This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at |http : //books . google . com/
Over dit boek
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http: //books .google . com
^^^^^1
n
— ■
l—
pil ^l|
k
#
L %
1 *
Hip I'
^— .
9
.... ,
^^V^^^^HBJI^V
- :-' .- •
E
i
-^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^H
1 pfa-if—
1
■
4-2-3.2 9r.LX)C
libcarg of tl)c ©iijinita Sctjool.
Bougïit liwlth. moixey
GIVEN BY
THE SOCIKTY
FO» PROHOTtNG
1
r
^^^H
1^1
AGADEHI8GI PBOEFSGHBIFT
DEN OORSPfiONG DER GRIEKSGHE VERTALING VA»
DE PENTATEÜCH VOLGENS DE LXX.
DRUK TAN DE URKÜK & SMITS.
OVER
DEN OORSPEONG DEE GRIEKSCÏÏE VERTALING
VAN DE PENTATEUCH VOLGENS DE LXX.
ACADEMISCH PEOEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID ,
AAN DE HOOGESCHOOL TE LEIDEN,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Db. h. j. halbertsma,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,
VOOI DE rtCULTSIT TE VERDEDI6KII OP VBU016 OER Ten OCTOBER 1864,
DES RAIIIDDAGS TE 2 ORE
JOHANBES COSNEIIS JPHAOEN VAN JOELEN
beooemd Predikant b^ dr^err. Gem. in N. In9i«.
GEBOREK TE JtHSTEBOAli.
&
LEIDEN
ACADEMISCHE BOEKHANDEL VAN P. ENGELS.
i864.
JUL3'ii8<}8
5"'
AAN MIJNE ZUSTER.
TEE aED^GHTENIS.
Dit boekje maakt niet veel aanspraken. Het zal voor hen, die der
zaak, welke daarin behandeld wordt, ook maar eenigzints kundig
zijn, weinig of niets nieuws bevatten. Eigenlijk .wordt het onderwerp
slechts aangeroerd, — zeer zeker wordt het niet uitgeput. Ik hen
mij zelfs daarvan bewust, dat van de literatuur, welke daarover in
vrij groote uitgebreidheid bestaat, het een en ander mij ontgaan is.
Ik hield niettemin mijn werk niet achter, omdat ik wenschte het
steeds verijdelde plan om mij den doctorsgraad te verwerven, einde-
lyk te volvoeren. Die begeerte werd vooral levendig na mijne be-
noeming tot Predikant in Oost-lndiê. Derhalve zocht ik naar een'
geschikte stof voor een proefschrift; en toen de herinnering aan een'
vroegere studie mij de Grieksche vertaling van de Pentateuch in de
gedachten bragt, werd het plan om iets over haren oorsprong te le-
veren opgevat en volvoerd in een' zeer korten tijd, onder allerlei
beslommeringen, onder allerlei indrukken, die het hart bewogen en
het hoofd vervulden. — Dit tot verontschuldiging I —
Het gezegde moge ook bij U als verontschuldiging gelden , Hoog-
litrarg of tijr Bibinitg SrIjooL
GlVETï BY
FOR PBOMOTl3fG
Eeceivfd
il
Ki^
l'^é'l
AGADEHISGI PBOEFSGHBIFT
DEN OORSPfiONG DER &RIEKSGHE VERTALING VAN
DE PENTATEÜCH VOLGENS DE LXX.
XIV
stalte; wel toonen de zonderliüge plooijen en vouwen
van dat kleed, dat het voor die gestalte niet gemaakt is;
nogtans is het gewaad voldoende orn haar den toegang
te verleenen tot de haar vroeger vreemde kringen. Het
Westen kon nu luisteren naar de woorden, waarin het
Oosten zijne schoonste gedachten had uitgedrukt. DeGriek-
sche beschaving behoefde niet langer vreemd te blijven
aan de Oostersche ontwikkeling.
Die eerste proeve nu heeft belangrijke gevolgen gehad.
Bij de Joden allereerst. Het was hun niet genoeg, zich het
Grieksche opperkleed los over de schouders te werpen.
Zij namen weldra deel aan de letterkundige teweging hun-
ner nieuwe vrienden, schreven tragediën , dichtten epische
liederen. Werd de inhoud eerst nog ontleend aan, bleef
deze een' tijd lang in overeenstemming met hunne eigene
wereld, ook hierin zou verandering komen. Het kleed
maakte den man. Er ontstond een' nieuwe rigting onder
de Joden. Zij namen Griekenland's schoonste vrucht, zijn'
wijsgeerige stelsels in bezit en zonder met hunne overle-
veringen bepaaldelijk te breken, wijzigden zij hunne be-
schouwingen onder dezen vreemden invloed. Zij begonnen
hunne godsdienst wijsgeerig ie behandelen; trachtten
hare leeringen een' wijsgeerigen grondslag te geven. Zoo
ontstond er een' Alexandrijnsche wijsgeerige beschouwing
der Joodsche godsdienst, die tot op dezen dag van in-
vloed is.
Aan den anderen kant heeft de overzetting der Jood-
sche heilige boeken met hare gevolgen niet weinig invloed
gehad op de Grieksche wereld. Zij maakte evenzeer ken-
nis met een' nieuwe wereldbeschouwing. En mogt al in
het eerst een lach op haar gelaat komen om den zonder-
lingen vorm, waarin die wereldbeschouwing werd mede-
gedeeld, die oppervlakkige indruk week spoedig; maar de
XV
indruk van deo zedelijkeo ernst, welke ten grond lag aan
die wereldbeschouwing bleef. Zij leerde om den inhoud
den vorm voorbijzien, den man achten ondanks het kleed.
Hare godsdienstige behoeften werden opgewekt en verle-
Fendigd. Begon zij deze vreemdelingen spottend te ont-
vangen, zij eindigde met vele scharen mede op te zenden
naar buo heiligdom, die zich daar op hun beurt te vre*
den aieldeo met een' plaats der vreemdelingen. Misschien
20U men zelfs kunnen zeggen, dat hare eigene wijsgee-
rige beschouwingen den invloed ondervonden van bet Oosten
gelijk zij bet bij de Joden leerden kennen, dat de Griek*
scbe Alexandrijnsche school veel eigenaardigs daaraan dankt,
dat er zoo ver niet is van Philo tot Plot i nus. Dit is
zeker, dat de Grieksche overzetting des bijbels aan de hei-
denwereld niet slechts den toegang heeft geopend maar in-
derdaad verleend tot de Joodsche synagoge en de Christe-
lijke kerk, waar zij jaren en eeuwen achtereen werd ge-
lezen en verklaard ea met niet minder, dikwijls met meer
eerbied behandeld dan het oorspronkelijke.
De keuze van het onderwerp dezer verhandeling behoeft
derhalve geen^ reglvaardiging. Het ontstaan van zulk een
belangrijk verschijnsel is een' belangrijke zaak.
Sedert Hody echter, met wien de periode der afgodi-
sche vereering van de LXX, sints onheugelijke tijden en
onder weinig tegenstand van enkelen als Hier on y mus
algemeen in de kerk, voor goed werd gesloten, nadat hij
zegevierend uit den strijd kwam met Izaak Voss; —
sedert Hody begonnen is om op het innerlijk gehalte der
vertaling te letten bij de vraag naar haren oorsprong, is
het noodig geworden om niet over de vertaling in het al-
gemeen maar over die van elk boek in het bijzonder te
handelen, gelijk dit dan ook in onzen tijd door Franke 1,
Eglie. a. is gedaan. In overeenstemming hiermede geldt
XVI
mijn onderzoek dan ook alleen de Pentaleuch. Bov(>ndien
werd ik daarin geregtvaardigd door de oudste berigten
aangaande den oorsprong der Septuaginta, die alleen van
de zoogenaamde boeken van Mozes spreken , gelijk het
mede in den aard der zaak ligt, en uit de vertaling zelve
blijkt, dat deze wetboeken het eerst zijn overgezet.
Mijne verhandeling nu valt in twee deelen. In het eer-
ste hoodstuk worden de berigten aangaande de vertaling
der Pentateuch behandeld. In het tweede komt de getui-
genis van de vertaling zelve aangaande haren oorsprong
ter sprake. Terwijl ik in het eerste inzonderheid de nieuwe
gissing van Gratz*) op het oog had, zijn in het tweede
vooral gebruik gemaakt van de belangrijke opmerkingen
van Geiger^), en de naauwkeurige studiën van FrankeP).
•) In zijn: Gesch, der Juden Bd. III (2e ausg.) Leipz. 1863. Not.
2. S. 428—438.
*) Zie zijn: Urschrift u. üebersetz. der Bibel Breslau 1857.
*) Vorstudien z. d, Septuag. Leipz. 1841 en üeb. den Einfluss
der PalasL Exegese auf die Alex. Hermen. Leipz. 1831.
Ik noem bier ook nog Dahne: GeschichlL DarstelL der jud. Alex,
Religio7iS'Phil: Halle 1834. ï. 11 S. 1—72.
EERSTE HOOFDSTUK.
Er bestaat nog allijd groot verschil van gevoelen over
de waarde, die aan de berigten omtrent den oorsprong der
Grieksche vertaling moet worden toegekend. Terwijl som-
migen zich alleen houden aan de tijdsbepaling , die daar-
in gegeven wordt, of ook biervan zelfs afwijken, zijn
er anderen , die de geschiedkundige waarheid van bijzon-
derheden , 't zij van vele of van weinige , meenen te kun-
nen verdedigen. Onder de laatsten neemt Ëwald i) maar
vooral Herzfeld*) eene voorname plaats in. Frankel,
in zijne hoogst belangrijke bijdragen tot de naauwkeurige
kennis der LXX , moet onder de eersten worden gerang-
schikt. Ook Geiger, die zich aan de uitwendige getui-
genissen volstrekt niet laat gelegen zijn s). Eindelijk is
G r a t z , van die berigten uitgaande , tot een geheel nieuw
resultaat gekomen , dat verdient onderzocht te worden.
*) Gesch. d. Y. Isr. B. IV. S. 283 flgg.
*) Gesch, d. V. Isr, von der Vollend, des zwelt. Temp. bis zur Eins. des
maccab, Schimon, B. II. S. 465 flgg. en in zijn* Exciirs28 S. 534 flgg.
») Hierbij kan van de nieuweren gevoegd worden Reuss in Her-
zog, Real-Encyclopaedie Th. V. S. 708.
1
Er bestaat derhalve zulk cea verschil vau gevoelen , dat
in de eerste plaats die berigten zelve moeten worden in-
gezien. — Ik houd het daarvoor, dat zij op zich zelve
geen' genoegzame zekerheid verschaffen en moeten ver-
geleken worden met de getuigenis, welke uit de verta-
ling kan worden afgeleid. Natuurlijk behoeven wij niet
lang stil te staan bij de uitbreiding, die de traditie onder
de hand der kerkvaders onderging. Maar hieraan valt
niet te twijfelen, of de berigten der ouden hebben betrek-
king op dezelfde vertaling, die tot ons is overgekomen*).
Niemand zal nu meer gezag toekennen aan hetgeen in
het bekende boekje van Aristeas verhaald wordt aan-
gaande den oorsprong van de Grieksche Pentateuch. Heeft
dat geschrift eenmaal aanhïiding gegeven tot een' vinnigen
strijd, op bitsen toon gevoerd, tusschen Is. Voss en
lïumphrey Hody *), sedert de ernstige en zwaarwigtige
») ÜS60P, de Graeca LXX InterpretL Syntagma c I. 3^ staat
alleen in z'^n* tegenovergestelde bewering. De echte overzetting der
LXX zou volgens hem verbrand zijn in de Alex bibliotheek ten tijde
van Julius Caesar (!). De vertaling, die wij bezitten en die veel
minder getrouw is, zou eerst gemaakt zijn onder Philoraetor.
•) Hody schreef (Oxon. 1685) een boekje: Contra hisioriam Arist.
de LXX InterpretL dmertat., — dat Voss, die (Hag. Comit. 1661)
geschreven had: de Septuaginta Interpretibus eorumque tralatione et
chronol. dissertatt., waarin hij zoover ging van te beweren, dat de
masoret. text naar den Griekscben was gevormd, zeer verbitterde.
Hij antwoordde den »juven. Oxon." Maar deze bleef hem niets
schuldig. Hody gaf in 1705 zijn groote werk: de Bibl. Text, Ori-
ginal. uit, waarmee hij zelfs Voss schijnt overtuigd te hebben. Voor
dit laatste is Aristeas* boekje afgedrukt. Ik gebruik die editie.
'T was te wenschen, dat T i se b en dorff zijne beloften nakwam,
{Proli voor zijn' Y. T, juxta LXX Interprett. Pag. IX) en de labores
critici opnam, die het geschrift behoeft.
onderzoekingen van den laatste is do onechtheid en de
fabelachtigbeid van den inhoud aan geen' regtmatigen
twijfel meer onderhorig. Men behoeft slechts oppervlak-
kig kennis te maken met den inhoud onï overtuigd te wor-
den, dat wij in dit geschrift een' proeve hebben van de uit-
gebreide pseudepigraphische literatuur der Joden , waarin
de geschiedenis met gansch andere dan historische bedoe-
lingen werd beschreven. De inhoud komt hierop neder:
Zekere Aristeas, een hoveling van Ptolemaeus
Philadelphus, geeft aan zijn' broeder Philocrates
in een' brief een uitvoerig verslag van zijn gezantschap
naar den Hoogepriester Ëleazar te Jeruzalem, »een'
man, bij uitnemendheid om zijn' deugdzaamheid en
grooten naam gewaardeerd, zoowel bij zijne medebur-*
gers als bij anderen , en in het bezit van een' zaak van
groot aanbelang voor zijne geloofsgenooten ook in andere
streken voor de overzetting der goddelijke wet, om-
dat deze bij hen in handschriften met hebreen wsche let-
ters geschreven is." Eerst verhaalt hij de aanleiding
tot dit gezantschap. Demetrius (Phalereus), verzor*
ger der Alexandrijnsche bibliotheek, gaf aan koning Phil-
adelphus op een' aan hem gerigte vraag ten ant-
woord, dat er nog vijfhonderd duizend boeken ontbraken ,
die hij dacht aan te vullen , want dat hem van de Jood-
sche wetten verhaald was, dat zij waardig waren om te
worden afgeschreven en in des konings bibliotheek opge-
nomen. Verder gaf hij als reden, waarom dit nog niet
geschied was, op, dat zij moesten vertaald worden, daar
de Joden een' eigene taal spraken, waarvan sommigen
ten onregte zeiden , dat het Syrisch was. De koning be-
loofde daarop, dat hij over de uitvoering daarvan aan den
Hoogepriester zou schrijven, Aristeas nam deze ge-
legenheid te baat om met S o s i b i u s van Tarente en
All dr e as, de oversten van 's konings lijfwacht , de bevrij-
ding te bewerken van een* menigte Joodsche slaven , die
Ptolemaeus Lagi gevankelijk uit Syrië had wegge*
voerd. Deze poging slaagde. Uit 's konings eigene mid-
delen werd een' som van 660 talenten besteed om aan
allen de vrijheid te verleenen i). Nadat nu Demetrius nog
eens schriftelijk zijn gevoelen over de wet der Joden aan
den koning had meegedeeld , — dat » zij wijsgeeriger en
» reiner is dan andere maar tot nu toe slecht uitgedrukt >)
)) volgens het oordeel van deskundigen", opdat de ko-
ning aan den Hoogepriester mogt schrijven om » man-
)) nen van uitnemenden wandel en van leeftijd en erva-
» ren in hunne wet, 6 namelijk uit iederen stam" (!) —
liet Philadelphus in zijn' naam aan Ëleazar schrij-
ven met vermelding van de bevrijding der Joodsche sla-
ven. Die brief werd door Aristeas en Andreas met
vele geschenken voor den tempel overgebragt. Eleazar
antwoordde daarop , dat hij des konings letteren in een'
volks vergadering voorgelezen , de geschenken ten loon
gesteld , en ol&rhanden voor den koning , voor zijn' zus*
*) Josephus, AnL Xïï, II, 1 — 3, die overigens, zonder het te
noemen, Aristeas* boekje getrouw nasclirijll, wijkt echter in deze
opgave daarvan af. Ook Epiphanius wijkt van Aristeas af,
hoewel hg hem met name noemt als zijn' zegsman. Alle drie ge^
ven zij ook de brieven verschillend weer. Men heeft daaruit vroe-
ger afgeleid, dat er onderscheidene edities van dit boekje beston-
den (van Da ie, Diss, super Arist. de LXX InterprelL Amst.
1705. Pag. 8. Hody 1. I. L. I. C. 1 et 2). Men heeft veeleer
te denken aan H vrij gebruik, dat de ouden maakten van hunne
bronnen. Overigens laat zich de afwijkende opgave der besteedde
gelden bij Josephus misschien verklaren uit een' andere berekening
of andere opvatting. Zie Herzfeld 1. J. II. S. 525 flg.
') oia^tAavTat' Ik vertaal dit woord opzettelijk dubbelzinnig.
ter, kinderen en vrienden gebragt had. Tevens had hij 6 der
oudsten uit iederen stam uitgekozen, om het werk der
vertaling tot stand te brengen. — (Een lijst der namen
wordt daarbij gevoegd. Uitvoerig worden dan 'skonings
wijgeschenken beschreven. Even uitvoerig worden daarna
de tempel , de burgt , de stad , de bloeiende landbouw ver-
meld; ook het een en ander uit Aristeas' gesprekken
met Ëleazar, waarin deze een onbeschroomd gebruik
maakt van de allegorische methode van interpretatie, die
hij op ceremoniële wetten toepast) — De Hoogepriester
liet de gezanten daarna vertrekken met de 72 oudsten
welke hij hun dringend aanbeval en op wier terugkomst
hij sterk aandrong. De ontvangst in Egypte was bui-
tengewoon. Aanstonds werden de gezondenen tot den ko-
ning toegelaten , wat anders eerst na 5 of na 50 dagen
geschiedde. De oudsten ontrolden de met gouden letteren i)
geschreven handschriften en toen P h i 1 a de 1 p h u s hunne
verklaring hoorde, stond hij getrofiPen en dankte hen, nog
meer den Hoogepriester, maar bovenal den God, «wiens
woorden dit waren". Al de getuigen stemden daarmede in.
Nog sprak du koning, die van blijdschap schreide, van
dezen dag als eenen onvergetelijken vreugdedag, te meer
omdat het de jaardag was van een' overwinning ter zee op
Antigonus behaald 2). Hij noodigde de oudsten ter maal-
*) Dit kan geen bezwaar opleveren. Het verbod zelf in den Tal-
mud om de wet met gouden letteren te schrijven (Hody 1. 1. L. 1.
C. XVill. A) bewijst, dat het gebruik heeft bestaan.
») Van een' overwinning ter zee door Philadelphus behaald >
weet de geschiedenis niet. Men (Salianus) heefl; te vergeefs ge-
tracht ze te vinden. 'T ware dan beter met Usser te zeggen, dat
dü verinelding daarvan voor ons verloren is, »ob historiarum ipsius
temporis del'ectum.'* Hody wil gedacht hebben aan een' overwin-
tijd, waarbij Ni ca nor en Dorotheus alles overeen-
komstig de zeden en gewoonten der genoodigden inriglten.
Gedurende 7 dagen hielden deze feestelijke maaltijden aan.
Een gebed opende ze. En onder het tafelgenot legde de
koning telkens aan 10 (de beide laatste dagen aan 11)
zijner gasten een' vraag voor, die zeer algemeen gesteld
en vrij nuchter beantwoord werd. Nogtans droegen deze
antwoorden aller goedkeuring weg, ook van den wijsgeer
Menedemus i) en van Philadelphus zóó zeer, dat
hij aan elk zijner gasten drie talenten liet geven en den
slaaf, welke hun deze bragt. — (Ten overvloede zegt
Aristeas aan Philocrates er bij, dat hij, hoewel zelf
tegenwoordig bij die gesprekken, ze nogtans heeft over-
genomen uit de dagboeken des konings). — Er verliepen
nog drie dagen. Daarna geleidde Demetrius hen naar
i>het eiland over den dijk der zeven stadiën" naar een
prachtig gebouw aan het strand. Daar zetten zij zich aan
ningy door Ptoleraaeus Ceraunus, den oudsten zoon van Pto-
lem: Lagi behaald (L. I. G. X). Dit komt mij niet waarschijnlijk
voor, omdat het vreemd zou zijn, dat men in Egypte een jaariijkscb
volksfeest zou hebben gevierd ter eere van een* overwinning door
een' Macedonischen koning, al was hij ook een nabestaande en mis-
schien bondgenoot van den Egyptischen; en dat eraan zulk een jaar-
Hjksch volksfeest moet gedacht worden, schijnen Philo*s woorden »
waarover zoo straks, te bewijzen. Misschien is hier verwarring van
Ptolemaeus Lagi en Philadelphus in Aristeas* voorstelling
en moet er gedacht worden aan een* overwinning door den eerste
op Antigonus Magnus bevochten.
') Deze Menedemus komt hier zonderling bg. Een leerling van
Plat o (zie Diog. Laêrt. in vita) is hij wel in Egypte geweest
maar (waarschijnlijk alleen) onder Ptolemaeus Lagi. Terwijl hij
in het begin van Philadelphus* regering gestorven is, wordt hij
hier op het einde daarvan opgevoerd. Zie Hody L. 1. L. 1. C. Vil
(coll. C. VI).
deo arbeid en, na oaauwkeiirige onderlinge verslijking,
werd hunne vertaling door Demetrius te boek gesteld.
Zij arbeidden dagelijks tot drie uur in den middag en hiel-
den daarna bunnen maaltijd. Ook verzuimden zij niet des
morgens vroeg eerst den koning te begroeten, waarna zij
zich in eee de banden wieschen , een gebruik , waarvan zij
verklaarden, dat bet een teeken was hunner onschuld^
De arbeid was na 72 dagen voltooid. Ter plaatse zelve
werd de vertaling aan de verzamelde Joden voorgelezeu,
die allen hunne instemming betuigden. Afschriften wer-
den gevraagd ; iedere verandering werd Terboden en » oveir-
eenkomstig hunne gewoonte" liet Demetrius door de ver-
gaderde priesters, door de vertalers zei ven en door de hoof-
den des volks allen vervloeken , die iets hetzij toevoegden
hetzij veranderden of ook aüdeden aan bet geschrevene.
De koning verheugde zich hierover en liet zich het ge-
heel voorlezen, wat hem groote bewondering voor den
wetgever afdwong. Hij vroeg zelfs, waarom geen der ge-
schiedschrijvers of dichters van de wet melding had ge-
maakt; doch Demetrius antwoondde hem, dat dit aan
hare goddelijkheid was toe te schrijveB, daar sommigen,
die bet beproefd hadden, door God geslagen waren. Als
voorbeelden haalde hij daarbij den pe8chi<^fKschrijver The-
opompns en den dichter Theodectes aan, van welke
de eerste iets uit de wet naar een' verkeerde vertaling
in zijn werk had willen opnemen, maar in zijne geest-
vermogens 'gekrenkt werd, terwijl de ander met bliodbeid
gestraft werd voor zgn' poging >om iets in een zijner
treurspelen in te vlechten. De koning beloonde daarna de
tot hem gezondenen op zeer milde wijze en gaf hun prach-
tige geschenken voor Eleazar mede, maar liet hen niet
gaan zonder een' dringende uitnoodiging om meermalen
terug te komen.
8
Het mag overbodig wordea genoetiid aan deze inhoods-
opgave veel toe te voegen tot bewijs der geringe bislo-
riflche waarde» Ho dij beeft den êcbrijver van dit boekje
van nicer dan één anacbronisme overtuigd , en hoewel men
zijn gevoelen omtrent de wcrkzaambeid van Demetrias
Phalereus onder koning Phiiadelpbus op onderscbei-
dene wijzen beeft traebten te wederleggen , waarop ik straks»
tei'ugkom, acbt ik, dat bij rcgt beeft om ook dit onder
die anacbronismcn te rekenen wegens bet getuigenis van
Hermippus omtrent Demetrius. Reeds was bet Sca*
liger, naar ik meen, niet ontgaan, dat de brieven der
onderscbeidene personen in denzelfiden stijl en toon dezelftle
bcscbouwingen bevatten. De gansebe voorstelling en kleur
bewijst meer dan overvloedig den Joodseben oorsprong.
Er valt niet aan te twijMen, oF bet is een gescbrift van
een' Alexandrijnscbeiti Jood ^ met een ander dan bistoriscb
doel onder een beidenscben naam opgesteld <).
Nu blijft echter de vraag te beantwoorden over naar
bet deel van waarbeid, dat in bet gescbrift ligt opgeslo-
ten. Al is tocb de voorstelling, die men bier krijgt van
de toedragt der zaak gebeel onjuist, al zijn daarin vele
>) Over het vaderland van den schrijver kan geen twyfel bestaaa.
De wijze, waarop hij over Jeruzalem en den tempel enz. spreekt,
bewijst den buitenlandschen oors?prong van hel geschrift. (De onkunde
des schrijvers aangaande Palestina komt hier vooral in aanmerking.
Hy laat de Jordaan KaT&zijv llvoXf/iaitov x^q^-^ in een' andere rivier
vloeyen, die in zee uitmondt.) De uitdrukking ro r&v rirrn orndiav
dfdxantt tr(fbq vifv v^üov leidt ons naar Egypte. Ik weet dan ook al-
leen van Eichhorn, dat hy aan een* Paieslijnschen oorsprong wil
gedacht hebben (Repert, für Bihl u. Morgenl Literat. Th. I. 273 flgg.).
Intusschen moet hier worden bijgevoegd, dat men uit de proeven van
allegorische interpretatie wel wat haastig tot Alexandrië als het vader-
land besluit, daar deze methode ook aan Palestina niet geheel vreemd was.
bijzonderheden fictief, de mogelijkheid bestaat , dat er
waarheid aan het opgesierde verhaal ten grond ligt. Zoo
zou het zeer wel kunnen wezen, dat de wet onder Phi-
ladelphus waa overgezet, dat zelfe des konings belang-
stelling een magtig aandeel daaraan had gehad.
Tot de juiste beantwoording dezer vraag zou het vaü
aanbelang zijn, den tijd, waarin dit geschrift ontstaan
is, en in verband daarmee het doel, dat de Schrijver
zich voorstelde, naauwkenrig te kunnen bepalen. Dit
laatste heeft men te veel verzuimd. Men is veelal blijven
staan bij het negatieve resultaat, waartoe Hody is geko-
men , en hoewel men zich soms moeite gaf om den tijd ,
waarin hét boekje geschreven is, vast te stellen, heeft
men er zelden aan gedacht om zijn karakter nader te be-
palen en de plaats aan te wijzen, die het in de zooge**
naamde Alexandrijnsche litteratuur inneemt. Ewald >)
en Gratz >) maken hier een' gunstige uitzondering.
Wat allereerst den tijd aangaat , waarin het geschreven is ,
zeker Iaat zich die niet gemakkelijk bepalen. Josephus
kende het stellig; waarschijnlijk ook P h i I o ; het gevoelen al^
thands van van Da Ie ^)y die het ouder acht dan Jose-
phus maar jonger dan Philo, heeft niets voor zich; die
tijd is veel te kort om den ingang te verklaren , dien het
vóór Josephus vond. Dnt Philo echter in enkele op-
zigten afwijkt, ♦) kan niet voor zijne onkunde bewijzen. —
M L. L IV. 283 flg. en S. 539 flgg.
») L. 1. S. U\ flg. •) L. I. C. 1.
*) Herzfelcl L. I. il. S. 578 stelt A rist e as' geschrift o. a.
daarom veel vroeger dan Philo 's leeftijd, omdat de toedragt der zaak
daarin zeer natuurlijk verhaald wordt en de vertalers eenvoudig hun-
nen arbeid onderling vergelijken, tervvijl P h i 1 o (IL 140) daarentegen
van hen zegt, dat Zi} 7fQoeti>^Têvov o^x ak?,u oAAo*, tA d* aHd TidvTf
10
Ook dat de oaam yan Lyëimacfaus ia de lijst der
72 oudstea niet voorkomt, terwijl deze de eenige is,
die al8 vertaler in de LXX zelve wordt genoemd, kan
bezwaarlijk aU bewijs gelden voor een' hoogeren ouderdofn
dan den leeftijd van dezen L. die ander koning Pbilo*
metor bloeide ^) Misschien noemde de auteur dien naam
uit onkunde niet. Misschien liet hij het opzettelijk na,
omdat Lysimachus' leeftijd ^ niet overeen kwam met
den hoogeu ouderdom, door hem aan de Grieksche ver-
taling toegekend ; of omdat hij den vertaler van het Boek
Ësther niet onder de overzetters van de M^t wilde opna-
men. — Twee bijzonderheden in het geschrift zelf komen
nog in aanmerking voor de tijdsbepaling. Vooreerst is het
de beschrijving van den burgt te Jeruzalem, waarvan
Josephus ^) verhaalt, dat hij door de koningen uit de
Chasmonaeën is gebouwd, — maar die tijdsbepaling, door
Josephus gegeven, is te algemeen om daaruit iets af
te leiden voor den ouderdom van het geschrift, waarin
de beschrijving van den burgt voorkomt *). • — Verder
heeft men nadruk gelegd op het gebruik om de handen
ové/iava xal gyfikaxa, Docli de doofgaande nuchterheid van Aristeas
en zijn doel voor een heiden te gelden verklaart even goed zijne be-
trekkelijk eenvoudige voorstelling, terwijl Philo van geen' kennis
der goddelijke wet weet, dan verkregen door inspiratie.
i) Frankel (Vorstud. S. 125) werpt om het verzwijgen van dien
naam de vraag op, of de auteur vóór Philometor zou hebben ge-
leefd (?!). '
«) AnU. Jud. L. XV G. XL A.
*) Herzfeld (S. 579) maakt van deze bijzonderheid ook melding.
Doch vooreerst is zijn gevoelen, dat de bouw van den burgt reeds
door Sim on Maccabaeus begonnen is, niet geheel zeker en ten tweede
doet de beschrijving bij Aristeas in geen enkel opzigt aan oen on-
voltooid gebouw denken.
11
(e wasschen, in het boekje vermeld; doch ook daaruit laat
zich weinig afleiden, omdat het niet zeker is, welk ge-
bruik bedoeld is, en vooral onzeker, wanneer die onder-
scheidene handenwasscbingen zijn ontstaan >)• — Datein-
delijk de schrijver identisch zou zijn met een' anderen
A ris te as, die volgens Eusebius over de Joden schreef
en in het begin der 1« eeuw v. Chr. moet hebben geleefd,
is cene gissing van Hody*), dien Herzfeld *) volgt,
waaromtrent niets is uit te maken bij onze onbekendheid
met den aard van dat andere werk en zijn' auteur.
Tot dusver laat zich de tijd van het ontstaan niet zeker
bepalen. Beter helpt ons daartoe misschien de aard van
het geschrift. Het is duidelijk, gelijk Ëwald zegt, al is
het dikwijls voorbij gezien, dat het werk wel zijn' naam
draagt naar de geschiedenis van het ontstaan der LXX ,
maar eigenlijk met een geheel ander doel geschreven is.
Ewald l)e8chrijFt dat doel en zegt, dat het den schrijver
te doen was, om aan de gedemoraliseerde koningen van
zijn' tijd bet beeld van den echten koning in de persoon
van Ptolemaeus Philadelphus voor te stellen, hoe
i) Gratz (S. 442) leidt uit dit gebruik af, dat het boekje niet
vóór 10 n. C. kan geschreven zijn, doch zie tegen hem Herzfeld
1. 1. S. 578. — Ook komt zulk een* bepaling niet goed overeen raet
de waardering van het boekje bij Philo.
.) L. 1. I. e. I.
•) S. 578. Hel is niet uitgemaakt, dat deze Aristeas, die over
de Joden schreef, zelf een Jood was, zooals de auteur van ons ge-
schrift. Al is het derhalve juist, dat onze auteur op dat werk het
oog heeft, wanneer hij in zijn* inleiding zegt, dat hij reeds vroeger
een' dvuyQnipif over de Joden aan zijn* broeder Philocrates zond'
dan is het toch niet te beslissen , of hij zich slechts voordeed als de-
zelfde, dan wel of hij beide werken onder den verdichten naam van
Aristeas schreef.
12
hij de ware wijsheid zoekt, en daarom de ware wijzen
uit Jeruzalem ondervraagt. — Hierdoor wordt iuderdaad
veel verklaard en deze voorstelling van het doel , waarmee
A riste as^ geschrift ia opgesteld, is zeker veel aanneme*
lijker dan de vage beschrijving daarvan door Gratz ge-
geven, als of het den schrijver slechts te doen was orn
een' panegyricus op het Jodendom tegenover het Heiden-
dom. Toch kan ook Ëwald's voorstelling mij niet
voldoen. Hij hecht m. i. te veel aan de gesprekken,
door den koning met de oudsten gevoerd , en ziet daarom
vele bijzonderheden over 't hoofid , die in het hoekje voor-
komen. Zoo blijft bij hem de vermelding van de bevrij-
ding der Joden en van de straf door God voor een ligt-
vaardige behandeling van de wet toegevoegd onverklaard ^).
'T komt mij voor, dat ons bij Josephus iets bewaard
is, dat het ontstaan van Aristeas' geschrift duidelijk
maakt, en tevens over den ouderdom daarvan beslist.
Josephus deelt uamelijk ^) een edict van keizer Augus-
tus ten gunste der Joden mede, uitgelokt door kwel-
lingen, waaraan deze te Cyrene blootstonden en waarover
zij klagten bij den keizer hadden ingezonden. Houdt men
nu onder het oog, dat de Joden bij dat edict van lasten
ï) M. i. is bij het doel, door E. den schrijver toegeschreven, zijne
keuze van Philadelphus niet gelukkig, op wiens zedelijk gedrag
zooveel was aan te merken. Bovendien waren de latere Ptoiemaeën,
misschien met eene enkele uitzondering, den Joden alles behalve on-
gunstig gezind, en in zulk een* ongunstige gezindheid zou toch al-
leen de aanleiding voor eenen Jood te zoeken zijn om als zedemeester
voor hel hof op te treden, vooral wanneer de eenige les van dien
zedemeester hierop neerkomt, dat do koning zich moest laten voor-
lichten door de wijsheid der Hebreen.
«) Ant Jud. L. XVI. C. VI. 1 en 2.
13
ontslagen werden, dat de plagerijen, waaraan zij bloot-
stonden, voortkwamen uit hunne gehechtheid niet slechts
aan hunne wet maar ook aan hunnen tempel te Jeruzalem ,
dat zij nu vrije vergunning kregen om daarheen wijge-
schenken te zenden, dat op de schennis dier wijgeschen-
ken zware straf werd gesteld, dat in het edict op zeer ver-
eerende wijze van den Hoogepriester , van Jeruzalem, van
de trouw door de Joden aan den keizer en aan zijn va-
der bewezen, wordt gesproken, — dan ligt het voor de
hand, in het boekje van A ris teas, waarin de eerbied van
Ptoloraaeus, zijn' belangstelling voor de wet der Joden
en hunnen Hoogepriester , ook om hunne trouw aan hem en
zijn vader betoond , de hoofdzaak is , een terugslag te zien
op dat edict. Daarom komt het mij voor een' verdediging
te bevatten van het goed regt der Joden op zulke gun-
stige bepalingen, als Augustus voor hen maakte te-
genover de kwellingen , waaraan zij van de zijde der hei-
denen blootstonden, en derhalve geschreven te zijn omtrent
25 V. Chr.
De schrijver leefde derhalve op aanmerkelijken afstand
in tijd van de gebeurtenissen die hij vermeldt en van de
dagen van koning Philadelphus. Ook was het hem
volstrekt niet te doen om geschiedkundige waarheid ,
maar hij stelde zich een apologetisch doel, dat zijne voor-
stelling, geheel beheerscht. — Nu is het bovendien opmer-
kelijk , dat vele bijzonderheden, die hij onder Philadel-
phus' regering stelt, te huis behooren in die van zijn'
vader Ptolemaeus Lagi i). Het schijnt, dat de
tweede der Ptolemaeën zich zulk een' grooten naam ver-
i) Z. B. BI. 5 Noot 3 en BI. 6 Noot i. — Hierbij moet gevoegd
worden de tegenwoordigheid en werkzaamheid van Demetrius
Phalereus aan hel Egyptische hof.
14
worven had , als beguastiger der wetenschappen en in het
geheel als regent, dat hij daardoor zijn' voorganger in
de schaduw stelde en men gereedelijk op hem zaken over*
bragt , waarvan de eer eigenlijk aan genen toekwam ;
zoo werd hem soms de stichting van het muséum en de
bibliotheek toegeschreven ')• Dit geeft aanleiding tot het
vermoeden, dat het Pseudo- Ar isteas alleen te doen
was oin een' grooten naam voor een' beschermer der Jo*
den en dat de hooggeroemde Philadelphus zich het
eerst aan hem voordeed. •— Ik neem hiermee afscheid van
dit geschrift , waarbij ik misschien reeds te lang stilstond.
Zoo veel is zeker, dat men ligtvaardig handelt, wanneer
men op zijn gezag afgaande koning Philadelphus
in betrekking brengt met de overzetting der wet.
Intusschen is Aristeas' geschrift noch het eenige
') liody L. I C VIII.
«) Contra Cels. IV. pag. 798.
•) Contra Jul. Tom. Vï L. VI p. 134.
noch het oudste, waarin dit geschiedt. Althans ten tijde I
van Clemens Alexandrinus en van Ensebius den
kerkgeschiedsch rijver bestond er nog een ander boek , o,
a. aan Origenes *) en Cyrillus ») bekend , met
dezen titel ongeveer : tó&v c6pói>v vójuiuv li^rcfnaw^ (Ipjuiyive^ot) »
en aan zekeren Aristobulus, een' Joodschen aanban-
ger van Aristoteles, toegeschreven , waarin koning
Philadelphus, even als in het geschrift van A r i s -
teas, met de vertaling in betrekking wordt gebragt
G r a t z heeft op grond der onderscheidene berigten om-
trent dezen Aristobulus, zijn' persoon en zijn werk ,
welke hij aan een' scherpzinnige critiek onderwierp, een
nieuw gevoelen voorgedragen omtrent den tijd , waarin
15
de Grieksche PeBtatcocb is ontstaan , daar hij aan den in*
vloed van koning Pbilometor en de werkzaamheid
van Aristobulus wil hebben gedacht. Ik acht dit
gevoelen niet aannemelijk , maar moet er toch langer bij
stilstaan.
Het werk , dat Eusebius en Clemens Alex.
voor oogen lag, moet blijkens de fragmenten, die zij
daaruit aanhalen i) , een' vrij uitvoerige toelichting of ver-
klaring in den smaak dier tijden op de wetboeken hebben
bevat , uit onderscheidene boeken bestaande, zooals mede uit
de aanhalingen blijkt; terwijl de 8chrijver het voor deed
komen, als rigtte hij steeds het woord tot koning Pt o*
lemacus Philometor, aan wien hij dan ook
zijn werk had opgedragen. Hoewel Gratz het tegendeel
beweert, kan het werk, dat op den naam van Aristo-
bulus stond, voor niets anders gehouden worden. Reeds
de titel i^nyTioeii xwv Up. vófx. vordert deze opvatting. Het
boek wordt wel is waar eens door Eusebius épfiYiyeta
genoemd, maar Gratz heeft daaruit ten onregte beslo-
ten , dat het eenvoudig een' overzetting der boeken van
Mo zes was, waaraan Aristobulus zou hebben ge-
arbeid en waarvoor hij een' opdragt aan Philometor
had geschreven. De naam i^iny^aeK; laat dit niet toe. Gratz
zegt wel, dat dit woord bij de ouden inderdaad niet in
die beteekenis werd opgevat , die wij daaraan hechten, van
') Men vindt die fragmenten in Euseb. Praep. Ev, VIII: 10 en
XIII: i2(cf. VII: 14 en IX :f.); en inClem. Slrom. V..759, 1.342.
H e r z f e 1 d behandelt ze II. S. 473 flgg. cf. S. 5G4 flgg. Van groote waar-
de blijft nog altijd Valckenaer: Dialribe de Arist. Jud. Lugd.
Bat. 1806. Vgl. verder Daline L. J. II S. 73—112; Gfrörer
Urchr, Th. I. Philo u. d. jüd, Alex. Theos 2e Abth. S. 71—121
(Stuttg. 1835).
16
verklaring , uitlegging , maar ia de beteeleois van over*
zetting, doch dit kan niet worden toegestemd. S ui das
geeft als beteekenis van i^myihoaaSaLi op: df/xa 'kiym te i^spi
&y a^oouaiv oi axouovret , xac ^i^aaxetv ahxoiq nspc &v tcuv*
SavovToi. Hesychius geeft op elnyïjrt^ deze verklaring
op: 6 7r£pc cepeiW xai dioaYiyaloèv i^nyoiiyievoq. Zoo staat hetww.
in Spr. XXVUI : 13 tegenover eTrixaXuTrieiv; in ToA XXVIII :
27 coll. Joh. 1:10 moet het door ons verklaren yfov*
den weergegeven *). Bovendien heeft G r a t z de Plur.
ê|Tjy>iaeig niet in aanmerking genomen. Een' overzetting
zou , zelfs toegegeven dat het woord i^iiynai^ deze betee-
kenis kon hebben , zeker door het Sing. zijn aangeduid.
Dat nu de titel zoo afwisselt, nu eens i^Yiy. en dan weer
£py.rj[ueia luidt, is daaraan toe te schrijven, dat ook épiapfi
de beteekenis kan hebben van verklarende vertolking >).
Het omgekeerde van G r a t z 's stelling is volkomen
juist, en wij kunnen gerust zeggen, dat de titel van
het werk , waaruit C 1 e m e n s Alex. en £ u s e b i u s ei*
teien, ons alleen doet denken aan een' soort van ver-
klaring.
Gratz's voorstelling van het werk heeft ook in zich
zelve weinig aanbevelends. Hij neemt aan, dat het boek
behalve een' opdragt vóór de vertaling aan den koning,
een daarbij behoorend schrijven zal hebben bevat, als het
ware een )>ad lectorem." Van dit laatste zegt hij, dat
») Zie ook Sir. XXI : 1 6 * Siyyi/o*? f^wgov , narratio vel expositio —
zeker voor het Hebr. ^fiDD cf. Jud. VII : 15.
*) Zoo Sir. XLVIl : 17 waar iQt^rjveZM raoeijelyk iets anders kan
beteekenen ilan uitlegging. Men denke aan de (g/Afjvfia ykmao&v van
Pau lus. 'T w. iQ/*7jyêVTiiq der LXX corr. met pJ^iriD bij On kei.
'T zelfde merkt ook op Landerer in Real^EncycL van Her zog
s. V. HermeneuL Th. V. S. 777.
17
het niets had van een comnientüar en ook den naam van
exegese niet droeg ^ maar genoemd wordt Trposjicywvyjfx/vflt
(E u s e b. Pr. Ev. VII : 6) of düy/pa^^a (ibid. Vlll : 9) , bij
C 1 e m e H s ia tt/öo; tov ^Ckownxopa.. Daar nu C 1 e m e n s
uit het eerste boek citeert^ moet dit begeleidend schrij-
ven, gelijk Grütz dan ook aanneemt, uit meer dan
één boek hebben beslaan. Een zonderling ))ad lectorem"!
Maar ten overvloede blijkt uit Praep. Ev. VII : ISdatdieirpo^-
•^Kfmriuiva volstrekt niet op zich zelve stonden, maar dat ze*
hetaelfde waren als de ijsuYjveca. Eusebius zegt daar:
avT&> ïixoktfialta xiny iCav upGiy vdfxci»v Trpoa^ cavGüV épiinveiav. Er
is derhalve geen' reden voor zulk een' voorstelling van
Aristobulus' werk als Gratz geeft*). — Hij tracht
die voorstelling nog aan te dringen door een' plaats van
Anatolius, bij Eusebius medegedeeld. Daaruit zal
volgens Gratz moeten blijken, dat A r i s t o b u I ii s be-
hoorde tot de vertalers der Pentateuchos en de overzetting
aan P h. i 1 o m e. t o r opdroeg. De woorden , die Eusebius
als van Anatolius aanhaalt, zijn deze: 'AptaT^uXo^ ,
o èv xoii i|3^0]uii7xoyza xatecXey/xIvos , xor^ xi^ Upa^ Ttai Bda^
'£/3pacW épfji*/-jV€Ü(7a(7i yf^cctfi^ ïlxokefia{<f tü) ^ikx^Ojfta xat xo)
Touiou noLXpi , TMU /3i|3Xov; ifyiyTiTMag xoi Muufféu; vÓ|ülou xoiq
aijxoli Tjosafiy'riyyï'je jSaJiXeuai ^). — Deze woorden bevatten,
zoo als ze daar staan een anachronidme, waarover straks
nader; van hetgeen Gratz wil, staat er niets in te lezen.
Doch hij meent daarin een' echte kern te moeten onder-
scheiden en toevoegsels van Eusebius. Oorspronkelijk
zal er niets in hebben gestaan dan dit, wat volgens
Gratz, die i^rr/mi(; als vertaling neemt, ook elders in
i) Hiermee vervalt dan ook eigenlijk de grond, waarop zijn' hypo-
these omtrent den oorsprong der vertaling rust.
») HisU Eccles. VII. 32. ^
2
18
hét Chron. pascha/e b. v. ivordt gezegd, dat namelijk
Aristobulos behoorde tot de yertalers en de verta-
ling aan Philometor opdroeg. E u 8 e b i ii 8 , in zijn'
ijver voor de Aristead-sage, waarin de vertaling, gelijk wij
zagen , aan den invloed van Philadelphus werd toe-
geschreven , zal voor Philometor Philadelphus
hebben gesubstitueerd en ter wille van Irenaeus,
welke kerkvader tevens van Ptolem. Lagi spreekt, er
bij hebben gevoegd: xai tco toutov icaxpi, evenals ook de
70 overzetters. — Nu acht ik een' onderstelling als deze,
die aan E u s e b i u s een' behandeling zijner bronnen toe*
schrijft, waarvan geen tweede voorbeeld bij hem is te
vinden, geheel willekeurig. Het cenige argument, dat
Gratz heeft is, dat men 't anachronisme , om Aristo-
b u 1 u s te plaatsen in den tijd van Philadelphus,
bezwaarlijk op lekening kan stellen van A n a t o I i u s ,
den groeten geleerde , die in Alexandrie geboren was i).
Een zeer zwak argument ! Immers Gratz aarzelt niet
om G 1 e m e n s Alex.^ het hoofd der catechetenschool ,
aan datzelftle anachronisme schuldig te noemen. Bovendien
schijnt A n a t o I i n s schuldig aan meer fouten tegen de
geschiedenis *), en weten wij van zijne geleerdheid alleen,
dat hij volgens E u s e b i u s zich verdienstelijk maakte
ten opzigte der tijdrekening en van den ieestcyclus. Maar
laten wij dit alles daar , dan nog is het duidelijk , dat
ook A n a t o I i u s , mogen ook al de namen der konin-
gen en nog iets meer in zijn berigt door een' andere
hand zijn ingelascht , dat ook Anatoliusde j3cj3)oi
*) Ik weet niet, vanwaar Gratz het heeft, dat Anatolius on-
geveer 170 n. Cbr. gebloeid heeft. Hij moet juist 100 jaren later ge-
steld worden.
») Vgl. Valckenaer. L. I. Pag. 25.
19
iinyntiuM onderscheidt van de oversetting zelve , zoodat
G r a t z door zijn' willekeurige schifting niets gewonnen
heeft voor zijn' voorstelling van het werk , dat £ u s e-
b i n s en anderen gebruikten. -^ Hij beroept zich einde-
lijk nog op den aard der fragmenten , welke niet doen
denken aan een' commentaar. Zij bevatten, echt of
niet echt, philosophische opmerkingen over de wijsheid,
over de anthropomorphische uitdrukkingen in de Penta-
tateucb. Doch vooreerst kan men uit de geringe over-
biijfeelen moeijelijk tot het geheel besluiten. En bovendien
kunnen zij zeer wel dei^l hebben uitgemaakt van verklaren-
de opmerkingen over de wet in philosophisch-apologeti-
schen zin , gelijk P h i i o 's commentaren ze bevatten.
Wij hebben het derhalve daarvoor te houden, dat het
werk, dat E u s e b i n s en anderen gebruikten, een' wijs*
geerigc verklaring bevatte op de boeken van M o z e s.
Het werd, gelijk gezegd is, toegeschreven aan zekeren
Aristobulus i). Maar het is moeijelijk met volstrekte
zekerheid te bepalen , wanneer deze A r i s t o b u l.u s ge-
leefd heeft. Het meest waarschijnlijke is niettemin , dat
men zijn' bloei onder Ptolemaeus Philometor
moet stellen (omtrent 160 v. C). In hel Chronicon Pa-
schale luidt het uitdrukkelijk: 'Aptaró^^^jXoc *\o\)icdoi Ile/st-
naTiTixo^ iyvfapiitto , o; nroXefAaco) t^ OcXofAiSropc i^TiyTÓcai xM M&>u-
o<&)$ ypaff^i ivêBnxtv. *). — Het is echter opmerkelijk, dat
*) Het berigt, dat het werk van Aristobulus in de Florentijn-
sche bibliotheek zou berusten en in een Benedictijnerkloosler bij
Mantua (Va lek en aer Paij 21. Herzf. S. 473*), en uirgebreiderzou
zijn dan PhiIo*s schriften , schijnt van allen grond ontbloot, liet zou te
vvenschen zijn, gelijk V. zegt, dat »in judicando tetiieritas nosfra con-
futaretur ah'quando."
•) Edit. Bonn. 1. 337. by Gratz S. 432.
20
zoowel £u8ebiu8 aU Clemens Alexaudrinus tiiet
zich zelven in tegenspraak zijn in de opgave van A r i 8-
tobuIu8' leeftijd. Op de ééne piaat8 zegt Eusebius
{Praep. Ev. VUL c, 8) 'EXeafapou ïLai 'AptaTojSoiiXou ; av-
dpCïy To fjièy yivo^ 'E^paitav avénoBev , tov ie y^pévw xaxi tou;
riToXefAoc/ou xp^^^^i iioLxpe^dnüiv* Hier schijnt hij derhalve te
moeten gehouden worden voor een' tijdgenoot van
den hoogepriester £ I e a z a r , die onder Philadelphus
(eigenlijk onder L a g i ») heeft gebloeid. Op een' andere
plaats daarentegen schrijft Eusebius Clemens Alex,
na en zegt : cy t&) TTpcórco rrpo^ tóv ^tko^Kiixopa ^). Elders laat
hij ons in bet onzekere, omdat hij eenvoudig zegt, dat
Aristobulus aan Ptolemaeus schreef en- bloeide
xara tyjv ÜToXs/iatW i^yspv/av. Deze Plur. zal wel zoo
moeten worden opgevat, dat daardoor de dynastie der
Ptolemaeën is aangeduid, en niet, gelijk Gratz wil,
de twee eerste Ptolemaeën, noch gelijk Valckenaer,
Philometor en Physco 3). Het gemis van het arti-
kel en het woord riytiiovta komen mij voor deze opvat-
ting te vorderen. Evenals met Eusebius is het ook
') Hody (L. 1. I. c. 7) heeft er op gewezen, dnt Eleazar's
laatste iioogepriesterlyk jaar nog in den eersten tijd van Philadel-
phus' regering valt. (Zie ook hel Zeitübersicht achter Ewald*s IVe
bd. Hij geeft op: 285 Ptol. II Ph il ad. en 291— 276. EleazarHP.)
*) Praep. Ev, IX. 6. Valckenaer zegt (Pag. 28) om Eusebius
te verdedigen, dat deze op de eerste plaats, waar hij Aristobulus*
woorden aanhaalt, den naam Philometor noemt, en schrijft daarbij
L. Vil. 6. Dit citaat is onjuisf.
*) Gratz zegt, dat onder de Ptolemaeën kut' fiox^v door de .kerk-
vaders altijd verstaan worden Lagi (niet Lagos) en Philadelphus
(S. 433). Dit is moeijelijk te bewijzen. Maar Euseb. spreekt hier
niet van de Ptolemaeën Hai'fiox^v. In dat geval zou het art. er
bij staan. — De plaats van Valckenaer is L. 1. pag. 28.
21
met C lemen 8 Alexandrinus jgesteld. Deze haalt woor-
den vao Aristobulu8 aan , zeggende : 'ApKJTÓpöi/Xo^ dï
hf Tw ir/xüTw Twv npoq tóv OtXojwj Topa *) ; maar elders zept
hij : 'A. Se , tw xata ÜToXeixaroy yeyovÓTi tóv ^tXaJeXf ov , oii
fié/jiv>3Tai ó avvrix|a(uvO€ T«v t6!>v Maxxa^aïxwv 6iTiro|üiï3V , j3i(3Xta
yeyovévou (Va lek, wil Te:rdvï2Ta«) havi^ 9t &v anoieUwGiv
eet 2). Valckenaer heeft door conjecturen zoowel Eu-
sebiiis als G Ie mens AL met zich zei ven in overeen-
stemming trachten te brengen. In de laatste plaats houdt
hij Tw • . . . irnxoiiYiv voor een invoegsel van een' onkun-
dig afecbrijver of lezer ^). In de Praep. Ev. (L. VIII.
e. 8.) verandert hij JlroXefiaeou in Urokefxaim *) Wij moe-
ten echter onder het oog houden , dat ook in het citaat
van Anatolius, waarover boven gesproken werd, ge-
lezen wordt , dat Aristobulus onder de 70 behoorde ,
welke de goddelijke schriften der Hebreen voor Ptole-
mneus Philadelphus en zijnen vader vertaalden, en
verklarende boeken voordroeg aan den koning op de wet
van Mo zes. Hoe eenvoudig nu de eenc conjectuur van
Valckenaer wezen mag, — de andere is vrij gewel-
dadig — men zal met Gratz*) moeten iqstemmen , als
hij zegt: » wenn sich ein und derselbe Miszgriff drei und
mehremal wiederholt, so ist er nicht mehr als Abnormi-
tat ^ sondern als Norm zu betrachten *'; m. a. w. , men
verliest dan eenigerraate het regt om den tekst door con-
jt^cturen te ver bijleren. — Ik weet ni(»t , hoe men deze
tegenspraak te verklaren heeft. Dat zdik een' weifeling
kon bestaan, niettegenstaande Aristobulus' boek voor-
handen was, is welligt daaraan toe te schrijven, dat de
.) Slrom l p. 342. ') Strom V. p. 648. •) L. I. p. liÓ.
") L 1. p. 28. •) S. 433,
22
pdragl wel kort zal hebben geluid: HroXefAtf/co t(tf (BaercXiL
Maar duidelijk is het mij niet, waardoor zij onUtaan id«
Intusschen acht ik het waarschijnlijkst, dat de leeftijd Yan
dien genoemden Aristobulus valt in de regering van
koning Philometor. Vooreerst om de plaats in het
Chtonicon Pascha Ie ^ die toch altijd door Euscbius en
Clemens bevestigd wordt. Dan ook, omdat ook het
2« boek der Maccabaeën een' Aristobulus kent , die om-
streeks dien tijd geleeM heeft i). Eindelijk , omdat het
i) Gelijk bekend is, gaan aan het 1I« Macc boek twee brieven
vooraf (1: 1—9 of ifti en 1 : 9 of 10« — 11 : 18). — Van den tweeden
is het Opschriil: o* i* 'ItQoaoXvpi,o*q nai ol iifT'g 'ÏQV^aitf, itaï ^ fiQovaia
Nu doet de echtheid (waaraan Valckenaer vasthield, vid. Pag.
41) of de onechtheid dezer beide brieven voor ons weinig ter zake,
omdat de hooge ouderdom in ieder geval zeker is , maar van meer
belang is het te weten, welke Ptolemaeus hier bedoeld is. —
Uitgaande van den datum in vs. 10 opgegeven, 't 188» jaar van de
aera Seleucidarum , d. i. A^ 124 v. C, kan men alleen denken aan
Physco en te regt heeft men dan opgemerkt, dat deze toen ongeveer
60 jaar oud moest zijn en aan z^n* leermeester derhalve een bij uit-
nemendheid hooge ouderdom moet zijn geschonken, terwijl het bo-
vendien zonderhng zou wezen, dat de leermeester van Physco een
boek heet opgedragen te hebben niet aan hem, maar aan zijnen broe*
der Philometor, hoewel de verstandhouding tusschen beiden verre
van broederlijk was. — Beide zwarigheden vallen weg, wanneer men
de datum in vs 10 gegeven met Grimm (Comment, in 2 Macc.
in 't kurzgef. Exeg. Hdb. zu den Apocryphen IV. S. 22 en 35) e.
a. niet bij den tweeden brief maar tot den eersten betrekt. Men heeft
hiertoe het regt. Vooreerst om de vaststaande gewoonte, ook in 2
Macc. in acht genomen, om de datum niet aan het begin maar aan
het einde op te geven. Voorts omdat da' tweede brief niet in 124 v.
C. kan, maar ongev. 181 a. Sel. of 164 moet geschreven zijn. De
dood van Antiochus Epiphanes (+ 148 aer. Seleuc. wanneer
men met 2 Macc. (zie Ew. L. 1. IV. S. 533') *t begin dier tijdreke-
23
Teel natuurlijker i8, dat de naam van Ptolcinacus
Philadelphu8, die nu eenmaal met een' vertaling der
wet in verband word gcbragt, dien van Pbiiometor
zal hebben verdrongen , als er sprake was van een werk,
dat een' verklaring der wet bevatte, dan dat het omge-
keerde zou hebben plaats gehad i).
Nu kan wel het bestaan van zulk een' A ris tob u-
I u 8 onder koning Philoroetor aan geen' redelijken
twijfel onderhevig zijn >), maar het is een' andere vraag,
of het werk, dat op zijn' naam stond, werkelijk van
hem afkomstig is. Heeft inderdaad een joodsch geleerde
of wijsgeer aan dien koning een boek opgedragen, dat
een soort van wijsgeerigen commentaar bevattte op de
Joodsche wetten ? Is het boek , dat C I e m e n s Aiex. en
Eusebius voor zich hadden, werkelijk van zulk een'
ning :=: 311 stelt) wordt er als iets nieuws in verteld; vs 10 komt
Judas voor, die bezwaarlyk een ander kan zijn dan de Maccabaeêr
(zie Valeken. Pag. 40) (4- 161) — Er blijft derhalve niets over
dan óf met Grimm de datum van vs. 10 b'y den len briefte be-
trekken, óf met Ewald aan de lezing, die in 2 MSS. wordt gevon-
den , TtüOê^anooTov voor ^ycfoiyjcocTTov de voorkcur te geven. — Men
'behoeft althands noch met Herzfeld (S. 565 üg^.) tol gekunstelde
beweeringen, noch met Valckenacr tot gewaagde conjecturen (p.
38 sqq. vooral 42) de toevlugt te nemen. — fs toch de tweede brief
geschreven in 164 v. C. dan sluit dit goed met de berigten der kerk-
vaders. Het is toch het 17e jaar van Philometor's regering, die
in het geheel 36 jaar duurde.
') Intusschen heeft Hody (L. 1. I, CIX) volkomen regt, al hecht
hij te veel waarde aan Anatolius' berigt (zie Valck. p. 25), wan-
neer hij zegt: non constitisse veteribus, quo seculo vixerit A riste-
bulus, et ad quem scripserit Ptolemaeum.
*) In zoover heeft Herzfeld regt — maar ook alleen in zoover —
als hy zegt, wich begreife nur nicht, wie man die Notizen (over A.)
hat ernstlich angreifen können."
24
hooien ouderdom? lo dat geval ië de getuigeuis uit dat
boek ontleend voor eene vertaling der wel onderen door
toedoen van koning Philadelpbus van groot gewigt.
Ik geloof echter, ai is het bij de weinige fragmenten,
die ons bewaard zijn, moeijelijk te beslissen, — ik ge-
loof, dat er gegronde redenen bestaan om aan de echt-
heid en den hoogen ouderdom van het geschrift te twij-
felen. Het is juist dat fragment, waarin over de verta-
ling gesproken wordt, dat dien twijfel allereerst gaande
maakt.
Dat fragment luidt in zijn geheel bij E u s e b i u s aldus ^) :
^iTopyjivevxat yip irpo Aif]juii7Tpcbv tou ^cCkinpif^ ii ir pf^v 7rp6 x^^
'AlB^xvSpov xad (twv?) ïltpaw 'cTtxpatJfWw; töt re xaia rhv
i^xyayyivf xhv «| Aiyinxou twv *E(3/>a/&w , Yiusxêp'^v iï iroXitwv , Kal
Yi tuv yv/ov6x^v airavruv autoï; iTiv^chmet , xoi xpary^cTK ri); x^P^^*
xai x9ii oXtï; vofxo3'eaia; 'etre^jj 71751; . . , . 'H J* okyi ipp-rtittlx twv
$ii TOJ vöfAOU nd\tx(M» inl ro-J np^oLyopgu^ivxoi <S^i'kaSi\(fQ\j |3«af-
Xéwg, ao5 Jè itpoyóvou , 7rf)o;«v€y)t«/x<vov *) jtxeCwva ^iXoriueav,
ATifAVltpou Toii 4>aAy)pé&>{ itpayfiaxéuaaiAiyov itipi routuv. —
Over de beteekenis van deze woorden kan weinig ver-
schil bestaan. Alleen is het de vraag, welke uitgebreid-
heid daarin aan de vroegere, welke aan de latere verta-
ling wordt toegeschreven. Valckenaer heeft gemeend,
dat de beschrijving dier vroegere volkomen past op de
Pentateuch ») en verstond onder de SXri eppLtpfila x. i, x. v. 71.
') Praep. Bv. XIII. 12.
>) Deze verandering voor 9r^o;fi^yxa/««ro* beveelt zich door bare
eenvoudigheid aan. 'T ww. ontbreekt nu wel, maar om irgoqtvfr»^-
fAêvo* daarvoor te nemen, in de beteekenis » heeft erlangd (!)", en 't
Neutr. daaruit te verklaren, dat 't subject uit 9 woorden bestaat, zoo-
ais Herzfeld wil (S. 535) is nog moeijeliiker.
•) L. I. p 48.
25
het gclteele O. T. i). Dit laatste is zeer oiiwaarsd-jijnlijk.
'T kan wel niet stellig ontkend worden , dat vrffw; in het
algemeen voor het geheele O. V. zou kunnen gebezigd
zijn , ^) maar dat dit in zulk een verl>aiid zou zijn geschied
en dat Aristobulus zoo doende alleen zou staan te-
genover Aristeas, Josephus, Philo, die allen slechUs
van de Pentateuch spreken, dit is niet geloofwaardig ^).
Wat het eerste aangaat, is het gezegde omtrent de o>.if
Ipf*. juist en hebben wij derhalve daaronder de Penta-
teuch te verstaan , dan zijn wij reeds geneigd om in die
vroegere vertaling, waarvan A ris tob o I us spreekt, iets
anders Ie zien^ Daarenboven wordt Va Ie ken aer 's ge-
voelen nog door andere zwarigheden ge<lrukt. — Hij
zegt: ))Ta Jcati tijv i^aytayriv Librum M o y s i s *E|o(y oy det^i-
gnant, cetera libros seqaentes Pentateuchi ; certe rris oXy];
yo^jLoB. eVfi|. eorum quartus (L quintus) est Aeuxopov^atov".
Ik geloof, dat hij zich door de toevallige overeenkomst
tusschen. Exodus en ra. x^. t« el, te ver heeft laten
leiden. G(inem ontbreekt toch , en duarin te voorzien
») L. 1. g XX sq- .
*) Hody L. IL C» 7 had dit niet moeten ontlcennen. Hij beweert
dat vóór het £v. 't gansclie 0. V. niet door ó vó/*o^- werd aange-
duid. Doch het is zeer waarschijnlijk, dat Paulus enz., wanneer
zij dit doen, slechts een* oude gewoonte volgen. — Het verband is er
hier echter tegen om rói^to? zoo te verstaan. Arisl. wil toch naauvvkeu-
rig den omvang der vertaling beschrijven.
*) Va tok. trachtte dit. argument tegen zijn gevoelen te weerleg-
gen (Pag. 59). Het mogt hem niet gelukken. Hij geeft toe, dat Jo-
sephus alleen van de Pentateuch spreekt, maar verklaart dit uit zijn
opzet om zijn eigen werk te verheerlijken (!) Nu is Joseplius Aris-
teas trouw gevolgd , nogtans zal volgens V. ó ró^o? ook bij Aristeas
het geheele 0. V. beteekenen — Wat hij van Phifo iegt, is niet
beier.
26
door een' conjectaur als dcase , om vóór de ww. t. x. 1. 1^.
in te voegen: :? re yivem^ toü Kiofiov of iets dergelijks, is
zeer willekeorig. De opmerking van Dahne»), dat Ge-
nesis bij de Alexandrijnen onder de vöfuto^e^ca werd ge-
rekend, kan ouk niet baten: immers er is in Aristo-
bulus' woorden slechts van een vofiio5. êirif. sprake en
al wilde men dit voorbijzien, dan nog komen wij niet
verder, oradat niet slechts Genesis^ maar al de vijF boe-
ken van Mo zes in denzeliden zin onder de vo|uio5etf& wer-
den gerekend en men derhalve niet begrijpt, waarom de
andere afzonderlijk worden genoemd. M^ar ze worden
in het geheel niet genoemd : rj xpdxnatq tri^ X^^c ^ou slechts
op Jozua kunnen slaan, en we missen derhalve behalve
'Genesis ook Numeri en Levit, want fi t. y9y. avXé in-
i7tt<pdvetA (door HerzFeld goed vertaald, »das wunder*
bare alles ihnen Geschohenen*') kan bezwaarlijk die beide
lioeken aanduiden. We moeten derhalve Valckenaer^s
gevoelen afkeuren en de woorden van Aristobulus
met Herzfeld, Ewald e. a. zoo opvatten, dat daarin
van een' dubbele, een' oudere onvolledige, een' jongere
geheele vertaling van de Pentateuch gesproken wordt.
Is dit de beteekenis der woorden, de vraag nadr de
echtheid blijft overig. Zonder dat ik nu met Hody zou
willen zeggen, dat te dezer plaatse geput is uit Aris-
teas — welligt is het omgekeerde juister — zijn er
aan deze plaats bedenkingen te ontleenen tegen de echtheid ,
door Hody gedeeltelijk aangevoerd en, naar het mij
voorkomt, door Valckenaer niet, zooals Ewald wil,
voldoende opgelost *). Gratz neemt ook de echtheid niet
») L. 1. IL S. 73.
*) Hody handelt hierover in I. C. IX. Zijne bewering dat hetboek
27
aan. Een zijoer argumenten is echter onjuist. Hij zegt i),
dat slechts een interpolator tot een' Ptolemaeus kan
laten zeggen, dat een zijner voorvaderen Philadelphus
heeft geheeten. Doch het gedicht van 7'heocritus op
dezen koning, waarin hij hein om hot huwelijk met zijne
zuster Arsinoê met Ju pi ter vergelijkt >), toont dat
in de oogen der Ptolemaeën die schande zoo groot niet
was. Intusschen zijn er sterker argumenten ').
In de eerste plaats leg ik nhdruk op het anachronisme,
dat de werkzaamheid van Denietrius P ha Ie reus on*
der Philadelphus wordt gesteld , evenals dit ge-
schiedt in het geschrift van Aristeas* — : Denietrius,
die als begunstiger en als lieoeienaar zelfs der wetenschap-
pen een' grooten naam had bij de ouden, was na den
dood van Cassander uit y rees voor diens zoon Anti-
gonus, ook wel Anti pa ter geheeten, die tegen de we-
duwe, en waarschijnlijk ook tegen de vrienden, van zijn'
vader woedde, gevlugt uit Athene naar Alexandrië. Hij
werd hier opgenomen in de gunst van Ptolemaeus
Lagi, en stond hem als raadsman tot zijuen dood
ter zijde. Maar hij had Philadelphus van zich ver-
vreemd door den raad, aan zijn' vader gegeven, om aan
de kinderen van £urydice en niet aan die van Bere-
nice, de moeder van Philadelphus, de opvolging te
van Arist. in de 2e eeuw door een* Christen is geschreven ytnaakte
V. de weerlegging gemakkelijk.
') S. 435 flg.
«) Theocr. IdylL 17. vs. 13i. sqq.
s) Behalve Hody behooren onder de voorstanders der onechtheid
vooral genoemd te worden: Richard Sim on in zyne HisL cnL
d. V. T II. 2 p. 189 sq. en Eichhorn (Bïhlioth. d. bibl. Literat.
Th. V S. 279. flg).
28
verzekeren. Lagi had diea raad wel niet op;ifcvoIgd ,
maar Deme tri U8 werd na zijn' dood om die reden door
Philadelphus onder bewaking uit de hofetad verwij*
derd, tot er een bealuit omtrent hem genomen was, en
stierf in verwijdering van den koning. Hermippus bij
Di o gen e 8 Laertiu* ^) en andere getuigenissen bij de
ouden strekken tot bevestiging van het een en ander ^).
Nu kan men wei opmerken, gelijk Valckenaer, dat
Hermippus noch anderen met zooveel woorden zeggen
dat Deinetrius dadelijk na den dood van Lagi is ver-
bannen, maar al zeggen zij zulks niet uitdrukkelijk, het
is toeh duidelijk de bedoeling. Anderen hebben zich ge-
red door Demetrius werkzaamheid ten behoeve der
vertaling van de Pentateuch te stellen in de jaren, waarin
Philadelphus mederegent was van zijn' vader 3). Doch
teregt is daarop gezegd, dat men dan toch veeleer den
naam van dezen dan van genen zou verwachten. — Op
O yiL philos. Lib. V. P. 578 (Ed. Dind).
*) Zie Hody L. I cap. II. 4 — cap. V, waar hij met groote ge-
leerdheid alJes bijbrengt, wat Hermippus' berigt bevestigt, bet ge-
zag van dezen Uerm. Smyrnaeus (te onderscheiden van Berytius)
tegen de aanmerkingen van Voss'e. a. verdedigt, en dat zóó over-
tuigend, dat ook Valckenaer, hoewel hy herinnert aan een paar
fouten, die men in Hermippus heeft weten aan te wijzen, de zui-
verheid van dit berigt moet erkennen. De voornaamste plaats der
ouden is Cicero pro Rabirio P, c 9. — Ik teeken hier nog aan,
dat Hody door Va lek. (g 18 pag. 54 sq.) goed is teregtgewezen
over zijne vertaling van Hermippus' woorden: .TrfQfKpvXdxxfaO^ny
fv T^ /«»(>re door in ditione custodiri.
*) Zie de namen der voorstanders v^n dit gevoelen bij Dahne
(L 1. pag. 88), aan wien ook 't volgende is ontleend Het kan natuur-
lyk daarbij niet tegen Aristobulus gelden, dat Aristcas* voor-
stelling alleen op de laatste jaren van Pb il. kan zien.
29
zich zélf is nu wel dit unacbronisme niet zoo groot , of
het liet zich eenigermate verklaren na een' tijd van 150
jaren y die er tusschen Demetrius en Aristobulus
inliggen, — terwijl men bovendien zou kunnen beweren,
dat Defnetriu8 onder Lagi alles voorbereidde voor de
vertaling, die echter onder Philadelphus eerst tot
stand kwam; — maar vooreerst blijft het vreemd, omdat
de aanleiding tot de verwijdering tusschen PhiladeU
phus en Demetrius wel bekend moest zijn en voorts
krijgt het kracht als argument tegen de echtheid, om-
dat er andere aan kunnen wordeci toegevoegd i).
Heeft namelijk Herzfeld dit anachronisme daardoor
willen verklaren, dat door Demetrius' zorg de eerste
onvol ledige verta ling , maar onder Philadelphus de
tweede zou zijn tot stand gekomen, waarvan Aristobu-
lus melding maakt, — het is juist* die vermelding der
oudere vertaling, welke onzen argwaan voedt. Dat men
toch aan dezen vorst, aan wiens hof ook de Grieksche
literatuur werd beoefend, zou hebben diets gemaakt^ dat
de h. schriften der Joden reeds vóór de overheerj$chiug
der Perzen — of, zoo men xm voor xae' in de plaats
stelt , vóór Alexanders overwinning op de Perzen —
in de Grieksche taal »), hoewel onvolledig waren
«) Wat de zaak zelve betreft, — afgezien van den tijd — zoo is
het volstrekt niot ongeloofwaardig, maar wordt het inlegendeel be-
vestigd door andere berigten (zie Valck. § ]9) dat Demetrius
zich veel moeite gaf in Alexandrie voor literarische ondernemingen.
Hij was wel geen bibliothecaris, gelijk llody heeft aangetoond en
Valckenaer toestemt, maar de eerste overdrijft sterk, wanneer hij
zulke bemoeijingen Demetrius onwaardig acht.
t) Alleen als curiositeit kan FrankeTs opmerking worden me-
degedeeld , dat Aristobulus niet van een' Giieksche vertaling spreekt ,
en dat het derhalve een' Egyptische kon zijn voor de Joden, die met
Jei;emia bij den val van Jeruzalem en vroeger m Eg. waren ge-
30
OTergezet, is niet waarschijnlijk. ^ — Men heoft het be-
slaan dier oudere vertaling trachten te handhaven en
Herzfeld o. a. i) stelt het zoo voor, dat onder Pto-
lemaeus Lagi een' eerste maar mislukte poging zal
hebben plaats gehad om de wet in het Grieksch over te
zetten. Nu zullen wij laler zien, welke waarheid aan dit
berigt omtrent eene oudere vertaling ten grondslag ligt —
maar hier kan het de plaats zijn, om Herzfeld 's ge-
voelen te toetsen, ten einde alzoo de waarde van A r ia-
tob ui us getuigenis te leeren kennen.
Herzfeld is volkomen in zijn regt, wanneer hij be-
weert , dat ook A r i s t e a s van een' oudere vertaling spreekt.
Behalve de plaats, door hem uit dat geschrift bijgebragt,
waarin Aristeas verhaalt hoe het Tbeopompus en
Theodectes (lijdgenooten van Al ex. d. G) verging,
toen zij van de wet ligtvaardig gebruik maakten, *^ had
hij ook nog dit kunnen aanvoeren, dat Aristeas De-
metrius in zijn' brief aan den koning laat zeggen, dat
de wet tot nu toe dyLtkia-tspw Se^ xai ov^ &i ^^^px^Cj aeffvi'
jutavrac. Dit laatste woord zal wel in den zin van vertol-
ken moeten worden verstaan *). — Deze getuigenis van
Aristeas heeft echter weinig waarde, omdat zijn late
leeftijd en nog iets meer zijn' afhankelijkheid van Aris-
komen {Vorstud. S. 16). Daaruit zouden dan Pylliagoras en Plato
hebben geput. (!) Immers dit beweert Aristobulus.
») L. 1. S 536 flgg.
') Vgl. het fragm. van Aristobulus bij Eusebius p. 666 en
zie Va lek. (pag. 87) die (19) aanteekent:^^o^/iaxx«/««v: indicavimus,
expressimus. — Men kan de plaats van Aristeas bezwaarlijk op-
vatten van slechte HSS., omdat hij het elders doet voorkomen^ dat
er geen* hebr. HSS. in Egypte waren. Hoogstens zou men de woorden
kunnen verstaan van hebr. HSS. met Grieksche karakters geschre-
ven , waarover later^ «r
31
tobulus doet vermoeden. — Even weinig kan ik hechten
aan hetgeen Herzfeld uitAbulfetach aanhaalt, om-
dat deze in zijn chronijk allerlei Joodsche sagen opnam.
Wanneer echter Her zfe ld meent, dat hij Abulfetach'a
berigt van een twistgesprek uit den bijbel tusschen de
Samaritanen en de Joden, in tegenwoordigheid van Phil-
adelphus gevoerd , door een' plaats van Hecataeus, bij
Josephus aangehaald, kan aandringen, dan moet hem
het regt daartoe worden ontzegd. Hecataeus' woorden
kunnen niet in dien zin worden verstaan, waarin Herz*
feld ze opvat, Hecataeus verhaalt namelijk, dat toen
Ptolemaeus na den slag bij Gaza in het bezit van
Syrië was gekomen, velen van daar mei hem wilden
mede trekken en xocvuveiv td^y Tr/MyjUMfreuy, en dat daaronder
behoorde Ëzecias, 6 ipx'^p^^ ^oav louiaim- — Van dezen
Ezecias verhaalt hij verder, dat hij: Teuvxobc tw« ufuüq
tavTVK 3ta( awni^ iiiïv ysvófWfoq^ napaka^v rcvac tüv jxei^'éau-
xov, tjiv itafopctv aviyvfA ndaoLV aixoh , cTx' 7^P "^iiv xaxoUraaiv
avxm xa( xifiv itohrMv ytypa^iuMtr» i). Hoe scherpzinnig nu
ook Herzfeld 's opvatting dier woorden wezen moge,
juist is zij m. i« niet. Hij maakt yan dien Ëzecias een'
Samaritaan, en laat hem voor weetgierige Grieken de on-
derscheidende kenmerken van Joden en Samaritanen voor-
lezen uit de wet en het boek Jozua, waarvoor hij xarotx.
houdt. Hiertegen bestaan groote bezwaren. — Wij zouden
vooreerst niet Siafopdv maar Siafopd^ verwachten, omdat
't verschil tusschen Joden en Samaritanen verscheidene
punten betrof, en verder een' nadere omschrijving van
die Aayopi, wie zij betrof. 'T woord avxoï^ kan gram-
matisch slechts op Tiv«c T. f*. €. slaan , niet op weetgierige
Grieken, van wie geen' sprake is. Eindelijk hangt de
') Contra Ap. L. I. 22.
32
gissing, dat Ezecias een Samaritaan was, in de lucht*
Wel bestond er toen geen Joodsch hoogepriester van dien
naam, maar hij kan, gelijk Evvald wil *) «Priestervor-
«teher in Aegypten" geweest en om die reden door
llecataeijs i ap^cepevs genoemd zijn. De plaats is mij
echter niet duidelijk. — Zocht Ezecias een aandeel
in den voorspoed van Ptolemaeus en ging hij niet
dat doel naar Egypte (gelijk de woorden TLoivcaum twv
itpotyfAdztüy Yi^vkriOnaav leeren) — wat ons nu verder ver-
haald wordt, is daarait niet te verklaren. Wat is die
Siafopd? Waartoe las hij ze voor? Wij weten het niet,
omdat Josephus slechts brokstukken van Heca-
taeus mededeelt, die hij tusschen zijne eigene woorden
invlecht. Zoo veel is zeker, dat Ezecias iets geschreven
voor zich had , betreffende de xarotx. en de nohx. , woorden
die aan de Pentateuch doea denken. Hij las het voor en
legde bet misschien ook uit. Dat daartoe echter geen'
geschreven vertaling van ' noode was , spreekt van zelf.
Aristobutus is derhal ve de eenige , op wiens getuige-
nis het bestaan van een' oudere vertaling berust ^). Hij
spreekt daarvan op zulk een' wijze, dat wij reden heb-
ben om aan zijn berigt geen' waarde toe te kennen. Blijk-
baar is het voortgevloeid uit dogmatisch belang. Is nu het
geheele bestaan van zulk een vertaling vóór Philadel-
>) Ew. IV. S. 280, waar hij de echtheid van Hecataeus* boek,
tc^en de bedenkingen vnn Scaliger, Simon, Ilody, Bentley
on Eichhorn verdedigt. — De argumenten zijn niet van kracht
ontbloot. Ik durf niet beslissen — vooral niet, wanneer men, gelijk
Ewald, toch aanneemt dat het boek misschien door een' Joodsche
hand is geïnterpoleerd. — Daardoor verliest in elk geval de boven
aangehaalde plaats veel van hare waarde.
*) Over de plaats uit de. Talmud, door Herzf e. a. hierbij be-
trokken, spreek ik later.
33
phus minstens zeer twijfelachtig, dan hebben wij te racer
regt om te Tragen, of het waarschijnlijk is, dat in een
boek, aan koning Phi lometor opgedragen, ja, aan hem
voorgedragen, zou zijn beweerd, dat Pythagoras en
Plato geput hadden uit de Joodsche weiten, welke vóór
Alexander waren vertaald.
Zien wij nu de woorden van het fragment in, dan
treft het ons, dat terwijl het een Jood is, die tot den
koning spreekt, niettemin bij den nnain Hebreen, als tot
verklaring, wordt toegevoegd: i^jtx. fè liohx. i), hoewel aan
den anderen kant bij dien koning genoegzame kennis
wordt ondersteld , om tot hem te kunnen spreken van
de verovering van Kanaan als van w jcpatyjai; t>5; x^lipaq ,
van de teekenen bij den uittogt uit Egypte, bij de wet-
geving enz. als van yj twv ycyovóiwv in. avz. eirip.
Dit zijn zoovele redenen, om aan de echtheid van dit
fragment te twijfelen, en die twijfel treft verder het gan-
sche boek* Immers men heeft geen regt om juist hier
aan interpolatie te denken, te minder, omdat ook de
overige fragmenten op zich zelve aanleiding geven, om
in het zoogenaamde werk van Aristobulus een onder-
geschoven boek te zien.
Wij vinden toch in die fragmenten verzen van Or-
pheus, Linus, Hesiodus en Homerus, die, ik zeg
niet verdicht, maar met dogmatische bedoelingen gewij-
zigd zijn. 2) Men kan niet anders dan die wijzigingen
») Op zich zelf zou zulk een toevoegsel zoo vreemd niet zijn. De
Joden hielden van zulke omschrijvingen. Zoo is in de vert. van Exod.
II in VS. 11 tot tweemaal toe ingevoegd: ol vlol 'ƒ.
*) Dit blijkt vooral daaruit, dat dezelfde verzen van Orpheus ook
bij Justinus voorkomen, maar in een* recensie, welke sterk af-
wijkt van Aristobulus' lezingen. Zie Dahne S. 93. 98 flgg. en
Gfrörer S. 80 flgg.
3
34
aan den auteur zei ven toeschrijven, die dan ook eens
voor zijn' verandering uitkomt^ wanneer het verzen
betreft van Aratns, welke in Alexandrië aan al-
len bekend waren. — Jost heeft Aristobulus wel
van den blaam willen zuiveren, maar al gaat zijne re-
denering goed op tegen de naïve verklaring van Va le-
ken a er: )>malebam mendacem Judaeum et fraudulen-
tum agnoscere quam Christi nomen et vel minutissimae
fraudis inimicam illam excellentem Christi philosophiam
professos," — zij heeft overigens niet veel waarde i).
Letterkundig bedrog was in die dagen geen' groote zonde»
Er is zelfs noch in het onderschuiven y noch in het wij*-
zigen dier verzen , om bekendheid der oude Grieksche
dichters met de leeringen der Joden aan te wijzen , iets
vreemds. De Joodsche literatuur van dien tijd is rijk
aan dergelijke proeven van verdichting. Maar een der
kenmerken dier literatuur is juist deanonymiteit; en zeer
vreemd is het , dat een auteur onder zijn' eigen' naam
niet slechts citaten uit de Pseudorphica zou hebben aan-
gehaald, maar ook een regel van Homerus, die luidde:
TéxpoLXoy ^(lap €>?v, Ttai tw TCtlXeffTO êinavxa (Od. E. 262)
zou hebben veranderd in :
'E|3J0fA0V ^^Lap X. T. 1.
») iosi{Gesch. d, /Mrfen/A. I. S. 370) wil , dat Aristobulus zijne
verzen , gelijk hij ze meedeelt , gelezen zal iiebben in MSS. , die ten tijdo
der Ptolemaeën zoo luidden, terwijl die verzen uit de latere Codices weg-
vielen (? !). Reeds op zich zelf is dit niet waarschijnlijk , omdat de MSS.
in den loop der tijden niet plegen te verbeteren, gelijk hier zou zijn
geschied. Maar het gaat volstrekt niet op. Of zou ooit in eenig MS.
van Homerus de regel zoo hebben geluid, gelyk A. dien leest?
Hier is stellig door hem veranderd, en, wie in één zondigt enz. De
wijzigingen zijn over het geheel veel te individueel, dan dat Jost*s
meening juist kan zijn.
35
en een' uit Hesiodus geciteerd, die inderdaad echt is,
maar in zulk een verband voorkomt, dat zij nooit dat-
gene kan bewijzen, wat de auteur daarmee bewijzen
wil, de door den dichter erkende heiligheid namelijk van
den 7«n dag *).
Aristobulus' zoogenaamd werk is eindelijk nog daar*
door verdacht, dat de schrijver steeds het woord rigt tot
den koning. In een der drie fragmenten, een ander dan
het boven behandelde, wordt de koning zelfs voorgesteld
als een leerling, die vragen aan zijn' leermeester had
gerigt en dat wel over eenige uitdrukkingen in de Jood-
sche wet. Nu staat het wel vast, dat Philometor
zeer gunstig gezind was jegens de Joden *), het kan zijn
dat hij ook hunnen letterkundigen arbeid aanmoedigde 3),
maar men zal moeten toestemmen, dat er een groote af-
stand is tusschen koninklijke belangstelling en begunsti«
') Zie over dit vers van tiesiodus Valck §37. Hesiodus be-
doelde den 7en dag der maand, die aan A poll o gewijd was. In de
verzen van Aratus, waarop boven gedoeld is, zegt de schr. ^»ó$
veranderd te hebben in 0ê6q, Overigens blijkt ook de opzettelgke
verdichting daaruit, dat vóór de onechte verzen een echt vers van
Hesiodus wordt voorop gezet (zie Valeken. P. 113).
*) Hij gaf de vergunning en den grond om den Onias-tempel te
bouwen (Josepli. B. J. I. 1. 1. AnL lud, XIII. 3. !.)• Aan zijn
hof bekleedden Joden aanzienlijke waardigheden (Joseph. c.Ap, II.
5 noemt twee veldheeren: Onias en Dositheus).
') Gratz (S 431) leidt dit wel wat haastig af uit den Epilogus
op Esther (o. X bij Ti schender f). — De woorden van dien
Epilogus geven geen regt om met hem te zeggen , dat Philometor
zich de vertaling liet voorleggen. Er staat alleen, dat Dositheus,
Priester en Leviet , deze in het 4e jaar der regering van P t o 1 e m a e-
us enCleopatra «^otjirfyx* , een woord, dat zeer dubbelzinnig is.
Zie daarenboven Herzf. S. 556.
sa X
ping en een leergierig onderzoek van de heilige boeken
der Jodea. Dit laatste schijnt mij weinig met den smaak
dier Egyptische koningen overeen te komen en in hetgeen
ons van Philometor en zijn' weinig rustige regering
bekend is, geen' steun te vinden i). De voorstelling bij
Aristobulus kan zeer wel haar oorsprong hebben in
den zeker eenigzints overdreven titel , hem in het 2e boek
der Maccabaeën gegeven: » leeraar van Ptolemaeus".
Ik ben derhalve geneigd om ook dit werk als een on-
dergeschoven boek te beschouwen >), hoewel ik het geens-
*) Wei schijnt de strijd tusscben de Samaritanen en Joden, door
Josephus vermeid, waar te zijn (zie Gratz S. 446). Maar het
berigt is stellig gekleurd. — Althands wanneer wij daarop letten , dat de
hoofden der Samaritanen door Philometor worden ter dood ver-
oordeeld, dan wordt het twijfelachiig, of het een » Religionsstreil "
geweest is. Zouden soms de Samaritanen in Alexandriê door de
koningen onder de Joden begrepen zijn geworden en derhalve aan
hun Ethnarch onderworpen , maar zich hiertegen verzet hebben ? —
In elk geval zou ik dit berigt van Josephus niet gaarne aan-
merken als een bewijs van Philometor 's belangstelling in gods-
dienstzaken. — De latere Ptolemaeën , hoewel begunstigers van
kunsten en wetenschappen , waren niet zulke ernstige menschen ,
dat zij zicii om de voorstellingen van het goddelijk wezen in de
schriften der Joden zullen hebben bekommerd. En Aristobulus
stelt het zoo voor, dat Philometor niet uit een literair maar
uit een wijsgeerig-godsdienstig oogpunt zijne vragen doet. — Overigens
had Philometor veel te lijden van zijn* broeder P h y s c o en zijne
zuster Cleopatra en moest hij zelfs eens Egypte ontvlugten.
') Als getuigenis tegen de echtheid werd door Hody (p. 53) en
door Eichhorn (S. 279) een' plaats aangehaald uit Cy rillus (conr
tra Julian. Opp. VI L. 6. p. 134) — ^ AQt>otitiovlo(i dè ovr« nov ^vjohv
o 7ffQt7raTrjTtxóq' artavxa fi,iv to* xa TtfQÏ ^vatwi êigrififva ira^a ToZq <l^/a»0B?
X^yêXfu naï Ttaga roZq i^0 v^q*ElXdéoq ^hXoao^ova^ , tó ikhynaQ' *Iv&o*q
vTió Twy Bgaxf*alap , ra dè ip ry 2^vqift v.xb rvtv xalavfiivwv *IovdaiMp.
Hody en Eichhorn beweerden en teregt , dat geen Jood zoo zou
37
zints met Hody en Eichhorn kau houden voor een
werk der 2e eeuw n. C. Voor zoover zich uit de fragmeu-
teu, die bewaard zijn gebleven, laat afleiden, moet het
werk ouder zijn dan Philo. Althans de wijsgeerigc be-
schouwingen i) hebben daarin nog niet die ontwikkeling
^{preken van zijne volksgenooleii. Docli F r a n k e l'heelt zeer dui-
tleiijk uit C I e ra e n s aangetoond , dat het geen woorden van A r i-
s t o b u I u s zijn maar van M e g a s t Ii e n e s ( Vorstud, S. 18. g.)
Overigens houdt ook Fr. de fragmenten voor onecht. Hij beroept
zich op de » gesprcizter , angstlicher Styi , vvo er über Anthropomorphiën
sprichty — welke » einen Mann verralh , der polemische Angriil'e
ini Auge hat und gegen Polemiker (wie G e 1 s u s nnd Porphyrius
als solche spaier auftretcn) schreibt." Hiertegenover slaat echter,
dal Valckenaer — een zeer bevoegd regter — veel lof' heelt
voor den stijl. Frank el zegt dah ook zelf in zijn laler werk
(IJeb. d. Einfl. S. 33 g dat, »der ungewisse Ton (van Aristo-
b u 1 u s) am wenigsten auf eine Abwehr (tegen spot en twijfel) weist."
*) D a h n e L. 1. IJ. p. 97 flgg. G f r ö r e r L. 1. p. 7 1 sqq. A r i s-
tobulus bedient zich van de allegorische interpretatie en tracht
zoodoende, de anthropomorphieën uit de wet te verwijderen. Wat
overigens zijn' leerstellingen aangaat, bij hem komt de Logosleer
nog zeer in hare beginselen voor (zieHerzfeld S. 480), maar
wordt toch reeds de aov^a eenigermate tot een* hypostase in 't goddelijk
wezen. T is echter een' zeer duistere plaats , waaruit men dit af-
leidt, üaehne vindt reeds allerlei Ale.\. dogmata bij Aristo-
bulus uitgedrukt. Men zij echter voorzigtig! Zoo vindt hij de la-
tere onderscheiding tussciien ^fo<; avzó? en de cTijióju^k ^^oij bij A.
in de verzen:
avcóq dU^aya&üv O-vfjzoZq hukóv oix «/t^t/AA**
xtti TtóXefioq xal XotfAoq ld* &Xyêa daxQvótvia,
De laatste regel bewijst echter duidelijk, dat x» en ^. hier niet de
twee dvvafAêtq ziju, gelijk hij wil. Zoo verdient ook zijn* verklaring
van het woord aida^t; in een* andere plaats geen' goedkeuring: ik kan
daarin geen ideale of ideën-wereld vinden. (Ü a h n e S. 102 sq). — Doch
het is iiicr de plaats niet om daarover te handelen.
58
als bij den laatste. Dat het boek noch door Pb il o, noch
door Josephus genoemd wordt, kan niet tegen zijn'
ouderdom getuigen i).
Is nu dit werk niet van zulk een' hoogen ouderdom,-
dan verliest zijn' getuigenis voor een' vertaling onder en
door toedoen van Philadelphus veel in waarde. Houdt
men daarbij onder het oog , dat een' der voornaamste oor«
zaken van het ontstaan van dit Joodsche boek , gelijk van
vele anderen, moet gezocht worden in het streven naar
de gunst der magtigen, waartegen de godsdienst in den
weg stond, — dan zou ook hier de naam van Philadel-
phus, die zelfs den naam van zijnen vader had verdron-
gen ^) en daardoor in verband kwam met Demetrius,
den Maecenas onder Lagi, een' volledige verklaring vin-
den, terwijl wij Aristeas' geschrift welligt hadden aan
te merken als de uitbreiding van de weinige en een-
voudige woorden van Aristobuluss) — Ik moet der-
halve ook dit onderzoek besluiten met dezelfde woorden,
die ik boven heb gebruikt. Uit de getuigenis van het zoo-
>) Hierin zyn Hody en van Da Ie goed te^regt gewezen door
Valckenaer. (Zie pag. 23.) Philo citeert nooit zijne volksge-
nooten met name en uit het stilzwijgen van Josephus laat zich
niet eens afleiden , dat hij A r i s t o b u 1 u s niet kende.
') Ik zie, dat deze opmerking ook gemaakt is door II uq. de PentaL
vers, Alex. Freib. 1818 Pag. 10. ^
*) Op Aristeas* afhankelijkheid van Aristobulus wijst vooreerst
de herhaling van het anachronisme, dat Demetrius onder Phila-
delphus stelt, dan de vermelding eener oudere vertaling (Hug. Pag.
16 sq). Misschien ook dit, dat Aristeas zegt: töv ydf» ndvxmv Unóit.
Ttjv xal XTiatfjv &föv ovvoi, (n. de Joden) af^o^wtu^ ov xaï ndr-ifq^ tjfcff^
di tAdXi,aTa, TtQoqovotidl^oyTtq 'eriqwq ZHNA, In een der fragmenten
van Aristobulus, gelijk boven gezegd is, nam hij ook de vrijheid
om in vss. van Aratus voor Zfvq in de plaats te stellen ^^ó?. Ik
wil hierop echter geen nadruk gelegd hebben.
i
S9
genaamde boek van Aristobulus erlangt men geen regt
om koning PtoIemaeuB zoo in betrekking te brengen
lot de vertaling der LXX, als ware zij voor hem en op
zijn verzoek tot stand gebragt. Als er zich niets tegen
verzet, dan zou men daaruit hoogstens kunnen afleiden,
dat zij onder hem \?as tot stand gekomen.
De beide nu behandelde werken zijn eigenlijk de bron-
nen, waaruit alle verdere getuigenissen zijn voortgevloeid.
Josephus schrijft op kleinigheden na Aristeas' ge-
schrift getrouw af. Maar ook Philo komt mij voor niet
als zelfstandig getuige te kunnen gelden. Men heeft wel
beweerd, dat hy Aristeas niet heeft gekend — maar de
afwijkingen van dat boekje, die bij hem voorkomen , schij-
nen geen regt te geven tot die zonderlinge bewering, ter-
wijl er ook veel overeenstemming, meer dan toevallige
althans, wordt aangetroffen i). Gratz haalt nog woor-
den aan uit Philo om kracht bij te zetten aan zijn ge-
voelen, dat de vertaling der LXX door den invloed van
een' der Ptolemaeên en op zijn uitdrukkelijk verlangen is
tot stand gekomen >). Ik geloof, dat men daartoe vol-
strekt geen regt heeft. Philo zegt namelijk: Sio xa*
juixp ^^ ^^^ '^^^ ^^®5 iopxYi uLOi TiavYiyvpK; otytxai xata xijv Oa-
pov viaov «5 ^ oujt 'ïoviaïoi juóvov, «))»« xai naiinlnBeU irepot
OiaitXéovGi TÖ Te yépioy <JCfjivuvovT£$ , èv & irpwTov tó XYjq épixnvela^
^B^ekafi^e ic.T.X. *). Gratz voegt hieraan het volgeudetoe:
))Als einen Gewahrsmann über Vorkommnisse seiner Zeit
wird man Philo wohl gelten lassen mussen. Wenn also un-
ter ^ den Alexandrinischen Juden die Ërinnerung an die
üebersetzung so lebendig war, so musz sie wohl an einem
1) Eichhorn [ReperL /. Bibl. u. MorgenL Lüter. Th. I. P 273 sq)
beweerde P h il o* s onafhankelij kheid van A r i s t c a s. Zie echter E w a 1 d
S. 283. *) S. 429. •) Philo, de Vila Mos. II. 440 sq.
40
bestimmteu Tiige volleudet oder übergeboa worden «ein.''
Teregt is echter reeds door Herzfeld de aandacht. ge*
Testigd op deze woorden van Pbilo, dat niet slechts Jo-
den maar ook anderen in grooten getale aan dat jaarlijksche
feest deel namen. Immers nu wordt de aanleiding tot dat
feest, door Philo opgegeven, zeer verdacht. Dat Philo
en andere zijner volksgenooten het bijwoonden met de ge-
dachte aan de roemrijke gebeurtenis der overzetting —
dit is ligt te verklaren uit het geloof, dat zij hechtten
aan A ris te as. Overigens maakt ook deze melding van
een jaarlijksch feest, dat door Philadelphus zou
zijn ingesteld ter ecre van de aankomst der 72 oudsten,
doch hij geeft ons tevens een' wenk, welke de wezenlijke
aanleiding tot dat feest was, wanneer hij Philadelphus
laat zeggen, dat die aankomst juist viel op den jaardag
zijner overwinning op Antigonus. — Deze opmerking
nu verbiedt ons van Philo een gebruik te maken zoo-
als Griitz. Ook hij is een getuige van den gereeden in-
gang, dien Pseud-A risteas, voortbouwende op de
woorden in het werk van A r i s t o b u I u s , gevonden
heeft.
De kerkvaders nu hebben de traditie steeds verder uit-
gesponnen. Do 72 vertalers, vertelde men elkander later,
hadden in 72 cellen gezeten , of gelijk E p i p h a n i u s zegt,
in 56. Nu eens wordt Lag i, dan weder Philadelphus,
door Ireuaeus worden beiden genoemd als de begunsti-
gers der onderneming. Allen te zamen spreken zij Aris-
teas na: en men heeft waarlijk geen regt, om van een'
algemeene traditie te gewagen. Die algemeenheid laat zich
zeer eenvondig verklaren en kan slechts daarvoor getuigen
dat een andere oorsprong der LXX. dan de door Aris-
teas vermelde niet bekend was.
Zelfs de Talmudischeberigteu, waarop ik nog terugkom,
41
schijaen uit Aristeas' geschrift afkomstig te wezen. —
Beide, de Jeruzalerascbe en de Babylonische Gcmara geven
uain of meer eenvoudig het gewone verhaal weer. Van de
laatste is het hoogst waarschijnlijk ,^ dat haar berigt uit
Alexandrië afkomstig is.
Intusschen is er ééne plaats, die hierbij bepaaldelijk in
aanmerking komt. In het Tract. 5oA;'i^'//i (1. 7.) wordt ver-
haald, dat eens vijf geleerden de wet in het Grieksch*
vertaalden (of schreven?), en de Joden daarover zoo ont-
stelden, dat men den dag dier vertaling voor een onheil s-
dag hield, gelijk aan dien, toen het gouden kalf werd
aangebeden, omdat men de wet niet zuiver genoeg kon
overzetten in een' vreemde taal. — Wat do beteekenis
dezer woorden aangaat, — Jost heeft trachten aan te
toonen, dat daarin van geen' vertaling sprake is. Hij wil
het woord 2tO in de oude beteekenis van schrijven hebben
opgevat en houdt het daarvoor, dat de vijf geleerden de
hebrecuvvsche woorden met grieksche karakters hebbeu
geschreven ^). Dit komt mij onjuist voor, en daar het
woord 3fl3 even goed vertalan kan beteekenen, houd ik
het er voor, dat wij het zoo moeten opvatten. Van zulke
hebreeuwsch-grieksche handschriften begrijpt men het nut
noch het doel. Zou het schrijven daarvan juiste aan vijf
geleerden zijn opgedragen? en in Judaea als een heilig-
schennis van zulk een gewigt zijn opgevat?
Nu houdt Gratz dit berigt voor zeer oud en zeer his-
») ïychsen schijnt reeds vroeger ditzclfiie gevoelen Ie hebben voor-
gestaan. Ik zou dit opmaken uit hcigeen F ra n kei van hem zegt in
zijne Vorsludié'n (S. 31 r.). Men vindt bijFrankel (t. a p.) ook de we-
derleffgini,' van Jost's bewering, dat de zanienhang zijn* opvatting
vordert. De laatste der aangehaalde woorden komen mij voor juist het
omgekeerde aan te duiden.
42
torisch, terwijl hij daarvan uitgaat, dat daarin gesproken
wordt van dezelfde vertaling, die gewoonlijk diederLX.X.
wordt genoemd. Dewijl echter in hetzelfde tractaat straks
melding wordt gemaakt (1. 8) van de LXX, is deze bewering
zeer vreemd/, en beter ware het dan in dit berigt met
Herzfeld een spoor te vinden van die oudere vertaling,
waarvan A r i s t o b u I u s' fragmenten spreken;
Ik meen echter de plaats nog anders te moeten opvatten. De
LXX. iseerst door de Joden goed opgenomen .-zelfs in Klein-Azië
kwam zij in gebruik. Wat G ra t z hiertegen zegt, kan hij niet
bewijzen. Later echter en onder den invloed eener strenger
inachtneming van de letter des bijbels, is men van het
gunstig oordeel over de LXX teruggekomen, en stelde
men zelfe andere vertalingen daartegen over. Nu werd de
dag dier oude vertaling, die zoo algemeen in zwang was
gekomen , verdoemd. De redacteur echter van ons tractaat
begreep die tegenstrijdige opvattingen van hetzelfde werk
niet meer en verstond ze van tweeërlei vertaling. Dat nu
de eene aan 5 geleerden werd toegeschreven , zal zijn oor-
sprong wel daarin hebben , "dat er vijf boeken waren. —
Wij kunnen derhalve uit deze plaats niets afleiden, en
teekenen slechts aan, dat ook in den Talmud de naam
van eea' Ptolemaeus wordt verbonden met de vertaling
der LXX, maar dat het zou kunnen zijn, dat dit een ge-
volg was van den invloed der Alexandrijnsche sage.
De waarde dier sage blijft nog onbeslist. Gewoonlijk
plegen zulke verhalen wel eenige waarheid te bevatten en
men zou daarom a priori geneigd zijn , om met Éichho rn
aan te nemen, dat ook hier wKörner unter dem Kehricht"
liggen. Maar men houde onder het oog, dat de namen
van koning Philadelphus zoowel als van Demetrius
voor de hand lagen, wanneer het letterkundige bemoeijin*
gen betrof, — terwijl bovendien de Joden aan de eerste
43
Ptolemaeëu groote verpligtingen badden. — Ik wil nu wel
toestemmen, dat het op zichzelf niet ongerijmd is, dat
Philadelphus last zou hebben gegeven, om de Jood-
sche wetten te vertalen. Allerlei redenen lieten zich daar-
voor uitvinden. Het laatst van allen zou wel in aanmerking
komen het gevoelen, dat Ptolemaeus de Joden heeft
willen dwingen, om zich van de grieksche taal te bedie-
nen. Zoo iets lag niet in de politiek dier koningen, die,
misschien eenigzints overdreven wel eens atomistisch ge-
noemd, iederen stam in zijne eigenaardigheden erkende.
Beter is het met H u g daaraan te denken , dat Ptolemaeus
zich van de trouw der Joden, die voor hem van veel be-
lang waren tegenover het begeerige Syrië, heeft willen
verzekeren: toch bestaat hiertegen de zwarigheid, of niet
de Joden te kittelig waren, om zich door zulk een' be*
moeijing met hunne godsdienst te laten vinden.. — Hoe
het zij, — men moet eerst onderzoeken, of de vertaling
der LX.X. zelve zich niet verzet tegen de voorstelling, dat
zij op eens zou zijn tot stand gebragt, met het oog op
een' heidensch vorst, eer men tot de verklaring overgaat
van de traditie. — En dan zal er voor het ontstaan van
een zoo belangrijk werk nog wel een' betere verklaring
zijn, dan in hetgeen Reuss noemt: j»eine literari-
sche Fürstenlaune", al spreekt de sage werkelijk daar-
van. —
Dit mag echter niet worden voorbijgezien, dat er uit-
wendige getuigenissen aangaande de grieksche Pentateuch
bestaan, die ons een' terminus ad quem voor haar ont-
staan geven. — Allereerst moet hier worden gewezen op
het vroegtijdig gebruik, dat van de LXX gemaakt is ge-
worden. Opmerkelijk is het, dat Aristobulus afwijkt
van deze vertalingen wel juist in Exodus^ terwijl Gratz
44
hem ecQ groot aaadecl geeft in de vqitaling van dit boek i).
Onzeker is het ook , of Sir XXX.VI : 29 (24) alleen uit Gen.
11:18 te verklaren is, gelijk Ewald wil *). Maar dat de
LX.X bij Ëzechiël, een' dichter, bij Ëupolemos en
De me tri II 8, geschiedschrijvers uit de hellenisten, die
allen in de helft der 2«eeuw v. Chr. (Deui et ri us c« 200)
leefden, in gebruik was, is genoegzaam zeker s)^ en wel
uiet alleen de Pentateuch, maar ook andere deelen van
het O T. Hiermede alleen is reeds, gelijk Pop per
juist heeft gezien *), het gevoelen van Gratz gevonnisd,
wanneer hij de Pentateuch onder Philoinetor wil laten
vertalen, waarvoor dan ook, niettegenstaande de scherp-
zinnigheid van dien geleerde, eigenlijk niets te zeggen is *).
Met dit vroegtijdig gebruik nu der LXX. komt goed
overeen, wat wij lezen in den proloog van Jezus Si-
rach. Mag het (och als zeker, als alleen mogelijk
worden aangemerkt, — hoewel dogmatisch vooroor-
*) Gratz S. 435. De afwijking is zeker uiet sterk. Arislobulus
leest b,v. Ex. 20:3 voor *fMCëivëuv, *a.roacfXXêtv; in vs. 11 leest hij
tifco.ifzvfo (Phiio daarentegen leest als LXX, de poster, Caini. cd. Pi'.
JI.282).
*) Ëwald leidt dit af uit de goedgekozen woorden fioijB^ov *ut
«tro^, zie Bd IV. S. 297*.
") Vgl. hierover ïlerzfeld S. 53-i flg. en wat althans Ezechiël
betreft, Frankel Ueb. d. Einfl S. 113 flifg. Beiden gebruikten Ph i-
lippson's arbeid.
") Der bibl. Bericht über die Stiftshütle. Leipz. 1862 S. 468.
*) Of inderdaad Caliimachus* verzen bekendheid verraden met
het 0. T., of die bekendheid niet zoo algemeen is, dat ze te verkrijgen
was door eenvoudige wrijving niet de Israëlieten, — of ook deze ver-
zen voor een deel verdicht zijn — dit alles is nog te onzeker. Valck.
heeft het eerste trachten aan te toonun, zie Pag. 115. — Ook van
Theocritus heeft men dit vermoed. Ik licb echter de plaatsen , waar-
op men doelt, niet kunnen vinden.
43
deel zulks nog wil loochenen — dat de schrijver van
dien proloog in het jaar 132 (misschien ook 118) v. Chr.
in Egypte kwam J), we hebben dan in dat jaar tevens
een' terminus ad quem voor de grieksche overzetting,
daar hij bij zijne komst de wet, de profeten en de andere
geschriften a), d. i. volgens de bekende indeeling der Jo-
den, ongeveer het gansche O. T. vertaald vond — Toch
gold toen nog de LXX. voor een eenvoudig menschen-
werk, waarbij de kracht van het oorspronkelijke veelge-
leden had.
Het is nu nog de vraag, of het ook een koninklijk
werk geweest zij, of niet. Tot een' beslissing van die
vraag kunnen ons de uitwendige getuigenissen niet baten,
want »am racisten sollte doch wohl zunachst das Zeug-
uisz, das die Septuag. über sich selbst abgiebt, gehort
Averden" 3).
*) Zie dit aangetoond tegen Vailiinger, zur Unters. il. d. Abschlusz
des altlest Kanons in Slud, u. Krit. 1857. les Heft p. 93 — 99 (verg.
ReaUEncrjcl. VI. 616 ff.) door Dr. P. de Jong, Disq» de Pss. Macc,
Pag. Tl sqq.
*) Frankel (Fors^ S. 21. N.) legt nadruk op ?r^og. 17e ;r«* in plaats van
TTQOfpijvru. Deze lezing is wel waarschijnlijlv, maar niet zeker, en kan
toch raoeijelijk deelen der profeten beteekenen. — Weder moet het als
curiositeit worden aanl^emerkt, dat Fr. niet wil heslissen, of Sirach
wel van eene griekscfie vertalmg spreekt. — Lel raen intusschen daarop,
dat Sirach van een' sterke letterkundige beweging in Eg. gewaagt,
dan mag men daaruit misschien afleiden, dat ook de vertaling van
sommige boi'ken des 0. V. nog niet voltooid was.
») Popper S. 169.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Het 18 vooral bij dit gedeelte, dat ik mij verontschul-
digen moet over de onvolledigheid van mijn' arbeid. Het
eenvoudigste onderzoek toch naar den aard en de waarde
van het werk der LXX is zeer zamengesteld. Een' naauw-
keurige en getrouwe vergelijking van het oorspronkelijke
met de overzetting is noodig maar niet voldoende om
een gegrond oordeel dver die vertaling te vormen. Men
moet daartoe ook de Samaritaansche Pentateuch ter hand
en bij de vergelijking der texten hare lezingen in aan-
merking nemen. Na Geiger's scherpzinnigen arbeid is
het bovendien onloochenbaar, dat ook de Joodsche tra*
ditiëu, naauwkeurig geschift en gescheiden, veel licht
over het werk der LXX. kunnen verspreiden. Men zal
gemakkelijk begrijpen, dat het mij niet mogelijk is bij
zulk een' stand van zaken over de vertaling in het alge-
meen te handelen. Ik wensch daarom van te voren hier-
aan herinnerd te hebben, dat het mij alleen te doen is
om de beantwoording der vraag, of ook uit de vertaling
zelve haar oorsprong kan worden opgemaakt i).
') Behalve de bovengenoemde werken komen vooral in aanmer-
king: Thierschius, de Pentat. vers, Alex, iiW 7Vcs(Erl.i841);
47
Ik moet hierbij allereerst bij hernieuwing nadruk leg-
gen op een verschijnsel ia de Grieksche Pentateuch ,
waarop Fr anke I gewezen heeft i), en dat door de voor-
ttanders der traditie, naar het mij Toorkomt, niet genoeg
gewaardeerd is, — dat namelijk verscheidene Hebreeuw-
sche uitdrukkingen onvertaald zijn gebleven , hoewel zij
voor een' Griekschen koning onverstaanbaar moesten zijn.
Zoo ysuipa; = IJ, ad^aza = hStt^ > aa^xi^io = ttyH
itaax» = nOÖ. yofxóp z=: noy, etv = ^, 0e/3ay(fA D4)*VI
e, a. Onkunde kan de oorzaak niet geweest zijn, dat
deze uitdrukkingen onvertaald bleven, want nu en dan
komen daarvoor zuiver Grieksche woorden voor, die er
aan beantwoorden. Voor het Hebr. ad^xa leest men ook
aviTïovaii , voor va^^xS^on ook ava- , xaxa- , Sianayu (of
oyiai) j voor yofiop ook ipdyiia, , voor tXv ook x^€> ^^or
OepofcfA ook eSywXa ^). Zulke uitdrukkingen, zegt Fra»-
kei, waren alleen voor Alex. Joden, die zich daarvan
Top Ier, de PentaL Interpret. Alex. indole crit. et hermen. (Hal.
Sax. 1830) en voorts Egli, Zur Kritik der Septuag. in H il gen-
fel d 's Zeitschrift f. wiss. TheoL 4862. S. 76—96 en 287—321.
') Vorstud, S. 8.
*) Ik laat het nu nog onbeslist, in hoever men hieruit tot ver-
schillende vertalers kan besluiten, zooals dit door Hody (L. 1. L.
II. c. X) is gedaan. Ook wat Thiersch dienaangaande heeft op-
gemerkt, ga ik stilzwijgend voorbij (L. I. g 7 — 9). Alleen zij hier
aangeteekend , dat myn oordeel hieromtrent van dien aard is, dat men
nooit onkunde als oorzaak van het verschijnsel kan aanmerken. Wan-
neer Gratz (S. -438) zegt, dat de vertalers een Gr. woord tot ophelde-
ring 6r6t; voegden t dan is dit onnaauwkeurig. Zij vervangen het Hebr.
woord door het Grieksche. Ik wenschte wel, dat Gratz de plaats
citeerde, waarin de Pentateuch Ttdaxa, door inlfiaa^; wordt verklaard.
Het woord actfifiari^u staat ook niet alleen in Lev. XXIII : 32 , zooals
hij doet vermoeden, maar ook elders, zie Tromm. in v.
48
ook iii hun dagclijksch leven bedienden, verslaanbaar;
een' vertaling, waarin zij voorkomen, kon slechts aan
hunne behoeften voldoen. Nu heeft Herzfeld >) daarte-
gen aangemerkt, dat de overzetters bijna alleen zulke
uitdrukkingen onvertaald lieten , waarvoor zij geen goed
Grieksch woord kenden, dat er volkomen aan beant-
woordde, en dat de weinige Hebr. uitdrukkingen van een'
andt}ren aard uit hunne spreektaal zijn ontleend , waar-
van de vertalers zich natuurlijk moesten bedienen. Het
eerste is, gelijk wij zagen, niet juist ^). Wat het. laatste
betreft, mij komt dat gebruik van het Grieksche dialect
der Joden in een' vertaling, die voor een' koning bestemd
was, zoo natuurlijk niet voor; en ik zou veeleer geneigd
zijn om uit het gebruik van de taal, die do Joden da-
gelijks spraken — dat vaststaat en waaruit de tallooze
Hebraïsmen moeten verklaard worden 3j — tot een geheel
.) S. 541.
t) Dit zou hoogstens alleen aangenomen kunnen worden van het
woord nDD» waarvoor de vertalers nooit een Gr. woord hebben ge-
— V
7.ct. Doch men weet, dat toch Philo daarvoor «f •«/^rtr^p*» gebruikt;
het ligt mij bij, dat er bewijs is van een vroeger gebruik van ditzelfde
woord. Er was in eik geval mot eenige moeite wel een* Griekschen
term te vinden; verg. Ex. Xil:13, waar het verbum TIDÖ (loor
anfiid^i^y wordt uitgedrukt.
*) Over do Hebraïsmen van grammat, aard handelt Thiersch in
zijn 3* boek. Hij had ook reeds Pag. 30 , bij gelegenheid van de
eigennamen in het Gr. voorkomende, gezegd: )»reliqu«n Gr. auribus
nequaquam accommodata, scd sicut a vulgo JudaicoAlexandriampro-
fecto pronuntiabantur , conscripta. " Zouden nu de vertalers, wanneer
zij zich bewust waren geweest voorden koning te werken, niet meer
IvAinst hebben aangewend, om aan de Wet een Grieksche kleur te
geven? Zouden z'y niet, even goed als ze veelvuldig gebruik maken
van de in het Gr. zoo gewone attractie, ook vermeden hebben om
de onverbuigbare nota rclationis door een Pron. rel. weer te geven,
49
andere bestemming dier vertaling te besluiten. Maar wat
hier alles afdoet, dat is het eerste voorbeeld. VooriJge-
braiken de LXX eenige malen Trapocxo; , meestal npos^Xuto^;
alleen Ex. XII : 19 komt 't zonderlinge yti(hpag daarvoor
in de plaats en dat nog v/el in dezelfde verbinding,
waarin het elders wordt aangetroffen , met auro'xS'wv» Wat
mag hiervan de reden zijn? Onkunde noch slordigheid
kan het verklaren; want uit slordigheid maakt men niet
een nieuw woord. Ik geloof, dat hier met Gei ge r te
denken is aan dogmatisch opzet i). Het woord itpo^Tnlvxoi
had ten tijde der vertalers nog niet de beteekenis van
een' bekeerde: men verstond er eenvoudig een' vreemde*
ling onder. Nu blijkt uit Exod. (XII : 43) dat niet ie-
der vreemdeling vergunning had, om het Paaschfeest
mede te vieren, maar alleen de besnedene. Om dezen
derhalve wel te onderscheiden, werd hij in het gebod
der verdelging ingeval er gezuurd brood was gegeten,
aangewezen, en hier ook alleen, door het woord yevipacq.
Mag men hieraan gelooven , en ik zie geen' anderen grond ,
dan zal men moeten erkennen dat 'men in dit voorbeeld
een duidelijk bewijs heeft voor de bestemming der ver-
taling. Zij moet zijn tot stand gekomen met het doel
om de Joden voor te lichten en hun het regte inzigt te
waarop dan nog weer eens een pers. of reflex, pron. volgt? Hierbij
kan toch wel niet aan gebrekkige kennis van het Gricksche taaieigen
gedacht worden. En dit is slechts één voorbeeld. Ex ungue leoneni!
Zou daarenboven de koning, vragen we met Reuss (1. 1.), geen*
Grieksche letterkundigen hebben toegevoegd aan de overzetters?
Geiger I. 1. S. 353 ffg. — De opmerking, waarvan hij uitgaat,
dat TTQoaijXvToq in de Pentat. eenvoudig beteekent vreemdeling en
synoniem is met vragotKoq, is, blijkens de aldaar aangehaalde plaatsen,
Juist.
4
50
geven in hunne godsdiensligc gebruiken. Dit wordt hier-
door bijna tot zekerheid, geiijk het door het gebeele
spraakgebruik tot waarschijnlijkheid kwam.
Ik heb deze bijzonderheid voorop gezet, omdat zij
ons op dat standpunt brengt, waaruit andere eigenaar-
digheden der vertaling moeten worden waargenomen. Ik
ontken niet, dat hetgeen ik nu ga aanwijzen, zich wei-
ligt ook op een' andere wijze zou laten verklaren, dan
hier geschiedt. Maar nu wij eenmaal geneigd zijn om
den oorsprong der vertaling te zoeken in de Synagogale
behoeften en derhalve in den boezem der gemeente te
Alexandrië of althans in Egypte ^), nu zal ons diezelfde
voorstelling te eer aantrekken ter verklaring van andere
verschijnselen. Deze eigenaardigheden, waarop ik de aan-
') Hody (L. l L. II. C. IV) heeft door onderscheidene voor-
beulden uit de LXX trachten te bewijzen, dat de overzetters Alexan-
drijnsche of althans Et>yptische Joden waren. Frankel bestrijdt de
bewijskracht van de meesfen (Vorstud. S. 40 g vgl. S. 192. c); men
zal het hem wat het w. voi^ü^v«h;x (Gen, XLI:45), dat Hody
voor Eg. aanzag, niet ligt gewonnen geven, dat daarbij eenvoudig
te denken is aan een misvormd Hebr. woord, (zie Fr n i n Thesis VI achter
zijne diss. de Maneth. Sebenn. L, B 1847). Zoo staat het ook met den ;iaam
van het 1^ boek ; F r a n k e Ts tegenwerping , dat de opschriften misschien
niet van de vertalers afkomstig zijn {Vorst, S. 249 en Ueb d, E. S. 201 )
heeft weinig kracht (cf. Ti schend. ProlL Pag. XVf. N. i). Hij zelf geeft
van Denier, het omgekeerde toe. — Overigens mag het als overbo-
dig worden beschouwd , door bijzonderheden iets te bewijzen ,
wat geen bewijs behoeft. Het is toch duidelijk, dat Alex. was aan-
gewezen, om aan een* Gr. vertaling de geboorte te geven. Daarop
wijst ook de literarische beweging, die aldaar onder de Joden ont-
stond. Men zou intusschen vooral kunnen wijzen op het streven om
H e I i o p o 11 s tot een stad van Joodschen oorsprong te maken. (Zie Gen,
XU:45, 50, XLVI:20, Ex. 1:11, cf. Jes, XIX: 18 vlgg. en zie
Geiger, Pag. 77).
51
dacht wil vestigen, zijn tweeërlei: vooreerst het explica*
tieve en dan het karakterlooze , waardoor de vertaling
zich kenmerkt.
Vooreerst het explicatieve. Men mag natuurlijk aan
een' verteling van zulk een' hoogen ouderdom geenszints
de eiscben stellen, waaraan een zoodanig werk in onzen
wetenschappelijken tijd moet beantwoorden. De hulpmid-
delen, die wij bezitten in de grammatica en het lexicon,
bestonden niet. Uit dit gemis moest niet alleen menige
dwaling door onkunde voortvloeien; maar het was daar-
door ook geheel onmogelijk, aan een' overzetting toen
die objectiviteit te geven, welke nu als een eerst ver-
eischte wordt beschouwd. De traditionele opvatting van
woorden en volzinnen was de eenige gids bij het werk
der vertaling, en hoever deze kan afUwalen van de wer-
kelijke beteekenis, hoe vreemde dingen zij somwijlen in
de woorden leest, dat behoeft geen' aanwijzing. Een'
historische beschouwing van den bijbel was bovendien
ten eenenmale vreemd aan die tijden. Men dacht er niet
aan, noch kon men er aan denken, dat de bijbelboeken
van een' andere voorstelling der waarheid uitgingen, dan
die, welke door de later levende lezers werd erkend.
De leeringen en stellingen, die men zelf aanhing, welke
men zich onder allerlei invloed had gevormd, las men
ook in de schriften. Het stond van te voren zonder den
minsten twijfel vast, dat de schrift ze bevatte; en men
legde derhalve veel meer in den tekst dan men dien
tekst uitlegde. Van de vooropgezette overtuiging der le-
zers of vertalers was de beteekenis der teksten afhanke-
lijk. Zelfs werd soms de letter van dentekst daarnaar
omgebogen; in kleine, op zich zelve onbeduidende wijzi-
gingepr van de letter, in een' meer of min gedwongen'
verbinding der volzinnen spiegelde zich onwillekeurig de
overtuiging der lezers af i). — Zoo moest iedere verta-
ling eenigermate ophouden bloote vertaling te zijn. Al
was zij dit en niet anders in de oogen van hem of hen ,
die ze tot stand bragt of bragten, in onze oogen zou zij
dat niet zijn. Wij zouden er altijd min of meer diepe
sporen in vinden van de dogmatische overtuiging, die ia
den tijd van haar ontstaan heerschte. In onze oogen zou
de vertaler op menige plaats de taak van uitlegger heb-
ben verrigt , doch wij zouden daarom geen regt hebben om
aan zulk een' bedoeling bij den overzetter te gelooven,
noch ook aan een' bestemming van zijn werk , die meer
met een' uitleggende dan een' gestreng naauwkeurige
vertaling overeenkwam.
Houden wij dit onder het oog en nemen wij daarbij
in aanmerking welk een' schadelijken invloed het moest
hebben, dat de overzetters zich bedienden van handschrif-
ten zonder vocaalteekens, waarschijnlijk ook wel zonder
afdeelingeu, handschriften althans, waaraan nog de zorg
niet was besteed, die men later daarvoor had*), — dan
O Men kan zoowel van het een als van liet ander voorbeelden vin-
den in Geiger*s meer genoemd werk. Zie b. v. Pag. 357 over
Num. XXXV: 14 en 15.
a) Verg. Franke!, Yorstud. § 36, (vgl. § 24). Zie ook Töpler
(L. c. Pag. 5 sqq.) — Het zijn vooral de eigennamen, die hier
veel licht geven. De meeste dier eigennamen zyn te onschul-
dig, dan dat men de fouten, die daarin begaan zijn, niet be-
paald als fouten zou moeten aanmerken, ten deele veroorzaakt door
onnaauwkeurige hdss. Gei ge r heeft uit de Talmud ische berigten
vele maar niet alle onnaauwkeurigheden der oudere hdss. kenbaar ge-
maakt, (S. 231 — ^259) en er bepaalde klassen in aangewezen. — Zij
beirofien o. a. 't gebruik van n finale ivgl. ook Frank el Vorstud.
S. 197 1.); van het Pron. pers, 3. f. s , waarvoor ook KJH gold
enz. Het kan twijfelachtig zijn , of wij aan de grammaticale ver-
53
moeten wij eikennen, dat de overzetters van de Pen-
tateuch zich over het geheel hebbi*n toegelegd op woor»
delijke getrouwheid. Zij streefden daarnaar met angst-
yalhge vermijding van een' vrijere behandeling van den
tekst. Liet zich dit reeds verwachten bij de heiligheid,
die zij aan dien tekst toekenden , een' oppervlakkige
kennismaking met hunnen arbeid overtuigt ons daarvan^
Op sierlijkheid legden zij zich waarlijk niet toe, maar
lieten de woorden bijna onveranderlijk in dezelfde orde
staan, waarin de oorspronkelijke tekst ze aanbood i).
Men heeft bijna niet anders te doen, dan de Grieksche
weder in Hebn*euwsche woorden te vertolken, en een be-
trekkelijk goede Hebreeuwsche tekst komt te voorschijn. —
Letten wij er ook op, dat zij Hebreeuwsche constructies
behouden zonder eenige de minste noodzakelijkheid; o. a.
de nota relationis der Hebr., die altijd door een p.ron.
warring misschien moeten toeschrijven de overigens onverklaarbare
vertaling van Gen, IV; 7, waarbij Frankel aan een spreekwoord
wil gedacht hebben (!); maar zeker is deze verwarring zigt-
baar in Lev. XXVII ; 21 , waar de LXX voor *^3>a Ifliitt lezen
^3-^n nM!0> fïêlTjlv&viaq Tyq dfpéoëwq , omdat Zij geen* weg wisten
met 't mann. suffix. 3 Pers., dat op het later vrouwelijk maar vroe-
ger mann. mt^ terugsloeg, (zie Geiger, S. 238). — Hiertoe kan
ook eenigermate gebragt worden, dat b. v. in Gen, XXXIX: 4
)f)^ tWt}^'\ vertaald wordt door:*«* êVfjQiaTrjafv «i)ï:a», als was er to
denken aan *)tf^ , dat (echter alleen met ^j^p^) die beteeken is kan heb-
ben (zie Num, XXIII : 27 al.)
') Liever dan hier een* reeks van voorbeelden te geven, ter-
wijl toch de gansche tekst tot getuige strekt, beroep ik mij daarop,
dat Frankel slechts enkele voorbeelden van zoogen. inversie heeft
weten aaa te wijzen (Vorst, S. 169. flg vgl. Ub. d. Einfl. Pagg. 9,
207 alj, die welligt niet eens alle zuiver zijn.
54
persoD. of demoQstr. moet worden gevolgd, zal men we-
ten, waarop de betrekkelijke volzin slaat, werd in het
Grieksch, dat zoo iets niet kent, toch vertaald en wij
lezen nu in de Pentateuch der LXX. uitdrukkingen als,
OU ... . èwi , ov; . . . . avTövg, in één volzin i). De
overzetters sparen ons geen woord; met dezelfde langdra-
digheid, die den Hebreeuwschen stijl der historische
boeken kenmerkt, nu daarin althans zoo vaak twee qF
drie berigten van onderscheiden hand over een' zaak zijn
opgenomen, geven zij alles weder ^). Ik geloof niet,
dat de getallen veel van elkander zullen afwijken, die
men verkrijgt, wanneer men optelt, hoeveel maal delco-
pulativa in den Hebreeuwschen en de partic. xal in den
Griekschen tekst voorkomt s)« £r is inderdaad zelden
moeite gedaan om het menigvuldig gebruik van nevens
elkander staande hoofdzinnen , aan het Hebreeuwsch eigen ,
te vervangen door den in het Grieksch zoo zeer gebrui-
keiijken zamengestelden zinbouw. Bepaald Hebreeuwsche
i) ik reken liieronder vele der Hebraïsmen, die Thiersch ver-
zameld en in klassen gebragt heeft. 0. a. het gebruik van den Nom.
Absol. (Thiersch 1. 1. Pag. 130 sqq.), die in 't Grieksch in den
regel niet zonder emphase wordt gebruikt.
Algemeen wordt toegestemd, dat Genesis, wat het Grieksch be-
treft, de best gelukte overzetting aanbiedt. Maar hoe getrouw wordt
Gen. VI en VII het meer dan eens gegeven bevel tot 't bouwen
en uitrusten van de ark enz. overgezet! (Men merke vooral op het
herhaalde sterk Hebr. dio dio).
•) Niet altijd juist op dezelfde plaats. In Exod, I, b. v. wordt
^ co|>. meermalen verwaarloosd. Overigens houde men onder 't oog,
dat juist ook in 't gebruik van de ^ toen veel onnaauwkeurigheid
heerschte in de HSS. Vandaar dat zoowel de Samarit. als de Griek-
sche Pentateuch , soms in overeenstemming met elkander , van den
Masor. tekst in dat gebruik afwijken.
55
9preekwijzeQ keereii letterlijk overgezet terug b. v. ivi
[xidov . . . . jcai iva (Uaov voor |^31 ' ' |^a *)• De verta-
lers localiseren daarbij niet; maar hoewel de geographische
ligging van Egypte een' andere is dan van Palestina, blij-
ven zij op het standpunt, waarop de schrijvers der boe*
ken stonden *). De weglating van het artikel, waar die
in het Hebr. kon geschieden zonder duisterheid te ver*
oorzaken, b. v. wegens den st. c. van het voorafgaande
woord, maakt het Grieksch niet slechts onbehagelijk rnaur
hard en soms eenigzints duister ^). Woorden eindelijk,
die de vertalers waarschijnlijk niet goed verstonden, laten
zij liever onvertaald, dan dat zij om een' goeden zin te
erlangen zich groote vrijheid zonden hebben veroorloofd
tegenover hunnen tekst *),
In het algemeen derhalve laat zich de stelling, die o. a.
door Ëgli aldus wordt uitgedrukt s), )>dasz die Dollmet-
scher nnbekummert darum , ob sie dern Genius ihrer Mut-
ter-Spruche Gewalt anthun, keinen aesthetischen oder
wissenschaftlichen Zweck im Auge hatt'^n , sondern voral-
') Als voorbeeld mag hier ook gelden, dat het Hebr. *)3l, eig.
verbum, maar ook re«, negoiium, letterlijk wordt weergegeven door
év/*n in plaats van r», zie Gen, XVlil 14. XXII: 16 al.
•) Zoo vertalen zij in Exod, X : 19 D^ HH door avf/Aoq dito 0-aXdaaijq ;
stond de vertaler op zijn eigen van den schrijver onderscheiden stand-
punt, dan had hij niQeten overzetten «tó êvaii&¥.
*) Dit is inzonderheid het geval bij die eigennamen, die de over-
zetters on verbogen laten zooals '^a^a»y, 0aQaa eet. Zie b. v. Ex.
Vin:5 (1), XXVlIi:35, XXIX: 26, 48 al.
*) Als voorbeeld mag hier genoemd worden , Gen. XXXVI : 24
Tov ' lafiitiv , Gen. XXVliI;19. OiJka/*Xovi. Misschion hoort hier ook
toe Exod. II : &ifii<:.
•) Egli, L. 1. Pag. 79.
56
lem au8 möglichst treue Wiedergcbuog des heiligen
Codex," — deze «telling laat zich goed verdedigen.
Wanneer Franke I wel met het eerste gedeelte daarvan
instemt doch niet met het tweede, maar omgekeerd steeds
voorop zei, )>dieLX.X. sind keinesfalls treue Vertenten" ^)
dan is dit, wat althans de Pentateuch betreft, in strijd
met het algemeene karakter der vertaling. De bewijzen,
welke hij voor zijn' opvatting van het werk der vertalers
bijbrengt, zijn dan ook \'evve van afdoende tegenover de
sterksprekende bewijzen voor het omgekeerde en tegenover
het zonderlinge, dat in zulk een' ligtvaaidige behande-
ling van den tekst door Joden zou gelegen zijn. Maar eens-
deels gelrlt tegen zijne gronden dit, dat hij daarbij uitgaat
van de bijna volstn;kte zuiverheid en de steeds erkende
geldigheid van den Masorethischen tekst , zoodat iedere af-
wijking daai'van door hem wordt aangemerkt als voortge-
komen uit een' door de vertalers gebruikte vrijheid ^). An-
derdeels zijn zijn' bewijzen ontleend aan enkele op zich
zelve staande verschijnselen, die tegen het doorgaand ka-
rakter overstaan 3). Eindelijk houdt hij niet genoeg onder
het oog, dat wat hij als vrijheid aanmerkt, het eenvou-
dig gevolg is van het standpunt , waarop een vertaler toen
tegenover zijn' tekst stond, waardoor de woordelijke zin
soms voor eenig ander belang moest wfjken. En toch, al
') Yorslud. b. v. Pag, 165 en Ueh. d, Einfl. bij ieder boek
v. (J. Pent.
*) Bij al Je verdienste van FrankeTs studiën is dit het groote
gebrek. Wij hebben toch geen regt om a priori de zuiverheid, nog
minder om de steeds erkende geldigheid van den Masoreth. tekst
vast te stellen.
•) Zoo de enkele verwisseling van pers. en getal, verwisseling
van Act. en Pass. enz. enz.
57
laat zich ia bet algemeen het streven naar woordelijke
getrouwheid van de overzetters goed verdedigen , wat zeker
0|) zich zelf niet tegen maar veeleer voor hare bestem-
ming pleit om den Hebreeuwschen tekst in de Synagoge te
vervangen, — toch is er veel in die overzetting, wat aan
de Joodsche Targum's doet denken en baareen' oorsprong
niet ongelijk aan deze toekent. Ik heb dit zamengevat in
de uitdrukking: het explicative karakter der vertaling.
Men zou hiertoe eenigermate kunnen bi'engen de sterke
voorbeelden van opzettelijke veranderingen in den bijbel-
tekst, die het gevolg waren van dogmatische overtuigingen.
De groote verdienste namelijk van Ge i ge r 's boek, reeds
meermalen genoemd , is deze, dat hij de beginselen heeft ge-
praeciseerd, onder welker invloed de verschillende recensiën
van den bijbeltekst ontstonden , die wij uit de vertalingen
en de Joodsche traditiën leeren kennen. Hij heeft aan-
getoond , dat sedert de scheppende geest van de Israëlie-
ten zoo goed als geweken was, de godsdienstige werk-
zaamheid zich niet slechts openbaarde in op zich zelve
staande Halacha's en Hdgada's, maar vooral in het buigen
en omvormen van den bijbeltekst zelven naar de meer ont-
wikkelde begrippen oF de behoeften der godsdienstige fan-
tasie. Hij heeft duidelijk gemaakt, dat daarin ruim zoo
veel als in critische onnaauwkeurigheid en zorgeloosheid
de onderscheidene recensiën van den bijbeltekst, aan wel-
ker bestaan geen twijfel kan zijn, daar ook de Joodsche
traditie duidelijk de heugenis daarvan bewaard heeft, hare
verklaring vinden, en in een groot aantal proeven aange-
toond, dat zich de afwijkende lezingen van de LX.X., de
Samaritaan, bij het licht der critisch behandelde berigten
in den Talmud, onder zekere wetten laten brengen.
Nu is het voorzeker overdreven en eenzijdig, wanneer
Geiger, wiens scherpzinnige geleerdheid juist niet door
58
zijoe Dederigheid wordt overtroffeo, bet eenigermate duet
voorkomen , als ware in zijne voorstelling de eenige en
algenoegzame oplossing te vinden van al die vragen , welke
zich bij vergelijking van de vertalingen met onzen Ma-
sorethischen tekst, waarvan de betrekkelijk late vaststel-
ling uitgemaakt is , voordoen. Dqt is het geval niet. Want
ofschoon F rank el door zijn' vooringenomenheid voor
de Palestijnsche traditie verhinderd werd om onbevangen en
onpartijdig te oordeelen, in alles wat hij ter verklaring
aanvoert van de tallooze afwijkingen van de LKX is
waarheid. De vertaling der LXK heeft zeer zeker gele*
den onder de onnaauwkeurigheid der HSS. , waaruit zij
werd gemaakt i), onder de gebrekkige kennis van de
>) Geiger, zich alleen bepalende bij de onnaauwkeurighedeny waar-
van de Joodsche traditie de heugenis bewaard heeft, heeft ze overigens
niet genoeg in rekening gebragt. Immers men kan niet ontkennen,
dat b.v. sommige letters met elkander verwisseld werden, ook wel
uitgelaten of verplaatst, wat toch wel aan de hss. moet worden ge-
weten. Ik beroep mij hier weder op de eigennamen, omdat dit het
veiligst is. Achter hunne schrijfwijze kan geen dogmatisch opzet schui-
len. — Voor S komt voor ■) ofomg. (Num. XXVI: 38, S^ltf^ =
'Aaofi^^; Gen. X1V:2, JJI^ = -Biiaa); zelfs gaat Cj in fl over, (Gen.
X:26, ftStf = -2'«i*^);'ookl in n, (Gen. XIV:2 3N3S^ = -^/*-
rao^); 1 in T (Gen. IV : 18 ravédQ = IW; wel leest nu de LXX
faiSdd, maar dit is verbeterd, Philo las nog ravédQ). — Ver-
plaatst werd een' letter, b.v. Num, XIII : 14 K3Ö = ^dfi^f dus te-
vens S in 3 veranderd. — Uitgelaten of geheel verplaatst Num.
XXXIV :U nS:3in,C9S^. ^e.rva^idQ B^Xu. in Num. XXXIII: 49
is D^ÏDWn h2H == BfXad, dusK weggevallen, D'ü' (misschien door
't gebruik van afkortingen) evenzoo; zoo is Gen. XIV: 5 voor
DWlp eenvoudig nn-jp {noUq) — enz. enz.
Zoii nu iets dergelijks niet ook in den bijbeltekst zei ven geschied
zyn? Enkel in eigennamen? Zeker was het in zulke onbekende na-
59
taal leive bij de vertirfers i) , onder dp hand van afechrij'?
men 't ligtste mogelijk. Maar of 't overigens niet voor de hand ligt,
om daaruit andere fout^en te verklaren? Ik wil één voorbeeld geven.
In Gen. III : 17 luidt God*s vloek over Adam in het Gr. ^eTrutaTagmoq
^Yv **•' ^OK épyo»saov, dit laatste voor *t Hebr. ?|iny3. Men (C ap-
pellus o.è.) heeft vermoed, dat hier gelezen is ïliaya voor ^1^553
(van een subst. *13ya rad:*13y)« Ik acht dit de een ig juiste oplos-
sing. Wat F r a n k e 1 wil , dat namelijk de vertaler meer naar den zin ,
dan naar den letter overzette, is waarlijk niet veel beter dan een*
uitvlugt; immers men ziet niet waarom hij dan juist deze vertaling
zou hebben gekozen. Zijn bezwaar tegen de genoemde oplossing , dat
nam. Gen. VIII : 21 ook voor Dlfi^H 1ÖJJ3 is overgezet ^^a ra é^y»
T. a. is van niet veel gewigt, omdat de con tekst in VIII: 21 dezelfde
is als 111:17 en derhalve ligt uniformiteit ontstond. In beide teksten
wordt gesproken van een* vloek over de aarde. — Zou nu Geiger
regt hebben, wanneer hij ook deze vertaling of verkeerde lezing voor-
stelt als een' opzettelijke afwijking (S. 456).? lEs ist,*' zegt hij,
• allen allen üebers. hinderlich, dass die Erde der Fluch treffe we-
gen des Menschen, dass sie, die Unschuldige, die Schuld des Men-
schen bussen solle: 70 und Syrer übersetzen daher m rféincn WerAe»."
Maar dit wordt hoogst twijfelachtig, wanneer wij 6en. V : 29 met
zoovele woorden goed vertaald lézen: yf?, 1? xari/^aaaro 6 &i6q. —
Ik houd het derhalve daarvoor, dat we hier eenvoudig te denken
hebben aan een' incorrecte schrijfwijze. — Dit slechts als voorbeeld. —
Hoe verkeerde interpunctie kon doen dwalen , ziet men uit Gen XV : 2
en ibid 11.
M Ik ga weder van de eigennamen uit. De vertalers zien soms een'
praep. vóór een' nom. propr. voor een daarbij behoorenden conso-
nant aan. Zoo Num. XXXIII ! 6 DnK3 = Bov&dv; DeuL lil: il
m33ö = MaxayütQiS-, Gen. X : 9 tö?i<ö = i«ffl»v< — e. a. m. Zij
kennen de beteekenis van n locale niet en voegen die bij denamen;
Cen.XXXV:6 n«S ih Mv^a. iVttw. XXXIV : 4 rUÏöïty 'Ao,,i,,^y&,
V\^aar de eigennamen dit toonen, moeten wij erkennen, dat het
voor de hand ligt, aan verwarring van radices enz. bij hen te
gelooven. — Of derhalve in de vertaling van £^5?. XIII: 13 en XXIV:
60
▼ersi) onder glossea ^) , gedeeltelijk van verbeteraars of dia-
20 wel, zooals F ra n kei liier wil, een gebruik schuilt, dat in den
tijd des vertalers gold? (zie Ub. d, E. Pag. 98). Of ftjip met AvT^oir
en Ti^fiyv d^éóvfu wordt weergegeven, omdat het W. in 't Aram, t«-
rtdlen beteèkent (Herzfeld, S. 549)? Of dit daaruit voorkomt, dat
B en 3 werden verwisseld en men las in3iP1 va" "liy » waaraan
men om ?|")p, dat Lcy. XXVII al. door r^t*v wordt vertaald, de be-
teekenis gaf van r^/iifv d^dóvw (Töpler. 1.1. Pag. 67)? Ik waag het
niet te beslissen, maar besluit uit bet gestelde alleen, dat er nog veel
onzekers is in de verklaring van de afwijkingen der LXX. — Vgl.
Töpler, Pag. 49 sqq.
»> Afschrijversfouten. — Frankel Vorst. S. 63 heeft ze zeker
overdreven. Maar ze bestaan toch werkelijk. — Dat Gen. IV : 22 ««i lyy
ontstaan is uit Kaiw is inderdaad waarschg ulij k. — Dat de Godsnamen
»vQtoq en S-fóq aan veel verwisseling bloot stonden , — daarvan over-
tuigt men zich ligt bij een* oppervlakkige lezing, en is niet anders
dan naluurlijk. Zoo houd ik ook Gen, WWl AS hnwiov volgende
op €iq ra Mca , dat Fr. (VorsL Pag. 7:2) voor een* glosse aanziet , ter
opheldering aangebragt (waarom juist op deze phats?) voor een een-
voudige fout van een* afschrijver, die *t uit vs. 12 ook in vs. 13 opnam.
Of hieronder niet ook behoort Ex XYIi:6, waar wij voor t|)1E)^
vinden TT^ó tov o^? Was er om *t anthropomorphisme, als stond God
voor Mozes plaatselijk, te vermijden misschien geschreven TfQóvf^o^
aov, waaruit een afschrijver maakte tt. t. a. (Zoo Frankel, Ueb.d.
Einfl. Pag. 87)? Ik zie hiertoe geen noodzaak én merk daartegen
op, dat, juist TTQójfQoq aov locaal wordt gebruikt. (Num. XXII : 17 alibi)
Ik houd het daarvoor, dat rcQó tov van den vertaler zei ven is; dat de
lezing ;r. r. a. n&t:v in den cod. A. wel een* verklarende glosse zal
zijn, die Philo nog niet kent; dat er uit het voorafgaande on^vn»
bij moüt gedacht worden.
*) 'Glossen — Dat er in vergelijking met den Masoreth. tekst vele
in de LXX zijn, is voor ieder duidelijk. Sommige zijn echter stellig
van de vertalers zeiven, waarover straks in den tekst, andere daar-
entegen komen mij voor, niet van hen afkomstig te zijn. On-
der de laatsten reken ik met Frankel inderdaad enkele dubbele
overzettingen. Ik zou mij wel niet gaarne willen vereenigen met dö
61
skeoasten afkomstig •). Er is in dit alles waarheid, ai
is het niet io die mate juist, als F ra n kei beweert, die,
gelijk ik zeide, eigenlijk van onzen Masorethischen tekst als
deo toen reeds normativen uitgaaten, na verwijdering Tan alle
daarmee strijdige verschijnselen in den tekst' der LXX,nu
ook ongeveer dien tekst daaruit te voorschijn brengt i).
voorstelling, die hij daarvan geeft (Vorsiud. S. 73 al.) alsof 't waren
» Erinnerungen , die ein weniger erfahrner Leser an das Texteswort
geknüpft,uni sich dessen verschiedene Bedeutungen zurückzurufen. "
Zoo*n ipro memoria" zal men van de schrift wel niet gemaakt heb-
ben. Haar iets beters weet ook ik er niet voor te zeggen, wanneer
wij b.v. 6en. XXVIII: 18 DfeT dubbel vertaald vinden, eens door vni-
^i^xe, en dan nog eens door ixfZ enz. enz.
i) Men zal inderdaad ook aan deze moeten gelooven , al voeg ik er aan-
stonds bij , dat men aan hun werk niet dien invloed op den tekst kan toe-
kennen, dien Franke! daarvan ziet. Menige dubbele vertaling, — zoo-
als in Cen. XL VIII : 7 j^di^^a^», later overgezet door *;rWefpofio? , dat
inden tekst kwam, — kan men niet eenvoudiger dan door zulk een'
werkzaamheid verklaren. Ik teeken hier nog bij aan, dat het onjuist
is wanneer Geiger schrijft (S. 1): »Dieügyptisch-griechischeUeber-
setzung aber, welche die Septuaginta genannt wird, besitzen wir noch
in ihrer ursprünglichen Gestalt, und hat sie lediglich die Schicksale
erfahren, welche überhaupt über Schriften soich hohen Alters erge-
hen." Dit is eenzijdig. Het moet ook op de Gr. Pentateuch van in-
vloed zijn geweest, dat »die Schrift nie war ein von der Gegenwart
getrenntes, eine zu festen Typen verknocherte Mumie: der geistige
Hauch des alten Gesetzes ganz das jedesmalige Leben durchdrang,
da die religiöse Thatigkeit stets auf die Schrift zurückgeführt wurde. '*
*) Dit is de eenige grond, waarom Fr. aan interpolatie enz. op zoo
groot een' schaal gelooft in den tekst der LXX. Hoe zal men een zoo
vroegtijdig bederf verklaren, als hier moet hebben plaatsgehad, daar
reeds Philo de meeste dier interpolaties kent, gelijk Fr. zelf toe-
stemt? (zie b.v. Ueb. d. E. S. 157 en 190 flgg.). Is het wel een be-
derf? Plaatsen uit Origenes en Hieronymus hierop betrekkelijk,
geven weiniglicht, want deze kerkvaders spreken onder den levendigen in-
druk, dien de kennismaking met den Masor. tekst (en nog angstvalliger
62
Die methode verdient zeer stellige afkeuring. Men moet
zich boven de verschillende verschijnselen plaatsen, welke
men wil waarnemen en zich door geen' aprioristische
vooringenomenheid laten leiden. Maar al is deze methode
niet goed te keuren , al heeft Frank el van iets onder-
geschikts de hoofdzaak gemaakt, al ligt bij zijn' ontleding
de vraag ons onwillekeurig bij, hoe deze onderscheidene
deelen, zoo goed ontleed, ooit tot één geheel zijn ge-
worden — toch is er in de bijzonderheden van Fran-
ke I's gevoelen te veel waarheid, dan dat men het met
een' algemeenheid, gelijk Gei ge r doet, mag ter zijde
stellen *)• Hij is daartoe op zijn' beurt verleid geworden
door zijn' eigene eenzijdigheid. En toch de voorbeelden of
proeven, welke hij zelf bijbrengt tot bevestiging zijner
vertalingen al$ van Aquila, die tot zelfs de Nota Ace. toe door^vv
weergeeft) op hen maakte. Zal de plaats van Justinus Martyr,
waarin hij de Joden beschuldigt van opzettelijke vervalsching der co-
dices ons iets leeren? Haar uit die plaats zelve blijkt immers, dat
de schuld aan de Christenen lag, en men zou zich hoogstens daarop
kunnen beroepen om aan te toonen , dat onder de tegenstelling van
Ghristend. en Jodend. de tekst verontreinigd is. Voor een vroeger
bederf blijkt daaruit niets
Tegenover Fr. mag ik nog dit bijbrengen, dat de echtheid van som-
mige plaatsen, die de Mas. tekstniet heeft, althans waarschijnlgk mag
h«etem Wel rangschikt hij Deut.XWUAS (Vorst, S. 82, Ueb.d.E.
S 212) onder de sterk omgewerkte plaatsen, doch men zie, wat
Prof. Kuenen over die plaats schreef, in een' verhandeling over
HebrA:^ (Godgel. Bijdr. 1857, Pag. 188 sqq).
') Geiger had veeleer behooren te erkennen, dat zijn werk al-
lhans voor een deel de scherpzinnige en geleerde uitwerking is van
de hypothese door Fr. voorgestaan en aldus uitgedrukt, dat de Palest.
exegese van groeten invloed was op de Alex. hermeneutiek. De af-
hankelijkheid der vertalingen van de dogmatische overtuiging —
ziedaar immers de theorie waarvan Geiger uitgaat.
63
hypothese, zijn oiet alleen even proeFhoudeod i) ; nog veel
*) Het is onnoodig nog in bijzonderheden de bewijzen medo te dee-
)en« die Geiger voor zijn' hypothese bijbrengt. Ik zou blad aan
blad (inzonderheid van het tweede deel) van zijn boek moeten over-
schrijven : wat van geen nut kan zijn. Liever daarom teeken ik aan,
dat niet al zijne voorbeelden overtuigend zijn. Terwijl ik b. v. de
overwerking van Gen XIX : 31 vigg. (zie G. bl. 88 en noot) uit af-
keer tegen Moab en Aromon vrij zeker acht, vooral ook, omdat wij
in de LXX een* omschrijvende vertaling lezen (met 't w. X/yov<fn
aangevoerd), wat anders niet voorkomt (immers zelfs 't eenig* addi-
tam. Gen. XXX : 18 '/. s taxu ma»óc staat niet hiermede gelijk), is er
aan den anderen kant sterke twijfel bij mij, of Geiger juist heefl;
gezien ten opzigte van Gen. XVIII : 24 sqq. (zie S. 334). Hij wil ,
dat de oorspronkelijke tekst hier geluid zal hebben: » zult gij ook om-
brengen regtvaardigen met goddeloozen? Misschien zijn er 50 regt-
vaardigen in de stad , zult gij ook die 50 regtvaardigen (waarom die
herhaling en niet liever 't sufT. 3 Pers. Pi.?), ombrengen, welke
daarin zijn. Het zij verre van u zoo iets te doen, regtvaardigen roet
goddeloozen te dooden! verre van UI zou de reg ter der gansche aarde
geen regt doen?" — Hen ergerde zich echter, zegt G. , aan de
vooronderstelling, dat God geen regt zou doen en daarom schoof men
in Abrahams eerste verlangen uit God's antwoord reeds de bede
voor de stad in , met de woorden : tyoS D^pD^ Nttffl tih^ in vs. 24.
Ik acht dit niet aannemelijk. De spraakkunstige bewijzen tegen de
oorspronkelijkheid dier woorden zijn misschien niet krachteloos (hoe-
wel 't vrouw, geslacht van D^p23 ^^n voorbeeld heeft in Job. XX : 9
en hier ligt te verklaren is uit het vlak voorafgaande ^ly) maar het
is gevaariyk daarop alleen af te gaan. Doch had men die plaats zoo
omgebogen , waarom dan die sterke plaats laten staan : zou de regter
enz.? Wanneer G. voorts zegt, dat J^M door de LXX niet is vertaald,
dan ontging het hem, dat zij het uitdrukten door 't ww. awee/roUi^va»,
en als hij in de vertaling van ^^K (S. 337) door iav m^ een*
poging ziet, om Gods alwetendheid te redden, dan moeten wij daarop
zeggen, dat de poging is mislukt, nu zij fav c. conj. hebben gezet,
64
minder wordeu door die ééne hypothese aiie afwijkiogen
gemotiveerd*
Hoe het zij, — Geiger heeft ons waarlijk nader ge-
bragt tot dü oplossing van menig raadsel. Men raag voort-
aan niet meer spreken van een' volst rekten stilstand in
het Jodendom, Hij heeft voor goed op de sterke sporen
van godsdienstig leven opmerkzaam gemaakt. Gelijk vroe-
ger de bijbelboeken daaruit ontstonden, zoo ontstond
daaruit nu een' bewerking, een' overwerking van den tekst
dier boeken, waarvan de afwijkende tekst die aan de ver-
talingen ten grond ligt, het gevolg is. Daarin drukte men
en dat Geiger verzuimd heeft op te merken, dat ook in XIX: 15
ni^ÜtSl wordt vertaald aq «//»?. Evenmin heeft Geig. mij overtuigd
dat Gen. XX : 4 omgewerkt is (S. 365). Hier zal de tekst hebben ge-
luid: »zult gij ook den regtvaardige ombrengen." Om dezelfde
reden als bij de vorige plaats zal men hier y)i hebben bijgevoegd
in de beteekenis van »cen niet-joodsch individu*\ en daar men deze
beide ww. , n regtvaardige'* en niet jood niet naast elkander wilde
laten staan schoof men Oi tusschen beiden in (!) , tervtijl de LXX
vertaalden i&voq (NB. zij kenden dus de beteek. van ^J niet) dyvovv
xal êinnyov. Dit alles gaat daarvan uit, dat G. opmerkt, dat er in
het voorafgaande van een volk geen* sprake was, en derhalve ^U
niet in den ouden tekst kan hebben gestaan, toen liet alleen volk
beteekende. Doch wij hebben hier m. i. eenvoudig een' proeve van
de oude voorstelling der solidariteit in goed en kwaad van vorst en
volk (vgl. VS. 9). Wat den tekst der LXX betreft, men boude in het
oog, dat dergelijke dubbele vertalingen in hun werk niet vreemd zijn
(om van Gen, 1:21 niet te spreken, zie Gen, 111:14 en vgl. voorts
de voorbeelden bij Top Ier Pag. 16.) — Men zie ook dit niet voorbij.
Niet alleen waar het God betreft, maar ook bij menschen wordt de
uitdrukking t^^P^lflü.niet letterlijk overgezet (zie b. v. jBxorf. XI : 8 ,
van Mo zes, piêvd <>viaov). Of wij daarin derhalve vermijding van
anthropopathisme mogen zien? Of 't eenvoudig een goed Grieksche
overzetting is voor d^ sterk zinnelijke Hebr. spreekwijze?
G5
zijne beginselen uit. Daarin legde men die neder. Zoo
moeten de menigvuldige punten van overeenkomst ver-
klaard worden tusschen de Samaritaansche en de Grieksche
Pentateuch , welke bij Frank e j's voorstelling van een'
wederkeerigen uiterlijken invloed niet tot haar regt kwa-
men, al zal men ze welligt niet geheel buiten rekening
kunnen laten. Zoo worden nu de verspreide sporen van
Halacha's en Hagada's, door F ra n kei aangewezen, tot
één geheel gebragt. Zoo leeren wij eindelijk de regte be-
teekenis kennen van de Talmudische berigten, waarop bo-
ven (Hfdstk. I) gedoeld is, die van opzettelijke verande-
ringen in den tekst , door de bewerkers der vertaling
voor koning Ptolemaeus aangebragt, spreken, waar-
van wij vele in onze LXX niet terugvinden. Daarin ligt
eenvoudig deze zin: men wist nog, dat er door die over-
zetters afgeweken was van den tekst, en schreeF daarom
later ook andere afwijkingen, waaraan zij geen deel had-
den, op hunne rekening *).
s) Men vindt die Talmudisclic berigten aangaande de overzetting
der LXX *t naauwkeurigst verzameld en verklaard in Geiger S.
439 flgg. (vgl. S. 419 flg) — Hij merkt daarbij te regt op, dat
het oudste berigt de 13 veranderingen slechts als zoovele voorbeelden
mededeelt. Er zullen er dus meer zijn geweest, en omgekeerd zul-
len bekende afwijkingen aan hen zijn toegeschreven. Van de 13 ge-
noemden heeft G. er 8 gevonden. Inzonderheid verdient het de
aandacht, hoe hij de verandering, die de vertalers gezegd worden
in Gen 1:1 te hebben aangeb*^agt, verklaart. T. w de Mechilta
zegt, dat zij gezet hadden n^;;^Ni:i N^Ii U^Tl^S G. vat dit zoo
op, dat de vertalers niet de ww. verschikt hadden maar, met afwij-
king van de latere, betere (?) exegese, H'ttfNlD niet hadden betrok-
ken bij het volgende, maar bij Nl!i, om toch duidelijk een* schepping
uit niets te leeren en de voorstelling te keeren, alsof God slechts de
ongevormde materie had geordend, die door de gewone vertaling der
66
Maar wanneer nu de tekst der LX.K in zulk een naauw
verband staat raet de begrippen en voorstellingen, waarin
het godsdienstig leven der Joden zich toen uitdrukte, dan
Joden, — nin den beginne, als God hemel en aarde schiep enz.
sprak God enz/', — scheen begunstigd te worden. Men ziet hieruit,
dat de vertalers nog op zuiver Joodsch standpunt stonden. Meemt
men verder in aanmerking, dat het streven om het godsbegrip zoo
transcendent mogelijk te maken, het streven ook om het ethisch
zuiver voor te stellen, zoowel in Palestina bestond als in Alexandrië
en derhalve niet een gevolg is der Alexandrijnsch-Joodsche philosophe-
mata , dan kan men in de vertaling der Pentateuch geen sporen van
die phil. aanwijzen. Üühne heei't het omgekeerde beweerd, en (1.1.
Il S. 1 — 72) eene menigte van voorbeelden bijgebragt van den in-
vloed dier Alex. phil. Ik was voornemens om naar aanleiding daar-
van in een afzonderlijk hfdst. het godsd. standpunt der vertalers te
behandelen: te meer omdat Dahne bijval heeftgevonden (bij Fritz-
sche zie ReaL Encyclop. i. v. Alex, Bibelüb. Th. I. S. 226 ff. en bij
Jost, zie Gesch.. d. Jud. I. S. 102. N. 2, hoewel hij zich slechts
op Gfrörer beroept). Ik moet daarvan nu afzien. — Veel van het-
geen Dahne stelt is dan 03k reeds genoegzaam wederlegd door
Thiersch (1. 1. Pag. 44 sqq. wat Gen. Il -.Il betreft), door Fr an-
kel (zie Ueb. d, Einfl. S. 35 sqq., 39, 82) , en Herzfeldll S.511.
Om één voorbeeld te nemen van D*.s onjuiste opvatting, kies ik,
al is het niet aan de Pentat. ontleend, Jes, XLV: 18 en XL : 26.
Daar is ^^^3 door xavadfutvvyat vertaald, en Dahne (Pag. 15 f.)
vindt hierin niet de schepping uit niets, maar *t Philonische : #??
Toifupavèq ijyayfV' Hierbij Vergeet D. echter, dat de vertent. v. Jesaia
blijkt te worstelen om toch het Hehr. denkbeeld eener schepping uit
niet in het Grieksch uitdrukken. Immers XLV : 7 vertaalt hij eerst Troiwv
dan xviio)v^ vs. 8 xrtfo)», vs. 12 (met nt&P zamen) Tto^ëVv; XL : 26
xaTadtmvvvau ^ door het voorafgaaudo ^dfv€ aanbevolen; XLIII : 7
xai«öx*i»cé^f*y. Vgl. verder Herzf. pag. 411.
Hierbij zij alleen nog aangeteekend, dat F ra n kei de bekende
plaats Deut. XXXII : 8 , waar de LXX 't Hebr. ^^^'^V^ ^33 IDDÖ^
vertalen met naTa &QtO-i*ov èyyilmv ^f ov , wel uit afschrijvers- fouten
67
zal tïien moeten erkennen, dat het voor de hand ligt om
die vertaling geheel en al daarmede in verband te bren-
gen. Een zoodanige tekst kan dan niet op eens door één
of meer personen zijn opgesteld , al dingt men niets af
op hetgeen boven gezegd is over het gebrek aan objecti-
viteit, waaraan iedere vertaling toen moest lijden. Is ia
dien tekst nedergelegd wat in den boezem der gemeente
als waarheid leefde, men ziet zich dan gedrongen om de
vertaling als een' vrucht van het gemeen tele ven aan te
merken. Vergeten wij bovendien niet, dat sommige dier
kleine wijzigingen, in den tekst aangebragt, alleen hare
verklaring vinden in de bestemming van dien tekst om
voorgelezen te worden: daar men een Pron. pers. 2Plur.
in 5 Pers. omkeerde, opdat het gezegde niet op de aan-
wezigen zou kunnen betrekking hebben i).
Intusschen, wat mij inzonderheid aanleiding gaf om van
het explicative, dat de vertaling kenmerkt, te «preken,
dat zijn niet die veranderingen ten gevolge van dogmati*
sche overtuiging, of door nationalen, kieschen of kui-
schen zin ingegeven — neen, ik ontleen dit bewijs van
heeft willen verklaren ( VorsL S. 66 sq.), maar geen voldoend bewys gele-
verd heeft. Immers dat ook Gen.WiA in vele HSS. en bij Philo voor
D^n^sn *i3 éyyêX. &, staat, bewijst eenvoudig de ontwikkelde
Engelenleer. Zonder dat wij nu met llody (L. 1. p. 124 fg.) hierin
een' Egyptischen of met Dahne (S. 62) een' nieuw-plat. invloed
erkennen, moeten wij toch aannemen, dat hier het denkbeeld
van beschermengelen voorkomt. (Verg. Kuenen, hisL krit. onder-
zoek enz. 11:459; Godg. Bijdr. 1858 bl. 198 v.) De LXX schijnen
s-eoi ook in de beteeken is van engelen te nemen. Zoo allhans ver-
klaar ik mij , dat zy DTISk "" eens door' O^j^ol (gij zult zijn »?
&foi in Gen, IIÏ : 5) dan weer door 6 &ê6q overzetten.
») Geiger S. 341 alib.
68
hare 8yndgogale beslemming inzonderheid ann de regt-
8treek8che ophelderingen, welke de vertalers in hunnen
tekst hebben aangebragt, nietttgenslaande hunne trouw
aan hel oorspronkelijke. Reeds de vertaling van de eigen-
namen, wanneer deze, gelijk in het Hebr. zoo dikwijls
het geval i«, etymologisch worden verklaard, terwijl zij
overigens onvertaald blijvrn, kan als een' poging worden
aangemerkt om den zin op te helderen. Maar bepaalde-
lijk voor Joden; want bij een' onkundige kon het slechts
verwondering baren, wanneer b. v. in Gen. 111 Adam 's
vrouw Zu>7 maar voorts Eva werd genoemd; voor den
zoodanige was het niet duidelijk, dat hij onder Bethel, als
het niet vertaald werd, dezelfde stad moest verstaan, die
elders ouog (tóiros) Seow werd genoemd *). — Alles doen
echter hierbij af de kleinere of grootere addLtamenten ,
welke gedeeltelijk uit een streven naar conformiteit, ge-
deeltelijk uit een streven naar duidelijkheid zijn ontstaan.
Van het eerste neem ik een voorbeeld, dat op zich zelf
zeer onbeduidend is, maar niet wanneer het wordt be-
schouwd als één uit velen , gelijk het werkelijk is *). —
In Ex. XXI : 17 nam. lezen wij het woord xaTa^waarcuffa; ,
waaraan in 't Hebr. hier niets beantwoordt; maar in de
paiall. plaats van Deuter. (XXIV : 9 [7]) staat het ook en
1) Hoe Geiger zeggen kan (S. !294), dat de LXX altijd Bethel
door olito(i Ofov weergeven, begrijp ik niet. T heet in Gen, XIL al.
altijd. BmaijX, Waar de naam wordt verklaard, is 't vertaald: Gen.
XXV1II:19 en XXXI:13. Vgl. verder voor voorbeelden Thiersch
Pag. *S\ sqq en Töpler Pag. 16.
•) Töpler heeft verzameld de additamenta , conformandi studio
Pag. 11 — 16 en perspicuUalis Pag. 16—18. Vele daarvan moeten wel
op een' andere wijze verklaard worden, maar er blijven altijd nog
genoeg over, die geen andere of eenvoudiger verklaring kunnen vinden.
69
wel voor \ Hobr, TDgHH, en het is bijna niet anders mo-
gelijk, of uit Deuter. kwam het in Exod. Van het
tweede noem ik ook een voorbeeld. Gen. IV : 8 leest
men in de LW: AtfiXSu/xsv cc; to niiiovy waarvan in het
Hebr. niets slaat. — Deze voorbeelden nu verraden geen
't minste dogmatisch opzet on kunnen derhalve bezwaar-
lijk aan iets anders worden toegeschreven dan aaneen (wel-
ligt onwillekeurig) streven om overeenstemming te bren-
gen tusschen gelijkluidende plaatsen, of duisterheden in
deo tekst op te heldei'en. Er moet hierbij in aanmer-
king genomen worden, dat deze voorbeelden inderdaad
met een' gansche reeks kunnen vermeerderd worden. —
Dit geeft ons regt om van 't explicative in onze verta-
ling te spreken Sommige van die onschuldige invoeg-
sels (o. a. het laatst aangehaalde) worden ook in de Sa-
mantaani^che Pentaleuch gelezen, — en het vraagstuk
naar hun oorsprong wojdt daardoor te ingewikkelder.
Men zal dan toch moeten aannemen , dat deze althans in
Hebr. HSS. hebben gestaan, gelijk Geiger doet. Erkent
men dit niet, en ziet men ook in deze invoegseis de hand
van glossatoren en diaskeuasten , dan moet men tevens
gelooven, dat de Samaritaan is geïnterpoleerd uit de in-
terpolaties, die in den Griekschen tekst waren opgeno-
usen, of omgekeerd. Beide voorstellingeu, waaraan nie-
mand op zich zelve waarschijnlijkheid zal toekennen,
vooral niet als de klove tusschen Samaritanen en Jo-
den in aanmerking wordt genomen, worden gedrukt door
hiermee strijdige verschijnselen (als daar is de overeen-
stemming in kleinigheden, als 1 praef.), die ons niet veroor-
loven aan zulk een' afhankelijkheid van den Samaritaanschen
en Griekschen tekst te gelooven. — Nu verdienen die in-
voegseis en verklaringen in onzen tijd opzettelijk onder-
zocht ie worden, daar zij, gelijk wij zagen, vooreen
70
groot deel niet, maar voor een ded Wel kunnen worden
verklaard uit zorgelooze of min of meer dogmatische be-
handeling van den tekst. De arbeid van Töpler, aan
die iidditamenten besteed, is nu niet meer voldoende, om-
dat hij, op den onderscheiden aard dier interpolatiên
niet genoeg acht gevende, te veel de vertaling heeft ge-
nomen, zöoals zij daar lag, eu uit die vertaling de in-
Yoegsels verzameld , en zich de vraag niet genoeg heeft
voorgesteld , hoe zij zoo geworden is. Houden wij echter
daaraan vast, dat vele dier invoegsels van een' te hoogen
ouderdom zijn, om aan latere diaskeuasten te denken;
dat over het geheel een' zoo ligtvaardige behandeling van
den Griekschen tekst, als men zou moeten aanneuien,
wanneer deze invoegsels niet van de hand der ver talera
waren, hoogst onwaarschijnlijk is en door een paar voor-
beelden, dat P h i I o om dogmatische redenen een' verande-^
ring in deo tekst ^) maakt, niet waarschijnlijk wordt : dat deze
diaskeuasten wel. uit sommige paralleie plgatsen woorden en
zindeelen zouden hebben overgenomen , maar overigens zeer
geringe sporen van hunne werkzaamheid hebben achtergela-
ten^), — dan kunnen wij niet anders of wij moeten die io*
terpolaties rekenen behoord te hebben bij de vertaling in hare
oorspronkelijke gestalte. Wij moeten daarin de hand der
vertalers zelven erkennen. Maar werd boven te regt l)e-
weerd, dat het streven der vertalers uitging naar een' zoo-
veel mogelijk getrouwe overzetting, hoe is daarmee dan
te vereenigen dat streven naar conformiteit en duidelijk-
*) Ik herinner mij met zekerheid slechts ééne plaats, waarin
Philo den tekst verandert. T. w. om zijn' allegorische opvatting wil
hij in Gen. 111:8 voor avvóv het reflex, lezen. Frankel neemt
aan , dat Philo meer plaatsen' gewijzigd heeft. Zie Ueb. d. E, S. 192.
») Uerzfeld. 11. §. 546.
71
heid, dat we nu leerea kennen? Ik zie voor deze moeije-
lijkheid slechts ééae verklaring. Er is voor zulk een'
tegenstrijdigheid, die dikwijls tot een eouzijdig oordeel
over den arbeid der LXX. heeft verleid, geen meer be-
vredigende oplossing dan deze, dat men den oorsprong
der verlahng in de synagoge zoekt. De bevrediging der
godsdienstig<i behoeften gold dan meer dan de consequen-
tie. Het kwam dan voor alles daarop aan, dat men de
vertaling dienstbaar maakte aan de ontwikkeling van gods-
dienstige kennis en overtuiging. £n moest dat bij Jodrn
geschieden aan de hand van de schrift, dan was zoowel
een' getrouwe vertabug dier schrift, als een' enkele om-
schrijving harer soms niin of meer duistere of van elkan-
der verschillende plaatsen noodig.
Ik heb nog een tweede kenmerk genoemd. Zoo even
stuitten wij namelijk op een' tegenstrijdigheid in die ver-
taling, maar zij is inderdaad rijk aan inconsequenties,
gelijk Hie rony mu s dat reeds opmerkte. Met het oog
daarop sprak ik van haar karakterloosheid ^ waaruit ik
in de tweede plaats hare bestemming voor en haren oor-
sprong uit de Synagoge opmaakte. Het ware misschien
beter, van het onpersoonlijk karakter te spreken, wan-
neer die uitdrukking niet eenigzints onduidelijk was. Zoo
veel is zeker, dat de persoonlijke eigenaardigheid of het
karakter van den vertaler (of van de vertalers) zich be-
zwaarlijk uit de vertaling Iaat opmaken. Deze bijzonder-
heid behoeft ons niet zoolang bezig te houden.
Diezelfde additamenten, waarvan gesproken is, zijn nu
eens aangebragt, dan weer is er geen' de minste poging
aangewend noch om op te helderen , noch om de teksten
in overeenstemming met elkander te brengen. Parallele
plaatsen, niet uit verschillende maar uit hetzelfde boek,
wijken soms zoo sterk van elkander af, dat men zich
72
«fedroQgen gevoelt om aan een of andere bijzondere aan-
leiding daartoe te gelooven. Zoo keert ook de afwijking
van den Hebr, tekst op de ééne plaats wel , op de andere
niet terug. Ook bij de vertaling der eigennamen is de
bovengenoemde regel oiet streng gevolgd ^).
') Ophelderintjen komen niet geregeld voor: — ik wees er reeds
op , dat de naamsverklaring bij Moab en Ammon in Gen. XIX : 37
sq. , en van Issaschar ib. XXX : 18 geheel op zich zelf staan.
Verder lette men op de fout, dat in hetzelfde boek Gen. de woorden
y3Ü>$ H*1p3 door fv /rókf^ * Aq^on , 4j tathviv %ü xofrJlw^aTft (XXUI : 2),
maar elders (XXXV: 27) door si(; Tióliy xov jiê&iov worden weêrge-
L^even. Op beide plaatsen is gestreefd naar helderheid. Maar kunnen
beiden van één' aut.eur afkomstig zijn?
Oe teksten worden niet in overeenstemming gebragt. Men lette, om
bij één en hetzeltde boek te blijven, op het zoo even genoemde voor-
beeld. Voorts is het bekend, dat terwijl in Gen, (XLVI : 27) het ge-
tal zielen , die met Jakob in Egypte kwamen , wordt opgegeven (in LXX)
75, Deut. (X : 22) daarentegen, in overeenstemming met onzen Hebr.
tekst, yan 70 spreekt. Ge i g e r (S. 365) heelt over deze getallen in Gen.
licht geworpen en in verband daarmee de echtheid gevindiceerd van
hetgeen wij in vs. 20 lezen: ^Y^vovlo lU rUï Maruao'^ y 01/5 tvêKêv
uifTw f} jcakaxii x. t. X. Hij Verklaart het uitvallen van deze ww. uit
onzen tekst daaruit, dat 't nationaal gevoel zich ergerde aan deze
afstamming van eene arameesche. Altijd blijft het opmerkelijk, dat
we dan toch in DeuL 't getal 70 vinden. Ik zou hiervan eenigzints
gebruik durven maken tegen Gv, maar bepaal er mij nu bij, om de
afwijking in parallele plaatsen aan te wijzLii die evenzeer verbiedt
aan de werkzaamheid van een enkel individu of van elkander afhan-
kelijke persotien , als aan die van diaskeuasten te gelooven.
Sterke afwijking van parallele plaatsen, leder komt hier in de ge-
dachte Ex. XXXV1:9 vlgg. Popper heeft aan het bijb. berigt over
den Tabernakel een' afzonderlijke studie gewyd, waarin bij uitvoe-
rig handelt over de vertaling van deze Hdstkk. in de LXX, die
sterk afwijken van het oorspronkelijke, en ook van de vroegere in
Exod., die er mcé parallel zijn. Pop per komt tot het resultaat, dat
deze hoofdstukken ook in 't oorspronkelijk van een' latere hand zijn,
73
Evenmin laat zich in dien dogrnatischen invloed, waar*
onder, gelijk wij zagen, de tekst werd gevormd een' indi-
viduele werkzaamheid erkennen. Anthropomorphismen wor-
den wel is waar vermeden, omdat men er naar streeft
om het godsbegrip transcendent te maken en vooral de
ethisch gezuiverde voorstellingen van veel invloed waren, —
raaar wanneer men in die bewerking van den tekst de
zelfbewuste werkzaamheid van één individu erkent, hoe is
dan daarmede overeen te brengen , dat zeer sterke anthro-
pomorphismen soms blijven staan? Van een' commissie
aan wie de vertaling zou zijn opgedragen, laat zich zulk
een' onregelmatigheid niet begrijpen. Duidelijk is zij daaren-
tegen, wanneer wij ook die vermijding van hetgeen aan-
stootelijk werd geacht, aan den allengs zich werkzaam
betoonenden tijdgeest toeschrijven, die bijna onnaspeur-
lijk voor ons in zijn' gangen, zich nu eens ergerde aan
dezelfde verschijnselen, waarmede hij dan wéér vrede
hadi).
en verklaart de afwijkingen in de LXX mede uit dien lateren oor-
sprong van dit gedeelte der Hebr. Pentaleuch. Ik vrees, dat hierte-
tegen deze groote bezwaren bestaan, dat niet alleen de traditie vol-
strekt geen heugenis hiervan bewaard heeft, naar 't schijnt, maar dat
het ook een eenig voorbeeld is van een* invoeging op zulk een* groote
schaal. Ik waag het echter 'niet te beslissen. — Hoe dit zij, wat
de LXX betreft heeft men onder het oog te houden, dat b. v. ook
Ex. XXXV: H, waar *t korte berigt van den tabernakel wordt gele-
zen, zeer afwijkend is ën van *t Hebr. èn van Ex. XXVI. (Niet alle
woorden zijn overgezet, en nn^nQv^nTn (in. Ex. XVI : 7 ax^.Tiy) , (ftaró-
T*« (in Ex. XXVI xQiKovf;) komen hier nieuw voor).
j) De anthropomorphismen worden vermeden enz. Wel mag men uit
de vertaling van ^ypa door hnyiLov of hwTt^ov niet daartoe besluiten ,
daar dit niet alleen geschiedt als het bij den naam van God, maar
ook als het bij don naam van menschen voorkomt. Maar het is toch
74
Wanneer wij eveawel geea iodividuële werkzaamheid
in de vertaling der LX.X. kunnen erkennen, dan is dit in-
zonderheid om het spraakgebruik.
kennelijk liet streven. Opmerkelijk is reeds, dat b.v. in GenA ^(óq
meestal het art. heeft, maar tweemaal, met nvêv/An en met *i»ótv ver-
bonden, komt *t zonder art. voor: in beide plaatsen is van de in-
nige betrekking tusschen God en de menschen sprake. — Misschien
is zelfs daaruit te verklaren GenAiiS, waar nlWÖ^ É^l^ ^^^'
taald is, ijglnxo TtoutZv, Aarzelde men misschien om God rust toe te
schryven, vertaalde men daarom naxlrcavof (act.), dat nu uit »/>£. ?<^.
een object krijgt in den Inf.? 't Is slechts een' gissing, waartegen
men kan aanvoeren, datx«ir«.T. act. ook elders met beteek. van *t raed.
voorkomt. Er zijn echter sprekende voorbeelden van die vermijding van
't Anthrop: enz. De uitdrukking VyÜ ^ van God gebezigd, wordt niet
door oUfZv of zoo iets, maar door ' fKtïtnXfZv verlaald (zeker uit de
formule ontleend i^mijn naam doen wonen'' en ook in verband met
de Palest, geAoonte, om voor i\^\\ heil. Godsnaam Dü te zeggen) —
Om nog een paar voorbeelden te noemen. In Sarorf. 1 : 21 is afwijking
van den mas: tekst. Hier maakt God de vrouwen ^?) huizen: in 't Gr.
maken zij ze zichzelve. — II : 25 'frvwa&tj b &, in *t Hebr. *'^N pi^ ,
om God's alwetendheid niet te verkleinen. — In Gen. XXf; 13 is
^fci"nO ^1^ » de God van Bethel", door 6 e- 'o og>&fiq 00* >» r. r. c &. ver-
taald, waarschijnlijk om God niet aan een plaats te binden. In het algemeen
vermijrit men het. God in te naauwe betrekking met de menschen
te brengen, of den mensch ook zelfs den schijn der eer te geven,
die God toekomt. Niet Mozcs beveelt, maar de LXX lezen dus:
*êvxêrtilaioo KVQtoq (zie Geiger S. 330 op £"0;. XXXIV : 34). Niet
God stond bij Abraham, maar Abraham stond bij God (Gen.
XV1II;22 vgl. Geiger S. 331). Deze veranderingen, die ook op
onzen tekst invloed hadden, kwamen voort uit de behoefte aan een
transcendent Godsbegrip. Zoo wil Geiger (S. 33^) ook, dat in Gen.
XXVIlI:i2 de zin van V^p aïtj eig- is »God stond bij hem,"
terwijl de LXX het suffix op den ladder laten slaan en vertalen: o&è
X. 'toT^gtHzo *f7f" a^T^q. Tegen Geiger s* opvatting bestaat gramm.
geen bezwaar en zij wordt aanbevolen door de voorstelling, dat de
75
Hody heeft reeds vele voorbeelden van de sterke ver-
scheidenheid in de eigennamen en in de overzetting van
namen van dieren, vogels, planten verzameld en daar*
uit m. i. in het algemeen te regt opgemaakt, dat er
niet één maar verschillende vertalers aan het werk ztjn
geweest ^). Hoe Sturz niettemin kan beweren, dat de
Pentateuch van één vertaler afkomstig schijnt te zijn,
begrijp ik niet, tenzij hij met Thiersch geloove aan een
toeleg op afwisseling bij dien vertaler, wat echter niet
Engelen op- en a/kloramen , niet omgekeerd, zoodat hun uitgangspunt,
en zij zijn God*s omgeving, op aarde is. — Nog teeken ik hier
aan de vertaling van ^ygf ^i^ door &êóq ftov t oov, avTov en de door-*
gaande vertaling van » God aanschouv^en " door èq>&i}vnu tó» ^*& of ^v tw
TinwT. ^. — Dahne is, wat jsijne meening aangaat, als hadden de
IJiX reeds de Philonische opvatting van de goddel. namen goed teregt
gewezen door Frankel.
Intusschen gaat de vermijding der antropom. enz. niet zoo conse-
quent dpor, als wij bij een individuele werkzaamheid mogten ver*
wachten. In Gen. III wordt niets veranderd aan 't iifQ^naviiv God's
en blijft het woord: ^'A^uft, ylyovev &q (ïqf^tjfA&y onaangeroerd. Schrijft
men ai geen berouw aan God toe en leest men (Gen. VI: 7) 'tvt&v-
/*ij&fjv of sterker nog (^j^. XXXII : 14) lUaO-ti — geheugen aarzelt
men niet, Gode tqq t^ kennen (herhaalde malen gelijk in Gen. VIII:
i dvefivyaO-Tj.) — Dat meuschen God kunnen zien , wordt niet toege-
stemd, maar niettemin zegt Hagar (Gen. XVII : 43) hè/uov flêov 09-
^évTa Aio* (vgl. ook Gen, XVIII • 2). — Tracht men God*s alwetendheid op
plaatsen, waar deze schade kon lijden, te redden, men leze of de
vertaling van êidèf^y^ *W yiw in Gen. XVIII : 21 daaraan voldoet.
(Vgl. echter Geiger, S. 331) — Onder de onveranderde anthropora.
behoort ook Num. XVI : 24.
Over het geheel zal het de moeite loonen, om *t religieuse stand-
punt der vertalers nader te onderzoeken. Nog is het niet uitgemaakt,
aan welken invloed men by die zuivering (oplossing?) van het Gods-
begrip te denkep heeft. Is het invloed van afgetrokken bespiegeling,
of van zuiver godsdienstige voorstellingen?
') L. 1. p. 204—217.
76
aannemelijk is t). Nu rs Hody echter blijven 8taau
bij voorbeelden, uit verschillende boeken of uit ver
van elkander verwijderde plaatsen van hetzelMe boek:
maar die zeilde sterke verscheidenheid Iaat zich ook
aanwijzen in digt aan elkander grenzende verzen. De-
zelfde Hebreeuwsche uitdrukking is nu eens zoo,
dan weder anders weergegeven »); nu eens zeer ge-
lukkig, dan weder veel minder gelukkig 3). — Let men
») Sturz' woorden haait Th ie r se h aan (I. I. Pag 12). — Th.
draagt zijn gevoelen voor in g 14 (Pag. 53 — 57), waar hij ook een
breede lijst geeft van verschil lende Grieksche woorden voor één en
hetzelfde Hebreeuwsche. Ik verwijs naar die lijst en haal bij het vol-
gende telkens slechts één of een paar voorbeelden aan.
») Exod. VI: 12 wordt D^nSfe; SlJJ door ainkoq maar in vs. 30
•-» —1
door taxyó<ptavoq overgezet. In Eoood. VIII ■ iO wordt nin^S t^K"*3
U^il/i^ vertaald door oti> ovk toi^v alko<; icXijv xf^iov, maar IX : ^4
wordt ^iö3 ytta )3 vert. door öf* ovk ioviv mq ^yit alXoq. •|3pD««i.
11:13 door rruyuruQtiofAiu, dat er anders niet voor gebruikt wordt
(vgl. 111:2, 7 al.). Vgl. vooral Egli (S. 298 sqq.)
•) Een vertaler, die Gen II ; 18 de gelukkige uitdrukking vond
fiorj&óq x«t* ai'Tov had reden om die te behouden, maar vs. 20 reeds
lezen wij ^. 6Vo*o(,- rxiuw; beiden staan voor l'fJOS ^W- — In Gen.
XLVII:3I lezen wij de zonderlinge vertaling */fi tó «pk^of Tf;« gd^dov
uvcoif, muar XLVlll : 2 de goede vertal. van HIDÖ, t. w. yMvTj. Mis-
schien echter hebben de LXX juist gepunct. en moet er gelezen wor-
den nSDD» terwijl onze lezing in Gen, XLVII 't gevolg kan zijn van
de ergernis, die daardoor opgewekt werd, dat Jacob zich voor zijn*
zoon zou hebben gebogen (Geiger S. 379). — In Gen. XIV: 8,
Wü évT. fiaokXéia maar XXVI 1 1 *tai,Qoq\ XV: 2 !I^1H dTtolvo/ia* (in
Num. XX : 29 voor yü) maar XXV : 32 JHö*? r(in vtogivofiM tilev
%av. — Gen. XL : 14 6xveoi/*a dat anders voor n^a niet voorkomt.
Gen. XI : 2 en XX :1. voor JJOJ» x'v'w, dat anders door ^S- of dnai^ia
77
op de vertaling der voorzetsels, waarin vooral een'moei-
jelijkheid gelegen was bij het sterk afwijkend karakter
van de talen, waaruit en waarin moest worden overge-
zet, dan wijzen wederom zoowel plaatsen uit verschillende
boekeu als plaatsen uit één en hetzelfde boek, op zoo
weinig standvastigheid, dat men aan verschil van bewer-
ker moet gelooven ^). Om nog één voorbeeld te noemen,
wijs ik op de verschillende vertaling van de gebruikelijke
Hebreeuwsche constructie, waarbij tot vorsterking de Inf.
absol. met een' hoofdtijd wordt verbonden *).
wordt overgezet — Exod. 11:10 ^TJ, ócf^v»*** in vs. il. /i/yog yi-
yvia&ai> — Num. XXII : 1. HÜIPD i^^ êvüfi^v maar Num. XXVI :1
h 'AQafiét&. — £a?. V:i3 en 19 voor 101^3 DI'^SI »ó (tA) xad^f.
(i;) Ko» (xa) xy ifi^Qftj maar Exod. XVI : 4 tó t»;? -it^fgaq th ijiiigay. —
Let ook op de verscbilJende vertaling van n^n door lêov en ook
door T* iavïv; voorts Gen, XXX: 2. ikij avtI &fov lya *»>* en Gen.
L : 19. Tov yd? &tov eift^ beiden voor tjÉi D^rtSfi^ nHUn; — eet. eet.
*) Voor verschillende boeken ; de Praep ^K b. v. in hetzelfde ver-
band Lev, IX : 9 fjtl (ny* fidat^) en Ex. XXIX = 22 mt^a (r^v fidatv) -—
Ty (in de beteek. van bfcj), in hetzelfde verband, Exod. XXII : 8
hmmov, maar Deut. XXX : 2 ini enz. enz.
Voor hetzelfde boek de ^ cum Inf. in Gen III : 6 door rov e. Inf
maar in Gen. XXVIII: 4. XXIX: 26. XXXVII : 40 Inf. zonder rov en
in Gen. XXXV1I:22 door «.tw?. Zoo Sxn in Lev. 1:46 door naga,
en in hetzelfde verband VI: 10 (3) Ix^iityov. eet:
') Weder slechts één sterk sprekend voorbeeld Gen. 11:17 al.
&avd%(a dito&avtia&t voor HlDll DlO en ZOO gewoonlijk, maar Gen.
XXVI: 44 &aifdTm tvoxoq ïaxay voor T\W OlD; soms wordt deze
spreekwijze niet uitgedrukt b. v. Gen. XXIV : 5. Nu eens wordt bet
door een subst. van denzelfden of een* anderen stam in Dat. (fi^aat^
9»rv Gen. 11:46, im&v/»iff im&v/Ai^anq (Gen. XXXI: 30), dan weder
door een part van 't ww. (idóvrêq ira^dMnfitv. XXI : 28) uitgedrukt.
78
Om een en ander zal men moeten terugkomen tot
Zwingli's gevoelen en gelijk bij de vertaling moeten
noemen: » versionem sive Septuaginta sive septem millium
interpretum " *) — Wanneer nu Frankel van vijf ver*
talers spreekt, dan zal men dit in dien zin moeten op-
vatten , dat hij de redactie door vijf personen in verschil-
lenden tijd laat volbrengen. Hij laat overigens de ver-
taling zelve ontstaan nit aanteekeningen aan den rand
der hss., uit proeven van overzetting van moeijelijke plaat-
sen , kortom; hij wil gedacht hebben aan een' langzame
wording, gelijk de vertaling dan ook niet kan gehouden
worden voor een werk, dat op eens door een' of meer
personen is tot stand gebi*agt.
Wij moeten echter evenzeer onder het oog houden,
dat een' algemeene overeenstemming in de overzetting
is op te merken; dat men zelfs sterke voorbeelden kan
aanwijzen van overeenstemming in woordenkeus, die
niet toevallig kan zijn en, opmerkelijk genoeg, juist
bij zulke zaken uitkcniUy die het naauwst met het gods-
dienstig leven der Joden in verband staan a) — Hierin
ligt weder eene tegenstrijdigheid. Aan de ééne zijde vin-
den ' wij groote verscheidenheid , aan de andere en Jfl
één enkel opzigt, sterke overeenstemming. Ook deze
tegenstrijdigheid laat zich echter bevredigend oplossen ,
') De woorden van Zwingli staan Opp. Tom. V. p. 1. Zié
Egli. S. 85.
*) Herzfeld (S. 542) heeft merkwaardige voorbeelden van over-
eenstemming in woordenkens bijgebragt , die met andere kunnen ver-
meerderd worden, (zie b. v. Exod. XXVII : 3 en Num. IV: 13 xeeAn^r-
t^Q ook Exod, XX Vin : 33 al. en Lev. VllI : 8 XoysZov voor |tfn enz.)
Hij heeft echter niet opgemerkt, dat die overeenstemming zich b\jna
uitsluitend tot één' klasse van woorden bepaalt.
79
wanneer men de vertaling aanmerltt als een op schrift
gebragt maar eerst gesproken woord. Het woord, dat
voorgedragen was, werd allengs te boek gesteld, in al
zijn' onnaanwkeurigheid en onregelmatigheid, maar te-
vens in zijn' afhankelijkheid van de behoeften des tijds »).
Een bepaald tijdstip voor den oorsprong van zulk een
werk laat zich niet aanwijzen. Het is eenigermate een
werk »sans nom, sans date" De pogingen, die F ran-
ke 1 ^) heeft aangewend, om uit enkele bijzonderheden
den tijd op te maken, waarin een boek in het Grieksch
zou zijn neêrg<'8ch reven, njoeten als mislukt worden be-
schouwd a). Evenmin als voor de chaldeeuwsche paraphrasen
laat zich voor de Grieksche overzetting een tijd bepalen,
nadat men 't regt heeft verloren om daartoe de overle-
vering te gebruiken, waarvan wij nn gerust kunnen zeg-
gen, dat zij de vertaling zelve geheel tegen zich heeft.
Of zou soms de vertaling van 't woord MilX (in Lev»
') Franke! wil echter dat in Alexandrië geen* voorlezing nit de
Pcntalciich plaats had, maar alleen een* voordragt over een* tekst.
(Vorst, S. 48 flgg.) Doch een zoo afwijkend gebruik verdient meer be-
vestiging, dan uit de plaatsen van Philo, welke hij aanhaalt, kan
worden afgeleid.
Ik teeken hier nog aan, dat het Fr. niet gelukt is, aan de
Novelle van Jusfinianns een* andere dan de gewone uitlegging te
geven. (S. 56 flirg). Er blijkt duidelijk uil, dat de LXX toen in de
synngoge werd gelezen. 7aq de ww. wPraeterea ir, qui graeca lingua
recitanl, (c^Mytyrwixovry*) Septuaginta interpretum utentur translatione,
qiiae omnium acuratissima et celeris praestantior judicata est eet.**
») Uek d. E. S. 160 flg. S. 226 flg. al.
*) II er z fel d (S. 542 flg.) heeft dit duidelijk bewezen. Hoe zal
men b. v. uit de vertal. van ntfl DVS door* aofl rvy in Deut. XXIX :
28 kunnen opmaken , dat de vertent in een' voor de Joden ongnn-
stigen tijd (wanneer?) leefde?
80
XI : o en Deut. XIV : 7) door *ajvirouc (WSjIPI nn^» zegt
de Talmud) en niet door het gewone Xayo); de traditie
bevestigen, dat de overzetting voor een' Ptolemaeu8 zou
gemaakt zijn? Er is inderdaad geen betere verklaring
voor te vinden, dan die welke verminkt in de Talm.
berigten gegeven wordt, dat men namelijk om den naam
van den vader des (eersten Plolemaeërs (Aayoc) vermeed
'kayth^ te zetten. Onkunde kan de oorzaak dezer verta-
ling niet zijn, daar werkelijk de haas den bijnaam had
van »ruwvoet" omdat zijn' pooten behaard ziju. üe zon-
derlinge verklaring van Jost >) «dat "^Pl "yX, waarvan
^«^uTTows de vertaling moet zijn *), een' corruptie van 't
Grieksche woord x^ipóypuïitx; zou wezen , kan op den naam
van verklaring zeker geen' aanspraak maken. Deze bij-
zonderheid echter kan tegen den ganschen aard der ver-
taling geen gewigt hebben, terwijl het bovendien even
ligt en nog eer mogelijk is, dat men het woord
Xay(5)s vermeed, wanneer men de vertaling openlijk las in
de Synagoge , dan wanneer men ze voor de bibliotheek
bestemde.
Evenmin zal de meerdere zuiverheid van do vertaling
der Pentateuch in vergelijking rnet die der andere boe-
ken voor een' buitengewonen oorsprong kunni^n getuigen.
De heiligheid van de Wet immers zette perken aan de
willekeurige behandeling zoowel van de overschrijvers
der Hcbr. HSS. als van de vertalers. Eu opmerkelijk is
het, dut de vertaling van het 3^® boek, dat men eigen-
aardig voor dien tijd Leviticus noemde '), het zuiverst
is. Flet clericnlisme maakte angstvallig.
O L I. S. 102. N. 2.
«) <ro0r;rori; is de julste vertaling van "IPI Hl^ttf. Er zal in den
Talmud verwarring zijn.
•) Vgl. Geiger S. 87.
81
Wij moeten het ons derhalve zoo voorstellen, dat de
Joden, in Egypte gekomen ineen' tijd, waarin zij, hunne
oude taal niet goed meer meester, gewoon waren geworden
zich in de Synagogen de Wet in het Chaldeeuwsch te hooren
vertolken en uitleggen, zich in het vreemde land weldra
bedienden van de taal der heerschende klasse en, gedeel-
telijk uit behoefte, gedeeltelijk uit lust om niet achter
te staan, deze ook in' hunne godsdienstige zamenkomsten
gebruikten. De Wet werd. dan nu in 't Grieksch vertolkt
en verklaard. Die vertaling kreeg allengs een vasten vorm,
maar niet zóó vast, of, toen men ze opschreef, sloop er
menige dubbele vertaling en menige verklaring in.
Ligt hierin de oorsprong van de vertaling der LXX,
we hebben dan daarin een bewijs, hoe bereidwillig de
Joden waren om aan vreemden te ontleenen. De geschie-
denis zou echter weldra toonen, dat zij meer hadden te
geven dan zij moesten overnemen.
STELLINGEN.
De vertaling der LXX. dankt haar ontstaan aan het
godsdienstig streven der Joden in Egypte. Zij is allengs
tot stand gekomen. Een bepaald tijdstip Iaat zich voor
haar ontstaan niet aanwijzen.
II.
De chronologische opgaven in het Boek Genesis volgens
de LXX betreffende den leeftijd der Patriarchen [Gen. V
en XI) wijken, gelijk bekend is, sterk af van den Masore-
thischen tekst* Er is grond om hier aan opzettelijke wij-
ziging te denken.
84
III.
1q de Griek8che vertaliug van de Pentatencb volgens de
LX.X laat zich met zekerheid geen enkel spoor yan den
invloed der Joodsch-Alexandrijnsche wijsbegeerte aanwijzen.
IV.
De Grieksche vertaling van de Pentateuch volgens de
LX.X moet, volgens het spraakgebruik , aan meer dan één
vertaler worden toegeschreven.
In Num^ XiV : 33 moet gelezen worden &pn voor OVl.
VL
De hypothese van Gei ge r, die het boek Ruth laat
ontstaan uit reactie tegen de wettische rigtiug van Ezra,
kan niet worden aangenomen.
VIL
In Hebr. VII: 27 heeft Delitzsch te regt de woorden
xad' iiiupay alleen bij o^ oux ï^^ iyótyKny > niet bij
(oamp oc ap^icpeu betrokken.
VIII.
Gal. II ; 18 nooet bij no^pa^xm geacht wordea vppi^
mate*);.
m
IX.
Te ▼ergeefs beproeft rnen in de onderscheidene vefma-
amgeüy die Hém. Xll worden voö^rgedrageö^ eenheid te
i^odeti.
Aan bet onderzoek naar de vaststelling tan den Canon
des O. T. behoort vooraf te gaan een onderzoek naar den
ouderdom der afzonderlijke boeken.
XL
Psychologische historie-studie is het redmiddel tegen het
scepticisme , welks schadelijke gevolgen voor de zedefijke
veerkracht der menschen door de geschiedenis overtuigend
worden aangetoond.
XII.
Het is eenzijdig de godsdienst te beschrijven als 's men-
schen behoefte aan het ideaal. Zij is ook bewustheid
van de betrekking , waarin het ideale Wezen tot ons staat.
Zij is niet slechts begeerte om niet God te zijn, mafarook
bewustheid dat God met ons is.
XIIL
Eefi vo>ldoend godsbcfgrip zal moeten beaQtwoorden
ëvenzöer aan 's n^enschen belboefte aan vercering als aan
^iJH gevoel van aifhanikelijkbeïd. Geen fatum maar ook
gefen abD^trdctie kan daaraan voldoe».
86
XIV.
De zondeloosheid \an Jezus is eeo vraagstuk yan
psycbologisch-historischea aard. Men heeft bij de behan-
deling daarvan vooral te letten op de ethische juistheid
van Jez us' beginselen. Was bet b. v. waar, wat Strausz
{Leb. Jes. 2» Ausg. 2e Bd. Pag. 84—89) beweerde, dat
ook Jezus de aardsche ellende als teeken van Gods toorn
aanmerkt, dan zou deze ethische dwaling de onzuiverheid
van Jezus' bewustzijn toonen en de erkenning zijner zon-
deloosheid onmogelijk maken»
XV.
Er is voldoende grond om tegelooven, dat Jezus' on-
derwijs geene eigenlijk zoogenaamde Ebionitische strek-
king heeft gehad, hoewel niet kan worden optkend,
dat vele gezegden , die hem in de Evangeliën worden toe-
geschreven, een sterk Ebionitische kleur dragen.
XVI.
Men doet om dogmatisch belang de woorden geweld
aan, wanneer men f|eic in Mc. X : 21 (en parall. plaat-
sen) verklaart: gif zult beginnen te vertoefden,
XVII.
De tegenstellmg van Apostolisch en modern Christendom
is in vele opzigten een holle klank. Beter is het te zeg-
gen , dat de voorstellingen der christenen verschillen, al
naar mate zij of de bijbelsche of de moderne wereldbe-
schouwing huldigen.
87
XVIII.
De geschiedenis der kerk heeft evea als de gaasche ge-
schiedenis slechts één factor , t. w. de menschelijke per-
soonlijkheid met bare onderscheidene behoeften en ver-
mogens«
XIX.
De beschouwing der geschiedenis als de ontwikkeling
van één of meer ideën, van He gel afkomstig , is veel te
afgetrokken. Men verliest daarbij uit het oog dat iedere
mensch zijne mate van zelfstandigheid en vrijheid heeften
niet geheel een kind is van zijn' tijd. De individualiteit is
van den grootsten invloed.
XX.
Het Montanisme is van het hoogste belang voor de
kennis van de Christelijke kerk in de 2de eeuw. Het is
ontstaan uit reactie tegen de ontwikkeling der kerk tot
een wereldsch instituut.
XXL
De allegorische interpretatie is als historisch verschijn-
sel van groot belang. Haar opkomen bewijst het bestaan
van zuiverder inzigten dan de letter aanbiedt en is de
aankondiging van een hooger standpunt in de kennis der
godsdienstige waarheid.
88
XXÏI.
]\|en kaa bet humatiisme en de retortoMG Mo oifder-
tJcbeiden, dat id bet eerste de vechijdig^ beboeftefl en
Tertoögens van 'd raefl»ehen wezen , — i» bet imdet6 wr»
schijnsel de diepte daarvan aan het licht komt. De md*
derne rigting mag worden aangemerkt als een' poging
om beide kenmerken te vereenigen.
XXIIL
In de voorstellingen en opvattingen van bet avond*
maal komen de trekken, die iedere periode der kerkge-
schiedenis kenmerken, bet duidelijkst aan bet licbt.
XXIV.
De ^aatküa rav ovpavüv, volgens J ezus' voorstelling, heeft
niets geineen met de kerk, als afzonderlijke vereeniging.
' xx:v.
Om de bijzondere geaardheid der kerk als menschelijke
vereeniging moet men een' afzonderlijke plaats in de rij
der wetenschappen inruinteir aan het kerkregt.
XXVI
Dte Icertrijheid is een natuurlijk g'Ctolg van bet be-
ginsel der herirormfflg'.
89
XXVII.
Het gebrekkige der zoogeDaamde orthodoxe levonsbe-»
schouwiDg is niet zoo zeer gelegen in het Yooropzetten
van het i^jenseits", als wel in de eenzijdige voorstelling
daarvan,
XXVIII.
De Evangelie-dienaar wachte zich voor de verwarring
van zijne werkzaamheid met die van den opvoeder.
XXIX.
Het is niet slechts een' behoefte, maar een bepaald ver-
eischte om als leeraar in een' gemeente werkzaam te zijn,
dat men, afwijkende van hare voorstellingen der waar-
heid, positieve voorstellingen daartegenover plaatsen kan.
M. a. w. het regt van negatie moet men ontleenen aan
de kracht tot positie.
1,1 li
f llli
3 2044 069
hfll
582 468
^ r I