Skip to main content

Full text of "Over den oorsprong der grieksche vertaling van de Pentateuch volgens de LXX ..."

See other formats


This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world's books discoverable online. 

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 
publisher to a library and finally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 

We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 



at |http : //books . google . com/ 




Over dit boek 

Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land 
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automatisch zoeken. 

Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 



op het web via http: //books .google . com 



^^^^^1 


n 




— ■ 


l— 






pil ^l| 


k 




# 


L % 


1 * 






Hip I' 




^— . 




9 




.... , 




^^V^^^^HBJI^V 




- :-' .- • 




E 




i 











-^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^H 


1 pfa-if— 




1 




■ 




4-2-3.2 9r.LX)C 

libcarg of tl)c ©iijinita Sctjool. 

Bougïit liwlth. moixey 

GIVEN BY 

THE SOCIKTY 
FO» PROHOTtNG 


1 




r 




^^^H 






1^1 



AGADEHI8GI PBOEFSGHBIFT 



DEN OORSPfiONG DER GRIEKSGHE VERTALING VA» 
DE PENTATEÜCH VOLGENS DE LXX. 



DRUK TAN DE URKÜK & SMITS. 



OVER 

DEN OORSPEONG DEE GRIEKSCÏÏE VERTALING 
VAN DE PENTATEUCH VOLGENS DE LXX. 



ACADEMISCH PEOEFSCHRIFT 

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN 

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID , 

AAN DE HOOGESCHOOL TE LEIDEN, 

OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS 

Db. h. j. halbertsma, 

HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE, 



VOOI DE rtCULTSIT TE VERDEDI6KII OP VBU016 OER Ten OCTOBER 1864, 
DES RAIIIDDAGS TE 2 ORE 



JOHANBES COSNEIIS JPHAOEN VAN JOELEN 

beooemd Predikant b^ dr^err. Gem. in N. In9i«. 

GEBOREK TE JtHSTEBOAli. 



& 

LEIDEN 

ACADEMISCHE BOEKHANDEL VAN P. ENGELS. 

i864. 



JUL3'ii8<}8 



5"' 



AAN MIJNE ZUSTER. 



TEE aED^GHTENIS. 



Dit boekje maakt niet veel aanspraken. Het zal voor hen, die der 
zaak, welke daarin behandeld wordt, ook maar eenigzints kundig 
zijn, weinig of niets nieuws bevatten. Eigenlijk .wordt het onderwerp 
slechts aangeroerd, — zeer zeker wordt het niet uitgeput. Ik hen 
mij zelfs daarvan bewust, dat van de literatuur, welke daarover in 
vrij groote uitgebreidheid bestaat, het een en ander mij ontgaan is. 

Ik hield niettemin mijn werk niet achter, omdat ik wenschte het 
steeds verijdelde plan om mij den doctorsgraad te verwerven, einde- 
lyk te volvoeren. Die begeerte werd vooral levendig na mijne be- 
noeming tot Predikant in Oost-lndiê. Derhalve zocht ik naar een' 
geschikte stof voor een proefschrift; en toen de herinnering aan een' 
vroegere studie mij de Grieksche vertaling van de Pentateuch in de 
gedachten bragt, werd het plan om iets over haren oorsprong te le- 
veren opgevat en volvoerd in een' zeer korten tijd, onder allerlei 
beslommeringen, onder allerlei indrukken, die het hart bewogen en 
het hoofd vervulden. — Dit tot verontschuldiging I — 

Het gezegde moge ook bij U als verontschuldiging gelden , Hoog- 







litrarg of tijr Bibinitg SrIjooL 

GlVETï BY 
FOR PBOMOTl3fG 



Eeceivfd 



il 



Ki^ 



l'^é'l 



AGADEHISGI PBOEFSGHBIFT 



DEN OORSPfiONG DER &RIEKSGHE VERTALING VAN 
DE PENTATEÜCH VOLGENS DE LXX. 



XIV 



stalte; wel toonen de zonderliüge plooijen en vouwen 
van dat kleed, dat het voor die gestalte niet gemaakt is; 
nogtans is het gewaad voldoende orn haar den toegang 
te verleenen tot de haar vroeger vreemde kringen. Het 
Westen kon nu luisteren naar de woorden, waarin het 
Oosten zijne schoonste gedachten had uitgedrukt. DeGriek- 
sche beschaving behoefde niet langer vreemd te blijven 
aan de Oostersche ontwikkeling. 

Die eerste proeve nu heeft belangrijke gevolgen gehad. 
Bij de Joden allereerst. Het was hun niet genoeg, zich het 
Grieksche opperkleed los over de schouders te werpen. 
Zij namen weldra deel aan de letterkundige teweging hun- 
ner nieuwe vrienden, schreven tragediën , dichtten epische 
liederen. Werd de inhoud eerst nog ontleend aan, bleef 
deze een' tijd lang in overeenstemming met hunne eigene 
wereld, ook hierin zou verandering komen. Het kleed 
maakte den man. Er ontstond een' nieuwe rigting onder 
de Joden. Zij namen Griekenland's schoonste vrucht, zijn' 
wijsgeerige stelsels in bezit en zonder met hunne overle- 
veringen bepaaldelijk te breken, wijzigden zij hunne be- 
schouwingen onder dezen vreemden invloed. Zij begonnen 
hunne godsdienst wijsgeerig ie behandelen; trachtten 
hare leeringen een' wijsgeerigen grondslag te geven. Zoo 
ontstond er een' Alexandrijnsche wijsgeerige beschouwing 
der Joodsche godsdienst, die tot op dezen dag van in- 
vloed is. 

Aan den anderen kant heeft de overzetting der Jood- 
sche heilige boeken met hare gevolgen niet weinig invloed 
gehad op de Grieksche wereld. Zij maakte evenzeer ken- 
nis met een' nieuwe wereldbeschouwing. En mogt al in 
het eerst een lach op haar gelaat komen om den zonder- 
lingen vorm, waarin die wereldbeschouwing werd mede- 
gedeeld, die oppervlakkige indruk week spoedig; maar de 



XV 



indruk van deo zedelijkeo ernst, welke ten grond lag aan 
die wereldbeschouwing bleef. Zij leerde om den inhoud 
den vorm voorbijzien, den man achten ondanks het kleed. 
Hare godsdienstige behoeften werden opgewekt en verle- 
Fendigd. Begon zij deze vreemdelingen spottend te ont- 
vangen, zij eindigde met vele scharen mede op te zenden 
naar buo heiligdom, die zich daar op hun beurt te vre* 
den aieldeo met een' plaats der vreemdelingen. Misschien 
20U men zelfs kunnen zeggen, dat hare eigene wijsgee- 
rige beschouwingen den invloed ondervonden van bet Oosten 
gelijk zij bet bij de Joden leerden kennen, dat de Griek* 
scbe Alexandrijnsche school veel eigenaardigs daaraan dankt, 
dat er zoo ver niet is van Philo tot Plot i nus. Dit is 
zeker, dat de Grieksche overzetting des bijbels aan de hei- 
denwereld niet slechts den toegang heeft geopend maar in- 
derdaad verleend tot de Joodsche synagoge en de Christe- 
lijke kerk, waar zij jaren en eeuwen achtereen werd ge- 
lezen en verklaard ea met niet minder, dikwijls met meer 
eerbied behandeld dan het oorspronkelijke. 

De keuze van het onderwerp dezer verhandeling behoeft 
derhalve geen^ reglvaardiging. Het ontstaan van zulk een 
belangrijk verschijnsel is een' belangrijke zaak. 

Sedert Hody echter, met wien de periode der afgodi- 
sche vereering van de LXX, sints onheugelijke tijden en 
onder weinig tegenstand van enkelen als Hier on y mus 
algemeen in de kerk, voor goed werd gesloten, nadat hij 
zegevierend uit den strijd kwam met Izaak Voss; — 
sedert Hody begonnen is om op het innerlijk gehalte der 
vertaling te letten bij de vraag naar haren oorsprong, is 
het noodig geworden om niet over de vertaling in het al- 
gemeen maar over die van elk boek in het bijzonder te 
handelen, gelijk dit dan ook in onzen tijd door Franke 1, 
Eglie. a. is gedaan. In overeenstemming hiermede geldt 



XVI 



mijn onderzoek dan ook alleen de Pentaleuch. Bov(>ndien 
werd ik daarin geregtvaardigd door de oudste berigten 
aangaande den oorsprong der Septuaginta, die alleen van 
de zoogenaamde boeken van Mozes spreken , gelijk het 
mede in den aard der zaak ligt, en uit de vertaling zelve 
blijkt, dat deze wetboeken het eerst zijn overgezet. 

Mijne verhandeling nu valt in twee deelen. In het eer- 
ste hoodstuk worden de berigten aangaande de vertaling 
der Pentateuch behandeld. In het tweede komt de getui- 
genis van de vertaling zelve aangaande haren oorsprong 
ter sprake. Terwijl ik in het eerste inzonderheid de nieuwe 
gissing van Gratz*) op het oog had, zijn in het tweede 
vooral gebruik gemaakt van de belangrijke opmerkingen 
van Geiger^), en de naauwkeurige studiën van FrankeP). 



•) In zijn: Gesch, der Juden Bd. III (2e ausg.) Leipz. 1863. Not. 
2. S. 428—438. 

*) Zie zijn: Urschrift u. üebersetz. der Bibel Breslau 1857. 

*) Vorstudien z. d, Septuag. Leipz. 1841 en üeb. den Einfluss 
der PalasL Exegese auf die Alex. Hermen. Leipz. 1831. 

Ik noem bier ook nog Dahne: GeschichlL DarstelL der jud. Alex, 
Religio7iS'Phil: Halle 1834. ï. 11 S. 1—72. 



EERSTE HOOFDSTUK. 



Er bestaat nog allijd groot verschil van gevoelen over 
de waarde, die aan de berigten omtrent den oorsprong der 
Grieksche vertaling moet worden toegekend. Terwijl som- 
migen zich alleen houden aan de tijdsbepaling , die daar- 
in gegeven wordt, of ook biervan zelfs afwijken, zijn 
er anderen , die de geschiedkundige waarheid van bijzon- 
derheden , 't zij van vele of van weinige , meenen te kun- 
nen verdedigen. Onder de laatsten neemt Ëwald i) maar 
vooral Herzfeld*) eene voorname plaats in. Frankel, 
in zijne hoogst belangrijke bijdragen tot de naauwkeurige 
kennis der LXX , moet onder de eersten worden gerang- 
schikt. Ook Geiger, die zich aan de uitwendige getui- 
genissen volstrekt niet laat gelegen zijn s). Eindelijk is 
G r a t z , van die berigten uitgaande , tot een geheel nieuw 
resultaat gekomen , dat verdient onderzocht te worden. 



*) Gesch. d. Y. Isr. B. IV. S. 283 flgg. 

*) Gesch, d. V. Isr, von der Vollend, des zwelt. Temp. bis zur Eins. des 
maccab, Schimon, B. II. S. 465 flgg. en in zijn* Exciirs28 S. 534 flgg. 

») Hierbij kan van de nieuweren gevoegd worden Reuss in Her- 
zog, Real-Encyclopaedie Th. V. S. 708. 

1 



Er bestaat derhalve zulk cea verschil vau gevoelen , dat 
in de eerste plaats die berigten zelve moeten worden in- 
gezien. — Ik houd het daarvoor, dat zij op zich zelve 
geen' genoegzame zekerheid verschaffen en moeten ver- 
geleken worden met de getuigenis, welke uit de verta- 
ling kan worden afgeleid. Natuurlijk behoeven wij niet 
lang stil te staan bij de uitbreiding, die de traditie onder 
de hand der kerkvaders onderging. Maar hieraan valt 
niet te twijfelen, of de berigten der ouden hebben betrek- 
king op dezelfde vertaling, die tot ons is overgekomen*). 
Niemand zal nu meer gezag toekennen aan hetgeen in 
het bekende boekje van Aristeas verhaald wordt aan- 
gaande den oorsprong van de Grieksche Pentateuch. Heeft 
dat geschrift eenmaal aanhïiding gegeven tot een' vinnigen 
strijd, op bitsen toon gevoerd, tusschen Is. Voss en 
lïumphrey Hody *), sedert de ernstige en zwaarwigtige 



») ÜS60P, de Graeca LXX InterpretL Syntagma c I. 3^ staat 
alleen in z'^n* tegenovergestelde bewering. De echte overzetting der 
LXX zou volgens hem verbrand zijn in de Alex bibliotheek ten tijde 
van Julius Caesar (!). De vertaling, die wij bezitten en die veel 
minder getrouw is, zou eerst gemaakt zijn onder Philoraetor. 

•) Hody schreef (Oxon. 1685) een boekje: Contra hisioriam Arist. 
de LXX InterpretL dmertat., — dat Voss, die (Hag. Comit. 1661) 
geschreven had: de Septuaginta Interpretibus eorumque tralatione et 
chronol. dissertatt., waarin hij zoover ging van te beweren, dat de 
masoret. text naar den Griekscben was gevormd, zeer verbitterde. 
Hij antwoordde den »juven. Oxon." Maar deze bleef hem niets 
schuldig. Hody gaf in 1705 zijn groote werk: de Bibl. Text, Ori- 
ginal. uit, waarmee hij zelfs Voss schijnt overtuigd te hebben. Voor 
dit laatste is Aristeas* boekje afgedrukt. Ik gebruik die editie. 
'T was te wenschen, dat T i se b en dorff zijne beloften nakwam, 
{Proli voor zijn' Y. T, juxta LXX Interprett. Pag. IX) en de labores 
critici opnam, die het geschrift behoeft. 



onderzoekingen van den laatste is do onechtheid en de 
fabelachtigbeid van den inhoud aan geen' regtmatigen 
twijfel meer onderhorig. Men behoeft slechts oppervlak- 
kig kennis te maken met den inhoud onï overtuigd te wor- 
den, dat wij in dit geschrift een' proeve hebben van de uit- 
gebreide pseudepigraphische literatuur der Joden , waarin 
de geschiedenis met gansch andere dan historische bedoe- 
lingen werd beschreven. De inhoud komt hierop neder: 
Zekere Aristeas, een hoveling van Ptolemaeus 
Philadelphus, geeft aan zijn' broeder Philocrates 
in een' brief een uitvoerig verslag van zijn gezantschap 
naar den Hoogepriester Ëleazar te Jeruzalem, »een' 
man, bij uitnemendheid om zijn' deugdzaamheid en 
grooten naam gewaardeerd, zoowel bij zijne medebur-* 
gers als bij anderen , en in het bezit van een' zaak van 
groot aanbelang voor zijne geloofsgenooten ook in andere 
streken voor de overzetting der goddelijke wet, om- 
dat deze bij hen in handschriften met hebreen wsche let- 
ters geschreven is." Eerst verhaalt hij de aanleiding 
tot dit gezantschap. Demetrius (Phalereus), verzor* 
ger der Alexandrijnsche bibliotheek, gaf aan koning Phil- 
adelphus op een' aan hem gerigte vraag ten ant- 
woord, dat er nog vijfhonderd duizend boeken ontbraken , 
die hij dacht aan te vullen , want dat hem van de Jood- 
sche wetten verhaald was, dat zij waardig waren om te 
worden afgeschreven en in des konings bibliotheek opge- 
nomen. Verder gaf hij als reden, waarom dit nog niet 
geschied was, op, dat zij moesten vertaald worden, daar 
de Joden een' eigene taal spraken, waarvan sommigen 
ten onregte zeiden , dat het Syrisch was. De koning be- 
loofde daarop, dat hij over de uitvoering daarvan aan den 
Hoogepriester zou schrijven, Aristeas nam deze ge- 
legenheid te baat om met S o s i b i u s van Tarente en 



All dr e as, de oversten van 's konings lijfwacht , de bevrij- 
ding te bewerken van een* menigte Joodsche slaven , die 
Ptolemaeus Lagi gevankelijk uit Syrië had wegge* 
voerd. Deze poging slaagde. Uit 's konings eigene mid- 
delen werd een' som van 660 talenten besteed om aan 
allen de vrijheid te verleenen i). Nadat nu Demetrius nog 
eens schriftelijk zijn gevoelen over de wet der Joden aan 
den koning had meegedeeld , — dat » zij wijsgeeriger en 
» reiner is dan andere maar tot nu toe slecht uitgedrukt >) 
)) volgens het oordeel van deskundigen", opdat de ko- 
ning aan den Hoogepriester mogt schrijven om » man- 
)) nen van uitnemenden wandel en van leeftijd en erva- 
» ren in hunne wet, 6 namelijk uit iederen stam" (!) — 
liet Philadelphus in zijn' naam aan Ëleazar schrij- 
ven met vermelding van de bevrijding der Joodsche sla- 
ven. Die brief werd door Aristeas en Andreas met 
vele geschenken voor den tempel overgebragt. Eleazar 
antwoordde daarop , dat hij des konings letteren in een' 
volks vergadering voorgelezen , de geschenken ten loon 
gesteld , en ol&rhanden voor den koning , voor zijn' zus* 



*) Josephus, AnL Xïï, II, 1 — 3, die overigens, zonder het te 
noemen, Aristeas* boekje getrouw nasclirijll, wijkt echter in deze 
opgave daarvan af. Ook Epiphanius wijkt van Aristeas af, 
hoewel hg hem met name noemt als zijn' zegsman. Alle drie ge^ 
ven zij ook de brieven verschillend weer. Men heeft daaruit vroe- 
ger afgeleid, dat er onderscheidene edities van dit boekje beston- 
den (van Da ie, Diss, super Arist. de LXX InterprelL Amst. 
1705. Pag. 8. Hody 1. I. L. I. C. 1 et 2). Men heeft veeleer 
te denken aan H vrij gebruik, dat de ouden maakten van hunne 
bronnen. Overigens laat zich de afwijkende opgave der besteedde 
gelden bij Josephus misschien verklaren uit een' andere berekening 
of andere opvatting. Zie Herzfeld 1. J. II. S. 525 flg. 

') oia^tAavTat' Ik vertaal dit woord opzettelijk dubbelzinnig. 



ter, kinderen en vrienden gebragt had. Tevens had hij 6 der 
oudsten uit iederen stam uitgekozen, om het werk der 
vertaling tot stand te brengen. — (Een lijst der namen 
wordt daarbij gevoegd. Uitvoerig worden dan 'skonings 
wijgeschenken beschreven. Even uitvoerig worden daarna 
de tempel , de burgt , de stad , de bloeiende landbouw ver- 
meld; ook het een en ander uit Aristeas' gesprekken 
met Ëleazar, waarin deze een onbeschroomd gebruik 
maakt van de allegorische methode van interpretatie, die 
hij op ceremoniële wetten toepast) — De Hoogepriester 
liet de gezanten daarna vertrekken met de 72 oudsten 
welke hij hun dringend aanbeval en op wier terugkomst 
hij sterk aandrong. De ontvangst in Egypte was bui- 
tengewoon. Aanstonds werden de gezondenen tot den ko- 
ning toegelaten , wat anders eerst na 5 of na 50 dagen 
geschiedde. De oudsten ontrolden de met gouden letteren i) 
geschreven handschriften en toen P h i 1 a de 1 p h u s hunne 
verklaring hoorde, stond hij getrofiPen en dankte hen, nog 
meer den Hoogepriester, maar bovenal den God, «wiens 
woorden dit waren". Al de getuigen stemden daarmede in. 
Nog sprak du koning, die van blijdschap schreide, van 
dezen dag als eenen onvergetelijken vreugdedag, te meer 
omdat het de jaardag was van een' overwinning ter zee op 
Antigonus behaald 2). Hij noodigde de oudsten ter maal- 



*) Dit kan geen bezwaar opleveren. Het verbod zelf in den Tal- 
mud om de wet met gouden letteren te schrijven (Hody 1. 1. L. 1. 
C. XVill. A) bewijst, dat het gebruik heeft bestaan. 

») Van een' overwinning ter zee door Philadelphus behaald > 
weet de geschiedenis niet. Men (Salianus) heefl; te vergeefs ge- 
tracht ze te vinden. 'T ware dan beter met Usser te zeggen, dat 
dü verinelding daarvan voor ons verloren is, »ob historiarum ipsius 
temporis del'ectum.'* Hody wil gedacht hebben aan een' overwin- 



tijd, waarbij Ni ca nor en Dorotheus alles overeen- 
komstig de zeden en gewoonten der genoodigden inriglten. 
Gedurende 7 dagen hielden deze feestelijke maaltijden aan. 
Een gebed opende ze. En onder het tafelgenot legde de 
koning telkens aan 10 (de beide laatste dagen aan 11) 
zijner gasten een' vraag voor, die zeer algemeen gesteld 
en vrij nuchter beantwoord werd. Nogtans droegen deze 
antwoorden aller goedkeuring weg, ook van den wijsgeer 
Menedemus i) en van Philadelphus zóó zeer, dat 
hij aan elk zijner gasten drie talenten liet geven en den 
slaaf, welke hun deze bragt. — (Ten overvloede zegt 
Aristeas aan Philocrates er bij, dat hij, hoewel zelf 
tegenwoordig bij die gesprekken, ze nogtans heeft over- 
genomen uit de dagboeken des konings). — Er verliepen 
nog drie dagen. Daarna geleidde Demetrius hen naar 
i>het eiland over den dijk der zeven stadiën" naar een 
prachtig gebouw aan het strand. Daar zetten zij zich aan 



ningy door Ptoleraaeus Ceraunus, den oudsten zoon van Pto- 
lem: Lagi behaald (L. I. G. X). Dit komt mij niet waarschijnlijk 
voor, omdat het vreemd zou zijn, dat men in Egypte een jaariijkscb 
volksfeest zou hebben gevierd ter eere van een* overwinning door 
een' Macedonischen koning, al was hij ook een nabestaande en mis- 
schien bondgenoot van den Egyptischen; en dat eraan zulk een jaar- 
Hjksch volksfeest moet gedacht worden, schijnen Philo*s woorden » 
waarover zoo straks, te bewijzen. Misschien is hier verwarring van 
Ptolemaeus Lagi en Philadelphus in Aristeas* voorstelling 
en moet er gedacht worden aan een* overwinning door den eerste 
op Antigonus Magnus bevochten. 

') Deze Menedemus komt hier zonderling bg. Een leerling van 
Plat o (zie Diog. Laêrt. in vita) is hij wel in Egypte geweest 
maar (waarschijnlijk alleen) onder Ptolemaeus Lagi. Terwijl hij 
in het begin van Philadelphus* regering gestorven is, wordt hij 
hier op het einde daarvan opgevoerd. Zie Hody L. 1. L. 1. C. Vil 
(coll. C. VI). 



deo arbeid en, na oaauwkeiirige onderlinge verslijking, 
werd hunne vertaling door Demetrius te boek gesteld. 
Zij arbeidden dagelijks tot drie uur in den middag en hiel- 
den daarna bunnen maaltijd. Ook verzuimden zij niet des 
morgens vroeg eerst den koning te begroeten, waarna zij 
zich in eee de banden wieschen , een gebruik , waarvan zij 
verklaarden, dat bet een teeken was hunner onschuld^ 
De arbeid was na 72 dagen voltooid. Ter plaatse zelve 
werd de vertaling aan de verzamelde Joden voorgelezeu, 
die allen hunne instemming betuigden. Afschriften wer- 
den gevraagd ; iedere verandering werd Terboden en » oveir- 
eenkomstig hunne gewoonte" liet Demetrius door de ver- 
gaderde priesters, door de vertalers zei ven en door de hoof- 
den des volks allen vervloeken , die iets hetzij toevoegden 
hetzij veranderden of ook aüdeden aan bet geschrevene. 
De koning verheugde zich hierover en liet zich het ge- 
heel voorlezen, wat hem groote bewondering voor den 
wetgever afdwong. Hij vroeg zelfs, waarom geen der ge- 
schiedschrijvers of dichters van de wet melding had ge- 
maakt; doch Demetrius antwoondde hem, dat dit aan 
hare goddelijkheid was toe te schrijveB, daar sommigen, 
die bet beproefd hadden, door God geslagen waren. Als 
voorbeelden haalde hij daarbij den pe8chi<^fKschrijver The- 
opompns en den dichter Theodectes aan, van welke 
de eerste iets uit de wet naar een' verkeerde vertaling 
in zijn werk had willen opnemen, maar in zijne geest- 
vermogens 'gekrenkt werd, terwijl de ander met bliodbeid 
gestraft werd voor zgn' poging >om iets in een zijner 
treurspelen in te vlechten. De koning beloonde daarna de 
tot hem gezondenen op zeer milde wijze en gaf hun prach- 
tige geschenken voor Eleazar mede, maar liet hen niet 
gaan zonder een' dringende uitnoodiging om meermalen 
terug te komen. 



8 



Het mag overbodig wordea genoetiid aan deze inhoods- 
opgave veel toe te voegen tot bewijs der geringe bislo- 
riflche waarde» Ho dij beeft den êcbrijver van dit boekje 
van nicer dan één anacbronisme overtuigd , en hoewel men 
zijn gevoelen omtrent de wcrkzaambeid van Demetrias 
Phalereus onder koning Phiiadelpbus op onderscbei- 
dene wijzen beeft traebten te wederleggen , waarop ik straks» 
tei'ugkom, acbt ik, dat bij rcgt beeft om ook dit onder 
die anacbronismcn te rekenen wegens bet getuigenis van 
Hermippus omtrent Demetrius. Reeds was bet Sca* 
liger, naar ik meen, niet ontgaan, dat de brieven der 
onderscbeidene personen in denzelfiden stijl en toon dezelftle 
bcscbouwingen bevatten. De gansebe voorstelling en kleur 
bewijst meer dan overvloedig den Joodseben oorsprong. 
Er valt niet aan te twijMen, oF bet is een gescbrift van 
een' Alexandrijnscbeiti Jood ^ met een ander dan bistoriscb 
doel onder een beidenscben naam opgesteld <). 

Nu blijft echter de vraag te beantwoorden over naar 
bet deel van waarbeid, dat in bet gescbrift ligt opgeslo- 
ten. Al is tocb de voorstelling, die men bier krijgt van 
de toedragt der zaak gebeel onjuist, al zijn daarin vele 



>) Over het vaderland van den schrijver kan geen twyfel bestaaa. 
De wijze, waarop hij over Jeruzalem en den tempel enz. spreekt, 
bewijst den buitenlandschen oors?prong van hel geschrift. (De onkunde 
des schrijvers aangaande Palestina komt hier vooral in aanmerking. 
Hy laat de Jordaan KaT&zijv llvoXf/iaitov x^q^-^ in een' andere rivier 
vloeyen, die in zee uitmondt.) De uitdrukking ro r&v rirrn orndiav 
dfdxantt tr(fbq vifv v^üov leidt ons naar Egypte. Ik weet dan ook al- 
leen van Eichhorn, dat hy aan een* Paieslijnschen oorsprong wil 
gedacht hebben (Repert, für Bihl u. Morgenl Literat. Th. I. 273 flgg.). 
Intusschen moet hier worden bijgevoegd, dat men uit de proeven van 
allegorische interpretatie wel wat haastig tot Alexandrië als het vader- 
land besluit, daar deze methode ook aan Palestina niet geheel vreemd was. 



bijzonderheden fictief, de mogelijkheid bestaat , dat er 
waarheid aan het opgesierde verhaal ten grond ligt. Zoo 
zou het zeer wel kunnen wezen, dat de wet onder Phi- 
ladelphus waa overgezet, dat zelfe des konings belang- 
stelling een magtig aandeel daaraan had gehad. 

Tot de juiste beantwoording dezer vraag zou het vaü 
aanbelang zijn, den tijd, waarin dit geschrift ontstaan 
is, en in verband daarmee het doel, dat de Schrijver 
zich voorstelde, naauwkenrig te kunnen bepalen. Dit 
laatste heeft men te veel verzuimd. Men is veelal blijven 
staan bij het negatieve resultaat, waartoe Hody is geko- 
men , en hoewel men zich soms moeite gaf om den tijd , 
waarin hét boekje geschreven is, vast te stellen, heeft 
men er zelden aan gedacht om zijn karakter nader te be- 
palen en de plaats aan te wijzen, die het in de zooge** 
naamde Alexandrijnsche litteratuur inneemt. Ewald >) 
en Gratz >) maken hier een' gunstige uitzondering. 

Wat allereerst den tijd aangaat , waarin het geschreven is , 
zeker Iaat zich die niet gemakkelijk bepalen. Josephus 
kende het stellig; waarschijnlijk ook P h i I o ; het gevoelen al^ 
thands van van Da Ie ^)y die het ouder acht dan Jose- 
phus maar jonger dan Philo, heeft niets voor zich; die 
tijd is veel te kort om den ingang te verklaren , dien het 
vóór Josephus vond. Dnt Philo echter in enkele op- 
zigten afwijkt, ♦) kan niet voor zijne onkunde bewijzen. — 



M L. L IV. 283 flg. en S. 539 flgg. 

») L. 1. S. U\ flg. •) L. I. C. 1. 

*) Herzfelcl L. I. il. S. 578 stelt A rist e as' geschrift o. a. 
daarom veel vroeger dan Philo 's leeftijd, omdat de toedragt der zaak 
daarin zeer natuurlijk verhaald wordt en de vertalers eenvoudig hun- 
nen arbeid onderling vergelijken, tervvijl P h i 1 o (IL 140) daarentegen 

van hen zegt, dat Zi} 7fQoeti>^Têvov o^x ak?,u oAAo*, tA d* aHd TidvTf 



10 

Ook dat de oaam yan Lyëimacfaus ia de lijst der 
72 oudstea niet voorkomt, terwijl deze de eenige is, 
die al8 vertaler in de LXX zelve wordt genoemd, kan 
bezwaarlijk aU bewijs gelden voor een' hoogeren ouderdofn 
dan den leeftijd van dezen L. die ander koning Pbilo* 
metor bloeide ^) Misschien noemde de auteur dien naam 
uit onkunde niet. Misschien liet hij het opzettelijk na, 
omdat Lysimachus' leeftijd ^ niet overeen kwam met 
den hoogeu ouderdom, door hem aan de Grieksche ver- 
taling toegekend ; of omdat hij den vertaler van het Boek 
Ësther niet onder de overzetters van de M^t wilde opna- 
men. — Twee bijzonderheden in het geschrift zelf komen 
nog in aanmerking voor de tijdsbepaling. Vooreerst is het 
de beschrijving van den burgt te Jeruzalem, waarvan 
Josephus ^) verhaalt, dat hij door de koningen uit de 
Chasmonaeën is gebouwd, — maar die tijdsbepaling, door 
Josephus gegeven, is te algemeen om daaruit iets af 
te leiden voor den ouderdom van het geschrift, waarin 
de beschrijving van den burgt voorkomt *). • — Verder 
heeft men nadruk gelegd op het gebruik om de handen 



ové/iava xal gyfikaxa, Docli de doofgaande nuchterheid van Aristeas 
en zijn doel voor een heiden te gelden verklaart even goed zijne be- 
trekkelijk eenvoudige voorstelling, terwijl Philo van geen' kennis 
der goddelijke wet weet, dan verkregen door inspiratie. 

i) Frankel (Vorstud. S. 125) werpt om het verzwijgen van dien 
naam de vraag op, of de auteur vóór Philometor zou hebben ge- 
leefd (?!). ' 

«) AnU. Jud. L. XV G. XL A. 

*) Herzfeld (S. 579) maakt van deze bijzonderheid ook melding. 
Doch vooreerst is zijn gevoelen, dat de bouw van den burgt reeds 
door Sim on Maccabaeus begonnen is, niet geheel zeker en ten tweede 
doet de beschrijving bij Aristeas in geen enkel opzigt aan oen on- 
voltooid gebouw denken. 



11 

(e wasschen, in het boekje vermeld; doch ook daaruit laat 
zich weinig afleiden, omdat het niet zeker is, welk ge- 
bruik bedoeld is, en vooral onzeker, wanneer die onder- 
scheidene handenwasscbingen zijn ontstaan >)• — Datein- 
delijk de schrijver identisch zou zijn met een' anderen 
A ris te as, die volgens Eusebius over de Joden schreef 
en in het begin der 1« eeuw v. Chr. moet hebben geleefd, 
is cene gissing van Hody*), dien Herzfeld *) volgt, 
waaromtrent niets is uit te maken bij onze onbekendheid 
met den aard van dat andere werk en zijn' auteur. 

Tot dusver laat zich de tijd van het ontstaan niet zeker 
bepalen. Beter helpt ons daartoe misschien de aard van 
het geschrift. Het is duidelijk, gelijk Ëwald zegt, al is 
het dikwijls voorbij gezien, dat het werk wel zijn' naam 
draagt naar de geschiedenis van het ontstaan der LXX , 
maar eigenlijk met een geheel ander doel geschreven is. 
Ewald l)e8chrijFt dat doel en zegt, dat het den schrijver 
te doen was, om aan de gedemoraliseerde koningen van 
zijn' tijd bet beeld van den echten koning in de persoon 
van Ptolemaeus Philadelphus voor te stellen, hoe 



i) Gratz (S. 442) leidt uit dit gebruik af, dat het boekje niet 
vóór 10 n. C. kan geschreven zijn, doch zie tegen hem Herzfeld 
1. 1. S. 578. — Ook komt zulk een* bepaling niet goed overeen raet 
de waardering van het boekje bij Philo. 

.) L. 1. I. e. I. 

•) S. 578. Hel is niet uitgemaakt, dat deze Aristeas, die over 
de Joden schreef, zelf een Jood was, zooals de auteur van ons ge- 
schrift. Al is het derhalve juist, dat onze auteur op dat werk het 
oog heeft, wanneer hij in zijn* inleiding zegt, dat hij reeds vroeger 
een' dvuyQnipif over de Joden aan zijn* broeder Philocrates zond' 
dan is het toch niet te beslissen , of hij zich slechts voordeed als de- 
zelfde, dan wel of hij beide werken onder den verdichten naam van 
Aristeas schreef. 



12 

hij de ware wijsheid zoekt, en daarom de ware wijzen 
uit Jeruzalem ondervraagt. — Hierdoor wordt iuderdaad 
veel verklaard en deze voorstelling van het doel , waarmee 
A riste as^ geschrift ia opgesteld, is zeker veel aanneme* 
lijker dan de vage beschrijving daarvan door Gratz ge- 
geven, als of het den schrijver slechts te doen was orn 
een' panegyricus op het Jodendom tegenover het Heiden- 
dom. Toch kan ook Ëwald's voorstelling mij niet 
voldoen. Hij hecht m. i. te veel aan de gesprekken, 
door den koning met de oudsten gevoerd , en ziet daarom 
vele bijzonderheden over 't hoofid , die in het hoekje voor- 
komen. Zoo blijft bij hem de vermelding van de bevrij- 
ding der Joden en van de straf door God voor een ligt- 
vaardige behandeling van de wet toegevoegd onverklaard ^). 
'T komt mij voor, dat ons bij Josephus iets bewaard 
is, dat het ontstaan van Aristeas' geschrift duidelijk 
maakt, en tevens over den ouderdom daarvan beslist. 
Josephus deelt uamelijk ^) een edict van keizer Augus- 
tus ten gunste der Joden mede, uitgelokt door kwel- 
lingen, waaraan deze te Cyrene blootstonden en waarover 
zij klagten bij den keizer hadden ingezonden. Houdt men 
nu onder het oog, dat de Joden bij dat edict van lasten 



ï) M. i. is bij het doel, door E. den schrijver toegeschreven, zijne 
keuze van Philadelphus niet gelukkig, op wiens zedelijk gedrag 
zooveel was aan te merken. Bovendien waren de latere Ptoiemaeën, 
misschien met eene enkele uitzondering, den Joden alles behalve on- 
gunstig gezind, en in zulk een* ongunstige gezindheid zou toch al- 
leen de aanleiding voor eenen Jood te zoeken zijn om als zedemeester 
voor hel hof op te treden, vooral wanneer de eenige les van dien 
zedemeester hierop neerkomt, dat do koning zich moest laten voor- 
lichten door de wijsheid der Hebreen. 

«) Ant Jud. L. XVI. C. VI. 1 en 2. 



13 



ontslagen werden, dat de plagerijen, waaraan zij bloot- 
stonden, voortkwamen uit hunne gehechtheid niet slechts 
aan hunne wet maar ook aan hunnen tempel te Jeruzalem , 
dat zij nu vrije vergunning kregen om daarheen wijge- 
schenken te zenden, dat op de schennis dier wijgeschen- 
ken zware straf werd gesteld, dat in het edict op zeer ver- 
eerende wijze van den Hoogepriester , van Jeruzalem, van 
de trouw door de Joden aan den keizer en aan zijn va- 
der bewezen, wordt gesproken, — dan ligt het voor de 
hand, in het boekje van A ris teas, waarin de eerbied van 
Ptoloraaeus, zijn' belangstelling voor de wet der Joden 
en hunnen Hoogepriester , ook om hunne trouw aan hem en 
zijn vader betoond , de hoofdzaak is , een terugslag te zien 
op dat edict. Daarom komt het mij voor een' verdediging 
te bevatten van het goed regt der Joden op zulke gun- 
stige bepalingen, als Augustus voor hen maakte te- 
genover de kwellingen , waaraan zij van de zijde der hei- 
denen blootstonden, en derhalve geschreven te zijn omtrent 
25 V. Chr. 

De schrijver leefde derhalve op aanmerkelijken afstand 
in tijd van de gebeurtenissen die hij vermeldt en van de 
dagen van koning Philadelphus. Ook was het hem 
volstrekt niet te doen om geschiedkundige waarheid , 
maar hij stelde zich een apologetisch doel, dat zijne voor- 
stelling, geheel beheerscht. — Nu is het bovendien opmer- 
kelijk , dat vele bijzonderheden, die hij onder Philadel- 
phus' regering stelt, te huis behooren in die van zijn' 
vader Ptolemaeus Lagi i). Het schijnt, dat de 
tweede der Ptolemaeën zich zulk een' grooten naam ver- 



i) Z. B. BI. 5 Noot 3 en BI. 6 Noot i. — Hierbij moet gevoegd 
worden de tegenwoordigheid en werkzaamheid van Demetrius 
Phalereus aan hel Egyptische hof. 



14 



worven had , als beguastiger der wetenschappen en in het 
geheel als regent, dat hij daardoor zijn' voorganger in 
de schaduw stelde en men gereedelijk op hem zaken over* 
bragt , waarvan de eer eigenlijk aan genen toekwam ; 
zoo werd hem soms de stichting van het muséum en de 
bibliotheek toegeschreven ')• Dit geeft aanleiding tot het 
vermoeden, dat het Pseudo- Ar isteas alleen te doen 
was oin een' grooten naam voor een' beschermer der Jo* 
den en dat de hooggeroemde Philadelphus zich het 
eerst aan hem voordeed. •— Ik neem hiermee afscheid van 
dit geschrift , waarbij ik misschien reeds te lang stilstond. 
Zoo veel is zeker, dat men ligtvaardig handelt, wanneer 
men op zijn gezag afgaande koning Philadelphus 
in betrekking brengt met de overzetting der wet. 

Intusschen is Aristeas' geschrift noch het eenige 



') liody L. I C VIII. 

«) Contra Cels. IV. pag. 798. 

•) Contra Jul. Tom. Vï L. VI p. 134. 



noch het oudste, waarin dit geschiedt. Althans ten tijde I 

van Clemens Alexandrinus en van Ensebius den 
kerkgeschiedsch rijver bestond er nog een ander boek , o, 
a. aan Origenes *) en Cyrillus ») bekend , met 
dezen titel ongeveer : tó&v c6pói>v vójuiuv li^rcfnaw^ (Ipjuiyive^ot) » 
en aan zekeren Aristobulus, een' Joodschen aanban- 
ger van Aristoteles, toegeschreven , waarin koning 
Philadelphus, even als in het geschrift van A r i s - 
teas, met de vertaling in betrekking wordt gebragt 
G r a t z heeft op grond der onderscheidene berigten om- 
trent dezen Aristobulus, zijn' persoon en zijn werk , 
welke hij aan een' scherpzinnige critiek onderwierp, een 
nieuw gevoelen voorgedragen omtrent den tijd , waarin 



15 

de Grieksche PeBtatcocb is ontstaan , daar hij aan den in* 
vloed van koning Pbilometor en de werkzaamheid 
van Aristobulus wil hebben gedacht. Ik acht dit 
gevoelen niet aannemelijk , maar moet er toch langer bij 
stilstaan. 

Het werk , dat Eusebius en Clemens Alex. 
voor oogen lag, moet blijkens de fragmenten, die zij 
daaruit aanhalen i) , een' vrij uitvoerige toelichting of ver- 
klaring in den smaak dier tijden op de wetboeken hebben 
bevat , uit onderscheidene boeken bestaande, zooals mede uit 
de aanhalingen blijkt; terwijl de 8chrijver het voor deed 
komen, als rigtte hij steeds het woord tot koning Pt o* 
lemacus Philometor, aan wien hij dan ook 
zijn werk had opgedragen. Hoewel Gratz het tegendeel 
beweert, kan het werk, dat op den naam van Aristo- 
bulus stond, voor niets anders gehouden worden. Reeds 
de titel i^nyTioeii xwv Up. vófx. vordert deze opvatting. Het 
boek wordt wel is waar eens door Eusebius épfiYiyeta 
genoemd, maar Gratz heeft daaruit ten onregte beslo- 
ten , dat het eenvoudig een' overzetting der boeken van 
Mo zes was, waaraan Aristobulus zou hebben ge- 
arbeid en waarvoor hij een' opdragt aan Philometor 
had geschreven. De naam i^iny^aeK; laat dit niet toe. Gratz 
zegt wel, dat dit woord bij de ouden inderdaad niet in 
die beteekenis werd opgevat , die wij daaraan hechten, van 



') Men vindt die fragmenten in Euseb. Praep. Ev, VIII: 10 en 
XIII: i2(cf. VII: 14 en IX :f.); en inClem. Slrom. V..759, 1.342. 
H e r z f e 1 d behandelt ze II. S. 473 flgg. cf. S. 5G4 flgg. Van groote waar- 
de blijft nog altijd Valckenaer: Dialribe de Arist. Jud. Lugd. 
Bat. 1806. Vgl. verder Daline L. J. II S. 73—112; Gfrörer 
Urchr, Th. I. Philo u. d. jüd, Alex. Theos 2e Abth. S. 71—121 
(Stuttg. 1835). 



16 

verklaring , uitlegging , maar ia de beteeleois van over* 
zetting, doch dit kan niet worden toegestemd. S ui das 
geeft als beteekenis van i^myihoaaSaLi op: df/xa 'kiym te i^spi 
&y a^oouaiv oi axouovret , xac ^i^aaxetv ahxoiq nspc &v tcuv* 
SavovToi. Hesychius geeft op elnyïjrt^ deze verklaring 
op: 6 7r£pc cepeiW xai dioaYiyaloèv i^nyoiiyievoq. Zoo staat hetww. 
in Spr. XXVUI : 13 tegenover eTrixaXuTrieiv; in ToA XXVIII : 
27 coll. Joh. 1:10 moet het door ons verklaren yfov* 
den weergegeven *). Bovendien heeft G r a t z de Plur. 
ê|Tjy>iaeig niet in aanmerking genomen. Een' overzetting 
zou , zelfs toegegeven dat het woord i^iiynai^ deze betee- 
kenis kon hebben , zeker door het Sing. zijn aangeduid. 
Dat nu de titel zoo afwisselt, nu eens i^Yiy. en dan weer 
£py.rj[ueia luidt, is daaraan toe te schrijven, dat ook épiapfi 
de beteekenis kan hebben van verklarende vertolking >). 
Het omgekeerde van G r a t z 's stelling is volkomen 
juist, en wij kunnen gerust zeggen, dat de titel van 
het werk , waaruit C 1 e m e n s Alex. en £ u s e b i u s ei* 
teien, ons alleen doet denken aan een' soort van ver- 
klaring. 

Gratz's voorstelling van het werk heeft ook in zich 
zelve weinig aanbevelends. Hij neemt aan, dat het boek 
behalve een' opdragt vóór de vertaling aan den koning, 
een daarbij behoorend schrijven zal hebben bevat, als het 
ware een )>ad lectorem." Van dit laatste zegt hij, dat 



») Zie ook Sir. XXI : 1 6 * Siyyi/o*? f^wgov , narratio vel expositio — 
zeker voor het Hebr. ^fiDD cf. Jud. VII : 15. 

*) Zoo Sir. XLVIl : 17 waar iQt^rjveZM raoeijelyk iets anders kan 
beteekenen ilan uitlegging. Men denke aan de (g/Afjvfia ykmao&v van 
Pau lus. 'T w. iQ/*7jyêVTiiq der LXX corr. met pJ^iriD bij On kei. 
'T zelfde merkt ook op Landerer in Real^EncycL van Her zog 
s. V. HermeneuL Th. V. S. 777. 



17 



het niets had van een comnientüar en ook den naam van 
exegese niet droeg ^ maar genoemd wordt Trposjicywvyjfx/vflt 
(E u s e b. Pr. Ev. VII : 6) of düy/pa^^a (ibid. Vlll : 9) , bij 
C 1 e m e H s ia tt/öo; tov ^Ckownxopa.. Daar nu C 1 e m e n s 
uit het eerste boek citeert^ moet dit begeleidend schrij- 
ven, gelijk Grütz dan ook aanneemt, uit meer dan 
één boek hebben beslaan. Een zonderling ))ad lectorem"! 
Maar ten overvloede blijkt uit Praep. Ev. VII : ISdatdieirpo^- 
•^Kfmriuiva volstrekt niet op zich zelve stonden, maar dat ze* 
hetaelfde waren als de ijsuYjveca. Eusebius zegt daar: 
avT&> ïixoktfialta xiny iCav upGiy vdfxci»v Trpoa^ cavGüV épiinveiav. Er 
is derhalve geen' reden voor zulk een' voorstelling van 
Aristobulus' werk als Gratz geeft*). — Hij tracht 
die voorstelling nog aan te dringen door een' plaats van 
Anatolius, bij Eusebius medegedeeld. Daaruit zal 
volgens Gratz moeten blijken, dat A r i s t o b u I ii s be- 
hoorde tot de vertalers der Pentateuchos en de overzetting 
aan P h. i 1 o m e. t o r opdroeg. De woorden , die Eusebius 
als van Anatolius aanhaalt, zijn deze: 'AptaT^uXo^ , 
o èv xoii i|3^0]uii7xoyza xatecXey/xIvos , xor^ xi^ Upa^ Ttai Bda^ 
'£/3pacW épfji*/-jV€Ü(7a(7i yf^cctfi^ ïlxokefia{<f tü) ^ikx^Ojfta xat xo) 
Touiou noLXpi , TMU /3i|3Xov; ifyiyTiTMag xoi Muufféu; vÓ|ülou xoiq 
aijxoli Tjosafiy'riyyï'je jSaJiXeuai ^). — Deze woorden bevatten, 
zoo als ze daar staan een anachronidme, waarover straks 
nader; van hetgeen Gratz wil, staat er niets in te lezen. 
Doch hij meent daarin een' echte kern te moeten onder- 
scheiden en toevoegsels van Eusebius. Oorspronkelijk 
zal er niets in hebben gestaan dan dit, wat volgens 
Gratz, die i^rr/mi(; als vertaling neemt, ook elders in 



i) Hiermee vervalt dan ook eigenlijk de grond, waarop zijn' hypo- 
these omtrent den oorsprong der vertaling rust. 
») HisU Eccles. VII. 32. ^ 

2 



18 



hét Chron. pascha/e b. v. ivordt gezegd, dat namelijk 
Aristobulos behoorde tot de yertalers en de verta- 
ling aan Philometor opdroeg. E u 8 e b i ii 8 , in zijn' 
ijver voor de Aristead-sage, waarin de vertaling, gelijk wij 
zagen , aan den invloed van Philadelphus werd toe- 
geschreven , zal voor Philometor Philadelphus 
hebben gesubstitueerd en ter wille van Irenaeus, 
welke kerkvader tevens van Ptolem. Lagi spreekt, er 
bij hebben gevoegd: xai tco toutov icaxpi, evenals ook de 
70 overzetters. — Nu acht ik een' onderstelling als deze, 
die aan E u s e b i u s een' behandeling zijner bronnen toe* 
schrijft, waarvan geen tweede voorbeeld bij hem is te 
vinden, geheel willekeurig. Het cenige argument, dat 
Gratz heeft is, dat men 't anachronisme , om Aristo- 
b u 1 u s te plaatsen in den tijd van Philadelphus, 
bezwaarlijk op lekening kan stellen van A n a t o I i u s , 
den groeten geleerde , die in Alexandrie geboren was i). 
Een zeer zwak argument ! Immers Gratz aarzelt niet 
om G 1 e m e n s Alex.^ het hoofd der catechetenschool , 
aan datzelftle anachronisme schuldig te noemen. Bovendien 
schijnt A n a t o I i n s schuldig aan meer fouten tegen de 
geschiedenis *), en weten wij van zijne geleerdheid alleen, 
dat hij volgens E u s e b i u s zich verdienstelijk maakte 
ten opzigte der tijdrekening en van den ieestcyclus. Maar 
laten wij dit alles daar , dan nog is het duidelijk , dat 
ook A n a t o I i u s , mogen ook al de namen der konin- 
gen en nog iets meer in zijn berigt door een' andere 
hand zijn ingelascht , dat ook Anatoliusde j3cj3)oi 



*) Ik weet niet, vanwaar Gratz het heeft, dat Anatolius on- 
geveer 170 n. Cbr. gebloeid heeft. Hij moet juist 100 jaren later ge- 
steld worden. 

») Vgl. Valckenaer. L. I. Pag. 25. 



19 

iinyntiuM onderscheidt van de oversetting zelve , zoodat 
G r a t z door zijn' willekeurige schifting niets gewonnen 
heeft voor zijn' voorstelling van het werk , dat £ u s e- 
b i n s en anderen gebruikten. -^ Hij beroept zich einde- 
lijk nog op den aard der fragmenten , welke niet doen 
denken aan een' commentaar. Zij bevatten, echt of 
niet echt, philosophische opmerkingen over de wijsheid, 
over de anthropomorphische uitdrukkingen in de Penta- 
tateucb. Doch vooreerst kan men uit de geringe over- 
biijfeelen moeijelijk tot het geheel besluiten. En bovendien 
kunnen zij zeer wel dei^l hebben uitgemaakt van verklaren- 
de opmerkingen over de wet in philosophisch-apologeti- 
schen zin , gelijk P h i i o 's commentaren ze bevatten. 

Wij hebben het derhalve daarvoor te houden, dat het 
werk, dat E u s e b i n s en anderen gebruikten, een' wijs* 
geerigc verklaring bevatte op de boeken van M o z e s. 
Het werd, gelijk gezegd is, toegeschreven aan zekeren 
Aristobulus i). Maar het is moeijelijk met volstrekte 
zekerheid te bepalen , wanneer deze A r i s t o b u l.u s ge- 
leefd heeft. Het meest waarschijnlijke is niettemin , dat 
men zijn' bloei onder Ptolemaeus Philometor 
moet stellen (omtrent 160 v. C). In hel Chronicon Pa- 
schale luidt het uitdrukkelijk: 'Aptaró^^^jXoc *\o\)icdoi Ile/st- 
naTiTixo^ iyvfapiitto , o; nroXefAaco) t^ OcXofAiSropc i^TiyTÓcai xM M&>u- 
o<&)$ ypaff^i ivêBnxtv. *). — Het is echter opmerkelijk, dat 



*) Het berigt, dat het werk van Aristobulus in de Florentijn- 
sche bibliotheek zou berusten en in een Benedictijnerkloosler bij 
Mantua (Va lek en aer Paij 21. Herzf. S. 473*), en uirgebreiderzou 
zijn dan PhiIo*s schriften , schijnt van allen grond ontbloot, liet zou te 
vvenschen zijn, gelijk V. zegt, dat »in judicando tetiieritas nosfra con- 
futaretur ah'quando." 

•) Edit. Bonn. 1. 337. by Gratz S. 432. 



20 

zoowel £u8ebiu8 aU Clemens Alexaudrinus tiiet 
zich zelven in tegenspraak zijn in de opgave van A r i 8- 
tobuIu8' leeftijd. Op de ééne piaat8 zegt Eusebius 
{Praep. Ev. VUL c, 8) 'EXeafapou ïLai 'AptaTojSoiiXou ; av- 
dpCïy To fjièy yivo^ 'E^paitav avénoBev , tov ie y^pévw xaxi tou; 
riToXefAoc/ou xp^^^^i iioLxpe^dnüiv* Hier schijnt hij derhalve te 
moeten gehouden worden voor een' tijdgenoot van 
den hoogepriester £ I e a z a r , die onder Philadelphus 
(eigenlijk onder L a g i ») heeft gebloeid. Op een' andere 
plaats daarentegen schrijft Eusebius Clemens Alex, 
na en zegt : cy t&) TTpcórco rrpo^ tóv ^tko^Kiixopa ^). Elders laat 
hij ons in bet onzekere, omdat hij eenvoudig zegt, dat 
Aristobulus aan Ptolemaeus schreef en- bloeide 
xara tyjv ÜToXs/iatW i^yspv/av. Deze Plur. zal wel zoo 
moeten worden opgevat, dat daardoor de dynastie der 
Ptolemaeën is aangeduid, en niet, gelijk Gratz wil, 
de twee eerste Ptolemaeën, noch gelijk Valckenaer, 
Philometor en Physco 3). Het gemis van het arti- 
kel en het woord riytiiovta komen mij voor deze opvat- 
ting te vorderen. Evenals met Eusebius is het ook 



') Hody (L. 1. I. c. 7) heeft er op gewezen, dnt Eleazar's 
laatste iioogepriesterlyk jaar nog in den eersten tijd van Philadel- 
phus' regering valt. (Zie ook hel Zeitübersicht achter Ewald*s IVe 
bd. Hij geeft op: 285 Ptol. II Ph il ad. en 291— 276. EleazarHP.) 

*) Praep. Ev, IX. 6. Valckenaer zegt (Pag. 28) om Eusebius 
te verdedigen, dat deze op de eerste plaats, waar hij Aristobulus* 
woorden aanhaalt, den naam Philometor noemt, en schrijft daarbij 
L. Vil. 6. Dit citaat is onjuisf. 

*) Gratz zegt, dat onder de Ptolemaeën kut' fiox^v door de .kerk- 
vaders altijd verstaan worden Lagi (niet Lagos) en Philadelphus 
(S. 433). Dit is moeijelijk te bewijzen. Maar Euseb. spreekt hier 
niet van de Ptolemaeën Hai'fiox^v. In dat geval zou het art. er 
bij staan. — De plaats van Valckenaer is L. 1. pag. 28. 



21 

met C lemen 8 Alexandrinus jgesteld. Deze haalt woor- 
den vao Aristobulu8 aan , zeggende : 'ApKJTÓpöi/Xo^ dï 
hf Tw ir/xüTw Twv npoq tóv OtXojwj Topa *) ; maar elders zept 
hij : 'A. Se , tw xata ÜToXeixaroy yeyovÓTi tóv ^tXaJeXf ov , oii 
fié/jiv>3Tai ó avvrix|a(uvO€ T«v t6!>v Maxxa^aïxwv 6iTiro|üiï3V , j3i(3Xta 
yeyovévou (Va lek, wil Te:rdvï2Ta«) havi^ 9t &v anoieUwGiv 
eet 2). Valckenaer heeft door conjecturen zoowel Eu- 
sebiiis als G Ie mens AL met zich zei ven in overeen- 
stemming trachten te brengen. In de laatste plaats houdt 
hij Tw • . . . irnxoiiYiv voor een invoegsel van een' onkun- 
dig afecbrijver of lezer ^). In de Praep. Ev. (L. VIII. 
e. 8.) verandert hij JlroXefiaeou in Urokefxaim *) Wij moe- 
ten echter onder het oog houden , dat ook in het citaat 
van Anatolius, waarover boven gesproken werd, ge- 
lezen wordt , dat Aristobulus onder de 70 behoorde , 
welke de goddelijke schriften der Hebreen voor Ptole- 
mneus Philadelphus en zijnen vader vertaalden, en 
verklarende boeken voordroeg aan den koning op de wet 
van Mo zes. Hoe eenvoudig nu de eenc conjectuur van 
Valckenaer wezen mag, — de andere is vrij gewel- 
dadig — men zal met Gratz*) moeten iqstemmen , als 
hij zegt: » wenn sich ein und derselbe Miszgriff drei und 
mehremal wiederholt, so ist er nicht mehr als Abnormi- 
tat ^ sondern als Norm zu betrachten *'; m. a. w. , men 
verliest dan eenigerraate het regt om den tekst door con- 
jt^cturen te ver bijleren. — Ik weet ni(»t , hoe men deze 
tegenspraak te verklaren heeft. Dat zdik een' weifeling 
kon bestaan, niettegenstaande Aristobulus' boek voor- 
handen was, is welligt daaraan toe te schrijven, dat de 



.) Slrom l p. 342. ') Strom V. p. 648. •) L. I. p. liÓ. 
") L 1. p. 28. •) S. 433, 



22 

pdragl wel kort zal hebben geluid: HroXefAtf/co t(tf (BaercXiL 
Maar duidelijk is het mij niet, waardoor zij onUtaan id« 
Intusschen acht ik het waarschijnlijkst, dat de leeftijd Yan 
dien genoemden Aristobulus valt in de regering van 
koning Philometor. Vooreerst om de plaats in het 
Chtonicon Pascha Ie ^ die toch altijd door Euscbius en 
Clemens bevestigd wordt. Dan ook, omdat ook het 
2« boek der Maccabaeën een' Aristobulus kent , die om- 
streeks dien tijd geleeM heeft i). Eindelijk , omdat het 



i) Gelijk bekend is, gaan aan het 1I« Macc boek twee brieven 
vooraf (1: 1—9 of ifti en 1 : 9 of 10« — 11 : 18). — Van den tweeden 

is het Opschriil: o* i* 'ItQoaoXvpi,o*q nai ol iifT'g 'ÏQV^aitf, itaï ^ fiQovaia 

Nu doet de echtheid (waaraan Valckenaer vasthield, vid. Pag. 
41) of de onechtheid dezer beide brieven voor ons weinig ter zake, 
omdat de hooge ouderdom in ieder geval zeker is , maar van meer 
belang is het te weten, welke Ptolemaeus hier bedoeld is. — 
Uitgaande van den datum in vs. 10 opgegeven, 't 188» jaar van de 
aera Seleucidarum , d. i. A^ 124 v. C, kan men alleen denken aan 
Physco en te regt heeft men dan opgemerkt, dat deze toen ongeveer 
60 jaar oud moest zijn en aan z^n* leermeester derhalve een bij uit- 
nemendheid hooge ouderdom moet zijn geschonken, terwijl het bo- 
vendien zonderhng zou wezen, dat de leermeester van Physco een 
boek heet opgedragen te hebben niet aan hem, maar aan zijnen broe* 
der Philometor, hoewel de verstandhouding tusschen beiden verre 
van broederlijk was. — Beide zwarigheden vallen weg, wanneer men 
de datum in vs 10 gegeven met Grimm (Comment, in 2 Macc. 
in 't kurzgef. Exeg. Hdb. zu den Apocryphen IV. S. 22 en 35) e. 
a. niet bij den tweeden brief maar tot den eersten betrekt. Men heeft 
hiertoe het regt. Vooreerst om de vaststaande gewoonte, ook in 2 
Macc. in acht genomen, om de datum niet aan het begin maar aan 
het einde op te geven. Voorts omdat da' tweede brief niet in 124 v. 
C. kan, maar ongev. 181 a. Sel. of 164 moet geschreven zijn. De 
dood van Antiochus Epiphanes (+ 148 aer. Seleuc. wanneer 
men met 2 Macc. (zie Ew. L. 1. IV. S. 533') *t begin dier tijdreke- 



23 



Teel natuurlijker i8, dat de naam van Ptolcinacus 
Philadelphu8, die nu eenmaal met een' vertaling der 
wet in verband word gcbragt, dien van Pbiiometor 
zal hebben verdrongen , als er sprake was van een werk, 
dat een' verklaring der wet bevatte, dan dat het omge- 
keerde zou hebben plaats gehad i). 

Nu kan wel het bestaan van zulk een' A ris tob u- 
I u 8 onder koning Philoroetor aan geen' redelijken 
twijfel onderhevig zijn >), maar het is een' andere vraag, 
of het werk, dat op zijn' naam stond, werkelijk van 
hem afkomstig is. Heeft inderdaad een joodsch geleerde 
of wijsgeer aan dien koning een boek opgedragen, dat 
een soort van wijsgeerigen commentaar bevattte op de 
Joodsche wetten ? Is het boek , dat C I e m e n s Aiex. en 
Eusebius voor zich hadden, werkelijk van zulk een' 



ning :=: 311 stelt) wordt er als iets nieuws in verteld; vs 10 komt 
Judas voor, die bezwaarlyk een ander kan zijn dan de Maccabaeêr 
(zie Valeken. Pag. 40) (4- 161) — Er blijft derhalve niets over 
dan óf met Grimm de datum van vs. 10 b'y den len briefte be- 
trekken, óf met Ewald aan de lezing, die in 2 MSS. wordt gevon- 
den , TtüOê^anooTov voor ^ycfoiyjcocTTov de voorkcur te geven. — Men 
'behoeft althands noch met Herzfeld (S. 565 üg^.) tol gekunstelde 
beweeringen, noch met Valckenacr tot gewaagde conjecturen (p. 
38 sqq. vooral 42) de toevlugt te nemen. — fs toch de tweede brief 
geschreven in 164 v. C. dan sluit dit goed met de berigten der kerk- 
vaders. Het is toch het 17e jaar van Philometor's regering, die 
in het geheel 36 jaar duurde. 

') Intusschen heeft Hody (L. 1. I, CIX) volkomen regt, al hecht 
hij te veel waarde aan Anatolius' berigt (zie Valck. p. 25), wan- 
neer hij zegt: non constitisse veteribus, quo seculo vixerit A riste- 
bulus, et ad quem scripserit Ptolemaeum. 

*) In zoover heeft Herzfeld regt — maar ook alleen in zoover — 
als hy zegt, wich begreife nur nicht, wie man die Notizen (over A.) 
hat ernstlich angreifen können." 



24 

hooien ouderdom? lo dat geval ië de getuigeuis uit dat 
boek ontleend voor eene vertaling der wel onderen door 
toedoen van koning Philadelpbus van groot gewigt. 
Ik geloof echter, ai is het bij de weinige fragmenten, 
die ons bewaard zijn, moeijelijk te beslissen, — ik ge- 
loof, dat er gegronde redenen bestaan om aan de echt- 
heid en den hoogen ouderdom van het geschrift te twij- 
felen. Het is juist dat fragment, waarin over de verta- 
ling gesproken wordt, dat dien twijfel allereerst gaande 
maakt. 

Dat fragment luidt in zijn geheel bij E u s e b i u s aldus ^) : 
^iTopyjivevxat yip irpo Aif]juii7Tpcbv tou ^cCkinpif^ ii ir pf^v 7rp6 x^^ 
'AlB^xvSpov xad (twv?) ïltpaw 'cTtxpatJfWw; töt re xaia rhv 
i^xyayyivf xhv «| Aiyinxou twv *E(3/>a/&w , Yiusxêp'^v iï iroXitwv , Kal 
Yi tuv yv/ov6x^v airavruv autoï; iTiv^chmet , xoi xpary^cTK ri); x^P^^* 
xai x9ii oXtï; vofxo3'eaia; 'etre^jj 71751; . . , . 'H J* okyi ipp-rtittlx twv 
$ii TOJ vöfAOU nd\tx(M» inl ro-J np^oLyopgu^ivxoi <S^i'kaSi\(fQ\j |3«af- 
Xéwg, ao5 Jè itpoyóvou , 7rf)o;«v€y)t«/x<vov *) jtxeCwva ^iXoriueav, 
ATifAVltpou Toii 4>aAy)pé&>{ itpayfiaxéuaaiAiyov itipi routuv. — 

Over de beteekenis van deze woorden kan weinig ver- 
schil bestaan. Alleen is het de vraag, welke uitgebreid- 
heid daarin aan de vroegere, welke aan de latere verta- 
ling wordt toegeschreven. Valckenaer heeft gemeend, 
dat de beschrijving dier vroegere volkomen past op de 
Pentateuch ») en verstond onder de SXri eppLtpfila x. i, x. v. 71. 



') Praep. Bv. XIII. 12. 

>) Deze verandering voor 9r^o;fi^yxa/««ro* beveelt zich door bare 
eenvoudigheid aan. 'T ww. ontbreekt nu wel, maar om irgoqtvfr»^- 
fAêvo* daarvoor te nemen, in de beteekenis » heeft erlangd (!)", en 't 
Neutr. daaruit te verklaren, dat 't subject uit 9 woorden bestaat, zoo- 
ais Herzfeld wil (S. 535) is nog moeijeliiker. 

•) L. I. p 48. 



25 



het gclteele O. T. i). Dit laatste is zeer oiiwaarsd-jijnlijk. 
'T kan wel niet stellig ontkend worden , dat vrffw; in het 
algemeen voor het geheele O. V. zou kunnen gebezigd 
zijn , ^) maar dat dit in zulk een verl>aiid zou zijn geschied 
en dat Aristobulus zoo doende alleen zou staan te- 
genover Aristeas, Josephus, Philo, die allen slechUs 
van de Pentateuch spreken, dit is niet geloofwaardig ^). 
Wat het eerste aangaat, is het gezegde omtrent de o>.if 
Ipf*. juist en hebben wij derhalve daaronder de Penta- 
teuch te verstaan , dan zijn wij reeds geneigd om in die 
vroegere vertaling, waarvan A ris tob o I us spreekt, iets 
anders Ie zien^ Daarenboven wordt Va Ie ken aer 's ge- 
voelen nog door andere zwarigheden ge<lrukt. — Hij 
zegt: ))Ta Jcati tijv i^aytayriv Librum M o y s i s *E|o(y oy det^i- 
gnant, cetera libros seqaentes Pentateuchi ; certe rris oXy]; 
yo^jLoB. eVfi|. eorum quartus (L quintus) est Aeuxopov^atov". 
Ik geloof, dat hij zich door de toevallige overeenkomst 
tusschen. Exodus en ra. x^. t« el, te ver heeft laten 
leiden. G(inem ontbreekt toch , en duarin te voorzien 



») L. 1. g XX sq- . 

*) Hody L. IL C» 7 had dit niet moeten ontlcennen. Hij beweert 
dat vóór het £v. 't gansclie 0. V. niet door ó vó/*o^- werd aange- 
duid. Doch het is zeer waarschijnlijk, dat Paulus enz., wanneer 
zij dit doen, slechts een* oude gewoonte volgen. — Het verband is er 
hier echter tegen om rói^to? zoo te verstaan. Arisl. wil toch naauvvkeu- 
rig den omvang der vertaling beschrijven. 

*) Va tok. trachtte dit. argument tegen zijn gevoelen te weerleg- 
gen (Pag. 59). Het mogt hem niet gelukken. Hij geeft toe, dat Jo- 
sephus alleen van de Pentateuch spreekt, maar verklaart dit uit zijn 
opzet om zijn eigen werk te verheerlijken (!) Nu is Joseplius Aris- 
teas trouw gevolgd , nogtans zal volgens V. ó ró^o? ook bij Aristeas 
het geheele 0. V. beteekenen — Wat hij van Phifo iegt, is niet 
beier. 



26 

door een' conjectaur als dcase , om vóór de ww. t. x. 1. 1^. 
in te voegen: :? re yivem^ toü Kiofiov of iets dergelijks, is 
zeer willekeorig. De opmerking van Dahne»), dat Ge- 
nesis bij de Alexandrijnen onder de vöfuto^e^ca werd ge- 
rekend, kan ouk niet baten: immers er is in Aristo- 
bulus' woorden slechts van een vofiio5. êirif. sprake en 
al wilde men dit voorbijzien, dan nog komen wij niet 
verder, oradat niet slechts Genesis^ maar al de vijF boe- 
ken van Mo zes in denzeliden zin onder de vo|uio5etf& wer- 
den gerekend en men derhalve niet begrijpt, waarom de 
andere afzonderlijk worden genoemd. M^ar ze worden 
in het geheel niet genoemd : rj xpdxnatq tri^ X^^c ^ou slechts 
op Jozua kunnen slaan, en we missen derhalve behalve 
'Genesis ook Numeri en Levit, want fi t. y9y. avXé in- 
i7tt<pdvetA (door HerzFeld goed vertaald, »das wunder* 
bare alles ihnen Geschohenen*') kan bezwaarlijk die beide 
lioeken aanduiden. We moeten derhalve Valckenaer^s 
gevoelen afkeuren en de woorden van Aristobulus 
met Herzfeld, Ewald e. a. zoo opvatten, dat daarin 
van een' dubbele, een' oudere onvolledige, een' jongere 
geheele vertaling van de Pentateuch gesproken wordt. 

Is dit de beteekenis der woorden, de vraag nadr de 
echtheid blijft overig. Zonder dat ik nu met Hody zou 
willen zeggen, dat te dezer plaatse geput is uit Aris- 
teas — welligt is het omgekeerde juister — zijn er 
aan deze plaats bedenkingen te ontleenen tegen de echtheid , 
door Hody gedeeltelijk aangevoerd en, naar het mij 
voorkomt, door Valckenaer niet, zooals Ewald wil, 
voldoende opgelost *). Gratz neemt ook de echtheid niet 



») L. 1. IL S. 73. 

*) Hody handelt hierover in I. C. IX. Zijne bewering dat hetboek 



27 

aan. Een zijoer argumenten is echter onjuist. Hij zegt i), 
dat slechts een interpolator tot een' Ptolemaeus kan 
laten zeggen, dat een zijner voorvaderen Philadelphus 
heeft geheeten. Doch het gedicht van 7'heocritus op 
dezen koning, waarin hij hein om hot huwelijk met zijne 
zuster Arsinoê met Ju pi ter vergelijkt >), toont dat 
in de oogen der Ptolemaeën die schande zoo groot niet 
was. Intusschen zijn er sterker argumenten '). 

In de eerste plaats leg ik nhdruk op het anachronisme, 
dat de werkzaamheid van Denietrius P ha Ie reus on* 
der Philadelphus wordt gesteld , evenals dit ge- 
schiedt in het geschrift van Aristeas* — : Denietrius, 
die als begunstiger en als lieoeienaar zelfs der wetenschap- 
pen een' grooten naam had bij de ouden, was na den 
dood van Cassander uit y rees voor diens zoon Anti- 
gonus, ook wel Anti pa ter geheeten, die tegen de we- 
duwe, en waarschijnlijk ook tegen de vrienden, van zijn' 
vader woedde, gevlugt uit Athene naar Alexandrië. Hij 
werd hier opgenomen in de gunst van Ptolemaeus 
Lagi, en stond hem als raadsman tot zijuen dood 
ter zijde. Maar hij had Philadelphus van zich ver- 
vreemd door den raad, aan zijn' vader gegeven, om aan 
de kinderen van £urydice en niet aan die van Bere- 
nice, de moeder van Philadelphus, de opvolging te 



van Arist. in de 2e eeuw door een* Christen is geschreven ytnaakte 
V. de weerlegging gemakkelijk. 

') S. 435 flg. 

«) Theocr. IdylL 17. vs. 13i. sqq. 

s) Behalve Hody behooren onder de voorstanders der onechtheid 
vooral genoemd te worden: Richard Sim on in zyne HisL cnL 
d. V. T II. 2 p. 189 sq. en Eichhorn (Bïhlioth. d. bibl. Literat. 
Th. V S. 279. flg). 



28 

verzekeren. Lagi had diea raad wel niet op;ifcvoIgd , 
maar Deme tri U8 werd na zijn' dood om die reden door 
Philadelphus onder bewaking uit de hofetad verwij* 
derd, tot er een bealuit omtrent hem genomen was, en 
stierf in verwijdering van den koning. Hermippus bij 
Di o gen e 8 Laertiu* ^) en andere getuigenissen bij de 
ouden strekken tot bevestiging van het een en ander ^). 
Nu kan men wei opmerken, gelijk Valckenaer, dat 
Hermippus noch anderen met zooveel woorden zeggen 
dat Deinetrius dadelijk na den dood van Lagi is ver- 
bannen, maar al zeggen zij zulks niet uitdrukkelijk, het 
is toeh duidelijk de bedoeling. Anderen hebben zich ge- 
red door Demetrius werkzaamheid ten behoeve der 
vertaling van de Pentateuch te stellen in de jaren, waarin 
Philadelphus mederegent was van zijn' vader 3). Doch 
teregt is daarop gezegd, dat men dan toch veeleer den 
naam van dezen dan van genen zou verwachten. — Op 



O yiL philos. Lib. V. P. 578 (Ed. Dind). 

*) Zie Hody L. I cap. II. 4 — cap. V, waar hij met groote ge- 
leerdheid alJes bijbrengt, wat Hermippus' berigt bevestigt, bet ge- 
zag van dezen Uerm. Smyrnaeus (te onderscheiden van Berytius) 
tegen de aanmerkingen van Voss'e. a. verdedigt, en dat zóó over- 
tuigend, dat ook Valckenaer, hoewel hy herinnert aan een paar 
fouten, die men in Hermippus heeft weten aan te wijzen, de zui- 
verheid van dit berigt moet erkennen. De voornaamste plaats der 
ouden is Cicero pro Rabirio P, c 9. — Ik teeken hier nog aan, 
dat Hody door Va lek. (g 18 pag. 54 sq.) goed is teregtgewezen 
over zijne vertaling van Hermippus' woorden: .TrfQfKpvXdxxfaO^ny 
fv T^ /«»(>re door in ditione custodiri. 

*) Zie de namen der voorstanders v^n dit gevoelen bij Dahne 
(L 1. pag. 88), aan wien ook 't volgende is ontleend Het kan natuur- 
lyk daarbij niet tegen Aristobulus gelden, dat Aristcas* voor- 
stelling alleen op de laatste jaren van Pb il. kan zien. 



29 

zich zélf is nu wel dit unacbronisme niet zoo groot , of 
het liet zich eenigermate verklaren na een' tijd van 150 
jaren y die er tusschen Demetrius en Aristobulus 
inliggen, — terwijl men bovendien zou kunnen beweren, 
dat Defnetriu8 onder Lagi alles voorbereidde voor de 
vertaling, die echter onder Philadelphus eerst tot 
stand kwam; — maar vooreerst blijft het vreemd, omdat 
de aanleiding tot de verwijdering tusschen PhiladeU 
phus en Demetrius wel bekend moest zijn en voorts 
krijgt het kracht als argument tegen de echtheid, om- 
dat er andere aan kunnen wordeci toegevoegd i). 

Heeft namelijk Herzfeld dit anachronisme daardoor 
willen verklaren, dat door Demetrius' zorg de eerste 
onvol ledige verta ling , maar onder Philadelphus de 
tweede zou zijn tot stand gekomen, waarvan Aristobu- 
lus melding maakt, — het is juist* die vermelding der 
oudere vertaling, welke onzen argwaan voedt. Dat men 
toch aan dezen vorst, aan wiens hof ook de Grieksche 
literatuur werd beoefend, zou hebben diets gemaakt^ dat 
de h. schriften der Joden reeds vóór de overheerj$chiug 
der Perzen — of, zoo men xm voor xae' in de plaats 
stelt , vóór Alexanders overwinning op de Perzen — 
in de Grieksche taal »), hoewel onvolledig waren 



«) Wat de zaak zelve betreft, — afgezien van den tijd — zoo is 
het volstrekt niot ongeloofwaardig, maar wordt het inlegendeel be- 
vestigd door andere berigten (zie Valck. § ]9) dat Demetrius 
zich veel moeite gaf in Alexandrie voor literarische ondernemingen. 
Hij was wel geen bibliothecaris, gelijk llody heeft aangetoond en 
Valckenaer toestemt, maar de eerste overdrijft sterk, wanneer hij 
zulke bemoeijingen Demetrius onwaardig acht. 

t) Alleen als curiositeit kan FrankeTs opmerking worden me- 
degedeeld , dat Aristobulus niet van een' Giieksche vertaling spreekt , 
en dat het derhalve een' Egyptische kon zijn voor de Joden, die met 
Jei;emia bij den val van Jeruzalem en vroeger m Eg. waren ge- 



30 

OTergezet, is niet waarschijnlijk. ^ — Men heoft het be- 
slaan dier oudere vertaling trachten te handhaven en 
Herzfeld o. a. i) stelt het zoo voor, dat onder Pto- 
lemaeus Lagi een' eerste maar mislukte poging zal 
hebben plaats gehad om de wet in het Grieksch over te 
zetten. Nu zullen wij laler zien, welke waarheid aan dit 
berigt omtrent eene oudere vertaling ten grondslag ligt — 
maar hier kan het de plaats zijn, om Herzfeld 's ge- 
voelen te toetsen, ten einde alzoo de waarde van A r ia- 
tob ui us getuigenis te leeren kennen. 

Herzfeld is volkomen in zijn regt, wanneer hij be- 
weert , dat ook A r i s t e a s van een' oudere vertaling spreekt. 
Behalve de plaats, door hem uit dat geschrift bijgebragt, 
waarin Aristeas verhaalt hoe het Tbeopompus en 
Theodectes (lijdgenooten van Al ex. d. G) verging, 
toen zij van de wet ligtvaardig gebruik maakten, *^ had 
hij ook nog dit kunnen aanvoeren, dat Aristeas De- 
metrius in zijn' brief aan den koning laat zeggen, dat 
de wet tot nu toe dyLtkia-tspw Se^ xai ov^ &i ^^^px^Cj aeffvi' 
jutavrac. Dit laatste woord zal wel in den zin van vertol- 
ken moeten worden verstaan *). — Deze getuigenis van 
Aristeas heeft echter weinig waarde, omdat zijn late 
leeftijd en nog iets meer zijn' afhankelijkheid van Aris- 



komen {Vorstud. S. 16). Daaruit zouden dan Pylliagoras en Plato 
hebben geput. (!) Immers dit beweert Aristobulus. 

») L. 1. S 536 flgg. 

') Vgl. het fragm. van Aristobulus bij Eusebius p. 666 en 
zie Va lek. (pag. 87) die (19) aanteekent:^^o^/iaxx«/««v: indicavimus, 
expressimus. — Men kan de plaats van Aristeas bezwaarlijk op- 
vatten van slechte HSS., omdat hij het elders doet voorkomen^ dat 
er geen* hebr. HSS. in Egypte waren. Hoogstens zou men de woorden 
kunnen verstaan van hebr. HSS. met Grieksche karakters geschre- 
ven , waarover later^ «r 



31 

tobulus doet vermoeden. — Even weinig kan ik hechten 
aan hetgeen Herzfeld uitAbulfetach aanhaalt, om- 
dat deze in zijn chronijk allerlei Joodsche sagen opnam. 
Wanneer echter Her zfe ld meent, dat hij Abulfetach'a 
berigt van een twistgesprek uit den bijbel tusschen de 
Samaritanen en de Joden, in tegenwoordigheid van Phil- 
adelphus gevoerd , door een' plaats van Hecataeus, bij 
Josephus aangehaald, kan aandringen, dan moet hem 
het regt daartoe worden ontzegd. Hecataeus' woorden 
kunnen niet in dien zin worden verstaan, waarin Herz* 
feld ze opvat, Hecataeus verhaalt namelijk, dat toen 
Ptolemaeus na den slag bij Gaza in het bezit van 
Syrië was gekomen, velen van daar mei hem wilden 
mede trekken en xocvuveiv td^y Tr/MyjUMfreuy, en dat daaronder 
behoorde Ëzecias, 6 ipx'^p^^ ^oav louiaim- — Van dezen 
Ezecias verhaalt hij verder, dat hij: Teuvxobc tw« ufuüq 
tavTVK 3ta( awni^ iiiïv ysvófWfoq^ napaka^v rcvac tüv jxei^'éau- 
xov, tjiv itafopctv aviyvfA ndaoLV aixoh , cTx' 7^P "^iiv xaxoUraaiv 
avxm xa( xifiv itohrMv ytypa^iuMtr» i). Hoe scherpzinnig nu 
ook Herzfeld 's opvatting dier woorden wezen moge, 
juist is zij m. i« niet. Hij maakt yan dien Ëzecias een' 
Samaritaan, en laat hem voor weetgierige Grieken de on- 
derscheidende kenmerken van Joden en Samaritanen voor- 
lezen uit de wet en het boek Jozua, waarvoor hij xarotx. 
houdt. Hiertegen bestaan groote bezwaren. — Wij zouden 
vooreerst niet Siafopdv maar Siafopd^ verwachten, omdat 
't verschil tusschen Joden en Samaritanen verscheidene 
punten betrof, en verder een' nadere omschrijving van 
die Aayopi, wie zij betrof. 'T woord avxoï^ kan gram- 
matisch slechts op Tiv«c T. f*. €. slaan , niet op weetgierige 
Grieken, van wie geen' sprake is. Eindelijk hangt de 



') Contra Ap. L. I. 22. 



32 



gissing, dat Ezecias een Samaritaan was, in de lucht* 
Wel bestond er toen geen Joodsch hoogepriester van dien 
naam, maar hij kan, gelijk Evvald wil *) «Priestervor- 
«teher in Aegypten" geweest en om die reden door 
llecataeijs i ap^cepevs genoemd zijn. De plaats is mij 
echter niet duidelijk. — Zocht Ezecias een aandeel 
in den voorspoed van Ptolemaeus en ging hij niet 
dat doel naar Egypte (gelijk de woorden TLoivcaum twv 
itpotyfAdztüy Yi^vkriOnaav leeren) — wat ons nu verder ver- 
haald wordt, is daarait niet te verklaren. Wat is die 
Siafopd? Waartoe las hij ze voor? Wij weten het niet, 
omdat Josephus slechts brokstukken van Heca- 
taeus mededeelt, die hij tusschen zijne eigene woorden 
invlecht. Zoo veel is zeker, dat Ezecias iets geschreven 
voor zich had , betreffende de xarotx. en de nohx. , woorden 
die aan de Pentateuch doea denken. Hij las het voor en 
legde bet misschien ook uit. Dat daartoe echter geen' 
geschreven vertaling van ' noode was , spreekt van zelf. 

Aristobutus is derhal ve de eenige , op wiens getuige- 
nis het bestaan van een' oudere vertaling berust ^). Hij 
spreekt daarvan op zulk een' wijze, dat wij reden heb- 
ben om aan zijn berigt geen' waarde toe te kennen. Blijk- 
baar is het voortgevloeid uit dogmatisch belang. Is nu het 
geheele bestaan van zulk een vertaling vóór Philadel- 



>) Ew. IV. S. 280, waar hij de echtheid van Hecataeus* boek, 
tc^en de bedenkingen vnn Scaliger, Simon, Ilody, Bentley 
on Eichhorn verdedigt. — De argumenten zijn niet van kracht 
ontbloot. Ik durf niet beslissen — vooral niet, wanneer men, gelijk 
Ewald, toch aanneemt dat het boek misschien door een' Joodsche 
hand is geïnterpoleerd. — Daardoor verliest in elk geval de boven 
aangehaalde plaats veel van hare waarde. 

*) Over de plaats uit de. Talmud, door Herzf e. a. hierbij be- 
trokken, spreek ik later. 



33 



phus minstens zeer twijfelachtig, dan hebben wij te racer 
regt om te Tragen, of het waarschijnlijk is, dat in een 
boek, aan koning Phi lometor opgedragen, ja, aan hem 
voorgedragen, zou zijn beweerd, dat Pythagoras en 
Plato geput hadden uit de Joodsche weiten, welke vóór 
Alexander waren vertaald. 

Zien wij nu de woorden van het fragment in, dan 
treft het ons, dat terwijl het een Jood is, die tot den 
koning spreekt, niettemin bij den nnain Hebreen, als tot 
verklaring, wordt toegevoegd: i^jtx. fè liohx. i), hoewel aan 
den anderen kant bij dien koning genoegzame kennis 
wordt ondersteld , om tot hem te kunnen spreken van 
de verovering van Kanaan als van w jcpatyjai; t>5; x^lipaq , 
van de teekenen bij den uittogt uit Egypte, bij de wet- 
geving enz. als van yj twv ycyovóiwv in. avz. eirip. 

Dit zijn zoovele redenen, om aan de echtheid van dit 
fragment te twijfelen, en die twijfel treft verder het gan- 
sche boek* Immers men heeft geen regt om juist hier 
aan interpolatie te denken, te minder, omdat ook de 
overige fragmenten op zich zelve aanleiding geven, om 
in het zoogenaamde werk van Aristobulus een onder- 
geschoven boek te zien. 

Wij vinden toch in die fragmenten verzen van Or- 
pheus, Linus, Hesiodus en Homerus, die, ik zeg 
niet verdicht, maar met dogmatische bedoelingen gewij- 
zigd zijn. 2) Men kan niet anders dan die wijzigingen 



») Op zich zelf zou zulk een toevoegsel zoo vreemd niet zijn. De 
Joden hielden van zulke omschrijvingen. Zoo is in de vert. van Exod. 
II in VS. 11 tot tweemaal toe ingevoegd: ol vlol 'ƒ. 

*) Dit blijkt vooral daaruit, dat dezelfde verzen van Orpheus ook 
bij Justinus voorkomen, maar in een* recensie, welke sterk af- 
wijkt van Aristobulus' lezingen. Zie Dahne S. 93. 98 flgg. en 
Gfrörer S. 80 flgg. 

3 



34 



aan den auteur zei ven toeschrijven, die dan ook eens 
voor zijn' verandering uitkomt^ wanneer het verzen 
betreft van Aratns, welke in Alexandrië aan al- 
len bekend waren. — Jost heeft Aristobulus wel 
van den blaam willen zuiveren, maar al gaat zijne re- 
denering goed op tegen de naïve verklaring van Va le- 
ken a er: )>malebam mendacem Judaeum et fraudulen- 
tum agnoscere quam Christi nomen et vel minutissimae 
fraudis inimicam illam excellentem Christi philosophiam 
professos," — zij heeft overigens niet veel waarde i). 
Letterkundig bedrog was in die dagen geen' groote zonde» 
Er is zelfs noch in het onderschuiven y noch in het wij*- 
zigen dier verzen , om bekendheid der oude Grieksche 
dichters met de leeringen der Joden aan te wijzen , iets 
vreemds. De Joodsche literatuur van dien tijd is rijk 
aan dergelijke proeven van verdichting. Maar een der 
kenmerken dier literatuur is juist deanonymiteit; en zeer 
vreemd is het , dat een auteur onder zijn' eigen' naam 
niet slechts citaten uit de Pseudorphica zou hebben aan- 
gehaald, maar ook een regel van Homerus, die luidde: 

TéxpoLXoy ^(lap €>?v, Ttai tw TCtlXeffTO êinavxa (Od. E. 262) 
zou hebben veranderd in : 

'E|3J0fA0V ^^Lap X. T. 1. 



») iosi{Gesch. d, /Mrfen/A. I. S. 370) wil , dat Aristobulus zijne 
verzen , gelijk hij ze meedeelt , gelezen zal iiebben in MSS. , die ten tijdo 
der Ptolemaeën zoo luidden, terwijl die verzen uit de latere Codices weg- 
vielen (? !). Reeds op zich zelf is dit niet waarschijnlijk , omdat de MSS. 
in den loop der tijden niet plegen te verbeteren, gelijk hier zou zijn 
geschied. Maar het gaat volstrekt niet op. Of zou ooit in eenig MS. 
van Homerus de regel zoo hebben geluid, gelyk A. dien leest? 
Hier is stellig door hem veranderd, en, wie in één zondigt enz. De 
wijzigingen zijn over het geheel veel te individueel, dan dat Jost*s 
meening juist kan zijn. 



35 

en een' uit Hesiodus geciteerd, die inderdaad echt is, 
maar in zulk een verband voorkomt, dat zij nooit dat- 
gene kan bewijzen, wat de auteur daarmee bewijzen 
wil, de door den dichter erkende heiligheid namelijk van 
den 7«n dag *). 

Aristobulus' zoogenaamd werk is eindelijk nog daar* 
door verdacht, dat de schrijver steeds het woord rigt tot 
den koning. In een der drie fragmenten, een ander dan 
het boven behandelde, wordt de koning zelfs voorgesteld 
als een leerling, die vragen aan zijn' leermeester had 
gerigt en dat wel over eenige uitdrukkingen in de Jood- 
sche wet. Nu staat het wel vast, dat Philometor 
zeer gunstig gezind was jegens de Joden *), het kan zijn 
dat hij ook hunnen letterkundigen arbeid aanmoedigde 3), 
maar men zal moeten toestemmen, dat er een groote af- 
stand is tusschen koninklijke belangstelling en begunsti« 



') Zie over dit vers van tiesiodus Valck §37. Hesiodus be- 
doelde den 7en dag der maand, die aan A poll o gewijd was. In de 
verzen van Aratus, waarop boven gedoeld is, zegt de schr. ^»ó$ 
veranderd te hebben in 0ê6q, Overigens blijkt ook de opzettelgke 
verdichting daaruit, dat vóór de onechte verzen een echt vers van 
Hesiodus wordt voorop gezet (zie Valeken. P. 113). 

*) Hij gaf de vergunning en den grond om den Onias-tempel te 
bouwen (Josepli. B. J. I. 1. 1. AnL lud, XIII. 3. !.)• Aan zijn 
hof bekleedden Joden aanzienlijke waardigheden (Joseph. c.Ap, II. 
5 noemt twee veldheeren: Onias en Dositheus). 

') Gratz (S 431) leidt dit wel wat haastig af uit den Epilogus 
op Esther (o. X bij Ti schender f). — De woorden van dien 
Epilogus geven geen regt om met hem te zeggen , dat Philometor 
zich de vertaling liet voorleggen. Er staat alleen, dat Dositheus, 
Priester en Leviet , deze in het 4e jaar der regering van P t o 1 e m a e- 
us enCleopatra «^otjirfyx* , een woord, dat zeer dubbelzinnig is. 
Zie daarenboven Herzf. S. 556. 



sa X 

ping en een leergierig onderzoek van de heilige boeken 
der Jodea. Dit laatste schijnt mij weinig met den smaak 
dier Egyptische koningen overeen te komen en in hetgeen 
ons van Philometor en zijn' weinig rustige regering 
bekend is, geen' steun te vinden i). De voorstelling bij 
Aristobulus kan zeer wel haar oorsprong hebben in 
den zeker eenigzints overdreven titel , hem in het 2e boek 
der Maccabaeën gegeven: » leeraar van Ptolemaeus". 

Ik ben derhalve geneigd om ook dit werk als een on- 
dergeschoven boek te beschouwen >), hoewel ik het geens- 



*) Wei schijnt de strijd tusscben de Samaritanen en Joden, door 
Josephus vermeid, waar te zijn (zie Gratz S. 446). Maar het 
berigt is stellig gekleurd. — Althands wanneer wij daarop letten , dat de 
hoofden der Samaritanen door Philometor worden ter dood ver- 
oordeeld, dan wordt het twijfelachiig, of het een » Religionsstreil " 
geweest is. Zouden soms de Samaritanen in Alexandriê door de 
koningen onder de Joden begrepen zijn geworden en derhalve aan 
hun Ethnarch onderworpen , maar zich hiertegen verzet hebben ? — 
In elk geval zou ik dit berigt van Josephus niet gaarne aan- 
merken als een bewijs van Philometor 's belangstelling in gods- 
dienstzaken. — De latere Ptolemaeën , hoewel begunstigers van 
kunsten en wetenschappen , waren niet zulke ernstige menschen , 
dat zij zicii om de voorstellingen van het goddelijk wezen in de 
schriften der Joden zullen hebben bekommerd. En Aristobulus 
stelt het zoo voor, dat Philometor niet uit een literair maar 
uit een wijsgeerig-godsdienstig oogpunt zijne vragen doet. — Overigens 
had Philometor veel te lijden van zijn* broeder P h y s c o en zijne 
zuster Cleopatra en moest hij zelfs eens Egypte ontvlugten. 

') Als getuigenis tegen de echtheid werd door Hody (p. 53) en 
door Eichhorn (S. 279) een' plaats aangehaald uit Cy rillus (conr 
tra Julian. Opp. VI L. 6. p. 134) — ^ AQt>otitiovlo(i dè ovr« nov ^vjohv 

o 7ffQt7raTrjTtxóq' artavxa fi,iv to* xa TtfQÏ ^vatwi êigrififva ira^a ToZq <l^/a»0B? 
X^yêXfu naï Ttaga roZq i^0 v^q*ElXdéoq ^hXoao^ova^ , tó ikhynaQ' *Iv&o*q 
vTió Twy Bgaxf*alap , ra dè ip ry 2^vqift v.xb rvtv xalavfiivwv *IovdaiMp. 

Hody en Eichhorn beweerden en teregt , dat geen Jood zoo zou 



37 

zints met Hody en Eichhorn kau houden voor een 
werk der 2e eeuw n. C. Voor zoover zich uit de fragmeu- 
teu, die bewaard zijn gebleven, laat afleiden, moet het 
werk ouder zijn dan Philo. Althans de wijsgeerigc be- 
schouwingen i) hebben daarin nog niet die ontwikkeling 



^{preken van zijne volksgenooleii. Docli F r a n k e l'heelt zeer dui- 
tleiijk uit C I e ra e n s aangetoond , dat het geen woorden van A r i- 
s t o b u I u s zijn maar van M e g a s t Ii e n e s ( Vorstud, S. 18. g.) 

Overigens houdt ook Fr. de fragmenten voor onecht. Hij beroept 
zich op de » gesprcizter , angstlicher Styi , vvo er über Anthropomorphiën 
sprichty — welke » einen Mann verralh , der polemische Angriil'e 
ini Auge hat und gegen Polemiker (wie G e 1 s u s nnd Porphyrius 
als solche spaier auftretcn) schreibt." Hiertegenover slaat echter, 
dal Valckenaer — een zeer bevoegd regter — veel lof' heelt 
voor den stijl. Frank el zegt dah ook zelf in zijn laler werk 
(IJeb. d. Einfl. S. 33 g dat, »der ungewisse Ton (van Aristo- 
b u 1 u s) am wenigsten auf eine Abwehr (tegen spot en twijfel) weist." 
*) D a h n e L. 1. IJ. p. 97 flgg. G f r ö r e r L. 1. p. 7 1 sqq. A r i s- 
tobulus bedient zich van de allegorische interpretatie en tracht 
zoodoende, de anthropomorphieën uit de wet te verwijderen. Wat 
overigens zijn' leerstellingen aangaat, bij hem komt de Logosleer 
nog zeer in hare beginselen voor (zieHerzfeld S. 480), maar 
wordt toch reeds de aov^a eenigermate tot een* hypostase in 't goddelijk 
wezen. T is echter een' zeer duistere plaats , waaruit men dit af- 
leidt, üaehne vindt reeds allerlei Ale.\. dogmata bij Aristo- 
bulus uitgedrukt. Men zij echter voorzigtig! Zoo vindt hij de la- 
tere onderscheiding tussciien ^fo<; avzó? en de cTijióju^k ^^oij bij A. 
in de verzen: 

avcóq dU^aya&üv O-vfjzoZq hukóv oix «/t^t/AA** 
xtti TtóXefioq xal XotfAoq ld* &Xyêa daxQvótvia, 

De laatste regel bewijst echter duidelijk, dat x» en ^. hier niet de 
twee dvvafAêtq ziju, gelijk hij wil. Zoo verdient ook zijn* verklaring 
van het woord aida^t; in een* andere plaats geen' goedkeuring: ik kan 
daarin geen ideale of ideën-wereld vinden. (Ü a h n e S. 102 sq). — Doch 
het is iiicr de plaats niet om daarover te handelen. 



58 

als bij den laatste. Dat het boek noch door Pb il o, noch 
door Josephus genoemd wordt, kan niet tegen zijn' 
ouderdom getuigen i). 

Is nu dit werk niet van zulk een' hoogen ouderdom,- 
dan verliest zijn' getuigenis voor een' vertaling onder en 
door toedoen van Philadelphus veel in waarde. Houdt 
men daarbij onder het oog , dat een' der voornaamste oor« 
zaken van het ontstaan van dit Joodsche boek , gelijk van 
vele anderen, moet gezocht worden in het streven naar 
de gunst der magtigen, waartegen de godsdienst in den 
weg stond, — dan zou ook hier de naam van Philadel- 
phus, die zelfs den naam van zijnen vader had verdron- 
gen ^) en daardoor in verband kwam met Demetrius, 
den Maecenas onder Lagi, een' volledige verklaring vin- 
den, terwijl wij Aristeas' geschrift welligt hadden aan 
te merken als de uitbreiding van de weinige en een- 
voudige woorden van Aristobuluss) — Ik moet der- 
halve ook dit onderzoek besluiten met dezelfde woorden, 
die ik boven heb gebruikt. Uit de getuigenis van het zoo- 



>) Hierin zyn Hody en van Da Ie goed te^regt gewezen door 
Valckenaer. (Zie pag. 23.) Philo citeert nooit zijne volksge- 
nooten met name en uit het stilzwijgen van Josephus laat zich 
niet eens afleiden , dat hij A r i s t o b u 1 u s niet kende. 

') Ik zie, dat deze opmerking ook gemaakt is door II uq. de PentaL 
vers, Alex. Freib. 1818 Pag. 10. ^ 

*) Op Aristeas* afhankelijkheid van Aristobulus wijst vooreerst 
de herhaling van het anachronisme, dat Demetrius onder Phila- 
delphus stelt, dan de vermelding eener oudere vertaling (Hug. Pag. 
16 sq). Misschien ook dit, dat Aristeas zegt: töv ydf» ndvxmv Unóit. 

Ttjv xal XTiatfjv &föv ovvoi, (n. de Joden) af^o^wtu^ ov xaï ndr-ifq^ tjfcff^ 

di tAdXi,aTa, TtQoqovotidl^oyTtq 'eriqwq ZHNA, In een der fragmenten 
van Aristobulus, gelijk boven gezegd is, nam hij ook de vrijheid 
om in vss. van Aratus voor Zfvq in de plaats te stellen ^^ó?. Ik 
wil hierop echter geen nadruk gelegd hebben. 



i 



S9 

genaamde boek van Aristobulus erlangt men geen regt 
om koning PtoIemaeuB zoo in betrekking te brengen 
lot de vertaling der LXX, als ware zij voor hem en op 
zijn verzoek tot stand gebragt. Als er zich niets tegen 
verzet, dan zou men daaruit hoogstens kunnen afleiden, 
dat zij onder hem \?as tot stand gekomen. 

De beide nu behandelde werken zijn eigenlijk de bron- 
nen, waaruit alle verdere getuigenissen zijn voortgevloeid. 
Josephus schrijft op kleinigheden na Aristeas' ge- 
schrift getrouw af. Maar ook Philo komt mij voor niet 
als zelfstandig getuige te kunnen gelden. Men heeft wel 
beweerd, dat hy Aristeas niet heeft gekend — maar de 
afwijkingen van dat boekje, die bij hem voorkomen , schij- 
nen geen regt te geven tot die zonderlinge bewering, ter- 
wijl er ook veel overeenstemming, meer dan toevallige 
althans, wordt aangetroffen i). Gratz haalt nog woor- 
den aan uit Philo om kracht bij te zetten aan zijn ge- 
voelen, dat de vertaling der LXX door den invloed van 
een' der Ptolemaeên en op zijn uitdrukkelijk verlangen is 
tot stand gekomen >). Ik geloof, dat men daartoe vol- 
strekt geen regt heeft. Philo zegt namelijk: Sio xa* 
juixp ^^ ^^^ '^^^ ^^®5 iopxYi uLOi TiavYiyvpK; otytxai xata xijv Oa- 
pov viaov «5 ^ oujt 'ïoviaïoi juóvov, «))»« xai naiinlnBeU irepot 
OiaitXéovGi TÖ Te yépioy <JCfjivuvovT£$ , èv & irpwTov tó XYjq épixnvela^ 
^B^ekafi^e ic.T.X. *). Gratz voegt hieraan het volgeudetoe: 
))Als einen Gewahrsmann über Vorkommnisse seiner Zeit 
wird man Philo wohl gelten lassen mussen. Wenn also un- 
ter ^ den Alexandrinischen Juden die Ërinnerung an die 
üebersetzung so lebendig war, so musz sie wohl an einem 



1) Eichhorn [ReperL /. Bibl. u. MorgenL Lüter. Th. I. P 273 sq) 
beweerde P h il o* s onafhankelij kheid van A r i s t c a s. Zie echter E w a 1 d 
S. 283. *) S. 429. •) Philo, de Vila Mos. II. 440 sq. 



40 

bestimmteu Tiige volleudet oder übergeboa worden «ein.'' 
Teregt is echter reeds door Herzfeld de aandacht. ge* 
Testigd op deze woorden van Pbilo, dat niet slechts Jo- 
den maar ook anderen in grooten getale aan dat jaarlijksche 
feest deel namen. Immers nu wordt de aanleiding tot dat 
feest, door Philo opgegeven, zeer verdacht. Dat Philo 
en andere zijner volksgenooten het bijwoonden met de ge- 
dachte aan de roemrijke gebeurtenis der overzetting — 
dit is ligt te verklaren uit het geloof, dat zij hechtten 
aan A ris te as. Overigens maakt ook deze melding van 
een jaarlijksch feest, dat door Philadelphus zou 
zijn ingesteld ter ecre van de aankomst der 72 oudsten, 
doch hij geeft ons tevens een' wenk, welke de wezenlijke 
aanleiding tot dat feest was, wanneer hij Philadelphus 
laat zeggen, dat die aankomst juist viel op den jaardag 
zijner overwinning op Antigonus. — Deze opmerking 
nu verbiedt ons van Philo een gebruik te maken zoo- 
als Griitz. Ook hij is een getuige van den gereeden in- 
gang, dien Pseud-A risteas, voortbouwende op de 
woorden in het werk van A r i s t o b u I u s , gevonden 
heeft. 

De kerkvaders nu hebben de traditie steeds verder uit- 
gesponnen. Do 72 vertalers, vertelde men elkander later, 
hadden in 72 cellen gezeten , of gelijk E p i p h a n i u s zegt, 
in 56. Nu eens wordt Lag i, dan weder Philadelphus, 
door Ireuaeus worden beiden genoemd als de begunsti- 
gers der onderneming. Allen te zamen spreken zij Aris- 
teas na: en men heeft waarlijk geen regt, om van een' 
algemeene traditie te gewagen. Die algemeenheid laat zich 
zeer eenvondig verklaren en kan slechts daarvoor getuigen 
dat een andere oorsprong der LXX. dan de door Aris- 
teas vermelde niet bekend was. 

Zelfs de Talmudischeberigteu, waarop ik nog terugkom, 



41 

schijaen uit Aristeas' geschrift afkomstig te wezen. — 
Beide, de Jeruzalerascbe en de Babylonische Gcmara geven 
uain of meer eenvoudig het gewone verhaal weer. Van de 
laatste is het hoogst waarschijnlijk ,^ dat haar berigt uit 
Alexandrië afkomstig is. 

Intusschen is er ééne plaats, die hierbij bepaaldelijk in 
aanmerking komt. In het Tract. 5oA;'i^'//i (1. 7.) wordt ver- 
haald, dat eens vijf geleerden de wet in het Grieksch* 
vertaalden (of schreven?), en de Joden daarover zoo ont- 
stelden, dat men den dag dier vertaling voor een onheil s- 
dag hield, gelijk aan dien, toen het gouden kalf werd 
aangebeden, omdat men de wet niet zuiver genoeg kon 
overzetten in een' vreemde taal. — Wat do beteekenis 
dezer woorden aangaat, — Jost heeft trachten aan te 
toonen, dat daarin van geen' vertaling sprake is. Hij wil 
het woord 2tO in de oude beteekenis van schrijven hebben 
opgevat en houdt het daarvoor, dat de vijf geleerden de 
hebrecuvvsche woorden met grieksche karakters hebbeu 
geschreven ^). Dit komt mij onjuist voor, en daar het 
woord 3fl3 even goed vertalan kan beteekenen, houd ik 
het er voor, dat wij het zoo moeten opvatten. Van zulke 
hebreeuwsch-grieksche handschriften begrijpt men het nut 
noch het doel. Zou het schrijven daarvan juiste aan vijf 
geleerden zijn opgedragen? en in Judaea als een heilig- 
schennis van zulk een gewigt zijn opgevat? 

Nu houdt Gratz dit berigt voor zeer oud en zeer his- 



») ïychsen schijnt reeds vroeger ditzclfiie gevoelen Ie hebben voor- 
gestaan. Ik zou dit opmaken uit hcigeen F ra n kei van hem zegt in 
zijne Vorsludié'n (S. 31 r.). Men vindt bijFrankel (t. a p.) ook de we- 
derleffgini,' van Jost's bewering, dat de zanienhang zijn* opvatting 
vordert. De laatste der aangehaalde woorden komen mij voor juist het 
omgekeerde aan te duiden. 



42 

torisch, terwijl hij daarvan uitgaat, dat daarin gesproken 
wordt van dezelfde vertaling, die gewoonlijk diederLX.X. 
wordt genoemd. Dewijl echter in hetzelfde tractaat straks 
melding wordt gemaakt (1. 8) van de LXX, is deze bewering 
zeer vreemd/, en beter ware het dan in dit berigt met 
Herzfeld een spoor te vinden van die oudere vertaling, 
waarvan A r i s t o b u I u s' fragmenten spreken; 

Ik meen echter de plaats nog anders te moeten opvatten. De 
LXX. iseerst door de Joden goed opgenomen .-zelfs in Klein-Azië 
kwam zij in gebruik. Wat G ra t z hiertegen zegt, kan hij niet 
bewijzen. Later echter en onder den invloed eener strenger 
inachtneming van de letter des bijbels, is men van het 
gunstig oordeel over de LXX teruggekomen, en stelde 
men zelfe andere vertalingen daartegen over. Nu werd de 
dag dier oude vertaling, die zoo algemeen in zwang was 
gekomen , verdoemd. De redacteur echter van ons tractaat 
begreep die tegenstrijdige opvattingen van hetzelfde werk 
niet meer en verstond ze van tweeërlei vertaling. Dat nu 
de eene aan 5 geleerden werd toegeschreven , zal zijn oor- 
sprong wel daarin hebben , "dat er vijf boeken waren. — 
Wij kunnen derhalve uit deze plaats niets afleiden, en 
teekenen slechts aan, dat ook in den Talmud de naam 
van eea' Ptolemaeus wordt verbonden met de vertaling 
der LXX, maar dat het zou kunnen zijn, dat dit een ge- 
volg was van den invloed der Alexandrijnsche sage. 

De waarde dier sage blijft nog onbeslist. Gewoonlijk 
plegen zulke verhalen wel eenige waarheid te bevatten en 
men zou daarom a priori geneigd zijn , om met Éichho rn 
aan te nemen, dat ook hier wKörner unter dem Kehricht" 
liggen. Maar men houde onder het oog, dat de namen 
van koning Philadelphus zoowel als van Demetrius 
voor de hand lagen, wanneer het letterkundige bemoeijin* 
gen betrof, — terwijl bovendien de Joden aan de eerste 



43 



Ptolemaeëu groote verpligtingen badden. — Ik wil nu wel 
toestemmen, dat het op zichzelf niet ongerijmd is, dat 
Philadelphus last zou hebben gegeven, om de Jood- 
sche wetten te vertalen. Allerlei redenen lieten zich daar- 
voor uitvinden. Het laatst van allen zou wel in aanmerking 
komen het gevoelen, dat Ptolemaeus de Joden heeft 
willen dwingen, om zich van de grieksche taal te bedie- 
nen. Zoo iets lag niet in de politiek dier koningen, die, 
misschien eenigzints overdreven wel eens atomistisch ge- 
noemd, iederen stam in zijne eigenaardigheden erkende. 
Beter is het met H u g daaraan te denken , dat Ptolemaeus 
zich van de trouw der Joden, die voor hem van veel be- 
lang waren tegenover het begeerige Syrië, heeft willen 
verzekeren: toch bestaat hiertegen de zwarigheid, of niet 
de Joden te kittelig waren, om zich door zulk een' be* 
moeijing met hunne godsdienst te laten vinden.. — Hoe 
het zij, — men moet eerst onderzoeken, of de vertaling 
der LX.X. zelve zich niet verzet tegen de voorstelling, dat 
zij op eens zou zijn tot stand gebragt, met het oog op 
een' heidensch vorst, eer men tot de verklaring overgaat 
van de traditie. — En dan zal er voor het ontstaan van 
een zoo belangrijk werk nog wel een' betere verklaring 
zijn, dan in hetgeen Reuss noemt: j»eine literari- 
sche Fürstenlaune", al spreekt de sage werkelijk daar- 
van. — 

Dit mag echter niet worden voorbijgezien, dat er uit- 
wendige getuigenissen aangaande de grieksche Pentateuch 
bestaan, die ons een' terminus ad quem voor haar ont- 
staan geven. — Allereerst moet hier worden gewezen op 
het vroegtijdig gebruik, dat van de LXX gemaakt is ge- 
worden. Opmerkelijk is het, dat Aristobulus afwijkt 
van deze vertalingen wel juist in Exodus^ terwijl Gratz 



44 

hem ecQ groot aaadecl geeft in de vqitaling van dit boek i). 
Onzeker is het ook , of Sir XXX.VI : 29 (24) alleen uit Gen. 
11:18 te verklaren is, gelijk Ewald wil *). Maar dat de 
LX.X bij Ëzechiël, een' dichter, bij Ëupolemos en 
De me tri II 8, geschiedschrijvers uit de hellenisten, die 
allen in de helft der 2«eeuw v. Chr. (Deui et ri us c« 200) 
leefden, in gebruik was, is genoegzaam zeker s)^ en wel 
uiet alleen de Pentateuch, maar ook andere deelen van 
het O T. Hiermede alleen is reeds, gelijk Pop per 
juist heeft gezien *), het gevoelen van Gratz gevonnisd, 
wanneer hij de Pentateuch onder Philoinetor wil laten 
vertalen, waarvoor dan ook, niettegenstaande de scherp- 
zinnigheid van dien geleerde, eigenlijk niets te zeggen is *). 
Met dit vroegtijdig gebruik nu der LXX. komt goed 
overeen, wat wij lezen in den proloog van Jezus Si- 
rach. Mag het (och als zeker, als alleen mogelijk 
worden aangemerkt, — hoewel dogmatisch vooroor- 



*) Gratz S. 435. De afwijking is zeker uiet sterk. Arislobulus 
leest b,v. Ex. 20:3 voor *fMCëivëuv, *a.roacfXXêtv; in vs. 11 leest hij 
tifco.ifzvfo (Phiio daarentegen leest als LXX, de poster, Caini. cd. Pi'. 
JI.282). 

*) Ëwald leidt dit af uit de goedgekozen woorden fioijB^ov *ut 
«tro^, zie Bd IV. S. 297*. 

") Vgl. hierover ïlerzfeld S. 53-i flg. en wat althans Ezechiël 
betreft, Frankel Ueb. d. Einfl S. 113 flifg. Beiden gebruikten Ph i- 
lippson's arbeid. 

") Der bibl. Bericht über die Stiftshütle. Leipz. 1862 S. 468. 

*) Of inderdaad Caliimachus* verzen bekendheid verraden met 
het 0. T., of die bekendheid niet zoo algemeen is, dat ze te verkrijgen 
was door eenvoudige wrijving niet de Israëlieten, — of ook deze ver- 
zen voor een deel verdicht zijn — dit alles is nog te onzeker. Valck. 
heeft het eerste trachten aan te toonun, zie Pag. 115. — Ook van 
Theocritus heeft men dit vermoed. Ik licb echter de plaatsen , waar- 
op men doelt, niet kunnen vinden. 



43 



deel zulks nog wil loochenen — dat de schrijver van 
dien proloog in het jaar 132 (misschien ook 118) v. Chr. 
in Egypte kwam J), we hebben dan in dat jaar tevens 
een' terminus ad quem voor de grieksche overzetting, 
daar hij bij zijne komst de wet, de profeten en de andere 
geschriften a), d. i. volgens de bekende indeeling der Jo- 
den, ongeveer het gansche O. T. vertaald vond — Toch 
gold toen nog de LXX. voor een eenvoudig menschen- 
werk, waarbij de kracht van het oorspronkelijke veelge- 
leden had. 

Het is nu nog de vraag, of het ook een koninklijk 
werk geweest zij, of niet. Tot een' beslissing van die 
vraag kunnen ons de uitwendige getuigenissen niet baten, 
want »am racisten sollte doch wohl zunachst das Zeug- 
uisz, das die Septuag. über sich selbst abgiebt, gehort 
Averden" 3). 



*) Zie dit aangetoond tegen Vailiinger, zur Unters. il. d. Abschlusz 
des altlest Kanons in Slud, u. Krit. 1857. les Heft p. 93 — 99 (verg. 
ReaUEncrjcl. VI. 616 ff.) door Dr. P. de Jong, Disq» de Pss. Macc, 
Pag. Tl sqq. 

*) Frankel (Fors^ S. 21. N.) legt nadruk op ?r^og. 17e ;r«* in plaats van 
TTQOfpijvru. Deze lezing is wel waarschijnlijlv, maar niet zeker, en kan 
toch raoeijelijk deelen der profeten beteekenen. — Weder moet het als 
curiositeit worden aanl^emerkt, dat Fr. niet wil heslissen, of Sirach 
wel van eene griekscfie vertalmg spreekt. — Lel raen intusschen daarop, 
dat Sirach van een' sterke letterkundige beweging in Eg. gewaagt, 
dan mag men daaruit misschien afleiden, dat ook de vertaling van 
sommige boi'ken des 0. V. nog niet voltooid was. 

») Popper S. 169. 



TWEEDE HOOFDSTUK. 



Het 18 vooral bij dit gedeelte, dat ik mij verontschul- 
digen moet over de onvolledigheid van mijn' arbeid. Het 
eenvoudigste onderzoek toch naar den aard en de waarde 
van het werk der LXX is zeer zamengesteld. Een' naauw- 
keurige en getrouwe vergelijking van het oorspronkelijke 
met de overzetting is noodig maar niet voldoende om 
een gegrond oordeel dver die vertaling te vormen. Men 
moet daartoe ook de Samaritaansche Pentateuch ter hand 
en bij de vergelijking der texten hare lezingen in aan- 
merking nemen. Na Geiger's scherpzinnigen arbeid is 
het bovendien onloochenbaar, dat ook de Joodsche tra* 
ditiëu, naauwkeurig geschift en gescheiden, veel licht 
over het werk der LXX. kunnen verspreiden. Men zal 
gemakkelijk begrijpen, dat het mij niet mogelijk is bij 
zulk een' stand van zaken over de vertaling in het alge- 
meen te handelen. Ik wensch daarom van te voren hier- 
aan herinnerd te hebben, dat het mij alleen te doen is 
om de beantwoording der vraag, of ook uit de vertaling 
zelve haar oorsprong kan worden opgemaakt i). 



') Behalve de bovengenoemde werken komen vooral in aanmer- 
king: Thierschius, de Pentat. vers, Alex, iiW 7Vcs(Erl.i841); 



47 

Ik moet hierbij allereerst bij hernieuwing nadruk leg- 
gen op een verschijnsel ia de Grieksche Pentateuch , 
waarop Fr anke I gewezen heeft i), en dat door de voor- 
ttanders der traditie, naar het mij Toorkomt, niet genoeg 
gewaardeerd is, — dat namelijk verscheidene Hebreeuw- 
sche uitdrukkingen onvertaald zijn gebleven , hoewel zij 
voor een' Griekschen koning onverstaanbaar moesten zijn. 
Zoo ysuipa; = IJ, ad^aza = hStt^ > aa^xi^io = ttyH 
itaax» = nOÖ. yofxóp z=: noy, etv = ^, 0e/3ay(fA D4)*VI 
e, a. Onkunde kan de oorzaak niet geweest zijn, dat 
deze uitdrukkingen onvertaald bleven, want nu en dan 
komen daarvoor zuiver Grieksche woorden voor, die er 
aan beantwoorden. Voor het Hebr. ad^xa leest men ook 
aviTïovaii , voor va^^xS^on ook ava- , xaxa- , Sianayu (of 
oyiai) j voor yofiop ook ipdyiia, , voor tXv ook x^€> ^^or 
OepofcfA ook eSywXa ^). Zulke uitdrukkingen, zegt Fra»- 
kei, waren alleen voor Alex. Joden, die zich daarvan 



Top Ier, de PentaL Interpret. Alex. indole crit. et hermen. (Hal. 
Sax. 1830) en voorts Egli, Zur Kritik der Septuag. in H il gen- 
fel d 's Zeitschrift f. wiss. TheoL 4862. S. 76—96 en 287—321. 

') Vorstud, S. 8. 

*) Ik laat het nu nog onbeslist, in hoever men hieruit tot ver- 
schillende vertalers kan besluiten, zooals dit door Hody (L. 1. L. 
II. c. X) is gedaan. Ook wat Thiersch dienaangaande heeft op- 
gemerkt, ga ik stilzwijgend voorbij (L. I. g 7 — 9). Alleen zij hier 
aangeteekend , dat myn oordeel hieromtrent van dien aard is, dat men 
nooit onkunde als oorzaak van het verschijnsel kan aanmerken. Wan- 
neer Gratz (S. -438) zegt, dat de vertalers een Gr. woord tot ophelde- 
ring 6r6t; voegden t dan is dit onnaauwkeurig. Zij vervangen het Hebr. 
woord door het Grieksche. Ik wenschte wel, dat Gratz de plaats 
citeerde, waarin de Pentateuch Ttdaxa, door inlfiaa^; wordt verklaard. 
Het woord actfifiari^u staat ook niet alleen in Lev. XXIII : 32 , zooals 
hij doet vermoeden, maar ook elders, zie Tromm. in v. 



48 



ook iii hun dagclijksch leven bedienden, verslaanbaar; 
een' vertaling, waarin zij voorkomen, kon slechts aan 
hunne behoeften voldoen. Nu heeft Herzfeld >) daarte- 
gen aangemerkt, dat de overzetters bijna alleen zulke 
uitdrukkingen onvertaald lieten , waarvoor zij geen goed 
Grieksch woord kenden, dat er volkomen aan beant- 
woordde, en dat de weinige Hebr. uitdrukkingen van een' 
andt}ren aard uit hunne spreektaal zijn ontleend , waar- 
van de vertalers zich natuurlijk moesten bedienen. Het 
eerste is, gelijk wij zagen, niet juist ^). Wat het. laatste 
betreft, mij komt dat gebruik van het Grieksche dialect 
der Joden in een' vertaling, die voor een' koning bestemd 
was, zoo natuurlijk niet voor; en ik zou veeleer geneigd 
zijn om uit het gebruik van de taal, die do Joden da- 
gelijks spraken — dat vaststaat en waaruit de tallooze 
Hebraïsmen moeten verklaard worden 3j — tot een geheel 



.) S. 541. 

t) Dit zou hoogstens alleen aangenomen kunnen worden van het 
woord nDD» waarvoor de vertalers nooit een Gr. woord hebben ge- 

— V 

7.ct. Doch men weet, dat toch Philo daarvoor «f •«/^rtr^p*» gebruikt; 
het ligt mij bij, dat er bewijs is van een vroeger gebruik van ditzelfde 
woord. Er was in eik geval mot eenige moeite wel een* Griekschen 
term te vinden; verg. Ex. Xil:13, waar het verbum TIDÖ (loor 
anfiid^i^y wordt uitgedrukt. 

*) Over do Hebraïsmen van grammat, aard handelt Thiersch in 
zijn 3* boek. Hij had ook reeds Pag. 30 , bij gelegenheid van de 
eigennamen in het Gr. voorkomende, gezegd: )»reliqu«n Gr. auribus 
nequaquam accommodata, scd sicut a vulgo JudaicoAlexandriampro- 
fecto pronuntiabantur , conscripta. " Zouden nu de vertalers, wanneer 
zij zich bewust waren geweest voorden koning te werken, niet meer 
IvAinst hebben aangewend, om aan de Wet een Grieksche kleur te 
geven? Zouden z'y niet, even goed als ze veelvuldig gebruik maken 
van de in het Gr. zoo gewone attractie, ook vermeden hebben om 
de onverbuigbare nota rclationis door een Pron. rel. weer te geven, 



49 

andere bestemming dier vertaling te besluiten. Maar wat 
hier alles afdoet, dat is het eerste voorbeeld. VooriJge- 

braiken de LXX eenige malen Trapocxo; , meestal npos^Xuto^; 
alleen Ex. XII : 19 komt 't zonderlinge yti(hpag daarvoor 
in de plaats en dat nog v/el in dezelfde verbinding, 
waarin het elders wordt aangetroffen , met auro'xS'wv» Wat 
mag hiervan de reden zijn? Onkunde noch slordigheid 
kan het verklaren; want uit slordigheid maakt men niet 
een nieuw woord. Ik geloof, dat hier met Gei ge r te 
denken is aan dogmatisch opzet i). Het woord itpo^Tnlvxoi 
had ten tijde der vertalers nog niet de beteekenis van 
een' bekeerde: men verstond er eenvoudig een' vreemde* 
ling onder. Nu blijkt uit Exod. (XII : 43) dat niet ie- 
der vreemdeling vergunning had, om het Paaschfeest 
mede te vieren, maar alleen de besnedene. Om dezen 
derhalve wel te onderscheiden, werd hij in het gebod 
der verdelging ingeval er gezuurd brood was gegeten, 
aangewezen, en hier ook alleen, door het woord yevipacq. 
Mag men hieraan gelooven , en ik zie geen' anderen grond , 
dan zal men moeten erkennen dat 'men in dit voorbeeld 
een duidelijk bewijs heeft voor de bestemming der ver- 
taling. Zij moet zijn tot stand gekomen met het doel 
om de Joden voor te lichten en hun het regte inzigt te 



waarop dan nog weer eens een pers. of reflex, pron. volgt? Hierbij 
kan toch wel niet aan gebrekkige kennis van het Gricksche taaieigen 
gedacht worden. En dit is slechts één voorbeeld. Ex ungue leoneni! 
Zou daarenboven de koning, vragen we met Reuss (1. 1.), geen* 
Grieksche letterkundigen hebben toegevoegd aan de overzetters? 

Geiger I. 1. S. 353 ffg. — De opmerking, waarvan hij uitgaat, 
dat TTQoaijXvToq in de Pentat. eenvoudig beteekent vreemdeling en 
synoniem is met vragotKoq, is, blijkens de aldaar aangehaalde plaatsen, 
Juist. 

4 



50 



geven in hunne godsdiensligc gebruiken. Dit wordt hier- 
door bijna tot zekerheid, geiijk het door het gebeele 
spraakgebruik tot waarschijnlijkheid kwam. 

Ik heb deze bijzonderheid voorop gezet, omdat zij 
ons op dat standpunt brengt, waaruit andere eigenaar- 
digheden der vertaling moeten worden waargenomen. Ik 
ontken niet, dat hetgeen ik nu ga aanwijzen, zich wei- 
ligt ook op een' andere wijze zou laten verklaren, dan 
hier geschiedt. Maar nu wij eenmaal geneigd zijn om 
den oorsprong der vertaling te zoeken in de Synagogale 
behoeften en derhalve in den boezem der gemeente te 
Alexandrië of althans in Egypte ^), nu zal ons diezelfde 
voorstelling te eer aantrekken ter verklaring van andere 
verschijnselen. Deze eigenaardigheden, waarop ik de aan- 



') Hody (L. l L. II. C. IV) heeft door onderscheidene voor- 
beulden uit de LXX trachten te bewijzen, dat de overzetters Alexan- 
drijnsche of althans Et>yptische Joden waren. Frankel bestrijdt de 
bewijskracht van de meesfen (Vorstud. S. 40 g vgl. S. 192. c); men 
zal het hem wat het w. voi^ü^v«h;x (Gen, XLI:45), dat Hody 
voor Eg. aanzag, niet ligt gewonnen geven, dat daarbij eenvoudig 
te denken is aan een misvormd Hebr. woord, (zie Fr n i n Thesis VI achter 
zijne diss. de Maneth. Sebenn. L, B 1847). Zoo staat het ook met den ;iaam 
van het 1^ boek ; F r a n k e Ts tegenwerping , dat de opschriften misschien 
niet van de vertalers afkomstig zijn {Vorst, S. 249 en Ueb d, E. S. 201 ) 
heeft weinig kracht (cf. Ti schend. ProlL Pag. XVf. N. i). Hij zelf geeft 
van Denier, het omgekeerde toe. — Overigens mag het als overbo- 
dig worden beschouwd , door bijzonderheden iets te bewijzen , 
wat geen bewijs behoeft. Het is toch duidelijk, dat Alex. was aan- 
gewezen, om aan een* Gr. vertaling de geboorte te geven. Daarop 
wijst ook de literarische beweging, die aldaar onder de Joden ont- 
stond. Men zou intusschen vooral kunnen wijzen op het streven om 
H e I i o p o 11 s tot een stad van Joodschen oorsprong te maken. (Zie Gen, 
XU:45, 50, XLVI:20, Ex. 1:11, cf. Jes, XIX: 18 vlgg. en zie 
Geiger, Pag. 77). 



51 

dacht wil vestigen, zijn tweeërlei: vooreerst het explica* 
tieve en dan het karakterlooze , waardoor de vertaling 
zich kenmerkt. 

Vooreerst het explicatieve. Men mag natuurlijk aan 
een' verteling van zulk een' hoogen ouderdom geenszints 
de eiscben stellen, waaraan een zoodanig werk in onzen 
wetenschappelijken tijd moet beantwoorden. De hulpmid- 
delen, die wij bezitten in de grammatica en het lexicon, 
bestonden niet. Uit dit gemis moest niet alleen menige 
dwaling door onkunde voortvloeien; maar het was daar- 
door ook geheel onmogelijk, aan een' overzetting toen 
die objectiviteit te geven, welke nu als een eerst ver- 
eischte wordt beschouwd. De traditionele opvatting van 
woorden en volzinnen was de eenige gids bij het werk 
der vertaling, en hoever deze kan afUwalen van de wer- 
kelijke beteekenis, hoe vreemde dingen zij somwijlen in 
de woorden leest, dat behoeft geen' aanwijzing. Een' 
historische beschouwing van den bijbel was bovendien 
ten eenenmale vreemd aan die tijden. Men dacht er niet 
aan, noch kon men er aan denken, dat de bijbelboeken 
van een' andere voorstelling der waarheid uitgingen, dan 
die, welke door de later levende lezers werd erkend. 
De leeringen en stellingen, die men zelf aanhing, welke 
men zich onder allerlei invloed had gevormd, las men 
ook in de schriften. Het stond van te voren zonder den 
minsten twijfel vast, dat de schrift ze bevatte; en men 
legde derhalve veel meer in den tekst dan men dien 
tekst uitlegde. Van de vooropgezette overtuiging der le- 
zers of vertalers was de beteekenis der teksten afhanke- 
lijk. Zelfs werd soms de letter van dentekst daarnaar 
omgebogen; in kleine, op zich zelve onbeduidende wijzi- 
gingepr van de letter, in een' meer of min gedwongen' 
verbinding der volzinnen spiegelde zich onwillekeurig de 



overtuiging der lezers af i). — Zoo moest iedere verta- 
ling eenigermate ophouden bloote vertaling te zijn. Al 
was zij dit en niet anders in de oogen van hem of hen , 
die ze tot stand bragt of bragten, in onze oogen zou zij 
dat niet zijn. Wij zouden er altijd min of meer diepe 
sporen in vinden van de dogmatische overtuiging, die ia 
den tijd van haar ontstaan heerschte. In onze oogen zou 
de vertaler op menige plaats de taak van uitlegger heb- 
ben verrigt , doch wij zouden daarom geen regt hebben om 
aan zulk een' bedoeling bij den overzetter te gelooven, 
noch ook aan een' bestemming van zijn werk , die meer 
met een' uitleggende dan een' gestreng naauwkeurige 
vertaling overeenkwam. 

Houden wij dit onder het oog en nemen wij daarbij 
in aanmerking welk een' schadelijken invloed het moest 
hebben, dat de overzetters zich bedienden van handschrif- 
ten zonder vocaalteekens, waarschijnlijk ook wel zonder 
afdeelingeu, handschriften althans, waaraan nog de zorg 
niet was besteed, die men later daarvoor had*), — dan 



O Men kan zoowel van het een als van liet ander voorbeelden vin- 
den in Geiger*s meer genoemd werk. Zie b. v. Pag. 357 over 
Num. XXXV: 14 en 15. 

a) Verg. Franke!, Yorstud. § 36, (vgl. § 24). Zie ook Töpler 
(L. c. Pag. 5 sqq.) — Het zijn vooral de eigennamen, die hier 
veel licht geven. De meeste dier eigennamen zyn te onschul- 
dig, dan dat men de fouten, die daarin begaan zijn, niet be- 
paald als fouten zou moeten aanmerken, ten deele veroorzaakt door 
onnaauwkeurige hdss. Gei ge r heeft uit de Talmud ische berigten 
vele maar niet alle onnaauwkeurigheden der oudere hdss. kenbaar ge- 
maakt, (S. 231 — ^259) en er bepaalde klassen in aangewezen. — Zij 
beirofien o. a. 't gebruik van n finale ivgl. ook Frank el Vorstud. 
S. 197 1.); van het Pron. pers, 3. f. s , waarvoor ook KJH gold 
enz. Het kan twijfelachtig zijn , of wij aan de grammaticale ver- 



53 

moeten wij eikennen, dat de overzetters van de Pen- 
tateuch zich over het geheel hebbi*n toegelegd op woor» 
delijke getrouwheid. Zij streefden daarnaar met angst- 
yalhge vermijding van een' vrijere behandeling van den 
tekst. Liet zich dit reeds verwachten bij de heiligheid, 
die zij aan dien tekst toekenden , een' oppervlakkige 
kennismaking met hunnen arbeid overtuigt ons daarvan^ 
Op sierlijkheid legden zij zich waarlijk niet toe, maar 
lieten de woorden bijna onveranderlijk in dezelfde orde 
staan, waarin de oorspronkelijke tekst ze aanbood i). 
Men heeft bijna niet anders te doen, dan de Grieksche 
weder in Hebn*euwsche woorden te vertolken, en een be- 
trekkelijk goede Hebreeuwsche tekst komt te voorschijn. — 
Letten wij er ook op, dat zij Hebreeuwsche constructies 
behouden zonder eenige de minste noodzakelijkheid; o. a. 
de nota relationis der Hebr., die altijd door een p.ron. 



warring misschien moeten toeschrijven de overigens onverklaarbare 
vertaling van Gen, IV; 7, waarbij Frankel aan een spreekwoord 
wil gedacht hebben (!); maar zeker is deze verwarring zigt- 
baar in Lev. XXVII ; 21 , waar de LXX voor *^3>a Ifliitt lezen 

^3-^n nM!0> fïêlTjlv&viaq Tyq dfpéoëwq , omdat Zij geen* weg wisten 

met 't mann. suffix. 3 Pers., dat op het later vrouwelijk maar vroe- 
ger mann. mt^ terugsloeg, (zie Geiger, S. 238). — Hiertoe kan 

ook eenigermate gebragt worden, dat b. v. in Gen, XXXIX: 4 
)f)^ tWt}^'\ vertaald wordt door:*«* êVfjQiaTrjafv «i)ï:a», als was er to 

denken aan *)tf^ , dat (echter alleen met ^j^p^) die beteeken is kan heb- 
ben (zie Num, XXIII : 27 al.) 

') Liever dan hier een* reeks van voorbeelden te geven, ter- 
wijl toch de gansche tekst tot getuige strekt, beroep ik mij daarop, 
dat Frankel slechts enkele voorbeelden van zoogen. inversie heeft 
weten aaa te wijzen (Vorst, S. 169. flg vgl. Ub. d. Einfl. Pagg. 9, 
207 alj, die welligt niet eens alle zuiver zijn. 



54 



persoD. of demoQstr. moet worden gevolgd, zal men we- 
ten, waarop de betrekkelijke volzin slaat, werd in het 
Grieksch, dat zoo iets niet kent, toch vertaald en wij 
lezen nu in de Pentateuch der LXX. uitdrukkingen als, 
OU ... . èwi , ov; . . . . avTövg, in één volzin i). De 
overzetters sparen ons geen woord; met dezelfde langdra- 
digheid, die den Hebreeuwschen stijl der historische 
boeken kenmerkt, nu daarin althans zoo vaak twee qF 
drie berigten van onderscheiden hand over een' zaak zijn 
opgenomen, geven zij alles weder ^). Ik geloof niet, 
dat de getallen veel van elkander zullen afwijken, die 
men verkrijgt, wanneer men optelt, hoeveel maal delco- 
pulativa in den Hebreeuwschen en de partic. xal in den 
Griekschen tekst voorkomt s)« £r is inderdaad zelden 
moeite gedaan om het menigvuldig gebruik van nevens 
elkander staande hoofdzinnen , aan het Hebreeuwsch eigen , 
te vervangen door den in het Grieksch zoo zeer gebrui- 
keiijken zamengestelden zinbouw. Bepaald Hebreeuwsche 



i) ik reken liieronder vele der Hebraïsmen, die Thiersch ver- 
zameld en in klassen gebragt heeft. 0. a. het gebruik van den Nom. 
Absol. (Thiersch 1. 1. Pag. 130 sqq.), die in 't Grieksch in den 
regel niet zonder emphase wordt gebruikt. 

Algemeen wordt toegestemd, dat Genesis, wat het Grieksch be- 
treft, de best gelukte overzetting aanbiedt. Maar hoe getrouw wordt 
Gen. VI en VII het meer dan eens gegeven bevel tot 't bouwen 
en uitrusten van de ark enz. overgezet! (Men merke vooral op het 
herhaalde sterk Hebr. dio dio). 

•) Niet altijd juist op dezelfde plaats. In Exod, I, b. v. wordt 
^ co|>. meermalen verwaarloosd. Overigens houde men onder 't oog, 
dat juist ook in 't gebruik van de ^ toen veel onnaauwkeurigheid 
heerschte in de HSS. Vandaar dat zoowel de Samarit. als de Griek- 
sche Pentateuch , soms in overeenstemming met elkander , van den 
Masor. tekst in dat gebruik afwijken. 



55 



9preekwijzeQ keereii letterlijk overgezet terug b. v. ivi 
[xidov . . . . jcai iva (Uaov voor |^31 ' ' |^a *)• De verta- 
lers localiseren daarbij niet; maar hoewel de geographische 
ligging van Egypte een' andere is dan van Palestina, blij- 
ven zij op het standpunt, waarop de schrijvers der boe* 
ken stonden *). De weglating van het artikel, waar die 
in het Hebr. kon geschieden zonder duisterheid te ver* 
oorzaken, b. v. wegens den st. c. van het voorafgaande 
woord, maakt het Grieksch niet slechts onbehagelijk rnaur 
hard en soms eenigzints duister ^). Woorden eindelijk, 
die de vertalers waarschijnlijk niet goed verstonden, laten 
zij liever onvertaald, dan dat zij om een' goeden zin te 
erlangen zich groote vrijheid zonden hebben veroorloofd 
tegenover hunnen tekst *), 

In het algemeen derhalve laat zich de stelling, die o. a. 
door Ëgli aldus wordt uitgedrukt s), )>dasz die Dollmet- 
scher nnbekummert darum , ob sie dern Genius ihrer Mut- 
ter-Spruche Gewalt anthun, keinen aesthetischen oder 
wissenschaftlichen Zweck im Auge hatt'^n , sondern voral- 



') Als voorbeeld mag hier ook gelden, dat het Hebr. *)3l, eig. 

verbum, maar ook re«, negoiium, letterlijk wordt weergegeven door 
év/*n in plaats van r», zie Gen, XVlil 14. XXII: 16 al. 

•) Zoo vertalen zij in Exod, X : 19 D^ HH door avf/Aoq dito 0-aXdaaijq ; 

stond de vertaler op zijn eigen van den schrijver onderscheiden stand- 
punt, dan had hij niQeten overzetten «tó êvaii&¥. 

*) Dit is inzonderheid het geval bij die eigennamen, die de over- 
zetters on verbogen laten zooals '^a^a»y, 0aQaa eet. Zie b. v. Ex. 
Vin:5 (1), XXVlIi:35, XXIX: 26, 48 al. 

*) Als voorbeeld mag hier genoemd worden , Gen. XXXVI : 24 
Tov ' lafiitiv , Gen. XXVliI;19. OiJka/*Xovi. Misschion hoort hier ook 
toe Exod. II : &ifii<:. 

•) Egli, L. 1. Pag. 79. 



56 

lem au8 möglichst treue Wiedergcbuog des heiligen 
Codex," — deze «telling laat zich goed verdedigen. 
Wanneer Franke I wel met het eerste gedeelte daarvan 
instemt doch niet met het tweede, maar omgekeerd steeds 
voorop zei, )>dieLX.X. sind keinesfalls treue Vertenten" ^) 
dan is dit, wat althans de Pentateuch betreft, in strijd 
met het algemeene karakter der vertaling. De bewijzen, 
welke hij voor zijn' opvatting van het werk der vertalers 
bijbrengt, zijn dan ook \'evve van afdoende tegenover de 
sterksprekende bewijzen voor het omgekeerde en tegenover 
het zonderlinge, dat in zulk een' ligtvaaidige behande- 
ling van den tekst door Joden zou gelegen zijn. Maar eens- 
deels gelrlt tegen zijne gronden dit, dat hij daarbij uitgaat 
van de bijna volstn;kte zuiverheid en de steeds erkende 
geldigheid van den Masorethischen tekst , zoodat iedere af- 
wijking daai'van door hem wordt aangemerkt als voortge- 
komen uit een' door de vertalers gebruikte vrijheid ^). An- 
derdeels zijn zijn' bewijzen ontleend aan enkele op zich 
zelve staande verschijnselen, die tegen het doorgaand ka- 
rakter overstaan 3). Eindelijk houdt hij niet genoeg onder 
het oog, dat wat hij als vrijheid aanmerkt, het eenvou- 
dig gevolg is van het standpunt , waarop een vertaler toen 
tegenover zijn' tekst stond, waardoor de woordelijke zin 
soms voor eenig ander belang moest wfjken. En toch, al 



') Yorslud. b. v. Pag, 165 en Ueh. d, Einfl. bij ieder boek 
v. (J. Pent. 

*) Bij al Je verdienste van FrankeTs studiën is dit het groote 
gebrek. Wij hebben toch geen regt om a priori de zuiverheid, nog 
minder om de steeds erkende geldigheid van den Masoreth. tekst 
vast te stellen. 

•) Zoo de enkele verwisseling van pers. en getal, verwisseling 
van Act. en Pass. enz. enz. 



57 

laat zich ia bet algemeen het streven naar woordelijke 
getrouwheid van de overzetters goed verdedigen , wat zeker 
0|) zich zelf niet tegen maar veeleer voor hare bestem- 
ming pleit om den Hebreeuwschen tekst in de Synagoge te 
vervangen, — toch is er veel in die overzetting, wat aan 
de Joodsche Targum's doet denken en baareen' oorsprong 
niet ongelijk aan deze toekent. Ik heb dit zamengevat in 
de uitdrukking: het explicative karakter der vertaling. 

Men zou hiertoe eenigermate kunnen bi'engen de sterke 
voorbeelden van opzettelijke veranderingen in den bijbel- 
tekst, die het gevolg waren van dogmatische overtuigingen. 
De groote verdienste namelijk van Ge i ge r 's boek, reeds 
meermalen genoemd , is deze, dat hij de beginselen heeft ge- 
praeciseerd, onder welker invloed de verschillende recensiën 
van den bijbeltekst ontstonden , die wij uit de vertalingen 
en de Joodsche traditiën leeren kennen. Hij heeft aan- 
getoond , dat sedert de scheppende geest van de Israëlie- 
ten zoo goed als geweken was, de godsdienstige werk- 
zaamheid zich niet slechts openbaarde in op zich zelve 
staande Halacha's en Hdgada's, maar vooral in het buigen 
en omvormen van den bijbeltekst zelven naar de meer ont- 
wikkelde begrippen oF de behoeften der godsdienstige fan- 
tasie. Hij heeft duidelijk gemaakt, dat daarin ruim zoo 
veel als in critische onnaauwkeurigheid en zorgeloosheid 
de onderscheidene recensiën van den bijbeltekst, aan wel- 
ker bestaan geen twijfel kan zijn, daar ook de Joodsche 
traditie duidelijk de heugenis daarvan bewaard heeft, hare 
verklaring vinden, en in een groot aantal proeven aange- 
toond, dat zich de afwijkende lezingen van de LX.X., de 
Samaritaan, bij het licht der critisch behandelde berigten 
in den Talmud, onder zekere wetten laten brengen. 

Nu is het voorzeker overdreven en eenzijdig, wanneer 
Geiger, wiens scherpzinnige geleerdheid juist niet door 



58 

zijoe Dederigheid wordt overtroffeo, bet eenigermate duet 
voorkomen , als ware in zijne voorstelling de eenige en 
algenoegzame oplossing te vinden van al die vragen , welke 
zich bij vergelijking van de vertalingen met onzen Ma- 
sorethischen tekst, waarvan de betrekkelijk late vaststel- 
ling uitgemaakt is , voordoen. Dqt is het geval niet. Want 
ofschoon F rank el door zijn' vooringenomenheid voor 
de Palestijnsche traditie verhinderd werd om onbevangen en 
onpartijdig te oordeelen, in alles wat hij ter verklaring 
aanvoert van de tallooze afwijkingen van de LKX is 
waarheid. De vertaling der LXK heeft zeer zeker gele* 
den onder de onnaauwkeurigheid der HSS. , waaruit zij 
werd gemaakt i), onder de gebrekkige kennis van de 



>) Geiger, zich alleen bepalende bij de onnaauwkeurighedeny waar- 
van de Joodsche traditie de heugenis bewaard heeft, heeft ze overigens 
niet genoeg in rekening gebragt. Immers men kan niet ontkennen, 
dat b.v. sommige letters met elkander verwisseld werden, ook wel 
uitgelaten of verplaatst, wat toch wel aan de hss. moet worden ge- 
weten. Ik beroep mij hier weder op de eigennamen, omdat dit het 
veiligst is. Achter hunne schrijfwijze kan geen dogmatisch opzet schui- 
len. — Voor S komt voor ■) ofomg. (Num. XXVI: 38, S^ltf^ = 

'Aaofi^^; Gen. X1V:2, JJI^ = -Biiaa); zelfs gaat Cj in fl over, (Gen. 
X:26, ftStf = -2'«i*^);'ookl in n, (Gen. XIV:2 3N3S^ = -^/*- 
rao^); 1 in T (Gen. IV : 18 ravédQ = IW; wel leest nu de LXX 
faiSdd, maar dit is verbeterd, Philo las nog ravédQ). — Ver- 
plaatst werd een' letter, b.v. Num, XIII : 14 K3Ö = ^dfi^f dus te- 

vens S in 3 veranderd. — Uitgelaten of geheel verplaatst Num. 
XXXIV :U nS:3in,C9S^. ^e.rva^idQ B^Xu. in Num. XXXIII: 49 
is D^ÏDWn h2H == BfXad, dusK weggevallen, D'ü' (misschien door 
't gebruik van afkortingen) evenzoo; zoo is Gen. XIV: 5 voor 
DWlp eenvoudig nn-jp {noUq) — enz. enz. 

Zoii nu iets dergelijks niet ook in den bijbeltekst zei ven geschied 
zyn? Enkel in eigennamen? Zeker was het in zulke onbekende na- 



59 
taal leive bij de vertirfers i) , onder dp hand van afechrij'? 



men 't ligtste mogelijk. Maar of 't overigens niet voor de hand ligt, 
om daaruit andere fout^en te verklaren? Ik wil één voorbeeld geven. 
In Gen. III : 17 luidt God*s vloek over Adam in het Gr. ^eTrutaTagmoq 
^Yv **•' ^OK épyo»saov, dit laatste voor *t Hebr. ?|iny3. Men (C ap- 
pellus o.è.) heeft vermoed, dat hier gelezen is ïliaya voor ^1^553 
(van een subst. *13ya rad:*13y)« Ik acht dit de een ig juiste oplos- 
sing. Wat F r a n k e 1 wil , dat namelijk de vertaler meer naar den zin , 
dan naar den letter overzette, is waarlijk niet veel beter dan een* 
uitvlugt; immers men ziet niet waarom hij dan juist deze vertaling 
zou hebben gekozen. Zijn bezwaar tegen de genoemde oplossing , dat 
nam. Gen. VIII : 21 ook voor Dlfi^H 1ÖJJ3 is overgezet ^^a ra é^y» 

T. a. is van niet veel gewigt, omdat de con tekst in VIII: 21 dezelfde 
is als 111:17 en derhalve ligt uniformiteit ontstond. In beide teksten 
wordt gesproken van een* vloek over de aarde. — Zou nu Geiger 
regt hebben, wanneer hij ook deze vertaling of verkeerde lezing voor- 
stelt als een' opzettelijke afwijking (S. 456).? lEs ist,*' zegt hij, 
• allen allen üebers. hinderlich, dass die Erde der Fluch treffe we- 
gen des Menschen, dass sie, die Unschuldige, die Schuld des Men- 
schen bussen solle: 70 und Syrer übersetzen daher m rféincn WerAe»." 
Maar dit wordt hoogst twijfelachtig, wanneer wij 6en. V : 29 met 
zoovele woorden goed vertaald lézen: yf?, 1? xari/^aaaro 6 &i6q. — 
Ik houd het derhalve daarvoor, dat we hier eenvoudig te denken 
hebben aan een' incorrecte schrijfwijze. — Dit slechts als voorbeeld. — 
Hoe verkeerde interpunctie kon doen dwalen , ziet men uit Gen XV : 2 
en ibid 11. 

M Ik ga weder van de eigennamen uit. De vertalers zien soms een' 
praep. vóór een' nom. propr. voor een daarbij behoorenden conso- 
nant aan. Zoo Num. XXXIII ! 6 DnK3 = Bov&dv; DeuL lil: il 
m33ö = MaxayütQiS-, Gen. X : 9 tö?i<ö = i«ffl»v< — e. a. m. Zij 
kennen de beteekenis van n locale niet en voegen die bij denamen; 
Cen.XXXV:6 n«S ih Mv^a. iVttw. XXXIV : 4 rUÏöïty 'Ao,,i,,^y&, 

V\^aar de eigennamen dit toonen, moeten wij erkennen, dat het 
voor de hand ligt, aan verwarring van radices enz. bij hen te 
gelooven. — Of derhalve in de vertaling van £^5?. XIII: 13 en XXIV: 



60 
▼ersi) onder glossea ^) , gedeeltelijk van verbeteraars of dia- 



20 wel, zooals F ra n kei liier wil, een gebruik schuilt, dat in den 
tijd des vertalers gold? (zie Ub. d, E. Pag. 98). Of ftjip met AvT^oir 
en Ti^fiyv d^éóvfu wordt weergegeven, omdat het W. in 't Aram, t«- 
rtdlen beteèkent (Herzfeld, S. 549)? Of dit daaruit voorkomt, dat 

B en 3 werden verwisseld en men las in3iP1 va" "liy » waaraan 
men om ?|")p, dat Lcy. XXVII al. door r^t*v wordt vertaald, de be- 
teekenis gaf van r^/iifv d^dóvw (Töpler. 1.1. Pag. 67)? Ik waag het 
niet te beslissen, maar besluit uit bet gestelde alleen, dat er nog veel 
onzekers is in de verklaring van de afwijkingen der LXX. — Vgl. 
Töpler, Pag. 49 sqq. 

»> Afschrijversfouten. — Frankel Vorst. S. 63 heeft ze zeker 
overdreven. Maar ze bestaan toch werkelijk. — Dat Gen. IV : 22 ««i lyy 
ontstaan is uit Kaiw is inderdaad waarschg ulij k. — Dat de Godsnamen 
»vQtoq en S-fóq aan veel verwisseling bloot stonden , — daarvan over- 
tuigt men zich ligt bij een* oppervlakkige lezing, en is niet anders 
dan naluurlijk. Zoo houd ik ook Gen, WWl AS hnwiov volgende 
op €iq ra Mca , dat Fr. (VorsL Pag. 7:2) voor een* glosse aanziet , ter 
opheldering aangebragt (waarom juist op deze phats?) voor een een- 
voudige fout van een* afschrijver, die *t uit vs. 12 ook in vs. 13 opnam. 

Of hieronder niet ook behoort Ex XYIi:6, waar wij voor t|)1E)^ 

vinden TT^ó tov o^? Was er om *t anthropomorphisme, als stond God 
voor Mozes plaatselijk, te vermijden misschien geschreven TfQóvf^o^ 
aov, waaruit een afschrijver maakte tt. t. a. (Zoo Frankel, Ueb.d. 
Einfl. Pag. 87)? Ik zie hiertoe geen noodzaak én merk daartegen 
op, dat, juist TTQójfQoq aov locaal wordt gebruikt. (Num. XXII : 17 alibi) 
Ik houd het daarvoor, dat rcQó tov van den vertaler zei ven is; dat de 
lezing ;r. r. a. n&t:v in den cod. A. wel een* verklarende glosse zal 
zijn, die Philo nog niet kent; dat er uit het voorafgaande on^vn» 
bij moüt gedacht worden. 

*) 'Glossen — Dat er in vergelijking met den Masoreth. tekst vele 
in de LXX zijn, is voor ieder duidelijk. Sommige zijn echter stellig 
van de vertalers zeiven, waarover straks in den tekst, andere daar- 
entegen komen mij voor, niet van hen afkomstig te zijn. On- 
der de laatsten reken ik met Frankel inderdaad enkele dubbele 
overzettingen. Ik zou mij wel niet gaarne willen vereenigen met dö 



61 

skeoasten afkomstig •). Er is in dit alles waarheid, ai 
is het niet io die mate juist, als F ra n kei beweert, die, 
gelijk ik zeide, eigenlijk van onzen Masorethischen tekst als 
deo toen reeds normativen uitgaaten, na verwijdering Tan alle 
daarmee strijdige verschijnselen in den tekst' der LXX,nu 
ook ongeveer dien tekst daaruit te voorschijn brengt i). 



voorstelling, die hij daarvan geeft (Vorsiud. S. 73 al.) alsof 't waren 
» Erinnerungen , die ein weniger erfahrner Leser an das Texteswort 
geknüpft,uni sich dessen verschiedene Bedeutungen zurückzurufen. " 
Zoo*n ipro memoria" zal men van de schrift wel niet gemaakt heb- 
ben. Haar iets beters weet ook ik er niet voor te zeggen, wanneer 
wij b.v. 6en. XXVIII: 18 DfeT dubbel vertaald vinden, eens door vni- 

^i^xe, en dan nog eens door ixfZ enz. enz. 

i) Men zal inderdaad ook aan deze moeten gelooven , al voeg ik er aan- 
stonds bij , dat men aan hun werk niet dien invloed op den tekst kan toe- 
kennen, dien Franke! daarvan ziet. Menige dubbele vertaling, — zoo- 
als in Cen. XL VIII : 7 j^di^^a^», later overgezet door *;rWefpofio? , dat 
inden tekst kwam, — kan men niet eenvoudiger dan door zulk een' 
werkzaamheid verklaren. Ik teeken hier nog bij aan, dat het onjuist 
is wanneer Geiger schrijft (S. 1): »Dieügyptisch-griechischeUeber- 
setzung aber, welche die Septuaginta genannt wird, besitzen wir noch 
in ihrer ursprünglichen Gestalt, und hat sie lediglich die Schicksale 
erfahren, welche überhaupt über Schriften soich hohen Alters erge- 
hen." Dit is eenzijdig. Het moet ook op de Gr. Pentateuch van in- 
vloed zijn geweest, dat »die Schrift nie war ein von der Gegenwart 
getrenntes, eine zu festen Typen verknocherte Mumie: der geistige 
Hauch des alten Gesetzes ganz das jedesmalige Leben durchdrang, 
da die religiöse Thatigkeit stets auf die Schrift zurückgeführt wurde. '* 

*) Dit is de eenige grond, waarom Fr. aan interpolatie enz. op zoo 
groot een' schaal gelooft in den tekst der LXX. Hoe zal men een zoo 
vroegtijdig bederf verklaren, als hier moet hebben plaatsgehad, daar 
reeds Philo de meeste dier interpolaties kent, gelijk Fr. zelf toe- 
stemt? (zie b.v. Ueb. d. E. S. 157 en 190 flgg.). Is het wel een be- 
derf? Plaatsen uit Origenes en Hieronymus hierop betrekkelijk, 
geven weiniglicht, want deze kerkvaders spreken onder den levendigen in- 
druk, dien de kennismaking met den Masor. tekst (en nog angstvalliger 



62 

Die methode verdient zeer stellige afkeuring. Men moet 
zich boven de verschillende verschijnselen plaatsen, welke 
men wil waarnemen en zich door geen' aprioristische 
vooringenomenheid laten leiden. Maar al is deze methode 
niet goed te keuren , al heeft Frank el van iets onder- 
geschikts de hoofdzaak gemaakt, al ligt bij zijn' ontleding 
de vraag ons onwillekeurig bij, hoe deze onderscheidene 
deelen, zoo goed ontleed, ooit tot één geheel zijn ge- 
worden — toch is er in de bijzonderheden van Fran- 
ke I's gevoelen te veel waarheid, dan dat men het met 
een' algemeenheid, gelijk Gei ge r doet, mag ter zijde 
stellen *)• Hij is daartoe op zijn' beurt verleid geworden 
door zijn' eigene eenzijdigheid. En toch de voorbeelden of 
proeven, welke hij zelf bijbrengt tot bevestiging zijner 



vertalingen al$ van Aquila, die tot zelfs de Nota Ace. toe door^vv 
weergeeft) op hen maakte. Zal de plaats van Justinus Martyr, 
waarin hij de Joden beschuldigt van opzettelijke vervalsching der co- 
dices ons iets leeren? Haar uit die plaats zelve blijkt immers, dat 
de schuld aan de Christenen lag, en men zou zich hoogstens daarop 
kunnen beroepen om aan te toonen , dat onder de tegenstelling van 
Ghristend. en Jodend. de tekst verontreinigd is. Voor een vroeger 
bederf blijkt daaruit niets 

Tegenover Fr. mag ik nog dit bijbrengen, dat de echtheid van som- 
mige plaatsen, die de Mas. tekstniet heeft, althans waarschijnlgk mag 
h«etem Wel rangschikt hij Deut.XWUAS (Vorst, S. 82, Ueb.d.E. 
S 212) onder de sterk omgewerkte plaatsen, doch men zie, wat 
Prof. Kuenen over die plaats schreef, in een' verhandeling over 
HebrA:^ (Godgel. Bijdr. 1857, Pag. 188 sqq). 

') Geiger had veeleer behooren te erkennen, dat zijn werk al- 
lhans voor een deel de scherpzinnige en geleerde uitwerking is van 
de hypothese door Fr. voorgestaan en aldus uitgedrukt, dat de Palest. 
exegese van groeten invloed was op de Alex. hermeneutiek. De af- 
hankelijkheid der vertalingen van de dogmatische overtuiging — 
ziedaar immers de theorie waarvan Geiger uitgaat. 



63 
hypothese, zijn oiet alleen even proeFhoudeod i) ; nog veel 



*) Het is onnoodig nog in bijzonderheden de bewijzen medo te dee- 
)en« die Geiger voor zijn' hypothese bijbrengt. Ik zou blad aan 
blad (inzonderheid van het tweede deel) van zijn boek moeten over- 
schrijven : wat van geen nut kan zijn. Liever daarom teeken ik aan, 
dat niet al zijne voorbeelden overtuigend zijn. Terwijl ik b. v. de 
overwerking van Gen XIX : 31 vigg. (zie G. bl. 88 en noot) uit af- 
keer tegen Moab en Aromon vrij zeker acht, vooral ook, omdat wij 
in de LXX een* omschrijvende vertaling lezen (met 't w. X/yov<fn 
aangevoerd), wat anders niet voorkomt (immers zelfs 't eenig* addi- 
tam. Gen. XXX : 18 '/. s taxu ma»óc staat niet hiermede gelijk), is er 
aan den anderen kant sterke twijfel bij mij, of Geiger juist heefl; 
gezien ten opzigte van Gen. XVIII : 24 sqq. (zie S. 334). Hij wil , 
dat de oorspronkelijke tekst hier geluid zal hebben: » zult gij ook om- 
brengen regtvaardigen met goddeloozen? Misschien zijn er 50 regt- 
vaardigen in de stad , zult gij ook die 50 regtvaardigen (waarom die 
herhaling en niet liever 't sufT. 3 Pers. Pi.?), ombrengen, welke 
daarin zijn. Het zij verre van u zoo iets te doen, regtvaardigen roet 
goddeloozen te dooden! verre van UI zou de reg ter der gansche aarde 
geen regt doen?" — Hen ergerde zich echter, zegt G. , aan de 
vooronderstelling, dat God geen regt zou doen en daarom schoof men 
in Abrahams eerste verlangen uit God's antwoord reeds de bede 
voor de stad in , met de woorden : tyoS D^pD^ Nttffl tih^ in vs. 24. 

Ik acht dit niet aannemelijk. De spraakkunstige bewijzen tegen de 
oorspronkelijkheid dier woorden zijn misschien niet krachteloos (hoe- 
wel 't vrouw, geslacht van D^p23 ^^n voorbeeld heeft in Job. XX : 9 

en hier ligt te verklaren is uit het vlak voorafgaande ^ly) maar het 

is gevaariyk daarop alleen af te gaan. Doch had men die plaats zoo 
omgebogen , waarom dan die sterke plaats laten staan : zou de regter 
enz.? Wanneer G. voorts zegt, dat J^M door de LXX niet is vertaald, 

dan ontging het hem, dat zij het uitdrukten door 't ww. awee/roUi^va», 
en als hij in de vertaling van ^^K (S. 337) door iav m^ een* 

poging ziet, om Gods alwetendheid te redden, dan moeten wij daarop 
zeggen, dat de poging is mislukt, nu zij fav c. conj. hebben gezet, 



64 

minder wordeu door die ééne hypothese aiie afwijkiogen 
gemotiveerd* 

Hoe het zij, — Geiger heeft ons waarlijk nader ge- 
bragt tot dü oplossing van menig raadsel. Men raag voort- 
aan niet meer spreken van een' volst rekten stilstand in 
het Jodendom, Hij heeft voor goed op de sterke sporen 
van godsdienstig leven opmerkzaam gemaakt. Gelijk vroe- 
ger de bijbelboeken daaruit ontstonden, zoo ontstond 
daaruit nu een' bewerking, een' overwerking van den tekst 
dier boeken, waarvan de afwijkende tekst die aan de ver- 
talingen ten grond ligt, het gevolg is. Daarin drukte men 



en dat Geiger verzuimd heeft op te merken, dat ook in XIX: 15 
ni^ÜtSl wordt vertaald aq «//»?. Evenmin heeft Geig. mij overtuigd 

dat Gen. XX : 4 omgewerkt is (S. 365). Hier zal de tekst hebben ge- 
luid: »zult gij ook den regtvaardige ombrengen." Om dezelfde 
reden als bij de vorige plaats zal men hier y)i hebben bijgevoegd 
in de beteekenis van »cen niet-joodsch individu*\ en daar men deze 
beide ww. , n regtvaardige'* en niet jood niet naast elkander wilde 
laten staan schoof men Oi tusschen beiden in (!) , tervtijl de LXX 

vertaalden i&voq (NB. zij kenden dus de beteek. van ^J niet) dyvovv 
xal êinnyov. Dit alles gaat daarvan uit, dat G. opmerkt, dat er in 
het voorafgaande van een volk geen* sprake was, en derhalve ^U 
niet in den ouden tekst kan hebben gestaan, toen liet alleen volk 
beteekende. Doch wij hebben hier m. i. eenvoudig een' proeve van 
de oude voorstelling der solidariteit in goed en kwaad van vorst en 
volk (vgl. VS. 9). Wat den tekst der LXX betreft, men boude in het 
oog, dat dergelijke dubbele vertalingen in hun werk niet vreemd zijn 
(om van Gen, 1:21 niet te spreken, zie Gen, 111:14 en vgl. voorts 
de voorbeelden bij Top Ier Pag. 16.) — Men zie ook dit niet voorbij. 
Niet alleen waar het God betreft, maar ook bij menschen wordt de 
uitdrukking t^^P^lflü.niet letterlijk overgezet (zie b. v. jBxorf. XI : 8 , 

van Mo zes, piêvd <>viaov). Of wij daarin derhalve vermijding van 
anthropopathisme mogen zien? Of 't eenvoudig een goed Grieksche 
overzetting is voor d^ sterk zinnelijke Hebr. spreekwijze? 



G5 



zijne beginselen uit. Daarin legde men die neder. Zoo 
moeten de menigvuldige punten van overeenkomst ver- 
klaard worden tusschen de Samaritaansche en de Grieksche 
Pentateuch , welke bij Frank e j's voorstelling van een' 
wederkeerigen uiterlijken invloed niet tot haar regt kwa- 
men, al zal men ze welligt niet geheel buiten rekening 
kunnen laten. Zoo worden nu de verspreide sporen van 
Halacha's en Hagada's, door F ra n kei aangewezen, tot 
één geheel gebragt. Zoo leeren wij eindelijk de regte be- 
teekenis kennen van de Talmudische berigten, waarop bo- 
ven (Hfdstk. I) gedoeld is, die van opzettelijke verande- 
ringen in den tekst , door de bewerkers der vertaling 
voor koning Ptolemaeus aangebragt, spreken, waar- 
van wij vele in onze LXX niet terugvinden. Daarin ligt 
eenvoudig deze zin: men wist nog, dat er door die over- 
zetters afgeweken was van den tekst, en schreeF daarom 
later ook andere afwijkingen, waaraan zij geen deel had- 
den, op hunne rekening *). 



s) Men vindt die Talmudisclic berigten aangaande de overzetting 
der LXX *t naauwkeurigst verzameld en verklaard in Geiger S. 
439 flgg. (vgl. S. 419 flg) — Hij merkt daarbij te regt op, dat 
het oudste berigt de 13 veranderingen slechts als zoovele voorbeelden 
mededeelt. Er zullen er dus meer zijn geweest, en omgekeerd zul- 
len bekende afwijkingen aan hen zijn toegeschreven. Van de 13 ge- 
noemden heeft G. er 8 gevonden. Inzonderheid verdient het de 
aandacht, hoe hij de verandering, die de vertalers gezegd worden 
in Gen 1:1 te hebben aangeb*^agt, verklaart. T. w de Mechilta 
zegt, dat zij gezet hadden n^;;^Ni:i N^Ii U^Tl^S G. vat dit zoo 
op, dat de vertalers niet de ww. verschikt hadden maar, met afwij- 
king van de latere, betere (?) exegese, H'ttfNlD niet hadden betrok- 
ken bij het volgende, maar bij Nl!i, om toch duidelijk een* schepping 

uit niets te leeren en de voorstelling te keeren, alsof God slechts de 
ongevormde materie had geordend, die door de gewone vertaling der 



66 



Maar wanneer nu de tekst der LX.K in zulk een naauw 
verband staat raet de begrippen en voorstellingen, waarin 
het godsdienstig leven der Joden zich toen uitdrukte, dan 



Joden, — nin den beginne, als God hemel en aarde schiep enz. 
sprak God enz/', — scheen begunstigd te worden. Men ziet hieruit, 
dat de vertalers nog op zuiver Joodsch standpunt stonden. Meemt 
men verder in aanmerking, dat het streven om het godsbegrip zoo 
transcendent mogelijk te maken, het streven ook om het ethisch 
zuiver voor te stellen, zoowel in Palestina bestond als in Alexandrië 
en derhalve niet een gevolg is der Alexandrijnsch-Joodsche philosophe- 
mata , dan kan men in de vertaling der Pentateuch geen sporen van 
die phil. aanwijzen. Üühne heei't het omgekeerde beweerd, en (1.1. 
Il S. 1 — 72) eene menigte van voorbeelden bijgebragt van den in- 
vloed dier Alex. phil. Ik was voornemens om naar aanleiding daar- 
van in een afzonderlijk hfdst. het godsd. standpunt der vertalers te 
behandelen: te meer omdat Dahne bijval heeftgevonden (bij Fritz- 
sche zie ReaL Encyclop. i. v. Alex, Bibelüb. Th. I. S. 226 ff. en bij 
Jost, zie Gesch.. d. Jud. I. S. 102. N. 2, hoewel hij zich slechts 
op Gfrörer beroept). Ik moet daarvan nu afzien. — Veel van het- 
geen Dahne stelt is dan 03k reeds genoegzaam wederlegd door 
Thiersch (1. 1. Pag. 44 sqq. wat Gen. Il -.Il betreft), door Fr an- 
kel (zie Ueb. d, Einfl. S. 35 sqq., 39, 82) , en Herzfeldll S.511. 
Om één voorbeeld te nemen van D*.s onjuiste opvatting, kies ik, 
al is het niet aan de Pentat. ontleend, Jes, XLV: 18 en XL : 26. 
Daar is ^^^3 door xavadfutvvyat vertaald, en Dahne (Pag. 15 f.) 

vindt hierin niet de schepping uit niets, maar *t Philonische : #?? 
Toifupavèq ijyayfV' Hierbij Vergeet D. echter, dat de vertent. v. Jesaia 
blijkt te worstelen om toch het Hehr. denkbeeld eener schepping uit 
niet in het Grieksch uitdrukken. Immers XLV : 7 vertaalt hij eerst Troiwv 
dan xviio)v^ vs. 8 xrtfo)», vs. 12 (met nt&P zamen) Tto^ëVv; XL : 26 

xaTadtmvvvau ^ door het voorafgaaudo ^dfv€ aanbevolen; XLIII : 7 
xai«öx*i»cé^f*y. Vgl. verder Herzf. pag. 411. 

Hierbij zij alleen nog aangeteekend, dat F ra n kei de bekende 
plaats Deut. XXXII : 8 , waar de LXX 't Hebr. ^^^'^V^ ^33 IDDÖ^ 

vertalen met naTa &QtO-i*ov èyyilmv ^f ov , wel uit afschrijvers- fouten 



67 



zal tïien moeten erkennen, dat het voor de hand ligt om 
die vertaling geheel en al daarmede in verband te bren- 
gen. Een zoodanige tekst kan dan niet op eens door één 
of meer personen zijn opgesteld , al dingt men niets af 
op hetgeen boven gezegd is over het gebrek aan objecti- 
viteit, waaraan iedere vertaling toen moest lijden. Is ia 
dien tekst nedergelegd wat in den boezem der gemeente 
als waarheid leefde, men ziet zich dan gedrongen om de 
vertaling als een' vrucht van het gemeen tele ven aan te 
merken. Vergeten wij bovendien niet, dat sommige dier 
kleine wijzigingen, in den tekst aangebragt, alleen hare 
verklaring vinden in de bestemming van dien tekst om 
voorgelezen te worden: daar men een Pron. pers. 2Plur. 
in 5 Pers. omkeerde, opdat het gezegde niet op de aan- 
wezigen zou kunnen betrekking hebben i). 

Intusschen, wat mij inzonderheid aanleiding gaf om van 
het explicative, dat de vertaling kenmerkt, te «preken, 
dat zijn niet die veranderingen ten gevolge van dogmati* 
sche overtuiging, of door nationalen, kieschen of kui- 
schen zin ingegeven — neen, ik ontleen dit bewijs van 



heeft willen verklaren ( VorsL S. 66 sq.), maar geen voldoend bewys gele- 
verd heeft. Immers dat ook Gen.WiA in vele HSS. en bij Philo voor 
D^n^sn *i3 éyyêX. &, staat, bewijst eenvoudig de ontwikkelde 

Engelenleer. Zonder dat wij nu met llody (L. 1. p. 124 fg.) hierin 
een' Egyptischen of met Dahne (S. 62) een' nieuw-plat. invloed 
erkennen, moeten wij toch aannemen, dat hier het denkbeeld 
van beschermengelen voorkomt. (Verg. Kuenen, hisL krit. onder- 
zoek enz. 11:459; Godg. Bijdr. 1858 bl. 198 v.) De LXX schijnen 
s-eoi ook in de beteeken is van engelen te nemen. Zoo allhans ver- 
klaar ik mij , dat zy DTISk "" eens door' O^j^ol (gij zult zijn »? 

&foi in Gen, IIÏ : 5) dan weer door 6 &ê6q overzetten. 
») Geiger S. 341 alib. 



68 

hare 8yndgogale beslemming inzonderheid ann de regt- 
8treek8che ophelderingen, welke de vertalers in hunnen 
tekst hebben aangebragt, nietttgenslaande hunne trouw 
aan hel oorspronkelijke. Reeds de vertaling van de eigen- 
namen, wanneer deze, gelijk in het Hebr. zoo dikwijls 
het geval i«, etymologisch worden verklaard, terwijl zij 
overigens onvertaald blijvrn, kan als een' poging worden 
aangemerkt om den zin op te helderen. Maar bepaalde- 
lijk voor Joden; want bij een' onkundige kon het slechts 
verwondering baren, wanneer b. v. in Gen. 111 Adam 's 
vrouw Zu>7 maar voorts Eva werd genoemd; voor den 
zoodanige was het niet duidelijk, dat hij onder Bethel, als 
het niet vertaald werd, dezelfde stad moest verstaan, die 
elders ouog (tóiros) Seow werd genoemd *). — Alles doen 
echter hierbij af de kleinere of grootere addLtamenten , 
welke gedeeltelijk uit een streven naar conformiteit, ge- 
deeltelijk uit een streven naar duidelijkheid zijn ontstaan. 
Van het eerste neem ik een voorbeeld, dat op zich zelf 
zeer onbeduidend is, maar niet wanneer het wordt be- 
schouwd als één uit velen , gelijk het werkelijk is *). — 
In Ex. XXI : 17 nam. lezen wij het woord xaTa^waarcuffa; , 
waaraan in 't Hebr. hier niets beantwoordt; maar in de 
paiall. plaats van Deuter. (XXIV : 9 [7]) staat het ook en 



1) Hoe Geiger zeggen kan (S. !294), dat de LXX altijd Bethel 
door olito(i Ofov weergeven, begrijp ik niet. T heet in Gen, XIL al. 
altijd. BmaijX, Waar de naam wordt verklaard, is 't vertaald: Gen. 
XXV1II:19 en XXXI:13. Vgl. verder voor voorbeelden Thiersch 
Pag. *S\ sqq en Töpler Pag. 16. 

•) Töpler heeft verzameld de additamenta , conformandi studio 
Pag. 11 — 16 en perspicuUalis Pag. 16—18. Vele daarvan moeten wel 
op een' andere wijze verklaard worden, maar er blijven altijd nog 
genoeg over, die geen andere of eenvoudiger verklaring kunnen vinden. 



69 



wel voor \ Hobr, TDgHH, en het is bijna niet anders mo- 
gelijk, of uit Deuter. kwam het in Exod. Van het 
tweede noem ik ook een voorbeeld. Gen. IV : 8 leest 
men in de LW: AtfiXSu/xsv cc; to niiiovy waarvan in het 
Hebr. niets slaat. — Deze voorbeelden nu verraden geen 
't minste dogmatisch opzet on kunnen derhalve bezwaar- 
lijk aan iets anders worden toegeschreven dan aaneen (wel- 
ligt onwillekeurig) streven om overeenstemming te bren- 
gen tusschen gelijkluidende plaatsen, of duisterheden in 
deo tekst op te heldei'en. Er moet hierbij in aanmer- 
king genomen worden, dat deze voorbeelden inderdaad 
met een' gansche reeks kunnen vermeerderd worden. — 
Dit geeft ons regt om van 't explicative in onze verta- 
ling te spreken Sommige van die onschuldige invoeg- 
sels (o. a. het laatst aangehaalde) worden ook in de Sa- 
mantaani^che Pentaleuch gelezen, — en het vraagstuk 
naar hun oorsprong wojdt daardoor te ingewikkelder. 
Men zal dan toch moeten aannemen , dat deze althans in 
Hebr. HSS. hebben gestaan, gelijk Geiger doet. Erkent 
men dit niet, en ziet men ook in deze invoegseis de hand 
van glossatoren en diaskeuasten , dan moet men tevens 
gelooven, dat de Samaritaan is geïnterpoleerd uit de in- 
terpolaties, die in den Griekschen tekst waren opgeno- 
usen, of omgekeerd. Beide voorstellingeu, waaraan nie- 
mand op zich zelve waarschijnlijkheid zal toekennen, 
vooral niet als de klove tusschen Samaritanen en Jo- 
den in aanmerking wordt genomen, worden gedrukt door 
hiermee strijdige verschijnselen (als daar is de overeen- 
stemming in kleinigheden, als 1 praef.), die ons niet veroor- 
loven aan zulk een' afhankelijkheid van den Samaritaanschen 
en Griekschen tekst te gelooven. — Nu verdienen die in- 
voegseis en verklaringen in onzen tijd opzettelijk onder- 
zocht ie worden, daar zij, gelijk wij zagen, vooreen 



70 



groot deel niet, maar voor een ded Wel kunnen worden 
verklaard uit zorgelooze of min of meer dogmatische be- 
handeling van den tekst. De arbeid van Töpler, aan 
die iidditamenten besteed, is nu niet meer voldoende, om- 
dat hij, op den onderscheiden aard dier interpolatiên 
niet genoeg acht gevende, te veel de vertaling heeft ge- 
nomen, zöoals zij daar lag, eu uit die vertaling de in- 
Yoegsels verzameld , en zich de vraag niet genoeg heeft 
voorgesteld , hoe zij zoo geworden is. Houden wij echter 
daaraan vast, dat vele dier invoegsels van een' te hoogen 
ouderdom zijn, om aan latere diaskeuasten te denken; 
dat over het geheel een' zoo ligtvaardige behandeling van 
den Griekschen tekst, als men zou moeten aanneuien, 
wanneer deze invoegsels niet van de hand der ver talera 
waren, hoogst onwaarschijnlijk is en door een paar voor- 
beelden, dat P h i I o om dogmatische redenen een' verande-^ 
ring in deo tekst ^) maakt, niet waarschijnlijk wordt : dat deze 
diaskeuasten wel. uit sommige paralleie plgatsen woorden en 
zindeelen zouden hebben overgenomen , maar overigens zeer 
geringe sporen van hunne werkzaamheid hebben achtergela- 
ten^), — dan kunnen wij niet anders of wij moeten die io* 
terpolaties rekenen behoord te hebben bij de vertaling in hare 
oorspronkelijke gestalte. Wij moeten daarin de hand der 
vertalers zelven erkennen. Maar werd boven te regt l)e- 
weerd, dat het streven der vertalers uitging naar een' zoo- 
veel mogelijk getrouwe overzetting, hoe is daarmee dan 
te vereenigen dat streven naar conformiteit en duidelijk- 



*) Ik herinner mij met zekerheid slechts ééne plaats, waarin 
Philo den tekst verandert. T. w. om zijn' allegorische opvatting wil 
hij in Gen. 111:8 voor avvóv het reflex, lezen. Frankel neemt 
aan , dat Philo meer plaatsen' gewijzigd heeft. Zie Ueb. d. E, S. 192. 

») Uerzfeld. 11. §. 546. 



71 



heid, dat we nu leerea kennen? Ik zie voor deze moeije- 
lijkheid slechts ééae verklaring. Er is voor zulk een' 
tegenstrijdigheid, die dikwijls tot een eouzijdig oordeel 
over den arbeid der LXX. heeft verleid, geen meer be- 
vredigende oplossing dan deze, dat men den oorsprong 
der verlahng in de synagoge zoekt. De bevrediging der 
godsdienstig<i behoeften gold dan meer dan de consequen- 
tie. Het kwam dan voor alles daarop aan, dat men de 
vertaling dienstbaar maakte aan de ontwikkeling van gods- 
dienstige kennis en overtuiging. £n moest dat bij Jodrn 
geschieden aan de hand van de schrift, dan was zoowel 
een' getrouwe vertabug dier schrift, als een' enkele om- 
schrijving harer soms niin of meer duistere of van elkan- 
der verschillende plaatsen noodig. 

Ik heb nog een tweede kenmerk genoemd. Zoo even 
stuitten wij namelijk op een' tegenstrijdigheid in die ver- 
taling, maar zij is inderdaad rijk aan inconsequenties, 
gelijk Hie rony mu s dat reeds opmerkte. Met het oog 
daarop sprak ik van haar karakterloosheid ^ waaruit ik 
in de tweede plaats hare bestemming voor en haren oor- 
sprong uit de Synagoge opmaakte. Het ware misschien 
beter, van het onpersoonlijk karakter te spreken, wan- 
neer die uitdrukking niet eenigzints onduidelijk was. Zoo 
veel is zeker, dat de persoonlijke eigenaardigheid of het 
karakter van den vertaler (of van de vertalers) zich be- 
zwaarlijk uit de vertaling Iaat opmaken. Deze bijzonder- 
heid behoeft ons niet zoolang bezig te houden. 

Diezelfde additamenten, waarvan gesproken is, zijn nu 
eens aangebragt, dan weer is er geen' de minste poging 
aangewend noch om op te helderen , noch om de teksten 
in overeenstemming met elkander te brengen. Parallele 
plaatsen, niet uit verschillende maar uit hetzelfde boek, 
wijken soms zoo sterk van elkander af, dat men zich 



72 



«fedroQgen gevoelt om aan een of andere bijzondere aan- 
leiding daartoe te gelooven. Zoo keert ook de afwijking 
van den Hebr, tekst op de ééne plaats wel , op de andere 
niet terug. Ook bij de vertaling der eigennamen is de 
bovengenoemde regel oiet streng gevolgd ^). 



') Ophelderintjen komen niet geregeld voor: — ik wees er reeds 
op , dat de naamsverklaring bij Moab en Ammon in Gen. XIX : 37 
sq. , en van Issaschar ib. XXX : 18 geheel op zich zelf staan. 

Verder lette men op de fout, dat in hetzelfde boek Gen. de woorden 

y3Ü>$ H*1p3 door fv /rókf^ * Aq^on , 4j tathviv %ü xofrJlw^aTft (XXUI : 2), 

maar elders (XXXV: 27) door si(; Tióliy xov jiê&iov worden weêrge- 
L^even. Op beide plaatsen is gestreefd naar helderheid. Maar kunnen 
beiden van één' aut.eur afkomstig zijn? 

Oe teksten worden niet in overeenstemming gebragt. Men lette, om 
bij één en hetzeltde boek te blijven, op het zoo even genoemde voor- 
beeld. Voorts is het bekend, dat terwijl in Gen, (XLVI : 27) het ge- 
tal zielen , die met Jakob in Egypte kwamen , wordt opgegeven (in LXX) 
75, Deut. (X : 22) daarentegen, in overeenstemming met onzen Hebr. 
tekst, yan 70 spreekt. Ge i g e r (S. 365) heelt over deze getallen in Gen. 
licht geworpen en in verband daarmee de echtheid gevindiceerd van 
hetgeen wij in vs. 20 lezen: ^Y^vovlo lU rUï Maruao'^ y 01/5 tvêKêv 
uifTw f} jcakaxii x. t. X. Hij Verklaart het uitvallen van deze ww. uit 
onzen tekst daaruit, dat 't nationaal gevoel zich ergerde aan deze 
afstamming van eene arameesche. Altijd blijft het opmerkelijk, dat 
we dan toch in DeuL 't getal 70 vinden. Ik zou hiervan eenigzints 
gebruik durven maken tegen Gv, maar bepaal er mij nu bij, om de 
afwijking in parallele plaatsen aan te wijzLii die evenzeer verbiedt 
aan de werkzaamheid van een enkel individu of van elkander afhan- 
kelijke persotien , als aan die van diaskeuasten te gelooven. 

Sterke afwijking van parallele plaatsen, leder komt hier in de ge- 
dachte Ex. XXXV1:9 vlgg. Popper heeft aan het bijb. berigt over 
den Tabernakel een' afzonderlijke studie gewyd, waarin bij uitvoe- 
rig handelt over de vertaling van deze Hdstkk. in de LXX, die 
sterk afwijken van het oorspronkelijke, en ook van de vroegere in 
Exod., die er mcé parallel zijn. Pop per komt tot het resultaat, dat 
deze hoofdstukken ook in 't oorspronkelijk van een' latere hand zijn, 



73 



Evenmin laat zich in dien dogrnatischen invloed, waar* 
onder, gelijk wij zagen, de tekst werd gevormd een' indi- 
viduele werkzaamheid erkennen. Anthropomorphismen wor- 
den wel is waar vermeden, omdat men er naar streeft 
om het godsbegrip transcendent te maken en vooral de 
ethisch gezuiverde voorstellingen van veel invloed waren, — 
raaar wanneer men in die bewerking van den tekst de 
zelfbewuste werkzaamheid van één individu erkent, hoe is 
dan daarmede overeen te brengen , dat zeer sterke anthro- 
pomorphismen soms blijven staan? Van een' commissie 
aan wie de vertaling zou zijn opgedragen, laat zich zulk 
een' onregelmatigheid niet begrijpen. Duidelijk is zij daaren- 
tegen, wanneer wij ook die vermijding van hetgeen aan- 
stootelijk werd geacht, aan den allengs zich werkzaam 
betoonenden tijdgeest toeschrijven, die bijna onnaspeur- 
lijk voor ons in zijn' gangen, zich nu eens ergerde aan 
dezelfde verschijnselen, waarmede hij dan wéér vrede 
hadi). 



en verklaart de afwijkingen in de LXX mede uit dien lateren oor- 
sprong van dit gedeelte der Hebr. Pentaleuch. Ik vrees, dat hierte- 
tegen deze groote bezwaren bestaan, dat niet alleen de traditie vol- 
strekt geen heugenis hiervan bewaard heeft, naar 't schijnt, maar dat 
het ook een eenig voorbeeld is van een* invoeging op zulk een* groote 
schaal. Ik waag het echter 'niet te beslissen. — Hoe dit zij, wat 
de LXX betreft heeft men onder het oog te houden, dat b. v. ook 
Ex. XXXV: H, waar *t korte berigt van den tabernakel wordt gele- 
zen, zeer afwijkend is ën van *t Hebr. èn van Ex. XXVI. (Niet alle 
woorden zijn overgezet, en nn^nQv^nTn (in. Ex. XVI : 7 ax^.Tiy) , (ftaró- 
T*« (in Ex. XXVI xQiKovf;) komen hier nieuw voor). 

j) De anthropomorphismen worden vermeden enz. Wel mag men uit 
de vertaling van ^ypa door hnyiLov of hwTt^ov niet daartoe besluiten , 

daar dit niet alleen geschiedt als het bij den naam van God, maar 
ook als het bij don naam van menschen voorkomt. Maar het is toch 



74 

Wanneer wij eveawel geea iodividuële werkzaamheid 
in de vertaling der LX.X. kunnen erkennen, dan is dit in- 
zonderheid om het spraakgebruik. 



kennelijk liet streven. Opmerkelijk is reeds, dat b.v. in GenA ^(óq 
meestal het art. heeft, maar tweemaal, met nvêv/An en met *i»ótv ver- 
bonden, komt *t zonder art. voor: in beide plaatsen is van de in- 
nige betrekking tusschen God en de menschen sprake. — Misschien 
is zelfs daaruit te verklaren GenAiiS, waar nlWÖ^ É^l^ ^^^' 
taald is, ijglnxo TtoutZv, Aarzelde men misschien om God rust toe te 
schryven, vertaalde men daarom naxlrcavof (act.), dat nu uit »/>£. ?<^. 
een object krijgt in den Inf.? 't Is slechts een' gissing, waartegen 
men kan aanvoeren, datx«ir«.T. act. ook elders met beteek. van *t raed. 
voorkomt. Er zijn echter sprekende voorbeelden van die vermijding van 
't Anthrop: enz. De uitdrukking VyÜ ^ van God gebezigd, wordt niet 
door oUfZv of zoo iets, maar door ' fKtïtnXfZv verlaald (zeker uit de 
formule ontleend i^mijn naam doen wonen'' en ook in verband met 
de Palest, geAoonte, om voor i\^\\ heil. Godsnaam Dü te zeggen) — 

Om nog een paar voorbeelden te noemen. In Sarorf. 1 : 21 is afwijking 
van den mas: tekst. Hier maakt God de vrouwen ^?) huizen: in 't Gr. 
maken zij ze zichzelve. — II : 25 'frvwa&tj b &, in *t Hebr. *'^N pi^ , 

om God's alwetendheid niet te verkleinen. — In Gen. XXf; 13 is 
^fci"nO ^1^ » de God van Bethel", door 6 e- 'o og>&fiq 00* >» r. r. c &. ver- 
taald, waarschijnlijk om God niet aan een plaats te binden. In het algemeen 
vermijrit men het. God in te naauwe betrekking met de menschen 
te brengen, of den mensch ook zelfs den schijn der eer te geven, 
die God toekomt. Niet Mozcs beveelt, maar de LXX lezen dus: 
*êvxêrtilaioo KVQtoq (zie Geiger S. 330 op £"0;. XXXIV : 34). Niet 
God stond bij Abraham, maar Abraham stond bij God (Gen. 
XV1II;22 vgl. Geiger S. 331). Deze veranderingen, die ook op 
onzen tekst invloed hadden, kwamen voort uit de behoefte aan een 
transcendent Godsbegrip. Zoo wil Geiger (S. 33^) ook, dat in Gen. 
XXVIlI:i2 de zin van V^p aïtj eig- is »God stond bij hem," 

terwijl de LXX het suffix op den ladder laten slaan en vertalen: o&è 
X. 'toT^gtHzo *f7f" a^T^q. Tegen Geiger s* opvatting bestaat gramm. 
geen bezwaar en zij wordt aanbevolen door de voorstelling, dat de 



75 

Hody heeft reeds vele voorbeelden van de sterke ver- 
scheidenheid in de eigennamen en in de overzetting van 
namen van dieren, vogels, planten verzameld en daar* 
uit m. i. in het algemeen te regt opgemaakt, dat er 
niet één maar verschillende vertalers aan het werk ztjn 
geweest ^). Hoe Sturz niettemin kan beweren, dat de 
Pentateuch van één vertaler afkomstig schijnt te zijn, 
begrijp ik niet, tenzij hij met Thiersch geloove aan een 
toeleg op afwisseling bij dien vertaler, wat echter niet 



Engelen op- en a/kloramen , niet omgekeerd, zoodat hun uitgangspunt, 
en zij zijn God*s omgeving, op aarde is. — Nog teeken ik hier 
aan de vertaling van ^ygf ^i^ door &êóq ftov t oov, avTov en de door-* 

gaande vertaling van » God aanschouv^en " door èq>&i}vnu tó» ^*& of ^v tw 
TinwT. ^. — Dahne is, wat jsijne meening aangaat, als hadden de 
IJiX reeds de Philonische opvatting van de goddel. namen goed teregt 
gewezen door Frankel. 

Intusschen gaat de vermijding der antropom. enz. niet zoo conse- 
quent dpor, als wij bij een individuele werkzaamheid mogten ver* 
wachten. In Gen. III wordt niets veranderd aan 't iifQ^naviiv God's 
en blijft het woord: ^'A^uft, ylyovev &q (ïqf^tjfA&y onaangeroerd. Schrijft 
men ai geen berouw aan God toe en leest men (Gen. VI: 7) 'tvt&v- 
/*ij&fjv of sterker nog (^j^. XXXII : 14) lUaO-ti — geheugen aarzelt 
men niet, Gode tqq t^ kennen (herhaalde malen gelijk in Gen. VIII: 
i dvefivyaO-Tj.) — Dat meuschen God kunnen zien , wordt niet toege- 
stemd, maar niettemin zegt Hagar (Gen. XVII : 43) hè/uov flêov 09- 
^évTa Aio* (vgl. ook Gen, XVIII • 2). — Tracht men God*s alwetendheid op 
plaatsen, waar deze schade kon lijden, te redden, men leze of de 
vertaling van êidèf^y^ *W yiw in Gen. XVIII : 21 daaraan voldoet. 
(Vgl. echter Geiger, S. 331) — Onder de onveranderde anthropora. 
behoort ook Num. XVI : 24. 

Over het geheel zal het de moeite loonen, om *t religieuse stand- 
punt der vertalers nader te onderzoeken. Nog is het niet uitgemaakt, 
aan welken invloed men by die zuivering (oplossing?) van het Gods- 
begrip te denkep heeft. Is het invloed van afgetrokken bespiegeling, 
of van zuiver godsdienstige voorstellingen? 

') L. 1. p. 204—217. 



76 

aannemelijk is t). Nu rs Hody echter blijven 8taau 
bij voorbeelden, uit verschillende boeken of uit ver 
van elkander verwijderde plaatsen van hetzelMe boek: 
maar die zeilde sterke verscheidenheid Iaat zich ook 
aanwijzen in digt aan elkander grenzende verzen. De- 
zelfde Hebreeuwsche uitdrukking is nu eens zoo, 
dan weder anders weergegeven »); nu eens zeer ge- 
lukkig, dan weder veel minder gelukkig 3). — Let men 



») Sturz' woorden haait Th ie r se h aan (I. I. Pag 12). — Th. 
draagt zijn gevoelen voor in g 14 (Pag. 53 — 57), waar hij ook een 
breede lijst geeft van verschil lende Grieksche woorden voor één en 
hetzelfde Hebreeuwsche. Ik verwijs naar die lijst en haal bij het vol- 
gende telkens slechts één of een paar voorbeelden aan. 

») Exod. VI: 12 wordt D^nSfe; SlJJ door ainkoq maar in vs. 30 
•-» —1 

door taxyó<ptavoq overgezet. In Eoood. VIII ■ iO wordt nin^S t^K"*3 

U^il/i^ vertaald door oti> ovk toi^v alko<; icXijv xf^iov, maar IX : ^4 

wordt ^iö3 ytta )3 vert. door öf* ovk ioviv mq ^yit alXoq. •|3pD««i. 

11:13 door rruyuruQtiofAiu, dat er anders niet voor gebruikt wordt 
(vgl. 111:2, 7 al.). Vgl. vooral Egli (S. 298 sqq.) 

•) Een vertaler, die Gen II ; 18 de gelukkige uitdrukking vond 
fiorj&óq x«t* ai'Tov had reden om die te behouden, maar vs. 20 reeds 
lezen wij ^. 6Vo*o(,- rxiuw; beiden staan voor l'fJOS ^W- — In Gen. 

XLVII:3I lezen wij de zonderlinge vertaling */fi tó «pk^of Tf;« gd^dov 
uvcoif, muar XLVlll : 2 de goede vertal. van HIDÖ, t. w. yMvTj. Mis- 
schien echter hebben de LXX juist gepunct. en moet er gelezen wor- 
den nSDD» terwijl onze lezing in Gen, XLVII 't gevolg kan zijn van 

de ergernis, die daardoor opgewekt werd, dat Jacob zich voor zijn* 
zoon zou hebben gebogen (Geiger S. 379). — In Gen. XIV: 8, 
Wü évT. fiaokXéia maar XXVI 1 1 *tai,Qoq\ XV: 2 !I^1H dTtolvo/ia* (in 

Num. XX : 29 voor yü) maar XXV : 32 JHö*? r(in vtogivofiM tilev 

%av. — Gen. XL : 14 6xveoi/*a dat anders voor n^a niet voorkomt. 

Gen. XI : 2 en XX :1. voor JJOJ» x'v'w, dat anders door ^S- of dnai^ia 



77 

op de vertaling der voorzetsels, waarin vooral een'moei- 
jelijkheid gelegen was bij het sterk afwijkend karakter 
van de talen, waaruit en waarin moest worden overge- 
zet, dan wijzen wederom zoowel plaatsen uit verschillende 
boekeu als plaatsen uit één en hetzelfde boek, op zoo 
weinig standvastigheid, dat men aan verschil van bewer- 
ker moet gelooven ^). Om nog één voorbeeld te noemen, 
wijs ik op de verschillende vertaling van de gebruikelijke 
Hebreeuwsche constructie, waarbij tot vorsterking de Inf. 
absol. met een' hoofdtijd wordt verbonden *). 



wordt overgezet — Exod. 11:10 ^TJ, ócf^v»*** in vs. il. /i/yog yi- 

yvia&ai> — Num. XXII : 1. HÜIPD i^^ êvüfi^v maar Num. XXVI :1 

h 'AQafiét&. — £a?. V:i3 en 19 voor 101^3 DI'^SI »ó (tA) xad^f. 

(i;) Ko» (xa) xy ifi^Qftj maar Exod. XVI : 4 tó t»;? -it^fgaq th ijiiigay. — 
Let ook op de verscbilJende vertaling van n^n door lêov en ook 

door T* iavïv; voorts Gen, XXX: 2. ikij avtI &fov lya *»>* en Gen. 
L : 19. Tov yd? &tov eift^ beiden voor tjÉi D^rtSfi^ nHUn; — eet. eet. 

*) Voor verschillende boeken ; de Praep ^K b. v. in hetzelfde ver- 
band Lev, IX : 9 fjtl (ny* fidat^) en Ex. XXIX = 22 mt^a (r^v fidatv) -— 
Ty (in de beteek. van bfcj), in hetzelfde verband, Exod. XXII : 8 

hmmov, maar Deut. XXX : 2 ini enz. enz. 

Voor hetzelfde boek de ^ cum Inf. in Gen III : 6 door rov e. Inf 
maar in Gen. XXVIII: 4. XXIX: 26. XXXVII : 40 Inf. zonder rov en 
in Gen. XXXV1I:22 door «.tw?. Zoo Sxn in Lev. 1:46 door naga, 

en in hetzelfde verband VI: 10 (3) Ix^iityov. eet: 

') Weder slechts één sterk sprekend voorbeeld Gen. 11:17 al. 
&avd%(a dito&avtia&t voor HlDll DlO en ZOO gewoonlijk, maar Gen. 

XXVI: 44 &aifdTm tvoxoq ïaxay voor T\W OlD; soms wordt deze 

spreekwijze niet uitgedrukt b. v. Gen. XXIV : 5. Nu eens wordt bet 
door een subst. van denzelfden of een* anderen stam in Dat. (fi^aat^ 
9»rv Gen. 11:46, im&v/»iff im&v/Ai^anq (Gen. XXXI: 30), dan weder 
door een part van 't ww. (idóvrêq ira^dMnfitv. XXI : 28) uitgedrukt. 



78 



Om een en ander zal men moeten terugkomen tot 
Zwingli's gevoelen en gelijk bij de vertaling moeten 
noemen: » versionem sive Septuaginta sive septem millium 
interpretum " *) — Wanneer nu Frankel van vijf ver* 
talers spreekt, dan zal men dit in dien zin moeten op- 
vatten , dat hij de redactie door vijf personen in verschil- 
lenden tijd laat volbrengen. Hij laat overigens de ver- 
taling zelve ontstaan nit aanteekeningen aan den rand 
der hss., uit proeven van overzetting van moeijelijke plaat- 
sen , kortom; hij wil gedacht hebben aan een' langzame 
wording, gelijk de vertaling dan ook niet kan gehouden 
worden voor een werk, dat op eens door een' of meer 
personen is tot stand gebi*agt. 

Wij moeten echter evenzeer onder het oog houden, 
dat een' algemeene overeenstemming in de overzetting 
is op te merken; dat men zelfs sterke voorbeelden kan 
aanwijzen van overeenstemming in woordenkeus, die 
niet toevallig kan zijn en, opmerkelijk genoeg, juist 
bij zulke zaken uitkcniUy die het naauwst met het gods- 
dienstig leven der Joden in verband staan a) — Hierin 
ligt weder eene tegenstrijdigheid. Aan de ééne zijde vin- 
den ' wij groote verscheidenheid , aan de andere en Jfl 
één enkel opzigt, sterke overeenstemming. Ook deze 
tegenstrijdigheid laat zich echter bevredigend oplossen , 



') De woorden van Zwingli staan Opp. Tom. V. p. 1. Zié 
Egli. S. 85. 

*) Herzfeld (S. 542) heeft merkwaardige voorbeelden van over- 
eenstemming in woordenkens bijgebragt , die met andere kunnen ver- 
meerderd worden, (zie b. v. Exod. XXVII : 3 en Num. IV: 13 xeeAn^r- 
t^Q ook Exod, XX Vin : 33 al. en Lev. VllI : 8 XoysZov voor |tfn enz.) 

Hij heeft echter niet opgemerkt, dat die overeenstemming zich b\jna 
uitsluitend tot één' klasse van woorden bepaalt. 



79 



wanneer men de vertaling aanmerltt als een op schrift 
gebragt maar eerst gesproken woord. Het woord, dat 
voorgedragen was, werd allengs te boek gesteld, in al 
zijn' onnaanwkeurigheid en onregelmatigheid, maar te- 
vens in zijn' afhankelijkheid van de behoeften des tijds »). 

Een bepaald tijdstip voor den oorsprong van zulk een 
werk laat zich niet aanwijzen. Het is eenigermate een 
werk »sans nom, sans date" De pogingen, die F ran- 
ke 1 ^) heeft aangewend, om uit enkele bijzonderheden 
den tijd op te maken, waarin een boek in het Grieksch 
zou zijn neêrg<'8ch reven, njoeten als mislukt worden be- 
schouwd a). Evenmin als voor de chaldeeuwsche paraphrasen 
laat zich voor de Grieksche overzetting een tijd bepalen, 
nadat men 't regt heeft verloren om daartoe de overle- 
vering te gebruiken, waarvan wij nn gerust kunnen zeg- 
gen, dat zij de vertaling zelve geheel tegen zich heeft. 

Of zou soms de vertaling van 't woord MilX (in Lev» 



') Franke! wil echter dat in Alexandrië geen* voorlezing nit de 
Pcntalciich plaats had, maar alleen een* voordragt over een* tekst. 
(Vorst, S. 48 flgg.) Doch een zoo afwijkend gebruik verdient meer be- 
vestiging, dan uit de plaatsen van Philo, welke hij aanhaalt, kan 
worden afgeleid. 

Ik teeken hier nog aan, dat het Fr. niet gelukt is, aan de 
Novelle van Jusfinianns een* andere dan de gewone uitlegging te 
geven. (S. 56 flirg). Er blijkt duidelijk uil, dat de LXX toen in de 
synngoge werd gelezen. 7aq de ww. wPraeterea ir, qui graeca lingua 
recitanl, (c^Mytyrwixovry*) Septuaginta interpretum utentur translatione, 
qiiae omnium acuratissima et celeris praestantior judicata est eet.** 

») Uek d. E. S. 160 flg. S. 226 flg. al. 

*) II er z fel d (S. 542 flg.) heeft dit duidelijk bewezen. Hoe zal 
men b. v. uit de vertal. van ntfl DVS door* aofl rvy in Deut. XXIX : 

28 kunnen opmaken , dat de vertent in een' voor de Joden ongnn- 
stigen tijd (wanneer?) leefde? 



80 

XI : o en Deut. XIV : 7) door *ajvirouc (WSjIPI nn^» zegt 
de Talmud) en niet door het gewone Xayo); de traditie 
bevestigen, dat de overzetting voor een' Ptolemaeu8 zou 
gemaakt zijn? Er is inderdaad geen betere verklaring 
voor te vinden, dan die welke verminkt in de Talm. 
berigten gegeven wordt, dat men namelijk om den naam 
van den vader des (eersten Plolemaeërs (Aayoc) vermeed 
'kayth^ te zetten. Onkunde kan de oorzaak dezer verta- 
ling niet zijn, daar werkelijk de haas den bijnaam had 
van »ruwvoet" omdat zijn' pooten behaard ziju. üe zon- 
derlinge verklaring van Jost >) «dat "^Pl "yX, waarvan 
^«^uTTows de vertaling moet zijn *), een' corruptie van 't 
Grieksche woord x^ipóypuïitx; zou wezen , kan op den naam 
van verklaring zeker geen' aanspraak maken. Deze bij- 
zonderheid echter kan tegen den ganschen aard der ver- 
taling geen gewigt hebben, terwijl het bovendien even 
ligt en nog eer mogelijk is, dat men het woord 
Xay(5)s vermeed, wanneer men de vertaling openlijk las in 
de Synagoge , dan wanneer men ze voor de bibliotheek 
bestemde. 

Evenmin zal de meerdere zuiverheid van do vertaling 
der Pentateuch in vergelijking rnet die der andere boe- 
ken voor een' buitengewonen oorsprong kunni^n getuigen. 
De heiligheid van de Wet immers zette perken aan de 
willekeurige behandeling zoowel van de overschrijvers 
der Hcbr. HSS. als van de vertalers. Eu opmerkelijk is 
het, dut de vertaling van het 3^® boek, dat men eigen- 
aardig voor dien tijd Leviticus noemde '), het zuiverst 
is. Flet clericnlisme maakte angstvallig. 



O L I. S. 102. N. 2. 

«) <ro0r;rori; is de julste vertaling van "IPI Hl^ttf. Er zal in den 

Talmud verwarring zijn. 
•) Vgl. Geiger S. 87. 



81 

Wij moeten het ons derhalve zoo voorstellen, dat de 
Joden, in Egypte gekomen ineen' tijd, waarin zij, hunne 
oude taal niet goed meer meester, gewoon waren geworden 
zich in de Synagogen de Wet in het Chaldeeuwsch te hooren 
vertolken en uitleggen, zich in het vreemde land weldra 
bedienden van de taal der heerschende klasse en, gedeel- 
telijk uit behoefte, gedeeltelijk uit lust om niet achter 
te staan, deze ook in' hunne godsdienstige zamenkomsten 
gebruikten. De Wet werd. dan nu in 't Grieksch vertolkt 
en verklaard. Die vertaling kreeg allengs een vasten vorm, 
maar niet zóó vast, of, toen men ze opschreef, sloop er 
menige dubbele vertaling en menige verklaring in. 

Ligt hierin de oorsprong van de vertaling der LXX, 
we hebben dan daarin een bewijs, hoe bereidwillig de 
Joden waren om aan vreemden te ontleenen. De geschie- 
denis zou echter weldra toonen, dat zij meer hadden te 
geven dan zij moesten overnemen. 



STELLINGEN. 



De vertaling der LXX. dankt haar ontstaan aan het 
godsdienstig streven der Joden in Egypte. Zij is allengs 
tot stand gekomen. Een bepaald tijdstip Iaat zich voor 
haar ontstaan niet aanwijzen. 

II. 

De chronologische opgaven in het Boek Genesis volgens 
de LXX betreffende den leeftijd der Patriarchen [Gen. V 
en XI) wijken, gelijk bekend is, sterk af van den Masore- 
thischen tekst* Er is grond om hier aan opzettelijke wij- 
ziging te denken. 



84 
III. 



1q de Griek8che vertaliug van de Pentatencb volgens de 
LX.X laat zich met zekerheid geen enkel spoor yan den 
invloed der Joodsch-Alexandrijnsche wijsbegeerte aanwijzen. 



IV. 



De Grieksche vertaling van de Pentateuch volgens de 
LX.X moet, volgens het spraakgebruik , aan meer dan één 
vertaler worden toegeschreven. 



In Num^ XiV : 33 moet gelezen worden &pn voor OVl. 

VL 

De hypothese van Gei ge r, die het boek Ruth laat 
ontstaan uit reactie tegen de wettische rigtiug van Ezra, 
kan niet worden aangenomen. 

VIL 

In Hebr. VII: 27 heeft Delitzsch te regt de woorden 

xad' iiiupay alleen bij o^ oux ï^^ iyótyKny > niet bij 

(oamp oc ap^icpeu betrokken. 

VIII. 

Gal. II ; 18 nooet bij no^pa^xm geacht wordea vppi^ 

mate*);. 



m 

IX. 



Te ▼ergeefs beproeft rnen in de onderscheidene vefma- 
amgeüy die Hém. Xll worden voö^rgedrageö^ eenheid te 
i^odeti. 



Aan bet onderzoek naar de vaststelling tan den Canon 
des O. T. behoort vooraf te gaan een onderzoek naar den 
ouderdom der afzonderlijke boeken. 



XL 



Psychologische historie-studie is het redmiddel tegen het 
scepticisme , welks schadelijke gevolgen voor de zedefijke 
veerkracht der menschen door de geschiedenis overtuigend 
worden aangetoond. 

XII. 

Het is eenzijdig de godsdienst te beschrijven als 's men- 
schen behoefte aan het ideaal. Zij is ook bewustheid 
van de betrekking , waarin het ideale Wezen tot ons staat. 
Zij is niet slechts begeerte om niet God te zijn, mafarook 
bewustheid dat God met ons is. 

XIIL 

Eefi vo>ldoend godsbcfgrip zal moeten beaQtwoorden 
ëvenzöer aan 's n^enschen belboefte aan vercering als aan 
^iJH gevoel van aifhanikelijkbeïd. Geen fatum maar ook 
gefen abD^trdctie kan daaraan voldoe». 



86 
XIV. 

De zondeloosheid \an Jezus is eeo vraagstuk yan 
psycbologisch-historischea aard. Men heeft bij de behan- 
deling daarvan vooral te letten op de ethische juistheid 
van Jez us' beginselen. Was bet b. v. waar, wat Strausz 
{Leb. Jes. 2» Ausg. 2e Bd. Pag. 84—89) beweerde, dat 
ook Jezus de aardsche ellende als teeken van Gods toorn 
aanmerkt, dan zou deze ethische dwaling de onzuiverheid 
van Jezus' bewustzijn toonen en de erkenning zijner zon- 
deloosheid onmogelijk maken» 



XV. 



Er is voldoende grond om tegelooven, dat Jezus' on- 
derwijs geene eigenlijk zoogenaamde Ebionitische strek- 
king heeft gehad, hoewel niet kan worden optkend, 
dat vele gezegden , die hem in de Evangeliën worden toe- 
geschreven, een sterk Ebionitische kleur dragen. 

XVI. 

Men doet om dogmatisch belang de woorden geweld 
aan, wanneer men f|eic in Mc. X : 21 (en parall. plaat- 
sen) verklaart: gif zult beginnen te vertoefden, 

XVII. 

De tegenstellmg van Apostolisch en modern Christendom 
is in vele opzigten een holle klank. Beter is het te zeg- 
gen , dat de voorstellingen der christenen verschillen, al 
naar mate zij of de bijbelsche of de moderne wereldbe- 
schouwing huldigen. 



87 
XVIII. 

De geschiedenis der kerk heeft evea als de gaasche ge- 
schiedenis slechts één factor , t. w. de menschelijke per- 
soonlijkheid met bare onderscheidene behoeften en ver- 
mogens« 

XIX. 



De beschouwing der geschiedenis als de ontwikkeling 
van één of meer ideën, van He gel afkomstig , is veel te 
afgetrokken. Men verliest daarbij uit het oog dat iedere 
mensch zijne mate van zelfstandigheid en vrijheid heeften 
niet geheel een kind is van zijn' tijd. De individualiteit is 
van den grootsten invloed. 



XX. 



Het Montanisme is van het hoogste belang voor de 
kennis van de Christelijke kerk in de 2de eeuw. Het is 
ontstaan uit reactie tegen de ontwikkeling der kerk tot 
een wereldsch instituut. 

XXL 

De allegorische interpretatie is als historisch verschijn- 
sel van groot belang. Haar opkomen bewijst het bestaan 
van zuiverder inzigten dan de letter aanbiedt en is de 
aankondiging van een hooger standpunt in de kennis der 
godsdienstige waarheid. 



88 
XXÏI. 

]\|en kaa bet humatiisme en de retortoMG Mo oifder- 
tJcbeiden, dat id bet eerste de vechijdig^ beboeftefl en 
Tertoögens van 'd raefl»ehen wezen , — i» bet imdet6 wr» 
schijnsel de diepte daarvan aan het licht komt. De md* 
derne rigting mag worden aangemerkt als een' poging 
om beide kenmerken te vereenigen. 

XXIIL 

In de voorstellingen en opvattingen van bet avond* 
maal komen de trekken, die iedere periode der kerkge- 
schiedenis kenmerken, bet duidelijkst aan bet licbt. 

XXIV. 

De ^aatküa rav ovpavüv, volgens J ezus' voorstelling, heeft 
niets geineen met de kerk, als afzonderlijke vereeniging. 

' xx:v. 

Om de bijzondere geaardheid der kerk als menschelijke 
vereeniging moet men een' afzonderlijke plaats in de rij 
der wetenschappen inruinteir aan het kerkregt. 

XXVI 

Dte Icertrijheid is een natuurlijk g'Ctolg van bet be- 
ginsel der herirormfflg'. 



89 
XXVII. 

Het gebrekkige der zoogeDaamde orthodoxe levonsbe-» 
schouwiDg is niet zoo zeer gelegen in het Yooropzetten 
van het i^jenseits", als wel in de eenzijdige voorstelling 
daarvan, 

XXVIII. 

De Evangelie-dienaar wachte zich voor de verwarring 
van zijne werkzaamheid met die van den opvoeder. 

XXIX. 

Het is niet slechts een' behoefte, maar een bepaald ver- 
eischte om als leeraar in een' gemeente werkzaam te zijn, 
dat men, afwijkende van hare voorstellingen der waar- 
heid, positieve voorstellingen daartegenover plaatsen kan. 
M. a. w. het regt van negatie moet men ontleenen aan 
de kracht tot positie. 



1,1 li 



f llli 



3 2044 069 



hfll 



582 468 




^ r I