  Van  de 
ingezoiiden  nicubclcn  kondcn  onsslcchts 
twee  sloclcn  prcltig  aandoen.  Dikwijls 
leek  ons  in  dc  voorwerpen  het  vcrband 
slap  ol'onjuisi,  dc  draagpnnlen  b.  v.  van 
bet  bureau,  waarschijnlijk  iiiet  in  wer- 
kclijklieid,  niaar  voor  bet  oog  niet  die 
soliditcit  le  bebben  van  draagvermogen 
dat  zulk  een  nieubel  eischt.  De  koper- 
veisiering  bij  veic  aangebracbt  was  ons 
voor  verslcring  le  dun  en  le  weinig  in 
barmonie  met  bet  nieubel.  De  geiieele 
inzending  deed  ons  le  veel  aan  enkel 
lijnen  denkcn,  dun,  scberp  en  droog, 
geen  eenvoud  waaracbler  ingebouden 
diepte  en  groolbcid  van  gcdacbten, 
niaar  eenvoud  nil  arinoede  of  gesproten 
uit  voorzichliglieid,  dan  eenmaal  aan- 
genomen  sj'steem,  ol  eenvoud  uit  gebrek 
aan  fantaisie  of  doordenken. 

Loebcr  zond  ons  zijn  boeklianden 
\vaar\an  Psyche  nog  steeds  het  besle  is. 
Wij  jnichcn  zijn  sireven  zeer  toe,  welen 
van  zijn  kennis  en  kunde  en  van  zijn 
ernst  en  eenvoud  legt  bij  zelf  geluigen 
af  door  niooie  Japansche  en  Indiscbe 
sirooweefsels,  knipsels  enz.  te  vocgen 
bij  zijn  inzending.  Er  zijn  daaronder 
pracblige  dingen. 

Will.  C.  Brouvver  gaf  zijn  aardewerk. 
Het  is  een  enthousiast  voor  zijn  vak  — 


loch  tot  ons  lecdwezen  —  viel  zijn  in-    KUNST- 

zending  ons  tegen.  Vergeleken   bij   het   upRiruT^iVTST 

werk  van   drie  jaar  gcleden  nioeten  wij 

o.  i.  geen  vooruitgang  constateeren.  Die   UIT  ROTTERDAM 

vornipjes  waren  aarcUg,  de  versiering 

bijna  meetkunstig  mooi  vast,    niaar  nu 

bet  later  gekomcne  heeft  niet  die  boogie 

in  kunst  als  we  hoopten.  De  twee  bekers 

boertig    en     oud-hollaiidscb     bedoeld, 

leken  ons  niet  geslaagd,  de  aparte  nio- 

dellcn    voor  relief-versiering  flauw  en 

weinig  karaklerisliek    We  bopen  zeer, 

dat  Brouwer  ons  niet  verlalen  zal  onder 
de  kunstenaars  die  iels  zullen  bijbren- 
gen  tot  verbetering  onzer  gebruikskunst. 
Charles  van  Wijk  zond  enkcle  beeld- 
bouvvwerken.  Een  schels  in  gips,  twee 
enkelfiguren.  Zeer  zeker  ontbreekt  het 
van  Wijk  niet  aan  lemperanienl  en 
bebben  wij  een  ecbt  artiest  voor  ons  en 
tocb  —  dat  bij  de  dingen  wat  nuchterder 
bekijke,  dat  bij  wat  drooger  durve  stu- 
deeren ;  door  bet  artiestiekerige  wat  zijn 
werk  kenmerkt,  bedckt  bij  voor  dege- 
nen  die  zicb  in  zijn  werk  willen  door- 
denken zijn  zwakbeid  niet.  Alleen  door 
minder  vluchtig,  minder  tevreden  te 
zijn  zal  bij  sterker  worden,  nu  lijkt  bij 
ons  op  bet  gevaarlijk  hellend  vlak,  dat 
zijn  werk  een  uilerlijk  beeft  van  geniali- 
tcit  en  iiiderdaad  ligt  er  o.  i.  geen  diep 
genoege  studie  achter,  oni  zicb  op  die 
wijze  le  niogen  laten  gaan. 

P. 


IV 


25 


DH  VKHDIU.IX  INC.  VAN  HP:M0DES 

nil  :  /(.  //.  Iliibarl  (Uist.  Ihe  I'avenienI  Mailers  DfSieiiii.  —  London,  Gmnje  Hell  X  Suns 


BOEKEN  &  TIJDSCHRIFTEN 


BOEKEN  EN 
TIJDSCHRIF- 
TEN 


-^y  ROHKl'vl'  II.  IIOIUHT  C.UST  J- 
THI-:  PAVIuMKNT  MASTKHS  OF  SII:NA 
,y  LONDON,  G  HKLL  &  SONS  1901. 
^-y  F.  MASON  PFRKINS  >  (ilOTTO  > 
LONDON,  G.  BFLL  &  SONS  1902. 
-mr/  K.  T.  COOK  >  A  POPULAR 
HANDBOOK  TO  THE  NATIONAL  GAL- 
LHRY,  II  VOLUMHS  ^  LONDON,  MAC- 
MILLAN  AND  C"  L'''  >  NliW-YORK  : 
Till'.  MACMILLAN  Cy.  1901. 

|H  is  lcgcii\vooi{iij>  wcl 
^ccn  Innl,  wnnrin  /.oo- 
veel  popiilaii-c  kunsl- 
gcscliiedciiis  woidl 
f^csclircvcii,  ills  ill  de 
Iji.i;elsclu'.  Het  nniilnl 
in  l{iigolaii(I  vcrsche- 
iien  m()n()gra|)iiien  over  kunslcnnars  cii 
kuiistperiodcs  is,  vooral  in  dc  laatsle 
jarcii,  bijzoiulcr  slcrk  locf^cnoiiicn. 

Ondcr  die  iiilgavcii  iicmeii  ecu  ctM\sto 
l)laals  do  serieoii,  door  de  firma  G.  Bell 
&  Sons  le  Louden  iiilge^evcn,  welke 
ondcr  welenscha|)pelijk  toeziclit  slaan 
van  Di .  G.  G  Williamson. 


%R5*e/u> 


jp(?#*in 


Mel  een  iiieuwe  uili;ave  van  Iwee 
dezer  seiieen  zullen  wij  dezen  keer 
onze  lileraUuir-aankon(li}<ing  beginnen. 

De  eei'stc  belioort  lot  de  serie  Hand- 
books of  the  Great  Cra/tsnwn  en  handelt 
over  the  Pavement  Masters  of  Siena. 

De  schrijvcr,  Roberl  H.  Ilobarl  Gust 
uil  Oxford,  iieefl  zich  Icn  doel  j^eslcld, 
een  bcsehrijving  te  geven  van  hel  bc- 
rocmdeplavcisel  van  dc  kalhedraal  te 
Siena,  dnl  in  dc  xv  en  xvi'' eeuw  door 
versclieiden  niceslers  is  vervaardigd,  en 
wier  werk  liij  uitvoerig  bespieekl. 

luMst  beliandell  Gust  de  geseliicdenis 
van  bet  plaveisel,  vervolgens  de  alV.on- 
derlijke,  rcligieuse  voorstellingen  crvaii, 
en  ten  slotte  bet  Icven  en  hot  wcrk  dor 
Pavement  Masters. 

Zeerpraktiscbeoverzicbten.lileratuur- 
opgave  en  leeliniek-besebrijvin}<  van 
bet  ])iaveiscl  zijn  bij  den  leksl  gevocgd. 

Hel  gebeel  is  in  een  bijzonder  bevatte- 
lijkcn  onderboudenden  stijl  gescbi'cven 
en  voorzien  van  lalrijke,  nieerendeels 
gocdgcslaagdc    repioducties,    waarvan 


26 


wij  cr  liicr  Icr  kcniiis- 
iii;ikiiij<l\vce:ir(irukl<cn. 
-♦-y  Ilct^ceii  wij  oin- 
trcnl  (Ic  illustialies  van 
bovengciiocmd  bock 
opiiicrklen,  i>el(lt  ook 
voor  hot  iiicuwc  dcclljc 
iiit  (ie  serie  van  Great 
Mdslers  in  Painting  S: 
Sculpture,  door  dezclfdc 
firma  eii  deiizelfdcn  \vc- 
tenscliap])clijken  uilgc- 
ver  bczorgd. 

Over  Giotto,  den 
grooten  baanbreker  in 
de  Ilaliaansche  scliil- 
derkunst  dcr  vijftiende 
eeuw,  loopt  dit  door  F. 
Mason  Perkins  geschre- 
ven  bock.  Dc  teksl  is 
(Inidelijk  en  zakclijk  en 
geefl  liet  incest  wetens- 
waardige  over  dezen 
groolen  man.  Vergelij- 
ken  wij  de/.e  nionografie 
echler  met  de  bekende, 
die  Tliode  eenige  jaren 
geleden  in  Knackfnsz' 
Ki'ni  slier  nionographicn 
over  Giotto  gaf,  dan 
moeten  wij  aan  de  laat- 
slc  ((Jie  tocli  voor  dezelf- 
de  soort  van  lezers  ge- 
sclireven  is)  de  voor- 
kenr  geven  wegens  de 
meercJere  warmte,  het 
grooter  meevoelen  met 
's  kunstenaars  werk, 
het  bcler  inzicht  in  zijn  Icven,  dat  nit 
Thode's  werk  spreckl,  een  werk  dat 
daarom  toch  niet  minder  zakelijk  of 
minder  nainvkciirig  is  dan  dat  van 
Perkins. 

■♦y  Nog  een  derdc  Rngclsche  kunst- 
uitgave  ligt  tcr  aankondiging  voor  ons, 
n.  1.  de  zesde  geheel  herziene  en  om- 
gcwerktc  druk  van  E.J.  Cooks.  Popular 
Ifnndlmok  to  the  National  Gallerij. 

De  inlioud  l)rengt  geheel  hctgeen  de 
tile!  beloolt.  In  twee  handige  deeltjes 
WH)rden  de  schilderijen.  welke  in  de 
National  Gallcri]  en  de  Tate  Gallerij  zijn 
tenloongcsteld,  —  dus  m.  a.  w.  de  oiide 
en  moderne  Kngelsche  kunst  en  de  fo- 
reign schools  —  besproken. 

Dc  rangschikking  is  volgens  de  niim- 


BOEKEN  EN 

TIJDSCHRIF- 

TEN 


full 


DE  HHI.I.ESPONTSCfll-;  SlIiVL 

/{.  Ilobtirl  C.iml.  The  l'tw?menl  Masters  of  Sieiut.  — 

Louden,  George  Bell  &  Sons. 


nicrs  dcr  scliilderijen.  Van  iederen  schil- 
der  wordt  een  Icvensbcschrijving  gegc- 
ven  en  eenige  esthetische  opnierkingen 
over  zijn  werken.  Dczc  l)cschrijvingcn 
zijn  over  het  algemeen  niet  geheel  op  de 
hoogte  van  hnn  tijd,  vooral  wat  de  niet- 
Engelsche  en  niet-Italiaansche  scholcn 
betreft. 

In  het  algemeen  ken nendcEngclschen, 
naast  hnn  cigen  schildcrs,  bijna  niet 
anders  dan  de  ondc  Italianen.  Van  dc 
Hollanders  b.  v.  maken  zij  zoo  goed  als 
gcen  studie.  Of  dit  nog  onder  invloed  is 
van  Ruskin,  die  de  Hollandsche  school 
dcr  zcventiende  cenw  heel  Icclijk  vond, 
omdat  ze  niet  in  zijn  esthetisch  kadcr 
])astc  en  hij  ze  niet  begrijpen  kon,  het 
schijnt  haast  zoo.  In  ieder  gcval,    hoe 


27 


BOEKKN  KN 

TI.IDSCHHIF- 

THN 


hot  /ij,  mel  (ic  kcmiis  vmi  liU'rnluur 
over  llollaiidsclic  kunsl  is  hot  bij  (kjok 
iiof^al  treiirif^  gcsleld. 

Men  lezc  b.  v.  ccns  hctgecii  bij  zcgl 
vail  Jan  Vcniiccr  van  Delft  en  diens 
ver.sobillende;/(H;(U'/T/).  Ook  wordl  zon- 
dcr  hlikken  of  blozeii  aaii  dezeii  ineester 
tocgescbreven  ecu  groot  sink,  vooislel- 
lende  een  beer  en  ecn  jongen,  dal  niels 
met  Vci  nicer  le  iiiaken  hecft  en  sinds 
eenigen  lijd  door  de  directic  van  bet 
nniseuiii  verwijderd  is  Van  Genii  Don, 
die  als  vrijgczcl  gesloixen  is,  iicenit  de 
scbrijvcr  dcsnielleniin  een  porlrail  of 
his  ii'ifc  op;  van  Rembrandt  zegt  iiij,  dat 
liij  was  called  also  van  RhijnJ'roin  haviiKj 
been  hum  on  Ihc  banks  of  thai  river ! 
Overigens  verlelt  bij  nog  nicer  rare  din- 
gen  van  de/.en  en  andcre  Ilollandscbe 
niecslcis. 

Dil  is  janinier  van  O^ook's  bock.  NVanl 


ei-  zijn  vecl  le  goede  slukkcn  in,  dan  dal 
bet  gecn  reelil  van  beslaan  zou  bebben. 
De  Kngclscbe  scbolcn  zijii  zcer  goed 
bebandcld,  evcnzoo  b.  v  Holbein  en  de 
voornaamste  Italianen. 

("loede  registers  niaken  liel  boekje 
praktiscli  voor  bet  gebrnik  zoowel  in 
licl  nniscum  als  voor  stndie. 
^^  Ten  slolte  zij  iiicr  in  bet  kort  de 
aandacbt  gevestigd  op  een  Dnitscb  boek 
over  ceil  Engelscb  kunstcnaar,  iil.  de 
nionogiafie  van  O.  Van  Sclileinitz  over 
Bnrnc-Joncs,  een  dcr  laatslc  decUjes  van 
Knackl'nsz"  Kiiiistlermonograpliicn.  Hct 
boek  is,  als  in  die  serie  gcbruikelijk, 
goed  en  rijk  geilluslreerd.  De  text  is 
zakclijk,  letwal  knnstrilosofiscb  iiaar 
Duilsclien  aard.  Kortoni,  een  bock,  dat 
ook  zonder  deze  aankondiging  zijn  wcg 
we!  vindcii  zal. 

Ih-n  Ihiaij.  10  Jiini  1>.H)1.  W.   M. 


■ 

■ 

1 

^^^S 

^B 

^9 

9)fr 'jbI 

^^^^^^^^^I^H^K'^ 

tiMJ 

^^1 

^1 

H^ 

^^^^ 

^^H| 

Bi 

^^ni 

K^«^ 

i^Vn 

WpP^3^ 

^  adn^Hi 

i^^H 

k9l 

■^^^^^Hvl 

IIhH 

lu 

1 

ml 

^^^^Ei 

■-■  j|^--i--' ;  .T.-     ~ 

ivrf>'-g  -'""^ 

'Sm^^sIZ^ 

(JB^H 

jj^^^H 

ngy&Kw^^ 

■ 

INTRKDE  VAN  CHHISTUS  IN  JKUUSALUM 

lUustratic  uit :  /•'.  Mason  Peikins  :  Giotto.  —  London,  George  Hell  tt  Sons 


28 


E  DE  TENTOONSTELLING  DER 


YLAAMSCHE  PRIMITIEVEN 


TE  BRUGGE 


I. 


jRUGGE  was  zondcr  twijfel  do  eenigc  stad  in 
ons  land  waar  cen  tciilooiislclling  van  Vlaam- 
sclie  priniilicvcn  in  een  passcMid  midden  kon 
gehouden  worden  ;  en  ooU  was  hot  de  ccnige 
stad  waar  de  tafercelen  het  welsprckendst  zoii- 
den  zijn  voor  hare  geschiedenis  en  voor  hare 
J)escliaving,  waarvan  zij  immers  een  getrouwe 
Spiegel  zijn.  Want,  al  gingen  schilders  in  andere 
steden  colonies  stichten  van  Vlaamsche  kunst,  is  het  onhctwistbaar 
dat  gansch  onze  primitieve  kunst  nauw  verbonden  is  aan  de  geschie- 
denis van  Brugge  en  dat  die  colonies  buiten  de  stad  slechts  vertakkingen 
waren,  uitgaaande  van  het  weeldrige  kunstmidden  dat  daar  gevestigd 
was  en  sterk  bewarend  liet  karakter  van  de  groote  primitieve  meesters: 
van  Eyck,  Christus,  Memlinc,  David,  Pourbus,  die  er  als  hoogepriesters 
het  heiligdom  der  Vlaamsche  kunst  bewaarden.  Tot  lang  na  den  val 
van  dezc  stad  in  het  midden  der  Ifyi''  eeuw,  bleef  haar  invloed  stralend 
voortleven,  zooals  de  zoiineschijf  nog  voor  onze  oogcn  schittert,  wan- 
neer  zij  in  werkelijkheid  reeds  onder  de  lijn  van  den  gezichteinder 
verdwenen  is. 

Als  passend  midden  biedt  Brugge  nog  aan,  die  harmonie  in  gebou- 
wen  die  men  zelden  in  andere  steden  vindt  :  niet  die  eenvormigheid 
van  stijl,  zooals  te  Nurenberg,  maar  een  aangename  afwisseling  in  den 
bouwtrant,  gaande  van  het  strenge  romaansch,  over  het  decoratieve 
gotliiek  vol  lijnenpracht  en  fantasie,  tot  de  rijke  Renaissance. 

En  zoo  biedt  voor  iedere  periode  van  geschiedenis  en  beschaving, 
verlegenwoordigd  door  het  blijvend  monument,  het  tafereel  een 
geidealiseerde  synthesis  aan.  Het  oog  gaat  van  de  werkelijkheid  van 
het  gel)ou\v  en  van  zijn  uileilijke  en  innerlijkc  versiering,  tot  een  beeld 
van  het  leven,  van  den  gecst  van  iicn  lijd,  op  het  paneel  gebracht  door 


DE  TENTOON- 
STELLING 
DER 

VLAAMSCHE 
PRIMITIEVEN 
TE  BRUGGE 


Onze  Kuxst     V 


29 


DETENTOON-  een  man  van  genie,  die,  zelfs  wannecr  hij  een  godsdienstig  of  bijbelsch 

STELLING  ondcrwerp  behandclde,  alle  «.  coiileur  locale  »  opofFerde,  om  met  een 

DER  ongewone  getrouwheid  een  man  van  zijn  tijd  te  zijn.  Juist  omdat  de 

VLAAMSC^HE      Vlaamsche  primitieven  zoo  steik  onder  den  invloed   gestaan   hebbcn 

PRIMITIEVEN     van  hunne  onniiddellijUe   omgeving,  en  zij   naast  den  eigenaardigcn 

TE  BRUGGE        stempel  van  bnn  geboorteland  zicli  zoo  zeer  een  bebben  gemaakt  met 

bet  midden  waaiin  zij  zich  kwamen  vestigen,  is  dat  midden  van  zoo 

groot  belang  voor  de  stndie  van  bnnne  werken.  I)it  kan  vooral  blijken 

uit  bet  feit,   dat  men  soms  uit  een  kapiteeltje,  een  gebonw,  een  stads- 

gezicbt  lusscben  bet  loover  van  den  acbtergrond,  eenige  geveltjes  gezien 

door  een  venster  of  vveerkaatst  in  een  spiegeltje,  den  oorsprong  of  den 

datum  van  een  scbilderij  kan  opmaken. 

Het  belang  van  de  plaatselijke  gescbiedenis  is  niet  minder  groot 
dan  dat  der  omgeving.  In  een  lijdslip  waar  de  voorname  kunste- 
naars  bijna  immer  rccbtstreeks  in  diensl  waren  bij  vorst  of  gemeenfe, 
moet  bun  werk  onvermijdelijk  onder  dezen  invloed  staan  en  al  de 
wisselvalligbeden  van  bun  bestaan  medegeleefd  bebben.  En  daar 
Brugge  lot  lang  na  zijn  val  bet  middenpunl  was  van  beel  bet  maal- 
scbappelijk  leven  in  Vlaanderen,  onderging  ook  bet  kunstwerk  recbt- 
streeks  de  invloed  van  dat  moreele  leven. 

Vorstelijke  orden  waarmede  de  adellijke  geslachten  vereerd  werden 
en  die  men  dan  terugvindt,  gedragen  door  de  geconterfeilc  donators, 
bebben  bet  mogelijk  gemaakt  de  tijdsorde  van  deze  tafereelen  en  soms 
den  naani  van  den  scbilder  op  te  sporen;  omwentelingen  in  de  gemeen- 
ten,  vereeuwigd  door  een  symboliscb  tafcrcel,  maakten  bet  mogelijk 
den  waren  scbilder  ervan  le  ontdekken  (zoo  de  twee  paneclen  van  den 
omgekocbten  en  gestraften  recbter,  door  Geerard  David). 

Ook  bet  godsdienstig  leven  van  bet  volk  berleeft  in  bijna  ieder 
scbilderij  en  de  bagiograpbie  is  onmisbaar  in  de  studie  der  primitieve 
scbilderscbool. 

Brugge,  gedurende  vier  eeuwen  middenpunt  van  maatscbappelijk 
en  bandelsleven,  zetel  der  regeering,  brandpunl  van  alle  Iwisten  tus- 
scben  bet  volk  en  bet  vorstelijk  buis,  —  beeft  ook  bet  intelleclueel 
en  kunstleven  in  zicb  samcngevat,  en  daarom  is  de  gescbiedenis  der 
Vlaamscbe  primitieve  scbilderscbool  bijna  uilsluitend  de  gescbiedenis 
der  Brugscbe  scbilderscbool,  omdat  midden,  gescbiedenis  en  kunsl- 
beweging  onafscbeidbaar  zijn.  Na  Brugge  verplaalst  zicb  bet  centrum 
naar  Antwerpen  en  zoo  is  ook  deze  slad  de  bakermat  van  ganscb  onze 
kunstgescbiedenis  na  de  periode  der  primitieven.  — 

II. 

Het  ligt  niet  op  den  vveg  van  dil  tijdscbrift,  dezoowat  driebonderd 
puike  werken  der  Vlaamscbe  primitieve  kunsl  te  bespiekcn,  die  in  bet 


30 


Provinciaal  Raadshuis  te  Brugge  tcntoongesleld  zijn.  De  Catalogus  van  DE  TENTOON- 

W.  H.  James  Weale  zal  aan  dat  doel  Ijcanlwoorden  en  een  warme  STELLING 

hulde  dient  gebracht  te  worden  aan  den  onvermoeibaren  grijsaard  die  DER 

deze  taak  op  zich  genomen  lieeft.  Immers  hij  alleen  was  hiciioe  bevoegd,  VEAAINISCHE 

hij,  de  levende  encyclopcdie  van  Brugge's  geschiedenis  op  elk  gebied,   PRIMITIEVEN 

liij  die  licht  wierp  op  de  zoo  duistcre  biograpbie  der  van  Eyck's,  van  TE  BRUGGE 

Memlinc,  van  Geerard  David.  Tot  bclangrijke  en  zaakrijke  discussie 

zal  deze  tentoonstelHng  stellig  aanleiding  geven,  nu  er  voor  bet  eerst 

schilderijen,  over  gebeel  Europa  verspreid,  zullen  kunnen  vergeleken 

worden. 

Maar  ons  doel  is,  in  deze  lange  reeks  werken  den  weg  te  zoeken 
der  kunstontwikkeling,  die  golvingen  van  hooglen  en  laagten  na  te 
gaan  en  tracbten  te  genieten,  niet  enkel  door  de  oppervlakkige  bescbou- 
wing  van  de  lijn-  en  kleuren  barmonie,  maar  te  genieten  door  de 
opsporing  van  al  de  moeite  die  de  kunstenaar  zicb  gaf  om  zijn  ideaal 
nalnj  te  komen  en  zoo  doende,  als  bet  ware,  te  dringen  in  bet  kunst- 
leven  van  den  kunstenaar  zelf  en  te  genieten  wat  bij  in  zijne  schep- 
ping  genoot. 

Bij  den  eersten  oogopslag  verraadt  onze  scbilderscbool  baren 
gerniaanscben  oorsprong.  Zij  die,  zooals  Eierens-Gevaert,  onze  scbilder- 
scbool onder  den  Franscben  invloed  willen  plaatsen,  steunend  enkel 
op  bet  feit  dat  cenige  Ylaamscbe  kunstenaars  te  Dijon  gingen  werken 
en  dat  Jan  van  Brugge,  Claes  Sluter  e.  a.  in  dienst  waren  van  Karel  V, 
laten  zicb  eenvoudig  leiden  door  een  «  parti  pris  »  want  dit  zou  enkel 
bewijzen  dat  de  Vlaamscbe  scbilderscbool  baar  invloed  tol  in  Frankrijk 
deed  gelden. 

Wat  men  liezit  van  deze  prie-van  E3'cken  is  te  gering  om  met 
zekerbeid  te  beslissen  welken  invloed  zij  ondergingen  :  tocb  vertoonen 
de  groote  figuren  uit  bet  tapijtwerk  der  Openbaring  (boofdkerk  van 
Angers)  waarvan  de  scbelsen  door  Jan  van  Brugge  gemaakt  wer- 
dcn,  dilzelfde  karaktcr  van  grootbeid,  van  strengen  ernst,  die  men 
later  zal  terug  vinden  bij  de  van  Eyck's  en  die  wel,  met  de  kleur,  de 
kenmerkcn  zijn  van  de  Ylaamscbe  scbool.  De  tenloonstellirig  bevat 
ongelukkig  niels  van  deze  eerste  proeven. 

Integendeel  is  de  tentoongestelde  Caluarieberg  (4)*  uit  de  boofdkerk 
van  Sint-Salvator  een  welsprekend  bewijs  van  den  Duilscben  invloed 
op  onze  eerste  scbilderscbool.  Is  bet  sluk  ook  Ylaamscb  door  de  kleur, 
tocb  draagt  bet,  zooals  James  Weale  bet  met  recbt  doet  opmerken,  al 
de  karaklertrekken  der  NVestfaalscbe  scbool  :  niagere  figuren,  weinig 
verzorgde  banden  en  voeten,  gebrek  aan  trillend  leven  in  bet  vleescb. 

*J  I)c  luimmcrs  naasl  de  litcls  der  scliildcrijen  verwijzcn  tot  den  catalogus 
der  lenlooiislcUini'. 


31 


DE  TENTOON-  De  gezichten  zijn  weinig  sprekcnd  :  bet  gevocl  wordt  vecl  nicer  uitgc- 

STELLING  drukt  door  de  houding  van  het  lichaam  dan  door  de  wczenstrekken. 

DER  Overigens  is  de  Duitsche  invloed  niel  alleen  nierkl)aar  in  de  scliil- 

VLAAMSCHE       derijen,    maar  de  geschiedenis    bevvijst    dal    wij  onvermijdclijk   dien 

PRIMITIEVEN    invloed  moesten  ondergaan.  Een  handeksbaan  Hep  van  Brngge   naar 

TE  BRUGGE        Keulen  en  een   driik  verkeer    l)estond  lusscben  dcze    twee    steden  ; 

kings  die  liaan  kwam  niet  alleen  de  bandel,  niaar  ook  de  denkbeeklen 

volgden  dien  weg,  en  bet  liewijs  ervan  Hgt  in  het  feit  dat  twee  gods- 

dienstige  sekten  van  den  Rijn  afkwanien  :  eerst  de  Geeselaars  en  daar- 

na,  in  1373,  de  Dansers  die  in  Vlaanderen  aanbangers  kwamen  zoeken. 

De  streek  tusscbcn  den  Rijn  en  de  Maas  is  de  bakermat  van  onze 

Vkaamscbe  kiinst   gewecst.  Zij   beeft  van   daar  den   eersten  aanstoot 

ontvangen  —  en  van  daar  zijn  gekonien  :  de  van  Eyck's,    Memlinc, 

G.  David  —  en  vooral  nierkwaardig  is,  dat  deze  kunstenaars  bunne 

kunst  niet  in  Brugge  aanleerden,  maar  dat  zij  er  aankwanien  toen  bun 

talent  reeds  tot  voile  rijpbeid  was  gekomcn. 

Hierdoor  wordt  bet  duidelijk  dat  de  werken  van  een  zelfden  mees- 
ter  sonis  zoo  verscbillend  zijn  —  de  eene  gescbilderd  zijnde  terwijl  bij 
nog  ganscb  onder  den  invloed  stond  van  de  Duitscbc  scbool  die  zicb 
tot  aan  de  Maas  uifstrekte,  de  andere  na  een  tijd  lang  den  invloed 
ondergaan  te  bebben  van  bet  nieuwe  midden  waarin  bij  zicb  beeft 
gevestigd. 

Onze  eerste  meesters  geliruikten  bet  landscbap  nog  niet  als  acbter- 
grond  voor  bunne  scbilderijen.  Zij  scbilderdcn  gewoonlijk  op  een 
gouden  grond,  versierd  met  arabesken  zooals  op  bet  paneel  van  Sint- 
Salvator's  kerk,  ofwcl  met  cmblcnien  ontlcend  aan  de  wapens  van  een 
adcllijk  geslacbt,  zooals  in  bet  eigenaardige  stuk  —  bet  grafschrif'l 
van  vrouw  Yolente  Belle  (1)  —  toebehoorend  aan  de  Hospicen  van  Ype- 
ren  :  bellen  en  sterren,  uit  bet  wapcn  van  Yolente  Belle  en  van  haar 
man  Joos  Bride,  zijn  in  't  zwart  geteckend  op  den  gouden  grond. 

Een  dcrgclijkc  dccoratie  van  arabesken  ziet  men  o])  bet  triptiek 
toebeboorend  aan  den  llcer  E.  F.  Weber  te  Hamburg  :  De  lieiligr  Drie- 
vuldiglieid  (2)  op  bet  middenstuk,  en  twee  der  vier  apostclen  op  elk 
(Icr  zijluiken  ;  alsook  op  bet  klein  tabernalycllje  (3)  van  den  beer 
Ch.  L.  Cardon  van  Brussel  :  een  gebeeldbouwde  beilige  niaagd  zitlend 
voor  een  drieluik  dat  als  een  kapel  rondom  bet  beeld  kan  geslolen 
worden.  Hier  ook  bebben  de  lal'creeltjcs  gecn  anderen  acbtergrond  dan 
ecnige-tirabcsken  op  goud.  In  dil  scbilderijlje  zijn  vooral  de  vier  enge- 
Icn  op  bet  bovendeel  van  middenpaneel  en  zijluiken  zcer  bclangrijk, 
daar  zij  als  bet  oorbeeld  zijn  van  de  niusiceerende  engeien,  die  men 
later  lerugvindt  bij  de  van  kLyck's  en  bij  Memlinc.  Vooral  met  die 
van  Memlinc  leveren  deze  engeien  eenige  verwantscbap  op. 

Deze  drie  i)aneelen  worden  door  bunne  cigenaars,  maar  zondcr 


32 


I 


veel    bewijsiedcnen,     ami    Broederlam    toegeschrevcn  ;     allccn    de  DE  TENTOON- 
Heilige  Drievnldigheid  toobehoorend  aan   den  lieer  E.  F.  Weber  ver-  STELLING 
toont  een  hoogcre  kunstvolle  iiitvoering  die  de  hand  van  can  meester  DER 
—  welHclit  Broederlam  —  verraadt.  VLAAMSCHE 

Hot  is  te  betreuren  dat  de  echte  Broederlam  van  het  Museum  van   PRIMITIEVEN 
Dijon  bier  niet  aanwezig  is  :  hij  zoii  de  vergelijking  met  de  toegeschre-  TE  BRUGGE 
yen    tafereelen   vergemakkelijkt    bebben   en  vooral  zou  bij  een  der 
mooisle  brokken  getoond  bebben  van  onze  vroegste  mcesters,  waarop 
het  landschap  voor  het  eerst  voorkomt. 

III. 

Indien  het  (^omiteit  der  tenloonstelling  mecr  het  praktische  doel 
van  algemeene  kunstopvoeding  in  het  oog  had  gehouden,  dan  zou  het 
bij  middel  van  de  pbotograjibie,  zekere  leemten  aangevnld  he])l)en 
waardoor  ons  nu  de  overgang  van  de  pseudo-Broederlam's  tot  Hubeit 
en  Jan  van  Eyek  voorkomt  als  een  sprong  van  het  onvolmaakte  tot  het 
volmaakte.  Zulke  sprong  bestaat  evenmin  in  de  l<unst  als  in  de 
natuur.  Alles  gebeurt  geleidelijk.  Het  is  mijn  doel  nlct  te  gaan  bewij- 
zen,  met  de  photo's  der  tapijtwerken  van  Jan  van  Brugge  in  de  hand, 
dat  Hubert  van  Eyek  b.  v.  iets  geleerd  hceft  van  den  schilder  van 
Karel  V,  of  dat  de  muursehilderingen  waarmcde  onze  kerken  ongetwij- 
feld  van  ondcr  tot  boven  versierd  warcn,  ecnigen  invloed  uiloefenden 
op  de  kunsl  van  de  gebroeders  van  Eyek.  Naar  mijn  oordeel  zijn 
Hubert  en  Jan  van  Eyek  in  Vlaanderen  gekomen  in  de  voile  ontwik- 
keling  van  bun  talent,  na  hunne  kunstopvoeding  genoten  te  hebl)en  in 
de  Maas-  en  Rijnvallei ;  en  zoo  er  tusschen  de  Aanbidding  van  bet  Lam 
Gods  en  de  cartons  der  Openbaring  van  de  hoofdkerk  van  Angers  veel 
punten  van  vergelijking  bestaan,  vooral  in  de  groole  zittende  figuren, 
bewijst  dit  enkel  dat  Hubert  van  Eyek  en  Jan  van  Brugge  uit  de  zelfde 
bron  geput  bebben.  Doch  het  was  van  groot  belang  te  bewijzen,  door 
het  aanvullen  van  die  leemten,  dat  de  verschijning  der  van  Eyek's  niet 
gebeurde  in  een  bar  en  dor  land,  maar  in  een  streek  waar.  de  kunst 
reeds  een  hooge  ontwikkeling  had  bereikt,  dat  het  midden,  de  school 
ten  voile  waardig  was  die  er  op  ging  bloeien  en  alle  elementen  bezat 
cm  dien  bloei  tot  voile  ontluiking  te  brengen. 

De  kunstkritiek  hcet't  tot  hierloe  slechts  weinige  gegevens  kunnen 
verzamelen  om  het  aandeel  vast  te  stellen  dat  Hubert  gehad  hcel't  aan 
het  meeslerwerk  der  Aanbidding.  Men  weet  alleen  dat  bij  het  werk 
ontwierp  en  begon  en  dat  zijn  broeder  het  voltooide.  Tot  hoever 
Hubert  hel  bracht  weet  men  niet,  alleen  vermoedl  men  dat  hij  heel 
het  niiddengedeelle  schilderde  (wat  nu  nog  te  (jcmI  in  Sint-Baafs 
hangt).  Is  dit  zoo  —  en  de  vergelijking  lusschen  de  echte  werken  van 
Jan  en  het  middeudecl  der  Aanbidding  schijnt  hel  te  bevestigen  —  dan 


33 


DE  TENTOON-  ^evocU  men  voor  hct  tafercel  dat  de  heer  F.  Cook  van  Richmond  ten 
STELLlNCi  toonstelt,  eon  treffendc  indruk  dat  die  Heilige  vrouwen  hi]  hel  ledige 

D\'A\  qvdf  van  Chrisliis  (7)  geschildcrd  zijn  door  dezelfde  hand  die  de  Aan- 

VLAAMSCHI-2       hidding  van  het  Lam  Gods  pcnseelde.  Stoutweg  heelt  J.  Wcnle  hct  zoo 
PRIMITIEVEX     gecatalogeeid.  Doch   l)ij    nader  onderzoek   verflauwt   die  indruk  en 
IE  HRUCiGI'v        komt  men  lot  de  slolsom  dat  men  noch  met  een  Hul)ert  noch  met  ccn 
Jan  van  Eyck  le  doen  lieeft,  maar  met  een  meester  van  hunne  school, 
en  met  een  meester  vai\  eersten  rang. 

De  Aanbidding  von  hel  Lam  —  indien  het  comiteit  crin  geslaagd 
was  dit  tafereel  in  zijn  oorspronkeUjk  geheel  te  Brugge  samen  te  hren- 
gen  —  zou  alleen  voUloende  geweest  zijn  om  heel  den  geest  van  de 
van  Eyck's  en  van  hunne  school  te  kenmerken.  INIen  vindt  er  hel  genie 
van  de  meeslers  terug  in  al  zijn  onderdeclcn  :  in  de  samenslelling,  in 
de  groepeering,  in  de  kleur,  in  hel  portret,  in  hel  landschap,  en  vooial 
in  het  prachtvol  re^alisme  dat  ons  op  onoverlrofTen  wijze  doel  door- 
dringen  lot  het  innerlijke  en  het  uilerlijkc  wezen  van  hun  lijd.  Ont- 
hreekt  de  Aanhidding  van  het  Lam  Gods  in  zijn  geheel,  loch  hezit  de 
lenloonstelling  van  Rrugge  genoeg  slukken  die  ons  zullen  toelaten  de 
karaklerlrekken  van  Jan  van  Eyck  na  te  gaan  en  het  wonderhare  van 
zijn  kunst  le  genielen  ;  daar  zijn  :  De  Wijding  van  Si.  Thomas  van 
Canlorbery  (8)  de  twee  luiken  Adam  en  Eva  (9),  dc  Vereering  dev  hei- 
lige maagd  door  den  kanniinik  v(tn  de  Paele  (10),  hel  Poiirel  van 
van  EgcU's  vrouw  (12)  nil  hel  Rrugsche  museum,  de  H.  Maagd  bij  de 
fonlein  (13)  nil  hel  Museum  van  Anlwerpen,  om  alleen  de  onhetwisl- 
haar  echle  slukken  le  vermelden. 

Geen  autlienliek  schilderij  van  Jan  van  Eyck  in  deze  lenloonstel- 
ling laal  ons  toe  de  merkwaardige  verschijning  van  hel  landschap  in 
onze  schilderschool,  le  hesludeeren.  Er  is  hier  wel  een  tripliek,  loege- 
schreven  aan  Jan  van  Eyck  :  een  Heilige  Maagd  met  kind  Jesus  en 
Donalor  (14),  toeheiioorend  aan  den  heer  G.  Ilelleputle  van  Leuven, 
maar  hlijkhaar  heci't  dit  tafereel  niels  gemeens  met  van  Eyck  of  zijn 
school  en  is  wel,  zooals  Ludwig  Kacmmerer  vt-rmoedt,  een  valsche 
van  Eyck,  gemaakt  naareen  leekeningin  de  Alherlina  le  Weenen,  aan 
Pelrus  Ghrislus  loegeschrevcn. 

Indien  wij  hier  een  echle  van  Eyck  luulden  met  een  landschap, 
dan  zouden  wij  dii  zonderlinge  fell  kunnen  nagaan,  hoe  die  anders 
zoo  door  en  door  realislische  meester,  aan  hel  landschap  van  Vlaande- 
ren  volslrekl  niels  voor  zijn  achlergronden  onllcend  heeft.  Wel  integcn- 
deel  vindl  men  de  Rijn-  of  INIaasvallei,  met  hare  heuvelen  terug  op 
zijne  schilderijen,  maar  hewerkt,  geidealiseerd. 

In  ecus  hracht  van  Eyck  hel  landschap,  door  zijn  wondere  pers- 
peclief,  door  zijn  diepte,  door  zijn  kleurenharmonie,  tot  een  volmaakl- 
heid,  lot  dan  toe  onhekend,  en  ongeevenaard  door  zijn  volgelingen. 


34 


I 


Was  de  Wijding  van  St.  Thomas  a  Bccket  (8,  licrlog  vnn  Devon-  1)E  TENTOON- 
shire,  Cliatswoiih)  niet  gehcel  en  nl  overscliiklerd,  zoodat  er  van  het   STEALING 
origineele   niels  meer  ])estaat   dan  de    rijke    en    st;ilige    groepcering   DER 
van    prelatcn   en  vorst,    rondom  den   Ijisschoj)   van  CantorI)ery,  dan   VLAAMSCHE 
zou  men  in  dit  tafereel  dat  den  datum  1421  draagl  een  der  ecrsle  wer-  PRIMrnEVEN 
ken  van  Jan  van  Eyck  kunnen  bestudeeien.  De  sludie  neenit  integen-  TE  BRUGGE 
deel  een  aanvang  met  een  der  meesterwerken  van  den  schilder  :  Adam 
en  Eva  (9)  van  het  Gentsche  jjolyptiek. 

Met  dien  Adam  en  Eva  veropenbaart  zicli  het  genie  van  Jan 
van  Eyck  in  zijn  voile  ])racht.  Hier  heerscht  volkomen  realisme.  Het 
zijn  naakte  portretlen,  naar  levende  modellen  geschiiderd.  En  welke 
modellen  ?  Zelfs  geen  uitgekozen  modellen  :  de  ecrste  man  de  besle  ; 
de  eersle  vrouw  de  l)esle,  gepenseeld  in  al  hunne  bijzonderheden,  met 
al  de  brutaliteit  van  hunne  weinig  uitgelezen  vormen. 

In  deze  twee  bcelden  vindt  men  een  der  groctc  karakterlrekken 
van  het  talent  van  van  Eyck  :  zijn  slaafsche  nauwgezethcid  voor  liet 
model,  die  van  hem  maken  moest  den  onovertrotfen  portretschilder 
die  het  hem  voorslaande  bceld  ontleedde  tot  in  de  kleinsle  vezeltjes  en 
tevens  de  dorheid  wist  le  vermijden  en  de  ziel  op  het  gelaat  le  ver- 
openbaren. 

En  hiervan  biedt  de  tentoonstelling  het  wondervolle  voorbeeld 
aan  in  het  porlret  van  de  Vrouw  van  Jan  van  Eijck  (12).  Niets  is  onvol- 
ledig  in  dit  paneeltje  dat  nauwelijks  32  op  3(i  cm.  grool  is  en  dat  voor 
iemand  die  het  origineel  niet  gezien  heeft  maar  enkel  een  photographic, 
een  beeld  schijnt  te  wezen  van  ten  minsle  levensgroolte.  Geen  detail 
is  verwaarloosd,  het  wit  linnen  gepijpte  kapsel  dat  het  hoofd  be- 
dekt  is  afgewerkt  lot  in  de  kleinste  plooitjes,  het  pelswerk  dat  het 
kleed  versierd  tot  in  de  minste  haartjes.  En  nochtans  hoe  welsprekend 
treedt  het  gelaat  uit  de  lijst  !  die  oogen  met  vasten  blik,  die  gesloten 
fijne  lippen,  dat  hooge  voorhoofd,  wijzen  op  het  vastberadene,  wils- 
krachtige  en  verstandige  van  die  vrouw.  De  gewone  kalme  Irekken, 
de  vaste,  kloeke  neus,  verraden  een  stille  huisvrouw,  die,  al  was  haar 
man  hofschilder,  buitengewoon  gezant  bij  vreemde  vorsten,  en  wel- 
licht  een  drukke  gast  van  gansch  het  vorstelHjk  en  adellijk  leven,  liefst 
het  kalm  geluk  genoot  van  haar  burgerlijk  Iniisliouden. 

Naast  het  eenvoudige  porfret  zijner  vrouw,  spiegel  van  het  kalme 
huiseHjk  leven,  hangt  de  Heilige  Maagd  aangebeden  dour  Joris  van  de 
Pack  (10),  als  een  spiegel  van  het  weelderige  prachtvolle  leven  van  het 
Burgondische  hot.  Is  alles  eenvoudig  rijk  in  het  vrouvvclijk  portret, 
alles  is  overvloeiend  van  schitterenden  rijkdom,  van  goud  en  edel- 
gesteenten,  in  deze  aanbidding  der  Moeder  Maagd. 

Al  de  Iioedanigheden  die  Van  Eyck  kentschelsen  als  portretschilder 
vindt  men  terug  in  de  liguren  van  den  kanunnik  van  de  Paele^   van 


35 


DE  TENTOON-  St.  Donnlus  en  van  St.  .Toris,  die,  gcharnast  als  con  riddcr,  in  ceibicd- 

STEI.LIN(i  voile  l)e\vc'gin<»  zijn  glinsterenden  helm  oplieft.  En  zelfs  de  heiligc  Maagd 

t)EU  en   liel  kind   Jeziis  zijn   portretten,  vooral  hct  wiclitje  dat  in  l)rntalc, 

VLAAMS(^HE       onvolniaakte  kiiidei voinien,   zieh   voordoet  als  ccn  gcwoon  en  leelijk 

PRIMITIEVEX     nien.sehenkind.  Maar  wat  in  liet  bijzonder  onze  aandacht  verdient,  is 

TE  BRUG(JE        die  c  niise  en  page  »,   die  synietiie  in   het  plaalsen   der   figuien    die 

gansch   de   niiddelceuwen   door  als  model  zal  gebrnikt  worden  in  de 

schilderkunst  :  de  heilige  Maagd  in  liet  midden,  de  begiftiger  aan  de 

eene  zijde,  naast  hem  zijn  beschermheilige,   ecn  engel  of  een  heilige 

aan  de  andere  zijde  ;  ofwel  aan  beide  zijden  een  lid  van  het  huisgezin 

door  hnnne  patroonheiligcn  aan  de  H.  Maagd  voorgesleld. 

En  de  voornaamste  karakterlrek  in  dit  paneel  —  een  der  groolste 
door  van  Eyck  geschilderd  ■ —  is  wel  die  prachtige  harmonic  in  het 
geheel  :  geen  deel  schaadt  het  andere  :  alle  deelen  zijn  van  gelijke 
waarde,  omdat  de  schilder  er  niet  een  beneden  zijn  talent  achtte,  om- 
dat  hij  zooveel  liefde  gevoelde  voor  het  rijke  kleed  van  St.  Uonatns, 
als  voor  hel  gelaat  van  Joris  van  de  Paele  ;  de  groole  lijnen  loopen 
sierlijk  tusschen  al  de  mindere  lijnen  der  details  ;  en  diezell'de  har- 
monie  hcerseht  in  de  kleuren  :  de  spikkeling  van  gond  en  edel- 
gesleenten  veihef't  de  breedere  partijen  van  mantels  en  kleederen. 

Terloops  zij  nog  vermeld  :  De.  heilige  Mawjd  hij  een  sprimjfontein  (13, 
Miisenm  van  Antwerpen)  en  een  cojjie  (11)  door  van  Eyck  van  de 
heilige  Maagd  nil  het  groote  tal'ereel  van  kannnnik  van  de  Paele,  tlie 
ens  de  meesterlijke  kundigheid  van  den  schilder  verloonen  in  die 
miniatnnr-paneeltjes  die  zoo  volledig  zijn  als  de  grootcre  werken  en 
die  zulk  een  hevigen  indruk  van  grootheid  nalalen  als  de  nitgestrekte 
doeken  der  latere  romanisten. 

Daarnaasl  eenige  stnkken  toegeschrevcn  aan  Jan  van  Eyck  maar 
waarvan  de  echtheid  slechts  op  vermocdcns  berust,  zooals  het  Portret 
van  eenjongen  man  (15,  Gymnasinm  van  Herrmannstadt)en  het  Portrel 
van  een  omlen  man  (16,  (^oUectie  Oppenheim,  Keulen),  die  wel  tot  de 
school  van  van  Eyck  behooren. 

Kortoni  de  indruk  die  aangrijpt,  wanneer  men  om  zich  been  ziet, 
en  men  een  grool  deel  der  kunstl'amilie  van  den  meester  kan  bewonde- 
rcn  rondom  deze  Aanbidding  der  Heilige  Maagd  door  kannnnik 
J.  van  de  Paele,  dan  koml  men  lot  de  slotsom  dat  lirugge  wel  het 
meesterstuk  van  den  schilder  bezit,  zooals  men  ook  tot  die  zelCde  slot- 
som komt  wanneer  men  de  Brngsche  Memlinc's  en  de  Hrugschc 
David's  bij  die  van  andere  verzamelingen  vergelijkt. 

IV 

Jan  van  l^Lyck  blijfl  heel  alleen  staan  als  een  hecrlijke  meester  van 
wicn  de  wetenschap  lot  hierloe  geen  onmiddellijke  lecrlingen  ontdekt 


36 


JA\   VAN  KY(  K  ;  KANUNMK  JORIS  VAN  DER  PALEN. 
DETAIL  LIT  DH  AANBinOINO  OKR  H.  MAAGD 
(Museum  del'  Academic  le  lii  uSi?'" 


35 


heeft,  maar  wiens  invloed  onverniijdelijk  was  op  de  meesters  die  hem  DE  TENTOON- 
volgden  en  die  de  overgaiigspenode  uitmaken  tot  dien  nieuwen  schit-  STEELING 
terenden  bloei  der  Brugsclie  schilderscliool  met  de  veischijning  van  DER 
Memlinc  en  Geraard  David.  VLAAMSCHE 

Naast  schilderijen  van  onbekendcn,  zijn  hier  in  de  tentoonstelling   PRIMITIEVEN 
een  prachtige  reeks  eehte  of  vermoedelijke  werken  veizameld  van  een  TE  BRUGGE 
vijilal  meesters  nit  die  overgangsperiode,   namelijk  van  Petrus  Chris- 
Tus,    van  den   meesler    genaamd   van   Flemalle  van  Rogier  van  der 
Weyden,  van  Dirk  Bouts  en  van  Hugo  van  der  Goes. 

Van  Petrus  Chrislus  weet  men  met  zekerlieid  dat  liij  te  Brugge 
werkle  (liij  stierf  er  na  1472)  ;  een  wapen  van  Brugge  op  een  der 
scliilderijen  van  den  meester  genaamd  van  F'lemalle,  laat  ons  vermoe- 
den  dat  oolv  deze  in  de  stad  der  hertogen  van  Burgondie  werkzaam  is 
geweest,  zoodat  we  deze  twee  schilders  rechtstreeks  aan  de  Brugsche 
schilderschool  kunnen  verbinden 

Met  Rogier  van  der  Weyden  en  Dirk  Bouts,  beginnen  die  eersle 
vertakkingen  die  l)uiten  Brugge,  te  Brussel  en  te  Leuven  nieuwe  kunst- 
centrums  gingen  sticbten,  die  later  werden  opgeslorpt  door  de  rijke 
Antwerpsche  handelsslad  en  waaruit  de  heerbjke  Antwerpsebe  school 
ontstond. 

Het  noodlottige  einde  van  Hugo  van  der  Goes  liet  dezen  meester 
niel  toe  een  school  te  vormen  en  de  zeer  zeldzame  schilderijen  die 
men  van  hem  kent,  plaatsen  hem  in  de  geschiedenis  der  schilderkunst, 
als  een  overgang  van  Jan  van  Eyck  tot  JNIemlinc. 

Petrus  Christus  en  de  meester  van  Flemalle,  zijn  in  deze 
tentoonstelling  op  bijzonder  gelukkige  wijze  verlegenwoordigd,  niet 
door  bet  aantal  eehte  stukken,  maar  door  hunne  hoedanigheid.  Het 
eenige  authentieke  paneel  van  Petrus  Christus,  dat  James  Weale  ten 
onrechte,  geloof  ik,  betitelt  De  legende  der  heilige  Godeberle  (17,  Col- 
lectie  Oppenheim,  Keulen),  is  een  der  parels  van  deze  tentoonstelling  : 
een  jonge  man  en  een  jong  meisje  komen  bij  St.  Elooi,  patroon  der 
goudsmeden,  bun  verlovingsring  koopen.  Dit  tafereel  scbijnt  me  heel 
eenvoudig  een  gelegenheids-portret  te  zijn  van  twee  jonge  lieden,  bij 
hunne  verloving.  Door  vergelijking  met  dit  eehte  stuk  is  men  aan 
P.  Christus  enkele  andere  werken  gaan  toescbrijven,  zooals  de  Kriiis- 
afname  (20,  Museum  van  Brussel)  die  in  groepeering  en  bonding  der 
personen,  alsook  in  kleur  veel  gelijkenis  oplevert  met  den  Calvarie- 
berg  (19)  toebeboorende  aan  den  bertog  van  Anbalt,  (Woerlitz),  een 
klein  wonder  van  fijnbeid. 

Een  tweetal  portretten,  een  (146,  verzameling  L.  Nardus,  Parijs) 
een  magere  figuur  van  een  jongen  man,  met  rood  hootddeksel,  ver- 
sierd  met  een  gouden  munt  en  houdend  een  roode  bloem  in  de  band 
en  een  (IH,   verzameling  P.  Salting,  Londen)  een  kleiner  maar  meer 


37 


DE  TENTOON-  gedelaillecrd  portret  van  een  joiigeliiig,  vollcdigen   hct  dLMikl)eeld  dat 
STEELING  men  zich  van  dezen  volgeling  van  Jan  van  E3'ck  kan  vormen  :  stout 

DER  is  zijn  kleur,  als  die  van  alle  Vlannische  nieesters,  vooral  een  telle  roode 

VLAAMSCHE       toon  is  hem  lief;  haarfijn  is  zijn   uitvoering   in   de   kleine   paneeltjes, 
PRIMITIEVEN     maar  slordig  somszijn  l)ehandeling  der  lumden,  zoo  de  eene  hand  van 
TE  BRUGGE        St.  Elooi  (17)  die  bijna  voimloos  is.  Ook  hezit  hij  niet  die  heslislheid 
en   die   zwicrigheid  der  lijnen  die  de  schilderijen  van  van  I^vek  zoo 
vormvol  en  zoo  streelend  voor  het  oog  maken. 

Heel  anders  van  techniek  is  de  meester,  genaamd  van  Elemalle  of 
van  de  Mcrode,  alzoo  geheelen  door  Dr.  von  Tseluidi  onulat  een  zijner 
voornaamste  tafereelen  voortkomt  van  het  luiis  der  ridders  van  Jeru- 
salem te  Elemalle  bij  Luik,  ofwel  omdat  een  ander  voornaam  stuk  van 
dien  meester  in  hezit  is  van  de  gravin  de  Meiode. 

De  harde  omlijning  der  figuren,  de  donkere,  zvvarle  schaduwen, 
de  minder  heldere  toon  ilcv  kleuren,  maken  dat  de  paneelcn  van  dien 
meester  niet  zoo  zeer  den  indruk  verwekken,  dat  men  voor  een  onzer 
kleurlievende  Vlaamsche  schiklers  staal,  alhoewel  zekere  i)ijzonder- 
heden  verradcn  dat  hij  wel  degelijk  een  Vlaming  is. 

Maar  hoe  belangrijk  toeh  is  deze  meester!  hoe  indrukwekkend  is 
zijne  Hcilujc  Mattgd  met  hel  kind  Jezus{23,  vcrzameling  de  Somzee)  een 
zware  figiuu-  van  een  Vlaamsche  boerenvrouw,  met  dikke  afhangende 
wangen,  de  oogen  vol  moetleilijke  teederheid  neergeslagen  op  het  kind, 
maar  ook  vol  van  hel  genol  dat  de  gezwollen  boezem  bij  haar  verwekl  ; 
en  hoe  diep  dramalisch  is  zijn  Afdorninf/  van  hel  Kriiis  (22,  Konink- 
lijk  Institiiut,  Liverpool)  waar  vooral  een  heilige  vrouw,  gehuld  in  een 
grooten  zvvarten  mantel  en  terzijde  gezien  —  enkel  neus  en  kin,  scherp 
en  zwart  afgeteekend  zijn  zichtbaar  —  zoo  diep  aangrijpt  door  de  stille 
soberheid  van  lijn  en  kleur.  En  als  een  voorlooper  van  Bosch,  toont  de 
meester  ons  rondom  het  kruis  een  recks  zonderlinge  types  van  hoe- 
kige,  grijnzende  Ironies,  ruw  en  polsierlijk,  zooals  Bosch  er  plaatst  in 
zijn  Ecce  Homo,  (303,  Maeterlinck,  Gent). 

Het  Museum  van  Leuven  zond  ook  nog  van  dezen  meester  een 
Doode  Jesus,  rustend  op  den  school  van  God  Vader,  omringd  door 
engelcn.  De  figuur  van  God  den  Vader  is  hct  strcnge,  ernstige  type, 
geschapen  door  Hubert  van  Eyck,  dat  we  terugvinden  bij  Memlinc 
en  David. 

Nauwer  in  verband  met  Jan  van  Eyck  is  de  Doorniksche  meester 
Rogier  van  der  Weyden.  —  De  Brugsche  tentoonstelling  bezit  slechts 
naast  een  grool  gelal  loegeschreven  paneelcn  een  drietal  hoofdwerken 
van  dezen  meester,  die  zoo  belangrijk  is  in  de  geschiedcnis  van  onze 
schilderschool,  door  het  groot  aautal  werken  op  allerlei  gebied  door 
hem  voortgebracht  en  dooi-  den  invloed  dien  hij  uitoefende  op  Dirk 
Bouts  en  vooral  op  zijn  Iccrling  Memlinc. 


38 


PETRI'S  CHIUSTIS 

St.  ELOOI  (I)I-;  I.KdKNDK  VAN  C.ODKRKRTA  .'i 

(Verzameling  van  liiinm  A.  Oiipenlwim.  Ixeiilen). 


4 


De  prachtige  Pietd   (25,  Museum  van   Brussel)    is  vol  oorspron-  DE  TENTOON- 
kelijkheid.  Men  vindt  hier  niet  die  uiterste  nauwgezetlieid  van  uitvoe-  STEELING 
ring  die  van  Eyck  kenmcrkt,  maar  wat  nieer  losheid  in  de  behandeling;   DER 
men  staat  hier  voor  cen  schilder  die  zoekt  naar  dramatiscli  efTekt,  en  VLAAMSCHE 
die  zijn   aclitergrond  —   l)ij  de  voorgaande  meesters  gewoonlijk  een  PRIMITIEVEN 
kalm    convenlioneel  landscliap  —  laat  niedewerken  tot  het  bekomen  TE  BRUGGE 
van  den  gewenschten  tragischen  indruk  :   de  zonsondergang  die  de 
gezichteinder  dezer  Piela  in  laaiende  vlam  ontsteekt  doet  nog  meer  de 
aangrijpende    droetheid    uitkomen  van   de    heilige   vrouwen  die   het 
lijk  van  den  dooden  Christus  ondersteunen.  Het  is  belangwekkend  dit 
paneeltje  te  vergelijken  bij  een  dergelijke  Piela  (32)  van  Antonello  van 
Messina  (verzameling  A.  d'Albenas-Monlpellier).  Hier  ook  werkt  de 
achtergrond  mede  om  de  liouding  der  weenende  vrouwen  nog  meer  te 
dramatiseeren  :  een  naakte  omheiningsmuur  van  een  stad,  een  sombere 
kerk,  een  in  puin  vallend  kasteel,  in  de  verte  de  met  sneeuw  bedekte 
toppen    eener   l^ergketen.  Een   der   heilige   Vrouwen  vooi'al,  gansch 
gehuld  in  een  rooden  mantel,  neergehurkt,  en  vertoonend  slechts  een 
deel  van  liaar  gelaat,  is  sterk  aangnjpend  van  droetheid. 

De  kunstfamilietrekken  die  Rogier  van  der  Weyden  aan  Jan  van 
Eyck,  en  Memlinc  aan  den  eerste  verbinden,  zijn  trefTender  in  het 
Portret  van  I'ieler  Bladelin  (26,  M.  von  Kaufmann,  Berlijn)  dat  in 
de  bang  staiende  oogen  zoo  vol  is  van  dramalische  uitdrukking,  waar- 
van  de  kracht  nog  verhoogd  wordt  door  den  donkergroenen  achter- 
grond waarop  het  hoofd  scherp  uitlost. 

Dit  portret  is  niet  een  anatomische  ontleding  als  de  portretlen  van 
Jan  van  Eyck,  en  toch  is  het  te  zeer  bewerkt  om  die  streelende  onbe- 
stemdheid  te  vertoonen  die  de  portretten  van  Memlinc  kenmerken. 

Aan  Rogier  van  der  Weyden  wordt  ook  het  rechterluik  toegeschre- 
ven  van  een  diptiek  :  Jeroorn  van  Busleijden  beschevmd  door  den  heili- 
gen  Jeroom,  (lOl,  toebehooi'end  aan  F'.  P.  Morrell,  Londen).  Het  is 
ook  een  der  mcrkwaardige  slukken  dezer  tentoonstelling.  De  hoofden 
van  een  kanunnik  van  Busleydcn  en  van  zijn  l)eschermheilige,  geschil- 
derd  in  de  amberachtige  tonaliteit  die  men  ook  in  de  Pieta  (25),  en  in 
de  twee  luikjes  van  een  tripliek  (97,  M.  Sedelmeyer,  Parijs)  terugvindt, 
zijn  heerlijk  van  kalme  expressie. 

Alleen  het  luik  van  R.  van  der  Weyden  :  Tooneelen  nil  het  Leven 
van  St.  Jozef  \29,  O.-L.-V.  Keik  te  Antwerpen)  laat  ons  toe  de 
verwantschap  na  te  gaan  tusschen  dezen  meester  en  zijn  vermoede- 
lijken  leerling  Dirk  Bouts.  De  tentoonstelling  biedt  ons  een  viertal 
goede  exemplaren  aan  van  den  Leuvenschen  schilder  :  De  Maiieldood 
van  St.  Erasmus  (35,  St.  Pieterskerk,  Leuven),  Het  Laatste  Avondmaal 
(36,  zelfde  kerk),  De  Marleldood  van  St.  Hippolijtus  (37,  Hootdkerk  van 
St.    Salvator,    Brugge),    een    Portret  van   een    Onbekende   (38,   Baron 


39 


DETENTOON-  Albert  Oppenheim,  Keiilen\  nanst  ecnige  mindere  tafci-eelcn  nil  ver- 
STELLING  scliillende  verzamelingcii. 

DER  Evenals  l)ij  zijii  iiicester   zijii  de  figuren  lang  en  stijf,  en  daaren- 

VLAAMS(^HE  boven  weinig  verschciden  :  helzelfde  type  van  vorst  konit  vaak  lerug 
PRIMI'JIEVEN  ill  dezelfde  rijke  klecdij  die  Dirk  Bonis  met  voorliefde  schijnt  te 
TE  BRUGGE        behandelen. 

Met  D.  Bouts,  die  ongetwijf'eld  groote  hoedanigheden  bezit  waar- 
van  zijn  meestei'werken  le  Brussel  en  le  Munchen  getuigen,  zijn  we 
een  heel  eind  verwijderd  van  de  prachtige  school  der  van  Eyck's  : 
nog  ontwaart  men  haar  invloed  in  de  grondige  sliidie  der  hoofden,  in 
de  getrouwe  en  nauwkeurige  behandeling  der  bijzonderheden,  in 
het  realisme  dat  al  de  volgelingen  van  van  Eyck  lot  aan  Memlinc 
kenmerkt,  maar  de  zwierigheid  in  de  lijn,  de  harmonic  van  het 
geheel,  zelfs  de  zuivere,  warme  kleur,  zijn  verloren,  en  het  is  slcchts 
in  van  der  Goes  en  in  de  prachtige  school  van  Memlinc  dnt  we  wecr 
die  uitmuntende  hoedanigheden  zullen  terugvinden  in  al  hunne  zui- 
vere heerlijkheid. 

Er  zijn  ongelukkig  gcen  echte  werken  van  Hugo  van  der  Goes  in 
deze  tentoonstelling  aanwezig  om  een  oordcel  over  dezen  meesler  le 
kunnen  uitdrnkken  inverband  met  de  andere  mcesters  der  Vlaamsche 
school  hier  vertcgenwoordigd  :  De  Dood  van  de  IJeilige  Mciagd  (51, 
Museum  van  Brugge)  ;  het  triptiek  :  de  Aanbidding  der  Koningen  (52, 
Prins  van  Liechtenstein,  Weenen),  worden  hem  wel  toegeschreven,  maar 
zonder  grondige  bewijzen,  vooral  voor  wat  hel  eerste  paneel  hetrel'l. 
Doch  onvermeld  kunnen  we  niet  gaan  voorbij  een  linkerluik  van 
een  diptiek,  voorstellend  het  Porlret  van  een  Kanunnik  bescheinid  door 
een  heiligen  Krijger,  (*)  (100,  Museum  van  Glasgow).  Toegesclireven  aan 
Hugo  van  der  Goes,  wordt  in  deze  tentoonstelling  het  stuk  aan  hem 
ontnomen  om  onder  de  reeks  onbekenden  gerangschikt  te  worden. 
Van  wie  het  ook  zij,  zoo  hceilijk  zijn  de  hooi'den  en  de  lianden  bestu- 
deerd,  zoo  rijk  is  de  kleur,  zoo  zwierig  is  de  lijn,  zoo  fijn  behandeld 
al  de  bijzonderheden  van  kleedij  en  jiiweelen,  dat  bet  paneel  den 
grooten  meesler  Jan  van  Eyck  niet  onwaardig  zou  zijn. 

Hendruc  De  Marez. 

{Wordt  voortgezel). 


(icic'prodiu-ct'Kl  in  I)c  VIcuunsc  School,  I'JOl,  1)1/..  101. 


I 


40 


DE 


^^=  OVER  DE  BETREKKINGEN   TUSSCHEN 
ITALIAANSCHE     EN     DE     NEDERLANDSCHE 


SCHILDERKUNST  TEN  TIJDE  DER  RENAISSANCE  # 


EERSTE  STUDIE  (Slot) 


AARIN  overtroffen  de  Vlaanische  schilders  der 
xvc  eeuw  de  Italianen?  Welke  veidiensten  had- 
den  dc  Vlaanische  schilderijcn  boveii  dc  Ita- 
liaansche?Eii  welke  wareii,  meerbepaald,  luin 
hoedaiiigheden  waardoor  vooral  de  Italiaan- 
sche  kunstenaars  getrofTen  werden? —  Om  dit 
duidelijk  te  maken,  zullen  we  enkele  Vlaani- 
sche werken  uit  de  xv^  eeuw  van  nabij  be- 
schouwen,  en  wel  in  de  eerste  plaats  degene  die  in  Italic  gebleven  zijn; 
zoo  zal  de  strijd  tusschen  bcide  kunsten  ons  in  zijii  ware  licht  en  zijn 
oorspronkelijke  omgeving  voor  den  geesl  konien. 

Een  kapitaal  werk  van  de  Vlaanische  kinist  der  xv-  eeuw  is  in 
dezelfde  stad  gebleven  waar  bet  zich  van  den  beginne  af  bevond  :  bet 
groote  drieluik  van  Hugo  van  der  Goes,  de  Aanbidding  der  Herders, 
nu  in  de  Uffizi  te  Florence.  Dit  schilderij,  besteld  door  den  zaakge- 
lastigde  der  Medici  te  Brugge,  Thomas  Portinari,  voor  de  kerk  van  het 
gasthuis  van  S.  Maria  Nuova,  en  rond  1475-1476  uitgevoerd  (*),  is  tot 
in  de  laalste  jaren  in  het  bezit  gebleven  van  het  gasthuis,  waaruit  de 
kleine  verzanieling  schilderijcn  nu  onlangs  naar  de  Uffizi  is  overge- 
bracht  f).   Het  middenluik   stelt   het  Kindeken  Jesus  voor,   door  de 


OVER  DE  BE- 
TREKKINGEN 
TUSSCHEN 
ITALIAAN- 
SCHE EN 
NEDERLAND- 
SCHE SCHIL- 
DERKUNST 


(*)  Volgeiis  een  medcdceling  van  Dr.  A.  Warburg.  (Sitzungsbcricht  der  Ivunst- 
geschichtlichen  Gesellschaft  zu  Berlin  voni  8.  Nov.  1901.) 

(*)  Hel  wcrk  van  van  der  Goes  heeft  niels  bij  dcze  vcrplaalsing  gewonnen. 
Men  staat  er  le  dichl  bij  en  de  schelle  verlichting  doel  de  bcschadiging  sterl^er 
iiitl<omen,  die  men  er,  naar  mijn  meening  niel  zoo  lang  geleden,  beeft  aan  loege- 
bracht.  Allccn  de  rechtcrvleugel  Itan  ons  nog  een  denlcbeeld  van  bet  oorspronke- 
lijke koloriet  geven.  Daarbij  zijn  dc  luikcn  lui  legen  den  niuur  vastgebecbl,  zoodal 
men  den  acblerkant  niel  meer  kan  zien.  De  indriikdie  bet  werk  niaakle  in  de  nict 
te  sterk  verlicbte  zaal  die  vroeger  de  verzanieling  van  het  gaslbuis  bevatte,  was 
heel,  wat  machliger,  en  zeker  nieer  in  overeensteniniing  met  den  indruk  die  het 
zal  gemaakt  hcbben  in  de  kerk.  Kn  bovendicn,  men  was  er  gewoonlijk  allccn! 


41 


OVER  I)E  BE-  H.  Maagd  aangebeden,  met  St.  Jozcf,  de  engclen  en  de  herders;  op  het 
TREKKINGEN  linkciliiik  de  doiiateiir,  Thomas  Porlinari  en  zijne  twee  zoneii,  met 
TUSSCHEX  St.  Thomas  (')  en  St.  Antoiiius;  op  het  rechterhiik  de  vrouw  van  Porti- 

ITALIAAN-  nari  en   hare  dochter,  de  HH.  Maria  Magdalena  en  Margareta;   in   den 

SCHE  EN  achtergrond  de  optocht  dcr  Drie  Koningen.  Op  de  keerzijde  der  vleu- 

NEDERLAND-    gels  een  Boodschap  in  granvvschildering. 

S(^HE  SCHIL-  Wat  ons  het  eerst  trelt  in  dit  stuk  wanncer  we  het  naast  werken 

DERKUNST  van  Itahaansche  meesteis  nit  denzelfden  tijd  zien,  is  zijn  ecnheid.  Maar 
dit  vergt  nadere  l)epaling  :  deze  eenheid  is  een  ideale  eenheid,  een 
eenheid  van  gevoel.  Zij  ligt  in  de  godsdienslige  aandoening  die  uit  het 
werk  straalt  :  een  vrengde  vol  ernst,  gemengd  met  eerbied  en  bewon- 
dering  wordt  niet  alleen  op  de  aangezichten  uitgedrukt,  maar  hangt 
in  heel  de  atmosfeer.  Men  voelt  dat  een  hoogstgewichtige  gebeurtenis 
heeft  plaats  gehad,  een  gebenrtenis  die  het  wezen  der  wereld  zal  ver- 
anderen  ;  het  geloof  straalt  nil  al  de  gezichten,  de  aanbidding  ligt  in 
alle  harten  en  openbaarl  zich  oprecht,  natuurlijk,  zonder  eenige  aan- 
stellerij  —  in  fijngevoelde  nuanceering,  volgens  den  rang  der  figuren. 
De  grocp  herders  is  in  dit  opzicht  waarlijk  hoogst  merkwaardig  :  alleen 
een  Ylaming  is  in  staat  op  deze  wijzc  het  naieve  en  ruwe  gevoel  der 
landlieden  weer  te  geven.  De  verteedering,  de  eerbiedige  nieuwsgie- 
righeid,  de  onnoozele  gelukzaligheid  van  die  eenvoudigen  van  geest 
zijn  er  zoo  juist  gevoeld  en  weergegeven,  dat  die  typen  nu  nog  zoo 
reeel  zijn  als  voor  vierhonderd  jaar,  en  b.  v.  uitstekend  zouden  passen 
als  illnstratic  voor  een  verhaal  van  Slijn  Streuvels. 

En  de  luiken  volledigen  voortreffelijk  den  algemeenen  indruk  :  dc 
gestalten  der  heiligen  zijn  hoog,  ernstig,  plechtig;  de  donatenr  en  zijn 
huisgezin  zijn  verdiept  in  bun  gebed.  Een  adem  van  ingetogenheid 
zweeft  om  het  middentooneel. 

Ziedaar  in  klenrlooze  woorden  wat  ons  vooral  trelt.  Wcrden  ook 
de  Italianen  der  xv-  eenw  hierdoor  getroifen?  Ik  nieen  vlakweg  «  neen  » 
te  mogcn  anlwoorden!  Hun  godsdienstig  gevoel  verschilde  in  hoofd- 
zaak  met  dat  der  Vlamingen.  De  bijbelsche  tooneelen  werden  bij  hen 
niet  tot  beelden  van  stilte  en  ingetogenheid.  Zij  stelden  ze  zich  voor 
vol  leven,  gedramatiseerd,  in  den  geest  der  godsdienstplechtigheden 
die  ze  voor  oogen  hadden.  En  ik  geloof  dat  in  de  Italiaansche  kerken 
van  dien  tijd  niet  meer  ingetogenheid  heerschle  dan  nu!  Voor  de 
Quattrocentisli  stond  een  optocht  dcr  Drie  Koningen  gelijk  met  een 
schillerenden  stoet,  waaraau  de  rijkste  families  der  slad  deelnamen; 
een  (leboorte  werd  een  Italiaansch  binnenhuis,  een  «  bezoek  aan  de 
kraamvrouw  » ;  een  oiler  in  een  lempel  werd  een  officieele  |)lechligheid 
waarin  de  grootste    \vaardighei(isl)ekleedeis   der   gemeente   optraden. 

(*)  En  nicl  SI.  Maltliijs,  die  liier  iiicls  nice  lo  makcii  liecft. 


42 


iW 


sHiinaiiH  HHG  ■jKiaaiHNvv  aa 

:  SaOO  WAQ  NVA  O'jnH 


lloloyralic  li.ugi 


DOMENICU  (.IlIULAXDAIO  :  DE  AANBIDDING  DER  HERDERS 
(Museum  der  Academie,  Florence). 


Hcl  CJiiislc'iulom  was  in  Italic  nicl  anders  nicer  dan    de   tradilioneele   OVER  DE  BE- 
godsdienst,  cnzijn  niytlien  zelvc  begeesterden  hun  artislen  niet  meer.   TREKKINGEN 
Zij  streefden  er  niel  naar  de  ziel  uit  te  drukken  van  de  gewijde  onder-  TUSSCHEN 
werpen  die  ze  moesten  voorslellen;  zij  irachtten  integendeel   aan  hun   ITALIAAN- 
dwang  te  ontkomeii,  want  zij  wilden  liet  leven  weergeven  zoo.  als  zij   SCHE  EN 
het  voelden  en  zagen  in  al  zijn  veelzijdige  uitzichlen,  in  al  zijn  ver-  NEDERLAND- 
scheiden  bewegingen,  in  al  de  schoonheid  van  zijn  vormen.  Dikwijls  SCHE  SCHIL- 
schijnen  ons  hunne  werken  verwaid;  de  aandacht  is  verspreid  over  te   DERKUNST 
veel  verschillende  voorwerpen,  versnipperd  door  overvloeiende  rijk- 
dom  van  afzonderlijk  en  voor  zichzelf  behandelde  motieven.  Zij  zoch- 
ten  noclilans  een  eenheid  en  de  slot  die  ze  aanbrachten  moest  tot  een 
nieuvve  synthesis  dienen.  Maar  hel  was  niet  een  eenheid  van  gevoel  of 
van  indruk  :  het  was  een  eenheid  van  sanienstelling,  het  was  het  in 
harmonic  brengen  van  de  veelvoudige  in  de  werkelijkheid  gevonden 


43 


OVER  DE  BE- 
TREKKINOEN 
TUSSCHEN 
ITALIAAN- 
SCHE  EN 
NEDERLAND- 
SCHE  SCHIL- 
DERKUNST 


molieven,  hoe  complex  ze  ook  waren.  Het  was  het  samenvatlen  van 
al  de  plaslische  vormen  van  hel  levcn  in  een  toonheeld  van  ideale 
schoonheid. 

En  op  dit  gebied  konden  de  Ylaniini»en  hnn  niets  leeren  (')  :  dc 
nioeilijkheden  die  ze  hadden  overwonnen  waren  oneindig  veel  eenvou- 
diger  dan  die  welke  de  Italianen  onlinoellen.  Dezen  l)eschonwden  de 
nuuuschildeiing,  hel //r.sco  als  de  l)ehuigiijkste  :  door  haar  alleen  kon 
een  nieester  de  maalslaf  geven  van  zijn  kunnen. 

Nu  is  hel  hescoschikleren  in  vele  opziehlen  heel  wat  anders  dan 
hel  scliiUleren  van  lafereelen.  Vooreeisl  zijn  fresco's  over  't  algemeen 
veel  giooter;  ze  inoeten  uitgevoerd  worden  in  een  bepaald  gehouw, 
waarmee  ze  noodzakelijkerwijze  nioeten  verhonden  blijven,  lerwijl  een 
schilderij  kan  verplaatst  worden,  geheel  in  het  atelier  wordt  geschil- 
derd  en  dus  zoo  goed  als  onal'hankelijk  is  van  de  plaals  waar  ze  zich 
bevindt.  Daarhij  is  een  fresco  soms  zeer  hoog  geplaatst  en  kan  men 
het  alleen  in  zijn  groote  lijnen  zien,  en  dan  nog  van  een  ahnormaal 
standpnnt  nit.  Hierdoor  krijgt  de  samenslelling,  de  algenieene  lijn  in 
een  fresco  een  overvvegend  belang,  en  moet  de  schilder  zijn  looneelen 
duidelijk  en  sprekend  voorstellen;  hierdoor  doen  zich  ook  nioeilijk- 
heden voor  van  technischen  aard,  vooral  van  perspeclief. 

Van  de  xiv<=  eenw  af  waren  de  meeste  Italiaansche  kerken  van 
binnen  —  soms  van  den  vloei-  tot  aan  't  gewelf  —  beschilderd  met 
fresco's  die  de  geloovigen  de  gewijde  geschiedenis  en  het  leven  dei' 
heiligen  veraanschouwelijklen.  Giolto  had  zeer  goed  begrepen  dat  deze 
geschilderde  verhalen  moesten  samengevat  worden  in  een  reeks  dra- 
matische  tooneelen,  genomen  op  hnn  hooglepnnt,  op  het  moment  dat 
gelaatslrekken  en  hondingen  het  innigst  van  nildrnkking  waren. 

De  Italiaansche  knnst  blijft  dit  princiep  getrouw  tot  in  haar  vollcn 
bloei.  In  de  xv^^  eenw  wordt  er  vooral  naar  volmaking  der  lechniek 
gestreefd  :  de  Quattrocentisti  trachlen  voortdurend  hun  procedes  le 
verbeteren ;  sink  voor  sink  maken  ze  zich  de  middelen  eigen,  al  de 
natnnrvormen  in  hnn  zichtl)aren  samenhang  naar  waarheid  weer  te 
geven  ;  zij  zet ten  dit  zoeken  haast  als  geleerden  door.  Hnn  werken 
alleen  geven  er  reeds  het  bewijs  van;  maar  we  weten  ook  dat  velen 
hunner  theoretische  verhandelingen  hebben  geschreven,  waarvan  er  nog 
enkele  van  tot  ons  zijn  gekomen,  o.  a.  het  leerboek  over  Schilderkunsl 
van  L.  H.  Alberti,  dat  over  Doorzichtknnde  van  Piero  della  Erancesca 
en  dat  over  Schilderknnst  van  Leonardo  da  Vinci. 


(•j  Hel  (IricliiiU  van  Hugo  van  dor  (Iocs  I),  v.,  is  van  con  cenvoiKl  van  saincn- 
stelling  (lie  de  Florentijnen  wel  kindcraclUig  zullen  gcvondcn  hebben.  Hel  schijnl 
dal  alleen  de  groep  herders  indruk  op  hen  hecfl  geniaakl  :  men  vindl  een  terng- 
keer  van  dit  motief  in  de  Aanbiddinij  der  Herders  van  Ghirlandaio  in  de  .Xcadeniia 
lielle  belle  Arli  en  in  een  Geboorte  van  een  onbckendc  in  S'"  Spirito. 


44 


Er  zijn  geen  theoietische  werken  van  Vlaamsche  meesters  uit  de  OVER  DE  BE- 
XV'  ceinv  hekend,  en   men  krijgt  ook   bij    het  bestudeeren  van  bun  TREKKINGEN 
werken  niet  den  indruk  dat  ze   zicb    daarmee    bezig   bidden.   Van  TUSSCHEN 
van  Eyek  af  tot  aan  bet  begin  van  bet  itabaniseerend  tijdperk  bespeurt  ITALIAAN- 
nien  niet  veel  vooruitgang  in  de  tecbniek.  De  enkele  ernstige  moeibjk-  SCHE  EN 
bedcn,  die  de  Vlaamscbe  reabsten  ontmoetten,  werden,  zoo  scbijnt  bet,  NEDERLAND- 
inslinctmatig  en  voldoende,boewel  slecbts  bij  benadering,  opgelost  en  SCHE  SCHIL- 
gaven  geen  aanleiding  tot  latere  opsporingen.  De  fouten  van  proportie  DERKUNST 
die  op  de  fresco's  in  't  oog  sprongen,  vielen  veel   minder   op   in  de 
scbilderijen,  en  de  Vlaamscbe  scbilderijen  vertoonden  een  getrouw- 
beid  die  was  doorgevoerd  tot  in  de  minste  onderdeelen  in  het  weer- 
geven  van  de  gezicbten,    een  jnistheid  die  aan  illusie  grensde  in  bet 
afbeelden  van  stofTen  en  voorwerpen,  een  fijnbeid  en  waarbeid  in  de 
acbtergrond-landscbappen,  in  zicbtbare  atmosfeer  gebuld,  —  en  daar- 
door  gaven  ze  zoozeer  den  indruk  der  werkelijkbeid,  dat  bet  gebrek- 
kige  of  gebeel  ontbrekende  van  zekere  realiteits-elementen  niet  meer 
hinderlijk  was. 

Geen  lessen  in  compositie,  anatomic  of  doorzicbtkunde  konden 
de  Italianen  bij  de  Vlamingen  nemen.  Maar  de  Vlaamscbe  scbilderijen 
vertoonden  een  eigenscbap  die  ben  vooral  treffen  moest,  omdat  zij  die 
niet  in  dezelfde  mate  bezaten  :  de  kracbt,  den  glans  en  den  rijkdom 
van  het  koloriet.  Vasari  heeft  er,  in  de  xvie  eeuw  vooral,  toe  bijgedra- 
gen  de  legende  van  de  uitvinding  der  olieverfschildering  door  Jan 
van  Eyck  te  verspreiden.  En  uit  de  vorige  eeuw  reeds  zijn  ons  veel 
getuigenissen  toegekomen  over  bet  scbilderen  met  olieverf  door  de 
Vlamingen  beoefend,  en  over  bun  vaardigheid  in  het  bewerken  van 
deze  verf  —  o.  a.  die  van  Cennini  in  bet  begin  van  de  xv^  eeuw  en 
van  Filarete  I'ond  1460.  Vasari  bescbouwt  het  als  een  gebeim  dat  door 
van  Eyck  werd  bewaard  en  aan  zijn  opvolgers  nagelaten,  en  dat 
Antonello  da  Messina  in  Vlaanderen  zou  zijn  gaan  leeren  om  bet  naar 
Italic  over  te  brengen.  De  waarbeid  is  dat  de  Vlamingen  een  metbode 
toepasten  die  een  beteren  uitslag  opleverde  dan  de  eenvoudige  tempera 
der  Italianen,  en  dat  deze  zicb  gaarne  een  door  ben  boog  op  prijs 
gesteld  procede  eigen  maakten.  Enkelen  bleven  tot  het  uiterste  getrouw 
aan  de  oude  manier,  maar  tegen  bet  einde  der  xve  eeuw  was  bet 
Vlaamscbe  procede  algemeen  aangenomen  in  Italie  en  men  trachtte 
het  nog  te  volmaken.  Leonardo  deed  in  dien  zin  zelfs  vele  mislukte 
pogingen.  —  De  Vlamingen  hadden  bovendien  nog  lets  anders  voor  bij 
de  Italianen  :  de  volmaaktheid  van  het  detail,  de  uitvoerigbeid  waar- 
mee  ze  al  de  rimpels  van  ccn  gezicht  weergaven,  al  de  plooitjes,  al  de 
ongelijkheden  van  de  buid  —  de  zorg  die  zij  besteedden  aan  het  natuur- 
getrouw  weergeven  van  geborduurdc  stofTen,  sieraden,  bloemen,  tot 
de  klcinste  accessoircs.  Zij  bereiktcn  ccn  fijnbeid  van  uitvoering  waar- 


45 


OVER  DE  BE-  van  men  in  Italie  geen  denkbeeld  had.  De  Italianen,  meer  gewoon  aan 
TREKKINGEN  de  breedere  en  vluchtiger  behandeling  van  het  fresco,  kwamen  nioeilijk 
TUSSCHEN  tot  deze  uilvoerigheid,  zelfs  dan  wanneer  zij  kleiner  stukken  schilder- 

ITALIAAN-  den.  Men  weet  dat  in  de  fresco-schildering  het  voorbereiden  hoofdzaak 

SCHE  EN  is.  Het  komt  er  vooral  op  aan  een  goed  carton  le  maken,  een  teeke- 

NEDERLAND-  ning,  vvaarin  de  hoofdHjnen  der  samenstelling  worden  vastgesteld. 
SCHE  SCHIL-  Deze  teekening  wordt  door  een  of  ander  mechanisch  middel  op  den 
DERKUNST  muur  overgebracht;  dan  voert  de  kunstenaar  de  schildering  uit,  en 
wel  een  stiik  van  vooi'af  bepaalde  grootte,  op  een  dag,  want  er  moet 
steeds  op  een  laag  vochtige  kalk  gewerkt  v^^orden.  Dit  precede  niaakt 
iedere  aarzehng,  iedere  hervatting  onmogelijk  en  is  niet  tot  peuter- 
werk  geschikt.  Het  fresco  is  eigenlijk  een  gekleurde  teekening;  ook 
is  het  niet  te  verwonderen  dat  in  zekere  contracten  vernield  wordt,  dat 
de  meesters  zich  enkel  verbinden  het  carton  te  ontwerpen  en  de  hoof- 
den  te  schilderen,  het  overige  aan  leerlingen  overlatend, 

Het  schijnt  dat  het  fresco  bij  de  Italianen  een  invloed  op  geest  en 
liand  lieeft  nitgeoefend,  die  bun  tot  in  bun  schdderijen  toe  alleen  de 
hoofdzaak  deed  weergeven,  zonder  veel  zorg  aan  het  detail  te  besteden. 
Zij  die  meestal  op  kleine  schaal  werkten,  waren  hoofdzakelijk  opvol- 
gers  van  de  miniatnristen  (en  dit  was  het  geval  met  Beato  Angelico)  en 
evenals  de  miniatnristen  was  het  veelmeer  hnn  streven  schitterende 
kleurvakken  naasteen  te  leggen,  uitlossend  op  een  gouden,  fijnbewerk- 
ten  achtergrond,  dan  van  met  getrouwheid  het  uitzicht  der  dingen 
weer  te  geven. 

De  Italiaansche  schilders  waren  overigens  niet  blind  voor  deze 
kwaliteiten  der  Vlamingen  en  men  kan  er  den  invloed  van  nagaan 
b.  V.  bij  een  Ghirlandaio  of  een  Piero  delta  Francesca,  evengoed  als 
bij  een  Leonardo  da  Vinci  (vooral  wanneer  men  afgaat  op  de  beschrij- 
ving  van  enkele  zijner  verloren  werken),  en  dit  zonder  nog  te  spreken 
van  de  Noord-Italiaansche  scholen,  en  vooral  van  de  Venetiaansche,  die 
natnurlijkerwijze  reeds  overeenkomsten  met  de  Vlaamsche  opleverde. 
En  de  liefhebbers  zelf  waren  zeer  op  Vlaamsche  kunst  gesteld. 
Voor  hen  kwam  ook  het  fresco  als  zijnde  niet  verkoopbaar,  niet  in 
aanmerking  :  de  schilderkunst  was  beperkt  lot  de  schilderijen,  vooral 
de  kleinere  stukken,  die  men  in  zijn  kamer  kon  hangen  en  van  nabij 
in  alle  onderdeelen  bezien.  Wanneer  men  dit  in  aanmerking  neemt, 
is  het  licht  te  begrijpen  dat  de  voorkeur  aan  de  Vlamingen  werd  ge- 
geven.  Te  Florence  bevindt  zich  nog  een  kleine  Memlinc,  een  Maagd 
met  het  Kind  van  een  zeldzame  fijnheid  en  van  het  teederste  koloriet, 
Het  was  zeker  een  genot  in  zijn  intieme  vertrekken  dit  kleine  meester- 
stuk  te  bewaren,  het  in  eerbiedige  handen  te  kunnen  houden  en  het 
alleen  aan  kenners  te  toonen,  die  het  konden  gcnieten.  De  Graflegging 
van  Rogicr  van  der  Weyden,  hoewel  van  grootcr  afmeling,  was  ook 


46 


[folorfrafic  Aliiitiri 


HANS  MKMLIXC 


MAUIA  MET  HET  KIND  EN  ENGELEN 
(Uffizi,  Florence). 


voor  het  huis  geschilderd,   eii  moest  zoodanig  geplaatst  worden  dat  OVER  DEBE- 

men  het  van  nabij  kon  zien,  en  niet  als  nu  zoo  hoog  dat  men  de  fijne  TREKKINGEN 

uitvoering  niet    kan   bewonderen.    In  het   Museum   te  Turijn    is   een  TUSSCHEN 

schiklerij  van  Memhne  met  al  de  tooneelen  uit  de  Passie,  op  zeer  ITALIAAN- 

kleine  schaal,  dat  buitengewoon  subliel  van  liewerking  is.  SCHE  EN 

Ueze  en  heel  wat  meer  andere  schiklerijen  van  dien  aard  moesten  NEDERLAND- 

langen  tijd  de  vreugde  van  de  IlaHaansche  vcrzamehiars  zijn  geweest.  SCHE  SCHIL- 

Hun  vaderland  kon  hen  niets  leveren,  dat  er  bij    haalde  :  men  be-  DERKUNST 
schouwe  slechts  de  meest  verzorgde  schilderijen  van  BotticeUi,  b.  v.  zijn 
kleine  Aanbiddinq  der  Wijzen  in  de  Uffizi,  zij  schijnen  van  een  haast 
grove  uitvoering  naasl  de  Vhiamsche  schilderijen  :  zijn    middelen    lot 


47 


OVER  DE  BE-     het  weergeven  van  tk-n  rijkdom  der  stofien  en  ornamenlcn  zijn  arm 

TREKKINGEN    en  hij  gaat  voortdurend  over  tot  de  methode  der  niiniaturisteii  :  hij 

TUSSCHEN  gebruikt  ovcrvloedig  goud.  Er  warcn  in  de  xv  eeiiw  wel  enkelc  Ita- 

ITALIAAN-  liaansche    scliilders   in   staat   de   menschelijke   vormen  met   een   ver 

SCHE  EN  gedreven  realisme  af  te   l)eelden  eii   zelf  de  natuiirlijko  gedaantc  der 

NEDERLAND-    diiigen  met  veel  waarheid  weer  te  geven.   Zoo  1).  v.  Mantegna,  die    in 

SCHE  SCHIL-      zijn  tiiptiek  van  de  Utfizi  niet  moel  onderdoen  voor  de  Viamingen  in 

DERKUNST         vohnaaktheid  van  detail  en  levens  een  grootschheid  van  stijl  vertoont, 

die  zij  misten.  Maar  niet  een  gaf  de  atmosfeer  van  de  Ylaamsche  inte- 

rieurs,  de  Zuidelijken  onbekend  —  noeh  ile  inlimiteit  der  landschap- 

jes  met  rivierljes  doorkronkeld,  met  ])o.sclijes  bezaaid  en  begrensd  met 

lielde)-e  en  doorzichtige  lioiizonlen. 

De  Italiaansclie  liefhebbers  vroegen  de  Viamingen  cm  een  ander 
soort  scbilderwerk,  dat  wij  bij  hen  niet  zouden  zoeken  :  het  naakt. 
Barlolommeo  Eacio  zag  bij  zekeren  kardinaal  (3ttaviano  een  schildcrij 
van  Jan  van  Eyck,  met  naakte  vrouwen  nit  het  bad  komende,  die  hij 
met  ongewone  nitvoerigheid  beschrijft  (').  Vasari  vermeldt  ook  deze 
of  een  dergelijke  schilderij  van  den  meesler.  Van  der  Weyden  had  een 
dergelijk  onderwerp  behandeld  waarop  ook  twee  jongelieden  voor- 
kwamen  die  door  een  reet  gluurden  en  laehten;  ten  tijde  van  Facio 
v^'as  dit  werk  te  Genua. 

Deze  werken  zijn,  voor  zoover  ik  weet,  verloren.  Wat  ons  aan 
Vlaamsche  schilderijen  naar  het  naakt  overblijl't  is  niet  bizonder  aan- 
trekkelijk  en  niet  van  aard  om  ons  de  smaak  der  Italiaansclie  verza- 
melaars  nit  te  leggen.  Om  dezen  te  verstaan  moet  men  in  aanmerking 
nemen  dat  die  schilderijen  herkomslig  zijn  uit  een  lijd  toen  de  Italiancn 
het  naakt  nog  heelemaal  niet  als  zelfstandig  onderwerp  behandelden, 
en  zeker  niet  met  die  fijnheid  van  uitvoering  die  de  Viamingen  er 
aan  wisten  te  geven.  Het  onderwerp  zelf  van  deze  schilderijen  moest 
de  liefhebbers  behagen,  die  er  toen  reeds  bun  kleine  «  Musees  secrets  >i 
op  nahielden.  En  het  feit  van  er  weer  te  vinden  in  de  verzameling  van 
een  Italiaansch  kardinaal,  is  eer  geschikt  om  ons  te  versterken  in  de 
meaning,  dat  de  koopcrs  niet  het  meest  door  de  kunstwaarde  van  die 

(*)  Deze  beschrijving  is  interessnnt  gcnoeg  om  haar  in  haar  geheel  over  te 

nenien  :  «  exiniia  forma  feminse  e  balneo  exeinites  occulliores  corporis  partes 

»  teuni  linteo  velatse  notabili  rubore,  e  quis  unius  os  lantummodo  peclusqiie 
»  dcmonstransposleriores  corporis  partes  per  speculum  pictum  laleri  oppositum 
»  ila  expressil  ut  et  lerga,  quemadmodum  pectus  videas.  In  eadem  tabula  est  in 
»  balneo  lucerna  ardcnli  simillima,  el  anus,  quiB  sudare  vidcalur,  catulus  aquam 
»  lambens,  ct  idem  equi,  hominesqnc  perbrevi  slalura,  monies,  nemora,  pagi, 
»  caslella  lanlo  arlificio  elaborata,  ul  alia  ab  aliis  quinquaginta  millibus  passuum 
»  dislare  credas.  Sed  niliil  propc  admirabilius  in  codem  opeic,  (piam  s|)cculum 
n  in  eadem  tabula  depictnm,  in  cpio  (|u;vcnm(|no  inil)i  dcscripla  sunl,  tampiam  in 
»  vero  speculo  prospicias.  » 


48 


[folografie  Alinari 


LUCAS  VAN  LEYDEN  (? 


CHRISTUS  IN  HET  GRAF 
(Uffizi,  Florence). 


werken  werden  aangetrokken.  De  Italiaansche  kunstenaars  behandel- 
den  het  naakt  op  geheel  andere  wijze,  en  het  is  zeker  niet  hierin  dat 
de  Vlaamsche  invloed  zich  op  hen  deed  gelden. 


Wat  ik  tot  nu  toe  gezcgd  heb,  is  van  toepassing  op  Italie  in  het 
algenieen.  Zonder  twijfel  was  de  Nedeiiandsche  of  algemeener  de 
Germaansche  invloed  nicer  uitgestrekl,  of  duurzamcr  of  kwam  slechts 


49 


OVKR  I)K  BE-     later  in  zekere  plaalselijke  scholcii.  Er  hestaan  geen  scherp  gelrokken 

THl^KKINCiEN     grenzen  lusschen  de  kunst  der  vcrschillcnde  volkeren  :  zekeic  stieken 

IL'SSCHEN  zijii  iialiiurlijkerwijze  hetkiuispunt  van  uiteenloopende  slroomiiigen.  In 

ITALIAAN-  dil  opzichl  zou  het  Noorden  van  Italic  en  in  't  bizonder  de  Venetiaan- 

SCJIE  E\  sche  school  voor  het  bloeitijdpeik  van  de  xvi''  eeuw  een  afzonderlijke 

Nl'"l)b>RLANl)-    sludie  verdienen.  Maar  ik  wil   voor  het  oogenblik  alleen  spreken  van 

SCI  IE  SCHIL-      den  invloed  der  Nederlandsche  kunst  op  de  groote  beweging  der  Ita- 

DERKUXST         liaansche  Renaissance,  zoo  als  zij  zich  openbaarde  in  het  midden  van 

Italic,  in  Toskanje   en   Ombrie  —  de   beweging  die  met  den  aanvang 

der  xvjL'  eeuw    enkele    machtige    personaliteilen    deed   opkomen,    en 

aan  alle  Europeesche  kunsten  een   nicuwe  richling  gaf.  Deze  invloed 

was  zwak,  door  de  innerlijke  kracht  en  het  scherp  omlijnde  oorspron- 

kelijke  karakler  van  de  beweging  in  Italic  —  zooals  ik  in  een  volgende 

sludie  zal  aanloonen. 


Toen  de  Italiaansche  Renaissance  zegevierde,  was  de  Nederland- 
sche kunst  noch  uitgeput,  noch  onmachtig  tot  voortgaan  op  haar  eigen 
weg,  buiten  de  traditie  van  de  school  der  van  Eycken,  die  haar  een 
eeuw  lang  had  overheerscht.  Het  bestaan  van  een  figuur  alsLukas  van 
Leyden  is  er  het  bewijs  van.  Te  zijnen  tijde  was  de  Italiaansche  kunst 
niet  nicer  vatbaar  voor  bepaalde  buitenlandsche  invloeden.  Maar  hij 
werd  in  Italic  hoog  oj)  prijs  gesteld  als  graveur,  en  met  Albrecht  Diirer 
op  dezelfde  lijn  gesteld  ('). 

Van  de  nogal  lalrijke  schilderijen  aan  hem  tocgekend,  die  nog  in 
Italic  zijn,  waar  zijn  naam  (Luca  dOlanda),  met  die  van  I)in-er  (Alberto 
Durero)  en  van  Holbein  (Olbcno)  nagenoeg  de  eenige  Germaansche 
namen  waren  die  de  Italianen  onthouden  hadden  —  wordt  door  de 
nioderne  kritiek  geen  enkcl  voor  echt  gehouden.  Maar  er  is  een  stuk 
dat  men  niet  mag  onvermcld  laten,  door  wie  het  ook  geschilderd  werd 
—  nl.  de  heerlijke  Christus  in  hel  Graf  tentoongesteld  in  de  Tribuna 
der  Uffizi  te  Florence  f ).  Dit  werk  van  zoo  grooten  stijl  en  zoo  aan- 
grijpend  van  aandoening  herinnert  ons  nog  in  vele  opzichten  aan  de 
Vlaamsche  school  der  xv"  eeuw  maar  overtreft  verre  haar  kunnen,  en 
behoort,  naar  alle  waarschijniijkheid  tot  de  volgende  eeuw.  De'  rosse 
gloed  die  het  figuur  verlicht,  de  indruk  van  het  halfdonker,  het  uitlos- 

(')  De  invloed  der  Germaansche  gravure,  cvenals  die  van  de  Vlaamsclie  tapijt- 
wcefkunst  op  de  Italiaansche  kunst  der  l^enaissancc  zou  een  bizondere  sludie 
verdienen.  Ik  vermeld  terloops  dat  Michelangelo  in  zijn  jeugd,  volgcns  getuigenis 
van  Vasari,  een  gravuur  van  Marlino  Tedesco  (Martin  .Schongaucr)  copiccrl,  St. 
Aulonius  voorslellende  door  demoncn  bezeten. 

(*)  Hel  is  haast  niel  le  gelooven  dal  dit  stuk  niel  vermeld  is  in  den  op  volledig- 
digheid  aanspraak  makenden  gids  Der  Cicerone  (8'uilgave,  1901).  Kvenais  Ilomeros 
skiimerl  Direktor  Bode  wcl  eens. 


50 


sen  van  die  sniartvollc  gestalte  op  de   tragische  duisternis,  is  als   het  OVER  DE  BE- 

ware  een  voorhode  van  Rembrandt.  Zeker  konden  de  Italianen  niets  TREKKINGEN 

van  dit  werk  leeren ;  luui  kunst  bewoog,  zich  in  heel  andercn  kring —  TUSSCHEN 

maar  het  bestond  naast  de  hunne,  en  was  er  onafhankeHjk  van  :  men  ITALIAAN- 

kan  er  de  elementen  van  een  schoonheid  vinden  van  een  ander  wezen  SCHE  EN 

dan  die  welke  zij  hadden  weergegeven;  het  was  een  geniale  poging  NEDERLAND- 

op  een  weg  die  zij   niet   hadden  geopend  en   die  later  zoo  ruim  zou  SCHE  SCHIL- 

worden  bewandeld.  DERKUNST 


November  1901. 


Jac.  Mesnil. 


51 


JV  U  i^  ^  A  iSJl!<IV.lV^Xl  X  XiiM      CORRESPONDENTEN 


UlT  DEN  HAAG 


KUNST- 
BERICHTEN 
UIT  DF^N  HAAG 


lULCHRI  STUDIO  > 
TKNTOONSTEI-- 
LING  VAN  JOH> 
BOSBOOM  (COLLFX- 
TIE  VAN  DEN  Hr. 
EN  MEVR.  MESDAG) 
>7JUNI-15JULI>c». 
Bosboom  is  de  schilder  der  kerken  (en 
boerendeelen)  Dit'  bepaalt  ook  zijne 
aanschouwing  van  de  natuur.  Hij  door- 
dringt  deze  niet  als  Maris,  eveiials  liet 
door  de  priniitieven  en  in  den  aanvangs- 
tijd  der  Icunst,  toen  men  wel  het  begrip 
van  't  ruimtelijke  zijn  in  een  gebouw 
styleerde  oni  er  den  Geest  Gods  te  ont- 
vangen,  ook  niel  gedaan  werd.  In  een 
kerk  wist  en  zag  hij  het  begrip  van  't 
Zijn,  en  zoo  was  zij  hem  ook  Natuur.  Zag 
hij  Er  de  verrijzenis  van  een  nieuw  ge- 
bouw uit  het  donker  der  onbewustheid, 
dan  is  dit  hem  eene  vreugde  waarvan 
de  zon  begint  te  schijnen  uit  de  hoogte 
der  hemelen  (*). 

Maar  hij  was  toch  een  van  de  eersten 
die  voor  Holland  eene  nieuwe  traditie 
hielp  scheppen  (welk  feit  een  gedeelte 
van  zijn  grooten  invloed  verklaart) en  het 
ivezen  der  natuur  op  eene  eigene  wijze 
begreep. 

De  beoordeelaar  van  Bosboom  heeft 
niet  te  vergeten  dat  deze  veelal  onder- 
werpen  schilderde  die  op  zich  zelf 
reeds  kunstwerken  zijn,  en  bij  de  bepa- 
ling  van  het  wezen  van  zijn  kunstenaar- 
schap  heeft  hij  eerst  na  te  gaan  van 
welke  geaardheid  deze  zijn.  De  archi- 
tektuur  heeft,  evenals  de  muziek,  een 
lyrlsch  karakter.  Zoo  spraken  Fr.  von 
Schlegel  en  Goethe  van  «  gel'rorncr  »  en 
a  versteinter  Musik  » ;  het  rythnie  barer 

(♦)  Watertoren  te  Scheveningcn  (in  opbouw). 


vormcn  wordt.  in  ccn  blik  overzieii,  tot 
harmonic.  Men  bcsede  de  bekoring  die 
de  teeUenaar  l5osboom  uiloefendc.  Er 
zijn  wcinigcM  die,  na  Rendjrandt  in  <lcze 
mate  het  rythme  der  perspccticf,  een 
barer  wezcnstrekkcn,  aanvoelbaar  wis- 
ton  te  maken. 

Zoo  zou  Bosboom  in  de  boerendeelen 
o.  a.  de  primitievere  conslructie,  het 
oorzakclijkc  logischc  vcrband  aantrek- 
ken.  Maar  dit  alles  vooral  den  teekenaar. 

In  zijne  werken  weerspiegelt  zich  de 
wereldordc  in  volkomener  harmonic. 

De  schildcrkunsl,  die  in  Rembrandt 
kulmineerde,  is  door  Hegel  dc  kunst  van 
het  Kristendom  genoemd.  Het  is  alsof 
zij  in  Bosboom  nog  ecus  terugziet  op 
den  afgelegdcn  weg.  Het  is  misschien 
van  belang  bier  eene  opmerking  van 
Mesdag  op  te  teekcnen  die,  doelcnde  op 
Bosboom's  beroemdc  tcekening  <•  Kerk 
te  Alkmaar  »,  mij  zeide  dat  zoo'n  kerk 
nooit  door  iemand  gemaakt  was. 

Er  zijn  er  velen  die  de  beteekenis  van 
Bosboom  doorvoeld  hebben,  er  zijn 
weinigen  die  dit  verstaanbaar  gemaakt 
hebben.  Zooals  ik  vrocger  reeds  ecus, 
ter  gelegenheid  van  Breitner's  ex|)ositie, 
heb  opgcmcrkt,  is  de  schilderkunst 
aangewezcn  in  ecu  moment  der  eeuwige 
wording  toch  het  begrip  dier  eeuwige 
wording  te  gcvcn,  waarom  zij  bij  voor- 
keur  het  oude,  het  beleefde,  lets  dat 
eene  geschiedenis,  een  «  geworden  zijn  » 
toont,  als  onderwerp  kiest.  Men  denke 
bier  (b.  v.)  aan  Rembrandt,  Millet  en 
Israels;  aan  Rembrandt  die  weinig  kin- 
dercn  schilderde  dan  in  een  zamenzijn 
van  generaties,  waarin  hij  weer  een 
begrip  van  wording  gceft,  en  aan  Too- 
rop's  «  Geloof  en  Loon  ».  Zoo  zag  ook 
Bosboom  in  de  kerken  bet  kort  begrip 
van  de  geschiedenis  der  nienschhcid  en 


S2 


waar  hij  verscliillende  momenlcn  gaf, 
gaf  hij  de  graduaties  in  de  godsdicnstige 
gevoelens  der  nienschlicid,  het  dringen 
van  cen  wereld  naar  liel  oiieindige  in 
Iragische  en  blije  momcnten.  Zijn  ker- 
ken,  zij  zijn  vol  van  verstorven  echo's, 
dc  almosl'ccr  is  er  met  onbestcnide 
gevoelens  doorademd,  de  lichtkroncn, 
die  Luchlers  van  het  Heelal,  zijn  cr 
verdoot'd,  maar  het  schijnt  sonis  alsof 
er  de  magische  weerschijn  van  in  dieper 
schenieringen  nog  bceft.  De  banken,  de 
gestoclten,  de  vloeren,  pilaren  en  niu- 
ren,  zij  zijn  veisleten  door  het  gcbrnik 
van  lalloozc  gcslachlen,  zij  dragen  tee- 
kenen,  indrukken  die  door  hartslocht 
vorm  kregcn.  Bij  de  groolcn  krijgt  sonis 
eene  genieenplaats  bclcekenis.  Zoo  van 
ieniand,  dan  kan  men  van  Bosboom 
geluigen  dat  hij  stcenen  kon  doen 
spreken. 

Er  is  reeds  herhaaldelijk  gewezen  op 
dc  invloed  die  Bosboom  o.  a.  van  Rem- 
brandt ondcrging.  In  verschillcnd  wcrk 
is  dit  hicr  merkbaar.  Trcllend,  ook  nog 
in  vcrband  met  het  voorgaande,  is  dan 
dat  Bosboom  in  eenige  geschilderdc 
«  Synagogen  »,  onderwerpen  die  ook 
Rembrandt  aantrokken,  het  dicpst  tast 
en  eenige  der  stcrkst  sprekende  kanten 
van  den  Mecsler  der  meesters  raakt. 
Trell'end  ook  nog  omdat  Bosboom  hierin 
aan  de  figuren  merkbaar  vccl  beteeke- 
nis  verleent,  zoodat  in  de  verbinding 
van  een  lyrisch  en  een  ejiisch  element 
dc  dramatiek  die  het  wezen  van  Rem- 
brant's  kunst  is,  bcnaderd  wordt.  Deze 
schilderijen  zijn  (het  is  bckend  dat 
Bosboom  nicest  leekeningcn  maakle)  tc 
besclionwcn  als  de  geschiedenis  der 
oogcnblikken  waarin  Bosboom  het 
stcrkst  leefdc. 

Ik  laat  de  lyrischc  emphase  achtcr- 
wege,  cvenals  ik  ook  kortheidshalve 
niet  van  de  gcestes-atlitudic  van  den 
godsdienslplegendenmensclihcbgcrept, 
iets  wat  in  eene  at'iiocnde  beschouwing 
over  Bosboom  noodzakelijk  moet  be- 
Irokken  worden.  Maar  't  zou  me  een 
lust  zijn  een  oogcnblik  dieper  in  tc  gaan 
op  het  gevoclsleven  van  een  man  die 
het  troebclc  levcn  tot  znlk  eene  ver- 
eening  wist  tc  klarcn,  die  ik  hoogcr  stel 
dan  de  primitieven,  omdat  hij  universe- 
ler,  mecrcen  wereldgcest,  dramalischcr 
en  (his  nicer  mcnscli  was,  en  wicns  kunst 


cen  zuiverder  rcligie  nog  was  dan   die    KUNST- 

der  oude  Indicrs.  BliRICHTEN 

Deze   expositic   omvat,   naar  opgave  ^^^^  ^^^^ 

der  catalogus,  een  9-tal  schilderijen  en 
85  teekeningen. 

23  Juni  190-2. 

BINNENHUIS  «  DIE  HAGHE  »  DIRK 
NIJLAND  X-*-  Zooals  deze  jongere 
zich  op  deze  expositic  voordoet  is  hij 
een  lypische  figuur  uit  dit  lijdpcrk  van 
kentering  voor  de  schildcrkunst.  Hij 
schijnt  een  intcllektucel  ontwikkelde  tc 
zijn,  hcel't  vcel  gezien  en  belecfd,  schijnt 
a  ])riori  —  ook  door  het  zien  van  werk 
van  andcren  —  zijn  wereld  tc  kenncn. 
Vcrgclijkt  men  een  jongere  als  deze  bij 
ceil  gecst  als  Rosboom,  die  zich  als  eene 
van  dc  schoonstc  harmonic  in  de  ryth- 
mischen  opbouw  en  groci  van  zijn  werk 
deed  kcnnen,  dan  ontbreekt  dezen  erva- 
rcnc  en  toch  oncrvarene  nog  vcel.  Ileeft 
hij  zijne  levenskennis  wcl  voldocnde 
geordend,  vragen  we? 

Maar  welk  eene  kracht  bezit  hij  toch 
ook.  Had  de  Duitsche  aeslhctiek  ons 
bcsef  omtrent  de  evolulie  der  kunst  niet 
voldocnde  verheldcrd  en  aangetoond 
dat  in  de  toekomst  het  drama  zal  over- 
hcerschen,  deze  jongere  zou  een  der 
vclcn  zijn  die  een  vermoeden  omtrent 
deze  overhecrsching,  helwelk  zou  kun- 
nen  bcstaan,  eene  schijn  van  juistheid 
gcven.  De  schildcrkunst,  die  in  Rem- 
brandt de  nicest  absolute  en  voldongen 
vorm  heeft  in  de  ccnheid  der  twee  tcgen- 
dcclen  licht  en  donker,  in  ecu  gcdurcndc 
dc  eeuwen  logisch  ontwikkeld,  gcrijpt 
schema,  hctwclk  het  begrip  der  werke- 
lijkhcid  vcrzichtbaard  insluit,  heeft  na 
dicn  tijd  langzamerhand  cen  meer  die- 
ncnd  karakler  verkregcii.  Wei  blijft  zij 
als  absolute  kunst  naast  haar  ander 
uilcrstc  dc  gebruikskunsl  bestaan,  maar 
vcrgclijkt  men  haar  wezen  van  nu  met 
dat  ten  tijde  van  Rembrandt,  dan  valt 
het  mccr  dccoralicvc  van  haar  karakler 
direct  op. 

Men  wettige  deze  klcinc  uitweiding, 
daar  zij  van  een  slandpuiit  dat  rekcn- 
schap  houdt  met  het  wezen  van  de 
evolutic  der  kunst,  eenige  hcldcrhcid 
verschaft.  Dit  verklaart  verder  hoe 
Rembrandt  karaktcr  gaf.  Millet,  Daumier 
Vincent,   Toorop  en    zoo   ook    Nyland 


53 


KUNST- 
BERICHTEN 
UIT  DHX  IIAAG 


mccr  het  type.  Doze  laalstcn  gcveii  bij 
(le  uilgang  der  schilderkuiist  evenals  bij 
elke  aniivaiig  ccn  algemeeiier  levens- 
beeld,  zijn  eerdcr  geneigd  tot  synibool 
dan  b.  v.  de  rasscliilder,  de  eigenlijksle 
schildcr  Rciiibrandt,  voelenzich  minder 
aan  het  moment,  waarin  zich  voor  den 
schilderdc  ideemanifesteert,  gebonden, 
zijn  nieer  litterair.  Zoo  ook  Nijiand  die 
invloedenondergingvande  Ronuiansche 
kunst,  van  de  oude  Vlamingen  en  Hol- 
landers en  van  enkele  onzer  modcnien 
als  Vincent  en  Toorop  en  van  de  niedi- 
tatieve  strooming.  Zijn  werk  licel't 
behalve  een  onmiskenbaar  dramitisclie 
Schwung  een  bijwijlcn  illuslralief  en, 
wie  zou  het  dezen  jengdige  gecsldriftige 
euvel  dniden,  tendentiens  karakter.  Zijn 
materiaal  is  meestal  de  pen  en  het  zwart 
kriji.  Zijn  Booniluwen  te  Dordrecht,  mag 
roemenswaardig  zijn  om  eene  zekerc 
techniek  en  van  volgehoudenheid,  wal 
wij  gcwoon  zijn  gewordcn  te  verstaan 
ondcr  een  rasschildcr  spreekt  er  cigen- 
lijknog  nict  nit.  Hij  mag  ten  eenen  tijde 
met  eene  voorbeeldelooze  nauvvgezct- 
heid  te  werk  gaan,  een  volgende  keer 
bezit  zijnc  kunstdrift  hem  te  zeer,  de 
inbeelding  is  dikwijls  grandioos,  maar 
er  ontbreekt  nogwclcensdat  onmisbare 
bestanddeel  van  eene  volschoone  tecke- 
ning,  wat  wij  zooeven  in  ons  verslag 
over  Bosbooni  met  het  rythme  der 
jjcrspektief  aanduidden.  Soms  schijnt 
hij  de  grcnzen  aan  den  schilder  gesleld 
le  willen  overschrijden.  Wil  hij  ons 
het  rnmocr  dat  in  eene  slad  heerscht, 
alleen  suggereeren,  de  schilderknnst 
vermag  dit.  Alleen  dc  tocvocging  van  het 
woord  :  riiinocr  bij  den  tilel  is  vcrdacht 
ofminslens  ovcrdadig.  Met  Job  geeft  hij 
een  arbeider,  rcusachtig  tegen  eene  be- 
wogen  en  doorsmooktc  Inchl  boven  eene 
fabrieksslad.  Dit  type  —  het  is  geen  ka- 
rakter—  met  zijn  bijbelsche  naam  is  ccn 
tijdsbecld  dat  ecnwcn  in  de  verbcclding 
wil  docn  rijzen.  De  Icekeningen  Moulin 
de  la  Giikile  en  Kapitalisnw  en  arbeiders 
kan  men  onder  de  allcgorische  knnst 
rangschikkcn,  en  voor  wie  deze  schil- 
dersnaluur  begrijpl  zijn  ze  allerminsl  te 
malen.  Noemen  we  vervolgcns  nog 
ecnige  sjjrekendc  (en  hicroni  alleen  in 
dit  geval)  litels  als  :  Le  Marchenr,  Krot- 
ten  en  Sloppen  le  SI.  (lilies,  OndcWilgcn, 
De  Zaaier,  DcZwerver,Misere,  DcrWeg- 


weiser  (Lied  van  Schubert),  'n  Nacht.De 
Molen,  'n  Enlhousiast,  'n  Cynicus,  Op  'n 
Vergadering,  M'n  oude  schoenen,  De 
Slad  (sladsobsessie,  en  eenige  types  nil 
de  .Morgue  le  Parijsi,  die  den  psycholoog 
aanduiden,  dan  geven  we  der  fanlasie 
een  te  gereede  taak,  dan  dat  het  vormen 
van  een  beeld  van  dezen  opmerkclijk 
arliesl  die  een  wereld  van  hoogharlig- 
heid,  satire,  ironic,  humor  en...  mede- 
lijden  schijnt  le  vcibcrgcn,  le  moeilijk 
zou  zijn.  Dc  eigenaardige  verscheiden- 
heid  van  zijn  uilingcn  bewijzen  dat  hij 
nog  aan  het  lerrein  verkennen  is.  Lalen 
we  hopen  dat  hij  in  conscienlieuser, 
bezonkener  vorming  zich  zelven  bc- 
wuster,  en  daarmede  zijn  weg  vinde. 

SCHEVENINGEN  ^  INTERNATIONA- 
LE TENTOONSTELLINC.  VOOR  DK 
VERLOTING  TEN  RATE  DER  WEDU- 
WEN  EN  \VEi:ZEN  DER  ROEREN  EN 
VERDERE  SLACIITOITERS  >  1  JULI- 
15  SEPTEMRER  1902  >o».  Ongcvcer 
5000  nummers  vormdcn  dcze  cxposilie. 
Kcnschclscnd  is  dat  er  zooveel  vrouwen 
inzonden. 

Daar  deze  ex|)osilie  nil  bijzondcrc 
reden  lot  stand  kwam  en  dusgeen  lijds- 
beeld  geeft,  daar  er  van  zuivere  wccr- 
spicgeling  van  het  huidige  slandpunl 
der  schildcrkunsl  der  verschillende 
landen  geen  sprake  kan  zijn,  is  "I  onnoo- 
dig  in  deze  rubriek  lot  kenschetsing  der 
verschillende  al'deelingcn  (waaronder 
Engeland  ontbreekt,  hoewel  er  wel 
Engelsch  werk  of  werk  met  een  dusda- 
nig  karakter  zal  zijn)  over  te  gaan.  Maar 
hoewel  dus  eene  logische  samcnhangin 
de  kunslstroomingcn  onlbreckl,  zoo  is 
loch  ook  hicr  wel  op  le  merkcn  dat  die 
in  Holland  met  zijnc  hechlsle  Iraditic 
het  gclcidelijksl  verloopcn.  Wclk  ver- 
schijnsel  de  tlcugdclijkhcid  der  soorl 
bewijzende.  de  mecning  helpl  vcrsler- 
ken,  dat  over  t  geheel  dc  Hollandsche 
moderne  kunst  als  schildcrkunsl  l  zui- 
verst  en  hoogsl  slaal.  In  Holland  vond 
de  Idee  weer  de  nicest  voldongcn  vorm 
in  gcsladige,  hechlc  onlwikkcling. 

H.  (1.  R. 


54 


DE  TENTOONSTELLING  DER 


VLAAMSCHE  PRIMITIEVEN 


TE  BRUGGE 


V. 


'^ANNEER  men  in  de  kronijkschrijvers  de  ge-  DE  TENTOON- 
schicdcnis  van  Brugge  in  den  loop  der  xv^  eeuw   STEELING 
doorbladerl,  dan  treft  men  in  de  nauwkeurige   DER 
opsomming  van  allerlei  feiten,  bijna  jaarlijks  VLAAMSCHE 
de  melding   aan,   van   een  opsland,   van   een   PRIMITIEVEN 
steekspel    van    den    Witten    Beer,    van    een  TE  BRUGGE 
expeditie  extra-muros,   van  een   kapittel  van 
het  Gulden  Vlies,  van  een  vorstelijk  huwelijk, 
zoodal  Brugge,  waar  zeevaart,   handel   en  nijverheid   reeds  aan   de 
stralen  en  markten  een  woelig  rumoer  moesten  bijzetten,  met  al  haar 
feesten,  al  haar  samenloopen  van  gewapende  gilden,  een  der  woeligste 
sleden  moest  zijn  die  men  zich  uitdenken  kan. 

Daar,  in  die  onrustige  stad,  verscheen  omstreeks  1467,  de  zachte 
droomer,  Hans  Memlinc.  Evenals  zijn  geniale  voorganger  van  Eyek, 
had  hij  de  groote  handelsbaan  gevolgd,  langswaar  de  zwaar  geladen 
wagens  van  het  Hansa-verkeer  trokkcn,  en  weer  kwam  de  Germaan- 
sche  kunst  een  nieuwen  kloeken  adem  inhlazen  in  de  Vlaamsche  kunst. 
De  roem  der  werken  van  van  Eyek  en  van  Rogier  van  der  Weyden, 
trok  de  vreemde  meeslers  naar  ons  land  aan,  evenzeer  als  de  weelde 
die  te  Brugge  heerschte. 

Memlinc,  die  afkomstig  was  uit  het  land  van  Mainz,  vestigde  zich 
te  Brugge,  nadat  hij  waarschijnlijk  leerling  geweest  was  bij  Rogier 
van  der  Weyden. 

Hel  drukkc  vcrkeer  van  vreemdelingen  in  onze  streken,  bracht  in 
onze  Vlaamsche  kunst,  een  zeker  cosmopolilisme,  verhrak  die  groote 
oorspronkclijkheid  die  eigen  is  aan  van  Eyek,  en  het  bewijs  ervan 
ligt  in  het  feit,  dat  men  heel  gemakkelijk  aan  Antonello  van  Messina 
het  porh-el  is  gaan  toeschrijven  van  Nicolas  di  Fovzove  Spinclli  (55, 
Museum    van    Antwerpen)    dat    nu    door    de    critici    aan    Memlinc 


On/.p.  KiNsT     Vni 


55 


DE  TENTOON-  leruggegeven  werd,  terwijl  men  heel  dikwijls  de  werken  van  Rogier 
STEELING  van  der  Weyden,  is  gaan  verwarren  met  die  van  Martin  Schongauer. 

DER  Italic,  Frankrijk,  Duitschland,  komen  iets  van  ons  nemen,  maar  laten 

VLAAMSCHE      ons    onvermijdelijk  iets  na,   maar  of  onze  meeslers  ook  komen  van 
PRIMITIEVEN     Maeseyck,  van  Mainz,  van  Ondewatcr,  zoodra  zij  op  onzen  bodem  zijn, 
TE  RRUGGE       in   ons  midden,  putten  zij  als    hel  ware   uit    dien   bodem  zelf  dien 
kenmerkenden  trek  onzer  Vlaamsclie  kunst  :  de  kleur. 

Deze  tenloonstelling  is  wel  de  glorificatie  van  Memlinc;  bet  grootste 
deel  zijner  ecbte  werken  en  bet  maximum  zijner  meesterwerken  zijn 
bier  verzameld. 

Het  portrct  van  Nicolas  di  ForzoreSpinelli,  den  beroemden  Italiaan- 
schen  muntgraveur,  (55),  dat  6en  zijner  jongste  werken  moet  zijn,  loont 
ons  den  meester  in  bet  voile  bezit  van  een  sebittcrend  talent.  De  fijn 
bewerkte  en  tevens  vast  omlijnde  kop  staat  vol  relief  tegen  een  acbter- 
grond  van  een  fijn  landscbap  van  boomen  en  water  met  witte 
zwaantjes  waaraan  de  fijne  witte  wolkjes  —  die  men  ook  terug 
vindt  in  de  Aanbidding  der  Drie  Koningen  (60,  Sint  Jans  Hospitaal 
Brugge)  —  een  grooteren  indruk  van  atmosfeer  leweegbrengen  dan  lot 
biertoe  in  de  tafereelen  der  voorgaande  meesters  bet  geval  was. 

Tot  betzelfde  tijdstip  beboort  bet  drieluik  De  heilige  Maagd  met 
Sir  John  Donne,  vrouw  en  kind  en  beschermheiligen  [5S,  Duke  of 
Devonshire,  Cbatsworth),  eebt  werk,  dat  vergeleken  bij  dergelijke 
onderwerpen  uit  bet  Sint  Jans  Hospitaal  van  Brugge,  merkelijk  van 
mindere  kunstwaarde  is,  wellicbt  omdat  bet  tafereel  gescbilderd  werd 
gedurende  een  kort  verblijf  van  Sir  Jobn  Donne  te  Brugge  ler  gelegen- 
beid  van  bet  buwelijk  van  Karel  den  Sloute  met  Margareta  van  York. 
Tot  deze  twee  eerste  werken  verbinden  zicb  twee  lange  reeksen 
dergelijke  paneelen  van  zelfden  aard. 

Aan  de  eene  zijde  de  portretten.  In  dat  van  Spinelli  (55),  in  dat 
van  een  onbekende  (73,  Mauritsbuis  den  Haag)  (M,  voorstellend  een 
man  met  gekruld  baar,  dikken  gebroken  neus,  in  biddcnde  bonding; 
en  in  die  twee  pracbtige  luiken  van  bet  G3'mnasium  van  Herrmannstadt 
(74  en  75)  voorstellend  bet  eene,  een  bcgiftiger  met  zijn  zoontje  — 
bet  gelaat  van  den  ouden  man  is  tot  in  de  geringste  deelen  ontleed  — 
bet  andere  zijn  vrouw,  alsook  in  bet  Povircl  van  een  oude  vrouw 
(71,  M.  N.,  Parijs),  waar  zoo  weinig  kleur,  zooveel  cxpressie  verwekt, 
verloont  Memlinc  al  de  eigenscbappen  van  den  meester  der  Vlaamscbe 
school  :  van  Eyck.  Hel  zijn  dicp  bestudcerde  koppen  van  een  strenge 
anatomic,  waar  de  lijn  bcslisl  alle  vormen  afleekent;  zij  vcrbeclden  — 
zooals  bet  portrct  van  van  Eyck's  vrouw  :  karakters.  Daarnaast  komt 
van  gansch  anderen  aard  een  lange  reeks  portretten,  waarondcr  die 
meesterstukjes  van  Brugge  :  Sibglle  Sambeiha  (02,  Sinl  Jans  Hospitaal), 

(•]  Gercproducecrd  in  De  Vlaamsclie  School  1898,  biz.  267. 


56 


iu)(;ii:a  van  di;u  wf.ydkn  (.•> 

MAHIA  MKT  III:T  KIND  IN  EENE  GKBEELDIIOLIWDK  NIS. 

(Op  ooisproiikclijkc  groolle). 

{Verzanifliiui  ■.an  ilen  (inrnf  ixiii  Sorlhhrook.  Limden). 


M2Ea 
JJNSf 


m 


Maarten  van  Nieuwenhove  (67,  id,),  de  twee  portretten  Willem  Moreel  DE  TENTOON- 
en  Barbara  van  Vlaenderberch  (64  en  65,  Museum  van  Brussel),  al  deze  STEELING 
volstrekt  echte  werken,  de  twee  :  Thomas  Portunari  en  zijn  vrouw  (57  DER 
en  58,  Leopold  Goldschmidt,  Parijs)  waarvan  de  amberachtige  gele  VLAAMSCHE 
toon  zoo  warm  is,  en  tal  van  andere  portretten  uit  de  verzamelingen  PRIMITIEVEN 
Oppenheim  te  Keulen,  George  Salting  te  Louden,  die  alien  —  de  echt-  TE  BRUGGE 
heid   terzijde   gelaten  —  datzelfde  karakter  vertoonen  :   een  zekere 
onbestemdheid  in  het  gelaat,  een  zekere  droomerigheid  in  de  oogen, 
een  zacbtheid  in  de  wezenstrekken,  een  soort  afwezigheid  van  energie. 

Dit  zijn  twee  treffend  verschillende  manieren  in  de  opvatting  van 
het  portret  bij  Memlinc,  waarvan  de  tweede  hem  vooral  eigen  is,  daar 
men  die  enkel  ontmoet  in  de  volstrekt  echte  werken  van  den  meester. 

Tot  het  tweede  tafereel  van  Memlinc  :  het  Triptiek  van  Sir  John 
Donne,  verbindt  zich  die  lange  reeks  godsdienstige  tafereelen  waarin 
de  heilige  Maagd  vooral  als  voornaamste  figuur  optreedt. 

Memlinc  heeft  van  de  heilige  Maagd  een  ideaal  beeld  geschapen. 
De  realist  van  Eyck  stelt  ze  ons  voor  als  een  gewone  vrouw  uit  zijn 
tijd;  de  droomer  Memlinc  ontneemt  haar  zooveel  mogelijk  het  men- 
schelijk  karakter  om  op  haar  kalm  en  effen  langwerpig  gelaat,  dat 
nauwelijks  rozig  gekleurd  is,  in  hare  zachte  streelende  oogen,  op  haar 
fijnen  mond,  die  zachtmoedigheid  te  leggen,  die  past  aan  een  ideaal 
wezen.  De  glorieuse  maagd  van  van  Eyck  lacht  als  een  gelukkige 
moeder;  de  maagden  van  Memlinc  zijn  passieloos.  Zoo  vindt 
men  ze  in  het  Mystiek  huivelijk  der  heilige  Catharina  (59,  St.  Jans 
Hospitaal  Brugge),  in  de  Aanbidding  der  Koningen  (60,  id.)  in  de 
Heilige  Maagd  van  het  Dieptiek  van  Maarten  van  Nieuwenhove  (67,  id.) 
en  in  een  vijftal  andere  schilderijen  van  dergelijken  aard  in  deze 
tentoonstelling  aanwezig.  Zijn  engelen  integendeel  hebben  om  bun 
mond  een  glimlach  van  een  ongewone  gelukzaligheid.  Ook  de  Jesus- 
kinderen  van  Memlinc  verwijderen  zich  nieer  van  de  realistische 
kinderen  van  van  Eyck,  en  vertoonen  in  bun  breed  voorhoofd  een 
teeken  van  hoogere  bovennatuurlijke  ontwikkeling  dan  de  gewone 
menschenkinderen.  Tafereel  na  tafereel  ontleden,  ware  om  zoo  te 
zeggen  gansch  Memlinc's  werk  bestudeeren  en  dat  valt  niet  in  de 
perken  van  deze  studie. 

We  hebben  zijn  karakteristieken  trek  ontmoet  in  zijn  portretten. 
Een  blik  op  een  drielal  zijner  meesterwerken  zal  ons  toelaten  van  de 
andere  prachtige  gaven  van  dezen  meester  te  genieten. 

Van  al  de  tafereelen  waarin  bij  een  godsdienstig  onderwerp 
behandelde,  met  of  zonder  porlrei  van  begiftiger,  zijn  het  hoog- 
altaarstuk  :  Het  Mgstiek  huwelijk  der  heilige  Catharina  (59,  St.  Jans 
Hospitaal  le  Brugge)  en  De  heiligen  Christophorus,  Manrus  en  Gilles  met 
begifligers  (6(),  Museum  van  Brugge)  wel  de  heerlijkslc  die  zijn  penseel 


57 


DE  TEN  TOON. 

STEELING 

DER 

VLAAMSCHE 

PRIMITIEVEN 

TE  BRUGGE 


HANS  MEMLINC  :  CHRISTUS  MET  DE   ENGELEN,  linkerluik,  (Museum,  Aiitwerpen). 

scliiep.  De  heilige  maagd  tronend  ondcr  een  porlick  op  een  zetel,  houdt 
op  haar  school  het  kind  Jesus  dat  aan  dc  heilige  Catharina,  die  aan  de 
rechterzijde  der  Maagd  knieU,  den  ring  aan  den  vinger  steekt.  De  heilige 
Barbara  zit  aan  de  andere  zijde  en  leest  in  een  boek.  Een  engel  speelt 
op  de  harp,  rechls;  een  andere  engel  kniell  links  en  houdt  op  de  borst 
een  boek  open  dat  Maria  doorbladcrt;  de  eerste  engel  lacht  gelukzalig, 
de  tweede  staart  ernstig.  Achler  haar  Johannes  de  Dooper  en  Johannes 
de  Evangelist. 

Een  landschap  loopt  op  den  achtergrond,  zichtbaar  tusschen  de 
pijlcrs  van  den  portiek.  De  rechterluik  verbeeldt  de  onlhoofding  van 
Johannes ;  de  linkerluik  Johannes  op  Pathmos,  starend  naar  de  visiocncn 
van  de  Openbaring.  Op  dc  buitenzijde  der  luiken  zijn  dc  portrctten 
van  de  begiftigers  :  rechts  de  broeders  Antoon  Seghers  en  Jacobus 
De  Kueninc,  links  de  znsters  Agnes  Casembrood  en  Clara  Van  Hulscn 
met  hunnc  respectieve  bcschcrniheiligen. 

Hicr  hebben  wij  het  gothiek  tafcrecl  in  al  zijn  prachlvollc  symetrie  : 
alle  beelden  vinden  rondom  de  heilige  maagd  hnn  evenwiehl.  Al  de 
fignren  van  dit  heerlijk  lafereel  zijn  kalm  en  passieloos,  zelt's  de  liguren 
die  dc  onthoofding  van  Johannes  bijwonen  drukken  enkel  door  ccn 
eenvondige  beweging  der  handen  bun  gevoelens  nit;  ook  Johannes  op 
Falhnios  die  het  visioen  ziel  van  Hongersnood,  Pest,  Oorlog  en  Dood, 
neerdalcnd  op  aarde  en  den  val  der  slerren,  zil  kalni  voor  dit  schrik- 
wckkcnd  tafcrecl. 


58 


HANS  MEMLINC  :  CHRISTUS  MET  DE  ENGELEN,  middenstuk,  (Museum,  Antwerpen). 

Memlinc  zoekt  niet  zooals  zijn  voorganger  van  der  Weyden  naar 
effekt  :  hij  dwingt  ons  te  droomen  voor  zijn  paneelen  zooals  hij 
droomde  voor  zijn  onderwerp.  Die  prachtige  schikking  der  personen, 
de  rijkdom  van  alio  stoffelijke  deelen,  de  nanwkeurige  nitvoering,  de 
glans  der  kleuren  en  hnnne  harmonische  schakeering,  de  hooge  adel 
van  alle  figuren  waaraan  hij  alles  ontnani  dat  vulgair  mocht  schijnen, 
dwingen  onze  aandacht  af,  veroveren  ons  zoodanig  dat  we  het  lieilig 
gelnk  gaan  voelen  der  maagd  Catharina  wanneer  zij  den  goddelijken 
Iiuwelijksring  om  haar  vinger  voelt  glijden,  dat  we  schrikken  voor  de 
griivveldaad  van  Johannes'  moord,  dat  we  zelf  huiveren  voor  het 
visioen  van  Johannes  te  Pathmos.  Memhnc  is  de  meester  der  kalme 
contemplatie.  Hij  geeft  het  onderwerp  in  kahne  eenvoudige  grootsch- 
heid;  hij  laat  aan  den  toeschoiiwer  den  last  over  te  gevoelen  voor  zijne 
figuren.  Een  herhaling  van  het  middenluik  van  het  hoogaltaar  vindt 
men  in  een  paneel  lentoongesteld  door  den  heer  Goldschmidt  van 
Parijs  (03). 

Een  treffende  tegenstelling  leveren  ons  de  Rijve  der  Heilige  Ursula 
(68,  Sint  Jans  Hospitaal)  en  de  Clirisliis  met  engelen  (84,  Museum 
van  Antwerpen).  In  de  aeht  pancelljes  en  in  de  zes  medaillons  van  de 
kosfl)are  rijve  heeft  Memlinc  getoond  welk  een  wonderhare  miniaturist 
hij  was,  en  de  drie  paneelen  hcrkomstig  nit  de  kerk  van  Najera  hewij- 
zen  dat  hij  ook  een  voortreU'elijk  docoraleur  was.  Wat  grootschheid 
spreekt  er  niet  uit  die  prachtige,   kalme  Chrislusfiguur  in    keizerlijU 


DE  TENTOON- 

STELLING 

DER 

VLAAMSCHE 

PRIMITIEVEN 

TE  BRUGGE 


59 


I)E  TENTOON- 

STELLING 

DER 

VLAAMSCHi: 

PRIMITIEVEN 

TE  BRUGGE 


HANS  MEMLINC  :  CHHISTUS  MliT  DE  1-;N(,I-:]J:n,  i  fchtoiliiik,  (Museum,  Anlwerpen). 

■  gewaad,  meer  dan  natuurgrootte,  omringd  door  musiceerende  engelen, 
die  stellig  van  de  zclfde  hand  zijn  als  die  in  de  medaillons  der  Rijve 
van  Sint  Ursula. 

Zoo  groot  is  de  verleiding  van  deze  heerlijke  verzameling  meester- 
sUikken  van  Menilinc  dat  men  ze  nioeilijk  kan  verlaten.  Een  enkel 
woord  nog  van  het  tweede  standaardwerk  dat  Brugge  van  hem  bewaart : 
De  Iieilujen  Chrislophoriis,  Maiiru.s  en  Gillis  mel  de  begiftUjers  :  Willem 
Moreel  en  zijn  vrouw  en  hnnne  kinderen  (66,  Museum  van  Brugge).  De 
tijd  die  aan  bijna  al  de  andere  werken  van  den  meesler  hunne  heldere 
bijna  wonderbare  frissche  kleur  liel,  lei  op  dit  paneel  een  zekere 
((  patine  »  die  de  Ivleuren  wat  verdoofde. 

Hier  zien  we  hoe  gewetensvol  de  middeleeuwsche  kunslenaar  was 
in  de  uitvoering  van  zijn  werken  :  dc  begiftiger  van  het  paneel  ver- 
langde  een  schilderij  waarop  de  heiligen  Christophorus,  Maurus  en 
Gillis  voorkwamen,  heiligen  die  mel  elkander  geen  betrekking  hadden. 
Dekunstenaar  plaatste  ze  alle  drie  in  een  landsehap  :  Christophorus  in 
het  midden,  de  voeten  l)adeiid  in  een  beek  en  dragend  op  de  sehouders 
den  zwaren  last  van  het  kind  Jesus;  de  twee  andere  heiligen  op  de 
oevers.  Het  lal'ereel  op  zicli  zell'  luul  geen  beleckenis,  maar  loeh 
bewerkle  de  kunslenaar  hel  gelieel  mel  dezell'de  liefde  als  die  welke  hij 
gevoelde  voor  tal'ereelen  waarvan  hij  zell'hel  onderwerp  koos  olwaar- 
van  het  onderweip  een  geheel  uitmaakt  dat  hem  kon  begeesleren. 

In  dil  lal'ereel  spreekl  hel  heerlijksl  hel  voornaamsle  kunsl-prineiep 


60 


i 


van    Memlinc  :  naast  een  zuivere    uitvoering,    zoo   weinig  beweging  DE  TENTOON- 
mogelijk  :  stalige  kalmle.  Zoo  is  de  heilige  Maurus  con  onvergetelijk  STELLING 
beeld  van  grootheid  en  verhevenheid  in  de  strenge  rechte  lijn  van  zijn   DER 
edele    bonding.    Boscbonw    ook    bet   daarnaast   bangend   stnk    :   De  VLAAMSCHE 
Bondscluip  (85,  Prins  A.  Radziwill,  Beilijn)  waar  de  Heibge  Maagd  PRIMITIEVEN 
bij  liet  nieuws  barer  vrncbtbaarbeid  in  onmacbt  valt  in  de  ai  men  van  TE  BRUGGE 
twee  engelen  :  boe  lenig  de  beweging  van  bet  bezwijmende  licbaam, 
en  boe  diep  indriikwckkend  in  de  sobcrbeid  der  lijn! 

Nog  tab-ijk  zijn  de  werken  bier  aanwezig,  ecbte  of  toegescbreven, 
die  bet  niogelijk  niaken  ons  een  volledig  deidibeeld  te  vormen  van  de 
kunst  van  den  Brugscben  nieester;  in  bet  portret  vertoont  bij  twee 
manieren  :  de  manier  die  berinnert  aan  van  Eyck  :  nauwkenrige  ont- 
leding  van  bet  gelaat ;  en  zijn  eigen  manier  :  weglating  van  de  intieme 
details  om  bet  gelaat  te  veredelen.  In  zijn  maagdenfignren,  en  in  bijna  al 
zijn  vrouwenfiguren  vertoont  zicb  een  onverstoorbare  kalmte  en  bet- 
zelfde  model  dientJiem  voor  al  zijn  typen.  Kleine  witte  wolkjes  komen 
door  zijn  bemelen  zweven  en  verwekken  meer  dan  bij  zijn  voorgangers 
bet  gevoel  der  atmosfeer.  Een  scbitterende  roode  kleur  is  bem  vooral 
lief,  die  aan  zijn  scbilderijen  een  ongewone  levendigbeid  veriecnt. 

Waar  van  Eyck  ontleedt,  waar  van  der  Weyden  dramatisecrt,  daar 
boudt  zicb  Memlinc  in  een  kalme  droomerij,  vol  stille,  ingetogen 
poezie. 

VI. 


Memlinc  bad  in   zijn   werkplaats   een  jongeling  die  bij  bem  de 

"schilderkunst  aanleerde  :  Jan  Verbanneman.  Heeft  die  niets  voortge- 

bracbt  en  komen  liem  geen  werken  toe  die  onder  Memlinc's  naam  of 

onder  de  algemeene  aanduiding  van  «  scbool  van  Memlinc  »  prijken  ? 

nopgelost  vraagstuk  !  James  Weale  scbrijft  aan  Louis  Boels  enkele 

[afereelen  toe  die  tot  biertoe  aan  de  kunsiscbool  van  Memlinc  beboor- 

en,  namelijk  die  paneelen,  waar  de  Heilige  Maagd  troont  onder  een 

iorliek  tusschen  twee   engelen  (79,   Hertog  van  Anbalt,  Woerlitz)  en 

■(82,  Mev.  Stepbenson  Clarke,  Hayward's  Heatb)  alsook  die   der  Uffizi 

e  Florence  (*). 

Aan  James  Weale  hebben  wij  verder  de  ontdekking  te  danken 
van  een  scbilder  en  van  een  reeks  zijner  ecbte  paneelen,  die 
de  vergelijking  met  den  grooten  Brugscben  meesler  doorstaat.  Die 
scbilder  is  Geraard  David  van  Oudcwater.  Ook  dezen  meester  kan 
men  in  de  Tentoonstelling  der  Vlaamscbc  primitieven  in  de  pracbtig- 
ste  zijner  ecbte  werken  bestudeeren. 

Zijne  twee  paneelen  :  Hcl  Oordcel  van  Cambyses  {\2l,  Museum 
van  Brugge)  en  De  Vlading  van  den  Onrechlvaardigen  rechter  (122  id.) 

[*}  Gereproduceerd  in  Onze  Kunsl,  1902,  II,  biz.  47. 


61 


DE  TENTOON-  vertoonen  oiis  van  de  eerslc  oiulerwerpen  die  iiiet  aan  het  godsdieii- 

STELLlNCi  stig  leveii   onlleend  zijn  en  die  syml^olische  feilen  iiit  onze  polilieke 

DER  geschiedenis  verbeelden.  Het  Oordeel  van  Camhijses,  den  vorst  die  een 

VLAAMSCHE       onrechtvaardigen  rechter  Sysamnes  laaf  aanhouden,   symboliseert  de 

PRIMITIEVEN    beschuldiging  van  Lanchals  en  enkele  leden  van  het  Brngsche  niagi- 

TE  BRUGGh^       straat,  onder  de  aantijging  van  icuiperijen;  het  tweede  paneel,  waar  de 

benlen  het  vel  afstroopen  van  den  onreclitvaardigen  rechter  om  er  den 

zetel  mede  le  bekleeden  die  door  zijn  zoon  zal  gel)riiikt  worden  is  een 

herinnering   aan    de    execntie   van  Lanclials  en   zijne   maten.   Leven, 

expressie  in   de  gelaten,  l)eweging,   een  warnie  l)ruingele   toon  in  de 

klenr,  zijn  trcffende  karaktertrekken  van  deze  twee  paneclen. 

Docli  het  is  in  het  driekiik  den  Doop  van  Chrislus  (123,  Museum 
van  Brugge)  dat  de  kunst  van  Geraard  David  het  dichtst  staat  bij  die 
van  Memhnc.  Christus  staande  in  den  Jordaan  wordt  gedoopt  door 
Johannes ;  een  engel  in  rijk  gewaad  houdt  het  kleed  van  Christus.  Een 
zeer  uitgebreid  landscliap  op  den  achtergrond  ;  op  de  binnenkiiken 
rechts  de  begiftiger  Jan  des  Trompes  en  zijn  zoon  met  den  heligen 
Johannes  Evangehst,  Hnks  de  ecrste  vrouw  van  Jan  des  Trompes  en 
hare  vier  dochlers,  beschermd  door  de  H.  Ehsal)eUi ;  op  den  buitenkant 
der  hiiken,  links  de  heilige  maagd  met  het  kind  Jezus,  rechts  de  tweede 
vrouw  van  Jan  des  Trompes  met  de  H.  Maria  Magdalena.  Als  tonaliteit 
staat  dil  tafereel  zeer  dicht  bij  het  drieluik  van  Memhnc  :  de  familie 
Moreel  (66,  Museum  van  Brugge).  Het  is  dezeltde  sol)erheid  van  tinten; 
dezelfde  minutie  in  de  uitvoering  van  alle  bijzonderheden,  water- 
golfjes,  bloemen,  boomen,  en  lietzelfde  prachtige  rotsachtige  hindschap 
dat  vooral  in  de  schilderij  van  Geraard  David  zulk  een  gcwichtige  rol 
speelt,  dat  het  landschap  met  zijn  boomen  omslrengeld  met  klimop, 
met  zijn  valleien,  met  zijn  tahijke  klcine  personages  en  met  zijn  sterk 
oewolkten  heme!,  een  schilderij  op  zich  zelf  uitmaakt. 

Maar  onovertrofTen  in  het  geheele  werk  van  Geraard  David  is  het 
paneel  dat  het  Museum  van  Bowaan  zond,  voorstellend  de  Heilige 
maagd  met  het  kind  Jezns  omringd  door  cngelen  en  heilige  nuiagden 
(124).  In  den  uitersten  rechterlioek  iiet  portret  van  G.  David,  in  den 
uitersten  linkerhoek  Cornelie  Cnoop,  zijne  vrouw.  Dit  schilderij  gaf 
de  meester  als  een  geschenk  aan  de  Cnrmeliten  van  Sion  van 
Brugge. 

Een  dergelijk  onderwerp  De  Heilige  Maagd  met  land  Jezus  omringd 
door  Heilige  Maagden  (114,  Museum  van  Brussel),  voorstellend  het 
mystiek  huwelijk  der  heilige  Calharina,  werd  vroeger  aan  de  Duitsche 
school  toegeschrevcn  en  terecht  misschien,  hoewel  het  tal'ereel  als  een 
geschenk  gegeven  werd  aan  het  altaar  van  het  Gildc  der  Drie  Sanctinnen 
te  Brugge  in  1489.  Dit  leil  bewijst  niet  bcslist  dat  het  een  werk  is  van 
een  Bruasch  kunslenaar  en  de  attributie  aan  de   Duitsche    school   zou 


62 


w   « 


echter  eens  le  meer  hewijzen  welke  nauwe  betrekkingen  bestonden  DE  TENTOON- 
tusschen  Duitschland  en  Vlaanderen.  STEELING 

De  vergelijking  tusschen  deze  twee   paneelen  laat  ons  toe  nog  DER 
inniger  de  prachtige  heerlijkbeid  te  genieten  van  het  meesterwerk  van  VLAAMSCHE 
Geraard  David.   Stijf,  hoekig  en  plat  zijn  de  figuren  in  het   tafereel  PRIMITIEVEN 
van  Brussel ;   schilterend  de  klenren,  niaar  hard   en  weinig  samen-  TE  BRUGGE 
smeltend. 

Daar  tegenover  verloont  het  tafereel  van  Geraard  David  een 
prachtige  sierlijkheid  van  lijnen,  zoo  zwierig  en  lenig  als  lag  daarin 
reeds  al  de  vornienweelde  van  Rubens  en  van  Dyck  ;  de  figuren  dicht 
naast  elkander  zittend,  laten  hunne  warme  kleuren  samensmelten  ; 
de  aangezichten  zijn  vol  relief;  er  is  afwisseling  in  de  uitdrukking  en 
in  de  wezenstrekken.  Kortom  dit  is  een  wonderpaneel  dat  als  een 
verbindingsteeken  mag  beschouwd  worden  tusschen  de  primitieve 
school  en  de  opdagende  school  waaruit  Rubens  en  van  Dijck  zullen 
optreden.  Met  hel  Mysliek  hiiivelijk  der  heilige  Catharina  van  Memlinc 
en  de  Glorieuse  Maagd  van  van  Eyck,  behoort  het  paneel  van  Geraard 
David  tot  de  drie  perels  die  het  pnik  dezer  tentoonstelling  zijn. 

We  kunnen  Geraard  David  niet  verlaten,  zonder  een  blik  te  wer- 
pen  op  een  Aanbidding  der  Koningen  (135,  Museum  van  Brussel)  die 
de  heilige  maagd  voorstelt  in  den  stal  van  Bethleem,  het  kind  Jezus 
houdend  op  den  school.  De  drie  koningen  gevolgd  door  een  langen 
stoet  die  kronkelend  langs  de  wegen  komt  gelijk  een  Italiaansche 
triomfstoet,  aanbidden  het  kind.  Van  Eyck,  Memlinc,  David,  Gossaert, 
kregen  beurtelings  het  vaderschap  van  dit  prachtig  paneel  dat  een 
juwecl  is  in  het  Brusselsch  Museum.  In  de  nabijheid  van  Het  oordeel 
van  Cambyses  en  van  de  Execidie  van  den  onrechtvaardigen  rechter, 
schijnt  dit  stuk  wel  tot  het  werk  van  G.  David  te  behooren  :  de 
warme  bruingele  kleur  en  zekere  typen  van  figuren  stemmen  in  deze 
drie  schilderijen  goed  overeen. 

Geraard  David  schijnt  me  aan  den  aanvang  der  xvie  eeuw  te  staan 
als  het  heerlijk  keerpunt  in  de  geschiedenis  onzer  kunst,  en  als  een 
treffend  bewijs  dat  de  evolutie  die  in  onze  kunst  plaats  greep  en  de 
verschijning  voorbereidde  van  de  school  van  Rubens,  niet  enkel  te 
danken  is  aan  den  Italiaanschen  invloed,  maar  ook  en  voor  een  groot 
deal  aan  allerlei  invloeden  spruitend  uit  ons  midden  zelf;  en  het 
paneel  van  Rowaan  verwekt  in  mij  het  inlieme  gevoel  dat  zonder  Italic, 
Rubens  en  van  Dijck  toch  uit  onzen  bodem  zouden  gesproten  zijn,  als 
het  natuurlijk  gevolg  van  onze  kunstevolutie. 

rWonll  uoorluezcl.J  HkNDRIK  DK  MaRKZ. 


63 


ONDERDm 

3TnAARTEn 


ONDER  DEN         ■T'f^^%T^^^!^l   '^  ingenieur  Poolj  heeft,   stellen  we   ons  voor, 
ST.  MAARTEN      TkSrCJ7^^L!>w9i      hovenslaanden   naam   voor  zijn   labriek    van 

gebruiksvoorwerpen  gekozen  in  een  oogenblik 

van  poclische  begeestering.  De  scbaduw  van 

den  St.  Maarten,  den  golbieken  kerkloren  van 

Zall-Rommel,   viel  op  zijn  werkplaals  en  de 

scbaduw  —  voor  dezen  kunslnijvere  wcrd  bel 

bcbt!  —  van  de  middeleeuwen  lag  over  heel 

Zall-Bomniel  verspreid.  Men  vindl  daar  bebalvc  n  Bommers  sterken 

wal  »   door  den  vaderlandscben  dicbler  vermeld,  en  dalgene  wa[  den 

geest  tot  in  de  tijden  van  bloeiend  gildewezen  en  daarmee  bloeiend 

kunstanibacht  terug  brengen  kan. 

Komen  kijken  in  Zalt-Bommel,  is  een  soorl  leereursus  door  maken 


64 


Nieuwe  Fabriek  te  Haarlem. 


in  de  propadeutiek  der 
zeventiende  eeuwsche 
architectonische  he- 
ginselen  en  tevens  den 
zin  scherpcn  in  den 
eerbied  voor  deze 
kunst,  die  door  het  ge- 
bruik  van  eeuwen  niets 
van  zijn  aesthetische 
waarde  verloren  heeft. 
Wat  een  wind  en 
regens,  sneeuwvlagcn 
en  liagelbuien  zijn  er  over  die  geveltjes  gegaan  en  wat  een  gebenrte- 
nissen  zijn  liier  bcsproken  en  wat  een  gedacbten  zijn  er  door  de 
hoofden  getogen  van  hen,  die  bier  de  een  na  den  ander  hebben  geloo- 
pen,  gewoond  en  geleefd  !  En  opeens  als  de  blik  nieuwsgierig  een 
zijstraatje  binnenglijdt  en  juist  bekoord  zal  worden  door  het  wit  van 
een  muur,  met  rood  en  groen  en  geel  en  blauw  onikranst,  alles  schitte- 
rend  in  den  zonneschijn,  glijdt  daarop  weer  —  voor  de  hoeveelste 
maal?  vraagt  men  zich  —  de  architectuur  van  den  St.Maarten  omlioog, 
den  onden  St.  Maarten,  waarom  de  kraaien  zwerven,  waarop  hehiikruid 
groeit  en  waaraan  de  eeuwen  hebben  geknaagd,  —  zonder  succes. 

De  bouwmeester  is  geslaagd  :  het  monument  moest  onvergankelijk 
zijn!  En  het  is  onvergankelijk  want  niettegenstaande  alle  gepraat  over 
den  tand  des  tijds  en  «  sic  transit  »  moeten  als  wij  naar  den  St.  Maarten 
opzien,  en  zeggen  :  «  Hij  is  mooi,  »  die  woorden  de  uiting  zijn  van 
de  zelfde  kunstaandoening,  die  ons  voorgeslacht  een  gelijk  :  «.  Hij  is 
mooi  »  deed  spreken. 

Maar  wie  een  nieuwe  dorpel  mooier  vindt  dan  een  die  door 
duizenden  voetstappen  is  uitgesleten  en  wie  het  koper  of  ander  metaal 
waardevoller  acht  al  naar  gelang  het  meer  ruikt  naar  den  winkel,  zal 

van  het  Zalt-Bommelsch  en  in  't 
algemeen  van  het  schoon  onzer 
vaderen  weinig  bespeuren.  Het  is 
een  mooi  dat  van  onze  wereld, 
waarin  de  mode  zich  het  recht 
geusurpeerd  heeft  over  de  aestheti- 
sche waarde  der  dingen  te  beslissen, 
geheel  is  vervreemd. 

Het  ligt  niet  in  het  vernisje  dat 
de  gevoellooze  hand  van  een  work- 
man over  de  dingen  strijkt,  niet  in 
het    politoer,    dat    onze    meubcls 


ONDER  DEN 
ST.  MAARTEN 


65 


Schets  voor  ecu  weikknnio 


ONDER  DEN  salonfahig  niaakl,  iiiel  in  liet  poelsgoed,  clat  d'i  metalen  blinkend  moet 
ST.  MAARTEN  lioiulcu;  en  evenmin  ligt  het  in  de  versieringen,  waarmee  Duitschc  en 
Bclgische  architecten  tegenwoordig  een  kunslnijverheid  willen  schep- 
pen.  Deze  laatste  zijn  eigenlijic  even  vijandig  aan  het  moot  der 
niiddeleeuwsche  gebniiksvooiwerpen,  als  de  smaaklooze  bekoorlijk- 
heid,  die  de  domme  luiisvrouw  van  tegenwoordig  van  haar  behanger 
eischt.  Het  mooi  dat  wij  bier  l)edoelen  —  eigenbjk  diende  men  er  een 
nieuw  substantief  voor  te  vinden  onidat  het  met  kunst  en  versiering 
niet  in  direct  verband  staat,  —  is  bet  complex  van  lah-ijke  goedc  eigen- 
scbappen,  w^aaronder  die  der  doelmatigheid  v^^el  degene  is,  die  het 
gemakkelijkst  met  een  wooid  is  aan  te  duiden.  Tocb  constateert  men, 
slaande  voor  een  mooi  onderwetsch  meubel,  dochiiatigheid  niet 
alleen  !  Men  ziet  er  een  rationaUsme  in,  in  verband  met  de  bestemming; 
men  nccmt  er  berekeningin  waar,  in  verband  metde  noodzakelijkheid 
aan  de  sloopcnde  gevolgen  van  bet  gel)rnik  weerstand  te  l)ieden.  En 
daarnaasl  tocb  ook  weer  dat  verslandcHjke  en  rationeele  in  de  propor- 
ties,  dat  de  architectuur  ervan  natunrlijk  maken.  We  gelooven  niet 
dat  de  knnstnijvere  van  vroeger  zich  al  die  goede  hoedanigheden  zoo 
l)cvvust  was,  dat  hij  ze  op  de  manier  van  bet  bovenstaande  —  helaas, 
gebrekkig!  — onder  woorden  bracbt.  Dat  beboefde  toen  niet  en  zon 
ook  nu  niet  behoeven,  indien  onze  modernc  kunstnijverheid,  die  heel 
zijn  oorsprang  genomen  te  hcl)ben  uit  do  niiddeleeuwsche,  niet  hezig 
was  at  le  dwalen  in  de  riclilin<*  der  volshigen  verdwazing.  hiUisschen 


66 


voor  wie  de  waarde  van  oude  architectuur  en   UNDLH  ULN 
oude    meubelUunst    heeft   doorvoeld,    is    die  ST.  MAARfEN 
detailleering  onnoodig. 

We  zeiden  lioveii  dat  de  Heer  Pool  in  een 
oogenblik  van  primaire  begeeslering  den  naam 
van  St.  Maarlen,  die  met  zijn  rationeel  selioon 
dat  van  Zalt-Bommel  zoo  fraai  beheerscht,  aan 
zijn  werkplaatsen  verbond.  Wie  bet  eens  is, 
met  wat  we  opmerkten  over  de  eigenlijke  be- 
teekenis  van  het  scboon  der  middeleeuwscbe 
kunstnijverbeid,  zal  tevens  begrijpen,  weike 
waarde  men  aan  die  symbobsche  bandebng 
van  den  Heer  Pool  beeft  te  becbten.  Misscbien 

heeft  bij   een  jaar  lang   ook  gedweept  en  gedroomd  van  een  kunst- 
nijverbeid die  precies  op  de  middeleeuwscbe  zou   moeten  gelijken, 

met  afscbaffmg  van   de  machines,   met  bet  ver- 

vaardigen  van  uitsluitend  handwerk,  met  gilden- 

en  leerling-wezen  en  na  veel  arbeids  verworven 

meesterschap  in  de  kunst.  Maar  bij  een  bezoek 

aan  de  werkplaatsen  te  Zalt-Bommel  bleek  ons 

tot  ons  genoegen,  dat  bij  van  die  voorzeker  wel 

heel  schoonen  droom,  die  echter  een  anacbro- 

nisme  is,  al  lang  bekomen  was  ;  en  beloond  werd 

met  de  overtuiging  dat  ook  zonder  adoratie  van 

het  handwerk  het  ideaal  toch  zeer  goed  te  l)ena- 

deren  is. 

Wat  erdus  van  Zalt-Bommel,  de  St.Maarten 

en  de  middeleeuwen  overgebleven  is  in  «  Onder 

den  St.  Maarten  »  ?  Het  is  dat  aandachtig  stre- 

ven  naar   rationalisme  in  zulk   een  vorm  dat  bet   de  kunstbcgeerte 

bevredigen  kan  maar  niet  overvoedt,  —  een  ei  van  Colombus  in  onzen 

tijd,  waarin  het  Amerika  van  de  kunstnijverbeid  feitelijk  nog  maar 

aan  den  gezicbteinder  schemert. 


We  zeiden  bet  boven  alreeds,  het  atelier  van  «  Onder  den  St 
Maarien  »  is  aan  geen  der  dogma's  die  voor  een  poosjc  bet  evangelie 
der  kunstnijverbeid  vormden,  blijven  becbten.  De  dwcepcrij  met   bet 


67 


ONDER  DEN  oude  is  geofFerd,  het  handwerk  acht  men  er  zoo'n  onfeilbare  voor- 
ST.  MAARTEN  waarde  niet  meer;  versiering  is  beperkt  tot  het  minst  noodzakelijke 
d.  w.  z.  het  gewenschte  ;  zoodat  er  van  al  datgene,  waarvoor  men 
zich  in  andere  liunstnijverheidprodncten  langzamcrhand  gaat  ergeren, 
niets  overgebleven  is  dat  deze  heide  onfeilbare  condities  :  goed,  ratio- 
tioneel,  degehjk  en  mooi  werk  leveren,  en  werken  tegen  een  prijs, 
die  het  prodnkl  ook  binnen  het  bereik  van  een  grooter  pnbliek  brengt 
dan  dat  waaivan  liel  waardeeringsvermogen,  door  een  dwazen  geest 
van  defligheid  en  anders-dan-iedereen-zijn,  verdorven  is. 

Bij  «  Onder  den  St.  Maarlen  »  is  er  geen  sprake  van  de  meubelen, 
het  koperwerk  etc.  tegen  opzellelijk  hooggestelde  prijzen  te  verkoopen 
met  de  hoop  dat  de  «  hoogere  standen  »  het  zuUen  aanvaarden  als  een 
offer  aan  bun  weelderigheid  en  aldus  de  mode  het  voertnig  zal  wor- 
den  waardoor  het  artikel  rr  er  in  »  moeten  woi-den  gebracht.  Grooter 
gevaar  voor  een  voorvvcrp  lot  werkelijk  gebruik  bestemd,  in  dienst  van 
de  schoonheid  vervaardigd  en  met  de  hoop  op  werkelijke  waardee- 
ring  de  wereld  ing^zonden,  dan  die  voorhefde  der  weelde-aristocratie 
en  de  deze  op  de  voeten  volgende  mode,  bestaat  er  niet.  En  het  is 
dan  ook  van  den  aanvang  af  onze  overtuiging  geweest,  dat  slechts  dan 
bet  legenwoordig  streven  der  kunstnijveren  gehikken  zal,  wanneer  het 
zich  grondvest  op  de  waardeering  van  het  met  hoofd  arbeidende  volks- 
deel  en  dns  de  illusie  aan  louler  kunst  ofFert  aan  de  tronwens  veel 
hechtere  van  vak-praclisch  nut. 

We  zullen  bier  niets  niededeelen  van  de  «  wetenswaardigheden  », 
die  omtrent  deoprichling  en  uilbreiding  van  de  werkplaatsen  «  Onder 
den  Si.  Maarlen  »  —  die  intusschen  thans  ook  te  Haarlem  haar  vertak- 
king  hebben  —  op  te  sommen  zonden  zijn.  Ook  zullen  we  den  persoon 
van  den  slichler  buiten  beschouwing  lalen.  Aangaande  hem  en  het 
eerst  bedoeldc  is  in  artikels,  in  andere  bladen  over  de  Zall-Bommel- 
sche  kunst-induslric  vroeger  geschreven,  vermoedelijk  alles  gezegd 
wat  er  te  zeggen  vail.  Wie  er  nieuwsgierig  naar  is,  moel  het  dus  ook 
daar  maar  zoeken.  Liever  wagen  we  ons  aan  een  moeilijker  maar 
levens  dankbaarder  werk,  nl.  de  goede  eigenschappen  van  dezen  vorm 
van  kunslnijverheid  zoodanig  aan  le  toonen  dat  zulk  een  toestand 
eenigermale  voorbereid  mag  heelen,  als  waarin  noch  van  fanlaisic- 
meubelljes  noch  van  «  style  Libre-Esthetique  »  in  onze  burgcrhuis- 
houdens  meer  sprake  is. 

«  Smaak  en  karakter  van  den  mcnsch  zegt  de  beer  C.  F.  J.  Louis 
Richer  in  een  artikel  in  hel  Bouwkuiuluj  Wcckhlad  mede  aan  Onder 
den  Si.  Maarlen  gewijd,  en  dat  ons  voor  de  samenstelling  van  deze 
beschouwing  werd  verslrekt,  «  zoo  ook  zijn  ontwikkeling  wcer- 
spiegelen  zich  in  de  imichling  zijner  woning.  Bcpaall  deze  zich  lot 
zekcren  cenvoud,  dan  gcluigl  zij  vaak  van  de   mecsle  waarhcidsliefde, 


68 


Schels  voor  een  klein  vertrek. 


het   meeste  karakter.  »  De  stelling  kan,   als  een   treffende   waarheid,   ONDER  DEN 

in  tweeeiiei  zin  worden  opgevat.  Ten  eerste  zoodanig  dat  ze  er  op  ST.  MAARTEN 

wijst  hoe  het  heplakken  met  fineer  van  een  tafel,  die,  als  men  er  onder 

kijkt,    vervaaidigd    blijkt    van    goedkoop   iiont,    liet    vergnlden   van 

dingetjes  die  maar  van  gips  zijn,  het  versieren  van  onderdeelen  met 

(leelijke  !)  ornamentjes  die  ook  al  opgeplakt  Ijlijken,   en   het  poetsen 

en  ploeteren  en  knoeien,  broddelen,de  uitgebreidheid  waaraan  wij,  die 

onze  jeugd  en  jongehngsjaren  altijd  maar  in  kamers  met  fantasie- 

meubelen  hebben  doorgebracht,  eigenlijk  geen  begrip  hebben,  maar 

maar  een  laf  boerenbedrog  is,  waaraan  goed   besclionwd  alleen  een 

menschheid,  die  nog  in  de  kinderschoenen  staat,  zich  schuldig  mag 

maken.   Die  versiering,  de   wanhoop  van   den  huisvader  die  ervaren 

heel't,  dat  dat   mooi  slechts  met  ondegelijkheid  werd  gekocht,  wordt 

door  de  rationeele  kritiok   onmiddeiijk  als  een  dwaasheid  die  boven- 

dien  alle  ruimle   laat  aan   de    gruwelijke  fantasie  van   den  ontwer- 

per,  onmiddeiijk  verworpen.  In  de  meubelen  en  de  verdere  voort- 

brengsels  van   «  Onder  den  St.  Maarten  »  Ireft  men  ze   natnurlijk  niet 

aan.    Met  bewonderenswaardige  eerlijkheid  wordt  daar   al   het  raw 

materiaal  vertoond  :  pakt  ge  een  stoel  aan,  ge  hebt  het  eiken-,  greine- 

ol"  mahoniehout  (ongepolitoerd,  het  dient  er  nog  eens  bij  gezegd)  in 

uw  handen.   Een  koperen  lamp,   een   dito  theepotje,   een  bouilloir, 

het   zoo   wonder-l'raaie  rnw   materiaal,   door    onze   industrie    op   zoo 


ONDER  DEN        p'    ^    ^  schandelijke  wijze  miskent  en  in  nog  hooger 

ST.  MAARTEN     lln^^^Rni  mate  misniaakt,  glanst  in  al  zijn   degelijke 

bekoring   ons    tegen.   Men   bezwaart  er   in 

«  Onder  den  St.  Maarten  »  zijn  geweten  niet 

met  die  leugens,  dat  bedrog,  die  struisvogel- 

poliliek,  waarvan  elke  «  meubelbazar  »  een 

staalkaart  is  die  den  waren  kunstnijverheids- 

man  doet  griezelen.  Men  is  er  eerlijk,  ver- 

rassend  eerlijk,  eerlijk  in  beginsel.Wees  niet 

bang  :  knollen  voor  citroenen   koopen,  kan 

men  er  eenvoudig  niet!  Hebl  ge  u\v  keus  ge- 

daan,  vrees  niet  dat  ge,  als  ge  nw  goede  geld 

liebt   neergelegd,    ijzer  dat  goud   lijkt  bebt 

gekocht  of  pakkisten   die    wel   gaarne   voor    mahoniehout   doorgaan. 

Neen,  neen,  ge  weet  bet  bij  den  eersten  blik  wal  bet  is,  en  ge  moogt 

bet  draaien  en  keeren,  voelen  en  lasten  en  altijd  vindt  ge  uw  eersten 

indruk  bevestigd  :■  koper  is  koper,  bout  is  bout,   ijzer  is   ijzer  en  zoo 

tot  in  bet  oneindige.  Zoo  doet  men  in  «  Onder  den  St.  Maarten  ».  En 

gij  kooper,  wat  bebt  gij,  na  bet  voorbeeld  u  zoo  gegeven  is,   te  doen  ? 

Het  is  niet  moeilijk.  Ge  bebt  eenvoudig  ook  eerlijk  te  zijn  en  alle  aan- 

stellerij  en  deftigbeid  afscbaffend  te  erkennen  dat,  als  uw  beurs  het  nu 

eenmaal  niet   loelaat,  dat  ge  op  fluweel  of  phicbe  zit,  ge  u  tevree  stelt 

(bet  is  niel   beel  moeilijk,   want  ook  dat  kan  mooi  wezen)  met   een 

gevlocbten  matten  zitling,  en  als  ge  de  rekening  vreest,  die  een  gevolg 

zou  zijn  van  mabonie  of  eiken  meubelen,  uw  trots  zoekt  in  eenvoudiger 

materiaal  en  dientengevolge  den  leelijken,  akeligen   namaak,  die  een 

scbande  is  voor  een  verstandig  menscb,  uit  uw  buis  verbant. 

Dat  wat  aangaat  de  eerlijkbeid,  die  «  Onder  den  St. Maarten  »  zelf 
toepast  en  aan  bet  publiek  de  toepassing  ervan  leert.  — 

De  tweede  eigenaardigbeid,  die  men  in  die  werkplaatsen  aantreft, 
is  eerbied  voor  bet  ruw-materiaal. 

We  willen  nu  eens  beel  duidelijk  zijn,  of  liever  we  moeten  wel, 
want  deze  dingen  zijn  al  meer  gezegd  en  berbalen  we  ze,  dan  is  dat 
alleen  gerecblvaardigd  doordat  er  menscben  zijn,  die  ze  toen  niet  beb- 
ben  begrepen  en  dus  duidelijkbeid  als  eerste  vereiscbte  stellen.  We  zijn 
dus  duidelijk  :  als  men  u  eens  dwong  te  zilten  met  uw  eene  been  in 
een  S-vorm  gebogen  en  bet  andcre  in  uw  bals  gelegd  en  uw  banden  en 
armen  saamgcrold  tot  twee  spiraaltjes  zooals  men  ze  meest  aantreft 
aan  koperen  licbtkronen.  Naar  den  smaak  van  den  ontwerper  van  deze 
zou  uw  licbaam  dan  «  versierd  ^)  zijn;  maar  niettemin  zou  de  positie  u 
minder  aangenaam  lijken.  Stel  u  nu  voor  een  werkman  van  «  Onder  den 
St.  Maarten  »,  die  met  liefde  zijn  hand  laat  gaan  over  een  pas  geschaafde 
plank  van  mooi  bout,  of  met  goede  hoop  op  een  mooi  voorwcrp,  een 


70 


Iiizcnding  op  de  Inloinalionnli;  Kunslnijvcrlu'ids-tonloonslolliiij;  to  Turijn, 

onlweip  van  K.  Sluyterman. 

stuk  glanzend  gepolijst  koper  op  zijii  hand  weegl.  Met  wat  overdrijving  ONDER  DEN 

zou  men  van  dienwerkman  kunncn  zcggen  dat  hot  hem  pijn  zou  doen  ST.  MAARTEN 

wanneer  hij    verplicht  werd   plank  of  koper  \e  vervormen   tol   ccn 

versiering   die  even  weinig  geeigend   is   voor   het   materiaal   als  de 

«  versierde  »  bonding  van  uw  licliaam.  Die  verkrachling  van  den  aard 

van  plank  of  koperen  staaf  stuit  hem  legen  de  hoist  of  met  andeie  woor- 

den,  hij  heeft  eerbied  voor  zijn  materiaal.   Een  plank  heeft  een  draad, 

die  een  bepaald  gebruik  voorschrijft ;  ze  is  zachter  dan   metaal,  ze 

mag    dus    niet   in   bochten  woiden  gehogen  als  of  ze  een   stnk  steen 

was  en  mag  niet  worden  uitgezaagd  tot  krnlletjes  en  draaierijles,  die 

haar  alle  weerstandsvermogen   ontnemen.   En  het  massieve,   zware, 

glanzende  stuk  koper  moet  massief,  zwaar  en  glanzend  blijven  :  het 

moet  «  een  stuk  koper  »  blijven  ook  na  dat   het   bewerkt  is,   krachtig, 

natuurlijk,  een  bonk  metaal  ! 

De  eerbied  voor  het  materiaal,  die  daarvan  het  gevolg  is  en  soms 
van   eerlijkheid    niet   geheel   te   onderscheiden,  wordl  in   hooge  mate 


71 


ONDER  DEN  «  Onder  den  St,  Maarten  »  toegepast.  Een  plank  blijft  cr  een  plank, 
ST.  MAARTEN  een  lat  een  lat,  een  paal  een  paal.  Het  wordl  aan  elkander  gelascht, 
vastgespijkerd  tot  kaslen,  tafels,  stoelen  en  banken.  Maar  ook  daarna 
zal  een  klein  kind  er  lat,  plank  en  paal  kunnen  aanwijzen.  En  ook  de 
schaarsche  versicring  die  daarna  wordt  aangcbracht  doel  bet  maferiaal 
nooit  gevveld  aan.  Van  aanbangsels  en  opplaksels  nooit  sprakc.  En  in 
boofdzaak  wordt  bet  beginsel  geliandhaafd  dat  bet  oorspronkelijk 
niateriaal  feitelijk  al  mooi  gcnoeg  is  oni  alio  versicring  le  kunnen 
ontberen.  In  vergelijking  met  de  fantazie-meubelfabriek  is  de  arbcid 
((Onder  den  St.  Maarlen  »  verricbt,  dus  vooral  negalief";  allecn  wal 
font,  belacbelijk  en  dom  is,  wordt  bier  nagelaten.  En  bet  positicve,  dat 
is,  zooals  we  boven  zeiden,  bet  complex  van  al  die  goede  eigenscbap- 
pen,  die  zicb  niet  zoo  maar  laten  detailleeren.  Vooral  in  bet  koperwerk, 
werkt  dat  streven  naar  bet  beboud  van  het  karakter  van  bet  niateriaal 
ten  duidelijkste.  Onder  de  reflexen  van  veel  vlakken  gaat  de  bekoring 
van  bet  koper  verloren  ;  bet  is  dus  in  gladden  vorm  bewerkt,  scberpe 
boeken  zijn  vermeden :  bet  is  het  koper  gebleven  dat  nit  de  smeltkroes 
kwam.  Vergelijk' daarmee  eens  den  inboud  van  een  lampenwinkel 
waarbet  koper  de  meest  perfiede  martelingen  ondergaat,  en  ge  begrijpt 
dat  het  inderdaad  een  groote  liefde  en  eerbied  voor  het  niateriaal  is, 
dat  hier  aan  al  dat  booze  wist  te  onlkonien. 

Maar  er  is  nog  een  andere  vorm  van  eenvoud  en  zelfbeperking, 
van  eerlijkheid,  die  van  deze  huisnieubelen,  die  onder  den  invloed  van 
een  goed  beginsel  ontstaan,  uit  kan  gaan.  Het  is  die  eerlijkheid,  die  wij 
aanduiden  toen  we  ieder  den  raad  gaven  niet  te  tracbten  het  meubilair 
meer  of  anders  te  docn  schijnen  dan  het  inderdaad  is.  Het  zal  op  den 
duur,  zoodra  het  pul)liek  bet  vermogen  maar  verkrijgt  zich  zelf  te 
wennen  zich  zijn  waarde  in  de  maatschappij  bewust  te  worden,  een 
beerlijk  gevoel  zijn,  in  den  eenvoud  waartoe  de  meerderheid  verplicht 
is  de  schoonbeid  te  vinden,  die  men  jaren  en  jaren  lang  vergeefs  na- 
streefde  door  bet  nabootsen  van  een  schijn  van  deftigheid,  door  een 
dwaze  opeenstapeling  van  versieringen.  De  geheele  populaire  meubel- 
industrie  ook  dan  wanneer  men  bet  woord  nieubel  neemt  in  den  aller- 
ruimsten  zin  van  het  woord,  is  er  op  ingericbl  met  lullel  eerlijk  werk 
of  een  zondvloed  van  produclen  af  te  leveren,  die  berekend  zijn  op 
de  tot  nu  toe  onoverwonnen  neiging  den  hoogslen  stand  naar  den 
schijn  altbans  na  le  doen.  In  het  huisbouden  van  den  kleinen 
ambtenaar  en  van  den  werkman  zelf  kan  men  wanhopige  pogingen 
waarnemen  bet  salon  van  den  niillioenair  te  evenaren.  Het  beginsel 
van  den  namaak  is  in  onze  fabricken  zoozeer  doorgedrongen  dat  men 
vergeet  het  te  constateeren,  en  de  woede  tot  versieren,  direct  gevolg 
daarvan  heeft  zulke  afmctingen  aangenomen,  dat  het  karakter  van  elk 
voorwerp  welk  men  ook  voor  den  geest  haalt  verloren  is  gegaan  onder 


72 


kruUetjes  et  tierelanlijntjes,  die  zonder  uitzondering  bovendien  leelijk  ONDER  DEN 
zijn.  ST.MAARTEN 

Het  is  toeval  of  een  bewijs  voor  de  juistheid  van  zekere  sociale 
leer,  dat  tegelijk  met  het  zich  meer  bewust  worden  van  de  standen  zich 
ook  in  de  kunstnijverheid  een  streven  voordoet  dat  het  onderling 
verschil  in  stand  vermag  uit  te  drukken.  Eenmaal  zal,  en  dit  o.  i. 
binnen  niet  al  te  langen  tijd,  de  stand  die  op  het  oogenblik  de  meest 
gewichtige  rol  speelt,  die  nl.  der  arbeiders  met  het  hoofd,  en  hoewel  het 
dan  nog  geen  geleerd  proletariaat  is,  zich  toch  slechts  bij  uitzondering 
in  weelde  liaadt,  de  kunstnijverheid  naar  het  voorbeeld  van  Onder 
den  St.  Maarten  als  speciaal  de  zijne  aanvaarden.  De  kunst  van  van  de 
Velde,  de  Engelsch-Duitsche  kunstnijverheid  mogen  zij  die  evenals  de 
werkman  veel  arbeidsvermogen  meet  spendeeren  om  aan  den  kost  te 
komen,  overlalen  aan  de  rijken,\vien  zich  het  genoegen  kunnen  gunnen 
een  kamer  aan  straat  «  modern »  in  te  laten  richten,  opdat  het  oog  van 
den  voorbijganger  daar  eens  als  in  een  rarekielaist  verdwale. 


73 


ONDKU  DEN  "^^^sSSSSBStSttttMttSKtK/^^         ^^'^  practischer,  diiiir- 

ST.MAAKTKN  1  |  ^^^^^mm^r^'  zaiiicrengoedkooperluiis- 

raad  verlangen  zij,  en  — 

aaii  dat  verlangen  is   vol- 

daan.  Het  spreekl  van  zelf, 

—    al    zijn    er   thans   ook 

weinigen,die  die  waarlieid 

in   praktijk  diirven   bren- 

gen  — dat  wie  van  een  in 

vlijl    verworven     hepeikt 

jaargeld  moet  leven,  zich 

de  weelde  niet  verooiloven 

kan  met  een  wLihie  Esthe- 

tique  »-mode     niede      te 

d()en,om  haar  na  een  paar 

jaar  voor  een  andeie  nieu- 

"^vere  mode  weer  te  verla- 

ten.  Wie  van  hen  meul)els 

koopt,    moet     ze    koopen 

voor  het  leven,  en  verlangt 

naast   hruikbaarheid    ook 

een    zekere     schoonheid, 

welke    niet   door    slijtage 

verdwijnt.  We  kunnen  ver- 

zekercn,  dat  de  meubels  als  die  waarvan  hiernevens  een  paar  afheel- 

dingen    zijn    loegevoegd,    diiuizaam    zijn    en    de    schoonheid    ervan 

krachtig,    natuurlijk  genoeg  is  om  niet  met  de   eerste   nieuwheid    te 

verdwijnen.    leder  die  zich  wel   eens   fanlasie-meubeltjes   heeft  aan- 

geschaft,  moet  zich  de  spijt  herinneren  die  hem  plaagde  bij  het  eerste 

vlekje  dat  een  veltigc  hand  op  hel  phiche  der  zilling  aanbracht  of  het 

eerste  krasje  dat  een  scherp  voorwerp  op  het  fmeer  achlerliet.  Met 

dit  klcinigheidje  was  het  «  hecle  stel  geschonden  «  en  de  liefhebberij, 

zich    door   opoffering  van    eenige    honderden    guldens  verschal't,  er 

totaal  af.  Wien  do  meubels  als  van  «  Onder  den  St.  Maarten  »  weet 

te  waardeeren,   staat   dat   gevaar   niet    te   vreezen.    Het    is  daarmee 

als    met  de   slijtende   eikcn   dorpel,    als    met    echt  oud-Hollandsche 

meubelcn,   als    met    den    St.    Maarten,    die    met    de   jaren    mooier 

wordcn.  Wat  doet  het  erloe  of  er  een  vlekje   inkt   op   koml,  of  een 

spaanlje  wordt  afgeslagenV  Ge  waardeerl  die  meubelen  immers  niet 

omdal   ze  nieuw   zijn    of  onidal    ge    er    geld    voor  hebt  hetaald?  (ie 

hebt  ze  toch  niet  om  zc  te  sparen  !  Ze  weerstaan  het  gebruik  en  hoe 

nicer  de  «  slijtage  »  (die  voor  deze  meubelen  een  kweslie  van  tienlallen 

v;m  jaren  is,  waar  u\v  fanlasie-sloclljc  u  sonis  na  een  maand  of  acht 


15oekcnl(asl  ;  onlwcrp  van  K.  Sluyti'iiiian. 


74 


Kijkje  in  een  der  monsU  i  luirnc  is 

begeeft),  erover  been  gaat,  boe  meer  ge  bet  practiscbe,  degebjke,  en  ONDER  DEN 

bet  waar-mooie  zult  gaan  waardeeren.  De  mooibeid  zil  er  niet  op,  in  ST.  MAARfEN 

de  vorm  van  pobtoer  of  opgeplakte  en  uitgezaagde  krulletjes.  Ze  zit  er 

in  :  en  als  de  mooibeid  van  fantaisie-meubels  allengs  vervlogen  is  en 

ge  er  naar  zit  te  kijken  als  tegen  een  onde-vrijster  en  negbge,  staan  die 

andere  meubels  daar,  juist  door  bet  gebrnik  rijper  geworden  nog  altijd 

even  mooi  voor  u. 

En  dit  mooi  dan  in  de  laalsle  en  bescbeidene  phiats.  I)at  mooi  als 
een  acbtergrond,  die  ge  op  den  duuv  niet  oplet  en  van  zelC  scbijnt  te 
spreken;  want  bet  is  onzin,  dat  ge  daar  in  een  woon-  of  werkvertrek 
zon  zitten  als  de  wacbterin  een  mnzenmpjc  van  «  knnstvoorWerpen  », 
die  als  sebatten  moeten  worden  aangezien.  Necn,  ze  zijn  niet  mooi  die 
meubelen,  die  we  te  Zalt-Bommel  zagen;  bebalve  dan  dat  ze  wat 
anders  d.  w.  z.  rationeeler  dan  andere  meubelen  zijn,  is  er  eigenlijk 
niets  bijzonders  aan.  En  we  zijn  overtuigd,  dat  wie  eenniaal  gewend  is 
geraakt  aan  een  interieur  met  deze  meubelen,  de  voortrellelijkbeid 
ervan  slecbts  voelen  zal  als  een  beel  vaag  niet  te  definieeren  welbe- 
hagen,  zonder  te  begrijpen  welk  een  moeite  bet  heeft  gekost,  en 
boeveel  ervaring  en  mislukle  proefnemingen  becngingen  voor  dat  bet 
recept  ervoor  gevonden  was. 


75 


ONDER  DEN  Het  komt  oiis  voor  dnt  het  bovenstaande  ongeveer  de  iiildrukking 

ST.  MAARTEN  is  van  de  weiisclicii  welke  de  menseh  die  niet  zoo  rijk  is  dal  liij  aan 
«  kiinst  II  kan  doeii,  eii  tocli  van  dat  wonderlijk  levensgenoegen  dat 
de  rcchlvaaidiging  is  van  de  heoefening  der  kunst,  niel  al  te  karig  wil 
bediend  zijn  in  verband  met  zijn  dagebjksche  omgeving.  En  veider 
dat  de  werk[)laalsen  k  Ondei-  den  St.  Maarten  «  aan  die  wenschen 
vrijwel  l)eanlwooiden.  Wie  met  het  l)estaan  en  de  producten  der 
werkplaalsen  liekend  is,  behoeft  zich  niet  meer  l)elachliik  te  vinden 
als  hij  trncbt  zich  een  oordeel  te  vormen  over  scbilderijen  waarvan 
hij  toch  nooit  een  van  in  zijn  bezit  zal  hebben,  of  over  Chineesch, 
Japaneesch  porcelein,  goud-  en  zilverwerk  dat  hij  nooit  in  zijn  woon- 
kamer  en  altijd  achter  ramen  van  den  winkelier  l^ewonderen  zal.  Voor 
hem  is  tlians  ook  een  kunst  geschapen  die  aan  zijn  voorwaarden  vol- 
doet  en  even  krachtig  zich  uit  als  de  genoemde. 

Maar  dit  streven  naar  biUijkheid  hceft  op  de  werkphiatsen  ^t  Onder 
den  St.Maailen  »  een  invhjed  gehad,  welke  ze  geheel  doet  onderscheiden 
van  die  «  ateliers  »  van  waar  uit  de  moderne  winkels,  waar  de  nieuwe 
richting  zijn  intocht  heeft  gedaan,  van  maleiiaal  worden  voorzien.  Bij 
een  bezoek  aan  «  Onder  den  St.  Maarten  »  kregen  we  den  indruk  dat 
de  aanvang  van  deze  werkplaatsen  echter  een  dergelijke  is  geweest  en 
dat  er  tijden  waren,  dat  het  streven  er  voorzat,  de  schoone  nog 
niet  gelouterdc  theorie  de  tiran  te  doen  zijn  over  de  overigens  niet 
zoo  heel  erg  te  verachten  practijk.  Lang  heeft  dat  echter  niet  geduurd, 
en  gedachten  die  gelijk  moelen  geweest  zijn  aan  die  waarmee  we  hier- 
boven  van  onze  waardeering  over  «  Onder  den  St.  Maarten  »  uiting 
gaven  zijn  opgekonien  en  hebben  de  individueele  kunstbeoefening 
gemaakt  tot  een  practisch  bedrijf,  waaraan  niet  alleen  aesthetische 
zorgen  verbonden  zijn  ;  of  met  andere  woorden  de  artislieke  mcubel- 
fabrikage  zijn  plaats  kwam  innemen  op  het  laag  bij  de  grondsche 
gebied  der  vaderlandsche  industrie.  Met  het  zich  iiitsluitend  doen 
leiden  door  de  artistieke  intentie  was  het  toen  uit.  Als  dreigende 
drommen  kwamen  die  practische  eischen  op  en  daarachter  als  een 
tweede  gelid  de  maatschappelijke,  finanlieele  en  andere  zorgen.  En 
het  atelier  werd  nu  inderdaad  een  werkplaats,  met  annex  een  kantoor 
van  waar  uit  het  bedrijf  met  den  krachligen  gcesl  van  den  business- 
man werd  beheerd.  Maar  toch,  al  zijn  dan  misschien  enkele  persoon- 
lijke  illusies  opgcgaan,  werd  er  met  hardnekkigheid  vastgehouden  aan 
dc  goede  beginsclen  die  den  St.  Maarten  aan  den  zoon  van  Zalt-Boni- 
niel,  die  in  zijn  schaduw  gcboren  was,  had  geleerd. 

Voor  de  volledigheid  dienen  we  nu  nog  icts  te  zeggen  van  het 
koperwerk  dat  «  Onder  den  St.  Maarten  »  wordl  vervaardigd.  Een 
enkele  oningcwijde  mocht  eens  meencn  tlat  het  alleen  meubelen 
waren  die  in  de  schaduw  van  den  torcn  ontslaan. 


76 


Schrijltalcl. 

De  koperslagerij  «  Onder  den  St.  Maarten  »  is  slechts  bedoeld  en  ONDER  DEN 
bleefdan  ook  gehandhaaCd  ler  completeering  van  de  meubelmakerij.  sx.  MAARTEN 
Buffetten,  kasten  en  dergelijke  meubelen  verlangden  een  kopor- 
beslag  :  scharnieren,  sleutelplaten  etc.  Natuurlijk  kon  «  Onder  den  St. 
Maarten  »  niet  te  koop  gaan  bij  andere  gevestigde  koperslagerij  en  : 
noch  bet  moois  van  de  geijkte  meubelen,  noch  dat  waarmee  de  nieuw^e 
ricbting  de  wereld  kwam  verbazen  kan  dienstig  zijn,  bij  bet  mon- 
teeren  van  die  sobere  meubelen  waarvan  de  afwezigbeid  van  elke  niet 
degelijk  gemotiveerde  versiering  wel  bet  hoot'dkenmerk  is.  Zoo  kwa- 
men  de  St.  Maarten'scbe  sleutelplaten,  scharnieren,  jassenhangers, 
deurgreiDcn.  En  ten  deele  misschien  dat  cm  de  werkplaats  gaande  te 
te  houden  bet  bedrijf  werd  uifgebreid  tot  enkele  geciseleei'de  of  gladde 
potten,  scbotels,  lampen,  theestellen  en  bouilloirs.  Ook  bier  wordt 
getracbt  de  laagst  mogelijke  prijzen  te  bereiken.  Over  de  tecbniek 
interressanter  nog  in  veel  opzichlen  dan  die  welke  in  de  meubelma- 
kerij haar  toepassing  vindt  zullen  we  bier  niets  zeggen  ;  vooreerst 
omdat  we  ons  daartoe  niet  bevoegd  acbten  en  ten  tweedc  omdal  we 
al  voldoende  beloond  zullen  zijn  als  we  een  aantal  lezers  een  princi- 
pieele  belangslelling  bebben  ingeboezemd  voor  onder  den  St.  Maarten's 
opvaiting  der  kunstnijverbeid;  met  techniscbe  beschouwingen,  willen 
we  dus  niemand  afscbrikken. 


77 


ONDFR  DEN  Doch  ook  over  de  ?esHietisclie  waarde  van  het  kopeiwerk  zullen 

ST  MAARTEX  ^^'^  '^^'"'  '^^^^  ^^  ^^'^  drukken  oiis  misschien  jiiister  uit,  wanneer  we 
zeggen  :  moeteii  we  kort  zijn,  want  het  zijn  geen  dingen  die  een  uitleg 
noodig  licl)l)cii,  al  is  iiet  geheim  liiinner  volkomenlieid  ook  het  gevolg 
van  een  langdurig  proces.  We  zijn  dc  gelukkige  hezilters  van  een  koj)e- 
ren  tlieestel  waarvan  we  de  schoonheid  nict  anders  kunncn  aanduiden 
dan  als  een  zekere  niet  nader  te  definieeren  voortrefTelijkheid,  die  voor 
zicli  zelve  spreekt  en  tocli  niet  op  luidruchtige  wijze  de  aandacht 
vraagt.  Het  is  eenvoudig  en  natuurlijk  en  zonder  veel  pietentie  zooals 
de  een  of  anderc  bloeni  l)ij  welker  schoonheid  men  niet  naar  den 
maker  vraagt,  omdat  men  niet  kan  aannemen  dat  een  maker  zulk  een 
staat  van  volmaaklheid  zon  kunnen  bercikcn. 

Het  geheim  van  deze  voortrefTelijkheid  ligt  voorzeker  voor  een 
groot  deel  daarin,  dat  dit  koperwerk  niet  de  ziellooze  uitvoering  is 
van  een  den  wcrkman  opgcdrongcn  ontwerp,  maar  dat  het  allengs 
onder  de  handen  van  den  koperslager  die  in  zijn  vak  wat  meer  ziet 
dan  een  middel  om  aan  den  kost  te  komen,  wordt  en  pc/-wordf.  In 
de  koperslagerij  van  «  Onder  den  St.  Maarlen  »  zagen  we  een  ontwerp 
naast  een  werkstuk.  En  het  viel  ons  op,  dat  enkele  details,  die  in  het 
ontwerp  gemaniereerd  leken,  in  het  werkstnk,  die  gewoonheid  en 
natuurlijkheid  aangenomen  hadden,  welkc  men  in  al  dat  werk  oplet. 
Wei  een  bewijs  dat  de  hand  van  den  koperslager  geen  dood  ding  is, 
maar  dat  door  haar  geklop  de  «  ziel  »  gesmeed  wordt,  die  het  werkstuk 
tot  een  kunststuk  maakt. 


Zijn  we  thans  uitgesproken  ? 

Er  is  nog  een  ding  waarmee,  door  er  de  aandacht  op  te  vestigen, 
we  dit  opstel  slechts  eenigermate  voUcdig  kunnen  maken. 

Onder  den  St.  Maarten  is  een  fahriek,  die  zich  in  begint  te  werken 
in  ons  maatschappelijk  leven  en  naar  zijn  opzet  dit  dan  ook  noodzake- 
lijk  moet  docn.  Iiet  groole  argument  tegen  vele  bestaande  «  Kunst- 
nijverheids-ateliers  «,  waar  een  artiest  zijn  ontwerp  maakte,  zonder 
voldoende  kennis  van  de  practijk  er  zijn  economisch  weerslandsver- 
mogen  daarin  zocht  dat  hij  voor  het  uitgevoerde  werkstuk  alsunicum 
een  hoogen  prijs  vroeg,  moest  ten  slolle  op  een  fiasco  uitloopen.  Zoo 
nivelleerend  hebben  echterde  laalsle  tientallen  van  jaren  wel  gewerkt 
dat  er  in  de  maatschappij  voor  een  Industrie  die  berekend  was  op  de 
weeldezucht  en  modegrillen  van  den  hoogsten  stand,  geen  ruimle  meer 


78 


Bullet.  —  Eigendoni  van  den  Heer  de  Hanilz. 

is.  Maar  ook  in  ander  opzicht  moet  deze  speculalie  op  de  voor.excentri-  ONDER  DEN 
citeit  in  hoofdzaak  bedreven  door  het  intermediair  van  eeii  smakeloos  ST.  MAARTEN 
winkelier  weldra  zich  uilbreiden  tot  aan  de  grcnzen  van  de  doellooze 
dwaasheid.  Inimers,  er  is  geen  motief,  waardoor  de  fantazie  —  om 
niet  te  sprekeii  van  het  boerenbedrog  —  aan  banden  kan  worden 
gelegd  en  dientengevolge  kan  het  niet  anders  of  de  productie  van  als 
hoogartistiek  gedebileerde  kunstnijverheid  vindt  in  zijn  eigen  dwaas- 
heid eenmaal  en  dat  zeer  spoedig,  (in  Belgie  is  het  reeds  het  geval)  zijn 
graf.  En  in  latere  jaren  zal  het  publiek  dat  nu  nog  met  zekcren  nieuws- 
gierigen  eerbied  aantreedt  voor  de  winkels,  waar  de  «moderne  richting)) 
zooals  ze  ook  den  gevel-bouw  is  toegepast,  voor  uilhangbord  dient,  zal 


79 


ONDER  DEN       lachen  om  een  nijverheid  die  liet  meende  te  kunnen  slellen  biiiten  de 

ST.  MAARTEN    werkelijke  maatschappij. 

Dat  «  Oiider  den  St.  Maarten  «  integendeel  wcl  iiigroeit  in  ons 
maatscliappelijk  leven  meenen  we  in  het  bovenslaande  eenigszins  te 
liebben  doen  blijken.  Alleen  reeds  het  in  gebruik  stellen  van  de  machine 
ter  veiiaging  van  den  prijs  der  meubelen  was  een  concessie,  die  nu  wel 
zonder  scliade  voor  de  artistieke  waarde  van  het  product  Icon  gebeuren, 
maar  toch  in  zooverre  een  oftcr  dat  wat  kostte  blijkt,  als  men  bedenkt 
hoezeer  de  ware  kunstnijverheidsman  met  het  handwerk  dweept.  Maar 
de  artiest  moest  biiigen  voor  den  man  der  praktijk  en  het  atelierwerk 
voor  het  kanloor! 

«  Onder  den  St.  Maarten  »  is  geen  «  artistiek  atelier))  waar  de  een 
of  andere  kunstenaar  in  het  wikle  weg  zijn  proefnemingen  doet  en  de 
productie  ervan,  gelukt  of  niet  gelukt,  de  wereld  instuurt.  Het  is  een 
fabriek  die  onder  krachtige  ieidint*  staat.  De  werklieden  doen  er  hun 


80 


taak,  begeestcrd  door  een  beheer  dat  het  artistiek  vermogen  putte   uit  ONDER  DEN 

de  zelfde  bron,    vvaaraan    de    langbarige   schilder   bel   zijne   beeft  te  ST.  MAARTEN 

danken.   Alleen  kwam  daarl)ij  als  gezel,  bet  gezonde  verstand,  en  het 

krilisch  vermogen  dat  wikt  en  weegt,  maar  dat  wel  zijn  werkstuk  als 

volmaakt  aan  de  wereld  ter  waardeering  geeft.  En  zoo  koml  bet  dat 

we  op  elk  stuk  waarop  bel  merk  van  «  Onder  den  St.  Maarten,  »  staat, 

die  niet  nader   te  defineeren  voorlrefTelijkbeid  waarnemen,  welke  we 

in  ons  tbeestelletje  begroetten  bij   de  eersten  aanblik  en  telkens  weer 

met  grooter  waardeering  constateeren. 

Gaat  de  lezer  ons  nn  verwijten  dat  we  eigenlijk  maar  een  beetje 
bebben  gezegd  over  k  Onder  den  St.  Maarten  »  zijn  verleden,  zijn 
heden  en  zijn  mogelijke  toekomst? 

Het  is  waar,  dat  we  in  plaats  met  feiten  en  wetenswaardigheden, 
aankwamen  met  persoonlijke  opinies  en  beweringen  waarvan  we  de 
juistbeid  niet  eens  bewezen.  Maar  bij  dit  opstel  zijn  wat  illustraties 
gevoegd,  waarvan  de  origineelen  teZalt-Bommel,  te  Haarlem  en  elders 
gaarne  worden  verloond;  wetenswaardigbeden  zijn  elders  al  eens  een 
paar  maal  neergescbreven  over  «  Onder  den  St.  Maarten  »... 

Dit  diene  ons  ter  verontscbnldiging!  De  St.  Maarten  zal  het  ons 
wel  vergeven,  wanneer  we  eigen  meeningen  wat  op  dea  voorgrond 
drongen;  we  tracbtten  zijn  taal  te  spreken  en  zoo  ons  dat  een  enkele 
maal  is  gelukt  zijn  we  overtuigd  goed  werk  gedaan  te  hebben. 


Arnhem,  Aug.  i902 


Ed.  Thorn  Prikker. 


81 


DUITSCHE  OF  NEDERLANDSCHE 


KUNST  ? 


DUITSCHE 

OF  nedp:r- 

LANDSCHE 
KUNST 


In  Deutsche  Kiinst  and  Dekoration  van  Augustus 
wordt  een  begin  gemaakt  met  de  behandeling 
(ler  Turijnsche  tentoonstelling,  en  wel  onder 
toekenning  van  de  eere-plaats  aan  onze  Hol- 
la ndsche  Afdeeling. 

Maar  die  eer  wordt  ons  dan  met  de  andere 
hand  weer  weggenomen,  doordat  de  schrijver  : 
«  iiber  die  kleinen  Vornrteile  hinaus  »  ons 
tegelijk  inlijft  bij  Grool-DnHschland  opdat  we  dan  samen  als  n  Groot- 
Duitschland  »  aan  de  wereldkulluur  mogen  geven,  wal  Engeland  en 
Frankrijk  al  gedaan  hebben,  doch  niet  langer  in  staat  zijn  nu  te  vol- 
brengen. 

De  schrijver  van  dit  echt  Duitsche  arlikeltje,  George  Fuchs,  heeft 
bet  verstand  gehad  te  onderkennen,  waarin  de  beschavingsbeteckenis 
van  onze  nieuwe  kunst-industrie  ligt  :  in  onzen  op  goede  tradities 
gegronden  eenvoud  en  gezonden  smaak,  in  de  zuivere  innerlijkheid  van 
onzen  arbeid.  En  wie  dit  onderkent,  valt  men  moeilijk  hard  oni  wat 
doorjagen  op  een  echt  nationaal  stokpaardje. 

Intusschen  dient,  ook  zonderdatmen  zich  aan  «  kleine  Vornrteile  » 
wil  vasthaken,  toch  bier  even  in  het  licht  gesteld,  hoe  wonderlijk  deze 
schrijver,  die  trouwens  met  zijn  feiten  graag  wat  scharrelt,  bij  zijn 
doorrennen  van  den  weg  is  geraakt. 

In  den  aanvang  van  zijn  artikel  hccft  bij  met  een  verwijzing  naar 
eene  nitlating  van  den  Dnitscben  kcizer  zijn  landgenooten  vervveten 
dat  zij  de  laak  niet  zien,  die  de  wereld  thans  verwaclit  dat  Dnitschland 
in  deze  vernieuwing  van  bet  kunsthandwerk  zal  gaan  vcrvullen.  Dan 
wordt  vastgcsteld,  dat  6ns  volk  blijkt  die  taak  wel  te  zien,  wel  te 
kunnen  vervullcn.  En  in  een  oogwenk  worden  we  daarom  bij  Groot- 
Duitschland  ingelijfd  verklaard. 

Heel  duidelijk  is  het  nu  wel,  dat  deze  oplossing  er  toch  eigenlijk 
geen  is.  Het  kunstje  beeit  lets  van  de  slimmigbeid  van  een  vcrloopen 
student,  wien  zijn  vader  verwijt  niels   te    hebben    l)ereikt,  en    die    in 


82 


antwoord  wijst  op  zijn  knappen  neef  :  «  Zoo  blijft  de  studie  dan  toch  DUITSCHE 
in  de  familie.  »  OF  NEDER- 

Zeker.  Wij  Hollanders  zijn  van  de  Germaansche  familie.  Wij  LANDSCHE 
denken  er  niet  aan,  de  verwantscliap  te  verloochenen.  Wij  hebben  KUNST 
eveneens  niet  de  niinste  neiging,  de  wisseling  van  de  vruchten  onzer 
beschaving  met  Duitschland  te  staken.  Wij  nemen  met  dankbaarheid 
aan  wat  het  groote  Germaanscbe  volk  ons  alien  tot  mee-genieten  biedt: 
bet  werk  zijner  componislen  allereerst,  zijn  wetenscbap  en  zijn  lite- 
ratuur,  Maaralswij  dan  onzerzijds  in  scbilderkunst  en  kunstbandwerk 
de  meerderen  mogen  blijken,  willen  we  die  meerderheid  tocb  niet 
dadelijk  cadean  doen  op  bet  altaar  —  niet  van  den  Germaanscben 
stam  (dat  zou  nog  gaan  !)  maar  van  «  Gross  Deutscbland  ». 

En  wij  moeten  dat  weigeren,  op  gevaar  van  juist  al  wat  we  bizon- 
ders  tot  de  wereldbescbaving  kunnen  bijbrengen,  op  te  lossen  in  bet 
bruiscbwater  «  des  Deutscben  Lyricismus  ». 

Want  wij  Hollanders  bebben  nu  eenmaal  lets  aparts  in  deze 
kunst,  wat  de  Duitschers  sinds  vele  eeuwen  missen.  Wij  bebben  in  de 
Middeleeuwen,  in  den  Renaissancetijd  en  nu  laatstelijk  in  de  Iweede 
belft  der  19e  eeuw  een  scbilderkunst  voortgebraebt,  zoo  ganscb  zuiver 
scbilderacbtig,  zoo  sterk  in  kleurgevoel  en  toon,  zoo  macbtig  en 
degelijk,  zoo  ingebouden,  zoo  diep  en  onvermengd  van  wezen  als 
Duitscbland  na  Holbein  en  Diirer  niet  meer  beeft  gekend.  En  ons 
kunstbandwerk  in  zijn  beste  openbaringen  beeft  eveneens  dit  karakter 
van  eenvoud,  zuiverbeid  en  zelfbewuste  zekerbeid  bewaard,  dat  voor 
de  Duitschers  met  bun  romantiek  en  bun  neiging  tot  bet  reglemen- 
teeren,  doorsnijden  of  verwazen  van  al  bet  geestelijke,  tot  bet  tbeore- 
tiseeren  over  bet  onbewuste  leven,  waaruit  de  Kunst  onbewiist  groeien 
moet,  juist  zoo  oneindig  moeielijk  te  bereiken  is.  Dubbel  moeilijk  nu 
bun  arbeid  aan  bet  nieuwe  kunstbandwerk  gelijktijdig  valt  met  den 
groei  van  bet  rijkwordend  ploertendom,  welks  gunst  er  voor  gezocht 
wordt 

Het  Duitscbe  volk  beeft  de  menscbbeid  zooveel  gegeven,  dat  bet 
zijn  «  kulturelle  Bedeutung  »  geacbt  mag  worden  te  bebben  bereikt, 
66k  al  blijft  de  nabloei  van  Holbein  en  Diirer  ganscbelijk  acbterwege 
en  al  geeft  het  in  de  arcbitectuur  en  bet  kunstbandwerk  van  dezen 
tijd  der  wereld  geen  voorganger. 

Maar  begrijpen  de  Duitschers  dat  heel  bun  geesfelijk-artistieke 
beschaving  eene  zuivering  behocfl,  onder  den  invloed  van  de  voor- 
name  tradities,  door  ons  bewaard,  laten  zij  dan  ook  eerlijk  genoeg 
wezen  te  bekennen,  dat  zij  daarin  ons  te  volgen  bebben,  en  dat  wat 
de  Germaanscbe  stam  in  scbilderkunst  beteekend  bcclt  en  in  moderne 
bouw-  en  sierkunst  de  wereld  nog  geven  zal,  zal  moeten  komen  onder 
de  vlag  van  Nederland.  —  Geen  n  Gross-Deuisclie  n ,  maar  een  Grool- 


83 


DUITSCHE  Xeclcrlandsche  cultuurtaak.   Immers  wu  hebben  de  kleurgave,  en  de 

OFNEOEH-  Iradilies,  en  de  voornaaniheid,  die  zicb  niet  aanstell,  noch  aan  bet 

LANDSCHE  uileilijk  der  dingen  zich  veigaapl,  en  in  de/.e  kunsten  dat  diep-inncr- 

KUNST  bjke  van  een  beel  zuiver  doorvoelde  emotic. 

Hel  «aat  bier  om  beel  wat  boogers  dan  een  nationale  ijdelbeid. 
Het  gaat  bier  om  bet  wezen  der  nieuwere  Germaansche  kunst,  waar 
zonder  zij  waardeloos  bbjven  zou   voor  beel  de  menscbbeid. 

Als  Nederland  zicb  nn  in  de  armen  van  Dnitscbland  werpen  zou, 
beteekende  dit  voor  ens  en  beel  de  wereld  een  leruggang.  Wil  Dnitscb- 
land ons  volgen,  bet  zal  een  zuivering  worden,  en  dus  een  vooruit- 

Daarom  is  er  bier  geen  kens. 

L.  Simons. 


84 


KUNSTBERICHTEN  ^^u^s^^^ 


UIT   GENT 


mi 


lUSTAAF  VAN  AISE 
>  GEB  TE  CENT 
DEN  24  0CTOB.  1854, 
t  ALDAAR  20  .lULI 
1902  y^-^  Een  droc- 
vige  gebeurtenis  heeft 
de  kunstwercld  ge- 
troflen.  (jusliuif  van  Aise  is  gestorven, 
eeii  paar  inaandeii  gcle<ieii,  in  dc  voile 
kracht  van  zijn  jaren  en  van  zijn 
talent,  —  maar  helaas  na  wat  al 
strijd,  wat  vcrdriet,  wat  ontberingen  en 
ellende  zelfs,  die  er  niet  weinig  toe  bij- 
droegen  cm  dit  nieer  nerveuse  dan 
krachlige  gestcl  te  onderniijnen  en  te 
verwoesten.  Die  flinke  en  degelijke 
kunslenaar  werd  niet  aangemoedigd 
zooals  hij  bet  verdiende.  In  dezen  tijd 
van  maak-  en  flikwerkers,  impression- 
nisten  ol  liever  nog  van  niomentaneisten 
en  ephemeristen  —  was  van  Aise  een 
der  weinigen  die  nog  aan  «  groote  Kunst » 
durfden  doen,  en  grootsche,  voorname 
doeken  durfden  aanvatten,  breed  en 
stevig  van  beliandeling,  weidsch  van 
opvatting  —  inaar  uiterst  moeielijk  om 
aan  den  man  te  brengen.  Zonder  over- 
drijving  mag  men  zelfs  beweren,  dat  na 
Leys  en  Jan  van  Beers  in  zijn  vroegste 
werken,  cr  in  Belgie  geen  zoo  kranige 
historiestukken  meer  geschilderd  wer- 
den. 

Van  zijn  optreden  af,  rond  1875,  heeft 
van  Aise  de  belangstelling  gaaiide  ge- 
maakt  door  zijn  hooge  verdiensten  van 
teekening  en  samenstelling  —  vooral  in 
zijn  Sint  Lieveii  een  Blinde  genezcnde, 
met  een  groot  aanlal  figui'en  vol  leven  en 
bevveging,  waarin  niels  conventioneels 
of  theatraals  te  bespeuren  is.  Alleen  de 
kleur  liel  nog  te  wenschen  over,  en 
onderging  de  invloed  van  het  doodsche 


grijs  en  groen    van  Baslien  Lepage 
dien  tijde  erg  in  de  mode. 

Van  Aise  heeft  lang  te  Parijs  gewoond, 
waarhij  zelfs  een  tijd  lang  met  van  Beers 
en  Jef  Lambeaiix  een  atelier  gebrnikte. 
Tc  Parijs  schilderdc  hij  zijn  Lodeivijk 
XI  en  Olivier  le  Didni  en  zijn  Qidnlen 
Massijs,  vooral  mcrkvvaardig  door  het 
karakler  en  de  uildrukking  der  koppen. 
In  dit  twcede  sink  vooral  was  de  moeder 
van  Quinten  vooral  met  een  haast  mid- 
deleeuwsche  vroomheid  behandeld,  ciie 
aan  een  van  Eyck  of  een  Memlinc  deed 
denken.  Tocli  was  de  kleur  nog  koud  en 
onvoldoende.  Helzelfde  geldt  voor  de 
volgende  stukken,  van  1879  tot  1881 
tentoongesteld  .  de  schilder  Key  het  por- 
Irel  van  den  Her  log  van  Alva  voltooiende, 
Jesus  en  Magdalena,  de  barmliarlige 
Samaritaan,  enz. 

In  1880  keerde  van  Aise  naar  Belgie 
weer.  Met  de  lucht  van  het  vaderland 
vond  hij  algauw  het  schitterende  kolo- 
riet  weer,  waarmee  Vlaanderen  haast  al 
haar  kunstenaars  begiftigt,  die  onder 
zijn  hemel  geboren  worden.  Maar  om 
hooger  volmaaktbeid,  grooter  kracht 
en  kunde  te  verwerven,  ondernam  de 
kunslenaar  een  reis  naar  Italie  en 
Spanje.  Daar  bewonderde  hij  vol  geest- 
drift  de  reuzen :  Michelangelo,  Leonardo, 
Tiziano  en  Velasquez. 

In  1883  keerde  hij  voor  goed  weer,  en 
vestigde  zich  te  Gent,  zijn  geboorteslad. 
Talrijk  zijn  de  verdienstelijke  werken, 
wclke  hij  in  dien  tijd  voltooide;  ver- 
melden  we  zijn  Zondugavond,  de  Vaan- 
drig,  de  gele  Rniter,  het  Kind  met  de 
Duiven.  Van  toen  af  werd  hij  even  knap 
kolorist  als  stijlvol  teekenaar.  Verder 
schilderde  hij  portretten,  waaronder 
vele  van  waarlijk  mcesterlijke  behan- 
deling,  b.  v.  die  van  den  musicus  Karel 
Miry,  van  den  Meer  en  Mevr.  Hobe,  van 


^^  KUNST- 
BERICHTEN 
UIT  GENT 


85 


KUNST- 
BERICHTEN 

UIT  GHNT 


DIT  DEN  HAAG 


I-  GUSTAAF  VAN  AISE 

Z.  M.  Leopold  II,  vnii  den  graaf  de 
Merode,  cnz.  Toch  blecf  hij  steeds  uit- 
imiiilen  in  de  hisloiicscliildering,  in 
bijbelsche  of  legcndarische  onderwer- 
pen.  Zijn  Maria  mcl  Jesus  en  Johannes, 
zijn  Peler  de  Hereniijl  de  eersle  krnis- 
intarl  piedikende,  zijn  Salome,  zijn  drie 
Monniken.  zijn  Lecjende  van  St.  Maarten, 
zijn  Jacob  van  Arleveldc,  zoiulen  vol- 
slaan  om  hem  de  eersle  plaats  te  doen 
toekennen  tusschen  onze  beoefenaars 
van  «  groote  »  kunst. 

De  dood  heeft  hem  neergeslagen  op 
hetoogenbhk  (hit  het  Slaalsbestuurhem 
ein(]elijkeen  behingrijke  beslclling  ging 
doen  en  dat  er  spraak  was  een  van  zijn 
groote  historische  stukken  voor  het 
Brusselsch  Museum  aan  le  koopen.   G.E. 

««^  <«^  ««^  ««^  «^  ^^' ;«^  ?«^  5#^  5«^ 

UIT  DEN  HAAG  = 

lULCIIHI  STUDIO  > 
ANTONIO  MANCINl 
^  25  .IULI-2G  AU- 
GUSTUS y^^  De 
waardoering  der  Hol- 
landers voor  Mancini 
ging  vooral  nit  van 
Ilel  zieke  Kind,  en  men  vond  in  andere 
schilderijen  kwalilcilen  die  het  bijzon- 


dere  dat  in  deze  schildersfiguur  stak, 
aanstonds  deden  aanvaarden.  Maar  nog 
altijd  verhefTen  zich  stenimen  voor  en 
tegen  den  schilder  op  eene  wijze  waar- 
uit  blijkt  dat  niemand  afdoende  weet  te 
constateeren  in  hoeverre  dit  werk  recht 
van  bestaan  heeft. 

Het  is  misschien  niet  onbelangrijk 
\ci()rlooj)ig  eenig  licht  te  verschaflen  in 
zoovcrrc  als  deze  rubriek  dat  toelaat. 

Met  schoone  jnistheid  en  helderheid 
voor  het  bcscf  heeft  Hegel  voor  altijd 

ncergeschrevcn  deze  uitspraak  :  »  

das  Schoiie  hal  sein  Leben  in  dem 
Scheine  ».  Het  materiaal  der  schilder- 
kunst  is  het  licht  en  donker,  dat  zich  in 
klcurcn  kenbaar  maakt ;  haar  middel  is 
de  kleurstof,  eene  materie  die  hier  het 
best  den  schijn  opwekt,  daar  zij  zich  in 
de  orde  der  verschijnselen  als  van  zelr 
en  het  eerst  opdringt,  en  dus  het 
«  aangcwezen  »  middel  is.  Mancini  ver- 
laat  niet  alleen  het  procede  gedeeltelijk 
zooals  dat,  door  de  traditie  geijkt,  alle 
schijn  van  opgedrongenheid  verloor, 
vvaar  hij  glas,  mctaal,  pluis  van  touw, 
enz.  gebruikte,  maar  hij  trachlte  «  wer- 
kelijkc  »  schaduw  te  geven  door  't  aan- 
brcngen  van  hoogseis,  terwijl  dikwijls 
glans  en  scliijn  van  metaal,  glaswerk, 
enz.  werden  nagebootsl  (?)  door  t  aan- 
brengcn  dczer  stoll'en  zelf.  Vertradt  de 
wcrkelijkheid  hier  de  schijn?  —  Men 
vergete  niet  dat  een  schilderij  op  eene 
afstand  als  eenheid  overzien  worde,  dat 
daarnaar  de  dcclen  gevoegd  zijn  en  dat 
hiernaar  de  waarhcid  der  voorstelling 
te  nielcn  is.  Daar  waar  ons  gevoel 
(verondersteld  dat  dit  juist  zij*  ons 
waarschuwt,  ligt  de  moeilijk  te  bepalen, 
niet  te  overtreden  grens. 

Dan  is  in  verband  met  Mancini's  werk 
op  te  inerken  dat  de  z.  g.  tijds-aanschou- 
wingskunsten  in  onzen  tijd  overheer- 
scliende  zijn.  Zoo  is  er  in  de  kunst  van 
Mancini  ook  veel  oveieenkomst  in 
wezen  met  de  mimische  kunst,  eene 
soort  die  vroeger  in  zijn  land  veel 
leveiiskracht  bezat,  en  die  ter  uitbcel- 
ding,  als  middel,  (o.  m.)  het  mcnschelijk 
licliaam  gebruikt.  De  geestes-atlitude 
van  den  mimischen  kunstenaar  heeft  de 
meeste  overeenkomst  met  die  van  den 
plastischen.  Dit  verklare  in  het  verband 
der  evolutie-verschijnselcn  in  de  kunst, 
ten  deele  en  eeiiigszinsde  vreemdsoortig 


UIT  DKN  HAAG 


t  TACO  MESDAG. 

gevonden    werkelijkheidszin    van    den 
kunstenaar. 

Verder  is  in  verband  met  liet  voor- 
gaande,  dit  altijd  oi'veelal  over 'I  hoofd 
geziene  op  te  merken,  dat  Mancini 
wisselende  hartstocht  gal'  en  dat  hij  dit 
als  schilder  in  een  moment  nioest  weer- 
geven.  Dan  wijzen  we  (kortheidshalve) 
nog  even,  en  nog  steeds  in  verband  met 
het  voorgaande,  op  bet  «  beweeglijke  » 
van  zijnkleurenwerking.welk  verscbijn- 
sel  evenals  die  bij  de  schilders  van  bet 
plein-air  geen  moeilijke  verklaring 
zoude  vinden. 

Met  dit  alles  is  deze  kunstenaars-figuur 
eene  opmerkebjke  verscliijning.  Het 
aandoenUjke  scbilderij  Hel  zieke  Kind 
met  de  gele  bloem  plaatst  ons  in  een 
sfeer  van  visionnaire  verrukking  waar 
in  de  verwoesling  de  geboorte  wordt 
gezien,  en  biermee  geeft  de  scliilder  een 
levensbeeld  waarvan  de  universeele 
beleekenis  samengaat  met  eene  belder- 
heid  van  betoog,  die  in  de  andere 
werken  minder  benaderd  wordt.  Dit 
andere  werk  geeft  m.  i.  eenigszins  een 
beeld  van  de  troebelbeid  der  buidige 
Romaansche  beschaving  en  boewei  't 
voor  ons  een  moeilijk  werk  zou  zijn 
helwelk  liclit  onzuivere  resullaten  zou 


opleveren,  om  in  te  gaan  op  de  levens-    KUNST- 

sf'eer  van  Mancini's  figuren,  wijl  ons  de    RpRTrpfTpN 

kennis  van  zijn  land  en  daarmede  die 

van  bet  materiaal  waarmee  bij  de  Idee 

vertolkt  te  zeer  onlbreekt...  is  tocb  wel 

op  te  maken  dat  zijn  figuren  wel  indivi- 

duen  zijn,   maar   minder  karaklers  en 

dat  bij  deze   over  't  gebeel  allerminsl 

tcvcns  lot  een  type  weet  te  verhefTen. 

Hij   is  minder  univcrseel,    minder  diep 

en    minder   dicbterlijk    dan    de    Barbi- 

zonners   en   de   groote  Hollanders ;   de 

veelbeid  van  zijn  kennis  is,  bij  die  van 

dezen,   vooral  bij  die  van  de  laatsten 

vergeleken,  wel  wat  gering,  en  wordt 

de   scbijnbaar   praclitvolle    figuur   van 

dezen  Italiaan  ook  niet  wat  armelijk,  te 

zeer  uiterlijk  van  tooi,  bij  de  overstel- 

pende   rijkdom   van    innerlijkbeid  van 

onze   eigen  kunstenaars  ?   In  bet  mom 

van    een    bedelaar   versteekt   zicb    ten 

onzent  meer  dan  een  koning. 

TACO  MESDAG  >  GEB.  21  SEPT.  1829 
t  5  AUG.  1902  /:-♦.  Evenals  de  zee- 
schilder  was  ook  Taco  eerst  in  den 
bandel  en  wijdde  zicb  pas  op  reeds 
bejaarden  leeflijd  gebeel  aan  de  kunst. 
Hij  was  altijd  een  kunslminnaar,  die 
vroeger  met  zijn  broer  dtzelfde  leer- 
meesters  beeft  gehad  ;  die  terwijl  bij  nog 
in  den  bandel  was,  reeds  kunstschaltcn 
verzamelde  en  zoo  langzamerband  met 
veel  smaak  eene  pracblige  colleclie  : 
werk  van  de  groote  Franscbe  en  Hol- 
landsche  meesters,  antiquiteiten,  oud 
tapijtwerk,  oud-Delftscb,  enz.  bijeen- 
bracbt  lot  een  gebeel  van  omgeving, 
die  men  als  de  spiegel  van  zijn  persoon- 
lijkbeid  zou  kunnen  bescbouwen.  Hij 
bad  bet  karakter  der  Noorderlingen  : 
gesloten  en  niet  zeer  voor  bet  uiterlijk 
vermaak  toegankelijk,  terwijl  de  lust 
tot  beldere  correctbeid  door  zijn  vroe- 
gerc  werkzaambeid  kan  versterkt  zijn. 
lemand,  die  acbter  eene  scbijn  van 
onbewogenbeid  een  teer  gemoed,  dat 
bij  zeer  kwetsbaar  wist,  verborg  en  eene 
innige  belangstelling  voor  alles  wat 
buiten  bem  zelf  slond.  Eens  toen  men 
te  kennen  gaf  dat  men  bem  wel  onkun- 
dig  dacbt  van  bet  gewone  wereldscbe 
verloop,  kon  Mevr.  Mesdag  (-van  Calcar) 
verzckeren,  dat  zij  bem  beter  dan  de 
nieesten  op  de  boogie  wisl.  Klople  men 


37 


KUNST- 
BERICHTKN 

UIT  DKN  HAAG 


bij  hem  aan  om  steun,  dan  hiclp  liij  op 
zoo'n  kiesclie  eii  bedekle  wijze  dat  soms 
zijiie  hLiis;<eiio()ten  van  deze  daad  zelfs 
niets  vcrnioedden.  Met  zijn  broer  was 
hij,  zooals  men  dat  noemt,  een  van  de 
steunpilaren  van  Piilchri  en  op  deze 
wijze  droeg  hij,  de  beleekenis  van  een 
genootschap  als  dit  voorde  kunst  besef- 
fende,  ook  vveer  tot  den  bloei  van  deze 
laatste  bij. 

Hij  had  ook,  wat  de  physionomie 
aangaat,  wel  iets  met  <ien  zee-schilder 
gemeen  De  karakter-overeenkomst  is 
bij  alle  verscliil  toch  duidelijk.  Zocht 
de  een  zijn  ondervverpen  aan  de  zee, 
in  welks  wisselende  veiscliijning  zich 
gedurende  zijn  kunstenaarswerkzaam- 
heid  een  wereld  weerspiegclen  zou,  de 
ander  voelde  zich  evenzeer  getrokkcn 
tot   de   vlakke   noordelijke    heide  :   de 


witgewolde  zee,  met  haar  wisselend  en 
verschielend  licht  aan  den  einder  en 
hare  stillete  en  aandoenhjker  melan- 
colie.  En  liier,  waar  hij  eveneensruimer 
kon  adem  halen,  terwijl  de  wereld  tocli 
in  zijne  verbeelding  leefde,  vond  hij  de 
motieven  tot  weerspiegeling  zijner 
gevoelens.  Hij  is  niet  in  en  met  zijn  vak 
gegroeid,maarheeftals  <kunsl)  minnaar 
lietverloop  derschilderkunst  gedurende 
eene  periode  gevolgd,  zoodat  het  den 
unaluuri)  minnaar  (ook  in  zijne  kunst 
blijfl  hij  in  eenvoud  zeer  dicht  bij  de  na- 
tuur,  zoodat  zijn  werk  hierdoor  eenigs- 
zins  episch  is),  in  wien  een  opmerkelijk 
talent  sluimerde,  niet  le  moeilijk  wasdie 
kwaliteiten  te  oiitwikkelen  die  hem  zijn 
goede  naam  in  de  kunstweield  spoedig 
zouden  verzekeren. 

H.  D.  B. 


88 


H.  J.  HAYERMAN 


KN  Iwintigof  vijfen  twiiitig  jaar  geleden  kwam,  h.  J. 
te  gelijk  met  de  heerlijke  opbloei  der  Haagsche  HAVERMAN 
School,  een  heele  generatie  van  schilders  aan, 
die,  gevormd  onder  de  kundige  en  conscien- 
lieuse  leiding  van  den  voortreffelijken  schilder 
A.  Allel)c\  hoogleeraar  en  direcleur  der  Rijks- 
academie  van  Beeldende  Kunsten  te  Amster- 
dam,wiensfijnc  beschavingop  een  heel  geslacht 
van  jongeren  een  stempel  heeft  gedrnkt,  al  heel  spoedig  blijk  gaven  dat 
zij,  liever  dan  in  het  sop  der  groote  Haagsche  meesters  mee  te  varen, 
een  eigen,  onafhankelijken  weg  zochten,  ieder  naar  hun  aard.  De 
meeste  hunner  waren  dan  ook  figuurschilders,  hetzij  door  neiging, 
hetzij  door  de  positieve  en  vaste  opleiding  die  zij  ontvangen  hadden. 
Ook  kan  het  wezen  dat  de  vorming  van  een  talent  in  een  stad  als 
Amsterdam  —  en  enkelen  van  hen  waren  Amsterdammers  —  waar  de 
verhoudingen  grooter  zijn,  de  lijnen  positiever  en  de  menschen 
dikwijls  marquanter,  hiertoe  aanleiding  geett;  zooals  het  ook  is  dat 
de  richtingen  zich  daar  feller  afhakenen,  dat  de  bewogenheden  der 
maatschappij,  zoowel  geestelijke  —  men  denke  aan  de  Nieiiwe  Gids- 
beweging  die  van  daar  uitging  — als  materieelc,  daar  sterker  gevoeld 
worden,  terwijl  het  cosmopolitischer  den  Haag,  in  een  blanker 
atmosf'eer,  onder  het  staag  gekabbel  der  zee,  de  hoeken  spoediger 
afrondend,  voor  het  contemplative  landschapschilderen,  al  siiids  Potters 
dagen  de  aangewezen  plaats  was.  In  ieder  geval  in  deze  generatie  kan 
men  al  de  stroomingeii,  tegenstroomingen,  de  acties  en  reacties,  al  de 
tegenelkaar  indruischende  idealen,  waarvan  het  eene  zoekt  vorm  te 
geven  aan  zijn  bewondering  voor  de  schoonheid  van  vroegere  tijden, 
het  andere  tot  aanschouwing  zoekt  te  bieiigen  het  ongrijpbare  geloof 
der  twijfelaars  van  dczen  tijd  en  weer  een  ander  zijn  ideaal  gericht 
houdt  op  een  altijd  wijkende  toekomsl  van  gemeenschapskunst,  terwijl 
daartegenover  het  intelleclualisme  een  steeds  sterker  uilgesproken 
persoonlijkheid  in  den  mensch  zoekt,  een  portretkunst,  waarvan  men 
de  prototype   kan    vinden   in   die   tijden,  waar   de   gemeenschap   van 


Onze  Klinst    XII 


II.  J.  IIAVERMAN  :  POUTKKT   VAN  JACOB  MARIS  (scliililerij). 

H.  J.  godsdienst  eii  iiKuitscliappij  in  hot  kocle  liclil  dcr  Renaissance  eindi- 

HAVERMAN  gend,  het  iudividii  nicer  naar  voien  konil.  Intussclicn  zoo  hcl  gemcen- 
scliapsideaal  lachender  is,  zoo  is  voor  den  porlrelschildcr  van  heden 
hel  scherpe  naspcuren  van  hel  pcrsoonlijkc  in  aangezicht  of  houding 
ook  weer  le  Ijcsclioiiwen  als  cen  sooil  icaclie,  oC  liever  als  een  opne- 
ming  van  die  zijde  van  liel  leven,  welke  de  nicer  picturale  meesters 
van  de  zeventiende  ceuw  zoowel  als  die  dcr  negenliendc,  tcr  zijde  heb- 
ben  gekiten.  Tocn  Ary  Scbeller,  king  nadal  deze  gioolc  scbikler  reeds 
algenieen  beroemd  was,  van  nil  Parijs  bet  Maurilsbuis  bczocbt,  acblle 
hij,  bij  alle  bewondering  voor  die  meesters,  met  de  voile  erkenning 
van  wat  bem  bij  bun  vergelckcn  onlbrak,  zich  gelukkig  dat  deel  van 
bcl  leven  opgenonicn  Ic  licbbcn,  dal  zij  ongebruikl  Helen  liggen. 


90 


H.  J.  lIAVKiniAN  : 
TOi;WI.II)IN(i  (:ii|ii:iicl  . 
Ei(ji'iuli>ii\  mm  ilri,  II    (i    Siir 


A/d/.so/j  Artz.  ilfti  llnaij. 


H.  J  HAVKRMAN  :  PORTRET  VAN  J.  H.  KRELAGE  TE  HAARLEM  (schildenj). 

Dit  gedaan  te  hebben  tegenover  de  groote  Haagsche  school,  is  bet  H.  J. 
oorspronkelijke  van  artiesten  als  Derkinderen,  Toorop,  Vetb,  is  ook  HAvERMAN 
het  persoonlijke  van  Haverman. 


Haverman  dan,  is,  en  acht  zicb,  ofscboon  met  een  tusschenperiode 
op  de  teekenacademie  te  Antwerpen,  geheel  de  leeiiing  van  Allebe. 
Begaafd  met  een  ontzettende  werkkracht,  die  men  beter  wilskracht 
kon  noemen,  begon  Haverman  met  knappe,  veel  belovende,  maar 
naar  den  trant,  wat  droge  studies  te  maken.  De  Verecniging  tot 
Bevordering  van  Beeldende  Kunsten  bezit  een  naakt  tiguur  van  hem, 
dat  voor  zijn  werk  van  dien  tijd  zeer  karakteristiek  is.  Wat  later,  vrij 


91 


H.  J.  gelaten  uit  een  geserreerde  leiding,  kwani  Haverman  van  een  reis  naar 

HAVERMAN  Spanje  en  Algiers  met  kleurige  studies,  impressies,  enkele  schilderijen 
ook,  voor  den  dag;  goed,  enkelvoudig  en  krachlig  werk,  als  men  ver- 
wachten  kon  van  een  zoo  viriel  talent,  zonder  evenwel  daar  die  formule 
gevonden  te  hebben  waarin  hij  het  leven  zou  uitdrukken,  zonder  daar, 
hoe  oprecht  hij  het  vreemde  land  ook  aanzag,  te  geraken  tot  de  her- 
kenning  van  zijn  eigen  persoonlijkheid  :  een  drang  tot  karakteriseeren 
van  het  individu,  tot  crilisch  vvorden  toe,  waarvan  de  consequentie 
het  portretschildcren  is. 

Een  portret!  Dat  wil  bij  hem  niel  zcggen  een  schilderachtig 
poseeren  en  drapeeren  van  zijn  model,  niet  de  een  of  andere  kleur- 
schikking,  hoewel  hij  den  laatsten  tijd  ook  hierloe  geraakt,  —  maar 
voor  hem  is  het  een  zich  verdiepen  in  het  karakter,  een  zich  inleven 
in  de  gedachlen  die  zijn  model  bezig  houden,  critisch,  niet  in  den 
ontkennenden  maar  in  den  herkennenden  zin.  Het  is  een  opzoeken  van 
de  uit  de  gedachten  en  voelingen  ontstane  plooien,  rimpels,eigenheden, 
een  bestudeeren  van  de  houding,  een  accentueeren  van  de  trekjes  om 
mond,  neus  en  oogen,  zoolang  tot  hij  het  raadsel  van  het  gelaat  opge- 
losl  heeft,  en  onderstrepen  kan,  zoodat  zijn  beste  portretten  een  ver- 
heldering  van  den  persoon  geven. 

Toch  troffen  zijn  eerste  portretten  ons  —  Haverman  woont  niet  te 
vergeefsch  in  den  Haag, —  nicer  door  de  franchise  der  direct  op  het  model 
bcsludeerde  kleuranalyses  dan  door  een  scherp  vastzetten  in  omtrekken 
of  lijnen.  Wij  herinneren  ons  een  portret  van  dr.  v.  D.  dat  in  het  weer- 
geven  van  het  blanke  en  blonde  even  sterk  was  als  in  het  weergeven 
van  de  typische  structuur  van  den  kop.  Door  dezelfde  franchise  trof 
het  waterverfportret  van  den  kunstschilder  Richard  Bisschop,  waarvan 
het  principe  wel  degelijk  de  kleur  was  en  de  lust  tot  maken  van  dit 
portret  naar  alle  waarschijnlijkheid  de  kleur  tot  begin  had.  En  ook  nu 
zien  we  portretten  en  van  zijn  beste,  waar  de  kleurcombinatie,  zij 
het  de  sobere  van  een  warm  bruin  tegen  ivoor,  met  vasten  zin  is 
doorgezet  en,  zoo  we  het  paarlemoerige  dezer  eerste  portretten  niet 
meer  terugvinden  in  de  latere,  zoo  is  er  in  deze  nieuwe  kleurcombi- 
natie lets  voornamers.  Het  treffendste  voorbeeld  van  deze  wijze  is  in 
het  jong  meisjeskoi)je  dat  onlangs  in  Pulchri-Studio  geexposeerd  was. 
De  kracht  van  den  leekenaar  die  Haverman  is,  deed  zich  bier  meer 
voelen  dan  dat  men  die  wel  zag,  en  het  schilderen  van  het  ivoorige 
wit  van  het  gelaat  verweekte  dit  geenszins,  maar  bevestigde  in  het 
vaste  schilderen,  in  de  voornaamheid  van  voordracht,  de  trolsche 
houding  Maar  wat  in  de  eerste  portretten  ook  zich  reeds  dadelijk 
uitsprak  was  een  verdieping  in  het  karakter,  een  zekere  strakheid,  een 
altijd  door  weloverlegdheid,  een  volhouden  van  dc  formule,  dat  wil 
zeggen  een  zich  nooit  lalen  meeslepen  door  bet  inipressionisme,  een 


92 


Iiet  niet  le  gevvaaf^d  aan  te  nemeii  dat  Hop  in  die  drie  jaren  zijner  rustige  HET  MUSEUM 
inwoning  te  Amsterdam,  in  het  groote,  kalme  huis  op  de  Heerengrachl  WILLET- 
vaak  zijn  vrienden  (die  liij  vele  en  goede  bezat,  onder  de  aanzienlijk-  HOLTHUYSEN 
sten  des  lands)  heeft  te  gast  genood  en  meer  of  min  luislerrijk  feest 
gevierd. 

De  bekende  schoonheid  der  gastvrouw,  de  «  fraaie  gestalte  en 
majestueuze  presentie  »  van  den  gastheer,  met  «  zijn  vrolijk  gemeen- 
zaam  en  buigzaam  karaktar  ten  eenenmale  bevrijd  van  hoovaardij  en 
inbeelding  »  (*)  maakten  het  echtpaar  Hop  bij  uitstek  geschikt  tot  zulke 
doeleinden,  als  vroolijke  schitterende  feesten,  en  sedert  Mr.  Hendrik 
Hooft  hier  den  Engelschen  gezant  ontving,  had  dus  het  huis  aan  pracht 
en  aanzien  niets  verloren, 

Heinsius,  de  raadpensionaris,  heeft  hier  ongetwijfeld  vaak  zijn 
goeden  vriend  Hop  bezocht  en  menig  gesprek  over  de  staatkunde  des 
lands  en  die  van  Amsterdam  is  in  deze  vertrekken  gevoerd,  eer  men 
tot  langdurig  en  copieus  tafelen  zich  nederzette. 

Evenwel,  na  1696,  toen  Hop  juist  tot  schepen  der  stad  gekozen 
was,  ving  het  gezantschapsleven  weder  aan  met  een  nieuwe  zending 
naar  de  kleinere  Duitsche  Staten  en  naar  Weenen,  tot  hij,  in  1700 
vandaar  teruggekeerd,  als  thesaurier-generaal  werd  benoemd  en  in  den 
Haag  moest  gaan  wonen. 

Het  leed  echter  tot  1705,  na  den  dood  van  Isabella  Hop,  eer  het 
huis  te  Amsterdam  verkocht  werd.  Kan  het  zijn,  dat  Isabella,  reeds 
ziekelijk,  daar  met  hare  kinderen  voorloopig  is  blijven  wonen,  omdat 
Hop,  ook  in  deze  eerste  jaren  van  zijn  thesaurier-ambt,  nog  vaak  uit- 
landig  was? 

Vast  staat  dat  hij,  weduwnaar  geworden,  in  1705  door  een  ge- 
machtigde  het  huis  doet  verkoopen,  waartoe  hij,  als  «  boedelhouder  » 
der  goederen  zijner  vrouw  ten  bate  der  minderjarige  kinderen,  het 
recht  had. 

En  van  nu  af  gaat  het  gebouw  in  eigendom  over  aan  familien, 
welker  leden,  schoon  bijna  onafgebroken  ambten  bekleedend  in  de 
stedelijke  regeering  en  meetellend  onder  de  aanzienlijkste  geslachten 
van  Amsterdam,  echter  van  aanmerkelijk  minder  historisch  belang 
zijn,  dan  de  beide  mannen,  die  het  huis  bouwden  en  het  eerste  be- 
woonden. 

Eigenaar  wordt  thans,  in  1705,  de  beer  Jean  Deutz  voor  de  som 
van  /■  48.500  en  53  jaren  lang  is  het  aan  de  familie  Deutz  gebleven. 

De  beer  Jean  Deutz,  eerst  onlangs  door  aankoop  beer  van  Assen- 
delf't  geworden  en  daardoor  lid  der  ridderschap  van  Noord-Holland, 
was  Schepen  en  raad  der  slad  Amsterdam.  Uit  zijn  huwelijk  met 
Maria  Boreel  had  hij  drie  kinderen,  Isabella,  Gerard  en  Willem  Gideon, 


93 


HET  MUSEUM    waarvan  de   tweede   lot   den  zeedienisl  werd   opgeleid  (^),   terwijl  de 

WILLET-  laatste   zijn  vader   in  diens    zaken    en   waardigheden    zou    opvolgen. 

HOLTHUYSEN   Vijftien  jaar  heeft  de  heer  Jean  Deviz  van   Assendelfl   het   huis  op   de 

Heerengracht  bewoond  tot  1720,  zijn  sterfjaar.  Zijn  echtgenoot   over- 

leetde  hem  nog  drie  jaar  en  met  haar  verdween  het   tweede  geslacht, 

dat  in  het  huis  had  geleefd. 

Bij  de  boedelscheiding  tussclien  de  kinderen  werd  het  huis  aan 
Isabella,  Gerard  en  Willem  Gideon  in  gemeen  eigendom  toebedeeld. 
Doch  Isabella  stierf  spoedig  te  Leiden  en  Gerard  was  veelal  op  zee. 

Zoo  kwam  het  dat  Willem  Gideon,  na  het  kinderloos  overlijden 
zijner  zuster  in  1736,  met  zijn  gezin  weer  de  woning  betrad,  waar  hij 
zijn  jeugd  had  doorgebracht. 

Hij  was  zeker  vel  een  gewichtig  koopman,  raad,  scliepen  en  later 
(in  1748)  ook  burgemeesler  der  stad  Amsterdam.  Den  gevel  van  zijn 
huis  liet  hij,  naar  den  toenmaals  heerschenden  stijl,  versieren  op  de 
wijze,  gelijk  die  zich  thans  nog  bevindt  (^)  en  ook  aan  de  innerlijke 
ornamentiek  der  kamers  zal  hij  wel  veranderd  hebben,  al  bleef  de 
verdeeling  dezelfde. 

Als  koopman  schijnl  het  Willem  Gideon  echter  —  misschien  ten- 
gevolge  van  den  toenmaals  over  geheel  westelijk  Europa  woedenden 
Oostenrijkschen  Successie-oorlog  —  niet  voordeelig  gegaan  te  zijn. 
Ten  minste,  toen  hij  stierf  achtten  zijn  erven  het  geraden  de  nalaten- 
schap  slechts  onder  beneficie  van  inventaris  te  aanvaarden,  benoe- 
mende  Arend  liiiUjers,  koopman,  schoonzoon  van  den  overledene,  om 
diens  zaken  te  liquideeren  en  den  boedel  le  beredden.  Uil  krachte 
van  die  volmachl  verkocht  Kulgers  in  't  jaar  1758  huis  en  stalling  aan 
de  Heerengracht  voor  /  83.000  aan  den  heer  Frederik  Berewout. 

Van  1758  tot  1800  zijn  nu  de  Berewouls  eigenaars  en  bewoners. 
Eerst  de  heer  Frederik  Beremoat  tot  zijn  dood  in  1777,  vervolgens  zijn 
dochter  Isabella  —  aan  wie  het  huis  bij  de  boedelscheiding  wordt 
toebedeeld  —  met  haar  echtgenoot  Mr.  Paul  Hiirgronje.  Kinderen 
hadden  zij  blijkbaar  niet  en  toen  Mr.  Paul  Hurgronje  in  1796  gestorven 
was  (hij  had  zijn  vrouw  negen  jaar  overleet'd)  gingen  Isabella's  bezit- 
tingen  over  aan  haar  zuster  Margarctha  Clara,  weduwe  van  den  heer 
Jan  Backer,  die  nog  drie  jaar  in  het  huis  heeft  gewoond. 

Hare  erven,  kinderen  uit  haar  eerste  en  tweede  huwelijk,  ver- 
kochlen  in  1800  voor  slechts  /  35.000  huis  en  stalling  aan   den   heer 

(')  I'r  slaal  van  hem  vcrmcld  dat  liij  als  zcekai)itciii  in  Slaatschen  dienst  een 
naam  verwierf  in  den  strijd  Icgen  een  Salecsclien  zeeroover  (1737). 

De  JoiHje.  Gescliiedeiiis  txiii  hel  Zcewezen.  1)1    IV,  bl.  160. 

(2)  Dil  kan  ook  tijdens  licl  levcn  van  Jean  Deiilz  gebeurd  zijn.  Kr  blijkl  alleen 
uil  liel  bekende  werk  van  (Aispar  I'lulii)s,  (dat  in  174.")  verscheen),  dat  de  gevel  toen 
reeds  de  legenwoordigc  gedaaide  had.  De  vcrandering  nioct  dus  in  de  eersle  hclfl 
der  181^  eeuvv  zijn  voorgevallcn. 


94 


II    .1    llAVI.liMAN  : 
(;i-.l.rK  ililhoKinlir 


H.  J.  HAVER.MAN  :  PORTRET  VAN  MEVHOLW  BROERSVAN  BEUSEKOM  (scliiklerij). 

Eigendoni  van  den  II.  Edmec  Broers,  den  llaag. 

vasthouden  van  de  teekening,  zij  het  ook  dat  deze  niet  die  scherpte  H.  J. 

van  waarnemen  bevatte,  welke  wij  kUer  in  zijn  met  I  rijt  geteekende  HAVERMAN 

portretten  zouden  bewonderen. 

In  een  teekening  met  zwart  krijt,  kan  de  indruk  onverzwakter 
weergegeven  worden,  de  opvatting  van  het  modelle  is  daar  vrijer, 
kan  wisselen  naarden  aard  van  den  te  typiseeren  kop;  zij  kan  volslaan 
met  een  contour,  met  het  even  aanzetten  der  schaduw,  met  een 
uitvoerig  modelle,  cenvoudig,  geestig  ol  gewild  al  naar  de  lust  van  den 
schilder  is.  Dat  deze  krilische  wijze  van  zien  bovenal  karakterkoppen, 
of  zoo  dit  wal  wijdsch  is,   wetenschappelijke  specialiteiten  vordert. 


95 


H.  J.  volgt  van  zelf.  Door  het  aanhoudend,  ik  zou  haast  zeggen  gedwongen 

HAVERMAN  teekenen  van  menschen  die  zich  op  een  of  ander  gebied  onderscheid- 
den,  heeft  dit  verniogen  van  scherpzien  zich  bij  Haverman  nog 
versterkt,  en  niet  alleen  dit,  maar  in  het  bestudeeren  van  zijn  model  en 
face  en  en  profiel,  dus  nit  de  aanhoudende  analyses  der  wezentrekkcn, 
uit  de  vrije  behandeling  die  het  krijt  geefl,  weggooiend  de  eene  niaiiier 
oni  naar  den  aard  van  den  kop,  een  nienwe  formule  te  vinden,  verrijkl 
met  heel  wat  ervaring  en  vele  menschenkennis,  was  het  dezen  artiest 
dan  ook  gegeven  de  synthese  te  puren,  die  zijn  profiel  van  van  Deyssel 
is.  Want  waarlijk,  meer  karakterverdieping,  zuiverder  vorm,  meer  stijl 
kan  in  een  contour  dat  ons  bij  wijlen  doet  denken  aan  een  medaille,  niet 
gegeven  worden,  terwijl  loch  de  levendigheid  van  expressie,  op  de  tee- 
kening  zelf  verhoogd,  met  een  tikje  kleur  op  de  bloem  in  het  knoopsgal, 
den  fat  releveert  die  den  persoon  van  den  groolen  stylist  van  onzen  lijd 
kenmerkt.  Kon  men  de  formule  waarin  Haverman  de  persoonlijkheid 
van  van  Deyssel  synlheliseerde,  vergelijken  met  een  Italiaansche  nnnil, 
zoo  staat  die  van  den  Leidschen  hoogleeranr  prof,  van  de  Sande- 
Bakhuyzen,  wiens  onregelmatige  kop  niet  in  een  contour  vast  te  zctten 
viel  en  wien  de  schilder  in  ongewilde  spontanitcit,  gegrepen  heeft 
in  een  zvv^erm  van  strepen  als  sabelhouwen,  waaruit  de  oogen  klaar 
en  levendig  naar  voren  tintelen,  —  daar,  als  een  volzin  van  Busken 
Huet  :  raak,  geestig  en  lenig  van  bouw.  Tot  de  beste  behoorf  ook  het 
geteekende  portret  van  Dr.  Frederik  van  Eeden,  wiens  niet  gemakkc- 
lijk  te  lezen  physionomie  door  dezen  portretschilder  al  heel  gclukkig 
gedechiffreerd  is;  behooren  ook  onder  meer  de  eenvoudigere  van 
Jhr.  Schorer,  van  Louis  Bouwmeester,  de  picturalcr  in  het  vierkant 
slaande  van  den  oud-minister  Borgesius  en  het  lithografischc  portret 
van  Nicolaas  Beets.  Het  zijn  deze  portretlen  die  vooral  den  naani  van 
Haverman  gemaakt  hebben,  of  juister  die,  waarin  zijn  persoonlijkheid 
zich  het  sterkst  bevestigd  heeft. 

Maar  er  is  nog  een  andere  zijde  aan  het  talent  van  dezen  artiest. 
Door  zijn  lijnexpressie  in  de  beschermde  geste,  waarin  de  moeder  het 
kind  onivat  houdt,  heeft  bij  een  nieuwe  zijde  van  het  moederschap  tot 
aanschouwing  gebracht.  Er  is  harlslocht  in  deze  bescherming,  harts- 
tocht  in  dat  gebaar  van  een  zijn  moeder  en  kind,  in  de  omarming. 
De  hand  waarmee  zij  het  kind  vasthoudt  is  niet  de  geslotene  der 
Madonna,  die  alleen  de  toppen  der  vingers  aandrukt  tegen  het 
kind  ;  zijn  handen  geven  de  greep  weer,  waarmede  de  moeder 
het  kind  aan  zich  vastklampt,  nooil  gerust  in  het  weten  van  den 
machtigen  vijand  der  moeders  die  nimmer  slaapt,  die  rond  waart  cm 
de  levens  der  wankelc  kleinen  ;  het  is  de  moeder  van  een  nieuwere 
levensopvatting,  waarin  het  geloovige  berusten  niet  langer  past,  waar 
de  oude  dankbaarheid  der  kinderen  aan  hunne  ouders  voor  het  hun 


H.  .1.  IIAVKKMAN  : 

BAKKK  I;N  KlM)liIU-;Sui(|uaiel. 

Bigeiiiloni  van  Mr.  S.  vim  lloiil''i>    <''•»  //ikii/. 


<^if 


ff.v. 


::iS&\A»islfe 


II.  J.  IIAVKHMAN  : 
MOKDKriSCIIAI'    lilhofrialic) 


UNSf 


geschonden  leven  omgekeerd  wordt  en  de  moeder  in  haar  dienende  H.  J. 

liefde  aan  haar  kinderen  als  vergeving  schijnt  te  vragen  voor  een  leven,  HAVERMAN 

waarvan  zij  niet  weet  of  zij  de  niacht  zal  hebben  om  het  gelukkig  te 

maken.  Maar  hij  geeft  ons  ook  oogenblikken  te  zien  vol  moederweelde, 

oogenblikken  waarbij  zij  bezig    is  met   die  intieme  zorgen  voor  het 

kind,  waarin  elke  moeder,  de  eenvoudige  van  hart,  de  ongeruste  en  de 

denkende  ten  alien  tijde  behagen  schept.  Van  deze  eerste  soort  is  de 

lithographie  indertijd  in  de  Kroniek   verschenen,  in  de  lijnexpressie 

wel    de   treffendste ;    maar  ook  die  moeders   zijn    waar  en  gevoelig 

weergegeven  waar  zij,  rondwandelend  door  kamer  of  tuin,  bun  gezicht 

verbergen  in  de  poezelheid  van  het  kind,  terwijl  de  lange  rytbmische 

lijn  der  vronw  in  het  fijne  decor  van  een  stadstuintje  :  een  stuk  gazon 

en  eenige  heesters,  een  stamroos  in  lichte  klenren  buiten,  hetzij  in  een 

donkerder  gamma  binnen,   in  die  intieme  bonding,  die  men  alleen 

in  het  huiselijk  leven  kan  opmerken,  zich  beweegt.  Deze  teekeningen 

onderscheiden  zich  door  fijne  kleurschikking,  lets  van  geel  tegen  een 

fijn   groen  en    het  blank   van   schelppaadjes  of  ook,  en  het  is  dan 

binnenshuis,    een  meer  gedragen  toon,  waarin  de  lijn  van  het  figuur 

gestennd  worden  zonder  zich  geheel  op  te   lossen.   Typische  bakers 

ook,  rimpelig  het  gezicht  in  provinciate    kleederdracht   met  de   stijf 

geplooide   schort,   in  den   tuin  op   een  zonnig  plekje  het  kind  rond- 

dragend  in  dien  wiegenden  gang  bun  eigen.  In  deze  aquarellen  vertoont 

Haverman  zich  geheel  de  leerling  van  AUebe,  volgehouden  de  behan- 

deling  in  alle   hoeken  evenzeer  of  het  de  rozenstruik,  het  grasveld, 

het  wandelpad  of  de  figuur  zelf  is,  zijn  deze  in  zijn  beste  momenten 

door  bun  weloverwogenheid,  van  een  bizondere  zuiverheid. 

Het  schijnt   dat  de  meeste  artiesten  van  beteekenis  zoo   om  en 

bij  de  veertig  jaar  —  Haverman  werd  in  1858  geboren  —  de  een  wat 

vroeger,  de  andere  wat  later  «  er  zijn.  »  Wij  willen  gelooven  dat  dit 

de   werktijd    is    waar  de  schilder   versterkt   in  zijn  persoonlijkheid, 

intenser  geworden    in  zijn  grondeigenschappen,   stelliger  in  de  her- 

kenning  zijner  gaven,  een  nauwer  cirkel  om   zichzelf  getrokken  zal 

hebben.  De  kracht  van  een  persoonlijkheid  zit  toch  in  zijn  neigingen, 

niet  daar  tegenin.   Gelukkig  de  artiest  die  deze  kracht  in  zichzelf  ter 

rechter  tijd  herkennen  mocht. 

G.  H.  Marius. 


99 


DE  TENTOONSTELLING  DER 


DE  TENTOON- 
STELLING 
DER 

VLAAMSCHE 
PRIMITIEVEN 
TE  BRUGGE 


VLAAMSCHE  PRIMITIEVEN 


TE  BRUGGE  (Slot) 


vn. 


ET  den  volkomen  val  van  Brugge  als  handels- 
stad  in  het  midden  der  xv"  ecuw,  verdwijnt 
ook  voor  haar  de  suprematie  op  kunslgebied. 
Antwerpenheefl  tot  zich  geroepen  den  rijkdom 
en  zoo  gaat  ook  tot  haar  de  kunst. 

Tot  de  pleiade  der  groole  meesters  der 
Brugsche  school  behoort  nog  een  schilder  die 
in  daze  tentoonslelling  door  een  zestal  panee- 
len  vertegenvvoordigd  is  en  dien  men  niet  —  om  eenigszins  de  chrono- 
logische  orde  te  volgen  —  had  mo(!len  verwijzen  tot  den  verslen  hoek 
der  laatste  zaaL  Ik  bedoel  namelijk  Hieronymus  Bosch,  alias  van  Aken. 
Met  hem  verschijnt  de  gekke,  ontbonden  fantasie  in  onze  Vlaamsche 
kunst.  Waar  van  Eyck  het  nauwkeurige  zag  in  iiet  gelaat,  Memlinc  het 
verhevene,  daar  ziet  hij  de  caricatuur.  Het  volk  dat  in  zijn  Ecce  Homo 
(137,  L.  Maeterlinck,  Gent),  voor  den  gegeeselden  Chrislus  staal 
en  in  zijn  Chrislus  wi'l  hel  hiiiis  (285,  Societe  des  Amis  du  Musee  de 
Gand),  den  Heiland  begeleidt,  kenmcrkt  zich  door  allerlei  vreemde 
Ironies.  Het  zijn  menschen  die  opzeltelijk  n  muilen  frekken  »,  en 
verder  zien  we  hoe  Breughel,  die  in  dit  genre  zijn  opvolger  is,  van 
hem  verschilt  Een  Bekoriug  van  den  H.  AnUmius  (287,  Gels,  Brussel) 
en  Diablerics  (289,  G.  L.  Cardon,  Brussel),  die  twee  navolgingen  zijn 
van  tafereelen  van  Bosch,  geven  staaltjes  van  zijn  gekke  fanlasie  in 
het  verzinnen  van  allerlei  onmogelijke  looneeltjes,  waar  naakte  perso- 
nages zich  in  de  dolzinnigste  houdingen  vertoonen. 

Een  echte  veropenbaring  in  deze  tentoonslelling  is  de  verzameling 
van  een  aantal  werken  rechfs  en  links  verspreid,  bier  toegeschrcven 
aan  Moslaerl,  daar  gekend  onder  den  naam  van  Mecslcr  der  Moler 
Dolorosa,  elders  zonder  allributie,  en  die,  nu  zij  naast  elkandcr  staan, 
een  onhetwislbare  verwantschap  laten  blijken. 


100 


Steunend  op  enkele    teekens  van    analogic   met   de   scliool  van  DE  TENTOON- 
Geraaid    David     en     ter    andere     zijde    op    de    omstandiglieid    dat   STEELING 
Geraard    David    een     leerling    had,    Adiiaen   Ysenbrant     die     door  DER 
Sanderus  als  een  schilder  van  groot  talent  vernield  wordt,  is  men  deze  VLAAMSCHE 
reeks  werken    aan   dezen   laatsten  meester  gaan  tocschrijven.   Daar  PRIMITIEVEN 
geen  enkel  echt  werk  van  Ysenbrant  gekend  is,  is  deze  attributie  zeer  TE  BHUGGE 
gewaagd  en  daarom  blijft  zij  ook  zeer  betwistbaar.  Zoo  zal  de  bena- 
ming  van  :  Meesler  van  0.  L.  V.  der  7  Wceen,   (betcr  dan  Meester  der 
Mater  Dolorosa)  de  l)este  l)lijven. 

Het  typische  werk  dat  aan  dezen  schilder  de  vermelde  benaming 
verleende  is  een  luik  uit  de  kerk  van  0.  L.  V.  te  Brugge,  voorstellend 
de  Moeder  Gods  in  een  nis  omrimjd  door  zeven  mcdaillons  met  de  zeven 
Weeen  van  Maria  (178).  Vroeger  vormde  dit  paneel  met  een  ander  stuk 
uit  het  Museum  van  Brussel  voorstellend  de  begiftigers  Joris  van  de 
Velde  en  zijn  vroiiiv  Barbara  Le  Maire  met  hunne  kinderen  en  bescherm- 
heiligen  (179),  een  tweeluik,  nu  tijdelijk  weer  gercconstitueerd. 

Een  diepe  indruk  maakt  de  Moeder  Gods  in  haar  nis  :  haar 
somber  kleed  doet  het  sober  behandeld  geUiat,  vol  aangrijpcnde  droef- 
heid  sterk  uitkomen,  alsook  de  fijne  handen,  saamgevouwen  liggend 
in  den  schoot. 

De  kunstenaar  ziet  met  heel  andere  oogen  dan  zijn  voorgangers  : 
onder  den  invloed  der  Italiaansche  Renaissance  brengt  hij  in  zijn 
schilderijen  de  Renaissance  bouwmotieven,  die  Lanceloot  Blondeel 
later  zoozeer  zal  overdrijven.  De  details  zijn  met  groote  nauwkeu- 
righeid  uitgevoerd  —  zoo  de  zeven  mcdaillons,  zoo  ook  het  land- 
schap  —  maar  de  aangezichten,  vooral  die  der  begiftigers,  zijn  plat,  en 
de  schilder  maakt  gebruik  van  zekcre  convenlioneele  penseeltrekken, 
zooals  bijvoorbceld  een  witte  streep  op  den  neus  om  cr  de  meest 
uitspringende  en  meest  verlichte  lijn  van  aan  te  duiden.  Ook  de 
handen  zijn  niet  meer  met  die  nauwkeurigheid  der  vroegere  meesters 
geschilderd,  aanduidend  de  minste  plooicn  in  de  vingers  :  hiei  is  het 
een  naast  elkander  plaatsen  van  verlichte  en  beschaduwde  vlekken  in 
een  omlijning  die  bij  den  Meester  der  0.  L.  V.  van  de  7  weeen,  zeer 
verzorgd  en  zeer  juist  is.  Het  is  het  einde  der  realistische  primitieve 
en  het  begin  der  moderne  impressionnistische  techniek;  van  Eyck 
staat  aan  het  eene  einde,  Frans  Hals  aan  het  andere  en  alle  twee 
scheppen  menschengczichten  met  vcel  uildrukking  door  ver  uileen- 
loopende  middelen. 

De  invloed  der  Renaissance  laat  zich  reeds  treffend  voelen  en  in 
het  werk  van  den  meester  genaamd  der  ().  L.  V.  der  7  Wcecn,  spreekt 
die  invloed  op  een  karaklerislieke  wijzc  uit  een  panecltjc  voorstellend 
de  Heilige  Maayd  met  het  kind  Jesus,  zetelend  op  een  marmcren  troon 
(152,Earl  of  Nor  lhI)rook, Louden).  Vroeger  toegcschreveuaanMcmlinc(!!) 


101 


DP2TENT00N-  werd  het  door  Waagen  aan  Jan  Moslaert  toegekend.  De  heilige  Maagd 
STELLING  heeft  geen  enkcle  trek  van   een    hovennatuurlijk  wezen;  zij  is  droel- 

DER  geestig,   maar  zooals  het  ecn  gewoon  mensch  is  en  het  Kind  Jezns  is 

VLAAMSCHK  een  alleiliefst  mooi  menschenkind,  dat  zijn  mocder  aan  het  vleien  is. 
PRIMITIEVEN  Was  bij  van  Eyck  in  een  dergelijk  onderwerp  alles  waarheid,  hij 
TE  BRUGGE       Memlinc  alles  passielooze  edelheid,  is  hier  alles  mooiheid. 

Brugge  in  liaar  verval  telde  nog  eenige  meesters  —  mindere  goden 
—  Albert  Cornelis,  Jan  Prevost,  Lanceloot  Blondeel,  P.  Pourbus.  Zij 
waren  alien  vreemdelingen  —  zooals  Ysenbrant  ook  een  vreemdeling 
was  —  die  door  de  laatste  stralen  der  dalende  zon  aangetrokken 
werden.  Van  Cornelis,  een  enkel  werk,  een  Kvoning  der  Heilige  Maagd 
(170,  St.  Jacobskerk,  Brugge),  dat  vooral  belangrijk  is  om  het  proces 
waartoe  het  aanleiding  gaf  en  dat  bewees  dat  ook  onze  vroegere 
meesters  — zooals  later  Rubens  —  zich  druk  lieten  helpen  door  hunne 
leerlingen  in  het  schilderen  hunner  tafereelen  en  het  overigens  openlijk 
bekenden. 

Van  Jan  Prevost,  een  drietal  Laalste  Oordeelen,  waarvan  een 
enkel  goed  (167,  Museum  van  Brugge)  en  een  paar  die  men  beter  zeer 
hoog  zou  gehangen  hebben  in  de  plaats  van  de  {-wee  luiken  (109, 
Museum  van  Brugge),  voorstellend  het  eene  een  begiftiger  met  Sint  Jan 
en  een  zeer  belangrijken  achtergrond  :  een  haven,  met  schepen  die 
men  met  de  kraan  aan  het  lessen  is;  het  andere  zijn  vrouw  en  Sinte 
Godelieve,  op  een  landschap  met  het  kasteel  van  Gistele  en  een  tooneel 
uit  het  leven  der  heilige.  De  edele  bonding  der  figuren,  het  wel- 
verzorgd  landschap,  de  sobcre  kleuren,  verraden  een  meeslerhand  en 
de  attributie  aan  Jan  Prevost  zal  le  onderzoeken  zijn  wanneer  deze 
twee  mooie  werken  weer  in  het  bereik  van  het  oog  komen. 

Met  Prevost  reeds  gevoelt  men  zicii  ver  van  wat  wij  convention- 
nt'cl  ■.Primiliepen  noemen.Mot  Lancelot  Blondeel  wordt  die  alstand  nog 
veel  grooter.  Het  tafereel  wordt  overladen  met  allerlei  architecturale 
versieringen,  zuilen,  bogen,  medallions,  een  warbocl  van  donkerbruine 
lijnen  opgouden  grond,  waartusschen  men  het  eigenlijke  onderwerp 
moet  zoeken. 

Niet  enkel  de  kunstprinciepen  der  primitieven  zijn  vcrloren,  maar 
zelfs  de  slofFelijke  zorg  die  de  oude  meesters  gebruiklen  bij  het 
vervaardigen  van  paneel  en  kleur,  wordt  verwaarloosd,  en  terwijl  de 
van  Eyck's  en  de  Memlinc's  nog  glanzen  als  werden  ze  pas  gisteren 
geschilderd,  zijn  de  schilderijen  van  hunne  volgelingen  dof  en  zwart 
van  kleur. 

Met  Petrus  Pourbus  werpt  de  Brugsche  schilderschool  hare  laatste 
stralen  uit.  De  schoonzoon  van  Lanceloot  Blondeel  gaal  in  zijne  techniek 
nog  eens  terug  tot  de  oude  bronnen,  vooral  in  zijne  porlretten,  en  als 
portrclschilder,  is  hij  een  waardige  voorlooper  van  van  Dijck.    Twee 


102 


ROGIEU  VAN  DKR  WEYDEN  : 
PORTHET  VAN  PETER  BLADELIN. 

fVerziinieliiKj  H.  I'lin  Kaiifiminn.  BcrlijnJ. 


meesterstukken  bezit  de  tentoonstelling  in  de  portretten  van  Jan  Ferna-  DE  TENTOON- 
gant   en  zijne  vroaw  Adrienne  De   Dinick  (299  en  30U,  Museum  van   STEELING 
Brugge),  waarin  de  nauwkenrigheid  der  uitvoering  en  het  wei nig  relief  DER 
der  figuren  herinnert  aan  de  eerste  meesters,  terwijl  een  zekere  a  ele-  VLAAMSCHE 
gance  »   in   de  houding,   de  aristocratische   portretten  van  van  Dijck   PRIMITIEVEN 
voorspelt.  Een  merkwaardige  reeks  portretten  vindt  men  ook  in  hot  TE  BRUGGE 
luik  van  een  triptiek,  voorstellend  de  Leden  nan  het  broederschop  van 
het  Heilig  Bloed  (702,  Broederschap  van  het  Heilig  Bloed,  Brugge). 

Twee  zijner  beste  werken  laten  ons  toe  hem  te  beschouwen  als 
schilder  van  godsdienstige  onderwerpen  :  Onze  Lleve  Vroaw  der  zeven 
Weeen  met  begifligers  Jossp  van  Belle  en  zijn  vroaw  (301,  Sint  Jacobs- 
kerk,  Brugge),  zoo  diep  indrukwekkend  door  de  soberheid  der 
uitdrukking  in  de  figuur  der  Moeder  Gods;  en  in  zijn  driehiik  Het 
laatste  Avondmaal  (303,  Sint  Salvatorskerk,  te  Brugge),  dat  heel  en 
al  onder  Italiaanschen  invloed  staat.  Het  zijn  niet  raeer  een  reeks 
eenvoudige  boeren  die  rondom  de  tafel  zitten  zooals  in  dat  eigenaardig 
stuk  (319,  E.  Delignieres-Abbeville;,  het  zijn  academische  figuren,  die 
onder  het  kleed  de  vormen  der  spieren  laten  zien  en  die  allerlei 
moeilijkheden  van  houding  opleveren. 

En  trefTende  tegenstelling  levert  deze  reeks  schilders  op,  die  gaat 
van  den  meester  genaamd  der  O.  L.  V.  van  de  7  Weeen  tot  aan 
Pourbus,  met  de  voorgaande  pleiade  van  van  Eyck  tot  aan  David. 
Hunne  schilderijen  zijn  een  getrouwe  spiegel  van  bun  gemoed  en  van 
bun  tijd.  Wanneer  ongestoord  de  christelijke  godsdienst  heerschappij 
voerde  over  de  geesten  van  ons  volk,  wanneer  de  handel  de  weelde 
deed  heerschen  binnen  Brugge,  vertoonen  de  Brugsche  schilders  ons 
niets  anders  dan  glorieuse  Maagden  in  de  heerlijkheid  der  moeder- 
schap  en  der  zeven  vreugden,  en  gedost  in  al  den  rijkdom  die  het 
Oosten  op  de  Brugsche  markt  wierp.  Maar  wanneer  de  godsdienstige 
oorlog  in  ons  land  heerscht  en  de  handel  Brugge  verlaten  heeft,  dan 
verschijnt  op  het  paneel  de  Maagd  der  zeven  Weeen;  de  rijke  brokaten 
verdwijnen  en  worden  vervangen  door  sombere  mantels.  Tijd  en 
midden  hebben  hun  zegel  gedrukt  op  de  werken  der  kunstenaars. 

VIII. 

Een  enkel  vvoord  over  twee  meesters  wier  plaats  in  de  geschiedenis 
der  schilderkunst  nog  niet  zeer  klaar  is  uitgemaakt  en  die  wel  niet  tot 
de  Vlaamsche  primitieven  zuUen  bebooren.  De  eene  is  de  Meester 
genaamd  d'Oallremont,  de  andere  de  Meester  genaamd  der  vroawelijke 
halff'iguren. 

De  eerste  ontleende  zijn  benaming  aan  zijn  standaardwerk  :  De 
afdoening  van  het  Kruis  (^270,  Museum  van  Brussel),  vooi'komend  uit  de 


103 


DE  TENTOON-  familie  d'Oultremont  de  Warfuzee.   Prachtig  van  teekening,   stuit  dit 

STEELING  paiiccl   tcgeii  de  borst  door   zijn    sclireeuwciule,  weinig  harmonicuse 

DER  kleuieii.  Soberder  van  klcur  is  ccn  beerlijk  il/a/j-spo/'/rp/ (340,  Museum, 

VLAAMSGHE       Hrusscl),  dat  wel  van  dezelfde  band  scbijnt  te  zijn. 

PRIMITIEVEN  Dp  meeslcr  genaamd   dci    nroiiwelijke   halfjujuren,   zoo   geheelcn 

TE  BRUGGE        door  dc  Duilscbe  kunstcritici  onulat  de  werken  die  van  dezelfde  hand 

zijn   nieestal  vrouwelijkc   figuren  veitoonen  lot  aan  de  lenden  gezien. 

Vier    exempkiren  zijner   werken  van    Iwijfehicblige  ecbtheid   werden 

le  Brugge  lentoongesteld,   twee  genrestukken  :   Het   Concert  von  drie 

musiceerende  mcisjes  (263,  graaf  Harracli,  Weenen)  en  Een  schrijvcnd 

meisje  {205,  E.  PacuUy,  Parijs),  en  twee  godsdienslige  lafereelen  :  Rust 

in  Egiiplc  (264,   P.  &  D.  Cohiagbi,  Londen),  en  HusI  in  Eijijpie  (266, 

graaf  d'Ursel,  Brugge). 

De  scbilder  vertoonl  in  de  twee  eerste  paneelen  een  lieflijkheid 
die  weinig  overeenstemt  met  bet  Viaaniscb  karakler,  terwijl  in  de 
twee  laatste  bet  landsebap  zeer  nauw  verbonden  is  aan  de  Vlaamscbe 
kunst.  De  belangi-ijkheid  dezer  tentoongestelde  werken  berust  hierin, 
dal  we  in  den  meester  genaamd  d'Oultremont  een  scbilder  vinden  die 
waarscbijnlijk  Noord-Nederkmd  niet  verliet  —  en  le  Haarlem  gevcstigd 
was,  —  zoodat  we  op  die  wijze  den  treffenden  invloed  gewaar  worden 
die  ons  midden  op  een  scbilder  uiloefent,  wanneer  we  de  scbilderijen 
van  een  Geraard  David,  66k  een  Noord-Nederlander,  vergelijken  bij 
die  van  voornoemden  meester,  —  terwijl  het  vermoeden  dat  de  Meester 
genaamd  der  Vrouwelijke  halffiguren  een  Vlaming  is,  ons  doet  zien 
wat  een  Vlaming  wordt  wanneer  bij  zich  op  vreemden  bodem  gaat 
vestigen.  Geraard  David  leerde  bij  ons  de  pracbtige  harmonic  der 
klcuren;  de  meester  der  vrouwelijke  halffiguren  bcliield  zijn  kleur 
maar  verloor  zijn  kloeken  aard  om  die  te  vervangen  door  een 
zeker  manierisme,  een  zekcre  verwijfdheid,  eigen  aan  het  Fransche 
karakter. 

IX. 

Terwijl  met  Geraard  David  le  Brugge  de  reeks  groole  mceslers 
eindigt,  ontstaal  te  Anlwerpen  ecu  iiieuwe  school  waarvan  Quinten 
Matsys  de  inleider  is.  Te  weinig  scbilderijen  van  dezen  meester  zijn  bier 
aanwezig  om  hem  in  zijn  geheele  ontwikkeling  to  kiuinen  volgen, 
vooral  daar  bij  even  als  a!  de  mceslers  van  die  periode,  twee  zeer 
verscbillende  manieren  van  scbilderen  been  :  de  eeue  die  onder  den 
invloed  van  een  nieuw  midden  en  van  een  nieuwen  tijd  de  vooitzettiug 
is  van  de  manier  der  grootc  mcesters  van  de  Brugsche  school,  de 
andcre  die,  onder  den  invloed  der  reis  in  Italic,  olVert  aan  dc  mceslers 
der  Italiaanschc  Renaissance. 


104 


QUINTKN  MASSI.IS  ; 

POIiTKHT  VAN  HKN  KAXINNIK. 

(Verziiinclinii  onn  den  Priiia  ixai  I.icclilrinitcin.  Weenenl. 


1 


Het    drietal    Christuskoppen    met    doornen    gekroond   die   liier  DE  TENTOON- 
aanwezig  zijn,  en  die  ons  den  meester  moeten  toonen  in  zijn  gothieke   SPELLING 
manier,  zijn  van  een  te  weinig  gegronde  echtheid,  oni  er  op  te  steunen   DER 
als  op  betronwbare  voorbeelden.   Een  zeer  mooie  Heiligc  Mamjd  met  VLAAMSCHE 
kind  Jesus  (343,  Martin  Leroy,  Paiijs),  waar  de  heilige  Jozef  een  aarden  PRIMITIEVEN 
pot  pap  biengt  met  twee  gebakken  appels,  voor  het  maal  van  het  kind,   TE  BRUGGE 
wordt  ook  aan  Q.  Matsys  toegeschieven,   maar   staat  o.  i.  dichter  bij 
Geraard  David. 

Een  meesterhjk  paneel  :  De  Heilige  Maagd  met  het  kind  Jesus  in  een 
landschap  (278),  dat  de  baron  A.  Oppenheim  een  paar  jaar  geleden  in 
Spanje  aankocht,  zon  ons  een  prachtig  staaltje  geven  van  de  knnst  van 
Quinten  Matsys  in  zijn  volledige  Renaissance-manier,  was  de  echtheid 
van  het  stuk  met  zekerheid  bewezen.  Toch  is  de  heihge  maagd  met 
haar  rond  hoofdje,  heedijk  van  bevalHgheid  en  Ueftalligheid  en  een 
trefTende  tegenstelUng  met  de  passielooze  myslieke  maagden  der 
Brugsche  school. 

Een  zeer  nitgebrcid  landschap,  met  honderde  l)ijzonderheden  rijst 
als  achtergrond  van  hel  tafereel,  en  neemt  er  een  zeer  voorname  plaals 
in.  Overigens  is  het  een  niet  zeldzaam  I'eit  dat  fignrenschilders  soms 
het  landschap  lieten  schilderen  door  meesters  in  het  landschap.  Zoo 
verleende  een  der  eerste  landschapschilders  onzer  Vlaamsche  school, 
Pa  tinier,  zijne  medewerking  aan  Quinten  Matsys. 

Men  beschouwt  Patinier  als  een  onzer  eerste  landschapschilders 
omdat  in  zijne  schilderijen,  het  landschap  gewoonlijk  een  ruime  plaats 
inneemt.  Geraard  David  in  zijn  Doop  van  Christus,  bewees  dat  onze 
vroegste  meesters  een  zeer  diep  gevoel  hadden  voor  de  natuur,  nochtans 
Patinier,  even  als  zijn  voorgangers  zag  nog  het  Vlaamsche  landschap 
niet;  nog  maakt  de  rotsachtige  en  bergachtige  streek  het  voornaamste 
deel  uit  van  hel  landschap,  bij  de  eerste  meesters,  herinneringen  nit 
hun  land  van  oorsprong  Maas- of  Rijnboorden;  bij  Patinier,  invloed 
van  zijn  geboorteland  de  Maasvallei,  voor  wat  het  onderwerp  belreft, 
en  invloed  der  Italiaanschc  Renaissance  voor  wat  de  uitvoering 
betreft.  Een  merkwaardig  stuk  dat  aan  dezen  meester  o.  i.  ten 
onrechte  toegeschreven  wordt,  is  een  Christus  aan  het  Kruis  met 
Heilige  Maagd  en  Sint  Jan  (198,  Prins  van  Liechtenstein,  Weenen), 
waar  de  gekruisigde  Christus  met  zijn  moeder  en  zijn  liefsten  discipel, 
wondervol  fijn  geschilderd  in  rijke  kleuren  op  het  voorplan  uitkomen 
op  een  heerlijk  landschap  :  een  stad,  opeenstapeling  van  gebouwen, 
en  een  bergachtige  streek  die  zich  heel  ver  uitstrekt,  alles  in  fijne 
blauwe  tinten.  Maar  zoo  prachtig  volmaakt  zijn  de  figuren  in  dit 
paneeitje,  zoo  dicht  staan  zij  bij  de  maniei'  van  Quinten  Malsijs  dat  de 
toekenning  ervan  aan  dezen  meester  veel  gegronder  is. 

De  evolutie  die  onze  kunst  ondergaat  veropenbaarl  zich  nog  in  een 


105 


DE  TENTOON-  paar  werken,  namelijk   in  een  meesterlijk  en   ongetwijfeld  zeer  edit 

STELLING  Porlret   van   een   Kdimnnik  (190,   Prins  van   Liechtenstein,  Weenen), 

DER  waarin  we  zien  hoe  de  fijne  afgewerktheid  der  l)ijzonderheden   van 

VLAAMSCHE       het   gelaat,   de   vroegere   nieesters  eigen,  verlaten  wordt   oni  nieer  le 

PRIMITIEVEN     hechlen  aan  voile  tinten,  aan  spelen  van  licht  en  duister;  en  ook  in 

TE  BRUGGE       een  Diefegge  en  oiideiling  (359,  gravin  de  Pourtales,  Parijs),  van  veel 

minder  waarde,  waar  een  jeugdige  deerne  zich  laat  streelen  door  een 

ouderling  van  wien  zij  de  beurs  schaakt,  en  dat  ons  een   genre  stuk 

vertoont,  getrokken  uit  het  werkelijke  leven.  De  Banlder  en  zijn  vrouw 

(Museum  van  den  Louvre)  van  Qiiintcn  Matsijs  was  het  ])rototype  van 

dergelijke  stukken,  die  zoo  dikwijls  behandeld  werden  door  de  leer- 

lingen  uit  de  werkplaats  van  den  Antwerpschen  meester,  en  die  aan 

onze  kunst  een  gansch  nieuwe,  wereldlijke  richting  gaf. 

Hier  zij  nog  een  prachlig  mansportret  vermeld  (zoogezegd  Cosimo 
de  Medicis)  uit  de  verzameling  Andre  te  Parijs  (351),  grootsch  van  stijl 
en  naar  ons  oordeel  van  onbetwistbare  echtheid,  daargelaten  de  kwestie 
of  de  onderteekening  oorspronkelijk  is  of  niet. 

Meer  en  me.er  komt  de  Vlaamsche  kunst  echter  onder  den  invloed 
van  Italic.  De  reis  over  de  Alpen  wordt  de  noodzakelijke  voUediging 
van  alle  kunstopvoeding,  en  Vlaamsche  en  vreemde  invloeden 
leveren  strijd.  Zoo  zien  we  Gossaert,  ook  nog  genocmd  Mabuse, 
naar  zijn  geboortedorp,  Vlaamsch  blijven  in  zijn  Heilige  Calharina 
met  de  Wij.sgeeren  (192,  Sir  Frederic  Cook)  en  in  De  Heilige  Maagd 
(154,  Museum  van  Glasgow),  waar  de  edele  bonding  der  heilige 
Catharina  en  de  uiterste  minutie  der  uitvoering  van  bloemen  en  bladen 
in  het  voorplan  in  het  Iweede  schilderij  nog  zoo  zeer  herinneren  aan 
de  eerste  Vlaamsche  meeslers,  terwijl  de  vriendelijke  ronde  figuur  der 
Heilige  Maagd,  den  Italiaanschen  invloed  verraadt. 

Een  zeer  mooi  stuk  van  Bernard  van  Orley  De  dood  van  Maria  (163, 
Godshuizen  van  Brussel)  toont  ons  den  meester  in  zijn  goede  periode. 
Een  heldere  beschouwing  van  de  omwenteling  die  in  onze  Vlaam- 
sche kunst  plaats  greep,  wordt  hier  zeer  lastig  daar  geen  echte  mces- 
terwerken  van  schilders  uit  deze  periode  van  ovcrgang  hier  aanwezig 
zijn;  integendeel  veel  middelmatige  stukken  slopen  hier  binnen  en  bet 
is  moeilijk  op  middelmaligheid  te  bouwen. 

Al  deze  meeslers  hebben  den  invloed  van  Italic  ondergaan  en 
hebben  er  een  groot  deel  van  bun  zuivcr  Vlaamsch  karaklcr  bij 
verlorcn.  Wilt  gij  dc  treffendc  tcgcnstelling  zien  lusschcn  wat  we 
conventionnecl  een  «  primilicf  »  noemcn  en  een  romanisl?  Vergelijk 
dan  dc  Adam  van  Jan  van  Eyck  bij  den  Adam  (389)  van  een  onbekende, 
toebchoorend  aan  de  Sint  Maarlenskerk  tc  Yperen.  Dc  ecrslc  volgde 
slaafs  zijn  model  in  al  de  bijzonderheden  :  bij  schildcrdc  wat  bij  zag. 
De  Iwcedc,  die   de  bceldcn  van  Miclicl-Angelo  gczicn  had,  nam  zc  als 


106 


5  \ 


w  a  3 

ffi  °  §    f 

o  <  •   J 

«  M  -g    J 

«  3  H 


00 


iiitgangspunt  van  zijn  kunst  :  waar  de  Italiaansche  meesler  de  spieren   DE  TENTOON- 
sterk  aangeduid  had,   daar  duidde  de  Vlaming  ze   nog  sterker  aan,   STELLING 
zoodat   zijii  bceld   met  al  die  overdrijvingen  in  spieren  en  gewrichten,   DER 
knokelig  en  hard  vverd.  De  eerste  ging  tot  de  natuur,  de   tweede   tot  VLAAMSCHE 
een  voorheeld  dat  hij  verknoeide.  De  eerste  streefde  naar  waarheid  in  PRIMITIEVEN 
anatomic,  de  tweede  naar  virtuositeit  in  anatomie.  TE  BRUGGE 

Terwijl  de  Vlaamsche  aard  zoo  verloren  ging  en  onze  rederijkers 
dithyrambisch  de  «  Vlaamsche  en  Hollandsche  Michel- Angelo's  » 
bezongen  en  in  bewondering  stonden  voor  die  heidensche  Grieksche 
kunst,  waarvan  zij,  noch  hunne  Apelles'  zonen,  niet  eens  den  geest 
begrepen,  was  er  in  ons  land  een  meester  die  voor  het  eerst  dacht 
en  die  voor  het  eerst  het  volk  zag.  Die  meester  was  Peter  Breughel  de 
Oude,  de  Boeren  of  Viezen  Breughel  genaamd.  Bij  al  zijn  voorgangers 
zijn  de  Heilige  Maagden  vorstinnen,  door  de  kleedij  en  door  de 
houding;  zelfs  dan,  wanneer  het  kindje  Jesus  pap  eet  met  gebraden 
appels  zooals  in  de  twee  paneeltjes  van  Geraard  David  (209  en  343), 
is  cr  in  de  houding  een  zekere  godsdienstige  voornaamheid  die  aan- 
duidt  dat  men  zich  bevindt  voor  personages  van  hoogeren  aard.  In  de 
Aanbidding  der  Drie  Koningen  (356,  graaf  Harrach,  Weenen)  van  P. 
Breughel,  is  de  maagd  een  boerendochter;  Sint  Jozef  is  een  vollijvige 
pachter  in  zijn  eigenaardig  boerenpak  en  de  Drie  Koningen  zijn  een- 
voudige  lummels  die  een  vorstenkleed  aangetrokken  hebben  En  zie  al 
die  Ironies  rondom  het  boerenkind  :  hoe  karaktervol  zijn  de  wezens- 
trekken  van  die  menschen  die  naar  een  wonder  kijken  ! 

Breughel  denkt,  zijn  Luilekkeiiand  (367,  von  Kaufmann,  Berlijn), 
zonder  de  hooge  beteekenis  te  hebben  van  zijn  Blinden  te  Parijs  of  te 
Napels,  is  nochtans  een  eigenaardig  brok  philosophic  :  een  priester, 
een  soldaat  en  een  boer  liggen  te  slapen  —  buikje  vol  —  onder  een 
boom  die  als  een  tafel  gedekt  staat  met  spijzen.  Een  kuiken  vliegt 
gebraden  in  den  mond  van  een  soldaat  liggend  onder  een  afdak  dat 
met  taarten  bedekt  is;  een  varken  loopt  met  het  mes  op  den  rug;  het 
water  is  melk.  Aangename  spotternij  van  den  meester  die  onze  illusies 
verwezenlijkt  op  het  paneel  om  er  ons  de  ijdelheid  van  te  toonen  in 
de  werkelijkheid. 

En  eindelijk  zijn  Betaling  van  den  Tienden  penning  (358,  Museum 
van  Brussel),  toont  ons  een  echt  Vlaamsch  landschap :  zonder  bergen, 
zonder  rotsen;  maar  plat  als  het  Vlaamsche  land  is,  met  honderd 
typische  bijzonderheden  uit  het  volksleven.  En  dat  alles  is  geschilderd 
in  zachte,  delicate  tonen,  verbazend  van  fijnheid,  en  wondervol  har- 
monieus  in  hunne  voile  tinten. 

Geen  heerlijker  meester  kon  deze  tentoonstelling  sluiten  dan 
Breughel.  Hij  gaat  lot  de  zuivere  bronnen  van  het  Vlaamsch  karakter; 
hij  is  de  eersle  die  ons  toont  :  ons  volk  en  ons  land. 


107 


DE  TENTOON-  Zoo    hccft   ieder  gioot  meestcr  uit  onze  Vlaamsche   school   een 

STEELING  genot  gezoclit  tn  dat  gcnot  is  zijn  ideaal  geweest  in  zijn   kiinst,   be- 

D\^\\  iiivloc'd    door    de    onweerstaanbare    werking    van    bet    midden.    Bij 

VEAAMSCHE       van  Eyck   de  waarbeid,  de  jnislheid,  deernst;  bij  Van  der  Weyden, 

PRIMITIEVEN     de   dramatiscbe    uitdrukking;    bij  Membnc,  de   statigheid  in  zachte 

TE  BRUGGE        droomerij  ;  bij  Bosch,  de  dolle  fantasie  en  de  beweging;  bij  Quinlen 

Malsijs,  de  uitdrukking  in  bet  gelaat  en  bet  werkelijke  burgersleven ; 

bij  de  romanisten,   de  verleidende   aantrekkingskracht  der  mytbolo- 

gische  oudbeid  gezien  door  de  werken  der  Itahaanscbe  meesters;   bij 

Breughel,  bet  boerenvolk  en  de  volkswijsheid     Daartusschen  komen 

de    leerlingen    der   groote    meesters    als    verbindingsteei<ens  :  Petrus 

Chrislus  geniet  in  een  half  godsdienslig,  half  wereldlijk  tooneel  en  zijn 

Sint  Elooi    staart    droomend    droefgeestig;    Dirk  Bouts   geniet    zooals 

van  der  Weyden  in  de  uitdrukking  van  bet  gelaat,  en  in  den   rijkdom 

der  gewaden;  G.  David,  vcrlaat  de  stijfbeid  der  boudingen  en  gaat  tot 

de  ronde  lenige  vormen,  bij  hem  ontvvaakt  bet  natuur-gevoel,  dat  in 

Patinier  tot  vollediger  uitdrukking  konit.  Den  meester  genaamd  van 

de  0.  L.  V.  der  zeven  Wceen,  verleidt  bet  spel  van  licbt  en  scbaduw 

en  de   opdagende   Ilaliaanscbe  Renaissance.    AUeen  de   inwijding   in 

bun  genot,  laat  ons  toe  van  bunne  kunst  te  genieten. 

Dat  is  enkel  bet  doel  geweest  van  deze  sludie. 

Hendrik.de  Marez. 


108 


SCHILDERIJEN  IN  OUDE 


ANTWERPSCHE  FAMILIEN 


|N   de  twee  laatsle    afleveringen  van  het    Anlwerpsch   SCHILDERIJEN 
Archievenblad  (Deel  XXI,  bladz.   294-472i   decide  de   IN  OUDE 
heer  Archivaris  F.  Jos.  van  den  Branden  iiit  do  oude   ANTWEHPSCHE 
boedclbeschrijvingen   der  AiUwerpsche    I'aniilien    lal   FAMILIEN 
van   uittreksels   mede,    vernieldende    de   schilderijen 
welke  daar  gevonden  werden.  Zeggen  wij  den  nitgever 
vooreerst  dank  voor  den  dienst  bewezen  aan  de  knnsl- 
geschiedenis  :  bedoelde  afleveringen  van  het  Archie- 
venblad hebben  er  een  belangrijkheid  bij  gewonncn, 
die  vele  der  vorige  misten,  en  doorloopen  wij  dan  het  meegdeelde. 

Geene  zeer  gewichtige  feiten  wordcn  ons  hicr  ter  kcnnis  gebracht,  niaar  tal 
van  kleine  bijzonderheden,  die  wetenswaardig  zijn  en  die  den  belangstellende  in 
de  geschiedenis  der  kunst  van  wezenlijk  nut  zijn. 

De  erflaters  zijn  van  verschillenden  aard  ;  de  gewone  zijn  de  Antwerpsche 
burgers,  die  eenige  schilderijen  van  gclijktijdige  kunstenaars  bezitten  om  hun 
vertrekken  te  versieren.  Dan  komen  de  voorname  ingezetenen,  edellieden  of 
kooplieden,  die  liefhebberij  in  kunstwerken  hebben  en  stukken  koopen  van  de 
groote  Vlaamsche  meesters  en  ook  wel  van  de  Italianen.  Eindelijk  de  schilders  of 
schilderszonen,  die  tal  van  werken  van  eigen  of  vaders  hand  bezitten  en  wel  eens 
handel  drijven  in  kunst,  de  kooplieden  in  schilderijen  en  de  oudkleerkoopers,  die 
met  andere  oudheden  ook  kunstwerken  nalaten. 

Onder  de  voorname  liefhebbers  trefTen  wij  aan  :  Margareta  Boge,  weduwe 
van  Signor  Veselaer  «  generael  vander  Munten  »  (1574),  Philips  van  Valckenisse, 
('  liefhebber  der  schilderijen  »,  zooals  de  Liggeren  der  Lucasgilde  hem  noemen 
en  vader  van  den  stadssecretaris  (1614)  die  een  ontzaglijke  verzamelirig  bezat,  442 
sluks  bevattende  ;  Nicolaas  Cheeus  (1623),  Jacques  Snel,  wijntavernier  (1623),  Jan 
van  Meurs,  schepene  en  gewezen  drukker,  den  schoonvader  van  Jan  Moretus  II 
(1652),  Jan  Baptista  Cachiopin  de  la  Redo,  ridder,  heer  van  Calloo,  zoon  van  den 
Jacob  wiens  portret  van  Dyck  schilderde  (1662),  den  Eerw.  heer  Guilielmus  van 
Hamme,  kanunnik  van  O.-L.-V.  kerk  (1668),  Signor  Jan  Baptist  Borrekens  (1668), 
Anna  de  Schot,  weduwe  van  Signor  Niclaas  Cheeus  (1663),  die  een  rijke  verzame- 
ling  van  fijnschilders  bezat  :  20  stukken  van  Jan  Breughel,  verscheiden  van 
Sebastiaan  Vrancx,  van  Momper,  van  Savery,  Bril,  Grimmer  en  anderen  nog. 

Onder  de  verzamelingen  der  vakmannen  Ireden  wij  aan  :  die  van  Anlhonclle 


109 


SCHIL1)KHI.II-:X        Wiael,  weduvve  van  Jan  van  Haechl,   lalereclmakcr  (1627),    Steven  Wils,  schilder 
IN  OUDH  (1628),  Herman  de   Neyl,  koopnian  van   scliilderijen   en    scliildcr    (1642),   Victor 

ANiWKHPSCIIK      Wolfvoel,  schilder  en  leerling  van  Rubens  (1652),  Jeremias  Wildens,  schilder,  zoon 
FAMILIEN  van  Jan,    Rubens'  niedewerkcr  (1653),   Nicolaas  van   Eyck,   kunstschilder  (1656), 

Jufvrouw  Susanna  Willemssens,  weduwe  van  Signor  Jan  van  Rorni,   «  oudecleer- 
cooper  en  sydelaecken  cooper  »  (1657). 

Bij  de  oukleerkoopers  en  de  kooplieden  in  scliilderijen  vindt  men  zoo  wat 
van  alles,  eigen  en  vreemd  ondereen,  de  Anlwerpsche  nieesters  leveren  natuurlijk 
de  groote  meerderheid  der  stukken  ;  de  vreemden  zijn  zeer  schaarsch,  en  voor 
hunne  weiken  zijn  de  tockenningen  weinig  betrouwbaar.  Zoo  treft  men  tal  van 
werken  van  Lucas  van  Leiden  aan,  die  mij  uitersl  verdacht  voorkomen.  Een 
enkele  Rembrandt  teekende  ik  aan  en  wel  onder  datum  van  23  Augustus  1673,  in 
het  sterfhuis  van  «  den  Edelen  Heer  Gisberto  vanGoor,  Vryheer  van  Thienhoven,  » 
die  ook  tal  van  Ilalianen  en  eenige  andere  Hollanders  bezat.  Het  was  «  Een  wen- 
tellrappeken  met  een  oudt  manneken  sittende  op  eenen  stoel,  van  Rembrant  van 
Ryn  »  vermoedelijk  een  der  twee  Philosophes  en  ineditalion  uit  den  Louvre.  Bij 
hen  die  met  de  groote  meeslers  geleefd  hebben  zooals  Wildens  en  WoH'voet  kan 
het  niet  aiulers  of  er  moeten  wetenswaardige  bijzonderheden  le  vernemen  zijn 
over  Rubens,  hun  aller  meester.  Hoe  aanzienlijk  de  handel  was,  die  deze  schilders 
en  koo|)lieden  in  schilderijen  dreven,  blijkt  uit  de  menigte  der  stukken  die  zij 
nalieten  ;  de  lijst  der  werken,  gevonden  bij  Victor  Wolfvoet,  beslaat  22  bladzijden 
en  vernieldt  517  stuks  ;  bij  Jeremias  Wildens  waren  er  511. 

In  de  oudste  inventarlssen  vindt  men  tal  van  weinig  of  in  het  geheel  niet  meer 
bekende  namen;  later  in  den  bloeitijd  der  Anlwerpsche  school  zijn  de  kunstenaars 
wel  bekend,  maar  klein  is  van  dan  af  het  getal  uitverkorenen,  die  men  waardig 
acht  gekocht  te  worden  of  wier  namen  op  hunne  werken  behouden  worden.  Het 
was  toen  reeds  als  nu  met  de  meesters  van  die  tijden  ;  van  de  honderd,  wier 
namen  in  de  Liggeren  der  Lucasgilde  werden  opgeschreven,  zijn  er  geen  vijf  van 
wie  eenig  stuk  bekend  is.  Hunne  namen  verdwenen  van  hunne  stukken,  hunne 
stukken  zelven  verdwenen  uit  de  woningen,  versleten  en  vergingen  als  gewone 
huismeubelen.  Enkele  keeren  gebeurt  het  wel  dat  een  schilder  eenigen  tijd  lang 
in  aanzien  blijft,  maar  later  buiten  den  smaak  geraakt  en  verdwijnt.  Talrijk  zijn 
zij  niet  die  aldus  onttroond  worden  en  over  het  algemeen  kennen  wij  nog  die 
welke  naam  bezaten  in  hunncn  leeflijd,  maar  enkele  zijn  er  toch.  Zoo  bezat 
Philips  van  Valckenisse  niet  minder  dan  68  stukken  van  Gillis  iMostacrt,  waarbij 
nog  kvvamcn  5  stukken  naar  hem  en  18  teljooren  door  hem  geschilderd.  Waar  zijn 
deze  en  zoovele  andere  Mostacrl's  been,  die  wij  in  de  inventarlssen  der  zesliende 
en  zeventiende  eeuw  vermeld  vinden  ?  Zoo  slaan  op  alle  bladzijden  der  inventarls- 
sen uit  die  tijden,  werken  vermeld  van  ecu  of  ander  lid  der  familie  van  Cleef : 
Maarlen  van  Cleve,  Jorken  van  Glevc,  Rigo  van  Cleef,  de  Zotten  van  Cleef;  waar 
zijn  die  alien  gebleven'.'  Zoo  nog  onlmoct  men  herhaaldelijk  den  naam  van  Peter 
Vcrhulst,  van  wicn  toevallig  Rubens  ecus  gcluigde  dat  hij  een  middelmalig  land- 
schapschilder  was,  wie  kent  hem  nog? 

Schilders  die  ons  geheel  oni)Qkend  zijn  gewordcn  en  van  wie  nog  werken 
voorkomen  in   de  hier  uilgegcven  invenlarisscn  zijn  onder  anderen  : 

De  ligurenschilders  :  Lazarus  van  der  Borcht,  Hendrik  Leunis  (Leunens), 
Hoelkcn,  Loys  van  Oort  (Noort),   II.  de  Nanmr   of  van   Namen,   Hans    Flerdyn, 


110 


Meesler  Vincent,  Ghear  van  Brugge,   Roeck,  Carel  de  Couwer,  Juliaen  Tenicrs,    SCHILOERIJEN 
Joris  Palludaen,  Daniel  de  Vos  «  Zooii  van  Marten  »,  Hendrili  van  den  Eedl,  Loys   IN  OUDE 
Colori  (Calloryi,  van  den   Bcmpde,  Woelput,    Daniel   Wuchters,   Hans   Barbiers,   ANTWERPSCHE 
Tliomas  F"rancx,  Ediiard  lEvrard)  Berrevvyns,   Steven  Wils,  Lodewijk  van  Treni   FAMILIEN 
«  Moinpers  meesler  •-,   Alens,   Hans  Scliup,   Holanus,  Roest  of  Roes,  Herman  de 
Neyt,  Wouter  Aps,  Arlus  van  Leyen,  Mattlieeus  de  Hondt,  Theun  van  Bredael, 
Segaert,  Cocscliot,  Aiidries  Sncllinck,  Jeremias  Wildens,   Vetten  Heyn,  van  der 
Hoeven,  Verliagen,    Smout,    Sneeubanck,  Carel  van   de  Wouwer,   J.  B.  Jaspers 
«  leerling  van  van  Dyck  >■■,  J.  B.  Tyssens  ; 

De  landschapschilders  :  Hans  Wortelmans,  Balthazar  Cuypers,  Willem  Thous, 
Balis  van  der  Zande,  Bors,  Jeroninuis  van  Hercklens,  SchoofT,  Footer,  Augustijn 
Thyssens  ; 

De  zeeschilders  :  Naentien  of  Naentkin  en  Leytens  ; 

De  bloeraen-  en  vruchtcnschilders  :  Fox,  Vleugel,  Benedetti,  Zacharias  de 
Vriese  ; 

De  dierenschilders  :  Lutgeert,  Fatlaen,  Wegel,  Boot,  Christiaan  van  Dom  ; 

De  stillevenschilders  :  van  Wachelcn,  la  Fosse,  Cornells  Mahieu  (Mahu), 
Guilleaume  van  Lamoen,  Fops  van  Esch  (Jacob  Fobsen  van  Essen). 

Het  grootste  deel  dezer  namen  zijn  ons  bekend  door  de  Liggeren  der  Sint 
Lucas  Gilde ;  eenige  vinden  wij  nergens  vermeld.  Onmogelijk  is  het  niet  dat  de 
een  of  andere  verkeerd  is  geschreven  door  de  pen  van  den  notaris  en  aldus 
onkennelijk  is  geworden. 

Menig  wetenswaardig  felt  leeren  ons  die  inventarissen  over  onze  Antwerpsche 
schilders ;  wij  bepalen  ons  bij  een  overzicht  der  vermelde  werken  van  onze  voor- 
naaniste  meesters. 

Van  Quinten  Massijs  treffen  wij  aan  :  eene  Maria  Magdalena  en  eene  Flora  bij 
Nicolaas  Cheeus  (1622),  een  Jonye  vroiiwe  die  den  ouden  man  om  de  borse  vryl  bij 
Steven  Wils  (1628)  ;  een  waterverfdoek  Sint  Jan,  een  slad  omtrent  Luik,  een 
Brandeken  en  een  O.-L  -V.  Tronic  bij  Herman  de  Neyt  (1642) ;  de  Tollenaers  bij  Jan 
van  Meurs  (1652);  een  Marienbeeld  met  het  kindeken  en  een  Sinte  Lucas  O.-L  -V. 
conterfeytende  bij  Pompeo  Petrobelli  (1653) ;  een  Mansconterfeitsel  bij  Jeremias 
Wildens  (1653)  en  een  Marienbeeldeken  bij  J.  B.  Cachiopin  (1662). 

Van  Peter  Breughel  vinden  wij  :  eenen  Kruisdrager  en  de  kopie  van  een 
Vlachtenden  Schaapherder  bij  Philips  van  Valckenisse  (1614) ;  twaalf  afbeeldingen 
op  teljooren  en  een  Winter  bij  Nicolaas  Cheeus  (1623) ;  een  Blinde,  eene  Briiid  en 
nog  een  J5/jnde  bij  Jacques  Snel  (1623);  een  sluksken  van  Kreupelen  hi]  Herman 
de  Neyt ;  een  Boeren  Kermis,  met  landschap  van  Jan  Wildens,  bij  Jeremias  Wildens 
(1653);  een  Kruisdrager  bij  Guiliclmus  van  Hamme  (1668);  een  stuk  gekomen  uit 
het  kabinet  van  (Keizer)  Rudolf  bij  J.  B.  Borrekens  (1668) ;  Eenige  Zottekens  op 
krukken  loopende  bij  Peeler  Wouters  (1673). 

Van  Rubens'  werken  zijn  de  vermeldingen  talrijk  ;  wij  tellen  cr  215  :  negentig 
ervan  zijn  kopien,  een  goed  decl  der  ovcrige  zijn  schetsen.  Bij  Herman  de  Neyt 
(1642)  allcen  vinden  wij  29  slukken  onder  zijn  naam,  waarvan  12  kopien  ;  onder 
de  eigenhandige  schetsen  vinden  wij  die  van  Adam  en  Eua,  de  0/ferande  van  Isaac, 
Sinte  Cecilia  en  de  I'rofeet  Elias  alle  vier  gcmaakl  voor  de  zolderingen  der  Jezuie- 
tenkerk,  de  eersle  niet  uitgevoerd  ;  in  denzelfden  inventaris  teekenen  wij  nog 
aan  :  «  Een  stuck  van  Octavi  (Otto  Vaenius)  ende  Breughel,  ende  van  Rubens  eerst 


111 


SCHILDERIJEN 
IN  OUDE 
ANTWERPSCHE 
FAMILIEN 


gescliildert,  met  buytciilyst  wcscnde  den  Berch  Pernassus  »  een  werk  dat  oiige- 
lukkiglijk  verloieii  is  gcgaan  maar  vermoedelijk  werd  uitgevoerd  door  Rubens 
loen  hij  bij  Otto  Vseiiius  in  de  leer  was.  Nog  vinden  wij  er  :  «  Een  groot  stuk  op 
doeck,  in  lyste,  inhoudende  de  Vier  Docteren  vande  Heylige  Kercke,  gemaect  door 
Rubbens  ende  Jordaens.  »  Bedoeld  wordt  het  dock  uit  het  Museum  van  Stock- 
holm, dat  inderdaad  beurtelings  aan  Rubens  en  aan  Jordaens  werd  toegeschreven 
maar  van  geen  van  beiden  is. 

Bij  Victor  Wolfvoel  vinden  wij  55  stulvken  onder  Rubens'  naani,  waarvan  26 
kopieen,  16  schetsen,  7  kleine  stukken  en  1  teekening  zijn  ;  onder  de  schilderijen 
bcvindt  zicli  een  «  Banket  van  Balthasar  »  veriuoedclijk  het  gekende  Banket  van 
Herodes ;  onder  de  schetsen  uit  de  reeks  van  de  figuren  van  het  H.  Sacrament 
Elias  en  de  Engel,  Melcliisedecli,  de  Arke  des  Verbonls  het  Manna,  de  Nederlaag 
van  het  Heidendum. 

Bij  Jeremias  Wildens  waren  er  84  stukken,  die  Rubens'  naani  droegen  ;  42 
ervan  waren  kopieen,  7  schetsen,  3  kleine  stukken,  1  teekening.  Onder  de  schilde- 
rijen stippen  wij  aan  :  de  Grooten  Boeren  Hrnilofl  (nu  in  den  Louvre)  een  Epchige 
{Psyche)  naar  Raphael  (nu  te  Budapest),  een  Cauvenus  (de  Verkoiiden  Venus  of  zoo- 
genaamde  Jupiter  en  Antiope  uit  het  Antwerpsche  Museum),  een  «  Ceres  met  een 
Cornu,  copie  van  niijnheer  Rubens  »  (klaarblijkclijk  te  lezen,  Ceres  met  een  Cornn- 
copue  een  der  exemplaren  van  de  gekende  Nynifen  met  den  Horen  van  Overvloed), 
«  een  Tronic  met  een  spiegelken  »  (de  jonge  vrouw  met  den  Spiegel  uit  het  Museum 
van  Cassel),  «  een  vrouw  met  ecu  slang  in  de  hand  »  {Hygieia),  een  Verkensjacht, 
een  Dronken  Bacchus,  een  Dronken  Hercules.  «  Drij  Tronien  »,  wellicht  die  welke 
Rubens  den  17"  Augustus  1638  Lucas  P'ayd'herbe  gelastte  hem  te  zenden,  en  die 
waren  :  «  een  grammen  soldael  met  een  swarte  mulse  op  't  hooft,  ende  een  crij- 
lende  nianstronie  ende  een  lacher,  drij  tronien,  soo  groot  als  het  leven  »,  een 
Seetempeest,  «  een  Gulden  Regen  »  [Danaej,  het  «  begonst  paneel  van  de  Salige 
Sielen  »  (het  stuk  uit  de  Pinakotheek  te  Munchen  de  Hemelvaaart  der  Gelukzaligen) ; 
onder  de  portretten  vinden  v/ij  «  de  Groolmoeder  van  Jeremias  Wildens  »,  «  het 
portret  van  Jan  Wildens  »  dat  Frans  Mols  nog  te  Keulen  bij  den  heer  JegersdorfT 
zag,  maar  waarvan  wij  hel  spoor  verloren  hebben.  Onder  de  kopieen  stippen  wij 
aan  :  «  den  val  van  de  onzalige  geesten  van  Jan  Monthorst  naer  Rubbens  »  en 
«  den  opganck  der  salige  sielen  naer  Rubens  ». 

In  andere  verzamelingen  teekcnen  wij  nog  aan  :  «  een  Batallie  tusschen  de 
Romynen  en  de  Sabinen,  daer  de  vrouwen  den  prys  maecken  »  bij  Jan  van  Meurs, 
een  Conversatie  op  panneel,  een  Phaeton,  een  Sinte  Franciscus,  «  een  lioeren  Kermis 
staende  ten  huyse  van  Cornelis  de  Vos  en  een  Copye  vant  selve  «,  alle  vijf  loehoo- 
rende  aan  de  weduwe  van  Jan  van  Borm  (1657) ;  de  Maecht  van  Orleans,  die  voort- 
kwam  uit  het  sterfhuis  van  Rubens  en  in  1831  aan  den  heer  Schaaflhausen  te 
Keulen  loehoorde,  en  het  portret  van  Jacomo  de  Cachiopin,  beide  laatstc  in  het 
sterfhuis  van  J.  B.  Cachiopin  (1662) ;  een  Christns  met  de  twaalf  Apostelen  bij  J.  B. 
Palavicino  (1C65) ;  «  een  groot  schouwstuk  den  Rapt  van  dc  Sabinen  op  panneel  » 
nu  in  de  National  Gallery  te  Louden,  vinden  wij  bij  den  Eerw.  Heer  Guilielmus 
van  Hamme  met  nog  zeven  andere  stukken  :  «  Een  boeren  kermisse  ende  danssen 
»  (kopie),  een  Courtisane,  den  Engel  die  aen  Elias  wyn  ende  broot  geeft,  een 
»  Kindt  met  eenen  Iros  druyven,  een  Conterfeitsel  van  een  dame,  ecu  Marienbeldt 
«  en  een  Conterfeytsel  van  eenen  schipper  met  vrouw^epersoon  ». 


112 


Men  zal  benierkt  hebben  dat  de  kopieen  naar  Rubens'  werken  in  zijn  eigen    SCHTLOERIJEN 
leeftijd  overvloedig  voorhanden  vvaren,  en  dat  de  winkels  van  zijn  leerlingen,  die    IN  OUDE 
handel  drcven  in  schilderijen  er  vol  van  waren.  De    drie  eersle  stukken  die  wij   ANTWERPSCHE 
van  hem  vermeld  vinden  en  de  eenige  die  in  een  boedelbeschrijving  tijdens  zijn    rAMlLlEN 
leven   voorkomen  zijn  drie  kopieen  een  0ns  Heer  en  Onze  Lieve  Vrouiu  en  een 
Abel  en  Cain,  die  zich  in  1614  bij   Philips  van  Valckenisse  en  een  Criiycifix  door 
den  jongen  Ambroos  Francken  naar  Rubens,  dat  wij  in   1627   bij  de  weduvve  van 
Jan  van  Haecht  vinden. 

Van  van  Dijk's  werken  zijn  de  vermeldingen  schaarscher,  maar  niet  minder 
belangrijk  :  115  stuks  waaronder  13  kopieen  en5schelsen.  Drie  van  de  schilderijen 
zijn  vermeld  voor  van  Dijck's  overlijden  :  een  Cronimjhe  Christi  door  hem  «  over- 
daen  »,  een  «  Sint  Jan  Baptist  en  St.  Jan  Evangelist,  een  groot  stuck  schilderije 
»  van  Anthoni  van  Dyck  cnde  een  ander  van  ditto  grootte  wesende  een  Gevancke- 
..  nisse  Christi  naer  datto  van  Dyck  gemaeckt  »,  alle  drie  bij  de  Weduwe  van 
Jan  van  Haecht  (1627).  De  twee  laatste  stukken  bevinden  zich  in  hel  Museum  le 
Berlijn  onder  den  r.aam  Verspotlung  Christi  (2.62  X  2.14  m.)  en  die  beideii  Johannes 
(2.61  X  2.12  m.),  beide  en  te  recht  als  oorspronkelijke  werken  van  den  meester 
beschreven . 

Jeremias  Wildens  bezat  55  stukken  die  van  Dijck's  naam  droegen,  waaronder 
8  kopieen  en  19  portretten  zonder  naam.  Onder  de  schildeiijen  tcckenen  wij  aan  : 
<i  Eentn  Jeroninms,  een  Naeckl  vroniuken  een  hemde  aendoende,  daerden  7';//  Cupido 
»  zijn  vleiigelcn  coil,  een  Avonlmael  naer  Leonardo  ila  Vinci,  een  Andromeda,  een 
■)  droncken  Silenes,  een  Sint  Sebastiaen,  bet  portret  van  Jan  Wildens  en  van  zijne 
»  vrouw,  een  Sint  Job,  een  Teiirck  te  peert,  een  Marienbelt  met  Sint  Jan,  nog  een 
»  Jeroninnis,  een  Naeckle  Epsiche  (Psyche)  een  geschetst  landschap  «  synde  een 
»  regenboge  »,  een  Jacht  geschetst.  <i 

Bij  Susanna  Willemssens,  weduwe  van  Jan  van  Borm  (1657)  vond  men  bet 
Avondmaal  naar  Leonardo  da  Vinci  weer,  alsook  een  landschap  en  de  Salige 
Sielen,  naar  van  Dyck.  Bij  Signor  Jacques  Knudden,  «  coopman  van  laeckene  » 
(1660)  bet  portret  van  zijn  vader  Jacques  Knudden  ;  bij  J.  B.  Cachiopin  dat  van 
zijn  vader  Jacomo  en  van  zijn  moeder. 

Bij  den  Eerw.  Heer  Gelielmus  van  Hamme  vinden  wij  vooreerst  «  Een  groot 
»  stuck  schilderye,  van  den  Cavailler  van  Dyck,  wesende  een  Marienbelt  met  twee 
»  conterfeytsels,  op  doeck  »,  zonder  eenigen  twijtel  bet  meesterwerk  van  van  Dyck 
dat  de  Louvre  bezit;  man  en  vrouw,  zeer  waarschijnlijk  de  vader  en  de  moeder 
van  Gelielmus  van  Hamme,  geknield  en  biddende  voor  0.  L.  V.  In  hetzelfde 
sterfhuis  vinden  wij  bet  «  Marienbelt  met  de  dry  Sonders,  »  dat  zich  ook  in  den 
Louvre  bevindt,  maar  daar  slechts  beschreven  is,  zooals  ik  reeds  elders  aansliple  '). 
Nog  treffen  wij  er  aan  «  een  St.  Janneken,  een  kinneken  met  een  vogeltken  op  de 
»  handt,  twintig  stuckxkens  van  den  Cavaillier  van  Dyck  wesende  tronien  op  ver- 
»  scheyde  manieren,  staende  boven  de  goude  leiren,  »  (wij  vermoeden  dat  hier 
bedoeld  zijn  grauwschilderingen  voor  de  Iconografie),  —  «  Dertticn  tronien,  boven 
»  de  gouden  leiren,  soo  van  Rubbens  als  van  van  Dyck,  in  swertte  lysten  met 
»  guide  boordekens  »  en  een  Charilas  naar  van  Dijck. 

Bij  Signor  J.  B.  Borrekens  (1668)  was  een  heele  overvloed  van  werken  van  den 

(•)  Max  Rooses  :  De   llollandsche  en   Vlaainsche  Mcesters  in  den   Louvre  en  in  de  Nalional  Gallery 
Biz.  113. 


113 


SCHILDERIJEN 
IN  OUDE 
ANTWERPSCHE 
FAMILIEN 


Meesler  :  «  een  Ecce  Homo,  Iwee  groole  schoone  conlerfcytsels  van  hoofde  tot  de 
»  voelcii,  van  van  Dyck,  de  sclioonste  die  hij  oynl  <^cmaeckl  heef't,  een  Kindckeii 
»  met  een  engelken,  een  niansconterfeytsel,  een  Cupidoken,  een  Kinneken,  een 
»  Vrouvventroigneken  met  een  handeken,  een  Maria  Magdalena,  een  schets  van  Dry 
»  Coningeii,  een  Marienbeelt,  eenen  Noot  Godls,  Dry  nacckte  Vroiiiuen  met  liuce 
»  Salirs,  een  heel  groot  Marienbeelt,  Sint  Joseph  ende  eenen  engel,  twee  pannce- 
»  len  synde  trognien  van  Apposlelen,  Sinte  Jeronimiiis,  noch  twee  Appostelen, 
»  Sinte  Matthys  ende  Sint  Jacop,  en  een  troignie.  » 

Daar  de  invenlarissen  tot  nu  toe  door  den  heer  Van  den  Branden  uitgegeveii 
slechts  gaan  tot  1675  knnnen  zij  geen  andere  stukken  van  Jordaens  vermclden  dan 
die  welke  nog  gedurende  's  meesters  levenstijd  in  slerfhuizen,  voorkwamen.  Wij 
vinden  dus  in  de  vermeldingen  die  wij  gaan  mededeelen,  stellige  aanduidingen 
over  de  jaren  voor  welke  die  stukken  vervaardigd  werden. 

In  1627  vinden  wij  bij  de  Weduwe  van  Jan  van  Haccht  eene  0.  L.  V.  Hemcl- 
vaart  met  tien  engelen  van  Geert  Snellincx  en  Jordaens,  en  tivee  diibbeldoecken, 
van  Tobias  van  Haecht,  met  beelden  van  Jordaens. 

In  1642  bij  Herm.an  de  Neyt  eenen  Bacchus  naar  Jordaens. 

In  1653  waren  er  bij  Jereiiiias  Wildens  :  «  eenen  Eliisses  lUlysses)  op  plate 
»  geschildert,  een  Badt  van  C.aleslo,  eenen  Aclroii  (kopie),  en  een  Vonnis  van  Midas. » 

In  1657  waren  er  bij  de  weduwe  van  Jan  van  Borni  een  Magdalena,  een 
Coninck  David  (kopie)  en  d'Inhoid  van  (^alislo. 

In  1663  bij  Juivrouw  Catharina  Dey  de  Bcgrae/Jenisse  van  Jozepli.  In  1668  bij 
Juf'vrouw  Anna  Jordaens,  weduwe  van  Zacharia  de  Vriese  en  zusler  van  den 
schilder,  wier  invenlaris  opgemaakt  was  «  ten  overslaene  ende  versuche  van 
»  d'Heer  Jacques  Jordaens  ende  Signor  Isaacq  Jordaens,  der  afflyvige  breeders  » : 
«  Een  schouwstuck,  C.oninck  (hinckt,  een  stuck  van  Moniper,  door  d'Heer 
»  Jordaens  stoO'eerl,  eenen  I'ol,  naer  myn  Ilcer  Jordaen,  twee  stucken  schilderye, 
J)  naer  d'Heer  Jordaens,  dccn  Paulus  ende  Barnabas  ende  de  andere  eenen 
»  Der  mil  te  (?)  » 

Bij  Augustyn  Tyssens  (1675)  bevonden  zich  :  «  Een  landschap,  van  Jordaens, 
»  met  eenige  koeykens,  eenen  gerolden  doeck,  naar  Jordaens,  van  eenen  Verloren 
))  Sonc  en  een  Mariebeldeken,  naar  Jordaens  ». 

Over  meuigen  anderen  schilder  zou  er  nog  wel  het  een  of  het  ander  welens- 
waardige  te  vinden  zijn  in  de  inventarissen  maar  wij  moeten  ons  bcperken. 
Melden  wij  cnkel  nog  eenige  stukken.  In  de  oudstc  boedelbeschrijviiig,  die  van 
Margarcta  Bogc,  weduwe  van  Signor  Joris  Vorsclaer,  generaal  van  dc  Munle  (1574), 
treffen  wij  aan  :  «  Ecu  tal'ereel  van  Jeronimus  Bosch,  wesende  van  de  VII  Doot- 
I)  sonden » ;  «  Een  stuck  pocterye  van  Jupiter  >>  en  «  Ecu  Adam  en  Eva  »  bcidcn  van 
Peter  van  Aelsl ;  bij  Peeter  Muylincx,  oud  schcpene  (1655)  een  porlrel  -van  zijn 
grootvader  Joris  Muytincx  van  hem  zelven  en  van  zijn  eerste  huisvrouw,  alle  dric 
geschilderd  door  Adam  van  Noort ;  bij  de  weduwe  van  Jan  van  Borm,  een 
Landschapken  van  (>raesbceck,  een  Conversalie  van  Simon  dc  Vos  en  twaalf 
koperen  platen,  van  denzelfden ;  bij  Jan  Baptist  Borrekens  een  «  fcston  van  bloe- 
»  men  ende  fruyten,  geschildert  tot  Roomen  van  Jan  Breughel.  » 

Verbazend  is  het  getal  werken  die  zich  bevonden  in  de  nalatenschap  van 
schilders  van  wien  wij  er  haast  geene  meer  kennen.  Zoo  vinden  wij  bij  Victor 
Wollvoet  nog  9  stukken  van  zijn  hand  vermeld  en  6  stukken  door  zijn  vadcr  geschil- 


114 


(lerd.  Zoo  vinden  wij  bij  Jeremias  Wildens  5  stukken  van  hem,  1  iiaar  hem,  19   SCHILDERIJEN 
slukkeii  van  zijn  vacier  Jan  Wildens  en  24  kopieen  naar  dezen.  IN  OUDE 

l)e  nu  gedruktc  invcntarissen  loopen  van  1574  tol  1675,  zij  zijn  52  in  getal.  Het  ANTWERPSCHE 
is  klaar  dat  zij  sleclils  een  zeer  gering  gcdeelte  vermehlcn  van  de  kunstwerken  FAMILIEN 
(he  in  Anlwci'pen  nagelaten  wcrdcn  in  die  eeuw.  Het  overgroole  dccl  der  geerfde 
kunstschalten  wcrd  niet  nolarieel  geboekt.  Oni  er  een  bewijs  van  le  leveren  heb- 
ben  wij  slechts  te  vermelden  dat  de  rijkc  verzameling  van  Rubens  niel  notaricel 
werd  beschreven,  evcnniin  die  van  zijne  moeder,  zijn  broeder,  noch  van  de 
familien  waarmede  hij  vervvant  of  bevriend  was,  de  Brant's,  De  Moy's,  Lunden's, 
Morelus,  Rockox.  Gevaerts  en  veel  andere  nog,  die  zeker  behoorden  tot  de  warm- 
ste  vrienden  en  de  rijlcste  bezitters  van  schilderijen. 

Max  Rooses. 


115 


KUNSTBERICHTEN 


VAN    ONZE    EIGEN 
CORRESPONDENTEN 


UIT  BRUSSEL 


KUNST- 
BERICHTEN 

UIT  BRUSSEL 


UIT  DHN  HAAG 


|\  afwacliling  van  de 
aanslaaiuie  tcnloon- 
stellingcn  en  saloii- 
netjes  te  Brussel,  val- 
len  crallcen  eeii  paar 
gebeurtenisscn  te  ver- 
mcldeii,  belrcfrciulc 
(Ic  veisierinj^  van  onzc  mooiehoofdstad 
Voorecrst  dc  voUooiing  en  inluildij<ini< 
van  hct  Broodluiis  op  de  (iroote  Markt. 
I)i[  gel)ouvv  blijft  wel  in  dc  slijl  van  dc 
omgeving,  niaar  brenj<l  tocli  een  nieuwe 
noot  in  die  heerlijke  harmonic  van 
bouw-  en  beeldhouwwcrken,  die  uiiick 
is  op  de  vs'ereld,  en  de  bcwonderinj^ 
wekl  van  alie  vreemdelinf^en  en  zcifs.  . 
van  de  Brusselaars  Hct  Broodluiis  is 
statig  en  tevcns  bevallig.  Hct  is  even 
degelijk  als  de  oiide  Gildezclf,  welkc  er 
gevestigd  was  en  hel  hecft  een  zoo 
vroolijk  en  oi)gewekt  uilzichl  als  hel 
Brusselsche  volk  op  zijn  zoiidags. 

Wanneer  dc  tijd  hel  willc  en  iiarde 
van  nuiren  en  gevelbcelden  wat  zal 
verzaclit  hei)l)en,  en  lict  vcrgnldsel  van 
i\cn  genius  op  hct  shirdtc  torcntje  wat 
zal  hebbcn  geleniperd,  zal  dil  gebouw 
er  nog  bcler  nilzien.  OnderUisschen 
volledigt  hct  oj)  de  nicest  iiarnionicnsc 
en  levcndige  wijzc  de  herslelling  of 
lievcr  de  lieropbonwing,  dc  hcropwek- 
king  van  ons  ond  Foinin. 

Nu  blijn  er  alleen  nog  niaar  hel  luiis 
De  Ziixine  volgens  de  oude  plans  wecr 
OJ)  le  bouwen,  dat  nicl  liet  minst  schil- 
derachtige  was  van  al  dcze  aardigc 
inonunientcn,  die  vooi-  onze  ondc  gilden 
en  andjaclUen  gclnigcnis  aflcggcn  van 
een  iieide  voor  de  kunsl,  een  eslhclisch 
streven,  een  zin  voor  sclioonheid  en 
sieriijkiicid  die   men  gaarnc   zou   weer- 


vinden,  niet  enkel  bij  onzc  hedendaag- 
sche  werklicdcn-vereenigingen,  niaar 
ook  en  vooral  bij  onzc  kapilalislen- 
syndikalen  en  naainlooze  vennoolschap- 
pen. 

De  andcre  gebeurlenis,  welke  ik  ver- 
niclden  wilde,  is  de  onlliulling  van  de 
Folic  (Chanson  van  Jef  Lanibeaux,  in  de 
Noord-Oostelijkc  stadswijk.  Het  wcrk 
is  bekend  —  men  hcelt  er  de  groote 
hocdanighcden  en  kleine  gebrekcn  her- 
haaldclijk  van  aangctoond  en  bespro- 
ken ;  men  is  ook  de  aanvallen  van 
preulsehheid  niel  vergelcn,  waaraan 
hct  zekere  dagbladen  hccll  doen  lijden 
—  We  willen  bier  allccn  maar  zeggen, 
dat  het  een  zeergoede  indriik  iiiaakl  oj) 
de  plaats  waar  liet  nn  wcrd  opgericht. 
Toch  zou  hct  misscliicn  nog  beler  slaan 
o|)  een  der  hocken  van  hel  scjuarc  Maria 
Louisa  of  hel  s([narc  Ambioiix;  hel  zou 
dan  hel  gcziclit  op  den  liiiiler  van 
("-onstantin  Meunicr  niel  belemnieren, 
zooals  nu  hel  gcval  is.  Hel  zal  niet 
niociclijk  zijn  (lit  Ic  verandcren 

C.   H. 

'^^9i  $'j^  ^:^^9i  ^^  {g,^  ^^  ^ft  ^tjft  2^  c^-ft 


UIT  DEN  HAAG 


•:  IIOLLANDSCHE 
T  i:  K  K  1-:  N  M  A  A  T  - 
SCIIAl'lMJ  IN  1>UL- 
CIIHI  STUDIO  >  1 
Si:i>T.—  lOC.T  yC-». 
W'al  ik  \  rucgcr  mee- 
(Iccldc,  kan  ik  nu  her- 
halcn  ;  dc  oude  garde  schijnl  zich  staande 
te  liouden  lol  den  dood.  Isi'aels,  (iabriel 
en  Wcisseidiruch,  hoc  ond  zijn  ze  nicl 
reeds,  en  slceds  veijongl  zich  bun  kunst. 
Israels  exposccrl  <iric  wcrken  waaivan 
een    Macitcr    nicl     lircc    kiiidcicii    mis- 


116 


schien  Iiet  conipleelste  is.  Is  er  van 
hcrhnling  sprake  waar  er  voor  oiize 
sijeurzin  sleeds  lets  nicuws  te  zoekcn 
valt?  Het  is  eeiie  tcckcniiij^  in  transi)n- 
rante  lagen,  gcdeellelijk  nilf^ewist, 
hoogsl  eenvoudig,  gerekcnd  naar  wat 
ze  verbergt,  gesloten  van  liandcling  en 
van  eene  breedheid  trots  lal  van  snb- 
tiele  veegjes,  waaraan  alle  engliartig- 
heid  vreemd  is.  Weike  der  nioderne 
scbilders  kan  wijzen  op  een  leven  van 
ervaring  als  hij? 

Van  hem  is  hier  verder  nog  een  Heii- 
gelaur  in  eene  ietvvat  schimmige  weer- 
stemming,  eene  hoogst  dichterlijke  op- 
vatting,  en  De  Praam  een  dier  vverken 
van  bijna  ve'starrende  tragiek  en  van 
een  stemming  die  me  onwillekeurig  het 
heksendeuntje  :  «  Fair  is  foul,  and  fonl 
is  fair  »  in  den  zin  bracht. 

Men  zou  willen  o|)merken  dat  Weis- 
senbruch  het  waterverfprocedc  wel  wat 
veel  forceert,  maar  onder  den  indruk 
van  het  vele  schoons  dat  hij  hier  geeft 
zwijgt  men  liever,  bedenkende  dat  zijne 
oude  ervaring  hem  toch  wel  denjuistcn 
weg  zal  wijzen.  Gabriel  met  twee  zuivere 
aquarellen,  waarvan  mecn  ik  we  on- 
langs  hier  al  een  bespraken,  Mesdag 
met  o.  m.  een  meesterlijke,  groot  gehou- 
dene  Opkomende  Vloed,  Blommers  met 
een  opmerkenswaardige  Naliira  Saiial, 
met  heldere  qualiteiten  en  een  Avond- 
riist  op  het  strand  van  beter  eenheid, 
Ter  Meulen  met  eene  zeer  complete 
aquarel  Koeien,  wat  stemming  en  totaal 
aangaat,  een  der  best  en  nicest  heldcr 
doorgevocrde  dezer  exposilie  en  Sclui- 
pen  dat  ik  noem  om  het  aantrckkelijk 
en  warm  bewerkte  voorgedeelte,  I)u 
Chattel  met  een  Zandschnit  en  Bisschop 
met  Zonnige  dagen,  zicdaar  nog  eenigcn 
van  de  oude  garde  die  zich  voordoen 
op  eene  wijze  waarop  maar  weinig  aan 
te  merken  zoude  zijn. 

Van  de  jongcren  zijn  't  o.  a.  Baslerl, 
Jan  van  Essen,  Isaac  Israels,  Kever  (o. 
m.  Klein  Zuiije\  Rink,  Wilsen,  Zilcken 
en  De  Zwart  die  gocd  voor  den  dag 
kwamen.  Van  Akkeringa  noemen  wc 
nog  in  't  bijzonder  Bij  de  Duinen, 
van  Bauer  Cairo  en  Hij  de  Dron ;  de 
eerste  is  van  universeclcr  beteekenis, 
terwijl  zich  voorai  van  de  rijdende  fi- 
guren  op  den  voorgrond  in  hunnc  won- 
derlijke  drachl   zich    eene    mystericuse 


UIT  DEN  HAAG 


stemming  losmaakt    Zijn  Bij  de  Bron  is    KUNST- 
rijker   van    dracht  ;  opmcrkenswaardig    gl^l^JCHJI^p^ 
is  hel  (lilt  de  links  drinkende  figuur  aan 
Rembrandt  berinnert  op  eene  wijze  die 
o|)  (licpe  verwanlschap  wijst. 

Hij  Haverman's  Icekening  Gelnk  (een 
mocder  die  een  kind  kust)  vail  op  Ic 
merken,  dal  ze  psychologisch  wecrvol- 
komen  zuiver  is.  Het  afgebeelde  ver- 
toont  weinig  nicer  dan  de  twee  kopi)en, 
met  een  gedeelte  mooi  in  de  compo- 
sitie  passende  stoelleuning.  De  aan- 
dacht  concentreert  zich  op  boven  om- 
schreven  handcling,  die  we  in  eene 
ideeele  sfeer  denken,  wnarin  de  aanwe- 
zigheid  van  het  verdere  niet  dan  aflij- 
dend  zou  werken. 

Poggenbeek  exposeert  eene  teekening 
die  hem  eenigszins  in  de  bedding  der 
meditatieve  strooming  voert.  Vergelijkt 
men  zijn  kosteljke  Zondag  op  7  Land 
met  Ter  Meulen's  Koeien,  dan  is  'I  dui- 
delijk  dat  dit  zijn  werk  gcen  pmir 
impressionisme  nicer  is.  Het  doet  ook  in 
werk  wijze  wel  wat  aan  Voerman  denken. 

Van  Floris  Verster  is  hier  eene  teeke- 
ning, Knoftook  met  eene  grauwe  kruik, 
die  de  aandacht  zou  kunnen  trekkcn 
door  het  schijnbare  onaanzienlijkc  van 
baar  uiterlijke  tooi.  Maar  zij  is  suberbe 
van  teekening,  onberisi)elijk;  en  waar- 
lijk,  gij  begenadigden  met  kunstzin  die 
ik  hier  voor  zag  trekkebekken,  zoo  gij 
uwe  waardcering  tot  de  hoogte  van 
deze  teekening  wist  op  te  werken,  dan 
zoudt  gij  kunnen  getuigen,  dat  zij  eene 
aanzicnlijke  is,  en  niet  van  alleman. 
Blinden  voor  het  lichl,  gij  hebt  nicl  ver- 
mocd  dat  achter  al  deze  onaanzienlijk- 
heid  in  leeren  schijn  de  kostelijksle  le- 
vensolie  l)randt. 

Wij  moeten  volledigheidshalve  nog 
even  opmerken  dat  hier  nog  goed  of 
vrij  goed  vertcgenwoordigci  zijn  o.  m.  : 
Arnlzenius,  Mevr.  Hisschop-Robcrlson, 
■losselin  de  Jong,  Le  Comtc,  \V.  Maris 
Jbz.,  Mevi-  Mcsdag-van  Houten,  OJfer- 
mans,  Willeni  Roclol's  Jz,  Th.  Schwartzc 
en  Nakken. 

BINNENHUIS  «  DIE  HAGHE  »  ^  TEN- 
TOONSTELEINGJOHAN  THORN  PRIK- 
KER  >  1  SEPT.  —  15  OCT  ^c-*-  Met 
Toorop  en  nog  cenige  anderen  slaat 
Johan  Thoiii  Prikker   op  den   (hciu|)el 


117 


KUNST- 
BERICHTEN 

UIT  DHN  HAAG 


van  licl  oude  woonlmis  dcr  ;il)S()lulc 
schildcikuiisl.  Het  is  misscliieii  Toorop 
|fe\vccst  (lie  ten  onzeiit  Odcdcuropeiide 
eii  op  iiieuwc  vergczicliten  wees  Ganii 
vvij  iia  vvellce  iiivloeden  op  I'rikker  ge- 
wcrkt  liehbeii,  dan  zijii  'I  vrij  zekcr  ge- 
vveesl  :  Verster,  Millet,  Van  (jogli  en 
Toorop,  en  't  is  cigcnaardig  le  /ien  hoe 
zelfs  in  zijne  latere  werkcn  naar  niotie- 
ven  uit  den  onitiek  van  Vise  in  een 
enkel  werk  de  invloed  van  Millet  no'^ 
nawerkl.  Maar  op  hem  niet  allecn  heel'l 
Millet  gewerkt.  Het  zou  niet  nioeilijk 
zijn  uit  het  werk  van  dit  veel  omvattend 
genie  kiemen  aan  te  wijzen  die  in  het 
plein  air  lot  n&dere  ontwikkeling  kwa- 
men,  en  er  is  in  de  drie  laatste  der  rij 
die  ik  zoo  even  noemde  eenc  geesles 
strooming  in  bepaalde  richting  aan  te 
wijzen,  waarvan  ook  in  het  werk  van 
Prikker  de  duidelijkc  sporen  te  vindeii 
zijn.  Er  is  hier  op  deze  exposilie  cene 
roodkrijtteekening,  een  Vroiiivlje  ivel 
Iwce  koeien  die  op  invloed  van  Mauve 
wijst  en  het  zou  mij  niet  moeilijk  vallen 
in  Mauve  cene  sensitivistische  kant 
(wclke  van  Prikker,  ook  blijkens  zijn 
Schaatscn  lijden  (invloed  van  Gogh), 
een  der  stcrkste  is)  na  te  speuren  —  ik 
heh  ze  het  duidelijkst  in  eenige  teeke- 
ningen  bcinerkt  —  die  ook  op  verwant- 
schap  met  dezen  duidt. 

Er  zijn  misschien  nog  invloeden  die 
ik  niet  genoemd  heh.  Ik  noemde  slcchts 
eenige  wel  algemeen  bckcnde.  Zoo  wijst 
b.  v.  FUiiucn  ill  den  avond  op  zuidelijke 
invloed,  Meisjeskopje  op  die  van  Thijs 
Maris. 

Deze  verschillende  invloeden  zijn  bij 
een  zoo  alleszins  gevoelig  karaktcr  ver- 
klaarbaar.  Maar  doet  men  eigenlijk  niet 
betcr  met  te  zeggen  dat  in  deze  pcriode 
van  kentering  en  zoeken  vcle  stroomin- 
gen  hem  beroerd  hebben?Hij  iser  iiooit 
in  ten  ondcr  gegaan,  hoewel  't  er  mis- 
schien voor  velen  soms  een  weinignaar 
geleken  mag  hebben.  Op  eens  duikt  hij 
onbeschadigd  op....  en  hij  houdt  vele 
(haden  in  handcn,  hij  heeft  het  terrein 
verkcnd.  En  zoozeer  geloutcrd  staat  hij 
nu  stevig,  in  zooverre  men  in  dezen  tijd 
op  dit  gebied  van  stevig  staan  spreken 
kan. 

Zeker,   er   zijn    nog    nicer  invloeden 

(')  De  beleekenis  van  Kngelschc  aitisten  en  ook 
van  I'ransche  vcilies  ik  hier  niet  uit  licl  oo;;. 


langs  hem  gegaan ;  (')  van  dc  |)riniiticven, 
van  ciikele  Oude  Hollanders  en  zcer 
zeker  hebben  invloeden  van  nog  veel 
oudercculluurpcriodesophcm  gewerkt. 
Het  zou  bclangrijk  zijn,  niet  allecn  om 
hem,  maar  ook  voor  onzen  tijd,  dit  alles 
in  cene  studie  na  tc  gaan. 

Toorop  plantc  in  deze  landen  van  uit 
cene  oude  Ooslersche  cultuur-periode 
de  zadcn  tot  den  bloci  van  cene  nieuwe 
kunstsoort  (■').  Het  vaderland  der  die- 
ncndc  kunstcn  zal  tot  het  juiste  bcgrip 
dcr  gebruikskunsten  meer  kunnen  bij- 
dragen  dan  men  wel  denkt.  Wij  komen 
er  in  ons  verslag  over  Oosl  en  West 
nog  even  op  terug. 

Eindelijk  heeft  Thorn  Prikker  in  den 
huize  Zeemeeuw,toebehoorcnde  aan  den 
kunslvercerder  Dr.  Leuring,  praktisch 
kunnen  toepassen  wat  hem  zoo  lang 
theoretisch  bezig  hield.  Hij  heeft  zich 
vrijgevochtcn  en  staat  naast  Toorop, 
naast  anderen  als  eene  persoonlijkhcid 
waarmee  wc  rckcning  dienen  te  houden. 
Zijn  kunst  is  vrouwclijker  dan  die  van 
den  eerste,  ook  meer  Gcrmaansch,  en 
zoo  hij,  die  uitteraard  aan  de  historic,  en 
dat  wat  meer  tot  het  gebied  der  legende 
bchoort,  zoo  veel  motieven  ontleent, 
zich  cens  doelmatig  in  de  Germaanschc 
mylhologie  ging  vcrdicpen.  dan  zou  m. 
i.  in  verband  met  de  huidige  algemecne 
geestesslroomingzijn  kunst  wcUicht  nog 
rceeler  bodem  en  daarmede  meer  le- 
venskracht  viiukii.  Wel  wijst  de  lijn  der 
cultuur  V.  n.  naar  het  Zuiden,  maar 
eene  dergclijkc  verfrissching  zal  ook 
ons  kunstenaarschap  goed  doen. 

Tcrwijl  ik  dit  schrijf,  is  Thorn  Prikker 
weer  naar  buiten.  En  het  is  verheugend 
te  zien,  hoe  hij  door  zijne  algemecne 
natuurstudic  de  reecle  bodem  bcginl 
te  vormen,  waarop  zijne  geeslelljke 
slatuur  zal  rustcn.  Knoopt  hij  deze  twee 
draden  hccht  te  zanien,  dan  gcloof  ik 
dat  zijne  bctcckenis,  ook  voor  kunste- 
naars-gencratiesnahem,nogzalwinnen. 


(')  Voor  deze  oi)soinniing  herinncren  we  nog 
oven  aan  Toorop. 

(«)  Invloed  van  Toorop  is  zelfs  in  artisten  van 
Ooslenrijk-Hongarijc  aan  tc  wijzen ;  b.  v.  in  nie- 
niaiid  ininiler  dan  Klinit. 


118 


TENTOONSTELLING  VAN  NED.  IND. 
KUNSTNIJVEHHE11)(4'  (IROEP)  >  C.O- 
THISCHE  ZAAL  >  21  AUG.  —  HALF 
OCTOBER  >^»-  Deze  is  de  Vierdc 
Groep-lentoonslelling  van  Oust  en  West. 
Er  wordt  over  deze  kiiiisleii  zooveel 
geschreven,  zooveel  goede  en  minder 
goede  reclame  gemaakt,  dal  wij  gaarne 
iels  meer  algemeens  opmerken. 

Hoofdzakelijk  is  deze  tcnloonslelling 
er  eene  van  vleclitwcrk;  gedccllclijk 
eene  kleine  aanvuUing  van  de  vorige 
groep-tenloonslelling  aan  het  weven 
gewijd  ('). 

Staat  deze  kiinst  hoog?  Hoogcr  dan 
de  onze  ?  Beide  is  stellig  waar  Maar 
wat  een  volk  gedurende  eeuwen  op- 
bouwde,  zouden  wij  dat  in  ecus  kun- 
nen?  Wij  hebben  hierin  nog  geen  Ira- 
dilie.  Maar  dit  niet  alleen.  Deze  kunst- 
soort  ontslond  in  den  aanvangslijd  der 
kunsten.  En  evenals  de  arcliitektuur,  de 
beeldhouwkunst,  de  scliilderkunsl  en  de 
muziek  eene  lioogste  periode  van  bloei, 
die  onovertrofFen  slaat  in  de  geschiede- 
nis,  hebben  aan  le  wijzen,  zoo  is  't  ook 
met  deze  dienende  kunstsoort.  (^]  De 
geestes-attilude  van  een  volk  in  eene  be- 
paalde  tijd,  met  hare  materiele  onder- 
bouw  vond  in  deze  kunslvorm  eene 
gerechte  afspiegeling  en  ook  in  haar 
hebben  wij  de  ziel  van  dien  tijd,  de  ziel 
van  de  toen  levende  volkeren  te  zoeken, 
in  zooverre  er  toen  in  de  kunst  van 
afspiegeling  sprake  kan  zijn. 

Hoe  minder  de  menscij  syndjolen  ge- 
bruikt  ter  uiting,  hoe  hooger  hij  staat, 
lieeft  meen  ik  Hegel  eens  gezegd.  Men 
moet  voorzichtig  zijn  en  deze  uilspraak 
in  hare  juiste  beteekenis  begrijpen.  Het 
is  immers  waar  dat  de  kunst  in  hare 
ontwikkeling  steeds  reecler  wordt  en 
toch  rijker  aan  ideeele  inhoud.  —  Dat 
dit,  in  verband  met  de  verdere  ontwik- 
keling van  de  hier  besproken  kunst- 
soort, die  ook  met  syinbolen  werkt,  eene 
kleine  aanwijziiig  zij.  De  HoUandsche 
gebruikskunstenaar  heef't  de  doehnatig- 
lieid  op  den  voorgrond  gezet  :  hij  is  op 
den  goeden  weg. 

Hoc  zal  't  gaan  met 't  verloop  dezer 

(')  Voor  belanghebbendfu  wijzen  we  op  licl 
interessante  weikje  van  Loelx'-r  :  llet  ulechlwcrk 
in  den  Indischen  Archipel. 

(*)  Kcnc  dienende  liunslsoort  kan  ooli  als  abso- 
luut  Diidersclifiden  woiden. 


kunst,  zooals  dat  uit  het  verloop  in  het   KUNST- 

verleden  ook  in  sanienhang  met  andere    iJT-.'TM/'^iJ'ri/v 

kunslcii,  met  eenige  kansbcrekening  te 

voorspellen  zoude  zijn'.'  Ik  durf  er  in  DEN  HAAG 

(Ut  kort  bestek  allerminsl  een  definitief 

anlwoord  o|)  te  geven.  Maardaar  waar 

zooveel  betrouwen   in  een  goede  toe- 

komst  beslaat,  is  eene  opwekking  niet 

al  te  zeer  noodig. 

IN  HET  MAURITSHUIS  a»-  Het  Mau- 
rilsiiuis  bezit  voor  2  maanden  in  bruik- 
leen  een  schilderij  van  Eastman  (getee- 
kend  Pietro  Eastman,  fecit  1614)  uit  de 
verzameling  van  Graaf  Stetzki. 

Hetlaatst  vond  men  van  dit  schilderij 
sporen  in  1772,  toen  het  nog  op  eene 
auctie  voorkwam.  Het  gold  zoowat  als 
het  beste  (?;  van  wat  Eastman  maakte,  en 
wijl  het  zeldzaam  gaafbewaard  is  ge- 
bleven,  zal 't  voor  Rembrandt-vorschers 
een  smakelijk  hapje  zijn.  Het  slell  voor: 
Paulus  en  Barnabas  le  Lystra.  Toen  het 
in  bezit  was  van  Six,  beschreef  Vondel 
het  in  een  gedicht  dat  men  met  meer 
bijzonderheden  ook  aangehaaki  vindt 
door  Houbraken  (1>^  deel,  biz.  98,  2'=  dr.). 
Verder  verwijzen  we  naar  Vosmaer  biz. 
478,  u^  40,  (uitgave  1877)  en  Hofstede 
de  Groot  Q(ie//t';i  Sliidieii  biz.  138.  Vondel 
sprak  mogelijk (?)  een  «  beleefd  »  oordeel 
uit  wanneer  hij  de  kleuren  «  vloeyende 
en  krachtig  »  noemde,  maar  deze  —  die 
zich  vermeten  heeft  (in  alle  onschuld 
wellicht  maar  zeker  zeer  bekrompen) 
Rembrandt,  in  wiens  «  schaduw  »  hij 
niet  mag  staan,  met  een  zoon  der  duis- 
ternis  en  een  uil  te  vergelijken,  waar- 
mee  hij  blijk  gaf  het  wezen  der  schilder- 
kunst  diein  Rembrandt  haar  eitjculijkste 
vertegenwoordiger  heeft,  niet  le  begrij- 
pen of  aan  te  voelen,  —  heeft  meer 
blijken  van  onbevoegdheid  gegeven  en 
van  weinige  ruimheid  van  blik.  De  stof- 
uitdrukking  van  dit,  Lastman'sschilderij 
is  over  't  algemeen  slecht.  Maar  daaren- 
tegen  is  de  composilie,  vooral  in  het 
verloop  der  plans,  zeer  gelukkig,  en  in 
het  2'^  en  '6"  plan  zijn  kwaliteilen  van 
kleuren,  van  actie  enz.  aan  te  wijzen 
die  minder  gewoon  zijn.  Terwijl  wc  aan 
(lit  schilderij  ook  weer  de  wclenschap 
kunueii  ontleenen,  hoe  het  uilerhjk  van 
tZuiden  (helwelk  in  dit  schilderij  ookal 
zeer  vrij  is  herschapen)  in  het  verbcel- 
dings  leven  van  Remijrandt  liadl. 


119 


KUNST- 
BERICHTFN 

UIT  DKN  HAAG 


EKN  STUK  VAN  WILLKM  MARIS  A^^ 
In  Hull;!  zagen  we  een  groot  schildcrij 
van  Willeni  Maris  'dockmaat  :  200  X  140j 
het  dock  van  de  Parljsclic  Tentoonslcl- 
ling  in  1900.  Het  vcrlegenwoordigt 
niisscliien  wel  degroolste  krachlins|)an- 
ning  van  den  mecsler  in  de  laalsle  jaren, 
waar  het  in  eene  allesonivatlende  coni- 
posilie  lal  van  motieven  vcreenigt  lot 
een  gcheel  van  grootsclic  weidsclic 
conceplic. 

KUNSTZAAL  HIi:SING  yC.».  De  Ilccr 
Hiesing  oi)ende  eene  Iweedc  riiimcrc 
expositie-zaal  waarln  hij  een  aanlal 
vverken  lentoonstclde  van  welke  we 
eenige  nieenen  le  nioelen  vernieldcii. 
Er  is  van  Jacob  Maris  eene  Shichlerij  uit 
zijn  vroegen  lijd.  Vergelijken  we  dit 
werk  met  dcrgelijkeondcrweipen  van 
Rembrandt,  dan  blijkt  dal  Rembrandt 
zooiels  voor  ons  bcsef  tot  een  univei- 
secler  beeld  wis!  le  verliellen.  Hij  dezen 
valt  het  liclit  —  en  welk  een  liciil?  — 
in  een  gesloten  ruimte  en  komt  er  iels 
tot  ons  alsademden  we  in  eencn  eeuwi- 
gen  bloednacht.  Maris  laat  ons  een 
stukje  van  een  zonnigen  hemel  zien, 
verniijdt  alle  lenloonspreiding  van 
actie  :  het  is  eene  gebocndc  en  ge- 
schrobde  verlaten  slachlplaats  met  over 
'I  geheel  iets  van  Zondagsslemming,  met 
iets  van  het  zindelijk-coirecte  van 
Pieter  de  Hoogh.  En  tocli  laat  u  de 
ondertoon  van  die  stemming  als  :  here's 
the  smell  of  Ihe  blood  slill :  all  the  peijn- 
mes  of  Arabia  will  not  siueeleii  this..., 
niet  los. 

Verder  nierklen  we  hier  nog  op  van 
J.  Maris  een  zijner  meest  aansprekende 
werken,  dat  ook  o])  de  Maris-tentoon- 
stelling  was  en  in  het  toen  ter  tijd  uit- 
gegevene  boekje  gereproduceerd  werd  : 
eeiien  Avond,  ontleend  aan  het  deslijds 
brake  terrein  achter  Maris'  huis  aan  de 
Laan  van  Meerdervoort.  I)il  schilderij  is 
dus  weer  in  den  handel.  We  vestigen 
hicrop  de  aandacht  van  onze  verzame- 
laars,  wijl  't  onsspijien  zou  zoo  dit  werk, 
dal  ons  den  meester  nt^der  brengt  dan 
het  mcesle  andere,  op  een  of  andere 
wijze  ons  land  zou  verlaten. 

Uit  de  oiide  zaal  notecren  we  van 
Thys  Maris  een  paar  teekeningen  :  een 


belangrijk  werk  :  De  Doop  (*)  en  eene 
Spinster;  van  Jozef  Israels  eene  com- 
picete  aquarel  :  een  naaiend  oud  moe- 
dertjcin  eene  woning-ruimte  bij  '1  raam; 
eene  kraciitige  Dnpre,  het  ook  al  nicer 
Ijckendc  :  (Irepuscule. 

Ook  zagen  we  hier  werk,  een  aajilal 
aquarellen,  van  eene  jeugdige  artiste  : 
(\.  Sinia.  Het  kenmerkt  zich  bij  nog 
eenig  gemis  aan  voldocnde  beheer- 
scliing  der  "  Iradilioneeie  »  tcchnische 
beliandeling,  juisl  door  het  legendeel 
van  manierisme  :  eene  benijdenswaar- 
(Nge  argeloosheid,  die  mooiste  kant  van 
liet  kunslenaarsschap  ;  zoodat  dit  werk 
door  zijne  aristociatische  onbevangen- 
Iieid  tusschcn  veel  van  het  jongsle 
gesmeer  met  zeer  bevoegde  hand  ge- 
daan,  eene  goede  indruk  maaUt.  Stellig, 
dit  werk  heel't  verder  de  verdiensle, 
lerwijl  het  werk  van  eene  vrouw  is, 
vrouwelijk  le  zijii.Maar  toch  leggen  we 
er  den  naihnk  op,  dal  bij  verdere  studie 
meerdere  liandvaardigheid,  mils  door 
zuivere  inluilie  bestuurd,  niet  dan  ten 
goede  zou  werken. 

KUNSTZAAL  PREY1:R  yC^.  Bij  Preyer 
zagen  we  behalve  eenige  zeer  vol- 
ledige  werken  van  Jacob  Maris,  eene 
Spinster,  van  Israels,  daleerende  van 
een  goede  tien  jaar  terug.  Het  is  ver- 
wonderlijk  hoe  deze  kuiisl  die  loch  op 
den  begancn  giond  sciiijnt  te  blijven  en 
't  zondcr  synibolen  doel,  de  meesl 
weidsche  perspektieven  open  I.  Hier  is 
geen  sprake  van  Parzen  oi'  Nornen. 
Maar  wal  is  het  dan  dal  onze  gedachle 
loch  —  waar  't  een  zoo  eeuwen  lang  uit- 
geoefende  beziglieid  geldt  —  lot  zoo 
ouden  lijd  terugvoerl,  welke  machl  is  't 
die  de  bevende  hand  van  deze  oude 
bestiert  en  hare  taak  tot  eene  zoo  won- 
derdadige  bezigheid  maakl?....  Alles 
Veryinu/liehe  isl  nur  ein  Gleichniss. 
Waarlijk  wij  speuren  ook  achter  deze 
werkelijkheid  den  diepen  zin  :  het 
Eeuwige,  waarvan  dit  momenteele  het 
beeld  geell  als  symbool  der  Kunsl. 

H.  D.  R. 


(')  Ik  iiieen  nie  le  hciinnoicn  in  helrrkking  lot 
<lil  werk  hot  volgeiidc-le  hebht-ii  hooreii  vcilialen 
.Jacob  Minis  had  dil  work  in  zijn  slaapvcrtrok 
haiigen  (waar  hel  dus  IrefTend  in  de  juistc  sft'cr 
liing'  en  \  ooide,  zeker  in  oeno  goude  bui,  liier  een 
jonger  kunstl)roedcr  binncn  oni  hem  als  hciogo 
giinst  -  dit  werk  te  tooncn. 


120 


E  DE  TEEKENINGEN    DER 


VLAAMSCHE  MEESTERS 


DE  VADERLANDSCHE  SCHOOL  IN  DE  XVP  EEUW  (Vervolg). 

IN    zijnc   zuiver   Vlaamsche  richting   werd    de  DE  TEEKE- 
Boeien    Breughel    gevolgd    door    een    zijner  NINGEN  DER 
zoiien  Peter  Breughel,  bijgeiiaaind  den  Hel-  VLAAMSCHE 
sche  (1561-1G38).  Hij  danktedien  toenaam  aan  MEESTERS 
enkele  stukkeii,  waarvoor  hij  brandrampen  of 
de  duivels  en  het  element,  waarin  zij  leven,  tot 
onderwerp  koos.  Maar  over  het  algemeen  was 
hij  evenals  zijn  vader  een    schilder    van    de 
volkszeden  in   genioedelijken   trant   en    hooge   kleur.   Er  zijn  weinig 
teekeningen  van  hem  bekend  en  die,  welke  op  zijn  naam  staan,   zijn 
niet  altijd  van  vertrouwbare  echtheid. 

Het  British-Museum  bezit  van  hem  een  Hekserij,  geteekend  met 
de  pen  en  gewasschen  met  blauwachtigen  inkt;  het  Museum  van 
Berlijn  een  Sabbat,  insgelijks  met  de  pen,  maar  met  bister  gewasschen. 
In  den  Louvre  vindt  men  het  gezicht  op  een  kasteel,  gedagteekend  van 
1625.  Het  belangrijkste  stuk,  dat  ik  nog  aangetroffen  heb  van  hem,  is 
een  groote  teekening,  die  voorkwam  in  de  veiling  Albert  Lange 
(Munchen,  1899)  en  die  een  ijsvermaak  verbeeldde  met  talrijke  figuren 
in  eene  landelijke  omlijsting,  met  boomen  en  een  huis  op  de  boorden 
van  het  water,  eene  brug  in  het  midden,  geheel  in  den  trant  van  zijn 
vader. 

Peter  Breughel  de  oude  en  de  jonge  hadden  voor  de  tooneeltjes 
uit  de  wereld  der  spokcrijcn  als  eenigen  voorganger  Hieronymus 
Bosch;  voor  de  tafereelcn  uit  het  volksleven  hadden  zij  bchalve  dezen 
nog  een  tweeden  baanbreker,  nanielijk  Cornklis  MASSi.rs,  den  tweeden 
zoon  van  Quinten. 

In  1631  liel  hij  zich  terzelfder  tijd  als  zijn  oudere  broeder  Jan  als 
vrijmeester  in  de  Lucasgilde  inschrijven  ;  maar,  terwijl  Jan  geheel 
afweek  van  de  kunst  zijns  vadcrs,  bleef  Cornells  hem  in  zoo  verre 
trouw,  dat  hij  niet  alleen  Bijbelsche  geschiedenissen  verlolkte  in  den 


Onzi;  Kunst    XVI 


121 


DE  TEEKE-  Italiaanschen  trant  van  zijn  breeder,  maar  ook  een  goed  deel  zijner 
NINGEN  DER  onderwerpen  ontleende  aan  hel  leven  van  den  minderen  man.  Wij 
VLAAMSCHE  kennen  hem  nagenoeg  alleen  uit  zijne  gravuren,  die  zeer  fijn  bewerkt 
MEESTERS  zijn  en  in  hun  volkstooneeltjes  eene  trefl'ende  overeenkomst  vertoonen 

met  de  opvattingen  der  Peter  Breugliel's.  Hij  geef'f  toch  drinkgelagen 
en  vechtpartijen  onder  de  boeren  te  zien,  vertolkingen  van  hekelende 
volkspreuken  en  kluchtige  loestanden,  zooals  die  van  de  blinden.  die 
in  den  put  vallen,  en  van  den  man.  (he  zijn  eieren  in  den  nest  van  een 
anderen  onllaadl.  En  niel  alleen  zijne  onderwerpen,  maar  ook  zijne 
koddige  voorstelhng  der  (iguren  vertoonen  een  treffende  verwantschap 
met  die  van  den  ouden  Breughel.  De  eenige  teekening,  welke  wij  van 
hem  kenden,  hoort  toe  aan  het  Museum  te  Dresden.  Zij  draagt  zijn 
naamcijfer  met  het  jaartal  1545  en  houdt  hel  midden  tu.sschen  zijn 
gemoedelijken  en  zijn  academischen  liant.  Het  onderwerp  is  het 
Bijbelsch  verhaal  van  Loth  en  zijne  dochters  ;  de  groep,  door  de  ver- 
leidelijke  jonge  vrouwen  en  den  induttenden  pahiarch  gevormd,  is  even 
natuuriijk  als  sierlijk  en  verraadt  in  gclijke  male  als  zijne  looneeltjes 
uit  het  leven  der  minderen  een  begaal'den  en  gezondeii  kimslenaans- 
geest. 

In  de  veiling  von  Eelking  (Keulen,  11)02),  kwamen  er  niet  minder 
dan  negentien  teekeningen  onder  den  naam  van  C.ornelis  Massys  voor. 
Vier  ervan  dragen  zijn  monogram  en  twee  dezer  terzell'der  tijd  het 
jaartal  1541.  Dertien  stellen  tooneelen  voor  uit  het  leven  van  Christus; 
een  de  Zeven  Werken  van  Barmharligheid;  twee  zijn  ontleend  aan  de 
legende  der  Heiligen;  twee  hehandelen  onderwerpen  uit  de  werkelijk- 
heid;   een  levert  een  ontwerp  voor  een  glasraam. 

In  de  dun  gezaaide  schaar  der  realisten  trelVen  wij  nog  aan  Peteh 
Aertsen  (1508-1573),  die  van  Amsterdam  naar  Antwerpen  kwam 
wonen  en  daar  het  grootste  deel  van  zijn  leven  doorhraeht.  De  eenige 
teekening,  welke  wij  van  hem  kennen  en  die  zieh  in  het  Museum  te 
Berlijn  bevindt,  biedl  ons  een  goed  staaltje  van  zijnen  Irani  aan.  Men 
ziet  er  in  eenen  kruidenierswinkel  man  en  viouw,  die  de  klanlen 
bedienen.  Al  de  personen  en  heel  de  omgeving  zijn  trouw  naar  de 
natuur  gedaan,  in  den  zwaren  krachligen  loon,  die  aan  zijne  voile 
lorsehe  klenren  heriimerl. 

Een  ander  meester  van  dezellde  riehting  is  de  Anlwerpenaar 
Joachim  Beuckelaer,  de  neel  van  Peter  Aerlsen  (1510?-1573).  Hij 
koos  gelijke  onderwerpen  als  deze  zijn  meester  :  bij  voorkeur  albeel- 
dingen  van  het  volksleven  op  de  marklen.  Ook  van  hem  IrolTen  wij 
slechls  eene  teekening  aan  en  wel  in  het  Museum  te  Dresden.  Het  is 
ditmaal  een  talereel  binnenshuis,  een  soort  van  drieluik.  In  hel  middel- 
paneel  ziet  men  man  en  vrouw  aan  tafcl  zillen  in  lamelijk  aanstoote- 
lijke  poslnur;  reehls  dansen  zij  legen  elkander  op;  links  ziet  men  een 


122 


COIIMJ-IS  MASSI.IS  :    I.OIU   KN  /A.tSE  DOCllTERS 
(Museum,  DiesdtMi). 

drinkend  gezelschap.  Hot  stuk  is  niel  do  pen  geteekend  in  korle  afge-  DE  TEEKE- 

brokcn  tiekken  en  met  inkt  opgelioogd,    het  draagt   het  iiandteeken  NINGEN  DER 

Joachim  beukclcr.  De  figuren  zijn  geteekend  naar  de  waarlieid,  niaar  VLAAMSCHE 

vervallen  niet  in  het  gewilde  leelijke,  zooals  bij  somniige  volgelingen  MEESTERS 
derzelfde  richting  het  geval  is. 


DE  ROMANISTEN 


|m:)ER  (lezen  naani  dniden  wij  de  Viaamsche  schilders 
aan,  die  zich  over  de  Alpen  gingen  inwijden  in  de  knnst 
der  Ilalianen  iiit  de  gidden  eenw  der  Renaissance.  Voor 
hen  was  de  slndie  van  het  naakt  menschelijk  lichaam, 
van  het  fiaaic  gebaar,  van  de  bevalhg  geschikte  sanien- 
stelhng  hoofdzaak;  krachtige  werking  van  licht  en  bruin  werd  verkozen 
boven  rijk  koloriet.  De  oudsten  der  recks,  die  zich  door  heel  de  xvi^ 
eeuw  verlengt,  zochten  de  belcoorlijkheid  banner  tooneelen  te  ver- 
hoogen  door  ze  op  te  smukken  met  sieraden  ontleend  aan  de  grilHge 
en  allerHefeHjkste  fantazieen,  die  de  Itahanen  uit  de  Romeinsche 
groteskcn  en  die  de  Vlamingen  van  de  Italianen  overnamen.  Later 
vallcn  dcze  speelsche  i)euzelarijen  weg  en  worden  de  samcnstelHngen 
crnstiger,  sobcrder  en  nuchterder,  totdat  bij  hel  aanbreken  van  Rubens' 
tijd  het  zwaardere,  krachtige  meer  en  meer  veld  wint  en  het  drama- 
tische  en  weelderige  in  vorm  en  kleur  gaan  overheerschen. 


123 


JAN  GOSSAEin  VAN  MABLSI'.  :  D.MLI.ISI  l.Nli  \  AN  l.l-.N  SI'll.l.l-.L 

(Albortina,  Weeiien). 

[N.-B.    De  teekening  werd  door  do  folografic  onigekecrd]. 

DE  TEEKE-  De  vroegste   der  Ronianislen   en    do   slcMkst  gekcnmcrktc  door 

NINGEN  DER     >^ijiien    oveivloed    en    zijiie   overdaad    van   kriil-  en    snijwerk  is    Jan 

VLAAMSCHE       (iossAEivr  van  Mabusk.  Hij  werd  onistreeks  1470  te  Maul)eiige  gel)()ien 

MEESTERS  en  kwam  zich  in  1503  te  Anlweipcn  vesligen;  in   I.IOS  vergezelde  hij 

Eilips,  bastaard  van  Burgondie,  naar  Italie,  verbleef  er  een  zestal  jaren 

en  keerde  dan  naar  hel  vaderland  lerug.  Hij  werkte  daar  in  veiscliei- 

den  steden  en  stierf  te  Antwerpen  in  1532. 

Zijn  ondste  gekende  werken  brachl  hij  voorl  voor  zijn  vertrek  naar 
ltahe;zij  l)eliooren  door  hnnne  zorgvnkhge  hewerking  en  door  de 
scher|)e  gehialsuitdrukking  lot  dc  oude  Vlaanisehe  school.  In  zijne 
latere  crkent  men  den  invloed  der  Italianen  in  de  hekoorlijkc  vornien 
der  personages  en  in  den  weelderigen  opsnink  der  bijzaken. 

In  enkele  zijner  stukken  laat  hij  zich  verleiden  tot  de  konde  afge- 
metenheid  en  de  schoolsche  stroeiheid  van  den  academischen  sliji ; 
over  bet  algemeen  verniijdt  hij  alle  logheid  en  zoekt  naar  Icnigheid 
en  bevalligheid.  Enkele  nialen  ook  vervalt  hij  in  bet  kleurlooze  der 


124 


.<Sr«r^ 


3     ¥ 


LJ       '^ 


H      5 


O 


11 


anatomisten,  inaar  gewoonlijk  lilijft  hij  troiiw  aau  de  oiule  Vlaamsche  DE  TEEKE- 
kleuiigheid.  NINGEN  DER 

In  zijne  teekeningen  toont   hij  zicli  eon  gcesldriftigen   aaiihangor  VLAAMSCHE 
van  de  knnstenaars  der  Renaissance.  Geen  is  er  meer  verliefd  op  de   MEESTERS 
verfijnde,  dartele  en  grillige  vindingen,  waarniee  de  Ilaliaansche  schil- 
ders,  die  hij  over  de  Alpen  leerde  kennen,  hunne  tafereelen  en  vooral 
hunne  decoratieve  paneelen  stoffeerden. 

Men  kan  zich  niets  hekooilijkers  verheeklen  dan  de  diie  stukjes, 
die  de  Alheiiina  van  hem  hezit ;  het  eene  verl)eeklt  eene  Jiislitia  en  is 
geteekend /e/j/;j  Gossart  van  Mabuse;  het  is  minialuurachtig  fijn  getee- 
kend  en  zou  als  bewijs  kunnen  aangehaald  worden  tot  staving  van  het 
l)eweren,  dat  de  maker  ervan  medeweikle  aan  den  l)revier  vanGrimani. 
Het  tweede  stuk,  geteekend  Jenniii  Mabuse,  verbeeldt  een  ronde  Hjst, 
vastgehouden  door  twee  engelen  en  vastgemaakt  op  het  voelstuk 
waarop  deze  staan,  een  jnweeUje  van  decoratieve  kunst  en  een  uit- 
nmntend  staahje  van  wat  ten  onzent  in  den  aard  der  oudste  Itahaansche 
Renaissance  werd  voortgehracht. 

Het  derde  stuk  is  op  gehjke  wijze  onderteekend;  het  onderwerp 
is  het  Oordeel  van  Paris.  Maar  het  is  hehandekl  met  eene  zoo  verre- 
gaande  grilhgheid  en  een  zoo  erg  overdreven  zucht  naar  verfijnde 
elegantie,  dat  men  ter  nauwernood  nog  den  zin  van  het  voorgestekle 
kan  raden  en  dat  de  inspanning  om  te  bekoren  overgaat  lot  het  ge- 
kunstekle  en  misvormde. 

De  Uffizi  te  Florence  bezitlen  van  hem  vier  zeer  ft-aaie  teekeningen 
dragende  zijnen  naam  en  verbeeldende  drie  tooneelen  uit  het  leven 
van  Joannes  den  Evangehst  en  een  onderwerp  aan  de  gcschicdenis 
van  een  anderen  heihge  ontkend.  Alle  vier  met  omhjstingen  en  com- 
partimenten,  zooals  men  het  loen  noemde,  in  den  laatsten  gothischen 
stijl. 

Het  prenlenkahinet  te  Dresden  hezit  nog  een  ridder  geteekend 
Jolia  de  Malbodio.  Het  handteeken  is  oud  maar  niet  echt.  Het  stuk  is 
wel  van  Mahuse's  tijd  en  ook  van  zijne  hand. 

In  de  Rerhjnsche   verzamehng  van   teekeningen    vindt  men    een 
gebouw  in  den  overrijken  overgangstiji  van  Gothiek  naar  Renaissance, 
zooals  men  die  gewoonlijk  aantreft  in  den  achtergrond  der  schilderijcn 
van  Gossacrt. 
i\vor,iiooo,i,,c-.cu.  Max  Rooses. 


125 


HEX  MUSEUM  WILLET-HOLTHUYSEN 


II.  DE  VERZAMELING 


HET  MUSEUM 

WILLKT- 

HOLTHUYSEN 


p:t  Delftsch  Aardewerk.  —  Van  het  lioog- 
gcroemd  Delftsch  aardewerk,  immer,  zoowel 
l)ij  vroegere  als  bij  latere  beschrijvers  cii  hc- 
oordeelaars,  het  best  en  nicest  geacht  van  alle 
Euiopcesche  aardewerkskunst, de  Italiaanschc 
iiilgezonderd,  zijn  in  het  Museum  Willet  maar 
hctrekkelijk  weinige  slukken  aanwezig,  te 
weinig  zelfs  om  van  ecn  collectie  te  spreken. 
Maar  ondcr  die  enkele  exemplarcn  zijn  er  loch  eenige,  die  ecn 
beschouwing  en  beschrijving  ruimschoots  verdienen,  die  den  kenner 
een  oogenblik  belangstellond  ophouden  om  hun  voorlreffelijkheid  in 
vorm  en  teekening,  niet  liel  minst  om  hun  zeldzaamheid  van  grillig 
maaksel. 

Dit  kan  in  't  bizonder  gezegd  worden  —  als  wij  met  het  polychrome 
aardewerk  aanvangen  —  van  een  s-lel  wit-en-goud,  bestaande  uit 
een  beker  als  middenstuk  met  bijhoorende  twee  fleschjes  en  twee 
kruikjes,  Dat  wil  zeggen  :  het  stel  was  wit-cn-goud,  maar  is  thans  wit 
en  licbtbruin,  daar  al  het  verguldsel  dor  aral)esken-versiering,  die  op 
den  witten  grond  in  gips  is  opgewerkt,  met  den  tijd  wegsleet.  Jammer 
genoeg,  want  in  zijn  vroegeren  staat  was  het  stel,  met  het  gouden 
Louis  XlV-ornament  op  het  glanzend  wit  van  den  ondergrond,zeker  van 
een  rustig-voornaam  asjiect,  rijk  en  waardig,  lerwijl  men  llians  gehin- 
derd  wordt  door  die  onzekere  llelsbruine  kleur,  die  met  hel  fond  niet 
samengaat,  al  zijn  ook  de  krullcn  en  bladmotieven  nog  zoo  goed 
verdeeld.  De  nadeelen  van  een  dergelijke  ornamenlbcwerking  sprin- 
gen  dus  bier  duidelijk  in  'I  oog  :  het  is  mooi,  maar  hcl  duurt  niet,  en 
bij  hel  besle  fabrikaat,  heelt  men  van  zulk  ecu  behandeling  met 
vergulde  versieringcn  eii  relief  ook  niet  willcn  wclen. 

Daarbij  werd  enkel  en  uitsluilend  de  oudbeproefde  wijze  van 
ornamenteeren  gevolgd,  die  de  ceiiwen  weerstaal.  Het  sluk  werd 
gebakken,    in  'I  email  gedoopl   en   vervolgens   geschilderd.    Op   het 


126 


127 


HET  MUSEUM     uiterst  Icere  sponsachtige  oppcivlak  trok  de  schilder  de  onilijning  zijner 
WILLET-  vakkeii,  viilde  die  daarna  in  met  ornanienf  of  vrije  teekening,  meestal 

HOLTHUYSEN  eersl  de  ointrekken,  dan  de  zware,  dan  de  lichlere  tinlen.  En  hel 
vereischte,  belialve  de  natuuilijke  aanleg,  een  onlzaggelijke,  een  onge- 
loofelijke  bekwaamheid  op  hmge  jarcn  van  oefening  gesteund,  oni  niel 
zekere  hand  die  lijnen  te  Irekken,  die  kleurvlekken  aan  le  hiengen  en 
er  de  dieple  van  te  i)epalen.  Elke  niel  dadelijk  rake  lijn  slond  onuit- 
delghaar  vast,  elke  le  lange  druk  gaf  een  vlek,  waar  die  niel  helioorde 
en  bij  't  aanhrengen  der  linten,  diende  de  kunslenaar  voornil  le  weten 
hoeveel  zij  in  'I  vnur  veidonkeren  zouden. 

Maar,  zoo  beliandeld,  vervolgens  geglazuuid  en  eindelijk  in  't 
groote  vnm-  dagcn  lang  gel)akken,  slond  er  ook  de  leekening  in  al  zijn 
glans  en  zuiverbeid  voor  goed,  voor  zoohnig  als  bet  voorwerp  zelf 
duren  zou.  Dit  kon  breken,  niaar  de  kleuren  en  lijnen  der  versiering 
zouden  niet  verflauwen,  wal  men  ook  met  bet  bord,  mel  de  lleseb,  de 
pul,  de  beker  mocbl  aanvangen  of  waartoe  hen  gebruiken. 

En  deze  beschildering  ondcr  glazunr,  deze  volgorde  van  behan- 
deling  :  emailleeren,  l)eschil(leren,  glazuren,  kenmerkt  de  beste 
periode  der  fal^ricage,  scheidt  haar  af  van  den  vervaltijd,  loen  men  al 
minder  van  znlk  een  laslige  en  gevaarlijke  wijze  van  sebilderen  op 'I 
poreuze  oppeivlak  van  hel  ongebakken  aaidewerk  weten  wilde. 

Dat  er  ecliter  ook  in  dien  lateren  tijd  nog  wel  goede  dingen 
gemaakt  werden,  bewijzcn  de  drie  bekers,  waarvan  bier  een  rcpro- 
ductie  is  bijgevoegd. 

26  cm.  hoog  en  zeskantig,  bebben  zij  een  zeer  wijd  omgeslagen 
boord,  die  wel  bet  best  aantoonl,  dat  zij  enkel  tot  pronkbekers  werden 
geschapen.  Hun  decor  is  ecbter  bet  voornaamste  aan  ben.  Op  bet 
glanzend  en  zacht  aanvoelend  email  zijn  de  vakken  in  de  Chineesche 
manier  beschilderd  met  veelkleurige,  ook  gedeellelijk  opgewerkte 
voorstellingen.  Men  ziet  een  kiosk,  ecu  soorl  van  verkoopbuis  met  een 
uitslalling  en  personcn  daar  achter,  verder  een  scheepje,  een  paar 
figuren,  een  jardiniere  met  planlen  enz.,  alles  nauwkeurig  den  Chi- 
neezen  en  Japanners  nagedaan.  Maar  boewel  dil  paar  bekers  aardig- 
vreemd  en  zachlkleurig  van  aanzien  is,  recbluil  inooi,  zou  ik  loch 
voornamelijk  de  middelsle  willen  beelen.  liier  geen  relief,  enkel  vlakke 
schildering  naar  Japansche  wijze  :  vogels,  bloemen  en  bladeren,  wier 
vooilreffelijke  leekening,  sober-gepasleverdeeling  en  barmonische  kleu- 
ren, dit  stuk,  naar  mijn  smaak,uitstekend  maken  boven  die  twee  andere. 

Daar  in  de  kleur  bet  groen  ovcrheerscbend  is,  zcgt  men  dat  de 
beker  (evenals  bij  hel  Japansche  goed,  waarvan  dil  een  vrije  en  loch 
getrouwe  nabootsing  is)  behoorl  tot  de  Famille  verle,  en  "I  is  maar  le 
belreuren,  dat  geen  spoor  van  signatuur  ons  in  staat  slell   de   fabriek 


128 


DELFTSCH  STEL  WIT  EN  GOLD. 


BEKERS  mi;t  c.iiiNKEscHK  tkkki:nin(; 

(Museum  Willcl-HoUliuyscu). 


te  kennen,  waaruit  het  stuk  voortkwam.  Want  moge  ook  de  bewerking  HET  MUSEUM 
minder  soliede  zijn,  de  teekening  is  nog  zeer  goed  en  duidt  aan,   dat  WILLET- 
sedert  Aelbregt  de  Keyzer,  den  voorganger  op  dit  gebied  der  Japan-  HOLTHUYSEN 
navolging,  het  kunstgevoel  ten  minste  nog  onverzwakt  bleef. 

De  Keyzer  leefde  te  Delft  omstreeks  het  midden  der  xvn*^  eeuw. 
Hij  zag  den  enormen  opgang  die  het  Japansch  porcelein,  toen  uitslui- 
tend  door  Hollanders  ingevoerd,  in  gansch  Europa  maakte,  hoe  men 
het  als  de  vreemde  schoonheid  uit  geheimzinnig-ver  Oosten  verrukt 
beschouwde  en  fabelachtige  prijzen  er  voor  hood,  en  hij  besloot  het 
in  zijn  aardewerk  na  te  volgen. 

Ongetwijfeld  zal  hem  tot  dit  beslnit  gebracht  hebben  die  zoo  juist 
genoemde  vogue  van  al  wat  Japan  op  de  Enropeesche  markt  geliefde 
te  werpen,  zoowel  het  lak  als  het  brons,  de  zijde  zoowel  als  het 
porcelein  en  zag  bier  de  handelsman  een  winstbelovende  onder- 
neming,  doch  niet  minder  heeft  hem,  den  knnstenaar,  zeer  zeker  de 
schoonheid  dier  uitheemsche  kunst  bekoord,  haar  wonderbare  tech- 
niek,  haar  prachtige  vastheid  van  teekening  en  innig  samenstemmende 
kleur.  Hoe  zon  hem  anders  de  navolging  in  die  mate  gelukt  zijn,  als 
hij  er  zich  niet  met  liefde  toe  had  gezet?  Hij  zelf  en  zijn  navolgers, 
van  wie  de  gebroeders  Pijnacker  wel  de  bekendsten  zijn. 

Deze  beker,  met  zijn  teergroen  ornament  op  het  witglanzend  email 
bewijst  het  reeds,  maar  nog  veel  meer  die  verwonderlijke  bordjcs  in 
donkerblauw  en  rood  en  goud  versierd  of  die  melkkannen,  zoo  mooi 
van  lijn  of  die  stellen  met  eveneens  polychroom  decor,  waarvan  enkele 
inderdaad  de  beroemde  onderteekeningen  vertoonen.  Zoo  uitmuntend 
is  de  nabootsing,  dat  zelfs  kenners  het  echt  Japansch  op  het  gezicht 
niet  van  het  Delftsch  konden  onderscheiden  en  de  pate  moesten 
onderzoeken  om  uit  te  maken  of  zij  hier  met  porcelein  of  aardewerk 
te  doen  hadden  (*). 

De  onderneming  van  Aelbregt  De  Keyzer,  door  tijdgenoot  en 
opvolger  spoedig  overgenomen  en  verbreid,  had  dan  ook  het  grootst 
mogelijk  gevolg.  Het  Delftsch  aardewerk,  zooveel  goedkooper  dan  het 
Japansch  porcelein,  bracht  de  smaak  hiervoor  ook  in  kringen,  die 
te  voren  nooit  zoo  hoog  hadden  kunnen  reiken  en  in  al  breeder 
lagen  der  bevolking  werd  het  Delftsch  aangekocht  ter  versiering  maar 
ook  allengs  meer  tot  huishoudelijk  gebruik. 

Waar  vroeger  bij  tafel  enkel  tin  en  glas  hadden  gediend  en  dan 
nog  in  betrekkelijk  schaarsche  voorwerpen,  vindt  men  nu  het  aarde- 

(*)  Een  merliwaardigc  bizonderheid,  ten  bewijze  hoc  voorlreflijk  men  le  imi- 
teeren  wist,  is  dal  ook  tlians  nog  stukken  Japanscli  porcelein  gevondcn  wordcn, 
die  met  Dclftscii  aardewerk  gecomplclccrd  zijn,  zondcr  dal  iemand  dit  opvall. 
Zoo  bestaan  er  Japansche  pulien  met  Delftsch-aardcn  deksels  en  men  moet  er  op 
verdachl  zijn  en  nauwkeurig  loekijken  om  hcl  ondcrsclieid  le  onldekkcu. 


129 


HEX  MUSEUM    werk  en  zelfs  het  porselein  bij  gansche  serviezen.  De  zeden  verfijiien 
WILLET-  en  de  behoeften  vernieerderen,  al  is  ook  de  weclde  overal  niel  grooter 

HOLTHUYSEN   dan  in  het  laatst  der  wn"  eeuw. 

Naast  de  tinnen  kioezen  en  de  glazen  bekers  en  roemers  beel't 
men  nu  ook  de  aarden  bekers  in  den  vorni  der  Duitsche  bierkannen 
en  met  een  deksel  van  metaal  voorzien.  In  de  verzameling-\\'^illet  is 
er  een  mooi  klein  ding  van  deze  soort,  dat  men  rechts  in  de  gere- 
produceerde  groep  vinden  kan.  Het  is  19  cm.  hoog  en  vertoont  op 
het  melkig  email  twee  wapens,  met  een  lint  saamgesnoerd  en  door 
een  soort  van  lauwertak  omgeven.  Ook  langs  den  onderrand  van  het 
kannetje  zijn  sporen  van  ornament,  doch  jammer  genoeg  is  bier  het 
email  zeer  geschonden  en,  even  jammer,  is  het  deksel  van  verguld- 
koper  zeer  waarschijnlijk  van  veel  later  dagteekening  dan  het  kannetje 
zelf.  Ware  het  geheel  gaaf,  zeker  zou  het  meetcllen  onder  de  merk- 
waardigste  voorbeelden  van  Zacharias  Dextras  kunst,  want  Z.  Dextra, 
aldus  is  in  rood  de  onderteekening  op  het  bodemvlak. 

Zacharias  Dexlra  was  in  't  begin  der  xvni";  eeuw  eigenaar  van 
de  fabriek  de  Drie  Aslonne  en  hij  en  zijn  broeder  Jan  Theunis 
«  pousserent  la  faience  de  Delft  dans  I'imitation  de  la  porcelaine  de 
Saxe  »,  gelijk  Havard  zegt  (')  en  verkregen  in  dit  opzicht  merkwaardige 
resullalen.  Doch  in  dezen  zelfden  tijd  komt  ook  het  nieuwe  precede 
op,  dat  op  den  duur  het  geheele  vak,  de  groote  kunst  der  plateelschil- 
ders  te  gronde  zou  richten,  nl.  het  inbakken  van  het  ornament  in 
klein-Dinir,  d.  w.  z.  in  vuur  van  veel  minder  hitte  De  eigenaardige  kunst 
van  den  plateelschilder,  — die  immers  bestond  in  't  onmiddclijk  raak- 
trekken  van  lijnen  op  de  sponzige  oppervlakte  van  het  versche  email, 
het  aanbrengen  der  kleurplekken  met  de  kennis  hoe  die  in  't  vuur 
opdonkeren  zouden  —  was  bier  niet  van  noode,  waar  eerst  geschilderd 
werd,  nadat  het  glazuur  was  opgebracht  en  de  groote  bakking  had 
plaats  gehad.  Nu  kon  men  te  werk  gaan  als  bij  gewoon  schilderen, 
men  kon  uitwisschen  en  weer  van  voren  af  beginnen,  terwijl  de  kleuren 
niel  behoefden  te  veranderen  in  't  matige  vuur,  dat  enkcl  diende  hen 
te  fixeeren,  maar  aan  liet  voorwerp  zelf  niels  te  vcranden  had. 

Sedert  deze  bewerking  met  klein  vuur  (luofj'clvuiir)  toenam,  ging 
de  kunst  en  het  gilde  der  plaleelschilders  te  loor.  Op  verschillende 
lijdstipi)en,  in  1747  en  1767,  Irachlten  dezen  wel  het  verloren  lerrein 
le  hcrwinnen,  bun  kunsl  voor  algeheel  verval  te  bchoeden  door  een 
belasting  le  doen  leggen  op  elk  sluk,  dal  de  fabrieken  vcrliet  zondcr 
door  hen  bewerkt  te  zijn,  doch  veel  succes  heeft  die  maatregel  niet 
opgeleverd.  Tegelijk  met  de  plateelschilderkunst  schijnt  ook  de  smaak 
verloren  gegaan  le  zijn,  die  toch  nog  toe  in  't  versieren  had  geheerscht. 

(')  Havabd  :  Histoirc  de  la  Faience  de  Delfl,  biz.  142. 


130 


DELFTSCHE  FLESSCHEN. 


Het  ornament  van  voorwerpen  uit   het  laatst  der  xvnie  eeuw  is  vaak  HET  MUSEUM 

zwaar  en  onbevallig,  al  te  grillig  of,  in  de  Japan-nabootsing,  kinder-  WILLET- 

achtig  primitief,   ver  van  de  rustige,   beheerschte  voornaamheid  en  HOLTHUYSEN 
soberheid,  die  't  eens  bezat. 


Nog  uit  den  zeer  goeden  lijd  echter,  en  wat  bewerking  en  wat 
ornament  betreft,  zijn  de  beide  veldflesschen,  waarvan  de  reproductie 
hier  bijgevoegd  werd.  Hun  vorm  is  aardig  om  de  aan  een  zijde 
afgeplatte  buiken  en  bun  email  i)izonder  vet  en  glanzig,  waarop  de 
blauw-roode  teekening  onder  glazuur  belder  uitkomt.  Zij  doen 
vanwege  bun  decor  eenigszins  aan  Rouaansch  aardewerk  denken, 
maar  bet  schitterend  glazuur  wijst  onmiskenbaar  op  bun  Delftscben 
oorsprong,  al  zijn  zij  ook  van  een  soort,  dat  men  lang  niet  alle  dagen 
te  zien  krijgt. 

Maar  cudeuzer  nog  en  om  bepaald  van  te  bouden  is,  uit  dezelfde 
periode,  bet  aardig  gemodelleerd  aapje,  bierbij  afgebeeld  en  dat  ook 
nog  links  van  de  groep  voorkomt.  Het  zit  met  de  achterste  ledematen 
geklemd  om  een  rotsacbtig  voetstuk,  recbt  opgericbt,  naief-ernstig 
smullend  van  een  vrucht,  terwijl  de  lange  staart  fier  omboog  krult. 

18  cm.  hoog,  vertoont  bet  allerlei  bruingele  vlekken  en  strepcn 
op  den  grond  van  wit.  Het  voetstuk  is  grocn  en  bruin,  en  op  den  kop 
is  een  bladvormig  dekseltje,  ter  afsluiting  van  het  kannetje,  dat  de  aap 
is  en  in  dezen  vorm  wel  tot  niet  veel  anders  dan   pronk  gediend  zai 


131 


hebhen.  Behalve  dit  anp- 
kannetje  zijn  er  nog  een  paar 
hooggehakte,  blau\v-en- 
l)riiinexviiieeeuwscheschoen- 
Ijes  (zie  de  groep)  als  ver- 
legen  woordigers  van  het 
Delflsch  figuur-aardewerk. 


Figuur  Kannelje. 


Over  de  vele  blauwe  pul- 

len,    liekers   en    borden    der 

verzameling,  kan  ik  koii  zijn. 

Een  mooi  staal  er  van  vindt 

men  bij  de  groep,  een  ander, 

van  opmerkelijker\orm,  met 

ribben  en  relief,  is  hier  naast 

gereproduceerd.  Doch  groo- 

Icr  ol'  kleiner,   met  geringe 

variaties  in  de  teekening,  die 

altijd  het  Japansch  nabootst 

of  in  de  kleur,  die  lichter  of 

dieper  is,  zijn  zij  toch   aan 

elkandervrijwelgelijkenmen 

HET  MUSEUM    meent  ze  alle  te  kennen  als  men  er  eenige  kent.  Doch  dat  is  eigenhjk 

WILLET-  maar  schijn,  want  de  nnancen  van  blauw  zijn  legio  en  zoo  slap,  zoo 

HOLTHUYSEN   armoedig  als  de  eene  kunnen  aandoen,  zoo  diep,  zoo  warm  en  rijk 

zoo  weldadig  zijn  de  andere.  Ook  bun  teekening  verschilt  in  vasthcid, 

in  levendigheid,  in  meer  of  minder  mooievlakvulling,  en  geen  wonder, 

want  zij  zijn  immers  de  producten  van  vele  menschenhanden,  en  zoo 

zeer  als  deze  verschilden,   moeten  ook  gene,    bij   scherper  toezien, 

onderscheiden  zijn. 

Er  bevindt  zich  in  de  collectie-Willet  een  stel  van  twee  puUen  en 

een  beker,  dat  gemerkt  is  aldns  :    ^,         ^'^  en  twee  andere  stel- 

len  die    P.  V.  B.  geteekend   zijn,  ^^y\        hetgeen  wel  Pieier  of 
Pauliis  Verburg  of  Van  der  Durch  ^  (in  1734  eigenaar  van 

de  fabriek  De  Vergiilde  Blompol)  zou  kunnen  beteekenen  (*). 


Ten  slotte  nog  deze  korte  uitwijding. 

Wie  van  zulke  dingen  als  kunstvoorwerpen  genieten  wil,  moet,  om 
zoo  le  zeggcn,  zijn  versland  thuis  lalon  en  grootcndeels  door  zijn 
zinnen  leven.  Het  is  oo(/e/! /f/.s7,lijn-  en  kleurmooi  dat  deze  dingen  geven, 
en  de  liefhebbers  genieten  ook  door  het  aanvoelen,  het  zuiver  modeic, 

(')  .Ie.\n  JusTicii :  DicUoiiiKiirc  dcs  Marques  el  Mououraminex  de  la   Faience  de 
Delfl,  biz.  6. 


132 


HLAIWH  PUL  MKT  DI.KSKL 
(Museum  Willet-Hollluiyscn). 


133 


HEX  MUSEUM    het  glad  en  vet  email,  waaraan  ze  zelfs  de  echtheid  toetsen  en  mooi-oud 
WILLET-  van  handige  namaak  onderscheiden.  Wei  is  het  niet  verboden,  zich  te 

HOLTHUYSEN  laten  suggereeren  door  al  wat  een  mooi  oud  stuk  zilver,  of  glas,  of 
porcelein  van  vcr  verleden  in  zich  draagt,  doch  de  zinsgenieting 
moet  voorafgaan,  want  op  deze  wijze  alleen  staat  men  eerlijk  ook 
tegenover  de  nieuwe  gebruikskunst,  die  de  bekoring  van  verleden 
ontbeert,  en  loopt  men  geen  gevaar  te  vervallen  in  die  idolatrie  van 
oude  dingen,  die  enkel  accepteert  wat  oud  is,  en  omdat  't  oud  is,  die 
van  't  nieuwe  niet  wcten  wil  en  onder  't  oude  niet  onderscheidt.  Wat 
daar  ten  slotte  van  terecht  konit,  leert  menige  verzameling  en  menige 
tentoonstelling  :  een  zonderling  door-elkaar  van  kostbare  en  waarde- 
looze  dingen,  de  Venus  van  Milo  naast  een  knoop  van  Napoleons  jas, 
beide  quasi-genoten  op  cenzeltde  wijze  door  een  welmeenend  publiek. 
En  evenwel  zijn  beide  zaken  niet  gelijk.  Van  het  beeld  kan  een  directe 
emotie  uitgaan,  het  heeft  waarde  als  zoodanig,  maar  de  knoop.... 
blijft  een  knoop.  Men  moet  zich  de  jas,  den  man,  den  tijd  er  bij  voor- 
stcllcn,  om  lets  als  ontroering  te  kunnen  gevoelen,  en  behalve  dat  het 
aan  de  minste  menschen  toevertrouwd  is,  zoo  historisch  te  genieten, 
geraakt  bij  die  hersenwerking  de  knoop  zelf  tamelijk  wel  uit  't  gezicht, 
wordt  tot  onnoozele  aanleiding,  die  beter  door  een  geschreven  uit- 
noodiging  ware  te  vervangen  om  zich  even  in  die  lang  geleden  tijden  in 
te  denken. 

Gelijk  dit  geldt  voor  zoogenaamd  historische  voorwerpen,  zoo 
geldt  't  ook  voor  oude  gebruikskunst.  Men  moet  cr  de  schoonheid  van 
trachten  te  genieten,  minder  bun  geschiedkundige  merkwaardigheid 
waardeeren.  En  waar  wij,  als  Noorderlingen,  tot  het  laatste  vooral 
geneigd  zijn  en  tol  het  eerste  niet  zeer  bekwaam,  daar  beteekent  het 
een  uitbreiding  van  ons  wezen  en  hierdoor  een  verhooging  van  geluk, 
als  wij  ons  toeleggen  op  eenvoudige  zinsgenieting,  zonder  meer. 

E.  C.  Jr. 


134 


DE   DRIEJAARLIJKSCHE 


TENTOONSTELLING  TE  GENT 


(XXXVIII"  Teiiloonslelling  der  Kon.  Maalschnppij  lot  Adninoediyiiuj 
van  Schnone  Kunsten,  van  24  Augustus  tot  2  November  1902). 

^"w^^iy^^J^A^^  A  Brugge  —  Gent ;  na  de  Primitieven  —  de 
^1f/ j^VL  h[j^C\5  Modernen ;  de  twee  uitersten  van  de  Vlaani- 
sche  kunstgeschiedenis  te  samengebracht  in 
de  beide  oudste  zustersteden;  vijf  eeuwen 
kunstevolutie  ingekort  tot  den  afstand  van  een 
half  uur  sporens... 

Dit  samenlreffen  brengt  ons  noodzakelijk 
tot  vergelijking;  zestaan  daar  tegenover  elkaar, 
de  synthesen  van  ons  oudste  en  jongste  kunstleven,  als  op  de  beide 
schalen  van  een  reuzenbalans,  die  aan  den  eenen  of  den  anderen  kant 
moet  overslaan! 

En  toch  zou  't  weinig  passen  om  hier  in  een  paar  regels  het 
orakelwoord  te  willen  neerschrijven,  dat  het  scheidsgewicht  in  de 
schaal  zou  v^^erpen.  Eerst  later,  wanneer  het  troebele  van  ons  kunst- 
leven zal  zijn  bezonken,  en  men  met  een  blik  wording  en  ontwikkeling 
der  hedendaagsche  beweging  overzien  kan,  zal  men  tot  een  duidelijk 
begrip  van  haar  beteekenis  kunnen  komen ;  dan  moge  het  oordeel 
vallen,  dat  ivij  nu  nog  verzwijgen  moeten.  — 

Toch  kunnen  we  niet  nalaten  hier  aan  te  merken,  hoe  sympathiek 
ons  aandoet,  in  de  werken  van  onze  oudere  meeslers,  die  inge- 
togen  ernst,  die  bescheidenheid,  die  zelfverloochening  als  het  ware, 
gesproten  uit  hoogen  eerbied  voor  de  kunst  —  naast  het  overmoedige 
en  eigenwijze  gedoe  van  zooveel  nieuwere  boi'stelaars !  Hoe  bemin- 
nelijk  zijn  die  ouden,  die  eerlijk  en  geduldig  bun  «  best  »  deden,  stil 
en  gewclensvol  vverkten  —  naast  de  vele  onuitslaanbaar  met-zichzelf- 
ingenomen  flikwerkers  van  vandaag! 

pit  is  een  van  de  treurige  gevolgen  van  onze  Academies  en  Kunst- 
scholen  —  broeikastcn  voor  artieslen,  die  er  als  pompoenen  met 
wondersnelheid    worden    opgckweekt,    maar  het    stevige  en   forsche 


DE  DRIEJAAR- 
LIJKSCHE 
TENTOON- 
STELLING 
TE  GENT 


135 


DEDRIEJAAR-  missen,   van    den   uit   ruwen   l)odem    opgegroeiden   boomstam.    Hiet 
LIJKSCHE  arliestenbaanlje  staat  in  onze  dagen  zoo  wagewijd  open,  dat  er  meer 

TENTOON-  jongelieden  dan  ooit  te  voren  als  vlindeis  aanvliegen  op  de  kaarsvlam 

STELLING  van  ijdele  glorie  die  er  brandt,  en  er  helaas  zoo  dilvwijls  bun  vleugels 

TE  GENT  aan  verschroeien  ! 

Het  lastige  gildewezen,  dat  er  vroeger  velen  in  toom  bield,  bestaat 
niet  meer.  Het  moeizaam  opkbmmen  van  leerling  tot  gezel,  van  gezel 
tot  meester  is  afgeschaft.  De  vele  en  strenge  voorscbriften  die  op  alles 
de  wet  stelden  —  tot  op  bet  gebruik  van  doek,  paneel  of  verf  toe  — 
wat  zijn  ze  geworden  ?  De  kunst  is  vrij,  —  de  vrijbeid,  eerste 
vereiscbte  van  baar  bestaan,  beeft  ze  voor  goed  verworven !  —  Hoe 
mooi  klinken  deze  woorden  niet?  En  wat  groole  waarde  beeft  niet  de 
mooie  klank  van  een  woord?  Maar  wanneer  we  wat  diaper  doordringen 
in  bet  wezen  der  dingen,  en  we  overdenken  wat  er  achter  die  mooie 
woorden  scbuilt,  dan  verbezen  die  wel  eens  iets  van  bun  glans  en 
glorie,  en  stuiten  we  op  een  bedroevende,  werkebjkbeid. 

Of  is  bet  niet  bedroevend  dat  in  onze  dagen  de  kimst  beoefend 
wordt  door  een  scbaar  mcnscben,  waarvan  de  negen  tienden  over  een 
vijtigtal  jaren  zullen  vergeten  zijn  —  en  die,  let  wel,  niet  als  de  oude 
gildebroeders  van  St-Lucas,  als  bescbeiden  ambacbtslieden  werken, 
maar  aanspraak  maken  op  den  weidscben  naam  van  «  artist  ».  En  is 
bet  niet  bedroevend  te  zien  boe  de  werken  van  de  grootste  meesters 
van  onzen  tijd  nu  reeds,  onder  onze  oogen,  stoffclijk  beginnen  te 
vergaan  terwijl  de  scbilderijen  uit  de  XIV*^  en  XV«  eeuw  nog  sebitteren 
in  onverdoofden  glans? 

Deze  overwegingen  mogen  bitter  scbijnen  en  misscbien  ook 
ongepast  —  maar  worden  we  er  niet  vanzelf  toe  gebracht  bij  bet 
doorloopen  van  deze  zalen,  verlangend  naar  een  weinig  kunstemotie, 
en  deze  beel  zelden  maar  vindend  onder  t  pijnlijk  doorworslelen  van 
bergen  ongenietbaar  werk  —  wanneer  te  Brugge  zoo  wonderveel  van 
't  edelste  geboden  wordt?... 


Het  ligt  niet  op  den  weg  van  dit  tijdscbrift  zieb  in  te  laten  met  de 
aangelegenbeden  van  arlisten  ondereen  —  maar  bet  kan  van  nut  zijn 
voor  de  gescbiedenis  van  onze  bedendaagscbe  kunstbeweging,  aan  te 
teekenen  dat  dit  Salon  tot  veel  discussie  en  oneenigbeid  aanleiding  gaf. 

De  tot  nu  toe  conservatieve,  academisebe  gcest  der  Maalschappij 
tot  Aanmoediging  van  Sclwone  Kiinslen  werd  nu  gebannen  om  plaats  te 
maken  voor  een  vrijer,  vooruitslrevender  kiinstopvatling.  Het  bad  iets 
van  een  revolutie,  waarbij  de  gcvallen  grootbcden  nu  bun  gestrengbeid 
uitbeter  dagen  moesten  ontgclden.  Vandaar  natuurlijk  ontevredenheid, 
ruzie  en  polcmiek,  waarbij  van  beide  zijden,  naasl  meer  gcgronde 
betoogingen,  beel  wat  onzin  werd  uitgekraamd. 


136 


ALEXANDER  STRUYS  : 

DE  REROEMDE  MECHKI.SCIII-;  KANTWICRKSTER. 


Hoe  men  nu  ook  over  deze  aangelegenheden  oordeele,  kan  het  DE  DRIEJAAR- 
iiiet  ontkend  worden   dat  met  de  Gentsche  Tenloonstelling  ten  stap   LIJKSCHE 
vooriiit  word  gedaaii   op  het  gebied  van  officieel  erkende  en  aange-  TENTOON- 
moedigde  kunslproductie.  De  jongeren,  die  stornienderhand  de  zaal-  STEELING 
wanden  hehben  ingenomen  om  het  vele  verdufte  en  vesufte  dat  er  TE  GENT 
vroeger  te  pronk  hing  te  verdringen,   hebben  daarmee  zeker  nieuw 
leven,  nieuvve  strooming  in  onze  kunstwereld  gebracht,  en  er  tevens 
toe  bijgedragen,  om  den  gezichtskring  van  het  pubhek  te  verruimen. 
Dit  is  op  zichzelf  een  verheugend  feit,  dat  als  een  gunstig  gevolg  van 
deze  tentoonstelHng  mag  beschouwd  worden. 

Of  nu  het  gemiddelde  peil  der  tentoongestelde  werken  hooger 
staat  dan  op  een  der  vorige  exposities,  is  een  vraag  die  moeihjk  te 
beantwoorden  is,  en  die  we  hier  dan  ook  liever  in  het  midden  laten. 
Als  overal  was  hier  de  middelmaat  het  schitterendst  vertegenwoordigd, 
de  middelmaat  die  het  bespreken  niet  waard  is,  en  die  ieder  gewe- 
tensvol  criticus  tot  wanhoop  brengt  —  de  deerniswaardige  middelmaat, 
waarbij  men  zich  met  verbazing  afvraagt  wat  al  die  menschen  toch 
kan  bewogen  hebben  om  palet  en  penseel  te  gaan  hanteeren....  Maar 
daarnaast  stonden  enkele  der  groote  figuren  van  onze  hedendaagsche 
kunst,  die  het  prestige  van  onzen  stam  en  van  onzen  tijd  moeten 
ophouden  en  in  wier  werken  voor  ons,  het  zwaartepunt  van  de 
tentoonstelling  ligt. 

We  zullen  ons  vergenoegen  met  het  vermelden  van  slechts  enkele 
werken,  die  zich  door  lets  bijzonders  onderscheiden;  zoo  we  dan  al 
veel  stilzwijgend  zullen  voorbijgaan,  zal  dit  niet  willen  zeggen,  dat  er 
daarin  geen  verdiensten  te  waardeeren  vallen  —  maar  liever  dan  hier 
eene  lange  rits  namen  af  te  schrijven,  zullen  we  wat  uitvoeriger 
ingaan  op  het  werk  wat  daar,  om  de  een  of  andere  reden,  in  het 
bijzonder  aanleiding  toe  geeft. 


Om  eere  te  geven  wien  eere  toekomt,  vermelden  we  in  de  eerste 
plaats  het  werk  van  Alexander  Struys,  de  beroemdc  Mcchehche 
Knntwerkster.  Struys  heeft  hier  zijn  gevvone  droevige  onderwerpen 
verlaten,  om  een  vredig  tooneeltje  uit  het  Mechelsche  burgerleven 
te  behandelen.  Een  inferieur  :  een  bescheiden  bovenkamertje  vol 
schaduw,  waar  de  beroemde  kantwerkster  woont.  Het  raam  staat  wijd 
open,  en  daarachler  schittert  in  de  voile  gloric  van  de  middagzon,  de 
heerlijken  St-Romboutstoren  —  hoog  in  de  blauw-en-witte  lucht,  boven 
vroolijk-roode,  ouderwetsche  pannendaken,  waartusschen  heldere 
toefjes  lentegroen  uitsleken.  Dat  kijkje  op  de  vrije  natuur,  door 
het  vierkant  raam  is  een  weeldc  van  heldere,  krachtige  en  warme 
kleur,  van  licht  en  atmosfeer,  dat  ondanks  zijne  hooge  en  sprekende 
toon,  toch  volkomen  in  evenwicht  wordt  gehouden  door  het  sombere 


137 


DE  DRIEJAAR-   hinncnhuis.  In  het  knmertje  ligl  op  een  stoel  het  l)lauwe  kantkusscn, 
LI.JKSCHE  wanrop   dc  voile   klaaite  valt.  De  pastoor  is   er  voor  gaaii  zitk'ii   en 

TENTOON-  bekijkt  het  aandachtig  en  bewonderend,  met  zijn  scherp  afgeteekend 

STEELING  profiel;   naast  hem  staat  hel   vrouwtje,  de  kantwerkster,   zelfbewust 

TE  GENT  het  ooideel  van  den   kenner  afwachtend.  Dit  heele  tooneeltje  is  in 

soliede,  pittige  kleuren  geschilderd,  door  en  door  gezond,  doorvoed 

—  met  lets  in  de  schakeering  (b.  v.  in  het  rijp  oranjerood  der  daken) 
dat  aan  de  Riaekeleer  doet  denken,  niaar  /linker,  kraniger,  zonder 
het  morbiede,  droomerige,  dat  wel  eens  in  de  schilderijen  van  dien 
laatste  opvalt.  Eens  le  meer  spreekt  Struys  hier  tot  ons  als  een  van 
de  degelijkste,  serienste  lalenten  van  de  hedendaagsche  school  —  die 
vreemd  aan  al  het  onrustige  gedoe  in  onze  kunstwereld,  bescheiden  en 
eenzaam  in  het  stille  Mechelen  zijn  weg  is  gcgaan,  en  het  schoon 
van  die  oude  stad  met  haar  verlaten  bnnrtjes  en  zonnige  hoekjes 
zoo  heerlijk  voor  ons  vveet  te  doen  opleven.  Het  heeft  ons  vooral 
verhengd,  dat  Strnys  deze  keer  eens  geen  stervende  of  gestorven 
menschen,  weduwen  en  weezen  heeft  geschilderd  —  want,  laten  we  't 
eerlijk  zeggen,  het  telkens  en  telkens  weer  behandelen  van  znlke 
tooneelen,  hoe  superb  die  behandeling  dan  ook  op  zichzelf  is,  krijgt 
op  den  dunr  wel  lets  van  jacht  op  goedkoope  sentimentaliteit.  Struys 
heeft  hier  bevestigd,  dat  hij  ook  andere  stemmingen  weet  op  te  wekken 

—  en  we  weten  zeker  dat  hij,  op  dien  weg  voorlgaande,  ons  nog  heel 
wat  heerlijks  zal  kunnen  geven. 

Emiel  Glaus  exposeert  een  doek  van  zeer  groote  afmeting,  Boom- 
(jaard  in  Vlaandcrcn;  een  wegvreten  van  de  kleur  door  het  zonnelicht, 
een  werken  met  bleek  geelgroen,  bleek  rose,  in  de  verblinding  van  de 
dagklaarte,  —  waarin  misschien  de  grenzen  van  het  plastisch-bereik- 
bare  worden  voorbijgeslreefd.  Het  stuk,  dat  behalve  zijn  kwaliteiten 
ook  als  proeve  van  Glaus'  nieuwere  opvatting  zeker  groote  waarde 
bezit  —  doet  minder  aangenaam  aan.  Het  schijnt  wel  of  hier  te  veel 
geofferd  werd  aan  een  theorie,  een  systeem,  of  de  essentieele  eischen 
van  picturale  mooiheid  die  aan  een  schilderij  mogen  gcsteld  worden 
verwaarloosd  werden  tot  het  bereiken  van  het  stoutste  clTect,  tot  het 
ovcrwinnen  van  de  grootste  technische  moeilijkheid.  We  meenen  dat 
in  dit  streven  een  gevaar  ligt  voor  den  schilder,  ten  minste  wanneer 
het  niet  als  gewonc  sludie,  maar  als  compleete  kunst-uiting  wordt 
opgevat.  Die  boomgaard  was  zonder  twijfel  in  de  werkelijkheid  even 
fel-schetterend  van  groene  kleur,  die  appels  zeker  even  zuur- 
onrijp;  z66  viel  zeker  het  onmeedoogcnde  zonnelicht  door  de  blaren, 
en  strooide  overal  die  groote  paarse  schaduwvlckken  rond...  Maar 
moet  daarom  een  schilder  zich  door  zoo'n  lichtorgie  laten  meesleepen 

—  alleen  maar  om  hel  genot  van  egoist  le  zwelgen  in  die  felheid  van 


i:{8 


^w 


9-i 


E.MIKI,  CI.AIS  : 
DK  OlDK  I)I;N. 


kleur,  onverschillig  of  zijn  werk  ook  wordeii  zou  ecu  oogenlust  voor  DE  DRIEJAAR- 
hen,  die  zijne  dolle  passievlaag  niet  hehben  meegeleefd...  LIJKSCHE 

Zijn  oude.  Den  daarentegen,  is  een  stuk  vvaarin  men  heelemaal  kan  TENTOON- 
opgaaii.  Een  oude,  legendarische  denneboom,  met  woest  verwrongen   STEELING 
takken  —  een  boom  iiit  een  sprookje,  naakt,  kaal,  afgeleefd,  maar  toch  TE  GENT 
nog  stand  iioudend,  aan  den  zoom  van  bet  boseli.  In  de  koude  winler- 
lucbt  is  de  zon  even  boven  den  gezicbteinder  gerezen,  en  ontsteekt  een 
gele  liclitl)rand  op  zijn  ouden  stam  —  en    bij   sebittert   in   goudglocd, 
tiotscb   als    een  koning,    terwijl   bescbeiden   in   den  achtergrond   iiel 
kreiipelbout    sciiemerl,    in    de    waseming    van    den   even    l)huiwigen 
morgenmist.  Ook  bier  beeft  Glaus  zicb  verlustigd  aan  bet  geweldig  spel 
van  licbt,  aan  bet  versterven  der  kleur  onder  de  almacbtige  stralen 
der  zon,  aan  bet  gescbitter  der  wonderlijkste  nuancen  en  sebakeerin- 
geii  —   maar   bier  is    de  vlucbtige  indruk   gerijpl   tot  een  werk   van 
bestendige  mooibcid,  dat  ook  anderen  kunnen  na-genieten. 

Een  derde  stukje  van  Glaus,  Eenden  bij  Avondschemering,  is  uiterst 
teer  en  fijn  gevoeld  van  stenmiing,  en  mag  zeker,  ondanks  de  mis- 
scbien  wat  grauwige  tonen,  tot  zijn  goede  werk  gerekend  worden. 

Van  Door  Verstraete  zijn  bier  ook  weer  enkele  doeken  aanwezig 
—  bocwel  de  meester,  zooals  men  weet,  sedert  jaren  reeds  tot  werke- 
loosbeid  gedoemd  is.  Niet  zonder  weemoed  zien  we  zijn  scbilderijen 
liier  bangen  naast  iiet  werk  van  zoovelen,  die  in  den  vollen  bloei  slaan 
van  bun  leven  en  van  bun  sebeppingskracbt.  Zie  bier  dat  mooie  Kerkje 
le.  Schoore  (Zeeland)  zoo  vast  en  belder  van  toon,  zoo  vol  blije  voor- 
jaarstemming,  zoo  vol  lucbt  en  atmosfeer  —  daar  weer  een  van  zijn 
meer  gelicfde,  weemocdige  onderwerpen  :  de  Orgeldraaier,  en  zijn 
eigenaardig-geziene,  geestige  rij  jongetjes,  aan  den  rand  van  een  boscb  : 
de  Klopjdchf.  De  zoo  degelijke  gaven  van  dien  meester  kunnen  we 
bier  weei"  ten  voile  bewonderen;  eens  te  meer  komen  ze  tot  bun  recbt 
naast  bet  vele  werk  op  de  tentoonstelling,  waarop  de  macbteloosbeid 
zoo  duidebjk  gesclneven  slaat  Al  mogen  wij  niet  meer  bopen,  dat  bij 
bet  pcnseel  nog  eenmaal  zal  ter  band  nemen,  blijft  Verstraete  tocb 
een  van  de  weinigen  die  cr  werkelijk  bebben  toe  bijgedragen  om  de 
bedendaagsebe  kunst  in  Vlaanderen  op  de  boogte  van  baar  glorierijk 
verleden  te  bouden. 

Even  weemoedige  gedachten  komen  bij  ons  op  bij  bet  weervinden 
van  den  onlangs  in  voile  levenskracbt  gestorven  Gustaaf  van  Aise, 
wiens  naaktstudie  Na  hel  bad,  een  verbazend  knap  stuk  werk  is,  — 
gescbilderd,  zou  men  zeggen,  met  het  oog  van  een  beeldbouwer,  vol 
geestdrift  voor  weelderige  vormen,  maar  dat  niet  minder  vreugde  beeft 
aan  warme,  sappige  kleur. 

Voegen  we  bij  deze  voor  de  kunst  verloren  kracbten,  nog  den 
naam  van  Evert  Larock,  die  arme,  ziekelijke  jongen,  die  zooveel  i)er- 


139 


DE  DRIEJAAR-  soonlijks  in  zijn  kunst  wist  le  leggen  en  hier  met  cnkele  van  zijn  kleine 
LIJKSCHE  doeken  vertcgenwoordigd  is  —  en  dien  van  Hannoliau,  waarvan  hier 

TENTOON-  een   wat   liard    en   scheip,    maar  toch    niet   onverdienstelijk  stilleven 

STEELING  tentoongesteld  is. 

TE  GENT  Om  tot  de  levenden  terug  te  keeren,    vermelden  we  cen  mooi 

schilderij  van  Frans  Hens  :  Mistige  nachi  —  mysterieuse,  groenblauwe 
zee  en  lucht  met  gele  maanschittering,  waar  een  spookaclitig  schip 
geruisloos  voortschiiift,  een  smaragdgroen  lichtje  aan  bakboord ;  een 
vluchtige  impressie  is  dat  zeker  geweest  —  maar  de  schilder  heeft  er 
bet  essentieele  van  weten  vast  te  houden,  beeft  ons  onder  de  bekoring 
weten  te  brengen  van  bet  vreemdsoortige,  gebeimzinnige  der  ver- 
sebijning  in  liaar  rijkdom  van  teedere  tinten. 

Een  zeer  belangrijk  work  van  Karel  Mertens,  Zeeiiwsche  Familie, 
komt  hier  voor  bet  eerst  onder  de  oogen  van  bet  publiek.  De  groote 
kwahteitcn   van    dien   kunstenaar   treden    hier  eens  te  meer  op  den 
voorgrond  —  en  gaarne  zou  men  in  enkel  bewondering  opgaan  voor 
zijn  nieuwe  schepping.  Maar  men  stuit  op  enkele  gebreken,  of  eigen- 
aardiglieden,  of  hoe   men  't  noemen  wil  —  die  we   den  kunstenaar 
niet  meenen   le  mogen   verzwijgen.    Het  buisgezin   is   in    een   kring 
gescbaard  in  'n  groene  wei,  afgesloten  door  een  muurfje,  waarboven 
bet  perspectief  van  een  Zeeuwsch  stadje  ziehtbaar  is.  Die  flguren  slaan 
of  zitten  daar,  star,  onbewogen  —  zonder  dat  de  adem  van  bet  leven  er 
door  beengaat,  als  gedoemd,  zou  men  zeggen,  tot   ecuwige  rust.  Niet 
enkel   zijn   gezicbten    en   boudingen  uitdrukkingloos,  maar  nog  ont- 
breekt  er  in    't  beele  stuk  de  diepte  —  iiet  leven  der  atmosfeer.  Als 
een  aschgrauwe  nevcl  zvveeft  er  over  bet  geliecl,  de  ruimle  benauwend 
en    bcperkend,    de   iiguren    samenpakkend    op    een    enkel    plan.    De 
gebloemde  keurslijven  dervrouwen.  in  teedere  harmonieen  gehouden, 
en  op  zichzelf  mecslerHjk  besludeerd,  krijgen   le  veel  belang,  blijven 
niet  op  bun  naUiurUjke  plaals.  Men  krijgl  den  indruk  dat  de  schilder 
le  zeer  is  opgegaan  in  de  l)ebandeling  van  bet  detail  —  dat  bij  zich  te 
zeer  heel't  lalen  meesleepen  door  bet  verleidelijke  mooi  der  sloffen  en 
daardoor  builen  bet  noodzakelijiie  evenwicht  is  geraakt.  Hij  beeft  niet 
genoegden  /o/na/indruk,  dien  zijn  stuk  zou  maken,  in  bet  oog  gehouden, 
liij  heeft  de  groote  Hjn  van  zijn  compositie  te  veel  lalen  versnipperen 
door  de  bijzaken.  Ook  de  gotieken  waren  uitvoerig,  tot  in  bun  grootste 
paneelen  —  men  denke  aan  van  Eyek  —  maar  deze  wisten  loch  de 
groote  massa's  in  bun  ware  verband,  in  bun  atmosfeer  te  houden  — 
iels  waarin  Merlens  bier  niet  is  geslaagd.  Er  zijn  te  veel  goede  hoeda- 
nigbeden  in  dit  werk,  er  ligt  een  te  zuiver  slreven  in,  om  niet  in  voile 
oprccblbeid  op  de  gebreken  le  durven  wijzen  waaraan  hel,  naar  onze 
opvatting  mank  gaat.  De  kunstenaar  zal  bier  zcker  meer  mee  gebaat 
zijn,  dan  met  l)linde  h)f  of  bUnde  afbrekerij. 


140 


THEODOOH  VEHSTRAETE  : 
HEX  KERKJE  TE  SCHOORE. 


141 


DE  DRIEJAAR-  Hct  voornaamsfc  wat  we  op  dezc  tcntoonstcllingl)esprckcn  wilden, 

LIJKSCHE  is  liiermee  vermeld.   Op  eiikde   werken  willen  we  hier  nog  met  een 

TENTOON-  paar  woorden  de  aandacht  vestigen. 

STELLING  Hendrik  Luyten  o.  a    zond  twee  knappe  werken  :  de  Weduivc  en 

TE  GENT  Alleen  op  de   Wereld  {*)  —   Alfred   Verhaeren   enkele   binnenhuisjes, 

waarin  liij  zijn  zeer  opnierkelijke  gaven  van  kolorist  aan  den  dag 
legl;  hij  wordt  cchler  wel  eens  wat  plomp  en  zwaar,  zijn  rood  en 
l)ruin  en  groen  wordt  wel  wat  erg  massief,  maar  hij  weet  in  zekere 
stille  lioekjes  van  kerkjes  en  kapelletjes  een  leven  te  wekken,  dat  stellig 
niet  van  een  alledaagsche  opvatting  getuigt. 

De  inzending  van  Eiigeen  Laermans  is  ons  hier  meegevallen.  Hij 
heeft  nieer  oog  gekregen  voor  vorm  —  zoo  o.  a.  in  zijn  i?fK/-studie  — 
en  is  'n  bcetje  hekomen  van  zijn  op  goedkoop  effekl  berekende 
karikatuur-typen.  Laermans  is  niet  de  eerste  de  beste,  en  voert  zeker 
heel  wat  meer  in  zijn  mars  dan  er  tot  nogtoe  uit  te  voorschijn  kwam. 
Moge  hij  gewaarschuwd  worden  voor  zekere  ophemelaars,  die  hem  't 
hoofd  op  hoi  brengcn,  en  van  ernstige  studie  afhouden.  Wanneer  hij 
tot  het  beset"  konit,  dat  er  meer  noodig  is  dan  gecstige  visie  en  een  (/ 
pen  pies  in  de  uitvoering,  om  een  plastisch  kunstwerk  voort  te 
brengen,  dan  zal  zijn  kiinst  zeker  nog  tot  hoogen  bloei  gedijen.  In  de 
eerste  plaats  zal  hij  te  bevroeden  hebben,  dat  Boeren-Rreughel,  waar 
hij  zeker  veel  van  houdt,  nog  heel  wat  anders  was  dan  een  opmerker 
en  een  hekelend  filozoof  —  en  wel  in  de  eersle  plaats  een  volbloed 
schilder  van  allereerste  kracht. 

Een  gunstigen  indruk  maakten  ook  de  schilderijen  van  Alfred 
Bastien,  nl.  en  portret  van  zijn  Moedcr,  een  goed  vrouwtjc,  gezeten  in 
een  hoekje  van  dc  keuken,  bij  de  gedekte  middagtafel,  —  een  Vroiiwe- 
porlret  ten  voeten  uif,  -  en  een  landschapje  in  "t  Zoiiienhosch.  Deze 
jonge  artiest  geeft  hier  blijk  van  een  zeer  degeiijken  aanleg  en  van  een 
ernstig  streven.  Zijn  voorstellingen  zijn  zeer  eenvoudig  opgevat,  maar 
flink  bestudeerd  en  zitten  kranig  in  de  verf.  Wat  er  nog  in  zijn  werk 
mag  ontbreken  zal  hij  zeker  metlerlijd  weten  te  verwerven. 


De  afdeeling  beeldhouwerij  had  ditmaal  niet  maehtig  veel  te 
bcteekenen.  Van  Meunier  een  paar  bronzen  bceldjes,  waar  naluurlijk 
de  «  poot  »  van  den  meester  weer  duidelijk  ingeprent  is;  zijn  kop  van 
Emiel  Glaus  is  ons  echter  tegengevallen ;  dat  is  Clans  niet,  al  zij  het 
dan  ook  een  knap  stuk  werk. 

Niet  zoo  dadelijk  inpakkend,  niet  overdonderend,  maar  van  des 
te  hooger  distinctie,  van  des  te  tijner  voornaamdheid  is  het  werk  van 
Thomas  Vin^otte  :  de  borstbeelden  van  den  Koning  en  van  wijien  de 
Koningin.    Niet   de   officieele    personen    heeft    hij    hiervan  gemaakt, 

(')  I5cide  gercpioducccrd  cii  bcsi)rokeii  in  OnzeKunsl,  !■  halljaar,  biz. 84  cn87. 


142 


Sim 


maar  wel  de  sterfelijke  menschen,  die  voelen  en  denken  zooals  wij  —  DE  DRIE.IAAR- 
hij  heeft  er  dc  adem  van  het  leven  doen  doorheen  gaan,  de  trilling  der  LIJKSCHE 
spieren  doen  loopen  onder  de   huid,    het  doorscliijnende  maimer  de  TENTOON- 
malschlieid  gegeven  van  het  levende  vleesch.  Zijn  oog  is  scherp  en   STELLING 
doordringend   zijn   hand    zeker,   onfeilbaar  —  zoo  heelt   hij  van  deze  TE  GENT 
portretten  geniaakt  brokken  zielestudie  en  verbazend  knappe  beeld- 
houwerij. 

Een  afzonderlijk  zaaltje  werd  ingenonien  door  werken  van  den  niet 
lang  geleden  gestorven  Gentschen  beeldhonwer  Fanl  de  Vigne.  Deze 
werken  werden  nieestendeels  in  dit  tijdsehrifl  reeds  besproken  en  afge- 
beeld  toen  ze  te  Brussel  waren  tentoongesteld  (*).  Zij  vormen  zeker  niet 
het  minst  belangrijke  deel  van  deze  tentoonstelling  :  men  wordt  nooit 
moe  bun  gespierde  gracie,  hnn  teedere  en  toch  vaste  vormen  te  bewon-  • 
deren,  waarin  de  knnstenaar,  als  het  ware  het  strenge  van  de  klassieken 
met  de  Vlaamsche  vormenweelde  wist  te  versmelten. 

Voor  de  overige  werken  op  deze  tentoonstelling,  moge  een  alge- 
meene  kenschetsing  volstaan.  In  hooldzaak  is  er  tweeerlei  strekking 
in  merkbaar  :  ter  eene  zijde  een  voortbouwen  op  de  impressionnistische 
landschapschildering,  zooals  deze  in  de  xix"  eeuw  werd  geschapen. 
Landschappen,  en  nog  eens  landschappen,  met  mindere  of  meerdere 
eigenaardigheid  van  visie,  met  mindere  of  meerdere  knapheid  in  de 
uitvoering.  Banale,  oninteressante  landschappen,  brokjes  natuur  zoo 
maar  gewoonweg  gekopieerd,  zonder  eenige  emotie,  —  en  meer 
gezochte  landschappen,  waarin  een  stemming  leefl,  waarnit  lets  eigen- 
aardigs,  treffends  spreekt,  dat  de  schilder  ontdekte  en  vasthield,  waar 
een  ander  het  nietzou  hebben  opgemerkt,  — en  dan  fantastische  land- 
schappen, gestyliseerde  landschappen,  lyrische  of  dramatische  land- 
schappen, die  echter  zeer  dikwijls  onder  een  schijn  van  dichterlijke 
begeestering,  de  treurigste  onmacht  verbergen. 

En  ter  andere  zijde  —  naast  de  in  minderheid  aanwezige  stilleven 
en  genrestukken  —  figurenschildering  met  symbolistische  beteekenis, 
onder  den  invloed  van  de  Engelsche  prae-Raphaeliten  en  hunne 
volgelingen.  Welke  rol  dit  genre  in  onzekunstzal  te  vervnllen  hebben, 
is  op  dit  oogenblik  nog  niet  duidelijk.  Onze  Vlaamsche  jongens  mogen 
intusschen  gewaarschuwd  zijn  voor  het  valsche  en  kunstmalig-opge- 
schroefde  dat  veelal  in  de  modellen  ligt,  waarop  ze  zich  bij  voorkenr 
inspireeren  —  vooral  in  de  Duitsche,  welke  heden  ten  dag  een  zekere 
vogue  genieten. 

Een  kunslsoort  dat  op  deze  tentoonstelling  geheel  ontbrak,  is  de 
historieschildering.  Niet  dat  we  eenig  heimwee  gevoelen  naar  zekere 
hoUe  en  academische  voorstellingen,  welke  in  andere  exposities  hoog 
en  bleed  bun  onbeduidendheid    uitspreidden  —  maar  we   vinden   het 

(*)  Onze  Kuiisl,  1902,  I-^^  lialljaar,  biz.  54  eii  vj^g. 


143 


DE  DRIEJAAR-  toch  curieus  dat  in  het  land  van  Leys,  van  Gallait,  van  Wiertz  zelfs  — 

LIJKSCHE  en  van  Van  Aise  —  zicli  geen  jonge  krachten  op  dit  vak  toeleggen. 

TENTOON-  Hoe  dan  ook,  heefl  deze  tenloonslelling  in  ieder  geval  doen   blij- 

STELLING  ken,  dat  er  in  ons   land   nienw  kunstleven    groeit  en   broeil,   dat  er 

TE  GENT  gewerkt  en  gezocht  wordt,  dat  er  nieuwe  wegen  worden  ingeslagen  — 

en  het  is  haar  verdienste  geweest,  deze  jonge  elementen   officieel  te 

erkennen,  en  met  het  groote  publiek  in  aanraking  te  brengen.  Zoo  we 

te  dezer  plaatse  al  hun  werkniet  uitvoeriger  hebben  kunnen  bespreken 

—  zLiUen  we  er  des  te  liever  op  terug  komen,  zoodra  speciale  tentoon- 

stellingen  voUediger  overzicht  en  juister  beoordeeling  van  hnn  streven 

en  kunnen  zullen  niogelijk  niaken. 

P.  B.  Jr. 


144 


KUNSTBERICHTEN 


VAN    ONZE    EIGEN 
CORRESPONDENTEN 


UIT  AMSTERDAM 


}^^i^ 


it^^s^. 


ISAAC  ISRAELS  >THN- 
TOONSTELLING  BIJ 
\)E  FIRMA  BUFFA  > 
OCTOBER  1902  ^^ 
Na  ecu  tamelijk  Ian- 
gen  tij(i  is  er  dan  ein- 
delijU  vveer  wat  meer 
van  dezen  kunstenaar  te  zien.  Voor  jaren 
heeft  men  van  hem  ge/egd,  dat  hij  bij 
buieii  «  broeisch  obscum>>  placht  le  zijn 
en  waarlijk  men  kan  hel  ook  nil  nog  niet 
Iredender  uitdrukken.  Maar  wat  er  na 
zulk  een  langen  broeitijd  voor  den  dag 
komt,  is  tenminsle  alleszins  belangrijk 
genoeg  om  er  iets  over  tc  zeggen. 

Wat  iiier  bijeeii  haiigt  (een  kleine  40 
schilderijen  en  een  25tal  leekeningen)  is 
niet  van  een  periode.  Er  is  nogal  wat 
van  bet  werk  dat  men  vroeger  heeft 
gezien,  uit  den  tijd  toen  de  schilder  in 
helzelfde  huis  als  Breitner  zijn  atelier 
had  en  ook,o|ipervlakkig  gezien, dezelfde 
sujetten  koos.  Daar  zijn  weer  de  ver- 
flenste,  slonzige  nieiden  met  hun  arme- 
lijken  tool,  de  geplakte  luiren  in  een 
avoiituurlijken  krul  o|)  't  voorhoofd, 
slenterend  langs  de  smerige  straleii  van 
de  regentrieste  slad.  Daar  is  een  geziclit 
op't  Koiiingsi)lein  op  een  grijzen  dag  en 
op  de  Keizersgraclit  bij  de  Wcstcrkerk 
in  somber  winterweer.  15ij  alle  overcen- 
komst  mist  men  bier  Breitners  viotten 
slreek,  zijn  oiiverwrikbare  vastheid,zijn 
vollen  toon.  Isaac  Israels  is  in  veel  op- 
zichten  als  sciiilder  zijn  minderc.  Zijn 
vlakken  doen  soms,  bij  't  groezelige  af 
doorwerkt  als  zc  zijn,  aan  bet  onvatliare 
f'aire  van  zijn  vader  denken,  dan  weer 
blijfl  er  in  dien  nerveuzen  toets  iets  on- 
bevredigds  en  zoekends.  Maar  wat  in 
dil  oiidc  werk  bcwonderenswaardig  is, 


is  het  leven  en  de  beweging  der  figuren,  KUNST- 
die  de  buizen  en  straten  slechts  tot 
achtergrond  hebben.  Wei  bezien  schil- 
dert  Israels  niet  eens  Breitners  onder- 
werpen  al  is  er  uilerlijke  gelijkheid.  Le 
meme  «  coin  de  vie  »  maar  een  gansch 
ander  temperament. 

Beweging.  beweging  !  Een  enkele 
schrap  desnoods  als  er  maar  gang  in 
zil,  liever  dan  een  plasliscli  uitbeelden 
en  laten  stilstaan.  Bovendien,  zijn  werk 
moge  als  pikturaal  geheel  niet  gaat'zijn, 
de  zaken  waar  "t  hem  om  te  doen  is 
zegl  hij  met  wreede  duidelijklieid. 
Achler  de  breedgeschildcrde  gezicliten 
van  die  tabriekmciden  speelt  heel  hun 
lagelcvenstragedie.Hij  is  psycholoog  bij 
intuilie,  men  hoel't  maar  naar  de  bedor- 
ven  bakkessen  van  zijn  Rookslcrs  te 
kijken  ;  trouvvens  ook  wat 't  overige  be- 
trel't  een  van  zijn  best  volgehoiiden 
schilderijen,  met  een  warm  diep  zwart 
tegen  levend  bleek  vleesch.  Alleen  een 
enkele  maal  waar  het  haast  een  imilatie 
van  Breitner  lijkt  en  er  weinig  figuren 
op  staan,  zooals  op  het  zwakke  schil- 
derij  Koningspleiii  en  een  erg  bruine 
lcekeningS/a(/.s(/er/t7i/,  blijl't  liet  bencden 
alle  verwachting. 

En  nil  komt  het  mij  voor,  chit  juist  liet 
gevaar  van  allijd  ten  zijiien  nadeele  met 
zulk  een  schilder  van  ras  velgeleken  te 
worden,  bij  zijn  werk  van  legenwoor- 
dig  vermindert.  Het  schijnt  wcl  of  liij 
Breitner  voor  gocd  heeft  willcn  afzwe- 
ren.  De  donkerc  stad  met  de  dreigende 
luchten  is  als  vergelen.  Blond  zonnelicht 
glijdt  in  plekken  langs  de  gevcls  en 
i)lauwgrijze  sloepcn,  klatert  op  liet 
welventle  vlak  van  ecu  brug,  waarover 
het  dienstmeisje  in  haar  krakend  geste- 
ven  katoentje  zich  rept  met  de  bood- 
schapi)enmand. 


BERICHTEN 
UlT  AMSTERDAM 


145 


ISAAC  lSHAi':i,S  :  KK.KN   I'OliTUKT. 


KUNST- 
BERICHTEN 
UIT  AMSTERDAM 


Talrijk  zijn  de  groote  en  klcine  schel- 
scn  vail  het  strand  :  ecu  vvarine  ochtend; 
kindcieii  op  ezeltjes  in  sukkeldraf,  de 
kleurige  jurkjes,  roze  en  rood,  ol'  roze 
en  wit,  de  roode  strandlioedeii  I'el  in  de 
zoii  en  daaracliter  de  drijver  met  zijn 
gcbronsd  jongeiisgeziclit  dal  uitkomt 
tcgen  het  zomerblauvv  van  de  zee.  Of 
iiet  zellde  geval  op  een  zilverblaiiken 
avond  ;  de  zee  bleek  en  kalm  met  een 
enkelen  breedscluiimeiideii  golfzooin. 

Wei  dieiit  gezegd  te  worden  dat  iia  al 
deze  iiiagistialc  scbetsen,  die  liet  onder- 
werp  van  alle  kaiiten  aaiipakken,eiii(le- 
lijk  te  vergeel's  gewacbt  woidt  op  een 
rijp  iesuItaat,op  de  essence  van  dit  alles. 
'lis  een  zoeken  tot'tcinde  toc,\vel  soiiis 
ecu  rakcn  aan  het  complcclc,  inaar  zoo 
dat  men  gedwongcii  is  mee  te  zoeken  en 
te  deiiken  en  men  zich  die  rnstige  bcvrc- 
digiiigvoell  ontgaan,  die  van  voldiageii 
werken  te  straleii  scliijnt. 

't  Is  gecn  wondcr,dal  juisl  dczc  scliil- 
der,  dien  dc  illuzie  van  dc  bewegiiig 
zoo  lief  is,  en  die  met  wal  schrapi)cn 
een  levend  gebcuren  te  suggerecrcn 
vcrmag,  vooial  als  teekcnaar  boeil.  Zijn 
krabbels  met  gekleuid  krijt  en  wal  sap- 
verl'  behooren  tot  zijn  gclukkigstc  en 
nicest  compk'cte  uitingen  en  'I  is  te  bc- 


treuren,  dat  er  bij  deze  gelegenheid  zoo 
weinig  van  tc  zien  is.  —  Daarentegcn 
zijn  cr  eiikcle  van  die  olieverf-schclsen 
uit  hel  Ooslerpark,  waarvan  cien  met 
den  tramkoctsier,  die  vrijat'  heet'l  en  nu 
met  zijn  kindje  op  een  bank  zil,  al  zcer 
pittig  in  elkaar  is  gezet.—  Een  leekening 
van  een  luiisselijk  leestje  ter  eere  van 
een  poppig-bruidjesachtigc  aanncmeliii- 
ge  ill  een  derde  klas  milieu,  is  van  een 
tragi-komische  kracht,  dat  men  vluchtig 
aan  Ibels  denkt,zooals  andere  keeren  aan 
Stcinieii ;  toch  zal  men  bezwaailijk  be- 
twisten,  dat  de  acleurs  van  Israels 
lugubcrc  levonskluchteii  van  quasi  - 
IVansche  larie  vrij  zijn. 

Het  kan  na  deze  tenlooiislclling  wel 
wecr  lang  duren  voor  we  opnieuw  iels 
van  dcii  merkwaardigen  schilder  Ic  zien 
krijgcu.  Wat  zal  hel  dan  zijn?  Zou  hel 
bccld  van  zijn  ceuvre  ecus  zoo  gcsloten 
worden,  dat  Isaac  Israels  inplaats  van 
een  interessant  en  in  hoogc  mate  gela- 
leiiteerd  artiest,  inplaats  van  een  soms 
niaar  al  le  nerveus  aangelegde  zoekcr 
een  groote,  machtige  schildersliguur 
voor  oils  werd  ?  Mij  dunkt,  ieniand,  die 
er  zooveel  kiachl  aan  kan  zellen  om 
buiten  ecu  geniakkclijk  manicrlje  le 
blijveii,    ieniand,    die,  zonder   hel  nog 


146 


ISAAC  ISRAELS  :  KZELRIJDEN. 

met  zichzelf  eens  te  zijii,  reeds  zooveel 
schenkt,  moest  toch  ten  slotle  wcl  ko- 
ninklijker  nog  daii  ini  zijn  eigcn  weg 
kuniien  gaan. 

October  1902.  W.  VOGELSANG. 


BERICHTb:N 


Op  een  tentoonstelling  van  Dijsselhofs    KUNST- 
nieuwste  werken,  bij  (ie  firma  van  Wis- 
sclingh  hoop  ik  een  volgeiule  keer  uil- 
voerig  teriig  te  konien.  Van  de  32  nam-    ^^'^^  AMSTERDAM 
niers  is  er  gcen  enkel  onbelangrijk. 

W.  V. 


ISAAC  ISRAELS  :  STADSGEZICIIT. 


147 


KUNST- 
BERICHTEN 

UIT  AMSTERDAM 


TEXTOONSTELLING    VAN    SCHILDE- 

RiJEX,   pasti:ls,  LITMOS.  TEEKE- 

NIXGENENKUNSTXIJVEHHEIDDOOH 
I)E  DAMES  M.  DE  HOODIMIEYER- 
MANS,  A.  DUTILH  EX  DE  HEEREX 
M.  RROECKMAX,  C.J  VAN  DER  HOEE 
EN  S.  H.  DE  RODS,  IX  HI-:T  STEDE- 
LIJK  MUSEUM  TE  AMSTERDAM  > 
VAN  3  —  13  OCTORERyC^  Er  is  slcllij* 
zeer  vecl  knaps  in  het  \vcri<  van  Mev. 
(le  Roode-Hcyernians;  —  bcdecld  nicl 
cen  klaarziend  oog,  heeft  zij  boveniiien 
f^evoel  voor  klcur  en  tcekent  zij  uil- 
nuinlcnd  Allccn  hctreur  ik  het,  dat 
zij  een  enkele  niaal,  bij  sonnnif^e  onder- 
vveri)en,liaar  kraciit  nieer  lieef'l  tiachtcn 
te  zoeken  in  eendraniatischen  tilel,  dan 
wel  noodifi  was,  docli  dil  is  dan  een 
font,  die  haar  niel  al  lezwaar  mag  wor- 
i\c\\  aangerekcnd,  omdat  zij,  ijven<< 
socialiste  ais  zij  is,  vernioedciijk  liier- 
mede  propaganda  iicef'l  willen  niaken. 
Toch  dunkt  het  mij  goed  hierop  even 
de  aandacht  te  vesligen,  oimhil,  volgcns 
niij,  zeer  zekcr  een  paar  leekeningcu 
hnn  ontstaan  ccr  liebben  te  (hmken  aan 
gcnoenide  politiekcoverlui<<ing,(hui  aan 
den  artisticken  drang  tot  scliepi)en. 

Zij  is  dan  ook  vcrwcg  liet  best  in  die 
vlotte  krabbels  en  sobcr-nitvoerige  tee- 
keiiingen,  waar  zij  iiitslnilend  het  ar- 
tisticlc-geziene  gceft,  zonder  nieer,  en 
waarlijk  bclioeft  men  van  sonmiige 
wet  ken  de  nadere  aanduiding  nicl  in 
den  catalogus  te  zoeken,  omdat  liet 
navrante  van  menig  geval  in  voldoende 
mate  naar  voren  trecdt  en  tot  ons 
s|)reekt. 

Zoo  gevoclt  men  dnidelijk,  dat  in  die 
ecnvondige  leekcning,  I)i(inumlsliJ/)crij, 
het  ledlgelokaal  met  deslilstaande  sciiij- 
venen  vcrhiten  werklnigen,iM  de  misere 
(ier  werkloosheid  is  nitgezegd,  en  bij  de 
bcschonwing  van  liet  Sctiillciiincisjc, 
komt  het  [janperismc  als  van  zell'  glnrcn 
achterde  cadeaii-gemaakle  kleerenenc'e 
versierde  hoed,  welke  in  vroeger  dagen 
aristocratisclicr  eigenaresse  liebjjen  ge- 
kend;  zoo  treedt  de  tragedie  van  liet 
leven  evenzeer  op  den  voorgrond  l)ij  de 
juisl-gcobseiveerde  kromgei)ogen  aiiue- 
lijke  Jodenvronwtjes,niel  be/.ige  kniiisl- 
jes  ijverig  werkend  in  liet  Israelilische 
Armenhuis,  —  als  in  de  simpele  sehelsen 
(Ier  trieste  krotleii  uit  de  aclilerbnnrtcn 
van  Amsleidam. 


Bovendicn  is  er  van  deze  arlieste  een 
schilderij  Linnenuaaislerskooperalic,  dat 
zeer  zeker  op  iiiet  alledaagsche  pictu- 
rale  qualiteitcn  duidt. 

Ten  slotte  vestig  ik  nog  even  de  aan- 
dacht op  de,  voor  het  mecrcndeel  knappe, 
schclscn  van  verschillende  politieke 
pcrsonen,  als  ernstigeTwecde-Kamer-le- 
i\Q\\  en  dettige  rechters,  die  dikwijls 
door  haar  socialistisch,  ariistick  tempe- 
rament gczien  noodwendig  tot  vermake- 
lijkc  charges  licbben  moetcn  leiden. 

Ook  Mejiillrouw  A.  Dntilh  zoekt  het 
leed  van  het  mensclielijk  leven  in  beeld 
le  brengen.  De  gave  en  doorwerkte 
lilliogratie  van  het  idiote  meisje  Aal 
KoK  was  mij  reeds  van  vroeger  bekend, 
maar  met  de  nitvoerige  teekening  van 
dil  ongeUikkige  schepsel  c'oet  de  schil- 
deres  ecu  groote  schrede  voorwaarts. 
De  exjiressic  van  het  gezicht  met  de 
wczenlooze  oogeii  is  hicr  nog  verder 
doorgevoerd  en  de  af beelding  van  hel 
luguber  gebaar  der  verwrongen  haiiden 
slenil  lot  bewondcring,  tcrwijl  de  trenr- 
boonien  en  lict  crucifix  op  den  achter- 
grond  eer  den  indrnk  van  dit  nia- 
cabere  conlerfeilsel  ver/.wakkcn  dan 
verslerken. 

De  sludic  Zoiiiicblocin  was  mij  van  een 
Arti-tentoonsteliing  bekend  en  trok  ook 
(laar  mijn  aandacht. 

In  iiiejulTrouw  Dutilli  begroelen  wij 
evenzeer  een  arlieste  van  bizonderc 
gaven.  Zij  /.ict  scherp  en  iiidien  zij  haar 
techniek  nog  hooger  zal  weten  op  te 
vocreii,  mogen  wij  in  de  loekomsl  veel 
van  haar  verwachten. 

De  Heer  C.  .1.  van  der  Iloerheet'l  wei- 
nigdoch  snperieurwerk  tentoongesleld. 
Als  onlwerper  van  veel  I'raai  aardewerk 
dooi-  de  I'abriek  «  Amstelhoek  »  in  den 
liaiidel  gebrachl,  en  dal  in  den  laalsten 
lijd  zoo  zeer  in  trek  konil,  was  hij 
mij  bekend,  maar  van  zijn  beeldhouw- 
werk  kreeg  ik  hier  voor  t  eersl  proe- 
veii  le  zien. 

Met  pillige  in  eikenhont  gesneden  kin- 
(lerfignnitje,  zoo  naiefvan  exjiressie  en 
zoo  gelieel  vrij  van  alle  zoetelijkheid,  is 
een  meeslerslukje,  terwijl  de  strak- 
gemodelleerile  sehelsen  in  gi|)s,  Volcii- 
ddiuincr  nicisjc  en  DiinU'iidejonycn  zelfs 
voor  het  besle  werk  van  den  beeldhou- 
wer  Zijl  in  dit  genre  nicl  bchoeven 
ondcr  le  doen. 


148 


Moge  Van  der  Hoef  spoedig  zijn 
onmiskenbare  krachten  eens  aaii  eeii 
belaiigrijker  opgaaf  in  deze  richting  be- 
proeven ;  hij  beschikt  over  een  groote 
technische  vaardigheid,  die  nienig  ander 
hem  zal  mogen  benijden. 

Van  den  Hear  S  H.  de  Roos  zag  ik 
eenigen  tijd  geleden  in  het  Panoiama- 
gebouw  een  paar  kleur-lillio's  die  niij 
zeer  opmerkelijk  toeschenen  en  die  bier 
tot  het  beste  behooren,  dat  hij  laat  zien  : 
Moeder  en  kind  (Volendam)  en  Sloot. 

Knap  van  teekening  en  goed  van  kleur 
zijn  verder  Slaliiintjes  en  Frankendcial, 
waarin  tevens  stemming  is.  Ook  als 
kunstnijvere  komt  hij  hier  goed  voor 
den  dag  met  enkele  boekbandeii,  een 
boekenhanger  en  een  tafel. 

Minder  lof  moet  ik,  helaas,  over  heb- 
ben  voor  hel  werk  van  den  Heer 
Broecknian.  Hij  is  niet  oorspronkehjk  en 
geeft  hoogst-slappe  quasi-imilaties  van 
Thys  Maris ,  maar  van  hel  dichterlijk- 
etherische  dat  deze  schilder  vermag  uit 
te  drukken,  vindt  men  in  Broeckman's 
werk  geen  zweem  ;  tervvijl  enkele  zijner 
portretten  den  indruk  geven  van  sterk 
te  zijn  geinspireerd  op  het  werk  van 
Jan  Veth.  Den  welgemeenden  raad  zou 
ik  hem  willen  geven  van  loch  voor 
alles  te  Irachlen,  zichzelf  te  zijn. 

Hiloersiim.  October  W02.  C    VeHSTEK. 


UIT  ANTWERPEN 


IKRUG  BI.IREN  »  VRR- 
F.ATZAAL,  >  VAN  6 
TOT  n  OCTOBKR 
190.2  /C^.  De  voor- 
iiaainste  sliobtcnde 
leden  van  den  knnst- 
kring  <■  Als  ik  kan  »,  (') 
die  nog  steeds  l)cstaat,  maar  nu  in  jon- 
gere  handen  is  overgegaan  —  hcbben 
zich  vereenigd  onder  liooger  gcmeldc 
benaming,  om  van  lijd  lot  lijd  tenloon- 
stellingcn  in  tc  richlen.  Wij  hcbben  ons 
naliuirlijk  niet  af  te  vragen,  of  deze 
nieuwe   knnstkring,  die   toch    nil  zeer 

(')  Wie  over  de  vroegere  jaren  van  dezen  kiiiig, 
(lie  in.onze  hedendaagstiie  kunsthewpging  een 
belangrijke  rol  heeft  gespeeUI,  nieer  wcnscht  le 
weten,  verwijzen  we  naar  het  artikel  van  Knim. 
de  Bom  in  De  Vlaamsche  School,  1892,  biz.  1. 


uiteenloopende    elementen    is    samen-    KUNST- 
gcsleld,  eciiige  reden  van  beslaan  hceft;    up d i p ut^i7\t 
het  past  ons  alleen  deze  eerste  tentoon- 
s.elling  le  bespreken.  ^IT  AMSTERDAM 

Hel  hier  aanwezige  werk  dan,  is  van 
erg  ongelijke  vvaarde.  De  degelijkste 
inzending  is  zonder  Iwijfel  die  van 
Hendrik  Lnylen  :  drie  schilderijen  ;  — 
een  grool  sink  zonbeschenen  grasland, 
waarop  een  wit-en-rosse  koe,  half  in  de 
schaduw,  door  een  vrouwtje  geniolken  ; 
Ai'ondijeliiideii,  een  rustige  avondstem- 
ming,  een  meisje  met  drie  koeien  kceren 
huiswaarts  over  de  vlakke  heide,  waar- 
ovcr  een  gouden  slraal  van  de  dalende 
zon  schijnt;  —  Herfsluluufj,  een  wit 
paard  voor  een  kar,  op  een  landweg,  in 
slille,  zachle  lonen  gchonden,  maar  niet 
erg  vecl  zeggend. 

Zeer  verdienslelijk  is  het  ,4/>/7V-land- 
schapje  van  Henry  Rul  —  met  diepe 
tonen  in  het  rosse  struikgevvas  en 
het  slille  blauwige  walertje.  In  het 
jongste  werk  van  Pros  de  Wit  waardee- 
ren  we  een  slreven  naar  vaste,  soliede 
kleur,  en  krachtig  lichleirect  —  dat  wel 
in  de  goede  richting  ligt.  Maar  loch 
blijft  er  nog  veel  in  zijn  werk  onlbreken. 
Van  L.  Brunin  zagen  we  hier  een  slil- 
leven  {wild)  dat  ons  heel  wal  aangena- 
mer  aandeed  dan  de  zeepdoosfiguren, 
welke  deze  schilder  anders  met  voor- 
liefde  behandell,  en  waarvan  er  hier 
ook  een  paar  slaaltjes  aanwezig  zijn. 

Verder  was  er  nog  werk  van  .1.  Rosier, 
R.   Steppe,    Fritz   Hanno,    Ch.  Roland, 
W.  Albracht  en  van   den  beeldhouwer 
Alfons  van   Beurden  —   dat  ons    geen    UIT 
aanleiding   tol  meer  ingaande  bcspre-    ANTWKRPKN 
king  geeft. 

XX. 


UIT  BRUSSEL 


IIJFDK  TKNTOON- 
STELLING  VAN  DKN 
KRINC;  «  LABKUR  >- 
;f  IN  HET  MODERN 
MUSEUM,  VAN  4  TOT 
.'id  OCTOBER  1902. 
>L  ^  Deze  tentoon- 
slelling  onderscheidt  zich  door  een  be- 
langrijken  vooruitgang  bij  alle  Icdcn 
van   dezen    kleinen  artislcnkring.    Van 


UIT  BBUSSEI. 


149 


KUNST- 
BERICHTEN 
UIT  HHUSSRL 


zccr  vcrschciden  tcni|)eraiiieiil  en  van 
ver  uilecnloopeiidc  ojjvallinj^cn,  geven 
(Icze  jonj^e  kunstenaars  hot  voorbceld 
van  wciiii}^  gcwone  wilskrnclit  en  vasl- 
hoiulendlieid  die  hel  motto  rechtvaar- 
digen  dat  ze  zicli  liebben  j^ekozen.  Na 
cnkele  jarcii  arbeid  en  aanhoudend 
slreven  zijn  veel  van  deze  jonge  schil- 
(iers  en  beeldbouwers  niet  ver  nicer 
vnn  het  meeslerscliap  veiwijderd. 

De  nieest  oorspronkclijke  van  de 
groep  is  Alfred  Delaunois  wiens  binnen- 
kijkjes  in  kloosters  en  oude  buizen 
doorlrokken  zijn  met  gebcinizinnige 
vcrscbrikking,  met  ecu  tragiscbe  beko- 
ring.  Na  bem  onderscbcidt  zicb  Augnst 
OlefFe,  door  bet  wecmocdige  en  bet 
eigenaardige  karakter  dal  liij  aan  zijn 
zeeliedcn  vericent.  waarvnn  liij  zicb  de 
gcestdriflige  en  medeiijdende  dicbter 
gcmaakt  lieefl.  De  biauwe  klaarbeid 
van  zijn  klcur  veriioogl  nog  bet  karak- 
lei-  van  zijn  figureii  en  past  wondervvel 
bij  de  almosleer  der  zeekust.  Andre 
(-ollin  die  reeds  zijn  sporen  verdiende, 
wect  de  tiefTcnde  uitdrukking  der  ver- 
slootelingen  der  maatscbappij  in  zijn 
slevige  en  luirmonieuse  kleiir  te  doen 
opieven,  en  bestudeert  daarbij  met 
voorliefde  zonefTeclen  op  het  gebla- 
derle.  Enkele  uitstekende  landscbap- 
scliihlers  :  J.  H.  Jiaumer,  keurig  en 
nauwgezet,  Henri  Brinard,  kosteUjk, 
fijn  en  (Hcbterlijk,  Louis  (1.  Cambier, 
vol  vuur  en  drift,  trotscbheid  en  kracbt, 
Rene  de  Baugnies,  koud  en  grauwig; 
Jules  Merckacrt  spontaan  en  gedurfd  ; 
Karel  P.  Weirlemann,  ncvelig  en  ver- 
vloeiend,  aantrekkclijk  van  bebande- 
ling;  Georges  Van  Zeverborghen  een 
zecr  smakelijk  en  weelderig  kolorisl. 

Onder  de  portretten  is  dat  van  Mevr. 
C.  door  Henri  Ottmann  van  een  vcrfijn- 
de  en  gecstige  elegancie ;  een  Iweede, 
een  mansporlret  van  M.  Madiol  munt 
uit  door  een  zeer  gevoelde  uitdrukking; 
een  vrouwenkopje  van  Leo  van  den 
Houten  is  in  zeer  teerdcrcn  en  gedistin- 
geerdcn  loon  gcbouden. 

De  bocrenloonceltjes  van  Martin  Mel- 
sen  verdienen  een  gebccl  bizondere 
vermelding.  Ze  bezilten  groote  verdien- 
stcn  door  bun  sa|)pig  en  scbalkscb 
koloriet,  door  de  boertige  uilbundigbeid 
der  personages  niet  minder  als  door  het 
scbilderacbtige   en    het   darlele    van  de 


scbikking.  Melsen  woont  legenwoordig 
te  Putte-Stabroeck,  dicbt  bij  de  Holland- 
sche  grens,  tusscben  de  Polders  en  de 
Kempen,  te  midden  van  een  landbouw- 
streek  welke  rond  Antwerpen  om  bet 
boerscbe  en  brooddronkene  van  haar 
bewoners  bcfaamd  is.  Daar  raast  in  hel 
begin  van  de  maand  October,  de  meest 
uitgelaten,  woeste  kermis,  de  dolste  van 
de  geheele  strcek.  Melsen  heeft  zicb  tot 
tolk  van  deze  landelijke  uitspattingen 
gemaakt,  maar  er  zou  gelegenbeid  be- 
staan  voor  een  scbilder  van  een  beetje 
meer  bescbouwenden  aard,  die  zicb 
vvat  meer  om  ecbte  menschenschoon- 
heid  bekommerde,  om  in  deze  zelfde 
streek  tooneeltjes  te  vinden  van  minder 
groven  aard  en  figuren,  minder  gebouwd 
en  nagemaakt  volgens  de  overleverin- 
gen  van  de  gedrocbtelijke  personaadjes 
van  Teniers  en  Oslade.  Maar  die  onbe- 
bolpen  figuurtjes  van  Melsen  zijn  tocb 
met  een  groote  dosis  aanstekelijke  hu- 
mor geschilderd. 

Maurits  Nykerke  bezit  ook  de  gaaf 
der  kleur  ;  in  zijn  Rook  trilt  de  atmos- 
feer.  Emile  Thysebaert  heeft  er  een 
klein  doekje,  dat  een  zeer  eigenaardige 
opmerker  verraadt  en  Louis  Tbevenet 
een  Kerkinterieiir  dat  in  zeer  aangena- 
men  toon  is  gcbouden,  zoo  lets  van  een 
goudkleurig  caniaieu.  Vermelden  we 
nog  twee  bewonderenswaardige  studies 
van  den  ernsligen  en  gewetensvollen 
teckenaar  Andre  Van  der  Straeten, 
vooral  zijn  Zomcnuiiniddiuj. 

Onder  de  beeldbouwers  merkten  we 
vooral  Jozef  Baudrengbien  op,  die  niet 
minder  dan  zcven  werken  heeft  inge- 
zonden,  welke  alle  vermelding  verdie- 
nen. De  bonding  van  den  Man,  die  een 
sk'cn  I'oorlroll,  berimiert  het  antiek. 
Zijn  interessante  groep  Snunt  plaatst 
bem  o|)  den  cersten  rang  tusscben  de 
jongere  Belgiscbe  beeldbouwers  ;  ze  is 
met  een  bewonderenswaardig  gevoel 
voor  ensemble  samengesteld,  er  gaal 
een  oprecbte  aandoening  van  uit  en  de 
lecbniek  is  liaast  meeslorlijk.  Men  zou 
zcggen  dal  dit  het  wcrk  van  een  kunste- 
naar  is,  die  de  smart  heeft  gekend  en 
die  haar  daarom  met  vvaardigen  ernst 
weet  weer  te  geven,  zonder  oonven- 
tioneele  grimassen  of  den  geeiklen 
academischen  draai.  Van  Leander 
("irandmoulin  waaidcert  men  een  vrou- 


150 


wenbuste  Gebed  van  sobere  welspre- 
kendheid  en  teedere  vroomheid.  Er 
schuilt  een  ziel  in  bet  gips  dat  niel 
zooveel  zorg  en  lielde  is  bewerkt.  Fer- 
dinand Scbirren  wordt  door  twee  breed 
ijehandelde  borstbeelden  en  door  een 
slank  fignurtje  vertegenwoordigd.  Jules 
Herbays  stelt  een  groote  figuur  de  Aarde 
ten  toon,  machlig  van  opvatling  en  eei- 
lijk  van  uitvoering  en  enkele  bustes 
waaronder  eene,  die  ons  aan  een  zekere 
Imperil  van  den  genialen  Lambeaux 
doet  deiiken. 

De  leden  van  ccLabeurs  liebben  de 
trert'ende  gedachte  gebad,  bier  een 
Iwintigtai  werken  van  bun  belreurden 
vriend  Alberic  Coppielers  te  vereenigen. 
Men  weet  liat  de  jonge  kunstenaar,  die 
nauwelijks  22  jaar  oud  was,  eenige 
niaanden  geleden  te  Parijs  is  gestorven 
nadal  bij  in  iiet  huilste  Salon  des  Iiide- 
peiidauts  een  kranig  succcs  liad  beliaald 
—  waarvan  de  Fransclie  pers  niet  nage- 
laten  iieeft  kennis  te  nemen.  ben 
gebeele  afdeeUng  van  liet  salonnetje 
was  aan  den  dooden  scliilder  gewijd. 
Hij  doet  zicb  in  zijn  werk  aan  ons  ken- 
nen  als  een  wiiskraciitig  en  metliodisch 
zoeker,  zijn  iiaast  te  ver  gedreven 
nauwkeurigbeid  doet  soms  bijna  aan 
die  van  een  mectkundige  denken,  zijn 
kleur  misbaagt  dikwijls  door  liaar 
droogheid,  maar  bet  geiieel  trekt  aan 
door  een  groote  opmerkingsgave,  een 
ernstig  streven  naar  nauwgezelbeid,  een 
eerlijke  en  zekere  visie,  een  gedistin- 
geerd,  boewel  wat  raetaaiacbtig  palet. 
We  geven  aan  zijn  etsen  ecbter  verre- 
weg  de  voorkeur  boven  zijn  doeken  In 
deze  openbaart  zich  de  ware  kunstenaar 
en  geelt  hij  bbjk  van  een  gevoeligheid 
die  in  zijn  scbilderijen  ontbreekt. 

BELGISCHE  VEREENIGING  VOOR  FO- 
TOGRAFIE.  >  VIERDE  INTERNATIO- 
NALE TENTOONSTELLING  IN  HET 
KUNSTVERBOND,  >  GEOPEND  OP  4 
OCTOBER  1902  yO^  Deze  tentoonsiel- 
ling  was  vooral  belangrijk  onulat  er 
meer  eerlijk  werk  was,  minder  truquage 
dan  vroeger.  Het  lentoongestelde  Iiet 
de  rechtstreekscbe  opname  duidelijker 
blijken.  Naast  zeer  nierkwaardige  inzcn- 
dingen   uit   den    vreemde,    vonden    wc 


bier  ook  verdienslelijk  werk  van  onze  KUNST- 

landgenooten,   waarop  we  in   dit  tijd-  Ri.^RTpu-rp'vr 

scbrift  ecbter  niel  verder  kunnen   in-  ^^^^^'^-"  *  "^^^ 

annn  UIT   HRUSSEL 


TENTOONSTELLING  VAN  LAND- 
SCHAPJES  EN  HOEKJES  UIT  HET 
OUDE  SCHAARHEEK  DOOR  JULES 
MERCKAERT  >  IN  HET  STADHUIS  TE 
SCHAARBEEK,  VAN  11  TOT  19  OCTO- 
BER 1902  /C-^  Jules  Merckaert,  waar- 
van de  inzending  op  de  tentoonstelling 
van  «  Labeur  »  zeer  gunstig  beoordeeld 
werd,  beelt  gednrende  enkele  ilagcn 
een  Ivvaalftal  nierkwaardige  stukkcn  in 
bet  Scbaarbeekscbe  stadbuis  tentoon- 
gesteld 

Het  zijn  alle  gezicbten  van  bet  oude 
Scbaarbeek,  scbilderacbtigc,  kleurige 
buurtboekjes,  onberrocpelijk  tot  ver- 
dvvijnen  veroordeeld,  en  gelegen  in  de 
onistreken  van  den  Haacbtscben  steen- 
weg.  Merckaerl  beell  ze  met  evenveel 
lielde  als  onbetwistljaar  talent  gescbil- 
dcrd.  Als  dicbter  beelt  bij  ze  gezien  en 
hij  heel't  ze  als  schilder  weten  weer  te 
geven,  toegerust  met  de  gaven  van 
gespierd  en  stevig  kolorist.  Voor  deze 
doeken  voelt  men  dat  ze  het  werk  zijn 
van  een  zoon  van  de  landstreek  die  er 
op  wordt  afgebeeld.  Het  zijn  niet  de 
eersle-dc-beste  onderwcrpen  en  kijkjes, 
door  een  zwervend  landschapscbilder 
van  zijn  tochten  meegebracht,  waar  hij 
zijn  ezel  opsloeg  voor  t  een  ol  't  ander 
hoekje,  dat  hem  door  voorbijgaande  be- 
koring  of  nieuwsgierigbeid  boeide.Neen, 
de  werken  van  den  beer  Merckaert  ver- 
raden  een  innige  vertrouwdbeid  met  die 
nederige  paadjcs  tusschen  de  moestui- 
ncn.  Als  gevoelig  artiest  beelt  bij  die 
groepen  krottige  huisjes  bcsludeerd  — 
aanleunend  legen  puinbedekte  hellingen 
ol  verborgen  tusschen  kreupelhout  en 
karige  boomenrijen.  Op  zich  zelf  be- 
scbouwd  zouden  die  uithoeken  der 
groote  stad,  die  verloren  scliildwachten 
der  groote  Brusselscbe  agglomoratie, 
niet  veel  zeggen  tot  een  gevvoon  schilder, 
ondanks  hun  zeer  bizondere  stenipel  en 
scherp  al'geteekend  karakter.  Maar 
Merckaert  beelt  ze  met  een  soort  kin- 
derlijke  liefde  bcsludeerd  ;  bij  lieefl  ze 
op  iedcr  uur  en  in  ieder  jaargctijde  be- 


151 


KUNST- 
HERICHTEN 

UIT  DRN  HAAG 


zocht :  hij  heeft  er  al  de  uilzichten  van 
opgcleekeiu] ;  hij  heeft  er  zich,  om  zoo 
le  zeggen,  heel  de  sotiibere    weeiuoed, 
en  het  ietwal  geniccnc  kichlje  van  eigcii 
gcmaakl.  Zoo  slelt  hij  iiiet  minder  (hin 
vijf  gezichlen  van   de  i<lcine  Hoiilslraal 
ten  loon ;  en  het  zijn  evenveel  schihie- 
rijen,voli{onien  verschillend  van  indruii, 
verlichlingen  van  lonaliteit.  Eriser  een, 
waar  \k  bijzonder  veel  van  hou  —  en 
dat  ons  die  straat  vertoont,  bij  zonson- 
dergang,  wanneer  ze  baadt  in  een  rosse 
gloed,  met   bloed-  roode,   zeer  sugges- 
lieve  Jichlspeling.   Ik  hou  ook  veel  van 
het  Jeruzalcmstraatjc,  en  die  kruisslraal 
vvaarin  een  beruchle  herberg  slaat.  In 
menig  stuk,    doet    het    panorama    van 
den    achtergrond,  met  de  vooinaamste 
gebouwen  van  Schaaibeek,  de  schilder- 
achlige  ellende,  de  vreemdsoortige  ont- 
reddering  van    't  voorplan   nog  sterker 
uilkomen,  nog  luider  schreeuwen.   Het 
hoeft   wel  niet  gczegd,  dat  het   niet  in 
de  bedoeling  lag  van  den  schilder  een 
speciale   reeks    landschappen   aan    zijn 
geboorteplaats  te  vvijden.  Deze  slukken 
werden  met  den  dag  geschilderd,  zon- 
der  dat  de    kunstenaar  er  een    oogen- 
blik  aan  dacht  een  geheel  van  herinne- 
ringen  aan  het  oude  Schaarbeek  le  vor- 
men.  Dit  geheel  is  er  vanzelf  gekomen. 
Maar  aangezie,-    de   reeks  nu  eenmaal 
bestaat,  zou  het  bestuur  van  deze  be- 
langrijke  gemeente  —  de  vijfdegemeente 
van  het  Rijk  asjeblieft  -  een  goed  werk 
verrichten   door   minstens   enkele   van 
deze   doeken   aan    te    koopen,    vvaarin 
zoovele  hoekjes,  die  bestcmd  zijn  om  in 
werkelijkheid  te  verdwijnen,zullen  blij- 
ven  voortleven.  Op  die  wijze  zou  het 
Schaarbeeksche  Museum  niet  enkel  met 
zeer  belangwekkende  plaatsclijke  herin- 
neringen,  getrouwe  en  juiste  documen- 
len  —  maar  ook  met  zeer  te  waardeeren 
kunstwerken  verrijkt  worden.    Men  be- 
denke  wal  uitstekend  figuur  de  gezich- 
teu    van   het   oude    Brussel,   door  Van 
Moor,    in   het    stadhuis  der    hoofdstad 
maken. 

G.  E. 


UIT  DEN  HAAG 


HTS  AND  CRAFTS  > 
RXPOSITIE  XAX- 
XINGA  UITERDMIv 
A-^-  Deze  exposilie 
schijnt  voor  dezen 
artist  in  zoo verre  eene 
herhaling  te  zijn  van 
de  vorige,  dat  we  hier  eenige  van  die 
exposilie  bekende  werken  terug  vinden, 
terwijl  er  niet  al  te  veel  vooruitgang  le 
constateeren  valt.  Deze  artiest  wil  van 
een  ielwat  droomerige  natuur  zijn.  Maar 
sluit  dit  serieuze  studie  uit?  Ik  bedoel 
studie  in  dien  zin  dat  de  naluur-ver- 
schijnselen,  de  dingen  «  an  und  liir  sich  >> 
onderworpen  worden  aan  .lauwkeurige 
onlledende  en  samenvattende  waarne- 
ming.  Ontlecd  in  dien  zin  dat  de  deelen 
op  zichzelf,  sanien  vattend  in  den  zin  dat 
de  deelen  in  ruime  belrekking  tot  het 
geheel  andere  gezien  worden.  Het  eerste 
is  noodig  om  lot  een  goede  weergavc 
van  het  tweedc  als  begrip  te  komen.  Dit 
is'l  watJacobMarisvermocht  en  Israels. 
Wat  slaan  vele  jongeren  toch  een 
pover  liguur  tegenover  het  ceuvre  der 
ouderen,  dat,  als  stelselmatig  onlwik- 
keld,  een  organisch  geheel  vormt.  De 
eerste  schijncn  dikwijls  maar  niet  goed 
te  besed'en,  zelfs  niet  instinctief,  hoe  het 
kunstenaarschap  tot  ontwikkeling  kan 
geraken. 

Ik  zei  deze  artist  wil  van  een  eenigs- 
zins  droomerige  natuur  zijn.  Ik  geloof 
wel  dat  hij  hel  ook  is.  Hij  voelt  zich 
van  nature  geneigd  tot  het  pastel-pro- 
cede.  Of  schuilt  er  in  deze  voorliefde 
niet  levenseen  klein  blijk  van  onvermo- 
gen  om  't  met  't  door  de  trauitie  geijkte 
middel  :  de  olieverf  te  kunncndoen?  Er 
is  bij  al  deze  pastels  :  buitengevallctjes 
en  achteruitjcs  in  een  stad,  blijkbaar 
van  uit  een  raam  gezien  (*),  maar  een 
olieverfschilderij.  En  dit  is  nu  op  den 
keper  beschouwd  niet  van  le  best 
allooi.  Ik  geloof  niet  dat  ik  de  eenige 
zou  zijn  die  in  deze  omstandighcden  de 
zaak  wautrouwde.  We  weten  tot  wclke 
oppervlakkig  verrassende  resullalen  het 
gel'oczel  met  wat  pastel  kan  voeren. 
Niettegenslaande  dit  al  spreekt  er  uil 
enkele  werken  te  veel  gevoel  voor  kleur 

(')  Droomcrs  vcikeercii  gaaiiie  in  de  luolil ;  ol 
zou 't  iiiisschicii  loch    onzuivere  leekc>ning  zijn  ? 


152 


en  stemming,  dan  dat  we  niet  zouden 
gelooven  dal  deze  artist  er  —  't  zij  dan 
door  degelijker  vverken  —  zou  kunnen 
komen.  Terwijl  ik  dit  sclirijf  liesluipt 
me  waarlijk  een  stille  lierinnering  aan 
een  van  zijn  werken,  een  bij  uitstek 
Hollandscli  genre  :  een  vaart  van  terzij 
gezien,  met  een  molentje,  en  liet  gelieel 
doortrokken  met  een  vvarme  gloed  die 
alleen  maar  aan  een  aitiesten  gemoed 
ontvonkt  kan  zijn. 

HAAGSCHE  KUNSTKRING  :f.  TEN- 
TOONSTELLING  VAN  TEEKENINGEN 
EN  BEELDHOUWWEHKEN  DOOR 
WERKENDE  LEDEN  /i.^  Ik  geloof  dat 
men  in  rubrieken  als  deze  kan  volstaan 
met  alleen  do  l)ijzondere  verschijnselcn, 
die  belangvs'ekkend  zijn  met  't  oog  op 
de  evolutie  in  de  schilderknnst,  meer 
ingaand  te  bespreken,  terwijl  bet  werk 
dat  naar  de  beteekenis  van  den  maker 
deugdelijk  is,  maar  dat  geene  bijzondere 
inzicliten  opent  met  een  bloote  ver- 
melding  mag  behandeid  heeten. 

Ik  open  dan  de  eigenlijke  besjjreking 
van  deze  tentoonstelling  met  van  IJaal- 
hofT.  Het  is  mij  altijd  voorgekomen  dat 
men  het  werk  van  dezen  betcekenis- 
vollen  kunstenaar  niet  te  verstandig 
heeft  ingeleid  Van  DaalhofT  begon  met 
V.  n.  werken  te  exposeeren,  die  in  een 
door  den  scliilder  ontwikkelde  speciale 
bruin-manier  behandeid  waren,  en  zijn 
paladijnen  hebben  voor  deze  scheppin- 
gen  den  naam  van  schilderij  niet  on- 
eigelijk  gevonden.  Over  deze  kwestie 
zou  te  redeneeren  zijn.  Maar  ware  het 
niet  verstandiger  geweest  ze  bescheide- 
lijk  uitvoerige  of  doorwerkte  teekenin- 
gen  te  noemen  ?  Het  begrip  teekening 
omvat  al  zoodanig  veel 

Van  Daalhoir  heeft  nadien  met  een 
kunsthandel  een  contract  gehad.  Maar 
dit  schijnt..  gelukkig  verbroken.  Er 
gaan  over  dergelijke  contracten  haast 
ongclooflijk  wunderlijke  praaljes. 

Wat  van  Daalhoff  nu  exposeert  (twee 
pastels)  lijkt  ver  van  maakwerk.  Of 
heeft  men  hen  tocli  nog  voorgeschreven 
zijn  Langs  den  wey  zoo  te  bebandelen 
dal  de  iactuur  van  dichtbij  gezien  de 
gedachte  van  zwaar  geripl  tapijkwerk 
opwekt?  Ik  heb  onlangs  wel  ander  werk 
—  een  slilleven  —  van  hem  in  deze  ma- 


DIT  DEN  HAAG 


nier  gezien.  Maar  ik  geloof  dat  we  in  dit  KUNST- 
geval  te  doen  hebben  met  eene  techniek  HJ7f\JQ|^XKN 
hoofdzakelijknitdemethodiek  der  plain- 
air  schilders  ontwikkeld  en  dat  bedoeld 
ishetschuinsvallcnde  onderbroken  zon- 
licht  uit  te  drukken.  De  werking  op  een 
afstand  is  voldoende,  maar  universeeler 
is  de  behandeling  van  zijn  Maria  hoeve, 
hoevvel  niet  smetteloos  Ik  geloof  dat 
serieuzer  natuur-studie  ook  dezen  man, 
die  het  wezen  der  natuurverschijningen 
z6o  weet  bloot  te  leggen,  die  zoo  na'ief 
en  als  zangerig  weet  te  verhalen  van  de 
vvonderlijke  geheimnissen  dezer  wereld, 
verder  zou  brengen  en  maken  tot  een 
kunstenaar  die  we  bijzonderlijk  zouden 
hebben  te  respecteeren. 

Als  meer  bijzonder  de  aandachl  waard 
noteer  ik  van  Coert  een  paar  pastels. 
Wie  in  Leiden  bekend  is  zai  opmerken 
dat  hij  zijn  instrument  altijd  in  den 
zuiveren  loonaard  stemt.  Nochtans  is 
de  factuur  ditmaal  niet  smetteloos. 
Henricus  schijnt  nog  een  weinig  aan 
het  Oosten  vast  te  zitten.  Zijn  Rhenen 
belooft,  zoo  hij  van  plan  is  HoUandsche 
onderwerpen  tc  bebandelen,  veel  goeds. 
Maar  de  atmosfeer  van  ons  land  zegl 
nog  meer.  Dan  noemen  we  nog  Kamer- 
ling  Omnes  met  een  mooi  Slilleueii,  mooi 
ook  wat  den  technischen  kanl  betreft.; 
van  Senf  een  Maaier,  groot  van  bedoe- 
ling  en  met  werkelijk  veel  uitdrukking 
in  den  kop.  Het  geheel  is  cchter  niet  tot 
een  geheel  van  actie  geworden,  het  ver- 
band  der  deelen  niet  organisch;  van 
Zilcken  een  pastel  :  La  Madonnina  del 
Campo  Pisano  (Genua)  van  eene  eenigs- 
zins  mysterieuze  werking. 

(Joed  of  vrij  goed  vertcgenwoordigd 
zijn  vervolgens  Paul  Rudifee,  Gorter, 
Aug  le  Gras,  Grup|)e  (met  een  aquarel 
die  sterker  van  stemming  is  dan  van 
techniek),  Haverman,  Hoppe,  Jordens, 
W.  G  F.  Jansen,  Anna  Kerling,  met  een 
reeds  bekende  aquarel,  Mej.  Jo  Kosler, 
Kramers,  Kuypers,  Mclchers,  De  Moor 
en  Storm  van  s  Gravensande. 

H.  u.  B. 

N  -R.  De  tcntoonstcllingen  van  Hobbe 
Smith,  J.  Voerman  e.  a.,  zullen  in  het 
eerstvolgend  nummer  worden  bespro- 
ken. 


153 


KUNST- 
BERICHTEN 
Ull    UTHKCHT 


UIT  UTRECHT 


i:reenigixg  «  voor 

l)E  KUNST  .),  GE- 
OPEND  OP  15  SEP- 
TEMBER 1902  /^». 
Deze  vereeiiiging 
lieeft  weer  haar  jaar- 
lijksche  lentoonslel- 
lingcii  geopcnd  en  dilniaal  met  ecu  col- 
lectie  schilderijen  haar  kleiiie  niaar 
gezellige  lokaliteil  gevuld. 

Het  konit  altijd  de  kunstvvcrken  ten 
goede  vvanneer  er  niet  meer  dan  een 
vijftigtal  sanien  gebracht  wordeii ;  ieder 
vverk  hangt  dan  vvat  afzondciiijk  zooals 
in  onze  huiskamer  en  het  eene  vvordt 
niet  zooals  in  de  groote  tenloonstellin- 
gen  door  het  andere  doodgeslagen. 

Ook  wijkt  men  in  dit  inlieme  milieu 
af  van  coiivenlioneele  begrippen  en  zet 
men  een  portret  ten  voeten  uit,  flinkweg 
nagcMoeg  op  de  vloer,  zooals  het  ook 
alleen  tot  zijn  leclit  kan  komen.  Het 
vrouwenportrel  van  Mr.  van  derMaarcl 
is  hier  daardoor  heel  goed  te  zien  en 
daar  de  kunstenaar  het  gezichl  in  toon 
heelt  gehouden  zou  men  het  bij  een 
hoogere  plaatsing  moeilijk  hebiien  kun- 
nen  zien.  Het  is  een  heel  voornaam 
vverk,  zeer  dclikaatgepensecld  en  ietwat 
nerveus. 

Ganscii  anders  Jac.  van  Looj'  die  er 
de  verf  maar  raak  opborstelt  en  een 
maling  heeft  aan  wat  men  «  mooie  pein- 
tiire  »  pleegt  te  noemen,  hij  geelt  een 
roodharig  kind  in  de  zonncschijn  (hit 
tintelt  van  licht. 

Een  nieiivveling  is  hier  Spoor,  die  zicli 
als  een  deugdelijk  artiest  laat  kennen. 
Uit  een  zevental  werken  gemaakt  in  een 
tijdverloop  van  acht  jarcn  ziet  men  zijn 
ontwikkelingsgang.  Eerst  nog  wat  haid 
en  academiseh  maar  gaandcweg  soiipler 
teeder  word  I  zijn  |)enseel  en  zijn  laat.sle 
arbeid,  een  blond  vroiiwenportreljc,  is 
mooi  gevoeld  en  lijn  van  schildering; 
een  jongkuiistenaardusdie  voel  belool't. 

Eigenaardig  het  werk  van  Mevrouw 
Sare  Risscl)o|)-Robertson,  het  scliijnl 
meer  een  prachtig  lapijt-onlwcrp  ol'  een 
kleurcombinalie  omoen  jjlateel  sciiilder 
te  insj)ireeren.  Ilecrlijk  is  de  weeldc 
dczer  toonen,het  dicpc  blauvv  tegen  het 


zilverwit  en  goudbruin.  Geen  die  ooit 
haar  palet  nabij  komt,  of  hij  nioet  Breil- 
ner  heeten. 

Haverman's  Mocder  en  Kind  doet  ouk 
even  aan  een  stukje  dof  gobelin  denken, 
er  zijn  heel  mooie  brokken  in,  vooral 
t  gezicht  van  't  kind,  zoo  blank  tegen 
den  fond,  dat  van  de  moeder  is  wat 
ijzerachtig  en  grauw.  En  edit  sink  bui- 
tcn  geelt  Rink  wiensopvattiiigmcerzich 
aansluit  bij  zijn  Rclgische  dan  Holland- 
sche  kunstbroeders,  licht  en  zonne- 
schijn  geelt  hij  wel,  ook  laat  hij  zijn 
bootje  niet  mee  nemen  door  het  zog  der 
Haagsche  school  zooals  Mcvr.  Tadema- 
Groeneveldt.  Deze  schilderes  heeft  hier 
zeer  vaardig  geschilderde  strand-  en 
stadsgezichten,  royale  inspiraties  op 
Jaap  Maris  maar  niet  slap  of  slecht,  zij 
schijnt  te  willen  zeggen  :  «  Welnu,  ja, 
»  ik  bewonder  dien  onvolprezen  mees- 
»  ter  der  Hollandsche  luchtcn  en  ik  wil 
»  schilderen  zooals  hij  het  deed  ».  Toch 
jammer  van  zoo'n  talentvolle  vrouw  dal 
zij  niet  meer  stoutweg  een  anderen  weg 
durft  gaaii ;  misschien  koiiit  dat  nog  wcl 
als  ze  maar  niet  merkt,  dat  deze  kunst 
verkoopbaarder  is  dan  een  wat  eigen- 
gereide  want  dan  vreezen  we  wel,  dal 
deze  schilderes  verloren  is  voor  de 
eigentlijke  kring  van  artieslcn. 

Een  artiest  geeft  alleen  zijn  eigen 
eniotie  weer,  niet  die  van  een  ander,  en 
't  zijn  niet  alle  kunslcnaars  die  de 
kwasl  hanteeren,  dat  weten  we  wel;  daar 
is  geen  enkele  tcntoonstelling  of  deze 
waarhcid  vv'ordt  ons  weer  ingescherpt. 

Van  den  sladsschilder  t  Hooft  is  hier 
ook  zeer  sympathiek  werk,  een  paar 
studies  die  ons  plezicr  doen  omdat  er 
een  spontanieteit  in  zit  die  zijn  panecl- 
tjes  maar  al  te  dikwijls  missen,  dan  een 
paar  mooie  studies  van  Dooijewaard 
een  jong  schilder,  van  de  Voo  en 
Ivgmond,  die  zeer  ernslig  werk  levcren ; 
—  deze  drie  zockcn  zich  zcif  te  zijn  en 
daaiom  mogen  wij  wat  van  hen  ver- 
wachtcn  —  ook  in  'I  binnenluiis  van 
van  der  Jonge  is  iels  sympathieks;  — 
we  zien  dan  toch  zoo  zoctjes  aan  weer 
jonge  kiachlen  opkonien  en  die  kan  de 
Hollandsche  schilderschool  best  ge- 
bruiken. 

R  (). 


154 


EEN  LYRICUS 


(HENRI  VAN    DAALHOFF) 


K  geschiedenis  le  schrijven  van  een  talent  —  EEN  LYRICUS 
het  is  sonis  beproefd,  maar  zelden  gelukt. 

En  toch,  nu  we  gaan  schrijven  over  den 
lyricus,  dien  we  hier  op  het  oog  hebben,  staan 
we  min  of  meer  onder  de  verpHchting  het  his- 
torische  element  bij  onzen  arbeid  niet  te  ver- 
waarloozen.  Het  kan  waar  zijn  :  de  geschiedenis 
van  een  kunstperiode  is  die  van  de  haar  ver- 
tegenwoordigende  individuen  in  haar  meer  algemeenen  vorm;  maar 
slechts  voor  het  algemeen,  niet  voor  enkele  bizondere  personen  gaal 
deze  stelling  op.  Het  zal  bijvoorbeeld  zeer  bezwaarlijk  zijn,  de  kunst 
van  Thys  Maris  te  begrijpen  uit  een  omschrijving  van  de  prae-rafaeli- 
sche  schilderkunst;  en  toch  ook  is  er  voor  dienzelfden  Thys  in  een 
latere  kunstperiode  geen  plaats.  En  even  bezwaarlijk  ook  is  het  op 
literair  gebied  de  dichtkunst  van  een  Walt  Whitman,  tot  een  alge- 
meenen kunst-vorm  le  generaliseeren,  op  zoo'n  wijze  dat  de  geest  van 
den  dichter  teruggebracht  wordt  tot  niet  meer  dan  «  een  deel  van  een 
geheel.  » 

Aangaande  de  moderne  schilderkunst,  en  de  moderne  kunstnij- 
verheid,  die  zich  rondom,  onder  ons  oog  ontwikkelt,  weten  we  alien 
zooals  van  zelve  spreekt,  wel  het  een  en  ander  af;  en  enkele  jaren  in 
onze  herinnering  teruggaande,  kunnen  we  wel  zoowat  bepalen,  onder 
welke  invloeden,  onder  welke  voorliefden,  onder  welk  soort  van  afkeer, 
onder  den  toekomst-glans  van  welk  doel,  en  in  verband  met  welke 
sociale  en  imdere  overwegingen  de  eene  beoefenaar  en  daarnaast  de 
andere  is  ontstaan.  Behoeven  we  eraan  te  herinneren,  dat  het  impres- 
sionisme  zooals  het  na  de  Marissen  door  Bauer,  Isaac  Israels,  de  Zwart, 
e.  a.  werd  voortgezet,  moeilijk  anders  kon  blijken,  dan  een  cul  de  sac, 
waarin,  eenigszins  cynisch  gesproken,  op  den  duur  met  veel  anders 
mogelijk  was  dan  een  rondwoelen  in  een  eenmaal  verkregen  visie,  die 
omdat  ze  niet  vcrder  voortgezet  kon  worden,  ten  slotte  gelijk  was 
met  een  onmachl  en  ellende,  waarvan  de  soms  geeslige,  maar  gevoel- 


Onzk  Kunst     XX 


155 


EEN  LYRICUS  looze  caricatuur-lcekcningeii,  in  nicnig  witzblad  le  viiulen,  de  diiecte 
uiling  was.  We  heiinneron  aan  eeii  der  laatsle  Haagsche  tentoonstel- 
liiigen  en  haar  doeken,\vaariiit  de  onhoiidhaarheid  van  het  ten  topge- 
voerde  impressionisme  le  duidelijk  blijkl  oni  een  nader  betoog  niet 
overbodig  te  maken.  Voor  bem  die  zicb  deze  doeken  niet  mocbten  her- 
inneren,  noemen  we  ze  bier  :  het  waren  een  Draaimolen  door  Isaac 
Israels,  een  Strandgezicht  van  Willy  Sluiter,  en  eene  pastelteekening 
Baders  door  Max  Lieberman.  Tegenover  zulk  werk  staande  wordt  bet 
duidelijk  dat  een  jonge  opkomende  school  van  scbilders  zicb  nieuwe 
wegen  tracbt  te  banen. 

En  verklaarbaar  is  bet  daarnaast,  dat  ook  de  beoefening  der  kunst- 
nijverbeid  niet  voldoet,  waar  men  bezield  is  met  bet  oprecht  streven, 
aan  een  sentiment,  een  gemoedsleven  uiting  te  geven.  Als  autoriteit 
kan  ik  bier  ten  beste  geven  William  Morris  zelve,  die  in  1H96  reeds  in 
een  rede  zicb  over  de  kunstnijverbeid,  als  kunsl  in  den  strengen  zin 
van  het  woord  uitliet  op  een  wijze  waaruit,  naast  veel  ingenomenheid, 
toch  ook  de  overtuiging  sprak,  dat  tot  beoelening  ervan  bij  uitstck 
zijn  aangewezeii  de  inl'erieure  geesten  (*).  Men  zal  het  dan  trouwens 
wel  toegeven  dat  de  sensaties,  die  men  vindt  in  Lucas  van  Leyden, 
Quinten  Matsys,  Giotto,  Rembrandt,  Botticelli,  Millet,  Corot,  enz., 
met  geen  mogelijkheid  ook  uit  te  drukken  zijn  in  voorwerpen  van 
dagelijkscb  gebruik. 

Uit  het  impressionisme,  dat  tot  zijn  uilcrste  consekwentie  was 
gebracht,  ontwikkelden  zicii  twee  kunstvormen,  die  beiden  decoratie! 
van  aanleg  waren,  en  aldus  nooit  zicb  vcrwijderden  builen  elkanders 
verband  :  de  kunstnijverbeid,  die  pcnseel  noch  linnen  l)ezigde  en  het 
neo-impressionisme,  ten  slolle  niets  anders  dan  decoratie,  de  versie- 
ring  van  het  vlak  bedoelende.  Men  scbilderdc  details,  die  meestentijds 
geen  andere  slrekking  badden  dan  het  versierings-motiei"  van  andcre 
stijlen  tevervangen;  en  als  de  beboefte  blijk  le  geven  van  eenigerlei 
gedaclitenleven  niet  nicer  le  bedwingen  was,  dan  werd  men  symbo- 
liek.  Zoo  ontslonden  weer  twee  scbolen,  waarvan  de  een  —  die  iiet 
pointilleeren  invoerde  —  van  alle  gedacbteleven  vrij  bleef,  en  de  andere, 
de  symboliek,  de  gedacble  niet  schilderkundig  wist  uit  te  drukken, 
en  soms  zijn  toevluchl  nam  lot  voorstellingcn,  die  met  een  rebus  een 
le  ver  gaandc  gelijkcnis  vcrloonden. 

Dit  alles  bcbbcn  we,  oj)  bet  oogenblik,  dat  wc  dil  schrijvcn,  gehad. 
Wie  in  den  laatslen  lijd  een  Hollai\dscbc  schildcrijtenloonstelling 
bezocht  heelt,  moel  bet  opgevallen  zijn,  hoc,  nu  symboliek,  pointil- 
lisme  en  kunstnijverbeid  (de  laalstc  slecbis  als  een  werkelijk  arlislieke 
bezigbeid  bedoeld)  gaan  vcrzwakkcn,  zicb  nicer  en  nicer  een  lyriscb 

t')  Men  zic  liierovcr  o.  a.  een  arlikel  in  liet  niaaiulschril'l  De  Aibeiii  U  Jrg. 
biz.  64  en  65. 


156 


157 


EEN  LYRICUS  impressionnisme  begint  te  openbaren,  ten  deele  bij  schilders,  die  zich 
eertijds  aan  een  der  voorgaande  kunstopvattingen  bezoiidigden,  fen 
deel  ook  bij  jongere,  nog  onbekende  lieden.  Onder  de  eersten  noenien 
we,  als  vo()il)eeId,  Hart  Nil)brig  bij  wien  de  lyriek  onmiskenl)aar  op 
den  voorgrond  begiiil  te  konien  en  Louis  van  Soest,  die  langs  de 
sentimentaHteit  eener  balve  symi)oliek,  zijn  weik  lot  werkcbjke  Iviiek 
beeft  weten  te  ontwikkelen.  De  jongeren  --  op  de  najaars-tentoonstel- 
ling  van  de  maalscbajjpij  «  Aiti  et  Amicitiae  »  beel't  men  ze,  in  een 
bctrekkebjk  groot  aantal,  waar  kunnen  nenien.  En  zoo  is  in  alle  reden 
aan  te  nemen,  dat  wat  we  een  lyriscb  inij)iessionnisme  noemden,  wel- 
dra  de  hoofdvorm  zai  wezen  onzer  nationale  schilderkunst. 

Nu  we  den  lezer  op  deze  wijze  eenigszins  hel)ben  georienteerd  in 
de  kunst  der  laatste  jaren,  bbjft  ons  over  de  plaats  aan  te  wijzen,  die 
een  lyricus  van  veel  oiideren  datum  dan  c!e  genoemden  in  de  scbilder- 
kunst  toekomt.  We  bedoelen  van  DaalbofT,  die  tien  jaar  geleden,  toen 
men  overal  in  Nederland  de  oogen  ging  open  zetten  voor  symboliek 
en  kunstnijverbeid,  de  lyriek  l)eoeiende,  zooals  ze  nu  meer  algemeen 
staat  te  worden  erkend.  Deze  plaats  is,  zooals  men  ziet,  tot  op  nu  toe 
een  afzonderlijke  en  bewijst,  dat  de  gescbiedenis  van  een  talent  te 
scbnjven,nog  niet  identiek  is  met  bet  bebandelen  van  een  kunstperiode. 

Toen  bij  pas  «  scbilder  werd  »  beel't  van  DaalbofT  zicb  een  oogen- 
blik  bezondigd  aan  wat  toen  algemeen  in  de  kriiigeu  der  jongeren  voor 
de  scbilderkunst  gold.  We  berinneren  ons  llauwtjes  uit  dien  tijd  een 
paar  min  of  meer  religieuse  voorstellingen,  waarin  aan  de  kleur  geen, 
en  aan  de  lijn  een  zeer  gewicbtige  functic  was  toebedeeld.  Maar  uit 
den  tijd,  kort  na  dien  dateeren  de  doeken,  waarin  de  eerste  kiemen 
(vrij  ontwikkeld)  reeds  dagen  van  wat  later  dczcn  scbilder  zou  ken- 
nierken.  't  Waren  bij  dien  aanvang  bijna  alle  doedelzak-spelers,  die 
bij  behandelde  naar  een,  tegelijk  met  dit  onderwerp  gevonden,  nieuw 
procede.  Zijn  doeken  waren  toenmaals  gebeel  uitgevoerd  in  de  nuances 
van  een  gloed-vol,  de  kleur  van  goudleer  sonis  nabijkomend,  bruin  dat 
in  de  lucblen  en  de  meer  belicble  gedeelten  ovei'gaat  tot  een  goud-acbtig 
rood  en  voor  cle  meer  donkere  parlijen  tot  een  donkerbruinen,  bijna 
zwarten,  diej)en  toon  wordt  verzwaai'd.  l*^n  bet  ondei\ver|)  was,  zooals 
gezegd,  een  doedelzak-speler,  die  in  veivoering  zijn  instrument  beban- 
delde.  Het  was  subjecliel'  lot  in  bet  uiterste  ;  ol  neemt  men  aan  chit 
de  scbilder  zicb  met  zijn  onderwerp  vereenzelvigde,  dan  integen- 
deel  uiterniate  objectief.  llet  was  geen  geven  van  ecu  visie  meer,  maar 
bel  verbalen  van  een  gevoel  ;  bet  was  geen  afbeelden  van  een  werke- 
iijklieid  meer,  maar  bet  in  kleuren  omzetlen  van  een  sentiment.  De 
doedelzak-s])eler,  en  de  scbiUler  —  onwillekeurig  verwarren  we, 
voor  deze  doeken  slaande,  auteur  en  sujet !   —  ze  tracbtten    de   visie 


158 


HENRI  VAN  DAALHOFF  ; 

«  ....  Vooruit  tie  niiiziekanten,  die  bliezen  Toeleretoet...  » 

(Teekening  voor  een  onuitgegesen  Prentenboek). 

die  zij   van  het  landschap  ontvingen,  oni  te  zetten  in  de  malerie  —  EEN  LYHICUS 

klank  voor  den  eenen,  kleur  voor  den  anderen  —  die  hun  ter  belian- 

deling  gegeven  was.  De  doedelznii-speler  speelde  geen  liederen,  geen 

tonen;  zijn  klanken  waien  het  wegje  dat  langs  een  hoschje  slingerde, 

de  bladeren  der  boomen,  die  i)eweegloos  stonden  te  leven,  bet  goud 

van  de  bicbt  :  liet  zat  alles  in  bet  instrument,  en  bet  moest  te  vooiscbijn 

worden  gebraeht,  in  nieuwen  scbooneien  vorm,  dan  bet  zich  aan  bet 

oog  voordeed. 

Kent  men  de  kleine  gescbiedenis  van  Tlirond,  den  vioolspeler  nil 
de  ((Boeren-novellen ))  van  Hjornson  ?  Als  de  DaalbofF'scbe  doedelzak- 
speler,  vereenzelvigl  ook  Tbrond  zijn  omgeving  met  de  klanken,  die 
bij  uit  zijn  viool  baalt. 

II  De  strijkstok  was  de  jubnl,  de  berggrens  ;  ging  bij  over  alle 
snaren  tegebjk,  dan  weze  de  l)lessom  (fee),  die  in  een  nacht  van  Kopen- 
bagen  naar  Walders  reed.  De  quint  was  zijn  moeder  ;  de  tweede  snaar 
die  altijd  op  zijn  moeder  volgde,  was  Haucb',  de  kat ;  de  derde  bad  een 
barde  stem,  dat  was  zijn  vadei .  De  has  was  een  pracbtige  snaar,  maar 
wonderbjk,  bij  dreigde  met  zijn  stem  en  't  wasgewaagd,  bem  een  naam 
te  geven.  Kwam  l  zoo  te  pas,  dat  ze  met  de  derde  snaar  een  toon 
vormde,  dan  waien  t  de  drie  vreemden,  die  zoo  op  elkanr  gek'ken, 
dat  men  niet  weten  kon,  wie  van  de  drie  de  spilse  muls  droeg.  Ging 
de  strijkstok  over  de  snaren  alleen  met  den  druk  van  zijn  eigen 
gewicbt,  zoo(hil  er  een  zaebl,  ver  verwijderd  gebiid  uit  de  viool  kwam, 


159 


EEN  LYRIC.US  dan  waren  het  dc  dwergeii,  die  in  'tgebergte  spelen....»  Zoo  omschrijft 
Bjornson  hot  onlwaken  van  den  nnizikalen  zin  l)ij  den  kleinenThrond, 
die  een  groot  virUioos  gewoiden  zou  zijn,  als  zijn  overmaat  van  gevoel 
hem  het  spelen  ten  sloUe  niel  onmogelijU  had  gemaakl  en  hem  geljracht 
had  tol  een  moord,  een  zeli-moord,  een  nioord  op  zijn  viool.  Als 
Thiond,  als  speehnan  met  een  l)iiiiloll  daarheen  getrokken,  zal  spelen 
van  de  slad  —  de  «  hygde  »  zooals  het  in  het  Noorsch  heel,  —  dan 
schiclen  zijn  krachlen  te  koit;  en  het  veld  in  gevlucht,  snijdt  hij  de 
snaren  door  met  zijn  mes,  sleehts  de  has  sparend.  DaalhofF's  muzikant 
is  gelukkiger  ;  hij  tracht  niet  van  de  slad  te  spelen,  een  opgaaf,  die 
Thrond  te  machtig  was.  Hij  speelt  van  de  natuur,  van  de  zachtkens 
rijzende,  den  heuvel  opslingerende  paadjes,  van  de  fijne,  dichterlijke 
boompjes,  die  hij  paren  in  het  landschap  staan  verspreid  en  het  kant- 
werk  van  hun  hehladerd  kininlje  tegen  de  lichte  lucht  verhefFen  ;  hij 
speelt  van  het  gond,  van  den  zonnenschijn  en  den  helderen  zang  der 
vogelen,  van  alles,  in  een  woord,  wat  steeds  in  de  menschenziel  voor 
poezie  heeft  gegolden. 

Bjornson's  novelle  en  Daalhoft's  eerste,  tot  rijpheid  van  gevoel 
gekomen  schilderwerk,  zijn  nauw  verwant;  aan  heide  ligt  de  zelfde 
gedachte  ten  grondslag.  «  Dat  is  kunstenaars-leven  '•  zijn  de  woorden, 
waarmee,  vol  weemoed,  de  dichter  zijn  verhaal  eindigt  ;  en  ook 
in  het  werk  van  den  schilder  ligt  een  zachte  weemoed,  een  heim- 
wee,  ten  gevolge  van  de  gedachte  dat  het  allerhoogsle,  het  pure 
gevoel  nooil  volledig  zal  kunnen  worden  uitgedrukt ;  en  dat  het  sleehts 
ten  koste  van  veel  lijden  en  twijiel  is,  dat  men  het  allerhoogste  bena- 
dert...  (I  Hij  speelt  om  zijn  leven  of  om  zijn  versland.  Is  het  een  krach- 
tige  gezonde  natuur,  dan  zegevieit  weer  de  lust  tot  probeeren,  lot 
wagen.  [  Hangt  aan  een  snaar,  niaar  'I  is  een  krachtige  ».  Zoo  drukt 
Bjornson,  bet  moeilijke,  het  psychiseh  gevaarvolle  van  bet  kunstenaars- 
leven  uit  En  ook  in  Daalholfs  eerste  werk  ligl  die  aan  krankzinnig- 
heid  grenzendc  vervoering,  dat  hopen  en  wagen,  da  I  gaan  lot  de 
uitcrste  grenzen,  waarover  been  de  vernietiging  dreigt. 

Met  gegevens  en  beelden  aan  de  nouvelle  van  Bjornson  onlleend 
zouden  we  nog  verder  kunnen  gaan,  DaalnolV's  kunsl  te  omschrijven 
en  toe  le  lichlen ;  en  we  zouden  bet  missehien  doen,  indien  werk  van 
later  datum  ons  geen  nieuw  materiaal  versebal'te  voor  dit  arlikel. 

Een  lied  van  Minne,  een  grool  doek,  waarop  de  doedelzak-speler 
zijn  lied,  nu  minder  lot  zieb-zelve,  dan  wel  tot  de  beminde  vrouw 
riehlle,  besloot  deze  eerste  periode  van  des  schilders  seheppend  leven. 
Moesten  we  een  invloed  noenien,  waaraan  DaalholT  in  dien  tijd  een 
deel  van  zijn  inspiratie  daidite,  dan  zouden  we  vooral  denken  aan 
sommigc  teekeningen  van  Tbijs  Maris,  en  ook  in  een  enkel  geschildcrd 
landschap  van   dien  eenig  verband   zien   met  de  wijze,  waarop  Daal- 


160 


\ 


r  -r 


i 


\ 


Im 


r  J I  .>^--i' ' 


.^ix-^ 


y,    a 


161 


EEN  LYRICUS  hoffs  laiulschappen  heliandeld  zijn.  Welk  werk  direct  op  dat  IJcd  van 
Minne  weid  voltooid,  zoiiden  we  niet  kiinnen  zeggen  :  de  roode  toon, 
zooals  we  die  hoven  omschreven  en  die  voor  de  sensitieve  schildering 
van  DaalhofF  uitnemend  geschikt  bleek,  lileefin  een  aantal  schilderijen 
nog  gehandliaald;  sonis  weid  er  eens  wat  kleur  te  hulp  geroepen,  hoe- 
wel  Daalhoff,  voor  alias  gevoels-niensch,  nooit  zijn  kracht  zocht  in 
een  schildering  met  sterker  kleuren,  dan  de  tinten  der  werkelijkheid 
het  wenschelijk  deden  schijnen.  Altijd  bleef  het  pogen  de  intimiteit 
van  het  onderwerp,  het  innerlijk  der  dingen,  of  liever  de  innigheid, 
waarmee  het  gemoed  de  dingen  omhulde,  weer  te  geven.  Naast  het 
gevoelige,  het  bijna-overgevoelige  tiok  het  kinderlijke  den  schilder 
aan.  Een  illustratie  van  het  hekende  kinderrijnipje  : 

Kleen,  kleen  kleulertjc 
Wat  doc  je  in  niijii  hof! 
Je  plukl  er  al  de  bloempjcs  al' 
Imi  niaakt  hel  al  tc  grof! 

was  hem  aanleiding  tot  een  grool  schililerij,  dat  hoe  kiachtig,  gloedvol 
van  kleur  het  ook  is,  toch  eerder  voor  kindeien,  dan  voor  groote 
menschen  hestemd  schijnt.  Het  blijkt  nit  de  voorstclling,  die  zoo  naief 
is,  dat  ze  zelfs  door  zeer  kleine  kinderen  kan  worden  begrepen.  Geheel 
aan  den  toon  van  het  versje  getrouw  blijvend,  beeldde  Daalholf  een 
kindje  at',  dat  in  haar  lange  kleeren  wel  een  oud-inoedertje  lijkt.  Aan 
een  touwtje  trekt  ze  een  wagentje  voort  en  in  de  hand  houdl  ze  een 
ruikertje  van  de  geroofde  bloemen.  Ze  vlucht  voor  een  oude  vrouw, 
die  met  een  knoestigen  stok  in  de  hand  het  booswichtje  bedreigt. 
Nietlemin  zou  de  zin  voor  het  naicve,  dat  later  in  een  prentenboek 
zich  meer  rechtstreeks  zou  openbaren,  de  liefde  voor  de  intimiteit  van 
oude  hoekjes,  liet  minialuurleven,  zooals  men  in  dorpjes  op  het  platte- 
land  nog  aantret't,  worden  behandeld  in  menig  kleiner  en  grooter  dock. 
Het  eerst  gelukte  dit  genre  in  de  Denr,  waarin  wel  een  maximum  van 
gevoel  aan  de  minimum  van  sujet  verbonden  is.  «  De  Deur »  is  een  deur, 
met  wat  wilden  wijngerd  omgroeid  en  een  uitgeslelen  dremi)el  er 
voor,  —  zonder  meer.  Ook  om  nog  een  andere  reden  dan  deze,  mag  dit 
doek  onder  de  merkwaardigste  van  DaalhofTs  werk  gerekend  worden ; 
hier  toch  ontwikkelde  zich  het  coloriet  in  meer  saamgestelden  vorm. 
Waren  het  vroeger  de  nuances  van  het  goud-bruin  geweest,  waartoe 
de  schilder  zich  bepaalde,  nu  werden  langzamerhand  ook  andere  tinten 
ingevoerd.  En  zooals  eertijds  toon  en  tint  van  het  zelfde  bruin  zich 
ophouwde  tot  een  waren  brand  in  de  luchl  en  rond  het  hoofd  van  de 
figuren  (men  zie  b.  v.  het  Lied  van  Minne),  thans  wordt  dat  zelt'de 
schema  van  kleur-architectuur  meer  en  meer  over  de  verdere  kleuren 
van  het  schilderpalet  uitgebreid.  Evenals  we  bij  Rembrandt,  bij  Jaap 


162 


Maris,  kunnen  spreken  van  een  klcurenhoiiw,  steekt  er  ook  geen  over-  EEN  LYRICUS 
drijving  in,  dat  zelfde  woord  bij  een  bespreking  van  Daalhoil's  weik 
te  bezigen  ;  alleen  is  bet  wat  nioeilijk,  dit  gebriiik,  anders  dan  voor- 
zicb-zelven  en  door  middel  van  ons  direct  waarnemings-vermogen,  te 
recbtvaardigen.  Tocb  zal  bet  velen,  die  lot  waardeering  van  dit  werk 
in  staat  zijn,  niet  moeibjk  vallen  te  bevroeden,  boe  bier  geen  sprake 
kan  zijn  van  bijvoorbeeld  een  zielloos  naast  elkander  stellen  van  tonen 
en  tinten. 

Een  warmte  als  uit  deze  doeken  spreekt,  kan  slecbts  bet  gevolg 
zijn  van  een  meer  diepgaand,  meer  tecbniscb  en  meer  de  fijncre  ge- 
voebglieden  van  ons  oog  betreffend  proces.  Wilden  we  bet  beeld  van 
den  «  kleur-bouw  »  doorvoeren,  we  zouden  moeten  spreken  van  een 
torenbouw,  want  incierdaad  schoort  de  eene  kleur  de  andere,  beft  de 
eene  klenr  de  andere  op,  om  ten  slotte  zicb  saam  te  trekken  in  den 
gloed  die,  mits  zij  naar  bebooren  zijn  verbebt,  op  elke  tentoonsteUing 
bet  oog  dadebjk  tot  deze  doeken  wenden  doet. 

Ook  in  een  nog  ander  opzicbt  ontwikkclde  Daaiboff's  kunst  zicb 
meer  en  meer.  Werd  bet  coloriet  zijncr  doeken  saamgestelder,  ook  bet 
onderwerp,  de  lijn  zijner  compositie,  breidde  zicb  van  vrij  grooten 
eenvoud  tot  meerdere  vindingrijkbeid  uit.  Er  zouden  verscbillende 
titels  van  doeken  te  noemen  zijn,  die  aan  de  ontwikkebng  van  dit 
laatste  onderdeel  van  des  scbilders  plastiscb  vermogen  gebeel  en  al  zijn 
gewijd.  Het  zijn  landscbappen,  met  een  gebeel  complex  van  boerde- 
rijen,  opbaalbruggen,  slooten,  boomen  en  wegen,  waarmee,  naast  bet 
uitdrukken  der  intimiteit  van  bet  eenvoudig  landleven,  vooral  ook  de 
lijn  als  zoodanig  tot  ontwikkebng  wordt  gebracht.  We  berinneren 
ons  een  litbografie,  waarin  voor  bet  eerst  het  landscbap  tot  zulk  een 
uitgebreidbeid  was  gebracbt,  dat  een  bewust  streven  naar  compositie 
er  duidelijk  uit  bleek.  Het  stuk  gaf  een  boerderij  te  zien,  een  gebeel 
samenstel  van  daken,  waarbij  zicb  nog  een  booiberg  kwam  voegen; 
en  boom  en  struik  niet  acbterwege  bleef.  Een  bruggetje  leidde  naar 
het  vlakke  veld,  waar  de  lijn  der  meer  eenvoudige  natuur  niet  ver- 
waarloosd  was.  Ook  deze  litbografie  kenmerkte  zicb  door  de  roode 
kleur,  die  voor  menig  schilderij  van  overeenkomende  conceplie  nog 
werd  toegepast. 

Voor  een  min  of  meer  volledig  overzicbt  van  Daalboft's  arbeid 
kunnen  de  bij  dit  artikel  gevoegde  reproducties  natuurlijk  niet  vol- 
staan  ;  men  is  ook  daarin  belaas  aan  zekere  grenzen  gebonden.  En  dit 
is  te  meer  te  betrcuren,  omdat  als  voor  elk,  zicb  stap  voor  stap 
ontwikkelend  artist  slechls  de  kennis  van  gebeel  zijn  werk  kan  leiden 
tot  een  volledig  waardeeren  zijner  aestbetische  bedoelingen.  Ook  in  bet 
tegenwoordig  werk  van  DaalbotT  vinden  we  tclkens  elementen  tcriig, 
die  door  scbilderijen  uit  vroegei-  tijd  als  't  ware   werden  toegelicbt,  en 


m 


EEN  LYRICUS  die  men,  zonder  kennis  daarvan,  nioeilijk  op  luin  ware  waarde  zoii 
schatlen.  En  omgekeerd,  zal  men  in  datzelfde  tegenwoordige  werk  ook 
weer  veel  vinden,  dat  als  kiem  aanwezig  slechts  voor  den  artisl-zelve 
nog  de  beteekenis  heeft,  die  hij  in  nog  te  verrichlen  arbeid  voor  ieder 
bevoegde  duidelijk  zal  nits])reken. 

We  zouden  niel  voUedig  zijn,  indien  we  naHeten  bier  even  te 
sj)reken  over  de  wijze  waaroj)  DaalbofT  pointilleerl.  Xn  men  eenigszins 
bekomen  is  van  den  roes  van  bewondering,  waarmee  deze  nienwig- 
beid  inderlijd  werd  ontvangen,  zal  men  zicli  ei-  misscbien  over  verba- 
zen,  dat  een  scbilder,  die  niet  anders  weikl,  dan  tot  weergeven  zijner 
sentimenten  en  slecbts  iiilsluitend  een  abstractie  als  doel  van  zijn 
arbeid  voor  oogen  boudt,  zicb  af  zou  geven  met  een  leebniek,  die, 
willen  we  baar  eenigszins  scberp  karaeteriseeien,  niet  veel  meer  is, 
dan  een  vrij  algemeen  geworden  gooebeltoer  met  bet  penseel.  In 
Daalboffs  doeken  ecbter  is  ze  meer,  en  beefl  zij  ook  een  veel  diepere 
beteekenis.  Ze  vervalt  bij  beni  nooit  in  kleureHekt,  en  is  allijd  onal- 
scbeidelijk  verbonden  aan  de  stemming  van  bet  doek,  waarin  ze  word! 
toegepasl.  Een  paar  jaar  geleden  werd  bet  onlstaan  der  poinlilleerkunsl 
zoodanig  verklaard,  dat  zij  een  gevolg  Icon  wezen  van  bet  gemis  aan 
die  bekwaambeid  in  baar  beoet'enaren,  welke  de  groote  impressionisten 
in  slaat  stelde  bun  scbilderijen  met  den  toels  te  scbilderen.  Gebrek 
aan  vaardigbeid  daarin,  de  noodzakelijkbeid  le  sebilderen  zonder 
tecbniek,  en  bijgevolg  teverwen,  zou  de  oorzaak  zijn  van  de  uitvinding 
en  bet  gebruik  van  bet  pointillee,  dat  in  practijk  werd  gebraebt,  zonder 
daarom  nog  den  loets  dei'  imj)ressionisten  te  vervangen.  Daalbotl"  die 
veel  meer  barmonie  in  zijn  pointillee  biengt,  beieikl  daarmee  eenzell'de 
effekt,  als  de  impressionisten  met  bun  toets...  Het  slaat  natuurlijk  ieder 
vrij  bier  te  twijfelen;  maar  locli,  daargelalen  de  vraag,  of  bet  pointillee 
in  den  trant  van  de  leden  dei-  Sociclr  dcs  Viiujls  dan  al  dan  niet  een 
geoorloofde  metbode  is,  zal  men  legenover  DaalbofT's  gepoiulilleeide 
doeken  moeten  toegeven,  dat  deze  leebniek  dnai'  in  diensl  is  gesteld 
van  bet  zuiver,  lyriscb  impressionisme,  wal  den  leden  van  de  Viiujls, 
(mogelijk  was  bet  dan  ook  bun  bedoeling  niet),  nooit  is  gelukt. 

Missebien  beefl  Daalbofl  aan  geen  zijner  scbilderijen  met  zooveel 
voorliefde  gewerkl,  als  aan  bet  prenlenboek,  waaruit  enkele  bladzijden 
bij  dit  artikel  zijn  gevoegd.  Dieblerlijke  naiviteil,  zooals  ze  in  zijn 
gemoed  aanwezig  is,  is  wel  de  boofdtoon  van  DaalbolT's  sebeppingen. 
Wie  was  dus  meer  dan  bij  aangcwezen  een  prenlenboek  le  maken,  dat 
door  groote  menseben  als  knnsl  gewaardeerd,  door  de  kleine  kinderen 
zou  kunnen  worden  begrepen  7  En  inderdaad  aan  beide  voorwaarden 
is  voldaan  op  eene  wijze,  die  lot  niel  veel  kritiek  aanleiding  geven  kan. 
De  platen  voor  bet  prenlenboek,  zooals  we  ze  onlangs  nog  in  den 
kunstbandel    «  Art  and  Cralls  »   le  's  Gravenbage  zagen,  bebben   die 


164 


165 


EEN  LYRICrS  nniveteil  in  uitvoering  en  conceptie,  die  geheel  overeenkomt  met  het 
kunsteloos-eenvoudige  van  de  rijnipjcs,  die  de  teekenaar  er  onder 
plaalste.  Het  verhaal,  dat  die  reeks  platen  den  kinderen  doen,  is  niet 
minder  simpel  ;  en  wal  vooral  Ijeteekenend  is,  is  de  ietwat  overdreven 
voor  kinderen  hevaltelijke  voorstelling  ;  dat  heschonwen  we  als  een 
voorrecht,  dat  in  de  boekjes  van  Walter  Crane  zoo  goed  als  al'we- 
zig,  men  sleehls  in  zekere  mate  bij  Caldecot  aantrelt.  De  kinderen,  die 
de  prenten  van  Crane  begrepen  en  werkelijk  gevoeld  liebben,  zullen 
wel  zeldzaam  zijn  ;  de  dichterlijkheid  ervan  vereisebt  een  grooter 
bevatlings-vcrmogen,  dat  men  bij  kinderen  mag  veronderstellen  ;  en 
de  voorstellingen  liggen  te  zeer  buiten  de  steer  van  de  bezigheden, 
waartoe  een  kind  zich  gewoonlijk  bepaall,  dat  men  de  mogelijkbeid 
van  een  werkelijk  voelen  en  begrijpen  niet  aan  mag  nemen.  Bij  het 
prentenboek  van  DaalhofT  is  dit  anders.  Daar  ziet  men  scenes  uit  bet 
kinderleven  zelve;  en  een  naieve  oveicirijving  in  de  voorstellingen, 
die  niet  na  kunnen  laten,  op  de  fantazie  der  kinderen  te  werken.  De 
reprodncties,  die  dit  artikel  vergezellen,  toonen  dit,  dnnkt  ons,  duide- 
lijk  aan. 

Mogen  we  bier  wat  aan  de  verdere,  voorloopig  nog  niet  voor  bet 
pnbliek  beslemde,  werkzaambeden  van  den  scliilder  venaden  '?....  Hij 
loopt  met  plannen  rond,  die  parallel  aan  die  van  Tbeo  Molkenboer, 
een  berscbepping  en  verbetering  van  bet  tooneel-decor  bedoelen.  Lijn, 
licbt,  kleur  worden  daar  gewicbtiger  en  vooral  arlisliekcr  roUen  loebe- 
deeld,  dan  dit  op  bet  legenwoordig  tooneel  bet  geval  is.  In  zoover  gaal 
bij  met  Molkenboer  saam  ;  maar  voor  'I  overige  bedoelt  Daalboil" 
nieer  toon  en  stemming  aan  le  ])rengen,  lerwijl  Molkenboer  voor  bet 
oogenblik  niet  verdcr  gaat,  dan  een  volmaking  van  bet  tooneel  in 
ornamentieken  zin.  Het  verscbil  laat  zieb  verklaren  :  Molkenboer  is 
ook  als  scbilder  meer  decoralief  van  aanleg.  Daalbol!"  blijlt  door  allc 
avonturen  been  impressionist.  En  zooals  bij  met  zijn  scbilderijen 
slecbts  bedoelt.  een  diebterlijke  impressie  vast  te  Icggen,  zou  dan  ook 
zijn  regisseurs-kunst  niels  anders  beoogen  dan  bet  looneel  te  makcn 
als  een  impressionisliscbe  scbilderij,  een  scbilderij  zooals  hij  er  vele 
beeft  gemaakt :  verrassend  van  klenr-effect,  met  een  dnidelijk  voelbare 
composilie  en  een  intimileil  in  de  stemming,  die  men  vooral  weer- 
vindt,  daar  waar  eenvoud  zieb  paarl  aan  bet  geluk  der  kleine,  simpele 
zielen. 

We  bebben  de  eigenaardigiieden  van  Daalbolfs  talent  en  de  kleine 
wijzigingen.  die  zijn  knnst  met  den  loop  der  jaren  onderging,  zoo 
goed  dil  met  woorden  mogelijk  is,  traebltMi  lesebelsen.  En  indien  deze 
scbets  ook  maar  cenigszins  beanlwoordl  aan  dat  doel,  dan  zal  bet  den 
k'zei- (luidelijk  geworden  zijn,  boe  DaalholV  vooral  in  den  eerslen   lijd 


IGG 


van  zijn  werken  alleen  stoiid,  te  midden  van  ecu  strooming  in  do  kunst   EEN  LYRICUS 
die  nieer  en  meer  het  decoratieve  op  den  voorgrond  bracht  en  eindigde 
met  zich  le  hepalen  tot  de  kunstnijverheid,  de  eventiieel  smaakvolle 
maar  sentimentlooze  versieiing  van  het  gebruiksvoorwerp.  Hef  was  de 
eenzaaniheid  van  cen  achtergel)levene  ot  —  van  den  voorlooper.... 

Zooals  we  in  den  aanvang  van  dit  geschrijf  reeds  hemerklen, 
ontwikkelt  zicli  uit  het  gevocllooze,  slechts  de  kieiir  dienend  nco- 
impressionisme,  een  school  van  sensitieven,  die  het  landschap  even 
poetisch,  maar  mystieker,  droomeriger,  dan  dat  van  Cotol  tot  ondcr- 
werp  van  hun  schilderingen  kiezen.  We  noemden  Hart  Nil)brig  reeds 
en  we  kunnen  niet  nalaten,  dien  naam  nog  eens  te  noemen,  zoo  kracht- 
dadig,  zoo  onverwacht  is  de  zwenking  waarmee  diens  kunst  zich  op 
eens  naast  die  van  Daalhoff  is  komen  plaatsen.  Natuurlijk  betreft  het 
slechts  een  vcrwijderde  categorische  verwantschap,  en  overheerscht 
beider  persoonlijke  visie  het  gansche  uiterlijk  van  hun  schildeiij.  Wil 
men  nog  andere  namen,  die  thans  voor  het  eerst,  of"  reeds  in  vroeger 
tijd,  eenige  geestes-relatie  met  DaalholT  vertoonden,  dan  noemen  we 
Wiggers,  De  Gouves  de  Nuncques,  Louis  van  Soest  ;  voor  nog  mcer- 
dere  namen  z')uden  wij  ons  moeten  keeren  tot  jonge  artisten,  die  nog 
te  onbekend  ziju  om  liier  eenigen  indruk  te  maken.  Maar  zij  vooral 
zullen,  naar  hef  ons  schijnt,  met  de  genoemden  een  school  vormen, 
die  defmitiever  dan  dat  met  de  tusschengelegen  richtingen  het  geval  is 
geweest,  het  oude  impressionisme  voor  een  poos  zullen  kunnen 
vervangen.  Mogclijk  doen  we  good  hier  van  vervangen  niet  te  spreken. 
De  schilderkunst  van  Wiggers,  DaalhofT  e  a.  is  slechts  een  verfijnd 
impressionisme,  dichterlijker  en  meer  de  abstraclie  naderend,  het  zijn 
vage,  vluchtige  indrukken,  waar  aan  wat  het  oog  niet  vasthield,  door 
het  gemoed  al  droomend  wordt  toegevoegd,  de  dingen,  die  aan  de 
werkelijkheid  slechts  verbonden  zijn  door  den  subtielen  band  der  dich- 
terlijkheid. 

Voorspellingcn  te  doen,  ligt  niet  op  onzen  weg;  en  de  vraag  of  de 
school  van  sensitieven  die  zich  aldus  langzamerhand  vormt,  een 
van  langen  duur,  en  van  groot  gewicht  zal  zijn,  laten  we  hier  onbeant- 
woord.  Voor  het  oogenblik  kunnen  we  echter  levree  zijn  met  het  vele 
moois,  waarmede  ze  de  Nederlandsche  kunst  heeft  verrijkt.  Vooral 
als  reactie  op  de  kunst  dei-  kleur-maniakken  en  der  lijn-dienaars  deden 
zij  zeer  veel ;  en  onder  dit  vele  zijn  van  Daalholi's  hand  de  oudste 
slalen  van  gevoels-kunst.  Want  voor  Wiggers  de  Renkumsciie  nachten 
in  bceld  bracht,  schilderde  Daalhoil' zijn  doedelzak-spelers. 

Ih'iillamj,  Ocl.V.H)!.  El).   ThOHN   PlUKKKIi. 


167 


DE  TEEKENINGEN    DER 


VLAAMSCHE  MEESTERS 


DE  ROMANISTEN  (Vervolg). 


DE  TEEKE- 
NINGEN  DEH 
VLAAMSCHE 
MEESTERS 


E  groofe  historieschilders  uit  de  eerste  helt't  der 
XVI'-  eeuw  waren  bedreven  teekenaars;  van 
hen  bezilten  wij  tal  van  reeksen  en  afzonder- 
lijke  slnkken,die  zij  vervaardigdenals  schetsen 
voor  hunne  schilderweiken,  voor  tapijten  en 
yiasranien  ot'wel  om  tot  modellen  voor  hunne 
graveurs  te  dienen.  Eigenlijke  studien  ver- 
vaardigden  zij  minder.  De  samenstelling  was 
voor  hen  hoot'dzaak  en  de  zorg,  waarniede  zij  hnnne  onderwerpen  op 
hct  papiei-  uitvoerden  zoowel  als  de  belangrijkheid  der  door  hen 
nagehiten  scheppingen  van  dien  aard,  l)evesligen  ten  overvloede  wal 
wij  reeds  wisten  uit  hunne  schilderijen. 

Barend  van  Orley  (1492?-1542)  was  de  eerste  en  een  der  voor- 
naamste  onder  hen.  In  zijne  jongeHngsjaren  begat  hij  zich  naar  Italie 
en  de  overlevering  wil  dat  hij  les  van  Rafael  onlving.  In  151;') 
was  hij  teruggekeerd  in  Rrussel,  zijne  vaderstad.  Hij  verwierl"  daar  al 
spoedig  hoogen  naam  en  werd  de  schilder  van  bet  hot"  en  van  de 
voornaaniste  edelbeden.  Hij  droeg  grootendeeks  l)ij  tot  de  veritabani- 
seering  onzer  kunst.  Zijne  werken  l)estaan  hoofdzakelijk  uit  aUaar- 
stukken,  portretten,  tapijtwerken  en  glasranien.  Het  British  Museum 
bezit  een  zeer  belangrijke  leekening,  verbeeldcnde  Lazarus  aan  de  deur 
van  den  slcchleii  rijkc;  de  stofTeering  is  zeer  decoratief;  in  liel  midden 
zit  de  rijke  met  zijne  gasten  aan  tat'el,  bnks  bgt  de  arme  Lazarus  op 
den  grond,  recbts  zit  de  duivel  in  vorm  van  draak  wachtende  op  de 
ziel  van  den  onmecdoogcnden  beer.  Van  Ork-y  l)obandeUle  betzelfde 
onderwerp,  maar  in  anderen  vorm,  op  een  der  biiken  van  zijn  Geschic- 
deiiis  van  Job  in  liet  koninklijk  Museum  te  Brussel. 

In  het  prcntenkabinet  te  Muncben  zijner  vier  teekeningen,  (b'agende 
zijn  naam  en  bet  jaar  ir)21,  gemaakt  voor  tapijtwerken  en  vcrbeeblende 
de  (iesvhiedcnis  van  Rumulus  en  Remus.  In  den  Louvre  vinden  wij  een 


168 


<    = 


menigle  groole  uitvoerige  tcckeningcn.  Drie  ervaii  stcUen  landsc'.iiippen   DE  TEEKE- 
voor  met  figuren  en  zijii  geteekeiul  :  Mccslcr  Beriidcit  van  Orleij  van  NINGEX  DEH 
Briissel  fecit.  Dertien  andereslelleii  de  jaclitcn  voor,  van  welke  van  Man-  VLAAMSCHE 
der  verhaalt  :  «  Hy  maeckte  onder  ander  voor  den  Keyser  verscheyden   MEESTEUS 
»  Jachten,  met  de  Bosschen   en   pkietsen  ontrenl   Brussel,  daer   dese 
»  Jachten  van  den  Keyser  gescliieden  :  in  welcke  den  Keyser.  en  meer 
»  Princen  en  Princessen  nae  't  leven  quamen,  't  welck  seer  costlijck  in 
»  tapijt  wierdt  ghewrocht.  «  Ook  de  All)ertina  hezit  een  drietal  Jachten 
van  hem. 

In  het  Museum  van  liel  Gouden  Jubeljaar  le  Brussel  hangt  hel 
oorspronkelijk  karton  van  een  der  twee  ghisramen  gemaakt  voor  Sinter- 
Goelenkerk  van  dezelfde  stad  ;  het  verl)eeldt  keizer  Karel  en  zijne 
vrouw  Isabella  van  Portugal  met  hunne  heilige  patronen. 

Een  tijdgenoot  van  Barend  van  Orley  en  een  meester  van  grooten 
naam  in  zijnen  tijd  was  Dikick  Jacohssone  Vellaekt  van  Antwerpen. 
Guicciardini  getuigt  van  hem  :  «  De  voornaamste  in  de  kunst  waren 
»  Aart  van  Hort  van  Nijmegen,  burger  van  Antwerpen,  groote  navolger 
»  van  Ilaliaansche  teekenaars  en  de  eerste,  die  de  kunst  van  het  glas  te 
0  bakken  en  te  kleiiren  vond;  Dirk  Jacobs  Felart,  een  zeer  uitmun- 
»  tende  meester,  rijk  aan  vinding;  Dirk  Stas  van  Kampen,  Jan  Ack 
»  van  Antwerpen,  die  zoo  heerlijk  de  glasraam  in  de  Sacramentskapel 
»  van  Sinler-Goele  te  Brussel  schilderde  en  (^ornelis  van  's  Hertogen- 
»  bosch.  »  Aldus  genoemd  te  midden  der  glasschilders  van  zijnen  tijd 
wordt  het  hoogstwaarschijnlijk  dat  liij  ook  een  glasschilder  was.  In  de 
laatste  lijden  werd  dit  dan  ook  ten  duidelijkste  bewezen,  terzell'der  tijd 
als  de  meester,  van  wien  men  vroeger  niets  dan  den  naam  en  dan 
nog  niet  met  zekerheid  kende,  alsook  tal  zijner  werken,  in  helder  licht 
werden  gesleld.  (*) 

(<  Dierick  Jacobssone,  ghelacsmakere  »  werd  in  1511  als  vrijmees- 
ter  in  de  S.  Lucasgilde  te  Antwerpen  aangenonien;  hetjaar  daarop  vol- 
gende  aanvaardde  hij  een  leerjongen;  in  1514  een  tweeden;  in  1518  en 
1526  was  hij  deken;  tol  in  1530  neemt  hij  nog  leerjongens  aan;  in 
1539-1540  maakt  hij  een  glasraam  voor  0.  L.  V.  kerk  te  Antwerpen. 
Hij  duidt  zijn  naam  op  zijne  werken  allijd  aan  met  D*V,  wat  hem  den 
naam  van  Dirk  van  Staren  heeft  doen  geven.  Geen  Iwijfel  echter  of  de 
maker  der  aldus  onderteekende  werken  was  de  Dirk  Jacobs  Felart 
door  Guicciardini  genoemd  en  door  van  Lerius  en  Bombouts  in  hunne 
uitgave  der  Liygeren  voor  hem  erkend.  Hij  leekende  zijn  naam  ge- 
woonlijk  nietvoluit;  maar  daar  hij  zelf  allijd  als  aanvangsletter  ervan 
een  V  o|>geeft  zal  hij  wel  Vellaert  of  Vellerl  geheeten  hebben.  Tot 
staving  hiervan  kunnen  wij  aanhalen,  dat  op  de  kousebanden  van  een 

(*)  GusTAV  Gluck  :  Der  loalire  Name  des  Mcisters  l)*V  (Jahrbachder  Kunsthislo- 
rische  Suiiimlunyeii  des  Allcrlwclisleii  Kaiserhuuses.  Band  xxii,  Iletl  l.J 


169 


DH  TKEKK-         pcrsonna<»e  uit  deii  «  Triomf  van  den  Tijd,  »  eeii  geschilderde  glasriiit 

NIX(il^N  [)ER      in  hczil  van  Mcvroiiw  Otlilic  (ioldschniidl-Pziil)rain  in  Brusscl,  hij  zijn 

VLAAMSCHE       naam  Dirick  Veil...  scliilderde. 

MEESTERS  De  geleerde,   die  lieni  nit  de  vcrgetelheid  opiiep,  vond  van   hem 

tal  van  teekeningen  voor  glasramen  of  voor  ronde  ruitcn  :  in  het 
Museum  le  Weimar  twee  stuks  en  in  hel  Museum  te  Berlijn  een  stuk 
uit  de  (ieschiedenis  van  Mazes  van  het  jaar  1523;  te  Weimar  nog  drie 
sinks  uit  het  Lcven  van  C/j/7.s7»,s- insgelijks  van  1523,  eene  Gehoorle  van 
Maria  en  eene  Gcboorle  van  Chiislus;  in  de  All)ertina  te  Weenen, 
twee  sinks  nil  de  (ieschiedenis  van  David,  van  1523,  de  Aanlndding 
der  Koningen  van  1532,  de  H.  Anna  den  kleinen  Samnel  in  hel  hnis  des 
Heeren  le  Selo  liremjende  van  1523  en  de  Wijding  van  een  bisschop  van 
1525  ;  in  hel  British  Museum  een  H.  Anna  en  Barbara  niel  begifliger; 
in  het  prentenkahinet  te  Berhjn  een  Marlelie  van  S.  Jan  den  Evaitgehsl 
en  een  Doodendans;  in  hel  Staedcls-Inslilut  te  F'rankforl  een  Koning 
die  gevangenen  laal  onlhoofden  en  in  den  Louvre  eene  Xaahle  Bad- 
maagd.  Alle  deze  slnkken  het  laatsle  uilgezonderd  zijn  ontweipen 
van  geschilderde  glazen. 

Dirick  Jacohssone  Vellaerl  was  ook  een  elser  :  hij  vervaardigdc 
twintig  phiten  in  den  aard  van  Lucas  van  Leiden,  die  vroeger  wel 
gekend  waren,  maar  op  zijn  valschen  naam  Dirk  van  Staren  stonden. 
Nog  kenl  men  twee  houlsneden  van  hem  en  de  heer  (iuslav  Gliick 
denkt  hem  een  geschilderd  driehiik  in  hezil  van  geheimraad  F.  Lipp- 
mann,  te  lk>rhjn,  te  mogen  toeschrijven. 

De  kunstenaar,  die  ons  zoo  o]i  eens  en  op  zoo  trelVende  wijze  ver- 
openhaard  werd,  was  een  Antwerpenaar;  het  jaar  zijner  aanvaarding 
in  de  Lucasgikle  hewijst  dal  hij  omslreeks  1490  moet  gehoren  zijn  en 
waarschijnhjk  liarend  van  Orley  voorafging.  Zijn  stijl  hewijst  dal  hij 
van  den  Brusselsehen  meesler  niels  te  leeren  had  en  met  hem  minstens 
op  gelijke  hoogle  slond.  Zijn  aanwinst  voor  de  Antwerpsche  School  is 
een  gewichlige;  zij  l)ewijsl  dal  in  1523,  lijdens  het  leven  van  Quinlen 
Massijs  en  in  dezelfde  stad,  waar  de  laatste  meesler  der  oudere  school 
werkle,  de  nieuwere  richling  op  zeer  degehjke  wijze  vcrtegenwoordigd 
was. 

De  hervonden  zoon  van  Antwerpen  was  een  voll)h)ed  Ilahanisee- 
rende.  Sommige  figuren  zijner  werken  zijn  haasl  onveranderd  onlleend 
aan  schikleringen  van  Manlegna  en  andcre  meesters  van  over  de  Alpeii: 
hij  hecR  nog  de  rijkversicrde  achlergronden,  (he  (iossaerl  en  van  Orley 
lie!  hadden;  hij  slreefl  naar  zuidelijke  hevalligheid  en  academische 
gespierdheid  in  zijne  personages;  maar  elders  getuigt  de  verwantschap 
van  zijn  Irani  met  dien  van  Lucas  van  Leiden  dan  weer  voor  zijne 
trouwe  waarneming  van  de  werkelijkheid  en  voor  zijne  henulliging 
der  schildcrachlige  hijzonderheden  uil  hel  alledaagsche  leven. 


170 


-^*-( 


<*!  '- 


— ^.f^a — ^      '  .r 


^^-^^>\mn  .'-'si^  ,^^a  T^i 


■^ 


^\ 


c> 


.n 


4  U-ll^ 


-■f- 


•i 


j--"^    I 


■K^ 


^i^  pfw^  h-^ir^  ih^  = 


rir/". 


???^|  |2^  aW^j 


PETER  COECKE  VAN  AALST: 

JOAN  III,  KONING  VAN  POBTUGAL.  MET  VliOUW  KN  IlElI.IGEX  PATROON. 

ONTWERP  VAN  GLASRAAM 

(Erinitage,  St.  Petersburg). 


Jan  CorneliszVermkykn  (1500-1559),  die  geboreii  werd  te  Bcverwijk   DE  TEEKE- 
bij  Haiirlem   en  zich   later  te    Bnissel   kwani    vestigen,  is  ons   vooral   NINGEN  DER 
bekend    door   de  patioiien   van    tapijten,    die   hij    voor  keizer   Karel  VLAAMSCHE 
niaakte  en  waarin   bij   de   heldendaden   van   den   grooten    vorst  ver-  MEESTERS 
eeuwigde,  alhoewel  bij  volgens  van  Mander  ook  vele  en  schoone  gods- 
dienstige    situkken    en    portietten    schilderde.    Deze    laatste    zijn    alle 
veiioren  gegaan.  Behalve  de  groote  kartons  voor  tapijtwerken,  welke 
nog  in  verscbeiden  Mnsenms  en  voornamelijk  in  bet  Rijksmnseum  te 
Weenen  aangetroflen  worden,  kennen  wij  van  hem  nog  eenige  teeke- 
ningen    :   de  Aankoinst  der    Vlooi  van  keizer  Kaiel  in  Africa,   in  bet 
Britisb  Mnsenm;  een  Slierengeuechl,  dat  voorkwani  in  de  tentoonstel- 
ling  te  Madrid  in  1892-1893  en  een  Pardon  der  Gentenaren,  dat  toehoort 
aan  de  Koninklijke  Bibliotbeek  te  Brussel. 

PiETER  CoECKE,  die  te  Aalst  geboren  werd  in  15(12  en  in  1550  te 
Brussel  stierf,  bracbt  een  goed  deel  van  zijn  leven  te  Antwerpen  door. 
Zijn  loopbaan  bad  veel  overeenkomst  met  die  van  Vermeyen  :  evenals 
deze  was  bij  boi'scbilder  van  keizer  Karel  en  vergezelde  bem  op  zijn 
tocht  naar  Tunis  ;  ook  bij  scbilderde  allerlei  onderwerpen  en  ver- 
vaardigde  kartons  voor  tapijtwerken;  ook  zijne  schilderwerken  gingen 
alien  verloren.  Bebalve  een  belangrijk  plaatwerk  over  de  Zedcn  en 
Gebruiken  der  Turken  door  bem  in  bout  gesneden,  zijne  verlaling  van 
Serlio's  werk  over  de  Bouwkunst,  zijne  bescbrijving  der  Intrede  van 
Filips  II  te  Antwerpen  in  1550  en  zijn  beeld  van  Antigoon  den  Ant- 
werpscben  reus  kende  men  van  bem  niets  meer.  Bij  deze  werken 
kunnen  wij  nu  voegen  talrijke  teekeningen,  teruggevonden  in  verscbei- 
den verzamelingen,  waarvan  slecbts  eene,  de  Apostel  Paulas  voor  den 
Rechter  in  de  Albertina,  bekend  was.  Deze  laatste  is  onderteekend 
Peter  van  Aelst,  is  in  sterk  Italianiseerenden  trant  bewerkl  en  zeer 
keurig  van  uitvoering.  Het  Britisb  Museum  bezit  van  bem  verscbeiden 
stuks  Bijbelscbe  onderwerpen,  geteekend  P.  van  Aehl,  en  een  blad, 
waarop  muzikanten  afgebeeld  zijn,  die  dieren  doen  dansen.  Ongemeen 
belangrijk  zijn  drie  groote  pracbtige  teekeningen,  welke  de  Ermitage  te 
St-Petersburg  bezit;  het  zijn  ontwerpen  van  glasramen,  gedagteekend 
van  1548  en  gemaakt  voor  keizer  Karel,  wiens  leus  Plus  oullre  een 
hunner  draagt.  Volgens  bet  opscbriff,  voorkomende  op  een  ander  der 
drie  stukken,  stelt  dit  Jan  III  koning  van  Portugal  voor.  Dat  Pieter 
Coecke  ook  ten  dienste  van  keizer  Karel  werkte  blijkt  overigens  uit 
de  zes  groote  teekeningen,  welke  voorkwamen  in  de  veiling  van 
Godt'ricd  Maes  en  later  in  die  van  Crozat  en  waarin  waren  afgebeeld 
«  deVeldslagen  doorden  keizer  bebaald  op  de  Eranscben,  onder  andere 
»  de  Gevangenneniing  van  Erans  I  in  den  veldslag  van  Pavia,  vooit- 
»   komende  uit  de  verzanieling  van  Mr.  Jabacb.  » 


171 


DE  TEEKE-  De  All)ertiiia  bewaaii  een   half  dozijn   studies   naar  inaiuien    en 

NINGEN  DER      vrouwen  te  voet  en  te  paaid,  die  hem  waarschijnHjk  gediend  hehlien 
VLAAMSCHE       tot  samenstelling  van  zijn  Zedeii  en  Gewoonten  (lev  Turken. 
MEESTERS  Het  Museum  Boymans  te  Rotterdam   bezit   van   hem   twee  leeke- 

ningcn  :  een  liolsachlig  landschap  en  een  Kroeyluonccl. 

Cil  dit  hiatste  stui<,  evenals  uit  zijn  platen  van  de  Zedcn  en  Gewoon- 
ten  (ler  Turken,  blijkt  het,  dat  Pieler  Coecke  ook  een  open  oog  had 
voor  de  schilderachlige  werkelijkheden  en  dezegaarne  en  goed  weergat. 
Zijn  ontvverpen  voor  glasramen  hewijzen,  dat  hij  zijn  trant  gevormd 
heeft  naar  de  groote  Italiaansche  meesters.  Hij  heelt  veel  overeenkomst 
met  Vellaert  en  met  Vermeyen  en  onderscheidt  zich  door  een  edele 
sierlijkheid,  door  eene  soberheid  van  goeden  smaak,  die  iets  indruk- 
wekkends  aan  zijne  personages  en  lalereelen  geelt.  Ofschoon  groote 
bewonderaar  van  de  Italiaansche  bouwnicesters  vervalt  hij  niet  in  de 
gezoclite  opsmukking  met  allerlei  motietjes  aan  den  grotesco-stijl  ont- 
leend;  hij  toont  zich  aanhanger  van  een  gezond  klassicismus. 

Van  den  grooten  portrelschilder  Antoon  Moiu)  (1512-1577)  kennen 
wij  slechts  eene  teekening,  een  lorschen  Manskop  in  zwart  en  wit  krijt 
waarop  aan  de  achterzijile  slaat  geschieven  «  Van  Anthony  Morovv 
»  sinde  het  contert'eylsel  van  Swanious  »  en  die  toehoort  aan  het 
Frenfenkabinet  van  het  Rijksmnseum  te  Amsteidam. 


/Wordl  uooi  tgezetj. 


Max  Rooses. 


172 


PKTER  COECKE  VAN  AAI.ST  ;  BIDDIADI'.  I'HEI.AAT  MET  PATHOON 
ONTWEHP  VAN  GLASHAAM 

(Erniitage,  SI.  Pelcrshurj;;). 


^HEN  STUDIE  OVER  JACOB  MARIS^ 

\i  uitgevcrs  van  dit   lijdschrift  hebben,    en  dit   Y^i^j^  STUDIE 
laat  zich  zeer  goed  begrijpen,  scbrijver  dezes   QVj^i^ 
aangespooi'd,  aan  de  lezers  van  Oiize.  Kiiiisl  le  J^COB  MARIS 
verklaren,  waarom  zijn  reeds    in    bet   eerste 
niimmer  begonnen  studie  over  Jacol)  Maris,  lot 
nog  toe  niet  door  bem  werd  voortgezel. 

Ik  moet  dan  beginnen   met  een  zinsnede 

uit  den  aanvang  van  bet  bedoelde  eerste  artikel 

bier  te  beriialen. 

Daar  scbreef  ik  :  "  Van  iets  eenigermate  definitiefs  weet  ik  mij, 
I)  ook  nu  nog,  verre  af  te  zijn,  docb  wanneer  datgene,  waarover  ik 
»  bescbikken  mag,  tbans  gcgeven  wordt  als  een  ook  nog  maar  weer 
!)  provisoire  scbets,  dan  is  bet  in  de  lioop,  ook  op  dit  onlwerp  weder 
«  zoo  vele  nadere  mededeeHngen  en  gegevens  te  mogen  oogsten,  dat 
I)  vvij  op  die  manier  gaandeweg  tot  een  eenigermate  volledige  kennis 
I)  van  Jacob  Maris'  levensgang  mogen  komen.  » 

Het  werk,  waartoe  ik  mijzette,was  dlis  meer  angstvalHg  gescbied- 
vorscben  dan  gescbiedscbrijven,  meer  bouwstolTen  saamsleepen  dan  ze 
definitief  te  ordenen.  Het  leek  mij,  waar  tot  dien  in  deze  riciitirig  nog 
niets  gedaan  was,  wenscbelijk,  iets  ernstigs  te  gaan  voorbereiden. 

Maar  nn  kwamen,  kort  na  het  verscbijnen  van  mijn  eerste  artikel, 
atlevering  1  en  2  uit  van  een  opeens  gebeel  aan  den  meester  gewijd 
deitig  boekwerk  met  dezen  tilel  : 

«  Jacob  Maris,  door  Tb.  de  Bock,  met  90  afbeeldingen  van  zijnc 
a  werken  in  photogravure  en  zijn  porlret  naar  de  scbilderij  van 
«  M.  van  der  Maarel.  « 

Hierdoor  kwamen  de  zaken  plotseling  gansch  anders  te  staan. 
Waar  ik,  die  Jacob  Maris  persoonlijk  betrckkelijk  weinig  gekend  bad, 
bij  allerlei  tijdgenooten,  als  in  kruisverboor,  uitvoerige  navraag  bad 
moeten  doen,  naar  al  wat  zijn  leven  en  werken  aangaat,  kon  bier  een 
scbilder,  die  met  Maris  en  de  zijnen  jaren  lang  vertrouwelijk  had 
mogen  omgaan,  uit  ziclizelf  met  een  vloed  van  levend  materiaal  voor 
ilL'n  dag   komen.    Mijn    krullenjongensweik   seheen  hierdoor  we!  wal 


173 


ER\  STUDIE      overbodig  geworden  en  ik   nioct  bekennen,  met  een  zeklzame  weet- 
OVEH  gierigheid  dc  luuulen  iiaar  dc  Bock's  l)oek  te  hel)l)en  uilgestrekt. 

JACOB  MARIS  Inderdaad  voiid  ik  erdaii  ook  tal  van  zeer  aardige  en  welenswaar- 

dige  bijzonderheden  in  neergescbreven,  zooals  ieniand  die  slecbts  nil 
eigen  aanscbouwing  of  uit  van  den  persoon  zelf  opgevangen  mede- 
deelingen  pullen  kan;  en,  daargelaten  de  wel  wat  wijdloopige  bespie- 
gelingen  van  algenuenen  aard,  vond  ik  ook  een  menigte  van  inzichten 
over  Maris'  werk  le  lezen,  geHjk  alleen  een  met  de  knnst  zeer  ver- 
trouwde  die  vermag  te  geven.  En  toch,  bij  alle  vreugde  over  zooveel 
nieuw  aangebracbt  materiaal,  wilde  na  lezing  dezcr  afleveringen, 
zekere  onvoklaanbeid  niet  gebeel  van  mij  wijken.  Ik  bad  niet  den  stel- 
ligen  indruk  vermogen  te  ontvangen,  dat  alles,  wat  bier  geboden  werd, 
gebeel  angslvallig  geverifieerd  en  in  verband  gebracht  was  geworden. 
Er  was  in  de  wijze,  waarop  de  scbrijver  zich  soms  laat  gaan,  een  zeker 
iets,  dat  bij  mij  twijl'el  deed  rijzen  omtrent  de  doorgaandedocumenteele 
waarde  zijner  levensl)escbrijving.  En  juist  in  dezen  gemoedsloestand 
was  bet,  dat  mij  een,  aan  den  persoon  van  Tb.  de  Bock  gewijde 
bespiegebng  onder  de  oogen  kwam,  van  de  band  van  iemand,  die, 
blijkens  di;n  tnloyeerloon,  gemeenzaam  met  den  wakkeren  scbilder 
bekend  moel  zijn,  en  die  bem  ook  over  bet  algemeen  een  zeer  wezen- 
lijke  acbting  l)lijkt  toe  te  dragen,  eene  bespicgcling  ecbter,  die  niet 
gebeel  gescbikt  was,  om  mijne  onzekerbeid  op  te  beflen. 

Tweebijzonderbeden  vooral  namelijk  trol'fen  mij  in  (be  bespreking. 
(Weekblad  de  Amslcrdammer,  1  Jnni  1902). 

De  eerste  geldl  de  Bock's  verteltrant.  Xaar  de  scbrijver  n.  1. 
rondborstig  mededeelt,  is  iiij  «  tot  de  overtuiging  gekomen,  dat 
»  de  Bock  in  zijn  slamboom  ook  Xinnod  nioet  iiebl)en,  want  dikwijls 
1)  vraagt  men  zicb  af,  boe  iiaalt  bij  bet  bij  elkaar  en  boe  kan  bij  alles 
1)  zoo  zonder  l)likken  of  blozcn  zeggen.  Ilij  gelooll  ten  slolle  zell',  wal 
»  hij  vertelt.  » 

De  andere  bijzondcrbeid  belrel'l  de  Bock's  literaire  besclia\  ing  en 
ligt  in  deze  verzekering  besloten  : 

M  de  Bock  gebiuikt  nogal  eens  vieenuie  woorden,  die  niet  altijd 
juist  te  pas  wordon  gebracbt.  » 

Geen  van  deze  beide,  op  zicb  zell"  vrijwel  onscbuldige,  eigen- 
scbappen  nu,  zullen  diinkt  mij  een  scbilder  ook  niaar  eenigermate 
als  gebrek  mogen  worden  aangerekend. 

Maar  wanneer  deze  zelt'de  scbilder  door  onislandigbeden  komt  le 
vertellen  van  dingcn,  die  ons  bijzonder  interesseeren  en  waarvan  de 
welgewikte  aulluMiliciteil  vooi'  de  kunstgescbiedenis  van  blijvend 
belang  zal  zijn  ;  en  wanneer  voorts  deze  zijn  verlelling  saam- 
groeit  lot  den  lekst  voor  een  min  of  nicer  monumentale  uilgave, 
waaraan  door  een  smaakvoUe  rirnia  alle  /.ori>  weid  besleed.  dan  wordi 


174 


men  gcneigd  te  vragen,  of  die  onschuldige  eigenschappen   loch   jiiisi   EEX  STUDIK 
wel    clegenen   zijn,    welke    met   eeii    documenteel    en    literair   gelicel   OVER 
voldoende  kunslhislorische  l)ijdrage  vereeiiigbaar  zijn.  .lAC.OH  MARIS 

Zoo  ken  ik  de  Bock  nief,  en  ik  wilde  daar  wel  giaag  meer  van 
weten.  Op  een  door  mij  dns  dienaangaande  gestelde  viaag,  heb  ik  van 
hevoegde  zijde  ten  antwoord  gekregen,  dat  het  als  niet  meer  dan  een 
«  secret  de  Policliinelle  »  beschonwd  kan  worden,  hoe,  nadal  het  brnto- 
manuscript  nit  des  schilders  handen  was  gekomen,  niet  mindei"  dan 
drie,  vier  der  zake  kundigen  er,  elk  op  zijn  wijs,  de  schaaf  nog  cens 
over  hebjjen  doen  gaan  ;  en  dat  men  dns  hetgene,  dat  thans  in  drnk 
verscheen,  op  zijn  minst  als  w'el  verzorgd  mag  beschouwen. 

Deze  inlichting  nn,  is  voor  wat  mij  hier  het  meest  belang  inboe- 
zemde  toch  niet  geheel  bcvredigend.  lets  weifelends  in  sommige  be- 
palingen,  lets  hortends  in  sommige  overgangen,  waardoor  ik  in  den 
bewusten  tekst  getroffen  was  geworden.  werd  er  wel  door  verklaard, 
maar  de  vraag  begon  zich  nu  bij  mij  op  te  dringen,  of  dan  jnist  ten 
gevolge  van  dat  veilen  en  schaven  door  anderen,  er  van  den  de  Bock- 
tekst  niet  znlke  scherpe  kantjes  konden  zijn  al'gegaan,  als  aan  in 
hootdzaak  persoonlijke  herinneringen,  zoo  bizondere  waarde  geven 
Het  ging  mij  als  bij  een  geschilderd  portret,  dat,  wanneer  men  eenmaal 
weet  dat  er  repeinles,  hoe  bekwaam  ook,  op  zijn  aangebracht,  toch 
altoos  vragen  doet  naar  wat  er  van  de  oorspronkelijke  hand  eigen- 
aardigs  onder  kan  gezeten  hebben. 

Hoe  dit  alles  overigens  zij,  ik  meende  er  wel  aan  te  doen  met  te 
besluiten,  voorloopig  de  voltooiing  van  genoemd,  op  zoo  belangwek- 
kende  wijze  tot  stand  gekomen  standaardwerk,  rustig  at  te  wachlen, 
alvorens  zelf  met  het  kluiven  aan  i)iogratische  bizondcrheden  van  Jacob 
Maris  verder  te  gaan.  Ik  hoop  dan  namelijk  wanneer  het  boek  in  zijn 
geheel  voor  ons  zal  liggen,  de  gelegenheid  te  vinden,  om  tot  den 
oorspronkelijken  verschaffer  van  het  materiaal  daarto'.-,  die  mij  per- 
soonlijk  altijd  geideken  is  een  bizonder  welwillend  en  hnlpvaardig 
kunstbroeder  te  zijn,  een  aantal  vragen  te  richten,  met  de  bedoeling, 
van  hemzelfomtrent  de  stelligheid  der  mij  nog  niet  nit  eigen  onderzoek 
bekende,  en  in  het  Marisboek  vermelde,  i)izonderheden  afdoende 
zekerheid  te  verkrijgen.  Eerst  dan  wanneer  ik  in  het  verwerven  van 
kantig  antw'oord  op  deze  vragen  voldoende  geslaagd  zal  zijn,  meen 
ik  mijn  hier  aangevangen  Sliidic  over  Jacob  Maris  met  eenige  vrnciit 
voort  te  knnnen   zetten. 

En  hiermede  zal,  hoo|)  ik,  de  onderbreking  mijner  aangekondigde 
artikelen  wel  afdoende  zijn  verklaard. 

Jan  Vi;i  m. 


175 


KUNSTBKKICHTEN 


VAN    ONZE    EIGEN 
CORRESPONDENTEN 


UIT  AMSTERDAM 


Kl'NSr- 
HKHICHTKN 

UIT  AMSTKHDAM 


{NTOONSTHLLIN(i 

VAN  schili)i-:hiji:n 

DOORG.W.  1)YS.S^:L- 
HOF  BIJ  E.  J.  VAN 
WISSELINGH  &  C" 
>  VAN  15  OCTOBHH 
TOT  1  N0VKMI5I:H 
190J  /C^-  Dc  habiliies  van  de  finna  van 
Wissc'liiigli  haddeii  al  sedert  f^eruiiiien 
lijd  af  en  (oe  eens  eeii  enkel  werU  nil 
Dysselhof's  jongste  ])erio(ie  te  zien  !>t'- 
kiegen,  maar  cen  onivan^rijUcr  len- 
toonslcllin>(  was  ecn  nitcrst  welkorne 
gelegeidieid  oni  do  kennisniaking  niel 
dezen  schildor  xan  ongewonc  gavcn  Ic 
hernienvven. 

't  Is  ook  al  zoo  lang  geleden,  dal  de 
kicnrigc  drooni  \an  zijn  aquarellcn  ons 
verblijdde  en  de  laalsle  jaren  die  Dys- 
selhol'aan  de  gcbiuikskunsl  gafhcbljen 
wel  enkele  goede  resnllalen  opgeleverd, 
niaar  konden  zc  ons  xoof  die  viijwil- 
lig  opgegevcn  sciioonJieid  van  vioegei- 
tocii  niei  schadeloosstcllen  Zoo  vondeii 
we  dan  liier  den  echlen  sclulder  lerug. 
I)c  onderweipen  zijn  dezelTde  gol)leven, 
techniek  en  opvatling  zijn  veianderd 
I'^Mi  dcrlig  a(|uaiiiini-schildeiijeii  Mij 
diinkt,  hel  |)leit  a!  lenzcciste  voor  de 
qualilcilen  van  deze  kunst,  dal  men  van 
't  eene  scliilderij  voor  I  andere  koniende 
geen  verveling  voell. 

Dysseliiofs  werk  blijll  boeiend,  zells 
dan  ais  alies  zoozeer  uit  een  toon  is  ais 
deze  serie  walerwonderen,  waar  we 
door  sleeds  dezellde  grondgroeiie  en 
zilverblauwe  slniers  zoowei  1  niysle- 
rieuse  leven  van  de  gepanlserdc  Lan- 
gouste  ais  'I  gesparlel  van  dc  zilveren 
linringcn  bespiedcn.  Juisl  voor  dat  eigen 
levc'ii  van  die  labelaclUige  wezens,  wier 


gi'sehiedenis  ouder  dan  die  der  nien- 
sclien  is,  beel'l  de  scliilder  een  scberpen 
blik  gehad.  !)e  verscbillende  bcweging 
van  den  glippenden  pnilaal,  den  rood- 
goLideii  poon,  die  zicb  niel  iriseerende 
vinnen  wendt,  van  den  patriarchalen 
kabeljanw,  schijnt  onverbelelijk  ex- 
pressiel'.  Zells  de  pbysiognoinie  van  die 
stonnne  zeebewoneis  iscr  geheel  en  nl; 
dat  kijken  van  de  glanzende  kraaloogen, 
dat  wezenlooze  open  en  dicht  gaan  van 
de  viscbbek  is  nieeslal  wonderlijk  juisl 
geobserveerd. 

De  zeeanenionen,  een  niotiel'  door 
Dyssclhol  in  zijn  walerverflcekeningen 
tot  zulke  vcnassendc  I'anlasieen  nilgc- 
sponnen,  bekoren  hier  in  de  solicder 
lactnur,  waar  elke  toets  nieer  absolute, 
waarde  lieel't,  opnieuw.  Hlinkend  ais  de 
verzonken  scluit  nit  't  sprookje,  bloeien 
ze  dicht  aaneen  in  den  glooienden  bo- 
deni,  die  ver  naar  de  dieple  wijkt  in 
matter  en  matter  glanzen  geheimvcd  vcr- 
dwijnend.Op  enkele  kleine  sehilderijtjes 
is  nngenoeg  niels  anders  te  zien  dan  de 
donkeie  bodem,  wat  tcersaumon,  bleek 
zeegroen  en  een  wit  ais  dof  porselein 
van  deze  ongenaakbare  i)loeinen 

Men  heefl  o|)genierkt,  dal  de  Japaii- 
iiers  de  bijzonderlieden  van  den  visch 
in  somndge  jjientcn  loch  met  mecr  uit- 
Noerigbcid  en  stelliger  liebben  vertolkl; 
dal  zal  ik  niel  Icgenspreken,  maar  't 
komt  mij  voor,  dat  Dysselhor  dit  hier 
nocli  gezocht  beel'l,  noch  noodig  had. 
Ilij  wil  niel  ais  Hirosbige  de  strucluur 
\  an  den  kreelt  ol  ais  Kiosai  den  vorm 
van  de  schnbben  van  den  karper  beslu- 
deeren,  maar  hij  vvekt  de  rijke  bcrin- 
nering,  die  een  kleurgevoelig  bezoeker 
van  bet  aquarium  mee  naar  buis  neeml. 
Ilij  geeft  dat  scbijnbaar  onafhankelijke 
leven    adder   tie    verraderlijke    ruit    in 


176 


zijii  gcheel.  Daaroni  is  voor  hem  ook 
alles  villi  betcekeiiis,  lol  zell's  de  zilve 
reii  belleljes  cii  Ijlaasjes  van  den  lucht- 
loevoer.  t  Aquarium  is  iiergens  vcr- 
loochciid  cii  tocii  voelt  men  zicli  iiiet  in 
dien  icillen  gang,  maar  bij  de  bestc  schil- 
derijen  (bv.  de  Frciiischc  Zeeaiiemunen 
n°  11,  Zeeivier  n°  18i  als  op  een  onder- 
zeeschc  expeditie. 

Hier  vloeien  de  grenzen  van  nalura- 
lisme  en  fanlasie  ineen.  De  dingcn 
liebben  nog  wel  huii  zuiveren  vonii, 
zijn  zonder  alle  manierisnie,  zoiidei' 
decoralieve  bijbedoeling  geteekend, 
niaar  ze  zijn  ontdaan  van  a)  die  toeval- 
ligheden,  die  sommige  direct  naar  dc 
iiatuur  geschildcrde  werken  voor  allijd 
tot  studies  slempelen.  Met  denzell'deii 
positieven  smaak  dien  Dysseiiioi'  als 
sierkunsleiiaar  bewezen  heet't,  zijn  de 
gevallen  haast  overal  lot  gesloteii  coni- 
posities  afgerond. 

Ik  geloof,  (lal  deze  vrijere  iiiting  van 
zijn  lust  lot  scheppen  voor  Dysselliot 
een  behoet'te  was,  iia  een  tijd  van  be- 
trekkelijke  gebondenheid.  —  Want  Iioe- 
zeer  men  ook  alleen  de  schoonlieid  moge 
zoeken,  bet  gebruiksvoorwerp  beefl  nu 
eenmaal  onafwijsbare  eischeii  van  prak- 
tijk  en  zelfs  van  verkoopbaarheid, 
waaraan  voldaan  moetworden.  —  Welk 
een  schilder  hij  van  nature  is  wordt 
ook  ten  duidelijkstc  bewezen  door 
de  beide  stillevens  Tomaten  en  de 
Uien  bij  een  blauwgroeii  gemberpotje, 
verbazingwekkend  om  de  vvegwijze 
vastheid  en  de  voorname  zuiverheid, 
waarmee  alles  geschilderd  is  door 
iemaiid  van  wien  men  zlch  tot  voor 
korten  tijd  iiauwelijks  een  olieverfschil- 
derij  kon  voorstellen. 

De  tijd  zal  inoeten  leeren  welken 
kaiit  Dysselhof  nu  voorgoed  opgaal, 
maar  mocht  hij  zijn  nieer  industrieel 
werk  weer  willen  opiiemen,  dan  geloof 
ik,  dal  dil  vernieuwd  kijkeii  naar  de 
natuur  hem  goede  diensten  zal  hebben 
gedaan.  Mocht  bij  bij  zijn  oude  liel'de  wil- 
len blijven,  dan  kan  men  niet  andersdan 
benieuwd  zijn  naar  de  verdere  onlvou- 
wing  van  zijn  gaven.  Twee  wegen  staan 
nog  open,  mij  dunkt  even  breed  zijn  ze 
niet,  maar  in  elk  geval  dient  er  eens 
een  afdoend  besluit  genonien  te  wordcn ; 
mogelijk  is  de  knoop  ook  al  doorgehakt. 

S'ouember.  W.V. 


UIT  AMSTERDAM 


HIJ  DP.  FIRMA  PRKYKR  was  ecu  kleine    KUNST- 

Icntoonstelling    van    aciuarellen    waar-    ijT7iiT/-rn-i^NT 

oiider  enkcle  uit  den   besten  tijd  van  de 

Haagsche  school    Ik  noem  alleen  :   Drie 

teekciiingen     van    Jacob    Maris  ;     Ken 

stadsgeziclit  met  ecu  ophaalbrug   over 

de   gcbeele   bieedte,     daarachter    lage 

liuizen  met  liun   kartelig  silhouet  tegen 

een  ruime  najaarsiucht.  In  een  schijn- 

l)aar  luclilig  omgaan   met  hcl  materiaal 

is  ecu  tintcling  van  leven   en  atmosfeer 

bereiktalsin  Maris' beste  werk. 't  Luchtje 

is  misschien  wal  legauw  losgelatcn.  De 

teekening  is  van  1877 

—  Vrouwtje  met  melkemmers  aan  een 
juk,  op  den  rug  gezicn,  met  bet  roode 
dak  van  een  boerenhuis  als  fond.  Een 
van  die  kleiiicre  schetsen,waar  de  mees- 
tcr  de  tegenstellingen  van  diepe  warme 
kleuren,  bier  zwart  en  rood  tot  motief 
had.  En  bet  heeie  geval  daaruit  schijnt 
gegroeid  te  zijn. 

—  Molen  in  den  winter  :  In  de  grijze 
dooilucht  rijst  de  donkere  molen  als 
een  toren  omhoog  in  't  water  aan  zijn 
voet  weerspiegeleiid  Deze  teekenii.g 
geefl  wel  pracbtig  bet  buiten,  de  natte 
koude  van  den  dooi,  maar  er  is  minder 
dan  anders  bij  Jacob  Maris,  bet  massieve 
van  de  aarde  tegen  de  vlokkige  ijle 
lucht  in. 

Van  Mauve  een  zeer  niooie  teeke- 
ning van  een  ploegenden  boer.  Habiel 
van  behandeliiig  en  toch  zonder  dat 
eenigszins  oppervlakkige  waar  ook 
Mauve  in  zijn  arriveschap  niet  altijd 
vrij  van  bleef. 

Oude  goden  ;  maar  de  hoUandsche 
waterverfkunst  kent  nog  geen  nieuwe  ! 

LEDENTENTOONSTELLING  VAN  HET 
GENOOT.SCHAP  ARTl  ET  AMICITI^ 
>  VAN  24  OCTOBER  TOT  EINDE  NO- 
VEMBER 1902  ^^  Van  gedetailleerde 
beschouwingen  over  lentoonstellingen 
als  deze  kan  men,  meen  ik,  gevoegelijk 
al'zien.  Het  gehallc  is  over  't  algemeen 
niet  beter  en  niet  slechter  dan  anders. 
Trouwens  het  ligt  in  den  opzet  van 
organisatiesalsecnledententoonslelling, 
dat  de  beoordeeling  wcinig  nieuws  kan 
geven  Wat  boven  hcl  algemeene  peil 
slaal,  'I  werk  van  Israels,  Bauer,  Kamer- 
lingh  Onnes  en  enkele  goede  bekenden 
haiigt  er  alsof 't  er  eigeniijk  niet  bij  hoort. 


177 


KUNST- 

BHUICHTl'.X 
uiT  amsti;hi)am 


Mil  (liiar  mcn,naar't  niij  voorUoml,  kunst 
slechts  niel  cen  iii:uU  mag  nielen  waar- 
bij  overwegiiigcn  van  «  loch  wcl  ver- 
(lienslelijk  «  niet  le  pas  komen,  schijnt 
t  mij  verslandig  over  'I  overige  een 
geresignecrd  stilzwijgen  le  bewaren. 

Israels  waterverfkunst,  waarvan  hier 
in  Hel  gebed  voor  den  maallijd  eeii 
s|)ecinien  hing,is  al  le  veel  en  te  zakclijk 
vail  alle  kanlen  bekeken  dan  dal  ik  er 
nog  iets  aan  zou  willen  loevoegen  Zoo 
rijk  cchler  de  verve  van  deze  Icekeniiig 
is,  Israels  is  bij  dergelijke  molieven 
wel  eens  [)sycliologiscli  dieper  gegaan 
en  heeft  met  soberder  palel  impressies 
van  innerlijker  krachl  gegeven  —  Van 
Bauer  vend  ik  n"  11  Terras  Avond 
hel  mooisl.  Hel  is  een  geval  dal  hij 
nooit  geheel  schijnl  uil  le  pullen.  In  de 
Icnige  poeszachte  biiiging  van  de 
orientaalsche  vrouw,  die  legen  de  on- 
slollelijke  scheniergrijzen  van  de  verre 
avondstad  uilkomt,  lieefl  iiij  voor  mij 
volkomener  nog  dan  op  veel  ander 
werk  de  vrecnide  kultuur  van  hel  Oosten 
i)elichaanid.  'I  Was  voor  mij,  ik  vveel 
Irouwens  niel  van  welken  lijd  dczc  lee- 
kening  is,  alsof  er  een  vrocger  welccns 
gemiste    kanl  bi    gekomen  was. 

Kamerlingli  Onnes  wiens  werk  wel 
eens  dreigdc  le  blijven  staan  en  soms 
aaimierkelijk  te  versla|)pen,  heeft  zich 
hier  met  een  in  vioeiende  verf  heerlijk 
aangesoplc  teekening  gerehabiliteerd. 
N'ict  met  een  van  die  kwijnende  bloeni- 
stiikkeii  ;  in  bleekc,  mincrale  kleureii 
maar  in  een  ruiterlijk  stilleven  van 
wal  gewone  tlesschen  tegen  een  achler- 
grond  van  planlen.  Zijn  andere  teeke- 
ning Bloemeit,  rozen  in  een  gladde 
witte  kan  van  niel  al  le  best  le  defini- 
eeren  slof,  heeft  wcer  dal  mij  minder 
sympalieke  zoeken  van  een  stervens- 
schoon,  dat  ten  sloUe  min  of  nicer  naar 
parfum  riekt. 

l  Mag  echter  wcl  gezegd  worden,  dat 
Onnes  met  dil  eigenaardig  genre,  waar- 
aan  hij  soms  ook  door  de  lilels  een 
vreemd  cachet  trachtle  le  gcven  —  ik 
herinner  me  een  Magnolia  in  een  leer 
glas  op  blauwen  fond  geliteld  Morgen 
en  een  ander  aquarel  met  welkendc 
i)la(len  Van  den  dood  een  zeer  bijzon- 
derc  plaats  inneeml  in  de  lange  reeks 
van  Nederlaiidsche  bloemschilders. 

Blommers'     teekening    Nalnra    sanal 


badcnde  jongens  in  hel  scluiim  van  een 
blauwe  zomerzee  heeft  indcrdaad  iets 
van  dat  gezonde,  waarover  de  lilel 
spreekl.  De  schoonheid  van  het  blanke 
vleescli  in  zon  en  blauw  gaat  hier 
werkelijk  van  uil.  En  al  kan  men  zich 
grooter  krachl  denkeii  in  die  heerlijkc 
contraslen  en  al  mocht  hier  iets  van  de 
rust  der  naliiiir  in  een  te  drukke  behan- 
deling  van  enkcle  plans  le  loor  gaan,  ik 
zie  dezcn  Blommers  licvcr  dan  veel  van 
zijn  lot  groczeligheid  toe  bewerkle 
oudere  leekeningeii 

\'an  Josselin  de  Jong  PleHerij  kan 
ik  dal  niel  zeggen.  Is  er  niet  loch  iets 
gemaakts  in  de  zeulende  beweging  van 
de  werklui  op  den  voorgrond  en  wordl 
hel  door  die  al  te  malerieele  gloed- 
streep  niel  onmogelijk  liel  geheel  rustig, 
in    eenen  blik  le  omvatlen. 

Ik  zeg  niel  dat  er  vcrder  niets  gevon- 
deii  wordl  met  lofl'elijke  qualileiten  ; 
niaai"  zoo  opmeikelijk  dal  het  waard 
ware  afzondcrlijk  te  worden  bes|)ioken 
scheen  hel  mij  niel.  Van  bekenden  hel) 
ik  bcler  werk  gezicn  en  van  onbekenden 
of  nagenoeg  onbekenden  heeft  mij  niets 
als  een  belofte  aangedaan. 

Veel  weik  is  bovendien  zoo  dat  men 
werkelijk  niel  weet  of  het  van  lieden 
van  hel  metier  of  van  le  hooi  en  le  gras 
schildcrende  dillelanlen  koml.  Is  dal 
laalste  'I  geval  moet  'I  mij  van  'I  harl, 
dat  ik  er  al  heel  weinig  eerlijk  dilletan 
ten  werk  onder  gevondeii  heb.  Te  veel 
flair,  trues  van  dezen  of  gene  afgekeken, 
makcn  een  stumper  niet  tot  een  meesler; 
ma«r  wel  onsym])athiek 

Ken  aquarel  als  J.  \V.  Norliers  Wilgcn 
maakl  in  zijn  nuchlere  droogheid  daar- 
lusschen  een  respeclabel  figuur. 

THNTOONSTKLLINC.  CII.  VAN  WI.IK 
>  KUNSTZAAL  VOSKUIL  >  XOVKM- 
BKH  1902  yo^  In  de  kunstzaal  der 
firma  Voskuil  zijn  eenige  skulpturen 
ibrons,  gips  en  klcii  van  C.h.  van  Wijk 
le  zien. 

Werken  van  7;')  cm  hoogic  en  kleiner 
—  vrouwen  uil  't  volk,  een  zoogende 
moeder,  een  jagertje  op  zijn  gchavenden 
knol,  een  maaier,  kindcrkopjes.  -  (le- 
gevens  waar,  bchalve  bij  "l  laalste.  dc 
slrakke  spanning  der  skulplurale  lijn 
minder  le  pas  koml,  wal  waarschijnlijk 


178 


(\c  aanleidiiig  is  geweest  van  de  ergens 
uilgesproken  vcrgelijking  met  Constan- 
tin  Meuiiier 

Feitelijk  is  van  innerlijke  verwant- 
schap  geen  sprake.  Wcl  lieeft  ook  Meu- 
nier  statuellcs  van  dezelfde  grootte  in 
brons  laten  gielen  en  zijn  ookMeuniers 
figuren  niet  in  kostbare  keurig-gladde 
slofren  gekleed,  maar  wal  hij  met  zijn 
wcrken  wil  zeggen  spruit  uiteen  ganscli 
andere  geestelijke  sfeer. 

Van  Wijk  heeft  niet  het  maclitig  epos 
van  den  arbeid  in  zijn  binnenste  voelen 
dreunen.  Hij  lieeCl  met  groote  belang- 
slelling  en  veel  liefde  het  dagelijkscli 
gesjouw  van  het  volk  gadegeslagen.  Er 
is  medelijden  en  ontroering  in,  maar 
nergens  het  heroieke  van  Meunicrs' 
zwoegers  onder  den  last  van  't  leven. 
De  oude  houterige  maaier  met  zijn 
beenigen  kop  schijnt  berustend  tevre- 
den  en  de  stemming  van  kalmeavonden 
aan  een  hoUandsche  trekvaart  waart 
om  de  gestalte  van  den  soezenden 
schuitenjager,  huiswaarts  keerend  langs 
het  stille  jaagpad. 

Hebben  al  deze  werken  door  hun  om 
zoo  te  zeggen  sclietsachtige  techniek, 
die  ook  aan  het  brons  wel  eens  eigen- 
schappen  leent  van  de  gemakkelijk 
kneedbare  klei  wel  uiterlijkheden  met 
Meuniers'  scheppingen  gemeen,  t  ge- 
lukkigst  lijken  me  die  uitingen  van 
van  Wijk  waar  hij  met  gladder  factuur 
meer  zijn  eigen  stijl  schijnt  te  vinden. 

Daarom  zijn  de  kinderkopjes  zoo  aan- 
trekkelijk.  Al  de  moeilijk  in  de  stugge 
materie  te  veriieelden  schoonheden  van 
den  zuigeling  heeft  hij  er  in  weten  te 
houden  ;  't  teere  van  de  contours,  het 
donzige  van  de  zwellende  huid,  den 
fijnen  bouw  der  slapen  en  het  bloemige 
van  het  open  mondje.  't  AUermeesl  vind 
ik  dat  in  een  kleimodel  van  twee  sla- 
pende  kinderkopjes  saamgedokcn  als 
waren  ze  op  een  kussentje  zoeljes  tegen 
elkaar  aangezakt.  't  Eene  is  wat  verder 
gebracht  dan  't  anderen  is  ook  't  beste; 
door  'I  verwerken  van  die  wel  eens  char- 
mante  schetsachtigheid  van  de  eerste 
impressie  is  niets  verloren  gegaan  van 
het  ademende  leven. 

Ook  de  bronzen  kopjes  van  een  hui- 
lende  en  een  starend  ernstige  baby  zijn 
gevoelig  geboetseerd  en  staan  in  hun 
levensuitdrukking    dicht    bij    dergelijk 


werk   dat  de  te   vroeg  gestorven  Jean    KUNST- 

Carries  heeft  nagelatcn.  BERICHTEN 

Zoo  is  er  dan  op   deze  intieme  ten-  .Aic-rrc-Dr^^n/i 

.  ,,.  ,,    ,.         •11     Ull  AMSTERDAM 

loonstelhng  nog  geen  volledige  eenheid, 

maar   wel  een  duidelijk    aan    den    dag 

gelegd  sympaihiek  talent  dat  misschien 

nog  veel  meer  belooft. 

W.  V. 

In  het  volgend  numnier  hopen  wij 
eenige  tentoonstellingeii  van  meubelen, 
enz.  door  7  Binnenliiiis,  Arts  &  Cra/ls, 
en  De  Woning  uitvoerig  te  behandelen. 

UIT  ANTWERPEN  ^^^^^ 

lENTOONSTELLING  UIT 
FRANS  COURTENS  ANTWERPEN 
IN  DE  TIJDINGZAAL 
VAN  »  LA  METRO- 
POLE  ..  >  VAN  18 
OCTOBER  TOT  fi  NO- 
VEMBER   1902    yc-*- 

Ant\ver])en  hecfl  dan  ook  het  voorrecht 

gehad,  gedurende  een  paar  weken  een 

twintigtal  werken    van    dezen    grooten 

meester  binnen   hare  muren  te  vereeni- 

gen.  Niet  dat  deze  tenloonslelling  een 

hoogere  beleekenis  heeft  voor  den  ont- 

wikkelingsgang   van  dit  talent,  of  een 

beeld   geeft    van    een    bepaalde   schep- 

l^ingsperiode   —   het    is    veelmeer  een 

verzameling  werken,  wel  meest  uit  den 

laatslen    lijd,    maar    zonder    eigcnlijke 

methode   bijeengebracht.     Schihicrijen 

van    Courtens  verdienen    echter    altijd 

onze  belangslelling,  en  zoo  is  deze  ten- 

toonstelling  dan  ook  een  zeldzame  ver-  * 

poozing  tusschen  hel  vele  ongure  werk 

dat  hier  aan  de  markt  komt. 
Ik  ken  haast  geen  schilder  in  ons  land, 

die  zijn  werken  tot  zoo  volledige,   vol- 

dragen    uitiTigen    van     kunst    weel    te 

maken,  als  Courtens.  Zijn  gaveii  zijn  lot 

voile  rijphcid  gckomcn  ;  hij  staat  op  de 

middaghoogle  van  zijn  talent;  wanneei- 

hij  het  penseel  op  hel  dock  zel,  onlstaal 

er  een   werk  (hit  doorvoeld,   doorleefd 

is;  hij  kenl  geen  aarzelcii,  geen  dwalen 

meer;  hij  weel  te  lrell'cn,juist  en  krach- 

tig,  onfeilbaar  als  de  naluur  zelf. 
Van  zijn  schilderijen  gaat  die  bcvredi- 

ging    uit,    die    verzadiging,    die   alleen 

hooge  kunst  vermag  te  geven;  ze  bren- 

gen  ons  dadelijk   lot  bewondering,   tot 

geestdrift,  zonder  ons  tijd   te  laten   lot 


179 


KUNST- 

BERICHTKN 

UIT 
ANTWKRPEN 


UIT  liRUSSF^L 


aaizelen,  tot  weifeleii;  ze  overstelpen 
ons  door  hiiii  inachtige  bekoriiig,  doen 
oiisopleveii  in  <ie  sleniiiiiiig  die  ze  weer- 
geveii  —  en  lang  nog  blijtl  de  eeiimaal 
onlvaiigen  indrulc  op  ons  nawerken. 

Courlens  is  eeii  volblocd  Vlaniing  — 
en  ook  de  HoUandsche  landscliappen, 
die  hij  lierliaaldelijk  scliiiderl,  ziel  liij 
met  een  Vlaanisch  oog. 

De  inanicr  vvaarop  hij  b.  v.  de  om- 
slreken  van  Haarlem  of  van  Veere  inter- 
preteerl,  is  zoo  heel  verscliillend  van 
die  van  de  groote  Hagenaars. 

Hij  is  bij  uitslek  de  man  van  hel  voile, 
gcvveldige  zonnelichl,  van  de  kloekc, 
stevige  kleur,  van  de  forsche,  gespierde 
lijn.  Zelfs  zijn  slemmingen  van  nevel  of" 
schcmering  schildert  hij  met  een  vast- 
heid,  een  dieple  van  toon,  een  beslist- 
heid  van  loets  die  de  onmiskenbare 
stempel  draagt  van  een  heel  eigenaardig 
temparament. 

In  zijn  ware  element  is  hij  editor  bij 
het  schilderen  van  herfst-ell'ecten  in  een 
groot  bosch,  met  maclitige  boomen, 
waarvan  de  rosse  bladeren  in  een  laaie 
van  zonnegloed  staan  -  of  van  morgen- 
beliclitingen,  met  een  jonge  maar  reeds 
telle  zon,  schuin  invallend  in  smallc 
dorpstraaljes,  spclcnd  oj)  loode  daken 
en  blanke  torenspitsen  —  of  ook  nog 
van  machtige  schaduwrijke  liladermas- 
sa's  met  donkergroene  tapijltonen  in  de 
mysterieiise  diepten. 

Ondor  het  tentoongestelde  bevond 
zich  menig  werk  van  allereersten  rang 
—  zoo  o.  a  de  Morgen  Ic  Vcere,  de  Koe- 
inelker,  de  Vaail  le  Ilaarlcnt,  de  Laatslc 
Hcrfstdagen  —  benevcns  kleincre  maar 
niet  minder  aanlrekkelijke  slul<jes  als 
de  Vijocr,  het  Nadcren  van  den  Winter, 
de  Molen.  fioschi/ezielU  -  kortom  een 
kciis,  welke,  zonder  den  mecster  in  at 
zijn  nilingen  tc  doen  kcniien,  tocli  koii 
volslaan  om  eens  te  meei  getuigeiiis  af 
te  leggen  van  zijn  biiitengewoon  talent. 

TKNTOONSTHLLINd  VAN  MKJ.  M.  A. 
MAHCOTT!-:  IN  1)K  VKRLATZAAI.  > 
VAN  25  OCTOBKH  tot  3  N()VKMHi:U 
1902 /u^  Mej  Marcotte  hceft  een  eigen- 
aardig talent  voor  liel  schilderen  van 
seires  met  blocmen,  vooral  met  Aza- 
leeen ;  ze  weet  daarin  lets  van  de 
vochtig-warnK',     kuiistmatig-ljcnauwiic 


atmosfeer  te  doen  Icven,  zwaar  van 
geuren  en  wascmingen  —  en  telkens  en 
telkens  weer  hervat  ze  dit  tliema,  met 
tallooze  min  of  meer  verschillende 
varianten.  Maar  ook  op  ander  gebied 
beproeft  ze  haar  krachten  —  bloemstuk- 
ken,  landschapjes,  figurenstudies.  — 
welke  echter  onze  belangstelling  niet  in 
dezelfde  mate  konden  opwckken.  We 
vragen  ons  af  waarom  Mej.  Marcotte, 
die  zeker  wel  aanleg  heeft,  met  zulke 
zonderlinge  verfvlekjes  schildert,  waar- 
tiisschcn  het  ruwe  doek  doorschemert; 
wat  meer  smeu'ighcid  in  de  stof  zou 
stellig  geen  kwaad  doen. 

H. 

■Ji»5  -^  ^^9i  ^9t:  ^»i  ^*,  ^  ^  ^  n^r 


UIT  BRUSSEL 


li^NTOONSTHLLING 
CONSTANTIN  MEU- 
NIKR  >  IN  HET 
KUNSTVEHBONI)  > 
VAN  21  OCTOBER 
TOT  If)  NOVEMBER 
1902  yc^  In  afwach- 
ling  dat  in  dit  tijdschrift  een  meer  in- 
gaande  studie  aan  dezen  grooten  kun- 
stenaar  gewijd  wordt,  willen  we  een 
woord  zeggen  over  zijn  lenloonstelling, 
die  in  hot  Brusselschc  Kunstverbond 
zoo  buitengewoon  veel  ojjgang  maakle. 
Het  groote  publiek  zelfs  heeft  de  beko- 
ring  van  die  kiinst  gevoeld  en  was  even 
gcestdriftig  als  de  arlisten  en  liefhebbers. 
De  groote  i)eeldh()uwer-schilder  ver- 
eenigt  er  bij  de  honderd  Iwinlig  werkeii, 
alle  uit  zijn  besten  tijd,  d.  w.  z.  nil  de 
twintig  laatste  jaren.  Een  heerlijk  ge- 
heel,  dat  haast  evenzeer  den  laaien, 
krachtigen  werker  als  den  geniaal 
bezielden  kunslenaar  doct  bewonderen! 
Wannecr  men  bedenkl  dal  Mennier  nu 
de  zeventig  reeds  voorbij  is,  en  dat  zijne 
vroegsle,  zoo  stevige  en  afgcwissclde 
werken  onlstaan  zijn  toen  hij  reeds 
vijfiig  jaar  oiid  was  wordt  de  bewon- 
(lering  voor  die  machtige  reeks  becld- 
honwerken  en  schiiderijen,  haast  ver- 
l)azing. 

lui  op  den  lecflijd  dat  andeicn  Inin 
gercedschap  terzijde  leggen,  en  meenen 
reeds  geuoeg  gewerkt  en  gezwoegd  te 
hebben  —  is  Meunier,  krachtiger  en 
fliuker  dan   ooit,  bezig  aaii  een   nionu- 


180 


ment,  dat  een  der  meeslerwerken  van 
de  beeldhouwkunst  in  deze  eeuw  zal 
worden  —  laat  mij  maar  zeggen  de 
hoogsle  en  volledigsle  uitdrukking  van 
de  kunst  op  het  einde  van  de  XIXi^  en 
het  begin  van  deze  eeuw.  De  bloeiende 
grijsheid  van  Meunier  doel  aan  een 
anderen  beeldliouwer  denken,  waarvan 
ook  de  laatsle  scheppingen  de  heer- 
lijkste  war  en  :  Miclielangelo. 

In  liel  Kunstverbond  vvaren  talrijke 
gipsniodelien  tentoongesteld,  waaron- 
der  ik  vooral  die  prachtige  Maiisromp 
bewonder  —  een  poema  van  manne- 
lijke  vormen,  naast  zijn  aangrijpenden 
Verloren  Zoon,  zijn  onvergetelijken 
Puddleur,  de  meest  expressieve  en  be- 
wonderenswaardige  kop,  vvaarin  Meu- 
nier ooil  de  gelatenlieid,  de  kracht  en 
tragische  niooiheid  van  den  werkcr 
heeftgelegd;  zijn  liaut  relief  dePudcf/ewrs 
enz.  enz.  —  Verder  porlret-busten  van 
gekende  flguren,  waaronder  die  van 
Victor  Gilsoul,  Theo  Van  Hysselbcrglie, 
Camilie  Lemonnier,  Paul  Jaiison  e.  a. 
en  een  lionderdtal  figuurtjes  in  brons, 
meest  reducties  van  groote.  algeineen 
bewonderde  beelden  en  groepen,  b.  v., 
<ie  Puddleur  waarvan  liel  oorspronke- 
lijk  model  aan  het  Brusselscli  Museum 
toebeiioort  en  waarvan  juist  de  kop 
dat  werk  van  hoogste  en  volslrekle 
schoonheid  is,  waarvan  ik  zooeven 
sprak ;  —  de  ruitergroep  van  de  Dreuk- 
plaats,  waarvan  liet  model  op  de  square 
Ambiorix  staat ;  de  Schuilenjafjer  le  Kat- 
ivijk,  de  Hdinersmid,  de  Sluuwer.  de 
Maaier,  de  slanke  Hiersclieuse,  de  Lasl- 
driH/er  ;  Iiet  woiiderlijke  en  vcrschrik- 
kelijke  haut-relief  de  Leifeigeneti  :  la 
Bruyere  in  beeldhouwerij  (ik  herinner 
me  de  klassieke  bladzijde  waar  de 
auteur  der  Caracleres,  de  leifeigene  on- 
der  Lodewijk  XIV  beschrijft);  het  Grauw- 
vuur,  waarvan  het  oorspronkelijUe 
eveneensin  het  Museum  van  Brussel  is  ; 
liefelijke  kindermedaljons  enz.  Oan 
schilderijen,  meeslal  uit  het  Zuxirle 
Land,  pastels,  aquarellen,  waaronder 
de  Afdaliu(j  der  niijumerkers,  de  Iliers- 
cheuse,  de  Sleenbukkers,  het  Gieteu  mm 
het  ijzer,  volledigen  dit  geheel,  waarvan 
iederjmmmer  onze  aandacht  vergt  en 
ons  bekoort  door  het  edele  in  stijl  en 
gebaar,  de  partij  die  de  schilder-beeld- 
houwer  weet  te  trekken  uit  de  analo- 


UIT  BRUSSEL 


mische  geschapenheid,  de  beroepsver-  KUNST- 
vorming  zelfs  van  zijn  modellen,  het  Ri^'RiruTFlVr 
pathetische  van  lijn  en  kleur,  het  «  on- 
veranderlijke  ->  van  voorslelling  en 
compositie.  Maar  vooral  werd  de  be- 
langstelling  en  de  nieuwsgierigheid  der 
bezoekers  die  zich  voortdurcnd  in  de 
groote  zaal  van  het  Kunstverbond  ver- 
dringen,  opgewekt  door  de  beeldhouw- 
werken  die  deel  maken  van  het  monu- 
ment: De  verhcerlijking  van  den  Arbeid; 
vier  haut-reliefs,  de  Ouf/st,  de  Nijuer- 
heid,  de  Mijn  en  de  Haven  (de  twee 
eerste  op  voile  grootte,  de  andere  op 
de  hell't  van  de  grootte  der  uitvoering), 
de  figuur  van  den  Zaaier  die  boven  op 
het  monument  moet  staan  —  en  dan 
nog  andere  figuren  e  i  groejjen  die  op 
de  hoeken  moetcn  komen,  waaronder 
Moederscliap,  een  hcerlijke  schep])ing, 
waarvan  hetzachteenteedere,deepische 
uitdrukking,  het  grootsche  en  |)lechlige 
karakter  van  de  andere  molieven  nog 
beter  doel  uitkomen.  Op  andere  ten- 
toonstellingen  had  men  reeds  enkele 
deelen  van  dit  ontwerp  gezien. 

De  plaals  waarvoor  dit  monument 
opgevat  werd,  is  het  rond  point  van  de 
Tervueren  laan,  aan  den  zoom  van  het 
Zonienbosch,  nabij  Quatre  lirus,  een 
pick  die  dit  werk  waarlijk  waardig  is  ; 
het  landschap,  het  verschiet,  het  pano- 
rama zouden  er  een  ideale  omgeving 
voor  zijn.  En  men  kan  zich  ook  geen 
beeldhouwwerk  deid^en,  dat  beter  in 
die  omgeving  zou  passen.  Ik  zou  haast 
zeggen  dat  alleen  de  geest  van  Meunier 
in  staat  is  in  harmonic  te  blijven  met 
die  streek  bij  Tervueren,  die  overwel- 
digt  en  bekoort  bij  het  verlaten  van  het 
Zonienbosch.  Men  heeft  ook  gesproken 
van  het  rond  point  der  Louisalaan  ; 
maar  daar  staat  reeds  te  veel  beeld- 
houwerij Het  werk  van  Meiinicr  zou  er 
kwaad  doen  —  Sedert  de  opening  van 
deze  Tentoonstelling  worden  verzoek- 
schrirteii  opgesteld  door  kunstenaars, 
gcno<)tschapi)en,  academies,  universi- 
teilen  en  in  het  algemeen  door  alle 
oiitwikkelde  kriiigen  van  het  laiul,  om 
van  den  Slaatde  middelen  te  verkrijgen 
tot  het  oprichten  van  deze  Verhcer- 
lijking van  den  Arbeid. 

G.  E. 


181 


KUNST- 
BEHICHTEN 

UIT  DEN  HAAG 


UlT  DEN  HAAG 


?j%^^* 


lULCHHI  STUDIO  > 
TKXTOONSTHL- 
LING  VAX  WRRKKN 
DOOR  HOHHR  SMITH 

•J.  1  o(:tohkr-2  xo- 

VKMBKRyC,*.  Xn  lict 

bezichligcii     van    (lit 

werk  vrocf^  ik  me  af  :  wat  licb  ik  er 
van  niee  f^enomen?  Ileeft  hcl  me  lijker 
<»emaakt  aaii  (iio  leveiisvreugd  wclke 
(le  schoonlieid  in  de  aanschouwiiig 
schcnkt.  Of  is  meerdere  ervaring  a 
priori  de  mijne  gevvorden,  zoo  dat  ik 
wijzer  been  ga '? 

Deze  kunsteiiaar  scbijnl  bij  iiitiie- 
mendbeid  iemand  om  wankelbare  niee- 
iiiiigen  in  't  ieven  tc  roepen.  Er  is  bier 
een  verscbcidenlieid  van  uilingen  die 
een  ervaren  krilicns  een  oogenblik  van 
de  v^'ijs  zou  kunncn  brengen.  De  indrnk 
van  bel  minder  gocde  mag  die  van  bet 
werkelijk  goede  niel  vcrzwakkcn  ofom- 
gekeerd. 

Er  zijn  onderwcrpen  nil  de  gcscbiede- 
nis,  iiit  de  mytbologie,  lantasien  van 
bel  Oosten,  Hollandsche  binnenbuisjes, 
landschai)pen,  rivier-  en  sladsgezicbtcn. 
Zezijn  alien  met  eene  veibkiHend  boiite 
vaardigbeid  gescbilderd  en  van  eene 
l)reedbei(l,  niet  alleen  wat  penseel  be- 
liandeling  betrefl,  die  bijzonder  benij- 
dcnsvvaardig  zon  mogen  heeten  wanncer 
de  zoo  noodige  levensdiepte  er  mee  in 
ovcreenslemming  was. 

In  Maajidenroof,  overigens  niet  l  ziii- 
versle  van  leekening,  van  t'actuur,  vinden 
we  misscbicn  de  stcrkste  represenlanl 
van  de  gecstes-atlilude  van  dezen  schil- 
dcr  wat  bet  reft  bare  verliouding  tot  bet 
vrouwelijke.  Ilier  is  een  (Icrmaan  aan 
lict  woord,  evenals  in  bet  Oordec!  ixiii 
Paris.  En  wat  dil  laatstc  scliildcrij 
betreft,  beb  ik  meer  bijzonder  l  oog  op 
de  staande  vrouwenfiguur  met  wapjje- 
rende  lokken.  Met  zelfde  parclige  wat 
den  schilder  bebalve  vormenscboon  in 
bel  vrouwelijk  naakt  aantrekt,  vinden 
we  meer  ziiverig  vooral  in  zijn  rivier- 
gezicbten  tciug  Deze  twee  genres  ver- 
tegenwoordigen  stellig  niet  zijn  sterksten 
kant.  Zijn  kloeklieid  laat  hem  beler 
onderwer|)en  vinden  in  stadsgezicblen. 
Ei\  bierondei' is  er  nu  juisl  een  enkcle, 
l)c  Schreicistorcn  tc  AiDslcrihini  die  ver- 


blufFend  is  van  tecbnick,  teiwijl  een 
cidiele  andere  als  Dc  Wcslerdoksdijk  le 
Amslrrddm  door  bescbaai'dbeid  van 
klenr  verrast.  De  landscbapjes  lijken 
me  bij  alle  vaai-digheid  van  l)ebandeling 
le  spoedig  losgelaten.  De  Hooischclfl  is 
hicronder  eene  nolitie  waard. 

Wat  is  t  betwclk  Hobbj  Smilli  van  de 
meeste  jongere  scliilders  onderscbeidt  ? 
Er  zijn  hiei-  van  den  scbilder  eeneserie 
uilslekende  leekeningen,  ik  noem  de 
n'-  100,  106,  107,  110  en  111,  alien  gezicb- 
ten op  (en  bij)de  stad  Deze  teekeningen 
doen  evenals  bet  schilderij  Sladsgezichl 
{w  (jl)  denken  aan  den  tijd  die  bier  in 
Holland  juist  aan  bet  impressionisnie 
vooiafging.  Zoo  kon  ook  bet  Gezichl  op 
Moiilelbaaidoien,  werk  van  een  leerling 
van  Springer  zijn.  Rlijkt  nil  de  genoemde 
nummers  eenigszins  de  invlocd  van  den 
tijd  van  den  jongen  Hosboom,  zoo  vail 
in  de  binnenbuizen  de  invloed  op  le 
merken  van  Verlat,  van  Allebe  en  van 
Hobbe  Smith's  rasgcnooten  (Eriezen) 
Alnia  Tadema  en  Bisschop.  De  invloed 
van  den  voorlaatsl  genoemde  is  ook 
bespeurbaar  in  enkele  geac|uarelleerde 
ondervverpcn  aan  Harenis  en  Hondoirs 
ontleend.  Ik  constaleer  deze  invloedcn 
om  dnidelijk  tc  niaken  dat  Hobbe  Smith's 
werk  gedeellclijk  onder  bel  tceken  der 
romanliek  slaal.  Men  beschouwe  nauw- 
kenrig  zijn  Waarze(/stei\  zijn  Aan  liel 
Spiiuieiiiiel,  en  men  zal  bevinden  dat  de 
realileil,  hoc  breed  ze  bier  ook  aange- 
zicn  is,  niet  die  is  van  ecu  Rembrandt, 
van  een  Israels,  of  van  een  Millet  in  zijn 
latere  periodes.  Maar  bet  gaat  tocb 
ten  eenenmale  niet  aan  om  nu,  zooals 
de  kritiek  der  jongeren  gedeellclijk 
bezig  is  ledoen,  dil  werk  le  kleineeren. 
Men  zou  willen  vragen  boeveel  jaloezie 
o\er  (lit  kordatc  schildersvei'mogen  bier 
acblerzil.  Mel  dil  werk  veroordcell  men 
de  romanliek  en  pas  op,  die  necmt  in 
al  zijn  geweldigbeid  wecrwraak.  Zij 
tocb  voerl  nog  in  haar  mars  vecl  dal 
juisl  de  jongere  Hollandsche  gcneralie 
niet  hccft.  Deze  bescbikt  over  bet  zui- 
verc  gevoel;  gene  over  de  noo<lige 
Srluiniiui,  over  bet  pathos  en  de  breed- 
heid,  die  met  dal  eersle  vereenigd  de 
grootc  wereldkunsl  maakl. 

In  een  Zcciiivscli  hiniicnliiiis  vonden 
we  bet  bovcngedeelle  :  scboorsleciiman- 
tel,  een  klok  en   ecu  sicrkasi   bijzonder 


182 


gevoelig  behancleld, 
evenals  in  Ziisje  sluapt 
het  linker-boven  ge- 
deelte.  Hier  is  de  rea- 
liteit  gezieii  zooals  zij 
in  de  aanschouwing 
tot  idealiteil  wordt. 
En  als  we  nu  van  liel 
laatst  genoemde  scliil- 
derij  liet  grootere 
m  e  i  s j  e  s  fi  g  u  u  r  weg 
denken  en  we  lialen 
ons  belialve  de  Har- 
monicaspeler  de 
zwartkrijtteeke  n  i  n  g 
Moeder  en  kind  en  de 
Wuiirzegster  voor  den 
geest  —  blijft  er  dan 
niet  genoeg  over  om 
het  aan  te  nemen  als 
uilgangspunt  van 
onze  waardeeiing  '.' 
Ik  weet  niet  precies 
tioezeer  liet  betere 
kennen  van  de  Frie- 
sche  cultnur  ons  oor- 
deel  over  dezen  scliil- 
der  zou  kunnen  wij- 
zigen.  Maar  dat  hij, 
door  zich  meer  in  een 
richting  te  onlwikke- 
len,  zou  winnen  is 
zeker.  De  volgende 
veel  omvattende  uit- 
spraak  van  Goetlie  zij 
dezen  stoeren  werker 
ter  bepeinzing  aanbe- 
volen  :  In  der  Be- 
schrankung  zeigl  sich 
der  Meisler. 


BINNENHUIS  .DIE  HACHE..  > 
TENTOON'STELLING  VAN  LITHOGRA- 

PHiEN,  hout(;ravures  en  MONO- 

TYPIEN  DOOR  J.AARTS  >  VAN  HALE 
OCTOBER  TOT  1  DECEMBER  y^^ 
We  hcbben  Aarts  te  begroeteii  als 
een  der  nienwercn  die  alles  schijnt 
le  bezilten,  zij  't  dan  in  kiem,  om  le 
groeicn  lol  een  figunr,  die  in  de  toe- 
komsl  krachtig  zal  staan  op  zijn  plaals, 
op  het  lerrein  der  dienendc  kunst. 
Hij  is  zoo  verstandig  (misschien  dal 
zijn  geiieele  aanleg  dil  nieebrengl)  om 


KUNST- 
HliRICHTKN 

UIT  DI'N  HAAG 


.1.  AARTS  :  Ooi'sproiikelijke  Iloutsnede. 

voorloopig  bovenal  zijn  aandacht  te 
concentreeren  op  de  teclmiek,  welke 
aandacht  deze  Uunstsoorlen,  die  weer 
alom  schijnen  op  tebloeien,  wel  vragen. 
Meer  dan  bij  de  absolute  kunst  nog 
schijnt  hier  de  lechniek  de  drager  van 
de  idee  Ic  zijn  en  behoorl  zij  tot  volma- 
kiiig  gevoerd  Dil  eerste  is  even  wel 
slechls  schijnbaar.  Maar  (lit  schijnbare 
iieefl  voor  den  gcesl  haast  de  belcekenis 
eener  werkelijkheid,  en  daarom  juist 
dient  in  deze  kunst  vooral  naar  onlwik- 
keling   der    lechniek    gestreefd.    I^erst 


18.'} 


KUNST- 
BERICHTEN 
UIT  DEN  HAAG 


door  de  Iradilie  zal  zij  voldoende  draag- 
kraclit  veroveren  oiii  de  aaiigenielen 
idee  in  iiare  voile  beteekenis  tot  uit- 
drukking  te  kuiineii  breiigeii.  Daaroiii 
kan  eeii  voorbecld  als  ook  door  Aarts 
gegcveii  wordt,  niet  dan  ten  goede 
werken. 

I)e  absolute  kunst  hecfl  hare  precedes 
tot  volmaking  gevoerd,  en  evenalsdeze 
heell  ookdedieiiende  kunst  dit  bet  hare 
(en  nicest  gceigende)  le  doen.  Noch  de 
lioutgravure,  noch  de  nionotypie,  zelfs 
niet  bij  uilslek  de  lylhographie  behoo- 
ren  tot  bet  eigensle  gebied  der  abso- 
lute kunst.  Daaiom  wordt  ook  door  de 
jongcren,  die  zich  tot  de  eersten  aan- 
getrokken  gevoelen,  niet  uitgezien  naar 
meeslers  als  Rembrandt,  Frans  Hals, 
cnz.  uit  de  \7'^  eeuwsche  Hollandsche 
schilderschool,vvier  kunst  nieer  dan  die 
van  andere  scholcii  een  absoluut  ka- 
rakter  draagt.  Maar  wcl  zien  zij  uit 
naar  meeslers  als  Oiirer,  Lucas  van 
Leiden  Goltziusen  anderen,  vvier  werk 
naar  inhoud  en  naar  bet  uiterlijke  meer 
leering  voor  hen  beval.  Invloed  van 
deze  meeslers  hebben  we,  naast  de 
invloed  van  de  moderne  Franschen  en 
Engelschen  bier  bij  Aarlsteconslateeren. 
En  als  bij  deze  gaat  ook  zijne  verbeel- 
ding  over  de  oogenblikkelijkc  werke- 
lijkheid  dezer  aardc  been  en  zockt  naar 
algemeener  symbolen.  Er  zijn  bier  een 
aantal  onderwcrpen  direct  aan  bet 
leven  ontleend  Een  enkel  beefl  werke- 
lijk  alle  de  allures  van  absolute  kunst. 
Vooral  de  onderwerpen  ontleend  aan 
het  arbeidersleven.  De  groole  cenvoud, 
bet  weinig  ingewikkelde  en  duidelijko 
dat  uit  de  natuur  dezer  levensver- 
scliijningen  spreckt,  worden  door  Aarls 
in  deze  procedes  dikwijis  goed  vastge- 
houden.  Het  onderwcii)  is  naar  idee  en 
uiterlijke  vcrschijning  vrij  geschikt  lot 
uitbeclding  met  behulp  dezer  middelen. 
iieter  dan  de  ingcwikkelder  structuur 
van  bet  stadsleven,  dat  ook  werkelijker 
is  en  minder  primitiel  Want  naar  ver- 
algemeening,  slrcefl  vooral  deze  kunst 
Zien  wij  in  deze  onderwerpen  aan 
het  polderwerkersleven  ontleend,  waar 
de  conlouren  schijnbaar  lot  een  samen- 
stel  van  eigen  beteekenis  vervloeie  , 
ook  bet  resultaat  niet  eigelijker '.'  En  de 
ware  beteekenis  van  deze  kunst  zich 
ontwikkelen   nil   de   absolute  '.'   Torwijl 


een  vorm  van  haar  eigenlijkst  wezen 
zich  kond  doet  in  de  vignetten.  Ik  wii 
uit  deze  de  n"^  ontleend  aan  het  huidige 
leven,  weglaten  en  de  aandacht  vooral 
bepalen  tot  die  onderwerpen  welke  naar 
wezen  verwant  zijn  aan  het  exeniplaar 
hetwelk  een  vrouw  voorstelt  met  de 
Dood.  Ook  lot  het  illustratieve  werk, 
waarvoor  de  onderwerpen  ontleend 
zijn  aan  schrijvers  en  meer  algemeen 
aan  de  Indo-Germaansche  mjibolologie. 
Hier  vinden  we  den  dienenden  kunste- 
naar  op  zijn  eigelijk  terrein.  Hij  roept 
voorslellingen  op  uit  het  verleden,  die 
vagelijk  leven  in  ons  brein  En  deze 
bijna  lot  abstractie  geworden  levens- 
werkelijkheid  is 'I  die  bij  uilslek  geschikt 
is  cm  hier  verwerkt  te  worden  De  idee 
vraagt  hier  eene  realiseering...  die  juist 
de  opgave  van  den  dienenden  kun- 
stenaar  blijkt  te  zijn.  Verder  exposeert 
Aarts  eenige  koppen.  De  neiging  tot 
karikaluur,  tot  veralgemeening  is  ook 
hier  sterk  merkbaar,  en  zoo  zelfs  dat 
soms  eene  karakterneiging  lot  een 
begrip,  tot  abstractie  wordt  en  het  voor- 
gestelde  de  verpoonsoonlijking  lijkt  van 
een  geeslestoestand  Het  terrein  der 
absolute  kunst  die  karakters  voorstelt, 
is  dus  verlaten,  het  type  heeft  in  dit 
geval  de  overhand,  bet  indivudu  raakt 
op  den  achtergroiid. 

Ook  deze  exposilie  noopt  mij  weer  lot 
de  opmerking,  dat,  waar  de  werken 
die  onderwerpen  behandelen  onlleend 
aan  de  Grieksche  en  Homeinsche  my- 
thologie,  eene  enkele  maal  van  eenige 
dulheid  niet  geheel  vrij  zijn  (wal  hier 
ten  deele  ook  aan  de  lechniek  kan 
liggen),  onze  jongc  kunslenaars  wel- 
licht  goed  zouden  doen  met  zich 
meci'  in  de  Germaansche  niylhologie  le 
verdiepen.  Wat  voor  de  oudc  almanak- 
ken,  prognosticalien,  loover-  en  school- 
boeken  en  prenten  de  graveerkunst  was, 
dat  kan  zij  voor  dezen  tijd  wellichl  in 
zuiverder  zin  worden  voor  onze  boekcn, 
mils  hare  beoelenaars  zich  niet  te  bui- 
len  gaan  kwasi-naivileit,  maar  oor- 
spronkelijk  blijven  door  bun  werk  le 
doorademen  met  den  geest  van  dezeii 
lijd.  Zoo  kan  bun  werk  voor  meer  dan 
een  lijd  zijn. 


184 


BIJ  DE  FIRMA  F.  BUFFA  &  ZONHN  > 
TENTOONSTFLLING  VAN  AQUAR EL- 
LEN DOOR  J.  VOERMAN  >  14  OCTO- 
BER —  7  NOVEMBER  /-  »■  Ikheb  reeds 
vroeger  in  deze  riit)riek  betoogd  welk 
een  vergevorderd  stadium  der  schil- 
derkunst  het  impiessionisme  verte- 
genvvoordigt.  De  laatsle  eigelijke  bloei 
beleefde  ze  het  sprekciidst  in  I^rcitner, 
haar  eigenlijksle  in  de  wijdsche  lyriek 
van  een  Jacob  M;  ris,  tervvijl  de  voor- 
bloei  bij  de  Franschen  van  "30  le  const a- 
teeren  valt  Jacob  Maris  gaf  een  oogen- 
blik  uit  de  eeuwige  wording  der  ver- 
schijnselen,  niet  als  gedaclite  —  niaar 
als  aanschouwings-beeld  dat  ook  liet 
eerste  onivat  Maris  slond  als  een 
koninlilijke  heros  te  midden  van  den 
ecuvvigen  strijd  der  natuurkrachten.  Hij 
wist  zicli  zelf  onsterl'clijk,  de  naluur 
eenwig  wisselend.  Suliject  en  ojjjecl, 
deze  twee  tegendeelen,  hebben  alzoo  de 
eenheid  in  liet  absolute.  Het  eerste  vond 
zijn  spiegelbeeld  in  het  laatsle  en  het 
oogenblik  dezer  ontmoeting  is  'I  wat 
Maris  uitbeeldde. 

Zijn  zijne  schilderijen,  waar  zij  eene 
impressie  verbeelden,  in  hooge  mate 
expressief,  sprekend  als  het  gelaat  van 
een  mensch,  zoo  brengen  de  werken 
van  Voerman  ook  wel  lets  tot  nildruk- 
kiii(j,  maar  dit  dan  toch  op  eene  andere 
wijze.  Hij  is  geen  direct  strijdende,  maar 
een  contemplatieve  natuur.  Zijn  schilde- 
rijen zijn  meer  het  resultaat  van  na- 
werking.  Zij  zijn  over  t  algemeei)  van 
eene  rustige  kalmte. 

Rust  heeft  dus  zijn  werk  met  dat  van 
de  grooter  Hagenaars  gemeen.  Dit  is  't 
wat  hem  van  Breitner  en  Isaac  Israels 
onderscheidt  Bij  Maris  vinden  we  de 
rust  in  de  beweging. 

Was  bij  Maris  het  begrip  der  natuur 
universeeler,  daar  hij  vele  motieven 
vereenigde,  die  in  zijne  herlnnering  tot 
eene  eenheid  samengesmolten,  uit  het 
onbewuste  opdoemden...  doorVoerman, 
die  ook  hierin  met  de  primitieven  wel 
eenige  overeenkomst  toont,  wordt  het 
onderwerp  meer  als  bijzonderheid  ge- 
houden  en  toch  debloole  realiteit  opge- 
heven,  werkelijke  droom  als  zij  gewor- 
denisin  deherinneringindeverbeelding, 
essence  van  het  geziene.  Met  de  primiiie- 
ven,  die  religieuze  schilders,  met  Ver- 
meer  die  nog  voor  1648  geboren   werd, 


BERICHTEN 
Urr  DEN  HAAG 


heeft  hij  deontkenningvan  den  strijd  ge-    KUNST 

nieen.  Hij  is,  evenals  Verster,  een  dier 

menschen  die  zich  zelven  met  een  klein 

hoekje  levreden  stellen,  maar  dit  wei- 

nige  weten    te    ontginnen   met  zooveel 

zorg,    dat    alles    wat   zij    voortbrengen 

haast  wonderwerk  gelijkt.Zij  beminnen 

niet  alleen    den  inhoud  van    het    werk, 

maar  ook  hoogelijk  het  werk  zelf.  Men 

besefl'e  welk  een  toewijding  en  tijd  er 

voor    noodig   is    om    een    lucht   op    te 

bouwen    als    die  van    n''  2  :  Wolkcff'ect, 

een  wijdsch  land-  en  watergezicht  met 

(hiarboven  eene  kolosale  vvolkformatie, 

hetgeen  me  een  oogenblik  deed  denken 

aan  Van  der  Neer  (zoo   ook  een  Avoiiii 

een  vaart  met  gcboomte  langs  den  kant, 

ecu  geval  vol  poezicj  en  aan  Van  Goyen 

of  Ruysdael,    maar    het  minst  aan    de 

laatsten. 

Ik  weel  niet  in  lioeverre  deze  colleclie 
van  Voerman  een  goed  beeld  geeft.  Ik 
zal  mij  verder  (in  dit  korte  bestek)  l(jt 
enkele  opmerkingen,  in  samenhang  en 
ter  compleleering  van  het  voorgaande, 
bepalen.  N'  15  is  getiteld  Eenzaamheid 
Deze  litel  zou,  zoo  men  't  al  niet  zonder 
dit  besefte,  iemand  op  het  vermoeden 
kunnen  brengen  van  wat  de  schilder 
eigenlijk  wil.  Het  is  hier  haast  eene  tot 
abstractie  geworden  werkelijkhcid,  een 
begrip.  Deze  peinzer,  of  liever  nog  : 
meditatieve  droomer,  loont  overigens 
wel  overeenkomst  met  (^uyp  wat  de 
liefde  lot  die  uren  van  den  dag  betreft 
als  de  I'iet  hoogstaaiidezon  het  wereld- 
sche  doet  beven  in  een  wonderlijk 
transparant  licht  (n'  3  Zonsondergang,. 
Zij  beiden  hebben  eene  voorliefde  tot 
het  schilderen  van  koeien  en  paarden 
en  voorwerpen,  omgeven  van  een 
lichlaureool,  in  Hollands  vette  weien 
doorsneden  met  spiegelende  vaarlen 
en  plassen  die  de  weelde  verdubbe- 
len,  met  in  het  verschiet  als  een  fata 
morgano  een  stad  of  dorp.  Maar  bij 
Voerman  vinden  we,  ook  wat  de  koeien 
betreft,  meer  het  gewicht  op  de  massa- 
verhouding  gelegd.  Hij  is  een  mensch 
van  den  nieuweren  tijd,  die  nog  meer 
in  de  veelheid  de  eenheid  ziet.  Deze 
veigelijking  (die  ik  overigens  niet  te  ver 
doorgevoerd  wil  zien)  met  (^uyp  (die 
nog  onder  Romaansche  invloed  stond) 
doet  ook  weer  in  onze  verbeelding  op- 
lichten  hoe  in  dezen  tijd  in  deze  noorde- 


185 


KUNST- 
BKRICHT1<:X 
UIT  DKN  HAAG 


lijke  slreken  de  Zuideli.jkc  cultuiir  de 
leiugsln}»  oiidervindt  van  dc  wederople- 
vinj»  der  iiieer  eigenlijk  Oiid-(icrma;ui- 
sclie.  Wie  van  Geimaansclie  niylhologie 
nieer  dan  eene  oppcrvlakkigc  sUidie 
heeft  gcmaakl,  zal  hcl  wezen  der  naluur- 
verschijnselen  in  <leze  stieken  beler 
leercn  bcgrijpen,  begrijpen  in  de  ont- 
wikkeling.  Kn  liet  is  nie  voorgekomen 
alsol'ook  in  Voerman  liel  bewuslzijn  is 
lerugkccrd  lol  den  oergrond  der  dingen 
dezer  wereld 

Neem  de  beleekenis  van  dezcn  man 
vooral  niet  te  klein.  Overdrijf  ze  weleer. 
Gij  zult  cr  n  zelf  en  ons  voordeel  mee 
doen.  Voerman  is  geen  grandioze  ver- 
schijiiing,  niet  iemand  die  overdondert, 
hij  is  eer  iemand  die  door  zijn  zvvijgen 
spreekt.  Tocb  laail  er  uit  de  de  n"^  1 
Aoond  en  lik  meen)  17  SUidie  een  inge- 
houden  kracht.  die  in  mijn  verbeeldcn 
den  oud  -  Gennaanschen  tijd  opriep 
Men  zie  de  bouw  van  Voerman's  paar- 
den.  Zag  men  deze  toen  ten  tijde  ook 
niet  ecnigszins  zoo  '.' 

Voerman's  werkzaamhcid  valt  in  den 
tijd  van  het  na-impressionisme,  dal 
gedeeltelijk  eene  ontkenning  is  van  het 
inipressionisme  en  daarom  vvel  neo- 
impressionisme  genoemd  wordt.  Bij 
Voerman  is  de  almosFeer  nog  iiet  alies 
behecrsciiende  element,  maar  loch  is 
er  in  de  ecnigszins  decoratieve  strek- 
king  der  plans  lets  dat  op  de  opliefTing 
van  he!  «  absolute  »  schildersschap  wijst 
Niettegenstaandc  dit  kunnen  Weissen- 
bruch  en  Gabriel  (zooals  men  mij  ver- 
telde)  aan  dit  werk  gesmuld  hebben. 
Voerman  toch  is  iemand  die  over  een 
groot  schildersvermogen  beschikl.  Dit 
laatste  zeg  ik  vooral  met  t  oog  op  een 
niet  in  de  catalogus  genoemde  stu- 
die  ;  eenige  koeien  tegen  t  licht  in 
gezien  met  als  achtergrond  het  stadjc 
Haltem  De  meeste  ondcrwerpen  zijn 
overigens  tegen  het  licht  in  gezien.  Dcze 
wijze  van  zien  dalcert  meeroigelijk  van 
uit  den   tijd   van  Millet.   Ik   heb   in  een 


artikel  (waarin  ik  Millet,  van  Gogh, 
'i'oorop.  Thorn  Prikkcr,  Mauve,  Verstcr, 
ondc-Hollanders,  Primilievcn  e.  a. 
noemde  in  een  verduidclijkend,  maar 
toch  nog  naarik  bemeskt  heb,  door  een 
enkcle  slcchl  begrepen  verband,  waar 
verschillende  geesles-stioomingcn  on- 
dcrscheiden  werdeni  over  Johan  Thorn 
Prikker  al  op  Millet's  verstckkcnde 
betcckenis  gewczen.  Deze  wijze  van 
ziening  vvoiiell  in  dezen  tijd.  Bij  Voer- 
man wordt  zij  aanleiding  om  met  eenige 
bijna  primaire  toonkleuien  te  werken. 

De  aanschouwing  van  dezen  kunste- 
naar  is  na'ief.  Zijne  werkwijze  eveneens, 
trots  het  berekenende  dat  ze  mee  schijnl 
te  brengen.  Grootsche  dingen,  wolk- 
kasleelen,  spelende  paarden  vcrrukken 
hem,  maar  ook  is  hem  het  kleine  lief,  het 
bescheiden  zoelrokige  blocmpje,  dat,  slil 
in  een  wolkschauw  ademend,  zijn  aan- 
dacht  vraagt  Hij  ziel  gaarne  een  wereld 
vol  goud  en  vol  tinteling  als  een  roemer 
wijns  Hij  beeldt  badcnde  en  drinkende 
koeien  uit  in  een  wereld  van  spiegeling 
waar  kleuren  en  tinten  door  elkaar 
vloeieii  en  het  heelal  maken  lot  een 
moment  van  het  Zijn,  waarin  zelfs  ons 
bewustzijn  droomt. 

Het  is  wel  opmcrkclijk  hoe  een  natuur 
als  deze  getrokken  wordt  tot  het  einde- 
loos  mini,  waardoor  steeds  als  geruisch- 
loos  de  wolken  trekken  ;  statig,  denio- 
nisch  of  aetherisch,  tot  verreeinders,  nu 
en  dan  afgebroken  door  een  huizenrij, 
waarachter  nochtans  de  oneindigheid 
te  droomen  valt,  tot  de  ondergaande 
zon  die  een  verre  wereld  belicht  en  in 
deze  de  herinnering  laat  aan  een  oude. 
Zoo  is  een  Boschgezichl  niet  zijn  beste 
werk.  Het  is  voor  hem  te  oneigelijk. 
Maar  in  Hel  Kasleel  dat  oprijst  achter 
het  geboomte  en  waar  uit  het  donker 
van  den  voorgrond  de  wonderlijke  ge- 
slalten  van  boomslronken  rijzen,  weel 
hij  toch  lets  van  het  sprookjesachlige 
le  leggen  dat  men  poezic  noemt. 

H.  D.  B. 


O^J^ 


186 


BOEKEN  &  TIJDSCHRIFTEN 


DE  OUDEHOLLANDSCHE  EN  VLAAM- 
SCHE  MEESTERS  IN  DEN  LOUVRE 
EN  IN  DE  NATIONAL  GALLERY  DOOR 
MAX  ROOSES  ^  UITGEYERS-MAAT- 
SCHAPPIJ  '■  ELSEVIER.) AMSTERDAM 
|N  (lit  lijvig  boekdeel 
—  versierd  met  32 
afbeelciiiigcn  in  hout- 
gravure  —  heeft  Max 
Rooscs  een  recks  stu- 
dies verzameld  over 
enkele  werken  van 
oude  Hollaiidsclie  of  Vlaaiiische  mees- 
ters  die  hij  in  den  loop  zijner  wandelin- 
geii  in  den  Louvre  en  in  de  National 
Gallery  ontmoette.  En  nochtans  zijn 
deze  studies,  die  niets  nicer  wilden  zijn 
dan  de  ontleding  van  een  paar  werken 
van  cenige  oud-Vlaanische  en  Holland- 
schemeesters,  intcgcndeelzcervollcdige 
maarbondige  kunstportretten  van  onze 
voornaamste  oude  schildcrs  gevvorden. 
In  dien  eenvoudigen,  klaren  stijl  die  hem 
eigen  is,  kort  van  volzin,  sober  van 
woorden,  maar  helder  van  dcnkbccld, 
precies  van  uitdrukking,  verwekt  Max 
Rooscs  voor  onzen  geest  hct  lichamelijk 
en  moreel  beeld  van  den  behandelden 
meester,  schetst  onszijn  leven  in  enkele 
Irekken,  beschrijft  een  paar  van  zijne 
schilderijen,  ontleedt  zijn  werkwijze, 
maakt  de  plaats  uit  die  de  tafereelen  in 
de  reeks  werken  van  den  mccslcr  in- 
nemen,  verbindt  ze  tot  de  voorgaande 
en  de  nakomende  en  geeft  zoo  een 
overzicht  van  het  geheele  werk;  een 
blik  op  de  omgeving  van  den  schilder, 
leidt  ons  in  zijn  midden,  toont  ons 
gansch  de  school  zoodat  we  in  enkele 
bladzijden  een  beeld  krijgen  dat  onder 
schijnbaren  ecnvoud,  zeer  volledig  is. 
Vooral  die  kleine  Holla ndsche  mees- 
ters,    Geeraard    ter   Borgh,    Jan  Steen, 


Geeraard  Dou,  Pictcr  dc  Hoogh,  heeft    BOEKEN  EN 
Max   Rooscs    op   trcffendc  wijzc    gety-   XIJDSCHRIF- 
peerd.  Schildcrs  van  tooneelen  in  bin-    rp^^y 
ncnhuizcn,   zijn  zij  nauw  aan  elkandcr 
vcrwant.  Mecsterlijk  haalt  de  schrijver 
uit  hunne   paneeltjes    de   karakters    te 
voor  die  zc  onderschcidcn. 

Drie  studies  over  Rembrandt  ver- 
wekken  voor  onzen  geest  het  geheele 
beeld  van  den  genialcn  virtuoos  van 
het  licht ;  drie  studies  over  Rubens  dat 
van  den  onovertroffen  virtuoos  dcr 
beweging. 

Rondom  Rembrandt  vinden  wij  Frans 
Hals,  Nicolaas  Maas,  Jan  Vermcer  van 
Delft;  rondom  Rubens,  Antoon  van  Dijck, 
Jacob  Jordaens. 

Endaartusschen  loopen  die  spottende 
realistcn,  Adriaan  Brouwer,  Peter 
Breughel  de  Oude,  David  Teniers:  de 
heerlijke  landschapschilders  Karel 
du  Jardin,  Hobbema,  Paulus  Polter, 
Jacob  Ruisdael,  Adam  Frans  van  der 
Meulcn ;  de  schildcrs  van  zeegczichten 
Jan  Van  dc  Cappellc,  Willem  van  de 
Veldc  de  jonge. 

Van  Eyck,  Memlinc,  David,  Quinten 
Massys,  komen  ons  het  tijdstip  der 
primitieven  toonen. 

Juist  die  afvvezigheid  van  chronolo- 
gische  volgorde  ontneemt  aan  het  bock 
die  geleerdc  pretentie  van  een  «  geschie- 
denis  der  Noord-  en  Zuid-Ncdcrlandschc 
Schildcrkunst  »  en  maakt  door  de  ver- 
scheidenhcid  der  behandeldc  onder- 
werpen,  de  lezing  van  hct  werk  aan- 
trekkclijk.  Maar  de  geest  van  den  Iczer, 
doet  wat  de  schrijver  vermced  Ic 
doen  :  al  die  beeldcn  nemen  hunne 
chronologische  plaats  in  en  bij  slotsom 
is  de  uitslag  dezelfde  als  na  de  lezing 
van  een  volledig  handboek. 

H.  UE  M. 


187 


BOEKEN  EN 

TI.IDSCHRIE- 

TEN 


FRANS  HALS  ^  BY  GKHALI)  S.  I)A- 
VIF-S,  M.  A.,  OF  CHARTKR HOUSE  > 
LONDON,  GEORF  BELL  &  SONS,  1902. 
lENIGFEN,  die  kennis 
neemt  van  de  vcr- 
scliijning  van  dit  oiii- 
vaiigrijkbockdccl  van 
158  bladzijdeii  met  55 
atheeldiiigcn,  zal  de 
oi)merkin<^  niakcn  : 
«  alweer  een  uioiiografie  over  een 
Hollandsch  meester  door  eeii  buiteii- 
lander  geschreven  en  in  het  buitenland 
uitgegeven! »  Enhij  zaier  alliclil  den  Ne- 
derlandschen  kunstgeschiedschrijvers 
een  verwijt  van  maken,  dat  ze  onze 
groote  nieesters  niet  genoeg  eercn,  door 
boeken  over  hen  te  schrijven,  zooals 
buitenlanders  als  b.  v.  Michel  dit  gedaan 
hebben  over  Rembrandt  e.  a. 

De  onbillijkheid  van  dil  verwijt,  dat 
bij  leeken  voor  de  hand  ligt,  zal  ieder, 
die  niet  geheel  buiten  de  kunstwetcn- 
schappehjke  studie  staat,  aanstonds 
inzien. 

Want  wie  kunstwetenschappelijk 
werkt,  m.  a.  w.  de  feiten  wil  constatee- 
ren  en  het  onderling  verband  daarvan 
vaststellen,  om  het  daardoor  verkre- 
gen  historisch  beeld  van  een  kunste- 
naar  of  kunstperiode  in  het  kader  van 
den  tijd  te  beschouwen,  —  wie  zulk  ceii 
doel  nastreeft,  zal  er  niet  zoo  geniakke- 
lijk  toe  komen,  eene  nionografie  te 
schrijven  over  een  kunstenaar,  waarvan 
hij  van  te  voren  zeker  weet,  dat  ze  min- 
der zal  geven,  dan  wat  cr,  na  voortge- 
zette  bronnenstudie,  nog  bekend  kan 
worden. 

Zoo  is  het  met  het  leven  van  Frans 
Hals  :  zijn  levensgeschiedenis  kan  niet 
behoorlijk  worden  geschreven,  voordat 
wij  weten,  wat  de  tot  hedcn  ontoegan- 
kelijke  Haarlemsciie  notarieele  archic- 
ven  omlrent  hem  bevatten  I-Ji  dat  is, 
dunkt  ons,  wel  de  reden,  waaiom  zich 
nog  geen  enkel  Nederlandsch  kunsthis- 
loricus  er  aan  gewaagd  heet't,  een  groot 
werk  over  Frans  Hals  te  schrijven. 

Dc  eischcn  toch,  die  men  aan  zulk  een 
werk  steilcn  mod,  zijn  niet  gcring.  Want 
Hals  moel  dan  niet  alk>cn  als  mensch 
en  artiest  worden  bescliouwd  in  verband 
met  zijn  tijd,  maar  ook  zijn  beteekeiiis 
als  leermeestcr,  als  vormer  van  een 
groote  reeks  van  meeslers  opgebied  van 


portret  en  genre,  dient  te  worden  in  het 
liclit  gcsteld.  En  dit  is  bij  den  hiiidigen 
stand  der  wetenschap  noglang  niet  zoo 
gemakkelijk. 

Daarom  waren  wij  zeer  benieuwd, 
wal  het  boek  van  Davies  over  Frans 
Hals  ons  brcngcn  zou,  en  vooral,  of  het 
nieuwe  gezichtspunten  zou  opencn  of 
nieuwe  bijdragcn  geven  tot  de  geschie- 
denis  van  zijn  leven  en  werken. 

Onze  verwachling,  die  door  den  titel 
was  opgewckt,  wcrd  niet  geheel  verwe- 
zentlijkt,  daar  het  boek  niet  gecft  wat 
de  titel  belooft  :  hcl  geeft  niet  den  ge- 
heelen  Fraiis  Hals,  maar  slechts  een 
gedeelte.  Davies'  boek  is  een  populair- 
wetenschappelijk,  voor  den  Engelschen 
lezer  geschreven  beschrijving  van  Hals' 
leven  en  de  voornaamste  zijner  werken. 
Of  liever  :  niet  de  vooriiaumste  werken 
zijn  er  in  besproken,  maar  die  schilde- 
rijen,  welke  «  are  vital  in  the  artistic 
progress  of  the  man,  or  typical  of  some 
special  (pialily,  or  serviceable  by  reason 
of  their  being  more  accessible  to  luiglish 
readers.  Many  Ihie  examples  of  the  mas- 
ter are  therefore  passed  over  in  silence, 
even  though  they  are  reproduced  as 
illustrations,  because  thej'  do  not  differ 
in  quality  and  type  from  those  which  are 
dealt  with  at  full  length.  Similarly,  the 
fardistant  galleries  on  the  Continent,  as, 
for  instance,  Vienna  and  St-Petersburg, 
are  passed  over  in  favour  of  those  nea- 
rer at  hand  in  Holland,  Belgium  or 
France. » 

Uit  deze  woorden,  uit  des  schrijvers 
voorbericht,  kan  men  (hiidelijk  het 
standpunt  zien  :  het  is  niet  zuiver  kunsl- 
wetenschai)pelijk,  want  een  welenschap- 
pelijk  boek  mag  niet  dicnen  voor  lezers 
van  een  bcpaahie  nalionaliteit :  het  moet 
gemeen  goed  zijn.  Bovcndien  worden 
in  een  samenvattende  monographic  ook 
zoo  maar  niet  allerlei  schiklerijen  weg- 
gelaten  om  ik  weet  niet  welke  reden. 

Kortom,  al  spoedig  kwanien  wij,  na 
het  lezen  reeds  der  voorrede  en  van  de 
ecrsle  twee  hoofdstukken,  waarin  de 
«  opkomsl  van  de  kuiisl  eener  natie  »  en 
c<  de  HoUandschc  kunst  der  zeventiende 
eeuw  »  worden  geschetst,  tot  de  con- 
clusie,  dat  wij  in  dit  werk  niet  hebben 
te  zien  hetgeen  wij  crvan  verwachllen, 
m.  a.  w.  dat  de  schrijver  gcenszins  voor 
Frans  Hals  gedaan   heeft  hetgeen  b.  v. 


188 


FRANS  HALS  :  KICK'S  POIVrHF.T  (?)  (Vcrzanieliiig  van  f.iaaf  Spencer,  Althoip). 
|ui7  ;  G.  S.  Davies  :  I-rans  llah.  —  London  Georc/e  lidl  X- Sons,  J.TO2. 


Michel  vooi-  Heinbrandt,  Max  Hooscs 
voor  Rubens  en  van  Dyck  heefl  gcdaan. 

Hij  is  ool(  niet,  zooals  men  verwach- 
len  zou,  critisch  te  werk  gegaan  bij  hcl 
inaken  van  den  calalogus  van  Hals' 
werken. 

Dat  dit  tot  allerlci  eigenaardige  ver- 
gissingen  leidt  is  duidelljk.  Zoo  is  b.  v. 
reeds  de  eerste  afbeelding  in  het  boek 
(jeen  zelfportret  van  Frans  Hals  en  ook 
hel  andere  schilderij,  dal  als  zijii  zelf- 
portret gereproduceerd  wordt,  slell 
hem  niet  voor 

En  't  portret  van  de  Ruyter,  eenigc 
bladzijden  verderalgebeeld,/s(leRuyler 
niet  !  En  dan  :  hoe  menig  nicer  dan 
twijfelachtig  schilderij  van  Hals'  wordt 
als  echt  vermeld,  oni  van  andcrc  «  vcr- 
gissingen  »  niet  le  sprcken. 


TEN 


Ziehier  hel  gevolg  van  het  gevaarlijk  BOEKEN  EN 
|)rincipe,  om  de  o|)gaven  van  catalogi  riTnQf'unifr 
en  eigenaars  der  verschillende  schilde- 
rijen  zoo  niaar  grifweg  te  gelooven.  Dat 
de  schrijver  van  dit  principe  is  uif- 
gegaan,  vermeldt  hij  nitdrukkelijk  in 
een  mededeeling  achter  in  het  boek. 

Maar,  gegeven  die  principes,  gegevcn 
de  taak,  die  de  schrijver  zich  gesteld 
heeft,  dan  kan  men  tevreden  zijn  over  de 
wijze,\vaarophij  dieheel't  volbrachl.Wij 
zijn  er  dan  ook  van  overtuigd,  dal  dil 
boek  voor  den  Engelschen  en  Amei  ikaan- 
schen  leek  in  menig  opzlcht  een  open- 
baring  zal  zijn. 

Ill  de  beide  cersle,  rccds  bovengc- 
noemde  hoofdstukkcn,  wordt  —  metuil- 
zondering  van  cenige  onverniijdelijke, 
steeds  bij  buitcnlandsche  schrijvers  te- 


189 


BOEKEX  EN 
TIJDSCHRIF- 
TEN 


rugkeereiule  vcrkecrde  o|)vattingen  van 
Hollandscheii  aard  en  Hollandsche  toe- 
standcii  —  eeii  goed  beeld  van  liet  ka- 
rakler  der  Hollandsche  kunsl  gegeven. 
Alleen  hecft  de  schrijver  het  mis,  wan- 
necrhij  zegt,  dat  klassieke  ondcrvverpen 
in  de  schilderknnst  nict  gevvild  waren. 
Dat  niets  minder  waar  is  dan  dit,  be- 
hoeft  geen  betoog  voor  ieder,  die  onze 
geschiedenis  kent  en  weet,  hoc  algemeen 
juist  in  de  zevenliende  eeuw  het  clas- 
sicisme  hiertelandewasdoorgedrongen. 

In  het  derde  hoofdsluk  Iracht  de 
schrijver  Frans  Hals  eenigszins  schoon 
te  wasschen  van  den  blaam,  die  op  zijn 
persoon  geworprn  is,  doordien  men, 
daartoe  gebracht  door  sommige  authen- 
tieke  acten,  hem  als  een  dronkelap  is 
gaan  beschoiiwen. 

Wij  kunnen  hier  niet  uitvocrig  in  die 
kwestie  trcden,  niaar  ons  dunkt,  dat  de 
concluzie,  waartoe  de  schrijver  komt, 
nl.  dat  er  geen  sprake  van  kan  zijn,  dat 
zijn  leven  «  was  entirely  bohemian,  the 
absolute  reverse  of  simple  living  and 
high  thinking,  '•  vooralsnog  de  eenige  is, 
die  wij  kunnen  puttcn  uit  de  gegeveiis, 
die  over  Hals'  leven  bckend  zijn. 

Maar  desniellemin  staaf  het  tocli  vast, 
dat  hij  meer  dan  eens  te  diep  in  het 
glaasje  hcefl  gekekcn  en  dat  hij  in  dron- 
kenschapzijucerste  vrouwniishandelde. 

Dal  dergelijke  onislandighedcnechter 
een  artiest  geenszins  behoeven  te  be- 
letten,  iets  grootsch  te  scheppen,  daar- 
vanzien  wij  nog  dagelijks  voorbeelden. 

Het  is  dan  ook  o.  i.  slechls  als  een 
studeerkamcr-stelling  te  beschouwen, 
wanneer  er  gezegd  wordl,  dat  een  groot 
arliesl  per  se  zedelijk  hoog  nioet  slaan, 
een  edel  karakler  mod  hebbcn,  cnz. 
Geen  slelling  gaal  minder  op  dandeze: 
nog  dagelijks  zicn  wij  er  de  voorbeel- 
den van. 

De  volgende  hoofdstukken  zijn  aan 
Hals'  kunslenaarsloojjbaan  gcwijd,  ter- 
wijl  vervolgcns  uitvocrig  zijn  voor- 
naamslc  schildcrijeii,  vooral  de  Haar- 
lemsclie  nntunrlijk,  worden  bcschrcvcn. 

Wij  kunnen  niet  naiaten  den  schrijver 
geluk  tc  wenschcn  met  dc  wijzc,  waarop 
hij  in  (lit  opzichl  zijn  doel  :  het  uit 
hislorisch  en  acsthelisch  oogpunl  be- 
grijpelijk  makcn  van  dczc  schildcrijeii, 
bcreikt  hcel't.  Kr  heerscht  glocd  in  die 
beschrijvingen  die  (het  blijkt  uit  alles) 


%Rye/& 


jp(5Sy!t 


voor  de  sfhilderijen  zelve  zijn  gemaakl 
en  met  de  grootste  zorgzijn  uitgewerkt. 
Van  de  afbecldingen  zijn  de  nieeste, 
vooral  de  fotogravuren,  goed  geslaagd 
te  noenien,  hoewel  het  formaat  in  het 
algemeen  iets  grooter  had  kunnen  zijn. 
Enkele  der  lichtdrukken  zijn  niet  fraai 
te  noemen,  maar  daarvan  dragen  mis- 
schien  de  fotograrieen,die  tot  voorbeeld 
diendcn,  de  schuld. 

W.  M. 

GEMALDE  DES  XIV-XVI  JAHRHUN- 
DERTS  AUS  DE  SAMMLUNG  VON 
RICHARD  VONKAUFMANN  >  BERLIN, 
VERLAG  VON  A.  ASHER  &  C",  1901  /C,*- 
iN'DER  dc  i)articulicren 
die  er  het  nicest  heb- 
bcn toe  bijgedragen 
om  de  Brugsche 
Tentoonstelling  zoo 
lioogst  belangwek- 
kend  tc  maken,  ver- 
dicnt  (k-  liter  Richard  von  Kaufmann 
uit  Berlijn  zeker  in  dc  ccrste  plaals 
genoemd  tc  worden. 

Nict  minder  dan  tieu  stukken  zond 
hij  in,  waarvan,  merkwaar<iig  genoeg, 
geen  enkel  onbeduidend  is.  Men  denke 
o.  a.  aan  den  hecrlijken  Bladelin  van 
Van  der  Weyden  ;  (*)  de  kleurenschil- 
lerende  Bciveeniiig  van  Memlinc  ;  de 
twee  luikjes  van  David  (iv  134,  niet  w 
141-142  die  in  den  Catalogus  verkeerde- 
lijk  aan  David  worden  loegeschrcven)  ; 
twee  kapitale  werken  van  Patinier ; 
ecu  stuk  van  onschatbare  waardc  :  het 
zelfportrct  van  den  Mceslcr  der  Maria- 
dood  (Joos  van  der  Bcke  .'),  in  den 
catalogus  verkcerdelijk  oj)  naam  van 
Van  der  Weyden  gestcld  (\i°  259)  ;  en 
eindelijk  het  koslelijke  Liiilekkerland 
van  Breughel  i'). 

Nu  dc  bclangstelling  voor  deze  verza- 
mcling  algemeen  is  opgcwekt.  lueenen 
we  velcn  van  dicnst  tc  zijn  door  dc  aan- 
dacht  tc  vcstigcn  oj)  hierboveii  vermel- 
de  uitgavc  welkc  vcrlcdcn  jaar  hcl  lichl 
zag.  Het  mecreiidecl  der  Ic  Brugge  ten- 
loongcsteldc  werken  worden  cr  in  afge- 
bccld,  naast  nog  tal  van  audere  werken 
van  dc  Vlaamschc,  Dnitschccn  Italiaan- 
sche  scholen  nil  dc  XIV' ,  XV'   en  XVI'' 

Cl  Gopiodiuc'cid  ill  ()n-.e  Kitnsl. 


190 


FRANS  HALS  :  WILLEM  VAN  HEYTHUYSEN.  (Museum,  lirusscl), 
[uit    G.  S.  Dai'ies  .  trans  Hals.  —  London,  George  Bell  it  Sons,  1'.)()'>. 


eeuvv,  in  het  geheel  67  stuks.  I)e  volledi^c 
catalogusderschilderijen  vnndit  lijdvak, 
in  de  vcrzamcling  Kaufmanii,  opgesleld 
door  Max  Friedlandcr,  is  or  aaii  toe- 
gevoegd  cii  vermeldl  niet  minder  dan 
124  numinors.  Bij  lict  openslaan  van  dil 
boek,  krijgl  men  al  dadelijk  een  zeer 
gunsligen  indruk  uit  liel  korle  voor- 
woord  van  den  verzamclaar,  vvelke  te 
dier  plaalse  Bode,  Friedlander,  I>ipp- 
mann  en  von  Tscliudi   als  zijn   trouwe 


raadgevers  en  medewerkers  vermeldl. 
Wij  denken  daarbij  aan  zoovele  lief- 
liel)bers,  welke  zich  hieren  elders  voor 
(kuir  geld  —  of  misschicn  goedkoop  en 
t6cli  nog  te  dniir  —  ouwe  seliildeiijtjes 
laten  in  de  hand  stoppen,  en  dan  op 
den  (Uuir  een  collectic  lijsten  bijeen- 
krijgen  waarop  de  grootstc  namen 
scliitleien  —  maar  waarvoor  iedcr  des- 
kundige  de  sciiouders  ophaalt.  De  beer 
von    Kaiilmann    lieeft    belei'    begrepen 


B()EKI< 
TI.IDSC 

'ri^:N 


N  KN 

HHIF- 


191 


BORKEX  I:N 
TIJDSCHHIF- 


waar  de  rechte  weg  ligt  —  en  zijn 
vcrzamcliiig  heeft  dan  ook  een  belang 

—  niel  het  minst  voor  dc  studie  der 
Vlaaiiische  Primitieven  —  dat  nicl  lichl 
te  overscliatlen  is. 

IIcl  boek  dat  voor  ons  ligt  is  zondcr 
t'ciiigc  luxe,  niaar  met  echt  Duitsclie 
(Icgelijkheid  uitgcgevcn.  Dc  platen  in 
lichldruk  zijn  good  verzorgd  en  door 
gmole  sclierpte  in  den  afdriik  uitste- 
kcnd    voor  sludiedoeleinden   geschikt. 

De  catalogus  van  Friedlandcr  gecft 
daarbij  enkelc  korte  en  zaakrijke  in- 
lic-htingen, welke  voortreirelijk  tot  orien- 
latie  knnnen  dienen.  Onder  dc  stukken 
welke  hier  peproducecrd  \vorden,maar 
iiiet  op  dc  Tenloonstelling  aanwezig 
waren,  vermclden  we  o.  a.  :  een  Mcujda- 
lenii  van  den  Meester  van  Flcmalle  — 
een  (ieboorle  en  een  Field  van  Geeraard 
David  -  een  Auondmaal  van  Henri  met 
de  Bles  —  een  Mahsporlret  van  Neuf- 
chalel  —  een  Ecce  Homo  van  Bosch  — 
vcrschillende  slnkken  van  Geerlgen  tot 
St-Jans,  Kngclbrechtsen,  J.  C.  van  Am- 
sterdam, Lncas  van  Leydcn  —  enkele 
onde  merkwaardige  Fransche,  Spaan- 
sche  en  Bohccmsche  meesters,  —  ver- 
volgens  dc  Dnilschers,  met  Stephan 
Lociiner,  Barlel  Bruyn,  de  oude  Holbein, 
Cranach,  talrijke  Oberdeulsche  meesters 

—  en  ten  slotte  de  primitieve  Italiancn 
mel  Filopp()Mcniini,Botticc]li,Grivelli('.'i. 
en  de  latere  als  (liorgione,  Moroni, 
Tintoretto,  Bassanoc.  m.  a.  Hen  uitgave 
(Ins,  die  zcer  belangwekkend  mag  bec- 
len,  en  waarnil  vooral  knnstverzame- 
laars  in  nicer  dan  een  opzichl  leering 
knnnen  i)utten.  B. 

^  ^'^  ^^  *^  ««^  ^"^  ^^'  ■^''^  ^^  ^"^ 

A.  WARBURG  ;S4B1M)NISKUNST  UNI) 
FLORENTINISCllHS  BURGICRTUM  > 
1.  DOMFNKX)  (IHIRLANDAK)  IN  SAN- 
TA TRINITA,  1)11-:  BILDNISSK  DES 
UORKNZO  1)F'  Ml-:i)ICl  UNI)  SKINEN 
AN(ii:HORlGKN>l,FlPZlG,Si-:HMANN. 
IN  dczc  eerslc  stndie 
ontlecdl  de  schrijver 
een  fresco  van  (ihir- 
landaio,  in  de  kerk 
Santa  Trinita  te  Flo- 
rence, voorstellende 
dc  goedkenring  der 
voorscbrit'lcn  van  dc  ordc  der  Fran- 
ciskancrs  door  Pans  llonoriiis.  Hij  be- 


paalde  de  plaats  waar  de  handeling 
gebeurde  :  de  piazza  delta  Signoria,  met 
het  Palazzo  Vecchio  en  de  Loggia  de' 
Lanzi  in  den  achtergrond  —  alsook  de 
personen  die  er  deel  aan  namen  — 
waaronder  hij,  bchalvc  de  leden  der 
taniilie  Sassctti,  eigenaars  van  dc  kapel 
—  oolc  Lorenzo  de'  Medeci  berkcnt,  met 
zijn  zonen  en  bun  Icermeester  Angelo 
Poliziano.  Uitstekendc  afbeeldingen 
doen  ons  al  de  deelen  kennen  van  dit 
fresco,  dat  meeslal  weinig  wordt  opge- 
merkt  doordien  bet  zoo  lioog  geplaatst 
en  onvoldoende  verlicht  is. 

Bij  het  vergckelijken  van  het  werk 
van  Ghirlandaio  met  dat  waarin  Giotto 
mecr  dan  een  halve  eeuw  vrocger  het- 
zclfdc  onderwcrp  behandclde,  —  toont 
dc  schrijver  ons  de  overwegende  plaats 
aan,  die  het  wereldsclic  element  in  de 
godsdienstige  schildering  der  XV''  eeuw 
heeft  uitgenomen  —  en  doet  ons  in  hel 
werk  van  den  kunstenaar  het  leven 
zien,  waarvan  zij  de  uitdrukking  was. 

In  't  voorbijgaan  komen  nog  vcrschil- 
lende belangwekkendc  onderwerpen 
ter  sprake  o.  a.  de  wassen  ex  veto's, 
ware  beelden  op  natuurgrootle,  waar 
eertijds  de  kerk  der  Annunziata  vol 
nice  was. 

Deze  eerste  studie  zal  door  meer  an- 
dcre  gevoigd  worden.  Dc  schrijver  be- 
looft  onso.  a.  de  invlocd  aan  le  tooiien, 
die  de  Vlaamschc  kunst  op  Ghirlandaio 
en  zijn  lijdgenootcn  niloefende  :  Ghir- 
landaio was  in  zijn  portretten  zonder 
twijfel  de  nicest  oprechtc,  de  mecst 
objectief  ware  van  de  florentijnsche 
schilders  uit  zijn  tijd  —  en  de  Vlamin- 
gen  die  in  dit  genre  zoo  gewetensvol 
waren,  en  de  waarheid  zoo  nabij  kwa- 
men,  niocslcn  o[)  hem  ccn  dicpen 
indruk  makcn. 

.1.  M 


192 


DAS  GERMANISCHE  NATIONAL- 
MUSEUM  VON  1852  BIS  1902  > 
FESTSCHRIFT  ZUR  FEIER  SEINES 
FiJNFZIGJAHRIGEN  BESTEHENS  IM 
AUFTRAGE  DES  DIREKTOHIUMS  VEH- 
FASST  VON  Dr.  THEODOR  IIAMI'E, 
KONSERVATOR  UNI)  BIBEIOTHEKAB 
AM  GERMANISCHEN  NATIONAL- 
MUSEUM  >  DRUCK  VON  .1.  J.  wi;iM':r 
(ILLUSTRIRTE  ZEITUNGj  IN  LEIPZIG, 
lEN  16'i'"  JiiP.i  Villi  (lil 
jaar,  was  't  fcesl  in  (ic 
aardige  oiul-DuitscIie 
stad,  (latslukjcpoezic 
(Icr  Middeleeuwen  in 
oiizeiL  ai  clii-prozai- 
schen  lijd.  Keizcr  en 
Prins-Regent  werden  in  Niirnberg  vcr- 
wacht  om  de  nieuvve  vleugel  aan  't  Ger- 
maansche  oudheidkundig  museum  le 
openen,  die  ter  eere  van  zijn  "lO-jarig 
beslaan  was  bijgebouwd. 

AIs  inleiding  tot  en  een  beriniiering 
aan  dit  feest  schreef  de  Conservator  van 
het  Museum,  Dr.  Theodor  Hampe,  een 
lijvige,  hier  en  daar  wat  drooge,  maar 
degelijke  studie,  over  de  gcscliiedcnis, 
het  ontstaan  en  tegenwoordig  beslaan 
van  deze  mooie  en  interessante  sticli- 
ting.  Hoe  zij  aan  de  eiiergie  van  Hans 
Freiherr  von  iind  zii  Anfsess  haar  eerslc 
zeer  bescheiden  begin  dankte,  iioe  zij 
door  allerlei  gekibbel  en  gehaspel  tus- 
schen  de  Duitsche  steden  en  Slaten 
onderling,  die  elk  hun  eigen  oudheid- 
kundig Museum  begeerden,  bijna  te 
gronde  ging,  hoe  zij  door  de  vrijgevig- 
heid  van  Koning  Ludwig  I  van  Beiercn 
in  staat  werd  gesteld  om  zich  verder  te 
ontwikkelen  en  hoe  zij  eindelijk  aan 
August  von  Essenwein  en  den  tegen- 
woordigen  directeur  Herrn  von  Bezold 
haarbloei,  die  nog  steeds  toenemend  is, 
dankt. 

Eenige  vrij  goed  geslaagde  platen 
versieren  het  werk,  o.  a.  Diirers  Bildiiiss 
Kaiser  Karls  des  Grossen,  Clirisliis  am 
Kreuz  von  Heiligen  iinujehen  van  Meester 
Stephan  Lochner,  albeeldingcn  van 
harnassen  enz.,  en  hier  en  daar  aardige 
kijkjes  in  het  Museum  zelf,  waarvan  't 
oudste  deel  vroegcr  een  Karluizerkloos- 
ter  geweest  is. 

De  druk  is  verzorgd  maar  wat  droog, 
wat  stijf.  De  goede  intenties  weike  er 
wel  in  te   onderscheiden   zijn,    werden 


maar      onbevredigend      vcrwezenlijkt.    BOEKEN  EN 

Een   intelligent  en  smaakvol  typograaf  'ri  ii)<:('uurir_ 

zou  hiei-  zeker  heel  wat  meer  hebben 

van  lerecht  gebrachi,  en   zou   b.  v.    de    '  ^■■^ 

middeleeuwsche     ridder,    die    op    het 

onislag  een  schild  niel  lieel  het  Museum 

in    minialuur    omhoogliel'l,    in     minder 

scln-eeuwendc     kleurcn     hcl)ben    ai'ge- 

(hukl. 

Een  afbeelding  van  het  geheele  ge- 
bouvv  o|)  het  eerste  blad  is  wat  beter 
geslaagd,  al  bezit  ze  ook  hoegenaamd 
geen  arlistieke  waarde.  A.  \V. 

^9l  ^^  ^^  '^9i  ^9i  [^9i  ^9i  ^9i  ^9i  ^^ 

A  DESCRIPTION  OF  THI-:  SKETCH- 
BOOK BY  SIR  ANTHONY  VAN  DYCK, 
USED  BY  HIM  IN  ITALY,  1621-1627  AND 
PRESERVED  IN  THE  COLLECTION 
OF  THE  DUKE  OF  DEVONSHIRE  AT 
CHATSWORTH  >  BY  LIONEL  CUST  ,y 
LONDON,  GEORGE  BELL  &  SONS, 
1902  y^*. 

|P  dcvan  Dijcktentoon- 

stclhng  le  Anlwerpen 

lag  in  een  glazcn  toog- 

kaslje,  hel  Ijeroemde 

schelsboek      van     's 

meestcrs  Ilaliaansche 

reis,  uit  de  vcrzame- 
ling  van  den  Hcrtog  van  Devonshire  te 
Chatsworth.  Op  verzoek  werd  het  toe- 
gestaan,  het  kostbare  boek  te  door- 
bladeren,  —  maar  zeker  zuUen  wel  niel 
veel  bezoekers  van  die  gelegenheid 
gebruik  hebben  gemaakt...  Nu  is  het 
door  de  ondernemende  firma  (ieorge 
Bell  &  Sons,  in  ruimen  kring  toeganke- 
lijk  gemaakt,  door  deze  uitgave,  waarin 
een  vijftiglal  van  de  mooiste  bladzijden 
werden  gereproduceerd,  en  loegelicht 
door  den  bekenden  van  Dijck-kenner 
Lionel  Gust. 

In  de  Inleiding  wordt  ons  verteld,  hoe 
het  boek,  na  van  Dijck's  dood  te  Black- 
friars,  in  het  bezit  kwam  van  den 
schilder  Sir  Peter  Lely  en  later  van  den 
kunstliefhebber  Hugh  Howard;  hoe  het 
verder,  in  het  begin  van  de  xvui'-  eeuw 
gekocht  werd  door  den  Hertog  van 
Devonshire  ;  hoe  het  uit  diens  collectie 
spoorloos  verdween  en  in  het  begin  der 
XIX''  eeuw  weer  te  voorschijn  kwam  in 
de  verzameling  van  Samuel  William 
Reynolds ;  hoe  het  in  1830  gekocht  werd 
door  George  James  Welbore  Ager-Elis, 


i-ca-jf 


193 


HOEKEN  KN 
TIJDSCHRIF- 


liaron  Dover,  die  hel  inlerlblicei-de  eii 
f'liuii  liel  iiibiiulen  ;  hoe  hel  in  1893  weer 
wcid  gekocht  door  C.  Faiifax  Murray, 
die  het  op  zijii  beurt  verkocht  aan 
Herbert  F.  Cook.  Tocn  onldekte  men 
dal  het  cij^enlijk  tchuis  hoorde  in  de 
vcrzaniehng  van  i\cn  Hertoj^  van  Devons- 
liire,  aan  wien  hel  dan  ook  dadelijk 
door  den  hiatsten  eigenaai'  werd  afge- 
staan. 

Inleressanle  aanleekeningen  worden 
over  iedere  bladzijde  gegeven ;  we 
vinden  cr  aanwijzingen  ointrent  plaats 
en  tijd  van  hiin  ontstaan,  de  niodellen 
welkc  er  voor  gediend  hebben,  enz. 

Zooals  men  weet  bevat  het  schetsboek 
hool'dzakclijk  studies  volgens  werken 
van  Ilaliaansclie  Meesters.  Wanneer  het 
niet  reeds  zoo  duidelijk  s[)rak  uit  van 
Dijck's  schilderijen  van  zijn  ItaUaan- 
schen  tijd,  zouden  we  hier  eens  te  meer 
kunnen  nagaan  wat  overstelpenden 
indruk  Tiziano  oj)  den  Vlaamschen 
mccster  gemaakt  lieeft.  De  groole  niecr- 
derheid  der  schetsen  zijn  gemaakt 
volgens  diens  werken,  vaak  met  aan- 
wijzing  der  kleuren,  en  meestal  met  het 
bijschril't  «  Tizian  ».  Onder  de  vele,  die 


we  hier  niel  alle  kunnen  opsommen, 
vermelden  we  een  krabbel  naar  het 
prachtige  stuk  met  Jacopo  Pesaro, 
bisschop  van  Paphos,  dat  nu  in  het 
Museum  van  van  Dijck's  geboorteslad 
hangt.  Enkele  teekeningen  zijn  blijkbaar 
gcinspircerd  door  artisten  als  Boeren- 
Breughel,  Diirer  en  Lucas  van  Leyden, 
waar  van  Dijck  dus  belangstelling  voor 
betoonde.  Een  paar  schetsen  zijn  ook 
rechtstrceks  naar  de  natuur  genomen, 
o.  a.  een  woedende  struisvogel,  met  hel 
opschrift  «  Acly  als  de  Struys  gram  is  »; 
de  beer  C.ust  schijnt  te  meenen  dat  dit 
opschrift  betrekking  heeft  op  een  groo- 
tere  struisvogel,  op  t  zelfde  blaadje 
geteekend,  die  er  echter  niet  "  gram  » 
uitziet,  en  betitelt  dan  de  <€  gramme  » 
als  :  a  mouster  like  a  basilisk. 

De  reproducties,  in  lichtdruk  (pholo- 
collographie)  zijn  uitnemend  geslaagd 
en  komen  het  origineel  zoo  dicht  nabij 
als  inaar  kan  gewenscht  worden.  Ilel 
heele  boek  is,  op  folio-lormaat  uitersl 
eenvoudig,  doch  voornaamen  smaakvol 
uitgegeven,  en  mag  onder  de  degelijkste 
en  keurigsl  verzorgde  werken  van  dien 
aard  gerekend  worden.  B. 


194 


^  INHOUD  VAN  HEX  TWEEDE  HALFJAAR  1902  ^ 

Biz. 

CoENEN  Jr.  (Frans)  :   Het  Museum  Willel-Holthuysen 

II.  Dc  VcrzamcIiiig(Hel  Delftsch  luirdevverk)  126 

Ekkhoud  (Georges)  :  Frans  Courtens 1 

Marez  (Hendrik  DE)  :   De  Tentoonslelling  der  Vlaamsclie  Prinii- 

tieven  te  Brugge 29-55-100 

Marius  (G.  H.)  :  H.  J.  Haverman       89 

Mesnil  (Jac.)  :  Over  de  Betrekkingen  tusschen  de  Italiaan- 

sche  en  de  Nederlandsche  Schilderkunst 
ten  lijde  der  renaissance 

Eerste   Sludie,  Slot 41 

P.  B.  Jr.  :  De  Driejaarlijksche  Tentoonslelling  te  Gent     135 

Rooses  (Max)  :  Schilderijen  in  oude  Antwerpsche  familien     109 

De  Teekeningen  der  Vlaamsclie  Meesters 
De    Vadeilaiuische    Scliool    in    de    XVI'-'  eeuw. 
(P.    Breughel   de  Jonge  —   C     Mnssijs  —   P. 
Aerlsen   —   J.    Beuckelaer). 
De  Romanisten  (Jan  Gossaerl  van  Mabuse)  121 

De  Romanisten,  Vervolg  (B.  van  Orley  —  I).  J. 

Vellaert  -  P.  Coecke  —  Ant.  Moro)       ...       168 
Simons  (L.)  Duitsche  of  Nederlandsche  Kunst  7    ...       82 

Sluyterman  (K  )  :        Kunst  in  de  Advertentie 12 

Thorn  Prikker(Ed.):  Onder  den  St.  Maarten 64 

Een  Lyricus  (Henri  van  Daalhoff) 155 

Jan  Veth  :  Een  studie  over  Jacob  Maris 173 

^^^^^^^^^   KUNSTBERICHTEN  . 

UiT  Amstekdam  :                  Isaac  Israels (\V.  Vogelsang!  145 

De     Roode-Heyernians    —    Dutiih  —    Broecknian 

—  Van  der  Hoef  -  de  Roos         .     .     (C.   Versler)  148 
G.  VV.  Dijsselhoir  —  Firma   Preyer   —  Arli  et  Ami- 

citi.-e  -  Cli.  van  Wijk (W.  V.)  176 

UiT  Antwerpen  :                Verkoo|)ing  tier  Verzaineling  Huybrcchts  .     .  (XX)  20 

Terug  Bijeen (XX)  149 

Frans  Conrtcns  —  Mej    Marcotte (B.)  179 

UitBrussel  :  Henri  van  der  Hechl  —  Felix  Guillaunic  —  Pieter 

Stobbaerls          (G.  E )  21 

De  Stad (G.  E.)  116 


195 


UiT  Brussel  :  Labeur  —   Vereeniging   voor   Fotografie    -    Jules 

Merckaerl iG.  E.)  149 

Constantin  Meunier (G.  E.)  180 

UitGent:                            GustaaC  van  Aisef (G.  E.)  85 

UiT  DEN  Haag  :  Jozef  Israels  —   Haagsche   Kunslkring  —  Biiinen- 

huis  «  Die  Haghe  " (H.  D.  B.)  22 

Jolr  Bosboom  —   Dirk  Nijlaiul  —  Teiiloonstelling 

ten  bate  der  Boeren iH.  D.  B.)  52 

Antonio  Mancini  —  Taco  Mesdag_t   .     .     (H.  D.  B.)  86 

Hollandsche   Teekenmaalschappij  —  Johan  Thorn 

Prikker  —  Ned.    Ind.    Kunstnijverheid  —  Pieter 

Laslman    in  bet    Mauritshuis  —  Een    stuk    van 

Willem    Maris  —  Kunstzaal  Biasing  —  Kunstzaal 

Preyer (H.  D.  B.)  116 

Nanninga   Uiterdijk    —   Haagsche   Kunslkring 

(H.DB.)  152 

Hobbe  Smith  -  J.  Aarts  -  J.  Voerman     (H.  D.  B.)  182 

UiT  Rotterdam  :                Voor  de  Kunst >   .     .     .     .     fP.)  24 

UiT  Utrecht  :                      Voor  de  Kunst (B.  O.)  154 

BOEKEN  &  TIJDSCHRIFTEN  = 

Cook  (E.  T.)  :  A  popular  Handbook  to  the  National-Gallery  (W.M.^  27 
Gust  (Lionel)  :                     A  Description   of  the   Sketch-Book  by  Sir  Antony 

van  Dyck (B.)  193 

Davies(G.  S.)  :                    Frans  Hals (\V.  M.)  188 

Gemiilde  des  XIV-XVI    Jahrhunderts  aus  der   Sammlung   von  Richard  von 

Kaufmann (B.)  190 

Hampe  (Dr.  Th.)  :                Das  gernianische  National  Museum  ...     (A.  W.)  193 

HoBART  Gust  (Robert  H.):  The  Pavement  Masters  of  Siena    ....     (W.  M  i  26 

Mason  Perkins  (F.)  :         Giotto (W.  M.)  27 

RoosES  (MaX;  :  De    oude    Hollandsche  en   Vlaamsche  Meesters  in 

den  Louvre  en  in  de  Nalional-Gallery     (H.  de  M.)  187 

ScHLEiNiTz(0.  von)  ;         Edw.  Burne-Jones (W.  M.)  28 

Warburg  (A.)  :                    Bildnisskunst  und  florenlinisches  Burgertuni  (J.  M.)  192 

=     PLATEN                   ~ 

N.    B.     De   cijfeis   met  '  gemcrkt  gcvcn  de  l>ladzijdeii  aan  tegenover  dewclUc  de  platen  l)uilen  teksl 
nioeten  tusseliengevocgd  worden. 

Teksl uersieringen  en  Band  door  Ch.  Doiidelel, 
omsla;)  der  Ajleverimjen  door  H.  P.  Berlage  Nz. 

Aarts  (J.)  :                           Oorspronkelijke  Houtsnede 183 

BREUGHELDEOuDE(Peler):  Luilekkerland ' *106 

Glaus  (Emiel^  :                   De  oude  Den ....  *138 

GoECKEVAN  AALST(Pieter):  Muzickanten,  dieren  doende  danscn *'^^Jk 

Joan  111,  Koning  van  Portugal *1707 

Biddende  prelaat  met  Pntroon *172 

CouRTENS  (Frans)  :             Rustende  koeien *2 

De  Morgen 4 

Eerste  IJzel *4 

Morgen  te  Veere *6 

Na  bet  Lof 8 


196 


t 

CouRTENS  (Frans)  :             Aan  de  Boorden  der  Maas.     .     .               '  *8 

Boorden  i]ei-  Maas     .     .          9 

Geitenvvachtster    ....          10 

Bij  Haarlem *10 

Cristl's  ^Pelrus)  :                Sl-EFooi  (De  legende  van  Godeberla '?: *38 

David  iGeeraard)  :  Maria  met   liet  Kind,    omringd    door   Engeleii   en 

Heilige  Maagden *62 

Daalhoff  (Henri  van)  .     De  Kinderen  langs  de  straten     ...               ...  157 

Vooruit  de  Muziekanlen 159 

Vaak  zat  hij  lang  te  turen.     ...          161 

Daar  zingen  zij  een  liedje 165 

Eyck  (Jan  van)  :                 De  Vrouw  van  den  Meester *32 

De  H.  Maagd  vereerd  door  Joris  van  de  Paele  *34 

Kanunnik  Joris  van  de  Raele  'VoJist-y^^ *36 

GHiRLANDAio(Domenico  :  De  Aanbidding  der  Herders 43 

GiOTio  :                                De  Iiilrede  van  Cliristus  in  Jerusalem 28 

GolES  (Hugo  van  der)         De  Aanbidding  der  Herders,  Drieiuik *42 

GossAERT  VAN  Mabuse  (Jan)  :  Omiijsling  van  een  Spiegel P4 

Het  Oordeel  van  Paris *124 

Hals  (Frans)  :                     Eigen  porlret  (?) 189 

Willem  van  Heylhuysen 191 

Haverman  (H.  J.)  :              Portrel  van  Jacob  Maris 90 

Toewijding  .     .     , *90 

Portret  van  J.  H.  Krelage 91 

Geluk *92 

Porlret  van  Mevr.  Broers  van  Beusekom  95 

Baker  en  Kinderen *96 

Moederschap .     .          .  '♦96 

Israels  (Isaac) :                 Eigen  Portret ....  146 

Ezelrijden 147 

Stadsgezicht 147 

Lucas  van  Leyden  (?)  :      Christus  in  het  Graf  ....          49 

Massijs  (Cornelis)  :            Loth  en  zijne  Dochters ....  123 

Massijs  (Quinten)               Portret  van  een   Kanunnik    .     .               *104 

Onder  den  St.  Maarten:  18    vcrschilleiide    onlwerpen    en    fotografien    van 

meubelen  en  gebruiksvoorvverpen       .  .     64  tot   81 

Memlinc    Hans)  :                Maria  met  het  Kind  en  Engelen 47 

Christus  met  de  Engelen .     .  58-59-60 

Maria  met  het  Kind .     .  *60 

Struys  (Alexander)  :          De  beroemde  Mechelsche  Kantwerkster              .     .  *136 

Verstraete  (Theodoor) ;  Het  Kerkje  te  Schoore 141 

VuNgoTTE  (Thomas)  :  Portretten    van    den   Koning  en  de   Koningin  der 

Belgen *142 

WEYDEN'(Rogier  van  der);  Maria  met  het  Kind  in  eene  gebeeldhouwde  nis  .     .  *56 

Portret  van  Peltr  Bladelin  (?) *I02 

Ongenoemde  Meesters  en  Fgtografische  opnamen  naar  de  natuur  : 

8  onLwerpen  voor  adverlenties 14    lot    19 

De  verdrijving  van  Herodes  (Mozaiekvloer)    ...  26 

De  Hellespontsche  Sibyl                (id.)               ...  27 

Calvarieberg *30 

Gustaaf  van  Aise 86 


197 


OnGENOEMDE  MeESTERS  en  FoTOGHAFISCHE  OPXAMEN  NAAK  DE  NATL'lll 

Taco  Mesdag 87 

Groep  aartlewerk 127 

DelHsch  stel  wit  en  goud *V28 

Bekers  met  cliineesche  leekening -  *128 

Delflsche  flcssclien .     .  131 

Figuur  Kannetje 132 

Blauvve  pul  met  deksel 133 


AL  WAT  DE  BOSCMMAK  PLANT 

*T~^*~    ^^5/         .»o«.        V^-"  .^^J***».    ^^ 

..^=s^l^^^^<^^^^'^~^-^^^M^ — 

(SaniJE,  V®® IE.  MET  LAND.iiaC 

Gedrukt  door 
J.-E.  BUSCHMANN 

IE   AmWIJU'EN. 


198 


N  Onze  kunst 

5 

07 

deel  2 


PLEASE  DO  NOT  REMOVE 
CARDS  OR  SLIPS  FROM  THIS  POCKET 

UNIVERSITY  OF  TORONTO  LIBRARY 


-!   'i.-.V 


>'.. 


mm 


■  ■■7;:  •;■  ^^■:^>s'''ii     '■■.■•■■■ 
c     •     ^'  ■'• 'V^•'"■■^' w:»V«;:St' ogflHRS^ 


■■  ,■'    ■'       •  ■•  ■,•  ■  ■••-■■.¥•■/■  ■•<■■v^' 


■;\-^ 


■•.•::■■•  l)."v..-;- 

,'1    .  .VlV'?,V.LO 


!ir3 


J^iil^^^M' 


'!>"  '-i-N' 


■.  •■      ,•■.■•;■•     ■'   ■    ■  .-      •*'•■  Iv' ',•,""  ;;■">• 
■■  ••  ••■  ■        -l.  '  '■'    ^.'v/-'-/